Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Te] 62 17 78 Amsterdam Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3254 8165  VEÏL1ÏANDE1L1N& over. de RACHITIS ENGELSCHE ZIEKTE d o o b. JOHANNES VEIR.AC, Med. Docter enz, Tc ROTTERDAM, Te UTRECHT, föj ds Wed, S, de WAAL jajst Z&§ïtf i 7 9 > NEDfeRL.MAATSCIBïPJIJ TER BBVOKD. DïH ] GENEESKUNST. J   A N T W O O i D op de V R A A G, voorgesteld door het PROVINCIAAL UTRECHTSCH GENOOTSCHAP FAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. „ Welke is de aart van de Rhachitis, of zogenaamde « Engelfche Ziekten: welke zijn de Redenen, dat men „ de eerfte beginzelen zelden na het derde Levensjaar „ der Kinderen befpeurt ? Welke zijn hare kenmerken : » Welke is hare Voorzegging P Kan men ze door eenige „ middelen voorkomen? Zo ja; door welke? Welke zijn r> de besfe Middelen tot hare genezing'1 ? door JOHANNES VEIRAC M. D. enz. te Rotterdam. onder de Zinspreuk Ware roem is roem bij God, Maar niet bij Menfchen Kinderen. G e l l e r t. Waaraan eenc Goude Medaille is toegewezen.   VERHANDELING OVER DE ENG ELSCHE ZIEKTE. EERSTE HOOFDSTUK Van den Aart der Ziekte. i i D e aart eener Ziekte beftaat in dat geen, waar door zij onderfcheiden is van alle anderen, en waar van de bepaling derzelve worde afgeleid. — Wi; zijn dus in de onvermijdelijke verpligting', om die onderfcheidingen optezoeken en aancewijzen. Ten dien einde zal ik die eigenfehappen verzamelen, waar door de Rachitis (welke ik, in het vervolg, altijd den naam van Engelfche Ziekte zal laten be A botï  2. Van den Aart houden) van die Ziekten, welken meest met dezelve overeenkomen, eigenaarcig onderfcheiden is. De Engelfche Ziekte heeft de meeste overeenkomst met eene foort van Uitteëringen, welke den jongen kinderen eene langzame kwijning en doorgaands den dood veroorzaakt; doch uit de navolgende bijzonderheden zal de verfchillende geaartheid dier Ziekten duidelijk genoeg blijken. Voor eerst: de Engelfche Ziekte is nooit aangeboren, hec geen van de Teering QMarasmus) niet altijd doorgaat. ,—. Meermalen zag ik een kind dit gebrek ter waereld brengen, en daar door fukkelende fterven. Ten tweeden: Beiden behooren zij op de lijst van die der Kinderen; maar dikwerf be/peurt men de beginfels der Teering' reeds zeer kort na de geboorte; doch de eerde blijkbare teekens der Engelfche Ziekte verneemt men zelden voor het einde des eerften Jaars. — De Teering verfchijnt bij veelen na het derde jaar en later; doch bijna nooit vertoont de Engelfche Ziekte zig als dan, in hare eerfte verfchijning. Ten derden: Beider oorzaken, teekenen, toevallen, gevolgen, gronden van voorzegging', voorkoming' en geneeswijze, zijn, in veele opzigten , zeer onderfcheiden, gelijk in het vervolg, met opzet, zal bewezen worden. Een  der Engelfche Ziekte. § Ëen oplettend Lezer zal (dit gevoel ik duidelijk) met deze algemeene teekenen van onderfcheiding' niet voldaan zijn. — Hij vordert middelen, om de Engelfche Ziekte alzoo te kunnen bepalen ^ dat hare natuur daar uit overtuigend blijkt; — doch hier omtrent eischt de voorzigtigheid eenigen aandacht. —• De meeste Schrijvers en Waarnemens waren omtrent de helft der voorgaande eeuw', toen men deze Ziekte voor de eerftemaal, in Engeland ontdekte, met Glissonius van gevoelen, dat hard natuur in eene vochtige koude ontaarting van het bloed moest gezocht worden, wanneer zij tevens een gebrek onderftelden, waar door de Zenuwen van het Ruggemerg gezegd werden beledigt te zijn, terwijl zij tevens beweerden, dat de Zenuwen des Hoofds onbeledigt waren. — Hier uit verklaarden zij de toevallen en gevolgen: — Ook daar op fteunde hunne Geneeswijs. Daar na hebben velen den aart dezer Ziekte in eene Scheurbuikige kwaadfappigheid gezocht. —— Sommigen Helden eene Venerieke verdunning van het bloed. > Eenigen voegden het een en ander zamen. — Anderen namen de toevlugt tot verftoppingen in het hoofd, of de ingewanden en klieren des buiks 5 of tot eene gebrekkige voeding, en dergelijke, meer of min oppervlakkige en ongegronde, meest* al onbewezen, gistingen. A a § II.  * Van den Aart § I I. Wij zullen minst afwijken van de gèfchikfte orde, wanneer wij op deze wijs te werk gaan, nameliik: dat wij eerst, eenige, ter zake dienende, aanmerkingen voordragen; — daarna, van dezelven gebruik maken, om de ware, en van alle andere Ziekten onderfcheiden, geaartheid der Engelfche Ziekte te doen kennen; — en eindelijk, de bepaling van de natuur dezer Ziekte, als bij een wettig befluit uit het voergaande? opgeven. $11 l De voorloopige Aanmerkingen zijn dezen. Eer ft e Aanmerking. Een Kind , het welk zonder Zog of Melkpappen opgevoed is, zal nooit door de Engelfche Ziekte aangetast worden. De zeldzaamheid van de voorbeelden, ten bewijze van deze Helling', zal den Lezer dezelve met fchroom doen inftemmen: — dit kan zijn; maar ik bedien mij van deze Aanmerking, om dat ik er grond toe heb. — Trouwens, kunnen meenigvuldige ondervindingen van eene, oneer dan vijfentwintigjarige, be-  der Engelfche Ziekte. 5 beoeffening eener uitgeftrekte Praktijk, eenig vertrouwen vorderen, dan meen ik, dat mijn gezag iets beteekend: — daar op durf ik te Merker aandringen, om dat mij dit, en verfcheiden der overige Leden van ons Vraagftuk, jaren lang hebben bezig gehouden. Verfcheiden Kinderen, van zwakke Ouderen geboren, en opgekweekt op eene wijze, en in zulke gedeelten van dit Land, die tot de aanleidende oorzaken dezer Ziekte behooren, of daar toe medewerken, zijn mij voorgekomen; welke Kinderen echter geen fchijn of fchaduwe derzelve vertoonden. Een oplettende navorfching van dit verfchijnfel gaf geene andere voldoende reden aan de hand, dan, dat die Kinderen enkel met Water- en Bierpapp.n gefpijsd, en voorts met Vleesch opgevoed waren. Deze ondervinding wordt belangrijker, door de opmerking, dat andere Kinderen, met het Zog van derzelver moeders gevoed, meer of min onder die ziekte fukkelden. — In mijne nabuurfchap is een tamelijke uitgeftrekte ftreek lands, alwaar de Boerinnen, vrij eenparig, ongenegen zijn om haar kroost te zogen, maar het zelve liever verkiezen met Waterpappen en gemeen Brood te voeden. Schoon ik, bijna twintig jaren, op de gevolgen van die opvoeding gelet heb, is mij nochtans nimmer, ©nder de kinderen, een eenige voorgekomen, welke A 3 iets  6 Van den Aart iets van de Engelfche Ziekte te lijden had. Dk weten deze Moeders, en even deze gelukkige uitflag dier opvoedinge is eene der drangredenen, waarom zij de Zoging verwerpen, te meer, daar zij door de ervarenis onderricht worden, dat de Engelfche Ziekte onder hare medelandbewoneresfen, of liever hare aframmelingen, welken door de Moedermelk of Melkpappen opgekweekt zijn , niet zeldzaam is. Tweede Aanmerking. Indien het Zog niet ftrookt met de verteeringkragten van den Zuigeling, wordt daar door dikwerf het Zuur vermeerderd, en de Engelfche Ziekte veroorzaakt. Dit heeft zelfs plaats in het omgekeerde geval, te weten, wanneer de Zoogfter te zwak, ofte fterk, en haar Zog te teeder, of te Hevig is, in vergelijking van de kragten van het Kind. Het zou minder moeijelijk, dan nutteloos zijn, om deze Helling, uit mijne eigen ervarenis, proefondervindelijk te Haven. — Laat mij flechts verzekeren, dat zij op een aantal waarnemingen ftcunt, cn laat ik mij voorts beroepen op de beproefde ondervinding van kundige en oplettende Geneesheeren, en het zal onnoodig zijn, om hier over verder uiteewijden. Der-  der Engelfche Ziekte? 7 Derde Aanmerking. Kinderen, die, na hun eerfte levensjaar, iets vroeger of later, blijken vertoonen van de Ziekte, zijn vooraf onderhevig geweest, of worden als nog afgemat, door eene Zuure fcherpte in de Matig en Darmen, en door de toevallen eener dergelijke ontaarting van het Bloed, zoo dat zelden een Kind, zonder dit voorafgegaan, of nog aanwezig, Zuur, door de beginfels der Engelfche Ziekte aangetast wordt. De naauwkeurigfte onderzoeking heeft mij het tegendeel Hechts in zeer weinige gevallen getoond. Deze aanmerking behoudt hare kragt, of fchoon een Lijdertje, al ware het een Jaar na de fpeening, ziek wierd, het geen op reden, naderhand aantewijzen, gegrond is. Vierde Aanmerking. De Engelfche Ziekte gaat, in haar eerfte begin, altijd gepaard met de teekenen eener Zuure fcherpte in het Bloed, en de daar van afgefcheide vochten, zoo wel als van die der Zuure vergooringe in de eerfte wegen, dat is, in den Mond, de Maag en de Darmen. Dit blijkt uit de fletschheid des anngezichts, geA 4 paard  ? Van den Aart paard met Zuure Brakingen, eenen heeten Zuuretï Adem, vergoorde kappelachtige, of donker bruine, zuurftinkende Afgangen, Sprouw, Uitflag op den huid, en dergelijke toevallen, welken nimmer, op die wijs, door eene loogzoute, of andere fcherpte , veroorzaakt worden. — Dit zal, bij de overweging der toevallen, nader blijken. Vijfde Aanmerking. Indien deze teekenen en toevallen van het Zuur niet voorgegaan, of tegenwoordig zijn, dan zal de zwakheid der kinderen, hoe aanmerkelijk die ook bij deze Ziekte zij, hen wel eene voorgefchiktheid tot de Uitteering, waar van wij te voo» ren gefproken hebben , maar nimmer van die, welke zig doorgaans bij de Engelfche Ziekte voegd, verfchaffen. Zesde Aanmerking. Het zoo eeven gezegde heeft ook plaats ten aanzien der gevolgen van deze Ziekte, welken aan geene andere oorzaken, dan aan een Zuur bederf van het voedende gedeelte des Bloeds, ^net eenigen fchijn van regt, kunnen toegefchreven worden. Ze-  der Engelfche Ziekte. p Zevende Aanmerking. Zaken , welken den gemeenen man ten nutte moeten dienen, kunnen hem niet genoeg geërinnerd worden, voor al ten aanzien der gronden, op welken die zaken (leunen. —— Daarom zeg ik nog eens, het geen ik naderhand, ter gepaster plaatfe, zal bevestigen: dat de wijs van voorbehoedinge en genezinge der Engelfche Ziekte, fchoon zij beiden de verllerking des Lijders, als medewerkende hulpmiddelen , bedoelen , echter allerbijzonderst tegen eene Zuure kwaadsappigheid moet ingerigt worden. De verfchijnfels en gewrochten, in en na eene meergevorderde Ziekte, of welken hunnen oorfprong aan andere bijkomende oorzaken verpligt zijn , kunnen onfe tegenwoordige Aanmerkingen niet verzwakken. .—. Wij ftern» men nu, bij voorraad, zeer gaarne toe, dat de tegenzuurige geneeswijs, in alle graden der Engelfche Ziekte, echter altijd in haar eerde begin, meest te pas komt. Agtjle Aanmerking. Ten opzichte der bovendaande Aanmerlïinperj zal men, misfchien, de ontdekkingen in lijkjes van. Kinderen, onder de Engelfche Ziekte gedorven, A 5 te.  van den Aart tegenwerpen. Het zal onnut zijn, om die waarnemingen hier te laten volgen, om dat ik, zonder eenigen fchroom, de drijdigheid dier ontdekkingen met mijne grondflagen toeda. Maar die tegenwerping is, ten minden, onzeker. — De Engelfche Ziekte is, in haar begin, zoo zacht van aart, dat zij, uit zich zeiven, nooit den dood veroorzaakt. — Ja, ik heb de Engelfche Ziekte, als zoodaning, en in het afgetrokkene van derzelver gevolgen befchouwd, zelfs in haren hoogden graad, nooit doodelijk gevonden. — Bijkomende omdandigheden kunnen hier in eene aanmerkelijke verandering te weeg brengen. Ik zag dit te dikwils, om 'er aan te twijfelen; — Maar is men dan niet in gevaar, om het geen in de lijken ontdekt wordt, aan valfche oorzaken, aan de Engelfche Ziekte, en niet aan de bijgekomen omdandigheden , of de uitwerkfels van de toevallen der Ziekte, toetefchrijven, en alzoo eene tegenwerping, die op eenen valfchen grond deunt, te vormen? — Stelt men echter, ondanks het gezegde, eenigen prijs op die tegenbedenkingen, dat zig mijn Kunstbroeder dan verledige, om alle de waarnemingen van dien aart, met den inhoud dezer Verhandelinge, betrekkelijk tot de naaste oorzaak der Engelfche Ziekte, te vergelijken , en hij zal, vertrouw ik, mijn gevoelen beamen. Nie-  tier Engelfche Ziekte. iï Niemand echter moet, op gronden mijner Hellinge, eene beginnende Engelfche Ziekte verzuimen , want zulk een befluit zou zeer valsch zijn. — Ik herhaal, dat deze Ziekte, hoe zacht van aart, aan zich zeiven gelaten, de vochten en vaste deelen in dier voegen kan ontaarten, dat de gevolgen gevaarlijk , zelfs doodelijk , kunnen zijn; -—. Doch indien men die ontaarting tegen mijne (telling, nopens den waren aart der naaste oorzaak van de Engelfche Ziekte, wilde doen dienen, dan zou men eene ongerijmdheid (bande houden, welke lijnregt ftrijdig is tegen de regels eener gezonde redeneeringe. Het is wijders mogelijk, dat de oorzaak van de weekwording' der beenderen , welke na den dood allerduidelijkst blijkt, als eene drijdigheid tegen mijn denkbeeld, aangemerkt worde. Hier omtrent zal ik mij , in het vervolg, duidelijk genoeg verklaren, terwijl ik nu, als in het voorbijgaan, (lel, dat die weekwording der beenderen en kraakbeenderen, waarfchijnlijk, haren eerMen grondflag, doch nimmer haren voomran«-, aan de naaste oorzaak onzer Ziekte, dat is aan de Zuure fcherpte des bloeds, verpligt is. -> De ontaarting van het geene die deelen voedt, eenmaal beflaande, zal dit gebrek van voeding en verharding toenemen, al ware de werkoorzaak der En-  I» Van den Aart Engelfche Ziekte volkomen uitgerooid. —— Hoe weinig kan dan het befluit, van het geene in dergelijke ligchamen gevonden wordt, gelden tot de naaste oorzaak der Engelfche Ziekte? — § I V. Ik zal echter de bovenitaande Aanmerkingen met eenige Proeven Haven. Eerfte Proef. Een Kind van anderhalf Jaren ftierf aan de Roodvonk, na dat het zelve, zeden: vier maanden, met de Engelfche Ziekte was gekweld geweest, en dezelve tot die hoogte was geklommen, dat de uitgebreidheid van het hoofd de natuurlijke grootte verre overtrof, de buik aanmerkelijk opgefpannen, arm - fcheen - en kuitbeenderen eenigzins gekromd, en de knokjes aan de handen en voeten uitgezet waren. Terftond na den dood verzamelde ik een gedeelte van het bloed. — Een weinig van het zelve, met overgehaalden azijn gemengd, onderging geene verandering. — In andere gevallen, befpeurt men eene bgte gisting. Bij een ander gedeelte van dit bloed vermengde ik  der Engelfche Ziekte. 13 ik even zoo veel Geest van Ammoniak. Deze mengeling, even laauvv gemaakt, vertoonde eene ligte opbruisfehing, en gaf eene zuurachtigen reuk, het geen nooit plaats heeft, wanneer de proef met het bloed van andere lijken genomen wordt. Tweede Proef. Hoe weinig vertrouwen op die proeven na den dood genomen, moge gedeld worden, meende ik echter de gelegendheid niet te moeten verzuimen, om eenige Scheikundige waarnemingen te doen op de beenderen , kraakbeenderen, het merg, en de geleding-klieren van het zelfde lijk, in hoop'van, door dezelven eenige nadere inlichting, ter ontdekkinge van de oorzaak van de belemmerden groei en de lievigheid der beenderen, te zullen verkrijgen , ten minden iets zekerers, ten aanzien van den waren aart der Engelfche Ziekte, te kunnen navorfchen. — Om hier in des te beter te Hagen , ram ik even dezelfde proeven, met dezelfde deelen van een ander lijkje; ook met de Pis, de Kwijl en het Braakfel van levende kinderen. — Ik mag verzekeren , dat deze proeven met de meeste oplettendheid genomen zijn. Dan, alles wel overwogen zijnde, zal eene korte voor-  14 Van den Aart voordrage van den uitflag deezer Proeven voor deö gemeenen Lezer verkieslijker zijn, dan een omflachtig verhaal van haare gantfehen toedragt, welken ik echter, bij betere gelegenheid, niet ongenegen ben, bekend te maken — Het kwam dan hier op uit. — Voor Eerst, dat de vochten van een Kind , met de Engelfche Ziekte gekweld, eene Zuure ge= aartheid bezitten; — want Vlugzoute bijvoegfels bragten eene blijkbaare gisting te weeg, gepaard met eenen Zuurachtigen damp. Ten Tweeden ; Even dit bleek uit de Proeven, genomen met het Merg der beenderen en de Kliervochten der geledingen; in dier voegen, dat de kraakbeenen van een jong lijk, in een plantaartig zuur, onder eene natuurlijke warmte des ligchaams geftoofd, weeker en buigzamer werden, dan zij te voren waren. — Men moet, op dat deze waarneming niet mislukke, de hoeveelheid van het Zuur juist bepalen. Ten Derden : de Proeven met Vlugzouten, op dezelfde wijs genomen , toonden duidelijk het tegendeel: zoo dat de kraakbeentjes van het bovengemelde , onder de Engelfche Ziekte geftorven, Kind , harder werden , dan zij waren , en die van een ander, van die Ziekte vrij, daar door geene verandering ondergingen» — Ik heb mij, in dit  der Engelfche Ziekte. IS ral, altijd van den vluggen geest van Amoniakzout bediend. Ten Vierden: Ik heb ook de Kraakbeenen", het Gebeente en het Merg van eenige, aan de Uitteering, of aan Venus-fmet geftorven, Kinderen beproefd, en ik heb daar door geleerd, dat de kwaadfappige natuur der vochten bij dezelven, blijkens die proeven , niets met den aart der Engelfche Ziekte gemeen heeft. Ten Vijfden: De aart van het Zuur, indien ik mij niet bedrieg, ftrookte meest met die, gelijk ik zoo even aanffipte, van een zacht plantaartig Zuur: Een denkbeeld, waarin ik, door nadere proeven, volkomen gefterkt ben. § V. Ik begeer niet, dat men op deze Proeven meer prijs Helle, dan zij verdienen, want wilde ik uit dezelven gewisfe gevolgen trekken, dan zou dit tegen mijne bovengemelde gronden ftrijden ,• zij zijn echter, mijns erachtens, niet geheel nutteloos, om eenig fteunfel aan de, ftraks gegeven, Aanmerkingen te verfchaffen. Zij, die den waren aart der Engelfche Ziekte in eene Zuure fcherpte niet willen gezocht hebben, maar dezelve beweeren in eene Scheurbuikige, of Ve-  Van den Aaït Venerieke kwaadfappigheid te beftaan, brengen de wijs van genezing, geenzins tegen het Zuur, maar tegen de Iaatstgemelde fchérptens ingericht en gelukkig volbragt, ter onderfteuninge van hun denkbeeld bij. Schoon wij hier te voorbarig vari de herlTelIing zouden handelen , kan ik nochtans mij niet ontflaan, om deze tegenwerping optelosfen. — Niemand ontkent, dat de Engelfche Ziekte fomtijds, en, bat mij zeggen, meestal, zoo zachtaartig is, dat zij, zonder gevolgen en geneesmiddelen, door den tijd flijt. — Ook niet, dat deze Ziekte zeer dikwils met andere ongefteldheden der vochten verzeld is , welke de toevallen der Engelfche Ziekte kunnen doen voortduuren, of fchoon derzelver naaste oorzaak opgeruimd is. — Van de herftelling dier toevallen hebben fommige Artzenijen den grootfchen titel van fpecifieke middelen tegen de Engelfche Ziekte, ten onrechte verkregen. Bevroedt gij nu noch de zwakheid der tegenwerping niet V befchouw dan een Lijdertje, het welke onder de gevolgen eener overgeërfde befmettelijke Ziekte kwijnt, terwijl het zelve daarenboven onder de Engelfche Ziekte gebukt gaat. — De Arts behandelt dit kind ten tijde, wanneer Natuur -of Kunst de naaste oorzaak der Engelfche Ziekte overwonnen heeft. ,— Hij flaagt niet met de  der Êngelfche Ziekte. ïf de genezing' der gevolgen, welken Hij nog aan de Naaste Oorzaak der Engelfche Ziekte toefchrijfr. — Met het zelfde denkbeeld beproeft Hij andere Middelen : — Hij doet dit op het gezag van dezen of geenen waarnemer: — Hij geeft zijn Lijdertje de Kwik — het herftelt! — Vraag nu, of dit befluit -doorgaat: „ Dit kind is van de Engelfche „ Ziekte genezen, door Middelen, welken eigeri- ,, aartig ingericht zijn tegen de Venusfmet: „ bijgevolg beftaat de naaste oorzaak der Engel„ fche Ziekte in eene Venerieke ontaarting van het „ bloed." — neen; — de Arts is bedrogen. — De Naaste Oorzaak der Engelfche Ziekte had geeft beftaan meer, en de Kwik heeft het kind van een Veneriek bederf genezen. Anderen willen, dat de aart der Ziekte alleen in de verilapte Veérkragt der vezelen beftaat. —— Zij gronden hun ftelfel op de genezing der Ziekte, door Staal — of andere Verfterkende Middelen 5 — maar , behoudens de waardij van foorcgelijke Middelen en leefwijze, ten regten tijde gebezigd, meen ik te moeten beweeren, dat dergelijke behandeling, gelijk in het vervolg blijken moet, eigenlijk ingericht moet worden tegen de Zwakheid, welke de Engelfche Ziekte verzeld, of na dezelve 'overblijft. — Op die wijs zou men zich dikwerf, ten onregte, beroemen. — Of beftaat eene RotB ziek-  i8 Van den Aart ziekte alleen in de Zwakheid der Vezelen , omdat de Lijder, na dat de rotting gefluit is, door den Koortsbast en Wijn, nieuwe kragten krijgt? Men voelt de zwakheid van dergelijke tegenwerpingen al te duidelijk, om 'er ons langer mede optehouden. — Wij zullen liever onze voorloopige Aanmerkingen en Proeven nader tot ons oogmerk bezigen. § V I. Dit bevat het tweede gedeelte van ons tegenwoordig bedek (5 III.) het welk tevens ftrekken moest ter nadere aanduidiging' der eigenaartige onderfcheiding' van de Engelfche — en alle overige Ziekten. Dan , hier opend zich een onöverzienlijk veld. — Zou dit de ware bedoeling des Genootfchaps zijn? — Zou het zelve dan niet- bij den gemeenen man eene vatbaarheid begéeren, welke in dit antwoord niet kan worden onderitelu; zelfs niet, al bepaalden wij ons alleen tot de Ziekten, welke het naaste met de onze ftrooken? Neen, wij vermeenen het gezegde liever onder éen korter gezichtpunt te moeten trekken , om daar na het befluit, bij wettige gevolgen, te kunnen opmaken. Voer Eerst: De Engelfche Ziekte is zoo vol- ilrekt  der Èngelfche Ziekte. ip ftrekt eene Ziekte der Kinderen, dat daaromtrent geene uitzondering kan gemaakt worden. Ten Tweeden: Dezelve bepaalt zich, ook zonder uitzondering, aan eenen zekeren Leeftijd, zoo dat de eerfte beginfels zelden voor het eerde, en na het derde levensjaar, zich duidelijk verwonen. 7e» Derden: Nooit valt zij in kinderen, welken niet met Zog , of Melkpappen gevoed zijn. Ten Vierden : Weinige Lijdertjes worden door de Èngelfche Ziekte aangetast, bij welken zich de toevallen van eèn overheerfchend Zuur in, de Maag en Darmen vooraf niet vertoond hebben. — Nu en dan heb ik echter het tegendeel opgemerkt. Ten Vijfden i De Huid dezer kinderen is veel-* al, meer, dan bij anderen, geneigd tot Uitwaasfeming en Uitflag. Ten Zesden: Onze Aanmerkingen toonden duidelijk , en uit onze Proeven geven wij vrijheid eenigzins te gisfen, dat de vochten, vooral het Weiachtige gedeelte van het bloed of liever dat gedeelte der vochten van het Lijderde, (het welk onder de Ziekte kwijnt) door bet welk anders de voeding en waschdom der vaten, zoo wel als de behoorlijke ververfching der vloeibare deelen, geregeld voortgaan , zoo lang de naaste oorzaak def Èngelfche Ziekte beftaat, eene fcherpte bezit, waar door de regelmatigheid, op verfchillende wijBa zen  20 Van den Aart zen gebroken werdt; — als mede dat die fcherpte eene Zuure of Zuurachtige, natuur heeft. Ik erken, dat de Klasfe der Zuuren verfcheiden foorten bevat; — maar noch hier, noch elders in dit antwoord, kan men daar omtrent een gezet onderzoek vetwachten. — Het zij genoeg te hebben herhaald , dat deze fcherpte eene Zuure Plantaartige eigenfchap vertoont, terwijl eene meer fnipperachtige bepaling derzelve blijken zal onnut te wezen. § V I I. Nu kunnen wij aan de Vraag: Welke is de natuur der Èngelfche Ziekte ? beter voldoen dan te vooren, en daar door ook het derde oogmerk van dit Hoofdftuk (§ II.) bereiken. Wij bepalen dan de Èngelfche Ziekte, opzigtelijk haren Aart, in onderfcheiding van alle overige Ziekten, „ dat zij beftaat in eene, doorliet Zog, „ of andere Melk, veroorzaakte Scherpte des Bloeds „ in 't gemeen, doch bijzonder van dat gedeelte „ deszelven, waar door de wording, groei en fte„ vigheid der Kraakbeenderen , van het Gebeente „ en deszelfs Hoofden, bij kinderen tusfchen hun „ eerfte en derde levensjaar, op verfchillende wij„ zen belemmerd en vertraagd worden > of onor- „ de-  der Èngelfche Ziekte. „ delijk gefchieden, terwijl het Lijdertje tevens in „ eenen zwakken en kwijnenden toeftand geraakt." Deze bepaling, aangedrongen met het geene boven (§ VI.) gezegd is, kan. op geene andere, dan de Èngelfche Ziekte, met eenig recht, worden toegepast. — Dit erkend elk bedreven Geneeskundige ; en in deze erkentenis zal de gemeene man, zonder verder onderzoek, gelieven te berusten. B 3 VER-  %% Van de Oorzaken TWEEDE HOOFBSTUIC Van de Oorzaken der Ziekte. § V I I I. D e naaste oorzaak der Èngelfche Ziekte is, door haren geheelen loop, een en dezelfde, het geen hij, die het voorgaande Hoofdftuk, met eenige aandacht gelezen heeft, reeds zal opgemerkt hebben. — Zij beftaat in eene Zuure fcherpte, uit de Darmen opgeslurpt en onder het Bloed geIragt , waar door bepaaldelijk het Weiachtig gedeelte zoodanig ontaart wordt, dat, dpor die mtaartïng, en de noodzakelijke gevolgen daar van, de toevallen ontjiaan, welken dezer Ziekte eigen zijn. Uit deze oorzaak kunnen alle verfchijnfels dezer Ziekte , gelijk in het vervolg blijken zal, worden opgelost. — Ik beroep mij daar op, bij voorraad,  der Èngelfche Ziekte. raad, ia vertrouwen, dat zulks beter ftrookt met de hoofdbedoeling , ten nutte van het algemeen , dan dat ik mijne ftelling met een drom van fchijngeleerde aanhalingen bekragtige. Men befluite echter, uit deze opgave der Naaste Oorzaak, geenzins, dat ik de beletzels van den ordenlijken waschdom en de Hevigheid der Beenderen ) in alle gevallen , in een Zuurachtig bederf van het Lijm, het welk de beenwording bevordert, of der Kalkaartige ftoffe, welke het beenwezen verhardt, wilde gezocht hebben. — Het bsken. de geval van Juffrouw Suppiot , en anderen, wederfpreken dit. — Ook toont de ervaring te dikwijls , dat een Lijmige, Scheurbuikige , Venerieke kwaadlappigheid de beengroei ftremmen kan; —. dat de te rug gedreven boosaartige Etter van vuile Zweeren, en van de Kinderpokjes; dat de Mazelen Roodvonkige Ziekteftoffen even dezelfde uitwerking deeden. Deze ondervinding heeft, mijns oordeels, ten onregte, eene gelegenheid verfchaft aan verfcheiden verdeelingen en onderdeelingen der Èngelfche Ziekte, welken geene andere nuttigheid hadden, dan dat zij blijken gaven van een uitfpattend, en niet genoeg onderfcheidend vernuft; — Doch wij zoeken geen pleitgeding over zaken van dien aart, en verkiezen liefst altijd het oog te houden B 4 op  s4 Van de Oorzaken op zaken, die met de geheele Vraag een onmiddelijk veiband hebben- — Wij hebben alleen te doen met de Èngelfche Ziekte en hare toevallen, gelijk zij zich bij kinderen, voor hun derde jaar, vertoonen, en geenzins met toevallen en gevolgen, weiken ook uit andere oorzaken, kunnen worden verklaard, Het verder beloop van dit Antwoord zal mijne ftelling van de Naaste Oorzaak ophelderen. § I X, De verwijderde- Oorzaken zijn: i de Ziekte-, zaden 2. de Opwekkende Oorzaken, § X. De Vatbaarheid, de Voorgefchiktheid, of Ziekn pzaden, zijn: 1. de Algemeene, a. de Bijzon-, d^ere. § X L De algemeene Vathaarheid befiaat in die eigen* fchap. der Ingewanden en Vochten, bepaaldelijk van dat gedeelte derzelven, het welke ter voedinge firekt x door welke eigenfchap de Wei, van het  der Èngelfche Ziekte. 05 het Zog, of andere Melk, gefcheiden zijnde, door de opflurpende einden der Melkvaten, door de Darmen allerwegen verfpreidt, ingezogen en onder hec bloed gebragt worde. — Indien deze Wei eene Zuure geaartheid erlangt en het voedende gedeelte der vochten ontaart, dan is het eerlle beginfel der Èngelfche Ziekte gevormd. Deze Vatbaarheid, uit het natuurlijk geitel des ligchaams vloeijende, is aan alle kinderen eigen, en daarom algemeen. § X I I. De Bijzondere Vatbaarheid (§ X.) is die, waar door het eene kind boven het andere gefchikt is, om door dezelfde oorzaken der Èngelfche Ziekte beledigd te worden. Ik zal dit onderwerp zoo veel befnoeijen , als deszelfs gewigt en uitvoerigheid gedogen. Na eene bedaarde overweging van het geen de Reden , eigen Ondervinding en het gevoelen van mijne Voorgangeren, aan de hand gaven, ben ik volkomen overtuigd, dat deze Bijzondere Voorgefchiktheid eeniglijk moet worden toegefchreven aan eene meer dan gewone zwakke gefteldheid van het kind, befcJwuwd in verband met den aart van het Zog. B 5 Laat  Van de Oorzaken a6 Laat ons deze ftelling , eerst in het gemeen; daarna met betrekking tot de Èngelfche Ziekte, onderzoeken. § X I I I. In het gemeen. — Een zwak geftel en verminderde veêrkragt der vaten geven de voedzels tijd en gelegenheid, om in hunne eigen geiiartheid te verwandelen. — Zij worden noch naar behooren opgeflurpt, bereid, noch gekleinsd. — De Melk, in de Darmen te lang verpoozende, fchift niet alleen, maar het kazige gedeelte bezet de Darmen, en brengt tooneelen van rampen te weeg. De Wei erlangt eene prikkelende fcherpte, en veroorzaakt gedurige, fomtijds uitteerende, Afgangen of andere Ziekten. — Geraakt de Wei onder het Bloed, en wordt dezelve aldaar niet naar eisch bereid, dan erlangt zij ook eene nadeelige fcherpte, fchadelijker naar gelang van de grootere flapheid der vaten, en meerdere verdunning van het bloed. — Hier uit ontftaati Ziekten, onderfcheiden naar mate van het verfchillende vermogen der Opwekkende Oorzaken , waar in tevens de reden te vinden is, waarom niet alle zwakke zuigelingen door de Èngelfche Ziekte aafigetast worden. § XIV.  der Èngelfche Ziekte. § X I V. Wij zullen , ten aanzien der Bijzonderheden (§ XII. n. 2) met betrekking tot de Èngelfche Ziekte, deze zwakheid uit de volgende oogpunten moeten oefchouwen , en toonen : 1 Eerfielijk s dat die zwakheid in vergelijking ftaat met het Zog. Ten anderen ï dat zij kan aangeboren zijn en plaats hebben , fchoon het kind anders gezond is. Ten derden: Zij kan door eene Ziekelijke gefteldheid der Ouderen ,o en. vooral van de Moeder aan de Vrucht medegedeelt worden; en Ten vierden: Ook kan zij, door vcrfcheiden Ziekten, na de geboorte, veroorzaakt worden. § XV. Wat het eerfte betreft, Elk kind heeft zijne bijzondere verteeringkragten, zoo dat het zelve gelukkigst gevoed wordt met zulk Zog, het welk geene meerdere kragten ter verteeringe vordert, dan de Zuigeling bezit, en niet te flap is om het kind te voeden. Deze onderlinge Overeenkomst van het Zog en de Kragten van het kind, is zoo volflrekt noodig, dat het tegendeel met regt tot de Opwekken- 27  a3 kende Oorzaken der Èngelfche Ziekte mag betrokken worden. Het Zog eener fterke Voedfler kan , zoo ten aanzien van deszelfs Kazig als Weiachtig gedeelte, te lijvig zijn voor een gezond kind. — Dit voedzel kan door gemis van kragten, niet behoorlijk verteerd worden; wanneer het geval niets verfchild van eenen bejaarden , welke voedzels nuttigd , die door zijne maag niet gemakkelijk verduwd worden. — Het zwaare ftremfel blijft onverteerd hangen, terwijl de Wei gemakkelijk vergoore, of naderhand onder het bloed eene Zuure kwaadfappigheid brengt. Ik heb de Èngelfche Ziekte dikwils, ontmoet bij kindertjes, bij welken, in dit opzigt, de oplettendheid verzuimd was. Te zwak Zog verflapt het kind, door mangel aan voedzel; —- doch de nadere overweging hier van moet in het vervolg voorkomen. § X V I. Ten tweeden: Dat veele kinderen gezond, maar zwak ter waereld komen (§ XIV. n. 2) weet elk. — Duchan, wiens Huishoudelijke Geneeskunde in elks handen zijn moest, meent zelfs, dat men, in onzen leeftijd, meerdere gelegenheid heeft Van de Oorzaken  der Èngelfche Ziekte. 