Mijne Heeren,  A G T T I E N GEMEENZAAME en GEMOEDELIJKE BRIEVEN y/^tJa O V E E. DEN DOOP, AAN DEN EERWAERDIGEN HE ERE * * *; Waarin, befcheiden en fchriftuurlijk, de OIRSPRONCÏ en VOORWERPEN van den DOOP worden nagefpoord, de verfchillende, zwarigheden getoetst en opgelost; EN ALLES VOORGEDRAGEN Wat tot bevordering der waerheid en handhavening der eere van het Christendom -^Tf&^vfèït* dienen kan. ((VEREEN D0QP3&.GEWÉ& Te Groningen bij OOMKENS & HUISING. middelburg — KEEL & LEENHEER WETTER. Amflerdam — M. de BRUYN & H. KEYZER. Dordrecht — A. BLUSSÉ & ZOON. 'tHogc — THIERRY & MENSING. Utrecht — J. VISCH & Wed. TERVEEN. MDCCLXXXIX,  £«vT£f *«toO? th to cvoju» Tsu n«Tfof, *#> tov T/ov, gij dan henen gaende.maekt alle vólken door het onderwijs tot discipelen, hen doopende in den naem van den vader» en van den zoon, en van den heiligen geest. Mattheus XXVIII. vérs 19.  BERICHT. J)e volgende Brieven behelzen eene vrije vertaling der yoornaamjle aanmerkingen voor en tegen den kinderdoop, begrepen in twee Jlukjes, binnen weinige jaeren in Engeland uitgekomen; het eene van Mr. ad^ dington, getijteld: The Christian Minisïer's Reafons for baptizing Infants: Het andere van Dr, stennett, zijnde een antwoord cp het evengemelde, onder den tijtel van Answer to the Christian Minister's &c. in a Series of Letters to a Frïend; waar door veele oor' deelen, dat dit ftuk afgedaan is, en men hier over niet meer behseft te twijfelen. Mijn inzicht in derzelver uitgave is niets anders, dan de bevordering der waarheit, en handJiavening der eere van het Christendom. Beide immers vorderen, dat alle zwaarigheden worden weggenomen omtrent de wet' tigheit eenerPlegtigheit, zoo algemeen onder de Christenen in gebruik als de Kinderdoop; of dat, zoo dit niet mogelijk, en de in deze Brieven voorkomende reeks van bewijzen en zwarigheden tegen dezelve onwederleg' baer, wezen mogt, dan dit overblijf fel van zoo veele op menschlijk gezüch ingevoerde Kerkgebruiken, die de Protestanten bij de Hervorming verlaten hebben, ook eenmaal verbannen, en het gezach van Christus en zijne Apostelen alleen erkend worde. Ten einde dus het ongeloof geen ftof tot fpotternij, en het bijgeloof geen * 2 grond  B E R 1 C H T. grond vinde tot verwijt, dat men in de Hervorming willekeurig gehandeld, en het gezach der Kerke wel in veele gevallen verworpen, maer in andere blindlings geëerbiedigd heeft, en blijft eerbiedigen. Een verwijt, al te zeer gepast, zoo de Kinderdoop noch op het bevel en voorbeeld van Christus, noch op het gedrach der Apostelen, fteunt; een verwijl teffens, dat elk moet grieven, die een eer fielt, in zich met mij oprecht te konnen noemen, een PROTEST ANTSCH CHRISTEN.  INHOUD lezer BRIEVEN, EERSTE BRIEF. Inleiding, en voorjlèl van dat foort van bewijs, 't welk in het gefchil omtrent den Doop vereischt wordt. Bladz. 1-12. TWEEDE BRIEF. Onderzoek, in welken zin de jonge Kinderen in Gods Verbond, begreepen zijn, als men dit Verbond als volftrekt tefchouwt. Bladz. 13-33. DERDE BRIEF. Vervolg van dat Onderzoek, als men het Verbond als voorwaerdelijk befchouwt. Bladz. 34-53. •VIERDE BRIEF. Onderzoek van- e enige plaetfen, die in dezen uit het Oude Verbond worden bijgebracht. Biadz. 54-65, VIJFDE BRIEF. Overweging van eenige plaetfen uit het Nieuwe Ver, bond, als mattheus XVIII, 1-6 en XIX, 13 - if, Bladz. 66-86. ZESDE BRIEF. handelingen II, 39. romeinen XI, 16, en 1 korinthen VII, 14, nader overwogen. Bladz. 87-107. ZEVENDE BRIEF. Bejchouwing van Gods Verbond met Abraham. Bladz. 108-120. AGTSTE BRIEF. Overweging van het recht tot de Zegelen van het Verbond. Bladz. 121-130. NEGENDE BRIEF. Het Bewijs voor den Kinderdoop, dat men uit de Befnijdenis afleidt, onderzocht. Bladz. 131-150. * 3 HEN-  INHOUD DEZER BRIEFEN. tiende brief. Christus bevel aen zijne Apostelen bij mattheüI XXVJII3 .iq, 20. in 't breede befchauwi. Bladz. 151-180. e l f de brief. "Overweging van handelingen ii, 38. en der gewoons oplpsfingen van d? y^arigheden tegsn den i Kinderdoop. Bladz. 18.1-^09. twaalfde brief. Onderzoek, of de Kinderdoop nadeelig dan nuttig zij, en nae een fchriftuurlijken grond, .of bewijs voor denzelven. Bladz. 200-216. dertiende b r te f, Of dezelve rust op het gczach der Apostelen, en wat men te denken helibe van.den.Doop der JoodfchsAenkovielingen, \ Bladz. 217-236, veertiende brief. Het Bewijs, uit de gedoopte Huisgezinnen ontleend-, overwogen. Bladz. 237-249. vijftiende brief. De Oudheit van den Kinderdoop, onderzocht, Bladz. 250-270. zestiende brief. De Oirfprong van denzelven nagejpaard. Bladz. 271-291. zeventiende brief. Overweging van het Bewijs, uit deszslfs Algemeenheit in 'j Christendom ontleend. Bladz. 292-315. agttiende brief. Eenige Bedenkingen tegen de leer en het gedrag der Doopsgezinden overwogen, en beknopte faemenvoe* ging van alles aen de eene en andere zijde. Bladz. 316-345. EER-  EERSTE BRIEF. ÏERWAERDIG HEER! Langen tijd hield ik mij bezig, om, onder andere Godsdienstige overdenkingen, ook mijnen aendacht nu en dan ernstig te vestigen op dc weinige en zeer eenvoudige Plcgtigheden, die onze Zaligmaker zijnen navolgercn heeft aenbevolen; en ik verheuge mij dagelijks in de gewaarwording, dat de algemeene gevoelens van de eene? het Heilig Avondmaal namelijk, van tijd tot tijd zoo wel redelijker cn kiaerder , als teffens meer overeenkomstig, worden met de oirfpronglijke Infteiling; en dat men, (hoe billijk ook de klachten van Godvruchtige Leeraers zijn over het fleurfche en oneerbiedige in dc bijwoning van dit zoo wel als van andere deelen van den openbaeren Godsdienst) ten aenzien van dezePlea;tigheit,zooin de uitwendige oefening als ten aenzien van het waere oogmerk, allengskens nader en nader komt aendedenksn handelwijze der eerfte en Apostolifche tijden, Macr, hoe meer hervorming ik ten dezen aenzien ontdekke, hoe meer ik mij verwondere, dat men omtrent de andere groote plegtigheit , ik meen den Waterdoop, niet Hechts bij het gebruik dei Roomfche Kerk in 't uiterlijke volhardt, en denzelven i'eenige weinige voorwerpen , die buiten de Christen-Kerk opgevoed, of om andere redeA nen L BRIEF.  2. inleiding. i. brief nen in hunne Kindschheit niet gedoopt zijn, alleen ■ uitgezonderd) enkel aen jonge Kinderen, en dat wel bij befprenging, bedient, maar zelfs zoo geheel inde wettigheit hier van fchijnt te berusten, dat 'er weinig of niet, en dan nog telkens met dikwijls wederiegde bewijzen, van gefproken of over gedacht fchijnt te worden ; daer het getal dier Christenen, die men om deze reden Doopsgezinden noemt, van tijd tot tijd afneemt; even als ware dit onderwerp van geen genoegzaem aenbelang, om uit dien hoofde van andere Christenen te verfchillcn; of door deze zoo voldoende bewezen, dat men met voile ruimte kon overgaeil tot die Kerk, wier Leden, als tot de hoo.Ee Regecring en andere Voordeden hier te lande gerechtigd , in de grootfte achting zijn. In 't midden van deze bedenkingen over dit ftuk, kreeg ik voor eenigen tijd uit Engeland een Stukje in handen van eenen Mr. addington, getijteld : the Christian Minister*s Reafuns for baptïzingInfants, dat is : de Redenen van een Christen-Lceraer voor het doppen van Kinderen i waarin ik inderdaed ruim zooveel voor dit h'eerfchend Kerkgebruik gezegd vond, als ik nog er^ gens gehoord of gevonden had; en 't zou mij mogelijk hebben overgehaeld, om er voorts bok 'geheel in te berusten, en mij he Kinderen, zoo er mij de Voorzienigheid ooit mee begunstigt, te laten doopen, ware ik in dezen niet geftuït door het lezen van een antwoord, van zekeren Doopsgezinden Leeraer in Engeland, Dr. sa'muel steN- n e tt,  inleiding. 5 nett, 't welk mij zoo bondig en beflisfchende toefcheen, dat ik mijn befluit weder geheel liet varen , en tot mijne vorige onzekerheit wederkeerde; of liever, ik ben er door gedrongen tot een tegenftrijdig befluit, om de Verkiezing van mijne . Doopsgezinde Huisvrouw in te willigen, zoolang de kracht van dit antwoord niet, door een of ander geleerder en meer beoeffend man dan ik, voor mij ontzenuwd worde. Het is dan tot dit einde, en in hope, dat UEerw. mij in dezen eenë gewenschte voldoening geven zal, dat ik mij tot ULenu. wende, daer ik van uwe bekwaemheden omtrent dc verdediging van alles, wat tot de Leer onzer Kerk behoort, even zoo wel overtuigd ben, als van uwe bereidvaerdigheit, om elk, die, met eenige zwarigheden bezet, zich te uwaert begeeft, op eene minzaeme wij"?.e te recht te helpen. Ik zal u ten dien einde het hoofdzaeklijke van deze ftukjes, in onderftelUng, dat ze Ufierw. als geen Engelsch leezende, onbekend zijn, en wel bijzonder dat van het antwoord van Dr. stennett, als waerop ik vooral uwe oplosfingen en onderrichtingen verlange, mededcelen ; verzoekende UËSfw. wel in 't oog te houden, dat ik, als een Protestantsch Christen, die in dezen nog niet rechtdreeks Partij heb gekozen , uwen raed en onderwijs verwachte. Mr. addington begint met de betuiging zijner verwondering, dat er „een zoo algemeen v&t„ band zou zijn tusfehen de twee onderlcheidenegeA 2 „ Ichil- i. 5iuef»  I' 6b.iee 4 inleiding. „ fchilftukken, te weten den Onderdoop cf Doop hij •„ indompeling, en den Doop der Bejaarden, als hij in „ Engeland meent te befpeuren." Doch hier over, als eene bijzonderheit, die alleen Engeland raekt, daer genoegzaem alle Doopsgezinden , die zich nog in een zeer groot aental onder de Disfenters bevinden, ook den Doop bij indompeling, en niet, gelijk verre de meeste in ons Vaderland, bij overfiorting bedienen; — hier over zeg ik, ncch ook over de wijze van doopen, die mij veel minder gewigtig voorkomt, dan het onderzoek, wie de voorwerpen en welke de vereischtens dezer Plegtigheit zijn, 'zal ik ÜEerw. niet ophouden , en alleen melden, hoe Dr. stennett er op aenmerkt, dat er geen minder reden van verwondering is over het verband, 't welk volgens het gedrag der overige Christenen ,tA , .... £g  inleiding. 5 indompeling naer'den eisch gedoopt worden. En even zoo verwondert hij zich aen den anderen kant geenzins, daer men gemeenlijk ziét, hoe dé eene doling aenleiding geeft tot eene andere, dat zij, die, op een valsch denkbeeld acngaende.de volftrekte noodzaeklijkheit van den Doop ter Za'igheit, zonder eenig gezach daer toe uit den Bijbel , hunne Kinderen hebben laten doopen, ook in vervolg van tijd dcbcfprenglng, tegen den letterlijken Zin der Heilige Schrift aen, in de plaets der Indompeling (lelden; eene verandering, waer toe het allengs uit gebruik raken van het baden, of de volftrekte ongewoonheit hier van , gepaerd met de tedere zorgvuldigheit der Ouders voor hunne Kinderen, hen vrij natuurlijk leiden moest. Maer en wel bijzonder verwondert hij zich, dat het bedienen van den Doop aen jonge Kinderen langer ftand gehouden heeft dan het geven van het Nachtmacl aen dezelve; welke laetfte gewoonte zeer vroeg in de Kerk plaets greep, en$ zoo als hij met goede reden meent te denken , op den zelfden grondflag werd ingevoerd , en uit dezelfde bron ontfproot, als de eerfte, te weten het denkbeeld der noodzaeklijkheit hier van ter Zaligheit. Dan deze ftukswijzc en gedeeklijke hervorming zal te minder vreemd fchijnen, als men bedenkt, dat het evengemelde denkbeeld, waer uit deze misbruiken voortfproten , als nog des zelfs volie kracht niet verloren, maer in tegendeel, Öf fchdon men dit niet openlijk weten wil, een Zéér vérmögèriden èn afgemeeceri invloed* hééft: 3 Ji i. brief;  6 inleiding. L BRIEF ja het wezenli;ke daer van is dikwijls te bemerken, daer men zulks minst zou verwachten, en daer het denkbeeld zelve volftrekt gelochend wordt. Doch genoeg hier van. ik gae voort tot de groote fteüing, door Mr. addingtok beweerd^ door Dr. stennett ontkend: „ dat de Christe- nen hunne kleene Kinderen door deze Plegtig„ heit aen den Heere behooren optedragen," dat is, „ dat zij pligtshalven verbonden zijn , de zelve te doen doopen." Dan, eer ik u doe zien, wat bewijzen de eerfte inbrengt, en hoe deze door den laetften beantwoord worden, zal ik het overige van dezen brief alleen belleden tot het mededeelen van een onderzoek ,'twelk Dr. stennett vooraf laet gaen, nopens dat foort van bewijs,Waer door men in dit gefchilftuk bepaeld, of dat hier voor beflisfchend geacht, kan worden. Ten dezen aenzien dan merkt hij aen, dat alle Heilige bevelen alleen afhangen van den wil des ïnftellers , en dat wy dus, in ieder onderzoek daerómtrent, geleid moeten worden door uitdrukiïjkë verklaringen of van Hem zeiven, of van zulke perlbonen , die Hij behoorlijk gemagtigd heeft ter bekendmaking van zijnen wil. Ook is het niet in twijfel te trekken, of een verftandig Wetgever zal, in alle zaken van dien aert, zorg dragen , om zijne meening op de duidelijkfte en verftaenbaer 'e wijze uittedrukken ; want, zoo Hij den menfehen vrij heit liet, om bij afleiding . te  INLEIDING. 7 te redekavelen , dat is, een befluit te vormen uit vergelijking [analogie] van't geen Hij onder-field wordt te bevelen met andere vroegere Inftellingen, zou er geen einde zijn van vindingen voor 'smenfchcn vernuft; zoo dat zeer weinige, in 't midden dier wilde verbeeldingen, en der duisternis, die gemeenlijk met een langen reeks van afleidingen en gj volgen verzeld gact,. bekwaem zouden zijn, om ecnig naeuwkeurig denkbeeld aengaende zijne meening te vormen; waer door dan hunne verpligtingentotdezaek zelve grootlijks verzwakt, zoo niet volftrekt weggenomen zouden worden. De kracht dezer redenecring, die het mij ook toefchijnt, dat elk een op de minfte overdenking gevoelen moet, meent Dr. sten net t," dat ook den beroemden -Uoatlly, in zijn uitmuntend vertoog over het Avondmael des Heeren, deed zeggen, dat: „ alle Heilige pligtcn, of verrichting gen, die alleen tot pligten gemaekt zijn door " bevel, geheel en al afhangen van den wil en " de verklaring des geenen , die de zelve inftelt „ of beveelt; zoo met opzicht tot der zeiver „ wezenlijke einde of oogmerk, als ook, en „ om dezelfde reden, ten aenzien der wijze, „ waerop zij waergenomen moeten worden." (*} De doop nu, (dus vervolgt de tegenfchrijyer: • ■ : f:.»<~-h..+ k , van (#) Zie het uitmuntend fttikje van b. HfApiï, genaemi klaer bericht van de natuur en litt oogmerk van des Heeren Ay:ï;:dmini. In 't NedenUiitscli veitaeW uitgegeven te .AinflcKlaui 11de Vourltelj bladz. 3, 4. A 4 1.. 5RIEF.  t inleiding. ïü.iee van den Hr. acdingtos) is een ftellig bë■ vel van christus; en, volgens zijne oneindige wijsheit en goedheit, heeft Hij zich op de duidelijkfte en minst twijfelachtige wijze uitgedrukt omtrent de wijze en voorwerpen dezer plegtige verrichting. Dat dit zoo is Omtrent de wijze van doopen, behoort niet tot mijn tegenwoordig oogmerk. Dr. stennktt meent zulks in een ander ftukjè tegen denzetfden Schrijver voldoende bewezen te hebben; dan, daer het mij van oneindig meer gevaer voorkomt, in de voorwerpen, dan in de uitwendige manier van doopen, te dolen , zoo gae ik liever voort, met UEerw. onder 't oog te brengen, - hoe deze geleerde man met nadruk beweert, dat onze Zaligmaker zich omtrent dit ftuk zoo duidelijk heeft uitgedrukt, als men met reden van eenen zoo wijzen Leeraer kon wachten; en dat bijgevolg de hoofdzaek in dit onderzoek moet zijn, hoe Hij zelve, hoe zijne Apostelen en eerRe Dienaeren, zich hieromtrent verklaerd hebben. Hij verbeeldt zich, (met hoe veel grond, late ik UEerw. zelve beoordeelen) dat Dr. Samuel Clarkc overtuigd was, dat de Kinderdoop geheel geen fteunfel vindt in eenige uitdruklijke verklaring van Christus, als die vermaerde Man in eene zijner Leerredenen vrij uit erkent (*),dat „ het, bij afleiding uit de Plegtigheit der befnïjde- „ nis, (*") Z'e deNederduitfche Uitgave van s. clarkf.'s Predikatiën, Hii'lingen 1741. in de 4de Predikatie van liet JIIdeaEEt, bladz. .9 en 9c,  inleiding. 9 nis, voor vecle eeuwen, een algemeen gebruik in „ de Christen-Kerk geweest is , jonge Kinderen „ door den Doop aentenemen tot de verpligtin„ gen van geloof en gehoorzaemheit aen het Euan„ gelie; en voor [of in plaets van] hun belijde,, nis te doen van 't geen zij [eerlang] hebben „ te gelooven en te gehoorzaemen." En hij voegt er bij, als voelde hij, hoe onverdedigbaer deze grondfteun was, fchoon hij niet kon befluiten, om den zei ven optegeven: ., Of deze aflei,, ding wettig zij, en een voldoenden en billij- ken grondflag oplevere voor 't geen men er „ op bouwt, of niet, is in gefchil." Dr. stennett meent, dat de weldenkende Clarke, (en hij zou waerfchijnlijk van veek net redekavelende Leeraers van ons Vaderland, die foortgelijken redeneertrant omtrent den Doop plegen te voeren, het zelfde denken ,) hij dar meent, dat Clarke, zoo hij van Heilige beveler in 't algemeen gefproken had, en niet rechtftreeks van den Kinderdoop (dien hij, daer hi denzelven nu en dan moest bedienen, niet ligi zoo volftrckt kon vcroordeelen) zeer gereed mei Hoadly erkend zou hebben , dat dcrzelver ge zach geheel en al rust op den wil en de verkla ringen van Hem, die dezelve gegeven en daer gefield heeft. Dit, deze wil, deze verklaringei moeten , meent hij, de grondfiagen zijn vai alle onderzoekingen van dit foort; en waerlijk ik geloove niet, dat eenig bedaerd en oplettenc Protestantsch Christen zulks omtrent het AvondA 5 mael. i. brief. i l L  i. srief 4 1© inleiding. mael, of eenig ander Heilig bevel van vroeger tij? • den, zal in twijfel trekken. Zoo men dit ondertusfchen ten aenzien van den Waterdoop toeftaet, zal verre het grootfte en misfchien het beste deel der bewijzen voor den Kinderdoop in eens vervallen, als behoorende tot dat foort van analogifche bewijzen, of redenen bij afleiding getrokken, dat hier als dan van geen kracht is, om het recht der Kinderen van Godvruchtige Ouders tot den Doop te betoogen. Immers Mr. addington, en, zoo ik mij niet vergisfe, de beste verdedigers Van den Kinderdoop in ons Vaderland, die er met de Roomschgezinden de onfeilbaerheit der Kerke niet toe gebruiken konnen, leiden ons hier door een zoo wijd veld van redeneeringen van het bovengemelde foort, dat zulks wel ligt eens het door Dr. stennett acngeftipte gevolg heeft, altans bij mij wel gehad heeft, dat het, namelijk, den oplettendften Lezer verbijstert, en een or partijdig gemoed, altans, onvoidaen laet blijven. Ic het wel te wachten, lierwaerdig Heer ! (gun mij, dat ik hier de vraeg van dien Doctor de mijre make) is het wel te wachten, dat onze Zaligmaker, zo Hij gewild had, dat de Kinderen gedoopt wierden, een iluk van zoo veel gewigt op zoo onzekeren en duisteren grond zou hebben, laten rusten ? en hier op rust het alleen, zoo er geen ftellige verklaring van Hem of zijne Apostelen is, dat zulks gefchicden moet; is er dtze niet, zoo als ik u vervolgens zal doen zien,  inleiding. II zien, dat Dr. stennett beweert, dan is de eenige grondflag van den Kinderdoop gelegen in deze, zeker niet zeer duidelijke, op ver na niet onwederfpreekbaere, zoo al niet onzekere en vergezogte, redekaveling, die Mr. addington zeer wijdloopig voordraegt : „ G d heeft met „ alle Godvruchtige Christenen een Verbond ge„ maekt, —- al het Zaed van zulke Godvruch„ tige Christenen is met hun in dat Verbond be„ floten, — daerin begrepen zijnde, heeft het „ ook een recht tot de Zegelen van dit Ver,, bond; — bij gev Ig al het kroost van God„ vruchtlge Christenen behoort gedoopt te wor„ den." Ik erken, dat zoo alle de deelen dezer Üuitreden doorgingen, als dan het diepstdenkend gedeelte der Cnristenheit de vcrpligting tot den Kinderdoop zou vatten ; fchoon er evenwel nog overblijft, te vragen-, of het wel te wachten ware, dat onze wijze en goede Leeraer Jefus, die zoo zeer de eenvoudigheit en klaerheit beminde, vooral wanneer Hij rechtftreeks tot zijne Jongeren fprak, deze verpligting niet duidelijker zou hebben daer gefield, zoo dat ook de eenvoudigfte verftanden dezelve konden bevatten? daer dit maer om deze weinige woorden te doen was geweest, dat Hij bij 't bevel, dat zij, die tot Discipelen gemackt en geloovig geworden waren , gedoopt moesten worden , voegde: „ en laet ook hunne jonggeborene Kinderen ge„ doopt worden." Ondertusfchen vergenoegt zich de Tegenfchrij- ver i. BRIEFu  I H t I I B I k S, i. brief. TWEE. ver van Mr. addikgton niet, met zoo eene ahalogifcbc redekaveling , of bewijs bij gevolgtrekking,1 in 't gemeen onvoldoende te verklaren omtrent een Heilig bevel ; de kracht , die , (zoo hij meent) uit vooroordeel, en bij gebrek van beter bewijs, hier in gefield wordt; verpligt hem, dé moeite te nemen , om dien Schrijver door alle de dcelen zijner fluitreden te volgen-, en ik vertrouw j dat het U Eeriv. niet onaengenaenï zijn zal, hem met mij ha te treden; te meer; daer deze Doopsgezinde Leeraer een dier rechtzinnige en ernstige Schrijvers is, die buiten dit gefchilpunt ruim zoo veel overeenkomst hebben met de heerfchende denkwijze in ons Vaderland als veele der Engelfche Kerk; ook zult gij zoo min als ik twijfelen aen 't gewigt van dit Onderzoek; daer het zeker is, dat zoo ras één der bijzondere Hellingen, die dit bewijs uitmaken, weêrlegd is, ook de geheele kracht van 't ganfche bewijs verdwijnt, daer ze alle als zoó veele fchakels aen elkander hangen. Maar dè Heer stennett verbeeldt zich, dat hij zulks van een tot een kan doen, alleen de eerfte uitgezonderd. Hoe verre hij hier in llaegt, hopè ik UEerzu. in mijnen volgenden aenvanglijk té laten oordeelen; terwijl ik mtusfchen blijve, IERWAERDIG HEER! UEcrw. DWD. P. C.  O © O TWEEDE BRIEF. eerwaerdig heer.' In het flot van : mijnen eerften Brief gaf ik UEer-w. te kennen, dat de Keer stennett zich verbeeldde , alle de deelen van het analogisch bewijs voor den Kinderdoop , dat ik UEerw. even te voren als het voornaemfte van Mr. addington's Verdediging voordroeg, te konnen ontzenuwen, uitgezonderd de eerfte Helling, „ dat God met zijn Volk, met Godvruch„ tige Christenen, een Verbond gemackt heeft." Hij ftemt deze gereed toe, maer gaet onmiddelijk over ter nadere overweging der tweede Helling: „ dat de Kinderen van Godvruchtige Ou,, ders mede in het Christelijk Verbond ftaen, ?, of daer in met hun begrepen worden." Hier klaegt Dr. stennett, (en 't ware te wenfehen , dat wij voor deze klagten minde! grond hadden tegen hun, die het woord Verbond en de Verbonden zeer gereed in den mond hebben) dat Mr. addington nergens een klaei en naeuwkeurig denkbeeld opgeeft van 't geen hij verflaet door het Verbond, en door het begrepen zijn, of influiten der Kinderen in het zelfde Verbond met hunne Ouders. Om dit gemis te vergoeden, en, terwijl hij zulks noodia acht, ter juiste overweging der kracht of zwak- heil n. brief.  brief. T4 in wat zin de jonge kinderen heit van deze Hellingen, geeft hij vervolgens al- ' le mogelijke betekenisfen op , waer in iemand gezegd kan worden in een Verbond te zijn; om die vervolgens op deze telling , „ dat de Kin„ deren in het Verbond der Godvruchtige Ou„ ders ingeüoten zijn," toetepasfen; en dan de bewijzen, met opzicht tot eiken zin, te beproeven; eene handelwijze inderdaed zoo billijk, als men ooit van eetfig; Tegenfchrijver, in zulk een geval van onzekerheit, door het zwijgen van den eerlten Schrijver veroirzaekt, wachten kan. De fpreekwijze dan ,, dat iemand in een Ver9, bond, of in het zelve ingefloten of begrepen, „ is", kan alleen betekenen: of, — dat iemand deel heeft in de wederzijdfche onderhandeling tot een Verbond; of, — dat hij gerechtigd is tot zekere voorrechten uit kracht der onderlinge overeenHemming van anderen ten zijnen voordeele. In het eerfte geval is het niet alleen noodzaekHjk, dat iemand befiaet, maer ook dat hij in ftaet is, om voor zich zeiven te oordeelen en te handelen. In het laetHe kan hij er in betrokken zijn, fchoon hij het niet is fui juris, of zelfs, fchoon hij nog geen befiaen heeft. Het is der moeite wel waerdig, dat ik UEeriu. de breeder uitvoering dez: r voorftellen van den Schrijver, met zijne eigen woorden, onder de oogen brenge. eerst (zegt hij dan wijders) kan iemand gezegd worden in een Verbond tq zijn, die een der onderhandelende Partijen in het zei-  IN HET VERBOND BEGREPEN RIJN. IJ zelve is. .Dit komt dus juist te pas van elk, die in plegtige Vcrbonds-verpligtingcn met God treedt door eenigerhande Godsdienstoefening, en bijzonder door den Doop, die blijkbaer geichikt is, om de overgave van ons zei ven aen God, en ons befluit te doen blijken, om, in nedrig vertrouwen op zijne Genade, Discipelen van Christus te worden. Maer in dezen zin der fpreekwijze zal men alzins erkennen, dat Kinderen bij geene mogeüjkhcit in Verbond met God konnen zijn, naerdien zij voor zoo een onderhandeling geheel onvatbaer zijn; en wie moet niet toeftemmcn, dat jonge Kinderen op dezen grondfiag van perfoonccle verbindtenisfen, die op hun zeiven liggen, tot den Doop geenzins gerechtigd zijn. Ook kan men niet ontkennen, dat even• -el de noodzaeklijkheit van iets van dien aert, als een voorafgaend vereischte van den Doop, in veele Kerken openlijk erkend wordt door het gebruik van Doopvaders en Moeders bij den D< op der jonge Kinderen te vorderen. Kinderen konnen voor zich zeiven niets beloven, noch eenige geloften doen, en dacrom eischt men, dat anderen dit in hunne plaets doen, öf men weigert den Doop. Dr. stennett houdt zich niet op met het onderzoek der redelijkheit, of met het betoog van den fchadelijken invloed van deze gewoonte, waer voor hij meent, dat geen meer grond is in de Heilige Schrift dan voor verfcheidene ongegronde en gcvaerlijke gebruiken, die de Roomfche Kerk aen de werelt heeft opgedrongen; maer crinnert bij deze gelegenheit, hoeMr. WMh in n. 5r1ef.  JÖ IJï WAT ZIN DE JONGE KINDEREN ii. biuei in zijn gefchiedenis van den Kinderdoop, vrij wat • moeite genomen heeft, om te toonen, dat deze gewoonte, die al vroeg in de Kerk plaets greep, oirfpronglijk was uit een gelijkaertig gebruik, dat, zoo hij beweert, onder de Joden plaets had, bij de aenneeming van zeer jonge aenkomelingen tot de belijdenis van hunnen Godsdienst ,, Of „ de Vader van het kind, zegt hij, of anders de ,. Kerk-voogden der plaets, of ten minsten drie „ deftige perfoonen, moesten voor het zelve ant,, woorden of aennemen, dat het de afgoderij zou verzaken, enz." Daerna gaet die Schrijver voort, met foortgelijke bronnen optefpeuren voor de andere Doopplegtigheden, die in het zelfde vroege tijdperk der Kerke in gebruik waren , om den Jonggeborenen melk en honing te geven, en bij den Doop met een foort van kostbaere olie te zalven. Ondertusfchenlaet Dr. stennett niet na, hier in 't voorbijgaen te doen zien, waertoe men al komen moet, met zulk foort van bewijzen toetelaten, ja te gebruiken; en fchoon hij de overweging van 't gefchil nopens den Doop der Profdijtm of aenkomelingen bij de Joden tot nader gelegenheit uitftelt, (gelijk ik UEerzv. in 't ;vervolg zal doen zien) merkt hij hier ter plaetfe aen, dat, toegeftaen zijnde dat die Doop in de dagen van onzen Zaligmaker geoefend wierd, het grondvesten van den Christelijken Waterdoop op dezen grondflag echter gevolgen na zich fleept, wacrop veele misfchien in den eerften opflag geheel niet i be-  IN het VERBOND BEGREPEN zijn. I? bedacht zijn. Mr. addington, een Leeraer onder een dier bijzondere Gezindtens in Engeland, die wel den Kinderdoop oefenen, maer geen Doopvaders toelaten of aënriemen, zal ons zeggen: „ 't „ is waer, daer is in het Nieuwe Verbond geen „ uitdruklijk gewag gemaekt van het doopen der ,; ionge Kinderen; maer, daer dit een gemeen „ gebruik onder de Joden was, toen onze Heer ,, den Doop inffelde, was zijn meening ook on,, getwijffeld, dat de jonge Kinderen (bij zijn na„ volgers, even als bij de Joden) gedoopt zouden „ worden." Maer Mr. Wall, een Godgeleerde van de Hoofdkerk in Engeland, zal zeggen: „ Gij „ redeneert wel, Mr. addington! maerwaer„ om houdt gij hier op? Het gebruik,Om Doop„ vaders toetelaten, was, zoo wel als het Kinder„ doopen, onder de Joden in gebruik; waerom ,, kant gij u met de uwe dan tegen, deze gewoon-; ,, te onzer Kerke aen?"' Een Roomsen-gezind, Prediker valt hier op tegen beiden in, en zegt: Mijne Heereri! gij hebt het beiden wél, zoo „ ver gij dus redekavelt op dé gewoonte der Jo,, den. Maer waerom kant gij u dan aen tegen' ,', het heilig Olie fel, ën meer andere Kerkplegtig,', heden , die bij ons in gébruik zijn , daer deze ook het zélfde gêzach der Oudheit, nevens de overlevering onzer Kerke, bezitten, om zich 5, aen te prijzen ? " Ik wil niet ondernemen te zeggen , ("dus laet Dr. stennett hierop volgen) hoe de zaek tusfchen deze mannen zou afioopén. Maer dit wête B ik,5 n.  n. BRIEF. iS in wat zin de jonge kinderen ik, dat een Doopsgezind Leeraer, zoo het hem vergund wierd, zijn gevoelen te uiten, met zedigheit,maer teffens met eeneverzekerdheit, ontiproten uit diepen eerbied voor de gewijde Godfpraken , zich dus zou doen hooren: ,, Mijne „ Heeren! gij zijt alie drie van 't rechte pad, met uwe gevoelens over den Doop te bouwen op 5, joodfche berichten , op voorbeelden van dit „ Volk, of van de eerfte Christen-Kerk, toen die „ reeds in een vervalschten ftaet gerackt was, „ zoo dra men met reden kan aentoonen , dat „ de wijze en voorwerpen dezer plegtige verrich„ ting duidelijk moeten bepaeld zijn , gelijk „ ze ook waerlijk en met er daed zijn, in het „ Nieuwe Verbond. Gaet nae dc wet en het getuigenis! de Bijbel is onze Godsdienst-" „ regel. Zoo de Kinderdoop daer te vinden is, „ oeffent dien •, zoo niet, verwerpt dan den zel„ ven." Na dezen, zoo 't mij toefchynt , nog al wat treffenden buitentred , gaet onze Verdediger van den bejaerden Doop voort , met zijn onderzoek nopens den tweeden zin, in welken iemand,gezegd kan worden in een Verbond begrepen, of ingefloten , te zijn, te weten, als hij gerechtigd is tot zekere voorrechten uit kracht der onderlinge verbindtenisfen van anderen ten zijnen voordeelc. In dezen zin moet men erkennen, dat niet alleen jonge Kinderen, maer zelfs zij, die nog niet in wezen zijn, in een Verbond konnen begrepen wezen. Endaer Mr. addington, en veele voorftan- ders  in het' verbond begrepen zijn. 19 ders van den Kinderdoop mee hem, in dezen zin de Kinderen van Godvruchtige Ouders aen.merk.en, als met hun in het Nieuwe Verbond ingefloten, zoo overweegt zijn Tegenfchrijver den ftaet van zoodanige Kinderen in deze tweederlei betrekkingen: I. Ten aenzien van 't Verbond tusfehen God den Vader en onzen Heere Jefus Christus, ten behoeve der Zondaren; en II. Ten aenzien van eenige Vcrbonds-onderhandedngen, rechtftreeks plaets hebbende tusfehen God en hunne Ouders. I. Het Verbond tusfehen God den Vader en den Heere Jefus Christus, ten behoeve der Zondacren, is of volflrekt, of voorwaerdelijk, te weten, ten aenzien der daer door bevoorrechtte perfoonen. Is het ,voor eerst, volftrekt ? dan zal het ieder een onfeilbaer behouden, die er in begrepen is, en dus zullen ook de Kinderen van Godvruchtige Ouders , zoo zij er toe behooren, zeker zalig worden. Mr. addington geeft vrij wat acnleiding om te denken, dat hij het Verbond als zoodanig befchouwt; daer hij het zelve dus omfchrijft: „God heeft zich verbonden, door hctGe„ nade-verbond, aen zijn Volk al de Zegeningen „ zijner liefde beide hier en hier namacls toetedeelcn." en den ftaet der Kinderen van zijn Volk ftelt hij met opzicht tot dit Verbond dui B 2 tooi5: n. 3rief.  n. BRIIF. fiÓ' het VERBOND ALS voor: „'De beloften in beide Verbonden (diegee'st„ lijke, tijdlijke en eeuwige Zegeningen volgens », zijne verklaring behelzen) zijn gelijkelijk ge„ daen aen alle geloovigen, zoo Joden als Heide,, neri, en aen hunne Kinderen." Sprekende van Petrus reden tot de bekeerde Joden, zegt hij: „In„ dien er door deze belofte niets meer gemeend ,, was, dan dat hunne nakomelingen de beloofde „ Zegeningen zouden erven ,• als zij door de God„ lijke genade daer toe geroepen wierden, bete- kende dit waerlijk zeer weinig. Het behelsde „ dan in 't geheel geen aenbod van genade aen „ hunne Kinderen, als zoodanig aengemerkt. Hij „ kon dit even goed van de Kinderen der onbe„ keerde Heidenen gezegd hebben als van het ,, kroost der Christenen." Indien uwe Kinderen, „ „ volwasfen zijnde, Christenen worden, zullen' „ „ ze de voorrechten van het Euangelie- Verbond ,, erlangen." maer de Apostel voegt hen hier bij „ hunne Ouders, als, uit hoofde hunner betrek,, king tot dezen, in het Verbond met Ged aen„ genomen." Op eene andere plaets fpreekt hij van „ Christen-Ouders, zich beroepende op hun „ recht aen die Zegeningen van het Nieuwe Ver„ bond, die hunnen Kinderen beloofd zijn." Uit deze plaetfen meent Dr. stennett te mogen befluiten, dat Mr. addington en alle, die op dien trant redekavelen, zeggen willen, dat de :deren van Godvruchtige Christenen met hun aer het Verbond, als volftrekt befchouwd, begrepen zijn. Zoo dit zijne raeening is, (zegt hij), dan  volstrekt beschouw». &1 dan is het hun zaek, te bewijzen, dat zij a leen "n het Verbond zijn; of op echte en fchriftuurlijke gronden te toonen, welke hunner er in zijn; want zoo dit eene of andere niet gefchiedt, zal het algemeene onbepaelde denkbeeld van eenige der zeiven, als zijnde in het Verbond, geen een van hun volgens zijn eigen redeneringen tot den Doop gerechtigd maken. £i> Zijn alle de Kinderen van Godvruchtige Ouders in dit Verbond? Neen, geenzins; want wij hebben de duidelijkfte blijken, dat ze niet allen behouden zullen worden. Dc Heilige Schrift levert veele voorbeelden op van Godvruchtige menfehen, die ondeugende Kinderen hadden, en ieder eeuw verfchaft te mcenigvuldige bewijzen van den zelfden aert. Zij dan, die deze vreemde ftelhng willen uithouden, dat zij alle in het Verbond zijn, moeten insgelijks ftaende houden, — of, dat zulke ondeugende Kinderen, in weerwil hunner ondeugden, eindelijk eens behouden zullen worden, of, dat der zeiver Ouders geene Godvruchtige waren. Maer deze Hellingen fleepen zoo blijkbaer ongerijmde en gevacrlijke gevolgen na zich, dat het genoeg is , daer van maer te reppen, om ze te wederleggen.Ja Mr. addington erkent zelve, te vrezen, dat veele van deze zulke Zoonen Belials toonen te zijn, die het juk afwerpen, — en dat Gods beloften aen de Kinderen van zijn Volk geenzins ter beveiliging dienen van hun, die door hun leven zijn gezach verwerpen. De talrijke plaetfen derhal ven, die hij aenhaelt, om B 3 de n. briif,  n. Brief. S.Z het verbond als de bijzondere zorg van God den Vader en van Christus te toonen voor het Nakroost der geloovigen, en bijgevolg des zelfs aendeel in het Verbond te ftaven, twelke plaetfen in 't vervolg nader in overweging komen) deze talrijke plaetfen, zegt Dr. stennett, konnen niet bewijzen, dat zij allen in het Verbond begrepen zijn. (2). Zijn ze er niet allen in begrepen , dan is het de zaek van hun, die met Mr. addington de ftrakgemelde ftelling willen uithouden, te bepalen , en dat wel door een beflisfchend bewijs uit de Heilige Schrift, vjelke hunner er in begrepen zijn Hier op nu zal men (zegt de Doctor) allereerst zeggen , dat zoodanige Kinderen van Godvruchtige Ouders er zeker toe behooren, die in hunne kindfche jaeren fterven ; en aen dit Vooritel wil deze Heer zeer gereed zijn zegel hangen, mits dat het even zoo wel tot de Kinderen van ondeugende als braeve Ouders worde uitgeftrekt. De Heilige Schriften zijn, wel is waer, over dit ftuk niet zeer duidelijk, nochtans /.ijn er bewijsplaercn, die, het voorftcl inde evengeinelde ruimte opgevat, vrij wat afdoen En 't zal der moeite wel waerdig zijn, dc zelve hier optchalen, daer 't mij is voorgekomen, dat de wijze, waer op Dr. >tenn"tt deze voordraegt, vrij gefehikt is, om eenige Teksten wel te verltaen, die wel eens op eene niet naeuwkeurige en verwarde •Wijze worden bijgebracht. Immers hij meent, dat Mr. addington plaetfen bijbrengt ten bewijze van Gods bijzondere gencgenheit voor de * 1 Kin-  volstrekt beschouwd. 23 Kinderen van bracve Ouders, en wel (altans 700 als fommige de zelve voordragen) in het voor deel van alle zulke Kinderen zonder ondericheid, 't zij vroeg ftervende of niet, die hier nochtans all een met recht op toegepast konnen worden, zoo als ik deze Helling heb uitgebreid. Men befluit uit „ de onderwerping der Kinde,, ren van Godvruchtige Ouders, als afftammelin5, gen van den eerften Adam, aen rampen en dood, „ tot hun deelgenootfchap aen eenige bijzondere ,, voordeden uit hoofde van den tweeden Adam." , Ikvoeleerde kracht van (zegt Dr. stenn ett) 5, maer het ftae mij vrij, dit aenneemlijk bewijs „ uitteftrekken tot alle afkomelingen van Adam, ^ die in hunne Kindschheit ftervcn. En ik vef„ eenige mij van ganfeher harten met Mr. ad,, dingt on in te hopen, dat, gelijk door de zon,, de van eencn, veele ftervcn, die niet gezondigd heb5, ben 111 gelijkbelt met Jifktofi overtreding, zoo ook „ dc genade van God, en de onuitfprceklijke gave des eeuwigen levens, door Jefiis Christus overvloedig „ zijn zullen voor veele jong ftervende Kinderen ,, niet Hechts van geloovige, maer ook van alle 5, menfehen." Op deze wijze gaet hij'voort, en verklaert zich even ongenegen, als de fterkfte Voorftander van. den Kinderdoop, om te denken, dat het Zaed van Gods dienaeren enkel in wezen gebracht zou zijn, Om eenige weinige nuttelooze en ellendige oogenblikken op aerde doortebrengen, en dan van alle beB 4 ftaen 11. BRIEF.  II. fclUJSF -24 HET VSR.BON D ALS ttaen beroofd, of tot eeuwige ellende vèrwezen te worden. Maer hij wil dit even min denken van eenig Zaed der menlchen, wie ze wezen mogen, pe tedere zorg, die eene waekzaeme Voorzienigheit betoont voor de Kinderen, in den hulploozen ftaet der Kindschheit, ftrekt bij den eenen en anderen mijner Schrijveren tot een bewijs, dat de gezegende God ook om der zeiver geestlijke en eeuwige belangen denkt, en Dr. sten nett voegt er bij: daer de jonge Kinderen, wie ook hunne „ Ouders waren, onbetwistbacr van meer waerde „ zijn dan veele muschjcs, zoo verblijde ik mij „ in de hope en het vertrouwen, dat, wanneer „ zij, volgens het Godlijk welbehagen, jn hunne „ Kindschheit van hier verhuizen , onze Vader „ hun Vader, en onze God hun God zal zijn." Het medelijden, dat de bermhartige God geliefde te doen blijken jegens een groot aenta! jonge Kinderen, 'twelk Mr. addington doet flaen op die, welke het Kroost van Heidenen en Joden, van Ninivieten en Israëliërs waren, levert, naer de gedachten van'zijnenTegenfchrijver,een zeer aëngenaem en waerfchijnlijk bewijs op voor den gclukftaet van alle, die in hunne Kindschheit fterverv Ondertusfchen gaet hij veele plaetfen, waerin van Kinderen gewaegd wordt', voorbij,' zoo, óm dat veele van deze in het tegenwoordig oogmerk niet" te pas komen, als ook, om dat in andere op geene jonge Kinderen, maer in 't algemeen op de afkomelingen of het nagedacht, gezien wordt. Evenwel wil hij hier die plaets niet onaengeroerd laten, daer  TOL STREKT BESCHOUWD. 25 daer de Zaligmaker jonge Kinderen in zijne armen neemt en zegent,terwijl hij zich verblijdt in het1 denkbeeld , dat hier uit een zeer goed bewijs voorcfpruit voor zijn gaern omhebde gevoelen in dezen. Als wij onzen Heere , met een innemende oplettcndheit, die genaderijke woorden hooren Uiten: der zuiktn is het Koningrijk der Hemelen; dunkt hem, dat de Ouderliefde niet nalaten kan vooringenomen te worden met deze verklaring dier woorden; dat de God der bermhartigheit de jonggeitorvenen tot zich neemt, en, in zijn Koningrijk, doet deelen in zijne gelukzaligheit. Hij ziet geene zwarigheit, die uit zoo eene verklaring ontftaen kan, doch ftelt de meer bijzondere Overweging daer van tot eene andere gelegenheit uit; alleen aenmerkende, dat deze woorden geen uitfluitend recht tot het Koningrijk der Hemelen geven aen de Kinderen van Godvruchtige Ouders. Zoo er uit befloten kan worden, dat eenige Kinderen, in hunne Kindschheit ftervende, zalig zullen worden, kan men het er ook uit bcfluiten omtrent alle Kinderen. Hij vermoedt, dat Mr. addington hier in met hem zal overeenftemmen . fchoon des zelfs redeneering er wat ongunstig voor is; naerdien deze fchijnt te denken, dat alleen de Kinderen der Geloovigen aen Christus door den Doop moeten worden opgedragen, als de bevoegde voorwerpen voor zijn Koningrijk; want, reden willende geven, waerom deze Kinderen, die, tot Christus gebracht zijn, B 5 niet XE SRIEE.  n. brief. *ö het verbond als niet door Hem gedoopt werden, zegt hij: „ Mo„ gelijk waren der zeiver Ouders nog niet over„ gegaen tot de navolgers van Christus." Al ftaet men dus toe, dat zulke Kinderen van Godvruchtige Ouders, die in hun vroege Jeugd fterven, in het Verbond zijn, fchijnt dit no£ niets aftedoen in het gefchil nopens den Kinderdoop; om dat men eerst diende te weten, of die en die Kinderen zoo vroeg zullen fterven, eer men hen verklaren kan, in het Verbond, en dus tot den Doop gerechtigd, te zijn. Maer is er ook eenig ander middel, om te befluiten, dat Kinderen, die nog in hunne Kindschheit zijn, in het Verbond behooren? Dr. stennett meent van neen, en denkt, dat er geen kan zijn, ten zij God zelve zulks door eenig bovennatuurlijk en buitengemeen teken van zijne gunst aenwees. Wij moeten wachten, tot dat zij opwasfehen, en zelve overtuigend bewijs geven, door hun eigen geloof en bekeering, dat zij in het Verbond behooren. Hier mee meent hij bewezen te hebben, das niet alle de Kinderen van Godvruchtige Ou-> ders in het Verbond zijn, wen men dit als voU ftukt aenmerkt, en dat er, al toegeftaen zijnde, dat eenige van hun er in zijn , geen onderfcheidende merktekenen of volftrekte kenmerken bij hun zijn, zoo lang hunne Kindschheit duurt, waer yit men weten en overtuigend befluiten kan, wil-  volstrekt beschouwd. *? Welke hunn er daer toe behooren. Waer uvt hij, zoo't mij voorkomt, met veel fchijn beiluit, dat geene hunner eenig recht konnen hebben toe de Zegels van het Verbond, zelfs fchoon men toeftond, dat iemand, die in het Verbond begrepen is,uit dien hoofde recht tot die Zegels heeft, welk ir.uk hij ter gepaste plaetfe nader overweegt. Eer Dr. stennett overgaet, om het Verbond te befchouwen als 'vöorwaérdelijk, houdt hij zich een weinig op met de zulke, die het Verbond als vulilrekt aenzien, op den fzoo hij meent) zeer ongerijmden en gevaerlijken grond van verzekering, dat de Kinderen der Geloovigen zonder onderfcheid daer in begrepen zijn. Door de ongerijmdheit dezer {telling bedoelt hij niet Hechts, dat het voörftel niet met de waerheit ftrookt, *t welk hij reeds klaer meent getoond te hebben, maer ook dat het zich zeiven tegenfpreekt, Als men zegt,dat het Verbond volftrekt is,meent men daer door, dat God de Vader met zijner Zoon beftemd of overeengekomen is ter ver!o?finTp«» S«»(iifT*i». Apol. a. p. 94. Edit. Parif. 1636. (•)•) —..... ■ i|a toi /Wi>.ei«» »ri fifta. t«» Kcetx^mm , fitTct tui KUtayiatriiliui. A/W V*> ^V» vpii, s«» f*1" T'« yuwSn. &c. Hom. 3. in Ep. ad Philip, p. 20" En deze OudVader tegt elders, dat „ het znnder den Doop onmogelijk is,het „ Koningrijk dtr Hemelen te verkrijgen en zonder dit „ is 't onmogelijk zalig te worden." A»« ^xicmftittoi apt>x*~ yo» /3tss-iAïiae »riruXsi» «JWtoi ftu £«p»5 vérpligtingen tot gehoorzaemheit en deugd , en verzwaeren derzelver fchuld boven die van andere, zoo zij zich evénwel in zonden te buitengaen. Zulke Kinderen zijn derhalven in een voordeeliger ftaet voor de belahgens van den Godsdienst dan andere ; en hierop meent Dr. S. zien alle die plaetfen, die men gemeenlijk, die ook Mr. A., bijbrengt, en die zekerlijk de bijzondere zorg uitdrukken , die de gezégende God voor zoodanige Kinderen draegt ; welke plaetfen fn 't vervolg ftuk voor ftuk ter toetfc komen. Maer uit deze Teksten, en uit de daer in bedoelde voorrechten der Kinderen van wegen dé Godvrucht hunner Ouders, te befluiten, dat zij in 't Verbond met God ftaen, ja, met Mr. A. te zeggen: „ dat de Ouders hun„ ne Kinderen in het Verbond met God invoeV ren »" acnt Dr. S. geheel onredelijk en onschriftuurlijk. „ is de Godsdienst (zégt hij) ieders eigen zaek, gelijk die allerzekerst is," zoo: kan hij, die in Verbond met God ftaét , alleen Zoo zijn, uit kracht zijner eigene oirfpronglijke ên vrijwillige verbindtenisfen ; en, welke voordeelen de Kinderen ook trekken uit de VcrbondsOndcrhandelingen der Ouders met God , geene Kinderen konnen uit dien hoofde gezegd worden in het Verbond met God te ltaen, noch op dezerf grond eenig,recht te hebben tót de ftcllige bevelerf van het Euangèlie„" Zie hier, Eerzv. Fleer! een der grootfte fteunfels voor den Kinderdoop door kracht van redenen ohfVer geworpen! altans ik zie geen middel, om het D ui- ra. BRIEF.  III- BIUEF. 5<3 HET VERBOND ALS zelve ftaende te houden, fchoon ik mij nog heimelijk vleije met uwe nadere onderrichtingen; bijzonder ten aenzien der Schriftuur-Teksten, waer op dit fteunfel voornaemlijk rust; doch die, volgens de verklaringen , door Dr. S. daer van gegeven, welke ik UEeriu. in eenige volgende brieven hope medetedeelen, er ook in 't geheel peen kracht aen bijzetten. Tot hier toe fchijnt het mij onbetwistbaer , dat niemand gezegd kan worden in een Verbond te zijn, dan in een van deze twee- derleije betekenisiën: of dat zij zelve eender onderbandelende partijen in het zelve zijn; of dat zij door de onderlinge beftemmingen van andere, ten hunnen behoeve gedaen, tot zekere voorrechten zijn gerechtigd. Dit, toegepast op het zijn der Kinderen van Godvruchtige Ouders in het Genade-Verbond, volgens de Helling van Mr. A. en veele andere Voorttanders van den Kinderdoop ,gaf Dr. S. gelegenheit,om de onbeftaenbaerheit daer van, in den eenen en anderen zin, te toonen. In den centen zin , om. zelve een der onderhandelende partijen te zijn, konnen er de Kinderen, als hier toe volitrcktonbekwaem, onmogelijk toe behooren; 't moest dan in den tweeden zin wezen, zij moesten er toe gerechtigd zijn door de Verbonds-Onderhandelingen van andere ten hunnen behoeve gedaen. Dit gaf acnleiding, om den ftaet der Kinderen eerst te befchou.-.en met opzicht tot het Verbond tusfehen God den Vader en onzen Heere Jefus Christus, en daerna met opzicht tot de Verbonds-Onderhandelingen, die  YOOR.WAEK.DELI]IC BESCHOUWD. 5* die meer rechtftreeks tusfehen God en hunne Ouders plaets hadden. Ten aenzien van het eerfte bleek weder ook, dat de Kinderen niet konnen behooren tot het Genade-Verbond j alleen om dat ze Kinderen van Godvruchtige Ouders zijn, 't zij men dit Verbond als voljlrekt, of als iaorvaaerdeltjk befchouwt. Immers is het volftukt, zoo zullen alle, die er toe behooren, behouden worden •, maer niet alle Kinderen van Godvruchtige Ouders zullen behouden worden; derhalven zijn zij ook niet allen in het Verbond. Ook kan men in hunne Kindschheit nooit weten, wie van hun in het Verbond zijn, naerdien er geene onderfcheidendc kenmerken zijn, waer uit het aendeel van eenigen hunner in het zelve kan worden opgemaekt; en, is er geen blijkbaer bewijs, dat zij in het Verbond zijn, zoo konnen zij zeker ook geen recht hebben tot eenige van deszelfs voorrechten. Is het voorwaerdelijk, zoo konnen ze in geenen eigenlijken zin gezegd worden, in Verbond te zijn, zoo lang zij de voorwaerdens niet hebben ingewilligd. Maer in hunne Kindschheit zijn ze pnbekwaem, om die voorwaerdens aen te neemen, en dus konnen ze ook dan niet in het Verbond, èn bijgevolg ook met gerechtigd zijn tot deszelfs voorrechten. Zegt men, dat zij voorwaerdelijk in het Verbond zijn volgens de algemecne verklaring van' D a Gods in. BIUEF,  5* HET VERBOND ALS KT. BRIEF, Gods bermhartigheit in Christus jegens allen, die zich bekeeren en in het Euangelie gelooven; ook dan zijn zij , volgens dit algemeene begrip van het Verbond, niet anders in het zelve, dan alle andere, aen wien deze genaderijke verklaring gedaen is. En, zegt men wijders, dat in dien zin, in het Verbond te zijn, hun recht geeft tut het geen God als een voorwaerde, of middel, van behoudenis bcflemd heeft •, daer nochtans de Doop in zich zeiven geen voorwaerde van Zaligheit, noch ook een bepaeld middel is tot geloof en bekeering, die ter Zaligheit noodig zijn, zijn zij teffens op dezen grond geenzins tot den Doop gerechtigd. Voeg nu hier bij, 't geen ik u ftraks heb opgegeven, omtrent den ftaet der Kinderen met opzicht tot die verbindtenisfen, die hunne Ouders ten hunnen behoeve met God hebben aengegaen; waeruit bleek, dat die verbindtenisfen, hoe veele voordeden zij er ook van konnen trekken, van wegen al de zorg en oplettendhcit in hunne opvoeding, waer toe hunne Ouders zich dus Godsdienftiglijk verbinden, dat, zeg ik, die verbindtenisfen geene Kinderen in eigen perfoon in het Verbond met God brengen-, en 't zal mij lief zijn, door UEoiu. overtuigd te worden, dat zij eenig recht hebben tot een der ftellige pligten van het Genade-Verbond, zoo lang er geen uitdruklijk bevel getoond wordt, dat zij hier toe moeten toegelaten worden ? Mogelijk denkt UEerzu. de kracht dezer redekavelingen door het befiisfchend gezach van  f 00RW AERDELIJK BESCHOUW©. Si van veele Teksten uit het Oude en Nieuwe Verbond te /uilen konnen vernietigen-, dan ik verzoeke ÜEerw. hier mee niet aen 't werk te gaen, voor dat gij in mijne volgende zult zien, wat ook tegen deze bewijzen is intebrengen , en blijve intusfchen met alle achting, ÈERWAERDIG HEER.! UEeriffi DYVD. P. C. D 3 FIER- BRIEF.  ® ® m_ TV. IRIEF. VIERDE BRIEF. ÈERWAERDIG HEER! Qchoon ik denke, dat de Redeneeringen van ^ Dr. S. ,'in mijne vorige brieven aen UF.erw. medegedeeld, voor hun, die geene ongerijmdheden of onbeftaenbacre Leeringen in den Bijbel wachten, vrij wat grond geven, om te denken, dat die plaetfen, die men gemeenlijk bijbrengt, om te toonen, dat de Kinderen van Godvruchtige Ouders met dezen in het Genade-Verbond begrepen, en uit dien hoofde tot den Doop gerechtigd zijn, veelal verkeerd verüaeh worden, was ik echter te zeer ingenomen met dien Herken fteuri van den Kinderdoop, om niet ernstig hacegaen, wat gebruik Mr. A. van deze plaetfen maekt, en hoe hij hier in van zijnen Tegenfchrijver beantwoord wordt. En daer gij uit mijnen vorigen den uitflag van dit onderzoek op mijne overtuiging merken kunt, gae ik "nu met ijver voort, om reeds UEerw. in ftaet te ftellen, om mij deze wapenen voor het bij ons heerfchend Kerkgebruik weder onbefchadigd ter hand te ftellen, en beginne daer toe met die uit het Oude Verbond; waerin Mr. A. allereerst zijnen aendacht vestigt op het zeggen van den Psalmist: Ziet, Kinderen zijn een erfdeel des Hteren (*; 't welk die Heer aldus uitlegt: „ De (*) psAtM CXXVII, 3.  PLAETSEN UIT HET OUDE VERBOND ONEERZCCKT. 