LEGAAT Mr. P. A. BRUGMANS, OVERLEDEN 1891      G E S P R E K K E N OVERDKNKINGE N.   GESPREKKEN E N overdenkingen, OVER HET LIJDEN en STERVEN, VAN ONZEN HEERE JESUS CHRISTUS, é> O O K WILHELM LEENDERT KRIEGER, Predikant te Zwolle. EERSTE S T U K j E N. Te AMSTELDAM, Êij JOHANNES WESSING, Willsmsz, MDCCLXXXIIL  Dat dit wcrk,bcftaande in GéTprekken cnOverdenkingen over het Lijden en Sterven van onzen Heere Jefus Christus, door W. L. Kkieoer, 'Predik, te Zwolle , cerftc ftukjen, volgend Kerkelyke goedkeuring, het licht ziet, getuigen de ondergefchrevcne gedeputeerden van de E. Ciasfis van Zwolie. J. W. van S lijpe, . fifeé. ie Z-xolle;Cl. Suoil h. t. Dep. J. W. LüNNESCHLOS, Pr~d. U Dalfftn ', Cl. h. t. Dep. W. L. A l i, e m a n d , ' ~ ." ï'red. ie Uiisfelt, W. L. van Warmjelo,' 1'reé. tc Wjki.  V O O R B ERIC H T. W AARDE LEZE"! .Ah voor eencn ge rui men tijd kreeg ik aan~/JL leiding, om etnige fiichteiijke overdenkingen , over "t zoenlijdcn van den Heere Jesus -Christus te vervaardigen. — Het moeilijke dat ik daar in voorzag, weder hield mij; terwijl liet nut dat ik mij daar van beloofde, mij telkens aanfpoorde, om de handen aan "t werk te ft aan: tot dat- ik eindelijk te raade werd, voor mijne uitfpanninge iets ten proeve te ontwerpen. Ter aangenaam verandcrïnge in het kezen, hebbe ik '* gene mij noodig dacht, vooraf te behandelen, bij wijze van gefprekken voorgedraagen; en daar door tot de volgende overdenkingen de gr-ondflagen gelegd. In die overdenkingen heb ik mij met geen brecde tekst-ontvouwing bezig gehouden zulks was geheel mijn oogmerk niet, daar toe is een cervloed van uitlegkundige fchriften voorhanden : evenwel hebbe ik den tekst niet geheel voorbij gezienmaar zo veel daar van toegelicht , als 'er tot recht verfland der gefchiedenisfe van V lijden dienstig was. Gij ziet dat de taal die in deze overden-, * 3 ■ m  VOORBERICHT* kingen voorkomt, in den mond van een waaf Christen gelegd is. Dit hebbe men in't oog fe houden. Ieder die bedachtzaam met zich zeiyen wil handelen, onderzoeke, of hij ook Je* fus tot zijn deel kiest? Is dit zo, dan kan hij zich de troosttaai die hier gevoerd wordt, met reden toeeigenen. Zo ik mogtbemerken, dat dit gedeelte ftweU ke ik tenproeve lever e, niet geheel nutloos is, zal het voortzetten van dezen arbeid, volgens''t ontwerp , 't welke ik in 'i vierde gefprek hebbe opgegeeven, mijne aangenaamfte uitfpanning zij in / 'erder hebbe ik niets te berichten, dan alleenlijk, dat toen ik dit reeds voorlang vervaardigde gefchrift ter persfe gefchikt had, de bekende bedenkingen van twee beroemde mannen in 't licht kwamen, welke voor een gedeelte be* treklijk zijn, tot het gene ik in V eerfte gefprek onderzocht hebbe. Dit baarde bij mij wel eenig overleg, of ik ook dit gefprek te rug zoude nemen. Doch wijl 't vervolg eischte,dat ik den loop mijner gedachten ongefchonden liet, en gemerkt ik dit puk niet zo uitvoerig behmdele j dat het eenigzins als ' de oorzaak der uit gay e van dit werk kan worden aangemerkt, maar yeelëer als dienende om dtn grcndflag te leggen • . ' van  VOOR B E 11 I C H T. yan de volgende overdenkingen: zoo heb ik geoordeeld dat dit' eerjle gefprek hier behoorde te blijven. Ieder ziet met een opjlag van't oog, dat ikal het lijden van jefus zo wel als zijn' dood,begrijpe, als tot zijne plaats vervangende borg betaaling te behooren, waar door de flraf volgens Gods vonnis , voor alle zonden van Gods keurvolk gedraagen , en dus aan den eisen der ftrafFende gerechtigheid van God volkomen is genoeg gedaan. Ik erken ook wel degelijk, dat men uit de bijzondere lijdens des Heilands, de tegenovedtelling van misdaad en ftraffe , volgens het vonnis van den Opperrechter moet zoeken te ontdekken: dit zal zonderling van nut kunnen zijn, en onze opmerking overwaardig moeten gefchat worden. — Daar toe is zelfs dit Gefprek bijzonder ingericht. Maar ik meene met even zo veel duidelijkheid te zien, dat men race geen' grond aan het eene gedeelte van dit lijden het betaalen voor deze, en aan een ander deel wederom,het voldoen voor eene andere zonde kan toeëigenen. Niemand, die genoegzaam kundig is , en eenige maate van doorzicht bezit, zal dit onder- fcheid  VOORB'KRIC H T. ƒ:hid wraahen, of in dezs wijze van voor feilen eenige ongerijmdheid vinden. Elk fh at het zeker vrij, om zich hier over zo te ver': laar en, zo als hij meent, met de meeste duidelijkheid en overreeding, te kunnen' doen, wanneer men maar in dat middenpunt famen komt, waarin alle de f raaien van den wijden omtrek des lijdens zich vere'enigen :dat alWs Heilands lijdingen plaatsvervangende borglijdingen zijn; dan kan men ligtclijk eikanderen omtrent de bijzonderheden eene broederlijke vrijheid vergunnen. Voor eenige flyl-en fpelfeilen, meestal door mijne afwezenhcid van de persfe veroorzaakt, verzoeke ik den kuustkundigen verfchooning; een lijst der meest zinfoorende mistellingen is achter aan gtplaatst. Mijne bedoeling is alleen, de verheerlijking van Hem, die door lijden verhoogd is; en de fiicl'ting mijner evenmenfehen. Mogt deze proeve, voor een of ander van mijne medereizigers op den weg naar de eeuwigheid, tot eenig onderricht, tot eenigen troost verf rekken: dan wordt\ mijn wensch vervuld. \V. L. ICRI EG ER. Zwolle, den 13^1 van Wiinmaaad, 1783. ' ^ G E-  GESPREKKEN k n OVERDENKINGEN over het Lijden van onzen Heere jËSUS CHRISTUS. EERSTE GESPREK. Befchouwing van den waaren aart van '$ Hei' lands borgtochteüjk lijden-. M ë n a n d e r; J3L*oe, tó& Filo,zo vroeg in 't voorjaar iri gesprit deze eenzaame dreeven, terwijl alles nóg ih dé liverei van den winter gekleed is, en 't bekoorlijk groen nog niet is uitgebot ! Zijri onderzoeklustj zorg voor lichaamswelftand door eené raaatige beweeging, of neiging ter eenzaamheid hier van de oorzaaken ? F i t ö; Met hét zelfde recht,Menanderj itélde ik u,bij deze onverwachte ontmoeting, foortgenjke vraagen voor. Maar, is 'er niet telkens zö A veel  2 Beschouwing van den waaren aart. GesVksk.veel ftof tot opmerken: dat elke tijd, elkjaarfaizoen, rijke gelegenheid tot lof van onzen almagtigen en goedertieren weldoener, uit wiens hand wij alles ontvangen, oplevert? M e n a n der. Zo is 't, mijn vriend: en fchoon ik zonder bepaald oogmerk deze wandeling aanving, verwekt het mij een flreelend genoegen, gelegenheid ter aangenaame famenfprekinge te vinden. F i l o. Laaten wij dan geen oogenblik verzuimen. De tijd fnelt voort, de zon hijgt , vooral in deze nog korte dagen, naar haaren ondergang. Zij wenkt ons daar door, den tijd uittekoopen. En hoe wenschlijk ware het, dat wij ons fteöds, bij de voordrollende oogenblikken, dit erinnerden ;deze keeren nooit weder, zij brengen ons zo veel nader aan 't graf, de eindpaal van ons bedrijf op de benedenwereld: voornamelijk, dat wij ons te binnen bragten het ontzachlijke (Pratereutit et imputantur) \ Zij gaan voorbij en worden toegerekend!.* M e n A n d e r. Ja, dan leefden wij gelukkig: maar tijd bezuinigen, tot nuttige bedrijven, hoe zeldzaam - is * Zie Bobdaart Stichtelijke Gedichten, bi. 51$.  van 'sHeilanDs Borctochtelijk Lijden. 3 is dat! Veel meef ziet meti de flervelingen Gsspre.s* zwoegen, om den vliegenden tijd, als maakte > hij geen fpoed genoeg, nog meerder voorttezweepen; getuigen hier van, zijn zoveelebeuzelende tijdkortingen, zo als men ze noemt, enkel uitgedacht om den tijd nutloos te vernielen; om den mensch, die hier zo veel wigtigs te doen heeft, niets of weinig te laaten verrichten , op dat ik niet zegge , veel kwaads te doen uitvoeren. « Dan gij merkt , ik wraak de uitfpanningen niet onbepaald x neen ! dikwerf zijn ze noodig voor menfchen die van arbeid , van infpannen weeten. Vooral zijn zulke uitfpanningen verkieslijk , waar door wezenlijk nut, waar door kering en ftichting bevorderd wordt. — Op deze wijze, fchijnt gij uwe wandeling gericht te hebben, mijn Vriend. F 1 1 0. Peinzende op de Goddelijke liefdezorg, over het veeltijds zo ondankbaare menschdom, bezag ik al wandelende gindfe weilanden. De weinige verflenschte grasfpiertjes, het nog flauwe groen , deeden mij echter de bewaarende beitelling der Voorzienigheid opmerken. Hoe is het, dat de bevroozene grond,derzelver wortels niet deed ftcrven, of ander leed, dit voedfel voor de beesten, niet vernielde^. Dus vroeg ik A z ' bü ■ '■ ,  4 Beschouwing van den waaren aart Gesprek- bij mij zeiven. Terwijl de daar bijliggende llrook zaailand, de uitfpruitfels van 't winterkoorn even boven den grondvertoonende, mij, met aandoeninge, des Dichters woorden in ftilte deed uitroepen: Hij doet het gras uitfpruiien voor de beesten, en het kruid tot dienst des menfchen i doende het brood uit de aarde voortkomen. * Vooral merkte ik de verzorgende hand van 't Albeftier op, mij te binnen brengende : hoe voor weinige weeken, de grijze fneeuwvlokken de velden overdekt hadden , en eene ongemeene weldaadigheid,mag ik mij dus uitdrukken , aan de aarde bewezen; daar zij als verwarmende wolk f op dezelve ten dekfel uitgefpreid lagen, de graanen en andere gewasfen, voor 't geweld der koude beveiligden , het aardrijk tot vruchtbaarheid koefterden , en door de achtergelaatene falpeter en andere ftoffen , den aanftaanden groei van 't plantenrijk reeds dienstbaar waren. Tot in dit bosch voortftappende, befchouwde ik oplettend, de onlangs fchijnbaarverworvene boomen; die in dezen, dus fchijnenden, doodflaap, bij 't leven echter bewaard zijn gebleeven. Ik bewonderde de aanbidlijke fchik- king * Pf. CIV: 14. t Pf. CXLVII: 16,  van 'sHeilands Borotochtelïjk Lijden. 5 t kmg der eeuwige wijsheid, die ter inftandhou-G™™**. ding der dingen, zodaanige wisfelingen verordend heeft: als daar is de flaap voor den mensch , voor de andere dieren, en zelfs voor fommige onder de planten; de winter in't gemeen voor de voortbrengfels der aarde, en wat dies meer zij. —» O hoe wonderlijk zijn Gods werken 1 Daarbij, zette ik mijne befchouwing voort, en zag, terwijl de zon haare gunstrijke ftraalen nu wederom meer lijnrecht op ons doet nederfchietcn, daar zij ongemerkt vast naar den evennaar nadert; hoe de ganfche natuur als in arbeid gebragt wordt om te baaren. Sommige boomen zag ik, zonder eenige verandering,nog zo als ze in 't barfte van den winter waren; andere begonden knoppen uittebotten. Ik ftelde mij levendig den grootqn omzwaai voor, welke eerlang ftaat te gebeuren. Menander. Treffende befchouwingen ! waar door het hart ter verheerlijkinge van onzen Maaker wordt opgevoerd! Maar ook befchouwingen, die tevens aanleiding geeven, om van het rijk der natuure tot dat der genade op te klimmen. F i l o. Dus ging het mij, Menander! Dcalmagt A 2 ea  6 BESCHOUWING VAN DEN WAAREN AART 7, Ciiisp-.EK.gn vjeldaadigheiê van God in 't natuurrijk zo mild vertoond, bad ik met flillen en verwonderenden eerbied aan: terwijl mij Gods langmoedigheid, jegens zondaars bewezen, niet min treffend voorkwam; de befchouwing hiervan deed mij erkennen, dat God de menfchen kinderen niet vergeefs gefchapen heeft Pf. LXXX1X vs, 48. Hier door geraakte ik aan 't overpeinzen van de wondere befchikkinge der genade, in X redden van doemelingen betoond: vooral bepaalde zich mijne aandacht op 't wigtig zoenlijden des gezegenden Verlosfers, den eenigen grondflag van der Christenen hope. Ik kreeg voornamelijk aanleiding, om hier over meer gezetlijk te denken: daar wij in dit vroege jaar* faizoen eerlang een' aanvang zullen maaken met de gewoone zevenweekfche gedachtenisvicringe van 's Heilands laatfte bloedig borgtochtelijk lijden en verzoenend fterven, J^ene gewoonte om dit juist in dezen tijd te doen, welke allereerst wel uit eene bijgeloovige bepaalinge oorfpronglijk was: maar welker nut en aangenaamheid echter mij dezelve hoog doet fchatten. Zeer blijde ben ik , dat in de meefte onzer vaderlandfche kerken een gezette tijd is, om Jefus laatfte lijden bepaaldelijk te overdenken. Of dit juist zeven zoeken voor Pafchen gefchiedt, ware om 't even; doch men kan zich ook voegzaam  van 's Heilands Borgtochteiijk Lijden. 7 1. zaam aan dien tijd houden, dewijl dezelve inGbsprek. gebruik geraakt is. Menander. Volkomen ben ik 't gezegde met u eens. Ei haten wij onze famenfpreeking, overdefchoonheid der gefchapene natuure, tot eene zomerwandeling fpaaren : om dan, zo de Heer wil en wij leeven, wanneer de bekoorlijke toneelen die 't oog verrukken, zich in hunnen vollen glans en pracht vertoonen, ons inderzelver befchou- winge te verlustigen. Kom , laaten wij nu het lijden van onzen gezegenden Verlosfcr ten onderwerpe van ons gefprek maak en; vooral wilde ik gaarn, dat wij op den waaren aart van 't verzoenende en borgtochtelijke van dit laatfte lijden onze aandacht vestigden. F i l o. Hoe meent gij dit, mijn vriend, wilde gij nader verfterkt worden in het geloof aangaande die waarheid, dat Jefus als borg geleden heeft ? Menander. Neen! Filo, daar van ben ik ten völlen overtuigd. Ik heb de menigte der Apostolifche uitdrukkingen , die tevens bewijzen voor dit ftuk zijn, bij een gezameld, en ik heb de kracht daar van dikwerf gevoeld. Hier in is de troost A 4 voor  8 Beschouwing van den waaren aart. . ï. P*f1S voor- mijne ziele, dat Jefus zich gegeeven heeft top een randfoen voor allen *; dat wij de verlosftng hebben door zijn bloed \; en dat God dien die geen zon de gekend heeft, tot zonde voor ons heeft gemaakt y op dat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods-, in Hem \ ; gelijk ook, dat God zijn Zoon heeft: yoorgefteld tot eene verzoening door *t geloof in zijn bloed. — > Door de vergeeving der zonde. $ Ja, de ondervinding, de dagelijkfche ondervinding , toont mij de noodzaakelijkheid en dierbaarheid hier van aan. Hoe zullen wij, offchoon ons de? hoogstnoodige deugdsbetrachtinge bevlijtigende, met ons geduurig gebrek voor God beftaan ; bijaldien de volmaakte gerechtigheid van Jefus onze verantwoording niet is, en wij niet in Hem gevonden worden ? * Ik wilde op, eene bedaarde wijze nafpooren , hoe wij in het laatfte lijden en in den dood van Christus. , de volkomene borgvoldoening voor de ganfche menigte der zonden zijns volks ontdekken kunnen: zonder aan den eenen kant, iets te verdonkeren van deze allergewigtigfle leere, den grondflag van het Christendom; maar tevens ook zonder aan de andere zijde, eenige fpeelingen van, * -i Tim. II: 6. verg. met Matth. XX: 28. \ $fef. I: 7. 1 2 Kor. V: 21. § Ram. III: 25.  van 'sHeilands Borgtochtelijk Lijden. 