29 heeft om van de waarheid dezer ondervindinge overreed te worden, dan in vroegere dagen, wanneer ook de reden, waarom de Èngelfche Ziekte nu gemeener is, dan voormaals, gemakkelijk zou te vinden zijn; — doch of, behalven de blijkbare meerdere flapheid des ligchaams van de Ouderen, ook des Vaders uitgemergeld zaad, hier van de fchuld heeft, laten wij voor rekening van den gemeJden Engelfchen Arts. — Zeker-is het, dat de voeding in de Lijfmoeder eener zwakke zwangere , eene flappe vrucht doet vreezen. Deze ftellmg is nochtans aan uitzonderingen onderhevig. — Of zien wij niet veeltijds welgefpierde en doorvoedde kinders uit zwakke en teedere Ouderen voortgebragt ? Wij nemen hier de gelegenheid waar, om de fchande en fchade der Zelfbevlekkig te gispen, en hen tot nadenken te vermanen , welke hunne liefdedriften, in het bloeijen der jeugd, op allerlei wijzen, gaande maken, en zich daar door onwillig bevlekken. — Daar men thans zoo ijverig werkt, om de Vrijheid der Drukpersfe te bepalen, moest men ten minden zorgen voor het toeneemende bederf der jeugd, door wellustige boeken en prenten. — Dit in het voorbijgaan. Dat de zwakke ligchaamsgefteldheid der kinderen in de daad tot de Voorgefchiktheid der Èngelfche Ziek-  3o Van de Oorzaken Ziekte behoord, kan men ook daar uit gisfen , dat dezelve gemeener is in laage moerige waterachtige ftreeken, dan elders. — Trouwens, oplettende Waarnemers verzekeren, dat zij in Engeland, in het laage gedeelte van Duitschland, en in Holland, onder een gegeven getal kinderen, meer voorkomt, dan in hoogere en bergachtige landen. — In Parijs is de Èngelfche Ziekte veel gemeener, dan in het hooge en drooge gedeelte van Frankrijk. Het is ook niet zeldzaam, dat zwakke Moeders gezonde kinderen voortbrengen, die naderhand met deze Ziekte zukkelen. «— Ik zag vijf van de zeven kinderen ééner Moeder daar mede behebt. —Een Duitscher verzekert, elf kinderen van dezelfde Ouderen daar onder te hebben zien kwijnen. De ervaring toont, eindelijk, dat bejaarde en luije, vadfige Ouders inzonderheid gefchikt zijn , om de zaden der Èngelfche Ziekte, zoo veel die in de zwakke gefteldheid des kinds gelegen is, aan hun kroost te verfchaffen. — Zou daarom deze Ziekte minder gemeen zijn bij den noesten landman, dan bij den loggen ftedeling ? § X V I I. Ten derden: De gemeene ondervinding leert, dat  der Engeljche Zieke. dat Ziekelijke, of, door Ziekte, verzwakte Moeders , flappe kinderen teelen: Zulken, die daar door vatbarer zijn voor de Èngelfche Ziekte, dan anderen (§ XIV. n. 3) Hier toe behooren alle Ziekten, vooral zulken, welken de vaste deelen van de vrucht verzwakken, hare vechten verdunnen, of kwaadfappig maken. — Onder de kortjtondige Ziekten, behooren hier toe alle Ontstekingen , zoo wel bijzondere, als inzonderheid , algemeene; als mede Galkoortsen , vooral wanneer het bloed in het bederf der Galle deelt. — In het eerfte geval moet de Kunst het bloed verdunnen ,• in het laatfte doet dit de Natuur , terwijl de Arts de bedreigde rotting weert. — In beide gevallen komt eene verflappende. Genees- en Leefwijze te ftade. Tot deze Clasfen van Ziekten behooren ook de Bloedstortingen, vooral uit de Schede, welken behoudens het leven van de vrucht, doch met verlies van derzelver kragten, fomtijds zeer aanmerkelijk kunnen zijn. — Het verlies van veel Bloed laat, ten minften gedurende eenigen tijd, flappe vaten en verdunde vochten na, waarin het kind noodzakelijk deelt. Tot de gepende Ziekten, 0f langdurige ongesteldheden der Zwangeren , waar aan wij hier gedenken moeten, betrekken wij voornamelijk de rrerd-  32 hardnekkige voor- en najaars Koortfen, de Vet* .Jloppingen der klieren, vooral van den buik, doorgaans verzeld van kwaadfappigheid, eenen uitmergelenden witten vloed, en dergelijke gevolgen van een vadzige leefwijze j het misbruik van meel- en erwetfpijzen, Visch, zoete lekkernijen ; gemerkte Olie , warme water- en melk - dranken ; van een' laauwvochtigen dampkring: zulke Moeders leveren fchier altijd zwakke kinders. Vooral gedenke men aan die traage Ziekten, welken eenen dikwils wederkeerende fcherpen witten vloed veroorzaken en uit het Venusfmet ontftaan. — Ach ! hoe dikwerf leerde de treurige ervarenis de rampen, welken de onfchuldige wichten hier van te dragen kregen ! — Sommigen ontkennen eene overgeërfde Venerieke vochtsgefteldheid; maar de ondervinding heeft mij te vaak de valfchheid der gronden van die ontkenning geleerd , om op dezelven eenigen prijs te (tellen. — Het zoude mjj weinig moeite kosten, om een betoog te leveren, ten bewijze van het beftaan eener meenigte van Huidgebreken , en andere kwaadfappige Ziekten , welken alleen door Kwikmiddelen konden gedampt worden. — Van de overige min gewone Ziekten, als zoo veele bronnen van zwakheid der kinderen, zal ik thans niet reppen , om dat het gezegde, mijns oordeels, kan voldaan. § XVIII. Van de Oorzaken  der Èngelfche Ziekte. 33 S x v 11 ï. Ten vierden: Deze Zwakheid-wordt het land* niet zelden, door verfchillende voorafgaande Ziek-1 ten (§ XIV. n. 4) berokkend. De Èngelfche Ziekte verfchijnt niet na het derdè levensjaar , des wij van geene andere Ziekten' behoeven te handelen, dan van zulken, welken in de drie eerfte jaren voorkomen.; — Dezen zijn 1 Voor eerst : De gevolgen van kwaad Zog. — Om het kind, door het Zoogeri te verzwakken, behoeft het Zog niet altijd eene Ziekelijke natuur te bezitten. —— Wij hebben reeds aangemerkt, dat te ftevig j zóo wel als te flap Zog, in vergelijking van de kragten van het kind, deze nadeelige hoe-< danigheid bezit,. Het eene, zoo wel als het andere, verwekt Zuur, en een taaije Koek in de teedere Darmen —■ gebrek van Voeding — Verzwakking.' De fcherpe Wei veroorzaakt Brakingen, Buik* pijnen, genadige Afgangen en Stuipen : —- Om* Handigheden, welken de kragten verarmen Goor en Scheurbuikig Zog paart de Knagingen: en Kwaadfappigheid met het verval van krachten. Zog, met het Venusëuvel doordrongen, bederft het ganfehe ligehaamsgeftel des Zuigelings 9 eri C fee-  3t- Van de Oorzaken beneemt de gelegenheid van gefchikte voeding en verflerking. —. . Ten tweeden : Het gaat door , dat de gevolgen van Kappel en Zuur altijd aan het Zog moeten worden toegefchreven. Zeer zelden verduurt een kind de Melk zonder hinder. — Zeer velen zijn onderhevig aan het Zuur, ondanks het gefchiktfte Zog: — Getuigen zijn de Walgingen , Verftoppingen , Hardlijvigheid, Brakingen , Buiknépen, Buikloop en Kwaadfappigheid, waar mede onze kinderen veeltijds worftelen. — Zou zulk een kind die zwakheid niet erlangen , welke tot de Zaden der Èngelfche Ziekte behoort ? Ten derden: De Kinderziekte, de Mazelen, de Roodvonk , het Schurft en andere gebreken van de huid, kunnen aftonderlijk, of gezamenlijk eene hebbelijke Zwakheid veroorzaken. Ten vierden : Men denke ook om het moeijelijke uitbotten der Tanden, als eene wezenlijke oorzaak van meenigvuldige Brakingen en Buikloop, Pijnen, Koortfen, Hoesten, Rusteloosheid, Stuipen, en wat verder in ftaat is, om de kragten te ondermijnen. . Ten vijfden : Hier toe behoort ook de Geelzucht , welke bij ons gemeener is, dan elders, die fomtijds zeer hardnekkig is, of dikwils wederkeert ,  der Èngelfche Ziekte. 35 -keert, waar door de vochten ontbonden, en de voeding belemmerd worden, en veelerlei Ziekelijomdandigheden, Sprouw, Waterzucht, enz, ontdaan. Ten zesden: Allerhande foorten van Hoesten , als zulken, die uit enkele verkoudheid, en anderen , welken uit aandoenlijkheid der Zenuwen en eene befmettelijke eigenfehap der Lucht, geboren worden. ! Hoe de kinderen, door de duipachrige aanvallen van den Kinkhoest, gefolterd en verzwakt worden , is bijna aan elk , die kinderen heefr, bekend. Ten zevenden: Dat foort van Teering , waar van ik in het eerde Hoofdduk gewaagde, en die kenbaar is uit den dikken en harden buik, de vermagering der onderde ledematen, en de verbazende verzwakking. Ten agtften: Wij zouden, op deze lijst, verfcheiden andere Ziekten der kinderen, beneden hun derde jaar, kunnen dellen , indien dezelven of, om dat zij te zeldzaam zijn, geene plaats verdienen , of, om dat zij gevolgen zijn van de opgemelde Ziekten, daar onder moeten begrepen worden. Wie een breeder verflag hier omtrent begeert, kan zich tot het werk van den Heer Van Ro C a sen-  36 Van ie Oorzaken senstein en Tissot vervoegen, terwijl de bekroonde Verhandeling van den Rotterdamfchen Arts Veirac, over den Kinkhoest, en die van zijne mededingeren , verfcheiden nuttige zaken, ten aanzien van dit onderwerp, bevatten. Schoon ik deze Ziekten als Werköorzaken der Zwakheid, welken eene meerdere Vatbaarheid voor de Èngelfche Ziekte verfchaft, heb opgegeven, zou echter het befluit, dat alle, d»or dezelven in hunne kragten verarmde, kinderen, door deze Ziekten aangetast worden, tegen de ervaring ftrijften. — Hem, die dit beweerde, zou toch de dagelijkfche bevinding logerjftraffen. § X I X. Na de opgage der Naaste Oorzaak , en een kort verflag der Ziektezaden, treden wij nu tot de overweging der Opwekkende Schadelijke Vermogens C§ IX. n. 2.) Hoe overbodig gul fchier allen , welken over de Èngelfche Ziekte gefchreven hebben , in de optellinge der Opwekkende Oorzaken geweest zijn, meen ik echter, dat flechts èéne oorzaak daar op billijke aanfpraak heeft. — Deze is de Wei van het Zog, of andere Melk, mits de invloed derzelve in verband met de Ziektezaden befchouwd worde. § XX.  der Èngelfche Ziekte, § XX. Om deze (telling te voldingen, dient het volgende. Voor eerst: Men moet zich herinneren, het geen ten aanzien van het Zog en de Wei, als mede van derzelver verfpreiding' te voren gezegt is, en niemand, die de Natuurkundige werking van ons ligchaam weet, onbekend kan zijn. Ten tweeden: De aart der Ziekte, gelijk wij die betoogd hebben , kan uit geene andere Opwekkende Oorzaak verklaard worden. Dit zij ook herinnert ten aanzien van derzelver Oorzaak, en het zelve zal ook blijken bij de overweging der Toevallen. Ten derden: Eene, te voren reeds gemelde, waarneming zet mijn gevoelen die kragt bij, welke van het fterktfte bewijs kan gevorderd worden; te weten: nooit word een kind door de Èngelfche Ziekte aangetast, het welk met geen Zog of andere Melkfpijfen , is opgevoed. — De ondervinvinding is, in dit opzigt , zoo overtuigend, althans voor mij, dat geen gezag mij van het tegendeel kan overreden. (§ III. Eerfte Aanm.~) Ten vierden t De wijze, op welke deze Gelegenheidgevende Oorzaak de Ziektezaden opwekt, en alzoo de Naaste Oorzaak vormt, Ihaft mijn C 3 denk? 27  38. -Van de Oorzaken denkbeeld al te nadruklijk, om daar over niet een weinig te handelen. Bij de kinderen verkrijgt de Wei, van het Kazige gefcheiJen en onder het bloed gebragt, eene Zuure eigenfchap, en wordt, dus ontaart, door het geheele iigchaam gevoerd. — Dit heeft meer of min plaats, naar geraden van de meerdere of mindere vatbaarheid des kinds voor de Èngelfche Ziekte. — De Zwakheid had de behoorlijke bereiding der Wei tot goed voedfel belet. •— In dien Haat wordt dit vocht • met de waterachtige deelen des bloeds dus ontaart, dat de behoorlijke Hevigheid en groei van het Beengeftel daar door be.emmerd wordt. — Het zelve blijft, door' gemis van het noodige fteunfel, flap en buigzaam , of wordt zoodanig, door de ontbinding van het geerc reeds eenige Hevigheid verfchaft had. — De eigenfchap eener Zuure Kwaadfappigheid ftaat toch, in werking, opzigtelijk de voeding der Beenderen , üjnregt tegen over de vereischten van het voedende Sap, het welk , uitwijzens de proeven van Maller , en andere Onderzoekeren van ons 'geftel, eene Vlugzoute Kleverige {Plastieke~) hoedanigheid bezit. — Dit wordt, door het Zuur, "van zijn vèrmogen beroofd, en daar door wordt de Groei en Verharding van%de viste deelen des Ligchaams belet. — Het Kraakbeenige blijft, of wordt  der Èngelfche Ziekte. -39 wordt Vliezig, en het Been behoud, of erlangt, eene Kraakbeenige zachtheid. — Zij worden, en door de Ziekte, en door de Zwaarte des Ligchaams , uitgezet en misvormd. Zie nu, hoe het Zuur , in verband met de Zwakheid , de Èngelfche Ziekte veroorzaakt! — Zie ook tevens, bij voorraad, den eerften aanleg ter verklaringe van derzelver Toevallen en Gevolgen. Deze Redenkaveling voldoet mïsfehien den ligtgelovigen Huisvader; maar (zegt men verder) een belezen Arts is niet 200 gemaklijk te overtuigen. —• Laat ons, met verlof der Vrageren, ons denkbeeld tegen eene bedenking Haven. Heeft men , in deze Verhandeling, dus verre , geene gewigtige fchadelijke Vermogens over het hoofd gezien ? — Behoort daar toe niet inzonderheid het Strem fel van het Zog, het welk, in de Darmen gepakt, den Buik doet zwellen , de Voeding, de Werking der deelen, den Omloop des Bloeds naar beneden belet, en de onderfte Leden uitmergeld? — In weerwil van veeier toeHemmend Antwoord op deze Vraag , vind ik mij gedrongen te Hellen , dat daar in geene Opwekkende Oorzaak van de Èngelfche Ziekte te vinden is. De ophooping van het Kazige gedeelte van het Zog kan zéér aanmerkelijk zijn , en de bedenkeC 4 lijk-  40 Van de Oorzaken lijkfte toevallen , de Teering, zelfs den Dood, veroorzaken, zonder dat het kind de eigenlijk gezegde , en naar waarheid erkende Èngelfche Ziekte heeft. Daar tegen kan deze Ziekte in haren hoogften trap beftaan, zonder dat deze Kazige Koek eenige blijkbare toevallen te weeg brengt-; zelfs onder eene behoorlijke ontlasting van het Stremfel. — Even dit flrookt met de ervaring. Dit Stremfel heeft ook geene de minste gemeenfchap met de echte Teekenen en eigenlijke Toevallen van het geene wij, als de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte, befchreven hebben. — Ware dit alzoo niet, dan, voorzeker, zouden de vroegere Schrijvers deze Ziekte gekend hebben, en de kundige Italiaanfche Arts Zeviani had zich in zoo veele bogten niet behoeven te wringen, om een voorraad van, waarlijk al te flaauwe, drangredenen voor de Oudheid der Èngelfche Ziekte bij de Geneeskundige Eerstvaders optezoeken. Deze wederlegging van de gewigtigfte tegenwerping zal mij, hoop ik, van de moeite ontflaan, om met de ontknoping van anderen te veryeelen. Verwacht echter niet, dat ik mij tracht te ontdaan, om, ter vereischte plaatfe, van de Toevallen , welken uit, deze Kazige inpakking ontftaan, te  der Èngelfche Ziekte. 4Ï te gewagen Neen : zij heeft te dikwerf plaats, om dezelve niet te overwegen, als eene bijkomende Oorzaak van verfcheiden Toevallen, die zich onder de Èngelfche Ziekte vermengen. § X X I. Dit zij genoeg van de Oorzaken der Èngelfche Ziekte. Het geen daar omtrent overtollig mogt fchijnen gezegd te zijn, zal ons, in het vervolg, ontheffen van verfcheiden Aanmerkingen, welken anders volftrekt noodzakelijk zouden zijn. — Men zal dit, reeds in het volgende Hoofdftuk, bemerken. / C5 DER-  42 Van de Reden DEtDE HOOFDSTUK Van de Reden der Èngelfche Ziekte. § X X I I. Schoon de groote Boerhaave deze vraag zoude bepaald hebben toe het tweede levensjaar, vinden wij echter de verfchijmng der Èngelfche Ziekte tusfehen het tweede en derde Jaar niet zeldzaam genoeg, om van de bepaling in het voordel aftewijken. Maar, om welke reden heeft het Genootfchap geen onderzoek gedaan naar de Oorzaken, waarom de eerite bcginfels dezer Ziekte zelden voor de eerfte negen Maanden befpeurd worden ? — Zekerlijk , om dat dit als eene erkende ondervinding onderfteld wordt. — Sommige Schrijvers echter verdedigen eene aangeboren Èngelfche Ziekte, althans, dat dezelve zich kort na de Geboorte ver-  der Èngelfche Ziekte. 43 vertoondt. — Doch hun getal is'gering, in vergelijking van hen, die het een en ander ontkennen. — Bij dezen voeg ik mij. — Laat mij evenwel hier iets beantwoorden, het geen niet gevraagd wordt. De reden , waarom de Èngelfche Ziekte niet vroeger, dan wij Helden, wordt vernomen , is zeer eenvouwig. Het kan zijn , dat de Vrucht de volkom ende Vatbaarheid heeft; dan deze kan haar, bij mangel der Opwekkende Oorzaak, niet deeren. Het fchijnt niet zoo gemakkelijk te bewijzen, 'waarom de bcginfels van dit gebrek niet voor de negen eerde Levensmaanden ten voorfchijn komen. *— Het Zog heeft in de eerde Weken, even als de Biest der Runderen, eene Buikzuiverende.eigenfchap. — De Darmen van het Kind zijn, kort na de geboorte , bezet met een Vlugzoute drekftoffe. — Dezen maken zamen eene gisting, en de ontlasting te willig, om het Zog te doen Verpoozen en drommen. Wijders zal men toeftaan, dat de Èngelfche Ziekte , gelijk getoond is, geen post vat, in weerwil van alle teekenen eener Kazige ophooping', voor dat de Wei in het Bloed vergoord is, en het voedende Vocht bedorven heeft. Alvorens dit kan plaats hebben, zoo dat men ce  44 Van de Reden de Èngelfche Ziekte aan blijkbare verfchijnfels ontdekt, fchijnt de bepaalde levenstijd vereischt te worden; — Ik zeg met opzet, blijkbare, om dat niemand zal ontkennen, dat deze ontaarting eenigen tijd kan inwortelen , eer zich de Teekenen derzelve aan den doorzigtigften Arts vertoonen. Doch laat ons dit Bijpad niet verder bewande« Ien, maar een nuttiger Veld betreeden. § X X I I I. Men vraagt: waarom het begin der Èngelfche Ziekte zelden na het derde Jaar vernemen wordt? Wat wij door het begin dezer Ziekte verftaan , zal naderhand gezegd worden. Nu merkt men Hechts op , dat daar mede eene Èngelfche Ziekte word bedoeld, welke zich, door Teekenen en Toevallen , allereerst doet kennen. Tot het beftaan van de Naaste Oorzaak hebben wij gefield, eene meer dan gewone Zwakheid des Lijders, als eene Voorgefchiktheid, en* de verzuurde Wei, ars de eenige en genoegzame Op* wekkende Oorzaak. Zoo even heb ik getracht te bewijzen, waarom de Èngelfche Ziekte zelden voor de negen of twaalf eerfte Maanden verfchijnt. Misfchien is de  der Èngelfche Ziekte. ^ de Grond, aldaar gelegd, niet te zwak, om ons, in het tegenwoordig onderzoek te onderfteunen. Wij zullen dit beproeven ; Voor eerst: De Zwakheid is, om het beftaan aan de Naaste Oorzaak der Ziekte te verfchaffen , betrekkelijk tot de Wei. .— Dit ftaat de Lezer toe , welke de onderlinge werking dezer twee Oorzaken heeft bevat. — Deze Voorgefchiktheid houdt korter of langer aan , echten indiervoegen , dat dezelve eindelijk niet meer kan worden opgewekt, om de Naaste Oorzaak te vormen. —— Dit bepaalt men , op grond der bevinding' , op het derde Jaar. — Dan is de Veêrkragt der Vaten fterker , de vaste Deelen zijn fteviger , en de Vochten beter bereid; zoo dat alles medewerkt, om het vermogen der Opwekkende Oorzaak te wederftaan. Het kind wordt met Dranken en Spijzen gevoed , welken het overgefchoten Zuur omwinden, of kragteloos maken. Dit bewijs dient echter eeniglijk, om meer of min te betogen, waarom de Ziekte, na dien Leeftijd , zich , zelfs in haar eerfte begin , niet vertoond ; maar niet, om te ontkennen, dat zij, te voren beftaan hebbende, geene gevolgen zoude achterlaten. Ten tweeden: Men begeert, met Reden, meer, ter  4Ö Van de Reden . ter voldoende Verklaringe van dit Stuk. — Hoe, vraagt men, kan de Wei, als de Opwekkende Oorzaak, dan nog befchouwd worden, na dat het Kind Jaar en Dag gefpeend is ? — Kan eene Oorzaak werken, welke niet meer beftaat? — Ligt, in het verdeedigen van deze Stelling, geene ongerijmdheid? — Geenzins, Lezer! deze zwarigheid vervalt, na dat de volgende aan de voorgaande bewijzen gehecht zijn. De eerfte blijkbare Teekenen der Èngelfche Ziekte zijn niet daarom hare eerfte Beginfels. — Hoe lang aarzelt dikwerf de kundigfte Arts, eer hij, met zekerheid, het beftaan dezer Ziekte durft bepalen? — De Wei heeft niet terftond het vermogen, om de blijkbare Teekenen van het gebrek te vertoonen, doch daarom mag het beftaan dier Opwekkende Oorzaak niet ontkend worden. — Zij ondermijnt de Vochten, bij trappen, en bederft de Voeding- fappen, met langzame fchreeden; Dit is de reden, waarom de kenbare toevallen der Èngelfche Ziekte zich dikwerf zeer lang na de Speening vertoonen. -— Ondertusfchen mist het zeer zelden, Of mep ontdekt eene Zwakheid, en andere verfchillende blijken van ongefteldheid, bij deze Kinderen, langen tijd voor de zekere Kenmerken van de Èngelfche Ziekte. Men zou hier, indien ecnig uitvlugt, ter red- din-  der Èngelfche Ziekte. ^ diogé uit de moeijelijkheid van dit onderwerp, noodig was, kunnen bijvoegen, dat het voorouderlijk begrip van velen, onder het gemeen, de gefpeende Kinderen, tijden lang, met Koemelk fpijzigt ; een voedzel, meer dan het Zog, gefchikt, om de zaden der Èngelfche Ziekte bij daar toe vatbare Kinderen optewekken. — Ik heb opgemerkt , dat dit vooral plaats gehad had bij kinderen , welken, tusfcheri het tweede en derde Jaar, de beginfels van dit gebrek vertoonden. Dezer dagen bezoek ik zes Kinderen, welken meer of min, echter allen blijkbaar onder onze Ziekte kwijnen. — Zij zijn alleen ruim twee Jaren oud. Vijf van dezelven zijn, na dat zij de Borst verlieten , met Melkpappen onderhouden, terwijl de andere, die ook minst met dit Euvel befmet is met de gewone Tafelkost is opgevoed. Doch ik meen, dat wij deze waarneeming, ter verklaringe van het tegenwoordig onderwerp, niet noodig hebben. Wij gaan over tot zaken van meer belang. VIER-  43 VIERDE HOOFDSTUK Van de Teekenen der Èngelfche Ziekte* $ XX lil. D e Kenmerken der Ziekten zijn onderfcheideri in Algemeene, welken ook bij anderen Ziekten voorkomen; en in Bijzondere, of Karakteristieke,ook Bejlisfchende Telkenen geheeten, door welken de eene van de andere Ziekte, ten allen tijde, onderkend wordt. Zij verfchillen ook, naar mate van het beloop der Ziekte, in haar Begin of Voortgang; als mede, naar gelang van derzelver hevigheid, zelfs' in hare eerfte verfchijning. De Kenmerken zijn ook niet alfijd dezelfde, in dezelfde Ziekte , bij onderfcheiden Lijderen ; te weten, voor zoo verre die Teekenen niet bellis* fchende zijn. § XXIV/ Van de Teekenen  èet Èngelfche Ziekte. 49 § X X I V. ïk zal de Teekenen der Èngelfche Ziekte verdeden naar het Begin , den Voortgang en het Einde derzelve. — Welke drie verdeelingen den leidraad van dit Hoofdftuk zullen zijn; terwijl het, onder de opgave derzelven , wel haast blijken zal, welke Teekenen den naam van Beflisfchende, al of niet, verdienen, en welke de min 'of meer volkomen Èngelfche Ziekte verzeilen. § X X V. Wij zullen den voorraad van de overweging eener beginnende Èngelfche Ziekte ondeenen 1. Van de befchouwinge des uitwendigen Ligchaams; ü. Van de gefteldheid der Ademhalinge; 3. Van die der deelen van de Spijsverteering; 4. Van de gefteldheid en omloop van het Bloed; 5. Van de Ontlastingen; en 6. Van de vermogens der Ziele. Deze , anders fnipperachtige verdeeling > zal noodig zijn , om den onkundigen te beter te doenN vreezen , wat in den verderen voortgang der Ziekte te duchten is. D § XXVL  5°. Belangende het eerfte : — De Oogen, te voren glanzig en fchitterende, worden bleek en traanig. — Zij fchijnen dieper, dan natuurlijk, in hunne kasfen gezonken. — Het kind wordt holöogig. — Het Aangezicht verbleekt en is fomtijds bol. — De, anders naauw gefpannen, Huid des Ligchaaros wordt flap, ruim en rimpelig. Dit heeft vooral plaats aan de Dijen en Beenen, terwijl de Huid des Buiks, doof uC' opgezette en Darmen gelpannen ftaat. .— Het Vel wordt, over het geheel, wankleurig en tanig. Het eene Kind is meer , dan te voren, genegen om te leggen en te flaapen ; terwijl het andere ongedurig is en onophoudelijk tobt en fchreeuwt. Betast men de Vleezige deelen onder de Huid, vooral der benedenfte Ledenmaten, en bij fommigen ook der Armen, dan verneemt men, dat zij trapswijze in Hevigheid afnemen, en langs zoo flapper worden. Hier bij komt vervolgens eene ongewone hitee der Handpalmen en Voetzoolen. Ziet gij zulk een Kind ? Had het zelve eene voorgefchiktheid tot de Ziekte, en verkeerde het zelve onder de Opwekkende Oorzaak ? — Vrees dan voor eene beginnende Èngelfche Ziekte. § XXVII. Van de Teekenen § X X V I.  der Èngelfche Ziekte. S X X V I I. Ten weeden: Die vrees erlangt meer gronds, — Wanneer de Ademhaling , bij korter poozen, dan gewoonlijk, gefchied. Dit kenmerk wordt afgeleid van den gezwollen Buik, en is een natuurlijk gevolg van de belemmerde nederwaardfche beweging' des Middenrifs, zoo dat de Longen zich niet genoeg uitzetten. —» Indien deze Opfpanning afwezend is, dan verneemd men ook dit toeval niet, als een Gewrocht dier Zwellinge , bij deze Kinderen. De Uitgeademde Lucht is heet, heeft dikwerf eenen onaangenamen gloed en Zuuren reuk, —— Als dan wordt eene bezwarenis in de inademing 9 door Slijm in de Luchtblaasjes ophoopende, of door eene Krampachtige toetrekking derzelven, dikwerf vernomen. — Dit Teeken is echter veeltijds wankelbaar en onzeker, om dat de prikkeling van het Tandvleesch onder de uitbotting der Tan* den , welke veelal gelijktijdig gefchiedt, met de eerfte verfchijnfelen der Èngelfche Ziekte, door medegevoel van den gerekten Zenuw in den wof* tel van den Tand met die der Longen , eene krampachtige belemmerde Ademhaling kan veroorzaken. — Een eenvouwig Lezer moet deze en foortgelijkë (tellingen , welker uitpluizing lastig en nutteloog D ss mu- Si  53 Van de Teekenen. zoude zijn, op goed vertrouwen overnemen , terwijl hij zich op de toeftemming van bekwame Ziektenkundigen kan verlaten. § X X V I I I. Ten derden: Eenige wanorders in de deelen, dienstbaar voor de Spijsverteering, leveren eene nieuwe Bron van Kenteekenen. De Tanden komen traag en gebrekkig te voorfcbijn. De Tong is doorgaans wit, beflagen en dikwijls droog. De Sprouw is dezen Kinderen zeer gemeen. Zij walgen dikwils, en braken het Zog , terftond na de Zooging, uit, wanneer de ftof gekappeld en zeer Zuur is. — Dit Teeken is echter verre af, van op zich zeiven iets te beflisfchen. — Bij de overigen komt het zelve niet te min in aanmerking. Deze Kinderen zijn veelal ongemeen gulzig, een gevolg van het prikkelend Zuur in de Maag. —Doorgaans voegen zich hier Oprifpingen en Winden bij. Velen loozen bij mangel van Gal, met vrij wat moeite , witte , taaüe , kazige , zuure DrekftofFen. —— Anderen hebben meenigvuldige Af-  der Èngelfche Zieke. Afgangen, die geel van kleur en lcherp zijn, en eenen gooren, zuuren reuk geven, welke fcherpte den Aars ontvalt. — Het inwendige gedeelte der. Darmen wordt eindelijk raauw en zeer aandoenlijk , het geen niet lang na elke Zooging kan opgemerkt worden. Is het wonicr , dat de Vermagering hier op volgdt , en dat , daar het Ligchaara bijna a ken zich zei ven voeden moet, uitgeput, en de Huid ruim en rimpelig wordt? — Men kan dit gemakkelijker bevroeden , wanneer men weet, dat, onder deze ontlastingen, de Darmen, op fommige plaatfen, met het Kazige deel van het Zog als beplakt zijn, en dat aldaar (offchoon elders het Vlies der Darmen van zijn flijm ontbloot is) de opflurping van het voedende deel der Spijzen belet wordt. Dit tuige de ontleding der Kindertjes, welken, gedurende dit tijdperk der Èngelfche Ziekte , het Slagtoffer van andere Ziekten waren. — Eenmaal zag ik eene vrij aanmerkelijke lengte der Darmen, door deze ftoffe, zoodanig vernaauwt, dat fchaarsch eene opening, ter dikte van een Tabakspijpfteel, overbleef. D 3 § XXIX.  54 Van de Teekenen $ X X I X. Ten vierden: Hier bij komen de gefteldheid en omloop van het Bloed. Uic het reeds betoogde blijkt de reden van de Zuure kwaadfappigheid des Bloeds, van de Koortfige bewegingen en verhitting, daar door te weeg gebragt, terwijl de hevigheid van het een en ander, uit het meerder of minder gedeelte der Naaste Oorzaak , moet verklaard worden. Opzigtelijk den loop van het Bloed in het bijzonder, ontdekken wij dikwerf, dat de KropflagSders, ter wederzijden van den Hals, meer uitpuilen en fterker flaan, dan zij anders doen, offchoon de Pols aan de hand flap en ingetrokken is. — Deze plaatselijke vermelde beweging di.s Bloeds naar het Hoofd, brengt toevallen aan, waar van wij naderhand fpreeken zullen. De Koorts houd geen ftreek, maar is fterker, naar mate de Vaten meer geprikkeld worden. $ X X X. Ten vijfden: De Ontlastingen of Uitwerpfels geven zoo vele Teekenen der Èngelfche Ziekte , dat wij daar over iets meer te zeggen hebben. Schoon wij het een en ander van het Braakfel en  der Èngelfche Ziekte. 