55 De Heere geeft hen als een erfdeel voor de " Kerk, en voor hunne Ouders-, en merkt hen, " door den rijkdom zijner genade in Christus Je„ fus , genaderijk aen als een erfdeel voor Hem „ zclven." dat is, met andere woorden :„ God begrijpt hen uit loutere berm hartigheit met hunne Ouders mede in het Genade - Verbond". Ik moet bekennen,dat deze verklaring mij in verre na niet zoo natuurlijk en eenvoudig voorkomt dan de volgende van Dr.S.; die meent, dat de zinder woorden, in den faemenhang befchouwd, duidelijk deze is: „ Gelijk befcherming en voorfpoed in tijdlijke zaken (.waer van de Psalmist even te voren , fprak)de gaven zijn der Voorzienigheit, zco is „ 't oqk gelegen met een talrijk Nakroost. Dit , ontvangen de menfehen van God, even als een ' erfgoed-van hunne Voorouders, geheel vrijen ', zonder arbeid of kosten." Dus fprak Jakob van de Kinderen , die God hem genaderijk gegeven had (*; •, en ik heb ook de woorden van den Psalmist altoos zoo begrepen; niet tegenftaende ik gaern wil erkennen, (en dit erkent ook Dr. S.) dat God een zeker eigendom heeft aen alle Kinderen; en bijzonder acn die der Israëliërs, als afgezonderd van het overige der werelt tot het genot van bijzondere tijdlijke voorrechten ; maer, fchoon men al toeftaet, dat de Psalmist op dit belang doelde , 't welk God in der Israëlleren Kinderen ftelde, dan zie ik zoo min als evengemeldc Heer, wai (*) Zie genesis XXXIHi f. D 4 IV. BRIEF.  IV. Bil IE F. £5 EENIGE PEAETSEN UIT wat dit zegt ten bewijze van het zijn der Kinderen van geloovige Ouders in het Verbond met God. Mr. A. betuigt wijders „dat het woord van God s, veele overredende getuigenisfen dier waerheit s, oplevert , (welke hij in het zeggen van den „ Psalmist meent begrepen te zijn) dat God de „ Kinderen der geloovigen (.immers van dezen „ fpreekt hij) door Christus als een erfdeel voor m Hem zeiven aenmerkt." Ondertusfchen gewaegt bij onmiddelijk daer op, zoo dat men zou denken s dat nij cen dj01. menigvuldige getuigenisfen bijbrengt, van het geval der Ninivitifche Kinderen, die hij immers niet kan aenmerken als Kinderen van geloovigen ; en indien niet , zoo kan Gods ontferming in hen te fparen voor de onheilen, denNinivir.cn bedreigd, geen bewijs zijn, dat het zaed der geloovigen met hun in het Christelijk Verbond begrepen iS; maer alleen dienen, om ons te verzekeren van Gods bijzonder toevoorzicht voor de Kinderen van zijn Volk, in foortgeüjke omftandigheden (*),' want, zoo Hij in een tijd van algemeen gevaer medelijden had met de Kinderen der ongelovigen, zoo zal Hij zich ongetwijfeld ontfermen over het Kroost der zulkcn die Hem waerlijk vrezen. Dit alleen, en niets meer, meent Dr. S., kan dat geval bewijzen. Meer kracht heb ik altoos gefield in de verklaringen , die de Allerhoogftc deed van zijn bijzon- de- Cp jonas IV, u.  HET OUDE VERBOND ONDERZOCHT. <7 dere oplettendhcit op ,en zorge voor, het heil der Kinderen zijner braeve gunftelingen. In 't biizonder fcheencn mij van vrij wat kracht de woorden van Mofcs, door den Verdediger onzer Kerkleerc in dezen hierop bij gebracht (*): omdat God uwe Vaderen liefhad, en hun zaed na hun verhoren had, zoo heeft Mij. u uit Egijpten uitgevoerd. Immers hier fchijnt de verkiezing van het zaed een gevolg te zijn van Gods liefde tot de Vaceren. Maer luister ik hier nae Dr. S., deze wijst mij op het verband der woorden, zelfs in dat zelfde vers, en doet deze liefde en verkiezing enkel flaen op het [genot der tijdlijke zegeningen, die onmiddelijk na deze woorden worden opgeteld; gelijk — de uitvoering uit Egijpten; het wegdrijven der Volken voor hun aengezicht, en — het geven van het land der Heidenen hun tot een erfdeel. Zouden ondertusfehen deze woorden in onze zaek eenige kracht hebben , zoo moest Mofcs door Gods verkiezing van hun zaed na hun bedoelen, dat hunne jonge Kinderen met hun in het Genade-Verbond waren aengenomen ; waer toe ik in den faemenhang geheel geen reden zie, doch waer omtrent ik van UEerw. voldoend bewijs verwachte. Even zoo ftaet het ook met mij ten aenzien der beide volgende plaetfen, die Mr. A. bijbrengt,omtrent het zaed van Noach en zijn Zoonen, en dat van David. Ten aenzien van het eerfte lezen DEUTERONOMIUM IV, .37. D S IV, 3RIÉP.  ir. brief (») GENESIS ix, i , 9. (j) 2 S AtóüEL vii , 12. 58 eenige plaetsen uit wij (*) God zegende No ach en z 1j n e z o o n e n 'en zei tot hun zie ik richte mijn Verbond op met u en met uw zaed na u: dat is, (zegt Dr S.) „ Na dat God Noach en zijn huisgezin van den al„ gemeenen Zondvloed bevrijd had, zegende Hij „ hen met de beloften der yruchtbaerheit, en ver„ zekerde hun, dat Hij de werelt niet meer door „ water zou verdelgen." Hier uit, zoo wel als uit de belofte aen David: (|) ik zal uw zaed na u doen opliaen en ik zed zijn Koningrijk be¬ vestigen, wordt zeker de aenmerking van Mr. A. bevestigd: „ dat de Kinderen der rechtvaerdigen „ door God begrepen zijn in veele Verbonds-Voor„ rechten, die Hij hunnen Ouderen heeft toege„ zegd.» Maer dit geldt, zegt zijn Tegenfchrijver, en hij heeft zeker de letter en de faemenhang in beide plaetfen in zijn voordeel, „ alleen de be, lofte van tijdlijke zegeningen"; en dan zeker bewijst het een en ander weder niets met al omtrent het zijn van zulke Kinderen met hunne Ouders in het Christelijk Verbond; zoo als het Mr. A, zeker aenziet, daer hij de woorden zijne zoonen,en uw zaed, met groote letteren deed drukken; zeker om aen te wijzen, dat daer een bijzondere kracht in lag ten bewijze zijner ftelling. Mogelijk ftelt Hij die in eenen geestlijken zin der woorden, dien ik nog niet vatte, en tot welken ik weet,dat UEerw.^x de eenvoudige zinzooklaer en zoo redelijk is, ongaern toevlucht neemt. Dan,  HET OUDE VERBOND ONDERZOCHT. 59 Dan, eer ik u mededeele, wat Mr. A. hieromtrent verder zegt, moet ik er met hem nog eene1 plaets bijvoegen, die Dr. S. ook enkel aenmerkt als een bewijs van Gods gunstrijk tocverzicht op de tijdlijke belangens van braeve menfehen , bijzonder onder de Joodfehe bedeeling. Ik meen de uitboezeming van den Dichter: (*) Welgelukzalig is de man, die den Heere vreest zijn zaed zal vermogend zijn op aerdc; het geftacht der oprechten zal gezegend worden. Ook hier kan ik niet anders zien, noch het vervolg van den Psalm doet mij op iets anders denken, dan op dat foort van tijdlijke belooningen, die aen de huizen der Godvruchtige Israëliërs zoo ruim werden toegevoegd door die buitengewoone Voorzienigheit, die zoo bijzonder over hun de wacht hield; terwijl men er teffens uit kan afleiden, dat de Godsvrucht der Braeven, met voorzichtigheit en naerftigheid verzeld, ten allen tijde, en door alle eeuwen , grond geeft, om tijdlijken voorfpoed en welvaert ook voor hunne Kinderen en nagefiacht te hopen. Mr. A., niet onbewust, dat deze zwarigheden tegen deze zijne bewijzen intebrengen waren, neemt daerom op zich, om van elders te toonen, dat de Zegeningen, die de Kinderen der zulken, die den Heere vreesden, en wel als zoodanige, beërven zouden, niet enkel natuurlijk en tijdlijk waren. Zou dit ondertusfehen van kracht zijn in het ftuk, dat hij onderhanden heeft, cn te pas ko- (") PSALM CXII, I, 2. IR'IEF.  IV. BRIEI 60 EENIGE PLAETSEN UIT komen omtrent de bevoegdheit der jonge Kinderen • van Godvruchtige Ouders tot den Doop, dan moest hij zulke plaetfen bijbrengen, waerin die geestlijke Zegeningen aen de eigen Kinderen, en onmiddelijkeaffcomelingen,van Godvruchtige Ouders worden verzekerd. Maer juist het tegendeel is van de door hem hier bijgebrachte Teksten waer. Hij.' beroept zich hier op Paulus zeggen (*), daer deze,; over de verkiezing van het overblijffel der Joden in de laetite dagen fprekende, deze Joden noemt Be-\ minden om der Vaderen tville; bedoelende door Vaderen, niet hunne eigene Vaders, maer de Aertsvaders van zeer vroege Eeuwen ; ja bedoelende al—i leen Abraham, Ifaak, en Jakob, met wien God zoo een bijzonder Verbond had aengegaen ; uit; kracht van welk Verbond, God hun nageflacht ooki nog in zoo afgelegene Eeuwen beminnen zou. En* dit zoo zijnde, zoo bewijst zulks niets met opzicht tot het eigen Kroost van ieder Christen in 't; bijzonder, als met hem in het Genade-Verbond'J begrepen, en van God geliefd om der Vaderen wille. Schoon de Vader der bermhartigheden zich i verbonden had, zijnen Geest uit te gieten op het zaed! -jan Jakob, en zijnen zegen, op ckszelfs nakomelinA gen (j). Ik kan, zoo min als Dr. S. begrijpen,, naer welke regelen van Redenkunde Mr. A. te werk gaet, als hij hier. door Jakob alle bijzondere Christen-Ouders, hoofd voor hoofd, wil verftaen.. Men kan niet ontkennen, dat er voorzegd is, dat de Kind'er dat, zoo zij niet bekeerd, en-gelijk wierden aen kleene Kinderen, zij in \ geheel niet ten Hemel zouden ingaen;. maer al wie zich. vernederde,, als dit kleene Kind, zou de grootfte zijn in het Ko-> ningrijk der Hemelen. Dan gaet Hij voort, om hen te leeren, hoe zij zich te gedragen hadden jegens de zulken,. die den Kinderen in deze door Hem aengeprezene gcaertheden gelijk waren, welke Perfoonen Hij befchrijft als kleenen , die in Hem geloofden; opdat zij dezen in zijnen Naem mogten ontvangen,. als behoorenda aen Hem, en als zijne Difcipelen, en op dat zij zorg mogten dragen, van hen, hoe zwak zij ook in 't geloof E 3 wa- v. BRIEF.  70 EENIGE PLAETSEN UIT - V. BRIEF. waren, niet te ergeren , daer dit hen voor zijn hoogfte misnoegen bloot zou ftellen. Uit zoo eene eenvoudige en juiste befchouwing van het Verhael, oordeelt Dr. S. het klaerblijkende te zijn, dat onze Zaligmaker , hoe veel tederheit Hij ook buiten allen tegenfpraek had voor kleene Kinderen, geenzins wilde zeggen, dat het Kroost van vroome Ouders in het Verbond is , of zelfs iets te beflisfchen'nopens den ftaet van eenige Kinderen in 't geheel; maer alleen zijne Difcipelen zocht over te halen, om die ecnvoudigheit natcvolgen, die gemeenlijk in jonge Kinderen doorftraelt, en misfchien bijzonder merkbaer was in het gelaet van dit Kind. Hij houdt het dus voor een misverfland in Mr, A., dat deze de fpreekwijze , zoo cenen kleenen te ontvangen in Christus nacm ,verftaet van het aennemen of ontvangen van hun, die, in den letterlijken zin van dit woord, Kinderen zijn ; en voegt er bij, dat Mr. A. wel behoorde te gedenken , dat die kleenen, welken wij gelast worden te ontvangen, en niet te ergeren, uitdruklijk omfchreven worden als zulken , die in Christus gelooven, »t welk, zoo hij meent, hier allen fchijn van bewijs voor zijn algemeene Helling ten eenenmaele wegneemt. Mogelijk zal UEerw. hem hier met mij toevallen ; doch teflens denken, dat er nog genoeg voor de Helling van Mr. A. overblijft ïn het andere verhael nopens 's Heilands geHeldMt ten aenzien der klecne Kinderen ; ik dacht ook  het nieuwe verbond onderzocht. 7Ï ook zoo, dan lact ons overwegen, wat Dr. S, ook hier op aenmerkt. Deze tweede plaets, die hierin aenmerking komt,vinden wij mattheus xix, vers 13-153 en, terwijl de zelve zeker meer rechtftreeks dit gefchil raekt dan de vorige, daer 's Heilands groote oogmerk daer in fchijnt geweest te zijn, om alle, die rondsom Hem waren, een indruk te geven van de tedere genegenheit, die Hij den jongen Kinderen toedroeg, zoo zal het van nut zijn, dit Verhael van den evengemelden Euangelist te vergelijken met die van markus en lukas (*), waerin wij eenige omftandigheden er bijgevoegd vinden, die Mr. A. als alleen op 't Verhael van mattheus aendringende , heeft voorbijgezien Daer werden dan kleene Kinderen (jonge , eerstgeborene, Kinderen) tot Hem gebracht, op dat Hij dt handen op bun leggen en bidden (op dat Hij hen aenraken) zou; en de Difcipelen beflraften hen (die zc tot Hem brachten). Maer Jefus (riep dezelve tol Hem, en nam het zeer kwalijk, en) zei: Laet dt kleene Kinderen toe, en verhindert hen niet, tot mij te komen; want der zulken is het Koningrijk (var God, of) der Hemelen, en Hij (nam ze in zijne armen) lei zijne handen op hun, (en zegende hen.) (en Hij zei: Voorwaer zegge ik u, zoo wie het Koningrijk van God niet zal acnnemen als een kleen .Kind. zal er op geenerleij wijze ingaenl) Mr. A. (*) MARKUS X, I3-15. LUKAS XVIII, I5'1?' E4 v. BRIEF».  V. EB.IEF. f% EÏNIGE PLAETSE1Ï UIT Mr. A. zegt in 't flot zijner aenmerkingen opv dit Verhael, dat " al, wat hij 'er uit wenscht te „ bewijzen, is, dat Christus zijne Difcipelen wil„ de waerfchouwen voor het zondige, dat er lag „ in de verachting van kleene Kinderen, en hen „ bevelen , dat zij Hem moesten worden acnge„ boden als de eigenlijke Onderdanen van zijn Ko„ ningrijk." Wat de misdacd van verachting der kleene Kinderen betreft, die deze Heer 's Heilands onmiddelijke Difcipelen fchijnt te willen toefchrijven Dr. S. zegt (zoo ik meen) met veel recht: „ dat hij een te gunstig denkbeeld heeft van deze Godsmannen, om hen vatbaer te ftellen voor een Icwaedaertigheit, waermee men zeer weinige der flechtfte menfchen zelfs kan befchuldigen. 't Is waer, onze Zaligmaker was misnoegd over hun gedr3g , maer dit misnoegen ontftond uit hunne onvoorzichtig-, en onopmerkzaemheit, niet uit eenige ontmenschte wreedheit in hunnen aert; en Hij gaf zijn misnoegen met te meer vuurigheit te leennen, om de gemoederen der Omftanders eenen te dieperen indruk te geven van de uitftekend groote tederhartigbeit, die Hij voor kleene Kinderen gevoelde." Ja ik verbeelde, mij met den zelfden Heer, dat het duidelijk ten toon ftellen van deze bijzondere blijk van goedwilligheit in het Karakter van onzen Zaligmaker, en onze daeruit vloeijende verpligting ter navolging van de zelve jegens kleene Kinderen, het voornaeme oogmerk was, waarmee de Euangelisten deze bekoorlijke gebeurd^  HET NIEUWE VERBOND ONDERZOCHT. 75 beurdtenis zoo naeuwkeurig verhalen; zonder dat ik echter durve bepalen , dat Dr. S. gelijk heeft, als hij meent, dat Mr. A. vooral de Doopsgezinden in 't oog heeft, wanneer deze zoo breed uitweidt over des Heilands misnoegen tegen de Apostelen, waer omtrent zich de eerstgemelde dus uitdrukt : „ Zij (Doopsgezinden) zijn het Volk, 't welk hij (Mr. A.) meent te befchuldigen met de misdaed van het verachten der klecw Kinderen; en hij is zoo hartlijk genegen, om her over deze onmenschlijkheit te kastijden, dat hi noch tijd, noch geduld , heeft, om één woord ter voordeele der Difcipelen in te brengen. Maer, welk een Hecht gevoelen Mr. A. ook van d( Doopsgezinden hebbe, zoo zij ondertusfehen ge woon zijn, hunne Kinderen tot Christus te bren gen, om zijnen Zegen over de zelve te doen ko men, langs dien weg, dien zij denken, dat Hi daer toe heeft aengewezen , konnen ze geenszin onderfteld worden, allen roem van Ouderlijke te derhartigheit onwaerdig te zijn." Meent Mr. A. intusfehen, dat kleene Kinde ren van den Doop te weeren, hetzelfde is als de ze te verachten, dan meent Dr. S.,door zijne vol gende bedenkingen op's Heilands gedrag en gezeg dens bij deze gelegenheit, te toonen, dat die fchul< wel degelijk ook bij hem ligt. De voornaeme zaek, die Mr. A. uit deze ge beurdtenis meent te bewijzen, is „ dat onze Hee „ re zijne Difcipelen hiermee wilde bevelen , or E 5 „ hur v. BRIEF. 1 i i  V. Brief, 74 EENIGE PLAETSEN UIT „ hunne kleene Kinderen aen Hem optedragen „ als gefchikte Onderdanen van zijn Koningrijk."Door kleene Kinderen verftaet die Schrijver alleen de Kinderen van vroome Ouders, door gefchikte Onderdanen te zijn van Christus Koningrijk, dat ze met hunne Ouders in het GenadeVerbond begrepen zijn, en,door hen aen Christus optedragen, verftaet hij, hen te doopen. Dit bewijs nu beantwoordt Dr. S. met zoo veel naeuwkeurigheit,dat ik niet voorbij kan, UEerw. zulks met zijn eigen woorden voor te dragen. „ Tans vrage ik dan (dus begint hij.) Tans vra« ge ik dan in de eerste plaets; wat is er in dit ganfche Verhael , dat onzes Heilands genegenheit, voor jonge Kinderen, bepaelt tot de Kinderen van Godvruchtige menfchen, van belijders van den Christelijken Godsdienst ? En immers, dat ik Mr. A. geen onrecht doe , als ik zegge, dat hij deze alleen aen Christus wil opgedragen hebben als gefchikte Voorwerpen van zijn Koningrijk, zal een weinig opmerking ons in een oogenblik doen zien. Men weet, dat het gros zijner Broederen geene Kinderen tot den Doop aenneemt, dan die van Ouders, welke gelooven. (*) Dat hij in 't bijzonder van dit denkbeeld is, blijkt uit (») Ik gisfe, dat die Dhfenttrs, onder welke Mr. A. behoort, hierin met die naeuwgezetfte onder de Voorftanders van den Kinderdoop , ook in ons J,and , overëenüemmen , dat Kinderen, wier Ouders geen belijdenis gedaen hebben, ook niet gedoopt moeten worden, en voor dezen alleen is ook dit bewijs uit de Veïbouds-bctrekking van kracht.  HET NIEUWE VERBOND ONDERZOCHT. 7g uit zijne onderftelling, dat onze Zaligmaker deze | Kinderen niet doopte, om dat „ hunne Ouders1 1 „ zich misfchien nog niet onder zijne Navolgers ij „ begeven hadden; " en uit de bepaling, die hij j: maekt ,bij zijne aenmaning tot het doopen derKin- jl deren, aen het flot zijner aenmerkingen op dit Ver- 3 hael ,als al leen gericht tot „ zulke Ouders, die zelve in i ,, 't Verbond met God zijn." Dat hij wijders door | het opdragen der Kinderen aen Christus meent I dat zij gedoopt worden , volgt duidelijk uit zijn gebruik van des Heilands woorden in dien zin;(ik | meen deze: Laet ze tot mij komen,') als hij zegt: I ,, dat Christus het tot eenen beftendigen regel in l „ zijne Kerk gefteld heeft, dat men de kleene Kinli ,, deren tot Hem moet laten komen." Dus volgt, I dat Mr. A. de Kinderen van Christen-belijders, % en geene anderen , als Onderdanen van Christus i Koningrijk, aen Hem wil hebben opgedragen. Maer wat grond, vrage ik weder, is 'er in dit i Verhael voor eene zoo onredelijke partijdigheit i ten voordeele van dit foort van Kinderen ? Ik ben : geenzins geneigd, om de Godsvrucht der geenen : te betwisten, die hunne Kinderen tot Christus brachten. Maer, zegt onze Heiland: „ den Kin„ deren, van zulke Ouders, zoo Godvruchtige lui„ den als deze, is het Koningrijk der Hemelen?" Neen, zulken kleene Kinderen, den kleene Kinderen in 't algemeen. En ik bidde u, waerom, zoo door het Koningrijk der Hemelen,de Hemelfche Heerlijkheit bedoeld wordt, waerom zijn dan de jong(tervende,Kinderen der ongeloovigen, of van men- v. . IRIEE1.  V. BRIEF. 76 NADER ONDERZOEK menfchen van eenen twijfelachtigen Godsdienst, niet'zoo gefchikte Onderdanen van dit Rijk,als het Zaed der Godvruchtigen ? Of, is door het Koningrijk der Hemelen,de Kerk van Christus, hier op aerde, te verftaen, waerom is het eerfte foort van Kinderen niet zoo gefchikt om er Leden van te worden, als het laetfte ? En hoe kan Mr. A. .beftaenbaer handelen met de gezonde reden, met de liefde, en met den Geest, die in dit Verhael doorblinkt, als hij allen, afwijst, buiten, zulke Christen-Ouder s^ die zelve in het Verbond met God /iaën, en geene dan deze toelaet, om hunne Kinderen als gefchikte Onderdanen van Christus Koningrijk aen Hem optedragen? Onderftel eens, dat eenige tederlievende Ouders hunne Kinderen tot Mr. A. brachten, om gedoopt te worden, en hij dezelve afwees met hun te zeggen , dat hij hun verzoek gewetens halven niet voldoen kon, om datzij zich zelve nog niet begeven hadden onder de Navolgers van Christus, zouden deze afgewezene en • bedrukte Ouders hen niet met diergelijke woorden konnen aenfpreken , als hij zelve elders tot de Doopsgezinden gebruikt: „ Ziet toe, mijn Heer ! „ hoe gij deze kleene Kinderen veracht. Uw „ Meester heeft gezegd :"„ Laet hen tot mij komen , „ „ en verhindert hen niet en gij y gij zelve, „ hebt ons gezegd, dat hij met droef heit enveront„ waerdiging was aengedaen over den onbetaenv„ lijken aert zijner Difcipelen, toen zij de zelve „ wilden afweeren.» Wat zou Mr. A. hier op inbrengen? Ik zie niet, hoe hij hen zou konnen te vrede ftellen, dan met hun te zeggen, dat.er * an-  VAN MATTHEUS XIX, 13—ï^- 77 andere wegen waren, om hunne Kinderen aen Christus optedragen , behalven den Doop. Doch door diergeljk een antwoord liep hij misfchien gevaer, om hen Doopsgezinden te maken. Doch om niet langer ftil te ftaen op deze partijdigheit van Mr. A. voor een bijzonder foort van Kinderen, laet ons tot de hoofdzaek komen, er in de tweede plaets vragen: van waer het uil dit Verhael blijkt, dat de Kinderen van Godvruchtige Ouders „ de gefchikte Onderdanen zijr „ van Christus Koningrijk ? " Mr. A. befluit dil uit 's Heilands woorden: der zulken is het Koningrijk der Hemelen. Vraegt men hem: wat hij doo: het Koningrijk der Hemelen verftaet ; zijn antwoord is: „ dat het er weinig op aenkomt in he „ tegenwoordig onderzoek, of hier mee de Kerl „ van Christus is bedoeld in haeren tegenwoordi gen of toekomenden ftaet; zijnde de ftaet vai „ Genade en van Heerlijkheit zoo naeuw aen el „ kander'verbonden, dat een recht tot den laet „ ften ook een deelgenootfchapaen den eerften on „ derftelt." En dus befluit hij dan uit de woorde: van Jefus, dat zij gefchikte Onderdanen zijn va: Christus Koningrijk, beiden in dezen en in eene toekomenden ftaet van het Koningrijk van Ge nade en van Heerlijkheit. "Wij zullen met het laetfte, het Koningrijk dt Heerlijkheit, beginnen. In welken zin merkt Mi A. hen aen als gefchikte Onderdanen van dat Kc ningrijk? Zijn eigen woorden zullen zijne mee nin v. brief. I t 1 I 1 r r a  V. BRIEF 7S NADER ONDERZOEK ning best verklaren; zij is deze, dat zij er reek op heiben. „ Een recht (zegt hij immers) tot het laetfte onderftelt een deelgenootschap aen het „ eerfte, dat is, aen dat der Genade.» Maer wil hij dan ftaende houden, dat 's Heilands meening was, dat alle de Kinderen van Godvruchtige Ouders een recht tot den Hemel hebben ? Neen, zeker niet. Indien hij zegt, dat die van hun, dfe in hunne Kindschheit fterven , er een recht op hebben, ftemme ik gereed'met hem overeen; mits hij er dan alle die kleene Kinderen bij doe , die in hunne Kindschheit fterven. En dit houde ik voorde meening van onzen Heiland, der ztilken, zulken kleene Kinderen, die in hunne Kindschheit uit dit leven verhuizen, is het Koningrijk der Hemelen, En als men aenmerkt, hoe over groote meenigtens , van alle Geflachten , Volken , en Taelen, in dat vroege tijdperk van hier gaen, mag men met veel recht zeggen, dat de Hemelen voor een groot deel met hun vervuld zijn. Maer, fchoon het recht van zulke Kinderen tot het Koningrijk der Hemelen influit, dat „ zij vat„ baer zijn (zoo als Mr. A. zich uitdrukt) om „.wedergeboren te worden uit Water en Geest," dat is, zoo als ik getoond heb, uit Geestlijk water , ja zelfs , dat zij dadelijk door den Heiligen Geest bekwaem gemaekt worden tot den Hemel, eer zij tot den zeiven toegelaten worden; nochtans konnen de Kinderen van Godvruchtige Ouders uit kracht daer van geen recht hebben tot de plegtige InfteUingcn van Christus, om dat er geen mid*  van mattheus xix, 13-15- 79 middel is, om met eenige waerfchijnlijkheit te weten, welke hunner zoo een recht tot het Koningrijk der Hemelen bezitten, eer dat zij fterven. Zoo dan dit de grondfteun is, op welken de Kinderen van Godvruchtige Ouders tot den Doop moeten worden toegelaten, zoo rust dit alleen op een enkel vermoeden van hunnen vroegen dood en dezelve is even zoo toepasfelijk op alk kleene Kinderen, als op die van Godvruchtige Ouders. Maer, om voorttcgaen— zijn de Kinderen van vroome Ouders de gefchikte Onderdanen van Christus Koningrijk hier opaerdel Dit is he dat Mr. A. beweert. Maer op welken grond ? dit de zin van des Heilands woorden? Hij v< kiest dit niette zeggen, of ten minften,nietro uit te zeggen: „ Het verfchilt (zegt hij) weinig „ het tegenwoordig onderzoek, of hier Christ „ Kerk bedoeld wordt, voornaemlijk in haer „ tegenwoordigen , of in haeren toekomend „ ftaet." Maer, zoo ik niet zeer van den w af ben, heeft Christus dit zelve befiischt, en g zegd, dat Hij zijn Kerk op aerde niet bedoeld én dezen zin der fpreekwijze nader te ontvo wen, zal terftond blijken van veel gewigt te zi. Dat Hij dan de Werelt der Heerlijkheit, en ni zijn Koningrijk op aerde, op het oog had, blij voor mij duidelijk uit de onmiddelijk volgen woorden, zoo als luk as die opgeeft: Zoo « het Koningrijk van God niet zal ontvangen geit een kleen Kind, zal op geenerleij wijze daer in i> gaei v. BRIEF.  V. BRIEF. (•) I.UKAS XVIII, 17. 80 NADER ONDERZOEK gaen. (*), dat is: die het Euangelie niet zal aennemen met de eenvoudig- en leerzaemheit van een kleen Kind, zal geenzins ingaen in de Hemelfche Heerlijkheit. — Immers het kan niet betekenen: Hij zal geenzins in de zichtbaere Kerk ingaen; daer hier zoo veele fnoode Huichelaers zijn ingegaen. Door dc fpreekwijze derhalven, der zullen is het Koningrijk der Hemelen, meent onze Heiland geenzins, dat de Kinderen van vroome Ouders gefchikte Onderdanen zijn van zijn Koningrijk, of Kerk op aerde. Op welk eenen grond dan fteunt Mr. A?. Helling in dezen? Waerop anders dan op eene gevolgtrekking, die, zoo men dezelve al goedkeurt, hem niets baten zal. „ Een recht (zegt hij) tot „ eenen ftaet van Heerlijkheit vooronderftelt een „ deelgenootfchapaen den ftaet van Genade.» Of, zoo als het pas te voren wordt uitgedrukt: „ in de Kerk van Christus in dien ftaet.» Ik zal mij hier niet inlaten in het onderzoek, of een recht tot het Koningrijk der Hemelen iemand ook in alle gevallen recht geeft tot het deelgenootfchap met de zichtbaere Kerk hier op aerde; alzoo het verwerpen dezer ftelling niet noodzaeklijk is ter ontzenuwing van Mr. A«. bewijs, en mij te verre van mijn onderwerp zou afbrengen. Wij ltaen dan zijne gevolgtrekking eens toe. Maer, wat heeft hij daer mee gewonnen ? Immers niets. Want  VAN MATTHEUS XIX, 13—15. o*£ I Want hoe kan het recht van eenige der Kinderen van Godvruchtige Ouders tot het Koningrijk der : Hemelen (immers wij zagen, dat dit recht alken eenigen eigen is) aen dezé allen een techt geven , om Leden te worden van Christus zichtbaere Kerk op aerde ? Ja , hoe kan het dit recht aen fommigen hunner geven, daer er geen middel is om te weten, of met eenige waerfchijnlijkheit te gisfen, wie yan hun dit recht tot het Koningrijk der Hemelen beziL Maer, ondefftelt al eerts , dat de Kinderen van vroome Ouders, hoofd voor hoofd, alle gefchikte Onderdanen waren van Christus Koningrijk hief öp aerde, en daerom tot deri Doop gerechtigd , zouden ze dan niet, om de zelfde reden, gerechtigd zijn tot het andere Verbonds-teken, het Heilig Avondmael ? Mr. A. zegt ons zelve, ,, dat zij ,, door Christus toegelaten zijn tot de eer en vöor- rechten van zijn Koningrijk." En deze Plegtigheit is immers zeker één van deze. Waerom weigert hij hun dan een plaets aen des Heeren Tafel ? Zegt hij, dat ze geen gefchikte voorwerpen zijn dezer Inftelling, om dat zij des Heeren lichaem niet konnen onderfcheiden; wij zeggert, dat zij geen gefchikte voorwerpen zijn van den Doop, om dat zij bij den zeiven geen belijdenis konnen doen van geloof en bekeering. Hoe vreemd is het inderdaed, daer de ongerijmdheit van dat eerfte gebruik zoo algemeen erkend wordt, dat die des laetften niet even gereed wordt opgemerkt ! Ja ik voege er bij, hoe meer vreemd is het nog, dat menfehen F van v.  ?>1 nader onderzoek V. SR ie F. van verftand het getuigenis der Kerk-Vaders ten voordeele van den Kinderdoop als een magtig fterk bewijs voor dezen aenzien, daer zij weten, dat die zelfde Kerk-Vaders dat gebruik, om het Avondmael aen Kinderen te geven, in achting hielden, 't welk dc Voorftanders van den Kinderdoop nu zoo algemeen verwerpen ? Dan zoo gaet het. Mannen, ja braeve mannen •, de KerkVaders, ja de wijzer Zoonen der Kerk-Vaders , ftaen voor doolingcn bloot! Maxima pars vatam (pater, & juvenes pat re dlgni) Decipimur fpecie recli: —— Dus dan hebben wij gezien , hoe ongelukkig Mr. A. gefiaegd is in zijne poging , om uit dit Verhael te bewijzen: „ dat de Kinderen van God,, vruchtigc Ouders de gefchikte Onderdanen zijn „ van Christus Koningrijk, '' of, zoo als hij het in zijn algemeene en voornaeme voorftel uitdrukt: „ dat zij met dc zelve in het Genade-Verbond „ begrepen zijn." Laet ons nu in de derde plaets onderzoeken , of er in dit Verhael eenige ftellige verklaring, of zelfs van ter zijde eenige acnlciding gegeven is , om te denken, dat het des Heilands wil was, dat de Kinderen door den Doop aen Hem wierden opgedragen ? „ Christus (zegt deze Schrijver) „ heeft het tot een beften„ digen regel in zijn Kerk gemaekt, dat men de „ Kinderen tot Hem laet"komen." Dat is, dat zij gedoopt worden, gelijk hij ongetwijfeld wil, dat zijne Lezers hem verftaen zullen. Maer van waer blijkt,  VAN MATTHEUS XIX, 13-15* g$ blijkt, dat onze Zaligmaker hier den Doop eenigZinsop het oog had? Daer kan, ten aenzien van onze verpligting, niets meer befloten worden uit Zijne woorden: Laet de kleene Kinderen tot mij komen, dan dat wij hen, bij alle gelegenheden, nedrig aen Hem door 't geloof en 't gebed moeten : aenbevelcn, om hen te zegenen. Geen woord vinden wij hier van den Doop, ten zij deze i woorden op de bovengemelde wijze worden uitgelegd; en wie zal zulke vrijheden betwisten? Nee z-erbum verbo curabis redder e fidui Interpres — . Hij nam deze jonge Kinderen in zijne armen, jleide er zijne handen op, en zegende hen ; maer Hij doopte hen niet. En inderdaed, al ware het ons niet elders verhaeld, dat Jefus niet doopte, zou men met vrij wat grond uit deze gebeurdtenis imogen opmaken, dat het noch zijne, noch zijner Difcipelen, gewoonte was, kleene Kinderen te doopen', want, ware dit zoo geweest, zoo is het naeuwlijks te gelooven , dat een gezelfchap liefhebbende Ouders, Hem met hunne Kinderen als omcingelende, dien tegenftand van de Apostelen pntmoet zouden hebben, die hun nu bejegende." Hier mee dan verbeeldt zichDr. S. genoeg gezegd te hebben, ter overtuiging, dat Mr. A. geen fteun gevonden heeft in deze gebeurdtenis ter ftaving ran des zelfs ftelling omtrent het Verbond, noch F * ook v. 5RIEF»  BRIE-F. 84 NADER ONDERZOEK ook een algemeen bewijs voor den Kinderdoop. Hij vreest maer alleen nog, dat deze zeer bijzondere na± vorfching van des zelfs redeneerwijze, den aendacht zijner Lezeren mogt verwijderd hebben van het verhael zelve, en hen meer of min in twijfel gelaten omtrent de oogmerken, die de gewijde Gefchiedfehrijvers zich in het mededeelen van het zelve voorftelden. Hierom geeft hij nog een korte ontvouwing van deze geheele gebeurdtenis en de leering, die daer in bedoeld was aen ons te verfcliaffcn; en ik hope, dat ik uw geduld niet te veel zal vergen, met UEerw. ten befluite van dezen Brief, deze zijne uitbreidende verklaring mede te deelen, die zoo is ingericht, dat het denkbeeld van den Kinderdoop, als door die plaets begunftigd, geheel uit onze gedachten zal verdwijnen. UEcrzu. oordeele over derzelver juistheit of onbeftaenbaerheit , en zoo 't mij mag gebeuren , uwe bedenkingen daer over te vernemen, zal ik ligt te beter in ftaet zijn, om teoordeelen, of dit bij veele Voorftanders van den Kinderdoop zoo geliefde bewijs fteek kan houden of niet. „De handen op iemand, bijzonder op jonge Kin„ deren, te leggenCzegt Dr. S.) „ en hen te zege„ nën, was een zeer oude gewoonte, en in alle „ eeuwen meer of min in gebruik. Het volk, in „ welks nabuurfchap Christus zich tans bevond, „ hoorende van de magtige Werken, die Hij ge„ daen had, en voedende een hoogen eerbied voor „, zijn verheven Karakter, bracht de Kinderen „ tot  VAN. MATTHEUS XIX, I3--I5» 85 „ tot Hem, om zijnen Zegen te ontvangen. De „ Difcipelen, vermoedende waerfchijnlijk, dat dit „ faemenvlocijen van het Volk met hunne Kin„ deren rondsom Hem, lastig voor Hem wezen „ mogt, gebieden hen te rug te wijken, en niet „ op Hem aentedringen. Onze Heere, dit mer„ kende, beftrafte hen fcherp over hunne 011„ voofzichtigheit en onbedachtzaemheit ; zeg„ gende :. laet toe, dat de kleene. Kinderen tot „ mij komen, want den zulken is het Koningrijk „ van God; als of Hij zei: Verbiedt niet, dal ,, deze jonge Kinderen tot mij gebracht wor„ den, om mijnen Zegen te ontvangen, want „ mijn Vader heeft groote genegenheit vooi „ zulke kleene Kinderen ; veele van deze ver„ huizen in dezen vroegen leeftijd, en Hij laet „ niet na, door- zijne bermhartigheit hen tot zich ,, te nemen, en met Hem gelukkig te maken in „ zijn Koningrijk hier boven. Ja ik neme deze gelegenheit waer, om u te erinneren, 't geen „ ik u bij een ander geval reeds gezegd heb; „ dat elk, die mijn Leer niet met de Eenvou„ digheit,Leergierigheit,en Nedrigheit van klee9, ne Kinderen zal aennemen, gcenzins in dien 2, gelukftaet zal ingaen, tot welken zij dan wor,j den toegelaten.» Zie daer de verklarende uitbreiding. „ De lee„ ringen, die er dan in dit Verhael liggen, zijn, (vervolgt de Schrijver) „ deze : dat Christus „ groote genegenheit en tedere aendoening had, F 3 u vooï v.  V. 6RIEF. 86" NADER ONDERZOEK VAM MATTH, XIX, 13—15. „ voor kleene Kinderen; —■ dat die geene hunner, „ die in hunne Kindschheit fterven, hoogst waer„ fchijnlijk bij Hem in den Hemel komen en zalig „ worden; — dat het de pligt der Ouders is, hen „ aen God optedragen; door te bidden om zijnen „ Zegen; - en dat wij alle, die Difcipelen „ van Christus zijn, ens moeten fpeenen van de „ heviger driften en tijdlijke inzichten van rijper jaeren, en de zachtaertigheit en eenvoudigheit van Kinderen nabootfen." ïk blijve, ÈERWAERDIG HEER! UEerzu, DWD, p. a  ZESDE BRIEF. èerwaerdig heer! Naailes, wat ik UEerw. te voren heb medegedeeld, nopens dc gronden,en eenige plaetfen der Heilige Schrift, waerop Mr. A. zijne Helling bouwt, „ dat de jonge Kinderen van Godvruch« tige Ouders, met hun in het Genade-Verbond ,, begrepen zijnde, dus ook tot den Doop gerechtigd ,, zijn"; terwijl iku tcffens deed zien ,hoe Dr. S. deze Helling als volftrekt valsch of blijkbaer ongegrond houdt, en door zijne verklaringen van fommige der gemelde plaetfen der Heilige Schrift doet zien, dat ze er geen bewijs voor opleveren; zoo gae ik nu over tot een der Herkfle van die bewijzen, die immer uit de Heilige bladeren voor deze Helling te berde gebracht konnen worden. Ik meen de woorden van Petrus tot de Jo'den, handelingen II, vers 30. U komt da belofte toe, en uwen Kinderen, en allen, die verre zijn, zoo veele ah de Heere onze God roepen zal. "WaerdoorApostel Petrus, naer Mr. As. denkbeeld ,, zijn „ gevoelen uitdrukt van de natuur en uitgeftrekt„ heit van het Genade-Verbond; en wel zoo,dat „ de Kinderen van vroome Ouders daer in met;. „ hun begrepen zijn." Twee zaken zijn hier te onderzoeken ; eerst K welke de inhoud is der hier gedaene belofte ? en F 4, ten VI. brie?»  S8 HANDELINGEN II, 39- VI. V.R-IEF ten andere: wie de perfoonen zijn, tot wien dez© ■belofte eigenlijk behoort? Omtrent het eerfte ftaet Dr. S. gereed toe, dat de belofte ziet (zoo als Mr. A. het uitdrukt) ,, op de geheiligde ver„ bindtenisfen van het Genade-Verbond j en de ,, Vergeving, Genade en Heerlijkheit in zich „ bevat." Maer omtrent het tweede ; wien de belofte dezer Zegeningen gedaen worden, zijn zij het (gelijk UEeriv. denken kan) op ver na niet eens. Petrus bepaelt deze voorwerpen dus: U, en uwen Kinderen, en allen, die verre zijn, zoo veele ah de Heere onze God zal roepen. Dit laetfte meent Dr. S. dat op alle de genoemde perfoonen ziet, op de Joden, die nu geroepen waren; op hunne Kinderen, die de Heere hunne God zou roepen, en op alle, die verre zijn, en van God geroepen zouden worden ; Terwijl Mr. A. dit ftot van het vers , deze nadere bepaling, niet tot de Kinderen betrekt, maer beweert % dat de belofte onbepacld gedaen is aen het eigenlijke Kroost van bekeerde Joden en Heidenen, zonder dat men hier in acht moet flaen opdefpreekwijze: Zoo veele als de Heere God roepen zal; en dan grondt hij op deze woorden de volgende ftelling: „ dat God Vergeving, Genade en Heer„ lijkheit beloofd heeft aen , en de beftendige „ voortgang dezer Zegeningen verzekerd heeft „ voor, het Zaed van zijn Volk tot aen het ein„ de der werelt.» Dr. S. meent, dat geen onpartijdig mensch zal geV?oven, dat zulks des Apostels meening was. „ De fes-  NADER OVERWOGEN» St) belofte (zegt bij) moet volftrekt of voorwaerdeljk zijn. Is ze voorwaerdelijk, dan doet de evenge-i melde verklaring den Apostel iets ftaende houden, dat, met er daed, in 't geheel zoo niet was. Immers, toegeftaen zijnde, dat die Kinderen van : I braeve menfchen, die in hunne Kindschheit fterven, zalig worden; het is zeker, dat veele hun- : ner,dic opgrocijen, ondeugend worden,en al hunne dagen zoo blijven. Hoe kan men dan zeggen, dat God Vergeving, Genade, en Heerlijkheit be- ;! loofd heeft aen, en duurzaemheit daer van verzekerd heeft voor, het Zaed van zijn Volk tot aen het einde der werelt? Of bcfchouwt men de hier gedaene belofte voorwaerdelijk, dan ftaet men met er daed toe, 'tgeen Mr. A. fterk zoekt te keer te gaen; te weten dat de nadere bepaling aen het flot van het vers ook op de Kinderen ftaet ; en Dr. S. meent, dat er geen verfchil is tusfehen het zeggen van evengemclden Heer, als hij te kennen geeft, dat Vergeving, Genade, en Heerlijkheit acn de zulken beloofd zijn, die boetvaerdig zijn en zich tot den Heere bekeeren; en zijn eigen zeggen: dat, vol: gens des Apostels woorden , de belofte gefchied is voor zulke Kinderen, die de Heere onze God : zal roepen, Mr. A. heeft ondertusfehen nog twee andere ;:bedenkingen tegen de verklaring, door zijnen Te: jgenfehrijver gegeven. „ Indien dit (te weten'dat I hunne nakomelingen de beloofde Zegeningen beè'rF 5 ven vi. !RIE?r  . VI. «RIEF. QO HANDELINGEN II, 3$. ven zouden, zoo ze door de Godlijke Genade geroepen wierden,) " Indien dit alles was , wat de „ Apostel meent, was het inderdacd zeer gering.» Dan dit komt Dr. S. zeer vreemd voor, en doet 1 hem met verwondering vragen: ,, Is het inder-i daed een zeer geringe belofte voor het Kroost en nageflacht van braeve menfehen , wanneer God hen verzekert, dat, indien zij zich bekeeren en gelooven, gelijk hunne Ouders hun zijn voorgegaen, zij dan vergeving zullen ontvangen en zalig worden? Zulk een tael, dit gering te noemen, zou men bezwaerlijk van een Christen-Leeraer wachten. Maer wat wil Mr. A., dat de Apostel meer zou gezegd hebben; wat anders, dan dat God bermhartigheit toont voör de Kinderen van zijn Volk, „ als derzelver Kinderen », en dat zij, in gevolge hunner namaegfehap met hun, in het Verbond met God acngenomen worden. Dus dan moeten wij denken, dat God, in de bedeeling van Geestlijke Zegeningen, acht geeft op bloedverwantfehap en de banden van vleésch en bloed ^ en de Genade aenmerken als dalende in een rech- ! ten lijn van den Vader op den Zoon f_als een erfgoed.] Maer, hoe onbeftaenbaer deze leer is met ' reden, Schriftuur, en ondervinding, behoeve ik (vervolgt de Doctor) niet te zeggen. Ook kan ik niet denken, dat er meer verwaendheit ftak in het j voorgeven der Pharifcé'rs „ Wij hebben Abraham „ tot onzen Vader, " dan er zijn zou in dat van jonge luiden, die ondernamen met Mr. As. woorden te zeggen: „ Indien de Apostel niet dacht, „ dat de belofte ons betreft, als de Kinderen van. „God-  W ADER OVERWOGEN. 9ï „ Godvruchtige Ouders, meende hij inderdaed „ zeer weinig ; hij heeft dan niet meer gedaen, „ dan ons op gelijken voet te ftellen met de Kin„ deren van onbekeerde Heidenen." Ik houde 'mij 1 verzekerd , dat zulk een tael van hunne lippen Mr. A. zeiven ftooten zou, fchoon hij hen ongelukkig juist zoo leert te fpreken." Mr. A. heeft nog een andere tegenwerping tegen de verklaring van zijnen Tegenfchrijver, ten aenzien der bepalende woorden op het einde van het vers; dat, namelijk, de woordfchikking zulks niet kan lijden. Immers van zijn eigen uitlegging fprekende, zegt hij: „ Deze is de eenige zin, dien „ de woordfchikking van den Grondtekst dulden „ kan, » waer uit volgt, dat hij de andere voor gedrongen, onnatuurlijk-, zoo niet ftrijdig met de regels der Taelkunde aenmerkt. Dr. S. beroept Zich hier op de Letterkundigen, en ik verlate mij op uwe Geleerdheit, om mij te overtuigen, of zoo eene woordfchikking nimmer; dan wel (gelijk deze Heer zegt) zeer dikwijls, geoorlofd ja in veele gevallen volftrekt noodzaeklijk is. * Even zoo moet ik mij ook op uwe bedrevenheit in de oirfpronglijke tael van Lukas boek verlaten, ter beoordeeling der volgende aenmerkingen van Dr. S. die meent, dat, al fchoon men ook niet kon goedvinden, den bepalenden volzin in 'tlaetst van dit vers tot de Kinderen uitteftrekken , Mr. A. nog op ver na zijn ftuk niet bewezen heeft. „ Het woord,door Kinderen overgezet, betekent (zegt VI. 3RIEF.  VI. BR. IE F. 95 HANDELINGEN II, 39^ (zegt hij), zeereigenaertig,ffe nakomelingfchap,m. I dus overgezet, zal des Apostels zeggen: " De belofte ; betreft u en uw ?iakomelingfchap , gansch niet Z0Q( duidelijk; bewijzen, dat hunne eigene jonge Kinderen met hun in het Genade-Verbond begrepen waren. Niets was natuurlijker voor den Apostel, daer hij van Gods genaderijke zorg voor hun zeiven fprak, dan hen ook te verzekeren van Gods genegenheit voor hun nageflacht, van welks bekeering de Heilige Paulus zoo breedvoerig handelt in zijnen brief aen de Romeinen. En dit was nog te meer natuurlijk, daer hij in de volgende woorden van het vers hen onderricht van des Hemels oogmerken ten aenzien der Heidenen. Hoe onredelijk is het dan, op deze plaets het recht te gronden der onmiddelijke afkomelingen van vroome menfchen tot de bijzondere voorrechten van het Christelijk Verbond ?" Dus fpreekt Dr. S. en hij ftaeft zijne vertaling en verklaring met het gezach van twee geleerde Voorftanders van den Kinderdoop, Dr. Hammond en Whitby, als die, de kracht de-, zer aenmerking gevoelende, verftandig den misflag erkend hebben, die er is, in het ftellen van eenigq kracht in deze woorden ten voordeele van den Kinderdoop. Q Mr. A. brengt van zijne zijde hier een uitvoerige aenmerking bij van zekeren Mr. Bost wiek, doch die niets wezenlijks behelst, met opzicht tot; het | Cj Zie Dr. hammond 's onderzoekingen, en Dr. wniT»ï •p deze plaets.  nader. overwogen. 93 het ftuk, dat wij tans onder handen hebben,buiten 't geen reeds overwogen is, dan alleen, dat deze eenige kracht fchijnt te ftellen in des Apostels fprekcn in den tegenwoordigen tijd ; „« komt de „ belofte toe , u-lieden is de belofte en uwe Kinde„ ren, * als of dit diende tot een genoegzaem bewijs van het recht, dat die Kinderen, in hunnen toen tegenwoordigen ftaet, hadden tot de voorrechten van het Genade-Verbond. Dan deze aenmerking houdt Dr. S., en ik houde ze met hem, voor zeer zwak, naerdien de Apostel even in den zelfden tegenwoordigen tijd fpreekt van de Heidenen, die ronduit gezegd worden ten dien tijde nog verre tt zijn, en geen recht hadden tot deze voorrechten, voor dat zij geroepen wierden. Nopens de redeneeringen , die Mr. A. afieidi uit de door hem onderftelde waerheit, dat de Kinderen in het Verbond zijn, tot de verpligtingen die er op hunne Ouders liggen, om hen te latei doopen; als ook uit het verband van dit nu over wogen vers met het voorgaende, daer de Aposte de Joden vermaent, dat zij zich bekeeren, en da ieder van hun zich zou laten doopen; - deze rede neeringen, uit deze gronden afgeleid, zal ik in ' vervolg met de daer tegen ingebrachte aenmerkin gen van Dr. S. ter behoorlijke plaetfe UEeriv. me dedeelen. Laet ons nu voortgaen tot het bewijs, dat Mr A. ontleent uit romeinen xi, vers 16. Jttdiei de eerflelingen heilig zijn, zoo is ook het deeg heilig vi. brief. > l l »  vi. brief. 94 ROMEINEN XI, l6. en indien de wortel heilig u, zoo zijn ook dc takken. 1 Dezen Tekst voert hij aen onder het opfchrift: I de kinderen der geloovigen als heilig I voorgedragen. Maer Dr. S. oordeelt dit een zeer ongelukkige aenhaling te zijn", daer dit geheel niet ziet (zoo deze meent) op het onmiddelijk Kroost der Geloovigen; en daerom zelfs niet eens bewijzen kan, dat dit heilig is te noemen. De Apostel had daer gehandeld van de verwerping der Joden uit hoofde van hun eigen ongeloof; Hij neemt uit deze handelwijze van God , die zoo ontzachlijk en verbazende was, üenleiding, om zijne Landgenooten ten minften tot naerijver te verwekken, op dat zij behouden mogten worden; en om die bekeerde Heidenen, aen wien hij als Apostel gezonden was, te waerfchouwen voor allen ijdelen roem. Ten dien einde merkt hij aen , dat intusfchen de verwerping der Joden gelegenheit verfchaft had tot de toekonist der Heidenen, en uit dien hoofde, voor de eerfte, de Joden namelijk, een zeer vernederende en opwekkende blijk der Voorzienigheit was; nochtans behoorden de laetfte, de Heidenen, niet op een trotfche en pochende wijze over de zelve te zegepraelen , naerdien het Gods genaderijk oogmerk was, hen in den toekomenden tijd te roepen door zijne Genade , en hunne aenneming zou zijn als het leven uit den dood. In dit verband nu komen de bovengemelde woorden voor. Indien de eerjlelingen, zinfpelende op het offer der eerfte vruchten, heilig zijn, afgezonderd zijn tot den dienst van God, kan ook dit deeg, of de klomp, waer van zij afgenomen wierden,  NA.DER. OVERWOGEN. 95 den, niet gering en verachtlijk gehouden worden; en indien de wortel heilig is, zoo zijn ook de gakken: of fchoon eenige afgebroken en dood zijn; ;ja ook deze takken, die afgebroken zijn, behooriden niet veracht te worden, naerdien eenige der feclve konden ingeënt worden in hun eigen olijfboom , en aen deszelfs wortel en vettigheit deel jkrijgen. De zin van dit alles is, (naer de meening vanDr. S.) duidelijk deze; „dat, fchoon God j de Joden in 't algemeen om hunne Godloosheit en iongeloof verworpen had, daer Hij nochtans ook een Volk onder hun had, en van zins was, in toekomende tijden zijne Genade tot nog zeer veele meer uittebreiden, de Geloovige uit de Heidenen hen daerom niet met verachting moesten behandelen, als volltrekt vervloekt; en die geene onder de Joden, die geneigd waren zich te bekeeren en tot jiGod te wenden, moesten ook hun geval niet als wanhopig aenzien. Dus befchouwd,fchijnt er in deze ganfche plaets niets voor te komen, dat de zaek in gefchil betreft. Evenwel Mr. A. denkt, dat er veel in ligt, en dat hij uit deze plaets, ten minsten bij afleiding , bewijzen kan, dat de Kinderen van vroome Christenen heilig zijn, als met hun in't GenadeVerbond begrepen. „ De Christen-Vader of Moeder (zegt hij) is voor zijn of haer gezin als de „ wortel dezer takken, en op de hier gelegde be,,, ginfels is dit ook heilig, zoo hij of zij heilig is.'Maer Dr. S. vordert, dat ;men, zal dit bewijs eenigzinsvan kracht zijn, eerst moet doen blijken. vr. BRIE?»  vi. brief £><5 ROMEINÊN xi, i$t ken, dat door den wortel en de tallen hief ieder ' paer Joodfche Ouders in 't bijzonder, en hun eigene rechtftfeekfche Kirideren, bedoeid zijn. Dit gedaen zijnde,nioet men bewijzen, dat de Kinderen van deze Joodfche Ouders hier heilig genoemd worden, om dat ze met hun in 't Genade-Verbond behooren. Doch hij meent, dat uit de ftraks gedacne opgave van des Apostels redeneefingblijkt, dat door den wortel en de takken hier niet bedoeld zijn ieder Joodfche Vader en Moedef en derzèlver eigen Kinderen; en, is dit zoo niet, dan volgt geenzins bij afleiding uit deze plaets, dat de Kinderen vari Godvruchtige Ouders heilig zijn. Ja,alftaét men toe, dat hier de eigene Kinderen van Godvruchtige Joodfche Ouders bedoeld waren, waren nochtans zulke Kinderen niet heilig, als met hun begrepen in het Genade-Verbond, maer alleen als door de Godlijke Vcorzienigheit afgezonderd, in gevolge hunner betrekking tot de Ouders, ter genieting van alle uitwendige Godsdienstige voorrechten. Uit dien hoofde , en uit dien hoofde alleen, konden ze (naer des Doctors zeggen) gezegd Worden, in vergelijking met de Kinderen der Heidenen, heilig te zijn. En even zoo kart men bij afleiding niet befluiten, dat de Kinderen van Vroome Christen Ouders heilig zijn, als met hun begrepen ih het Genade-Vefbond, maer alleen als afgezonderd door de Godlijke Voorzienigheit, in gevolge hunner betrekking tot de Oudefs, ter genieting van Veele uitwendige Godsdienstige voorrechten. Uit dien hoofde en uit dien hoofde alleen (vervolgt hij op den zelfden trant) konnen Zij gezegd worden, in  nader. overwogen! cjr in vergelijking met de Kinderen van ongodsdienstige en Hechte Ouders; heilig te zijn. Hier bij wil hij aengemcrkt hebben, dat, tot welke ftellige pligteri de een Of ander ook óriderfteld moge Worden gerechtigd te zijn, dat recht, uit de natuur der zake zelve, gegrond moet wezën, niet enkel op hunne bloedverwantfchap met Joodfche of Christen-Oaders, maer op Gods uitdruklijk bevel. Hierom is het Oen valfche redeneering, van de befnijdenis, Zelfs op éenen analogifchen gfond, of bij afleiding, te befluiten tot den Kinderdoop; ten zij men bewijzen kan, dat er een even uitdruklijk bevet vandenlaötfteri is als van de eerfte. Doch hier over hope ik UEerw.'m 't vervolg,in eenen bijzondereri brief, de gezegdens der beide Heeren optegeven. Tans gaën wij voort tot een ander zeggen van den zelfden Apostel, i. korinthen vu, vers 14. De ongehovige Man wordt geheiligd door de Vrouw, en de ongeloovige Vr'omv wordt geheiligd do'or den Man; anders waren uwe Kinderen onrein, maer ntt zijn zij heilig. Met deze plaets fchijnt Mr. A. zeer veel op te hebben , noemende die de vermeerde plaets; misfchieri ïh vaste verbeelding j dat, fchoon al fommige dé reeds bijgebrachte Teksten niet voldoende achten , ten bewijze van zijn algemèehe voorftel, „ dat de Kinderen van „ vroome Ouders met hun in 't Genade-Verbond „ zijn, " deze nochtans hieromtrent tot betogens toe voldoet, en dus befchouwd mag Worden als het plcgtanker van dit ftuk, de voornaeme grond, Ori welken het recht der Kinderen tot den Dcfop geG ves- VI. iRl ep»  Brief I 98 NADER ONDERZOEK vestigdis. Niemand kan ook ontkennen, dat dc ■ Kinderen der Geloovigen, of die van wier Ouders één van beiden gelooft, hier heilig genoemd worden. Maer Dr. S. merkt er bij aen, dat zulke Kinderen in geenen anderen zin heilig genoemd worden , als ook de ongeloovige Vader of Moeder zelve. Want de Apostel zegt even uitdruklijk, dat de ongeloovige Man wordt geheiligd, of heilig gemaekt [ny<*s*<].cioor de Vrouw, en de ongeloovige Vrouw door den Man , als dat de Kinderen van zoodanige Ouders heilig [«yi*] zijn. Wijders wordt Mr. A. hier niet zonder reden van zijnen Tegenlchrijver gegispt over dat maer al te algemeen gebrek, van Hechts een gedeelte eener plaets aen te halen, als ze in haer geheel dient belchouwd te worden, zal men er den rechten zin van vatten. Een handelwijze, die mij altoos, bij voorraed,een meer of min onvoordeclig denkbeeld geeft van het bewijs, dat men met zoo eene aenhaling zoekt aen te voeren; en in 't vermoeden brengt, dat het overige, in verband befchouwd, het bewijs zou verzwakken of doen verdwijnen; " 6? qua Defperat traBata nitefcere posfe, relinquit. Dr. S. neemt intusfchen (en met recht) de vrijaeit, om de woorden in der zeiver verband te Dverwegen; en meent, dat er dan duidelijk uit ?al volgen, dat, zoo de heiligheit der Kinaeren, t zij wat zin dit woord hier ook hebbe, aengejenomen wordt voor een bewijs, dat zij in het Ge-  VAN I. KORINTHEN VII, 14. f& Genade-Verbond begrepen zijn, dan ook de heiliging van den ongeloovigen Man of der Vrouwe even1 zeer moet erkend worden als een bewijs, dat deze mede in dat Verbond begrepen is. En, zoo de eerfte op dezen grond recht hebben tot de Heilige bevelen van Christus, zoo heeft dan ookdelaetfteeven dit zelfde recht op den zelfden grond. Dié derhalven niet erkent, dat de ongeloovige Man of Vrouw heilig genoemd wordt uit dien hoofde, om dat hij, of zij, in het Verbond, en tot des zelfs voorrechten gerechtigd, is, (gelijkMr. A. zekerlijk ontkent) kan er ook niet op aendringen, dat het met de Kinderen, om dat zij heilig genoemd worden , zoo gelegen zou zijn. Deze aenmerking, meent Dr. S., dat alleen genoeg is, om dit punt aftedoen, en te toonen, dat deze plaets voor de Voorflanders vari den Kinderdoop te veel, en daerom niets,bewijst. Evenwel wil hij er niet zoo van afflappen, zonder nader onderzoek, wat de Apostel door heiliging, en heiligheit, in deze plaets bedoelt. „ Het mag (zegt hij) bezwaerlijk zijn , den juisten zin hier van te bepalen; maer, zoo wij Reden, Heilige Schrift; en Ondervinding hier tot Leidsvrouwen kiezen, zal het niet zeer moeilijk vallen, te zeggen , in welke betekenisfen _deze woorden hier altans niet te verflaen zijn". Inwendige, perfooneele $ heiligheit, bij voorbeeld, kan hier niet bedoeld wezen; in dezen Hemmen mijne beide Schrijvers overeen, fchoon Mr. A. zich hier wat omzichtig of agterhoudend uitdrukt; zeggende: „ De Aposï; tel meent niet zoo zeer die Geestlijke hciligg 2 ii heit VI. 1K.IBR-  IOO KADER ONDERZOEK VI. BRIEF. „ heit van hart en wandel, die gevorderd wordt „ als een vereischte tot den Hemel, en waerop de „ beloften van Zaligheit in het Euangelie gedaen „ zijn.» Ook zijn beide de Heeren het eens, in te ftellen, dat door deze Heiliging geen Wettiging, door de Heiligheit geen Echtbeit, der Kinderen, uit zulke Huwlijken voortgefproten , bedoeld wordt; en zij fchij nen dus beide te verfchillen met den om zij ne Geleerdheit, Onpartijdigheit, en Godsvrucht bij de Engelfchen en ook bij veele onzer Landgenooten zoo billijk hooggeachten doddridge, die zich in zijne Omfchrijving en Verklaring dezer plaets zoo heeft uitgedrukt, dat men er natuurlijk deze betekenis aen zou hechten, fchoon hij in eene volgepde Aentekening dit gevoelen vlak uit wederfpreekt. (*) Schoon Dr. S. ook geen raed weet, dra ■ (•) Ik krijge tans juist van pas het Ruk van den Huis-uitlegger in onze tael in handen, dat over dezen Britf loopt; en VEenv. dit [derde stuk des vierden deels] inziende, zal niet < alken aen 't begin der 13de «Aftiteling van de gegrondheit mijner bovengemelde bedenking overtuigd worden, maer die tefTens aldaer eeftaefd vinden door den , anders (zoo als niet vreemd is) »iec zijnen Schrijver vrij ftefk ingenomen, Nederduitlchen Veruelder, in eene onder aen geplaetfte Aenmerking; waer in deze zieh, met opzicht tot het voornaeme onderwerp van mijn i'thrijven, onder andere gtzegdens, met die van Dr. S. vrijwel ftrookende, dm uitdvukP„Zijne Doopsgezind Broeders, (op deze wijze zult gij zie'n, dat de Hoogleeraer .in zijne Aentekenina ,c) in de ftraksgemcld'e Afdceïmg,vm de Voorltanders van den bejaerden Doop gewaeat, daer hij hun gevoelen van deze plaets wederlegt.) „ Zijne „ Doeps-  van t. koïunthen vii, 14. ioï om dezen anders zoo naeuwkeurigen Schrift-Ver- vi. klaerdor hier met zich zeiven te doen ftrooken, briEigeelt hij echter de Omfchrijving van den Hoogleeraer op, en gaet daer op het denkbeeld, dat hier op Wettig- of Echtbeit gezien zou zijn , met eenige aenmerkingen tekeer. De Omfchrijving luidt dus: „ De ongeloovige Man wordt zoo geheiligd voor ,, de Vrouw, en de ongeloovige Vrouw wordt zoo „ geheiligd voor den Man, dat hun Huwlijksleven ,, even j, Doopsgezinde Broeders konnen hier ligt in de gedachten vallen, dat des Hoogleeraers vooringenomenheit met den Kinderdoop „ hem in het laetfte geval (met opzicht tot de Heiligheit der Kin„ deren namelijk) den natuurlijken zin deed uit het oog verliezen, dien hij aen het eerlte gedeelte van dit vers gegeven „ had. Zij zullen zeggen, dat, zoo de Kinderdoop in des Apostels 3, tijd plaets had gehad, hij er dan hier, daer tlit zoo zeer te pas „ kwam, ongetwijfeld wel ronduit van zou gefproken hebben; enz." Ondertusfchen vinde ik, dat Mr. A. bitter klaegt over zekeren driftigen Schrijver, die in zeker ftukje, getijteld: Eufehes tufhiletus, de gemelde Omfchrijving van Dr. poddridge op eens partijdige en qnteerendt wiizx aeiihselt, om daer door dezen zin van Wettiging of Echtheil aen zijne Lezers voortedragen als die, welken de Hr. d s r> n r 1 n o g aen de plaets gegeven heeft. Dr. S. •wilgeerzinsdevoorfpr.itk zijn van dezen onginoeroden Schrijver; maer meent echter, dat Mr. A, hem te ftreng behandeld heel t, daer de woorden van den Hopgleeraer in ztjneOmfchrijritig vrij zeker dien zin in'tbegin van dit vers opleveren , fchoon hij zich in de meergemelde Mnteker.ing (c) anders uitdrukt: die Schrijver behoorde alles gemeld, en deonbellaenUaerheit der Omfchrijving met de Ainttkenirtggetoond te hebben, zegt Dr. S., die intusfehen die gelegenhtit waerneenit, :omMr. A. van den zelfden misflag in een vorig deel van zijn wtik te overtuigen; doch terwijl dit meer of min perfooneel, cn be« treklijk is tot het gefchil nopens den Onierimp of Bcfprenging, lachte ik het niet noodig, VEerw. daer mede optehoutten.  