Tf UTRECHT bvB.VUD. f HARDERVYKJijXtas iïasteex,.   DÉN WEL EDELEN ZEER GELEERDEN HEER miJn waarden en hoogceachten boai M. j. de M A N* MED. DOCT. ARCHIATER DES QUARTIERS VAN, EN ORDINARIS GENEESHEER DER STAD NIJMEGEN. LID VAN DE HOLL. MAATSCHAPPIJE DER WEETENSCHAPPENi HET PROVINCIAAL UTRECHTSCH GENOOTSCHAP. DE KEIZERLIJKE ACADEMIE DER NATUURONDERZOEKEREN. EN DE NATUUR EN GENEESKUNDIGE NEDERLANDSCHÉ CORRESPONDENTIE IN S'HAGE. ENZ, ENZ.  en den WEL EDELEN GESTRENGEN HEER J. H. van LEENHOF de LESPIERRE ORDINARIS GEDEPUTEERDE TER VERGADERING VAN H. HOOG-MOGENDE, EN BURGERMEESTER DER STAD DOESBORG. ENZ. ENZ. ENZ. zij dit werkje met needrigen eerbied opgedraagen door HUN WEL ED. ZEERGELEERD, en GEST. GEHOORZAAMEN DIENAAR. CORN. RUDOLPH. THEOD. KRAIJENHOFFj C. J. ZOON. A. l. m. en philos. doct.  «— m w i§ — iSchoondit hoekje van den abt JAC011E T,in deze onze wijsgeerige eeuw, geene voorreede, ter aanprijzing , behoeve, en ik, om mijne geringe bijvoegzels, te huijverig ben iemand der lezer en een luttel tijds onnut te doenfpillen ; kan ik er egter niet van tmfchen, vooraf den leezer van dit ver duit schte werkje eenig bericht mede te deelen. Ik heb dit boekje, in 't Fransch befchreeven, door den hooggeleerden heer NIEUHOFF, mijnen zeer geachten lêermeester , voor eenige jaaren leeren kennen,''t welkmij, wegens deszelfs klaarheid en uitgezogte gemaklijke proefneemingen, tot wier herhaaling flegts een geringe toejiel vereischt wordt, loven alle anderen behaagde. Reeds had ik tot mijn gebruik \r een groot gedeelte van vertaald, wanneer ik, op aanraaden van lieden des kundig, en wel bezonder van mijnen reeds genoemden hooggeachten leermeester, aangemaand wierdt, om 't overige mede te vertaaien en uit te geeven, waar ik mij dan ook toe bepaalde. Ontvangt dus geachte Nederlanders, en gij vooral, welken '£ natuurkundig onderzoek ter harten , gaat, dit Fransch fiukfe van den Weener abt in een meer of min vaderlandsch gewaat. Meer of min zeg ik. —> Ik ben niet zoo zeer verwaand , dat ik mij zou verzekeren kunnen, dit ne- derduitfche kleed, naar den kiefchen fmaak wiztr * a  — i iv & — letterkunde , naauwkeurigst getooijd te hebben. Ik yle mij veel liever , o»z 1W2 menigvuldige misjlagen uwe gunjlige verfchooning te verzoeken.— Deze vraag ik 'voor mijne taal en fchrijfwijze, en vooral voor 't geen ik bij 't werkje van dezen heef gevoegd heb. ' T is een ieder overbekend , dat dit elektrisch natuuronderzoek thands het gelief koozd voorwerp is van verre de meesten, en grootfte natuurkundigen, zoo wel in, als buiten 't geletterd Europa: dat daarin , dagelijksch nieuwe ontdekkingen gedaan worden , of ten minften, het reeds ontdekte op nieuw gepolijst, uitgebreid en ter verklaaring der natuurlijke verfchijnzelen langs hoe meer, met 't beste gevolg aangewend wordt. In 't een en 't ander opzicht is men zints 'i jaar 1775, waar in dit boekje gedrukt werdt, merklijk gevorderd. Ik heb H van mijn plicht geacht, aangemoedigd door mijne vriendelijke begunftigers, mar mijn vermogen, op de meest voeglijke plaatzen in dit boek, van deze laatere ontdekkingen of verbeteringen eenig gewag te maaken. Ten dien einde heb ik 't werkje van den heer JACQUET met eenige aanmerkingen enbyvoegzels vermeerderd, waarvan men''t gebrekkige niet den heer JACQUET, maar mijne, fchoon zwakke, egter fiere poogingen, edelmoedig, gelieve ten goede te houden.  ■ il v [$ Deze aanmerkingen heb ik, daar mij dezelven noodig fcheenen, onder den text van mijn auteur geplaatst, en overal de meest beroemde, zoo wel vroegere , als laatere elektrizeerderen aangehaald, ten einde iemand , begeerig zijnde, zich in dezen tak der natuurkunde grondiger te oeffenen, de bronnen dezer wetenfchap zeiven mogt kunnen opfpooren. Dan , daar ik begreep, dat mijne aanmerkingen, te verre zouden uitkopen, of 't verband en orde van mijnen fchrijver nadeelig zijn, heb ik liever van de laatere ontdekkingen in dit zoo gewichtig onderwerp , in bijlaagen, op de meest voeglijke plaatzen , willen verflag doen. Drie van deze bijlaagen heb ik gevoegd agter het hoofdftuk, waarin de heer JACQUET van den blixem handelt. De eerste vervat in zich eem verzameling van onderfcheidene proefneemingen , door mij geduurende den tijd van ruim één jaar met den elektrifchen vlieger genomen, en ecnige daaruit afgeleide wetten, die de natuurlijke elektriciteit des dampkrings onzer aarde Jlandvastig fchijnt te volgen. In de tweede bijlaag , heb ik getracht aan te toonen, dat het noorderlicht, de waterhoos, dwarlwind enmisfehien meer andere luchtverhevelingen, allen tot de elektrifche natuurkunde behooren, en, ingevolge dezelve , waarfchijnlijk moeten verklaard worden. *3  «l VI I» — Ook heb ik niet kunnen afzijn, daar ter plaatsde fchrandere voor onder ft elling van den vernuften DLIVER aangaande de oorzaak der ftaartenvan de ftaartftarren op te geeven. Mijne derde bijlaag is eene korte beredeneerde verhandeling over de wijze , om onze gebouwen en fcheepen door middel van metaalen afleider en, tegen den aanval van den verwoestenden blixem te beveiligen, waarbij ik,ten voorbeelde, gevoegd heb de befchrijving des afleiders aan den toren van de groote Martini kerk derftad Doesburg, die onder mijn opzicht, geplaatst, en op den 24 December des voorigen jaars reeds geheel voltooijd is. Agter het hoofdftuk, waarin de heer JACQUET de eigenfchappen der Leidfche fles opgeeft, en ontvouwt , heb ik insgelijks twee bijlaagen gevoegd, en in de eerste de zonderlinge verfchijnzelen van den eleklrophore , beneffends derzelver verklaaring 9 naar de leerftelling van dengrooten FRANKLIN, opgcgeeven. In de tweede bijlaag heb ik de natuur en eigenfchappen van den wederkeerenden fchok verhandeld, of liever overgenomen uit de principes d'eleótricité van mijlord MAHON, en daarna op de natuurlijke elektriciteit toegepast. Aan dit allernuttigst en prijzenswaardigst werk van den Heer MAHON kreeg ik te laat kennis, en heb dus geen gewag kunnen maaken van zijne Jtel-  — i vu p — ling door proeven geftaafd en wiskundig beweezen, dat de aantrekkende kragt van de elektriciteit afneemt in de vierkante reeden der afftanden, zijnde reeds het hoofdftuk van deze elektrifche natuurkunde, hier toe betreklijk afgedrukt, wanneer mij hetzelve doordenberoemden hoogleeraar J. T. ROSSTN wierdt aangepreezen. Op het einde van dit werkje geeft de heer JACQUE Tde befchrijving van twee elektrometeren op, die ondertusfchen aan merklijkegebreeken onderhevig, en juist daarom van geen ftandvastig en algemeen gebruik zijn. — Ik heb getracht in de zaamenftelling van een nieuw e.'ektrometer, waarvan ik het eerste denkbeeld aan den hooggeleerden heer NIE IJHO FF fchuldig ben, eenigermaate deze gebreken te verbeteren. In hoe verre ik hier in geflaagd heb, laat ik meer geoefende beoordeelen. Nog heb ik hier bij gevoegd de befchrijving van meer dergelijke werktuigen , door anderen uitgedagt, en die mij voorkwamen van eenig nuttig gebruik te kunnen zijn, zoo wel om de kragt der natuurlijke , als door kunst bewerking opgewekte elektriciteit te onderzoeken, en meer of min te bepaalen. In het laatfte hoofdftuk maakt mijn fchrijver gewag van eene vooronderftelling, volgends welke de heer SIMMER oordeelde, dat alle elektrifche verfchijnzelen konden en behoorden verklaard te worden. — Dit gaf mij aanleiding om ook de vooronder* 4  Uil vin B {tellingen en gis fingen van andere beroemde natuur* Qndeïzoekeren , kortelijk voor te draagen, en daarna, elk afzónderlijk onpartijdig te beoordeelen. Hier in heb ik de orde der tijden gevolgd, waarop deze gisfingen geboorcn wierden, en juist om deze reede de leerfielling van den heer SIMMER, als zijnde de laatfte in rang, agter alle de anderen moeten plaatzen. Men verwondere zich niet, dat ik den CLXVII §. van mijnen fchrijver, handelende over de uitwerkzelen der elektriciteit op den omloop des bloeds, en de dierlijke uitwaasfeming , heb weg gelaaten.. Ik oordeelde denzelven eensdeels niet genoeg volledig , en andersdeels niet op de regte plaats gefield te zijn: dan ik heb getragt, dit gebrek te vergoeden in mijne laatfte bijlaag, waarin ik de uitwerkze* len der elektricke vlociftof op planten en dieren naauwkeuriger en uitvoeriger meen opgefpoord, en eindelijk daar uit afgeleid te hebben , in welke onderfcheidene gevallen of ziekten men de elektriciteit als een heilzaam geneezmiddel bezigen mag. Dit alles gevoegd bij de verhandeling van den heer JACQUET maakt dan H werkje uit, dat ik heiopfchrlft van PROEF EENER ELEKTRISCHE NA TUURKUNDE heb doen draa-. gen, en aan U, geachte Nederlanders', met den diepften eerbied voordraag. Ik kan niet ontveinzen, 't geen welligt, 't zij  — m ix i» — tegen 't werk van mijn auteur, 't zy tegen mijne bijvoegzels, kundigeren zullen opmerken, dat 'er veelal de natuurlijke orde ontbreeke. ' T is zo. Dan men gelieve 't onderwerp zelve hier bij in aanmerking te neemen. De natuur laat ons, gelijk in veele andere dingen , zoo ook hier, Jlegts nitwerkzels en verfchijnzels zien, wier beginzelen oorzaak dieper fchuilt, dan ons oog en zin reikt. Onze kunde van de ftoflijke dingen , de beweegkragten der natuur, en de wijze van derzelver werking in het voordbrengen van haare talrijke verfchijnzels , is tot dus verre fchier geheel (een klein deel miffchien uitgenomen') hiftorisch , beftaande in een reeks van ontdekkingen der natuurlijke verfchijnzels, welken de natuur 't oog, als van zelve, aanbiedt, of waar toe de kunst en 't werktuig de natuur .als H ware, noopt, prikkelt, dringt. De heedendaagfche wijsgeeren, door den grooten BACO beter onderrecht, flaan thands een geheel anderen weg in, om agter de geheimen der natuur te komen, dan de ouden. Oudtijds bouwde elk wijsgeer zijn zaamenfiel, waar uit de natuurlijke dingen werden verklaard; laat mij liever zeggen: zij drongen de natuur in een zeker zaamenftel, 't welk zij op een beginzel, door hun fijn vernuft Jnee dig uitgedagt, vefiigden, en meenden dus alle de natuurlijke verfchijnzels te,  — UI x B — moeten uitleggen, en daar uit af leiden. Hoe veele,onderfcheidene natuurplzels daardoor wierden gebooren, en, hoe zeer de meesten daar door van het regtefpoor af dwaalden,tuigt de wi]Sgeerige gefchichte van de oudfte tijden, tot op de voorigeeeuw, en die, welke wij bekeven, toe. De groote BACO leeraarde den wijsgeer, dat hij de orde der ouden geheel moest omkeeren. Dezen raad volgden ras alle groote natuurkundigen, en de gezegende uitflag is niemand onbewust. Op ondervindingen en proeven werdt degeheele natuurkunde gebouwd, om dus de natuur, niet uit aangenomen ftdzels, maar uit zien zeiven te verflaag De heedendaagfche wijsgeer denkt nog om geen natuurkundig zaamenflel: om dit groote vraagftuk der natuur op te loffen, ontbreeken nog veel te veel data, om met den wiskunstenaar te fpreeken. De natuurkundige brengt alleen zijne opmerhn gen en proeven omtrent de voor dhr engzels der natuur in de gefchikfie orde. — Zijnwiskundig vernuft waagt 't, door zorgvuldige vergelijkingen, uit dezelven eenige wetten, fiandvafte regels, door de natuur Jieeds in achtgenomen , af te leiden, en op u jpom Zijn wijsgeerig verftand,aan dien leiddraad 'van verfchijnzelen en proeven gehegt, klimt wel eens langs denzelven tot de oorzaak dezer verfchijnzelen op, en gluurt agter't gordijn,waar  — f I xi B — de natuur haare beginzels verbergt. -— Doch hot /chroomachtig dezelve hieromtrent verkeere, blijkt uit de fchriften van BACO, GALILEUS en NEWTON af , tot 's GRAVESANDE, MUSSENBROEK en nog lanteren toe. Dusdaanigis de leere der geheele natuurkunde, en vooral die der elektrifche. —. Om hier van een volledig zaamenflel te geeven, is onze doorzicht nog op verre na niet toereikende. Ik geloof de waarheid niet te kort te doen , zoo ik liever zeg, dat wij nog Jlegts begonnen hebben , de uitwerkzels van deze aller uitgeflrekfte dryfveer der natuur te ontdekken. Dit kan mij genoeg wettigen, dat in zulk een onderzoek de net ft e orde niet fteeds in acht genomen worde. Ik heb daarom ook in 'H beloop van dit werkje niets bijkans veranderd, en mijne bijlaagen daar, waar mijn abt mij best gelegenheid gaf, ter neerseftelt. Intusfchen houde ik mij ook verzekerd, dat men den opbouw, der elektrifche natuurkunde grootlijks zou ( bevoorderen , wanneer iemand de 80 jaarige ontdekkingen allen in eene min of meer fystematifche orde voorftelde of boekte , en uit dezelven de eigenfchappen , hoedaanigheden en wetten der elektrieke vloeiftof, tot dus verre bekend, duidelijk opmaakte. Zulk een zaamenflel, het welk den geheelen te-  — m xii i» — • gemvoordigen flaat onzer kimde bevatte, zou mijns dunkeas, naar de gefchikfte en leerzaamfte orde, dusdanig moeten afloopen; dat men, na een kort verhaal der elektriciteit, bij de ouden vermeld,den gelukkigeren en fpoedigeren voordgang van dit fluit Uj de nieuwer■cn,van,t begin dezer eeuw tot den huldigen dag zoo befchreef, dat de wijsgerige leezer geleid wierde naar de opvolging der gemaakte ontdekkingen en in dezelven den gang en ontwikkeling der denkbeelden en gedagten dier natuurkundigen duidelijk kon naarfpooren. — Zulk een gefchiedhmdig verhaal bedoelt iets meer, dan een bloot register der gebeurtenis/en., en wordt te regt van groote vernuften ais een leerzaamst en vermaaklykst voerbereidzel of handleiding tot beter begrip eener wéétenfehap aanbevoolen. •—• Op dusdanige wijze moet men dan den leerling of leezer ongemerkt kennis doen krygen en verjlag geeven van de elektrifche werktuigen, hoe dezelven bij toeval, of uit voorgaande denkbeelden zyn voordgekomen,nieuwe verfchynzels hebben voordgebragt, den natuuronderzoeker gelegenheid gegeevendeze ftoffe naauwkeuriger te befchouwen, en hoe dezelven daar door van tijd tot tijd zijn verbeterd. Insgelyks, welke lenaamingen en kunstwoorden dus zyn ontfprooten en in zwang geraakt. - Door zulk een verhaal kan iemand zeer gefchikt voorbereid worden tot het beoeffenen dezer natuurkunde, en zal zich wel wil-  — m mi |$ —, ten verzekerd houden, dat 'er eene elektrieke fioffe moet zyn, wier algemeene en bijzondere aandoeningen men dan in de tweede plaats door middel dier werktuigen en daar door aangeftelde proeven moest opfpooren. 't Welk de zekerfie weg fchijnt om van dat geen, 't welk 't zinlyk oog ontwykt, door 't reedeneerend verjland iets te bepaalen. Dan om in deze bepaaling zich niet té overijlen;, is 't raadzaam, de ftandvaste wetten en regels, waar van de natuur in de elektrifche verfchynzels nooit fchijnt af te wijken op te geeven, en tot het kleinst mooglyk getal te brengen. Dit hoe moeilijk fluk is egter zeer gewichtig.— Te regt merkt een zeer kundig en beroemt wiskunftenaar en wijsgeer onzer eeuw aan, dat naar maate het getal der wetten en beginzels verminderd wordt, de weetenfchap zich uitbreidt. Men kan alsdan den flap waagen, om de hoofdverfchynzels dezer elektrieke flof, welken men te regt tot een drietal kan brengen, op 't overeenkomftigst der natuur te ontvouwen, en uit dit eenige gezichtspunt de voomaamfte gevoelens der natuurgeleerde beoouleelen. En dan cindelyk ter verdere toepasfing dezer leering overgaan, en daar uit de bezondere verfchijnzelen, zo in kunst, als vooral natuur, in derzelver dampkring, onze aarde, en alle derzelver ryken op dezelve, in 't water, fteenen, planten.  — m xiv i» — dieren,' vooral den mensch, 't zy in Jïaat van gezondheid, 't zy in ftaat van ziekte, afleiden en verklaaren : waarbij fteeds in aanmerking kan gehouden worden het voordeel of nadeel dezer ver* fchijnzels, en hoe daaromtrent te handelen. Het is mij, — thands vooral —, ondoenlijk, hoe zeer ik anders wenschte, mij tot dezen arbeid te mogen begeeven, zulks te onderneemen. — Dan yeelligt zal ik my hier toe in het vervolg bepaalen, wanneer de vereisfchte ruimte van tyd en andere tmftandigheden my meer , dan tegenwoordig, be gunfiigen. CORN. RUDOLPH. THEOD. KRAIJENHOFF, C. J ZOON. A. L. M. & PHILOS. DOCT. Hardcrwyck den i. Mey 1783.  INHOUD. Inleiding Bladz. I. Voorafgaande bepaalingen. . . . XII. Elektrieke afstooting en aantrekking. XLI. Over het vermogen der punten. . LXXVIII. Over de elektrieke* vonk en waaijer of pluim. cil. Over den blixem en eenige andere luchtverhe velingen. , CXVIIÏ. Eerste bijlaag over den elektrischen vlieger en eenige daarmede genomen Proeve cxcvnr. Tweede bijlaag over het noorderlicht , de waterhoos, dwarlwind en staart. starren CCXIV. Derde bijlaag over de wijze om onze gebouwen en schepen door middel van afleideren tegen de schadelijke uitwerkzelen van den blixem te beveiligen. . CCLVI. Beschrijving van den afleider aan den klokken - toren van de groote martini kerk te doesborg aan den ijssel. . CCXCVII Van de leijdsche of versterkingsfles. . CCCX, De beide oppervlakten der versterkincs  inhoud» of leijdscme fles met elkanderen vergeleken. » . . ccclxl Eerste bijlaag over den elektro- fiiore. .... ccccxv. Tweede bijlaag over den wederkeerenden schok. . . . ccccxliv. Over de elektriciteit van den tourmalijnsteen. . . . cccclix. Van de magneetische elektriciteit. cccclxvh. Over den elektrometer. . . cccclxxv1il. Beschrijving van een nieuw elektrometer cccclxxxiii. Bijlaag, bevattende de voornaamste Vooronderstellingen , volgends welken de natuurkundigen de ejLEKTRIEKE verschijnzelen getragt hebben te verklaaren. . . ccccxciv. Over de Uitwerkzelen van de elektriciteit OP PLANTEN EN DIEREN. dxv.  KORTE PROEF DER ELEKTRISCHE NATUURKUND E. INLEIDING. D e elektriciteit is heedendaags, zekerlijk, een van de gewichtigfte onderwerpen der proefondervindelijke natuurkunde: nogthans befchouwt het gemeen dezelve, totnogtoe, niet anders, dan als een voorwerp van enkele nieuwsgierigheid; voor hec overige van weinig nut, en zo vol verborgenheid, dat men gelooft, als ware het zelve voor'tmenfche- lijk verftand ondoorgrondelijk. . ■ Deszelfs dwaaling hier omtrent is waarlijk weinig te tellen: dan het geen meest te bejammeren valt, is, dat fommige , welken verre boven het gemeen gefield zijn, voor hetgrootfte gedeelte, uitgezonderd eenige weinigen, die van de natuurkunde hun werk gemaakt hebben, nog even eens, als liet eenvouwig gemeen, aangaande het onderwerp vari de elektriciteit denken. • Het leezen van dit kleine werkje, bij aldien zij zulks waardig oordeelen, zal A  «I 2 flfr ■ hen misfchien van deze dwaaling kunnen overtuigen: het is dan fei hunnen voordeel, dat ik mij verpligt bevond het zelve te laaten drukken. Misfchien zal het invloed genoeg hebben om vooroordeelen weg te neemen, en een ieder mensch, voor reeden vatbaar, teovertuigen, dat de elektriciteit , in de daad, al zo gewichtig is voor het algemeen welzijn, als bewonderenswaardig door alle haare verfchijnzelen, welken zij, zonder ophouden, aan ons gezicht vertoont. Ik begeer in dezen geenzins voor Au&eur door te gaan, vermits ik niets gedaan heb, dan in een geregelder en beknopter orde te verzaamelen, het geen ik, in veele andere werken, verfpreid gevonden heb. Ik heb aan dit werkje geen verder deel, dan de keus der elektrieke proeven , benevens de orde , aaneenfchakeling, en het verband, welke ik oordeelde, te moeten in acht neemen in de gevolgen, die zich overeenkomftig der befchouwing opdoen, en welken mij het allergefchikfte voorkwamen om een net, naauwkeurig, en volledig denkbeeld van de grondregelen der elektriciteit te gceven. Het is uit de werken van den Heer franklin zelve, dat ik voornamelijk deze korte Schets heb uitgetrokken, welke ik in het licht geef. Ook heb ik mijne toevlucht genomen tot andere uitmuntende werken, inzonderheid, totdat van den Heer Abt hfrbert , Hoogleeraar in de Natuurkunde te Wesnen, in het jaar 1772. in het Latijn uitgegce-  — f I 3 0» — ven, Insgelijks-, heb ik mijn gebruik gemaakt van verfcheiden nieuwe gewichtige proeven en aan^ merkingen, welke de geleerde Geneesheer d. ingenhousz, de goedheid gehad heeft mij mede te deelen. De Ouden kenden reeds deaantrekkingskragt van den Barnfteen , welken zij elektron noemden , en vanwaar het woord elektriciteit (brandfteenkragt,) zijnen oorfprong heeft (V); maar zij gingcu niet verder ; en geduurende den tijd van veele eeuwen maakte men niet de minste vorderingen in dit gedeelte der Natuurkunde: Eerstop het einde der voorige eeuw begon men dezelve zorgvuldiger optefpooren en te beoeffenen. — Men ontdekte toen, dat de Barnfteen niet het éénige elektrieke lichaam was, dat is te zeggen, het welk begaaft was, met het vermogen om ligte lichaamen aan te trekken (/>). Men bedagt, in plaats van ftukken Amber, welken men in de hand hieldt, zwavelbollen te dóen draaijen, en men bevondt ook, dat een lichaam, eens door een elektriek lichaam aangetrokken Zijnde, daarna wederom wierdt afgeftooten (). De natuurkundigen van Europa, verlicht en opgewekt door de fchoone ontdekkingen in America gedaan, bevonden zich als toen aangemoedigd, -om (o) priestl. !. c. 2. D. 9. Tijdp. i Afdeel bl. 5. O) priestl. /. ci 2. D. 9. Tijpp. 2. Afdeel, bl. 35.  € ii ie» —- met een nieuwen ijver de beoeffening der elektriciteit weder op te vatten. Hunne ontdekkingen waren zeer gelukkig en ftrekten allen tot luister van den Heer franklin : dewijl alle proef-ondervindingen, welken zij uitvonden, altijd overeenkomftig deszelfs grondbeginzelen bevonden wierden. Onder het getal van die geenen, welken uitmunteden in deze wijduitgeftrekte loopbaan moet men vooral ftellen den vader eeccaria, de Heeren can- ton, wilson, wilke, la val , saussure , JEPl- Nus, priestley &c. Maar aan het hoofd van alle deze uitmuntende natuurkundigen moet men den Heer Abt nollet plaatfen, welk tot aan zijn dood toe het gevoelen van den Heer franklin bevrijdende, insgelijks niet weinig toegebragt heeft ter vermeerdering der elektrieke kundigheden (#). Eindelijk heeft de Heer franklin zelve ons daarna nog een groot aantal fchoone proef-ondervindrngen gegeeven, met bijvoeging van zulke zonncklaare aanmerkingen, dat men de elektriciteit heedendaags kan befchouwen als een van de uitftckendfle enallergewichtigfte deelen derproef-ondervindelijke natuurkunde. . (?) PRIESTL. /. c. 2. D. bl. 5.  4S1 12 B VOORAFGAANDE BEPAALINGEN. i. Het woord elektriciteit betekent in 't algemeen de uitwerkzelen.van eene zeer fijne en vloeibaare ftof, in eigenfchappen onderfcheiden van alle andere, bij ons bekende, vloeiftoffen. De natuurkundigen hebben dezelve den naam gegeven van elektrieke vloeijlof of elektriek vuur, en komen allen hier in over een, dat ieder lichaam de nette hoeveelheid dezer vloeiftoffe , welke het zelve in zijn natuurlijken Haat toekomt, in zichbevat; dan deze hoeveelheid van vloeiftof is niet altoos evenredig met den klomp of uitgebreidheid der lichaamen; fommigen bezitten hier dikwijls meer van dan anderen, alleenlijk uit oorzaake van derzelver onderfcheiden aart of natuur. Zo lang de natuurlijke hoeveelheid van dit vuur in de lichaamen onveranderlijk blijft, dat is te zeggen, niet vermeerdert of afneemt, openbaart zich deszelfs elektriek vuur in geeoerleie wijze, of valt niet onder onze zintuigen: maar'er zijn omftandigheden ,bij welke de lichaamen, een veel grooter gedeelte van dit elektriek vuur verzamelen, als dezelve van natuure eigen is; en wederom zijn 'er andere toevallighe-  — m 13 b — den, bij welken zij een gedeelte van de natuurlijks hoeveelheid deezer vloeiftof verliezen: en in deze twee gevallen is het, dat de lichaamen de zonderlingfte verfchijnzelen aan ons gezicht voordoen (r). Wanneer een lichaam eene over-hoeveelheid van elektriek vuur in zich bevat, zegt men, het zelve in meerderheid ofJlellig geëlektrizeerd te zijn; dan wanneer het zich van een zeker doel dezer vloeiftof, welke aan het zelve eigen is,beroofd vindt, noemt men het in dit geval in minderheid of ontkennend geëlektrizeerd te zijn (s)i Men onderkent een geëlektrizeerd lichaam 1. aan (r) TlBERius cavallo, volledige verhandeling over de elektriciteit in de Theorie en de Praktijk. 2. Deel. i. Hoofdft. bladz. 88. (V) Men kan de ftellige en ontkennende elektriciteit gevoeglijk onderfcheiden in eene rolfirekt Heilige en ontkennende, en in eene betrekljk ftellige en ontkennende elektriciteit. Als wanneer een lichaam voljlrekt ftellig of ontkennend kan gezegd worden geëlektrizeerd te zijn , zo he; zelve in de daad meer of minder elektriek vuur bezit, als het in den natuurlijken ftaat eigen is. . De betrekkelijk ftellige-en ontkennende elektriciteit is, wanneer een lichaam met betrekking tot een ander meer of minder elektriciteit bezit, en kan in volgende gevallen plaats hebben. 1.) Laaten A en B twee lichaamen zijn, waar van het eene A meer elektriciteit heeft, als het zelve van natuur eigen is, en het ander B zijne natuurlijke hoeveelheid van elektriciteit behoudt. Zo zal A flellig geëlektrizeerd zijn, en wel volftrekt, vermits het meer dan zijne natuurlijke hoe-  «31 i4 !i — de aantrekking en terugftöoting, welke het zelve op andere lichaamen oeffent. i. Aan de vonken, welke 'er met vergezellig van gekraak uitfchieten, 3. aan een klein geblaas, 't welk men gewaar wordt, wanneer men met de hand of het aangezicht eenig punt of hoek van het geëlektrizeerde lichaam nadert. 4. Aan den zwavelagtigen of phofphorifchen veelheid van elektriciteit bezit. Terwijl 13 zijne natuurlijke hoeveelheid behouden hebbende, eigenlijk nog ftellig nog ontkennend kan gezegt worden geëlektrizeerd te zijn. Evenwel is men gewoon in het vergelijken van deze twee lichaamen het lichaam B ontkennend te noemen, om dat het minder elektriciteit bevat dan A.' Waar uit blijkt, dat B alleenlijk eene betrekkelijk ontkennende elektriciteit bezit en geen volftrekt, door dien het als dan minder moest hebben als in den natuurlijken ftaat, waar in het vooronderiteld wordt gebleeven te zijn. 2.) Laaten A en B beiden volftrekt ftellig geëlektrizeerd zijn, dat is, laaten zij meer, dan hunne natuurlijke hoeveelheid van elektriciteit bezitten, zo evenwel, dat aan A meer elektriciteit mede gedeeld worde, dan aan B, zo zal in dit geval B ten opzichten van A ontkennend zijn, offchooii het in de daad meer dan natuurlijk geëlektrizeerd is, en even als het lighaam A eene volftrekt ftcllige elektriciteit bekomen heeft. Waar uit dan blykt, dat een lichaam te gelijker tijd volftrekt ftellig, en betrekkelijk ontkennend kan geëlektrizeerd zijn, zo als hier het lichaam B , als mede , dat een lichaam gelijktijdig de volftrekt cn betrekkelijk ftellige elektriciteit bezitten kan, even gelijk hier, in het lichaam A vooronderfteld wordt plaats te hebben.  — ■ ** i —- reuk , welke men geduurtnde het elektrizeeren waarneemt. AHe lichaamen worden geenzins op dezelfde wijze geëlektrizeerd , fommige verkrijgen dit vermogen door wrijving; andere alleenlijk door aanraaking of digte aannadering van geëlektrizeerde lichaamen. 3.) Lasten de lichaamen A en B. beiden volftrekt ont.kennend geëlektrizeerd zijn , zo nogthans, dat aan A meer elektriciteit benomen zij , dan aan B. Zo zal in dit geval het lichaam B ten opzichten van A, ftellig geëlektrizeerd zijn , offchoon zij beiden de volftrekt ontkennende elektriciteit bekomen hebben , waar uit wederom vol.>;t, dat een lichaam te gelijker tijd volftrekt ontkennend en betrekkelijk ftellig kan geëlektrizeerd zijn : zo als bij voorbeeld het lichaam B, als mede, dat een lichaam op denzelveh tijd de volftrekt en betrekkelijk ontkennende elektriciteit kan bekomen , even als hier ter plaatfe het lichaam A. Deze onderfcheiding in eene volftrekt en betrekkelijk ftellige en ontkennende elektriciteit (waar toe mij de hooggeleerde heer van Musschenbroek in zijn introduftio ad Phllofopkiam noturalem.% 888. en euler de Zoon in het XXIV. Deel, du Nouvellifte Oecon. & Litter de TA. 1758. bladz. 24; aanleiding gegeeven hebben) komt mij voor in het naauwkeurig opfpooren der elektrieke verfchijnzelen van eenig gewicht te zijn; ook ziet men dezelve in verfcheiden proefneemingen door den Heer trankun en onzen Aucteur waargenomen , gelijk ik in het vervolg wel eens gelegenheid zal hebben, om dit te doen opmerken.  m ie & Men geeft aaü zelfftandigheden, weike men niet dan door wrijving elektrizeeren kan, den naam van elektrieke lichaamen, diergelijke zijn het glas, porcelein, harst, zwavel, zijde, enz. en men noemt elektrieke of geleidende lichaamen zodanige zelfftandigheden, welken door het enkelvouwig aanraaken van reeds geëlektrizeeide lichaamen gelektrizeerd worden: men kan hen ook den naam van doorlaaiende lichaamen geeven ; zijnde de zodanige alle metaalen, het water, levende lichaamen, enz. (t) II. Om een zo genaamd elektriek lichaam , als het glas, te elektrizeren: heeft men niets anders noodig, dan een glafe buis of voetglas met eene droo- ge- (7) Deze gewichtige ontdekking aangaande de mededecling der elektriciteit gefchiedde in de maand Februsrij 1729. door den Heer stephen grey , gepenfioneerde in the Charterhoufe, welke na fommige vruchtelooze poogingen aangewend te hebben om de metaalen te elektrizeeren' door heetmaaking , wrijving , en fmeeden , eindelijk op een vermoeden kwam, het geen hij eenige jaaren reeds gevoedhadt, dat,dewijl een buis zijn licht mededeelde aan verfcheide lichaamen, als zij in het donker gewrceven wierdt, het ter zeiver tijd mooglijk kon zijn , dat zij ook aan dezelve haare elektriciteit mededeelden. Ten dien einden deedt hy verfcheide proefncemingen, welken hem niet alleen geleidden tot het ontdekken van het onder- fcbcid,  — m 17 ir —- ge hand , ftuk leer , of laken te wrijven : door deeze wrijving verfchaft men aan de oppervlakte van [het gewreeven glas eene meerdere hoeveelheid van elektriek vuur , als hec zeive voor de wrijving bezat. Door deze werking van wrijven is het dan, dat het elektriek vuur van de wrijvende hand niet alleen is opgewekt, maar, daar en boven, aangetrokken en verzameld op de oppervlakte van het gewreeven glas (v); waar uit voordvloeït, fcheid, dat er is tusfehen elektrieke en niet elektrieke of geleidende lichaamen; maar zelfs van de wijze om de lichaamen, welke men door mededeeling elektrizeeren wil, behoorlijk af te zonderen. Zie j. priestl. /. c. 3. Tijdp. bl. 57. en volgende. Bij den reeds aangehaalden tib. cavallo bladz. 12. 13 en 14. vindt men eene lijst van elektrieke, zo wel, als niet elektrieke of geleidende zelfllandigheden , welken men door verdere proefneemingen, fehier tot in het oneindige zou kunnen uitbreiden. (V) De Heer franklin hadt, zo wel als Dr. watson , ontdekt, dat de elektrieke flof niet gebooren, maar verzameld wierdt door wrijving, uit de nabij gelegene niet elektrieke , of geleidende lichaamen. Zulks werdt ontdekt door waar te neemen, dat het voor een mensch onmooglijk was zich zeiven te elektrizeeren t fchoon hij zich al op glas, of eenige andere elektrieke zelfltandigheid, wel hadt afgezonderd, dewijl de buis hem geen meerder elektriciteit mededeelen kon, dan zij van hem in de daad van opwekking verkreegen had. ■ Ook befpeurde de Heer franklin, dat,zo twee lieden afgezonderd Honden, waar van één de buis wreef, en de ander vonken daar uit trok, zij beiden b  •— m is m — dat deze oppervlakte als dan ftellig geëlektrizeerd is (*). zich vertoonden geëlektrizeerd te zijn; dat, zo zij malkander na deze bewerking aanraakten, een zwaarder vonk tusfchen hen beiden waargenoomen wierdt, dan wanneer eenig ander perfoon een van beiden aanraakte, en dat deze vonk de elektriciteit van beiden wegnam, franklin , Expericnees & obfervations ftir ï'éleSlricité, faites a Philadelphie en Amerique, & communiquées dans plufienrs lettres a m. p. collinson , de la focieté Royale de Londre. Seconde edition. Tom. 3. Lett. 7. pag. 6. Het is dan zeker, en kan door veele proefneemingen beweezen worden, dat door wrijving de elektriciteit niet gebooren maar alleen opgewekt en verzameld wordt op de oppervlakte van een elektriek lichaam: dan, door welke werktuiglijke kragt zulks gefchiedt, is, tot nog toe, niet bekend. — De beroemde vader beccaria is van oordeel, dat de vatbaarheid van een elektriek lichaam door wrijven vergroot-wordt, dat is, dat de wrijving dat gedeelte van een lichaam, 't welk werklijk gewreeven wordt, bekwaam maakt om eene grootere hoeveelheid van elektrieke ftof te bevatten: dan dit gefield zijnde, blijft echter noch de vraag: hoe komt het glas of eenig ander elektriek lichaam zijne vatbaarheid voor eene meerdere hoeveelheid van elektrieke ftof door wrijving te vergrooten ? gelijk te regt voorgefteld wordt ra eene aantekening op de volledige verhandeling over de elektriciteit van tib. cavallo , 2. Deel bladz. 89 en 90. (*) Men heeft opgemerkt, dat, wanneer menjèene glazen buis elektrizeert, de elektriciteit zich uitbreidt en allengskeus voordplant over de geheele oppervlakte van het glas, offchoonmen niet dan maar één eenig gedeelte gewreeven heeft:  — 481 19 |R — III. De niet elektrieke of geleidende lichaamen, als ,bij voorbeeld, de metaalen, worden op eene geheel andere wijze gelektrizeerd; hier toe worde alleenlijk vereischt, dat zij een of ander lichaam aanraaken, het welk reeds geëlektrizeerd is. Wanneer men dan eene glazen buis geëlektrizeerd heeft, en dezelve aan een geleidend lichaam houdt, zo zal deze elektrieke buis aan het zelve de elektriciteit mededeelenj, vermids zij het zelve van de overhoeveelheid van haar elektrifche ftoffe zal deelgenoot maaken; en hier door zal zich het geleidend lichaam ftellig geëlektrizeerd bevinden, mids, dat het geen gemeenfehap hebbe met eene groote menigte andere lichaamen, want in dit geval zoude het geleidend lichaam, door het aanraaken van de buis geëlektrizeerd, aan die andere lichaamen doch deze voordplanting gefchiedt zeer traag en langzaam. Daar en boven dient men aan te merken, dat de elektriciteit , door zich aldus over de geheele oppervlakte van het glas te vêrfpreiden, alfchoon men maar een gedeelte daar van gewreeven heeft, afneemt in evenredigheid van deszelfs verwijdering van de plaats, alwaar het glas gewreeven is. — Deze aanmerking is men den Heer wilcke verfchuldigd. Het geen ik zo aanftonds zeide ter betrekking van bet glas, moet zich uitftrekken ten opzichte van alle elektrieke lichaamen; ais, bij voorbeeld, zwavel,harst, zegellak, zijde &c. het zij, dat men dezelve ftellig, het zij, ontkennend elektrizeert. B 2  — i 10 m — het elektriek vuur mededeelen, welke het van de glazen buis ontvangen hadt. Waar uit volgt, dat een geleidend lichaam, gelijk demetaalftof, de verkreegene elektriciteit op het zelfde oogenblik doorlaat, en mededeelt aan andere geleidende lichaamen, met welke het eenige, 't zij, middelijke, 't zij, onmiddelijke gemeenfchap heeft. En hier om is het, dat niet elektrieke lichaamen , ook geleidende of doorlaatende lichaamen genoemd worden. — Derhalven is een geleidend lichaam dat geene, het welk door enkel aanraaken de elektriciteit verkreegen hebbende van een geëlektrizeerd lichaam, dezelve insgelijks door een enkel aanraaken aan alle andere geleidende lichaamen mededeelt. Men moet daarenboven aanmerken, dat de elektriciteit, aldus overgaande tot alle geleidende lichaamen, welke onderling gemeenfchap hebben, zich in dezelven verfpreidt, en verdeelt, ten naasten bij, in evenredigheid van derzelver betrekkelijke oppervlakten; want dit brengt de aart der elektrieke vloeiftof mede, dat zij zich altijd zoekt in evenwicht te ftellen op de oppervlakten der lichaamen, over welken zij zich verfpreidt («)• Maar hier mede is het niet even eens gelegen, wanneer een geleidend lichaam, bij voorbeeld, een fr.uk metaal geëlektrizeerd zijnde, geen andere gemeenfchap heeft, dan met elektrieke lichaamen, als glas, zijde, harst, en meer anderen; want als (») tib. cavallo 2. D. 4. Hoofd, bladz. 105.  — fi 21 - n» — dan voert het geëlektrizeerd geleidend lichaam zijne elektriciteit over, noch tot het glas,noch tot de zijde,noch tot eenig ander elektriek lichaam. De reede hier van is, om dat de elektrieke lichaamen niet, dan door wrijven kunnen geëlektrizeerd worden en geenszins door mededeeling: hier uit volgt, dat een geleidend lichaam, zo als het metaal, wanneer het door een elektriek lichaam, hij voorbeeld, glas, of zijde onderfteund, of opgehouden wordt, zich, met betrekking tot zijne elektriciteit, als geïfoleerd of afgezonderd bevindt: en hier van daan komt het, dat de elektrieke lichaamen ook (ifolerendt) of afzonderende lichaamen 'genoemd worden. —- Om dan een geleidend lichaam geëlektrizeerd te hebben , en in (laat te ftellen, hier van kenmerken te geeven, is het volftrekt noodzaa!lijk, dat hetzelve door een elektriek lichaam, het welk altoos eene afzonderende zelfftandigheid is, onderfteund of opgehouden worde. i IV. Men heeft zeer gefchikte elektrizeer-werktuigen uitgevonden, doormiddel van welken men elektrieke en niet elektrieke of geleidende lichaamen elektrizeeren kan: deze zoorten van werktuigen komen in 't algemeen hier op [uit, om een glazen ofporceleinen bol tusfchen twee punten vastte houden, en om zijn fpil in diervoegen te doen draaien, dat de hand, -of een leder kusfen, bij aanhoudenheid B 3  — ii 22 rat —- tegen den evenaar van den bol gewreeven wordt. In plaats van een glazen of porceleinen bol, kan men zich ook bedienen van een bol van zwavel, zegellak, harst, of andere daartoe gefchikte elektrieke zelfftandigheid. De Heer d'ingenhoüsz heeft een ander zoortvan elektrizeer-werktuig uitgevonden, en ons geleerd, dat men in plaats vaneen bol, eenfpiegelglas-fchijf gebruiken konde, welke men regtftandig tusichen vier Iedere kusfens draaien doet, en naderhand heeft men bevonden dat deeze glasfchijven boven de glazen of porceleinen bollen ver te verkiezen waren. Men kan zich ook bedienen van een zoort van trom van zijde fluweel,of eenige andere zijde ftoffe, welke om een fpil draait. Eindelijk gebruikt men ook met een goeden uitflag een fchijf van droog en wel vernist carton, of bordpapier, die regtftandig draait tusfchen vier kusfens van haazen vel; welke twee laatft e uitvindingen men insgelijks aan den Heer d'ingenhoosz verfchuldigd is. Ik heb bij hem een elektrizeer-werktuig gezien , gewapend met een fchijf van carton j waar van de werking verwonderlijk fterk was. De fchijf, van vier voeten middellijns zijnde, gaf vonken van zich, die de lengte van een voet hadden. — Het gebrek waaraaneendiergelijkelektrizeer-werktuig onderworpen is, beftaat hier in, dat het carton, van tijd tot tijd, de vogtigheid der lucht inzuigt, ongemerkt de eigenfchap van een elektriek  — «Hl 23 w lichaam verliest, en bij gevolg van geen het min- ite gebruik wordt. De houten bollen of fchijf yen, in den oven fterk gedroogd, en vervolgens in olie gekookt, zijn mede van goede werking: dochr van geen beftendigheid, als door den tijd bedervende, om dat zij insgelijks de vogtigheid, welke in de lucht zweeft, na zich trekken. Om een elektrizeer-werktuig volledig te maaken , moet men hetzelve van eengeleider voorzien. — flierdoor verftaat men een groote ijzere ftaf of roede, wel glad en rond gemaakt, hebbende ontrent een duim dikte op twee of drie voeten lengte: in plaats van eene ijzere roede, kan men zich ook bedienen van een blikken of geel koperen buis, of, zo men wil, van een vergulden of met bladtin overdekte carton buis. Men geeft aan zulk zoort van buizen zodanige dikte en lengte als men gefchikt oordeelt. ■ ■ Om een diergelijke buis of geleider aan het elektrizeer werktuig te voegen, hangt men dezelve in diervoege horizontaal aan twee zijden koorden op, zo dat zij zich boven den glazen bol bevinden; en maakt aan deze buis een klein kwastje van metaaldraaden vast, wiens uiteinde den evenaar van den glazen bol'aanraakt: in plaats van diergelijk kwaste kan men ook gebruik maaken van een koperen ;etting, waar van de twee einden ook op den gla:en bol moeten rusten. Voor het overige dient nen bijzonder op te letten, dat de geleider voluaakt afgezonderd zij, dat is te zeggen, dat dezelv geen gemeenfchap hebbe met eenig ander geleiB 4  — m 24 m — dend lichaam: zonder welke voorzorg men dezelve niet zoude kunnen elektrizeeren: om welkereede men dan de gelei der aan zijden koorden ophangt. Zo dezelve niet meer dan een of twee voeten lengte had, zoude men die in plaats van aan zijdekoorden op te hangen, kunnen doen rusten op een afzonderend lichaam (w). Wanneer het elektrizeer-werktuig van een fpiegelglas-fchijf gemaakt is, dan moet de geleider een halfronde gedaante hebben, deszelfs uiteindens ge. wapend zijn met twee of drie zeer fcherpe punten > en de geleider in dier voegen geplaatst worden, dat de punten zich op een of twee linien in afftand bevinden van de oppervlakte der glazen fchijf. Wanneer alles op zulk eene wijze gefchikt is, en men den glazen bol doet ronddraaijen, vergadert zich het elektriek vuur, in het wrijvend lichaam opgewekt , op de oppervlakte van dezen bol, welke de elektriciteit aanftonds tot den geleider overvoert , die hier door in meerderheid of ftellig geëlektrizeerd wordt, dewijl hij zich als dan met een veel grootere hoeveelheid van elektriek vuur bekaden vindt, als hem in zijn natuurlijken ftaat eigen is. Zeer dikwils gebeurt het, dat zich geduurende het elektrizeeren van zulken geleider, een zwavel reuk welke, het zij uit den bol, het zij uit het wrij vend lichaam uitwaazemt, aan alle de geenen doe (w) JALLABER'T experiences fur T èleftricité avec quelqus eonjeclures fur la caufe de fes efeis. Chap. 5. § 106. IO,  lil 25 HSf gewaar worden, die in de nabijheid van het elektrizeer-werktuig zijn. Dit verfchijnzel heeft altijd plaats, wanneer het werktuig met alle voorzorg toegefteld, en het weêr voor het elektrizeeren gunstig is. —Men dient aan te merken, dat, wanneer degeleider eenigegemeenfchap met de vloer heeft,al ware het maar door een allerdunft metaaldraadje, de glazen bol aan dezelve insgelijks zijn elektriek vuur zoude mededeelen: dan dit vuur zoude zich in den geleider niet ophouden, doordien het zelve op ftaande voet in de vloer en alle andere, met dezelve gemeenfchap hebbende, geleidende lichaamen zoude overgaan (x). V. De metaalen hebben den eersten rang onder de geleidende lichaamen: dat is te zeggen, dat de metaalen onder alle bekende lichaamen, die geenen zijn, welken het vaardigfte door mededeeling geëlektrizeerd worden, en vervolgends, het gemakkelijkfte, de elektrieke vloeiftof tot andere geleidende lichaamen overbrengen. Na de metaalen, is men in het algemeen van gevoelen, dat het water en andere vloei- (V) Men kan de elektrizeer-werktuigen beneffens derzelver toeftel vollediger befcbreeven vinden bij joiin cuthbertson , algemeene tigenjchappen van de elektriciteit: onderrechting van de werktuigen en het 'neemen van proeven. B 5  m 26 m —. baare zelfftandigheden de beste geleidende lichaamen zijn. , In de derde plaats fielt men bijna alle leevende dierlijke deelen: eindelijk moet men tot het getal der geleidende lichaamen ook die geenen brengen, welken op de eene of andere wijze aan de natuur van metaal of water deel hebben, door de metaal deeltjes of vogtigheid, welke die lichaamen in zich bevatten. Maar men dient in aanmerking te neemen, dat deze lichaamen betere of flegtere geleiders zijn, naar maate zij meer of minder vogtigheid of metaaldeeltjes bezitten (;y). Hier uit volgt, dat 'er tusfchen het metaal en het water eene wezenlijke overeenkomst fchijnt te zijn, welke men te vooren niet kende: dewijl, wanneer men een geleidend lichaam van alle vogtigheid of metaalftof berooft, het zelve ophoudt een geleider te zijn, en tot den rang van elektrieke lichaamen overgaat. Laat ons nu zien, welken die zelfflandigheden zijn, die den rang der elektrieke of afzonderende lichaamen bekleeden: want men kan hen zonder onderfcheid een van deze naamen geeven. VI. Over't algemeen zijn alle glas- of harstagtige zelf- (j) Hierom zijn onder de zouten het koper en ijzer vitriool, alsmede die geenen, welken de meeste vogtigheid  — ii 27 m — ftandigheden-elektrieke lichaamen, dat is te zeggen, welken niet dan door wrijven geëlektrizeerd worden. Aldus zijn glas, porcelein, kristal,edele gefteenten, harst, gommen, vernisfen , Spaansch en gemeen zegellak elektrieke lichaamen: bij welken men ook, de zijde, zwavel, wol, hair, veêren, en alle andere volmaakt gedroogde deelen van het dierlijk lichaam tellen moet: zo wel als papier, carton, hout in den oven gedroogd en vervolgends in olie gekookt (z). Deze worden elektrieke lichaamen genoemd, dewijl zij dezelve eigenfehap hebben als de barnfteen, bij de ouden elektron genoemd : want gewreeven zijnde, trekken zij, even gelijk de barnfteen ligte lichaamties, hun voorgehouden, aan. Deze zelve elektrieke lichaamen noemt men ook vrijftcllende of afzonderende lichaamen; dewijl zij, niet dan door wrijven kunnendegeëlektrizeerd worden , de elektriciteit van geëlektrizeerde lichaamen, welken zij onderfteunen, niet aanneemen, en gevolglijk niet verder overbrengen : waar uit volgt, dat een geëlektrizeerde geleider , door een elektriek lichaam onderfteund, niet meer in ftaat is zijne elektriciteit over te brengen , dan wanneer uit de lucht na zich trekken, zeer goede geleidende zelfftandigheden. (s) p. w. a immersin brevis felatio de dettricitate proprid lignorum , waar van men een kort uittrekzel vindca kan agter het tweede deel van den Abt kollet Lettres fur nic&rkiiê,  431 28 P hij in de daad van alle andere lichaamen was afgezonderd (V). VII. Wanneer een elektriek lichaam, als glas, ftellig door wrijven geëlektrizeerd wordt, brengt het de elektrieke vloeiftof over tot het geleidend lichaam, (a) Billijk vraagt men: welk het beginzel is, 't geen de elektrieke lichaamen van de 'niét elektrieke of geleidende ondërïcheidt ', of door welke werktuiging zomtnige zelfstandigheden bekwaam worden om de elektrieke ftof door te laa - ten: terwijl anderen voor haar ondoordringbaar zijn ? Ter beanuwoording dezer vraag heeft men reeds veele vooronderftcllingen voor den dag gebragt, welken ons bellek niet toe laaten, hier te plaatfen ; alleenlijk dunkt mij dat het gedachte van den Meer kuestleï hier niet ontijdig met een woord verdient gemeld te worden,welke,onderzoekende, wat het beginzel is, allen geleideren gemeen, en bevindende, dat het phlqgifton een van hunne beftanddeelen is, geenszins fchroomt, daar uit af te leiden, dat de eigenfehap van tot geleider te dienen volftrekt afhangt van het phlo- gifton. „ Wierdt er, (zegt hij Obferv. on the dijf. „ kinds of air. Vol. IT. Scci. XIV. ) in 't water eenig phlo,, gifion gevonden, ik zoude befloten hebben , dat er in „ de natuur geene geleidende kragt was, dan ingevolge ., van eene vereeniging van dit beginzel met eenige grond„ ftof. -— Metaalen en houtskoolen ftemmen hier mede „ volmaakt overeen. Terwijl zij phlogifton bevatten, „ geleiden zij; van het zelve beroofd, weigeren zij te ge.  m =9» welke het aanraakt , of 't welk men zeer digt bij het zelve houdt: maar men dient aan te merken, dat het den geleider niet dan eene kleine hoeveelheid mededeelt, en niet dan alleen dat gedeelte, 't welk zich op die plaats bevindt daar het glas wordt aangeraakt: en hier van daan komt het, dat men ineens, of van tijd tot tijd, een groot aantal vonken uit een , door wrijven geëlektrizeerde buis, trekken kan, mids dat men dezelve telkens op eene onderfcheide plaats aanraake. Deze aanmerking heeft aanleiding 'gegeeven tot het uitdenken van elektrizeer-werktuigen, in welken de glazen bol, om zijnfpil draaijende,agtereenvoIgende aan den geleider alle punten van zijn omtrek voorhoudt, welke door de wrijving tegen het kusfen geëlektrizeerd zijn. VIII. De ondervinding heeft geleerd, dat 'er verfcheiden zoorten van zelfsftandigheden zijn, waarvan men zich tot wrijvende lichaamen bedienen kan: maar „ leiden." En in eene aanteekening op deze plaats leest men'er bij: „ Naderhand gevonden hebbende, dat eene ,, lange beweeging in het zuiverfte water de lucht bederft, ,, zo dat eene kaars daar in niet wil branden, het welk „ juist het uitwerkzel is van alle phlogiftifche bewerking, ,, zo befluit ik nu, dat de grondregel, hier op gegeven, „ algemeen waar is." — Zie cavallo 2, Deel. 3. Hoofdjl. bl. 103 ,  — i 3° * — wanneer men met een glazen of porceleinen bol ts doen heeft , fchijnen de metaalen de besten te ti'n ; en hier om is het, dat men het wrijvend kusfen gemeenlijk met amalgama of mengfel van krijt, kwikzilver en tin beftrijkt (*). Zommigenwrijven den bol met de hand, en deze is in de daad, wel gedroogd zijnde, eene van de beste wrijvende lichaamen, welken men gebruiken kan; maar deze wijze, als zeer gevaarlijk zijnde, is niet wel aan te raaden: zo de bol, welke men met de hand wrijft, eens gefchonden was, of in de glasblazerijen, niet met alle nodige voorzorg gekoeld,zou men zeer veel gevaar lopen, van denzelven[te zien barsten, en met het grootfte geweld in duizend Hukken fpringen. Men heeft waargenomen, dat de gewreeve zwavel altijd ontkennend is, mids dat zij door geen metaal gewreeven wordt, want in dit laatste geval wordt zij ftellig; — dat hout in den oven gedroogd , en met een ftoffe gewreeven, ontkennend wordt; ■ dat mat glas, gewreven door haazen cf katten vel, altijd ontkennend is. De Heer wixcke , die deze waarneemingen gedaan heeft, merkt daar en-boven nog aan, dat (*) Het amalgama van den Heer higgins , beflaanrie v.it vijf deelen kwikzilver, cn één deel van zink, over het vuur onder elkander vermengd, doet in geringer hoeveelheid het glas nog veel beter werken, om dat he: langer tan de wrijvers blijft kleeven, dan het amalgama van tin.  — 491 3i IS» gepolijst en gewreeven glas zich altijd ftellig elektrizeert, en beweert om deze reede, dat het glas van alle bekende zelfftandigheden de beste is, om de elektrieke vloeiftof na zich te trekken. Ondertusfchen heeft de Heer Abt i-ierbert opgemerkt , dat het gepolijst glas geftadiglijk ontkennend wordt, wanneer men het zelve wrijft met vel van een getijgerde kat, welke onze bond werkers cijperkat noemen. Dezelfde Abt, met veel oplettendheid een groot aantal proeven aangaande de lichaamen , welke men het een tegen het ander wrijven kan, genomen hebbende, heeft ons in zijn werk over de elektriciteit een lijst opgegeven, door middel van welke men, met een opfjag van't oog', zien kan den aart der elektriciteit, welke ieder lichaam, op deze lijst gebragt, verkrijgt, wanneer men het tegen eenig ander lichaam van dezelfde lijst wrijft. Ik zal hier alleen gewagen, van die lichaamen, welken men het gemakkelijkst tegen elkander wrijven kan; de orde, in welke zij geplaatst liaan, is dusdanig, dat ieder lichaam gewreeven door een van de volgenden, altijd ontkennend geëlektrizeerd wordt, en daar tegen eene ftellige elektriciteit bekomt, wanneer men het door een van devoorafgaanden wrijft (b). (b) Een diergelijke en nog vollediger lijst vindt men bij tiu. cavallo i Deel. 3 Hoofdft. bl. 22.  — *3I 32 HSf — 1°. de Metaalen. 20. — Zwavel. 3°. — Colophonium, of witte harst. 40. ZegeUak. • 50. Zijde. 6 0. Wel gedroogd papier. 70. Bereid vel. 8°. Wol. 9°. Beeren, wolven, haazen of katten hair. io°. Glas. ii°. Rots-kriftal en edele gefteenten. 12°. Hair van een getijgerde kat, cijper- kat genoemd. Ten opzichte van het metaal en zwavel , heeft men aan te merken, dat, wanneer zij tegen elkander gewreeven worden, de elektriciteit verfcheiden is, naar maaté zij met meer of minder kragt gewreven worden. Wat de zijde aangaat, de zwarte en die geene, welke met eenemijnftoffe geverwd is, wordt altijd ontkennend geëlektrizeerd, wanneer men ze met ander zoort van kouleuren wrijft. Eindelijk moet men opmerken, dat de elektrieke lichaamen, gewreeven door lichaamen van den zeiven aart,en welken ieder een gelijken graad van warmte hebben, geen het minste teken van elektriciteit vertoonen. Behalven dit heeft de Abt herbert waargenomen , dat men in zulk zoort van proefneemingen altijd agt moet geeven, dat de lichaamen, welken  431 33 I» — men met elkander wrijven wil, een gelijke hoeveelheid van warmte dienen te hebben, zonder welke voorzorg, het dikwijs gebeurt, dat het lichaam, het welk eene Heilige elektriciteit moest verkrijgen, ontkennend geëlektrizeerd wordt. Ook heeft hij opgemerkt, dat bij vermeerdering van de wrijvingskragt het ook dikwils gebeurde, dat het gewreven lichaam , 't welk zo even ftellig geëlektrizeerd was, vervolgends zijne Heilige elektriciteit verloor, naar maaten het warmer wierdt als het wrijvend lichaam, en dat het zelfs van eene ftelli ge tot eene ontkennende elektriciteit overging , terwijl dat het wrijvend lichaam ftellig wierdt in plaats van ontkennend, gelijk het in den beginne van het elektrizeeren was. , Daarenboven zal men nog in het Latijnsch werk, 't welk ons de Heer Abt herbert over de befchouwing der elektriciteit gegeeven heeft, veele andere waarneemingen aangaande het zelfde onderwerp vinden: ten dezen opzigten heeft hij zich breedvoerig uitgelaaten, en dit ftuk met zeer veel nauwkeurigheid behandeld. IX. Te vooren is 'er gemeld,dat,wanneer een elektriek lichaam, als b. v. glas, door wrijven geëlektrizeerd wierdt, en vervolgends door het een of ander geleidend lichaam , b. v. den vinger , wierdt aangeraakt, men als dan heeft opgemerkt, G  —- f 34 ft dat de vinger van hetgewreven'glas niet anders, dan de elektriciteit van dat gedeelte overneemt, 't welk door den vinger wordt aangeraakt, en dat alle de overige deelen der oppervlakte van het gewreven'glas de elektriciteit behouden, welke hen door de wrijving is medegedeeld. Geenszins is het even eens gelegen meteen geleidend lichaam, als bij voorbeeld,een metaalengeleider, aiegeëlektrizeerdisjwant zo ras men dien met den top van den vinger aanraakt, beneemt men hem, zo niet alle, echter het grootfte gedeelte zijner elektriciteit. — Maar indien men, in plaats van den vinger bij den geëlektrizeerden geleider te brengen, bij den zeiven bragteen klein vrijftaand lichaam, 't welk, uit oorzake van zijne oppervlakte, den geleider niet dan eene kleine hoeveelheid van elektriciteit kan beneemen, zal in dit geval de laatfte het grootfte gedeelte van elektriciteit behouden, en, offchoon een weinig minder dan te voren , voordvaaren geëlektrizeerd te zijn. Met een woord, bij aldien de geëlektrizeerde geleider in aanraking is met het een of ander geleidend lichaam, welke het ook zij, herftelt zich alle de elektriciteit, welke hij verkreegen had, terftond in evenwigt, door zich te verdeelen in evenredigheid van de oppervlakte des geleiders, en der oppervlakte dier lichaamen , welken hem middelijk of onmiddelijk aanraken: dus, wanneer de geleider ftellig is geëlektrizeerd, deelt hij dien overvloed van elektriek vuur met die lichaamen , met welken men hem gemeenfchap heeft doen heb-  ' 1 431 35 £ beft; en zo hij ontkennend geëlektrizeerd is, geeven hem de lichaamen, met welken men hem in gemeenfchap gebragt heeft, zo veel van haar natuurlijk elektriek vuur over, als hij, in evenredigheid van zijne oppervlakte, nöodzaaklijk hebben moet, te weeten, eene gelijke hoeveelheid aan dié, welke de lichaamen, die hem aanraaken, overhouden* X. ■ Een lichaam Wordt gezegd in meerderheid bfftetiig geëlektrizeerd te zijn, wanneer men het eene overmaat van elektriek vuur heeft medegedeeld; in dier voege, dat het eene Veel grootere hoeveelheid daar van bézitte, als het in zijn natuurlijken flaat gewoonlijk heeft: maar des niet tegenftaande moet men aanmerken, dat een lichaam , het welk niet meer, dan zijne natuurlijke hoeveelheid van elektriek vuur heeft, ook als ftellig geëlektrizeerd kan gerekend worden met betrekking tot eenig ander lichaam, het welk zich ontkennend geëlektrizeerd bevindt; dat is te zeggen,het geen niet al zijn elektriek vuur bezit, dat het zelve in den natuurlijken ftaat eigen is* Om dezelfde reede, möet een lichaam, hetwelk juist zijne natuurlijke hoeveelheid van elektriek vuur bezit, gehouden worden, als ontkennend geëlektrizeerd te zijn, in betrekking tot een ander lichaam , het welk eene overmaat van natuurlijk C 2  451 36 ft ■ elektriek vuur heeft, dat is te zeggen, het geefi ftellig geëlektrizeerd is. Aldus kan het zelfde lichaam, het welk zich in den natuurlijken ftaat van elektriciteit bevindt,ter zelvertijd gerekend worden als ftellig en ontkennend geëlektrizeerd te zijn: want het is ftellig met betrekking tot die lichaamen , welken eene mindere hoeveelheid van elektriek vuur hebben, dan hen in den natuurlijken ftaat toekomt; en het is ontkennend met betrekking tot die lichaamen, welken eene overmaat van natuurlijk elektriek vuur bezitten(c). XI. Alhoewel 'er verfcheiden zoorten van elektrieke lichaamen zijn, bedient men zich echter gemeenlijk tot de elektrizeer-werktuigen van geene anderen, dan van glas of porcelein, dewijl deze onder alle de elektrieke lichaamen de gefchikfte en gemakkei ijkfte zijn,om ten opzichte van de elektriciteit, proeven te neemen. Intusfchen is het glas ook niet vrij van alle ongemak, zijnde het grootfte, dat het zeer aan de vogtigheid onderworpen is, welke, wanneer zij zich aan het glas hegt, het zelve, wat moeite men (0 Hier ziet men, dat onze aucteur ftilzwrgend onderfcheidt tusfehen de voijlrekl en betreklijk flelüge en ontkennende elektriciteit, waar van wij in de aanteekeningen op den u §• gefprooken hebben.  37 IE* ook met wrijven mag aanwenden , buiten ftaat ftelt , om het elektriek vuur op te wekken, en te verzaamelen : wannéér de vogtigheid zich aan het glas heeft vastgehegt, gaat het eenigzints als over tot den rang der geleidende lichaamen, welken, gelijk reeds gezegt is, zich niet door wrijven laaten elektrizeeren: derhalven wrijft men als dan een glazen bol vrugteloos: het zelfde is ook waar van het porcelein. In deze omftandigheid is het beste middel,het glas langzaam te warmen, om de vogtigheid te verdrijven, en het wel af te veegen met een zuivere en wel gedroogden doek; maar zo de dampkring of de lucht van de kamer vogtig ïslj zal het zelfde ongemak zeer fchielijk weder keercn, XII. Een vogtigglas is even mingefchikt om vooreen afzonderend of vrijftellend lichaam te dienen, als om door wrijven geëlektrizeerd te worden: nogthans bedient men zich zeer dikwerf van glas om geleidende lichaamen af te zonderen; dewijl het eennr'ddelis om,het voor de vogtigheid te befchermen, — Hier toe moet men het glas met een korst van zegellak overdekken; want het fcheelt zeer veel, dat de vogtigheid zich zo gemaklijk niet hegt, en vasthoudt aan het zegellak, dan aan de oppervlakte van het glas. Men maakt 'er insgelijks gebruik van met verftcrkings flesfen, (venforts') gemee;>li k. C 3  421 3» lt ■ Leidfche Jlesfen genoemd, wanneer men die in een gefchikte ftaat houden wil, om alle de elektriciteit, met welke men ze begeert te laaden, te ontvangen en te behouden; met dit behoedmiddel bekleedt men alle de deeien van de verfterkings fles, welken niet bedekt zijn met blad-metaal. De zijden koorden, zonder onderfcheid van welke koleur, en de harst zijn ook zeer gefchikt tot afzondering: hierom is het, dat men de perfoonen, welken men wil afzonderen om te elektrizeeren, op eeuvoe tbank van harst plaatst, en dat mende geleiders gemeenlijk aan zijden koorden ophangt. Het gemeen wasch, zo het niet volkomen zuiver is, is minder gefchikt tot afzondering als de zo even gemelde lichaamen: en daarenboven heeft het nog dit ongemak, dat 'er het ftof zo vastaanhegt, dat men bijna niet in ftaat is hetzelve 'er van af te neemen: en hier van daan komt het, dat het wasch minder dienstig wordt tot een afzonderend of vrijttellend lichaam. XIII, De zuivere lucht is ook een elektriek, of afzon-' derend lichaam , anderzins zoude geen geleidend lichaam, met lucht omgeeven, het zi) ftellig, het zij ontkennend geëlektrizeerd worden: want zo men ondernam het zelve ftellig te elektrizeeren, zoude de lucht aanlionds het elektriek vuur wegneemen,'t welk men aan het geleidend lichaam,  ■ 4S] 39 m mededeelde: en zo men het ontkennend wilde elektrizeeren, zoude men insgelijks vergeeffche moeite doen, door dien de lucht aanftonds dat gedeelte van het elektriek vuur herftellen zou, waarvan men het beroofd hadt. Intusfchen moet men aanmerken, dat de lucht eenigermaate ophoudt een elektriek lichaam te zijn, wanneer zij niet droog of zuiver is; want wanneer zij met dampen belaaden is, neemt ze, van tijd tot tijd, het elektriek vuur, vergaderd op de oppervlakte van een ftellig geëlektrizeerd lichaam, tot zich, en deelt hetzelve mede aan die geenen, welke ontkennend geëlektrizeerd zijn. -—- Men moet dan niet verwonderd liaan, wanneer de elektri? zeer-werktuigen geen, of ten naastenbij, geen werking doen, zo zij geplaatst zijn in een vogtig vertrek, of dat vervuld is, met dampen, uitwafemingen, rook of ftof, — Hoe drooger, zuiverder en dikker de lucht is, hoe voordeeliger ze is om elektrieke proeven te doen. XIV. Wanneer men te gelijker tijd twee lichaamen van ongelijken klomp of inhoud, maar van gelijke oppervlakte elektrizeert, zal het een en ander bijna dezelfde hoeveelheid elektriek vuur ontvangen : hier uit volgt, dat de hoeveelheid van elektriciteit, welke een lichaam door het elektrizeeren bekomt, ten naafteubij in de reede van de oppe;. C 4  «31 40 I» vlakte van dat lichaam is: derhalven komt het 'er weinig op aan, of een geleider vast dan hol is, of hij van een digt metaal is, of alleenlijk van canon met dun blad-metaal bekleed: vermids de hoeveelheid van elektriek vuur, welke hij ontvangen kan, veel meer betrekking heeft tot de oppervlakte, dan tot zijn digtheid: waar uit verder voordvloeit, dat, hoe grooter en langer de geleiders zijn, hoe meer elektriciteit men hen kan mededeelen; en, hoe grooter, fterker en heviger bij gevolg ook de vonk zijn moet, welke men uit dezelven trekken zal. Voor het overige,moet men het vermogen der elektriciteit van een lichaam zeer wel onderfcheiden van de hoeveelheid van zijn elektriek vuur. — Wanneer men te gelijker tijd twee geleiders elektrizeert, waar van de een de dubbele oppervlakte van den anderen heeft, zal in dit geval de een van deze geleiders het dubbel van het elektriek vuur verkrijgen: maar zijne elektriciteit zal niet grooter zijn, als die van het andere; want zij zullen beiden een zeiven graad of kragt van elektriciteit bezitten: in dit opzigt is het met de elektriciteit, als met de warmte: twee lichaamen van ongelijken inhoud, kunnen een gelijken trap van warmte heb; ben: offchoon het, uit oorzaak van zijn meerder inhoud, een veel grooter gedeelte vuurs, als het ander heeft aangenomen. Derhalven kunnen de lichaamen, met betrekking tot de elektriciteit, in kragt (intevfitate) overeenkomen, terwijl zij in hoeveelheid Qquantitaic') verschillen*,  — *n 41 ie» — ÖFER DE ELEKTRIEKE AFSTOOTING EN AAKTREKKING, xv. Het elektriek vuur of vloeiftof is zaamengeftelc uit kleine deeltjes, welken de eigenfehap hebben elkander af te ftooten en te ontwijken (d). Mer. zal deze eigenfehap der deeltjes van het elektriek vuur duidelijk waarneemen in tweeligte lichaamen, welken beiden een grooter hoeveelheid van elektriek vuur bezitten als hun van natuur toekomt. — Twee kleineballetjes van kurk of vlierpit aan zijde draaden opgehangen, verwijderen zich van elkander , zo dra men hen eene overmaat van elektriek vuur mededeelt,het zij, door dezelven in aanraaking te brengen met eenen door wrijven geëlektrizeerden glazen bol, (of fchijf), het zij, door dezelven bij den geleider te brengen, welke door den gewreven bol of fchijf geëlektrizeerd is. De verfchijnzelen van een klein geëlektrizeerd water-ftraaltje, het welk uit een hevel fpringt, ftaaft dit gevoelen ; vermids het water, onder het fpringengeëlektrizeerd,zich als met geweld in een grootemenigte takjes verfpreidt, welken zich onder-, ling van eikanderen verwijderen, en nederftortende tot twee of drie voeten in 't rond uitfpreiden. Het zelfde verfchijnzel kan men waarneemen in (d) franklin kttr. fur réhcl'-hitè Tom i. pag. 4. en Volgende. fig. L a. 'ig. m. a.  411 42 $ TIG. IV. A TIG. V. («) Men kan deze zelfde proefneeming doen met den dop van een eij, het welk men beneden op de punt met een gaatje doorboord heeft , dog zo klein, dat het water niet dan drupsgewijze door den zeiven kan heen vloeien; — wanneer men deze eijerbast met water gevuld aan den geleider ophangt, zal 'er het water met een uitgefpreide ftraal bij het elektrizeeren uitloopen;doch,zo dra men het water van de medegedeelde elektriciteit beroofd heeft, zal hetzelve wederom drupsgewijze door de opening vloeien, waar uit blijkt, dat de deeltjes der elektrieke vloeiftof, of, om nauwkeuriger te Ipreeken, de geëlektrizeerde waterdeelen, zich niet alleen onderling afïtooten, maar ook, dat deze vloeiftof de aantrekkingskragt der waterdeelen vermindert, cn juist hierom is het, dat 't water onder 'telektrizeeren niet bij druppen, maar met een ftraal uitloopt. een water-ftraaltje, uiteen tregter lopende, waar van de onderfte opening zeer eng is; want, bij aldien men het water van dezen tregter elektrizeert, verdeelt zich het uitlopende water-ftraaltje in een kegelagtige gedaante; om dat ieder druppel als dan .zich van den anderen poogt te verwijderen. Ma3r, zo dra men door het indompelen van den vinger het water zijn elektriek vuur beneemt, houdt dit verfchijnzel op, en de ftraal vereenigt en vergadert zich wederom (e). Een kwasje van draaden, of ook een pluim van glas aan den geleider opgehangen, doet het zelfde; want zo men den geleider elektrizeert, verwijderen en verfpreiden zich de draaden uit eikanderen, en vereenigen zich niet weder, dan, na dat men  Ü 43 I» —' door het aanraaken met den vinger den geleider van alle medegedeelde elektriciteit beroofd heeft. Men zal zich daarenboven kunnen overtuigen, dat de deeltjes van de elektrieke vloeiftof het vermogen van afftotinghebben, zo men opmerkt,met welke gereedheid en fnelheid de kleine ligte lichaamtjes zich van den geleider verwijderen, zo dra ze door aanraken van den zeiven geëlektrizeerd zijn geworden, Om dit verfchijnzel waar te neemen, heeft men niets anders te doen, dan zaagmeel, zemelen, fchilfertjes van bladgoud, of papier, op een geëlektrizeerden geleider te laaten vallen. En om deze zelfde reede is het ook, dat de hoofdhairen vaneen afgezonderd perfoon, op den geëlektrizeerden geleider zijne "mnd houdende ,v door het geweld, 't welk zij oeffenen om zich van elkander te verwijderen, regt over eind fteigeren, XVI. Wanneer men een geleidend lichaam elektrizeert, dringt het elektriek vuur niet, of ten naastenbij niet in de inwendige zelfftandigheid des lichaams; maar een gedeelte van deze vloeiftof blijft aan de oppervlakte van het geëlektrizeerde lichaam hangen, terwijl het overige rondom het lichaam een dampkring vormt, zö veel te aanmerkelijker, naar maate men het meer elektrizeert. Zulks getuigtpr hef gevoel; dewijl, wanneer een geleider geclefc-vi • iG. in, b. • II. FIG,  — m 44 & — trizeerd is, en men hem de vlakke hand of het aangezigt voorhoudt op den afftand van anderhalven duim, men eenige drukking of aandoening, even als dat van een fpinnewebbe gewaar wordt; dan een diergelijk gevoel kan nergens anders aan toe gefchreeven worden dan aan de elektrieke vloeiftof, welke zich tusfchen den geleider en de hand of het aangezigt bevindt. Het verfchijnfel van dezen dampkring is een natuurlijk gevolg van de afftotingskragt, waarmede de elektrieke.deeltjes begaafd zijn, want de natuurlijke hoeveelheid van elektriek vuur, daar een geleidend lichaam mede voorzien is, moet, ingevolge zijne afftotingskragt, alle het ander elektriek vuur afkeeren, en het zelve door zijn tegenftand beletten in de inwendige zelfftandigheid van het lichaam,'t welk men elektrizeert,in te dringen. — Derhalven moet de overmaat van elektriek vuur, het welk men een lichaam door elektrizeeren mededeelt , wel noodzakelijk op deszelfs oppervlakte blijven, en rondom dezelve een dampkring vormen. XVII. Ondertusfchen moet men aanmerken , dat de kragt, door welke zich de deeltjes van de elektrieke vloeiftof onderling afftooten, als beteugeld en gemaatigd wordt,door eene andere kragt, welke de elektrieke vloeiftof rondom de oppervlakte van  — m 45 m —- een geëlekctizeerd lichaam houdt; want de ondervindiag fchijnt zeer klaar te bevestigen, dat de lichaamen ook de hoedanigheid bezitten om het elektriek vuur tot zich te trekken, of zo men wil, dat de elektrieke vloeiftof zich natuurlijker wijze tot de lichaamen begeeft; (ƒ) aldus is het door de vereeniging van deze twe ftrijdige magten,dat de elektrieke dampkring, welk de geëlektrizeerde lichaamen altijd omgeeft, gebooren wordt. XVIII. Hier uit volgt, dat de elektrieke vloeiftof deze overeenkornft met alle andere vloeiftofFen heeft, dat deszelfs deelen zich onderling afftooten, om zich in evenwigt te ftellen;en het elektriek vuur, te gelijker tijd, door andere lichaamen; welken het zelve op zich houden en persfen, wordt aangetrokken, in zo ver derzelver aantrekkings kragt het hen toelaat. Aldus is het, dat ook deluchtal- le mogelijke pogingen doet om zich in evenwigt te ftellen, en dezelve, te gelijkertijd, aangetrokken, opgeflorpt, en vastgehouden wordt door meest alle andere lichaamen, in welken zij dringt. ■ Op gelijke wijs is het gelegen met uitwaaszemingen in den dampkring, welken zich onderling zo lang afftooten, tot dat zij zich in evenwigt herfteld heb- (ƒ) franklin ktt. fur Ptlect. jiïag. 6 en ellicot, es[ais fur I'e/e&r.  — m 46 (o — ben; en welken te gelijker tijd zeer fterk worden aangetrokken door het glas, hout,' fteenen, enz< en zich daarop vast hegten. ■ Het zelfde kan men zeggen van de uitvloeizelen der riekende lichaamen , en alle andere veerkragtige vloeiftöffen. XIX. 'Er is nog eene derde oorzaak, welke mede tot het vormen van den dampkring om een lichaam, 't welk men elektrizeert, zamenwerkt,te weeten, de lucht, door welke zich een ieder lichaam omringd bevindt; want,dewijl de lucht oorfpronklijk een elektriek en afzonderend lichaam is, kan de elektrieke vloeiftof 'er niet doordringen; waar van daan het komt, dat de lucht dezelve op de oppervlakte der geëlektrizeerde lichaamen perst, door de drukking of tegenweer, welke zij aan derzelver uitzetting biedt, of liever aan de afftotings-kragt, waar mede de elektrieke vloeiftof begaafd is, en alle pogingen aanwendt om zich in evenwigt te herftellen. Voor het overige, gelijk de dikheid der lucht niet altijd dezelfde is, aldus is de tegenftand, welkenzij de elektrieke vloeiftof biedt, ook verfchillend; en hier om is het, dat de dampkring van geëlektrizeerde lichaamen zomtijds binnen enge paaien befloten is,en zich daartegen andermaalen verderuitfpreidt; maar op den duur wordt eindelijk al het elektriek vuur- opgeflorpt, door de uitdampingen, waaszemen, en andere lichaamtjes, welken in de lucht cm-  M 47 B 8Wef ven; deze verdwijning van het elektriek vuur, valt fchielijker, of langzamer voor, naar maate de lueht meer of minder van diergelijke vreemde lichaamtjes belaaden is. XX. Straks is gezegd: dat het elektriek vuur alle poogingen aanwendt om zich in evenwigt teherftellen; hieruit volgt,dat, wanneer een lichaam meer elektriciteit bezit als een ander, zij op het aanraaken onderling deze overmaat verdeelen moeten, en dat zij, evenredig aan hunne oppervlakten het elektriek vuur verdeelen moeten, het welk het een meerder heeft, dan het ander. Want de lichaamen, met het vermogen, om de elektrieke vloeiftof tot zich te trekken, begaafd, zijnde , zo moet noodzaaklijk, ingevolge deze aantrekkings-kragt , dit elektriek vuur zich onder de lichaamen , in evenredigheid hunner oppervlakten , verdeelen ; zonder 't welk het zich niet in evenwigt zou herftellen. Men merkt insgelijks op, dat deze aantrekkingskragt der lichaamen, even als de neiging van het elektriek vuur, om zich in de lichaamen in evenwigt te herftellen , zodanig zij , dat het dikwerf genoegzaam is , dat een lichaam in den dampkring van een geëlektrizeerden geleider geplaatst zij, om aan het zelve een gedeelte van des geleiders overmaatige elektriciteit mede te deelen. Houd digtbij eenen ftellig geëlektrizeerden gelei-  «II 48 B der twee kleine balletjes van kurk of vlierpit, aaa zijde draaden opgehangen, zo dat zij elkander aanraaken, maar met den geleider in gene aanraaking komen kunnen; en gij zult wel ras bemerken, dae deze twee balletjes zich van eikanderen zullen verwijderen: en aldus verwijderd blijven, wanneer gij ze zelfs van den geleider zult hebben afgebragt; een ontwijffelbaar bewijs, dat zij zich ftellig geëlektrizeerd bevinden; hetwelk geen plaats kan hebben, als door dien zij een gedeelte van des geleiders elektrieken dampkring hebben na ■ zich genomen. XXI. Het is zeer waarfchijnlijk , dat, gelijk de lichaamen het vermogen hebben om de elektrieke vloeiftof na zich te trekken, deze laatfte ook het vermogen heeft van de lichaamen tot zich te halen; in diervoegen, dat de aantrekking over en weer zij. Dit gevoelen is gegrond op het geen wij zien, dat de ligte en beweeglijke lichaamtjes met een groote fnelheid op een geëlektrizeerd lichaam fchieten, om het zelve te berooven van een gedeelte zijner elektriciteit,evenreedig met hunne kleine oppervlakte. . Aldus fchiet een klein ligt lichaamtje, als een linne draad, of ftukje bladgoud, op den geëlektrizeerden geleider, dewijl het ligte lichaamtje door den elektrieken dampkring van den geleider wordt aangetrokken ; maar, vermids dit ligte lichaamtje de vloeiftof ook aantrekt, fchijnt  •— *si 4s> m — 'het, dat de geleider door zijne vloeiftof aangetrokken, het ligte lichaamtje mede moest naderen , en dit zoude in de daad gebeuren, zo zij beiden een gelijken graad van beweegbaarheid hadden, maar, dewij! de geleider vast ftaat of te zwaar is, beweegt hij zich niet, dewijl de aantrekkings-kragt van het ligte lichaamtje al te min is, om de kragt van traagheid te overwinnen, welke den geleider tegen houdt. Zo men den vinger digt bij een opgehangen lig. ten geleider brengt , zal hij den vinger naderen; dewijl deze in dit geval den dampkring aantrekt van "een lichaam, 't welk zeer beweegbaar zijnde, door zijnendampkring zelve tot den vinger, welke men hem voorhoudt, kan getrokken worden. Maar gefield zijnde, dat beide lichaamen, zo wel het geëlektrizeerde, als niet geëlektrizeerde, even hgt en beweegbaar waren, als dan zouden zij beiden een gedeelte van den weg afleggen om zich te naderen ; dewijl in dit geval de aantrekkingskragt van de elektrieke vloeiftof, en die van het niet geëlektrizeerd lichaam, zich in eene gunstige omftandigheid bevindt, om kragtdaadig de een op de andere te werken. Hier uit blijkt, dat de elektriciteit ons verfchijnzelen voordoet, welken veel overeenkomst hebben met de kragt van den zeilfteen ; vermids men ziet, dat eeneaangeflrekene naald, ijzervijlzel of eene andere onaangeftrekene naald aan trekt, of dat een ftu'k ijzer, wanneer het groot genoeg is om niet gemakD  ■— 49S 50 B — kclijk bewogen te worden, op zijn beurt de aarge-* ftrekene naald ophaalde: eindelijk dewijl men ook waarneemt, dat tweeopgehangenenaalden, waar van 'cr maar een met den zeilfteen is aangeftr-eken, ieder een gedeelte wegs afleggen om elkander te naderen , mids dat zij van gelijk gewigt zijn en even beweegbaar. XXII. Hang een balletje van kurk of vlïerpit aan een zijden draad, houd het bij een geëlektrizeerden geleider, in dier voege, dat het den zeiven kan aanraaken: zo zal zich dit balletje op den geleider werpen, en bij aanraaking geëlektrizeerd, en bijna op het zelfdeoogenblik weder afgeftooten worden, en zich zo veel mogelijk is van den dampkring des geleiders verwijderen; want zelve, een. elektrieke dampkring verkreegen hebbende, wordt het door zijn eigen dampkring aangetrokken, welkezich van die des geleiders verwijdert; dewijl zich deze twee dampkringen over en weer afftooten. XXIII. Wanneer men een ftellig geëlektrizeerden geleider, twee kleine kurke balletjes, ieder aan een zijden draad hangende, voorhoudt, zo dat zij elkander aanraaken, zullen zij insgelijks op den geleider fchieten, en geëlektrizeerd worden; vervol-  -— m 51 ir — gends zullen zij niet alleen zich van den g verwijderen, gelijk het kleine balletje van de vl gaande proefneeming; maar ook onderling van è9c kander afwijken : dewijl zij, ieder een ftellige en elektrieke dampkring hebbende, zich uit hoofde van hunne ligtheid zullen aangetrokken vinden door hunne dampkringen, welken zich den een den anderen onderling afftooten. Door eene tegengefteldereede, zullen deze kleine balletjes eikanderen naderen, wanneer men 'er een van met den top des vingers aanraakt; want het aangeraakte balletje, door deeze aanraaking zijne ftellige elektriciteit verliezende, bevindt zich als dan ontkennend geëlektrizeerd in betrekking tot het andere balletje, het welk voordgaat ftellig geëlektrizeerd te zijn. ■ ■ Aldus zullen zich deze twee balletjes in den vereischten ftaat bevinden om malkander onderling aan te trekken , gelijk ook in de daad zo gebeurt: want zij naderen tot elkander om in aanraaking te komen. Edog dit ver- fthrjnzel is van geen langen duur; een oogenblik daarna verwijderen zich de twee balletjes wederom op nieuws, maar minder als tevooren; zie hier de reede : de twee balletjes , na elkander te hebben aangeraakt, bevinden zich op nieuws ftellig geëlektrizeerd, derhalven moeten zij andermaal van elkander afwijken. — Eindelijk, wanneer men, door herhaalde aanraakingen met den top des vingers, den zeiven alleovermaatige elektriciteit beneemt, zulD 2  — m 52 b — lenzij ophouden zich te verwijderen, en naast elkander in ruste blijven. XXIV. Uit alles,het geen wij zo aanftonds gezegd hebben, volgt, dat het eene algemeene wet der elektriciteit is, dat, zo dikwils twee lichaamen, wier elektriciteiten!ongelijküachtig,of verfcheiden zijn, zich digt bij elkander bevinden, zij terftond moeten worden aangetrokken, en tot malkander komen; zo derzelver zwaartekragtjhen niet belet aan deze onderlinge aantrekking te gehoorzaamen; en dat, na elkander aangeraakt te hebben, zij zich wederom moeten afftooten. Gelijk'er eene algemeene wet is ten opzichte van de lichaamen, welker elektriciteit ongelijkflachtig of verfcheiden is, aldus is 'er ook eene algemeene wet voor de zulken,welken eene gelijkflachtige of volkomen gelijke elektriciteit bezitten. Uit hoofde van deze tweede wet zullen twee lichaamen, waar van de elektriciteiten eenflachtig zijn, dat is te zeggen, welkeieder een gelijken graad van ftellige, of een gelijken graad van ontkennende elektriciteit bezitten, zich onderling afftooten, en van elkander verwijderen, bij aldien derzelver ligtheid en beweegbaarheid zulks toelaat.  *3) 53 * XXV. Men heeft aangetoond, om welke reede twee, tot een zeiven graad toe ftellig geëlektrizeerde lichaamen, zich van den anderen verwijderen; en hier bij gevoegd, dat, wanneer twee lichaamen zich ontkennend geëlektrizeerd bevinden, zij insgelijks van elkander afwijken. Deze daad is zeer zeker, en wij zullen dezelve door de allerklaarblijkelijkfte proefneemingen ftaaven;maar dit niet tegenftaande valt het zeer moeilijk dit verfchijnzel te verklaaren. Zeer veelenatuurkundigen fchrij- ven het toe aan de aantrekkingskragt der nabij gelegene lichaamen , welken in dit geval moeten befchouwd worden als ftellig geëlektrizeerd te zijn, in betrekking tot die twee balletjes, welken wij veronderftellen als ontkennend geëlektrizeerd geweest te zijn: want, zeggen die natuurkundigen, dewijl de elektriciteit van die balletjes en die der nabij gelegene lichaamen ongelijkflagtig is, dat is te zeggen , van verfcheiden zoort, zo moeten de naburige lichaamen de balletjes aantrekken. XXVI. Men heeft reeds de wijze opgegeeven om een lichaam ftellig te elektrizeeren : Iaat ons nu zien hoe men het zelve ontkennend elektrizeeren kan; dat is te zeggen: op welke wijze men het zelve dat gedeelte van de elektriciteit beneemt, welke het in D 3  — m 54 ir — zijn natuurlijken ftaat bezit. Ten dien einde heeft men niet anders nodig, dan het zelve af te zonderen , en vervolgends zeer nabij te brengen aan het wrijvend kusfen van een elektrizeer-werktuig;maar in dit geval moet het wrijvend lichaam ook afgezonderd zijn. Wanneer men dan het elektrizeer-werktuig doet werken, zal het wrijvend kusfen zijne eige elektrieke vloeiftof aan den glazen bol mede deelen, en hier door ontkennend geëlektrizeerd worden; waar door het als dan in gelegenheid gebragt wordt,om de natuurlijke vloeiftof van het voor gehouden lichaam tot zich te trekken; en hier door is het, dat dit lichaam zich vervolgends ontkennend geëlektrizeerd zal bevinden; doordien een gedeelte van zijne natuurlijke elektrieke vloeiftof als dan tot het wrijvend kusfen overgaat. 'Er zijn daar en boven nog andere wijzen om een lichaam ontkennend te elektrizeren ; maar het is alhier tot nog toe de plaats niet om er gewag vaa te maaken. XXVII. De uitwerkzelen der elektriciteit zijn altijd evenredig aan het verfchil der elektriciteiten; dat is te zeggen, hoe meer onderfcheid er is tusfchen de elektriciteiten van twee lichaamen , hoe grooter ook de uitwerkzelen zijn zullen, die 'er uit voordvloeien. Hang een'klein kurke balletje aan den geleider,  — m 55 n* — en een ander aan het afgezonderd wrijvend kusfen: elektrizeer daarna den geleider, en breng bij het kurken balletje, door een linnen draad aan den geleider opgehangen, een ander balletje van vlierpit hangende aan een zijden draad; als dan is het zeker, dat die twee balletjes elkander zullen naderen, en na zich onderling aangeraakt te hebben, weder van den anderen afwijken, doordien zij beiden, na deze aanraaking, ftellig zullen geëlektrizeerd zijn. Zo men vervolgends dit zelfde balletje van vlierpit, 't welk ftellig geëlektrizeerd is, bij het korte balletje aan het wrijvend kusfen hangende,brengt: zo zullen in dit geval de balletjes zich insgelijks aantrekken: dan deze aantrekking zal veel fneller en leevendiger zijn, om dat het onderfcheid der elektriciteit van deze twee balletjes, in dit laat* fte geval, veel aanmerklijker is, dan in het eerfte; want in deze laatfte proefneeming is het balletje aan het kusfen opgehangen ontkennend, en het geen men het zelve voorhoudt ftellig geëlektrizeerd. Deze twee proefneemingen bevestigen dan, dat de uitwerkzelen der elektriciteit evenredig zijn aan het onderfcheid der elektriciteiten, waar mede twee lichaamen begaafd zijn. Deze waarheid zal nog in een veel helderer licht gefield worden, wanneer wij tot de, op de Leidfche fles bctreklijke, verfchijnzelen zullen gekomen zijn. D 4  Ü 56 IR VI. II. FIG, VII. XXVIII. Zo men tusfehen twee klokjes, waar van het een afgezonderd is, doordien het aan een zijden draad is opgehangen, een klein klepeltje,mede aan een zijden draad ophangt , zo zal dit kleine klepeltje over en weer tegen de klokjes flaan, zo dra men den geleider, welke met het afgezonderd klokje gemeenfchap hebben moet, elektrizeert, en dit fpel zal zo lang voordduuren , als men den geleider elektrizeert. De reede van dit verfchijnzel heeft men te zoeken in de eigenfehap van aantrekking en afftooting , waarmede de elektrieke vloeiftof begaavd js> Straks trekt dat klokje, 't welk ftellig geëlektrizeerd is, doordien het met den geleider gemeenfchap heeft, het kleine klepeltje tot zich, hetwelk, na zich door aanraaking van het klokje geëlektrizeerd te hebben , aanftonas werdt afgeftooten, en weder aangetrokken door het niet afgezonderd klokje, 't welk zich in den ftnac van natuurlijke elektriciteit bevindt: aldus vliegt het kleine klepeltje tot het tweede klokje, deelt het zelve al het elektriek vuur mede, welk het van het afgezonderd klokje ontvargen hadt, en bevindt zich hier door weder in zijn vorigen ftaat, en bij gevolg in de gelegenheid om andermaal door het afgezonderd klokje aangetrokken te worden, 't welk altijd eene ftellige elektriciteit behoudt, doordien men voordgaat den geleider te elektrizce-  4|| 57 m — ren. —— Aldus vliegt het kleine klepeltje nog eens na het afgezonderd klokje, wordt andermaal geëlektrizeerd, vervolgends afgeftooten, en op nieuws aangetrokken door het niet afgezonderd klokje, en dit zo vervolgends, zolang men den geleider geëlektrizeerd houdt. Bij aldien men in plaats van een enkel niet afgezonderd klokje, verfcheiden andere rondom een afgezonderd fchelletje plaatst, en men tusfehen dit afgezonderd fchelletje en elk ander, niet afgezonderd, een klein klepeltje aan een zijden draad ophangt, zal men in dit geval een redelijk ver. maaklijk en zelfs zoetluidend kiokkenfpcl hebben, zo men zorg draage de toonen der klokjes op derde of vijfde deelen te ftellen. De verfchijnzelen van een uitgeknipt beeldje of ftükje papier, 't welk danst en huppelt tusfehen twee metaale plaaten , waar van een aan den geleider is opgehangen, zijn'volmaakt overeenkomstig met het verfchijnzel, waar van men komt te fpreeken ; vermids zij beiden op dezelfde wijze verklaard worden. Zelfs zal het gebeuren, dat het ftukje papier, zo het met alle vereifchte naauwkeurigheid is uitgefneden, zich tusfehen de beide metaale plaaten ftellen zal, en in de lucht blijven hangen: want de beide plaaten het zelve met gelijke kragt tot zich trekkende, moet het noodzaaklijk tusfehen dezelven blijven hangen, om aan deze ftrijdige kragten te gehoorzaamen. Deze verfchijnzelen komen voord, dewijl het D 5 pt.. a. na, ?l. n. hg. x.  431 58 IR — Vh. II. FIG. JX. B. v .. ii. ric X. Zo men de vlam van een waschkaars In den dampkring, van een geëlektrizeerden geleider brengt, wordt zij aanftonds afgeftooten, door dien ze in den dampkring des geleiders komende, geëlektrizeerd wordt: maar indien de vlam gemeenfchap heeft, met een of ander niet elektriek lichaam, als bij voorbeeld, met een flcutel, welke men haar voorhoudt, als dan nadert de vlam den geleider, dewijl zij de ftellige elektriciteit niet verkrijgen kan. ■ Dit verfchijnzel verandert nog van gedaante, zo ik vervolgends maak, dat deze vlam tusfehen den geleider en den fleutel inzijnde, zich ten naastenbij, op een gelijken afftand van beiden bevindt, want alsdan zal zich de .vlam verdeelen in diervoegc, dat één gedeelte naar den geleider, en het andere naar den fleutel trekken zal. Dit verfchijnzel is even als dc twee eersten, een gevolg der grondbeginzelen, die wij vast gefteld hebben; want de vlam minder geëlektrizeerd zijnde, dan de geleider, moet denzelven naderen, en zich ter zeiver tijd meer geëlek- ftukje papier door twee punten of hoeken bepaald is, waar van de een veel fcherper is, dan 3e ander : men zal de reede van deze uitwerkzelen beter kunnen nagaan, als wij het vermogen der punten , met betrekking tot de elektriciteit, zullen verklaard hebben. XXIX.  41 59 li — Erizeerd bevindende, als de fleutel , van dezen worden aangetrokken: dan, op dat de vlam te ge^ lijker tijd zou kunnen gehoorzaamen aan deze twee ftrijdige aantrekkingen, is het noodzaaklijk, dat zij zich verdeele. XXX. Er zijn omftandigheden, waarin het zelfde lichaam, 't welk men elektrizeert, van den ecnen kant eene ftellige , en van den anderen eene ontkennende elektriciteit verkrijgt. De volgende proefneeming zal ten bewijs hier van ftrekken. Hebbende twee geleiders A en B, welken men naar welgevallen elkander kan doen naderen of van elkander verwijderen; zo maak, dat zij elkander ftraks aanraaken, door een hunner uiteinden, en breng vervolgends een gewreeven glazen buis bij den geleider A; verwijder daarna dengeleider B, den zeiven aftrekkende door een daaraan verbonden zijden draad; en gij zult bevinden, dat den geleider A ontkennend zal geëlektrizeerd zijn, en de geleider B ftellig: zie hier de reede van dit verfchijnzel. — Gedurende, dat de geleiders zich onderling aanraaken , zo zal de dampkring van de glazen buis de natuurlijke elektrieke vloeiftof van den geleider A dringen over te vloeijen, tot den geleider B ; derhalven moet de laatfte zich ftellig, en de eerste ontkennend bevinden (u), 00 tib. cavallo li c. 3. die'.. 