55 en den Drek gewaagden , zullen wij ook, daar omtrent, echter noch iets aantemerken hebben, terwijl de goede orde de navolgende verdeeling billijkt. Voor eerst: De Kwijl. — Deze is droog, taai, en de Klieren , gefchikt tot affcheiding derzelven, zijn, bij velen, gezwollen endoen daarom de affcheiding niet naar behooren. — Hier van de droogte des Monds en de dorheid der Lippen, welken fomtijds met eene bruinachtige korst bezet zijn. De geftadige onwillige afloop van het Spog is, als een Teeken dezer Ziekte, door anderen , als zoodanig erkend, niet te vertrouwen. — Een Arts begrijpt, waarom? Ten tweeden: Veelen hebben eenen droogen, anderen eenen flijmigen Hoest, als uit verkoudheid , fomtijds met aanvallen van eenen Stuipachtigen klank , bijna gelijk in den Kinkhoest. — Dit teeken echter is, in het afgetrokkene , niet zeer voldoende. Ten derden : Het geen meer onze opmerking, dan onze verwondering, verdient, is, dat deze Kinderen nooit eenige GalftofFe , onder het braken , loozen. Een ervaren en veel gezochte Baker , welke op dit ft.uk jaren lang gelet had, verhaalde mij, nimD 4 mer  5* Van de Teekenen mer ondervonden te hebben, dat Kinderen, welken nu en dan eenige Gal braakten, hoe zwak zij anders waren , naderhand de Èngelfche Ziekte kregen ; — Zij had , integendeel, menigmalen voorfpeld, en hare voorfpelling werd bewaarheid, dat Kinderen, welken veel Slijm en Zuur braakten , indien zij tevens 'eene geelachtige kleur hadden , in het vervolg door deze Ziekte zouden aangetast worden. Ten vierden : Het vocht der Klieren in de Ooghoeken is, bij deze Kinderen , zeer fcherp, en, met de overige Teekenen gepaard, een kenmerk van belang. — Men kent dit aan de roodheid van de Wangen, en van den Neus, uit de knagirg van het zelve ontltaande. Mer» befpeurt dit Teeken echter niet altijd in het begin van deze Ziekte. Ten vijfden: —,— Het Zweet is, van den eerden aanvang der Èngelfche Ziekte, fcherp, en goor van reuk} waar uit, bij fommigen , vrij lastige Huidgebreken, en bij anderen Ontvellingen in de Liezen, nabij den Aars, fomtijds onder de Armen, ook, in enkele gevallen , aan het Voort hoofd, geb( ren worden. Het is opmerkelijk, dat zij, welken zulk Zweet hebben, en naderhand dergelijken Üitflag krijgen , meestal vau d? Èngelfche Ziekte vrij blijyerj, Penk  der Èngelfche Ziekte. 57 Denk echter niet, dat, hoewel het Zuur in het Bloed , uit den opgemelden ftaat van het Zweet, vermoedelijk zij, even daarom de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte beftaat; neen; doch, bij de overigen gevoegd, geeft het zelve veel gronds. Ten zesden: De Afgangen, — Men zij hier omtrent niet te gereed in zijn befluit , wam dit zowde ongerijmd zijn , welke hoedanigheden ook in de Drekftoffe befpeurd worden; — Doch, zijn 'er te gelijk andere Kenmerken tegenwoordig dm geven de lijmige graauwe Ontlastingen niet minder reden , om de Naaste Oorzaak der aanvangelijke Èngelfche Ziekte te vermoeden, als de bruine, geele, of zwarte zuurftinkeode en meenigvuldige Drek. Ik behandel, dezer dagen, een Kind van dertien Maanden, het Vijfde van dezelfde Moeder. — De Vier vorigen hadden allen eenige gevolgen van de Èngelfche Ziekte. De Vader had, in zijne Jeugd, de Waereld gezien. — De Moeder was fterk en gezond, haar Zog doorwerkt en ftevig. — De Kinderen kwamen allen zeer zwak en teder ten voorfchijn. Behalven eenen opgezetten , echter zachten , Buik, eene beginnende vermagering der Dijën en Beenen, de ongedurigheid en gemelijkheid van dit Lijdertje, ontlaste het zelve menigvuldige, bruiD 5 ne,  5 3 Van de Teekenen ne, zuure Drekftoffen. — Ik voorfpelde de Èngelfche Ziekte, en ik vertrouw, dat deze voorzegging, voor het verzenden dezer Verhandelinge, zal bevestigd worden. (*) Ten zevenden: De Pis. — Bij deze Kinderen is het niet gemaklijk, Kenmerken , welken dit uitwerpfel zoude kunnen verfchaffen, te verzamelen. — Ik zal mijne geringe ondervinding, daar omtrent, trouwhartig mededeelen. Bij veele Lijdcrtjes, bij welken de Èngelfche Ziekte vermoed wordt, is de Pis roodachtig en fcherp van reuk: bij anderen is dezelve waterig, helder en dun. — De Pis wordt fomtijds, vooral bij Jongetjes, druppelwijze en met pijn ontlast. — Zij doen , twee Jaren oud zijnde, zoo vele pogingen , zelfs met hunne Handjes, om zich van die knagende Pis te ontdoen. Eenige Proeven met dit foort van Pis genomen, en vergeleken met die van Kinderen, bij welken geene reden van onderftelling der aanwezigheid eener Zuure fcherpte in het Bloed te vinden was, toonden, na de bijvoeging van een Vlugzout, eene Zuur- (*) Zes Maanden na dit ik het bovenftaande fchreef, waren de Teekenen der Èngelfche Ziekte zoo duidelijk" en ontwijfelbaar, als ik immer bij eenen Lijder gezien heb.  der Èngelfche Ziekte. 59 Zuurachtige ligte opbruifing, welke anders alzoo, ten minften met dien reuk, niet befpeurd werd. Dit meen ik, door herhaalde waarnemingen overtuigd , aan het nader onderzoek der Geneeskundigen te mogen overlaten, wanneer men die gisting aanmerkelijker vinden zal, dan bij de Pis van bejaarden, op gelijke wijs getoetst. De blijkbaarheid dezer Proeven worde grooter, naar mate de Èngelfche Ziekte meer gevorderd is. S X X X I, De laatfte foort van Teekenen wordt ontleend van de ongefteldheid der Zielvermogens. (§ XXV n. 6_) zoo veel men over dezelven bij deze Kinderen kan oordeelen. BoÖtius, welke de eerfte, in den beginne der voorgaande Eeuwe, over deze Ziekte duidelijk fchreef, en Glissonius, na Hem, mitsgaders anderen, op hun voetfpoor, beweerden, dat eene meer dan gewoone fchranderheid, zelfs in den ecrften aanvang der Èngelfche Ziekte, een harer Kenteekenen opleverde. — Anderen, vooral de beroemde Buchner, hielden, in tegendeel, eene blijkbare domheid voor een kenfehets dezer Ziekte. — Elk beriep zich op de ondervinding. Deze Gids zal ook mij geleiden, zonder dat mijn ge-  6o Van de Teekenen gevoelen op eene enkele waarneming zal gevestigd zijn. De Kinderen, bij wellen de Èngelfche Ziekte plaats heeft, ftammen veelal van vernuftige Ouderen. Daarom zijn zij, misfchien , ook, naar hunnen Leeftijd, vatbaarer dan anderen. Doch dit ter zijde gefield, of toegeftemdlijnde, is voor mij om 't even ,- en ik zie geene reden , om eenig Teeken eener beginnende Èngelfche Ziekte van de gefteldheid der Zielvermogens (ondanks hec gevoelen van anderen) afteleiden. Wel is waar, dat de Ziekte zich fomtijds, in een' aanmerkelijken trap, fpoedig vertoondt, en dat als dan Teekenen, welken in eene ordenlijke Verhandeling niet gevoeglijk tot den eerlten trap der Ziekte mogen gebragt worden, voorkomen. — In dat geval befpeurd men eene verfijnde, doch bij anderen eene verftompte werking van den Geesr. — Maar wij zullen naderhand hier van opzettelijk fpreken. S x x x 11. Verneemt men alle, of de meelten der opgenoemde Teekenen, dan is de Èngelfche Ziekte aanwezig, of zeer nabij. —— Wie echter in zijn befluit aarzelt, zal in het vervolg beter overreed worden. Over  der Engel/die Ziekte. 61 Over dit ftuk had ik nog eenige weinige Aanmerkingen. Voor eerst. — Het eene Teeken is fomtijds duidelijker dan het andere. — Evenwel krijgt men , over allen , meerdere toelichting , wanneer het Kind de Ziektezaden heeft, en het Zog de hoedanigheden, om dezelven optewekken. Ten tweeden. — Niet zeiden vernemen wij één of meerder Teekenen, welken anders later voorkomen; bij voorbeeld, de uitzetting der Knokken, aan de Handen en Enkels, (welken Rosen, ten onregte onder de Tcekenen der aanvanglijke Èngelfche Ziekte teldt) de verwijding der naden van het Hoofd , de kromming der Arm-, Scheen-, en Kuitbeenderen, zwelling en verharding van den Buik, uitmergeling der onderfle Ledematen, enz. — Alwaar dit gebeurd, is het gebrek des te gemakkelijker kenbaar. Ten derden. _ Hebt gij zulk een Kind, Lezer! — Zoek dan tijdig de voorfchriften der Geneeskunde, ten besten van uw kroost, aantewenden, om aldus, door gewisfer Kenteekenen, niet al te blijkbaar van uw verzuim overreed te worden. § X X X I I I. Het verloop des tijds tusfehen het begin en den  £>2 Van de Teekenen den verderen voortgang der Èngelfche Ziekte, is niet gemakkelijk met zekerheid te beperken. —. Vele Kinderen blijven eenige Weken, anderen ettelijke Maanden , in eenen toefland, welke met regt tot de beginnende Èngelfche Ziekte behoort. — Ik heb Kinderen, in die onzekerheid , Agt of Tien Maanden zien verkeeren. — Eenigen hebben de Ziekte zoo goedaartig, dat bijna niets van de Teekenen des tweeden tijdperks ontdekt wordt. — Bij fommigen zijn de Teekenen ingewikkeld, en de beginnende is van de meer gevorderde Ziekte bezwaarlijk te onderfcheiden. — Hier toe behoort niet alleen de zwelling der Knokken , en het geene zoo even opgenoemd is, maar ook de verhinderde , of geftoorde , Beenverharding. ■— Wordt echter de Geneesheer tijdig geroepen , of ftelt een Huisvader de behoorlijke aandacht te werk, dan zal men ongetwijfeld, in bijna alle gevallen, tijds genoeg hebben, om de twee eerfte graden der Èngelfche Ziekte te onderfcheiden. — Deswegens zijn zij niet vrij van wanorde , welke de Teekens van den blijkbaren verfchillenden loop dezer Ziekte onder eikanderen vermengen. — Of de Heer Rosen, behoudens zijne verdienden, van deze bedenking kan vrijgepleit worden, zullen wij nu niet onderzoeken, maar liever onzen weg vervolgen. S XXXIV.  der Èngelfche Ziekte. ■ 63 § X X X 1 V. Wij gaan over tot de aanwijzing der Teekenen van het Tweede Tijdperk (§ XXIV.) Het zal best zijn, om de vooorgaande verdeeling (§ XXV.) te behouden. — Dit zal minst verwarren, en den Lezer genoeg in ftaat ftellen om over de meerdere afwijkingen van de gezonde werking der deelen te oordeelen. Wij beginnen dan in de eerfte plaats, met de Befchouwing des Ligchaams, bepaaldelijk, Voor e?rst, van het Hoofd; Dit neemt langzaam toe in grootc; — De Naden, welken bij andere Kinderen vernauwen, wijken van eikanderen ; — Het Voorhoofdsbeen puilt uit, of wordt, fchoon zelden, meer plat dan verheven. De Beenwording gaat, hier en ginds, niet naar behooren, of wordt geftaakt. — In één geval zag ik het regter Sleutelbeen krom en knoestig worden; de Wervelen zetten zich zijdelings, of achtcrwaards uit, vooral de Rugwervelen; —- Men heeft eeng de voorwaardfche afwijking derzelven opgemerkt. — De Ribben worden, vooral waar zij met hunne Kraakbeenen vereenigd zijn, insgelijks tegennatuurlijk krom , en niet zelden knobbelig en knoestig. — £)e Beenen der Ledematen worden fcheef en platachtig, voor al de Dijen en Beenen. —. Dit zien wij, wanneer de Kinderen ftaan en gaan: een  6x Fan de Teekenen een natuurlijk gevolg van het onvermogen dezer deelen, om de zwaarte des Ligchaams, zonder hinder, te wederftaan. — De Hoofden der Armbeenderen, en van die der Beenen aan Handen en Voeten worden dikker en breeder, dan behoorlijk. Onder het zachtkens wrijven van de Ledematen, verneemt men eenige ruwe ongelijkheden. De Knieën zetten zich buiten, — doch meestal binnenwaards uit, zoo dat de Kniefchijven eindelijk, geheel en al uit hare plaats wijken. De Beenderen van het Bekken verkrijgen, veeltijds , eenen zoo Gngeregelden groei, dat daar door, naderhand, vele Vrouwen en haar Vrucht, onder de Vcrlosfing , ongelukkig worden. Deze ongelijkvormigheid van den Wasdom der Beenderen is veeltijds zoo zichtbaar, dat ik verfcheiden Kinderen heb behandeld, bij welken de Arm- en Dijebeenderen, naar evenredigheid der overigen , veel te kort of te dik en tevens te kort, hoewel anders niet boven mate, gebogen waren. — Een Meisje van ruim anderhalf jaren 9 heeft, door deze Oorzaak , den regter Arm , twee duimen langer dan den flinker, welke de behoorlijke lengte heeft. — Bij een Jongetje, even oud, is het flinker Dijebeen bijna drie duimen korter en veel dikker dan het regter. — Dergelijken vvangroei befpeurt men ook in andere Beenderen. Veele  def Ertgelfchè Ziekte. 65 Veele ontkennen het dadelijk beftaan dezer Week"wordinge ; Anderen erkennen dezelve, maar houden de Helling , om ze aan de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte toetefchrijven , Voor eenen Hersfenvorid van geen waardij. — De meeften zijn van ons begrip, waar in wij Hellen, dat de ervaring bij alle Kinderen, met" dc Èngelfche Ziekte behebt , deze Wanftal meer of min toont; zoo dat dit, in dier vóegen, in geene andere hunner Ziekten plaats hebbe. — Het is zelfs niet vreemd te ondervinden , dat, wanneer bet tweede tijdvak der Ziekte omflreeks het tweede Jaar aanwezig is , en het Kind reeds gaat, dat als dan de Beenderen, welken eenige hardheid bekomen hadden, weder zacht en buigzaam worden. — Van de waarheid daar van ben ik, door de opening van een Lijkje, volkomen overreed. De Kraakbeenen deelen insgelijks in deze zoo nadeelige uitwerking der Èngelfche Ziekte. . Dezen zetten zich op verfcheiden plaatzen uit; — anderen worden plat; anderen week, zoo dac eindelijk het Ligchaam zijn Heun en Hevigheid verliest. Ten tweeden. — Befchouwt men het Lijdertje verder, dan ziet men zijn aangezigt gezwollen 7 en meer opgezet, dan de vermagering des overigen Ligchaams gedoogt. E Da  66 Van de Teekenen De Buik ftaat, hoe langs zoo meer, gefpannen, vooral ter regter zijde, alwaar eene zachte betasting bij fommigen veel pijn verwekt. De overige Huid, vooral der Dijen en ne derwaards , is flap, dor en rimpelig, het geen aan de uitmergeling van het Vet, en den belemmerden omloop des Bloeds derwaards wordt toegefchreven. De Palmen en Zooien zijn , bij de meeften, brandend en heet. De kleur is doorgaans bleek, tanig en ongedaan. Bij fommigen zwellen de Klieren , inzonderheid van den Hals , onder de Ooren, en elders. — Deze zwelling, en bijkomende verharding, zijn bij dezen zeer weerbarstig, doch bij anderen verdwijnen dezelven, om naderhand op nieuw te verfchijnen, of zich naar elders te verplaarfen. Bij dit aantal overredende Kenmerken, zien wij fomtijds plaatzclijke Verhardingen en Zweeren onder de Huid, die de gedaante en den loop van Beenceters hebben, en niet zelden averegts behandeld worden. — Wij zijn echter verpligt om, in dergelijke gevallen, te onderzoeken, of, met de Zuure, ook geene Venerieke kwade gefteldheid der Vochten gepaard zij, of deze Verzweeringen geen gevolgen zijn van verplaatftcn) Dauwworm, Schurft,  der Èngelfche Ziekte. %J Schurft, of eenige andere Huidziekte, op dat ons de beste wijs van genezing, ten onpasfe aangewend, niet te leur ftelle. Onder de Kenmerken der Èngelfche Ziekte zag men wel eens zuchtige zwelling van Handen en Voeten, ook, maar zelden , van het ganfche Ligchaam; een Kenmerk van een aanmerkelijke verdunning des Bloeds. § X X X V. Ten tweeden. De Ademhaling wordt meer en meer belemmerd, en gefchied bij tusfchenpoozen, waar van wij terftond de reden melden zullen. $ X X X V I. Ten derden. Om die reden bij de hand te hebben, zullen wij overwegen, hoe de omloop des Bloeds gefteld is. — Deze kleene verfchikking in de verdeeling (§ XXV n. 4) kan eenig gemak verzorgen. Sommigen hebben reeds vroeg een klein Koortsje, welk langzaam toeneemt en hebbelijk wordt. Bij de meeften echter ontdekken wij het zelve eersc dan, wanneer de uitzetting van het Hoofd en de Knokjes zichtbaar wordt. — Dan heeft deze den E a loop  ó"8 Van de Teekenen oop van eene geftadige uitteerende Koorts, welke duidelijk blijkt, door eene aanhoudende prikkeling, veroorzaakt te worden. — Zij gaat verzeld met meerdere Hitte en klam Zweet, vooral binnen de Handen , dan in het begin. Men ziet de Kropflagaders en aders zwellen, en de eerften geweldig flaan; — of de zwelling van het Hoofd hier aan, voor een gedeelte, moet toegefchreven worden , zal in de befchrijving der Toevallen voorkomen. Deze verfnelde beweging van het Bloed is eene voorname Oorzaak van de moeijelijke Ademhaling; terwijl de ontlasting van dat vocht, uit de wankleurigheid van den Huid, witheid der Oogen, bleekc Lippen, en raauwe Pis, 'genoegzaam blijkt. $ X X X V I I. Ten vierden. De overweging der Teekenen, welken de Spijsverteering verfchaft, ftaat nu te volgen. De Tanden verfchijnen traag en ongeregeld. Die er zijn, worden rottig en vallen brokkelings uit. — Dit veroorzaakt, bij velen, eenen hinder lijken ftank uit den Mond, welke duidelijk verfchildt van den hceten zuuren reuk uit de Keel. — Deze Tanden zijn meestal, bruin of zwart, en toonen genoeg , dat hun voedend Vocht bedorven is. Het  der Èngelfche Ziekte. 69 Het Tandvleesch wort bleek , fomtijds rood en ontveld. — Eenmaal zag ik de Tandenkasfen, door Beenbederf, geknaagd. De Tanden zijn , in enkele gevallen, veel zachter, dan naar behooren, zoo dat ik dezelven , eenige jaren geleden, bij een Meisje van ruim twee jaren, zoo week en buigzaam vond, als Wasch. — Bit Kind is Tandeloos gebleven. De hcete en drooge Mond wordt pijnelijk, door vlakke Zweertjes of Puistjes, die van eene Sprouwachtige natuur zijn , verdwijnen en wederkeeren , wanneer tevens de Amandelen doorgaans gezwollen zijn. Deze blijken eener fcherpe en knagende WanHalte der Vochten blijkt ook, uit de dorre Lippen en het ontdoken Keelgat. De Zuure Oprispingen en Brakingen vermeerderen , omdat deze Kinderen veeltijds gulzig en onmatig zuigen, of fchoon het Zog, in evenredigheid der toenemende Zwakheid van de Verteeringkragten , voor hun een bezwarend voedzel worde. — In wederwil van dezen honger, mangelt het den eerften wegen (de Maag'en Darmen) aan Gal, terwij een overmaat van Zuur geworden Wei het gevoel van honger verwekt, en bij velen het Stremfel de Darmen uitzet, welken daar door vol vvinds zijn , ten zij menigvuldige afganr E 3 . gen  7° Van de Teekenen gen hen van de , araiers befloten, lucht ontheffen. § X X X V I I I. Ten vijfden. De Teekenen, ontleend van de ontlaste ftojfen, zijn, in wezen, dezelfde, als in het begin; maar beter gefchikt, om den angel, die in het gras fchuilt, te doen kennen. De Kwijl wordt taaijer, goor en kleverig, —— of dun, fcherp en knagende. De Hoest wakkert aan, met eene bezetting van Slijm in de Long, die de Ademhaling veeltijds moeijelijk maakt. — De Natuur herftelt echter dit gevolg dikwijls, door eene Slijmbraking. — Dit ziet men dikwijler, naar geraden van het klimmen der Ziekte. De Oogen traanen een Vocht, het welk hoe langs hoe fcherper wordt, en het geen, proef kundig getoetst, blijkt, eene Zuure geaartheid te bezitten. — Dit fcherpe Vocht ontvelt fomtijds gansch het aangezicht, het welk ik, meer dan eens, daarna, met eene Dauwwormige korst bedekt vond. Het Lijdertje is heeter, maar zweet minder dan te vooren, en wanneer dit laatfte gefchiedt, dan geraakt het kind eene fcherpe , knagende ftof kwijt. De Afgangen vermeenigvuldigen in getal, en nemen toe in de bruine kleur, den flank en de fcherp-  der Èngelfche Ziekte. 7t fcherpte. — Anderen zijn, in tegendeel, doch ten hunnen nadeele , hardlijvig. Ontdekt men, dat de Buik , onder dezen ruimen Stoelgang , zwelt, hard wordt, of, als een trommel, gefpannen ftaat, en dat de Ring fpier van den Aars verflapt, dan is de toeftai,d zorgelijk , vooral indien het Kind, door Stalachtige bewegingen, als van de vallende Ziekte, getrokken wordt. — Loost het Lijdertje, intusfehen, boven — vooral benedenwaards, met vermindering der afgangen, der zwelling van den Buik, en der Zenuwtrekking, verwacht dan iets goeds. —■ Hier van zal in het Hoofdftuk der Voorfpelling' breeder moeten gehandeld worden. Schoon ik, in den aanvang der Èngelfche Ziekte, weinig gewigt hechtte aan Teekenen, ontleend van de ftompe of vlugge Geestvermogens XXXI.) en de meeste waardij ftelle op Teekenen van het vermogen des Ligchaams, op eene vatbare wys afgaleid, zoo meen ik echter ondervonden te hebben, dat men daar van, in eenen meergevorderden ftaat onzer Ziekte, ter onderfcheiding derzelve van anderen, eenige opmerkzaamheden kan aanwijzen. Schoon de Reden in de Verklaring van dit onderwerp , niet allenthalven werkeloos is, zal nochtans de Ondervinding hier het meeste gezag hebben, E 4 Vele  7* - Van de Teekenen Vele kinderen zijn, onder den voortgang der Èngelfche Ziekte, waarlijk vernuftiger en taaijer van geheugen, dan men van hunnen leeftijd zou kunnen verwachten. — Zou deze waarneming gelegenheid verfchaft hebben aan eenige fpreekwoorden: „ Vroeg », rijp, vroeg rot! — Wacht u voor de getee„ kenden! — Het kind is te flim, en zal niet „ lang leven!" enz. — Spreekwoorden, gewisfeJijk niet ouder dan de Èngelfche Ziekte. B*at zulke kinderen fpoedig blijken van een gees^ tig vernuft toonen en naderhand uitiiekende mannen werden, leerde de ervaring zeer dikwijls. — Of Socrates, Crates en Aesopus, door de Èngelfche Ziekte , in hunne jeugd, gebocheld geworden zijn, weet ik niet; maar ik herinner mij, onder dit foprt van, door de Èngelfche Ziekte, verminkte Cratesfen , Mannen van den eerften rang in het vak der geleerdheid , van welken eenigen hunnen roem nog dagelijks vermeerderen. — Het zou , des npods, niet moeijelijk zijn , pm de waarheid van dit onderwerp, met de fchranderfte antwoorden , opmerkingen , en blijken van een taaij geheugen, bij Kinderen van tvyee pf drie jaren, te bevestigen. Dpeh het tegendeel behoort ook niet onder de zeldzaamheden. —, Vele Kinderen worden, door en  der Èngelfche Ziekte. 73 en onder Èngelfche Ziekte en hare gevolgen , 'flaperig, dom en ontvatbaar; — hun Geheugen wordt verflompt, en hun Oordeel bekrompen. Van waar komt dit verfchil ? — Van de onderfchciden gevolgen, welken, door den ongeregelden omloop van het Bloed naar de hersfenen en deszelfs gevolgen, te weeg gebragt worden— als mede van de verfchillende werkzaamheden deiwerktuiglijke deelen der zinnen, op onderfcheiden Wijzen, door de uitzetting van het Hoofd, bewerkt ; — Doch de Lezer, voor welken deze Verhandeling meest ingericht is , zal weinig vorderen met de ontwikkeling van Wijsgeerige gisfingen. § X X X I X. Thans, vertrouw ik, de Kenmerken der Èngelfche Ziekte, in haar begin en verdere voortgang , klaar genoeg te hebben verzameld. — Velen derzelven, ik erken het, beflisfchen de Ziekte niet, wanneer zij in het afgetrokkene befpeurd worden. . Het was ook geenzins mijn doel, om dezelven, elk op zich zeiven, met die waardigheid te vereeren. — Maar, indien zij gezamenlijk, 0f velen derzelven, op de befchreven manier fhnd grijpen, dan zijn even deze zaamverbonden Teekenen genoegzaam, ara de Èngelfche Ziekte te kennen, en van alle E 5 an-  74 Van de Teekenen anderen te onderfcheiden. — Om dit laatffe te bewijzen , moest ik nu de Teekens van alle andere Ziekten der Kinderen, met die der Èngelfche Ziekte vergelijken, en daar mede mijn befiuit voldingen. — Dan dit zoude meer omflags , dan onderwijs geven ; meer verwarring voor vele Lezercn , dan opheldering. Befiuit nu , indien gij in uw Kroost, de meeften dezer Kenmerken, in den voorgemelden leeftijd, ziet, dat de Èngelfche, en geene andere Ziekte, hoe genaamd, zijn ligchaam foltert. § X L. De Teekens van den laatften trap, of het einde der Ziekte, zijn zeer kennelijk. De Kenmerken van het tweede tijdperk duren zoo lang , tot de Naaste Oorzaak der Ziekte, door de Natuur, of de Kunst, ten ondergebragt, en het Lijdertje in eenen volkomen ftaat van gezondheid gekomen is. Het gaat echter niet altijd zoo voorfpoedig, want met de verheffing der Toevallen klimmen de vorens befchreven Kenmerken tot die hoogte, dat zij gevaarlijke , en zdfs doodelijke , gevolgen ' doen duchten. Andere overblijvende Teekenen wijzen de onvol-  der Èngelfche Ziekte. y$ volkomenheid der herilellinge , ten duidelijkften. aan. Maar het een en ander behoort veeleer tot de overweging der Gevolgen, dan tot ons tegenwoordig bellek. Om de mogelijke gebeurcenisfen niet te verzwijgen , zal ik dezelven, met weinige woorden, befchouwen, en den Lezer voorts naar het Zevende Hoofdftuk zenden. Eerftelijk: De Ribben en Wervelen worden fomtijds hoe langer hoe wanftaltiger, drukken de Long, leggen grond tot zeer benaauwde Ademhaling, Ontfteking en derzelver gevolgen. — De Teekenen dezer verfchijnfelen zijn niet duister. Ten tweeden: Somtijds krijgen de Kwaadfappigheid en Koorts, blijkbaar uit de meerdere wankleurigheid, hitte, verfnelde pols en vermagering, de overhand. -— De Luchtpijp wordt met flijrn bezet, de kragten verminderen, het Kind wordt zwakker, teert uit, en fterft. — Men begeert geene Teekenen, welken dit gevolg doen vreezen. Ten derden : Ik heb aangemerkt , dat deze Kwaadfappigheid ook uit de Zwelling van het aangezicht gekend wordt. — Indien deze zwelling verdwijnt, terwijl de fleepende Koorts voortduurt, en tevens eenige Stuipachtige trekkingen vernomen worden, de Buik opgezet blijft, en de onderfte Le.  7°" • Vin de Teekenen Ledenmaten, tot het gebeente, uitgemergeld zijn, dan heeft men Teekenen van een treurig vooruitzigt. Ten Vierden : Indien de Oogen, te voren waterig, fchielijk droog, fletsch worden, en hunnen glans verliezen, terwijl het Kind zeer zwak, en de Ademhaling , door taaije Slijm, aanmerkelijk belemmerd is, en een geratel onder dezelve'gehoord wordt, dan zijn die Teekenen even zoo vele Boden, welke den naderenden Dood verkondigen. § X L I. Dit zij genoeg van de Kenmerken der Èngelfche Ziekte, in haren onderfcheiden loop, welken ik zoo duidelijk , als de vatbaarheid van den minstkundigen gedoogt , heb trachten aantewijzen. Doch het is voldoende , de Naaste Oorzaak eener Ziekte, uit gewisfe Teekenen, te kunnen onderfcheiden, maar ter bekominge van eene meer volledige kennis der Ziekte , moeten de gewrochten dier Naaste Oorzaak op het Dierlijk geftel nader ontwikkeld worden. VIJF-  der Èngelfche Ziekte. 77 VIJFDE HOOFDSTUK Van de Toevallen der Èngelfche Ziekte. § X L I I. Op dat de goede orde en klaarheid onzen gang zoude befturen, meen ik, dat de overweging der Toevallen, naar de drie onderfcheiden Tijdvakken der Èngelfche Ziekte (§ XXIV) de gefchiktlïe zijn zal, te weten; wij moeten dezelven overwegen, gelijk zij zich vertoonen, eerst: in het begin der Èngelfche Ziekte, ten tweeden: in haaren voortgang, ten derden: in haar einde. § X L I I I. De Toevallen der Naaste Oorzaak eener aanvanglijke Èngelfche Ziekte bepalen zich : I. Tot de Maag en Darmen, Ik Tot de uitwerking van de Zuurgeworden Wei, in het Bloed. § XLIV.  78 Van de Toevallen § X L I V. Belangende het eerfte. — Het Stremfel, en deszelfs hindernisfcn, zijn, wel is waar, geene eigenlijke toevallen van de Naaste Oorzaak; doch zij zijn, in de meelte gevallen, daar van niet wel aftefcheiden, en kunnen op geen gevoeglijker plaats dan deze, befchreven worden. Dit Stremfel brengt, uit hoofde van zijne zwaarte , taaijheid en bederf, verfcheiden hinderlijke en gevaarlijke toevallen voort, welken of der eerfte Teekenen van de Èngelfche Ziekte voorgaan, of dezelve verzeilen. — Gebrek aan Voeding en Uitteering waren , veeltijds, de gevolgen van dit Stremfel. — Ik zag tweemaal, in Lijkjes, eene inkokering, door deze ftoffe in de Darmen gevormd , waar door de opflurping belet was, en de Kindertjes tot den dood uitgemergeld werden. Een ander foort van Toevallen in de eerfte Wegen heeft de Zuurgeworden Wei tot zijnen oorfprong, zoo dra deze Wei dien graad van fcherpte bekomen heeft, dat zij het gevoelig binnevlies der Maag' en Darmen prikkelt, en fomtijds van het zoo noodige Slijm berooft of ontvelt. — Van daar de meenigvuldige Walgingen, Brakingen, Stuipen, Buikpijnen en geftadigen Hoest, uit het medegevoel der Maag' met de Longzenuwen. — Van  der Èngelfche Ziekte. 79 Van daar ook meenigvuldige Afgangen; fiijmige ea bloedige Persloop, daar op volgende Zwakheid en haar toevallen. —. Uit deze Oorzaak zag ik den Koliekdarm, in een Lijkje van anderhalf jaren, ter lengte van drie duimen, — ontveld en koudvurig. Dit in het voorbijgaan , van Toevallen , welken riet eigenlijk tot ons bedek, behooren, gezegd hebbende , komen wij nader toe ons onderwerp. § X L V. De Toevallen der Èngelfche Ziekte, in haar eerfte begin, zullen voor hem, die , het geen van de Teekenen derzelven gezegd is, overweegt, niet duister zijn. Men houdc het daar voor, als of die Teekenen, zoo verre zij Toevallen zijn kunnen, het geen genoeg is aangewezen, hier waren ingelascht. (§ XXVI—XXXIII). En, daar ik elders heb opgemerkt, dat de opgeflurpte Wei van het Zog, in den allereerdcn aanvang der Ziekte, dikwerf zoo zacht van aart is, dat de Toevallen, daar uit ontdaan, van gering belang zijn, zoo zie ik geen reden genoeg, om eene reeks van Toevalligheden, welken geene nadere verklaring behoeven, te befchrijven. Doch , daar men, aan den anderen ként, ver-  80 , Van de Toevallen pligt is te erkennen, dat eenige Toevallen, welken wij tot den tweede trap der Èngelfche Ziekte betrekken, zich reeds onder de blijkbare Kenmerken derzelve, in den beginne venoonen, zal ik om in geene herhalingen te vallen , het daar voor houden, als of dezelven ook hier geplaatst waren. § X L V I. Om de Toevallen , in het tweede Tijdperk der Èngelfche Ziekte, tot het onderzoek van welken, zonder verwijl, overgegaan wordt, in eene geregelde fchikking voortedragen, zal ik dezen leidraad volgen: 1 ( Eerst, zal ik de Toevallen opzamelen, welken hunne betrekking op de Ademhaling en den om¬ loop des Bloeds hebben. Ten tweeden , zullen die Toevallen volgen, welken verzeld gaan met de onregelmatige Wasdom van fommige deelen. Ten derden, zal ik eenige anderen, bij de voor- J_„ --• _ 1 3 1 J- J... 1 gaanaen niet wei gevoegu Kunnenae . woraen , laten volgen. $ XL VI L Betrekkelijk de Eerften. — De Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte brengt in het Bloed eene gis-  der 'Èngelfche Ziekte. tl gisting, en maakt het zelve tevens dun en fcherp. — Hier uit ontftaan, Neusbloedingen, bloedige Fluimlozingen, Bloedhoest, welke Toevallen, bij deze Lijdertjes, niet zeldzaam zijn. Uit deze Kwaadfappigheid ontftaan ook velerlei foorten van hardnekkige Huidziekten en Keelgebreken, Vlakke Zvveeren , Uitflag,.enz. Ook is de moeijelijke Ademhaling, Hijging, en dergelijken, gedeeltelijk daar aan toetefchrijven. ; De aanhoudende Prikkeling van dit, alzoo fcherp geworden Bloed, met de uitwerkfe.ls daar van , veroorzaken , bij velen , eene Koorts , die geftadig aanhoudt ; doeh welke , bij anderen, tegen den nacht, heviger wordt, en met de gewoone toevallen eener fleepende Koorts verzeld is. § X L V I I I. De Toevallen van het tweede loortCS XLVI. n. 2) zijn niet minder blijkbaar, dan de voorgemelden. De Gijl heeft de hoedanigheid verlooien, om het Bloed, door behoorlijk voedende deelen , te herftellen. — Daar van de toevallen van Wangroei. — Sommigen Deelen zetten onmatig uit; anderen worden mager en uitgemergeld; velen worden niet tijdig genoeg verhard, worden week of misvormd. F_ Naar  ?2 Van de Toevallen Naar mate van de onderfcheiden Werking der aangedane Deelen, zijn de Toevallen, hier door ontftaan, ook zeer onderfcheiden. — Dit verdient onze opmerking. , De Uitzetting van het Hoofd is een Toeval'der Èngelfche Ziekte, waarfchijnlijk door den, genadig vermelden, loop van het Bloed derwaards veroorzaakt. Wij hebben te voren aangemerkt, dat deze Uitzetting een' zeer verfchillenden vorm aan de Beenderen des Hoofds verfchaft, en de Toevallen, naar geraden der verfchillende, het zij gedrukte of gerekte, Deelen, onderfcheiden zijn. Eenmaal heb ik, door eenen nederwaardfchen groei van het Voorhoofdbeen, waar door het zelve ongemeen plat werd, de Oogen uit hunne Kasfen zoo verre, en met zulk een gevolg, gedrukt gezien, dat het Kind bijna blind werd. Eene meer gefnipperde Verklaring dezer Toevallen, en van hun vermogen op de aangedane Deelen, kan even weinig dienen tot onderrichting van den gemeenen Man, als de vermeenigvuldiging van Waarnemingen. — Ook liep men gevaar, om aftewijken tot het onderwerp der Gevolgen. Onder deze Toevallen behooren ook die, welken uit de Zwelling en Verharding van den Buik ontftaan. ——. Ik heb het oog niet op de dikte, door de  der Èngelfche Ziekte. 