TG2 NADER. ONDERZOEK vi. ,, even [echt of] wettig is, als of zij beide in J*RIEF'„het zelfde geloof ftonden." Hier tegen nu, zegt Dr. S.: „ Indien het eene faemenwoning wettig maekt, dat een van beide Gehuwden een geloovige is, fchijnt er natuurlijk uit te volgen, dat ze onwettig is, daer geen van beide eea geloovige is; eene Helling, die niemand zal ftaende houden.". Ondertusfchen zou men (dunkt mij) hier op nog konnen aenmerken, dat de Wettig- ofOnwettigheit der Huwlijken, waer in beide ongeloovige waren, hier- niet te pas kwam; het kwam er alleen op aen, (en mogelijk wist Paulus, dat hieromtrent bij fommige onder de Korinthers eenigen twijfelachtigen fchroom plaets had) het kwam er op aen, of een Huwlijk-bij de Christenen geoorlofd, wettig, en goed kon gehouden worden, als een der Gehuwden ongeloovig bleef; en dus zou het vrij wel met des Apostels oogmerk ftrooken,te leelen, dat zoo een Huwlijk ook in 't oog der Christenen wettig en goed bleef, uit kracht van het deel, dat er. de geloovige Man of Vrouw in had, en dat daerom j ook de Kinderen, uit dat Huwlijk gefproten,voor ten vollen wettig,voor echte Kinderen, gehouden wierden , terwijl deze anders met de onechte fpruiten van hoererij en overfpel zouden gelijkftaen. Dan ik late ook de beoordeeling van dezen mijnen inval op dezen Tekst aen UEenv. over, als mij niet genoeg betrouwende, om er zoo veel gewigt in te ftellen, dat ik er zeker op af zou gaen; en gae voort met UÈerwj. te melden, wat Dr. S. nog verder tegen dezen zin ^brenat, fchoon ik er niet door overtuigd ben ge-  VAN I. KORINTHEN VII, 14. IOj geworden van deszelfs volftrekte verwerpelijk- TT.' heit. BRIEF» , „ Des Apostels voornaeme oogmerk (zegt hij) in dezen was, die Christenen, die met ongeloovi:gen gehuwd waren, alle gedachten op eene Echtfcheiding afteraden. Hier toe nu was de bedenking , dat zij wettig gehuwd waren, zekerlijk van veel kracht, om dezen raed aen te dringen •, te meer, daer eene Echtfcheiding teffens oneer en fchande brach t op hun Kroost, in het oog der zulken,die er de waere reden niet van wisten. Maer, zoo hij dit zocht te beweeren, is het naeuwlijks te denken, dat hij de Wettigheit der HuwlijksVerbindtenis zou uitdrukken met de fpreekwijze: dat de ongeloovige Man geheiligd werd door deL Vrouw, en de ongeloovige Vrouw door den Man\ (*)' naerdien de Wettigheit van het Huwlek daer van niet afhing, noch, in de natuur der zake, kon afhangen, dat de eene der Gehuwden een geloovige was. Het zij deze, of die, een geloovige ware, of niet, het Huwlijk zou goed geweest zijn; ook zou eene Echtfcheiding, onder 't voorwend: fel dat ze niet van een zelfde geloof waren, dé iKinderen, die ze reeds hadden, niet met er daed ;onwettig gemaekt hebben." Dan, (?) UEirw. zal wal opgemerkt hebben, dat de Hr. doddrid ge iin plaets van door de Vrouw —— door den Man, leest, yoor ie 'Vrouw enz. Zoo deze vértaling (leek kan houden, worde ik nog tc meer in mijn itraksgemelde gevoelen bevestigd. G4  J04 nader onderzoek vi. Dan, zoo het dus al mag fchijnen , dat dezts XR ie f. Wettigheit niet kan bedoeld zijn, nog minder kan, volgens de gezonde reden of beftaenbaer met de Heilige Schrift, hier gemeend zijn, dat de HeiÜgbeit, die de een van des anderen geloof ontvangt, en zich vervolgens tot beider Kroost uitftrekt, beftaet in een deelgenootfchap in het Genade-Verbond-, „ Al wie ooit den aert, de kracht en den inhoud van het Genade-Verbond bedaerd overweegt, 't zij 'hij dit volftrekt of voorwaerdelijk aenziet, zal,(zegt Dr. S.) geenoogenbliktwijfelen, om het zoo wel ongerijmd als onfchriftmatig te verklaren, dat'de'Vrouw of de Kinderen zoo geheiligd konnen worden door het geloof van den Man of Vader, dat ze uit dien hoofde met. hem in dat Verbond ingelijfd , en tot des zelfs voorrechten zouden gerechtigd zijn." Gij verlangt mogelijk intusfchen al, te weten^ welken zin Dr. S. aen deze woorden geeft -, en met de opgave van den zeiven, en van zijne verdere aenmerkingen tegen het uit deze pkuts ge-, trokken bewijs voor den Kinderdoop, zal ik dezen brief befluiten. Hij verbeeldt zich, dat, zoo Mr. A. 7.ijr. algemeene en nu in 't breede door hem wederlegde Helling liet varen, zij het omtrent dezen Tekst wel dra eens zouden zijn. Zij Hemmen er in over een, dat ieder braef man, in eenen gezonden zin , gezegd kan worden , zijn Vrouw" en Kinderen te heiligen. Hij drae'gt de zelve door 't geloof en door 't 'gebed aen God op; hij zondert hen, zoo ver zijn invloed reikt, tot de  VAN I- KORINTHEN Vlij 14. IP5 •de vreze en den dienst des Heeren af, en zij ontvangen door hunne vereeniging met hem zoo-1 danige uitwendige voordeden in het Godsdiensti< ge, die dikwijls de middelen zijn ter hunner be1 keering en behoudenis. „ Deze zin der fpreekwijzen (zegt Dr. S.) die hier voorkomen, ftrookt zeer wel met der zeiver gebruik op veele plaetfen, die : ik zou konnen aenhalen. (*_) En men vergunne mij te denken, dat de Apostel omtrent op deze wijze redeneert. — „ Ik geve het u als mijn gevoelen „ op, dat gij, die gelooft , geenzins behoort te „ fcheiden van uwen Man of uwe Vrouw,die als nog „ een ongeloovige is; want gij hebt hem of haer „ door het gebed plegtig aen God opgedragen, „ en u zeiven vrijwillig onder de verpligting gev legd, om uwe pogingen aentewenden tot zijne ,, of haere bekeering; en wie weet, hoe gelukkig „ gij Hagen zult? Wat weet gij, 0 Vrouw! of gij „ niet uwen Man behouden, of, wat weet gij , 0 „ Man ! of gij niet uwe Vrouw behouden zult ? (f) ,, Gedenk toch, dat gij, door dus uwen Man of ,, uwe Vrouw aen God aentebevelen, ook in der „ daed uw Kroost aen Hem hebt opgedragen, en „ daerom verpligt zijt geworden, gelijkljk voor j? des zelfs Geestlijk heil te zorgen. „ Maer, (») Dus wordt jo&p Kap. I, 5. gezegd, zijne Kinderen gehei) Ijgd te hebben. En ieder Schepfel van God wordt gezegd goed 1 te zijn, geheiligd zijndfe door 'net woord van God en het gebed. I. Ï1MOTHEUS [V, 4, 5. (£) Zie ytrs 16. es VI. IRIÉF.  TI. BRIEF lOÖ NADER ONDERZOÏtf „ Maer, door van elkander te fcheiden, onder „ voorwendfel dat de eene een Heiden is, en be- handeld moer, worden, gelijk gij Joden te vo„ ren de Heidenen behandelde, als onrein en on„ heilig; hier door zoud ge ook inderdaed uwe „ Kinderen verwerpen als onrein en onheilig, en „ hun berooven van het voordeel eener Godsdiensti„ ge opvoeding ; 't welk een gansch onbetaemhjk „ gedrag zou zijn. Door in tegendeel bij uwen „ Man of uwe Vrouw te blijven, handelt gij niet „ Hechts overeenkomstig met de opgave der na„ tuur ,raaer ook der Godsvrucht; toonende uw „ genegenheit en liefde voor uwe Kinderen en der ,, zeiver Vader of Moeder, en het belang, dat gij „ in de behoudenis der geenen ftelt, die gij aen „ God en zijnen dienst hebt toegewijd." „ Mogelijk (vervolgt Dr. S ) voldoet deze Uitbreiding niet,ook verlate ik er mij niet zeer fterk op. De hier gebruikte fpreekwijzen, fchoon ongetwijfeld zeer wel begrepen door de Korinthers, zijn voor ons verouderd, en daer door moeilijk te verklaren ; bijzonder ook misfchien, bij gebrek van kennis aen eenige gewoontens en fpreekmanieren, in die vroege tijden veel in gebruik. Maer, hoe moeilijk het ook zij, de juiste meening dezer fpreekwijzen te vatten, wij konnen altans gerust verklaren,dat alle zoodanige uitleggingen, als met de Reden, Schriftuur, en Ondervinding ftrijden, niet echt konnen wezen. En hter onder, zoo er anders eenige kracht ligt in mijne vorige redeneeringen, bahoort zeker die Uitlegging, die deze fpreek-  VAN I. KORINTHEN VII, I4. 10? fpreekwijzen doet betekenen , dat de Kinderen van een Christen met hem in het Genade-Verbond begrepen zijn, en deze niet alleen, maer ook de ongeloovige Echtgenoot, die er dan ook zeker inbegrepen moet zijn. Ja,zoo wij na alles kondenovergehaeld worden, om dezen ongcrijmdcn zin der plaets toetegeven, dan zou nog het gevolg, ik meen het recht van zulke Kinderen tot den Doop, niet zoo klaer en gereed liggen, als fommige fchijnen te denken. Want de Kinderen van Joodfche Ouders moeten niet daerom befneden worden, om dat zij in het Verbond zijnde, of in het Nationael Verbond met God begrepen zijnde , in dien zin heilig waren; maer omdat God uitdruklijk geëischt had, dat dit zou gefchieden. Al kon het dus ook insgelijks bewezen worden , dat de Kinderen van Christen-Ouders met dezelve in het Genade-Verbond begrepen, en uit dien hoofde heilig, waren, zou daer uit geenzins volgen, dat zij gedoopt moesten worden; neen, hun recht tot den Doop moet fteunen,en kan alleen fteunen op het rechtftreeks uitgedrukte bevel van den Infteller; want hetisonge-' rijmd, met opzicht tot eene ftellige Plegtigheit, van een bewijs bij afleiding (/malogie) en van gevolgtrekking te fpreken;zo als ik reeds te voren getoond heb." Dus ver Dr. S. en dus verre ook tegenwoordig het geheele onderwerp, 't welk ik binnen kort hope te vervolgen. Intusfchen blijve ik, ÈERWAERDIG HEER! x UEeru*. DWD. P. C. ZE* VI. 3RIEF.  m ® © vir. fiRIEJ ZEVENDE BRIEF. èerwaerdig heer! Tans gae ik over, om UEerw. het laetfle be-, wijs medetedeelen , dat Mr. A. ter ilaving zijner Helling bijbrengt:. „ dat God de Kinderen „ van zijn Volk in de beloften van het Christelijk „ Verbond begrepen heeft •, »'t welk hij ontleent van „ de eenzelvigheit van het Verbond metAbra„ ham en het Christelijk Verbond." Waer uit hij denkt te volgen, dat gelijk het Zaed van Abraham met hem in het eerfte, zoo ook het Zaed der Christenen met hun in het laetHe begrepen is. Ten bewij ze dat het Verbond met Abraham en het Christelijk Verbond eenzelvig zijn., gaet hij, na eerst „ een beknopt kort begrip of de hoofd-inhoud van „ Gods Verbond met Abraham ", gelijk hij het noemt , gegeven te hebben, voort, om deze drie Hellingen te Haven: eerst, „Dat de beloften aen Abraham in het „ Oude, en die aen de Christenen in het Nieuwe, „ Verbond fchijnen uitteloopen op de zelfde „ Geestlijke, tijdlijke, en Eeuwige Zegenin„ gen." tem tweeden,,, Dat zij gelijklijk gedaen zijn „ aen de geloovigen, 't zij Joden of Heidenen, „ en  het verbond met abraham nader beschouwd. ioq „ en aen hunne kinderen, in beide Verbon,, den." en ten derden , „ Dat niet alleen Abraham, „ maer ook al zijn uitverkoren zaed ,, toegelaten worden tot de bijzondere voorrech„ ten van het Verbond, langs denzelfden weg, als den ,, Christenen geleerd is, daer op te wachten", te weten, door den zelfden Middelaer. De uitdrukkingen in deze drie voorftellen, erkent ook Dr. S., dat zeer klaer zijn, uitgezonderd de fpreekwijze van zijn uitverkoren Zaed in het derde, die eenigzins dubbelzinnig is; toegeftaen zijnde, evenwel, dat Mr. A. door Abrahams uitverkoren Zaed hier, volgens het algemeene beloop zijner bewijsreden, des zelfs afkomelingen naer den vleefche bedoelt, meent de Doctor, dat ieder dezer voorftellen niet met de waerheit ftrookt ; en ik zal UEerw. zijne redenen tegen de zelve ingebracht , wat omftandiger voordragen. „ voor eerst (zegt hij) is het niet waer, dat de beloften , aen Abraham in het Oude , en die aen de Christenen in het Nieuwe,Verbond gedaen op de zelfde Geestlijke, Tijdhjke, en Eeuwige Zegeningen uitloopen. Dit zal duidelijk blijken, als men den beknopten Inhoud van Gods Verbond met Abraham, met Mr. A., niet enkel opmaekt uit het vers van hetXVIJ.de tioofdfiuk yan genesis, 'twelk hij ge- vh.- brie?»  VII. BRIEF IlO HET VERBOND MET ABRAHAM getrouw opgeeft, maer het Sfe-vers. daer bijvoegt -waer van hij in 't geheel niets gewaëgt: Ik zal (zegt de Heere, vers 7.) mijn Verbond maken tusfehen mij en u, en uwen Zaede na u in deszelfs geJlachten, tot. een eeuwig Verbond, om u tot een God te zijn, en uwen Zaede na u. En ik zal (dus verVolgt de Heere, vers 8) u en uwen Zaede na u het land geven, waerin gij als" vreemdeling zijt, al het land Kanadn, tot een eeuwige bezitting, en ik zal hun God zijn. Is niet dit %^ vers, zoo wel als het 7de, een deel van Gods Verbond met Abraham? En indien dit, wil dan Mr. A. zeggen, dat God aen de Christenen de zelfde Tijdlijke Zegeningen beloofd heeft als aen Abraham ? heeft Hij gezegd, dat Hij hun het land Kanaan ter bezittinge geven , en dat Hij hun God zijn zou, in dien zin, in welken de Heere hier duidelijk wil zeggen, dat Hij de God zou zijn der natuurlijke afkomelingen van Abraham , dat is hun rechtftreekfche burgerlijke Beftuurder en Koning ? Neen. Hij heeft dit zeker noch gezegd, noch bedoeld. Het is er dus mee gelegen: het Verbond, dat God met Abraham aenging, was tweevouwig, en zag op hem, zoo in zijnen Godsdienstigen ftaet, als de Vader der geloovigen , als in den Burgerlijken, als Stamvader van een talrijk Volk, door de Voorzienigheit afgezonderd tot het genot van bijzondere Volks-Zegeningen. De Zegeningen derhalven aen hem in het eerfte karakter, als een braef man en als een geloovige, gelijk de vergeving der zonde, de vernieuwende invloeden van den Heiligen Geest»  NADER. BESCHOUWD. III Geest, alles wat noodig en heilzaem was voor het tei ge-,woordig, en de altoosduurende gelukzaligheit in1 liet toekomende, leven, alle deze zijn de zelfde, die Goi beloofd heeft aen alle wezenlijke Christenen. Deze Zegeningen, erkenne ik gereed, zijn begrepen in de verzekering , dat God zijn God zou zijn, en in alle foortgelijke verzekeringen aen de Godvruchtigen onder de Patriarchaele , Joodfche, en Christelijke Bedeelingen. Ook weet ik niet, Wie ze zijn, die, zoo als Mr. A. klaegt, „ bij „ herhaling,als een tegenwerping tegen de onder„ ftelling, dat het Verbond met Abraham en het Christelijk Verbond dezelfde zijn, aendringen, dat „ het eerfte alleen beloften van Tijdlijke. en het „ laetfte alleen Geestlijke, genietingen bevat." Zijn er zoodanige, zoo is 't altans zeker, dat zij weinig kennis aen hunne Bijbels hebben. Maer, om voorttegaen, de Zegeningen, die aen Abraham beloofd zijn in zijn andere karakter, dat is, als het Hoofd van een geflacht en de Vader vaneen talrijk Volk, de Joden, waren aen hem en aen dit Volk bijzonder eigen, en aen geene andere gemeen buiten die. Wij, als Christenen, zijn ; wel grootlijks bevoordeeld door de tijdlijke voori rechten, die het Volk Israël genoot, daer ons die ; onwaerdeerbaere Zegen, de Euangelie-kennis,langs ; dien weg is meegedeeld; want, door de afzondering ivan dat Volk van het overige der werelt, en de i vastftelling van eenen bijzonderen burgerlijken en «Godsdienstigen Regeerings-vorm onder hun , zijn < die groote gebGurdtenisfen,de komst Yan denMes- fiah, vu. SRIES.  114 HET VERBOND MET ABRAHAM VII. f RIEF. fiah, en de oprichting van zijn Geestlijk Koningrijk, bevorderd en verzekerd, en de belofte, aen Abraham gedaen, dat in hem alle genachten der der aerde gezegend zouden worden, werd dus gelukkig vervuld. Maer de tijdlijke Zegeningen zelve, die door dit Verbond met den Aertsvader aen zijn eigen Nakomelingfchap verzekerd wierden, betreffen ons Christenen in geheel niet; zij waren tot de Joden bepaeld, en zijn door derzelver ongehoorzaemheit bij het begin dezer Nieuwe Bedeeling verloren geraekt. Deze onderfcheiding nu tusfehen de Zegeningen, aen Abraham in die tweederleij betrekkingen,' Waer in wij hem nu befchouwd hebben, beloofd, is natuurlijk, noodzaeklijk, en duidelijk gegrond zoo op de voorwaerdens van het Verbond zelve, zoo als die in het Nieuwe Verbond verklaerd zijn^ als op de gebeurdtenisfen in volgende tijden. God belooft Abraham, als een braef man en een Geloovige, dat Hij zijn God en de God van zijn Geestlijk Zaed wil zijn-, dat is, gelijk de Apostel het verklaert: dat Hij hun vergiffenis verleenén, aennemen, en behouden wil. Daerna belooft Hij Abraham en zijnen Zaede naer het vleesch , dat Hij dezen het land Kana'an geven, en hen tot een talrijk en voorfpoedig Volk maken zal. Maer deze twee bijzondere toezeggingen van het Verbond met Abraham verwart Mr. A. als met voordacht met elkander,ftellende het recht, dat Abraham en zijn Nakroost op het land Kanaan hadden , voor , als vloeijende uit hun deel in het Genade-Verbond, op  nader beschouwd. 113 ; op de zelfde wijze als het recht der Christenen op ieder noodzaeklijk tijdlijk goed voortvloeit uit hun deel in het zelfde Verbond. „ Het geheiligd „ woord (zegt hij) in beide Verbonden (te weten dat van Abraham en het Christelijke) behelst „ een verbindtenis tot allerlcij wezenlijk goed ten „ aenzien van het lichaem, en ter onderhouding „ van Gods Volk in de tegenwoordige werelt." L In dit opzicht (voegt hij er bij, dat is, in deze ibefchouwing van het Verbond met Abraham, als zijnde het zelfde met het Christelijke) „ werd ,j, Kanaan door God beloofd aen het Zaed van zijn ,, knecht Abraham, nevens allerlcij noodzaeklijk ,, onderftand daer en boven. Dus zegt ons Apos„ tel Paulus:' de Qodzaltgheii heeft /leeds de belofte „ van het leven, dat nu is, zoo wel als van i geen „ te komen "ftaet.* Maèr Mr. A. behoorde zicK herinnerd te hebben, dat de gift van Kanaan aen het Zaed van Abraham, gelijk we zagen, een zaek jwas, geheel onafhanglijk van het deel, dat eenige uit dit Zaed mogten hebben in het Genade-Verbond. jWaer. uit duidelijk volgt, dat de tijdlijke Zegeningen , hier aen Abraham beloofd, niet de zelfde zijn die den Christenen beloofd wierden, en dat dit deel van Gods Verbond met dien Aertsvader geenzins jhetzelfde is met het Christelijke."' Hierop gaet Dr. S. even zoo voort met des' tweede ftelling, die gij gereed zult erkennen, bat hier vooral in overweging komt: dat namelijk „ de beloften van Geestlijke , Tijdlijke, eh », Eeuwige Zegeningen gelijklijk gedaen zijn aéri H # vn. brie£»  va. BRIEF. 114 HST VERBOND MET ABRAHAM „ de Geloovigen, 'c zij Joden of Heidenen , en „ aen hunne Kinderen, in beide de Verbonden." Het eerfte lid dezer Helling kan Dr. S. zeer wel toeftemmen; te weten: dat deze groote Zegeningen gelijklijk aen de Geloovigen, 't zij Joden, of Heidenen, beloofd zijn-, en hij vindt dus geen reden, om Mr. A. in zijne bewijzen hier voor nategaen, die ik dan ook zal voorbij gacn, daer het toch, ten aenzien van ons Hoofdonderwerp, vooral daer op aenkomt, hoe ver het blijke, dat de zelve beloofd zijn aen de Kinderen der Geloovige , zoo Heidenen als Joden. Eer dat Dr. S. ter nadere overweging van de bewijzen overgaet, die Mr. A. hier aenvoert, maekt hij ook hier nog eens de zelfde aenmerking als te voren meermaelen; ik meen omtrent de voorkeur, die deze Schrijver geeft, aen de Kinderen van Geloovigen. Deze fchijnt te denken, dat deze beloften gedaen 'zijn aen die Kinderen in gemeenfehap met hun Ouders, maer niet aen andere Kinderen, en drukt zich zoo uit, dat men moet gelooven, dat hij de * laetfle als uitgefloten aenmerkt; en nochtans fpreekt hij, een weinig laeter, van de toepasfing dezer belofte: Ik zal u tot een God zijn en uwen Zaede na u ; op de jonge Kinderen van Abrahams nakroost in't algemeen, 't zij der zeiver Ouders Geloovigen waren of niet; want hij zegt „ dat de befnij„ denis, die God inflelde tot een teken van dit „ Verbond, uitdruklijk bevolen werd bediend te 1 „ moeten worden aen deze, aen al het nageflacht: van Abraham, bij den ouderdom van agt da-. „ gen.» '  NADER BESCHOUWD. "5 „ gen." ïnderdaed hier fchijnt Mr. A. onbeftaen. baer met zich zei ven te zijn. Dan ik gae voort met het onderzoek , van waer het blijke, dat de bijzondere Zegeningen van het Genade-Verbond beloofd zijn aen de Kinderen der Geloovigen uit Joden en Heidenen. Dit blijkt, volgens Mr. A., bij afleiding (analogie), op deze wijze: %, deze Zegeningen werden beloofd aen do „ Kinderen van Abraham, terwijl hij een Geloo„ vige was; op de zelfde wijze zijn zij beloofd „ aen de Kinderen van alle Godvruchtige Joden ,, en Christenen , terwijl deze Geloovigen zijn." „ Voor zoo veel (zegt hij) de Zegeningen worden „ verklaerd als gefchikt voor Abraham, met uitbrei^, ding tot zijn Zaed, zoo moeten ook de Gelooï, vigen,' zoó se zoo gezegend zijn als hij was, ,, zulks zijn beiden in zich zei ven en in hun „ Kroost." Hij ziet hier op dé te voren aengehaelde plaets, ïk zal u tot een God zijn, en uwen Zaede na u (*). Deze belofte fluit, zoo als hij reeds gezegd had, de Zegeningen in zich van vergeving , heiliging, en eeuwig leven. Het kómt er hier maer op aen, of door het Zaed van Abraham gedoeld wordt opzijn natuurlijk Zaèd^ zijne Kinderen naer den vleefche; of opzijn Geest lijk Zaed, de Kinderen van Abrahams geloof, Zij, die Geloovigen zijn, gelijk hij was? Mr. A. houdt (») CINESIS XVÏi, f, H 4 VIT. JRIEFy  vu. JRIEF. Il6 HET VERBOND MET ABRAHAM houdt het eerfte, Dr. S. het laetfte ftaende, enik ben tot nog vrij klaer overtuigd , dat de laetfte Reden, Schriftuur, en Ondervinding veelmeer aen zijne zijde heeft dan dc eerfte. UEcriv. beprocve de volgende redenen! CO Zoo men hier door Abrahams Zaed zijne Kinderen verftaet naer het vleesch, dan waren deze Kinderen gerechtigd tot de Zegeningen van vergeving, heiliging, en eeuwig leven; en zij niet alleen, maer ook hunne Kinderen, en der zeiver Kinderen, tot het einde der tijden. Want, zoo de Zegen, gen Abraham toegezegd, onderfteld wordneergedaeld te zij n op zijne onmiddelijk eigene Kinderen, uit kracht van zijn geloof, zoo moet die ook, om gelijke reden , neergedaeld zijn op hunne Kinderen ,uit kracht van hun geloof, en zoo voort van het een tot het ander gefiacht , in eene geduurige opvolging,. Maer dat dit niet gebeurd is, is buiten allen twijfel zeker. Wil men hier tegen, ter verdediging der tans bedoelde ftelling,. zeggen; dat wel de belofte aen Abraham gedaen als volftrekt bcpaeld, maer die aen zijne Kinderen, als aileen voorwaerdelijk, moet worden aengemerkt; zoo dat God hun tot een God wil zijn, zoo zij gelooven, gelijk Abraham deed; dan zal men te veel en dus niets bewijzen. Want daa zou dit influiten, dat God niet beloofd heeft, de God te zullen zijn van hun, die gelooven, zoo deze geen eigen Kinderen van Abraham, noch ook de Kinderen van zulke Joden of Christenen zijn, die geloofd hebben: 't welk niemand aal ftaende houden. Wat  NADER. BESCHOUWD. 117 Wat is er dan in deze belofte, dat bijzonder behoort tot de Kinderen der Geloovigen? Waer-: lijk, alle, die gelooven , 't zij afdammende van Joden of Christenen, van Geloovigen of Ongeloovigen, mogen met veel recht het Zaed van Abraham genoemd worden -9 te weten: (2) zijn geestlij k Zaed,of de Kinderen des geloofs. Zoo men dezen zin toeltaet, heeft men terftondeen klaer bewijs uit deEuangclie-Schriften ten grondfteun, en vindt men zich in ceiisontilagen van de verwarringen enongerijmdheden,dieerzich opdoen , wanneer men de woorden zijn Zaed hier tot zijn nakroost naer het vleesch bepalen wil. Onze Zaligmaker en zijne Apostelen gebruiken de fpreekwijze; Abrahams Zaed, of het Zaed van Israël, zeer dikwijls van perfoonen, die hem in geloof en Godsvrucht gelijkaertig, fchoon niet van hem vooregefproten waren; ja, dat meer is, zij verzekeren dc vleeschlijke ongeloovige Joden, dat zij noch Abrahams Kinderen, noch het Zaed van Israël, waren. Dus zegt de Heilige F-auius: Zij zijn niet alle Israël, die van Israël zijn; of, om dat zij het Zaed van Abraham zijn, zijn zij alle geen Kinderen (*). En na dat onze Heiland , in zijne Redevoering met de Joden, toegeftaen had, dat zij Abrahams Zaed waren naer het vleesch, laet Hij er op volgen: Indien gij Abrahams Kinderen zvaert, dat is: zijne Kinderen in eenen Geestlijken zin, zoud gij Abrahams varken doen (f). En de Apostel, {*) ROMEINEN IX, 6,". CfJ J04NHES VIII, 39. H 3 VII. 3IUEF.  Il8 het verbond met abraham vii. srief, tel, omtrent dit zelfde onderwerp zeggende, dat Abraham in God geloofde, en dat hij van God gezegend is, voegt er bij: Weet dan, dat zij, die van V geloof zijn, (dat deze) Kinderen zijn van Abraham (*). Kan er dan iets klaerder. zijn dan dit, dat door het Zaed van Abraham zijn Geestlijk Zaed wordt bedoeld, wanneer de bijzondere Zegeningen van het Nieuwe Verbond aen hetzelve beloofd worden? Ook is er geen wezenlijke kracht in de tegenwerping , dat 'de zelfdé 'fpreekwijze, het Zaed van Abraham, in het eene vers van zijn Geestlijk in het andere van zijn Natuurlijk Zaed te verftaen, een verwarring van tael te voorfchijn brengt, inde gewijde Schriften nimmer te 'dulden. Immers de verfchillende foorten van Zegeningen, in het eene en andere vers toegezegd , duiden genoegzaem de verfchillende karakters aen van hun, aen wien zoo onderfcheidene Zegeningen beloofd waren. Na dit alles meent Dr. S., dat er weinig meer behoeft gezegd te worden ten aenzien van De derde ftelling, door Mr. A. in dezen beweerd namelijk, „ dat de Zegeningen in beide Ver„ bonden vrijlijk beloofd zijn in den. zelfden Mid„ delaer.» Ik ftae gereed toe (zegt Dr. S ) dat, voor zoo verre als deze Verbonden de zelfde zijn, ook de Zegeningen,in ieder der zelve beloofd, op , • ■• - de £*) GALATEN III, 7.  NADER BESCHOUWD. 119 de zelfde wijze worden meegedeeld. Maer zoo lang Mr. A. niet bewezen heeft, dat de Kinderen1 van Gods Volk in het Verbond met Abraham waren ingefloten, met opzicht tot de Geestlijke en Eeuwige Zegeningen van dit Verbond, zoo gaet ook zijn befluit niet door, dat deze Kinderen ook niet van het Christelijk Verbond konnen zijn uitgefloten. Over 't geheel blijkt duidelijk , dat er in het Verbond, 't welk God met Abraham maekte, veele Zegeningen aen hemen zijn natuurlijk Zaed, de Israëliërs, beloofd waren, die den Christenen niet raken; en wederom -, dat 'er aen hem en zijn Geestlijk Zaed, de Geloovigen,vee!e Zegeningen beloofd waren, die verfcheidene zijner natuurlijke afkomelingen, de Israëliërs, niet erlangen zouden, AVaeruit volgt, dat het Verbond met Abraham en het Christelijk Verbond, ten aenzien van eenige van der zelverallerwezenlijkftedee'.en,«tó^sf//* zijn- En uit dien hoofde is het bewijs , 't welk Mr. A. uit der zeiver vermeende eenzelvigheit afleidt,ter ftaving zijner algemeene Helling, „ dat God de „ Kinderen van zijn Volk in dc beloften van het „ Christelijk Verbond begrepen heeft", blijkbaer krachteloos. Ja, wat zeg ik, het is allerongcrijmdst, daeruit , dat het natuurlijk Zaed van Abraham met hem in dat Verbond begrepen is, *t welk er een grooten tijdlijken voorfpoed aenbe-! loofde, daer uit (zeg ik) te befluiten, dat het natuurlijk Zaed der Christenen met de Ouders in dat Verbond zou begrepen zijn, 't welk hun ,als Geil 4 loo- Vltt RIEF.  VII. ItRIEE A G T-. I20 HET VERBOND MET ABRAHAM KADER BESCHOUWD, loovigen, vergeving , heiligmaking, . en eeuwig ■ leven belooft." Of deze gevolgtrekking, waer van de Voorftanders van den Kinderdoop zich zoo gereed bedienen , inderdaed zoo ongerijmd zij, als het mij tot hier toe, om de door Dr. S. bijgebrachte redenen voorkomt, verlangc ik van Uterzv. te vernemen ; blijvende intusfchen, ÈERWAERDIG HEER.' VEerzvs. DWD. p. Q,  0 0 AG T S TE BRIEF, EER.W-A.En.piG IJEER.Ï (Ochoon Dr. S., volgens den inhoud van mijnen & eerften Brief, van gedachten is, dat ftellige3 pligten geheel afhangen van den wil des Inftellers, en dat wij bijgevolg , in elk twijfelachtig ftuk daeromtrent , bepaeld moeten worden door : niets minder dan zijne uitdruklijke verklaringen; ; fchoon hij zich uit dien hoofde van de moeite i ontflagen kon hebben, die er ftak in het overwegen der analogifche, of bij .gevolgtrekking afgeleide, redeneeringen, die Mr. A. met veele andere Voorftanders van den Kinderdoop bezigt, en die, i gelijk ze het voornaemfte deel van zijn Gefchrift (Uitmaken, ook over 't geheel de bondigfte bewiji zen voor de Schriftmatigheit van dit Kerkgebruik 1 opleveren; fchoon de Dodtor onmiddelijk kon izijn voortgegaen, met een rechtftreeks ftellig gezachhebbend bewijs voor dit gebruik uit het ;Nieuwe Verbond te eifchen ; Hij getroost zich lnochtans die redeneeringen alzins te beproeven, op dat hij, den Verdediger van den Kinderdoop uit idezefchuilplaets verdreven hebbende, denzelven verjpligten mogt, hem ook op dien grond te ontmoeiten, op welken alleen gefchillen van dien aert volftrekt konnen worden afgedaen. I En daer ik UEerw. in mijne vorige brieven in H 5 ftaet VHI,' iRIEFi  I23S OVERWEGING VAN H ET R ECHT VIII. BRIEF, ftaet zocht te ftellen, om de redenen, hier voor en tegen bijgebracht, te. wikken en te wegen, en er mij dan uwe gedachten over medetedeelen, zoo gae ik op den zelfden voet voort, met UEerw. te laten oordeelen over de aenmerkingen, die Dr. S. voordraegt tegen de nog overige deelen der amlogifcbc redeneering , door Mr. A. in dit ftuk gebezigd; die 'ra 't hoofdzaeklijke hier. op uitkomt: „ QQd heeft met alle Godvruchtige Chris- „ tenen een Verbond gcü,aekt, het Zaed dier „ Christenen is met hun in 't Verbond begre„ pen, - — dit zoo zijnde, heeft het ook recht „ tot de Zegels van het Verbond, de Doop „ is het Zegel van het Verbond , derhalven „ moet het Zaed der Godvruchtige Christenen „ gedoopt worden.» Zoo één dezer Hellingen mist, zoo moet ook het gevolg vervallen; even als, één fchakel eener keten verbroken zijnde, al, water aenhangt, vallen moet. Dr. S. nu houdt ieder van deze ftellingen gebreklijk, uitgenomen de eerfte. „ Dat God met alle geloovige Christe„ nen een Verbond heeft gemaekt». Dit ftaet hijgereed toe, maer even fterk verklaert hij zich tegen de tweede „ dat het Zaed der Christenen met „ hun in het Verbond begrepen is; " en ik deed UEerw. te voren zien, hoe naeuwkeurig hij alle i mogelijke betekenisfen, waer in zulks met eenigen fchijn zou konnen gezegd worden, doorloopt, om de bewijzen, door Mr. A. hier voor bij gebracht, te wederleggen, en de valschheit dier ftelling, in alle de hier te pas komende betekenisfen der j woorden, aentetoonen. Met  TOT DE ZEGELEN VAN HET VERBOND, 12,3 Met geen minder naeuwkeurigheit weerfpreekt hij de twee daerop volgende voorftellen: „ dat de „ Kinderen, in het Verbond begrepen zijnde, recht hebben tot des zelfs Zegels", en, „ dat „ de Doop een Zegel is van het Verbond". Dan, daer zijne vorige redeneeringen hem hier vrijwel i den weg toe baenden, doet hij zulks zoo beknopt, : dat ik, zonder dezen Brief te lang te doen worden, UEerw. het hoofdzaeklijke daer van tans kan mededeelen. Na dan eerst herinnerd te hebben, dat, wat ook de uitflag van dit onderzoek omtrent deze twee laetfte voorftellen wezen moge, het gevolg, dat Mr. A. op 't laetst uit alles trekt „ dat de Kin„ deren van Godvruchtige Ouders gedoopt moe„ ten worden", evenwel niet doorgaet, zoo zijne redeneering tegen één der voorgaende (tellingen fteek kan houden; zoo begint hij met aente■ merken, dat het denkbeeld „ volgens 't welk ,, deel te hebben in een Verbond iemand recht „ geeft tot deszelfs Zegels", mogelijk wel eens sal te ras in dit gefchil voor toegeftaen wordt gei houden; en om ons in dezen voor overhaeste befiuiten te hoeden, is het noodig, de waerde van dit denkbeeld een weinig naeuwkeuriger te onderizoeken. Het gebruik om Zegels aen de Verbonden te 1 hechten, is van zeer vroege tijden in zwang gei weest. Het bedoelde nut" hier van was, om de i in verbindtenis getreden Partijen te verpligten ■ • - •* 1 4 ■ > ' ter VIII. BRIEF.  vnr. srief. 124 overweging van het recht ter voldoening der voorwaerden, waer over zij onderling zijn overeengekomen, en ten dien einde een echt bewijs dier onderhandeling in ftand te bewaren. In oude tijden, en toen het fchrijven niet zoo algemeen in gebruik was als heden, werden de Verbonden alleen verzegeld, en niet ondertekend. Deze verzegelingen gefchiedden door drieerleije perfoonen ; de onderhandelende Partijen; de Getuigen der onderhandeling •, en de Overheid, of een voorzittend Amptenaer van het Gerechtshof, daer een affchrift van het Verbondfchrift huisvestte. „ Zoo dit nu (zegt Dr. S.) het gebruik is, waer op hier gezinfpeeld wordt, zoo is er eene ongepastheit in de uitdrukking zelve, dat iemand recht heeft tot een Zegel van een Verbond. Immers, daer het zegelen, zoo als wij zagen, veel eer een zaek van pligt dan van recht is, zoo is deze tael te voeren, even zoo veel als te zeggen, dat iemand recht heeft, om zijnen pligt te doen. Maer, 't geen ik hier vooral wilde aenmerken,is, hoe het uit dit bericht van het gebruik der Zegels volgt, dat belang in een Verbond te hebben iemand geenzins, in alle gevallen,recht geeft tot des zelfs Zegels, of met andere woorden, het tot zijnen pligt maekt, er de Zegels aen te hechten. Iemand kan in een Verbond begrepen, of er door bevoordeeld zijn, die in geenen deele een der Partijenis, en wiens verzegeling dus in 't geheel niet vereischt wordt. Kinderen, bij voorbeeld , trekken dikwijls voordeelen uit Verbonden, die,  tot de zegelen van eet verbond. 12$ die, met alle de gezachgevende vereischtens daer van, in wezen waren, lang voor dat Lzij geboren waren. Maer men zal zeggen: ,, Daer de jonge Kinde„ ren onder 't geflacht van Abraham moesten befne,, den worden, en daer de befnijdenis uitdruklijk „ genoemd wordt een Zegel der rechtvaerdigheit „ van 'f geloof, zoo hebben wij hier een voor„ beeld van menfchen, die, fchoon alleen in een ,, Verbond ingefloten, en geen der verbindende „ Partijen zijnde, nochtans tot des zelfs Zegel „ werden toegelaten." Maer de misflag in deze redeneerwijze zal blijken op de overweging der hier bedoelde plaets-, de ééne eenige, zoo ik het wel hebbe, waerin van de befnijdenis als van een Zegel gefproken wordt. De woorden ftaen romeinen IV, vers n. En hij ontving het teken der befnijdenis, een Zegel der rechlvaerkeit van 't geloof, dat hij bad, toen hij nog onbefneden was. Abraham geloofde. in de belofte van God omtrent den Mcsfiah, en, door zich vrijwillig aen de befnijdenis in gehoorzaemheit aen Gods bevel te onderwerpen, gaf hij eene klaere blijk van dit zijn geloof; en dus werd de befnijdenis, ten zijnen aenzien, een Zegel of echte blijk zijner rechtvaerdiging: Deze was een Zegel, door Abraham zeiven aen het Verbond gehecht, en van Gods zijde een verklaring , dat Abraham deel had in des zelfs Zegeningen. In het zelfde licht nu kan ze befchouwd worden vul. irieï.  vm. 3RIÈF. H6 OVERWEGING VAN HET RECHT den ten aenzien van andere, die er zich in rijper jaeren, en op de overtuiging hunner verftanden, aen onderwerpen. Zij was een uitdruklijke Verklaring van hun vrije toeftemming en goedkeuring van het Verbond, en dus een Zegel door hun aen het zelvè gehecht (*). En van Gods zijde was het (onder eerbied gefproken) een Zegel, door Hem aen het Verbond gehecht, dat is: een genaderijke verzekering, ten aenzien van hun, die er zich dus geloovig aen onderwerpen, dat Hij hun vergiffenis verleenen,aennemen, en zaligen zou. Maer in geen dezer beide betrekkingen kon de befnijdenis met eenig recht,ten aenzien van jonge Kinderen, als een Zégel der rechtvaerdigheit van het geloof worden aengemerkt. Deze was geen Zegel,* door hun aen het Verbond gehecht, want zij Waren geheel onbekwaem, om hunne toeftemming en goedkeuring te verklaren. Ook kan het niet naer waerheit worden ftaende gehouden, dat God, door te eifchen, dat de befnijdenis bediend wierd aen het pasgeboren Zaed van Abraham, het zelve verzekerde van een deel in de Geestlijke Zegeningen van het Nieuwe Verbond. Dan, fchoon ik mij dus verklare tegen het denkbeeld , (o) spencer, in zijne Verhandeling, de legiüis Heiraorum, fprekende van de befnijdenis onder het denkbeeld van een Zegel, als onderfcheiden van een teken of kenmerk, drukt zich dus uit':5, Omnes enitn Circumcifioni spon te fubjefti ad legere , obfervandam fe obftrinxerunt, & renunciatis idolis, Dei folios f, cultui fe folidè manciparunt." spencer de leg. Heb. Lib. I, S*p.IV, de Circumcif p. 24. eiit.fccuni.  TOT DE ZEGELEN VAN HET VERBOND. IS? feeeld, dat de befnijdenis een Zegel is van het Verbond , ten minften ten aenzien van jonge Kinderen, en de even aengehaelde plaets verftae als alleen te 1 kennen gevende dat ze voor Abraham, en ingevolge van tijd ook voor allen, die gelooven,eën Zegei of getuigenis werd hunner rechtvaerdiging; nochtans ftae ik gereed toe, dat zij een teken of kenmerk w3s van riet Verbond tusfehen God en Abraham in allen, uie befneden worden, en ik zal in 'tvervolg ge'-egenheit krijgen, om in't voorbijgaen te 1 toonen, met hoe veel gepastheit zij dus wordt vö( irgefteld - en welke de waere redenen en oogmerken waren, waerom zij aen jonge Kinderen wierd toegediend." Dr. S., dus getoond hebbende, dat belang in een Verbond te hebben, iemand, in alle gevallen, geen recht geeft tot des zelfs Zegels, en dat dc befnijdenis, hoewel zij een Zegel werd van d< rechtvaerdigheit van 't geloof voor Abraham, geen Zegel kon zijn voor de jonge Kinderen on der zijn nakroost, altans niet in den zelfden zir lals zulks voor hem waer was-, gaet nu voort, on i: eenigen aendacht te vestigen, op het vierde voor liel in deze keten van redenen , waer van hei 1 recht der jonge Kinderen tot den Doop afhangt ! te weten: „ dat de Doop een Zegel van het Ver 1 bond is." Schoon hij zich geen plaets der Heilige Schrif kan te binnen brengen, daer de Doop dus voor komt vin. brief. t i 1 1 t >  128 OVERWEGING VAN HET RECHT 'vni. fcRILE komt, heeft hij niets tegen het denkbeeld, dat ■de zelve een Zegel is der rechtvaerdiging van hem,die zich aen deze Plegtigheit,even als Abraham aen de befnijdenis, in geloove onderwerpt; Het komt hem zeer gepast voor, te zeggen, dat de Doop, als een teken of kenmerk, voor de zoodanigenookeen Zegelis der rechtvaerdigheit van het geloof ,'twelk hij, nog ongedoopt zijnde, bezat; en hij twijfelt er niet aen, of wij hebben den zeiven aentemerken als een plegtige verklaring, waerdoor wij ons zeiven vrijwillig tot nieuwe gehoorzaemheit verbinden; want in dien trant loopt de redeneering van Apostel Paulus in het VD<= Uoofdftuk van den brief aen de Romeinen, en in die andere plaetfen, daer hij de Christenen herinnert, dat zij door den Doop Christus hebben aengedaen, en met Hem zijn opgewekt. (*) Maer hij ireent teffens, dat elk gemaklijk zien kan, dat de Doop geen Zegel kan zijn der rechtvaerdigheit van het geloof, dat is, hunner rechtvaerdiging, voor jonge Kinderen, om dat deze geen geloof hebben; ook kan die voor hun geen verklaring zijn Van nieuwe gehoorzaemheit, daer zij zich niet Vrijwillig aen deze Plegtigheit onderwerpen. Men is vrij gereed, bij de meeste Voorflan- defs (*) Men vindt dit denkbeeld, onder andere ftichtelijke bedenkingen, ernftig aengedrongen in een bij mijne Huisvrouw zeci geliefd flukje over de Nuttigheden van den Watérdoop', niet lang geleden, uit het Engelsen vertaeld, en opgedragen aen dé Doopsge'. ainden in Nederland, gedrukt te Leyden bij i. herbingh*'  TOT DE ZEGELEN VAN HET VERBOND. Ï2t) dërs van den Kinderdoop, te zeggen, dat, gelijk de jonge Kinderen; fchoon onbekwaem om1 eenig Zegel "aen het Verbond te hechten; of om in eenige verbindtenis voor zich zei ven të treden, tot de Befnijdenis wierden toegelaten; Ook even zoo de jonge Kinderen der Geloovigen, fchoon onder de zelfde onbekwaemheit liggende met opzicht tot het Christelijk Verbond, tot den Doop moeten worden aengenomen. Dit bewijs, fchoon alleen gegrond op de analogie of het bewijs bij afleiding, heb ik altoos als een der beste bewijzen voor den Kinderdoop aengezien, en gij weet, Eerw. Heer i hoe gereed men er zich op beroept, „ dat de Doop in de plaets j, der Befnijdenis gekomen , en dus voor gelijkaertige voorwerpen gefchikt is;" Zal het UEerw. dan niet verbazen j als ik u zegge , dat mij ook deze grond tans zeer zwak voorkomt, na dat ik gelezen heb, 't geen Dr. S. aenvoert, om te toonen , „ dat deze twee Plegtigheden zeer wijd van elkander verfchillen, en dat er blijkbaere redenen waren voor het bedienen dér Befnijdenis aen het manlijk Kroost van Abraham, indé Kindschheit,die in 't geheel geen ftéek houden met opzicht tot hét doopen van dé Kinderen der Geloovigen.'' Dan hier mee hope ik UEerw. in eenen volgenden bezig te houden, eer ik overgae tot de nadere befchöuwing van dé éi^ genlijke Inftelling des Doops, die ik toch meer' en méér aenzie als de bevoegde Leidsvrouw, die ons hier, meer dan dé analogie, dén wég ï moei VIH; SRIEF; I \  vnx SR1EF. AT Pm IJO. HET RECHT TOT DE VERBONDZEGELEN OVERW. moet wijzen-, daer het niet te denken is, dat een verltandig Wetgever eenen Heiligen pligt enkel zou doen rusten op loutere gevolgtrekkingen. Intusfchen betuige ik te zijn, ÈERWAERDIG HEER1. UEerw. DWD- p. £  NE G E ND E BRIEF. ÈERWAERDIG HEER* In het laetst mijner vorige letteren deed ik U crw. verwachten, dat ik u tans zou bezig houden met dat zoo algemeen gebezigde bewijs voor den Kinderdoop, 't welk afgeleid wordt uit de Befnijdenis , en hier op uitkomt: „ Befnijdenis en Doop zijn tekenen of kenmerken van het ,, zelfde Verbond, en ingefteld tot het zelfde cin- „ de; de Befnijdenis werd in vervolg van „ tijd door een Godlijk bevel afgefchaft, en de „ Doop in der zeiver plaets gefield; -— Derhal,, ven, gelijk de Befnijdenis bediend werd aen „ het pasgeboren Zaed van Abraham , die een „ Geloovige was, zoo behoort ook de Doop be„ diend te worden aen het Zaed der Christenen, „ ras na de geboorte." Om UEerw. dit gewigtig deel van ons onderwerp naer eisch te doen beoordeelen, zal ik u de tegenoverftaende Hellingen van Dr. S. met zijne bewijzen voor de zelve in zijne eigen woorden mededeelen, op dat gij de mij treffende kracht er van gevoelen, en te beter in ftaet zijn moogt, om mij met uwe aenmerkingen op de zelve tc dienen. 12 Zij¬ ne JRIEF.  IX. .BRIEF. [32 het bewijs, uit de besnijdenis afgeleid, Zijne Hellingen zijn deze drie: eerst, dat Befnijdenis en Doop in natuur en oogmerk zeer wijd en verre van elkander verfchülen; en «at daer uit blijkt, dat de eerfte zeer eigenaertig aen jonge Kinderen moet bediend worden, maer dat zij even eigenaertig tot den laetften niet behooren te worden toegelaten. ten tweeden, dat er geen Schriftuurlijk j gezach is ter bevestiging, dat de Doop m de plaets der Befnijdenis is ingefteld, maer dat het tegendeel met vrij aenneemlijke bewijzen geftaetd kan worden. ten derden, dat de redeneering bij analogie , ; of afleiding van de eene Inftelling tot de ar1 ere zoo ze wordt toegelaten, te veel bewijst, en dus zich zelve om ver ftoot. Deze ftellingen verdedigt Dr. S. aldus: „ eerst, dat Befnijdenis en Doop in natuur en oo-merkzeerver van elkander verfchillen , zal zegt MD best blijken, wanneer wij ieder dezer Plegtigheden vooraf afzonderlijk befchouwen, en danmet elkander vergelijken. rn Wat de Befnijdenis aengaet 5 deze was em\ teL van het Verbond tusfehen God en Jto* ham een ftellig willekeurig twcen, doori God zelve daer gefteld, om die onderhandeling mi  OVERWOGEN EN WEDERLEGD. 133 geheugen te doen blijven; op de zelfde wijze als de Regenboog in den Hemel door God werd aengewezen, als een teken van het Verbond tusfehen Hem en Noach. Maer wat was het wezenlijke dier onderhandeling tusfehen God en Abraham? Ik ftae gaern toe, dat het groote onderwerp daer van was, de komst van den Mesfiah, en onze Vcrlosfing door Hem; waerom het Euangelie gezegd wordt aen Abraham verkondigd te zijn. Dan dit was er niet het eenige onderwerp van. Daer ftond vrij wat (in ondergefchiktheit aen dat groote oogmerk) tusfehen beide te gebeuren, waer in de Godsdienstige en Burgerlijke belangens van Abrahams nageflacht ten naeuwften betrokken waren. In zijn nageflacht zou de belijdenis van den waeren Godsdienst bewaerd worden in tegenftelling van den afgodifchen eerdienst, die in 't aigemeen de overhand had gekregen. Zijne Nakomelingen zouden, in vergelding zijner Godsvrucht , zoo talrijk worden als de Starren des Hemels, en groote tijdlijke Voordeelen en Zegeningen genieten. Die der zelve, welke uit Ifaak en Jakob ftonden voorttefpruiten, zouden tot een bijzondere mactfehappij gevormd , na verloop van eenige honderd jaeren in het bezit van het land Kanaan gefteld, en er zou onder hun een bijzonder foort van Burgerlijke en Kerklijke Regeerings-vorm 1 vastgefteld worden: door welk alles de algemeene 1 verwachting op de komst van den Mesfiah leven1 dig zou gehouden, zijn geflacht-rekening met ze1 kerheit opgemaekt, en de weg gebaend worden 1 ter oprichting van een nieuw foort .van Koningin 5 rijk. IX. 3RIEF.  IX. BRIEF 134 HET BEWIJS, ÜIT DE BESNYDENIS AFGELEID, rijk, geheel verfchillende van het vorige; een ■Koningrijk, gebouwd op grondflagen, en onderfchraegd door middelen, die zuiver redelijk en geestlijk wezen zouden. Dit alles was, of rechtftreeks, of van ter zijde, in dit Verbond van God met Abraham begrepen. Ten dien einde nu was het nuttig, dat er eenig plegtig gebruik wier d ingefteld, ten kenmerken gedenkteken dezer buitengewoone onderhandeling ; en daer dezelve de burgerlijke en itaetkundige belangens aller Afkomelingen van Abraham, zoo wel als het geestlijk welzijn der zulken onder hun, die waerlijk Godvruchtig waren, ten voorwerp had , was het zeer gepast, dat zijne manlij- . ke Afftammelingen de onderwerpen wierden van zoo een Plegtigheit. Welke Plegtigheit toch kon beter aen dit einde beantwoorden als de Befnijdenis? Deze heeft, een natuurlijken en rechtitreekfchen invloed op alle de ftraks gemelde bijzonderheden. Zij was, zeer waerfchijnlijk , een der middelen tot hunnen fpoedigen en uitgebreiden aanwasch, of ten minften een plegtanker in 't geloof aen de vervulling van Gods belofte, die hen van zoo eenen aenwasch verzekerde Zij was een hinderpael in het aengaen van huwlijken met nabuurige Volken, en een beletfel tegen hunne vereeniging met de dartele feestplegtigheden der afgodifche Heidenen. En door deze uitwerkfels, zoo wel als door den eerbied, voor de gedachtenis van hunnen beroemden Stamvader , die deze Plegtigheit in hunne boezems aenkweekte, had zij ^ ö een,  OVERWOGEN EN WEDERLEGD. 