| EX BIBLIOTHECA VIRI DOCÏISSIMI L. J. SURINGAR ANNO 1897 DEFUNTI UWVERSITATI DONATA   SALOMO'S SPREUKEN, PREDIKER en HOOGLIED. OP NIEUW OVERGEZET EN FERRYKT MET KOR. TE OPHELDERENDE AANMERKINGEN door D. JOHANN CHRISTOPH DOEDERLEIN. Uit het Hoogduitsch vertaald naar de derde geheel vei beterde Uitgaave door G. H» R E I C H E, Leeraar der Lutherjche Gemeente te Zutphen. Eerste Deel. Te C A M P E N, Ter Drukkerye van j. A. de CHALMOT, M D C C X C I,   VOORREDEN. $f E ^ene nieuwe vertaaling van een Bybelsch (^J>4^ boek, hetwelk door deszelfs inhoud z »o zeer als godlyk uitblinkt — hetwelk door deszelfs Opfteller, den wysten Koning, denfcherpziendften Onderzoeker der menfchen , en den verftandigften Zedenleeraar voor het gemeene keven zich alreeds gewichtig en eerwaardig maakt — hetwelk, wanneer het thans nieuw in 't licht kwam, als een verwonderenswaardig werk , van eenen verheevenen geest met toejuichende goedkeuring zou worden opgenoomen — hetwelk waarlyk door zynen vruchtbaaren en leerryken inhoud elk moet doen verbaasd ftaan, die het hoort, dat dit boek, reeds voor byna drie duizend jaaren een Volksboek was — bykans eer men aan de gepreezene Wyzen der oudheid, wier guldene fpreuken noch altyd worden hoog geacht, denken konde; — hetwelk voor het grootfte gedeelte weezenlyk behoort tot het vormen van den echten Gods* a dienst  IV "VOORREDEN. dienst — van den Godsdienst, die voor de wereld en het menschdom werkzaam en bezig is, en den mensch tot een wys man, tot een nuttig lid voor de menfchen maakt — hetwelk zoo veele voorfchriften tot Godsvrucht , raadgeevingen voor regenten en onderdaanen, opmerkingen en ondervindingen uit het gemeene leeven, zedenkundige, ftaatkundige, ftatiftiekeen oeconomifche grondregelen — in zulk eene beknoptheid leevert, als ooit eenig zedenboek in de wereld; — van zulk een boek zal eene nieuwe vertaaling, hoopeik, geen vruchteloofenarbeid zyn. Met verwondering befchouwe ik de vertaaling van Lüther — en waarlyk is 'er geen boek van den Bybel, door hem zoo wel overgezet, als deeze Spreuken — dewyl het ook vóór Luther mtuurlyk was, om kort en gedrongen te fchryven. Dan , wanneer wy de vorderingen in de bybelfche taalkunde, en de gelukkige poogingen van laatere Geleerden, ter opheldering van dit boek naar waarde willen beoordeelen; raag men met rede verwachten, dat 'er veel verbeterd moet worden, en veel verbeterd is — maar alleenlyk in de latynfche taaie, Zou. den wy het grooter gedeelte van onze landgenooten met deeze verbeteringen niet nader mogen bekend maaken ? en langzaamerhand bouwftoffen verzaamelen tot eene betere vertaaling van  VOORREDEN. V van het geheeleOude Testament, dewelke Lu. ther , indien hy nog leefde , zeekerlyk reeds zoude geleeverd hebben ? (*) De Opfteller van deeze vertaaling hoopt, dat ieder kenner zal befpeuren, dat hy Salomo beftudeerd, het goede van de nieuweren zich ten nutte gemaakt, en zelfs veeleplaatzen een nieuw licht heeft bygezet: dan hy is teffens zoo zeer overtuigd van de beperking van zyne inzichten, dat hy elk dankt, die hem beter onderrecht, wanneer hy den zin niet getroffen heeft, en een licht ontft»ekt, waar alles voor hem donker is. Naar ik hoope, .ftaat hy als een man bekend, die liefde tot waarheid bezit, en die zich door verftandigen op eene befcheidene wyzc gaarne wil laaten onderwyzen.. Wy blyven toch allen leerlingen, zelfs dan, wanneer wy den naam, het atnpt en de waardigheid van eenen leeraar bezitten: en een uitlegger, die het niet (*) Hoe zeer dit insgelyks in Holland .nodig is, behoeft msn niet breedvoerig te bewyzen; en het is voornaamlyk hierom, dat ik my heb aangedrongen gevoeld, om deeze vertaaling van den grooten Doederlein niynen landgenooten insgelyks in een nederduitsch gewaad, aantebieden, met den vuurigen wensch, dat dezelve het bedoelde oogmerk moga bereiken. * 3  VI VOORREDEN. niet gevoelt en niet belydt, dat zyn weeten, — vooral by- de fchriften van het Oude Testament — ftukwerk is, moet of een blinde naa» fpreeker zyn, die nooit zelf onderzocht heeft, of tot de verwaanden behooren, die in hunne, eigene oogen wys zyn, en nog minder hoop tot beterfchap geeven, dan een dwaas. In den ftyl zal men fomtyds, meer buigzaamheid, meer duidelykheid, meer juistheid en beknoptheid , meer befchaaftheid begeeren : dan daar ik het voor een kenmerk van eene goede vertaaling houde, om het eigenaartig karakter van het oorfpronglyke, zoo veel mooglyk is kenbaar te maaken, ~ dus even zoo kort, even zoo bondig en zinryk te fehryven , gelyk het in het hebreeuwsch luidt — zoo moest ik het buigzaame in de uitdrukking , aan het nadruklyke opofferen, dubbelzinnigheden van het oorfpronglyke , die zqo eigenaartig behooren tot het karakter van gedenkfpreuken, 'er ook by behouden, en liever bondig fchoon iets duifter, dan winderig en duidelyk fehryven. Eene zinfpreuk verliest haare fchoonheid, wanneer men dezelve terftond op het eerfte gezicht kan doorzien. Ik hoope echter, dat nadenkendeleezers (enzoodanigen vereischt dit boek in het algemeen en geheel) met hulpe van de bygevoegde aanmerkingen het meeste zullen kunnen verftaan. —•— Daar *.  VOORREDEN. VII ik alleenlyk het oogmerk had, om den zin aan te too en — maar niet , om denzelven te bewyzen , mag niemand hier gek er de aanmerkingen verwachten. De bewyzen voor de gegeevene verklaaringen leevere ik meestin een byzonder boek , hetwelk onder den Tytel van gelee)de op. helderingen omtrent de dichtkundige boeken van het Oude Testament te Haile 1779 in het latyn gedrukt is (*). Wie lust heeft, om over enkele uitdrukkingen en uitleggingen te vitten; wie eene roeping in zich gevoelt, om in elk boek, hetwelk ter uitlegging van den Bybel gefchreeven is, vooral natevorfchen, of 'er ook niet misfchien eene bewysplaats in het Compendium, of in het famenftelzel van zyne Dogmatica in gevaar mocht (*) Lange Mond ik in beraad, of ik deeze geleerde ophelderingen , in zoo verre dezelven hier toe betreklyk zyn, insgelyks uit het latyn vertaaien, en achter deeze nederduitfche vertaaling van dit boek zoude voegen. Dan voor minder geleerden zyn dezelven daarom van geen nut vermits dezelven te geleerd zyn en te veel oosterfche taalkunde vereisfchen. En zy, die hun werk van geleerd, heid maaken, zoude men met eene vertaaling van deeze geleerde ophelderingen geen nut doen, vermits dezelven allen ongetwyffeld de werken van deezen vermaarden Hoogleeraar bezitten, en in het oorfpronglyke zelve leezea. *4  VIXI VOORREDEN. mocht komen , maar het niet te waardeeren, wanneer de christeiyke zedenleere zomtyds een «Souzyn bewysplaatzen of ophelderingen gewint — van zoo iemand kan ik zeekerlyk niet veel goeds verwachten: want hy zal, by voorbeeld over de zelfftandige wysheid in het achtfte hoofdfluk niets gezegd vinden, wat door de kerkvaderen in de fchoolen en op depredikfloelen, met een goed oogmerk, maar zonder kennïsfc van het ooffpronglyke , gezegd, en door lastere Opftelïers van Leerftellingen, uit eerbied voor de kerkvaderen afgefchreeven is. Deezen wil ik maar in vertrouwen ontdekken, «fat ik geloove , dat een christen leeraar, die zyne leeringen haalt uit het Nieuwe Testament, niet karig behoeft te zyn op leerftellige bewysplaatzen uit het Oude Testament gehaalt, hetzy dan dat hyeenjooden leeraar moest worden, by dewelken zulke bewyzen, gelyk Justtnüs tegen Tryphon , en andere leeraars van dit flag gebruikten , van aanbelang en gewicht zyn. De lieve Vaders zyn, wel is waar, gelyk de verftandige Luther zegt, eertyds zeer geneigd geweest, om, wegens de ketters, de fchrift van de Godheid van Christus te verklaaren, waar het maar eenigzins konde doorgaan , fchoon de text zulks in den grond niet mede bracht — en dit weet buiten dien elk, die de oude kerkelyke gefchiedenis heeft  VOORREDEN. IK heeft leeren kennen, dat de Ariaanen de fterkfte en fpitsvinnigfte vyanden van Christus Godheid , juist hun fterkfte bewys uit het agtfle hoofdftuk van Salomo's Spreuken genoomen, en volgens hetzelve den Zoon van God onder de fchepzelen hebben gereekend. Elk boek moet naar deszelfs oogmerk en taaie beoordeeld worden: en daar het toch zoo zichtbaar blykt, dat in deeze plaats wysheid en dwaasheid met eikanderen vergeleeken worden, en dat 'er in de daad geenë zelfftandige dwaasheid inperzoon gevonden wordt, of men moet in onze daemonisch-theologifche tyden den duivel daar toe maaken: kan ik 'er my niet van overreden, dat 'er eene zelfftandige wysheid — waarby zich buiten dien elk leezer , die geen wysgeer is, eene wonderlyke figuur zal verbeelden —• heeft plaats gevonden, of waarlyk plaats vindt. Ik vreeze in 't algemeen, dat het zwaar zoude te bewyzen vallen, dat dergelyke woorden, gelyk wysheid, almacht en meer zulken ooit in het Oude Testament als naamen van daadelyke per- foonen gebruikt worden. ; Intusfchen ben ik 'er zeer wel mede te vreeden , wanneer iemand een ander gevoelen heefc* en ftaa het ook aan elk toe, wanneer hy in dergelyke opvattingen zyne fcherpzinnigheid ten toon ftelt, en troost kan vinden, en eisfche flechts zoo veele • K^-' ël, tot kennisfe der wysheid en zeeden- 2. leere, tot inzicht van zaaken, dewelke verftand vereisfchen (2), ter onderwyzing in heilzaame 3, les- (1) De Oosterlingen plaatzeh dikwyls lange Tytels aan het heofd van hunne boeken, die den geheelen inhoud van het boek in zich behelzen. Zoodanig is ook het begin of öpfchrift van dit boek. (2) Het kan ook heeten: in verjlandige redenen, I. Deel, A  2 Salomo's Spreuken lesfen der deugd, der gerechtigheid en billyk- 4. heid (3): om den onweetenden wysheid, om den jongeling kundigheden en omzichtigheid te Jee- 5. ren. Let de wyze daar op, dan zal hy aan kun- 6. digheden toeneemen, en de verftandige zal de kunst leeren, om duidelyke gedenkfpreuken en raadzelachtige uitfpraaken der wysheid te veriïaan (4). 7. De Godsdienst is het beginzel der wysheid (5): Dwaazen, verachten wysheid en onderricht. Het (3) Zeedenkundige waarheden maaken het grootfte ge. deelce van dit boek uit: dan 'er zyn ook veelen onder voor het gemeene leeven, voor regenten, ftaatkundigen en oeconomen. (4) Gedenkfpreuken zyn van tweederley natuur. Sommigen zyn geheel duidelyk en verftaanbaar voor elk. Anderen zyn raadzelachtig, d. i. duister, dubbelzinnig, diep. zinnig. Een wys man verftaat beiden , en wordt door het leezen van dit boek aangemoedigd en geoeffend, om dezei ven te verdaan. (5) De hoofdfom van het geheeleboek. De Godsdienst, of, het welk een en het zelfde is, de Godsvrucht, de verëering en de dienst van God, is het beginzel der wysheid, het beste, het edelfte, wat de leerling der wysheid vooral moet bezitten. Hy geeft aan onze overige kundigheden haaren waaren luister, leiding en nuttigheid. De aller, kundigfte, zonder Godsdienst wordt een rustverftoorer. Zelfs op het behoud en de vermeerdering van onze inzich. ten zoo wel, als op de geheele formeering van onzen geest  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. t. 3 Het eerste Deel (6). Myn kind! geef gehoor aan het onderwys van 8. uwen vader: en verwerp niet het bevel van uwe moeder; deezen zyn uwe bevalligfte hoofdfie- 9. raadien, en ketenen aan uwen hals (7). Volg 10. niet myn kind! wanneer de zondaaren u willen tl. verleiden, wanneer zy u aanfpreelcen: kom, gaa met ons, wy zullen op bloed loeren; den onfchuldi- 12. gen zonder eenige gevaar vervolgen, hen verjlinden , gelyk het graf de leevendigen verflindt, derechtfchaapenen, gelyk het de Jlervenden inzwelgt (8). Alle 13. kostbaarheden zullen wy buit maaken, en onze hui- 14. zen met roof aanvullen. Gy zult mede in ons lot dee- 15. len; allen zullen wy eene kas hebben: dan tree niet 16. op hunnen weg, myn zoon! en trekt uwen voet terug geest heeft dezelve invloed. De dwaas, de man zonder Godsdienst, de heiligfchenner is een vyand van elke edele kundigheid. Ongodsdienstigheid en onbefchaafdheid zyn ' ten allen tyde zeer na aan eikanderen vermaagdfchapt ge« weest. (6) In het zelve vindt men enkel aanpryzingen van de wysheid, uitnoodigingen en voorbereidingen tot onder, wys. (7) Wat een koninglyk hoofdbindzel, en gouden kete« nen voor den hals zyn, dat is leergierigheid en wysheid voor den jongeling, het beste fieraad. (8) Onverbiddelyk. De zin is kortelyk deeze, dood en verderf willen wy verfpreiden. A %  4 Salonto's Spreuken 17. terug van hun pad. Want hunne voeten gaan uit tot verderf: zy haasten zich, om bloed te vergieten. Gevaarloos fchynt het uitgefpannen 18. net in de oogen van den vogel; dan geenen loeren tot hun eigen verderf, en hunne vervolgingen zyn gevaarlyk voor hun eigen leeven (9). 19. Zoo gaat het met elk, die onrechtvaardig goed zoekt: het berooft alle deszelfs bezitteren van 't leeven. 20. De wysheid (10) flemt openlykhaar lied aan: 21. luidkeels zingt zy op de ftraaten: zy roept aan de hoeken van de marktplaatzen: onderdepoor- 22. te in de ftad roept zy uit: Hoe lange, ö gy dwaazen! zult gy dwaasheid beminnen ? Hoe lange zullen de /potters (12) behaagen fcheppen in fpotterny? en de (o) Niet overal vermoedt de jongeling gevaar, waar het plaats heeft: en de ondeugdzaanie overreedt zich dikwyls, dat hy niets te vreezen hebbe, wanneer hy het lokaas, de verleidingen der zonde najaagt. Hy vindt echter, gelyk de vogel, die het net voor onfchaadelyk houdt, byhetge< not deezer zondige vermaaken zynen ondergang. (10) Hy (lelt hier de voorrechten der wysheid voor,en doet haar in de gedaante van eene Vrouwe zelve fpreeken. (Ziet Kap. III. vs. 1. IX. vs. 1 ) De fchoolen waren eertyds openlyke plaatzen : ook de wysheid wordt openlyk geleeraard. Elk wordt tot dezelve uitgenoodigd. (n) Onweetenden, (12) Verachters van den Godsdienst, waar toe ook zy behooren, beetere onderwyzingen niet opvolgen.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. I. 5 de dwaazen beetere kundigheden haaten ? Keert terug 23. toi myne onderwyzingen! myne inzichten zal ik u mededeelen; en myne les/en u voordraagen (13). — Dewyl ik geroepen hebbe, en gy niet komen wilt; 24, dewyl ik noodigde en niemand myn toehoorer wilzyn: dewyl gy mynen raad veracht, en myne onderwyzin- 25. gen niet wilt aanneemen: zoo zal ik ook lachen by uw 26. ongeluk, enjpotten{\\),wanneerverfchrikkingQi5') 27. u overvalt, wanneer uwe verfchrikking, gelyk eenonweder uitbarst, en ongeval, gelyk een wervelwind, op u aanftormt; als angst en nood u overvallen. Dan 28. zult gy tot my roepen, maar ik zaluniet antwoorden: gy zult my zoeken, maar my niet vinden: om dat zy 29» de waarheid verachten, den Godsdienst verfmaadden, mynen raad niet begeerden, en alle myne onder- 30. wyzingen verwierpen; moeten zy ook de gevolgen van 31. hunne handelingen ondervinden, en de vrucht genieten (13) Men denke naa deeze noodigende uitroeping op eene tusfchenpoozing. Eerst noodigt zy nu wacht zy, of 'er Iemand komt maar alles draaft voorby, haare fchool blyft ledig, hierover wordt zy gevoelig, en verkondigt den verachteren hunnen ondergang. (14) Wie zich niet raaden laar, kan ten tyde van ongeluk zich ook geece hulpe befooven. Het is te laat, dan eerst verlïandig te willen worden, wanneer men zich door zyne dwaasheid en ongehoorzaamheid reeds in het verder heeft gebracht. (15) Ongeluk. &3  6 Salomo's Spreuken 32. ten van hunne onderneemingen (16). Want de terugtrede der dwaazen is voor hen doodlyk, en de dwaalweg der ondeugenden brengt hen, tot hm verderf'(17 ). 33. Myn toehoor er echter woont veilig en is gerust zonder vreeze voor ongeluk. HET TWEEDE HOOFDSTUK. f, Myn Zoon! indien gy myne onderwyzingen aanneemt en myne voorfchriften by u bewaart, 2. zoo dat uw oor op wysheid lette, en uw hart 3. zich neige tot vernuft: indien gy roept na ver- 4. ftand, en vraagt, waar wysheid is; indien gy 5. haar zoekt, gelyk het zilver, en haar naafpoort, gelyk fchatten: dan moet gy Godsvrucht leeren 6. en Godsdienst bezitten. Want God leert wysheid : uit zynen mond komt kennis en verftand (1). Voor (16) Naar het Hebreeuwsch: zy zullen de vrucht van hunne wegen eeten, en van hunne aanflagen zat worden. Het bovenftaande zal ons echter duidelyker voorkomen. (17) Hier door, dat de dwaazen van de wysheid afwy. ken en zich van haare fchool verwyderen, berokkenen zy zich zeiven den dood en alle onheilen. Het tegenovergeftelde vindt men in het volgende vers: maar wie als een leergierig discipel tot de wysheid komt, heeft niets te vreezen. Hy heeft waare, veilige rust. (1) De onderwyzingen in eene godlyke Openbaaring vormen den mensch het meest. De heiden met alle zyne kundigheden ftaat nochtans verre beneden hen, die eene qpen:  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. II. 7 Voor den oprechten befpaart hy waar geluk, en 7. belooning voor den rechtfchaapenen, die den 8. weg der deugd betracht, en op de baane van 9. deszelfs vrienden voortwandelt. Dan zult gy leeren, wat waare deugd, een plichtmaatig ge-Io. drag, en een goed pad is, wanneer wysheid in uw hart komt, en uwe ziel zich verlustigt in kundigheden (2). Voorzichtig zult gy dan over 11. uwaaken, en fchranderheid zal u befchermen, zoo dat gy elk gevaar ontloopt, den man die 12. onwaarheid fpreekc, hen die het rechte pad verlaaten , om duistere wegen (3) te bewandelen; 13. die over hunne boosheden zich verheugen, en 14. verblyd zyn over kwaade ftreeken, die een krom 15. pad en verkeerde wegen inflaan. Zyzalubefchermen (4), dat gy de vreemde vrouwe ontloopt, 16. haar openbaaring bezitten. Uit haar ontfpringt wysheid en geluk voor dit leeven. Niet minder waar is het, dat eene ziel aan de ondeugd overgegeeven, nooit waare wysheid bezit, noch waar geluk verweift. (2) Liefde tot en vatbaarheid voor de deugd vloeien voort uit waare kennis. In de taaie der geleerden , zoude Salomo gezegd hebben : de befpiegeling moet voor debe. oeffening voorafgaan. (3) Om in het verborgen te zondigen. (4) Dit moet men hier uit het 11de vers herhaalen. Tweederley buitenfpoorigheden zyn voor de jeugd het gevaztlykst: gewinzucht, die hen verleidt tot de gemeenfchap inet onrechtvaardigheid, en wellust.  $ Salomo's Spreuken haar die verleidelyk fpreekt (5), den echtge- 17. noot van haare jeugd verlaat (6), en het ver- 18. bond met haaren heer vergeet. Want nederwaards tot den dood voert haar huis (7) en haa- 19. re wegen na het onderaardfche. Niemand van 20. hen, die haar bezoeken, komt terug; niemand redt zyn leeven. Zy zal u befchermen, zoo dat gy den weg der braaven bewandelt, en blyft op 21. het pad der rechtvaardigen. Want de oprechten blyven in het land, en de rechtfchaapenen 22. woonen daar in: maar de onrechtvaardigen worden uitgeroeid uit den lande, en de afvalligen worden uitgedelgt. HET DERDE HOOFDSTUK. ' t. Myn kind! vergeet myne voorfchriften niet: 2. uw hart bewaare myne bevelen. Want zy brengen u een lang leeven, eenen gelukkigen ouder- 3. dom en welftand toe. Het waar geluk zal u nooit verlaaten. Hang dezelven, gelyk een halsfieraad om uwen hals (O en fchryf ze u in het hart, (5) Vleit, of liefkoost. (6) De man, dien zy het eerst de huwlykstrouw beloofd heeft. (7) Haar huis is het voorhof tot het ryk der dooden. (1) Heb ze geduurïg yoor oogen, gelyk een omhang- zel, dat van uwen hals tot op de borst nederhangc  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. III. o hart, dan zult gy gunst en geneegenheid vinden 4. by God en menfchen. Verlaat u geheel en al op 5. Jehovah, maar fteun niet op uwekennisfe. Eer- 6. biedig hem in alle uwe onderneemingen, dan zal hy uwe paden effen maaken ^2). Weesnietwys 7. in uwe oogen. Eerbiedig Jehovah en wyk van het kwaad. Bezorg uw lichaam gezondheid (3), 8. en verkwikking aan uwe leden. Eert Jehovah met uw vermoogen, en met de 9. eerstelingen van uwe aardgewasfen: dan zullen 10. uwe fchuuren zyn opgepropt van overvloed, en uwe vaten van most overvloeien (4J. Men (2) Uwe onderneemingen zullen zonder verhindering, of zwaarigheden haar doel bereiken. Een effen pad leidc gemaklyk en fcbielyk tot het doel. (3) Zommigen vertaaien het als een belofte, en dit nog bovendien volgens den grondtext der Maforeten: Het zal voor uwen navel gezond zyn. Ik hebbe dit voor aanftootlyk gehouden, en derhalven eene andere leezing voorgelleld. Myns bedunkens is het eene dubbelde vermaaning: de eerste behelst het bekende: cura ut valeas, (draag zorg voor uwe gezondheid) hetwelk den lichtvaardigen jongeling wel geduurig mag worden ingefcherpt; de andere het niet minder bekende: Interpone tuis interdum gaudia cufis. (Vervang uwe bezigheden zomtyds met vermaaken). (4_) Naar de mofaifche wet behoorden de eerstelingenen de tiende aan den Priester, den vertegenwoordiger en dienaar van God. Het geen men aan hem gaf, was Gode toegewyd, en daar voor belooft hy zegenryke belooning. A 5 Voor  10 Salomo's Spreuken 11. Myn kind, veracht de tucht van Jehovah niet: voedt geenen tegenzin tegen zyne beftraffingen: 12. want wien Jehovah bemint, dien beftraft hy: hy tuchtigt den zoon, die zyn gunfteling is (j). 13 Heil hem, die wysheid bezie, denmandiezich 14. kundigheid verwerft: want haar koophandel is boeter, dan de handel met zilver, en haarwinst 15. is beeter dan goud Zy is kostbaarer dan paar- 16. len; zy overtreft alle uwe kostbaarheden. Lang leeven is in haare rechte; rykdom eneereinhaa- 17. re linke hand (6). Haare wegen zyn aangenaaid, me wegen: op alle haare paden is welftand. Zy is een boom van gezondheid (7) voor allen die met haar verkeeren: en gelukkig is hy, die zyn werk van haar maakt. — Met Voor Christenen behoort deeze wet en deeze belofte niet; ten zy men in 't algemeen die nuttige vermaaning hier wil vinden : Gebruik uwe goederen ter eere van God : dit zal God by u niet onbeloond laaien. Een goed en plichtmaatig gebruik van Gods gaaven is het middel ter vermeerdering van dezelven. (5) Ik voigedeleeswyze van Apostel Paulus, Hebr. XII. vs. 6. (6) De wysheid deelt de goederen van dit leeven met beide handen uit: met de eene een lang leeven, met de andere rykdom en eer. (7) Woordelyk: Hout des leevens, of gezondheids plant, is een gewas, welks vruchten gezond maaken; is een geneesmiddel , bewaart voor ziekte en brengt ons over in een paradys, ziet vs. 7. 8.