Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3391 6668  GENEESKUNDIGE Verhandeling Ö V E R HET KÜT JlDER WATERVATEN'   GE NEESKUNDIGE Verhandeling over het hut ber watervaten % door gisè9 jac. w03lff» m e e ster der vrije kunsten, doctor in de wijsbegeerte, en geneeskunde én vroed meester te utrecht. MET EEN BRIEF van S. T. SOEMMERRÏNG, hofraad en hoogleeraar in de geneeskunde te men tz. ti A A É L E M, bij è. W. CRAMERUS, junior; ï 7 9 4.   AAN DEN L E Z E E. Zie hier mijne Verhandeling over het nut der Wat-erwten , tot antwoord (trekkende op de. Prijsvraag^ %>oorgefield van V Zeeuwfche Genootfchap der Wefenfchappen te Vlisfingen, in den jaar e 1791. Overtuigd van mijne geringe kundigheden 3 had ik nimmer gedacht, deeze Verhandeling in 't licht te zulten geven. Ban^ het aanraden van fommigen mijner geneeskundige Vrienden , en wel inzonder* luid de brief van den beroemden Hoogleer aar te Mencz ,den Heer soemmerring, mens les/en enfchriften mij',bij hem woonende,niet weinig bouwjloffen tot deeze verhandeling gaven , en wien ik nogmaals openlijk dankbetuige voor zijnen herrij-' * 4 kctê ?  vi AAN DEN LEZEPc. ken ommegang en vriendfchap, hebben mij van bsfluit doen veranderen. Ik heb het niet ongepast gevonden ,gemelden brief, door mij uit het Hoogduitse!, in V Hollandsch, tof gemak van den Lezer, overgebragt, met toeft emming van den Hoogleer aar , hier bij te voegen,- luü dends, als volgt: „ /* moet bekennen , mijn Vriend! dat mij het oordeel van 't perpetueel Commité van het Zeeuwfche Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfi-gen, over liet van u ingeleverd antwoord op de prijsvraage onbegrijpelijk voorhome. Mijns bedunkenr is het altijd van een geleerd Gezelfchap een roemrijk oordeel, wanneer het verklaart, dac eene verhandeling (.*) Ich mufs geftehen-, mein Freitnd, dafs mir das Ürtheil des Perpetueelen Committé von 't Zeeuwfche Geubotfehap der Wetenfchappen te Vlhfingen, iiber die voii Ihnen eingefchickte Beantwortung der Preisfrage unbe-' greiflich ist. Mich düukt es" immer ein ehrenvolles ürtheil, von einer 'gelehrten gefellfehaft, wen fie erklaert y Dafs eine Abhandïung viele verdienfla kabe, ohngeachtet ich freyüch mtines'Freundes ftelle wunfehen würde, dafs dieze gefellfehaft auch die glunde beygefuegt haette, wardiefe abhandïung, fo fehr fie auch ihre verdienfte hat, nicht befriedigend fey» M:ch dü!,ckt,diese frage kfse fich fchlechterdings niche befriedigender beantworten ; demi bei jedem einzelnea Absafz ist ja founenklar hingeftellt, welk nut deeze Naar. fpotingtn te weeg gclmgt hebbén in de Geneeskunde. Ode?  AAN DÈltf LEZÈFL vii Kng vésle verdienden bezit, niettegenfiaande ik zekerlijk om mijn vriends wille wenschte, dat dat ge" rioutfchap ook de redenen er bijgevoegd hadde, waarOm deeze verhandeling, hoe zeer zij ook haare vetdienflen heeft ^ niet voldoende zijl" „ Mij dunkt, deeze vraag laat zich op géén beter wijze voldoende beandwoorden ; want bij ieder Jlelling is of het duidelijkfie, ja zonneklaar, daar gefield, welk nut deeze Naarlpö >ringen te weeg gebragt hebben in dè Geneeskunde." ii Of is dit wat ie duidelijk, te klaar, en wat te fterk bewezen ? Want men zal bezwaarelijk kunnen bewijzen, dat de betoogen niet töet eikende, en valsch zijn; of dat deeze Naarfpöoringen andere' voordeelen a'angebragt hebben, welke in deeze ver- ■. - hatï' O'der ist etwa dies zu deutlich, zü klar, zu fhrk b:wiesetï worden ? Demi fchwerlieh Wird man zeigen keennen, dsfs diese faez/.e falsch und unzulaenglich bewiefen find, ouer dafs diese Nechfpori-.gen andere Nuzzen ge« bragt baben die nicht in dieser abhandelung. berütut worden waeren. Oder haben fie etwa gegen irgend einen lebenden Mann angstofsen? Mir ist bekannt, dafs Campern, ihrem grofsen Landsmann, auch diefs widerfuhr, dn die Bataafsch Genootfchap zu Rotterdam , feiner Antwort auf eine Preisfrage zeer veel verdiensten zugeftand, ihr aber doch nicht den Preis zuerkannte. Allein wie das Programma dieser Ge nootfeha» von den n Augustus i/83'zeigt, fo gab dieje * 5 G«-  viii AAN DEN LEZER.' Itandeling niet aangeroerd worden. Of hebt gif hier of daar eenen nog in leven zijnde Man getroffen ? Mij is bekend, dat aan camper, uwen grooten Landgenoot, dit zelfde wedervoer, toen hem het Bataaffche Genootfchap te Rotterdam , zijn antwoord op een e prijsvraage zeer veele verdienften toekeurde, doch den prijs niet toekende. Dit Genootfchap, gelijk deszelfs programma van den n Augustus 1783 te kennen geeft, bragt nochtans vier gewigtigz redenen uitvoerig bij , waarom het deeze beandwoording met den gouden eerprijs niet bekroond had." Er blijft dan voor u niets anders overig, dan het voorbeeld van deezen Man te volgen, en door het bekendmaken van de niet bekroonde verhandeling u • te Ganoötfchap vier wiehHge televen, Uiftchen, ausführlich an, war urn fie diese Beantwortung nicht kroente mit dera goldenen Eereprys. Es bieibt ihnen daher nichts übrig , als dem Beifpiel dieses Mannes zu folgen , und durch Bekanntmachung; der nicht gekroenten Abhandlung an das Urtheil anderer Gelehrten gleichs.im zu appelliren. Was Campers Abhandlung - durch das Urtheil der Genootfchap zu Rotterdam, zu verlieren fchien, gewann fie durch das Urtheil des Publicums zu Rotterdam nicht; ji«r, fondem in der ganzen gelehrten welt. Selbst das Urtheil der Vüsfingjchen Genootfchap ist ja jhr§r  AAN DEN LEZER. fe beroepen, als het ware, op het oordeel van andere geleerden!'' „ Het geen campers verhandeling door dat oordeel van het Rotterdamfche Genootfchap fcheen te verliezen 3 won dezelve door het oordeel van het Algemeen te Rotterdam, niet alleen, maar inzonderheid door dat van de geheele geleerde Waereld Ja zelfs, is die beoordeeling van V Vdsfinger Genootfchap omtrent uwe verhandeling niet alleen niet nadelig, maar integendeel veel meer hoogst voordeelig en gunftig." „ Ten min ft en hoope ik, dat u dit gebeurde geenszins moedeloos zal malen, maar dat gij in uwe wetenfchap , en in de gelukkige volvoeringe derzelver met ijver voort zult varend ,, Bearbeid, inzonderheid verder dat gewigtlg vak van jhrer Abhandlung nicht nachtheilig , fondern im Gegen. theil vielmehr hoechst vortheilhaft und günstig. Wenigftens. hoffe ich , dafs au.f keinen Fall Sie dieses Vorgang rauthlos machen foll, mit Eifer in Ihrer Wifseafchaft und der gliicklichen Ausführung derselben fortzufahren. Bearbeiten fle ins befondere das wichtige Facii von Saugsderfystem ferner , und fie werden immer mehr fiaden, dafs wenig Krankheiten vorkommen, worin aicht dassetbe 'früher oder fpaeter , mebr oder weniger Antheit Bimnit, fowohl was die Kenntnifs , als Behaudlung dieser Krankheiten anbetrifft. Dies wird fie am fichenten für die Confufion, und verlegenheit fchüzzei;, in die ich taego  k AAN 'DEN LEZER. van het wateryat/lelfel, zo zult gij /leeds meer en meer bevinden, dat 'er weinige ziekten voorkomen, waar in dat Zelve niet vroeger of later, mxr of minder aandeel zal nemen , zo ten opzichte van de kennis als de behandeling deezer ziekten. Dit zal u op het zekerfe behoeden voor die verwarring en verlegenheid, waar in ik dagelijks meer en meer beroemde Artfen zie geraaken, dat zij naamelijk Tiet gebiei der fcrophulen wilder uitbreiden , dan met de leer van het ópjlorpend fyjlema én eene bè> redeneerde ziektekunde overeen is te brengen." „ Dewijl men door de nieuwere Phy/iologifche ontdekkingen van het watervatftelfel op de daar toe behoorende klieren noodwendig opmerkzaam werd 4 en bij het ziekbed op de zelve ook meer acht gaf, zo taéglich melir berüh'mte Aerzte gerathen fehe , dafs fié naemlicli das Gèbiet der fcrofetn weiter ausdehnen, als rolt der Lehre vom faugaderfystem ünd èiner rationellèn Pathologie zusammenreimbar ist. Da: man dureli die neuern Phyfiologffchen Entdeckungen des faugaderfystems auf die dszu gehoerigen Drüsen nrithwendigerweise aufmerkfamer werden mufste, und nün am Krankenbette auf fie ( diese Driiibn) auch mehr acht hatte, fö fand man fie auch oefter, als etredem, ia den Krankheiten veraendert. In der Phyfiolog'e dieses Systemi nicht tacktfeste /\erzte geriethen nun auf den verdacht, dafs hier ein fcrofulofer Krarkheitszunder verborgen Iie gen mufste, und quaelten fowohl fich unnoethigerweise \ mit  AAN DEN LEZER 'zo vond men ook meermaalen dan voor deezen , Tiaar in ziekten veranderd. Art/en , niet vast genoeg in de natuurkundige befchouwinge van dit Jyfiema , geraakten thans in 't denkbeeld, dat hier eene fcrophuleufe ziekteftof verborgen moest liggen , en kwelden zich zo wel met onnodige en verkeerde gedachten, en zorgen, als zij de klieren van dai onfchuldigen lijder met allerhande overtollige , ja zelfs met fchadelijke artfenijen, Jïoovingen, plaafiers, pappen, inwrijvingen, enz. bevonden aantetasten, zonder te denken aan de middelen, welke men voorfchreef om inwendig te gebruiken.'''' „ Dagelijks (ja van uur tot uur') komen mij zulke gevallen voor, waarin men noodwendige, doch onbeduidende en van zelve, weder verdwijnende klier' mit irrigen Gedanken und forgen , als die Erüse» des unfchuldigen Kranken mit allerhand überfjafsigep ja selby. fchaediichen Arzneyen , Ausfchlaegen , Pflastern , BaeIiungen , Einreibungen , u. f. f. nicht zu gedenken der Mittel, die man innerlich zu brauchen verordnete. Taeglich (ja ich moeclite weirigftens von m'arjchein Tage fast fagen ftüadlich') kommen mir solche Faelle vor, wo man nothwendige aber unbedeütende von felbs^t wieder vergehende Drüsengeschwülste für fcrofulos anfieht, und dieser Idee gemaefs auf die wunderlichfte Are behandelt. Dafs es bei Ihnen , in Holland und in En^. land, in diesem Stucke nicht besser als bei uns hergeht, koena-  itf AAN DEN LÈZER; gezwellen voor fcrophulen aanziet, en volgens diè verbeelding , op de wonderlijkjle wijze behandelt. Dat het \bij u, in Holland en in Engebnd in dit jluk niet beter,dan bij ons, toegaa, kon ik zeer ligt bewijzen; doch exe.npla funt odioft." » Hoe dikwijls hebbe ik niet het genoegen gehad, de traanen van voortreffelijke moeders te flillen, wel* ket wanneer haar kind door verkonding gezwollen klieren kreeg, met vrees en angst zich beroerden) denkende dat het fcrophulen waren. Een geluk is liet, dat , bij eene behoorelijke behandeling , de kliergezwellen zo fchielijk weggaan, als zij gekomen zijn, en dat men daar van daan ook fpoediget vast vertrouwen bij de Lijders verkrijge. dewijl het geval bewijst, dat men niet naar den trant en de mode der hedendaagfchi Artfen , hen met ij dele, en van koennte ich fehr leicht faeweiseii ; allein Exempla fur.t odiosa. Wie oft hatte 'ich nicht das Vergnügen , die Thraenen vortrefflicher Mütter zu ftil.len, die, wenn ihr Kind vofl Verkaeltung geschwollene Drüsen bekam , fich mit der Furcht, dafs dies jcrofeln waeren, aengstigten , und er» baermten. Ein giück ist's , dafs bei gehoeriger Behand* lung diese Erüsengeschwülste eben fo fchnell verschwinden , als fie erscliienen oder gekommen find ; und dafs dan dfher auch um desto gefchwinder fich festes zutrauen bei feinen Kranken erwirbt; indem der Erfolg be« weist, dafs man nicht nach dem Tone und der Mode al-  * AAN DEN LEZER, jfrrf 9ün grond ontbloote foc^, tegen zijn eigen overtuiging gewed hebbe." „ Ook moet u dit in de tegenwoordige hemelfchöone lente, waar in de dagen warm, de nachten koel waren, menigvuldig zijn voorgekomen. De zuigelingen fchooten bij het voor ons climaat ongewoon zacht weder , gelijk de planten, ook buitengemeen fpoedig op, doch bleven daarom des te tederder, en des te gevoeliger voor de koude, en, om mij zo uit* tedrukken, meer kwetsbaar. Bij eene middelmatige betrachting deezer omflandigheden , kan men diergelijke toevallen ligt vermijden , zelfs ook, wanneer zij ontftaan] zijn, zonder zwarigheid uit dén weg ruimen.'" „ Maar alltaeglicher Aertze eitlen, grundlesen, Trost gegen eigent Veherzeugung gegeben habe. Auch. Ihnen mufs dleses in gegenwaertigem hiramliscb Schoenen Frühlinge , wo die Tage warm , die Nnechse hühl waeren, haeuffig vorgekommen feyn. Die faeuglinge fchossen bei der für unser Clima ungewoehnflch milden witterung , wie die Pflanzen auch ungewoehnlich rasch auf, blieben dafür aber auch desto zaerter , und gegen Verkaeltung desto empfindlicher, und, dafs ich mich fo ausdrücke, verlezzbarer. Bei mittelmaefsiger Beobachtung dieses Umstandes liefsen fich daher auch dergleichen zufaelle leicht vermeiden, und auch, wenn fie entstanden waeren, ohne fchwierigkeit heben. — fioth  %ir AAN DEN LEZER. Maar ik zie dat ik bijna aamange eene we.* "handelinge te fchrijven ; des breeke ik af. Laat mij maar deeze uwe Verhandelinge, gedrukt , zo fchielijk als V mogelijk is, zien. Dit is het waar-, om ik u bidder S. T. SOEMM ERS.ING. Mentz, . den 25 Junij, Zo dan deeze. Proeve den Lezer niet zal mishaagen , en dezelve daar uit eenig nut trekken, zal zulks mij aangenaam zijn. G. J. WOLF F. Doch ich fehe, dafs ijch fast eine Abhandlung zu fchreiben anfange, und breehe daher a'u. — Lafsen fie mich nur diese ihre Abhandlung bald geamckf fehen; dies ist warum ich fie birte. Mdtnz den 35 Junij s. ï. «oemherb ins. 17 94. J**J!>M -l'.'* ;:>r•»•.»,;rr r'iHR atb. ai'.V .. luiïü'.'.ïilt  GENEES KÜNDIGÉ VERHANDELING OVER HET NUT DER WATERVATEN. ï N L E i D I N G; H et ftelfel der watervaten , eii derzei ver óriaffeheidbaaré klieren , is in onze dagen door dé Engel-anders , Nederlanders -$ Italiaanen ^ Duitfehérs ^ ook door de Franfchén* met zo eené bijzondere geestdrift(^-enthufiasme") met zulk eene vlijt, en zodanig eene volkomenheid uitgewerkt j dat, federt bijria eehé halve èéüw-, weinige andere deelen, dié op den natuurkundigen • ftaat van 's menfchen ligchaam betrekking hebben ; zich op iets van dien aart kunnen beroemen. Prachtvolle -, met het üitérfte geduld; en zelfs met veelè onkosten gepraepareerde (lukken van dit ftelfel, vercieren overal de ontleedkundige verzamelplaatfen te LondenOxford j Edinburg, Amjlerdam , Utrecht ; Klein - Lankum, Harderwijk , Halle i Leipfig ■, Berlijn , Mentz > Weenen i Florence, Pavia, Napels, enz.; al het welk ons van de aanhoudende vlijt overtuigt, welke men tot deeze niet gemakkelijke ontwikke * A - ' iing'f  ft GENEESKUNDIGE VERHANDELING Kng, en zichtbaarheid van dit Systema van vaten aangewend heeft. Ieder een moet daarom bekennen, dat het van zo veel te dringender noodwendigheid , en van zo veel te grooter gewicht worde , onpartijdig te onderzoeken, en met .nauwkeurigheid te bepaalen, in hoe verre het zich, op overtuigende gronden, bewijzen laat, dat die uitbreiding en vermeerdering van onze kennis, in zo verre het dit Leerftelfel betreft , aanmerkelijke opklaaringen in de kennis zo wel der uitwendige, als inwendige ziekten van ons ligchaam geeven , en daar door de behandeling van deeze krankheden, dat is,de geneeskunde zelve ecuvouwiger, zeke* rcr, en redelijker maaken. Dit fchijnt oolc het doelwit van 't achtingswaardig Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen geweest te zijn, bij haare in hun Programma voor het jaar 1793 opgegeevene Prijsvraag: „Wijl de laatere ontdekkingen van de be„ roemde meckel, monro's , munter, „ cruikshank, mascagni en andere voor„ treffelijke Mannen , een helder daglicht ver„ fpreid hebben over het Systema Lymphati- cum , of het faamenftel der watervaten , en derzelver werking in de verfchillcnde deelen „ van het menfchelijk ligchaam : zo word ge„ vraagd • welk nut kunnen deeze naarfpo- » rin-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 3 „ ringen te weeg brengen in de Geneeskun« de?" Ik hoop dit oogmerk op het onfeilbaarfte te bereiken, wanneer ik iedere ziekte frak voor frak doorga, tot welker nadere kennis en geneezing de bewerking van het Systema der watervaten het zijne fchijnt te hebben toegcbragt. Waneer ik alles ten fcherpften onderzoeke, en met de ontwijfelbaarfte en nauwkeurigfte ervaringen der geloofwaardigfte oudere , en nieuwere Geneeskundigen vergelijke, zullen wij hier uit dan eindelijk van zelfs gewaar worden, welk nut deeze onderzoekingen in de Geneeskunde voortbren-. gen. Echter moet ik vooraf herinneren dat ik, om niet te wijdlopig te worden , en om niet door deeze wijdlopigheid, het doelwit der Prijsvraage teffens te verdonkeren ,. of, met andere woorden, het befchouwen van de nuttigheid\ welke deeze onderzoeking van het faamenftelfel der Watervaten voor de geneeskunde in zich bevat, moeilijker te maaken,niet alleen de bepaalingen ^definitiones') maar ook de toevallen Qfymptomata'), en den overigen loop , en zelfs de meest aangenomen geneeswijze der ziekten , als bekend voor onderftelle. Verder moet ik nog herinneren , dat ik om niet te wijdlopig te worden, en om geen oogenA a blik  4 GENEESKUNDIGE VERHANDELING' blik het waare oogmerk der Prijsvraag uit hen oog te verliezen, daar niet bij ftilfta, om af te kunnen maaien, hoe zich bij die ziekten de flagaderen , de zenuwen , en andere deelen bevinden. — Wanneer ik dan van die deelen geen gewag maake , gefchied zulks niet zo zeer uit onweetendheid, noch uit verzuim, of om dat ik die deelen van eene medewerking uitfluite, als wel, om dat ik dezelve , als niet uitdrukkelijk tot de vraag behoorende, offchoon dikwils on? gaarne, voorbij gaa. Om-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 5 ontsteeking. Inflammatio. Ik maak met deeze ziekte een begin, dewijl zij zo algemeen is, dat er niet ligt een mensch zal aangetroffen worden, welke niet eene ontfteeking aan dit of dat deel, het zij door uitwendige kwetfing, of door eene inwendige oorzaak, zal ondergaan hebben. Er komen zeer weinige ziekten voor, welke niet door eene ontfteeking vergezeld worden , of bij welke zich niet binnen korten, of na ecnigen tijd, eene, ontfteeking voegen zal. Niet alleen ieder kenner van den loop der watervaten , maar ook ieder Leek zal daarom ook zo veel te ligter, en zo veel te meer de waarheid van mijne Hellingen, in zo verre het deeze ziekte betreft, kunnen beproeven , wanneer hij bij eene zelfs ligtc ontfteeking aan zijn ligchaam flechts op zich zeiven acht geeve, en de voortreffelijke afbeeldingen van mascagm bij de hand neemt, en de verfchijnfels deezer ziekte op zijn ligchaam toepaste. Men zal als dan zeer duidelijk waarneemen, dat b. v. zelfs bij eene ligte ontfteeking aan den vinger, door eenen fplinter , of door eene opfcheuring, of door eene affchaaving van de A 3 huid,  6 GENEESKUNDIGE VERHANDELING huid, of door eenen fteek , of door eene beet te wege gebracht, kortom bij alle waare ontfteekingcn, van uitwendige oorzaaken, ja zelfs bij dc zogenaamde vijt, (panaritium) welke ook fomtijds van uitwendige oorzaaken ontftaat; wanneer zich van de gewonde, of zieke plaats af, tot aan den elleboog, bij eene tedere witte huid, of zelfs tot onder den oxel toe, roods {Ircepen vertoonen , die volmaakt den loop der oppervlakkige Lymphatilche vaten houden, welke wij eenigermaaten bij wiluam hewson .(«•) reeds beter bij william cruikshank ( b) op het volkomenfte bij paul mascagni (ff) vinden afgebeeld. Deeze watervaten keeren zich namelijk met hunne onregelmaatige netten, welken zij tusfehen beide maaken, naar de binnenilc zijde van den voor- (<») Experimental Inquiries, part the fecond, containing a Defcription of the Lyraphatïc fyftem in the human fubjeét. London 1774, 8°. Piate V en VI. O) The anatoir.y of the abforbent vesfels of the human Body. London 1786. 