135 een magtigen invloed op hunne onderlinge vereeniging of eensgezindheit, en verhoedde zij hunne vermenging met eenig ander Volk. Zaken van het grootst'gewigt ter vervulling van de oogmerken der Voorzienigheit omtrent den Mesfiah (*). En gelijk zij hun geduurig de voorbeeldlijke Godsvrucht van Abraham herinnerde, die de Zegeningen van aenwasch, befcherming , en geluk, op hun hadnedergebracht, te gelijk met Gods zekere belofte , waerdoor zij bemoedigd werden , om de duuring van al dit tijdlijk heil te verwachten; zoo ieerde zij hen duidelijk hunne verpligtingen', om de voor hun zoo natuurlijke belijdenis van denwae- ren (*) Deze nuttigheden der Befnijdenis ftaeft Dr. S. met drie aenhahngen, die ik niet kan nalaten, hier opcegeven: als eerst van hieronymus m Episr ad Galat. c. 3. „ Qufa ex fenrne 1 %, Abrahae erat Christus orii.ndus , & ab Abrahamo usque ad „ Christum multa erant fectila tranfitura ; providens Deus , nc „ foboles dilecti Abrahami caeteris nationibus mifceretur, éVpau„ latim fainilia ejus fieret incerta, gregem IsraSiiticum quodam „ cireumciTronis cauterio annotavit". En c h r y s 0 s t o m u s , fpre„ kende van de Befnijdenis, zegt: Of* .6rtav t«^«4 to «tïJies t:j? T'^Uï , x*»«!7sp ; x*Xt>tr r»a in-n&us &C. Hom», in Gen. XXXIX. p. f67. • Geven hier deze beide Otfd-Vaders duidelijk te kennen, dat de Voori zienighcit.door de Befnijdenis zorg droeg voor de vermengin* dei i Israëliërs met andere Volken, die anders van hunne verbasterin" ; in zeden wel te wachten geweest was; op dat dus Christus np. : zo veele eeuwen uit het echte zaed van Abraham zou voortfprui1 ten; het is niet min merkwnerdig, dat de Romeinfche Gefchied! fchrijver tacitus, van de Joden fpreekende, ook oV onderfebeiding van andere Volken als een reden opgeeft voor de oe: lening der Befnijdenis : „ Circumcidere genitalia inftuuere, ut ' „ diverfitate nofcantur". Lib. 5. Wsi. fob Tmu I4. IX. BRIEF.  IX. BlüEF» l%6 HET. BEWIJS, UIT DE BESNIJDENIS AEGELEID, ren Godsdienstentegenftellingvanafgoderij,ongefchonden te bewaren, en zich te gedragen als goede burgers onder dat buitengemeen foort van Regeering betaemde, waeronder zij leefden en waer door zij onderfcheiden waren van alle andere Volken der werelt. Maer bijzonder werden de befchouwingen der zulken onder hun, die waerlijk God vreesden,o eene levendige wijze, hier doot^ e ^ den Mesfiah gevestigd, en op alle die Geestlijke Zegeningen, die zijn bijzonder Volk, 't zij dan uit joden of Heidenen, genieten zou, en dus voed, de deze Plegtigheit hun geloof enhope. geduuren2 eïeSëing eener oprechte en welbehaeglijke gehoorzaemheit. In één woord zij was gefchrkt om gebezigd te worden, en wierd van hunne Profeeten gebezigd, tot dat zoo gewigtig oogmerk, om de groote nuttigheit en volftrekte noodzaeklijkheit te leeren en aentedringen van inwendige reinheit, of, gelijk zij het pleegen uittedrukken, van de Befnijdenis der harten, om God te lieven% te vrezen , en te dienen. Zoodanig was de natuur en het oogmerk van de Plegtigheit der Befnijdenis, waer op ik te langer hebftü geftaen, om te klaerder te doen blijken, niet alleen de bewonderenswaerdige gefchiktheit der Inftelling zelve tot het voorgeftelde einde, maer ook de waere gronden en redenen, waerom zij aen het manlijk Nakroost van Abraham werd toegediend. En ik houde mij verzekerd, dat elk, • »•'* ••••■•*•" dU&  OVERWOGEN EI? WEDERLEGD. l$t die overweegt, dat het Verbond, waer van zij i een teken was, een bijzonder opzicht had op eenB talrijke mecnigte van Volk, dat, geduurende een langen reeks van jaren, in een vereenigde maetfchappij zou onderhouden worden , afgezonderd van al het overige menschdom, in eenen ten deele Burgerlijken en ten deele Kerklijkcn Volkftaet, getroffen zal worden door de goedheit zoo wel als wijsheit van God, in dus op de onderdanen van, zijn bijzonder Koningrijk, al in zoo vroege eeuw, dit teken of kenmerk te ftellen van zijn gezacli cn bijzonder toevoorzicht over hun. (2.) Laet ons nu het oog fiaen op den Water- 1 doop, en overwegen, welke de natuur en het oogmerk is dezer Inftelling van het Nieuwe Verbond, Deze is een teken of gedenkmiddel van den dood, begravenis, en opftanding van Christus, en van ons deelgenootfchap met Hem in de zeiven. Dit is i; klaer uit die plaetfen, welke fpreken van ons gedoopt zijn tot zijn dood, van ons begraven en opgewekt zijn in den Doop met Hem ■'*). En het oogmerk der Jnftelling blijkt duidelijk te zijn, dat men, door zich aen de zelve te onderwerpen, open- ( lijk en plegtig belijdenis zou doen van ons geloof in Christus,en vas.t befluit, om ,op de overtuiging van verftand en geweten, en met toeftemmingvan \, onzen wil, zijne Navolgers te worden en zijne geboden te gehoorzaemen. Dit blijkt ,daer de erkend- «e- (*) £0 ME INB N VI, Z' KOLOSSBNSRN II, 12? 15 RiEie,  IK. BRIEF. 138 HET BEWIJS, ÜÏT DE BESNIJDENIS AFGELEID, tenis van * geloof in Christus, als den Zoon van God, bij den Doop wordt afgeé'ischt; gelijk in het voorbeeld van den Kamerling; zoo gij van ganfcher harten gelooft, moogt gij gedoopt worden (*>. Dit blijkt, als er van den Doop wordt gefprooken, als het antwoord van een goed geweten jegens GorfCt); " als de gedo°Pte gezeSd worden, Christus te hebben aengedaen. (§) en ein" delijk, als de Apostel bij de Christenen op gehoorzaemheit aendringt uit herinnering der plegtige verbindtenisfen, die zij bij den Doop hebben aengegaen Wij zijn dan met Hem begraven door den Doop tot den dood, op dat, gelijk Christus uit den dood opgewekt werd tot heerlijkheit van den Vader , wij ook alzoo in nieuwheit des levens wandelen zouden. Want indien wij te faemen geplant zijn in gtlijkheit aen zijnen dood, zullen wij dit ook zijn in degelijkheit zijner op/landing. (§§) Zoodanig was de natuur en het oogmerk van den Waterdoop. Nemen wij nu de beide Inftellingen, bij vergelijking der eene met de andere, in overweging, zullen wij vinden, dat er weinig of geene overeenkomst {analogiej tusfehen de zelve plaets heeft, ten minfte geen zoodanige, die het gewoone' befluit ten voordeele van den Kinderdoop zal wettigen, (») HANDELINGEN VIII, 37. (f) I. PETRUS III, 21. {§) GALATEN HI, 27. (§§) ROMEINEN VI, +, 5,  Overwogen en wederlege». 139 gen. Ik ftae wel toe, dat ze beide eenige betrekking" tot Christus hebben, maer op een zeer verfchillende wijze; de eene op vrij wat afftand, een teken zijnde van dat Verbond, waer in de komst van den Mesfiah beloofd was; de andere rechtftreeks, als een gedenkteken en klaere zinfpelende vertooning van die gewigtige gebeurdtenisfen zijner begravenis en opftanding, waerop het ganfche gebouw van den Christelijken Godsdienst fteunt. Maer , 't geen hier allermeest tot ons oogmerk moet worden opgemerkt, is, dat die deelen in het Verbond tusfehen God en Abraham, die de voornaemfte, zoo niet de eenige, gronden of redenen zijn der Befnijdenis, en, om welke uittedrukken, die Plegtigheit bijzonder gefchikt was, zaken zijn, waer toe de Doop in 't geheel geene betrekking heeft ; als daer is de verzekering , aen Abraham gegeven, dat zijn Zaed zeer talrijk zou worden; dat veele Volken uit hem zouden voortkomen; dat het magtig, rijk, en voorfpoedig zijn zou, dat een groot deel zijner afkomelingen het land Kanaan zou beërven; en dat de Mesfiah uit hem zou voortkomen. Om de belofte dezer gebeurdtenisfen te bevestigen , was de Befnijdenis ingefteld (*); maer deze alle zijn dingen, waer mee de Doop niets gemeens heeft. Wat (*) DU zal blijken, als wij naeuwkeurig letten op de bijzonderheden, waer op God bijzonder £111 ftaet in zijn gefprek met Abraham, bij gelegenheit der Inftelling dezer Plegtigheit, ge* MESIS XVII, I—14. nt. brief.  fj>m IK, BRIEF. T40 HET BEWIJS, UIT DE BESNIJDENIS AFGELEID, Wat dan het oogmerk der twee Inftellingen betreft, het verfchil daer in is te aenmerkelijk, om der opmerkinge te ontfnappen. De Befnijdenis was gefchikt, zoo wel tot burgerlijke en ftaetkundige, als tot zedelijke en Godsdienstige eindens. De Doop alleen tot eindens van het laetfte foort. Door de Befnijdenis moesten de talrijke afftammelingen van eenen Stamvader van het overige des menschdoms worden afgezonderd tot het genot van grooten tijdlijken voorfpoed; en een aenmerkelijk deel van hun moest tot eene maetfchappij gevormd, en een langen reeks van jaren in dat verband gehouden worden, ten einde eerlang de oogmerken der "VoorzienigheitJ voorttebrengen, met opzicht tot gebeurdtenisfen, die van het aller grootst belang waren voor de werelt in't algemeen. Door den Doop in tegendeel moesten waerlijk Godvruchtige menfchen, zonder opzicht tot eenig land, geboorte, of natuurlijke of burgerlijke verbindtenisfen, afgezonderd worden van de ongeloovige en ongodsdienstige werelt, onder één Hoofd den Heere Jefus Christus, niet tot het genot van tijdlijke, maer zuiver geestlijke en Godlijke .voorrechten. In 't kort , de Befnijdenis ?n Doop waren de middelen of werktuigen van twee Koningrijken, geheel verfchillende, zoo ten aenzien van der zeiver vorm en ftaetsgefteldheit, van de onderdanen, waer uit ze zouden beftaen, als der eindens van der zeiver oprichting; het eene was aerdsch en tijdlijk; het ander geestlijk en zou duuren tot het einde der tijden. Ook is het opmerkenswaerdig, dat de bevestigingen, bij  OVERWOGEN EN WEDERLEGDs I4I i bij de twee Inftellingen gevoegd ^ klaere kenmerken dragen van het onderfcheid der twee bedee-J Jingen. De groote God , over 't geheel te rade ; gaende met de tijdlijke belangens der geenen, over <: wien Hij als hun onmiddelijke Alleenheerfcher wilde gezach voeren, beveelt de Befnij denis op ftraffe des doods. — Christus beveelt, in het karakter van een Geestlijk "Vorst, den Doop aen zijne onderdanen op ftraffe, niet immers, van het leven, van het verlies van tijdlijken onderftand, maer van : zijn misnoegen, en verftooring der rust en ver■ troosting hunner zielen. Hij, die gelooft en gedoopt wordt, zal behouden worden. (*) Dit deze vergelijkende befchouwing nu der twee Inftellingen blijkt, zoo ik vermoede, duidelijk (zelfs op den grond van afleidende bewijsredenen (analogie') en zonder opzicht op ftellige bepalingen) : dat het ten hoogfte gepast en noodzaeklijk was, •;| dat de Befnijdenis aen de jonge Kinderen in Abrahams nageflacht in 't algemeen bediend wierd; maer ©ok even zoo gepast en noodzaeklijk, dat de Doop bepaeld wierd tot Bejaerden, tot menfchen, die hun geloof in Christus en hunne onderwerping aen zijne Geestlijke Heerfchappij, als die van hunnen i Heer en Koning, konden belijden. Ën hier door zal Mr. A., hope ik, overtuigd worden van zijn misfiag in „ die genen fchuldig te houden aen „ ligtvaerdigheit, zoo geen onbefcheidenheit, die „ het (•) MARKUS XVI, l6. 1RIEF.  IX, BRIEF. I42 het bewijs, uit de besnijdenis afgeleid, „ het eene ongerijmdheit noemen, of berispen „ als alzins zwak of onvoeglijk, een teken van het „ Genade-Verbond aen kleene Kinderen toetedie„ nen." Dan hier mee is de zaek nog niet afgedaen. Daer het recht der Kinderen tot de Befnijdenis niet (leunde op eene in het oog dermenschlijke voorzichtigheit vermeende, gepastheit, dat zij tot de Plegtigheit aengenomen wierden; maer op de Godlijke bepaling rust; zoo hangt het recht der jonge Kinderen tot den Doop niet af van de gepastheit, dat zij tot die Heilige Inzetting bekwaem gekeurd worden, zoo als zekere wyze en braeve Mannen zulks gepast aenzien , maer zuiver en alleen van de Godlijke bepaling. Laet ons dan tot de tweede Helling overgaen: Waer wordt eenigSchriftuurlijkbewijsgevonden ter verzekering, dat de Doop gekomen is in de plaets der Befnijdenis? Ikantwoordehier op: daer is er geen, Mr. A. denkt nochtans anders. Maer wat is zijn bewijs? Dit komt in alles hier op uit; „ de Be„ fnijdenis was een voorfchaduw van den Doop; dus was deze gefchikt, om der zeiver plaets in„ tenemen." Maer van waer blijkt, dat de Befnijdenis een voorfchaduw van den Doop was ? Hier uit: „ het was welvoeglijk, dat de twee „ Heilige bevelen van den Christelijken Godsdienst „ hun bijzondere voorfchaduwen hadden. Daer „ nu , omtrent des Heeren Avondmael, gezegd „ wordt, dat Christus ons Pafcha voor ons is opge-  OVERWOGEN EN WEDERLEGD. I43 „ offerd (*), zoo was dan het Pafcha een voor„ fchaduw dier Plegtigheit. En fchoon er geen „ zoo zeer bepaelde uitdrukking te vinden is om„ trent de Befnijdenis en Doop, daer is nochtans „ een treffende gelijkaertigheit tusfehen de twee „ Inftellingen, daer er van beiden gefproken wordt „ in het naeuwe verband van twee verzen (f); „ en, terwijl er geene oude Plegtigheit is, waar„ door de Doop voorfchaduwd was, zoo dit niet „ gefchied is door de Befnijdenis , zo was deze „ ongetwijfeld zoo wel een voorfchaduw van den „ Doop, als .het Pafcha van het Heilig Avond„ mael." Hier mee, zoo hij meent, zijn zaek be- ; wezen hebbende dat de Befnijdenis het voor „ de Doop het tegenbeeld is," zoo volgen Mr. As. gevolgtrekkingen weldra. — „ bijgevolg de „ Doop volgde de Befnijdenis op; bijge- „ volg de Doop moet aen jonge Kinderen bediend „ worden; — en bijgevolg het recht der Kinde,, ren tot den Doop is gevestigd op eene Godlijke „ bepaling.'' Dus heeft deze Schrijver zich afgefloofd, met alle de paden van bewijs bij afleiding (analogie), ingewikkelde redeneering, onderftelling, voorfchaduwing, en gevolgtrekking doorte- iloopen, en wie zal het wagen, hem zijn befluit te betwisten ? „ Laet er (zegt hij) een enkele , „ Tekst worden bijgebracht, die deze daed van L God voor de jonge Kinderen klaer en uitdruk9» -ijk tegenfpreekt, en wij zullen hun recht tot , „ den Doop opgeven." Maer C) !• KORINTHEN V, J, (X) KOLOSSEMSEK li, II, 12. IX. JRIEF.  IX. BRIEF I44. HET EEWIJS, UIT DE BESSipKSIS AFGELEID; Maer niet zoo ftéllig, mijn Heer! té •fpreken van het herroepen van een grondwet, eer die eens gemaekt is, luidt wat vreemd. En waerlijk, geen wet onder dé menfchen ftond ooit op zoo een losfen grondflag, als Mr. A. deze vermeende Godlijke wet geplaetst heeft. Zoo ik er mij op toelag om eenen vreemdeling door zulk foort van redeneeren te beduiden, dat elk Eigenerfde in Engeland verpligt is $ den Koning eene fchatting van zijn landgoed optebrengen, hij zou ongetwijfeld beiiuiten, dat er inderdaed geen zoodanige wet was, of dat ik konftig met hem zocht te beuzelen. Maer, hoe onaenneemlijk en onvoldoende dit foort van redeneering is in alle zaken, die ftellige Inzettingen betreffen, en hoe wel ik mij mogt verfchoonert om op dezen grond eenigen aendacht op dit bewijs te vestigen •, ik ben genegen, de moeite te doen, om te toonen, dat de redeneering zelve gebreklijk en niet beflisfchende is. Wat noödzake is er, om te oriderftellen, dat Christelijke Inzettingen door Joodfche voorbeelden moeten voorfchaduwd zijn ? Om niet te zeggen, hoe zeer ongevallig deze Helling voorvloeit uit de zelfde pen, die klaegt, en met reden, over de bedrieglijkheit en ongerijmdheit die er is in „ het vinden van voorfchaduwende verbor„ genheden in alle de verfchillende bouwftoften, „ gedaentens, en gereedfchappen van den ouden „Tabernakel; en de gewigtigfte Euangelie-leeringen niet alleen in den Joodfchen Hoogen- " „ pries-  OVERWOGEN EN WÉDERLEGD. 44$ priester zeiven, maer ook irt ieder koleur,vorm, j, en plooij zijner kleedinge." Ook kan ik niet begrijpen, dat het een grooter zwakheit zijn zou: !,, gelijkaertigheden optefpeuren tusichén de Pleg„ tigheden van het Oude, en leeringen van het Nieuwe Verbond," dan tusfehen dc Piegtigheden zelve van het Oude en Nieuwe Verbond, daer geen gelijkaertigheden bedoeld werden." 't ïs waer, er wordt gezegd, dat Christus ons Pafcha voor ons is opgeofferd; maer, fchoon wij uit andere plaetfen buiten deze leeren, dat het Pacschlam een voorfchaduw van Christus was, kan men uit: het toevallig gebruik dezer zinfpelende fpreckwijfce, bij gelegenheit dat de Apostel van het Heilig Avondmael fprak, wel befiuiten, dat het Pafcha zelve ten doelwit had, om een fchetfe te zijn van die Plegtigheit ? Of, zoo dit al, volgt dan daaruit * dat de Befnijdenis een fchetfe was van den Doop? Of, zoo ook dit, is er eenige meerdere reden» om daer uit het recht der Kinderen afteleiden tot den Doop, als uit het Pafcha hun recht tot des iHeeren Avondmael? „ Maer daer is (zegt men) in fommige opzichs, ten een treffende gelijkaertigheit tusfehen de „ twee Piegtigheden." Wij antwoorden, konnen. menfehen, die hunne verbeelding toegeven, niet wel eene gelijkaertigheit vinden, daer ze geheel niet bedoeld was? Hebben niet de Roomschgezinden, onder dit voorwendfei, der werelt ontelbaere dwaesheden, met den naem van Godsdienstige Piegtigheden, opgedrongen? En zoo Mf. Ad K wil ri. SRJ-tt"  brtef! i4ö het bewijs, uit de besnijdenis afgeleid, wil hebben, dat er, in sommige opzichten, een treffende gelijkaertigheit is tusfehen Befnijdenis en Doop, en daer uit befluiten, dat de laetfte in de plaets der eerfte gekomen is, mag ik niet met evenveel recht ftaende houden,'dat er in andere opzichten een treffende ongelijkheit tusfchen deze Piegtigheden, en dat derhalven de Doop ni et in de plaets der Befnijdenis gekomen is? Maer Mr. A. gaet voort en zegt: „ dat de „ Apostel den Kolosfenfen voorftelt , dat zij in „ Christus befneden waren met de Befnijdenis, die „ zonder handen gefchiedt, in het afleggen van het „ lichdem der zonden van het vleesch , door de Befnij,, denisvan Christus; en hij voegt er in het volgende vers bij, Met Hem begraven door den Doop, „ in welken gij ook met Hem zijt opgewekt door het „ gelooft aen de werking van God, die Hem uit den „ dood heeft opgewekt" (*) Noemt de Apostel hier den Doop ,, de Christelijke Befnijdenis ?" of zegt PauluS ons, dat deze in de plaets der Joodfche Befnijdenis gekomen is? „ in geenen deele." De Befnijdenis, waer van de Kruisgezant fpreekt, wordt uitdruklijk gezegd, zonder handen geschied te zijn; cn hoe vreemd is het dan, hem te doen zeggen , dat de Doop, die met han den geschiedt', gefteld is in de plaets van die , welke zonder handen geschiedde (f). Het is er in waerheit dus mee gelegen : daer C») KOLOSSÏNSEN II , II, 12. (t) Mr. A., deze lprcekwijze van de Befnijdenis zonder handen  OVERWOGEN EN WEDERLEGD. i4? 3'aër wordt iri deze plaets geen één woord gezegd van den Doop als gekomen in de plaets der Befnijdenis. Alles wat de Apostel wil zeggen , is: ,, dat de Kolosfers in Christus, of door den invloed zij- : her Leere op hunne harten , op eene Geestlijke wijze befneden werden * om God lieftchebben ert te vrezen; en dat zij met Christus begraven zijn in den Doop , door welke Plegtigheit, op een zeer levendige wijze, hunne wederopftanding doof eeri <; echt Godsdienstig geloof, tot nieuwigheid des levens wordt aengeduid." Hij geeft ons geen de min- ^ j fte reden om te d enken, dat hij zelfs op 't oog heeft ;! eenige vergelijking te maken, tusfehen Befnijdenis en Doop; veel minder dat hij wilde zeggen j I dat de eene voorfchaduwd was door de andere, en gefchikt, om er voor in de plaets te komen. j Het tegendeel ftaende te houden, is niet aÜeert ] de verbeelding zoo intevolgen, als Mr. A; pas te' i VOO- • 'gr.Pch.Ui, van den Doop willende veiftaen, flooft zich, in eene * acntekening, vrij wat af, om het denkbeeld van den Doop, als aonder handen gefchied , te rechtvaerdigen. Ten dien einde meldt hij ons van een geleerden Schrijver, die zegt.- „ dat dc ,i Doop hier genoemd wordt , * Befnijdenis zonder handen ge- '|j j, fchied, als gefchikt, om befiendig te blijveB tot het einde der II ,, werelt." Hij beeft ons niet gezegd, wie die geleerde Sclirij. J Ver is; de uitlegging derhalven moet door haere .eigene waerde J ftaen of vallen. Het fchijnt mij, inrusfehen, al vrij bijzonder, li dat het geen ftoflijk is onftoflijk genoemd zou worden', om des:'!: zelfs langen duur uittedrukkeni die nochtans even zoo gémaklijk Ö; kon werden uitgedrukt met één woord, rechtftreeks tot dit oog- i merk gefchikt. Tot zulke hulpmiddelen wordert de menfcheia II vervoerd, om hun geliefkoosde frelfeis goed te maken!' K a DT. BRIE&  IX. SR.IEF. 14* HET BEWIJS, UIT DE BESNIJDENIS AFGELEID, vooren veroordeeld had, maer ook de duidelijkftc verklaerregels geweld aen te doen. Dus hebben wij alles overwogen, dat Mr. A. ter ftaving van zijn geliefde Helling te zeggen heeft; en nu , fchoon ik niet verpligt ben, eene ontkenning te bewijzen, wil ik nochtans van iene omftandigheit gewagen, die, zoo mij dunkt, niet misfen kan, bij elk onpartijdig onderzoeker allen twijfel te verbannen, en het Huk buiten gefchil te brengen: of ook deDoop zou gekomen zijn in de plaets der Befnijdenis. Ik meen deze, dat de Apostelen deze bedenking nergens hebben aengedrongen tegen de Joodschgezinde Christenen, om hen van hunne fterke gehechtheit aen deze Plegtigheit van het Oude Verbond aftetrekken; ja zelfs niet bij gelegenheden, die hen natuurlijk, zoo niet noodzaeklijk, daer toe moeten hebben opgeleid. Kan men zich verbeelden, bij voorbeeld, dat dit hun ontfnapt zou zijn , toen zij plegtig te Jerufalem faemenkwamen, om het groote gefchil nopens het \ nut of de nutteloosheit der Befnijdenis te beflisfchen ? Konden zij toen wel nagelaten hebben , dus te redeneeren ? ,, Dc Befnijdenis was oudtijds ingefteld tot een Zegel van het Verbond; nu is de Doop in derzelvcr plaets aenbevolen; billijk is het dan, dat de Befnijdenis worde afgefchaft; En gij hebt geen reden, om over deze verandering te klagen ,naerdien deze Plegtigheit van 't Nieuwe Verbond, waer van de Befnijdenis een voorbeeld of fchaduw was, veel minder lastig en pijnlijk is dan deze, en toch een even echt Zegel van het Verboni  OVERWOGEN EN WEDERLEGD. 149 bond is,als deze immer bij mogelijkheit kon zijn." Zoo eene redeneering zou ongetwijfeld alle de: zwarigheden uit den weg geruimd hebben. En i daer was te meer gelegenheit voor de Apostelen s ] om hier op aentedringen, zo zij het anders naer < wacrheit en met reden hadden konnen doen, daer de gewoonte dezer Joodfche bekeerden, in Befnijdenis en Doop beiden aentekleven, duidelijk toonde, dat deze ftelling hun geheel onbekend was. Ondertusfchen is er geen één woord van dien aert i! noch bij de eene, noch- bij de andere gelegenheit . gefproken. Hoe natuurlijk mogen we dan, uit het ftilzwygen der Apostelen ten dezen aenzien, : beduiten, dat de Doop geene zoodanige gemeenfchap heeft met de Befnijdenis, als onze Vrienden, II de Voorftanders van den Kinderdoop, voorwen:| den! Daer is nu nog ten derden overig, dat ik mijne laetfte ftelling goed make, te weten: dat de redeneering bij afleiding van de eene Inftelling II tot de andere, zo men die al liet doorgaen, to veel bewijst, en dus zich zeiven omverwerpt; Mr. A. houdt ftaende : dat „ de Doop gekomen 1 „ zijnde- in de plaets der Befnijdenis, dus ook de ,, jonge Kinderen , daer ze befneden moesten wor^ den, ook behooren gedoopt te worden," Maer, volgens den zelfden bewijstrant bij (analogie) of afleiding , moet hij immers ook ftaende houden., dat, daer alleen de manlijke Kinderen van Abraham befneden werden, zoo ook alleen, de K 3 man- IX. iRIEF.  IX- 8JUEF. TIEN- ,50 HET BEWIJS, UIT DE BE6N. AF3EL. OVERWOGEN, manlijke Kinderen der Geloovigen gedoopt moeten worden; —.dat, daer de eerfte op den agtften dag bcfneeden werden, zoo ook de Doop aen de laetfte op den agtften dag moet worden toegediend; en ik raag er bijvoegen, dat de bedreiging, daer de Befnijdenis mee werd bevestigd < -)t in kracht moet blijven omtrent den Doop, en ieder manlijk kind, dat niet gedoopt is, moet ajgejncdemvordenvanuithet Folk. Maer, daer we weten, dat Mr'A. en zijne medeftanders , dit (anabgac/I) bewijs bij afleiding in die ruimte geenzins zullen toeftaen, op welk een gezach, vraage ik dan, t zij van reden of Schriftuur, neemt hij het in eenig gedeelte aen? Zijn goedaertigheit zal hem met toelaten, den Kinderdoop te bevestigen met bedreigingen van ftraffe; en zijn gezond verftand gehengt niet, dat hij der menfchen gewetens binden zou met de armoedige banden van gevolgtrekking, en afleiding." Dus denkt, dus fpreekt Dr. S.; ik denke even zoo van UEerw. en andere Voorftanders van den Kinderdoop, als hij van zijnen Antagonist, en verwachtende, dat UEerw. of dit gewigüg bewijs voor den Kinderdoop, uit de Befnijdenis arbeid, tegen deze opgegeven bedenkingen zal konnen verdedigen, of het anders zal laten varen, blijve ik in verlangen nas den uitllag, ÈERWAERDIG HEER! UEerw, D WD. P. C>  TIENDE BRIEF. ÈERWAERDIG HEER! Tot hier toe hielde ik UEerw. voornaeinlijk op met die bewijzen, en de overweging daer van, die meest van de zijde der Yoorftanders van den Kinderdoop worden acngevoerd, en dus van den anderen kant wederlegd, of krachteloos gemaekt moeten worden ; tans trede ik over tot dat foort van bewijzen, waer van, gelijk ik in mijn eerftcn Brief toonde, Dr. S. zegt, e« met het getuigenis van voornaeme Mannen, zoowel als met bondige redenen, ftaeft, dat het omtrent Heilige bevelen alleen kan voldoen, en ahen twijfel wegnemen. Ik meen het uitdruklijk en rechtftreeks gezach der Godlijke Openbaring. Waerlijk ik kan niet ontveinzen, dat het mij meenigmaelen, zelfs eer ik die Gcfchriften las,, wier inhoud ik UEerw. tans opgeve, bedenkelijk voorkwam , en niet zelden ben ik er van niijne huisvrouw of haere vrienden eenigzins mee in 't naeuw gebracht, dat men zich voor den Kinderdoop meest al van analogifche bewijzen, en tegen denzelven doorgaens alleen van de InHelling zelve en het voorbeeld der Apostelen en eerfte Kerk bedient; Immers als ik de natuur tan Heilige bevelen nadenke, fchijnt het mij vrij K 4 dwacs x. BRIEF.  X. SRIEF, Ï52 CHRISTUS BEVEL AEN ZIJNE APOSTELEÏ* dwaes en ijdel, daeromtrent een volkomen voldoening te wachten van analogifche redeneeringen , van bewijzen uit vergelijking ontleend,, en loutere gevolgtrekkingen, die toch zelden vaster grond hebben dan enkele gisfing; en, daer de Doop eene Inftelling van Christus is, kan ik mij, zonder der oneindige wijsheit en goedheic van dezen onzen Godlijken Meester te 'kort te doen , niet verbeelden, dat Hij zich zoo duister of ingewikkeld zou hebben uitgedrukt, bijzonder omtrent een zoo gewigtig ftuk, als daer is, wie de bevoegde en van Hem bedoelde, voorwerpen zijn tot deze Plegtigheit, dat wij zouden moeten raden en gisfen naë zijnen wil en mecning, door verre omgchaelde redeneeringen over den aert der Verbonden, of door vergelijking van Doop en Befnijdenis, zonder dat Hijons 'eenige reden gegeven heeft om te denken, dat deze Piegtigheden eenigerleij betrekking tot elkander hebben. Het verwondert mij derhalven niet , dat de. Doopsgezinden zich zoo gereed op 's Heilands eigen woorden beroepen, waer van ze inderdaed konnen zeggen, dat ze zijnen wil op de duidclijkfte wijze voorftellen, en, gelijk ook een noodzaeklijk vcreischte eener heilige wet is,'gelijk de woorden aller wetten behooren te zijn, zoo klaer zijn, dat ze, zelfs Hechts ter loops gelezen, verftaen konnen worden. Dr. S. ftelt dus ook de meeste kracht in de, wooT-.  Bij mattheüs xxvizi, 19, 20. overwogèïï. 153 woorden der Inftelling, bewijst zijn gevoelen met de zelve zoo bondig, en ontzenuwt de kracht aller tegenwerpingen en uitvluchten, ten dien aanzien te berde gebracht, in zoo verre, dat ik mij hier geheel gewonnen moet geven, zoo UEerw5. nadere onderrichtingen mij niet tot de denkwijze der Kerke doen wederkeeren , waer in ik ben opgevoed. Gij kent de zoo bekende woorden; evenwel der zeiver groot gcwigt in dezen beweegt mij, om dezelve hier aen 't hoofd van het verder onderzoek te plaetfen: Gaet dan henen, dus fprak onze Hemelfche Wetgever tot zijne Leerlingen, en leert alle volken, doopende hen in den Naem van den Vader, en van den Zoon, en van den Heiligen Geest; kerende hen alles waertenemen, wat ik bevolen hebbe, en ziet , ik ben altijd met vlieden, zelfs tot het einde der werelt, Men ftemt er algemeen in over een, dat deze last van onzen Zaligmaker aen zijne Apostelen, in de eerst voorkomende betekenis van denzelven, op den bejaerden ziet, en dat dezelve duidelijk verklaert, zijn Wil te zijn, dat deze niet gedoopt moeten worden, voor dat zij eerst onderwezen zijn. De Voorftanders van den Kinderdoop laten daerom zoo wel vohvasfenen als Kinderen toe tot den Doop, en houden zich teffens door de woorden der Inftelling verpligt, zulke bejaerden aftewijzen, die geheel niet in het Christelijk geloof ?P de eene of andere wijze zijn geoefend. Dr. S. K 5 be-- x. brief;  x. I brief. ! :$4 christus betel aen zijns apostelen jewijst dit met den Catechismus der Engelfch* terk, waer in gezegd wordt, dat er m de geeaen, die gedoopt worden, bedoelende hier mee 3e bejaerden , vereischt wordt, „bekeering, M waer door zij hunne zonden verzaken- en geloof, waer door zij de beloften van God tondvast ggelooven. En UEerw. weet, dat dit me min duidelijk en nadruklijk gezegd wordtin dat der Formulieren onzer Nederlandfche kerke, gefchikt, om den Heiligen Doop te bedienen aen bejaerde Perfoonen, 't welk dus begint: „ Alhoewel , de Kinderen der Christenen (onaengezien zij dit * niet vcrftaen) uit kracht des verbonds moeten o-edoopt worden, ?/ is nochtans niet geoorlofd, de l Ijaerden U doopen, ten zij die te voren, hunne zonden gevoelende, belijdenis doen van hunne boete " en geloof in Christus. Want om deze oirzaek heeft niet alleen Joannes de Dopper, prediken" de naer 't gebod van God den Doop der boete, " tot vergevinge der zonden, die hunne zonden Z beleden, gedoopt, markus I, vers 4, £>• ™ luk as III, 3- maer onze Heere Jefus Chris* tus heeft ook zijnen Apostelen bevolen, alle volken " te leeren en de zelve te doopen in den naem des " Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Ceests. En na dat er wijders 'sHeilands belofte, markus. XVI 16. die gelooft zal hebben, en gedoopt zal zijn, -al 'zalig worden, en verfcheidene plaetfen uit de Handelingen zijn bijgebracht, om te toonen, „dat de Apostelen volgens dezen regel geene andere: *' bejaerden gedoopt hebben , als die belijdenis „ van hun geloof en boete gedaen hebben i" Zoo,,  BIJ MATTHEUS XXVIII, IQ, 20. OVERWOGEN. tS$ volgt er dit befluit: „ Dienvolgens is hedendacgsch x. ?, niet geoorlofd, eenige andere bejaerden te doo-BR-*E? „ pen, als die de verborgenheden des Heiligen „ Doops uit de Predikatie des Heiligen Euanges, liums geleerd hebben, en verftaen, en te ge„ lijk, haeres geloofs, door mondelinge belijdenis, II rekenfehap konnen geven." (*) Hier uit blijkt (ge- O Bij gelegenheit dat ik deze Formulieren onzer Kerk tans doorloope, vinde ik in de Geloafs-Belijdenis, Art. XXXIV. digt aen het einde, behalven andere, reeds in mijne vorige grieven yermelde, bewijzen voor den Kinderdoop, nog dit: „ en daerom „ behoren zij het teken te on tvangen, en bet Sacrament van 't „ gecne, dat Christus voor hun gedaen heeft; gelijk de Heere in de wet beval, hun medetedeelen het Sacrament des lijdens en flervens van Christus, korts na dat zij geboren waren, offerende „ voor hun een lammeke, het welk was een Sacrament van Jelus; enz." Dit laetfte bewijs fchijnt Mr. A. niet opgemerkt, of onvoldoende geacht te hebben; altans ik heb het bij hem, noch bij zijnen Tegenfchrijver, gevonden. Ik verlange van UEerw. te weten, waerop hier door gedoeld wordt. Ik vermoede wel eenigzins, dat er mee geiien wordt op de offerande van een lam, en een jonge duive of tortelduive, der Joodfche Moeders, veertig, of tagtig dagen na hacre verlosfing aenbevolen. Dan mij dunkt, dat de uitdrukking in de belijdenis, korts na dat zij geboren waren, ons op een vroegere offerande doet denken. Ook zie ik, dat het lam ten brandoffer, en de jonge duif ten zondoffer dienen inoest, zoo dat de laetfte eer dan het eerfte een Sacramem van Jefus Christus heten mogt. En behalven dat ik in de Inftelling dtzer offerande (leviticus XII, 4.—80 niets ontdekte, dat de zelve tot de jong geborenen betreklijk maekt, die er niet anders in gemeld worden, dan alleen,. dat voor een kraemvrouw, die een Zoon gebaerd heeft, veertig, en voor die ren Dochter gebaerd heeft, tagtig dagen, bepaeld worden; behalven dat deze Inftelling alleen op de reiniging der Vrouwen aag; ito fchijnt het mij ook toe, dat dit hevel, bijzonder zoo als  156 christus bevel aën zïjhe apostelen x. (gelijk Dr. S. ten aenzien van den Engelfchen brief. Catechismus aenmerkt, en ' t geen nog meer ten aenzien van dit Formulier der Nederlandfche Kerk doorgaet). Hier uit blijkt,, dat ook de ijverigfte Voorftanders van den Kinderdoop er niet tegen zijn, dat men aen de algemeene fpreekwijze van alle volken eenen bijzonderen , bepaelden, en gematigden zin geve, en dus hier in met de Doopsgezinden overeenftemmen ; daer ook het oogmerk en verband der woorden zoo eene bepar ling vorderen. Het blijft dan alleen nog overig, te onderzoeken: of de woorden der Inftelling zoo eene woord^fchikking en uitlegging konnen ondergaen , die den Doop der jonge Kinderen wettigt? Dr. S. ontkent zulks, en houdt wijders ftaende , dat onze Zaligmaker zich zoo heeft uitgedrukt,, dat Hij, volgens de duidelijkfte verklaerregels , de jonge Kinderen klaer en volkomen uitfluit van het recht tot den Doop. En ter ftaving hier van wil hij », dat men. eerst onderzoeke, wat onze Heer van zijne, Dienaers en Apostelen gedaen wil hebben? onderwijzen en doopen.. j ten als het in onze Geloofs-Belijdems voorkomt, ruim zoo veel bewijst, dat de Kinderen in het Avondmael deel moeten hebben, ali een gedachtenis der offerande van het onbevlekte Lam Jefus x. dan dat zij gedoopt moeten worden, om dat de Joodfche Moeders bij haere reiniging moesten offeren.  bij mattheüs xxviii, iq, 20. overwogen. 157 ten tweeden, in welke orde Hij wil, dat zij x. deze zijn bevelen zullen volbrengen? Zij moesten brief» eerst onderwijzen, dan doopen. En ten derden, wie het waren, die dus geleerd en gedoopt moesten worden? alle volken. „eerst (zegt hij dan) de pligt, dien JefuS hier van zijne Dienaers eischt, is onderwijzen cn doopen. Hier ftaet optemerken, dat deze beide verrichtingen het zelfde onderwerp betreffen, alle die volken, die onderwezen moeten worden, moeten ook gedoopt worden, en alle volken, die gedoopt moeten worden, moeten de zulken wezen, die onderwezen 'zijn. Om allen twijfel hieromtrent wegtenemen, worden zij gemeld onmiddelijk agter het verbum, onderwijzen , en weder onderfcheiden aangeduid agter het participium, doopende, door het relativum «vtovs: Daer wordt niet alleen gezegd: „ Onder„ wijst en doopt alle Volken." Maer „ onder„ wijst alle Volken, doopende hen." Beide deze bijzonderheden zijn gelijklijk verbindende voor deEuangelie-Dienaers, zoodat, als een van beiden verzuimd wordt, het gebod gefchonden is. Het onderwijzen nu fluit duidelijk in, dat perfoonen, die onderwezen moesten worden, vatbaer waren voor onderrichting. Maer geen jong geboren Kinderen zijn hier vatbaer voor. Het was derhal ven, ja het kon de meening niet zijn van onzen Zaligmaker, te eifchen, dat zijne Dienaeren dezen onder-  jjs (christus bevel aen zijne apostelen % derwijzen en doopen zouden. Dit is een zoo klaer ï&ief;.bewijs, dat het een ieder treffen moet.'' Om evenwel de kracht van dit duidelijk bewijs te ontwijken, zegt men , dat onze Overzetters ons de juiste Vertaling niet hebben gegeven van het woord: ^«««T^s-ais. „ Dit (zegt Mr. A.) be,, tekent niet zoo eigenlijk onderwijzen , als wel „ Aenkomelingen of Discipelen maken; eh dus, (wil hij zeggen) kan men et eenen zin aen geven, dat », het zonder onvoegzaemheit omtrent jonge Kin„ deren kan verricht worden; in den zin namelijk ,, van Aenkomelingen te winnen, of Discipelen 9, te maken." Maer is het gepast (vraegt zijri Tegenfchrijver) te zeggen, dat iemand tot eert Aenkomeling of Discipel gemaekt zou konnen worden , zonder voorafgaende onderrichting , overtuiging, en overreding? Immers, zoo de Kinderen Discipelen gemaekt worden, moet het zijn zonder iets van dit alles. Die geene, 't is waer, die iemands Discipel wordt, wordt niet onderfteld, bij zijneaenkomst meester te zijn van't geen hij begeert te leeren ; maer , als hij een Discipel of Leerling wordt, fluit dit van zeiven in zich, dat hij vatbaer is voor onderwijs; ja meer dan dit* dat hij eenig denkbeeld heeft van 't geen hij onderneemt, en de zack zelve eenigzins goed keurt." Ondertusfchen wil Dr. S. zijne ftelling niet enkel doen rusten op de ongepastheit van het woord Discipel maken , omtrent pas geboren Kinderem Hij ftaet er fterk op, dat het woerd waer lijk en eigen-  BIJ MATTHEUS XXVHI, IQ, 1Ö. OVERWOGEN. igO «igenlïjk betekent: Onderwijzen, of zoomen wil, dat het ook Discipelen maken zal betekenen, danBRIE betekent het naer zijne gedachten alleen zoo een Discipelen maken, als door onderwijzingen gefchiedt; welke laetfte betekenis de voorgaende blijkbaer verfterkt, en de toepasfing daer van op jonge Kinderen nog ongepaster maekt; want dan drukt het niet enkel onderwijzen uit, maer teffens het uitwerkfel daer van, een gelukkig onderwijs, waer in men voorfpoedig flaegt ter overreding. Dat dit altijd de betekenis is van het woord (tuhreva, en bijzonder in de plaets, die wij nu onder handen hebben, bevestigt hij wijders, met zich te beroepen op de redenen, die Dr. gale, in zijne le. denkingen op Mr. wall's gefchiedenis van den Kinder doop, hier voor in 't breede aenvoert; gelijk het ook door meer dan een geleerde in ons Vaderland bewezen is, zoo uit den oorfprong en kracht van dit Griekfche Woord, en het gezach van verfcheidene vertalingen, uit de gevoelens der Kerk-Vaders , als uit de Heilige Schrift zelve, en de handelwijze der Apostelen. Nopens den oirfprong en kracht van 't woord zelve, en het gezach van fommige vertalingen, heeft UEerw. waerfchijnlijk geene herinneringnoodig; vergun mij aliecn, dat ik UEerw. Hechts eenige voornaeme Schrijvers zoo van oude als laetere dagen onder 't oog brenge, wier getuigenis Dr. S. bijbrengt, als vlak ftrijdig met het gevoelen van Mr. A. „ dat dit woord niet zoo eigenlijk onder„ wijzen, als wel Aenkomelingen of Discipelen ma- „ ken  I6c CHRISTUS BEVEL AEN ZIJNE APOSTLEtf x. „ ken betekent." tertullianus hier van* RIEFals de groote bezigheit der Apostelen, fprekende, zegt , dat die beftond eerst in prediken, en daerna te doopen (*) ; en hieronymus, den pligt der feuangelie-Dienaeren befchrijvende, drukt zich dus uit ; Eerst onderwijzen zij alle Volken , en dan doopen zij hen, die onderwezen zijn, in het water (f). ërasmus haeit, in zijne aentekenïng op mat-> Itheus XXVII, 37. deze plaets bij, als een voorbeeld , dat dit Grondwoord bij overdracht ge* bruikt is, en onderwijzen betekent; en vertaelt het dienvolgens, docete, onderwijst, alle Volken. Gelijk hij er in zijne uitbreiding ook den zelfdert zin aen geeft, turretin zegt, dat jonge Kinderen ,, niet vatbaer der zijn voor geloof, als zij „ zijn voor dat onderwijs, waermede bejaerde on- derwezen en tot Discipelen van Christus gemaekt „ worden," MattheusXXYIll,l().(\.) constantinus denkt wel, dat het woord fomtijds betekent , Discipelen te worden of te maken, maer zegt teffens, dat des zelfs eerfte en echtfte betekenis is: doceo, SèSurKu, onderwijzen; en beroept zich ten dien einde op deze plaets, als een onbetwistbaer be- (*) Prius est praedkare, posterius tinguere. tertul l. de Bapt. cap. 14. Cf) Primum docent otnnes Gentes, deinde doftas intinguut aqua. In Malt. XXVIII, 19. (+) Inftilut. Tlitelog. Par. IX. p. 640. $ 9.  BIJ mattheus XXVIIIj iq, 20. overwogen. iöi bewijs (*). Everi zo geeft er ook stephanus, x» öeze zelfde vertaling van, en ftaeft die met dit brief. zelfde bewijSjCf). Bisfchop burnet zegt in zijne Verklaring van de Artikelen der Engel/che Kerk. . „ Door het eerfte ,, o n n e r w ij z e n , of Discipelen maken, dat voor,, den Doop moest gaen, wordt 'gemeend het over* ,, tuigen der werelt, dat 'Jefus is de Christus, de U waer'e Meftah, van God gezalfd met volheit van ,, genade en van den Geest zonder mate , en gezon* „ den, om de Zaligmaker en Verlosfer der werelt ;', ie zijn. Eh zoo ras er eenige ter erkendtenis hier van gebracht wierden , dan moesten zij dit zulke doopen, enz (§)." Dr.WHiTBT zegt, in zijne aenmerkingen op deze plaets. ,, H*tv*tvta is ,; hier, het Euangelie aen alle Volken te prcdike'n, en hen aehtefpooren, om. er in te gelooven, en dusge'„ fchikt te zijn, om belijdenis van dat geloof te doen door den Doóp; gelijk duidelijk fchijnt te blijken; ;, (i) uit het gehjkaertig bevel, markus XVI, % 15- Gaet het Euangelie prediken aen alle fchep,, felen-, hij , die gelooft, en gedoopt wordt * „ zal behouden worden. En (ji) uit het fchriftuurÜ lijk denkbeeldvan een,. Dl SCI pee.} als zijnde /leeds- de zelfde als. een geloovige. Dit in 't breede bewezen hebbende, voegt, hij er bij: „ Zoo men hier \, zeggen wil, dat ik den Tegenjland&rs van den Kin- (B) Lexic ad Poe. £10 Tlisjaur. ad Voorn, GD P"£- ia». L  IÓ2 CHRISTUS BEVEL AEN ZIJNE APOSTELEN X. „ Kinderdoop te veel toegeve, door te zeggen, dat SRiBF. - Discipelen te maken het zelfde is met in Christus „ te leeren gelooven, op dat ze dus zijne Discipe„ len mogten worden , verzoeke ik , dat iemand mij zegt, hoe de Apostelen konden ftukrin», een ' Discipel maken van een Heiden of ougelooviZ gen Jood, zonder p.«hr*i, zonder hunne Leer„ aers te zijn , enz." En naderhand merkt hij aen: ., dat men evenmin behoeft ftaende te houden, „ dat de jonge Kinderen door den Doop Discipelen, „ als dat zij geloovigen, gemaekt -worden (*> Maer Dr.'S. vergenoegt zich niet met deze verklaringen van Mannen, wier gezach hier te meer moet gelden, daer zij, den Kinderdoop toegedaen, op het minst deze plaets ten dezen aenzien onpartijdig befchauwden-, hij beroept zich op nog andere Mannen, van veel meer gezachs, in het bepalen van den waeren zin dezer woorden; ik meen de Apostelen; wier gevoelen, hij meent, dat duidelijk optemaken is uit hun gedrag, en uit het geen wij hun aengaende in de Handelingen gemeld vinden. En toch, men kan niet lochenen, dat zij,waer zij ook kwamen, de menfchen eerst onderwezen, Of discipelen maekten door het onderwijs, eer zij doopten-, 't welk zeker veel inleiding geeft, om te denken, (op dat ik het met (•) WHITBÏ in MATTHSUS XXVIII, IQ.  I bij mattheus xxvih, iq, 20. overwogen. 163 I met den Doctor niet buiten twijfel ftelle) dat *. I zij dezen zin aen het woord, fcahwr*™, in hetB3U ♦ j bevel, van hunnen Heer omtrent hun groote werk | gegeven, bepaeld hebben toegeëigend. Paülus en iBarnabas, nae Derben vertrokken zijnde, predikI ten, volgens het uitdruklijk verhael van Lukas (*) I bet Euangelie aen die Stad, en (n*hw«>™ «««««O 1 onderwezen er veelen ; overeenkomstig met den 1 last, hun bij mattheus gegeven, en volgens I de gèlijkaertige woorden bij markus: gaet door \de geheele werelt, en predikt allen fchepfel het I Euangelie (t> "Waerop ook lukas fchijnt te Zien, als hij zegt, dat er Moering en vergeving van zonden in Jefus naem gepredikt moest worden 'onder alle Volken C%f. Zoo veel blijkbaerheit moest (naer de meening van Dr. S.) genoeg zijn, om een redelijk mensen, te overtuigen, dat het woord , hier in gefchil, eigenlijk onderwijzen , of door onderwijs Discipelen te maken, betekent. Maer Mr. A. wil, dat het zal betekenen, Aenkomelingen te winnen, of Discipelen te maken, zonder opzicht op eenige voorafgaende onderrichting. Hij brengt ten bewijze bij, „ dat „ het bij de Apostelen zeer gemeen was, van • de Discipelen van Mofcs te hooren fpreken, én x ^ dat de af komelingen van Abraham door de Be„, fniidenis onder die Discipelen werden aengeno- I 3 „ men.» ■ ; (*) HANDELINGEN XIV , 21. (f) MARRUS XVI, 15. (§J LUKAS XXIV, 47' L 2  164 christus bevel aen zijne apostelen x. „ men." Een zwak bewijs inderdaed, dat alleen ïnuÉF-iets zou betekenen, zoo ooit de jonge Kinderen der Joden ergens Discipelen van -Mofes genoemd,' Öf rechtftreeks gezegd wierdert, tot Discipelen gemaekt of aengenomen te zijn door de Befnijdenis; 't welk Mr. A. niet rond uit durft ftaende hou- '• den , zeggende alleen: „ dat er geen meer on„ voegzaemheit fchijnt te liggen, in hen Discipelen „ van Christus, als in hen dienaers van God te \, noemen, gelijk leviticus XXIV, vers 41 ? ,j 4:. gefchiedt." Maer hoe weinig deze plaets hief te pas komt y moet op het eerfte inzien blijken; daer er gefproken wordt van eenen Hebreeuwfchen Dienstknecht, die met zijne Kinderen, in het Jubeljaer, te rug keert tot zijn eigen geflacht en de bezitting zijner Vaderen -, waer van deze reden gegeven wordt: zij, alle zulke dienstknechten en hunne Kinderen, zijn Gods Dicnaercn , die Hij uit E gapten uitgevoerd heeft. Wat meer fchijnt het te betekenen , als Mr., A. zegt, „ dat de jonge Kinderen er ten mins„ ten onder begrepen , zoo niet vooral bedoeld, zijn,met het woord Discipelen, handelingen XV, 10.» Doch zijn Tegenfchrijven houdt ook deze aenhaling voor eenen misflag;; „ want de Discipelen (zegt hij), op wier neki de Joodschgezinde Leeraers befchuldigd worden: een juk te willen leggen, waren bekeerden uitl de Heidenen, en worden in het voorgaende vers: uit-» ii  bij mattheus xxviii, iq, 20. overwogen. l6$ uitdruklijk gezegd: hunne harten door het geloof ge- x. zuiverd te hebben. Hier wordt niet gezien opBRl£ï. hunne Kinderen, zoo zij die al hadden. Hoe oniverdedigbaer \s het dan, uit een loutere onderiftelling, dat zij er onder begrepen waren, afteleiden, dat zij Discipelen genoemd zijn, en dat daer;om dit woord met recht op Kinderen kan worden ! toegepast!" Daer dit nu alles is, wat Mr. A. ten bewijze fijner ftelling bijbrengt, dat „ pttUnv» betekent ,, Discipelen te maken OÏaentenemen,zondeT opzicht op L. eenige voorafgaende onderrichting;" Zoo meent Dr. S. duidelijk genoeg verdedigd te hebben, idatde twee bevelen tot onderwijzen en tot doopen ! de zelfde Voorwerpen betroffen, dat het woord •fixiifTiuTKTi eigenlijk en alleen betekent,of onderwijzen, of Discipelen te maken',door het onderwijs, en dat dus , daer de Kinderen onvatbaer zijn, om onderwezen, of door onderwijs Discipelen gemaekt te worden, zij derhalven de Voorwerpen niet zijn van een der beide bevelen, en bijgevolg niet gedoopt moeten worden. Deze redeneering wordtin de tweede plaets, naer des Doctors gevoelen , bevestigd door den rang , in welken deze woorden geplaetst zijn. Gaet henen, onderwijst alle Volken, hen doopende. Hij erkent wel, niet veel gewigts hier in te ftellen. „ Evenwel (zegt hij) , wanneer er twee verrichtingen worden aenbevolen, waer van de eerfte in de natuur der zaek de andere vporL 3 .'gaet,  166 christus eevel aen zijne apostelen x. gaet, (gelijk hij meent getoond te hebben, dat hier IUIEF. zoo WaS) zou men konnen denken, dat er, in ze dus te plaetfen, achtgefiagen wordt op den rang, dien de natuur der dingen vordert." Mr. A behandelt dit intusfchen als een zeer beuzelachtige aenmerking , zeggende : „ dat, zoo er altijd zoo „ veel gewigt te ftellen is in den rang, in wel„ ken ons de dingen verhaeld worden, wij „ dan ook gelooven moeten, dat Joannes doopte, „ eer hij predikte; daer er na zijn doopen van „ zijne prediking wordt gefproken (,_*)" „Laet het zoo zijn (zegt Dr. S.) dat er niet altijd eenige kracht te ftellen is in den rang, in welken de dingen gemeld worden. Indien nochtans, in het bijgebrachte voorbeeld, de onvoegzaemheit, om te ónderftellen, dat Joannes doopte, eer hij predikte , dien Eerw. Schrijver zoo fterk in 't oog loopt, dat hij gaern erkennen wil, dat de rang daer omgekeerd is; waerom zou hij dan weigeren te erkennen, dat dc woorden in den juisten rang ftaen, als onze Zaligmaker zijne Apostelen beveelt te tnderzvijzen en te doopen. En ik wil met deze aenmerking niets meer zeggen, dan dat de rangfchikking der woorden juist ftrookt met mijne vorige redeneerwijze; te weten, als menonderftelt, «fat onze Zaligmaker heeft willen leeren, dat de menfehen eerst onderwezen, en dan gedoopt moeten worden, zoo zou deze zijne meening natuurlijker en duidelijker zijn uitgedrukt door zijn zeggen; (•) MARKUS 1,4*  bij mattheus xxviii, ip, 20. overwogen. ï6* gen: Gaet benen, onderwijst alle Volken, hen doo- X. pende, dan omgekeerd: gaet henen, dooptb*ief' alle volken, hen leerende. Dan Mr. A. is van gedachten „ dat de pligt, „ met het woord ^«««.«wi aenbevolen , 't zij „ waerin die ook beftae, niets is, dat van den „ Doop onderfcheiden, veel min dat een vooraf- ,, gacnd vereischte van den zeiven is; dat de „ Apostelen niet gelast worden, Discipelen te „ maken en te doopen , maer door of in te „ doopen; en dat er niets wordtaengewezen, „ 't welk eenigzins nae een voorafgaende Voorbe„ reiding tot de Plegtigheit zweemt.» Hierin ondertusfchen hebben wij reeds gezien, dat veele Voorftanders van den Kinderdoop zelve met hem verfchillen , en dat de geleerdfte en fchranderfte onder de zelve van gansch andere gedachten zijn. De bekwaemfte Verdedigers van den Kinderdoop hebben toegeftaen, dat onze Zaligmaker in deze twee woorden duidelijk twee onderfcheiden pligten aenbeveelt, te weten die van de Heidenfche werelt te onderwijzen, en hen dan te doopen. Bisfchop burnet en Doctor whitby hebben zich in de ftraks aengehaelde plaetfen, nevens veele andere Schrijvers, zoo klaer over dit onderwerp uitgedrukt, als men wenfchen kork „ En waerlijk (zegt Dr. S. om zich op hooger gezach te beroepen) de Heiland zelve heeft, in de gelijkaertige woorden bij markus, dezen Tekst bij mattheus zoo verklaerd, dat dit het geL 4 fchil  IÓ8 christus bevel aen zijne apostelen X.- fchü nopens zijne meening, (zoo die anders al *ïUEF. twijfelachtig ware) buiten twijfel ftelt. Gaet henen door de geheele werelt, en predikt het Euangelie aen allen fchepfel. Hij, die gelooft, en gedoopt wordt, zal behouden, en hij, die niet gelooft, zal verdoemd worden (*). Ik beroepe mij hier op ieders gezond verftand, en betuige niet te weten, hoe men het hier durft wagen ftaende te houden , dat hier maer eene pligt aenbevolen, en geen de minfte aenduiding "is van'eenige voorvereischte Voorbereiding tot den Dpop ? ÏDaer Mr. A. dit ondertusfchen ftaende 'houdt, is 't geen wonder^ dat men hem vervolgens hoort beweeren, „ dat' „ hier in geen bewijs ligt voor het doopen van „ geloovigen, daer deze niet gemeld worden j"t eri dat „ er geen één uitdruklijk bevel', 't zij va$ „ Christus of van zijne Apostelen in 't, geheele „ Nieuwe Verbond is , om geloovigen te doo„ pen." Wil Mr. A. zijn oog even te rug flaen op de pas aengehaelde wToorden uit markus, zoo zal hij evenwel iets" zien , dat veel gelijkt nae een bevel om geloovigen te doopen; en als Philippus tot d,en Kamerling zegt, dat hij, 'zoo hij met geheel zijn hart geloofde, gedoopt mogt worden , zullen verre de meeste mentenen denken, dat hij met andere woorden zoo veel zegt als, dat .Christus hem bevolen had de zulken te doopen. Maer Mr. A. gaet hier bijna even zoo te werk als dé flrj markus xvi, 15, 16.  BIJ MATTHEUS XXVIII, IQ, 20. OVERWOGEN. l6f> de man, die klaegde, dat hij, van >t begin tot hét einde des Bijbels, geen één plaets kon vinden,BRIEF* waer in duidelijk en uitdruklijk verzekerd wordt. dat er zoo iets is, als 't welk wij Godsdienst noemen," „ Had Mr. A. edelmoedig bekend (vervolgt zijn fchrandere Tegenfchrijver) dat1K*0»Tj»ir*rs, met opzicht tot voiwasfene Heidenen en Joden, inderdacd een pligt uitdrukt, van den Doop onderscheiden; maer er dan verder op aengedrongen, dat de geheele meening van dat woord, met opzicht tot jonge Kinderen, die onvatbaer zijn voor onderwijs, dan verzwolgen moet worden in p>*nu; dan zouden mogelijk zijne lezers hem meer geloof gegeven hebben. Hij intusfchen begrijpt wel, dat dit hem in den ftrik zou brengen, en houdt dus ftijf en fterk ftaende , dat dit woord geheel geen gemeenfchap heeft met leering of onderwijs, en getroost het zich, hier in van zijne geleerdfte en bekwaemfte Medeftanders verlaten te worden." Hier op gaet de Doctor voort met het denkbeeld van'dien Schrijver, nopens de faemenfmelting van die twee pligten tot één, nader te overwegen. Dit fteunt louter op de verfchillende woordbuiging der twee woorden: onderwijzen en doopen , waer van het eerfte in de gebiedende wnjze, het andere als een participium , voorkomt. Daer wordt niet gezegd: gaet, onderwijst, en doopt, maer, gaet, onderwijst, doopende; waer uit Mr. L g A.  