5. hoofd, 8. pmjtil lladz. iji. » pl. 11. na. xi.  401 6o W pl. ii. fig. xn. Men kan deze zelfde proefneemingdoen met twee netaalen of houten fhafjes, waar „van ieder opeen voetglas gelegd is. Hier uit volgt, dat, wanneer men den vinger jij een gewreeven buis brengt, dezelve zich ontkennend zal elektrizeeren: doordien de dampkring van de door wrijving geëlektrizeerde buis de elek:rieke vloeiftof, aan den vinger eigen, in den arm overftuwt. De Heer canton heeft zodanige proefondervindingen uitgedagt, welke niet toelaa:en aan de waarheid van dit verfchijnzel te twijffelen; zie hier waar in dezelven beftaan. XXXI. Leg op een fchoon en wel gedroogd voetglas een klein houten latje van 5 of 6 duijm lang , cn omtrent één duim breed; hang door middel van twee zeer fijne linnen draaden aan een van deszelfs uiteinden twee kleine balletjes van vlierpit op, doch men moet toezien,dat deze draaden wel glad en zonder kronkels zijn; insgelijks zal men weldoen dezelve bevoorens in pekel te laaten doortrekken, ten einden zij niet droog worden; want bij aldien zij al te droog wierden, zouden ze tot het getal der elektrieke lichaamen overgaan. Volgends den toeftel, welken men komt te befchrijven, zullen zich de kleine balletjes zo wel als de linnen draaden door middel van het vcetglas, 't welk het kleine latje onderfteunt, zeer wel afgezon-  «I öi Hl derd bevinden. Wrijv dan daarna met de hand, of met een ftukje ftof van zwarte zijde, een ander fchoon en droog voetglas; houd dit glas, aldus gewreeven hebbende, bij de kleine balletjes, en zij zullen zich terftond op het gewreeven glas werpen , ftellig geëlektrizeerd worden, en zich vervolgends onderling afftootende, van elkaar verwijderen. Het geen men tot dus verre gezegd heeft, is voldoende om dit eerste verfchijnzel te verklaaren. XXXII. Wrijv het voetglas op nieuws, en houd het bij het ander uiteinde van voornoemd latje, zonder het zelve egter aan te raaken: in dit geval zal de dampkring van het gewreeven glas zo aanmerkelijk tegen den elektrieken dampkring van het latje werken, dat zij dezelven door haare afftootende kragt noodzaaken zal zich te verwijderen, en in groote hoeveelheid over te vloeien tot het ander uiteinde, om zelfs tot de twee balletjes toe weg te vlieden; het welk men klaarblijkiijk in de twee balletjes bemerken zal: want hier door nog fterker elektriek wordende als te vooren, zullen zij zich ook dies te meer van elkander verwijderen. XXXIII. Wrijv nog andermaal op nieuws het glas, en  «II62 li breng het zelve op zekeren afftand bij dé reeds ftellig geëlektrizeerde balletjes; als dan zullen dezelven elkander naderen; want de dampkring van het gewreeven glas met geweld werkende tegen den dampkring der geëlektrizeerde balletjes, zal de overmaatige elektrieke vloeiftof der balletjes weg dringen , en noodzaaken tot het latje te rug te vloeien: aldus zullen, de balletjes zich hier door; van hun overvloedig elektriek vuur beroovd vindende, tot elkander naderen; maar wanneer men het gewreeven glas zal weggenomen hebben, zullen zij zich wederom op nieuws van een verwijderen, om dat de elektrieke vloeiftof, welke zich gedrongen vondt de balletjes te verlaaten, tot dezelve zal te rug keeren, om zich in evenwigt te herftellen. XXXIV. Elektrizeer, zo als men reeds gezegd heeft, de twee kleine balletjes met het gewreeven glas, en breng, wanneer zij zich zullen verwijderd hebben, het gewreeven glas bij het uiteinde van het latje, 't welk overftaat tegen het einde, dat de kleine balletjes ophoudt, en raak ter zeiver tijd met den top des vingers dit uiteinde aan , aan 't welke de kleine balletjes zijn opgehangen; neem vervolgends den vinger en het gewreeven glas weg. In dit geval zullen de twee kleine balletjes zich ontkennend geëlektrizeerd bevinden: dewijl zij door het  43J 63 |R aanraaken van den vinger, niet alleen hunnen over', maat van elektrieke vloeiftof zullen verlooren hebben, maar daarenboven nog een gedeelte van het natuurlijk elektriek vuur van het latje, het welk door de afftootende werking des dampkrings van het gewreeven glas, tot in die balletjes te rug gedreven was. Om overtuigd te worden, dat deze kleine balletjes, welken voordvaarenzich van elkanderte verwijderen, in de daad in den ftaat van ontkennende elektriciteit zijn, moet men bij dezelven het gewreeven glas brengen, en men zal bemerken, dat ze zich op het glas zullen werpen; een allerzekerst bewijs, dat hunne elektriciteit ontkennend is; dewijl, wanneer die ftellig was, de kleine balletjes zich van het gewreeven glas moeten verwijderen. XXXV. De twee balletjes aldus ontkennend geelektrïzeerdzijnde, zo gij het gewreeven glas bij het uiteinde B brengt, dat is te zeggen, aan het tegenovergeflelde uiteinde van dat gene, aan het welke de balletjes hangen, zullen zij zich wederom verëenigen: doordien de dampkring van het gewreeven glas door zijne afftootende kragt op het einde B van het latje werkende, het weinig elektriek vuur, dat zich nog in het latje bevindt, zal noodzaaken tot de balletjes te rug te vloeijen; het welk hen in den natuurlijken ftaat zal herftellen: waar-  — Hl 64 |R — uit dan volgt, dat zij elkander naderen moeten. XXXVI. Neem nog een anderen toeftel, gelijk aan den voorgaanden, dat is te zeggen, een tweede voetglas, om een ander klein latje af te zonderen, aan hetwelk twee,aan linnen draadjes opgehangen,balletjes zijn vastgemaakt. — Elektrizeer de balletjes van den eersten toeliel ontkennend, en die van den tweeden ftellig; maak vervolgends, dat de twee einden B en B der twee latjes elkander aanraaken : in dit geval zullen de ftellig geëlektrizeerde balletjes hunne overvloedige elektriciteit aan de ontkennend geëlektrizeerde balletjes mededeelen, en hier door zullen de eene en de andere zich in hunnen natuurlijken ftaat herfteld bevinden. Deze proefneeming doet dan wel duidelijk zien, dat de balletjes van den eersten toeftel zich wezenlijk in den ftaat van ontkennende elektriciteit bevonden. XXXVII. Na den eenen toeftel ftellig, en den anderen ontkennend geëlektrizeerd te hebben, ftel denzelvenindiervoege, dat de einden B van elk latje zich ontrent op drie duimen in afftand van elkander bevinden, wrijv het voetglas, en breng het zelve bijde uiteinden B en B; als dan zullen de ontkennend  — 4\ 65 B ~ geëlektrizeerde balletjes zich onderling naderen en die, welken ftellig waren, zich nog meer var een verwijderen: maar wanneer gij het gewreevei glas wegneemt, zult gij eene gnntsch tegen overge ftelde uitwerking zien gebeuren; want de ftellig geëlektrizeerde balletjes zullen tot elkander komen: en de anderen zich op nieuws verwijderen. Deze beurtwisfeling kan men verfcheiden rijzer, herhaalen. XXXVIII. 'Er is nog eene tweede wijze om een toeftel ontkennend te elektrizeeren: zet het gewreeven glas op het midden van het latje, zo dat de voet van het glas naar bovenj gekeerd zij ; breng dan te gelijker tijd , den vinger bij ieder uiteinde van het latje; trek vervolgends de vingers te rug, en neem daar na terftond het gewreeven glas van het latjen af; door deze werking zullen zich de balletjes ontkennend geëlektrizeerd bevinden. —— Het geen wij tot dus verre gezegd hebben is genoeg om de reede van dit verfchijnzel op te fpooren. XXXIX. Plaats de twee toetlellen in dier voegèn, dat dfl uiteinden, B en B, in aanraaking komen; wrijv het voetglas; zet het op een van de twee latjes, met den voet naar boven, of breng het zeer nabij de E 1 \ PL. II. FtG, XIII.  «SI 66 |j* —- Biteinden B en B; raak het einde van het latje, 't welk niet onder het gewreeven glas geplaatst is, met den vinger aan; trek daar naden vinger te gelijker tijd met het gewreeven glas weg; en de vier ballatjes , welken zich ftraks verwijderden, door de werking des elektrieken dampkrings van het gewreeven glas, zullen voordvaaren van elkander af te wijken; maar dit zal als dan de uitwerking van eene ontkennende elektriciteit zijn. XL. Plaats de twee toeftellen aldus, dat de uiteinden B en B elkander aanraaken; zet het gewreeven glas op een van de twee latjes, en de vier balletjes zullen zich ftellig geëlektrizeerd bevinden. Verwijder daar na den eenen toeftel van den anderen, en zij zullen beiden nog voordgaan blijken te gee- ven van eene ftellige elektriciteit. Neem het gewreeven glas weg , het welk geplaatst is op een der latjes, en op het zelvdeoogenblik zullen deze twee balletjes van eene ftellige tot eene ontkennende elektriciteit overgaan, terwijl dat de andere toeftel in den ftaat van ftellige elektriciteit zal blijven voordduuren. Hier van zult gij overtuigd worden, zo gij het gewreeven glas aan het einde B van het latje houdt, 't welk het glas onderfteunt; want gij zult bemerken, dat de balletjes elkander naderen, 't welk eene proev is, dat dezelve eene ontkennende elek-  — «91 67 I» — trickéit hebben moeten. —— Maar indien gij het zelve gewreeven glas bij het uiteinde B van den anderen toeftel brengt, zullen zich die balletjes meer en meer verwijderen; het geen bewijst, dat hunne elektriciteit ftellig was. XLL Leg de twee latjes op eikanderen, maar in dier» voege, dat hunne uiteinden zich tegen overgefteld bevinden, dat is te zeggen, dat het einde A van het eene latje, legge op het einde B van het andere; wrijv het voetglas; zet het zelve met zijn voet om hoog op het bovenfte latje, raak daar na het uiteinde van een der latjes met den vinger aan, en trek gelijktijdig met den vinger dit gewreeven glas te rug; in dit geval zullen de vier ballet, jes, die ftraks van eikanderen afweeken, door dien zij ftellig geëlektrizeerd waren, voordgaan zich van eikanderen te verwijderen, om dat zij zich als dan ontkennend geëlektrizeerd bevinden. Hier van zal men zich kunnen overtuigen door het gewreeven glas bij deze balletjes te brengen; want zij zullen zich met een groote fnelheid op het glas werpen (Ji). (70 De verfchijnzelen en proefneemingen van §. XXX. tot dus verre verhandeld, welken gemaklijk te herhaalen zijn, en op verfcheiden wijzen kunnen veranderd en vermeerderd, worden; geeven aanleiding tot het bcpaalen det E 2  431 68 B Deze onderfcheiden wijzen om ontkennend te elektrizeeren, die wij komen op te geeven, zijn goed voor proevneemingen in het klein, dat js te zeggen , wanneer men niet dan ligte en zeer beweegbaare lichaamen te elektrizeeren heeft: maar om het zelvde verfchijnzel voord te brengen op lichaamen van aanmerkelijkerzwaarte en uitgebreidheid , kan men toevlugt neemen tot andere wijzen; hier van heeft men 'er reeds een opgegeeven, te weeten,om een afgezonderd lichaam aanhet afgezonderd wrijvend kusfen van een elektrizeer-werk- dric volgende ftandvastige wetten der elektrieke natuurkunde, welken zijn 1. Een afgezonderd geleidend lichaam in den dampkring van een opgewekt elektriek lichaam geplaatst, of even met het zelve in aanraaking gebragt, verkrijgt ter zeiver tijd de twee tegenftrijdige elektriciteiten: te 'weeten, het gedeelte, dat in aanraaking , of zeer nabij het opgewekt elektriek lichaam is, verkrijgt eene elektriciteit, die tegengefteld is niet die van het opgewekt elektriek lichaam , ter zeiver tijd, dat het tegenoverftaande , of verst afitaaude uiteinde eene elektriciteit bekomt die dezelvde is met die van het opgewekt elektriek lichaam. 2. Een afgezonderd geleidend lichaam, met een ander geleidend lichaam, dat op een van .beide wijze, (dat B, ftellig of ontkennend) geëlektrizeerd is , in aanraaking gebragt, verkrijgt dezelvde elektriciteit over deszelvs geheele uitgebreidheid , of de elektriciteit verdeelt zich gelijkelijk over de geheele oppervlakte der twee in aanraaking gebrachte lichaamen.  4K «9 !^ tuig te houden. Wij gaan 'er eene tweede van opgeeven, en deze is de allergemakkelijkfte. kX.II. r / Voeg ten dien einde, in plaats van een glazen of porceleinen bol , een zwavel-bol aan uw elektrizeer-werktuig (f). Want als dan zal de geleider, bc- 3. Maar een afgezonderd geleidend lichaam, alleenlijk in den dampkring van een anderen geëlektrizeerden geleider gebragt , verkrijgt even als in de eerste opgegeeve wet, ter zeiver tijd de twee verfchillende elektriciteiten, te weeten naar den geëlektrizeerden geleider toe , verkrijgt het eene tegcngellclde elektriciteit, en aan het tegen overftaande uiteinde, bekomt het dezelvde zoort van elektriciteit, welke in den geëlektrizeerden geleider is. Deze wetten, (welken men kortlijk verklaard kan vinden in de proeve over den elektrophorus van den Heer joiian inGENHóüSZ M. D. uit het Engehch vertaald, en uitgegceven door], vak brlda, M. ü. en veertig-raad te Delft bladz. 12. en volgende) zullen veel licht bijzetten aan de verklaaring der verfchijnzelen van de zogenaamde Leidfche proefneeming, enden elektrophore perpetuel, waar van wij in het vervolg gelegenheid zullen hebben met een woord te fpreeken. (0 Men kan ook met een glazen bol of fchijv de ontkennende elektriciteit verwekken, wanneer men dezelve met kattenvel vvrijvt, zijnde dit de eenigfte tot nog toe bekende zelvflandigheid, door welke men de ontkennende elektriciteit aan het glas verfchaffen kan. - Het mat geflepen glas, E 3  — M 70 IE* — aeffcnds alle andere afgezonderde lichaamen, welken met denzelven gemeenfchap hebben, ontkennend geëlektrizeerd zijn. De reede van dit verfchinzel is, om|dat een zwavel of harst-bol, om zijn fpil draaiende, in plaats van de elektrieke vloeiftof uit het wrijvend kusfen te trekken, om aan den geleider over te brengen, deze vloeiftof uit den geleider zelvertrekt, en vervolgends tot het wrijvend kusfen overbrengt, - Dusdanig is de eigenfehap van gewreeve zwavel, barnfteen, zegellak, harsten, zijde, en zelfs van bijna alle elektrieke lichaamen, uitgezonderd die geenen, welken de natuur van glas of kriftal bezitten (&). Deze ontdekking ontvangt insgelijks eene ontkennende elektriciteit, wanneer het gewreeven wordt met wollen doeken, pennenfehaften, hout, papier, zegellak, wit wasch, of een drooge hand; in tegendeel met drooge gewaschte zijde, zwavel of metaalen gewreeven, ontvangt het, even eens van malkanders als glad glas, de ftellige elektriciteit, tic. cavallo bl. 22. (F) Het geen de abt jacquet hier fchrijvt aangaande de zwavel, barnfteen, zegellak, harsten en zijde kan geenszins als een algemeene regel aangenomen worden; dewijl de onderfcheiden aart derzelvftandigheden, waanncde voornoemde lichaamen gewreeven worden, dan eens eene ftellige, endan eens eene ontkennende elektriciteit doet gebooren worden ^gelijk te zien is bij den Heer cavallo op de aangehaalde plaats, en van onzen fchrij ver zei ven, in § VIII. ook reeds is' opgemerkt.— Het opwekken eener ftellige of ontkennende elektriciteit in deze en meerandere lichaamen hangt dikwijls van zeer geringe omftandigheden af, zo, dat nies zelden het zelvde elek"  %\ 7i |$ is in Philadelphia gedaan in 1752 (*). Wij zulles verfcheiden proevondervindingcn opgeeven, die geene twijfFeling zullen overlaaten aangaande de waarheid van dit verfchijnzel. triek lichaam, met even dezelvde zelvllandigheid gewreeven, nu tekens van deze, dan van de andere elektriciteit oplevert.—. De oppervlakte, onderfcheiden graad van droogte, warmte en wrijving werken hier allen in te zamen. In het algemeen merkt de Heer cavallo hier omtrent aan : 1. Dat, voor zo ver men uit de tot dus verre genoomen proeven befluiten kan, wanneer verfchillcnde Itoffen tegen malkanderen gewreeven worden, die, welker elektrieke kragt de fterkfle is, doorgaands de ftellige, en de andere de ontkennende elektriciteit fchijnt te verkrijgen. 2. Dat, wanneer twee lichaamen tegen malkanderen worden gewreven, welker oppervlakten in gladheid of ruwheid verfehillen , het gladfte de ftellige, het ruüwfte da ©ntkennende elektriciteit verkrijgt. 3. Dat dikwijls deze twee genoemde hoedanigheden moeten in aanmerking komen; want, wanneer-de ftof van beiden de lichaamen niet dezelfde is, gelijk in glad en mat glas, witte en zwarte zijde, enz. zo zijn zij gemeenlijk in beiderlei opzicht onderfcheiden, dat is, zij hebben niet dezelfde elektrieke kragt, en te gelijk verfehillen ook hunne oppervlakten in gladheid. Eindelijk 4. Dat, in geval twee elektrieke lichaamen, die malkanderen in allen opzichten gelijk zijn , het eene tegens het andere, gewreeven worden, dat geen, 't welk de fterkfte wrijving ondergaat, de ontkennende, het andere in tegendeel de ftellige elektriciteit zal ontvangen, bl. 24 en 25. (*) franklin expct: fur FèleEt. Urn. II. pag. 155. E 4  XLIII. De glasbollen, van welken men zich gemeenlijk bedient om elektrizeer-werktuigen te wapenen,zijn dies te minder gefchikt om het elektriek vuur te vergaderen, hoe minder zuiver zij zijn, dat is te zeggen, hoe meerder voor het glas vreemde dee\en(particulasheterogeneas) zij in zich hebben. - Het is ook zeer waarfchijnlijk, dat het groot elektriek vermogen van het glas gedeeltelijk afhangt van de meerdere of mindere fmelting en kooking der onderfcheiden ftoffen, die tot het maaken van glas gebruikt worden: want men heeft opgemerkt, dat glazen, of fchoon van dezelvde zelvftandigheid gemaakt, maar de eene veel laater dan de andere, des niet tegenftaande. niets minder, dan even elektriek waren. Om te kunnen weeten, ofeen hol, of alle ander glas voor een elektrizeer-werktuig gefchikt is , heeft men niets anders noodig,dan hetzelve wel te droo-, gen, en vervolgends met de hand, of een ftukleêr te. wrijven; wanneer, dit gedaan zijnde, het zelve gemaklijk de voorgehouden ligte lichaamen aan-, trekt, is dit een bewijs, dat het van goed zoort is (0- (/) De Heer jallabert het verfchillend licht, het welk . de lichaamen van onderfcheiden zoort, geëlektrizeerd zijnge, opleverden, waarneemende, heefteen middel ontdekt, pm zonder behulp der wrijving te onderkennen , welke bollen, qt' 'glazen, tot het elektrizeeren 't best gefchikt ware-n. -i  Ü 73 Ifr XLIV. AI de wereld weet, dat het water door ons gemeen vuur warm gemaakt, gemakb'jk in dampen Ten dien einde, verfcheiden glazen op een afgezonderd geëlektrizeerd geleidend lichaam geplaatst hebbende, en ieder van dezelven den vinger voorhoudende, verkreeg hij vanzommigen een helder en levendig vuur, van andere een donker en Zwak licht, zijnde dat van anderen wederom of geheel niet, of ten minsten maar weinig zichtbaar. Ver.vonderd over deze zonderlinge verfchillenhcid , ondernam hij de reede hier van op te fpooren , en bevondt, dat de glazen , welken op het aannaderen des vingers het meeste licht deeden gewaar worden , welk die gceue waren, in welke door wrijven de minste elektriciteit kon worden opgewekt; daar anderen in tegendeel, uit welken de vinger geen het minste teeken van licht kon verkrijgen, door wrijving het best en Iterktst geëlektrizeerd wierden. Dereede van deze verfchijnzelen fchijnt klaar en gemaklijk na te gaan. Immers is het eene bepaalde algemeene wet der elektrifche natuurkunde , dat een lichaam , hoe nader het komt aan de natuur van eene geleidende zelfsftandigheid, hoe minder de elektriciteit in het zelve kon worden opgewekt, en omgekeerd. Nu kan men uit de meerdere of mindere hoeveelheid van uitvloeiende lichtftranlen een veilig befluit maaken ten opzigt van het meer of minder geleidend of elektriek vermogen van de lichaamen. Derhalven moeten die glazen , welken het meeste licht opleveren, het minst gefchikt zijn , om door wrijven geëlektrizeerd te worden, dewijl zij meer deel hebben aan den aart van geleidende lichaamen, als anderen, die minder licht E 5  j ® 74 B — wordt opgenomen en verfpreid (*). Dit zelvde verfchijnzel heeft plaats, wanneer men het water fterk elektrizeert. Onder het elektrizeeren van het water gebeurt het,dat de aantrekkings-kragt, door welkers vermogen de deeltjes van het water aan een hangen, zich al te zwak bevindt om tegenftand te bieden aan het afftootend vermogen, 't welk die zelfde deeltjes door het elektrizeeren verkrijgen; waardoor vertoonen, en daarom een meer bekwaam vermogen bezitten om door wrijving de elektriciteit te kunnen voordbrengen. Gemelde hoogleeraar zegt ook van gedagten te zijn, dat de koleur van het glas, op deszelvs meer of minder elektriek vermogen , geen invloed heeft; maar, dat de oorzaak hiervan te zoeken is, in de wijze van bewerking, koeling en de onderfcheide hoedanigheid van het zand en asch, waarvan men zich in deszelvs zamenftelling bedient. Expericnccs fur FileÓricitè, avec quelques conjecüures fur la cau/e de fes effets. pag. 8. & 42. Hoe zeer de verfchillende bewerking, en de onderfcheide hoedanigheid der zelvltandigheden, die men tot het glasmaaken gebruikt, deszelvs aart en hoedanigheid veranderen , zo dat het tot deze of geene oogmerken meer of minder dienstbaar is, kan men zien uit de verhandelingen van de Heeren geoffroy en düfay , geplaatst in de memoires de F academiedes fciences de Paris an. 1724. pag. 380. en 1727. pag. 32. Men leest aldaar van flesfen, waarin de wijn in minder dan zes uuren bederv onderging. De reede hier van doet hier ter plaats niets, ook willen wij die liever voer den fcheikundigen overlaaten. (*) franklin /. c. torn. II. pag. 4.  — m 75 ra* het dan gebeurt, dat deze waterdeeltjes zich van de hoeveelheid waters afzonderen, door dien zij met geweld genoeg afgefiooten worden, om genoodzaakt te zijn, zich te verwijderen. Maar hoe kunnen die zelvde waterdeeltjes zich vervolgends in de lugt ophouden ? Zie hier de reede: elk deeltje, afgezonderd van de oppervlakte des waters, vormt, in vereeniging met den elektrieken dampkring, welk het zei-' ve omgeeft, eene uitgebreidheid, groot genoeg om ligter te zijn als eene gelijke hoeveelheid van. lucht, of ten minsten om met dezelvein evenwicht te blijven;'derhalven is het geenszins te verwonderen, dat de lucht dezeuitwaasfemingen kan ophouden. De natuurkundigen hebben zich veel moeite gegeeven om dit verfchijnzel te verklaaren; maar alles wat zij ten dien einde uitdagtcn, bevondt men altijd weinig voldoende. Hier om is het, dat men 'ergeene waarfchijnlijke verklaaring vangeevenkonde, dan, na dat men de gronden en eigenfehappen der elektriciteit kende. Men begrijpt ook door middel van de elektriciteit, dat de deeltjes, of uitwaasfemingen van het water, zomen dezelven geëlektrizeerd veronderftelt, zich in de lucht niet moeten vereenigen, dewijl zij geëlektrizeerd zijnde, zich voorzien bevinden met het vermogen van af te ftooten, het welk dezelven zolang van eikanderen verwijderd houdt, als het overvloedig elektriek vuur hen niet ontnomen wordt,  É 76 f» Wat aangaat het verfchijnzel, dat die zelvde waterdampen , die als nevel of wolken in de lucht wierden opgeheven, vervolgends onder de gedaante van regen of fneeuw tot de aarde te rug keeren: hier van zullen wij uitftellen gewag te maaken, tot dat wij aantoonen, welk deel de elektriciteit in het voordbrengen van dit tweede verfchijn zel hebben kan. XLV. Uit alles wat wij tot nog toe gezegd hebben, heeft men moeten opmerken, dat de aantrekking en afftootmgskragt de twee voornaamfte drijv-veêren zijn, waarvan zich de natuur bedient, om die zonderlinge verfchijnzelen daar te ftellen, welken ons de elektriciteit oplevert. Zo dit Ieerftelzel eindelijk de overhand verkreégen heeft, is het, om dat men in de daad-jmet veel naauwkeurigheid, door middel der aantrekkings en afftootings kragt, bijna alle de elektrieke verfchijnzelen verklaaren kan. XLVI. Het is waar, dat wij niet tot de oorzaak dezer eigenfehappen kunnen doordringen , die wij befchouwen, als de twee fpillen, op welken de geheele werking der elektriciteit draait. Maar, of- fchoon wij niet verklaaren kunnen, door welke inwendige en voorgaande werking de elektrieke vloei-  — m 77 li — ftov zich met deze twee eigenfehappen begaafd vindt, volgt hier nogtans geenszins uit, dat men grond heeft hun aanwezen te ontkennen. —■—■ 'Er zijn duizend zaaken in de natuur, wier aanwezen door derzei ver uitwerkzelen beweezen wordt, maar welkers werking intusfehen onverklaarbaar blijvt. Wie zou kunnen twijffelen, dat een lighaam, in beweeging zijnde, het vermogen niet hadde, om aan een ander lichaam, 't wélk het ontmoet, een gedeelte van de kragt, waar door het bewogen wordt, mede te deelen ? deze daad is zeker; maar is men ooit zo ver gekomen,om te kunnen betoogen: door welke werking deze mededeeling gefchiedt ? De natuurkundigen hebben ons nauwkeurige wetten opgegeeven, volgends welkende lichaamen deze mededeeling van beweeging uitvoeren; de natuurkundigen fchrijven insgelijks hedendaags ons de wetten voor, welken de elektrieke vloeiftof volgt met betrekking tot haar aantrekkend en afftootend vermogen , waarmede vyij dezelve begaafd vooronderftellen, gelijk de natuurkundigen ftellen , dat de bewogen lichaamen het vermogen bezitten, om de beweeging mede te deelen, en over te neemen. Voor het overige, willen wij niet weerftreeven, dat de elektrieke verfchijnzelen aan de aantrekking en afftooting toegefchreeven, geene uitwerkzelen zouden kunnen zijn van eene werking, geheel en al onderfcheiden van deaantrekkings — enafftootings- kragt. Het Opperwezen heeft zonder twijffel de uitwerkzelen der elektriciteit, door eene ande-  i— %\ 78Ifr — re werking,-die wij niet kennen, kunnen daar ftellen. Derhalven willen wij, in het verklaaren der elektrieke verfchijnzelen, door de aantrekking en afftooting, niet anders beweeren, dan dat, zo de verfchijnzelen in de daad zodanige niet zijn, dezelven nogthans even eens zouden voorvallen, wanneer het God goedgevonden hadt, de elektrieke vloeiftov wezenlijk het vermogen van aantrekken en afftooten, 't welk wij dezelven toefchrijven, mede te deelen. Wij geeven derhalven, onder den naam van aantrekking en afftooting, niets anders te kennen, dan dat, gelijk wij in de verfcheiden elektrieke verfchijnzelen opmerken, de lichaamen elkander naderen, en ontwijken volgends zekere en ftandvaftige wetten, even als of de lichaamen in de daad begaafd waren met het vermogen van aantrekking en afftooting, gelijk wij in dezelve veronderftellen. OVER UET VERMOGEN DER PUNTEN, XLVII. 'Er is reeds gezegd, dat het dikwijls genoegzaam was, een lichaam alleen in den dampkring van een ander geëlektrizeerd lichaam te plaatzen, op dat het zelve een gedeelte van zijne elektriciteit aan het eerfte overgeeve. Men moet des aangaande eene zeer zonderlinge eigenfehap van de lichaamen, die in punten uil;  — 481 79 IS* — eindigen, in aanmerking neemen (jti); het zij, dat zich de punt bevinde in het lichaam, 't welk de elektriciteit van den geleider ontvangen moet; het zij de geleider zelvs in een punt toeloope; hetzij eindelijk dat zij beiden in punten uiteindigen. In ieder van deze drie gevallen zal de mededeeling der elektriciteit van het eene lichaam aan het ander niet alleen veel vaardiger zijn: maar zelvs plaats vinden , wanneer de twee voornoemde lichaamen een of twee voeten van eikanderen verwijderd ftaan: zodanig is hefvermogen der punten , dat zij de elektriciteit met kragt na zich trekken, zelvs op eenen vrij grooten afftand, wanneer zij naar een geëlektrizeerd lichaam toegekeerd O) Deze gewichtige ontdekking, aangaande het aantrekkend en afftootend vermogen der gepunte lichaamen, werdt in het jaar 1749. door den grooten en wijdberoemden b. franklin gedaan, en leidde hem op den weg tot een uitgebreider en naauwkeuriger onderzoek der elektrifche natuurkunde, gelijk m het vervolg blijken zal, wanneer wij van den 'olikfem , en de wijze, om zich tegen deszelvs verfchrikkelijke uitwerkzelen te beveiligen , fpreeken zullen. —— De waarneeming van den Heer carolus augustus van bergen , hoogleeraar in de geneeskunde te Frankfort aan den Oder, dat, namelijk, vonken uit een gepolijst lichaam fterker waren, en den wijngeest gemaklijker deeden ontvlammen , dan die uit een ruw voordkwamen, was niet meer dan een kleine flap tot deze ontdekking: even als die van den Heer jallabert, welk opmerkte, dat een lichaam, puntig aan éen einde toeloopende, en rond aan 't andere, y?r- pe. II. FIG. av.  $ 8o & fcaau- Zo men eene naald in zijne hand houdt* en deszelvs punt naar een geleider keert, als dart zal, wat moeite zich ook een ander peribon geeve, om den geleider te elektrizeeren, zulks niet gelukken; doordien de punt, aan den geleider op eenen vrij grooten afftand voorgehouden, den zeiven aanftonds van alle elektriciteit, welke hem door den gewreeven bol was medegedeeld, bcrooven zal. Het is waar, dat de punt der naaide in dit geval mede niet geëlektrizeerd wordt : en wel om volgende reede. De naald deelt mede aan de hand, de hand aaa het overige van het lichaam , het lichaam aan de vloer , en zo vervolgends ; hier van daan komt Schillende verfchijnzels op het zc-lvde geëlektrizeerd lichaam te weege bragt, haar dat het gepunte of ronde einde daar aan gehouden wierdt. . Nader kwam nog de Heer Thomas hqpkinson» die een ijzere bal van drie of vier duimen middellijns, waarop een naald was vastgemaakt, elektnzeerende, en uit de punt dier naaide, als uit een zoort van brandpunt een groote vonk mecnende te trekken , verwonderd ftond weinig of geen vuur te verkrijgen: ; Dan, dewijl uit deze waarneemingen niets verder wierdt opgemaakt, fchijnt de roem dezer gewichtige ontdekking voor den Heer franklin befpaard-gebleeven te zijn, gelijk de abt nollet, den genoemden wijsgeer anders niet zeer gunstig, in zijne Lett. fur Fekel. torn. i. p. 130. en Recherch.s fur les caufes particul. dei phênom. iMrtq. zelvs erkent. ■ Zie ook PRiESTLEY gefchied. der ekS. bl. 39. ea yoli'  ■— m si m — het, dat alle de elektriciteit, die de punt der naald aanneemt, zich gelijkelijk over alle die onderfcheiden lichaamen verfpreidt, welken zij onmiddelijk, of middelijk aanraakt; deze is dan dereede, waarom de elektriciteit, zich aldus tot bijna in het oneindige verdeeld bevindende, in de naald onopmerkbaar is; maar deze elektriciteit zoude zeer aanmerklyk zijn, zo de naald, of de perfoon, welke dezelve in de hand houdt, afgezonderd ftont. ■ Wan* neer men deze proevneeming in het donkere doet, kan men dit vermogen der punten zeer duidelijk waarneemen , vooral, zo zij niet afgezonderd ftaan. Want als dan ziet men zeer duidelijk, dat de punt def naald verlicht is, en ftraaltjes uitfchiet. Dit licht, als dan aan de punt zichtbaar, is het elektriek vuur zelvs, hetwelk, na den geleider verlaaten te hebben, tot de punt overgaat, waarin het niet kan indringen , zonder zich te faamen te pakken en op te hoopen, en wel zo, dat het voor onzeoogen zichbaar worde (*)< (*) Men dient aan te merken , dat 'er in deze proevneeming vooronderftelt wordt , dat de geleider eene ftellige elektriciteit van het gewreeven glas ontvangt. Zo zich in tegendeel de geleider verbonden bevondt met een werktuig ingerigt, om hem ontkennend te elektrizeeren, zou men insgelijks het elektriek vuur aan depunt der naald ontdekken; dan,in dit laatfte geval,zou het elektriek vuur uit de punt van de naald uitvloeien om in den geleider over te gaan,  481 82 B Hier boven hebben wij gezegt, dat de geleider even eens zijn elektriek vuur aan een ander lichaam, het welk men hem op den afftand van eenige voeten voorhield, zou mededeelen , zo hij 't ware, die in een punt toeliep, en niet het lichaam, dat op den afftand van eenige voeten van hem geplaatft ftont. Het is derhalven een vaste eigenfehap der gepunte lichaamen het elektriek vuur , waar mede zij overlaaden zijn, van zich af te ftuwen. — Dit verfchijnzel volgt natuurlijk uit het geen men reeds gezegt heeft, dat de deelen van het elektriek vuur zich onderling afftooten: want in het voorgeftelde. geval , is de elektrieke dampkring van den geleider noodzaaklijk veel grooter en aanmerklijker open aan de punt, als op eenig ander gedeelte van deszelvs oppervlakte. Behalven dat, wordt nog dat gedeelte van het elektriek vuur, 't welk den dampkring van deze punt maakt, met minder kragt door de punt weerhouden, als de dampkring, met alle andere deelen Alhier moet ik te gelijker tijd den leezer eens voor al onder het oog brengen, dat, dewijl, ik in den loop van dit werkje, de natuur, eigenfehappen en wetten der elektriciteit in het algemeen verklaar, ik mij meest altijd vergenoeg voorbeelden bij te brengen van verfchijnzelen eener ftellige elektriciteit. Maar men dient te weeten , dat al het geen ik alsdan van de ftellige elektriciteit zeg, ook op de ontkennende moet worden toegepast, bij aldien ik niet uitdruklijk de verklaaring, welke ik 'er van geef, en het voorbeeld, dat ik bijbreng, alleenlijk tot de ftellige elektriciteit bepaal.  31 33 $ — van de oppervlakte des geleiders gemeenfchap hebbende: waar uit volgt, dat de pooging, door welke zich de deeltjes van de elektrieke vloeiftof onderling afftooten, veel aanmerklijker en vermogen* der moet zijn aan de punt, als op eenig ander gedeelte van de oppervlakte des geleiders; derhalven is het niet te verwonderen, dat zich de dampkring van de punt des geleiders op een vrij grooter afftand uitfpreidt. Eindelijk zo de geleider en het, hem voorgehoude lichaam, beiden in punten uiteindigden, zou 'er nog dezelvde uitwerking plaats hebben, egter met dit onderfcheid: dat de werking alsdan veel veerdiger en aanmerkiijker zou zijn; vermits hier twee oorzaaken zouden t'zaamen loopen om een zelvde gewrocht daar te ftellen; dat is te zeggen; om de vloeiftof van den geëlektrizeerden geleider tot het voorgehoude lichaam te doen overgaan; maar, ingeval de elektriciteit van den geleider ontkennend was, alsdan zou de punt van het lichaam, dat men van verre plaatfte, de elektrieke vloeiftof tot de punt van den geleider overvoeren. XLVIIL Zo aanftonds zeide men, dat, wanneer een gepunte geleider ftellig geëlektrizeerd wordt, deszelvs elektrieke dampkring vrij grooter en aanmerkiijker is, aan de punt, als aan eenig ander gedeelte van zijne oppervlakte ; en dat, daarenboven de F 2  31 H B —- dampkring van die punt minder aangetrokken en weerhouden wordt, dan de dampkring van alle andere deelen des geleiders. Dit verdient be- weezen te worden; maar eer wij hier toe overgaan, moet men opmerken, dat alle elektrieke dampkring altijd de gedaante aanneemt van het lichaam, het welk hij omringt (ji). ' Zo men in een ftille zoele lucht, in een wel warm gemaakten lepel harst kruijmelt, en vervolgends den rook dier harst onder eenen geëlektrizeerden geleider houdt, zalmen bemerken, dat de opgeheve rook van den geleider wordt aangetrokken, en zich evenreedig over deszelvs geheele oppervlakte verfpreidt. Deze rook voegt zich aldus rondom den geheelen geleider, door dien hij van alle deelen van deszelvs oppervlakte wordt aangetrokken, en om dezelvde reede blijft hij daar aan hangen; want zonder deze aantrekking zoude hij zich zeer fchielijk in de lucht verfpreiden. Even eens is het gelegen met den elektrieken dampkring (o); maar dit verfchijn- (») franklin Exper. fur Felecïr. Tom. I. pag: 16. (o) De Prins demetrius van gallitzin doet ons nog een ander middel aan de hand om de dampkringen van geëlektrizeerde lichaamen voor het oog zichtbaar te maaken.— Strooi (zegt z. e. in een hriev over eenige punten van elektriciteit, aangebooden aan de Keizerlijke Akaderhh der Wetenfchappen te Petersburg 1778.) „ eene dunne, „ maar digte laag van Vijlzel, of liever van ftof van ijzer „ op een fpiegel; belaad met de ftellige elektriciteit eene  — M 85 B —■ zei zou geheel anders zijn met den rook van een kaars , of ontvlamd en rookend brandhout; en wel daarom, om dat dit zoort van rook, met ver- „ van die flesfchcn, die door middel van de luchtpomp „ luchtledig gemaakt, en van buiten halverwege beflagen of „ vertind zijn , welken men te Londen heeft uitgevonden,— „ Houdt dezelve van onderen vast en raak, met het bovenft eind, het Hof van ijzer aan, en de uitvloeijing van dat „ eind zal juist eene figuur op den fpiegel befchrijven van de „ zelvde gedaante, als welke ik ftraks wegens de ftellig geë- „ lektrizeerde lichaamen heb opgegeeven. —' Maar ik „ heb toe nog toe vrugteloos getragt, de gedaante des damp„ krings van een lichaam, dat in minus belaaden is, vatbaar „ voor het oog te maaken." Om zulks dies te gemaklijker te verftaan, dient men te weeten, dat z. e. de Prins van gallitzin zo wel aan de ontkennend, als aan de ftellig geëlektrizeerde lichaamen, dampkringen toefchrijft; te weeten; aan de ftellig geëlektrizeerde lichaamen ftraalfchictende dampkringen, en aan de ontkennend geëlektrizeerde lichaamen flegts bloote draaijkolken. Dan het zij ons vergund hier met weinigen op aan te merken. 1 9 Dat de elektrieke dampkringen niet anders zijn , dan de verzaameling der elektrieke vloeiftof op de oppervlakte van geëlektrizeerde lichaamerj. 2 ? Dat zulk eene verzaameling van vloeiftof op de oppervlakte der lichaamen geen plaats heeft, dan in geval de lichaamen reeds in zo verre belaaden zijn , dat zij geen vioeiïlof inwendig meer bevatten kunnen. 3 ? Dat 'er derhalven geen elektrieke dampkringen kun- F 3  —- til 86 P fcheide waterdeelen bezwangerd zijnde , aanftonds wordt aangetrokken en vervolgends weder afgeftooten, met zich neemende dat gedeelte van elektriek nen gevormt worden, dan wanneer 'er een overvloed van elektrieke vloeiftof aanweezig is, 4 ? Dat om deze reede alleen de ftellig geëlektrizeerde lichaamen, en niet de ontkennende eenen dampkring bezitten, het welk men door de volgende proevneeming van den beroemden Vader beccarja geftaafd zal bevinden. ■ Zet midden op de plaat van een luchtpomp een korte ftaaf, aan den welken boven aan een zeer glad gepolijfte metaale kogel zit, welks doorfnede bijna 2 duim is. Plaats op deze zo gewapende plaat een glazen klok, door wiens bovenfte een andere ftaaf met diergelijkeenen kogel naar beneden gaat, en luchtdigt in den hals is vaft gemaakt. ■ Laaten beide kogels vier duim of liever nog iets wijder van malkanderen Kfftaan, Trekt men nu de lucht uit de klok en elektri zeerdtmen de bovenfte kogel ftellig, zo vertoont zich deze kogel als met een lichtenden dampkring omgeeven, terwijl de benedenfte kogel niet het geringde licht vertoont. Wordt de ftaaf met den kogel ontkennend geëlektrizeert, zo ziet men eenen lichtenden dampkring aan den henedenften kogel, maar de ontkennend geëlektrizeerde kogel blijft geheel zonder licht. —- Deze proevneeming, welke men ook vindt bij den Heer cavallo bl. 187, is dan wel overtuigend , dat alleen de ftellig geëlektrizeerde lichaamen met eenen dampkring omgeeven zijn, en doet ons dus gemaklijk de reede opfpooren , waarom z. e. de Prins demetrius van gallitzin vrugteloos getragt heeft,de dampkringen van ont kennend geëlektrizeerde lichaamen zichbaar te maaken,  — M 87 |p> — vuur, het welk de geleider hem hadt medegedeeld. Hier uit vloeit voord, dat het geenszins te verwonderen is, dat men den geleider niet kan elektrizeeren, wanneer hij aan eenvogtigen, of met niet elektrieke, (dat is geleidende) deeltjes bezwangerden rook, is blood geilek. Zelvs, om geen elektriciteit in den geleider te verwekken, is het genoeg, op denzelven te blaazen ; dewijl deze uitgeblaaze lucht met waterdeeltjes belaaden is, welken van den geleider worden aangetrokken; en ver volgends weder afgeftooten zijnde , terwijl zij wegdrijven, al de elektrieke vloeiftof van den geleider met zich voeren. Dit vooraf vooronderfteld hebbende, laat ons nu bewijzen, dat de elektrieke dampkring veel grooter en aanmerklijker is aan de punt van den geleider, als op alle andere deelen van zijne oppervlakte; en dat deze dampkring minder weerhouden wordt door de punt, als de dampkring, welke met de overige deelen van den geleider gemeenfchap heeft. XLIX. Laat A B C D E de geëlektrizeerde geleider zijn,in fig. VI. met zijn elektrieken dampkring af vi geheeld. —- Op het eenvouwig befchouwen van deze figuur merkt men reeds terftond op, dat de dampkring L M K, welke de punt C omringt, veel uitgeftrekter en aanmerklijker is, dan de dampkring met de overige deelen van des geleiders F 4 . 11. no.  491 88 & oppervlakte gemeenfchap hebbende. Insgelijks is het zeer klaar, dat deze dampkring L M K niet aangetrokken en weerhouden wordt, als door de punt C alleen; vermits 'er geen een ander punt in de oppervlakte des geleiders gevonden wordt, het welk digter en nader bij dezen dampkring is. — Dan dewijl deze geheele hoeveelheid van elektrieke vloeiftof niet weerhouden en aangetrokken wordt, als alleen van de punt C, is het zeer klaarblijklijk, dat deze punt C dezelve niet kan aantrekken , als in evenreedigheid van deszelvs oppervlakte, die zeer klein zijnde, ook niet, dan eene zeer zwakke aantrekking oeffenen kan. Het geen ik aangaande de punt C gezegdt heb, kan men eveneens van alle de hoeken des geleiders zeggen; bij voorbeeld ; de dampkring A L X S behoort alleenlijk tot den hoek A; want op dien hoek A is het alleen, dat dit geheele gedeelte van den dampkring rust ; maar de dampkring van dien hoek A alleen is net zo groot en uitgeftrekt,als die van de oppervlakte A E; dewijl dan de oppervlakte van den hoek A veel kleiner is, dan de oppervlakte A E; moet noodzaaklijk de dampkring van den hoek A minder fterk door dien hoek worden aangetrokken, dan de dampkring van de geheele oppervlakte A E: derhalven zal een niet elektriek of geleidend lichaam, aan den hoek A voorgehouden, denzelven veel ligter van zijnen dampkring berooven, dan hef de oppervlakte A E doen zal j en daarenboven zal  f5 §9 i» — het den dampkring op een vrij grooter afftand van den hoek A aantrekken , dan welke vereischt zou worden om den dampkring van de oppervlakte A E te kunnen na zich neemen. Behalven dit moet men noch aanmerken; dat het gedeelte van den elektrieken dampkring L M K de punt C voor bafis hebbende, zijn uiteinde M op vrij grooter afftand van de punt C heeft, dan het overige van den dampkring des geleiders gelegen is van de punten, die hem tot bafis dienen; waaruit dan nog volgt, dat het uiteinde M minder aangetrokken en weerhouden wordt door de punt C,dan alle andere deelen van den dampkring door hunnen onderling gemeenfchap hebbenden bafis; want de kragt van aantrekking is altijd in eene wederkeerige reede des afftands; dat is te zeggen: dat zij zo veel minder is, als de afftand zich grooter bevindt (p). Q~) Hier uit kan men met den Heer franklin QExper, fur Tektï. Tom: I, pag. 17.) gevoeglijk afleiden, dat de dampkring om een geëlektrizeerden kogel overal even ver verfpreid is, om dat dezelve door alle punten van de oppervlakte des kogèls even fterk wordt aangetrokken, en 'er dus geen reede is, waarom die dampkring op de eene plaats meerder zou uitwijken; dan op de andere. Maar laat ons hier de dampkringen van een plat en rond, of bol lichaam eens vergelijken, en zien , welke verfcheidendheid zij, met betrekking, tot derzelver uitgebreidheid en kragt van werken op leeveren. F 5  — m po ii — L. Een punt, op den geleider geplaatst, heeft zo veel vermogen om het elektriek vuur ver van zich PI.. VUL ric 1. Laat A een gepolijste metaale kogel zijn, en B een half doorgcfneede kogel, wiens gepolijste oppervlakte een middelijn c. d. heeft, die gelijk is aan de as a. b. van den kogel A. Wanneer men nu deze twee lichaamen, afgezonderd , zodanig plaatst, dat de omtrek van den bol A boven in een regte linie waterpas is met de oppervlakte van de doorfneede B, en, door middel van een ketting EF. wiens einde G met den eersten geleider gemeenfchap heeft, verbonden hebbende, beide ftellig elektrizeert, zo zal, zeggen wij, de dampkring van den kogel A grooter en uit geftrekter zijn, dan die van de doorfneede B. Zulks zullen wij tragten eerst door redeneering te betoogen; eu naderhand door eene proevneeming te beveiligen. Dewijl de dampkringen van geëlektrizeerde lichaamen alt'jd de gedaante van derzelver oppervlakten aanneemen, is het zeer natuurlijk, dat de dampkring van de doorfneede B boven aan deszelfs einde e. f. nog haar zelfde platte gedaante behoude, en dat de ftraalen uit de platte oppervlakte B voordkomende overal evenwijdig blijven. Dan geheel anders is het gelegen met den dampkring des kogels A, welke wel de ronde vorming des kogels houdt, maar wiens ftraalen geeuzints evenwijdig voordloopende, boven aan het einde van dien dampkring verder van eikanderen wijken, dan beneden op de oppervlakte van den bol A. — Deze afwijking biedt dan minder tegenftand aan de uitzetting of het afftootend vermogen, waarmede de deeltjes der  — m 91 b — af te drijven, dat het zelvs niet eens noodig is dezelve eenig geleidend lichaam voor te houden; want het elektriek vuur ontlaadt zich door de punt van elektrieke vloeiftof begaafd zijn: waar uit dan noodzaaklijk volgen moet, dat de dampkring van den kloot A, minder tegenweer ontmoetende , zich verder uitbreidt, dan de dampkring van de doorfneede B , wiens ftraalen, niet afwijkende, maar overal evenwijdig blijvende, meer op een gepakt zijn, en als weerhouden wordende, zich binnen eene enger ruimte bepaalen; . en dat zulks in de daad plaats heeft, zal de volgende proevneeming befiisfen. Hang een fijn en zeer beweegbaar balansje op aan een vierkant latje, het welk door een lleuf op en neder kan bewogen worden , ten einde het niet Hingere ; voorzie hetzelve van twee fchaaltjes, of liever plaatjes van gelijke oppervlakte, aan zijde draaden, die even lang zijn, opgehangen. — Plaatst op den afftand van een voet, of liever, nog verder, de gezegde knop A, en doorfneede B ouder het middelpunt der plaatjes H en I, zo, dat detusfeben-ruimte tusfehen deze plaatjes en voornoemde lichaamen A. B. wederzijds gelijk zij. . Wanneer men nu den afgezonderden knop A. en doorfnede B. lrellig elektrizeercnde,het latje met de daar aan hangende fchaaltjes, door middel van een koordje, over een katrolletje loopende, voorzichtig doet naar beneden daalen,zal men bevinden, dat het fchaaltje of plaatje I door den kogel A wordt aangetrokken, ten bewijze, dat de dampkring van den knop A zich verder uitftrekt, als die van het lichaam, of de doorfneede B. — Onder het dikwils herhaalen van deze proevneeming, ontdekte ik vervolgends, dat, wanneer de fchaaltjes maar op een  — Hl & B — dcngeleider van zelve in de lucht. De reede hier van is ; dat de lucht, offchoon wel oorfpronklijk elektriek, bijna altijd met dampen en ftofdeeltjes kleinen afftand, bij voorbeeld van i of jf duim, van voornoemde lichaamen A. en B. verwijderd waren, en deze lichaamen geëlektrizeerd wierden, dat, (zeg ik) alsdan het plaatje h. van de doorfneede B. en niet het plaatje h van den kogel A. wierdt aangetrokken. Zulks gebeurde altijd, wanneer de fchaaltjes digt'boven de geëlektrizeerde lichaamen hongen; maar wanneer de fchaaltjes tot. den afftand van 5 duim of meer wierden opgewonden, was het altijd de knop A., welke het fchaaltje of plaatje I. aantrok. Mij dunkt, dat de reede van dit verfchijnzel op volgende wijze gevoeglijk kan verklaart worden. ° De reede waarom de fchaa! i. op een verderen afftand eerder door den knop A. wordt aangetrokken , dan de fchaal H. door de oppervlakte B. is klaar te begrijpen; dewijl de dampkring van het lichaam A. zich verder uhftrekkende, dan die van B: de fchaal i eerder in den kring of werking der elektrieke aantrekking gebragt wordt, dan de fchaal jj. Maar laaten nu de fchaalen h. i. tot op den afftand van 1 of 11 duim van de lichaamen A en B nederzakken, en daarna deze lichaamen geëlektrizeerdr worden, zo zullen zich de fchaaltjes gelijktijdig in de dampkringen dier beide lichaamen indompelen, en door de beide dampkringen worden aangetrokken, maar geenszints met gelijke kragt, want de ftraalen van den dampkring der doorfneede B, fchieten evenwijdig tot het fchaaltje h over, raaken'dus meer punten van het zelve, en oefenen wegens haare meerdere hoeveelheid, een veel grooter vermogen, dan de ftraa-  — m 93 u* — bezwangerd is; tot welke kleine, en met de lucht ongelijkflachtige lichaamtjes de punt van een fterk geëlektrizeerden geleider een gedeelte van zijnen elektrieken dampkring overvoert. Om alles, het geen ik tot dus verre verklaard heb, als met een woord uit te drukken: de elektrieke vloeiftof ftroomt met gemak door de punten weg; om dat het vermogen, met het welk een'gepunte geleider zijn elektriek vuur aantrekt, en bij zich houdt, altijd evenreedig is aan de groote van den bafis, op welken zijn dampkring geplaatst is; daq de dampkring van de .punt heeft niet dan een zeer geringen en kleinen bafis; derhalven moet de kragt, welke denzei ven weerfland biedt insgelijks zeer zwak zijn; en daarom verdwijnt deze dampkring zeer gemaklijk. Voor het overige is het de dampkring, waarmede de punt belaaden is, niet allen des dampskrings van den knop A, welken verfpreid zijnde, minder punten van het fchaaltje I raaken, en dus minder in flaat zijn hetzelve aan te trekken. Dewijl dan een lichaam , door twee magten bewogen, aan de fterkHe het meest moet gehoorzaamen, zo blijkt dat het fchaaltje H noodzaaklijk moet worden aangetrokken. Uit het geen wij tot dus verre gezegt hebben, volgt dan: i ? Dat de ronde of klootfche lichaamen geëlektrizeerd zijnde, hunne dampkringen verder werpen dan vlakke lichaamen , maar 2? Dat de dampkringen van vlakke lichaamen op gelij-' ke afflanden een fterker vermogen van aantrekking bezitten, dan die der ronde of klootfche lichaamen.  — 3! 94 leen, welke uit den geleider voordftroomt, om tot het voorgehoude geleidend lichaam over te gaan; want, zo dra dit eerfte gedeelte van den elektrieken dampkring de punt verlaaten heeft, volgt aanftonds een tweede gedeelte van dien dampkring, dat de plaats des eerftens vervult. Deze uitwerking is een gevolg van de vloeibaarheid en de onderlinge afftooting der deeltjes van het elektriek vuur; derhalven gaat de dampkring van den geheelen geleider voord langzaamerhand naar de punt over te vloeien, tot zolang dat alles door het aantrekkend geleidend lichaam nagenomen is.— Laat ons nu overgaan tot het vermogen der punten van de niet geëlektrizeerde lichaamen. LI. De punten van niet geëlektrizeerde lichaamen hebben een geheel omgekeerde en tegenftreidige eigenfehap met die der geëlektrizeerde lichaamen; want zij trekken, als met geweld, de elektrieke vloeiftof opeen grooten afftand uit den geëlektrizeerden geleider aan, van welk verfchijnzel men de volgende reede geeven kan: Het gepunte, geleidend, en niet geëlektrizeerd lichaam, het welk men den geleider van verren Voorhoudt, verëenigt alle zijne aantrekkingskragt in zijn punt alleen; doordien zich dit vermogen op die plaats verzaamelen moet, die het gefchikfte is om te werken: derhalven moet de geheele aan-  " W 95 & — • Erekkings-kragt van het niet geëlektrizeerde geleidend lichaam, zich bij de punt verëenigende, veel grooter zijn, als wanneer dezelve verfpreid bleef over alle de deelen der oppervlakte van het lichaam: dewijl zij aldus verfpreid zijnde, in haaregeheelheid op zulk een korten afftand niet zou kunnen werken, en bij gevolg ook niet met zo veel vermogen op den geleider, dan wanneer deze kragt in haar geheel aan de punt vereenigd ware, welke punt de oppervlakte uitmaakt van het lichaam, het minfte van den geleiderd verwijderd. LU. Het is met de punt van een niet geëlektrizeerd lichaam even eens gelegen, als met de punt van een nagel, die, zomen hem met een hamer aandrijft, meer gefchikt is, om in het hout door te dringen, dan wanneer hij geen punt bezat, zo men hem al met het zelvde geweld aanfloeg. Wanneer men op den kop van een gepunten nagel fiaat, verëenigt zich de geheele hoeveelheid van beweeging in de punt, die te gelijker tijd het voordeel heeft niet, dan een geringen weerftand te vinden; dewijl het hout hem geen anderen weerftand biedt als die eener kleine oppervlakte, een weerftand, welke minder is, dan die hem het hout zou bieden, zo de nagel in geen punt toeliep; wantin dit geval, zou de nagel den tegenftand van een veel grooter getal houtdeeltjes moeten overwinnen.  m 96 b LUI. Zie hier nog eene andere vergelijking, die he£ Verfchijnzel der punten van een niet geëlektrizeerd lichaam niet kwalijk verklaart; Wanneer ik uit een paarden ftaart het hair wil trekken , kom ik met gemak tot mijn oogmerk, wanneer ik agtervolgehs mijne kragt befteede om een enkel hair uit te rukken; dat is te zeggen; zo ik ze een voor een uit-trek; maar ik zou nuttelooze poogingen aanwenden , zo ik met dezelvde kragt eene geheele handvol ondernam uit te trekken; dewijl deze hoeveelheid van hair, mij een veel grooter weerftand zou bieden, als een eenig; aangezien de ver* eenigde aarthegting van alle de hairen, veel gtöoter is, dan die, van maar een alleen. Het is niet moejelijk de toepasfing te maaken van deze gelijkenis (?). Hoe het ook zijn mag, het is zeer zeker, dat de punten het elektriek vuur van een geleider tot zich trekken; ja zelvs wanneer de hier voorgaande verklaaring, of alle andere, welken 'er de natuurkundigen van geeven kunnen, niet in alles voldoende waren, zou de daad, als daad, niet minder onweerfpreekiijk zijn; doordien deszelvs wezenlijkheid van de verklaaring, die men 'er van geeven kan, geenszints af hanglijk is. — Duizend proevondervindingen vertoonen ons de bijzondere aan- (?) franklin Exper. fur PekÜ. Tom. I. pag: 25.  ~— €1 97 II — trekkingskragtderpunten; ikzal'ernogéénebijvóë gen,die mij voorkomt ,dat de zaak volkomen beflist LlV. Neem 'een groote koperen balans, waar van dë hefboom ten minden twee voeten lang is, en de koorden, welken de fchaalen ophouden, van zijde zijn. Hang deze balans aan de zolder in dier voegen op , dat de fchaalen zich een voet van de vloer bevinden: fteek vervolgends een pin in de vloer, in dier voegen , dat, wanneer de fchaalen door het loswentelen van de koord, die de balans ophoudt , ronddraaien, in het befchrijven van hun cirkel over den knop der pin heengaan: dit gedaan zijnde ,elektrizeerééne dier fchaalen, door dezelve gemeenfchap te doen hebben met den geleider. Men zou deze fchaal ook kunnen elektrizeeren doof het bijbrengen van den knop eener geladene fles. — Alles op zulk eene wijze gefchikt zijnde, doet de balans draajen door het los of toewentelen der koord, aan welke dezelve is opgehangen, en gij zult bemerken, dat, de gemeenfchap tusfehen de fchaal en den geleider weggenomen zijnde, de geëlektrizeerde fchaal in het overgaan van de pin nederzakken, en zö zij laag genoeg komt, een vonk op den knöp der pin zal werpen. Maar zo men op het hoofdderpin regtftandig een naald plaatst, ofzelvs, wanneer men de naald met haar fpits om hoogdigt bij deze pin in den grond fteekt; G zo pr.. tt. FlGi XV.  - — m 98 b — zo zal de geëlektrizeerde fchaal over deze naald heen draajende , niet nederzakken, maar in ftilte haar elektriek vuur op de punt der naald ontiaaden. In het eerfte geval zakt de fchaal om laag, doordien het elektriek vuur, waar van de aankleeving aan de fchaal al te fterk is, om 'er zich op den afftand, waar in zij zich bevindt van af te fcheiden, de fchaal doet nederzinken door de pooging, welke het elektriek vuur aanwerjdt om aan de kragt van aantrekking der knop te gehoorzaamen. In het tweede geval fchiet de fchaal haare elektrieke vloeiftof uit zonder neder tedaalen; omdatdepunt van de naald, een grooter aantrekkingskragt bezittende, dan de aankleeving is van het elektriek vuur aan de fchaal, de fchaal op een veel grooter afftand van haar elektrieke vloeiftof berooft, en bij gevolg, zonder dat de fchaal de naald nader behoeft te komen (?•)• — (V) franklin Tom. I. pag: 242. Ten bewijze van het aantrekkend vermogen der punten, hong de Heer henly eene groote wel opgeblaazene en met goud, zilver, of koper-blad overplakte blaas aan een zijden draad op van 6 of 7 voeten lang : elektrizeerde dezelve door eene gelaadene fles, en bragt, wanneer de blaas geheel in rust was, een koperdraad met een knop daaraan, bij dezelve: alsdan wierdt de blaas door den knop aangetrokken, en, als zij na genoeg gekomen was, miste zij nooit denzelvcn de vonk te geeven, welke zij van de gelaadene fles ontvangen hadt. Maar elektrizeerde hij de blaas op nieuws, en bragt 'er, in plaats van het koperdraad met den knop, de fpïti eener  — m 99 iet ~ Wij zullen nog gelegenheid hebben om van dez« keurige proefneeming van den Heer frankuf nader te fpreeken ; wanneer wij reeden zuller moeten geeven, waarom de geëlektrizeerde wolken naar de aarde nederzakken, voor dat zij hunne elektrieke vloeiftof uitfchieten, en waarom de in de hoogte opgeheve gepünte baaken of afleidererj ons tegen den blixem beveiligen kunnen; LV. Wanneer men een uitgeknipt puntig (tukje papier tusfehen twee metaale plaatjes fielt, waar van het eene aan den geleider is opgehangen , zal men bemerken, (mits dat men het onderfte plaatje op een bekwaamen afftand houdt,onder dat geene, dat aan den geleider hangt;) dat het flukje papier zich niet tot aan het bovenfte plaatje zal opgeeven, maar op het onderfte plaatje, nu en dan eens grootere fprongen doende, maar alleen zal dans- fen. Dereede van dit verfchijnzel is, dat het ftukje papier met een punt uitgefneeden, geëlektrizeerd wordt door de aantrekkings-kragt van dé fcherpfte punt; zonder dat het de bovenfte plaatbehoeft aan te raaken om de zelve haar elektriek vuur te beneemen. — Wanneer dit ftukje papier al- malde bij, zo wierdt zij van dezelve niet aangetrokken,maar, zonder een vonk te geeven, zeer fpoedïg van alle baare elektriciteit beroofd. Zie cavallo bl. 233; Ö i pl. 11. tig: ix.  — 31 l oo li — dus van verren geëlektrizeerd is, bevindt het zich aangetrokken door de onderfte plaat, en na dezelve het elektriek vuur, van de bovenfte plaat ontvangen , te hebben medegedeeld, (het geen in een oogenblik gefchiedt, doordien het onderfte gedeelte ook in eene puntige gedaante is uitgefneeden) heft het zich op nieuws weder een weinig op, om andermaal door het vuur van de bovenfte plaat geëlektrizeerd te worden, welk vuur het ftukje papier daarna, even als te vooren, aan debeneden- fteplaat overgeeft; en zo vervolgends. Door deze verklaaring ziet men, dat het fchijnbaar dansfen van het ftukje papier, in de daad, niets anders is, dan eene beurtelingfche aantrekking, zo wel van de bovenfte als benedenfte plaat (r). LVI. Het gebeurt dikwils, dat zeer ligte lichaam tjes, als linne draadjes of fchilfertjes blad-goud, na door den geëlektrizeerden geleider aangetrokken te zijn , zich daaraan vasthegten , en niet weder worden afgeftooten; de reede van dit verfchijnzel is, dat deze ligte lichaamtjes den geleider met eene vlakke en gladde oppervlakte aanraakende, door hunne kleine en onmerkbaare puntjes alle de elektriciteit, van den geleider ontfangen, in ftilte laaten weg vloejen; derhalven, of- (ï) franklin Exper. fur PekÜ. pag: 179.  •— m ioi, ib> — fchoon deze kleine lichaamtjes het elektriek vuur ontvangen, bevinden zij zich egter niet geëlektrizeerd; om dat het vuur, 't welk.zij van den geleider hebben verkregen, ter zeiver tijd weg vloeit , zonder om deze kleine lichaamtjes eenen dampkring te maaken. LVII. Houdt een klein glas, met water vervuld , onder den geëlektrizeerden geleider, waar van de punt in diervoegen gericht is, dat zij zich volmaakt boven de oppervlakte des waters bevindt, het geen men in het glas onder deze punt houdt. ■ In deze proefneeming , zal dat gedeelte van het water, het geen zich op den afftand van eenige linien onmiddelijk onder de punt bevindt, terftond oogenfchijnlijk worden opgeligt: maar zo dra het water op deze wijze geëlektrizeerd is, zal deze oppuiling ophouden, en zich op dezelvde plaats van de oppervlakte des waters eene holte vormen!; doordien zich als dan de deeltjes van het elektriek vuur des geleiders , en die van het water moeten afftooten. Maar zo dit zelvde water door middel van een metaalen draad met de hand van den perfoon, die het glas vasthoudt gemeenfchap hadt; of, indien het in een metaalen beker was, zou het zonder ophouden verheeven blijven op die plaats , welke G3  — m 102 m — pqoiddelyk aan de punt is blood gelleld ; want het water alsdan niet elektriek wordende , om dat het niet was afgezonderd, zou zich altijd aangetrokken bevinden, om reede, dat de elektriciteit van den geleider en die van het water zou voordduuren ongelijkflachtig te zijn, dat is, van ZOort verfchillende. Men zou het ze Ivde verfchijnzel verkrijgen, zo de geleider ontkennend geëlektrizeerd wierdt; dewijl in deze laatfte vooronderftelling de elektriciteiten ook ongelijkflachtig zouden zijn. OVER DE ELEKTRIEKE VONK, EN WAAJER OF PLUIM» LVïfJ, De elektrieke vonk wordt niet verwekt, dan, wanneer twee lichaamen, die eikanderen op een bekwaamen afftand naderen, ieder eene verfchillende elektriciteit hebben, dat is te zeggen, wanneer het eene meer elektriek vuur bezit, als het ande- Dikwils gebeurt het, dat men de vonk verkrijgt, wanneer de twee lichaamen op den afftand van verfchëide duimen van eikanderen zijn; voor het overige is de afftand, die vereifcht wordt óm eene vonkte trekken, altijd evenreedig aan het meer of minder onderfcheid der elektriciteit van twee lichaamen. = De kragt en leevendighe.d van de vonk zijn insgelijks evenreedig aan het on-  — Hl 103 B derfcheid van hunne elektriciteiten (Y). — Derhalven hoe aanmerklijker de eene der twee elektriciteiten is, hoe fterker en lecvendiger de vonk zal . zijn, en op hoe grooter afftand zij zal kunnen getrokken worden. Zo het lichaam , het welk men den geleider voorhoudt, ontkennend geëlektrizeerd is, zal de vonk nog op veel grooter afftand uitberften, en daarenboven veel leevendiger en fterker zijn (y): Ook moet men in aanmerking neemen, dat, hoe meer oppervlakte de geëlektrizeerde geleider heeft, hoe langer, leevendiger en fterker de vonk, die hij oplevert, zijn zal. Ik heb 'er een bij den Heer ingenhousz van kaartenblad gezien , welke vonken uitleverde van eene verbaazende fterkte; hij wierp dezelven ter afftand van bijna een voet op de geleding van den voorgehou-. den vinger. LIX. De elektrieke vonk is niets anders, dan het te zaam gepakte en verdikte elektriek vuur,'t welk, met zeer groot geweld, van de oppervlakte des geleiders overvliegt tot een ander lichaam, dat niet meer dan zijn natuurlijkgedeelte van elektriek vuur bezit, of nog minder heeft, als het zelve in den CO franklin Exper. fur Pek®. Tom. I. pag: 245. £? Tom. II. pag: 26. O), franklin Exper. fur Pelecl. Tom. I. pag: 85. G 4  — 4| ic4 P natuurlijken ftaat toekomt : maar ten einde dit verfchijnzel plaats hebbe, is het noodig, dat dit laatst genoemde lichaam den geëlektrizeerden geleider nabij genoeg kome, om de elektriciteit van denzclven fterk genoeg te kunnen aantrekken. < Hier uit volgt, dat de vonk uit den geleider, dieik den vinger voorhoude, om dezelvde reede uitberft, als de geleider zijn elektriek vuur aan een voórgehoude kurke balletje mededeelt. Het eenig onderfcheid, tusfehen deze twee verfchijnzelen, is , dat men in dit laatfte geval, het elektriek vuur, 't welk van den geleider tot het balletje overgaat, niet bemerkt, in plaats, dat deze vloeiftof zichbaar is, wanneer zij van den geleider tot den vinger overfpringt. Dit onderfcheid komt daar van daan, dat de kleine lichaamtjes in des dampkring van den geleider gehouden , hem een gedeelte van zijn vuur ontneemende, eene al te kleine óppervlakte hebben, om van den geleider eene groote hoeveelheid van elektriek vuur over te neemen; want zij kunnen van denzelven niet meer ontvangen, dan in evenreedigheid hunner oppervlakte; maar een klein gedeelte van deze vloeiftof kan geen grooten en', genoeg verdikten ftroom vormen, om zichbaar te worden. — Hieruit volgt, dat, om een vonk te verkrijgen uit den geëlektrizeerden geleider, het voórgehoude lichaam eene oppervlakte moet hebben, groot genoeg, om al het verdikte vuur eener vonk na zich te neemen, Daarenboven vloeit hier nog uit voord, dat ge-.  — 31 io5 I» ■ lijk een afgezonderd kurke balletje geëlektrizee wordt, door het zelve in den dampkring van e geëlektrizeerden geleider te brengen, dat (zeg i eveneens alle geleidende en afgezonderde lich; men geëlektrizeerd worden door een vonk van d geleider te ontvangen. Ik heb gezegt, dat de vonk gemaakt wierdt do* de elektrieke vloeiftof, die zich verdikkende < op een pakkende, tot het lichaam, het welk he aantrekt, overvliegt; hier van kan men overtuij worden door zich te herinneren, het geen ik reec gezegt heb , dat (naamïijk) de elektrieke vloe ftof eenen dampkring vormt om alle lichaamen, d: ftellig geëlektrizeerd zijn, en dat deze dampkrii: fterk wordt aangetrokken, door een niet geëlei trizeerd lichaam , 't welk men hem voorhoudt waarvan daan het komt, dat de elektrieke vloe; ftof zich moet richten naar die punt van het nie geëlektrizeerde lichaam, welke'erhet naafteby ge legen is, en het meefte vermogen heeft op dei dampkring van den geleider; maar deze vloeifto kan geene richting neemen tot een eenige pun zonder zich te zaam te voegen, en bij gevolg ziel te verdikken, LX. Plaatst u op een harshoek, of eenig ander afzonderend lichaam; leg vervolgends de eene hand op den geleider, en houdt in de andere een meG 5 •d ;n © iaHl W :n m ld !s H e g t 1 j e i pl. nr. fig. JtVt  — m 106 b — taaie vat of lepel vervuld mee warm gemaakten geeft van wijn: doet hier na den geleider elektrizeeren, en laat,onder het elektrizeeren,een ander perfoon den vinger bij den wijn geeft brengen ; zo zal 'er terftond uit den geëlektrizeerden wijngeeft een vonk fpringen, die denzelven zal doen ontvlammen. — Wanneer de perfoon, die den wijngeeft zijn vinger heeft voorgehouden, het kleine metaale vaatje zelvs in de hand hieldt, en die geene, welke afgezonderd "was , 'er den vinger bijbragt , zou dezelvde uitwerking plaats hebben , alleenlijk met dit onderfcheid; dat de vonk, in dit laatfte geval, uit den vinger zou fpringen,en niet uit den wijngeeft. Wanneer het elektriek vuur door een lichaam heen gaat; werkt het op het gemeen, of hoofdftoflijk vuur, in dit lichaam bevat, en brengt het zelve in beweeging; in diervoegen,dat, wanneer dit lichaam eene voldoende hoeveelheid heeft van hoofdftofiijk vuur, het zelve in den brand geraakt. En dit is de reede, waarom eene enkele elektrieke vonk den wijngeeft doet ontvlammen; mits dat hij warm en volmaakt gezuiverd is; maar wanneer hy vogtig of met waterdeelen bezwangerd is, al* dan zal 'er een veel fterker vonk vereifcht worden, om den zeiven te ontfteeken (u). O) franklin Exper. fur Telecï. Tom. II. pag: 36. Het zal niet te onpas zijn, hier met een woord gewag te maaken van de keurige proefneeming door den Heer in-  4 io7 P Wanneer het weer zeer warm is, ontbrandt de goede wijngeeft zonder gewarmt te zijn; dit gebeurt , wanneer de thermometer van den Heer reaumur tot 18 graaden is opgeklommen. Een weinig wijngeeft in de palm van de hand gegooten , is gemeenlijk door de hand genoeg gewarmd, om door eene elektrieke vonk ontftooken te worden ; mits deze wijngeeft wel zuiver zij. De eether zou nog 'veel ligter vuur vatten. genhousz uitgevonden, en op den 9 Julij 1773 in de ver» gadering van de Koninglijke Sociëteit te Londen voorge" leezen; welke proefneeming het vermogen van de elektrieke vonk om brandbaare doffen te ontdeeken, ten klaarden aantoont. ■ Windt wat lofle en drooge boomwol om het einde van een lange kopere fpeld of draad, zo dat die reedelijk vast in de boomwol fteeke. —- Wentel vervolgends het omwonde einde van het koperdraad in eenige tot fijn poeder gedooten hars; dit gedaan zijnde, houdt het einde van de Ipel of draad aan het buitende bekleedzel van e^ne geladene fles, en breng, zo fchielijk, als mooglijk is, het andere met boomwol omwonde einde bij den knop; alsdan zal zich de fles ontlaaden, de harspoeder vuur vatten , en de vlam aan de boomwol mededeelen. . De fles, waarvan men zich tot deze proefneeming bedient, behoeft niet groot, of fterk gelaaden te zijn. De Heer ingenfiousz gebruikte hier toe een flesje, het welk niet meer dan 8 of 10 duimen metaal bekleedzel hadt; ook heb ik bevonden, dat deze proefneeming altoos gelukte met een geringen trap van elektriek vuur, mits dat de boomwol droog en de hars goed was. De poeder van  €1 io8 ® TL. iii. eig. xvii. LXI. Hang aan een geleider verfcheide glaze fïoolen op , welken aan beide einden open zijn; en veréónig, de eene met de andere door middel van ijzerdraaden, die allen aan de einden dier fioolen zijn vaft gemaakt; maar men moet wel in acht neemen , dat deze ijzerdraaden tot in elke fiool verlengd worden , in dier voegen , dat hunne uiteinden zich op den afftand van een halven duim van eikanderen bevinden; ook moet men de einden van deze ijzerdraaden, die zich binnen in de fioolen witte of geele hars ontbrandt gemaklijker , dan die van bruine. De Farina Lycopodii kan tot het %-elvde oogmerk gebruikt worden, zijnde egter zo goed niet, als de hars, om dat ze zo gemaklijk geen vuur vat, en behalven, dat zij aanftonds is uitgebrand,een flerkere vonk vercischt omgiet te misfeh. Door de boomwol In Terpentijn-olie te doopen , kan men dezelvde uitwerking even vaardig verkrijgen, indien men een fles van wat grooter inhoud neemt. De Olie zal des te beter ontbranden, wanneer een wei. nig fijn koper-vijlzel 'er op geftrooid wordt. Het fpeldenvijlzel is daar toe best gefchikt: maar dewijl deze olie bij de ontvlamming zich'in 't rond verfpreidt, en brandende de kamer met meer rook, als de hars-poeder vervult, is de laat fle te verkiezen. Deze proefneeming kan men vinden agter de proeve over den elektrophore van den Heer ingeniioüsz , uftgtgeevtn door j. van sreda.  31 109 |ft bevinden, van knoppen voorzien. Alles aldus gefchikt zijnde; elektrizeer den geleider, en gij zult in iedere fiool fchitterende vonken waarneemen, die van den eenen metaalen knop tot den anderen zullen overgaan, zo lang gij den geleider elektrizeert; maar geef acht, dat de laatfte fiool met de vloer gemeenfchap hebbe, het geen ligt te doen is door het aanhegten van een ketting aan deze laatfte fiool. LXII. rchOön de elektrieke vloeiftof gemeenlijk niet »j döi wanneer zij in de gedaante van geleider tot een ander nietgeëlektrizeerd lichaam overgaat; gebeurt het nogthans — ■ dikwiTa. dat deze vloeiftof zonder als een vonk uit te bersten, zichbaar wordt. b 0 tmtvéagei ... leekdijk van lucht beroofd, fchijnt geheel en al vJn licht te fchitteren, zo dra men denzei ven elektrizeert. - Om dit verfchijnzel regt te befchouwen, moet men deze proefneeming in het donkere doen f». . Wat deszelvs verklaaring aangaat, zie hier degeene die men gewoon is 'er van te geeven: door het elektrizeeren van de uitwendige oppervlakte des ontvangers, verkrijgt de vloeiftof van de inwendige oppervlakte O) JALLabekt Exper. fur l'eka. pag: 6i. en tjb cavallo II. Deel. VI. Hoofdft. 6. 7. en 8. proefneeming.  - M "O IfSr — zulk eenleevendigen indruk, dat dezelve van deze oppervlakte wordt afgedreeven: Zode ontvanger niet beroofd was van een gedeelte lüchts, zou men geene fehittering gewaarworden; om dat de lucht van den ontvanger de vloeiftof beletten zou zich van haare oppervlakte te verwijderen; en zo in tegendeel de ontvanger volmaakt lucht-ledig was, zou de fehittering van het elektriek Vuur insgelijks geen plaats kunnen hebben; dewijl de vloeiftof ,' in dit geval, in het geheel geen tegenftand vindende, zich van haare oppervlakte zou kunnen verwijderen zonder eenige kragt aan te wenden,en in de noodzaaklijkheid gebragt te worden om zich te verdikken. Maar het is geenszins het zelvde,wanneer de ontvanger niet geheel en al van lucht ontbloot is; want, in dit laatfte geval, is de kleine hoeveelheid van lucht, welke in den ontvanger gebleeven is, toereikende om tegenftand te bieden aan de vloeiftof, die zich poogt van de oppervlakte te verwijderen; en deze tegenftand is zodanig, dat de vloeiftof zonder zich te vereenigen en te verdikken denzelven niet kan overwinnen; het is dan alleenlijk doordien zij genoodzaakt wordt, zich op een te pakken , dat dezelve zichbaar is. Zo even zeide ik, dat de elektrieke vloeiftof van de uitwendige oppervlakte van het glas, die van de inwendige met geweld afftiet; het is hier de plaats niet zulks met proeven te bevestigen. - Wij zullendies aangaande breedvoeriger handelen, als wij tot het ver-klaaren van de Leydfche fles zullen gekoomen zijn*  0 !fc LX III. De barometer verfchaft ons het zelvde verfchijnzel, als de ontvanger, waar van men komt te fprecken. —— Wanneer de barometer geheel van lucht beroofd is , en men denzelven fchudt, om een wrijving van de kwik tegen het glas te verwekken, bemerkt men niet het minde licht in het boven gedeelte van de buis, dat geheel Inchtledig is; maar wanneer men alleenlijk een of twee lucht bolletjes in dit boven gedeelte van de buis heeft doen ingaan, zal, wanneer men de kwik van den barometer heen en weer fchudt, of dit werktuig tegen een geëlektrizeerden geleider houdt, dit gedeelte geheel verlicht zijn. Het licht, dat men bij die gelegenheid waarneemt, is ten naaften bij gelijk aan dat, 't welk de phospherus oplevert. De gemeene glazen buizen, wanneer zij ten deelen luchtledig zijn, doen dezelvde uitwerking, zo dra men ze met den geëlektrizeerden geleider in aanraaking brengt. Men maakt ook wel van diergelijke buizen een foort van fter, die verlicht en fchitterend van vuur wordt door alle haare armen; zo dikwerf men dezelve elektrizeert. Men ziet nog dit zelvde verfchijnzel in een glazen buis, aan welke men een golvachtige gedaante, even als die van een flang, geeft: in deze buis laat men een kleine kolom van kwik loopen tot een duim breed hoog, en, wanneer men deze kwik van den eenen kant der buis, die lucht-ledig is, tot den  3j| na B anderen laat loopen, wordt de geheele buis verlicht, en'er fchijnt een fchoone vlam door deszelvs geheele lengte te loopen, zo dikwils men de kwik van den eenen naar den anderen kant beweegt (x). LXIV. Wanneer men een geleider, tot een afgeftompte en op de dikte van een groote erwt aangeronde punt toeloopende, elektrizeert, ziet men, wanneer het weder voor het elektrizeeren gunftig is, dat deze ftompe punt het elektriek vuur uitfehiet in de gedaante van een fchoonen verlichten waajer, of ontvlamden en fchitterenden kegel, wiens toppunt zich aan de afgeronde punt van den geleider 5evindt. Dit verfchijnzel is een uitwerkzel van het vermogen, het welk de punt bezit,om den overvloed van elektriek vuur, waarmede zij belaaden is, op een verren afftand van zich af te voeren. Wat de kegelvormige gedaante dezer pluim aangaat, dezelve vloeit gedeeltelijkvoord uit deafftootendc eigenfehap, waar mede de deeltjes der elektrike vloeiftof begaafd zijn, en gedeeltelijk uit den tegenftand, die dezelve door de omringende lucht gebooden wordt; en gelijk de dikte van deze lucht verfchilt; dewijl zij op fommige tijden meer te zaam geperft, en op andere meer uit-gezet is , als ook meer of minder met dampen belaaden, gebeurt het (.v) J.U.LABERT Exper. fur Cek6t. pag: 35.  Insgelijks, dat deze lucht aan de elektrieke vloeiftof dan eens meer, en dan eens minder tegenftand biedt, waar uit volgt, dat de uitgebreidheid en leevendigheid van de waajers niet altijd even gelijk zijn. LXV. Daarenboven bemerkt men nog, dat, wannee: men de vlakte van de hand, op den afftand Van twee of drie duimen, aan de afgeronde punt Van den geleider voorhoudt, de waajer in leevendigheid toeneemt, en zich meer en meer uitfpreidt; in dit geval moet de hand, het elektriek vuur ftérk aantrekkende, noodzaaklijk deszelvs uitftrooming bevorderen en verdubbelen. Om de aantrekking van de hand oogenfchijnlijk gewaar te worden, zo houdt dezelve ter zijde van de afgeftompte punt des geleiders, èn gij zult altijd bemerken, dat de waajer zich zal buigen Om tot de hand te komen, het zij, gij dezelve een weinig hooger houdt, dan de punt van den geleider, het zij een weinig laagef, bf, dat men ze, aan de regte of linke kand, de afgeronde punt aanbiedt: volftrekt bewijs, dat de hand den loop van den elektrieken ftrocm, welke uit het einde van den geleider vloeit, bepaalt. H pi., in. fig. XlXi  — fi in m LXVL Zo terftond zeiden wij, dat de pluim door het voorhouden van de vlakke hand, zichbreeder uitfpreidt; dat is te zeggen, dat de bafis van den. verlichten kegel in omtrek toeneemt; de reede hier van is, dat, wanneer de hand zich in de nabijheid van deze verlichte pluim bevindt, ieder punt van deszelvs oppervlakte de elektrieke vloeiftof aantrekt, welke, om aan alle die bijzondere aantrekkingen te gehoorzaamen, genoodzaakt is zich uit te fpreiden; waar uit dan volgt, dat de bafis van de waajer grooter moet worden. Men ziet volmaakt het tegendeel, wanneer men, in plaats van de vlakke hand, alleenlijk maar de geleding des vingers of den ring eener fleutel aan de punt voorhoudt ; want dan zal de bafis van de waajer oogenfchijnlijk verminderen; dewijl de elektrieke vloeiftof, in plaats van zich uit te fpreiden, alsdan zal gehouden zijn zich te veréénigen en te fchikken naar de oppervlakte der geleding van den voorgehouden vinger (7). LXVII. Houdt een gewreeve glazen buis tegen over de afgeronde punt eens geleiders, die geëlektrizeerd is ; in dit geval, zult gij, naar maate men dc buis digter bij de punt van den geleider brengt, (}■) JALLAEERT pag: 4I.  — m 115 li — de uitvloeijing van de waajer meer eh meer te keer gaan. —- Dit verfchijnzel doet zeer .wel zien, dat de deeltjes van de elektrieke vloeiftof eikanderen onderling afftooten. lx vin, Zo men de punt van een geleider met göeden Èrtgelfchen Phosphorusbeftrijkt, en den geleider vervolgends elektrizeert, vliegen de deeltjes van den Phosphorus weg, en ftooten eikanderen onderling af; maar, zo dra men een vonk uit den geleider trekt, fluiten diezelvde deeltjes, welken reeds ontvlooden waren, hunnen loop, en keeren tot den geleider te rug, die dezelve alsdan moet aantrekken, dewijl hij niet meer ftellig geëlektrizeerd is.— Deze proefneeming möet , gelijk alle de voor. gaande, in het donkere gefchieden; zij bevestigt, als handtastlijk, de naauwkeurigheid dergrondbeginzelen en wetten, die wij aangaande de elektrieke aantrekking en afftooting, als mede ten aanzien van het bijzonder vermogen der punten hebben opgegeeven. LXIX. Wanneer men een geleider fterk geëlektrizeert heeft, kan men uit een zijner hoeken een lange vonk trekken, die de lucht doorkruisfende, eene richting van ziegezaagen aanneemt, om tot de geH 2 3L. II1.FIS» SS»  «Q 116 B leding van den vinger, welke men den geleider, op den afftand van eenige duimen, voorhoudt, over te fpringen. Maar billijk vraagt men; welk is- de reede van dezen loop in zisgezaagen ? Zie hier de geene,die men 'er van geeven kan. Eene lucht-kolom van gelijke middellijn, als die der elektrieke vonk, vindt zich tusfehen het lichaam, het welk de elektrieke vonk uitfehiet, en dat, hetwelk de vonk ontfangt, tusfehen in gefield; de vonk moet dan werken op deze kolom van lucht, die, geen geleidend lichaam zijnde, tegen dezelve moet inwerken; en dus is 'er wederzijds eene beurtelingfche afflooting. Maar de werking van de vonk, en de tegenwerking van de lucht-kolom,moeten noodzaaklijk de kolom van lucht op éénpakken; welke verdikt zijnde, de elektrieke vonk nog met meer geweld zal afftooten; dewijl de weerftand of uitzetting van veerkragtige lichaamen altijd evenreedig is aan derzelver zaamendrukking. Dit ééns vastgefteld zijnde, volgt, dat, wanneer de luchtkolom aldus door deze zaamenpersfing een toereikenden graad van afftootings-kragt verkreegen heeft, de vonk als dan gehouden is haaren loop te veranderen,en ter zijde van deze lucht-kolom haaren weg te neemen; alwaar de nabuurige lucht, nog niet te zaam'engeperst zijnde, haar minder tegenftand biedt. Maar zo dra de vonk deze nieuwe richting gekreegen heeft tot de meest nabuurige lucht-kolom, werkt zij op dezelve even als op de voorgaande; in diervoegen, dat deze  —: H7 n* — tweede kolom op dezelvde wijze te zaam gedrongen, verdikt, en even als de voorgaande in ftaat gefield wordt, om een genoegzaamen weerftand aan de vonkte bieden, om dezelve voor de tweede maal haaren loop te doen veranderen, en zo vervolgends. - Op deze wijze verklaart men de ziegezaagen eener elektrieke vonk, welke verfcheiden maaien van loop veranderende, tot dat zij eindelijk het lichaam, waar van zij wordt aangetrokken , raakt, in dit opzicht veel overeenkomst fchijnt te hebben met de richting van den blixem; die insgelijks in de gedaante van ziegtzaagen uit de wolken tot op de aarde neder fchiet. Men zou hier kunnen tegenwerpen; dat, de lucht, zeer vloeibaar zijnde, de kolom, waarop de vonk valt, zich niet moest te zaamen persfen ; dewijl zij, uit hoofde haarer vloeibaarheid, zonder tegenweer te bieden voor de vonk moest plaats maaken, en zich naar de nabuurige kolommen fchuiven; vermits het voor haar veel gemaklijker fchijnt te zijn, zich zijdelings tebegeeven, dan genoegzaam op een te persfen om zich tegen den doortocht van de vonk aan te kanten. Deze tegenwerping zou geenszins kragtenloos zijn, zo de elektrieke vloeiftof de traagheid en geringe fnelheid der lucht bezat; deze heeft een merklijken tijd noodig om zich evenreediglijk uit te breiden; dewijl zij in haare grootfte fnelheid niet meer, dan een Duitfche mijl, in 5 minuten aflegt: maar met de voordplanting der elektrieke vloeiftof, is H 3  ~ 4\ n 8 li — het geenszins eveneens gelegen; deszelvs voordplanting is bijna oogenbliklijk; dewijl deze vloeiftof, in eene onmerkbaaren tijd tot onvergelijklijk grootere afftanden overgaat. Dan deze onmerkbaare tijd voor de lucht niet toereikende zijnde, om weg te vlieden, moet zij geperst en op één gepakt worden door de meerdere fnelheid, welke de vorik heeft boven die, waar mede de lucht begaafd is om zijdelings uit te wijken. Dit antwoord wordt dooide ondervinding bevestigd; want, wanneer men dé vonk door het lucht-ledige laat krüisfen, is Zij altijd regt, in plaats, dat zij in ziegezaagen voordloopt; zo de ontfanger niet lucht-ledig is (Y). OVER HEN BLIXEM EN EENIGE ANDERE LUCIITVERHEVELINGEN. LXX. Ingevolge een oneindig getal fchoone proefondervindingen, om de natuur en eigenfchappen der elektriciteit te doorgronden, zederd ontrent 26 jaaren gedaan, fchijnt het heedendaags als beflist te zijn, dat de blixem een uitwerkzel der elek. triciteit >is (a). De heedendaagfche natuurkundi- (z.) Een fraaije verzaameling van proeven aangaande het licht, zo wel van elektrieke, als geleidende lichaamen, kan men vinden bij den Heer jallabert Experiences fu'r F deel. Chap. III. & IV. pag: 3°-74- («) Offchoon 'er bijna niets zo algemeen is, dan de uit- \  33! H9 li» — gen komen bijna algemeen overeen, dat het vuur van den büxem een verdikt elektriek vuur is, het welk uit een groote ftellig geëlektrizeerde wolk werkzclen van dit verfchriklijk luchtverfchijnzel, was'ernogthans, tot den tijd van den Heer franklin toe, niets minder bekend, dan deszelvs oorzaak. Dewijl de ontvouwing van een verfchijnzel afhangt van de overeenkom!!, welke men waarneemt tusfehen het zelve en andere bekende zaaken, cn, dewijl-in dit geval, het beginzel of hoofdilof zelys onbekend was, zo was het ook onmooglijk, den> büxem tot zijn waarachtig beginzel te brengen. — De aller verdandigde natuurkundigen hebben moeten beruften , in het bewonderen van deszelvs uitwerkzelen, zonder iets aangaande de oorzaak te kunnen vastftellen; of, zo zij al eens eenige verklaaring gewaagt hebben, ziet men zeer gemaklijk uit. hunne fchriften, dat, dezelve maar alleen in'bloote gisfingen bedaat, overétnkomftig, of met hunne vooroordeelen, of met de leerftellingen , die zij omhelsden, of eindelijk met de onderfcheide weetenfehappen,. op welken zij zich het meelt hadden toegelegt. De aloude wijsgeeren merkten den blixem aan als eene eigenfehap der Godheid of als een geeft, cn zetteden hun onderzoek dies aangaande niet verder voord} eveneens denken nog heedèndaags eenige des Amerikaanfche dammen. Zie willtam robbertson géfcJüedenis van America II, D. bl. 249. Anderen verbeelden zich, dat de hemelfche lichaamen eikanderen over en weer uitvloeijingen, toezonden , welkers ontmoeting dit, luchtverfchijnzel daar- delden; , dan de meefte natuurkundigen hebben deszelvs oorzaak gezogt in de uitwaasfemingen der ontvlambaare doffen van de aarde De fcheikundigc-n vermeenden de II 4  — m 120 li* — voordkomende, met geweld op eene andere wolk» cn forntijds ook op de aarde neder fchiet; — maar men vraagt: waarom neemt dit blixem- of elektriek hoofdflof 'er van ontdekt te hebben in de vermengeling van falpeter, zwavel en ijzer, van zuivre geefien en wezenlijke oliën ( olea ejfentialta ). Zie encyclopedie cFYverdon art, foudre en joh. luloffs. Dijfert. de aurora horeali. Metf; één woord ieder natuurkundige heeft voor zich de minfte overéénkom!!, die hij maar met andere dingen kende , verkoozen om de natuur des blixems te verklaaren, en zulks volgens zijne eige wijze van denken ondernomen, maar de zaak, als zaak, is tot den tijd van den Heer franklin toe, altoos een onbeandwoord vraagftuk gebleeven. Wel is waar, dat 'er voor den Heer franklin reeds eenige natuurkundigen waren, die grondiger denkbeelden aangaande dit onderwerp hadden. De Heer Dr. wall was de eerfte, aan wien de blixem en weerlicht voorkwamen veel overeenkomt!: te hebben met het elektriek licht (pries- ley /. c. I. Deel. i. tijdperk bladz. 24. én 26.). Deze overeenkomft wierdt naderhand nauwkeuriger overdagt door de Heeren gre*j , hales , den Abt nollet en barberet, zij bevondden dezelve verwonderlijk; maar alles 't welk de eene, zo wel, als de andere dies aangaande bij bragten, beflont niet, dan alleen in bloote gisfingen;om dit fhik te beveiligen wierdt eene aaneenfchaakliug van waarneemmgen en proevondervindingen vereischt; zulks vindt men alles in de werken van den Heer franklin , die daarom met regt den volgenden loffpraak van den Heer Abt nollet verdient : ,, C'efl: a vous, Monfieur, k qui nous devons originairement la connoisfance de ce nouveau météore, & les  M 121 4fl vuur deze richting ? Om dat een wolk of de aarde dit vuur fterk aantrekt, zo menigmaal de eene of andere zich in den ftaat van mindere elektriciteit bevindt,als die wolk, welke geduurende eene onweêrs-vlaag den blixem uitfchiet. —— Deze meening is zeer gegrond; want men bevindt zo veel overeenkomst tusfehen de elektrieke vonk en den blixem, dat men zich niet weerhouden kan, beiden als een verfchijnzel van dezelvde natuur aan te merken ; doordien zij volmaakt dezelvde eigenfchappen bezitten, want in de daad, 1. Is het vuur van de elektrieke vonk en dat van den blixem verlichtend en fterk fchitterend. 2. Beider fnelheid zeer groot. 3. Zijn zij beiden in de ontlaading met geruisch en een fchielijk gekraak uitberftende. 4. Hebben zij beiden hunnen loop of richting in ziegèzaagen. moyens de favoir quand, & jusqu'a quel point il eft iénfible: car quoi qu'on fe doutat bien , comme vous, que ja matierc du tonnerre & celle de l'éleftricité fuflent la même,fi vous n'eufïïez conpu & infpiré a d'autres 1'efpérance de foutirer, avec des pointes de Ier, le feu du nuage orageux,je ne crois pas que perfonne eüt penfé a éleftrifer du fer, ou quelqu'autre corps , en Fexpofant en 1'air pendant rorage." Lctt. fur Péleftric. Tam. I. pag. 161. Men dient aan te merken, dat deze loffpraak gedaan wierdt van een perfoon. die anderzins de gevoelens van den Heer franklin niet zeer begunftigde, en daarom deez beroemden wijsgeer nog toe meerder eer verftrekt,  4\ 122 I» —- 5. Verfeheuren zij beiden en verbreizelen de lic-y haamen, welken zij doorkruisfen. 6. Dooden zij beiden de dieren , of doen dezelve blind worden. 7. Smelten zij beiden de metaalen. 8. Deelen zij beiden de zeilfteenkragt aan het ftaal mede. 9. Bezitten zij beiden een zwavelreuk. 10. Steeken zij beiden de ontvlambaare ftoffen aan. 11. Verftrooien zij beiden zich en verdwijnen bijna op het zelvde oogenblik, dat zij uitberften. 12. Vinden zij beiden in het metaal zulk een gemaklijken doortocht, dat zij liever door alle deszelvs kronkels en omwegen loopen , als in eene regte linie tot andere lichaamen overgaan. 13: Worden zij beiden door de punten fterk aangetrokken (b). (/.>) franklin Lett.fur Pekel. Tom. II. pag: 33- en vol- gende. priestley /. c. II. D. bl. 35. Josepii toal-^ do mémoires fur les conducteurs pag. 51. nollet lettres fur Pelectricitè Tom. I. pag. 148. — dictiön. encycloted. art. foudre en vooral martinus van marum A. L. M Plnlof. en Med. Doét. in deszelrs andwoord op de vraag, van het Bataafsch genootfehap aangaande de luchtvcrhevelingcn en de bekwaamfte middelen om onze huizen, fchepen en perfoouen tegen den fchadelijken invloed derzelvcn te beveiligen; aan welke prijsverhandeling de goude medaille is toegewezen. — Zie verhandelingen van het Bataafsch genootfehap der proevondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam , 6 Deel,  — ii m — Deze laatfte ontdekking, als ook meer anderen , waarvan wij gewagen zullen, zijn, zonder tegenfpreeken, aan den Heer franklin, welke dezelve in 1749. deedt, toe te kennen. —- Het denkbeeld, om agtervolgends het vuur van den blixem door middel der punten na zich te trekken, viel hem in door acht te geeven op de andere eigenfehappen, welken de blixem en het elektriek vuur gemeen hebben. LXXI. Men "begrijpt gemaklijk genoeg, wanneer de wolken zich ftellig geëlektrizeerd bevinden, en genoegzaam naar de aarde zinken, zo dat de afftand minder zij als'de aantrekkende kracht van de aarde (het geen men in den ftaat van natuurlijke elektriciteit vooronderftelt) dat het alsdan noodzaaklijk gebeuren moet, dat het elektriek vuur, waarmede de wolken overlaaden zijn, zich na die plaats van de aarde keert, welke zich 't meeste in het bereik van de ftellig geëlektrizeerde wolk bevindt. Maar, zo zich in tegendeel, de wolk, waarvan wij fpreeken, ontkennend geëlektrizeerd bevindt, met betrekking tot de aarde, zal men nog gemakli jker begrijpen, dat het vuur van den blixem insgelijks moet uitberften; dewijl in dit laatfte geval het zelve van de aardenaar de wolkzal overfchieten(c). (r) Voorheen wilt men niet meer-dan van tweeërleij zoort  431 124 B Eindelijk zo een ftellig geëlektrizeerde wolk zich in het bereik bevindt van een andere ontkennend geëlektrizeerde wolk; is het, in dit derde geval , het welk het allergemeenfte is, klaar, dat het blixemvuur uit de ftellige wolk zal uitfchieten om tot de ontkennende over te vliegen. Dit al¬ les is een natuurlijk gevolg, van het reeds gezegde, en fteunt op de beginzelen en grondftellingen, welken wij te vooren opgegeeven en verklaart hebben. Maar welk bewijs heeft men, dat de wolken in van blixemflraalen, te weeten: die, welken van de eene wolk naar de .anderen en die, welken van de wolken tot de aarde overgingen: dog naderhand heeft de naauwkeuriger oplettenheid ons een derde zoort doen waarneemen, die van de aarde tot de wolken overfpringen. Deze zijn bijna zo menigvuldig, als die zich van de wolken op de aarde ont. laden: De Heer Abt bertholon , Prieder van St. Lazare, en lid van de Koninglijke Academie derweetenfchappen van Monpellier, Touloufe en Lijon, zag op den 28. Oéïober 1772, omtrent een vierde uurs van Brignai, in het Bisdom van Lijon, verfcheiden droomen vuurs die van de aarde tot den hemel opreezen, en van zwaare donderdagen agtervolgt wierden. Drie ftrconnn nam hij waar, die na den anderen uit de aarde tot de wolken overgingen , met eene vrij derke losbarding op den 30 Julij 1773, te Cazoul,een vlek, twee mijlen van Beziers gelegen. ■ In het jaar 1774, op den 2t Augudus zag dc Heer bertholon even eens den blixem van de aarde naar de wolken overfpringen, omtrek  i! 125 I» — de daad eene verfchillende elektriciteit van die der aarde bezitten? Niets is beterbeweezen, dan dit ftuk; duizend proefondervingen en waarneemingen hebben het zelve in zekerheid geftelt; de proefneeming, die de Heer franklin met den vlieger deed, zoude alleen genoeg zijn, om dies aangaande geen twijffel over te laaten; dezelve gefchiede in Philadelphiain 1749. De Heer franklin was zederd eenigen tijd reeds van gedachte geweeft, dat de blixem niet anders was, als een fterke elektrieke vonk door de onweêrs-wolken, welken zich met elektriek vuur overlaaden bevonden, op de aarde uitgefchooten; dan dit was maar eene bloote gisfing. Dewijl dan deez natuurkundige het vermogen der punten kende om het elektriek vuur na zich te trekken, oor- 2 mijlen van Granada, en in 1775, op den 25 Augudus nam hij een groot aantal malkanderen opvolgende blixemdraalen te Beziers waar, die van de aarde opreezen en zich met groote fnelheid naar de wolken begaven. Het is niet alleen uit de aarde, dat de Abt bertholon den blixem heefc zien oprijzen, maar zelvs uit zee, onder de gedaante van vuurfiraalen, kronkelend fchietende door den dampkring,en met een hevig geluid losbardende, bijzonder op den 25 Augudus 1775. — Zie geneeskundige jaarboeken I. Deel II. ftuk bladz. 153. — joseph toaldo , memoires fur les conducteurs pag. 21 & 73. barbier de tinan confiderations fur les conducteurs en general pag. 195. en DiCTiON. ïncvclopèd. art. foudre.  