9 l van/t verftand, voor welbetoogde waarheden GeswiE,!:< aanteneemen? F 1 l 0. Wel aan! daar toe ben ik gereed. Gaara wil ik u mededeelen , hoe ik over dit ftuk denke. Menander. Dit zal mij hoogstaangenaam zijn! Beginnen wij dan terftond deze overweeging, F 1 l o. Wij moeten hier toe, vooraf, eenige dingen vast ftellen, en wel, voor eerst, dat Jefus niets geleden of gedaan heeft, geduurende zijn ganfche verblijf op aarde, of 't behoorde tot zijn borgtochtelijk werk, waar toe Hij alleenlijk op deze benedenwereld is verfchenen : dus vooral ook ten aanzien van zijn laatfte lijden, toen deed Jefus niets, noch hij leed niets, of't was ter plaatsvervangende betaaling van dien borgprijs, welks betaaling Hij op zich had genomen. — Zelfs wanneer Hij iets leed, het gene uitdruklijk voorzegd was; dan was zulks echter tot betaalinge van zijn zielen randfoen. Ik zal dit door een voorbeeld ophelderen. EuangcJist Joannes meldt ons Hoofdft- XIX: .28. Hiern$ Jefits weetende dat nu alles volbracht was, op dat de fchrift zoude vervuld worden, zeide, Mij dorst. Hier zien wij klaar , dat Jefus het A 5 005  io Beschouwing van den waaren aart GeswiBK.oogop de voorzeggende fchriftrolle had. Deze moest, als bijna geheel vervuld zijnde, ook nog daarin haare vervulling bekomen;dat de lijdende Immanuel, over dorst moest klaagen, en met edik gedrenkt worden. Daar door werd de voorzegging dan vervuld; doch dit fluit niet uit, dat de Heiland de fmert van dorst tevens als eene ftraf onderging, welke Hij als borg moest draagen. - Want elk begrijpt, de vraag valtaanftonds: waarom hebben de Profeeten voorzegd, dat de Mesfias deze fmerte zoude ondergaan ? — Hier op weet ik geen voldoenend antwoord, dan dit: om dat het Gods vrije en wijze beftelling was, dat de lijdende borg, ook dit kwaad, dit pijnlijk gevoel, als een gedeelte zijner ftraffen zou ondergaan. Ik breide dit niet verder uit, noch voere daar voor bewijzen aan, wijl dit de algemeene leer der hervormde kerke is, waar tegen zich de Heer J. Alting met weinig vrucht, maar met veel gegronde wederspraak aankantte. * Ten anderen, hebben wij gade te Haan, dat 'er onder de lijdens ook geteld moeten worden,het gemis van zodanige geneuchten, als God, in zijne langmoedigheid, den zondigen menschop aarde te genieten geeft; ja zelfs van die geneuchten» welke de vleklooze Godmensch voor zij- * Zie Witsius ever de Verbonden Ilde Boek, H. VI  van 'sHeilands Borgïochtelijk Lijden, ti zijne menschlijke natuur, met recht, kon eis-Gesprek. fehen. Ten derden, moeten wij vooral onder 't oog houden, dat de bijzondere lijdens , fchoon mede de voldoening uitmaakende; echter nooit afgefcheiden van den dood als afbetaalende kunnen befchouwd worden : want zonder bloedftorting, met toefpeeling op den dood der offerdieren, gefchiedt 'er geen vergeeving. * Door het bloed des kruifes, dat is door Jefus kruisdood, is de vrede gemaakt, f Dus hebben wij al 't lijden in den dood geëindigd, als een geheel te befchouwen. Laatstlijk, moeten wij ons bij 't bezichtigen van 's verlosfers borglijden, ook erinneren, dat het zelve gepaard ging met eene volmaakte heiligheid : waar door Hij het beeld van God volkomen bezat, en dit betoonde in de beoeffening van alle deugden, Gelijk Jefus zich in zijn ganfche leven, met de betrachtinge der geheele wet van God bezig hield: zo bleek voor al in zijn laatfte lijden, zijne volmaakte liefde jegens God, zijne geregelde zelfliefde, en zijn vlekloos beminnen der menfehen, in alles wat Hem bejegende. Wij noemen dit, zo als gij weet, zijne daadelijke gehoorzaamheid, die Hij, gelijk ik met de * Heb. IX: 22. t Col I: so.  ia Beschouwing van den waaren aart I. Gesprek, de meeste onzer godgeleerden denke , ook in plaatfe zijns volks als Borg aanbragt; en waar door Hij tevens zijn' volgelingen hetvolmaaklle voorbeeld van gehoorzaamheid opleverde. M e n a n d e ii. Zeer gepast komen mij deze regels voor. Maar ik wenschte wel te weeten, waarom gij 'er niet nog één' hebt bijgevoegd, namelijk dezen: dat door elk bijzonder lijden des Heilands, voor eene bijzondere zonde voldaan, en eenig bijzonder heil voor zijn volk veriuorven is. Of komt u dit niet gegrond voor? F i l o. Met onderfcheid zal ik hier op antwoorden. Gij doelt hier zekerlijk op hen, welke voorftanders zijn van zulk eene leidinge der gedachten, omtrent het borgtochtelijke van 's Heilands lij den, ivaar door men bijzondere zonden noemt, voor welke Jefus doorfommige bijzondere lijdens zou voldaan hebben. Als bij voorbeeld; Hij werd van godslasteringe beticht, om voor godslasteraars te voldoen. Hij werd van kleederen' beroofd en met eenen fpotmantel omhangen, om voor de zondige kleederpracht te voldoen. Hij verfmachtte van dorst en werd met edik gedrenkt, om voor de dronkenfchap te betaalen , en dergelijke meer. Dan ik vinde hier voor geen bij belgronden. Wij zijn het famen daar in eens: alles wat wij  van 's Heilands Borctochteltjk Lijden. 13 ï. wij gelooven, moet op den Bijbel fteuneti; wij Gesprek moeten dit in 't H. woord uitdruklijk voorgefteld vinden, of immers 't moet ons blijken,dat men het bij wettige gevolgtrekking, daar uit, zonder drang, kan afleiden. Maar hoe zeer ik mij verpijnige, om voor dit ftelfel bijbeluitdrukkingen te zoeken, ik kan dezelve niet ontdekken. Nergens leeren mij de H. fchrijvers, dat wij de bijzondere lijdens van den Heiland, als bijzondere voldoeningen voor de« ze en gene zonden moeten aanmerken, nergens geeven zij een enkel voorbeeld, om eenig ge* deelte van het lijden, als ter bijzondere voldoeninge voor deze of die zonde aan te voeren. Doe hier bij, wanneer ik zo eene bijzondere voldoening, voor deze en gene bijzondere zonden flelle, zo moet ik mij immers, tenminften, een klaar denkbeeld vormen , van die bijzondere voldoening. — Maar ik vinde mij daar toe geheel buiten ftaat, want één van beide, die betaaling, moet door dat bijzondere lijden, of geheel volkomen , of gebrekkig gefchiedt zijn. — Isheteerftewaar,dan merkt gij aanftonds,wat ik daar uit, met het volfte rechtN, kan afleiden. Zo die betaaling geheel volkomen zij, dan moest Jefus maar voor elk bijzonder foort van zonden, zulke bijzondere lijdens ondergaan hebben; dus zou de opfomming van alle die lijdens, de vol- ko-  14 Beschouwing van den waaren aart (lEsr-SEIC. kotnene voldoening aan Gods rechtvaardig* heid hebben uitgemaakt, en defchuld der zonde daar door zijn afbetaald. Maar dan was de dood .geheel noodeloos geweest. Ja! ik kan volftrekt niet begrijpen; hoe God als rechtvaardig rechter, dan nog de doodftraf hebbe kunnen vorderen. Ware die dan niet geheel overtollig ? zou dit dan geen wreedheid zijn? Ik wil niemand , die in leidinge van gedachten van mij verfchilt, zulke gevolgen opdringen. Evenwel, ik bid u, denk eens bedachtzaam door; zult gij, hier uit, u gcmaklijk redden kunnen? ——— Doch, fielt men, dat door zulk een bijzonder lijden, GEEN GEHEEL VOLKOMENE BETAALING gefcfliedt zij; maar dat die eertt door den dood voltooid is : dan moet men zeer bekrompene gedachten van de oneindige waarde van Jefus lijden maaken. Elk lijden is van oneindige waarde,en evenwel maar eene gebrekkige betaaling voor eene bijzondere foort van zonde! Hoe flrookt dit ? Dan heeft Jefus eerst gedeeltelijk moeten boeten; en naderhand nog eens volkomen. Dan moet men aan den dood geen oneindige waarde toekennen, of dat voorafgaande lijden was niet noodig. En hier op kunt gij tegen mij niet inbrengen , dat ik al 't lijden borgtochtelijk ftellende , zo als 't in den dood uitliep ; derhalven ook dit voorafgaande lijden , vol»  VAN 'sIlEILANDS BORGTOCHT ELTJK LlJDEN. 1$ volgens mijne eigene onderftelling, niet noo- Gesprek, dig ware, wijl ik 's Heilands dood van eene oneindige waarde keure: want ik geloove, zo als ik nader toonen zal; dat volgens Gods bedreiging, de dood in een' famenloop van allerfmertlijkfte omftandigheden, de ftraffe zij, die voor alle de zonden der uitverkoorenen famengenomèn,moest gedraagen worden. Eindelijk als men dus, over die bijzondere voldoening denkt; dan moet men, zo men zich nauwkeurig wil uitdrukken, zeggen : Jefus heeft door dit bijzonder lijden, voor die zonden, welke men dan verkiest te noemen,Hechts gedeeltelijk voldaan. Maar ik wil nog ééne reden aanvoeren, waarom ik niet kan berusten, in de wijze van denken , welke gij voorftelde: men vindt volgens die onderltelling voor dezelfde zonden méermaalen voldaan. Neem maar de zonde van dronkenfchap en de kleederpracht, die ik nu alleenlijk ten voorbedde noeme; meer dan ééns is Jefus zuuren drank aangeboden,meer dan éénmaal heeft men Hem met fpotkleederen omhangen , moest 'er dan voor die zonden boven andere dubbel voldaan worden ? Zegt gij, de uitverkoorenen hadden deze zonden bij herhaaling gepleegd : zo moest daar voor dan ook bij hervatting voldaan worden: mag ik dan, hier op niet met grond aanmerken, dat meest alle zonden, al-  i6 Beschouwing van den waArèn Akit GÉ^RftK.althans zeer veetej herhaald gepleegd worden j Waarom dan ook voor die alle , niet bij hervatting Voldaan ? Wanneet Wij recht eerbiedig denken 3 Over de oneindige waarde van 's Heilands lijden ; kan men dan wegens 't hervatten der zonde, de herhaaling der voldoéninge wel hoodig keuren? Of wilt gij, dat 'et van alle bijzonderheden juist geen reden is te geeven : dan' dunkt mij j erkent gij reeds ingewikkeld j dat uw Itelfel niet regelmaatig kan ontvouwd worden. Menander; Zijn dit alle uwe redenen: of hebt gij. 'er nog iets bij te voegen ? F i l o; Mij dunkt , ik mag ook dit rlog aanmerken j, hoe zeer gij de bijzonderheden van 's Heilands lijden onderfcheidelijk wilt toepasfen op bijzondere zonden ; 'er zijn toch ver« fcheidene wanbedrijven te noemen, voor welke men geen bij zondere voldoeningen in 't lij den van Jefus kan vindem Bij voorbeeld, om Hechts iets te noemen ; waar vindt men het voldoen voor den beeldendienst? voor ongehoorzaamheid der kinderen aan hunne ouders, ik fpreekevan natuurlijke ouders, niet van de burgerlijke overheid ? Hoe ontdekt men in 's Heilands lijden, betaaling voor^e zonden der ouderen  van 's Heilands Eorgtochtelijk Lijden. %? 1 in de opvoedinge hunner kinderen; voor de mis- Gesprke* handelingen welke heeren en vrouwen hunne dienstboden aandoen; als ook voor de misflagen der dienstboden, in 't betrachten van hunne bijzondere plichten?Wil ik meer noemen? Waar vindt gij de bijzondere betaaling voor aanhoudende twis- . ten; voor de toorn en oploopendheid; voor de gebreken in de huwlijkfchefamenleevingder echtgenooten; voor hoererij en overfpel; voor de luiheid; het misbruik van den tijd; en dergelijke meer ? Menander. Ja! al kan ik voor elke zonde geen bijzondere voldoening vinden, dan ftel ik mij echter gerust met onze kleenweetendheid: 'er kan wel zo iets zijn, al kunnen wij het niet doorzien,of zo nauwkeurig aanwijzen. F i l o. Zo zeer als iemand, ben ik gereed om op onze kleenweetendheid, het oog te houden; en daarom met alle mogelijke bedachtzaamheid te handelen: maar als ik in Gods woord of door den aart der zaake aanleiding krijge,om een regelmaatig ftclfel te vormen; dan doe ik echter zulks gaarn, en meen daar toe zelfs door veele redenen verplicht te zijn. Hebt gij met mij hier toe lust, dan willen wij ons onderzoek juist als 1 Joh. II; 16; en zie ten opzichte der ikaffe Gen. lil; ió -10. B 5  25 Beschouwing van den waaren aart Cbspbek. Dus moeten wij de ftraf billijken, die den zondaar van buiten aankomt. Even rechtvaardig wordt het kwaad ook vergolden, naar de ziel, door den geestlijken dood, wijl die de zetel der misdrijven is. En eindelijk wordt de overtreeder te recht van de aarde verdaan, op welke hij gezondigd heeft. Gij begrijpt: dit alles is ook op den Borg toepaslijk, in zo verre die befchouwd moet worden , als ware Hij zelf een zondaar.Zo ziet men in alles, eene rechtvaardige en wijze fchikking. Menander. Hebt gij nog iets optemerken ? F I L O. Wij hebben dus breed over de wet der wedervergeldinge gefproken , wijl van 't rechte begrip derzelve zo veel afhangt. Ik befluit dit dan met deze aanmerking: dat uit dit ftrafvonnis zelve blijkt, hoe men met geen mogelijkheid, aan eenig bijzonder lijden, de voldoening voor eene bijzondere zonde kan bepaalen. De minfte zonde verdient den dood, en zo lang die niet was doorgeitaan, was 'er dan ook nog voor geen eene zonde geboet. Het vonnis was de dood, en dit vonnis van den opperrechter moest geheel volvoerd worden: wat dunkt u nu hier van? Me-  van 'sHeilands Eorgtochtelijk Lijden. 27 5 at r- M e m a, n d e r. . Gesprek, Ik wil wel openhartig belijden , dat deze fchikking mij zeer gevalt: ik zie 'er niets voldoenender, ik zie 'er niets duidelijker op. Hier door word aan geene bekende waarheid iets onttrokken, dit zijn betooglijke waarheden, hier op kan niemand zeggen, dat dit eigendunklijke Ipeelingen zijn. Doch 'er zijn fommige fchriftplaatfen en eenige andere bedenkingen waar uit ik mij niet kan redden. Ik wil die wel niat als fterke tegenbedenkingen inbrengen: evenwel ik verzoeke uw onderricht, om mij dit alles duidelijk te maaken. F i l o. 't Zal mij aangenaam zijn, zo ik u helpen Menander. Ik doel op 2 Kor. VIII: 9, alwaar Paulus in't bij zonder aan de armoede van Christus, den rijkdom der geloovigcu toefchrijft. Zo ook Gal. III: 13 , alwaar de ontheffing van den vloek juist bepaald wordt tot den kruisdood, het hangen aan 't hout. Als mede 1 Petr. II: 24, daar gezegd wordt dat men door 's Heilands firamen gemzen viordt. En wel voornamentlijk Jef.lAll'. 6, 7:  a8 Beschouwing van dbn waaren aart GeSPRSK. f ^ . j tt , r o , 7. de Heer beeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Stemt dit alles wel overeen,met uwe leiding van gedachten? F 1 t o, Zo 'tmij voorkomt,fiemt dit volmaakt overeen met mijne voorllellinge. Anders zou ik dezelve niet kunnen omhelzen: ik zoek-altijd mijn leerftelfel in den Bijbel te vinden; maar dat geenszins daar in te brengen. Ik zal dan gemeldde plaatfen kortlijk ophelderen : doch Hechts met één enkel woord. Gij kunt 'er breedvoeriger de uitleggers over leezen. Wat dan betreft 2 Kor. VIII: 9, naar alle regels van eene gezonde uitlegkunde, kan men "hier niet aan de armoede alleen denken: want was daar door de rijkdom verdiend, dan kwam het lijden en fterven geheel niet te pas. Dus wordt hier bij vervanginge gefproken (fynecdor che): het déne deel wordt genoemd en al het overige lijden en flerven daar onder begrepen. Terwijl de fchrijver, met bijzondere wijsheid, dat eene deel noemt; wijl Hij tot zijn oogmerk den lezer tot die armoede bepaalen wilde, om daar uit nuttigen aandrang, ter milddaadigheid te ontkenen. Dus ziet gij, 'er wordt van eene bij-  van s Heilands Boegtociiïeltjk. Lijden, tg f. bijzondere voldoeriinge geen één woord gemeld,Gesprek alles wat men hier uit kan afleiden is, dat alle de rampen die Jefus troffen mede tot zijn verdienend lijden behoorden; als ook dat wij op die bijzondere gedeelten der ftraffen mogen en moeten letten. En dit is juist zo als ik denk. Gal. III: 13, doet ons zien, dat tot de ontheffing van den vloek, een vervloekte dood gedraagen is. En dit was zeker noodig voor alle de zonden famengcnomen, door welke de vloek over den mensch en over dezen aardkloot gekomen was,die derhalvendus moest opgeheven ■ worden. Waarom wij ook dit gedeelte der ftraffe bijzonder moeten opmerken. Aangaande 1 Petr. II: 24, zal ik u de taal van onzen beroemden van Alphen voorhouden; welke ik hier over onlangs gelcezen hebbe. Deze wijst ons, op ,,'s Heilands gantfche „ lijden en gehoorzaamheid tot den kruisdood „ toe: gelijk Petrus vs. 21 van zijn lijden in „ 't gemeen met bijvoeginge van zijne volmaak„ te onfchuld, en volkomene bereidwilligheid „ en lijdzaamheid in het 22 en 23 vs., en van „ zijn kruisdood in dit zelfde 24 vs. gefproken „ had. Dit alles vervat hij onder 5t woord „ firamen, een deel noemende, het geheel vera, feande/'. Ëin»  30 Beschouwing van den waaren aart Eindelijk Jef. LUI. 6, 7, is even zo in* Hemmende met mijn gevoelen. Als ik niet geloofde, dat A Heeh alle onze ongerechtigheden op den Heiland had doen aankopen i dan loochende ik de borgvoldoening, die ik met mijn ganfche hart erken. Alle de ongerechtigheden, heeft de Heer op Hem doen aanloopen; door Hem alle de ftraffen der zelve te doen dragen. Zoo heeft Hij aan alle de bijzondere ftraffen moeten voldoen, door die te ondergaan: endoor die alle famengenomen, heeft Hij vergeeving der zonden en het recht op alle zegeningen verworven. Hebt gij nu nog eenige duisterheid aangaande deze fchriftplaatfen. Menander. Geheel niet! Ik zie ten duidelijkften, hoe dit zeer overeenftemt met uw voorftel. Was ik niet befchroomd uw taai geduld te breeken; ik zoude nog eenige ophelderingen verzoeken. F 1 l 0. 1' Doe zulks zonder bedenking. Niets ismij dierbaarer, dan de zekerheid en de duidelijkheid, in de Hukken van onzen ge-  van 's Heilands Borgtociitelijk: Lijden. 3T gezegenden Godsdienst, dewijl ik ap denzei-Gesprek, ven mijne hope voor den tijd en eeuwigheid gebouwd hebbe. Menander. Dan zal ik zo vrij zijn, U nog een paar vraa» gen te doen. F 1 l o. Zo Gij wilt. Menander. Loopt uw voorftel niet rechtflxeeks tegen de denkwijze onzer Vaderen in, welke de formulieren van emigheid, zo als wij ze gewoonlijk noemen, en onze dienstboeken vervaardigd hebben? — Ik weet, laat ik dit bij voorraad opmerken , deze hebben, wanneer men ze op zicb> zelve befchouwt, Hechts een menfchlijk gezag, derzelver leerltellingen zijn alleenlijk verbindende , voor zo verre zij, op Gods woord gegrond zijn; ook is mij welbewust, dat dit gevoelen, van de bijzondere gedeelten van Jefus lijden, als voldoende voor fommige bijzondere zonden te befcbouwen , door hun nimmer als een bepaald leerftuk is opgegeeven. Evenwel ik ben volkomen verzekerd, dat deze mannen verfcheidene ftukken der leere veel dieper hebben doorgedacht , dan veele hedendaagfche vlug.  $2 iïescüotwing van den waahen aa11t Gesprek, vlugge verftanden gadeflaan, en daarom houde ik ongemeen veel, zelfs van hunne wijze van voorftellen. Nu vinde ik in die fchriften verfcheidene uitdrukkingen, welke hunne denkwijze hier omtrent aan den dag leggen. F i t o. Doe mij dan deze uitdrukkingen eens hooren. Menander. Ik zal U eenige proeven voorhouden. — In den Heidelbergschen Catechismus. Antvv. 38. zegt de Christenbelijder, dat Jefus onder den rechter Pontius Pilatus geleden heeft, op dat Hij onfehuldig onder den wereldlijken rechter veroordeeld zijnde , ons daar mede van het ftrenge oordeel van God, dat over ons-gaan zoude, bevrijde. Wordt hier niet bepaaldelijk aan de rechterlijke veroordeeling, welke Jefus van Pil at us ondergaan heeft, onze bevrijding van Godsoordeel toegekend? Ook is het in de 3ofte vraagc : beeft dat iets meer in, dat Hij gekruist is geweest , dan of Hij met een anderen dood gefior* ven ware P Daarop geantwoord wordt : Ja het, want daar door ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op Hem geladen heeft: -want de dood des kruifes van God vervloekt was. — En voornamelijk in 't 44^ Antvv.  van 's Heilands Borgtochtelijx Lyden. 33 I. Antw. wordt gezegd , dat mijn Heere Chris- Gbspksk. tUs, door zijne onuitfpreekelijke benauzvdheid, finerten, verfchrikking en helfche kzvale , in welke Hij in zijn ganfche lijden, (maar inzonderheid aan het kruis) gezonken was, mij van de helfche benauwdheid en pijn verlost heeft. Daar ziet Ge, aan 's Heilands zielsbenauwdheden , de bevrijding van helleangflen in 't bijzonder toegeëigend. Voorts leezen wij,in deBelijdenisse des Geloofs der Gereformeerde Kerken in Nederland. Art. 21. Dat Jefus gevoelde de fchriklijke Jtrajfe die onze zonden verdiend hadden.. En een weinig verder , zvij vinden allerlei vertroostingen in zijne zvonden. —- Dus gevoelde Jefus de flxaf van bijzondere zonden: dus moeten wij vertroosting in 's Heilands zvonden, een deel Hechts van zijn lijden, zoeken. Eindelijk noeme ik uit onze Liturgie of Dienstboeken, alleenlijk het Formulier om het Heilige Nachtmaal te houden. Hier wordt gezegd, dat Jefus gebonder zuerd, op dat hij ons zoude ontbinden; daarna ontalli jke verj'maadheien geleden heeft, op dat wij nimmermeer te fchande zoude worden j onfchuldig ten dood veroordeeld, op dat zvij voor Gods gericht vrij zouden gefprooken worden* Wijders wordt 'er voorgeHeld, dat de Heiland aan 't C kruis-  34 Beschouwing van ben waaren Aart l. . Gbserih. kruishout met luider ftemme geroepen heeft \ Mijn God , Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaaten? Op dat wij tot God zouden genoomen en nimmermeer van Hem verhaten worden. — Wat dunkt U Filo3 van deze taal. Gij gevoelt derzelver kragt, ik heb 'er niets bij te voegen. F i l o. Gelijk ik omtrent uwe bijgebragte fchriftplaatfen te werk ging , zal ik ook nu doen , naamelijk, al uw gezegde ftukwijze overweegen. Eerst noemde Gij onzen onfchatbaaren Heidelbergschen Catechismus, dien ik nimmer wenfche verdrongen, dien ik nimmer wenfche kwalijk verklaard te zien. Gij hebt U beroepen op Antw. 38. Maar is 't niet van zeiven klaar, dat de Opftellers van dit Leerboek alleenlijk bedoelen dat Jefus onfchuld , door de rechterlijke veroordeeling ten klaarden gebleken is , dewijl Pilatus zo herhaalde reizen dezelve openlijk beleden heeft, en dat wij derhalven, wegens zijn onfcbuldig lijden en Jierven, Haat kunnen maaken,dat Hij de bevrijding van Gods fireng oordeel verworven heeft. Wanneer Gij thuis gekomen zijt, flaat dan eens het Schatboek van Ursinus op, en zie daar eens na, of ik U's Mans meening niet dui- de-  van !s Heilands Borgtochxelijk Lijden. 35 T. delijk en gegrond heb voorgedraagen! Gesprek. Op de 3ofte Vr. en 't Antw. hebbe ik hoofdzaaklijk reeds geantwoord bij 't fpreeken over Gal. III: 13. Ik bidU merk eens op; hebben wij door deze of gene zonden, de vervloeking op ons geladen, of door alle onze zonden famengenomen? Zekerlijk is het laatfte waar. Strekt zich dan het voldoenende van dien vervloekten dood niet voor alle zonden van Gods uitverkoorenen uit? Is hier eenige zweem van voldoeninge voor bijzondere zonden ? Waarlijk ik kan met geen mogelijkheid zulks ontdekken. Wat nu voorts het 44fte Antw. betreft, bijaldien de fchrijvers van den Catechismus bepaaldelijk aan Jefus zielsbenauwdheid , de verlosfing van de helleangften toekenden , zo zouden zij zich zeiven als in eenen adem tegenfpreken, daar zij Antw. 37. aan 's Heilands lijden, 't welke Hij van 't begin zijns levens op aarde af, maar bijzonder aan 't einde zijn's levens ondergaan heeft, de verlosfing van de eeuwige verdoemenisfe toefchrijven. Dit geeft ons dan grond genoeg, ja noopt ons te erkennen dat de waare meening dezer uitmuntende Godgeleerden, alleen deze was, dat ook die zielsbenauvvdheden van Jefus mede tot dat offer behoorden , 't welke met zijn' dood voltooid is, waardoor de verlosfing van 't eeuwig C 2 ver-  3& Bëschocwino van den waare^ Aart r. Gesprek, verderf, en diis ook van helleangst verworven is. En dit denk ik met hun. — Voldoet U dit mijn Vriend ? Mena nde e. Ik kan niet ontveinzen, dat dit mij duidelijk en gegrond voorkomt. F ii,t. Dan is 't ook gemaklijk voor mij, om vervolgens te antwoorden. Wat de woorden uit het2ilteArt. der Nederland sche Geloofsbelijdenisse aangaat, die zijn geheel niet tegen mijn voorltel, want dat Jefus de fchriklij» ke jlraffe, dit onze zonden verdiend hadden, gevoeld heeft; geloove ik met mijn ganfche harte, dit heb ik reeds duidelijk genoeg, te kennen gegeeven, en 't [zal in 't vervolg nog nader blijken, dat dit mijne meening zij. Ook is' dat zeggen , wij vinden allerlei vertroostingen in zijne zvonden , juist mijn gevoelen. Want wat wordt 'er door die wonden verftaan? Zekerlijk al het bloedige'lij¬ den des Heilands, met zijn' dood geëindigd, zo als in 't begin van dit Art. gezegd wordt. Jefus Christus heeft zich zeiven opgeofferd aan het kruishout, vergietende zijn dierbaar bloed, tot rei-  van 's Heilands Bopctochtelijk Lijden. 3* I. reiniging onzer zonden. Hier in is allerlei ver Gesprbk, troosting te vinden! Maar, Menander, ik erken, het gene Gij uit het Formulier van 't H. Avondmaal hebt aangehaald, fchijnt, in den eerffen opflag, merklijk moeilijker: laaten wij dan ook dit bedachtzaam onderzoeken, Het is, dit mag ik vooraf onderftellen, onbetwistbaar zeker , dat in dit zelfde formulier , de voltooiing van 's Heilands offer,en dus de daadelijke betaaling der fchulden, alleenlijk in zijnen dood gefield wordt, want Hij heeft , (dietaaie wordt 'er gevoerd,) met zijn dood en bloedftortinge , dat nieuwe en ecuzvige Testament , dat verbond der genade en der verzoeninge bejlooten, als Hij zeide, het is volbragt. — Verder is 'er, dat ik voor u (daar gij anders den eeuwigen dood hadt moeten fterven) mijn lichaam aan het hout des krui/es in den dood geeve, en mijn bloed v'ergiete. - Nog eens: want door zijn' dood beeft Hij de oorzaak van onzen eeuwigen honger en kommer, naamelijk de zonde weggenomen. Derhalven is 't onmogelijk, dat hier afzonderlijk aan Jefus banden onze ontbinding, aan zijne fchande onze eeuwige eere en aan zijne veroordeeling onze vrijfpraak zoude worden toegekend. C 3 Ook i  3S Beschouwing van den waaren Aart Gesprek. Ook merkt Gij wel, in 't formulier wordt seen woord gefproken, van de bijzondere zonden, voor welke, door deze en gene gedeelten van 't lijden bijzonder zou voldaan zijn, 'er flaat niet,, Jesus werd gebonden,om dat fommige „ der uitverkoorencn zich met gouden ketenen „ in ijdele pracht boeienden, Hij werd verfmaad „ om vcor de hoogmoedige zelfsverheffing „ te boeten,enz. Neen, zo iets vindtmen niet, dus kunt Gij niet eens uit deze wijze van voorftel opmaaken, wat Gij daar in zocht. Maar om kort te zijn, men moet, dunkt mij, behoudens beter oordeel,zijne gedachten op deze wijze hier over bepaalen ; de opftellers willen ons de bijzondere foorten van lijden,welke deVerlosfer ondergaan heeft, doen opmerken, zij noemen behalven zijne ziele fmerten, nog zijne banden, finaad en veroordeeling, welke alle mede behoorden tot het offer van Jefus in zijn' dood voltooid, waar door zijne liefde, die Hem zo veel deed ondergaan , niet weinig in 't licht gefield wordt; Zij noemen banden, Jmaad en veroordeeling, om dat dit de flraffen waren, die de zondaar verdiend had, daar hij waardig is; als een gebonden misdaader tot den grootflen fmaad verwezen en tot het vonnis des doods veroordeeld te worden, deze flraf nu heeft J es u s op zich genomen , terwijl het heil hier door  van 's Heilands Borgtochtedjk Lijden. 39 ï. door aangebragt, met aartige toefpeelinge opGEsPRm al dat lijden , als eene ontbinding, bevrijding voor fcbande , Godlijke vrijfpraak en aan- neeming bij God wordt voorgedraagen. Zo ziet Gij, dat zij al het borgtochtelijke werk des Heilands famenvatten en 't op deze wijze als de oorzaak des levens befchouwen: - Dus heeft dan Je sus, ten opzichte van alle de fmerten, tot zijnen God geroepen : waarom hebt Gij mij verlaat en ? En door dat lijden verworven, dat zvij tot God zouden genomen, en nimmermeer van Hem verlaaten voorden. Zo heeft Hij dan, gelijk onze Vaders zeggen, den toom van God (onder welken wij eeuwiglijk hadden moeten verzinken) van den beginne zijner mensckwurdinge tot den einde zijns levens op aarde, voor ons gedragen en alle gehoorzaamheid der Godlijke voet en gerechtigheid voor ons vervuld. M e n a n d e r. Filo ik ben voldaan, over deze uwe ophelderingen : maar nog één bedenking zal ik waagen. Verliest men niet eene menigte van troostrijke en ftichtende overweegingen, als men zijne gedachten van de bijzondere voldoeningen voor afzonderlijke zonden aftrekt? Laat ik mijne meening,door etlijke voorbeelden ophelderen. Hoe bemoedigende is het voor ver-' •legene zondaars , die zich aan grove zonden C 4 fchul-  40 Beschouwing van den waaren Aart i. Gesprek. fchu]dig maakten, de voldoening voor deze hunne bijzondere zonden te kunnen vinden in Christus lijden: wanneer de ontnuchterde Dronkaart, de vernederde hovaardige,_de bedaard gewordene toornige, deze kwaaden door Jefus geboet zien? —— En is het niet ongemeen ftichtendc,als de verlosten 's Heilands liefde kunnen bewonderen, en dezelve met aanbiddinge roemen, dat Hij voor hun, om voor deze en gene zonden te betaalen , zo veele bijzondere fmerten leed? —-— Ja kan 'er fterker behoedmiddel ter beteugelinge van bijzondere zonden worden uitgedacht, dan dat de Jefusminnende ziele zich te bi|pen brengt: zou ikGodsfchepfelén misbruiken, daar mijn Jefus gebrek leed? Zou ik mij in dwaaze klederpracht ontgaan , daar mijn Borg die zonde, toen Hij met fpot kleedercn omhangen was, geboet heeft? Zou ik met mijne tonge moedwillig zondigen, daar 's waerelds Heiland zweeg, toen Hij recht had om te fpreeken ? —— Wat dunkt U hiervan ? F i l 0, Gij weet, ik deuk, dat het troostlijke, het ftichtende, altijd op de overreeding der waarheid moet gegrond zijn , al vervielen dan de, door U zo aanftonds genoemde, vertroostende en ftichtende bedenkingen, zo anders de waarheid haa-  van 's Heilands Borgtochtelijk Lijden. 41 U haare heldere draaien fchiet, dan was het geenGesPKEK. fchade , Ja- ik zou U billijk mogen vraagen , wordt het niet vrij troosteloos, wanneer een verlegen zondaar zich aan een of ander kwaad fc huldig ziet, waar tegen hij geen bijzondere ftraf of voldoening van den Heiland, met grond, ontdekken kan? Echter wil ik, in dit geval, mij zo fterk niet eens uitlaaten : merk het volgende flechts aan. Elk zondaar, de uitfpattendfte zo wel als de zedigite, vindt in 's Heilands lijden en dood, met eene volmaakte daadelijke gehoorzaamheid gepaard gaande, den eenigen grond van betrouwen en vertroosting. Elk eene zonde verdient niet alleen dezen of genen ramp, waarin wij eenige overeenkomst met den aart van dat kwaad kunnen ontdekken , maar den dood , hier over fpraken wij reeds zo even, toen wij over 't recht van voedervergeldinge handelden. Dus heeft elk zondaar het ganfche lijden en de gehoorzaamheid van Jefus, in zijn' dood geëindigd, ten hoogften noodig, met minder dan dit famengenomen,heeft hij niet genoeg, hier kan hij alleen den grond van behoudenisfe de ontheffing der doodftraffe vinden. Zo valt dan een veilig fteunfel voor gegronde vertroostinge, bij mijne onderftelling geenzins weg! En wat het ftichtende betreft : dit wil C 5 ik  4* Beschouwing van den waaren Aart t. «esprek. wji ik geenzins verbannen hebben. -— Neen, laat de ziel, met kruisliefde vervuld, die uitgebreide befeffens van Jefus menfchenmin heeft, zich vrij verlustigen , in de aandoenlijke befchöuwinge van elke bijzondere fmcrte, van eiken fmaad, die haaren Heiland getroffen hebben : laat dit haare verwondering gaande maaken, om, terwijl zij zich zei ven zulke rampen waardig keurt, terwijl zij erkent, ik heb verdiendf de verguizing der menfchen, de befchimping der Engelen, het fpeekfel der Duivelen te moeten verduuren: ik ben waardig misbruikte fchepfels te moeten misfen,en onder 't nijpendftegebrek te kwijnen; mijne zonden ftellen mij billijk ten voorwerpe der Godlijke ftraffe, der grootfte fmerten,der eeuwige veroordeelinge,om,zeggeik, terwijl zij dit erkent, nedriguitteroepen,leed mijn Jefus gebrek, en heb ik overvloed, werd Hij gefmaad, en ik geëerd, werd Hij gefolterd, en ik met aangeuaame behandelingen overlaaden, moest Hij Ürerven, op dat ik zou leeven, zeker Hij is alle mijne liefde waardig! Laat zij het geduchte van Gods toorn, het grouwelijke van het zondenkwaad en 't noodzaaklijke, om door zulk eerien lijdenden Verlosfer gered te worden, die tevens de Heer der heerlijkheid is, hier in opmerken, dat 'er zo veele lijdens op  van 'sHeilands Borotochtelijk Lijden. 45 I. op een gehoopt moesten worden, eer de Gbsprsk. Uorg kon uitroepen : 11 e t 1 s volbragt! Ja, laat zij ook deze befchouwingen tér be. teugelinge van 't zonde kwaad bezigen: dat de liefhebber van Jefus zich wachte voor fchepfels misbruik, wijl zijn Heer gebrek had; dat hij waake om niet met de tonge te zondigen, daar zijn meefter heilig zweeg; met één woord, dewijl dan Christus voor ons in 't vleesch geleden heeft, zo wape/ie Hij zich ook met dezelfde gedachten — Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der menfehen, maar naar Gods wil, den tijd die overig is, in het vleesch te heven * Zie hier dan mijn vriend , hoe door mijne opvattinge der ftichtinge niets onttrokken wordt, zie hier ftichtelijke bedenkingen', op goede gronden gebouwd! Menander. Ik erken hoe voordeelighetzij, de zaaken van nabij te bezichtigen, van welk een nut het is, gezuiverde begrippen van de waarheden te vormen , en op dezen grond, het praktikaale van 't Christendom te vestigen. — Dan nu nog één woord : hoe vat Gij dan alles famen ? Hoe kunt * i Pet. IV: 1.  44 Beschouwing van den waaren Aart. I, «Sesp3fk. kunt gij dan voegzaame reden gceven , van alle de bijzondere lijdens, welke den Heiland zijn overgekomen ? F i l o. Mij dunkt, wij moeten alle de lijdens des Heilands als één' bundel bij elkander befchouwen , die met het fterven voltooid werd, waar door alle de zonden, voor w.ike Jefus betaalen moest, geboet zijn geworden, Gij hebt uit het voorige van ons gefprek reeds gemerkt, ik verfta er de daadelijke gehoorzaamheid des Heilands onder. Derhalven is dan de Christus in zijn voldoenend borglijden gehoorzaam geworden totden dood, ja tot den kruisdood! * Zo heeft Hij dan zelf onze zonden in zijn lichaam gedraage'n, op het hout! f Dus meen ik ook in Haat te zijn, om voegzaame reden te kunnen geeven, waarom zo veele bijzondere lijdens den Heiland getroffen hebben. Menander. Dit uw voorftel is niet onduidelijk, eene nadere ontvouwing van bijzonderheden echter , zou mij zeer begeerlijk zijn, Gij hebt er U zeiven ook ten fchuldenaar toe gemaakt in 't voorige van * Fil. II: 3. ï I Pet. II 24.  