I7O CHRISTUS BEVEL AEN ZIJNE APOSTELEN x. A. befluit, dat onze Zaligmaker wil zeggen: „ gaet, BRIEF, onderwijst,of maekt Discipelen door of in te doopen.» Dr. S. houdt dit voor een zeer zwakken grond, om er een zoo gewigtige ftelling op te bouwen, als daer is, dat „ de Pligt, met het woord p«f «tooti aenbevolen, in 't geheel niet onderfchei„ den is van den Doop." „ Mr. A. (zegt hij) kan er niet onkundig van zijn, dat dit een zeer gemeenzaeme trant van woordfchikking is in de Griekfche tael ;en dat de zelve dikwijls in het Nieuwe Verbond voorkomt, daer twee daden of pligten van een zeer verfchillenden aert gevorderd worden; gelijk daer de Apostel zegt: ziet dat gij voorzichtig wandelt, den tijd uitkoepende.—Wordt vervuld met den Geest, [prekende onder malkanderen in psalmen en lofzangen. Neemt het zwaerd van den Geest, altijd biddende (*> Men pasfe nu zijne verklaerwijze op deze en veele andere foortgelijke plaetfen toe, en wat zal het gevolg zijn? Dit immers; dat voorzichtig te wandelen niet iets is, dat onderfcheiden is van den tijd uittekoopen; vervuld te zijn met den Geest, onderfcheiden van onder malkanderen rC fpreken in pfalmen en lofzangen ; en het nemen van het zwaerd des Geestes, van het gebed." Mr. A. werpt wijders tegen , dat „ zoo men eenigen acht wil geven op den rang, in welken " de woorden geplaetst zijn, men zal vinden,dat het leeren of onderwijzen op den Doop moet " j ea . ïVant na dezen bevolen te heb- v „ ben, (t)EFïZEN V, if, 16, 18, 19. en VI, 17, 18.  bij mattheus xxviii, iq, 20- overwogen. I7t ,, ben, voegt er de Heiland bij: 'hen kereflde:\^T, Maer hier op vraegt de Doopsgezinde Leeraer; „ is er dan geen onderfcheid tusfehen iemand in de beginfelen eener wetenfehap te onderwijzen, en hem meer volkomen in de wetenfehap zelve te doen vorderen? Of kan iemand twijfelen aen de gepastheit, dat wij eerst gevestigd worden in de beginfelen derleerevan Christus, (om de woorden van den Schrijver aen de Hebreen te gebruiken) en dan, gedoopt zijnde, voortgacn tot de volmaking (*) ?" Dit meent hij is ook hier 's Heilands meening. En, fchoon deze twee Heeren hierin yerfchillen, veele geleerde Voorftanders van den Kinderdoop ftemmen met Dr. S. over een; waer van deze, om door geene aenhalingen te verveelen, alleen twee vermaerde Mannen, cén van ons, en één van zijn Vaderland bijbrengt. Ik meen den beroemden grotius, enden verftandigen enGodvruchtigen doddridge. De eerfte zegt: „ Ge „ lijk er een tweeërleij foort van leer ing is, het eene, „ bij wijze van inleiding tot de eerfle beginfelen, het ,, andere bij wij ze van meer. volkomen onderrichting" £want dit bedoelt hij duidelijk door Siixir^faf als overgefteld tegen s-»%üoi'^s'«») „ zoo fchijnt het eer,, fle bedoeld te zijn met het woord fathnuni, want dit „ zegt, aWt ware, zoo veel als, een aenvang te maken „ van leering, en dit moet voor deri Doopgaen; hetlaet,, fle fchijnt bedoeld te zijn met het woord liètirxM, dat „ hier na den Doop geplaetst wordt (f)-" Dr. (*) heereen vi, i. (X) grotiüs in loc».  17? CHRISTUS BEVEL AEN ZIJNE APOSTELEN x. Dr. doddridge zegt:(*),,Ikvertaelhetivoor■dx ^RIEF" „ fi«(lTtuT»ri, door aenkomelingen te m a„ ken, om het te onderfchciden Van tf*^Ws"xeiT£$, lee— „rende,(« Ató volgende vers) waer mee onze (En„ gelfche) Overzetting het verwart. Het eerfte fchijnt ,, de onderrichting lebetekenen in de Grondwaarheden ,, van den Godsdienst, waer aen de bejaerdePerfoonen „ kennis moesten hebben, ,z«7i& moesten onderwerpen, ,, eer zij met recht tot den Doop konden toegelaten wor„ diTivir»Ti aftewijken , welken onze (zoo Nederlandfche als)EngelfcheOverzetters gegeven, en wij bevestigd hebben. Ik hou dan ftaende, dat door alle Volken niet noodzaeklijk jonge Kinderen te verftaen zijn; en ik hope te doen blijken, dat ik niet alleen de reden en de algemeen aengenomene > ver-  174 christus bevel aen zijne apostelen x. verklaer-regels aen mijne zijde heb, maer dat ook brief.ai het geen de Voorftanders van den Kinderdoop hier zelve toegeven, en verpligt zijn toetegeven, mijne ftelling overvloedig bevestigt. Men merke hier dan aen,dat, daer de Dienst van onzen Zaligmaker, en die van zijne Apostelen,- geduurende zijn verblijf op aerde, bepaeld geweest was tot de Joden, en daer het Gods wil was, dat het Euangelie in 't vervólg zou gepredikt worden aen de geheele werelt, het derhalven ten hcogfte gepast was, dat Hij zich in dezer voege uitdrukte. Ook zegt Hij niet: alle van alle Volken, dat een zeer groot verfchil zou gemaekt hebben, maer alle Volken, dat is: het volk van allerleij Natie, of het menschdom in 'r. algemeen. Zoo dat zijn meening duidelijk deze is: ,, Gaet henen, onderwijst het g Volk van alle landen, 't Zij Joden of Heidenen j ■, Romeinen of Barbaren, en , als gij hen door „- onderwijs zoo ver gebracht hebt, dat zij Over• reed zijn, om mijne Discipelen te worden , " doopt hen dan." En zulks vinden wij ook , dat de handelwijze der Apostelen en eerfte Euangelie-Dienaers geweest is. Wat den zin der ^fpreekwijze alle volken^ of het Volk van alle Natiën, betreft, om te too» nén, dat deze niet noodzaeklijk, ja dat zij zelden, zoo ooit, ieder perfoon, hoofd voor hoofd, in zich bevat, kan ik mij beroepen op den fpreektrant in alle taelen, op de fchriften der beste Schrijvers, en Op de Heilige Schriften zelve. Maer ik zal mij, op dat ik niet verveele, met  bij mattheus xxviii, iq, 20. overwogen. i?5 met één duidelijk voorbeeld van deze wijze van x. fpreeken vergenoegen , dat, behalven veele ande-BR1EF' re, in het Nieuwe Verbond voorkomt. Jerufalem en geheel Judea, en al het land rondsom den Jordaen , worden gezegd van Joannes gedoopt te zijnen nochtans wordt er onmiddelijk bijgevoegd, dat de Pharifeè'rs en Sadduceërs, die tot zijnen Doop kwamen, van hem werden afgewezen (*)." Ondertusfchen kan er van den anderen kant hier op worden aengemerkt, gelijk ook Mr. A. wel degelijk doet, dat , fchoon al de uitdrukking, alle volken, geenzins ieder mensen, hoofd voor hoofd, influit, er nochtans de Kinderen zeker in begrepen zijn, ,, naerdien zij (zoo als deze Schrijver zich uitdrukt) onder alle Volken een j, zoo aenmerkelijk deel uitmaken." Dan deze aenmerking maekt Dr. S. krachteloos, door ons onder 'toog te brengen, dat er zeer aenmerkelijke gedeeltens van alle Volken zijn, die Mr. A. geenzins tot den Doop gerechtigd acht, en die niemand, wel bij zijne zinnen zijnde, gelooven kan, dat onze Heere door zijn Dienaers heeft willen doen doopen; als daer zijn, ongeloovige, ondeugende , krankzinnige, en verftandelooze menfehen j waerom dan kan men geoordeeld worden, den algemeenen term van alle vol ken geweld aentedoen, wanneer men er bij de evengemelde ook de jonge Kinderen niet in begrijpen wil? Waer bij nog komt, l*j MATTHEUS iii, f, 6, ?.  ï?6 christus bevel AEN ZIJNE apostelen 9 x. komt, dat, hoe algemeen ook de fpreekwijzen brief, zijnj waer mee mattheus in dè even aengehaelde plaets het Volk befchrijft, dat van Joannes gedoopt wierd, namelijk geheel judia, en al het land rondsom den Jordaen, het nochtans duidelijk blijkt, dat hier geen jonge Kindefèn onder begrepen zijn , hoé zeer aenmerkelijke gedeehens zij ook van het Volk dief Landftreekeh uitmaekten; want hij zegt ons uitdruklijk, dat het Volk gedoopt werd, belijdende hunne zonde, 't welk immers geen kleene Kinderen kónden doén' Mr. A. brengt wijders in, dat ,, de uitdruk,:, king, elders in Gods woord, de Kinderen in„ (luit; gelijk, wanneer er gezegd wordt: In uw ., Zaed zullen alle de Volken dór derde gezegend „ worden." ,, Maer, fchoon ik toeftae Czegt Dr: S.) gelijk ik zeer gaern doé, dat alle Kinderen; die in hunne kindfche jaeren fterven, in of dooi Christus, dén beloofden Mesfiah, gezegend worden, niemand toch' zal ftaende houden, dat zelfs in die beloften alle de bijzondere pérfoonën van allé Volken met die fpreekwijze bedoeld zijn. öf zoo men zulks al deed, Zou ër nog niét uit vólgen, dat dié fpreekwijze, waer ze ook voorkomt, noodzaeklijk al het vólk van allé Natiën, beidé jonge en oude, in zich bevat. Ik zegge, noodzaeklijk', want dit moet bewezen' worden; zal men onze redeneering , uit kracht van het woord p*Hi\w*n afgeleid, krachtloos maken, als gevende klaer te kennen, dat hier geen jonge Kinderen inde fpreekwijze alle volken begrepen zijn." Daesf  Si] fciATTHËUS XXVlIi; 19, 20. OVERWOGEN. if? „Daer is nog een ander bewijs, dat Mr. A. ge- BR^r; bruikt, om ons te overreden, dat jonge Kinderen hiér bedoeld moeten zijn; doch waer van zijn Te- 1 gehfchrijver aertig zegt: „ dat het op êen misfe„ lijke wijze getrokken is uit het ouderwetseh ert ,, onverdedigbaer ftelfel Van analogie.'''' Het beftaet hier in: De Apostelen waren, vblgens zijrie onderftelling, ten volle onderricht in zijn denkbeeld van het Verbond; namelijk, dat de Kinderen met hunne Ouders in het zelve begrepen 5 endus tot des zelfs Zegel gerechtigd zijn; en dat Bèfhijdertis en Doop, als 'tware, elkander vervangende termen zijn ; uit dien hoofde konden zij de fpreekwijze alle volken niét anders Verftaen dan als ook uitgeftrekt tot jonge Kinderen. Door én door in Jefus leer en redeneertrant gevestigd, was het voor hun even zoö natuurlijk, te denken^ dat Onze Heere ook de jonge Kinderen bedoelde , toen Hij zei: „Gaèt en doopt allé Volken," als zij zoudën hebben nloeten denken , datHij ook deze op 't oog had, wanneer Hij hen bevolen had alle Volkeh te bèfnijden. Ja) daer was in't geheel geen reden ^ Om de Kinderen uitdruklijk te noemen, integendeel, zoo Jefus niet gewild had 9 dat deze gedoopt zouden worden, ware hét vólftrekt noodzaeklijk geweest, deze uitzondering, teri dien einde, met klaere woorden bij zijn bevel te voegen." Gij ziet wél j Eerw. Heer ! dat deze redeneerwijze van Mr. A., hoe veel zij. ook fchijnt afteÖóenj niets betekent, zoo lang de, in een mijner M  I78 CHRISTUS BEVEL AEN ZIJNE APOSTELEN x. vorige tegen de overeenkomst van Befnijdenis en JR.IEF- Doop, en het ftellen van den laetften in de plaets der eerfte,in 't breede voorgedragene bedenkingen niet zijn opgelost; en vooral, zoo lang Mr. A. of iemand, die 't hier met hem eens is, niet voldoende heeft bewezen,'t geen hij hier onderftelt, * dat namelijk de Apostelen met hem van het zelfde gevoelen waren." Warè dit bewezen, zoo zou de zaekafgedaenzijn; tenminftenikzou mij hier mee gerust ftellen, maer, zoo lang hier van geen rechtftreeks bewijs , 't zij uit de woorden of daden der Apostelen, wordt ter baene gebracht, komt mij de bovengemelde redeneering geheel ijdcl voor. Ondertusfchen is Mr. A. zoo op fchik met zijn flot dezer bewijsreden, „dat er, zoo de Kinderen niet gedoopt moesten worden, eene duidelijke uitzondering ten hunnen aenzien bij het bevel gevoegd zou zijn," dat hij bij die gelegenheit met wijdfche termen uitvaert tegen een gevoelen ,, dat onzelie„ ve Kindertjes aen het Zegel des Vcrbonds ont„ trekt, buiten de Zegeningen van Abrahams Zaed ,, fluit, en weigert, geteld te worden onder de „ Onderdaenen van Christus Koningrijk." Even als of zij, die denken, dat er geen bevel is tot het doopen van jonge Kinderen, zoo niet opzetlijk , ten minften bij noodzaeklijk gevolg m fchuldig zijn aen de grootfte wreedheid jegens hunne Kinderen, die men bedenken kan. Dan, gelijk; ik u te voren reeds te kennen gaf, dat zulke pogingen, om de hartstochten te treffen,bij mij niets: afdoen, en veel eer berisping verdienen, om de; on-  Bij MATTHEUS XXVIII, Ij?, 20. OVERWOGEN. onvriendlijke verdenkingen , die zij verwekken , x, tegen braeve, fchoon al dolende Christenen, danBR.lE8< dat ik er mij door zou laten overtuigen; zoo beklage ik veel eer, met Dr. S. het zwak doch wclmeenend Volk, dat zulks voor bewijzen opvat. Ik twijfele niet, of gij zult mij de groote lengte van dezen brief ten goede houden, daer het hier in verhandelde onderwerp de groote fteun is, op welken het eene of andere gevoelen rust-, en met welken te mis fen, een van beiden, zoo mij tot nog toe voorkomt, ftaen of vallen moet; en 't was mij niet mogelijk, UEerw. hier van in twee of drie bladz. alles optegeven, waer over ik uwe nadere onderrichtingen begeere. Immers ik houde het daer voor, dat, als het woord futtvnvruTe zoo zeker, en zoo ontwijfelbaer , betekent onderwijzen of Door ön-s derwijs discipelen te maken, als Dr. S. met verfcheidene bewijzen, en zelfs met de uitleggingen van zeer geleerde Voorftanders van den Kinderdoop, bevestigt, dan ook volgt, dat jöngè Kinderen, onvatbaer voor het een en ander, naer 's Heilands oogmerk, niet begrepen konnen zijn onder alle volken; en de rang, in welken de ( woorden geplaétst zijn, zoo wel als het voorgaende gébruik van zulke algemeene fpreekwijzen, : komen mij voor, deze uitlegging te begunltigen. s Ondertusfchert zal 't mij aengenaem zïjh , zoo 3 UEerw. het tegengeftelde bewijzen, en dus de billijkM 3 heit  l80 christus bevel overwogen. x. helt dier zegeprael betoogen kan, waer mee Mr. A. SRief. van dit onderwerp afftapt; zeggende: „ Laet hun, - die riae een bevel tot het doopen van Kmde- ren zoeken, deze bevelen van hunnen Godlijken „ Meester beoefenen, zoo zullen zij het hier in „ vinden; een bevel; even nadruklijktot het doo„ pen van jonge Kinderen als van Bejaerden, op „ welks gezach de Plegtigheit aen beide bediend ,, moet worden Cwel verftaende zoo de Bejaerden „ niet in hunne Kindschheit gedoopt zijn) of zij „ moet aen geen van beide bediend worden. Dit is waerlijk fterk; maef niet min fterk is de volsende uitdrukking van den zelfden Heer, waer tegen ik UEerw. in 't vervolg ook nog al eenige bedenkingen hope opteleveren, en die ik ü tans alleen ten befiuite mededeele. „ Daer is geen één Tekst in den Bijbel, of altans ik heb er " geen ontmoet, In welken Christus zijneDienae" ren beveelt, dat zij geloovigen, veel min, dat zij alleen geloovigen, doopen moesten.» Ik ben, en zal, na door UEerw. van dit laetfte zeggen voldoende overtuigd te zijn, met nog grooter verpligting zijn, èerwaerdig heerï UEerw*. DWD. P. C ELF'.  ELFDE BRIEF. ÈERWAERDIG HEER? Gij hebt uit mijnen laetstvoorgaenden Brief gezien , dat wel de eene der beide Schrijvers, Wier bewijzen en redeneeringen voor en tegen den Kinderdoop ik ÜEehvi mcdedeele, uit de Inftelling een bewijs meent te konnen opmaken voor dit Kerkgebruik, denkende, dat ^««hth,»-»™ enkel betekent, Discipelen te maken , dat de fpreekwijze alle Volken ook de Kinderen in fluit, en dat de Zaligmaker, zoo Hij geen jonge Kinderen gedoopt Wilde hebben , hen in zijn bevel moest hebben uitgefloten, zouden zijne Apostelen, die Mr. A. onderftelt dat even zoo dachten over het zijn der Kinderen in het Verbond nevens hunne Godvruchtige Ouders, als wij te voren zagen, dat hij dacht, zijn meening niet zoo begrijpen , dat ook de jonge Kinderen gedoopt moesten worden, maer tenens zult gij wel hebben opgemerkt, dat die bewijzen van den anderen Schrijver, mij tot nu over 't geheel wel zoo bondig voorkwamen, waer mee deze zoekt te toonen, dat onze Zaligmaker in de woorden der Inftelling duidelijk bepaald heeft, dat de Perfoonen, die Hij door zijne Apostelen en Dienaeren gedoopt wilde hebben, zulke waren, die onderwezen, of door onderwijs overge- haeld, waren, om zijne Discipelen te worden. ■ Dat Hij hen dus niet alleen last gaf, om bejaerden M 3 te XL BRIEF.  XI. KANOBtlNtfEN II, 3!. E l8a HANDELINGEN II, 38. te doopen, maer het doopen van jonge Kinderen inderdaed verbood, alzoo deze onbekwaem zijn om onderwezen te worden. —Dat de fpreekwijze alle Volken geenzins noodzaeklijk Kinderen influit, en daerom geen voldoende reden oplevert, om den zin, door hem aen het bovengemelde Grondwoord gegeven, te verwerpen-, — ja dat meer is, dat het duidelijke en zich van zeiven opdoende oogmerk dier fpreekwijze zeer wel ftrookt met 's Heilands uitdruklijke bepaling van den Doop tot zulken alleen, die onderwezen waren. Nu is wijders de vraag: Of onze Heer en Meester ergens, of zelve, of door zijne Apostelen, het doopen van jonge Kinderen gevorderd heeft? Zoo de redeneeringen van Dr. S., uit de woorden der Inftelling afgeleid, juist zijn,,mogen wij verzekerd wezen, dat Hij zulks nooit gedaen heeft, want Hij kan zich zeiven niet tegenfpreken. Mr. As. ftellingen ondertusfchen hebben wel eene diergelijke onderfteuning noodig-, en 't is derhalven niet vreemd, dat hij, met andere Verdedigers van den Kinderdoop, zijn best doet,om er een of meer voorbeelden van voor den dag te brengen. Ten dien einde beroept hij zich bijzonder op de woorden van Petrus: Bekeert u, en een ieder van u •worde gedoopt in den Naam van Jefus Christus. (*) Waeromtrent hij zegt: „ Eenige hebben aenge- „ merkt,  KADER OVERWOGEN. 183 „ merkt, dat de Apostel hier een overgang in zij„ nen fprcektrant maekt van het meervouwige 1 bekeert u , tot het eenvouwig deelbae- „ re Hannirêvri» ixxrtg vftai, ieder van «, (Of elk, „ die tot u behoort, ) morde gedoopt? zoo dat wij zouden moeten denken, dat de Apostel hier beveelt , dat ook hunne jonge \Kinderen gedoopt moesten worden. Dr. S. daerentegen meent , dat de woorden «x«r»s «ft»» zeker zien op die geenen, en op die geenen alleen, tegen welke de Apostel fpreekt. „ Deze nu (..zegt hij wijders) zijn zoo omfchreven,dat men er niet aen kan twijfelen,dat er gee. ne jonge Kinderen onder dit aental behoorden. Het waren de Joden , voor wien hij predikte, die hem hoorden, die verflagen waren in hunne harten , en tot hem en de andere Apostelen gezegd hadden: ,, wat zullen wij doen, Man- nen Broeders ?" — Tegen dezen zegt hij: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt! Waren hunne jonge Kinderen verflagen in hunne harten ? Riepen deze uit: „ wat zullen wij doen, „ Mannen Broeders ?" Of, kan men onderftellen, dat de Apostel deze vermaende, om zich te bekeeren ? Zooniet; volgens welke uitlegkundige regelen kan men dan zeggen, dat hij begrepen moet worden als op de Kinderen ziende, wanneer hij er bijvoegt: en een ieder van u worde gedoopt ?" Doch Mr. A. merkt het volgende vers aen als een bewijs, dat hunne Kinderen mede moeten inM 4 ge. XI. ÏRIEJ.  SI. SR. XE F. ??4 HANDELINGEN II, 38. NADER OVERWOGEN. gefloten geweest zijn in de vermaningen, hier tot den Doop gegeven, want u komt dc belofte toe, en uwen Kinderen, en allen, die verre zijn, zoo veele als de Heere onze God roepen zal. Maer indien de zin dezer woorden is, (zoo als Dr: S. voldoende meent bewezen te hebben in zijne aenmerkingen op deze plaets, die ik UEerw. in den zesden Brief heb medegedeeld indien 'zeg ik) de zin dezer woorden is: „ dat de belofte tot hunne Kinde9, ren, of nageflacht behoorde ^ zoo veele als God „ van deze roepen zou, en tot hun die verre waren, „ welke de Heere ook zou roepen." Dan kan hier zeker zoo een bewijs niet uit getrokken worden , 't welk ons overtuigt, dat de jonge Kinderen dezer bekeerde Joden mee begrepen waren pnder des Apostels vermaning : een ieder van u wordo gedoopt. Daer nu Mr. A. geen ander bevel uit het Nieuwe Verbond opgeeft, om den Kinderdoop gezach hijtezetten, zou ik overgaen, tot het geen de beide Schrijvers zeggen nopens het gezag der Apostelen in dezen; maer om de orde, door hun gehouden, te volgen, zal ik UEerzu. vooraf indezen en eenen volgenden Brief bezig houden met de zwarigheden, doorgaens tegen den Kinderdoop ingebracht, en de oplosfingen daer van door den eenen, en de nadere aenmerkingen op deze oplosfingen , door den anderen Schrijver voorgedragen, mededeelen. Ge- (*) Zie hier voer Bl«dz. 87—93.  zwarigheden tegen den kinderdoop. i$5 Gelijk het een niet zeer ongemeen gebrek is in gefchillen en tvvistfchriften , dat men elkanders tegenwerpingen onnaeuwkeurig, zoo niet geheel verkeerd, voordraegt, en zich dus te beter in ftaet ftelt, om een fèhponfchijnende opiosfing te geven, terwijl men bij den kant om praet, en het ftuk zei veonbeflischt laet blijven; zoo is het ook over dit gebrek, datbr. S.zich ten aenzien van Mr. A. beklaegt; en ik kan ook niet anders zien, of de laetfte maekt in deze zijne oplosfingen. vrij wat omflags van dingen, daer de Doopsgezinden, zoo min als hij zelve, aen twijfelen, gelijk ook van zulten, die het gefchil zelve geheel niet raken. Dan, ©f de zwakheit en nietigheit zijner oplosfingen , na het ter zijde ftellen dezer nu.ttelo.oze, of niet te pas komende, uitweidingen, met een enkel opflag van het oog ten klaerfte blijken, zoo als Dr. S., en mij tot nog toe met hem, toefchijnt, waerom de zelve niet veele wederleggingen zouden eifchen, late ik UEerzu. uit het volgende beoordeelen. De voornaeme Tegenwerpingen der Doopsgezinden tegen den Kinderdoop komen hier drie-ledig voor. Als eerst, de .onbekwaemheit der jonge Kinderen tot geloof en bekeering. ten tweeden, de fchadelijke invloed van den Kinderdoop , of deszelfs nadeelige uitwerking. ten derden, dat de Zaligmaker zijn onderin 5 uel- xi. brief.  xr. brie] l8(5 de gewo0ne oplossingen der zwarigheden ftelde meening hieromtrent niet klaerder ontdekt, en den zeiven nergens uitdruklijk bevolen heeft. Laet ons met de eerste beginnen, welke Mr. A. op deze wijze voordraegt: „ De Apostelen, en i3, Joannes de Dooper voor hun, eischten geloof „ en bekeering van hun, die zij#dcopen zouden; „ en, terwijl de jonge Kinderen noch gelooveny „ noch zich bekeeren, konnen, zoo zeggen de „ Doopsgezinden, dat deze ook geen gefchikteVoor- werpen zijn tot deze Plegtigheit." Maer deze opgave der tegenwerping is, naer des Doctors meening,noch naer waerheit,noch naer deregelen der bewijskunde ingericht. — Niet naer waerheit; om dat de Doopsgezinden niet zeggen, dat Joannes en de Apostelen geloof en bekeering eischten van de geenen, die zij doopten, maer dat zij de belijdenis vorderden van dit geloof en die bekeering. Niet naer de regelen der bewijskunde; om dat de uitdrukkingen, in het befluit vervat, niet begrepen zijn in de voorftellen. „ Joannes en de Apostelen eischten geloof en bekeering van de geenen, die zij doopten; —jonge Kinderen konnen noch gelooven, noch. zich bekeeren: — derhalven — wat ? zij zijn geen gefchikte. Voorwerpen tot deze Plegtigheit."- „ Met wat recht (zegt Dr. S.) deze. fluitreden door Mr. A. den Doopsgezinden kan in den mond gelegd worden, wete ik niet; noch ook, met wat oogmerk hij zulks doet, ten zij het ware, om zijn partij belachelijk te maken, of zich zeiven in ftaet  TEGEN DE» KINDERDOOP, OVERWOGEN. 187 ftaet te ftellen, om zijnen lezeren een nevel voor de oogen te brengen." Dit befluit is wat hard; evenwel moet ik erkennen, dat zijne opgave der tegenwerping mij juister voorkomt dan die van Mr. A. • ,, Daer is geen voorbeeld, dat of Joannes,of de Apostelen, iemand gedoopt hebben dan op de belijdenis van geloof en bekeering; —' jonge Kinderen zijn niet bekwaem ter belijdenis van geloof en bekeering; derhalven , daer is geen voorbeeld, dat of Joannes, of de Apostelen , jonge Kinderen gedoopt hebben.", ' Mij dunkt, dat UEerw. c\e ftraksgemelde klagten over het verkeerd voorftellen der tegenwerping nu niet geheel onbillijk zal achten, en even zeer, vertrouweik,zult gij er met mij in ovcreenftemmen, dat veele der redeneeringen even zoo verward en kwalijk te pas gebracht zijn , die Mr. A. ter oplosfing daer van bezigt; doch Waer mee ik u, daer ze veel eer dienen, om de kracht der tegenwerping te ontduiken , als te ontzenuwen , niet zal ophouden, terwijl het mij verbazend hindert, dat hij, bijna overal, als ware de zaek geheel uitgemaekt, fterk uitvaert tegen de wreedheit der Doopsgezinden , in hunnen Kinderen deze Plegtigheit te onthouden. Ik wil u, zoo min mogelijk, met noodelooze uitweidingen of voorbaerige uitroepingen van zegeprael lastig vallen, maer bij de zaek zelve blijven, en alleen voordragen,wat Mr. A. tegen deze tegenwerping , zoo als ik die laetst opgaf, ter op- XI. } RIE F.  xi. brie 188 de gewoone oplossingen der zwarigheden oplosfing aenvoert, en wat zijn Tegenfchrijver hier >• tegen weder heeft intebrengen. (i) Het eerfte voorftel in de zelve is: „ Daer is geen voorbeeld, dat Joannes of de Apostelen ie„ mand gedoopt hebben, dan op de belijdenis van „ geloof en bekeering." De eenige rechtftreekfche weg, om dit voorftel valsch temaken, zou zijn, dat men één of meer zulke voorbeelden bijbracht van perfoonen, zonder zoo eene belijdenis van geloof en bekeering gedoopt. Immers zonder dit betekent het weinig ,met Mr. A. te zeggen: „ dat „ daer uit, dat de Apostelen eenige op de belijdenis „ gedoopt hebben , geenzins volgt, dat zé nie„ mand zonder die belijdenis hebben gedoopt." Het komt hier weinig te pas, met een foort van zegeprael te eifchen: „ dat men één voorbeeld voor „ den dag brenge, waer in zij, om deze reden, s, weigerden, het Kind van een Christen te doo„ pen." Of aentedringen op „ het groot verfchil, dat er is, in den ftaet der Kinderen van Christen„ Ouders, en dien der bejaerd-bekeerden, 'tzijuit ,, Heidenen of Joden, waer door het gevoeglijk kon zijn van de laetfte eene belijdenis te eifchen, en ,, niet van de eerfte." Dit alles laet dit eerfte voorftel dezer tegenwerping in volle kracht; die ook niet vermindert, hoezeer menookftelt, 't geen van partij ontkend wordt,zoo als ik UEerw. reeds te voren deed zien (*); — dat jonge Kinderen bekwaem zijn, om in eenig Verbond begrepen te worden; — dat zij, met C*i Zie de Tweeat en een/ge volgende Brieven.  TEGEN DEN KINDERDOOP, OVERWOGEN. 189 ' met hunne Ouders in het Genade-Verbond begrepen zijnde, recht hebben tot het Teken van dit Verbond; en dat zij even zoo bekwaem zijn,- om nu onder de Onderdanen van Christus Koningrijk te worden aengenomen door den Doop, als tevoren door de Befnijdenis. Ook doet het in dezen niets ter zake, te betuigen ,, dat men, op een naeuw„ keurige overweging van Jefus algemeenen last „ aen zijne Dienaren, niet zien kan, dat Hij hen „ gemagtigd heeft, om geloof en bekeering te ei„ fchen van allen, die zij doopten." Alle deze bedenkingen, (tellingen, en betuigingen leveren geen bewijs op, dat er, in tegenftelling van het voorftei, dat wij tans overwegen, wel degelijk door Joannes of door de Apostelen perfoonen gedoopt zijn zonder belijdenis van geloof en bekeerine;; daer moesten hier duidelijke voorbeelden van worden opgegeven; laet ons zien, wat Mr. A. in beantwoording daer aen bijbrengt. Hij beroept zich allereerst op den Doop van onzen Zaligmaker, die zeker geen belijdenis kon doen van bekeering, daer Hij geen zonde had, waer van Hij zich kon bekeeren. Doch daer de tegenwerping, ja het ganfche gefchil alleen zondige menfchen betreft, meentDr.S., dat dit voorbeeld hier in 't geheel niet te pas komt; en ik voege er nog deze bedenking bij, dat onze Zaligmaker zoo veel belijdenis deed van hoogachting voor, en onderwerping aen, den waeren Godsdienst, als men immer wenfchen of wachten kon; en dit toch maekt het wezenlij ke der belijdenis van geloof en bekeering uit* Hier XL ÏRIEF.  xr. 190 DE GEWOONE OPLOSSINGEN DER ZWARIGHEDEN Hier bij voegt Mr. A. het voorbeeld van Simon den Tooveraer, van wien men met rieden mag denken, dat hij noch het Zaligmakend geloof , noch echce boetvaerdigheit, bezat, toen hij gedoopt werd. Maer even zeker moet men erkennen, dat hij van het een en ander belijdenis deed; en dit erkent ook deze Schrijver: ,, dat Simon ge„ doopt wierd op het doen der belijdenis van ge9, loof in Christus." Daer nu de tegenwerping, juist opgegeven,niet daer in beftaët, „ dat men geen ,^ voorbeeld heeft van iemand, die gedoopt is zonfé der geloof en bekeering," maer — zonder voor- afgaende belijdenis daer van,. zoo heeft Mr. A. geen grond,om de ftelling der Doopsgezinden hier belachlijk te maken, met, op een fchertfenden trant, bij gelegenheit van den Doop dezes Huichelaers, uitteroepen: „ een treffend bewijs voorwaer voor „ den Doop op 't geloof!" Een uitroep, die, uit den mond van menfchen, van wier beginfelen Mr. A., zoo wel als zijn Tegenfchrijver en wij alle,een grouwel hebben, vrij wat zweemen zou nae een fchempenden trek op Apostel Petrus zeiven, Df, ten minften, op Philippus, dié Simon gedoopt had. Dan, om ter zake te rug te keeren, daer in Christus geen bekeering onderfteïd kan worden, en daer Simon geen waer geloof bezat, vraegt Mr. A. meteen foort van triumf, „ Zal dan nu „ nog iemand durven zeggen, dat er geene ge„ doopt zijn, dan die zich bekeerden, en die ge„ loofden?" En deze vraeg beantwoordt de Doctor met een volmondig ja. „Ik en veele met mij (zegt Qij) durven hem zeggen , dat niemand zich tot den  £GEN DEN KINDERDOOP, OVERWOGEN. Doop behoort aentebieden, dan die z ,rt, en die gelooft; en dat de Euang' i?l .ers niemand behooren te doopen, dan op ,ne ^eloofwaerdige belijdenis van geloof en bekeer ing. Maer het is inderdaed een armhartige rede: neering, als men uit één of twee voorbeelden in de Heilige Schrift van een Perfoon, [die nimmer zijns gelijke had, of zal hebben, onder de Kinderen' der menfchen, Of van iemand,] die op een onoprechte belijdenis gedoopt wierd, befluiten wil, dat geloof en bekeering de vereischte hoedanigheden niet zijn tot den Doop, en dat de Euangelie-Dienaers gemagtigd zijn, zulke te doopen, die zij klaer begrijpen, dat geheel en al van die hoedanigheden ontbloot, ja, uit hoofde hunner jongheit, daer voor ten eenenmael onvatbaer zijn." Mr A. gaet wijders voort, en zegt: „ Zij, die „ zich op Joannes gezach beroepen, zullen, mo„ gelijk, buiten ftaet zijn, om ons te meldenj „ hoedanig eene belijdenis van geloof hij eisch te van ,, de geene,die kwamen, om van hem gedoopt te „ worden." „ Geheel niet, (antwoordt zijn Tegenfchrijver). Zij werden van hem gedoopt op de belijdenis hunner zonden, en, al ware ons niets meer hun aengaende verhaeld, zou men daer uit genoeg konnen befluiten, dat zij het geloof beleden in de leere der vergeving van zonden. Maer ons wordt uitdruklijk verzekerd, dat Joannes deze leer aen hun verkondigde; dat hij verklaerde, de Voorloopertezijn van den Mesfiah; dat het Koningrijk der Hemelen was nabij gekomen; — en dat IRIEF.  xi. »rizj IQ1 DE GEWÖONE OPLOSSINGEN DER. ZWARIGHEDEN dat Christus hen met den Heiligen Geest zou doopen. Wie dan kan met Mr. A. verlegen ftaen, om te zeggen, wat geloofsbelijdenis Joannes vorderde,1 of door de boetvaerdige Joden gedaen wierd?» T en aenzien der Apostelen dringt de Voorn-ander van den Kinderdoop ér op aen: „ dat zij niet „ afrijd ,< en geloof, en bekeering eischtén; want £ zdo zij dit gedaan hadden, zouden zijden onboet„ vnerdigen Simon niet gedoopt hebben." Ik kan niet nalaten, UEerw. hier in 't vóorbijgaen in bedenking te geven, of mën den Doopsgezinden niet magtig in de hand werkt, met zoo een voorbeeld te gébruiken ter hunner wederlegging; daer men éven op de zelfde wijze uit dit geval zou mogen befluiten: of— dat het niét rioodigis, dat men eenig deel aen het Koningrijk der Hemelen en in het Genade-Verbond heeft, om bevoegd té zijn tot den Doop; óf — dat dé onboétvaerdigé- Simon, de valfche belijder van geloof in Jefus, evenwel een deelgenoot van het Hemelsch Koningrijk en van dit Verbond was ? —— Dan Dr. S. vergenoegt zich hiér, met Mr. A. te herinneren,'t geen deze zelve heeft toegeftaen, dat Simon gedoopt wierd op het doen een er belijdenis van zijn geloof. Dit (zegt eerstgemelde Heer) is het waarc ftuk van gefchil, en zoo lang deze daed van Simon niet erkend moet worden, kan dit voorbeeld in 't geheel van geene kracht zijn tot het beantwoorden van dit eerfte lid der tegenwerping. De lezer, wordt dan alleen vermaekt, of liever in verwafring gebracht met een-en andermael, en bij her- hsr-  TEGEN DEN KINDERDOOP, OVERWOGEN. ^93 haling, te lezen, dat Simon geen zaligmakend geloof had, en dat er derhalven menfchen gedoopt mogen worden, die dit geloof niet bezitten." Dit geval zou inderdaed meer ter zake dienen , kon men bewijzen, ft geen Mr. A. van Simon zegt: „ dat zijn belijdenis niet oprecht „ was.'' Maer is er in de gcfchiedenis wel iets, dat ons hier van verzekert ? 'T is waer, hij bleek op 't laetst een Hecht man te zijn, even als het ook voor hem met Judas Iscariot geweest was, maer uit dit uiteinde van hun gedrag volgt nog niet, dat de een of de ander geen oprechte belijdenis gedaen had; of dat Philippus meer van overhaesting en onvoorzichtighcit te befchuldigen is, om het doopen van Simon, dan onze Zaligmaker , om het aennemen van Judas onder zijne Discipelen en Apostelen. Zoo lang dit ondertusfchen niet bewezen is, dat Simon5» belijdenis geen geloof verdiende, en derhalven niets meer "betekende, ja erger was, dan geen belijdenis, zoo kan men ook-uit dit geval niet afleiden, dat de belijdenis niet noodig is tot den Doop, en dat jonge Kinderen z'oo goed, zoo niet beter, tot deze Plegtigheit gefchikt zijn dan Simon. De Doopsgezinden meenen, dat er niet flechts eene belijdenis, maer wel een oprechte belijdenis, voor den Doop moet gaen; en wie kan ook denken, dat de Apostelen, zoo zij belijdenis vorderden , iets anders dan een oprechte belijdenis N ge- XI. BRIEF*  xi. BB.IEI C*) HANDELINGEN VIII, 37. 394 de gew00ne oplossingen DER ZWARlé§IEDEN gcvorderd^oudcn hebben,want anderzins zou zoo • een eisch van geene wacrde en het karakter dier heilige Mannen, maer vooral hunner heilige Leere, onbetamende geweest zijn. Philippus, dezelfde Philippus, die Simon in Samaria doopte, zei tot den Kamerling : dat hij indien hij met zijn ganfche hart geloofde, gedoopt mogt worden (*), waer uit zlci- natuurlijk kan worden afgeleid, dat, zoo het Hechts uit eenigen büjk in zijn gedrag kon bewezen worden , dat hij voorbedacht onwaerheit fprak 9 toen hij betuigde, met zijn ganfche hart te gelooven ; of, met andere woorden, indien het bewezen kon worden, dat zijn belijdenis niet oprecht was, dat (zeg ik) de Euangelist hem dan niet gedoopt zou hebben. De geloof waerdigheit van der menfchen belijdenisfen was in die dagen, zoo wel als nu, bellisfchcnd op te maken uit zoodanige daer mee vcrzelde uiterlijke omftandigheden , die zoo wel voor allen in 't gemeen, als voor dc Apostelen in 't bijzonder kenbaer waren. Dit was de grond, op welken de eifchen op de flcllige Inftellingen van Christus moesten voldaen of afgcllagen worden; en wij vinden nergens, dat de Apostelen die eifchen immer dwarsboomden of van de hand wezen, door eenig vonnis, dat zij , uit kracht der gave van de onderfcheiding der geesten, over het karakter der menfchen vellen kon- ■ den.;  TEGEN DEN KINDERDOOP, OVERWOGEN. 195 den ; van welke gave zij zich in eenige gevallen bediend hebben, gelijk uit het geval van Ananias en Sapphira, ja zelfs uit het vervolg der gefchiedenis van Simon blijkt, doch waer van men uit andere gevallen -befluiten mag, dat ze den Apostelen niet altoos, enden Euangelisten mogelijk nimmer, eigen was. Door foortgelijke redenen zoekt Dr. S. te toonen, dat de belijdenis van Simon, 't zij dan wat men ook van der zei ver' innerlijke oprechtheit denke, die kenmerken van geioofwaerdigheit bezat, die menfchen van menfchen verkrijgen konnen ; en ik kan er ook nog minder toe komen, om te denken, dat Philippus iemand gedoopt zou hebben op eene valfche belijdenis, dan gelooven, dat Philippus bedrogen is, fchoon ik voor dit laetltc ook geen genoegzaeme bewijzen vinden kan; daer het zeer wel zijn kan, dat Simon, toen hij gedoopt wierd, in ernst meende , 't geen hij beleedt, en, of toen de verkeerdheit van zijn hart zelve niet bemerkte, of naderhand tot de-zelve wederkeerde, fchoon hij zich eerst met een oprecht hart had laten doopen» Dan, wat ook hier van zij, ik zie van UEerw. andere bewijzen te gemoet, om de tegenwerping, die wij nu overwegen, krachtloos te maken, dan deze van Mr. A-, die mij tot dus verre zwak, ja ongegrond voorkomen; en, fchoon de waerfchou.wing, die hij bij deze gelegenheit aen de Euangelie-Dienaers doet, om wel toetezien, wie zij doopen, zeer goed is ; gelove ik teffens , dat zoo men, uit hoofde der mogelijkheit eener valfche belijdenis, de belijdenis van geloof en bekeeN 2 ring XI. BRIEF.  XL «KIEF %9«p«mh . dat, vanhetgemeene geflacht zijnde, zowel Vrouwen als Mannen bei vat." Vraegt Mr. A. wijders: „ waer blijkt, dat „ men alleen Geloovigen moet doopen? waer L, heeft Jefus gezegd: Doopt alleen Geloovi|„ gen" Dr. S. antwoordt: ,, Christus heeft gezegd : Gaet alle Volken leer en, hen doopende; voej gende daer bij : Hij, die gelooft en gedoopt wordt, zal behouden worden. En de Apostelen, | die ongetwijfeld het bevel, dat zij van hunnen | Meester ontvingen, wel verftonden, eischten van Jhun , die zij doopten, de belijdenis van hun geloof! De Doopsgezinden dan laten, in gehoorzaemheic aen Christus, en in overeenkomst met het gebruik; der Apostelen, niemand toe tot den Doop, dan op de belijdenis van zijn geloof." Even eens keert Dr. S. die overoude berisping der Doopsgezinden, als Wederdoopers, af, waer ,van zich de Voorftander van den Kinderdoop bedient, om te toonen, dat de Doopsgezinden ook in dezen iets doen, waer voor ze geen uitdruklijk bevel konnen te berde brengen; vragende: „ Wie .„ geeft hun gezach, om de zulke weder te doo- „ pen, (.*) I KOaiNTHEN XI, a8. O 3 brief.  314 onderzoek nae eenen schriftuurlijken xii. „ pen, die in hunne Kindschheit gedoopt zijn? brief. }5 waer jS(je gewijde Godfpraek, die zegt: Doopt „ de bejaerden, al fchoon zij ook in hunne kindsch' „ heit gedoopt tuierden?" Zijn Tegenfchrijver ontkent, dat de Doopsgezinden de zulke, die in hunne kindschheit gedoopt zijn,weder doopen, of eenige gewijde Godfpraek daer toe zoeken , of van nooden hebben. Enwaerlijk, Mijn lieer l dit is mij altoos als eene laffe berisping voorgekomen; want zij onderftelt als uitgemaekt, 't geen moest bewezen worden, 't geen Partij ontkent; te weten dat de Kinderdoop een waere Doop is; en ik verwondere mij zelfs, dat Dr. S. zich hier tegen alleen van de wijze van doopen bedient, zeggende; „ dat de Doopsgezinden geen menfchen doopen, die in hunne kindschheit gedoopt, dat is: (zoo als hij meent, dat pxxnty alleen betekent) onder» i gedompeld, of door indompeling gewasfchen < maer wel zulke, die in hunne vroege kindschheit befprengd zijn." Dit gefchil , omtrent de wijze' van doopen, aen een kant gezet zijnde , blijft het evenwel zeker, dat zij, die meenen, dat elk belijder van het Christelijk Geloof op die belijdenis gedoopt moet worden, en dat dit alleen de waere en voldoende Doop is, geen Wederdoopers konnen heeten, fchoon zij de zulken doopen, aen wien het uiterlijke van deze plegtige verrichting werd toegediend, toen zij onnozele Kinderen , en voor het ware wezen en oogmerk, in deze Inftelling bedoeld, onvatbaer waren. Het kan mij fpijten, dat braeve Leeraeren onzer Kerk zich fomtijds van dien fcheldnaem van Wederdoopers bedienen,  grond voor den kinderdoop. 215 nen, tegen een volk , dat zoo weinig gemeen- xit. fchap heeft met die oproerige dweepers, die metBIli^?*een veel meerder recht dezen naem droegen, en, onder andere ongerijmde Hellingen, meenden, dat de Christenen, zoo dikwijls zij zondigden, weder gedoopt moesten worden, en zich daer door dan telkens van zulke zonden zuiverden. Dan hier van mogelijk nog wel eens nader. Ik ftappe eene volgende aenmerking van Mr. A. en der zeiver beantwoording voorbij, als die alleen de wijze van doopen betreft, zoo als die bij de Doopsgezinden in Engeland meestal plaets heeft, en merke alleen aen, dat deze Verdediger van den. Kinderdoop met al zijn vragen nae Schriftuurlijk Gezach voor eenige bijzonderheden in het ftelfel der Doopsgezinden, en met daer bij te voegen: „ In,, dien zij hier voor een gezachhebbend bewijs „ hebben, dat met een uitdruklijk bevel gelijk „ flaet, zoo hebben wij het ook voor den Kin„ derdoop." Dat hij (zeg ik) hier door flilzwijgende erkent , dat er geen uitdruklijk bevel is voor dit Kerkgebruik. En ik worde hier in bevestigd , als ik hem vervolgens geduurig zijne oude bewijzen uit het Verbond, de Befnijdenis, en andere reeds befchouwde Hukken zie herhalen, waer bij hij alleen dat der in de handelingen gemelde Huisgezinnen, die gedoopt zijn, voegt, 't welk wij vervolgens nader overwegen zullen. Tans benuite ik dezen, met UEerw. het gevolg te melden, waermee mijne beide Schrijvers van deze Tegenwerping der Doopsgezinden, uit het ge0 4 breX Kinderdoop met al zijn vragen nae Schriftuurlijk  216 onderzoek nae een schriftuurlijk bewijs. xit. brek van Schriftuurlijkbewijsontleend,afftappen. brief. J? wie (zegt Mr. A.) zou meer verwachten ,, hier over te vinden , 't zij in de redenen of „ fchriften der Apostelen ? 't Is waerfchijnlijk, „ dat de Apostelen meest aendrongen op de ge„ wigtigfte zaken, en op zulke, waer over in hunne „ dagen meest gefproken of geredentwist wierd ; „ en daer niemand over de betaemlijkheit van den „ Kinderdoop twijfelde, is het niet te verwonde„ ren, dat zij niet meer over dit onderwerp „ gezegd hebben." Dr. S. beantwoordt de eerfte vraeg, met te zeggen, „dat men ten minfte iets, meer dan niets zou wachten , daer er nu in de ons bekende Schriften niets voorkomt." Hij ftaet toe, dat de Apostelen meest op de gewigtigfte zaken aendrongen; maer, wat de laetfte aenmerking betreft, hij keert dezelve dus om: „ daer niemand hunner ooit eenig denkbeeld had op het doopen van Kinderen , is het dus ook niet te verwonderen, dat zij er niets over gezegd hebben." Ik late UEerw. oordeelen , wie hier bondigst fpreekt, en blijve intusfchen met alle achting, èerwaerdig heer: UEerzu*. DWD. P. C. DEK-  DERTIENDE BRIEF. ÈERWAERDIG HEERÏ Daer de twee laetfte Brieven , waer in ik u xm. Mr. As. bedenkingen op de TegenwerpingenBRiEF. ' der Doopsgezinden , en de antwoorden van zijnen Tegenfchrijver, onder 'toog bracht, den loop der i bewijsredenen eenigziris ftuitten, zal het noodig zijn, uwen aendacht te rug te roepen nae den i ftaet, in welken wij het onderwerp aen het einde van den Tienden, of liever in het begin van den Elfden Brief gelaten hebben. Na dat ik, in de eerfte Brieven, een breedvoej rige opgave gedaen had van de voor- en tegenrede\ nen der beide Schrijvers nopens de bewijzen, afI geleid uit de Verbonden en uit de Befnijdenis, nevens foortgelijke, die op het hoogst alleen als ; waerfchijnlijke en zijdelingfche bewijzen konnen ; worden aengeracrkt voor het recht der Kinderen ; tot den Doop, kwamen wij vervolgens aen dat ibewijs, waer mee ik tot nu toe met Dr. S. denke, adat het eene en andere gevoelen alleen ftaen of Lvallen moet; ik meen: een ftellig en uitdruklijk IGezach der Heilige Schrift. Aen het begin van ::den Elfden Brief heeft UEerw. ongetwijfeld ge■ merkt, dat hier het voordeel, in mijn oog, aen liden kant der Doopsgezinden is, en dat er geen iée'a plaets in het Nieuwe Verbond gevonden O 5 wordt,  218 onderzoek, of de kinderdoop xiii. wordt, die met eenigen fchijn van reden gezegd brief, WOrden, den Kinderdoop te bevelen of aen teprijzen. Laet ons nu zien, of de Schriftuur, zoo al niet een bevel, ten minsten eenige voorbeelden oplevert, om deze Plegtigheit te wettigen. Dit toch zou het gemis van een rechtftreeks bevel merklijk vergoeden, zoo er voldoende bewezen kon worden, dat de Apostelen immer Kinderen gedoopt hebben. Mr. A. zegt ronduit: „ Het gebruik der Kerk „ in het doopen van jonge Kinderen is gegrond „ op het gezach der Apostelen zelve; en zij heeft „ zich naer dit model gevormd." Dat is, in andere v/oorden : jonge Kinderen worden door den Doop in de Christen-Kerk ingelijfd, en dus Leden van de zelve volgens de fchetfe der Kerke, die de Apostelen gemaekt hebben, en volgens hun eigen daer mee overeenkomende gebruik. Zoo dit voorftel zeker ware, zou het voorwaer zeer natuurlijk te verwachten zijn, dat men in de Handelingen der Apostelen eenige duidelijke voorfchriften ten dezen aenzien vinden, en eenige klaere voorbeelden van het doopen der Kinderen, en het aennemen der zelve in de Kerk door de eerfte Euangelie-Dienaers, ontmoeten zou. 't Schijnt, dat Mr. A. eenig voorgevoel had, dat hij in zijn bewijzen voor dit voorftel niet zeer gelukkig Hagen zou; altans hij draegt bij voorraed zorg, om, op de best mogelijke wijze, den Lezer  rust op het gezach der apostelen. 219 zer te vrede te ftellen, zoo het eens zoo mogt xnr. uitvallen , door hem inteprenten: ,,'dat het onnoo- brief. „ dig was, dat de Apostelen hier breedvoerig op „ ftilftonden , daer de wettigheit van den Kin„ derdoop in hunne dagen niet betwist werd." ,, Maer zou Mr. A. (zegt zijn Tegenfchrijver hier op) zou Mr. A. niet denken, dat men met hem beuzelde, als hij eenen Verdediger der Kerkgewoontens, in de heerfchende Kerk van Engeland of Romen, bewijzen afvorderde uit het Nieuwe Verbond, dat de Feesten en Vastendagen, nu in die Kerken plaets hebbende, in de eerfte tijden reeds ftand greepen , en daerop ten antwoord kreeg: 5, wel hoe! dit was onnoodig , dat de Apostelen „ in 't breede op deze dingen aendrongen, daer „ de wettigheit van zulke Feesten en Vastenda„ gen toen geheel niet betwist is geworden?" Mr. A. voegt er nog als een verder Tegengift tegen alle klagte over gebrek aen bewijs bij: dat de Kinderen reeds tweeduizend jaer te voren tot „ het Zegel van het Verbond waren toegelaten." Bijgevolg, meent hij, ,, was het noodeloos voor „ de Apostelen in 't breede ftil te ftaen op der zel„ ver recht tot hetzelve", dat is, tot den Doop." Of in andere woorden. De Kinderen waren al tweeduizend jaercn befneden, daerom wierden ze nu federd bijna tweeduizend jaeren gedoopt. Maer wie kan verwachten, dat zoo eene redeneering een onbevooroordeelden onderzoeker voldoen zal, ten zij men eerst bewijst, dat Befnijdenis  eao onderzoek nae den doo? xiii. nis en Doop even 't zelfde , of ten minften zeer brief* naeuw met elkander verknocht, zijn in natuur en verpligting ; of dat het affchaffen van de eerfte noodzaeklijk begrepen moet worden als een vastftelling van den laetften. Dan, het voornaeme oogmerk dezer aenmerkingen van onzen Verdediger van den Kinderdoop is, den weg te banen voor eene andere verdediging (inderdaed veel duchtiger dan de vorige) dat de Apostelen zoo weinig van den Kinderdoop gezegd hebben ; ik meen deze: „ dat het voor onheugelijke „ tijden een gemeen gebruik onder de Joden was, „ hunne Kinderen door den Doop in het Verbond „ intelijven; en niet alleen deze, maer ook de „ Aenkomelingen tot hunnen Godsdienst en der „ zeiver Kinderen." Zoo dat wij den Christelijk ken Doop moeten aenmerken als een gevolg van den Joodfchen Doop; en daer men ons bericht, dat onze Zaligmaker den zeiven in zijn ontwerp van het Nieuwe Verbond heeft overgenomen , fchijnt het dan weinig wonder , dat er ons geene bijzondere voorfchriften gegeven zijn , wie gedoopt moeten worden, noch eenige bijzondere berichten aengaende de Kinderen in de verhaelen van den Doop voorkomen. Dit fchijnt de zin te wezen van eene plaets, die Mr. A. uit Dr. lightfoot opgeeft: „ Daer was geen melding noodtg in het Nieuwe V?r„ bond omtrent het doopen der jonge Kinderen, daer „ het zoo algemeen in de Kerk der Joden in gebruik „ was, als het ooit in de Christelijke geweest is. „ Het was genoeg te melden, dat Christus den Doep „ fat  DIK. JOODSCHE AENKOMELINGEN. 221 : ,, tot eene Plegtigheit des Eiiangeliums heeft inge- xm. „ field; dan kon men wel weten, wie gedoopt fe-B.R-lEF# , „ hooren te worden uit het oude gebruik dezer Pleg„ tigheit." Ook fchijnt dit het inzicht te zijn, i dat Dr. hammond van deze zaek had, die ons zegt: „ Het is van zueinig belang , den Doop der „ Christen - Kinderen te verdedigen uit de wet der „ Befnijdenis van de Kinderen der Joden; de Grond„ flag van dien Doop kan veel gepaster gezocht wor„ den inden Joodfchen Doop, een Inwijings■ Pleg„ tigheit voor allen, bijzonder voor dc Acnkomelingen, zo wel als Joodfche Kinderen; te meer, daer „ de Befnijdenis alleen tot een, de Doop integendeel i tot beide Sexen behoorende, en aen beide gemeen „ was (*> Het is niet te verwonderen , dat de vrienden van den Kinderdoop groot gew igc ftellen in het ge- ; voelen en de redeneeringen van twee zoo veel gezachhebbende Mannen, als de Heeren lightfoot en hammond; bijzonder in een ftuk, dat gehouden kan worden, vrij gunstig te zijn voor hun zaek. Ook durft Dr. S. het niet wagen, : om al te voorbarig ftaende te houden, dat deze groote Mannen in 't geheel geen grond hebben 1 voor 't geen zij van den Joodfchen Doop zeggen. Maer hij meent echter, dat het hem vrij ftaet te verzekeren, dat, hoe zeer zij ook in geleerdheit, i oprechtheit, en Godsvrucht uitmunten, het doch niet (*) Dr. HAM&iONO'S W'jiks Quer. IV, p. dio.fol. edit. fuund.  222 onderzoek nae den doop xin. niet onmogelijk is, dat zij deze zaek in een te brief. fteric licht befchouwen, en een gebouw op dezen grond (lichten, dat de zelve niet kan dragen. Ja, dat zij zulks waerlijk doen, onderneemt hij wijders op de volgende wijze aentetoonen: „ De Schrijvers, op wier getuigenis hun ge* voelen rust, zijnMaimonides, Rabby Salomon, en de Saemenftellers van den Babylonifchen en Jerufalemfchen Talmud. Het algemeene karakter der Joodfche Rabbijnen en Talmudisten, als onkundig, vol verbeelding, en ontbloot van oprechtheit, is zoo bekend , dat dit zelfs bijna een fpreekwoord geworden is. Hunne boeken vloeijen over van laffe vertellingen, fchandelijke valschheden, en dé verfchriklijkfte lasteringen ; en dit, weet men, is bijzonder waer van de evengemelde Talmuds, waer uit Dr. Hammond en andere de voornaemite getuigenisfen voor den Doop der Aenkomelingen bij de Joden ontleenen (*). Ik ben niettemin gereed (*) Hier bij mnekt Dr. S. deze eentekening: „ Ten aenzien van dit opgegeven karakter der Joodfche Rabbijnen en Talmudisten zou ik mij mogen beroepen op het oordeel en getuigenis veeier geleerde Mannen; als Scaliger, Le Clerk, Buxrorf en andere. Maer, kortheitshalve , zal ik mij vergenoegen, met alieen liet bericht optegeven , dat de zelfde Dr. lightfoot, dien Mr. A. ten voordeele van den Doop der Aenkomelingen aenhaelt, van hun geeft. Spreekende van der zulker misdag, die nieenen , dat de Schriften van het Oude Verbond gepuncteerd zijn door de wijzen van .Tiberias, zegt hij: Ik verwonder mij niet over de „ onbefchaemdheit der Joden , die deze gebeurdtenis hebben uitgevonden, maer ik verwonder mij over de ligtgeloovigheit der „ Christenen, die de zelve voor goeden munt aennemen. Men  DER JOODSCHE AENKOMELINGEN. 