pl. m. fig. xxi. %\ 126 P deelde hij, dat men aangaande den ftaat der wolken met betrekking tot de elektriciteit meer licht konde krijgen, door het oprichten van fpitzen tot een bekwaame hoogte om tot aan de wolken hunne werking te kunnen uitftrekken ; maar dewijl hij als toen noch den tijd, noch gelegenheid hadt om deze proefneeming zelvs in het werk te ftellen; vergoedde deez vernuftige Amerikaan dit gebrek op een zonderlinge wijze. Hij zette op een vlieger een metaale pin, wiers punt naar den hemel gekeerd ftont, en hegte aan dezelve een lange koord; maakte vervolgends bij de eerfte donderbui,die in Philadelphia opkwam, gebruik van zijnen vlieger.— Zodra dezelve was opgelaaten, en voor al, na dat de koord door den regen, welke te dier tijd overvloedig nederviel, was nat gemaakt, trok de Heer franklin veele vonken uit een fleutel, dien hij onder aan de koord hadt vaft geknoopt. • En aldus wierdt het ftoute denkbeeld, *t welk hij hadt opgevat om het vuur uit de donder-wolken te trekken , in geval zij in de daad geëlektrizeerd waren, gelijk hij vermoed hadt, onfeilbaar met de waarheid beveftigd. •—- Dan hij deedt nog meer, hij laadde verfterkings-flesfen aan dezen fleutel, ftak den wijngeeft aan, en nam verfcheide andere elektrieke proeven met zulk een gewenschten uitflag, als men zich, van een elektrizeer werktuig bedienende, hebben kon. Na eene zo beflisfende proefneeming, waren alle natuurkundigen genoodzaakt toe te ftemmen, dat de eenzelvigheid van  m 127 — het elektriek vuur en dat van den blixem volkomen beweezen was (d). De leezer, welke zich in de andere proefneemingen , tot de vorming van het onweêr en den blixem betrekkelijk,grondiger begeert te oeffenen, kan niet beter doen, dan zijn toevlucht neemen, tot het werk van den vader beccaria. Deez beroemde natuurkundige heeft zeer fchoone proefondervindingen, en aller naaukeurigfte aanmerkingen aangaande dit onderwerp voorgedraagen. Laat ons nu zien, hoe de Heer franklin de wijze verklaart, op welke de wolken kunnen geëlektrizeerd worden. LXXIL De Oceaan is een zaamelftel van water, 't welk een geleidend lichaam is, en van zout, zijnde oorfpronklijk een elektriek lichaam. —— Wanneer nu door de dobbering der zee de water en zout-deeltjes zich onderling tegen malkanaeren wrijven, wordt het elektriek vuur op de oppervlakte des waters vergaderd, en men ziet dit zelvs bij ieder riemflag in het fchuim der golven. • Geduu- rende een onweêr fchijnt de geheele zee als met vuur overdekt (e). ■ \ (V) Van den elektriefchen vlieger zullen wij uitvoeriger fpreeken in eene afzonderlijke bijlaag, agter dit hoofdftuk. (0 franklin Exper. fur Te/ecJ. Tom. II. pag. 7. Deze  til 128 ffi» Dit zijn uitwerkzelen , welke niemand tegen* fpreekt; maar wat volgt er uit? Zie daar: De waterdeeltjes door de pooging der elektrieke Vooronderftelling van den Heer Franklin , aangaande de oorfprong der elektriciteit van de wolken , wordt door den Heer Abt nollet in het L Deel. van zijn werk, tot opfehrift hebbende, lettres fur rrtettricité &c. pag. Ij6. met reede tegengefprooken: want alle zouten (uitgenoomen alleen het fal gemma, wanneer hetzelve geheel droog is) behooren tot den rang der geleidende lichaamen, en wel bij zonder het zout van zee water: jaa al waare het, dat de zouten oorfpronklijk tot de elektrieke lichaamen konden gebragt worden, zouden dezelven evenwel tot geene werking kunnen opgewekt worden, zonder bevoorens wel gedroogd te zijn: hierom is het, dat de zoutdeeltjes, tegen de waterdeeltjes gewreeven zijnde, geene elektriciteit kunnen voordbrengen , en derhalven deze veronderflelling van den Heer franklin, die dezelve naderhand zelvs verworpen heeft» gelijk wij in het vervolg zien zullen, niet kan worden aangenoomeu. —- De hier opgegeeven verfchijnzelen, totftaaving der veronderftelling van den Heer franklin biigebragt, worden door den Abt nollet op eene gantsch andere wijze verklaart; te weeten, hij wil dezelve liever tot den rangder phosphori gebragt hebben, dan het zeewater befchouwen door wrijven te kunnen geëlektrizeerd wordeh: „ Ik heb (zegt hij 1. c. pag. 177.) de golven van Venetien en de Middelandfche zee aan deszelvs boorden geheel verlicht gezien ; maar dezelven naderbij befchouwende , oordeelde ik, dat dit verfchijnzel, zonder twijffel moert toegefchreo* ven worden aan een oneindig getal lichtende iufeéten, die  — ê 129 p ~ afftooting, van de oppervlakte der zee afgedreeven wordende, zonderen zich van den gemeenen poel af, neemen het elektriek vuur met zich , en vormen elektrieke wolken door zich in den dampkring op te heffen; welke wolken vervolgends dit verkreegen elektriek vuur behouden, tot dat zij het zelve aan andere wolken, die zij in den dampkring ontmoeten, kunnen rnededeelen (ƒ). Wat de wolken, welken door de dampen der aarde gevormd worden, aangaat ; deze zijn nimmer in ftaat om naar de hoogte op te klimmen; door dien deze opgeheven dampen aanftonds met gemak, weder naar de aarde zinken, daar zij van opgeklommen waren; want geene genoegzaame hoeveelheid van elektriek vuur hebbende, om de water-deeltjes af te ftooten, en van eikanderen te verwijderen, vergaderen zich deze zelvde water-deeltjes, elkan- ypnkjes uitfchooten en dezelven zo lang behielden, als zij door eenig vreemd lichaam, b. v. een fchuit, roeiriem enz. wierden aangeraakt." Dit verfchijnzel, vervolgt de Heer nollet , heeft waarfchijnlijk nog eene andere oorzaak, en haalt, ten bewijzen van dien , eene waarneeming aan, die; de Heer le roy, leeraar in de geneeskunde, op zijne rijs Kr zee van Marfeille naar Romen in 1749 gec|aan heeft: en zeker is men genoodzaakt diergelijke lichtende verfchijnzelen' op het water aan andere oorzaaken toe te fchrijven, dewijl de bekende wetten der elektriciteit niet toelaaten, dezelven aan de wrijving der zout en waterdeeltjes, tegen malkanderen , toe te kennen. (ƒ) franklin Tem. II. pag; 15. I  — £1 130 B — deren door de beweeging der lucht ontmoetende» neemen de gedaante van droppelen aan, en vallen vervolgends uit hoofde hunner zwaarte-kragt weder op de aarde. Het is geenszins even eens gelegen met de wolken, door de zee-dampen gevormd; want, dewijl deze dampen, zoo als reeds gezegd is, voorzien zijn van eene groote hoeveelheid van elektriek vuur, houden zij zich beter in den dampkring op, en klimmen veel hooger ; om dat het afftootend vermogen van derzelver deeltjes niet toelaat zich te veréénigen. Maar na dat deze wolken der zee vervolgends door de winden uit het midden van den Oceaan tot boven het vaste land zijn weggedreeven, verliezen zij wel haast hun elektriek vuur; door dien zij hetzelve mededeelen aan de wolken van de aarde, welken zij ontmoeten , of aan de aarde zelve, die de wolken met geweld aantrekt, wanneer zij zich door hunnen kleinen afftand onder het bereik van de aantrekkings-kragt der aarde bevinden; waarvan daan het dan gebeurt; dat, de water-deeltjes van die wolken, na aldus hunne over hoeveelheid van elektriek vuur verlooren te hebben., zich veréénigen, en door deze verééniging,. welke dezelven tot droppelen maakt,veel grooter en zwaarer geworden zijnde, zomtijds in ftof-regen en andermaal in plasregen nedervallen , naar maate de wolk langzaam of fchielijk haar elektriek vuur verliest. Behalven deze zijn 'er nog andere omftandighe-  — €1 i3i p. — den, welken ons het verfchijnzel van den regen opleveren. Wanneer een fterk ftellig geëlektrizeerde zeewolk, eene aardwolk ontmoet, welkers elektriciteit volftrekt, of met betrekking tot deeer■fte,ontkennend is, dan berst in dit geval de blixem uit, en ontlast zich de zee-wolk, na haar elektriek vuur op de aardwolk te hebben uitgefchooten, in een zwaaren regen. —— De beweeging of fchok, door de fchielyke uitbersting van het elektriek vuur aan de lucht gegeeven, brengt bij deze gelegenheid veel toe om de wateren uit te fchieten; dewijl dit zoort van fchokken de waterdeelen, waar Van de wolk gevormd is, doet bij eikanderen komen. Deze is. dikwils de reede dier groote en overvloedige plasregens, welken de zwaare donderdagen agtervolgen (g). Wij zullen met eene zeer keurige proefneeming hier beneden de werking, door welke de wolken zich in regen ontlasten , met meer bijzonderheid verklaaren. (Zie § CLVI). LXXIII. Wanneer 'er in eene landftreek een groote trap van warmte heerfcht, wordt de benede lucht verdund en opgeheven ; de boven lucht integendeel, veel kouder zijnde, en ,bij gevolg, veel dikker ert zwaarer, moet dusnederzakken;danin deze bewee- (#) FRANKLIN T<$1H. II. pag: 13—23. I 2  r— «| i32 B * ging of lucht-ftroom ontmoeten zich de wolken'; derhalven, zo zommigen geëlektrizeerd zijn , en anderen niet, doet het daarop volgend weerlicht het elektriek vuur, 't welk van de ecrienaar de andere wolk overgaat, wel haast zichbaar worden; de geheele hemel fchijnt alsdan te ontvlammen door de verdubbeling van het weerlicht , 't welk van zwaare donderflagen agtervolgd wordt; dewijl de losberftende blixem de lucht zo geweldig fchudt (A). Maar bij aldien, geduurende dit onweêr,de eene of andere fterk het zij ftellig, hetzij ontkennend geëlektrizeerde wolk, laag genoeg zinkt, om onder het bereik der aantrekkings-kragt van de aarde te komen, alsdan valt de blixem met het aller ijsfelijkst gekraak op de aarde zelve neder. — Eindelijk neemt het onweêr gemeenlijk met zwaare regens een einde, Welken den gantfchen dampkring verfrisfchen. Dusdanige zijn de verfchijnzelen, die de groote warmten zeer dikwerf veroorzaaken. LXXIV. De ondervinding hadt de oudheid reeds van zeer verre tijden geleert, dat de meest verheven plaatzen, als hooge bergen en torens, meer onderhevig waren om door den blixem getroffen te worden, dan die minder verheven zijn: maar de Ouden kenden 'er geenszins de reeden van. ■ De (/z) franklin Tom. II. pag: 23.  — fl 1331» — heedcndaagfche natuurkundigen, welken met de waare beginzelen der elektriciteit gemeenzaam zijn, vinden in het geheel geen zwaarigheid hier van reeden te geeven. De toppen der bergen, torens, kerken, masten , boomcn, enz. zijn wegens hunne hoogte meer onder het bereik der geëlektrizeerde wolken: derhalven is het zeer natuurlijk, dat deze toppunten, veel nader bij de wolken zijnde, ook fchielijker en met meer geweld het elektriek vuur uit dezelven aantrekken. Behalven dat, zijn deze toppunten, zich eenigzins als afgezonderd in de lucht bevindende, zoveele uitfteekcnde hoeken, welken men als zoortcn van punten kan befchouwen , die het elektriek vuur met zo veel meer kragt aantrekken , als zij hoo- ger en fcherper zijn. Hieruit volgt, dat het veel veiliger is geduurende een onweêr in de opene lucht te blijven, dan onder een boom tefchuilen, vooral wanneer dezelve zeer hoog is, en van den wind geflingerd wordt (i). LXXV. Het fchijnt, dat, dewijl dit zoort van punten, welken de hooge gebouwen maaken, het elektriek vuur der wolken met kragt naar zich trekken, men terflond hadt moeten befluitcn, dat het te wenfehen (0 rRANKLiN Tom. II. pag: 3^. I 3  •— & 134 w — ware; dat men diergelijk zoort van uitfleekzeles zo min hoog maakte , als mooglijk was. — Dan de Heer franklin, bekend voor een der diepst doordringende onderzoekers van de natuur der elektriciteit, heeft geheel anders geoordeelt, desz'elvs proefneemingen hebben ons overtuigt, dat niets van meer vermogen was om zich tegen de doodeïijke uitwerkzelen van den blixem te beveiligen, dan lange metaale punten op de huizen te zetten, met die voorzorg van 'er een dik ijzerdraad of ketting aan te hegten, welke ineen floot of het water van een put, of ook wel, tot op eenige voeten diep, in den boezem van de aarde uitliep. In waarheid, het vermogen der punten, zowel om het elektriek vuur van verre aan te trekken, als verre af te leiden, eene zekere waarheid zijnde, is het zeer natuurlijk, dat, wanneer men metaale baaken in punten uitloopende en verguld, om door den roest niet bedorven te worden, opricht; is het zeer natuurlijk, zeg ik, dat deze punten agtervolgends in flilte een groot gedeelte van elektriek vuur uit de wolken trekken, en dezelven langen tijd te vooren ontlaaden moeten, voor dat zij genoegzaam zijn nedergezonken om hunne blixemftraalcn op de aarde uit te fchieten : in dier voege, dat, in geval de wolken zelvs voordgingen de aarde te naderen, zij als dan van hunne overhoeveelheid van elektriek vuur zouden beroofd, en bij gevolg buiten ftaat zijn, om den blixem uit te fchieten;of, zo 'er hun nog iets van overig bleef , deze overhoeveelheid al to  ■ 1 135 I» gering zou zijn om een vuurftroom te vormen, welke in ftaat was zich met de kragt des blixems te kunnen uitwerpen. Voor het overige, is het even eens, of de wolk ftellig geëlektrizeerd is, dan of het de aarde is. In beiden gevallen, zijn de ijzere punten waar mede men de fpitfen der gebouwen wapend , even nuttig: Want zo de aarde ftellig geëlektrizeerd is in betrekking der wolken,' komen de punten insgelijks den overgang des blixems van de aarde tot de wolken voor; dewijl, lang voor dat de wolken de aarde genoeg genaderd zijn om dezelve haar elektriek vuur te onttrekken, dat is om den blixem gelegenheid tot uitberften te geeven, de punten reeds genoeg elektriek vuur aan de wolken hebben overgegeeven,om dat geene, 't welk in de aarde blijft, ten naaften bij in evenwicht te ftellen met het geen gemelde punten aan de wolken hebben medegedeelt. LXXVI. Men zal hier buiten twijffel tegenwerpen, dat, dc toppen van bergen en gebouwen, gelijk wij gezegt hebben, zoorten van punten zijnde, op welken de blixem eerder fchijnt te willen vallen, hieruit zou voordfpruiten , dat de gepunte ijzere baaken, op de gebouwen geplaatst, wel verre van ons voor den blixem te beveiligen, in het tegendeel meer gefchikt moeften zijn om den blixem naar de gebouwen toe te Jokken; door dien zij de elektrieke I 4  — m 136 b —• vloeiftof met meer kragt uit de wolken aantrekken. Maar men dient aan te merken, dat de aantrekkings-kragt van het toppunt,eens torens- of gebouws zeer onderfcheiden is van die eener fcherpe punt, welke men op dat toppunt plaatst. Wanneer de wolken op al te grooten afftand zijn om den blixem op de aarde te fchieten, kunnen de toppen der torens hun insgelijks de overhoeveelheid van elektriek vuur niet beneemen ; maar hunne aantrekkings-kragt is nogthans genoegzaam om de wolken te doen nederdaalen en op den vereischten afftand komen , ten einde zich deze toppen, de wolken nabij genoeg bevinden, om, uit hoofde hunner nabijheid, dezelven het elektriek vuur te onttrekken met een kragt, welke in ftaat is, om het zelve door eene algemeene en fchielijke losbarsting van de wolk tot voornoemde toppunten te doen overgaan. • De volgende proefneeming zal dit nader ophelderen. Na een ligten geleider geëlektrizeert en in diervoege opgehangen te hebben , dat hij zeer beweegbaar zij, zo breng den vinger bij dezen geleider op den afftand van vier of vijf duimen ;zo, dat de aantrekkings-kragt' des vingers, uit hoofde van dezen afftand, al te zwak zij, om eene vonk uit den geleider te trekken. — Ondertusfchen is de aantrekkings-kragt van den vinger niet zonder uitwerking; want, offchoon de vinger geene vonk kan ontvangen, werkt hij nogthans op den geleider,  — ü 13? 16» — met genoegzaame kragt, om hem te noodzaaken den vinger te naderen op den vereischten afftand, op welke de aantrekkings-kragt van den vinger, Uit hoofde zijner nabijheid bij den geleider, in ftaat is, om de vonk te verkrijgen. Zie daar volmaakt de uitwerking, welke de aantrekkingskragt der uitfteekende toppen van bergen torens en gebouwen op de geëlektrizeerde wolken voordbrengt (F) Het bijzonder vermogen , dat de bergen bezitten om de oniveérs wolken tot zich te lokken, wordt in verfcheiden bergachtige landflreeken oogenfchijnlijk waargenomen.— Spa is aan' den voet van een hoogen berg gelegen, die van het Oosten naar het Westen loopt. Op een kwartier uurs aflland van Spa, en regt daar tegen over, verheft zich een andere berg, in de zelvde richting loopencle. -— JJij menfehen geheugen heeft men het onweêrs-vuur op Spa niet zien vallen , dit is een overlevering van vader tot zoon, en men fehrijft de oorzaak daar van bijgeloovig toe aan bet geluid der klokken, welken men gewoon is bij donderbuien te trekken. . De onwe.iers zijn daar ondertusfehen menigvuldig , en zelvs verfchriklijk in den zomer, regtende onophoudelijke verwoeflingen aan op de omgelegen bergen. — De legging van Spa tusfehen twee vernoemde bergen, doet ons terftond de reede hier van opfpooren. De wolken worden door de toppen dier bergen aangetrokken, en geeven aan dezelven hun elektriek vuur over, terwijl de itad zo laag gelegen zijnde, altijd buiten den elektrieken dampkring der wolken, en dus ook buiten het bereik des blixems blijft. I 5  — m 138 is» — LXXVII. De aangefcherpte punt van eene ijzere baak op torens of gebouwen opgericht, en met het water van een floot gemeenfchap hebbende, brengt geheel andere uitwerkzelen voord, als die geenen, van welken wij zo terftond gefprooken hebben. In de eerfte plaats, trekt de punt van eene ijzere baak of geleider het elektriek vuur op een verren afftand, en met zo veel kragt uit de wolk tot zich, dat hetzelve met de grootfte fnelheid trapsgewijze van de wolk tot de punt overgaat, zonder dat daarom de wolk genoodzaakt is de aarde te naderen; waaruit volgt, dat, ingeval de wolk kwam neder te daalen, men nogthans den flag des blixems niet zou te vreezen hebben; dewijl de punt de wolk reeds van het grootfte gedeelte van haar elektriek vuur zal beroofd hebben (&*)• „ Ik heb (zegt de Prins demeirius van gallitzin in een brief over eenige punten van elektriciteit^) fomtijds het „ onweder door de opening van die bergen zien aankomen, „ maar in dat geval milten de wolleen nooit zich in tweeën. ,, te verdeelen : ieder van die twee bergen trok daar een ge„ deelte van aan." (**) Men heeftin Frankrijk en Duitschland, bij het nee-, men van proeven op de elektriciteit des dampkrings, door middel van den vlieger, als anderzins, meer dan eens waar genomen, dat de donder en weerlicht aanmerklijk verminderden, ja fomtijds geheel een einde namen, zo lang raetu met het doen van proeven aanhielt. De koning van.  — il 139 B —■ In de tweede plaats, is men verzekerd, dat de elektrieke vloeiftof door de punt nagenomen, zich terftond tot in zee toe verfpreid, zonder dat men te vreezen heeft, dat zij zich in de ijzere baak zal ophouden; dit is een aanmerklijk voordeel; want de ijzere baak, zich hier door zonder ophouden, met betrekking tot de wolken, in eene ontkennende ftaat van elektriciteit bevindende, kan zonder verhindering altoos met dezelvde kragt het elektriek vuur uit de wolken aftrekken. Voor het overige, is het nog zoveel meer voordeelig, dat het elektriek vuur zich niet ophoopt in de ijzere baak, als dat, wanneer zulks gebeurde,'er zich zulk eene hoeveelheid van elektriek vuur in de baak zou kunnen vergaderen, dat'er eene ontlas- Frankrijk was hier eenmaal bij tegenwoordig, en fprak bij deze gelegenheid niet weinig tot lof der vernuftige lcerficlling van den beroemden franklin.— toaldo mem. fur les fond. pag. 73. Kan nu een aller dunft metaaldraadje zulke bewondereus waardige uitwerkzelen te wcege brengen; hoe veel te meer heeft men dan niet te wagten, van een geleider, die eene bekwaame dikte heeft ? Da Heer saussure, hoog-Ieeraar te Geneve, zegt (in een Manifefi aangaande de nuttigheid der elektriefche afleideren van den 21 November 1771 ) „ Ik ben overtuigd, dat eene ijzere ,. baak, van een vinger dik, in Haat is om in weinig minu,, ten niet alleen al het onweers vuur uit eene wolk; maar „ zelvs al het elektriek vuur, dat de geheele aardbol in s, zich bevat, af te tappen." Dit manifelt vindt men fcij den Heer toaldo 1. c. pag. 38.  — 41 Ho m — ling uit voord kwam , groot genoeg om den geenen, welke dezelve naderde, te dooden,of eenige brandftof, die zich in de nabijheid van deze ontlafting bcvondt, te doen ontvlammen. Behalvcn dat zou, wanneer het elektriek vuur zich in den baak ophoopte, de punt ophouden het elektriek vuur uit de wolk te trekken, waar van daan het dan gebeuren moest, dat de geëlektrizeerde wolk, door de aantrekking van andere aardfche lichaamen nederdaalende, op dezelve haar blixem zou uitfchieten, zo dra zij op den vereifchten afftand gekomen was, om dit uitwerkzel te kunnen daar ftellen. Om deze vcrfchrikkelijke gevolgen voor te komen, is het dan, dat men zorg draagt, om de ijzere baak meteen dik metaaldraad, in het water van een floot of put uiteindigende, te wapenen; dewijl men bewust is, dat het metaal en'water de gefchikfte lichaamen zijn, om de elektrieke vloeiftof gemakkelijk af te leiden. Eindelijk heeft een dikke metaal-draad, waar mede men de gepunte baaken wapent, nog een onwaardeerbaar voordeel; dat is, dat in geval een ftellig geëlektrizeerde wolk , zich digt genoeg bij de aarde bevondt, en nog genoegzaam voorzien was van elektriek vuur, om in ftaat te zijn den blixem op de ijzere baak te werpen, 'er des niet tegenftaande niets nadeeligs gebeuren zou; want al wat 'er van zou kunnen komen, is, dat de blixem misfchien het bovenfte van de punt, beneffens den dikken metaaldraad zou doenfmeken, en vervolgends zich  — §\ 141 I» — in en door het water verfpreiden; want hetiszeker, dat de blixem, het metaal eens gevat hebbende, het zelve met zal verlaaten om tot andere minder geleidende lichaamen over te gaan; waar uit volgt, dat de blixem, in dit geval, geen meer kwaad zou doen, als wanneer hij terflond in het water viel. Deze aanmerküjke voordeden geniet men door de torens en andere verheven gebouwen met een gepunten metaalen afleider te wapenen. 1 De ondervinding heeft ons hier van menigmaal doorflaande blijken opgelevert. LXXVILL Men herinnere zich de proefneeming, van welke in § LIV. is gewag gemaakt, alwaar men zeide, dat, wanneer de geëlektrizeerde fchaal van een balans boven een ftompe pin in den grond vastgemaakt, heengaat, deze fchaal nederdaalt om de pintenaderen, en denzelven,wanneer zij nabij genoeg gekomen is, haar overvloedig elektriek vuur mededeelt. •—- Men herinnere zich ook het gevolg van deze proefneeming, alwaar men zeide, dat, wanneer men een naald op deze pin fteekt, de geëlektrizeerde fchaal tot den zeiven niet nederdaalt, maar met veel gemak in ftilte al haar elektriek vuuraan de punt van de naald overgeeft, zonder dat men de mindftevonk gewaar wordt. De geëlektrizeerde fchaal verbeeldt het overdrijven van eene wolk, en de in den grond vastgezette  _ 41 142 I» ' piü het toppunt van een toren, of eenig andéf verheven gebouw. Aldus ziet men door deze proefneeming, dat zelvs, wanneer de geëlektrizeerde wolken over de toppunten van bergen en torens op een al te grooten afftand drijven om dezei ven te treffen, zij nogthans niet nalaaten aangetrokken te worden, en genoodzaakt zijn neder te daalen, tot zo lang zij den bekwaamen afftand bereikt hebben, die vereifcht wordt om d en blixem uit te fchieten. Eindelijk ziet men door dezelvde proefneeming, dat de naald,op de pin of zelvs in den grond naast de ftompe pin vastgezet, in ftike het vuur op een veel grooter afftand uit de fchaal trekt, dan vercischt wordt om een vonk te trekken, waar van daan het dan komt, dat de pin geenfchokontfangt. Wie ziet niet na eene diergelijke proefneeming, dat de geleideren, gelijk gezegd is, op gebouwen geplaatst, zeer gefchikt zijn, om dezelven tegen den blixem te beveiligen ? Dewijl dit zoort van punten zonder ophouden het elektriek vuur uit de onweêrswolken in ftilte aftapt. LXXIX. De heer franklin verhaalt in een zijner brieven (0> onder zijne werken gedrukt, dat, zijnde (s) franklin Exper. et obf. fur Pekel. Tom. II. ktu 16. pag: 313-  «g '43 ir — te Newburij in nieuw Engeland in het jaar 1755, hij. hadt waargenomen, dat de blixem, welke op een houten toren van 140 voeten hoog gevallen was, de geheele houte pijramide van 70 voeten hoog hadt in Hukken geflagen. Dat de blixem vervolgends gekomen zijnde aan een ijzer draad ter dikte van eene breinaald,'t welk verbonden was met den hamer van een klok, en gemeenfchap hadt met het uurwerk, 20 voeten laager geplaatst, zonder zich daar van af te fcheiden, dit ijzerdraad tot bij het uurwerk gevolgt was, met hetzelve door de gaten van twee zolderingen dnorgaande, zonder eenige andere uitwerking voord te brengen, als deze gaten een weinig te vergrooten. — Dit zelvde ijzerdraad, vervolgends horizontaal gericht zijnde door de lengte van een gewelf tot digt bij een muur,langs welken hetzelve heen liep tot aan het uurwerk, hadt de blixem volmaakt dien zelvden loop gevolgt, zonder iets van het gebouw te befchadigen. Alleen zag men een zwarte of vuile ftreep, van eenige duimen breed, tegen het gewelf, onder het welk het ijzerdraad heen ging, als ook van boven tot beneden langs den muur. De blixem, welke aldus bij het uurwerk,zonder eenige fchade te veroorzaaken, afgekomen was, liep insgelijks voord , zonder iets te breeken, tot onder aan het einden des flingers van het uurwerk; maar vervolgends,was van deze plaats af, tot onder aan den voet van den toren het gebouw zodanig gefcheurd en befchadigd, dat de fteenen van  — ,1 H4 B den muur der fundamenten waren afgeflagen en tot op den afftand van .20 of 30 voeten geworpen. — Wat het ijzerdraad, waar van wij gefprooken hebben, betreft; hier van vondt men niets, dan een ftuk van omtrent twee duimen lang, "t welk hing aan het handvat van den hamer, welke diende om de uuren op de klok te flaan ; en ten naaften bij ook zo veel, 't welk aan het uurwerk vaft gemaakt was, zijnde al het overige in de lucht gefprongen, of verfmolten en waarfchijnlijk in dampen verfpreid. Dit waren de uitwerkzelen van dezen blixemflag ; waar omtrent de Heer franklin de volgende aanmerkingen maakte. r. Dat de blixem in het doorkruisfen van een gebouw, het hout verlaat om tot het metaal, dat hij aantreft, over te gaan, en van het metaal niet weer overgaat tot het hout of andere lichaamen, als fteenen, klinkers, pleifter enz. dan, in geval, het elektriek vuur van den blixem geen metaal meer vindt, waar na toe het zelve kan overgaan (/)• (/) Hoe zeer de blixem genegen is boven al de metaalen , als de befte geleideren te verkiezen, kan men duidelijk zien uit de volgende waarneemingen. • De Hecr toaldo {memoires fur les condncl. pag. 62.) zegt: van een geloofwaardig perfoon gehoort te hebben, dat hij, voor eenige jaaren geduurende den zomer buiten zijnde ,'er een klein onweder ontftont, en dat, terwijl hij zich met een ander perfoon onder de poort van het Kafteel bevondt, een b'.ixemftraal dees perfoon kwam overvallen, en, zon-  2. Dat de hoeveelheid van blixemllof, welkeop öien toren Viel , zeer groot moet geweest zijn, wanneer men zena deszelvs uitwerking beoordeelt, 20 wel op de houte pijramide , boven de klok ftaande, als op het onder gedeelte van den toren beneden den flinger van het uurwerk. 3. Dat, hoe groot ook de hoeveelheid Van blixemftof mag geweest zijn, dezelve nogthans geheel en nl langs een klein ijzerdraadje is afgeleid, zonder dat 'er zich iets van'afzonderde; dewijl 'er van de klok af tot aan het uurwerk toe, niets befchaadigd was; 4. Dat,wanneer het ijzerdraad,het welk gefmolten was, meer dikte gehad hadde , het zelve insgelijks geheel zou zijn gebleeven; doordien de flinger i waar van de dikte die van een fchrijfpen evenaarde, niet befchadigd was; der hem verdere ongemakken roe te brengen; deszelvs fehoen-gespen zo wel als been-gespen aan (lukken doeg. — In een werk van den Heer constantini in 1749 uitgegeeven , leeft men benevens verfcheide andere uitwerkzelen vaii den blixem, ook de volgende, die zeer bijzonder is: Eene Dame, terwijl 'er dnweder was, de hand uitftrekkende om een venfter toe te maaken, vverdt aan haar arm doof een büxeiTiftraal getroffen, die een goude bracelet, welke zij aari hadt, in ftukken floeg, zo dat men niets van dezelve kon wedervindeai Te Augsburg werdt in het jaar 1760 i een juffrouw, die voor het venfter ftont, van den blixem overvallen: men zag duidelijk, dat de metaale draaden van baar muts getaakt waren. Ephem. Nat. cm: cent. I. Oifi 28. pag: 87. K  41 146 li 5. Dat het uit alle deze omftandigheden zee? waarfchijnlijk voorkomt, dat, wanneer men een ijzerdraad van den windwijzer des torens tot op den grond hadt afgehangen , deze blixemflag den toren in het geheel geen fchade zou hebben toegebragt; alhoewel hij misfchien dit ijzerdraad, wanneer het'zelve te dun geweest ware, zou hebben kunnen doen fmelten. Deze aanmerkingen van den Heer franklin wierden tien jaaren daarna volkomen bevestigd; want die zelvde toren weder opgemaakt en met een ijzeren geleider van den windwijzer af, tot in den grond toe voorzien zijnde, vernam men uit de algemeene nieuwspapieren in 1765-» dat de donder, andermaal op den toren gevallen zijnde, door dees geleider, zonder aan den .toren eenige fchaden toe te brengen, tot in den grond was afgeleid. Voor het overige, hebben veele natuurkundigen vervolgends gelegenheid gehadt dezelvde uitwerkzelen, of ten minften die deze nabij genoeg kwamen, in verfcheiden anderen gebouwen, op welken de blixem gevallen was, waar te neemen f», het (rn) De hier volgende ondervindingen der goede diensten, welken de afleideren ter voorkoming van de fchadelijke uitwerkzelen des blixems gedaan hebben; knrtnen als zo veele proef bewijzen van hunne onwederfpreeklijke nuttigheid worden aangemerkt. I. De blixem is volkomen afgeleid, Zonder eenige fchade vooroorzaakt te hebben, door den afleider aan bet huis  — m 147 & — ïs dan riiet té Verwonderen, dat alle de geenen, dié eenig werk van de elektriciteit gemaakt hebben, lieedendaags, in het algemeen, met den Heer Frank- Van den Heer west te Philadelphia in 1760, Philof. Trans, vol. LUI. pag: 94. 2. De toren van de Hollandfche kerk te Nieuw-York is in de jaaren 175a en 1763 door den blixem getroffen; beiden de reizen Werdt 'er een deur aan ftukken gellagen. • Men voorzag den toren tóen van eenen afleider: de blixem trof deuzelven weder in het jaar 1765, doch Werdt door den afleider volkomen afgeleid zonder eenige fchade. franklin Exper. ei? Obf. Lctt. 15. 3. In het jaar 1750 op den 12 Julij Werden te Philadelphia, drie huizen door den blixem getroffen, twee der huizen, Welken van geen afleider voorzien waren, wierden zeerbeïchadigd : het derde huis, het geen een afleider hadt, leedt niet het minflé nadeel; alleen wierdt de dunne koperen fpits,die boven op den afleider floot, gefmolteri. Pteilof. Tranf. vol. LXUL pag: 33. 4. Te Breinen is de blixem in de jaaren 1746,1755 (twee inaalenin ééne donderbui) 1756 en 1770 in den toren der Anfcharius kerke geflagen , en ■ heeft telkens in de kerk hetOrgel getroffen. In 't jaar 1771 voorzag men den toren van een afleider. In het zelvde jaar en in 1772 zag men weder den blixem op den toren vallen; dan men kon niet ontdekken , dathij ergens eenige fchade gedaan hadt. mart. van marum aangehaalde prijsverh. bladz. 58. '5. De Michiels-kerk te Charlestowu in Zuid-Carolina, welke, van haare ecrfle oprichting af, alle twee of drie jaajen van den blixem getroffen en befchadigd was, heeft in dé E 2  — 491 148 Ift — Lin overeenftemmen in de vöordeelen, welke dé gemelde behoedmiddelen van dien geleerden verfchaffen , om de gebouwen tegen de fchadehjke uitwerkingen van den blixem te beveiligen. 14 jaaren , dat zij van een afleider voorzien is geweeff, nooit eenige fchade geleden. Philof. Tranf. rol. LX/V. pag: i en 133- 6. Het getuigenis van den Heer bürnaby (in zijne reizen doorNoord-America) verdient hier mede geplaatft te worden. „ In den zomer (zegt hij) zijn hier (in Vir- „ ginien) menigvuldige en zeer zwaare onwedersf daar nu „ het land weinig bewoond is, en de meefte voornaame lieden afleiders aan hunne huizen hebben, zoo ontftaan " daaruit weinige ongelukken. Doch zomtijds worden daar door eenige Negers gedood, en in de bosfehen ziet men niet zelden boomen, die door den blixem van een ge- " fcheurd en in Hukken geflagen zijn. Ik geloof, dat geen land duidelijker blijken van het vermogen des blixr em-afleiders gegeeven heeft: eer men dezelve hadt uitge' vonden, veroorzaakten de blixemflagen hier dikwijls droevige uitwerkzelen, dan nu verneemt men 'er zelden iets " yan> , Het is aanmerklijk, dat nooit eenig huis,'t " welk van een blixem-afleider voorzién was, eenig nadeel " geleden heeft, en dat zelvs, fchoon het dikwüs gebeurt " is, dat de afleidings-flaaven zeiven door den blixem ge"„ fmolten of verbrijzeld zijn, en aan de huizen ter zijden ", van de afleiders fpooren zijn waargenomen, welken diri" delijk aantoonden, dat de blixemftraafen op de afleiders gevallen waren, doch, dat de hoeveelheid des blixemftof te groot was, om door dezelven te worden afgeleid, 'er  i € 149 1* LXXX. Eindelijk om in het geheel geen twijffel over te laaten aangaande het bijzonder vermogen, met het welk een gepunte afleider begaafd is , om de blixemftof uit de wolken na zich te trekken: zie ■ hier eene proefneeming, die het vrugtbaar en vindingrijk vernuft van den Heer franklin te Philadelphia nog heeft uitgevonden, en zeer veele geleerden van Europa, met een goeden uitflag bij herhaaling gedaan hebben («). „ nogthans nooit eenig ongeluk van gebeurt is, hebbende „ de afleiders aan de blixemflraalen die leiding gegeeven, _ dat 'er alle fchade door verhoed is. Dit zou men „ denken, mocft een ieder beweegen de vooroordeelen, • die nog van veelen gevoed worden, te overwinnen, en „ veel meer de verwaarloozing der afleiders, dan derzelver gebruik voor draf baar te houden, vermits het de mid„ dels fchijnen te zijn, welken de Voorzienigheid ons ge„ fchonken heeft tot onze befcherming en veiligheid." a. burnaby , Trdvek Through the Middlefettlements in NfirthAmerica, in the jear 1759 and 1760, the II, Ed. Lond, J775, Svo. pag: 9, 10. rrr Zie mart' van makum L c. bladz. 59. («) De Heer franklin gaf deze proefneeming op, ponder ze zelvs te hebben in het werk geflelt. De Heeren dalibard en delor waren de eerden, die 'er zich van bedienden om 'er de elektriciteit der wolken mede te beproeven, en wierden. kort daarna gevolgd door den Heer le monnier leeraar inde geneeskunde. —- Eindelijk vervaag K 3  •— m 150 ii- —1 TL. IV. TIG. xxii. di'gden ook de Heeren cassini en de Abt nollet een dier-, gelijken toeflei, bevonden denzelven door de overdrijvende wolken geëlektrizeerd, en bewonderden dus ecnpaarig het doordringend vernuft van den Heer fra^kli^, nollet Leit. fur Tekct» Tom. I. Ier. I. pag. 14. Richt op een effen vlak veld een lange baak 0$ vanboven tot beneden met een ketting voorzien, cn gewapend met een metaale punt van twee of drie voeten lang. Maar deze baak moet volmaakt afgezonderd zijn; bij gevolg dient dezelve te ftaan. op een elektriek lichaam, waar toe een klomp glas, of een grooten hars-koek dienen kan: om deze baak vervolgends in eene regtftandige richting te houden , kan men rondom dezelve, op den afftand van, agt of tien voeten, drie groote paaien, te zaamen een driehoek uitmaakende , in den grond vastzetten» en de baak in derzelver middelpunt plaatfen. ■» Peze drie paaien, zullen de baak kunnen ophouden en ftevigen door middel van gij den koorden» die men van dezelve tot de drie paaien fpant. — Plaats daar na op de hoogte van 6 of 7 voeten twee. klokjes ter zijde van de baak; maar in diervoegen^ dat een van deze klokjes met de baak, en het andere met den grond gemeenfchap bebbe; hang vervolgends tusfehen deze klokjes een metaale klepeltje aan een zijden koord op, zo dat het zelve, zich op den afftand van ten naaften bij een duim, van ieder klokje bevinde, waar van 'er een afgezonderd is , om dat het geen andere gemeen-  *S! 151 IK* — fchap heeft, dan met gemelde] baak. Alles ia dier voege toegerust zijnde, zal, zo dra 'er een onweder opkomt, en de eene of andere wolk zich boven deze baak bevindt, de punt derzelve. , het elektriek vuur uit deze wolk trekkende, geëlektrizeerd worden; ook zullen te gelijker tijd zich de klokjes doen hooren, zo lang voortgaande te klinken, als de geëlektrizeerde baak de ftof des blixems uit de wolk aanneemt. Dit verfchijnzel is volmaakt overeenkomstig met de proefneeming, van welke wij § XXVIII. hebben gewag gemaakt, waar door een geëlektrizeerde geleider twee klokjes doet klinken, van welken het eene geene andere gemeenfchap heeft, dan met den geleider. In dit geval bekleedt de afgezonderde, en met een ijzere punt gewapende, baak de plaats van den geleider, en verfchilt van denzelven niet, dan dat zij geëlektrizeerd is door het vuur, 't welk haar de wolken verfchaffen, in plaats, dat de geleider zijn elektriciteit ontvangt door de wrijving van een glafen bol of fchijf. t- Voor het overige, is'er zeer veel aan gelegen op te merken, dat de uitwerkingen, welken een geëlektrizeerde baak kan te weege brengen, in vermogen en kragt zeer onderfcheiden zijn , van die , welken ons een enkele geleider van een elektrizeer-werktuig oplevert. Een elektrieke baak , waar toe men zich van zulk eene , als wij daar even befchreeven hebben, bedienen kan, doet in het groot, het geen K4  — m 152 i& — een gemeen geleider niet, dan in het klein, ver-, verrigten kan: zo men eene diergelijke baak naderde, wanneer dezelve zich door het onweêr geëlektrizeerd bevondt, kon de vonk, welke zij Uitwierp, zoo fterk zijn, dat men het zelvde gevaar liep , als of men door een biixemflag getroffen wierdt; want dit zoude niet alleen al het elektriek vuur zijn, in de baak vervat, dat zich op den perfoon, welke dezelve al te nabij kwam ontlaadde, maar daarenboven nog al dat geene, het welk de baak op dat oogenblik zou aantrekken; dewijl, in dit geval, de fnelheid van deze vloeiftof zo groot kon zijn, dat ze op het zelvde oogenblik, wanneer de vonk zich uit de baak ontlaste, zou kunnen toefchieten (0). O) Zulk een ongeval gebeurde den, Heer richmann , Hoog-Leeraar te Petersburg op den 6 Auguftus 1753 . wordende aldaar ouder het doen van proeven met zijne elektrieke baak, door eene geweldige losbarftende vonk, die hem. voor het voorhoofd trof, vervolgends zijn lichaam dooi;, kruisfende, den fchoen doorboorde, en eindelijk zich, in den grond ontlajle, dood geflagen. Den Heer le won- nier, en den eerwaarden Vader bertier de i/oratoire overkwam ten naaften bij het zelvde ongeluk . zijnde egter van geene dopdelijke gevolgen geweeft : zij wierden beiden ter aarde geflagen door den fchok, die zij ontvongen, willende een vonk uit hunne opgerichte elektrieke baak trek- jteti, Een meerder graad van elektriek vuur zou hen waarfchijnlijk het zelvde doodelijk lot hebben doen ondergaan , als den Muscovifchen wijsgeer, dalieah.^  431 153 Ifc ; Wanneer men uit deze elektrieke baak, zon» der eenig gevaar, vonken wil trekken, moet mefi dezelve een metaale roede voorhouden, aan weU ke men een glaze handvat heeft vastgemaakt; ook zal men zeer voorzichtig handelen, door aan deze roede een ijzerdraad vast te maken, het welk tot op den grond nederhangt. Wanneer men zich van deze voorzorg bedient, loopt men in het geheel geen gevaar: dewijl als dan het wemoire la a VAcademie Royale des fciences, le 13 Mat 1752, ingclaft in liet werk van den Heer franklin Exper. fur lleleS. Tom. II. pag: 67. Diergelijke noodlottigheden heeft men te wagten , wanneer men zijn toeftel, in navolging van den Heer richmann, al te nauwkeurig afzondert, en de elektrieke vloeiftof in het geheel geen weg om zich te ontladen, aanbiedt. Is het dan niet te verwonderen? dat de Abt nollet in 1760, en dus-7 jaaren, na de noodlottige gebeurtenis van den Heer richmann, die zo veel gerugt gemaakt heeft, de natuurkundigen een toeftel voorfchrijft en aanprijft, welke dezelvde gebreken bezit, en de proefneemeren aan het zelvde gevaar blootftek, als die van voornoemd Iloog-leeraar.— nollet Lett. fur l'eledt. Tom. I. let. 7. pag: \(s\. Men volge dan liever het voorfchnft van onzen fchrijvcr, die de elektrieke baak wel behoorlijk afzondert, maar teffens, door middel van het daar mede verbonde klokkenfpe!, de elektriciteit een bekwaamen doortocht tot de aarde aanbiedt , ten einde zich dezelve niet in zo verre in de baak ican opkroppen, dat het leeven des proefneemers hier door 'C^nig gevaar lijde.  €1 154 B elektriek vuur van de roede tot het ijzerdraad zal overgaan, en vervolgends zich zelve in den boezem der aarde verfpreiden. Hier uit volgt, dat eene elektrieke baak, op, gezegde wyze toegerust , ons altijd volkomen waarfchouwt aangaande het onweder, dat boven, ons komt aannaderen; want als dan laaten de klokjes nooit na zich te doen hooren. Ook worden wij insgelyks onderregt aangaande het tijdftip, op 't welk het gevaar des onweders voorbij is; om dat zij als dan op dit oogenblik ophouden geluid te geeven. Men kan ook zonder behulp der klokjes bij nacht de elektriciteit der wolken, die over het toppunt van de baak drijven, waarneemen; want als dan bemerkt men een waajertje van elektriek vuur aan het einde van de punt. De reede van dit verfchijnzel is de volgende, de kolom van elektriek vuur, het welk uit de wolk voordkomt moet noodzaaklijk verdikt en op een gepakt worden, om in de fpitfe punt , welke het zelve met kragt aantrekt, in te dringen. Voor het overige, offchoon het oogmerk van dit zoort van baaken niet is om zich op die plaats, waar men dezelve opricht, tegen den blixem te beveiligen, kan men zich nogthans ten dien einde 'er ook van bedienen; hier toe wordt niets anders vercifcht,dan door middel van een dik ijzerdraad tusfehen de baak en het water van een floot, of put, gemeenfchap te maaken; ook zoude het voldoenend zijn, wanneer dit dikke "ijzerdraad, aan de  41 155 I» . Vaak gehegt, tot op één, of twee voeten in dea boezem der aarde wierdt ingelaaten. ■ Op deze wijze kan men naar welgevallen of eene baak hebben om de verfchriklijke uitwerkingen van den blixem af te wenden, of eene baak, welke, na dat men ze doori wegneeming van allen gemeenfchap, heeft afgezonden, zal kunnen dienen, om ons dezelvde verfchijnzelen op te leveren, welken ons een geleider door middel van een elektrizeer-werktuig, geëlektrizeerd, verfchaft. De Heer inc-rnhousz, leeraar in de geneeskunde, richte voor eenige jaaren, digt bij Weenen,eene diergelijke baak, tot beiden gevallen dienftig, op; zijls geplaatst digt bij den windmolen van Benzing, een dorp, leggende op een fnapbaan-fchot vanhe£ slot Schönbrunn, LXXXI. Men was geduurende eenigen tijd van gedagten, dat de onweerswolken gemeenlijk ftellig geëlektrizcert waren; dan de ondervinding heeft ons hier in van onze dwaaling overtuigt; want men ontdekte vervolgends, dat de wolken meest altijd ontkennend geëlektrizeerd waren; waaruit volgt, dat het dan bijna altoos de aarde is, die den blixem op de wolken uitfchiet, en niet de wolken, die denzelven op de aarde werpen. Wij hebben verklaart, op welke wijze men dagt, daf $e wolken , die van het zee-water gevormd wor-  — «n 1561* —• den, hunne ftellige elektriciteit verkrijgen. Thans moeten wij de reede opfpooren, waarom de onwcêrswolken meest altijd ontkennend geëlektrizeerd zijn. - Zie daar wat de Heer vranklln aangaande dit onderwerp denkt. Hij is van oordeel, dat alle lichaamen eene meerdere of mindere hoeveelheid van elektriek vuur bezitten, in gevolge de onderfcheide omHandigheden, in welken zij zich bevinden; dat is te zeggen , naar maatc hunne oppervlakte srooter of kleiner is, of liever, naar maate zij meer of minder op ééngedrongen, of uitgezet *' Derhalven is dezelvde hoeveelheid van elektriek vuur, 't welk een droppel water in den natuurlijken ftaat bezit, niet genoegzaam, wanneer de. ze zelvde waterdruppel in dampen uitgezet, een gedeelte van eene wolk uitmaakt; want dew.g de waterdruppel in dezen nieuwen ftaat, als da fteik uicgezetis,en,bij gevolg veel meer plaats beftaat en oppervlakte heeft; vereifeht dezelve ook een veel grooter hoeveelheid van elektriek vuur, om alle de natuurlijke hoeveelheid te bezitten, welke dezelve, in den ftaat van dampen, toekomt. De Heer franklin dan tot deze vooronderftelüng, of bever grondregel overgaande komt aan «wonen, om welke reede, de onweers-wolken gemeenlijk ontkennend geëlektrizeerd zijd- Het water, zegt de Heer franklin, is ten op«ch^dfWevlo^f, het zelvde,  — ft tjj ib» — als een fpöns ten opzichten van het water.' Wanneer men een fpons in het water doopt neemt dezelve 'er van na zich in evenreedigheid der hoeveelheid en groote van deszelvs pooren; dat is te zeggen,in evenreedigheid der oppervlakte van deszelvs pooren , wanneer de fpons gedrukt wordt, dewijl haare pooren alsdan minder oppervlakte hebben,-om dat zij tegen elkander worden aangeflooten, drinkt zij ook minder water in; maar wanneer deze fpons uitgezet is, vordert deszelvs natuurlijke ftaat meer water te kunnen opflorpen. — Met het elektriek vuur is het eveneens gelegen, als met het water, dat de fpons inzuigt. — Wanneereen gedeelte waters in deszelvs natuurlijken ftaat van dikte is, heeft het ook eene zekere hoeveelheid van elektriek vuur, het welk aan 't zelve natuurlijk eigen is; want wanneer het water'er meer van verkrijgt,houdt het op in zijn natuurlijken ftaat tezijn, dewijl het alsdan ftellig geëlektrizeerd wordt. — Maar wanneer dit zelvde gedeelte waters uitgezet is in dampen, en een nevel of wolk vormt, vereischt in dit geval, dewijl deszelvs groGte en oppervlakte aanmerklijk vermeerderd zijn, deze nieuwe ftaat een veel grooter gedeelte van elektrieke vloeiftof, op dat hetzelve alsdan alle zijne hoeveelheid bezitte, welke voor deszelvs geheele oppervlakte vereischt wordt: Wanneer dan dit zelvde gedeelte waters in den ftaat van dampen niet meer, dan zo veel elektriek vuur bezit, als het zelve in dea eerften ftaat van verdikking hadt, zo  , I i 3 t FL. IV. tlG. xxiii — € 158 R —- loet dit gedeelte waters zich als dan in den ftaai 'an ontkennende elektriciteit bevinden; dewijl het :elve,irt dit geval, 'er eene mindere hoeveelheid van ïeeft, dan het in den nieuwen ftaat van uitzet;ing en verdunning noodig heeft Q>). Zie daar op welke wijze de Heer franklin de werking verklaart, doorwelke de wateren ontkennend geëlektrizeerd Worden , wanneer zij zich in lampen opheffen, om wolken te gaan vormen. Vlaar dees beroemde natüurkundige ftelde zich liet te vreede met ons dies aangaande deze gistingen mede të deelen, hij heeft dezelve geftaaft door eene proefneeming die, als met den vinger, aantoont; dat het zelvde lichaam, het welk zich agtervolgends in verfcheide trappen van verdikking of uitzetting bevindt, ook even eens meer of min-" der elektriek wordt, naar maate deszelvs oppervlakte in grootheid af- of toe- neemt. LXXXIL Zet een voetglas op de vloer éh op hetzelve een metaale kom , waarin men eenige vademen van een koperen ketting leggen moet. Bindt aan een van de einden dier ketting een zijden draad, die tot boven aan de zoldering reikende, over een katrol loopt, en weder tot aan uwe hand komt; in' diervoege, dat gij naar welgevallen de ketting uit . q>) franklin Exper. fur VcM. Tom. II. pag: 215,'  — € 159 B —; (èe kom kunt ligten, en weder in dezelve doen ne» derdaalen; hang daarna een vlokje wol of katoen met een zijden draad aan de zoldering op, zo dat hetzelve den rand van de kom aanraake. —— Alles in deze orde geftekl zijnde, elektrizeer de kom door een vonk van een geleider, of den knop van een gelaade verfterkings fles; en op het zelvde oogenblik zal het klein katoene vlokje op den afftand van verfcheiden duimen worden afgeftooten; ligt vervolgends den ketting langzaam uit de kom, en gij zult bevinden, datj naar maate gij denzelven opligt, de dampkring van de kom merklijk zal afneemen; want het katoene vlokje zal de kom meer en meer nader komen. —— Dit eerfte verfchijnzel bewijft klaarblijklijk, dat de vermeerdering der oppervlakte, welke men den ketting verfchaft door denzelven te ontvouwen, de elektriciteit van de kom merklijk doet verminderen; dewijl het katoen dezelve nadert, naar maate men deze ketting opheft. • ■ Voords wordt de vermindering der elektriciteit niet veroorzaakt door eenig verlies van elektrieke vloeiftof; de kom en ketting behouden alles, wat zij door de vonk verkreei gen hebben; wij zullen 'er aanftonds de proef van öpgeeven: derhalven is de eenige oorzaak, welke de vermindering der elektriciteit in de kom bewerkt,dat de elektrieke vloeiftof, zich over een grooter oppervlakte verfpreit hebbende, op ieder punt van deze vermeerderde oppervlakte minder moet zijn, dan, voor de ontrolling van den ket-  «I ito IS- ting > dewijl deszelvs oppervlakte toen veelmin* der was. Zie hier een nieuwe proef ter beveiliging van het geen wij daar gezegt hebben. Nadat het katoene vlokje de kom genadert heeft, laat dan de ketting in dezelve zakken , en gij zult bevinden, dat naar maate gif denzelven doet nederdaalen, het katoen zich meer en meer van de kom zal verwijderen. Dit laatfte verfchijnzel doet ons dan handtaftlijk zien, dat de kom meerder elektriciteit verkrijgt naar maate de oppervlakte van den ketting minder wordt. Men moet zorg dragen , dat de kom en ketting zich zo volkomen geëlektrizeerd bevinden, dóór de Vonk, die men hen heeft medegedeelt; dat het niet mooglijk is, hun een tweede te geeven. Wanneer men dan den ketting opligt, zal de medegedeelde elektriciteit door zich over eene grootere oppervlakte te verfpreiden, zodanig verzwakken, dat de kom zich weder op nieuws in ftaat zal bevinden een vonk te ontvangëh: — Dit derde verfchijnzel beveftigt volmaakt al het geen wij terftond gezegt hebben: door dien het ten overvloede nog zeer klaar bewijft, dat de kom en ketting meer geëlektrizeerd zijn, wanneer zij minder oppervlakte hebben, als wanneer hunnë oppervlakte; door het ontvouwen van den ketting, vergroot is. (q) — Aldus doet' Qf) FRANKLIN /. C. pag: 221.  ue Heer franklin in eene zelvde procfneenrng drie verfchijnzelen zien, welken allen aantoor.en , dat een zelvde lichaam mee eene zekere hoeveelheid van jelektriek vuur voorzien, meer of minder geëlektrizeerd is, naar maate, deszelvs oppervlakte afof toeneemt. De gemelde proefneeming lukt nog dies te beter, wanneer men zich, in plaats van een ketting, van een langen vergulden papieren band, die men rondom een klein houten ftokjen windt, bedient. Maar hóe waarfchijnlijk en voldoenend ook de vooronderftelling van den Heer franklin is om de: ontkennende elektriciteit der wolken te verklaaren , werpt men hem nogthans eene tegenwerping voor, die tot heeden toe nog niet beantwoord is. —Het is de Heer franklin zelvs, die het eerst deze zwaarigheid gemaakt heeft tegen zijne éigene vooronderftelling; het welk geen minder lof bijzet aan zijninborft, dan zijne werken doen aan zijn vernuft; dewijl hij de vorderingen der weetenfehappen boven zijn eigene eer ftelt, die hij van de uitvinding zulk eener verftandige en waarfchijnlijke vooronderftelling genieten kon, togen welke men misfchien nooit de tegenwerping zou gemaakt hebben, die hij zelvs opgeeft. Zo het water, zegt hij, in dampen uitgezet zijnde, zich bevindt minder elektriciteit te bezitten, dan het zelve in dien ftaat van uitzetting toekomt; waarom neemt het dan niet zo veel, als het zelve ontbreekt, van de aarde over- op het oogenblik L  *dat het zelve in dampen veranderendede aarde verlaat: dewijl het als dan nog de aarde nabij genoeg is om deze vloeiftof te kunnen aantrekken ? — Zie daar de zwaarigheid , welke dees natuurkundige tegen zijne eigene vooronderftelling opwerpt, en tot nog toe zonder beantwoording gebleeven is, intusfchen fchijnt dezelve niet gewichtig genoeg te zijn om de vooronderftelling van den Heer franklin te verwerpen; want om dat dezelve niet alles verklaart, volgt nogthans niet, dat ze geheel ongegrond is. ■ Hoe het ook zijn mag, men verklaart ten minften waarfchijnlijk genoeg door de proefneeming van den Heer franklin op welke wijze eene wolk ftellig geëlektrizeerd wordt, wanneer zij zich door de werking der wind of eenige andere oorzaak, op een gepakt en zodanig verdikt bevindt, dat zij minder oppervlakte heeft, dan te vooren: deze verklaaring ftemt over een met de proefneeming, die wij om de ontkennende elektriciteit der wolken te verklaaren, zo terftond hebben voorgedraagen. Die geene, welke in dit werkje niet anders zoeken dan vooronderftellingen , op proefondervindingen gegrond, zullen weldoen de volgende § voorbij te gaan. LXXXIII. Hier boven zeide men, dat de Heer franklin in het eerst dagt, dat de ftellige elektriciteit aan de wolken wierdt medegedeeld, door de wateren der  — 4| 16 3 B * Eee, die in dampen naar de hoogte opdreeven,worden ha bevoorens door het wrijven van het water tegen het zeezout ftellig geëlektrizeerd te zijn. — Maar dewijl deze vooronderftelling) die geene, welke wij zo even opgaven, om verre werpt, oordeelde dé Heer franklin daarna, dat men de ftellige elektriciteit kon toefchrijven aan de wrijving der luchtdeeltjes tegen boOmen, bergen, en de oppervlakte der aarde; dewijl deze lucht deeltjes aldus gewreeven zijn de, even als zo veel glazen bollen, het elektriek vuurophaare oppervlakte zouden kunnen verzaamelen, en het zelve vervolgends aan de dampen, Welken zich in de lucht bevinden, overgeevem Deze vooronderftelling is Zeer geestig, maar wel Verre van door de ondervinding bevestigd te worden , fchijnt dezelve hier geheel en al tegen te ftrijden; vermits, wat moeiten men zich ook gegeeVen hééft om de lucht op allerleie Wijzen te fchudden en wrijven , men door dit middel nogthans nooit een lichaam heeft kunnen elektrizeeren. Ook is men niet gelukkiger geweest in het fchudden van zeewater of zoet water, in het welk men Eout van allerlei zoort hadt laaten fmelten. De Heer franklin altijd onuitputtelijk in zinrijke uitvindingen, bedagt nog eene derde vooronderftelling. Dees natuurkundige, na door ver- fcheide proefneemingen waargenomen te hebben, dat de elektrieke vloeiftof zich aaü de zuivere lucht niet hegtte, belluit eindelijk hier uit; wie weet dan, of 'er boven onzen dampkring niet een ftreeK L 2  ■— il 146 [§- — van elektriek vuur is, waar van bij zekere ornflan^' digheden een gedeelte laag genoeg nederdaalt, om de bovenfte wolken ftellig te elektrizeeren? Misfchien , (vervolgt de Heer franklin,) zijn insgelijks de noorder-lichten niet anders dan ftroomen van elektriek vuur in die ftreek, welke hooger is, dan onze dampkring (r). Derhalven blijven wij ten dezen opzichten alleenlijk tot nog toe maar bij het mooglijke. Misfchien zullen wij 'er met den tijd meer van weeten; want misfchien zal het bloot geval ons dat geene leeren, het welk ons de overdenking en proefondervingen tot nog toe niet ontdekt hebben. Ja mooglijk is dit ook wel een van die geheimen der natuur; welken alle poogingen van het menfchlijk verftand te boven gaan. Maar hoe onbegrijpelijk ook de werking, door welke de wolken, het zij ftellig, het zij ontkennend geëlektrizeerd worden (j), zijn (r) Van liet Noorder-licht en eenige andere luchtverhevelingeu zullen wij uitvoeriger handelen in eene bijzondere Bijlaag , agter dit hoofdftuk. (5) Bij deze vooronderftellingen van den Heer franklin, zullen wij de gistingen van den Heer bardier de tinan voegen, welken men (.pag: 187 van zijne Cönfideratitns fur les conducteurs en genera!', gevoegd agter de Memoires fur les conducteurs van den Abt toaldo) aldus vindt voorgefteld. „ De procfneemingen, die gedaan zijn met den vlieger, en, tot op eene zekere hoogte opgerichte, afgezonderde  —- «SI i65 B mag; de zaak blijft egter daarom niet minder zeeker; en zulks is'genoegzaam, om, ingevolge de grondregelen van den Heer franklin, de ver- metaale baaken, hebben geleert, dat 'er bij zeer fchoon en helder weder in het bovenfte gedeelte van onzen dampkring eene ftellige elektriciteit heerscht, die zich fomtijds wel heel flaauw •, maar nogthans altoos kenbaar genoeg openbaart. — Zou men niet kunnen denken, dat dezen overvloed van elektriek vuur ontftont uit den trap van verdunning en Uitzetting, die de dampkring bezit naar maate hij hooger opklimt, en welke aldaar een zoort van ledig maakt, zeer gefchikt voor de beweeging en verzaameling der elektrieke vloeiftof, gelijk wij ■ zulks zien door deszelvs uitwerkzelen in het, door kunfr jetanakte, luchtledige ? /. i deze ;:i'-U«3 gegrond is, moet het vermogen vnn dcSC ttakttjcitCÜ toenamen naar maate de dampkring hooger OpklÜM, en kan, lu den (treek daar zich de wolken gemeenlik br> itu'uü, fis i-ie n >; ve.re boven die geene is, tot welke onze werktuigen kunnen gebragt worden, fterk genoeg jjijn. . Het U tua niet te verwonderen, dat die wolken, wuurvan ieder gedeelte kan aangemerkt worden als een onvolmaakte , beweegbaare, van gedaante veranderlijke en min of meer afgezonderde geleider, eveneens als een afgezonderde metaaldraad, die wij in de lucht oprichten, van deze elektriciteit eenig gedeelte ontvangen. Maar de¬ zelve wordt ónder de verfcheide afgezonderde gedeelten, die de wolken vormen, bijna tot in het oneindige toe op onderfcheiden wijzen gemaatigd, in gevolge de hoeveelheid van elektriciteit der onderfcheiden laagen van lucht, in welken zij drijven, en naar maate, dat deze gedeeltcns. me .:r of minder gefcheiden en van malkanderen verwijderd zijn. L 3  — m 166 b ~ fchijnzelen van den blixem op eene voldoende wijze te verklaaren, als mede het nut en groot vermogen van een opgerichte baak of afleider ter bevei- Om 'er zich eenig denkbeeld van te vormen, moet men zich de eigenfchappen en werkingen der elektrieke dampkringen , vertegenwoordigen, zo als dezelven in verfcheiden verhandelingen over de elektriciteit befchreeven zijn, en onder anderen in de werken van den Vader beccaf4A , die de onderlinge wijze van werken dezer dampkringen met den uitdruklijken naam van persfende elektriciteit (elcttricitè prematte,) aanduidt. Onder de wolken nu, die in de lucht drijven, hebben zommigen reeds de Heilige elektriciteit verkreegen van de laagen der lucht , door welken zij door gegaan zijn, en geeven hier tekenen van, wanneer zij tot de aarde, of onze gebouwen naderen. —r- Anderen zijn niet aangedaan, dan door de persfende Of overdrukkende elektriciteit der hoogere laagen van lucht, en geeven aan de zijde der aarde tekenen van eene ftellige elektriciteit, zonder bij hunne hoeveelheid van natuurlijke elektriciteit, die zij bevoorens hadden , eenige wezenlijke vermeerdering ontvangen te hebben. Anderen eindelijk , die zich in veel laagere en betrekkelijk ontkennend geëlektrizeerde ftreeken bevinden, zijn ook zeiven geheel niet, of, ten minflen, zeer weinig geëlektrizeerd. Wanneer een wolk , die niet geëlektrizeerd is, op een zekeren afftand tot een geëlektrizeerde wolk nadert, veroorzaakt de dampkring van deze laatfte eene persfing of drukking op de natuurlijke elektriciteit van de eerfte, en brengt een gebrek te wege in dat gedeelte, het welk naar dezelve toegekeerd is, en te gelijk een ove: vloed aan den tegen-  — m 167 ü — ïiging tegen de verfchrikkelijke uitwerkingen van die luchtverfchijnzel, aan te toonen. overgcftelden kant. Zo deze laatfte in het bereik komt van eene andere wol!; of niet geëlektrizeerd lichaam, aan 't welk zij haarèh overvloed kan afflaan, en zo dezelve vervolgends geheel en al zich van die geene verwijdert, door welkers dampkring haare natuurlijke elektriciteit was te zaamen gcperlt, blijft deze wolk ontkennend. Deze eerfte wolk, kan ook op het oogenblik, dat dezelve van den eenen kant de ftcllingc, cn, van den anderen, de ontkennende elektriciteit verkrijgt, terflond tweevouwig gedeeld worden, en tegelijkertijd eene ftellige, en ontkennende wolk vormen. Men begrijpt gemaklijk, welk een oneindig getal van onderfcheiden veréénigingen 'er plaats kan hebben in den kring der wolken , die gemeenlijk de onwederen maaken; het zou misfchien mooglijk zijn van alle de veranderingen, die derzelver elektriciteit aantoont, reeden te geeven; dan dit zou ons hier te ver afleiden. — liet zal genoeg zijn alleen maar aan te merken; dat men zich een geheel verkeerd denkbeeld zou vormen, wanneer men dagt, dat al het weerlicht en de blixemftraalen, die men geduurende een langwijüg onwedcr uit ééne wolk ziet "voordkomen, gedeeltcns zijn van de elektriciteit, die deze wolk van het begin af aan hadt. In de eerlte plaats maakt de hoeveelheid van elektriciteit, die zich door écne eenige blixemflraal ontlaft , die hoeveelheid ongelooflijk, welke men in diergelijke wolk vooronderftellen moeit, om alie blixemftraalen, die zij uitfchièt, opteleveren. In de tweede plaats ziet men , dat een geleider, waaruit men eene vonk trekt, terflond van al zijn vuur beroofd is; ik weet, dat de L 4  m 168 p —; LXXXIV. De gebeurtenis, welke ik nu verhaalen zal, bevestigt volkomen het vermogen van dit behoedmiddel , het welk wij den Heer franklin fchuldig zijn. —— Deze gebeurtenis is getrokken uit een onvolmaakte vérééniging der onderfcheiden deelen, die de wolken zaainenfteiïen, beletten kan, dat haare ontlaading niet op éénmaal gcfehiedt; maar, nogthans, is het altijd waar, dat bij elke ontlanding haar elektriek vuur vermindert, in zo verre, dat een klein getal dezelve alles beneemen moet. .— Deze elektriciteit moet derhalven de wolk telkens van elders toegevoerd worden, zo lang hét onweder 9 dat zij veroorzaakt, aanhoudt, en dezelve alle die onderfcheiden veranderingen ondergaat, die van de uitbarfiingen des blixems , door welken zij zich ontlaft, onaf hanglijk zijn. Uit het geen wij hier boven gezegt hebben, begrijpt men genoeg, welken de oorzaaken van deze veranderingen cn verfchcidenheden zijn kunnen , ook ziet men 'er een daadelijk bewijs van in de waarneemingen, bij welken men heeft opgemerkt, dat geduurende een onweder, de elektriciteit van dezelvde wolk dan eens ftellig en ,dan eens ontkennend was." ■ Die de procfneemingen, van zo zal zij door den fchok aan Ituklcen gebroken en de brokken naar alle kanten geworpen worden. —— Wil men deze proefneeming een weinig veranderen, zo neemt men een ftukje van een tabakspijp omtrent één duim lang, vult bet van binnen met vogtige klei, fteekt 'er dan twee koperdraaden doorheen, gelijk boven door de pijpaarde, cn doet 'er een fchok doorgaan. De pijp zal onfeilbaar door de kragt van den fchok aan (lukken brecken, en de (tukken zullen met geweld naar alle kanten heen vliegen. — Deze proefneeming is eene uitvinding; yan den Heer lane, lid van het kouingiijk genooifchap,"  • 1 1.73'H — Men ziet denzelven de zwaarfte boomen, van boven tot beneden fcheuren en klieven; zomtijds rukt hij'er groote takken van af; dikwils kapt hij de takken, en klooft dezelven in dunne fpaanen; om dat de fapvaatjes , zo veele kleine buisjes zijnde , welken een wateragtig vogt in zich bevatten , de blixem deze vloeiftof eensklaps in dampen verandert, en de pooging, die deze dampen ter zeiver tijd aanwenden om zich uit te zetten , zo geweldig is, dat zij de boomen klieft, fcheurt en in ft ukken flaat. Insgelijks is het zeer waarfchijnlijk, dat defchaade, door den blixem aan wanden van fteenen of klinkers veroorzaakt, ook voordkomt van defchieJijke en geweldige uitzetting der vogt-deelen, welken zich in de fteenen of den muur bevinden; maar? eën afleider komt alle deze verfchrikiijke toevallen voor. Dog dit is geenszins het eenige voordeel , dat ons een afleider verfchaft. 'Er zijn zommige menfehen , op welken het aannaderen des onweders zulk een fterken indruk maakt, dat zij zich zeer ongelukkig bevinden, zo dikwils zij maar den minsten donder van verren hooren brommen. — Afleideren op verfcheiden torens van een ftad opgericht, zouden dit zoort van menfehen, dieikgeloof, dat ten tijden van een onweder de ongelukkigfte fchepfelen zijn, die op aarde gevonden worden, veel inftike cn gerustheid ftellen. De benaauwdheden, welken de vrees hun doet gevoelen, zijn zo verregaande, dat men bijna zou kunnen  €i i74 m zeggen, dat die geene, die hun daar van bevreid-' de, dezelven een grooter dienst zou doen, als die. welken hun voor den blixem beveiligende, dezelven ten flagtoffer der fchrikken en angstvalligheden overliet. - Hier uit moet men dan befluiten, dat een afleider oneindig meer voordeel aan het menschdom toebrengt, door het zelve in gerustheid te ftellen (v), dan tegen den blixem te befchermen, die, (v) Het plaatfen van afleideren zou zeker iets kunnen toe., brengen ter geruftftelÜng dier geenen, op welken het onweder zo veel invloed heeft, indien zij op dit prijslijk en vermogend behoedmiddel behoorlijk vertrouwen fielden; dan hetzelve is al te eenvouwig, en de uitwerking, die men 'er van moet verwagten, al te groot, om het gemeen, in de wetten en werkingen der elektriciteit geheel en al onkundig zijnde, dit vertrouwen in te boezemen. . Dies aangaande ontving ik, niet lang geleden, een brief van een der Leden uit de Magiftraat der fiad Doesburg, beflooten hebbende, om hun toren, die de geweldige aanvallen van den blixem meer dan eens, en nu onlangs op den 26 Julij 1782. ondervonden heeft, met een geleider te wapenen , en hier door verdere verwoeftingen voor te komen. liet verfpreide gerugt van dit prijslijk voorneemen hadt zo veel invloed op de gemoederen des volks, dat men zich tegen hetzelve, als onvoldoende en zelvs gevaarlijk zijnde, zeer ongünftï'g uitliet. Het is te hoopen, dat de gelukkige ondervinding van meer kragt zal zijn, om diergelijke zotte vooroordeelen te verbannen, dan de menigvuldige poogingen en drangrecdenen, die de natuurkundigen zo menigmaal hebben aangewendt om ons Neerland van de noodzaakjijkheid der afleideren te overtuigen,  •— w 175 lp —' om in het voorbij gaan te zeggen, ons minder vrees moest baaren, dan het gevaar eener beroerte, heete koorts, en honderd andere dagelijkfche toevallen, welken veel meer menfehen doen omkoomen , dan de blixem. LXXXVII. Aangaande het vermogen der punten, heeft meri eene gewichtige ontdekking gedaan: te weeten, dac dezelven dies te gefchikter zijn om het elektriek vuur naar zich te lokken, naar maate haare uiteinden hooger verheven zijn en langzaamer fpits worden ; dat is te zeggen, naar maate.dezelven verder afftaan van andere aardfche lichaamen. Derhalven zal een laag opgerichte afleider; wel eenig nut hebben, dan het zou wel kunnen gebeuren, dat dezelve de gebouwen , op welken hij geplaatst was, niet volkomen beveiligde. Zo gij u aangaande de waarheid van deze ontdekking wilt verzeekeren , zo breng de punt eencr naald, bij den geleider, wélken men elektrizeert; en gij zult bevinden, dat, hoe minder de naald buiten den vinger en duim, die dezelve vasthouden, uitfteekt, hoe minder zij zal gefchikt zijn om het vuur van den geleider aan te trekken. Zo gij dezelve een duim breed doet vooruit fteeken, zal zij den geleider het vuur flerk en fchielijk genoegbeneemen; maar, zo zij nog verder uitfteekt, zonder egter nader te komen, zal zij het  .PL.V.FIG. XXV. («) franklin Exper. fur l'eletl.Tom. I.-pag: 23—29. — 4\ i7<5 B — zelve zo fterk aantrekken, dat het u niet mooglijfc zal zijn, de minfte vonk uit den geleider te trekken ; integendeel, zo gij deze naald tusfehen de vingers te rug trekt, zo dat de punt niet ver buiten dezelven uitfteekt, dan zal zich deszelvs aan» trekkings-kragt, als ware tot niets gebragt, be-. vinden (u). LXXXVIII. Wanneer men verfcheiden de een aan de ander hangende vlokjes van wol of katoen, aan e,en geëlektrizeerden geleider heeft opgehangen , en den top des vingers aan het onderfte wol vlokje voorhoudt, bevindt men, dat alle de wolletjes zich uitrekken om den vinger te naderen. Op deze wijze is het ook, dat de aardfche lichaamen de donderwolken noodzaaken neder te daalen, en de aarde nader komende, hier door eindelijk op den vereischten afftand gebragt worden om den blixem uit te fchieten. Maar zo men, in plaats van den vinger, aan deze wol vlokjes de punt van een langzaam afloopende naald voorhoudt, zullen zich dezelven van de .punt verwijderen en den geleider naderen;door dien de punt van de naald op een oogenblik het grootfte gedeelte van het elektriek vuur na zich genomen hebbende , dezelven ophouden door de  « 177 B — punt te worden aangetrokken, en weder tot den geleider opklimmen; dewijl de aantrekkings-kragt, die 'er dezelven van verwijdert hadt, als dan geen plaats meer heeft. Het geen ter dezer gelegenheid aan de vlokjes wol, welken men de punt van een naald voorhoudt, gebeurt; gebeurt ook aan de geëlektrizeerde wolken, wanneer men een goeden fcherpen en langzaam fpits bijloopenden afleider heeft opgericht. Want dees trekt in korten tijd zulk eene groote hoeveelheid van elektriek vuur uit de wolken tot zich,dat dezelven ontlast zijnde van hun overvloedig elektriek vuur, wel verre van laager neder te daalen, op nieuws worden opgeheven;dewijl, in dit geval, de aantrekkings-kragt van de aarde geen plaats meer hebben kan: waar uit volgt, dat de uitbersting des blixems dan niet meer te vreezen is, zo wel, om dat de wolken niet meer op den vereischten afftand zijn om dit uitwerkzel voord te brengen, als om dat dezelven reeds van hunnen overmaat van elektriek vuur beroofd zijn. LXXXIX. Men dient aan te merken, dat het kan gebeuren, en zelvs dikwils gebeurt, dat de büxem uitberstt eer dat de, het zij ftellig, het zij Ontkennend geëlektrizeerde donderwolken, zich op den bekwaamen afftand bevinden om hunne blixemftof onmiddelijk op de aarde uit te fchieten, of eer de aarde M  431 178 II» ■ dezelve onmiddelijk op de ontkennend geëlektrizeerde wolken kan werpen. Zie daar de reede van dit verfchijnzel, het welk inden eerften opflag de grondbeginzelen, die wij opgegeeven hebben, fchijnt te wederfprceken. De kleine wolkjes, tusfehen de voornaame donderwolk en de aarde, in de lucht drijvende, dienen, in dit geval, tot tusfehen ingeftelde geleideren voor den blixem, welke van den een op den anderen naderende, door middel van dezelven, eindelijk op den vereischten afftand komt, om de aardfche lichaamen te treffen. Wij zullen hier beneden doen zien, dat de Leidfche fles een verfchijnzel, 't welk hier naauw mede overeenkomt, opleevert; dewijl men dezelve volkomen kan ontlaaden , zelvs, wanneer men de gemeenfchap, tusfehen haare oppervlakten, gemaakt heeft door een reeks van lichaamen, die elIcanderenniet aanraaken;om dat, in dit geval,heé elektriek vuur zich van het een op het ander lichaam werpt door derzelver tusfehenruimten telkens over te fpringen. Maar wanneer men een afleider heeft opgericht, is het gevaar geenszins het zelvde; dewijl deszelvs fpits-afloopende en lange punt, wel haast al het elektriek vuur na zich neemt, waar mede de gemelde kleine wolkjes overlaaden zijn: waar van daan 't gebeurt, dat zij vervolgends zeiven worden aangetrokken door de voornaame dönder-wolk, en dat zij, zich van de aarde verwijderende, tusfehen  — m 179 m — haar en de wolken eene ruimte overlaaten, groot genoeg, om die lichaamen buiten het bereik van den donderdag te ftellen. Dit zelvde moet gebeuren, zo dedonderwolk ontkennend is, en de aarde in den ftaat van ftellige elektriciteit; want als dan zal de punt eens afleiders het aardsch elektriek vuur wel haast op de tusfehen indrijvende kleine wolkjes werpen, zodanig, dat deze hier door de ftellige elektriciteit verkrijgende, terflond zullen worden aangetrokken door den klomp van de voornaame ontkennend geëlektrizeerde wolk, met welke zij zich veréénigen zullen, en bij gevolg insgelijks, een groote ruimte tusfehen de aarde en de voornaame wolk overlaaten, zodat het uitbersten van den blixem geen plaats meer kan hebben («0» XC. Het is eene wezenlijke eigenfehap van het elektriek vuur, dat het zich gelijklijk over de lichaa- (w) De Heer wilcke zegt in zijne aanmerkingen op de brieven van den Heer franklin , dat hij op den 20 Augufhis 1758 deze vooronderftelling bewaarheid zag, dewijl hij vernam, dat eene groote wolk, waarbij kleinderen nederhongen, fterk geëlektrizeert zijnde, heendreef over een bosch van hooge fparren boomen. Deze nederhan- gende deelen van de groote wolk wierden eerft naar de laagte aangetrokken, en rcezen dan fchielijk naar de hoogte, om zich bij de groote wolk te voegen, eriestley h c. IL jD, IX. Tijdp. bladz. 72. M 2  g 180 |$ —< haamen verdeelt, om zich volkomen in evenwicht te 'flellen. Ondertusfchen hebben wij reedj menigmaal gezegt, dat de aarde zich dikwils in een ontkennenden ftaat bevondt, dat is te zeggen, dat zij dikwils een minder gedeelte van elektriek vuur bezat, als haar, in den natuurlijken ftaat, toekomt. Dit verfchijnzel is in de daad niet zeer zeldzaam ; dewijl 'er omftandigheden zijn , dis eene ongelijke verdeeling van dit vuur op verfcheide gedeelten van onzen aardbol kunnen te wegs brengen ; bij voorbeeld, wanneer een welgelaade wolk digt over de aarde komt te drijven, floot en perst derzelver dampkring de natuurlijke hoeveelheid van 't elektriek vuur, dat over de oppervlakte der gebouwen, boomen, torens, fchepen e.z.v. verfpreid is, terug, en brengt hier door deze lichaamen daadelijk in den ftaat eener ontkennende elektriciteit; waar van daan het komt, dat deze aardfche lichaamen de losbersting van den blixem verhaasten, dewijl zij in een ftaat van ontkennende elektriciteit zijnde , de wolken, en bij gevolg ook den blixem , veel fterker aantrekken. In deze omftandigheden is een afleider even eens van groot nut; dewijl hij. dan mede in een ontkennenden ftaat zijnde, deszelvs punt dubbelde kragten aanwendt, om de elektriciteit uit de onweerswolken aan te trekken, en af te leiden.  — $ iüi p —- XCI. Wij hebben gezegdt, dat de elektriciteit der wolken dan eens ftellig , dan eens ontkennend was. Om den ftaat van elektriciteit der wolken te ontdekken , moet men zich van eene diergelijke elektrieke baak, als wij hier boven befchreeven hebben, voorzien. Deze baak moet wel afgezonderd, en gewapend zijn met klokjes, zo als wij te vooren gezegt hebben. Wanneer nu de klokjes zich doen hooren, zo laat een gewreeve glazen buis digt voorbij het klokje gaan), dat aan de elektrieke baak is vastgemaakt: Indien nu de wolk ontkennend is, zal het fpeelen ophouden; om dat de gewreeve buis aan het klokje van de elektrieke vloeiftof zal wedergeeven, welke het zelve bij die gelegenheid ontbrak. ■ Maar indien zich de elektriciteit der wolk, en bij gevolg, ook die der baak ftellig bevindt, zo zal, in dit geval, het fpeelen voordduuren, en zelvs in levendigheid verdubbelen. Door de volgende proefneeming zal men ook den ftaat van elektriciteit der wolken kunnen ontdekken. XCII. Hang een klein kurken balletje aan een zijden draad in dier voegen op, dat hetzelve zeer digt zij bij den rand van het, met de afgezonderde elektrieke baal; gemeenfchap hebbend klokje, en gij zult be- M 3  _ m 182 w — merken, dat, wanneer het onweder deze baak, het zij ftellig, hetzij ontkennend elektrizeert, de klokjes zich zullen laaten hooren, en dat het kurken balletje afgeftooten wordende zich van het klokje zal verwijderd houden; neem dan een Hop van een glazen fles met een ronden knop; wrijf dezen knop om hem te elektrizeeren; en houdt hem vervolgends aan het kurken balletje voor; wanneer nuds elektriciteit der wolk ftellig is, zal het kurke balletje van den ftop worden afgeftooten, zo wel als van het klokje; maar zo zij ontkennend is, zal het kleine kurke.balletje naar den flop toevliegen. Deze verfchijnzelen hebben geene verklaaring noodig, dewijl zij onmiddelijke gevolgen zijn der grondbeginzelen, die wij reeds te vooren opgaven. Na dat wij de Leidfche fles verklaart hebben, zullen wij eene derde wijze opgeeven , zeer gefchikt om den ftaat van elektriciteit der wolken kenbaar te maaken; deze laatfte wijze is boven de twee voorige te verkiezen, om dat zij ons tegen het gevaar, om den fchok eener vonk te krijgen, die een zeer fterken en pijnlijken indruk zou kunnen maaken , volkomen beveiligt. XCIII. Alles, wat men tot dus verre gezegt heeft, is zekerlijk zeer voldoende, om de nuttigheid der afleideren aan te toonen; het is dan waarlijk wel te verwonderen, dat onze lieden zich; nog verftooken  — Mm ü -~~ vinden van zulk een heilzaam middel, zo wel, om de fchadelijke uitwerkzelen van den blixem voor te komen, als een groot getal burgeren, die ieder onweder van vrees doet beeven, in gerustheid te ftellen. Niets kon zeker hier toe beter gefchikt zijn, dan diergelijk zoort van afleideren] op eiken toren te plaatzen, en, vooral, moest men dezelven op kruidnagazijnen en kruidmolens richten. De onkosten, ten dien einde gemaakt, zijn van te gering ;anbelang, om te kunnen opweegen, tegen de /oordeelen, die zij ons verfchaffen zouden. Indien dit werkje gelukkig genoeg is, om ten dezen opzichten eenigen aandagt te verdienen, twijffel ik niet, of onze fteden zullen zich wel haast van zulke heilzaame afleideren voorzien bevinden; dewijl ik overtuigd ben, dat hoe meer men dit gewichtig ftuk der natuurkunde zal onderzoeken, hoe meer men zich overreed zal bevinden van de nuttigheid, welke de uitvoering van mijn voorftclmoet opleveren (*). Om ondertusfehen minder aan de (*) De Heer jacquet heeft twee jaaren geleden een diergelijken afleider op hetflot Hollefchau in Moravicn opgericht; hij is gemaakt, van een Sapijnboom, van boven gewapend met eene ijzere baak van vier voeten lengte; deze ijzere roede loopt uit in eene zeer fcherpe koperen punt. De hoogte van den geheelen geleider is van 40 voeten boven den klokken toren van het flot. . Het houte gedeelte des aflet-' ders, is geheel bekleed met blikke aan één gefoldeerde plaaten en het beneden gedeelte van denzelven is gewapend met een M 4  — m 184 w — uitwerkzelen van den blixem blootgefteld te zijn, zal men geduurende de onwederen wel doen, zich niet digt bij een fpiegel of verguld lijstwerk van fthilderijen, lambrizeeringen, of andere metaale ftof fen te plaatzen. De veiligfte plaats is midden in de kamer; mids dat 'er geen kroon aan een ketting of ijzere roede zij opgehangen. Daar en bovei zal men veel veiliger doen, zich op een ftoel neder ts zetten, die geplaatst is op verfcheide matrasfen of kusfens van vederen midden in de kamer; want, dewijl het hair en veêren niets minder dan goede geleideren zijn, zal het vuur van den blixem, "t welk op eenig ander deel van het vertrek valt, noch de muur, noch de zoldering, noch eenig ander lichaam verlaaten , om tot de matrasfen of vedere kusfens over te gaan. ■ Edog het aller- veiligfte zou zijn, zich in een hang-mat, of flingerend bed, op de wijze der Amerikanen, neder te leggen: men hangt dit zoort van bedden op aan zij. den koorden, op gelijke afftanden van de vier muuren des vertreks. ijzeren band, aan welke men een ketting heeft vaftgemaakt, even gelijk men zich bedient tot de landmeeting: deze ketting loopt naar beneden inwendig langs het timmerwerk, en vervolgcnds buitenwerks langs den muur, alwaar hij uitloopt in een grooten put, niet verder dan 2 fchreden gelegen van den hoek des vooihofs. Dat dees geleider gebrekkig' is j zal men kunnen zien uit onze derde Bijlaag agter dit hoofdftuk.  — m 185 b —■ XCIV. Men is algemeen genoeg van oordeel, dat het geduurende een onweder goed is, de venlteren te fluiten; ondertusfchen zal het niet altijd door het venfier zijn, dat de blixem in huis komt, zo de deuren en vensteren maar niet zo gefchikt zijn , dat 'er een vrijen tocht van lucht is;en zelvs is het,in dit geval, nog niet waarfchijnlijk, dat de blixem dezen tocht zal volgen ; de reede hier van is , dat de blixem aangetrokken wordt door die lichaamen , welken denzelven tot geleideren kunnen dienen; dan de lucht is niet van dit zoort ; derhalven zal de blixem minder door de opening van een venfler ingaan, dan langs de lichaamen zelvs, en,onder het getal van deze lichaamen, zal hij het lievst die geenen volgen, die de beste geleideren zijn, als de metaalen , en het water. Om deze reede oordeelt den Heer franklin het , dat de gebouwen, die hunne daken met koper of lood befiagen hebben en wier gooten tot op den grond afloopen, ncoitdoor den [blixem befchadigd zijn; dewijl, wanneer hij op die daken valt, hij tot de metaalen overgaat, zonder zich 'er weer van af te fcheiden; waar van daan het dan gebeurt, dat het overige der gebouwen onaangeroerd blijft. xcv. Men heeft op fommige plaatzen de gewoonte, geduurende de onwederen, de klokken der kerken te trekken; maar de kerk het trekken der klokken Yoorfchrijvende als een middel cm ons tegen de M s  . 491 186 |$ • gevolgen van de onwederen te beveiligen; ftaat aan 's menfehen voorzichtigheid toe het tijdftip te verkiezen,om van dit behoedmiddel, hetwelk zij toeftaat, behoorlijk gebruik te maaken; maar uit verfcheiden proefondervindingen blijkt, dat het geenszins raadzaam is, ten tijde, wanneer de onweêrs-bui volmaakt boven den toren is, de klokken te!, trekken. ■ ■ Zie hier, wat men dies aangaande in de gefchiedenis van de hooge fchool der wetenfehappen van Parijs des jaars 1719. vindt. Men zegt aldaar, dat de Heer de landes de hooge fchool deedt weeten, dat in den nacht, tusfehen den 14 en 15 April 1718, de blixem op vier en twintig kerken gevallen was, van Landernau af tot St. Pol-de-Leon in Bretanjen toe; en dat deze kerken juist die geenen waren, daar men de klok getrokken hadt, en de blixem die geenen fpaarde alwaar men dezelve niet luidde; zo dit geval, voor het welk ik niet kan inftaan als in gevolge genoemd gezag, waarachtig is, blijkt het, dat, in geval het onweder loodregt boven ons is, het geenszins 't oogmerk van de kerk is, dat men zich op dit tijdftip van dit geestelijk behoedmiddel bediene, 'twelk befchouwd zijnde als eene natuurlijke oorzaak, in deze omftandigheid, volgends de wetten der natuur; het ongeluk, voor 't welk men zich wilde beveiligen, als uitdaagen zou. Wat de reede aangaat, waarom de beweeging der klokken in zekere gevallen den blixem op den toren zelve kan aantrekken; zie daar de geene die  — m i8? ü — men 'er van opgeeft; het trekken der klokken brengt de omringende lucht in beweeging en doet dezelve trillen; door deze trilling moet 'er noodzaaklijk een ftroom van lucht veroorzaakt worden, welke zich in plaats ftelt van die geene, die van tijd tot tijd door de beweeging der klokken wordt afgedreeven, dan een diergelijke ftroom van lucht, biedt den blixem een geheel vrijen doortocht aan, en met zo veel meer gemaklijkheid, als die ftroom van lucht door zich op den toren zelvs te werpen, minder weerftand aan den blixem biedt; derhalven is het zeer natuurlijk, dat het vuur des donders de richting dezer ftroom van lucht moet volgen. Om dezelvde reede is het, dat wanneer men j door een loodlijnig onweder in de open lucht wordt overvallen, men zich wel moet wagten voor het loopen om een fchuilplaats te zoeken; dewijl men hier door plaats maakt voor een ftroom van lucht, die zich in de plaats komt ftellen van die geene, welke men door den loop van zich af heeft gedrongen. Men weet, dat de zwermels die geenen naloopen, welken dezelven ontvlugten; om dat hij, die loopt, een zoort van ledig agter zich laat, in het welk de meest nabij gelege lucht terftond indringt, en hier door een tocht veroorzaakt, die den zwermel met zich voert; zo dat hij den perfoon, die denzelven tragt te ontvlugten, fchijnt agter na te volgen. Eindelijk is het ook zeer gevaarlijk een fchuilplaats te neemen onder een grooten boom geduU'  « 188 li rende het onweêr door den wind geflingerd, door dien de fchudding der takken door den wind veroorzaakt , aan een ftroom van lucht, welke in ftaat is om den loop des blixems op den boom zelvs te bepaaien, gelegenheid geeft (x). (-c) De Heer Jacquet, na het middel opgegeeven te hebben om onze gebouwen voor de fchadelijke uitwerkzelen en verwoeftingen van den blixem te beveiligen; toont ook eindelijk met een woord aan,hoe zich bijzondereperfoonen,bij opkomend onweder, te gedraagen hebben. Wij zullen dit ftuk een weinig nauwkeuriger onderzoeken. Laat ons derhalven zien: 1. Of men zich door kleeding beveiligen kan ? 2. Hoe men zich in huis te gedraagen hebbe. 3. Wat men in de openlucht, door onweder overvallen zijnde , moet in achtneemen. Wat de kleeding betrefjt: men heeft gemeent zich zeer te kunnen beveiligen, door'zich in zijden en wollen ftoften te kleeden; dan de geleider van een fterkwerkend elektrizeerwerktuig ontlaft zich op ons lichaam door zijden en wollen ftoffen op even groote afftanden, dan op het bloote vel. Men heeft derhalven van deze kleeding geen voordeel te V/agten. 1 Anderen integendeel (waar onder ook de Heer franklin, zie Exper. fur fe/ccf. Tom. II. pag; 34.) hebben gemeent, dat men natte kleederen behoorde aan te doen, ten einda de blixem, als hij ons trof, langs dezelven zou worden afgeleid : dan de natte kleederen zouden den blixem te digt bij onze lichaamen brengen, die zeiven betere geleideren zrndc, van het geweld des blixems geenszins zouden bevrijd blijven.  — €1 isp B — XCVI. De Zee-lieden fpreeken veel van het vuur St. Het is dan vrugteloos zich door kleeding te willen be, veiligen; alleen kan het van eenigen dienft zijn alle metaalen af te leggen. De fchoone Sexe behoorde derhalven in deze omftandigheden met geene metaale fieraaden, gouden of zilveren oorijzers te pronken. De metaale draaden (karkasfen) in de mutzen, zouden haar cenigzins nadeelig kunnen zijn, zo als blijkbaar is uit het voorbeeld, dat wij hier boven hebben aangehaalt. Insgelijks zullen de mannen weldoen ai, wat maar metaal is, voor dien tijd af te leggen. Dewijl gebouwen, die met afleideren gewapend zijn, da onheilen van den blixem volkomen af keeren, behoeft men, Eich daar in bevindende, geene verdere zorgvuldigheid aan te wenden: dan, dit niet zijnde, behoort men omzichtig te zijn. —- Men verkieze derhalven een koel ruim en hoog vertrek, het welk een drooge vloer heeft, die eenige voeten boven den grond verheven is. — In vertrekken zich op ta houden, die zeer laag van verdieping zijn, is gevaarlijker, vermits de blixem de ijzere ankers der balken in zijnen loop ontmoetende, van daar op ons hoofd gemaklijk zou kunnen sfflaan. Ook moet onze verblijvplaats voor den doortocht de( kicht befchermd zijn; dewijl de büxem denzelven ligter kari volgen. Een zuivere lucht in de kamer te houden is g.eer goed, ten einde de blixem genoodzaakt worde bij da muuren te blijven; hier toe moeten niet veele menfehen in één vertrek zijn , hunne uitdampingen , die in den zomeï snenigvuldiger zijn, maaken de lucht tot geleider.  ■ M 190 B Elme. Aldus noemt men de kleine vunrwaa* In het algemeen moet men zich zo verre verwijderen, als mooglijk is, van alle mctaaldeelen, dewijl zij den blixem tot ons lokken: wij (laan dus niet veilig op ijzeren plaaten, of naafl ijzeren haartfteden en kachels, maar behooren 'er ons op eenigen afftand van te houden: om de zelvde reede moeten wij de nabijheid van goudlêere bchangzels vermijden , en ons inzonderheid wagten van niet boven of kort bij loode pomp • of fonteinpijpen te zijn, welken onder den vioer loopen. . Men moet dan ook niet boven regenbakken of waterputten gaan flaan , en in die kamers, die aan het water leggen, behoort men, om dezelvde reede , den muur, aan het water, te vermijden. Op laage vloeren te ftaan, die vogtige gronden, kort onder zich, hebben, is zelvs niet veilig: dwaas is het derhalven in kelders de veiligfte fchuilplaats voor d«n donder te zoeken. — In plaats van metaale draaden, welken uit ons vertrek naar fchellen gaan, moet men zijden koorden daar aan vaft maaken, op dat door dezelven de blixem niet naar ons toegeleid worde. Zich digt bij verguld lijftwerk en vooral fpiegels te plaatzen wordt van onzen fchrijver met regt afgeraaden, vermits men een voorbeeld heeft, dat de blixem op het verfoeliezel van den fpiegel gevallen, denzelven verbrijzeld en de Hukken glas in den tegenoverftaanden muur en deur hadt ingeflagen. Philof. Tram. volum. 24. No. 313. pag: »6. — Een ander voorbeeld van een fpiegel door den blixem ver. brijzéld, vindt men door den Eerw. martinkt medegedeeld in het XIF. Deel der Hollandfche Maatfchappij te Haarlem uitgegeeven, bladz. 39. in de berichten. .Even eens is het niet raadzaam zich-te plaatzen onder op-  — m 191 m ~— 'jers j welken men ten tijden van onweêr op de pa- gehange lantaarnen. In kerken behoort men bij een donderbui niet onder kroonen zich op te houden, het orgel te vermijden, en alle ijzers of metaalen, die 'er gevonden worden: veiliger is het op hooge banken dan laag bij den grond te zitten; en, dewijl de blixem meerendeels het eerst den toren treft, moet men zich daar van inzonderheid vérwijderen. Men draage wijders zorg, dat men in nood daadelijk een deur van het vertrek, waarin men zich bevindt, kan opendoen, om in noodval de verflikkende lucht, door welke zommigen gedood zijn, te ontwijken; om die zelvde reede is het beter 's nachts bij onweder het bed te verlaaten. Op fchepen is de veiligfte plaats agter in, daar men het verfte van de groote mast, die door den blixem gemeeniijk het eerst getroffen wordt, af is; ook moet men zich hier, even als op alle andere plaatzen uit de nabijheid van metaalen houden. Tot dus verre hebben wij gezien, wat men bij onweder, onder het dak zijnde, te doen hebbe, om zich voor den blixem te befchermen: Maar, dewijl men dikwils in do open lucht of op weg door een onweder overvallen wordt, of in de noodzaaklijkheid is zich op ftraat te begeeven, zullen wij nog met een woord aantoonen, wat men ter beveiliging van zijn lichaam heeft in acht te neemen. De Heer le monnier heeft waargenomen , dat een mensch ten tijde van onweder in een tuin afgezonden ftaande, en alleenlijk zijne hand opfteekende, in zo verre geëlektrizeerd wierdt, dat deszelvs lichaam zaagmeel aantrok. Een ander, met zijne hand een ftok, waarom een ijzerdraad tos  Veljoenen, masten en alle uitfteekende deelen vaS beneden aan zijn hand geflingerd was, in de lucht ophoudende, leverde uit alle deelen van zijn lichaam vonken op.