83 de Kazige Kappeling verwekt; maar op de verharding en zwelling der Klieren van het Darmfcheil; op de uitgezette en verharde Lever, en foortgelijke gebreken, welken, na de ontleding van zulke Lüj> dertjes , ontdekt zijn, en uit de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekpe kunnen verklaard worden. Welke Toevallen- kunnen uit de geftremde werkzaamheid de/er Deelen ontftaan? — Kwaadfiippigheid, Geelzucht, Waterzucht, gevolgen van eene werkelooze Lever, gebrek aan Gal en Gijl. De verdorring der onderfre Ledematen, de vermagering van het geheele ligchaam, is een Toeval der bedorven Voeding', des ook een gevolglijk Toeval van de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte. — Het ftreelend Melkachtig vocht, zoo onontbeerlijk tot onderhoud en waschdom van ons geftel, is in eene regttegengeftelde hoedanigheid verwandeld. — De Toevallen, welken hier uit noodzakelijk ontftaan moeten , zal de Lezer, uit het geene hem van de Wegen en Vereischten der voedinge niet meer onbekend zijn kan, en het geene hier omtrent verder gezegd is, genoeg opmaken. — Deze Toevallen ftaan, in hunnen aart en kragt, gelijk met-het vermogen en aanzijn der Zuure fcherpte. — Ik zou, met eene uitbreiding hier van, grooter onvatbaarheid, en minder oplettendheid , in den Lezer moeten onderflellen, dan Fa ik  84 V&n de Toevallen ik mag vertrouwen door de Utrechtfche Maatfchappij bedoeld te zijn. Men kendt nu de Oorzaak van de gebrekkige Groei en Misvoeding, Zwelling, enz. der Beendeeen en Kraakbeenderen, waar van, onder de Teekenen, uitvoerig gefproken is. Daar door worden de Beenvliezen gerekt en gedrukt, de Zenuwen uit hun verband getrokken. — Welke pijnen en jammeren! — Zoo geweldig, dat de zachtfte aanraking de bitterde fmert, bij velen, veroorzaakt. — Even door dit Toeval der Èngelfche Ziekte worden ook dikwerf de aanvoerende en terugbrengende Bloedvaten gedrukt en belemmerd. —■ Daarvan de Ontftekingen , Verhardingen in het Netvlies, Ontvellingen, Zweeren, Beenbederf, en dergelijke verfchijnfels dezer drukking. Déze fmerten en koortfen zijn Oorzaken van Stuipen en Vermagering ; inzonderheid, wanneer de tegennatuurlijke oneffenheid van de oppervlakte der Beenderen de pijnen vergroot. $ X L IX. De Toevallen van de derde Verdeling (§ XLVQ zijn hunnen oorfprong fchuldig, of aan de Naaste Oorzaak, of aan de bovengemelde Toevallen. Het zal met het oogmerk best ftrooken, weinig te  der Èngelfche Ziekte. 85 te reppen van de zeldzaamfte ; maar liever de meest voorkomende verfchijnfels te verkiezen. —Men kan, in dit geval, volftaan, met het geene de ervaring dikwils leert, zonder verpligt te zijn tot het verhaal van de fpeelingen der Natuur'. Vóór eerst. — Het Bloed van Kinderen, onder de Èngelfche Ziekte kwijnende, is dun, los en onbewerkt. — Het Zuur maakt deze Ontbinding. —7 Hier uit ook ontftaan Bloedingen uit de Neus, het Tandvleesch, en uit de, door den zwakken toeftand der Vezelen , verflapte en verwijderde uitwaasfemende Mondjes in de Luchtpijp. — Dit laatfte Toeval legt veeltijds den grond van Uittceringen. Ten tweeden. — De Sprouw, zoo gemeen aan deze Kinderen, komt dikwijls, naar mate der zwakheid ; maakt de Doorzwelging, en het gebruik van ander, dan dun, voedfel, moeijelijk. — De minfte prikkeling der ontvelde plekjes in de Keel geeft Hoest, Hik, Walging en Stuipen. Men heeft opgemerkt, dat alle Toevallen, vooral de Spreuw, van erger' aart zijn; wanneer de Vochten van het Kind, door de Venusfmet, vergiftigd zijn. — Een Uitflag, of eene Ontvelling, anders van weinig belang, wordt, daardoor, van eene kwaadaartige natuur. — De ondervinding overreedde inij te dikwils van de deugdelijkheid dezer Praktikale ftelling. F 3' Ten  Set Van de Toevallen Ten derden. — De zwelling en verharding der Darmfcheil-klieren, waar van wij boven fpraken, zijn niet alleen onder de Toevallen der Èngelfche Ziekte begrepen ; maar , in eenen hardnekkigen ftaat derzelve , ftrekt zich even dit uit tot de Klieren van andere Deelen des Ligchaams. — Ik heb , meer dan eens aanmerkelijke Zwellingen en Verhardingen van een gedeelte der Klier, het Maagkusfen geheeten, of van die geheele Klier waargenomen. —> Het is mede niet zeldzaam , dat de Klieren, in de groote Geledingen, vooral van het hoofd des Deibeens, zoodanig zwellen, dat het Been uit de holte gedrukt wordt. — Ook zwellen, bij fommigen , de anders onmerkbare Onderhuidskliertjes. Welk eenen nadeeligen invloed deze uitwerkfels der Naaste Oorzaak van de Èngelfche Ziekte hervoort brengen, kan gemakkelijk geraamd worden. — Welke gevolgen hier uit ontftaan, zal naderhand getoond worden. Ten vierden. — Reeds met het begin, vooral in den tweeden trap der Ziekte , worden vele Lijdertjes, door eenen droogen Stuipachtigen Hoest, vooral des nachts, gekweld. — Dit toeval wordt, door de Prikkeling van het Zuur op de Zenuwen van de Luchtpijp, of van het Keelgat, of op de ontblootte Zenuwtepeltjes van de Maag en Slokpijp , te weeg gebragr, Ten  der Èngelfche Ziekte. tj Ten vijfden. — Deze ontaarting van het Bloed maakt, vooral bij Jongetjes, eene gedurige , zeer pijnelijke , droppelswijze ontlasting van de Pis, wanneer dezelve , meestal , eenen Zuuren reuk geeft. —i Nog onlangs was ik gedrongen , om, wegens eene belemmerde Pisloozing, dezelve , door den Catheter , te bevorderen. — Uit den ftank en de gisting, door bijgevoegde tegenftrijdige dingen, werd ik , met dit nieuw bewijs, in het denkbeeld, nopens den Aart der Èngelfche Ziekte, gefterkt. Somtijds is de Pis {lijmerig, en daar na, meer of min bloedig, maar dit heb ik zeer zelden ondervonden. Ten zesden. —— Het Tranen der Oogen, met eene blijkbare Zwakheid van het Gezigt gepaard, is, in eene vergevorderde Ziekte, niet ongewoon. — Even min als de Ontftekingen der Traanklieren, derzelven Verftopping, en loopende Oogen, of Traanfistels. Ten zevenden. —■ Door de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte en haren invloed op het dierlijk geitel, worden ook onderfcheiden Toevallen der zintuiglijke vermogens verwekt. ■ Wij hebben hier van reeds gefprokcn. — Het zij genoeg, bij het gezegde te voegen, dat de Lusteloosheid en Dommeligheid, fomtijds, eene ware Slaapziekte te F 4 weeg  gg weeg brengt. —— En dat, indien de zinvermogens, op eene voofdeelige wijs, bewerkt worden, dikwerf het eene Zintuig boven het andere uitmunt. — Sommigen zijn wel alzins fchrander, doch anderen blinken uit in taaijheid van geheugen. — Het Gezigt van den eenen wordt opgefcherpt, bij den anderen het Gehoor, enz. § L. Na deze korte, doch, mijns bedunkens, voldoende opgaaf der Toevallen, in het begin en den voortgang der Èngelfche Ziekte, moet nu derzelver einde overwogen worden. (§ XLJI. n. 3). Dit einde is, of gunflig, of meer of min beden* kelijk. — Het een en ander wordt door de Toevallen aangeduid. § L I. Deze Toevallen geven hoop op een voordelig einde der Ziekte , wanneer zij trapswijze in hevigheid verminderen, de Teekenen van Kwaadföppigheid en Vermagering wijken, en de kragten van dag tot dag vermeerderen, Van de Toevallen  der Èngelfche Ziekte. \ § L I I. De bedenkelijke, of min gunftige Uitflag der Èngelfche Ziekte, kan billijk in twee verfchillende foorten verdeeld worden, want zij 'eindigt met één , of meer gevolgen natelaten, of zij eindigt in den dood. $ LI 11. Van de gevolgen der Èngelfche Ziekt?, behoudens 's Lijders leven, zal het volgende Hoofdftuk handelen. — Des moeten nu, eeniglijk, die Toevallen aangewezen worden , welken het Kind, hoogstwaarfchijnlijk, of gewis, ten flagtoffer van de wreedheid dezer knagende, en alles ondermijnende, Kwaadfappigheid ftellen zullen, of gefield hebben. % Uit de herinnering der zwaarfte Toevallen, in het tweede tijdperk, zal men de mogelijkheid van dergelijke verfchijnfels begrepen hebben. Zij beftaan ook alleen in de Verheffing derzelven. Trouwens Voor eerste— Wat heeft men van dikwijls wederkeerende Ontlastingen van 't verdunde Bloed uit de Longvaten te vreezen? — Eene toenemende verzwakking van het ganfche ligchaam, bepaaldelijk F 5 der 89  oo Van de Toevallen der Longe, eene óphooping van Slijm in dat ingewand; een volftrekr, onvermogen om het zelve te ontlasten, en den Dood. Zulk een Toeval, met deszelfs treurig, of liever, om s'Lijders Jammer, gewenscht einde, werd meermalen , door den bijblijvenden Zuuren Prikkel des Bloeds te weeg gebragt. — Men houde dit, indien de Ziekte in haar begin, .,of voortgang, verwaarloosd wordt, voor eenen zeer mogelijken Uitflag derzelve. —• Dit wordt ook, door verfcheiden Waarnemingen, al te duidelijk, om er aan te twijfelen, bevestigd. Verneemt gij, bij uw aêmechtig Kind, in dezen toeftand, een gereutel op de Borst, wacht dan eenen Iangzamen, of met Stuipen verzelden, doodsangst. Ten tweeden. — Bij vele Lijdertjes wordt het fcherpe Bloed niet alleen Waterig, maar, ook tevens Slïjmig , terwijl met de medewerking van andere Toevallen , de kragten des Ligchaams trapswijze verminderen. Bij zulken befpeun men, eindelijk, bolle, zuchtige Zwellingen der Voeten , fomtijds , daar na, ook van de Handen, eindelijk van de Beenen. —• Het Kind wordt voorts, naar het fchijnt, geheel Waterzuchtig. — Zulk een vermogen heeft de Kwaadfappigheidï — Zulke Toevallen ontftaan uit het verzuurde Bloed. Ik  der Èngelfche Ziekte. Ik zag, nu en dan, zelf in eenen zeer verre gevorderden ftaat der Èngelfche Ziekte, dat deze Zwelling meer Windachtig, dan Waterzuchtig was; even als of de Huid opgeblazen ware, en dat die opblazing fomtijds , door onverwachte , of ftoutmoedig verwekte, Brakingen, fpoedfg verdween. — Doch , daar tegen, komt dezelve , bij herhaling ten voorfchijh, en de Lijdertjes fterven dan aan de Waterzucht. Ten ierden. — Dat bij deze Lijderen, de Galmaking niet zelden gebrekkig is, en de Darmen , door gebrek aan Gal, niet genoeg geprikkeld worden , fteunt op de ondervinding, en is door ons te voren opgemerkt. — Dat dit, door de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte , kan veroorzaakt worden, zou ik kunnen bewijzen, uit de ftrijdige innerlijke eigenfchappen van de eene en andere vochten ; doch dit zou weinig dienen tot ons eenvouwig oogmerk. Uit dit Toeval ontftaan vertraagde en belemmerde Buikzuiveringen, die, door de beste Ontlastmiddelen bezwaarlijk bevorderd worden. — De Buik fpant meer en meer op; de Darmen verliezen hunne veêrkragt, de Ademhaling wordt, door de oppanning des Buiks, bezwaarder. — Voegen zich, bij dit Toeval, noch anderen van gewigt 3 des te kommerlijker zal de uitflag dezer Ziek- 9*  oa Ziekte ztjn. — Het zou mij waarlijk, in dat geval , niet bevreemden, dat het Koud Vuur het binnenbekleedfel der Darmen, voor een gedeelte aangreep, dat het Lijdertje Stuipen kreeg, en ffierf. Ten vierden. — Bij anderen, in tegendeel, nemen de Ontlastingen van den Afgang, in getal en kwaadaartigheid, toe, zoo dat zij, eindelijk eene rottige fcherpte verkrijgen, de Darmen ontvellen , en eenen doodelijken , flijmigen, of bloedigen Loop te weeg brengen. — 1 Vooral heeft men dit, na eene verzuimde Èngelfche Ziekte, te vreezen, bij kinderen, welken zwaar gezoogd, of met Melk gevoed worden. — Ook zijn deze Ondastingen des te gevaarlijker, wanneer tevens de Pisloozing belemmerd is. — De eenige Erfgenaam van aanzienlijke Ouderen was, weinige Jaren geleden, het treurig offer van dit moorddadig Toeval. * Men befchuldige echter de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte niet al te veel; want deze doodelijke Ontlastingen verneemt men dikwerf bij zwakke Kinderen, hoewel bij hen geen fchijn der Èngelfche Ziekte te vinden is. Ten vijfden. — Wanneer, gedurende de bo« vengemelde Toevallen, het te voren gezwollen Aangezigt krimpt, en als kleiner wordt; wanneer de voormaals heldere Oogen verduisteren, en eenen vochtigen Ring zich rondom het doorfchijnende Hoorn* Van de Toevallen  der Èngelfche Ziekte. 9* Hoornvlies vertoont; de flaauwe, fchoon radde, Adem, eenen hinderlijken zuuren en heeten reuk geeft, en, daarna, de zooien der Voeten ongevoelig worden; de poozen, tusfchen de uit- en inademingen, eerst korter, daarna langer worden, afbreken, dan zal de flaauwe lamp des jongen levens fpoedig gebluscht worden. — De ganfche Geneeskunde is onvermogend, om eenige Olie van gezondheid in te gieten. § L I V. Dit is de onderfcheiden loop der Èngelfche Ziekte. — fjit zijn de verfchillende Toevallen derzelve. — De Natuur herftelt haar, indien zij zacht van aart is, dikwerf zonder eenigen onderftand. De Kunst, door onkundigen beftuurt, ftremt de heilzaamfte pogingen der Natuur meer dan te dikwijls. — In zulke handen is vaak de beste Artzenij een moordmiddel. De beste Geneesheer, de ervaren, de getrouwe en op alles werkzame Menfchenvriend Haagt fomtijds in dit, veelmaal netelig, gebrek zelden volkomen ; maar het zelve laat Gevolgen na van verfchillenden aart en gewigt. «—Welke zijn die Gevolgen? *—- Dit is het onderwerp van het volgende Hoofd* fiuk. ZES-  94 Over de Gevolgen ZESDE HOOFDSTUK Over de Gevolgen der Èngelfche Ziekte. $ L V. D e Gevolgen der Èngelfche Ziekte worden verklaart, Voor eerst; uit de, na de herftelling der Naaste Oorzaak, overgebleven gefteldheid des ganfchen Ligchaams. Ten tweeden; Of zij hebben hunne betrekking tot eenige van deszelfs Deelen, of Ten derden; Zij blijken uit den Toeftand van de vermogens der Ziele. Dit verdient nadere overweging. § L VI. Wat het eerfte betreft: — De Èngelfche Ziekte ge weinigen, zelfs eene volkomen herftelling aanbragt. Andere Gevolgen van dit gedeelte des Ligcha3ms G 3 o-m?  joa Van ie Gevolgen ontdekt men eerst na den dood, gelijk een ephooping van Water in de Borstholte, eene flijmige inpakking in de Long, of eene aanmerkeLjke verharding van derzelver Klieren. — Verfchijnfels! welken mij, na ontleding van eenen twaalfjarigen Lijder, welke, na de Èngelfche Ziekte, aan eene heblijke Borstbenaauwtheid kwijnde, gezarnelijk zijn gebleken. Sommige gewrochten behooren tot de fchaarsch voorkomende bijzonderheden, of zijn van weinig aanbelang. S L X. "Een derien, ie Buik. — Hier opent zich eene aieuwe bron van rampen. — Mijn gevoelig hart trilt door het aantal der treurge Gevolgen eener enkele Ziekte. — Wien treft deze fombre lijst van ellenden niet? — Het menfchelijk medegevoel doet mij dubben, om liever mijn Plan te ftaken, dan om het aandoenlijk hart van tederlievende Ouderen nog meer te treffen; — Maar eerzucht vordert, in weerwil van alle tederhartigheid, dat ik mijn begonnen werk niet ftake, — Men fchrijve dit uitffapje toe aan ware Kindermin. Eene hardnekkige, en der beste poogingen van den kur.digften Geneesheer wederftreevende, Verharding en Opfpanning van den Buik, behoort tot de  der Èngelfche Ziekte. de Gevolgen van de Èngelfche Ziekte, welken dikwerf voorkomen. Van de Loslijvigheid, en tegenövergeftelde Hardlijvigheid, welken dezen Kinderen, dikwerf, bijblijven, heb ik te voren gefproken. ■ Sommigen moeten, door Stremmende, anderen, door Ontlastmiddelen, telkens bijgedaan worden. Wanneer de gezwollen Buik flink, verneemt men, bij eeuigen, ongelijke Verhardingen, welken, na den dood , door eene .Klierachtige verharding ontwaard worden ontftaan te zijn. — Ik heb nooit een Lijk geopend, het welk men vermoedde, zijn noodlot aan de Gevolgen der Èngelfche Ziekte vcrfchuldigd te zijn, of ik heb de Klieren van het Darmfcheel opgezet en wankleurig gevonden. — Dit wordt ook door andere Waarnemingen bevestigd. Mag ik hier iets laten volgen, het geen ik geen beter plaats weet te geven? — Men ftelt op de Lijst der Gevolgen onzer Ziekte de Wormen en de Vallende Ziekte. — Ik geloof, dat geen van beiden, dien Blaam verdienen. — Ik ontken niet, dat vele Kinderen, na de Èngelfche Ziekte, Wormen hebben; maar andere Kinderen zijn ook daar mede gekweld. — Dat velen Zenuwtrekkingen, als die eener Vatende Ziekte , vertoonen, is ook waar; maar of dit, in de daad , een gevolg der EngelG 4 fche 103  ïo4 Van de Gevolgen fche Ziekte zij, zal ik liever in twijfel laten, dan tegenfpreken. — Het is intusfchen zeker, dat, wanneer een Kind, beneden tien of twaalf Jaren , door de Vallende Ziekte gefchokt wordt, dezelve doorgaans het gewrocht is van Wormen, en dat de genezing dier Ziekte, in het dooden of uitdrijven van dat Ongedierte, te vinden is. Wat reden heeft men dan, om de Èngelfche Ziekte, die waarlijk meer dan te vele treurige nafleepen achterlaat , met twijfelachtige Gevolgen te bezwalken ? — Het gaat zoo ! — Men is vaak te overbodig gul met eene Ziekte, aan welker Befchrijving men bezig is, Gevolgen optedringen , waar aan zij geen deel heeft. —- Hier mede wil ik echter geenzins ontkennen, dat het geprangd Hersfengeftel foms Stuipen, die naar die der Vallende Ziekte zweemen , na de Èngelfche Ziekte, kan veroorzaken, om dat ik door de ondervinding, daar van te wel overreed ben. De Breuken en Uitzakkingen des Endeldarms kunnen, met meer regt, onder de Gevolgen van de Toevallen der Èngelfche Ziekte betrokken worden. — De geweldige Hoesten, dooreenen fcherpen zuuren Prikkel, door flijm in de Luchtpijp, of uit Meewarigheid ontdaan , de Walgingen en Brakingen , gevoegd bij de Zwakheid der Darmen , en geringen wederlfond van de ringen der Buikspieren , zijn  der Engeljche Zieke. zijn zamen juist gefchfkr, om die Gevolgen natelaten. § L X I. Het vierde foort van Gevolgen, tot deze Klasfe betrekkelijk, (§ LVII. n. 4.) zoude in de werking , of gefteldheid der Nieren, en van de Pisblaas te vinden zijn. Eenigen der jonglte Schrijveren over de Èngelfche Ziekte willen , dat'de Zuure Wei des Bloeds of Naaste Oorzaak van die Ziekte, de Wijnlteenige aardftoffe van het Bloed vermecrderdt en verdikt , en dat de Kinderen, daar door, eene bijzondere gefchiktheid voor Graveel- en Steenziekten erlangen, om dat deze ftof het voornaamlte Steunfel en Voedfel aan de Steenen verfchaft. Men kan dit zeer fpoedig beweeren; Doch dewijl mij geene gistingen , in de Praktikale befchouwing der Ziekten , wanneer de gronden der Geneeswijze daar op Iteunen, bekooren, en mijne ervaring hier omtrent, niets ter hand ftelt, verkies ik deze Stelling zoo lang voor rekening dier Schrijveren te laten verblijven, tot dat, uit eene vergelijking der Graveel- en Steenzieken Lijderen, welken voor af, al of niet, met de Èngelfche Ziekte zijn gekweld geweest, de waarheid dier Gelling' genoegzaam blijkt. —. Want van de mogeG 5 lijk- 105  10S Van de Gevolgen lijkheid eener zzak tot haar wezenlijk beftaan te befluirxn, is ftrijdig met gronden, waar op echte Waarnemers hunne ondervinding verpligt zijn te vestigen. Wij brengen, met meerder zekerheid, de Droppelpis op de Lijst dezer Gevolgen, om dat dezelve, na de Èngelfche Ziekte, niet ongewoon is, inzonderheid bij Jongetjes, welken, onder den loop dezer Ziekte, flijmig of bloedig Water geloosd hebben. De tegennatuurlijke grootte van de Blaas, even als van de Lever en Longe, door eenige Ontleders waargenomen, wordt insgelijks gerangfehikt onder deze Gevolgen; doch mijns oordeels, zoo lang ten onregte, tot het verband tusfehen de Naaste Oorzaak der Ziekte en deze Gevolgen getoond wordt. — Of verneemt men dit altijd bij zulken, die deze Ziekte ondergingen? .— In tegendeel. — Of vernemen wij even dit niet dikwerf in Lijken van Menfchen, welken nimmer iets van deze Ziekte ondergaan hadden? — Men verdenke mij niet van eenen tegenftribbeligen ijver. — Daar het der waarheid geldt, mag geen gezag ons kluisteren. • Ook verbied de edelmoedigheid, om eene Ziekte met Gevolgen? waar aan zij geen deel heeft, te bezwaren. § LXII.  der Èngelfche Ziekte. § L X I I. Eindelijk. — Dat een aantal Misvormingen van het gebeente tot deze Gevolgen behooren, zal men reeds hebben opgemerkt. Zamengroeijing, Uitzetting, ongelijke Grootte , Scheef te en Knaging der Beenderen, zijn zoo veele onderfcheiden wanorden, welken, afzonderlijk , of gezamenlijk, tot nafleep der Èngelfche Ziekte behooren. — Dat eigen bevinding ook hier mijne gidfe zij! — Ik zal, met een eerbiedig ftilzwijgen, nopens het toeflemmend of ontkennend gezag mijner Voortgangeren, niemand beledigen, en, met eene korte ontwikkeling van dit onderwerp , mijn oogmerk best bereiken. % L X I I I. De Zamengroeijing beipeurt men meest in: de Ligchamen der Wervelen, fomtijds ook vam de benedenfie Ribben, en, fchoon zelden, vinden wij de Kniefchijf onbeweegbaar gehecht aan de Hoofden van het Dei- en Scheenbeen. Van elk dezer Aanëenhechtingen bezit ik voorbeelden , welker beftaan in geene andere, dan de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte, kan gevonden worden. 5 LXIV. 107  Io8 Van de Gevolgen De Uitzetting, of tegennatuurlijke dikte der Beenderen (Exostofis) kan insgelijks een overblijffel van dezelfde Ziekte zijn. — Dit gebrek heeft vooral plaats aan de hoofden der groote Beenderen, fchoon zij, welken eene verzameling van Zieke Kinderbeenderen bezitten, met duidelijke proeven, kunnen toonen, dat dit Gevolg ook dikwijls aan het overige gedeelte van deze, en van andere Beenderen te vinden is. — Ik bezit het Borstbeen van een Kind, vier Jaren oud, aan een Longzweer, na das de Èngelfche Ziekte zijn ligchaam gemarteld had, geftorven; welk Borstbeen zeer fponsachtig en tweemaal dikker is, dan naar gewoonte; — als mede een Deibeen van het zelfde Kind, welks midden zeer knobbelachtig, fponsachtig, bros en ongemeen dik is. ——- In dit geval was geene reden , hoe genaamd, om eenig overgeërfd kwaad xc vermoeden. § L X V.' Het geen wij elders, als een Teeken, naderhand als een Toeval der Èngelfche Ziekte hebben opgegeven, heeft ook geene mindere aanlpraak dan anderen, om onder den rang der Gevolgen geplaatst te worden. — Ik bedoel den ongelijken Groei der Beenderen, fchoon die anders gezond zijn. Deze brengt, gelijk men zich, uit het voorgaande  der Èngelfche Ziekte. iof de herinnert, dikwerf Misvormingen des Ligchaams te weeg, welken, naar de onderfcheiden werkzaamheid der Deelen, ook verfchillende Gevolgen nalaat. — Mij is een Huis-gezin bekend, van het welke vier Kinderen, door deze Oorzaak, zonderling wanftaltig zijn. — Een Dochtertje van agt Jaren heeft een zeer groot Hoofd, wederzijds plat, cn het Voorhoofd breed en uitpuilende. De Arm- Scheen- en Kuitbeenderen van de Linkerzijde, zijn merkelijk korter, dan naar behooren. — Dit heeft ook plaats aan het regter Deibeen. Het voorfte Beentje van de linker Pink, en van den middenften Vinger, hebben ook de vereischte lengte niet, maar zijn veel te dik. Het Gebeente van de andere Kinderen is, op eene dergelijke wijs, misgroeid. § L x V i. Ten aanzien van de Kromte der Beenderen, heeft men flechts de ondervinding te raadplegen. — Deze befpeurt men meest aan de Dei- Scheen- en Kuitbeenderen. — De reden is te vinden in het gewigt van het Bovenlijf, vergeleken met de zwakheid van het Kind , en de buigzaamheid dier Beenderen. Om deze reden vangt het gebrek zelden aan, voor dat het Kind gaat. § lxvii.  aio § L X V I I. Eene, telkens wederkeerende, en verfcheiden deelen des Ligchaams teisterende, ontfteking van het Beenvlies, met de daar op volgende Beeneters , of ander foort van bederf, hebben wij dikwerf na de Èngelfche Ziekte zien volgen, en, in weerwil van den besten raad, hardnekking bijblijven. — Dit is te bekend, om eenig bewijs te vorderen. — Gebeurtenisfen van aanbelang hebben mij echter nimmer de voorzigtigheid doen beklagen, om rijpelijk te onderzoeken, of onder die gebreken , ook een verholen Venusfmct fchuilde. Nochtans moeten de Tanden en Kiezen van deze bedenking , immers meestal , uitgezonderd worden. — Eene ernltige Èngelfche Ziekte fchijnt, vooral, eenen fchadelijken rol re fpelen op het geen tot den Groei en Stevigheid dezer Deelen vereischt wordt; zoo dat dikwerf een beletfel voor dezelven levenslang overblijve. — Trouwens de meeften dezer Kinderen krijgen zeer laat hun ge- bit. De Tanden , indien zij al ten voorfchijn komen , zijn veelal bedorven en uitgevrecten zwart, brokkelig en murw: — wordt zelfs, bij eenigen, niet het Tandvleesch, als door de fcherpfte Blaauwfchuit, weegevreeten en ftinkcnd , zonder dat men reden heeft om iets Venerieks te onderftellen ? § Lxvni. Van de Gevolgen  der Èngelfche Ziekte. m S'L X V I I I. Dat de werkoorzaak van deze Gevolgen C § LXII — LXV) in de Ontaarting van het voedende Vocht, door de weekmakende zuurachtige Kwaadfappig. heid, bevorens gewrocht, in de daad te vinden zij, kan men thans niet meer vergen te bewijzen. § L X I X. Sommigen dezer Gevolgen verdwijnen van zei ven, of, met behulp der Kunst, in rijper Jaren. Anderen misvormen den Mensch zijn leven lang. — Eenigen verfchaffen hem hindernisfen, die onoverkomelijk zijn. — Ettelijken belemmeren hem in de Voortteeling, of liever in de voortbrenging van zijn geflacht. — Ik bedoel hier voornamelijk de miswasfing der Beenderen van het vrouwelijke Bekken, welke door de Èngelfche Ziekte te weeg gebragt wordt. — Wie wil, leze hier over de Werken van MORGAGNI, LlEUTAUD, LEVRET, PüZOS, Smellie, en anderen, welken de verfchillende foorten der hindernisfen van de Verlosfiag, met ondervindelijke bewijzen, bevestigden. Zal ik der waarheid hulde doen, dan ben ik hier verpligt, om zulken te wederfpreken, welken beweeren, dat eene Zwangere, die een, door de En-  Èngelfche Ziekte, mismaakt Bekken heeft, even daarom altijd gevaar loopt van eene moeijelijke Verlosfing. — Het tegendeel ziet men dikwerf: — Ik heb een Meisje, na de Èngelfche Ziekte, met een fcheef en gedraaid Bekken, opgegroeid gezien, zoo dat zij,, ter naauwer nood, vier Voeten lang werd. — In weerwil van alle waarfchouwingen, trad zij in den Echt met een lang en gewigtig Man, die, op het geld verliefd, misfehien het vooruitzigt had, om eerlang daar van alleen bezitter te zijn. — In die verwachting werd hij te leur gefteld: — Deze fcheeve mismaakte is thans Moeder van Zes Kinderen , van welke allen zij zeer voorfpoedig en natuurlijk verlost is, en welken door haar zeiven gezoogd zijnDe meesten van zulke misgroeide Vrouwen zijn echter zoo gelukkig niet, om dat dergelijke Wangroei het Bekken doorgaans vernaauwt; en dikwerf kost dit Moeder en Kind, of een van beiden, het leven. — Dit met overredende Voorbeelden te toonen, zou gemakkelijk genoeg, maar ontijdig zijn. § L X X. De Gevolgen welke de Èngelfche Ziekte in de Zintuiglijke vermogens nalaat, moeiten wij thans aanduiden (§ LV. n. 3.) — Doch, om in het tegen- Van de Gevolgen  der Engel/the Ziekte. 