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. III. 11 Met wysheid heeft God de aarde gefchaapen, 19. en met verftand den hemel gebouwd, door zy- 20. ne kunst berstte de Oceaan (8), en daauw druipt uit de wolken. Myn kind! fterkte van geest en 21. voorzichtigheid ftel nooit uit uwe oogen: want 22. zy zullen het leeven voor uwen geest, eneenfieraad voor uwen hals zyn (9): dan wandelt gy 23. veilig op uw pad, en uw voet ftoot niet aan. Legt gy u neder; 't is zonder zorge; ilaapt gy, 24. dan is uw flaap verkwiklyk. Gy vreest niet by 25. plotslyke verfchrikkingen, noch by den val der onrechtvaardigen, wanneer dezelve komt. Want 26. God zal uwe hoope zyn, en uwen voet voor verftrikkinge bewaaren (10). Onttrek den behoeftigen uwen weldaad niet, 27. indien het in uwe hand ftaat, om dezelve te kunnen bewyzen. Zeg niet tot uwen naasten: Gaa 28. heen, kom op eenen anderen tyd, morgen zal ik geeven, indien het u heden mooglyk is. Berok- (8) Hoe de bronnen uit de aarde opwellen, en hoe de daauw zich in de wolken vormt, is voor de natuurkundigen nog altyd een geheimnis. De openingen, uit dewel. ken de onderaardfche meeren voortftroomen, zyn kunstwerken van God. Aarde en hemel zyn een toneel der godlyke wysheid. (9) Zoo bekoorlyk, als een halsfieraad. (10) Gy zult, daargy van God alles kunt hoopen, door zyne voorzienigheid de ontelbaare gevaaren des leevens ge: lukkig te boven komen.  12 Salomo's Spreuken 29. Berokken uwen vriend geen ongeluk, wanneer hy onbevreesd by u woont (11). 30. Begin met niemand twist zonder oorzaake; indien hy u geen nadeel heeft toegebracht (12). 31. Yver den geweldaadigen niet naa, en verlus- 32. tig u niet in zyne onderneemingen (13). Want de arglistige is gehaat by God ; maar met den 33. oprechten is hy vertrouwd (14). De vloek van God is in het huis der onrechtvaardigen: maar de wooning van den rechtvaardigen zeegent hy. 34. Verachteren bejegent hy verachtelyk: den gewilligen (15) fchenkt hy genade. Wy- (n) Eene ftelregel der gastvryheid, die thans nog by den ruuwen Arabier, en bykans by alle wilde volken onkreukbaar is. Wie zich eens aan hem heeft toevertrouwd, en in het vertrouwen op zyne menschlievenheid en befcherming onder hem woont, die is niet alleen voor hem maar ook voor alle vreemde beleedigingen beveiligd. (12) Het kon ook heeten: Begin nooit pleitgedingen zonder oorzaake. Zoo gy dit al doet, zal het kwalyk voor u uitvallen. Echter is het bovenftaande meer overeenkomftig met het oorfpronglyke. (13) Op dat gy dezelven niet naavolgt. (14) Gods verborgenheid is by den rechtfchaapenen. Gelyk een vriend aan den anderen zyne geheimen op eene vertrouwde wyze ontdekt; zoo is de deugdzaame ook een vertrouwling van God. (15) Verachters zyn hier verachters van dèn Godsdienst. Deezen befchünpt Gop, terwyl hy hen ftraft. Gewilligen,  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. IV. 13 Wyzen verwerven eer; dwaazen behaalen 35. fchande (i6> HET VIERDE HOOFDSTUK. Hoort kinderen: de onderwyzing des vaders! 1. let op, op dat gy wysheid leert! want ik geeve 2. u de beste onderrechtingen: verlaat myne voorfchriften niet. Ik was ook een lieveling van my- 3. nen vader, en teder bemind van myne moeder, en ontfing dit onderwys (1). Behartig myne woor- 4. den, en betracht myne bevelen, dan zult gy geluklig zyn. Koop wysheid, koop wettenfchap (2); 5. ver- of anders ootmoedigen zyn de oprechten, die zich, zonder te murmureeren onderwerpen aan de voorfchriften en fchikkingen van God, en met hun lot, hoe gering het ook zy, te vreeden zyn. (16) Ik leide Q'lD van na inruilen, venverven af, zoo. danig de overeenkomst vereischt. Eere is de winst van den wyzen: fchande de winst van den dwaazen. (1) Leeringen der wysheid pryzen zich aan door haare oudheid. De mynen, zegt de zeeden leeraar, houden hierin volkoomen de proef uit, gelyk de oudheid van een oud adelyk gellacht. Myne ouderen, die my zoo teder beminden, als ik ubeminne, gaven my dezelfde lesfen, die ik u geeve. Haare v/aardy hebben zy aan my getoond. (2) Koopen «— niet voor geld, gelyk de goederen, die  14 Salomo's Spreuken 6. vergeet en verwaarloos myne gefprekken niet. Verlaat haar niet-, want zy zal u bewaar en, beminhaar , 7. want zy zal u befchermen. Het eerfte (3) is wys- 8. heid: koop wysheid. Voor kennisfe geef alles, wat gy bezit. Omhels haar, want zy geeft u aanzien : indien gy haar omarmt, geeft zy uwaardigheid(4). 9. Zy omringt uw hoofd mé een koninglyke hoofdband, 10. en zet u een prachtige kroon op (5). Hoor mynkind! neem aan, wat ik u zeg: dan zult gy veele gelukki- 11. ge jaar en doorkeven. Ik toon u het pad der wysheid: 12. ik leide u op den rechten weg. Wandelt gy op denzelven, dan zultgy geene hinderpaalen ontmoeten (6) : 13. loopt gy,, gy zult niet vallen. Volg onophoudelyk myne onderwyzing; en blyf daar by, want zy is uw IA. geluk. Betree het pad der onrechtvaardigen niet: 15. wandel niet^ op den weg der boozen. Verlaat denzelven, en gaa niét daar over: vermydt denzelven en 16. gaa voorby. Want zy 'flaapen niet, voor dat zy kwaad hebben gedaan; zy hebben geene ruste; voor i - d »n ns> ,( 0?; niwn:i; dat op de markt te koop gebracht worden. Wysheid wordt door opmerkzaamheid en vlyt gekocht en verworven. (3) Het voornaamfte en beste. (4) Zy is de fchoone, wier omhelzingen weezenlyk* waarde en grootheid verfchaffen. (5) Zy zet aanzien en grootheid by. (6) Eigenlyk: Uwe trede zyn niet enge. Elk, die eenen ongebaanden en moeilyken weg moet gaan, is genoodzaakt, om kleine fchreden te doen. De zin is: door gehoorzaam' heid jegens myne onderwyzingen, komt gy zeeker en zonder beletzei tot het doel ——— tot geluk.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. IV. 15 dat zy onheil hebben gejlicht. Zy eeten onrechtvaar- 17. dig brood, en drinken wyn met vrevel verworven (7). Het pad der rechtvaardigen is helder, gelyk de zon- ld. nejlraalen; Jleeds helder er: tot aan den vollen middag. De weg der onrechtvaardigen is, gelyk de mid- 19. dernacht; zy weeten niet, waar zy kunnen aanjlooten (8). Myn kind! wees opmerkzaam op myne woor- 20. den, neig uw oor tot myne gefprekken; ftelze 21, niet uit uwe oogen, en bewaar ze diep in uw hart. Want zy verftrekken tot geluk voor den leer* 22. ling, en tot gezondheid voor zyn lichaam. Maar 23. voor alle dingen bewaar uw hart (9): dit is de bron van alle gelukzaligheid. Verraaderlyke 24. gefprekken verwyder van u, en fpotachtige lip- 25. pen ruim van u weg (10). Laaten uwe oogen recht (7) Beide kan niet gelukken. Zelfs de verkwikkingen der zondaaren zyn gevaarlyk. (8) De rechtvaardige weet waar hy heenen gaat, en leeft veilig, gelyk hy, die op den helderen middag reist. De zondaar is nergens veilig, gelyk hy, die in eene donkere nacht reist. By elke fchrede moet hy vreezen, dat hy valt. (9) Het hart, zyn de neigingen en begeerten van den mensch, die zoo ligtelyk ontwaaken en uitfpatten; dan dit is ook de bron van alle ongeregeldheden in ons lichaam, en van alle ellende. Over deezen te waaken, dezelven te kennen, uit te vorfchen, en te beperken, dit is de zeekere bron van alle geluk. (10) By een oprecht mensch is alles recht. Zyn mond — zyn  16 'Salomo's Spreuken 36. recht voor u zien, en richt uwe oogleden voorwaards. Loop uwen gang recht uit, en alle u- 27. we wegen in eene rechte richting. Onttrek uwen voet aan het kwaad, zonder rechts of links uit te wyken. HET VYFDE HOOFDSTUK. 1. Myn kind! merk op myne wyze lesfen: neig 2. uw oor tot myne regelen vanverftand. Om voorzichtigheid en bedachtzaamheid te betrachten, '3. moeten ook uwe lippen waaken (1). De lippen der vreemde vrouw zyn wel zoetvloeiend (2); 4.. haare keel gladder dan olie: maar eindelykwordt zy bitter, gelyk alzem, en fcherper dan een 5. fcherpgefleepene dolk (3). Haare voeten loo- pen __ zyn oog — zyn gang. Zyn mond: hy fpreekt opred t, d. i. hyverwydert fpottende lippen en eenen vallenen mond van zich. Zyn oog begluurt de aanlokzeleu der ondeugd niet van ter zyde. Zyn gang is rechtftreeks en onveranderlyk gericht tot het doel, en leidt hem op het gulden middenpad tot Godzaligheid en deugd. (1) Ook in gefprekken en in de daaglykfche verkeering moet de verftandige en vroome jongeling waakzaam zyn, vooral met verdachte perfoonen. Een dubbelzinnig, verleidelyk woord is dikwyls de eerste flap, om zyneonfchuld te verliezen. (2) Haare liefkoozihgen bekooren ligtelyk. (3) In den beginne aangenaam en bekoorlyk; op het einde fmartelyk, doodlyk. Een zoet vergif.  Wiet ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. V. t~ pen tot den dood: haar gang grenst aan het ryk der dooden (4). Haar pad leidt niet op den weg 6\ des leevens: haare baan beeft, en zy merkt hec niet(5\ Nu kinderen! volgt my en wordt niet 7» afvallig van myne onderrechtingen, Wandelt 8. verre van haar op uw pad, en nadert haaren drempel niet, op dat niet een vreemdeling u uwe 9. beste jaaren en een wreedaart uw bloeiend leeven ontroove (6): op dat vreemdelingen uw ver- 10. moogen niet genieten, en uw zuur zweet niet koome in het huis van eenen onmensch (7), en 11. gy op het einde, naa dat uw lichaam en uw vermoogen verteerd is, moet zuchten en klaa* gen: waarom haatte ik de tucht? waarom ver- 12. fmaadde ik de waarfchuuwingen? waarom ge- 13. hoor- (4) Van Volgens de gevroone leeswyze : Haare. fikreden rusten op de hel: dat is, onder haare fchreden is liet ryk des doods: of haare fchreden vatten het graf, in plaat* ze van haare fchreden bereiken het graf. (5) Aardbeevingen zyn voorbooden van den ondergang van (leden en van geheele iandftreeken. De wandelaar, Wiens pad begint te beeven, (laat elk oogenblik in gevaar, om met de aarde weg te zinken. Even zoo de hoere. —» (6) De buitenfpoorigheden der Jeugd verteeren de best© vermoogens van lichaam en ziel. (7) De man van de overfpeelstef eischt wraak; zyeischc haaren loon, — dus komt het zuur verworven goed van den jongeling aan ontmenschten. J. Deel. B  13 Salomo's Spreuken hoorzaamde ik myne leidsmannen niet? waarom gaf ik geen gehoor aan myne leeraaren 14 Bykans kome ik in het uiterfte ongeluk — voor 15. de rechters — op de rechtplaats (9). Drink water uit uwe put {Cisterne), verkwik u uit uwe 16. bron (ioj : dan zullen uwe fonteinen zich openlyk uitbreiden, en tot ftroomende beeken 17. worden (11). Geniet haar alleen, en laat gee- nen (8) Door de verwytingen van het geweeten wordt het gevoel van de ellende nog treuriger. Wat is natuurlyker, dan deeze taal van het harte, by hem die door fcbaaden Wys wordt. (0) Eigenlyk: Foor volksvergaderingen. Volgens de joodfche wetten, waren de overfpeelders des doods fchul. dig. (10) Naar den Oosterfchen fmaak heet de echtgenoote eene put, (Cisterne) eene bron of fontein, om dat de nakoomelingfchap uit haar ontfpringt. Jes. LI. vs. % 2. draagt Sara deezen naam. De zin is: Blyf by uwe vrouw. (n) Eene kuifche echt wordt rykelyk gezegend. Kin. deren, die daaruit voortfpruiten en zich voortplanten, behooren eigenlyk aan de maatfchappy; daar integendeel kinderen, in overfpel geteeld zelden haaren geflacht lyst kunnen voortzetten. Zy zyn gelyk eenevalfche beek, dewelke het aan water ontbreekt. Anderen merken het als eene vermaaning aan: Laat uwe fonteinen openlyk vloeien. Dit ware dan eene les, om zyne vrouw openlyk voor het publiek te hebben, en wordt tegen eene heimelykeen onech> te liefde overgefteld.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofd ft. V. 19 nen vreemden deel aan haar neemen(i2). Schat 18. uwe fontein hoog (13) en verlustig u met uwe echtegade. Het beminlyk rhee: de bekoorlyke 19. hinde (14)! Haare tederheid bekooreu fteeds: haare liefde legge u geduurige kluisters aan. Waarom zoudt gy u door eene vreemde laaten 20. weg voeren, en den fchoot van eene onbekende aanvullen? Voor God zyn alle wegen van een 21. mensch openbaar. Hy beoordeelt elke fchrede(i5). De ondeugdzaame wordt in ketenen 23. gekluisterd door zyne ongeregeldheden, en door zyne zonden wordt hy gevangen. Hy moet 23. fter- (12) Het tegendeel heeft plaats by de hoere, die haa*e lust met elk deelt, en derhal ven eenen openlyke bron gelyk is, waartoe ieder eenen vryen toegang heeft. (13) Woordèlyk: Houdt uwe fonteinvoor gezeegend. Eens gezeegende fontein is zulk eene, dewelke goed water geeft, en gaarne bezocht wordt: eene vervloekte, welker water af* fchuuwlyk en walgelyk is. Uwe echte vrouw bezoek gaarn, en dank God hierby, dat hy u door haar verkwikt met dé huuwlyks vreugd. (14) Uit hoofde van haare vrolykheid en vriendelykheid wordt eene Oosterfche fchoone dikwerf dus genoemd, gelyk aan elk leezer van het Hoogelied bekend is. (15) Ook de geheimfte zonden zyn voor hem openbaar» Hy vervolgt met zyn oog ook den fluipenden overfpeei. der. B a.  20 Salomo's Spreuken fterven wegens zyne losbandigheid en de grootheid zyner dwaasheid verftrikt hem (16). HET ZESDE HOOFDSTUK. t. Myn kind! zyt gy borg geworden voor uwen vriend, en hebt gy de hand gegeeven aan eenen 2. anderen (i): dan zyt gy door uw woord gebon- 3. den, en aan uwe belofte gehouden. Tracht'er yverig na, myn zoon! om zoo ras gy kunt, los te komen. Als borg ftaat gy onder de macht van uwen vriend. Geef u alle moeite en dring 4. op uwen vriend aan (2). Geef u niet over aan den (16) De zonde is voor hem gelyk een ftrik, of een net, hetwelk hem vast houdt, dat hy de ftraf, en het verderf niet kan ontloopen. (1) Een handdag is by alle volken de bekrachtiging van eene belofte, by een huuwlyk, borgfchappen, of andere verbonden. (2) Dit verftaa ik dus: als borg hangt gy ook af van hem, voor wien gy borg zyt. Den borg tast men eerst dan aan, wanneer de fchuldenaar, voor wien hy borg geworden is, buiten ftaat is, om te betaalen. Derhal ven is het plicht en eene regel van voorzichtigheid voor den borg, om den vriend, voor wien hy borg geteekend heeft, in het oog te houden, dat hy zich niet door eene kwaade huishouding buiten ftaat ftelle, om te kunnen betaalen, maar dat hy, zoo ras als mooglykis, zyne fchuld afdoe, op dat de borg vry koome.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdffc. VI. st den flaap, noch uwe oogen aan de fluimering, maar maak u los, gelyk een rhee uit het net, f. of gelyk een vogel uit de hand van den vogelaar. Gaa tot de mier, gy luiaard, let op haar en 6. wordt verftandig. Zy die geenen aanvoerder, 7. bevelhebber of regent heeft, zorgt in den zomer voor haar voedzel en vergaadert in den oogst haar onderhoud. Hoe lange, gy luiaard, 8. blyft gy liggen ? wanneer zult gy van den flaap 9. opftaan? Nog een weinig flaapen, een weinig 10. fluimeren — een weinig zich uitrekken —• wel n. draa zal de armoede u overvallen , gelyk een landlooper, en het gebrek, gelyk een firuikroover. (3). Een deugniet is de valfche, die zyne woorden 12. verdraait (4), met zyne oogen ginds en herwaards gluipt (5), met den voet fpreekt, met 13. de vingeren flingert (6), kwaade ftreeken uit. 14. denkt, (3) Een lands-kneclit, of fpitsbroeder zoude ik in plaats van ftruikroover zeggen , indien het edel genoeg ware. De roover overvalt den flaapenden by nacht, en beneemt hem het zyne. Deeze roover is de armoede, die met de, luiheid binnen fluipt. (4) Nu dus, dan anders fpreekt. (5) Het afbeeldzel van een hoogmoedig mensch. Zyn oog werpt van ter zyde eenen verachtlyken blik op anderen. (6) Gewoonlyk zegt men: met de vingeren wyzen, of & 3 san-  55 Sakmo's Spreuken. denkt, gedtiurig onheil fticht, twist vetoof. 15. zaakt. Daarom komt plotzelyk zyn val; hy flort ylings zonder redSing ter neder. 16. Deeze zes dingen haat Jehovah, van deeze 17. zeeven heeft hy eenen affchuuw: Een trots °°g (7) : eene valfche tong: handen, die het 18. bloed der onfchuld vergieten: een hart, dat gevaarlyke aanflagen fmeedt: voeten, die na on- 19. geluk loopen : eenen valfchen getuigen, die leugens fpreekt: eenen twistmaaker tusfehen broederen. 20. Myn kind ! houd de bevelen van uwen vader, en verzuim niet de voorfchriften van uwe 21. moeder. Bind ze altoos op uw hart en hang ze aan aanduiden: dan ik kan het met de taaie niet rechtvaardigen , dewelke veeleer deezen zin oplevert: die met den voet doodt, met de fingeren vilt. Daar buiten tegenfpraak w 12 15. en vs. 16' 19. gelykluidende plaatzen zya, zoo kan de eene uitdrukking de andere in die twee zinfneeden ophelderen. Zyne woorden verdraaien —— eene valfche tong. Met de oogen fcheel zien een trots oog. Met den voet dooden ——— voeten, die na ongeluk loopen. Met de vingeren villen handen, die het bloed der onfehuidigen vergieten enz. (7) Een oog, dat verachtelyk op anderen neder ziet. De leden worden genoemd, en daardoor veröaan de neigingen, die zich door dezelven openbaaren.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. VI. 23 aan uwen hals (8). Zy zullen uw leidsman zyn, 22. wanneer gy reist, uw wachter, wanneer gy flaapt, en uw onderhoudende gezelfchapper, wanneer gy waakt. Deeze bevelen zyn u een 23. recht, deeze voorfchriften verftrekken u tot eene zonne (*); deeze waarfchuuwende vermaaningen toonen u den weg tot geluk, op dat gy 24. u wacht voor de vrouw des naasten, voor de liefkoozingen van de overfpeelfter. Laat haare 25. fchoonheid uwe lusten niet opwekken, en haare lonken u niet inneemen. Want eene hoere kan 26. men om 't brood krygen, maar eene echtevrouw ftaat na het kostlyke leeven (9). Kan 27. ie- (8) Zy zyn u een geheim geneesmiddel aan u^en hals (Amulet) en u altyd voor oogen. (*) Gelyk de zon voor den wandelaar, is de raad van een trouw vader, en de wet van God voor den mensch. Zonder denzelven zoude hy niet weeten , wat hy doen moest. (9) De hoere en de overfpeelfter worden hier onderfcheiden. De eerfte is niet elke, die naar onze zeeden eene hoere genoemd wordt, zy, die het ongeluk heeft om voor de huuwlykfche inzeegening bezwangerd te worden, of haaren maagddom te verliezen; maar eene openbaare hoe. re is zy, die haar ambacht maakt van de ontucht, en zich aan elk prys geeft. Dezulken worden altyd in de heilige Schrift bedoeld, wanneer van eene hoere gewag gemaakt wordt: en deeze zoekt zekerlyk dikwyls niets anders, dan om zich met haare fchandelyke handteering te onderhou- B 4 den.  24 Salomo's Spreuken iemand vuur in zynen fchoot opvatten, zonder 28. zyne kleederen te verzengen? Kan iemand over gloeiende kooien loopen, zonder zyne voe- 29. ten te verbranden ? Zoo gaat het hem, die tot de vrouw van zynen naasten loopt. Wie haar 30. aanraakt komt niet weg zonder fchaade. Men laat eenen dief niet ongeftraft, wanneer hy ge- 31. ftoolen heeft, om zynen honger te ftillen: hy moet, wanneer hy betrapt wordt, het zeevenvuldig vergoeden, al moest hy zyn geheel ver- 32. moogen daar toe befteeden. Maar wie met eene echtevrouw overfpel bedryft, is geheel zinneloos: een zelfmoorder, wanneer hy met haar 33. te doen heeft (10). Slagen en fchande zyn zyne belooning, en zyn fchandelyk misdryf wordt 34- niet uitgedelgd (n); want de toorn van den man ontbrandt, dat hy, zoo ras 'er zich gelegenheid tot wraak aanbiedt, niet verfchoont, 35- zelfs den grootften losprys niet aanziet, en , wat den. Zy dient om t brood, en derhalven is de verkeering met haar wel kostbaar, maar toch niet zoo zeer met leevensgevaar verknocht, als de verkeering met de overfpeelfter, dewelke teffens de grootfte onrechtvaardigheid is voor haaren echtgenoot. (10) Elk, die zonder daar toe geroepen te zyn, zich in leevensgevaar begeeft, is een zelfmoorder, en dit doet een mensch, die eene echtevrouw aan zyne lusten opoffert. (11) Men vergeeft het hem niet.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. VII. 2$ wat gy hem ook aanbiedt, niet aanneemt (12). HET ZEEVENDE HOOFDSTUK. Myn kind ! zyt opmerkzaam op myne woor- 1. den, en betracht myne bevelen. Zyt oplettend 2. op myne geboden, tot uw geluk, en op myne voorfchriften, als op uwen oogappel. Omwind 3. met dezelven uwe vingeren (1): fchryf ze in uw hart. Zeg tot de wysheid: myne zuster! en noem 4. het verftand uwe boezemvriendin: dan zult gy 5. u wachten voor de vrouwe van eenen anderen, voor de verleidelyke vreemde (*). — Ik fchouw- 6. de door de venfteren van myn huis, uit mynen voor- (12) Wanneer de dief het geftoolen goed terug heeft gegeeven, dan is hy vry: men mag hem verder geene ver. wyten doen , noch fchaade toevoegen. Maar de overfpeelder heeft eene onbetaalbaare fchuld. De man der gefchondene vrouwe is met geene vergoeding aan geld te vreden: yverzucht ademt wraak en ftaat na eer en leeven. (1) Heb dezelven geduurig voor oogen, gelyk eenen ring, dien gy aan den vinger hebt geftooken. (*) De tegenoverftelling is fraay. Verkeering met de wysheid, achting voor den Godsdienst bewaart ons tegen andere gevaarlyke verkeering. By deeze vrienden zult gy, in andere vriendinnen geen behagen fcheppen, B5  2tf' Salomo's Spreuken 7. voorgevel, en zag onder de jongelingen en 8. mannen eenen onbezonnen jongeling, die de ftraat tot aan het einde toe door liep, en recht p. op haar huis aan draafde. Het was in de avondfcheemering, in de fchaduwen der nacht, en in 10. de donkerheid (2). Wel draa ging de vrouw ïi.hem te gemoet in hoerengewaad, listig, rusteloos, ongeregeld, tehuis heeft haar voet geen 12. rust (3): nu aan het buis (4): dan op de ftraat, op (2) Nooit kan ik met genoegzaame verwondering het meesterachtig tafereel befchouwen , hetwelk de kenner van de wereld geeft van de hoere, die op veroveringen uitgaat, en van den jongeling, die zich Iaat weg fleepen. Het, eerfte gevaar wordt veroorzaakt door de donkerheid van de nacht, de fcheemering, de hoope van niet ontdekt te zullen worden. Het tweede gevaar door het gezicht, en de zamenfpraak met de fchaamtelooze. Nu is de ramp. zalige verlooren. (3) Hoeren opfchik Haar opfchik is reeds aan. lokkend en verleidelyk: loos (geraffineerd durfde ik in de vertaalinge niet zeggen) rusteloos, nu hier, dan daar: flodderachtig. Gy Vaders! wanneer uwe dochteren de kamer fchuuwen; Jongelingen! wanneer gy eene vrouw, zonder eenen man _ by alle vrolyke nachtpartyen ziet, in een ligt gewaad gekleed — met een oog vol van begeerlykheid. Zult gy dan het fchildery van Salomo uit de oude wereld niet getrouw en waar. fthuuwend vinden. (4) Aan de huisdeure, by den ingang van een genoeg- lyk  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. VII. 27 op ieder hoek loerde zy. Zy viel op hem aan, 13. zoende hem; nu gaf zy met haare oogen hem eenen wenk, zeggende tot hem: Ik hebbe eenen 14. cffermaaltyd (5), ik heb heden eene gewyde offerhande gebracht: daarom ging ik uit, om u optezoeken. Welk eene blydfchap, u te mogen aantreffen! 