40. Tab. I. (c) Paul Mascagni prodrome d'un ouvrage fur Ie fyfteme des vaiffeaux jLymphatiques, contenant 24 planches.in folio. Sieua 1784. quarto maj. tab. quarta.—Deielfde plaat vind uien ook in zijn groot werk: Vaforum Lytiphaticorutn Corporis humsni Hiftoria & Ichnographia. Senis 1787 folio Tab. XXII.  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 7 voorarm, en loopen gedeeltelijk onder, gedeeltelijk boven de aderen aan de elleboogs - geleding opwaards, tot dat zij zich in de oxelklicren begeeven; even dien zelfden loop houden ook de roode ftreepen : fomwijlcn, doch niet altoos , gevoelen de lijders ook pijnen langs deeze roode lireepen. Zo dra echter de ontfteeking vermindert, en de pijn aan het gekwetfte deel ophoud, verdwijnen ook deeze roode ftreepen. Somwijlen verwekt zulk eene door ligte uitwendige kwetiingen, aan eenen vinger ontftaane* ontfteeking bi] gevoelige perfoonen, noch eer dezelve tot eene ettering overgaat, in de oxelklieren pijn; ja fomtijds zwellen dezelve op, welke toevallen echter van zelf weder verdwijnen, zo dra de kwetfing begint te heelen. Deeze roode ftreepen en de pijnen, die haar vergezellen hebben wij niet Hechts menigen zieke zien kwellen, maar zelfs met allerhande ftoovingen en inwrijvingen zien behandelen. Dit zelfde doet zich ook op bij eene ontfteeking van andere deelen, welke uit eene ligte , oppervlakkige, en uitwendige kwetfing ontftaat, zo dat ook hier de watervaten, van dat deel af, tot aan zijne naafte klier zich als roode ftreepen verwonen, ja zelfs pijn en zwelling in de naastgelegene klieren veroorzaaken. A 4 Dus  * GENEESKUNDIGE VERHANDELING Dus ziet men bij ligte kwetfingen van 't voor^ hoofd, fomwijlen roode ftreepen, loopende naar den binnenften oogwinkel, zich naar onder uit-, (trekken; dus ziet men bij eene kwetfing van den hals , roode ftreepen tot de klieren, boven en onder de fleutelbeenen, heengaan 5 dus ziet men bij eene kwetfing voor op de borst roode ftreepen , naar de oxelklreren gaan; zo ziet men ook eindelijk bij oppervlakkige kwetfingen van het onderlijf, cn der onderfte ledemaaten, de oppervlakkige opflurpende aderen, als helder roode ftree-ren zich naar 'de klieren van de zijden begeeven.. Daar men nu voor h*,wson , dat is voor 't jaar 1774, den loop der watervaten van de bovenfte ledemaaten niet wel kende, zo was het ook niet wel mogelijk intezien. 1?.) Wat toch eigenlijk dee-. ze ftreepen waren; wat zij betekenden; 30,), waarom zij bij afneemende ontfteeking verdwec-. nen; en 40.) dat men alleen op de ontftokene plaats, als den oorfprong van deeze roode ftree-. pen, maar niet op deeze roode ftreepen zelve eeni-. ge acht moest liaan. Dat nu tot aan hewson's tijd de watervaten van den arm in geen helder daglicht geplaatst waren, bewijzen mijns dunkens de woorden van den grooten albert van haller:(■ In aftubus nunquam quidem vafa Lymphatica vidi." En (§. XII. pag. 175.) „ Superioris artus Lyinphaticorum „ vaforum in horaine certa fide viforum tenuis iterum ,? notitia ad no» pervenit. — Fin.is manifeftus eft, reli. qua omnia obfeura." En (Litro II. Scd. II!. §. I. pag. 164.) „ Plurima tarnen ubique defunt, neque in ar tubus «ut dorfo, aut interiori capite ea vafcula bactenus fatis ce^tQ vifa funt, neque conftitutae, radices aut extremi termini." — Qe) In zijne primis Litiels phyftologiae der uitgaav* van 1764. 5. £5- „ Non fatis certa in homine experijnenta, aut non fatis copiofa , quae vafa Lymphatica in inanu confirmant." A 5  jo GENEESKUNDIGE VERHANDELING haalt hij (ƒ_) , niet alleen even deeze zelfde woorden, maar voegt er zelfs nog bij (g): i, De kleine watervaatjes, welke men vind in de „ ledemaaten , fchijnen in geenendeele genoeg„ zaam te zijn voor de opflorping uit het zeer „ ruime celleweeffel. —« Het fchijnt , dat na ;i den arbeid van zo veele nijvre mannen, dit al„ les ftukken zijn van de watervaten, welke wij „ kennen, want van het hoofd en de ledemaaten „ vinden wij weinige, en onvolmaakte befchrij„ vingen, van die in den palm van de hand, in „ de zool van den voet, in den rug, en in de „ billen vinden wij volftrekt niets befchreven." Het zoude overtollig zijn, behalven hall er nog iemand anders tot een bewijs aantevoeren, dat tot aan hewson toe, deeze vaten in geen behoorlijk licht geplaatst, noch ergens anders in eene aaneènfchakeling afgebeeld waren ge- (/) In de nieuwfte uitgaave van zijne Elementa phy. fiologiae. Bernae et Laufannae 1778- 8°. pag. 306. (g) „Pag. 314^ In artubus exigua,quae reperiuntur, vafculaLymphatica, nullo modo reforptioniex ampliffimafede celiulari fufficere videntur." — En (§. XIV, pag. 333.) „ Poft tot induftriorum virorum labores fragmenta tarnen effe ea omnia, quae de lymphaticis vafis fcimus. In Capite enim et artubus pauca et hiulca, in vola manus , dorfo pedis, dorfo trunci, natibus nulla omnino defcripta babemus."  OVER HET NUT DER WATERVATEN, n geworden: want deezen grooten Man pleegt niet ligt eene wigtige ontleedkundige wezenlijke zaak te ontfnappen. Het is daarom ook geen wonder, dat alle andere Anatomifche en Pathologifche fchrijvers over de zuigaderen der bovenlte ledemaaten geheel twijfelden. • Daar men deeze zuigaderen van den arm, en haaren regten loop niet kende, en dus ook niec weeten kon, dat zij bij ontfteekingen van den arm, deeze gewigtige rol fpeelden , zo zal men niet verwonderd ftaan, deeze toevallen op eene geheel verfchillende wijze uitgelegt te vinden. In plaats van veelen wil ik mij alleen vergenoegen, met petrus camper en georgius coopmans aantevoeren , aan welker groote ontleedkundige en heelkundige kennis niemand twijfelt. camper verklaart in zijn onfehatbaar werk de boven opgenoemde toevallen door middel der zenuwen : „ Uit de onderlinge vereeniging der huid- (A) Demon/lratiottes Ananmico-Bathologicae, Lugl. Batav. 1760. Libro I. Caj>. II. §. 8. „ Ex cutaneorum Nervorum reciproca conjutictione atque ex unione eorum cum nervi mediani ac cubitalls propaginibus fimiliter patet, puncturam Nervorum in digitis horrenda fymptomata per cuhitv.m ac humerum producere , axillam etiam ct pectus inde affici , unusquisque percipiet, fi ad communicationem attendit , quae inter cutaneum et coftalis fecunói ramos datur."  ia GENEESKUNDIGE VERHANDELING „ huidzenuwen ( zijn zijne woorden) en uit de „ vcreeniging van dezelve met de voortfpruitfels „ van den middelarm , en elboogzenuw blijkt „ insgelijks, dat de fteekingen der zenuwen in „ de vingers, verfchrikkclijke toevallen door den „ elleboog en fchouder voortbrengen. Ook ziet „ elk een duidelijk , dat de oxfel en de borst „ daar van aangedaan worden , indien hij acht „ geeft op de gemeenfehap, welke tusfehen de „ huidzenuw, en de takken van de tweede rib„ bczenuw plaats heeft." Het laat zich zekerlijk volgens de bekende Hellingen der phyfiologie over de natuur der zenuwen niet wei-uitleggen, hoe de ziekelijke werking op eene zenuw opwaards gaan zou. Wij zien wel eene zenuw de gevoeligheid, of de pijn opwaards , of liever tot de hersfens toe , voortplanten: maar bij ziekelijke veranderingen der zenuwen; bij voorb. bij eene verlamming van eene zenuw, door middel van drukking, onderbinding, of kwetfing pleegen Hechts van de aangedaane plaats, tot aan die van haare eindiging toe, zich uitteftrekken ; verder wanneer ftuiptrekkingen door de prikkeling van eene zenuw volgen , plegen zij flechts van de geprikkelde plaats der zenuw af,' tot aan haar einde zich uitteftrekken ; alle overige toevallen bij zenuwkwetflngen, bij voorb. dc tetanus, vallende ziekte, i enz.  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 13 enz. kunnen Hechts van eene terugwerking deiaangetaste hersfenen op de zenuwen afgeleid worden. Daar van daan zegt ook georg. coopmans (2): „ De voetftappen van zeer veele zenuw- en na„ tuurkundige fchrijvers gevolgd hebbende, heb„ be ik getracht ook uit dezelfde bron eenigc „ toevallen afteleiden:" namelijk in zijne Latijnfche vertaling van monro's verhandeling over de zenuwen, met camper's noten, welke fe-s derd 176a het licht gezien heeft : „Welke „ niet CO Neitrologia^franequerae if$9, in de voorrede pag. XV. „ Plurimorum Neurotogiae, et Phyfiologiae fcriptorum veftigia fecutus ex' eödem fohte quaedam quoque fymptomata deducere conatus fum." (*)„Quae non tantum aeque facileverum etism potiore jure ex vaforum Lymphaticorum decurfu, quam nervorum diftributione ac communicatione deterrainari, atque explicari poflunt. Vafa enim Lymphatica extremitatura fuperio. ium mammaeque ad glandulss fubaxiilares decurrur.t. Ex hoe vaforum Lymphaticorum decurfu ftatim appsret, quid de quorundam fymptomatum explicotione , ex nervorum communicatione deducta judicandum fïc." „ Ex mufculo- cutanei divifione annötavi fymptomata. quaé laefionem hujus nervi comïtari folent, ita quoque ex mediani, cubitalis et radialis progreffu in Paronychia non tantum cubitum, humerüm, et axillas dolere, verum etiam abfeeflum ad axiliarum cavitatem formari, qualia fymptoma. ta in variolarum infitione, in brachio inftituta, quoque ot> fer-  24 GENEESKUNDIGE VE R.HANDEEING. „niet alleen even gemakkelijk, maar ook met meer „ recht uit den loop der watervaten, dan uit de „ verdeeling en gemeenfehap der zenuwen bepaald, „ en verklaard kunnen worden; want de waterva„ten van de bovenfte ledemaaten en de borst lopen „ nederwaards naar de oxfelklieren, uit deezen loop „ van de watervaten blijkt aanftonds, wat men van „de verklaaring van fommige-toevallen uit de ge-„ meenfehap der zenuwen afgeleid , oordeelen. „ moeten. „Uit de verdeeling van de fpierzenuw der huid heb „ik de toevallen opgemerkt, welke de kwetfing „ van deeze zenuw plegen te verzeilen; als mede „ dat uit den voortgang van de midden-1 arm- cn „fpaak-zenuw in devijt niet alleen de elleboog, „ de fchouder, en de oxfels pijn gevoelen, maar „ dat er ook een ettergezwel geformeerd worde „omtrent de holligheid der oxfclen; hoedanige „toevallen wij bij de inenting der pokken', op den „arm in 't werk gefield, mede waarnemen ; en „ zodanig een ettergezwel kan zo wel uit den loop „der watervaten op de zelfde wijze verklaard wor„den, als uit verfpreiding, en de gemeenfehap „ der zenuwe." Wan- fervamus, talis autem abfeeffus ex vaforum Lymphaticorum decurfu eodem revera modo, ac ex nervorum diürlbmione, et communicatione explicari poteft."  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 13 Wanneer zulke ervarene Mannen, als camper , en coopmans*, vrijelijk de zaak overeenkomftig de Anatomifche ontdekkingen van hunnen tijd , voor valsch verklaaren, dan behoeve ik aan geene andere geneeskundige fchrijvers , ter ontleertinge van verdere bewijzen nog te denken. Dat voor 't overige aan eene ontftokene plaats de natuurlijke inzuiging niet behoorlijk gefehieden kan, maar dat zij door de drukking en fpanning lijde, en dus ook van john hunter gantsch eigenaartig eene niet goed inzuigende plaats, a bad abforbent furface, genoemd worde, fchijnt van zelf te volgen. Van de menigvuldige ontfieekingen van inwendige oorzaaken , of van die geene , welke van ziekte - ftoffen, b. v. van Venerifche, of Pokkenfmet ontftaan, fpreek ik hier niets, wijl zij hier na in bijzondere afdeelingen voorkomen Deeze naarfporingen hebben alzo dit nut in de geneeskunde te weeg gebracht: Dat wij den waaren oorfprong van die roode ftreepen , haare eigenlijke zitplaats en haare overige gefteldheid nu duidelijker kennen , en dus ook weeten, dat wij meest op de plaats van haaren oorfprong, minder op haar zelve, bij de geneezing het oog moeten vestigen. bloed-  16 GENEESKUNDIGE VERHANDELING BliOEDUITZETT INGEN. Satlgüis extra yafdi blaauwk vlekken. Ecchymofeu Men ziet bij vkkliggende bloeduitzettingeri j gevolgd op eene drukking, flag, knijping, kwet* fing j of ftoot dikwijls geheel overtuigend * eri duidelijk , wanneer van de blaauw , geel , eö groen geworden plaats de inzuiging gefchiede $ de ingezogen ftoffe, den weg door de Watervaten neemen, en zich ontdekken door die juist zö veranderde kleur der huid, waar onder de ftan-H men deezer vaten loopen : het word namelijki bloedwater, wanneer het verrot, eene geelgroene kleur aanneemt. Dit onder de huid gekomen' en ftilftaande bloedwater fchijnt bij gevolg met deeze kleur door de buitenfte doorzichtige waj tervaten heen, en zelfs door de huid zo dra hes namelijk van dezelve is ingezogen. Meri befchouwe flechts eend met bloed onder-1 lopen plaats op het voorhoofd, zo zal men na eenige dagen, indien deeze bloeduitzetting, zich boven den neuswortel vertoone, de huid die voor 't overige zich wel bevind, bij den binnenfteri oogwinkel al langfamerhand blaauw groen zieri worden, dewijl het door de watervaten ingezogen uitgetreden bloedwater door deeze vaten heen fchijnt, welkethunnen loop aan den bin-- hen-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. üenfteii ooghoek naar onderen neemen, zo als mascagni {tab. dec. fexta) dezelve onvergelijkelijk fchoon afbeeldt. Somtijds zwellen ook de klieren aan den hals bij deeze gelegenheid een. weinigje op. Bij jonge kinderen , bij blonde, vrouwsperfonen , of tedere mansperfonen , zal men dit zeer in 't oogloopend waarneemen, toe een zeker en blijkbaar teken , dat zich deeze bloeduitzetting, zo als men ze noemt, gelukkig verdeelt. Eertijds verklaarde men dit door een aanhoudend nederzinken van het uitgetreden bloed, doot de celletjes van 't celleweeffel, zonder te bedenken , dat, wanneer eene zulke uittreding niet tot aan den teen toe moest nederzinken, zij toch ergends door de vaten opgenoomen, en met de bloedmasfe weder vermengd moest worden ; of men moest, gelijk die plaats * die ik aanftonds hierna uit haller aanvoeren zal, bewijst; het verdwijnen van zulk uitgezet bloed verklaaren door eene inzuiging, welke door middel der bloedvoerende aderen gefchiede zonder te bedenken , dat dan zonder eenigen grond , de water- of bolronde klieren aan den hals op moesten zwellen. Maar hoe kon men dit ook anders uitleggen , dewijl de zuigaderen van 't gezigt nog onbekend waren, het zij mij geoorlofd, ook hier het gezag van den grooten haller, in plaats van veele B nn«  i8 GENEESKUNDIGE VERHANDELING anderen aantevoeren. Deeze in zijnen tijd wel verre de grootfte Ontleedkundige en Phyfiologist, zegt uitdrukkelijk in zijn in 1778 , dat is zijn laatfte levensjaar uitgegeeven werk „ Geen „ watervat is ooit ontdekt in 't geheel aangezicht „ (uitgezonderd eene kleine flxeek omtrent de „ ooren ) geen in de gehairde huid van 't hoofd, „ noch in den geheelen ruimen omtrek van den „ rug, daar eindelijk in de ledemaaten de water„ vaten, welke aldaar zeer klein bevonden wor- den te zijn y op geenerlei wijze fchijnen ge5, noegzaam te wezen voor de opflorping uit het j, ruime celleweeffel." Somtijds zal men bij eene kwetfing van her, voorfte lid van den vinger een dropje uitgegoten bloed onder den nagel bemerken, het welke zekerlijk niet geheel opgezogen zijnde, echter veel geringer word. Men kon met grond alhier iets aan de uitwaafeming door den nagel toefchrijven , alhoewel de proefneemingen leeren, dat dit niet ' ■ in («) De corparh hutnar.i fabrica, lihro ïl.fettione lil, §. 4. pag 3:4. — ,, Nullum vas i ymphaticuin unquam deteftum in tota facie, (exiguo circa aures traftu excepto > nullum in cute cspillata capitis, in tota ampliffima cute dorfi , cum demum in artubus exigua qua? reperiuntuf vafa lymphatica nullo modo reforptioni ex ampliffima fede cellulofa fufficere videntur."  OVER HET NUT DER WATERVATEN. t9 in zulk eenen fterken graad gefchiede. Het zelfde , 't welk men zo openbaar, zo oogenfchijnlijk, zo ligt in het gezicht, en onder den nagel kan waarneemen, zal men ook aan het geheele overige ligchaam bevestigd vinden , indien men Hechts opmerkzaam betrachten wil, hoe, wanneer de vlak onder de huid liggende bloeduit' zettingen opgcflurpt worden , zij klaarblijkelijk den door hewson, cruikshank, en voor-namelijk mascagni, rezia (b) en haaze (_Cjaf- gebeelden weg neemen, om weder in de bloedmasfe te komen. Ja, wat meer is ï deeze vaten neemen zelfs rood uitgeftort bloed op, in welk geval men zeer dikwijls kwetfuuren in dezelve aantreft. Er zijn ons gevallen bekend, waarin de bekwaamfle ontleedkundigen, die volkomen geloof verdienen, waarlijk rood bloed in den Ductus ihoracicus gevonden hebben, waar van b. v. mascagni (bladz. 