113 tegenwoordige onderzoek geene gaping overcelaren, zal ik alleen te herhalen hebben, het geen, onder de Toevallen, daar van gezegd is. Het berigt der Waarnemeren is, in 'c gemeen, hier omtrent, vrij gunftig, om dat zij meenen, dat de Èngelfche Ziekte de Kinderen vernuftiger en rijker van geheugen maakt, dan die anders zouden geweest zijn. — Ook hebben zij, mijns oordeels, geen ongelijk — Echter zouden wij kwalijk doen, met hieromtrent geene Uitzondering te maken. — Velen toch mijner Lijderen bleven fbmp van oordeel, en behielden een zeer bekrompen geheugen. - ■ Een Zoon van een' mijner waardigfte Vrienden, (die, wegens zijnen uitmuntenden Geest en blinkende Godsvrucht, een Star van de eerfte grootte aan het gewelf van Neêrlands Kerk was, en ons helaas! te vroeg onttrokken werd) bleef, na de Èngelfche Ziekte, tot zijn negende jaar, toen hij ftierf, kindsch, en onvatbaar voor een denkbeeld, -.het welk uit twee of drie woorden beftond. Zijn Hoofd was-wederzijds plat gedrukt, en bovenwaards opgetogen, als een Suikerbrood. Een Meisje van voornamen Huize, gaf fterke Teekens van een fchranderen Geest, tot omtrent deszelfs tweede Jaar; toen vermeerderden de Toevallen der Èngelfche Ziekte. — Het Hoofd werd H  ii4 wanflakig; de Rugwervelen zetten zich uitwaards; de levendigheid yan den Geest, en de fterkte van het Geheugen verminderden trapswijze, en de Verftandelijke vermogens werden eindelijk, en bleven voorts, zeer gekrompen. Ook krijgen de bijzondere Zintuigen, bij fommigen , eenen zwaaren krak. — Deze wordt en blijft, na de Èngelfche Ziekte, kortzigtig. — Een ander verliest grootendeels, zijn gehoor. ■— Eenen ken ik, bij welken de Oog- en Neusbeenderen ingevallen zijn, die geenen reuk altoos heeft. Zijn deze, zoo verfchillende, Gevolgen te bewonderen, na eene Ziekte, welke zoo veele verfchillende veranderingen in het Hersfen- en Zenuwgeftel te weeg brengt, als wij, meer dan eens, getoond hebben? Dan, hoe de Naaste Oorzaak en de Gevolgen dezer Ziekte eigenlijk op het verband van Ziel en Ligchaam werken,- zal ik, voor als nog, uit enkele onkunde, niet bepalen. — Wij zijn te vreden met het geene de ondervinding leert. — Men zag (en dit ftrekke tot troost dier ongelukken) dat ook deze Gevolgen, met den tijd, meer of min, verdweenen. $ L X X I. Deze zijn de Gevolgen, welken de Èngelfche Ziek¬ en de Gevolgen  der Èngelfche Ziekte. Ziekte kan nalaten, en welken, fomtijds voor een groot gedeelte, bijblijven. Wie zou zich niet beijveren, om dezelven te voor» komen? — Wie niet, die de bezwaarnis, om dezelven te genezen, bij ondervinding, kent ? Men zal echter best doen, alvorens men zich ter voorbehoedinge dier Gevolgen fchikke, te onderzoeken, of zij waarlijk te verwachten zijn, en voor welken men meest te duchten heeft. H % I75  n6* De Voorzegging ZEVENDE HOOFDSTUK De Voorzegging der Èngelfche Ziekte. $ L X X I I. t is de Voorzegging der Èngelfche Ziekte? Is dezelve gegrond op eene voorafgaande ontdekking van het geene uit den zamenloop der Voorgefchiktheid en opwekkende Oorzaken , na de eerfte negen levensmaanden van een Kind, zoo verre dit de Èngelfche Ziekte betreft, te hoopen of te vreezen zij ? -— Of is die Voorfpelling alleen betrekkelijk tot het geen te wachten is, wanneer de Ziekte heftaat, of in trap gevorderd is? Naar mijn begrip, behoort het eene daar toe zoo wel, als het andere. Dit tweeledig Onderwerp heeft eenen billijken aanipraak op des Lezers aandacht. $ L X X I I L De gronden der Voorfpelling' eener nog niet aan.  der Èngelfche Ziekte. 117 aanwezige Èngelfche Ziekte worden eenigzins ontdekt: Foor eerst, uit de gefteldheid der Ouderen, vooral van de Moeder, ook der Minne; Ten tweeden, uit de gefteldheid van den Jonggeboorenen; Ten derden, uit de vergelijking van beider onderling Vermogen. De ontvouwing, waar toe wij hier verpligt zijn, zal minder uitvoerigheid noodig hebben, wanneer men zich herinnert, het geene, ten aanzien der Oorzaken, gezegd is, § L X X I V. Eerjlelijk. — Al wat aan de zijde der Ouderen, of van de Zoogfter in 't bijzonder, de voorfchikkende Oorzaak der Èngelfche Ziekte, bij den Zuigeling, bevordert, levert gronden van waarfchijnlijkheid, om dezelve te voorfpellen. Is de Vader, op eenigerhande wijze, vooral door Zaadverfpilling, verzwakt; is hij, door het minnevuur , uitgemergeld, en heeft hij zijne kragten voor het altaar van Venus, verboren; zijn zijne Vochten, door Brasferijen, het misbruik van Wijn, Sterkendrank, of door andere wangedragingen, bedorven, dan is zijn Zaad (C oer have getuigd het) zoodaH 3 . nig  n8 nig.vermieterd, dat het zelve ongefchikt is om fteevige Kinderen te teelen. Voorfpel gerust, dat zijn Kroost,, waarfchijnlijk, bijzondere Zaden der Èngelfche Ziekte zal medebrengen , of ligtelijk verkrijgen. Deze Voorzegging zal nog meer gronds hebben, indien de Moeder Zwak, Scheurbuikig, ofVeneriek is; indien zij, tijden lang door den witten Vloed, of flerke Stonden, is gekweld geweest; eene verzwakkende Leefwijze gehouden; zich met zoete geüiikerde Lekkernijen, warme Water- en Melkdranken, zoere Wijnen, enz. gevoed heeft; — indien zij een vadfig en werkeloos leven leidde, met een woord, indien haar Ligchaam, uit Kwaadfappigheid, onbeftand is om hare Vrucht eene andere Ligchaams gefteldheid te verfchaffen, dan die tot de bijzondere Zaden der Èngelfche Ziekte behoort. Ontmoet gij zulk een paar, ontleen dan gerust daar uit een grond van Voorzegging der Èngelfche Ziekte. — Neem .anders de ondervinding te hulp, en aarzel vooral niet, om, wanneer een der Kinderen van deze Ouderen, of van dergelijke Zoogftcrs, door de Èngelfche Ziekte aangetast wordt, dczclven, zo lang zij.in dien ftaat blijven, ook bij hun navolgend kroost, te voorfpellen. — Of herinnert gij u niet, het geene deswegens, bij de aanwijzing der yporfchikkenie Oorzaken, gezegd is? $ LXXV. De Voorzegging  der Èngelfche Ziekte. § L X X V. Heeft men , ten tweeden , tevens, uit aanmerking van het geftel van het Kind, gronds genoeg, om te vermoeden , dat het zelve eene meer dan gevvoone vatbaarheid voor de Èngelfche Ziekte met zich voert, en welke te voren befchreven is; dan, Voorwaar, heeft men te meer reden, om de nadering dier Ziekte te duchten. — Maar dit uittebreiden zou mij afleiden. S L X X V I. Ten derden.. -— De waarheid van een dergelijke Voorzegging blijkt ook , uit den invloed van de gefteldheid der Zoogfter op die des Zuigelings. — Hoewel wij hier van te voren mede gewaagden , zullen echtet de drie volgende Aanmerkingen niet ongepast zijn. Eerjielijk. ■— Indien de Ziektezaden dan zoo aanmerkelijk zijn aan de zijde van het Kind, en de gefteldheid van de Moeder, en Zoogfter zulk Zog doet vrcezen, het welk wij elders bewezen in betrekking tot zulk een Kind, de meestvermogende opwekkende Oorzaak te zijn, dan loopt alles zamen, om de Voorzegging der Èngelfche Ziekte Ég billijken. .—. Edoch een voorzigtig Geneesheer H 4 zal 113  120 De Voorzegging zal niet te voorbarig zijn in de Voorfpelling van onaangename vooruitzigten, uit vreeze, dat de uitflag, het geen meer gebeurd is, hem bedriegen zoude, en de Praktijk daar door bezwalkt worden. Ten Tweden Ik moet hier echter iets herhalen , het welk thans zijn juiste plaats beflaat. Uit het zoo even gezegde zou men verkeerdelijk befluiten , dat eene aanmerkelijke zwakheid van het Kind, en het flappe Zog, waar mede het zelve gefpijsd word, twee akijd noodige, en doorgaans zekere, yereifchten zijn der gronden van Voorzegginge der Èngelfche Ziekte In tegendeel, indien het Kind anders gezond is, en het Zog geene Ziekelijke geijartheid heeft, dan kan daar van ten aanzien van deze Voorfpelling, niets worden afgeleid. ,— Zulk een Kind zal mogelijk flap , maar gezond blijven. Zelfs is de flappe en onbewerkte toeftand van het Zog, met betrekking tot het Kind, niet altijd noodig, om de Zaden der Èngelfche Ziekte optewekken. Verre van daar: want zwaar, door¬ werkt, of oud Zog, vordert meer kragten, dan de zwakke Zuigeling bezit. — Dit Zog wordt niet behoorlijk gekleinsd. — De Wei, hoe zoet en zacht, h zelfs voor de zwakke Vezelen van het Kind on, verteerbaar. Dezelve wordt zuur en fcherp, waakt het R!.-^ t 7- ■ T?i—" t»rn^wl6) C!1 lsi Ults gtlCfJIKt.  dtf Èngelfche Ziekte. 121 om de Zaden der Èngelfche Ziekte optewekken. — De ondervinding ftaaft deze Helling. Immers, zoo min het zeldzaam zij, dat Hevige, gezonde Moeders, zwakke, teedere Kinderen voortbrengen, even min zeldzaam is het, dat zulke Kinderen al tijdig door de beginfels der Èngelfche Ziekte gekweld worden. — Vooral befpcurden wij dit, wanneer eene dwaze verkiezing , of de noodzakelijkheid , eene Minne vorderde , en haar Zog , door ouderdom , te wreed en zwaar, of anderzins, voor den zwakken ftaat van het Kind, ongcfchikt was. Het tegengeftelde is min gewoon. — Ik heb echter, meer dan eens, gezien, dat zeer gezonde en fterke Kinderen, onder het Zuigen eener zwakke en teedere Moeder, langzaam verflapten, en dat hunne Vochten en Kragten zoodanig bedorven en ondermijnd werden, dat zich eindelijk de Èngelfche Ziekte vertoonde. Zie daar de Voorfpelling van dezelfde Gevolgen, uit ftrijdige Oorzaken. Ten derden. — Indien een Zuigeling, bij welken geene reden was om deze Ziekte te voorzien veel min die te voorzeggen , door eenigerhande Ziekte verzwakt, en daar na met eene Uitteerina: gedreigd wordt, . vrees dan, dat zijne Klieren en Vaten onbeftand zullen zijn , om de Wei van het beste Zog behoorlijk aftefcheiden en te bereiden , H 5 en  122 De Voorzegging en voorfpel, dat de Èngelfche Ziekte, even zoo wel, als de Teering, zal kunnen volgen. Welken nu die Ziekten, hare Toevallen en Gevolgen zijn, die dezen grond van vreze verfchaffen, ware, mogelijk, niet ondienftig om hier onderzocht te worden, indien ik anders niet voor verveeling vreesde. •— Ik berust deswegens daar in , tot wij de regels der Voorbehoeding' zullen opgeven. § L X X V I I. Welke is de Voorzegging van de beginnende, of reeds eenigzins gevorderde Èngelfche Ziekte? — ■• Dus treden wij tot het tweede Deel van ons tegenwoordig beftek. (§LXXIIn. a.) § L X X V I I I. In den eerften trap der Ziekte, even als in haren voortgang, zal de gunftige, of nadelige, Voorzegging uit de Toevallen, dan aanwezig, moeten afgeleid worden. — De verlangens van teederlievende Ouderen , de eer der Geneeskunde , en het vertrouwen , waar op een Arts aanfpraak heeft, zijn zoo veele drangredenen, om, in dit opzigt, ellen mogelijken aandacht te befleden. Alvo-  der Èngelfche Ziekte. 123 Alvorens derhalven iets te bepalen, moet men zich dit foort van Vragen beantwoorden: — Was de Vatbaarheid van het Ki::d voor de Èngelfche Ziekte gering, en algemeen ? — Of liepen de omHandigheden , in merkelijken getale, zamen, om zijne Vatbaarheid te vergroten ? — Verkeerde het Lijdertje in vele Oorzaken, welken gelegenheid gaven, om zijne Vatbaarheid te vermeerderen ? — Hoe was het met de opwekkende Oorzaak in ver- band met het geitel van 't Kind ? Zijn de Toevallen, in het eerde tijdperk, langzaam, of ipoedig, in aantal of hevigheid toegenomen ? Hoe gunftiger de Onderzoeker deze zaken kan beantwoorden, hoe voordeeliger zijne Voorfpelling van het vervolg wezen kan : en zulks omgekeerd. Maar, niet voldaan over deze algemeene befchouwing, overweegt men den Lijder meer van nabij. — En let op deizelfs Ouderdom. — Hoe jonger het Kind is, bij den eerften aanval der Èngelfche Ziekte, hoe onaangenamer het vooruiczigt is van haren voortgang, inzonderheid wanneer de hevigheid , of mcenigte der Toevallen dit vooruitzigt verfterken. Men heeft opgemerkt, en het is waar, dat, wanneer de Ziekte ten tiide van de Uitbottins? der Tanden ontdekt wordt, en deze zich nier. of rraasr. » » ' O ■ at mnpiipliik vprrnnnpn . rlnr rtan vnlk ppn KinA w„„„ , — , hoogst-  124 ^e Voorzegging hoogstwaarfchijnlijk, eene hevige Èngelfche Ziekre zal moeten doorftaan. — Men verneemt ook naar andere Bijzonderheden, of, namelijk, het Kind, in de gelegendheidgevende Oorzaken geftadig blijft verkeeren. — Men onderzoekt de gefteldheid van het Hoofd, van de Borst en den Buik, en befiuit, wat daar van naderhand te hopen of te vreezen ïs. — Men onderzoekt ook, hoe het met de werking der Klieren en andere affcheidende Deelen gelegen is. —- Of het Kind fpoedig vermagerd, en de Knokjes aan de Geledingen zich uitzetten: — hoe de omloop des Bloeds, kenbaar aan de Pols, op verfchillende tijden van den dag, zich bevindt. — Men onderzoekt van nabij den aart en de uitwendige gefteldheid der Ontlastingen , het zij dezelve natuurlijk zijn , of uit ontaarte Vochten of Stoften beftaan. — Met één woord; alles, wat den tragen en zachten , of fpoedigen en hevigen voortgang der Ziekte aanduidt, wordt gefchift en gefcheiden, zoo dat, op alle deze, en foortgelijke Teekenen en Toevallen , de Voorfpelling in dit eerfte tijdsgewricht der Ziekte moet gegrond zijn. Naar gelang der kunde en aandacht der Waarne» meren op vorige bevindingen meer gevestigd is, zal men ook in de Voorzegging minder falen. Zijn de redenen van een zeker befiuit niet vast genoeg, dan zal de Arts, onder de bezorging van  der Èngelfche Ziekte. van het noodige, den tijd verbeiden, en hij zal wachten, tot het klimmen der Ziekte hem meer zekerheids geeft. Wie de lijst der Toevallen, en het geene van dezelven gezegd is, herleest, zal geen breeder verflag van het tegenwoordige onderwerp begeeren. § L X X I X. De Voorfpelling zal in het Tweede Tijdperk , wanneer de Ziekte gevestigd is, ruim zoo gemakkelijk en zeker zijn , dan voor , of met haar eerfte begin. Ook dan worden de middelen der Voorzegging' ontleend van de Toevallen; maar, vermits dezelven dan meer gevestigd zijn, zijn zij ook meer aan den Voorfpeller, tot zijn oogmerk, dienftig. Indien het Gebeente of deszelfs Geledingen, merkelijk uitgezet, gebogen, of misvormd zijn, heefc men weinig reden, om eene volkomen herftelling van het zelve te hoopen. — Zijn de Knieën binnenof buitenwaards geweken, vooral van een Kind, het welk een zwaar bovenlijf heeft, dan vreest men, met reden, dat die wanftaltigheid niet gemakkelijk zal kunnen verholpen worden. — Naar mate van de grooreren bogt der Kuit- en Scheenbeenderen, als mede van hunne Weekheid, en de lijvigheid van het 125  126 De Voorzegging het Kind, zullen die Deelen hoe langs zoo krommer worden. ... Men houde deze Voorzegging echter niet voor onfeilbaar, want fomtijds komen de Wanftaltens, zelfs zonder het geweld van werktuigen, door den tijd; te regt. Wanneer een of meer Beenderen van de Borst zoodanig mismaakt zijn, dat de holligheid der Borst, daar door, merkelijk verengd is, dan zal het deel, aldaar gelegen, bij den minden verfnelden omloop des Bloeds, geprangd worden, en eene moeijelijke Ademhaling te vreezen zijn. De verfchillende buitenwaardfche, of zijdelingfche Uitzettingen der Wervelen, der Ribben, of van het Borstbeen, voorfpellen eenen onherftelbaren Bogchel, ten zij dit, door gefchikte werktuigen, tijdig voorkomen worde. Zijn een of meer der Beenderen, welken het Bekken zamenftellen, plat gedrukt, binnenwaards gebogen, of uitgezet, zoo dat deszelfs holte daar 'door vernaauwd is, dan heeft men reden om, bij de Vrouwen, eene moeijelijke dragt, ten minde eene moeijelijke Verlosfing, te voorzeggen. Indien de Tanden, gedurende de Èngelfche Ziekte, afgebroken, uitgevreeten, of meerendeels losgeraakt en uitgevallen zijn, dan vreest men, dat de Uitbotting, ten tijde der Verwisfelinge, niet behoorlijk zijn  der Èngelfche Ziekte."- i2? zijn zal, en dat de zachte Lil, welke naderhand toe de hardheid der Tanden en Kiezen moest verwandelen, in dergelijken gevallen, zelden onbefchadigc blijft, en de Tandenkasfen veeltijds misvormd worden. Dit is het niet al, wat op goede gronden, kan voorfpeld worden. De belediging der zachte Deelen, de Ontaarting of Ontlasting der Vochten, de Verharding der Klieren van de Longe en elders, leveren eenen voorraad van Voorzegginggronden. Hoe meenig Kind erlangt door, en behoudt na deze Ziekte, na herhaalde Bloedhoesten, eene etterachtige Longziekte, een etter- of waterige verzameling in de Borstholte, met derzelver Gevolgen? — Velen fukkelen onder een lastig en fleepend verderf in het Cellenweeffel van verfchijlende Deelen des Ligchaams. Wanneer de Buik zeer hard en dik blijft, ten tijde idat de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte bijna, of geheel, verdweenen is, wanneer tevens de onderfle Leden flap hangen, meer en meer vermageren, de Lijder door Avondkoortjes al verder verzwakt jwordr, dan is het Lijdertje in gevaar, om aan eene Üitteering te ftervcn. — Het vooruitzigt, om tot jeene volkomen gezondheid te geraken, zal ten minden, zeer gering zijn. S LXXX  128 De Voorzegging § L X X X. Om de gronden van Voorfpelling met nadruk te bevestigen, zal de volgende Waarneming niet ongepast zijn. Een arm Meisje bekwam, tien maanden oud, de eerfte Teekens der Èngelfche Ziekte. — Het Hoofd behield de gewone grootte, — de Wervelen van de Rug zetten zich buiten- — de rechtfche Ribben binnenwaards. —. De Buik werd, daar na, zeer hard en gezwollen. — De Knokken aan Handen en Voeten werden Ipoedig merkelijk grooter, terwijl de Dijën en Beenen, trapswijze, zeer verma¬ gerden. — Eijna anderhalf Jaren oud zijnde, kreeg dit Kind op de Borst en Rug, eenige Jigtblaauwe Vlekken, die dan eens verdweenen, dan zich wederom vertoonden. ■ De Ademhaling was meest benaauwd, tot het Kind, toen omtrend drie Jaren, eenige Bloedfluimen loosde. — Het gemak, t geen de Ademhaling daar door fcheen te bekomen, was niet beftendig; zij werd, integendeel, veel moeijelijker. — De Buik bleef hard, gezwollen en nu en dan pijnelijk. — De Lijderes leed zulk een kwij¬ nend leven, tot haar elfde Jaar, toen zij in eenen ellendigen ftaat was. — Zij droeg een Bogchel, — de Handen, Voeten en Buik waren Waterzuchtig gezwollen. —« De Ademhaling was kort en hijgend; en  der Èngelfche Ziekte. 129 en de Zieke ontlastte, vooral s'morgens, fluimen van etter, die eenen benaauwden flank gaven. — De zwakheid was verbazend. — De Armen en Beenen geleken naar die van een geraamte. — Zij ftierf. Voor eene kleine gift, ftond men mij de vrijheid toe, om het Lijk te openen. Onder de Hersfenpan was niets ontfteld. — De vierde, vijfde en zesde"Wervelen vormden eene punrige bogt, waar door bet Ruggemerg vrij wat geklemd werd. — De regter Borstholte was zeer eng. — In deze , -en ia de linker Longe, waren verfcheiden verzamelingen van Slijm en Etter, eeni.ge purperachtige Vlakken en Zamengroeijingen. — In de Linkerholte vond ik zes oneen geelachtig Water, het geen, met den Geest van Sal Ammoniak , een weinig bruischte. — Men zag ook eenige kleine Klietverhardingen in en op de Longe, welken met een lijmig Vocht gevuld waren. In de regter Buikzijde was een harde Klomp , ter ■groote van ,een Kinderhoofd, welke , bij naauw» .keurig onderzoek, in eene verzameling van verharde en opgezette Klieren des Darmfcheils bleek te .beftaan, —- De Lever was zeer groot, hier en daar wankleurig en verhard. — De Galblaas was .groot, maar ledig. — In de oppervlakte der Dar* .men bespeurde men insgelijks veele Klierverhardiagen. .<— .De "Sierhekkens hadden eene Graveeiip$? .1 JPis, 'é  130 Pis. —- De Blaas was ontllooken, en veel grooter dan natuurlijk. Binnen de Geleding van den linker Knie was een lijmig Vocht verzameld. Het Scheenbeen, vertoonde nabij den Enkel een purperkleurig Beenvlies. — Het Beenvlies zelfs was Iponsachtig uitgezet. - Het overige was naar behooren. Oorzaken genoeg van den dood! —- Ik had dezen uitflag voorzien en voorfpeld. — Dit zou elk oplettend Arts hebben gedaan. De loop der Ziekte, en het volftrekt onberispelijk gedrag der Ouderen , gedoogden geene andere verklaring dezer verfchijnfelen, dan uit de Kwaadfappigheid, door de Èngelfche Ziekte voormaals bewerkt. § L X X X I. Om dit Hoofdftuk de vereischte volkomenheid te verfchaffen, zou men kunnen vergen , dat de Lezer onderricht wierd in de Voorzeggingen, wel» ken gegrond zijn op de Uitwerkfels, niet alleen van de Èngelfche Ziekte , maar ook van alle anderen , welken zich met dezelve kunnen vereenigen. De ondervinding leerde te dikwijls, dat eene Èngelfche Ziekte, in het afgetrokkene, weinig ria- De Voorzegging  der Èngelfche Ziekte. 131 radeels zoude hebben toegebragt, maar dat zij gevaarlijke, zelfs doodelijke Gevolgen, door de medewerking van andere gebreken, naliet. — Men overweege deeze twee Aanmerkingen: Voor eerst. — Indien zich eene andere Ziekte onder de Èngelfche Ziekte mengelt, en de omftandigheden eene Voorfpelling met den mogelijken uitflag vorderen, dan moet de befchouwer van de , daar toe noodige, kundigheden uit andere gefchriften voorzien zijn, en zijn aandacht moet klimmen tot die hoogte, welke de ontwikkeling der verfchillende Oorzaken, ter ontdekkinge van te vrezen overblijffelen, volftrekt vereisfchen. Hier komt een bedaarde Geest [van fchifting en onderfcheiding te pas. — Is de gemeene Man daar van verftoken, wij raden dan van de Tweede Aanmerking gebruik te maken. — In deze gevallen, meest al van eenen tragen aart, moet hij, ter verkrijging van de begeerde Voorzegging, met eenen bedreven edelmoedigen Arts raadplegen. In dat geval zal de Huisvader de noodige voorfchriften erlangen, waar na hij zijn volgend gedrag te regelen heeft. De weg van eene dergelijke raadpleging ftaat overal open, en wordt, door de Vaderlijke zorg l 2 ist  13a De Voorzegging der Provinciale Regeringen, meer en meer gebaant. V § L X X X I I. Thans vordert onze Verdeeling de opgave der Voorbehoedingsmiddelen, daarna van zulken, welken ter Genezing (trekken kunnen. AGT-  der Èngelfche Ziekte. 133 AGTSTE HOOFDSTUK Van de Voorbehoeding der Èngelfche Ziekte. § L X X X I I I. Indien wij, eerjlelijk, bewijzen, dac de Èngelfche Ziekte kan worden voorgekomen, dan zullen wij, ten tweeden , ons niet kunnen onttrekken van de voordragt der Middelen, daar toe dienftig. § L X X X I V. Belangende het eerfte. — Men vraagt: kan de Èngelfche Ziekte worden voorgekomen? — Wij antwoorden, ja; om deze reden. Indien de Oorzaken, of een gedeelte derzelver, immers zoo velen als vereischt worden, om de Ziekte te doen beftaan, kunnen afgeweerd, gefluit, of verzwakt worden, dan kan zulk eene Ziekte worden voorgekomen. — Maar dit heeft plaats bij ajle Ziekten, welker opwekkende Oorzaak niet In I 3 eene  134 eer* befmettelijke gefteldheid des Dampkrings gelegen is: — Ik zou zelfs niet gaarne op mij nemen te bewijzen, dat deze laatften, mits onder behoorlijke bepalingen, niet kunnen voorgekomen worden. — Maar dit daar latende, zal ik de Oorzaken der Èngelfche Ziekte doorloopen, om mijne ftelling te ftaven. Welke haare Naaste Oorzaak zij, (althans naar mijn begrip) kan den Lezer niet ontglipt zijn j — en hij zal reeds hebben opgemerkt, dat, in de Voorbehoeding derzelve, geen fchijn van onbeftaanbaarheid te vinden is, en, uit eene vergelijking van het geene hij, nopens den invloed der Oorzaken, uit deze Verhandeling heeft kunnen leeren, zal hij reeds beflotenhebben, dat, met het fluiten der Oorzaak, ook de Ziekte zelve voorgekomen wordt. Voor de minöplettenden zal dit onderwerp echter eenige Verklaring noodig hebben. De opwekkende Oorzaak, de Wei van het Zog of de Melk, aan het Kind, terftond, of niet lang na de geboorte onttrokken zijnde, zal dezelve de yoorjchikkende Oorzaak, hoe aanmerkelijk die anders zij, niet opwekken, gevolglijk geen beftaan aan de Naaste Oorzaak, dat is, aan de Ziekte verfchaftcn. Maar hier fpreekt het teeder hart van eene KinderJievende Moeder: „ Zou ik volle beken van ge- ,? zond Van de Voorbehoeding  der Èngelfche Ziekte. "35 „ zond Voedzel aan mijn lieveling weigeren ? Neen 1 „ de Natuur zou mij, op het gezigt van Zuigen„ de Dieren, doen bloozen !" — Wat dan ? — Verlaat ons h'er de voorkomende Ziektekunde? — Neen ! — in dat geval moet het geftel van het Kind in dier voegen verbeterd worden, dat de opwekkende Oorzaak kragteloos worde. — Of haar fchadelijk vermogen moet, pp de gefchikfte wijze, worden verbeterd. Hij, die, het geen, ten aanzien der Ziektezaden , in het algemeen, en bijzonder van die der Èngelfche Ziekte, betoogd is, met eenige oplettendheid herleest, zal met mijn gevoelens ijlings inftemmen. — Of kan de gefteldheid van het Zog niet worden verbeterd t — kan eene min gefchikte voor geene meer gefchikte Zoogfter verwisfeld worden? kan de Zwakheid des Ligchaams en de Kwaadfappigheid van het Kind door geene gefchikte Middelen worden voorgekomen, of veranderd ? — Het tegendeel zal naderhand blijken. In zoo verre, wijders, het geftel van het Kind toone , of uit de geaartheid der Ouderen vooraf blijke, dat de bijzondere zaden der Èngelfche Ziekte , of aanwezig of te vreezen zijn , zien wij, voor ons, geene reden van ftrijdigheid, om de gefteldheid der Ouderen , of van de Voedfter, alzoo te verbeteren, dat, daar door, de vermenigI 4 vul-  vuldigingj of het vermogen der Ziektenzaden bij het Kind voorgekomen worde. Wijders mag de hertelling, of behoorlijke behandeling van zoodanige Ziekten, welken eigenaartig dienen om eene meerdere Vatbaarheid voor de Èngelfche Ziekte natelaten, onder de zeer mogelijke middelen ter Voorbehoedinge gefteld worden. De ondervinding bevestigd , immers zoo veel zij dit doen kan, deze mogelijkheid, het geen in dit Werkje klaar genoeg is gebleken, en naderhand nog duidelijker blijken zal. Op deze vlugtige herfchouwing van den Aart der Oorzaken onzer Ziekte, en op de verdere Aanmerkingen , mag dit befiuit fteunen: — De Èngelfche Ziekte kan worden voorgekomen. Ik zie geene reden, om hier op verder te dringen , te minder, dewijl de aart der Voorbehoedingmiddelen zeiven , een kragtig bewijs voor die ftelling zal opleveren. S L X X X V. Wij komen dus tot het tweede gedeelte van dit Hoofdftuk, (§ LXXXIII.) moetende beftaan in een ver/lag der Middelen , om de Èngelfche Ziek te te voorkomen. Wij moeten de Middelen, of wijze van Voor- be- Van de VoorbehoedUtg  der Èngelfche Ziekte. *37 behoeding uk twee zeer vefchillende Oogpunten befchouwen , namelijk : Voor eerst. — Wij zullen die , welken onder de Zwangerheid noodzakelijk zijn, laten voorafgaan ; Ten tweeden. — Daarna zullen die, welken na de geboorte van het Kind , te ftade komen, moeten volgen. S L X X X V I. Ik zeg, onder de Zwangerheid. — Wij befloten voormaals, uit de Reden en Ervaring, dat uk eene wekelijke zwakke gefteldheid der Ouderen , doorgaans een diergelijk kroost te wagten is. Wij beweerden , op grond van het onderling verband tusfehen de Zwangere en hare Vrucht, dat het Ligchaamsgeftel der laatfte veeltijds ftrookt met dat der eerfte. — De gronden van een tegengefteld gevoelen, zelfs ten aanzien van den invloed der zintuiglijke vermogens, waar mede fommigen thans te veel ophebben, kunnen ons niet behagen. — Dan wij zijn nu tot een onderzoek daar van niet verpligt. Indien nu de Zwangere eene gefteldheid heeft, welke, met regt, doet vreezen , dat hare vrucht, of ten aanzien der kragten, of ten aanzien van de I 5 ge-  138 geaarchcid , eene meer dan gewone vatbaarheid voor de 'Èngelfche Ziekte zal medebrengen , dan , meenen wij , dat de voorkoming van dit gevolg moet beftaan in de verbetering van de gefteldheid des zwangeren Ligchaams , namenlijk in zoo verre die gefteldheid dat gevolg anders zoude kunnen te weeg brengen. Welken zijn de Middelen daar toe ? — Deze vraag is kort, maar uitvoerig. — Zij behoort ook niet zoo lijnregt tot mijnen taak, om dezelve opzettelijk te beantwoorden. Eenige Regelen, ter Voorbehoeding, in dit geval, zullen mij, hoop ik, van de verdenking van nalatigheid ontheffen. Eerfte Regel. — Een Man, wiens Zaad, door eene losfe leefwijze uitgemergeld is, moet, alvorens hij der reine min' hulde doet, ter zijner herftellinge, den raad van eenen bekwamen Arts innemen en volgen. — Mag ik hem iets raden ? —< Hij ontwijkc alles, wat hem verder kan bederven, en doe het tegenovergeftelde. — Rust, voedende dierlijke fpijzen , eene koele Dampkring, verfterkende koude Baden en Wrijvingen, de ontwijking van alles, waar door zijne dierlijke driften worden opgewekt, zijn voor hem , in dezen toeftand, meest gefchikt. i Ik gaf dezen raad aan een Vader, wiens twee eerfte Van de Voorbehoeding  der Èngelfche Ziekte. 139 eerfte Kinderen met een Zwak en Kwaadfappig geftel ter waereld kwamen, en daar na onder de Èngelfche Ziekte gevaarlijk kwijnden. — Hij volgde mijnen raad, met dien uitflag, dat de vier volgende Kinderen gezond en fterk ten voorfchijn kwamen , en zonder fchijn van Engeiïche Ziekte voortleefden. Is 's Mans Bloed met het vuile Venus-gif bezoedeld , dan zal de Arts hem, daar en boven, de noodige Middelen ter verbeteringe aan de hand geven. Naar mate hij meer tijds heeft, moet hij, eer hij ook zijne Echtgenoote en kroost bederft, de raadgevingen des te vlijtiger en beftendiger opvolgen. — Men is hier in , ik weet het al te wel, veel te nalatig;. Tweede Regel. — De Zwakke, Ziekelijke of Kwaadfappige Vrouw moet den zelfden raad volgen. — zij moet, in het bijzonder: I. in hare leefwijze, voor en onder den Echt, vooral ftaande de Dragt, alles in dier voegen befturen, wat minst ftrekken kan, om zich zeiven en de vrucht te verflappen, of kwaadfappig te maken. — Hier toe behooren , voornamelijk, de laauwe vochtige Dampkring , waterige laauwe Dranken, Melkfpijzen, Bladgroentens, zoete Kost en Wijnen, al  *4° Van de Voorbeïweding al wat moeijelijk verteerbaar is, alsmede de warme Voetfloven, en dergelijken. II. Hier door zal de gemeene plaag van zwakke Vrouwtjes, de uitmergelende witte Vloed, gefluit, of deszelfs fcherpte verbeterd worden. — Men bezige anders, ten dien einde, al wat gepast is. — Dit is te noodzakelijker , om dat de ondervinding leert, dat vele Kinderen, welken naderhand door de Èngelfche Ziekte aangetast worden, van Moeders afflamden, welken door den witten Vloed verzwakt waren. Men vergelijke de bevinding hier omtrent, aan de Stranden en modderige flreeken, met de hoogere gedeeltens onzer Provinciën: , Men zal, onder de bewooners der eerften , de Èngelfche Ziekte (al het overige gelijk gefield) veel gemeener vinden , dan onder die der laatflen. — Men zal geene andere Oorzaak , dan de Gevolgen van den witten Vloed, ontdekken, en, gelijk mij meer'dan eens gebeurd is, met dezelven te fluiten, de meerdere vatbaarheid des Jonggeborenen voor die Ziekte, voorkomen. Derde Regel. — Blijkt, uit den aart der witte Vloeiftoffe , en uit andere Teekenen , dat de Vochten door de Venusfmet, vergiftigd zijn, dan voor-  der Èngelfche Ziekte. 