15. Ik hebbe mynen Sopha met matras/en bedekt, met 16. tapyten van Egyptifche lynwaad. Myn bed ruikt 17. geurig van myrrhen, alo'é en kaneel (6). Kom ! wy 18. zullen in de wellust ons dronken drinken tot aan den ochtend; in het genot der liefde zullen wy ons vermaaken. De man is niet f huis, hy is op reis in lp. ten verafgeleegen land: hy heeft de goudbeurs mede 20. ge¬ lyk prieel, op den fteen, die voor het huis is . in de avondfcbeemering! —— Hoe verleidelyk! (5) Dagen, op welken men geofferd hadt, waren allen zeer plechtig; zy werden met een gastmaal beflooten, en door de tegenwoordigheid van vrienden luisterryk gemaakt. Dat zy hem hiertoe noodigde verftrekte den jon. geling tot eer: het gastmaal verfchafte nieuwe aanlokzelen. De overmaat in fpys en drank verwekt en voedt lusten. (6) De Oosterling zit en flaapt op zynen Sopha. Zelfs door allerhande uiterlyke bekoorlykheden heeft zy hem weg gefleept. Een zacht en wel opgefchikt bed, dat door de kostbaarfte kruiden welriekend gemaakt is, verwekt nieuw gevaar. Myrrhen en hout van aloë (agallochum) worden beneffens kaneel als de kostbaarfte ingrediënten van het reukwerk befchouwd.  2" Salomo's Spreuken genoomen(jf)s en komteerst op het feest wedert'huis. 21. — Door haare dringende aanfpraak nam zy hem in; door haare liefkoozingen voerde zy hem 22. weg; fnellyk volgde hy haar, gelyk een os tot 23. de flachtbank, gelyk een hart in 't gaareel huppelt, waar de pyl hem het hart icheurt (8); gelyk een vogel tot den ftrik yk, niet weetende, 24. dat dezelve hem van het leeven berooft. Nu kinderen (9), hoort my; zyt opmerkzaam op 25. myne leeringen. Nooit neige zich uw hart op haar pad; laat u nooit, op haaren weg heenen 26. lokken. Want de dooden, die zy ter neder heeft geveld zyn talryk: veelen zyn door haar 27. om het leeven gebracht. Tot het onderaard, fche leidt haar huis, en haar pad tot de behuizingen der dooden (10). HET (7) Hy is weg gereist als koopman: wy hebben niets te vreezen. (8) Ik lees in plaats van S'ik met eenigen van de ouden Vx, het hart. Het zinnebeeld is uit de de natuur ont. leend. Huppelend en fpringend , gelyk of het danste , loopt het hart in het gaareel, verftrikt zich en verwacht den doodlyken pyl, of de kogel. (9) Hy haalt nu zyne zeedenlesfen uit de gefchiedenis. (10) Met eene overfpeelfter te verkeeren is, zich in leevensgevaar begeeven.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. VIII. 2o HET AGTSTE HOOFDSTUK. Roept niet de wysheid (i)? Hoor ik niet het i. verftand? Op de toppen der heuvelen, op den weg aan de landhuizen ftaat zy : by de poort a. ■— voor de ftad — by den ingang van de huizen zingt zy: 17, gy mannen! roep ik: aanu, gy 3. menfchen! doe ik myn voorflel: Leert verftand, 0 gy 4. dwaazen! en gy eenvoudigenmerkt op 1 Hoort, want 5. ik fpreeke, hetgeen recht is: myne uitfpraaken zyn waarachtig. Van deugd fpreekt myne tong: van 6. affchuuw der ondeugd myne mond. Ik fpreeke recht 7. uit, zonder omwegen — zonder verdraaijing. De 8. man van kennis vindt alle myne redenen gegrond, de 9. verjlandige pryst dezelven. Neemt myne onderwy~ 10. zing — niet zilver — aan; de kennis liever, dan het (1) De wysheid wordt hier voorgefteld, als een perfoon, zonder het waarlyk te zyn, gelyk wy van den dood dikwyls fpreeken, en handelingen aan hem toefchryven, zonder ons eenen perfoon, die waarlyk beftaat, en die men dood noemt, te verbeelden. Meer geleerde leezers zullen hierby aan de deugd en aan de ondeugd denken, die Hercules ontmoet zouden zyn. Het fchildery van Xsi hophon heeft veel overeenkomst met die van Salomo. Alles, hetgeen ran de wysheid gezegd kan worden, ftelt Salomo voor als eigenfchappen van haar: en ontwikkelt voornaamlyk hetgeen hy Kap. UI. vs. 19. 20. flechts ter loops gezegd hadt. Wysheid leert waarheid, leert deugd, vormt groote mannen, en, 't geen haar het meest aanpryst, God heeft met wysheid de geheele wereld ge; fchaapen.  3 Salomo's Spreuken 11. het fynfte goud: want wysheid is beeter dan paar- 12. len, en voortreflyker, dan alle kostbaarheden. Ik, de wysheid, hebbe fchranderheid in voorraad (2) ; ik 13. bezit de kunst, om te leeven. Ik eerbiedige Jehovah, haate de ondeugd, zelfverheffing, hoogmoed (*), 14. ranken en leugens. Ik hebbe raad en daad : in- 15. zicht en kracht. Met my heerfchen koningen, da beflierders van het land ontwerpen heilzaame wetten. 15. Met my regeer en vorsten, regenten en beampten van 17. het land. Die my lief hebben beminne ik: wie my 18. zoekt, zal my vinden. Ik bezitte rykdom en eer, lp. vaste en duurzaame goederen. Myn gewin is beeter, dan het fynfte goud (3): myne voortbrengzelen 20. zyn beeter, dan het beste zilver. Ik wandele op den 21. rechten weg, op het juiste middenpad. Ik ftelle my. ne verè'erer in het bezit van zeekere goederen, ik 22. vermeerdere hunne fchatten. Ik was een eigendom van God by het begin van zyne werken, ouder dan 23. zyne fchepping. — Van altoos — vóór de fchepping was ik alreeds gevormd — voor den oudjten i4. tyd der aarde. Nog geene zee was 'er, toen ik gebooren werd (4}, neg geene waterryke bronnen. Nog (2) Ik leeze todd: (*) De wysheid heeft twee hoofd karakters: uitvinding en uitvoering. (3) In het hebreeuwsch zyn twee woorden: gegraaven en uit rivieren gewasftken goud. Het laatfte is louter goud, en van de grootfte waarde. (4) De wysheid fclixyft aan aich zelve op die zelfde wy-»  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. VIII. 3* Nog waren de bergen niet gegrond, noch de heuvelen, 25. toen ik gebooren werd (5). Nog hadt hy de aarde 26. niet gemaakt, en haare oppervlakte — voor den aardbol van Jlof; toen hy den hemel toebereidde, 27. was ik 'er reeds. Toen hy den kring befchreef over 28. den oceaan, toen hy de wolken aan den gezichts-einder aan eikanderen ketende (6), toen de onderaardfche wateren in bronnen uitberstten; toen hy den oceaan 29. zyn perk aanwees, welks grenzen de-vloed niet te buiten gaat: toen hy de grondzuilen der aarde vastJielde (7): toen was ik, gelyk een vertrouwling, 30, nef- wyze de geboorte het begin van haaren oorfprong toe, gelyk de overige eigenfchappen. Het wordt alles by wyze van perfoon voorgeffield. (5) De bergen zyn, als het ware, gegrond op het effen land en op de dieptens der aarde; waar zy eenen vasten grondflag hebben. (6) De hemel, die aan het uiteinde van den oceaan fchynt weg te zinken, komt ons cirkel- of kogelvormig voor. (7) De gefteldheid des hemels, de inrichting van de aarde, de wolken, de rivieren en de zee is een verwon, derenswaardig meesterftuk der wysheid. De hemel, hoe gewelfd! de wolken, fchoon zy uit enkel dampen beftaan, zoo vast en duurzaam: de zee in derzelver oever ingeflo» ten, over welken zy met alle haare woede niet gaan kan — en de rivieren zoo waterryk, zonder dat wy zeggen kunnen, van waar? De aarde 'zelve zoo vjst —— overal was de wysheid de raadgeeffter van God.  3^ Salomo*s Spreuken. neffens hem, zyne dagelykfche vreugde. Geduurig 31. vermaakte ik hem (8). Ik hebbe vermaak in zynen aardkring, en hebbe myne vreugde aan de menfchen. 32. Nu kinderen! hoort my aan. Heil hen; die op my. 33. ne wegen blyvenl Geeft de les/en gehoor, zyt wys 34. en onttrekt u niet aan dezelven. Heil den mensch, die my aanhoort, dagelyks aan myne deure waakt, 35. mynen drempel hoedt (9). Want wie my vindt, 36. vindt geluk en verkrygt Gods goedkeuring. Wie my mist, is wreed jegens zich zeiven: alle myne vy~ anden beminnen ongeluk. HET NEGENDE HOOFDSTUK. 1. De wysheid (1) bouwde zich eenen tempel met 2. zeeven zuilen (2). Zy heeft haar vee gefiacht, haa- (8) De tevredenheid van God met zich zeiven, ontftaat uit het bewust zyn van zyne volmaaktheden, inzonderheid van zyne wysheid. (9) Het afbeeldzel van eenen vlytigen leerling. (1) Zy wordt hiér wederom als een perfoon voorgemeld, die zeer gastvry is, en allen tot zich laat noodigen. Gastmaalen zyn niets ongewoons by voornaame en ryke perfoonen in het Oosten. Waartoe de geringen gemeenlyk genoodigd worden. De wysheid is zeer mild in het uitdeelen van haare gaaven. (2) Zonder zich 'er over te bekommeren, wat deeze * zee.  mei ophelderende -Aanmerkingen, Hoofdft, IX. 33 haaren wyn gekruid, haare tafel bereid (3), en 3, laat door haare dienstmaagden op de gepleisterde aanhoogtens der ftad uitroepen: Wie eenvou- 4. wig is trede hier af: wie onverflandig is , dien laat zy tot zich noodigen. Komt, eet myn brood (4) en 5. drinkt den wyn, dien ik bereide. Verlaat de een- 6. vouwigen, dan wordt gy gelukkig: betreedt den weg tot wysheid. Wie den verachter van den Godsdienst 7» wil leeren, heeft'er fmaadaan: wie zondaar en befiraffen wil, krygt verwyten (*). Beftraf den Gods- 8. dienstverachter niet, anders wordt hy een vyand. Be- seeven zuilen in den tempel der wysheid beteekenen, waar by de een aan de zeeven vrye kunften, de ander aan dé 2eeven gaaven van den H. Geest, een derde aan zeeven geloofs-artikelen, en een vierde aan zeeven eigenfchappen denken mag en elk my de vryheid zal vergunnen, om het op niets toetepasfen zal ik alleenlyk aan¬ merken, dat zuilen en gaanderyen, naar den ouden fmaak meesterftukken van pracht waren aan een paleis. Zeeven zuilen zullen wel de ruimte van haaren zetel, of van haare fchoole te kennen geeven. (3) Even als onze Verlosfer de poogingen van Gon af. fchetst, om zynen Godsdienst allen aan te bieden. (4) Myne fpyzen. (*) Volgens nationaale grondftellingen wil Salomo hier vermoedelyk zeggen : de wysheid is alleenlyk voor de Jooden. Onder Heidenen en Onheiligen of Zondaaren heeft haar voorltel geenen zegen. I. Deel. C  34 Salomo's Spreuken 9. Berisp den wyzen, die zal u beminnen (5). Leer den wyzen , dan wordt hy wyzer: onderrecht den rechtvaardigen, dan neemt hy toe aan kundigheden. 10. Het beginzel der wysheid is Godsdienst: Godsvrucht 11. is verjtand. By my worden uwe dagen talryk: by 12. my worden uwe gelukkige jaar en vermeerderd. Zyt gy wys, zoo zyt gy voor u zeiven wys (6). Zyt gy 13. een verachter, gy moet het alleen ontgelden. De dwaasheid — in vrouwlyke gedaante (7), vol i;]- onruste — eenvouwig — onbedachtzaam, zit aan (5) De zin is wel deeze. Wie door de wysheid wil aangeooomen worden, moet geen wederfpannig hart bezitten. De fchoole en tucht van de wysheid is alleenlyk voor haare liefhebbers. Verachters ontwyen haar heiligdom. (6) Gy geniet het voordeel daar van. (7) Onze Ouden zouden gezegd hebben: ie vrouw dwaas. Md. Oók deeze wordt als een perfoon voorgefteld. Ook zy laat noodigen maar wanneer de dienstmaagden der wysheid op de aarde ftaan: dan is deeze op den troon de ondeugd heerscht de wysheid ligt in het ftof. De wysheid zendt haare dienstmaagden en blyft in haar paleis (men ziet haare hoogheid niet eer, dan in haar heiligdom): de dwaasheid de ondeugd loopt overal rond. De wysheid verzadigt haare gasten met haare eigene goederen: de ondeugd met geftoolene. Verboden' vrucht fchynt lieflyker . het verbod wekt de lust op. Hierin ligt het verblindende van de ondeugd; maar nu —— by haar.te gast gaan, is een doodlyke maaltyd. Enkel dooden zyn de dischgenooten.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdfh X. 35 aan haare deure, beklimt den troon, op de aanhoogtens van de ftad, en laat de voorbygangers 15. aanroepen, die op den rechten weg voortgaan. Wie eenvouwig is, trede hier af: den onverftandi-16, gen laat zy noodigen: Ontroofd water is zoet: ge- 17. Jloolen brood /maakt het best (8). Maar hy weet 18t niet, dat daar inwooners van het onderaardfche zyn, en haare gasten in de valeijen van het ryk der dooden woonen. Hettweede Beee. Gedenk- en Zeeden/preuken van Salomo. HET TIENDE HOOFDSTUK. Een wys zoon verblydt zynen vader: eeü it dwaas is de droefheid van zyne moeder. On- 2. rechtvaardige fchatten baaten niets CO: gerechtigheid redt van den dood (2). Den wensch 3* van (8) Dit zyn de woorden van de ondeugd; zy pryst zich aan, door de grootere aangenaamheden der zonde voor de zinnen. (1) Men moet uit Kap. XI. vs'. 4. herhaalen : ten tyde van het ongeluk: of men verftaa het tegendeel: zy zyn /chacLdelyk. (2) Zy is het middel, om veele onheilen te ohtwykeff; C 3 » JUis  36 Saloiüo's Spreuken van den rechtvaardigen wyst God niet af; het verlangen der onrechtvaardiger verwydert hy van zich (3). 4. Wie nalaatig arbeidt wordt arm: de naarftige wordt ryk. 5. Wie in den zomer vergaadert is wys: wie in den oogst flaapc is een fchandvlek (*_). 6. Zegen wordt op het hoofd van den rechtvaardigen gelegd : de mond van den deugniet fluit de boosheid (4). *7. De gedachtenis van den rechtvaardigen blyft in zegeninge (5) : de naam van den onrecht, vaardigen wordt ftinkend. — 8. De verftandige neemt onderwys aan : de dwaa- Alle foortgelyke uitfpraaken behelzen flechts enkele on. dervindingen, dewelke echter niet algemeen kunnen zyn. (3) Woordelyk: God doet den wensch van den rechtvaardü gen niet vluchten (van 3;n fugere); maar wat de onrechtvaardigen legeeren, Jlaot hy van zich. De vroome bereikt zyne wenfchen: de zondaar niet. (*) Het is wysheid, om den rechten tyd nuttig te ge. bruiken: maar fchande, om den besten tyd tot werkzaamheid te verflaapen. (4) De tegenftellingen zyn bedekt. Den rechtvaardigen worden goede wenfchen toegewyd: maar de boosheid fluit, als het ware, den mond der ondeugenden, zoo dat hy in de goede wenlchen voor de rechtfchaapenen niet mede inilemt. (5) Geëerd en roemryb.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. X. 31 dwaaze zwetfer (babbelaar) ftoot dezelve van zich te rugge (6). Wie recht uit voortwandelt, gaat veilig: wie 9' kromme wegen inflaat is geduurig in vreeze (7)- Wie met de oogen rondom zich gluipt ver- ia. wekt zorge (8): maar een dwaaze zwetfer ftort zich zehen in het bederf. De mond van den rechtvaardigen is eene lee- in ven- (6) Wanneer de verftandige door onderwyzingen zich laat terug houden , Iaat de zwetfer aan zyne tonge den vryen loop, gelyk een wild paard, dat toomloos voortloopt en ter aarde nederftort. (7) Een kromme weg is een afweg. Wie zich van den koninglyken weg der rechtvaardigheid verwydert, kan niet veilig zyn. Ik volge eene andere ieeswyze by het laatfte woord, jnr, waar voor ik jnv leeze en jm uit het Arabisch opheldere. Vergel. Kap. XI. vs. 15. (8) Ik heb de zinfpreuk zoo algemeen en zoo dubbelzinnig poogen uittedrukken, gelyk het oorfpronglyke is. Dezelve kan eene befchryving zyn van een voorzichtig mensch, die op alle zyden rondsom zich ziet, en niet on. bezorgd is , wanneer hy gevaar ontdekt Maar zy kan ook deezen zin hebben: een mensch, die rondsom zich ziet, behoorde billyk anderen bezorgd en voorzichtig te maaken; maar hy, die in alle gezelfchappen het woord wil voeren is by zulk eenen opmerker onbekommerd, en laat zich daar door niet verward maaken, of voorzichtig in zyn fpreeken. C3  SS Salomo's Spreuken vendige bron (9): maar den mond van den on« deugenden fluit de boosheid toe. •T2. Haat verwekt twist, maar de liefde werpt een dekzel over alle misfrappen (ro). <3- Op de lippen van den verftandigen treft men wysheid aan: maar de roede op den rug van den verftandloozen (11). W Wyzen vergaderen kundigheden: maar voor den mond van den onrechtvaardigen is haare ■ aannadering verfchriklyk (12). Voor _ (9; Hy fpreekt altyd het gene verkwiklyk en heilzaam is. Zyne woorden zyn de uitvloeizelen van een welmeenend hart; daar in tegendeel de onrechtvaardige by een kwaadaartig hart, eenen geflooten mond heeft, en als flom is, wanneer hy goeds fpreeken, of wenfchen zal. Zie boven vs. 6. (10) De man, in wiens hart liefde huisvest, is geneegen, om beleedigingen, als het ware, voor zich zei ven te verbergen. (11) Men moet hem kastyden. Dan misfehien is ie zin van deeze woorden nog fyner: door de lippen van eenen verftandigen, door zyne onderrechtingen en waarfchuuwin. gen, vindt men wysheid: den flok op den rug, of flagen behoeft flechts de onverflandige; en dan zoude het eene voortreflyke grondregel voor de opvoeding zyn : het is dwaas, door den ilok en de roede, verftandig, door vermaan ingen en overtuigende drangredenen, tot wysheid en deugd opteleiden. (12) Volleediger: de wyze heeft eenen fchat van kun¬ dig-  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. X. 3a Voor den ryken verflrekt zyn vermoogen tot 15. eene vesting: de armoede is voor den nederigen een verderf (13). Het gewin van den rechtvaardigen verflrekt 16. hem tot geluk: doch de inkomst van den onrechtvaardigen tot zonde (*). Wie de tucht aanneemt leidt tot geluk: op: 17. wie de onderwyzinge verlaat is een verleider (14). Wie zynen haat verbergt, is valsch: wie las- 18. teringen verfpreidt, is een booswicht. Waar digheden, denwelken hy zorgvuldig bewaart: maar voor den onrechtvaardigen is hetvreeslyk, tot kundigheden te geraaken. Misfchien vindt men eene andere vertaaiing nog gevoeglyker: wyzen vergaaderen zich bekenden: zy hebben uitgeleezene en echte vrienden : maar de imnd der dwaazen, 'is eene verftoormg van de vriendfehap: zyne praatzucht doet hem onvatbaar worden voor het bezit van ech« te en duurzaame vrienden. (13) Een ryk man is door zynen rykdom dikwyls beveiligd voor vyandlykheden en befchaadigingen: de arme komt dikwerf door zyne armoede tot fchaaden. (*) Een goed mensch gebruikt zyn vermoogen tot zyn voordeel: de ondeugende misbruikt zyne inkomften, tot den dienst van de ondeugd, om zyne hartstochten te bevreedigen. (14) Door een goed voorbeeld leidt men anderen tot deugd of tot geluk op: door een kwaad voorbeeld verleidt men hen. C 4  4C Salomo*s Spreuken lp. Waar veel gefprooken wordt, wordt veel misdaan: wie zynen mond beteugelt, is wys. 20. De tong van den onrechtvaardigen is gelyk aan het fynfte zilver: het hart van den onrechtvaardigen deugt niets (15). bi. De lippen van den rechtvaardigen heerfchen over veelen: maar de dwaazen fterven in armoede van geest (16). 22. De zegen van God maakt ryk, zonder toegift van kommer (17). 23. De dwaas lacht by euveldaaden: een verftan. dig man by een wys gedrag (18). 24. Het gene de onrechtvaardige vreest, treft hem: het gene de rechtvaardigen begeeren, wordt hen gegeeven, Stormt (15) Een woord van een eerlyk man is meer waard, dan het hart van den deugniet. (16) De rechtvaardigen zyn gelyk eenen herder, die zyne kudde op vermaaklyke weiden brengt. Hunne gefprekken zyn voedende, onderrechtende en nuttig. Maar de dwaas verfmacht in armoede van geest, in onweetendheid en dwaasheid, dewyl hy zich door de gefprekken van geenen niet wil laaten te recht wyzen. Veel liever wil hy fterven, dan de woorden van een vroom man opvolgen. (17) Zie myne Leerredenen. (18) De dwaas lacht en verheugt zich, wanneer hem, of eenen anderen een kwaade ftreek, een listig gefmeed ontwerp gelukt; een wys man is verblyd, wanneer by, of een ander iets op eene verftandige wyze, dat is, met voorzichtigheid en tot nut van de menschheid heeft uitgevoerd,,  met ophelderendt Aanmerkingen. Hoofdft. X. 4* Stormt een wervelwind op hem aan, dan is 25. de onrechtvaardige verlooren : maar de rechtvaardige ftaat altyd pal (19). Het gene vlekken aan het purper, en rook 26. voor de oogen is, is een nalaatige voor hen, die hem afzenden (20). Godsvrucht verlengt het leeven: maar de jaa- 27. ren der onrechtvaardigen worden afgekortDe verwachting der rechtvaardigen wordt 28. vreugde: maar de hoop van den godloozen gaat te gronde. De Godsdienst verftrekt den rechtfchaapenen 29. tot befcherming: den booswicht tot verderf (21). De (19) Gelyk het fondament van een huis. Matth. VII. vs. 25. De rechtvaardige kan onheilen doorftaan. (20) In plaatze van de gewoone vertaalinge: gelyk azyn voor de tanden, zegge ik liever, gelyk vlekken (ïDD heeft deeze beteekenis Jes. LUI. vs. 1.) aan het purper (van 'W)» om dat ik volgens de eerfte vertaalinge de gelykvormigheid niet vinde. Want dat azyn voor de tanden fchaadelyk zoude zyn, heeft welligt niemand beweezen. Maar hec purper wordt door de vlekken befchaadigd, gelyk de 00. gen door den rook; even zoo ook de man, die een traag en nalaatig mensch tot het uitvoeren van zyne bezigheden gebruikt. (21) De onderwyzingen van God verfchafFen veiligheid, indien men dezelve opvplgt; maar zy vergrooten het ongeluk van hem , die ze veracht. Voor dezulken ware het beeter, dat zy den weg der gerechtigheid, den C 5 waa-  42 Salomo's Spreuken «50, De rechtvaardige wankelt in eeuwigheid nfet! maar de onrechtvaardigen zyn niet veilig in het land. 3't. Uit den mond van den rechtvaardigen fpruit wysheid voort; terwyl de tong van den valfchen wordt uitgeicheurd 22). 32. De lippen van den rechtvaardigen zyn vertrouwd met de betaamlykheid ; de mond van den onrechtvaardigen met de verkeerdheid ;23). HET ELFDE HOOFDSTUK. 1. Eene valfche weegfchaal veraffchuuwt Jehovah: een vol gewicht behaagt hem. Hoog- waaren Godsdienst nooit gekend hadden. Ik wankele evenwel nog tusfchen de bovenftaande en eene andere vertaahnge van eeren nieuweren uitlegger: Jehovah is de toe, vlucht van den oprechten; maar de verfchrikking van den booswicht. (22) Het zinnebeeld is van eenen boom ontleend, die goede vruchten voortbrengt en zorgvuldig bewaard wordt. Even zoo is de rechtfcbaapen man; wat hy fpreekt is wys' en wordt geacht. Uit den mond van den valfchen komen wilde byfpruiten voort: deezen moet men affnyden en met de wortel uitroeijen. (23) In plaatze van vertrouwd, konde ik misfchien duidelyker zeggen, gemeenzaam. Want de vroomen zyn gewoon, om betaamlyk en met welvoeglykheid te fpreeken, gelyk de ondeugdzaamen verkeerd en onbetaamlyk.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XI. 43 Hoogmoed gaat met fchande gepaard : be- 2. fcheidenheid met wysheid. De oprechtheid van den rechtfchaapenen is 3. zyn veilige geleidsman: de valschheid van den trouwloozen zyn roover (1). Ten tyde van ongeluk baat de rykdom niets: 4. maar weldaadigheid redt uit den dood (2). De vroomheid van den rechtfchaapenen baant 5. zynen weg (3): de onrechtvaardige valt door zyne onrechtvaardigheid. De deugd van een eerlyk man ftelt hem in vei- 6. ligheid, bevrydt hem : voor de trouwloozen ftrekken hunne driften tot valftrikken (4). By den dood van den onrechtvaardigen mensch 7. wordt (1) Oprechten en valfchen of trouwloozen ftaan tegen elkanderen over. Geenen denken en fpreeken oprecht: deezen fpreeken ingewikkeld, verftrikkend en verdraaien de beste zaak. Geenen ftaan onder het beftier van hunne rechtfchaapenheid en zyn daarby gerust en gelukkig: deezen worden door hunne eigene list, gelyk door eenen roover overvallen, uitgeplunderd en ongelukkig gemaakt. Ontrouw Jlaat haaren eigenen heer: zegt het duitfche fpreekwoord.