— Het is dan wel zeker, dat een mensch ten tijde van onweder in de open lucht ftaande den blixem aantrekt: ■ Behalven de ondervinding, die men 'er jaarlijks van heeft, leert ons dit de geleidende gefteldheid van 's menfehen lichaam. Men heeft in perfoonen, die door den blixem getroffen waren de uitwerkzelen daar van waargenomen , in alle de verdeelingen en takjes des vaten, zo nauwkeurig, dat zij voor de inipuitingeu des allerhandigften ontleder niet be* hoevden te wijken. Hoe dunner de geleideren zijn , hoe naauwkeuriger de elektrieke vloeiflof dezelven doorloopt. Zonderling is het, dat de lichaamen die door der!. ' blixem gedood zijn, zo fpoedig tot de verrotting overgaan* Men heeft hier een bewijs van gehadt in het lijk van den Heer richmann ; ook heeft de Heer w. v. barneveld, voornaam Apotheear te Amfterdam, en lid van het provinciaal konftgenootfehap te Utrecht, beroemd wegens zijne handigheid in het doen van elektriefche proeven, dit zelvde waargenomen omtrent het lijk van een molenaars knegt, die bij het ongeluk, dat den molen, de vALKgenaamt, voor twee of drie jaaren overkwam, mede door den blixem getroffen en gedood wierdt, en in wiens lijk men weinige uuren daarna reeds de tekenen van verrotting ontdekte. De reede van dit verfchijnzel fchijnt te moeten toegefchreeven worden aan de fpoedige ontbinding der vogten, door de fnelle en geweldige werking der elektrieke vloejltof veroorzaakt, M;;ar laat o::s ter zaake komen , en zieu hoe men ziels  " É 193 B — het fchip ziet. Dit is het zelvde vuur >, dat de Ouden Castor en Pollux noemden (j). in de opên lucht tegen deze vetfchrikkelijke uitwerkzelen beveiligen kan. Wanneer men genoodzaakt is bij eene donderbui op lires: te zijn, beeft men midden op de ftraat zekér minder gevaar, dan kort onder de huizen, om dat de blixem noodwendig eerder op de huizen, dan op de ftraat moet vallen, zijnde 2ij korter onder deszelvs bereik, en hebbende meerendeels metaaldeelen, die denzelven tot zich lokken. Het vlak der markten en pleinen milt dit voordeel; mert moet daarom vermijden dezelven in eene donderbui dwarss Over te gaan. Op het veld zijnde, moet men zich van boomen, groota beeflen, geladene wagens en alle verhevene plaatzen verwijderen; om dat de omvedets - ftof daar het meefte naai toe gelokt wordt. Men gaa ook niet te 'digt bij vijvers, flooten , moetaffen of andere.waters, en ftelle zich in geene fterke beweeging. Onder hooioppers of koornfehooven te ffchuïlén, is Zeer gevaarlijk , voofal wanneer zij door regen zijn nat geworden. Nog gevaarlijker is het fchuilen onder zulke boomen , welken zeer waterachtig* fappen hebben , als de eiken-mooten- en kaflanjen boom, de populier- , wilgen- elzenboömen meer anderen. Dezodanigen, die harsachtig zijn, ais de pijnboom, lorkenboom , olijv- en jeneverboom , worden zeldzaamcr door den blixem getroffen; men moet daarom de meening der Ouden ,dat de blixem den Laurierboom ontziet, geenszins voor beuzelachtig houden: nogthans is het in geenen deelen aart de befcherming van Apollo, (gelijk men zich inbeeldde) N  Men weet tegenwoordig, dat dit vuur niets ati* ders is, als het elektriek vuur, geduurende een on- maar aan die van de hars, dat de laurierboom dit voorregt fchuldig is. Ondertnsfchen, ofTcboon deze laatftgenoemde boomen geen geleideren zijn, moet men dezelven nogthans voor geen fchuilplaats verkicacn, kunnende de regen dezelven fpoedig tot geleideren maaken. Beter is het derhalven in het open veld op den grond te gaan leggen, op dat wij des te minder boven denzelven verheven zijn , en dus de kans, dat de blixem eerder op ons lichaam , daaop den grond valle, te geringer zij. Voor het overige moet men alle plaatzen vermijden, in welken een Herken doortogt van lucht is: de blixem volgt de trekking van lucht. Heeft eindelijk het onweder een plaats getroffen, moet men niet terftond naar die plaats , welke getroffen is, toegaan ; want dikwils gebeurt het, dat, dewijl de ftof zich' reeds eenen weg gebaand heeft, een tweede flag de zelvde plaats raakt. Eindelijk kan men ook blind worden door het groote en fnclle licht des blixems, rrien zal derhalven weldoen zijne oogen van den hemel af te keeren, of ergens mede te overdekken. In Vrankrijk maakt men thans ook gebruik van donder- fchermen (paratonnerres). Het zijn de gewoone re- gefr of zonnefchermen ([parap/uies, parafo/s') van gewasfchen taf, op welken men bij eene donderbui een fpits koperdraad fchroeft, van 7 of 8 duimen lang, aan het weite uien een dunne koperen ketting, uit 12 fchalmen, ter dikte van een grove brijnaald betraande, vaft maakt, die over den rand van den fchenn afhangt tot op den grond. , t-  m 195 ii weder door de üitfteekende hoeken, masten en paveljoenen van het fchip fterk aangetrokken, op die Kier mede meent men zich op weg of in het veld tegen den blixem te kunnen beveiligen ; maar vrugteloos , wat kan dat laage fpitsjé ter vermindering van de kragt den wolken, toebrengen? daarentegen kan het koperdraad, als geleider, den blixem aftrekken , cn dus het gevaar vermeerderen, vermits de dunne afhangende kettingen niet in ftaat zijn den blixem behoorlijk af te leiden. De hoeden van glas, pik, gewascht linnen Of zijde, zijn ook beuzelingen en van weinig nut. . Zie m. vaiSt BlARUM prijsverhandeling over de elektrifche luchtverhévelingen §.29. 30. 31 en 32. j. toaldo memoires furies conduüeurs pag; 90. geneeskundige jaarboeken II„ Deel. ï.ftuk. bladz. 17-4 en 257. (3') In de memoires du 'Comte De Forbïn, année 1696. Edit. d'Amft. 1740. leest men de volgende waarneeming.— „ In den nacht (zegt de fchrijver) kwam 'er op eenmaal «en zwarte lucht op, verzeld met blixem en ijsfelijken donder; bevreesd zijnde voor een zwaar onweder, waarmede wij gedreigd wierden, liet ik alle de zeilen ftrijken: wij zagen op het fchip meer dan dertig vüuren van St. Elme; onder anderen was 'er één , op het fpits van den wimpel van de groote mast, hetwelk meer dan ij- voet hoog was: ik zond een matroos óm de mast te beklimmen: wanneer dees man boven gekomen was, hoorde hij dit vuur een geluid maaken, even als dat van ontbrandend nat gemaakt buskruid; ik gelafte hem den wimpel af te neemen en beneden te kómen; maar naauwlijks hadt htj denzelven van zijri plaats genomen, of het vuur verliet hem, en zettede zich' op' de punt der mast, zonder dat het mooglijk was, h«N 2  — m 196 m — tijd, wanneer'er een overvloed van dit vuur in dewolken is; want deze waajers vertoonen zich nooit, dan ten tijde van onweder. Ook gebeurt het zeer dikwils, dat men dit vuur hoort kraaken, en Hagen, als fnaphaan-fchoten, doen; zijnde dit een teken van eenen geweldigen overvloed van elektriek vuur in de wolken, uit welken de punten van het fchip hetzelve met de grootfte kragt aantrekken; en zeer waarfchijnlijk is het, dat, zonder deze punten, die het vuur der wolken van tijd tot tijd na zich neemen, het zelve op éénmaal door een geweldige blixem-flag op het fchip zou losbersten. Dan het is niet alleen op zee, dat men deze kleine vuurwaajers aan de uiteinden van gepunte, en in de lucht opgerichte lichaamen ziet verfchijnen. De gefchiedenis der Ouden levert ons zelve daarvan af te neemen ; het bleef aldaar een geruimen tijd , tot dat bet eindelijk langzaamerhand verdween." Indien alle fchrij veren , die van het vuur St. Elme gewag gemaakt hebben , op zulk eene wijze daar van gefproken hadden, zouden de natuurkundigen zich veel te verwijten hebben, dat zij zo lang geweeft waren zonder 'er zich een regt denkbeeld van te vormen, en hetzelve tot zijn wezenlijk beginzel te brengen. Voor twee of drie duizend jaaren kende men hetzelve reeds: de alleroudlte fchrijveren, homerus , akistoteles , plutarchus , iioRATius en meer anderen hebben 'er reeds van gefproken onder den naam van het geflernte van Hekna, wanneer 'er niet meer dan één gezien wierdt, en onder die van Caftor en Pollux, wanneer jrjen 'er twee zag verfchijnen.  — m 197 w —• veifcheiden voorbeelden op van vuur, het welk men, geduurende de onweêrs-vlaagen , aan de punten der lancen en pieken van de Romijnfche legers gezien heeft. Seneca en Julius Caesar maaken 'er gewag van (2): ook verhaalt ons de heedendaagfche gefchiedenis verfcheiden verfchijnzelen van dit zoort: Maar de allermerkwaardigfte van allen, is die geene, welke men tePlauzet in Auverno zeder t een onbekenden alouden tijd waarnam. Bij zwaare onwederen, verzeld met zwarte en blixemvoerende wolken, fchijnen de drie punten van het kruis des torens met vlammen omrind, en de bewooners dezer plaats^verzekeren , dat, wanneer. (z) Het volgende leest men in comment. a. hirth de bello Africmio cnp. 47. „ Itaque, fubito imbre grandineque confecuta, gravati pondere, tenebris, aquaque omnes fiibrnti disjeftique, nocte intempefla, ignibus extinétis,'rebufque, ad victum pertinentibus, omnibus conruptis, per caura pafïïm vagabantur (miiites) feutifque, capita contegebant. Eadem node quinta; legiouis püorum cacumina fut, fponte arferunt." De Heer de man, Med. Doft. en Arcbiater der fiad en des Quartiers van Nijmegen,zag des avonds op den 11. Auguftus 1781, bij eene flerke dondervlaag, drie elektrieke waajers, de lengte hebbende van meer, dan twee voeten , uit den grond, of liever, uit eene waterplas, in het bosch voor deszelvs huis, het Kalveibosch genaamd, oprijzen, welken, na eenige minuten, wanneer 'er een geweldige bljxemflroom uit de aarde naar den hemel overging, terflond verdweenen. N 3  € 198 m r men dit verfchijnzel ziet, 'er voor het onweer nies meer te vreezen is. Het is te denken, dat wanneer dit kruis door goede geleiders gemeenfchap hadt met een floot , het gevaar des blixems nog veel minder te vreezen zou zijn. Eindelijk is het niet zeldzaam een klein vlamtje of lichtje op het hoofd der kinderen en zomtijds ook van bejaarden te zien. Ook neemt men diergelijken waar op de maanen van paarden, wanneer men dezelve roskamt. Dit zoort van flikkerend licht wordt ook gemaklijk verwekt bij zekere perfoonen , wanneer men hun hair wrijft. Het zelvde verfchijnzel vertoont zich ook bij de katten, die geëlektrizeerd worden wanneer men de hand over hun, hair laat gaan. De Ouden befchouden de kleine viamtjes, welken op de hoofden der kinderen verfcheinen, als een geheiligd licht, en trokken 'er gelukkige voorzeggingen uit. EERSTE BTLAAG : OVER DEN ELEKTRISCHEN VLIEGER EN EENIGE DAAR MEDE GENOMEN PROEVEN. De Heer jacquet fprak hier boven § LXXI. van» den elektrifchen vlieger, en de eerste proefneemingen, door den Heer franklin met denzelven gedaan. —-- In de aantekeningen (lett. d") op deza §, beloofden wij een weinig uitvoeriger van dit onderwerp te zullen fpreeken. Laaten wij derhalven i. Meteen woord van de zaamenfteliing des vliegers handelen.  • ü 199 P — 2. Eenige proefneemingen, die wij met den zeiven gedaan hebben, voordraagen, en eindelijk 3. Zien , welke vaste wetten ons deze proefneemingen ten opzichten van de elektriciteit des dampkrings opleevcren. Men bedient zich gemeenlijk van vliegers, die de hoogte van 4 tot 6 voeten bezitten; de kleineren kunnen geene genoegzaame lengte van koord ophouden; de grooteren laaten zich zo gemaklijk niet behandelen , vereifchen zwaarer koord,, en doen dezelve dan nog dikwils breeken, Het papier, vooral, wanneer het zelve met olij of vernis beftrceken Wórdt, maakt het gefchikst en minst kostbaar bekleedzel, zijnde even eens , jaa zelvs nog beter, tegen den regen en wind beftand, dan de zijde of eenige andere ftoffen, waar van men zich wel eens tot het maaken van vliegers bedient beeft. ■ De Heer franklin fpande alleenlijk een grooten zijden zakdoek op twee gekruide Hokken van bekwaame lengte uit (V). In de zaamenftelüng en toerusting der vliegeren beeft men vooral te letten op derzelver evenreedigheid (proportie); — de volgende is mij altijd de beste toegefcheenen. In een vlieger van 6 voeten hoog, neem ik 3 tot 3^ voet voor deszelvs grootfte breedte, de neus een negende of tiende gedeelte van des vliegers geheele legte. Den toom bind ik boven aan op («) priestl. /. c. II. D. bladz. 62. N 4  — m 2QO li ten-'vijfde gedeelte, en beneden, op een agtfte aijlier lengte. Ook moet deszelvs bovenfte inwendige of fcherpe hoek, die hij met het fpanhout maakt, genomen worden tusfehen de 75 en 80 graaden: hier door zal de vlieger juist denette hoeveelheid van wind kunnen fcheppcn, welke hij noodig heeft om het zenith zo nabij te komen als mooglijk is. Deszelvs ftaart moet gemaakt worden van opgerolde kaarten bladen, die men van 3 tot 4 duimen van, eikanderen aan een touw knoopt, zo dat de geheele ftaart de lengte hebbe van 7 of 8 maal de lengte des vliegers. Door eene ftaart van diergelijke lengte komt men het flingeren en fchudden van den vlieger voor, het welk den proefneemer anderszins moeite zou kunnen veroorzaaken. De Heer franklin en anderen wapenden voorbeen hunne vliegeren, met metaalen fpitzen; dan de laatere natuurkundigen hebben zulks met regt onnoodig geoordeelt, doordien men eveneens dezelvde hoeveelheid van elektriek vuur waarneemt, wanneer de vlieger ongewapend, jaa zelvs, doormiddel vaneen zijden koord, tusfehen deszelvs toom en de geleidende koord ingebonden, is afgezonderd. Evenwel merkt de Heer cavallo aan» dat een metaalen fpits, ten tijde van onweer, misfchien eenig voordeel zou kunnen, toebrengen doos eene grootere hoeveelheid van elektriek vuur, en fpoediger uit de wolken aan te trekken (£). Volledige verhandeling oyerde elektriciteit 01. 8^ot  1— 411201 I* — De koord is het wezenlijkfte gedeelte van dea toeftel; vermits men naar maate dezelve een beter of flegter geleider is, ook meer of minder elektriciteit verkrijgt. Men heeft zich tot dat einde bedient van dun koperdraad, met twee andere dunne draaden te zaam' gevlogten , dog teffens bevonden, dat het zelve te veel aan breeken onderworpen is, dewijl het minder rekt, dan de draaden van hennip, waar mede het is te zaam'gerold. Anderen hebben getragt de koord tot een goeden geleider te maaken door dezelve te beftrijken met eenige geleidende ftof, als b. v. houtskool, gcftampten amaril, lampzwart, na dezelven bevoorens met dun gomwater gemengt te hebben. Dog deze ftoffen hegten niet vast genoeg aan de koord, cn maaken dezelve daarom maar voor een korten tijd tot geleider, even eens is het gelegen met de koorden, die men met brons beftrijkt. ■ Ook hebben fommigen zich bedient van eene geheele metaale koord, noemende daar toe gegloeid koperdraad; dog het zelve kronkelt, breekt dikwils, is te zwaar en moeilijk om te behandelen. ■ De HeerNAiu- ,me was gewoon de koord zijns vliegers meteen Herken pekel te laaten doortrekken , het welk ze tot een goeden geleider maakte , dewijl zij daar door de vogtigheid van de lucht tot zich trok: dan de in pekel gelegde koord maakt bij vogtig weder de handen van den proefneemer zoutig, de klcêren met vlakken, en brengt hem buiten ftaat het overige deel van het gereedfehapnaarbehooren te behandeN 5  ij 202 |$ Jen. De beste koord levert ons een galondraad op, die men met twee dunne touwtjes t'zamendraait. Dit zoort van koorden is volkomen tot het oogmerk gefchikt, zijnde een zeer goede geleider, ligt en fterk genoeg. De vlieger, waar van ik mij tot het noemen mijner proeven bedien , is 6 voeten groot, en kan gemaklijk een koord ophouden van 900 ellen lengte, zo dat de regtflandige hoogte des vliegers van den horizon ten minsten is van 1300 voeten, zijnde toereikende genoeg , om de elektriciteit des dampkrings te onderzoeken. De vlieger en koord op gezegde wijze vervaardigt hebbende, kan men denzelven oplaaten, en Bpgelaaten zijnde, beneden afzonderen door een zijden koord , of een bijzonderen toeftel welke men befchreeven vindt bij john cutheerson (&), Als dan zal men de elektriciteit van den dampkring naar behooren kunnen onderzoeken. — De proefneemingen, welke ik tot dat einde gedaan heb, zijn al te menigvuldig, om dezelve allen hier te plaatzen; waarom ik mij dan maar alleen tot de volgende, als de voornaamfte, bepaalen zal. I. Den 18 April 1781. 's morgens bij fchoon weêr, te negen uuren, zijnde de wind Noord-oost, liet ik voor de eerite maal mijn vlieger op met een koord van 150 ellen, en bevondt dat de lucht ftel- (Y) Algemeene eigenfehappen van de elektriciteit, en-, tferrechtiiig van de werktuigen en het neemen van proeven*  — €1 203 I» —' lig en vrij fterk geëlektrizeerd was, zo dat de voiir ken met een hevig geluid op den afftand van een duim uit de koord getrokken wierden, en den ger nen, welke dezelve naderde, een hevige fchok door het geheele lichaam deeden gewaar worden. 1 Omtrent een uur daar na liep de wind vlak Noordelijk, verflapte merklijk, gelijk ook de elektriciteit, zo dat men vervolgends genoodzaakt was den vlieger, als geengenoegzaamenwind meer hebbende, in te haaien. II. Des avonds omtrent 5 uuren wierdt de vlieger wederom opgeiaaten, dan konde niet worden in de hoogte gehouden wegens den flappen wind, die meer en meer Westelijk draaide. — De wind zich om half agt verheffende en ten naasten bij West zijnde, liet men den vlieger wederom op, cnbevondt, dat de koord nu eene ontkennende maar zeer zwakke elektriciteit bezat. III. Den 8 Meij, de hemel helder zijnde, en de wind maatiguit het Noord-Oosten blaazende,werdt de vlieger ten 2 uuren, na den middag, met een koord van 300 ellen opgeiaaten ; de lucht was ftellig en zeer fterk geëlektrizeerd , hebbende de vonken de lengte wel van een grooten duim. — Bij deze gelegenheid onderzogt ik, of de koord, wanneer de vlieger met een fpits gewapend was, eene fterkere elektriciteit bezat, dan, wanneer hij boven van een knop voorzien was, dog heb niet het minfte onderfcheid kunnen ontdekken. W. Den 14 Meij bij heel droog en warm weêr,  — Hl 204 & terwijl de wind uit het Noorden waaide en de lucht van allen kanten met donderwolken bezet was, werdt de vlieger omtrent 6 uuren na den middag met een koord van 160 ellen opgeiaaten. — De dampkring was zeer zwak, dog ftellig geëlektrizeerd, zo dat men bij het aanraaken van de koord maar een geringen fchok alleen inden ellenboog gewaar wierdt, offchoon het ver af van allen kanten donderde. Den daarop volgenden nacht heeft men een aanmerkZajk noorderlicht waargenomen. V. Den 15 Meij *s morgens om half negen de lucht betrokken zijnde, en de wind uit het ZuidOosten waajendc, liet ik den vlieger op met een koord van 300 ellen, cn onderzogt aldus de elektriciteit des dampkring, welke maatigontkennend geëlektrizeerd was. De vonken, die men uit de koord trok, waaren zeer fteekende, offchoon zij naauwlijks de lengte van een halven duim hadden. VI. Na den middag omtrent half drie, de wind Noord-Oost gelopen zijnde ,ïwerdt de vlieger wederom opgeiaaten met een koord van 300 ellen.— De elektriciteit des dampkrings was ftellig, zwak en zeer ongeftadig, noemende telkens toe en af, naar dat de wind zich meer of minder verhefte, cn 'er andere wolken boven over den vlieger dree- ven. Geduurende den tijd van vier minuten kon ik geene de minfte elektriciteit ontdekken, dog daarna openbaarde zich dezelve wederom, zijnde toen onkennend, en, voor zo ver ik uit de lengte  ! 205 |£ ~ en het knappen der vonken kon opmaaken, een weinig fterker, dan te vooren , terwijl zij ftellig was. 1 — Daarna wond ik ico ellen van mijn koord in, en bevond , de elektriciteit wederom ftellig, en van eene middelmaatige kragt. Op honderd ellen was dezelve zwakker , op 50 nog minder, en bijna niet merkbaar? — Omtrent middernacht daaraan volgende woei 'er een hecvige Zuid-Ooste wind. VII. Den 16. Meij s'avonds ten 6uuren, dclucht helder en zonder wolken zijnde, liet ik den vlieger op met een koord van 300 ellen. — De wind was west, de elektriciteit ftellig en zeer fterk, hebbende de vonken de lengte van een grooten duim. Den volgenden nacht heeft men eenig noorderlicht waargenomen. VIII. Den 17. Meij 's avonds ten 6 uuren, den vlieger met een Noorden wind tot op den afftand van 300 ellen uitgelaaten hebbende, bevond ik den dampkring niet zeer fterk, maar maatig ftellig geëlektrizeerd ; ook heb ik den vlieger dan eens met een fpits, en dan eens met een knop gewapend, agtervolgends bij die gelegenheid opgeiaaten , zonder de minfte verandering in het vermogen der elektriciteit waar te neemen. IX. Den 19 Meij 's avonds ten 7 uuren, de wind uit het Westen blaazende, liet ik den vlieger op met een koord van 400 ellen. — De elektriciteit des dampkrings bevond ik zwak en ontkennende.—  4| 206 m — Den volgenden nacht viel 'er veel regen, ook zag men een flaauw Noorder-licht. X. Den 31 Meij 's morgens ten 11 uuren, liet ijc den vlieger ter lengte van 400 ellen met eert .Noorden wind op, en bevond de elektriciteit ftellig, dog niet zeer fterk. XL Den 1 Junij 's avonds ten 7 uuren liet ik den vlieger op met een koord van 600 ellen. De wind was Noord-Oost ten Oosten, de elektriciteit ftellig en zeer fterk, zo dat de vonken de lengte hadden van één, en één halven duim; ook kon men hun geknap op den afitand van 300 treden na de Zuidzijde des hemels duidelijk hooren.— Den vlieger niet meer dan 400 ellen uit zijnde, was de elektriciteit aanmerklijk verminderd, zodat het knappen der vonken op den afftand van 140 treden naauwlijks gehoord »wierdt, vervolgends bevondt men, naar maate de vlieger meer en meer wierdt ingehaald, dat de elektriciteit ook telkens afnam. XII. Den 2 Junij 's morgens om 7 uuren bij een Zuid-Westen wind liet ik den vlieger met 600 ellen koord op, bevindende den dampkring zeer zwak en ontkennend geëlektrizeerd. Na den middag viel 'er een zagte én warme regen. XIII. Den4 Junij omtrent den middig een zwaare donderbui, tegen dewaajende Zuid-Weste wind in, ziende opkomen * liet ik den vlieger op met een koord van 600 ellen. Terwijl ik den vlieger Opliet was de donderwolk reeds zeer nabij het zenlth gekomen. De elektriciteit was geweldig,'  ■ 40 207 P ~-; en verbaazend fterk, hebbende de eerfte én verfcheiden volgende vonken ten minsten de lengte vaft een halven voet: dit verfchijnzel waaffchouwde mij omzichtig te zijn, ten dien einde droogde ik de glaze pijp of kaarfe vorm, waar van ik gewoon ben, mij tot een handvat aan mijn vonken-trekker te bedienen, nog eens af, en voorzag den ontlaader of vonkeatrekker van een zwaarer ketting, om de elektriciteit gemaklijker in de aarde te doen Overgaan. Hier op ondernam ik de koord nog eens met dit werktuig te naderen, dan ftont verbaast op het zien eener geweldige vonk, of liever vuurftroom, die meer dan een voet lang was; en mij de glazen pijp in de hand aan ftukkenfloeg, zonder dat ik egter hier door eenig ongemak kreeg {£).—■ De vrees voor verdere ongelukken, deed mij den vlieger verlaaten, die ik reeds te vooren aan een boom had vast gebonden, intusfehen wierdt de wind (lerker,de regen nam toe, en deed., den vlieger, Welke ik verzuimt had te vernisfen, fcheuren, crl (i7) Dit verfchijnzel dunkt mij te moeten tocgefchreeveri worden aan het vermogen van den zijdewaards gaanden fchok (explvfio lateralis), de lucht in de holle glas-pijp op eenmaal geweldig uitzettende* Dat de elektrieke vloeiftof de lucht uit haare plaats drijft en uitzet, leert ons de luchtthermometer van den Fleer Kinne'rsley, welken men befchreeven vindt bij den Heer cavallo /. c. bladz. 213. — Van den zijdewaards gaanden fchok zullen wij in het ver> Volg fpreeken.  ~-- €1 208 B vervolgends ter aarde vallen. Of de elektriciteit ftellig, dan ontkennend geweest is, weet ik niet, de omftandigheden lieten mij niet toe zulks te onderzoeken. Uit deze proefneeming kan men zien, dat het gevaarlijk is, ten tijde van onweêr den vlieger op te laaten, en dat een proefneemer de grootfte orrizigtigheid hier toe dient aan te wenden. Vermits het vermogen der elektriciteit in een oogenblik dusdaanig kan toeneemen, dat men groot gevaar loopt van even gelijk de Heer richmann te Petersburg, onder het doen van proeven, om te komen. De Heer romas , beroemd door zijne keurige proefneemingen met den vlieger, verhaalt in een brief aan den abt nollet van den 26 Augustus 1756. dat hij eens, met den elektrifchen vlieger bezig zijnde, vuurftroomen waargenomen heeft, ■die de dikte hadden van een duim, en de lengte van 10 voeten, zich op de nabij gelegene lichaamen, metilagen, evenals piftoolfchoten, uit de koord ontlastende (e). XIV. Den 7 Junij, de wind uit het Zuid-Weste waajehde, en de lucht bewolkt, liet ik 's avonds ten 6 uuren mijn vlieger op met een koord van 650 ellen, en bevond dezelve zeer zwak en ontkennend geëlektrizeerd. ——— De vlieger eenigen tijd op geweest zijnde, wierdt ingehaald, en doormiddel (O nollet ktt. fur ïckür. Tom. II. let:. 17. pag. 237-  - 431 2Ö9 i —* Vari een zijde koord , die men tusfehen deszelvs <öom en de geleidende koord inbondt, afgezonderd zijnde, wederom opgeiaaten: de elektriciteit was even fterk, als voor dat ik den vlieger hadafgezon- dert, en nog ontkennend. Dit afzonderen heb ik verfcheiden dagen agter een vervolgt, zonder te bemerken, dat de elektriciteit van de koord hier door verminderd wierdt. — Zou men dan niet mogen befluiten, dat de vlieger geette andere nuttigheid hadt, dan alleen de koord in dë hoogte op te houden? XV. Den 16. 22. en 27. Junij, als mede den 25 en 28 September liet ik den vlieger bij nacht op, eri bevond, dat de dampkring, even als bij dag, dan eens ftellig, en dan eens ontkennend, geëlektrizeerd wass XVI. Deti 13 September 's avonds omtrent half zeg uuren, de wind West Noord-West ten Westen, liet ik den vlieger op met ruim 300 ellen koord, eri bevond niét de minfte tekenen vah elektriciteit ;Omtrent tien minuten daarna kwam een kleine eri dunne wolk het zenith naderen , eh elektrizeerde den vlieger zeer fterk, maar ontkennend, de vonken hadden de lengte vari 2 tót ) Philof. Tranf. vol. LIL part. IA pag: 485. (/) Ibidem, voU LIX. pag: 83. (Jt) mart. van marum Prijsverhandeling over d' elektrifche luchtv er hevelingen bladz. 73. in het IV. h. va* het Bataafsch genootfchap te Rotterdam.  — m 217 m — nu zien hoe hetzelve door de natuur gevormd wordt. Ten dien einde zullen wij nog bevoo- rens de volgende (tellingen voor op zenden. 1. De verhitte lucht wordt ligter, dan die een minderen trap van warmte bezit, klimt hierom opwaards en vindt zich door de nabuurige kouder en zwaarer lucht vervangen. — Dit kan men in eene kamer waarneemen, welke door middel van een oven of kachel verwarmd wordt; brengende deze warming een geftaadigen omloop van lucht te we, ge, die, door een weinig rook in de kamer tebrengen, zichbaar wordt. 2. Zoortgelijke uitwerking doet de natuur op de lucht van onzen aardbol. De verhitte lucht tusfehen de keerkringen (tropici) klimt aanhoudend opwaards, terwijl deszelvs plaats door winden uit kouder gewesten , (te weeten : het Noorden en Zuiden) vervangen wordt, 3. Deze lucht, door de warmte der zon tusfehen de keerkringen, uitgezet en ligter geworden zijnde, en op eene kouder cn zwaarer lucht drijvende, moet zich noodzaaklijk Noord- en Zuidwaards begeeven ,en bij de poolen of aspurten der aarde nederdaalende , de plaats der lucht vervullen , die naar den evenaar is toegevloeid. Hierom moet 'er in onzen dampkring een geftaadigen omloop van lucht zijn, even als in eene verwarmde kamer; en dat zulks in de daad plaats heeft, zien wij duideJijk uit deverfchilïende cn zelvs tcgenftrijdige loop-  — m 218 m ftreeken der wolken, diergelijken omloop van lucht ontwijffelbaar aanduidende. 4. De menigvuldige dampen, die door de werking der zon, tusfehen de keerkringen , opklimmen, vormen wolken , waarvan zommigen onder de gedaante van regen nedervallen, voor dat zij in de poolftreeken aanlanden, terwijl anderen dezelven bereiken. 5. Dat deze wolken, wanneer dezelven ftellig geëlektrizeerd zijn, (want fomtijds zijn ze ook ontkennend , en dan heeft 'er een gebrek aan elektrieke vloeiftof plaats) overvloedig elektrieke ftof in zich bevatten,leeren onsdeproefneemingen met den vlieger , ook kan men hier van overtuigd worden, door regen, fneeuw of hagel in een wel afgezondert metaalen vat op te vangen; als wanneer men hetzelve zal geëlektrizeerd bevinden. 6. Deze elektrieke vloeiftof, onder de gedaante van regen, fneeuw of hagel nedervallende, wordt van de aarde ontvangen en ingezoogen, of zo deze trapswijze ontlasting niet genoegzaam is, ziet men bij onweder het verbroken evenwicht door het nedervallen van blixemftraalen herfteld. 7. Zal de aarde de overvloedige elektrieke ftof der wolken overneemen , dan moet dezelve een goede geleider zijn. 8. Dit vermogen om de elektrieke vloeiftof aan te neemen bezit onze aarde in de gemaatigde gewesten, — Zou de warmte de voornaame oorzaak  — m 219 b — niet zijn van dit geleidend vermogen der aarde in deze gewesten? Wasch en glas zijn oorfpronklijk elektrieke lichaamen, dan, door hitte week geworden engefmolten zijnde, verliezen zij hunne elektrieke kragt, en worden geleideren. q. Even eens is het met het water gelegen, het welk in den ftaat van vloeibaarheid een zeer goede geleider is; maar, bevroozenzijnde,hoewel dooreen middelmaatigen trap van koude, verliest het deze eigenfehap gedeeltelijk; wanneer de koude zeer geftrengis, verliest het dezelve ten eenemaale. 10. De aarde derhalven met eene ijskorst overdekt, of bevroozen zijnde, gelijk in de koudere gewesten of poolftreeken altoos plaatsheeft, is dan van een minder geleidend vermogen, dan in gemaatigde gewesten, en kan daarom de elektrieke vloeiftof, in de lucht vervat, niet overneemen. De proeven met den vlieger ftemmen hier in over een. Bij vorst en fterke koude is de elektriciteit des dampkringsaltijd ftellig en veel fterker, dan bij warm weder: dewijl de elektrieke vloeiftof door den verharden en bevroozen grond zo gemaklijk en fposdig niet wordt overgenomen (.')• 11. De dampen of waterdeelen bij den evenaar opklimmende en tot wolken gevormd wordende, moeten , na de aspunten of poolftreeken bereikt te hebben, aldaar verdikt worden, en in de, gedaante van fneeuw nedervallen. (/) Zie eerfte bijlaag xx. xxu, en xxv. proefneeming,erdt. daaruit afgeleide IV A-et,  4$ 220 jj£ - 12. Deze fneeuw op den bevroozen grond vallende, behoudt haare elektrieke kragt: dewijl de dikke ijskorst, welke altoos deze gewesten bedekt, al te fterk bevroozen is, om het elektriek vuur, met de fneeuw nedergevallen, in den grond door te laaten. 13. Derhalven zal zich de elektrieke vloeiftof op dezen ijskorst verzaamelen en op ecnpakken. 14. Dewijl dedampkringin ce poolftreeken zwaarer is, en demidaelpunt vliedende kragten nabij de asponten minder zijn, moet ook atdaar de hoeveelheid van lacht , en de hoogte der luchtkolom of dampkring kleiner zijn. Gevolglijk moet de afftand tusfehen de aarde en de verijlde lucht boven den dampkring, in deze gewesten korter zijn, dan in de gemaatigde gewesten, in welken, om den grooteren trap van warmte, de aarde en zee niet bevroozen zijn, en hierom de elektrieke vloeiftof geHHklijk kunnen overneemen en een vrijen doortocht verleenen. In dit geval , zal de elektrieke vloeiftof, op den ijskorst, nabij de aspunten , op ééngepakt zijnde, gemaklijker in den dampkring doordringen , in eene loodbjnige richt ring dan in een horizontaalen loopftreek: naardemaal de tegenftand der lucht langzaamerhand vermiixtes$ ia evenreedigheid van haare digcheid, naar Bnaxe nj hooger opklimt, terwijl zij, in den horizontaalen loopftreek, en nabij de oppervlakte der aarde, altoos even groot blijft. ft. D;w:;I het deer kunst gemaaste luchtledige  dc elektriciteit gemaklijk doorlaat, zal dan ook het natuurlijk luchtledige boven den dampkring der aarde aan haar insgelijks geen gemaklijken doortocht verleenen? De hier opgegeeven /tellingen bevoorens bepaald zijnde: is het dan niet mooglijk, 1. Dat de elektrieke vloeiftof, met de wolken naar de poolftreeken gevoerd, aldaar verzaameld wordt en te gelijk met den fneeuw nedervalt? 2. Dat dezelve, in dat geval, in de aarde tragtende over te gaan, en zulks, ter oorzaaken van den bevroozen en elektriek geworden ijskorst, niet kunnende doen, opwaards klimt s zich door den dampkring, in deze ftreeken , laager zijnde, dan in gemaatigde gewesten , eenen weg baant: zich aldaar in het luchtledige verfpreidt, en met verwijderende loopüreeken, even als de middaglijnen, naar den kant des evenaars wendt? 3. Moet dan de elektrieke vloeiftof, op de plaatzen , alwaar deszelvs ftraalen digt op een gepakt zijn, niet zeer zichbaar worden, en deze haare zichbaarheid van trap tot trap verliezen , naar maate de verwijdering haarer ftraalen toeneemt, tot dat zij eenen doortocht tot de aarde in gemaatigde gewesten aantreft, cf zich met de bovenlucht vermengt; en, zo de natuur aldus werkt, zullen dan op deze wijze niet alle de verfchijnzelen van het noorderlicht worden daargefteld? 4^ Zal zich dan dit licht niet meermaalen vertoonen in den herfst en winter, dan in den zomer,niet  — «| 222 |p alleen, om dat de nachten, in den herfst en win>» ter, langer zijn: maar ook om dat de langduurigef tegenwoordigheid der zon, in den zomer, den bevroozen ijskorst in de poolftreeken kan week, en. tot geleider maaken? 5. Den dampkring in de poolftreeken door de ftrenge koude, aldaar heerfchende, dikker geworden, en de dampen, waar mede hij belaaden is, bevroozen zijnde, kan dan niet het een of ander groot elekrriek licht, geduurende den nacht dezen dampkring eenigermaate zichbaar maaken voor dezulken, die op een zekeren afftand van het aspunt woo- nen? En moet in dit geval, offchoon dees dampkring in de daad een volkomen cirkel is, zich tot een zekere breedte rondom het aspunt ukftrekkende, dan evenwel niet in het oog der aanfchouweren, welken zodanig geplaatst zijn, dat zij flegts een gedeelte daar van zien kunnen,de gedaante hebben van een cirkelftuk (figmentwn)? -— Enmoet hij niet, wanneer de pees Qchorda) zich beneden den gezichteinder verbergt, en de boog boveö denzelven meer of min verheven is, naar evenreedigheid van de breedte, op welke hij gezien wordt, zich als dan vertoonen onder eene eenigzins donkere kleur, die egter doorfchijnend genoeg is, om'er eenige ftarren doorheen te kunnen zien ? De elektrifche natuurkunde leert ons, dat de ftraalen der elektrieke vloeiftof eikanderen onderling afftooten, en zich verwijderen , zo 'er geen ander leidend lichaam nabij genoeg is om dezelven  —■ m 223 » —■ te ontvangen; wanneer dit lichaam op een grooter afftand is, wijken deze ftraalen in het eerst van eikanderen, dog loopen vervolgends wederom te zaamen om in het zelve te dringen ? — Kunnen dan 6. Deze uitwerkzelen der elektrieke vloeiftof niet dienenter verklaaring van eenige dier verfcheiden heden, welken zomtijds waargenomen worden inde beweeging der ftof van het noorderlicht? —= Is het niet mooglijkdat de ftraalen dezer ftof boven over den dampkring, of van het aspunt naar den evenaar fchietende, in alle de ftreeken der middaglijnen, boven zich, op verfcheiden plaatzen, die sij doortrekken , nevelachtige gewesten of eene vogtige lucht ontmoeten, welken, in eenen natuurlijken ftaat van elektricititeit, of in eenen ontkennenden ftaat zijnde, het vermogen bezitten, om deze elektrieke ftof over te neemen? — Kunnen, 7. Indien deze gewesten met elektrieke vloeiftof overlaaden zijn, de verlichte ftraalen van deze luchtklompen niet afgeftooten worden, tot anderen overgaan, en alzo die vertooningen maaken, welken de befchrijveren van het noorderlicht gewoon zijn kroonen te noemen? Deze is de vernuftige vooronderftelling van den Heer franklin wegens de oorzaak van het noorderlicht, welke in eene openbaare vergadering van de koninglijke Academie der weetenfehappen te Parijs, op den ia April 1779. door den Heer le roY  411 224 B — breedvoerig werdt voorgeleezen (in). Elk bh"* derzoeke bij zich zelve, in hoe verre men deze vooronderftelling als gegrond kan aanneemen. II. de waterhoos. Voor de kennis der elektriefche natuurkunde hebben zich reeds de wijsgeeren omtrent de oorzaak van dit luchtverfchijnzel onderfcheidene denkbeelden gevormt. • Zommigen fchreeven hetzelve toe aan eene opéénzakking der wolken, en daaruit ontftaande zaamenpersfing der tusfehen ingeftelde lucht: anderen daarentegen ftelden, dat evenwijdige uittegenovergeftelde ftreekenniet verre van eikanderen afblaazende winden de tusfehen haar gelegene wolk zouden te zaamen drukken, tot water verdikken, haar als een rad ronddraaijen, en dat 'er dus een draaikolk van water zou gebooren Worden. Dan de waarneemingen, die zij tot grond hebben, doen niets ter zaak, en kunnen daarenboven het verfchijnzel niet verklaaren. Heedendaags hebben de natuurkundigen diesaangaande betere denkbeelden, in navolging van den beroemden wijsgeer beccaria, welke het eerft heeft voorgeftelt , dat de waterhoos door de elektrieke kragt des dampkrings gebooren wordt. (m) GENEESKUNDIGE JAARBOEKEN II. D. I. ftllk bladz. 484'. en IV. D. I. ftuk bladz. 307.  — $|| 225 p —- Wij zullen, den Heer van marüm volgende (m)j eerft eene naauwkeurige befchrijving van dit lucht* Verfchijnzel, het welk bij weinigen bekend is, Vooraf laaten gaan, en daarna kortelijk aantoonen, dat hetzelve door de werking der elektriciteit wordt voordgebragt. „ De waterhoos , zegt de Heer vAN mArum, vertoont zich als eene kolom, ontftaande uit eene zwaare zwarte wolk, welke meeft vooraf éenigen tijd Uil hangt, of flegto éenen geringen voordgang heeftt de hoos begint doorgaans zich eerfl te vormen, wanneer de wolk begint voord te drijven, en daalt dan langzaamerhand naar beneden. Van verre fchijnt zij meeft de gedaante te hebben van eene fpreektrompet, met het wijdere gedeelte aan de wolk gehegt, en het naauwer einde naar beneden gekeerd, zömtijds tot op de oppervlakte der aarde of van het water nederhangende, dog meermaalen op eenigen afftand van dezelve eindigende (ó)i Zomtijds blijft zij met haare wolk eenigen tijd (zo het fchijnt) op ééne plaats ftaan, en dan is zij regt naar beneden gekeerd; voorddrijvende heeft zij eenen meer of min fchuijnfchen ftand; dikwils is Zij, in dit laatfte geval, een weinig gekromd, en (») Verhandeling over de clektriefclte luchivcrheveiingai bladz. 65.- (0) De afbeeldingen hier van kan men zien bij deii Heef MUsschenbroek Introd. ad Philof. natur. Tom. II: tab. LX: fg- i. 2- 3- 4- V  • «91 22(5 m —- gelijkt dan naar een Walvisch-baard, welks punt naar beneden ftaat, (p). Zomwijlen wordt zij met eene verbaazende fnelheid voordgedreeven (?)• Zij is van zeer vcrfchillende dikte. De hoos door den Heer dryfkoud waargenomen werdt van hem berekend, bij haaren oorfprong uit de wolk, niet meer dan 20 voeten middenlijn te kunnen hebben O). Men heeft 'er ook gezien,die meer dan 300 voeten breed waren (V).Zomtijds fchijnt zij eene digte waterkolom,en dan is zij helder en doorfchijnend; dog veeltijds is zij graauw of zwart-achtig. Zij duurt doorgaans maar weinig tijds; zomtijds verdwijnt zij, en herftelt zich een oogenblik daarna, nabij dezelvde plaats (0- Wanneer zij tot den grond of het water nederdaalt, dan geeft zij eene geweldige waterftorting, waarom zij bij de Engelfchen waterftraal (water/puts') genaamd wordt. Wanneer zij niet zo laag neerdaalt, zo trekt zij alles op, 'tgeen onder haar is: han<*t O) Van deze gedaante was de hoos, welke door den Heer dryfhoud zo nauwkeurig befchreeven en afgebeeld is. Zie Haarl. Verhand. III. D. bladz. 321. O) Philof. Transact. No. 403. zol. XCVI. pag: 248. & Vol. XLVII. pag- 477. (V) /. c. bladz. 325. (7) Philof. Transact. No. 454. pag: 229. (O beccaria D'elF electricisma artificiale e naturak Pag: 206.  _ 3| aft? p pA» EÏj boven het water, zo begint het eerffc onder dezelve, als 't ware, te kooken, en 'er rijft een dikke nevel uit op; vervolgends wordt het water in jeene digte kolom naar de hoos opgetrokken (v). Caat zij over land, dan recht zij verwoefteude liitwerkzels aan. Men heeft veele voorbeelden, dat zij de daken van huizen heeft afgeligt, groote boomen uitgerukt, of'er takken van afgefcheurt, zwaare fteenen, paarden, koeijen, of andere dieren, gelijk ook menfehen, heeft opgenomen, en ze wederom nabij dezelvde plaats, dog ook zomtijds op aanmerklijke afftanden heeft Jaaten neervallen. Zomtijds gaat 'er een geluid mede gepaard gelijk aan het gedruisch van eene onftuimige zee of van een loeijenden wind, of ook wel aan dat van verfcheiden wagens, die fnel over een ftraatweg rijden; dog meefttijds evenaart haar geluid het gefchreeuw van eene menigte vogelen, of het gehuil en gepiep van een zwaaren ftorm in het touwwerk van een fchip («). De gronden die men heeft voor de ftelling, dat de waterhoozen, gelijk de zeiven hier befchreeven zijn, tot de elektrifche verfchijnzelen behooren, zijn de volgende. i. Men ziet dezelven meerendeels gevormd wor- (/) Zie dit in de aangehaalde afbeelding van müssciien- broek. («) drijfhoud's Verhandeling /. c. bladz. 334. P 2  1| 128 P den bij onweders, derhalven juift op dien tijd, wanneer de wolken met elektrieke vloeiftof overlaaden zijn. 2. Zomtijds heeft men blixemftraalen met eene verbaazende fnelheid om dezelven zien heenfchieten (>i>). Kaptein cook heeft op deszelvs reize waargenomen, dat eene hoos, na een blixemftraal te hebben uitgefchoten, ocgenbliklijk verdween (x). 3. Onder de hoozen, of de wolken, waaruit dezelven geboren worden, heeft men niet zelden aantrekking en afftooting van ligte lichaamen befpeurt, overeenkomftig met de elektrieke aantrekking en afftooting. — Dit verfchijnzel heeft ook de Heer dryfhoud waargenomen, zoekende egter de oorzaak der waterhoos geenszins in het elektriek vermogen der wolk (;y)- 4. De Heer eeccaria (en dit is overtuigend genoeg) fpreekt van waarneemingen, dat men de hoozen door het oprichten van fpitze afleideren heeft zien verdwijnen , dit zegt hij bij de zeelieden in verfcheiden deelen der waereld gebruiklijkte zijn (z) De verklaaring, die de Heer van marum van dit verfchijnzel geeft, komt hier op uit. (w) beccaru /. c. pag: 213. (.v) cook's Foyage roundthe vtorld during the years 1772. 1774, bij m. forster, vol. I. pag: 194. (31) /. c. bladz. 323. waarbij de fchrijver ook eene naauwkeurige afbeelding van dit verfchijnzel gevoegt heeft. (s) beccaria /. C.  ■ H| 229 B 1. Het is eene vafte wet der elektrifche natuurkunde , dat de niet geëlektrizeerde lichaamen, de geëlektrizeerde aantrekken : dit zelvde moet dan ookdeaarde doen omtrent de geëlektrizeerde wolken, dieniet te verre van haar verwijderd zijn. — De onderkant der wolk, het naafte in het bereik der aarde zijnde, moet noodzaaklijk het eerft en fterkft worden aangetrokken, hierom ftrektzich de wolk koloms wijze «aarde aarde uit. — De waterdeelen dezer wolk door de aarde fterker aangetrokken wordende, dan de tusfchengemengde lucht, zo moet noodzaaklijk door deze aantrekking het water in het naar beneden ftaande einde van deze kolom worden opgehoopt; en vermits die zelvde aantrekking de waterdeelen uit de wolk in de kolom doet afdaalen, zoo wordt dan de kolom hoe langer hoe zwaarer, en valt eindelijk door haare zwaarte plotslijk neder. 2. De waterhoos, gelijk de aangehaalde ondervindingen leeren, een elektriek verfchijnzel zijnde, zo moet dan ook het oprijzen van het water onder de hoos, en het opneemen der lichaamen van de oppervlakte der aarde, aan de werking der elektrieke vloeiftof worden toegefchreeven. En , offchoon dit in den eerften opflag onbegrijplijk voorkomt, zalmen bij naauwkeüriger overdenking hier egter niet aan twijffelen, dewijl ons de geweldige elektrieke kragt der wolken door de verfchriklijke uitwerkzelen van den blixem overvloedig bekend zijn. Deze verklaaring van den Heer van marcm weP 3  — m 230 m —: gens de oorzaak der waterhoozen , is, naar mijn inzien, volkomen toereikende, om een groot getal van derzelver verfchijnzelen, zo als die in de befchrijving voorgedraagen zijn , te ontvouwen. Immers men begrijpt hier uit: 1. Waarom de wolk, waar uit de hoos gevormd wordt, vooraf eenigen tijd ftil ftaat, of fiegtseenen geringen voordgang heeft: dewijl de ftellig geëlektrizeerde wolk, de aantrekking der aarde, die, in dit geval met betrekking tot dezelve ontkennend geëlektrizeerd is , gevoelende, hier door reeds in haaren loop geheel, of ten deelen geftremd wordt, en aldus genoodzaakt meer en meer tot de aarde neder te zinken. 2. Waarom de hoos zich doorgaands eerst begint te vormen, wanneer de wolk begint voord te drijven , en waarom dezelve langzaamerhand nederdaalt: want de aantrekkingskragt der aarde oeffent, uit hoofde van haare meerdere nabijheid, het meeste geweld op den onderkant der wolk, en doet den zeiven naar beneden zinken: hier door wordt het bovengedeelte van de wolk, waaruit het water in de reeds gevormd wordende kolom neerzakt, ligter , en kan dus door den wind gemaklijker bewogen worden. — De reede waarom de kolom langzaam nederzinkt, fchijnt mij toe daar in gelegen te zijn, dat de kragt van aantrekking der aarde dea, zaamenhang der deelen van de wolk niet op éénmaal, maar langzaamerhand overwint. 3. Waarom zij zomtijds met haare wolk eenigea  491 23i li — tijd op ééne plaats blijft ftaan en regt naar beneden gekeerd is: dewijl de elektrieke vloeiftof zich als dan in de aarde ontlastende de wolk, in dit geval, door de aantrekkings-kragt der aarde gehouden is, ftil te ftaan: hierom is ook haar kolom of ftaart regt naar beneden gekeerd. 4. Waarom dezelve zomtijds voorddrijft, en eene meer of min fchuinfche en kromme gedaante, even als een walvisch-baard, aanneemt: dewijl de kolom of ftaart der wolk door het neêrgezonken water zwaarer geworden zijnde, dan het boven gedeelte der wolk,(het welk om die zelvde reede ligter geworden is), de wolk door den wind voordgcdreeven wordende, den ftaart of kolom, uit hoofde van deszelvs zwaarte, niet meer kan met zich fleepen: dewijl nu de dikte, of liever zwaarte der kolom niet overal dezelvde is, maar naar boven langzaamer hand minder wordt, zomoet de wolk, voorddrijvende, de ligtfte deelen, die de bovenfte zijn, het eerfte met zich voeren, en aldus de hoos eene kromme gedaante doen aanneemen. 5. Waarom de hoozen zomtijds maar weinig tijds duuren: dewijl de elektrieke vloeiftof zeer fpocdig in de aarde kan ontlast worden, en zulks gefchied zijnde, de oorzaak der waterhoozen is weggenomen. 6. Waarom de waterhoozen zomtijds verdwij-* nen, en zich, een oogenblik daarna, wederom herftellen : om dat de nedergezonken kolom de overvloedige elektrieke vloeiftof aan de aantrekkende aarde fpoedig overgeevende, hierom in het P4  — g 252 p —. beneden einde ontkennend geëlektrizeerd wordt, en daarom door de wolk, die in betrekking van de peèrgezonke kolom, dan nog ftellig is, terftondword: aangetrokken; gelijk men ziet, dat de katoene vlokjes aan een geëlektrizeerden geleider opgehangen, zich eerst tot den voorgehouden vinger uitftrekken, en daarna haare elektriciteit, vooral uit het beneden gedeelte, aan denzelven overgegeeven hebbende, zich terftond weer tot den geleider begeeven, die men in dit geval met de wolk. waar uitde waterhoos gevormd wordt, vergelijken kan.(*) De kolom, of het water, dat dezelve vormde, tot de wolk te rug gekeerd zijnde, wordt dan wederom pp nieuws geëlektrizeerd, en dus in ftaat gefteld, om andermaal tot de aarde te kunnen afdaalen. — Uit deze verklaaring begrijpt men dan ook de reede, waarom de waterhoos, door den Heer cook waargenomen, na een büxemftraal gegeeven te hebben,, oogenbliklijk verdween. 7. Waarom de waterhoozen tot op den grond nedergedaald zijnde, eene geweldige waterftorting geeven: om dat door de eensklapfche ontlasting der elektrieke vloeiftof, die als dan noodzaaklijk moet plaats hebben, de zaamenbang der deelen van de wolken, waar uit de hoozen gevormd worden, op. éénmaal verbrooken wordt. 8. Waarom, wanneer eene hoos boven het water hangt, hetzelve als begint te kooken, een damp O Zf£ S- LXXXYIH. i/adz. 1-6.  — m 233 i& — of nevel opzent, en vervolgends in eene digte kolom naar de hoos opgetrokken worde; waarom dezelve over land gaande, zulke verwoestingen, als in de befchrjving vermeld zijn, aanricht, kan men uit de geweldige elektrieke werking, die, in deze gevallen, moet plaats hebben, genoeg opmaaken. Het onderfcheiden geluid, het welk bij de waterhoozen waargenomen wordt, fchijnt men ook aan den geweldigen ftaat, waar in het water in de wolken, die dehoozen vormen, door de geweldige werking der elektrieke vloeiftof gebragt wordt , gevoeglijk te kunnen toefchrijven. De waterhoos is dan een elektriek verfchijnzel, wij zullen ter bevestiging van deze ftelling, hier nog eene naarbootzing van de zelve, door den Heer van marium voorgefteld, ten overvloede bijvoegen. Neem twee houten borden, ftel dezelven boven eikanderen, laat het beneden bord met den grond, of eenig ander geleidend lichaam gemeenfchap hebben , en het ander boven dit vrijgefteld opgehangen worden. ,, Dit zal dan de elektrieke wolk verheelden , en het onderfte de oppervlakte der aarde. In het midden der oppervlakte yan het bovenbord fteekt men een koperen knop van een en een halven duim middenlijn, door middel van een koperen pen, welke aan den knop vast is, in het hout, zo dat deknop het vlak raake, Op het onderbord legt men regt onder dezen knop eenig water; het bord dient ten dien einde, in het midden $er breedte van twee duimen, omtrent een halve p i  lijn diep te zijn uitgehold. Men hange dan het bovenbord op die hoogte, dat deszelvs koperen knop een halve of drie vierden duims boven het water is, en vereenige het zelve met den geleider van een fterk werkend elektrizeer-werktuig, zo zal men het water van het onderbord, dat met den grond gemeenfchap heeft, in een kegelvormige gedaante naar den knop van het bovenbord, welke het laagfte gedeelte van eene daar boven hangende wolk verbeeldt, zien oprijzen, even gelijk men dit bij de hoozen gebeuren ziet" (*). III. DE DWARLWIND. Wanneer het ftof of zand, ftroo of andere ligte ftoffen, en zelvs zwaarer lichaamen, (gelijk het linnen op de biceken), van den grond opgenomen en in de hoogte gevoerd worden, zegt men zulks door een dwarl- of wervelwind te gefchieden, hebbende dit verfchijnzel dezen naam ontleent van de begrippen, welken men voorheen hadt, dat hetzelve door twee tegen eikanderen aanwaaijende winden geboren wierdt. Heedendaags wordt hetzelve door de natuurkundigen onder de elektriefche luchtverhevelingen geteld. — De gronden voor deze voorondcrftellingzijn, i. Dat men hetzelve door elektrifche proefneemingen kan naarbootzen; — men neemt hier toe (*) /. c. bladz. 69. en 70.  *35 twee metaalen plaatjes, waar van het eene is vrij gefteld of afgezonderd, en het ander met leidende lichaamen gemeenfchap heeft. - Laat dit bij voorbeeld het benedenfte zijn, en het ander op den afftand van 4 of 6 duimen boven hetzelve afgezonderd gefteld worden. Wanneer men nu op de beneden plaat een weinig zand of ftof ftrooit,en debovenplaat meteen geëlektrizeerden geleider gemeenfchap doet hebben, zal men dit zand zien oprijzen, zomtijds eene kringswijze beweeging aanneemende; even gelijk bij dwarlwinden plaats heeft (a). 2. Heeft men tot grond de volgende naauwkeurige waarneeming eens wervelwinds van den Heer wilke, „ welke op den 20 Julij 1758» 's namiddags ten drie uuren, eene groote menigte ftof van den grond zag oprijzen, het veld en een gedeelte van de plaats , daar hij zich bevondt, bedekkende. - 'Er was geen wind, en de ftof bewoog zich langzaam naar het ooften, wanneer 'er zich eene groote zwarte wolk opdeedt, welke, toen zij bijna vlak boven zijn hoofd was, zijne toerufting ftellig elektrizeerde, en dat wel tot zulk een trap, als hij ooit door de natuurlijke elektriciteit was gewaar geworden. —— Deze wolk trok vlak door zijn zenith en dreef langzaamerhand naar het Westen. De ftof volgde haar, en geduurig hooger en hooger oprijzende vormde zij eene dikke kolom , in de gedaante van een fuikerbrood, die zich ten laatfte met («) van mah.um Aangehaalde verhandeling bladz. 71,  — M 236 & •—- de wolk fcheen te veréénigen. Op eenigen afftand van deze kwam, in dezelvde ftreek,eene andere wolk, verzeld van een langen ftroom kleinere wolken,met meer fnelheid,dan de voorige aandrijven. Deze wolken elektrizeerden zijnen toeftel op eene ontkennende wijze, cn toen zij de ftellige wolk naderden , zag men eene blixemftraal fchieten door de wolk van ftof, de ftellige wolk, de breedc ontkennende wolk', en zo verre het oog kon reiken, door dengeheelenfchaakel van kleinere ontkennende wolkjes, welken dezelve volgden. —■ Hier op verfpreidden de ontkennende wolken zich hoe langer hoe meer, en veranderden in regen. — De lucht was toen van alle ftof gezuiverd (&)." Moet men na zulk eene waarneeming niet overreed zijn, dat de wervelwind, (ten minften zomtijds) in de daad een elektriek verfchijnzel is ? — Laaten deze uitwerkzelen, door den Heer wilke waargenomen, wel toe hier een oogenblik ;'aan te twjjffelen ? Omtrent andere luchtverhevelingen, die men aan de werking der elektrieke vloeiftof gewoon is toe te fchrijven, als, bij voorbeeld, de zo genaamde verfchietende of vallende ftarren,de witte wolken, welken dikwils des nachts, vooral in heete landen aan den hemel gezien worden , en meer anderen, zullen wij ons thans niet uitlaaten: de waarneemin- (£) j. g. wilke Disputatio Pkyfïca experimentalis de elcciricitatibm coutrariis pag: 142.  — Hl 237 IS- —- geö dies aangaande zijn niet menigvuldig en duidelijk genoeg, om tot gronden van waavi'chijnlijke vooronderftellingen te kunnen dienen; ondertusfchen is het geenszins onmooglijk,dat genoemde verfchijnzelen de elektrieke werking ook tot oorzaak hebben, misfchien zullen de vorderingen der elektrifche natuurkunde ons of onze nakoomlingcn ook deze luchtverhevelingcn doen ontvouwen. Alleen moeten wij nog van de aardbeevingen zeggen, 1. Dat de wijsgeeren heedendaags derzelver uitwerkzelen door elektrieke proeven tragten naar te bootzen: hier toe bedient men zich van kleine Hokjes, kaartenbladen, of andere ligte lichaamtjes,welken men op de oppervlakte van het lichaam plaatst, over het welk de fchok van verfchcide wel gelaadene flesfen gaan zal. Deze (lokjes of andere ligte lichaamtjes zullen, bij de ontlaading dier flesfen, altijd gefchud , en dikwils, wanneer ze zeer los ftaan, door den elektrieken fchok omgeworpen worden (O- 2. Dat men ook dikwils bij aardbeevingen blixemftraalen, vuurballen, en andere lichten op de oppervlakte van de zee, of 't land heeft waargenomen. (c) cavallo Volledige verhandeling over de elektriciteit bladz. 251.  •— 4 238 m — II. DE STAAUlSTARREN Mooglijk zuilen zommigen de natuurkundigen voor buitenfpoorig houden, wanneer ze zien, dat niet alleen zo veele luchtvcrhevelingen en andere verfchijnzelen op de oppervlakte van de aarde en binnen deszelvs dampkring , aan de werking van ééne eenige vloeiftof, wier aanweezen men niet, dan zedert eenen korten tijd gekent heeft, worden toegefchreeven; maar dat zich de wijsgeeren heedendaags zelvs verre buiten den dampkring onzer aarde begeeven , om aldaar de verfchijnzelen des natuur, volgends elektrieke grondbeginzelen, te verklaaren. — Ondertusfchen zou men zeer voorbaarig, jaa reedenloos te werk gaan, wanneer men gegronde vooronderftellingen buitenfpoorig noemde. Onder dezen mag men met regt die van den vernuftigen wijsgeer andró oliver tellen, welke in het eerfte deel van deszelvs werkje , tot opfchrift hebbende, Effaifur les cometes ou Von taclie d'expliquer les phénomenes, qiïoffrent leur.s queues & ou Von fait voir qiCelles font probablement deftinées d rendre les cometes des mondes habitables (d), proefondervindelijk tragtaante toonen, dat de ftaarten der ftaartftarren, zo zij al in de daad de elektrieke Qd) Dit kleine werkje wierdt voor de eerfte maal in het Engelfch gedrukt te Salem in Nieuw-Engeland in het jaar 1772, en naderhand in het Fransch vertaald, door den Hooggeleerden Heer j. allamand, te Amfterdam in 1777 uitgegeeveu.  491 239 15* — vloeiftof niet tot oorzaak hebben, ten minften, volgends deszelvs werkingen en wetten kunnen verklaard worden. Wij zullen deze vooronderftelling zo kort, als mooglijk is, hier plaatzen , en alleen maar eene fchets van dezelve opgeeven. De Heer andró oliver na eene inleiding te hebben doen voorafgaan, tragt te bewijzen. I. Dat de voornaamfte dwaalftarren , de ftaartHarren en de zon met dampkringen omgeeven zijn. Het aanweezen der dampkringen van de dwaalftarren toont hij deels aan uit ftarren kundige waarneemingen , en deels uit de overeenkomft , die de dwaalftarren met onzen aardbol hebben. < Wat de ftaartftarren betreft, zegt hij dat men daaromtrent niet meer behoeft te twijffelen, hebbende den Heer newton reeds uit verfcheiden waarneemingen beflooten, dat de middenlijnen haarer dampkringen tenminften gelijk zijn aan tienmaalen die van haare bollen (e)- Dat ook de zon een dampkring heeft, evenreedig aan deszelvs wonderbaarlijke [grootheid , komt zeer waarfchijnlijk voor uit de vlakken, die men zeer dikwils op deszelvs oppervlakte waarneemt, en welken men niet zelden in een oogenblik van gedaante veranderen of verdwijnen ziet, ten bewijze, dat zé geweldige wolken van rook of ande- 0) Principes fur le mouvement des fluïdes, & la refiflance ,qiïeprouvent les corps pnfeclés. Liv. III. prof. 41.  — $ 2.ib ft re dampen zijn, die noodzaaklijk door eeri damp» kring moeten opgehouden worden. II. Zoekt hij aan te toonen, dat de dampkrin* gen der dwaal- en ftaart Harren, als ook die van de zon, uit dezelvde hoofdftoflijke vloeiftof beftaan} als die der aarde , welke met een dampkring van lucht omgeeven is. —— Wederom bedient zich de Heer oliver hier toe van ftarrenkundige waarneemingen ten opzichten van de zon en ftaartftarren: en, ten opzichten van de dwaalftarren, beroept hij zich op de overeenkomt!, die dezelven met onzen aardbol hebben; op deze wijze toont hij aan, dat deze dampkringen allen doorfchijnend en veerkragtig zijn, en daarom uit dezelvde hoofftof beftaan, als onze dampkring, te weeten, lucht. III. Neemt de fchrijver op zich te bewijzen, dat de dampkringen van de zon, de dwaal- en ftaartftarren eikanderen onderling afftooten : terwijl 'er tusfehen de lichaamen of bollen zelvs , en hunne dampkringen eene onderlinge aantrekking plaats heeft. Om hier in zijn oogmerk te bereiken, gaat hij eerft het afftootend vermogen der luchtdeeltjes, die deze dampkringen zaamenftellen, afzonderlijkna, en trekt daaruit, ten anderen, het gevolg, dat diergelijke afftooting eveneens moet plaats hebben tusfehen de zaamengevoegde deelen of dampkringen zelvs. Ten dien einde geeft hij de vier volgende voorftellen op, en zoekt dezelven, zo proefondervin-  «elijJCj als door het gezag der befte fchrijverrn ie flaaven. i. 'Er is eene onderlinge afftooting tusfehen de deeltjes der lucht, door middel van welke zij zich van eikanderen tragten te verwijderen. i. De onderlinge afftooting der luchtdeeltjes tvordt aanmerklijk door de warmte bevorderd. 3. Offchoon deze luchtdeeltjes zonder ophouden clkahderen afftooten, vinden zij zich nogthans met de Holten, die zij omringen , in eene onderlinge aantrekking. 4. Maar het vermogen, door 't welk Zich deze luchtdeeltjes afftooten, is, ten opzichten der hoeveelheid van de afftootende ftof, oneindig veel .grooter, dan de onderlinge aantrekking, welke plaats heeft tusfehen de vafte deelen der aantrekkende itof* Daarop laat de Heer oliver onmiddelijfc dit vöorftel volgen : Wanneer twee luchtdeeltjes Zich in den ftaat van onderlinge afftooting bevinden op een zekeren afftand, als bij voorbeeld AB, ( alwaar zij zich afftooteri met eene gègeeve magt, die vooronderfteld wordt gelijk te zijn aan t.) én wanneer deze afftooting vermindert naar maate de afftanden Ac. Ad. Ae. Af. enz. of derzelver vierkanten, teerlingen, of andere hoögere fnagten van deze afftanden toeneemen , dan zal de uitgebreidheid van deze afftooting oneindig zijn. Want laaten wij vooronderftellen , dat A en B twee deeltjes zijn, welken eikanderen onderling af. Q PL. viif.' FIG. IV.  «I 242 B ftooten op den affland ABmet eene kragt ü= i. — Laaten wij de lijn AB tot in het oneindige verlengen door de evenverre van eikanderen afftaande flippen c. d. e. enz. Laat het deeltje A onbeweegbaar, en B beweeg, baar zijn: Laaten wij dan ftellen, dat deze magt maar alleen vermindert in dezelvde reede, als de afftanden toeneemen: dan zal, I. Wanneer wij vooronderftellen, dat het deeltje B agtervolgends overgaat tot de flippen c, d, e. enz. het afftootend vermogen zijn in c = i, in d = j, in e = | en zo voords tot in het oneindige. II. Indien deze magt afneemt, naar maate de vierkanten toeneemen, dan zal dezelve zijn in r — ±} in d — -i, in e = 7| enz. III. Zo dezelve vermindert, naar maate de teerlingen toeneemen, dan zal deze magt zijn in c = in d in e = ^ enz.: waaruit dan blijkt, dat deze afftooting tot in het oneindige moet voordduuren. Maar offchoon nu de uitwerkzelen van twee dezer deeltjes op eikanderen oneindig klein zijn; is het nogthans gemaklijk te begrijpen, dat twee dampkringen uit een. oneindig getal diergelijke de?ltjes zaamengefteld , op eikanderen kunnen werken, op een gelijken afftand, als de onderlinge aantrekking of weeging der bollen, die zij omringen , zich uitftrekt. De zon ftiert, door middel van de veróénigde aantrekkingskragt der  411 IS* deeltjes 5 die dezelve zaamenftellen, den loop deidwaal- en ftaartftarren, zelvs óp afftanden die alle Verbeelding te bovengaan: ondertusfehen worden zij, niet tegenftaande de onmeetbaare afftanden Van de zon, door deszelvs invloed in haare loopkringen gehouden, zonder 'er van af te dwaaleri, zommigen na een tijd van eenige honderde, en anderen na die van eenige duizende jaaren. Kan nu het aantrekkend vermogen van deze hémel-bollen zo oneindig uitgeftrekt zijn , waarom zou zich dan het afftootend vermogen hunner dampkringen niet even verre kunnen uitftrekken? De lucht beftaat uit deeltjes, die met zulk een afftootend vermogen begaafd zijn, en wij kunnen tot nog toe door geene proefneemingen ontdekken, dat dit afftootend vermogen bepaald is: in tegen* deel, zo wij bij andere Waarneemihgen de proefondervindelijke reedeneering van den Heer nëwton Voegen, moeten wij daar uit befluiten, dat deze afftootende kragt onbepaald is, en zich tot in het oneindige uitftrekt; en dat bij gevolg dit vermogen der luchtdeeltjes evenreedig vermindert, naar maate de afftanden, derzelver vierkanten, of teerlingen, enz. toeneemeiii Nu befluit de Heer newton (ƒ) uit onbetwistbaare proefneemingen, dat de onderlinge afftooting, welke tusfehen de luchtdeeltjes plaats heeft, in eene wederkeerige reede van derzelver afftanden is, of ten naasten bij. Maar (ƒ) Prencip. liv. II. prop. 23.  Pt. viii. mg. v. — 411 B wat zijn de dampkringen der zon, dwaal- en Haart* Harren anders, dan onmeetbaare verzaamelingen van elkandcren onderling afftootende luchtdeeltjes, die rondom hunne bollen gehouden en daarvan aangetrokken worden door de werking der aantrekking of onderlinge weeging ? Wanneer dan volgends den Heer newton eene kleine hoeveelheid van onze lucht niet grooter, dan een teerlings duim, aan zich zelvs overgelaaten, alleen maar op de hoogte van eene halve middenlijn der aarde, een afftootend vermogen kan uitvoeren, groot genoeg om dengantfchen bol van Saturnus te vervullen: moet dan niet oogenfchijnlijk hier uit volgen, dat de dampkringen, waar van wij zo terftond gefproken hebben, en welken uit verbaazende verzaamelingen dezer vloeiftof beftaan, hun vermogen van afftooting ten minften ook zo verre kunnen uitftrekken ? Wanneer men nu vooronderftels, dat , twee ftaartftarren A en B van gelijke grootheid , beiden met dampkringen omgeeven , digt voor bij eikanderen heen gaan, dan zullen deze dampkringen , uit hoofde hunner onbegrijplijke vloeibaarheid , voor de allergeringfte uitwendige magt moeten wijken, en wegens hun onderling afftootend vermogen, zich van eikanderen verwijderen; en, terwijl de kragt van aantrekking hunner bollen niet toelaat, dat zij zich geheel en al daar van afzonderen, zullen zich deze dampkringen, aan het vermogen der afftooting gehoorzaamcnde , agter-  til 245 B waards begeeven,'en in plaats van hunne klootfche gedaante, welke zij eerst hadden, die van een langwerpig ovaal aanneemen gelijk men zien kan in C en D. Zulks zal moeten plaats hebben inj de vooronderftelling, dat deze twee hemelbollen, zo wel als hunne dampkringen, aan eikanderen volkomen gelijk zijn. Maar wanneer wij ons nu verbeelden, dat het lichaam A een onmeetbaare bol is, gelijk de zon, en dat het zelve door eenen dampkring, die naar evenreedigheid uitgeftrekt is , omringd wordt, en bij gevolg veele duizenden, jaa_ misfchien eenige millioenen maaien meer van der hoeveelheid der afftootende vloeiftof bezit, dan de dampkring van het lichaam B, het welk wij kunnen aanmerken als een ftaartftar in grootheid aan onze aarde gelijk, dog met een uitgeftrekter dampkring omgeeven: en wanneer wij daar cn boven nogvooronderftellen, dat de zichbaare uitwerkzelen der afftooting van deze dampkringen evenreedig zijn aan de hoeveelheid der afftootende vloeiftof, welke zij bevatten, dan zal de dampkring der ftaartftar, wanneer zij tot de zon nadert , wonderbaarlijk verlengd en agterwaards gedreeven worden ; terwijl op dien zelvden tijd, de natuurlijke of klootfche gedaante van den dampkring der zon door die van de ftaartftar niet zichbaar zal veranderd zijn. Wanneer dan nu eene ftaartftar van tijd tot tijd met een verfnelden loop meer en meer tot de zon nadert, zo moet haare dampkring ook bij aanhoudendheid meer cn meer verdund, uitgezet, en agQ3 'L. VIII. 1G. VU 'L. VIII. 'IG. V.  i— m 245 w — terwaards gedreeven worden, zo door het vermogen der afftooting, die, dewijl de afftand van de ftaartftar tot de zon vermindert, in dezelvde reede moet toeneemen, als door de warmte der zon, die op dezen dampkring werkende, en langzaamerhand toeneemende, tot bevordering der onderlinge afftooting van de luchtdeeltjes niet weinig kan toebrengen. Wanneer men dandenzaamenloop van deze twee oorzaaken aanneemt, zal men immers dienen toe te ftemmen, dat 'er noodzaaklijk een ftaart door moet gevormd worden, wiens lengte gedeeltelijkafhangt van de hoeveelheid der luchtdeeltjes, die den dampkring van de ftaartftar uitmaaken, en gedeeltelijkvan den telkens verminderenden afftand, welke zich tusfehen dezen dampkring en die van de zon bevindt. Deze ftaart moet dan bij gevolg langzaamerhand grooter worden, tot zo lang, dat de ftaartftar den kortften afftand van de zon, dat is, het perihelium, bereikt heeft, of liever, door de aanhoudende werking der twee genoemde oorzaaken nog een weinig verder, dan dit punt: bet welk beter met de waarneemingen overeen komt. Wanneer vervolgends de ftaartftar het naaste punt tot de zon of het perihelium van haaren loopkring is doorgegaan, verwijdert zij zich meer en meer van de zon; hier door vermindert de werking der twee, zo terftond genoemde oorzaaken, terwijl in. tegendeel, de kragt van aantrek,  — m 247 b — king, welke tusfehen het lichaam of. bol der Halen haaren dampkring plaats heeft, aangroeit: daarom zal dees dampkring langzaamerhand meer en meer zijne klootfche gedaante wederom aanneemen, tot dat hij dezelve in het verst afftaande punt van dezon,of aphelium, geheel of ten naastenbij geheel en al heeft weder gekreegen. Dus wordt de dampkring wederom verdikt rondom den bol dezer ftar, en kan in gevolge de voornuftige vooronderftelling van den Heer williamson als dan dienen, om gezegde Har, geduurende den winter tijd, tegen de koude te befchermen. Hier mede oordeelt de Heer oliver deszelvs derde algemeen voordel beweezen, dat, naamlijk de dampkringen van de zon, de dwaal- en ftaartftarren eikanderen onderling afftooten; terwijl de lichaamen of bollen zelvs, en deze dampkringen zich in den ftaat van onderlinge aantrekking of weeging tot eikanderen bevinden: Vervolgends maakt hij een uitflap om de bijgeloovigheid van die geenen te keer te gaan, die van oordeel zijn, dat onze aarde door den ftaart eener ftaartftar heen gaande, oogenbliklijk hier door zou kunnen vernield worden: dan, dewijl dit hier ter plaats niets doet, gaan wij met den fchrijver over tot de oplosfing van de volgende tegenwerping. Maar waarom, zal iemand zeggen, verfchijnen de ftaartftarren met hunne ftaarten, welken gemeenlijk geweldig groot zijn, terwijl de dwadftarren, die zo wel, als de ftaartftarren haare dampkringen Q4  — fl 248 B — hebben, altijd van Maarten beroofd zijn , zelvs, wanneer zij zich op gelijke afftanden van de zon, bevinden? Hier op kan men andwoorden, dat de dampkringen der dwaalftarren, met betrekking tot hunne bollen, die zij omringen, en in vergelijking met die der ftaartftarren, zo klein zijn, dat, welke ook de reede mag zijn van de ftaarten dezer laatften , zo dezelvde oorzaak werkt op de dampkringen van de eersten, de ftaart der ftaartftarren van eene onbegrijplijke grootheid moet fchijnen, terwijl die der dwaalftarren onzichbaar is, of, om ons klaareruit te drukken, terwijl de dwaalftarren in dezevde omftandigheden, als de ftaartftarren, geenen ftaart zullen hebben. Men ftemt algemeen overeen dat de dampkring onzer aarde ,f die ook eene dwaalflar is,maar omtrent 50 mijlen hoog is : maar de middenlijn der aarde is omtrent Sooo mijlen groot; derhalven ia haare middenlijn , gevoegd bij die van haaren dampkring, ten naaftenbij van 8100 mijlen. Hies uit volgt , dat de ruimte die deszelvs dampkring beflaat, tot die, welke de aarde zelvs bekleedt, ten naaftenbij is = r —16. Maar de middenlijn van den dampkring eener ftaartftar is ten minfteri gelijk aan tien maaien,die van deszelvs bol (g~): en, de bollen onderling zijnde gelijk de teerlingen hunner middenlijnen, zo (5) newton Principes Uv. LIL prop. XLL  — 451249 fl* — moet de grootheid eener ftaartftar, gevoegd bij die van haaren dampkring, duizend maaien de uitgebreidheid van de ftaartftar zelve gelijk zijn; en bij gevolg , is de oppervlakte , die dees dampkring beflaat, tot die van het lichaam of den bol = 999-r • Laaten wij nu vooronderfte!len,dat eene ftaartftar, in grootheid aan onze aarde gelijk, en die zulk een uitgeftrekten dampkring heeft, als wij terflond bereekend hebben, dusdanig gelegen zij, dat de zon, de aarde, en deze ftaartftar op de hoeken geplaatst zijn van een gelijkzijdigen driehoek. — Laaten wij daarenboven vooronderftellen, dat de uitwerkzelen van het afftootend vermogen des dampkring van de zon op die van de aarde en de ftaartftar, evenreedig zijn, aan de uitgebreidheid of ruimte, welke deze dampkringen bekleeden: — Dewijl dan da grootheid dezer laatfte dampkringen tot eikanderen is — 999 -2|, dat is te zeggen, 2= 25974 • 1, zo zal, wanneer een aanfchouwer, op de aarde geplaatst,den ftaart van de ftaartftar door den hemel tot eene lengte of boog van 60 graaden uitgeftrckt ziet , de aanfchouwer in de ftaartftar geplaatst , zo de aarde een ftaart heeft, door de zelvde oorzaak gevormd,en evenreedig aan de ruimte, die zij beflaat, denzelven niet zien, dan onder een hoek van o",o',8", 18"', ef van 60% gedeeld door 25974: zijnde een hoek, die zelvs door middel der befte werktuigen, niet Van ontdekt worden. ■ Zo dat men zou kun-, '  431 250 ü nen zeggen, dat, wanneer een ftaartftar een ftaart heeft van 6o° lengte, een dwaalftar op den zelvden afftand van de zon gelegen, 'er geen zal hebben. Daarna brengt de Heer oliver eenige verfchijnzelen, die ons de dampkring eener ftaartftar, wanneer zij tot de zon nadert, oplevert, ter ftaaving van zijne vooronderftelling bij , en zegt vervolgends, dat het geen hij tot dus verre aangaande de oorzaak der vorming van den ftaart der ftaartftarren verhandelt heeft, een nieuwen trap van waarfchijnlijkheid verkrijgt, jaa zelvs als beweezen wordt, door elektrieke proefneemingen. Om zulks aan te toonen, ftelt de Heer oliver voor: I. Dat 'er tusfehen de algemeene ftof en de elektrieke vloeiftof eene onderlinge aantrekking heerscht, welke veroorzaakt, dat de elektrieke vloeiftof zich om de lichaamen kan op éénpakken, op de zelvde wijze, als de lucht zich om de hemelfche lichaamen in de gedaante van dampkringen zet, uit hoofde van de aantrekking, die tusfehen deze lichaamen en hunne dampkringen plaats heeft. Dit voorftel zegt hij (gelijk waarlijk is) door den Heer franklin reeds overvloedig beweezen te zijn. II. Dat de elektrieke vloeiftof uit deeltjes beftaat, die eene gelijke werking van afftooting uitvoeren, als hij omtrent de luchtdeeltjes aangetoont heeft. Dan, dewijl dit voorftel door den Heer jacquet (§• XV. bladz. 41.) voldoenend beweezen is, zul-  m 251 b — !en wij hier de proefneeming van den Heer 'oliver voorbijgaan. Hl. Dac, wanneer men twee op de zelvde wijze geëlektrizeerde kleine lichaamtjes op zekeren afftand bij eikanderen brengt, hunne dampkringen zich onderling afftooten, even eens als omtrent de dampkringen der hemelfche lichaamen plaats heeft, gelijk hier boven is aangetoond. Wanneer men twee kurken balletjes, die van allen kanten met draadjes van eene zekere lengte doorftooken zijn, aan een geëlektrizeerden geleider ophangt, zal men zich aangaande de waarheid van dit voorftel volkomen kunnen overtuigen, en door de richting der draaden die zij bij de elektrizeering der balletjes aanneemcn, zich een klaar denkbeeld vormen van de wijze, op welke de ftaart eener ftaartftar, volgends de vooronderftelling van den fchrijver gebooren wordt. Na dit alles geeft de Heer oliver de volgende keurige proefneeming op. Neem een vergulden houten-bal, die vier of vijf duimen middenlijn heeft, laaten wij denzelven A noemen. — Neem ook nog een klein balletje van kurk of vlierpit, het welk met draaden van 3 of 4 duimen lang doorboord is : wij zullen hetzelve B noemen. —t- Laat A de zon verbeelden en B eene ftaartftar. Maak A boven op eene ver- fterkings-fles vast, hang B aan een zijden draad op boven het middelpunt van den bol A, in diervoegen, dat, wanneer 'er nog geene elektriciteit plaats 'L. VTIT. ;ic. vu,  ■— n\ 2521» — heeft, B in rust tegen A blijft hangen. — Elektrizeer daarna beide deze lichaamen, dan zal de afftooting hunner elektrieke dampkringen dusdanig zijn, dat die van B zo verre wordt afgedreeven, als de aantrekkings-kragt, die tusfehen dezen dampkring en het kleine balletje plaats heeft, toelaat, en deze aantrekking is zo fterk, dat om 'er niet van afgefcheiden te worden, het balletje met des zelvs dampkring zich van A zal verwijderen tot op den afftand alwaar deszelvs natuurlijke weeging tot de aarde in evenwicht is met de afftootende kragt der twee dampkringen: B blijft aldaar dan in rust , en deszelvs dampkring verwijdert zich zo verre van die van A, als mooglijk is, en ftrekt zich hierom in de lengte uit in eene tegenovergeftelde richting van A; eveneens als zich de dampkringen der ftaartftarren van de zon af keeren. Dit ziet men oogcnfchijnlijk door den loopftreek, die de draaden aanneemen , welken van ter zijde gezien wordende, volmaakt op den ftaart van eene ftaartftar gelijken. Wanneer nu het balletje in deze gefteldheid is, laat 'er dan zagtjes de wind van een blaasbalk op vallen, loodlijnig op de lijn, welke de twee middelpunten zaamenvoegt; dit zal het zelve eene beweeging van voordwerping mededeelen, die volgends de zwaarte kragt van het balletje zal geftierd worden, en dewijl het middelpunt van A net onder het punt is, waaraan B is opgehangen , zal hels «t middelpunt van beweeging zijn, waarom B zai  — m 2531» -— ïondloopen. Op deze wijze zal zich de kleine ftaartftar verfcheiden maaien rondom deszelvs elektrieke zon beweegen: ook zal bij ieder dezer ronddraaijingen, en in alle punten van den kring, zich den ftaart ftandvastig van den grooten bol afgekeerd houden , zo als dit omtrent de ftaartftarren in den hemel, .die rondom de zon loopen, plaats heeft. Deze proefneeming is naderhand herhaald mee eene door konst gemaakte ftaartftar, betraande uit een klein verguld balletje van vlierpit, aan het welke men een repeltje bladgoud van twee en een halven duim lang, op de wijze van een ftaart, hadt vast gemaakt. Geduurende de proefneeming, liep dit balletje ten minsten 20 maaien rond, houdende deszelvs ftaart, voor zo verre men op het gezicht kon nagaan, zich altijd van den bol afgekeert, en in de lijn , die de twee middelpunten veréénigde; de draad, door welke dit kleine balletje was opgehangen, rolden zich altijd op dezelvde wijze los of toe. Eindelijk, wanneer men geduurende deze beweeging, de fles opligtte, zonk de ftaart van het balletje neder, en zo men de fles laager hielt, ligtte zich de ftaart op, zo dat hij altijd, in welken ftand het ook zijn mogt, van den grooten bol afgekeerd ftont. Is deze proefneeming dan niet van dien aart, dat men, gelijk de Heer olivfr doet, daar uit zou kunnen befluiten, dat de elektrieke vloeiftof de eenige oorzaak is van het verfchynzel, 't welk obs  — il 254 & —* de ftaatten der ftaartftarren opleveren? — Zou men niet kunnen vooronderftellen , dat gelijk de zon de groote bron van licht en warmte is voor alle bollen van ons zonneftelzel, dezelve ook insgelijks de elektrieke vloeiftof aan alle deze bollen mededeelt, maar om zekere einden, die wij niet kennen, meer aan de ftaart-, dan aan de dwaalftarren? Zou dan deze vloeiftof door de afftootende werking der dampkringen in beweeging gebragt zijnde, niet kunnen zichbaar worden, en zich even eens vertoonen,als de waajer of pluim aan eene geëlektrizeerde punt? Dan de fchrijver werpt hier zelvs tegen: i; Dat, wanneer de elektrieke vloeiftof, in de daad, de oorzaak van dit verfchijnzel was, eene dwaalftar in de nabijheid van eene ftaartftar komende, zich hier door in groot gevaar zou bevinden i want in deze vooronderftelling hebben de dwaalftarren , zulke uitgeftrekte dampkringen niet, dan de ftaartftarren, en ook bij gevolg dezelvde hoeveelheid niet van elektrieke vloeiftof in betrekking haarer oppervlakten : wanneer dan de ftaart van eene ftaartftar in de nabijheid eener dwaalftar kwam, zou dezelve hier door worden aangetrokken , om deze overhoeveelheid van elektriek vuur' op de dwaalftar te ontlaften. De uitwerkzelen van den blixem leeren ons overvloedig, hoe geweldig dé gevolgen dezer ontlading zijn zouden. 2. Dat, wanneer, de verfchijnzelen, die ons de Haatten der ftaatftarren opleveren, dezelvde oorzaak hadden, als de pluimen of waajers aan geëlek*  — ii 255 m — trizeerde punten, deze ftaarten met haaf eigen licht zouden blinken: maar integendeel heeft men waargenomen, dat 'er in de ftaart eener ftaartftar eene gedeeltelijke verduistering plaats hadt, die oogenfchijnlijk veroorzaakt wierdt door het lichaam of den bol van de ftaartftar zelve, de zonneftraalen onderscheppende (//). Waaruit dan volgt, dac zij hun licht van de zon ontleeneii, en geenszins door eigen licht blinken. Deze tegenwerpingen fchijnen den fchrijver ten laatften zo gewichtig voor te komen, dat hij deopgegeeve elektrifche proefneemingen liever wil aangemerkt hebben tot opheldering van zijne eerste vooronderftelling te dienen, dan daar uit afleiden, dat de elektrieke vloeiftof in de daad de oorzaak is van de ftaarten der ftaartftarren. Hoe het ook zijn mag, een ieder zal deze vernuftige vooronderftelling van den Heer oliver met regt bewonderen, en, niet tegenftaande gemelde tegenwerpingen , en meer anderen, die men misfchien in het vervolg van tijd zal kunnen oplosfen, ten minsten de naauwkeuriger opfpooring der natuurkundigen waardig oordeelen. En zo dezelve al in het geheel niet beftaanbaar was, zal men nogthans daar uit kunnen zien, dat de vorderinge der elektrifche natuurkunde de gronden kunnen zijn voor die van andere weetenfchappen. (/;) Deze waarneemjng vindt men bij heveliuï Cmctographia Lib. XII. pag. 893.  -— m 250-» —~ &ÈRDE BIJLAAG OVER DE WIJZE OM ONZE GEBO& . WEN EN SCHEPEN DOOR MIDDEL VAN AFLEIDEREN TEGEN DE SCHADELIJKE UITWERKZELEN FAN DEN BLIXEM TE BEVEILIGEN. Dewijl de Heer Abt jacquet in het verklaaren. Van den blixem en deszelvs verfchriklijke uitwerkzelen, de nuttigheid der afleideren, om onze gebouwen tegen derzelver verwoestingen te beveiligen , overvloedig aangepreezen, en teffens de voornaamste tegenwerpingen, die men gewoonlijk tegen het gebruik der afleideren inbrengt, voldoénend opgelost heeft, zal ik mij dieswegens niet breed voeriger uitlaaten, willende liever vertrouwen, dat lieden van hooger rang en befchaavder opvoer ding deze fchandelijke vooröordeelen , die men alleen maar in het eenvouwig gemeen nog eenigszirrs dulden kan, niet langer zullen aankleeven (fl). — Maar alzo onze fchrijver geen volledig voorfchrift opgeeft om de gebouwen door middel der afleideren , voor zo verre zulks de voorzorg van het menschdom toelaat, tegen de gedugte onheilen van dit zo verwoestend lucht-verfchijnzel, in volkome veiligheid te ftellen, heb ik, om eeniger maate aafi dit gebrek te voldoen, ondernomen zömmige voor- (a) Alle tegenwerpingen, die maar eenigszins met grond tegen het plaatzen der afleideren kunnen voorgebragt worden , vindt men opgcloft in het uitmuntend werkje van den Heer josepii toaldo , memoires fur les conducteurs poitr preferver les édifces de la foudre.  €1 257 p — ftellen aangaande de afleideren, door den Heer barbier de tinan , in zijne confiderations fur les conducteurs en general (agter het aangehaalde werkje van den Heer toaldo) verhandeld, kortelijk door te loopen, en daaruit eenige vaste wetten of regelen, die men in het zaamenftellen der afleideren vooral behoort in acht te neemen, op te maaken.— Wij zullen dan hier terftond toe overgaan. I. Welke dikte moet men een afleider geeven ten . einde hij in ftaat zij om allerleij zoort van blixemftraalen door te laaten, zonder dat het gebouw of den afleider zeiven eenige fchade worde toegebragt ? Om een gebouw geheel en al tegen de verwoestingen van den blixem te beveiligen, is het geenszins genoegzaam, dat de daar aan verbonde afleider maar een eenigen zwaaren blixemftroom kan door laaten, zonder fchaden te veroorzaaken; 'er wordt daarenboven nog vereischt, dat de afleider zijn vermogen behoude, en noch in zijn geheel, noch ten deelen gefchondenworde; want alsdan zou, behalven de verloorene onkosten, eene tweede losbersting van den blixem alle die onheilen kunnen te wege brengen, tegen welken men het gebouw hadt willen veilig ftellen. Is het dan moog- lijk de dikte te bepaalen , die men een afleider geeven moet, ten einde dezelve door den blixem niet kan befchadigd worden ? Men zou zonder twijffel een groot getal van waarneemingen, die wij tot nog toe ontbeeren, nooit  ;— m 258 1$ — dig hebben om deze dikte naauwkeurig te bepaalen: egter zijn wij, ingevolge de weinigen, dia ons tot dus verre bekend zijn , genoegzaam in ftaat,om dit voorftel naar behooren op te losfen.— Maar men dient bevoorens aan te merken. 1. Dat, de dikte van een afleider gelijk gefteld zijnde, hij nogthans meer of minder in ftaat zal zijn om den blixem fchadeloos door te laaten;naar maate hij eene meer of mindere onmiddelijke gemeenfchap met het water heeft, en in deszelvs geledingen eene meer of mindere naauwkeurige ver- ééniging bezit. Het gebrek aan water of vog- tigen grond fielt den afleider als eeniger maate afgezonderd, en de menigvuldige geledingen bieden de elektrieke vloeiftof grooten weerftand, zo dat dezelve zich in den afleider zou kunnen ophoopen, en hem, in zijne geledingen vooral, doen fmelten, even als de afgezonderde metaaldeelen, welken men door den blixem dikwils heeft gefmolten gezien, het welk niet gebeurt zou zijn, wanneer deze metaaldeelen met een onafgebroken afleider gemeenfchap gehadt hadden, en de blixem dus niet ware opgehouden. 2. Dat de blixem dikwils tot verre afftanden overgevoerd is langs dunne metaaldraaden vanfchellen , zonder dezelven te befchadigen: maar ook daarentegen andermaalen koperdraaden van aanmerklijker dikte gefmolten heeft. Men vindt hier onder anderen een voorbeeld van in een brief van den Heer dalibard, op den 29 Juny vau Let  — €1 259 li» jaar 1755, gefchreeven. Andere waarneemingen geefc ook nog de Heer van marum op (6). 3. Dat men in andere diergelijke voorbeelden blixemftraalen, die van het grootfte geweld fcheenen te zijn, langs geleideren heeft zien afdaalen, welken de dikte hadden van gemeene gordijn-roeden, of van een hal ven duim, zonder dezelven te befchadigen ; en dat men geen voorbeeld heeft, dat geleideren van voornoemde dikte gefmolten zijn (c). Uit de eerste aanmerking blijkt dan, dat men de dikte der afleideren bepaalen moet naar de meer of mindere geleidende gefteldheid van den grond, daar hij in uitloopt, en de meer of mindere hoeveelheid zijner geledingen of fchalmen; zo dat de dikte der afleideren altoos ftaan moet in eene omgekeerde reede van de geleidende gefteldheid der grond, en de hoeveelheid van de hem zaamenftellende fchalmen. De tweede aanmerking toont het gevaar aan, dat de dunne afleideren loopen om door het vuur des blixems gefmolten te worden. En eindelijk geeft de derde ons grond genoeg tot eene algemeene bepaaling van de dikte der afleideren op een halven duim of liever nog iets meer, al ware het (F) Prijsverhandeling over de elektrifche lucht-verhevt* lingen bladz. 34. O) Phihf. Trans. Vol. LXIII. pag. 38. van jmarum /. *•. bladz. 36. R 2  lü 260 [$ zelvs tot één duim toe, dewijl de ondervinding ons geleert heeft, dat diergelijke afleideren nooit eenige fchade zijn ontwaar geworden. Wanneer men zich bedient van loode afleideren, welken niet zelden boven die van eenig ander metaal te verkiezen zijn, eensdeels omdat dezelven beter tegen de lucht beftand zijn, en andersdeels om dat ze door dèn blixem niet ligt gefmolten worden, dewijl men hiervan geen voorbeeld heeft, zullen reepelen van 4 tot 5 duimen meer dan genoegzaam zijn, vooral, indien men daartoe lood neemt, waarvan de vierkanten voet 6 ponden weegt (d). II. Is het zeer noodzaaklijk, dat het benedeneinde van een afleider terflond in het water uitloope, of is het voldoenend, dat hetzelve in de natte aarde alleen maar worde ingelaaten? Ten einde de afleideren blixemftraalen, hoe genaamd ook,geheel en al kunnen doorlaaten,en alzo de gebouwen volkomen beveiligen , moet 'er niets den doortocht van het elektrieke vuur verhinderen, maar hetzelve, zodra het den geleider eens gevat heeft, vrij en zonder eenigen weerftand te ontmoeten,daar langs kunnen afioopen, om zich in de aarde te verfpreiden. Offchoon het geleidend vermogen van het water minder is, dan dat der metaalen, weet men nogthans, dat de elektrieke vloeiftof hetzelve met (d) van marum /. c. bladz. 50.  — ii 2<5r m — gemak doorloopt, vooral, wanneer het zich in zekere hoeveelheid bij één bevindt. Men is van oordeel geweest, dat de aarde inwendig, op eene zekere diepte altoos vogtig zijnde, het voldoenend ware, de afleideren maar alleen met deze vogtigheid te doen gemeenfchap hebben, om het'gewenscht oogmerk te bereiken. Dan uit de proefneemingen van den Heer van marum blijkt het, dat de gronden niet onbelemmerd afleiden (e): ook weet men, dat eene elektrieke losbersting, eene dunne laag van water doorkruisfende, dezelve in dampen verfpreidt: het zou dan kunnen gebeuren, dat eene tweede ontlafting van den blixem, de vogtigheid, welke tot afleiding van de eerste gedient hadt, niet meer vindende, op het gebouw, dat men hadt willen beveiligen zijn geweld uitvoerde: daarenboven biedt deze vogtigheid, behalven dat zij zeer onderfcheide en veranderlijk is , altoos een veel minderen vrijen doortocht aan den büxem, dan eene maatige hoeveelheid van water. Wanneer men dan eenig aan- merklijk gebouw tegen de verwoestingen van den blixem bewaaren wil, is het altijd veiliger deszelvs afleider onmiddelijk in een put, die met ander water gemeenfchap heeft, of een floot te doen uitloopen; dewijl de ondervinding geleert heeft, dat de aarde dikwils niet genoegzaam is, om een groo- (?) /. c. bladz. 41. R 3  -— til 262 B — ten aandrang van blixemvuur op éénmaal onverhinderd over te neemen. Hier van vindt men twee voorbeelden in de werken van den Heer franklin. In het eerste werdt de afleider van den Heer west in Philadelphia, ftaande van 5 tot 6 voeten diep in de aarde, door eene zwaare blixemftraal getroffen, wanneer verfcheiden perfoonen het vuur, tot op eene roede verre, rondom den afleider over den grond zagen flikkeren , en de Heer west zelve tegen den muur, langs welken de geleider afliep, leunende, een zeer fterken fchok gevoelde, ten bewijze, dat het elektriek vuur in deszelvs loop eenigen tegenftand hadt ondervonden, die het gebouw waarfchijnlijk veel fchade zou hebben toegehragt, wanneer dezelve langer geduurt hadt Een tweede voorbeeld levert de afleider van den Heer maine in Zuid Carolina op. Dezen afleider, die tot drie voeten diep in de aarde ftak, door den blixem getroffen zijnde, bevondt men verfcheiden fcheuringen onder aan den voet van het huis en deszelvs fundamenten, die waarfchijnlijk geen plaats zouden gehadt hebben,wanneer het elektriek vnur niet ware opgehoopt, en de afleider eene onmiddelijke gemeenfchap met het water gehadt hadt. — Een derde aanmerklijk geval leest men in de HollandJche Hiftorifche Courant van den 6 September 1781, alwaar uit Munchen op den 8 Auguftus gefchreeven werdt, dat de Graaf van torring-seefeld , geweze Plcnipotentiaris op het vreedens Congres te  — m 263 m — Tefchen , een afleider op zijn flor, van Seefeld opgericht hebbende , de blixem denzelven geen 14 dagen daarna, op den 3 Auguftus 1781 kwam bezoeken, treffende de punt van den afleider en daar langs nederdaalende tot in eene drooge gragt, alwaar het ander einde 6 voeten dieponder den grond bedolven was: de losberfting gefchiedde met een gedruis, als van eene fpringende Mijn, terwijl de fteentjes en het zand lings en regts voordgefmeeten, en het gedeelte van den afleider, dat in de aarde flak, geheel ontbloot werdt. De ondervinding leert dan, dat het veiliger is den afleider onmiddelijk met water te doen gemeenfchap hebben. Maar indien 'er geene gelegenheid is, om den afleider in eene rivier, beek, gragt of ander ftilftaand water te leiden, dan is het raadzaam denzelven in een daar toe gegraave waterput te laaten hangen; de waterwellen, welken zich in de putten ontlaften , zijn ongetwijffeld goede voordleideren der elektrieke vloeiftof.— Een regenbak, mift dit voordeel, en is daarom minder te verkiezen. Indien 'er bij het gebouw, 't welk men met een afleider wil wapenen, geen put of gragt te vinden is, dan is het best den afleider in een naast gelegen waterriool te brengen; warneer 'er door een riool geftaadig flegts zo veel water loopt, dat deszelvs bodem nat gehouden wordt, dan is het tot dat oogmerk toereikend (ƒ). f/) VAN JUARUM /. C. bladz. 