van 's Heilands Borgtochtelijk Lijden. 45 'I. van ons gefprek— Maar dewijl de zon reeds merk- Gbsprek» lijk begint te deinzen, en wij al wandelende de ftad genaderd zijn, zo ftaaken wij ons onderhoud voor ditmaal, daar ik hartlijk verzoek, om bij eene eerst voorkomende gelegenheid, verder uwe nuttige ophelderingen over dit gewigtige ftuk te mogen verneemen. F i l o. Zo de Heer wil en wij leeven, kome ik u ten fpoedigften zien, dan willen wij ons onderzoek voortzetten.  4(5 Beschouwing van den waaren Aart TWEEDE GESPREK. Vervolg van het voorgaande. ■ F i L o. II. Gesprek. JQ)us fpoedig volbreng ik mijn toegezegd bezoek, de nuttigheid onzer famenfpreekinge bij onze wandeling gedaan, bekoorde mij: ik ben van mijnen kant met ongeneegen , om 't gewigtige tfnderwerp van ons gefprek verder te behandelen, en ik merkte Gij zijthier van ook niet af keerig. Wij willen , dan in ons kleen gezelfchap dezen, avond ons daar mede vermaaken. Menander. Niets zal mij aangenaamer zijn, dan dit. F i L o. Maar mij dunkt, ik vind U bezig in diep gepeins: welk boekjen ligt daarbij U, Waar jn Gij geleezen hebt ? Me n a n d e r. Het is DeLente, een Gedicht van ' ' den  van 'sHeillands Borgtochtelijk Lijden. 47 II. den Heere van Kleist: ik las daar juist Gpesrek, een ituk, 't welke mij fterk trof, en mij tot het bewonderen der Godlijke grootheid en goedheid opvoerde. F i l o, Gelukkig leezen, dat zulke gevolgen heeft! Ei laat mij , uit dat verheven en voor mij zo waardig Huk, het zelfde hooren, dat Uzo fterk trof, misfchien verlevendigt zulks bij mij, voorige genoegens in 't leezen hier van gefmaakt. Menander. Het waren deze woorden „ O Gij! oneindig „ bewonderens waardig wezen! Gij Vader en ,, beheerfcher der waereld! al wat goed is komt „ van u. Gij betoont u even heerlijk, inden „ vogel die onder dezen doornftruik huppelt, „ als in het uitfpanfel des hemels , in den „ worm , die tusfehen de bloemen des velds „ kruipt, als in den vlammenden Cherub, die boven 't gefternte fchittert, Gij onbegrens„ de oceaan ! uit uwen boezem vloeit alles „ voort, gij alleen ziet niets tot u toevloeien! „ de brandende zeën der fterren, zijn de en„ kele wederfchijn van de geringfte ftraaltjes des  48 Beschouwing van den waaken Aart TT. Gesprek.^ \ Hoe me» omtsew11 " m, Gkïpr6k'worden ! O zalige befchouwing! Alle de bij. zonderheden van 's Middelaars lijden,den ganfchen bundel van zijne alles te boven gaande fmerten , mij achtervolgens voor te Hellen! Nog eens, zalige bepeinzing ! Gethfemane ! x^ujujui jxaaazaat > L.ittoo trotos ! Golfmthal welke lustwaranden wordtge voor mij, wanneer ik met aandachtige bepeinzingen tot u treede, en door 't geloofsoog zie , wat er binnen uwe ringmuuren, of op uwe hoogten is voorgevallen! O Gij fontein van vertroostinge! bron van zaligheden! blijdfchap voor ellendelingen! lof der heiligen! toevlucht voor zondaaren! rotsHeen der eeuwigheid! verwondering der Engelen ! Priefter en flachtoiïer ! VloekdraagerM Opperzegenaar ! Schepper der hemelen en worm die in 't Hof kroop ! Altijd vloeiende ftroom van levende wateren des heils, die allereerst met druppen bloeds begon te vlieten! Gij, o eeuwige, die echter uit een mensch 5 Hoe men omtrent ui. GBSpnEir.vjju een kundig heelmeester bezig is, om mij van een fmcrtelijK: toe al te redden, mijn helper bedillen, fmaaden , verguizen? — Is het niet duizendmaal onverfchoonlijker, der verlosfende Godheid, zulk eene belediging aan te doen ? .De ootmoed vergezelle mij dan,in Gethfemane,voor de rechterftoelen, en aan den voet van *t kruis, die doe mij vastftellen, al kan ik alles niet doorzien, er is geen ongerijmdheid; die doe mij opmerken, wanneer ik grootheid begeere , wanneer ik luilter, paleizen, triumfwagens en anderen toeftei vorderen zou, dat er dan nederigheid te pas komt, dat armoede, fmaad , geesiélzwcepen en een kruispaal, de middelen zijn, door welke deGodlijke Majesteit in 't fchitterende haarer glansfen zich vertoonen moet. De ootmoed doet mij gadeliaan , dat God zich verborgen houdt, en de wijsheid der menfchen , dwaasheid bij Hem zij , terwijl het dwaaze van God, dat gene namelijk,'t welke de trotsaart dikwerf dus waant te zijn, veel wij* zer dan 'de menfchen is. * De ootmoed eindelijk leert mij erkennen , dat het God vrij Haat, wanneer Hij 't einde zijner verborgene wegen wil doen kenbaar worden, wanneer Hij zich in't Godhjk verhevene wil • i Cor. I: 2j.  de Lijdess Geschiedenis moet verkeeren. 97 III. wil openbaaren , de ootmoed leert dus op de GaspREK' eeuwigheid wachten! Evénwel dit alles zou ik niet kunnen erkennen, zo mij 't geloof daar toe niet in ftaat Helde , daarom wil ik, in de vijfde plaatfe, gadeflaan, hoe er eene geloovige befchouwing van Jefus lijden gevorderd wordt. Door 't geloof, houde ik mij op goede gronden , verzekerd van de waarheid van alles wat de h. gefchiedfchrijvers ons aangaande het lijden van Jefus vernaaien, daar door vertegenwoordige ik mij de bijzonderheden van fmerte, verguizinge, geesielinge, kruifiginge, en 't iïerven van den Levensvorst, als of ik zulks met oogen zie. Door 't geloof, erkenne ik de noodzaaklijkheid van een' lijdenden zoenborg, dewijl ik mij zelf fchuldig kenne, om den beker van des Almagtigen grimmigheid tot op den bodem te moeten ledig drinken , zo zie ik ter verlosfinge van mijne ziele, zulk een Middelaar volftrekt noo» dig, die mijne fchuld op zich nam, die dezelve betaalde, die 't recht op den Hemel verworf. Door 't geloof, leere ik op Golgotha , de famenftemming van 't oneindige dat in God is , 't welke mij fomtijds als geheel verfcheiden voorkomt, allerluiiterrijkst te ontdekken. Zou G ej  OS HOB MEN OMTRENT nr. . Gesprek ^ q0(j ^ ^ ,QQ^ fcQ £e goedheid Zelf Wt, geen liefde, genade, ontferming, fchuidvergee.ving zijn:? «ter- -Gewis Hij was geen God, zo dit niet dus ware... Maar is er- ook geen heiligheid, onkreukbaar recht-, van eenen wetgeever miet alleen , maar ook van eenen .groo- ten, van eenen vlekloozen rechter ? Ja gewis ook ;dit, anders was .God niet oneindig volmaakt, anders was Hij geen wijs beftierer van de maakzels zijner handen, —. Doch wat flaatter mijner.zielsvertroostingë, hiervoor mij te kiezen? Zou ibniet op Gods ontferming hoopen, zou ik mij God als een wreedaart af.fchilderen, zou ik zijner genade .niet gedachtig zijn? Neen, dit ware onteerende, alzins onteerende voor Hem! Maar zal ft genoeg zijn, mij in zorgeloosheid tedcoesteren ? Welke uitgebreide befeffens ik ook van 'sHoogften goedheid hebbe , fta ik echter niet fchuldig? ikan Hij mij niet, -in den afgrond ter neder Horten, zou Hij onrechtvaardig zijn , wanneer 'Hij de vloeden zijner gramfchap over mij uitftortte ? — Hier toe, is de Almagt gerechtigd-! alzins gerechtigd, om mij ellendige worm te verbrijzelen! Waar zal ik dan r-ust vinden ? Al dobberende op de onftuimige'baaren der twijfïelende onzekerheid, fcheppe ik dan eens hoope uit de befchouwinge der Grodlijke ontferminge , dan wor- P  de Lijdens Geschiedenis moet verkeeren. 99 III. worde ik geheel ontzet door 't opmerken van 'she- G«*pr«*. mels ftrafgerichten en 't geduchte der Godlijke rechtvaardigheid! Golgotha , Golgotha is voor mij het zielvertroostende leerfchool: derwaards de geloofsoogen wendende , zinge ik met den verheven Dichter van den Kruistriumf. Wat heil, 'vol woudreu,wat vertooning Verneemt mijn ziel aan dezen flaak! Hier vinde ik Gods verbolge wraak, En hier genadige verfchoning. Rechtvaardigheit hiel aan om jlraf: Genade dong om vrij geleide, Hier tradt Gods wijsheid tnsfchen heide Die ze allebei voldoening gaf. * Dus ontdekke ik het Godsgeheim, de hemelrechter wordt verzoend, bewijst genade en doet rechtvaardigheid fchitteren! Onnadenk- lijke wijsheid! In zo eene uiterlijke geringheid alle deze ftraalen van 't eeuwige licht opgewonden, achter zulk een gering voorhangfel zo veel groots verborgen: —-«Trouwens waar. toe behoeft God, het gene de mensch grootheid noemt ! hoe gewoon is 't voor de Alregeering, door uiterlijk ongeachte werktuigen groote verrichtingen te volvoeren. En was Jefus uiterlijk vertoon gering, zijne menschheid zelr * VOLLENHOVE PoEZY, bladz. 8. G 2  Joo Hoe me» omtrent MI. GESPREK zeIve Js ujtmuntend verheven, dewi}l Hij veel fchooner dan alle andere menfchen kinderen is, wegens zijn wonderdaadige oorfprong , vleklooze heiligheid, en andere voortrellijkheden. In die geringe ver woning der waarlijk uitmuntende menschheid moest de groote Godsverborgenheid het fchitterendfte doorftraalen. Geen wonder dan waarlijk, dat de groote kruisprediker zo veel daar mede ophad , dat hij alle andere wetenfchap verre beneden deze ftelde. En zeker hoe vermaaklijk het mij is, in uuren vanuitfpanning,Egyptens oudheden, Alexanders roemrijke overwinningen, Caifars grootfche ontwerpen, Rome's opkomst, bloei en verval, der Grieken wijsheids lust, en andere leerrijke zaaken na te fpooren:hoe veel edeler, hoe veel meer belangvol, hoe veel zielvertroostender,is echter niet de overdenking, de geloovige bepeinzing van Christus kruis, door 't eenvouwige, door 't min omflaglijk euangelie aan ons bericht. Door 't geloof, de kruisgefchiedenis overweegende,wordt Paulus keus beïlendig de mijne, om in Christus gevonden te worden, om de gemeenfchap zijns lijdens, zijnen dood gelijkvormig te worden. * Dit maakt mij werkzaam om met al mijn leed, met al mijn, bederf ileeds tot * FillJ>. IIJ; 9, 19*  de Ltjdens Geschiedenis moet verkëemïv. ioi ui. Jefus te vluchten, om onder de fchaduw van lsapREKzijne vleugelen geneezing, om in zijne wonden verberging te zoeken. Laatstlijk, door't geloof, zet ik het betrouwen van mijn hart op Jefus, dat Hij mij door de woestenij dezes levens geleiden zal, moet ik ook kruis beproeven, Hij zal 't maatigen, Hij zal niet meerder doen draagen, dan de kragten verduuren kunnen. Hij zal in 't korte leven mij niet verlaaten, neen, Hij begeeft zijn volk in de eeuwigheid niet. Hij heeft voor 't kruis een troon , voor een' ftekeligen doornkrans eene kroon van fijn goud, uit de ftreeken van 't hemelfche Eden, daar Hij nu heerfcht, ontvangen, in plaatfe van met fpotklederen omgeeven te zijn, is Hij in blinkend licht gekleed; en deze zijne heerlijkheid,op 't lijden gevolgd, befchouwt het geloof als een onderpand, dat alle de onderdaanen van Jefus in dit zelfde heil zullen dcelen , Hij doet den genen die overwint mede zitten in zijnen troon! f Bij dit alles wil ik, ten laatllen, nog opmerken, hoe 't geloof, dat fteeds werkzaam is door de liefde, ook in de kruisbefchouwinge van liefde vergezeld wordt. Ik denke hier aan eene liefde van epgenomenheid. Ja de bewondering wordt gaande, i Qpenb. III: 21. G3  ica Hoe men omtrent ui. de, zij vliegt in vollen vlam, wanneer ik mij voorftel wat Jefus deed. _ Hij daalde van zijn' troon, Hij kwam uit de gewesten van eeuwiglicht ter neder,in de fomberheid der doodsfchaduwen eener gevloekte aarde; Hij breide eeuwige armen van menfchenliefde uit, om zondaars uit eenen bedwelmenden afgrond van rampzaligheid op te trekken. Hij die ongefchapen is , beginneloos , en daarom 't onafhangelijk bewind voerde, over alles wat ooit begon, Hij die met het recht gebooren was om te heerfchen, aan wien die eer uit hoofde zijner menschlijke voortreilijkheid zelfs toekwam,Hij is komen dienen, Hij is geplaagd ! gegriefd! gepijnigd! gedood: Hij ftorf om leven aan te brengen! — Hij onderging dit om zijn's volks wille! ó gadelooze liefde! Zou ik het kruis befchouwen, en met Jefus niet ongemeen opgenomen zijn, zou er iets kunnen ukgedacht worden, dat mijn hart innam, meerder innam dan jefus en zijn kruis ? Neen, gelijk al wat aan Hem is, alzins voor mij begeerlijk zij! Zo is zijn kruis bijzonder gefchikt om die begeerlijkheid toeneemend te doen fchitteren, om mijne opgenomenheid te doen aanwakkeren. — Ik wil dan elk een fmaadend woord, elk een ftokflag,elk een geesfelftriem,elk een ftekeligen doorn,elk een doorboorenden nagel welke ik befchouwen moet, als  de Lijdens Geschiedenis moet verke-eren. 103 III. als zo veele kostelijke paarlen, als zo veelc vlam. Gbsp*ek. mende vnnren aanmerken , die de liefde van opgenomenheid met jefus, in mijn* hart te meer begeerlijk , te meer brandende doen zijn ! Ook moet ik verder gadefTaan, dat de liefde van dankbaarheid, hier ook eene plaats behoort te verkrijgen, de liefde van Christus dringt ons *. Zou dit geen erkennen vorderen' ? Zulk lijden! zulk eene verlosfing! zulke weldaaden! — Ja zeker,elk een bloeddrup is een fontein van heil, elk eenflag,elk eene wonde die Jefus ontving , behelst de lierkfte aandrangen , om in gloeiende wederliefde alles voor Hem over te hebben; om lust, rust, vermaak, eer, rijkdom , fterkte, ver (land, lichaam, ziet, leven ,= en zo ik nog iets meer kan uitdenken , gaarn aan . Hem op te offeren! Om mij alles aan. Hem verfchuldigd te rekenen; om zulke offers- de wellust van mijn hart te noemen! Hier uit vloeit eindelijk eene liefde van gehoorzaamheid voort. Wordt dit beftaan meer heerfchende in mijne ziele, dan zal ik gaarn, door 't kruis van Christus,de wereld,zo weLals mijn vleesch met de'szelfs beweegingen en begeerlijkheden kruifigen, dan zie ik gaarn uitgeroeid, wat tegen Jefus min, tegen Jefus zin^ ih- * 2 Cor. V: 14. G4  ic4 Hoe men omtrent III. Gïskek. ini00ptj dan hoore ik naar 't gene mijn gekruiste Heer tot mij zegt, ik zie zijne bloedende wonden, die Hem bijzonder recht van gebieden over, bijzondere kragt van aandrang op mij, geeven; ijverig in goede iverken te zijn, om dat Jefus ter bewerkinge hier van ook gellorven is * wordt dan hoe langer hoe meerder mijn lust. Moet ik dan ook de kruisfchoole intreeden, om dat Jefus 't mij beveelt, als mijngeloofsoog, op Hem levendig is, dan wordt het mij eene beminlijke fmerte. Kortom, gebcorzaamen aan Jefus, door gehoorzaamen, voor den hemel bereid te worden, is één der wigtige gevolgen , die ik uit de kruisbefchouwing trekken moet. Deze vereischten, dunkt mij zijn onontbeerlijk, zullen wij op eene betamelijke wijze de lijdens gefchiedenis overweegen. Maar, men vraagt; of men bij deze overweeging ook medelijden met Jefus mag en moet hebben? hier wil ik mij nog een oegenblik bij ftil houden. — Zal men dit juist beantwoorden er * Tit. II: h,  de Lijdens Geschiedenis mokt verkeeren. 105 itt. er moet onderfcheid gemaakt wordcn,hoemen hetGEET;' medelijden aanmerke. Wordt dit in den fterkften zin genomen,voor zoveel het zelve medelijden niet Hechts eene droefheid is over 't leed van een' ander, maar met begeerte of pooging vergezeld gaat om, zo 't mogelijk ware, die fmerte te weeren: dan fpreekt het van zeiven, dat zulks hier niet te pasfe komt, men denke aan Petrus zeggen en Jefus antwoord, zeide de eerlle, i/eer [zijt] U genadig, dit zal u geenzins gefchieden; de zo vriendelijke Heiland keurde dit dus fterk af, ga weg achter mijfatan, gij zijt mij een aanjloot, want gij verzint niet de dingen van God, maar die der menfchen zijn. Matth. XVI: 22 , 23. Daarom zeide JéTus ook tegen Jerufalems dochters, weent niet over mij! Luk. XXIII: 28. eigenaartig zingt hier van de zoetvloeiende de Dekker *. Hij flapt gelijek een held zijn lijden te gemoet; Och houd hem , fchut zijn fchreden ; Neen, laat hem henen treeden, Zijn gaen is u en mij en all' de wereld goed. Doch wanneer men door medelijden, in een' minderen zin, alleen verllaat, de aandoeningen die 't gevoelige hart bij de befchouwing van een * In zijne Rijm-oeffeningen, ifte Deel, bladz. 217. G5  ^ l0<5 Hoe men omtrent G«srW!K.een andws rampen treffen^ .s ^ ^.