823 féed te erkennen, dat de berichten, die de Jood- sin. fche Schrijvers ons geven van de gewoontehs en BRIEF. I piegtigheden, dadelijk onder hun in gebruik op j der zeiver verfchillende leeftijden, geloof verdie3 nen; want van zoodanige gebeurdtenisfen waren zij buiten twijfel bevoegde getuigen, en konnen niet verdacht worden van eenig oogmerk om te i bedriegen in 't geen zij bij gepaste gelegenheit daer van verhalen. Maer dan zullen ook teffens» , hunne redeneeringen over zoodanige gewoontens en : piegtigheden, en de overleveringen, die zij voorij wenden daeromtrent van vroegere eeuwen ontI vangen te hebben, zeker van weinig gewigt zijn bij hun, die deze Schrijvers niet alleen in het ftraks voorgeftelde licht befchouwen, maer ook voor herinnere zich, bidde ik, de namen der Rabbijnen van Tibe„ rias, van de eerlie Richting der Hooge Schoole aldaeraf tot den „ tijd toe, dat|de zelve teneinde liep; en wat zal men, na alles, vinden , dan een foort van nisnfchen dol ingenomen met de Hellingen der Pharifeërs, betoverende anderen met overleveringen, en zelve betoverd, blind, bedrieglijk, fuffende, ja, dat „ men het mij niet kwalijk neme! als ik er bij voege tooveraers, IL en wanfchapen fchepfels ? Zoo onbekwaeme, onnutte, en s, dwaeze menfchen zijn niet dan uitzinnig te noemen uit hoofde L va" nunne voorgewende Godlijkheit. Men leze den Jerafa„ lemfchen Talmud, en zie daer, hoe Rabby Judah, cn R. ChaniL nah, en de overige deftige Leeraeren onder de Rabbijnen van „ Tiberias zich gedroegen ; met hoe veel ernst zij niets doen; „ hoe kinderachtig zij ernstige zaken behandelen ; hoe veel „ fchooivosferij, fchuim, vergift, ijdele damp, ja nietsmetat „ in hunne twistredenen heerscht; en zoo men kan gelooven, ,„ dat de Bijbel in zoo een fchool gepuncteerd is, geloove men ook alles, wat de Talmudisten fchrijvcn." Vol. II. p. 73.  &*} ONDERZOEK NAE DEN DOOr brief V°0r één °°Senblik denken, dat het hun belang * was, allerleijen glans bijtezetten aen hunne Godsdienstige gewoontens en gebruiken, dien hunne vruchtbaere verbeelding kon opleveren. Door behulp dezer onderfcheiding zullen wij in ftaet gefield worden, om een juisten lijn te trekken tusfehen 't geen klaer en zeker, en het geen op zijn best twijfelagtig en onzeker is omtrent de zaek in gefchii. Het is dan, denke ik, klaer, dat de Joden voor lang gewoon waren, de menfchen te doopen, of in •water te wasfehen, na dat zij de zelve befneden hadden. Dit was hunne gewoonte omtrent 1160 jaeren na Christus, toen Maimonides en Rabby Salomon in bloei waren. Dit was hunne gewoonte op het einde der vijfde eeuw, omtrent welken tijd de Babylonifche Talmud werd opgefteld; En mogelijk is dit hunne gewoonte geweest in de derde Eeuw, in wier midden men in 't gemeen denkt, dat de Jerufalemfche Talmud is ten einde gebracht (*_). Maer voor dat tijdperk is er geen be- ' (*) bbxtorf ftelt dit omtrent het jaer 230. Zie Symg. Judak. c. 3. p. 60. Edit. Bafil. 1661. Mr. whist on nochtans plaetstditin het jaer 369.Zie Chroxolog. Tables,Cent. 19. scalig e r in 370. Zie de emendat. Temp.' 1. 7. p. 323. en andere in 422. Zie wolfii Pmfaüo ad Biblioth. Heb. p. 28, Met deze" laetfie ftemt Dr. gul overeen, wiens finaek in Rabbijnfche geleerdheit wel bekend is, en wiens Verhandeling over dit onderwerp der Joodfche Aenkomelingen ik die geenen ernstig aenprijze, die dit ftuk breedvoeriger wenfehen omwikkeld te zien.  DER J00DSCHE AENKOMELINGEN. 22$ bewijs, dat eenig- Joodsch Schrijver iets over deze xm. zaek gezegd heeft. Laet ons nu onderzoeken, wat men uit deze pas aengehaelde Schrijvers kan bij een zamelen, zoo nopens hun eigen gevoelens dezer Plegtigheit, als met opzicht tot den aert en hoedanigheit der zelve, de daer toe bevoegde voorwerpen, en der zeiver verp'igting. En dan neige ik tot de gedachten, dat men bij naeuwkeurig onderzoek bevinden zal, dat er uit hunne berichten weinig meer met zekerheit opgemaekt kan worden, dan't geen alleen ontdekt, dat er zoo iets plaets had, 't welk wij reeds toeftemden. Wat de natuur en hoedanigheit dezer Plegtigheit aengaet, hieromtrent blijft er, 't zij men die Plegtigheit enkel aenmerkt als een plaetsvulling der Befnijdenis , of als een Inwijings-teken, van de Befnijdenis onderfcheiden, geen twijfel over. Uit den Talmud fchijnt het te blijken, dat zij de zelve in het laetstgemelde licht bcfchouwden (*), en nochtans kan men uit eenige omftandigheden met goede redenen gisfen, dat zij dit alleen aenzagen als eene wasfching, door hunne Oudlten voorgefchreven, om hen te reinigen van de befmetting, door de wond der Befnijdenis veroorzaekt; want zij merken het bloed der Befnijdenis aen als befmettelijk, en deze wasfching werd (•") „ De Aenkomelingen treeden niet in het Verbond dan door Befnijdenis, Doop, en Befprenging van het Woed." Cenuf ra Ealylon. ad tit, Cherithath. c. 2. P  g26 onderzoek n - e den doop xiii. werd aenbevolen, als moetende gefchieden , na Srief. dat de wonde der Befnijdenis geheeld was (*). Wij- (*) De Talmudisten, Maimonides, enz. fpreken van den Doop »ls volgende op de Befnijdenis en na dat de wend van het lid genezen is. maimoniues lfuri Bia, c. 13, 14. en talmud Bab. Masf. Jev. fol. 47. „ Het is klaer genoeg (zegt Dr. gale) „ dat zij op eenig zoodanig denkbeeld (dat is der reiniging van de „ befmetting) gewasfehen wierden, na dat de wond der Befnijde5, nis geheeld was; gelijk ook nog heden bij de Mohammedaes, nen gefchiedt. En deze befmetting fchijnt veroorzaekt le zijn „ door het bloed der Befnijdenis, want dus verklaert dc Chal„ deeuwfehe Uitlegging, die onder Jonathans naem gaet, de woorden, Ezechiel XVI. vers6. van het bloed der Befnijdenis, „ van 't welk god vers 9. zegt; dal Hij hen waschte en reinigde; en de Joden bezigen de woorden in hun tweeden zegen na de Befnijdenis in den zelfden zin. En d.ifnvm, 't geen aenmer„ kenswaerdig is, werden zelfs alle, die Joden geboren wienlen, 5, met dezen Doop gewasfehen, uitgezonderd de Vrouwlijke kun„ ne" zoo als Dr. hyde insgelijks acntekent (in de Aent. 39. ad Bobov.Tract. de Tarcarum LiS'mrgir., p. 22,") , die niet.be. „ fneden waren, werden niet gewasfehen, ten zij ze van ek'ers 5, befmet waren; en dit toont duidelijk, dat er een Doop nuodig „ geoordeeld werd uit hoofde der Befnijdenis, of eenige daar„ door verohzaekte befmetting ; anderzins zouden zij, die be„ fneden waren . niet verpligt geweest zijn tot eenen Doop, van 1, welken andere, die niet konden befneden worden, verfchoond „ bleven. „ Nu dan (voegt er de Doctor bij), waerom zou men „ den Talmud niet verftaen als bedoelende alleen dit wasfehen „ van de befmetting door de Befnijdenis ? Dit moest gefchieden , „ zoo dra de genezing der wonde volbracht was; en dus wordt er van gefproken in den Talmud. Zij zijn dan de zalfde ten aenzien van den tijd, en ik begrijpe niet, hoe iemand-op een ,> en den zelfden tijd met twee verfchillende wasfehiugen kon ge„reinigd worden." Dr. gale's Ref.tctions on Mr. WtilFs Hit. ttry of Infant-Baptism. p. 328, 329.  DER. JOODSCHE AENKOMELINGEN. £27 Wijders; wat de voorwerpen dezer Plegtigheit xht; aenbclangt, of zij hunne als eigenlijke Joden gebo-BR-I£F« rene Kinderen, dan alleen dc "Aenkomelingen en der zeiver Kinderen doopten, is uit hunne berichten niet tferl volle duidelijk optemaken. Hunne redeneerwijze omtrent dit Gebruik, zoo wel als van dat der Offerande, uit nomeri XV, 15. gelijk gij zijt, zoo zal c!t vreemdeling zijn, C*J geeft welligt eenige acnleiding tot het eerfte, gelijk ook Dr. hammond, zoo niet Dr. lightfoo r, het fchijnt begrepen te hebben Q\\ Terwijl in tegendeel hunne algemeene gewoonte, om van den Doop te fpreken met opzicht tot hunne Aenkomelingen, iemand weder zou doen denken, dat deze plegtige verrichting alleen tot dezen bepaeld was; volgens 't gevoelen, zoo ik meen, van den grooten se ld en. Voorts is het blijkbaer, dat zij verfchillend dachten nopens de verpligtingen tot deze plegtige gewoonte. Sommige hielden ftaende, dat het voldoende was, als iemand de Befnijdenis had ondergaen; anderen, dat hij geen volkomen Jood kon zijn, tenzij hij , en befneden, cn gedoopt, was geworden (§> „•..., ,. in! (») maimonides lfuri Biet c. 13. (f) Zie de reeds aengehaclde plaetfen uit 1.iohtfoot er» hammond, p. 187. bijzonder die van Dr. Hammond, welke van den joodfchen Doop fpreekt als „ van eene Plegtigheit ter „ inwijing van allen, bijzonder van de Aenkomelingen." (§) Dus zien wij in den Babylonifchea Talmud de zaek deZer wijze betwisteu ! „ Van hem, dje befneden, en niet „ gedoopt was, zegt Rabby Eliczer, dat zullt -een een aenkoP 2 „ me-  228 ONDERZOEK NAE DEN doo? XTJl. In zoodanig eenen ftaet van onzekerheit zijn wij ÏRief. gelaten omtrent alle deze Hukken door die zelfde Schrijvers, op wier Gezach men zich gemeenlijk beroept ter ftaving van het denkbeeld , dat de Joodfche Inwijings-Doop ten tijde van onzen Zaligmaker algemeen plaets had. Wijders verdient het hier onze opmerking, dat eenige der Joodfche Rabbijnen duidelijk te kennen geven, dat zij zoo eenë Inwijings-Plegtigheit noch kenden, noch goedkeurden ; befchempende den Christelijken Doop als een nieuwe Piegtigheit, op geene reden gegrond, maer em louter grillig bedrijf. Dr. galk heeft hier verfcheidene plaetfen toe bijgebracht, die zulks bevestigen (,*). Laet ons nu zien, of er eenige andere Schrijvers zijn, die van deze Gewoonte fpreken. Dr. hammond haelt eene plaets aen uit Arrianus den Wijsgeer, die van zulken, die echte Joden gerekend werden,fpreekt als van,/Mw'""*» gedoopien (f). Maer elk, die bedenkt, dat arrxanus eerst 150 jae- „ tnelins was. Om dat wij vinden (zegt hij), dat onze Vaderi ren (Abraham, Balk, en Jakob, enz.) befneden, en niet „ gedoopt, waren. En van hem, die gedoopt, en niet befne' „ den was, zegt Rabby Jtfua. dat deze een Aenkomeling is; „ omdat, zegt hii, wij weten, dat onze Moeders gedoopt, en „ ï.iet b'fneden, zijn. Maer de wijze man verklaarde, dat hij, „ die niet zoo wel gedoopt als befneden w«, voor gten rien„ kOTieling is te houden." Gemara ad tit Jevamoth. c. 4 (*) Zie oale's refiections on Mr. WaWs U'ulury } (of Be.'eeJUngen over den Kinderdoop")- p. 32.9«—-Ui' (t) Disftrt. in Epictet. 1. s, e. 9.  DER. JOODSCHE AENKOMELINGEN. 2C(J jaeren na Christus leefde; dat het geen hij zegt zien xnr.. kan op de raeenigvnldige wasfchingen onder deur1e5'JJoden in gebruik, ter zuivering van wettifche bejfmetringen; en hoe het,bekend is, dat de HeidenIfche Schrijvers dikwijls de Joden en Christenen : met elkander plegen te verwarren; fprekende ge. fneenlijk van de laetfte met den nacm der eerfte, zoo als uit verfcheidene plaetfen bij suetünius, itacitus, en andere getoond kan worden; èlk(zegik), die dit alles bedenkt, zal er door overtuigd worden , dat deze plaets geenzins van kracht jis, om te bewijzen, dat de Doop, a's eene Ini Wijings-Plegtigheit, ten tijde van onzen Zaligmaiker en zijne Apostelen, bij de Joden heeft plaets i gehad i Daer is nu nog overig aentemerken, dat er van de- ' (*} Dr. owen denkt, dat arrianus bier zeer Mijkbaet (fpreekt van de Christenen , en dat dus deze plaets geen bewijs oplevert voor den Doop der Aenkomelingen. Zijne woorden zijn.L Quem locum frustra quidem adducunt, ut probent, Judasos ritu L Baptismi uti folitos fuisfe, cum appertisiime de Christianis lo;„ quatur Philofophus." owen Theologoumen. 1. j. e. 9. p. xcg. :En Dr. JENNings zegt in zijn Joodfche Oudheden: „ Het is L waerfchijnlijkst, dat Arrianus de Christenen in de bijgebrachte „ plaets bedoelt, om dat erin zijnen tijd veele Aenkomelingen tot het ^ Christendom, maer weinige tot het Jodendom werden toe»edaen.— Behalven dit is het ook hoog wae; fchijnlijk , dat hij, zoo, hij van L de (ootifche Aenkomelingen gefproken had , van de Befnijdeni* y gewaegd zou hebben, waerom zij veel meer van de Heidenen j«> befchempt werden dan om den Doop, die zoo zeer vreemd mi niet w,s van fommige piegtigheden ter reiniging onder de Hsidenen." VoU J3 c. 3. p. i~,3. P3  *oO ONDERZOEK NAE DEN DOOP £riei' d6Zen D°0P der Ae"komelingcn geen gewag ge" maekt worde bij de oudfte Joodfche Schrijvers, zoo als Philo, die in de eerfte Eeuw der Christelijke Jaertelling bloeide; of Jofephus, die in de zelfde Eeuw zijn Gelchiedenis van dat Volk qpftelde, en dikwijls aenleiding zou gehad hebben, om van deze Plegtigheit te gewagen, zoo zij onder hun had plaets gehad. Ook vinden wij er geene melding van in de Mhhna , die omtrent het jaer 219 na Christus werd bijeengezameld; of in de Targums of Chaldeefche Uitleggingen (*). Ook is er eindelijk geen één woord van te vinden in het Nieuwe Verbond, in de Aptkrijpbe Boeken, of in die van het Oude Verbond. Wie nu, die overweegt , hoe natuurlijk men onderftellen moet, dat de meeste van deze Schriften, zoo niet alle, er van gewag zouden maken, zoo deze Plegtigheit in zoo vroege tijden plaets had gehad, als veele Voorftanders van den Kinderdoop vastftellen, moet niet toeftaen, dat dit ftilzwiigen een fterk innemend bewijs oplevert voor het tegendeel , en ons doet vermoeden, dat zoo eene Inwrings ■ Plegtigheit in 's Heilands dagen geheel geen plaets had gegrepen. En O Zie buxtorf. Synag. Judak, cap. 3. p. 52. Mr. vvall zegf wel: „ het is nier alleen in de Gemara, maer in den tekst van de Mishna zelv.-." MaerDr. cui, heeftdeztn misflag doen blijken in zijne Verhandeling over den Doop der Joodfc/it ySenksmslinden, p, 37'  DER. JOODSCHE AENKOMELINGEN. ife En zoo dit niet; zoo er geen Doop in die Eeuw xHfc in -zwang ging; zoo altans hier van geen voldoend BS*f: bewijs te vinden is, zoo vervallen alle de redeneeringen, die de evengemelde Verdedigers van den Kinderdoop daer uit pogen te ontleenen CO- Maer, toegeftaen zijnde, dat deze Gewoonte zoo vroeg plaets had, als men voorwendt, erkent men nochtans van alle kanten, dat zij geenzins fteunde op eenig Godlijk Gezach, maer alleen op die overleveringen der Ouden, waer van zoo dikwijls in de Heilige Schrift met afkeuring i*i fo>n adübeo! nl oos i&lIS Ji» /ïwIciloSf511 (»•) Dr. jennings zegt in zijne Joodfche Oudheden : „ Na l .lies blijft er over, dat men bewijze, niet «Heen, dat deChris» telijke Doop in de plaets van dien der Aenkomelingen is fhgfe fteld, maer ook, dat de Joden eenigen zoodanigen Doop faad„ den in den tijd van onzen Zaligmaker; de vvoegfte berichten, die wij daer van hebben, zijn in de Mishna en Gemara." Wat de Mishna aengaet, heeft Dr, gill overtuigende getoond, dat er geen bericht van in dezelve te vinden is. Dr. jennings zegt wijders: Daer ombreekt te veel waerfchijnlijkheit, dat die „ gewoonte zoo oud was als de leeftijd van onzen Zaligmaker, „ dan dat ik zou denken, dat zij kan worden bijgebracht, om J3 er eem> bewijs ten aenzien van den Christelijken Doop op te „ .ronden." .Vol. I, p. 136, fS8« Sfr' fpreekt ook Dr. owen: „ De Inftelling der plegtige gewoonte van doopen 0™der de „ Joden; is nergens in het Oude Verbond te vinden; daer is geen „ dén voorbeeld voor handen ; en gedtiurende den Joodfchen „ Kerkftaet was die nimmer in gebruik bij de aenneming der l Aenkomelingen; noch bij Philo, noch bij Jofcphus, noch bij „ Jefus Syrachs Zoo» , noch in de EuanscUfche Gefchicienisfen „ ontmoeten wij iets , dat daer nae zweemt." Zie Thcolo£oumcn. I, g. Dip esf. I. p. 44?. P 4  £32 onderzoek nae den doof snr. en verachting gebroken wordt. En is het waerSrief. ichijnlijk, dat onze Heere eene Plegtigheit, die oirfpronglijk was uit onkunde en bijgeloof, tot den grondflag of het voorfchrift zou gemaekt hebben eener Christelijke Inftelling ? Zou Hij zich dezer wijze hebben willen fchikken naer de bijgeloovige Joden, ten zelfden tijde, dat Hij hunne Hoofden of Leidslieden zoo ftreng berispte over hun ftout invoeren van nieuwigheden in den Godsdienst, en het leeren van Leeringen, die geboden van menfchen waren ? Behalven dit alles, zoo de Joodfche Doop het voorfchrift of beginfel was van den Christelijken , levert deze ftelling natuurlijk en gereed een gevolg op, dat voor de zaek der Voorftanders van den Kinderdoop geheel ongunstig voorkomt. Immers toegeftaen zijnde, dat er zoo een gewoonte was, moet zich de zelve, of uitgeltrekt hebben tot de Kinderen der echte Joden , zoo wel als tot de Aenkomelingen en hunne Kinderen, of zij moet bepaeld geweest zijn tot de laetftcn. Strekte zij zich tot allen uit, dan kwam de Christelijke Doop ih de plaets van den Joodfchen doop, en niet van de besnijdenis, zoo als de meeste Verdedigers van den Kinderdoop met grooten ernst ftaende houden; en dus raekt het bewijs, uit die ftelling ontleend, geheel aen een kant, ten zij men zou willen zeggen, dat deze ééne de plaets bekleedde van twee oude Piegtigheden. Of was zij bepaeld tot de Joodfche Aenkomelingen  DER JOODSCHE AENKOMELINGEN. 2g§ gen en hunne Kinderen, dan fchijnt het gevolg xm^ zeer natuurlijk, dat fommige hier uit getrokken hebben; ik meen, dat de Christelijke Doop alleen gefchikt was, om toegediend te worden aen de eerfte Aenkomelingen tot het Christendom en hunne Kinderen; of ten minften tot zulke perfoo nen en hun kroost alleen, die in eenige Eeuw of Land allereerst hét Euangelie aennemen en belijden. Een gevolg, dat noch Mr. A. noch eenig ijverig Voorftander van den Kinderdoop zal toeftemmen, hoe natuurlijk het ook voorkome.". - Zie daer, Eerw. Heer, wat Dr. S. op dit bewijs heeft aentemerken; en waaruit het mij voorkomt, dat de ftelling, „dat de Christelijke Doop, gegrond zou zijn op den Joodfchen," meer bewijst dan de Voorftander van den Kinderdoop wil, dat bewezen worde, en dus zo weinig tot zijn oogmerk dient, dat ik het verflandig zou achten, zoo men dit van die zijde geheel liet varen, üok drukt er zich Mr. A. in het begin zijner Verhandeling zoo over uit, als of hij er zeer weinige, zoo al eenige,kracht in Helde: „ fommige (zegt hij) heb„ ben onderfteld, dat de Doop door Christus aen,, genomen , en door zijne Apostelen geoefend „ was, om zich, voor eenen tijd , naer denaert ,, en gewoontens der Joden tefchikken, die aen „ den Doop der Aenkomelingen en veele andere „ wasfehingen, in en voor den tijd van onzen Zaligmaker, gewoon waren. Maer zoo dit zoo ware, zouden zij den zeiven bepaeld hebben tot P 5 » den  234 ONDERZOEK NAE DEN DOOP xm' „ den Doop der zulken, die van joden Christe» BRIEF. ƒ ,; nen werden. .Kaft qooii 3jl:;;3iJ.-aJ o'> «b tf ii »ip Ondertusfchen late ik UEerw. oordeelen, hoe weinig het dan ter zake dient, uit den Doop der Joodfche Aenkomelingen afteleiden, dat het, „ terwijl er reeds zo eene Gewoonte ten dien „ tijde onder de Joden heerschte, niet vreemd „ geacht kan worden, dat er in 'sHeilands be„ vel aen zijne Apostelen geen bijzonder gewag „ gemaekt wordt van jonge Kinderen, naerdien „ zij, uit de algemeenheit dezer Gewoonte, na„ tuurlijk• moesten denken, dat Hij even zoo ,, wel jonge Kinderen als anderen in dat bevel „ op het oog had." Immers deze . redeneering rust, ten minften eenigermate , op het denkbeeld, 't welk mij, zoo wel als Dr. S., als een groote misvatting voorkomt, dat „namelijk, onze Heere zich hier in dacht te fchikken naer de gebruiken der Joden." Waer bij nog komt, dat, zoo er geen reden was, om van jonge Kinderen te fpreken, daer zulks van zelve volgde, er dan even min reden was, om zoo eenen bijzonderen last te geven tot doopen in 't geheel; daer zulks even zoo wel kon begrepen worden. Maer, werd het noodig geacht, den Doop intertellen, zoo moest men ook verwachten, dat de bevoegde Voorwerpen tot den zeiven met gelijke juistheit befchreven wierden, waermede de Inftelling zelve gefchiedde. Was eene vroegere gewoonte genoeg, om allen  DER J00DSCIIE AENKOMELINGEN. a3*> len twijfel 'weg te nemen omtrent de bevoegde xnï. voorwerpen, hoe veel natuurlijker mogtmen danBR1EEV onderftellen ,dat de. Apostelen den Doop van Joannes tot hun geloide verklaerd zouden hebben dan dien der Joden ? Ondertusfchen is het buiten twij; fel klaer, .dat Joannes geen Kinderen doopte. 't Is waer, men zal van den anderen kant zeg! gen, dat het heerfchcnd ■ gebruik onder de Joden, ■ om ook Kinderen te doopen, het voor den Zaligi maker noodzaeklijk zou gemaekt hebben, dit uitl druklijk te verbieden, zoo het zijn wil geweest' I ware , dat de Kinderen niet gedoopt wierden ;' i maer daer tegen vraegt Dr. S. „ Zou het dan niet t even zoo , ja nog meer , noodzaeklijk geweest | zijn , uitdruklijk te verbieden , dat de jonge Kinderen aen het Heilig Avondmael' deel kreej: gen; daer deze Plegtigheit onderftéld wordt ge|i komen te zijn in de plaets van het Pafcha, waer t toe zoo wel de Kinderen als de overige van het | Huisgezin werden toegelaten ? " Na alies blijft het mij ten minftën zeer twijfelj achtig , of de Joodfche Inwijings-Doop wel in I 's Heilands tijden plaets had; en zoo dit niet, kan er j: altans niets uit dezen grond bewezen worden. En j: toegettaen zijnde, dat de Joden ten dien tijde al gewoon waren, hunne Kinderen na de Befnijdeji nis in water te wasfchen, (waer tegen ondertusI' fchen vrij wat is intebrengen, maer het zij zoo,) I dan is het klaer , dat zij zulks niet deeden op ! Godlijk gezach; en het is niet waerfchijnlijk, dat I . on-  2g5 ontiehz nae den doop der. aenkomel. xul onze wijze Leeraer een op overlevering rustend brief.gebruik tot den grond zou leggen, en ten voorfchrift nemen van eene zo nadruklijke Inftelling. In. één woord, daer Jefus reden vond, om den Doop zoo ftellig te bevelen, moest men ook verwachten , dat Hij de voorwerpen tot deze Plegtigheit met de zelfde naeuwkeurigheit zou omfchrijven, als. de Plegtigheit zelve. Ik vertrouw derhalven, dat Uterw. of ook geene kracht zal ftellen in de redeneeringen van den Jood chen tot den CtiristelijkemDoop; of in ftaet zal zijn, dezelve met bondiger aenmerkingen te ftaven, en de opgegeven zwarigheden opteruimen* Het welk dan verwachte te vernemen, terwijl ik met hoogachting blijve, èerwaerdig heer! UEerw. DWD. p. a VEER*  VEERTIENDE BRIEF. IER.WAER.DIG HEER! Toen ik in den aenvang van mijnen laetstvoorgaenden Brief UEerw. een verflag wilde BR geven van het geen mijne beide Schrijvers zeggen : nopens die bewijzen , welke men ten voordeele van den Kinderdoop ontleent uit de Gewijde Gej fchiedenisfen van het Nieuwe Verbond, werd onzen aendacht als ongevoelig afgetrokken tot een ander onderwerp; ik meen den Doop der Aenkomelingen onder de Joden, dien men opgeeft als i een voldoende reden, waerom onze Zaligmaker en j zijne Apostelen niet zoo veel omtrent het recht der jonge Kinderen tot deze Christelijke Plegtigheit gezegd hebben, als men wel kon wenfchen. Tans gaé ik voort, om te onderzoeken, hoe ver men met Mr. A. kan zeggen: „ Nochtans s, zwijgen de Euangelie Schriften hier niet geheet „ van." Na alvorens nog i.engemerkt te hebben, dat Dr. S. op dit zeggen , „ zij zwijgen niet , geheel!" met reden vraegt: „Is dat wel genoeg?" ^oo het waer is, 't geen Mr. A. te voren gezegd had ,, dat de oeffening van den Kinderdoop in de „ Kerk gegrond is op het gezach der Apostelen, „ en dat de Kerk, ook hier in, naer hun Voor„ fchrift is ingericht:" Indien dit waer is, moeten er de EuangeUe-Schriften niet Hechts niet ge- heel  2.38 onderzoek van het bewijs, xiv. heel van zwijgen, maer men zou verwachten, dikbrief. wijls hier van te hooren , voor al in Lukas tweede Boek, de Handelingen der Apostelen. Maer het is er gansch anders mee gelegen. Wij hebben reeds gezien, dat er naeuwlijks ééne plaets wordt bijgebracht, die den Kinderdoop zou bevelen, en dat die, welke men daer toe bijbrengt, den zei-' ven veel eer fchijnt te verbieden dan aentepri zen. Ondertusfchen is het zeker, dat zoo men die evengemelde Helling, dat „ deze oefening der Kerk op het gezach der Apostelen fteunt," met voorbeelden zal ftaven, en dus het gebrek van een letterlijk bevel vergoeden, de bewijzen dan klaer, ftellig, en onderfcheiden zijn moeten; het is niet genoeg, ons té zeggen: dat de Apostelen nogelijk, of dat zij waerjchijnlijk, Kinderen doopten Gisfingen doen hier niets'af. Bewijzen, die alleen op zoo eenen grond fteunen , zijn onvoldoende, en konnen gceir onpartijdig Onderzoeker die voldoening geven, die de herhaelde ftellige verzekering ons doet verwachten." Dan, laet ons zien, welke deze bewijzen zijn. Gij verwacht hier zeker geene andere,' dan die 'plaet* fen , waer in de Apostelen gezegd worden , huisgezinnen gedoopt te hebben; gelijk in \ geval van Lydia,van Stephanus,cn den Stokbewaerder. En waerlijk, zoo men bewijzen kon, dat het woord Huisgezin noodzaeklijk jonge Kinderen influit, en dat de fpreekwijze, dat de 'Huisgezinnen ge' doopt Merden, noodzaeklijk 'moet te kennen geven, dat elk, die tot de zelve behoorde, ecdooot wierd; of,  UIT DE GEDOOPTE HUISGEZINNEN ONTLEEND. 2-Q of, zoo het uit de omftandigheden der hier be- xiv. doelde gevallen kan bewezen worden, dat er jon-BR-IEf'' ge Kinderen in die Huizen geweest zijn, en dat het ongerijmd is, te denken, dat deze niet gedoopt zouden wezen •, Zoo deze, of een van deze, voorftellen te bewijzen zijn, zou ik hier veel ge'wigt in ftellen, en denken, dat het Apostolisch j:gezach, dat dan in deze voorbeelden doorblinkt, igeftaefd, en dat de Kerk in vervolg van tijd zich ïn dezen naer hun voorbeeld gevormd heeft; maer zijn zij niet te bewijzen is het tegendeel daer i van blijkbaer, dan verdwijnt hier weder het Apos: tolisch gezach voor den Kinderdoop geheel en al i van voor mijne oogen. Wat het eerfte betreft , niemand , die Hechts een natuurlijk gezond verftand bezit, zal ftaende jhouden, dat elk huisgezin jonge Kinderen be;vat. Men gae maer eens eenige huisgezinnen nae, üie ons bekend zijn, en het grooter getal van dezen Jzal bijna altoos beftaen , of uit man en vrouw, ;'en dienstboden; of, zoo er Kinderen zijn , dan luit zulke Kinderen, die de jaeren der kindschheit te boven zijn. Altans het is zeker, dat, zoo niet het grooter, ten minften een zeer groot deel der ^Huisgezinnen geen jonge Kinderen bevat. I Wijders wordt het algemeene woord Huisgezin [dikwijls gebruikt, daer Hechts een deel van het izelve bedoeld wordt. Dus lezen wij O dat £u : L i , . . ■ ka* I .(.*) I SAMÜEL I, 21.  Ö40 onderzoek van het bewijs, xiv. kanamet zijn GANSCifE huis optoog om te offebrief. mi; terwijl het in 'c vervolg blijkt, dat zijne vrouw Hanna met den jongeboren Samuel te huis bleef. Dus bli kt, dat, fchoon er veele huisgezinnen zi n met jonge Kinderen, en fchoon fomtijds, wanneer er van huisgezinnen gefproken wordt, alle de leden, waer uit de zelve beftaen, hoofd voor hi.ofd bedoeld worden , er nochtans aen den anderen kant veele huisgezinnen zijn, zonder jonge Kinderen, en fomtijds van een huisgezin, ja van het ganfche huis wordt gefproken , daer alleen een gedeelte bedoeld is. En 't is derhalven wat zeer voorbarig, met Mr. A. te zeggen : „ Wanneer ,, er verhaeld wordt , dat er Huisgezinnen ge„ doopt zijn door de Apostelen, is dit het zelfM de> als of er gezegd wierd, dat zij Kinderen „ doopten." 't Komt hier voor al daer op aen, of er in de gevallen zelve eenige omftandigheden plaets hadden, waer uit men met zekerheit kan befluiten, dat er jonge Kinderen in deze Hui-gezinnen waren, en dat het ongerijmd is, te denken, dat deze niet gedoopt zijn. Het geval van Lydia komt eerst voor, on, daer het verhael kort is , zal ik het in zijn geheel opgeven: en een zekere Vrouw, Lydia genoemd, een purper-verkoopfler van de Stad ■Thyatira, die God eerbiedigde, hoorde ons; wier hart de Heere opende, dat ze lettede op 't geen van Paulus gezegd werd. En. als zij gedoopt was, en haer Huisgezin, verzocht zij ons, zeggende: zoo gij mijden Heere getrouw acht, komt in mijn huis, en ver-  UIT DE GEDOOPTE HUISGEZINNEN ONTLEEND. 24X XIV. verblijft daer. En zij drong ons (*). Zoo men nu BRIÉR bet ftraks gezegde omtrent de meeste, of altans veele, huisgezinnen in aenmerking neemt, zal het gebruik • van dit algemeene woord hier geenzins bewijzen, dat Lydia jonge Kinderen in haer huisgezin had, en dat deze gedoopt zijn. Mr. A. vraegt hier wel : „ waer uit beftond „ dan haer Huisgezin , zoo zij geene Kinderen „ had ?" Het antwoord vanDr. S. is zeer natuurlijk; uit dienstbacre, of zulke, die haer in haeren handel ten dienste (tonden. Ondertusfchen moet men erkennen, dat er geert één eenige omftandigheit in het ganfche verhael is, om het denkbeeld inteprenten, dat zij Kinderen in haer Huis had. In tegendeel zijn er, die veel aenleiding geven tot een tegenoverftaend befluit. Het is zeer waerfchijnlijk, dat zij. ongehuwd was; want daer wordt niet alleen niets van haeren Echtgenoot gefproken, maer het beroep en Huisgezin worden de haere genoemd. En daer zij van de Stad Thyatira was, fchijnt het wel, dat zij te Philippi Hechts als vreemdeling huisvestte (t ; en indien dit zoo geweest is, is het zeer on- (*) HANDELINGEN XVI, 14, 15. Cf) wolfius denkt, dat zij niet de wijzé der handelaers, voor al onder de Joden, met haere waeren van de eene nae de andere plaets rondsom reisde , maer te Thyatira haere vaste woonplaets, en uit een ander gewest haeren oirlprong gehad heeft; „ Curtron credamus, eam more mercantium, Judïeis imprimis  242 ONDERZOEK VAN HET BEWIJS, xiv. onwaerfchijnlijk, dat zij, zelfs fchoon ze al KinBRIEF,derenhad, die over de Egeè'fchezee op zoo verren afftand zou hebben meegevoerd. Zeker konnen wij hier wel niet worden, maer er is inderdaed meer reden, om te gelooven, dat zij geen jonge Kinderen gehad heeft, dan het tegendeel. Mr. A. fchijnt er op uit te zijn, om ons te overreden, dat haer Huisgezin gedoopt werd op, of, om haer geloof, en plaetst haer bekeering en Doop in zoo een verband, als dit denkbeeld best kon begunstigen , makende dit éénen volzin. „ Als haer „ haer hart geopend werd, om het woord te ont„ vangen, werd zij gedoopt en haer Huisgezin." Terwijl in tegendeel haere bekeering vermeld wordt in het 14de, maer het andere in het I5 MATTHEUS XIV, 21. Q 5 VIJF-  VIJFTIENDE BRIEF. èerwaerdig heeri xv brief. Tk twijfele niet, of mijne vorige Brieven behel1 zen, zooniet alle, ten minfte de voornaemlte bewijzen, die men uit de Heilige Schrift pleegt te ontleenen ter fiaving van den Kinderdoop \ en ik ben, na rijpe overweging van 't geen de Heeren A. en S. voor en tegen die bewijzen pp Schriftuurlijke gronden bijbrengen, en zoo lang de gezegdens van den eerften door UEerw. of iemand anders niet fterker aengedrongen en met andere bewijzen onderfteund zijn, zoo lang (zeg ik) ben ik van gedachten, dat er geen bevel of voorbeeld in de gewijde Godfpraeken voorhanden is, 't welk deze Plegtigheit zoo rechtftreeks en duidelijk aenbeveelt, als omtrent zoo een ftelligen pligt van onzen wijzen en Godlijken Wetgever te wachten ware. Is er dit niet, zo leidt mij mijn groote beginfel, als Protestantsch Christen, die de Heilige Schrift voor den eenigen beflisfchenden regel houde van mijn geloof en leven, van zeiven, om van den Kinderdoop aftezien; als 't welk geenzins toelaet, dat ik eenigGodlijkgezach toeè'igene,of aen de oud heit , of aen de algemeenheit van eenig Kerkgebruik, of gevoelen, zoo dit niet teffens op het alleen onfeilbaar gezach der Euangelicof Apostolifche Schriften rust. Me»  0NDERZ. NAE DE OUDH. VAN DEN KINDERDOOP. 251 Men behoorde dit foort van bewijsredenen voor xv. de Roomfche Kerk overtelaten, die het zoo noo-nR1EF* dig heeft, maer die er ook teffens zoo gelukkig mee flaegt, om het gemeene volk aen haer gezach te binden, en tot eene gewillige onderwerping aen haere menigvuldige eigenwillige Godsdienstpligten en op menschlijk gezach fteunende Kerkgebruiken overtehalen. Dan, hoe weinig het .bij eenen Protestantfchen Christen zou uitdoen, fchoon men ook allergelukkigst fiaegde, om de oefening van den Kinderdoop zelfs zoo oud te maken als de eerfte Eeuw der Christen-jaertelling, en zoo algemeen te maken als het Christelijk geloof in en na die dagen, zoo lang zij den ftempel mist van het Godlijk gezach der gewijde Schriften, — zal ik echter voortgaen, om UEerw. ook medetedeelen, wat mijne Schrijvers ook hieromtrent te berde brachten; te meer nog, daer zelfs het onpartijdig onderzoek daer van mijne twijfelingen over , en bezwaeren tegen, den Kinderdoop veel eer vergroot dan verminderd heeft, en ik kan niet nalaten , de edelmoedigheit van den Doopsgezinden Lecraer te roemen, als hij de moeite neemt, om den Hr. A. ook als op de hielen te volgen in elk bewijs, dat deze voor de oudheit en algemeenheit van deze Kerkgewoonte met veel vertrouwen voordraegt. „Ik hebbe, zegt Dr. S., geen denkbeeld, dat dit onderzoek de zaek, die ik bepleite , eenigzins zal te kort doen, maer ben integendeel overtuigd, dat het de zelve zal bevoordeclen. Het is der do-  2^2 ONDERZOEK NAE DE OUDHEIT er^f'p d0,i"g' Seenzins aer waerheit, eigen, het onderhoek te ontduiken; en hij, die een ftuk in gefchil wil beüisfchen, terwijl hij van de gocdhe't zijner zaek overtuigd is, weet zich zelfs van de tegenwerpingen zijner Partijen met vrucht te bedienen, om zijn gevoelen te handhaven. Waerheit is altoos volmaekt beftaenbaer met zich zeiven, en, fchoon van ter zijde acngevoerde omftandigheden zoo vermomd, of op eene vernuftige wijze konftig in zoo een licht geplaetst konnen worden, dat ze, voor eenen tijd, de kiaerltc blijken voor eene wezenlijke gebeurdtenis verzwakken, zoo dra men die omftandigheden nochtans ter deege doorziet, zullen ze niet alleen ophouden dit gevolg te hebben, maar zelfs medewerken ter opheldering dier blijkbaerheit, waer voor ze eerst zo ongunftig fcheencn. Hierom dtlrve ik, ja ben ik zeer geneigd, om, in een vrij onderzoek te treden van alles, wat men voor dé oudheit en algemeenheit van den Kinderdoop heeft ter bane gebracht." Nopens de oudheit dan begint Mr. A., met ronduit ftaende te houden, dat de Kinderdoop in de eerfte Eeuwen der Christenhcit geoefend werd: „ De zelve is (zegt hij) in alle eeuwen „ aengenomen." Hier tegen merkt Dr. S. voor af nog aen: „ alware het,, dat men twee of drie voorbeeldden van zoo vroeg een tijdperk a's de eerfte of tweede Eeuw kon bijbrengen , 't welk ik mij ech-  VAN- DEN K I N D E K. D O O 1'. 253 echter verzekerd houde, dat men niet kan doen, XV. maer, al kon men dit doen, daer uit zou nogBRIEK geenzins volgen, dat onze Zaligmaker of zijne Apostelen de oefening van die Plegtigheit hadden aenbevolen; ten zij men töone, dat zoo eene afwijking van de oirfpronglijke Inftelling in. die vroege tijden zedelijk onmogelijk was. Ik ftae toe, dat dit' naeuwlijks mogelijk, maer niemand zal ftaende houden, dat het volftrekt onmogelijk ware, zoo men bedenkt, welke grove dolingen zelfs al in de tijden der Apostelen de overhand hadden, en hoe ligt het kon gebeu. ren, dat men eerlang zoo veel kracht en waerde ftelde in deze Plegtigheit, dat dit binnen weinige jaeren aenleiding gaf tot zoo eene onfehriftmatige nieuwigheit. Alles derhalven, waertoe het duidelijkst bewijs van zoo eene gebeurdtenis eenen oplettenden en onbevooroordeelden onderzoeker moet opleiden, is, dat het hem aendrijve, om de leer en de- verhaelen aengaende den Doop, zoo als die in de gewijde Schriften van het Nieuwe Verbond voorkomen, bij herhaling te doorloopen; en, zoo dra hij dan overtuigd wordt, dat onze Zaligmaker deze Plegtigheit bepaeld heeft ingefteld voor de zulke alleen, die geloof en bekeering belijden , zal hij zich, als een Protestant , verpligt achten, den Kinderdoop terftond te verwerpen, hoe zeer ook beftempeld met het eerwaerdig gezach der vroeglte Eeuwe. Dan, hoe weinig gelegenheit er is tot zoo eene redekaveling, zal blijken, zoo dra men bij nader  254 onderzoek nae de oudheit brTef onderzock bevindc> dat deze onderftelde o* itf.femng van den kinderjoop in d.e e van allen grond van waerfchijnlijkheit ontbloot is.» Hier toe maekt Dr. S. in 't breede'zijn werk, om te toonen: eerst, dat er geen bewijs in 't geheel is, dat de Kinderdoop in de eerfte, of zelfs in de tweede Eeuw plaets had; ten anderen dat er zeer goede reden te geven is van des zelfs oirfprong op dien tijd, toen de zelve ftand greep; en ten derden, dat het geenzins ongelooflijk, maer volkomen bcftaenbaer was met de gefteldheit dier tijden, te onderftellen, dat de Christenkerk, zelfs zoo vroeg als in de derde Eeuw, vatbaer was voor zoo eene verbastering eener Inftelling van Christus. En zult ge mij niet toeftaen, Eerw. Lieer! dat, zoo deze drie bijzonderheden blijkbaer gemaekt konnen worden, dan dat zoo hoog geroemde bewijs uit de oudheit, H welk van zoo machtigen invloed is op zwakke en bijgeloovige zielen, al des zelfs kracht verliest? Hoe verre Dr. S. hier in flaegt, en dus zijne vorige gezegdens zoo wel kracht bijzet, als een nader licht veripreidt over de geheele zaek, gelieve UEerw zelve te oordeelen. I. „ Daer is (dus begint hij dan) daer is geen bewijs, dat de Kinderdoop in de twee eerfte Eeuwen heeft plaets gehad. Men brengt geen één zeggen bij van de eerfte Kerkvaders, als Barnabas, Ciemens de Romein, Igna-  van den kinderdoop. 255 Ignatius, Polycarpus of Hermas. Het oudfte ge- xv. zach, waer opünen zich mee Mr. A. beroept, is brief. dat van Justinus den Martelaer, die omtrent het jaer 140 na Christus leefde. De plaets, hier bedoeld, is te vinden in de verdediging van dezen Kerkvader,opgedragen aan Keizer AntoninusPius, die eerst na het jaer 150 gefchreven werd. Maer deze, in plaets van tot dit einde te dienen, is er veel eer duidelijk tegen aengekant. Justinus oogmerk in deze verdediging was, de Christenen dier tijden te zuiveren tegen de wreede befchuldigingen hunner vijanden , waer onder ook die verfc'hriklijke befchuldiging was, dat zij hunne Kinderen vermoordden, en een Godloos gebruik van der zeiver bloed maekten in hunne Vergaderingen. Als hij daerop voortgaet met een bericht te geven van der Christenen plegtige wijze van doopen , zou het natuurlijk te wachten zijn, dat hij van de jonge Kinderen fprak, zoo het toen in gebruik geweest ware,de zelve te doopen ;'en wel bijzonder, daer hij zijn bericht aenvangt met den Keizer te verzekeren , dat hij, door het befchrijven dezer Plegtigheit des Doops, de befchuldiging meende voortekomen van onoprecht te werk te gaen in eenig deel zijner verdediging! Maer hij maekt geen het minfte gewag van jonge Kinderen, of van eenige Plegtigheit, die men met, of aen de zelve, oefende. De woorden van Justinus zijn deze: „ Zoo vee- „ le als overtuigd worden en gelooven, dat die din„ gen, welke door ons geleerd en verkondigd worden, waerheit zijn, m zich vervinden, om naer „de  256 ONDERZOEK NAE DE OUDHEIT BRIEF." ff™-* kvCn' worden aengefpoord om God te „ buUen, en met vasten de- vergeving hunner vors, „ ge zonden,aftefmeehen, terwijl wij ons met hun in „ mdden en vasten vereenigen. Dan worden ze nae„ eene plaets gebracht, daer water is, en zij wor„ den wedergeboren, met het zelfde foort van zueder„ geboorte, waer mee wij wedergeboren zijn. Want „ zij zoor den dan, in den naem van God den Va„ der en Heer van allen, en van onzen Zaligmaker „ Jefus Christus, en van den Heiligen Geest, in „ het zuater gezvasfehen. IVant ook Christus heeft „ gezegd: zoo gij niet wedergeboren wordt, kunt „ gij in het Koningrijk der Hemelen niet ingaen," „ enz" (V). Elk ziet dus, dat de woorden, die Mr. A. heeft aengehaeld; namelijk: „ Zij zvorden wedergeboren 1 dü0r den zdfdcn m ofzvijze van wedergeboorte, ■ ■ , ,, als (*) OF»( «V Xli&UTl WfftyJ» ClXilh TltVTCt 1» Vip' •»*•<&«. r£ „, «Wfj, w«:,nt WUf» „„ nfüvpn* «„ri,,. ^k ay„T£e( „p. ^ ^f E,- y-p M8 narps5 Atrwm» GUv , & t: itffai ,„«,, Urt0 Xfifrn „a, y«» . Kpls-»5 -u*a, 'Av ^ auiyt„H)w eu j£ „V,a<,ti i« TH. /S<*r,Xtia, T„ avfet,„,, occ. justin. mjrtï». ^«70£. I, pag. CS, 3p. Edit. Thirlb. Loud. 1722.  VAN DEN KINDERDOOP. 257 4, als wij zelve tuierden wedergeboren," op dc Be- XV. jaerden zien, wier plegtige voorbereiding totden BRIE*k Doop de Martelaer pas te voren omfchreven had; en niet op jonge Kinderen, zoo.als misfehien fommige Lezers van Mr. As. gefchrift zullen denken» van wegen de afgebrokene wijze, waer op hij deze partijdige aenhaling doet, zeggende „ dat Justi„ nus, van de gedoopten fprekende, zegt : ztj_ worden wedergeboren, enz. Sommigen mogen al eens uit deze plaets befluiten, dat dc woorden van onzen Zaligmaker: Ten, zij een meiiscb geboren worde uit water en geest , enz. in die vroege tijden opgevat werden als ziende op den Doop, en dat de Doop, als het Teken der wedergeboorte, toen al in een te fterk licht en als van te veel acnbelang , zoo niet als volftrekt noodzaeklijk ter zaligheit, begon befchouwd te worden; maer, dit toegeftaen zijnde, is deze gevolgtrekking eer gunstig voor de zaek^ die ik ver-, dedige, dan het tegendeel. Want dan worden wij daer door aen den eenen kant in ftaet gefield, onr een waerfchijnlijke reden optegeven van de Invoering van den Kinderdoop, in volgende tijden, gelijkik ftraks nader toonen zal; terwijl men aen den anderen kant uit bet verzwijgen van. den Kinderdoop bij deze gelegenheit, (waer bij dezelve, zoo als ik toonde,naeuwlijks kon verzwegen\yorden, zonder dat dc Schrijver zich aen ontrouw fchuldig maektc)vrij natuurlijk befluiten kan, dat deze daer toe vervolgens aenleiding gevende redekaveling toen" hog'dit Uitwerkfel niet had voortgebracht. R Daer 1  •5? ONDERZOEK NAE DE OUDHEIT xv. Daer is eene andere plaets in het zelfde ftuk van Brief. Justinus, „ waeruit Mr. A. denkt, dat het waer„ fchijnlijk is, dat de Doop aen de Kinderen werd „ toegediend in gehoorzaemheit aen het bevel van „ onzen Zaligmaker: pui»*ua-urt, &c. maekt alle „ Volken tot Discipelen, hen doopende; te weeten „ dié, waer in de Kerkvader fpreekt van eenige, „ die i« irmSat tpaèmtvroït ta xpira, van Kinderen „ tot Discipelen van Christus gemaekt werden." Het woord ,««^ts«« hebben wij reeds in 't breede overwogen, en bewezen, dat deszelfs waere en eigenlijke meening is, te onderwijzen, of door onderwijs Discipelen te maken (*). Dus valt er niet aen te twijfelen, of de plaets van Justinus, waerover we nu fpreken, moet dus vertaeld worden: zij werden van hunne kindschheit af geleerd ofon* derwezen in Christus, even als Timotheus gezegd Wordt, van kindsbeen af de Heilige Schriften gekend te hebben (f). Maer wie, die wel bij zijne zinnen is, zou hier uit befluiten, dat in Justinus tijd de jonge Kinderen gedoopt wierden ? 'T is waer, het zelfde woord, dat in des Heilands bevel gebruikt wordt, komt ook hier voor; maer dit bewijst niets meer, dan 't geen wij gereed toeftaen; namelijk: dat de zoodanige, die in Christus onderwezen, of door onderwijs tot Discipelen van Christus gemaekt zijn, hoe jong zij mogen wezen, gedoopt moeten worden. Dus feilt dan het bewijs, dat (») Ziet den tienden brief, bier voor, bladz. 158-1651 (t) 2 T-iMOTHEus HI, 15.  van den kinderdoop. 259 ,dat Mr. A. bijbrengt, om de oudheit van den Kin- xv derdoop tot de eerfte 150 Jaeren na Christus te urieF. brengen. Het volgende gezach, waer op de Verdediger van den Kinderdoop zich beroept, volgens de tijdorde genomen, is dat van Irenseus, die zijn boek tegen de Ketterijen , waer uit de hier in overweging komende plaets genomen is, onderfteld wordt 4 gefchreven te hebben omtrent 180 Jaeren na Christus. Van Christus fprekende als,, heiligende eiken „ ouderdom des levens door die gelijkheit, die de zeU „ ve droeg aan Hem zeiven,'''' voegt Irenaeus éf bij, „ Want Hij kwam, om door Hem zeiven allen „ te behouden; allen, zegge ik, die door Hem weder* „ geboren worden tot God; pasgeborene, en kleene „ Kinderen, en Kinderen, en jonge luiden, en oudó „ menfchen. Daerom liep Hij eiken leeftijd door, en „ wierd een pasgeborene voor die pas geboren zijn, ,, heiligende de jonggeborenen, een kleen Kind voot ,, de kleenen, heiligende die van dezen ouderdom zijn, „ enz. (*> Dan, het moet ieder vreemd in de oorèrt klinken, dunkt mij , dat een zoo oud Schrijver ala Ire- («) —— omnero setatem fanctificans per iiïam, qua; ad ipfum trat fimilitudinetn. Omnes enim venit per Semetipfura falvnre* ormies, inquavn, qui per Euni renascumur inDeum; infantes, & parvulos, 6V pueros s & juvenes, & feniores. Ideo per omnein venit siatem; & infantibus infans factus, fanctificans infantes: in parvulis parvulus , fanctificans hanc ipfatn habentgft sttatem: &c iren wedergeboorte;» of, gelijk de Apostel het uitdrukt: het bad der wedergeboorte (§\ Wie toch. zou of Irenasus, of den Apostel zoo verftaen , als of ze door dit zeggen meenden, dat Doop en wedergeboorte even het zelfde waren ? Men kon dan even goed zeggen: dat de Doop der bekeeringe, het zelfde is als, de Doop, die de bekeering is Zoo dan 't woord wedergeboorte hier verftaen moet worden in des zelfs waeren zin, en zoo als wij dit ge- 5*' " " P°testatem regenerationis in Deum deraandans disCipults, dicebat eis, &c. iren^us adv. Haref. L. 3. c. 19. ft) «« nu fiitxTlrfiXTti tïs Hf Qiti m,x. ($) TlTüSHI, f.  van den kinderdoop. C63 gemeenlijk verftaen, wat zegt ons dan deze plaets? xvf Niets meer, dan 't geen de Doopsgezinden gaern brief* toeltaen, namelijk „dat Christus kwam om allen „ te behouden, die door Hem wedergeboren wor" den ; 't zij Kinderen of volwasfen menfchen." Want 'de jonge Kinderen konnen wel vernieuwd of herfchapen worden, maer niet gelooven en zich bekeeren. Hier mee vervallen dan ook de bewijzen voor den Kinderdoop ten aenzien der ccrlte 180 jaeren na Christus. Op dat van Irenxus volgt bij Mr. A. onmiddeIijk het gezach van Tertullianus, die niet eerder dan in het begin der derde Eeuw gefchreven heeft. De plaets, die hij aenhaelt, en die ik een weinig breder zal opgeven, dan hij gedaen heeft, is deze: „ Naer elks ftaet, en gefteldheit, en ouderdom „ is het uitftel van den Doop van te meer nut, bij„ zonder voor kleene Kinderen. Want wat noodza„ kets er, dat de Doopgetuigen in gevaer gebracht „ zouden worden? alzoo zij, of door den dood ver„ hinderd konnen worden, hunne beloften te vervul,, len ; of, bedrogen kontien worden door dat het „ Kind een Jlechten aert doet blijken. Onze Hee„ re zegt wel: „ verhindert hen niet tot mij te „ komen ? „Laet hen dan komen, als zij opgroeijen, „ laet hen komen, wanneer zij leeren, wanneer zij , onderwezen zijn, tot wien zij komen moeten. Laei hen Christenen worden ,wannecr zij' bekwaem zijn, „ Christus te kennen. Waerom zou die onfchuldige „ ouderdom zich haesten tot de verzoening der zon- „ den? In tijdlijke zaken handelen de menfchen voorR 4 ■>■> zi«%'  3Ó4 ONDERZOEK NAE DE OUDHEIT tR^EF " ZÏcUigcr; mant ziJ 'Willen h"n aerdfche belangtm ' " nimmer aen de zulken toebet rouwen, welken in dit „ geval een Godlijke fchat wordt toebetrouwd. Laet » hen eerst welen, hoe zij den zueg ter zaligheit be» geeren moeien, op dat gij moogt fchijntn hun gege„ ven te hebben V geen zij begeerden. Om geen min» der reden belmoren ongehuwde perfoonen uitgeftcld te worden, die gevaer hopen , om in verzoeking ge. %, leid te worden; enz. (*}. _ Uit deze plaets trekt Mr. A. dit befluit: „ dat », de jonge Kinderen in Tertuilianus dagen ge„ woonlijk gedoopt wierden.» Maer waro dit zoo, en ware dit van het begin af aen de beftendige en algemeene gewoonte geweest, is het dan waerfchijnliik, dat Tertuilianus zich hier tegen zou hebben zoeken aentekanten ? Of zoo hij zulks al gedaen had, zou hij dan geen meer tijd en moeite te kost gelegd hebben aen de rechtvacr- (») -r, Pro cujMqoe perfbn* conditione ae dispofiuone, etin,„ ;,M.te, cunctatto baptism. u-ilior <-04 tamc|, ^ " p'irvf,s-. cnim "cces* * *m ^0 ,•„. „ ge..? qu,a & >pfi per morraIi.atc.il dcfritucre promiscues fi» „ posfunt, & prove,*,, mnlse indolis falli. Air quidem Oomimis •" „ Noliteillos prohiheread mevenir -" „ Veniant erSo dum adn|Vs_ „ ciinr. yénUnt dum dïscvnt, dum quo veniant docent.ir: fian't „ Chrïstiani quum CHrtVtuM nosfe pntuerint. Quid ftstin.-t'ir-no„ cen« stas ad remfcfionerp peccatorum? CaStfirs agëtur in fecqü „ lanbus; ut cui ftto.ran.tia terrena non creditur, divina credatijr. .„ Norinr petere faiutesi , ut petenti dedisfe vidc.nris. Non roinori „ de caura innup.i qnoque proernstinandi , in q„ib„s tentatio >, praspam* cfl; &c.- ïmiüumnüs, dt Baptlsmo. L. a.  VAN DEN K I N D E K. D © O 1'. 265 diging eener zoo ftoute nieuwigheit, als het uit- xv. ftellen van den Doop der jonge Kinderen dan ge-*RIt * weest zou zijn? ' Het befluit,dat ik daerom uit deze plaets trekke, is, dat fommige omtrent dien tijd hunne Kindeken lieten doopen, doch dat dit geen algemeene gewoonte was. Immers dit ftrookt zeer wel met de wijze, waer op deze Kerkvader die zaek ter hand' neemt en er over redekavelt. Maer Mr. A. werpt tegen: „ dat iemand even goed uit des Oud„ vaders woorden zou konnen afleiden, dat de , Doop zoo wel aen alle qngthu-iodeh, als aen de jonge Kinderen geweigerd moest worden." Dan hier in heeft hij wel degelijk mis; want daer is een duidelijk onderfcheid in de redeneenng in het eene, met die in het andere geval. Hij fpreekt van jono-e Kinderen als zijnde noch in dc noodzaeklijkheit, noch ook gefchikt, om gedoopt te worden, en daerom van den zeiven te rug te houden; een reden even toepasfelijk op alle jonge Kinderen. Maer de reden, die hij voor het uitftcl van den Doop der ongehuwde opgeeft, is,dat zij ligt mgevacr ftaen van verzoeking, 't welk van eenige ongehuwde in 't bijzonder, maer niet van alk gezegd kon worden. Wat Mr. As. gisfing betreft: ,, dat Tcrtullianus, „ in alles,wat hij voorliet uitftellen van den KinJ derdoop zegt, enkel ziet op het jonge Kroost „ der Heidenen;" hier voor zie ik geheel geene reden. Want, fchoon hij elders fpreekt van „ de R 5 r> Km'  ZÓ5 onderzoek nae de oüdheit xv. „ Kinderen der geloovigen als gefchikt ter heiliging, brief.,, m daer door ter zaligheit; (*; het blijkt gcenzins, dat hij daer door heiliging den Doop bedoelt; en wat hij er ook door bedoele, hij fpreekt van zulke Kinderen alleen als defignatos. Maer daer zijn plaetfen bij dezen Schrijver,"die, zoo als Dr. gale heeft aengemerkt, toonen, dat zijn denkbeeld van den Doop zoodanig was, dat het geenzins op den Doop der jonge Kinderen kon worden toegepast: te weten, als hij zegt: „ De ziel wordt „ geheiligd niet door de wasfching , maer door het „ antwoord (f); zinfpelende, waerfchijnlijk, op het antwoord, dan de ten Doop gefchikte perfoonen gaven op de vraegen, die hun wierden voorgefteld; of op het zeggen van Apostel Petrus aengaende de onderwerping aen deze Inftelling, als zijnde het antwoord'vaneen goedgezoet en acn God(§\ Wederom zegt Tertullianus; „ De Doop is het ze„ gel van geloof, zuelk geloof begonnen en bevestigd „ ts door het geloof der bekeering. Daerom worden „ wij niet gewasfehen, op dat zvij zouden nalaten te ,, zondigen, maer om dat wij dit reeds hebben nage„ laten; om dat wij nu reeds zuiver van hart %. „ worden zijn (§£). Dus (*) Quafi defignatos tarnen fanctitati, ac Per hoe etiam ftluti mmos; &c-" te— * CD „ Anima non lavatione led refponfionefancitur." tertullianus de Refunectione, c. 48. (§) I petrus ui, 21, CSü „ l,vam>» Mud obfi£natio eft fidei, qrwfifc, a peniten. u tias  VAN DEK KINDERDOOE. 