43. R 4  4§ 264 B PI.. IX. ric i. PL. IX. FIG. II. Dan , wanneer noch het een, noch het ander water voorhanden is, kan men op volgende wijze den afleider gevoeglijk in de aarde doen uitloopen. Laat ABCD een gedeelte van den afleider zijn, die in B op eene zekere hoogte van den grond, omgebogen en van den hoek des gebouws afgeleid wordt, zo dat men tusfehen den voet des gebouws en des afleiders een afftand EC hebbe van ten minden 6 of 8 voeten. Laat de afleider vervolgends ter diepte van 12 tot 16 voeten in dezelvde richting de aarde doorbooren , en daarna in D eenige gepunte metaalen armen ontvangen, die de lengte bezitten van 5 of 6 voeten, en horizontaal dwr het bed der aarde van de fundamenten des gebouws afgekeerd liggen, of naar beneden in den grond omgeboogen worden. Hier toe kan men ijzeren ftaaven van 1 duim dikte neemen. Op deze wijze wordt de blixem niet alleen van de fundamenten , die hij anders zou kunnen befchadigen afgeleid, maar daarenboven nog genoodzaakt zich door ieder dezer armen te verdeelen, en kan derhalven zo veel tegenftand niet ondervinden, dan wanneer hij, zonder deze verdeeling terftond op éénmaal in de aarde overging. Ook zou men nog beneden in den grond bij deze armen eenig fchroot of andere ftukken van metaalen kunnen werpen, om den blixem nog dies te gemakiijker over te neemen en als waare op te florpen. Wanneer men eindelijk nog de voorzorg heeft den afleider op een hoek van het gebouw de aarde  411 265 m — te doen ingaan, zal men nog dies te beter de fundamenten en den voet van het gebouw beveiligen: want laaten de armen beneden aan den afleider het vierde gedeelte van een cirkel-omtrek uitmaaken, zo zal, de afftanden Hl gelijk gefteld zijnde, de hoek AHC van het gebouw een kleiner gedeelte van dien omtrek beflaan,dan deszelvs platte zijde AHF, zo als uit de platte-grondtekeningen klaar genoeg te zien is. — Dit is, naar mijn inzien, het beste en veiligfte middel, om den overgang van het elektriek vuur in de aarde gemaklijk te maaken , en deszelvs loop, zo min mooglijk, te ftuiten. III. Moet men, in het zaamenftellen van afleideren, alle geledingen zorgvuldig vermijden? en zo 'er al eens eenige vereischt worden, is het dan genoeg, dat dezelven eikanderen flegts raaken, of behooren zij naauwkeuriger verbonden te zijn, en op welke wijze ? Wanneer men in het donkere eene Leidfche fles door eenen ketting ontlaadt,ziet men op ieder geleding eene vonk, die van den eenen tot den anderen fchalm overfpringt. Dit geeft derhalven te kennen, dat de elektrieke vloeiftof in het doorloopen van een ketting wordt opgehouden, uit hoofde der onvolkomene vereeniging, dewijl de fchalmen eikanderen niet meer, dan in punten , aanraaken. Wanneer men zich tot deze proefneeming van een roesten ketting bedient, zal men de vonken nog veel duidelijker waarneemen, om dat de roest, welke eene minder leidende ftof, dan R 5  — 4\ 266 p- — het ijzer zelv is, de raaking van het metaal verhindert: daarentegen, indien men den ketting tot een zekeren trap fpant, zal deze vonkswijze overgang minder plaats hebben; aangezien door deze fpanning de fchalmen eikanderen in zo veel meer punten raaken. Maar wanneer men eindelijk de ontlaading door een onafgebroken geleider, die uit één ftuk beftaat, als bij voorbeeld,een koperdraad, gaan laat, zal men niet het minste licht ontdekken, dewijl, in dit geval, de vloeiftof, geen weerftand ondervindende, den geleider onverhinderd doorloopt, en daarom niet zichbaar wordt. De aangehaalde proefneemingen toonen dan aan, dat de elektrieke vloeiftof, in het doorloopen van een afgebroken of gefchakelden geleider, een aan- merklijken weêrftand ondergaat. Maar heeft men hier van eenige fchade te verwagten ? De elektrifche natuurkunde leert ons , dat de elektrieke vloeiftof, door afgebroken geleideren of kettingen gaande, eene zijdelingfche kragt uitvoert, wanneer men, na een ketting in gefmolten hars gedoopt te hebben, tot dat 'er zich een harskorst van 2 of 3 lijnen dikte omgezet heeft, een zwaaren fchok door denzelven doet heen gaan, zal 'er de hars, zo niet geheel en al, ten minden gedeeltelijk van worden afgefiagen : maar wanneer men met een koperdraad van gelijke dikte, en eveneens met hars bekleed, dezelvde proefneeming doet, zal "er de hars ongefchenden omblijven, ten be-  — Hl 267 I» — wijze, dat 'er dan geene zijdelingfche ontlasting der elektrieke vloeiftof plaats heeft (g). Een onafgcbroke afleider is dan boven een anderen, die uit, fchalmen zaamengefteld is, verre te verkiezen, dewijl men daardoor de zijdelingfche werking van den blixem, die zo wel het gebouw, als den afleider zei ven niet weinig fchaden zou kunnen toebrengen, voorkomt. Een voorbeeld hier van levert ons de afleider van den Heer maine op , waarvan wij reeds gefprooken hebben. -— Dees afleider was zaamengefteld uit ijzeren fchalmen, door middel van ringen aan eikanderen verbonden, en van afftand tot afftand in den muur vastgemaakt. ■ Men zag, na het vallen van den blixem, aanmerklijke tekenen van fmelting aan alle geledingen en krammen; zo,datzommige fchalmen losgehaakt,en de meesten krammen uit den muur geweeken waren;hebbende daarenboven den blixem nog meer fchaden veroorzaakt, gelijk reeds te vooren gezegd is. Deze uitwerkzelen fchreef de Heer franklin gedeeltelijk daar aan toe, dat de afleider van den Heer maine geene onmiddelijke gemeenfchap met bet water hadt, en gedeeltelijk daaraan, dat deszelvs onderfcheiden geledingen eikanderen niet meer, dan alleen in punten, aanraakten (h). De ondervinding zo wel, als de befchouwing (_g~) VAN MARUM /. c. bladz. 38. (h~) franklin Exper. & vbjerv. fur Pekel. L-tt. 40.  PL. IX. TIG. III. PL. IX. FiG. IV. (7) Memoires fur les Conducteurs pag. 203. (k~) l. c. bladz. 49. 491 268 |$ noopt ons dan de deelen der afleideren, zo naauwkeurig mooglijk is, te vereenigen. Maar hoe kan inen zulks op de beste wijze doen? De Heeren toaldo en barbier de tinan lieten de einden der koper- of ijzerdraaden gelijk de bek eener fluit fchuins affnijden, vervolgends tegen elkanderen aanleggen, en daarna met fchroeven op één knellen; ook fchroevden zij zomtijds, om de vereeniging nog dies te naauwkeuriger te maaken, een looden plaatje tusfehen beiden (t). De Heer van marum doet aan de einden der ftukken, vlakke ronde bladen van ruim één en een halven duim breedte maaken, die de halve dikte van den afleider hebben; laat vervolgends deze bladen met gaten van een hal ven duim wijdte doorbooren, door welken men een kopfchroef AB kan doorfteeken, waarop de moerfchroef C past, die de bladen, waar tusfehen men een plaatjen lood legt, vast op eikanderen drukt (£). Men zou ook de vereeniging der ftukken van de afleideren op volgende wijze kunnen maaken. ■ Laat AB een van de ftukken zijn, die men te zaamen verbinden wil: CD een koker, van binnen geheel en al van draad of eene moerfchroef voorzien ; en EF het andere ftuk, het welk beneden ook van een draad of vaarfchroef voorzien is. — Wanneer men nu den koker CD voor een gedeel-  — m 1» —■' te op het ftuk AB foldeert,en daarna het andere ftuk E F in dezen koker infchroeft, zo dat de beide einden B en F op eikanderen drukken, dan zal de vereenieeniging, waar van men in fig. v. de afbeelding ziet, naauwkeurig genoeg en geduurzaam zijn (0Wanneer men zich van loode reepen, die in de meeste gevallen de eenvouwigfte en beste afleideren zijn, bedient, dan moet men dezelven naauwkeurig met eikanderen verzengen of veltzen, zijnde dit konstwoorden, bij de ambagtslieden in gebruik. Deze verééniging gefchiedt op de volgende wijze: Laaten A en B de twee reepen zijn, die men wil te zaamen voegen. Leg dezelven' op eikanderen, zo als te zien is in C fig. vii. vou ze daar na beiden om en maak dezelven met nage-' len in den muur of planken, langs welken de geleider zal afioopen vast, gelijk de afbeelding bij a. b. aantoont: laat daarna de bovenfte reep naar beneden vallen, die dan wederom bij e. f. eene vouw zal maaken, welke men, even als de voorgaande, moet plat flaan en met nagelen in den muur of de planken klinken. Om de vereeniging op het allernaauwkeuiigfte te maaken, zou men zich van de foldeering nog ten overvloede kunnen bedienen; ondertusfchen is dit niet noodzaaklijk, dewijl 'er door deze verzenging of veltzing punten van het (/) Deze wijze om de Hukken te zaamen te veréénigen leerde mij cornelis bayens, woonachtig te Meegen, die reeds verfcheide afleideren in ons Land geplaatst heefti 'l. ix. fig. 'U >l. ix. fig. ra.  , « 270 li — metaal genoeg zijn, die eikanderen aanraaken en drukken. IV. Kan men de afleideren veilig langs de gebouwen zo wel inwendig, als uitwendig doen afloopen, of is het veiliger, dat dezelven afgezonderd, of ten minften op eenigen afftand van de gebouwen afgehouden worden ? Zommige natuurkundigen, waar onder ook de beroemde Heer toaldo, waren voorheen van oordeel, dat wanneer men een gebouw volkomen tegen de verwoestingen van den blixem beveiligen wilde, men den daar aan geplaatften afleider behoorlijk moest vrij ftellen of afzonderen, het welk gemeenlijk gefchiedde door middel van harstkoeken of dikke glazen cijlinderen van eenige duimen lengte, en met omgekeerde tregteren overdekt, om dezelven tegen den regen te befchermen. Maar naderhand zijn die zelvde natuurkundigen daar van afgeftapt, overtuigd zijnde, dat deze, zo genaamde, voorzorg niet alleen nutteloos en overtollig maar zelvs niet eens zoo veilig was, als men zich wel hadt ingebeeldt. De reede, dat men voorheen afgezonderde afleideren verkoos, was de vrees voor de zijdelingfche werking (explofio lateralis) van den daar langs afloopenden blixem. Men ziet zomtijds bij de ontlaading van fterke elektrifche batterijen, dat de lichaamen, die geen gedeelte van den kring, door welken de ontlaading gefchiedt, uitmaaken, maar alleen in de nabijheid daar van zijn, eene ligte  €1 27i P fchudding of fchok gewaarworden. Ondertusfchen gebeurt dit nooit, dan, wanneer de gemeenfchap niet volkomen is, en de beweeging der elektrieke vloeiftof hier of daar eenigen tegenftand ondervindt , die veroorzaakt kan worden of door de niet genoegzaamen geleidenden aart der lichaamen , welken de gemeenfchap uitmaaken, of door hunne onvolmaakte vereeniging, waar door het zomtijds gebeurt, dat de elektrieke vloeiftof haar geweld zijdelings uitvoert op de meest nabij gelegen voorwerpen. Maar dit heeft geenszins plaats , wanneer de gemeenfchap door een onafgebroken metaal, dat eene genoegzaame dikte bezit, gemaakt wordt: want als dan zal men bij de ontlaading geede minfte aandoening gewaar worden , alfchoon men voornoemd koperdraad in de hand of tusfehen de vingeren vasthoudt. — Jaa zelvs wanneer men tegen dit koperdraad, door 't welk de ontlasting gaan moet, verfcheiden zeer kleine vlierpitballetjes aanlegt, en daarop eenig ligt poeder ftrooit, zo zullen noch de balletjes, noch het poeder, bij de ontlaading, in het minst van den draad worden afgeftooten (»• Wanneer dan een afleider al te dun , en in zijne geledingen niet naauwkeurig vereenigd is, of geen bekwaamen uitloop heeft, zou het zeker kunnen gebeuren, dat een geweldige blixem-ftraal zijdenwaards uitfpatte en het gebouw befchadigde; waar- (jn) van maruji /. c. bladz. 47.  m 272 li van ons de afleideren der Heeren west en Matne de voorbeelden opleveren, zo als wij reeds te voo, ren gezien hebben. Maar een afleider van be- kwaame dikte, die goed vereenigd is, en in het water of den natten grond een behoorlijken uitloop vindt, zal ten allen tijden in ftaat zijn om het vuur des blixems, van de wolken ontvangen, onverhinderd door te laaten, en het gebouw,waaraan hij geplaatst is, volkomen tegen alle onheilen te befchermen. De voorzorg dan om een welgemaakten afleider vrij te ftellen, of op een zekeren afftand van het gebouw af te plaatzen , is volftrekt nutteloos en overtollig, vermits men hem zonder gevaar zo wel binnen, als buiten het gebouw den muur kan doen aanraaken en daarlangs afleiden. Op de afzondering, welke heedendaags nog van zommigen , die in de wetten der elektrifche natuurkunde geheel onkundig, of flegts weinig ervaaren zijn, wordt voorgedaan, merken wij nog ten laatfte met een woord aan: 1. Dat dezelve, hoe naauwkeurig men die ook maaken mag, van korten duur is,dewijl, offchoon men wel, door middel van omgekeerde tregteren, den regen zoekt af te wenden, de vogtige dampen egter die uit de aarde opwaards klimmen, en andere ftoffen, welken in de lucht zwerven, niet nalaaten de afzondering zeer fpoedig te bederven. 2. Dat de afzondering aan hooge gebouwen, die een zwaaren afleider vereifchen, niet in ftaat is al  ■— m 27311* — het gewicht van den afleider, vooral, wanneerdie -door den wind geflingerd wordt, op te houden (*> 3. Dat de glazen armen, van welke dikte men dezelven ook neemen mag, van weinig vermogen zijn tegen een geweldigen zijdenwaards gaanden fchok , vermits men van glazen klompen leest, welken door den blixem, even als door fnaphaanfchoten aan ftukken geflagen zijn («). V. Is het noodzaaklijk, dat men alle de metaal* deelen van de gebouwen met de afleideren vet. binde? Deze is eene der voorzorgen, waarop de Heer Abt toaldo wel het meeste aandringt (ó), zeggende, dat het eene der voornaamfte regelen behoorde te zijn in het zamenftellen der afleideren , dezelven met allen, zo wel inwendige, als uitwendige, Meine, als groote metaaldeelen, en vooral met de naaden en uitfteekende hoeken der daken te vereenigen. De blixem, op een gebouw te Purfleet gevallen, is aangetrokken geweest door een kleine kram, die de voegen der fteenen van den omgang te zaamen verbondt (/>)• De blixemftraal , welke op den 17 September 1772. op het obfervatorium te Padua viel fchijnt aangetrokken geweest te zijn door een kram, die (*) MAfioN Principes deleclricité pag. 303. («) toaldo /. c. pag. 95. (V) Memoir. fur les Cond: pag. 171. (p) Philof. Tranf. vol. LXIII. p. 24. part. I, S  een gebint van het dak ophieldt. Hierom beweert de Heer toaldo, dat men met de uiterfte naauwkeurigheid alle de metaaldeelen der gebouwen met de daar aan verbonden afleideren , moet vereenigen ; en hier mede zegt hij moet men zich nog niet te vreeden ftellen: men diende het zelvde te doen omtrent alle uitfteekende hoeken, lijstwerken , fchoorfteenen enz. het zij men aan dezelven eenige metaal-deelen vindt, of niet: dewijl de blixem zomtijds door de uitfteekende hoeken der gebouwen aangetrokken wordt, gelijk in het jaar 1774. op den 4 Junij gebeurd is, door een fchoorfteen van den Heer richard haffenden te Tenderden in Kent, niet tegenftaande deszelvs huis met een afleider gewapend was. Ondertusfchen is het zeker, dat, zo dikwils het onweers-vuur in deszelvs weg een afleider aantreft, eer, dan een afgezonderd gedeelte metaals, hij liever op den afleider zal uitbersten, dan op voornoemd metaal-deel. Wanneer derhalven de afleider langs het gebouw loopt, zal de blixem denzelven verkiezen boven de metaaldeelen , die inwendig zijn; daar en boven zal hij ook, de afftanden gelijk gefteld zijnde, zich eer op den onafgebroken afleider ontlasten, die hem een vrijen en gemaklijken doortocht aanbiedt, dan op een afgezonderd ftuk metaal, in 't welk zijne beweeging niet weinig tegenftand zou ondergaan. ■ De ondervinding heeft de natuurkundigen hier van meer, dan eens, blijken opgelevert. Men be-  — 491 275 B —~ hoeft derhalven omtrent dit verband van de afleideren met alle metaalen , en zelvs uitfteekende hoeken der gebouwen, zo befchroomdniet te zijn* als de Heer toaldo : evenwel zal men voorzichtig handelen, wanneer men de metaaldeelen, die onder het bereik van den blixem, en verre van de afleideren geplaatst zijn, met dezelven naauwkeurig doet gemeenfchap hebben; deze is eene voorzorg van gewicht, welke men bij het plaatzen der afleideren geenszins moet over het hoofd zien. VL Moet het boven einde der afleideren fpits of ftomp zijn? Geen ftuk der elektrifche natuurkunde is, ten allen tijden, aan meer betwisting onderhevig geweest, dan dit, en waarlijk! zijn het de geleerden dies aangaanden nog niet eens. Zommigen verkiezen een ftomp afgeronden afleider; anderen, wederom, willen denzelven met een fpits gewapend hebben. Dit kort beftek laat ons niet toe het gefchil dier natuurkundigen uitvoerig te behandelen. Alleen zullen wij kortelijk de ge* voelens en drangreedenen wederzijds opgeeven, dezelven beoordeelen, en daarna ons befluit optnaakem De natuurkundigen dan , die het gebruik der gepunte afleideren voorftaan , beroepen zich , i. Op het vermogen, dat de fpitzen bezitten i zo wel, om de elektrieke vloeiftof op een verreri afftand aan te trekken, als af te leiden en in ftiltê over te Voeren, waar door de kragt des onWeêrs S i  M 276 P reeds op een verren afftand cebroken woidt, en het elektriek vuur,zo de wolken ftellig zijn,langzaamerhand tot de aarde overgaat, zo dat het evenwicht reeds min of meerherfteld is, eer de wolken laag genoeg gezonken zijn, om hunne blixemftraalen te kunnen uitfchieten; en zo de wolken ontkennend zijn, de aarde, die als dan ftellig is, insgelijks trapswijze haar overvloedig elektriek vuur tot de wolken overdrukt, dikwils, zonder dat 'er eenige losberfting van den blixem plaats heeft. 2. Beroepen zij zich op de proefneemingen en ondervinding, die overtuigend genoeg doen zien, dat de elektrieke vonk of blixem nooit zo fterk en geweldig is, wanneer dezelve op een fpits komt te vallen,dan op een ftomp of afgerond lichaam.— Hier door wordt dan het gevaar van den afleider te befchadigen, niet weinig verminderd. Uit deze opgenoemde beweegreedenen kan men de kragt van reedeneering der natuurkundigen , die de fpitze afleideren voorftaan, genoegzaam beproeven. Dan die van het tegengefteld gevoel zijn, oordeelen, 1. Dat, dewijl men een gebouw door een ftompen afleider tegen de verwoeftingen van den blixem volkomen beveiligen kan, men geene reede heeft, om denzelven door gepunte afleideren uit te lokken , en hier door deszelvs uitbersting eer te doen plaats hebben, welke misfchien anders bij het gebruik van ftompe afleideren, in het geheel niet zou gebeuren.  — m 277 -— 2. Dat, dewijl de gepunte afleideren de wolken op veel grooter afftanden aantrekken, dan de afgeronden of ftompen, de omleggende gebouwen hier door ook aan meer gevaar, van getroffen te worden, bloot ftaan. 3. Dat de gepunte afleideren dikwils even fterk door den blixem aangedaan worden, als de ftompen . _ dat de fpitzen meer gevaar loopen van gefmolten te worden, en men daarom uit het gebruik der gepunte afleideren geen voordeel trekt. Wij zullen hier kortelijk op aanmerken. 1. Dat, om een gebouw voor de onheilen van den blixem te befchermen, het geene volftrekte noodzaaklijkheid is, deszelvs afleider met fpitzen te wapenen. Want wanneer een gebouw van een metaalen afleider voorzien is, die eene bekwaame dikte bezit, behoorlijk vereenigd is, en een gefchikten uitloop heeft, zo zal, hoe groot de ftroom van blixemvuur, en hoedanig de afleider, het zij gepunt, hetzij afgeftompt, ook zijn mag, het gebouw voor de gedugte onheilen des onweêrs volkomen beveiligd zijn. 2. Maar, dat de fpitzen of punten den blixem geenszins uitlokken, dog veel eer deszelvs ontlasting voorkomen, dewijl zij alleen de ftof des blixems trapswijze overneemen, en niet den blixem zei ven in de gedaante van eene vonk of fchigt(?).— (?) Men zon kunnen zeggen , dat de fpitzen den blixem alleen maar maicrialiter, en niet fommliter aantrekken, S 3  w m 278 p —- Hier door worden dan de wolken ontlast, of ten minsten van een groot gedeelte haarer elektrieke vloeiftof beroofd, eer dezelven laag genoeg gezonken zijn, om den blixem op de aarde of onze gebouwen te kunnen uitfchieten. 3. Dat, offchoon de punten de elektrieke vloeiftof uit de wolken tot zich trekken; zij egter geen vermogen op de wolken zeiven hebben, om die te doen nederdaalen, daar integendeel de ftompen en afgeronde lichaamen geene elektrieke vloeiftof uit de wolken , maar de wolken zeiven tot zich lokken; derhalven zullen de ftompe afleideren den blixem eer doen uitbersten, dan die in fpitzen toeloopen ; ook kunnen de eerst genoemde de kragt der wolken niet verminderen. Om hier van overtuigd te zijn kan men zich de proefneeming van den Heer henly waar van wij bladz. 98. in de aantekeningen (lett. r) gefproken hebben, herinneren ; met dezelve ftemmen die van de Heeren nairne en van mar om overeen, welken wij kortheidshalven niet zullen opgeeven (>). 4. Dat de vrees, die men heeft, om door gepunte afleideren de omleggende gebouwen aanmeer gevaar bloot te ftellen, dan door ftompen, geheel en al ongegrond is,en bij geene anderen kan plaats hebben, dan die in de elektrifche proefneemingen geheel en al onervaaren zijn: dewijl, gelijk reeds (r) van marum /. c. bladz. 26.  — «I I» gezegd is, de fpitzen de wolken niet aantrekken, en ook niet den blixem , maar alleen de ftof des blixems, en dit wel trapswijze : derhalven wordt het gevaar dat de blixem zal uitbersten, aanmerklijk verminderd, zo wel omtrent het gebouw waaraan de afleider verbonden is, als de anderen, die digt in deszelvs nabijheid leggen. 5. Dat men eer aangaande de ftompe afleideren zou kunnen zeggen, dat zij het gevaar voor de omleggende gebouwen doen vermeerderen, dan van de fpitzen, dewijl de eerstgenoemde de elektrieke vloeiftof der wolken niet verminderen, maar de wolken aantrekken, en dus de kans, dat de blixem kan uitbersten, doen toeneemen. 6. Dat de ondervinding wel voorbeelden oplevert van fmelting aan de punten der fpitze afleideren : maar dat diergelijke voorvallen zeldzaam zijn, en geen plaats hebben, dan wanneer de ontlasting van den blixem middelbaar is: gelijk de proefneemingen van den Heer barbier de . tinan overvloedig aantoonen (Y)- • Door eene middelbaare ontlasting is men gewoon te verftaan zulk eene, die gefchiedt door tusfchenkomst van kleine en afgezonderde boven eikanderen drijvende wolkjes, die ten tijde van de uitbersting des blixems , tusfehen de voornaame onweêrs wolk en den afleider eene onvolkome en afgebroke gemeenfchap uitmaaken: door deze tus- (s) toaldo Mem. fur les foud. pag. 220. S 4  — m 280 m fchendrijvende wolkjes wordt zomtijds de werking van de punten op het onweêrsvuur der groote wolk verhinderd, en wanneer het gebeurt, dat zich alsdan de blixem ontlast, zo fchiet dezelve oogenbliklijk van het eene wolkje tot het andere over, en eindelijk op het onverwagtfte ook op het fpits van den afleider, dat hier door als verrast wordt, en de kragt van den blixem zo fchielijk niet kunnende breeken, gevaar loopt gefmolten te worden. Maar 7, Dat, offchoon de teere punten in dit geval meer gevaar loopen van fmelting te ondergaan, dan de ftompe of afgeronde einden des afleideren; dit egter tegen het plaatzen der fpitze afleideren geene gegronde bedenking kan opleveren, dewijl dezelven fpoedig en zonder veel onkosten wederom aangefcherpt of geheel vernieuwd kunnen worden. Uit dit alles meenen wij dan eindelijk met regt, te mogen befluiten, dat de gepunte of fpitze afleideren verre boven de afgeronden te verkiezen zijn. VII. Voldoet een enkel fpits, zoo veel mooglijk is, aan het oogmerk om de elektrieke kragt der wolken te verminderen; of zou 'cr door de fpitzen te vermenigvuldigen meer elektrieke ftof afgetrokken worden? Wij zullen om hier op naar behooren te kunnen antwoorden, de proefneemingen door den Heer van martjm hier omtrent in het werk gefteld, bevoorens opgeeven. „ Drie duimen boven een horizdntaalen geleide?  .— 4\ 281 B — van een elektrizeer-werktuig hong de Heer van MAsum twee vlierpit-balletjes naast eikanderen op, ten einde derzelver meerdere of mindere afwijking de kragt van den geëlektrizeerden geleider moge aantoonen. Naast dees geleider plaatfte hij een tweede, die even hoog en evenwijdig van den eerften ftont. Dees tweede geleider was doorboord met dwarfche horizontaale gaten, welken een halven duim van eikanderen waren. — Daarna ftelde hij denzelven op drie duimen afftand van den eerst genoemden geleider, en deed hem door eene afhangende ketting met de tafel gemeenfchap hebben. _' Vervolgends ftak hij door een der dwarfche. gaten, een fpits aangevijld koperdraad zo verre door,'dat de fpitze punt eenen een hal ven duim van den eerften geleider afftond , en vervolgends denzelven elektrizeerende gaf hij naauwkeurig acht op de afwijking der balletjes, die 'er boven hingen. Toen ftak hij door het naastvolgende gat een tweede koperdraad , het geen een gelijke punt hadt, tot op den zelvden afftand van den eerften geleider door; dog kon niet bemerken, dat de balletjes eikanderen naderden. Wanneer hij dit koperdraad, in plaats van in het naaste, in het tweede gat ftak , zo dat het nu één duim afftand van het eerfte hadt, zag hij de balletjes elkanderen een weinig naderen. Hoe verder hij vervolgends deze punten van elkanderen verwijderde, zoo veel nader kwamen de vlierballetjea tot eikanderen. S 5  m 282 ie» —. Dezelvde proefneeming herhaalde hij dikwils en op verfchillende afftanden. — Eerst fchoof hij de koperdraaden door, tot dat de punten éénen duim afftand van den eerften geleider hadden; vervolgends tot op een halven duim afftand; naderhand ftelde hij de punten op twee en twee en een halven duim afftand, zijnde de uitkomst in alle deze proefneemingen genoegzaam dezelvde. Wanneer de punten maar een halven duim afftand van eikanderen hadden, was de afwijking der vlierballetjes in alle gevallen omtrent even groot, als wanneer 'er flegts één punt bij den geleider geplaatst was: maar wanneer de punten een duim of verder van elkandercn ftonden, weeken de balletjes minder van een, en wel zo veel te minder, naar maate de afftanden grooter waren (f). Vermits dan de meer of mindere afwijking der balletjes, de meer of mindere hoeveelheid van de elektrieke vloeiftof in den geleider vervat, aantoont, zo kunnen wij hier uit met den Heer van MArum met regt befluiten: 1. Dat twee punten, die op een duim of meerder afftand van eikanderen ftaan, meer van de elektrieke vloeiftof uit den tegenovergeftelden geleider kunnen aftrekken, dan maar een eenige punt. 2. Dat zij zo veel meer ftof overneemen, naar maate zij verder van eikanderen ftaan. 3. Dat, indien zij niet verder dan een halven (/) VAN marum /. e. bladz. 31. 32.  <■— 131 2S3 !t —* duim van eikanderen verwijderd zijn, zij alsdan niet meer ftof, dan een enkele punt afleiden. 4. Dat men derhalven, om de ontlasting of aftapping der elektrieke vloeiftof uit de wolken fpoediger, gereeder en overvloediger te maaken, de afleider van meer dan één fpits behoort te voor, zien. — Maar 5. Dat , zullen zij aan dit oogmerk voldoen , dezelven niet te digt bij eikanderen moeten ftaan, maar op een bekwaamen afftand verwijderd zijn, Om op een afleider verfcheiden punten gevoeglijk te plaatzen, kan men vier vijf of meer ftaven van een duim dik en ten minsten twee voeten lang, die langzaam fpits afloopen, met hunne ondereinden kruiswijze vereenigen aan een ijzeren ftuk, waarin een moerfchroef is, welke op een vaarfchroef aan het boveneinde van den afleider past; aan de gepunte ftaven geeve men dien fchuinfchen ftand, dat de tegenoverftaande met eikanderen niet meer dan een regten hoek maaken; want de punten , die horizontaal of naar bene'den gekeerd ftaan, kunnen , dewijl zij niet naar de wolken gekeerd zijn, ook geen vermogen op dezelven uitvoeren om de elektrieke vloeiftof af te trekken, en zijn derhalven van geen nut. Eindelijk kunnen wij nog als een voordeel der vermenigvuldigde punten opgeeven, dat, dewijl de blixem zomtijds de punt van een afleider fmelt (v), (V) Een voorbeeld van hefchadiging der punten door den  — üi 284 m —■' en denzei ven hier door buiten ftaat ftelt, om deelektrieke kragt der overdrijvende wolken te verminderen, een afleider die meer punten bezit, biijft altijd het vermogen behouden om aan dit oogmerk volkomen te beandwoorden. — Wanneer men nog de voorzorg heeft de punten van den afleider behoorlijk te doen vergulden, zullen dezelven voor het roesten een geruimen tijd kunnen bewaard worden. Dan, om zulks geheel voor te komen, bediene men zich liever van koperen fpitzen. VIII. Tot welken afftand ftrekt zich het vermogen der afleideren uit, om de onheilen van den blixem af te wenden ? Uit het reeds te vooren gezegde blijkt overvloedig, dat de ftompe afleideren, niet meer dan de gebouwen, waarmede zij verbonden zijn, beveiligen, en zelvs nog niet eens volkomen, dan wanneer dezelven met alle metaaldeelen zorgvuldig vereenigd blixem hebben wij reeds van den Heer jacquet aangehaald gezien bladz. 169. — Een ander leest men in het geneeskundig kabinet II. Deel. nieuwe uitvindingen bladz. 40. Op den 5 September 1779. viel de blixem te Manheim op den afleider van den Graaf riancour , liep daar oogenfchijnlijk langs, en wierdt tot den grond toe afgeleid, maakende aldaar een draaikolk in het zand. — Men onderzogt de punt van den afleider, bevondt dezelve gefpleeten, en van beneden ter lengte van ?a duimen fterk omgekromd; fchoon dezelve aldaar twee en een halven duimen middenlijn hadt. — Deze punt wordt nog bewaard in het natuurkundig kabinet van zijne Keurvorstelijke Doorluchtigheid,  31 285 I» — zijn: zo dat de blixem nergens anders door in zijne richting kan bepaald worden. Maar teffens is 'er ook aangemerkt, dat de gepunte geleideren nog daarenboven dit voordeel bezitten, dat zij op veel grootere afftanden hunne werking uitftrekken, en daar door eenen meerderen trap van veiligheid toebrengen. — Dit voorftel bepaalt zich derhalven maar alleen tot de gepunte afleideren. Hoe verre ftrekt zich dan hun vermogen uit ? Men begrijpt gemaklijk, dat het bijna onmooglijk is dezen afftand te bepaalen; dewijl dezelve af hanglijk is van zo veele onderfcheidene en veranderlijke omftandigheden, als bij voorbeeld, de uitgebreidheid en afftand der wolken, de hoeveelheid van elektrieke vloeiftof, welke zij bevatten, haare richting, beweeging en wijze, op welke zij zich naar de punten keeren ; want het is zeker, dat het vermogen der punten niet weinig vermindert wordt, wanneer hunne richting tot dewolken niet regtftandig is. — Naar maate dandatopgenoemde en meer andere omftandigheden meer of min gunstig zijnbij opkomend onweder, zal zich ook het vermogen der punten meer of minder verre uitftrekken. Het reeds aangehaald voorbeeld van den Heer kaffenden zou ons alleen eenigermaate van gebruik kunnen zijn, om den afftand te bepaalen, tot welken zich het vermogen der punten uitftrekt. De fchoorfteeu van deszelvs huis waarop de blixem viel, ftont omtrent 50 voeten van den afleider verwijderd ; dees afleider was verbonden aan een an-  deren fchoorfteen van het zelvde gebouw, eri bezat maar ééne punt , die niet zeer hoog verheven was: Het onweder kwam zijdelings, aangetrokken wordende door een heuvel, waar tegen het gebouw lag j zo dat de punt , welke laag geplaatst was, geen vermogen op de aannaderende onweêrswolk kon uitvoeren. Deze ongunstige omftandigheden deeden den blixem niet op den afleider, maar op een anderen fchoorfteen van het gebouw vallen (u). Bij meer gunstige omftandigheden zou zich misfchien het vermogen der punt verder uitgeftrekt hebben. — Ondertusichen kan men in het algemeen uit dit voorbeeld befluiten. 1. Dat zich het vermogen der fpitzen niet zo verre uitftrekt, als wel gemeenlijk gelooft wordt. 2. Dat, wanneer men zich den grootften trap van zekerheid voor een groot en wijd uitgeftrekt gebouw verwerven wil , op ieder van deszelvs hoeken punten behooren opgericht te worden , welken niet meer dan 50 voeten van eikanderen af zijn, en allen met den afleider bekwaame gemeen* fchap hebben. 3. Dat men de punten zo hoog verheffen moet, als mooglijk is: ten minsten eenige voeten boven het hoogfle gedeelte der gebouwen. IX. Heeft men geene naauwkeuriger voorzorg in acht te neemen omtrent gebouwen van gevaarlij* (u) toaldo /. c. pag. 235.  431 2?7 li — leer aart, als, bij voorbeeld, kruidmolens en magazijnen? Zommigen zijn van oordeel , dat de afleideren aan kruid-magazijnen fchadelijk en gevaarlijk: anderen, dat dezelven volftrekt onnoodig zijn. Laat ons hier een oogenblik bij {til ftaan, en de reedenen voor beider gevoelens kortelijk voordraagen. Die het eerfte beweeren, naamlijk, dat de afleideren aan kruid-magazijnen gevaarlijk zijn, wenden voor, dat het kruid een overvloed van ontvlambaare ftoffen uitwaasfemt: de reuk die men verneemt bij het inkomen der magazijnen, en de kragt van het kruid, welke van tijd tot tijd vermindert, {trekken hier van ten bewijze: Een kruidmagazijn is derhalven omgeeven van een brandbaaren dampkring; zo dan de punt van den afleider eene zwaare blixemftraal aantrekt, welke in ftaat is om dezelve te fmelten en in dampen te doen vervliegen, kan het vuur den dampkring van ontvlambaare ftoffen ontfteeken, en het magazijn doen fpringen, het welk zonder afleider misfchien onbefchadigd zou gebleeven zijn. Dan wij merken met den Heer toaldo hier op aan (»• i. Dat de gepunte afleideren niet den blixem zelve; maar, gelijk reeds te vooren gezegd is, alleen de ftof des blixems aantrekken, om die tot de aarde over te voeren, en aldus het verbroken (V) Msni. fur les fond. pag. 132.  — «I 288 B — - evenwicht te herftellen: — Dat'er derhalven door de afleideren geen vuur bij de kruidmagazijnen gebragt wordt. 2. Dat de blixem digt langs ftoffen, die zeer ontbrandbaar zijn, als hooij , vlas, hennip enz. kan voorbij gaan,zonder dezelven te ontfteeken.— Vooronderftellende dan eene blixemftraal, die den afleider doet fmelten of op eenige andere wijze befchadigt, zo zal het gevaar niet grooter -zijn, dan wanneer 'er geen afleider geweest ware: in tegendeel zal het zelve minder zijn ; dewijl hij reeds voor een groot gedeelte de elektrieke kragt der wolken zal vermindert hebben. 3. Dat de gezegde dampkring om en in de kruidmagazijnen of in het geheel niet aanwezig, 01 ten minften zo ontbrandbaar niet is , als men voorgeeft. De blixem op den 11 Junij 1775., op den kruid-toren van het eiland St. Second, gevallen, ftrekt hier van ten bewijze: hij ging het magazijn in, nam de planken van den vloer weg, keerde de kruidkistenom, en veroorzaakte, des niet tegenftaande nergens brand: waaruit dan blijkt, dat de uitwaasfemingen van het kruid niet zeer brandbaar zijn. Dewijl dan de blixem zo digt langs het kruid kan heen gaan, zonder het zelve te ontfteeken : Zou men zeggen, dat de afleideren aan kruidmagazijnen volftrekt onnoodig waren, en dit is het tweede gevoelen, dat wij kortelijk te onderzoeken hadden.  Om het zelve Maande te houden , Wendt meti Voor, dat het kruid den blixem niet aantrekt, aangezien het geene andere leidende Mof in zich bevat, dan alleen de houtskool: de daar bij gevoegde zwavel en falpeter , elektrieke lichaamen zijnde, keeren denzelven eer af; derhalven is de voorzorg der afleideren aan kruidmagazijnen nutteloos efl overtollig: de blixem zal het kruidniet ontfleeken, zo hij daar niet met geweld opvalt, of zo hij het zelve al doet ontbranden, zal zulks niet gefchieden, dan door middel van andere brandMoifen, die hij '^eerst ontftooken heeft. Een ieder merkt oogenbliklijk de kragt van deze reedeneering: geene der natuurkundige zal ooit beweeren , dat het kruid den blixem aantrekt; Maar laat het denzelven aantrekken, of niet: de droevige ondervinding heeft .maar al te dikwerf blijken gegeeven,dat de blixem de kruidmagazijnen hetzij middelijk, hetzij onmiddelijk, kan doen fpringen* Op welke wijze dit dan ook gebeuren mag, dë afleideren bezitten zeker het vermogen van dert blixem voor te komen, of ten minsten af te lelden. — En waarlijk,zo'ergebouwen zijn, die eene diergelijke beveiliging vereifchen,zijn het, buiten twijffel, de kruid torens, magazijnen, olij-molens en Mookerijen,door welkers ontbranding misfchien eene geheele Mad zou kunnen verwoest worden. Wanneer men deze gebouwen, eh vooral dg kruid-magazijnen, in plaats van volgends gewoonte, dezelve eene vierkante gedaante, floten en T  — m 290 p — grendels aan deuren of venfteren, fpits oploopende daken, met lood overdekt, en van kruizen of wind-wijzers voorzien, te geeven , rond torenswijze, geheel van fteen,beneden gevloerd, en boven gewelfd, zonder fpitzen of uitfteekende hoeken, opbouwde, en alle metaaldeelen zorgvuldig vermijdde, zouden dezelven waarfchijnlijk tegen den blixem beveiligd zijn, uit hoofde van gebrek aan zelvftandigheden, die denzelven konden aantrekken. Dan, dewijl zulks niet gefchiedt, moeten zij, buiten twijffel, van afleideren voorzien worden. — Laaten wij dan tot ons voorftel te rug keeren, en zien of men aangaande dit zoort van gebouwen ook eenige bijzondere voorzorg heeft in acht te neemen. Wij merken ten dien einde aan. 1. Dat een kleine elektrieke vonk het kruid zon kunnen ontfteeken, en een magazijn doen fpringen: de proefneeming om door middel vaneen maatige Leydfche fles het kanon af te fchieten, ftrekt hier van ten bewijze. 2. Dat men derhalven de elektrieke vonk uit de nabijheid van het kruid moeten zoeken te houden. 3. Dat, wanneer een afleider, die van eene behoorlijke dikte, en in zijne geledingen volkomen naauwkeurig vereenigd is, eene onmiddelijke gemeenfchap met het water heeft, men naauwlijks begrijpen kan,dat 'er het geringde vonkje van zou kunnen afflaan. 4. Dat men derhalven de afleideren niet behoeft af te zonderen, of, gelijk de Heer toaldo aan-  -— f| 201 B — raadt j op eenigen afftand van de magazijnen te plaatzen: maar 5. Dat men, volgends den Heer barbier de tI* nan, dezelven veilig langs de muuren kan doen afhangen, en zelvs met krammen in de muuren vast» hegten. 6. Dat derhalven da eenigfte bijzondere voorzorg zou dienen te beftaan in de meerdere dikte, naauwkeuriger vereeniging, en onmiddelijke gemeenfchap der afleideren met het water van eene daartoe gegrave put, zijnde den vogtigen grond, in dit geval, van geen genoegzaamen leidenden aart, om de elektrieke vloeiftof, zo die in de gedaante van een blixemftraal op de afleideren kwam te vallen, geheel en al onverhinderd over te neemen* Eindelijk behoort men ook voor al zorg te draagen, dat de afleideren met alle metaaldeelen der kruid-magazijnen naauwkeurig verbonden zijn;zijHde dit eene voorzorg, die men waarlijk omtrent allerleij zoort van gebouwen wel mag in het oog houden. X. Hoe kan men het gevoeglijkst de molens met afleideren wapenen? Men maakt gewoonlijk een dunnen mast door het dak der kap van den moolen in het houtwerk van binnen vast, en doet denzelven boven met een fpits wapenen , het welk ten minsten 5 of 6 voeten hooger ftaat, dan eene der wieken: van dit fpits doet men dan een koperdraad langs gemelde mast tot aan het dak der molen afdaalen, hetwelk Van daar T 2  vervolgt wordt door een koperen of ijzeren ketting over de fpruit naar de regter of linker fchooring, hangende vervolgends neder langs de leuningvan het plat tot op den grond. Indien de molen op zijn voetftuk gekruid wordt, dan moet deze ketting'; langs de kap der molen naar de voorzijde tot op den grond worden afgeleid (x). Deze wijze om molens te beveiligen kan ikondertusfchen geenszins goedkeuren; aangezien de vereeniging der fchalmen zeer gebrekkig zijnde, en de afleider geen behoorlijken uitloop in het water of de natte aarde hebbende, de molen aan het gevaar van den zijdwaards gaanden fchok te veel wordt bloot gefteld (j>). Daarenboven heeft het veel zwaarigheid in een mast, vooral op molens, welker roeden 80 of 90 voeten lang zijn, zoodaanig op te richten, dat hij bij het telkens omdraaijen der molenkap, niet in gevaar raake neder te Horten. — Ik oordeel derhalven met den Heer van marum, dat het gevoeglijker en eenvouwiger is, de roeden zeiven tot afleideren te doen dienen. — " Ten dien einde laate men de twee tegen over eikanderen ftaande wieken eener molenroede aan de voor- of agterzijde van een doorgaanden ijzeren band voorzien, die ten minden een en een halven duim dik is: (x) w. van barre veld het orm'eêrsvuur in zijne richting en uitwerkzzk nagefpoort. bladz. 27. (j) Milord MAHON Principes d'eleclricité pag. 194.  491 293 B Dees ijzeren band doe men aan de einden der roeden een halven voet overfteeken. Het is ge- voeglijker deze overfchietende einden rond, dan vierkant te maaken, pp dat 'er dies te beter aan het uiterfte einde een vaarfchroef op voege, waar op men een kroon van punten fchroeven kan. Men ftelle dan, bij een aannaderend onweder, die roeden, waaraan de afleider gemaakt is, regtftandig, nadat men op dat einde, 'twelk men naar boven ftellen wil, de puntige kroon gefchroeft heeft. • Om nu van het naar beneden ftaande einde der roede eene afleiding te maaken, zo moet 'er op de ftelling, of den omgang van den molen een ijzeren band van twee of drie duimen breedte rondom de molen zijn vastgelegd, regt onder het naarbenedenftaande einde der roede, van welken band of ring een afleider naar beneden gaat tot in het water of diep in de natte aarde. —— Ten einde den ijzeren band op de ftelling te vereenigen met het ondereinde van den afleider der roede, en dus de afleiding volkomen te maaken, zo fchroeve men aan deszelvs vaarfchroef eene moerfchroef, waaraan een ketting hangt, die op dezen band fleept; en om alle vrees voor te komen, of door den wind deze ketting van den band zou kunnen afwaaijen, zo kan men aan het einde vangemelden ketting een gewicht vastmaaken, en hetzelve op den ijzeren band zetten. Bij laage molens, die geene omgangen hebben, kan eene afleidende ketting van het ondereinde der regtftaande roede afgeleid wor» T 3  € 294 P den tot in het water, of eene daar toe gegraave put. Een molenaar, wanneer hij zijn molen op deze wijze van een afleider voorzien wil,moet het vooral niet zoo tot op het laatfte laaten aankomen, als naar gewoonte, eer hij de zeilen van de wieken afneemt, vermits de afleider aan de roede, eer 'er van onderen de ketting van gemeenfchap van afhange, voorzeker de kans, dat de blixem op de roede valle, grooter maakt, en hij dus bij het aanhangen van den ketting gevaar zou loopen, om getroffen te worden " (z). XI. Zijn de afleideren aan fehepen óok noodzaaklijk? Zo jaa: hoe kunnen dezelven daardoor gevoeglijk beveiligd worden ? Dat de fehepen, in gevolge de groote menigte der daarin bevatte leidende zelvftandigheden, die den blixem tot zich kunnen lokken, als wapentuigen, manfehappen, gedierten, hoogverheven masten, en bovenal hunne afgezonderde legging op het water,zeer aan de verwoeftingen van dit luchtverfchijnzel zijn blootgefteld, leert de reede cn ondervinding. —— Niemand zal derhalven kunnen tegenfpreeken, dat de afleideren aan fehepen ten uiterften noodzaaklijk zijn. Wij hebben daarenboven reeds voorbeelden van derzelver goede diensten. • Voor eenige jaaren onftont 'er een allergeweldigft onweder op de Rede van Batavia: twee fehepen, een van de Hollandfche Oostindi- (V) /, c. bladz. 55,  — m 205 p — fcr-e Compagnie en een van den Capitein cook, beroemd door deszelvs gedaane reize rondom de waereld, lagen digt bij eikanderen; dat van de Oosticdifche Compagnie werdt deerlijk door den blixem befchadigd, hebbende dat van den Heer cook , met een afleider gewapend zijnde, geen den minsten fchade ondergaan, maar alleen eene fchudding even als van eene aardbeeving, gevoelt. De blixem trof den afleider, liep zichbaarlijk tiaar langs af, zo dat dezelve geheel verlicht fcheen. — Meer voorbeelden leveren ons de reis- befchrijvingen op: Dat de fehepen met teer overdekt zijn, is waarfchijnlijk eene der voornaame reedenen, waarom zij het gevaar van den blixem nog zo dikwils ontkomen. • Laat ons kortelijk zier,, hoe dezelve door middel van afleideren volkomen kunnen beveiligd worden. De afleideren aan fehepen kunnen zeer eenvouwig zijn, en met weinig moeite toegerust worden: ten dien einde moet men flegts de braamfteng van den mast van een of meer fpitzen voorzien, en vao daar een afleider van bekw'aame dikte, die zeer naauwkeurig vereenigd is, langs het groote touwwerk van den mast, het wand genaamd, tot in het water afhangen. — Indien 'er meer dan ééne mast op het fchip ftaat, en deze masten eikanderen niet veel in hoogte verfehillen, is het veiliger eiken mast net punten te wapenen, en dezelven met den afleider der hoogfte mast te veréénigen; of van elT 4  € 296 IR» —- £cn mast een bijzonderen afleider langs het touw* werk tot in het water te doen nederhangen (a), ^ * * % ^5 Dit is, het geen wij aangaande de noodzaaklij, ke vereischten van goede afleideren, om onze gebouwen tegen de fchadelijke uitwerkzelen van den blixem te beveiligen, ondernomen hadden , korte, lijk voor te draagen. Tot befluit merken wij tea laatften nog aan: 1. Dat, wanneer men een afleider aan een gebouw wil plaatzen, men wel zal doen (vooral in den zomer, wanneer de onweders menigvuldiger zijn) van beneden af een begin te maaken, en alzo naarboben op te werken; om , dus doende, het gevaar voor te komen, dat de afleider, eer dezelve geheel voltooid is, zou kunnen getroffen, en het gebouw aanmerklijk befchadigd worden, 2. Dat, wanneer men den blixem op den afleider heeft zien vallen, of zulks maaralleen vermoedt, men denzelven door een kundig man naauwkeurig moet laaten naarzien, ten einde het gebrekkige, zo dit ergens mogt plaats hebben, te doen herftellen, en den afleider aldus in ftaat te houden, om aan het gewenscht oogmerk altoos volkomen te kunnen beantwoorden. Q'i) VAN MAR.UM /, c. bladz, 56..  ■— m 297 m — BESCHRIJVING VAN DEN AFLEIDER AAN DEN KLOKKENTOREN VAN DE GROOTE MARTINI KERK TE DOESBURG AAN DEN IJSSEL. Het is mij een bijzonder vergenoege de beoeffenaaren der elektrifche natuurkunde daadelijke blijken te kunnen opleveren, dat men in ons Neêrland van de vooroordeelen tegen het plaatzen der afleideren eindelijk ook begint af te flappen. Was 'er ooit een afleider aan eenig gebouw noodzaaklijk , zo was het zeker aan den toren van de groote martini kerk der ftad Doesburg, die zoo menigmaal de verfchriklijke uitwerkzelen van den blixem ondervonden heeft, dat men zich de onderfcheidene tijden, op welken dit gebouw door den blixem getroffen wierdt, zelvs niet eens naauwkeurig meer herinneren kan. Ten blijke hier van zal ik alleen de lotgevallen van dees toren zederc den tijd van 45 jaaren kortelijk verhaalen. In het jaar 1737. op den 2 Februarij floeg de blixem 's avonds in den toren veroorzaakte groote fchade en een hevigen brand, die egter gelukkig geblust wierdt, waar toe een zwaare fneeuw vlaag niet weinig toebragt. In 1743. op den 7 Augustus floeg de blixem 's morgens vroeg den knop des torens in brand, en verbrijzelde een houten ftijl boven den omgang; ook waren aan de Oostzijde de lijen boven van hec fpits tot op den omgang flangswijze afgeflagen. In 1747. viel op een morgen om half 6 de blixem op den toren, dog veroorzaakte geen brand: Vier T 5  —i 312931* —- men'chen op den omgang wierden ter neder geflagen ; één van dezen bevondt zich aan de eene zijde geraakt, en hadt een blaauwe plak op de borst ter grootte van een ducaton. De overige drie hadden geen letzel gekreegen. In 1753. wierdt bij den kerkzolder een balk door den blixem in fpaanen geflagen, dog zonder brand. In 1754. den 14 Junij 's avonds om 10 uuren floeg de knop boven onder het kruis, als mede het dak van de kerk aan het choor in brand; dog een en ander wierdt gelukkig geblust. Van bin¬ nen in de kerk was de ftraal op veele plaatzen langs den muur gelopen. Dit zelvde jaar, een groote maand daar na,om of even na den middag wierdt de toren weder getroffen, dog zonder brand of merkelijke fchade. In 1756. Sloeg de blixem door de fpeeldraaden van het klokkenfpel, waar van zommigen aan elkanderen fmolten; en van daar afgeloopen zijnde, is onder het uurwerk een balk aan ftukken geflagen, zonder brand. In 1763. is in de maand van Augustus de toren wederom getroffen, dog, zoo veel men zich herinneren kan, zonder brand. In 1774. floeg de blixem in den toren, veroorzaakte geen brand [of merklijke fchade, als alleen van eenige leijen aan de pijramide boven het klokkenfpel. Dit zelvde is nog op meer onderfcheidene tijden gebeurd: dan door de weinige fchaden daar door  31 299 IBf veroorzaakt, heeft men zich dit niet naauwkeurig meer kunnen herinneren. Het is te verwonderen, dat dees toren, na zoo veele maaien door den blixem getroffen te zijn, tot nog toe in zijn geheel gebleeven is; vooral daar deszelvs pijramide zulk een verfchriklijke houtftapel uitmaakt, die eens volkomen vlam gevat hebbende , geheel en al onuitblusbaar fchijnt te zijn. Met reede is men dan zederd een geruimen tijd voor de verwoesting van deganfche ftad, die bij het afbranden van den toren, noodzaaklijk moest plaats hebben, bedugt geweest, en nietten onregt zag men naar middelen uit, om de ftad op de best mooglijke wijze van dit dreigend gevaar te bevrijden. Zommigen waren van oordeel, dat het best was het fpits van den toren te doen afbreken, en denzelven van een laager fpits te voorzien. Hier omtrent is (naar ik meen) in voorige tijden al eens een ontwerp gevormd; dan de fchoone bouworde van den toren heeft misfchien de uitvoering daar van, van tijd tot tijd weerhouden; ook zou door het inkorten van de pijramide het gevaar wel eenigszins verminderd; maar geenszins geheel en al zijn weggenoomen. Tot dus verre hadt het aanprijzen van afleideren , waar mede zich de natuurkundigen al zederd langen tijd onvermoeid hebben bezig gehouden, te weinig ingang ter overtuiging der Overheden, om van dit gewenscht behoedmiddel , het geen ons de gedugte Voorzienigheid fchijnt toe te reiken,  491 3oo $ behoorlijk gebrik te maaken. De toren en ftad wierden wederom voor de aanvallen van den blixem ten flagtoffer overgelaaten ; tot dat eindelijk de goede dienften, die men alom van het plaatzen der afleideren overvloedig vernam, op de gemoederen van zommigen een fterkeren indruk maakten. — De E. en A. Magiftraat van de nuttigheid der afleideren door het voorftel van hun E. A. medelid den Heer J. H. VAN LEENHOF DE LESPIERRE , wiens Uitge- ftrekte kundigheid een ieder de diepfte eerbied moet inboezemen , ten laatften volkomen overtuigd, beflooot op den 25 Februarij 1782. den toren van de groote martini kerk met een afleider te wapenen, ten einde door dit behoedmiddel de verfchriklijke uitwerkzelen van den blixem in vervolg van tijd af te wenden. Ondertusfchen dat men bezig was omtrent het plaatzen van den afleider eenig overleg te maaken, wilde het ongeval, dat de toren op den 26 Julij daar aan volgende bij een hevig onweêr in den morgenftond wederom door den blixem getroffen wierdt. — Naar alle waarfchijnlijkheid is de ftraal het eerst op het kruis gevallen, en langs deloode reepen, die de naaden van den pijnappel bekleeden behoorlijk afgeleid geworden , zonder eenig teken van zijnen doorgang over te laaten, tot aan de pijlaaren van den zogenaamde looden zolder, die den pijnappel onderfchraagen en met leijen bekleed zijn. Langs een van deze pijlaaren, in de afbeelding  ■— M 301 W —i met dc letter a getekend , is de blixem op den loo« den zolder afgefprongen en heeft van dezen pijlaar eenige leijen afgëflagen. Op den looden zolder b gekomen zijnde, is hij daar van daar naar beneden gelopen langs een looden reep, waarmede het gedeelte bc bekleed is. Hier ter plaats geen metaal meer vindende, fprong de ftraal af op het dekftuk van het eerfte venstertje, aan de NoordOostzijde van den toren , dat met lood bekleec was, en ging vervolgends ook even eens tot d( bekleede dekftukken der drie andere venstertjes over :— Buitenwaards zag men tusfehen deze vens tertjes de leijen flangswijze van het groene mos, dal op de overige plaatzen van de pijramide overvloe. dig gevonden wierdt, geheel en al beroofd, gelijl de afbeelding duidelijk genoeg aantoont. Binnenwaards waren 'er niet weinig fplinters van onder fcheidene grootte uit zommige ribben geflagen voornaamlijk op de plaats, die met de letter d ii de afbeelding getekend is: deze fplinters warei meelt allen door den blixem ten deelen zwart ge worden. Van het benedenfte venstertje is d blixem tot een daar onderftaande afdak, dat he klokkenfpel overdekt, langs de leijen afgegaan,ei van daar in het klokkenfpel zelve, alwaar hij ee zeer dik ijzerdraad aantrof, het welk hem doo twee verdiepingen tot op eene derde, die 106 trap pen beneden den omgang gelegen is, onverhinderd geleidde. Op deze derde verdieping eindigde dit dik ijzei Pt. x. FIG. Om \ t 1 e 1 ï r i  31 302 P draad in een ijzeren kram, die aan een balk was vaftgemaakt: voords liep van dees kram wederom een ijzerdraad, maar ongelijk vee! dunner, dan hec eerde, naar het uurwerk toe. —- Offchoon nu de blixem in dit ijzerdraad een geleider aantrof, zo fchijnt hij denzelven egter maar gedeeltelijk of misfchien in het geheel niet vervolgt te hebben: want voornoemde balk, waar aan de kram was vast gehegt, bevondt zich als door het grootfte geweld aan fpaanen geflagen, zijnde de ftukken tot op den afftand van eenige voeten voord geworpen. > Het verbrijzelen van dees balk komt mij voor een uitwerkzel geweeft te zijn van den zijdwaardsgaanden fchok, veroorzaakt door den weerftand, die de blixem ontmoette in den overgang van den dikken draad tot den dunnen, die waarfchijnlijk ter afleiding niet voldoende geweeft is, en daarom den blixem genoodzaakt heeft zijdwaards op den balk af teflaan: ook fchijnt de onnaauwkeurige vereeniging die dees dunner draad met gemelde kram bebezat', tot de zijdeüngfche werking mede iets te hebben toegebragt. Tot hier toe heb ik deze blixemftraal maar kunnen vervolgen, waar dezelve daarna een uitweg gezogt en gevonden heeft, was mij niet mooglijk op te fpooren. Ondertusfchen levert ons de richting, die dezelve in dit geval gehouden heeft,wederom eetJ nieuw bewijs ten voordeden van de afleideren op: want daar de blixem metaal vondt, is hij behoorlijk afgeleid, maar bij gebrek van dien,  — £1 303 B heeft hij overvloedige blijken van zijnen doorgang agtergelaaten. Eer ik nu tot de befchrijving van den afleider overgaa, zal ik nog alleen aanmerken, dat de reede, waarom dees toren zoo mcnigmaalen boven anderen door den blixem bezogt is, mij voorkomt gelegen te zijn i" in de legging van de ftad, die ten opzichten eener groote omleggende vlakte, het meefte verheven is: maar vooral 2° inde buitengewoone hoogte van den toren zelvs, welke is van-316 Hollandfche voeten: (behalven die van Utrecht en Groningen vindt men 'er, voor zo verre mij bewuft is,in ons Neêrland, geen hooger)— zou men hier 30 niet mogen bijvoegen, dat, dewijl hier ter plaats zeer veel oergrond gevonden wordt, de blixem ook daarom eer en meermaalen, dan elders uitberst P Om nu van den afleider, die volgends mijne inrichting gemaakt en onder mijn opzicht geplaatst is, een volledig denkbeeld te geeven, zal ik 1" de wijze voordraagen, op welke het kruis met fpitzen gewapend is: 1" de zaamenflelling en loop van dat gedeelte befchrijven, het welk van koper is: eveneens zal ik 3° doen omtrent het loode 'gedeelte des afleiders;en eindelijk 40 deszelvs uitloop in den grond voorftellen. I. Op ieder arm van het kruis zijn, gelijk de afbeelding aantoont, twee ijzeren ftaaven: AC. BD.1 beneden meer, dan een duim dik, en naar boven langzaam dunner oploopende, opgericht: dezelven 'L. x. ■IG. ui.  31 3C-4 » bezitten eene lengte van 8 voeten; ftaan ömtrens een voet hooger, dan de windwijzer , en hebben beneden langwerpig vierkante openingen, die geftooken zijn aan de leliën AB van het kruis, en daarna met fleutelen opgefioten. GH is een dwarfche ftaaf ook van meer, dan duims ijzer, die in het midden I met het kruis door febroeven verbonden is, en aan ieder einde G en H een vork bezit, waarin de ftaaven AC. BD. met fleutelen zijn opgeflooten, om behoorlijk regtftandig te kunnen opgehouden en geftevigd worden. Gemelde ftaaven AC. BD. zijn aan hunne boven einden C. D. van dikke vaarfchroeven voorzien , waarop de moerfchroeven van de fpitzen CE. DF. naauwkeurig pasfen. Deze fpitzen zijn van geel koper, hebben de lengte van 28 duimen: de dikte beneden, boven de moeren, van | duims, en loopen langzaam zeer fpits bij tot boven toe; alwaar zij naauwlijks de dikte bezitten van eene dikke ftopnaild, zijnde voords derzelver punten zo fcherp, als mooglijk is (f). (t) De koperen fpitzen zijn boven de vergulde ijzeren of ftaalen verre te verkiezen, dewijl het verguldzei de uiterne punten op den duur voor het roeden niet kan bewaaren: ook meenen zommigen , dat de vernis, waarvan men zich tot het vergulden der fpitzen bedient, de punten in haare werking beletten zou. ■ 1 Milord mahon wil de niterfte einden der koperen fpitzen met gouden naalden, die een duim breed uitfteeken, gewapend hebben: dewijl dit metaal in de opene lucht geduurzaamer is, dan eenig aa-  1—■ m 305 p — Nog is het kruis beneden aan de Oostzijde, even boven de voeren, die den makelaar des torens omvatten, voorzien van twee dikke vaarfchroeven KL. die omtrent 4 duimen boven eikanderen ftaan, en 1 'T duim uitfteeken. - Waar toe deze fchroeven dienen, zullen wij hier beneden aantooncn. II. Het koper gedeelte des afleiders, dat ik nu befchrijvenzal, beftaat uit draaden, of liever ftaaven , van een halveduim in Doormeeter of Diameter, die de dikte van een halvcn duim bezitten, en door middel van fchrocven zeer naauwkeurig vereenigd zijn op de wijze bladz. 268. voorgegefteld, waarmede men pl. ix. fig. iv. en v. vergelijken kan. Boven aan is dit kopere gedeelte des afleiders door foldeering behoorlijk vereénigd met een ftcvige langwerpige kopere plaat, voorzien met twee gaten, door welken de gemelde vaarfchroeven beneden aan het kruis, geftoken zijn: voords is deze kopere plaat door middel van twee moeren, die op de vaarfchroeven K en L loopen, vast tegen het kruis gefchroeft: ook heb ik tusfehen dezelve en het kruis, ten einde de vereeniging naauwkeuriger zou fluiten, nog eenige looden plaatjes doen invoegen. Van hier loopt de afleider aan de Noord-Oostzijden Principes de l'elcciricité pag. 198. — Ondertusfcben geloof ik, dat de koperen fpitzen behoorlijk aan het oog. merk beandwoorden, en men dus noodelooze onkoflen kan befpaareu. v 'l, x« ■ig. ii.  — 431 306 B —i de van den toren regt benedenwaard af tot op de kap van het klpkkenfpelj in A, op zekere afftanden geftevigd wordende door 8 houten blokjes fig. iv, die tegen de planken van de pijramide vastgefpijkerd en met inkeepingen O voorzien zijn, om daarin den afleider behoorlijk te kunnen ontvangen, welke daarenboven met krammen in deze inkeepingen is vast gemaakt. Met alle metaaldeelen aan den pijnappel en lantaarn des torens heb ik den looden zolder gemeenfchap doen geeven, en deze wederom door middel van een koperdraad op het naauwkeurigst met den afleider. Van A tot B daalt de afleider langs het afdak naar beneden, en ook eveneens langs de noorderpaal van het klokkenfpel BC tot op de fteene leuning van den omgang. — Aan dezen paal is hij verbonden met een looden reepel,die ik met alle klokken en fpeeldraaden behoorlijk gemeenfchap heb doen geeven. Van C tot D, zijnde de Noordzijde van den toren , loopt het koperdraad boven over de fteenen leuning van den omgang, en is daarin door middel van ijzere krammen en gefmolten lood vast gemaakt fig. ii. — Aan de westzijde DE fig. l. heeft alles op gelijke wijze plaats. Men begrijpt, dat de afleider, die op geene andereplaats beneden in den grond kon gebragt worden, dan bij den hoek des torens in het Zuid-Westen, dezen omweg neemen moest, om gevoeglijk met het klok-  — «307 m — kenfpel te kunnen vereenigd worden. In degen weg heeft hij met de ijzeren iftaaven, die de pijlaaren van de leuning verbinden, behoorlijk gemeenfchap , gelijk ook nog met een loode goot, die zich op twee of drie voeten boven den omgang, om de pijramide van den toren, in deszelvs nabijheid bevindt. Van E tot F loopt eindelijk het koperdraad over de fteenen leuning agter en langs een pijlaartje benedenwaard af, en is daar, even als aan het boveneinde bij het kruis, wederom naauwkeurig vast gemaakt aan een koperen langwerpig plaatje bij F. lil. Tot het gedeelte des afleiders FG, hetwelk langs den muur des torens in denhoek, dienaar het zuidwesten toegekeerd ftaat, afdaalt, hebik gemakshalven, en om onkosten te fpaaren, looden reepen verkooren van 4 duimen breed en 24 voeten lang.— Dees looden reepen zijn met zwaare fpijkers in den muur vastgeklonken, en met eikanderen aan hunne einden door de zo genoemde verzenging, welke wij bladz. 269. befchreeven hebben, aller-i naauwkeurigst vereenigd,maakende alzo eene leng-' te uit van 150 voeten, waarvan het boven einde met gemelde plaat beneden aan het koperdraad bij F, door foldeering zeer wel verbonden is, en het beneden einde eveneens door foldeering en fpijke* ring bij G naauwkeurig gemeenfchap heeft, met een daar toe bevoorens vertinden zwaluwenftaart boven aan het ijzer gedeelte des afleiders, het welk in den grond fteekt, en wij zo terftond ver* V 2 pl. x. fig, ii. l. ix.rró, "i en va.  — *j| 3o8 >~| « Jdaaren zuilen. Misfchien zal men mij vraagen^ waarom ik tot het boven gedeelte des afleiders $ het welk nu van koperdraad gemaakt is, ook in plaass van dien gemakshalven en het befpaaren van onkoften, geen looden reepen verkoren heb? Om andere reedenen te verzwijgen, zal ik alleen deze melden, welke mij zeer gewichtig voorkomt: om dat naar verloop van tijd misfchien een onkunkundig werkman, aan de pijramide des torens arbeidende, de loode gemeenfchap onvoorziens zou kunnen verbreeken, en dus den afleider buiten ftaat van behoorlijke werking brengen, het welk omtrent de reep, die langs den muur loopt, dewijl aldaar zo veel niet behoeft gewerkt te worden, geenszins te vreezen is. IV. Ten laatften moet ik nu nog dat gedeelte des afleiders befchrijven,het weikin den grond uitloopt. Hetzelve begint omtrent 6 voeten boven den grond, is in een hoek GHI omgeboogen, en bezit tot daar toe de lengte van 35 voeten en de dikte van bijna i£ duims. In I ontvangt hetzelve vier puntigè ijzeren klaauwen van gelijke dikte, als het gedeelte GHI,en van 5 voeten lengte. —— Deze puntige klaauwen zijn in het midden tot een regten hoek omgeboogen, waarvan de eene zijde IK horizontaal legt, en de andere KL regtftandig in den grond fteekt'. In G hebhen wij reeds gezegt, dat dit ijzere ftuk een regt opftaanden zwaaluwenftaart bezit, die met zwaare fpijkers in den muur vast geklonken, en  — m 309 m — door foldeering met het beneden gedeelte van den looden afleider naauwkeurig vereenigd is. Dit ijzer gedeelte des afleiders loopt tot cn in den grond van de muur en fundamenten des torens af in eene richting van 45', fteekt beneden bij I reeds 15 voeten diep onder den grond, cn in het water, het welk, toen de afleider geplaatst wierdt zeer laag was, zo dat het zeker is, dat de ijzeren klaauwen altijd ten minden drie voeten onder water zullen leggen, daarenboven wordt hier in den grond veel oer gevonden, die mede een goed gele idèfld lichaam is. Eindelijk om den gemaklijken uitloop der blixemftof nog meer te bevorderen, heb ik eene groote menigte van ftukken ijzer, gebroken potten en kachels tusfehen, om, en over de klaauwen doen vleijen, om tusfehen derzelver openingen altoos water te behouden , en den blixem overvloedig ftoffen te verzorgen, om zich gemaklijk daarin te kunnen ontladen, en vervolgends in den grond ver* fpreiden. Ten einde tot den geleider allen toegang af te fnijden, is van het bradhuisje N tot den hoek-pijlaar M een deenen muurtje van tweevoeten hoog boven den grond opgemetzeld, en op hetzelve een houten hekken, boven met pinnen voorzien, geplaatst, zo dat nu de afleider tusfehen hetbrandhuisje en genoemde pijlaar geheel verborgen is, en teffens geen midand veroorzaakt. Wij Loopen en durven vertrouwen a dat de hier V3  PU IV. FIG, axvi. 3] 310 |$ befchreevcn afleider, zijnde de eerfte aan een gebouw van dien aart in ons land, volkomen aan het gewcnfcht oogmerk beandwoorden , en eindelijk de vooroordeclen zal opruimen, die ik nooit kon denken, dat zo verre gaanden waren, als ik dezelven bevonden heb, bijzonder bij de meeften dier geenen, die zich den naam van waare Chriftenen aanmaatigen, maar ondertusfchen aangaande de Goddelijke voorzienigheid dwaaze en verkeerde denkbeelden voeden. VAN DE LETDSCHE OF VERSTERKINGS-FLES. XCVII. Be Leydfche fles, is een fles of ander glazen vat, welks twee oppervlakten gewapend zijn, dat is te zeggen, bedekt of bekleed met een geleidend lichaam. -—• Men wapent de uitwendige oppervlakte van een fles, door 'er bladen van geflagen goud of tin tegen aan te voegen; maar men moet zorg draagen van rondom het bovenfte gedeelte dezer oppervlakte een rand, van eenige duimen breed, over te laaten, welke met metaal niet moet bekleed zijn. Wat betreft de inwendige oppervlakte van de fles, men kan dezelve op verfcheidewijzen wapenen ; zommigen vervullen dezelve met gemeen water, tot op de hoogte van het uitwendig bekleedsel; anderen doen 'er ijgervijlzel in, Maar de bc§-  «I 3" P te wijze is, tegen de inwendige oppervlakte, even als tegen de uitwendige, bladgoud of tin te leggen, en insgelijks rondom den inwendigen rand, een boord van eenige duimen breed, zonder eenig bekleedzel over te laaten («); dan men moet in acht neemen , dat de twee bekleedzcls van de zelvde hoogte zijn, en het een niet boven het ander uitfteeke. Ook moet men zorg draagen van geen fnippers of veezeis aan deze bekleedzelen te laaten; om dat men hen als dan zoorten van punten zou verfchaffen , door welken het elektriek vuur gemaklijk kan uitvloeijen (?/), Om eene Leidfche fles volledig te maaken . moet men op haaren bodem een ketting leggen , wiens een einde aan den geleider behoort vastgemaakt te worden, wanneer men dezelve laaden wil, dat is te zeggen, wanneer men deze Lcijdfche fles, aan welke men ook den naam van virjlevkings-fies gegeeven heeft , elektrizeeren wil. 'Er is nog een ander zeer gemaklijk zoort van verfterkings-flesJcn , welken zeer noodzaaklijk zijn voor zekere proefneemingen ; dezelven zijn gemaakt van dun In het algemeen zal een rand van 2 duimen, blood gelaaten, genoegzaam zijn: ten xij men liegt zoort van flesfen mogt aantreffen, waar onder niet zelden de geklcurden behooren, en anderen , die van het 'zelvde zoort van glas gemaakt worden, als dat der zoogenaamde Florentijn.ich* flesten. (b~) CAYALLO /, c. bladz. 122. V 4 nu iv. no, sxvr. A,  FIG. XXVI B. FIG. XXVII — ü 312 * — .witglas. Zo wel haare inwendige als uitwendige opr pervlakte bekleedt men op gezegde wijze, met metaalblad ; vervolgends moet men in de opening van den hals der fles een kurken flop fteeken; door dezen flop gaat een dikkoperdraad, voorzien aan deszelvs eene einde van een ketting , die tot op den bodem der fles nederhangt; het ander einde van dit koperdraad fteekt boven uit, en is, in de gedaante van een haak of ring, omgeboogen, of ook wel met een metaalen knop gewapend. Endelijk geeft men ook den naam van verfter■kings glas, aan een glazen vierkant, waar van men de twee oppervlakten met bladmetaal bekleed heeft , laatende rondom de twee befcleedzels een rand van eenige duimen over, zonder dezelve met metaal te bedekken. Om deze vierkanten, a's ook de overige verjlerkings glazen wel te wapenen dient men zorg te draagen, dat de metaalbladen netjes op het glas gelegd worden, in dier voege, dat men noch plooij, noch rimpel, noch luchtbolletjes kan bemerken. Om dit bladmetaal wel op het glas te doen hegten, bedient men zich gewoonlijk van gom water. Wanneer men de Lcijdfche of verfterkihgs-fles wil laaden,zet men dezelve op tafel,zo dat haare haak of knop den geleider aanraake; of wanneer men zulks verkiest, neemt men ze in de hand, dezelve aan het uitwendig bekleedzel omvattende , cn brengt daarna deszelvs haak of knop bij den geleider; wiens verkrecgen elektriek vuur van tijd tot tijd  ■ 31 3i3 * - binnen in de verfterkings-fles zal overgaan, tot dat dezelve alle hoeveelheid, die zij bevatten kan, heeft overgenomen. De wijze om een glazen vierkant of ruit te laaden, is insgelijks zeer eenvou? wig; 'er wordt niets anders toe vereischt, dan dezelve op de tafel te leggen, en vervolgends te maaken, dat de geleider door middel van een ketting met haare bovenfte oppervlakte gemeenfchap heeft, XCVIII. De verfterkings-fles heeft verfcheiden eigen* fchappen. 1. Kan dezelve eene veel grootere hoeveelheid van elektriek vuur bevatten, dan eenig ander lichaam, hoe het ook zijn mag; cn wanneer dit vuur in dezelve is opgehoopt , kan ze zeer geweldige uitwerkzelen voordbrengen. 2. Een verfterkings-fles behoudt geduurende een zeer langen tijd het elektriek vuur, dat aan haare inwendige oppervlakte is medegedeeld , vooral , wanneer men dezelve, na dat ze gelaaden is, op een afzonderend lichaam plaatst (Y). 3. Men kan eene verfterkings-fles niet op een zelvde oogenblik volkomen ontlaaden , dat is te zeggen , op eenmaal al de overhoeveelheid van elektriek vuur, dat aan haare inwendige oppervlakte is medegedeeld, beneemen, dan door het (V) franklin /. c. Part. 1. pag. 59. V j  -— m 3H ü — maaken cener gemeenfchap tusfehen haare inwendige en uitwendige oppervlakte; en als dan heeft 'er eene geweldige ontlasting plaats, aan welke men men den naam van blixcmjlag, elektrieke fthudding of fchok geeft. 4. Wanneer men de inwendige oppervlakte van pen verfterkings-fles ftelïjtg gelaaden heeft, dan gebeurt het altijd , dat de uitwendige oppervlakte zich ontkennend geëlektrizeerd bevindt; en dat wel in evenreedigheid van het elektriek vuur, dat de inwendige oppervlakte van den geleider verkreegen heeft; in voege, dat, wanneer deze laatfte oppervlakte vier maal meer elektriek vuur ontvangen heeft, dan dezelve in den natuurlijken ftaat bezat, de 'uitwendige oppervlakte zich viermaal minder elektriek vuur bevindt te hebben, dan dezelve hadt, voor dat men de verfterkings-fles laadde (d). 5. Men kan, naar welgevallen, zo wel de uitwendige , als inwendige oppervlakte van eene verfterkings-fles ftellig elektrizeeren; en wanneer men deze laatfte elektrizeert, dan zal het de inwendige oppervlakte zijn, welke tot eene ontkennende elektriciteit overgaat; want zij verliest net zo veel van haar natuurlijk elektriek vuur , als de uitwendige oppervlakte verkrijgt, boven het geen haar in den natuurlijken ftaat eigen is (e). (J) franklin /. c. Part. pag. 57. cavallo /, c. Mw'z, 48. (f) franklin /. c. Part, 1. pag; i;o.  411 3i5 li 6. Men kan eene verfterkings-fles nooit elektrizeeren wanneer dezelve afgezonderd of vrijgefteld is, waar uitdan volgt, dat, om eene verfterkings-fles te laaden, haare tegen overgeftelde oppervlakte aan die, welke men elektrizeert, met den grond of andere leidende lichaamen gemeenfchap moet hebben (ƒ). 7. Wanneer men eene verfterkings-fles op een afzonderend lichaam plaatst, als bij voorbeeld, een harskoek, zo dat haare haak niet verder dan op den afftand van eenige lijnen van den geleider af is, cn men dan deez laatften elektrizeert , zal de haak van de verfterkings-fles een vonk van den geleider ontvangen , en men zal een ander op den vinger krijgen, welken men te gelijker tijd op den afftand van eenige lijnen aan haar uitwendig bekleedzel voorhoudt (g). 8. Wanneer eene verfterkings-fles gelaaden is, en men dezelve vervolgends op een afzonderend lichaam zet, zo zal in dit geval, wanneer men over en weêr haaren haak of knop en het uitwendig bekleedzel aanraakt, de een en andere even eens over en weer vonken van zich geeven. Deze zijn de voornaamfte eigenfchappen van de verfterkings-flesfen; men zal dezelven in een veel klaarer daglicht gefteld zien , door proefneemingen, die wij in het vervolg zullen opgeeven. (ƒ) franklin /. C. cavallo /. C. bladz. I93, Qr) cavallo /. c. bladz. 194. • ig. xxviii.  — 31 3H li ' maaken cener gemeenfchap tusfehen haare inwendige en uitwendige oppervlakte; en als dan heeft 'er eene geweldige ontlasting plaats, aan welke men men den naam van blixemjlag, elektrieke fchudding of fchok geeft. 4. Wanneer men de inwendige oppervlakte van een verfterkings-fles ftellig gelaaden heeft, dan gebeurt het altijd , dat de uitwendige oppervlakte zich ontkennend geëlektrizeerd bevindt; en dat wel in evenreedigheid van het elektriek vuur, dat de inwendige oppervlakte van den geleider verkreegen heeft; in voege, dat, wanneer deze laatfte oppervlakte vier maal meer elektriek vuur ontvangen heeft, dan dezelve in den natuurlijken ftaat bezat, de 'uitwendige oppervlakte zich viermaal minder elektriek vuur bevindt te hebben, dan dezelve hadt, voor dat men de verfterkings-fles laadde (d). 5. Men kan, naar welgevallen, zo wel de uitwendige, als inwendige oppervlakte van eene verfterkings-fles ftellig elektrizeeren; en wanneer men deze laatfte elektrizeert, dan zal het de inwendige oppervlakte zijn, welke tot eene ontkennende elektriciteit overgaat; want zij verliest net zo veel van haar natuurlijk elektriek vuur, als de uitwendige oppervlakte verkrijgt, boven het geen haar in den natuurlijken ftaat eigen is (e). (Ü) franklin /. c. Part. pag. 57. cavallo /. c. bhidz. 48. (>) franklin /. c. Part, 1. pag; izp.  411 315 I» 6. Men kan eene verfterkings-fles nooit elektrizeeren wanneer dezelve afgezonderd of vrijgefteld is, waar uitdan volgt, dat, om eene verfterkings-fles te laaden, haare tegen overgeftelde oppervlakte aan die, welke men elektrizeert, met den grond of andere leidende lichaamen gemeenfchap moet hebben CA 7. Wanneer men eene verfterkings-fles op een afzonderend lichaam plaatst, als bij voorbeeld, een harskoek, zo dat haare haak niet verder dan op den afftand van eenige lijnen van den geleider af is, en men dan deez laatften elektrizeert , zal de haak van de verfterkings-fles een vonk van den geleider ontvangen, en men zal een ander op den vinger krijgen, welken men te gelijker tijd op den afftand van eenige lijnen aan haar uitwendig bekleedzel voorhoudt (g). 8. Wanneer eene verfterkings-fles gelaaden is, en men dezelve vervolgends op een afzonderend lichaam zet, zo zal in dit geval, wanneer men over en weêr haaren haak of knop en het uitwendig bekleedzel aanraakt, de een en andere even eens over en weer vonken van zich geeven. Deze zijn de voornaamfte eigenfchappen van de verfterkings-flesfen; men zal dezelven in een veel klaarer daglicht gefteld zien , door proefneemingen, die wij in het vervolg zullen opgeeven. (ƒ) franklin /. C. cavallo /. C. bladz. IQ3, (_g~) cavallo /. c. bladz. 104. 'ig. xxviii.  XCIX. fig. xxix. A- ric xxix, B. Om een verfterkings-fles te kaden, is het niet Volftrekt noodzaaklijk eene gemeenfchap te maa. ken, tusfehen haaren haak en den geleider; al ware de afftand van de een tot den ander ook van een voet of zelvs nog grooter, zal de verflerkins-fles evenwel zeer goed geëlektrizeerd worden, zo maar de geleider in een fcherpe punt toeloopt; dan men dient acht te geeven, dat de haak der verfterkingsfles naar de punt van den geleider toegekeerd zij. Even eens zal men het oogmerk bereiken om de fles tela-iden, wanneer men, in plaats van éen gepunten geleider, eene verfterkings-fles gebruikt, waarvan het dikke koperdraad niet in een haak geboogen is, maar in een fpitze punt bijloopt en naar den geleider is toegekeerd. In het eerfte geval floot de geleider het elektriek vuur tot den haak of knop der verfterkings-fles over; in het tweede geval trekt de punt van de verfterkings-fles het elektriek vuur uit den geleider met kragt naar zich over. r Het geen wij hierboven aangaande het vermogen der punten gezegd hebben, is voldoende, om diö verfchijnzel te verklaaren. C. Men is de ontdekking van de Leydfche fles aaa den Heer cuneus een Leydfchen burger verfchuldigd;hij deedt dezelve bij geval in het jaar 1746,  f 3H I» 1 Op een dag dat hij eenige proeven herhaalde, welken hij met den Heer mcsschenbroek , hoogleeraar der natuurkunde in de zelvde ftad, te vooren gedaan hadt. De Heer cuneus de ontdekking, welke hij gedaan hadt, aan dezen beroemden hoogleeraar medegedeeld hebbende, herhaaldedeez laatfte verfcheiden maaien deze zelvde proefneeming, en was, de eerfte, die ze door een brief, welke hij aan den Heer reaomur, lid van de Academie der weetenfchajtpen van Parijs, fchreef, bekendmaakte. De Heer eUNËus kwam tot deze ondekking onvoorziens op volgende wijze: Hij hadt voorgenomen het water van een fles te elektrizeeren; met dit oogmerk, na ze tot op de helft toe met gemeen water gevuld te hebben, omvatte hij dezelve van beneden met de hand, in diervoege, dat zijne hand buitenwerks die plaats bekleedde, welke binnen waards met water gevuld was; vervolgencis deedt de Heer cuneus een metaalen draad , welke hij aan den geleider hadt vastgemaakt in de fles ingaan, acht geevende, dat de metaale draa l tot in het water ftak. — Alles dus ingericht zijnde, deedt hij den geleider elektrizeeren, om aan het water van de fles de elektriciteit mede te deelen; zekerlijk geene de minfte gedagte hebbende óp den fchok, welken hij ftont te verkrijgen. Naauwlijks floeg hij de hand aan het metaaldraad, wiens eene einde in het water van de fles ftak,of 'er fprong een leevendige vonk uit, vergezeld door eene fchielijke, en zooftcrkeontlafting, dat hij zich Pt. IV. FIG. XXX.  ■—- 31 5*8 £ — geweldig in de gewrigcingen der handen, elleboogen en fchouders, jaa zelvs in de borst, getroffen voelde. Deze fchielijke en geweldige flag is het» Welke men bliximjlag of elektrieken fchok noemt. Cl. Deze nieuwe en buitengewoone ontdekking verfpreide zich wel ras door de geheele geleerde wae1-eld. In alle landen lagen zich de natuurkundigen toe Om deze proefneeming te herhaalen, ook wekte dezelve de nieuwsgierigheid van het gemeen' niet weinig op. — De drift, die de gantfche waereld betoonde, ten einde deze proefneeming zelvs te doen of alleen maar te zien, was zonder weêrgaa; naauwlijks kon men al het wonderlijke, dat van dezelve verhaald werdt, gelooven. De Leijdfche proefneeming maakte het onderwerp van de gefprekken uit ten ftede en hove; jaa" eindelijk kwam men zoo verre, dat de elektriciteit» welke tot hier toe in de konstvertrekken des natuurkundigen was opgeflooten geweest , tot een openbaar fchouwfpel vertoond wierdt: lieden met elektrizeer-werktuigen zetteden zich op de kcrmisfen neder, liepen de fteeden en platte landen af, om aan de begeerte te voldoen, welke men overal hadt om deze beroemde Leijdfche proefneeming te befchouwen (//). (ft) priestley /. c. I. D. bladz. 188.  191 3*9 W —" De Natuurkundigen ondertusfchen verdubbelden bunnen ijver om de natuurlijke oorzaak van dit verfchijnzel op te fpocren; maar offchoon hun onderzoek het gewenscht oogmerk niet bereikte, verftrekte hetzelve nogthans tot verdere uitbreiding der kennisfe van deze beroemde fles, dewijl hier door meer eigenfchappen van dezelve ontdekt wierden , die, hoewel ze minder voörtreflijk waren, dan de elektrieke fchok, egter niet minder zonderling en opmerkenswaardig zijn. eit De Leijdfche of verfterkings-fles is niet vatbaar, dan voor eene zekere hoeveelheid van elektriek vuur; en wanneer men dezelve eenmaal deze hoeveelheid heeft medegedeelt, zou men vergeeffche moeite doen, zo men begeerde dezelve meer elektriciteit te doen aanneemen (z). Ondertusfchen kan men naar believen de kragt en het geweld van den elektrieken fchok vermeerderen ; ten dien einde wordt 'er niets anders vereischt, dan zich van grootere verfterkings-flesfen te bedienen, of derzelver getal te vermeerderen.— Zo men 'er meer ten dien einde neemt, moet de geleider met ieder inwendige oppervlakte van deze verfterkings-flesfen gemeenfchap hebben; en alle de uitwendige moeten insgelijks onderling verbon- (0 franklin /. c. Part. I. pag. 49.  -— II 32° It deri zijn; men kan deze laatfte gemeenfchap maaken, door een ketting in dier voegen gefchikt, dat hij het uitwendig bekleedzel van ieder verfterkingsfles raakt (£). CIIL Wanneer men zo veele verfterkings-flesfen of van zulke grootte gebruikte, dat derzelver inwendige bekleedzeien, allen te zaamen genomen, eene Oppervlakte van 40 of 50 vierkante voeten opleverden , zou de ontlaading of fchok dezer batterij zo geweldig kunnen zijn , dat 'er een mensch oogenbliklijk door omkwam. Ondertusfchen kan men diergelijke geweldigs proefneemingen zonder gevaar doen, mits men omtrent het ontlaaden der batterijen maar oplettend en omzichtig is. De ontlaading kan geen plaats hebben, als door bet maaken van gemeenfchap tusfehen den knop van een dezer verfterkings-flesfen en het uitwendig bekleedzel van de zelvde of eene andere fles van de (/{•) Zulk eene verzaameling van Leijdfche flesfen, wier inwendige bekleedzeien allen met den eerften geleider tegelijk in gemeenfchap kunnen gebragt worden, en wier uitwendige bekleedzeien insgeli ks onderling met eJfcanderetl verbonden zijn,wordt de elektrifche batterij genoemd. Men kan dezelve volledig befchreeven vinden in het meermaale aangehaalde werkje van den lieer cütbertzoh: als ook bij den Heer cavallo /. c. bladz. 54. en na,  batterij: Om nu deze gemeenfchap zonder eenig gevaar te maaken, bedient men zich van een geel koperen roede, in een halven cirkel omgeboogen j en van welke het zeer goed is, ieder einde meteen metaalen knop te wapenen. Men begint met een der knoppen van deze roede, aan welke men den naam van ontlaader geeft, tegen het uitwendig bekleedzel van de verfterkings-fles te houden : vervolgends brengt men den anderen knop met den geleider,of den knop der fles zelve in aanraaking : dus doende zal de fles ontlaaden zijm Op dezelvde wijze kan men ook omtrent de batterijen te werk gaan. Maar men moet wel toezien, dat 'er nooit meer dan eene hand te gelijk bezig zij; want zo het gebeurde, dat men den kring van gemeenfchap maakte door mee de andere hand aan den geleider of den knop der verfterkings-fles te raaken, zou die geene, welke deze onvoorzigtigheid hadt, allerzekerft den elektrieken fchok ontvangen; dewijl als dan de geheele ontlaading door zijn lichaam zou moeten doorkruisfen: want, in dit geval, zou al het elektriek vuur binnen in de verfterkings-fles opgehoopt , niet tot het uitwendig bekleedzel kunnen koomen, zonder door het lichaam te gaan van die geene, welke de proefneeming op deze wijze deedt. In het vervolg zullen wij door overtuigende en beflisfende proefneemingen doen zien, dat niets waarachtiger en zekerer is, dan deez overgang der elektrieke vloeiftof van de eene oppervlakte tot de andere op het zelvde oogenblik, dat dej X  — m 322 m —* fles ontlaaden wordt: want het is onweêrfpreeklijk, dat bij het ftellig elektrizeeren eenerLeidfche fles, de tegen overgeftelde oppervlakte in dezelvde evenreedigheid ontkennend geëlektrizeerd wordt, als de andere ftellig is: dat is te zeggen , dat de eene dier oppervlakten net , zoo veel van haare natuurlijke elektriciteit verliest, als de andere, boven het geen zij in den natuurlijken ftaat bezit , van den geleider overneemt. Nog zullen wij door proefneemingen ten klaarften aantoonen , dat, wanneer men door het maaken eener gemeenfchap tusfehen de twee bekleedzeien der fles, dezelve ontlaadt, het evenwicht tusfehen beide oppervlakten terftond herfteld wordt : dewijl als dan de ftellig geëlektrizeerde oppervlakte alle haare overvloedige elektriciteit op de ontkennende oppervlakte, welke van even zoo veel elektriek vuur beroofd is, als de ftellige meer heeft, met geweid uitfehiet. Wanneer dan het lichaam van eenig perfoon de gemeenfchap tusfehen de twee oppervlakten maakt, kan de overmaat van het elektriek vuur van het eene bekleedzel tot bet andere niet overgaan zonder door het lichaam van die, welke deze gemeenfchap maakt, door te gaan; waar uit volgt, dat men den elektrieken fchok moet gewaarworden, zoo dikwils als men met de eene hand den knop van eene gelaade verfterkings-fles , en met de andere haar uitwendig bekleedzel aanraakt. Om dan dezen elektrieken fchok te ontgaan, moet men zich altijd be-  — ü 323 n» — bedienen van eene omgekromde roede of ontlaader, met welken men het uitwendig bekleedzel efl den knop der verfterkings-fles gelijktijdig kan aanraaken ; als dan zal het elektriek vuur van de eene oppervlakte tot de andere overgaan zonder zich van den ontlaaderaf te zonderen, dewijl het zelve in de ontlaading altijd den kortften weg verkiest. Niet alleen is het in groote proefneemingen, zo als de geene is, van welke wij koomen tefpreeken, dat men zich van een ontlaader bedienen moet, en de voorzorg hebben van niet meer dan eene hand te gebruiken, wanneer men de gemeenfchap moet maaken tusfehen de oppervlakten van gelaaden verfterkings-flesfen; maar het is ook zeer dienftig op dezelvde wijze te werk te gaan , wanneer men flegts ééne verfterkings-fles van middelmaatige grootte ontlaaden wil ; dewijl de ontlaading van zulk eene verfterkings-fles, altijd zeer gevoelig en geheel onaangenaam is , vooral wanneer men een zwakke borst heeft; want altijd is het in de ongeftelde en zwakke deelen des lichaams, dat men den elektrieken fchok het fterkfte gevoelt. ClV* Eindelijk merken wij nog aan, dat, om den elektrieken fchok te vermijden , men zich altijd van een metaalen ontlaader bedienen moet om tusfehen de twee oppervlakten der verfterkings-fles de gex 2  ■ ■ 1 3H V meenfch.ap te maaken; dewijl de ondervinding geleerd heeft 4 dat van alle geleideren, gefchikt om het elektriek ,vntrrT>ver te brengen, het metaal altijd de beste en zekerde is. Geenszins is het even eens gelegen met veele andere zelvdandigheden; offchoon dezelven tot het getal der geleidende lichaamen behooren, zijn ze nogthans in geenen deelen gefchikt om de laading eener verderkingsfles van de eene naar de andere oppervlakte over te brengen; zodanigen zijn, bij voorbeeld, het hout, eene nat gemaakte koord, jaa zelvs een ijskegel (/). Het verguldzel van een boek kan de laading eener verderkings-fles wel eenmaal overbrengen; maar geenszins voor de tweede maal; (m) dewijl, het verband van het goud verbroken, en deszelvs deelen, door het geweld der eerde ontlaading, van een gefcheiden zijnde, het elektriek vuur 'ervoor de tweedemaal niet over kan, dan bij fprongen door de lucht van het eene gedeelte des verguldzeis tot het andere; maar deze lucht biedt telkens tegendand aan den loop van het elektriek vuur, en doet het zelve aldus in zoo verre verzwakken, dat de volkome en eensklapfche overgang van het elektriek vuur uit (7) franklin /. c. Part. i. pag. 190. (//;) Zommige vergulde recpen op boeken laaten den elektrieken fchok wel twee en meermaalen door. De Heer franklin /. c. pag. 191. fpreekt van 10 of 12 maal: maar eindelijk verliezen zij allen dit vermogen.  ' 48 3 25 B 1 de inwendige tot de uitwendige oppervlakte der verfterkings-fles eindelijk belet wordt. CV. Wanneer men voor de eene of andere proefneeming , welke eene fterke ontlaading vereischt, verfcheiden verfterkings-flesfen te gelijk gebruikt, moet men, zo veel mcoglijk is, tot de batterij verfterkings-flesfen van gelijke grootte uitzoeken, en zo het zijn kan, van glas, het welk de zelvde hoedanigheid heeft;anders, zal het dikwijls gebeuren", dat de zwakftc flesfen breeken, wanneer men dezelven volkomen laaden wil. Ook heeft men opgemerkt, dat de dunfle glazen de besten waren, niet alleen om tot verfterkingsglazen te dienen, maar ook om 'er de elektriciteit door wrijven in op te wekken; wij zullen'er hier beneden de rede van zeggen (n~). Te vooren (§. XII.-;bladz. 37.) is reeds aangemerkt, dat het befte middel, om glas tegen de vogtigheid, die'er zeer gemaklijk aanhegt, te befchermen, daarin beftaat , dat men hetzelve met een korst van zegellak overdekt, ten einde het hier door tot een afzonderend of vrijftellend lichaam beter gefchikt te maaken. Even eens zal men wel doen omtrent de verfterkings flesfen, zich van dit middel te bedienen, en de geheele oppervlakte (//) CAVALLO /. C. blaêz. 121. ' X 3  — ii 326 b van het glas, die onbekleed gebleeven is, daar mede, zo wel inwendig, als uitwendig te overdekken: dus doende ihijdt men met meer zekerheid de gemeenfchap tusfehen de beide bekleedzeien af, het welk voor alle verfterkings-flesfen een noodzaaklijk vereifchte is; dewijl ze anders niet kunnen gelaaden worden. Wanneer men een verfterkings-glas al de laading, voor welke het vatbaar is, gegeeven heeft, en nog daarna voordgaat het zelve te elektrizeeren, gebeurt het, in dit geval, zeer dikwijls, dat het verfterkings-glas zich van zelvs ontlaadt door de onverwagte en geweldige uitbarsting der elektrieke vloeiftof, die het glas doet fpringen, en door eene kleine gemaakte opening van de eene oppervlakte tot de andere overgaat. — Voords breekt het glas altijd op de dunde en gebrekkigfte plaats: onder de gebreken van het glas moet men ook de luchtbolletjes, en de korreltjes van zand of potasfche tellen, die 'er zeer dikwijls in gevonden worden. Ook dient men op te merken, dat verfterkingsflesfen, die men te vooren fterk gelaaden heeft, naderhand, wanneer zij naauwlijks de helft dezer laading bezitten, zomtijds fpringen. Misfchien gebeurt dit, omdat het gebrek, het welk zich op eene der oppervlakten van het glas bevindt, hoe gering het ook zijn mag, ieder keer, dat men de verfterkings-fles laadt, toeneemt, tot dat het eindelijk zodanig is, dat hetzelve niet langer in ftaat |§ qm tegenftand te bieden aan het geweld, dat de  — m 327 b —s elektrieke vloeiftof tegen de oppervlakte van bet glas uitvoert. ■—— Nu gaan wij over tot de proefneemingen, die men met de Leijdfche fles doen kan. CVI. Wij hebben §. XXVIII. bladz. 56. van een klok-i kcnfpel gewag gemaakt, het welk door een geëlek-5 trizeerden geleider wordt in beweeging gebragt.— Een gelijk verfchijnzel zal men hebben, wanneer men eene welgelaadene verfterking-fles op tafel zet, en gemeenfchap maakt tusfehen haaren haak en het afgezonderd klokje van het klokkenfpel. — Naauwlijks zal deze gemeenfchap gemaakt zijn, of het wederkeerig geluid zal zich doen hooren, cn wanneer de fles fterk gelaaden is, meer dan een half uur duuren. Tusfehen deze proefneeming en de gecne,waarvan wij §. XXVIII. gefproken hebben is alleen dit onderfcheid, dat deze laatfte- die alleen door middel van den geleider gefchiedt, de aanhoudende elektrizeering van denzelven vordert, zo men wil dat het geluid zal voordduuren; dewijl, de klokjes den geleider alle de elektrieke vloeiftof volkomen'beneemende, men denzelven zonder ophouden geduurig andere verfchaffen moet, om het fpeelen der klokjes gaande te houden. Maar wanneer de proefneeming met eene verfterkingsfles gedaan wordt, is de groote hoeveelheid van elektriek vuur, dat zich in dezelve opgehoopt beX 4 L. V.FIG. xxn.  m 328 ü- —- S>l. v. nc XXXIII. (0) franklin /. c. Part. I. pag. 1S3. cn Part. II. póg, {30. cavallo /. c. bladz. 