16) verfcheidene van hem zeiVen Waargenomene gevallen aanvoert. Even het zelfde heb ik in verfcheidene verzamelingen met mijne oogen gezien. ter (#) j. rezia, fpeiimen obfervationum anatomicarum tt pathologicarum. Ticini 1784, 8°. (e) De vafis cutis et inteftinorum abforbetitibus Plexibusque Lympkaticis Pelvis humanae annotationes anatomicae,cum iconibus. Auctore j. g. haaze, LipJ. 1785. folio. B i  ao GENEESKUNDIGE VERHANDELING Inrusfchen laat het zich begrijpen, dat de menigte van uitgeftort bloed niet te groot moet zijn ; want heeft dit plaats, dan wordt het dikwijls doodelijk , door eene drukking , of hindernis, aan de nodige uitzetting toetebrengen, of door overtegaan in eene rotting, en de fappen te bederven ; althans het is bekend, dat uitgeftort bloed in de hersfens door eene drukking op dezelve, eene beroerte veroorzaake; verder is het bekend, dat uitgeftort bloed in de borstholte de longen in haare uitzetting verhindert, en bij gevolg door verftikking den dood te wege brengt. Even zo zeker weet men ook, dat uitgeftort bloed, in 't onderlijf doodelijk zij, of terwijl 't het middenrif naar boven voert, en de longen in haare uitzetting hindert, door verftikking , of terwijl het verrot, en de fappen bederft. Wanneer echter door de trepaan, of door de Paracenthefis Abdominis, of Paracenthefis Thoracis , of zelfs bij de Haematocele het grootfte deel van 't uitgeftorte bloed ledig gemaakt, en weggedaan wordt, durft men zich nochtans niet inbeelden, dat juist al het bloed tot op het laatfte druppeltje toe, door deeze kunstgrepen weggedaan worde, want de watervaten behouden altijd nog iets om te verrichten: het zij genoeg , dat het grootfte gedeelte van het bloed weggedaan worde, welke de gevaarlijkfte toevallen veroor:  OVER HET NUT DER WATERVATEN, «i oorzaakt; want het overige neemen de watervaten op, en voeren het voort. Dat echter dit waarheid zij, bewijzen de van de Heeren ludwig en mascagni aangevoerde gevallen. „Ik had gelegenheid, zegt ludwig (ij, „ in de tegenwoordigheid der Heeren geyer , „ hebenstreit, titius, treutlkr en brunner, de zuigaderen der hersfenen zeer duidelijk te 9, zien. Een man van omtrent veertig jaaren, „ drie weeken geleden, van eenen hoogen ftei- ger nedergeftort, had eene fterke bloedftor9, ting uit het linker oor gekregen. Verfcheiden „ been» ( a") Pag. 24. van zijne voortref,lij\e Hoogduitfche veri taaling van p. mascagni: Gefchichte und befekrei» lung der faugadern des menfchelichen karpers mit hemer* klingen und zu fatzen van chrfr. ludwig, heipfig 17^8 40 „ Ich hatte gelegenheit in der gegenwart der Herren Geyrr , Hebex/lreit Titius. Treutler, und BruH' %er — die faugadern des hirns ganz deutlich zu fehen. E'ti Mann von etlich vierzig jahren war vor drei wochea von einen hohen gerufte herabgefturtzt, und hatte eine ftarke haetnorrhagie aus dem linken ohre gehabt. Mehrere frafturen an beiden untern gliedmasfen und ein faulfieber brachten ihn urn. Bei der feftiou war die harte hirnhaut an das rechte haemisphaerium angewachfen, und von die. fer ftelle her fah man auf beiden feiten des gehirns in der nahe der venen eine betrachtliche menge faugadern , fo dafs ich hier die fchönfte gelegenheit zur Injeélion wurde gehabt tuben " B 3  92 GENEESKUNDIGE VERHANDELING beenbreuken aan beide de ondcrfte ledemaate» „ en eene rotkoorts benamen hem het leven. Bij de opening was het harde hersfenvlies aan het „ rechter halfrond aangewasfen, en van die plaats ?, zag men aan beide de zij dén van de hersfenen, „ in de nabijheid der bloedaderen, een aanmerkelijk aantal zuigaderen , zo dat ik hier de „ fchoonfte gelegenheid voor opfpuitinge zou „ gehad hebben." mascagni zag (volgens pag. 21.J het bloed * het welk in de borstholte uitgeftort was, de watervaten der longen, van het middenrif, en van het ribbenvlies (pleura~) met rood bloed vullen. Volgens Cpag. 21.) zag hij met het bloed, het welk in de buikholte uitgeftort was, de oppervlakkige watervaten der lever, en zelfs der darmen vervuld. En welke aanmerkelijke bloeduitzettingen ziet men door kwetfingen aan de ledemaaten; welke grootc bloeduitzettingen bij de operatie van een flagaderbreuk (aneurisma') bij ui spellingen van groote gezwellen enz. welke weder door de watervaten gelukkig ingezogen worden : en dat dit de watervaten doen, bewijzen op nieuw die gevallen, waarin men zelfs inde ledemaaten waarlijk rood bloed, na zulke extravafaties in de watervaten vónd , waar van mascagni pag. 21. ook ^oorbeelden bijbrengt. Zo zag hij ook door hes maan-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 4j maandelijke bloed, de watervaten in het bekken tot aan de naafte klier opgevuld. Deeze gevallen zullen, hoop ik, toereikende zijn, om te bewijzen, dat dit Systema van vaten, het uitgezette bloed weder opneemt. Daar nu hali.er 1778. dit Systema nog zo niet kende , zo als het daarna door mascagni bekend geworden is, zo is het geen wonder, dat hij de inzuiging van zulke bloeduitzettingen van de bloedvoerende aderen verwagtte, niet tegenftaande het klaar is, dat zulk ftilftaand verdorven bloed, ligter, fchielijkcr binnen eenen veel korter weg uit het Ligchaam gevoerd worde, wanneer het aanftonds door den Dutlus Thoracicus in de venas cavas, en uit deeze door de longen koomt, (waar dóór het hier reeds door de exhalatio pulmonalis uit het Ligchaam uitgeworpen kon worden,) dan wanneer dat zelfde bedorven bloed,het welk b. v. in den onderbuik uitgeftort is , als het van de darmaderen ingezogen word, nog eerst door de poortader {vena portarum) en lever omloopen moest en uit deeze in de [holle aderen {ven. cav.) komen. Ook kan men hier uit zeer wel begrijpen 5 waarom bij zulke bloeduitzettingen verdunde azijn, azijn met Salmiac, Thedens wondewater {Schufswasfer") , warme wijn , en diergelijke dingen meer zo voortreffelijk en fchielijk, helB 4 pen.  «4 GENEESKUNDIGE VERHANDELING pen. —t Een gedeelte van deeze geneesmiddelen , welke gelijk bekend is het bloed niet verdikken , maar verdunnen, wordt door de watervaten opgeflorpt, en vergezelt tevens in deeze vaten het ingezogen bloed, en belet dat het met verder bederven kan ; ja het verbetert hetzelve zodanig, als de bekende proefneemingen van pringle leeren. Ook hier hebben deeze naarfpooringen dat nut te weeg gebragt: a.j Dat wij die kanaalen nu volkomener kennen , door welke de inzuiging van uitgeftort bloed gefchiedt, welke aan haller onbekend was, om dat hij gelijk wij in de vorige afdeeling gezien hebban deeze vaten niet kende. £.) Dat wij niet, meer gelooven, dat dit uitgeftort bloed in het celleweeffel naar beneden zijpt, of door zijne zwaarte naar beneden zakt, maar dat waare vaten het opneemen.. c.)Dat wij,wanneer een zulke extravafatie zich bij voorb. van 't voorhoofd naar beneden en 't pog begeeft , zo als ik nog binnen kort. zag, niet meer verfchrikken , en verkeerd gelooven , dat zul,k eene extravafatie nog hebbe toegenomen, zich verbreide, of zich verder uitftrekke., dewijl wij nu den gang deezer vaten kennen, en dus inzien, dat wanneer een zulke extravafatie door de watervaten ingezogen worde, het bepaal-  OVER. HET NUT DER WATERVATEN, 515 paaldelijk deezen, en geenen anderen weg nemen kan en nemen moete. d. j Dat wij bij zulke verfchijnfels overtuigende en zeker voorzeggen kunnen, dat de inzuiging eenen gelukkigen aanvang genomen hebbe. e. j Dat wij wecten dat wij alleen nodig hebben azijn, Thedens Schufswasfer, Arquebufade, en andere dergelijke middelen , en dezelve het ftilftaande weder opgeflorpte bloed onderwegen hebben mede te geven, om het te verdunnen en teffens voor alle bederving te behoeden. Kortom : wij kunnen met recht vastftellen klaarer denkbeelden van den loop der natuur ver? kregen te hebben. B J WIND.  m GÊNËÊSKÜNDÏGE VERHANDELING windgezwel, opblaazing. Emphyfema. Dat de lucht waarlijk in de watervaten treede , bevestigt de dagelijkfche ondervinding: zo men alleen maar een deel laat verrotten, zal men geheel duidelijk zien, hoe , zo dra de lucht zich ontwikkelt , de zuigaderen van zelve opgevuld worden. Op ontleedkundige Theaters is dit zo algemeen , dat het zeer overtollig zoude zijn daaromtrent iemands gezag aantevoeren. Hoé dikwijls ziet men het net in de oppervlakkige zuigaderen, zo fchoon door lucht opgevuld, als haar ooit ruysch , werner , feller en mascagni, konden injicieeren, of afbeelden. Wij moeten ons daarom niet verwonderen , wanneer ook hier de watervaten door de natuur tot wegvoering van de onder de huid getredene lucht, welke het door die dichte huid niet ontkomen kan , beneed worden. Even dat zelfde zagen wij te voren omtrend het roode bloed. iialler voert in zijne groote phyfiologie, omtrend zulke windgezwellen , veele voorbeelden aan, die zelfs ook iets tot heeling van ziektens b. v. rheumatismus &c. zouden toebrengen. Jk moet nog maar een paar voorbeelden aan- voe-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 2? voeren , waar in men werkelijk, bij windgezwellen, lucht in de zuigaderen vindt. mascagni (pag. 21.) verhaak een geval, dat hij in eenen die vergeven was, wiens borst er» buikholte, met het celleweeffel door lucht uitgezet was, de zuigaderen met lucht aangevuld vond. Het zelfde zag hij meermaals bij ontfteekingeri der darmen. Zo dat men met recht zeggen kan , dat wij tegenwoordig de kanaalen, of wegen, volkomen kennen , langs welke de inzuiging der uitgetredene lucht gefchiedt. Echter fchijnt deeze lucht zich fchielijk mee de vochtigheden , welke in deeze vaten bevat zijn, te verbinden, en haare gedaante te verlier zen, of legt zij eerst haare gedaante af, wanneer zij in de klieren komt? Daar echter geheel duidelijk de uitgetredene lucht van het eene celletje tot het andere voórtfluipt, zo volgt van zelf, dat men ook op deezen weg, ten minften het grootfte gedeelte van dezelve, door kleine infnijdingen uitvoere, en het overig blijvende aan de opflorping der zuigaderen overlaate. „ Mogelijk , ,s zegt daarom ook mijn beroemde' leermeefter „ richter (#): bevorderen allerlei geeftige „ krui- (a) In zijne IVundartzeneykutist, Gott. 1778.1, TheiU S. 682. ., Vielleicht befordern allerhand geiftige gewurzhafte mittel, das reiben mit wollnen tuchern , welche man  a$ GENEESKUNDIGE VERHANDELING kruiderijen het wrijven met wollendoeken, met „ fpecerijdampen doortrokken, de verdeeling der „ uitgetreden lucht, terwijl zij de werkinge van „ het inzuigend vaatgeftel vermeerderen , mis- fchien verfterken zij mede het celleweeffel, „ en verhoeden daar door de gevolgen , welke de verflapping van het zelve naar zich trekken „ kunnen. man mit gewurzhaften dampfen durchrauchert hat , die zertheilung der ausgetretnen luft, tndem fie die w> l:ung der eir.f ugende gefasfen vermehren , vielleicht ftark en fie auch das ztllengewebe, und verhuten dadurch die rölgen, welche die erfchlaffung deffelben etwa nach fich ziehea könnte,"  OVER HET NUT DER WATERVATEN, WATERZUCHT. Hydrops. ^Jiets is klaarer en duidelijker, dan dat door eene gehinderde inzuiging der vochten , welke in het celleweeffel der huid zich neerzetten, eene .plaatfelijke of algemeene ophooping van dezelve, of een oedema, en Hy•drops anafarca ontftoan moet, zo dat daar omtrent geene twijfeling kan verwekt worden. Even zo zeker is het ook, dat, wanneer die vochtigheid, welke ergens in eene geflotene holligheid des ligchaams uitwaasfemt, of uitzweet, en niet weder opgeflorpt wordt, daaruit eene ophooping van dezelve, dat is met een woord, een ■waterzucht moet gebooren worden; dus ontftaat door eene ophooping van de uitdampende of uitwaasfemende vochtigheid in de holten der hersfenen de Hy drops cerebri oï,hydrocephalus iniernus^ op dezelfde wijze ontftaat door inzuiging der vochtigheid^ die uit het borstvlies of uit de buitenfte oppervlakte der longen uitwaasfemt, de Hydrops pe&oris: door op-looping van 't vocht van 't hartezakje {liquor pericardiij de Hydrops per kar dit: aldus ontftaat ook door eene ophooping dier vochtigheid, welke uit de buikholte uitdampt, de buikwaterzucht , {hydrops afei-  £ GENEESKUNDIGE VERHANDELING afcites) door eene zamenvoeging der vochten, welke in de tusfchen de ballen, en hun middelfchot te vinden holligheid afgefcheiden worden, ontftaat de hydrocele; door eene verzameling der vochtigheid, welke in de holligheid der ledemaaten afgefcheiden wordt, het zogenaamde ledenwater (fynovia^deledenwaterzücht,(HydrarthrusJe.z.v. Worden deeze vochten te vooren afgefcheiden , nu wederom vereenigd , en opgenomen , dan zal daar uit geene ophooping noch waterzucht ontftaan; dit alles blijkt zonneklaar, daarom is het ook ieder een bekend , en overal aangenomen. Minder algemeen bekend en aangenomen was het, dat alleen dit Systema van zuigaderen bij uitfluiting als het ware daartoe bejlemd zij, om alle deeze uitwaasfemende vochten op te neemen, hes bloed weder toetevoeren, en terug te geven. In onzen tijd is deeze ftelling door de volko» men overeenftemmende refultaten , van den arbeid van monro , hunter , hewson , cruiks- hank, meckel, mascagni, niet alleen door alle voornaame fchrijvers en phyfiologisten bevestigd, maar zelfs ook door de aanzienlijkfte ziektekundigen (pathologi) en beoeffenende Geneeskundigen zonder tegenfpraak aangenomen. • Om mij echter (daar ik zeer wel weet, doe reeds  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 31 reeds ouder Natuurkundigen , Heelkundigen en Genee heeren de nuttigheid der zuigaderen inzagen ) voor alle verdenking te hoeden, iets voor minder bekend uit te geven, dan misfchien bewezen kon worden, zo moet ik de reeds boven aangehaalde woorden van haller, welke bij nog .778, in zijn voortreffelijkfte werk (0) drukken liet, herhaalen: „ Geen watervat is ooic „ ontdekt in 't geheel aangezicht, geen in de ge„ hairde huid van 't hoofd, noch in den g, hee„ len ruimen omtrek van denr>g, daar eindel.jk i) in de ledemaaten de watervaten, welke aldaar „ zeer klein bevonden worden te zijn, op gee- nerlij wijze fchijnen genoegzaam te wezen voor „ de opflorping uit. het ruime celleweeffel ; de Sï opflorping der bloedaderen fchijnt bewezen. „ In het hoofd, en de ledemaaten vinden „wij weinigen, en die onvolmaakt zijn , be* „ fchre- (_a~) De corporis humani fabrica libro fecundo, fedione tertia %. 5, pag 314. Nullum tas lymphaticum unquam. deteftum :n tota facie nullum in cute cnpillata capitis, in tota ampLffima cute ttórfi'j cum demum in artubus exigua* quae reperiuntur vafa Lymphatica nullo modo reforptioni ex ampliffima fede cellulofa fufficere videmur; Reforptiq venarum eviéia videtui' En pag. 333. „ In capite et artubus panca et hiulca. in vola manus, dorfo pedis, dorfo trunci, natibuj, null* •innino defcripta habemus.  %s. GENEESKUNDIGE VERHANDELING „ fchreven; van die in den palm van de hand* „ en de zool van den voet, in den rug, en in de „ billen vinden wij volftrekt niets befchreven." Over dit gebrek kunnen wij,federt dat cruikshanks, rezia's , haaze's en mascagni's plaaten verfcheenen zijn, niet meer klagen; dewijl hier in de wegen in grooten getalle, en ten duideliikften zijn aangetoond geworden , waardoor alle opflorping overvloedig gefchieden kan , zo dat men nu ook verder geen zwaarigheid behoeve te maaken, uit deeze beide {tellingen het zeker befluit te trekken, dat de waterzucht ontftaat. wanneer deeze vaten haare werking niet behoorlijk verrichten. Ik zeg met voorbedachtheid „niet behoorlijk „ verrichten" dewijl daar door, noch in de waterzucht , noch in de inzuiging, bevestigd wordt de van alle de bovengenoemde ontleedkundigen opgemerkte verwijdering, en vergrooting der zuigaderen, in de waterzuchten. Dit is eene zo akemeene bekende ervaring, dat ieder zich van oedemateufe, en waterzuchtige ligchaamen, het lieffte tot onderzoeking der zuigaderen bedient. De zuigaderen worden immers door allerlei oorzaaken in haare werkzaamheid geftoord, verhinderd, en zelfs misfchien vernietigd: i.) Door de drukking Op haare flammen, gelijk in alle aderen eene drukking den loop van haar  t)VER HET NUT DÈR WATERVATEN. $ haar vocht verhindert, en te rug houdt, zo heeft ook dit plaats in de zuigaderen, behoorénde zulks klaarblijkelijk to't hét aderlijk Systema. Er iis daarom niets gemeener, dan dooi- eené drukking van de zwangere baarmoeder op dé bloedvoerende aderen, niet alleen varices, maai' ook op de watervaten van 't bekken oedemateufêOnderledemaaten tè zien ontftaan, het geen ook in de lippen der fchameldeelen plaats heeft; welke oedeiïiata daarom ook na de verlosfing van zelve weder, door de wegneenring dier drukking, even als de varices verdwijnen. Door eene diergelijke drukking op de zuigaderen wordt ook gedeeltelijk zo niet alle, ten nlinften, die watefzucht, welke dikwijls op te groot eene vetlijvighéid pleegt te 'volgen , verklaard t offchoon hier van ook nog andere omftandigheden, hier toe medewerkende, niet mogen uitgefloten worden. 2.) Door een gezwel, verpopping, of vérharding in zodanige klieren, door welke de van een deel opgezogene vochtigheid gaan niGest, om in het bloed te geraaken. Deeze oorzaak komt met de vorige eenigfins overeen. Er is daarom oók niets bekender, dan dat b. v. na gezwellen, verhardingen of verpoppingen der oxelkliereh , een oedema van den arm; ha een gezwel der liesklieren ? een oedeitta C dei'  34 GENEESKUNDIGE VERHANDELING per roede en der onderfte ledemaaten gewoon* lijk volgen. Zeer dikwijls, doch niet altoos bemerken wij daarom bij waterzuchtigen, gezwollene zuigaderklieren; welke fomtijds als oorzaaken, fomwijlen als werkingen der waterzuchten moeten aangemerkt worden. 3. ) Door het bederf of het wegneemen vaneene klier. —• Gewoonlijk ziet men dit na de afzettingen (amputationes) van kankerachtige borften, waar door men aangedaane oxelklieren mede weggenomen heeft; dikwijls zijn hier de oedemata der bovenfte ledemaaten gevolgen van. 4. ) Door eene doorfnijding van groote flammen der zuigaderen. — benj. bell, zegt daarom uitdrukkelijk : „Watergezwellen „ ontwil) „ Oedemata entftehen , wenn allerlei gefchwulfts auf die grosfen faugadern drucken, oder wenn diefe faugadern zufalligerweife, oder bei einer cliirurgifchen ope-radon durchfehnitten worden find. Diefer umftand, ob nemlich diefe oedemata von einer allgemeinen oder ortlichen urfache herruhren,verdient bei der abhandlung derfelben vorzuglich beherzigt zu werden. Ift es eine gefchwulst, deren druck auf die faugadern , das oedema veranlasst hat, fo wird nur die ausrottung derfelben hul'fe verfchaffen können. Ift fchwache von quetfehung die mfache , zo hilft einwickelung. Gefellt fich oedema der «ntern gliedmasfen zur allgemeinen waflerfucht, fo kan»  OVEÜ HET NUT DER WATERVATEN. $| ontdaan , wanneer allerlei gezwellen op de „ groote zuigaderen drukken, of wanneer deeze zuigaderen toevalliger wijze , of bij eene heel3, kundige operatie, doorfheden zijn geworden. „ De vraag, of naamelijk deeze oedemata uic „ eene algemeene, of plaatfelijke oorzaak voort„ komen, verdient bij de behandeling in. 't bij- donder in aanmerking genomen te worden, 3, het een gezwel >, wiens drukking op de zuig- aderen dit oedema veroorzaakt heeft, Zo zal alleen de uitrotting daar van hulp kunnen ver-» „ fchaffeni Is de zwakheid, door èene kwet,, zing ontftaan j de oorzaak, zo helpt de omï,, zwachteling. Zet zich een oedema der onderis, ledemaaten tot eene algemeene waterzucht „ dan kan de omzwachteling door plaatsverandej, ringe nadeel doen. Ontftaat het gezwel uit de i, doorfnijding van eene zuigader * gelijk zulks niet zelden na de uitrotting van verharde osei- „ klie* èinwickelung durch Metafiafes fchadeu. Éntfteht die ge* chwulst von- durchfchneidung einer faugader , wie diefes nicht feiten nach ausrottung verharteter aehfeldrufert Zu gefchehen pflegt, fo verfchafFen kleine puncturen am untertheil des gliedes augenblickliche Eileichterüngj da hin gegen andern mittel fehr weinig oder gar niehfi lielffen." [Cap. 38 SeQ. 3. J. e.] C 2  3Ó GENEESKUNDIGE VERHANDELING „ klieren pleegt te gebeuren (r), dan verfchaf„ fen kleine fteeken aan het onderdeel van het „ gelid oogenblikkelijke verligting , daar inte„ gendeel andere middelen weinig, of in 't ge„ heel niets baaten." Wanneer het derhalven bewezen is, dat waterzuchten zo wel de inwendigen als uitwendigen, aan eene verhinderde , of afgebrokene verrichting der zuigaderen moeten toegefchreven worden, zo is het ook even daardoor klaar en bewezen, dat men op eene bevordering, of herftelling van haare verrichting moet bedacht zijn. Eene ontlozing van het water, naarmaate der omftandigheden, het zij door kleine fteeken, of aftapping , of kunftige zweeren , is zeker een goed middel, doch echter is het niet meer dan een alom bekend palliatif bijmiddel, om dat het alleen eenen tijd lang helpt, maar de ziekte niet in den grond genezen noch wegneemen kan, dewijl dezelve in een gebrek der zuigaderen beftaat. De gefteldheid van het zuigader fystema doet ook (t) Zou men in het laatfte geval,! niet de uitrotting. der zuigaderklieren veel meer , als de doorfnyding der zuigaderftammen voor de oorzaak van 't oedema te hoa« den hebben?  