- (2) Zie Kap. X. vs. 2. (3) Bevordert zyne onderneemingen, en doet hem zyn oogmerk bereiken. (4) Zy zyn geraarlyk. Zyne lusten optevolgen, heeft de droevige uitwerking, dat men verftrikt en ongelukkig wordt,  44 j Salomo's Spreuken wordt de hoop uitgebluscht: de verwachting der zondaaren wordt verydeld. 8. De rechtvaardige wordt uit den nood getrokken: de onrechtvaardige komt aan zyne plaats. 9. De valfche ftort zynen evenmensch door zyne gefprekken in het verderf: maar door de kunde van den oprechten worden zy gered. 10. Over het geluk der rechtvaardigen verblydt zich eene maatfchappy: by den ondergang der godloozen is men vrolyk. 11. Door de vroome wenfchen der rechtfchaapenen wordt een ftaat bevestigd: door den mond van de onrechtvaardigen wordt dezelve verftoord5;. 12. De onverftandige lastert zynen naasten: een wys man zwygt liever. 13. De fluipende verraader ontdekt alle geheimen: een eerlyk gemoed verbergt de zaak van een ander (6). Zon- Cs) De vroome wenfchen en de gebeden van een waar vaderlander zyn gelyk eene vesting. God verhoort de. zeiven en belchermt het vaderland. De onrechtvaardige geeft eenen verkeerden en fcliaadelyken raad, wordt een verraader, vervloekt uit onbezonnenheid den ftaat, fticht eenen binnenlandfchen oorlog, en wordt een rustverftoorer. (6) Geene fluipt van huis tot huis, fpiedt huislyke geheimen uit, hoort de ftille oordeelvellingen over anderen, ziet den mensch in zyne waare zedelyke gedaante, en  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XI. 45 Zonder beftier daalt een volk: maar gelukkig 14. is een land, waar veele raadgeevers zyn. Wie voor eenen anderen borg wordt, is ge-15. duurig in vreeze: wie zich ongaarn verpandt, is veilig (7). Eene goede vrouw behaalt eere: fterke man-16", nen verwerven rykdom (3). Wie en vérfpreidt dan openlyk, het gene hy zag en hoorde: deeze doordrongen van edelmoedigheid, tracht de handeiingen, die in de ftilte gefchieden, ook in haare ftilte en donkerheid te laaten, zelfs dan, wanneer zy kwaad zyn, Levit. XIX. vs. 16. (7) Eigenlyk: wie hen, die de hand gesven, en daardoor een verbond bekrachtigen, haat. Zie Kap. VI. vs. 1. (8) Men zoude hier, wyï de tegenftellingen duister zyn, in het vermoeden kunnen komen, dat 'er iets uitge. laaten zy; en waarlyk heeft de oudfte vertaaling zommige Hellingen, waardoor deeze gaaping wordt aangevuld: Eene fchoone vrouw verflrekt haaren man tot eere: maar eene vrouw, die, hetgeen recht is, haat, is een throon van de fchande Luiaards worden behoeftig : maar naarftigen ftreevsn na rykdom. Intusfchen kan de zinfpreuk ook zonder deeze byvoegzelen waar zyn, indien men de tegenftellingen naauwkeuri. ger onderzoekt. Tot den bloei van een huisgezin moeten man en vreuw, elk het hunne toebrengen. De man door flerkte en vlyt: de fterke, wel gefpierde en teffens vlytige man kan iets verwerven. De vrouw heeft zoo veele kracht niet, en dus ook niet dit middel, om het vermogen te vergrooten : gelyk ook de rykdom niet het eenige en wezen-  4o* Salomo's Spreuken 17. Wie zich zelven goeds doet, zal een men fchenvriend zyn: wie zich zelven plaagt een wreedaart (9). 18. De onrechtvaardige arbeidt te vergeefs- wie zich in de deugd oeffent, verkrygt een zeeker loon (10). 19. De deugd onwrikbaar aantekleeven, maakt gelukkig: wie het kwaad najaagt, doet zulks tot zyn verderf. Arg. zenlyke by den huislyken voorfpoed is: dan zy is niet minder in ftaat, om de eer van haar huis te bevorderen, door bevalligheid, welwillendheid, en goedhartigheid. (9) Waar de zelfliefde ftil ftaat, zal de mensenlieven; heid niet zeer werkzaam zyn. Ongevoeligheid en wreedbeid jegens zich zelven, gaat ligtelyk over tot wreedheid jegens anderen. Wie zich zelven geen goeds doet, zal het ook anderen niet doen. In tegendeel maakt ons het eigene gevoel, en het genot van de aangenaamheden van dit leeven meer deelneemend en geneigd, 0m dezelven ook aan anderen te vergunnen en te verfchaffen. Wat zal men nu van het ftrenge kloosterleven moeten denken? Wat brengt hetzelve toe tot menschlievenheid? (10) De onrechtvaardige verwacht gewin, en verwerft het niet; hy heeft ten minften geene verzeekeringen by zyne verwachtingen. De rechtvaardige, die, om van een bybelsch zinnebeeld gebruik te maaken, op den geest zaayt, en deugd oeffent, doet niets te vergeefs. De oogst beloont hem getrouw voor zyn zaaijen: en, het gene het voornaamfte is, hy heeft by zyne uitzichten vol. komen zeekerheid.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XI. 47 Arglistigen zyn door Jehovah gehaat: hy be- 20. mint de oprechten. By een handgevecht komt de kwaade 'er niet 21. zonder fchaade af: de arm van den oprechten flaat zich 'er door. Eene vrouw, die fchoon, maar zonder fmaak 22. is, is gelyk een verken met eenen gulden neusring (11). De verwachting van den rechtvaardigen brengt 23, vreugde aan: de hoop van den ondeugenden verdwynt (12). De een ftrooit zyn vermoogen uit, en ver- 24, krygt geduurig meer: de ander houdt zyn goed byeen, alleenlyk tot gebrek (13). • Een weldaadig gemoed neemt toe: wie ande- 25. ren befprengt, wordt wederom begooten (14). Wie (11) Die geen gezond oordeel en geoeffend verftand heeft. (12) Wordt te leur gefteld. Vergel. Kap. X. vs. 28. Wilde men de gewoone lees wyze houden, dan moest men dus vertaaien : De verwachting der rechtvaardigen is het goe. de, zy bedoelt geluk. Het verlangen, de wensch, der 'om rechtvaardigen is toorn, of ongeluk. (13) Uitftrooien beteekent hier weldaadig zyn, gelyk 2 Cor. IX vs. 9 enz. De weldaadige verkrygt onder Gods zegen geduurig meer: de gierigaard heeft hier en daar verlies en wordt arm. (14) De eerfte zinfpreuk zoude woordlyk heeten: eenesiel des zegens wordt gemest. Naar het hebreeuwsch is ze» - gen.  4» Saloiiio's Spreuken. 25. Wie zyn koorn terug houdt, dien verwenscht de natie: zegenwenfchen komen op het hoofd van hem, die het voor eenen billyken prys verkoopt (15). 27. Wie het goede najaagt, tracht na eere: wie kwaad zoekt, dien overvalt hetzelve (i<5). 28. Wie zich op zynen rykdom verlaaat, die valt (17) : maar de rechtvaardigen komen in bloeiende omftandigheden. 29. Wie onrechtvaardig goed in zyn huis brengt, heeft wind in eigendom (18): hetgeen de rechtvaar. gen zoo veel als weldaad, gefchenk, gelyk Gen. XXXIII. vs. 11. Een zegenend gemoed, een mensch, die veel goeds doet, wordt vet, ryk en wederom gezegend. Ds laatfte zinfpreuk is een fpreekwoord. Wie anderen verkwikt, zal ook verkwikt worden. (15) Een fterk getuigenis tegen den woeker, waardoor de ryke man duurte veroorzaakt, en veelen in de behoef* tigfte omftandigheden brengt. (16) De weg, om tot de goedkeuringe der menfchen te geraaken, is de weg van verdienden voor het mensch. dom. Het goede en eene algemeene goedkeuring zoeken is een en hetzelfde. In tegendeel is ongeluk zoe» ken en bevorderen, de weg tot eigen ongeluk. (17) Gelyk een verwelkt blad van eenen boom. (18) Onrechtvaardig goed is gelyk de wind, die zich niet laat ophouden. Ik hebbe hier, ten einde de tegen, ftellingen zichtbaarer te maaken, de beide middelftukken v-.n het vers verplaatst.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XII. 49 vaardige verwerft, is gélyk eenen leevendigen boom (19)- De dwaas wordt een flaaf van den verftandi- 30. gen;de wyze is een veroveraar van menfchen (20). Verkrygt de rechtvaardige in de wereld be- 31,looning (21): hoe veel te meer de onrechtvaardige en zondaar* HET TWAALFDE HOOFDSTUK. Wie verftand bemint, bemint tucht: wie een r. vyand van de tucht is, blyft onverftandig. De goede wordt van Gods welbehaagen ver- 4. zeekerd : maar de kwaaddoener wordt veroordeeld (*). By onrechtvaardigen ftaat nierhand vast (1): 3V maar de rechtvaardigen fchieten diepe wortelen (**> Eene (19) Eigenlyk : de vrucht van den rechtvaardigen is een hoorn des leevens. Een leevendige boom houdt ftand en groeit geduurig: zoo ook het rechtmaatig verworven goed» Deszelfs bezitter bederft niet. (20) De wyze is heer: de dwaas moet gehoorzaamen. (21) Straffe wegens zyne ondeugd. (*) Geftraft. (1) En veilig. (**) Hebben Vastigheid en duurzaamheid by hunnen voorfpoed. I. Deel, D  50 Salomo's Spreuken 4. Eene braave vrouw is de fieraad van haaren man : eene ondeugende is gelyk de melaatsheid (2). 5. De ontwerpen der vroomen zyn rechtvaardig: het plan der onrechtvaardigen is bedrieglyk. 6". Moord is de leus van de onrechtvaardigen (*). maar de mond der rechtvaardigen weert dezelve af (3). 7. Onrechtvaardigen ftorten ter neder — en verdwynen: het huis van den rechtvaardigen ftaat vast. 8. Welwillenheid verflrekt den man tot eer: de ongevoelige wordt veracht. o. Een man onder het gemeen, die éénen Haaf heeft, is beeter, dan eenen man van hooge geboorte, die geen brood heeft. 10. De rechtvaardige zorgt zelfs voor zyn vee: de onrechtvaardige is zelfs in zyn medelyden wreedaartig. 11. Wie zynen akker bouwt, heeft toereikend brood: de onverftandige fpoedt zich tot armoede (4). De (2) Gelyk verrotting in zyne beenderen. Zy bederft hem, en maakt, dat men zyn gezelfchap vliedt. (*) Zy beraadflagen zich, om heimlyk bloed te vergieten , of om te moorden. (3) Door verdeediginge, voorfpraak enz. (4) Dit konde ook heeten: Wie zich met nietswaardige «in.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XII. 51 De onrechtvaardige ontweldigt de fterktens 12. aan de zondaaren; maar de rechtvaardigen hebben diepe wortelen (5). Onvoorzichtige woorden zyn een gevaarlyke 13. ftrik (6): maar de rechtvaardige ontkomt het gevaar. Van de vruchten die men eet, wordt men 14, verzadigd: het gene men met zyne hand goeds doet, wordt vergolden (7). De dingen bezig houdt, is onverftandig. Dan volgens de vertaalinge in den Text is de tegenftelling duidelyker. De onzeekerheid, welk van beiden bet fubjeS of praejudicaat zy, behoort mede tot den zinryken fchryftrant van den Zeedenleeraar : ten zy men in plaaats van leezen wüde wie zich met nietswaardige dingen bezig houdt, heefü gebrek aan brood. (5) Dikwyls worden zondaars, wanneer zy het veilig(Ie fchynen te zyn, een buit der zondaaren : maar de vroomen blyven onwankelbaar. De bewyzen voor deeze vertaalinge vindt men in de latynfche Schotten. (6) Kunnen ons ligtelyk in fchaaden en onheil brengen. (?) De zinfpreuk behoort tot de fynen en dubbelzinni» gen. De zin is of deeze: gelyk fpyzen, dewelke de mond geniet, een aangenaam voedzel zyn: zoo zyn weldaaden, dewelke de hand verricht, aalmoezen, ook niet verlooren. Of dezelve vergelykt woordenen daaden, gelyk ik in de eerfte uitgaave hebbe aanganoomen, en befchryft de gevolgen van beiden : wie door zyne woorden goeds fticht, D 2 htefp  Salomo"s Spreuken 15. De dwaaze houdt zynen weg voor onverbee» terlyk(8;: de wyze geeft aan goeden raad gehoor. 16. De dwaas verkondigt openlyk zyn misnoegen; wie fluuw is, bedekt zyne fchande (9). 17. Wie oprecht fpreekt, betuigt de waarheid; een valfche getuige is altyd een bedrieger (10). 18. Een zwetfer is gelyk een doorboorend zwaard: de reden van den wyzen een geneesmiddel (11). 19. Met de waarheid kan men altyd beftaan: met leugenen Hechts één oogenblik (12). 20. Wie ontwerpen fmeedt tot ongeluk, bedriegt zich: heeft een goed genot daar van: me met zyne hand goeds doet; verkrygt belooning. (8) Zyne inzichten, voorneemens, ontwerpen en handelingen. De dwaas volgt zyn hoofd: de verftandige goe> den raad. (9) Geene raast en tiert: deeze kan zich verbergen, en draagt zyne fchande, de hem toegevoegde beleediging, in de ftilte. (10) De nadruk ligt in het tydwoord. Wie anderszins in het gemeene leeven, als een eerlyk man fpreekt, die is het ook, wanneer hy als getuigen moet optreeden. Wie in tegendeel als getuigen valsch fpreekt, moet ook in zyne overige verkeering als een leugenaar aangemerkt worden. (11) Geene kan door onvoorzichtige woorden veel onheil ftichten: deeze kan het door wyzen raad verbeeteren. (12) Deeze worden wel draa ontdekt.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XII. 53 zich: wie heilzaame raadflagen geeft, heeft vreugde (13). Geene ellende nadert den rechtvaardigen (14): 21. over de godloozen trekt alle ongeluk zamen. Valfche lippen veraffchuuwt Jehovah : op- 22. rechte bemint hy. Een wys man verbergt zyne inzichten : de 23. dwaazen fchreeuwen hunne dwaasheid uit (15). De hand der vlytigen regeert: de luiaard 24. moet fchattinge betaalen (16). Wanneer bekommering het hart van een 25. mensch ter neder buigt: kan een vriendelyk woord het wederom opbeuren. De (13) Indien zy hem gelukken. Om eene tegenwerping tegen deeze verklaaring te keer te gaan, zal ik flechts aantoonen, dat nmo Kap. XIV. vs. 8. op dezelfde wyze gebruikt wordt, gelyk hier, omtrent zelfbedrog. (14) De Voorzienigheid befchermt in veele gevallen de rechtvaardigen. Dit drukt Salomo algemeen uit, ge!yk Psalm XCI. vs. 10. (15) Maaken dezelven onbefchroomd bekend. (16) Wie zelf niet arbeiden wil, hangt fteeds van anderen af, is nooit zyn eigen meester, en moet aan deezen betaalen. Dit is, als het ware, eene fchatting, dewelke de luiaard den vlytigen betaalt. Eene gewichtige les voor de ftaatkunde —:— en de oeconomie. Naarftige volken kunnen aan geheele ftaaten belastingen opleggen, gelyk by voorbeeld de fchrandere Engelsman, en de ny vere Hol-< lander aan de Spanjaarden. D 3  54 Salomo's Spreuken 26. De rechtvaardige fpiedt eène goede plaatze voor zich uit: maar de weg der onrechtvaardigen is dwaalend (17), 27. De nalaatige geniet zynen vangst niet: den vlytigen wandelen veele menfchen te gemoet (18}. 88. Op den weg der deugd vindt men geluk: de byweg leidt tot den dood. HET (17) Waarom ik het dus vertaale, zegge ik op eene andere plaatze. Den zin zal elk een gemaklyk ontdekken ■ Een vroom mensch vindt eene goede plaats, waar hy zich geneeren kan: maar de onrechtvaardige mist zyne oogmerken op aardsch geluk. Maar misfchien vindt men de volgende vertaaling gevoeglyker; de rechtvaardige vorscht 2y„en naasten uit, vraagt hem en hoort zyne meening, zynen raad : de weg der godloozen leidt hem op het dwaalfpoor. De godlooze, die zyn eigen ontwerp heeft, en opvolgt, komt op afwegen. (18) Den zin moest men uit vs. 24. ophelderen. Wat de luiaard gevangen of reeds in zyne handen heeft, geniet of verteert hy niet. Hy moet het aan anderen, als eene fchatting overlaaten. De vlytige gebiedt over veele menfchen, en vermeerdert dagelyks het getal zyner afhangehngen. Ik gevoele hier by nog zwaarigheden: maar ik gevoele dezelve ook by de andere verklaaringen. De laat(re helft van het vers konde men ook dus vertaaien: dt tdeljle rykdom, van een man is nanr/iigJieid.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XIII. 5S HET DERTIENDE HOOFDSTUK. De zoon, dien de vader kastydt wordt ver- ü ftandig: maar een fpotter, by aldien hy geene berispingen hoort (i). Van de vruchten eet men flechts de goeden: 2. maar zondaaren zyn op baldaadigheden belust (2). Wie zynen mond bewaart, bewaakt teffens 3. zyn leeven : wie hem open fpert, dien dreigt het bederf (3). De luiaard heeft honger, maar niets, om hem 4. te ftillen: maar de honger der naarftigen wordt overvloedig t,eftild. De rechtvaardige haat de leugens : de on« 5. rechtvaardige wordt Hinkend en fchaamrood (4). Eerlykheid blyft op den rechten weg: on 5. recht- (1) Gebrek aan tucht heeft zonde en dwaasheid ten gevolge. Wie nooit verwyten hoort, blyft altyd een dwaas. Een voorfchrift tegen eene al te teedere opvoeding, en verfchooning van berispinge. (2) Anders is men alleenlyk naar die vruchten begeerig, dewelke men voor de besten houdt: maar de verachters van de Godlyke wetten zyn belust op euveldaaden en dwingelandy, op het gene fchaadelyk is. (3) Onvoorzichtige redenen zyn voor veelsn reeds eene oorzaak van hun verderf geworden. (4) Zyne woorden zyn vuile redenen, en beleedigend voor den goeden fmaak : hy moet fchaamrood worden, wanneer zyne onwaarheden aan den dag koraeji. »4  ^ Salomo's Spreuken. rechtvaardigheid glydt uit op dwaalwegen (,\ J De een maakt zich ryk, en overal l niets: de ander maakt zich arm, en heeft evenwel een groot vermogen (5). 8. Met God verzoend zyn is de rykdom der tafc7T arm is hy' die geene berisPinse Het (5) De eerlyke man bereikt het doel; de onrechtvaardige mist hetzelve, (6) Zie Kap. XI. vs. 23. Het is dubbelzinnig. Zich arm maaken, heet, of, zich arm ftellen, of het betee. kent: een groot gedeelte van zyn vermogen gewillig aan de behoeft.gen geeven. Het eene doet de voorzichtige, hy maatigt de weelde, en maakt minder zwier dan anderen: maar hy heeft te meer in de kas. Het andere doet de weldaadige, maar Qod zeegent hem zoo, dat hv eeen gebrek lydt. * S (7) Ik befchouw dit vers, als eene uitlegging van het voorgaande raadzelachtige. Men kan óy het bezit van den grootften rykdom arm zyn, en men is het waarlyk, wan«eer men geene berispinge hoort, geenen vriend heeft die ons waarfchunwt. Men kan ryk zyn by de grootile armoede, en men is het waarlyk, wanneer men met God verzoend is. Heer! wanneer ik U hebbe, dan vraage ik Bleoi na hemel en aarde. . , Indien deeze gedachte te gezocht mocht fcbynen, zoude men ook dus kunnen vertaaien: Voor het leeven moet meenig een zynen rykdom weg geeven : dus verarmt hy, die aan geene berispinge gehoor geeft, of tegen waarfchuuwingcn wederfoaii. nig is. * ■  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XIII. 57 Het licht der rechtvaardigen brandt in de hoog- 9. te: het licht der onrechtvaardigen wordt uitgebluscht (8). Domheid met hoogmoed verwekt twist: by 10. de eendrachtigen is wysheid (9). Een vermoogen, met onrecht verworven, 11. vermindert: door vlytigen arbeid vermeerdert hetzelve (ro). Uitgeftelde hoop maakt het hart ziek: nade- 12. rende hoop daar en tegen is een geneesmiddel. Wie het bevel veracht, moet daar voor boe- 13. ten: wie de wetten eerbiedigt (11), heeft gewin daar van. Het wetboek van een wys man is gelyk een 14. leevendig water: men ontgaat de ftrikken des doods (12). Wel- (8) Lichten duisternis zyn, gelyk elk weet, zinnebeelden van geluk en ongeluk. Het licht des onrechtvaardigen wordt uitgebluscht; hy geraakt in duisternis en ellende. Het licht van den rechtvaardigen in tegendeel neemt geduurig toe: zyn geluk wordt geduurig verheevener en duurzaamer. (9) Zie Kap. XI. vs. 2. (10) Misfcbien beeter: Het vermogen, dat men bejaagt, (dat men te fchielyk vermeerderen wil) vermindert. Wie Jlechts het gene naby is vergaden (wat hem by de hand is, en hy gemaklyk en op eene wettige wyze verkrygen kan) vermeerdert hetzelve. (11) En opvolgt. (12) Ik verftaa het dus: Over de voorfchriften van den D 5 wy-  j8 Salomo"s Spreuken 15. Welwillenheid maakt vriendelyk: verkeering met zondaaren maakt ftyfhoofdig (13). 16. Elk wys mensch handelt met verftand ; de dwaas vent overal zyne dwaasheid uit. 17. Een onrechtvaardig koning (14.) brengt het land in ongeluk: maar een getrouw ftaatsdienaar redt hetzelve daar uit. 18. Armoede en fchande treft hem, die de tucht verfmaadt: maar wie beftraffingen aanneemt, wordt aanzienlyk (15). 19. Verboden lust kittelt de ziel: maar dwaazen veraffchuuwen, heet het ongeluk ontgaan (16). Wie wyzen verblydt men zich, gelyk over eene frisfche bron, en daar uit fcheppende ontgaat men de gevaaren der zon» de. Goede wetten zyn aangenaam en heilzaam, wanneer men dezelve opvolgt. (13) En knorrig. (14) Volgens de oudfte griekfche vertaalinge. Men konde bet ook dus overzetten : De afgezant van den onrechtvaardigen komt in fchaaden: maar de boode van eerlyke lieden is een geneesmeester, brengt heil aan. (15) Het hebreeuwfche woord kan ook beteekenen , wordt ryk. Dit moet men 'er in gedachten byvoegen, uit hoofde van de tegenftelling. (16) In de eerfte helft van dit vers volge ik den Heer Arnoldi. De zin is nu gemaklyker. Het gene wy niet mogen begeeren fchynt ons zoo veel te aangenaamer te zyn, maar deeze zoo zwaare zelfverloochening moet ons niet bevreemden. Wie in dwaazen en dwaasheden geen behaagen fchept, ontgaat veel ongeluk.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft, XIII. 59 Wie met wyzen verkeert, wordt wys: de ge- 20. «elfchapper der dwaazen gaat te gronde (17). De zondaaren vervolgt het ongeluk: maar de *r. rechtvaardigen ftaan met het geluk in een ver. bond. De goede man vermaakt zyn vermogen aan 22. zyne kleinkinderen: de rykdom van den zondaar wordt een fchat voor den rechtvaardigen. Twistgedingen verteeren den akker der ar- 23. men : en door onrechtvaardigheid wordt hun vermogen hen ontroofd (18). Wie (17) De fchoonheid en verheevenheid van deeze zin. fpreuk kan ik in de vertaalinge niet doen gevoelen, dewyl dezelve op de Paronomafie van het oorfpronglyke berust yiv Bjrt. Zie beneden Kap. XVIII. vs. 24. (18) Woordlyk : Hy, die twistgedingen voert, eet liet nieuw aangebouwde land der armen op: hun zuur verworven eigendom wordt helaas! dikwyls een buit van hunne tegenparty, of van hunnen Advdkaat. Deeze fpreekwyze kan gevoeglyk met de woorden van Jezus, Matth. XIII. vs. 14. vergeleeken worden. En het gene her pleitgeding hen niet ontrooft, ontneemt hen wel ligtelyk een onrechtvaardig rechter, door eene beflisfende uitfpraak. Om dat de woorden zoo duister zyn, voege ik 'er nog de vertaalinge van de eerfte uitgaave by: Een distelveld, wanneer hei. ter neder gefiort is, draagt veele fpyze: maar goederen zonder een wys beftier verfluiven. Salomo wilde dan zeggen: door vlyt kan men zelfs wilde landftreeken vruchtbaar en nuttig maaken; door nalaatigheid zelfs het grootfte vermogen ver.  <5o Salomo's Spreuken Zi. Wie de roede fpaart, haat zyn kind: wie hetzelve bemint, geeft hem by tyds eene goede opvoeding. 25. De rechtvaardige kan zich verzaadigen: dé maag van den onrechtvaardigen blyft ledig(io). HET VEERTIENDE HOOFDSTUK. : I. De fchranderheid van eene vrouw brengt een huishouding in bloey: dwaasheid verftoort dezelve. 2. Wie rechtfchaapen leeft, bezit Godsdienst: maar wie op by wegen wandelt, is eeu fpotter van den Godsdienst (1). 