141 vooral moet het vermogen der Kunst beproefd worden. — Vindt iemand dit onnoodig ter voorkominge van de bijzondere Vatbaarheid der Èngelfche Ziekte, die zal evenwel erkennen, dat hetzelve dienen kan, om de meerdere kwaadaartigheid der Toevallen van dezelve te temperen. Vierde Regel. — Somtijds befpeurt men de Èngelfche Ziekte bij Kinderen van dezelfde Ouderen , zonder dat men eene blijkbare reden daar van kan ontdekken. — Buchan heeft dit bij elf Kinderen gezien. — Ik zag het, in één huis, bij agt; in een ander, bij vijf van dezelfde Ouderen. In deze vertwijiFeling is niets te doen, dan met eenen kundigen Arts te raadplegen. — De grondoorzaak ligt noodzakelijk in de geaartheid van Va» der of Moeder, vooral der laatfte. — Deze zal de Geneesheer navorfchen, en, indien hij kan, opruimen. — In 't gemeen zullen verfterkende Leefwijze en Geneesmiddelen de hoofdzaak zijn. — De bekrompen omtrek eener Prijsverhandeling duldt hier omtrent geene uitvoerigheid, vooral daar het bellek ons roept tot onderzoekingen van meer gewigt. S LXXXVIL  ï42 § L X X X V I I. Wij moeten de Middelen aanwijzen, welken na de geboorte van het Kind ter voorkominge der Èngelfche Ziekte, gefchikt zijn. (§ LXXXV. n. 2.) Men zou hier met weinige woorden, veel kunnen zeggen, en alles afdoen met dit voorfchrift. De onthouding van Zog en verdere Melkfpijzen, voorkomt de Èngelfche Ziekte. Doch wie zal op zulk een raad dringen? — Dit ware even zoo veel, als eene Oorlogsverklaring aan de meefte Moeders, — even zoo veel als of wij gaarne van eene Ipoorlooze ongerijmdheid wilden befchuldigd worden. Men begeert eene wijze van Voorbehoeding, welke met de Zooging, indien dezelve om geene andere reden moet geftaakt worden, beftaanbaar is. Alles, wat der Kinderen bijzondere vatbaarheid voor deze Ziekte verbeterd: — het nalaten van alles, wat dezelve bevorderlijk is, levert, in het gemeen, de bedoelde Middelen op. § L X X X V I I I. In het bijzonder zullen deze Behoedmiddelen moeten ontleend worden, / Foor Van de VoorbeJweding  der Èngelfche Ziekte. 14:3 Voor eerst: van de Lucht, waar in het Kind verkeert; Ten tweeden : van het Voedfel; Ten derden: van de Beweging en Rust; Ten vierden: van de onderhouding eener geregelde D oorwaasfeming; Ten vijfden : van de Behandeling der Ziekten, welken de bijzondere vatbaarheid vermeerderen; en , eindelijk , Ten zesden : van het Beftuur des Kinds, ten tijde, wanneer die Voorgefchiktheid zoo aanmerkelijk is toegenomen, dat men twijfelt of de Engel fche Ziekte niet reeds, in haar begin, befla. Tref ik het doel, dan zal de nadere overweging dezer onderwerpen, hoewel eeniglijk ter voorkominge van de Èngelfche Ziekte ingericht, eene meer uitgebreide nuttigheid hebben. § L X X X I X. De Lucht, matig koud, droog en zuiver, zal, voor meest alle onze Kinderen, de gefchikfte zijn. — Zij verfterkt en verfrischt, en is daarom ook dienftig, om de meerdere vatbaarheid voor de Èngelfche Ziekte te helpen voorkomen. Elk doe, naar zijne omflandigheden, en die des tijds, wat hij vermag, om eene foorrgelijke Lucht aan  144 Van de Voorbehoeding aan zijne Kinderen, in hunne eerfte levensjaren, te verzorgen. — Een gegoed, ten minden belezen, mensch behoeft hier omtrent geene onderrichting. — Een min gegoedde ontwijkt de vochtigde, en des Zomers ook de heetde gedeeltens van zijn huis. — Des Kinds verblijf moec dikwijls gelucht , gezuiverd en gedroogd worden. — Onder eene, niet beplankte, Schoordeen moet niet meer Vuur zijn, dan noodig is tot onderhoud der natuurlijke warmte van het Kind. — Voor ieder een, en dus ook voor den armden ingezeten flaat de Lucht vrij. — Hij moet zijn Kind aan dezelve zoo veel meer gewennen, als het zelve daarna in dezelve meer zal moeten verkeeren. — De gemeene Hutten en Keldertjes, in onze meest bevolkte Steden, brengen alles mede, om hare bewoners te bederven. — Waarom verneemt men, onder het Kroost van die Meniehen, de Èngelfche Ziekte niet nog menigvuldiger dan tegenwoordig? — Voornamelijk, om dat de nood hen veeltijds dwingt van de open Lucht gebruik te maken, terwijl de burgerbaker, of vrouw, den Jonggeboorenen niet zelden voor een Vuurtje, in een laauw en vochtig vertrek koestert en verzwakt. Bij mistige en regenachtige Dagen zal een klein Vuurtje voldaan om het Vertrekje te droogen. Van het nut dezer eenvouwige raadgeving ben ik ■eenmaal, door de ervaring, volkomen overreed ge- wor-  der Èngelfche Ziekte. worden. — De Ouders van twee Kinderen bewoonden een laag gelegen, vochtig benedenhuis. Ik fchreef meerendeels daar aan den oorfprong van de Èngelfche Ziekte toe, met welke die twee Kinderen behebt waren. — Men verplaatfte zich, op mijn raad, in een droog bovenhuis. — De Lijdertjes niet alleen, maar ook geen der vier volgende Kinderen, werd, fchoon de verdere opvoeding dezelfde bleef, door eene der geringde Toevallen van de Èngelfche Ziekte aangetast. — Is hier geene reden, om te gisfen, dat de betere Luchtsgefteldheid van het huis aan dit heilzaam gevolg veel deel had? Men kan zich ook, ter verbeteringe eener bedorven Lucht, van Azijndampen, verfche Bloemenen Planten, of iets dergelijks bedienen. § X C. Ten tweeden. — Het Voeifel. — Hier omtrent kan' men niet oplettend genoeg zijn. Gedurende de Zooging. — De hoedanigheid en hoeveelheid van het Zog moet 'altijd betrekkelijk zijn tot den toeftand des Zuigelings. — Ik herhaal, dat zwaar, lijvig Zog van de gezondlte Zoogfter, voor een zwak Kind, zoo fchadelijü kan zijn, als flap, dun Zog, voor een flerk Kind. Over het geheel is echter niets nadceliger, dan K de *45  146 Van de Voorbehoeding de magere fchrale Borst eener uitgemergelde Minne. — Dit beweerde Buchan, op gronden van ervaring. — Agt Kinderen, door hunne Moeder gezoogd, bleven gezond. — De nood eischte, voor het negende, eene Minne. — Dit Kind kreeg de Èngelfche Ziekte. — De Waarnemer fchreef dit toe aan het fchrale Zog. — Zijn gezag gedoogt geene twijfeling aan de juistheid zijner Waarneming. De Moeder, of Minne, richte deswegens hare leefwijze naar het geftel van 't Kind. — In het eerfte geval zullen verflappende, verdunnende Spijzen en Dranken; het tegendeel in het tweede geval , noodzakelijk zijn. — Dit evenwigt onderhoud de kragten, verfchaft eenen geregelden Wasdom en Voeding. Weinig Zog tevens te geven, en dit dikwijls te herhalen, fchikt beter, dan dat het Kind, nu en dan, tot de keel toe overladen worde. De tijd van Speening moet «insgelijks bepaald worden na de kragten van het Kind , en den aart van het Zog. — In 't algemeen kan men hier te Lande met tien of twaalf Maanden volftaan. Langer uitftel verzwakt Moeder en Kind. Het laatfte wordt flap, flijmig en zwak van Veezelen, dat is, het krijgt ongevoelig eene meerdere vatbaarheid voor de Ziekte, welke een beter beftuur had kunnen voorkomen. — De wijze van Speening, wel-  der Èngelfche Ziekte. *47 ■•welke langzaam,, en deels mee behulp van de Pappot gefchiedt, keuren wij de beste. Het Zog, door eene, meer of min, 'kwaadaartige gefteldheid van het Bloed, bedorven, moet liefst onthouden, of, op de .gefchiktfte wijs, 'Overeenkomftig de natuut van liet bederf, verbeterd worden. — Eene Tegenfcheurbuikige of Tegenveneriefche Leef- en Geneeswijze, door een bedreven Arts te bepalen, zal de hoofdzaak zijn. —. Doch hier omtrent heb ik reeds genoeg gezegd. — Men dulde echter de volgende Waarneming. Eene brave Burgerdochter, werd gehuwd aan •een losbandig Knaapje. — Het eerfte Kind was ziekelijk , zwak, en vol Hairworm, en had hier en daar Beeneters. — Het tweede was, voor zijn zestiende Maand, gekweld met de Èngelfche Ziekte. —— Het werd geknaagd door kwaadaartige Zweeren. — De Regter hand en Voet waren hard en knobbelig, rood en pijn el ijk , als van heginnende Winddoorns. —— Niets was in ftaat^ om den dood dier twee ellendelingen te voorkomen. — Het doet hier niets ter zake, dat de Vader, zijns kwaads bewust, moorddadige handen aan zijn 'fchuldig leven floeg. — Na dat de Moeder, van ecnee kwaadaartigen witten Vloed en verdere Toevallen van het Venusgif genezen was* £ 2 hragt  14$ Van de Voorbehoeding bragt zij, na een tweede Huwelijk, zes Kinderen ter waereld, die allen gezond bleven. Was dit geval eenig in zijn foort! Een dergelijk bederf van het Zog is niet, zelfs door den opletcendften Arts, altijd even gemakkelijk te ontdekken. Elk verheelt liefst zijn fchuld, of fchuift die van zich af. — De Minne, vooral eene zoogenaamde bedrogen Dochter, bezit veeltijds kunstgreepen, zoo listig, dat zij naauwelijks te achterhalen zijn. — Ik was daar van, meer dan eens, het flagtölfer. Wij raden de Ouders, die hier omtrent in twijfeling geraken, dergelijke Minne voor eene betere te verwisfelen, of hunne Kinderen met de lepel te voeden. — Laat uwe zorg, ten besten uwes geflachts, de logen vergaauwen, eer het verzuim te laat beklaagd worde. — Deze raadgeving mag men veilig verder {trekken, dan tot de Burgerhuizen ; of ervaarde gij nimmer, oplettend Geneesheer! hardnekkige Ziekten, Huidgebreken, enz. bij Kinderen van goeden Huize, die alleen van eene vuile Minne afkomftig, alleen door Kwik herlteld werden? — Het denkbeeld van velen der beste Schrijveren over de Èngelfche Ziekte, welker Naaste Oorzaak, door hen, in eene Venusfmet gefteld wordt, ftaaft meer of min mijne waarfchou- wing. —  iet Èngelfche Ziekte. wing. —— Doch men weet mijn denkbeeld ten aanzien dier ftelling! Eenige jaren geleden, zag ik dagelijksch een Kind, het welk, der Èngelfche Ziekte onderhevig, eene fchijnbaar gezonde Minne zoog. Hare Kaken droegen de kleur van roode roozen. — Zij was het toonbeeld der bevalligheid. — Doch ik befpeurde eene zekere heeschheid in hare fpraak, en vond de Lel met kleine Puistjes, en aan bet Bovengehemelte eene vlakke zweer. — Men ruilde de Minne, en het Kind genas, onder het gebruik van Kwik en Kina. Men houde deze , - mogelijk kwalijk geplaatfte Waarneming, ditmaal, ten goede: Het Voedfel na ie Speening, of wanneer het Kind, zonder Zog, met de lepel, onderhouden wordt, vorderdt, ten einde de Èngelfche Ziekte tp voorkomen , onzen aandacht. Men lette dan op de foortgelijke eigenfchap van het zelve. Alles, wat bezwaart, de Melk daar onder begrepen , is, uit hoofde van de Zwakheid der eerfte Wegen, onverteerbaar , en verwekt Raauwheid 5 Koorts en Zwakheid. — Men geve des het tegendeel ; alles echter naar geraden van de fterkte van bet Kind. Het ftaat aartig, ik beken het, dat een Kind, K 3 'm H9  ft» de Kaklfoel, Melkbrei, Vlecsch en Spek eer,, dat het daarin zijne Ouders befchaamt en niets weigert $ —- maar die aartigheid verliest haar fraai y wanneer het Kind, even daar door, gelijk ik dikwijls- heb waargenomen, de beginfels der Èngelfche Ziekte erlangt. — AI het overdrevene en tegennatuurlijke moet achtergelaten, en de voetftappen der Natuur moeten gevolgd worden. Onthoud daarom uwen Kinderen de zoete Popjes, de Macarons, Bonbons, met één woord, alle Suikerkost en Meelgebak. — Niet te kragtige Soupen, met oud gebakken Brood, Bierpappen, Waterpappen en dergelijken, zullen meer nuts doen. — Ook zal koud zuiver rauw Water de gefchikfïe Drank zijn. — Toen God den Mensch fchiep en voor zijn Kroost zorgde, gaf hij hen Groenlens voor Spijze, en Water tot Drank. S x c i. Wij moeten, ten derden, aan de Beweging en Rust gedenken. — Te veel van beiden is even Schadelijk, en verwekt Koorts, Zwakheid, Verdikking en bederf der Vochten. Men zondigt doorgaans meest met het Kind Vadfig te maken, even of het Kind geboren wafê om eeuwig te rusten. — Velen zelfs, ondanks Van de Voorbehoeding  der Èngelfche Ziekte. danks de getrouwe raadgevingen , ftommelen het Kind in prangende dekzels en kleeding, even als of men hetzelve , met opzet, de zaden der Èngelfche Ziekte wilde berokkenen. — Men doe het tegendeel, en verlterke daar door de weke* Jijkfte Kinderen. § X C I I. Ten vierden. — Eene geregelde Uitwaasfeming behoort onder de Behoedmiddelen der Èngelfche Ziekte. Indien zij te fterk is, wordt het Kind verzwakt: — Is zij te gering, dan blijft eene ftoffe terug, welke naderhand hinderlijk kan zijn. — Wij verwerpen daarom, ten minften voor onzen landzaat, ten aanzien van hitte en koude, alle uiterltens, althans in zoo verre men nu eeniglijk op de voorkoming der Vatbaarheid voor de Èngelfche Ziekte het oog hebbe. — Doch, wen men eigenlijk, voor de verfterking van het Kind, alleen moet zorgen, dan kunnen de koude Baden van de grootfte nuttigheid zijn. — Maar dir behoort tot het volgende Hoofdftuk. K 4 XCIII. 151  IS* § X C I I I. Het volgende Middel van Voorbehoedinge (S LXXXVIII. n. 5.) beftaat in de Behandeling der Ziekten , welken, verzuimd zijnde , eene meerdere Vatbaarheid voor de Èngelfche Ziekte kunnen achterlaten. Dan, Lezer, wanneer dit onderwerp, in het afgetrokkene, overwogen wordt, kan deszelfs belangrijkheid niemand ontglippen; — zelfs erken ik , dat hij, die de Èngelfche Ziekte zoo uitvoerig moet befchrijven, als de uitgcftrektheid der Vrage hem verpligc, wel degelijk mag, en moet onderfïeld worden, die Ziekte, en derzelver beste wijze van Voorkoming en Genezing, te kennen. — Maar, voelt gij niet, dat dit geheel iets anders is, dan den gemeenen Man eene eenvouwige handleiding te verfchaffen, in de manier om de Èngelfche Ziekte te kennen, en te voorkomen. Be- fchouwe men de zaak van dien kant, dan zal niemand mij vergen, dat ik de kennis der genezing der Gevolgen van Ziek Zog breder uitbreide; dat ik de manier, om het Zuur uit de ingewanden te drijven, of hetzelve te verbeteren aanwijze, — dat ik de behandeling der Kinderziekte, Mazelen, Roodvonk, of andere Huidgebreken befchrijve, ito ik de wijze , om de Uitbotting der Tanden gQ- Van de Voorbehoeding  der Èngelfche Ziekte. 153 gemakkelijker te maken, voordrage, —- dat ik het Geneeskundig beduur der jLijdertjes, onder de Koortfen van verfchillenden aart, aanduide. Neen! dit kan even min van ons verwacht worden , als de opzettelijke aanwijzing der genezinge van de Sprouw, — Van de verfchillende Hoesten , den Kinderen zoo gemeen, — van de Uitteering , het zij die oorfpronglijk zij, of een gevolg van andere Ziekten: — even min als dat ik wijders verflag zoude doen van alle overige mogelijke Ziekten der Kinderen, en hare geneeswijze. Wie echter, hier omtrent eenige inlichting begeert, kan zich vervoegen bij eenen Har ris, Rosen, Bicker en Tissot, Ofterdinger, Buchan, bij de Prijsverhandeling van den Rotterdamfchen Arts Veirac, in het xesde deel der Handelingen van dit zelfde Genootfchap, of, en dit zagen wij het liefst, hij vrage den raad van een' ervaren Geneesheer. Men beoeffene zich om te te weten, het geene ter behandelinge dier Ziekten noodzakelijk is. — Het zal, in 't gemeen, bij de behandeling der opgemelde Ziekten, volftaan , op de afwending, of herftelling, van de Zwakheid en Kwaadfappigheid, gewone Gevolgen dier gebreken, acht te geven } ten einde, even daar door, de bijzonde K 5 Vat-  154- Van dc Voorbehoeding Vatbaarheid voor de Èngelfche Ziekte te voorkomen. Vooral moet de aandacht gevestigd zijn op de juiste behandeling van zoodanige Ziekten, welken de Kenmerken dragen eener Zuure Scherpte in de eerde Wegen en in het Bloed, gelijk de Brakingen, Afgangen, Buikpijnen, Sprouw, vele Huidgebrekea, enz. Ik vind mij inzonderheid verpligt, om de oplettendheid der zulken optewekken, welker vorige Kind, of Kinderen, door de Èngelfche Ziekte aangetast zijn- — Voorzigtigheid en tijdige zorg kunnen , in dit opzicht, bij hun verder Kroost, gevolgen voorkomen, welker verzuim in eene fteedsdurende ellende zou kunnen uitloopen. § X C I V. Indien de omftandigheden van dien aart zijn, dat men aan het beftaan der allereerfte beginfels van de Èngelfche Ziekte twijfelt, dan komt de zesde en laatfte voorzorg ($ LXXXVIII. n. 6.) te pas. — Maar dit ftuk grenst altenabij de ftreek, werwaards onze gang moet gericht worden om 'er nu iets van te gewaagen. § XCV.  der Èngelfche Ziekte. 155 S x c v. Wij moeten intusfchen herinneren , dat niet alle onze Voorbehoedingmiddelen, in alle gevallen, noodzakelijk zijn : — dat men veiligst handelt met zulken, die gepaard kunnen gaan, tevens te bezigen. Indien het aan de lust niet hapert, zal het tijdelijk onvermogen geene reden van verzuim verfchaffen. — De Voorzorgen ten aanzien van den Dampkring , kosten niets; — de Leefwijze der Zooglïers kan even gemakkelijk naar de geaartheid van den Zuigeling gefchikt worden; — dit zelfde kan ook, opzigtelijk de Beweging en Rust, zoo wel, als van de regelmatigheid der Doorwaasfèming, gezegd worden. — De kennis en geneeswijs der Ziekten, welken de meerdere Zaden van de Èngelfche Ziekten nalaten, zijn ook niet verre te zoeken. —— En, men heeft, meer dan ooit, aanlpraak op de verpligting der Leeraren van het afgelegen platte Land, om het gebrek van ijver en kunde hunner Dorpelingen , ten besten der Kinderen, te vergoeden. NE-  t$6 NEGENDE HOOFDSTUK Van de Genezing der Èngelfche Ziekte. § X C V I. M e n vraagt naar de Beste Middelen," om de Èngelfche Ziekte te genezen. — Met rede, want alles optehalen, het geen, onder den naam van eene beredeneerde Geneeswijze, is opgegeven , of het welke als Geheimen uitgevent wordt, zou den Lezer en mij verveelen. — Wij houden (om dit, in-het voorbijgaan, eens vooral, aantemerken) alle de Geheimen, in deze en andere Ziekten , voor kunstgrepen, of om, in weerwil van de eere der Praktijk, menfchen te bedriegen, zijn beurs te vullen, of om, langs dien ongeoorloofden weg," de Praktijk zijne Medebroederen naar zich te trekken. De Beste Middelen zijn die, welken, op de eenvouwigfte wijze, zamengefteld, de aangenaamfte zijn, en op de fpoedigfle manier werken: zulken Van de Geneezing  der Èngelfche Ziekte. i57 ken, die, niet op gisfingen, maar op Reden ,en Ondervinding (leunen. § X C V I I. Om het verband met de, tot hier toe , gelegde gronden te behouden 3 oordeel ik deze de gefchiktlle orde, namelijk: Foor eerstdat wij de beste Middelen, om de aanvanglijke Èngelfche Ziekte te genezen, aanwijzen ; Ten tweeden ; dat vervolgens die geenen, welken in de meergevorderde Ziekte dienffig zijn, befchreven en aangedrongen worden ; Ten derden; dat voorts zulke Middelen, die eigentlijk dienen tot herftel van Toevallen , welken eenen bijzonderen aandacht vereisfchen, ter voorkominge van gevreesde Gevolgen, opgegeven worden \ Ten vierden ; dat, eindelijk, op de best mogelijke wijs, voqr het herftel der Gevolgen , of Overblijffels der Èngelfche Ziektegezorgd worde. § X C V I I I. Met opzicht tot het eerfte. — Uit den waren aart der Ziekte , vergeleken met derzelver Toevallen, in  ï58 in haar eerfte begin, is gebleken, dac in verre de ineefte gevallen eener aanvanglijke Èngelfche Ziekte , de Vochten weinige teekenen eener Zuure Scherpte vertoonen , hoewel wij wederom niet ontkennen , dat, in andere gevallen, vrij fpoedig, de blijkbaarfle Toevallen, zelfs van bet tweede tijdvak vernomen worden. Wij zullen ons echter bepalen tot de gewone verfchijnfels, fchoon men het gaarne daar voor wilde gehouden hebben, als of, in het laatfle geval, de Middelen der gevorderde Ziekte ook hier waren ingelascht. Zoo dra de Ziekte blijkbaar is, vordert de Geneeskunde twee oogmerken: Voor eerst. —■ De eerfte Wegen moete» van het Stremfel ontheft worden. Ten tweeden j de Leef- en Geneeswijzen moeten alzoo ingericht worden, dat zij den voortgang der ■Ziekte fluiten. § X C I X. Ter volbrenging der eerfte Aanwijzing1 let men op de poogingen der Natuur, welke veeltijds, in dit geval, het Lijdertje door Brakingen of Stoelgangen , tracht te redden. — Deze wijze Leidsvrouw moet gevolgd of aangemoedigd worden. — Dit gefchiedt: l Van de Geneezing  der Èngelfche Ziekte. 150 I. door Braakmiddelen; II. door zulken, die de Afgangen bevorderen; III. door de Verwisjeling van beiden. Omtrent de Braakmiddelen befchouwt men Voor eerst, de Noodzakelijkheid en Veiligheid derzelven; Ten tweeden, hun Soort. Het eerfte gefchiedt ter gerustftellinge; het tweede ter onderrichtinge van den geraeenen Man. SCI. De Natuur bewijst, gelijk zoo even gezegd is, het Nut der ontlastingen, in dit geval. — Nopens hare Veiligheid is geen twijfel altoos. Deze bovenwaardfche ontheffing van hindernisfen, die, door vertoef, zouden belemmeren, gefchiedt, bij Kinderen, fchier even gemakkelijk als het Zuigen. — Zij hebben daar van geen gevolgen , althans niet in de gewone omftandigheden. — De poogingen der Natuur, ook hier in, te volgen, was de raad van den Vorst der Geneeskunde Hippocrates; een raad, zoo gegrond, als of Hij onze Ziekte gekend had. Braak-  ï6o Van de Geneezing Braakmiddelen fchudden de Maag en Darmen; i—- verdeelen bet Stremfel op eene gemakkelijke wijs, en ontheffen aldus het Kind van een fchadelijk Ligchaam; Ja, dit middel is Noodzakelijk, zeg ik, en Veilig — zou het niet? — het fchoort de Natuur in hare werking. — En ik kan mij geen geval herinneren, waar in een Braakmiddel, naar eisch gebezigd , aan een Kind eenig nadeel deed. — Het ontijdig, of te lang aangewend gebruik van het beste Middel kan benadeelen; dan dit is geen bewijs tegen deszelfs deugdelijkheid en veiligheid. S C tl Het tweede gedeelte van ons tegenwoordig onderwerp moet handelen over de foortelijke hoedanigheid dezer Braakmiddelen, waarna wij de wijze van gebruik zullen opgeven. In het algemeen behoort alles tot de Klasfe der Braakmiddelen, het welk de Maag zoodanig prikkelt , dat het geen in dat ingewand, en (volgens de jongfte Proeven) in.den twaalfvingeringen Darm bevat is, geheel of gedeeltelijk bovenwaards ontlast wordt. Dit kan gefchieden door zoogenaamde Huismiddelen , en door Artzenijen. — Het een en ander  der Èngelfche Ziekte. xöt der zal ik, zoo beknopt als mij doenlijk is, ontvouwen. S c 111. Tot deze Huismiddelen behooren , laauw Water, zonder of met Zout, of Suiker; — laauw Water , met een weinig Boter, Brandewijn, of iets dergelijks; — de prikkeling in de Keel, door middel van een Veertje, of ander genoeg bekende Hulpmiddelen. § C I V. In andere gevallen , wanneer de Natuur geene genoegzame poogingen doet, of geheel en al moet worden opgewekt, nemen wij de toevlucht tot de Artzenijwinkel. Aldaar vinden wij, onder de beste Middelen , den Braakwortel, de Zseajuin, de Kamilsbloemen , den Braakwijnfteen ; en onder zekere bepalingen , de Kermes Minerale en den Gulden Zwavel van Spiesglas, ten derdenmale nedergeplost. (Sulph. aurat. Antim. tert. prxcip).  \6i Van de Geneezing § C V. Welke zijn in het tegenwoordige geval, de verkieslijkfte van deze Middelen? — hoe moet men zich van dezelve bedienen? Hier is eene behoorlijke onderfcheiding, uit de ondervinding afgeleid, volftrekt noodzakelijk; want Voor eerst. — Indien de Natuur, bij den hongerigen Zuigeling, de braking verwekt, en het gekappelde tevens ftukswijze ontlast wordt, dan zal het gebruik van laauw Water met Zuiker volflaan. Dan in dezen toeftand weigert het Kind veeltijds eene genoegzame hoeveelheid, bij herhaling, te drinken. — Veeltijds ook, is de Natuur te zwak en heeft hulp nodig. — Dan zullen twee eijerlepels Honigazijn van Zeeajuin, driemaal daags, aan het oogmerk voldoen, en de verkeerde honger tevens een weinig geftuit worden. Onder deze behandeling moet het Kind dikwijls, maar korten tijd, gezoogd, cn zijne Maag en Buik, met eene lugtige hand, dikwijls gewreeven worden. Men herinnere zich nu en vervolgens, dat de Leefwijs der Zoogfter altijd moet gefchikt zijn naar de bijzondere omftandigheden van het Lijdertje, waar van te voren genoeg gezegd is. Ten tweeden. — Wanneer het Kind, gefpeend of niet, vele vergeeffche neigingen tot braken heeft, de  der Èngelfche Ziekte. 163 de Maag opgezet en de eetlust gebrekkis is; dan komt een meer vermogend Middel te pas: — Zulk een, het welk het kazige ontbint en ontlast. Het een en ander dezer vereischten vinden wij in den Braakwortel en Braakwijnfteen. Hoe lastig ook de vocrfchriften voor Geneeskundigen zijn mogen, kan ik echter dezelven, nu en elders, om de wille van den onbedreven Huisvader, niet ontgaan. Aftrekzei van den Braakwortel. — Neem twaalf of agrien grijnen, grof gefloten, van dezen Wortel, tinctuur van Paracelsus: — de Tinctuur van Staal, getrokken mer Azijn, welks Waterdeelen bevrozen waren: eene bereiding, door den grooten Boerhaven ten fterkften geroemd: — eok de gulden Tinctuur van Staal-Vitriool, door den Baron van Swieten te regt geprezen: — en eindelijk het Vitriool van Staal, zoo lang gebrand, tot het zelve een witte kleur heeft. Deze zijn de gereedfte en gefchikfte Middelen, we!»  der Èngelfche Ziekte. 185 Welken het Yzer, in dit geval, verfchaft. — Ik zal naderhand toonen, welken derzelven de Ervaring mij geleerd heeft, de deugdzaamften te zijn. § C X X V I. Ten tweeden; de Koortsbast, 'en van denzelven a. Het fijn geftoote Poeder, vooral van de roode Kina; b. Het afkookfel in Water'of Wijn; c. Deszelfs Extract, en Harst; d. De Tinctuur, en e. Het ware Qesfentieel') Zout van dezelve. $ C X X V I L Ten derden; — Van de Meekrap, wiens lof, in de tegenwoordige Aanwijzing, door velen hoog geroemd wordt, en welke in de daad, onder zekere bepalingen, wezenlijke verdienden bezit, komt ons het Afkookfel het beste voor. § C X X V I I I. Ten vierden; — Van de Mineraal Wateren heeft mij het Spa-en Lampfcheiderwater doorgaans M 5 meest  i86 Van de Geneezing meest voldaan. — De behoeftige kan een gloeijend Yzer in gewoon Water zoo dikwils blusfchcn, tot het water een Yferfmaak heeft, wanneer de kragt van dat Water weinig zal verfchillen van die der beste Staalwateren. S C X X I X. De Uitwendige Middelen (§ CXXIII.) bepalen zich tot het koude Bad van enkel Water, of van Water met Brandewijn, Rum, of dergelijken; — tot Wrijvingen met de bloote hand met een Vleeschborftel, of met doordringende Specerijachtige Balfems en Geesten; — eindelijk tot een Harde Ligging op een matras, gevuld met gekapt Stroo, Eiken-Varen, Paardehair, of dergelijken. Wij verwerpen alle uitwendige verwarmende, of weekmakende Stoovingen en Trekpleisters. S' C X X X. Worden deze Middelen behoorlijk gebruikt, het fchadelijke onthouden, 'en de Leefregel naar eisch beftuurd, dan zal men, met geduld en vlijt, gewisfelijk flagen. § cxxxr.  der Èngelfche Ziekte. § C X X X I . Het is niet genoeg, de Middelen te hebben aangewezen, men begeert, te regt, het onderricht van de Manier, om er zich van te bedienen (§ CXXIV). Dit onderwerp vordert onzen aandacht , eene juiste onderfchciding, en kan uit de Ondervinding alleen, naar eisch, behandeld worden. Mij dunkt, dat ik den Lezeren op eene meer gemakkelijke en verltaanbare wijze mijne gewone manier van handelen, door eenige weinige Waarnemingen zal doen bevatten, dan door ingewikkelde en veeltijds moeijelijke Praktikale onderflcllingen en bepalingen. Deze Waarnemingen zal ik uit eenen aanmerkelijken voorraad kiezen, als, mijns begrips, best gefchikt, om tot een ftaal te (trekken van duizend dergelijke gevallen. Het eerfte foort dezer Waarnemingen zal dienen, om te bewijzen, dat de Verfterking fomtijds eerst te pas komt, na dat de Kwaadfappigheid verbeterd is. Het tweede foort zal toonen, dat het een en ander dikwerf, ter volkomen genezinge van de Èngelfche Ziekte, moet zamengaan. S CXXXII. 187  aS3 Tot het eerfte foort behooren de twee volgende gevallen. I. Een Zoontje, het eerfte Kind van gezonde Ouderen, vertoonde, omtrent zijne negende Levensmaand, de eerfte beginfels der Èngelfche Ziekte. De Brakingen van Zuure ftoffen, had men nu en dan , met een Aftrekfcl van den Braakwortel bevordert, en den buik met witte Magnefie en Rhabarber, met Zetpilletjes van Honingen Zout, en Aarsfpuitingen, benedewaards gezuiverd. Dit was noodig, om dat niets van het geene de Moeder had gebruikt,, om het Zog eene Purgeerende kragt te geven, aan dat oogmerk had voldaan. Ondanks dit beftuur, nam de Ziekte toe, en werd, naa de Speening , hoe langs zoo heviger ; — Het Hoofd was merkelijk uitgezet, de Arm- en Deibeentjes waren Scheef; — de ;benedenfte Hoofden der Arm- Kuit- en Scheenbeenderen uitgezet; — de Buik was gezwollen en hard; — het Vel der benedenfte Ledenmaten los en al te ruim; — Ook waren die deelen blijkbaar vermagerd ; — De Drek en Pis hadden eenen zuuren, gooren Reuk; de eerfte eene donkere bruine kleur. Voorts was het Kind zeer hongerig en gezond. Aldus was de Gefteldheid van het Lijderde, toen het Van de Geneezing SCXXXH.  der Èngelfche Ziekte. 180 het zeiven, zeventien Maanden bereikt hebbende, onder mijn opzigt kwam. Het Voorfchrift belfond in Dierlijke Voedfels, meestal beftaande in gefmolten en verlengd Kalfslü met Brood; — s' Morgens een versch Eijerdooir; — voorts eene geftadige Beweging: — een Bedje gevuld met Eikenvaren. — Het Geneesmiddel word bereid uit vijftig Pilletjes Jerufalemfche Zeep, elk van één Grijn, van welken dagelijksch, op verdeelde tijden, Viermalen Vier gegeven werden. Op deze wijs ging men vier weken voort, gedurende welken de Afgang niet behoefde bevorderd te worden; — Doch de toenmalige Hardlijvigheid , en de bijblijvende zwelling des Euiks vorderden het gebruik van zestien grijnen Rhabarber met een weinig Suiker, welk poedertje, des morgens, in drie reizen, toegediend,-en s'avonds met een Klijsteer, beftaande uit één Once Manna, één Dragma keuken Zout, en derdehalf Oneen Waters, geholpen werd. Schoonde omftandigheden niet ongunftig, en de kragten niet verminderd waren, meende ik echter, dat de vochten, door het gebruik van een Vlug Zout, fpoediger zoude verbeterd worden; — Men gaf het Zout van Soda viermalen daags, Vier Grijnen, met eene halve lepel Lindenbloeifem - water. Om dat nu en dan eene Buikzuivering noodig was,  i ' Alles fchikte, zoo, dat ik den Lijder zag opgroeijen tot eene behoorlijke lengte. — Hij is gehuwd en geene zijner kinderen hebben de Èngelfche Ziekte. II. Bij  der Èngelfche Ziekte. 191 II. Bij anderenis de Zwakheid, na de verbetering der vochten, zoo groot, dat men de Verfterkende Geneesmiddelen niet veilig kan misfen. Ik zag een Meisje, (_ wiens Vader door eene losfe leefwijze vrij wat bedorven was,) op haar twee en een halfjaren in dezen toefland: Een groot Hoofd, welks Naden ongemeen wijd waren; de Tong wit; — de Adem heet; — de Buik gelijkelijk opgefpannen en hard ; .