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 37 ook begrijpen , hoe braakmiddelen fomrijds zo onbegrijpelijk, en zo fchielijk, zelfs tot verwonderinge toe bij waterzuchten helpen. Door de hevige werkingen van het middenrif , van de buikfpieren, en van de borst namelijk, bekomen niet alleen de beide ductus Thoracici, de voorfte ductus Thoracicus, en de agterfte ductus Thoracicus, of de Vertebralis en de Steralis , maar ook de meefte zuigaderklieren, die zich zo veelvuldig in de borst en 't onderlijf bevinden, eene fchokking , door welke de vochtigheid, die in dezelve zich langzaamer bewoog, zo ze in haare beweging niet geheel geftremd zij, eene nieuwe voortdrijving bekomt, waardoor ook het geheele Systema tot eene nieuwe inzuiging bekwaamer gemaakt wordt. Mij zijn bekend in 't ooglopende voorbeelden van fchielijke herftellingen van de hydrocele, ja ('t is naauwelijks te gelooven) van de gencezingen zelfs van waterzuchtige kniegezwellen , welke de nuttigheid der braakmiddelen in waterzuchten onweerftaanbaar bewijzen. Uit het maakfel van het Systema der watervaten kan men mede ontdekken, waarom wrijvingen fomtijds van een zo aanmerkelijk nut in de waterzuchten kunnen zijn. Daar ik voor verlichte Geneesheeren fchrijve, wil ik m'ij ook niet ophouden, met aanhaalingen van fchrijvers,over zulke bekende zaaken, dewijl vast ieder van mit-; C 3 ne.  3$ GENEESKUNDIGE VERHANDELING ne beoordeelaars veelvuldige gevallen van dien aart zal waargenomen hebben. Alleen moet ik deeze aanmerking hier nog bijvoegen dat men wrijvingen, volgens den loop der zuigaderen, moest aanwenden, om zo veel te zekerer zijn oogmerk te bereiken, en zo veel te krachtdadiger den loop der ingezogene vochtigheid te onderfteunen. — Men gaat daarom ook zelfs bij de aanwending van deeze zo gering fchijnende middelen kunstmatig te werk , dat is bij een oedema der onderfte ledemaaten , laat men de wrijvingen fchuins opwaarts gaan, naar binnen tegens de liezen; bij het wrijven der bovenfte ledemaaten gefchied zulks hoofdzakelijk opwaarts naar binnen, naar den oxel heen ; bij . het wrijven van 't hoofd en den hals bovenwaarts naar de borst en de flcutelbeendercn ; bij het wrijven der borst, en 't bovenfte gedeelte van het onderlijf, doet men het opwaarts , en naar buiten naar de oxelholligheid heen; bij het wrijven van 't onderfte gedeelte van den onderbuik , naar onderen, en naar binnen naar de liezen. Zeer wel merkt verder mascagni op (dj: „ De „ Lym- (:„bianchi getuigt,dat hij » ge- (g) „Bianchi teftatur, fe vidifle in homine quadragenado, vifeera abdominis omnia , Hepar, Lienem, Mefenterium , Pancreas , Renes, Veficam , Inteftina &c. non tantum innumeris pene utriciilis fero turgidis, ac omnimodam hydatidum fpeciem repraefentantibus, obfita, fed hae infuper fuppofitae hydatides fibi invicem per quatuor aut «juinque plana denfiflima fuperincumbebant. Cum autem et m ipfis inteftinorum cavis fimiles hydatides comprehen» dgret, neque in vlfceruö fuperücie vafa Jymphatica tam den.  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 43 ,, gezien heeft in een man van veertig jaaren alle „ de ingewanden van den onderbuik, de lever, de milt , het darmfcheil, het alvleesch, de „, nieren, de pisblaas , de darmen enz. niet al„ leen met bijna ontelbaare blaasjes met weij op„ gevuld, en gantsch gelijk de gedaante van wa„ terblaazen vertoonende, bezet, maar daar en „ boven lagen deeze daar onder gelegen water„ blaazen, door vier of vijf vakken heen, zeer „ dik op eikanderen. Dan toen hij in de holte zelve der ingewanden diergelijke waterblaa„ zen vernam , en in de oppervlakte der inge„ wanden de watervaten in zulk eene groote „ menigte vond, als van de ontleedkundigen nog niet ontdekt was, en dat zij met veele beddin„ gen op eikanderen lagen, heeft hij om deeze „ reden de waterblaazen niet willen brengen tot „ de verbreking der watervaten , maar fchreef s, den oorfprong van dezelve liever toe aan de „ verftrooide opheffingen van den omringenden rok , te weeg gebragt door de van onderen „ uit- denfo agmine ab anatomicis deprehenfa fuerint.ut plurimis ftratis fibi mutuo incumberent, hinc noluit hydatides ad lymphaticorum vitia referre, fed potius difperfis cingentis tunicae elevationibus a fero fubter effufo illarum originem tribuit. Summa autem pelluciditate a reliquis aquofis tusnoribus hydatides diftingui aiierit.-"  44 GENEESKUNDIGE VERHANDELING „ uitgeltortc weij, en verzekert, dat de water„ blaazen door haare bijzonder groote doorfchij- nendheid van de overige waterachtige gezwel-. ,t len onclcrfchciden zijn," Wie ziet alhier niet overtuigend, dat alleen de> gebrekkige ontleedkundige kennis van het zuigader Systema,zo wel den beroemden bianchi als van s w ie ten, zwaarigheden in den weg bragt, welke zij nu niet meer zouden vinden ; wanneer b. v. bianchi ,die onvergelijkelijke tafelen van zijnen Landgenoot mascagni, of ook maar die weinige volkomene afbeeldingen van werner en feller zag; want de watervaten zijn door deeze drie fchrijvers tam denfo agmine deprehenfa, en men moest hier bijvoegen, etiam delineata, dat men nu met recht deeze hydatides voor uitzettingen der watervaten erkennen kan: bij gevolg hebben wij niet meer nodig , van swieten hier bij te voegen: nu dit: „ Ouamvis non careat omni difficultate" gelukkig uit den weg geruimd is, federd men het watervaat-. Systema in helder licht geplaatst heeft. Voor 't overige heb ik zelfs in veele verzamelingen , Hydatides gezien, welke waare Taeniae Hydatigenae waren, ( Blafen handwurmem ) zo als joh. aug. eph.'goeze, (in zijn voortreffelijke Naturgefchichte der Eingeweide - warmem thie-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 45 thierifcher kurper Blankenburg 1782) op het duidelijkfte uit dieren, en p. ch. fr. werner en j. l. fischer , zelfs uit menfchen daar ftellen. Over de betrekking daarop van de arteriën van de poortader, en zelfs der zenuwen bij de waterzuchtigen, welke wezenlijk een groot aandeel daar aan hebben, kan ik mij zo als ik reeds in de inleiding aanmerkte, niet uitlaaten. Ook hebben in die verdrietige ziekte deeze nafpeuringen in de geneeskunde te weeg gebragt : 1. ) Dat wij nu beftemder weeten, welk ftelfel van vaten eigentlijk in dezelve lijde, en dus waarin de oorzaak deezer ziekte befta, het welke b. v. aan haller onbekend was. 2. ) Dat wij weeten, hoe zij hier bij lijden, namelijk dat de famendrukking, of doorfnijding van haare ftammen, of de verftopping en verharding van haare klieren de oorzaaken zijn. 3. ) Dat wij bij gevolg, dewijl wij de oorzaak deezer krankheid kennen, dezelve nu ook verftandiger weeten te behandelen, dat wij een drukkend gezwel wegnemen , de wrijvingen kunstmatiger toedienen , en dat wij een begrip hebben, hoe een braakmiddel helpen kan. 4. ) Dat wij den weg naauwkeurig kennen , wel-  40 GENEESKUNDIGE VERHANDELING welken het water in de waterzucht neeme 5 wanneer het door de urm of den ftoelgang uitgeworpen wordt. 5.) Dat wij bij de verklaaring der hydatides niet meer die zwaarigheid vinden , welke bianchi en van swieten vonden» HET  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 47 het witte kniegezwel. Hydarthrus Synovialis. jV^ec opzicht van deeze in eenige oorden bijzonder algemeene , en zeer gevaarlijke ziekte zoekt de groote soemmering tegen den beroemden Heelmeefter bent. bell in Edenburg te bewijzen, dat de opening van het kniegezwel, door een feton den voorrang boven eene fnede niet verdiene, om dat het toctreeden der lucht dan belet wordt, maar ook, om dat meer watervaten, bij cenen fteck dan bij eene fnede verfchoond worden. Zijne woorden zijn „ Eindelijk fchij- „ nen (a) In zijn programma :de cognitienis fubtilioris fyftematis lymphatici in medicina ufu. Caffeltis 1779. pvg. 14 et feqq„ —— Longe melius denique fimpliciusque, omEi» fymptomata abfceifnm magna plaga apertum fupervenientia e vaforum lymphaticorum laefione , quamelibera aëris admiflïone, explicari polTe videntur. Nuparrime quidem Chirurgus dexïerrimus Edinenfis lienj. Bell eara fententiam «lefendere fluduit, fed pleraque ejus argumenta vafa lymphatica laefa potius, quam aëris admiffionem accufandam esfe indicant. Dixit (bell): ASrcm ,pus, quod forte antea optimum • erat, fimulac incifione facta admijfus e(l, illud mox, in tetiuem incoctumque ickorem transmutare pulfum celeret», fudores adtnodum debilitantes, aliaque febris heetitae fymp- %«>  48 GENEESKUNDIGE VERHANDELING nen veel beter en eenvouwiger alle de toeval-* „ len, eene zweer door eene groote wonde ge-5 s> opend, overkomende, uit eene kwetfing der „ watervaten , dan uit eene vrije inlating der 5, lucht te kunnen opgelost worden. Nog korts „ geleden heeft de zeer bekwaame Edenburgfcha „ Heelmeefter b e n j. b *, l l , dat gevoelen willen » ver* tomata excitare,ac plèrumque intra breve tempus moriem aegri acce/erare. Saepius ipfi opportunitatem datam fuiffè haec obfervandi , qua ipfi conftiteril, folum aëris acceffum caufam peffimorum horum fymptomatum effe, Inprimis haec eo cognofci , quod plerique aegrorum poft apertum demum abfcejjum male fei haber.tium , antea per longum tempus abfque ullo ftgno tumores purulentos matutos fere gefifent. Simulac (fin folito latius vitium er at) incifione larga aperiebatur , omnia fere fymptomata febriculae, et haec quidem intra duorum dierum minori fpatio of tafais-, fe. Difficillimum quidem effe hune fubitaneum aëris ejfec turn explicare, nonnihil tarnen irritationi aëris in fuperficiem exulceratam tsïbucndum efi. Acre enim finibus vaforum abjorbentium in ab/ceJJ'nm patentium irritatis folito majorem puris copiam in corpus rcforberi; qui fimul pus etiam magis corrumpendo ejficaciam ejus in producenda hectica augere po£it. Experientia denique innotuife » emnem materiam ,et ferum.pus maxime conftituens citius putrefcere , aëre admijfo quam exclufo. Hinc fetaceo non wagna plaga abfceffUm magnum incidi commodijfimum ejfe exemplis comprobat, praecipue autem requirere hane metko» dum part es glandulofas abfcejjibus affect as ,$cum magis adhac plaga ibi noceat." „ Sed  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 49 '5, verdedigen doeh deszelfs meefte bewijzen „ befchuldigen meer de gekwetfte watervaten dart „ de vermenging van lucht. „ bell heeft gezegd, dat de lucht, den etter „ te vooren zeer goed zijnde, na de fnijding ingelaten, jlraks in dun en ongekookt water„ bloed ver andere , dat zij eene fnelle pols, ,, een zeer verzwakkend zweet, en andere „ toevallen van eene jleepende koorts verwek' ken , en doorgaans binnen korten tijd den „ dood van den lyder te weeg brengen; dat hij „ dikmaals gelegenheid gehad had, om deeze 3, dingen waar te nemen, waarbij hem geble- ken was, dat de toenadering der lucht alleen „ de oorzaak deezer allerboofte toevallen wa„ ren; dat men deeze dingen daar uit vernam, 9, dat de mee f en der zieken eerst na het openen >s van de zweer zich kwalijk bevindende , te „ voor en langen tijd, zonder eenig teken, et- „ ter- „ Sed per fingula quae ad abrogandam hanc fententiam sne moverunt." Dicit primo, Aërem admifam pas antea optimum, in ichorem mutando febriculaqie excitata, morton hominii ■accelerare, Equidem eura, qui diligentius vafa lymphatica corporii humani luflraverit, ea omnia incifionem hanc fubfequentia fymptomata ex ipforum laefionibus explicari potfe, inteltecturum opinor. Vera obfervavit Cl, Bell, fed aliter ex-  go GENEESKUNDIGE VERHANDELING „ ter gezwellen, die doorgaans rijp waren, gehad 9, hadden, maar zo dra het ongemak, (indien 9, het grooter was dan naar gewoonte ,) door %, eene ruime fneede geopend werd, dat dan „ bijna alle de toevallen die van een koortsje, „ binnen den tijd van twee dagen onftaan wa„ ren. Het was dan wel zeer moeielijk, deeze haajlige uitwerking der lucht te verklaa„ ren; men kon het echter eenigszins toe„ fchrijven aan de prikkeling der lucht op „ de verzworen oppervlakte, want dat de ein„ den der opflorpende vaten; zich openende in n eene zweer , aangeprikkeld zijnde door de 9, lucht een meer dan gewoone. overvloed van „ etter in het ligchaam opgeflorpt worde, welke lucht tevens, door den etter nog meer te „ bederven , deszelfs kracht in 't verwekken „ der jlepende koorts zou kunnen vermeerderen. „ Bat het eindelijk door de ondervinding blijkt, „ dat plicanda. Adfpicias eniin modo tabulas Hewfoms, exlguum profecto vaforum lymphaticorum numerum exhibentes, et fingas tibi fectione longitudinali brachium vel pedem incidi, vel abfcelfum magnum aperiri, Lymphaticorum truncorum afcendentium orificia fecta haud contemnendam exftillabunt humoris quantitatem. Notiflimum eft in venae fectione interdum.illaefis nervo et arteria, faepe exftillare humorem limpidum, r.onnihil vulneris glutinationem impedientem, idemque in articulorum laefionibus comingere.  OVER HET NUT DER WATERVATEN.' $i 5, dat alle kwaade (lof en we ij, welke wel voor* „ naamelijk den etter verwekt , fchielijker „ aan V rotten gaat , door het inlaten der „ lucht, dan door dezelve uit te fluiten. Hier om bewijst hij met voorbeelden door den fe„ ton, dat het het allergefchikfle zij, dat eens groote zweer gefneden worde , maar dat wel 3, voornaamelijk de klierachtige deelen, aange„ daan door ettergezwellen , deeze heelwijze „ vereifchen, dewijl de wonde aldaar nog meer „ nadeel doet. s, Maar wij moeten de dingen, ftuk voor ftuk „ doorlopen , welke mij bewogen hebben dit „ gevoelen aftekeuren. „ Voor eerst zegt hij, dat de toegelaten lucht „ door den etter, die te voor en zeer goed was, „ in waterbloed ver andere, en, door het vert, wekken van een koortsje, den dood van eenen j, mensch verhaafle. „ Wat Inepte illud e laefioue tendinum antiquo errore explicantj qui vero inde illud derivari poflic, certe non intelligo. Veteribus, ut {Celfo Libr. V. Cap. a8) dicend, ex carne pus laeve album, copiofius fertur, at ex nervofo loco coloris quidem ejusdem, fed tenuius et minus, ex nervo pin. gue, et oleo non diffimile, ignofcendum, qui certe in artubus ea vafa nota non habebant, at recentioribus veros ejus humoris fontes noltra aetate notiffimos ignorantibus, eadem venia non danda. Idem autem in hoe cafu fieri D a flon  j* GENEESKUNDIGE VERHANDELING 5J Wat mij betreft, ik denk, dat die geene* welke met naauwkeurigheid de watervaten van „ een menfchelijk ligchaam heeft gadegeflagen, „ begrijpen zal, dat alle die toevallen, welke op „ de fnede volgen, kunnen verklaard worden uit „ derzelver kwetfingen. De beroemde bell „ heeft wel dingen gadegeflagen, welke waar„ heid zijn , maar die anders moeten verklaard „ worden. Want befchouw maar eens de plaa3, ten van hewson, welke maar een klein ge„ tal watervaten verioonen, en verbeeld u, dat i9 u door eene langwerpige fnede de arm of voet „ opgefneden worde, of eene groote zweer geopend, zo zullen de gcfneden mondjes van de „ opklimmende ftammen der watervaten een aan„ merkelijke hoeveelheid van vocht doen drui^ pen. Het is eene zeer bekende zaak, dat in „ eene aderlating , de zenuw en de flagader , „ ongekwetst zijnde, dikwijls helder water daar „ uit non iraprobabile eft; magna enim copia effufae lytrphae quotidie a'mifia, brevi certe tempora toto corpore debilitato febriculam excitabit.'' ,, Deinde quod tam brevi tempore id accidat, a vafiï lymphsticis laefts potins qaam aëre id fieri demonftrat. Tot enim oris vaforum lymphaticorum apertis mgentem copiam humoris ad vitam neceflarii brevi tempore effundi poffe, negari nequit, quamquam vice verfa, qnomodo aër tam brevi tempore id peragat aegrius, ut ipfe coafketur, compre- hen-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 53 .„ uit druipe , het welk fomwijlen het toegaan „ der wonde belet; en dat het zelfde gebeure „ in de kwetfingen der ledemaaten. Op eene s, verkeerde wijze verklaaren fommigen zulks , sJ naar de oude dwaaling uit de kwetfing der n trekkers; doch hoe zulks daar uit kan afge„ leid worden, betuig ik niet te kunnen be„ grijpen. Men kan, het den ouden toegeven als Celfus lib. V. cap. 28, zeggende: uit het ,T vleesch loopt eene groote hoeveelheid van een „ helder witten etter , maar uit eene zenuwachtige plaats, een etter, wel van dezelfde „ kleur, doch dunner en minder,uit de zenuw „ een vette etter, die niet ongelijk is aan olie. „ Deeze lieden kenden althans in de ledemaaten, „ die vaten niet, maar de lateren, welke de waa5, re bronnen van dat vocht, het welk in onzen „ tijd zo bekend is , weten , verdienen deeze „ verfchooning niet. En dat het zelfde in dit ge- hendi poflït. Cur eandem autem puris quantitatem, ante ferro apertum abjcejfum, vafis fcilicet nondum fectis, gerere non poterant? quum horum vaforum fectione effufae lymphae inprimis febricula excitata tribuenda fit." „ Deinde affirmat: Difficile effe hujus aëris tam fubita» neum vehementemque efectum expiicare, ttonnihil tarnen irritationi aëris in fuperficiem exuleeratam tribuendum «jfe. 4ëre enim Jlimulata ora vajorum lymphaticorum Vtajorem puris eopiam rtforbere, et hinc oriri taèem." D 3 », Di£.  54 GENEESKUNDIGE VERHANDELING geval gefchiede , is niet onwaarfchijnelijk , want de groote hoeveelheid van het uitgeftorte water, dagelijks verloren gaande , zal zeker„ lijk in eenen korten tijd, het geheele ligchaam „ verzwakt geworden zijnde, een koortsje verwekken." Daarna , dat zulks in een zo korten tijd „ voorvalle , betoogt hij , dat dit van de ge- kwetfte watervaten eer, dan van de lucht ko„ me. • Want, zo veele plaatfen der watervaten „ open zijnde , kan men niet ontkennen , dat „ eene groote menigte van vocht, tot het leven noodzakelijk , in eenen korten tijd uitgeftort „ worde , alhoewel men , omgekeerd, gelijk „ hij zelf bekent , bezwaarlijk begrijpen kan , 9, hoe de lucht in een zo korten tijd, zulks ver„ richte ; maar waarom zou eene etterzweer, „ van te vooren met het mes geopend, de vaten nog niet doorfneden zijnde, dezelfde hoeveel- „ heid „ Difficile hanc aëris vim intelligi, libentiflimè concedo, «oque magis, quum haec vafa abforbentia fecta, aërique expofita (incifione enim iila evitari, quis contendet?) officio non modo fungi, fed eo ipfo melius fungi, adeo ut majorem puris copiam abforbeant, haud probabile videatur. At e contrario lympham fectis illis vaüs, et quidem ex ea parte, quaeinfra fectionem eft, efTundi,quis negare fuftineat ? Nullam tarnen omnino particulam puris reforberi ideo non.reiicitur.5' „ Tum  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 55 j,, heid van etter kunnen voeren? Daar men aan „ het door de ihijdiug van deeze vaten uitgeflor- te water wel voornamelijk het ontltaane koorts„ je moet toefchrijven." „ Daarna verzekert hij, dat het moeielijk zij zulk eene fchielijke, en hevige uitwerking van „ deeze* lucht te verklaaren; dat men echter „ iets aan den invloed der lucht op de verzwo9, ren oppervlakte moest toefchrijven, want dat ,, de mondjes der watervaten , door de lucht 9, aangeprikkeld, eene grooter hoeveelheid van etter opflorpen, en dat hier uit eene teering „ ontfcaT Ik fta gaarne toe, dat men deeze kracht der „ lucht zeer moeielijk kan begrijpen, en des te ?, meer , alzo het niet bewijsbaar fchijnt , dat „ deeze opflorpende vaten, doorfneden, en aan „ de lucht blootgefteld, (want wie zal bewee9, ren, dat men haar door de infnijding zal ver- „ mij- „ Turn contendit: pus jimul aëre admiffo putridius red' ditum , generatior.i febriculae inprimis favere. Expert* entiam docuiffe, ferum pits conftituens , cilius* putrefcereaëre libero q'tarti exclufo" „ Haec fententiae meae inprimis favent. Neque pus, neque ferum aëre libero putrefcere repugno. At nonne hoe ferum, hocce pus, citiflime ipfo confentiente in eorruptionem ichoremque verfa, lympha ipfa ? Sicuti eniia pus, in loco affecto nonnunquam parari, negari nequeat, D 4 „ w  55 GENEESKUNDIGE VERHANDELING ?, mijden ? ) hunnen pligt niet alleen verrichten» maar zulks des te beter doen, zo dat zij zelfs „ eene grooter menigte van etter opflorpen. Int, tegendeel, wie zou durven lochenen, dat het „ water uit die doorfneden vaten, en wel uit dat gedeelte, het welk beneden de fnede is, zich niet uitftorte? Daarom ontkent men niet, dat „ 'er een klein gedeelte van etter opgeflorpt worde." „ Verder beweert hij, dat de etter 3 tevens r„ met lucht vermengd, Jlinkpnder geworden , inzonderheid, de voortbrenging van de koorts „ begunftige. Dat de ondervinding geleerd „ hebbe, dat de weij, den etter makende, eer aan V rotten ga door de vrije lucht, dan „ daor de uitgejlotene.v „ Deeze dingen begunftigen wel inzonderheid „ mijn gevoelen. Ik ftrijde 'er niet tegen, dat » d* üt enim vir clarifïïmus alio loco praecepit , fie et tali cafu ichorem ibidem, materïa maxime vafis lymphaticis fuppeditata, gigni atque conftrui , vix dubitandum , aëre infiiper libero, fi placet, auxiliante.'