267 Dus hebben wij gezien, dat er geen bewijs is xv van een eenig iong Kind, dat gedoopt wierd u*brief. aen het begin der derde Etfüw ; en toen zelfs blijkt het geenzins, dat dit nog als een algemeen gebruik de overhand had; maer het fchijnt zelfs uit deze plaets van Tertullianus, dat dit toen eerst eemgen ingang in de Kerk begon te krijgen. Ori-enes, die in tijdorde op Tertullianus volgt, bloeide örfftrent het jaer 230. „ Deze Kerkvader (zegt ons Mr. A..) „ fprekende van kleene Km- deren, als ftaende onder de be'fcherming der En" gelen, (volgens't geen wij lezen mattheus " kvöi, iü.) vraegt, of die befcherming der Kinl deren van hunnen Doop, of zelfs van hunne „ geboorte, begint." Een plaets, die ter zake dient, zoo als een oppervlakkig Lezer altans zou denken. Maer zoo deze Schrijver , zich de beftraffing herinnerende, door hem pas te voren aen Mr. Brown gegeven, goedgevonden had ons den ganfchen volzin van Origenes te geven, zou zijn Lezer klaer gezien hebben, dat hier niet gedoeld wordt op eigenlijke kleene kinderen in ouderdom , .maer op m en S chen , daer. a e* G B li] K a e r tig' en dat de Kerkvader zich zoo heeft uitgedrukt, dat ... . . • x „„„.memferur Non ideo abluimur, ut da- tias fide incipitur & commennatur. iwh a *• m nmi desümus; quomam jam corde loti „ linquere definamus, led quta aesumu. , ^ „ famus. TERTUtitAMVi* Pmiuntia.c.6,  _ 2Ó"8 ONDERZOEK ÏÏAE DE OUDHEIT b^' het dezen zin zi.iner woorden buiten allen twijfel "•ftelt. De geheele redekaveling is deze: „ «;«/«■ iemand mogt vragen, -wanneer de Engelen, „ W0r^9 wer die kkenen „ £«yfeW worden, die de Zaligmaker hier bedoelt ? ,- 0/»>■ de zorg en bet beftuur ever de zelve aenne„ men van den tijd, wanneer zij door het bad der „ wedergeboorte, waer door zij op nieuws geboren „ worden, als pas geboren kindertjes be- „ geerig zijn nae de onvervalschte „ melk van het woord, en niet langer aen „ eenige kwaede magt onderworpen zijn? dan wel „ van hunne geboorte af aen, volgens de voorken„ msfe van God, enz. (*>" Hun begeercn nae de onvervalschte melk van het woord toont immers duidelijk, dat zij geen Kinderen in ouderdom geweest zijn, maer even als jonggeborene, of kleene, daer zij door Gods genade pas herboren waren. Zoo dat deze plaets zelfs geen fchaduw van bewijs voor. den Kinderdoop oplevert. De overige plaetfen door Mr. A. uit Origenes aengehaeld, zijn wel volkomen ter zake; maer dan is de vraeg - of zij waerlijk van Origenes zijn ? Zij zijn niét ontleend,. (O „ e<'« *«x„ „, T<$, „,T, im SuK,Vftt!0t «nf» hUftm, r,, ttM§ifu„ homtn ^ ^ «*.y«« ^ y«X« .««jW,, M, MxtT, vmtKtl/tlni «rwv Tm , y>>frl„f. XHTx 7>)t q^ »fW»,&c. „Cmmem. inMatt. Tom. n. p.331.edit Let  TAN ÏIH KIOUDQO!. 2Ö> leend uit het oirfpronglijke Grieksch , 't welk^y, alleen de echte ftukken zijn van dien Kerkvader, maer uit de overzettingen van Ruffinus. Om evenwel deze Overzettingen bijna zoo veel gezach te geven als de oirfpronglijke ftukken, verzekert ons Mr. A. „ dat Ruffinus in de derde „ Eeuw leefde, in de zelfde Eeuw als Origenes " zelve;" en „ dat zijn kunde of oprechtheit „ nooit in twijfel is getrokken.» Maer^ in het een en ander heeft hij gedoold j Ruffinus leefde en fehreef op het laetst der vierde Eeuw, meer dan honderd jaeren na Origenes; en zijne kunde en oprechtheit zijn meer dan eens in twijfel getrokken. Hieronymus niet alleen, die zijn tijdgenoot, en met hem in gefchil was , maer verfcheiJene hedendaegfche Schrijvers, gelijk Dr. gale aenmerkt, handelen zeer ruuw met hem. gCALiGER, fprekende van een van Irenxusftukken tegen de Ketterijen, zegt: „ de Over zetter was een „ Ezel, en nog ongeleerder zelfs dan Ruffinus. (*)" Mr. daille merkt aen „dat Ruffinus de Schriften „ van Origenes zoo flordig van een gereten, en zoo „ buitenfpoorig verward heeft, zoo wel als vanande„ re, die hij met deze in H Latijn vertaelde, dat men ,, naeuwlijks één Bladzijde vinden kan, daer hij niet „ iets verplactst,of bij gedaen, ofveranderd' heeft (j\y Mr. du pin zegt: „ Zij zijn met zoo veel vrijheit „ ver- (•) Scaligcrana,p. 213. „L'Jnterpretecnrenéeefi; bien Asne.il „ eft plus indocle encore que Rüffin." Cf) De ufu Patrum. L. 1. c. 4.  »?0 onderz. nae de oudh. van den kinberd. BrTef " Vertaeld' dathet ™°eMjk"tconderfcheiden, wat • „ Origenes eigen werk, en wat er door den Overzet. „ ter ingeflansckt, is (*).'" En huetius fpreekt van de overblijffels van Origenes, als „ misvormd „ door elendige vertalingen ff;." Wat ftaet kan men dan maken op een getuigenis, ons door zulke handen overgebracht ? " Dus toont Dr. S , dat er in de eerfte tweeën een halve Eeuw geen een klaer bewijs is voor den Kinderdoop, als toen onder de Christen Kerk in gebruik. Hij gaet daerop voort, met den oirfprong van dit Kerk-gebruik in laeter tijden natefpooren; doch, deze Brief reeds lang genoeg zijnde, ftelle ik dit tot eenen volgenden uit, en blijve, èerwaerdig heer! UEerw. DWD. P. C. C*) nistor. Ecclef. Vol. I, p. v?. Ct) Origetiian. I. i. c. 2. {ecu 3. §. t. ZES-  ZES TIENDE BRIEF. èerwaerdig heerï In mijnen laetstvoorgaenden deelde ik UEerw. xvi. mee, op wat wijze Dr. S. die bewijzen kracht- brief. looszoekt te maken,en,zoo ver 't mij voorkomt, inderdaed alle kracht beneemt, die Mr. A. en andere Verdedigers van den Kinderdoop voor des zelfs oudheit bijbrengen-, en ik meen, dat de eerfte vrij voldingend getoond heeft, dat zich in de eerfte derdehalf Eeuwen geen een duidelijke blijk opdoet, dat de Kinderdoop in de Christen-Kerk de overhand hadde. Hij ftaet wijders gereed toe , dat er reden is om te denken, dat dit Kerkgebruik omtrent het midden der derde Eeuw in Africa plaets greep, maer dit zelve geeft hem aenleiding, om de tweej,t dier Hellingen te ftaven, waer van wij m onzen vongen gewag maekten: te weten, dat er waerfchijnüike of aenneemlijke redenen te geven zijn van den oirfprong dier verbastering dezer Plegtigheit, en dc wijze, waerop de Kinderdoop is ingevoerd. Bij fpreekt alleen van -waerfchijnlijke redenen^\s zimde dit alles, wat in een zaek van deze natuur te wachten is. Want waerlijk, het is ongerijmd, te eifchen, dat de Doopsgezinden niet zekerheit den juisten tijd bepalen, wanneer er voor de eerfte mael een jong kind gedoopt wierd j  NASÏOORING VAK DEN OI*mo»e 'Sr.Slmf 0"betwistbaere naeUWkeurigheit,de vyaere beweegredenen en oirzaken daer van öd geven, en dit gebruik van des zelfs eerfte invoering, m den trapswijzen voortgang tot dat tijdperk nafpooren zullen , wanneer het zelve algemeen in de Kerk werd aengenomen. Het is ongerijmd, te zeggen, dat men zoo lang zij zulks niet konnen doen,uitdedadelijke oefening daer van in de derde ™* beflmten mag, dat dit gebruik geen ingevoerde nieuwigheit , maer van Godlijken oftfyrong, IS. J f Immers om de ongegrondheit van zoo een beUuit te bezeffen, heeft men niets anders te doen dan den aendacht te wenden nae een ander gelijk-' foortig geval;het toelaten der Kinderen tot 'sHee ren Avondmael. Wat toch zou men zeggen? zoo eens een Voor. ftander van het Kinder-Avondmael de zelfde tael voerde.- „ Zoo lang men met geene zekerheit den juisten tijd bepalen kan, wanneer het eerfte kind tot het Avondmael wierd toegelaten ; zoo lang men met geen onbetwistbaere naeuwkeurigheit de voornaemfte oirzaken van dit gebruik opgeven, en het zelve in des zelfs trapswijzen voortgang kan opfpooren tot het tijdperk, dat dit algemeen is geworden; zoo lang dit niet gefchiedt, is het uit des zelfs oefening in de derde Eeuw te befluiten, dat dit geen ingevoerde nieuwigheit, maer van Godlijken oirfprong is.» Zou men niet gereed zijn, om hier op te antwoorden; „ Daer is hier geheel geen  TAN DEN KINDERDOOr. B.8? fel onfehriftmatig houdt, ook den laetften hebben OT^ konnen invoeren? Daer het tefFens zeker is, dat de voornaemfte misbruiken van het Pausdom, als; de gebeden voor de Dooden C*), de eerdienst aen de Overblijffels der Heiligen (f), de aenbidding der geftorven Heiligen, :**) en de Inftelling def Monniken-Orden (j) dadelijk zijn ingevoerd,_ of een begin begonnen te krijgen, in de derde, vierde , en vijfde Eeuwen, en eenige van deze zelfs vroeger. Daer openbacrden zich niet minder dan negentig Ketterijen in de drie eerfte Eeuwen. Ontelbaere verdichte boeken kwamen op de naemen van Christus, zijne Apostelen, en de Apostolifche ï' Schrijvers te voorfchijn; en, 't geen bijzonder aenmerklijk is , veele van deze werden door de eerfte Kerkvaders als echte aengehaeld. Bij dit alles zal ik nog een kort bericht voegen van Cyprianus zeiven aengaende de jammerlijke gebreklijkheit dier tijden; ik meen omtrent het jaer è 250; het tijdperk, waer in wij toonden, dat men het eerfte duidelijk bewijs vind, dat de Kinderdoop de overhand nam. Deze Kerkvader verhaelt ons, dat hij een ooggetuigen was van 't geen hij ons bericht, te weten, dat de Tucht der Kerke bedorven, en het ge- (,♦) tertullianus de Monogam. X, p. 682. (f) chrysostomi Opera T. 2. p. 555- Bintd. (••) hieronymus Tom, IV. %. 2.pa$.285, 286. £ " mamCn ^rmden hunne baerden, en de vrou. n wen mismaektcn heure aengezichten door valfche „ verfierfek De 00gen va„ ^ hand d „ werden bedorven, en het hair met andere koleuren „ Listige entwrpen werdm £ * en ,» t werk gefield, om de eenvoudige tebedrie. „ gen, en de broeders te verdikken, //et was een „ gemeene zaek, zich in v huwlijk te vereenigen met „ de ongehovigcn, en de leden van Christus denHei" nietflechts ligtvaerdig te zwel „ rep ^r^fsmcincedighcittebegaentdegeene „ d^^gfeldwaren, baldadig te verachten] „ metfmaedende woorden te lasteren, en onder el „ kander m hal/larrige oneenigheden te leVen //et „ was een gemeene zaek voor zeer veele Bisfchoppen „ wier pligt het was zoo wel voorbeelden als onder. „ wrjzers van andere te z'liri na 'hïïi.. h h,,n r. tr i n 7 ' et veracht£n van „ hun Godlijk Rentmeesterfchap , Rentmeesters te „ ™rJenva»Wm zaken; en, na hun ftand in 51 iï 7ÏS*>m hun volk verzaekt le h*bb'»-> * in de bezigheden van ander en om te zweven, en de voor-'  TAN DEN KINDERDODE. 475 van te meer kracht zijn als men den zelfden man, xvi. die dus fprak,even als of er geen bron dezer inge-BRI£** voerde nieuwigheit te vinden ware, zoo gelukkig ziet Hagen in het aenwijzen van eenen genoeg toereikenden oirfprong in de volgende redenen: II. „ Een misverftand van des Heilands woorden tot Nicodemus : „ Ten zij iemand geboren -worde „ uit water en Geest, kan hij in het Koningrijk van „ God niet ingaen, (*)" fchijnt (zegt Dr. S.) de grond geweest te zijn, op welken de Kinderdoop gebouwd is geworden. Nochtans is er goede reden om te denken , dat die woorden bij trappen in dien ongerijmden zin zijn misvormd, dien de Kerkvaders der vierde Eeuw er aen gegeven hebben; omtrent welken tijd deze nieuwigheit zeer algemeen de overhand kreeg. Justinus de Martelaer gebruikt, in het midden der tweede Eeuw,deze plaets, zoo als wij zagen (f), in het bericht, dat hij den Keizer Antoninus Pius van den Christeüjken Doop gegeven heeft; en uit het verband, waer in hij die woorden bezigt, is het waerfchijnlijk, dat hij des Heilands zeggen opvattede als ziende op den Doop. Maer teffcns is het uit zijn bijzondere omfchrijving der geenen, die tot den Doop toegelaten werden, zoo wel als uit zijn volftrekt ftilzwijgen van jonge Kinderen, te befluiten, dat hij deze Pleg- tig- (•) JT>ANNES iii, 5. Cf) Ziet den voorgaenden brief, bladz. 336, 5 a  276 WASPOORING VAN DEN 0IRSPR0NG Svï. tigheit enkel aenmerkte als een zinnebeeld der brief. Wedergeboorte, en de zulke alleen , die in den eigenlijken zin van het woord wedergeboren waren, voor de bevoegde voorwerpen hield , waer aen de zelve bediend moest worden. Door deze verklaring, ondertusfchen, dezer plaetfe, van Waer ook de zelve oirfpronglijk ware, kan men gemaklijk begrijpen, dat het Volk allengs werd opgeleid, om den Doop voor den Bejaerden in een zeer fterk licht en als van veel belang te befchouwen, en met den tijd de Wedergeboorte en den Doop als woorden van gelijke betekenis aentemerken. En deze ftap gedaen zijnde, was de overgang bij uitftck natuurlijk tot het denkbeeld , dat ™ van ieder een, of van allerlei per/bonen, verklaerd moest worden; waer op het beüuit noodzaeklijk volgde, dat ook Kinderen zoo min als volwasfene zalig konden worden, ten zij ze gedoopt wierden. Uit kracht dezer verklaring van 's Heilands woorden werden tederhardige Ouders buiten twijfel er fterk op gezet, om hunne Kinderen te laten doopen, te meer daer men dacht, dat onze Heere der ze! ver Doop zoo al niet aenbevolen , ten minsten toegeftemd, had, als Hij zei, laet de kleene Kindl ren tot Mij komen (*). immers wij vinden deze woorden al in dien tijd gemeenlijk gebezigd ter verdediging dezer nieuwigheit. (.*■) MAT THE ftï. XIX, 14» Noch-  VAN DEN KINDERDO OP. &77 Nochtans fchijnt hier eenige*zwarigheit ont- xvi. ftaen te zijn uit de blijkbaere ongefchiktheit, óto#*iÉ« de zulke tot den Doop toetelaten, die zoo geheel onbekwaem waren, om voor af eenige belijdenis te doen. Dan deze zwarigheit kwam men te boven , door het aennemen van Doop-Vaders, om in de plaets der Kinderen te antwoorden ■, welk gebruik zoo als blijkt uit de te voren aengehaclde woorden van Tertullianus, omtrent dien tijd de overhand nam. Nu dan doopten waerfchijnlijk eenige in Africa, daer deze zaek in beweging gebracht was, hunne Kinderen. Tertullianus evenwel kant er zich tegen; bcweerendc: „ dat de Kinderen niet gedoopt •„ behoorden te worden, voor dat zij volwasfen „ waren; dat zij niet behoorden te komen, voor „ dat zij geleerd hadden, en onderricht waren, tot „ wien zij kwamen; dat zij geen Christenenkon,, den worden door belijdenis, voor dat zij Chris„ tus konden kennen; en dat zelfs diebejaerde, „ die in gevaer ftonden van verleiding, den Doop „ liever behoorden uitteftellen, dan voorbarig te „ zijn met er zich acn te onderwerpen. (*)'* Maer deze wederftrevingen hadden weinig kracht. Het denkbeeld der onvermijdelijke noodzaeklijkheit van den Doop ter Zaligheit nam de overhand , in zoo verre, dat de zaligheit van zulke Martelaers, die uierven, zonder gedoopt te zijn, alleen gebouwd werd op den grond van 't geen men Baptismum üanguinis (den Bhuldoof) noemde; dien men (?) Ziet den voorjaenden Brief, Had/;, aöj. S 3  fi?8 NASPOORINO VAN DEN 0IK.SPH.ON5 C xvi. men van gelijke kracht hield met den Water- * BR. IE F. doop. Is het dan nu zoo ten cenenmacl vreemd, dat wij, bij verloop van honderd jaeren na Justinus den Martelaer, en nadat de betekenis van onzes Heijands woorden tot Nicodemus op de voorgeftelde wijze bepaeld was, een vraeg vinden voorgefteld op eene Vergadering der Bisfchoppen te Karthago, of de Kinderen op den agtften dag behoorden gedoopt te worden, in overeenkomst met der Joden gewoonte in de Befnijdenis op dien dag, dan of het niet gevaerlijk ware, den Doop zelfs tot dien tijd uittcftellen ? Is dit vreemd ? In 't geheel niet. En, fchoon ik toeftae, dat het voorftellen dezer vraeg met den daer op volgenden tegenftand,een bewijs (en wel het eerfte duidelijke bewijs, dat wij hebben) oplevert, dat de Kinderdoop ten dien tijde voet gekreegen had, volgt er nochtans niet zeker uit, dat de oefening van den zeiven toen algemeen in Afrika, veel minder nog in de ganfche ChristenKerk, plaets had. Daer is in tegendeel grond om te denken, dat de Griekfche Kerken van een verfchillend gevoelen waren met de Afrikaenfche Vergaderingwant Dionyfius , Bisfchop van Alexandrien die omtrent dezen tijd leefde, fprekende van Novatianus als den heiligen Doop verwerpende, befchnjft hem verder als werpende het geloof en de belijdenis, die den zeiven voorgingen, om verre.  nN DEN KINDERDOOP. W re (*) Waaruit blijkt, dat het g^ofendebe- xvr. U dcnis, volgens zijn gevoelen, voor den Doop ï ngen. En , 't geen meer rechtftreeks tot ons oogmerk dient, wansleb, een Dominicaner Monnik, verzekert ons, in zijn 00"*»* Alexandrijnfche Kerk, (en brengt er zijn beun s voor bij O dat ^indeeerfie Eeuwen niemand a/dae, , gedoopt werd, dan zulke, die dertig jaeren oud waren, en dat zelfs eenigen tijd, na dat er ver. Z lof was gegeven tot het doopen van de Kinderen „ der Christenen. (\). Hoe dit misbruik, dus in Africa zich in vervolg van tijd verder verfpreiddtot dat het algemeen wierd in de Christen-Kerk is gemaklijk te begrijpen. Het is die Mr A. te volgen in zijne getuigenisfen, uit de vierde en vijfde Eeuw ontleend; men kan hem gerust in 't bezit van zulke bewijzen laten. Alleen zal het niet onnut zijn, te toonen, dat ik niet bijzonder ben , of alleen ftae in mijne gisfmgen omtrent den oirfprong van den Kinderdoop, door hier het gevoelen van eenige geleerde Umn^ (*) To AsvTf«r «#it«u»t< rtv uyitt, x«« Til» ti fff» %tfH **« «f*»Aoy.«» *»«T.iwe»t<. eu se bi us Ilist. Eed. UT C'm Zie wahsleb. im. dc VÈgtffi m i, c. =3. 2S ge ch hier voor ontleende hij, zo ¥mn tot het doopen zelfs vÉt ft KindCrCn- Ja ' eV£n ^ °f™» W », §e tijdlijke zaek met God te verhandelen had " teffi1? ^,ofperfoonen\ » ^eborgfonden voor de Kinderen, dat zij\tot jae* ""S^"^ zijnde, niet zouden afwijken van het geloof: >* welk Tertullianus zeer mis. n baegde. 1 (») „ Fides, cum ex nrfenft, veniat, in homine non deprehen» ditur, ante aam» intellect.» & fapientiaj capaces. Adeoqne »> m Actis Aposmlorum legimus.cum credidisfent Phiiippo evan. „ gclizanti, baptizatos fuisfe viros & mulieres, mentione infan. t» tram nulla. itïqUe ab ajvo Apostolorum usqne ad Tenulliam * ïeapora res in ambi^o amSL Et fcere, qui occafione vtrbi » Do-  VAN DEN KINDERDOOP. &8f. T « in ti c erkent: ,, de Kinderdoop was in de xvi. CUR.CELLiF.USerK.eiiL.,, r .urieF. „ twee eerfte Eeuwen na Christus onbekend, tn de derde en vierde werd de zelve door weinige goed" aekeurd; tot dat die eindelijk in de vijfde en voi" lende Eeuwen op verfcheidene plaetfen ft and begon l grijpen; endaerom wordt deze Plegtigheit bij ons lifche overlevering aengemerkt." (*) En in eene Andere plaets Ct) «gc hij: „ dat de S^n,van jonsre Kinderen te doopen niet begonnen is vm de " Betde'.Eeuw na Christus, maer in detweevouge l -Eeuwen is er geen voetfiap van te vinden. suicerÜS verklaert met het zelfde oogmerk: , Dat in de twee eerjle Eeuwen niemand den Doop t ontving, dan hij, die, in het geloof onderwezen^ , fide Christiana non recesfuros, quod fine dispneu „..„mi Nat. in Cypriani EpisU ad Fulum. „ no. r i g a l t. mt. TV^ a chr.st0 M. (*~\ Poedobapnstnus, qul u""13"' v *«• c/»-"'- ^ L- !' c* I2* . . allte tel.tium a m Morem infantes baptizandi non capisfe ante te C ti's'to nato fcculum; in duobus vero prioribu, «uj»» : y^iutn appatere." W«.*« Di^/— * *«■ ori£. ƒ«"• 56« S5  " M f* ^ dat hij geloofde- Tdl " "drf 7"die geloofd n «doopt zal zijn^iW wer cem ^ n dat mcngd00fde. hiervandaenderangvan onder. " %*?r* * * *** ^*, 00* «„ ^ " aUlid iH acht ^omene gewoonte, den „ onderwijzingen het, Avondmael te geven onmidde» I k na den Doop; naderhand kreeg er een gevoe- " ^ bij gedoopt was; en daerom,' terwijl het " 5 0nd^Jzelingen, zoo ras deze door het heilig M Voopfil gewasfehen waren, werd dit ook goedgt " ** mme» ^hieden aen jonge Kinderen, " na de In™ering van den Kinderdoop. (*) » Na zoo yeele bewijzen zal men (Vervolgt Dr SO mogelijk nog tegenwerpen, dat het nie wel' tegelovenis, dat de Christen-Kerk ineen zoo vrS tijd- 2 "inPirs £r fecu,;s nemo Baptismura •***«, m posTt' fe cl & d0C,ri"a Chris" • « po let fe credere; pr0pter itm verba Qui „ tizatus fuem." Ergo prius erat credere; inde ordo catechume. „ v» u ft* « recundum Baptisn)um catechumenis " Sc ,Ï P°SteS °Pini0 inVa'UiC' „ posfe „fi qal bs m fu;sfet; qu.a awem ., «duW», olim fhml ac loti fuisfent f,cro Bapdsmate, dabatur " p" 7'Stla; h°C ^ * flerft inftirutum post « Pcedobapt.smum introducé." SüICERl Thefaur. * wee 3.v,tc^tf, '  V A. N DEN KINDER.DOOF. aSj tijdperk gevaer liep, om in een zoo grove doling OT. te vervallen, als dit geweest zou zijn, zoo het anders voor eene doling te houden is. En om deze zwarigheit opteruimen, gaet hij in de d e r. d e plaets voort met te toonen, dat het waere Karakter der vroege Eeuwen van het Christendom de gelooflijkheit hier van buiten allen redelijken twijfel ftelt. III. Daer mogen er zijn, die zich gewend hebben aen een zoo hoog denkbeeld van de kennis en voorzichtigheit, ".00 wel als van de eenvoudigheit en Godvrucht der eerfte Kerkvaders, dat zij het geheel onwaerfchijnlijk houden, dat deze dc Inftellingen van Christus zouden bedorven en verbasterd hebben-, te meer, daer zij zoo nabij der Apostelen tijden leefden, en wel bewust moeten geweest zijn van de gewoontens en kerkgebruiken, die in die tijden de overhand hadden. Maer de misdag in dit befluit zal op de minfte bedenking blijken. Zij waren, erkennen wij, Godvruchtige Mannen ; maer de meeste hunner waren tcffens zeer zwak van verftand, met weinig oordeel voorzien,en ligtgeloovig-, hier van daen Hechte SchriftVerklaerders, en zeer verkeerd onderricht omtrent veele voorvallen, die te voren gebeurd waren. Kan er iets laffer zijn, dan de vergelijking van het menschlijk lichaem met het Kruis bij Justinus den Martelaer, die ons zegt: „ Ha menschhjk lic„ haem verfchik alken van dat van andere Schep„ [els; om dat het recht opgaende is, de armen uit„ftrekt, en een neus heeft, die uit het voorhoofd „ uit/leekt, waer door de ademhaling gefchedt; t  2S4 NASPOORING VAN DEN OIRSïROÏJG XVI. „ tvclk alles niets anders vertoont dan de gedaentt BlUEF-„ van het Kruis; en dus zvordt er gefproken bij . „ den Profeet: Christus de Heere is de adem vóór „ ons aengezicht. (*)" Hoe zeef onkundig en ligtgeloovig moet Irentcus geweest zijn, (zoo de plaets , te voren aengehaeld (f) waerlijk van hem is; daer hij ftaende houdt,dat onze Heiland ieder leefperk heeft doorgeloopen, en verzekert, dat-hij dit door overlevering van de Apostelen was te weten gekomen; fchoon de Gefchiedverhaelen van het Nieuwe Verbond hier vlak tegen zijn, en hij zeker middelen genoeg had , om beter te weten, zoo hij er behoorlijk opgelet had. Kan iemand zonder medelijden aen de zwakheif, van den goeden Vader Cyprianus denken, als hij hem (in zijnen brief aen Fidus over de beruchte Kerkvergadering te Karthago) daer uit, dat Profeet Ehzah zich over het kind van de Sunamitifche uitItrekte, ziet befluiten tot een gelijkheit der genade voor (*) „ To h *,tp„„,„t %rfllt cvhy, Tt), u>,tvm „ fy», h« ^ Cf) Ziet den voorgasnden Brief, bladz. - f9—26i.  van den kinderdoop. 285 voor jonge Kinderen met die voor bejaerde per- BR1E& foonen: zeggende wijders, dat ons in die plaets „ eene geestlijke gelijkmatightit, en wel zoodanig " eene als in het oog van God plaets heeft, wordt „ te kennen gegeven. (*)" 1 Soortgelijke Bewijzen van zwakheit van oordeel , en misvatting der Heilige Schrift zijn er ontelbaer te vinden. Ook waren de Kerkvaders der vierde Eeuw, die zoo gereed tot de oefening van den Kinderdoop overgingen, niets wijzer dan hunne Voorgangers, die er door hunne valfche redeneerwijze den grond toe gelegd hadden- zoo als genoeg blijkt uit de Schriften van Epiphanius, die, onder zeer veele andere verwarde begrippen, „ uit den naem van den Leeuw uit den Stam van Judah, die den Mesfiah gege" ven wordt, bij afleiding (of analogie) befluit, " dat de Maegd Maria een Leeuwin geweest is, '', en hier uit wederom , dat zij na Hem geen meer Kinderen gebaerd heeft. ([)'' ^ (•) tsfè spud omnes, five infantes, five majores na- „ tn, umun divini muneris «quallwrem declarat nobis divinas „ fcripWRB fides. Belifeus fuper infantem Sunamitidis vidu* „ filinm, qni mortuus jacebat, ita fe Deum deprecans fuperftraj ,. vit, ut capiti caput, & faciei facies applicaretur, & fuperfuf. „ Helifei membra fingulis patvuli membris , & pedes pedibus „ jungerentur. Qu* res fl fecundum nntivitatis rostra & corpo„ ris qualitatem cogitetur, adulto & provecto inftns non posfet squnri, nee cohajrere & fufficere posfent membra parva ma', joribus. Sed ,liic squalitas divina & fpiritualis expnmitur, „ &c." cYPRiAN. ËpUt. 64. adFldum. Edit. Oxon. P. 160. ftj „ A»»m h ïmti* v> 7'»t«» m*f '•{* tvMT' « fa  2oV5 NASPOORING VAN DEN 0IRSPR0NQ brTef ÏS h6t dan tC verwonderen» dat zoodanig flag1 'van menfchen, hoe eerlijk en Godvruchtig zij ook waren, de woorden van onzen Zaligmaker tegen Nicodemus bij wanbegrip op den Doop toepaste? dat zij uit dien hoofde ftaende hielden, dat geene bejaerden, die ongedoopt ftierven, anders dan in eenige buitengemeene gevallen, behouden konden worden? dat zij van daer voortgingen met te beweeren, dat zelfs jonge Kinderen, zonder Doop ftervende, niet in het Koningrijk der Hemelen konden ingaen ? en dat zij dus niet alleen voet gaven tot deze nieuwigheit , maer de zelve uit al hun magt voortplantten? Wijders neme men in acht, dat wij — van Doopgetuigen , — van het teken van het Kruis, van het zalven der Doopelingen, —van het geven van melk en honig aen de zelve, even zoo vroeg (*), en van het toelaten der jonge Kinderen tot des' Heeren Avondmael, zeer nabij even zoo vroeg (f) vernemen als van den Kinderdoop zeiven. Is het . dan ongelooflijk, of zelfs eenigzins vreemd, dat zij, die de vier eerstgemelde gewoontens ter Kerke invoerden, die Mr. A. toch buiten twijfel ru tiiu n Mttftit tvari rvicttpu » iwfittrtn v ayix n*((on?y epiphanii Opera adv. Haref. Tom. I. Lib. 3. t. 2. p. lo^. Edit. c0i011. C») tertullianus de Baptismo. L. II, c. 18. & c. •>. & ie Corona, 0 3. Cf) CVP Rian ui dt Lep fit. p. i;5.  TAN DEN KINDERDOOP. 273 geen gezach voor in de Heilige Schrift; en 't is xvï. onredelijk, daer omtrent zoo eenen eisch te doen;BRIE % 't moet genoeg zijn, zoo wij maer een waeri'chijnlijke reden konnen opgeven voor den oirfprongvan dit misbruik; en deze is zeer gemaklijk te vinden. „ Even zoo nu, (zegt Dr. S.) is het ook met het onderwerp, dat wij onder handen hebben; daer is geen gezach voor den Kinderdoop in de Heilige Schrift te vinden. Alles, wat men redelijkerwijze verwachten kan, is een waerfchijnlijke opgave van den oirfprong , waer uit deze nieuwigheit voortfproot; en deze wil ik u gaern mededeelen. Ja ik wil verder gaen, en er bijvoegen, dat wij misfehien in ftaet zijn, hier mee eenige Gefchiedkundige aenmerkingen te vermengen, die ons bericht meer dan waerfchijnlijk, ik had haest gezegd , zeker maken." Niemand kan ontkennen, dat er altoos nieuwigheden in den Godsdienst, zelfs van het ongerijmdftefoort en den nadeeligften invloed, konnen worden ingevoerd; hier blijft geen twijfel over voor elk, die bedenkt, hoe veele overblijffels van zodanige nieuwigheden dadelijk in de Roomfche Kerk plaets hebben. Ook is het zeker, dat fommige van deze op eene onbegrijpelijke wijze ontftaen zijn ; onbegrijpelijk altans voor ons, die in een zoo laat tijdperk van het Christendom leven; daer het ons, met al*het licht, dat de Gefehlcdenisfen ons opleveren, niet mogelijk is, den juisten oirfprong aentew'fjzen van verfchejdene dier Kerkplegtigheden, die de Protestanten nochS ta$s  574 NASPOORING VAN DEN OIRSPROMfl xvi. tans algemeen voor onfchriftmatig houden. J« BRIEF. niet minder zeker js he(.^ ^ fommige nieuwjghe- den in korte tijden eenen zoo zeer fchielijken voortgang maekten, dat het geen in het begin eener Eeuw naeuwlijks bekend was, door een geheele landftreek algemeen was geworden, zoo ras die Eeuw maer half verlopen was. „ Dus is het gelegen ([op dat ik weder den Engelfchen Doopsgezinden Leeraer doe fpreeken ) dus is het (zegt hij) gelegen met opzicht tot de wijze van doopen in dit Land [in Engeland]. Want binnen den kring van vijftig jaeren werd de Onderdoop geheel aen kant gezet, en de befprenging in de plaets gebracht, zonder de toeftemming van den Infteller, zoo als Dr. Whitby erkent; ftrijdig met het befluit eener Kerkvergadering, in het jaer biió onder kenwolfe, Koning der Merciae"en (*)> gehouden, en ftrijdig met de uitdruklijke woorden van den ouden Regel (f) der Engelfche Kerk zoo als die tans in wezen is. Het is derhalven niet vreemd, dat de Kinderdoop, hoe ongerijmd en onfchriftmatig ons de zelve ook voorkomt, ingang heeft gevonden in de Kerk. Ook zou het, fchoon wij niet in ftaet waren, des zelfs oirfprong optefpeuren , geenzins daer uit volgen, dat de zelve, als reeds in de derde Eeuw de overhand hebbende gekregen, geen misbruik was." Na zoo veele voorbehoedfels, moet het zeker van (•■) Bewooncrs van een Zuidelijk deel v-n Schotland. Ct>. RuWiek.  tij DEN KINDERDOOP, 289 jj voordeeligfte winsten in het tijdlijke optezoeken, XVI. *as ^nne hongerige broeders in de Kerk BRIE* " « ïMdtTfitsnem ^ggen zij liever groote [ommen | gehhop, [chrapen door verraderij en bedrog [chatten bijlen , 0/ doen hunne middelen toenemen *' ^ÖOr b'Jitenfpoorigen woeker. Wat verdienen wij Z niet al te lijden, (voegt hij er bij) om zoo fnoode i, zonden? enz." ^*) Zou, ja kan het nu iemand op dit bericht der zwakke redeneerwijze van de Oudvaders, der bijgeef*) „ Studebant augerdo patrimonie» finguli; & bbliti, quid „ credentes, aut fub Apostolis ante fecisfent, aut femper facere „ deberent, infatiabili cupiditacis ardore ampliandis facultatibui „ incubabart. Non in facerdotibus religio devota,.non in tninis„ tris fides integra| non in opcribus miiericordia. non in raorv„ bus disciplina. Corrupta barba in viris, in feminis Forma fuca. ta. Adulterati post Dei manus ocult, capiiü mendacio colorati. Ad decipienda corda fimplicium callid» fraudes, circumve„ niendis frambus fubdola; voluntates. Jurti/ere cum infidelibus „ vincülum matrimönii, proftituere gentilibus membra Christi." „ non jurare tantum temerei fed adhüc etiam perjurare; pra:poh fitos fuperbo tumore conumnere, venenato fibi ore maledice„re, odiis pertinacibus invicem disfidere, Episcopi plurimi, ,-, qnos & hortamento esfe oportet csteris & exemplo, divina' „ procuratione contemta , procuratores rerum fecularium fierl; „ derelicta cathedra , plebe déferta, per aliënas prövincias obcr„ rantes, negotiatioiüs quEStnofe nundinas aucupati. Efurieni, tibus in ecclefia fratribus non fubvenire, habere argentum iar„ giter veile, fundos infidiofis fraudibus rapere, ufuris multipli,, cantibus reemis augere. Quid non perpeti tales pro pecentis „ ejusmodi mevemur ? &c." cypkiaNI Optra dt L,ttpfis. f>l*M i24. Edit. Oxon.  200 KASP00RING van den 0IRSPR0NG xvi. geloovige vooroordeelen van het volk, en van het ■ rief.algemeen verval dier tijden, vreemd voorkomen, dat de Kinderdoop, in 't midden van zoo veele, toen heerfchende, dolingenen misbruiken, ook ingang in de Kerk gevonden heeft ?" Dus meent Dr. S. zijne drie (tellingen goedge- maekt, en getoond te hebben „Dat er geen bewijs is , dat de Kinderdoop in de twee eerfte Eeuwen plaets had ; . dat er, 't zij op welken tijd de zelve ook plaets greep, een zeer aenneemÏÏjk bericht te geven is van de bron, waaruit hij voortfproot ; en dat het geenzins ongelooflijk, maer ten vollen beftaenbaer is met den aert en gefteldheit dier tijden, te denken, dat de Christen-Kerk, in die vroege tijdperken, vatbaer was voor zoo eene vervalfching eener Inftelling van Christus." Ik verwachte en verzoeke van UEcriu. even klaere of klaerder bewijzen van de andere zijde, dan de hier bijgebrachte, zoo ik anders de onbewezen ftellingcn vanMr. A. zal omhelzen, „ dat de Kinderdoop > „ in alle Eeuwen is aengenomen; dat deszeifs „ wettigheit in de eerfteEeuwen van 't Christendom „ nimmer betwist is; —- en dat geen van alle de „ Gezindheden, die de Kerk in de derde en vier- ' „ de Eeuw verdeelden, immer de andere met het „ doopen van Kinderen als eene nieuwigheit be9% tichtte, daer zij er alle in overeenftemden.'» Tot hier toe zie ik geen kracht in het bewijs uit de oudheit van den Kinderdoop ontleend; en wor-  Van dén kinderdoop. 291 worde ik vrij fterk in 'c vermoeden gebracht, dat xvi. het Kinderdoopen een ingevoerde nieuwigheit is. BR1ER Altans dit bewijs heeft bij mij nooit de kracht; om van mijnen geliefden regel, als Prötestantsch Christen , aftewijken: dat in zaken van dezen aert de Heilige Schriften, #en wel die alleen, het gezach behooren te geven, waerop wij afgaen. Noch 0 pp heit, noch algemeen heit, die bij eenen Roomschgezinden zoo veel afdoen, als hij die omtrent zijne Leerftellingen en Kerkgebruiken beweeren kan, doen bij mij tri dat Karakter van vrij onderzoekend Protestant iets af om; trcnt een ftuk, dat geen Apostolifche Oadheit, i noch Algemeenheit in de eerfte halve Eeuw, noch t gezach der gewijde Schrijvers voor zich heeft; 1 en, al ware het, dat Dr. S. niet zoo gelukkig flaeg| de in het weerleggen der fterke betuigingen van [ de algemeenheit van den Kinderdoop, door 1 Mr. A. gedaen, als in die van dc oudheit van dit Kerkgebruik , ik zou evenwel nog niet tqt mijne van jongs af ingeboezemde vooringenomenheit met het zelve te rug keeren. Veel minder dan kan UEerzu. zulks van mij wachten, zoo ook in dit ftuk de balans van mijn tegenwoordig oordcel aen de andere zijde 0verftaet. Mogelijk weet UEtrty. èezè weldra te doen keeren door het fterker gewigt uwer Bewijzen, waer op ik wachtende met hoogachting blijve, èerwaerdig heer! . UEerw. DWD. P. C. T 2 ZE-  ZEVENTIENDE BRIEF. èerwaerdig heer.' brief. Tk ^ nu 0v6r t0t hct 0nderzoek der alge- ' X mkemheit van den Kinderdoop, of liever om ü den uitfiag van die onderzoek op mijne overtuiging meetedeelen. „ De Kinderdoop (zegt Mr. A.} is algemeen „ aengenomen en beftendig geoefend in alle Lan„ den, zoo wel als in alle Eeuwen." Een fterke verzekering waerlijk ! doch die naeuwlijks overeentebrengen is, met het geen die Ecrw. Heer uit Mr. wa ll aenhaelt, en, zoo ver ik kan merken, voor zijn eigen gevoelen aenneemt. „ De „ geleerde wali. (zegt hij) bericht ons, dat er van „ het jaer 400 af tot 1150 toe, en dus in een tijd„ perk van zevenhonderd jaren, geen genootfehap „ van menfchen was, die ooit ondernamen te zeg„ gen, dat het ongeoorloofd was, Kinderen te doo,, pen." Hier uit immers fchijnt te volgen, dat die beide Heeren erkennen, dat er en voor en na dit tijdperk genootfehappen van menfchen geweest Zijn, die den Kinderdoop voor onwettig hielden. En dan fchijnt het vreemd, dat een van hun ftaende houdt, „ dat de Kinderdoop algemeen aen-j „ genomen en beftendig geoefend is in a l l e l a n„ den en in alle Eeuwen." — Dr. S. evenwel\ ge- die beide Heeren erkennen, dat er en voor en na  de algemeenheit van ben kinberdooi' overw. 293 getroost het zich, deze verdeeling der Eeuwen, xtli. door Mr. A. op-'t geleide van wall gemaekt, te bri*?* volgen in het nader onderzoek dezer zoo fterk voorgewende algemeenheit van den Kinderdoop. I. ,, Wat de eerfte vierhonderd jaeren na Christus betreft (zegt Dr. S.) Het is zoo verre van waer te zijn, dat „ dit Kerkgebruik toen algemeenaen„ genomen, en in dat tijdperk door alle landen ge,, oefend werd,'' dat er , zoo als wij te voren za-t gen, geen bewijs is, van één eenig jong Kind, dat in de eerfte helft van dit tijdperk gedoopt is; en, fchoon het, omtrent het einde der derde Eeuw, vrij algemeen in Africa voet kreeg; het is bewezen, dat het geenzins door de ganfche ChristenKerk, bijzonder niet in de Griekfche, werd aengenomen.'* Dus volgt dan, dat het bewijs van algemeenheit geen kracht heeft voor het jaer 400. Hoe ftaet het nu met de zes of zeven volgende Eeuwen? .... II. Hier op, erkent Dr. S., dat het, van wegen gebrek aen genoegzaem licht uit de Gefchiedboeken, moeilijk is, met juiste naeuwkeurigheit te antwoorden. Immers ieder weet, dat de geleerdheit zoo wel als de Godsdienst toen fterk aen 't ebben was; in zoo verre dat de eene en andere, geduurende de invallen der woeste Volken, en in 't vervolg onder de fchreeuwende overheer- T 3 fching  1*94 HET BEWIJS, UIT DE ALGEMEENHEIT Xtii. fching der Kerk van Romen, bijkans geheel fcheetiuEF.nén uitgedroogd. Het zou derhalven niet vreemd zijn, al hadden wij in dat ganfche tijdperk geen bericht van eenige Genootfchappen , die den Kinderdoop onwettig hielden; daeruit zou geenzins volgen , dat er dadelijk geen zulke genootschappen waren. Ondertusfchen toont Dr. S., dat wij evenwel ten dezen aenzien niet geheel in 't duister gelaten zijn; en 't zal der moeite wel waerdig wezen, dat ik UEerzu. zijne bewijzen hier voor wat uitvoeriger voordraage, met inlasfching en aenwijzing dier Getuigenisfen, die UEerzu. in uwe Nederduitfche Boekerij, even zoo wei als de Engelschman in de zijne, kan raadplegen. „ De oude Valdenfen of Vaudois, (zegt Dr. S.) dus genoemd van hunne woonplaets, de Valleijen vanPiemont(»), zijn op goede gronden te houden (.*) Dr. S. brengt hier het zeggen bij van Öi> allix in zijn pkarks on the anchnt churches of Piedmont; [of aenmerkingen op de •uie Kerken yan Ph,mnt\ pag. i79. „ de naem Whlitnfen of Vav„ dch was hun gegeven van de plaets hua's verblijft, door de „ Inwoonders Les PTtiis de Luceme en Angrogne genoemd; van » waer de l"-"ij"fcbe na;m Vallerfcs, naderhand ' veranderd in Vatytnfes" enz. Dan, ik wijze UEerw. hier voor al nae het uitmuntend werkje van den al voor lang beroemden, doch nu door zijnen weergsloozen Catechismus der Natuur bij al wat leest in Nederhnd bekend en {féMM geworden martjnet, onder den tijtel van KerkelUU GefcHieienis der JValdeuzen tot ot inén trdwhet ,»er i»*, te Amfterfam bij J. Lonringh uitgegevenen Ifiwonder q* op eene door dien eenvaerdigen en geleerden Sehrij. met lof gevraegde Historie der Walden/en, gedrukt te Amfter- dan  VAN DEN KINDERDOOP ONTLEEND', OVERWOGEN. 295 den voor zulke Christenen, die, in'de ergfte tijden, xvc. de dolingen en misbruiken van het Pausdom zijn t*i|l ontvloden , de leeringen en inftellingen van het Christendom in heure eerfte zuiverheit gehandhaefd, en hunnen oirfprong aen de Apostelen zelve te danken hebben (*> Van hun hadden de Waldmf&n der twaelfdeEeuw, die een zoo aenmerklijkc vertooning maekten in de dam 1732, waer van, tot leedwezen van veele Liefhebbers der Kerklijke Gefcbiedenisfen,alleen net Eerde Deel het licht ziet,'t welk deze Historie brengt tot bet einde éa ïwaelfde Eeuw, en waer van de arbeidzaeme m. schacf. n, diestijds Ko-kvcrkooptr te Arollerdam, ook als Schrijver aen den lieer M aut ine t bekend is geworden. Welke Doopsgezinde Leeracr uit die vroejfte tijden voor al aentoont, wat gemoeten deze WaUmftn, grootdeels, van den Doop hadden; zoo als uit de in 't vervolg aengehaeldc plaetfen blijken zal,- tam is 't genoeg te zeggen, dat deze beide Schrijvers omt.ent den oirfprong van den naem pvereen(temmen*j terwijl de Valleijen zelve omlbndig befchreven f%n bij sciiagen, Bladz. öf-no. en bij. den Heer martinet, Bladz. 8-14. (•■) Dit is (volgens Dr. S.) het gevoelen van Bc~a, Dr. 41ü% en andere Schrijvers; en het is bijzonder ftaeude. gehouden doo'r den geleerden M a c ,. a . H f. , in zijn [ingelfche Vertaling van mosiieim's MMjte Cfchicderns, die foor eene mnjneeattrlij. ke hand in onze Nederduitfche tael is overgezet; en wij komwi hief ook bijzonder onze beide gciecrie Landgenooten , zoo even -emeld. bijvoegen. Immers scHioi» toont, in zijn Uisione "der Christenen, dil men gemeenlijk walden»en noemt, bladz. „o enz. dat er vrij wat wae.fchijnlijkheit is, om te denken, dat Paulus, op zijne rcize nae Span jen (romeinen XV, 28.) door deze Valleijen zijnen weg genomen, en daer m 't voorbijen de Leer der waerhèh verkondigd hebbe. Dan UEerw. kan dit bij den Schrijver zeiven nazien, gelijk ook & Ksrkel. üe/chicd. der Waldenzcn, bladz. 14, IJ. T 4  üqö het bewijs, uit de algemeenheit "xvn. de zuidelijke deelen van Frankrijk, en zich in Br> ia.ief. hemen en Duitschland verfpreidden, hunnen oirfprong;, en niet, gelijk men veel al onderftelt, van eenen petruswaldus van Ly ons, die eerst in 't Jaer 1159 te voorfchijn kwam (*). Deze Waldenfcn, of, zoo als ze ook wel genoemd worden, Albigenfen, verwierpen meest al, zooniet, alle, den Kinderdoop, en oefenden den Doop der Bejaerden;f). Het is dan natuurlijk, te befluiten» dat (•) Het is der moeite dubbelwaerdig, bier de Aentekening ORtiflaenvan den Heer maclaine, gevoegd bij eene Aenmerking van den Fteer mosheim , in welke laetstt'emelde Heer z'jne ftelling verdedigt, dat de IValdcnfen bunnen Naem onileenden van dezen petrus wal dus waer tegen de eerstgemelde Overzetter van mos hei u's werk in de|Engelfche tael met veel bondigheit en geleerdheir hel ïtraksgemelde gevoelen van den Naemsoirfprong der IValdcnfen ftaeft. Zie de in 't Nederd. vertaelde Herklijke Gefchiedenis van mosheim, lVde Deel, bladz. 390,39*. '^ieiit. (g) en vervolg. Zie ook martinet als boven, bl. 6 -8. cn sc hagen bl. 8, gelijk ook in eene breede Aentekening (•) bl. 178, 179. 180. en wijders bladz. 288. zoo in den Tekst als in de Aentek. f4"). Cf) Vergun mij, dat ik hier een lange aentekening van Dr. s. plaetfe, en er nog iets bijdoe van mijqe waernemingen uit het gemelde werkje van onzen Landgenoot, denarbeidzaenienDoopsgezinden Leeraer (laetst te Utrecht), die in dit opzicht meer te pas komt dan de Ktrklijke Gefchiedenis der Wald-nfen van den Heere martinet, bij wien wii zeer weinig van de bijzondere Gevoelens der Oude Waldenfen vinden, om die reden, welke zjjn Eerw. er zelve van geeft in eene Aentekening § bladz. 16, 17. daer deze geleerde Schrijver, zijn geruigenis, dat de „ Walden. „ fin het waere IVoord van God gekmd, zuiver bewnerd, en de „ Kerklijke tucht naer de wijze der apostelen door alle Seiipri heen getcfjend hshbenmet verfcheideiie Schrijvers ftavend>-, op .♦tlieisrzegtj" — en bijzonder het aenjeprezen Werk vaijM. scha. gen,  VAN DEN KINDERDOOP ONTLEEND, OVERWOGEN. 2Q7 dat zij dit hun gevoelen en gebruik hadden over- xvn." genomen van de oude Waldenfen of Vaudoh. ZooB1UEF' dat gen, Historie der Waldenfen, die de lotgevallen der Xllde Eeuw breedvoerig heeft opgegeven, waerom ik dit Hoofdltuk (ten opfchrift dragende de waere Euangelie Leer\in de XII. etrjls Eeuwen zuiver bewaerd in de Valleijen) zeer bekort hebbe. De Lezer kan daer alies vinden, wat wij van die oude tijden weten." Dan ik gae over tot de Aentekening van Dt. S. op zijne bovenftaende woorden : — „Ik zeg , meest al, en niet, alle, om dat er eenige in de Xltde Eeuw waren, die allen Doop verwierpen, wien echter ook de algemeene naenien van Waldenfen en Albigenfen geireven werden, „ Ouder welke naenien (.zoo als Dr. mosheim (.IVde Deel, bladz. 371,372. der Nederd. Vertal.) aenmerkt) de Latijnen, alle de tegenftanders van den Roomfchen Paus begrepen.") Ter verdediging nochtans van mijn zeggen, dat het grooter deel der Waldenfen en Jlïbigevfen den Kiuderdoop verwierp, en den Doop der Bejaerden oefende, beroepe ik mij op eenen Franfcben Schrijver chassanion, die in zijn Gefchiedyerhaal van dit Volk zich voor dit gevoelen verklaert. Hij verzamelde (zegt hij) zijn Gefchiedverhael uit twee oude Handfchrifcen, waer van het een in de Languedocfche, het ander, in de oude Franfche tael gefchreven was. De hier bedoelde plaets zal ik overfchrijven uit eene overzetting van mijnen Grootvader, in zijn enswer to Rusfen,p. 8. „ Eenige Schrijvers Czegt ciiassa. nion) hebben beweerd, dat de Albigenfen den Kinderdoop „ niet goedkeurden; andere, dat zij dit Saciament geheel ver„ waerluosden, als ware het van geen nut voor kleen of groot„ Het zelfde heeft men gezegd van de Waldenfen, fchoon eenige „ fhende houden, dat deze altoos hunne Kinderen gedoopt heb„ ben ; dit verfchil der Schrijveren deed mij eenigen tijd in het „ onzekere blijven, eer dat ik belluiten kon. eene zijde te kie- zen. Eindelijk, in overweging nemende, 't geen St. Rernard „ van dit onderwerp zegt, in zijn zes en zestigfte Redevoering; „ over het tweede Hoofdftuk van het Lied der Liederen; nevens „ de redenen, die hij tegen deze doling aenvoert, en 't geen bij „ fchreef, ad Uildefmfum comitem fancti Egidii , kon ik niet „ ontkennen, dat de Albigenfen ?en grootIle dede in dat ?ev°P' T 5 »len  19? het bewijs, uit de algemeenheit. xvii. dat derhalven de Doopsgezinden, zoo ik meen,aen de brief. Zulke, die hun vragen: „ Waer hunne leer was voor de „ len (te weten tegen den K'nderdoop) waren. En, 't geen mij „ hier in nog te meer bevestigt, is, dit in de Gefchiedenis der „ ftad Treyes, die ik hier voor aen bet einde van het vierd» „ Hoofdftuk heb aengchaeld, gezegd wordt, dat er te Ivoi, oa,, der 't Bisdom van Tr:ves eenige waren, die ontkenden, dat „ het Sacrament des Doops van kracht was ter zaigbeit der jon» „ ge Kinderen. En zekere Catherine Saubc, die in het jaer 1417. „ te Monipelier verbrand werd, om dat zij van bet gevoelen der „ Albigenfen was in het verwerpen der Overleveringen van de „ Roomfche Kerk, had even zoodanige gedachten van den Kin„ derdoop; zoo als men vindt aengetekend in het Register van „ het (ladUuis der gezegde flad Monipelier, van 't welk wij op „ bet einde van het vierde Bock zullen fpreken. De wacrheit is „ dat zij niet dit Saciament zelve verwierpen , of zeiden, dat „ het nutteloos was, maer het alleen onnoodig rekenden voor „ jonge Kinderen,om dat deze in geen voldoenden ouderdom zijn „ om te gelooven, of bekwaem, om blijken van hun geloor te „ geven. Hetgeen hun (zoo als ik gisfe ) atnleiding gaf, om „ dit denkbeeld te voeden , is het zeggen van onzen Heere „ dat hij, die geloofd zal hebben,en gedoopt zal zijn, zal behouden „ maer dat hij, die niel geloofd zal hebben, zal verdoemd worden." chassanion Hist. des Albigeois. Imprim.Ym. f595. ——— Onder de verfcheidene Gezindheden, die in de XHde Eeuwplaet hadden, en waer aen de algemeene Naemen van Waldenfen oiAlbigen* [en gegeven wierden, waren er, zoo ais ik te voren aenmerkte" eenigen , die allen Doop , en anderen , die alleen den Kinderdoop' verwierpen. Dit erkent zelfs Mr. wall. Zie zijn History of Infanl-Baptism, p. 394, 400. En hier van m«ke ik alleen gewag,om reden te geven van de Gefchillen , die er over de Waldenfen ontftaen zijn, of zij namelijk eigenlijke Doopsgezinden waren, of niet. Maer waerlijk dacruit, dat eenige van de Gezindten» dier Ecuwe allen Doop verworpen hebben , volgt geenzins, dat de oude Waldenfin niet in het gevoelen waren der zulken, die alleen den Kinderdoop verwierpen; maer wij moeten veel eer het tegendeel denken, zoo wij eenige achting fchuldig zija aen het pas aengehaclde getuigem, van  VAN DEN KINDERDOOP ONTLEEND, OVERWOGEN. 299 de Reformatie, ja zelfs, of altans, voor de twaelfde xvrr. Eeuw ?" met goede reden mogen antwoorden: „ zij brief. was van chassanion, en voor liet zoo welgeflacfde gevoelen van Dr. MictAiNj, dit de Waldenfen der XHde Eeuwe bunnen Naem ontleenden van deoude VaudoisoiVddenfes, die meer dan fo? Jaeren te voren bloeiden." —- Dus verre Dr. S. . . . — Gun mij na, dat ik ter dezer plaetfe nog eenige getuigenisfen pit de historie der Waldenfen vanM, schagen bijvoege, diezoo het bovenfla. -r.de als 't geen ik verder in dezen Brief uit het werkje var'Dr. S. zal mededeelen, bevestigen. Deze dan, fprekende van eenen beren, garius, ten Tijdgenoot van den beroemden Fa/do, die in bet begin der Elfde Eeuw onder de Waldenfen leefde, geeft ons, in. een bericht derLeere van den ecrstgcm'elden, ais een vierde gevoelen op: dat de Doop der jonge Kinderen onnut, vioral niet ter zali?hcil noodig, was, bewijzende dit met bet zeggen van theoduin Bisfchop van Luik, in zijnen brief aen Koning H:nrik, en na hem van guitmond in zijn tractaet, 1059. teSen berengarius gefchreven; mitsgaders battoglioni in IFst. univerf p. 544. melliniis fchijnt ook van die gedachten, doch du Pin, en Pictet uit hem, trekken dit in twijfel. flH des Aut. Eccl. T. vii;. p. 11. Histoire du Siècle XI, p. Zie schagen, bladz. 185. En bl. 220. verhaelt hij van vier c'er Waldenfen, die in 't jaer 1102. door den Friefchen Aertsbisfchop Bmno vrjatBd werden, omdat zij. bij de wezenlijke Tcgenwoordigh'h van Christus Lichaem in het Avondmael en het Opbcr.^znch van den Paus en der Roomfchf. Kerk, ook op noodzaeklijkheit van den doop der kinderenter zaligheit ontkenden. Bl. 229. en 230 getuigt deze onze Landgenoot bet zelfde van' Petrus de Bruijs en Hendrik van Thoulouj'e, van wicn ik u zoo acnftonds het Zeggen van den b.. roemeen mosheim z:'1 ond: r oog brengen. Deze mannen Helden Daer is ook een brief, uit Bohemen aen erasmus gefchreven in het jaer 1519, waer in bericht wordt gegeven van eene Gezindte, toen in wezen, en die ver boven de negentig jaeren in dat land geweest was, terwijl de zelve wijders in haere gevoelens en Godsdienstoefening dus omfchreven wordt: ,, de zoodanige, die tot die Gezind„ te overgaen, moeten alle op nieuw in enkel ivater » gedoopt ivorden; zij hebben geene zegeningen van „ zout, of van hel zouter, in, gebruik, en houden „ zich ook met geen geheiligde olie op." Q) Billijk mag { *) Dr. a t. L1 x 's Remitïks on Vb anoient chufokes of Phdmoni. p. 211, 214, 221, 253. ff) cotOMBsuj-s 'sdUtetion of Lsttcrs of menof nou. Ep. 3*  304 het bewijs, uit de algemeenheit xvii. mag men befluiten, dat deze de Waldenfen waren Brief. van wien dr auix fpreekt waerbi- ik nqg ^ ge het getuigenis van Dr. Mosheim (*) dat „ dt „ Waldenfen in de vijftiende Eeuw ook nog in ver„ fcheidene Landfcbapptn van Europa beflonden , „ bijzonder in Pomeren, Brandenburg, omflreeks „ Maegdenburg, en Thuringen, waer zij een me„ nigte van Vrienden en Aenhangers hadden. Het „ blijkt nogtans ( voegt er deze Gefchiedkundige „ Göltinger Kancelier bij) uit echte befcheiden, die „ nog niet in V licht zijn gegeven, dat een groot ge5, deelle der Navolgeren van dezen ongelukkïgen aen,, hang, in de gemelde Landjlreeken, door de In,, quifiteuren ontdekt, en aen den wereldlijken Rech„ ter overgeleverd is, diehen ten vuure doemde, (f)" Uit 30. Deze plaets haelt Mr. david rees aen (zegt Dr. S.) in zijn amwer to Mr. fowlir walker's Defenct of Infant-Baptum. p. 201. en van hem neme ik de zelve over. (*) mosheiw's KerkUjke Gefchiedenis ,V. Deel, bladz.472en 473- Nedtrd. Uitgave. (,f) UEerw. gelieve, boven alle deze getuigenisfen, ook hier ovet na te zien de meergemelde KerkUjke GefchieUenis der Waldenfen van den geleerden Heere martinet, bladz. 18, 20, enz. en bijzonder de Uistorie der Waldenfen van iw. schagen, bladz. 306. daer deze zegt, (en zig op vorige plaetfen in zijn Histtrie beroept, om te toonen,) dat de Waldenfen zelfs al lanj voor den tijd van Petrus Waldus, m het begin der elfde Eeuw, door gansch Frankrijk niet alleen1, maer ook in Vlaenderen, Latten, Duitschland, Engeland, en elders verfpreid waren. Zie wijders bladz. 325, 344, 375 enz. Verder kan ik niet voorbij, UEerw. nog te wijzen nae het bij andere gezindtens dan die der Doopsgezinden in ons Land te weinig bekende, en bij hun zelf* V.zoo uit hoofde van den akeligen inhoud, alt misfehien ook om andere reelenen) taas mjnder gezochte, doch in zijn ioort uit- BHitf.  VAN DEN KINDERDOOP ONTLEEND, OVERWOGEN. S^J» Uit deze beknopte opgave van 't geen er voor xvn. de vijftiende Eeuw gebeurd is, meent Dr. S. datBRiÉF. elk onpartijdig mensch genoeg kan oordeelen j hoe veel waerhcit er zij in Mr. As. verzekering, „ dat s, de Kinderdoop in alle Landen en door alle Eeuwen „ heen algemeen aengenomen en beftendig in waer,, de gehouden zou wezen." 