265. vindt, genoegzaam om het fpel te doen voordduu-, ren (0). — Mét eene welgelaadene verfterkings-, nes kan men ook de proefneeming van het dansfende uitgeknipte papiere beeldje doen, die wij bladz, 57. hebben opgegeeven, evri. Vul een lepel of kleine metaale kom tot op de helft met wijngeest , doet denzelven een weinig warm wordea, en ftel hem op den geleider, die met een verfterkings-fles gemeenfchap heeft: elektrizeer den geleider om de fles te laaden: neem een ,ketting in de hand, wiens een einde gemeenfchap hebben moet met het uitwendig bekleedzel van de verfterkings-fles , en bindt aan het ander einde van deze ketting een fleutel of dik kooper-draad mee een metaalen knop voorzien; breng vervolgends dezen knop bij den wijngeest in het middelpunt yan de lepel, en wanneer gij op den afftand van eenige lijnen van de vloeiftof af zult zijn, zal de elektrieke fchokuitbarften en den wijngeest ontbranden; maar om deze proef wel te doen gelukken, moet men zorg draagen, dat de ketting, de hand en het dikke koperdraad of de fleutel zich altijd, zo verre mooglijk is, van de randen der kom, welke den wijngeest in heeft, verwijderd bevinden.  — ® 329 m — Indien men de ketting in de eene hand hieldt, en met de andere het oog van den fleutel boven den wijngeest bragt, zonder den fleutel met den ketting verbonden te hebben , alsdan zouden de elektrieke vonken fchok insgelijks uïtbërften;triaar teffens de geene, die aldus te werk ging; een zeer ft erken fchok ontvangen; dewijl de ontlaading door zijn lichaam zou moeten heen gaan. Men kan de zelvde proefneeming ook nog op volgende wijze doen;hang een koperdraad van eenige duimen lang, wiens een eind met een koperen knop voorzien is, aan den geleider op, die met eene verfterkings-fles, verbonden is, elektrizeer denzelven en houdt eindelijk den wijngeest aan dezen knop voor, dan zal de vonk, die 'er uitfpringt den wijngeest doen ontbranden. In deze proefneeming moet het uitwendig bekleedzel van de verfterkings-fles door een ketting met den lepel of kom, die den wijngeest inhoudt, gemeenfchap hebben. CVIII. Leg een boek papier op een klein ftukje metaal, het welk door middel van een ijzerdraad, met het uitwendig bekleedzel eener verfterkings-fles van 8 of 10 kannen inhouds gemeenfchap heeft; breng vervolgends, na deze verfterkings-fles volkomen gelaaden te hebben, het einde van een metaalen ontlaader, met knoppen voorzien, boven het boek papier, net op de plaats, onder welke het gemelde X 5 >L. V. FIG, {XXIV.  Ü 33° P ftukje metaal gelegd is, en keer vervolgends den anderen knop naar den geleider of den knop der verfterkings-fles toe, dan zaloogenbliküjkde elektrieke fchok uitbersten , en het boek papier wederzijds met een gat doorbooren, hatende door ieder blad een teken van zijn doortocht na (ƒ>). Ondertusfchen zou men bezwaarlijk kunnen gelooven, dat de elektrieke fchok op het dierlijk lichaam eene gelijke uitwerking doet, als op het boek papier: wel is waar dat de fchudding gevoelig en zeer pijnlijk is: maar nogthans gaat dezelve zoo verre niet, dat zij het lichaam van een mensch zou kunnen fcheuren, doorbooren, of het weefzel der deelen eene merklijke verandering toebrengen. De reede hier van is, om dat het dierlijk lichaam een goede geleider zijnde, de elektrieke vloeiftof een vrijen doortocht aanbiedt, die het zelve daarom, zonder fcheuring te veroorzaaken , doorkruisfen kan. —- De beenderen, kraakbeenderen en banden fchijnen alleen de deelen te zijn , die het elektriek vuur eenigzins weerftand bieden: en hierom is het, zonder twijffel dat de fchok op de gewrigtingen en inhegtingen des lichaams den meesten indruk maakt. Wat het boek papier aangaat; dewijl dit genoegzaam een elektriek lichaam is, en, bij gevolg, de elektrieke vloeiftof geen doortocht toelaat, biedt deszelvs ondoordringbaarheid zulk een fterken weêrftand, dat niet, dan door dit ge- (ƒ>) cavallo /. c. bladz. 204.  491 33i B weid alleen, het welk grooter is, dan de kragt, door welke de deeltjes van het papier zaamenhangen, eindelijk door ieder blad papier een doortocht of opening gemaakt wordt. CIX. Neem twee kleine ftukjes glas van een vierkanten duim middenlijns, welken, ten einde volmaakt op eikanderen te kunnen gevoegd worden,glad gefleepenzijn; leg tusfehen dezelven een klein rcepeltje bladgoud van een of twee lijnen breed, en lang genoeg om wederzijds een duim breed te kunnen uitfteeken: bindt dezelven daarna met een draad vast op eikanderen, en laat vervolgends den elektrieken fchok door het metaalen reepje gaan, dat tusfehen voornoemde ftukjes glas legt ingefloten; dan zal de geweldige ontlasting het metaal in diervooge doen fmelten, dat de deeltjes daar van zich na de ontlaading zoo vast in de pooren van het glas ingevoegd zullen bevinden, dat men ze met de punt van een pennemes, of zelvs het konings-water,niet van de oppervlakte van het glas zal kunnen afneemen. Ook gebeurt het dikwils, dat de twee kleine ftukjes glas breeken en in ftukken fpringen; om dat al het elektriek vuur, dat uit de verfterkings-fles losberst, niet op eenmaal door het blaadje goud, uit hoofde van deszelvs groote dunheid, kunnende doorgaan, een gedeelte daar van te gelijker tijd  — i 332» — zijn geweld tegen de ftukjes glas uitvoert: welk geweld groot genoeg is om het zelve te kunnen doen fpringen. ■ Misfchien ook , dat een gedeelte van het blaadje goud door de fmelting in dampen fpoedig wordt opgelost , en alzo geweld genoeg oeffent om de ftukjes glas te doen breeken. Wanneer men in plaats van twee ftukjes glas, twee kleine ftukjes hout neemt, zal men insgelijks zien, dat het blaadje ten deele zal gefmolten zijn: behalven dat zal ook het hout, door de fmelting van het metaal , zwart geworden , en als gezengd zijn, op die plaats, daar het reepeltje gelegen heeft (2). CX. Zommige waarneemingen bragten den Heer franklin in het denkbeeld, dat het metaal, waar door men de ontlaading eener Leidfche fles deed heen gaan, door eene koude fmelting gefmolten (7) Door eene diergelijke proefneeming wordt ook bet metaal tot kogeltjes gefmolten. Ten dien einde (leekt men een zeer dunnen metaalen draad in eene glaspijp van omtrent £ duims in de doodbede, en laat den fchok eener batterije door denzelven gaan, zo wordt de draad gefmolten en in kogeltjes van verfchillende grootte verdeeld, die men bij naauwkeuriger onderzoek allen hol en niet veel meer, dan enkeld fchuim of Scoria van metaal bevindt te zijn. cavallo /: c. bladz. 241.  — «1 333 9 wierdt (»•)• Dan hij werdt overtuigd van het tegendeel door eene proefneeming, die de Heer kinnersley op zijn verzoek deedt. Dezelve is als volgt. Deez Natuurkundige hing een draad op van geel koper, lang 24 duimen, en bondt aan deszelvs beneden einde een gewicht van één pond; vervolgends ontlaadde hij door dit koperdraad eene verzaameling van verfterkings-flesfen , die te zaamen meer dan 30 vierkante voeten van bekleed glas opleverden. ■ ■ Door deze geweldige ontlaading werdt het koperdraad over zijne geheele lengte gloeijend en een duim langer, dan te vooren. De tweede ontlaading deelde het zelve in het midden door, en 'er bevonden zich, wanneer de twee einden bij eikanderen gevoegd waren, vier duimen meer, dan voor de eerste ontlaading der verfterkings-flesfen. Deze proefneeming bewijst dan volkomen, dat het elektriek vuur, wanneer het in eene geweldige beweeging is, in de lichaamen, die het doorloopt, eene waare warmte te wege brengt, en dat, wanneer het dezelven fmelt, zulks geenszins gefchiedt (r) Door de koude fmelting verftont de Heer franklin niet Éne fmelting, die door liet vermogen der koude veroorzaakt wierdt, maar eene fmelting zonder warmte, of met welke geene warmte gepaard ging. Experieuce S? obf. Tom. II. pag. si. ■ Rit gevoelen kan men naauwkeufiger ue- derlegd vinden door den Abt nollet Lat. fur PeleS. Tom. L Lett..^. pag. 44. en volgende  -— €! 334 I» door eene zogenaamde koude fmelting: want deze verlenging kon, in de daad geen plaats hebben, dan wanneer de groote warmte aan het koperdraad medegedeeld, het zelve week genoeg maakte, om door het daaraanhangend gewicht genoodzaakt te worden zich uit te rekken. Wat het breeken betreft, dit toont aan, dat het koperdraad, nog dunner geworden zijnde, de warmte van de tweede ontlaading, zonder tot fmelting over te gaan, niet meer kon doorftaan. Wat aangaat de koude fmeltingen, welken men zegt door het vuur van den blixem veroorzaakt te zijn, als bij voorbeeld, die van een degen in zijne fcheede , zonder dat deze laatfte befchadigd was, dit zijn uitwerkzelen, van welker zekerheid men niet genoegzaam overtuigd is, om daaraan volkomen.geloof te liaan. Wel is waar, dat verfcheiden fchrijveren ons diergelijke gebeurtenisfen verhaaien , maar niemand is 'er, die een behoorlijk getuigenis heeft bijgebragt, om aangaande de waarheid dezer uitwerkzelen geen twijffel meer over te laaten. Wijders kan men het geval van den gefmolten degen in zijne fcheede gevoeglijk verklaaren,zonder genoodzaakt te zijn tot eene koude fmelting toevlugt te neemen; dewijl misfchien maar alleen de oppervlakte van den degen waarlijk is gefmolten geweest, en dan zou het niet zoo zeer te verwonderen zijn, dat de fchede ware onbefchadigd geblecven, om reede, dat de dunne gefmoke op-  € 335 li» pervlakte met het overig metaal des degens , dat koud gebleeven was , in aanraaking zijnde , haare warmte misfchien al te fpoedig verloor, om de fcheede te doen ontbranden: dewijl de fmelting oogenbliklijk was en van geen langen duur. CXI. Vul een klein glazen buisje, omtrent 15 of 16 lijnen lang, met buskruid laat door ieder opening van dit buisje wederzijds een koperdraad ingaan, zoo dat de uiteinden zich op den afftand van eenige lijnen van eikanderen bevinden. Doet den elektrieken fchok door het glazen buisje, met vast gedampt kruid wel opgevuld, heen gaan, dan zal het geweld van de ontlaading' het zelve in duizend ftukken doen fpringen. —- Deze proefneeming vordert mede eene groote verfterkings-fies; en zelvs gebeurt het dikwijls, dat eene eenige niet genoeg is. De. twee koperdraaden, die men in het buisje doet ingaan, maaken de gemeenfchap tusfehen de twee oppervlakten der verfterkings-fles; want een van deze koperdraaden moet met het uitwendig bekleedzel van dezelve gemeenfchap hebben , en het ander op het oogenblik, dat de ontlaading gefchiedt, den knop van dezelvde fles aanraaken. Voords is het zeer waarfchijnlijk, dat de uitzetting der lucht en dampen van het buskruid dit kleine buirje doet  m 33611» fpringen op het oogenblik, dat het kruid ontftooken wordt (V). CXII. Zo men, na verfcheiden Leijdfche flesfen gelag* den te hebben, den elektrieken fchok door de einden van eene kleinenaaijnaald doed doorgaan, zal dezelve de zeilfteenkragt verkrijgen, en alle de eigenfchappen van eenen door kunst gemaakten zeil- fteen bezitten, Dit uitwerkzel fchijnt over een te ftemmen met het geen aan de kruizen der torens gebeurt; want men meent waargenomen te hebben, dat de blixem dezelven dikwijls de zeilfteenkragt doet aanneemen (t). Hier beneden zal men de verklaaring van deze proefneeming vinden, CXIII. Niets is gemaklijker, dan het elektriek vuur, dat de inwendige oppervlakte der verfterkings-fles verlaat om tot de uitwendige over te gaan, zichbaar te maaken, ten dien einde maake men een lange ijzeren ketting aan het uitwendig bekleedzel van de fles vast, en brenge vervolgends zijn ander einde bij den geleider of den knop der fles, die gelaaden (j) franklin/. c. Tom. II. pag. 149. cavallo /. c. bladz, 815,. (/) FRANKLIN /. c. Tm. ïl, pag. 141.  -— €1 337 » 3s> dan zal oogenbliklijk bet elektriek vuur langè den geheelen ketting te zien zijn, en op deszelvs fchalmen ichijnen te flikkeren O). CXIV. Wanneer men eene gemeene verfterkings-fles zoel lang elektrizeert a!s noodig is, om dezelve te laaden, zal men den elektrieken fchok aan eenen kring van perfoonen, welken eikanderen bij de handen vasthouden, al ware hun getal van honderd en zelvs nog grooter, kunneh mededeelen. Ten dien einde wordt niet meer vereischt, dan dat de geéne, welke aan het eene einde van den kring geplaatst is , door middel van een ketting of koperdraad met het uitwendig bekleedzel van de fles gemeenfchap hebbe: en die aan het ander ein- (V) De reede van dit verfchijnzel is, om dat de fchalmen eikanderen niet, dan maar alleen in punten aanraaken, en daarom de elektrieke vloeiftof weêrftand bieden, die zich, om dezen weêrftand te ovenvinnen , moet zaamenpersfen, en alzo zichbaar worden. — Wanneer men de proefneeming met een roesten ijzeren ketting doet, zal dezelve nog beter gelukken , en eene vermaaklijke vertooning opleveren : het roest maakt, dat de ijzerdeelen eikanderen nog in minder punten raaken. — Andere proefneemingen om den overgang der elektrieke vloeiftof van de eene oppervlakte tot ds andere door een ftraalen-kegel, de vlam eener waschkaarfe of de beweeging eens kurkbals zichbaar te maaken, vindt men bij den Heer cavallo /. c. bladz. 109. 200. 201. Y  — fl 338 B — de van den kring ftaat, den geleider of den knop der verfterkings-fles , met den vinger af eenig ander goed geleidend lichaam aanraake: dan zal oogenbliklijk de elektrieke fchok losbersten, en van alle do geenen, welken eikanderen bij de handen vasthouden, gevoeld worden; zullende zij eene zaamentrekkende bcweeging ondergaan , die den indruk der fchok op hun lichaam ten klaarde zal aantoonen (V)- («) Deze proefneeming wordt bij de Franfchen les conjurés genaamd. — De Heer nollet deedt dezelve met meer dan 200 perfoonen re gelijk, in het jaar 1746. Lett. fur Pekel. Tom. I. kit. 8. pag. 198. Men dient aan te merken, dat deze elektrieke fchok altijd evenreedig is aan de grootte der Leydfche fles, en de kragt haarer laading: wanneer de fles klein, of weinig gelaaden is, zal men den fchok niet gevoelen, dan in de geledingen der vingeren en handen: zo de laading fterker is, zal hij zich vooral in de armen of ellenboogen doen gevoelen; en zo men de laading nog fterker maakt, zal de fchok tot de fchouders, de borst en zelvs tot de knien toe doorgaan. Zommige perfoonen zijn veel minder, dan anderen, aan deze proefneeming gevoelig. ■ De Heer musschenbroek zegt 'er drie te hebben aangetroffen, welken den elektrieken fchok in het geheel niet gevoelden: de Heer sigaud de la fond ontmoette 'er insgelijks écn , zijnde een eumichus , waar van daan zich een gerugt verfpreidde, dar. lieden, van dit zoort voor geene elektriciteit vatbaar waren : dan de ondervinding heeft naderhand het tegendeel ge-Teert, toaldo mem. fur les cond. fag. 64. Te Harderwijck in het  ® 339 B > Men kan gemaklijk een perfoon uit dezen kring Van den elektrieken fchok bevrijden. — Ten dien einde moet hij, in plaats van de handen aan zijne huurlieden te geeven , zelvs een ketting of koperdraad tusfehen dezelven neemen, waar van zijne twee huurlieden ieder een einde vasthouden. Hier door zal hem, buiten twijffel , de elektrieke armen kinderhuis, zegt men, dat ook een jongeling gevonden wordt, die men den elektrieken fchok niet kan doen gevoelen: dan ik heb tot nog toe geen gelegenheid gehad zulks te onderzoeken. De reede, dat de elektrieke fchok op den een meer indruk maakt , dan op den anderen, fchijnt in de meer of mindere leidende gefteldheid des lichaams gelegen te zijn; zullende de geenen, wier lichaamen de bette geleideren zijn , het minst den elektiieken fchok gevoelen : dewijl de elektrieke vloeiftof minder weêrftand ondervindt in het doorloopen van goede, dan flegtere geleideren , en daarom noodzaaklijk ook'een minder gevoel moet veroor- zaaken. Ingevolge deze vooronderftelling, zouden dë lichaamen van die geenen, die voor den elektrieken fchok geheel ongevoelig zijn, even goede geleideren moeten uitmanken, als de metaalen zelvs, in welken de elektrieke vloeiftof geen weêrffr.n d fchijnt te ondergaan. — En dan zou men wederom kunnen vraageu, waarin deze betere geleidende gefteldheid der lichaamen beftont? Zedert korten tijd is 'er nog een ander zoort van elektrieken fchok ontdekt, wederkeerigen fchok genoemd (choc retournant, choc par retour) , bij de Engelfchen returm'ng ftgoke). Wij zullen denzelven verklaaren in eene bijzondere bijlaag agter dit hoofdftuk. Y 2 [>L. V. FIO. XXXVI.  <— i s4o m féhok misgaan': dewijl, in dit geval, de elektrieke' vloeiftof, welke in de ontlaading altijd den kortften weg verkiest, zich van den ketting niet zal afzonderen , om door het lichaam , van die denzelvtn met zijne handen vasthoudt, door te gaan, om dat dezelve door dezen omweg, haaren weg zou moeten verlengen. — Waar uit dan volgt, dat de elektrieke fchok tusfehen de vingeren van gemelde perfoon zal doorgaan, zonder op dezelven den minsten indruk te veroorzaaken. Wat meer is: wanneer men den ketting verfcheiden maaien rondom het lichaam windt, zal men insgelijks van den elektrieken fchok bevrijd zijn: want, in'dit geval, zal de elektrieke vloeiftof alle de omwegen van den ketting volgen, zonder 'er zich van af te fcheiden. Dit verfchijnzel zal op het eerfte aanfehouwen, een ieder toefchijnen ftrijdig te zijn met het geen wij zoo terftond gezegd hebben, dat de elektrieke fchok altoos, den kortften weg verkoos , om tot het uitwendig bekleedzel der verfterkings-fles over te loopen. Maar men moet aanmerken, dat deze wet ondergefchikt is aan eene andere, volgends welke h°t elektriek vuur de best geleidende lichaamen , boven de minder geleidende, verkiest, wat omwegen het ook genoodzaakt is te neemen, om door deze gemeenfchap, van het inwendig tot het uitwendig bekleedzel over te gaan. Nu is de ketting een veel beter geleider, dan het dierlijklichaam, derhalven moet de elektrieke vloeiftof lie-  34i B ■ver alle omwegen van den ketting afloopen , dan haaren weg door het lichaam neemen , het welk van een minder goed geleidenden aart is, dan de ■metaalen (w). (ie) Om aan te toonen, dat de elektrieke vloeiftof bij •de ontlaading eener verfterkings-fies of batterije, wel eens een goeden geleider, als dezelve zeer lang is, verlaat, en den kortften weg door de lucht verkiest, zal ik de volgende proefneeming van den lieer cavallo hier bij voegen. ,, Men buigt ( zegt hij vcllcdige verhand, over de elektriciteit bladz. i\d) een draad van metaal omtrent 5 voeten lang, in de gedaante, als afgebeeld is, zoo dat de deelen A, B, ongevaar \ duim van eikanderen ^fzijnj dan verbindt men de beide einden van dezen draad, met den haak der batterije en den ontlaader, en laat den fchok daar' door gaan. dezen fchok zal zich tusfehen A cn B, eene vonk vertoonen, die bewijst, dar de elektrieke ftof liever eenen korten weg door de lucht, dan eenen langen door den draad neemt. Evenwel gaat de geheele laading niet door A cn B, over, maar ook een gedeelte derzelve neemt haaren weg door den draad. Dit kan men bewijzen, als men een zeer dun ijzerdraad tusfehen A cn B vastmaakt. Want als men, met deze bijvoeging in den toeftel, de proefneeming herhaalt, zo zal het dunne ijzerdraad naauwlijks gloeiend gemaakt worden ; maar als men den langen draad ABD bij D doorfnijdt, zo dat daar door de gemeenfchap ABD afgebroken wordt, zal het dunne ijzerdaaad door den zelvdcn fchok, die het voorheen naauwlijks gloeiend maaken kon, gefmolten worden en zelvs vervliegen. Op deze wijze, zegt Dr. priestlev, de uitvinder van deze proefneeming,kan men de geleidende kragt Y3 'l. ix. fig 'iii.  cxv. De toverpfent is een glazen vierkant of ruit, op de wijze eener verfterkings-fles gewapend, welke gelaaden zijnde , den elektrieken fchok geeft aan den geene, die dezelve in zijne eene hand houdt, en met de andere de afbeelding, op de bovenfte bekleede oppervlakte vastgeplakt, poogt aan te' raaken,of een ftuk geld, op dit bekleedzel gelegd3 'er van wil afneemen. Men heeft de gewoonte deze prent in een houten lijst in te laaten, welke van agteren met een rand van bladtin gewapend is, die door een zeer dun koperdraatje met het beneden bekleedzel van het glazen vierkant gemeenfchap heeft, in dier voege, dat de geene, die deze lijst in de hand houdt hier door met het beneden bekleedzel gemeenfchap hebbe; wanneer men dan met de andere hand het boven-bekleedzel van deze prent wil aanraaken, kan het elektriek vuur van de eene oppervlakte tot de andere niet overgaan, om zich in evenwicht te herftellen, zonder het lichaam te doorkruisfcn van den perfoon, die de lijst in de eene 'hand houdt, en met de andere het beeldje of ftukje geld op de bovenfte oppervlakte van het gla, zen vierkant aanraakt («). van vcrfcheidene metaalen onderzoeken. als men daar too metaalen draaden van eenerlei langte en dikte gebruikt, cn de verfcheidenheid van den overgang door de lucht bij ieder derzelven waarneemt". (#) De Heer jallabert wordt voor den uitvinder vaa  ij 343 f CXVI. Men1 [maakt de toverprenten nog op eene andere wijze, door agter tegen eene in lijst gezette glazen ruit een prentje of uitknipzel, 't welk twee ruiters met de piftool vegtende verbeeldt, agter te plaatzen. De lijst moet voorzien zijn van twee ringen , dienende om dezelve op te hangen aan deze toverprent gehouden. Het beeltenis, dat de Heer franklin tot deze proefneeming gebruikte , was een koning met eene beweegbaare kroon , die, wanneer ze 'er afgenoomen wierdt , een fterken fchok gaf: hij zegt: Si le poftrait étoit puifamment chargé, la couféquence pourroit bien en être aujp fatale, que celle du crime de haute trahifon. Experienc.es fur TeleÜricité Tom. I. pag. 170. De elektrizeerderen fprecken ook van toverkringen, zijnde vlakken en evenwijdige kringen, welken door eene mcermaalen herhaalde fterke elektrieke ontlaading op de oppervlakte van twee tegen eikanderen overlkandc platachtige metaale gepolijste lichaamen, tusfehen welken de vonkoverfpringt, worden voordgebragt. Men vindt 'er de proefneeming van bij den Heer cavallo (7. c. bladz. 249), die dezelven toverkringen genocmt beeft, om dat zij eenige gelijkenis hebben . met zekere dus genaamde vlakken, welken men dikwils op het gras in het veld ziet,cn van zommigen wegens hunne overeenkomst met die , welken uit de elektriciteit entftaaa, voor uitwerkzelen van den blixem gehouden worden. Anderen daarentegen willen dezelven liever aangemerkt hebben als bedden van paddeuftoelen, dan uitwerkzelen van den blixem. Y 4  . il 344 SI — twee fpijkers, aan ieder van welken een koperdraad is vastgemaakt, waar van het een gemeenfchap heeft met het uitwendig bekleedzel eener verfterkings-fles, en het ander na genoeg bij den geleider komt, om het den zelve, wanneer men wil, te kunnen doen aanraaken. Behalven dat, moet men agter tegen de uitgeknipte prent, twee kleine bandjes van bladtin plakken, waar van ieder één van boven gemelde ringen moet aanraaken, en wier twee andere uiteinden zich op den afftand van drie of vier lijnen van eikanderen bevinden: ook moet men zorg draagen, dat het einde van een dezer kleine metaale bandjes volmaakt gelegd worde onder het uiteinde van het piftooltje door de uitgeknipte prent verbeeld. Alles dus in gereedheid zijnde, zo laadt men het verfterkings-glas, 't welk met den geleider gemeenfchap heeft; vervolgends brengt men het gezegde koperdraad bij den geleider- en ter zeiver tijd ziet men eene leevendige en fchitterende vonk, uit het einde van het piftooltje voordkomen. Het elektriek vuur wordt op deze plaats zichbaar; om reede dat het als dan over de kleine tusfehenruimte , welke de twee kleine zilveren banden, die agter tegen het uitknipfel geplakt zijn, van een fcheidt, fpringen moet. Dit verfchijnzel is vermaaklijk, en brengt de geenen, welken in de elektriciteit niet geoeffend zijn , in groote verwondering^; vooral wanneer men de voorzorg genomen heeft van da ïwee koperdraaden, welken dienen om gemeenfchap  491 345 Ut ' i; maken tusfehen de oppervlakten der verfterkings;, agter het behangzel, of op eene andere wijze te verbergen. Men dient aan te merken, dat dit verfchijnzel veel overeenkomst heeft met de vonk, welke uit den geëlektrizeerden geleider voordkomt, wanneer men hem den vinger voorhoudt; dewijl het elektriek vuur, in dit geval, ook niet zichbaar wordt, als op het oogenblik, dat hetzelve de ruimte door de lucht tusfehen den geleider en den vinger overfpringt. CXVII. De proefneeming bij welke iemand, die eene deur opend om 'er uit of in te gaan, den elektrieken fchok ontvangt, heeft niets bijzonders in 'zich, dan alleen de zorgen handigheid, met welke mende gemeenfchap , 'die gemeld perfoon, wanneer hij de deur opend, met de beiden bekleedzeien der verfterkings-fles hebben moet, voor deszelvs gezicht verbergt: want zulks dient op eene onmerkbaare wijze te gefchieden, door middel van een koperdraad net op de plaats van den vloer gefpijkerd, daar zich zijne voeten, bij het openen van de deur, bevinden moeten, en dat met het uitwendig bekleedzel eener verfterking-fles verbonden is. Vervolgends heeft 'er een ander koperdraad met het flot gemeenfchap; moetende boven de deur uitfteeken, in dier voege, dat oogenblik, V 5 TL. V. rIG. XXXVII,  < 4H 346 HP> lijk, wanneer hij de deur opent, dit koperdraad een kleinen metaalen knop aanraake, hangende aan een koperdraad, het welk met den eerften geleider of het inwendig bekleeezel der verfterkings-fles verbonden, en, zonder eenig ander geleidend lichaam te raaken, met zijden koorden aan den zolder is opgehangen. Wanneer dan iemand , bij het openen van de deur, op gezegde wijze door zijne voeten met het uitwendig bekleedzel der verfterkings-fles gemeenfchap heeft, en door zijne hand eene andere gemeenfchap met het inwendig bekleedzel der fles maakt, zal hij zich zeiven den elektrieken fchok geeven, dewijl, in dit geval, de vloeiftof zijn geheel lichaam van de hand af tot de voeten toe moet doorloopen , om tot de uitwendige oppervlakte der verfterkings-fles over te gaan. CXVIII. De proefneeming om iemand, die zich, op een itoel, tabouret of canapé, daar toe gefchikt, nederzet, den elektrieken fchok te geeven, is dezelvde, die wij §. CXIV verklaart hebben , en heeft mede niets bijzonders, dan dat men insgelijks moet zorg draagen, de draaden , welken de gemeenfchap tusfehen de twee bekleedzeien eener gelaade fles uitmaaken, naauwkeurig te verbergen; ten dien einde kan men alleen twee koperdraaden leggen onder het kusfen van den ftoei, die tot op  — m 347 m —■ den grond afloopen langs deszelvs voeten of ftempels, en aldaar verbonden worden met twee andere metaaldraaden, waar van 'er een met de uitwendige oppervlakte van de fles gemeenfchap heeft, en de andere dus ingericht is, dat men dien met gemak aan den geleider kan doen raaken, op het oogenblik als men den fchok aan gemeld perfoon, die op den ftoel zit, geeven wil. CXIX. Zie daar nog een vri] vermaaklijk verfchijnzel: te weeten, een klein metaalen canon het welk op eene wederzijds gewapende glazen ruit geplaatst zijnde, agt of tien maaien in één minut op een tegen overgefteld doel of wit vuur geeft, zoolang men den geleider, die door een ketting met het boven bekleedzel van de ruit,gemeenfchap heeft, elektrizeert. Dan men dient acht te geeven, dat het doel of wit, dat men op den afftand van een halven duim van den mond des canons ftellen moet, met het beneden bekleedzel van de ruit gemeenfchap hebbe (y). Dit verfchijnfel is ook overeenkomftig met de vonk, die men uit den geleider trekt, bij het voorhouden des vingers, en met het verfchijnzel van de toverprent, waar op het kleine uitgefneede piftooltje vuur geeft. (j) FRA'JJKLOT /. c. Tom. II. pég. 26.  ■—m 348 m — cxx. Neem een fpel kaarten , en leg tusfehen ieder kaart een klein plaatje bladtin van een duim in 't vierkant; bindt vervolgends dit fpel kaarten met een draad bij een, in dier voege, dat de kaarten wel op elkander fluiten : elektrizeer de verfterkings-fles, die aan den geleider hangt, zeer fterk; laat daar na den elektrieken fchok door het fpel kaarten gaan, op gelijke wijze, als wij gezegt hebben om dezelve door een boek papier te laaten ftaan; wanneer men dan vervolgends dit fpel kaarten naarziet, zal men zien, dat de eerfte en de laatfte kaart de eenige zijn, die de elektrieke fchok doorboort heeft, en dat alle de andere tusfchenleggendekaarten onbefchadigd gebleeven zijn. Eer wij dit verfchijnzel verklaaren, is het nodig te doen opmerken , ^lat een droog en zindelijk fpel kaarten een elektriek lichaam is, maar niet van het beste zoort. Dit gefteld zijnde , geeven wij de volgende reede van gemeld verfchijnzel. De eerfte kaart wordt doorboord door het geweld van het verdikte elektriek vuur, dat zich in eene groote hoeveelheid op een eenig punt van dezelve ontlast; en juist om reede, dat de kaarteen elektriek lichaam is, wordt dezelve doorboord cn gefcheurd; want voor het elektriek vuur ondoordringbaar zijnde, moet deze vloeiftof dezelve fcheuren en doorbooren om zich eenen doortocht te verfchafren. —— Met deze eerfte kaart is het  491 349 W éven eens 'gelegen, als mee een groote fchól ijs",' die, offchoon voor het water ondoordringbaar, nogthans door het geweld van een waterval, welke men door middel van een brandfpuit op dezelve vallen doet, gefcheurd wordt. Het elektriek vuur, na de eerste kaart doorboort te hebben, moet het eerste plaatje ftellig elektrizeeren; in dier voege, dat ieder gedeelte van dit plaatje zich geëlektrizeerd bevinde; bij gevolg moet deze zelvde vloeiftof vervolgends werken op alle punten van de tweede kaart, die met het metaale plaatje in aanraaking zijn; en door deze werking gebeurt het, dat de vloeiftof zich tusfehen de pooren en openingen, die in de kaart overvloedig gevonden worden invoegt', en door dezelven heen gaat; derhalven is het geenszins verwonderlijk , dat deze tweede kaart ongefchonden blijft; want men moet in dit geval dezelve ten naasten bij befchouwen, als een taf, of dunne zijde ftoife, door welke het elektriek vuur gemaklijk doorgaat zonder fcheuring te veroorzaaken, alleen om reede, dat dezelve door de openingen van de zijde kan doorgaan. Wanneer het elektriek vuur aldus door de tweede kaart is doorgedrongen, elektrizeert het, even als in het eerfte geval, ook insgelijks het tweede metaale plaatje, en gaat daar na ook door de derde kaart heen, en zoo vervoigends tot de laatfte toe, in welke het wederom een gat flaat, even als in dc eerfte. Deze laatfte kaart wordt doorboord, cm  ■—■ €1 35o B — dat de elektrieke vloeiftof, na het laatfte metaaiblaadje geëlektrizeert te hebben , zich wederom vereenigt en zaamenperscht, om op een eeriig punt van de kaart te werken, en wel dat geene, het welk de vloeiftof den kortften weg aanbiedt, om tot het uitwendig bekleedzel der verfterkings-fles over te gaan. Derhalven wordt deze laatfte kaart doorboord, om. dat, dewijl al het vermogen der elektrieke vloeiftof op een eenig punt van het kaarten blad bepaald wordt, de kragt, door welke de deelen van de kaart zaamenhangen, niet genoegzaam is, om het geweld , met het welk de elektrieke vloeiftof op dit een punt van de kaart werkt, te kunnen weêrftaan en overwinnen. CXXI. Hoe waarfchijnlijk de hier voorgedraage verklaaring ook zijn mag, komt mij egter de volgende "niet minder voldoende voor. Hier boven merkten wij aan, dat het fpel kaarten een elektriek lichaam was; maar misfchien is het niet dan in zekere omftandigheden een lichaam van dit zoort, cn moet het in andere eer als een geleidend lichaam worden aangemerkt, zoo dat het met de kaarten, ten opzichten van de elektriciteit zou kunnen gelegen zijn, als met een houten vat ten opzichten van het water en de kwik. Een houten vat is gemeenlijk voor deze twee vloeiftoflen ondoordringbaar; maar zo men het zelve met maftik of hars op den  m 351 1» hals van een ontvanger, die boven open is, vasè maakt, zal het water of de kwik, die 'er in is, door deszelvs bodem heen dringen, wanneer men den ontvanger van lucht berooft; dewijl in dit laatfte geval, de drukking van den dampkring een geweld op het water of de kwik uitvoert, dat groot genoeg is, om door het hout een doortocht te maaken. Met de kaarten is het, mijns bedunkens , even eens gelegen: voor de elektrieke vloeiftof van een enkelen geleider, zijn ze ondoordringbaar; maar wanneer zich de kaarten blood gefteld vinden aan de geweldige ontlaading eener verfterkings-fles, is haare eigenfehap van een elektriek lichaam al te gering en zwak, om tegenftand te bieden aan het geweld van een zoortgelijk verdikt en opgehoopt elektriek vuur: derhalven houden zij , met betrekking tot de kragt der elektrieke losbarsting, op ondoordringbaar te zijn, en worden in dit geval min of meer geleidende lichaamen: daarom is het geenszins te verwonderen, dat de tusfehen beiden leggende kaarten niet gefcheurd worden. Wat de eerfte en laatfte kaart betreft, die doorboord en gefcheurd worden, men moet deze uitwerking toefchrijven aan de fterke verdikking en het groot geweld van de elektrieke vloeiftof, die al haar vermogen op een eenige plaats van deze twee kaarten uitvoert. Dit is onweêrfpreeklijk, dewijl de ondervinding leert, dat de elektrieke fchok een gelijk uitwerkzel voordbrengt op de beste geleidende lichaamen , als, bij voorbeeld, de  — il 352 B — metaalen. — Wanneer men den fchok door eeriige" blaadjes van bladgoud of bladtin doet heen gaan, worden dezelven door het elektriek vuur met zoo Veel geweld gefcheurd, dat 'er kleine fchilfertjes gints en heen van affpringen. Niemand verwondere zich dan, dat de twee boven gemelde kaarten, veel minder leidende lichaamen zijnde, dan het bladmetaal, dit zelvde lot ondergaan. CXXII. '. Zet op de plaat van eeneluchtpomp een ontvanger , die van boven open en bedekt is met een koperen plaat, door welke een dik koperdraad heen gaat, dat op en neêr kan gefchoven worden, en wiens beneden einde met een knop gewapend is; laat dit koperdraad nederzinken, tot dat deszelvs knop een kaart, op de plaat in den ontvanger gelegt , aanraake ; doe de plaat met het uitwendig bekleedzel van de verfterkings-fles gemeenfchap hebben , en maak aan het boveneinde van het gemelde dikke koperdraad een ketting vast, die den geleider kan aanraaken. — Wanneer men alles dus in gereedheid zijnde, de verfterkings-fles ontlaadt, door den ketting met den geleider in aanraaking te brengen, zal het elektriek vuur de kaart doorbooren, om tot de plaat, en van daar tot het uitwendig bekleedzel van de fles door te dringen. Maar zo men voor het doen van deze proefnee-  m 353 \$ —; ming» de lucht uit den ontvanger gepompt heeft} dan zal de kaart niet doorboord worden; om dat dezelve meer tegenftand biedt aan den doortocht Van de elektrieke vloeiftof, dan de verdunde lucht, welke in den ontvanger gebleeven is; derhalven zal het elektriek vuur, in plaats van door de kaart been te Ham, langs dezelve afglijden, oto tot de plaat van de luchtpomp Over te gaan. In de eerfte proefneeming wordt dan de kaart doorboord, dewijl het elektriek vuur met meer gemak door de kaart heen flaat, dan daar langs afglijdt door de lucht, welke niet verdund zijnde, aan deszelvs doortocht te veel tegenftand biedt.— Maar in de tweede proefneeming moet alles in te. genovcrftelling gebeuren, CXXIII. Men kan het in 't algemeen als eené waarheid aanmerken, dat het elektriek vuur bij de ontlaading eener verfterkings-fles den kortften weg verkiest, om tot het uitwendig bekleedzel van de fles over te gaan, te weeten, dan,Wanneer de lichaamen , die den kring van gemeenfchap uitmaaken, allen den zelvden geleidenden aart bezitten. Wanneer men derhalven aan het uitwendig bekleedzel eener verfterkings-fles twee koperdraaden van ongelijke lengte vafthegt, en ver volgends met de twee andere einden van deze koperdraaden te gelijker tijd den geleider aanraakt, zal alle de elek. Z  «I 354 16* ' trieke vloeiftof door het kortfte koperdraad worden overgevoerd. Maar men moet aanmerken, dat wij hier vooronderftellen , dat de dikte van ieder koperdraad genoegzaam is, om alle de hoeveelheid der elektrieke vloeiftof van de inwendige oppervlakte te kunnen geleiden en,op eenmaal tot de uitwendige oppervlakte der fles over te voeren; want, wanneer men zich van al te dunne koperdraaden bedient, zal in dit geval het elektriek vuur zich verdeelen, en door beide koperdraaden doorgaan; de reede hier van is, dat een al te dun koperdraad niet voldoende is om op éénmaal al het elektriek vuur, door de ontlaading van eenwelgelaade verfterkingsfles voordgedreeven, over te neemen. Nog merken wij aan, dat, wanneer men deze proefneeming met twee kettingen doet, waar van de een veel korter is, dan de andere, het dikwijls gebeuren zal, dat het elektriek vuur zich even eens verdeelt, en zijnen weg door beide de kettingen neemt. Mij dunkt hier van de volgende reede te kunnen geeven. Een ketting is geen te zaamenvereenigd,maar veel eer een afgebroken lichaam, het welk de elektrieke vloeiftof niet op éénmaal zonder tegenftand te ontmoeten, maar fprongswijze doorloopt, moetende door de lucht van fchalm tot fchalm overfpringen. Dewijl dan de elektrieke vloeiftof door een ketting niet zoo gemaklijk bewogen wordt, als door een onafgebroken geJeider, is het zeer klaar te begrijpen, dat zich de-  — €1 355 & —- Eelve door beide kettingen verdeelen moet, om in hdaren overgang minder tegenftand te ontmoeten. Het zelvde verfchijnzel heeft plaats, wanneer men den elektrieken fchok ,door twee reijen van perfoonen, die eikanderen allen bij de hand vasthouden, en van welke reijen de eene langer is, dan de andere, doet doorgaan. Deze waarneeming ben ik aan den Heer Abt herbert verplicht; en heb de proefneeming zelve herhaald met den Heer ingenhousz, ten huize van den Heer herbert, alwaar wij ons te zaamen bevonden. CXXIV. Boven dien moeten wij nog aanmerken , dat zomtijds het geweld der elektrieke ontlaading zoo groot kan zijn, dat zich de loop der vloeiftof niet meer fchikt naar het meer of minder geleidend vermogen der lichaamen, die den kring van gemeenfchap uitmaaken: want dikwijls gebeurt het, dat, wanneer het elektriek vuur in eene groote hoeveelheid en met groot geweld losbarst, hetzelve zich eer een weg baant, door elektrieke lichaamen van het befte zoort, dan een grooter omweg door goede geleiders maakt; dewijl, in dit geval, het elektriek lichaam, als bij voorbeeld, een dik glas of harskoek, de elektrieke vloeiftof minder weêrftand biedt, dan 'er zou vereischt worden, om den geweldigen loop van dezelve te veranderen en een Z 2  — 491 356 B langer weg te doen omgaan. Men zou zich derhal» Ven te vergeefsch tegen den blixem tragten te beveiligen door zich met een dik glas te overdekken, Want, dewijl 'er geene evenreedigheid is, tusfehen het vermogen der verdikte blixemflroom, en de kragt, doör welke de deelen Van dit glas zaamenhangen, is het zeer natuurlijk, dat de blixem het glas eer aan ftukken zal (laan, dan zijnen loop veranderen en een anderen aanneemen, welke zijnen Weg zou verlengen,en hem verder verwijderen van de plaats, werwaard hij zijnen loop hadt ingericht. CXXV. De fnelheid, met welke het elektriek vuur van het inwendig bekleedzel der verkings-fles tot het uitwendig overgaat, is nog een ander verbazend verfchijnzel. Dezelve is zoo wonderbaarlijk groot, dat ze oogenbliklijk fchijnt te zijn, zelvs, wanneer het elektriek vuur een zeer groote tusfehenruimte moet doorloopen, voor en aleer het uitwendig bekleedzel te kunnen genaaken. Men heeft in Engeland proefneemingen gedaan , waar door beweezen is, dat een perfoon, met hetuitwendigbekleedzel van eene verfterkings-fles gemeenfchap hebbende , en in de andere hand een ijzerdraad houdende ter lengte van 12260 voeten, door. den elektrieken fchok geflagen is fchier op het zelvde .tijdftip, dat men met het ander einde van dit ijzer-  m 357 » — dr3ad den haak of knop der verfterkingsfles aanraakte. Even eens is het gelegen met de algemeene voordplanting van het elektriek vuur; want wanneer een geëlektrizeerd lichaam met andere geleidende lier haamen in aanraaking komt , gaat het elektriek vuur insgelijks oogenbliklijk over tot de verstafgelegene lichaamen. ■ Men heeft een ijzerdraad van 5000 voeten lang afgezonderd , een perfoon welke mede afgezonderd was , en ter zijde van een elektrizeer-werktuig ftont, hielt het een einde van dit ijzerdraad in de hand , -'t welk van daar gaande van toren tot toren liep, aan welken het met zijde draaden was vastgemaakt, en vervolgends terug keerende, weder in het venster kwam nabij het elektrizeer-werktuig; op het uiteinde van dit ijzerdraad was een klein ijvooren balletje vastgemaakt, onder het welk men op den afftand van zes of agt lijnen een papier met geftooten houdskool gelegt hadt. —— Alles zich aldus in gereedheid vindende, elektrizeerde men den geleider , en zo dra de afgezonderde perfoon het ijzerdraad , dat hij in de hand hielt , bij den geleider bragt, wierp zich op het zelvde oogenblik, zonderdat men den minften tusfehentijd kon waarneemen, het geftooten houds-koolftof op het ijvooren balletje. ■ Hierdoor kan men over deongeloof- lijke fnelheid oordeelcn, met welke de voordplanting van de elektriciteit gefchiedt, het is niet. mooglijk derzelver fnelheid te bepaalen; misfchien js zij evenreedig aan die van de vnordfehieting des Z 3  — «ai 358 m — lfëhts; "t wélk in een feconde een weg aflegt tea naasten bij gelijk aan 30 middenlijnen van de aarde, dat is te zeggen, meer dan 50000 Duitfche mijlen (z). CXXVI, Wij hebben reeds dikwijls gezegd, dat het water een zeer goed geleidend lichaam is, de volgende proefneeming zal ons hier van volkomen kunnen overtuigen. De Heer franklin in Philadelphia zijnde, ontftak den wijngeest, door een elektrieken fchok die hij door het water van een rivier gaan liet. Deze proefneeming wierdt op volgende wijze ingericht. Hij ftak aan ieder boord van de rivier een metaalen ftaaf van vier tot vijfvoeten hoog in het water, zoo dat deze twee ftaaven zich tegen over eikanderen bevonden : aan het uiteinde van eene dezer ftaaven, welke in een regten hoek omgeboogen was, bondt hij een dik ijzerdraad vast van eenige duimen lang, beneden met een kleine metaalen knop gewapend, onder welke zich op den afftand van eenige lijnen, een klein vat of lepel bevondt, vervuld met wijngeest. Aan den nollet torn. I. ïett. VIII. pag. 198. volgends den Heer sauvages zou de fnelheid der elektrieke vloeiftof, ten mlnften 36 maaien, die van het geluid overtreffen,het welk meer dan 1000 voeten in eene feconde aflegt, toaldo mem. fur les eend. pag. 13.  431 359 B ~T anderen kant van de rivier hadt de Heer franklin eene groote verfterkings-fles geplaatst, en aan deszelvs uitwendig bekleedzel een lang ijzerdraad vast gemaakt, het welk zonder het water te raaken over het bed van de rivier heen ging, en zoo tot aan den anderen boord van dezelve kwam, alwaar het verbonden was met den ftcel van den met wijngeest vervulden lepel. Alles zich in dezen ftaat bevindende, bracht de Heer franklin, na de verfterkings-fles volmaakt gelaaden te hebben, deszelvs haak of knop aan den ijzeren ftaf, die op den boord der rivier in het water ftont, en op hetzelvde tijdftip ging het elektriek vuur door het water van de rivier over tot de ijzere ftaaf, welke zich aan den anderen kant bevondt, daarop gaf het klein metaalen knopje, 't welk aan deze ftaaf hing, eene vonk, .die den wijngeest deedt ontvlammen: waar na het elektriek vuur den loop van het ijzerdraad, aan den fteel van den lepel vastgemaakt, volgde, tot den anderen boord te rug keerde, en alzoo tot het uitwendig bekleedzel van de verfterkings-fles. overging (V). De Heer franklin doodde, na het doen van (V) De Heer franklin deedt deze proefneeming aan de Rivier de Skuylkill te Philadelphia met zijne vrienden /. c: tam. I. pag. 194. De Heer jallabert- deedt eene diergelijke door het meir van Geneven, deze kan men befchreeven vinden bij den Heer nollet ktt. fur fekcï* torn. I. ktt. VIII. pag. 193. Z 4  »— m 360 m =? fce proefneeming, een kalkoen door een elektriö^ ken fchok, deedt dezelve vervolgends braaden vooreen vuur, door het elektriek vuur aangeftooken, en hielt het middagmaal met zijn gezelfchap : Men dronk op het losbarsten eener elektrieke batterije of ai telerije geduurende de maaltijd ter gezondheid der meest beroemde elektrizeerders , uit geëlektrizeerde koppen of glazen. Men moet door de» ze geëlektrizeerde kom of kop verftaan, een klein glazen vat, tot op de helft met wijn vervuld, "t welk men even. als de Leidfche fles geëlektrizeerd heeft. Deze kom fchielijk aan den mond gebragt, geeft een kleinen elektrieken fchok, zomen zich wel heeft laaten fcheeren en niet op den wijn ademt (b~). Wij zullen hierbeneden de befchrijving van een elektriek rad opgeeven naar de uitvinding van den Heer franklin, het zou, zegt hij, in diergelijke gelegenheden voor een elektriek braadfpit kunnen dienen, om een ftuk gevleugeld wild té braaden. (F) De reede, dat men kort gefchooren moet zijn is,om dat de haairtjes van een ongefchooren baard zoorten van pan* ten zijn, die de elektriciteit tot zich neemen eer het.glas aan den mond gebragt is. Dit zelvde doet ook de ademhaa- iing, waarom men dan dezelve voor dat oogenblik moet zoeken op te houden»  4|! 36i |$ 1 f)E BEIDE OPPERVLAKTEN DER VERSTERKINGS OP IETDSCUE FLES METELKANDEREN VERGELEKEN' C XXVII. Wanneer men de inwendige oppervlakte van eene Leijdfche of verfterkings-fles ftellig geladen heeft, bevindt zich de tegenovergeftelde, dat is, de uitwendige oppervlakte altijd ontkennend geëlektrizeerd, dewijl dezelve alsdan beroofd is van een gedeelte haarer natuurlijke vloeiftof in evenreedig. heid tot de over hoeveelheid, waarmede de inwendige oppervlakte overlaadeu is ; waaruit dan volgen moet, dat men vrugtelooze poogingen zou aanwenden om aan het inwendig bekleedzel der verfterkings-fles eene grootere hoeveelheid van elektriek vuur mede te deelen, zo menigmaal 'er niet meer uit de buitenfte oppervlakte kan uitvlöeijen.— Dit zal gebeuren, wanneer de verfterkings-fles volmaakt afgezonderd , of het glas zeer dik is. • In deze twee gevallen kan men eene verfterkingsfles nooit laaden, om reede , dat het natuurlijk elektriek vuur van het uitwendig bekleedzel dan niet kan genoodzaakt worden, zich van deze oppervlakte te verwijderen. Hier uit volgt ook nog, dat men het elektriek vuur niet binnen in de verfterkings-fles kan doen indringen, wanneer de uitwendige oppervlakte alle de hoeveelheid van haar vuur verlooren heeft, dat haar in den natuurlijken ftaat toebehoorde. —- Eindelijk kan ook Z 5  — f 13621» eene geëlektrizeerde verfterkings-fles niets verliezen van het vuur , dat men haar inwendig heeft mede gedeeld, zonder dat de uitwendige oppervlakte even dezelvde hoeveelheid te rug verkrijgt. Wanneer men eene gemeenfchap tusfehen de twee oppervlakten van eene verfterkings-fles maakt, herftelt zich het elektriek vuur tusfehen de twee oppervlakten oogenbliklijk in evenwicht;om dat men door deze gemeenfchap aan alle de overhoeveelheid van vloeiftof, waarmede zich de verfterkings-fles inwendig overlaaden bevindt, gelegenheid geeft, om fchielijk tot de uitwendige oppervlakte over te gaan; waar uit dan noodzaaklijk volgen moet,dat beide oppervlakten zich in hunnen natuurlijken ftaat herftelt bevinden,en de verfterkings-fles ontlaaden is. Maar wanneer men, in plaats van deze gemeenfchap tusfehen de twee oppervlakten, of bekleedzelen te maaken, den haak van eene niet afgezonderde verfterkings-fles dikwijls met den vinger aanraakt, dan beneemt men door deze agtereenvolgende en herhaalde aanraakingen de verfterkingsfles al haar medegedeeld elektriek vuur, dewijl de uitwendige oppervlakte als dan, zoo menigmaal men den haak aanraakt, net even zoo veel elektriek vuur wederom verkrijgt, als de vingerde inwendige oppervlakte van de verfterkings-fles beneemt. De geleidende lichaamen, waarop de fles ftaat, geeven de uitwendige oppervlakte de vloeiftof, die haas ontbrak, in dit geval, weder.  — m 3631& — Maar dit heeft geen plaats meer, wanneer de verfterkings-fles afgezonderd ftaat;in dit geval levert zij ons een geheel ander verfchijnzel op, waar van wij hier beneden fpreeken zullen. Voords moet men alles, wat wij met betrekking tot de oppervlakten der verfterkings-fles gezegd hebben, eveneens verdaan, aangaande de oppervlakten eener glazen ruit, die op de wijze eener verfterkings-fles gewapend of bekleed is. Uit het geen wij gezegd hebben volgt dan, dat het ftellige en ontkennende wonderbaarlijk in eene verfterkings-fles verknogt zijn en als op elkander weegen. Deze zo zonderlinge betrekking gaat tot heeden toe, alle poogingen te boven, welken het menfchelijk verftand heeft aangewend om 'er reede van te geeven. Om deze verfchijnzelen te verklaaren,heeft men willen voorgeeven , dat de elektrieke vloeiftof, waar mede de verfterkings-fles inwendig overlaaden is, door haare afftootende eigenfehap zulk eene groote pooging tegen de uitwendige oppervlakte aanwendt, dat deze vloeiftof, zonder door het glas heen te dringen, nogthans de andere vloeiftof, die aan de uitwendige oppervlakte natuurlijk eigen is, noodzaakt, zich daar van te verwijderen, in dier voege, dat deze uitwendige oppervlakte zich alsdan ontbloot bevindt van haar eigen natuurlijk elektriek vuur, naar maate, dat de inwendige oppervlakte 'er eene grootere hoeveelheid van verzamelt.  — m 304 b — Ik zal mij voor het tegenswoordige met deze Verklaaring niet ophouden, om dat ik wel gelei genheid zal hebben tot dezelve andermaal terug te keeren. Laat ons liever overgaan tot de proefneemingen, die ons de middelen aan de hand geeven, waar van de Heer franklin zich bediend heeft, om de verfterkings-fles ftuks-wijze te verklaaren; want deez geleerde natuurkundige,is het,die door deszelvs uitmuntend vernuft en fchranderheid 'er ons de eigenfchappen, uitwerkzelen, en verborgene verfchijnzelen van ontzwagteld heeft, CX XVIII, |L. VI. FIC, XXXIX. Tot hier toe hebben wij alleen van verfterkings-" flesfen gefproken, wier inwendige oppervlakte geiMektrizeerd werdt. Men kan ook, naar welgevallen derzelver uitwendige oppervlakte, in plaats, van de inwendige elektrizeeren; maar dan zal zich deze laatfte ontkennend, en de uitwendige ftellig geëlektrizeerd bevinden , zulks noemt men eene verflerking-fles ontkennend laaden; het welk op volgende wijze gefchiedt. Neem de verfterkings fles bij haaren haak of knop in de hand, en breng haar uitwendig bekleedzel bij een geëlektrizeerden geleider , zet daarna de verfterkings-fles, dezelve altijd bij haaren haak vasthoudende , op een afzonderend lichaam; trek vervolgends de hand te rug, en alsdan zult gij dezelve zonder gevaar bij haar uitwendig bekleedzel kuu-  — m 365 b — fcerï omvatten j en op een tafel zetten. —- Maar geef acht, dat 'er nooit meer, dan eene hand gelijktijdig werkzaam zij, ten einde u niet bloot te ftellen om beide oppervlakten, der fles (te gelijker tijd aan te raaken, en alzo den fchok te verkrij- gen- > 'Er is nog een ander middel om de verfterkingsfles ontkennend te laaden ; te weeten, op volgende wijze. -—- Zet de verfterkings-fles op een af-, zonderend lichaam,maak eene gemeenfchap tusfehen? den geleider cn het uitwendig bekleedzel van de fles, en raak met den vinger deszelvs haak of knop zoo lang aan, als men den geleider elektrizeert om de uitwendige oppervlakte van de verfterkings-fles te laaden; laat daarna gemelde ha-.>k of knop los; dan kunt gij , zonder vrees voor den elektrieken fchok, de fles bij haar uitwendig bekleedzel aantasten: ■—- maar zo uwe begeerte is, dezelve bi] haaren knop aan-te grijpen, draag dan wel zorg, dat de andere hand niet aan het uitwendig bekleedzel raake , zo gij den elektrieken fchok niet wilt gevoelen (c). CXXIX. Na eene ontkennend geëlektrizeerde fles volgends ons voorfchrift op tafel gezet te hebben, zo omvat een andere verfterkings-fles, die naar gewoone (/) franklin exper. £P obferv. torn. I. pag. 120, 'l. vi. 'ic. xl,  pi,. vi. fig. xu. — € 366 B Wijze geëlektrizeerd is, bij haar uitwendig bekleedzel, en houd de uitwendige bekleedzels der twee verfterkings-flesfen tegen eikanderen: keervervolgends de verfterkings-fles , welke gij in de hand hebt in dier voege, dat deszelvs haak, welke in een regten haak moet omgeboogen zijn, den haak van de ontkennend geëlektrizeerde fles, die op tafel ftaat, of in uwe andere hand is, aanraake; dan zal, zo dra de twee haaken op het punt zijn van elkanfteren aan te raaken, 'er eene groote losbarfting plaats hebben, en zich de twee verfterkings-flesfen ontlaadcn bevinden. Maar let op, dat, wanneer gij de twee haaken of knoppen tot eikanderen doet naderen, de beide uitwendige oppervlakten ter zeiver tijd mede in aanraaking zijn: bij gebrek van deze voorzorg zoudt gij den elektrieken fchok door uw lichaam krijgen. cxxx. Men kan ter zeiver tijd twee verfterkings-flesfen laaden, de eene ftellig en de andere ontkennend: ten dien einde, moet men het wrijvend kusfen van het elektrizeer-werktuig afzonderen , zoo dat het zelve als gedraagen of onderfteund wordt van een afzonderend lichaam: doet daarna den geleider elektrizeeren, en breng, geduurende dat men denzelven elektrizeert, met de eene hand den haak eener verfterkings-fles bij het wrijvend kusfen; en houd met de andere hand den haak der andere verfter-  M 3«7 li — Icings-fles den geleider voor; hier door zal het inwendig bekleedzel van deze laatfte verfterkings-fles ftellig geëlektrizeerd worden, en het inwendig bekleedzel van de eerfte ontkennend. Om dat het wrijvend kusfen afgezonderd zijnde, den geleider het elektriek vuur overgeeft, het welk uit de inwendige oppervlakte van de aan het wrijvend kusfen voorgehoudene verfterkings-fles wordt uitgetrokken ; zulks moet dan het inwendig bekleedzel van deze verfterkings-fles noodzaaklijk ontkennend maaken. 'Er is nog eene meer eenvouwige wijze, om te gelijker tijd twee verfterkings-flesfen, de eene ftellig en de andere ontkennend te elektrizeeren. ■ ■ Omvat ten dien einde met uwe eene hand het uitwendig bekleedzel van eene verfterkings-fles, en neem met de andere hand eene tweede verfterkingsfles bij haaren haak ; houd vervolgends het uitwendig bekleedzel van deze laatfte, en den haak van de eerfte, welke gij bij haar uitwendig bekleedzel vasthoudt, aan den geleider voor ; hier door zult gij het inwendig bekleedzel van de eene, en het uitwendig van de andere laaden; en derhalven zal de eene ftellig en de andere ontkennend geëlektrizeerd worden. CXXXI. Hang meteen zijden draad aan de zolder een'kurken balletje van de grootte als een hazenoot op;öf  «TL. VI. FIG. XLII, FRANKLIN /. c. tor,:. L pag. 64 ü? 128, -— 431 308 B —■ wanneer gij zulks verkiest eene naargemaakte fp-in< Laadt vcrvolgends twee flesfen de eene ftellig en de andere ontkennend; zet deze verfterkings-flesfen op een tafel op den afftand van anderhalven voet van eikanderen, in dier voege, dat het kurken balletje zich volmaakt in het midden bevinde tusfehen de twee knoppen der verfterkings-flesfen ; dan zult gij het kurken balletje geduurende eenige uuren van de eene verfterkings-fles tot de andere zien flingeren, dat is te zeggen, tot zoo lang als het kurken balletje door deze wederkeerige aanraakingen, alle de overhoeveelheid der inwendige oppervlakte van eene dezer verfterkings-flesfen heeft naar zich genomen , om dezelve tot het inwendig ontkennend bekleedzel van de andere verfterkings-fles over te voeren. — Maar men moet zorg draagen, dat het kurken balletje aldus zij opgehangen, dat hetzelve niets dan de twee knoppen der verfterkings-flesfen kan aanraaken. Deze proefneeming verklaart zich als vanzelvsuit het geen wij reeds gezegd hebben. Ik gaa over tot zulke proefneemingen, welke nog duidelijker aantoonen, dat de uitwendige oppervlakte van eene verfterkings-fles , waar van men het inwendig bekleedzel ftellig geëlektrizeerd heeft, in de daad ontkennend is  31 369 li CXXXII. 2.eteene,op de gewoone wijze geëlektrizeerde, Verfterkings fles op eenen harskoek (of eenig ander afzonderend lichaam) wanneer gij dan een kurken balletje, aan een zijden draad opgehangen,aan deszelvs haak voorhoudt, zoo zal dit balletje teiflcnt aangetrokken, en daarna wederom afgeftcotu worden. Laat vervolgends dit zelvde balletje, dus geëlektrizeerd zijnde, nederzakken, tot dat hel zich in de nabijheid van het uitwendig bekleedzel der verfterkings-fles bevindt, dan zal het door deze oppervlakte worden aangetrokken : het uit wendig bekleedzel van deze verfterkings-fles moet dan zeker ontkennend zijn; want wanneer het ftellig was, zou de geëlektrizeerde kurk even eens door deze oppervlakte, als door den haak worden afgeftooten. CXXXIII. Richt een krom gebogen ijzerdraad regtftandig .op de tafel op; hang daar aan een linnen draad op den afftand van een halven duim van het uitwendig bekleedzel eener naar gewoone wijze gelaadene en op een afzonderend lichaam ftaande verfterkingsfles; raak vervolgends bij herhaaling den haak van deze verfterkings-fles met den vinger aan; en gij zult bevinden, dat bij elk aanraaken deez linnen draad zal worden aangetrokken; dewijl het uitwenAa ! i PI.. VI. FIG. XL11I.  Hl 370 \» — Tl. VI. FIG. SLIV. dig bekleedzel der verfterkings-fles zulks doen moer, om hem zoo veel elektriek vuur te beneemen, als de haak der fles bij het aanraaken aan uwen vinger overgeeft. CXXXIV. Maak aan het uitwendig bekleedzel eener veffterkings-fles een koperdraad vast , dat met een kleinen metalen knop voorzien is. Dit koperdraad moet regtftandig opgericht zijn, tot op de hoogte van den haak der fles, en daar van niet verder af- ftaan, dan drie of vier duimen. Elektrizeerde verfterkings-fles op gewoone wijze, en zet dezelve vervolgends op een afzonderend lichaam. Hang een kurken balletjen aan een zijden draad op tusfehen den haak van de verfterkings-fles en den knop van gemeld ijzerdraad: dan zal de uitwerking de volgende zijn. Het kleine kurken balletje zal over en weer aanhoudend van de fles tot den knop overgaan, tot dat de verfterkings-fles haare geheele laading benoomen is;om dat het kurken balletje ieder keer het elektriek vuur aan het zelve door den haak medegedeeld, tot het uitwendig bekleedzel van de verfterkings-fles overvoert; om hier door het evenwicht tusfehen de twee oppervlakten te herftellen.  ^— n 371 B cxxxv. f Na eene geëlektrizeerde ver^erkings-fl' s öp feenen harsköek geplaatst te hebben : neem een dik koperdraad in de gedaante van een ha'ven cirkel omgeboogc n; houd het eene einde van dit koperdraad tegen het uitwendig bekleedzel van ae Verfterkings-fles; nader vervolgends trapswijze met het ander einde den haak van deze verfterkings-fles, maar zonder hem aan te raakeh, dan zult gij het elektriek vuur waarneemen , 't welk trapswijze van den haak tot het koperdraad zal overgaan, tot dat het evenwicht tusfehen de twee oppervlakten herïtcld is. Maar wanneer men eerst het koperdraad aan den haak van de verfterkings-fles doet raaken, en deszelvs ander einde trapswijze hetuitwendig bekleedzel doet naderen, zal men een ftroom van vuin Waarneemen, welke uit dit einde tot het uitwendig bekleedzel van de verAerkings-fles overgaat. Eindelijk wanneer het koperdraad te gelijker tijd er met den haak en met het uitwendig bekleedzel ir aanraaking komt, zal het evenwicht zich op één' maal door eene fterke losbarsting herftelleni cxxxvi. Stel u óp een harskoek, en raak met uwen vin ger aan den haak van eene geëlektrizeerde verfter jkings-fles, welke een ander perfoon, op den vloe] Aa 2 pl. vi. ttó» XLV. i  VL. VI. FIG 2LVI. >— É 372 B — ftaande in zijne hand houdt; dan zult gij u zelvefis zoo menigmaal gij den haak aanraakt, ftellig elektrizeeren ; zoo dat alle de geenen, welken bij deze proefneeming tegenwoordig zijn, uit u eene vonk zullen kunnen trekken , door u met den top des vingers aan te raaken, om dat het elektriek vuur, u door den haak der fles word medegedeeld, en de hand van die geene, welke de verfterkings-fles vasthoudt, eene gelijke hoeveelheid aan deszelvs uitwendig bekleedzel wedergeeft. Maar het verfchijnzel zal geheel anders zijn, wanneer gij, op de hars geplaatst zijnde, de verfterkings-fles zelve in de hand houdt, en een ander, niet afgezonderd perfoon, deszelvs haak aantast; wantin dit geval zult gij ontkennend geëlektrizeerd zijn , en een vonk kunnen trekken uit al wie op den grond ftaat. In deze laatfte proefneeming gaat het elektriek vuur van de verfterkings fles uit den haak over, tot den geene, die'er den vinger ophoudt, en uwe hand geeft aan het uitwendig bekleedzel eene gelijke hoeveelheid weder , derhalven moet gij tot eene ontkennende elektriciteit overgaan. CXXXVII, Leg een boek met een vergulden band op een af'zonderend lichaam; zet eene op gewoone wijze geëlektrizeerde verfterkings-fles op dit boek ; zo gij .dan vervolgends deszelvs haak met den top des vingers aanraakt, zal het boek ontkennend geëlek-  m 373 B i fcrizeerd worden; doordien het aan de uitwendige oppervlakte van de fles zoo veel elektriek vuur mededeelt, als gij deszelvs inwendig bekleedzel door het aanraaken van den haak beneemt: gij kunt u overtuigen , dat het boek ontkennend geëlektri' zeerd is, door het zelve een klein kurken balletje voor te houden, het welk gij ook ontkennend geelktrizeerdhebt, invoegen wij zulks §. XXXVIII. voorgeichreeven hebben. Neem na deze eerste proefneeming, de fles van bet vergulden boek af, en breng deszelvs haak bij een ander diergelijk boek, leggende even eens op een afzonderend lichaam; hier door zult gij dit tweede boek ftellig elektrizeeren. Doet vervolgends de twee boeken met de ruggen tegen elkanderen tot op den afftand van twee of drie duimen naderen; en gij zult bevinden, dat een vlierballetjen aan eenzijden draad tusfehen de twee boeken opgehangen, verfcheiden maaien over en weêr van het een naar het ander flingeren zal. CXXXVIII. Leg op een afzonderend voetfluk een boek in quarto, wiens band omgeeven en vercierd is met verfcheiden vergulde ftreepjes : leg op een hoek van dit boek een fluk lood, draagende een regtftandig en omgeboogen ijzerdraad; zet vervolgends op Ijet zelvde boek tegen over het gemelde ftuk lood, eene gelaadene verfterkings-fles; buig het ijzerAa 3 PL. VI. FIG. XLVI1.  i— m 374 m — draad met een pijp zegellak,ten einde het den haak van de verfterkings-fles kan aanraaken, dan zal u de ontlaading eene zeer leevendige vonk doen gewaar worden, ook zullen de vergulde ftreepjes van den band des boeks rondom als kleine blixemftraalt- jes flikkeren. Deze proefneeming moet in het donkere gefchieden ; zij bewijst oogenfchijnlijk, dat het elektriek vuur van het inwendig bekleedzel der verfterkings-fles tot het uitwendige overgaat; en toont daarenboven nog aan, dat het elektriek vuur zich verdeelt, wanneer de geleidende lichaamen , welken het moeten overbrengen, geen onafgebrooken lichaamen zijn, of al te weinig oppervlakte bezitten (e). CXXXIX. K. vi. fic. XLVIII. J»lA VI. FIG. xux. (r) franken /. c-, torn. I. pag. 135. Wanneer men de haaken van twee, op gewoon® wijze geëlektrizeerde verfterkings-flesfen tegen elkanderen doet raaken, zal 'er noch fchok, noch vonk ontitaan. Maar wanneer gij eene dezer verfterkings-flesfen op een afzonderend lichaam zet» en dezelve vervolgends bij haar haak vat, zal de ontlaading plaats hebben, en gij den elektrieken fchok verkrijgen, wanneer gij met haar uitwendig bekleedzel den haak van de verfterkings-fles, die gij in de andere hand houdt, aanraakt. Dit alles volgt natuurlijk uit de reeds opgegeeven grond-  411 375 li* —' beginzelen , en vereischt geene nadere verklaring. — Alleen merken wij nog aan, dat om eene geëlektriezeerde verfterkings-fles met de hand zonder gevaar, of zonder haar iets van de elektrieke vloeiftof te doen verliezen, aan te tasten', men dezelve altijd bevoorens op een afzonderend lichaam moet zetten, en dan, na de hand te hebben iosgelaaten, dezelve bij den haak aantasten. CXL. Om de voorgaande proefneeming een weinig te veranderen, elektrizeer eerst twee verfterkingsflesfen; maar de eene ftellig en de andere ontkennend, dat is te zeggen, de eene, door haaren haak, en de andere door haare uitwendige oppervlakte bij den geleider te brengen: neem daarna de twee flesfen in de handen, de eene bij den ontkennend geëlektrizeerden haak, en de andere bij de ontkennende oppervlakte, en voeg de ftellige haak van de eene tegen het ftellig bekleedzel van de andere; dan zal'er noch vonk, noch fchok, noch ontlaading plaats hebben. Maar wanneer gij de ontkennende fles, die gij bij haaren haak of knop in uwe hand vast hebt, op een afzonderend lichaam zet, en dezelve daarna bij het uitwendig bekleedzel opligt, zo zult gij wanneer de twee haaken of knoppen bij elkauderen gebragt worden, eene leevendige vonk verneemen, Aa d ft. VI. FIG. PL. VI. F1C LI.  PL. VI, FIG LU, i?L. VI. FIG MU. -— 411 376 B -— ook zal u de elektrieke losbarsting' den fchok doeii gevoelen, en de flesfen beiden in evenwicht herftellen. —- Bij deze proefneeming is ondertusfchen niet het minfte gevaar, wanneer men zorg draagt de flesfen niet fterk te laaden; want als dan zal de fchok niet zeer gevoelig zijn. Wanneer men maar alleen eene van deze flesfen elektrizeert, en daar na met de eene hand de gelaade fles bij het uitwendig bekleedzel omvat, terwijl men de niet gelaade fles ook bij het uitwendig bekleedzel opneemt, zal het verfchijnzel nog weêr anders zijn: want wanneer men in dit geval , de twee haaken of knoppen bij elkander brengt, zal men een halven fchok gewaar worden, en de flesfen ieder een halve laading bezitten ; dewijl in deze omftandigheid de eene zich ten halven moet ontiaauen, en de andere eene halve laading bekoo^ men. CXLI. Harig verfcheiden verfterkings flesfen van gelijke grootte aan den geleider, maar zoo, dat de eene beneden aan de andere hange, en het uitwendig bekleedzel van de laatste met den vloer gemeenfchap hebbe; elektrizeer hier na den geleider,en een gelijk getal omwentelingen van het rad, als 'er vereischt worden, om eene eenige van deze verfterkings-flesfen te laaden, zal genoegzaam zijn om ze,  — 4 377 I» allen te elektrizeeren (ƒ). Wij geeven hief van de volgende reede. Het elektriek vuur, dat van de uitwendige oppervlakte van de eerste verfterkings-fles wordt afgedreeven, gaat tot den haak van de tweede over, en dient om die fles te laaden , welke onder aan de eerste hangt; het vuur,dat daar na van de uitwendige oppervlakte dezer tweede fles wordt afgedreeven, dient even eens om het inwendig bekleedzel van de derde verfterkings-fles te laaden,en zoo vervolgends. — Hieruit volgt,dat mendooreene zelvde werking te gelijk verfcheiden verfterkings-flesfen laaden kan ; dewijl al de elektrieke vloeiftof, welke genoodzaakt wordt zich van de uitwendige oppervlakte der eerste fles te verwijderen, de inwendige oppervlakte van de volgende verfterkingsfles elektrizeert, doordien dit vuur tot deszelvs haak moet overvloeien (g). Maar deze aaneenfchakelingvan verfterkings-flesfen vermeerdert de kragt der ontlaading niet, wanneer men dezelve allen op eenmaal ontlaadt; want de eene fles niet gelaaden zijnde, dan door het vuur Cf) Alle de verfterkings-flesfen zullen gelaaden zijn , maar geenszins even fterk, want geene zal volkomen gelaaden zijn,als de eerfte; de tweede zal het minder zijn, dan de eerfte, en de derde wederom minder dan de tweede, en zoovervolgends, uitgenoomen de laatfte, welke zich altijd fterker zal gelaaden bevinden, dan de tusfehen inhangendc. Cg) frankun /. c. Tom. I. pag. 135. ■Aa 5  € 3?8 |§» Van de andere, heeft men nooit meer dan de Iaading van eene eenige verfterkings-fles. — Maar, alfchoon deze dus vereenigde verfterkings flesfen niet in ftaat zijn eene fterkere ontlaading voord te brengen, wanneer men ze alle op éénmaal ontlaadt,dan maar eene eenige welgclaade fles; kan men nogthans maaken, dat haare laading in de daad even fterk is, als die van verfcheide verfterkings-flesfen, welken men afzonderlijk gelaaden heeft: maak ten dien einde de verfterkings-flesfen van eikanderen los; doe vervolgende alle haare haaken onderling gemeenfchap hebben, en maak ook insgelijks eene gemeenfchap tusfehen alle haare uitwendige bekleedzels;in dit geval, is het zeker, dat, wanneer men een van haare haaken met eene van haare uitwendige bekleedzeien in aanraaking brengt, de kragt van de onclaading en den elektrieken fchok aanmerkelijk zal vermeerderd zijn. Het is met deze verfterkings-flesfen even eens gelegen, als met een langen draad, die niet meer dan eo ponden draagen kan; maar in vijf ftukken gefneeden zijnde; honderd ponden zal kunnen ophouden ; om dat ieder ftuk afzonderlijk in ftaat is een gewicht van 20 ponden te draagen. Men dient aan te merken, dat in de laading van alle deze verfterkings flesfen, die aan den geleider opgehangen zijn, de uitwendige oppervlakte van ieder fles even zoo veel elektriek vuur moet verlie. zen, als deszelvs inwendige oppervlakte verkreegen heeft, uit gemelde proefneeming kunnen wii  m 3?9 m — dan dit gevolg trekken: dat 'er in de daad niet meer elektriek vuur in eene verfterkings-fles is, wanneer dezelve gelaaden is, dan wanneer ze zulks niet is. Nog moeten wij aanmerken, dat, om deze verfterkings-flesfen te laaden, het uitwendig bekleedzel van de laatste met den vloer behoort gemeenfchap te hebben; want, wanneer het elektriek vuur van deze oppervlakte niet kan worden afgeleid, zal 'er geene eene van deze verfterkings-flesfen gelaaden worden ; om dat dan geene van dezelven het elektriek vuur, dat haare uitwendige oppervlakte bezit, aan de volgende kan mededeelen; waaruit dus volgen moet, dat eene volmaakt afgezonderde verfterkings-fles, nooit kan gelaaden worden, aangezien zij de elektrieke vloeiftof van haare uitwen* dige oppervlakte aan geene andere geleidende lichaamen kan overgeeven (//). CXLII. Eene gelaade verfterkings-fles bevindt zich in een zoort van geweldigen ftaat; want deszelvs inwendige oppervlakte, welke ik de oppervlakte A zal noemen, is dusdanig overlaaden, dat zij altoos in pooging is om haare overhoeveelheid van elektriek vuur uit te werpen: de andere oppervlakte in tegendeel, welke ik oppervlakte B noem, van het elektriek vuur, dat haar natuurlijk toekomt, be- (fi) cavallo /, c. bladz. 103,  ' 4 38o B foofd zijnde,is 'er als van uitgehongerd, en bij gevolg altoos greetig om zoo veel aan te neemen, als haar ontbeert ; maar deze laatste oppervlakte B kan 'er niet van te rug ontvangen, ten zij de oppervlakte A zoo veelafgeeve; en deze kan 'er niet van afftaan, ten zij de andere op het zelvde oogenblik juis evenveel ontvange. De volgende gelijkenis zal de zaak klaar en ver- ftaanbaar genoeg maaken. Wanneer men een boog fterk fpant , moet deszelvs krom omgebogene zijde , die uitgerekt ftaat , tocfpringen om tot haar natuurlijken ftaat weder te keeren, en de holle, of gefpanne zijde zich wederom uitzetten ; wanneer cenc van deze uitwerkingen te genftand ontmoet, kan ook de andere geen plaats hebben. Ondertusfchen moet men aanmerken, dat de boog altoos even veêrkragtig is, het zij hij gefpannen ftaat, of niet: door het fpannen geeft men-hem de veêrkragtigheid niet, maar men rekt alleen deszelvs deelen aan de eene zijde uit, terwijl men aan den anderen kant dezelven zaamen perst;hier door brengt men den boog in een geweldigen ftaat,die hem het vermogeu verfchaft, om met meer geweld te kunnen werken tot het weder aanncemen van zijnen natuurlijken ftaat (?')• Even eens is het met de verfterkings-fles gelegen ; men vermeerdert haare hoeveelheid van elek- (f) FRANKLIN ktt. %tttt & motlff. COLLINSON pag. 5Ö.  — lil 381 p — trick vuur niet, door het elektrizeeren; maar men maakt alleen, dat de eene zijde 'er meer van bezitte, dan de andere, en hier door brengt men de elektrieke vloeiftof in een ftaat van geweldigheid, die als dan fterkere poogingen kan aanwenden,om het verbroken evenwicht tusfehen de beide oppervlakten der verfterkings-fles te herftellen. CXLIII. ' De geheele kragt der verfterkings-fles heerscht in het glas zelve, en niet in de wapening of bekleeding, die met de oppervlakte van het glas in aanraaking is. Het inwendig bekleedzel dient nergens toe, als om het elektriek vuur aan de inwendige oppervlakte van het glas mede te deelen; en het uitwendig bekleedzel is mede nergens anders toe gefchikt, als om het elektriek vuur over te neemen, hetwelk van de uitwendige oppervlakte van het glas wordt afgedrceven. De volgende proefneeming zal hier van ten bewijze ftrekken. Neem eene verfterkings-fles van gedaante eener gemeene fles; vervul dezelve met fchoon water tot op de hoogte van haar uitwendig bekleedzel, elcktrizeer dezelve: neem'er vervolgends het dekzel met den haak af, en giet na deze fles bij haar uitwendig bekleedzel genoomen te hebben, al het water, dat in dezelve is, in eene andere diergelijke van buiten gewaapendeen afgezonderde fles over.— Neem eindelijk deze laatste fles in uwe hand, en  II 382 H » (teek een koperdraad in het water, dat "er in is.} 7.0 zult gij, in dit geval, den elektrieken fchok niet krijgen; derhalven heeft het elektriek vuur zijn zitplaats niet in dit water. Keer na deze proefneeming weder tot de eerste fles, en vul dezelve met versch water; neem deze fles in de hand, en fteek met de andere hand een koperdraad in deszelvs water, dan zal in dit tweede geval de fles ontlaaden worden en u den elektrieken fchok geeven, derhalven zit de kragt van de fles alleenlijk in het glas: het water 't welk men 'er ingiet, dient in deze omffcandigheid nergens anders toe, dan tot een geleidend lichaam of bekleedzel, Om de overhoeveelheid van elektriek vuur, op de inwendige oppervlakte van het glas bij een vergaderd, tot de uitwendige oppervlakte van het zelvde gla*) over te voeren (&). CXLIV. Met een glazen ruit kan men deze zelvde proefneeming doen. Leg ten dien einde een glazen ruit op uwe hand, en op deze ruit een ftukje bladtin , of eenig ander metaalen plaatje: elektrizeer vervolgends dit plaatje, het welk veel kleiner moet zijn , dan de glazen ruit: wanneer gij dan daarna dit plaatje met den top des vingers van de andere hand (F) FRANKLIN /. C. Pag. 59. CAVALLO /. C. bladz. ipo» Rollet ktt. fur Pekelt, torn. I, ktt. F. j.ag. 85.  *N 3S3 li* aanraakt, zult gij den elektrieken fchok ontvangen. Doe, na deze eerste proef, de volgende: neem twee metaalen plaatjes, en leg een glazen ruit tusfehen beiden, die eenige duimen over deze plaatjes uitfteekt; leg vervolgends dit zoo gewapend vierkant glas op de hand;en neem, nadat gij het bovendfte plaatje geëlektrizeert hebt, hetzelve fchielijk weg door middel van drie zijdendraaden, welken gij daaraan bcvoorens moet vastbinden. — Door deze laatste bewerking, zal het elektriek vuur, 't welk zich als nog fchijnt op dit plaatje te bevinden, met hetzelve worden weggenomen, en zal het glas niet meer, dan kleine vonkjes geeven op die plaats, daar men hetzelve met den vinger aanraakt. Leg eindelijk dit zelvde metaalen plaatje,'t welk men door het aanraaken met den top des vingers zal geëlektrizeerd hebben,wederom fchielijk op de glazen ruit; dan zal men den elektrieken fchok bekomen, wanneer men dit metaalen plaatje met den top des vingers van de andere hand aanraakt. ■ Deze tweede proefneeming doet dan klaar genoeg zien, dat de kragt van het verfterking-glas alleen op de oppervlakte van het glas haar zitplaats heeft, en dat de bekleedzels, even, als de wapening eener zeilfteen, niet vereischt worden, dan alleen om de kragt der onderfcheiden deelen te vereenigen, en op die plaats, welke men begeert, te verzaamclen. —- Want men moet in aanmerking nee-  pl. vi. fig. Lir. — m 384 w — men, dat het eene eigenfehap der geleidende lic» haamen is, dat zij terftond op eenmaal zoo veel elektriciteit ontvangen, of overgeeven als aaneen van derzelver deelen medegedeeld, of benomen wordt, en om deze reede is het, dat het voldoet de beideedzelen der gelaadene verfterkings-flesfen, hoe groot dezelven ook zijn mogen, maar op eene eenige plaats aan te raaken, om aan derzelver inwendige oppervlakte alle de overhoeveelheid van elektriek vuur te beneemen, en ter zeiver tijd tot het uitwendig bekleedzel over te voeren. Wij hebben reeds te vooren gezegd, dat de kragt, of het geweld derontlaading evenreedig isaan degroot- te der verfterkings-flesfen. De Heer Dali- bard heeft met een plat glas van 35 duimen hoogte, en even zoo veel breette, wiens oppervlakten wederzijds gewapend waren, dikwijls, tot door 160 bladen papier toe, doorgeflagen. CXLV. Wij hebben §. CXXVI. gewag gemaakt van een rad door den Heer franklin uitgevonden; dit rad ontvangt alleen door de kragt der elektriciteit eene ronddraaijende beweeging, en wordt van den Heer franklin elektriek braadfpit genoemt: deszelvs za-amenftelling is, als volgt. Een regflandig opgerichte houten ftok gaat door het middelpunt eener dunne plank van eene ronde gedaante en omtrent 12 duimen middenlijns. Plet ber.eden gedeelte de-  — m 385 m ter ftokj 't welk van ijzer is, loopt in een punS uit, en rust op een metaalen plaatje; het boven gedeelte van dezelve is insgelijks van ijzer, en wordt regtftandig opgehouden, gaande door een klein gat, in een metaalen plaatje gemaakt. Omtrent 30 ftraalen van gelijke lengte, gemaakt van eene glazen ruit in fmalle reepen gefneden, komen horizontaals wijze uit den omtrek van het plankje,op hetwelk deze ftraalen rusten; invoege, dat zij omtrent 4 duimen buiten het zelve uitfteeken. Op de uitftekende punt van ieder dezer glazen reepen , is een kleine koperen dobbelfteen vastgemaakt. Wanneer alles dus in gereedheid is , plaatst men in de nabijheid des' ömtreks van dit rad eene op gewoone wijze• geëlektrizeerde verfterkings-fles; als dan trekt de haak of knop van de verfterkings-fles den dobbelfteenj welke het naaste bij hem is, aan, en begint aldus het rad ih beweeging te brengen; de] dobbelfteen ontvangt in zijnen doortocht de vonk en wordt terflond voorbij gedreeven, want door deze vonk geëlektrizeerd zijnde, moet hij worden afgeftooten. — Ondertusfchen nadert een ander dobbelfteen den knop der verfterkingsfles, en wordt insgelijks aangetrokken, daar na geëlektrizeerd, en vervolgends even als de eerste afgeftooten: dit zelvde gebeurt agtervolgends aan alle Öobbelfteenen. —Nadat allededobbelfteenen in diervoegeden knop der verfterkings-fles zijn voorbij gegaan,moet de beweeging van het rad ophouden,dewijI fle knop der verfterkings-fles de dobbelfteenen mei Bb  — i 3S6 m — •ineer kan aantrekken, aangezien zij allen geëlektrizeerd zijn. Maar dit kan men voorkomen door eene andere ontkennend geëlektrizeerde verfterkings-fles in de nabijheid van den zelvden omtrek te plaatzen; want als dan bevinden zich alle dobbelfteenen, door de ftellige fles geëlektrizeerd, en worden, daar na afgeftooten zijnde, op nieuw de een na den anderen door de ontkennend geëlektrizeerde verfterkings-fles, aangetrokken, welke tweede aantrekking de beweeging van het rad aan- merklijk verfnelt. Behalven dat geeven de dobbelfteenen, den knop dezer ontkennende verfterkings-fles voorbijgaande, den zei ven niet alleen hun overvloedig elektriek vuur over, maar daar en boven nog een gedeelte van hun natuurlijk vuur; derhalven bevinden zich deze dobbelfteenen, na de ontkennende verfterkings-fles voorbij gegaan te hebben, ontkennend geëlektrizeerd, en bij gevolg nog meer gefchikt om voor de tweede maal door de ftellige verfterkings-fles aangetrokken teworden.— Op deze wijze blijft de beweeging van het rad zoo lang voordduuren als de elektriciteit der verfterkings-flesfen niet verboren gaat. — Voords neemt de loop en beweeging van dit rad zodanig in fnelheid toe, dat het zelve 12 of 15- omgangen in een minuut afdoet. CXLVI. Men kan ook een elektriek rad maaken, dat va*  — ® 387II» — zelve draaijt zonder zijne beweeging van eenige andere uitwendige kragt te ontvangen, en hier door fchijnt het zelve meer bijzonder en verwonderlijk, dan het voorgaande. Dit rad wordt op volgende wijze zaamen gefteld. Neem eene dunne glazen fchijf van 18 duimen'' middenlijns, wederzijds verguld , latende zo wel' boven, als beneden een rand over van omtrent twee duimen , die niet verguld moet zijn. In het middelpunt van deze glazen fchijf, moet men wederzijds een halven vergulden houten bol vastlijmen, en in het middelpunt van ieder halven bol een dik koperdraad, 8 of 10 duimen lang, vast maaken , het welk de as zal maaken der glazen fchijf, die horizontaal draaijen moet. De beneden punt van deze as rust op een ftuk koper op een ftukje glas vastgelijmd ; en het boven einde van den zelvden as gaat door een gat gemaakt in een ftukje koper,'t welk ook op een ftukje glas is vastgelijmd van eenige duimen middenlijns en met een gat doorboord. Men moet zorg draagen om het boven einde van dezen as met een knop Van lak of hars te wapenen, ten einde het elektriek vuur door deze punt niet uitvloeie. Op de tafel, waar op deze toeftel geplaats zal Worden , moeten in het rond 12 glazen pijlaaren worden vastgemaakt, op den afftand van omtrent ider duimen van eikanderen, ook moet men een jcoperen dobbelfteen op het toppunt van el* Bb z Ui vitj IG. Vft  ■ 41 388 |g? ken pijlaar zetten : |daar na legt men op den rand van de glazen fchijf een looden bal , welke door een koperdraad of iets anders met het bovenfte verguldzei van de fchijf gemeenfchap moet hebben; op den afftand van omtrent 6 duimen van dezen bal, plaats men een anderen op dezelvde fchijf; maar deze laatfte bal, moet door een band van bladtin met de benedenfte vergulde oppervlakte van de fchijf gemeenfchap hebben. Alles dus ingericht zinde, maakt men eene gemeenfchap, tusfehen den vloer en het beneden gedeelte van den as der fchijf; en daar na nog eene andere tusfehen den geleider en het bovenfte bekleedzel van de zelvde fchijf; vervolgends elektrizeert men dit bekleedzel, tot dat het zijn volkomene laading heeft; wanneer men dan eindelijk de met den geleider gemaakte gemeenfchap, even alsoo k die van den vloer met het beneden bekleedzel van de fchijf, wegneemt, zal het rad beginnen te draaijen, en de ftellig geëlektrizeerde bal den dobbelfteen , welk hem het naaste bij is, naderen, denzelve in het voorbijgaan elektrizeeren, en vervolgends afgeftooten, en genoodzaakt worden zich'ervan te verwijderen. Daarna zal de dobbelfteen van het eerfte pijlaartje , zich door de vonk , welke hij ontvangen heeft, geëlektrizeerd bevindendeden tweeden bal, welke ontkennend geëlektrizeerd is, dewijl hij met de ontkennende oppervlakte van de fchijf gemeenfchap heeft, aan-  ■ il 339 W — trekken; en hem zijn elektriek vuur, van den ftellig geëlektrizeerden bal overgenomen , als ook nog iets van zijne natuurlijke elektriciteit mededeelen, waar door dan deez dobbelfteen van eene ftellige tot eene ontkennende elektriciteit zal overgaan. Het geen ten opzichte van dit eerfte pijlaartje gebeurt, gebeurt insgelijks agtervolgends aan de overige elf pijlaaren; zoo, dat de glazen fchijf geduurende een half uur met veel fnelheid zal ronddraaijen, doende 20 omgangen in een minuut; het welk 600 omgangen uitmaakt, ook zal deze beweeging niet ophouden voor dat het elektriek vuur "zich op de twee oppervlakten van de fchijf weder in evenwicht herfteld bevindt. De bal, welke met het boven bekleedzel van de fchijf gemeenfchap heeft , geeft in dezen tusfehentijd meer dan 7200 vonken, aan de dobbelfteenen, en de andere bal insgelijks agtervolgends voorbij dezelvde dobbelfteenen gaande, ontvangt 'er even zoo veel. Men moet in acht neemen, dat de pijlaartjes en dobbelfteenen zich in eenen regelmatigen omstrek geplaatst bevinden, ten einde de looden ballen altijd op een gelijken afftand voorbij ieder dobbelfteen wandelen. Wanneer men in plaats van twee looden ballen, 'er agt op de fchijf plaatfte, welken over en weêr met het boven en beneden bekleedzel gemeenfchap hadden , zou de kragt of fnelheid der ronddraaijingl aanmerklijk vermeerderd wor* Bb 3  41 390 |ft den (0;maar de beweeging niet zoolangduurigzijn. Een diergelijk rad met een Copernicaansch planeetftel vereenigd zijnde, zouden alle dwaalftarren door behulp der elektriciteit hunne beweeging doen; wie weet, zegt de Heer franklin, of de elektriciteit in de daad niet de voornaame oorzaak van beweeging der dwaalftarren onzer waereld is? Wanneer men door middel van een diergelijk rad het zoo vérre kon brengen, dat den glazen bol van een elektrizeer-werktuig om zijnen as in eene geftadige beweeging gehouden wierdt, en deszelvs geleider de bovenfte oppervlakte van de fchijf aanhoudend elektrizeerde; fchijnt het dat de ronddraaijende beweeging niet zoude ophouden ; of dat dezelve ten minsten zoolang duurenzou, als het weêr voor de elektriciteit gunstig genoeg was, om door de wrijving van den bol den geleider en de bovenfte oppervlakte van de fchijf te kunnen elektrizeeren. Men dient te wecten, dat in de voorgeftelde proefneeming, ieder vonk, die uit het boven bekleedzel van de vergulden fchijf voordkomt, bij het overfpringen tot den dobbelfteen van eik pijlaartje een gat door het verguldzel ftaat. Hier uit kan men befluiteri, dat de elektrieke vloeiftof niet op (/) Dit rad komt eindelijk itj zulk eene (helle en fterke beweeging, dat het gewicht van 100rijxdaaiers , die'er op gelegt worden , deszelvs loop niet fchijnt te vertraagen, ïRANkun exper. fur P-éteêl: (om. J. pag. 172.  het bekleedzel , maar op de oppervlakte vaa het glas zelve verzaameld en opgehoopt wordt (m). De Heer Abt herbert , hoogleeraar der natuurkunde te. Weenen, heeft onlangs de twee elektrieke raden,welken wij befchreeven hebben, doen vervaardigen: dezelven verfehillen eeniger maate van die van den Heer franklin , offchoon anders volgends dezelvde grondbeginzelen gemaakt. Het fchijnt, dat de veranderingen, die 'er gemeld hoogleeraar aan gedaan heeft, alleen maar ftrekkea om de ronddraaiende beweeging gemaklijker te maaken. CXLVII. Wij hebben door verfcheiden proefneemingen reeds doen zien, dat twee ontkennend geëlektrizeerde lichaamen, gelijk ook twee, welken ftellig geëlektrizeerd zijn, eikanderen onderling afftooten. Dit zullen wij nog hier met eene andere proefneeming aantoonen. Leg een metaalen bal op een afzonderend lichaam, en maak vervolgends, dat een klein kurkenballetje,aan een zijden draad opgehangen, den metaalen bal aanraake. Neem twee verfterkings- (7») Wanneer het verguldsel gevernist is met een terpentijn-vernis, zal dit vernis, al is het zeer hard en droog, door de vonk ontftooken worden, verfpreidende een fterke reuk en zichbaaren rook. franklin Exper. fur ïelefy, Tom. In pag, 185. Bb 4  4f| 392 B " ■flesfen, de eene ftellig en de andere ontkennend geëlektrizeerd, in iedere hand eene. Breng deq haak van de ftellig geëlektrizeerde fles bij den metaalen bol, zoo zal hij denzelven ftellig elektrizeeren , en de kurk worden afgeftooten, breng daarna den haak van de ontkennend geëlektrizeerde verfterkings-fles bij den metaalen bol; zoo zal deez hem eene vonk toewerpen, en hierop de kurk den bol weêr naderen. Maar wanneer men den ontkennend geëlektrizeerden haak voor de tweedemaal bij den metaalen bol brengt, om 'er op nieuws eene vonk uit te trekken, zo zal, in dit geval, de metaalen bol, na eene tweede vonk afgegeven te hebben, zich zei ven ontkennend geëlektrizeerd bevinden , en de kurk worden afgeftooten. Wanneer men na deze eerste proefneeming, tot de ftellig geëlektrizeerde verfterkings-fles te rug keert, en met haaren haak den ontkennend geëlektrizeerden metaalen bol aanraakt,zal 'er eene vonk uit dezen haak komen, die den bol het elektriek vuur,daar hij door de vonk, welke hij aan den ontkennenden baak overgaf, van beroofd werdt, zal wedergeeven, derhalven zal zich deez bol in zijnen natuurlijken ftaat herfteld bevinden, en, bij gevolg, de kurk denzelven wederom naderen Geef eindelijk aan deezen metaalen knop uit den haak var. de ftelüg geëlektrizeerde fles eene tweeT de vonk, om hem eene overhoeveelheid van elek-, trik vuur te verfchafFen, dan zal op het zelvde oogenblik de kurk andermaal worden afgeftooten.—  41 393 » — Men kan deze proefneeming zoo lang herhaalen, ais het elektriek vuur tusfehen de oppervlakten der verfterkings-flesfen nog niet weder in evenwicht herfteld is. CXLVIII. 'Er is een middel, om het inwendig bekleedzel eener verfterkings-fles met haar eigen elektriek vuur te laaden, dat is te zeggen, om tot het inwendig bekleedzel van de verfterkings-fles het elektriek vuur , dat aan de uitwendige oppervlakte toebehoort, te doen overgaan. Stel ten dien einde, het wrijvend kusfen op een afzonderend lichaam; alsdan wanneer 'er geen fijne puntjes, vezelen, of haartjes op het kusfen zijn, (daar men zeer wel acht op geeven moet) zult gij uit den geleider maar weinige vonken kunnen trekken; dewijl het kusfen, afgezonderd zijnde, denzelven niet, dan eene kleine hoeveelheid van clekfriek vuur verfchaflën kan; men zal derhalven eene verfterkings-fles te vergeefs ftellig tragten te laaden, door deszelvs haak aan den geleider voor tc houden. — Dan men zal dit oogmerk om de verfterkings-fles te laaden, kunnen bereiken,wanneer men, na dezelve aan den geleider opgehangen tc hebben, eene gemeenfchap maakt tusfehen haar uitwendig bekleedzel en het afgezonderd kusfen: want, in dit geval, zal het wrijvend kusfen uit het uit ^yendig bekleedzel der verfterkings-fles al het elek Bb 5 IL. VII, FIG. LV.  — m 394 m —■ triek vuur trekken, dat 'er noodig is, pm het inwendig bekleedzei van de zelvde fles te elektrizee-: ren, derhalven zal deze gelaaden zijn door haar ei^ gen vuur; vermits 'er geen ander kan bij komen, zoo lang het kusfen afgezonderd blijft («)• Deze proefneeming bewijst dan wel oogfchijnlijk de ondoordringbaarheid van het glas; en is terzelve tijd zeer gefchikt om aan te toonen, dat eene verfterkings-fles niet meer vuur bevat, wanneer dezelve gelaaden is, dan voor haare laading. Behalven dat, doet zij nog op de allerklaarste wijze zien, dat men niet tot het oogmerk kan komen, om de inwendige oppervlakte der verfterkings-fles met eene meerdere hoeveelheid van elektriek vuur te belaaden, dan door de uitwendige oppervlakte van haar elektiek vuur te. berooven, dat is te zeggen , door dezelve eene ontkennende elektriciteit te doen aanneemen. CXLIX. Zommige natuurkundigen hebben beweert, dat de elektrieke vloeiftof in het glas kan indringen, en door deszelvs zelvftandigheid doorgaan, om van de eene oppervlakte tot de andere over te vloeijenj maar dit gevoelen fchijnt niet zeer waarfchijnlijk; honderd proefneemingen bewijzen zelvs het tegendeel ; die van den Heer priestley is eene der meest beflisfende. («) franklin /. c. Tom. I. pag. 102.  — 4 395 II* Hij elektrizeerde een glazen buis inwendig, en. floot dezelve hermetisch toe; na ze tien maanden in dezen ftaat gelaaten te hebben, opende hij ze, en 'er eene zekere hoeveelheid van fijnen looden hagel in gegooten hebbende, bevondt hij dat dezelve nog eene zeer goede laading bezat; want hij kreeg een fterke fchok, waaruit hij befloot, dat de oppervlakten van dit glas, geduurende een tusfchentijd van tien maanden, de eene ftellig, en de andere ontkennend geëlektrizeerd gebleven zijnde, het elektriek vuur van de eene oppervlakte tot de andere niet heeft kunnen overgaan, en dat, bij gevolg, het glas voor de elektrieke vloeiftof ondoordringbaar is (o). Hoe het ook zijn mag; het is ondertusfchen zeeker, dat het glas deze eigenfehap van ondoordringbaar te zijn verliest; wanneer men hetzelve fterk warm maakt; zonder twijffel, om dat de warmte alsdan de pooren van het glas wijd genoeg maakt, om een vrijen doortocht aan de elektrieke vloeiftof te verfchaffen. — Ter overtuiging van dien, neeme men de volgende proeve. Doe kookend water in eene fles van dun glas, welke boven met een metaalen plaatje, toegedekt is, dan zal het u onmooglijk zijn deze fles te laaden ; om dat al de elektrieke vloeiftof, welke gij haar wilt mededeelen, naar alle waarfchijnlijkheid, (e) franklin /. c. Tom. I. pag. 208.  —- 411 396 B met groot gemak door het glas heen gaat O), ^ Men gebruikte eens eene diergelijke fles tot eene andere proefneeming, voornemens zijnde de ger O) Het geen de Heer jacquet hier zegt, dat liet niet mooglijk is eene Leidfche fles te laaden, wanneer dezelve met warm of kookend water vervuld is, kan men geenszins als eene algemeene en ftandvaftige waarheid aanncemen; dewijl de proefneemingen van anderen niet alleen het tegen • deel aantoonen, maar daarenboven doen zien, dat het vcrmoogen van den fchok niet zelden, aanmerklijk toeneemt, wanneer men de fles inwendig vervult met kokend water, in plaats van koud. De Heer jallabert ( exper. fur rekel. pag. 127) zegt, dat, wanneer hij eene met warm water vervulde fles laadde , de uitwerkzelen daarvan lterker, dan naar gewoonte waren: want dat hij op het aannaderen van zijne hand bij bet uitwendig bekleedzel van de fles, eene groote menigte van fchitterende ftraalen rondsom uit dezelve heeft zien voordkonjen. Dat vervolgends de fchok zeer fterk was, en verzeld ging met eene vonk, die veel leevendiger en fterker was, dan wanneer hij zich tot deze zelvde proefneeming van koud water bediende: dat ook, na de o.ntlaading, het licht in de fles bleef; en dat men zelvs met de hand nog vonken uit dezelve trekken kon, wanneer reeds het koperdraad, dat de gemeenfchap maakte tusfehen het water en den geleider weggenomen was. Maar deze verfchijnzelen, alfchoon fterker, dan naar gewoonte, zijn nog zwak, in vergelijking met de geenen, die dezelvde fles, met kookend water vervuld zijnde, opleverde ? Want toen was het, om de fchitterende ftraajen  -— 41 397 I» h-ele laading van eene middelmaatige verfterkingsfles , door dezelve te doen doorgaan, en de uitwerking beandwoorde volmaakt aan de verwagting; voord te brengen, niet noodig, dat de Heer jallabert met zijne hand het uitwendig bekleedzel der (les naderde, dewijl de ftraalen van zelvs in groote hoeveelheid uit de fles voordfchooten; ondertusfchen wierden dezelven op het bijbrengen van de hand oneindig menigvuldiger en fterker. — De fchok was verfchriklijk, en het licht fchitterde op het oogenblik der ontlaading met eene onuitfpreeklijke leevendigheid: ook wierdt 'er terzelve tijd een rond ftukje glas van of duim middenlijns ter zijde uit de fles geflagen, en tegen een muur geworpen , waar van de fles 5 voeten afflont, zonder dat 'er door deze geweldige losbarsting eenig ander fcheurtje in het glas gemaakt werdt: Ql.c.pag.128).— Deze proef heeft de Heer jallabert meer, dan eens herhaalt, zijnde de uitwerkzelen altoos dezelvden. Eindelijk maakte de Heer jallabert, dat het water, geduurende de proefneeming, altijd kookend bleef, door middel van eene lamp met ontdoken wijngeest, die onder de fles werdt op- gehangen. Dit gefchied zijnde, waren de fchitteringen gelijk in de voorige proefneeming, en de uitwerkzelen dikwijls zoo fterk, dat 'er verfcheiden flesfen door fprongen, (ƒ. e. pag. 129). De Heer watson zegt, dat de elektrieke losbarstingen fterker zijn, wanneer men warm water in de flesfen doet, dan wanneer dit water koud is, als ook dat warme flesfen fterke're werking doen, dan kouden. Philof. Transact. Vol. XLV, fag. 102. §. 17. De Heer de la fond heeft de proefneeming van dcg  4fl 398 m —• Want de geheele ontlaading ging vrij door de fles heen, zonder die eeniger inaate te befchadigcn; maar wanneer deze fles volkomen koud geworden Heer jallabert dikwijls herhaald, en den fchok wel fterker bevonden, dan gewoonlijk, maar nooit diergelijke verfchriklijke uitwerkzelen waargenomen. Traité de Te/eti/iate, pag. 120. De Heer kollet is tegen het gebruik van warm of kookend water, dewijl de dampen de fles uitwendig en inwendig bcvogtigen; maar zegt nogthans, dat de uitwerkzelen hier door zomtijds toeBeemen, te, weeten: wanneer men door het glas uitwendig warm te maaken, de dampen of waasfem daarvaa afneemt. Memoire dé PAcad. Ao. 1746, Hier uit zien wij derhalven, dat het geen de Heer jacquet zegt aangaande de onmooglijkheid om een fles te laaden, wanneer dezelve met warm of kookend water gevuld is, geenszins beflaanbaar is: ondertusfchen is het de Heer jacquet niet alleen, die zulks voorftaat. De Heer kinnersley getuigt volmaakt het zelvde,en ftemt met eerstgenoemd den overeen. Philof. Transact. Vol. I. Hl. pag. 85. De Heer van swinden, hoogleeraar in de wijsbegeerte tc Franeker, heeft bij deszelvs openbaare lesfen.in 1774, aangetoont, dat het koud water een aaumerklijken fchok geeft, maar dat het warm cn kookend veel minder werking «loet. Dit zelvde heb ik meermaalen ondervonden, nogthans bezit ik eene fles, welke met kookend water vervuld zijnde, fterker kan gelaaden worden, dan wanneer ik mij van koud water tot de proefneeming bedien. Billijk vraagt men dan, welke is de reede dezer onderfchei■dene en geheel ftrijdige verfchijnzelen?  — 41 399 1 was, kon men dezelvegemaklijk volgends gewoon* te laaden. Men dient aan te merken, dat, wanneer het glas al te dik is, het kookend water dan niet genoegzaam zijn zal, om de fles voor de elektrieke vloei- Naar alle waarfchijniijkheid heeft men dezelve alleen in het onderfcheiden zoort van glas te zoeken. Immers weet men, dat veele geleidende lichaamen alleen door een zekeren trap van warmte elektrieke lichaamen {corpora coercentia) worden, en wederom, dat veele andere elektrieke lichaamen door warmte tot den rang der geleidende overgaan, Nu zijn misfchien de flesfen van de Heeren,jallabert , watson, de la fond en nollei' zodaanige geweest die' door eene meerderen trap van warmte volmaak, ter elektrieke lichaamen (corpora coercentia) wierden, cn <3us minder ondoordringbaar waren voor de elektrieke vloeiftof, , jjaar integendeel die van de Heeren kinnersley, jacquet en anderen, van een ander zoort moeten geweest 2ijn , dat door warmte den elektrieken aart (coercentia~) verloor, en dus minder gefchikt was, om met warm water gevuld zijnde, tot de Leidfche proefneeming tc dienen. ■ De hier opgegeevenereede komt nog meer waarfchijnlijk voor, wanneer men de keurige proefneemingen van den Heer vv. B. jelgersjia A. L. M. en Philof. Doel. raadpleegt, bij wien men dit ftuk vollediger zal behandeld vinden in deszelvs fpecimen experimentornm. Lagenam Leydenfem fpeclantium, eilit. Franequera 17/6. Of nu de oorzaak van dit onderfcheiden zoort van glas te 'zoeken is in deszelvs zaamenftelling, of bewerking, of in beiden te zaamen, is een voorftel, dat voor de natuurkundigen ter beandwoording overblijft.  ftof doordringbaar te'maaken. Een al te dik glas is mede niet gefchikt om voor eene verfter* kings-fles te dienen; om dat de dikte van het glas, de elektrieke vloeiftof, die men aan de inwendige oppervlakte van de verfterkings-fles wil mededeelen, belet met kragt genoeg te kunnen werken, tegen de vloeiftof van de uitwendige oppervlakte, om deze laatste te noodzaaken, vari dezelve af té gaan. Maar wanneer men zich een goed vrijfteflend of afzonderend lichaam wil vervaardigen, kan de dikte van het glas niet, dan voordeeüg zijn. CL, Offchoon alle elektrieke lichaamen niet, dan alleendoor wrijven, kunnen geëlektrizeerd worden, brengt nogthans deze wrijving ten opzichten van veelen geheele andere en tegenftellige uitwerkzelen Voort, dan ten opzichten van anderen. Ik zal mij nader Verklaaren; een bol van glas, porcelijn, cristal en alle glasachtige zelvftandigheden, trekken het elektriek vuur uit het wrijvend kusfen, om het zelve tot den geleider over te brengen, Met andere elektrieke lichaamen, als zijde, zwavel, zegellak, amber, hars, hout in den oven gedroogd en zommigen meer, is het geenszins even eens gelegen; alle deze zelvftandigheden, gewreeven zijnde, trekken het elektriek vuur uit den geleider en voeren hetzelve vervolgends tot het wrijvend kusfen over; zoo dat zij den geleider ontkennend  ê 4ot B — 1'èktrizeeren; en, wanneer het kusfen afgezonderd is, dit laatfte ftellig. Deze ontdekking werdt te Philadelphia gedaan, eh is gegrond op de völgehde proefneemingen (g). CLI. Plaats één glazen bol aan' het eene eitide van den* geleider, en een anderen van zwavel aan het ander einde van den zelvden geleider. Wanneer men dan: vervolgends de twee bollen in beweeging brengt,' zal men niet de minfte vonk uit den geleider trekken, te weeten, zoo de èene bol niet langzaamer draaijt, of niet beter is', dan de andere; en zèlvs zal in beide gevallen, de vonk, welke men uit den geleider trekt, geene meerdere kragt hebben, daö in evenreedigheid van dit verfchil; invoege dat, wanneer mén de bollen , zo zij even deugdzaam zijn, niet gelijke fnelheid doét ronddraaijen , of den geene, welke de meeste deugd bezit, langzaamer omwentelt, de geleider buiten ftaat zal zijnde minste vonk op te leveren; dewijl de zwavelbol hem volmaakt al het elektriek vuur zal beneemen, dat de glazen bol denzelven hadt mede gedeelt. — Nog moet men aanmerken, dat in dit geval, de kusfen, bijaldien Ze afgezonderd ftaan, tegenftel- (jf) Deze ontdekking gefchiedde niet tc Philadelphiii, maar te Boston in het jaar 1752 door den Heer kixnerS'£'ey. franklin Exper. fur rekel. torn. II. pag. E$8; Cc ., 'l. vii. f'c, .vii.  lige elektriciteiten bezitten zullen; want dat vaf} den glazen bol zal ontkennend, en dat van den ïwavel bol ftellig zijn (r). CLII. Neem twee elektrizeer-werktuigen, het een gewapend met een glazen, en het andere met een zwavel bol. Elektrizeer aan hun geleiders de knoppen van twee verfterkings-flesfen, den eenen aan den geleider van den glazen, en den anderen aan den geleider van den zwavel bol. Hang daar na een kurken balletje aan een zijden draad op, en plaats dit balletje tusfehen de knoppen der twee verfterkings-flesfen; dan zult gij zien, dat de kurk over en weêr door deze knoppen wordt aangetrokken, en yan den eenen knop tot den anderen fiingert, even als of ze zich tusfehen twee verfterkings-flesfen be_ vondt door een glazen bol gelaaden, maar de eene bij haaren knop, en de andere bij haar uitwendig bekleedzel. \ Men zal nog een tweede bewijs hebben, dat de knoppen van gezegde verfterkings-flesfen in de daad, de eene ftellig,en de ander ontkennend geëlektrizeerd zijn , wanneer die geene , welke de twee verfterkings-flesfen bij haar uitwendig bekleedzel in de hand houdt, derzelver knoppen bij eikanderen brengt; want hij zal den elektrieken (/•) FRANKLIN /. f. pag.  -— 41 403 B — fchok verkrijgen, bij aldien hij geen zorgt draagtj van de beide uitwendige bekleedzels ter zeiver tijd te doen gemeenfchap hebben. CLIII. Wanneermèn eene verfterkings-fles met een glazen bol elektrizeert, en dat 'er , bij voorbeeld, loo ömxventelingen van deez bol vereischt worden, om de fles volkomen te laaden; dan zullen 100 dergelijke omwentelingen van een zwavel bol deze verfterkings-fles ontlaaden ; en 100 andere bmflagen van dien zelvden zwavel bol, dezelve wederom op nieuw laaden; maar deze laatfte laading zal ontkennend zijn. Gemelde proefneeming vooronderftelt eene gelijke deugdzaamheid in beide bollen (O- cliv, Wanneer een bol van zwavel en een bol van glas, aan een elektrizeer-werktuig gevoegd, ieder een afzonderlijken geleider hebben, en men aan eenen, der twee geleiders eene verfterkings-fles hangt, welkers uitwendig bekleedzel doof een ketting met den anderen geleider gemeenfchap heeft, en men daarna deze twee bollen in bcWeeging brengt, zal de fles gelaaden worden ; want de glazen bol zal (s) FRANKLIN /. C. pag. 159. cc i L. VII. FIQ,  BL. VII. *IÜ. LIX. (O Md. <— fi 404 m —- ftellig, en die van zwavel ontkennend elektrlze'e'-1 ren; derhalven zal, wanneer de verfterkings-fles aan den geleider van den glazen bol is opgehangen, het; inwendig bekleedzel van dezelve ftellig geëlektrizeerd en gelaaden zijn; maar, wanneer zij aan den geleider van den zwavelbol is opgehangen, zal het inwendig bekleedzel van deze verfterkings-fles Ontkennend geëlektrizeerd zijn (f). CLV. Als wij van de elektrieke waaijer fpraken, hebben wij doen opmerken, dat, wanneer men door een glazen bol een geleider meteen afgeronde punt voorzien , elektrizeerde ,• 'er eene üitgefpreide waaijer in de gedaante van een kegel uit voordkwam, wiens toppunt zich aan den geleider, en wiens bafis op het lichaam vertoonde , het welk men de punt op eenigen afftand voorhieldt, Dit verfchijnzel is geheel anders, wanneer men den geleider met een zwavel-bol elektrizeert; want, in dit geval, ontdekt men niet, dan een fmal en kort waaijertje. Wanneer men met een glazen bol een geleider, wiens uiteinde afgerond is, elektrizeert, en den zélven de punt van eene naald voorhoudt, dan fchijnt het elektriek vuur, dat van den geleider tot deze punt overgaat, in plaats van zich uit te fpreiden, te zaam gedrongen te worden om  4 405 I» — tot de punt van de naald over te vloeijen; en mea ziet niet dan eene zeer dunne en korte waaijer. Maar men zal het tegendeel waarneemen, wanneer de geleider door een zwavel bol geëlektrizeerd wordt; want als dan wordt de waaijer langer en fpreidt zich meer uit, hebbende den bafis van de kegel, diè zij vormt aan den kant des geleiders. Het onderfcheid dezer waaijers toont aan, dat, wanneer de geleider door den glazen bol geëlektrizeerd wordt, de waaijer dan uit den geleider voordkomt; en dat, wanneer hij door een zwavel bol geëlektrizeerd wordt, de waaijer dan op den geleider ftaat; waar uit volgt, dat de geleider zich, in dit laatfte geval, in een ftaat van ontkennende elektriciteit moet bevinden (r). CLVI. De proefneeming, welke wij nu gaan voorftellen, heeft veel betrekking met het geen wij gezegd hebben bij het verklaaren van den invloed der elektriciteit op de wolken; wij hebben'er toen geen gewag van gemaakt,dewijl zij dekennis der Leijdfchefles vooronderftelde , daar nog niet van gefprooken was. Door deze proefneeming, tragt men, eeniger maate, üe werking te verklaaren, die de wolken in regen ontbindt, wanneer het elektriek vuur van eene (y) FRANKLIN /. c. tont. II. pag. Iü"S. Cc 3  ï!.. vn.nc — 491 406 li ftellig geëlektrizeerde wolk overgaat tot eene an-» dere, die betreklijk ontkennend geëlektrizeerd is. Neem twee koperen of bordpapieren fchijvens van twee duiqien middenlijns. Hang uit het middelpunt yan ieder fchijf en rondom hetzelve, zeven houten balletjes aan zijden koorden yan 18 duimen lang op. — Deze balletjes, aldus opgehangen, zullen, drie aan drie, gelijkzijdige driehoeken maaken , waarvan een ieder, den bal, die in het middelpunt geplaatst is, zal tot toppunt hebben. Doop de balletjes van deze twee fchij- ven in het water, en trek 'er dezelven terftond weder uit; dan zal ieder balletje met een weinig waters natgemaakt , de lucht, met waterdampen bezwangerd , verbeekien. Elektrizeer een van deze verzaamlingen van balletjes, dan zult gij deze zeven kleine balletjes eikanderen zien afftootens en de drie hoeken grooter worden. Wanneer men, in vooronderftelling, dat de twee verzaamlingen van zeven balletjes, twee wolken verbeelden, waar van de eene ftellig geëlektrizeerd is, en de andere zich in haaren natuurlijken ftaat bevindt, deze twee verzaamlingen na genoeg bij elkanderen tot in den kring der elektrieke werking brengt, zullen zij fikanderen aantrekken, en men zal na de aanraaking, de balletjes weiken zich verwijdert hadden, wederom zien tot eikanderen komen; want zie hier. wat in dit geval gebeurt. Zodra een van de geëlektrizeerde ballen eenen anderen niet geëlektrizeerden nadert* geef: faij hem  -— *i 407 b —; bij het aanraaken een gedeelte van zijn elektriek vuur, en op het zelvde tijdftip fcheiden zich deze twee ballen, en vliegen te rug een ieder naar een andren bal van hunne eige verzaamling, de een, om aan zijnen nabuurigen het vuur, dat hij ontr vangen heeft, mede te deelen, en de andere om zoo veel weêr te krijgen; want deez laatste bevindt zich als dan in het geval, om te kunnen worden aangetrokken door een andren bal zijner verzaameling, welke nog alle de overhoeveelheid bezit van het ontvangen elektriek vuur; derhalven gefchiedt 'er dan eene tweede mededeeling van elektriek vuur , daarna eene derde, en zoo vervolgerKjs. Het geen in deze geëlektrizeerde verzaamling voorvalt, gebeurt even eens in de andete; derhalven geeven en ontvangen de ballen van ieder verzaamling over en weêr het elektriek vuur, tot dat zich eindelijk het evenwicht in beiden herfteld bevindt; dat is te zeggen, tot dat het elektriek vuur onder de ballen van elke verzaamling eveneens verdeeld is; maar dit alles gefchiedt met zoo veel fnelheid, dat de werking oogenbliklijk fchijnt. Nu worden de ballen in deze zaamenbotzing gefchud, ftooten door .dezen fchok hun wat ter af, en doen hetzelve in kleine deeltjes nedervallen, het welk den regen verbeeldt. Men moet hier in aanmerking neemen, dat,offchoon de geëlektrizeerde wolken, en die, welken het niet zijn, zich dikwijls op een al te grooten afftand van eikanderen bevinden, zij nogthans niet Cc 4  M 403 II» — Pt. VII, ïlü. L-M. balaaten, elk*anderen onderling aan te trekken, eq jn korten tijd te naderen; om dat de kring van elektrieke aantrekking zich veel verder uitftrekt, dan de afftand, die vereischt wordt om het elektriek vuur mede te deelen of over te neemen; aldus is liet dikwijls de elektrieke aantrekking alleen, die de wolken bij een brengt, en wanneer zij eens genoegzaam tot eikanderen genaderd zijp, dan veroorzaakt het elektriek vuur van de eene tot de andere overgaande, tusfehen de deelen yan ieder wolk botzingen en fchokkerj , die de waterdeelen deiwolken tot druppen maaken, welken door hunnq zwaare kragt vervolgends genoodzaakt worden iq de gedaante van regen op de oppervlakte der aarde neder te, vallen (w). CL VIL Van alle de elektrieke verfchijnzelen welken on^ de Leijdfche fles oplevert, is die, waar van wij nu, gaan fpreeken, zekerlijk eene der zonderlingste. Neem twee ftelletjes klokkeq op de wijze , als wij §. XXVIII. gezegd hebben, toegefchikt. Zet tusfehen deze twee ftellen, op een afzonderend lichaam, eene geëlektrizeerde verfterkingsfles, maak vervoigends door middel van twee koperdraaden eene gemeenfchap tusfehen het afgedonderd klokje van den eenen toeftel, en den knop («). FRANKLIN /. c. torn. U, pag. 22.  m 409 lij¬ der verfterkings-fles; en eene andere gemeenfchap tusfehen het afgezonderd klokje van den tweeden toeftel, en het uitwendig bekleedzel van de zelv-, de verfterkings-fles ; raak daarna met den vinger een der koperdraaden aan , of, het welk op het zelvde uitkomt, den haak der verfterkings-fles of haar uitwendig bekleedzel; dan zal op het zelvde oogenblik, een van deze toeftellen zich doen hooren door het fpelen der klokjes. Deez toeftel zal altijd die geene zijn, welke geene gemeenfchap met uw vinger heeft; derhalven, zoo gij het uitwendig bekleedzel, of het daaraan verbonden koperdraad aanraakt, zal het de toeftel zijn, die met het uitwendig bekleedzel gemeenfchap heeft, welke zich doet hooren. — Het verwonderlijke van dit verfchijnzel neemt hier mede nog geen einde; want wanneer gij den vinger terug trekt, om hem van den haak tot het uitwendig bekleedzel over te brengen, of van dit bekleedzel tot den haak, zal het fpeelen der klokjes oogenblikiijk van den eenen toeftel tot den anderen overgaan. Door deze weder- keerige aanraakingen is het, dat de toeftellen over en weêr geluid geeven ; ondertusfchen , zal die geene altijd, met welken de vinger gemeenfchap heeft, met fpeelen ophouden. • Maar wanneer men ondernam, de beide koper,? draaden, welken met de klokjes gemeenfchap hebt ben, gelijktijdig aan teraaken, zou men in dit ge,r val voor zijne onvoorzichtigheid geboet worden; viewijl men dan den elektrieken fchok ontvang^  M 4*o Hl en hier door het evenwicht van elektriek vuur zich tusfehen de oppervlakten der verfterkings-fles her? fteld bevindt. Dit laatste verfchijnzel is minder wonderbaar, aangezien dit noodzaaklijk volgen moet uit het geen wij aangaande de verfterkings-fles reeds hebben voorgeftelt. Wat het wederkeerig geluid .der klokjes aangaat; men begrijpt gemaklijk genoeg, waarom de klokjes, die met den haak der verfterkings-fles gemeenfchap hebben, aan 't fpeelen gaan, wanneer men de ontkennend geëlektrizeerde oppervlakte der verfterkings-fles aanraakt. —— Maar waarom begint de andere toeftel, welke met deze ontkennende oppervlakte gemeenfchap heeft, te fpeelen, zoo dra men met den vinger den haak aanraakt ? De reede is als volgt : Door het aanraaken van den haak, onderfchept men deszelvs aantrekking; waaruit volgt, dat het fpel van den toeftel, die met dezen haak gemeenfchap heeft, moet ophouden , behalven.dat, beneemt men, door het aanraaken, den haak, agtervolgends zijn elektriek vuur , en noodzaakt hier door het ontkennend bekleedzel van de verfterkings-fles, het kleine klepeltje van den anderen toeftel aan te trekken, om van hetzelve zoo veel elektriek vuur over te neemen , als de haak aan den vinger van die, welke hem aanraakt, heeft mede geleek.  4 411 p — CLVIII. Neem verfcheiden glazen ruiten, bekleed en ge, wapend op de wijze der verfterkings-flesfen, en leg dezelvs op eikanderen; elektrizeer de bovenfte ruit, dan zult gij bevinden , dat de benedenfte oppervlakte ontkennend zal geëlektrizeerd zijn , het welk volgen moet uit de grondbegin- zelen, welken wij reeds bepaald hebben. < ■ Maar het verwonderlijke van deze proefneeming is, dat het boven bekleedzel van de tweede ruit ter zeiver tijd ook ftellig zal geëlektrizeerd zijn, en deszelvs beneden bekleedzel ontkennend; en zoo yervolgends in alle de anderen, in voege, dat de boven oppervlakte van elke ruit ftellig cn de benedcnfte ontkennend zal geëlektrizeerd zijn. Deze proefneeming verklaart zich op de zelvde wijze, als de geene waar van wij §. CXLI. gewag gemaakt hebben; door welke men verfcheide aan eenverbonden , en aan den geleider opgehangen verfterkings-flesfen elektrizeerde. Men dient aan te merken, dat wanneer men de oppervlakten van een diergelijke ruit over en weêr met den top des vingers aanraakt, de aangeraakte oppervlakte ieder keer eene vonk zal geeven; derhalven is dit verfchijnzel volmaakt het zelvde,als V/aar van wij hierboven gcfprooken hebben, inde proefneeming met de klokjes, die oyer ep weêr; geluid geeyen»  s— gi 412 li — CL IX. Wij hebben in den loop van dit werkje, ove? de verfterkings-fles handelende, reeds dikwijls ge, zegd, dat al haar vermogen in het glas zelvs, en niet in de wapening of het bekleedzel gelegen was.— De proeven die wij om zulks te ftaaven,' hebben opgegeven,zijn zekerlijk van groot gewicht;maar die, welke wij aan den Heer wilcke fchuldig zijn, is in alles overtuigend. — Dezelve beftaat in een glazen ruit, welke de Heer wilcke , even als eene verfterkings-fles, zonder behulp van eenig bekleedzel, gelaaden hadt. Om dezelve te herhaalen, voeg een zeer fcherpe metaalen punt aan den geleider; ftel 'er vervolgends eene andere punt tegen over, die van de eerste niet verder, dan een duim breed af ftaat, en met den vloer gemeenfchap heeft. — Laat een glazen ruit tusfehen deze twee punten doorgaan, cn maak, dat de onderfcheiden punten van de ruit agtervolgends tusfehen deze punten doorgaan, geduurende, dat men den geleider elektrizeert; door dit middel zult gij tot uw oogmerk komen, om de glazen ruit zoo volmaakt te laaden, als of dezelve gewapend ware. Om met deze ruit den fchok te geeven, moetmea dezelve op de hand van een afgezonderd perfoon leggen, en vervolgends moet een ander, eveneens vrijftaand perfoon, zijne hand op de bovenoppervlakte van deze ruit leggen, in voege, dat de twee handen deszelvs geheel bekleedzel uitmaaken. —  41 4i3 IV Wanneer dan de twee gemelde perfoonen hief na onderling eene gemeenfchap maaken, door eikanderen de andere hand te geeven , zullen zij den elektrieken fchok ontvangen. In plaats van deze ruit met de handen te wapenen, kan men zulks Ook met metaalen plaatjes doen; om dit gemaklijk ten uitvoer te brengen, plaats de geëlektrizeerde ruit terflond op een voetglas, leg 'er vervölgends het metaalen plaatje fchielijk boven op, aan het welk gij bevoorens een handvat vad zegel-lak moet vast maaken, ten einde het plaatje niet met de vingers aan te raaken. Dit gedaan zijnde, zet een ander voetglas op het plaatje,en keer den toeftel vervolgends geheel om, in voege,- dat het onderfte voetglas , zich, om hoog ftaande, boven op de ruit bevinde; neem eindelijk dit glas weg, en leg op de ruit een ander metaalen plaatje: Wanneer men op deze wijze het glas wapent, zal het getal der punten alwaar deze bekleedzeien met de oppervlakte van het glas in aanraaking komen, vermeerderd worden, en, bij gevolg, ook de kragt van den fchok, die men gevoelt, wanneer de twee bekleedzeien gelijktijdig worden aangeraakt, toeneemen. Het blijkt genoegzaam, dat in deze proefneeming niet dan de glazen ruit alleen geëlektrizeerd wordt, derhalven zit het vermogen, om den elektrieken fchok tegeeven, in het glas zelvs, en niet in de bekleedzeien, welken nergens anders toe dienen, dan om al het elektriek vuur fpoedig ©p die plaats te vereenigen, welke men met des  4 ft Vinger, of eenige andere leidende zelvfcandighéicT poogt aan te raaken (w). CLX, Zommige natuurkundigen hebben verzekert, dat men den elektrieken fchok zelvs met de lucht kan geeven; dat is te zeggen, dat men door de twee oppervlakten van eene laag lucht met goede geleidende lichaamen te wapenen, 'er een verfterker (reufort) van maaken kan, die gefchikt is om den elektrieken fchok te geeven. De natuurkun¬ digen hebben hun gevdele door de volgende proef, neeraing gemeent te kunnen ftaaven. Neem twee vierkante dunne plankjes , welken ten naasten bij drie voeten middenlijns hebben; overdek de geheele oppervlakte van deze plankjes met bladtin of goud papier; hang deze twee plankjes aan zijden koorden op , invoege, dat hunne vlakten evenwijdig op den afftand van een duim van eikanderen verwijderd zijn ; maak aan ijder plankje een koperdraad vast, waar van het eene' met den geleider gemeenfchap heeft, en het ander met den vloer. Breng daar na uw elektrizeer-werktuig in beweeging, en neem, wanneer een van deze plankjes geëlektrizeerd is, de gemeenfchap van het ander plankje met den vloer weg ; zo (w) Deze glazen ruit heeft veel overeenkomst met den «lektrophore j gelijk wij in Het vervolg zien zullen.  — 4ÉI 415 |$ — gij clan vervolgencis uwen vinger brengt bij het ge* elektrizeerde plankje, en ter zeiver tijd de andere hand bij het tweede plankje,zult gij den elektrieken fchok ontvangen (*). In deze proefneeming bekleedt de lucht , zod men zegt, de plaats van de glazen ruit, en doen de plankjes de plicht der bekleedzeien. Maar mij dunkt , dat deze proefneeming zoo beflisfend niet is , als wel zommige natuurkundigen gedagt hebben: want ik geloof, dat men dezelve op gelijke wijze kan verklaaren , als het verfchijnzel , waar van wij in §, XXX. gefprooken hebben. In de daad, waarom zou men niet kunnen zeggen, dat de elektrieke dampkring van het ftellig geëlektrizeerde plankje , het natuurlijk elektriek vuur van het ander plankje afdrijft, en hetzelve hier door ontkennend elektrizeert? Want, in dit geval, wanneer ik deze twee plankjes gelijktijdig aanraak, maak ik eene gemeenfchap tusfehen dezelven; derhalven is het zeer eenvouwig , dat de elektrieke vloeiftof van het ftellig geëlektrizeerde plankje, met geweld door mijn lichaam doorgaat, om in de twee plankjes het evenwicht te herftellen. EERSTE BTLAAG OVER ÉEN ELEKTKOPIIORE, De elektrophore is een allereenvouwigst werktuig, aldus genoemd, dewijl het zeer gefchikt is (.v) cavallo c. bladz. 221.  pl. xi. }'iü.' i. ' : M -1 r ^ I» —- ter vertooning eener beftcndige elektriciteit; want eens opgewekt zijnde, levert het ons, een geruimen tijd , onderfcheidene zonderlinge elektrieke Verfchijnzelen op, zonder eene aanmerkiijke vermindering van deszelvs elektriek vermogen. De uitvinding daarvan zijn wij den Heef alexandei? volta, een Italiaansch edelman van Como fchuldig* die ons dezelve voor 5 of 6 jaaren mededeelde (a). Wij zullen ons met dit werktuig een weinig bezig houden, en 1. de toerusting daar van oPgeeven, beneffens de wijze om het zelve gevoeglijk te behandelen: 2. de verfchijnzelen, die men tot dus verre waargenomen heeft, optellen; en eindelijk 3. dezelven volgends de reeds bepaalde dek* triefche natuurwetten tragten te verklaaren. ï. De geheele toeftel van den elektrophore ii zeer eenvoüwig, en beftaat alleen uit twee ftukken. Het eerste en voornaamfte is eene metaalen plaat, A met een harsachtige niet leidende of elektrieke zclvftandigheid bekleed. Hiertoe fchijnen alle harsachtige lichaamen, doch het een meer, dan het ander gefchikt te zijn. De Heer cavallo ge- O) ïngenhousz proeve over den elektlrophoTuT^^taZld door j. van breda, Med. Doel. en veertig-raad te Delft; bladz. i. jacquet brief over het nieuw uitgevonden elektriesoh werktuig, elektrophore perpetuel genaamd, ingevoegd in een ftukje tot opfchrift hebbende, vier natuurkundige verhandelingen , behelzende verfcheiden opmerkenswaardige en nieuwe ontdekkingen in het rijk der uatuu; bladz. 32. cavbelo /. c. bladz. 313.  — m 1» —: j&ruikte gelijke deelen van hars, fchellak en zwavel , of ook wel het tweede zoort van zegellak alleen (&)• De Heer g.adams nam twee deelen fchellak en een deel Venetiaanfche terpentijn (c): de Heer marat gelijke deelen van hars, pik en Wasch Of): anderen wederom bedienen zich van hars of mattik alleen. Dan van alle dezezelv- ftandigheden is die geene, welke beftaat, uit gelijke deelen van fchellak" en hars, verre te verkiezen, zijhde juist droog en hard genoeg Om gevoeglijk te kunnen gewreeven wórden, ook fchijnt Bij haare elektrieke kragt langer te behouden. De Venetiaanfche terpentijn, waar van zich de Heer adams tot zijne zaamenmenging bediende, blijft altijd eenigszins kleevende, en maakt daarom den elektrophore minder gefchikt om de wrijving té ondergaan, vooral, wanneer men daar mede wat hang aanhoudt. — Dit zelvde gebrek ontmoet men ook in het wasch en pik, die de Heer mara* met de hars wil zaamen gemengd hebben. De hars alleen gebruikt, zonder bijvoeging van eenige andere elektrieke zelvsftandigheid, kan ook de wrijving niet weêrftaan, maar kruimejd of gaat jn ftof over, en is daarom geheel af te keuren. Beter bediene men zich dan van reeds gemelde zaa- (£) /. 'c. blaclz. 315. Cc) cavallo ibicï- 00 geneeskundige jaarboeken eerste deels, viifde-ftuk piadz. 101. Dd  — fl 4i8 Ü menmenging,beftaande uit gelijke deelen van fcherlak en hars, onder eikanderen gefmolten, en behoorlijk gezuiverd, hetwelk men gevoeglijk doen kan, wanneer men, na het mengzel zoo dun, als mooglyk is, gefmolten te hebben, het zelve door een zeef of hollen doek giet: Hier door zal men eene zelvflandigheid verkrijgen, die behoorlijk gefchikt is ter bekleeding van eene ronde metaalen plaat, voorzien met een opgeboogen rand van $ duims hoogte. Op deze plaat, of fchotel, die waterpas moet gefteld zijn, giet men het gefmolten mengzel, tot het zelve van alle kanten over ders rand afloopt, en dus overal even dik verfpreid is: dan zal, na de koeling, het eerfte en voornaamfte ftuk van den elektrophore in gereedheid zijn. * Ondertusfchen zullen wij aanmerken: 1. Dat de bekleeding van gemelde plaat niet dikker moet zijn, dan i, of ten hoogde i| duims lijn; aangezien de ondervinding geleert heeft, dat de elektrieke kragt van den elektrophore vermindert, naar maate de bekleeding der benedenplaat dikker is: wij zullen 'er in het vervolg reede van geeven (e). 2. Dat de elektrieke verfchijnzelen in kragt toeneemen , naar maate de oppervlakte van de bekleeding uitgebreider is (ƒ). Men heeftelektrophoren, CO alexander volta in een Imcf aan den abt rosier, te vinden in de vier aangehaalde natuurkundige verhandelingen bladz. st. jacquet ibidem bladz. 192. (ƒ) geneeskundige jaarboeken /. c. bladz. 192.  — m w —» wier beneden plaaten i\ voeten middenlijns bezitten- De Heer volta, de uitvinder van dezen toeftel', nam een befluit, om zich een elektrophore van 6 tot 3 voeten middenlijns te vervaardigen , dan, of het zelve ter uitvoer gebragt werdt, is mij onbekend (g). 3 Dat de plaaten, met gemelde zelvftandigheid overdekt, zomwijlen ten eersten niet wel willen werken ; dog zeer goed worden, wanneer men het gladde van de oppervlakte der zelvftandigheid met den kant van een mes, of een ftukje puimfteen affchraapt (/;). De reede hier van komt mij voor daar in gelegen te zijn, dat de vetachtige deelen, die men onder het fchellak, en nog overvloediger onder de hars vindt, in de fmelting (dewijl zij ligter ziin) bovendrijvende, een dunne laag op den koek vormen, die van een minder elektrieken aart is, dan de vastere en harsachtigere deelen van het mengzel. 4 Eindelijk merken wij nog aan, dat zommigen, in plaats van hun mengzel op eene metaalen plaat tegieteö, zich van een glasfehijf bedienen, of een M ander weglaatende , alleen een koek van eene niet/leidende of elektrieke zelvftandigheid gebruiken (f); Ondertusfchen leert de ondervinding,dat (g) volta /. c. bladz. 51. (,'2) cavallo /. c. bladz. 315- (0 cavallo /. c. black. 312. ** 3'5- iwenbousz /. c< [jladz. aii Dd i  Vl. XL FJG. ï. (F) GENEESKUNDIGE JAAABOEKEN /. C. blsdz. IOÓ\ (J) GENEESKUNDIGE JAARBOEKEN /. C. Mfldz. IO7. || 426 \% ■ de metaalen plaat niet wel gemist kan worden (kjl Het tweede ftuk van dezen elektriefchen toeftel is een metaalen plaat of plank B, met plaatzilver bekleed, en twee of drie duimen kleiner van middenlijn, dande elektriekeplaat A. Dit tweede ftuk B voorziet men van een afzonderend of vrijmaakend handvatzei C, 't welk in een koperen of houten moerfchroef, in het middelpunt dezer fchijf wordt ingefchroefd , anderen bedienen zich van zijden koorden om dezelve af te zonderen. Wannneer de elektrophore zeer groot is , zou eene diergelijke metaalen of houten fchijf te zwaar zijn om gevoeglijk te behandelen; in dit geval zou men zich van een houten band of hoepel kunnen bedienen, en dezelven met fchilderdoek of parkement befpaiinen, het welk met bladmetaal beplakt zijnde, de plaats van gemelde metaalen of houten fchijf vervullen kan: egter heeft het parkement een allerhinderlijkst ongemak van door de vogtigheid uit te rekken, en alzoo de vereischte fpanning te verliezen (0- Men geeft gewoonlijk de elektrophoren eene ronde en platte gedaante, zoo als wij hier hebben opgegeeven, ondertusfchen is deze gedaante niet volftrekt noodzaakelijk. De Heer volta ftelde zich een draagbaaren elektrophore toe, welke onder dezelvde middenlijn eene veel grootere bekleede  ~ 41 421 P elektrieke oppervlakte hadt. In plaats van eene vlakke plaat, bekleedde hij de holte van een halven kloot met mastik, en gaf aan het dekzel of de bovenfte plaat dezelvde gedaante. Een gekorte conus van 5 of 6 duimen middenlijns, zegt hij, nog beter te zijn , dan gemeld halfrond; in de holte van dezen met zijne elektrieke zelvftandigheid bekleeden conus, ftak hij in plaats van een dekzel eenen anderen afgeftompten conus, die in den eerften pasten cn een glas van eene middelbaare grootheid bevatten kon. Dit alles van dun koper of blik gemaakt zijnde, weegt de gantfche toeftel weinig; dog minder heeft men acht te geeven op het geen deze werktuigen draagbaar maakt, of derzelver fraaije gedaante, dan wel op de vermeerde kragt der uitwerkzelen van grootere werktuigen (m). Om nu van den elektriefchen toeftel, die wij hier befchreeven hebben, gebruik te maaken, wekt men 1. de oorfpronglijke elektriciteit in de plaat of fchijf A op, door haare overdekte zijde, met eene drooge hand, vosfen-ftaart; bereid hazenvel, of ftuk nieuw flanel te wrijven, en wanneer deze door eene ligte wrijving zoo flerk, als mooglijk opgewekt is, legt men 2. het ftuk B op het gewreeven elektriek lichaam A, (gelijk de II. afbeelding vertoont) 3. raakt men met ^en v'nger, ol eenig ander leidend lichaam het ftuk B aan: er eindelijk vat men 4. dit ftuk bij het einde van hei (m) /. c. bladz. 47. Dd 3 PL. XI. FIG, I. II.  — €1 422 9 — afzonderend handvatzei C, en neemt het van de fchijf A af. II. Dit gefchied zijnde, zal men de volgende verfchijnzelen waarneemen. 1. Als men de plaat B, op gezegde wijze in de hoogte opgeheven heeft, zal men ze fterk geëlektrizeerd bevinden, en dat wel met de ftrijdige elektriciteit van die, welke in de elektrieke plaat A is, en zij zal op alle geleideren, die haar naderen,bij voorbeeld, den voorgehouden vinger, eene vonk uitfchieten («)• Ik zeg, de beide plaaten, zullen eene ftrijdige elektriciteit bezitten,te weeten, de beneden plaat A eene ontkennende, die zij door de wrijving verkregen heeft, en de boven plaat B eene ftellige. Om zich hier van te overtuigen, houdemende boven plaat B een flierballetje voor , dat aan een zijden draad hangt, en aan eene ftellig geëlektrizeerde fles geëlektrizeerd is, zo zal hetzelve worden afgeftooten: ook zal, wanneer de benedenplaat afgezonderd ftaat , en de bovenplaat B op den afftand van eenige duimen ter zijde van de benedenplaat gehouden wordt, dit flierballetje over en weêr tusfehen derzelver randen flingeren, ten bewijze, dat beide plaaten ftrijdige elektriciteiten bezitten. 2. Zet men de metaalen plaat B eenige herhaalde keeren op de elektrike A, raakt men ze met den vinger aan, en neemt men ze weder op, zo (;.') cavallo /. c. bladz. 313.  i— ij 423 m — zal men eene zeer aanmerklijke menigte van vonken daaruit kunnen trekken, die, zoo veel men mer» ken kan, van gelijke fterkte zijn, zonder dat men de elektriciteit der elektrieke plaat op nieuw behoeft op te wekken. 3. Wanneer de plaat B niet hoog genoeg van A wordt opgeligt, is de vonk, die de bovenfte plaat uitfchiet, kleiner en minder fteekende. 4. De plaaten op eikanderen leggende, en de bovendel aangeraakt zijnde, geeven beiden geene tekenen van elektriciteit; maar wanneer men ze op eikanderen gelegd hebbende, beiden te gelijk, dat is , met de eene hand eerst de benedenfte A, en daarna met de andere hand de bovenfte B aanraakt, zal men een ligten fchok gevoelen. 5. Wanneer men de vonk van de bovenfte plaat verfcheiden maaien op den knop eener Leijdfche fles laat afflaan, zal dezelve fpoedig en ftellig gelaaden worden: ook zal men dezelve ontkennend kunnen laaden, wanneer men de fles bij haaren knop ophoudt, en de vonk op het uitwendig bekleedzel bij herhaaling uit plaat B doet affchieten. 6. De beneden plaat A kan ook, en zelvs fterker, dan door wrijving, opgewekt worden, wanneer men,na eene Leijdfche fles gelaaden te hebben, dezelve bij haaren knop of haak vasthoudt, en het uitwendig of ontkennend bekleedzel over de harsachtige zelfsftandigheid van den elektrophore ftrijkt, 7. Wanneer men op deze wijze eenigen tiid Pd 4  € 424 P yoordvaart, zal de elektrieke zelvftandigheid vaf} de plaat A zoo fterk worden opgewekt , dat het ftuk of de plaat B daarop gezet, en met den vinger aangeraakt zijnde, in de opheffing niet langer in ftaat is, om alle de elektrieke vloeiftof, daar in opgehoopt, te behouden, maar die allerwege uitdrijft, het zij op de plaat, daar de harskoek op i$ vastgemaakt of in de lucht. —— Hier boven hebben wij gezegd, dat de plaat B een weiqig kleiner yan omtrek moest zijn, dan de bekleede plaat A : wanneer dit verfchil niet groot genoeg is, zalmen, de bovenfte plaat naauwlijks kunnen opligten,zonder dat ze zich op de benedenfte ontlast: meq ■moet dan wel zorg draagen, dat in groote elektrophoren de middenlijn van plaat B ten nnnften drie duimen kleiner zij, dan die van A. 8. Men kan in de harsachtige zelvftandigheid van plaat A, Zp wel eene ftellige, als ontkennende elektriciteit opwekken; ten dien einde heeft men maar alleen den haak of knop van eene ftellig geëlektrizeerde verfterkings-fles over de oppervlakte van den koek te ftrijken, terwijl men het uitwen-, dig of. ontkennend bekleedzel met de hand omvat: dan zal men de benedenfte plaat A ftellig, en de andere B na de opzetting, aanraaking en afligting, ontkennend geëlektrizeerd bevinden. o. Wanneer men twee met gemelde elektrieke zelvftandigheid bekleede plaaten neemt, en in eene, van dezelve de ftellige of ontkennende elektriciteit opwekt, zal de andere de tegenftrijdige elek-  :— € 4?S I* :—Jriciteit verkrijgen, wanneer mep de bovenplaat B beurtelings van den eenen koek op den anderen brengt, en dezelve 'er een weinig opgehouden of liever qvergeftrekcn hebbende, voor de opligting, met den vinger of eenig ander geleider aanraakt, cjat is, door deze bewerking zal de niet opgewekte plaat of harskqekeene ontkennende elektriciteit bekomen, wanneer de opgewekte harsplaat ftellig ig, en een ftellige, wanneer de opgewekte plaat ontkennend is. — Wanneer men hier roede een tijd lang aanhoudt, zullen beiden plaaten van oogenblik tot oogenblik fterker geë.lektrizeerd worden.— Dit middel om de elektriciteit in beide plaaten fterk op te wekken, is eene uitvinding van den Praagfchen hoogreeraar ki4nkoch (o)- Wanneer beide elektrieke plaaten, maar de eene, ftellig en de andere ontkennend , opgewekt zijn, zal men door deze werking fpoediger, de elektriciteit van gemelde plaaten ziep toeneemen. • Dan, wanneer beide plaaten ftellig of ontkennend geëlektrizeerd zijn, zal door de beurtelingfche overzetting uan de bovenfte plaats, de elektriciteit, van beide elektrieke plaaten langzaamerhand verminderen. ip. Wanneer de beneden plaat A afgezonderd ftaat, en B 'er opgezet, aangeraakt en wederom ^fgeligt wordt, zal men deze laatste maar zeer zwak (V) ingexhousz /. c. bladz. 3. Dd 5  • 426 Ü geëlektrizeerd bevinden ; en wanneer men deze plaat B van den koek afneemt, zonder ze te hebben aangeraakt, zal dezelve in het geheel niet geëlektrizeerd zijn. Dit zal ook gebeuren, al is de bekleede plaat A niet afgezonderd. 11. Maar, wanneer plaat A vrijgefteld is', enB 'er opgezet zijnde, beide plaaten worden aangeraakt, zal men niet alleen den fchok gevoelen : maar beide plaaten, na het opheffen van de opperde B, ieder eene vonk op den voorgehouden vinger, of eenig anderen geleider, uitfchieten. 12. Eindelijk, als men, nadat de elektrieke plaat gewreeven is, dezelve zoo op tafel legt, dat de bekleede oppervlakte naar de tafel, e,n het glas opwaard gekeerd is, dat is juist omgekeerd van het geen gewoonlyk gefchiedt: en dan, gelijk anders, de metaalen plaat daarop legt, aanraakt, en afneemt, zal men in de plaat B de ftrijdige elektriciteit beviiiT den ; dat is, wanneer men de metaalen plaat op de elektrieke legt, en ze in die legging met een afgezonderd lichaam aanraakt, zo wordt dat lichaam ftellig geëlektrizeerd, maar de metaalen plaat of het ftuk B, als men het van de elektrieke plaat opligt , is ontkennend, daar het ftellig zou geweest zijn,indien het elektriek bekleedzel van plaat A boven gelegen hadt. Tot deze proefneeming wordt een elektrophore vereischt met een glasfehijf, in plaats van eene metaalen plaat, waarop het mengzel gegooten wordt. De koeken van den Heer  — 481 4^7 §» —~ Adams , in welken in 't geheel geen glasplaat is, zijn mede tot deze proefneeming zeer gefchikt GOUI. De hier opgenoemde verfchijnzelen moesten zekerde natuurkundigen, bij de eerste waarneeming verbaazen, vooral wanneer zij op de eenvouwige zaamenftelling van dit nieuw elektriesch werktuig acht gaven. Het is dan niet te verwonde: ren, datzommigen, in het eerst, deze zonderlinge verfchijnzelen alsftrijdig aanmerkten met de bijna algemeen aangenomene leerftelüng van den Heer franlkin, en nieuwe grondbeginzclen wilden aangenomen hebben om dezelven te verklaaren. Wij zullen ons met de onderfcheidene gisfingen, welken men zich aangaande de oorzaaken dier verfchijnzelen vormde, niet ophouden; maar veel liever terftondtot die grondbeginzelen overgaan, volgends welken de aart en werking van den elektrophore gemaklijk kunnen verftaan en verklaard worden. Ten dien einde merken wij aan: i. Dat zommigen niet leidende of elektrieke zelvftandigheden gewreeven wordende, de elektrieke vloeiftof uit den wrijver overneemen, dezelve op haare oppervlakte verzaamelen, hier door eene overhoeveelheid daar van verkrijgen, of ftellig geëlektrizeerd worden : dat andere elektrieke lichaamen, geduurende de wrijving s hunne natuurlijke hoeveelheid van elektrieke (p) cavallo /. c, bladz. 136.  —- § 0 p ~~ vloeiftof aan den wrijver overgeeven ,en hier door een gebrek aan vloeiftof verkrijgen of ontkennend geëlektrizeerd worden (§. II. bladz. '16. en volgende). Tot de eersten behooren vooral de glasachtige en tot de Jaatste de harsachtige lichaamen; en hier van daan heeft de benaaming cjer glasachtige en harsachtige elektriciteit haar oorfprong. 2. Dat alle lichaamen, welken geen geleiders zijn, den ftaat van elektriciteit met eenigen weerftand Verkrijgen; en, na dien verkregen te hebben, vaster behouden, of van denzelven met meer moeite fcheiden, dan leidende lichaamen. Eene eenige aanraaking,neemt (wanneer het aanraakend lichaam groot genoeg is) alle de elektriciteit van een metaal lichaam weg, maar neemt yolflrekt niet weg alle de elektriciteit van een ftuk glas of ander elektriek lichaam, als hars, zegellak, amber enz (§, VII. bladz, 20. en §. IX. bladz. 34.) 3. Dat alle harsachtige lichaamen,zijde,en veele anderen hunnen ftaat van elektriciteit vaster en langer behouden, dan glas, hoe droog het pok zijn mag. Immers dc ondervinding leert, dat een harsachtig lichaam na de wrijving veel langer tekenen van eIcktriciteit geeft, dan een opgewekt glasachtig lichaam: de reede hier van fchijnt te zijn, dat een harsachtig lichaam de vogtigheid uit de omringende lucht minder tot zich lokt, dan het glas. Men kan dit bezonder vermogen der elektrieke lichaamen gevoeglijk vergelijken met de kragt von  — 4 429 B —- traagheid, bij de natuurkundigen vis inertie 'genoemd, welke eene inleggende kragt (vis infiia) is, waar door de ftdffe weêrftand biedt, wanneer die in beweeging gebragt wordt, en eens in beweeging gebragt zijnde, evenveel kragt vordert, óm haare beweeging te doen ophouden , als dezelve vereischt, om van den ftaat van rust tot dien van beweeging gebragt te worden (q). 4. Eindelijk merken wij aan, dat een afgezonderd leidend lichaam, in den dampkring van een opgewekt elektriek lichaam geplaatst, of even met hetzelve in aanraaking gebragt, terzelver tijd dé tweetegenftrijdigc elektriciteiten verkrijgt: te weèten; het gedeelte, dat in aanraaking, of zeer nabij het opgewekt elektriek lichaam is, verkrijgt eené elektriciteit, die tegengefteld is met die van het opgewekt elektriek lichaam, terzelver tijd, dat het tegenöverftaande, of verst afftaande uiteinde eene elektriciteit bekomt, die dezelvde is met die van het opgewekt elektriek lichaam. (§. XXX. bladz. 59. en bladz. 68. in de aantekeningen.) Na het bepaalen dezer vier opgetelde ftandvastige wetten der elektriefche natuurkunde zullen wij nu kortelijk de verfchijnzelen van den elektrophore gaan verklaaren. ï'. ingevolge het laatste gedeelte van de eerste wet moet de harsachtige zelvftandigheid van de plaat A, met de hand, of eenige andere reeds opgenoem-i Ql) iNGENiiousz /. c. bladz. 12 en 20. r£. xr. 'IG. Ui  de ftof, gewreeven wordende, haare natuurlijk^ hoeveelheid van elektriek vuur, tén minsten voor een gedeelte, aan den wrijver overgeeven, en hier door ontkennend geëlektrizeerd worden; dat is, een gebrek aan elektrieke vloeiftof verkrijgen. Wanneer nu de plaat of het ftuk B op den ontkennend geëlektrizeerden harskoek A gezet wordt, moet de natuurlijke hoeveelheid der elektrieke vloeiftof, welke plaat B bezit, vindende op den hurskoek A een zoort van ledige ruimte, daar naartoe fchieten, en dus aan de tegenoverftaande oppervlakte eene ontkennende elektriciteit verwekken; dat is, de plaat B moet aan haare benedenfte vlakte, die op den harskoek rust, de ftrijdige elektriciteit van den harskoek en dus de ftellige, verkrijgen , terwijl, om deze reede, de bovenfte oppervlakte van de plaat B dezelvde elektriciteit, die in den harskoek A is opgewekt, en dus eene ontkennende moet gebooren worden, ingevolge, de bijgebragte vierde natuur wet. De bovenfte oppervlakte van plaat B dan ontkennend zijnde, is in ftaat uit andere lichaamen, die met dezelve in aanraaking komen, zoo veel elektrieke vloeiftof, als zij ontbeert, over te neemen : wanneer men dan den vinger bij deze oppervlakte brengt, gevoelt men eene vonk of liever ftroom, die van den vinger tot dezelve over* fchiet, om het gebrek, dat zich in de naar boven gekeerde oppervlakte van plaat E bevindt, te her* ftellen.,  — $ 4ijt li — Dit gefcbied zijnde , heeft de plaat B aan den Onderkant de ftellige elektriciteit, en aan den bovenkant haare natuurlijke hoeveelheid van vloeiftof ; wanneer dezelve nu bij het afzonderend handvat opgenomen en tot eene zekere hoogte van den harskoek A wordt afgeligt, zo dat ze zich geheel buiten deszelvs kring van werking bevindt, verdeelt zich de elektrieke vloeiftof terftond gelijklijk over de geheele oppervlakte van de plaatB, invoege dat dezelve hier doorgeheel en al opalle plaatzen ftellig elektriek is , en daarom eene of meer vonken, na datze meer of minder overlaaden is, op den voorgehouden vinger, of eenig ander leidend lichaam kan uitfchieten. Aldus wordt ons eerst aangehaald verfchijnzel geboren. 2. De tweede en derde voorgebragte natuurwet is overvloedig toereikende om het tweede verfchijnzel, dat ons de elektrophore oplevert,gevoeglijk te verklaaren: te weeten: dat de geduurige herhaaling der eerste proefneeming het elektriek vermogen van den opgewekten harskoek A niet vermindert: want deze van natuure traag zijnde, om de elektrieke vloeiftof, door de wrijving verlooren, wederom aan te neemen, geeft de bovenfte plaat B daar op gezet en aangeraakt zijnde , offchoon hier door ftellig geëlektizeerd ; niets, cf ten minften,zeer weinig van haare overhoeveelheid aan dezelve over, derhalven blijft de bekleede plaat A langduurig in haaren ontkennend geëlektrizeerden ftaat. Eene tweede reede zoe]). Waarom zich vervolgends de bovenfte plaat na de opzetting, aanraaking en afiigting, ontkennend geëlektrizeerd bevindt, blijkt van zelvs uit onze vierde bepaalde wet, en het geen wij reeds gezegd hebben aangaande den ftaat van de bovenfte plaat, wanneer de benedenfte ontkennend is. Nu bezit, in dit geval, de benedenfte plaat de ftellige elektriciteit, dus moet in alles het omgekeerde plaats hebben , en daarom plaat B, na de aanraaking en opligting, ontkennend geëlektrizeerd zyn. . 9. Dat, wanneer men van twee elektrieke plaaten of barskoeken alleenlijk maar eene opgewekt hebbende, daarna de bovenfte plaat B beurtelings van den eenen op den anderen overbrengt, en dezelve 'er ligt over geftreeken hebbende, vervolgends 'er weer afligt, de niet opgewekte plaat daar door opgewekt wordt, en de ftellige elektriciteit (/>) Wanneer de elektrieke plaat met amalgama gevCreê» ven wordt, verkrijgt zij ook de ftellige elektriciteit.  41 437 & verkrijgt , kan ook gemaklijk verklaard worden: want laaten wij de opgewekte plaat in eenen ontkennenden (laat vooronderftellen , dan moet de plaat die 'er opgezet, en aangeraakt zijnde,-weêr wordt afgenoomen , ingevolge onze verklaaring van het eerde verfchijnzel, de ftellige elektriciteit bezitten, en daarom op den anderen harskoek in dezen daat overgebragt en 'er over gedrceken wordende, eene gelijke uitwerking doen, als het dellig gedeelte eener gelaadene Leidfche fles; dat is dezen harskoek ftellig elektrizeeren , cn dus den ftrijdigen ftaat doen aanneemen van dien , welke zich in den eerst opgewekten koek bevindt. ■ Dit zelvde heeft in tegenoverftelling plaats, wanneer in de eerfte elektrieke plaat de ftellige elektriciteit wordt opgewekt. Wij hebben gezegd, dat door de herhaaling dezer bewerking beide plaaten van oogenblik tot oogenblik fterker zullen geëlektrizeerd worden: cn dit kan in de daad, niet anders plaats hebben ; want om dat de bovenfte plaat van den eersten koek telkens op.nieuws ineen ftelligcn ftaat van de eerfte elektrieke plaat, die wij ontkennend opgewekt vooronderftellen, op de andere plaat wordt overgezet en daar op geftreeken ;moet immers deze laatfte van tijd tot tijd meer ftellig worden, en hierom de natuurlijke elektriciteit meer naar de bovenfte oppervlakte van de bovenfte plaat B overdrukken .; deze derhalven met den vinger aangeraakt en daarna opgeligt zijnde, moet meer ontkennend geëlektrizeerd zijn, cn al* Ee 3  — i 438 $ — dus in ftaat gebragt worden om, op de eerfte plaat wederom overgebragt en geftreeken zijnde, dezelr ve nog meer van haare natuurlijke hoeveelheid te beneemen en alzo fterker ontkennend te elektrizeeren. Nog zeiden wij dat, wanneer in beide elektrieke plaaten:te weetcn, in de eenede ontkennende en in de andere de ftellige elektriciteit is opgewekt, men door gemelde bewerking de kragt van elektriciteit in beide plaaten fpoediger zal zien toeneemen ; dit valt ook niet moejelijk op te losfen: want hier door worden beide plaaten reeds in ftaat gefteld, om de eene in de daarop gelegde bovenfte plaat eene gcnoegzaame ontkennende, en de andere eene genoegzaam ftellige elektriciteit te doen gebooren worden, hetwelk noodzaaklijk vereischt wordt, zo beide de elektrieke plaaten in kragt zullen toeneemen. Dat eindelijk, wan neer beide plaaten op eenerleie wijze,dat is, ftellig of ontkennend geëlektrizeerd zijn , haare elektriciteit door de beurtelingfche overzetting van de bovenfte plaat verminderen moet, is zeer natuurlijk, want, laaten wij beide de elektrieke plaaten vooronderftellen ftellig geëlektrizeerd te zijn, zoo zal wanneer de plaat D op een van deze gelegd, aangeraakt en weder afgenomen wordt, deze plaat B ontkennend geëlektrizeerd en dus in ftaat gefteld zijn, om op den anderen harskoek overgebragt, en geftreeken wordende , een gedeelte van de ftellige elektriciteit des harskoek over te neemen; wanneer dit derhal-  — Hl 439 B ven met de beide koeken dikwijls herhaald wordt, zo moet noodzaaklijk haare elektrieke kragt aanmerkljjk verminderen, en eindelyk geheel en al ophouden. 10. Dereeden, waarom, wanneer de elektrieke plaat vrij itaat, en B 'er opgezet, aangeraakt en weder afgeligt wordt, deze laatfte maar eene kleine vonk uitfehiet, is de volgende; twee elektrieke dampkringen, alfchcon 'ereen niet leidend lichaam tusfehen beiden is, ftooten eikanderen af; nu heeft de benedenfte oppervlakte van de bovenfte plaat, die op den harskoek ftaat, eenen dampkring,want in beiden heerschteene ftelligeelektriciteit,deze dampkringen werkenopelkanderen;maar die van de bovenfte plaat , kan die van de benedenfte,gelijk anders gebeurt,wan-' neerdeclektrophoreniec vrijgefteld is,nietafcrijven, dewijl door de afzondering de gemeenfchap met andere leidende lichaamen afgebroken is, hierom kan zich de natuurlijke hoeveelheid van vloeifiof van de bovenfte plaat B, door den tegenwerkénden dampkring van de benedenfte weerhouden wordende , in de benedenfte oppervlakte van de bovenfte plaat niet zoo gemaklijk op een pakken : derhalven wordt de bovenfte oppervlakte van deze laatfte plaat minder ontkennend, kan daarom minder elektriciteit uic den bijgebragten vinger cverneemen, en moet alzo, wanneer ze opgeligt is, eene kleinere vonk uitfehieten.— Dat de bovenfte plaat, wanneer dezelve , terwijl ze op den harskoek lag, niet is aangeraakt, opgeligt zijnde, in Ee 4  - il 440 li — het geheel geene'vonk uitfchiet, is klaar; want niets verkreegen hebbende, kan zij ook niets weder afftaan. Wij hebben reeds gezegd , dat zulks ook gebeurt, wanneer de benedenfte plaat, niet is afgezonderd: en wel om dezelvde reede. 11.. De elektrophore vrijgefteld zijnde, geeven beide plaaten, zo ze beiden aangeraakt zijn, en de bovenfte'er afgeligt is, vonken,wanneer men'er den vinger of eenig ander geleider bijbrengt: waarom de bovenfte eene vonk uitfchiet is reeds aangetoont, en waarom men aan de benedenfte plaat eene andere vonk waarneemt, zal terflond blijken. Wij hebben gezegd, dat de dampkringen van beide plaaten op eikanderen drukken, elk van dezen wendt pooging aan om den anderen te verdrijven, dan beiden in afgezonderde lichaamen beftaande, kan de een voor den ander niet wijken , maar wanneer men nu den vinger bij de benedenfte plaat brengt, zo biedt men cie gedrukte vloeiftof een weg aan, om aan de drukkende magt, dat is den dampkring van de bovenfte plaat te gehoorzaamen; dit gebeurt dan ook; de dampkring van de benedenfte plaat fehiet op den vinger, zo niet geheel, ten minften gedeeltelijk af, en hier door verliest de benedenfte plaat van haare vloeiftof: wanneer "nu de drukkende magt, dat is de bovenfte plaat wordt weggenomen, of opgeligt, dan wordt de benedenfte plaat in ftaat gefteld , om naare verloorene vloiftof uit den voorgehouden vinger of eenig ander geleider wederom te kunnen aanneemen; dit nu gefchiedt door eene.  #|| 44i p vonk, die van den vinger tot de benedenfte plaat overfchiet. 12. Om te verklaaren, waarom de elektrophore omgekeerd zijnde, omgekeerde uitwerkzelen voordbrengt, merken wij bevoorens aan, a. Dat de plaat, waarop de harsachtige zei vftandigheidgegooten wordt,in dit geval van eene niet leidenden aart dient te zijn, te weeten een lichaam, dat van den verkregen elektrieken ftaat niet zonder weêrftand afgaat : zo als bij voorbeeld eene glas-fchijf. (3 Dat deze met harschtige zelvftandigheid bekleede plaat kan en moet aangemerkt worden, een eenig elektriek lichaam met gemelde zelvftandigheid uit te maaken. 3 Dat, gelijk reeds te vooren gezegd is,een elektriek lichaam van eene platte gedaante , opgewekt zijnde, eene ftellig geëlektrizeerde oppervlakte, en eene, die ontkennend is, bezit. Dit vooraf bepaald hebbende, zo laaten wij de harsachtige oppervlakte van den elektrophore vooronderdellen ontkennend geëlektrizeerd te zijn, dan zal de glasachtige ftellig zijn; wanneer nu deze oppervlakte boven legt, en de harsachtige benedenwaard, dan moet de elektrophore dezelfde verchijnzelen opleveren , als eene ftellig geëlektrizeerde harsplaat, en daarom heeft, de plaat omgekeerd zijnde, alles in omkeering plaatst. Tot hier toe hebben wij de verfchijnzelen , die ons de elektrophore op levert, duidelijk verklaard, zonder, dat hier door de reeds alg(meen aangenoEe 5  — ü 442 p — men grondbeginzelen vau de Heer frankmn eenigszins gekrenkt, maar veel eer nog meer beveftigd worden. ■ Wij zullen ten laatften opmerken. 1. Dat deez'nieuwe toeftel eene gewichtige aanwinst is voor de elektrifche natuurkunde, zijnde dit werktuig niet alleen zeer eenvouwig, maar kunnende ook in alle gevallen de plaats vervullen van een meer zaamengeftcldelektrisch werktuig, vooral is hetzelve zeer gefchikt ter aantooning en betooging der ftellige en ontkennende elektriciteit, en heeft daarenboven het voordeel,dat hetzelve minder onderhevig is aan den invloed der luchtsgefteldheid, en hierom ten allen tijde bijna even gevoeglijk kan gebruikt worden (q). 1. Dat de elekiricittas vindex,eene bekende proefneeming van vader becc aria veel overeenkomst met den elektrophore btzit, en, ingevolge, dezelvde grondbeginzelen kan verklaard worden. Tot deze proefneeming neemt men twee glazen ruiten van een voet vierkant, cn bekleedt eene zijde van elke ruit, laatende rondsom een onbekleeden rand, dit gefchied zijnde, legt men de onbekleede oppervlakte van de eene ruit op de onbekleede van de andere , en elektrizeert door den haak eener gelaadene fles het bekleedzel van de bovenfte ruit, ten laatsten raakt men met de toppen van de vingers de beide bekleedzeien te gelijk aan: (?) iNGENiibüsz /. c. bladz. 3.  — m 443 w —- zo men dan de bovenfte ruit opneemt, zalmen, 'er den vinger bijgebragt hebbende, uit het bovenfte bekleedzel eene vonk kunnen trekken. • Wanneer men vervolgends de bovenfte ruit wederom op de benedenften legt en op gemelde wijze voordgaat, zal het bovenfte bekleedzel bij elke op» ligting eene vonk op den voorgehouden vinger uitfchieten, zonder meer door de fles gelaaden te zijn (r). 3. Dat men ook eene duidelijke overeenkomst befpeurt tusfeken den elektrophore en eene andere proefneeming van den Heer ^epinus : te wceten de elektriciteit, fpontmea, v'oordgebragt door de fmelting van harsachtige zelvftandigheden, welken men laat koud worden, na ze in metaalen kommen gegoo. ten te hebben, De toerusting en uitwerkzelen van deze proefneeming zijn als volgt. Giet gefmolten zwavel in eene metaalen kom,en als ze koud geworden is, zult gij waarneemen , dat noch de zwavel, noch de kom eenig teken van elektriciteit geeven: maar dat beiden geëlektrizeerd zullen zijn, als men ze van eikanderen gefcheiden zal hebben, en dat vervolgends hunne elektrieke kragt wederom verdwijnen zal, zodra men de zwavel weer in de kom zal gelegd hebben, en dat daarna dezelve op nieuws weêr zal te voorfchijn komen, als men de zwavel weer uit de kom genomen heeft, ■ De Heer /Ewnüs merkt hier bij aan, (;•) jNCENiiopsz /. c. blafc. 5. jacovet /, c. biaclz. 36  -— 1444 ir? — dat de elektrieke kragten van beiden tegen clkanderen overgefteld waren; dat is, de eene ftellig en de andere ontkennend (lf). Een ieder die de werking van'den elektrophore wel begreepen heeft, zal voor de verklaaring van deze verfchijnzelen niet behoeven ftil te ftaan: wij oordeelen derhalven eene nadere uitlegging overtollig. TWEEDE BTLAAG OVER DEN WEDERKEERENDEN SCHOK. Wij hebben te voorcn van §. XXX. tot X'LI. gezien, dat, wanneer een afgezonderd niet geëlektrizeerd lichaam, in de werking des dampkrings van een ander ftellig geëlektrizeerd lichaam gebragt wordt , hetzelve de twee ftrijdige elektriciteiten verkrijgt: te wectcn,de ontkennende elektriciteit aan den kant, welke zich in de werking des dampkrings van het geëlektrizeerde lichaam bevindt., en de ftellige aan het andere of het verst afftaand einde, het welk buiten den dampkring van hét geëlektrizeerde lichaam gefteld is. — Dat deze ftrijdige elektriciteiten in een en hetzelvde lichaam gebooren worden, door de drukking of persfing des dampkrings van het ftellig geëlektrizeerde iichaam, tonnen de daar voorgeftelde proefneemingen overvloedig genoeg aan. Laaten wij nu gaan onderzoeken, wat 'er gebedren moet, wanneer nog een derde , of meer lichaa- (i) jacquet /. c, bladz. 41.  Ü 445 men in de nabijheid of kring van werking gebragt worden van dat geene, het welk in den dampkring van voornoemd geëlektrizeerd lichaam gedompeld zijnde, aan de eene zijde de ontkennende en aan den anderen kant de ftellige elektriciteit aanneemt. Laat A een ftellig geëlektrizeerde geleider zijn , en BC een afgezonderd goed leidend lichaam, het welk met deszelvs voorste einde B gefteld is inden dampkring van den geleider A;dan moet hetzelve bij B de ontkennende en bij C de ftellige elektriciteit bezitten, en derhalven genegen zijn, de opgehoopte vloeiftof aan den kant C, overtegeeven aan een derde afgezonderd leidend lichaam D, dat met hetzelve ten naasten bij in aanraaking is: En zulks ziet men in de daad alzoo gebeuren : geduurende, dat de groote geleider A fterk gelaaden wordt, gaat de door den drukkenden dampkring opgehoopte vloeiftof des tweeden geleiders uit het einde C, in de gedaante van vonken tot den derden geleider D over, en hier door moet de geleider BC ontkennend geëlektrizeerd worden, en de andere D ftellig: hier van kan men zich overtuigen, door beide geleideren , op gewoone wijze, met een vlierballetje te onderzoeken. Wanneer nu de groote en fterk geëlektrizeerde geleider A fchielijk ontlaadcn wordt, en op eenmaal zijne elektriciteit verliest, gebeurt het altijd, dat de elektrieke vloeiftof, die door de werking des dampkrings van den groot-en geleider A in het einde C van den tweeden geleider is opgehooptj ej; n* xu FIG, III.  , £ 446 J» van daar tot den derden D overgedrongen , ter^ ftond in de gedaante van eene fterke en leevendige vonk tot den geleider BCmet geweld te rug fpringt, op het zelvde oogenblik, dat de geleider A ontlaa- den wordt. Wanneer men in plaats van met voornoemde geleideren BC enD, deze proefneeming met twee afgezonderde perfoonen doet, zullen zij, gelijk in het vervolg zal worden aangetoond, den elektrieken fchok gevoelen; en deze is de geene, welken men wederkeerenden fchok, by de Franfchen ccntrecoup, coup par retour, coup retournant, en bij de Engelfchen retuming ftroks noemt. Zommigen geeven hem den naam van zijdwaard gaanden fchok (explofio lateralis): dan liever zou ik zijdwaard gaanden fchok, die geenen noemen, welke veroorzaakt wordt, door de elektrieke vloeiftof, die van een geleider, welke te dun is, of te weinig oppervlakte heeft, om dezelve geheel en al over te voeren, zijdwaard affpringt. Wij zullen derhalven dezen fchok den wederkeerenden fchok noemen, denzei ven i. een weinig naauwkeuriger opfpooren en verklaaren,cn daarna 2. op de natuurlijke elektriciteit töepasfen, in navolgingvan Milord maöon (f), van wiens keurii ge proefneemingen en aller vaortreflijkfte bereedeneering, wij hier een kort yerflag zullen doen. I. In de ftraks voorgeftelde proefneeming fprong (/) Principes tTéL'ft-icitê contenant pltifieurt thtorevies, tppujis par des experiences nouvelies QfVi  41 447 $ de elektrieke vloeiftof uit het lichaam D tot dea geleider BC te rug door maar eene eenige vonk, wanneer de groote geleider A op eenmaal ontlast, en de drukkende werking des dampkrings weggenomen werdt: dan dit zal geenszins even eens gebeuren, wanneer de grooten geleider A door het aannaderen eener punt of fpits langzaamerhand van zijne vloeiftof beroofd wordt, dan zal het elektriek vuur niet op eenmaal van het lichaam D tot den geleider 'BC te rug keeren, maar door een fchakel van vonken, die eikanderen zeer fpoedig opvolgen, om dat door de aannaderende punt de drukking des dampkrings niet op eenmaal, maar langzaamerhand vernietigd wordt. Wanneer men in plaats van de twee geleideren BC en D, op gelijken afftand, bij voorbeeld vam 20 duimen, van den grooten geleider A , twee me-1 taaien ballen E en F afgezonderd plaatst omtrent ïs duims van eikanderen, zal zich bij de ecnsklapfche ontlaading van den grooten geleider A eene kleine vonk tusfehen de twee.ballen E en F vertonnen. De reede, dat deze vonk kleiner is, dan die def voorige proefneeming, heeft men deels te zoeken in den kleineren afftand der voornoemde bollen, en deels in de mindere hoeveelheid der vloeiftof, die van den bol E tot den bol F wordt overgedrukt. Wanneer men in plaats van twee ftompen geleideren BC en D te gebruiken, dezen laatsten D 'L. XTé iG. ut.  BL. XI. FIG. 111. PL. XI. FIG. UI. «31 448 B van een fpits voorziet, dat naar den eerften BC toegekeerd ftaat, zal bij de ontlaading van den grooten geleider A de vloeiftof van D tot BC te rug keeren in de gedaante van eene heldere en leevendige vonk, maar driemaal, langer, dan anders; te weeten , wanneer beide geleideren ftomp zijn. ' De reede hier van is, om dat de wederkeercndc clektrieke vloeiftof minder weêrftandt vindt in de punt, dan in een afgerond lichaam. Als de gepunte geleider D zoo verre van den anderen BC verwijderd wordt, dat de vloeiftof niet meer in de gedaante van eene vonk kan terug keeren, zal men zulks door een ftroom of elektriek penceel, dat uit de punt voordvloeit, zien gebeuren. De kamer donker zijnde, zal men bij het elektrizeeren van den grooten geleider A, op de punt van den geleider D eene ftar zien flikkeren, die terftondln een ftroom of penceel verandert, wanneer de groote geleider door het aannaderen van een fpits ontlaaden wordt. Deze proefneemingen toonen de wederkeering der elektrieke vloeiftof allerduidelijkst aan. Wanneer men de punt van den geleider D wegneemt , en in het einde C van den geleider BC plaatst, zal bij de eensklapfche ontlaading van den grooten geleider A, de elektrieke vloeillof van D tot de punt van den geleider BC te rug keeren door eene zeer fterke en heldere vonk, die veel grooter is, dan wanneer de beide geleideren BC en D  431 449 B ftomp zijn, om dat de te rug keerende vloeiftof, minder tegenftand vindt in de fcherpe punt C, dan in een bolrond lichaam» Als men den laatsten geleider D zoo verre van de punt des geleiders BC afzet, dat de vloeiftof niet meer in de gedaante van eene vonk kan te rug keeren, zal men in het donkere, een ligtende ftar zien blinken op de punt van den geleider BC, wanneer den grooten geleider A ontlaaden wordt. De geleideren BC en D beiden met fpitzen, welken naar eikanderen gekeerd ftaan, voorzien zijnde, zalby de ontlaading van den grooten geleider A de elektrieke vloeiftof uit de punt des geleiders D tot die van BC overgaan, in de gedaante van eene vonk, die nog veel grooter is, dan wanneer ftegts één van de geleideren me-: een punt voorzien is. In dit geval ontmoet de elektrieke vloeiftof van de eene punt tot de andere overgaande den minften tegenftand, en daarom moet noodzaaklijk de vonk nog langer zijn. Wanneer zich twee geleideren G en H op gelijke afftanden aan den grooten geleider A , in deszelvs dampkring bevinden, zoo, dat dezelven bij hunne einden, die het naafte bij den grooten geleider ftaan, 2 of meer duimen van eikanderen afzijn, en aan de andere einden ten naaften bij in aanraaking, gelijk de af beelding aantoont, zal men geduurende dat de groote geleider A zijne laading verkrijgt, en zelvs op het oogenblik zijner ontlaading niet de minste vonk tusfehen deze gelei< Ff fig. iu.  St. xi. ïig. iv. «I 450 lïfr — deren ontdekten. — De reede hier van is de volgende: de beide lichaamen G en H, op gelijken afftand van den grooten geleider A ftaanden, ondergaan een gelijken trap van drukking, door den elektrieken dampkring des grooten geleiders veroorzaakt : waar uit volgen moet, dat geen van beiden meer genegen is, dan de andere om ftellig of ontkennend te worden; derhalven wordt het elektriek evenwicht in betrekking van den een tot den anderen niet verbroken, geduurende dat de groote geleider A zijne laading verkrijgt: en hierom kan de ontlaading van dezen laatsten geene vonk tusfehen de twee geleideren G en H doen gebooren worden. Deze verfchijnzelen levert ons de wederkeerende fchok op, wanneer men de proefneemingen doet met afgezonderde metaalen geleideren; laaten wij nu, in plaats van dezegeleideren, afgezonderde perfoonen ftellen, en alzoo de uitwerkzelen van den wederkeerenden fchok naauwkeuriger opfpooren. Wanneer twee perfoonen EBD enFGHop vrijftellende voetftukken zich afgezonderd hebbende, zo als de afbeelding aantoont; de eerste zijne regte hand E op den afftand van 20 duimen van den geleider A houdt, en de linke handt B naar den perfoon FGH in diervoege uitftrekt, dat de handen B en F omtrent een vierde duims van elkanderen verwijderd zijn, zal. wanneer de groote geleider A gelaaden wordt, de zaamengeperste elektrieke vloeiftof van de hand B tot de hand F  — 41 451 » —- overgaan, in de gedaante van kleine vonkjes: maar ook weder te rüg keeren van F tot B met eene zeer fteekendc vonk, zo dra de groote geleider A op eenmaal ontlaaden wordt; Wanneer de perfoonen niet vryftaan, maar friet den vloer gemeenfchap hebben, zal hetzelvde verfchijnzel plaats hebben, maar de wederkeerende vonk minder fterk zijn: om dat een gedeelte van de elektrieke vloeiftof des eerste perfoons in den grond overgaat, en het ander gedeelte maar alleen tot den tweeden perfoon wordt overgedrukt 1 bij gevolg moet de wederkeerende vonk noodzaaklijk minder fterk zijn, De beide perfoonen afgezonderd Maande, en de laatste een metaalen fpits T in zijne hand G houdende, zal de te rug keerende vonk meer fteekende zijn, dan wanneer dezelvde proefneeming zonder het fpits T gefchiedt ; want dx>r de punt vloeit een gedeelte der elektrieke vloeiftof Van den laatsten perfoon FGH uit ; derhalven moet, geduurende de elektrizeering van den grooten geleider A de vloeiftof van den eersten perfoon tot den tweeden overgaande, in dezen laatsten minder tegenftand ondervinden, en daarom de eerste meer ontkennend geëlektrizeerd worden, deez' dan meer ontkennend zijnde, moet ook de wederkeerende vonk meer vermogen bezitten. Als de eerste EBD vrijgefteld is, en de andere FGH meiden vloer gemeenfchap heeft, zal bij de ontlaading van den grooten geleider A de Ff 3  pl. xi. eig ui. en iy — m 452 b — Wederkeerende vonk nog veel grooter en fterker zijn, om dat de tweede peiToon niet afgezonderd zijnde, een gedeelte van deszelvs overhoeveelheid van elektrieke vloeiftof aan de aarde vrij en gemaklijk kan overgeeven, en hierom de eerste perfoon meer ontkennend geëlektrizeerd wordt: derhalven moet de wederkeerende vonk veel leevendiger en fterker zijn, dan wanneer beide perfoonen afgezonderd ftaan. Wanneer de niet afgezonderde perfoon op een looden reep QR ftaat, die over den vloer uitgeftrekt legt, zal de wederkeerende vonk tusfehen hem en den perfoon, die afgezonderd ftaat wederom nog grooter zijn. Dit komt daar van daan, om dat door deze metaalen gemeenfchap, de overvloedige elektriciteit van den perfoon FGH, nog met meer gemak kan worden afgeleid, dan wanneer hij maar alleen op den vloer geplaatst is, en om dat de vloeiftof, in den perfoon FGH minder weêrftand ontmoetende , den eersten perfoon daarom ook gemakh'jker kan verlaaten: derhalven moet deze vloeiftof met meer fnelheid en in meer hoeveelheid wederom te rug keeren, dan in de voorige proefneeming. Het beste-middel om de kragt van den wederkeerenden fchok te vermeerderen, beftaat daar in, dat men lichaamen van grootere oppervlakte in den dampkring van den geëlektrizeerden geleider A dompelt; want hoe grooter de oppervlakte dier lichaamen is , hoe grooter ook de hoeveelheid der  481 453 m — elektrieke vloeiftof moet zijn, die geduurende de elektrizeering van den geleider A,uit deze lichaamen tot anderen wordt overgedrukt. Wanneer men derhalven nog eerst een zeer grooten afgezonderden geleider in den dampkring des eersten geleiders plaatst, en daarna de perfoonen in gemelde orde gefchikt worden, zalmen de kragt van den wederkeerenden fchok aan die eener wel gelaadene Leydfche fles kunnen gelijk maaken. — De Heer mahon zegt, dat hij, dezen fchok op een morgen 8 of io maaien genomen hebbende, het overige van den dag een aanmerklijken trap van pijn in zijne borst gevoelt heeft, en hem zelvs den anderen dag nog een zeer onaangenaam gevoel in de armen en handen is overig gebleeven (v). Hoe nader zich de eerste perfoon bij den grooten geëlektrizeerden geleider bevindt, dat is, hoe meer hij in deszelvs dampkring ingedompeld ftaat, hoe fterker de wederkeerende fchok zal zijn, zoo dat deszelvs kragt altoos zal toeneemen of verminderen in eene omgekeerde reede des afftands, op welken zich de eerste perfoon van den grooten geleider geplaatst bevindt. De reede hier van is,om dat naar maate de eerste perfoon den geëlektrizeerden geleider nader komt, hij door de drukking des dampkrings meer en meer ontkennend geëlektrizeerd wordt: bij ge- (v) Principes eTekft. pag. 104. Ff 3  & 454 IE* Vl. xl riü. v. vólg gaat de elektrieke vloeiftof, geduurende het ■elektrizeeren van den grooten geleider, in meer hoeveelheid van den eersten tot den tweeden perfooi) over, en hierom moet de wederkeerende fchok gyooter zijn, naar maate zich de eerste perfoon nader hij den eersten geleider plaatst: ondertusfchen moet hij altoos zoo verre van den eersten geleider verwijderd blijven, dat 'er tusfehen hem en dezen geene vonk kan uitbersten. Deze zijn de voornaamste proefneemingen , die ons de Heer mahon aangaande den wederkerenaen fchok heeft mede gedeelt: een ieder begrijpt van zelvs, dat 'er, om die behoorlijk te herhaaien, een aenmerklijke trap van elektriciteit yereischt wordt. Wij zullen nu deze nieuwe ontdekkingen kortelijk op de natuurlijke elektriciteit gaan toepasfen. tl. Laaten wij, in plaats van den grooten geëlektrizeerden geleider, eene geëlektrizeerde en dampkring voerende wolk ABC vooronderftellen. Laaten wij afgezonderde of niet afgezonderde perfoonen vooronderftellen, welken on* der deze wolk naast eikanderen of afzonderlijk geplaatst zijn: dan zullen deze perfoonen door de drukking van den elektrifchen dampkring des overdrijvende wolks aan hetgevaar van den wederkeerenden fchok zijn bloodgefteld, en zelvs zooj dat, wanneer de drukking des dampkrings aanmerkÜjk is, gemelde perfoonen in deze omftandigheden een zeer fterken fchok verkrijgen, en zelvs  — $ 455 B zuilen kunnen gedood worden, wanneer de elektrieke wolk eensklaps ontlast wordt, al gefchiede zulks ook op eenen zeer verren afftand van de plaats, daar zich deze perfoonen bevinden. Deze afftand kan even zoo groot zijn, als zich de geëlektrizeerde en onafgebroke wolk uitftrekt: hetzij dan, dat de plaats, alwaar de blixem uitberst, van gezegde perfoonen 50 of 60 roeden, het zij eene, twee, drie, of zelvs meer mijlen af is, zal nogthans de waarheid van dit algemeen voorftel niet gekrenkt worden. Een ander niet min zonderling cn wezenlijk gevolg, moet noodzaaklijk uit de zelvde grondbeginzelen voordvloeijen; te weeten : dat eene diergelijke losbarsting van den blixem, op een zeer verren afftand van de plaats zijner ontlasting, een wederkeerenden fchok kan doen gebooren worden, die in ftaat is om menfehen of beesten op eene tweede plaats te dooden ; terwijl andere perfoonen of dieren op eene derde plaats, tusfehen de eerste , daar de blixem uitberst, en de tweede, daar de wederkeerende fchok plaats heeft, niet het minste letzel verkrygen. Vooronderftellen wij, dat eene zeer groote geëlektrizeerde wolk ABC in dier voege boven de aarde uitgeftrekt is , dat de plaats D op de op-pervlakte der aarde zich buiten of zeer weinig in£ den elektrieken dampkring der wolk bevindt : vooronderftellen wij nog, dat het eene einde C dezer wolk het een of ander lichaam E op de aar? Ff 4 l. xr. 1g. V,  41 456 B — de, nabij genoeg is, om daarop een blizemftraal te kunnen uitfchieten, terwijl het ander einde der wolk A, zich ter plaatze F naar de aarde uitftrekke in voege, dat menfehen of beesten zich aldaar niet verre buiten den afftand bevinden , op web ken de blixem kan uitbersten, dan zal een perfoon of dier op deze plaats F, wanneer de blixem bij C uitberst, door den wederkeerenden fchok kunnen getroffen en zelvs gedood worden: ondertusfchen is het zeker, dat geen perfoon' of dier, bij D op de oppervlakte der aarde geplaatst, het mindfte kwaad zal wedervaaren, offchoon deze plaats D onmiddelijk tusfehen E , daar de blixem uitberst, en F , daar zich de wederkeerende fchok openbaart , ingelegen is : want de perfoonen of dieren bij D door het drukkend vermogen des dampkrings niet aangedaan wordende, behouden hunne natuurlijke hoeveelheid van elektriciteit,en zijn daarom aan geen gevaar bloodgefteld. ■ Misfchien zal men hier tegenwerpen, dat 'er geene voorbeelden gevonden worden, van menfehen of dieren, die op deze wijze door den zogenaamden wederkeerenden fchok getroffen en gedood zijn: dan wij kunnen hier op antwoorden. i. Dat de wederkeerende fchok tot nog toe onbekend geweest is. a. Dat men derhalven de menfehen en beeflen, die hier door omgekomen zijn, allen heeft moeten befchouwen als door den blixem zeiven gedood te ^ijn: want het is zeker; dat niemand dit uitwerk*  — 4ÜI 457 W — zei tot deszelvs waare oorzaak heeft kunnen brengen , dewijl niet alleen de mooglijkheid van beftaan dezer oorzaak nooit is aangeweezen, maar men 'er zelvs geen denkbeeld van gehad heeft. ■ ■ Het onbekend zijn van de eene of andere oorzaak kan derhalven niet voorgewend worden als eene tegenwerping tegen deszelvs aanweezen. Uit deze grondbeginzelen kunnen nog andere verfchijnzelen der natuurlijke elektriciteit verklaard worden, die men tot nog toe niet heeft kunnen oplosfen. Het is dikwijls gebeurt,dat menfehen,zeer verre van eikanderen verwijderd , geduurende zwaare onweders, allen te gelijk, offchoon niet gevaarlijk getroffen zijn, op hetzelvde oogenblik, dat zich eene donder wolk met een zeer hevig geluid ontlastte. Diergelijke voorvallen moeten buiten twijffel aan den wederkeerenden fchok worden toegefchreeven, want door de drukking des dampkring eener geëlektrizeerde wolk, worden de daaronderftaande perfoonen ontkennend geëlektrizeerd, en moeten dus, wanneer de drukking des dampkring eenklaps door het uitbarsten van den blixem weggenomen wordt, den wederkeerenden fchok gevoelen. Een perfoon te Weenen kreeg eens den elektrieken fchok, wanneer hij bij geval zijne hand floeg aan een gebroken afleider, men gischfte,dat de uitbarsting van den blixem meer dan een half uur voorviel vaD de plaats, daar zich gemeld per; Ff 5  — m 45S11* — foon bevondt; dit is derhalven alleen aan den wederkeerenden fchok toe te fchrijven. Verfcheide natuurkundigen hebben bij het doen van proeven op de elektriciteit der wolken, waargenomen, dat zich op de plaats, daar hunne afleideren met opzet afgebroken waren, om een klokkenfpel te doen fpeelen, eene fterke en leevendige elektrieke vonk vertoonde , offchoon hunne baaken , door den blixem zelvs niet getroffen wierden: ook hebben zij opgemerkt, dat de» ze vonk op de afgebroke plaats niet alleen uitfchoot op het zelvde oogenblik, dat de wolk ontlast wierdt,maar dat zelvs de tusfchenpoozing tusfehen het weerlicht en den donder een allerklaarst bewijs was, dat de ontlafting op eenen verren afftand van de plaats, daar de elektrieke baak ftont, voorviel. Niemand der natuurkundige zal dan dit verfchijnzel anders kunnen aanmerken,als een uitwcrkzel van den wederkeerenden fchok, Het weinige dat wij van den wederkeerenden fchok gezegd hebben, zal genoegzaam zijn, om bet gewicht dezer nog nieuwe ontdekking aan te toonen, die dezelve vollediger wil opfpooren en op de natuurljjke elektriciteit toepasfen, zal best doen den Heer mahon zelvs raad te pleegen. — Wij zullen ten laatsten nog maar aanmerken : 1. Dat gezegde verfchijnzelen niet alleen plaats kunnen hebben, wanneer de overdrijvende wolk ftellig geëlektrizeerd is; maar ook wanneer zij de ontkennende elektriciteit bezit: want dan heeft d$  € 459 B aarde eene ftellige elektriciteit of dampkring , en dus zullen de verfchijnzelen wel omgekeerd,maar nogthans dezelvde zijn. i. Dat de opgerichte metaalen en fcherp gepunte afleideren de fchaadelijke uitwerkzelen van den wederkeerenden fchok kunnen voorkomen;want, zo het wcar is, dat de gepunte afleideren de ontlasting der geëlektrizeerde wolken (of van de aarde, zoo die ftellig is) kunnen voorkomen, dan kunnen zij ook den wederkeerenden fchok beletten; dewijl deez, zonder de eensklapfche ontlasting der wolken geen plaats kan hebben: het eerste, te weeten, dat de gepunte geleideren het uitbarsten des bixems voorkomen, hebben wij hierboven overvloedig beweezen ; en derhalven is ook het laatfte buiten alle tegenfpraak. 3. Dat, dewijl de gepunte afleideren maar alleen invloed op de elektriciteit des wolken hebben,en niet de ftompen, deze laatsten ook den wederkeerenden fchok geenszins kunnen voorkomen,en dus geheel en al zijn af te keuren. QrER SE ELEKTRICITEIT FAN DEN TOVR1UALIJNX'fEEN, CLXI. Het glas is niet het eenige lichaam,wiens tegenovergeftelde oppervlakten te gelijker tijd, de eene ftellig en de andere ontkennend kunnen geëlektri-  ■— m 460 \$ — zeerd worden. —- De Tourmalijnfteen heeft de zelvde eigenfehap, en zelvs nog dit voorregt boven het glas, det men niet gehoudenis, teneinde hem op zulk eene wijze te elektrizeeren, zijne oppervlakten te wapenen, gelijk men die van het glas doen moet; waaruit volgt, dat de Tourmalijnfteen, in zekere omftandigheden, voor een natuurlijk verfterkings-glas kan gehouden worden, dat is te zeggen , als door de natuur hiertoe vervaardigd. De Tourmalijn is een fteen tot nog toe weinig bekend;de eerste die in Europa was, wierdt daar in het begin van deze eeuw, ingebragt. Men zegt;dat de Hollanders hem van het eilandCeylon haaien («). • Deze fteen is doorfchijnend; wanneer men hem in de asch of kookend water warm maakt, en, om hem droog te maken, vervolgends afveegt, bevindt zich eene van zijne oppervlakten ftellig en de'andere ontkennend geëlektrizeerd; maar ten dien einde moeten deszelvs vlakten wej afgefleepen zijn; dat is te zeggen, in dier voege, . («) De Tourmalijn fteen of asfehentrekker, was reeds in het jaar 1717 bij den Heer lemery bekend, onder den naam van Ceylonfchcn Zeilfteen: Hij wordt niet alleen op dit eiland gevonden , maar ook in Brafllien, Tyrol, en meer andere plaatzen, deszelvs kleur is onderfcheide, bruin, donkergeel, ligtgeel, ligtgroen, graauw,dan eens meer dan eens minder doorfchijnend. Wat de natuurlijke gefchiedenis van dezen fteen aangaat, men kan daar omtrent verfcheide fchrijveren, en vooral het Hl, Stuk des IF. Deels  41 46i |f dat het geheele gedeelte vari den fteen, gefchikt voor de ftellige elektriciteit, zich aan den eenen kant bevinde, en het gedeelte tot de ontkennende elektriciteid gefchikt, volmaakt op de tegenovergeftelde zijde. Om de verfchijnzelen van dezen fteen wel waar te neemen, laat men hem aldus inzetten,' dat hij om zijne as kan draajen ; hier door zal men het gemak genieten om de tegenftellige elektriciteit van beide kanten gelijktijdig te kunnen onderzoeken.— Wanneer de Tourmalijn aldus ip een ring wordt ingezet, is de warmte van den vinger dikwijls voldoende, om hem eene elektriciteit te geeven, welke in ftaat is, zeer ligte lichaamtjes aan te trekken cn af te ftooten. Doe den Tourmalijnfteen in kookend water of heeten asch warm worden; breng hem daarna hij van de genees- natuur en huishoudkundige jaarboken raadpleegen, alwaar dezelve tot de Zcolithen geteld wordt, om dat hij in een even fterk vuur en op even dezelvde wijze , tot een witte (lak met een phosphorisch licht fmelt, zonder eenige metaalachtige ijzergehalt; en ook met Borax zonder fchuimen eene heldere gelei geeft, het welk allen eigenfchappen zijn van den Zcolith. ■—- Zie ook de proeven van de Heeren Swab en Cronstedt in de verhandelingen van 1756 en 1758. CLXII.  4! 462 § een zeer klein kurken balletje, aan een zijden draad opgehangen; wanneer gij alsdan de ftellige oppervlakte van den Tourmalijn aan dit kleine halletje voorhoudt, zal hetzelve ftellig geëlektrizeerd worden; hief van zult gij u kunnen overtuigen, doof dit zelvde kleine balletje aan den haak van eene op gewoone wijze geëlektrizeerde verfterkings-fles voor te houden; want dan zal hetzelve terflond door den haak worden afgeftooten. Houd na deze eerste proefneeming het zelvde ftellig geëlektrizeerde kurken balletje aan de andere oppervlakte van den Tourmalijnfteen voor, dan zal hetzelve door deze oppervlakte worden aangetrokken; 't geen een bewijs is, dat dezelve ontkennend is, dewijl, wanneer zij ftellig was, het kleine balletje zou worden afgeftooten. CLXIII. Na den Tourmalijnfteen even als te vooren gewarmt te hebben, houd zijne ontkennende vlakte aan een kurken balletje voor, 't welk zich in zijnen natuurlijken ftaat bevindt, in dit geval zal het balletje terftond worden aangetrokken; en daarna afgeftooten:maar hetzelve zal zich dan ontkennend geëlektrizeerd bevinden; want wanneer men de ontkennende oppervlakte eener gelaadene verfterkings-fles aan het zelve voorhoudt, zal het worden afgeftooten.  — M 463 I» — CLXIV» Neem twee Tourmalijnen; hang 'er een van aan feen zijden draad op , en doet denzelven in kookend water warmen; Warm insgelijk den anderen Tourmalijn, en veeg ze beiden zagtjes af; doe daar na den geene welke gij in de hand houdt, den anderen die opgehangen is, naderen, zo zal in dit geval, wanneer gij de ontkennend geëlektrizeerde vlakte, van die, welken gij in de hand hebt, aan de ontkennende vlakte van den anderen voorhoudt, deze laatfte zich tcrftond omkeeren, om zijnen ftelligen kant aan den ontkennenden kant van die, welken gij in de hand hebt, aan te bieden, en dan denzelven naderen : om zich 'er mede te vereenigen. Bied daarna, de ftellige zijde van den in hande zijnde Tourmalijn aan de ftellige zijde van die, welke opgehangen is , aan: dan zal deze afgeftooten worden, zich eensklaps omkeeren, en vervolgends aannaderen, om zijne ontkennende zijde te voegen tegen de ftellige oppervlakte van den Tourmalijnfteen, welke gij in uwe hand houdt. Alle deze verfchijnzelen laaten niet toe te twijffelen; of de Tourmalijnfteen heeft gewarmt zijnde, zijne eene vlakte ftellig en de andere ontkennend geëlektrizeerd. Wij merken aan, dat deze verfchijnzelen, vee! overeenkomst ichijnen te hebben met die; welken ons een opgehangen Zeiliteen oplevert, aan den  . 4! 