* ,, Hinc fetaceum methodo ab ipfo defcripta , aclplicatum , tnogna plaga ad aperiendum abfcrfftm praefereti' ^«ratfj/tf.propoBit.Lubentiflime egregio viro adftipulamur, |n exercenda hac faluberrima methodo, quam ratam plurs«j;s exemplis comperimus, quamquani aliis argumentis ai eaBp  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 57 M de etter noch de weij aan 't rotten ga door de vrije lucht ; maar is niet deeze weij , deeze etter , volgens zijne eigen bekentenis, zeer fchielijk in verrotting , en waterbloed ver- „ keerd zijnde, het water zelf? Want gelijk men niet kan ontkennen, dat 'er etter in de aange- „ daane plaats fomtijds bereid worde, gelijk de zeer beroemde Man op eene andere plaats ge- „ leerd heeft, zo kan men bijna ook niet twijfelen, of het waterbloed wordt in zulk een geval aldaar, naardien inzonderheid den watervaten daar toe genoegzaame ftofre wordt toege- „ voerd, geteeld, en famen gefteld, terwijl de vrije „ lucht misfchien daar toe ook nog medewerkt." Hier om geeft hij te kennen, dat aan een „ feton, op de van hem zeiven befchreven wij- ^ ze gebruikt, de voorkeur moest gegeven wor* den, om de zweer te openen. Wij houden )t het zeer gaarne met den uitmuntenden Man in „ 't beoefenen van deeze zeer heilzaame wijze van doen, welke wij bevonden hebben zeer ,, goed i eam adducti. Primo admodum hanc methodum vafis Iymphaticis parcere, non eft , quod demonftrem. Deinde, fi tanta cura aëris admiffio vitanda effet, qui vel hac methodo eam arceremus?Equidem facile adducor,ut cum til. Monro eredam , aërem per totam corporis noltri fu« perficiem ingredi, atque adeo arceri omnino non poffe ; yel fi }iqc etiam negemus , per fpatiola inter funem fetaD ^ ceij  58 GENEESKUNDIGE VERHANDELING „ goed te zijn , door verfcheiden voorbeelden, 9, alhoewel wij door andere bewijzen daa& toe 3, zijn overgehaald. Vooreerst, behoeve ik niet aantetoonen dat deeze manier de watervaten „ verfchoone , daarna , indien de vermenging „ van lucht moest gemijd worden, hoe zouden „ wij dezelve door deeze handelwijs weeren kun3, nen? Ik worde dan daar toe gemakkelijk over- gehaald, dat ik met den beroemden monro „ gelove, dat de lucht door de gantfche opper,, vlakte van orts ligchaam dringe, en daarom in 3, geenen deele geweerd kan worden, of zo wij 9, ook dit ontkenden, dat zij dan door de kleine ruimte tusfehen den draad van de feton en de „ wonde ga. Verder, indien de aanranding der lucht zodanig te duchten ware in eene zweer , waarom hebben dan de Heelmeefters over der „ zelfde zaak niet met ernst gedacht in andere „ verzweeringen, in andere wonden, in andere „ etterende oppervlakten? „ Men moet dan befluiten, dat de lucht, ten „ minften in dit geval, ten onrechte befchuldigd „ worde." Dit cei, et vulnus relicta ingredi. Tum fin in abfceflu adeo pertimifcendus effet aëris adgreffus , cur in aliis exulcerationibus, cur in aliis vuineribus, cur in aliis fuppurantibus fuperficiebus non de eadem re cogitarunt, folliciti* que fuerunt chirurgi?" Itnraerito ergo aërera faltimhoc cafu argui concludendum»1  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 59 Dit gevoelen is zo veel te zekerer, dewijl de Heer van haller reeds 1766 zekerlijk hetzelfde gezegd had (£): „Ik heb de ontleedkun„ digen, die in de ledemaaten de watervaten ge„ zien hebben, elders aangehaald; ik'heb zelf ook gezien eene lange en hardnekkige uicftor„ ting van water na het infnijden van eene ader, ,, zo dat ik dezelve van niets anders dan van een „ diergelijk groot ingefneden watervat zou kun„ nen afleiden." - Wat bij hem alleen vermoeding was , is tegenwoordig volle gewisheid , federt hewson 1774. tab. 1. 2. 5 en 6. crui&shank 1786, en voornamelijk mascagni 1787. tab. 6. 9. 10 en 22. deeze vaten op het allerduidelijkfte aan de geleding der ellenboogen , en de geleding der knieën aangetoond heeft. Voor 't overige is het uit den loop der zuigaderen bewijsbaar , dat, wanneer wij van deezen bezwaarlijken uitloop der etter een einde willen maaken, wij eene toereikende te famen- druk- (£) „ Anatomicos, qui in artubus vafa lymphatica viderunt , alibi citavi , ipfeque vidi adeo et longum et contumax lymphae post incifam venam profluvium , ut non aiiunde , quam ab ejusmodi, et grandi quidem vafe Lymphatico incifo polfem interpretari." [In zijne Elementis phyfiologiae, 2010.4°. pag, 424, aut %libre XI. SeB. I. §. XI.]  <5o GENEESKUNDIGE VERHANDELING drukking niet bovenwaards, maar onder de wonde aanwenden moeten. Dus hebben ook in gemelde ziekte deeze na» Iporingen dar nut in de Geneeskunde verwekt. i.) Dat wij tegenswoordig niet meer verkeerdelijk gelooven , dat de lucht de oorzaak zij , van het bezwaarlijke uitloopen, of dunne ferum (\ welk men gewoonlijk ichor, of etter jioemt) maar vastftellen, dat de kwetfing der Zuigaderen daarvan alleen de oorzaak zij. 2,) Dat wij ook dit kwaad weeten afteweeren , namelijk door eenen pnder de wond aan» gebragten druk.  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 61 venus ■ ziekte. Malum Venereum. f~[ebben wij ooit in eene ziekte, door de nadere ontdekkingen van het watervaat-ftelfel, duidelijke begrippen verkreegen, zo is het ontwijfelbaar in deeze in alle de waerelddeelen zo algemeene kwaal. Omtrent geene ziekte is het daarom ook bekender , meer bevestigd, duidelijker,en ligter om ieder twijfelaar ('indien 'er nog iemand mogt gevonden worden, welke kon twijfelen,) te toonen, hoe dat vaatftelfel daarbij lijde; zo dat men wel zeggen moge : Deeze nafporingen hebben een onfchatbaar nut in de geneeskunde te weeg gebragt, en hadden genoeg gedaan, al hadden zij over geene ziekte meer, dan deeze zo uitgebreide kwaal haar licht verfpreid. De nieuwfte fchrijver girtanner zegt daarom met nadruk; buiten de Lympha, en de watervaten werkt het venerifche gift op geen noch vast, noch vloeibaar deel van 't menfchelijk ligchaam. Zijne hoofdwerking is, de Lympha te bederven, en te verdikken. Hier uit laten zich alle de toevallen der venus - ziekte, zelfs de uit. wasfen der beenderen, en de beenëeter verklaaren. (In zijne Verhandeling uber dis yenerh fehen  Si GENEESKUNDIGE VERHANDELING fchen krankheit. Gottingen 1788. aan 't einde van het tweede hoofdftuk.) Men heeft dagelijks gelegenheid bij druiper patiënten met zijne handen te voelen, hoe llerk de zuigaderen even als knoopachtige banden, opzwellen , en tot de watervaatklieren der Liefchen zich begeven. Maar wien de loop , de ligging, en de overige gefleldheid der watervaten niet genoegzaam bekend mogten zijn, die kan zich,ligt uit mascagni's tab. 8, 11, en 13. waar zij öp het duidelijkfte afgebeeld zijn, zo volkomen onderrichten, dat hij ze niet ligt met arteriën , veel minder met bloedvoerende aderen verwisfelen zal. Arteriën van de grootte van zulke knoopige ftrengen, kloppen fterk, doch zijn niet zo Itnoopig ; venen van die grootte zijn voor een gedeelte niet zo knoopig, voor een gedeelte haten zij zich, wanneer zij die grootte bereiken, door de vetlooze huid van de fchacht (Penis) door het doorfchijnende bloed, ligt onderfcheiden. Dit is zo algemeen bekend, dat zekerlijk iedere aanhaaling daaromtrent overtollig zoude zijn. Zo men intusfchen nog twijfelen kon , dat dit watervaten waren, overtuigt ons de ontleeding op het gezicht zo duidelijk, dat eindelijk ieder waarfchijnelijkheid en twijfeling verdwijne. Zo zag de geloofwaardigfte, en waare Hippo- cra-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 63 cratifche Geneesheer stoll, wiens veel te vroegen dood wij nog gedurig betreuren,. in het lijk van eenen lijder, die aan eenen venerifchen druiper geleden had, twee watervaatftammen bovenmaate wit en uitgezet (^). ■ Ten tweeden. Wat is wel algemeener , dan bij meer of min hevige druipers, Bubonen, te 2ien. Maar wat is een venus-buil (Bubo)? Eene «pgezwollene zuigaderklier. Dit is nu, federt de watervaten van de fchacht op het duidelijkfte aangetoond zijn , zo algemeen bekend , dat ik niemand zou weten te noemen , die in deezen tijd nog daar aan twijfelde. Dat ook een Bubo van de inzuiging der druiperftoffe, of ook fomtijds alleen van het fchrammen, het welk de zuigaderen lijden, op gelijke wijze fymptomatisch ontlui , is even izo bekend. Het zelfde valt ook voor bij den vrouwelijken druiper, of den zogenaamden witten vloed. Ten derden, is het zeer merkwaardig, dat dit gift een tijd lang plaatfelijk blijft, en bij gevolg aanduidt, dat de inzuiging van het druipergift niet aan- Zie j. SWEDIAUE8 Practical obfervations ontls wure obflinate, and inveterate venertal complaints. Zo*~ don 1784. p. 18. . v«  dat het toenemen van dezelve op hetnaauwkeurigfte, naar maate van onsge„ wonelijk gevoel, meet afgemeten worden, „ Wanneer een kanonskogel door een ligchaam „ zeer fchielijk doorgaat ,. dan veroorzaakt die n geen pijn, om dat de ihclheid van de bewe*> ging -te grqot is, dan dat wij behaorelijk daar 3, over in ftaat waren te qordeelen. Hier door „ komt het, dat een foldaat, op het ilagveld ge„ fchoten wordende, het niet aanftonds gewaar m wordt. „ Aan den anderen, kant, kan de druk van een hard „ ligchaam toereikende zijn, om een gezweer in „ de huid voort te brengen; alleen voelen wij M Secne Pijn» rot dat de zweer is voortgebragr, om dlU di< zcer langzaam, en van tijd tot tüd )3 be- eine entzundung im ftande feyn foll, fcl.merzen hervor zu bringen, fo ift es nothwendig, dasz das zynehmen der. zeiben auf das genauefte u?ch dera verhaltni» unfers gewohnhchen gefuhls muffe abgewogen werden. Wenn eine kanonenfcugel durch den körper fehr, gefchvyind hindurch«ehet, fo verurfacht dies keinen fchner*. weil die fchne!, ligkeit der bewegung zu, grofs ift, als dafs wir gehorig dar uber zu urtheilen im ftande waren. Daher wird ein löidut suf dein fchlaclufelJe jjefchoffen, und empiindet es zu 2eU nicht. i  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 73 bemerkt wordt, en veel tijd vordert. Dit- is ook de oorzaak, waarom de fcrophideufe ver- n ettcringe der klieren zo weinig pijn verwek- „ ke." Zo zegt hij verder (kap. 17.) (d): „ Bij de v> fcrophuleufe ontfteking der watervaatklieren „ onder de huid hebben niet alleen de bekleed„ fels der huid, maar ook zelfs de klieren in 't „ gemeen eene blaauwe of donker, roode verwe, a en dit moeten wij aan de Jangzaume beweging van het bloed,zo wel in de fjagaderen als ade„ deren, of misfehien ook aan den ftilftand van „ het zelve in die deelen, vooral bij die zjoort van ontfleking toefchrijven." En Auf der andern feite kann der druck eines harten korpers hinreichend feyn, um ein gefchwur in der haut hervorzubringen ; allein wir fuhlen keinen fchmerz, bis das gefchwur kervorgebracht worden ift, weil diefes ganz langfarn, und allmahlig bewirktwird, und viel zeit erforr dert; dafs ift auch die urfache , warum die fcrophulofe vereiterung der drufen fo wenig fchmerz verurfacht." (_d) Bei der fcrophulofen entzundung der Lymphatifchen drufen unter der haut haben nicht biofs die hautbedeckungen, fondern" auch felbst die drufen in's gemein eine blaue, oder dunkelrothe farbe, und diefe muffen wir der langfamen bewegung des bluts zo wohl in den arteriën, «ls venen, oder vielleicht auch eben 'fo den ftockunges deffelben in den th;ilen, befonders bei diefer art entzundang zu fchretben." E 5  ft GENEESKUNDIGE VERHANDELING En kap. 14. (e): „ In de fcrophuleufc ver„ ettering der watervaatklieren is die etter kaas„ achtig en vast, en bevindt zich in afgezondertt de, en bijna altijd ronde holligheden." Daarom zegt ook een der nieuwlle fchrijvers over de fcrophulen , car. ceoro. t h e o d. kortum (ƒ): „Te recht wórden de krop„ klieren bepaald door de verhardingen in„ zonderheid der watervaatklieren , en door de langduurige gezwellen, voortkomende uit een „ bijzonder gebrek van de lympha, en het wa„ tervaatftelfel, en doorgaans vergezeld gaande „ van eene bijzondere uitwendige gefteldheid van „ 't ligchaam." Waar zich dus watervaatklieren vinden , daar vertoonen zich ook fcrophulen , daarom zegt kor» (O i> In der fcrbphulofen vereiterung der faugaderdru. fen ift das ener kafeartig und feft , und befindet fich in abgefonderten, und faft allzeit runnden hohlen." (/)In zijnen Cammeutarius de vitio fcroptubfo, quique inde pendent morbis /ecundariis , qui nuper Jocietatis regiat medicorum, quae Parifits efi, plaufum tulit. Lem. go 1789. Recte definiuntur fcrophuiae per ghndulsrum praecipue conglobatarum indurationes, acMntumefcentias chronicas, ex fingulari lymphae fyftematisque lymphatiel vitio pullulantes , et peculiari ut plurimum corporis htu bitu externo comitatas,"  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 7$ kortum met recht (g): „Uit de uitwendige „ zichtbaare klieren pleegt, vooral in 't begin, „ ongemak te vallen op. waterklieren , omtrend „ de zijden van den hals, in den omtrek van de „ nek , achter de ooren, en onder de kin gelegen , ook op oxfel- en liesklieren." En toont aan , dat dit reeds de oudfte Geneeskundigen als hippocrates, galenus, celsus, paul van aegina en aetius van amt- d a enz. zo wel als de nieuwften opgemerkt heb- , ben. En pag.65. „Uit de voornaamfte plaat- „ fen der inwendige fcrophulen is het darmfcheü „ voorzien van eene aanzienelijke menigte water„ klieren:"het welk hij weder uit oude en nieuwe fchrijvers zeer grondig bewijst. En pag. 77. (/*): „Wat het waterachtig ftelfel betreft, nadat deszelfs toeftand door de ,, ver- (_g) Loco- citave torn. I. pag. 60. „ Ex glandulis e*. temis oculo patentibus primo et praecipne malum irruere confuerit lymphaticas ad latera colli, in regione cervicis, pone aures et fub mento pofitas, axillares item et inÊUÏnales." (h ) „ Ex prsecipuis fcrophularum internarum fedibus me» fenterium eft lymphaticarum glandularum infigni fcatens Hiultitudine:" — CO »> QU0(* a<1 fyftema lymphaticum attinet, poftquam lllius hiftoria, induftria recentiorum inciforum Hun~ ft"  %t GENEESKUNDIGE VERHANDELING „ vernuften van de latere ontleedkundigen, h u n- „ter, hewson, m o n r o , scheldon, » cruikshank, w e. r n k r , feller, h a a- n ze en mascagni en meer anderen naauw„ keurig ontwikkeld, en aan het daglicht gebragt „ ?, zijn veele vcrfchijnfclen in de kropklierach„ tige ziekten, die voor de ouden verborgen wa9J ren , voor ons gemakkelijk geworden om te „ verklaaren, doch het is bekend, dat zich dat ,, ftelfel het gcheele ligchaam door wijd en zijd „ verfpreide , waar zich watervaten bevinden • „ ook weet men, dat op de mecfte plaatfen wa„ tervaten tusfchen ingevoegd zijn , fchoon zij „ in fomm.ge deelen van 't ligchaam grooter, ir, „ andere deelen kleiner, ten laatften in andere zo „ klein zij , dat ze naauwelijks gezien kunnen w worden, ten zij in eenen ziekejijken toeftand. n Hier tiri\ Hewfcwi, Monroi, Scheldoni , Cruikshankii, Wer. r,*rt et Felkri, Ha.fii, Mafcagni aliorumque plurium «ccoraaus evoluta et ad liq„idum perduC£a eft> mu][a . morbis fcrophulofii obvia phaenomena, quorum ratio an tiquos latebat, nobis explicatu ftcflia funt. Conftat vero fyftema illud per totum corpus longe lateque dlffundU porro, ubi lymphatica vafa funt, ibi quoque in plerifque locs interpofit.s effe congiobatas g;andulas, licet hae in quibusdam partibus corporis majores , in aliis minoren 'a E'"S demum va,de ^'S™ « vix nifi in ftatu morbofo ronfp.cnae fint. Hinc  OVER HET NUT DER WATERVATEN» 77 „ Hier uit blijkt het duidelijk, dat bijna door heel het watervaatftelfel , zo het zelve aangetast ,, worde , door het kropklierachtig ongemak , „ kliergezwellen kunnen voortgebragt worden. „ Ook vestigt het waterachtig ftelftl den voor„ naamften zetel van onze ziekte , terwijl het 5, kropklierachtig vergift zich het eerst bijna al„ tijd nederzet in de waterklieren; doch de kropklierachtige gezwellen hechten zich geenszins „ aan deeze-;alleen, zo als de beroemde diel „ verkeerdelijk beweert; maar zo het ongemak „ toegenomen zal hebben en diep doorgedron„ gen zijn, dan worden ook de klieren van een „ ander foort daar door aangetast." Het laat zich uit het maakfel en de ligging der klieren begrijpen, waarom het koude bad bij de fcrophulen zo een voortreffelijk afweerend middel zij, 't welk korïum (toni. II. pag. 146.) met Ilinc per totum fere fyftema lymphaticum , fi illud labe fcrophulofa'laborat, glanduiarum generari pofle tumores, in propatulo eft. Et fyftema quidem lymphaticum primariam morbi noflri fedem conftituit, virujque fcro* phulofum tantum non femper primos decubitus faeit in glandulas conglobatas live lymphaticas. Minime vero ad hafce folas adftriaguntar ferophulofi tumores,prout inept» afferit Cl. Diel.; fed fi invaluerit malcura,penitusque infederit.alius quoque generis glandnlae , ab eodera afEciantur."  ?8 GENEESKUNDIGE VERHANDELING met recht zegt (kj: „ Om de kinderen , nog „ gezond zijnde, voor te behoeden, fchoon zij „ van hunne geboorte af door de kropklieren tot „ de ziekte gefchikt zijn, fpant zeker het koude „ bad de kroon van de hulpmiddelen." Het doet namelijk zijn werking op alle die deelen , waar klieren zijn. Het laat zich volgens die zelfde grondftellingen ook verklaaren, waarom daarentegen warme baden nut aanbrengen, wanneer wij willen oplosfen, waarom koude baden zulks doen, wanneerwij de wederomkomften willen verhoeden: „ Waar de oplosfende middelen voor al te pas ko„ men, zegt kortüm,(/) daar is een Iaauw„ warm bad van nut, het welk inzonderheid de. „ werkingen der kwikmiddelen te hulp komt; „ waar men in de genezing zo verre gevorderd „ is, dat men verfterkende middelen bij de ont„ bindende kan voegen, daar heeft het laauwe „ bad, het welk nader bij het koude komt, in- „ zon- (*) „Ad praefervandos infantes adhuc fauos, Heet forfan a nativitate ad morbum difpofitos, a ferephulis balneum certe frigidum omnibus aliis palmam praeripit remediis." (O Ubi .... refolventia, torn. II. pag. 147. „ ;n. primis quadrant, ibi tepidum calidumve balneum conducit, quod nominatim mercurislium actionem egregie ad. juvat; ubi in curatione eo progreiTum eft, ut roborantia fol-  OVER HËT NÜT DER WATERVATEN. 