'T is waer, de laetst-" gemelde Heer ftaet gereed, en zonder eenigen aenmerklijken weerzin toe, dat men hier eene uitzondering op moet maken met opzicht tot de volgende Eeuwe. De Wederdoopers [Anabaptisten] in Duitschland, die zoo talrijke en vermogende, die woeste en ondeugende Aenhang! konden hier niet over 't hoofd gezien of verzwegen worden, zonder de zaek der Kinderdoopers een gewigtig voordeel te ontnemen, waer van zich meest alle, die te-' gen de Doopsgezinden fchrijven of fpreken, me£ een niet zeer liefderijke uitweiding, bedienen; 'T was derhalven ook de zaek van Mr. A , örri die ongelukkige gebeurdtenis getrouw optegeven j fchoons muntende werk vsn t. vam bracht, Marielaers-Spiegel der1 Doopsgezinden, Wlérirj, zoo ten aenzien vcelet ftukken in mijne vorige brieven vervat, als ook ten aenzien der Waldenfen tn hunne gevoelens omtrent den Doop , veele bewijzen voorkomen , die der overweginge Waerdig en met die van Dr. S. zeer overeenkomstig zijn; doch die van wegen het Hoofdoogmerk van dat werk te zeer hier eri daer verfpreid Itaen, om er bepaelde «nhalingen van te doen. Het geheele eerfte Deel verdient ten «enzieuvan mijn tegenwoordig onderwerp doorbladerd te Worden; en men zal Dr. S.'s gezegdens, aengaende de Eerfte Eet^ wen, met veel nadruk en naeuwkeurigheit geftaefd vinden. X  $0.5 HET BEWIJS, UIT DE ALGEMEENHEIT *Wr. fchonn hij zegt: „ dat de onaengenaemheit van 8luEr'„ dit onderwerp hem weerhoudt, om in deszelfs iy bijzonderheden nauwkeurig intetreden," Evenwel, als tegen wil en dank gedrongen, om zijner zake dezen dienst te doen , betteedt hij flechts anderhalve bladzijde in het optellen der gevoelens en bedrijven dezer dolle waeghalzen. „ Gevoelens (zegt Dr. S.) die hij zelve wel weet, dat4 uitgezonderd dat eenige van den Doop, alzins zoo zeer met dc onze als met de zijne verfchillen; en bedrijven, waer van hem ook wel bekend is, dat de Doopsgezinden even zooafkeerig zijnalshij, en waer Van zij hunnen afkeer zoo fterk doen blijken als eenige Gezindte onder de Christenen, wel^ ke het ook wezen moge.'' Aertig ondertusfchen rzoo komt het mij altans voor) aertig keert Dr. S. de nadeelen af, die Mr. A. hier door den Doopsgezinden zoekt toetebrengen, met deszelfs eigen woorden (niet lang te voren gebruikt) hier op toetcpaslen. ,, Had (zegt hij) Mr. A. zich zijn eigen even voorgaende redeneering herinnerd, en die herinnering ten nutte gebezigd, hij zou zich van de moeite en kwelling ontlast hebben van een zoo onaengenaeme vertelling, en tenens de befchuldiging ontweken zijn, die hij van bedaerde en onpartijdige menfchen te wachten heeft wegens deze zwakke poging 4 om de gemoederen zijner Lezers tegen.de Doop gezinden intenemen. s, Wij flaen geen acht (deze is de redeneering, fi die ik bedoele, wij flaén geen acht (zegt hij) u op het gezach der Roorafche Kerke;, evenwel „ kon-  Van den kinderdoop ontleend , overwogen. 3c? „ konnen wij ook geenzins denken, dat de Prö- xvrf. „ testanten verpligt zijn, den Kinderdoop te ver-bries1. „ werpen , enkel omdat de Roomschgezinden „ dien oefenen ; even min als wij verpligt zijn» „ het Beftaen van God, de Godlijke Zending van „ Christus, en de zekerheit van een Toekomend „ Leven te lochenen , omdat dit aengcnomene -„ leerftellingen zijn in de Roomfche Kerk. Wij „ hebben onderfcheid te maken tusfehen de begin9, fels, die deze Kerk met de geheele Christenheit „ gemeen heeft, en de zoodanige, die aen haer „ leerftelfél bijzonder zijn verknocht." Ik ftemme hier (dus vervolgt Dr. S.) ik ftemme hier gereed met hem overeen , en wil hem daerom vragen: of hij denkt, dat ik mijner zake cenigen dienst gedaen zou hebben; had ik mijnen tijd verfpild,' met het affchilderen der rivieren bloeds , waar in de Roomfche Kinderdoopers zich baedden op hunnen weg nae die hooge magt, die zij over het Christendom ver kregen hebben? Hij zal, ongetvvijfeli antwoorden: ,, neen, geheel niet." Zullen dari (vrage ik wijders) de gematigde vrienden der zake, die hij verdedigt, hem wel bedanken , dat hij de Munfterfche oproermakers in den ftrijd aenvoert, om menfchen, die niet gewoon zijn door te denken,- met een afgrijzen te vervullen van,",de grondbeginfels der Wederdoopers;" en om zijne dus verre ongelukkige pogingen te onderfteunen, met het uitbazuinen dier groote en menigvuldige „ onheilen» die hij klaegt, dat uit deze beginfels voortvloeijen ? V 2  3ö3 het bewijs, uit de algemeen heit Xvii. Maer eer wij dit „ onaengenaem Toneel» vérla*iu£F'ten, de Engclfchc verdediger der Doopsgezinden) moet ik den buiténlandfchen Verwerperen van den Kinderdoop het recht doen van acntemerken, hoe zeer het bekend is, dat geheele meenigtens van hun nimmer deel hadden in die bedoelde buitenfpoorigheden. En ik kan niet voorbij, er bijtevoegen, (zonder dat ik dit evenwel als eene te rug gekaetfte befchuldiging wil hebben aengemerkt) dat er veele Voorftanders van den Kinderdoop onder deze oproerige Duitfchers gevonden werden. Waerlijk, men kan ligt begrijpen, dat een Geichiedverhael, waer ineenaeneenfchakelingvan ver. baczend verwarde gebeurdtenisfen tot ons overgebracht wordt door de handen van Roomschgezinden, of van Protestanten, die zeer bitter waren tegen de Doopsgezinden, meer of min met duisternis omzwachteld zijn moet. De waerheit der zake, nochtans, beftaet, meen ik, hierm (*): Bij het begin der Hervorming ontftonden er oproeren in verfcheidene (leden, bijzonder bij gelegenheit der zoo bekende beeldftormerijen. In Munfter liepen deze oproeren zoo hoog, dat men de Roomfche Priesters uit de Kerken dreef, en er Protestantfche Leeraers in de plaets zettede. De eerfte verlieten de ftad, en beklaegden zich bij den O) Deze zelfde Aenmerking maekt ook de geleerde mosItEiH m ïijne KerkUjke Gefehiedenis VI. Deel, biadz. 153.  VAN DEN KINDERDOOP ONTLEEND, OVERWOGEN. 39 den Bisfchop, begeerende, dat hij de plaets bele- ïvff geren zou. Kolman , een Luthersch Leeraer, die BI^Er. zich openlijk teg-en den Kinderdoop aenkantte, en eenen grooten aenhang had, voegde zich bij de Wederdoopers, en deed hun getal en aenzien merklijk toenemen. Dus kwam dit niet zeer befchaefde volk, wanhopig gemaekt door de ftrenge vervolgingen, die zij geleden hadden, en opgehitst door eenige flechte menfchen, die zich van de algemeene verwarring dier tijden wisten te bedienen, aU lengskens tot die geweldenaerijen, die ieder gematigd mensch, van welke gezindte hij ook wezen moge, in den hoogften trap moet veroordeelen* In de gevolgen dezer verwarringen werden, zoo. als het dikwijls gaet, de onfchuldige met de fchuldige mede ingewikkeld; en die onder de Hervormden, die ijverig aen den Kinderdoop gehecht bleven, lieten geenzins na, hun voordeel te doert. met deze gebeurdtenisfen, om den Doopsgezinden in 't gemeen een allerhaetlijkst karakter toetefchrijven. Intusfchen kon ik getuigenisfen genoeg te berde brengen van*Erasmus, Beza, Casfander,. Bayle en andere, ten bewijze, dat de grondbeginfels en bedrijven van veele der geenen, die zelfs, tot den dood toe vervolgd werden , geene gelijkheit hadden met die der MunRerfche oproermakers ?i dan alleen in het ftuk van den Doop-, ja dat zij matige, eerlijke, en Godvruchtig© menfchen waren, die nimmer in eenigen opftand tegen den, ftaet deel namen,  §ïo HET BEWIJS, UIT de algemeenheit xvn. Mr. rees heeft ons een verhael gegeven van * ' hun !ii<3en, getrokken uit bhandt's Historie der Reformatie, dat ten overvloede toont, wat volk zij waren, en een onuitwüchbaeren fchandvlek brengt op de nagedachtenis hunner vervolgers, zoo Roomschgezinden als Protestanten. „ Ik heb (zegt R hlJ'? na "wukeurige optelling bevonden, dat er * ruim vijfhonderden twintig menfchen (alle Ana» baptisten of zoo genoemde Wederdoopers) ge7, tt-^jï zijn, die ten dood zijn gebracht, allee, om „ den Godsdienst; met uitzondering, en in legcnV &lSaê* van d!e-> w-lhe geleden hebben als ftraf„ waerdige uit hoofde van verraed, opftand, op„ roerigheden, enz. Ook heb ik er niet onder gere„ kend, een geheele vergadering, die te Rotterdam „ in \jacz ï554 * vervolgd en uitgeroeid, omdat p ik er het nette getal niet van kon te weten komen ; „ waer van ondertusfchen ook alle, die men Sevangen kreeg, in 't openbaer gerecht werden'? En hier pp voegt er de zelfde Schrijver bij: „ Alle, „ wel opgenomen zijnde, beloopt het getal van Doops„ gezinden, die buiten Lands, bijzonder in de Ne. „ der landen, om hunne Godsdienstige beginjels gele„ den hebben, vrij wat meer, dan het hoogst getal „ der geene, van allerlei gezindtens, die in Enge„ Imd uit hoofde der Hervorming zijn mg* j, bracht. ' (f) ~ ■ Wijders brengt Dr. S. verfcheidene getuige-, REIS's Answer to Walker, p. «20. ff) W UEerw. kan dit ftuk verder beoordeelen, door het lezen der  VAN DEN KINDERDOOP ONTLEEND, OVERWOGEN. 3IÏ genisfen bij van het. geduld en de ftandvastigheit zvn. ^ der Doopsgezinden in hun lijden, ze^fs uit denHRiBP. mond hunner vijanden; als onder andere dat van den Cardinael nosius, den Voorzitter op de Franfche Kerkvergadering, die zich in dezer voe-: gen uitdrukt: „ Indien de zvaerkeit van 'eeriigefi „ Godsdienst te beoordselen ivare naer dt lercidi.il„ ligbeit en blij;noedighcit , die iemand van dezen „ of geenen aenhang in het lijden toont , dan kan „ geen gevoelen of overtuiging zekerder zijn dar. „ dat der Wederdoopers; naer dien cr jedert tivaelfv honderd jaeren geene gezecest zijn , die elendiger „ gemarteld zijn, en dit blijmoediger en fendvmti„ ger ondergaen hebben , dan dit volk, dal zich „ zelfs aenboo^, om de zyreedjle foor ten van jirajuc„ nitigen te lij den P- Dan,, daer dit inderdaed niet veel afdoet ter bevestiging der waerheit van eenig gevoelen; daqr het aenbieden van zich zei ven ter doodttraffe ook wel eens uit eenen dweepachtigen ijver en vaisch begrip van het echte Manelaerfchap kon voorkomen , zoo zal ik üEerzv, niet langer met het onderzoek nopens het groot of kleen aental der Doopsgezinden ophouden; ook is het voor ons Nederlanders. van der VU. en IX. Deden van moshkim's KerkUjke Gefchiedenis, tnet de Ae"iekcninge.i van een Heer ib,-Ai*, en van den Nederdu trehen Vergelder, in vergelijking me^ het meergemelde VVerk van t. van bracht, eu pi'zonde'' van eene l'trdtdiging der Doopsgezinden, door Dr. oalenus ab'r ah AWs, eertijdsbijzondér "ten dien einde opgefteld, gelijk ookvsnd.: Kerkder Doopsgezinde» van den reeds meerge ntl.Jen Doopsgezinden Lceraet ra. Icha« oen, in het jaer 1745. uitgegeven. V 4  giü het bewijs, uit de algemeenheit xvn. van weinig belang of Mr. A. dan of Dr. S. gelijk hebÖRIef. be; als de eerfte zegt, dat het „ getal der Doopsge„ zinden in Engeland zoo kleen zou zijn, dat het, n in vergelijking dier Kerken, waer in de Kin49 derdoop geoefend wordt, naeuwlijks verdient genoemd te worden.» Waer tegen de laetfte, (na aengemerkt te hebben, dat, of fchoon zij ook niet meer in getal waren, als zij, die in Mofesin de zee gedoopt werden, hun getal niet verachtelijk zijn zou,) vervolgens op goed gezach verzekert, dat „de Doopsgezinden in Engeland, zonder die in America of elders te tellen, meer dan een derde uitmaken der drieërlei van de heerfchende Kerk verfchillende Gezindheden aldaer.» Alleen kan ik niet voorbij, dezen Brief te fluiten tnet de aertige omkeering der woorden , van den grooten tilÏ.otson omtrent de Roomschgezinden gebezigd waer mee Dr. S. dit onderzoek omtrent het be* wijs, uit de algemeenheit van den Kinderdooo ontleend, befluit; ^ „ Nooit varen onze Partijen meer naer den fmaek „ van het onkundige gemeen tegen de Doopsgezin„ den uit, dan wanneer zij brommen van hunne tal],> rijkbat, en den waeren Christelijken Doop vers, achten, omdat die van zoo weinige geoefend wordt. Deze verderflijke duitsche Ketterij, (zoo als h eem& hunner *» ™lven vol verfmading ge„ noemdhebben) is, naer V fchijnt, in dezen nevel. %, achtigen en kouden hoek der werelt alleen gehand- haefd door een hoop woeste en domme menfchen, dit « ntctinJlaetis,om de bewijzen voor, ofderedelijk-  VAN DEN KINBERDQ01' ONTLEEND, OVERWOGEN, 3T 3 „ heit van, den Kinderdoop te bevatten. — Maer l\n^ „ wij willen niet jlaen op eenig voordeel, dat wij „ misfchien in dezen hebben; ik meen dat van een groa„ ter getal aen onze zijde, dan zij ons durven toejlaen. „ Onder fielt, wij waren veel minder in getal; „ zoo is het dikwijls gelegen geweest met de waere Kerk „ van God, zonder dat dit der waerheit van haeren H Godsdienst iets te kort doet. Wat 'denken wij van „ de Kerk in Abrahams tijd; die, zoo verre wij „ weten, tot één geflacht en tot een kleen Koningrijk, „ dat van Melchifedek Koning van Salem, bepaeld , was? Wat denken wij van haer in Mo/es tijden f toen ze befiond uit één volk, omzwervende in de „ wildernis/el wat, in de tijden van Elia, toen er-* , behalven de twee (lammen, die den waeren Godie J er ufalem dienden, bij de andere flammen maer ze„ venduizend'te vinden waren , die hunne knieën niet voor Baal gebogen hadden? Wat in de dagen van „ onzen Zaligmaker, toen de geheele Christen-Kerk tot „ twaelfApostelen, zeventig Discipelen, en eenige wei„ nige Navolgers buiten deze, bepaeld was? Hoe zou bellarminus die kleene kudde veracht hebben t omdat zij de fchoonfte kenmerken der waere Kerk, de „ algemeenheit en luister, ontbeerde! Ja wat moeten „ wij van de Christen Kerk denken, toen de Ariane„ rij en Pelagiaeerij ten hoogficn top geklommen wa\, ren; toen een groot deel van V Christendom met deze dolingen overflroomd was, en het getal der 5, Rechtzinnigen bij dat der Ketters in geen vergelij\, king kwam? Maer, wat behoeve ik deze voor„ beelden bij.tebrengen? even als of de waerheit vaq „ den Godsdienst van de metste fiemmen afhing, en Y g 35 daet  3i4 «et bewijs, yrr de algemeenheit *rief " datrnaer beoor^ld moest worden; V welk daer. ' „ het bij gecrte dan dwaeze menfchen voor een bewijs „ kan doorgaen, ook Cdurve ije zeggetiy hij geen eerlijk „ en verftandig man ooit gebez'gd zal worden als „ een echte blijk der waerheit en gqedheit van eenige „ Kerk of Godsdienst. Zoo de meen igte een bewijs „ ware, dat de menfchen de waerheit hebbtn, dan ,, heeft de Schriftuur cen'eefs gezegd (*) : gij „ZULT de bi eenigt E NIET volgen, om ,, kwaed te doen. Want, zoo dit bewijs van „ eenige krach ware, zou het grooter getal nimmer ,, den verkeerden weg-in ft aen (f)". VKVIVy .■■■.■...>,. yyf'-.j Ik twijfel niet,' of dez» toepasfing der woo?den van dien zoo algemeen geachten Enge'ilhen Godgeleerden zal Uher^. zeer ter zake voorkomen , en met mij doen befluiten, dat de Voorftan- ders van den Kinderdoop of het bewijs, uit de «il- gemeenheic ontleend,moeten laten varen, of— alle andere ^eerftukken , waer in wij Protestanten van de Roomschgezinden verfchillen, aen die talrijke Kerk gewonnen geven. En wie weet niet, wat er dan te kiezen zij ? Ik zpu hier mee mijn fchrijven over dit onderwerp aen U£< rw. eindigen , maer moet U nog met eenen- brief lastig vallen, die voornaem- 'm (») Excuus XXIH. i. CO Zie tiluOtson ^Leetjcpdes (Cf vrrtediy'ng van den tiet* ijomA» GodsdukSl legen de befehuld' g'.nrvnr, bi/zona) rhe'it en nieuw' A£;?,zijnde de JtXViL i • li :t Ecnk ;»eel der Nede d. itfche Ver. tsling zijner Predieaiien, biadz. 506 en 507.. An'tferdaw 1-33I "  van den kinderdoop ontleend, overwogen. lijk dienen zal, om te doen zien, dat de Doops- XVn. gezinden vrij wat raed weten, om zich te redden uit brief. eenige andere zwarigheden, die er, behalven de reeds aengeroerde, tegen hum worden ingebracht. Tans fluite ik met de betuiging, dat ik met fchuldige hoogachting ben, eerw aerdig.heerï UEerwK DWD. P. C. AQT-  AG TTIENDE BRIEF. ÏERW AERDIG HEIR! fiMEF. ]V0S éénmael» en wel voor het laetst, neme ik de vrijheit, UEerw. lastig te vallen met, ten minsten uwen tijd en aendacht voor eenige oogenblikken intenemen door, het voorftel van eenige Bedenkingen over het zelfde onderwerp, waer over ik UEerw. nu reeds in zeventien Brieven bezig hield. Ik zegge, over het zelfde onderwerp; doch moest liever zeggen, over de Perfoonen, die ten aenzien van dit onderwerp met het grooter deel der Christenhcit verfchillen. Immers deze Brief zal ruim zoo veel loopen over de Doopsgezinden , als over den Doop; en, fchoon ik UEerw. voor al te edelmoedig en verftandig houde, om een gevoelen te verwerpen, ofte keer tegaen, alleen om dat het geliefkoosd wordt van menfchen, die in andere opzichten, 't zij in leeringen, of in handelwijze, lakenswaerdig zijn; fchoon het teffens zeker is, dat veele dingen van de Doopsgezinden in Engeland waer konnen zijn, die geheel valsch zijn omtrent die in ons Vaderland; en zoo ook aen de andere zijde fommige befchuldigingen gegrond konpen zijn omtrent de Nederlandfche, die geheel ongegrond zijn omtrent de Engelfche, Doopsgezinden; 't welk alles mij lang in twijfel deed ftaen, of ik dit gedeelte der aenmerkingen van Mr. A.s en de verdedigingen en tegenbedenkingen van Dr.S.  bezwoeren tegen de doopsgezinden overw. 3*7 Dr.S. niet geheel agterwegen zou laten-, evenwel ^ bewogen mijverfcheidene redenen, om UEerw. te doen zien, dat zelfs ook die zwakke en onedelmoedige wapenen niet in ftaet waren, om den wakkeren Verdediger der Doopsgezinden te verzetten, veel min te overwinnen; terwijl zelfs de aenvoenng daer van bij mij altoos verdacht vourkomt, als fpruitende dikwijls uit eene zelf.bewustheit, dat dc voornaeme bewijzen voor de zaek zelve van geen genoegzaeme kracht zijn, en dat men zich daerom van diezijlingfche middelen moet bedienen, om een ge voelen zwart te maken, 't welk men met in ftaet is, in des zelfs eigenlijke gronden om ver te ftooten. Waerlijk, mijn Heer! ikverwonderemij, als ik den geleerden addington hoore zeggen : „ Dé „ nadeelen der Beginfels van de Doopsgezinden Col. gelijk hij hen noemt, Mtip groot en veele.» Aen welk zeggen Dr. S. dezen zin geeft, (en wie kan hem in dezen van een onrechtmatige verto ring der woorden van zijn partij befchuldigen ?, „ Daerfpruiten groote en veele nadeelen uit hunne beginrels:»of, „ hunne beginfels zijn zelve van een zeer flechten en nadeeligen aert er „ kracht." Wie zou hier niet verwacht hebben, dat ereei lijst zou worden opgegeven van groote en veel vuldige nadeelen, 't zij in 't natuurlijke of zede lijke, ten aenzien van den ftaet, ofmaetfchappij die uit de Leer der Doopsgezinden omtrent dei Doo xvrjï. i i s L ?  xvro, BRIEi t 318 EÈNIGE BEDENKINGEN TEGEN DE LEER . Doop, als 'dc eigenlijk onderfcheidende Leer dier ■• menfchen, waer op men het hier gemunt heeft voortvloeijen. Elk liefhebber der waerheit heeft ongetwijfeld recht, om den kvvaeden aert en nadceligen invloed van eenige gevoelens in 't Godsdienstige aen de werelt blootteleggen, die hij als valsch en kettersch aenziet. Dit erkent Dr. S gaern, en hij voegt er edelmoedig bij: Indien Mr. A. ronduit had konnen bewijzen, dat onze gevoelens, in het ftuk van den Doop, dienen, om eemg wezenlijk kwaed voorttebrengen , anders dan dat ze ons de onvriendlijke berispingen enbafdaiige verfmading van onkundig en bijgeloovig volk op de halzen halen, zoo zou ik mij verpligt geacht hebben,alles door te halen, wat ik over dft onderwerp gefchreven heb; daer er dan zeker eenige wezenlijke misflag moest zijn in den grondflag van alle mijne fedeneeringen." 'T is waer, Mr. A. voegt onmiddelijk bij de evengemelde befchuldiging deze rechtmatige betuiging: „ Wij zijn er verre af, om alle die „ wanvoeglijkheden en verwarringen, die fommii, ge dier Gezindte veroirzaekt hebben, aen der „ zeiver bijzondere leergronden [of beginfels] te „ wijten." Maer moet men daer uit echter niet sefluiten , dat hij eenige wanvoeglijkheden en verwarringen weet, die aen die beginfels te wij:en zijn? en zou men daer uit niet verwachten, lat hij die zou opnoemen, en derzelvcr afkomst ut deze bronnen duidelijk aenwii'zen en betooien? Dat  ÏN het gedrag der doopsgezinden ove* wogen. 319 Dat er mogelijk eenige onkundige, kwalijkgézinde , oproerige, ja zelf', woeste menfchen ge-1 weest zijn, die het in 't hoofd kreegen, om den Kinderdoop te verwerpen, wil Dr. S in geenen deelè lochenen; mae?- hij voegt er met reden bij: „ De meeste Gezindheden onder de Chnstenheit, zelfs die van Mr. A niet uitgezonderd, hebreu eenige van zulk volk onder z;ch gehad M (èr doen de bijzondere' Leergronden der Doopsgezinden [of Anü-pozdobapmien] er iers meer toe, dan die der Jndependenten, Prcsbyttriaencn, (*) of der lltcrfchende Kerk (f), om de menfchen onkundig en woest 5 kwalijk gezind en Oproerig te maken ? — Zoo niet. . . waerom moeten wij dan tot de harde keuze gedrongen worden, om, of ftaende te houden, dat de mannen van Munster flecht deeden, met den Doöp aen hunne Kinderen te onthouden ; -— öf te erkennen , dat wij , in eenen rechten lijn, vah hun afftammen, én met dit hun gevoelen ook alle hunne beginfels en geaertheden hebben overgeërfd ? Zoo toch geene der ongeregeldheden en wanordens , waer aen eenige der Doopsgezinden zich fchul- (*) Met deze beide Naetnen worden in Engeland die van di heerichende Ke>k in Engeland v. richtlende Gezindheden te noerad, die meest overernltemineri iftet de Calvinisten, en di laetfte in 't bijzonder .ftmoken doofgaens ten volle met d( beerfchende Kerk in ons Vaderland. Churchmen noemt mén alle, die het met de Engelfche Keil trouden, en er leden van zijn. kvin. RIEF.  xvm. ÊRIEf ; j 1 v I i g v •v »3 320 EENIGE BEDENKINGEN TEGEN DE LEER /chuldigmaekten, aen hun onderfcheidend beginlel of denkbeeld omtrent den Doop te wijten zijn, met wat oogmerk, dat billijk en edelmoedig heeten mag, kan men dan die ongeregeldheden en wanordens in deze dagen tegen allen , die dit denkbeeld aenkleven, en alzoo tegen dit gevoelen zelve, aenvoeren? Waerlijk ik zie niet, hoe dit kan gefchieden, en geloove met Dr. S , dat deze onedelmoedige wijze van wederlegging, zoo bij Mr. A. als andere, aen geen beter oirzack kan worden toegefchreven dan deze: dat de Historie der Munsterfehe oproerigen zoo Herken indruk maekt op de verbeelding, en zoo een hevel fpreidt over hetverftand van zulke Verdedigers van den Kinderdoop, dat zij de denkbeelden van Doop en oproerige faemenrouing, van indompeling in het tvater en het beftormen van lieden, — van een landvastigeaenkleving aen ft geen men gelooft eeïe Inftelling van Christus te zijn en eene hardïekkige gezetheit op bijzonderheden,— bezwaerijk van elkander weten te onderfcheiden. Dan het fchijnt bijna, dat Mr. A. alleen van dit 'erwijt tegen de Doopsgezinden gewaegt, om ijn ziel een edel genoegen te doenfmaken, in zijn arcij allen recht te doen, ;dat in zijn vermogen i. Immers, midden in al de kwelling , die het hem eeft, dat hij verpligt is, van eenigen hunner met erontwaerdiging te fpreken, betuigt hij, er een wezenlijk vermaek in te hebben, „ dat hij eenige kent, die, deze gevoelens toegedaen, echter van een gansch anderen geest zijn, dan die, uit wel-  EN HET GEDRAG DER DOOPSGEZINDEN OVERWOGEN.. 3*1 . welken die 'nadeelen in andere 'zijn voortgefpro- xvui. L tert." Deze belecfdheit beantwoordt Dr. S met BR-*E** dankbetuiging, en'voegt er bij, dat hij geen beter kans ziet* öm iets toetebrengen tot vergrooting van dat vermaek, dat Mr. A. zoo treffende gevoelt, dan niet liern te raden, om zijné vooroordeelen tegert de Doopsgezinden afteleggen dr* wat nader met hun bekend te worden. „ Maer is het wel zeer vriéndlijk (vervolgt Dn S.) te wenfchen, dat deze Schrijver zeer gemeenzaem bekend worde met Arminianen en Antinormanen\ waer vóór hij zeer veele der Doopsgezinden, zoo niet alle, fchijnt'té houden?" : Hij oogt hier mee op deze woorden van Mr. A. t wij' moeten belijden, dat het eenigzins vreemd „ voorkomt, dat zoo veele hunner in het eene of andere dier twee zoo wijd verfchillende uitcr„ ftens van Afniinianismus of AntinomianismuS „ vervallen." De Doctor weet geene verfchooning voor dit verkeerde denkbeeld van hunné beginfels uittedenken, dan dat Mr. A. tot hier toe te weinig mét de Doopsgezinden békend was; en merkt wijders aen, dat, wat ook van dié onkün-* de wezen moge , het altans zeer verbazend en meer dan vreemd moet voorkomen , indien de twéé ketterijen, waer mee' hij veele befchuldigt* zoo vlak tegen elkander overltaen , dat dan hun bijzonder gevóélen omtrent den Doop hen tot bei-de deze ketterijen vervoert; de liefde zou dari doen hopen, dat dit gevoeleni 2öó ais het oofe hxX óef*  g22 EENIGE BEDENKINGEN TEGEN DE LEER. XVIII. derdaed met de zaek gelegen is, geen zweemfel • van een van beiden heeft; en dit gefteld zijnde , meent de Doctor, dat deze ftrijd ras in een vriendlij ke onderhandeling was te veranderen. Maer Mr. A. heeft fteeds zijne zwarigheden, en wel zodanige, die men moet erkennen, dat, zoo ze niet opgeruimd konnen worden, onoverkomelijke hinderpalen zijn ter vereeniging niet alleen van hem met Dr. S. of met de Doopsgezinden, maer zelfs van dezen met ieder braef man. „ Zij zijn (dus luidt verder de befchuldiging „ van dezen IJveraer voor den Kinderdoop) zij, „ altans veele hunner, zijn, zoo wel in deze als „ de vorige Eeuwe, geweldig gehecht aen hunne 9, bijzondere begrippen, en ijveren meer , om „ eene begunstigde wijze van Godsdienst-oefening „ en aenhang te ftijven, dan wel om het Koning„ rijk van Christus optebouwen. Zij hefteden dien tijd met over den Doop te twistredenen, dien zij behoorden door te brengen, met het najagen „ van eene juister en gegronde kennis aen het „ Euangelie, en met, in zich zeiven en anderen, „ eenen geest van oprechtheit, nedrigheit, open„ hartighcit, en goedwilligheit aentekweeken; „ en hier door geven ze in hun gedrag, redenen, „ en fchrijven, aenleiding tot veelerlei kwaed." Deze zijn de gewigtige befchuldïgingen, waer mee de Doopsgezinden door Mr. A. bezwaerd worden; is waer, hij fpreekt niet zoo van alle; maera  ÉN HET GEDRAG-DER DOOPSGEZINDEN OVERWOGEN, gl J maer, fchoon hij alleen Engelfche Doopsgezinden, en zelfs deze nog niet zonder uitzondering, bedoelt, hij draegt zijn belöhuldigingcn doch zoo voor, dat de meeste dezelve moeten aenzien, als een echte befchrijving van het algemeene gros dier Christenen. Uilerw. zal hem, zoo ik vertrouw, hierin zoo minals-ik blindding gelooven. Wij kennen de Doopsgezinden-te wel; en al ware dit zoo niet,wij nemen zulke befchuldigingen niet aen Zonder bewijzen, maer verdenken zulke fchrijvers, die zoo veel ten laste eener Gezindte- zeggen, zonder hurt Zeggen met de duidelijkfte blijken te ftaveri, aen gebrek aeri onpartijdigheit, zoo niet zelfs ae'ri oprechtheit. Zoo UEerzu. andere fchriften van Dr. S. kende , (*) en wist, hoe zeer die bij veele Doopsgezinden in achting Zijn , zou deze befchuldiging; wat betreft de behartiging van wezenlijken Godsdienst en de voortzetting der belangens van Jefusi Koningrijk, reeds veel van haere kracht verliezen ; en deze Doopsgezinde Leeraer moet zijn eigen Volk geheel niet kennen, en er zelve hemelbreedte van verfchiilen, zoo de befchuldiging der liefdeloosheitop hun past; daer wij hem in antwoürd op deze onbewezene betichtingen dus kooren fpreekén: „ De Doopsgezinden willen ; zoo ik hope, M A. het ongelijk gaern vergeven ; dai hij hun in dezen aendoet, en daer door een dei vlekken, hun aengewreven, afwisfehen. En, oir » hét (*) Ik dode jjtcr vooral op zijne DlrcouTfcs on perfoneil Relt e;oa,ot Leerredenen over prfupnlijkcn GtA-Uiist, a vüi. *» töj «t ifrk M1.1Ü3 en ftichtelijk zijn- X 3 xvnï. BRIEF* l  XVII. BRIEF. 324 EENIGE BEDENKINGEN TEGEN DE LEER hen te gereeder te doen zijn tot vergeving in dezen, wete ik, dunkt mij, een weg te vinden, om zijn misflag te verkleenen, hoewel niet, om hem volftrekt te ontfchuldigen. Ik geloove waerlijk, dat deze fcherpheit geenzins het uitwerkfel is van zijne natuurlijke geaertheit, maer van eene ongelukkige drift, die zijnen geest aen 't zieden bracht, door een begrip, dat dit bij hem nadeelig gevoelen veld wint; en mogelijk ook door eenige jaloerfche vreze, dat zijne bewijsredenen niet genoegzaem waren, om er den voortgang van te fluiten." Dit moge een van de oirzaken zijn der fcherpkeit van den Engelfchen,maer 't is zeker,Eerw. Heer! dat dit laetstgemelde begrip, of die jaloerfche vreze,geen bronnen konnen zijnder vuurig-en bitterheit in den eenen of anderen Nederlandfehen Beftrijder der Doopsgezinden, welke hier, 't zij dan uit overtuiging, of uit onverfchilligheit, veel eer afdan toenemen, en , zoo 't er nu nae gefchapen ftaet, binnen een Eeuw naeuwlijks meer zullen te vinden zijn. Ja dit mag men bijna zeker ftellen, zoo de heerfchende Kerk in ons Vaderland eens tot dat verdraegzaem befluit kon komen, om haere Leden vrijheit te geven, om hunne Kinderen ongedoopt te laten, en de Bejaerden, die des begeerden , zonder eenige verbind tenis tot den Kinderdoop , op de belijdenis van hun geloof te doopen. Doch ik kcere mij weder tot mijne Engelfche Schrijd  en het gedrag der doopsgezinden overwogen. 3^5 Schrijvers. Dr. S., hoe vergeeflijk ook van ziel, acht zich teffens verpligt, de even opgegeven befchuldigingen van Mr. A:, en het kwaed , den Doopsgezinden daer. in aengewreven, wat bijzonderder naetegaen, alzoo, volgens de uitdrukking van den laetften, niet Hechts e e n i g e weinige' maer veele in deze en de vorige eeuwe hier in betrokken zijn. De meeste zullen hier uit denken, zoo als reeds gezegd is, dat hij het gros der Doopsgezinden in 't algemeen bedoelt; Daer het toch ook moeilijk is te begrijpen, wat wezenlijk oogmerk deze Schrijver kon hebben, om, in een gefchil van dezen aert, Hechts den flaet van eenige weinige hier en daer fchuilende Leden dier Gezindte met zulke termen in 't openbaer te gispen. Het eerfte kwaed, daer Mr. A. in die befchuldigingen van gewaegt, is dat zij „ geweldig ge„ hecht zijn aen hunne bijzondere begrippen." „ Bedoelt hij (zegt Dr. S. want ikvinde het veiligst, UEerzu. hier de woorden van dien fngelschman optegeven, latende aen UEerzus. oordeel over, hoe ver zijne gezegdens omtrent de Nederlandfche Doopsgezinden , zoo veel die TJ bekend zijn, doorgaen of niet)" bedoelt hij door die bijzondere begrippen het Armtnianhmus of Antinomia. nismus, waer van hij pas te voren fpreekt, zoo moet hij weten, dat geen van deze het onderfchcidende kenmerk der Doopsgezinde, meer dan van eenige andere van de Bisfchoplijke Kerk verfchilX 3 len- xvnr. brief.  xvnr. BRIEF ( %6 EENIGE BEDENKINGEN TEGEN DE LEER. lende Protestantfche Gczindheit, is, ja even min • dan van die Vergadering, waer toe hij zelve behoort. Maer bedoelt hij den Doop; deze mag zoo genoemd worden in den eenvoudigften , maer behoort zeker dien naem niet te dragen in den haetlijken zin dezer uitdrukking.; ten zij men wil ftaende houden, dat alle gevoelens, van de minderheit Yoorgcftaen, hoe billijk en waer zij zijn, als bijzonderheden mogen befehimpt worden, ■ Dan het fchuldigc, dat hier door ten laste der Do-pfgczindcn bedoeld wordt, ligt in hunne „ geweldige gcheditheit'* aen deze bijzonderheit. Maer wat veritandig man zal het veroordeelen, dat zij ftandvastig aenkleven 't geen zij in hunne harten gelooven waer te zijn ; dat' zij dit openlijk belijden ; door gezonde redekavelingen verdedigen-, en door alle gepaste .en betamende middelen zoeken te verfpreiden ? Zoo eene gehechtheit zal hun bij alle verftandigen en brac ven veel eer lof-dan berispens-waerdig maken. Ik wete , dat het bij fommige zeer gemeen in gebruik is, wanneer zij veel moeite gedaen hebben, om een gevoelen of gebruik te keer te gaen, waer tegen zij fterk waren ingenomen , en niet in hunne onderneming geflaegd zijn, dan van de zaek in gelchü te fpreken, als ware die een beuzeling, en hunne Tegenftanders in bet belachlijk licht te plaetfen, als een volk, dat 2r hardnekkig op gefteld is, om te twisten over ;en enkel mets. Op dezen trant is het onderwerp, [yaer over wij handelen, te dikwijls behandeld, ■-r 3ÜS l ..- qt I : i i u»>V ij tot  EN HET GEDRAG DER DOOPSGEZINDEN OVERWOGEN. 327 tot verongelijking, vreze ik, van den Godsdienst, zoo wel als tot onteering der zuivere reden. ' Maer in welken zin kan men zeggen, dat waerheit en doling onverfchillig zijn? Dit kan immers nimmer met eenig recht worden uitgehouden van twee tegen elkander overftaende fteilingen. Ik weet zeer wel, dat er in de wacrheden zelve een zeer groot verfchil kan zijn van der zeiver gewigt en aenbelang; en ben zoo gereed, om deze aenmerking toetepasfen op de zaken, dieMr. A. tegen elkander heeft gelieven overteftellen, als hij immer zijn kan. Ongetwijfeld is deze onze bijzondere ftelling, zoo als hij ze noemt, van veel minder aenbelang dan het Euangelie zelve; ongetwijfeld behoort een begunstigde handelwijze in het Godsdienstige, hoefchriftuurlijk ook en van Godlij k gezach, geen voorwerp te zijn van gelijken ijver met dien ter opbouwing van het Koningrijk van Christus; ongetwijfeld, (wilik er met hem bijvoegen,) is de waerneming van den Doop van geringe waerde in vergelijking der handhavening van openhar tigheit, nedrigheit, oprechtheit en goedwihigheit, Maer waerlijk , zoo het denkbeeld van waerheit even zoo toepasfelijk is op de tegenovergcfteldc zaken aen de eene en andere zijde, kan men geer onverfchilligheit gedogen als aen beide zijden, [het een en ander moet dan onverfchillig zijn ol niet.] Maer ik wil .verder gaen, en ftaende houden, X 4 dat. xvnr. IR1EÏ. 1  XVIII. VUftf \ 1 EENIGE BEDENKINGEN TEGEN DE LEER dat, daer de Euangelifche-Plegtigheeden heur ge* !zach van Christus ontvangen, het een grove ont^ eering is van het Opperhoofd der Kerke, deze te behandelen als zaken van weinig aenbelang , en het als een foort van laegen, flaeffchen, en nutteloozen ijver aentemerken, dat men de zelve in beur eerfte eenvouwigheit handhacft; alleen, om dat ze niet yan even zoo aenmerklijk gewigt zijn .Sis de ftraks gemelde zaken. Behalven dat ftellige bevelen ook niet enkel dienen tot tekenen van onderwerping aen het gezach yan onzen Godlijken Meester, in welk licht derzclver gewigt nochtans yrij aenmerklijk is; maer ze zijn daer en boven wijslijk ingericht tot het groote oogmerk, de bevordering van dadelijken Godsdienst; en derhalven ftrekt het behandelen van deze met onvcrfchilligheit blijkbaer en rechtftreeksch ter benadeeling dier andere meer edele waerheden en pligten, die ik gereed toeftae, dat met recht eenen verhevener ijver van ons vorderen. Waer bij ik nog voege, zoo, op dezen naer den fmaek van 't gemeen gefchikten grond van het gering gewigt der ftellige bevelen, ieder onderneming, om den Doop van menschlijke bijvoegfels en vervalfching te hervormen , aentemerken is als de vrucht eener geweldige gehechtheit aen bijzonderheden, en misdadi5e.n ijver voor een begunstigd gebruik en aenhang; lan vyete ik niet, op welken voldoenden grond on'£ eerfte Hervormers zijn te rechtvaerdigen in hunlen vuurigen en ftandvastigen ijver tegen de misiruiken van het Pausdom; of hunne opvolger-s, de  EN HET GEDRAG DER DOOPSGEZINDEN OVERWOGEN. 3*-9 de Puriteinen, in hun affcheiden van de door ge-^ zach gevestigde Kerk van Engeland. (.*) Het blijkt derhalven klaer, dat onverfchilligheit omtrent de ftellige geboden zondig is, en dat een ijver voor der zeiver bewaring bij dc oirfpronglijke zuiverhcit ten hoogden is aenteprijzcn. Evenwel ben ik gereed, toeteftaen, dat der menfchen ijver in deze zaken buitenfpoorig zijn kan, en dan de edele en gewigtiec oogmerken van levendigen en dadclijken Godsdienst te keer gaet, waer op de zelve onveranderlijk moest uitloopen. Laet ons hier dan onderzoeken, welke de echte kenmerken zijn van zoo eenen buitenfpoongen en gevaerlijken ijver-, en of de Doopsgezinden, als één lichaem aengemerkt, aen den zeiven fchuldig zijn. In welk onderzoek ik mij gedragen zal aen de toetten, door Mr A. opgegeven, welke ikvan harten goedkeure, fchoon ik in zijn kwalijk geplaetfte toepasfing van hem verfchille. ' Zoo dra de ijver, in gefch'illen van dezen aeit, ver- (•) Ongetwiifeld heeft UEerw. reeds gezien het Rukje van den Eeiw. a. BOOTH, De Doopsgezinden verdedigd tegen de verdenking van een onbehoorlijk gewigt te leggen op de InzetUnge des Doops, enz. Uit het Engelsen veriaeld , en onlangs uitgelopen bij den Boekverkooper m. de r Rüijn te Amjlerdan,; waer van bijzonder de eerrte Afdeciing (want de andere betrtffün meer een bijzonder gefchil der Doopsgezinden onder elkander; het zeilde {tuk, fchoon met een ander foort van bewijzen als die vanür. S,, krachtig ftaef:. X 5 XVIII. RIEF.  BRIE 33° EENIGE BEDENKINGEN TEGEU DE LEER . verbastert in „ geweld''; zoo dra onheufche beF-denkingen en fmadende tael voor gepaste wapenen gehouden worden, om in de verdediging der waerheit te gebruiken, dan zal ieder beoaerdweldenkend man, ongetwijfeld, zich met hem daer tegen verklaren, en niet nalaten zoo eene geaertheit, zulkeen gedrag, te verklaren als den mensch, veel meer den Christen ,onwaerdig. Maer zijn de Doopsgezinden van deze misdaed te befchuldigen ? Ik hope, neen. Is dit het algemeene kenmerk en aert der geheele Gezindte ? — Hunne Verdedigingen, veel al gefchreven onder de verbitteringen der Ichandelijkfte verdrukkingen en mishandelingen , zullen hen genoeg ontfchuldigen. Mr. A., die midden in al zijne betuigingen van onpartijdighcit, hen hier zoo fcherp behandelt, en die, 't geen nog meer aendoenlijk is, hunnen Doop, 'jflOOVSr3?» "- I „ De Kinderen zelve lijden ook in andere op„ zichten, meer van dit verzuim, dan veele be„ •merken; uit hoofde van de onteering, door de „ zulken, die zelve belijden Gods volk te zijn, „ beide aen Gods Verbond en aen deszelfs Ze„ gel toegebracht; terwijl men hun ook eendier„ bacr behoedmiddel onthoudt tegen de zonde „ en dwaesheit, ja seffens aenmoedigt, om de urm. RIEF.  .Jtyrn. bkjei ( { ( 1 I ij S3<5 ■ BEKSOPTE SAEMESVOEGrNG VAN ALtEl „ eer en voorrechten, vah een Godlijk geflacht te •„ zijn, te verachten." -$i9um iw(.«*j3.'-r:.a a^v ~coi> djis aföv tf . „ Uit kracht dezer gevoelens leven veele , die „ vanChristen-Ouders geboren zijn, langen tijd in „ een Christen-land, zonder dat de inwi jende Pleg„ tigheit des Euangeliuras hüri wordt toegediend* „ die zelfs aen fommige in 't geheel niet bediend „ wordt; terwijl niet weinige, aen den anderen „ kant, (met alle de Plegtigheit eener Christe* „ lijke Inftelling) ten tweedenmaele gedoopt wor„ den, zonder eenig het minfte gezach van Chris„ tus of zijne Apostelen, en ftrijdig met den aert ï, en het oogmerk van den Christelijken Doop." Deze lange lijst van nadeelen maekt, ik erken^ ne het, al vrij ontzachlijke vertooning, en ik wil wel bekennen , dat de kracht der opvoeding in den eerften opflag vrij wat bij mij toenam ten voorJeele van den Kinderdoop; het verwondert mij 3ok niet, dat veele onzer Geloofsgenooten daer 3oor worden gerust gefteld in de zoo lang geves:igde gewoonte, en den ouden regel betrachten: , SequimurMajorcsnostros, qui felicittr [uosP Wij 'olgen ónze voorouders, zoo als deze gelukkig ie hunne volgden.» Evenwel zij, die met mij van ;edachten zijn , dat een ieder voor zich zeiven lenken en gelooven moet; daer hij zelve, cn net zijne Ouders of Voorouders, voor hem vermtwoording zal moeten doen, zij zullen in 't geen ik 'JEerw, in deze Brieven met de woorden van Dr. S. heb  AEN DE EENE EN ANDERE ZIJDE, S37 heb voorgedragen,verfeheidenedezer zwarigheden : veel verminderd, zoo niet geheel ongegrond ge- * maekt vinden; zonder dat zij zich zeer van het gevoelen der Doopsgezinden zullen afgefchrikt gevoelen door het vonnis, dat Mr. A. over hen uitfprcckt, als een vonnis, dat zij zeker van God te verwachten hebben, zoo ze voortgacn met den Doop aen jonge Kinderen te weigeren. „ Gelijk er (zegt „ hij) een ontzachlijke ftraf volgens het uitdruk„ lijk bevel van God moest worden geoefend aen „ elk van Abrahams Zaed, aen wien de Plegtig„ heit der Befnijdenis niet behoorlijk in de „ kindschheit bediend was, Die ziel, zegt de Al„ magtige, zal uitgeroeid ivorden uit zijn volk; hij ,, heeft mijn verhoud verbroken (*0 ; zoo zullen „ ook alle Christen-Ouders en Leeraeren weldoen, „ met toetezien, dat zij de Plegtigheit van den „ Doop aen hunne Kinderen niet weigeren, die, „ zoo als ik te voren getoond heb, de Befnijdenis „ van Christus is.5' Immers de Doopsgezinden, geene overeenkomst van dien aert kennende tusfehen Befnijdenis en Doop, zullen en konnen ook op hunne gronden gerust vertrouwen, dat hun rechtvaerdige Rechter hen niet veroordeclen, maer prijzen zal om hunne op overtuiging rustende gehechtheit aen iets , 't welk zij, op de duidelijkfte gronden , meenen te weten, dat zijn wil is. Meer (*) GENESIS XVII. T4. V cvm. MEP.  XVIII. 8R.1EF I i i 1 2 e i 33S BEKNOPTE SAEMENVOEGING VAN ALLES Meer innemende enaenlokkelijk is voor weldenkende verftanden, meer invloed had altans op mijn gemoed, 't geen Mr. A. vervolgens zegt van de voordeden, die uit den Kinderdoop voortvloeijen: „ Deze legt (zegt hij) eenen grondflag, op welken „ men veele heilzaeme lesfen, vermaningen, waer„ fchouwingen, en aenmoedigingen voor deKin„ deren kan bouwen, wanneer zij grooter wor- „ den ; deze verpligt de Ouders, hun Kroost „ optevoeden in de leeringen en vermaningen des „ Heeren; en geeft den Leeraeren aenlei- „ ding, om bij de Ouders op der zei ver pligt ernfiig „ aentedringen; de herinnering dezer Pleg- „ tigheit wordt in vervolg van tijd een krachtig be„ hoedmiddel tegen de verleidingen, en een drang„ reden, om in nieuwheit des levens te wande- 9, len; jaftrekt teffens, om in de Kinderen s, een bijzondere hoogachting en genegenheit aen „ te kweeken voor hunne Ouders, als die hen in „ het Verbond met God hebben ingeleid; en om „ de Ouders tot hunne verpligtingen aentemoedi„ gen, zoo wel als met vrolijke uitzichten omtrent „ hun Kroost te vervullen." Groote en gewigtige voordeden, waerlijk! voorleden, die, dus voorgedragen, een ongemeenen nvloed moeten hebben op de rechtgeaerte zielen an allen, die Kinderen hebben, of verlangen te :rijgen, en mij, in mijne vooruitzichten ten deen aenzien, waerlijk treffen, ja onmiddelijk tot en befluit zouden brengen, om niet Hechts in lijnen Doop, in de kindschheit ontvangen, te be- rus-  AEN DE EENE EN ANDERE ZIJDE. 339 rusten, maer ook mijne Huisvrouw (zoo het mo- : «rclijkis) te overreden, om het Kroost, waer mee ons de Voorzienigheit mogt begunftigen , deze voordeelcn niet te onthouden, en mij zeiven dien fterken aendrang, dat hulpmiddel, ter ijverige behartiging van den gewigtigen pligt van Vader te verfchaffen; ware ik maer, ook bij nadere overweging, overtuigd, dat deze voordeelen de natuurlijke , en aen den zeiven alleen verknochte, uitwcrkfels waren van den Kinderdoop; dat de Doop tot deze eindens van God geboden is; en dat de nuttigheit dezer Plegtigheit tot deze eindens door deondervinding geftaefd wordt; dan zou ik het wreed en onbedacht achten, zoo ik een Kind ongedoopt liet blijven; of fchoon ik moet erkennen, dat de verpligtingen der Ouders, om de opvoeding hun■ ner Kinderen te behartigen , der Kinderen, om hunnen Ouderen alle mogelijke erkendtenis te toonen,en zich zeiven wel te gedragen, of der Leeraeren, om die en deze tot hunne bijzondere phgten aentemanen, buiten dit groot en fterk genoeg zijn, om alle welgefteldc zielen te bewegen. Wie kan, in zoo zwaere taek, niet eene vermeerdering van prikkels en hulpmiddelen verlangen? Maer telkens fluit mij hier deze bedenking. „De Kinderdoop is zeker op zich zeiven geen pligt , door natuur of reden aenbevolen; bij moet dan een ftellige pligt zijn ; dit zijnde, moet er ergens een uitdruklijk bevel van God zijn; en men kan uit de nuttigheden hier niet befluiten tot den Godlijken oirfprong.» Bewijzen bij afleiding Y 2 0 UEB,  xv 1 l 2 i 34° beknopte saemenvoegwg van aelis :n. of vermoedlijke bewijzen voldoen p-een*™ , ep. eene P\c-irr\o-h«\r. a , u,uuen geenzins voor ja aües, wat ik er te voren voor heb aengezien «"es, wat mij toefcheen, het gemis van X' ronde woorden te vergoeden, is. mij na het ^ val en r° 7 Dr" S' gCn°eSZaem ^ omvallen;, en op dat ik UEerw. te beter in ftaet Helle om te zien waer het mij-al. hapert, en mi net egenbedenki nulpe te ^ zen Brief, en teiTens dit mijn fchrijven over dit onderwerp, befluiten met even zoodanig een be Jnopt voornel der voornaemfte bewijze! door tS£ül V0°r dCn D°0P der Bqaerden'X vrMr TsVe!riküftrakS ^ h00fd-klijke " Daci; fteI%c Pügten alleen afhangen van den WU van den Infteller, behoort alle gefchTdaer omtrent redelijker wijze belliseht te wS door 'ine uitdruklijke verklaringen; welke ve k.arin gen zoo Hij een verftandig Wetgever iS S twijfel klaer en niet ingewikkeld zijn zullen .e™LDQhi,rS,Cen fClHge Plist d00r Chri«us aen- • cl 1 n " ,1S dCrhaIven' dat wü in h« .efchil, nopens de persoonhn, voor welken Z ÏÏer J anngcn 3licen' die too"den , de&  AEN DE EENE EN ANDERE ZIJDE. 34* den. De Voorftanders van den Kinderdoop evenwel, (ik bedoele bijzonder hun,met wien wij voor1 al in dit gefchil te doen hebban (*)) niet genegen, om de zaek geheel aen déze proef overtelaten , ftaen er op: •„ dat de Kinderen van Godvruchtige „ Ouders- met dezen in het Verbond begrepen „ zijn; dat zij, daerin begrepen zijnde, „ recht hebben tot des zelfs Zegels; —- dat de „ Doop een dier Zegels is; en dat zij uit „ dien 'hoofde tot deze Plegtigheit gerechtigd „ zijn.» Ieder dezer {tellingen hebben wij overwogen, en alle de mogelijke betekenisfen, waer in iemand gezegd kan worden in een Verbond begrepen te Zijn, of te ftaen, nagelpoord, en op dit gefchil toe- (») ia onderfcheiding namelijk, zoo der Roomfche Kerk, die Zich hier op her gezach der Kerke beroept, als van zulke Christenen, die den Kinderdoop oefenen, of uit een beginfel van ver'draegzaemheit, fchoon ze denzelven onfchriftmatig keuren; of om dat zij alle verpligting tot den Doop in deze dagen bijzonder voor Zulken, die van Christen-ouders zijn geboren en opgevoed, ontkennen, enden letten alleen, als een oud Keikgebruik, dat van eenig nut kan zijn, bedienen ; terwijl ook (gelijk mij wel eens bericht is, dat voornaeme Mannen der Nedeilandfche Kerk zich hier over vetklaerd hebben) terwijl ook fommige alleen door den grootqn omflag en onrust, die eene hervorming in dit ftuk zou vereifchen, worden afgefchrikt, om den Kinderdoop aftefchaffen. Alle welke redenen, ik vertrouw, dat UEerw. met mij zeer zwak en gebreklijk houden zal, om niét te onderzoeken, in hoe verre men zich in dezen aen een ijdel misbruik van den naem van God fchuldig maekt, met in den naem van den Vader, Zoon, en Heiligen Geest iets te doen, waarin men geen belang ftelt, ef aen welkers SJjriflmatighcit men ten nünften twijfelt, Y 3 xvm. KIEF.  343 BEKNOPTE SAEMENVOBGING VAN ALLES ^S!Öto zelven zagen w}jde ** hnnn l 7 gi1J hC,t' dat Kinderen in het Verbond zouden ftaen; in andere betekenisfen be- SHndder Wd ™« -nden temake d t' T ^ **** °P- temaken, dat sa, er waerlijk in zijn; en wat de ovenge betekenisfen betreft, (d e \Zl£ een oneigenlijken en gezochten zin d r teek te dffdZen); 31 fCh°°n me" "aer de Sb tbHtrge5inderei1 in to V^ond zijn, geen re nf:err ^ hUD ^ in hct zelve'h«n Es van £ f '^P' ZOnder geven Wi h ^ Omtrent ge¬ geven. Wijders toonden wij, dat een deel ineen verbond te hebben de menfchen niet altoos recht geeft tot des zelfs Zegels, en dat de Doop , >t zi die een Zegel van het Verbond is, of nie nergens in de Heilige Schriften als zoodanig omfchre- Se,eid' 1S-°°k overw°Sen» en gebleken , gebrekhjk te zijn. En, elk bewijs bij afleiding [rf 2 T\ ZW3k Cn onTO,doende bevonden hebbende , brachten wij het ftuk tot dien grond, op welken de gefchillen nopens ftellige bevelen alleen voldoende beflischt konnen worden; ik meen her uitdruklijk Gezach van het Nieuwe Verend.' Wij beriepen ons op de woorden der InftelJinrr en toonden, dat, daer deze eifchen; dat men zu ken doopen zal, die eerst onderwezen, endoor het onderwijs tot Discipelen gemaekt, zijn, zij dus ook,mderzelvervolle kracht aengemerkt, het doo-> pen van jonge Kinderen, duidelijk verbieden. Met de-  aën de Eene en andere zijde. 34$ deze klaere en natuurlijke uitlegging van de woor- : den des Wetgevers vonden wij, dat de handelwijze der Apostelen eenparig ftrookte, zoo dat we, door alle de Schriften van het Nieuwe Verbond, noch bevel, noch voorbeeld vonden, dat den Kinderdoop wettigt. Het gefchil nopens den Doop der Joodfche Aenkomelingen onderzocht hebbende, was dc uitkomst t dat er geen echt bewijs is, dat deze in de tijden van onzen Zaligmaker plaets had; en dat, al kon dit bewezen worden, zulks nochtans het gebrek van een Heilig bevel nimmer kon vervullen. Eindelijk overwogen wij ook de voorgevens van Oudheit en Algemeenheit, tegen ons aengevoerd; en, fchoon wij dien uitllag van 't gefchil niet willen doen fteunen op eenigen anderen grond, dan dien reeds billijk gelegden, het uitdruklijk Gezach der Heilige Schrift (*) ,deeden wij teffens blijken, dat er geen bewijs is van den Doop van een eenig jong Kind, geduurende de twee eerfte Eeuwen ; gaven een zeer aenneemlijk bericht van den oirfprong en invoering van den Kinderdoop; en toonden, uit den aert der tijden, in welke wi; denken, dat de zelve is ingevoerd, dat het invoeren van zoo eene nieuwigheit, in die omftandigheden, geheel niet ongelooflijk voorkomt. t») Even als ook tut de aenhalingen der Ond-vadsrs, die leei .en in den fel, '.oen men Kinderen doopte, bleek, dat z zich ter verdediging hier van alleen op mattheus XIX r3) 15. en niet op de overlevering of oude gewoonte der Kei ke beriepen. Zie bladz. 263. WIll. R.IEF» i  344 seknoptJe saemenvoegino van alles xvnr Wij vonden in de Valleijen van Piemont een brief, fchuilplaets voor de zuivere Leeringen en Inftellingen van Christus, midden in de duisternis en woeste domheit der Middel-eeuwen; en van daer ipoorden wij de waerheit, die wij verdedigen, op, als begunftigd door de' edelfte getuigenisfen van beroemde Martelaers en Belijders, van eenige honderd jaren voor de Hervorming tot de tegenwoordige tijden toe." Zie daer, eerwaerdig heer ! alles, wat ik U had voortedragen over een onderwerp, dat, fchoon niet van het aliergewigtigfte, evenwel te gewigtig, en in des zelfs oirfprong te waerdig, te Godlijk is , om niet met ernst overwogen te worden. Daer toch ieder oprecht en Godsdienstig mensch geen genoegen kan hebben in het plegtig gebruik der geheiligde naenien van den Vader Zoon, en Heiligen Geest, bij eene niets betekenende Plegtigheit, die men oefent, als ware die eene op Jefus Gezach fteunende Godsdienstpligt; oefent aen voorwerpen, die nimmer door Hem bedoeld, en geheel verftoken zijn van de door Hem gevorderde vereischtens in Doopelingen; en, hoe verre UEerw. of iemand anders, hoe verre ook mijn eigen onderzoek, mij nog eens mogten gerustftellen in, en de genoegzaemheit ontdekken van, den Kinderdoop, nooit zal ik toeftaen, dat de Doopsgezinden in dezen enkel bezield worden door een zucht, om bijzonder te zijn, en uit dien hoofde niet verdienen gehoord of beantwoord te worden, ais zij zich verdedigen. Zij  AEN DE EENE EI? ANDERE ZIJDE. 345 Zij hebben veele, en zoo 't my nu voorkomt, de meeste en gewigtigfte bewijzen aan hunne zijde, die, zoo zij al niet zoo ten volle doorgaan, altans een beoefend verftand en een goed hart in de aanvoerders doen blijken; en zij moeten dus, al dolen zij, alleen met medelijden geliefd, nooit veriinaed en veracht worden, daar zij, zoo verre ze ons bekend zijn, doorgaens zoo gereed zyn, om hunne in hun oog dolende Mede - Christenen met de armen van Chriftelyke liefde te omhelzen, en meer dan twee Eeuwen voor de flilfte en vreedzaemfte, en tellens gansch niet minst nutte , ingezetenen van ons Vaderland zijn erkend. Dan, hoe zeer hier door en door de betrekking, waer in ik mij .coc eene wc hun bcvinde, met deze menfchen ingenomen, ik omhelze nooit een gevoelen om de waerde van deszelfs belijders; en, zoo dra ik van U Eerw.y of van elders., bondiger wederleggingen hunner gevoelens ontvangen heb, dan mij tot hier toe voorkwamen, zal ik toonen een vrij en onpartijdig Onderzoeker te zijn; dc Heilige Schrift te houden voor den eenigen regel van het geloof en -leven; en dus den naem te verdienen, met welken ik dezen ondertekenende voorts met fchuldige hoogachting blijve, ÈERWAERDIG HEER! U Eerw. D. W. D. PROTESTANTSCH CHRISTEN. Z DRUK- XVIIIBR.IEF»  BRUKFEILËN en VERBETERINGEN.' Bladz. sp Aent.Ct^Reg- i ftaat