3. In den mond van den dwaas vindt men wilde uitfpruitzelen: maar de lippen van den wyzen bewaaren zich (2). Waar veiftrooijen. Echter ontkenne ik niet, dat ik hieromtrent nog in twyffel ftaa. (19) God onderhoudt den vroomen ten tyde van duurte, maar de zondaar komt tot gebrek. (1) Ontëert God. (2) Ik hebbe woordlyk overgezet, maar duister, gelyk het oorfpronglyke is. De mond wordt vergeleeken met eenen boom, waar van de woorden de fpruiten zyn. Deeze zyn by eenen dwaas losbandig en wild, onbefnoeid. Hy fpreekt zonder voorzichtigheid, zonder eene wyze terug- hou-  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XlV. 61 Waar geene osfen zyn, is gebrek aan 4. koorn: maar veele osfen verfchaffen eenen ryken oogst (3). Wie niet liegt, zal een eerlyk getuigen zyn: 5. een valsch getuigen zal een leugenaar zyn (4). De fpotter met den Godsdienst zoekt wysheid 6. en vindt ze niet: de verftandige komt gemaklyk tot kundigheden. Wanneer gy ook eenen dwaas digt onder de 7. oogen treedt (5), hoort gy evenwel geen verftandig woord van hem. De wysheid van een verftandig man is zelf. y. kennis: de dwaasheid van den onverftandigen is zelfbedrog (6). Dwaazen vereenigt de ondeugd: onder de op • 9. rechten (7,) heeft welwillenheid plaats. Het houdinge. De wyze in tegendeel is een wachter over zyne woorden. Zie Kap. X. vs. 31. (3) Eene ftelregel voor de huishoud-kunde. Eene fierke veekweekery bevordert den landbouw en de vruchtbaarheid. (4) Zie boven Kap. XII. vs. 1 7. (5) Als een leergierig toehoorer. (6) De wysheid vertoont zich in zelfkennis: de eerfte trap en blyk van dwaasheid is, zich zelven te bedriegen, zich zelven niet recht te kennen, en zyne oogmerken te misfen. (7) Zondaaren fpannen zaamen uit neiginge 'tot de ondeugd. Rechtfchaapenen voegen zich uit welwillenheid by eikanderen.  62 Salomo's Spreuken 10. Het hart kent zynen kommer het best: maar in deszeifs vreugde kan ook geen vreemde dee. len (*). 11. Het huis van den onrechtvaardigen wordt verwoest: maar de wooning van den rechtvaardigen bloeit. ' 12. Dikwyls verbeeldt zich de mensch, dat zyn weg recht is: maar eindelyk leidt dezelve op het pad des doods (8). 13. Ook by het lachen is dikwyls hartzeer: en de vreugde eindigt in kommer. 14. De plichtvergeeten geniet, 't gene hy verdient: de rechtfchaapen man insgelyks. 15. De onnoozele waagt zich overal (9): de verftandige is by elke fchrede oplettend. 16. De wyze is zorgelyk O) en ontgaat daar door het ongeluk: maar de dwaas Volgt zyne drift en is zorgeloos (ir). 17. Een oploopend mensch begaat dwaasheden : een arglistige is zinneloos. De (*) Elk mensch heeft zynen geheimen kommer en zyne ftille vermaaken. (8) Dikwerf houdt de mensch iets voor een geluk, het welk hem evenwel in het ongeluk ftort. (9) Hy vertrouwt of waagt zich aan elke zaak, naar het hebreeuwsch. (1©) Niet ligtvaardig. (11) Moed en doldriftigheid, fterkte van geest en vermeetelheid zyn zeer verfchillende,  met ophelderende Aanmerkingen. Hcofdft. XIV, 63 De eenvoudigen vergaderen zich, waar het 18. dwaaslyk toegaat: verftandigen komen by één, waar men verftandig handelt. Kwaaden buigen zich voor de goeden: en on- 19. rechtvaardigen ftaan aan de gerechtsplaatfen van de rechtvaardigen (12). De arme is zelfs by zynen vriend gehaat: de 20. ryke heeft liefhebberen in menigte. Wie zynen vriend veracht (*), zondigt: 21. maar gelukkig is hy, die zich des beboeftigen aanneemt. Wie fchaadelyke ontwerpen fmeedt, gaat op 22. eenen dwaalweg (13): wie heilzaame maakt, heeft een zeeker geluk. Zuuren arbeid verrylct: maar waar flechts 23. woorden zyn, daar komt gebrek (14). De rykdom is voor den wyzen een hoofdfie- 24. raad ,diadeemj (i5): het vet van de dwaazen, is vet ^16). Een (12) Zelfs de deugniet eerbiedigt in de ftilte den deugd, zaamen, en verkiest liever, om by hem, dan by zyns gelyken hulp te zoeken in den nood. Inzonderheid is hem de eerlyke man in bet gericht eerwaardig. (*) Hulpeloos laat. (13) Mist zyn doelwit. (14) Waar men meer met de hand, dan met den mond arbeidt, kan men ryk worden. Niet woorden, geen ge> fchreeuw, maar daaden en moeite zyn het middel, om zyn brood te verdienen. (15) Verftrekt hem tot eere. (16) Eene eigenaartige fchoonheid van het oorfprong- lyke,  6"4- Salomo's Spreuken. 25. Een eerlyk getuigen is een redder Van het leeven: een leugenaar is een bedrieger. 26. De verëering van God verichaft vaste zee; kerheid: deszelfs kinderen hebben eene veilige ichuilplaatze. 27. Godsdienftigheid is gelyk een leevendig water, men ontgaat de ftrikken des doods (17). 28. Menigte van volk is de grootheid van den koning : ontvolking is de ondergang van den vorst (18). 29. De langmoedige toont veel verftand: de opvliegende vergroot zyne dwaasheid. 30. Maatiging van geest is het leeven van het lyke, waar een woord in tweederley beteekenisfen voor. komt, kan ik in onze taaie niet dan zeer duister uitdrukken. Vet is een zinnebeeld van rykdom en van domheid. Het vet van den dwaas zyn aardfche goederen, die de dwaas bezit, Deeze zyn vet omtrent zyne ziel, maaken hem nog dwaazer, en houden zynen geest in onnoozelheid. Zelden is de ryke begeerig naar wysheid, en geniet dus de eere niet, die de wyze geniet. Houdt iemand dit voor te verre gezocht, dan kan men het dus vertaaien: De dwaas, heid van den dwaas is dwaasheid. Een dwaas blyft een dwaas, ook zelfs wanneer hy ryk is. (17) Zie Kap. XIII. w. 14. de 12de aanmerking. (18) Wederom eene fyne ftaatkundige opmerking. Hoe meer een land bevolkt is, zoo veel te bloeiender is het zelve, zooveel te grooter de koning. Kan een ryk we! te veel inwooneren hebben?  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XIV. 65 het lichaam (19) : drift verteert het zelve. Wie den armen drukt, ^ontëert deszelfs 31. Schepper: barmhartigheid jegens de behoefdgen is Godsdienst. De onrechtvaardige wordt heen en wéder ge- 32. jaagd (20) in het ongeluk: de rechtvaardige is zelfs in zynen dood getroost en vrymoedig. In het hart van den verftandigen houdt de 33. vvysheid haare ftille verblyfplaats : maar het binnenfte der dwaazen wordt luidruchtig (21). Waare godsdienftigheid verhoogt een volk: 34. afgodendienst is eene fchande der volken (22). Een verftandig dienaar deelt in de gunst van 35; den Koning: maar deszelfs ongenade treft den ongefchikten. HET (19) Wanneer men zyne driften kan beteugelen. (20) Van vreeze en befluiteloosheid : hy weet niet, waar hy zich heenen zal wenden. Maar de rechtvaardige weet, zelfs in den dood, waar hy zyne toevlucht neemert zal. Ik zoude uit deeze zinfpreuk de kennis omtrent de onfterflykbeid in het O. T. wel willen bewyzen. (21) De wyze maakt geen gerchreëuw van zyne wysheid: de dwaas verraadt zich zelven geduurig. Zie boven Kap. XII. w. 23. (22) Gelyk de joodfche ftaat eertyds de bloeiendfte was, zoo zyn het thans de christelyken. Dee2e overtreffen aan fterkte en inwendige macht, aan befchaafdheid, uitvindingen en deugd op verre na de afgodifche ftaaten. I* Deel. E  66 Salomo's Spreuken HET VYFTÏENDE HOOFDSTUK. 1. Een zacht antwoord flilt den toorn : bittere woorden blaazen denzelven aan. 2. De tonge der wyzen geeft goede lesfen : de mond der dwaazen firoomt dwaasheid voort (i). 3. De oogen van Jehovah zyn overal: zy bemerken goeden en kwaaden. 4. Zyne tonge te wederhouden is heilzaam: haar den teugel te vieren is het verderf van den geest (2). 5. Wie de vaderlyke tucht veracht, is een dwaas: maar wie de onderwyzingen opvolgt, wordt verftandig. 6. Het huis van den rechtvaardigen heeft een groot vermoogen: maar onder het gewin van den onrechtvaardigen is iets, 't geen verftoort (3). 7. De lippen van den verftandigen verfpreiden waare kundigheden : het hart van de dwaazen verkeerdheid (4). . De (1) Woordlyk: de mond van den wyzen maakt liet goed door onderwys. Het gene hy fpreekt is aangenaam, welluidend en nuttig: maar de woorden van den dwaas maaken een wild gedruis, gelyk een ruifchende Aroom. (2) De zwetfer ftort zich in veele gevaaren, heeft veel verantwoording, en veroorzaakt zich zelve veel onrust, wanneer hy onvoorzichtig gefproken heeft. (3) Male parta, male dilabuntur, zoo gewonnen, zoo verlooren. (4) De dwaas valt van den eenen misflag in den anderen. De eene dwaaling teelt de andere voort.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft, X V. 67 De offerhanden van den onrechtvaardigen vc r- 8. affchuuwt Jehovah : maar het gebed van de rechtvaardigen behaagt hem. , De leevenswyze van den onrechtvaardigen 0. veraffchuuwt Jehovah: maar den vriend van .de deugd bemint hy. Kastyding is hard voor hem, die den rech- 10. ten weg verlaat: maar wie een vyand van beftraffinge is, gaat te gronde. Het graf en het ryk der dooden zyn open voor 11. Jehovah: hoe veel meer de harten der menfehen ? De fpotter bemint den vriend niet, die hem 12. waarfchuuwt; daarom komt hy nooit in eea verftandig gezelfchap. Een verblyd hart maakt het gelaat helder: 13. hartzeer Haat den geest ter neder. Een verftandig hart zoekt waarheid: de dwaas 14. agtervolgt de dwaasheid. De dagen van den nederflachtigen (*) zyn al- 15. len boos: wie een vrolyk hart heeft, heeft enkel plechtige dagen. Beeter weinig met godsvrucht C5)j dan een Ifj. groote fchat met onrust. Beeter eene fchootel met groente, aan eene 17. vriendelyke tafel, dan een gemeste os onder vyanden. Een (*) Melankoiyken. (?) Die weltevredenheid met God werkt. E 4  68 Salomo s Spreuken 18. Een driftig mensch flicht twist: een langmoedige ftilt krakeelen. 10. De luiaard befchouwt zynen weg als met doornen begroeid: het pad van den rechtfchaapenen is wel gebaand (6). 20. Een verftandig kind verblydt zynen vader: een dwaas doet zyne moeder fmaad aan (7). 21. Voor den verftandloozen is dwaasheid een vermaak: voor den verftandigen is het een vermaak, om recht te wandelen (8). 22. Ontwerpen zonder raadgeevers (o) vallen in duigen: waar veele raadgeevers zyn houden zy ftand. 23. Voor den man is het eene vreugde, wanneer hy antwoorden kan: en een gepast woord — hoe aangenaam is hetzelve! 24. De verftandige loopt opwaards den weg ter gelukzaligheid: en hy ontgaat den weg tot het ryk der dooden (10). Het (6) De luiaard vindt overal hindernisfen en zwaarigheden: ook waar dezelven niet zyn: de braave man overwint die, waar dezelven wezenlyk plaats vinden. (7) Dubbelzinnig , gelyk in het oorfpronglyke. Dari uit kracht van het tegenovergeftelde fchynt de zin deeze te zyn : hy is eene fchande voor de moeder. Zy moet zich over hem fcbaamen. (8) Recht te doen. ' (9) Met dewelken men dezelven kan overleggen. (10) Hoe verder de verftandige op den (teilen weg ten fee-  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XV. 69 Het huis van den dwingeland ftort Jehovah 25. omver: het erf der weduwen bevestigt hy (n). Boosaartige gedachten zyn voor Jehovah een 26. affchuuw (12): maar vriendelyke gefprekken zyn rein (13). Wie zich laat omkoopen, verftoort zyn huis 27. (14): wie een vyand is van gefchenken te neemen , maakt hetzelve duurzaam. De rechtvaardige overlegt zyne antwoorden: 28. uit den mond van den onrechtvaardigen ftroomen onnutte redenen voort. Van de onrechtvaardigen verwydert Jehovah 29. zich (15): het gebed van de rechtvaardigen verhoort hy, Vriend- leeven opklimt, zoo veel te meer verwydert hy zich van het pad, hetwelk tot den dood leidt. Elke fchrede voorwaards in de deugd is eene verdere verwydering van ongeluk en verderf. (11) Hy verzeekert hetzelve, en maakt het onveranderlyk. Geenen dreigt hy het verderf; ten besten van dit geeft hy bevelen, waar door de weduwe en haar eigendom onkreukbaar zyn. (12) Gehaat. (13) Hem aangenaam en behaaglyk. (14) Vreemd goed, hetwelk men tot zich trekt is gelyk wild en troebel water. Het fleept ook het rechtvaar, dig verworvene mede weg: zie Kap. XV. vs. 6. (15) God verhoort hem niet, wanneer hy bidt. E 3  7o ' Salomo's Spreuken 30. Vriendlykheid is eene verblyding voor het hart: een goed gerucht (16) is eene verkwikking voor het lichaam. 31. Wie aan heilzaame vermaaningen gehoor: geeft, vindt zyne woonplaats onder de wyzen. 32. Wie de tucht uitwykt, acht zyne ziel gering (17); wie aan beftraffingen gehoor geeft, verwerft verftand. 33. Godsdienftigheid is tucht tot de wysheid : voor eere gaat de plaage vooruit (18). HET ZESTIENDE HOOFDSTUK. 1. De mensch fmeedt ontwerpen in zyn hart: maar 2. van Jehovah komt het gene hy fpreekt (1). El- ken (16) Of aangenaame tydingen, die men hoort, of, een goede mam, die men heeft. (17) Hy verwaarloost haar en haare vorming. (18) De Godsdienst onderwyst ons, en legt ons allerhande bezwaaren op , eer dat men wys wordt: dan dit moet niemand vreemd voorkomen. Men moet altyd iets lyden, eer men tot eere komt. (1) Wanneer de mensch iets voorneemt, zich op iets bezint, voor dat hy fpreekt, zal het hem niet altyd gelukken. Zyne woorden ftaan niet altyd in zyne macht, of hem ontvalt, op het oogenblik wanneer hy fpreeken moet, het woord, waar op hy langen tyd met veel angst en moeite  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XVI. 71 ken dunken zyne voorneemens zuiver (2) te zyn: maar Jehovah is een onderzoeker van den geest. Vertrouw uwe bezigheden aan Jehovah: dan zal 3. niets onrechtvaardigs zyn in uwe ontwerpen (3). Zynen verëerer geeft God alles : ook den on- 4. rechtvaardigen voedt hy dagelyks (4). Een te gedacht hadt; en dikwyls zegt hy in een gelukkig oogenblik iets, dat hem te vooren, by de uiterfte infpanninge van geest niet inviel. Een zeeker bewys van onze afhanglykheid van God. (2) Vlekkeloos. (3) Een gewichtige ftelregel in de zeedenleer. Alle voorneemens, dewelke zich met het denken aan God verdraagen, hebben het kenmerk van innerlyke waardy. Zy zyn goed en onberispelyk, wanneer men dezelven oprecht voor zyn geweeten overlegt en met God onderneemt. (4) Dit vers behoort mede tot de.duisterfte plaatzen in dit boek, hetwelk wel mede daar van daan komt, dat men het woord rip. tegen de taalkunde aan, met het woord cv (het vrouwlyke met het manlyke) verëenigd heeft. Ik befchouwe hetzelve als een tydwoord, gelyk tys, en vertaaie het: hy voedt, pafcit, hy verzorgt. Nu ftaat de onrechtvaardige en de verëerer van God, die hem gehoorzaam is (nvo gelyk Jes. Kap. LUI. vs. 7.) tegen dkanderen over. Voor den laatften doet God alles: hy bevordsrt overal deszelfs onderneemingen (zie Jes. Kap. XXVI. vs. 16.) en voorziet in alle zyne behoeftens Psalm XXXI. vs. 20.' Dan ook den eerften fluit hy niet ten eenenmaale van zyne voorzorge uit. Dagelyh (0rb) geeft hy hem fpyze en • E 4  72 Salomo's- Spreuken 5- Een oploopend hart (5) veraffchuuwt Jehovah: in handgevecht geraaken blyft niet ongeftraft. 8 6. E)oor barmhartigheid en liefde wordt de zonde verzoend (<*;.• door Godsvrucht ontgaat men het ongeluk. H 7- Indien God de voorneemens van een mensch begunlïigt, arbeiden zelfs zyne vyanden aan zyn geluk (7). 8. Beeter weinig met recht, als groote inkom- lten met onrecht. 9- De mensch fmeedt wel ontwerpen: maar God beftiert dezelven C8). 10. De woorden van den Koning zyn Godfpraa- ken voedzel. Matth. V. * 46. Uit dit oogpunt befchouwd is de ztnfpreuk wel niet meer duister of gemeen. Derzelver inhoud is voor my van genoegzaam aanbelang, al-is 'er geen bewys vpor het optimismus van Wolf uit te haaien. (5) Dit kan een trots, en ook een toornig hart zyn. Het laaide komt beeter met het tweede lid van het vers overeen. (6) De zonde word verzoend, wanneer de ftraffen of uitblyven, of weg genoomen worden: den weldaadigen bewaart God voor ongeluk, en redt hem uit hetzelve. (7) Hen die God lief hebben moeten alle dingen ten besten dienen. (8) Alle onze onderneemingen Maan onder de beflieringe van God, Naar ons fpreekwoord: Dsmtnsch fihjkt, en God mikt - ^  met ophelderende Aanmerléhgen. Hoofdft. XVI. 73 ken (9): hy behóórde nooit onrecht te fpreeken in het gericht. De weegfchaal en het gewicht zyn Jehovah ir. heilig: hy heeft het gewicht gemaakt (io> Onrechtvaardigheden te pleegen is een gruu- 12. wel by koningen (n): door rechtvaardigheid wordt de throon onderfteund (12). Den (9) Gelyk eene Godfpraak, want hy is de dienaar en ftadhouder van God. Wat de Koning zegt, daar by moet hetblyven, hy fpreekt met een godlyk gezach: maar hoe droevig is het, wanneer zyne uitfpraaken onrechtvaardig zyn! En hoe tegenfpreekend, wanneer men daar eenen mensch met menschlyke zwakheid en boosheid vindt, waar men eenen ftadhouder Gods verëeren moet? O Regenten! zyt niet hoogmoedig op uwe waardigheid, wanneer uwe uitfpraak, niet de uitfpraak van Gpd, maar de taal van uwe hartstochten, van onkunde, of van laage dienaaren is. (10) Ey de Israëliërs was eene oorfpronglyke maate, dewelke God zelf hadt aangeweezen, en die in den tem« pel bewaard werdt, om bedrog in bet toekomende te verhoeden. Een ligter gewicht te gebruiken, was dus eene euveldaad tegen God, die het gewicht, als het ware, zelf gemaakt, en deszelfs zwaarte bepaald hadt. Zelfs een Koning in Israël hadt dus niet de vryheid, om hetzelve te veranderen. (n) Maakt hén gehaat en affchuuwlyk. (12) Een rechtvaardig regent heeft hoop, om lange te regeeren. Oproerigheden ontftaan gemeenlyk uit verdruk, feingen. E 5  74 r Salomo's* Spreuken 13. Den waarachtiger, moet de Koning genadig zyn: den oprechten moet hy lief hebben 14. De toorn van den Koning is een boode van den dood (13): maar een wys man verzoent denzelven weder. 15. Een vriende'yke wenk van den Koning is verkwjkkend : zyne genade is gelyk eene regenwolk (14). & 16. Wysheid bezitten, is veel kostelyker dan goud: verftand bezitten, is van grootere waardy dan zilver. 17. De baan van den oprechten verwydert zich van ongeluk: wie een wachter over zyne daaden is, is een wachter over zyn leeven. 18. Vóór het ongeluk komt trotsheid: vóór den val hoogmoed. 19. Het is beeter, bedroefd te zyn met de nederigen, dan buit te deelen, met de hoogmoedigen(i5> Wie (13) Wanneer een Koning in toorn komt, is dit een voorboode van dood, van het doodsvonnis, hetwelk hy uitbreekt. Een verftandig dienaar zal en kan hem doen bedaaren. Indien ik de gewoone Ieeswyze volgen moe HET DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Zyt gy aan de tafel van een regent: dan over- j. leg wel , wien gy voor u hebt. Gy zet u het 2. mes aan de keel (O , indien gy eetlust hebt. Begeer zyne lekkerneyen niet: want het is be- 3. drieglyk brood (2). Streef (16) Dien behoorde men tot openbaare bezigheden te gebruiken en in eere te houden. Waarom kwynt en fteift toch zoo meenig wel begaafd mensch, zonder dat hy zyne talenten ten nutte van het algemeen kan befteeden? Om' dat hy geene opwakkering en onderfteuning heeft. Hy blyft in het duister en kwynt, om dat by niet in dien krirg geplaatst wordt, waar in hy met nut en luister werkzaam kon zyn. In eenen ftaat, waar in de werkzaame en de traage dezelfde voordeelen en eere genieten, kan men geene gtoote daaden verwachten. (1) Gy zyt in eenen zeer gevaarlyken toeftand. (2) Gelyk eene fontein by de Oosterlingen bedrieglyk genoemd wordt, wanneer zy water belooft en niet geert; even zoo is het brood, de fpyze bedriegïyk, wanneer meri zich  io8 Salomo's Spreuken 4. Streef niet na rykdom. Dewyl gy verftandig 5. zyt, zoo maatig u Zouden uwe oogen tot denzelven heenen vliegen (3) , daar hy zoo ligtelyk weg is ? Hy maakt zich vleugelen, en vliegt gelyk een arend in de lucht (4). 6. Het brood van den afgnnftigen eet niet: zy- 7. ne lekkcrncyrn begeer nier. Want, terwyl hy naareekent (5), fpreekt hy wel : eet, drink: 8. maar hy is u afgeneigd. De mondvol, dewelke gy genooten hebt, zult gy uitfpuuwen en uwe goede woorden voor vcrlooren houden (6), In zich daar door verkwikking belooft, en toch niet vindt. Zoo heeft bet hofleeven, de deelneeming aan gastmaalen en vreugdefeesten, aan vermaaken en eerampten veel be. koortyks : dan men vindt zich , wanneer men dezelven van nader by befchouwt, dikwyls te leur gefield, veei ydelheid en onvoldoening daar in, en boven dien in een groot gevaar. De meenigte van fpyzen, de meenigte van befpiederen , de gelegenheid, om zich door fpys of drank te overlaaden, dewelke by de oosterfche hoven even zoo dikwyls plaats hadt, als by de oude Duitfchers, moeten dan gast zeer voorzichtig maaken. (3) Zoudt gy begeerig na hem omzien? (4) Hoe zeer ook de mensch den rykdom najaagt: zoo is toch de rykdom nog fchielyker verlooren, en men kan' hem niet terug haaien. (5) Bereekent wat hem zyn gastmaal kost. (6) De nyd gunt den naasten het genot van vreugde en van. Gods gaaven niet. Derhalven, denkt Salomo, kun- nen  met ophelderende Aanmerkingen. Höofdft. XXIII. 109 In de tegenwoordigheid van den dwaas fpreek 9. niet: ook uwe keurigfte redeneeringen zyn hem belachlyk. Oude grenspaalen verander niet: in de velden 10. van de weezen breek niet in- Want hun by- 11. ftand is machtig, en pleit tegen u (7). Neig uw hart tot tucht, en uw oor tot ver- 12, Handige gefprekken. By den jongeling laat het aan tucht niet ont- 13. breeken. Hy zal 'er niet oogenbliklyk aan fter- 14.. ven, indien gy hem met de roede kastydt. Slaat gy hem met de roede : dan redt gy hem uit het ryk der dooden. Myn kind! is'er wysheid.in uw hart: danis.rj. in het myne vreugde. Ik gevoel een inwendig 10*. genoegen, wanneer gy fpreekt, het gene recht is. Yver niet voor de. zondaaren (8): maar yver 17. voor den Godsdienst. Alles heelt zyne uitkomst, dan zal uwe hoop 18. niet veriïoord worden. Hoor, nen ook de gaaven, dewelke men by bem geniet, niet gedeyen. Men moet berouw daar over hebben, dat men by hem geweest is, en voor de beweezene beleefdheden bedankt heeft. (7) God is, als het ware, de Aivokaat van de weezen, tegen alle verkortingen in hunne rechten en bezittingen. Hy neemt zich hunner aan, en ftraft alleen, die hen onrecht toevoegen. (8) Toon geen verlangen, om in hun gezel fchap te zyn. Bemin hen niet zoodaanig, dat gy hen aankleeft.  110 Salomo's Spreufon 19. Hoor, myn kind! zyt verftandig en volg uvr geweeten. 20. Verkeer niet met wynzuiperen, niet met 21. vleesch verkwisteren (9): want beiden verarmen : en flaaprigheid doet u gefcheurde kieederen draagen ' 10). 22. Wees uwen vader gehoorzaam, hy is uw vader, en veracht uwe moeder ook in haaren ouderdom niet. 23. Koop waarheid en verkoop ze niet weder (n): koop wysheid, zedenleslen en verftand. 24. De vader van den vroomen mag zich verblyden; in een verftandig kind fchept devaderver» 25. maak : Maak dus , dat uw vader zich over u verblyde en uwe moeder aan u vreugde hebbe. 26. Myn zoon! wyd uw hart aan my toe (12)» en uw oog verblyde zich in mynen weg (13). 27 Want de hoere is gelyk eene diepe kuil: de 28. overfpeelfter gelyk eene naauwe put (14). Zy loert, gelyk een roofdier , en haalt de trouw- loo- (9) Met vrienden van gastereeren. (10) Van eeten — drinken -— en llaapen zyn werk maaken, is de naaste weg tot armoede. (n) Bewaar haar, indien gy haar bezit. (12) Uwe opmerkzaamheid. Volg my. (13) Myne voorfchrifcen, door myn voorbeeld geftaafd» heb fteeds voor oogen. (14) Zie boven Kap. XXII. Aanmerk. 