79 „ zonderheid plaats. Waar eindelijk , om het kwaad in den grond meefter te worden, en „ het ligchaam zijne behoorlijke krachten te ge„ ven , de koortsbast gebezigd wordt, daar is „ het koude bad bijzonder fchoon; en, langen „ tijd gebruikt zijnde in de daad heilzaam, en „ weert met kracht het zich weder vertoonend „ vermogen van het ongemak." Van tijd tot tijd neemen de zuigaderen frisfche nieuwe vochtigheden op, brengen dezelve naar de gezwollen klieren fcrophulen) heen, en bewerken daardoor haare verdeeling. Ik laat het daarom in 't bewijzen van 't nut, dat de bewuste nafporingen ook in deeze ziekte te weeg gebracht hebben, bij de uitfpraak van deezen geleerden en geoefenden Geneesheer berusten ( m ): ,, Veele verfchijnfelen in de krop„ klierziekte voorkomende , wier toedragt voor „ de ouden verborgen was, kunnen wij gemak„ kelijk verklaaren." " Wij folventibus addantur , ibi tepidum frigido propius balneum praecipue locum habet, ubi denique ad penitus vincendum malum corporique debitum robur reftituendum cortex Pcruvianus ufurpatur, ibi actu frigidum balneum oudacter, et per longum tempus adhibitum falutiferum eft, malique recidivas potenter arcet." C m ) „ Multa in morbis fcrophulofis obvia phaenomens, quorum ratio antiquos latebat, nobis explicatu facilia funt.*'  Sö GENEESKUNDIGE VERHANDELING Wij vveeten namelijk: 1. ) Wat eigenlijk deeze uitwasfén of klompen zijn; te weten, zieke zuigaderklieren. 2. Waarom zij hier en daar, en niet overal gevonden worden : zij kunnen alleen daar vcrfchijaejn, waar zich klieren bevinden. 3v) Waarom de fcrophulen geene pijn veroorzaaken: de rede is,dat de watervaatklieren weinige of in 't geheel geene zenuwen bekomen; 40 Hoe vooral de baden , met verftand ge* bruikt , een zo voortreffelijk geneesmiddel bjj fcrophulen verfchaffem CEEL-  ÜVfiR HET NUT DER WATERVATEN. §* GEELZUCHT. ïcter'us. De zuigaderen der Lever zijn zo aanzienlijk, en talrijk, dat na goede opvullingen, de bovenfte en onderfte oppervlakte van dezelve, 'niet alleen blijke met het allerdichtfte net overtrokken te zijn, maar dat men ook in het binnenfte der lever rondom de bloedvaten, en galbuizen zeer veele eh aanzienlijke zuigaderftammen vinde. Reeds beeldde de verdïenftelijke ruysch de zuigaderen der bovenfte oppervlakte der lever, zeer voortreffelijk af, (in Re/ponfwne ad epifiol. Trentzii~) — verder hebben werner en feller (op de aangetoonde plaats) de zuigaderen der bovenfte en onderfte oppêrvlakte'jder lever, als ook die van de galblaas reeds zo talrijk en aanzienlijk afgebeeld, dat zelfs, fchoon met het hoogfte onrecht, de Zoon van den grootén Berlijner ontleedkundigen , deeze afbeeldingen zonder bewimpeling , voor verdicht verklaarde; en evenwel heeft mascagni deeze afbeeldingen met zijne prachtige XVII. plaat, waar Ze in levensgrootte veel talrijker, en digter voorgefteld zijn, nog veel overtroffen. Het is daarom zeer gemakkelijk te begrijpen, F hoe  8i GENEESKUNDIGE VERHANDELING hoe bij eene verftopping in de buizen , welke gal bevatten, wegen genoeg open zijn, om der reeds van 't bloed afgefcheidene gal, uit deeze buizen weder intezuigen, met het bloed te vermengen, en door de Aorta, overal door de huid heen, en wel voornamelijk in het rete Malpighit te verfpreiden. Wanneer derhalven eene kramp den gemeenen galleider (ductus cholcdochus) famentrektontftaat daar door de inzuiging der galle, en daar uit de geelzucht. Zo dikwijls een galfteen de gemeene galbuis verf topt, moet er mede een geelzucht ontftaan. ( Monro on Fishes.) Dat ook de wederinzuiging van de galblaasgal geelzucht voortbrengt , betuigt een der nieuwfte fchrijvers delius (de cholelithis obfervationes et experimenta. Erlangae 1782. Hoe zeer dit alles met de waarheid overeenkomftig is, leeren die voorbeelden, waarvan men verfcheidene, die zeker gaan , in alle ontleedkundige verzamelingen bewaart, waar werkelijk deeze zuigaderen met eene geelachtige vochtigheid opgevuld zijn. Dergelijke waarneemingen van geelzuchten voeren onder anderen ook aan» cru1ksh ank (pag. 42.) en mascagnï (pag. 22.) De Hoogleeraar j. bleuland (Icon foetus  OVER HET NUT DÊR WATERVATEN. ï£ octimeftrïs; Quam impletis va fis arteriofis na* turdli colore exprejjit. Traj. ad R/ten. 1789. 4* pag. <5.) zag de watervaatklieren $ in het eellenweeffel der lever, wel tot de grootte van eene walnoot opgezwollen, en de lever zelve zeven pond zwaar, zonder dat men een gebrek ergens ontdekken kon. Maar door dat ftelfel vart vatert , door welke de gal in het bloed gebracht, en geelzucht veroorzaakt wordt, wordt ook de in het Rete Mal' pighii zijnde galle* op nieuw ingezogen^ waardoor de geelzucht weder weggenomen wordt. Voor 't overige is het mij niet Onbekend, dat portAl (in zijne abhandlung von den krankheiten der leber) de gal eerst Uit de darmen door de zogenaamde chijlvoerende vaten (vafa ehylofa') laat inzuigen, het welk niet Waarfehijtielijk is, om reden, dat de beste Waarneemers, onder welke morgAgni in zijn onwaardeerbaar werk (de fedibus ét caufis Morbörum.) altijd bij geelzuchtigen de gebreken nader aan de lever zelve of aan de galbuizen vonden. Doch toen portal fchreef, waren vast in defubftantie der lever zelve loopende zuigaderen niet zo bekend, als tegenwoordig; weshalven irien zich over deszelfs uitlegging geenfins verwonderen moet. >• ' i F 9, fte-  s* GENEESKUNDIGE VERHANDELING Fluxus Cocliacus. Deeze is volgens haaze (pag. 28.) in eene onwerkzaamheid der zuigaderen der darmen , ol der zogenaamde vaforum chyloforum vel lacteorum te zoeken, waardoor men de fpijzen noodwendig onverteerd zonder veel verlooren te hebben, door den afgang wederom kwijt raakt. p i s»  €VER HET NUT DER WATERVATEN. 85 pisvloed. Diabetes. Vo, gens dar win (Experiment s eflablishing a criterion between mucaginous, and purulent matter, and account of the retrograde motions of abforbent veffèls of animal bodies in fome difeafes. Lichtfield, 1780. 8.) zou deeze ziekte in eenen omgekeerden loop der lymphe, na eene vernieling van de klapvliezen der zuigaderen beftaan ; maar , wij hebben in 't geheel niet nodig, ons bij deeze zeer bekende ftelling van het watervaatftelfel, over een zich zo duidelijk wederfpreekend en ongerijmd gevoelen , optehouden, daar men het zelve veel eenvouwiger uit eene verftopping der watervaatklieren van de nieren volgens mascagni verklaaren kan, welke verklaaring deeze verdienfte heeft , dat zij zich niet bloot op eene onderftelling, maar op werkelijke waarncemingen gronde (a) : „ De „ klieren ," zegt hij „ waar heen de opflorpende vaaten der nieren zich wenden, zijn dikwijls „ verftopt in den pisvloed, gelijk ik in twee voor- ,, beel- Ca)/^. 10. „In diabete glandulae,quo tendunt renum vafa abforbentia , faepe obftructae funt , ut in duobus exemplis obfervavi. lade fit, ut humor fecretus, quem F 3 lym.  Ï6 GENEESKUNDIGE VERHANDELING „ beelden waargenomen heb. Hier van daan „ komt het , dat het afgefcheiden vocht , het 5, welk de watervaten, als reeds vervuld zijnde, „ niet verzwelgen kunnen, en verder overvoe" ren, bijna geheel en al in de celletjes blijve, „ en van hier overgaa in de pisdragehde buis-i s, jes, en in het bekken , den pisleider, en in de pis weg gevoerd worde:" En , volgens deeze zeer goede verklaaring, raad hij in dat ge-* val, die middelen , of in de darmen, of op de oppervlakte der onderfte ledemaaten te brengen, dewijl dat geene, 't welk door de zuigaderen der darmen, en door dc zuigaderen der onderfte ledemaaten gaat, ook de klieren, waarin zich de zuigaderen der nieren begeven, doortrekt, CRUiKSHA n*k in zijn voortreffelijk werk zwijgt ten eenemaale van deeze Paradoxie vaq fijnen landgenoot, dar win zwijgt mede daarvan, waarfchijnelijk om dat hij dezelve eene wederlegging onwaardig hield. ludwig, daarentegen in zijne overzetting van cruikshank, kon zijne twijfeling daaromtrent niet verbergen. Ik lymphatica oipota jam repleta haurlre nequeunr, ac ultra transferre, totus fere in ceilulis maneat , atque hinc irsnfeat in tubulos uriniferos, et ïn pal vim, ureterem at; wnuanj feratur."  OVER. HET NUT DER WATERVATEN. 8? Ik weet ook niet, dat haar iemand bi] eigen ondervindinge in zijne onderzoekingen omtrent ■het zuigaderilelfel verkregen, ooit aangenomen hebbe. Ik zal maar één tegenbewijs aannaaien. Hoe was het toch mogelijk, dat deeze ziekte genezen kon worden; dat is, dat zich de gebrokene klapvliezen der zuigaderen weder konden herftellen? Dus hebben ook in deeze gevaarlijke ziekte mascagni 's nafporingen dat nut verwekt, dat men door dezelve niet alleen de waare zitplaats en oorzaaken van deeze ziekte onder het oog krijge, maar ook eene kunstmaatige aanwending üer geneesmiddelen leere. F 4 KAN-  -M -GENEESKUNDIGE VERHANDELING kanker. Cancer. Ïk Wil hier hoofdzaakelijk van dien nog, helaas! zo algemeenen kanker aan de borst, welke van ieder met deczen naam benoemd wordt, fprceken, dewijl zulks daarna ligt op andere kankers, b. v. op dien aan de baarmoeder, de onderlip, de tonge, de fchacht, en op dien aan de balzak, toegepast kan worden. Maar ik kan mij hier niet in de verfchillende pnderfcheidingen, noch in de verfchillende foorten van den borstkanker inlaten, ook niet in de menigvuldige oorzaaken, waaruit hij gewoon is, te ontitaan, niet om dat mij dit alles te verre van het doelwit zoude brengen, maar voornamelijk dewijl hij Sn opzicht tot de zuigaderen, volkomen van eenerlei foort is, en ieder ervaaren Genees-, heer weet, wat hij door' eenen waaren en echten kanker (cancer genuinus mammae) te verftaan hebbe, zo dat daar over geen twist ontftaan kan. Ik wil h ier de Heeren camper en coopmans hoofdzakelijk laten fpreken, zo om mijne Hellingen te ruimer ingang te doen vinden, en haar te meer gewigt bij te zetten, als om teffens alle verdenking te ontgaan van te willen verklei-, nen de gewigtigheid van de rol,, welke de wa^ ter-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 89 tervatcn in den kanker fpeelen; als mede om mij zelve het verwijt te beipaaren, van iets beter te willen zeggen , dan waarlijk gezegd kan worden. „ Alle Geneesmeesters," — zegt camper ( Verhandeling over den waaren aart der kankerwording en over een zeer zaaklijk en onfeilbaar teken van eenen onherftelbaaren borstkanker s pag. 7. en volgende) — „ hebben zich , zo veel mij bekend is , alleenlijk toegelegd op het onderzoek der klieren van den oxel (a) en van den zijdelingfchen omtrek der mam , en de afzetting dan alleenlijk afgeraden , wanneer deeze aangedaan of opgezet waren. Doch hier omtrend is hunne hoop dikwerf veriedeld geworden , om dat de kanker , offchoon deeze klieren op een allernauwkeurigst onderzoek , geheel vrij gekénd wierden door de allerkundigfte mannen , evenwel weder ontftak , of in de bijna genezene wonden , of kort na dat het wondteken geheel volkomen was , of in de andere mam op nieuws hen {a) Zie inzonderheid de uitmuntende verhandeling van Le Dran Mem, de t'Academie de C/tir, tem. 3. pag. 37. F 5  go GENEESKUNDIGE VERHANDELING hevig woedde , gelijk door triller (b) en andere is waargenomen." „ Geene gelegenheden hebbende laaten voorhijgaan om deeze ongemakken en derzelver uitkomften te zien, en nategaan, vond ik één teken altoos nadeelig , offchoon de oxel, en andere klieren ter zijde van de mam geheel vrij waren, naamlijk de ftekende pijn op die plaats van de borst, daar de inwendige mamaders tusfchen de tweede en derde ribbe naar buiten en naar de mam hopen. Zo dikwerf de Lijderesfen op die plaatfe riekende en dikwijls wederomkomende pijnen gevoelden, zag ik 'er den kanker op nieuw uitbotten, offchoon de afzetting door de allerkunftigfte hand verricht was geworden." „ Het is dit teken, 't welk ik kan zeggen mij nooit bedrogen te hebben, offchoon ik te vooren, niet, gelijk als nu, in ftaat was den famenhang uitteleggen." „ Derhalven wordt 'er vereischt voor men tot het mes overgaa , dat men onderzoeke — vooreerst , of het knoes- en kreeft- gezwel van inwendige oorzaaken afhange ? Ten tweeden, of de fchijf van de Mam wel los zij ? Ten derden, , of (6) De nova caticrarum inveteratorum exftirpatitr.fi in dijf. ftkct. Halltri, Tm, % pag. 496. $. 19,  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 9» pf de klieren van den oxel, boven het fieutelbeen, van den hals, en wel inzonderheid, of de klieren die de inwendige Mamaders verzeilen, volkomen vrij zijn ? En ten laatflen, of de riekende pijn zich dikwijls laat gevoelen op de aangeweezene plaatfe , tusfchen de tweede en derde ribbe, niet ver van het borstbeen." „ Wanneer dan dit laat fie plaats heeft, offchoon de overige klieren gezond zijn,moet men echter voljlrekt nooit de borst met het mes aanraaken." ,, Dikwijls verlangde ik de holte der borst te mogen openen van de zulke,die, na lang fukkelen, aan dit ongemak eindelijk geftorven waren; te meer, dewijl geen een fchrijver, zelfs niet de groote en onvermoeide morgagni, eene ontleding opgegeven heeft van het inwendige der borstholte, in geftorvene aan den kanker aan de Mam. Doch nimmer heeft mij dit mogen gebeuren, ook bekenne ik, door zeer veele bezigheden afgetrokken, verzuimd te hebben, naar den loop der klieren te zien, die de inwendige mam• vaten verzeilen , offchoon ik dagelijks allerlei ligchaamen ontleedde , en die vaten zelve aantoonde." „ Dan in het voorleden jaar 1775 opzettelijk -voorgenomen hebbende, de oorzaak van dit verfchijnfel natefpooren, fchikte ik daartoe het lijk tb van  92 GENEESKUNDIGE VERHANDELING van eene vrouwe, aan longteering geftorven, om dat in de zulke gemeenlijk het geheele kliergeftel, vooral rondom de borstholte , zeer fterk aangedaan, en opgezet bevonden wordt." ,, Den 13 December dan van den jaare 1775 ©pende ik de borst van deze vrouwe, en vond alle de klieren geweldig uitgezet, die rondom de groote vaten van het hart , ■ langs den flok. darm , en tusfchen de longepijpen enz. gelegen zijn." „ Als ik de pleur a, of het inwendig borstvlies, achter 't welk de Mamvaten liggen, geheel wegnam , vond ik voor het eerst verfcheidene aanzienelijke klieren , welke deeze vaten verzelden , waarvan inzonderheid twee merkelijk uitgezet waren, en fchoon platachtig de grootte hadden van een hazelnoot \ de overige die nederwaarts liepen , waren , naar evenredigheid dier vaten, kleiner." ,, Dan vermits dit ligchaam door longteering geftorven was, en alle de klieren, zo wel in den buik als de borst, even eens opgezet en aangedaan waren, oordeelde ik , of misfchien deeze klieren, in gezonden onzichtbaar, alleenlijk door deeze ziekte dus mogten aangedaan geweest zijn : te meer, om dat ik mij niet herinneren kon, ergens van deeze klieren melding gevonden te hebben : Ook hebbe ik dezelve tot oog toe niet bij de  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 9£ »3e beroemdfte ontleedkundigen kunnen ontdekken." „ Bij geval in mijne Ontleedkamer nog een dood kind hebbende liggen, van omtrend vijf of zes maanden, het welk, gelijk doorgaands ,• fchoon een jongen, nog melk in de mammen had, opende ik dien zelfden dag de borst, en ligtte de Pleura voorzichtig van de Mamaders , langs welke ik zeer duidelijk klieren zag liggen, even eens als in het bejaarde vrouwen - ligchaam, vooral tusfchen deeze vaten en de holten in, die gemaakt worden van de ribben, en de halfmaanfche randen van het borstbeen." „ Ik befloot hier uit, dat in alle ligchaamen deeze vaten verzeld wierden van zulke mosachtige klieren, en dat deeze klieren even als die van den oxel, of armput, en de zijdelingfche klieren, langzaamerhand konden worden aangedaan door het vergift, het welk de kankers rondom , en gelijk ik getoond hebbe, langs den loop der zenuwen verfpreidde; offchoon ik thans om dringende reden geloove •, dat zulks voornamelijk door de watervaten gefchiede." Ten tweeden, dat de ftekende pijn op die plaats, waar de inwendige mamvaten naar buiten gaan, een zeker bewijs zij,dat die klieren fchoon buiten het gezicht , en buiten het gevoel geplaatst..  $ GENEE SKÜNDtGE VERHANDELING plaatst, reeds aangedaan zijn, en de zenuw prik* kelen." „ Ert ten derden, dat men om dezelfde reden, de afzetting der borst niet behoore te doen, zodra de pijn aldaar ftandvastig is, en zich naar het borstbeen inwendig verfpreid; om dat de klieren der mamvaten van de andere zijde als dan mede aangedaan kunnen zijn." j, Hier uit meene ik dan een gantsch nieuw teken, althans door niemand mijns weetens aangevoerd , aan de hand gegeven te hebben ^ óm te zekerer de heelkonftige geneezings - wijze geheel af-, of integendeel, als gevoeglijk aanteraaden.'- „ Tot ftaving van mijn gevoelen is het nodig hier bij te voegen, dat ik in fommigc vrouwen \ welker geheele Mam weggenomen was* en de wond geneezen , eenige maanden na deeze be■werking de klier duidelijk van die plaats heb voelen oprijzen , langzaamerhand grooter worden , en eindelijk heb zien uitbarften in het wondteken zelve." i, In andere zag ik, eer'de wond geneezen was den fungus cancrofus of de kankerachtige zwam teeds uitwasfen." „ Te vooren heb ik gemeend, dat het ver'gift , uit de opgeflotene kankerftoffe geboren j gich langs de zenuwen verfpreidde naar die naasc ge-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. gelegen deelen, welke van dezelfde zenuwen met kleiner takjes voorzien werden , of met cerzelver uiteinden vereenigd waren." „ De toevallen , welke ik geduurig in den kanker van de lippen, en tong zag plaats hebben: in den kanker van de borst, welke zich langs den oxel, en de hals - klieren verfpreid, als mede in den kanker in de teeldeelen van mans en Vrouwen , welker vergift de bovenfte klieren van de lies fchielijk aanfteekt; alle deeze verfchijnfelen 9 zo ligt afteleiden van de vereeniging der zenuwen , hebben mij misleid, en des te eer, om dat ik onkundig in de waare manier van de watervaten met kwikzilver op te vullen , met za veel voordeel en roem door den te vroeg geftorven Heer hewson langs het geheele ligchaam gebezigd, "dezelve niet kon navorfchen." „ De zeer Geleerde Heer soemmering, die zich reeds door zijne uitmuntende verhandeling over het harfengeftel zo veel roem verworven heeft, deelde mij die zeer fraaje wijze mede, toen hij in het begin van dit jaar uit Holland , en Engeland te rug gekomen was, en aan mijn huis, zo te Leeuwaarden ,als op klein Lan* hum eenige weeken doorbragt." „ Wij vulden in mijne fnijkamer op klein Lankum de meefte watervaten op in een volwasfen 'mannen- lijk, zeer gefchikt tot deeze nafporingen; e»  fS GENEESKUNDIGE VERHANDELING en vonden vrij gemakkelijk alle die watervaten door hewson in het menfchelijk ligchaam befchreven en afgebeeld." „ De watervaten van de mam, vcreischten onderwijlen ons voornaamst onderzoek ; offchoon het een mannelijk ligchaam was , fpooten wij echter de watervaten van de klieren, die langs de borst-fpier lopen, op met kwikzilver, en zagen duidelijk, dat zij zo wel, als watervaten van den arm, naar de oxelklieren liepen, om vervolgens in de chylbuis zich te ontlasten." „ De inwendige borstwatervaten wierden nu het onderwerp van onze befchouwing; het borstbeen geheel, als in de nevensgaande afbeelding afgenomen hebbende, zagen wij zelffoortige klieren, als in het borstbeen, door mij den 13 Dec 1779 afgetekend , die de mamvaten verzeilen , tusfchen de tweede en derde ribbe naar buiten waren ook in dit mannen ligchaam de grootfrej" „ Wij poogden nu de watervaten te ontdek* ken, niet alleen die, welke langs deeze klieren lopen, want uit de Analogie waren wij er zeker van, doch inzonderheid ook die geene , welke hunnen loop van binnen naar buiten nemen, omdat wij de groote waarfchijnelijkhéid daar van met ontegenzeggelijke proeven bevestigen wilden." „ Somtijds liep een dikke tak door de zelfftan- dig-  OVER. HET NUT DER. WATERVATEN. 