^ ^ wraaken , maar Hechts behoorlijk te bellieren. Wij zouden de gevoelige meewaarigheid,eene zo treflijke gewaarwording der menschlijkheid moeten uitroeien, wilden wij dit geheel te keer gaan. Moet de erinnering van Jefus voortreflijkheid geen aandoening wekken , wanneer wij zijne zo diepe vernedering befchouwen ? Het zaehtaartige, het lieflijke, het behulpzaame, het weldaadige,het goedertierene van Jefus geheele karakter, dus beantwoord te zien, mag dit ons niet treffen? Vooral de geheel vleklooze onfchuld van den Lijder, zijn benauwd kermen,overwogen zijnde , is dat niet gefchikt, om 't hart te doen bloeden, om 't oog tot een fontein van traanen te doen worden ? Evenwel ofi'choon ik die aandoeningen niet geheel verwerpe, er is veel omzichtigheid noodig , om dezelve wel te beftkren. . Ik wil er nu flechcs deze vier aaasaerkiagen bijvoegen. Voor eerst, men moet niet enkel in deze aandoeningen blijven berusten , dan zeker is het eene geheel nuttelooze befchouwing van Jefus lijden , dan wordt er niets, ter bsvorde- rin-  de LjtdeNs Geschiedenis moet veukeeren. 107 J III. ringe van geloof, van liefde, van troost ge.GESPREJl" daan. Ten anderen, wanneer men, met een bedaard gemoed, Jefus lijden geloovig mag befchouwen , dan behoeft men niet te dringen, om die hartstochtelijke aandoeningen er bij te hebben, of daar in alleen den zegen te Hellen, neen , de te voorengenoemde eigenfehappen van een betamelijk overweegen der lijdensgefchiedenisfe zijn veel gewigtiger, die kunnen 't ons op eene gezegende op eene vruchtbaare wijze doen verrichten. Ten derden, dewijl onze Schepper ons van hartstochten voorzien heeft, en de ondervinding ons , wanneer wij opmerken, dagelijks leert , van welk eene uitgebreide nuttigheid ons dezelve , wel beftierd, kunnen zijn , zo mogen wij zulke aandoeningen behoorlijk bezigen, om dezelve ten middel te doen dienen, om onze werkzaamheden aan den gang te brengen , om de raderen onzer zielen te doen werken ; met die omzichtigheid echter, dat wij der hartstochten nimmer toelaaten onze verfkndelijke befchouwing te overdwersfehen , met die omzichtigheid , dat wij op geene aandoeningen prijs ftellen, ten zij dezelve geheiligd zijn, waar toe  ioS Hoe mem omtrent iTT. ^"""•toe Wij Jefus Geest beftendig noodig hebben. Laatstlijk, dat wij altijd meer bedacht zijn, over de oorzaaken van Jefus fmerten, aangedaan te zijn, dan over zijne lijdens, namelijk dat wij onze zonde als den wortel befchouwen , aan welke die wrange vrucht gegroeid is , zo dat wij in dit opzichte Jefus woorden ons kunnen ten nutte maaken. Weent niet sver mij, maar weent over u zeiven! Zie hier Menander! mijne opgenomene taak afgedaan , en U de vruchten mijner overdenkingen voorgehouden. Menander. Wel hartlijk dank ik U , voor uwe moeite en de gegeevene ftichting. Hoe wenschlijk is het mij, altijd op deze wijze de lijdensgefchiedenis te hooren, te overdenken, dan ik zie veel te kort komen, bij dit beftaan. F i l o, Ik fchreef ook niet, dat ik altijd dus werkzaam was , maar ftelde mijne overdenkingen ter  be Lijdens Geschiedenis moet verkeEreh. lil. ter neder, hoedanig ik behoorde, hoedanigGMÏMKi ik wenschte te zijn! M e n a If d e r. Daarom wil ik dan mijn voordeel doen, met het gene Gij mij voorftelde, en daar naar ftaan, om op zulk eene gelukkige, zulk eene hoogstbetamelijke wijze voortaan meer getrouw bezig te zijn. Hier toe wil ik voor al ook onder anderen gebruiken , het gene gij als de derde eigenfchap noemde', een biddend overweegen, namelijk. Het gebed is toch de fleutel van de fchatkist der Goddelijke zegeningen , het fchiet de ziele als 't ware vleugels aan, om tot voor Gods troon te vliegen; door 't gebed vermogen wij veel. Waar bij ik dan ook gezette overpeinzingen wil voegen , als een ondergefchikt middel, om hier in toe te neemen. F I l o. Uwe keus is juist, gebruik deze middelen, de ondervinding doet het heilzaame daar van kennen. Menander. Gaarn wilde ik, dat wij met onze gefprekken nu nog voortgongen , ik had ééne vraag gan U voor te ftellen, uwe minzaamheid zal zich  iió Hoe men omtrent III. v CïspREK.zjch? zo als ik niet twijffele, weder vaardigbetoonen ter mijner onderrichtingc : doch ik vrecze, dat de tijd te verre verloopen is. F i l o. Laaten wij dit dan uitftcllen tot eene volgende famenkomile. VIER-  de Lijdens Geschiedenis moet verkeeren. iii VIERDE GESPREK. f Vervattende een beknopt voorftel, van 't gefchakeld verhaal der Euangelisten „ aangaande Jefus laatfte lijden. Menander. I Ons laatfte famenzijn was mij te geneuch-G J^EK i lijk, dan dat ik niet haaften zoude, om mijn i Vriend weder te ontmoeten; en hoe dubbel aangenaam is 't mij, U in uwen fchoonen hof te vinden. F i l o. Niet min aangenaam is 't voor mij Menander, mijn Vriend zo fpoedig wederom te zien. Het fchoone weder lokte mij uit, om in i| den hof de frisfche lucht in te ademen, daar Ji naar is een hijgend verlangen, in dezen jaar- * f tijd, en elk eene aderflhaaling in Gods uitfpan- ' fel moet het dankbaar hart tot Hem, die de groote eigenaar ook van dit gedeelte der fcheppinge is, doen opklimmen. Menander. Gij fpreekt daar van onze ademhaaling, met fchaam- 1  112 het verhaal der evangelisten IV. e***REK fchaamte moet ik mij te binnen brengen, hoe weinig ik oplettend ftil fta , bij het groote en goedertieren beftel van onzen Maaker, dat Hij zo veele railioenen van zijne fchepfelen in het uitfpanfel doet ademen; hoe weinig ik opmerke, welk een oogenbliklijk gunstbewijs ik hier door telkens geniet, en hoe treffend fchoon het zeggen van den Dichter is , verbergt gij uw aangezicht, zij zvorden verfchrikt; neemt gij hunnen adem zveg, zij fierven. * F i l o, Onlangs las ik de Vilde Befchouwing van het zo nuttige boek , van den uitmuntenden Nieuwentijt, welke over 't ademhaalen handelt, maar wie moet niet verbaasd liaan, wanneer men zich 't maakfel onzer lichaamen vertegenwoordigt, de ftrot of luchtpijp met zo veele takken in de long gaande, de long zelve, het middenrif, zo veele Jpier en; wie zou 't bijna kunnen gelooven, dat°tot eene iterke ademhaaling honderd fpieren moeten werken ? Slaat men wijders gade de gefteldheid van die zonderlinge vloeiftof, de lucht, welke zo fterk op ons gevoel, zo weinig of niet op ons gezicht werkt, hoe dezelve dan meer zuiver , dan * Pfalnï CJF: 29.  AANGAANDE JESUS LAATSTE LlJDEH. lij iv. dan meer met andere ftoffen bezwangerd is , G»*"* Éenkt men aan de fterkte haarer veerkragt, die lievige eiken ontwortelt, en echter zodaanig door ons wordt ingezwolgen, dat dezelve onze tedere longen niet verfcheurt. Verbaazende weldaaden! hoe zeer moesten dezelve ons niet tot geduurig danken aanzetten! Menander. . Soortgelijke aanmerkingen maakte ik ook, bij het leezen van den voortrerlijken Katecbismm der Natuur, van den waardigen Martinet : of laat ik liever zeggen, die fchrijver maakte dezelve voor mij. Dus worde ik hoe langer hoe meer belust, om God mijn fchepper overal in zyne werken te vinden: hoe onverantwoordelijk is het, dat hier zo weinig acht op wordt geflagen! t1 ho. Zeker is het onverantwoordelijk,en dat voor al in onzen tijd, waar in zo veele hulpmiddelen hier toe voor handen zijn. t'- Menander. Gaarne wil ik, zo veel ik de oogenblikken kan uitbreeken, my meer hier op toeleggen.... InH tiiS"  ii4 Het verhaal der Euangelisten Gmprïk. tusfchen trekken de zo vroeg uitfpruitende krckusfen, mijne opmerking,hun goudgeel, hun fafferaan, dat zich nog nauwlijks iaat zien , zal wel haast, daar de andere bloemen of nog onder de aarde bedolven, of in haare knoppen als heilzaame bewaarplaatfen bellooten zijn, zich met volle pracht vertoonen. En hoe verbaazend fchoon zullen , by de fterk naderende Lente,maar voor al in den Zomer,de gekleurde heiren praaien, hoe zal het zo verrukkend geweeven veldtapijt, de kunst, de almagt van deszelfs maaker, ter bezichtiginge geeven! Het korte verblijf in uwen hof, mijn vriend, vervult mijn hart reeds met verlangenP dat het die wellust fpoedig genietrn mag! I i l o. Ja waarlijk , in 't veeltal der bloemen is ongemeen veel optemerken, tot verheerlijking van onzen fchepper ; elk derzelve kan ons treffen, welk eene fchoonheid is erin de kleuren ! welk eene verfcheidenheid in e'éne bloem! hoe veel rangfchikking! welke zachte overgangen ! alles doet ons hier de juistlte orde ontdekken. —— En hoe verwonderlijk is het, dat de Heer der natuur, in alles wat Hij ons te bezichtigen geeft, zulk eene bekoorlijke ichikking, zulk eene juistheid, zo veel even-  AANGAANDE j£SUS tAATSTE LlJDEN. Ily iv. ledigheid geplaatst heeft? de fterren! Gesprek. de luchtverhevelingen! de aar- dei de lichaamen der menfchen en beesten! — de planten! in alles heerschc de fchooniïe orde! Heeft God ons hier door niet willen keren, dat Hem de wanorde mishaagt, dat wij in de nafpooring zijner werken geregeld moeten han? delen,dat wij onzen geest nooit anders da'n in eene behoorlijke orde moeten laatcn werken en het dus voor ons van de hooglle noodzaaklijkheid is, om eene geregelde leiding van gedachten zo veel mogelijk in alles te hebben? Derhalven moeten wij de dingen die wij behandelen, behoorlijk verdeelen , famenvoegen, en alles op eene geregelde wijze, dat is daar de beste rede van gegeeven kan worden, op elkander laaten volgen, dit is orde. Menander. Van 't gegronde uwer aanmerkinge ben ik reeds lang overtuigd, ik heb mij ook eene gewoonte zoeken te maaken, mijne gedachten geregeld te leiden: maar vriend, dikwerf ondervinde ik, dat tusfchen willen en kunnen groot verfchil is, wanneer ik mij eene groote verfcheidenheid van zaaken moet voorftellen, dan worde ik ontwaar, dat het aiet zo gemaklijk is,alles te H a fcbiti  n6 Het verhaal der Euanc klisten IV. . Gesprek fchiften, famentevoegen en op elkander te laaten volgen , gelijk dat behoort. Evenwel de ondervinding doet leeren. Maar ikkrijge juist door dit gefprek gelegenheid om mijne vraag U voor te Hellen, waarvan ik, in onze laatfte famenkomst, melding maakte. Ik wilde gaarn de gefchiedenis van Jefus laatfte lijden, zo als die door de vier Euangelisten op een' verfcheiden trant befchreven is, mij in 't geheel, gefchakeld voor den geest brengen, en daar door een behoorlijke verdeeling der onderfcheidene voorvallen maaken , om op de hoofdzaaken met de vereischte nauwkeurigheid te letten, en de dingen die daar aan ondergefchikt zijn in derzelver juisten rang te befchouwen. Hebt Gij daar ook eenig ontwerp van op 't papier ? F i l o. Tot myn eigen gebruik vervaardigde ik zo iets: laaten wij in huis treeden Zie hier mijn vriend het ontwerp daar gij begeerig naar zijt, bezichtig het niet met groote nauwkeurigheid, maar let alleenlijk op de hoofdzaaken. In de Befchouwinge van Jefus laatfte lijden, zo als het zelve ons door de vier Euangelisten befchreeven is , moeten wij ouderfcheidelijk letten. \ Eerst  AANGAANDE JESUS LAATSTE L IJ DEN. II?* iv. Eerst op de Voorbereidsels töt Gesprek, dit Lijden; Daar na op het Lijden zelve. Wat dan voor EERST de VOORBEREIDSELS betreft. Bezichtigen wij, hoe VRIENDEN en VIJANDEN, hier toe iets deeden. Hetvloekgefpanbe- g*j Hfe Xufa; raadilaagde, om denvs. i-5- i.a. fchuldeloozen Jefus met list te vangen. Jefus werd door éé- gg£ ™ ne zijner vriendinnen 6->3- 3-9- 1-8. .gezalfd. Terwijl de fnoode Ma«h. Mbifc verraader een geheim 14—16. io, n. 3—6verdrag treft, met 's Heilands bitterfte vijanden, om de onfchuld in banden te brengen. JESUS ZELF deed ook iets Eer Hij naar zijne Strijdplaats uittrok. H q Hier  JI8 Het verhaal der Euangelisten TV. Hier zien wij zijne MafifV Mark. Luk. ■J^1'®''' . • XXVI. XIV. XXII. liefde ten nutte zijner 17-19- is-i6. 7-13. leerlingen werkzaam, in 't bevel aangaande de Toerusting van den Paafchdisch. Voorts befchouwen wij, wat er Aan en Na dien maaltijd gebeurde. 'Aan den Paaschdisch. Werd de aartsver- MA-tthT- Mark. Luk. nu , XXVI. XIV. XXII vm raader,op meer dan 20-25. l?r3I. ,4.l8, £J£ ééne wijze, ontdekt. 21 "*3" Waar op Jefus het Luk. h. avondmaal mftel- 22-25. 19,20. de. ïViz dien maaltijd, Lnk. JoK toen Judas was uitge- J™V *J£ gaan, fpreekt de Heiland van zijne verheerlijkinge in en door lijden, waarfchouwt en be-  AANGAANDE JëSÜS LAATSTE LlJDEN. 119 Gesprek, bemoedigt zijne leerlingen, en wel Petrus in het bijzonder. Hier op beschouwen wij Jesus Uitgang naar ZIJNEN z waarsten en eangsten strijd. Opgeftaan zijnde, ge- gn. & deeltelijk nog in deeet- so-35- «*-a^ S3-J9- 33-^8. xiv zaale, gedeeltelijk al op t0, XVil den weg, houdt de getrouwe Herder zich fteeds bezig met zijne leerlingen te waarfchouwen, te vertroosten en voor hun te bidden. TEN ANDEREN BEZICHTIGEN WIJ HET LIJDEN ZELVE. Waar in wij eerst ftil moeten ftaan bij het ZIELELIJDEN, 't welke den Heiland zonder het toedoen der Jooden,is overgekomen. Htt mjTrn hft Matth. Mark. Luk. Joh. IJ TREED HET xxyL xiy_ XXII< xvnL STRIJDPERK IN 3& - 38. 3*;-J4< 4°- •>»*. daar H4  irw Het verhaal der Euangelisten iv- daar Hij wel dra droe- Gesprek' vig en zeer, beangftigd wordt. Vervolgens moest Jefus daar Biddend worftelen. Mark. Luk. xxvi. xiv. xxii. 3**43, 35 - 4°- 41,42- En na eenige toe- Matth. Mark. Luk. ... ? .. xxvi. xrv. xxii gediende verlterking 44-46. 41,42. 43-46. het pleitend bidden verdubbeien. Daar na volgt de befchrijving van 't gen© Jesus, DOOR DER JOODEN TOEDOEN is overgekomen, met alle de gevolgen daar van. Hier gaat vooraf de Gevangenneeming , • waar bij wij te letten hebben, op ,'t gene er in den hof Gethfemane voorviel. Als daar is. De aankomst der Mntth. Mark. Luk. Toh a \ i Wi. xiv, xxii. xviff. gewapende bende. 47, él. 4?> ™: De aanwijzing door Matth. Mirk. Luk t a j xxvi. xiv. xxii. Judas gedaan. 48-50. 44-46. 47,4g.. Het afhouwen en Ktatth. Mark. Luk. Tok heelen Van Malchus f' ff *±< Qore, Ne-  AANGAANDE JESUS' LAATSTE LljDEN. 121 Nevens het gefprek Matth. Mark. Luk AAVl. AlV- AAll. des Heilands met de ge- 55,só. 4s - 52. 52 > 53* wapende bende,en de vlugt der leerlingen. Waarop de wegvoering Mark. Luk. ^Joh-^ #öwAnnas, de Schoon- 53- ' 54- w-»4. vader van Ka j af as, volgt.;" • Wijders ziet men, hoe Jesus voor verscheidene Rechtbanken veroordeeld IS, EN ten dood gebragt w£rd MET het GENE daar op volgde. Men kan hier onderfcheidelijk letten op de Kerkelijke en Burgerlijke Rechtbanken. Voor de . Kerkelijke Rechtbank zien wij Jesus terecht gefteld. • In den nacht. VoorAnnas,wel- M**£ Joh. ke Hem daar op naar 57- ^l]' Kajafas zond. Vervolgens voor Kajafas. Daar U 5  422 HET VERHAAL BER EUANGELISTEN IV. Gesprek Daar aanftonds val- Matth. Mark. Jche getuigen bij de 59 -63a. 55-61. hand waren , door welke men vruchtloos poogde om Jesus te verftrikken. Terwijl de Hooge- Matth. Mark. TT , XXVI. XIV. priester, Hem, door 63b, 64. 61b, 6», plechtige bezweering ter erkentenisfe van zijn Godlijk zoonfchap drong , het welke met eene gulle belijdenis achtervolgd werd. Waar op men den Matth. Mark. Luk. -i* , xxvi. XIV. XXII. fchuldeloozen, als 65-68. 63-65. 63-65. een Godlasteraar ten dood doemde, en Hem aan den bitterften fmaad en vuililen fchimp ten doel Helde. Intusfchen gebeurde er iets, 't welke Jesus lijden merklijk verzwaarde. Pe-  AANGAANDE JESUS LAATSTE LiJDEN. 123 ^ T . Gesprek» Petrus verloo-^ *jg chende zijn Meefter 6958o< ^ 54b-57. ™£ reeds, toen die noch voor Annas ondervraagd werd , voor de terjie maal> Fn Hii isonselllk- Matth. Mark. Luk. Ioh- kig genoeg, om door 71-74- 69-71. 5s-6o. 25-37. vreeze geprangd, dit ten tweede en maal te doen, wanneer Jefus reeds voor Kajafas gebragt was. -r* ir>„™„r,e Matth. Mark. Luk. Joh. Evenwel Petrus, *«™ xiv. xx1l xjvlil kwam tot tijdigen 75. ?2- 60b-62. inkeer. 2fc nmgenfrndaan- 'Ma?&. .'^ ^ ^ gebroken zijnde, ver- 1,3. >♦ éó».^?- 3»; gaderde de Joodfche bloedraad andermaal, bekragtigde het reeds gevelde vonnis, en voerde den fchuldeloos veroordeelden , naar den  12+ Het vsRHAAt, der Euangelisten IV den landvoogd Pi- Gesprek Li AT XJ S. Dus zien wij Jesus voor de Burgerlijke Rechtbanken. En wel de eerste maal voor die van PlLATUS. ïntusfcben , dat de Heiland derwaards 3 - 5-' ,!g werd geleid, wordt de verraader Judas, door wanhoop vervoerd, en ilaat de handen aan zich zeiven. Terwijl er, door 't Ma.tth. Hand. verborgen bellier der'l^i'd.1' l'g. Voorzienigheid , een aanmerklijk gedenkteken van zijn verraad gefield werd. Maar wij moeten vervolgens zien, wat er voor en met Pilatus gebeurde. Hier letten wij op 't gene hij deed voor dat hij Jescs naar Herodes zond. Hij  aangaande jesus laatste LlJDEN. H5 ^ Gesprek, Hij was denjooden joh.