9.  met opMderende Aanmerkingen. Hoofdfl. XXIII. ui loozen onder de menfchen tot zich (15) Wie 29. moet wéé roepen ? wie moet kermen ? wie heeft twist? wie verzuchtingen? wie ongewrookene builen ? wie blaauwe oogen ? Zy, die tot in 30. den nacht by den wyn zitten, zy dië'byéén ko- ' " men , om wyn te proeven. Zie den wyn niet 31. aan, hoe hy zich rood verwt, hoe hy paarlt in den beeker, hoe hy zoo glad na beneden gleidt: eindelyk fteekt hy, gelyk eene adder, hy ver- 32. wondt u, gelyk de giftigfte flange (16). Dan 33. begluurt gy de vrouw van eenen anderen, gy denkt verward , gy gelykt hem , die op een 34. fchip in de hooge zee, of boven op het touwwerk is (17 ). Men flaat my: ik gevoele geene 35. ... fraer» (15) Het woord in het oorfpronglyke is zoo veel beteekenend, dat ik in onze taaie geen woord vinde, om den zin volkomen uit te drukken. Het zinnebeeld is ontlee; d van een roofdier, het welk alles in één hol by één draagt, om het aldaar te vermoorden. Even zoo is de hoere. Zy rukt met haare klaauwen de trouwloozen ■ die aan waar- fchuuwingen geen- gehoor geeven met geweld tot zich : en deeze ongelukkigen zyn allen verlooren. Haar huis is gelyk het leger van een roofdier. (16) De dronkenfchap heeft de rampzaligfte gevolgen. Zy teelt ziektens in het lichaam, en ilageryen in gezel, fchappen, en zondige neigingen in het hart. (17) Eene befchryving van de duizeling by den dronkaart. Hy wankelt heen en weder.  ÏI2 Salomo's Spreuken fmerten. Menkloptmy: ikgevoeIehetniet(18). WaDneer ik uitgeflaapen hebbe , loop ik hem weder naa (19). HET VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 1. Yver niet voor kwaadaartige menfchen (1): 2. Begeer hun gezelfchap niet. Want hun hart ontwerpt fchaadens: en hunne lippen ftichten onheil. 3. Door wysheid komt eene huishouding in bloey: 4. door voorzichtigheid wordt dezelve onderfchraagd : door verftand vult men de kameren op met alles, hetwelk kostbaar en vermaaklyk is. 5. Een wys man is ftandvastig (2): een verftan6". dig man heeft heldenkracht. Met wyze bevel. hebberen zult gy gelukkig kryg voeren : en waar veele raadgeevers zyn, is de overwinning. 7. Wysheid is voor de dwaas te hoog (3): derhalven fpreekt hy niet in het openbaar. Wie (18) Hy , die dronken is , verliest alle bewustzyn en gevoel. (19) De ondeugd van dronkenfchap is bezwaarlyk om af te leggen. (1) Zie Kap. XXIII. vs. tj. Aanmerk. 8. (2) Hy houdt ftand. Hy blyft by zyne befluiten, en is niet genoodzaakt, om toe te geeven. (3) Onverkrygbaar.  v.et ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXÏV. ti§ Wie zich zelven moedwillig befchaadigt, verdient den naam van eenen fchelm. De affchuu wly kfte dwaasheid is afgodendienst* §t Alles veraffehuuwt hem, die met den Gods» dienst fpot. Laat gy den moed zinken ten tyde van het icV ODgeluk: dan is uwe kracht verflapt (4).- Red hen, die op den dood zitten: en onttrek itt u niet van hem, die verftrikt is, om geworgd te worden. Wilt gy zeggen i ik wist 'er niets il« van, dan bedenk: zoude hy, die het hart onderzoekt , het niet bemerken ? de onderzoeker van de ziel het niet weeten? maar hy vergeldt elk naar zyne daaden (5). Myri (4) De hoope en een goede moed geeven ons krachten2om het ongeluk te draagen. Ongeduld en kleinmoedigheid veroorzaaken, dat wy onze lydens fterker gevoelen, en ons zelven minder in ftaat bevinden, om dezelven af té keeren , of te overwinnen* Andere vinden in deeze zinfpreuk eene gedachte, die nog verheevener is: yerfidpi gy ten tyde van het ongeluk: dan zy het ongeluk zelf üvJe Jlerfa te, dan fchep moed uit de groote van het gevaar, (5) De liefdejooze ontilaat zich onder allerhande nietige voorwendzelen van de bewyzicgen der broederlykö liefde. Eene gewoone uitvlucht is deeze: men kénne de" êllendigen niet, weete niet, waar zy zyn enz. Dit zegt wel elk tegen zyn geweeten, öm dat hy behoeftigen gémaklyk vinden kan. Maar voor God is hef. openbaar, dsé dit een verdichtzel en eene nietige verontfchuidiging is* t. Deel. H  H4 Salomo's Spreuken 13. Myn zoon ! gelyk gy honig gebruikt, om dat dezelve goed is, en zuiker, om dat zyzoet fmaakt: zoo fchat de wysheid voor uwen geest. 14. Wanneer gy haar bezit, dan is zy duurzaam , en laat uwe hoope niet verftoord worden. 15. Loer niet roofzuchcig op de wooningen van den rechtvaardigen: val op zyne legerliede niet 16. vyandig aan. Want de rechtvaardige valt wel zeevenmaal (f5) , maar hy ftaat weder op: de onrechtvaardigen daar en tegen blyven in het ongeluk liggen. 17. Verblyd u niet by den val van uwen vyand: 18. verheug u niet over zyn ongeluk! Jehovah ziet het, keurt het af, en wendt zynen toorn van hem uwaards (7). Ip. Wees niet yverzuchtig by het geluk van de zondaaren, benyd den onrechtvaardigen niet. 20. Want de kwaade heeft by zyv geluk geen beftand: het licht van de onrechtvaardigen wordt uitgebluscht (8). 21. Myn kind! eerbiedig God en den Koning. Met menfchen , welke veranderingen maaken 22. laat u niet in (9). Want onverwachts ftygt een on- (6) Komt dikwyls in ongeluk en fchaaden. (7) God doet u het ongeluk overkomen, over hetwelk gy, toen het anderen trof, u verblydde. (8) Vergel. boven Kap. XIII. Aanmerk. 8. (9j Verkeer niet met menfchen, welke nu zoo, dan ar.ders denken , heden deezen God, morgsn eenen anderen  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXIV. r i5 onweder van hen op Cïo): en plotfeling bereidt, de een of de ander ondergang (11). Ook dit behoort voor leerlingen der ii„ wysheid (12). Partydig te zyn voor het gërecht, brengt geen 24* geluk* Wie den onrechtvaardigen onfchuldig verklaart, dien treft de vloek van het Volk en de affchüuw van de natie. Rechtvaardige rech- 2J= ters draagen de goedkeuring van het volk weg j en den besten zegen. Een betaamlyk antwoord is gelyk een kus op 20. de lippen (13) Vooraf moet gy uw werk buiten het huis ver- 27? richten, en uw veld bezorgen: dan gaa heenéri en bouw uw huis (14). Wordt ten, heden deezen Koning, eerlang weder eenen anderen kiezen, en muitereyen ltichten. (10) Van God en den Koning. (11) Óproerigen jegens God en menfchen treft een plotfeling verderf. (12) Een nieuw aanhangsel tot het tweede deei. (13) Verkwikkend en aangenaam. (14) Dit voorfchrift is huishoudelyk. De landbouw ?ê het gewichtigfte : de opbouw van het huis ontfpringt uit denzelven. Door geenen verwerft men , het gene men ndodig heeft, 0111 ook zyn huis op te bouwen, ts vsrbee* tërsn en op te fchikken. H 2  n6 Salomo's Spreuken 28. Wordt nooit getuigen zonder oorzaak tegen, uwen naasten: doe uwen mond niet te ver o- 29. pen (15). Zeg niet: gelyk hy my doet, zal ik hem doen, en my jegens elk gedraagen, gelyk hy jegens my. 30. Ik ging den akker van den luiaard voorby , 31. den wynberg van den moedloozen (16): alles was met onkruid begroeid: distelen bedekten hem: de fteenen muur van rondsom was inge- 32. ftort. ■— By dit gezicht werd ik oplettend, en 33. nam my de volgende les : een weinig flaapen ■— een weinig lluimeren — een weinig zich 34. uitrekken — wel draa overvalt u de armoede gelyk een Iandlooper, en het gebrek gelyk een ftruikroover (17). Het derde Deel. HET VYF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 1, Ook dit zyn Gedenk- en Zedenfpreuken van Sa¬ lomo , dewelke de geleerden van den joodjehen Koning Hiskias by één gezameld hebben (1). 2. Het verflrekt Gode tot eer, om zyne daaden te (15) Spreek niet te veel. (16) Die den arbeid fchuuwt. (17) Zie boven Kap. VI. vs. 9. 10. 11. (1) Zie de Voorreden.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft,. XXV. 117 te verbergen: het verflrekt Koningen tot eer, daaden uit te vorfchen (2). De hoogte van den hemel, de diepte van de 3. aarde, en de geest van den koning moeten onnavorschlyk zyn (3). Zuivert men het zilver van onreinigheid, dan 4. kan de zilverfmid een vat daarvan maaken: ver- 5. wydert men den kwaaddoener van den koning, dan kan zyn troon door gerechtigheid vast worden (4). By koningen maak u niet breed (5) ; dring 0". niet aan de plaats van de grooten: want het is 7. be- (2) Hier in toont zich God by uitftek groot, dat men hem in zyne ontwerpen en daaden niet kan nafpooren , Rom. XI: 33, 34. Maar hier in toont zich een koning groot, wanneer hy alles onderzoekt, en wanneer niets van het gene in zyn land omgaat, voor hem verborgen blyft. (3) Zoo weinig men de hoogte van den hemel, en de diepte van de aarde kan uitmeeten, even zoo min behoorde men ook te kunnen ontdekken, het gene in het hart van den koning omgaat. Het kabinet van den koning moet niet voor elk open ftaan. (4) Kwaade bedienden en raadgeevers van den koning zyn meestal de bewerkers van alle oproeren der onder, daanen. Worden zy verwyderd, dan worden veele onrechtvaardigheden en verdrukkingen voorgekomen, en de troon is beveiligd. (5) Tracht niet om boven anderen uit te fteeken. H3  ïi8 Salomo's Spreuken beter, dat men u een hoogere plaats aanwyze, dan dat gy in de aanweezigheid van de edelen na beneden verplaatst wordt. 8. Verhaast u niet, om twist te beginnen; bep. denk, wat gy by de uitkomst zoudt doen, in- dien uw naasten u befchimpt (6% 19. Wanneer gy met uwen naasten in twist zyt, 'dan openbaar uwe geheimen niet: wie hetzelve hoort, zoude u verfmaaden (71, en kwaade geruchten zouden van u niet kunnen afgeweerd worden. 11. Gelyk goudene kogelen op zilvere pylaaren, zyn welgeftelde woorden (8). Ge- (6) Alvoorens men met iemand twist begint, raadt Salomo, orn te overleggen, dat het voor onze eere zeer nadeelig kan uitvallen. (7) Slecht van u denken. Michaelis. (8) Oratio rotunda. In plaatze van kogelen hebben de overige uitleggers appelen, in plaatze van pylaaren, fchaalen gezegd, en zich in verlegenheid gebracht, om te bepaalen, wat gouden appelen ?.yn, pf citroenen, of oranje-appelen, of iets ai ders? Maar nratyn zyn meestal kunftige pylaaren (zuilen) met zinnebeeldige infchriften, en andere fieraadien. Uit de gefchiedenis van den tempelbouw zal pik leezer weeten, dat aldaar ook cnian appelen, dat is appelvormige fielzels op pylaaren , kogelen voorkomen. Een zilvere pylaar, mer eenen gouden knoop verfierd, is voor het oog iets hetwelk zeer prachtig, en een meester/tuk ■yan de klunst is» Even zoo is het een meesterftuk van eene  met ophelderende Aanmerkingen, Hoofdft. XXV. 119 Gelyk een gulden oorring, gelyk een opfchik 12. van edele gefteentens, is eene wyze berisping voor het oor van den gewilligen (9). Gelyk de verkoeling van den fneeuw ten tyde 13. van den oogst: zoo is een gezant, die aan zynen meester getrouw is. Hy verkwikt zynen heer (10). Gelyk wolken en wind zonder regen: zoo is 14. een mensch, die op zyne mildaadigheid roemt, en niets geeft (11). Door ne redevoering , wanneer men in eene gepaste orde en wel aan een gefchakela zyne gedachten voordraagt. (9) Geheel naar den oosterfchen fmaak. Oorringen verfieren het oor van den mensch, en ftrekken tevens, gelyk de Oosterlingen waanen , tot geheime bewaarmiddelen (amuletten) tegen betooveringe. Maar nog een grooter fieraad, en een veiliger bewaarmiddel voor het oor is het, wanneer men aan eene wyze berispinge gehoor geeft. (10) De zaak, dewelke vergeleeken wordt, is duidelyk opgegeeven. De oogsttyd" is de beetfte: hoe verkwikkend is dan een verkoelende drank ? 1 Zie beneden vs. 25. Sneeuw in den oogsttyd mag men , zonder een wonderwerk, in het Oosten nooit verwachten. Derhal ven men wel, indien men aan eigenlyken fneeuw wilde denken (hetwelk evenwel onnoodig is) zoodanigen moeste verftaan, denwelken mén van het noordelyker gedeelte, van den lilanon, die geduurig met fneeuw bedekt is, haalde, om de dranken daar mede te verkoelen. (n) De mildaadige wordt by eene wolke vergeleeken, H 4 de  Salomo s Spreuken i h Door zachtmoedigheid kan men rechters buigen : eene zachte tonge verbryzelt beenderen (12). ïf5? Vindt gy honig, dan eet, om uwen honger teftillen: verzadigt gy u daar in, dan zult gy het moeten uitfpuuwen. Ï7. Maak u zeldzaam in het huis van uwen vriend: anders wordt gy hem walgelyk, en hy haat u (13). ïP. Gelyk een hamer, die tot den ftryd gebruikt Wordt, gelyk een dolk en een puntige pyl (14), is dewelke eenen weldaadigen regen op het fmachtende land doet nederdruipen. Wind en wolken zyn gewoonlyk de voorboden van regen, en in het heete Oosten zeer verblydend; maar, gelyk het is, wanneer by eene langduurige. droogte wolken opryzen, hoop tot reegen geeven, pn wederom uit eikanderen gaan; even zoo is het, wanneer iemand weldaaden belooft, en den ellendigen hoop geeft op verkwikking, maar hem met eene ydelj; verwach. ting bedriegt. Zie Judas vs. 12. (12) Spreekwoordelyk. Ook de ftyffte en hardnekkig, fte mensch wordt veeltyds door zachte voprfteliingen overwonnen. (13) Het laatfte vers, hetwelk eene gewichtige grondftelling by vriendfchappen behelst, is eene toepasfing van jjet eerfte. Al, het gene ons verkwikt, moet fpaarzaam genooten worden. Te veel is '-.'gelyk. Alle vermaaken van de famenleeving , dewelke zoo aangenaam voor het hart zyn, verliezen haare waardy, wanneer wy dezelven fJagelyks genieten; ja zy gaan eindelyk tot walgingove*. (H) Moordgeweer,  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXV. 121 is een man, die een valsch getuigen wordt tegen zynen naasten. Gelyk een vermorzelende tand, en een voet, 19. die geenen vasten tred heeft, is de fchuilplaats by eenen trouwloozen in gevaar (15). Gelyk prachtige kleederen ten tyde van den 20. vorst, en roode vlakken op een wit kleed: zoo is het, om vrolyke liederen voor den treurigen te zingen (16). Is uw vyand hongerig, dan fpyst hem: is hy 21, dorttig, dan geef hem te drinken; dan zult gy 22. g'oeiende kooien op zyn hoofd brengen (17), en Jehovah zal u beloonen. Wind maakt betrokken lucht: en heimelyk 23, fluisteren betrokkene aangezichten (18). ' Het (15) Men kan zich niet daar op verlaaten. (16) Onbetaainlyk en ten ontyde. De bewyzen vcor deeze byzondere vertaalinge , behooren niet aan deeze plaats. (17) Zyn hoofd is dan, als het ware, de Outer, op den welken gy eene menigte van gloeiende kooien ter offerhande brengt. Gy brengt Gode de aangenaamfte offer'hande. Eene andere verklaaring, dewelke my echter nog piet baarblyklyk genoeg is , zal men in de Schollen aantreffen. (18) Gelyk de wind, dewelke uit de geheime onderaardfche gewesten voortkomt, reegen en ruuw weder aanbrengt: dus brengen woorden, eene inblaazing, waar by men geheim doet, een ftil fluisteren in het oor, fchuim van H 5 wei  122 Salomo's Spreuken 24. Het is beter, in eenen hoek van het huisdak te zitten, dan by eene twistzieke vrouw in het woonvertrek (r9). 25. Gelyk koud water den afgematten verkwikt: zoo is een goed gerucht uit verre gewesten (20). 26. Gelyk eene troebele fontein en een bedorven put, is de verftandige, die in de tegenwoordigheid van den onrechtvaardigen zondigt (21). 27. Veel honing te eeten is niet goed: den rykdom van den ryken te zoeken (22;, is het ook niet. 28. Een mensch, die zyne lusten niet beteugelt, is gelyk eene verwoeste ftad zonder muuren (23). HET •wezenstrekken, of, gelyk ik, om de cegenfteliingen kenbaar te maaken , gefield hebbe , betrokkene aangezichten, verdriet en ontevredenheid voort. (19) Zie boven Aap, XXI. vs. 9. (20) Zie boven Kap. XV. vs. 30. (21) Hy verliest zyne zuiverheid enonfcbuld, en houdt op, nuttig en bruikbaar te zyn. (22) Gelyk men zyne begeerte tot lekkernyen moet beperken, om dat de overmaate fchaadlyk is; dus moet men ook aan de hebzucht paaien ftellen, om dat een te groode rykdom insgelyks fchaadlyk kan worden. (23) De ftad is vast, wanner dezelve met muuren is ingeflooten: de man is vast, dat is veilig, die zynen geest me- eene muure omtrekt, aan zyne begeertens paalea fielt.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXVI. 123 HET ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Gelyk de fneeuw by den zomer niet voegt, I. noch de regen by den oogsttyd: dus voegt de eere by den dwaas niet. Gelyk de musch wegvliegt, en de Deror (1) 2, vertrekt; even zoo is een onverdiende kwaade wensch (2). Hy wordt niet vervuld. De zweep behoort voor het paard; voor den 3. ezel de kaptoom; de ftok voor den rug van den dwaas. Spreek met den dwaas niet dwaaslyk, op dat 4. gy hem niet gelyk wordt. Spreek met den dwaas naar zyne dwaasheid, 5. op dat hy zich niet voor wys houde (3). Ee« (1) Deror is een trekvogel, dewelke by ons niet wordt aangetroffen. (2) Hy verftuift, en keert wel weder terug, waar hy van daan kwam. Eene groote vertroosting tegen het bygeloof, dat verwenfchingen van uitwerkinge zyn. (3) De tegenftrydigheid in deeze twee verzen verdwynt, wanneer -men de byvoegzelen en bepaalingen in aanmerking neemt, dewelke Salomo aan de hand geeft. Wanneer men in het gezelfchap van een dwaas is, en zwygt, dan wordt hy in den waan verfterkt , dat hy alleen wys zy, en het recht hebbe, om te mogen fpreeken. In dit geval, is het zeer dienftig, om hem in het woord te vallen en in zyne naiktheid ten toon te ftellen. Maar fpreekt men met hem irrdienzelfdentoon, in denwelken hy fpreekt, reet dat rechterlyk gezach, met die onbefchoftheid, met even  124 Salomo's Spreuken 6. Eenen dwaas tot den uitvoerder van bezigheden te maaken, is even zoo veel, als eenen lammen tot eenen heirvoerder aan te ftellen (4). 7. Gelyk de lendenen van den dwaas machtloos zyn , zoo zyn het de zedenfpreuken in den mond van den dwaas (5). 8. Den dwaas eere te bewyzen, is zoo veel als eenen fteen op de graffteede van eenen kwaaddoener te werpen ( dryven.  125 Salomo's Sprenkelt 12. Ziet gy een mensch, die zich voor wys houdt; dan kan men van eenen dwaas meer hoope hebben, dan van hem (lo). 13. De luiaard fpreekt: buiten is een leeuw; een 14. jónge leeuw op den weg (n). De deur draait in haare hengels, de luiaard in zyn bed (12)* 15. De luiaard verbergt zyne hand in de fchootel, hy wordt moede, eer hy haar aan den mond 16. brengt (13). De luiaard verbeeldt zich wyzer te zyn, dan zeven die met verftand antwoorden. 17. Wie in het voorbygaan zich in vreemde twistzaaken inmengt, gelykt hem, die eenen hond in de ooren knypt. 18. Gelyk of iemand, voor de grap vlammen en iq. pyl en dood (14; wilde aflchieten: zoo is hy* die zynen naasten bedriegt, en zegt s het is maar een grap (15)' Is (10) Hy , die zich verbeeldt wys te zyn , verfmaadt betere onderrechtingen. Dit doet toch de dwaas nog al niet. (11) Hy heeft belachlyke uitvluchten; en vreest, waar hy geene reden heeft, om te vreezen. (12) Hy blyft altyd op ééne plaats, zonder verder te komen. (13) Zie Kap. XIX. vs. 24. (14) Doodlyke pylem (15) Wanneer een grap nadeelig wordt j houdt hy op & een grip te zyn.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXVI. 127 Is 'er geen hout, dan gaat het vuur uit: geen 20. babbelaar, dan wordt de twist geftild (16"). Kooien voeden de vlam : hout het vuur: een twistzieke ontftookt den twist. De woorden van den achterklapper, zyn ge- 21. lyk ingeevingen: zy dringen door tot in het binnenfte van het hart (17J. Gelyk een aarden vat met kwik overtrokken, 22. is een mensch met een afgunftig hart en eenen vuurigen mond (18). De vyand veinst in woorden: in zyn hart denkt 24. hy op bedrog. Al fpreekt hy vriendelyk, vertrouw hem niet: want in zyne ziele zyn zeven 25. gruuwelen (19). Onder vriendelyke groeten (20) verbergt hy zynen haat: voor het gerecht (21) ontdekt hy zyne boosheid. Wie eenen kuil bereidt, ftort 'er zelf in. De 27* fteen valt op hem, die hem wentelt (22). De (16) Volgens alle ondervindingen in de wereld, worden de meeste twistzaaken daar door onderhouden , dat men aan heimelyke babbelaaryen gehoor geeft. (17) Zie boven Kap. XVIII. vs. 2. (18) Beiden zyn van geene waarde , en maaken echter eene goede vertooning. Onder vuurige lippen verftaat Salomo, vuurige beloften van vriendfchap. (19) Zyn hart is vol van de verfoeilykfte gruuwelen. (20) Beleefdheden. (21) Wanneer hy u aanklaagt. (22) Wie anderen fchaaden wil toevoegen, doet zich zelven het grootiie nadeel.  128 Salomo's Spreuken 28. De huichelaar herhaalt zyne aanvallen i de vleier zyne aanrandingen (23 J. HET ZEEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 1. Op den dag van morgen zyt niet hoogmoedig : want gy weet niet, wat die van heden voortbrengt (1). 2. Lof laat u door anderen worden toegedeeld j niet door u zelven: uit den mond van vreemden , niet uit uwen eigenen. 3. Steenen zyn zwaar, zand is eene last: on* verdraaglyker dan beiden is de toorn van een dwaas. 4. Grimmigheid is wild, toorn vernielend (2): wie kan tegen yverzucht beilaan ? 5. Openlyke berisping is beter, dan verborgene liefde (3). Slaat (23) Menfchen , die eens met onwaarheden zyn voor den dag gekomen, en door dezelven ftooten, dat is aanvallen op het hart gedaan hebben, waagen hetzelve meermaals. (1) De lotgevallen van heden zyn , als het ware, de moeder, de kiem van het gene kort aanftaande is. Het geluk verandert ligtlyk over nacht. (2) Gelyk eene overftrooming. (3) öene is heilzaam, dèeze niet.  met ophelderende Aanmerking. Ploofdft. XXVII. 129 Slaat de vriend, dan meent hy 't oprecht t 6. kust dé vyand, dan is het een damp (4). Is iemand verzadigd, dan treedt hy honig 7, met voeten i is hy hongerig, dan fmaakt hem zelfs het bittere zoet. Gelyk een vogel buiten zyn nest, éven zoö 84 is een mensch buiten zyne woonplaatzé. Zalven en reukwerk verkwikken het hart: maar een boezemvriend is2öeter, dan welriekend hout(5). Uwen vriend en den vriend van uwen vader ïö. verlaat niet: dan behoeft gy, wanneer u een ön- (4) Van woord tot woord : de plagen van een vriend zyn "getrouw: de kus/en van een vyand zyn dampig, dat is wanneer een vriend ons ook nog zoo gevoelig flaat, zoo meent by 't toch wei, en zyne geneegene gevoelens zyn duurzaam: maar de kusfen van een vyand, zyn gelyk een damp, de» welke fchielyk verdwynt* (5) Naar oosterfche zeden is het een blyk van vreugde,, óm zich te zalven en voor zich te laaten rookeni en een blyk van vriendfchap , wanneer men den anderen Olie aanbiedt, ten einde zich te zalven, en hem bewierookt; Derhalven wil Salomo wel in de eerfte helfte van het vers zeggen: het is eene blydfchap voor het hart, om in een gezelfchap vHen» delyk ontfangen te worden. Hier mede komt nu ook het gene volgt volkomen overeen, waarby ik hoope, het te zullen kunnen verantwoorden , dat ik nsy als gelyk bedui, dend met aanmerke. Uiterlyke vriendfchaps bewyzirt» gen zyn niet zoo verkwiklyk, als waare vriendfchap. I. EFësl. X  130 Salomo s Spreuken ongeluk treft, uwe naastbeftaanden niet aan te fpreeken (6> Een vriend in de nabyheid, is beter dan een broeder, die verre af is (7). II. Handel voorzichtig, myn zoon, dan hebbe ik blydfchap, en kan den lasteraar bejegenen (onder het oog treeden). ia. Wanneer de verftandige twist ziet, dan verbergt hy zich: de dwaazen loopen denzelven te gemoete, en moeten daar voor boeten (8). 