9? digheid van eéile klier heerien , ontving er eert tak van ; dié met Veelë omkronkelingen diep iri haare zelfftandighéid indrong; gelijk ik nog in de gedroogde klieren kan aantoonen." „ Het is dan dus gelegen met de Borstkanker: Het vergift verfpreid zich door middel der watervaten , naar de bijgelegen klieren | weikef verftopping en verharding $ drukking en pijn geeft in de zenuwen, én vooral hier, om dat de tweede ribzenuw zulk eene aanzienelijke tak geeft , welke mét de inwendige mamvaten naar buiten loopt, en zich door de mam verfpreid." ,j Niets is derhal ven zekerer, dan dat al het geene ik té voren ómtrend den kankef j zijne verfpreiding, en toevallen gezegd hebbe, ook door deeze ontdekkinge der watervaten ; zo verre * die dan de zenuwen houden, bevestigd blijft, ert in de geneezingswijze, of ziektekennis geen verfchil maakt." „ De zeer geleerde en beroemde Heer georc. coopmans fchreef mij, te Parijs zijnde, even voor dat ik het voornaamfte van deeze zelfde verhandeling in de Koninglijke Academie der Heelkonftehaars den 24 Julij 1777 voorlas, dat eene vrouwe te Franeker aan den borstkanker geftorven, en door hem ontleed, alle de inwendige mosklieren langs de mamvaten lopende zeer opgezet * en knoestaehtig had gehad j even als ik hem te voq reri  $3 GENEESKUNDIGE VERHANDELING jen medegedeeld had te gefchieden ; mij tefFensbelovende dit borstbeen bij mijne terugkomst aan mij te zullen toonen; gelijk ik in het September daaraan volgende bevond ; zo dat ibmmige klieren de grootte van een duiven - ei hadden." Zeer veele Leden dier beroemde Academie Hemden mij toe, deeze toevallen dikwerf waargenomen te hebben , van pijn namelijk tusfchen de tweede en derde ribs-inhegtinge, en de daarop gevolgde nieuwe uitbotting van den kanker y offchoon de mam met alle nauwkeurigheid weggenomen was." 5 „ De nieuwigheid van mijn gevoelen nopensde ophouding der natuurlijke ontlastingen bij de vrouwen, verbaasde bijna alle.de leden; ik twijfele niet, of ook de meesten onzer konstoefenaare zullen hier omtrend zich niet ligt konnen ontdoen van het aloud vooroordeel; doch ik hebbe nimmer beoogd om bloote nieuwigheden voorteueilen , maar alleenlijk getracht anderen aantezet» . ten, om den aart van den kanker met nauwkeurigheid nategaan, en om vooral het opgegeven nieuw teken in de verftorvenen aan dit ellendig ongemak zorgvuldig te onderzoeken : want, offchoon de kanker over het algemeen volftrekt on» geneezelijk bevonden, en zeldfaam met een goeden uitflag door het mas is weggenomen, zal men echter hier door de zekerheid der konstbewerking te  ÖVER HET NUT DËR WATERVATEN. 99 te groóter maak'en, en ten eenemaale voorkomen jj dat de ongelukkige lijderesfen niet vergeefsch gepijnigd worden door eene allerfmertelijkfte , en tevens allerwreedfte heelkonftige bewerking." caaiper voegde bij deeze Verhandeling 1779' éene plaat van de watervaten en haarê klieren ; maar 'mascagni heeft naderhand in 1787 op het allervolkómenfte deéze watervaten, benevens hunne klieren , befchreven , én onvergelijkelijk fchoon af^eb.eld , zo als ik ze ook veelvuldig naderhand in verfcheidene ontleedkundige verzafnelihgen opgefpoten en geprepareerd gezien heb. Alzo hebbe ik in 1779 (zegt de groote camper van zich zei ven) eerst duidelijker begrip*' pen van deéze ziekte, welke ik eertijds alleen in de zenuwen zocht , verkregen. Hij betuigt verder, dat hij deeze klieren 1779 „ nog niet bi| de beroemdfte ontleedkundigen had kunnen ontl, dekken" dewijl zij waarlijk nog tot dien tijd toe onbekend waren , maar tegenwoordig overat bekend zijm Öm dié reden fchrijft ook g. coopmans (vx zijne in 1789 in 't licht gekomen Neurologie in de voorrede bladz. XVI.) (c): „ Uit het neder* waards (e) „Ex maxillaris fuperloris decurfu deduxi fytnptöG 2  ko GENEESKUNDIGE VERHANDELING „ waards lopen der zenuwe van het bovenfte „ kaakbeen, hebbe ik de toevallen afgeleid, wel„ ke de tandpijn, zinkingen, het bederf der tan„ den, en het zweeren der neusgaten , of van „ het verhemelte verzeilen , die buiten twijfel „ uit een fcherpe bedorven ftoffe , of fcherp „ vocht, door de watervaten opgeflorpt, voortij gebragt worden. En op dezelfde plaats pag. i% XVI. Uit de verdeeling van de onderkaakzej, nuwe heeft de beroemde camper weleer ge„ meend te ontdekken, waarom de kanker aan „ de tong, onderlip, of aan de klieren onder de „ tong, of aan de klieren onder den oxfel,beur„ telings deeze deelen aandoen, welke verfchijn„ felen, zo ik mij niet bedriege, liever uit de „ opflorping en de werking der watervaten moe„ ten afgeleid worden." Verder/>#g. XVII. (dji „ Uit mata, odontalgiara, catarrhum, denrem cariofum , et ulcus narium, vel palati concomitantia, quae procul dubio ex materia acri corrupta, vel acrimonia lymphae per vafa lymphatica abforpta, prodücuntur."—„ Ex maxillari* inferioris dilrributione, quare cancer linguae , labïi infe. rioris , vel giandularum fublingualium , et fubmaxilla. lium viciffitn has panes afficiat,. quondam Cl. Camperui explicuit ; quae nifi me fallit animus, potius ex abforpïione et actione vaforum lymphaticorum deducenda funt." ( «O „ Ex fecundo pare coftali deduxi rationera, quare can«  OVER HET NUT DER WATERVATEN, ioi „ Uit het tweede ribbenpaar hebbe ik de reden „ afgeleid, waarom de kanker in de mam de na„ bij gelegen klieren, en die onder den oxfel en „ den arm, met zich doen famenfpannen. Echter kunnen de watervaten der mam , welke tot de klieren in de holte , onder den oxfel „ gelegen, voortgaan, door opflorping het kan„ kergift tot die klieren heen brengen, en ,, deeze klieren met het zelfde kwaad befmet,, ten." Wanneer zulke beroemde , en in de Heelkunde ervaaren Mannen onvolkomene begrippen over deeze krankheid voeden , zo behoeve ik niet, minder aanzienelijke Mannen te noemen, welke op gelijke wijze dwaalden. Dus hebben deeze nafporingen dat nut in de geneeskunde te weeg gebragt, dit zij den waaren grond opgeven: 1. ) Niet alleen , waarom de oxelklieren in den borstkanker opzwellen. 2. ) Maar ook , waarom wij de aangeftokene „ oxel- eancer mammae glandulas vicinas, et fubaxillares, atque brachium in confenfum trahat ; attamen vafa lymphatica mammarum , quae ad glandulas in cavo fubaxillari fitas progrediuntur, abforptione virus cancrofum ad illas deferre, et his glandulas eodem malo inquinare poflunt.'* G 3  tos. GENEESKUNDIGE VERHANDELING ©xelklieren wegnemen moeten, te weten , om te verhinderen, dat de in haar bevatte kankert ftoffe niet door de ductus thorackos in de bloedmasfa kome. 3.) Dat wij door haar een nieuw teken van, de onfeilbaarheid deezer ziekte kennen. POK»  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 103 pokken. Fariofae. Dat het pókkengift door de zuigaderen in het ligchaam kome , daaromtrent overtuigt ons de Inenting zo klaarblijkelijk, dat niets zekerer zijn kan. Ik wil hier, omtrend deeze ziekte den verdienïtelijken nog in leven zijnde , en alleen uit eigen ervaring fchrijvenden Geneesheer c. l. h o fman laten fpreeken ( heeft." — Voorts (c): „ Doch niets doet „ de pijn der oxfelklieren verdwijnen, wanneer „ zij eenmaal, en voornaamelijk wanneer zij, in „ later tijdperk, van de kinderziekte ontftaan is. s3 Doch man .aber aus der anatomie,dafs fich eine befonders groffe menge von lymphatifchen gefaflen aus den armme zu den achfeldrufen, und aus den beinen zu den drufen in den weichen begeben; was wunder alfo, dafs bey der einge. impften, wenn fie an den armen eingeimpft find, ein fchmerz der achfeldrufen entftehe, wenn aus der impfftelle einegroiïe menge des verdorbenen drufenfaftes durch die Iymphatifche gefaffe zu diefen drufen gefuhrt wird, und dafs dafleïbe bei den drufen in den weichen erfolgt, wenn man an den beinen eingeimpfc hat." (e) Pag. 217. §. 459. — „Nicht verfchwindet aber der fchmerz der achfeldrufen , wenn er einmahl, und voroehmlich, wenn er in fpaten Perioden der Pocken - krankheit entftanden iftt jederzeit, fondern umerweilen gehea die*  OVER HET NUT DER WATERVATEN. io? Doch inzonderheid gaan die klieren altijd toe„ ontfteking en ettering over, voor het overir ge hebbe ik nooit gezien, dat dit kwaade gevol*"„ gen gehad hebbe.** Alles nu, wat van ingeente pokken geld, heeft, ook plaats zonder uitzondering bij de natuurlijke pokken. Zelfs tissot zeide reeeds (in zijn Avis ait Peuplej de pijn en de gezwollenheid der oxel-* klieren is bij de inenting der pokken aan den arm een zeer zeker teken, dat het pokkengifc gevat heeft, zo dat hij geen geval van het tegendeel wist. Op gelijke wijze ziet men door de etterende pokken , wanneer de etter in eene toereikende menigte weder in het bloed te rug treed, en het hart , benevens desze'fs flagadcren prikkelt, de etterings - koorts ontftaan. hewson , cruikshank, maar in het bijzonder mascagni hebben die verdien Men , dat zij ons op het duideiijkfte, en zekerfte door hunne arbeidzaamheded , de wegen voortekenen a door welke het gift in deeze kieren komt. Konden wij wel voor dat deeze wegen werkelijk diefe drüfen in die entzündung und vereiterung uber. Nichf habe ich aber eriebt, dafs diefes weiter übeln folgen nacb. Och gezogen hatte."  1*8 GENEESKUNDIGE VERHANDELING lijk afgetekend waren, met zulk eene vastheid het gezwel en zelfs de verettering der klieren uitleggen? Dus hebben ook in de pokken deeze nafporingen ons geleerd: 1. ) Door welk vaatftelfel het pokkengift in hec ligchaam treede. 2. ) Waarom bij de inenting eene opgezwollene oxelklier een ontwijfelbaar teken van de aanfteeking , reeds voor de verfchijning van eene koorts, aan de hand geeve. 3. ) Waarom fomtijds eene oxelklier hier bij in ettering overgaat. 4. ) Hoe de etterings-koorts ontftaan kan. M A-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. MAZELEN, Morbillu Ook komt het mazelengift, even als alle andere giften, door het watervaatftelfel in de bloedmasfa , het welk voornamelijk de inënting bewijst, welke de ber. f. home voorfloeg. Dat ook in deeze ziekte fomtijds de klieren opzwellen, leert rosenstein in het XV. hoofdftuk duidelijk. „ Ook is het niet waarfchijnelijk, dat iemand meer dan eenmaal door de waare mazelen zal aangetast worden, als hij dezelve eens volkomen overwonnen heeft, en zij niet eene gezwollen klier te rug laaten , die eenig» ftoffe in zich zou kunnen bevatten, welke na verloop van eenigen tijd eenen nieuwen uitflag zou kunnen verwekken; waar van home een voorbeeld aanhaalt in zijn Medkal facts and experiments; pag. 280." Daar men in home's en rosenstein's tijden het watervaatftelfel, nog niet zo nauwkeurig kende, zo is het geen wonder, hier over geene voldoende verklaringen van hun bekomen te hebben. PIS ï»  tió GËNÈËSKÜNDiÖE VERHANDËttrtö ' i* e s t; Pèftikntid. j JL/e Heer cruikshank (in zijn oorfprönge« lijk Engelsch werk bladz. 114.) verhaalc vari eenen Geneesheer, welke zich eenen tijd lang in Conftantinopel, had opgehouden, gehoord te hebben, dat de pest alleen door de aanraaking van pestzieken geboren wierd , en dat de pestbuilen altijd daar ter plaatfe gevonden wierden, waar de aanltekende iToffe een lid aangeroerd had* ! En is het wel aan iemand, die de gefchiedenis van deeze in onze oorden,alleen uit fchrifcen en ..verhaalingen bekende ziekte beoefend heeft, onbekend i dat de pestbuilen (Buhones') alleen op die plaatfen te voorfchijn komen, waar zieh wa« •tervaatklieren bevinden , en daar door de aanraking, die het meest met de handen gefchied, de aanfteking te wege gebragt wordt, zo zijn ook de pestbuilen in de oxelen zeer gemeen. w e s*  OVER HET NUT DER WATERVATEN, ut wespen-gift. sc o rp10 enen-gift. slangen of a d d e ren -.gift* dolle honden-gift* Alle deeze giften kruipen door het zuigaderftelfel in het ligchaam langs die van alle opmerkzaame waarneemers bemerkte wegen , het welk Voornamelijk het gezwel der watervaatklieren g een tijd daarna volgende, genoegzaam bewijst. In het algemeen fchijnt echter, zo als hunter, cruikshank, en anderen reeds metf recht bemerken, de groote prikkelbaarheid van de mondjes der ongekwetfte zuigaderen het zenuwgeftel een tijd lang voor de toetreeding van deeze fcherpe giften te bewaaren. Daar en tegen fchijnen doorgefneden, afge-1 teerde, of, anders gekwetfte watervaten fchielijker, en fneller , dan de gezonde ongekwetfte mondjes, deeze giften intezulgen. Daar door laat het zich ook begrijpen, waarom geneesmiddelen als gloeiend ijzer , of zelfs het mes, ?fe zekerfte middelen tegen de verbreiding van zulke giften zijn. De oude Geneesheeren verklaarden dit geheel anders, om dat zij namelijk dit ftelfel met toereikend  tia GENEESKUNDIGE VERHANDELING kende kenden; dus zou naar hun gevoelen, hei bloed van de gekwetrte plaats af, tot aan hen hart toe , door zulk een vergift gecoaguleerd Worden. Intusfchen is het veel ligter te begrijpen, dat het bloed in het hart, door den ductus thoraci* cus het gift bekome, en daar door coaguleere. Dus kan men hier als van zelve zien , dat wij de nafporingén van de nieuwere ontleedkundigen, ook in deeze fnelle ziekten, voor het licht door dezelve over de geneeskunde verfpreid, veel te danken hebben* BEEN-  OVER HET NUT DER WATERVATEN. i*| BEEN-BREUKEN. Fracturae Ojjlum. p, Cjremeenelijk, zeg; een der grootfte ontleeders „ van onzen tijdjde beroemde soemmerin g(V), „ worden de fcherplnijdende randen van een zulk „ beenftuk , door den aandrang der vochtigheid w week gëniaakt zijnde, door de werking der zuig* aderen afgerond, en tevens door een nieüw op« „ gewekte aan de overige beenderen ten vollen „ gelijke masfa in eene niisfchien mindere hoe» w veelheid wederom vereenigd." Deeze afronding der fcherpe randen gefchied door opzuiging, zonder onderfcheid, bij de breuk van ieder been, en zonder uitzondering, hij mag tot de lange, of pijpbeenderen, of tot de zogehaarnc.e breede of vlakke beenderen, of tot de zogenaamde gemengde beenderen behoren of nier. Dit Vota iauë des metifchlichen hbrpers , kncchen> lekre , Erfter thcil. Fianifurt am Main 1791 bladz. 48. $. 46. waarin hij zich op ei^en waafneeiriingen in men.. fchen beroept. Gemetniglich werden die fcharffchneidendeh ronder eines folchen ïïüeks durch den andrang von feuchtigkiiten e'rwdctit, Uurcfz die wirkutig der faugadern abgerunde:, und durch neuërzeagte, deiri abrigen knochen am ende vöilig gleiche mf.fle iu ntög. lichft weniger menge wieder vereinigt." H  ér4 GENEESKUNDIGE VERHANDELING Dit bevestigen de volgens de natuur op het voFkomenffe afgetekende heerlijke plaaten van de» beroemden Amiteldamfchen ontleeder a bonn, QDefcriptio thfauri ojjlum morboforum Hovianu Amftelaeiami, 1783.) te weeten : in de breede beenderen tab. I. voornamelijk tab. II. tab. III. fig. 1. a. en tab. IV» In de lange beenderen tab. III. fig. 3. 4. voornamelijk tab. VIII. fig. 4. en tab. IX. tab. X. tab. XI. en tab. XIII. In de gemengde beenderen tab. VII. fig. 3. 4. ja ook in eene tand, tab. VI. ffg.4 en 5. Maar dat de beenderen waarlijk zuigaderen be» zitten, hebben cruikshank en winterbotTom (diffkrtatio de vafis abforbentibm. Edinhtrgp i/81.) bewezen. £ EEN-  OVER HET NUT DÈR WATERVATEN, been-bederf; Caries. Ook bij ieder beenvreter betoonen zich de watervaten zo aanmerkelijk werkzaam, dat men het deezen voornamelijk toefchrijven moete, wanneer van tijd tot tijd (tukjes van beenderen, na dat zij los geloost worden, met den etter uit het ligchaam weggefchafc worden. Zeer fchoon bevestigen dit bonnes afbeeldingen en befcbrijvihgen, welke zeer duidelijk lecren, dat al Jangzaamerhand zich eene opening vertoone, weike eindeiijk zo diep wordr, dat het ftuk beeri ter uiwalïe. Madr daar hét bekend is, dat de zuigaderen het eenig wegvoerend ftelfel uitmaaken , zo moet men Ook bijgevoig alleen aan haare werking deeze verfchijnfelen toefchrijven* ll i TBR"  tló GENEESKUNDIGE VERHANDELING versterving der beende re n»- Neet ofis. \^anneer ooit bij eene ziekte der beenderen de" zuigaderen werkzaam zijn, vertoonen zij zich vooral bij dit ongemak in volle werkzaamheid. Ik geloove niet beter te kunnen doen, dan dat ik den geleerdften fchrijver over deeze ziekten zelve laat fpreeken. Te weeten dén Hoogleeraar wkidmann , wiens verhandeling (de necrofi offmm adnotatio, Moguntiae 1784, 8°.) de beroemde Practifche Geneesheer p. frank, wegens haare voortreffelijkheid (in-zijnen Delectus dijjertationum;volumine quarto,Paviae8.) heeft doen herdrukken, deeze zegt, pag. n en 13. (0): „ Maar voor „ alle dingen behoort men te weten, wat de Na„ tuur te weeg kan brengen, voor dat men be„ zorgd zij, wat door de kunst gedaan moet wor„ den. De Natuur .(zo ergens in eenig deel van „ het been, al de levenskracht uitgebluscht is),, doet aanftonds haar- best, om de afzondering „ daarvan, zo verre de. levenskracht uirgebiuscht „ is, te voltooijen. Eerst begint het been te zwel- „ len, (a~) „Ante osnnfo sutera int«lligere oportet, qu'd na»»ura pra^ftet, antequam, quid arte faciendum.Natura au» tem (ficubi in oflis quadam parte vis vitae omnis exsUncta eft,) ejus feparationem , quo usque exftincta eft , per-  'OVER HET NUT DER WATERVATEN, iï? ,29 'len , als ook het beenvlies, voor zo verre het .„ leven daar in nog. overig is; waar na men al „ langzaamerhand eene kleine fleuf verneemt, wel„ ke zo zij doorknaagd wordt, zich zet rondom „ het geftorven deel. Deeze voore wordt allengs „ breeder en dieper, naar maate zij wijder wordt, zo cat men duidelijk kan zien, dat er iets aan „ 't been ontnomen worde, het welk zich tus„ fchen het levendig en verdorven deel plaatst , H op .de zelfde wijs, als gefchied in de fcheiding van eenig week deel. Hier uit ziet men, dat in den omtrek van .het .„ verdorven deel (Necfofis') die kloove doorw knaagd worde , en dus van de zelfftandigheid „ van het been iets verloren ga, en dat, op de„ zelfde wijze, overal, zoverre het geftorven ge„ deeke aan het levend deel nog vast zit, de „ fchei- perficere confeftim laborat; intumefclt primo os , et petioftium, quatenus vita in illo fuperiïes. Senfim et lente obfervatur, exiguus fulcus, acfi eroderetur, circum partem inortuam fieri, fulcus hic fenfim latior fit. et pro. fundior, quo latior, ut manifefie videas auferri aliquid de ofTe , quod parti nempe vivae mortuseque iuterponitur,aeque uti hoe fit in feparatione partis cujusdam mol. lis. Videtur ex eo, quod in necrofeos circumferentia fulcus ille erodatur , ficque de fubftantia offis aliquantum «Jepetdatur, eodem modo ubique , quoufque pars mortua cum viva cohaeret, offis feparationem fieri , aon arietatiH g one  *iS GENEESKUNDIGE VERHANDELING '„ fcheiding van het beert gefchisde , niet doe* fchokken en ftoo.teo van de flagaderen, gelijk „ van z wiet en geleerd heefc , maar door de „ opflorping der bijgelegen deeltjes tusfchen het verftorven en levendig gedeelte, door middel van het ftelfel der opflorpende vaten. Op zoda» nig eene wijze, komen ons doorgaans voorde „ plaatjes der beenderen van die geenen, welke op het fchavot geftorven zijn, of de halve tusv fchengeledingen der beenderen, of ook de ge» ,, heeïe etterholten van de tusfchengeledingen der „ beenderen. „ Deeze poogingen vervolgt anders de Natuur, geduurende eenen geruimen tijd, voor dat het v bedorven deel zich van het levendige afgefchei}, den hebbe, naar het gedeelte van 't been zich bevinde, het welk weg geworpen moet worden, v °£ «ie et impulfii arterisrum, uti var. Smeten (in commentariis ad Boerhaavii ap.horisra. 