^ te wille, om buiten 28-3*.* het rechthuis te gaan en hunne befchuldigingen af te vraagen. Hij hoort hunne be- Jgg ' fchuldigingen. II11"4' 3"5- s' Gaat naar binnen om ^ xxiiï. jSS» jesus te onde^vraa- Ilb' 2- 3" ' 3ra6* gen. En , na een voort- gj£ xj^t. , gezet onderzoek, ver- 4- v> 38.! klaart hij Hem, voor (Je eerste maal onschuldig. Dan,wegens der Joo- xxm] den aanhoudend geroep, zoekt hij zich van den gevangenen te ontdoen, door Hem naar Herodes te zenden , hier door komt  125 Het verhaal der Euangelisten komt Jesus voor de GeImek, Rechtbank van Herodes. Welke kunstgreep echter vruchteloos afliep. Waar op Pilatus zijn handel wederom moest voortzetten. Wij befchouwen derhalven Jefus nu ten tweede maal voor PilatüsRecht- . bank. O Daar wij letten op 't gene er voorviel eer hij Jesus mishandelde. Hij neemt de proef, Luk. om Hem ten twee- ^"J; de maal onschuldig te verklaaren. Zoekt Jesus de Matth. Mark. Luk. voorkeur, ter gunftige ^ XV;0. ™ ™ loslaating boven Barabbas, te doen verkrijgen. Wordt  AANGAANDE JESUS LAATSTE LlJDEN. 1^7 W. Gesprek* iit viinf» Matth. Mark. Luk. J0b. Wordt van zijne XXVII> xv. xxiil. xvni. huïsvrouwe gewaar- >9-*as 2°*23- ui» fchouwd, en verklaart, wijl de Jooden de vrijlaating van Barabbas koozen, Jesus voor deÜERDEREi- ze onschuldig. Terwiü hij einde- Matth. Mark. Lu*. ■LL1WJ J XXVII: XV. XXIII. lijk de vierde be- 24-26. 15. 24/25. xuigikc van 's Heilands onfchuld , met het plechtig handwasfchen laat vergezeld gaan; daar de Jooden het onschuldig bloed over zich zeiven en kunne kinderen met woest gefchrëeuw, ter wraake inroepen. Dan, daar alle de poogingen van den Landvoogd te vergeefsch waren, Haat hij over tot mishandeling der gevangene onfchuld. En wel eer Hy nog vonnis velde. Hij doet den Heiland jak geesten, eö fielt Hem ten 27-30. 16-1 9. doel  128 Het verhaal der Euangelisten iv. doel aan den fniaad van GaspRE,t- ongebondene krijgskneg- ten. Waar op hij Hem, in i j«h. eene medelijdenswaardi- 4.7/ ge gedaante,den Jooden vertoont , betuigende TEN VIJFDE MAALE zijne onfchuld. Terwijl hij, na eene her- JolK vatte ondervraaging, al XIXzijne kragten wil beproeven, en Jesus in ftilte loslaaten, waar over hij echter door de Jooden met "s Keizers ongunst gedreigd wordt. Hier op bezwijkt de ongelukkige Landvoogden vervalt tot eene onrechtvaardige vonnisvelling. Het vellen van dit von- Matth. Mark. Luit j0h nis op den rechterltoel ™ zien wij eerst. Daar na moeten wij. acht geven op de uitvoering va# het zelve. " t£„  aangaande JESUS LAATSTE LlJDEN. i29 ^ Ü ESPMEff, TesUS werd uitgeleid Matth, Mark. Luk. j , ulLfc,clclu xxvii. XV. XXIil. To'naar de ftrafplaats , en 31.32- mat» 26. SlJJO M VAN CljRENEN werd gedwongen om het kruis te draagen. Waar op de Heiland, Luk. xxnr. al voortgaande, met de 37-31, Hem volgende fchaaren redenwisfelt. Op de ftrafplaats gekomen zijnde. Bezichtigen wij 't gebeurde voor de drie uurige duisternis. Men drenkte Jesus Matth. Mark. XXVilj X\ - V! \' op Golgotha met zuuren 33*31. 22*23. ' wijn. Hij Werd tUSfchen twee Matth. Mark» Luk. Joh- , , - XXVbl. XV. XXIII. XIX, moordenaaren gekruist. 38,2r. a7,28. 32,33. 18. Terwijl Hij aanftonds Luk. zijn' mond biddende 0- ^s"1' pent: zijnde het eerste kruiswoord. I YoortJ  130 Het verhaal der Euangelisten; , iv. Voorts hechtte men het Ma«h- Mark. Luk. Gïspïek. r , -r , , . XXVII. XV. XXIII. Joh. opichrrft aan t kruis. z:- :6. 2-8. xix. 19-22. Intusfchcn verdeelen Matth. Mark. Lnk. , T. .. , , .. XXVII. XV. XXIII- T"'K de Krijgsknechten zijne 35,36. 24. 34b,35. xix. klederen. 23,2't- Daarop fpreekt Jesus, tob zijnen bedrukten vrien- xix. den ten troost , het tweede kruiswoord. Eii in dezen ban- Matth. Matk. Luk. gen nood wordt Hij nog X™' ^?3™'9. met verguizenden fchimp doorlteeken. Terwijl één zijnerme- Luk. dekruifelingen de heuch- 40-4i. lijkfte toezegging, ter beantwoordinge zijner bede, erlangt, zijnde dit het derde kruis-woord. Voorts befchouwen wij de drie uurige duisternis en 't gene daar na voorviel. De  AANGAANDE JESUS LAATVTE LlJDEN» I3I De zon trok haar licht ^«g. Mark. tamp* in, en Je s us fprak tot 45-47,49-33-36- 44.45zijnen Vader, zijnde het vierde kruiswoord. Terwijl Jesus voor de vijfde maal,zyneHemdeed hooren, en over dorst klaagde , naderde zijn einde ; waarom Hij, na dat men Hem edik had te drinken gegeeven, het zesde kruiswoord Matth. Mark. Lujj- Joh XX VU. XV. AAin. XIX. uitfprak : Het is vol* 48. 36. 3°- 28-30. bragt. Hier op beval Hij al i ftervende zijnen geest aan zijnenVader, en fprak ! dus voor de zevende Ma*, jggk ^ : en laatste maal aan 50- 37. 3<=Li- 'c kruis. Daar op volgde nog, Joh. voor 's Heilands begrafe- ai - 37. nis, de doorfteeking van i zijne zijde. t q Als  132 Het verhaal der Euangelisten Tv. Als mede de geduchte Mm*. Mark. Luk. g^pre», AX^ll. XV- XXIII- wonderen ter rechtvaar- 51-56. 33-4'. 45.47-4?- digingê van Jesus zake befchikt. Vervolgens Werd het lijk des Man*. Mark. ^ & Heilands begraven. 57-61. 42-47- 50-56. 38-4'- En 't graf verzegeld Matth. ,° 5 xxvii. en bewaakt. 63-66. M e n a n d e r. Met dankzegging voor uwe gulle mededeelzaamheid, zal ik voor mij zeiven hier van een affchrift maaken. > Door het inzien van dit ontwerp, heb ik reeds aanleiding om 't geheele van Jefus lijden te overzien , meer dan ik zulks ooit te^ vooren heb kunnen doen. Maar ik bidde U, leen mij uwe hulp, om de groote hoofdzaaken welke in dit lijden voorkomen, onderfcheidelijk te bezichtigen. F 1 l 0. Mij dunkt, wij moeten allerbijzonderst acht geeven op de volgende dingen. Voor  aangaande Jesus laatste LijDen. 1*33 IV. Voor eerst, wat de Voorbereidsels aan-CiiSl'RtKgaat, fchoon daar in ook fommigc voorvallen gevonden worden, welke beledigend voor den Heiland waren , moeten wij die echter eenigzins als van 't lijden zelve onderfcheiden befchouwen , in zo verre die Hechts den weg moeften baanen, tot het zwaarfte leed, 't welke de Borg nu ftond te ondergaan. Ten anderen , ftaan wij bij 't Lijden zelve ftil, dan vordert voor af het Ziel el ij den in Gethfemane onze opmerking. — Dit is geenzins het minfte van 's Heilands fmerten geweest. De nafpooring van de oorzaaken der zo hoog gaande, zo zeer klemmende en dikwerf hervatte droefheid van Jefus,moet alle onze aandacht inneemen. Letten wij op het Lichaamslij den, of, zo als ik het liefst noeme, het lijden 't zvelke Jefus door der Jooden toedoen is overgekomen, met alle de gevolgen daar van , dan geeven wij voornamelijk acht, op de volgende w//zaaken. Voor eerst zien wij het verraad, de mishandeling , verloochening en de veroordeeling des Heilands, voor de Kerkelijke Rechts akken,ofvoor Annas en Ivajafas. Ten tweeden, het onderzoek en de herhaalde vrijfpraak voor de Rechtbank van Pi. latus. I 3 Ten  Iv *34 Het verhaal der Euangelistén. Ten derden , het onderzoek , de mishandeling en vrijfpraak des Heilands, voor de R e c u tuank van Herodes. Ten vierden, de mishandeling en onrechtvaardige veroordeeling, welke J e s u s van P1 l atus moest ondergaan. Ten vijfden , de uitvoering van het doodvonnis door de kruisftraf. Het komt mij voor, dat het ganfche verflag van 's Heilands laatfte lijden, in deze hoofdbijzonderheden begrepen is. En vestigen wij op alle de genoemde ftukkcn 't oog, dan zien wij, hoe Jesus de bitter ft e zidsbenauzvdheden ondergaan heeft, door allerlei menfchen mishandeld, door zijn' eigen leerling verraaden , door een' anderen verloochend, in de grootfte Jmerten en den diepften fmaad gedompeld , door de voorgangers in den Kekk- en Buu g erst and veroordeeld, voor twee rechtbanken evenwel onfchuldig verklaard, vdus met fchreeuwend onrecht ten dood gedoemd, en geheel fchuldeloos van 't leven beroofd is. Geen wonder dan, dat God,op meer dan eene wijze, zijne zaak gerechtvaardigd heeft! —- Geen wonder dan, dat wij al 't lijden, paar ziel en lichaam famengenomen, als de van God  AANGAANDE JESUS LAATSTE LlJDEN. 135 j God geëischte borgprijs , welke de fchulde-(li!Sl'RE looze Jesus alleen kon daarlteilen , met een gcloovig hart eerbiedigen ! En dit zijn lijden wordt ons des te dierbaarer , wanneer wij in alle de genoemde gevallen zijn onbreekbaar j geduld, vleklooze liefde jegens God en menfchen: met één woord, wanneerwij zijne volmaakte heiligheid befchouwen. Menander. Veel verplichting heb ik aan uw onderi richt. Maar Filo, nog één vraag: waarom zeide gij zo even het lichaams lijden : of gelijk ik 't liefst noem, het lijden f t welke Jefus, door der Jooden toedoen, is overgekomen,met alle de gevolgen daar van P Filo. Daar hebbe ik twee redenen voor. De eerfte is, dat het zielelijden den Heiland niet alleen in Gethfemane getroffen heefc ; neen, het duurde voort, offchoon met minder hevige aanvallen. Hij heeft beftendig onder 't volgende lijden gevoel gehad van den Godlijken toorn , dit dunkt mij, blijkt klaar genoeg uit het gebruik, dat Hij aan 't kruis van den XXIIte» Pfalm maakte, waarin men wel gedeeltelijk een triumfzang van den Mesfias vindt, doch waar in Hij ook die woor14 den  ^ 136 Het verhaal ler Eoanoelistbüï tu™.dcn beziglr< mjn Qod^ m.jn ^ ^ om hebt Gij mij verlaatenP De tweede reden, waarom ik dus fpreeke , is hier in gelegen : het lijden dat op de praqgende angften , in Gethfemane doorgelhan, gevolgd is, heeft toch niet alleen des Heilands lichaam getroffen: want het lichaam lijdt niet, wanneer de ziel geen gewaarwording heeft. En 't gene ik vooral wilde opgemerkt hebben: zou 't Jefus in zijne volmaakt gevoelige ziel niet getroffen hebben, dat men Hem met den bitter, ften fmaad overftelpte , dat de uure en magt der duiflernisfe zo zichtbaar over Hem gebragt was , en de fatan zo kragtig werkte in die kinderen der ongehoorzaamheid P Zou het^Hem geen fmerte gebaard hebben, dat de zo ijverige Petros openlijk ten aanftoot werd; en zijne overige leerlingen, in hunnne lafhartige vlugt, hunne zwakheid zo lterk open. baarden ? Maar dat nog meer is , zou de rampzalige uitgang van den aartsverraader dat volmaakte hart, 't welke voor geen wraaklust vatbaar is, niet doorboord hebben? Zou Hij, die over Jerufalem traanen Hortte , geen fmerte gevoeld hebben, toen het ontzinde en opgeruide volk 'zijn fchuldloos bloed, over zich zclven en hunne kinderen, ter wraake inriep? Dus merkt gij?  aangaande jesus laatste LlJDEN, I37 IV. gij , dat ik die wijze van uitdrukking liefst Gbsprkxj eebruike, om daardoor al van ter zijde aanleiding te geeven, om gade te flaan, dat 's Heilands zielefmerten onder al zijn lijden hebben voortgeduurd, en zelfs fteeds vermeerderd zyn, Menander. Nu zie ik de billijke reden in, waarom gij u dus uitdrukt, en ik kan niet anders damnet u inftemmen. Intusfchen ben ik zeer vergenoegd, dat deze famcnkomst,in meer danc'énopzicnt, leerzaam voor mij is geweest; en ik worde iioe langer hoe meer belust, om op eene gegronde en onderfcheidene wijze over de dierbaare waarheden van onzen fchoonen Godsdienst mijne gedachten te leiden. Maar Filo , wijl Gij uw ontwerp over de gefchiedenis van Jesus laatfte lijden in 't algemeen aan mij wel hebt willen mededeelen, hebt gij ook nog meer, aangaande dit zo heilrijk bericht van 't euangelie, op 't papier gebragt? Laat dan uwe verplichtende heuschheid mij het gebruik daar van niet onthouden! F 1 r. 0, Ik ben bezig, om volgens de orde, in 't genoemde ontwerp opgegeeven , mijne overX 5 den-  ï33 Het verhaal der Evangelisten enz. IV , UfMK.BENKiNGEN op 't papier te {tellen, deze wi] ik u wel ter leezinge zenden , voor zo verre die vervaardigd zijn, M e n a n d e r. Met dankzegging voor uwe bewezene genegenheid , en in verwachtinge, dat gij binnen korten tijd uwe beloften zult volbrengen, fcheide ik dan nu van mijnen vriend!  OVERDENKINGEN OVER HET LIJDEN VA N ONZEN HE ERE ÏESUS-C HRIS^TU S.   Ut OVERDENKINGEN OVER HET LIJDEN VAN ONZEN HEERE JESUS CHRISTUS, EERSTE OVERDENKING. Jesus voorzegging en der Jooden raadpleeging. Matth. XXVI vs. 1-5, Ende het is gefchied, als Jefus alle deze woorden geëindigd hadde, dat Hij tot zijne difcipelen zeide. Gij weet dat na twee dagen het Pafcha is, ende de Zoone des menfchen zal overgeleverd wor- Mark. XIV vs. 1, 2. Ende het Pafcha, ende [het Feest] der ongehevelde [brooden] was na twee dagén, ende de Overpriesters ende de Schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem met listigheid vangen ende dooden zouden, i. Overdenk»  lp. Jesus Voorzegging en Luk. XXII vs. i, 2. Ende het Feest der ongchevelde [broodenj , genaamt Pafcha , was nabij. En de Overpriesters en de Schriftgeleerden zochten, hoe zij hem ombrengen zouden: want zij vrees ■ den het volk- JSal ik een begin maaken, met de overdenking van't grootfte wonder, dat in de minst luisterrijke gedaante immer op de aarde getoond is, van 't grootfle heil en van de diepfte ellende, van het toppunt der heerlijkheid en van den afgrond Over- Matth. XXVI vs. i -5. DENK, worden om gekruifigd te worden. Doe vergaderden de Overpriesters,ende de Schriftgeleerden ende de Ouderlingen des volks, in de zaale des Hoogenpriesters, die genaamd was Kajafas. Ende beraadflaagden te zamcn.dat zij Jefum met listigheid vangen ende doódev] zonde. Doch zij zeiden: Niet in het Feest, op dat er geen oproer en worde onder het volk. Mark. XIV vs. 1, c. den. Maar zij zeiden niet in het Feest, op dat niet mis. fchien oproer onder het volk en worde.  dër Jooden Ra adpleeginc. 143 t- Mond van verfmaading, van den onvergeliik- 0vE*" O O ' DJ DENK. ifen rijkdom ende allergeringfte armoede, van den gevloekften dood en van 't gezegendfte leven! Begeef u dan,mijne ziel,in ftille afgetrok? kenheid, tot het aandachtignafpoorenvan alles, wat het heilig gefchiedverhaal, aangaande deze dingen meldt, wek alle uwe opmerkzaamheid niet 1 alleen, maar alle uwe aandoeningen, wek geloof en liefde op! — Doch zal zulk befchouwen naar den eisch gefchieden, een i'rerker aandrift, dan gij zelve befchikken kunt , moet de raderen in beweeging brengen, aangevuurd door heilige liefdevlammen, ontvonkt door Godlijken gloed, kunt ge alleen, op zulk een grootfch onderwerp betamelijk peinzen. „ OnfterHijke God! Zoon des eeuwigen „ Vaders, die zelf een fterflijk mensch waart „ en de geringheid van mijn vermogen kent ! beadem mijne ziel met de kragt van uwen „ verworven Geest, Gij die 't voorwerp mijner „ overdenkingen zijt, doe mij ondervinden, „ dat ik nietige aardworm, mede een voorwerp „ uwer liefde ben! leidt mijn verftand, regel „ mijne hartstochten, heilig mijne genegenhe„ den, heilig ze alle voor u! geef een verfterkt geloofsgezicht! voer mij in Gelhfemane en „ op Golgotka ! doe mij uwe kruisliefde fmaa- „ ken  144 Jesus Voorzegging en 1 Over- ken, in wederliefde branden, en laat ik door den k. " 7 7 „ de kruisbefchouwing voorbereid worden, om „ met de engelenchooren, in den gezaligden „ geestenrei, boven de zwakke poogingen der „ fterfiijkheid verheven , Uwe heilgeheimen j, volmaakt te bewonderen, vlekloos loftezingen „ en eindeloos te verheerlijken!" - — Vervoeg u dan , mijne ziel, tot het inzien van 't gewijde bericht. En het is gefchied 3 als Jefus alle deze woorden geëindigd had, dat Hij tot zijne leerlingen zeide, gij weet, dat na twee dagen het Pafcha is 3 en de zoon des menfchen zal overgeleverd worden om gekruist te worden. Dus begint M a t t heus den overgang te maaken, om het laatfte en zwaarfte lijden van onzen Heiland te befchrijven. De groote Keil profeet was dus lang met leeren en voorzeggen bezig geweest, Hij had wel eenigzins zijn Priester a mbt ook reeds geoeffend, doch er waren nog wigtige gedeelten , en wel de voornaamfte ftukken van de^ ze bediening te volvoeren , hier toe begon Hij zich nu te fchikken, dewijl zijne uure gekomen was. Jesus had dan alle die woorden geëindigd. Niet alleen befloot Hjj zijne openbaare bediening  der Jooden Raadpleegino, f45 . , ï, jiïng met die belangvolle redenvoeringen, m t 0verlaatfte van zijn fterjijk leven,in den tempel gehouden, welke Mattheus geboekt heeft van't iimidden des XXIften tot het einde des XXV^ hoofdltuks : maar wij kunnen ons hier te gelijk erinneren alle die woorden van onderwijs, van vermaaning, van troost,alle die woorden vol za* Hgheid, welke Hij, geduurende den tijd zijner openlijke prediking, gefprooken had. — O ge-, lukkige! driewerf gelukkige leer- en lievelingen, des Heilands! die alle deze woorden van zijne liefdelippen hoorden rollen! Maar voor al wij gelukkigen ! die de onder 't Godlijk be^ (tuur vervaardigde , de onfeilbaars vermelding van den hoofdinhoud dezer predikinge bezh> ten, die 't onderwijs van Gods goeden Geest daar bij ervaren kunnen, die Jefus met heerlijkheid en met eere gekroond zien ! Dan, rampzalig Joodendom! zo veele voorden gehoord! alle die woorden geëindigd ! en gij verftokt gebleven! Waarom was Im ma nu el, een /leen des aanftoots, eene rots der [ïruikelingen , een ftrik en net voor u, o! twee huizert Israëls, en inwooners van Jerufalem ?