13. Ontneem hem het kleed, die voor eenen anderen borg is geworden. Verpand u aan hem , in plaatze van eenen anderen (9). 14. Wie vroeg zynen vriend luidruchtig goeds wenscht, dien wordt het voor eenen kwaaden wensch toegereekend (10). 15. Gelyk de drup van het dak by een ftortregen; zoo (6j Geloof niet, dat gy geenen vriend behoeft, om dat gy misfchien veele naastbeftaanden hebt. (7) Men kan zyne bloedverwandten niet altyd om en by zich hebben: maar vrienden kan men overal vinden. (8) Zie Kap. XXII. vs. 3. (9) Zie boven Kap. XX. vs. 16. Het onderfcheid is hier, dat de eerfte helfte van het vers van borgfchappen voor mannen, de tweede van die voor vrouwen fpreekt; Misfchien zouden fominigen de laatften voor minder verplichtend kunnen houden. (10) Een openbaare vleier is gelyk een vyand te be« fchouwen. Deszelfs eere betooningen zyn vyandigheden.  met ophelderende Aanmerking. Hoöfdft. XXVlI. 131 zoo is eene vrouwe, die geduurig twist en raast (ii)4 Haare fchatten zyn voorraadskameren 16% van fTorm, en haar geld mag men den doodenden oostenwind noemen (12), Yzer (n) Zy verdryft den man. Zie boven Kap. XIX. vs. 13- (12) Ik verftaa noch de hebreeuwrche wóórden, noch de uitleggers van dezelven. Ik ftel deeze vertaaling ter heder, om dat dezelve nog iets , het gene verftaanbaar en toepaslyk is, oplevert, en eene gewichtige fes aan de hand geeft tegen de verbeelding, dat eene ryke vrouw altyd een wel te vreden en geiukkig hüuwlyk verfchaffö. Salomo zegt : haar geld is eene onuitputbaare voorraadskaamer van ftorm , van krakeelen en gekyf, en zoo verwoestend, als de doodlyke Oostenwind. Dat ik, om 'er deezen zin uit te haaien , het een en ander in den ïext veranderd hebbe, füag ik zonder bedenkinge zeggen. Om hen , die de gronden van deeze vertaaling mochten weeten en onderzoeken, toone ik aan,dat ik -pB» houde voor den Samum of Samun, van gelyke beteekenis met nn wind: en trb' of nra" afleide van rwangeld, vermoogen, hetwelk met -jsv, de voorraadskaamer van gelyke beduidinge is. Misfchien behaagt eene andere vertaaling beter ,' dewelke den text niet zoo willekeurig verandert : Wie zyne drift, zynen toorn , verborgen houdt, houdt haar verborgen. Het beste huismiddel tegen eene twistzieke vrouw, om haar paaien te ftellen is, eigene zelfbeheerfching; en diens hand roept de olie, of de vreugde. Wie zich blyde dagen tegen eene ftrydzuchtige wil verfchafFen, leere zynen toorn teint* tïgen. I 2  132 Salomo's Spreuken 17. Yzer wordt door yzer gefcherpt: het verftand van den eenen, door het verftand van den anderen. 18. Wie zynen vygenboom bewaart, geniet 'er de vrucht van: wie zynen opperheer befchermt, verkrygt eerampten. lp. Gelyk het water het aangezicht vertoont, het welk in hetzelve nederziet : zoo ook het hart van den mensch (13). 20. De afgrond en het ryk der dooden zyn onverzadelyk: de oogen van den mensch zyn hec ook (14). 21. Het gene de fmeltkachel voor het zilver, en de fmeltoven voor het goud is, dat moet de mensch zyn voor zynen lofredenaar (ij). Wan- (13) Het water geeft het beeld van hem, die 'er inziet, getrouwlyk en in deszelfs waare gedaante terug: het is een fpiegel voor het aangezicht: zoo vertoont ook het hart den mensch, gelyk hy is. De ziel is de fpiegel, waar men zich in kan zien. (15) Zy zyn in hunne begeerlykheden tot dingen, dewelke zy aanfchouwen, onverzadelyk. (15) Onder goud en zilver vindt men veele onzuiverheden enz. dewelke in den fmeltoven moeten worden weggenoomen. By Joffpraaken, het zy dat wy ze ons zei ven toedeelen, of dat ze ons van anderen gegeeven worden, ontbreekt het mede niet aan onzuiverheden. Een wys man beproeft dezelven eerst in het vuur, en onderzoekt, welk echt goud, goed geld, waarheid; of praalery, ver. dichtzelen, en vleiery is.  met ophelderende Aanmerking. Hoofdft. XXVII. 133 Wanneer men eenen dwaas ook meer dan 22. eens met gort (zemel) walkte, zoude hem zyne dwaasheid echter niet verlaaten (16). Leer het vee van uwe kudde kennen, en geef 23. acht op uwe kudden (17). Want rykdom duurt 24. niet altoos, en de kroon komt niet altyd op de nakomelingfchap (18). Het jonge gras ont- 25. luikt, (16) Ik vinde niets van Jlampen in den mortier; maar veel meer eene zinfpeeling op de oude manier, om kleederen te wasfchen. Men walkte of dampte dezelven, en om ze gemaklyker te reinigen, gebruikte men misfchien zemelen, gort enz. Dus wil hy zeggen: dwaasheid is een vlak, waar van men ook door alle kunst niet kan gezuiverd wor. den. (17) Eene aanpryzing van de veekweekery en den landbouw. Beiden maakt den rykdom van een land uit, en by gevolg den rykdom van eenen koning. Dus prees Salomo reeds, wat onze beste ftaatkundigen pryzen, dat de inwendige rykdom van een volk , de landbouw tot den bloei van eenen (laat noodzaaklyk vereischt wordt, en de landman de minachting niet verdient , waar mede hem dikwyls dezulken bejeegenen, die door hem gevoed worden. (18) De beweegreden is zonderlingen bevreemdend naar onze zeeden; maar zeer dringend naar die der Oosterlingen. Gy kunt, zegt hy, uwe inkomften, ja zelfs de kroon verliezen, en wat hebt gy dan? By aldienu niet misfchien eene kudde ves overig gebleeven is, waar van gy, ampteloos zynde, in ftilte vergenoegd leeven kunt. 13  ! Salomo's Spreuken luikt, het voedzel vertoont zich. Men zamelt 26. het hooi van de bergen (19)- Lammeren klee- 27. den u: bokken betaalen uwe velden (20). Geitenmelk verfchaft aan u en uw huisgezin toe. reikend voedzel, en aan uwe flaavinnen verkwikking. HET AGT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK, 1. Onvervolgd neemt de fchuldigé de vlucht: de onfchuldige rust onverfchrokken, gelyk een leeuw (r) 2. Een land, hetwelk oproerig wordt, verkrygt veele regenten: door een verftandig rechtskundig man verkrygt het duurzaamheid. 3. Dwingelandy tegen armen, en onderdrukking van behoeftigen is gelyk eenen ftortregen, dewelke gebrek aan brood veroorzaakt(2). De (19) In het voorjaar, zomer en herfst vindt het vee zyn voedzel. (20) De winst van uw vee zal zoo groot zyn, dat gy uwe landeryen daar van zult kunnen betaalen , en uvy huisgezin onderhouden. (1) Dikwyls — ook nog tegenwoordig vlucht de misdaadigé, eer nog het gerechtlyk onderzoek begint, en verraadt hier door zyne fchuld : het bewustzyn van onfchuld daar en tegen maakt kloekmoedig en ftandvasïig, om elk onderzoek af te wachten, (2) Gewponlyk brengt regen- brood, dat is vrucht¬ baar-  met ophelderende Aanmerking. Hoofdft. XXVIII. 135 De onrechtvaardige pryst de verachters van 4. de wet (3): zy, die de wet betrachten, zyn met hem in geduurigen oorlog (4). Kwaadaartige leeren niets van het recht (5): 5, de vereerers van Jehovah leeren alles. Het is beter arm en eerlyk, dan trouwloos en 6". ryk te zyn. Wie binnen de paaien van de wet blyft, is 7. een zoon van den wyzen: wie de verkwisters aanhangt, brengt zynen vader fchande. Wie zyn vermogen door woeker en intrest te 8. nee- baarheid aan: maar een ftorcregen verwoest: 'er is geen zegen by. Even zoo min by gewelddadigheden tegen armen. Hoe meer men den armen onderdaan uitzuigt, hoe minder hy in ftaat is, om het lange uit te houden. Onbetwistbaar eene gewichtige les in het ftaatsbeftier. De groote of kleine heer — meestal de hongerige kleine — perst zynen onderdaanen zoo veel af, als hy maar kan: de ftroom van belastingen, onder duizend naamen en gedaantens voert den geringen voorraad, en de zobere middelen van beftaan weg, dewelke de onderdaan nog hadt; maar het gevolg is, dat het land een van aarde ontblootte, onvruchtbaare fteenrots wordt, waar men geene vrucht op kan teelen. (3) Wie den ondeugenden pryst, moet zelf ondeugend zyn. (4) Zie 2 Cor. VI. vs, 14. (5) Zjf zyn onoplettende, wanneer de deugd gepredikC wordt. 14  13$ Salomo's Spreuken neemen (ö) vergroot, zal het voet den weldoe, ner van de armen bezuinigen, p. Wie zyn oor van het onderwys afkeert, deszelfs gebed zal by God gehaat zyn (7). jo. Wie den rechtvaardigen op eenen gevaarlylyken weg misleidt, zal in zynen eigenen kuil ftorten (8): maar de oprechten zyn bezitters van het geluk. 11. Een ryke is in zyne oogen zeer wys: maar een arme met overleg ziet verder, dan hy (9). 12. Verbiyden zich de rechtvaardigen, dan is 'er algemeene blydfchap: overwinnen de onrecht, vaardigen, dan verbergt men zich (10). 13. Wie zyne misdaad loochent, dien gelukt het niet (6) Volgens de mozaïfche wetten mochte geen Jood intrest van Jooden neemen. Derhalven wordt het neemen Van intrest hier als een onrechtvaardig middel, om ryk te worden , opgegeeven. Dewyl dit gebod den Christenen niet gegeeven is, zoo moet deeze uitfpraak flechts op onrechtmaatigen intrest worden 't huis gebracht. (7) Wie Gods gebod niet hoort, deszelfs gebed zal God ook niet hooren, (8) Wie eenen man , die goede oogmerken heeft, in gevaar brengt, komc zelfs in het ongeluk. (9) Rykdom geeft geen verftand. (10) Men gaat in de eenzaamheid, en is treurig. Geen van de verdrukten iaat zich in het openbaar zien. Waar de onrechtvaardige de overhand verkrygt, daar moet bet geheele land rouw draagen,  met ophelderende Aanmerking. Hoofdft. XXVIII. 137 niet (11): maar wie dezelve belydt en naalaat, verkrygt genade. Gelukkig hy, die geduurig bezorgd is! de 14. jnverfchillige (12) komt in ongeluk. Gelyk een brullende leeuw en een hongerige IJ. beer (13), zoo valt een onrechtvaardig regent op het onmachtige volk aan. Is de regent onverftandig, dan worden de if5. verdrukkingen op één geftapeld: maar is hy een \yand van onrechtvaardig gewin, dan zal hy lange regeeren (T4)- Een (11) Ik weet niet, of de zinfpreuk het naast op de belydenis der zonden voor God, of voor menfchen doeit. In beide gevallen is dezelve waarachtig. Zyne zonden voor God te willen verbergen, is huichelaary, en kan geen voordeel aanbrengen; maar dezelve met vrymoedigheid belyJen, en 'er van afzien is boete, en een bewys van boete, dewelke Gode behaaglyk is. Dan Salomo fpreekt waarfchyn!yk van de bekentenisfe zyner misdryven voor menschlyke gerichtshoven. Met onwaarheden komt men 'er niet door. Het is daarom beter, om openhartig zyne fout te belyden, en beterfchap te belooven. Een zoodanige vindt eer genade by den rechter. (12) Ongevoelige, zorglooze. (13) Wild en roofzuchtig. (14) Een Regent of amptenaar, die veele geweldaadigheden pleegt, is altyd onverftandig. Is hy een regent, dan ftaat hy in gevaar, om door oproeren afgezet te worden. Is hy een amptenaar, dan moet hy nog eer voor af. zettinge vreezen. I 5  13 8 Salomo''s Spreuken 17. Een mensch, die eenen manflag op zich gelaaden heeft (15;, moet in het graf vlieden, indien men hem niet grypen zal (16). 18. De oprechte is gelukkig : de valfche ftort eensklaps (17). 19. Wie zyn veld bouwt heeft voedzel genoeg: wie den Iediggangeren naaloopt, heeft armoede genoeg. 20. Een gegoed man behaalt veel zegen f18) : maar "wie fchielyk ryk wil worden, is niet m van zonde (19). ai. Partydigheid brengt geluk : evenwel pleegt . 1. i1t . . men (is) Eigenlyk: die bedrukt is doorman/lag. Zwaare zonden liggen als eene last op den mensch. (16) Hy is niet veilig, voordat hy fterft. Naar deoosterfche zeden vervolgt hem de bloedwreeker, de geheele maagfchap en naakomelingfchap van den vermoorden. De> halven kan hy zeekerlyk, zoo lange hy leeft, zich nergens voor veilig houden. (17) Plotfeling. (18) Men wenscht hem veel goeds, en hy geniet ook een uitneemend geluk. (19) Dus ook niet vry van ongeluk. 1 Tim, VI. vs, 9 is de uitlegging hier van. Men moet zich derhal ven door de voordeelen van den rykdom niet laaten blinddoeken, om zyn vermoogen door onrechtvaardige middelen te willen vergrooten. Rykdom is weldaad, maar die moet recht, maatig verkreegen zyn.  met ophelderende Aanmerking. Hoofdft. XXVIII. 139 men fchelmftukken om eenen mondvol (20)., De afgunftige wil fchielyk ryk worden: maar 22, onverwachts zal hem de armoede overvallen. Op het einde behaalt de berisper meer dank, 23. dan de vleier; Wie zyne ouderen berooft, en fpreekt 1 het 24. is geene zonde, die ftaat met den ftruikroover in gelyken rang. De onverzadelyke verwekt ligtelyk twist: 25. maar wie zich op Jehovah verlaat, neemt toe (21). Wie zich op zyn verftand verlaat, is een 26. dwaas: maar wie met de wysheid verkeert, ontgaat het gevaar. Den armen te geeven, maakt niet arm: maar 27. wie zyne oogen toefluit (22), berokkent zich veel vloek. Behaalen de onrechtvaardigen de overwin- 28. ning , dan verbergt men zich (23): komen zy om, (20) Om eene kleinigheid wordt dikwyls de rechterpar. tydig en een fcbelm. (21) Een mensch, die niet verzadigd word door eere, rykdom enz. en ver uitziende begeertens heeft, heeft geduurig verdriet en ftryd, waar by hy niet altyd kan toeneemen. Maar een man , die zyn geluk aan de voorzienigheid overlaat, befpaart dit verdriet, en kan derhalven ook gelukkig worden. £>e meeste pleitgedingen ontftaan uit onverzadelykheid —— maar ryk is 'er nog niemand door geworden. (22) Voor het gezicht van den behoeftigen. (23) Vergel. boven het twaalfde vers, en de' aanmer. feinge.  140 Salomo's Spreuken om, dan vermeerderen de rechtvaardigen (24). HET NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 1. Hy die gewaarfchuuwd en hardnekkig is (1), zal den nek ongeneesbaar breeken 2). 2. Heerfchen de rechtvaardigen , dan verblydt zich het volk: heerfchen onrechtvaardigen, dan klaagt het volk. 3. De vriend van de wysheid verblydt zynen vader: de vriend van de hoere verliest zyn vermogen. 4. Een koning maakt door rechtvaardigheid zyn ryk duurzaam: neemt hy gefchenken, dan verfloort hy tietzelve. 5 Een dwingeland, die zynen vriend vleit, legt hem valftrikken (3). 6. De oproerigheid van een kwaadaartig mensch is nooit zonder gevaar: maar de rechtvaardige overwint dezelve blymoedig. 7, De rechtvaardige maakt zich de pleitgedin- 5 gen (24) Hoe geringer het getal van ondeugenden en van kwaade voorbeelden is; zoo veel te talryker worden de goeien en deugdzaamen. (1) Wie ftjfhoofdig blyft en zynen zin opvolgt. (2) Onvermydelyk te gronde gaan. (3) Is gevaarlyk.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXIX. 141 gen van den armen bekends de onrechtvaardige is op dezelven onopletttend. Spotters brengen eene geheele ftad aan het 8. gisten: maar wyzen ftillen den toorn. Voert de wyze met den dwaas pleitgedingen, 9, dan heeft hy geene rust, hy zy toornig, of hy lache (4). Bloedgierigen haaten den onfchuldigen: maar 10. de rechtfchaapenen zoeken zyn leeven te behouden. De dwaas doet zyne volle drift uitberften: II. maar de wyze houdt ze terug. Geeft de Regent aan onwaarheden gehoor, 12. dan worden alle zyne dienaaren booswichten. De.arme en de ftaatige ontmoeten elkande- 13. ren: beiden geeft Jehovah een vrolyk gelaat (5). Vonnist een koning de armen naar het recht, 14, dan blyft zyn throon op de naakomelingfchap onwankelbaar. De roede en tucht verfchafFen wysheid, maar 15. een £4) Met den dwaas kan men nooit te recht komen. (5) De man in gefchemie en ie man in prachtige kleederen hebben de rust van hun gemoed en hun vrolyk gelaat van God. De arme, by wien men kommer moest verwachten, heeft dikwyls den blymoedigften geest: en de ryke, die in geborduurde kleederen trotfeert, is niet altyd zoo gerust, als men wel denken zou. Tevredenheid komt van God, en by geeft dezelve den armen zoo wel als den ryken.  ï^fc ' Salomc's Spreuken een jongeling zonder tucht, 'is eene fchande voor zyne moeder. ï5„ Heerfchen onrechtvaardigen , dan krygt de ondeugd de overhand: ftortèn zy ter neder, daa verblyden zich de rechtvaardigen. 17. Houd uvr kind in tucht: dan zult gy met hetzelve te vreden zyn en het zal u vermaak geeven. 3 8.' Zonder ópenbaaringe (6) wordt het volk teugelloos: maar leeft hetzelve naar de wet, daa wordt het gelukkig. 19. Bezwaarlyk wordt een knecht door woorden verbeterd, indien hy hoort en niet antwoordt (7)% 20. Ziet gy eenen mensch, die in zyn doen voorbaarig is, dan heeft de dwaas meer hoope dan hy (8). 21. Wie zynen flaaf van der jeugd af door infehiklykheid verwent, zal 'er op het einde hartzeer van hebben (9). Een (6) Eigenlyk : waar geene gezichten, geene profeeten zyn, door dewelken God ^ynen wil openbaart. (7) Het is een bewys van eenen zeer verbarden geöst3 wanneer de ondergefchikte zich geduurig laat beveelen en echter deeze bevelen niet opvolgt. By zulk een mensch is het reeds te verre gekomen, dan dat enkele berisping en mondelyke voortellingen hem zouden kunnen leiden. (8) Tot beterfchap en tot geluk* (?) Jegens ondergefchikten is het niet raadzaam, om te veè!  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXIX. 143 Een toornig mensch verwekt Iigtelyk twist: 22. een driftig mensch Iigtelyk fcheuringen (10). Zelfverheffing vernedert den mensch: de oot- 23. moedige behaalt eere (11). Wie met den dief deelt is een vyand van zyn 24. leeven: ook hy die zich den eed laat voorzeg, gen, en den dief niet aanwyst (12). Menfchenvrees is een ftrik (13): wie op Je- 25. hovah vertrouwt, ontgaat het gevaar. Veelen gaan tot den Regent (14): maar Jeho- 26, vah verfchaft den mensch recht (15). De wrevelmoedige wordt door den rechtvaar- 27. digen veraffchuuwt: de rechtfchaapenene door den ondeugenden. Het veel infchiklykheid te gebruiken, en hen by alle misdryven te verfchoonen. Zy misbruiken hetzelve op het laatst en worden heerschzuchtig, neemen geeneberispingemeer aan, en heerfchen wel zelfs over hunne meesteren. (10) In de vriendfchap. (11) Wie zich zelven verneedert, die zal verhoogd worden. (12) Zonden van anderen te verbergen, is even zoo zondig en ftrafwaardig, als zonden te begaan; vooral, wanneer men door eenen eed verplicht wordt, om dezelven te openbaaren. (13) Wie voor menfchen bevreesd is, komt in meentgerley gevaar. (14.) Om van hem recht en hulpe te verkrygen, (15) De beste hulpe.  144 Salomo s Spreuken Het vierde Deel (i). Woorden van Agitr, den Zoon van Jikah. éene verzameling van spreuken (2)» HET DERTIGSTE HOOFDSTUK. I t h i e Li i. 6! Dat iemand aan Ithiel Godfpraaken voor* droeg 1 (1) Het is eigenlyk als een aanhangzel aantemerken, , Gelyk byde verzaameling vandePfalmen ook gedichten van ' laateren tyd zyn bygevoegd, zoo werden wegens de over. eenkomst van ftoffe ook de gedenkfpreuken van andere, misfchien laatere, wyze mannen, tot de verzaamelinge der zedenfpreuken van Salomo toegevoegd. Wie dezelven naar hunnen ftaat, ampt, leeftyd, en andereuiterlykeomHandigheden zyn moogen , weete ik niet. Ik geloove, dat een onderzoek hier omtrent vruchteloos is, zoo lange wy niet meer gedenkteekenen uit den ouden tyd hebben; en onnut, dewyl het tot het gebruik van een bybelsch boek niet noodig is, om den Opfteller te kennen. By het Oude Testament is boven dien het geval menigvuldig, dat Wy niet eens de naamen van de Schryvers van veele boe» ken weeten: genoeg wanneer de Joodfche Kerk een boek met deszelfs aanhangzelen onder het gétal van haare ker- kelyke fchriften heeft opgenoomen. Juist om dat 'er dit aanhangzel misfchien laater by gekomen is, treft men ook in de oudfte vertaalinge veelvuldige ert merkwaardige Verplaatsingen aan. Voor het overige is hetzelve tweeledig. Het eerfte van Agur; het tweede van Lemuel. (2) In 't hebreeuwsch: Hamafa, een by de Arabieren sper  fikt ophelderende Aanmerkingen. ■ Hoofdll:. XXX. 145' droeg: aan Ithiel — dat ik dezelven konde begrypen(3)! want ik ben onverftandiger, dan 2. alle zeer bekende tytel of opfchrift van verzaamelingen van denkwaardige fpreuken , gedichten, zinfpreuken, zingedichten enz. Gelyk wy zeggen: Anthologie. (3) My dunkt dit is een ftuk (fragment) van eene faaffien* fpraak tusfchen eenen Heiden en eenen Jood. De Heiden heet Ithiel, en wordt het eerst fpreekende ingevoerd, hoe by wenscht, om ook eenen F/ofeet tehooren, en met den beteren Godsdienst der heiligen of Jooden bekend te worden. In den mond van eenen zoodanigen voegt da belydenis het best van onweetenheid, dewelke in het twee. de en derde vers voorkomt. Dat hy in den beginne van zich in de derde perfoon fpreekt, is niets ongewoon*. Wil iemand, om taalkundige redenen, deeze inleiding niet voor eene faamenfpraak houden, dan zoude ik hem de volgende vertaalinge aanraaden: Eene Godfpraak van den Profeet aan Ithiel, aan Ithiel en UchaL. Ik ben) onwetender, dan and^n; de inzichten der menfchen bezitte ik niet! ik hebbe wysgeerte nooit geleerd, maar de leeringen van God weete ik. Volgens deeze vertaalinge leidde de Profeet, die hier de man genoemd wordt, zyne kundighedenniet af van menschlyke onderwyzinge, en ontkende, dat hy naaf fchoolregelen geftudeerd hadt,dat hy een discipel van menfchen en een leeraar van menschlyke wysheid zy (ju* t* ?jJ*x7oi« a-cipifm «fS-goa-injjs Xoyoti, gelyk i Cor. II. vs 4.) Zyne weetenfchap is eene weetenfchap der heiligen, dat is eene Godlyke weetenfchap, . Men weet uit de fchriften van Daniël (tot wiens lecftyd misfchien deeze fragmenten behooren) dat God toen den naam ca^np droeg, I. Deel. K  146 Salomo's Spreuken alle anderen: ik hebbe niet zoo veel inzicht, 3. dan andere menfchen ; ik hebbe geen wysheid geleerd; ik wenschte den Godsdienst van de heiligen te kennen. Antwoord van Agur (4). 4. Wie kan opwaards in den hemel en weder nederwaards ftygen? Wie houdt den wind in zyne vuist? Wie bindt de zee in haar kleed? Wie beftemt de grenzen der aarde (5)? Hoe heethv? t toe heet zyn zoon (6 , weetgyhet? 