252. et f?qq.) docuit ; fed reforptione particulsrura adfinium partem moruam inter et vivara per reforbentiuui vaforum fyftema. Taü fere modo objiciuntur offium morte adfectorutn, vel lam?naes yei mediae diaphyfes vel et integrae diaphyfium fiftulae» Hos conatus natura clias per longum tempus pnfequitur, anttquam corrup.um a vivo deceflerit , pront elt vel magi.a , vel parva cfïis pars, quae abjici Hebet ; pront aeger eft vel aetate major, v_l adprlme cat teroqiun valens j vel non; prout porro os diverfum adficiatur; jemo-  OVER HET NUT DER WATERVATEN, tif „ of naar maate het groot of klein zij, of en naar dat de lijder ouder of jonger zij, of gezonder, 9, of minder gezond, ook naar maate een verfchillend been aangedaan worde; want hippoc r a t e s zegt, het dijbeen op zulk een wijze „ ontbloot, hebbe ik op den tachtigjlen dag zich „ zien fcheiden. Elders zegt hij, maar de fcheen„ beenderen aldus zwart geworden , op den zestig* „ ften dag weder bezocht zijnde, vielen met moei„ te af; en elders ,de gelieele cirkel zal echter, zo bij in veertig dagen zal weggaan, dan goed en wel ut weggaan , fommigen bereiken ook den zestigjlen „ dag; want de dunner beenderen gaan fchielijker 9, hem, doch de vaster langzaamer." Ziet men hier niet weder duidelijk , dat wij verder dan van swieten in de Geneeskunde gekomen zijn? Hier mede komt dat geene overeen, het welk hun» ris enim os {Hippacrates de articulis annotat. cap. LXXXI.) tali modo denudatum, octogeftmo die abfcedere vidi; alibi: at tibiae otfa ex ejusmodi denigratione circa mediam tibiam fexageftmo die tiifu ceciderunt: et alibi (eodem cap, LXXXI.) totus tarnen circulüs , fi tn quadraginta diebus deceferit, bene difcedet, quae dam etiam ad fexaginta dies pervetsiunt, nam et rariora ofa citius dijcedunt, et folidiora vero tardius." H .4  fcaé GENEESKUNDIGE VERHANDELING hünter en cruikshank (in het \y Hoofd*ftuk) van deeze ziekte fchoon niet geheel duidelijk zeggen. Op het allerduidelijkfle kunnen dit ook de beroemde waarnemingen en tekeningen van bonm. ophelderen; vooral tab. XV. fig. ti en 2. sn-  OVER HET NUT DER WATERVATEN, ift? ENGELSCHE ZIEKTE, Rachitis. Ook in deeze,in het gantfche noordelijk gedeel-, te van Europa zeer algemeene , hec menlcheüjk gedacht zo zeer misvormen e en onder de kinderen heerfchende ziekte, is het watervaatftelfel nie? buiten fchuld. Dat de beenderen watervaten bezitten , hebbe ik reeds boven aangetoond. Eene der oorzaaken echter, dat voornamelijk kinderen, en zeer zelden oude lieden, aan deeze ziekte onderhevig zijn, fchijnt te moeten gezocht worden, in de waterige, weeke, en ftappe gefteldheid, die zich tot op de beenderen toe, weltke meeftendeels kraakbeenig zijn, uitltreh, waarbij nog komt de grootere prikkelbaarheid, en zwakte van het zenuwftelfel, waar uk men zou kunnen opmaken, dat de naafte oorzaak alleen , in eene vermeerderde werkzaamheid van het watervaatftelfel ligge. De aardachtige ftoffe immers wordt den beende» ren in eene grootere menigte door de watervaten ontvoerd, dan door de. flagaderen toegevoerd. Dewijl nu de beenderen dus de invloeiende H 5 fap-  xta GENEESKUNDIGE VERHANDELING fappen niet behoorlijk wederftaan kunnen, zwelleri zij aan hunne einden op, en dewijl zij o^k niet meer vast genoeg blijven, krommen zij zich deels door den last van, het ligchaam , deels door de kracht van de beweegende fpieren. Ja zelfs wor» den de tanden, zo als wij ook aan andere beenderen zien, na dat zij hier en daar verweekt zijn geworden , ten deele weder opgezogen , opgevreeten, of vermollemen. Om die reden vond callisen (Principia fyftematis chirnrgiae hodiernae; vol. il.) in rachitifche lijken, het watervaarfleifel vooral groot. Van daar vond fries (de emolHtione offiumj) ïn een rachitisch lijk de watervaten aan de ruggraat , met eene kalkachtige ltolfe onge uld , welke zo hard was, dat zij het mes wederftand bood. Dat een fcrophuleufe fcherpte voornamelijk gelegenheid tot de Engelfche ziekte geeve, hebben sslle (Medicina CUnica pag. 223.) en kortüm (loco citato pag. 179.) vermoedt. Anderen verdenken ook eene venerifche fcherpte. —• Maar dat vooral zwakke ouders, een vochtige en koude lucht, en eene daar door te rug gehou« dene üitwaasfeming de voortbrenging deezer ziek* te begunstigen, is onder de nieuwe Arclen redelijk wel beflist. Daar  OVER. HET NUT DER WATERVATEN. 123 • Daar glisson , mayow, robenstein en anderen het zuigaderftelfel niet zo volkomen kenden, moet het ons ook niet bevreemden, dee« ze ziekte geheel anders van hun uitgelegd te vinden. v E *s  ï£4 GENEESKUNDIGE VERHANDELING terweeking der eeenderkn. Ofteofarcofis. Ik wil mij vergenoegen, hier het gezag van geloofwaardige Mannen aantevoeren, fchoon ik de wezenlijke zaaken door de voornoemde, en dergelijke gevallen genoeg bevestigd gezien hebbe. Deeze ziekte is van de voo ige dikwerf alleen daar in verfchillende, dat zij volwasfenen overkome. „ De verweeking der beenderen " zegt cruikshank (a) : „moet men vooral toefchrijven „ aan de watervaten, welke eene groote menigte aardachtige deelen uit de beenderen nemen." Hij zag groote ftukken van beenderen, welke op zich zelve volkomen gezond waren, verdwijnen; (en welk een Geneesheer, die groote Hospi» taaien bezocht, of die alleen eene eenigermaate uitgebreide practijk bezit, heeft zulks niet menigmaal gezien?)dewijl de drukking van een gezwel, ergens op hunne oppervlakten werkte, zelfs groote ftukken van de harsfenspans-beenderen zijn op deeze wijze weggenomen geworden. De (a} ïn het 17de hoofdiïuk op de aangehaalde plaatze» „Die erweichung der knochen, bei der ofteofarcofe mufs man den lymphntifchen gefSsfen vorzüglich zufchreiben; welche eine groffe menge êrdigcer theile aus den knoehefc. aafuehmen."  ÓVER HET NUT DER WATERVATEN. Ï25 De Koogleeraar ludwig (in zijne vertaaling van cruikshank, bla izijde 107.) voegt hier bij (£): „Dat de lijders, welke «iek liggen aan „ de verweeking der beenderen, eene menigte wie „ zetfel in hunne uria hebben, en dat venerifche „ beengezwellen nu en dan verdwijnen , heeft „ ieder Geneesheer bevestigd gezien; des zou her. overtollig zijn, ■ eele bevindingen hier omtrent „ op te tellen, richter, hunzousky en „ veele andere la'ere fchrijvers geven ons gelijk„ luidende berichten , echter baale ik nogmaals „ a. bonn, mijnen hooggefchatten vriend aan." En bladz. ioo, zegt hij (c): „Een merk„ waardig ftuk van een door midden gebroken fchen- (£) ,, Dafs kranke, welche an der erweichung der kno^' dien krank liegen, einen haufigen weifien bodenfatz itft trrin haben. CSieh Thomfoii in der Medical obfervatious and inquiries, volumine V ); das venerifchen knochengefchwullte dann und wann verfeftwinden, hat wQhl jeder arzt beftattigt gefehen; viele Eifahrungen hier uber aufzu» ftellen, würde überflüffig feyn. (Sieh Richters wundarze- ueykunst, band I. §. 783. Und Hunzausky Medici- nisch - ehirurchifche beobachiungen — und viele andere fieuere fchriftfteller g.eben uns ahnliche berichte) ferner erwane ich nochraals Jndrtis Bonn's meines gefchatztea freundes, Defcriptio Thefauri offium morboforum Hovï5ni, Amftelodam: 1783." (c) „Ein merkwürdiges fpecimen eines in der mirte ge» ferochenen fchenkelbeins, delfeu beinhaut von einem ge- fchwa-  126* GENEESKUNDIGE VERHANDELING 5, fchenkelbeen , waar van de beenhuid door eené j, verzweerng tot eene groote blaas is uitgezet * „ bezitte ik insgelijks in mijne ontleedkundigë 3, verzameling; en, het geen als iets bijzonders 3, moet aangemerkt worden is, dat het overgé9i bleven been geheel doorweekt en Ongemeen ligt zij , dewijl de zuigaderen 'van de zweer1 ,3 zonder twijfel al de beenftoffe naar zich getrok3, ken hebben.*1 Ook heeft men de ingezogene beenftoffe bij zulke lijders in de pis zich zien nederzetten, welke* door de watervaten in de bloedmasfa gekomen zijnde , langs deezen weg naar buiten gevoerd was. Dat dit plaars Hebbe, heef: reeds heiusunt (in de Memoires dc f'Academie des fciences. d Paris i75tij getoond; dit fcheelde er ma.ir aan, dat hij toen nog met geene volle zekerheid ftellen kon, dat dit de watervaren verrichtten; dewijl men die, welke van de beenderen komen, nog niet kende. fchwüre in eine grofle blafe ausgedehnet ift, befitze ich in meiner anatomifchen fammlung ebenfalls; und was befonders zu merken ift, fo ift der ganze übrig gebliebene' knochen erweicht und ungemein leicht. weil ohnflreitig die faugadern des gefchwurs die knochenmaterie aüe a'sf fich gezogen haben." » SPA Aft  OVER HET NUT DER WATERVATEN, loj> spaansche vliegen, Ca/ttharides. Dat de Spaanfche vliegen in eene toereikende menigte , en ter rechter tijd geappliceerd, die zuigaderklieren doen opzwellen,welke het vocht, dat ingezogen is geworden , doortrekken moete, om in de bloedmasfa te komen , is te bekend , darr^dat ik bijzondere fchrijvers daar over zou nodig hebben aantevoeren; ook kan men er da. gelijks met ligte moeite de proef van nemen; wil men intusfchen evenwel eenigen genoegd nebben, kan men de getuigenisfen van eenen monro, huntkr, cüuikshank, schei,- don en anderen aanvoeren. Bij gevolg zal een Geneesheer, weetende van waar deeze klieren opzwellen, niet verfchrikken, wanneer hij bij 't gebruik van eene van hem voorgefchreven Spaanfche vlieg - plaafter aan hec oor , of aan het hoofd , de halsklieren aan den arm, of in den nek, of op de borst, of op de rug, de oxelklieren op de buik, of aan de onderfte ledemiaten de liesklieren ziet opzwellen, nog minder zd iemand des kundig , tegen zulke gezwellen der klieren iets voorfchrijven. Ik  f&8 GENEESKUNDIGE VERHANDELING Jk hoope dat deeze voorbeelden , in de opge? noemde ziekten bijgebragt, toereikende zullen zfjni om in het Ai,G*Mt£N te bewijzén, dat deeze nafpoiingen groote nuttigheden in de GeneesÈui de te weeg gebragt hebben. Maar om, ware hét mogelijk, de zaaken nog c ■ ieiijker te ma*en , wil ik het hoofdzaakelijk t. i' nederftellén , 't welk wij door deeze nafpoiingen verkregen hebben. Ik zal hier, op dé tklre en korrfte wijze ,, alles kunnen invoe* j :n , of inhaalen , wat mislchien meer dan een r. hier toe gemist hebben. ) Dé Hing , dat dit vaatftetfel het uitput* p nd voorrecht hebbe , dat door het zelve alle de Planten -giften , én de Mineraal-giften in het ligchaam hmén ; het zij men deeze giften inwen* dig merrie, of het zij men ze uitwendig appliceere , was eertijds niet zó klaar : want de groote bo ■■ h v A v e , meende b v. dat de vajd chjIfa niets dan zachte dingen opnamen, en zijn beroemde Discipel, haller leerde nog in dat de bloedvo-erende aderen ook inzogen. Het is ni t evenv'eei,jf ne. Lymphacifche , dan of het bloédaderen ftelfel lijdzaam zij. b. v. Gs* louft men, dat de bloedaderen der darmen,de in hec  ÖVER HET NUT DER WATERVATEN. t# het darmkanaal gebrachte vergiften inzuigen, dan móeten noodwendig allé werkingen , die deeze giften veroorzaakten , zich het eerst in de lever vertoonen , dewijl alle de bloedaderen der darmen zich in de poortader vereenigen. Maar dat dit niet gefchiede, leert de dagelijks fche ondervinding. a.) Dit ftelfel van vaten is ook Tiet eenige , welk alle ziekteftoffe zonder onderfcheid opneemt -, zo als wij in den etter , in het bloed , in het water, in het venerisch gift, in de kropkliergezwellen , in den kanker , in de kinderpokjes, in de mazelen s in het pestgift , in de Spaarifche vliegen enz. gezien hebben. Zij zijn dus de eerde kanaalen, waar in deeze giften iluipen, én welke van deeze giften aangegrepen worden. Het moet ons dan ook gantsch niet onverfchiliig zijn , dat wij weeten, dat het waare vaten , en dat het juist deeze vaten zijn , welke deeze ziekteftoffe opneemem Dat men echter dit voor monro*s en mascagns's tijden niet zo overtuigend wist, geloof ik u;.t hunne fchrifteh bewezen té hebben; wanc wij zagen, dat b. v. hall uk nog de inzuigmg aan bloedaderen toefchreef, en dat campe^i voor het jaar 1779 geloofde, dat de krankheids* ftoifen haaren loop namen naar dé zenuwen. I Dn*  i30 GENEESKUNDIGE VERHANDELING Dus is hier een zeer groote ftap in de geneeskunde, namelijk in de ziektekunde gedaan. 3. ) Wij begrijpen nu volkomen,waarom*wanneer giften , of ziekteltoffen in dit vaatftelfel indringen 3 de watervaatklieren op die plaatfen opzwellen , door welke de vergiften of ziekteftoffen gaan moeten , om in de ductus thoracicos te komen. Was men wel in ftaat, dit te begrijpen, voor men wist, dat de watervaten zich in klieren veranderen ? 4. ) De tegenwoordig federt hewson hekendè plaatfen, waar klieren liggen, maaken daar door, dat wij niet ligt een kliergezwel met andere gezwellen vtrwisfelen zullen. Men zag zelfs groote Geneesheeren, en Heelkundigen zich geweldig in de diagnojis vërgisfen. Ik wil nu eenige bekend geworden voorbeelden aanvoeren , doch, om alle haatelijkheicï te vermijden, de namen verzwijgen. Dus zag men opgezwollene watervaatklieren ^ die bij de parotis liggen , voor een gezwollen 'parotis can, en in dit denkbeeld zijnde exftirpeerde men dezelve ook wel. Zo zag men ook opgezwollene watervaatklieren aan den hds voor eenen krop aan. Dus behandelde men zeer verkeerdelijk de  OVER HET NUT DER WATERVATEN, igï gezwellen der oxelklieren , uit eene verzweering aan den arm ontftaan , als waare zij eene aanvangende bloedzweer. Hier om gaf men zeer dikwils gezwollen lies» •klieren voor eene netbreuk op. Daarentegen verklaarde men opgezwollene Hesklieren , die door eene aan de voeten geplaatfte Spaanfche vliegplaafter ontftonden, voor een bubo; en wel daarom, om dat ter zelfder tijd, door de opgezogen Spaanfche vliegen eene onwillige -opheffing der roede, Qpriapimus') ontftond. Welke groote voortgangen heeft dan ook niet 4e diagnopZs der ziekten door deeze nafporingen gemaakt! Nu het niet mogelijk is, dat een, die dit ftelfel kent, zulke misflagen, als ik aangevoerd heb, en meer diergelijke, begaan kan. 5.) Dat, de diagnopZs door deeze nafpooringen winnende , ook de prognopZs toenemen moest, feehoeft zeker niet bewezen te worden. Doch ten -overvloede wil ik alhier eenige ftellingen aanvoeren. Men kan met zekerheid voorzeggen, wanneer snen van eene canthariden - plaaster bubones zag ontftaan, dat deeze gezwellen zo fchielijk weder verdwijnen zouden , als die plaats geneezen zou zijn, waar de Spaanfche vliegplaafter lag. Men kon met zekerheid zeggen , dat het gezwel der oxelklieren te gelijk met de zweeren 1 ï a aan  $3* GENEESKUNDIGE VERHANDELING aan den arm zoude ophouden; dit is waar, maar. nu ziet men beter in , waarom men met volkoifiene zekerheid bevestigen kan , dat de inenting der pokken op den arm gevat hebbe , wanneer de oxelklieren opzwellen. Men weet nu beter, dat den kanker weder fal uitbreken , wanneer men de klieren aan het borstbeen aangedaan ziet. Men kan nu met zekerheid voorzeggen ; dat. Op de opening van het kniegezwel door eene lange fnede een fierker ukvloeijing van lympha Volgen moete. * " 6. ) Wanneer dus, gelijk men ziet, de diagnofis en prognofts door deeze nafporingen zo veel. velds wonnen, is het ook zeer natuurlijk, dat het. fo-oefenend deel der geneeskunde even zo veel jnoest toenemen. Ook hier wil ik eenige voorbeelden aan de hand geven. Wij zullen geene middelen meer op de meefte plaatfen aanbrengen, maar op de bron zelve atV gaan. Eene van Spaanfche vliogen, van pokkengift , gezwollene klier zullen wij'aan de natuur overlaten, in die overtuiging, dat zij van zélve zal be«laaren, zo dra men die plaatfen goed bezorgt , van wier aandoening dit gezwel afhangt. 7. ) Daar verder dit de eerfte kafiaalen zifn, waaria zich het gift begeeit, zal men ooit in d^  OVER HET NUT DER WATERVATEN. i53 zelve de ingezogene giften het eerst vervolgen,' en ze moeten zoeken te verftooren. Hier uit blijkt ook de groete en uitgebreide nuttigheid derplaatfelijke middelen,op het allerduidelijkfte. Het ingezogen geneesmiddel kruipt namelijk het gift na, en vernietigt deszelfs fchadelijke werkingen, dikwils eer nog, dan die beide, het gift namelijk en het tegengift, in het bloed zelve komen. Kon men wel een zo klaar begrip van deeze groote werkingen hebben, zo lang men dit ftelfel minder volkomen kende? Tegenwoordig, daar wij door CRUiksHANKrsen mascagki's navorfchingen weten, dat het in wijdte (amplitudo') het bloedvaatftelfel zeer overtreft, moet het ons niet meer verwonderen, dat topifche middelen zo fchielijk, zo wonderbaar helpen, dat dikwerf geen een toeval van eenig belang op de gevaarlijkfte kwetfingen , of andere beledigingen volge. Hier uit blijkt ook de werking der topifche ge«" neesmiddelen bij gezwollen klieren, welke de ouden niet zo volkomen konde inzien; maar nu weeten wij door deeze navorfchingen, dat van de plaats, op welke wij b. v. eene Mercuriaal-plaafier leggen, ontelbaare vaatjes in de naastgelegen, pf door de plaafter zelve bedekte klieren gaan, welkte bij gevolg ook dat geneesmiddel werkelijk in de I 3. klier  734 GENEESKUNDIGE VERHANDELING klieren zelve tot bewerking der oplosfihge brengen. Wij zullen daarom een venerifchen bubo niet meer met algemeene, het geheele ligchaam, zonder nood aangrijpende middelen behandelen, terwijl wij nadere wegen kennen om hem uit den weg tc ruimen. De ichrifien der nieuwere fchrijvers zijn vol van de dikwils wonderen doende werking der Merenriaal-plaafters of inwrijvingen bij eenen bubo. Wij weeten door deeze nafporingen, hoe wij de inwrijvingen methodisch moeten aanwenden, en waarom zij helpen. Eindelijk laaten uit deeze nafporingen ook de groote en heerlijke werkingen van de met verftand gebruikte drop baden , van de koude baden, van de warme baden , en van de dampbaden , naar verfcheidenheid der omftandigheden, zich uitleggen. Deeze vaten zijn het, gelijk wij bij de ontfteekingen, extravafatien, windgezwellen, waterzuchten, enz. zien, welke de ftilftaande, ja de bedorvene fappen weder op neemen , en me: het bloed vermengen, op dat zij door verfcheidene organen in heilzaame crifes uitgeworpen kunnen worden, Door.de dropbaden, wordt dit vaatftelfel op het, kragtdadigfte tot de inzuiging. geprikkeld. , Door koude baden, worde dit vaatftelfel op het  OVER HET NUT DER WATERVATEN. 135 nadrukkelijkfle in zijne werkingen onderfteund en verfterkt. Van daar het groote nut van koude omflagen, bij hoofdkwetfingen, 't welk alle nieuwe Geneesheeren eenftemmig bevestigen. Door warme baitn wordt eene zeer groote menigte frisfche vochngheden, overal in ons ligchaam ingezog n, en wordt daar door dik wils meer dan door eenig middel verfrischt en gefterkt; daar door komt het,dat men eene wellustige gewaarwording het geheele ligchaam door, na 't gebruik van 't warm bad, ontwaar worde. Bij het gebruik der dampbaden , wnrdt het wa* ter nog al meer indringende, en helpt bij kliergezwellen, als het allerzachtfle, onfchuldigfte, ers evenwel krachtigfte middel,