— het Kind was meest hardlijvig; — de onderfle Leden waren zeer mager, en de Huid was aldaar ongemeen flap; — de Tanden flonden zeer brokkelig en ongeregeld; eenigen waren uit hunne kasfen gevallen; — anderen waggelden. -— De Knokken van handen en voeten fiaken breed uit. — Het Kind was veel eer dom, dan fchrander, zeer gemelijk en veeltijds geneigd om te leggen; — De Pols was zwak, doch niet veel radder, dan gewoonlijk in dien leeftijd; — Somtijds was zij s'avonds fneller, dan door den dag, wanneer de palmen en zooien zeer heet waren. Men had zich, tot nu toe, van eenige veel belovende Spccifleken te vergeefsch bediend. .. De Kwaadfappigheid te verbeteren, en het Ligchaam te verflerken, werd hier vereischt. —— Het laatfte meende ik, voor als nog, aan eene gefchikte Diëet te moeten vertrouwen. De Genezing werd aangevangen met zes Poedertjes,  192 Fan de Geneezing. jes, bereid uit tien grijnen Braakwortel, Rhabarber en Suiker, van welken het Kind, alle twee uren, één, met water, gegeven werd. .— Hier op volgde den zelfden dag verfcheiden Brakingen van zuurachtig Slijm, waarna eenige ontlastingen van bruinen flijmigen Drek vernomen werden. Wijders beval ik het verblijf op een droog Landgoed ; de beweging in de open Lucht; de vermijding van Melk en andere, tot Zuur neigende en verflappende Voedfels. Het Kind gebruikte tevens, s'Morgens, een versch Eidooir — nu en dan, s'Middags magere Soupe, en, voor Geneesmiddel, viermaalen daags, telkens agt Droppels van den Geest van AmmoniakZout met Kaneelwater, het geen op den vijfden Dag geftaakt, en voor een Poeder van tien grijnen Khabarber verwisfeld werd. Dit laattte was vermengd met het Poeder van den Pitzoreiboon , en Water, zoo dat dit mengfel, s' morgens, in drie verdeelde giften toegediend werd. Op dezen voet ging men drie Maanden voort. Ik gaf, daarna, om ipoediger te flagen, ea om dat het Kind den Geest van Hartshoorn weigerde, alle drie uren, drie grijnen Vlugzout van Hartshoorn en twee grijnen Kaneel Poeder met een - weinig Suiker, terwijl op den Leefregel behoorlijk gelet werd. Toen  iêf Èngelfche Ziekte. ^93 Toen de Lijderes drie en een half jaren oud was, fcheen het Zuur Bederf des Bloeds bedwongen te zijn , maar de zwakheid en {lapheid ter gang, Torderde de Verfterking. Ten dien einde, en om de genezing te voltooijen, fchreef ik een Afkookfel voor van twee Dragmen roode Kina, zoo, dat een overfchot van . drie Oneen overbleef, waar bij eene halve Dragma of dertig Droppels Tinctuur van Staal, met°bevrozen Azijn getrokken, en een halve Once Oranjefijroop gevoegd werden, het geen, om de twee dagen , hervat werd. Het koude Bad en opvolgende Wrijvingen derLenden en der Geledingen met Cajaputobe en den Geest van Ammoniakzout werden hier bij gevoegd. Na verloop van zes weken, ftond het gebruik van ditJVfkookzel tegen, waarom ik eene halve Dragma van het Extract van Kina, ontbonden in zes Dragmen Kaneelwater, voorfchreef, en de gift bepaalde tot een eijerlepel ieder uur, terwijl toen ook de buik met olie van Cajaput en Olijven gewreeven werd. Aldus bereikte ik het oogmerk, zoo dat het Kind, nu tien jaren oud, geen ander overfchot der Èngelfche Ziekte behouden heeft, dan twee kromme Knieën, welken, door den tijd, waarfchijnlijk zullen herftellen. N $ CXXXlIt  194 fan de Geneezing § C X X X I I I. Het andere foort van Waarnemingen (§CXXXI). zal toonen, dat de omftandigheden niet zelden het Verbeteren der vochten, en het Verfterken des ligchaams, dat is, de volbrenging der twee hoofdoogmerken ter genezinge (§ CX). gelijkelijk vereisfchen. I. Een Zuigeling van tien maanden zoog zijne zwakke, anders gezonde Moeder. —— Het zelve was, de vier eerfte maanden, frisch, maar werd daarna, van maand tot maand, zwakker, zoo dat men mij, op de tiende maand raadpleegde. Het Hoofd was zeer groot; — deszelfs Naden ongemeen breed; — Uit den mond kwam een zuure Hinkende Adem; — de Long was eenigzins met flijm bezet, en het Kind had veeltijds Brakingen ; de Buik was hard en gefpannen; de Navel diep ingetrokken; — de minlte aanraking van den Buik bragt pijn te weeg; de El- Speek- Kuit- en Scheenbeenderen waren vrij krom; — de Knokken van Handen en Voeten ongemeen breed; — van de Heupen tot de Teenen ■was alles zoo vermagerd, en de Huid zoo los en ruim, als of er niets dan Vel en Been was. - - 'De Pols was altijd rad, koortzig en flap, vooral tegen den nacht, wanneer het bovenlijf doorgaans een  iet Èngelfche Ziekte. 195 een Zweet ontlaste, hetwelk, even als de Pis, een' Zuuren reuk van zich gaf. — De Afgangen waren meenigvuldig, dun, zeer ftinkende en zwartachtig, ook veeltijds met een taaijen, kaasachtige itoffe bezet. Deze hagchelijke omftandigheid vorderde een drieledig, elk even dringend , toeverzicht: — Het Zuur moest uit de Maag en Darmen ontlast worden: — de naaste oorzaak, namelijk de Zuure Kwaadfappigheid van het bloed moest verbeterd en tevens voor de Kragten gezorgd worden. Om niets te verzuimen, werd de Moeder eene Verfterkende leefwijze aangeraden, welke meestal uit Dierlijke voedfels beftond. De behandeling van het Kind werd begonnen met -een Braakdrankje, beftaande uit den bast van Braakwortel en Suiker, van elk vier Grijnen en een weinig Water. — Hier door werd veel Slijm en Zuur ontlast. — Den volgenden dag gebruikte de Moeder een Aftrekfel van Rhabarber en Potasch, waar door.het Zog eene purgeerende kragt kreeg, welke bij het Kind eenige Stoelgangen veroorzaakte, waar door de Buik aanmerkelijk flonk. Van den beginne af werd het Kind, van tijd tot tijd, een gedeelte van een versch raauw Eijdooir toegediend, en om de twee uuren een eijerlepeltje N a van  iq6 van een mengfel, uit eene Dragma Extract van roode Kina en zes halve Dragmen Kaneelwater beftaande. Het Braakmiddel werd, na verloop van veertien dagen, herhaald, en daarna, andermaal, het Zog met de kragt des Rhabarbers voorzien. Het een en ander had den voorgemelden uitflag. Na verloop van zes weeken, fcheenen de Zuiveringvan het Bloed en de Verfterking, onzen aandacht inzonderheid te vereifchen, dewijl de tcekenen van een ftremfel in de darmen blijkbaar verminderd waren. Ten dien einde fchreef ik iets voor, het geen, mijncs ervarens, in dit geval, niet genoeg kan aangeprezen worden: — Eene Dragma Extract van Roode Kina, zestig droppels Geest van Hartshoorn en twee oneen Vlier-Water. — Men gaf hier van, om de twee uren, zoo veel, dat het Mengfel alle twee dagen gebruikt werd. —. Eiken derden dag gaf ik, naarmate der hardlijvigheid, of eenige kleine poeders uit de Magnefie en Rhabarber, van elk veertien Grijnen; of indien de Stoelgangbehoorlijk was, om de twee uuren, vier Grijnen wit gebrande Staalvitriool, en even zoo veel gefloten Karweizaad en Suiker. Aldus ging men vier maanden, geftadig voort, toen het Kind, in vermindering der Èngelfche Ziekteen hare toevallen, en in vermeerdering der krag- Van de Geneezing  der Èngelfche Ziehe. 197 kragten, zoodanig was toegenomen, dat ik de verdere genezing met het Staal alleen volbragt. -— Het Lijdcrtje-, namelijk, gaf men viermaalen daags, vijf droppels Tinctuur van Staal, met bevrozen Azijn getrokken, in een paar eijerlepels MaderaWijn , en een eijerlepel Kaneelwater. Gedurende dit alles werd eene doordringende Wrijving van de PvUg en Geledingen niet verzuimd, en, toen de kragten dit veroorloofden, het koude Bad gebruikt. Na verloop van een jaar kwamen de Tanden, fchoon zeer langzaam en ongeregeld, ten voorop- de kragten namen van dag tot dag toe, en het Kind, nu agt jaren oud, belooft eenen voo'rfpoedigen Wasdom en fchranderen Geest. II. Eene Moeder van drie, altijd voorfpoedige, Kinderen leefde gezond en gelukkig, tot zij, van het vierde verlost zijnde, ftierf, en de Man ver, pligt was eene Minne te zoeken. Uit een aantal Vrouwen, welker Mans op Zee waren, en uit eene meenigte bedrogen Vrijsters, koos men de beste, hoewel zij een Kind van veertien maanden zoogde. Ons Kind bleef, de eerfte zes weken, zeer wel, maar werd, in de zevende week, door gedurige Brakingen overvallen, en was zeer gulzig. — De teekens van Zuur in de Maag en Darmen werden hoe N' 3 lanSs  ï°S Van de Geneezing langs zoo duidelijker. — Het Kind werd tevens zeer zwak. Het ftevige zog met de zwakke verteeringkragten van het Kind vergeleken hebbende, gaf ik, den raad, (want men wilde van deze Minne niet afzien,) om het zog, door eene verflappende leefwijze te verdunnen ^ van tijd cot tijd open lijf te maken en dikwijls eenne dunne Kalfs Bouillon te laten drinken. Men- gaf het Kind , op den raad eener oude Matrone, zekere geheime Poeders, welken uit Kreefcsoogen en andere Opflurpende Middelen fcheenen zamengefïeld te zijn. —. Bij dit geheim had men geduld, en geen gebruik van andere Geneesmiddelen, voorbedongen. — Het Kind fcheen , in de daad, van week tot week, fterker te worden, zelfs fcheenen de Tanden, op de vierde maand, te zullen uitbotten. Echter was de Buik langzaam gezwollen. Dit nam toe, terwijl de Beenen fcheenen te vermageren. — Men verkoos den eigen gang te gaan, tot de dringende nood van het Kind, toen tien Maanden bereikt hebbende, hulp vereischte. Ik ontwaarde toen alle Teekenen en Toevallen eener ernftige, doch met geene andere vermengde, Èngelfche Ziekte. — Het Lijdertje was zwak, ioortlïg en vermagerd. De  der Èngelfche Ziekte. 199 De gronden van Voorzegging waren niet zeer gunftig. — Het vertoeven was gevaarlijk. — Dc Verbetering der Vochten was zoo dringend noodzakelijk , als het Herftel der kragten. Bij de Minne was geen andere zorg noodig , dan de Buikzuivering met Rhabarber , waar door ook de Zuigeling genoegzaam open lijf kreeg. Men gaf het Kind, s'morgens, drie Poedertjes, elk beftaande uit vijf Grijnen zuiver ongeroest Vijlfel van Staal, twee grijnen Kaneelpoeder en vijf Grijnen Kanariefuiker; —- s'Middags, om dc anderhalfuur, een Eijerlepel van een Mengftl, gemaakt van een halve Dragma Extract, zes Grijnen wezenlijk Zout van de rode Kina, en zes Dragmen Oranje- fijroop. Tweemalen daags werden de Buik, de Rug en Geledingen met Olie van Cajaput gewreeven, na dat het Kind, een ©ogenblik te voren, tot den Hals, in koud Water geftooken was. Deze behandeling werd, nu en dan, voor eenen enkelen dag geftaakt, en eene halve Scrupel beste Rhabarber, in verdeelde giften, toegediend. Dus hield men, terwijl de Verbetering zachtkens veortging, zes Maanden aan. Het Lijdertje was intusfchen gefpeend, waar na men zich van Hartshoorngelei en Kalfsfoupe had bediend. De flaauwtens, met welken het Kind veeltijds N 4 Se"  200 Van de G&neezing gedreigd werd, werden meestal, met eenige weinige droppels Vocht van gebarnfteend Hartshoorn en wat witte Wijn, voorgekomen, of fpoedig gefluit. Alles ging wijders zoo gunflig, dat de volkomen genezing volbragt werd door de Tinctuur van Kina , en de meergemelde Tinctuur van Staal, alzoo bereid , dat de eerfte f het laatfle } uitmaakten, en waar van, viermalen daags, tien Droppels meteen weinig witte Wijn gegeven werden. Het eenigfte overfchot bcilond in een zwakheid der Lenden en Geledingen; doch deze werd, door bet koude Bad, overwonnen, zoo dat dit Kind thans eene goede maat van gezondheid geniet. Het zij mij gegund hier, ter loops, aantemerken, dat ik, in verfcheiden zachtaartige Èngelfche Ziekten, de genezing eeniglijk met het meergemelde Staaltinctuur heb kunnen volbrengen, zonder eenig bijvoegzel, dan eene gefchikte leefwijze, noodig te hebben. De aanleiding tot derzelver gebruik ben ik fchuldig aan den grooten Gaubius, waarna mijn Boezemvriend, de fchrandere Hahn, Leijdens School te vroeg onttogen, de voortzetting der proeven, met dit Middel, niet weinig heeft begunfligd. De meenigvuldige bevinding eischt van mij de erkentenis aan de waardij dier nooit volprezen Genees» kuadigenl ~— 1IL  der Èngelfche Ziekte. aoi III. De Geneesheer leert in zijne Praktijk onder den gemeenen man, eindelijk, indien hij oplettead is, de ware eenvouwigheid. Indien de Èngelfche Ziekte, zuiver en onvermengd, tot het tweede tijdperk geklommen, en het Lijdertje zeer zwak is, fla ik doorgaans dezen algemeenen weg in. Foor eerst. — Ik geef een Drank met Potasch, van zijn Vitrioolzuur gezuiverd, waar van de gift naar de jaren bepaald wordt. Ten tweeden. — De Kina, in een Afkookfel, of derzelver Extract, in een Mengfel. De eerfte wordt s'morgens, de tweede na den middag gebruikt. Ten derden. — Indien de Buik moet gezuiverd worden, gefchiedt zulks met Rhabarber. Ten vierden. — Veeltijds beftaat de Drank in verlengd Vleeschnat; — de Spijzen in Aardappelen, geele Wortelen, Scorzoneeren, enz. Na verloop van drie of vier maanden, fomtijds eerder, indien de Vochten verbeterd, en de kragten vermeerderd zijn, bezig ik Ten vijfden, het Staal, bepaaldelijk, indien de fmaak niet hindert, de Tinctuur, met bevrozen Azijn bereid. Ten zesden. — Het koude Bad, Wrijvingen met fpeccrijachtige Balfems, een drooge Lucht, N 5 dun-  202 Van de Geneezing dunne Kleeding, de beweging in een wagentje op hobbelige wegen en ftraaten, en eene harde lig- Ten zevende. — Het afkookzel van de Meekrap komt ook dikwijls te ftade, wanneer de weekheid der Beenderen het vermogen der Kina en van het Staal wederltaat. — Onder deze bepaling, en onder beding, dat die weekheid uit geene andere oorzaak geboren wordt, kan het Afkookfel van twee Dragmen des Wortels, op vier Oneen Water, veel nuts te weeg brengen. Deze algemeene regels in een aantal bijzonderheden uittebreiden, zou thans onnodig en overtollig zijn. § C X X X I V. Wij zijn gekomen tot het derde deel van het tegenwoordige Hoofdftuk, de Herftelling namelijk, yan zulke Toevallen, welken eene bijzondere aandacht vereisfehen- ( XCVII. n. 3.) Wij moeten deze Toevallen, gelijk wij te voren gedaan hebben, uit twee verfehillende oogpunten befchouwen, want zij zijn — of uitvverkfels van de Naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekre, in het afgetrokkene befchouwd, en van derzelver Toevallen of die Toevallen zijn gewrochten van andere bij-  der Èngelfche Ziekte. 203 bijkomende Oorzaken, waar door die der Èngelfche Ziekte in hevigheid toenemen. Men kend dit onderfcbeW uit het Hoofdftuk, handelende van de Toevallen, en men weet hun verfcbil en aart in de hevigheid der Ziekte. § C X X X V. Tot het eerfte foort behooren voornamelijk 1. Eene flijmige Borstbenaauwdheid; 2. Bloedhoest; 3. Moeijelijke Pislozing; 4. Opzetting en Verharding der Klieren; 5. Eene hardnekkige Verharding van den Buik; 6. Stuipen. S C X X X V I. Voor eerst. Eene flijmige benaauwdheid der Borst, of liever eene inpakking van Slijm in de Long, Beroemde Ziektekenners zijn onze Waarborgen, wanneer wij (lellen, dat eene flijmige ontaarting van het bloed in de Èngelfche Ziekte dikwerf voorkomt , en dat de ophooping van Slijm in de Long daar door veroorzaakt wordt. Dit Toeval loopt buiten den kring der algemeene Ge-  204. Van de Geneezing Geneeswijze. — Wij raden, ten minften, zulken, die de zorg, ter voorkominge of herdellinge van het zelve, om eene gedreigde verdikking aftewenden, op zich nemen, de uiterde voorzigtigheid. Ik bedien mij met de meeste vrucht 1. Van de Kermes Minerale. Dit middel beeft, zedert vele jaren, aanfpraak op de voorkeur, boven dc Zeeajuin en hare bereidingen. — Dit heeft vooral plaats bij Kinderen, uit aanmerking van de geringe gift en meerdere kragt der Kermes. Twee Grijnen van dit Poeder, met agt Grijnen Poeder van Florentijnfchen Lischwortcl en even zoo veel Suiker, verdeeld in zes Poeders, voldaan voor éénen dag. —— Deze Poeders, elk uur gegeven, kunnen eene genoegzame beweging in en omftreeks de Maag te weeg brengen, eene heilzame Braking en Slijmloozing veroorzaaken. — Geeft 'men om de twee uren een Poeder, dan zullen Afgangen volgen; — Om de drie uren, dan is elk Poeder een nuttig Slijmöntbindend en Borstöntlastend Middel. — Dus handelt men bij een Kind van één jaar. In meer gevor¬ derden leeftijd, wordt de Kermes één Grijn daags vermeerderd. 2. De  der Èngelfche Ziekte. 205 2. De gulden Spiesglas - zwavel. — Indiende taaije Slijmige gefteldheid van het Bloed dit toeval hebbelijk maakt, en geene overhaasting noodig is, dan zal dit middel verkieslijker zijn, dan het voorgemelde. Eén Grijn van dit Poeder en tien Grijnen Suiker, in vier gifcen verdeeld, en om de drie uren ingegeven, volftaat voor een Kind beneden het jaar. Onder het gebruik van dit en het voorgaande Middel, moeten alle Zuuren en Staalbereidingen vermijd worden. 3. Somtijds is eene werkeloosheid der Long meer te befchuldigen, dan de Slijmige geaartheid der Vochten. In dat geval is een plaatzelijke prikkel noodig; — Het beste hulpmiddel erlangt men dan, wanneer de Dampkring van her vertrek met den waasfem van Azijn of Brandewijn voorzien wordt. Ik meen te hebben opgemerkt, dat, wanneer, tevens met dien waasfem, viermalen daags, een Poedertje van een derde Grijn . Kamfer met vier grijnen Suiker gegeven wordt, het eene Middel het andere verfterkt. Slaagt men niet met deze, dan zuilen ook de overige Middelen vergeefsch beproefd worden. — Men  2o6 Van de Geneezing Men lette , in hoe verre de Buikzuiveringen in de oorzaak van dit toeval deelen, en men bediena zich des noods, liefst van eene weekmakende Klijstcer. $ C X X X V I r. Ten tweeden: — De Bloedfioest. — Ik heb dit toeval niet dikwijls; als een gewrocht der Èngelfche Ziekte, waargenomen, doch het zelve begrepen te ontftaan uit eene plaatzelijke prikkeling, door de Zuure fcherpte, en uit eene verwijdering der uitwaasfemende mondjes in de uiteindens of blinde blaasjes der luchtaderlijke Vaten. Een dier Lijdertjes, omtrent twee jaren oud, gaf ik een drank, beftaande uit zestien Grijnen raauwe Aluijn, ééne Dragma Conferf van roode Roozen en twee Oneen Waters. — Hier van werd, elk uur, een Paplepel gegeven. — De bloedige Ontlasting was, na drie dagen, geftuit. Eenmaal befpeurde ik, bij een Jongetje van bijna drie jaren, eene bloedige Fluimlozing, welke reeds anderhalf jaren geduurd, en alle Middelen wederftreefd had. Om den prikkel aftewenden, liet ik den Bast van Gareu op de Borst plaatzen. — Dit gelukte, en het toeval verdween even langzaam, als het gekomen was. $ CXXXVIIL  der Èngelfche Ziekte. § C X X X V I I I. Ten derden; — De moeijelijke Pislozing. — Dit toeval is min zeldzaam, en gemakkelijker te bedwingen, dan het evengemelde. — Althans ik kan verzekeren, dat deze Amandelmelk mij nimmer te leur gefteld heeft: Neem zes zoete Amandelen, melk dezelven langzaam uit met drie Oneen kookend Water, voeg bij het doorzijgfel twee Grijnen Kamfer, zes Grijnen poeder van Arabifche Gom, en drie Dragmen Sijroop van Witte Maankoppen. — Geef aan een Kind van één jaar, om de twee uuren; aan een van twee of drie jaren, elk uur een Paplepel. S C X X X I X. Ten vierden; — De zwelling cn verharding der Klieren. — Inwendige Middelen kunnen in dit geval, weinig baten, dan in zoo verre dezelven medewerken, om de taaije gefteldheid der Vochten, tevens met de Zuure Kwaadfappigheid te verbeteren. Uitwendig bezigd men Wrijvingen op, of nabij de verharde Klieren aan den Hals, omftreeks deti Buik, of elders, met de bloote hand, of met de Zenuwzalf( l7rtg. Nerv.), de Olie van Cajaput, of Culilawan, en den Geest van Ammoniakzout. Sta* 270  208 Van ie Genezing Stovingen komen ook te ftade. ■— Warm aan* gelegde, dikwijls ververschte, Wollen Lappen, welken met den rook van Mastik, Wierook en dergelijken, doortrokken waren, vond ik meermalen be. ter gefchikt, en meer voldoende, dan natte Stovingen; echter heeft men tegen Klierverhardingen van den Buik zich van Stovingen, met dubbelden Anijs bereid, dikwijls met vrucht bediend. Tegen zeer wederfpannige Verhardingen der Halsklieren, kan fomtijds de Kwik, het zij als een Zalf, of Pleister, bereid, niet ontbeerd worden. — De Kikvorfchenpleister, met meer of minder Kwik verfterkt, is de gemakkelijkfte. -—■ Men zij evenwel bedacht, om, door te veel Kwiks, geene onnoodige kwijling te veroorzaken. — De ervaring leerde mij, dat de .gemelde Pleister, gemengd met even zoo veel van die, welke uit den Dollen Kervel gemaakt wordt, ook in dit geval, fpoediger fmelting maakt, dan elk afzonderlijk. § C X L. Ten vijfden: — Indien de hardnekkige Zwelling van den Buik, door eene ziekelijke opzetting des Levers, of der Milt, te weeg gebragt worden, dan zal de Kunst weinig hulp verfcharf.n, ter voorkominge eener gevreesde Uitteerends kwijning. — om-  der Èngelfche Ziekte. 209 Sommigen hebben de Zwelling waargenomen; doch ik zag dezelve nooit als een eigenlijk gewrocht van de naaste Oorzaak der Èngelfche Ziekte. Wanneer dit toeval, (het geen als een bijkomende lrndernis mag worden befchouwd,) door opgefpannen Darmen veroorzaakt wordt, en eene afzonderlijke behandeling vereischt, dan bedien ik mij van dikwijls herhaalde weekmakende Klijsteeren, Wrijvingen van den Buik met doordringende Geesten, of Balfems, en ik laat dezelven, ten zij de pijn dit verbiede, in eene, zoo genaamde', Gezondheid fluiten, § C X L I. Ten zesden: — De Stuipen. — Deze zijn evenredig aan de zwakheid en aandoenlijkheid der Lijdcnjes, in verband met de prikkelende kragt der Zuure fcherpte. — De herftelling derzelven moeë dus meest gezocht worden in de volvoering der algemeene Aanwijzingen. — Indien hare meenigvuldigheid en geweld echter eene bijzondere oplettendheid vereisfehen, dan zal men doorgaans met twee Grijnen Bevergijls-poeder, twee of drie Grijnen Bloem yan Spiauter en zes Grijnen Suiker, meer en beftendiger voordeel hebben, dan van het Heulfap. — Vijf of zes droppels Cebarnfteend Hanshoornvochr O meï  sro Van de Geneezing met een weinig Witte Wijn; — twee Grijnen Moschus, een half Grijn Kamfer en zes Grijnen Suiker zijn ook verkieslijker, dan de affchuwelijke Duivelsdrek. — Men begrijpt, dat een dezer Stuipbedarende Middelen, om de twee of drie uuren, moet hervat worden, tot men zijn oogmerk treft. Ik heb die bewegingen, nog onlangs, met derge'ijke Middelen, hoe vermogend die anderszijn, niet kunnen ftuten, maar flaagde met Klijsteeren, onder welken twee Dragnien Duivelsdrek ontbonden waren. In dit en de verdere Verfchijnfels zul de voornaamfte waarfchouwing zijn, dat men naauw acht geve, uit welke oorzaak dezelven ontdaan. S C X L I I. Deze zijn de Toevallen en derzelver behandeling, waar van wij fpreken moesten. — Anderen zijnde voren biTchreven; — anderen van te luttel belang; — eengen heb ik ftilzwiijgende voorbijgegaan , omdat zij eigenlijk tot dé Gevolgen behooren. S C X L I I I. Wij moeten in de tweede plaats (CXXXIVn. 2.) de  der Èngelfche Ziekte. 211 de Toevallen van eenen anderen kant overwegen. — Bijkomende omftandigheden kunnen dezelven kwaadaartiger maken, of anderen er bijvoegen. — Hier toe behoord alles, wat het Bloed verdunt en de Vezelen verzwakt of aandoenlijk maakt: met één woord, hier toe behooren alle Ziekten, waar voor de Kinderen vatbaar zijn. — Dan moet ik de beste genezing dier Ziekten aanwijzen? — Waar zou dit heen? — Men weet mijn denkbeeld hier omtrent, — Ik kan, noch mag mij echter niet van alles onttrekken. De Scheurbuikige, vooral de Venerieke fcherpte der Vochten verzeilen de Èngelfche Ziekte zoo dikwerf, dat ik, mettanderen, meer dan eens, in gevaar ben geweest, om, ren aanzien vanVlen waren aart der Èngelfche Ziekte, grovelijk te dwaalen. Maar, dewijl ik, op het geleide der bevindinge, het beftaan van den Scheurbuik, uit eene Zuure fcherpte geboren, als een woordenfpeling, en geene wezenlijke zaak, befchouw; en indien zij al beftaat, derzelver genezing niets verfchilt van die der Èngelfche Ziekte, zoo zie ik geene reden, om hier over uit te weiden. Dj wijl voorts de beste Geneeswijze der Èngelfche Ziekte, juist gelegen is in de berraehtinge vaffl dat geen, het welk het bloed eene Vlugzoute, dac is, Scheurbuikige, en der Naaste Oorzaafc van de Èngelfche Zieke regt tegenoverftaande hoedanigheii O 2 «Sf  al2 Van de Geneezing verfchaft, zoo zie ik wederom geene reden, om ons geduld met dit onderwerp te kwellen. Men toetze deze zaak aan de ondervinding, en het veelbeduidend gezag van oordeelkundige Artfen. Deze redenkavel.'ng toont, waar ik heen wi!: — Naar de beste Middelen, om de Toevallen der Èngelfche Ziekte, gepaard met de knagende Venusfmet, te genezen. Die, welken tot ons tegenwoordig beftek behooren, fpruiten uit eene meer kwaadaartige fcherpte des Bloeds, welke blijken geeft van de Venusfnet. ï. De uitzetting der Beenderen is groo;er, fponsachtiger en pijnlijker. — De Huid is daaromftreeks ongemeen rood, glinfterend ontftoken, heet en zeer gevoelig. 2. Die Ontfïeking verwandelt dikwijls in eene fpekachtige kwaadaartige Verzweering, zeer hardnekkige Winddoorns , of Beeneters. 3. De verzweeringen in de Keel en de Sprouw zijn veel boosaartiger, leveren een ftinkenden dunnen Etter, welke foms uit de Neus, zoo wel als uit den Mond ontlast wordt. 4. Bij zulken gaan de verharde Klieren van den Hals en elders , niet zelden tot verzweering over. § S'. De Huidgebreken zijn veel taaijer en moeijeJijker te genezen, dan in de eenvouwige Èngelfche Ziekte. Ik  der Èngelfche Ziekte, 213 Ik zwijg van andere, meer zeldzame Gebreken, welken de Geneesheer, onder het Gemeen, (ach! ware het alleen onder hen,) ten kosten der Kinderen , vaak verneemt. Hoe de ware aart dezer Toevallen, in onderfcheidirg van die der onvermengde Èngelfche Ziekte , moet gekend worden, is in het vijlde Hoofdftuk aangetoond. § C X L I V. Wanneer hij, die zulken Lijder behandelt, van den gemengden zieken ftaat der Vochten overreed is, moet hij de Middelen, welken de Zuure fcherpte in de Èngelfche Ziekte verbeteren, paren met die geenen, welken de Venusfmet temperen , of, dringt de nood, hij moet de laatften afzonderlijk gebruiken, waar ivan wij nu ook eeniglijk zullen handelen. Het beste Middel daar toe is de Kwik, welke of in- of uitwendig toegediend wordt. § C X L V. Voor eerst: Inwendig. — Ten dien einde zijn de zekerfte en veiligfte bereidinge van het Kwik-> zilver O 3 8.  314 a. De levende Kwik. — Men wrijft één Dragma van dezelve met één Once Arabifche Gum, volgens her voorfchrift van Plenck. — Mier bij worden vier Oneen Vlierwater en een weinig, Suiker gevoegd. — De Gift wordt bepaald op twee of drie Eijerlepeltjes daags. — Het Lijdertje moet, een half uur na elke Gift, veel Melk en Water, of een Afkookfel van Sas/afros en Sarfaparilla drinken. b. De zoete Kwik, behoorlijk bereid, is, in vele gevallen, niet minder nuttig, dan de Levende. — verdeel één Grijn met twaalf Grijnen Suiker in vier Poeders, en laat het Kind dezelven dagelijks, op verdeelde tijden , gebruiken. c. De opgeheven bijtende Kwik kan, in zeer hardnekkige of verouder !e gevallen, onontbeerlijk zijn. — DezJve n et Suiker gewreven en met Water vermengd, is verkie dijker voor Kinderen, dan wanneer het Poeder met K ii rnbrandewijn ontbonden is. — Twee Grijnen op agt Oneen Water voldoen voor vier of vijf dagen, Ook na het gebruik dezer twee laatfte Middelen moet het Lijdertje veel drinken. Met deze Bereidingen kan men alles doen, wat de Van de Geneezing  der Èngelfche Ziekte. Si5 de Kunst vordert. — De overigen zijn of onnut, of overtollig. JG X L V L Ten tweeden: — Uitwendig. — Hier omtrent zal voornamelijk nodig zijn, dat de zachte, bolle, en als veêrkragtige zwelling-n van de Huid, zoo wel als de fchijnbaar rijpgeworden Klieren, gefloten blijven, terwijl men , door middel van Suikerrafinadeurs Kalkwater, de ontfleking afweere. Men begrijpt dus, dat alle weekmakende Stoo« vingen, Pappen en Plijsters hoogst-adeelig zijn. — De deugdelijkheid van dezen raad toonen de meenigvuldige Lijdertjes, welken onder onkundige handen gera,kt zijn, en de harJnekkigheid van hu-ne ontijdige geopende Venerieke gezwellen. — Het inwendig gebruik van Kwik is best in ftaat, om de knagende fret te temperen. De oplettendfte Handarts zal echter niet altijd in ftaat zijn, om dit foort van Verzweerineen voortekomen, — dezelve te zuiveren en te fluiten. — Bij een zeer voorzichtig inwendig gebiuik van den Kwik voegt men de volgende behandeling: .— 1. De Verzwering moet dag-liiksch met Aqua Phagadtenica gewasfehen worden. O 4 *  aio* Van de Geneezing 2. Op dezelve moer. een Compres gelegd worden , doorweekt met het zelfde —> of met Kalkwater, of, vooral indien 'er Beenbederf plaats heeft, 'een Wiek, bevochtigd met Kwik in Therebintijn gedood. 3. Het weelig Vleesch zal door den Rooden Neêrgeploften Kwik langzaam weggeknaagd worden. 4. Indien de Beenachtige zelfstandigheid aangedaan is, zal, het geen boven (n. 2.) gezegd is, te pas komen. — Men befcherme dan ook het gebrek tegen de Lucht, en weere de rotting met Tinctuur van Mijrrhe, of het Elix. prop. van Paracel'sus. — Dit laatfie is fomtijds verkieslijker, want men heeft opgemerkt, dat de plaatfelijke Kwikmiddelen, in enkele gevallen, het bederf vermeerderen. 5. De verdorven Beenderen moeten, met behulp der Natuur, fpoedig weggenomen worden, om zo veel fchielijker gelegenheid te verfchaffen aan den nieuwen Beengroei. —- Dit gefchiedt best door den fijnen Beenboor, welke tot het midden van 't Been doorgedrongen, den weg baant voor nieuwe Beenvezelen en Beenvlies. 