5. Alle uitfpraaken van God zyn zuiver (7); hy be- (4) Nu fpreekt Aglr en toont in de eerlle plaats aan hoe bepaald in 't algemeen de kennisfe der menfchen is; en vervolgens, hoe onfeilbaar en gegrond deonderrechtingen van Gon zyn. (5) Zoo onmooglyk het is, om de hoogte van den hemel te meeten, of de zee in zynen boefem te bevat, ten, of den wind paal en perk te irelleffJzooonmooglyk is het ook, om de onafmeetlyke Godheid te doorgronden. Vergefyk Kap. XXV. vs. 3. (6) Kent gy eenen mensch, of eenen discipel van hem, die u hier in kan onderrichten? Laat het u derhalven niet t ctmd dunken, wanneer gy van veele zaaken inde wereld ■und'g zyt, en die iet begrypt. (7) Zy houden de proef, dewyl niets van het gene onver , valsch of verkeerd is , onder dezelven gevonden irdt. Wanneer onder menschlyke kundigheden veel on- er en gebrekkig is, dan is in de Godlyke openbaarin. ge de zuivere waarheid. Derhalven moet het ook geen mensch  met opMderende AimnlerHngen. Hcofdfë. XX X\ i&J beloont zyne verëerers. Maak geene' toevoegzelen tot zyne leeringen; gy konde, wanneer hy een Onderzoek tegen ü deed als ëen leugenaar bevonden worden. Twee Hukken bidde ik van ü (8); onttrek 6, my dezelven niet, eer ik de wereld verlaate. Afgodendienst en heidendom verwydet van my (9). Armoede noch rykdom zy myn lot Laat fny myn toegemeeten onderhoud verteereri (to). An- rnensch waagen, om 'er iets bytevoegen, enzynómenschlyke byvöegzelen voor godlyke waarheid uit te venten* Hy kan Iigtelyk dwaalen , en zoude, wanneer 'er de proef op genomen werdt, van dwaalinge overtuigd, of als eeta leugenaar bevonden worden. —— Behoorde men niet by den voordracht der waarheid, dewelkenietovertuigendegodlyk is, behoed faamer te weezen, dan veeleh zyn, diehunnCj of de leerftellingen van hunne voorgangers, voor onbedr leglyk houden? (8) My dunkt, dit is niet zoo zeer eene bede van Aguk aan God , dan veel waarfchynelyker aan Ithiel , zynen heere>„ De goede denkwyze van Agur verliest'er niets door, wanneer het als eene bede van eenen dienaar, gelyk déezö dichter was, aan zynen heer gericht, en niet als eene bedeaafl Gode gedaan, wordt opgevat, (9) Hy bidt zynen heere, om hem by zynen vöder2yken Godsdienst te laaten, en hem tot geenen afgodendienst te vervoeren» (10) Lm my leevir. van myn üagdyH inhmn. Mtcha^ ÊtTS. K %  148 Salomo's Spreuken 8. Anderszins, indien ik te veel hadt, mocht ik een godverloochenaar worden, en zeggen: wie o. is Jehovah (ri)? Ware ik te arm, dan moch- te ik fteelerj, en my aan God vergrypen (12). 10. Belaster geenen dienstbode by zynen heer; hy zoude u anders vloeken, en gy zoudt het moeten ontgelden (13). ri. 5Er zyn lieden, die hunnen vader vloeken, 12. en hunne moeder onheil wenfchen: lieden, die in (11) Gelyk Pharao. Ligtelyk wordt de mensch, die in alles overvloed heeft, een godvergeetene, en verzaakt zyne afhanglykheid van God. (12) De geboden van God overtreeden. Het fchynt, dat Agur in groote gunst by zynen heer Ithiel ftond: maar hy bidt niets van hem, dan zyn toereikend onderhoud, en toont zich hier in als eenen wyze van den eerden rang. De goederen van de wereld achten, maar in derzelver bezit niet het hoogde geluk zoeken. Niet armoede verkiezen, gelyk de monnik; niet rykdom begeeren, ge. lyk de gierigaard en zulks, om dat overvloed en gebrek voor onze zeden en voor het hart zoo ligt gevaarlyk worden, — dit toont waare grootheid van het hart. (13) Eene verdandige les voor de hovelingen. Hier zoekt fteeds de eene bediende den anderen zwart te maaken. Maar hoe ligtelyk gebeurt het, dat een goed en verdandig Regent, die van de getrouwheid van zynen dienaar overtuigd is, de valfche befchuldiging ontdekt, 'er gevoelig over wordt, en den kwaadfpreeker zynen vloek, dat is zyne ongenade doet ondervinden.  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXX. 149 in hunne oogen rein, en toch van hunne onrei. nigheid niet gezuiverd zyn; lieden , die hun- 13. ne neus optrekken, en verachtlyk op anderen nederzien ; lieden , wier tanden dolken, 14 wier voortanden mesfen evenaaren; zy verteeren de armen in den lande, en de behoeftige burgeren (14). Het gedrocht (15) heeft twee dochteren: 15. herwaards! herwaards (16)! Deeze drie zyn onverzadelyk: en vier dingen zeggen nooit: genoeg. Namelyk: het ryk der dooden (17); de 16. on- (14) Hy noemt hier verfcheidene gebreken van de menfchen op, maar heeft misfchien een enkel geval voor oogen, hetwelk ik echter niet in ftaat ben aantewyzen. (15) Hier beginnen de raadzelachtige gedenkfpreuken, ten eenemaalen naar den oosterfchen trant ingericht. (16) Luther en de meesten verftaan hier den Bloed, zuiger of Bloedëgel door, om dat van dien gezegd wordt, dat hy het bloed uitzuigt. Maar men kan dit van meer dieren, by voorbeeld van den Tyger zeggen, en de ouden hebben het ook van de Vampyren getuigd. Maar in het Arabisch is Aluka ook een gedrocht. Vermoedelyk is dit afgeleid uit de oude fabelleer. Men verbeelde zich een gedrocht, hetwelk onverzaadelyk is, gelyk in de griekfche Mythologie voorkomt, by voorbeeld de Sphinx dat twee jongen heeft, die geduurig fchreeuwen : herwaards! herwaards! (17) Hoe ontelbaare wezens de dood ook reeds heeft K 3 weg-  ïy© Bakmos Sprguken onvruchtbaare moeder (18); de aarde, dewej. ke nooit genoeg water drinkt(iQ), en het vuur, hetwelk nooit zegt: genoeg (20J! J7, Wie zynen vader verachtlyk aanziet, en zyne moeder uit de oogen ftelt, diens oogen zullen de woudraaven uitpikken, en de jonge arenden verteeren (21). ï8. Drie dingen zyn my onbegryplyk, en vier 19. kan ik niet bevatten (22): de vlucht van den a- rend weggerukt , is hy toch nimmer met zyn gemaakte prooy t§ vreden. Het graf verkrygt fteeds nieuwe bewooneren, (18) Zoo lange de vrouw onvruchtbaar is, verlangt zy geduurig naar kinderen ; zy wordt de huuwlykfche om. heizingen van den man nimmer moede, ja fteeds vuuriger begeerig na dezelve, gelyk Rachel. (19) Wanneer het ook nog zoo veel regent, fwelgt toch de aarde het water in. (20) Wanneer men nog zoo veel in het vuur werpt; verteert toch het vuur alles: de vlamme wil fteeds nieuw voedzel hebben. ' (21) Hy zal geen eerlyk graf vinden. Zie 1 Sam. XIX. vs. 46. f22) Onder veele onbegrypelyke dingen, dewelke wy wel zien , maar niet weeten hoe dezelven gebeuren; of die wy , wanneer wy dezelve gezien of opgemerkt hebben , vervolgens niet wederom kunnen aan wyzen, pro dat zy geen fpoor terug laaten, zyn byzonder de Vier opgenoemde voorbeelden , bydewelken het vernuft van der? dichter, zich vooral by het woord gavg of weg b e ■ jpsalt.  met ophelderende Aanmerkingen, Hoofdft. XXX. 15 z rend na den hemel (23), den gang van de flangeopderotzen (24,15 den gang van het lchip op de zee (25 ,; den gang van den man in zyne jeugd (26;. Even zoo de gang van de over 20. fpeel (23) Den arend kan men niet naavliegen , maar ook, wanneer hy door de lucht naar de zonneweg opgevlogen is , kan men den vlugt, welken hy gemaakt heeft, j niet verder nafpooren. (24.) De flange kan men niet naakruipen; en wanneer i zy zich ov~r den fteenrots heeft voortgefleurt, kan i men den weg , denwelken zy terug heeft gelegd , niet verder bemerken. (25) Het fchip fnelt door de zee; maar op het oogenblik is de fleuf, die het maakte, wederom met water gevuldt. (26) Volgens de uitlegginge van de meeste nieuwe overzetteren : dt gang van den man tot de maagd: is het waarlyk een raadsel voor de uitleggeren, wat Agur hier mede bedoelt hebbe: of hy aan de eerfte kennisma; king tusfchen twee perfoonen van tweederley geflacht denke, of aan hunne vereeniging en het werk der voortteelinge, of aan den zoomoeilykontdekkenden beneeming : van den maagddom. In alle deeze ftukken is veel on« : begryplyks, hetwelk ook de geheimfte onderzoeker der menfchen niet kan verklaaren. Naar den zamenhang en i de overeenftemming zoude by deeze vertaalinge het laat: fte het natuurlykfte zyn. Gelyk men het fpoor van den arend, die ten hemel vliegt, of van het fchip op de wyde zee niet kan ontdekken ; even weinig kan men K 4 ont-  152 Sakmos Spreuken fpeelfter. Zy geniet, veegt den mond af, en zegt: ik hebbe geen kwaad bedreeven (27;. 21. Drie-dingen brengen een land in onrust (28): 22. en vier zyn onverdraaglyk. Een flaaf, die Regent wordt; een godverloochenaar , wanneer 23. hy verzadigd is ' 29) , eene verlaatene, wanneer zy wederom eenen man krygt (30); en eene ontdekken , wanneer een man met eene maagd te doen heeft gefiad. Ondertusfchen wordt de bovenftaande vertaaling door het getuigenis van de oude overzetteren hegunftigd , en dan is ook de zin niet zoo raadzelachtig. Snellyk ylen de dagen der kindsheid voor by , en laaten in het geheugen weinige indrukzelen terug. (27) Zy geniet, zoekt de fnoeperyen der ontucht, en geen mensch ziet het haar aan. Men heeft geen onbedrieglyk kenmerk, dat zy ongetrouw was, en derhalven kan zy ook zoo onbefchaamd loochenen. (28) Eigenlyk : zy zyn zoo zwaar, dat de aarde onder hen beeft. (29) Geene behoeftens kent. (30) Ditkonde ook heeten: eene verfiootene vrouwe, wanneer haar man haar wederom bezoekt. By de veel wy very verwekt dit de grootfte wanorde, dat onder meerdere vrouwen de eene boven de andere bemind wordt, gelyk Jacob Rachel beminde boven Lea. Daar uit ontftaat yverzuchten huislyketwisten, waar vandebybelfche gefchiedecisfen ons voorbeelden ten overvloede oplevert. Wanneer zelfs het geval plaats vindt, dat een man zulk eene vrouwe, die eenen tydlang in ongunst ftond, den voorrang boven de  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXX. 153 eene flaavinne, die de erfgenaame van haare vrouwe wordt (31). - Vier dieren behooren onder de kleinften: maar'24. zyzyn verftandiger, dan wyzen (32). Mieren 25. een volk zonder vestinge: maar zy maaken in den zomer inrichtinge tot hun onderhoud (33); berg- de andere geeft, dan wordt deeze hoogmoedig op haar geluk , trotsch, heerschzuchtig, bejegent de overige verachtlyk en wordt onverdraaglyk. Geheime gefchiede. nisfen uit den oosterfchen Harmn of het Serail, bevestigen dit ten overvloede. (31) In 't algemeen worden hier zulke gevallen opgenoemd , wanneer een mensch een geluk treft, dat onverwacht is, en met zynen voorigen ftaat niet overéénkomt. De arme, die op eenmaal ryk wordt, de laa- ge, die onverwacht tot den adeldom wordt verheven, het burger meisje, dat een' hoveling trouwt, en de bediende die in openlyk aanzien komt , zyn meestal onverdraaglyk. Slechts weinigen bezitten verftand genoeg, om zich in hun geluk behoorlyk te fchikken. (32) Aan bekwaamheid, kunst en voorzichtigheid overtreffen zy menfchen, die naar alle regelen der kunst onderweezen zyn. De voorzienigheid bewerkt by hen dat gene door 't inftinkt, hetwelk zy by de menfchen naauwlyks door het meest befchaafde verftand kan bewerkftelligen. (33) De mieren hebben hunne voorraadskameren, waar zy in den zomer vergaadaren, om in den winter daar van te leeven. Deeze voorzichtigheid verflrekt tot een bewys van hun verftand. K5  ï54 Salomo's Spreuken 26. bergmuizen , een volk zonder wapenrustinge 27. maar zy bouwen in rotzen^. ; fpnnghaanen htbben geenen koning, maar zy trekken fchie- 28. lyk te velde (35 ,; den falamander (36) die men met de hand kan vangen, en evenwel is hy iQ de koninglyke paleizen. *p. Drie hebben den ichoonften tred en vier den 30. prachtigften garg: de leeuw, de held der die- 31. ren, hywykt voor niemand uit den weg: de wilde ezel (34) Rotzen doorwoei ei zich cclJe cinge wooning daarin bouwen, is wederom voorzichtigheid. Hy noemt bergmuizen een volk, dewyl zy ook evenals demierenen fpringhaanen by gantfche fchoolen optrekken. (35) Zy worden met een heir vergeleeken, hetwelk alles overvalt Zy hebben geenen aanvoerder, geenen Generaal; en evenwel gaat hun optocht fnel en in orde toe. (36) Tot nog toe kan ik 'er my niet van overtuigen, dat ik hier, waar ik het woord Salamander gebruike, recht vertaald hebbe. Schuilen kan ik achter het aanzien van de nieuwe uitleggeren ; maar aan toereikende bewyzen mangelt het my echter. De Salamander is te groot, dan dat men hem met de te vooren genoemde dieren in eene klasfe zoude kunnen rangfchikken. Anderen verftaan 'er de fpinne door, maar dit rust ook op zwakke gronden. (37) Volgens de befchryving van Agur moet het een dier zyn , hetwelk ftreepen op de rug heeft, dewelke rondsom het lichaam loopen; deeze vinde ik by het Gordel dier, (Dafypus) maar ook vindt zulks plaats by de Zebra oïZecora, eene foort van ezel, hetwelk meer met  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXX, 153 ezel (37)' eenfteenbok, en een koning by volksvergaderingen (38). Hebt gy uit hoogmoed eene dwaasheid begaan 32. of bedacht — legt de hand op den mond (39) ï Melk te ftooten, geeft boter: de neus te 33. ftooten, geeft bloed: eenen toornigen te- ftooten, baart twist (40). HET met een paard overeenkomt. In Aethiopien vindt men het overvloedig, en moet niet verwisfeld worden met den woudezel. Dit heeft men denkelyk hier inzonderheid bedoeld, de« wyl deszelfs gang bovenal zeer ftaatig is. Ook de oude natuurvorfchers, by voorbeeld Ofpianus, rekenen het onder de ftaatigfte dieren, (38) Nimmer vertoontzicheenkoninggrooter, dan wanneer hy aan de fpitze van zyn volk ftaat. Ik volge hier 4e overëenftemmende leezing van de ouden. (39) Hy leeraart hier de groote en wyze ftelregel, dat men naa eene begaanezonde, moetzwygen. Geen mensch is verplicht, om zich zelven als eenen misdaadigen aante* geeven en zyne geheime zonden te verraaden, zoo lange niet misfchien een onfchuldige daar onder lydt. Hebt gy gezondigd, zeg het maar aan niemand. — Hier door wordt de ergernis geftremd, hier door het bekend worden van de zonde, dewelke niet alleen fchande voor den daa. der is, maar ook de fchaade van eenen misdaad vergroot, op eene verftandige wyze verhinderd, (40) Om het geestige in deeze zinfpreuk te doen opmerken , moest ik het woord , Jlotten behouden ; fchoon het duidelyker ware, te zeggen : gelyk uit de melk, wanneer men dezelve ftoot, dikke melk, of booter ontftaat, en  156" Salomo's Spreuken HET EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. i. Gedenk- en Zedenfpreuken voor Lemoel, den Koning: Godlyke les/en, dewelke zyne moeder hem voordroeg (i). e. ö! Myn zoon! myn geliefd kind! myn ge- wensch- cn uit de neus, wanneer men dezelve drukt, bloed voortkomt; zoo ontftaat 'er twist, wanneer men eenen toorntgen floot, of beleedigt. (r) Men kan geene reden verzinnen, waarom Salomo zich hier eenen anderen naam zoude geeven, wanneer hy in de daad de opfteller van dit hoofdttuk was. Hy komt nimmer onder eenen anderen naam voor , en Lemuel kan men-nooit Salomo heeten. Ik ben dus van begrip, dat Lemuel eene van Salomo onderfcheidene perfoon is geweest. De aanwyzingen zyn ftelregelen voor Koningen. Maar of het eenen Joodfchen koning, of eenen anderen was? kan ik niet bepaalen. Ik zie, wel is waar, daar *er geen joodsch koning van dien naam bekend is, niets ongerymds in, om denzelven buiten het Joodfche land te zoeken. Het is waarlyk te verre gedreeven, wanneer men de Heidenen geheel zonder godlyke openbaaringe laat.en zulks alleenlyk onder de Jooden, en uit hun geinfpireerden ten tyde van het oude verbond zoekt, en daar by alle andere volken voor barbaaren en domkoppen houdt. De heidenfche oudheid hadt even zoo wel haare wyzen , als in onze dagen ook heidenfche volken wyze mannen opleeveren. Wie de zedefchriften der Grieken geleezen heeft, onder dewelken meenigen niet veel jonger zyn dan Salomo, en welke hunne wysheid uit het Oosten hebben ontleend, vindt by hen dik  met ophelderende Aanmerkingen. Hóofdft. XXXI. 157 wenschte zoon! Geef uwe macht niet over aan 3. de vrouwen, uwe onderneemingen niet aan haar die de koningen verderven (2). Niet voor koningen, Lemuel, niet voor ko- 4. nin- dikwerf woordelyk even dezelve zinfpreuken, die Salomo ons heeft nagelaaten. Eu'er wordt niet bepaald, dat Lemu11. de opfteller is, maar het was zyne moeier, die hem deeze fpreuken ten richtfnoer voor regenten leeraarde. Misfchien Vvas deeze van joodfche afkomst, eene Profeetesfe; dan valt de zwaarigheid weg, hoe deeze regelen in 't helreeuwsch hebben kunnen worden opgefteld: de zoon wordt naar de oosterfche zeden byde moeder opgevoed. Dan komt het my ook begryplyker voor, hoe dit hoofdftuk als een aanhangzel by het kanonyke boek van Salomo is geplaatst. — Reeds uit de taaie, dewelke uitdrukkingen uit de laatere tyden in zich bevat en niet geheel zuiver is, zoude ik befluiten, dat Salomo niet de opfteller daar van is, maar dat het geheele hoofdftuk eerst is gefchreeven, naa de babylonifche gevangenis van de Jooden. (2) Voor Koningen is het altyd gevaarlyk, omzichdoor hun Serail te laaten regeeren. Van Salomo's tyden af, tot aan de nieufte Europeifche gefchiedenis van de Afia. tifche wil ik niet fpreeken — is het door duizende voorbeelden beweezen , hoe de beste koningen en regenten door vrouwen en maitresfen verdorven zyn geworden, wanneer aan hen de macht van den Regent——de geldmiddelen, het leger, de wetgeevende macht was over- gelaaten, en wanneer alles, het gene de Regent wilde doen, (de hebreeuwen noemen hetzelve den weg des ko. nings) van hen afhing.  I5S SaloiHo's Spreuken ningen past wyn, niet voor regenten fterke 5. drank. Hy mocht, wanneer hy gedronken hadt, de wetten Vergeeten en de rechtszaaké 6. der armen verdraaijen (3). Geef veeléer wyn 7. aan den ongelukkigen, aan den bedroefden, op dat hy denzelven drinke, endaar doorzynlotgeval vergeete, en niet gedenke aan zyne ellende (4). 8. Spreek voor den ftommen, by rechtszaaken 9. van alle weezen (5): fpreek rechtvaardige oordeelen, by de rechtszaaken der armen en behoeftigen. 10. Wie kan gemakkelyk eene braave vrouw vinden (6)? — Haare waarde gaat de paarlen verre te boVen. Haar (3) Zoo veel verftaat elk leezer, dat aan den koning niet de wyn geheel verboden kan zyn, maar alleenlyk onmaatigheid in denzelven. Wyn drinken heet zoo veel als brasten. ■ Aan hoven , waar daaglyks gasteryen en fmulpartyen voorvallen, moet men zelden gerechtigheid zoeken. De dronkene koning fpreekt, gelyk een bezoopene, zonder overleg, is niet bekwaam , om een vonni^ naar de wetten te vellen, is niet zeer bekommerd om het handhaaven van de gerechtigheid. (4) De wyn verheugt 's menfchen hart, daarom heeft de bedroefde, meer dan alle andere menfchen , wyn noodig. (5) Stommen en weezen hebben byna een en hetzelfde lotgeval , zy kunnen zich niet verantwoorden. — Daarom moet de Koning in hunne plaatze fpreeken. (6) Dit fchynt een nieuwe aanhaog te zyn. Het is eens  met ophelderende Aanmerkingen. Hoofdft. XXXI ijs Haar man kan zich op haar verlaaten; hy be- u. haalc geduurig eene buit (7). Zy doet hem goeds — niets kwaads, zoo 12. lange hy leeft. Zy zoekt wolle en boomwolle, en bearbeidt 13. dezelve met blyder hand. Zy is gelyk een koopvaardyfchip, en haalt 14, haar onderhoud uit verre gewesten. Voor den dag ftaat zy op, en voorziet haar 15. huis- fchildering van eene goede echte vrouw, zeer leerryk voor allen, die willen weeten, welke goede eigenfchappen eene huishoudlyke en pryswaardige vrouw hebben moet. Men moet hier by overweegen, dat in het Oosten de geheele huishouding, en alles, wat op de handenarbeid betrekking heeft, aan de vrouwe is toevertrouwd; niet het fpinnen alleen, maar ook het inkoopen en ver» koopen , de koophandel met haar vervaardigde zaaken, ftoffen, kleederen, dekken, veldbouw, keuken. (De koophandel met het koorn behoort aan de mannen.) Daar elk land zyne eigene zeden heeft, zoo kan een Eunpitrt een man in Duitschlandnieteisfchen, dat alle de hier gemelde eigenfchappen en bezigheden van eene braave joodfche vrouwe, ook by de zyne plaats moet vinden. Alleenlyk het algemeene naarftigheid , vlyt, waakzaamheid, zorgvuldigheid voor de huisgenooten, en liefde jegens haaren man kan men eisfchen. Ik merke hierby nog op, dat het lied naar het Alphabeth is ingericht, weshal ven men hier geene famenhang behoeft te zoeken. Naar dit alles mocht ik hetzelve een gulden A. B, C. voor vrouwen noemen. (7) Geniet.  t$ö Salomo's Spreuken huisgezin van fpyze, en geeft haare flaavinnen haar befcheiden deel, 16. Zy bezorgt het. veld, en laat zich aan hetzelve geleegen zyn; met plantjes, door haar zelve gekweekt, beplant zy den wynberg. 17. Zy gord zich aan en verfterkt haare verilapte handen (8). 18. * Zy gevoelt hoe voordeelig haar werk is; haar licht gaat de geheele nacht niet uit. 19. Zy grypt na het fpinrad, en houdt de ipin» rokken in de hand. 20. Zy opent den armen haare hacd, en biedt de. zelve de behoeftigen aan. 21. Zy vreest voor haar huisgezin niet tegen den winter; want haar huisgezin is dubbeld gekleed (9). 22. Zy bearbeide dekken (10) voor zich: Meede. ren van boomwolle en purper. 23. Haar man ftaat in openlyk aanzien, wanneer hy by de oudften van het land zit (ri). Zy (8) Laat zich geene moeite verdrieten. (9) Wy zouden zeggen : in dubbeldoek. De kleederen voor den winter zyn digter : de zomer kleederen enkel en ligt. (10) Matrasfen. (11) Vermoogendeburgers, wier huishouding regelmaatig beftierd wordt, zyn met recht de aanzienlykften in het volk , en verdienen eere ampten , niet, om dat zy by hunne verkiezinge het best en ryklykst geeven kunnen, maar dewyl zy het nuttigst voor den ftaat en maatfehappy zyn.  rnet ophelderende 4.wmerkingm' fioofdft. XXXI. i<5i Zv maakt fluiers en verkoopt dezelve: zy le, 24. vert gordels aan de kooplieden. Waarde en eere is haar gewaad (12): zy lacht 25. den aanbreekenden dag te gemoet (13). Zy fpreekt met wysheid, en gebiedt met bè- 26. valligheid (14). Elke fchrede van haar huisgezin neemt zy In 27. acht (15): brood der luiheid geeft zy niet (16). Haare zoonen treeden op en pryzen haar ge- 29. lukkig: haar man insgelyks, en hy looft haar. Veele vrouwen verrichteden heldendaaden ; 29. gy hebt ze alle overtroffen (17). Eene aange- 30. naame geftalte is bedrieglyk : fchoonheid is rook (12) Zy is aan alle kanten met eere omringd. (13) Heeft een vrolyk hart. (14) Ook in haare bevelen heerscht vriendlykheid. _ Een liefderyk gedrag jegens hen, die aan ons ondergefchikt zyn, is het zeekerite middel, om deezen te winnen. (15) Zy is op alles opmerkzaam, wat in haar huls, onder kinderen, dienstboden enz. omgaat. (16) Lediggangers en luiaards geneert zy filet, Haare bedienden moeten arbeiden. Bedienden tot pracht, enkei om hen te onderhouden , is zonde in veele opzichten. Men onttrekt aan het arbeidzaam gedeelte van het volk hun o.nderhoud , en maakt gevaarlyke lieden 1 want le* diggaan leert altyd kwaad. (17) Dit is de lofgezang van den man. I. Deel. L  162 Salomo's Spreuken. rook (18). Eene vrouw die godsdienst bezit 31. heeft achting. Loofc haar wegens haaren arbeid: pryst openlyk haar werk (19). (18) Verganglyk. (19) Wie onder onze duitfche Dichteren Ieevert ons een volkslied, waar in eene braave vrouw naar onze zeden wordt gefchilderd? Liefde — Amazonen —, heldengedichten bezitten wy meer, dan wy noodig hebben: welk eene uitwerking moest het niet hebben, wanneer een yaderlandsch dichter de duitfche huishoudlyke vrouw bezong! F I N I S.