446 B — welken men over en weêr de onderfcheide poolen van een anderen Zeilfteen voorhoudt, want de uitwerkzelen zijn volmaakt de zelvden. CLXV. Wij hebben gezegd, dat de Tourmalijn gewarmd zijnde, daarna verkoelende geëlektrizeerd wordt: door wrijving kan zulks even eens gefchieden. De Héér canton heeft deze zelvde eigenfehap ontdekt in den Topaz van Brafilien, en de Heer wit* son in meer andere edele gefteenten O)' CLXVI. De volgende proefneeming, welke de Heer tffgenhoüsz voor eenigen tijd in mijne tegenwoordigheid deedt, bewijst nog daarenboven op de aïlervolkomenfte wijze, dat de Tourmalijn gewarmd zijnde, eene van zijne oppervlakten ftellig en de andere ontkennend heeft. De toeftel van deze proefneeming is, als volgt. (V) Men heeft ook deze elektrieke eigenfehap ontdekt, in een zoort van Zeolith, die van Garphyftenklint was, van verwe Panceanrood, half doorzichtig en van een vrij digt zaamenftél, zonder regelniaatige gedaante. De zoo genaamde Ceylonfche Diamanten, ten deele geel, ten deèle geelgroen , fchijnen ook eenige aanduiding van elektriefche kragt te geeven: maar zoo zwak, dat men 'er weinig van zien kan. geneeskundige jaarboeken /. c, bladz. i6?i  Steek in een afzonderend voetje, waartoe een ftukje van eene lakpijp dienen kan, twee kleine; fpeldjes horizontaals wijze, in diervoege,dat hunne uitfteekende punten tegen eikanderen overftaan, en zich op den afftand van omtrent drie of vier lijnen van eikanderen bevinden: de knoppen van de fpelden moeten even eens uitfteeken en op gelijken afftand van eikanderen ftaan. Maak vervolgends, dat een zeer klein kurken balletje, aan een zijden draad opgehangen, zich tusfehen de twee knoppen van gemelde fpelden beviude. 1 Stel eindelijk, na den Tourmalijn in kookend water of lieete asch gewarmd te hebben, denzelven tusfehen de twee punten der fpelden, zoo dat zich ieder van deze punten in de nabijheid vart elke oppervlakte des Tourmalijnsbevinde : door deze toebereiding dan de eene punt zich naar de ftellige vlakte van den Tourmalijn, eh de andere naar de ontkennende vlakte toegekeerd bevindende,zai het kleine balletje tusfehen de twee knoppen der fpelden opgehangen,zich aan het fpeelen begeevende, over en weêr van den eenen naar den anderen flingeren, tot zoo lang, dat het elektriek evenwichtin de beide oppervlakten van den Tourmalijnfteen zalherfteldzijn. —Behalven dat levert deze proefneeming ons nog het zelvde verfchijnzel op, als waar var wij in§. CXXXI. gefprooken hebben, alwaar is aangetoond, dat een kurken balletje, hangende tusfehen deknoppen van twee verfterkings-flesfen, waarvan de eene ftellig, en de andere ontkennend gelaaden is, Gg IG. LXÜ. :  € 466 |$ zoolang heen en weêr flingert, tot dat het evenwicht tusfehen beide flesfen herfteld is (x) Die deze zonderlinge eigenfehap van den Tourmalijn-fleen naauwkeuriger wil opfpooren, kan de proefneemingen van den Heer tobern bergman raadpleegen, geneeskundige jaarboeken /. c. bladz. 173. Zie ook priestley gefchiedenis der elektriciteit II. deel. bladz. 178. Het Dierenrijk levert ons ook een zonderling voorbeeld op van natuurlijke elektriciteit in den elektrifchen ftompvisch ( Gymnotus elektricus ) bij de Engelfchen Num-eel, en Franfchen Anguille trembleufe genoemd. Deez' viscli, gelijkt veel naar een Aal, heeft een glad lichaam, zonder fchubben, met ftijm overdekt, en is ten naaftenbij drie voeten lang,* zijn kop is kort, zonder fchubben, met eenige gaatjes getekend, de mond vrij groot, de tong breed en vleesachtig, de tanden zeer klein en menigvuldig, de openingen der ooren naauw en beneden gefloten : hij heeft zijn aars kort bij de keel, de ftaart is zaamen gedrukt, dik en als afgeftompt, men ziet geen vinnen op deszelvs rug, die van den aars ftrekken zich uit onder langs het lichaam en vereenigen zich met die van den ftaart: zijn vel is op den rug zwartachtig en beneden onder den buik roodachtig wit, met kleine gaatjes en tepeltjes getekend, linneus noemt hem Gymnotus nudus, Dorfo apterygio, pinna Caudali obtufisfima anali annexa, fyftem. Natur. plsc. a- pod. Hij wordt gevonden in America, Surinamen en meer andere plaatzen; deszelvs voedzel zijn voornaamlijk kleine visjes, infecten, en de ingewanden van dieren. Zie A£t. Helv. torn. iv. pag. 30. Nouy. Memoir. de TAcad. roy. de Berlin torn. I.  431 467 B Of'ER DE MJGXEETISCIIE ELEKTRICITEIT-. CLXVIIi De elektrifche verfchijnzelen, tot dus verre verklaard, hebben, zonder twijffel, de natuurkuiidi- Die dezen visch aanraaken, ontvangen eenen fchok even, als van eene gelaadene Leydfche fles; en zelvs zoo fterk, dat, wanneer de aanraaking met den voet gefchiedt, mert gevaar loopt ter aarde te vallen: ook gevoelt men dezen fchok, wanneer men flegts den vinger op den affland van eenige" voeten van den vis in het water fteekt, of denzelven met een ftok of ijzeren roede aanraakt, maar niet, wanneer zulks met lak gefchiedt. De fchok kart aan verfcheiden perfoonen te gelijk, die eikanderen bij de handeri vast houden, worden medegedeeld even als in de Leydfche proefneeming. Wanneer de visch den kop boven het water fteekt, gebeurt het dikwijls, dat men den fchok ontvangt op vyf of zes duimen afftands. ■ Dit vermogen vindt men in gemelderi viscli niet altijd «ven fterk , maar is grooter in grootere visfchen, en niet merkbaar, dan wanneer zij in beweeging zijn. Dit alles, gevoegd bij de proefneemingen van den Heer walsh, welken men vinden kan in de Natuurkundige Verhandelingen Ltt. Deel. II. fink bladz. 315. en V. Deel. HL ftuk bladz. 171. heeft de meeste der natuuronderzoekeren overgekaalt om de verfchijnzelen van den ftompvisch aan de werking der elektrieke vloeiftof toe te fchrijven: ondertusfchen werpen anderen tegen: j. Dat men den fchok kan gevoelen, terwijl de visch om Gg 2  . 131 468 m — gen, welken dezelven ontdekten , in de grootfte verwondering gebragt: maar met welke verbaazing moeten vervolgends die geenen niet zijn aangedaan geweest, die het eerst opmerkten, dat onder water is, en in andere omftandigheden ter tijd, dat de elektrieke vloeiftof een veel gereeder doortocht heeft, dan door des menfehen lichaam: het welk tegen de gewoone wetten der elektriciteit fchijnt aan te loopen. 2. Dat niemand ooit gemerkt heeft, dat de fchok van eenige vonk of licht, of van eenige de minste aantrekking of terug drijving is verzeld geweest. Dan deze en nog meer andere tegenwerpingen heeft de Heer henry cavendish getragt op te losfen ,en de verfchijnzelen van gcmclden visch door eenen door konst gemaaktcn ftompvisch nader te verklaaren. Zie geneeskundige jaarboeken I. Deel. I. ftuk bladz. 39. De verfchijnzelen van den Torpedo, Torpille of Trilvisck zijn eenigszins overeenkomllig met die van den ftompvisch, evenwel niet volkomen: de ftompvisch veroorzaakt een fchok die oogenbliklijk is, de Trilvisch daarentegen een zoort van verdooving,welke langduuriger is: ondertusfchen wordt het verfchijnzel van deez' laatften door zommigen ook aan de elektrieke vloeiftof toegefchreeven: anderen willen liever de oorzaak daar van gezogt hebben in de zaamentrekkende beweeging van twee fpieren (musculi falcati), welken de regte en linke zijde van dezen visch voor het grootfte gedeelte beflaan. dict encycloped. art. Torpille. Wij verwagten eene nadere verklaaring dezer verfchijnzelen van de Natuurkundigen, die gelegenheid hebben op gemelde visfehen proeven te doen.  ■— 4\ 469 li» — de werking der elektrieke vloeiftof ook eenige overeenkomst heeft met die van den Zeilfteen (y~). Zoo men de elektrieke laading eener zeer groote verfterkings-fles, door eene kleine naald gaan laat, zal men dezelve het vermogen en de kragt van den zeilfteen geeven; dat is te zeggen , dat de naald hier door in ftaat zal gefteld worden, om yzer- of ftaalvijlzel aan te trekken, en zich Zuid- en Noordwaard te keeren, wanneer men dezelve op het water doet drijven. Dit uitwerkzel op de naald voordgebragt, fchynt dat geene te verklaaren, het welk aan veele kruizen of andere ijzerdeelen op hooge torenen gebeurd is; want 'er zyn zeer veele vernaaien , die ons verzeekeren , dat men diergelijke kruizen, welken de kragt des zeilsfteen hadden, gevonden heeft (z); Zoo de daad waarlijk is, gelijk men dezelve verhaalt, is het zeer waarfchijnlijk, dat deze kruizen dit vermogen door den daarop gevallen blixem verkregen hebben. Hoe het ook zijn mag; zie daar op welke wijze men moet te werk gaan, om aan eene naald alle de eigenfchappen van eenen door konstgemaakten zeilfteen mede te deelen. Neem eene kleine naald, en ftel een van haare einden Noord- en het andere Zuidwaard: elektj-i- (j) De Heeren euflon, franklin- en wilson waren de geenen, die zulks het eerst ontdekten, franklin Exper. (ar VèleCl. torn. II. pag. 135. (z) Memoires de IAcad. R. des fcienc. torn. X. pag. 734 Gg 3  — m aio i» —» zeer vervolgends eene batterij van verfcheiden verfterkings-flesfen, en doe den elektrieken fchok van het eene einde tot het andere door de naald gaan.— Men dient aan te merken, dat deze proefneeming eene fterke en geweldige ontlaading vcreischt; en deze is de reede, waarom men tot dezelve eene batterije neemen moet. — de Heer franklin bediende zich van twee groote flesfen, die ieder tien of twaalf kannen konden inhouden. Men heeft waargenomen, dat het einde van de naald, waarin de elektrieke vloeiftof ingaat, de Zuidpool wordt;want deez' keert zich alsdan altyd Noord-waard. Wanneer de naald reeds van te vooren aan eenen door konst gemaakten of natuurlijken zeilfteen geftreeken is, en men dan den elektrieken fchok in dat einde van de naald doet ingaan, het welk zich Zuidwaard keerde, zullen de poolen, in dit geval, verwisfeld worden, want na de ontlasting der batterije, zal men bevinden, dat dit zelvde .einde den Noordpool aanwijst. Deze laatste proefneeming vereischt nog eene veel fterkere ontlaading, dan de voorgaande; dewijl het veel gemaklijker is de naald door den fchok het vermogen van den zeilfteen te geeven, dan de poolen van eene reeds aangeftrekene naald door -elektrizeering te verwisfelen, (ei) (d) rHANKLlN /, C. CAVALLO /. C. bladz. 59.  A 471 P CLXVIII. De vooronderftelling van den Heer franklin, wegens de overeenkomst der magneetifche vloeiftof met de elektriciteit, is zeer geestig. Hij bekent dezelve verplicht te zijn aan den Heer ^pinos Hoog-leeraar te Petersburg, die 'er hem het eerste denkbeeld van gaf. Het volgende uittrekzel, getrokken uit een brief in 1773 door den Heer franklin aan den vertaaler van zijn werk gefchreeven, zal genoeg zijn om een denkbeeld der vooronderftelling te geeven van dien beroemden natuurkenner. 1. 'Er beftaat in allerlei zoort van ijzer eene zeer fijne vloeiftof, magneetifche vloeiftof genoemd, welke overal even eens door de geheele zelvftandigheid verfpreid is, ten minsten zo dit niet belet wordt door eene fterkere magt, dan die van aantrekking , waarmede alle deelen van het ijzer eveneens begaafd zijn. 2. De natuurlijke hoeveelheid van magneetifche vloeiftof in een ftuk ijzer bevat, kan in beweeging gebragt worden, in zoo verre, dat zij zich op den eenen kant meer uitgezet, en op den anderen meer te zaamengedrongen bevindt : dan deze vloeiftof kan door geene bekende magt van het ijzer worden afgefcheiden-; derhalven kan het geheele ftuk ijzer niet in eenen ontkennenden ftaat gebragt worden, dat is te zeggen, dat hetzelve nooit minder van deze vloeiftof hebben kan, dan het van natuur Gg 4  m 47211* — toekomt. Insgelijks kan men 'er ook geene meerdere hoeveelheid inbrengen om het ijzer alzo in eenen ftelligen ftaat te brengen. Hier uit volgt dan, dat, in dit opzicht, de magneetifche vloeiftof aan het ijzer eigen, zeer veel overeenkomst heeft met de elektrieke vloeiftof in het glas vervat. 3. Dient men aan te merken, dat geljjk men een elektriek lichaam zeer wel moet onderfcheiden van een geëlektrizeerd lichaam , men insgelijks een magneetisch lichaam niet moet verwarren met een lichaam, dat aan den zeilfteen geftreeken is. Het eerste is, het geen zijne natuurlijke hoeveelheid van magneetifche vloeiftof over al evenreedig verdeeld heeft, maar het aangeftreeke lichaam is dat geene , wiens magneetifche vloeiftof onder deszelvs deeien ongelijk verdeeld is. 4. De magneetifche vloeiftof van eene weeke of zagte ijzeren ftaaf, wordt in beweeging gebragt en verdeelt zich ongelijklijk, wanneer de einden van gemelde ftaaf naar de magneetifche poolen der aarde gekeerd zijn; dewijl haare magneetifche vloeiftof, in dit geval,zeer gemaklijk van het eene einde naar het andere gedrukt of getrokken wordt, het welk zoo lang voordduurt, als de ijzeren baak in de zelvde richting blijft; in voege, dat het eene einde dan ftellig, en het andere ontkennend is; maar deez' tijdelijken zeilfteen houdt op zulks te zijn, wanneer men hem zijne richting doet veranderen, door hem ten Westen of Oosten te keeren; want als dan herftelt zich de magneetifche vloeiftof ia  «I 473 IBf evenwicht, en verfpreidt zich evenreedig door alle de deelen van de ijzeren ftaaf. 5. Wanueer het ijzer gehard is , als ftaal, wordt deszelvs magneetifche vloeiftof met meer moeite in beweeging gebragt;'er wordt dan, om dezelve te beweegen, eene veel grootere kragt vereischt, dan het magneetisch vermogen van de poolen der aarde (b). Maar wanneer de magneetifche vloeiftof eens in beweeging gebragt is,en haare richting van het eene einde naar het andere bepaald heeft; neemt zij niet ligt eene andere en ftrijdige richting aan, en hier van komt het, dat eene (taaien ftaaf een geduurzaamen zeilfteen wordt, wiens eene poolftellig, en wiens andere ontkennend is. 6. Dewijl een grooten trap van warmte in ftaat is de zelvftandigheid van het ftaal uit te zetten, en de deeltjes van eikanderen te verwijderen, vindt de magneetifche vloeiftof, in dit geval, genoeg opening, om zich in evenwicht te kunnen herftellen; waarna de ftaaf wederom zal ophouden een zeilfteen te zijn. 7. Eene niet aangeftreeke (taaien ftaaf in dezelvde richting geplaatst, als de naald van een kompas aanneem:, wordt een geduurzaamen zeilfteen, wanneer men, dezelve heet gemaakt hebbende, fb) De Heer franklin befchouwt de aarde als een grooten zeifteen, wiens twee poolen in het groot de eigenfehapr pen bezitten , welken wij in een kiemen zeifieen waarneesr.en. Gg 5  491 474 I» — fchielijk doet koelen. De reede daarvan is de- ze: zoo lang gemelde ftaaf door de hette uitgezet is, wordt de natuurlijke hoeveelheid van magneetifche vloeiftof door het vermogen van de magneetifche poolen der aarde gemaklijk in beweeging gebragt, en van den eenen kant der ftaaf tot den anderen overgedrukt: vervolgends bepaalen en vefligen de zaamentrekking en bardwording der ftaaf, door de fchielijke koude veroorzaakt, deze vloeiftof in de richting, die de hette van de ftaaf dezelve toeliet aan te neemen; in voege, dat zij na de verkoeling niet weêr tot haare voorige plaats kan te rug keeren, om zich, in de geheele ftaaf, in evenwicht te herftellen. 8. Aan eene niet aangeftreeke ftaalen ftaaf, die met de As der aarde evenwijdig gefteld wordt, kan men ook de kragt van den zeilfteen geeven; wanneer men dezelve van het eene einde tot het andere met een zwaaren hamer flaat: De reede hier van is, om dat de geweldige trillingen , die de ftaaf door de hamerflagen ondergaat, derzelver deelen zodanig in beweeging brengen, dat 'er hier door openingen genoeg geboren worden , om de magneetifche vloeiftof, die, door de werking van de poolen der aarde , van het eene einde tot het andere wordt overgedrongen, een vrijen doortocht te verfchaf- fen. Maar tot hier toe is de ftaalen ftaaf niet meer, dan een tijdelijke zeilfteen, en wordt geen geduurzaamen, dan wanneer de deelen van dezelve ophouden in beweeging of trilling te zijn; dewijl  «31 475 I» — de vereeniging van deze deelen, welken eikanderen langzaamerhand nader komen, de gemelde openingen doet verdwijnen , en de magneetifche vloeiftof belet haar, nn verbroken evenwicht. weêr aan te neemen, 9. Een elektrieke fchok, die door eene naald , welke m dezelvde richting gefteld is , doorgaat, verwijdert de deelen van dezelve voor een oogenblik, en maakt 'er,juist om deze reede, een geduurzaamen zeiffteen van : niet door haar de magneetifche vloeiftof te verfchaffen, maar door de magneetifche vloeiftof der naald vrijheid te geeven om zich in beweeging te ftellen, en in meer hoeveelheid over te gaan naar dat gedeelte, het welk door de richting van de naald gefchikt is, om ftellig te worden. Derhalven is de oorfpronk van dit ftellige, ten opzichten van de elektriciteit, niet anders, dan toevallig: dewijl elke andere oorzaak, die de naald denzelvden trap van warmte geeven kan, zoowel in ftaat is om dit ftellige en ontkennende voord te brengen, als de elektrieke fchok. 10. Hier uit volgt, dat'er in de daad niet meer magneetifche vloeiftof in eene daar mede bezielde ftaalen ftaaf is, dan voor dat dezelve daarin is opgewekt, de natuurlijke hoeveelheid is maaralleen verplaatst, en door het magneetisch vermogen van de poolen der aarde, van het eene einde tot het andere overgedrukt, Hier van daan komt het dan, dat een goede zeilfteen, of eene groote verzaamling van door konst-  €1 476 li» gemaakte zeilfteenen, duizende van ftaalen ftaaven tot zoo veele zeilfteenen kan doen overgaan , zonder dezelven iets van hunne vloeiftof mede te deelen; dewijl deze zeilfteen niets anders doet, dan de magneetifche vloeiftof, welke zich reeds te vooren in gemelde ftaalen ftaaven bevindt, door de wrijving in beweeging te brengen. li. Eindelijk, hoe groot ook het vermogen van den door konstgemaakten zeilfteen, waar van men zich bedient, om een andere ijzeren ftaaf aan te ftrijken, zijn mag, kan men ondertusfchen nooit van een zeker ftuk ftaal een zeilfteen maaken, dan van eene bepaalde kragt, die altoos evenreedig is aan het vermogen, dat dit ftuk metaal hebben kan, om de magneetifche vloeiftof in de richting te houden, die zij genoodzaakt is aan te neemen. Nu is dit vermogen onderfcheide en op onderfcheide wijze bepaald in elk zoort van ftaal; derhalven moet men zich niet verwonderen, dat twee ftaalen ftaaven van gelijke grootte, eikanderen uiterlijk in alles volkomen gelijk, en op gelijke wijze aan den zelvden zeilfteen geftreeken, nogthans niet zelden eene zeer ongelijke magneetifche kragt verkrijgen ; want hier toe is het alleen genoeg, dat deze twee ftaaven van onderfcheide zoort van ftaal zijn. Voor het overige heeft ons de Heer franklin de onderfcheide proefneemingen niet opgegeeven, die hem tot de vooronderftelling, waarvan hier eene korte fchets is medegedeeld,genoopt hebben. — Wanneer deez' geleerde de zaak getroffen heeft,  ™ «I 477 I» •• blijkt het klaar genoeg, dat de magneetifche vloeiftof en die der elektriciteit niet eenzelvig zijn. Hoe het ook zijn mag; zie daar eene proefneeming , welke ik, niet lang geleden, den Heer ingenhoosz zelve heb zien doen. Mij dunkt dat dezelve kiaarblijkiijk genoeg aantoont, dat de magneetifche vloeiftof geheel en al onderfcheiden is van die der elektriciteit. De Heer ingenhousz, na zich voorzien te hebben van twee zeer beweegbaare ligte lichaamen, en zoo wel vatbaar voor de mignetifche als elektrike vloeiftof,maakte een begin met dezelven aan den zeilfteen te ftrijken, en zoo terftond ftieten deze lichaamen eikanderen af, uit hoofde van hun afdrijvend Vermogen, dat zij door den zeilfteen verkreegen hadden. -— Vervolgends elektrizeerde hij deze zelvde lichaamen, en het vermogen van de elektrieke afftooting noodzaakte hen zich nog veel verder van eikanderen te verwijderen. Daarna benam de Heer ingenhousz deze twee lichaamen hun magneetisch vermogen, en hunne verwijdering verminderde op hetzelvde oogenblik, net even zoo veel, als de magneetifche kragt hen hadt doen van eikanderen wijken; in voege, dat deze verwijdering zich hier door alleen weêr gefteld bevondt op dien trap van afftooting, welke de elektriciteit deze lichaamen medegedeelt hadt. Eindelijk, na dat de Heer ingenhousz deze twee lichaamen wederom op nieuw aan den zeilfteen geftreeken en geëlektrizeert hadt, benam hij dezelven  -— m 4?8 m — de elektriciteit, en hunne elektrieke afftooting hieldt terftond op ; want de afwijking verminderde toen net even zoo veel, als de elektrieke kragt deze lichaamtjes van eikanderen hadt verwijdert; ia voege, dat zij een weinig nader gekomen zijnde, de afftand hunner afwijking juist tot den trap kwam van verwijdering, die hun de zeilfteen gegeeven hadt. Uit déze fchrandere proefneeming blijkt daa klaar genoeg, dat de magneetifche vloeiftof niets met de elektrieke gemeen heeft: want zoo zij enerlije vloeiftof waren, zou men de eene niet kunnen wegneemen,zonder, ter zeiver tijd, de andere mede te voeren. OVER. DEN ELEKTROMETER. CLXIX. Men geeft den naam van elektrometer aan een werktuig, 't welk dient om de kragt der elektriciteit af te meeten en te bepaalen. — Dit werktuig is bij uitftek nuttig, en zelvs noodzaaklijk voor de natuurkundigen, die zich op nieuwe ontdekkingen in de elektriciteit toeleggen; aangezien zij zich dikwijls in het geval vinden, dat een graad van elektriciteit meer of minder hun geheel andere verfchijnzelen opleevert, dan zij in de proefneemingen beoogden. — Om derhalven juist het verfchijnzel te verkrijgen, dat men bedoelt, dient 'er een middel  — m 479 m — te zijn, om zich juist van dien trap van elektriciteit te kunnen verzekeren, welke vereischt wordr voor de bedoelde proefneeming. Men heeft dan ten dien einde werktuigen uitgeclagt, om de kragt der elektriciteit zoo wel, wanneer dezelve ftellig,als ontkennend is, te bepaalen. Dit werktuig is nog zoo veel te meer noodzaaklijk voor zommige proefneemingen, dewijl het vermogen der elektricikeit dikwijls van oogenblik tot oogenblik verandert. De lucht, naar maate dezelve meer droog of vogtig is, kouder of warmer, meer of minder met dampen belaaden, veroorzaakt niet zelden groote veranderingen in het vermogen der elektriciteit. Een goed elektrometer komt alle deze ongemakken voor: om dat, in welke gevallen de elektriciteit zich ook bevinden mag , men altijd door middel van dit werkruig den juisten trap van deszelvs vermogen ontdekken kan. Het komt zeer waarfchijnlijk voor, dat de verfchillende gevoelen der natuurkundigen aangaande zommige elektrifche verfchijnzelen , alleen daar uit voordgefprooten zijn, dat, dewijl zommigen hunne proefneemingen met eene veel fterkere elektriciteit gedaan hebbende, dan anderen, zij zomtijds ook geheel tegenftrijdigeuitwerkzelen hebben waargenomen. Een elektrometer zou dezelve fpoedig hebben doen overeenftemmen,door aan te toonen, dat het onderfcheid, het welk zij  PL. VII. FIG. LXIH. ~J- M 480 \g> — ïh de verfchijnzelen, door hen waargenomen, bfij vonden, niet anders was, dan het uitwerkzel van de onderfcheiden graaden der elektriciteit, mes welken zij eene en dezelvde proefneeming in het werk ftelden. Men heeft elektromcters van onderfcheide gedaante uitgevonden; die, welken wij nu gaan befchrijven, is eenvouwig en gemakiijk te maaken. CLXX. , Hang een klein kurken balletje aan een zeer dunnen en gladden linnen draad,die overal, zooveel mooglijk, even dik is. maak het einde van deez' linnen draad met een weinig zegellak in het middelpunt vast van een glazen ruit of ronde fchijf van vier duimen middenlijns ; deze glazen fchijf moet ter zijde opgehouden worden door een klein houten pijlaartje, aan het welk die met hars is vastgemaakt. Plaatst regftandig onder deze glazen fchijf een dun rond metaalen plaatje van twee duimen middenlijns op een vrijftellend voetje, en maak vervolgends, dat het kleine opgehangen kurken balletje tegen het middelpunt van gemeld metaalen plaatje aanhange. Doe eindelijk het metaalen plaatje door middel van een koperdraad met den geleider gemeenfchap hebben. — Wanneer men nu, alles in deze orde itaaude,den geleider elektrizeert, zal ook het kleine kurken balletje geëlektrizeerd worden, en zieh  — 131 48i & van het metaalen plaatje verwijderen; welke verwijdering altoos evenreedig zal zijn met het vermogen der elektriciteit, die de geleider aan het metaalen plaatje en het kurken balletje mededeelt. Zo men op den rand van de glazen fchijf een klein bandje van papier plakt, dat in graaden afgedeeld is, dat is te zeggen , verdeeld op de wijze van een quadrant cirkel, om te zien tegen over welke graad de linnen draad ftaat bij de afwijking van den kurk-bal, zal men hier door juist de nette graad van afwijking kunnen bepaalen, en, bij gevolg, ook.die van de kragt en het vermogen der elektriciteit (e). (V) Deez' elektrometer is bijna dezelvde als de Quadrant elektrometer van den Heer iienly, welke men bij cavallo (/. c. bladz. 136) befehreeven vindt. De Heer waitz hong twee zijden draaden, beiden met metaalen plaatjes van 6 duimen lang en elk drie oneen zwaar, zoo digt bij eikanderen, dat de plaatjes voor het elektrizeeren in aanraaking waaren, en geëlektrizeerd zijnde, gemaklijk van eikanderen weken: naar maate de meer of mindere afwijking der plaatjes bepaalde hij het meer of minder vermogen der elektriciteit. De Abt kollet hong insgelijks twee draaden bij één, en nam den hoek hunner afwijking of van eenfpreiding waar,door middel der zonneftraalen of het kaarslicht en hnnne fchaduw op een bord agter dezelven geplaatst. Zie brisson Dictionaire raifon- nè de Pliyfique art. eleclrometre, en priestley /. c. I. Deel bladz. 293. en Memoires de F Academie des fciences annit 1747 Pt' J3«- Hh  —- « it PL. Vit. EIG. LXII. CLXXI. De Heer le ro? is de uitvinder van een anderen elektrometer, die ook zeer eenvouwig en ge- maklijk is. 1 Dit werktuig wordt op volgende wijze zaamengefteld. In een grooten glazen cylinder, die wel afgezonderd is en met water gevuld, doet men een van die fboltjes zinken, welken men den naam van vogtweegers geeft, en wier langen hals in graadcn is afgedeeld. De glazen cylinder moet overdekt zijn met een metaalen plaatje in het middelpunt voorzien van een gat, 't welk drie of vier duimen middenlijns heeft, ten einde de hals van den vogtweeger 'er gemaklijk kan doorgaan. Deez' vogtweeger moet tot eene zekere dieptein het water hangen, en zoo zwaar belast zijn, dat zijn beneden einde zich zeer digt bij den bodem van het glas bevindt, zonder denzelven nogthans aan te raaken: eindelijk voegt men een zeer dun en rond metaalen plaatje van een duim middenlijns aan den langen hals des vogtweegers, en maakt dat dit plaatje met het dekzel van den glazen cylinder evenwijdig, en daar van niet verder af zij, dan op den afftand vanéén duims-lijn. Wanneer men van deez' elektrometer gebruik wil maaken, doet men het dekzel van den glazen cylinder door middel van een koperdraad met den geleider gemeenfchap hebben. Wanneer men dan deez' laat- ften elektrizeert, worden ook ter zeiver tijd het  — 431 483 P — dekzel van den cylinder, en het kleine metaalen plaatje van den hals der vogtweegers geëlektrizeerd: waar van daan gebeuren moet, dat de dampkringen zoo wel van het dekzel, als het klein metaalen plaatje eikanderen afftooten; en, dewijl het kleine plaatje beweegbaar is, wordt hetzelve door zijnen dampkring genoodzaakt, zich van den dampkring des dekzels te verwijderen: dan deze verwijdering kan geen plaats hebben, als door het opklimmen van den vogtweeger, derhalven, zal deze opklimming evenreedig zijn aan het vermogen der elektriciteit, die zoo wel aan het dekzel, als het kleine plaatje van den hals des vogtweegers wordt medegedeeld, Dewijl nu deez' hals in graaden afgedeeld is, zal het gemaklijk zijn het getal der graaden waar te neemen , tot welken het kleine plaatje opgereezen is (d). SESCHRTPING VAN EEN NIEUW ELEKTROMETER. De zoo terflond befchreeven elektrometers van de Heeren henly , d'arcy en le roy zijn gegrond op de algemeene en onveranderlijke elektrifche natuurwet, door welke twee ftellig, of twee ontken- (V)Eene volledigere befchrijving van deez' elektrometer, door de Heeren d'arcy en le roy uitgevonden, beneffens de wijze om denzelven behoorlijk te gebruiken, kan men vinden in de Memoires de F Academie des fciences année i/49- PaS' °"3- en D'ï den ^eer BRIssoN Diclion. roifonnf de Phyfique art. ekktrometre. Hh A  Pt. XII. rus. u — ii 484 P — nend geëlektrizeerde lichaamen eikanderen te rug ftoocen, en dat wel in evenreedigheid der meer of mindere hoeveelheid van vloeiftof, welke zich in deze twee lichaamen bevindt. Dan ingevolge eene tegengettelde wet, die even ftandvaftig is,a's de voorgaande trekken twee lichaamen, welke ftrijdige elektriciteiten bezitten, eikanderen aan ook in evenreedigheid van het verfchil tusfehen deze twee ftrijdig geëlektrizeerde lichaamen; dat is, hoe meer het eene lichaam ftellig, en hoe meer het ander ontkennend is, hoe verder zich het vermogen der aantrekking uitftrekt: en omgekeerd. Deze wet gaf mij aanleiding tot het bedenken en zaamenftcllen van een werktuig, het welk mij vollediger cn meer gefchikt voorkomt om de kragt der elektriciteit van geëlektrizeerde lichaamen naauwkeurig te bepaalen, dan eenig ander tot nog toe bekend elektrometer. Zie daar eene korte befchrijving van dit werktuig. AB is een vierkanten koperen ftander twee voeten lang, en een halven duim dik, ruftende op een drievoet CDE. Op eene der platte zijden van dezen ftander bevindt zich een fchaal met 18 voornaame verdeelingen, elke van één duim breed, en wederom verdeeld in 12 kleinere deelen F en G zijn twee vierkanten koperen bosfen, één duim hoog, die om den ftander AB gemaklijk op en neêrwaard kunnen gefchoven worden.  491 485 I» Hl is een koperen heugel met tandjes zes duimen lang. — Deez heugel is aan de bos F vastgemaakt, gaat tusfehen de bos G en den ftander AB door, en wordt aldaar gegrepen van een zestandig rondzeltje , kunnende bewogen worden door het omdraaijen van de fchroef of knop K, en de bos F doen oprijzen of neêrdaalen ; wanneer de bos G door middel van een fchroef L is vastgezet: op gelijke wijze, als de vertoonplaat van het groot en algemeen mikroskoop van den Heer dellebare bewogen wordt (e). MN is een lak pijp 8 duimen lang, bij M in de fchuif of bos F vastgefchroeft, en bij N voorzien met eene hollen halvdoorgefneden kloot O van 3 of 4 duimen middenlijns, cn wiens gladde oppervlakte gelijk ftaat met den bovenrand van de fchuif F: de kanten van deez' halven kloot moeten niet fcherp, maar bijgerond zijn, ten einde daar door de elektrieke vloeiftof niet worde afgevoerd: aan deez' koperen bol is nog een oogje gevoegd, om daaraan een ketting of koperdraad P te kunnen vasthaaken. Q is een bos, waarin de arm RS heen en weêr moet kunnen fchuiven: deze bos kan op het einde van den ftander AB ronddraaijen, en door de fchroef T worden vastgezet. V is een fchroef om den vierkanten arm RS die (c~) Zie h. b-aker , het mikroskoop gemaklijk gemaakt. Derde druk black. 453- Hh 3  III 486 II 14 duimen lang, en omtrent a duims dik is, naar welgevallen te kunnen vastzetten. W is een klein yvoren halv cirkeltjes, volgends gewoonte gedeeld in 180 graaden, hangende aan den arm RS. Aan het middelpunt van dit cirkelboogje hangt een zeer fijn en ligt balansje XY, 8 duimen langen voorzien met een naar beneden hangend tongje, dienende om aan te toonen, hoe verre het balansje, dat zich op het middelpunt van voornoemd boogje beweegt, buiten het evenwicht is. Z is een kurken balletje van eene ronde gedaante en één duim middenlijns, aan den arm Y van het balansje door middel van een zijdendraad opgehangen, die zoo lang is, dat de benedenkant des kurkbals met het begin der eerfte verdeeling van den ftander AB gelijk ftaat, zo als de geflipte lijn in de afbeelding aantoont. • Dit kurkenballetje wordt in evenwicht gehouden door een knopje X , aan den anderen arm van het balansje gefchroefd. Deze korte befchrijving met de afbeelding vergeleken, zal genoegzaam zijn om een volledig denkbeeld van deez' nieuwen elektrometer te verkrijgen: dezelve wordt gebruikt op volgende wijze. Eerst maakt men, dat de kurkbal Z volmaakt boven het middenpunt van den afgezonderden halven kloot O hangen, zo als de geflipte lijn aantoont: het welk gemaklijk gefchieden kan, dewijl de kap of bos Q, en de arm RS beweegbaar zijn. Daarna verbindt men het koperdraad P met den  — m 487 i» — eersten geleider, of het lichaam, welks elektriek vermogen men onderzoeken wil. De geleider en dus ook de halve kloot O geëlektrizeerd zijnde, doet men den halven kloot O door het ronddraaijen van den knop K, zoo lang oprijzen of neerdaalen, tot dat de kurkbal Z wordt aangetrokken en het tongje der balans XY de vijfde graad op het boogje W teekent: daarna ziet men, welke graad de bovenrand van de fchuif F, die met de vlakte van den halven kloot O gelijk ftaat, aantoont. Laat bij voorbeeld de bos F op 8 duimen ftaan en vijf lijnen, dan zal immers de vloeiftof van den halven kloot O de balans op den afftand van 8 duimen en vijf lijnen, vijf graaden buiten het evenwicht trekken. Wanneer men daarna voordgaatden geleider fterker te elektrizeeren,zal het balansje meer en meer buiten evenwicht geraaken en verder doorflaan. — Men doet dan, door middel van den knop K, den halven kloot O wederom zoo lang neêrwaard daalen, tot dat het tongje van de balans wederom de vijfde graad op het boogje W aantoont, en ziet wederom welken graad de bovenrand der fchuif F op den ftander AB aanwijst. — Laat die bij voorbeeld, nu ftaan op 11 duimen en drie lijnen, dan zal het elektriek vermogen immers in dit geval fterker zijn, dan in het voorgaande, en een verfchil aantoonen van 2 duimen en 10 lijnen: want in het eerste geval was de kragt der elektriciteit ±x Hh 4  € 488 |» 8 duimen 5 lijnen -f 5 graaden uitflag op het boogje, en in het tweede geval = 11 d. + 3 1. + 5°. Misfchien zal men mij vraagen, waarom de balans eerst 5-° moet doorflaan, eer ik den afftand der aan trekking op den ftander AB onderzoek? Zie daar mijn antwoord. Om het balansje XY juist 50 te doen doorflaan, wordt eene bepaalde kragt van aantrekking vereischt, die ftandvastig altoos dezelvde is, en mij derhalven meer zeker doet zijn omtrent de naauwkeurige bepaaling ven het elektriek vermogen, dan wanneer ik mijne reekening begin van het punt op welk de balans het eerst haar evenwicht verliest, dewijl men dan zoo naauwkeurig niet kan waarneemen in hoe verre hetzelve verbroken is. Ondertusfchen is deze bepaaling van 50 willekeurig , men kan die grooter of kleiner neemen naar welgevallen, het welk zomtijds zou kunnen vereischt worden, wanneer de elektriciteit zoo fterk is, dat zich de afftand van 18 duimen op den ftander AB niet meer toereikende bevindt om het wijzertje of tongje van den elektrometer op 50 te brengen , maar dit verder doet doorflaan, in dit geval zou men 10. 15 of 2c0 voor den bepaalden uitflag kunnen neemen : egter zal men in de meeste omftandigheden die van 50 toereikend bevinden. Men begrijpt van zelvs, dat wanneer de heugel Hl niet genoegzaam is, cm den elektrometer op  431 489 IK — 50 te brengen, men, door de fchroef L los tc maaken en beiden bosfen, of fchuiven F en G te doen neerwaard zinken, en daarna wederom vast te zetten, zijn oogmerk zal kunnen bereiken. Een ieder ziet derhalven, dat deez' elektrometer zeer gefchikt is ter herhaaling van eenige proefneemingen, die een bepaalden trap van elektriciteit vereifchen, om wel te flaagen. In het bijzonder komt mij dezelve voor, van groot nut te zijn bij de proefneemingen met den elektrifchen vlieger; hier door immers zal men naauwkeurig den trap der natuurlijke elektriciteit van den dampkring knnnen bepaalen bij onderfcheidene winden en luchtgelteldheden, het verfchil der elektrieke kragt op eiken dag en oogenblik waarneemen, en alzoo de wetten der natuur grondiger opfpooren (ƒ), Ondertusfchen heeft dit werktuig een gebrek met alle andere, tot nog toe bekende elektrometeren gemeen, te weeten: dat hetzelve volgends deze zaamenftelling niet kan dienen tot een algemeen elektrometer. Zou dit evenwel niet op de eene of andere wijze kunnen gevonden worden? zou men den arm X niet met een bepaald gewicht kunnen bezwaaren, en op deze wijze de kragt der elektriciteit algemeen bepaalen ? gelijk (ƒ") In deze oniftandigheden moet de elektrometer buiten den wind en onder het dak ftaan, ten einde hij door geene andere kragt bewogen worde, dan door de elektrieke aantrekking alleen. Hh 5  — m 490 w — reeds in het jaar 1746 door den Heer ellicott, en daarna door den Heer gralath werdt voorge- fleld (g). De zaak fchijnt niet onmooglijk, maar nogthans aan veel zwaarigheid Onderworpen: een weinig verandering in de zaamenftelling van diergelijke werktuigen, een weinig meer of minder wrijving kan een groot verfchil ten opzichten hunner uitwerkzelen veroorzauken. Eer wij van de elektrometeren afftappen zullen wij nog kortelijk van eenige anderen gewag maaken. — Die van den Heer lane kan zomtijds van eenig gebruik zijn en verdient daarom hier geplaatst te worden. Het wezenlijke van deez' elektrometer beftaat in een koperen bal, die omtrent i\ duim in de doorfneede heeft, en aan een lange fchroef is vastgemaakt , gaande door het hoofd van een houten voetftuk, waarop dezelve gefteld is : aan het ander einde van de fchroef is een gerand hoofd, dienende om den bal verder van, of nader bij den geleider te kunnen fchroeven langs een plaatje, dat in graaden afgedeeld is. Deez' elektrometer wordt hee- dendaags aan de meeste elektrizeer werktuigen, bezonder aan die van den Heer cüthberson gevonden: wi] houden het daarom onnoodig 'er eene afbeelding en breedvoeriger befchrijvinge van op te geeven (Ji). Deszelvs voornaam gebruik is, dat (g) Zie PttïESTfcEY /. c. I. Deel bladz. 293. (&) Zie ct THBF.RsoN /. c. bladz. 27. PI. I. en III. cavallo /. c. bladz. 137.  431 491 ü men de Iaading van eene fles naar welgevallen van zeiven kan doen gaan door eenige daar toe gefchik- te lichaamen, zondereenen ontlaader nodig te hebben, of eenig ftuk van den toeftel van zijne plaats te neemen, en dat men fchokken van genoegzaam dezelvde kragt geeven kan. Hij wordt hierom van zommigen ontlaadend elektrometer genoemd. pl. xn. fig. ii. Vertoont een zeer eenvouwig werktuig, door den Heer tiberius cavallo uitgevonden, om de elektriciteit des dampkrings te beproeven, van hem dampkrïngs-elektrometer genoemd, en op volgende wijze befchreven. ,, AB is eene gemeene, uit vcrfcheidene leden t'zaamengeftelde angelroede, van de welke evenwel het dunfte of laatfte lid is afgenomen. Uit het einde derzeive fteekt eene dunne glaspijp C, welke met zegellak overtrokken is, en aan welke een ftuk kurk D is vastgemaakt, van het welk een elektrometer met pitballetjes afhangt, HGI is een ftuk bindgaren, 't welk aan het ander einde der roede vast is, en bij G met een fnoertje GF opgehouden wordt. Bij I aan het einde van het bindgaren, zit eene fpeld, welke als men ze in de kurk D fteekt, de afzondering van den elektrometer E weg neemt." Om nu met dit werktuig de elektriciteit des dampkrings te beproeven, fteektmen de fpeld linde kurk D, en houdt de angelroede buiten een venfter der bovenfte verdieping van het huis; zoo, dat dezelve met den horizon een hoek van joofoc0 maakt.—  PL. XTI. PIG. UI. (/} bladz. 305 tot 3&8. — m 492 m — Na eenige feconden trekt men aan het bindgaren bij H, waar door de fpeld uit de kurk D los raakt, langs de geftipte lijn KL nedervalt, en de elektrometer wordt afgezonderd,die dan,op eene met de elektriciteit van den dampkring ftrijdige wijze geëlektrizeerd blijft,ingevolge de ftandvaftige natuurwet, die wij reeds te vooren hebben opgegeeven. De roede daarna binnen de kamer getrokken zijnde, zal men den ftaat der elektriciteit des dampkrings gevoeglijk kunnen onderzoeken. De proefneemingen, die de Heer cavallo met dezen elektrometer genomen heeft, en de daar uit afgeleide wetten , welken in alles overeenkomen met die van den elektriefchen vlieger, vindt men in deszelvs volledige Verhandeling over de elektriciteit (1). Een ander elektrometer om de hoedanigheid en kragt der elektriciteit van den regen te onderzoeken werdt nog van den Heer cavallo uitgevonden, en aldus befchreven. ,, ABCI is eene dikke glazen pijp, omtrent i\ voet lang, aan welker einde een tinnen tregter DE met een zoort van ciment vastgemaakt is , welke een gedeelte der pijp voor den regen befchut. -— De buitenfte oppervlakte der pijp is van A tot B met zegellak overtrqkken , als ook dat gedeelte,'t welk door den tregter gedekt wordt. — FD is een ftuk riet, waar om heen eenige koperdraaden in verfcheidene richtingen gevlochten zijn, zoo dat  f 1 493 I» zij ligtlijk eenigen regen ontvangen, en nogthans den wind geenen weêrftand bieden. —Dit ftuk riet is aan de pijp vast, en uit hetzelve gaat een dun koperdraad door de langte van de pijp heen, en is met een dik koperdraad AG verbbnden, dat in een ftuk kurk fteekt, 't welk aan het einde der pijp A vast zit. — Het einde G van het koperdraad AG is tot een ring gebogen, aan den welken men naar bevinding van zaaken, eenen meer of min gevoeligen elektrometer van pitballen ophangt." ,, Men maakt dit werktuig vast aan de zijde van het vefterraam, waar het door fterke koperen haaken wordt vastgehouden bij CB,welk gedeelte van de pijp met een zijden band omwonden wordt, om door de haaken te beter te kunnen gevat worden.— Het gedeelte FC fteekt buiten het venfter uit, en het einde F is een weinig boven de horizontaale lijn verheven. Het overige van het werktuig gaat door eene opening der blinden tot binnen in de kamer, en alleen het gedeelte CB wordt door het venfterraam aangeraakt." Deez' elektrometer zal men bij regenachtig weer dikwijls geëlektrizeerd bevinden, en dan door het van elkander wijken der balletjes de fterkte en hoedanigheid van de elektriciteit des regens kunnen waarneemen. Op deze wijze heeft de fleer cavallo ondervonden, dat deregen meerendeels, fchoon niet altijd, ontkennend geëlektrizeerd is, en zomwijlen zoo  431 494 I» — fterk, dat eene kleine bekleede fles aan het koperdraad AG kon gelaaden worden. Eindelijk maakt de Heer cavallo nog gewag van een zak elektrometer, door hem uitgevonden, die nogthans niets bezonders heeft, en mij voorkomt van weinig gebruik te zijn. Wij zullen 'er daarom geene befchrijving van opgeeven (£). BYLAAG , BEVATTENDE DE VOORNAAMSTE VOORONDERSTELLINGEN , VOLGENDS WELKEN DE NATUURKUNDIGEN DE ELEKTRIEKE VERSCIIYNZELEN GETRAGT HEBBEN TE VERKLAAREN. Om deze korte proef der elektrifche natuurkunde volledig te maaken, zullen wij hier nog met een woord de onderfcheidene gisfingen en vooronderftellingen der meest beroemde elektrizeerderen aangaande de eerste oorzaak der elektrifche verfchijnzelen opgeeven, en daarna kortelijk beoordeelen. VOORONDERSTELLING VAN DEN HEER DU FAT. Om niet te fpreeken van de ingebeelde vetachtige uitvlocijingen, door welken de vroegere natuurkundigen de toen bekende verfchijnzelen zogten te verklaaren, gaan wij terflond tot de vooronderftelling van den Heer du fay over, welke reeds in hetjaar 1733 te voorfchijn kwam (7). (q /. c, bladz. 310. (/) Mentoir, de FAcad. Royal des Scienc. Ann. 1733. pag.. 458.  #11 495 ü De Hear du fay was van gedagten: - r. Dat de lichaamen,zoo wel, die door wrijving, als door mededeeling geëlektrizeerd zijn,een draaijenden dampkring om zich hadden, die zich meer of minder verre uitftrekte, en door middel van welken men niet alleen de elektrieke aantrekking en te rugftooting, maar zelvs alle andere verfchijnzelen der elektriciteit verklaaren kon. i. Dat 'er twee zoorten van elektriciteit beftonden, geheel van eikanderen onderfcheiden, en waarvan de eene alleen aan het glas, crijftal, edele gefteenten enz. eigen was, door hem de glasachtige elektriciteit genoemd, en de andere aan den barnfteen, den git, copaalfche gom en meer harsachtige zelvftandigheden toebehoorde, welke laatste hij harsachtige elektriciteit noemde. De Heer cu fay meende, dat deze zijne vooronderftelling op proefondcrvindingen gegrond was, en men 'er daarom volkomen van behoorde overtuigd te zijn. Want hij nam waar, dat een ftukje bladgoud door eene glazen buis geëlektrizeerd en afgeftooten zijnde, door een ftuk copaalfche gom, barnfteen, of zegellak werdt aangetrokken, terwijl dit zelvde ftukje bladgoud door eene andere opgewekte glazen buis of ftuk cryftal werdt te rug geftooten. Dat integendeel een ander ftukje bladgoud, het welk zijn elektriek vermogen van eene harsachtige zelvftandigheid verkreegen hadt, door eene opt,e-  €1 496 B wekte glazen buis aangetrokken, en door eene gewreeve lakpijp werdt te rug geftooten. Hier uit volgt dan, dat 'er twee elektrieke vloeiftoffen van onderfcheide hoedaanigheid beftaan. De toepasfing dezer aangenome grondbeginzelen, zegt voords de Heer du fay, is zeer eenvouwig: want, wanneer men een ftukje bladgoud in de nabijheid eener opgewekte glazen buis los laat,wordt hetzelve daar door aangetrokken: maar wanneer het de glazen buis heeft aangeraakt, of flegts in deszelvs nabijheid is geweest, wordt dit ftukje bladgoud zelvs geëlektrizeerd, en daarom van de buis te rug geftooten. Wij merken hier op aan: 1. Dat de Heer nu fay wel zegt, dat het ftukje bladgoud aangetrokken en te rug geftooten wordt, maar geenszins, voldoende reede geeft, waarom,en op welke wijze zulks gefchiedt. 2. Dat men de zoo genaamde harsachtige elektriciteit , die in de vooronderftelling van den Heer franklin de ontkennende genoemd wordt, ook in het glas kan opwekken, en de glasachtige of ftellige even eens in de harsachtige zelvftandigheden, naar dat dezelven met onderfcheidene ftoffen gewreeven worden. 3. Dat derhalven de aangehaalde proefneemingen van den Heer du fay geenszins ten bewijze verftrekken kunnen van het aanwezen der iwee vooronderftelde vloeiftoffen, te weeten, de glas- en harsachtige elektriciteit.  — m 497 b — 4. Dat,deze onderfcheidene vloeiftoffen al eens gefteld zijnde, de vooronderftelling van den Heer nu fay, ter verklaaring der elektrieke verfchijnzelen, nog niet toereikende is: zoo als een ieder,die maar een weinig oplettenheid aanwendt, van zelvs genoeg zal kunnen opfpooren. VOORONDERSTELLING VAN DEN HEER JALLABERT. De Heer jallabert vooronderftelt 1. Eene zeer dunne en veêrkragtige vloeiftof; die het gantfch geheel-al en de pooren aller,zelvs der drgtlte lichaamen , vervult; tragtende altijd haar evenwicht te bewaaren en de gemaakte openingen wederom te vervullen. 2. Dat de digtheid dezer vloeiftof, die hij de elektrieke vloeiftof noemt, in alle lichaamen niet dezelvde is, maar dat zij zich minder t'zaamen geperscht bevindt in digte, en meer op een gedrongen in yle lichaamen, in voege, dat de openingen tusfehen de deeltjes der lucht eene veel dikkere vloeiftof in zich bevatten, dan, bij voorbeeld,de pooren van hout of metaal. Wanneer men deze grondftellingen aanneemt, kan men gemaklijk begrijpen, zegt de Heer jallabert, dat, indien men eene glazen buis of bol wrijft, niet alleen de deeltjes der elektrieke vloeiftof, die de pooren der oppervlakte van het glas vervullen, in beweeging geraaken ; maar ook, dat de deeltjes of vezelen van het gewreeven lichaam, uit hoofde li  431 498 P haarer veèrkragtigheid, eene trillende beweeging aanneemen, even als van eene fterk gefpanne en geroerde fnaar, wier kleinfte deeltjes of vezeltjes, elk eene bijzondere trilling ondergaan, die onderfcheide is, vandegemeene trillende beweeging der geheele fnaar zelve. De veêrkragtige vezelen van het glas kunnen dan op deze wijze niet bewogen worden, zonder dat ter zeiver tijd de elektrieke vloeiftof uitgedreeven en met eene zekere kragt van den bol worde afgevoerd : door welke werking dan de elektrieke vloeiftof der lucht moet worden t'zaamengedrongen: en dewijl ze weerftand biedt aan deze t'zaamenpersfing, zoo moet de vloeiftof, die golvswijze uit den gewreeven bol voordkomt en zich daarvan verwijdert, van afftand tot afftand dikker en meer veêrkragtig worden. Op deze wijze vormt zich dan een meer of minder uitgeftrekte dampkring rondom het gewreeven lichaam, die uit onderfcheide laagen beftaat, waar van de dikftenden buitenfte omtrek des dampkrings uitmaaken, en de anderen, naar maate zij het geëlektrizeerde lichaam naderen, langzaamerhand minder dik zijn. Wanneer zich nu een ligt lichaam in de dikfte en veêrkragtigfte laag des gezegden dampkrings bevindt, zal hetzelve tot de nabuurige laag, die minder veêrkragtig is, worden overgevoerd, en zoo voord van laag tot laag, tot dat het eindelijk den glazen bol aanraakt. Deze is derhalven de  m 499 |$ — oorzaak der fchijnbaarlijke elektrieke aantrekking. Maar, dewijl de kragt, door welke de elektrieke vloeiftof van het gewreeven lichaam afgedreeven wordt, zeer fpoedig vermindert en als overwonnen wordt door den weerftand der vloeiftof, die zich in de omringende lucht bevindt, zo moet deze laatfte vloeiftof, boven haar natuur t'zaamengedrongen zijnde, en zich tragtende in evenwicht te herftellen, op haar beurt de vloeiftof van den glazen bol te rug ftooten, en noodzaaken tot denzelven weder te keeren. —- Deze vloeiftof dan tot den glazen bol te rug keerende, herftelt zich niet terftond in evenwicht; maar wordt meer en meer om den bol verdikt,naar maate zij denzelven nadert: en hierom is het, dat de ligte lichaamtjes van de meer veêrkragtige laagen tot anderen, die verder van het geëlektrizeerde lichaam verwijderd zijn, en minder veèrkragtigheid bezitten, overgevoerd en alzoo te rug geftooten worden. Volgends deze vooronderftelling, die men in het werkje van den Heer jallabert (wz) nader verklaard en op meer andere verfchijnzelen toegepast kan vinden,is de elektrieke vloeiftof in eene altoos duurende beweeging, en wordt beurtlings, dan eens t'zaamengedrukt, en zet zich dan eens wederom uit, naar maate dan eens de persfing der vloeiftof, die uit het geëlektrizeerde lichaam voordkomt, en (jii) Expertences fur releclricitè avec quelques conjcclii' res fur la catife de fes effcts pag, 176. Ii 2  il 5oo W dan eens de weerftand der elektrieke vloeiftof van de omringende lucht de overhand heeft. Wij zullen hier op aanmerken: Dat de geheele vooronderftelling van den Heer jallabert, zoo wel, wat de opwekking der elektriciteit, als de daaruit verklaarde aantrekking en terug ftooting betreft, van allen grond ontbloot, en daarenboven niet genoegzaam is ter verklaaring der meeste elek-, trieke verfchijnzelen; het welk de Heer jallabert zelvs wel begreepen, maar nogthans niet erkent heeft, aangezien hij, behalven de reeds gemelde vooronderftelling, een weinig verder in zijn werkje nog genoodzaakt is, tot eene tweede elektrieke vloeiftof, die uit de lucht op het gewreeven lichaam aanfehiet, en hetzelve altijd van nieuwe elektriciteit voorziet, zijn toevlugt te neemen Cn). Het is dan niet te verwonderen , dat deze vooronderftelling nooit een eenig voorftander heeft aan getroffen, maar van alle natuurkundige eenpaarig verworpen is. VOORONDERSTELLING VAN DEN ABT NOLLET. Niets is meer zeker, zegt de Heer nollet, dan dat de aantrekking, terugftooting en meer andere elektrieke verfchijnzelen uitwerkzelen zijn van eene zeer fijne vloeiftof, die zich rondom de geëlektrizeerde lichaamen beweegt, en haare werking op een kleineren of grooteren afftand uitvoert, naar 00 l' c. paS. 215.  maate dat men de lichaamen eenen meer of minderen trap van elektriciteit heeft doen aanneemen. Deze fijne vloeiftof is niet de omringende lucht des dampkrings, door het geëlektrizeerde lichaam in beweeging gebragt, maar eene vloeiftof daarvan geheel onderfcheiden, en veel fijner, dan de lucht: ook draaijt dezelve niet om het geëlektrizeerde lichaam, als een draaijkolk (tourbillon , vortex) maar vormt een dampkring, wiens ftraalen in regte en verwijderende ftreeken uit hetzelve voordkomen. Terwijl deze uitftrooming der elektrieke vloeiftof uit het geëlektrizeerde lichaam plaats heeft, fchiet eene andere gelijkzoortige vloeiftof, van alle kanten, zoo wel uit de lucht, als alle andere nabij gelegene lichaamen, welken zich in den kring van werking bevinden, op het geëlektrizeerde lichaam aan, die de plaats der uitfehietende ftraalen vervangt en gemeld lichaam onophoudelijk nieuwe vloeiftof verfchaft, zoo dat deszelvs elektriek vermogen nooit wordt uitgeput. De eerste dezer vloeiftoffen noemt de Heer nollet, , mt- of afvloeijende,en de andere aan- oï toevloeiende elektriciteit. De openingen of pooren,door welkende afvloeijende elektriciteit uit het geëlektrizeerde lichaam voordfehiet, zijp veel minder in getal, dan die, door welken de aanvloeijende ontvangen wordt. Ook wijken de ftraalen der uitvloeijende elektriciteit van eikanderen en vormen alzo waaijers ü 3  — ii 502 m — of pluimen: terwijl integendeel die der aanvloei, jende zich tot eikanderen buigen en langzaamerhand meer en meer vereenigen om in het geëlektrizeerde lichaam in te dringen. Wij zullen hier eene der proefondervindingen aanhaalen, die, volgends het zeggen van den Heer kollet, het aanwezen der gelijktijdige af- en aanvloeijende elektriciteit allerduidelijkst aantoont. — Wanneer men eene Leidfche fles of bekleede glazen ruit door eenige kaartenbladen of een boek papier ontlaadt, met behulp van twee, aan hunne einc|en afgeronde koperdraaden, die het papier wederzijds aanraaken, ziet men na de ontlaading rondom het gat aan beide zijden der kaarten of het papier een baard of verheven rand. Deze baarden of randen doen den Heer nollet, gelooven, dat de gaaten in het papier gebooren worden door de tegen elkanderen aanfchietende ftroomen der uit- en toevloeijende elektriciteit. .» Tot dus verre hebben wij nog maar alleen de vooronderftelling opgegeeven, volgends welke de Heer nollet alle de elektrieke verfchijnzelen op eene voldoende wijze meent te kunnen verklaaren; laat ons nu tot de toepasfing daarvan overgaan, en ten dien einde de elektrieke aantrekking en terugftooting tot voorbeeld neemen. Vraagt men dan, waarom een lichaam, hetwelk door wrijving of mededeeling geëlektrizeerd is, een ftukje bladgoud, of eenig ander ligt lichaamtje eerst  — 1 503 ü aantrekt en daarna wederom afftoot ? Zoo geeft de Heer nollet het volgend andwoord: Een geëlektrizeerd lichaam fchiet van alle kanten eene vloeibaare ftof uit in de gedaante van waaijers, die om hetzelve een dampkring van eene bepaalde uitgebreidheid vormen. De afvloeijen- de ftof,wier ftraalen van eikanderen wijken, wordt terzelver tijd door eene zoortgelijke vloeiftof vervangen, die in t'zaamenloopende ftraalen, door de reeds genoemde afvloeijende ftof, op het geëlektrizeerd lichaam aanfchiet. Dewijl beide deze vloeiftoffen eene voordgaande en gelijktijdige beweeging bezitten , moeten zij beiden met zich voeren al wat onder haar bereik komt en beweegbaar genoeg is om aan haare werking te kunnen gehoorzaamcn. Maar dewijl zich de beide ftroomen dier vloeiftoffen in eene tegenftrijdige richting beweegen, zoo moet het ligte lichaam, dat zich in den kring der werking van het geëlektrizeerde lichaam bevindt, aan de fterkfte magt gehoorzaamcn. Wanneer dan het ligte lichaam dat men wil doen aantrekken, zeer klein, of van eene fcherp gekante gedaante is,als, bij voorbeeld, een ftukje bladgoud , zoo zal hetzelve door de aanvloeijende ftof naar het geëlektrizeerde lichaam worden toegedreeven, zonder dat de tegenftrijdige werking der uitvloeiende ftof zulks beletten zal; dewijl deszelvs van eikanderen afwijkende ftraalen of uitgefpreide waaijers niet meer dan nu en dan eens een geringen li 4  il 504 16» — weêrftand aan her. ftukje bladgoud bieden, het welk altijd tusfehen de openingen dier afwijkende ftraalen zijnen weg zoekt. Dat het ftukje bladgoud eenigen weêrftand ondergaat, blijkt daar uit, om dat hetzelve zelden langs een regten weg op het geëlektrizeerde lichaam aanfehiet, maar gemeenlijk bevoorens eerst eenige flingeringen ondergaat, welken men dies te beter waarneemt, naar maate het ligte lichaam meer uitgebreidheid heeft. Wanneer deze uitgebreidheid maar zoo groot is, als die eener Franfche kroon, is gemeenlijk de eerste beweeging, die het ftukje bladgoud aanneemt, zich van het geëlektrizeerde lichaam te verwijderen, of het zal ten minsten daar niet naar toefchieten, zonder hier of daar eens weêr te worden afgeftooten. De reede hiervan is,om dat het ftukje bladgoud nu grooter zijnde, dan in het eerste geval, de ftraalen of waaijers der afvloeijende elektriciteit niet ontwijken kan , maar wegens deszelvs meerdere uitgebreidheid beter van dezelven kan gevat worden. Zoo het dan meer algemeen is, dat de ligte liehaamen terftond van het geëlektrizeerde lichaam worden aangetrokken, dan bij hunne eerste beweeging teruggeftooten, heeft men de reede daarvan nergens anders aan toe te kennen, dan aan derzelver kleine uitgebreidheid, die zij noodzaaklijk hebben moeten om ligt genoeg te zijn; want men ziet  — 4üi 5051» — volftrekt het tegendeel, wanneer dezelven grooter zijn en nogthans niet te zwaar, om te kunnen aangetrokken worden. t Maar wanneer nu het ligte lichaamtje, dat eerst is aangetrokken , het geëlektrizeerde lichaam heeft aangeraakt, of flegts digt in deszelvs nabijheid is geweest, zoo wordt, hoe klein de uitgebreidheid en van welke gedaante ook zijn mag, hetzelve daarna terftond wederom teruggeftooten. ; Dit tweede geval, zegt de Heer nollet, fchijnt de reeds gegeeve verklaaring wederom om verre te werpen : want zo de kleine uitgebreidheid het aangetrokken lichaam de ftraalen der afvloeijende ftof heeft doen uitwijken , waarom brengt dan, zal men vraagen , dezelvde oorzaak niet wederom hetzelvde uitwerkzel te wege, na dat het ligte lichaam het geëlektrizeerde heeft aangeraakt ? De reede daarvan is, dat deze oorzaak niet meer beftaat. Het kleine lichaam heeft meer uitgebreidheid vcrkreegen, die of fchoon, onzichtbaar, nogthans zeker plaats heeft: want door de aanraaking wordt hetzelve door mededeeling geëlektrizeerd, en verkrijgt een dampkring, die deszelvs uitgebreidheid doet toeneemen, en het kleine lichaam juist daarom meer bloodftelt aan de werking der afvloeijehde ftraalen, welken hetzelvcn zoo lang van het geëlektrizeerde lichaam afhouden, als 'er nog elektrieke vloeiftof in beiden overig is. Op deze wijze verklaart de Heer kollet de elekü 5  ■ € 506 !# trïeke aantrekking en afftooting: hoe hij vervolgends door dezelvde aangenoome vooronderftelling de overige elektrieke verfchijnzelen wil ontvouwd hebben, laat ons klein beftek niet toe voor te draagen. Het geen wij gezegd hebben is genoeg voldoende, om zich een denkbeeld der af- en aanvloeijende e- lektriciteit te vormen. Al wie diesaangaande grondiger begeert onderwezen te zijn, kan de menigvuldige en reeds aangehaalde werken van deez' natuurkundigen zelvs raadpleegen (o). Wij zullen deze vooronderftelling met de volgende aanmerkingen vaarwel zeggen. i. Dat dezelve op geene proefondervindingen gegrond is, hebbende de Heer nollet meer en geheel anders uit zijne proefneemingen befiooten , dan dezelven opleveren. Ten bewijze daarvan,gaan wij de hierboven aangehaalde proefneeming der door den elektrieken fchok doorboorde kaartenbladen kortelijk wederleggen. Gelijk reeds gezegd is, meent de Heer nollet, dat het aanwezen der af- en aanvloeijende elektriciteit duidelijk beweezen wordt uit de baarden of verheven randen random het gat, dat de elektrie¬ ke) Zie vooral Ejfai fur rdcerricité des corps pag. 142.— diction. encyclop. art. fluide elektrique , en briston Diftion. Phyfique art. eleclricité, die deze vooronderftelling met drift voorftaat en die der andere natuurkundige zeer ongunftig beoordeelt.  — fl 507 B ke ontlaading door kaartenbladen boort: dan het zal niet moejelijk zijn te doen zien, dat deze proefneeming geenszins de gemelde vooronderftelling begunitigt: aangezien men hunne richting kan veranderen en dezelven doen te voorfchijn komen aan welke zijde der kaarten men zulks begeert. Ten dien einde neemt men een koperdraad van omtrent één duim lang, aan beide kanten afgerond, benevens een klein gepolijst metaalen plaatje,welke beiden een gedeelte van den ketting moeten uitmaakeD, door welken men het glazen vierkant ontlaaden wil. Wanneer men dan gezegd koperdraad tusfehen de glazen ruit en het kaartenblad plaatst, in voege, dat deszelvs eene einde de ruit en het andere de kaart raakt, en daarna, tegen de andere zijde van het kaartenblad het gepolijste metaalen plaatje gelegt hebbende, de glazen ruit ontlaadt,zal men de baarden of randen van het gat aan de zijde deikaart befchouwen, welke naar de glazen ruit is toegekeert, terwijl de andere zijde geheel zonder baard zal zijn. Wanneer men daarna het metaalen plaatje tusfehen de glazen ruit cn de kaart plaatst, als ook het koperdraad tegen de tegenovergeftelde zijde,zal men, na de ontlaading, den verheven rand vinden, aan de zijde der kaart, die van de glazen ruit afgekeerd is. Hier uit blijkt dan, dat deze proefneeming geenszins ten bewijze kan verftrekken van het aanwezen der af- en aanvloeijende elektriciteit. — Even-  — m 5081» —■ eens is het gelegen met de overige gronden, die de Heer nollet bijbrengt, en zich allen van zelvs wederleggen. Wij gaan dan voord met aan te merken 2. Dat de meeste der natuurkundigen (eenige Franfchen uitgezonderd) de gelijktijdige af- en aanvloeijende elektriciteit met regt als ingebeeld aanzien, en nergens geene beftaanbaarheid toekennen, dan alleen in het brein van den Abt nollet en die hem volgen. VOORONDERSTELLING VAN DEN HEER SIMMER. De Heer robbert simmer neemt ook de leere der ftellige en ontkennende elektriciteit van den Heer franklin niet aan, maar vooronderftelt dat 'er twee zoorten van elektrieke vloeiftof beftaan, die, offchoon zeer onderfcheiden, nogthans veel verwandfchap met eikanderen hebben. In deze vooronderftelling trekken de twee vloeiftoffen eikanderen aan, en ftooten de deeltjes van ieder afzonderlijk eikanderen te rug, even als in de leere van den Heer franklin. Daarenboven vooronderftelt nog de Heer simmer, dat de twee vloeiftoffen, die de grond zijner befchouwing uitmaaken, door alle andere lichaamen worden aangetrokken. Alzo beftaan deze twee vloeiftoffen t'zaamen in ieder lichaam, dewijl de kragt van aantrekking,door welke de lichaamen dezelven tragten te behouden,  f I 409 li — opweegt tegen die,welke de deeltjes van elke vloeiftof afzonderlijk hebben kunnen , om eikanderen te rug te ftooten ; waar uit dan volgen moet, dat de twee vloeiftoffen zich alzo tusfehen deze twee ftrijdige magten in evenwicht bevindende, geen blijk van hun aanweezen geeven kunnen, en hier door de lichaamen in hunnen natuurlijken ffeat houden. Eindelijk vooronderftelt nog de Heer simmer, dat de wrijving met zekere lichaamen deze twee vloeiftoffen in beweeging brengt, en dat door deze beweeging de eigenfehap van aantrekking terftond in een afftootend vermogen veranderd wordt, dat dezelven noodzaakt eikanderen te rug te ftooten. Aan eene van deze vloeiftoffen heeft de Heer simmer den naam van glasachtige en aan de andere die van harsachtige elektriciteit gegeeven. Wanneer nu deze twee elektriciteiten door wrijving worden opgewekt, gaat volgends het denkbeeldvan deez' Engelfchen natuurkundigen, de glasachtige elektriciteit van den wrijver tot den geleider, en daarentegen de harsachtige van dezen laatften tot het wrijvend lichaam over, invoege, dat door deze verwisfeling, zoo wel de geleider, als de wrijver altoos dezelvde hoeveelheid van elektrieke vloeiftof behoudt, alleen met dit onderfcheid , dat elke van deze beiden dan maar een eenig zoort bezit, of, zoo zij nog van beiden overig hebben, iedere nogthans zich bevindt meer van het eene, dan van het andere zoort te hebben. —  481 5io Ü — Ondertusfchen worden in beide gevallen de geleider en de wrijver geëlektrizeerd genocmt, dan de eerste met eene glasachtige en de laatfte met eene harsachtige elektriciteit. Wanneer nu een lichaam zich in dezen ftaat van elektriciteit bevindt, openbaart zich terftond het zoort van elektriciteit waarmede het overlaaden is, door de eigenfehap,die haare deeltjes bezitten om eikanderen onderling te rug te ftooten en te gelijker tijd al hun vermogen aan te wenden om zich met het andere zoort van elektriciteit te vereenigen , die door de wrijving genoodzaakt wordt 'er zich van af te fcheiden. Zoo men derhalven in dit geval, twee lichaamen op gelijke wijze geëlektrizeerd, bij voorbeeld met eene glasachtige elektriciteit, bij eikanderen brengt, is het klaar, dat deze twee lichaamen eikanderen moeten te rug ftooten, zijnde dit vermogen de glasachtige elektriciteit natuurlijk eigen. — Dit zelvde moet ook plaats hebben omtrent twee lichaamen, die de harsachtige elektriciteit bezitten. Maar het verfchijnzel zal geheel anders zijn, wanneer men een lichaam, met de glasachtige elektriciteit belaaden,aan een ander voorhoudt,in het welk de harsachtige elektriciteit de overhand heeft; want dan moeten deze twee lichaamen eikanderen aantrekken, aangezien hunne vloeiftoffen ongelijkflagtig zijnde,zij ingevolge hun onderling aantrekkend vermogen zullen te werk gaan, en zich tragten te vereenigen,welke vereeniging plaats moet hebben.  «| 511 B wanneer de twee lichaamen in aanraaking komen, of men tusfehen dezelven eene gemeenfchap maakt; want dan, wanneer men vooronderftelt, dat de lichaamen ftrijdige elektriciteiten in gelijke hoeveelheid bezitten, zullen hunne elektrieke vloeiftoffen zich wederom gelijklijk verdeelen,en daarna in een volmaakt evenwicht herfteld zijn. Ingevolge deze befchouwing zou elke elektrieke vonk t'zaamengefteld zijn uit twee vloeiftoffen van onderfcheiden zoort, welken tegen eikanderen inloopende, een dubbelen ftroom vormen. — Wanneer ik, bij voorbeeld, den vinger aan een geleider voorhoude, die ik vooronderftel met de glasachtige elektriciteit belaaden te zijn, beneem ik 'er hem een gedeelte van, en geef hem eene gelijke hoeveelheid van harsachtige weder. Wat mijn lichaam aangaat: wanneer ik hetzelve afgezonderd vooronderftel, moet het, in dit geval, met de glasachtige elektriciteit belaaden zijn,dewijl het die van den geleider verkreegen en in plaats daar van even zoo veel harsachtige vloeiftof heeft overgegeeven. Maar mijn lichaam niet afgezonderd'zijnde,zal hetzelve zich door de verkreegene vonk niet geëlektrizeerd bevinden: dewijl op het oogenblik, dat hetzelve zijne harsachtige elektriciteit aan den geleider mededeelt, de vloer mij terftond eene gelijke hoeveelheid wedergeeft, in plaats van de glasachtige elektriciteit, die mijn lichaam van den ge-  — m 512 1$ — leider ontvangt, en ook terflond aan den vloer wedërgeeft. Wanneer ik den geleider den haak eener verfterkings-fles, om dezelve te laaden, voorhoude, zo heeft in dit geval haar uitwendig' bekleedzel met den wrijver gemeenfchap, en haare inwendige oppervlaktemet den geleider; derhalven wordt de harsachtige elektriciteit van het inwendig be< kleedzel der fles tot den geleider overgevoerd, die dezelve vervolgends aan den wrijver, en deez' wederom aan het uitwendig bekleedzel afftaat. Maar ter zeiver tijd geeft de uitwendige oppervlakte van de fles haare glasachtige elektriciteit aan den wrijver over, van waar ze zich wederom tot den geleider, en van dezen laatften eindelijk tot het inwendig bekleedzel der verfterkings-fles begeeft , in voege, dat alle de glasachtige elektriciteit der uitwendige oppervlakte tot de inwendige wordt overgevoerd, en insgelijks alle harsachtige van het inwendig tot het uitwendig bekleedzel der verfterkings-fles. Deze twee vloeiftoffen alzo van eikanderen gefcheiden zijnde, trekken zich met geweld aan door de zelvftandigheid van het tusfehen ingelegen glas heen, zonder zich nogthans te kunnen vereenigen, zijnde het glas voor dezelve ondoordringbaar: maar wanneer men eene gemeenfchap maakt tusfehen de beide oppervlakten der fles, fchieten dezelven, met het grootfte geweld, tegen elkande-  m 513 i» — ren in, en oogenbliklijk houdt de fles op geëlektrizeerd te zijn ; dewijl zich als dan het evenwicht in de twee bekleedzeien herfteld bevindt; aangezien het een aan het ander dat zoort van vloeiftof wedergeeft, welke het door de elektrizeering verkreegen hadt. Deze zijn de grondbeginzelen der vooronderftelling van den Heer simmer, door hem reeds in het jaar 1760 voorgefteld. Die dezelve grondiger begeert op te fpöoren, kan de gefchiedenis der elektriciteit van den Heer priestley raadpleegen. (J>) Niemand zal ontkennen, dat de vooronderftelling van den Heer simmer zeer geeftig en fchrander is. Dezelve ftemt zeer wel overeen met alle de tot nu toe bekende elektrieke Verfchijnzelen, geen een uitgezonderd, en verklaart nog bijzonder op eene zeer voldoende wijze de elektrieke terugftooting van twee lichaamen, welken beiden eene ontkennende elektriciteit bezitten. -— Mij komt ten minsten voor, dat, in dit opzicht, de leere van den Heer simmer meer voldoende is, dan die des Heeren frankxins. Ondertusfchen geeven nog de meesten der natuurkundigen den voorrang aan de vooronderftelling der ftellige en ontkennende elektriciteit, uit hoofde haarer wonderbaarlijke eenvouwigheid, —* De natuur is zeker eenvouwiger, dan haar de" Heer simmer affchildert (5), zyne vooronderftel- Zie ook diction. encyclop. art. fluïde eletïrïque. (?) Met regt zegt de Heer de fontenelle: La natü* Kk  — m 514 m — Jing is met al te veel gistingen bezwaard: want behalven de twee vloeiftoffen van onderfcheiden zoort, vooronderftelt hij nog daarenboven, zonder 'er gegronde reede voor op te geeven, dat deze twee vloeiftoffen de eigenfehap hebben van eikanderen aantetrekken, en dat terflond deze aantrekkende kragt in een terug ftootend vermogen veranderd wordt, zo ras men gemelde vloeiftoffen door de wrijving opwekt. Door middel van eene diergelijke vooronderftelling reede te geeven van de elektrieke verfchijnzelen , is dat niet uitwerkzelen verklaaren volgends eene oorzaak, die nog meer verborge en onverftaanbaar is, dan de uitwerkzelen, die men ontvouwen wil, zeiven? Welk dan ook het onderfcheid mag zijn tusfehen de vooronderftelling van den Heer rranklin en die van den Heer simmer: hebben zij ondertusfchen dit met eikanderen gemeen, dat de daaruit afgeleide gevolgen met de laatere proefonderviadingen volmaakt overeenftemmen. Het is derhalven met deelektriciteit eveneens ge- re eft (Tune ipargne extraordinaire. Cette épargne neaumoins iaccorde avec u'ne magnifieence furprenante, qui Irillc dam tout ce qrfelle fait. —• Cefl que la magnifieence eft dons le deffein, Fepargne dam Fexêcution. . Deze eenvouwigheid der natuur zo zeer eige, betreft vooral de grondbeginzels en oorzaaken, zo eenvouwig de natuur indezen opzicht fchier altoos is, zo zeer verfchillende en vrugtbaar is dezelve in haare uitwerkzels eu derzelver wijzingen.  — m 5*5 n> — legen, als met de zwaarte en beweeging, wier wet* ten men,zeer wel kent, alfchoon men geenszins meer overeenkomt, wat haare eerste oorzaak aan» gaat, dan wat de eerste oorzaak der beproevdc wetten betreft, die nen de elektrieke vloeiftof akoosftandvastig volgen ziet. OVER. DE VITfVERK/.ELEN DER ELEKTRICITEIT OP PLANTEN EN DIEREN. De eigenfehappen, uitwerkzelen en wetten der elektriciteit, voor zo verre die bekend zijn, meest allen verklaard hebbende, zouden wij hier van deze korte proef -een einde kunnen maaken, zo niet de proefneemingen der natuurkundigen op de werktuiglijke lichaamen van het planten en dierenrijk gedaan, van al te groot gewicht waren, om dezelven ftilzwijgend voorbij, te gaan. Wij vinden ons derhalven genoodzaakt hier nog een oogenblik bij ftil te ftaan. ' Hier boven (§- XV. bladz. 42.) hebben wij gezien, dat het water door een engen tregter of doorboorden dop. van een .ey drupswijzc uitloopende , meer fnelheid aanneemt en in de gedaante van eene uitgefpreidc ftraal wegvloeit, wanneer hetzelve ge- clektrizeerd wordt. Dit verfchijnzel werdt door den Heer boze in een brief aan den Abt nollet in 1744 medegedeeld, die hetzelve niet terflond aannam; maar oordeelde naauwkeuriger opfpooring noodig te hebben. Ten dien einde deedthij onderfcheideneproefneeKk 2  mingen met tregteren, wier openingen beneden van verfchiilende wijdte waren, en bevondt eindelijk daar uit te kunnen befluiten. 1. Dat de elektriciteit den loop der vloeiftoffen verfnelt, wanneer dezelven door hairbuisjes uitvloeijen. 2. Dat deze vermeerderde fnelheid nogthans minder is, din dezelve fchijnt te zijn. 3. Dat de vloeiftoffen fneller uitloopen, naar maate de openingen der tregteren enger zijn. 4. Dat 'er geene vermeerdering of vermindering van fnelheid fchijnt plaats te hebben, wanneer de vloeiftoffen ftraalswijze, en door tregteren van zekere wijtte, zo als bij voorbeeld, van één of twee lijnen, uitloopen. 5. Dat de elektriciteit de vloeiftoffen eer fchijnt op te houden, dan te verfnellen, wanneer dezelven door openingen van 1 lijn, cn nog iets minder, voor al, wanneer de elektriciteit fterk is,uitloopen. De Heer nollet alzo door zijne eigene proefondervindingen overtuigd zijnde, dat de elektriciteit den loop der vloeiftoffen, welken door zeer enge buisjes vlieten, bevordert, en meer fnelheid byzet, begon te denken, dat de elektriciteit ook hierom van eenige uitwerking zou kunnen zijn op de beweeging der fappen in plantgewaffen en den omloop der vloeiftoffen in dierlijke lichaamen. Begeerig zijnde zulks te onderzoeken, nam hij op den 9 October 1747 twee tinnen kommen van gelijke grootte, vervulde ze met eene gelijke hoeveelheid  — ê\ 517 » —- van dezelvde aarde, en zaaide in elke kom eene gelijke hoeveelheid van Mostaartzaat: liet dezelven daarna 2 dagen op dezelvde plaats ftaan, zonder 'er iets anders aan te doen, dan ze te bevogtigen en aan de zonneftraalen , van s'morgens 10 tot s'namiddags drie uuren toe, bloot te ftellen (r). Twee dagen daarna elektrizeerde hij eene van deze kommen geduurende 10 uuren lang; te weeten des morgens van 7 tot 12 uuren, en des namiddags van 3 tot 8 uuren toe, geduurende dat de andere kom in het zelvde vertrek ongeëlektrizeerd gelaaten werdt. Den 12 dier zelvde maand werden beide kommen, even eens bevogtigd , in den zonnenfchijn gezet, en des avonds ter goeder uur weer binnen gebragt. Den 13 zag de Heer nollet, dat s'morgens ten 9 uuren drie plantjes van de geëlektrizeerde kom waren uitgekomen, wier ftengjes reeds drie lijnen boven de aarde uitffaken ; terwijl 'er in de niet geëlektrizeerde kom geene te zien waren : voords behandelde hij beide kommen , gelijk daags te vooren, en elektrizeerde des avonds wederom geduurende den tijd van drie uuren de zelvde kom die hij de voorige dagen geëlektrizeerd hadt, en vao welke reeds drie plantjes waren uitgekomen. Den 14 hadt de geëlektrizeerde kom s'morgens 9 plantjes van 7 of 8 lijnen hoog, terwijl in de (>■ ) Recherches fur Ut caufes particulicres des Pheuo-Wienes ittöriques pag. 358. Kk 3  ■ 1 5i8 \$ — andere kom volftrekt nog niets te zien was: maar des avonds begon zich een eenig plantje in deze laatfte te vertoonen. De Heer nollet elektrizeerde des middags wederom de eerstgemelde kom geduurende den tijd van 5 uuren. Op gelijke wijze ging hij de volgende dagen voord tot den 19 October toe; wanneer alle plantjes van de geëlektrizeerde kom uitgekomen, en reeds 15 of 16 lijnen boven de aarde verheven waren sterwijl 'er zich flegs twee of drie in de andere kom vertoonden, die naauwlijks de lengte van drie of vier lijnen bereikt hadden. Bij herhaalde proefneemingen nam de Abt geftadig hetzelvde waar, en bevondt, dat de groeijing der plantgewasfen door elektrizeering ftandvaftig bevorderd wierdt. De proefondervindingen van de Heeren maim- bray, jallabert, boze, runeeerg den Abt me- non en meer andere natuuronderzoekeren Memmen hierin volkomen overeen (0- Zou men dan de natuurlijke elektriciteit des dampskring niet als eene der voornaamfte oorzaaken van den waschdom der planten mogen aanmerken ? Hoe het ook zijn mag: de Heer nollet, door deze nieuwe ontdekking aangezet en opgefpoord zijnde, nam een befluit om zijne proefneemingen daarna op dierlijke iichaamen te vervolgen. Ten dien einde verkoos hij eenige paaren van onderfcheiden zoorten van dieren, als katten,dui- (Y) encyclop. art. tkcïriciié*  — m 519 ü — ven, vinken en mosfen ; woog dezelven daarna een voor een, en elektrizeerde een van elk paar geduurende den tyd van 5 of 6 uuren agtervolgends: wanneer hij, ze wederom op nieuw gewogen hebbende, bevondt; dat de geëlektrizeerde kat 65 tot 70 greinen ligter geworden wts, dan de niet geëlektrizeerde. Eveneens hadt de geëlektrizeerde duif 35 tot 38 greinen van haar gewicht verlooren, als ook de vink en mos, welken 6 of 7 greinen minder woogen, dan de niet geëlektrizeerden. _ Hij herhaalde vervolgends dezelvde proefneemingen, elektrizeerende het dier van elk paar, dat de eerfte keer was vrijgebleeven: en, eenig klein verfchil uitgezonderd, waren de geëlektrizeerde dieren altijd veel ligter, dan de anderen. Na dit alles onderzogt de Heer nollet, hoe veel door het elektrizeeren elk dier van zijn gewicht verlooren hadt, en bevondt, dat, hoe kleiner de geëlektrizeerde dieren waren, hoe grooter naar evenreedigheid dit verlies was, zijnde hetzelve, bij voorbeeld, in den vink bijna-^ gedeelte, in de duif -\ë enz. Eindelijk ging de Heer nollet tot zijne proefneemingen op het menschlijk lichaam over, hier toe neemende een jongman en jonge vrouw van tusfehen de 20 en 30 jaaren oud, welken hij geduurende 5 uuren agtervolgends elektrizeerde, en daarna waar nam: 1. Dat deze geëlektrizeerde perzoonen eenige oneen meer van haar gewicht verlooren hadden, dan buiten het elektrizeren zou hebben plaats gehadt, Kk 4  — 411 52° m —- 2. Dat zij hierdoor niet het minste ongemak ge. voelden, maar zich alleen een weinig afgemat, en haaren eetlust toegenomen bevonden. 3. Dat haare natuurlijke warmte niet vermeerderd was, en de pols in geenen deelen fcheen fnelIer geworden te zijn. Wat dit laatfte aangaat: te weeten de vermeerdering der warmte en verfnelling der pols; hierin fchijnt de Heer nollet te hebben misgetast,aangezien de menigvuldige proefneemingen van anderen het tegendeel allerduidelijkst aantoonen. De Heeren deiman,van troostwyck en cuthbertson , drie der allergeoeffendfte elektrizeerderen, onderzogten dit ftuk met de uiterfte naauwkeurigheid; zijnde den uitflag hunner proefneemingen : dat, daar de polsflagen van den Heer van TRoostwyk in één minuut 70 waren, deze bij de eerfte minuut elektrizeerens tot88,en bij de tweede tot 98 vermeerderd werden, De polsflagen van den Heer clithbertson , welken voor de elek trizeering 60 waren, vermeerderden bij de eerfte minuut tot 78, en bij de volgende tot 85. Eindelijk die van den Heer deiman, welken natuurlijk 75 waren, klommen bij de eerfte minuut elektrizeerens tot go en bij de volgende tot 98 op. Aanmerkh'jk was het nog bij deze proefneemingen, dat de fchielijker beweeging van den pols zich reeds bij den 8ften polsflag liet befpeurcn, ook bevonden gemelde Heeren, na op gezegde wijze geëlektrizeerd te zijn, dat hunne warmte en uit-  — m *« b —~ waasfeming aanmerklijk bevorderd was (t )„ Hier ter plaats herinner ik mij nog eene keurige proefneeming van den Heer w. van barneveld , niet lang geleden in mijne tegenwoordigheid gedaan , die dit ftuk in volle zekerheid ftelt, en volftrekt geene twijlfeling meer overlaat. Hij nam een leevenden kikvors, opende denzelven, en bragt een gedeelte der ingewanden met het darmfcheil (mefenterium) buiten; leide den kikvors daarna op de vertoonplaats van een mikroskoop, zoo,dat het buitengebragte gedeelte van het darmfcheil gevoeglijk kon befchouwd worden. Wanneer nu, het mikroskoop vrijgefteld en geëlektrizeerd zijnde, een afgezonderd perzoon den kikvors daar door befchouwdc, werdt hij terftond aangaande den verfnelden omloop des bloeds verzekerd, aanjsezien die in de kleine vaatjes van het darmfcheil allerduidelijkst te zien was, zoras de elektrizeering begonnen werdt; ook zag men den aldus verfnelden loop des bloeds langzaamerhand wederom minder worden, wanneer den kikvors geene elektrieke vloeiftof meer medegedeeld, en de reeds verkreegene benomen werdt. De tot dus verre opgegeevene proefneemingen toonen derhalven den invloed der elektriciteit op dierlijke lichaamen overvloedig genoeg aan. Eer wij ondertusfchen hier uit ten opzichten der Ge- (.<) Zie deiman geneeskundige proeven en waarneemingen omtrent de goede uitwerking der elektriciteit in vet' fehtifkn ziekfen bl, 4. Kk 5  — |3| 522 ||* neeskunde, eenige gevolgen kunnen trekken, zal her. vooraf noodzaaklijk zijn het vermogen der elektrieke vloeiftof ook op de bijzondere deelen van het dierlijk lichaam naauwkeurig op te fpooren. Wij keeren ten dien einde tot de Heeren deiman, van troostwyck en cuthbertson terug,als zijnde, voor zo verre mij bekend is, de eerfte, jaa, 't geen waarlijk te verwonderen is, de eenigften, die zich op dit onderzoek zoo naauwkeurig toeleiden. Dewijl dan hun bijzonder oogmerk was te beproeven, welke deelen der dierlijke lichaamen wel liet meefte door de elektrieke vloeiftof wei;den aangedaan, begrcepcn zij terftond, dat hier toe het eenvouwig elektrizeeren of vonken trekken van geen dienst kon zijn, maar dat zij in dit geval tot de fchokgeeving zich bepaalen moesten. Het eerste dier, dat zij tot hunne proefneemingen verkooren, was een konijn, het welk op gewoone wijze gedood cn geopend werdt; als wanneer zij de bijzondere deelen des lichaams van elkanderen gefcheiden hebbende, ieder afzonderlijk onderzogtcn, en daarna bevonden. 1. Dat de meeste dezer deelen fjegte geleideren voorden fchok waren, en de elektrieke vloeiftof flegts langzaam, en niet, dan maar in eene kleine hoeveelheid doorlieten. 2. Dat het bloed, 't welk zij eerst warm zijnde, onderzogtcn, een reedelijk goede geleider was,en zulks nog bleef, na dat het reeds geftolt en van de wey was afgefcheiden.  3. Dat de wey, even als het bloed, een goede geleider was. 4. Dat de tong zich fterk t'zaamenkromde, zelvs eenigen tijd nadat 'er de fchok was doorgegaan. 5. Dat in een ftuk der darmen bij de eerfte fchokgeeving de wormvormige beweeging (motus periftalticus ) zich vertoonde, en daar door de ftof uit den darm gedreeven werdt. 6. Dat bij twee volgende fchokgeevingen hetzelvde gebeurde, en de darm niet alleen ftijf, maar ook zeer knobbelachtig werdt. 7. Dat dit zelvde verfchijnzel nog daarna plaats hadt in een darm,die reeds byna koud geworden was. Wie ziet dan niet uit alle deze verfchijnzelen, die gemelde Heeren bij herhaalde proefneemingen op onderfcheidene dieren, ftandvaftig altoos dezelvde bevonden hebben, dat door de werking der elektrieke vloeiftof het dierlijk leeven (principium vitale) bijzonder aangedaan en wederom als opgewekt wordt? Mij dunkt dit zal nog nader blijken uit de volgende proefneemingen, die ik onlangs met dit oogmerk, meest allen in het bijzijn van mijnen hooggeachten en beroemden Leermeester, den HeerR. forsten, Hoogleeraar der Geneeskunde hier ter plaats, en drie mijner goede vrienden de Heeren van cooth , van metjrs , en klynpennink gedaan heb. Wij bedienden ons van een leevend konijn, openden hetzelve en bevonden, behalvcn de reeds opgenoemde verfchijnzelen, door de Heeren dei-  491 524 B : man, van troostwyck en cuthbertson waargenomen. 1. Dat het middelrif voor geene werktuiglijke of fcheikundige prikkeling meer vatbaar zijnde, nog verfcheide maaien agter eikanderen door de werking van den elektrieken fchok geweldig werdt t' zaamengetrokken. 2. Dat alle fpieren, inzonderheid de haas, en deyfpieren zich op dezelvde wijze zeer fterk t'zaamentrokken door den elektrieken fchok, wanneer andere prikkelingen geheel zonder uitwerking waren. 3. Dat zulks niet alleen aan de fpieren, (dezelve nog in haar geheel zijnde) gebeurde, maar zelvs wanneer die uit het lichaam genomen en in ftukken gefneeden waren , omtrent 70 minuuten na de fchijnbaare dood van 't gemeld konijn. 4. Dat na de fchokgeeving de waterblaas zich t'zaamentrok en haar water uitperfte. 5. Dat den fchok door een gedeelte der zeenuwen, bij voorbeeld de plexus brachialis gaande, de de fpieren, die van dezen plexus haare takken verkrijgen, geprikkeld, en t'zaamengetrokken wierden. 6. Dat de uitkomst dezer proefneemingen ftandvaftig dezelvde was, zo wel in honden, als konij. nen: terwijl voords de elektrieke fchok niet de minfte zichtbaare uitwerking hadt op de lever,nieren, mild, galblaas en meer andere deelen des lichaams. Alle deze proefneemingen, gevoegd bijdie van de Heeren bikker en van den bos, die de zelvde  — 431 5*5 Ü — uitwerking der elektrieke vloeiftof op de groöte flagaderen hebben waargenomen (t) als ook die van den Hoogleeraar forsten verschuur, welke den {lokdarm (oejophagus) en meer andere fpierachtige deelen des lichaams door de electrietche prikkeling zag t'zaamentrekken (*>, toonen dan den bijzonderen invloed der elektriciteit op het dierlijk leeven eenpaarig aan: ondertusfchen heb ik om hier van verzekerd te zijn, en volftrekt geene twijfeling meer over te laaten, nog de volgende proefneeming in 'twerk geftelt, welke mij voorkomt de zaak geheel en al te befliffen. Na een leevend konijn geopend, en het hart te hebben uitgefneden , leide ik hetzelve op mijne hand en wagtte zoo lang, tot dat het noch voor de werktuiglijke noch fcheikundige prikkeling meer gevoelig was: daarna ftelde ik mij op een afzonderend voetbankje met gemeld hart in de hand, liet mij door mededeeling elektrizeeren, en prikkelde het hart met de zelvde naaide, die ik te vooren gebruikt hadt, als wanneer wij bevonden, dat het linker oortje van hetzelve, door deze prikkeling opgewekt, zich wederom t'zaamen trok, welk verfchijnzel wij daarna nog in het hart van een hond en nog een ander konijn bijna op gelijke wijze hebben waargenomen. (?) Difert. de natura bumana edita Lugcl. Bat. 1757. pag. 45- (?/) Difert. inaug. de arteriarum & vuwum. w trfr tabili Cap. II. pag. SP» 22'  1 431 5*6 B Zo men dan uit de overeenkomst (analogia) van de dieren tot den mensch'eenig gegrond befluit kan trekken, verftaan wij uit gemelde proefneemingen. 1. Dat de vermeerderde warmte en bevorderde uitwaasfeming in geëlektrizeerde lichaamen, aan den verfnelden omloop des bloeds moet worden toegefchreeven, en deez' wederom aan de meerdere werkzaamheid van het dierlijk leeven, dat door de elektrieke vloeiltof wordt aangeprikkeld en opgewekt. 2. Dat de fterkere waterlozing, het vermeerderde etteren der fpaanfche vliegen, en meer andere ontlastingen, bij geëlektrtzeerde lijderen waargenomen, aan de zelvde oorzaak zijn toe te fchrijvcn. 3. Dat de geneeskundige elektriciteit met vrugt kan aangewend worden in alle ziekten, die uit eenen vertraagden omloop der vogten voordkomen, het zij de oorzaak dezer vertraagden omloop alleen gelegen is in eene verfiapping en verminderde werking der vaste deelen, of dat eene verdikking der vogten daarmede gepaard gaa. — Hier toe behooren zommige zoonen van verlammingen, verfcheiden krampachtige toevallen,loomheid der ledemaaten, opftoppingen der maanftonden, koude oedemateufe gezwellenenmeerandere gebreken. 4. Dat men in de tweede plaats ook van de Geneeskundige elektriciteit in die ziekten kan gebruik maaken, welken onmiddelijk uit eene be-  =— 431 527 W lette uitwaasfeming ontdaan, of die eene fcherpe ftbf in het lichaam huisveftende, en welke door eene vermeerderde uitwaasfeming kan verdreeven worden, ten grond hebben. Hier toe kunnen gebragt worden zommige zoorten van verlammingen en krampachtige toevallen; maar ook in 't bijzonder, verfcheide zinkingachtige pijnen, als hoofdpijnen, kiespijnen, zuizingen en pijnen in de ooren, zeere keelen, als mede zommige zoorten van Rheumatike ongemakken, jigtpijnen, en het zwervend podagra. 5. Dat men de elektriciteit onder behoorlijke omzichtigheid ook als een geneesmiddel kan bezigen in die toevallen, welken uit eene verplaatzing van een of andere ftof naar de inwendige en edeler deelen van het lichaam veroorzaakt worden. Dit is door de ondervinding bewaarheid in colijkpijnen, die uit eene terug geilagene jigtftof ontftaan waren: en mooglijk heeft men dezelvde gelukkigeuitwerkingookin te rug gedreevene huidziekten te verwagten. 6. Dat men zich eindelijk ook van de geneeskundige elektriciteit kan bedienen in alle zoorteu van verlammingen , zenuwziekten en wel bijzonder in den zogenaamderi st. vüus-dans. zou ook de elektrieke vloeiftof niet van goede uitwerking kunnen zijn in fchijnbaare dooden, als drenkelingen en kinderen in moejelijke geboorten bijna omgekomen ? Het zou niet moejelijk zijn dit alles met proef-  € 5*8 |» — Ondervindingen en voorbeelden te ftaaven •* dan deze moeite heeft ons de Heer j. r. deiman b'efpaart, die in zijne reeds aangehaalde proef een groot aantal waarneemingen van allerlei zoort bij brengt, en teffends eenige regelen opgeeft, welken men omtrent de geneeskundige elektriciteit vooral behoort in acht te neemen. Wij wijzen onze leezeren dan derwaards, en eindigen deze korte proef der elektrifche natuurkunde met alleen nog aan te merken, dat de elektriciteit ons een al te verre uitgeftrekt veld oplevert, om hetzelve tot nog toe geheel en al te kunnen ten einde zien. Vooral is de Geneeskundige elektriciteit nog in haare kindsheid, het geen men in dezelve tot dus verre gedaan heeft,fchijnt niet toereikende om volftrekt te kunnen bepaalen, wanneer, en op welke wijze men zich van dit geneesmiddel bedienen mag. Het ware dan te wenfchen dat lieden, zo wel in de elektriefche natuurkunde , als in de heilzaame weetenfchap der Geneeskunde ervaaren, deze taak ijverig op zich namen. —- Buiten dit heeft men weinig gewichtige vorderingen in dit ftuk te wagten, en zal men voordgaan de Geneeskundige elektriciteit dikwijls op een losfen grond,en met groot gevaar der lijderen te bezigen. EINDE.  Zïnftoorende Druk-feilen aldus tï verbeteren. Bladz. 16 regel 5 Staat • • 139 |9 . 430 '10 , 462 3 elektrieke. gelektrizeerd gelektrizeerd dewijl het lucht meer even eens van matkanders als ALXS, barshoek Phospherus fond dnorgaande floeg kap van de legte Les fond . gebrik . beflooot 1 daar van daar . ftaaven,van ee hal ven duim i doormeter o diameter, die de dikte vai een halve dui bezitten - bradhuisje - het bed van rivier - haak - cavj3llo - hurskoek - harschtige - btzit - ontdekten - det -» ip - hij - halletje - elektricikeit LI Lees niet elektrieke^ ■ ■ geëlektrizeerd. geëlektrizeerd. dewijl 'er lucht met meer even eens als AIXS. , harskoek. Phosphorus. cond. doorgaande — floeg koker de lengte les cond gebruik ■ befloot daar van daan 11 ftaaven, die de dikte 1 van een halven ■ duim bezitten 1 n > brandhuisje de -— de oppervlakte van de rivier hoek cavallo harskoek harsachtige bezit ontdekken dat in , bij balletje elektriciteit   MI. 71   TUL   JPVJIL     JPLV.       TLm.   'MIX.      r !