*.,.,. Maar laat ik 's Heilands liefdezorg voo* zijne leerlingen bezichtigen, Hoe getrouw, hoe teder is zijne behandeling! % ge* ? jfefaia VIII: 14.  *4<5 Jesus Voorzegging en 0*;R_ kooren twaalftal krijgt een ontzettend , j denk. maar noodig bericht. ontzettend . ook voor Judas, wiens hart vol veinzerij was; \ voor Judas, die op aardfche grootheid Vlamde , zo hij maar opgemerkt, zo hij maar doorgedacht had. — Doch voornamelijk zieldoorboorend verflag voor 't Jefus minnende elftal! De erinnering van eene op handen zijnde vrolijke feestviering, moest ter tijdmaate van eene, voor hun zo ontroerende gebeurtenisfe, ftrekken. — Gij weet, zegt Jefus, dat na twee dagen het pafcha is: vrolijke erinnering , binnen zo korten tijd,naar de vaderlijke gewoonte, volgens Gods uitdruklijk en dikwerf herhaald bevel fPASCHA te vieren, welk eene begunftig- de bezigheid! Te gedenken aan de vroe» gere verlosfing, door weldaadige almagt bewezen, welkeen beuchlijk bedrijf! onge~ heveld of ongezuurd brood te eeten , zo als Markus en Lukas van dit feest fpreeken , dewijl volgens Gods bevel dit met het pafcha moest gepaard gaan, en zeven dagen duureïf, ftrekte ter gedachtenisfe dat de vaderen, in Egypte's flavernije, brood der verdrukkinge hadden moeten eeten, en gunftig gered warenI — Het gefiachtte lam te eeten, zich, als vrije menfchen- * Joh. VIII: 14. 5 Exod. XII, XIII, XXXIV. Ley, XXIH. Num. IXa XXVIII, en Deut. XVI. 1  der Jooden Raadpleeging. 147 T. fchen, aan een' betamelijk verheugcnden disch vrolijk te maaken, was eene aangenaame gedachtenis van de overvloeiende ververfchingen, het oude Israël te beurte gevallen, wanneer het uit liden Egyptifchen flaavenftand verlost, en in der 1 vaderen erfbezitting, in het van melk en ho^ Jnig vloeiende land, overgevoerd werd! Pafcha te houden kon hen, zo zij anders,opjmerkzaam, en hunne zielsoogen weigefteld wa, ren, doen zien op eene geestelijke verlosfing, veel voortreflijker dan het reeds genoemde iheil, op eene bloedbefprenging, veel waardiger idan die , welke bij 't vieren van 't eerfte IPaaschfeest, aan den bovendorpel en de zijdr fposten van der Israëlleren wooningen, in 't lland Gosen gefchiedde. | Dat dit feest op handen was, wisten Jesus Meerlingen, men had dien tijd geregeld, men Izoude in dat jaar op den fabbath van die we? |ke, in welke men zich toen bevond, het par jjfcha vieren.* Blijde aankondiging! yro- lïijke erinnering! feest vieren! pafcha houden? {met Jesus aantezitten! O mogt ik deelen m * Het fchïjnt mij toe, dat Jesus hter van dien tijd preekt * in welken de Jooden het feest vieren zouden:, jfchoon Hij, zich ten ftipfren aan Gods wet bindende, het zejr één dag vroeger ftond te houden. 2- K %  148 Jesus Voorzegging en OvÉr- in zo een geluk! —— Maar, zou ik 't ziel"*NK' beroerend bericht, dat hier op onmiddelijk volgde, wel hebben kunnen draagen, als ik ia de plaatfe van 's Heilands leerlingen geftaan pad? > En de Zoon des menfchen, zo gaat Jesus voort, zal zvorden overgeleverd, om gekruist te zvorden. Waar zal ik hier eerst op ftaaren ? Wat moet ik met den meesten ijver bepeinzen? — nederigheid, — liefde, — voorzichtigheid, — verbaazende gebeurtenisfen, — deze alle komen mij te gelijk voor den geest, deze alle verbijsteren mij! Zoon des menschen, dus noemt de fchepper der hemelen zich zeiven ! — Waar-: om niet Zoon van God ? Hier leere ik hoe, Hij 's menfchen zoon was geworden, om voor menfchen ten zoen te kunnen zijn! —— Dus zie ik de grootfte nederigheid , — Jesus erkent dien ftand gewillig op zich te hebben genomen, — onbegrijplijke liefde! die moet ik bewonderen ! — De fchepper der menfchen fchaamt zich niet om menfchen , om zijne verlosten zijne broeders te noemen! ö veredelde waardigheid der menschlijke natuur! verheffing van den mensch boven de voortreflijkfte der troonwachters! wie van hun kan zeggen : Gods zoon is de zoon der en- £e;  der Jooden Raadrleecinc. 149 T. gelen! —- Neen, waarlijk Hij heeft der enge- Overlen natuur niet aangenomen! * Neen, die eer is voor menfchen, voor Adams en Abraham's zaad alleenlijk befchikt! Maar laat ik de voorzichtige liefdezorg van den grootften leeraar voor zijne onderwijzelingen ook gadeflaan. Hij zegt zelf, ter hunner waarfchouwinge vooraf , dat Hij zal zvorden overgeleverd, om gekruist te zvorden: op dat zij, wanneer 't gebeurde,zich niet te zeer ontftellen zouden, en dan niet denken mogten, dat het met Jefus zaak hoopeloos ware. Zonderling is 't, de Heiland zegt wel: gij weet dat na twee dagen bet Pafcha *V,maar niet : gij weet dat de zoon des menfchen zal overgeleverd worden , neen, dit laatfte voegt Hij er als eene waarfchouwende aankondiging bij ,'tis en de zoen des menfchen zalworden overgeleverd. Was dit dan de eerftemaal, dat Hij hun zulks bekend maakt ? Neen , verfchei- dene reizen had Hij zulks reeds gedaan, f Maar zou zijne liefdezorg verflauwen bij onopmerkzaamen ? - Zou Hij moede worden, wanneer de nijpende nood den grootften ijver vorderde ? - Dan moest Jefus kunnen ophouden, een menfchenvriend te zijn! En * Heb. II: 16. f Verg. Matth. XVI: 21, XVII: 12, 13, 22, 23. en k 3  1^3 Jesus Voorzegging en i. £«£ Eh wat zou er gebeuren ? — J e s u s in de handen zijner fnoodile vijanden gefield! Jesus overgeleverd! - Waar toe? Om gekruist te zvorden ! Ondraaglijke denkbeelden, wanneer ik Hechts op dit voorftel let, zonder verder door te zien , zonder te letten op 't Ontwerp van genade! — Jesus gevangen! JEsus gedoemd! - Jesus gegeesfeld! JESUS gefmaad.' - Jesus door den allergevloekften dood van de aarde verdaan! Waar toe dit alles ? Wees bedacht¬ zaam, mijne ziel, bedenk de heilvolle bedoelingen van deze beftellinge. Hoe zou des menfchen Zoon zijne ziel hebben kunnen geeven ten rantfoen voor vielen , * hoe zou Hij dezelve ten fchuld-offer hebben kunnen flellen , f dan langs dezen weg ? Hier ontfiait mij de famenbinding van 's Heilands voorftel reeds eenigermaate dit geheim. Op 't pafcha zou die overlevering, die krui- figing juist gebeuren. Hij zoude dan het waare paaschlam zijn. - Duizenden van onÉoozele, van beminlijke lammeren, hadden zo veele eeuwen lang ter voorbeduidenisfe moeten ftrekken, dat het lam van God 3 't welke de zonden der wereld moest ivegne'emtn , § eens ge- * Matth. XX: 28. t Jef. LÏII: 10. 5 Joh I: sp4  der Jooden Raadpleeging. 151 flacht zou worden, wanneer het lichaam, daar Ove*gefteld zijnde, de fchaduwen zouden moeten DÏ*K' vlieden — 't Was dan nu de laatfte reize, dat dit oude pafcha, naar 't recht, zoude kunnen gebruikt worden. Een ander een nieuw verbond , door de voorzeggingsrolle, al lang "te vooren, aangewezen , * moest er opgericht, en 't bloed van dit verbonds offer zou 't bloed des Middelaars , 't bloed van den zoone des menfchen zelve zijn 1 De plechtigheden van de Mofaifche wet, al 't omflaglijk Godsdienstbedrijf, priester, outer, offers , alles moest uit het gezicht verdwijnen; het nieuwe verbond, met alle deszelfs eerwaardige, zo wel als eenvouwige inflellingen, zou de plaats vervangen ! Zuivere euangclie zegeningen, een maaltijd vanreinen wijn j Hond er aangericht te worden, en de vruchten van dit geplengde bloed zouden eene eeuwigduurende feestviering opleveren! — Ja, dit heeft de uitkomst getoond, ons Pafcha is voor ons gejlacht 3 [namelijk] Christus § Ontzettende, maar te gelijk eeuwig verblijdende aankondiging, die hier gefchiedde! Maar laat ik nog een weinig flil ftaan, bij het beftaanvan Jes us, en dat van zijne leerlingen. Hier * Verg. Heb. VIII en IX. ■{• Jef. XXV: 8. § I CV. V: 7. K 4  ijs Jesus Voorzegging en i; Alweetende Jesus! Gij trekt mijne opmerk* zaamheid. Gij kende volkomen de rampen die u naderden! Gij zaagt niet alleenlijk de Profeetfïjrol voor u open gefpreid, en kende derzelver inhoud geheel volkomen: maar Gij vertegenwoordigde u ook , Wat Gij in de eeuwigheid reeds op u hadt genomen. ■ Uw Godlijk oog zag de famenfchakelingen vari alle dingen , de eer'fte bronnen van alle bedrijven. . Aan uwe weeteiifehap was het Godlijke raadsbefluit niet onbekend! — Hoé verheven vertoont Gij u , in uwen nederigen toeftand, in uwe droefenis aankondigende voorfpellingen! — Dit komt God alleen toe, zulke uitkom/ten te voorfpellen „ die tegen der menfchen bedoelingen rechtftreeks inloopen, die der menfchen overleggingen ijdel maaken! ~' '"- Dit hebt Gij gedaan! ook hier uit blijkt dat Gij God zijt! . Maar, Goddelijke jesus, waarom wachtte Gij dit lijden in? waarom onttrokt Gij u niet uit de bloedftad, daar de Profeeten gedood werden ? — Neen zoudt Gij vluchten, zoudt Gij niet betaalen* 't gene Gij op u hadt genomen ? Pijlen,die men voorziet,fchaden het minfte! maar heeft Jesus dan ook iets gedaan, om zich tegen deze te dekken? Neen, zij- he weetenfchap maakte Hem niet werkzaam ter  der Jooden Raadpleeging. 153 I. ter beveiliginge van zich zeiven, zijne liefde- Ovw ' 8 , DS.HK, zorg werd Hechts aangewakkerd, om op t gevaar zijner aanhangelingen te denken, om hen te waarfchouwen! Gezuillige Jesus! Gij wekt mijne aandachtHoe volkomen zeker ben ik dat Gij, zonder morrend tegenkanten , u zelf onderworpen hebt! Gij wist wat u bejegenen zou, Gij waarfchouwde anderen , en wilde zelf niet wijken! Toen het vloekgefpan nog niet vergaderd was; toen het zelve aan u tijd van uitftel om te fterven wilde geeven , toen Gij gelegenheid van ontkomen hadt, zegt Gij met deze onderrichtende taaie tot uwe leerlingen tevens: ik hebbe lust om den wil van God te volbrengen. Gij doet daar mede die vraag reeds aan hun, naderhand nog eens duidelijker hervat: de drinkbeker , dien de Vader mij gegeeven heeft,sou ik dien niet drinken? * 't Is hier ook al bij voorraad; van nu zegge ik het u lieden, eer het gefchied is , of dat zvanneer het gefchied is, gij gelooven moogt, dat ik 't ben. f Gewillige Jesus, hoe ongemeen lokt dit ons geloove uit. -■ Ja Heer, ik geloove dat Gij 't zijt, kom alle mijne doemwaardige ongeIoovigheid te hulpe! Ba Joh. XVttl: 11. \ Joh. XIII: ip, ïv 3.  T54 Jesus Voorzegging en L »Zk. bedaarde Jesus ! hoe onbegrijplijk is uwe kloekmoedige bedaardheid ; wie zou niet bedremmeld worden, die zijn einde zo haast te gemoete zag ? wiens gedachten zouden niet dermaate daar mede vervuld zijn , dat Hij op niets anders,en allerminst op anderen dacht? — Dan Gij bezat meer dan menfchen kragt! f- Evenwel,hoe ware 't mogelijk, dat uwe menschheid dus bedaard bleeve ? Gij voorzaagt immers de ijslijkste folteringen, den grootften lïnaad, de bitterste mishandelingen, verlaating van God, X gevoel van den Godlijken toorn, den bangften zieleftrijd,den wreedften dood, 't verbaazende gewigt van de geheele borgbetaalinge. Dit gaat eindige kragten te boven, Godlijke onderltand was daar toe noodig, dien kondet Gij u zeiven befchikken! Och mogt ik U, zo veel ik kon, ten leerbeelde ftellen, om wanneer mij kwaaden drukken, wanneer er rampen dreigen , eene ftille, eene Christelijke zielsbedaardheid te bezitten! —-** Och geef mij dan dien onderltand, dien Gij u zeiven befchikte! —— Geef mij dien, . in zulk eene maate, als mijne omltandigheden behoeven! Langmoedige Jesus, hoe dikwerf hebt Gij uwe leerlingen reeds te vergeefsch gewaar- fchouwd?  der Jooden Raadpleeging. 155 fchouwd ? En wordt Gij nog niet moede. — OvLMoest het taaiste geduld niet bezwijken ? —. Gij echter gaat voort met vermaanen, met erinneren! ö wonder! Was ik dikwerf onopmerkzaam op heilzaame lesfen. Gij hebt zo wel aan mij, als eertijds aan uwe leerlingen willen bewijzen, dat uw geduld onbreekbaar is. ■ Ei ga dan voort om, zonder ophouden, mij fteeds te onderrichten. Begeef mij ellendeling niet! Zo lang ik in deze rampwoestijn rondzwerf, zo lang helaas, zal ik eene onopmerkzaams zijn! Doch laat ik mij ook eenige oogenblikken bij *t overdenken van der leerlingen beftaan bezig houden. Van waar is 't dat Gij, bewel- daadigde vrienden van Jesus, die geduurig zijn onderwijs gehoord hebt, van waar is 't dat Gij te vooren zo ftug, zo dikwerf onopmerkzaam waart, dat u *t zelfde al wederom moest aangekondigd worden? Waart Gij, edele zielen, onderwijzelingen van de eeuwige wijsheid, ook door de betoverende droomerijen van uw volk, bedwelmd? Waart Gij ook met gedachten van een aardsch koningrijk van den. Mesfias bezwangerd? Wilde Gij ook der Romeinen juk afgefchud hebben ? Ja daar aan kan ik niet twijffelen, twee van uwe  156 Jesus Voorzegging en i. Over. Uwe getrouwe medegezellen, oprechte aanhan- HENK. ° ƒ• T •• ■ 1 1 ■, gers van j esus lclnjnen immers lust gehad te hebben, om de naaste aan den koning te zijn, de eene aan zijne rechte, de andere aan zijne flinke hand , toen hunne moeder dit verzoek deed. * De twist over de meerderheid, die er vervolgens aan den paaschdisch, toen 't h. avondmaal airede was ingefteld , nog gereezen is, f bevestigt mij te meer in deze gedachten .... Doch, wat moet ik dan van deze leer- en lievelingen des Heilands denken ? Hadden zij 't zaligmaakende geloof ? . Kan men dat bezitten, zonder eene levende kennis? —— En zouden,met eene levende kennis,zodaanige vleeschlijkc bevattingen, zulke geheel verkeerde begrippen kunnen gepaard gaan ? Laat ik mij alle deze vraagen tevens, laat ik ze mij, met weinig omflag beantwoorden. Ik moet hier op tijden en omflandigheden letten, alle gebeurtenisfen in 't zelfde gezichtpunt te plaatfen, kan niet anders dan verwarring baaren. Wilde ik den ftand van Jesus leerlingen, waar in zij, voor zijnen dood geweest zijn , volkomen geëvenredigd hebben met dien , in welken zij vervolgens kwamen , ik zoude Gods wijze beftelling, ik zoude het on- der- * Matth. XX: stt. f Luk. XXII: 24.  der Jooden Raadpeeeging. 