6. Indien de Venusfmet de Èngelfche Ziekte zoo kwaadaartig gemaakt heeft, dat het ganfche Becngeftel daar mede als doortrokken is, wat  der Èngelfche Ziekte. wat dan? -— Vervoeg u bij een kundigen Heelmeester; — Maar, hier verder gaande, zou ik geraken boven de vatbaarheid van het Gemeen, of ten minden, mij in zaken wikkelen, welken eigenlijk tot de gevolgen van deze vermengde Ziekten behooren. " § C X L V I I. Ondanks de Uirvoerigheid dezer Verhandeling, kan ik, om het gewigt der zake, niet afzijn, de, Hechts fchetswijze aangeprezen Behandeling tweezins te verfterken. Het eerfte zal het gedrag van hem, die deze Middelen moet aanwenden, nader regelen, om overtuigd te zijn van de natuur des gebreks. Het tweede zal dienen, om het nut der zeiven, en de behandeling proefondervindelijk, te verfterken. » 1 § C X L V I I I. Wat het eerfte betreft. — De aanleidende Middelen ter onderfcheidinge der Èngelfche Ziekte, van die, welke met de Venusfmet vermengd is, zijn in onze eerde en vijfde Hoofdduk opgegeven. — Wij moeten echter toedaan, dat de zaak niet altijd O 5 die 217  aiS die blijkbaarheid heeft, om een zeker befiuit te trekken, en dat zelfs de kundigfte Arts aarzelen zoude. — Wat is 'er dan te doen? — Men onderzoeke naauvvkeurig het voormalig gedrag der Ouderen, vooral van de Moeder of Minne, en hare Ligchaamsgefteldheid, gedurende de Dragt of Zooging. — Hid de eene of andere eenen boosaartigen Witten Vloed? — Was de Man voormaals met de een of and.re Ziekte, weljlte de Vrouw had aangeftoken, befmet? — Zoo ja: dit zal eenig licht in duisternis verfchaffen. — Waren zij beiden blijkbaar vergiftigd, dan zal het befiuit eenige meerder zekerheid bekomen. De twijfeling wordt minder, wanneer Kinderen van vroeger Dragt fukkelende , en aan Venerieke gebreken kwijnende waren. Het vermoeden wordt bijna zeker, indien de gewone behandeling der Èngelfche Ziekte, in die gevallen kragteloos bevonden wordt. De zekerheid zal volkomen zijn, zoo dra de gebreken, onder het aanwenden der Kwikmiddelea, zuiverder worden. § C X L I X. Wat de beloofde Waarnemingen (§ CXLVtT.) betreft. — Waren die niet ter bevestiging van ons onderwerp noodzakelijk? — Strekten zij niet, om ons Van de Geneezing  der Èngelfche Ziekte. ©ns beltuur te regelen, gaarne zag ik mij van dezelve orufiagen. —— Eerfte Waarneming. Een Jongetje, van zestien maanden, had de Èngelfche Ziekte, zonder eenige blijkbare oorzaak eener andere Ziekte. — De gewone, op eene gevoeglijke wijze, aangewende, Geneeswijs was vruchteloos. — De toevallen werden heviger; — de zwakheid en vermagering van het Onderlijf, de zwelling des Buiks, alles nam toe. — Het Hoofd en de Naden waren zeer fterk uitgezet; — de gezwollen Kropflagaders floegen geweldig ; — de Hoofden der Beenderen van Handen en Voeten waren piet alleen gezwollen, maar ook ongelijk en fponsachtig; — ook waren de Rugwervelen links en buitenwaards geweken. — De regter Ribben waren binnen, — en de linker buitenwaards geperst; — de Dei- en Armbcenen zeer krom gegroeid. — In de regter Heup was eene pijnelijke, harde, glimmende Zwelling, waarin eene fehommeling befpeurd werd; — Op de Schéén- en Armbeenderen werd men eenige ruwe knobbels gewaar, een van welken op de Regterhand, van zelfs doorgebroken, bloedig water ontlast, en een vlak fpekkig Zweertje, met harde randen , ter grootte.van een Stuiver, nagelaten had. — Het water, uit dit Zweertje ge- S5Q  Fan de Geneezing geftadig lekkende, gaf eene reuk als van een Beenbederf. — De Tanden kwamen niet zoo dra uit de Kasfen of werden bruin, zwart, en vielen ftukswijze uit. De Adem was doorgaans heet en ftinkénd; > de Keel bezet met Sprouwachtige bruine Puisten. — Het Aangezicht geel; en de Pols was ongemeen zwak en koortfig, met verheffingen tegen den nicht. In dezen Toeftand vond ik den Lijder, in den ouderdom van twee en twintig Maanden. Deze befchouwing, en de ongenoegzaamheid Her gewone handelwijze tegen de Èngelfche Ziekte, deeden mij, terwijl ik geene gunftige voorfpelling doen kondc, op andere Middelen bedacht zijn. Na herhaalde ernftige gefprekken, beleed mij de Vader, dat hij, in de derde Maand der Z,vangerheid zijner Vrouwe, toen hij door den Drank verhit was, zich elders, in het Venusfpel was te buiten gegaan, en daar na. door eenen kwaadaartigen Druiper gekweld werd. — Hij gaf z:c:i, ter genezinge over aan eenen Landlooper, en onthield zich intusfchen niet van zijne Huisvrouw. — Dit mensch van een uitmuntend Karacter, kreeg, op de vierde Maand der Zwangerheid, eenen kwaataartigen groenachtige^ Vloed, waaraan zij nu nog zukkelde. Deze nafporing fterkte mijn vermoeden van eene Venerieke ontaarting der Vochten, en deed mij be- fluï-  der Èngelfche Ziekte. £23 fluiten, om dezelve opzettelijk te keer te gaan. — Een der beroemfle Heelkundigen van ons Land was van mijn gevoelen, des wij bepaalden, op gelijken voet te handelen. Ik fchreef twee Middelen voor: — het eene beftond uit twee Grijnen zoete Kwik en twee Scrupels Suiker, waar van tien Poedertjes gemaakt werden. — Het andere werd bereid uit twee Dragmen roode Kina, welken één etmaal in heet water getrokken werd: — Bij het doorzijgfti van vier Oneen, werden zes Grijnen Saffraan en een half once Kaneelwater en Oranjefijroop gevoegd. —Het gebruik was driemalen daags een Poeder met een Lepel van het Drankje. De Klieren van den Hals werden gedekt met eene dunne Kwikzalf, de overige Knobbels en Diktens met Kalkwater, het geen dikwijls ververscht werd. — Op de verzweering van de Hand werd een Wiekje met aqua Phagad: gelegd; de Buik van tijd tot tijd zachtkens gewreeven, en eiken avond een Klijsteer van Water en Hoonig ingefpoten. Het Voedzel beftond uit zachte, met een ftipt verbod van Dierlijke, Spijzen. Na dat wij, op deze wijs, tien dagen aangehouden hadden, befloten wij, uit vreeze voor Kwijling, twee dagen te verpoozen, en dagelijksch een Once Manna te geven. \ Het  22a Van di Gemezing Het Kinrl weigerde h?t Afkookt, des het zelve voor één Dragma dunne Extract van Kina en één Once Kaneelwaters verwisfeld werd. — Hier van werd, elke twee uren, een Eijerlepel mer een lepel zoete Wei gegeven. Na verloop van twee maanden, nam alles eene gunftige keer, zoo dat de verbeterde vochtgelteldheid en Teekenen ons deeden befluiten, dat de kwaadaartigheid van de Venusfmet bedaard was. Dit moedigde ons aan, om een, meer doordringend, Kwikmiddel te beproeven. Ik liet twee Grijnen opgeheven bijtende Kwik met Suiker wrijven, en met zes Oneen Waters vermengen. — Hier van gaf men in den beginne, twee-, naderhand driemalen daags, omtrent één Lepel vol, waarna het Lijdertje telkens eene goede hoeveelheid Water en een weinig Melk dronk. — Om de drie of vier dagen werd één Once gefmolten Manna gegeven. Na verloop van een paar Maanden, gaf het Zweertje op de hand, zuiveren gebonden Etter, zonder Ontlasting van Beenftoffe. — De verfchijnfels, welken het vermoeden van Veneriek fmet verfchaft hadden, verdweenen, waarom de hoeveelheid Kwik bij trappen verminderd werd. —- Het Wondje floot zich met een Lidteeken, het welk onmiddelijk aan het Been vastgeroeid was. — De Ge-  der Èngelfche Ziekte. 223 Genezing van de bijkomende Kwaadfappigheid was binnen zes-en- twinr'g weken, voltooid, waarna ik den Lijder behandelde gelijk zulken, die aan eene onverme ng Je Èngelfche Ziekte kwijnen, en ik flaagde gelukkig. Deze, nu agtienjarige, Jongeling heeft van dit bedenkelijk gebrek niets overbehouden, dan een krom Been, en eene geringe ftijfte'in de regter, heup. De uitflag is zeker niet altijd zoo voordeelig, maar mag ik, zonder vermetelheid, vragen, of men altijd den noodigen aandacht en onderfcheiding in 't werk fteld? Tweede Waarneming. Vijf Kinderen, van dezelfde Ouderen, waren onderhevig aan de Èngelfche Ziekte, gepaard met Verhardingen, Verzweeringen en Winddoorns, op verfchillende plaatzen des Ligchaams. — Onder deze ellende waren drie derzelven bezweken: de twee anderen dragen nog de gevolgen dezer Ziekte. Men had de behandeling toevertrouwd aan iemand, die geene andere verdienften, dan die van bloedverwandfchap, bezat. Het zesde Kinj, bij het welk mijne hulp gezogt werd, was een Zoontje van anderhalf Jaar, het geen  S24 Van de Geneezing geen, behalven de teekenen der Èngelfche Ziekte, in eenen gevorderden (laat, ook in da volgende omftandigheid zich bevond: — Op het Achterhoofd was eene pijnelijke harde dikte, ter grootte van eene duiver. — De Onderkaak was gezwollen; — op de Armen, de Deijen, en aan de linker Knie, op het regter Scheenbeen en de Hand befpeurde men ; ontdoken Zwellingen, van welken fommigen glinsterend rood en zeer gevoelig, met een veêrkragtige doffe gevuld fcheenen. — Op de linkershand waren twee, en op de regter ééne open Verzweering. — Men had die gezwellen, door weekmakende Pappen, op Neefsraad, vermurwd, die, wel tevreden over den uitdag, na de infnijding, de ontlasting van bloedig Water vernam. De kragten waren zeer gering, de Klieren van den Hals, der Oxelen en Liezen vrij hard. De Pis vertoonde een wit, dinkend, etterig Zctfel. — De Oogen waren hoog rood ©ntdooken, de Adem heet, en de Keel raauw. . Wie had hier geen Angel in het Gras vermoed? — De Ouders, uit de heffe de Volks, gaven uiterlijk veel gronds voor mijne gisfing. —• Geen angstvallig onderzoek was noodig, om te ontdekken, dat de Vader Vuil, en de Moeder jaar en dag, Veneriek geweest waren. Het vorige geval (boorde mij, [en den, aldaar naar  ■der- Èngelfche Ziekte, &%S •naar -verdienflen geprezen Handarts, aan, om het welfde fpoor te volgen. Ik gaf dagelijks een Grijn zoete Kwik met Suiker, ia verdeelde giften, waar op telkens veel Water en Melk gedronken werd. De Gezwellen werden met Rafinadeurs Kalkwater gebet, cn de open Zweeren met witten Wijn verbonden; terwijl, eiken avond, een Klijsteer met Honing en Water gezet werd. Op dergelijke wijze gingen wij, een half jaar, voort, toen het Kind, het gedreigde flagtoffer van der Ouderen vuil gedrag, en van de drieste onkunde , vrij was van Venus-erfgoed; naderhand, door eene gepaste behandeling, gezond werd, en zich thans, met ijver, bpvlijtigd in het leggen der gronden, om, binnen kort, zijne geloofs-genooten te leerea en te .ftichten. Derde Wadrneming, ;£en onecht Meisje, van elf Maanden, werd door «ene Minne gezoogd, welke gezond fcheen. De omftandigheden ,van het Kind gaven mij gele^ genheid , om die Minne nabij te onderzoeken. — Ik ontdekte eene kleine, vlakke, .verouderde Verzweering tegen het bovenfte Gehemelte en .eene knaging .san de Lel. Door deze ontdekking en ver»  aa6 Vm de Geneezing dere nafporing, moest ik dat Vrouwsperfoon Veneriek aanmerken. Het Kind had de Èngelfche Ziekte, in eenen gevorderden ftaat, doch met eenige ongewone toevallen. ■— Het Hoofd had de gewone grootte; . Verder had men alles, wat vereischt werd, om van de Ziekte zeker te zijn; doch daar en boven lekte geftadig, uit de Neus, een dun en zeer fcherp vocht. ■—. Op de linker Schouder was een harde, wankleurige Dikte, ook aan de regter Bil, die geheel gezwollen, hard en pijnelijk was. Aldaar ver¬ toonde zich een zachte punt, welke fcheen te zullen doorbreken. — Op de linkervoet was eene kleine Zwelling van gelijken aart. De Zwelling van de Bil had, den volgenden dag door eene kleine opening den weg gebaand voor een dun, fcherp en ftinkend Vocht. — Bij onderzoek bleek, dat aldaar eene groote Holligheid en het Zicbeen, door bederf, aangeftoken was. Men deed eene infpuiting van Kalkwater, terwijl de overige Zwellingen, met dat Water, of, bij verwisfeling, om de ontfteking te ftuiten, met het Eau Veget: Miner: van Goulard bedekt werden. Het inwendige Middel werd zamengefteld uit eene Dragma levende Kwik, met flijm van Arabifche Gom mengbaar gemaakt, waar bij vier Oneen Lindenbloeifem Water en een weinig Suiker gevoegd wer-  der Èngelfche Ziekte. 2 £7 -werden. -— Men gaf viermalen daags twee EijerSepels. Men had zich ook van eene betere Minne voorzien. Het is zonderling, dat de beginfels van Kwijling, v/elke niet bedoeld werd, zich reeds den vijfden dag openbaarden. — Des werd dit Middel drie dagen verwisfeld voor eene Once Manna daags. Ik fchreef daar na eene zachtere bereiding uit den Kwik voor, namelijk de Calomel tot twee, daarna tot drie Grijnen daags, met een weinig Suiker, en om den anderen dag, eene Klijsteer van Kamilbloe^. men met Manna. Na eenige weken fcheidde een fuikje van het Zitbeen. — De toevallen werden geweldig: — Eene gedurige Koorts, verzeld van Stuipen, Pijn, enz. verwekte eene gegronde vrees voor het leven van het Kind. Niet afgefchrikt door deze bedreiging, ging men rustig voort, tevens eene Dragma van het Extract des rooden Koortsbast, met eene Once Kaneelwaters, dagelijks toedienende, terwijl de Verzweering toen, tweemalen daags, met rooden Wijn en Tinctuur van Mijrrhe gezuiverd werd. De Toevallen verminderden; — de Kragten namen toe; — de Verzweering werd zuiver, en kreeg eenen"vlakken grond. —' De Ontftekingen van de, nu meer verzachte, Gezwellen verdweenen. Pa Na  2ö8 Van de Geneezing Na dat deze behandeling vier Maanden geduurd had, was de beterfchap zoo aanmerkelijk, dat ik begreep, het gebruik van den Kwik te moeten matigen. — Dit gefchiedde, en, na nog vijf weken, was het Meisje in dien toeftand, als Kinderen, welken de zuivere Èngelfche Ziekte hebben, waar van zij ook gelukkig gered werd. . Vierde Waarneming, Ik beb twee gevallen van dit foort gezien, waarin de Smet eene rol fpeelde van dien nadruk, dat de Kwik, op de ftraks gezegde manier, niets afdeed, maar alwaar de ganfchelijke verandering en vernieuwing der Vochten met behulp der Kwijling', volftrekt noodzakelijk was. Een dezer Kinderen was het flachtoffer dezer Venerieke Èngelfche Ziekte. Het andere werd gered, met verlies der Neusbeentjes en een klein gedeelte der Verhemeltebeenderen. § CL. ; •Uk deze Waarnemingen trekken wij deze gevolgen: Voor eerst; — Zij bevestigen . ten**overvloede, het geen ik met dezelve bedoelde. , Ten  der Èngelfche Ziekte. aso Ten tweeden; — Zijtoonen, dat, hoe gewigtig en gevaarlijk de Toevallen van de Venusfmet, bij de Èngelfche Ziekte, zijn mogen, deze Smet echter niet, als de Naaste Oorzaak dier Ziekte, kan worden aangemerkt. — De Kwik is onbeftand ter Gene- zinge van de zuivere Èngelfche Ziekte. De Venerieke natuur der Vochten, kun zonder Kwik,' niet genezen worden. Ten derden; — De afzonderlijke behandeling van die Smetftoffe heeft mij altijd beter voldaan, dan derzelver vermenging met de Middelen tegen de Èngelfche Ziekte. Ten vierden; —- Schoon ik, ten gemakke van onkundigen, de gevallen Hechts duidelijk gefchetst heb, vertrouw ik echter, den meer kundigen met dezelven geenen ondienst te hebben gedaan. Ten vijfden; — Mislukte proeven heb ik verzwegen. — Men leert al doende, en dan verzwijgt men liefst zijne voormalige onkunde. Ten zesden; —— Mag ik, andermaal, uit de Waarnemingen, eenen algemeenen regel ontkenen? .—- Het Mes, en bijtende Middelen, zijn altijd fchadelijk bij de Gezwellen, zoo wel van de zuivere als vermengde Èngelfche Ziekte. De opening te doen is geen kunst, maar dezelve te fluiten, ongemeen moeijelijk. P 3 $ CU,  23ö § C L I. Het vierde en laatfre onderwerp van dit Hoofdftuk en van deze Verhandeling moet de leste Geneeswijs van de Gevolgen der Èngelfche Ziekte bevatten. (XCVII. n. 4.) Velen der Gevolgen, welken in het zesde Hoofdfluk befchreven zijn, behooren nu niet verhandelt te worden. —— De Geneeswijfe 1 van fommigen is bevat onder die der Toevallen, zoo dat, wanneer die Toevallen overblijven, als dan hunne Geneeswijs bekend zij. De natuur der zaak vereischt ook, dat ik van geene andere gevolgen fpreeke, dan van zulken, welke de eigenlijke overblijfzels zijn van eene" onvermengde Èngelfche Ziekte. — Onder deze behoort eene algemeene zwakheid des Ligchaams, als mede eene bijzondere zwakheid van de Ingewanden des Hoofds, der Borst, en van den Buik; ——- Doch ook hier van is reeds genoeg gezegd. Indien ik mij niet bedrieg, geloof ik, thans alleen het oog te moeten flaan op de aanwijzing der Ge* nezinge van de 'Misvorming'' der Beenderen en zoodanige Gevolgen, welken daar uit ontftaan. ïn zoo verre wij thans daar over handelen moeten, Wdkn deze vier onderfcheidingen noodzakelijk zijn. - . Voor Van de Geneezmg  der Èngelfche Ziekte. 231 Voor eerst: — Wij zullen den aandacht bepalen op de zijdelingfche en voor-of achterwaardfche fcheefte van de Borst. Ten tweeden: — Op de afwijking der Lendenwervelen buiten de natuurlijke richting. Ten derden: — Op de ziekelijken ftaat van de Geleding der Knie. Ten vierden: — Op den fchuinfehen groei van de Dije- Scheen- Kuit- en andere Beenderen, als een gevolg van gebrek eener behoorlijke voeding'. Ik zwijg, met opzet, van niets beduidende Beenachtige Uitwasfchen; als ook van onherftelbare onvoltooijingen van fommige Beenderen, die men zich moet getroosten, tot de Natuur haar werk verbeterJ. Begrip echter niet, dat ik de mogelijkheid, om de Gevolgen, waar van ik fpfeken zal, altijd te genezen, beweeren wil. De dagelijkfche ervaring leert het tegendeel, gelijk aanftonds blijken zal. § C L I I. Betreffende de Uitzetting van de Borst. — Welke richting het Borstbeen, de Ribbej?!* en Wervelen na de Èngelfche Ziekte behouden hebben, zal 'er zelden iets aan te doen zijn. De meest- geroemde Werktuigen Helden ons te leur. Is evenwel het Lijdertje zeer jong, maar zwak, ■ P 4 CI1  en de Uitzetting- der Wervelen, of Schouderbladden , niet al te fterk, dan zullen de Kina en Staal-middelen nuttig kunnen zijn, terwijl behoorlijk zaamgeftelde Werktuigen, den verderen misgroei zullen ftuiten, en den reeds aanwezigen herftellen. Ik zal dit bevestigen: —- Een Meisje van vijf jaren, had, na de Èngelfche Ziekte, eene geringe Uitzetting der twee bovenfte Wervelen en van eenige der Rugwervelen overgehouden. — Men had met veel kosten, verfcheiden Werktuigen, van allerwegen aangebragt, nutteloos bevonden. Een kundig Mechanist vervaardigde, volgens mijn voorfchrift, met noodige verandering, het werktuig van den Heer Vacher (Mem. de VAcadem. de Chirurgie Tom IV. tegen over bladzijde 605O Wij hadden veel moeite, om ons oogmerk te bereiken, doch de uitflag beloonde dezelve, doordien de gedreigde wanftalte volkomen belet werd, en deze jonge fchoonheid regt van geftalte en wel gedaan is. Ik heb even dit Werktuig, géfchikt naar de omflandigheden, in verfcheiden gevallen van dezen aart, heilzaam bevonden. Het zal meest aankomen op de handigheid en het beleid Van den Maker. — Een gewoon Werkman bedroefde ons vaak,, door eeuwige mislukkingen. — Van de Geneezing  ie? Èngelfche Zieke. 233 gefi. — Men vervoegde zich daarom bij eenen bedreven Kunstenaar. — Maar kan dit de gemeene Manbekostigen? — Dergelijke Kunstenaars zijn duur. -= Ik herirmer mij thans, met eene genoeglijke aandoening, de liefdadigheid eener brave, welke, ten nutte vart een behoeftig Kind, zich, op- het eerfte aanzoek, gereed toonde, om dit Werktuig, voor eigen rekening, te doen vervaardigen. — De goede uitflag beloonde die liefde. Men moet vooral zorgen, dat het Ligchaam zelfs nergens ten fteunpunt ftrekke , maar dat het Werktuig de drukking over al in zich zei ven hebbc, of de hinder zal voor het Kind onverdraaglijk zijn. § C L I I I. De Afwijking en Zamengroeijng ier Lendenwervelen , welken fomtijds op de Èngelfche Ziekte volgen, zijn doorgaans ongeneeslijk. — Ik heb onlangs een ellendig Kind gezien, het welk, door eene binnenwaardfche Uitzetting van drie dezer Wervelen, lendenlam werd, en, in weerwil van alle poging , aan de gevolgen van een geprangd Ruggenmerg fiierf. Men moet derhal ven, om nuttig te zijn, zich fpoedig van goeden raad bedienen. — Zoo dra de eerfte beginfels van dergelijke Afwijkingen belpeurd P 5 wor-  334 Van de Geneezing worden, wanneer het Kind meestal zwak is, heeft men van de Kina, het Staal en de koude Baden iets goeds te wagten, terwijl alle bewegingen, als tillen, trekken, fchudden, waar door het gebrek zou verergeren, vermijd worden. Verfterkende Wrijvingen kunnen al mede nuttig zijn. Onder dergelijke voorzorgen, zou een wel ingericht Keurslijf de verdere misvorming kunnen -beletten. -— Ik zou, had ik geen reden, om mij te verbergen, eenen Man kunnen aanprijzen, die, fchoon hij weinig gezocht wordt, onder dit zoort van Kunstwerkers den eerften rang verdient. — Ik zie dagelijks twee jonge Juffrouwen tierig groeijen, en hoe langer hoe gewisfer, van dit foort van gebrek ontheft worden, hoewel het zelve vrij zichtbaar was. ■— Dit zijn zij beiden aan den zoo even bedoelden Man verpligt. — Hij zorgt altijd, dat de fteunpunten van het Werktuig eene zoodanige tegenrtandige drukking maken, dat hec ligchaam, ten allen tijde, eene onbelemmerde beweging kan doen, als mede, dat het Werktuig, zonder kosten van belang, in eene gelijke reden met den groei, kan worden verruimd en verlengd. § CLIV.  der Èngelfche Ziekte. $ C L I V. Het derde, waar voor men te zorgen heeft, is de geleding der Knie. . De gedachten-, hier omtrent, verfchillen vrij fterk. — Dees kiesr te wachten, wat de Natuur zal verrichten; >— die neemt Wrijvingen en Windfels te baat; — een ander brengt die deelen, op de eene of andere wijze, in bedwang. Eene algemeene regel kan hier ook niet gelden. — De bijzondere omftandigheden moeten de keus bepalen. Is de Èngelfche Ziekte herfteld, de Afwijking vari weinig belang, en het> Kind niet zwaar of wild, dan zullen koude Baden en verwarmende en verfterkende Wrijvingen nuttig zijn. — Is integendeel de Afwijking zoo aanmerkelijk, dat de Kniefchijven, gelijk veeltijds gebeurt, dreigen uit hunne plaats te wijken , dan moet de Natuur geholpen worden. — Dit gefchiedt best door behulp van wel toegerichte Laarsjes, die door middel van een Keurslijf, het ganfche ligchaam onderfteunen, en, zonder de Knieën te drukken, de verdere Afwijking voorkomen. Deze toeftel is te moeijelijk tot de juiste volkomenheid te brengen, om den Maker zijne mislukkingen kwalijl; te duiden. — Men verbetere zoo lang, tot men Haagt. — Ik zag de noodzakelijkheid *S5  236 Van de Geneezing deid van dit geduld nog zeer onlangs, bij een Dochtertje in een voornaam huis; doch wij bereikten eindelijk zoo gelukkig ons oogmerk, dat het Kind nu onbelemmerd gaat, doet wat het wil, van maand tot maand verbeterd, en volkomen herftellen zal. Soortgelijke gevallen zijn al te bekend, om dezelven te vermenigvuldigen. Ook zijn de ver- fcheidcnheden te meenigvuldig, om over dezelven uittewijdcn. — Alies onderfleld oordeel en handigheid aan de zijde des Kunstenaars, en geduld aan den kant van den Lijder. § C L V. Ten vierden: — De langzame en ongeregelde Groei, of bijblijvende Weeke ftaat van fommige Beenderen, welke zich dikwijls, na de Èngelfche Ziekte vertoont, moet vooral onzen aandacht niet ontglippen. Welke de wezenlijke oorzaak van dit gebrek zij, is in de Hoofdftukken der Oorzaken exi Toevallen aangewezen. De Middelen en Geneeswijze, welken dit treurig gevolg kunnen herftellen, moeten het vermogen bezitten, om het gemis, of de ongenoegzaamheid van de Aardachtige, of Tartarifche deelen des Bloeds, welken der beenftoffe (tevigheidj en wasdom geven, ■> te  der Èngelfche Ziekte. 237 te herftellen of te vermeerderen: — Ook moeten zij medewerken, om deze voedingftorTe naar de Zieke deelen te bepalen. Ten aanzien der wijze van gebruik, verdeelen wij deze Middelen, in Inwendige en Uitwendige. $ CLVL 1 De Inwendige zijn de Koortsbast of Kina, het Staal en de Meekrap. Van de twee eerfte is genoeg gezegd, zoo dat wij, nopens dezelven, alleen herinneren, dat de gift, naar mate des ouderdoms en de meerdere ligchaamsbeweging, moet vergroot worden. De Meekrap behoort eigenlijk en voornamelijk hier ter plaatfe nader aangeprezen te worden. Door verfcheiden Waarnemingen gefterkt, meen ik in ftaat en bevoegd te zijn, om te kunnen en te mogen verzekeren, dat het Afkookfel en het Poeder van dezen Wortel een eigenaartig vermogen bezit, om tot in de Zelfltandigheid van het Gebeente te dringen, en deszelfs Vezelen te verlterken. De meergemelde Oetinger heeft deze eigenfchap getracht te verklaren, doch, naar mijn inzien, is die Man guller met zijne onderltellingen, dan bondig in zijne bewijsgronden geweest. — Doch, waartoe dienen redenkundigeverklaringen, wanneer de  238 de ondervinding ipreekt? — Indien wij verzekerd zijn, dat wij, door den Kwik, eene Kwijling, en daar door de Genezing van de Venusfmet zullen te weeg brengen, dan zal het onderzoek, hoe dit gefchiedt, weinig voordeel doen. . Eene kleine gefchiedkundige uitwijding over den Meekrap , in dit geval houde men mij ten goede. De kundige Levret viel, op eene zonderlinge wijze, in het denkbeeld, om de Èngelfche Ziekte, door den Meekrap volkomen te genezen, ten minden dit te beproeven. — De beroemde Bohmer had op het voetfpoor van anderen, in den jare 1751, proefondervindelijk bewezen, dat de kleur van het Afkookfel dezes Wortels dringt tot in de zelf Handigheid der Beenderen van zulke Dieren, wien het zelve gegeven was: een gevoelen, het welk Hij, het volgende jaar, met nadruk tegen Du Hamel ftaande hield. — Dit verwekte een verfchil tusfchen de Heeren Fougerous, den Baron von Haller, en Bordenave, het welk den tweeftrijd van Bohmer en Du Hamel meer lichts bijzette en nader bepaalde, gelijk uit de Memoir. de UAcademie Roij. des Sciences van 1760 overvloedig blijkt. Hier van namen fommigen de gelegenheid, om eene nieuwe verklaring van de wijze der Beenwording te ontleenen, het geen klaar te vinden is in de Van de Geneezïng  der Èngelfche Ziekte. 239 de ftrijdverhandelingen van Rudiger, in 1750, en van Bossier, in 1755, beiden te Leipzich verdedigd. 1 Dit gaf aanleiding om den Meekrap, naauwkeuriger dan ooit, te befchrijven. — Wij houden echter de teekening en verklaring van den Heer Scfleffer voor de beste. ■— Zie zijne Erleichterte Krauterwisfenfchaft, te Regensburg in 1759, gedrukt. De proeven van Levret en van den toenmaligen Amfterdamfchen Geneesheer Schlosser werden (immers volgens mijne aanteekeningen) hier te lande, door J. E. Rosner, in zijne Inwijdingrede de Latte enz. , in het jaar 1756, te Leijden allereerst met bondige Praktikale bewijzen bekragtigd. De Heer L. J. B. Cosnier, gaf, daar na, te Parijs, in 1758, eene Redenvoering in het licht, opzettelijk dienende ter bevestiging yan het nut des Meekraps in de Èngelfche Ziekte, welker Naaste Oorzaak hij aan eene Zuure fcherpte toefchrijft. — Rosen, Steinmeijer, en meenigvuldige anderen na Hem, bedienden zich van de Franfche p-ocfnemingen, om het nut dezes Wortels, in dit geval , te verheffen. Men verfchilt echrer tot nog toe (gelijk ik reeds gezegd heb) over de innerlijke beftanddcelen van den Meekrap, door welken zij de vermurwde Beenderen  24.0 Vm de Geneezing deren verhard. — Sommigen zochten dezelven irt eai fijn Zuur van eenen bijzonderen aart, en fchre- ven daar aan de roodheid der Beenderen toe. Anderen, gelijk Oetinger in zijn gefchrift te Tubingen, den 22 December 1769 verdedigd, fchreven dit toe aan het Phlogiston. — Wij, voor ons, verwerpen alle gisfingen in de beoeffening der Geneeskundige Praktijk; — echter meenen wij, best te kunnen verdedigen, dat de Meekrap de weeke Beenderen, door den Aard- ofWijnfteenachtige ftoffe verhardt, — Wat hier van zij, aan de zekerheid der zaake is geen twijfel, want, uit verfcheiden Proefnemingen , heeft menbefloten, dat niet alleen de beginnende, maar zelfs verre gevorderde Weekheid van het Gebeente, door de Èngelfche Ziekte nagelaten, door den Meekrap is gefruit en herfteld. Men vergenoege zich met deze Aanmerkingen, 1. De Meekrap komt, in deze Ziekte, alleen te pas, wanneer men verneemt, dat het Gebeente, na de Èngelfche Ziekte, de behoorlijke vastheid niet verkrijgt. — Zoo lang de Zuure kwaadfappigheid beftond, zag ik van dit Middel geen voordeel, ten zij het- zelve met anderen, welken op zich zelr ven genoegzaam waren, vereenigd werd. 2. Men moet met dit Middel lang aanhouden, ea Haagt men niet fpoedig genoeg, niet wanhoopen, — Big  der Èngelfche Ziekte. Bij eenigen heeft men vele maanden noodig, tot het geen bij anderen, in weinige weken, verricht werd. 3. De beste wijze van toebereiding is het Afkookfel van eene Once Meekrapwortel op twaalf Oneen Waters, zoo dat agt Oneen overblijven. — Dit volftaat voor twee dagen bij een Lijdertje van drie of vier jaren. Veeltijds verveelt het gebruik van het zelfde Middel door den tijd. — Men verwisfele dan dit voor eene halve Dragma of twee Scrupels van het Poeder, het welk dagelijksch, in kleine giften, toegedient wordt. 4. Zachtkens Zamentrekkende bijvoegfels fchijnen het Beenverfterkende vermogen des Meekraps te vermeerderen. — Hunne hoeveelheid moet echter» uit vreeze van eene hinderlijke hardlijvigheid te zullen veroorzaken, niet te groot zijn: Eene Dragma Cort, Tamarisci, met den Wortel gekookt, of eene Dragma Conferf van roode Roozen, of drie Dragmen Syrup. Myrtinus bij het doorzijgfel, zijn voldoende. Een Grijn Poeder van Cachou bij elke gift des Meekraps-poeders, of vier Grijnen Aluin daags, fchikken best. 5. Indien de Stoelgang traag wordt, bedient men zich van eene Klijsteer, uit gefmolten Manna met een weinig Zout. Q *>. 541  242 Van de Geneezing 6. Wanneer uit de vermeerderde ftevigheid van het Gebeente blijkt, dat het Middel aan het oogmerk voldoet, dan gaat men op dezelfde wijze, eenige weken voort, waar na men, bij langzame treden, de hoeveelheid van deszelfs giften vermindert, tot de volkomen Genezing. § C L V I I. De Uitwendige Middelen, welken de herftelJing verhaasten, zijn: 1. Koude Baden, — Ten minnen tweemalen daags moet de Lijder tot den hals toe, in een Kuip ïnct Koud Water gedompeld, en terftond weder uitgehaald worden. 2. Telkens, na dat dit (h- *•) gefchied is, moeten de Rug, de Armen en Dijen, als mede de Buik met doordringende Geesten, Specerijachtige , Oliën of Balfems (waar toe echter de Kamfer en Kamferbrandewijn niet behooren) gewreeven worden. 3. De Windels, Harnasfen of andere Werktuigen van dien aart, zijn fomtijds onontbeerlijk; — doch, om dat zij niet meer kwaads dan goeds zouden doen, moet men vooral zorgen, dat eene kundige en bedreven hand in de zamenfielling en toediening derzelven, gebezigd worde. i Het  der Èngelfche Ziekte. Het geene verder te doen is, zij aan het vermogen der Natuur verbleven. $ C L V I I I. De uitvoerigheid van dit Antwoord zal verfchoning bij zulke Lezers vinden, welke niet kunnen ontkennen , dat het Voorftel uit veele gewichtige Vragen beftaat, en dat het werk eigenlijk dienen moest tot onderrichting van menfchen, die in de Geneeskunde onbedreeven zijn. Heb ik hierin het doel getroffen, dan zal het denkbeeld van mijnen plicht naar vermogen te hebben betragt, de begeerde bezolding van mijnen arbeid zijn. Want Ware Roem is roem lij God , Maar niet lij Menfchen Kinderen. G E L L E R T. E I N D E. 243