157 i. derfcheid zijner wegen niet behoorlijk waar- Over. neemeu. -— Ik moet mij dan voorftellen, hoe deze menfchen,in 't Joodendom gebooren,met de gewoone Joodfche vooroordeelen bezet waren , terwijl Jefus hen bij trappen wilde te recht brengen. Eerst werden zij getroffen door zijne leerc°, erkenden Hem als Gods gezant, geraakten tot befeffens, dat Hij de eeuwige zoon van God was: de armelijke omftandigheden, waar in Jesus verkeerde, befchouwden zij zeker als niet gefchikt voor zijne wezenlijke grootheid, daarom verwachtten zij luisterrijke, wonderdaadige redding. Geen wonder dan, dat zij iets behielden van de algemeene verwachting des volks, dat zij zichtbaare grootheid en koninglijk beftier te gemoete zagen. Doch zij moesten , daar zij door 's Heilands voorfpellingen vast bereid werden, uit de wegen der voorzienigheid zelve leeren. Nu werd het toneel van lijden geopend, nu zouden zij de voltooijing van Jefus rampen, in een vervloekten dood? zien eindigen , ontzachlijke ervaarenis voor hun! Dan hier door werd de weg gebaand, om bij zijne verrijzenis, en voor al door zijn nader onderricht, den waaren aart van zijn rijk te leeren kennen. Hier toe zou vervolgens de volkomen Geest op hen komen en hen toerusten, Om rijksgezanten van den hemel te zijn. Ge-  i-j8 Jesus Voorzegging en j. W." j Gelukkige leerlingen van JESTJS intusfehen' driewerf zijt gij gelukkig ! dat die Godlijke Jeeraar uw gebrek met zo veel zachtmoedigheid droeg , en U langzaam en geduurig wilde onderrichten! Maar ik moet nog meer bepeinzen, daarom haaste ik mij om voort te gaan - £n ó_ verbijsterende ontwaarwording ! wat zie ik hier ? Het moordzuchtig vloekgefpan van Israëls oudften. Israëls kerkelijke hoorden, getabberde vaders in een vceltal famen vergaderd! Welkeen eerwaardig gezicht zou dit opleveren, als zij famen waren gekomen, om, gelijk het kerkelijk ambt altijd vadert, dingen te beraamen, die dienstbaar konden zijn, ter verheerlijkinge van God, ter uitbreidinge van het rijk der waarheid, ter oelfenin-e van liefde jegens den evenmensen: wanneer S famen waren gekomen, om Jesus voor den langverwachten Messias te erkennen, om Hem voor den geestelijken koning over Israël uitteroepen ! . Dan helaas ! hunne verbleekte aangezichten, gloeiende oogen, om duunge houding en trilling der leden kondigen geheel iets anders aan. Nijd woelt bij hei/in 'thart, er blaakt eene helfche woede, onver/aoeluke bloeddorst heeft hen bevangenymetniets mmder dan met den moord van geheel onbezoe- ■tel-  der Jooden Raadpleeging. 150 telde onfchuld willen zij zich te vrede ftel- Qv«- len Zal ik mij bij zulk een gefpuis langer ophouden? zal ik nog meer van hunne bedrijven bezichtigen ? Ja, dit moet ik doen, om een recht begrip, van hunne volgende handelingen fe vormen. Wie waren hier dan bij. een ? De leden van 't Sanhedrin. De Overpriesters, zijnde niet -alleen de hoogepriester van dien tijd, maar ook zulken, die naa "t onwettig gebruik 't welk toen. plaats, hadt, van '% hoogepriesterliik ambt verhaten waren s en voorts de hoofden der vierentwintig priesterordeningen,. de hoofden der priesterlijke huisgezinnen, nevens de hoofden der priester dienflen. Ook waren er Schriftgeleerden , uitleggers, leeraars der wet. Eindelijk Ouderlingen des Volks, mannen van aanzienlijken huize onder de Jooden. Hier zie ik dan eene vergadering, voor't grootfte gedeelte, uit leden beftaande, die voorgangers in den Godsdienst waren. - n:o En waar kwamen deze bij elkander? In de zaal van den hoogepriester Kajafas. Deze hoor gepriester was misfchien voorzitter , althans famenroeper van deze vergaderinge , hij leende daar toe zijne zaal of opene binnenplaats, volgens de gefteldheid der oosterfche gebouwen „  löo Jesus Voorzegging en Over- wen, daar toe zeer gefchikt, hij hadt bijzonde'DeNK' ren dorst naar Jesus bloed, zo als te vooren reeds gebleken was. * Maar heeft hij ook Josef van Arimathea met Nikodemus tot deze vergadering ge* roepen ? Wie kan dit- thans beflisfchen % ■ Naastdenklijk zou men zeggen, dat hij hen niet genodigd hebbe : wij vinden althans niets van hunne wederfpraak aangetekend, gelijk weleer f. Terwijl echter 't getuigenis van Lukas aangaande Josef, dat hij niet mede bewilligd hadt in hunnen raad en handel § het onzeker laat, of hij in de vergadering mede geweest zij, en niet ingeftemd hebbe , dan of hij afwezig ware. - Doch wanneer was die vergadering 9 Toen, juist toen Jesus zijnen leerlingen aankondigde, dat Hij op. dit aanltaande paaschfeest zou gekruist worden. — Zichtbaare verdwaazing van deze fnooden ! Zij waanendat Jesus zich veilig rekent, en alleenlijk brandde van verlangen, om door de menigte, welke Hem zo plechtig ter ftad hadt ingevoerd , voor koning te worden uitgeroepen. Hoe ongegrond echter! Jesus wist beter wanneer Hij fterven zoude, dan de^ ze, die zijn dood berokkenden! Hel- * Joh. XI: 40-52, i Joh. VII: 50-52. $ Luk. XXIII: 51,  der Jooden Raadpleeging. k>i i. Helfche raadflag intusfchen! Jesus te wil- Over- DENK» len vangen , Jesus te willen dooden! welk kwaad deed Hij ? Ontmcnschten , werk- ituigen van de helle, fnoodften van Adams afiftammelingen , waarom dit gedaan? .... Gij | durft, gij kunt niet antwoorden : gij fmoet uw ontwerp vormen, om zulks met list li te doen : list moet er aangewend , om uwe Iboosheid te bedekken, om eenigen fchijn van 1 recht voor te wenden, daar 't geweld, al zo dik- I werf, vruchteloos beproefd is. Met list | beraamt gij daar toe den tijd, wanneer uw om> Iwerp volvoerd zou worden; niet op het feest, fzegt gijlieden. Was dit uw feest te heilig, | om iemand te dooden; was het niet in gebruik {om op het zelve halsftralFen te oeffenen ? « INeen, dit was de reden niet, maar gij vreest f de menigte , zelve moet gijlieden zeggen, op I dat er geen oproer voorde onder 't volk. ** ■ I Gij weet, Jesus deed elk goed, de ontzachllijke menigte, de veelmaal honderdduizenden , I thans binnen Jerufalem ter gelegenheid van het I feest vergaderd, bemint Hem; gij vreest, met I reden, flachtoffers uwer eigene boosheid te zulI len worden! • • — O gij fnooden ! merkt ge I niet op, dat deze uwe list reeds een getuigenis 1 ,van de kwaade gefteldheid uwer zaake is ? IHoe wordt gij te leur gefield! Jesus heeft L ge-  I6a jesus VoorzeggIno en l. *bmk" Seze§^ °P het feest, de voorzienigheid zal u toeroepen op 't feest: gij zult, willens of onwillens, tegen uw listig ontwerp, uitvoerers van Jesus eigene voorfpellinge moeten zijn, er zal u geen tijd gegund worden, om 't feest te laaten voorbijgaan! Zo was 't in Gods raad beperkt! Op 't feest moesten er duizend maal duizenden aanfchouwers zijn, de duizenden verdubbeld, deze moesten tegenwoordig zijn , bij dit fchuldeloos fterven! —- Op 't feest moest Jesus bloed , door de opgeruide menigte, geëischt worden. Dus gelukte het, aan dit moordzuchtig gefpuis,wel boven hunne verwachting, maar hunne fchuld werd, in Gods gedenkboek, te meer getekend, daar zij verleiders des volks waren , en zich met de bloedfchuld der menigte moedwillig belaaden hebben! Welk een voorraad van nuttige onderrichtinge kan ik hier reeds opzamelen ! welke rijke ftof, om menschkunde te verkrijgen, ontdekke ik reeds in 't dit begin van 't heilige gefchiedverhaal! In dezen fpiegel zie ik trekken van'tmensch- lijke hart. Zo bedorven is de mensch, dat hij betrekkingen, waar in hij ten nutte van anderen , waar in hij van uitgebreide nuttigheid kon «wezen, fomtijds misbruikt, ten verderve van zijn'_ even-  der Jooden Raadpleecing. i6j f. evenmensen, dikwerf misbruikt, ter volvoerin- o™* ge van zijne fnoode driften, en ter bereikinge van booze bedoelingen ! Israëls kerkelijke en burgerlijke oudlten vertoonen zulks in hun bedrijf. En hoe wenschlijkzouhet voor 't menschdom zijn geweest,dat zij de eenigfte waren,die in de gefehiedboeken met zulk eene zwarte kdo- Je gefchetst worden! Hoe betamelijk, hoe nuttig zoude het zijn, wanneer^de menfchen in 't algemeen, wanneer zij, in 't bijzonder, die in eenige uitneemendheid ter waarneemingen van de belangen hunner broederen geplaatst zijn, uit de beginfels van plicht, van liefde, en met levende befeffens van de uure der verantwoordinge , die eens voor Gods nchterfloel zal plaats hebben, ten allen tijde werkzaam waren! Dan nu helaas! zijn'er andere beginfels, waar uit de bedorven mensch veeltijds werkzaam is. Laat ïk de bronnen opfpooren , waar uit het godvergeetend gedrag van Jefus vijanden voortfproot, dit zal mij meer van 't menschlijk hart, meer van mijne eigene natuurbedorvenheid leeren kennen. Hoe was het toch mogelijk, dat men den weldaadigen Jesus ten dood kon vorderen, daar zijne leere niet dan hemelwijsheid ademde, die 't menschdom waar geluk aankondigde, L a ter'  Ió4 Jesus Voorzegging en Sr. Over- terwijl zijn bedrijf niets anders was, dan aloni- b£nk» me goed te doen ? — Verfcheidene bronnen waren er, uit welk zulk bederf voortfproot. De vloekwaardige Nijd, dat monfter, 't welke tot in 't merg der beenderen indringt, waar door hij, die 'er zich in toegeeft, zich al kwijnende verteert, als hij zijns naastens gelukzon ziet klimmen, dat gevloekte monfter, had zijn zetel in hunne harten gevestigd! Zij vernamen, dat Jesus door zijne zuivere hemel* leere de aandacht van zijne hoorers aan zijn' mond wist te fnoeren, kunstelooze eenvouwigheid , kracht van waarheid, roering van het hart, waren de voornaame eigenfchappen, welke zijn onderwijs van de matte leere der Farizeërs onderfcheiddc: 't kon dus niet anders, of Hij kreeg dit getuigenis, nooit heeft een mensch alzo gefprooken * zelf de vijanden richters zijnde. Daarbij, een veeltal van weldaadige wonderen , de geneezing van allerlei krankheden en kwaaien , 't verwekken van dooden zelfs, verbond de liefde des volks nog meer aan Hem. Ondertusfchen was dit duldeloos voor deze achtbaare vaders, op Mofes ftoel gezeten , zij waanden den fleutel der kennisfe alleen te hebben : daarom zochten zij al vroeg Jesus bij 't volk in verdenkinge te brengen, * Joh. VII: 4.  nar Jooden PvAadplkeginó. 365 T. , gen. , Dan eens bragt men iets tegen zijn Over- karakter in , Hem noemende een vraat en wijnzuiper, een vriend van tollenaaren en zondaar en * i dan eens wraakte men zijne wonderen, en fchreef ; 1 dezelve toe aan Beëlzebul de overfte der duivelen f , op een' anderen tijd floeg men aan 't fchelden, en zeide: Hij is een Samaritaan-en heeft den duivel §, ook poogde men Hem, we: gens zijne uiterlijke geringheid, in minachtinge te brengen, is er ooit een profeet uit Galilea cpgeftaan? ** Van waar komen dez*., die zvij's, heid en die kragten ? Is deze niet des timmer\ mans zoon ? ff dus vroeg men met verontwaardiginge. Door zulke en dergelijke laaggeestige onderneemingen zogt men het volk van Hem aftetrekken. Doch de fchaare die de wet niet i wist, hoe zeer bij hen gevloekt, oordeelde gejlukkiger, en op beteren grond, dan deze geil waande wijzen! Daarom moest Jesus | ten dood gedoemd , zij zagen liever 't voorIwerp van hunnen nijd geheel in 't verderf gel.ftort, d;>n zijne toejuiching, met magteloos teigenftreven, te moeten aanfchouwen. O { » Matth. XI: 19. | t Matth XII: s4. § Joh. VIII. 48. ** Joh. VII. 52. 1 j-f Matth. XIII: 54-57. H  i6S Jesus Voorzegging ex % .... Ovïr- O gevloekte nijd, waart gij voor eeuwig uit MNK' de harten der menfchen gebannen! Maar dit was 't nog niet alleen , dat hen kwelde, zelfbehaagende hoogmoed had geheel hun hart ingenomen, daar eene edelmoedige ziel gaarn , op eene befcheidene wijze, haare gebreken zal hooren voorftellen, om er door ter verbeteringe opgeleid te worden, daar kenden deze fnooden geen waare deugd, en wilden dus niets van hunne ondeugden hooren. Opgang onder't volk te hebben, was hun eenige toeleg, wreedaartig over de harten hunner broederen te kunnen heerfchen hun eeniglïe doel, geen veinzerij was te onedel, te godloos in hunne oogen,om die niet te gebruiken, ter bereikinge van hunne bedoelingen, 't Was dit fnoode hartsgeftel, en de veinzerijen die daar uit voortfprooten, welke Jesus naar den eisch ten ftrengften gispte,gelijk Hij veelmaalen en nog onlangs had gedaan, en dat wel openlijk in den tempel. * Dit vonkte hunnen wraaklust aan, hier door ontbrandde hunne woede in vollen gloed, tegen hen zo iets te zeggen, kon niet minder, dan met den dood geboet worden! En, op dat ik niet te verre mijne gedachten doe verwijderen, vertegenwoordige ik mij nog alleen hunne vleeschlijke gezindheid , als de derde ' * Matth. XXIII: geheety  der Jooden Raadpleeging. 167 f; I derde bron van dezen hunnen moordzuch- Overtigen handel. Diepe onkennis had hun hart vervuld, onkennis van der vaderen leere en verwachtinge, zij wilden een luisterrijk koning ten Mesfias hebben : geestelijk heil, verzoening met God, was hun onbekend, en daarom voor hun geheel belangeloos. Er moest , naar hunne gedachten, een Mesfias zijn , die tegen ilj der Romeinen magt kon opweegen en hun juk verbreeken , die aan het 'joodfche volk de i| heerfchappij over de geheele wereld in handen | kon leveren. Hiertoe was Jesus veel te gering, Hij, fchoon uit Davids huis ge! fprooten,zo als de befchrijvingslijsten getuigen | konden, fchoon alle de merken hebbende, dat Hij die gene was, welke in de profeetfijrolle was afgebeeld, moest echter verworpen worden, om dat Hij geen gedaante noch heerlijkheid had, waar door zij Hem begeerden *, daar zij, in hunne blindheid, niet opmerkten , dat dit juist één van de merken van den Mesfias was, door een van de uitneemendlte profeeten te vooren opgegeeven! Nu kan ik, dit nadenkende, begrijpen, hoe 't mogelijk zij, dat Israëls oudlten tot zulk een befluit kwamen! Vui- * Jef. LUI: 2.  i<58 Jesus Voorzegging en t. bmjT ^uiIe bronnen van fnoode bedrijven f hoe kon 't anders zijn, of hier moest troebel water uit voortvloeien ? Ja ik ontdekke , bij 't peinzen op dit bedrijf, eene opecnftapeling van veelerlei ongerechtigheid. Hun Ongeloof aan 't woord der voorzegginge, aan Jesus eigene geloofsbrieven,door Hem uit den hemel ontvangen, zo veele .wondergewrochten , welke getuigden , dat de Vader Hem gezonden had , dit ongeloof vertoont zich, door 't verfmaaden des Verlosfers, hier in het fterkfte licht. Daar bij komt nog de fnoodfte ondankbaarheid , wat heeft de groote menfchenvriend bij hen, aan hun, aan hun volk verricht? . Niets dan de uitneemendile weldaadigheid. —w Ging Hij niet het land door, om alomme goed te doen? —- En was dit eene beantwoording, waardig aan zulk een bedrijf? . Was dit niet eene ten hemel fchreeuwende ondankbaarheid ? Voorts zie ik, hoe zij zich fchuldig maakten aan de verwerping van Gods raad jegens hunne zielen. . Was Gods beflelling niet loutere weldaadigheid ten hunnen opzichte ? Den Mesfias in het vleesch te zien, het koningrijk vair God in 't midden van hun te hebben, waren dit geen onfchatbaare voorrechten ? O ongeluk- ki-  der Jooden Raadpleeoing. 169 " L ldmenfchen! Och hadden zij naar de o™*- 1v O DENK, ftera van God gehoord ! Welk eene wreedheid ontdekkc ik hier tevens, te beraadflaagen, om fchuldloos bloed te plengen! — Welke ontmenschte fchandvlekken onzer natuure zijn het, die daar toe kunnen komen, die daar toe, in koelen moede, kunnen komen! Eindelijk hunne geveinsdheid ftijgt ten toppunte, list moet er gebruikt, — helfche list! voorwendfels van liefde voor den Godsdienst, van liefdevoor des volks heil , en intusfchen bedoelingen die niet anders ademen, dan haat tegen God en menfchen! O doemwaardige geveinsdheid! —— affchu- welijklte aller ondeugden! ~ geen hel kan er voor u te heet geftookt worden! Treurige fchets van zo veele ondeugden l Doch laat ik mij tevens erinneren, hoe deze Joodfche Bouwheeren al beginnen, om "den grooten hoekfteen, waar op Gods kerk gebouwd is, te verwerpen, en, zonder dat zij zelve er acht op Haan, de voorfpelling te vervullen. * Ook wil ik niet flechts een lijst van de zonden dezer boosdoeneren opmaaken, en niet tot mijn eigen hart inkeeren! — Heb ik niets van deze kwaaden? Der Godlijke goedheid L 5 be.n n pf. CXVIII: 22.  170 Jesus Voouzecging en Over- ben ik verplicht ootmoedig en vuurig te danken, dene. ZQ die m}j van uitfpattende zonden weerhield! Dank zij der genade,die mij lust gaf, 't bederf van mijn hart optefpooren, op deszelfs uitgangen te letten, en biddende te willen waaken. — — Maar weet ik echter niets van de opwellende beweegingen dezer verkeerdheden? — Heb ik nooit, wanneer een ander boven mij verhe* ven werd, iets gevoeld, dat gemeenfchap heeft met de werking van den nijd? - Weet ik niets van hoogmoedig zelfbehaagen? Zijn mij beweegingen van wraaklust geheel onbekend? ■ Worde ik niets gewaar van woelingen van 't befchouwelijk ongeloof? En , om niet meer te noemen, fchoon ik van geveinsdheid en valschheid gruwe , ben ik altijd omzichtig genoeg, dat ik nooit door iets verrascht worde, waar door mijne oprechtheid in gevaar geraakt ? Ben ik fteeds op mijne hoede , om bij verfchielijking, of door menfchenvreeze, nooit iets toeteftemmen , nooit iets te ontkennen , dat niet metde ftriktfte oprechtheid overeenkomt? Beoordeel u zelve getrouw, mijn ziel, wat zult gij antwoorden, als Jesus u dit voor zijn' richterftoel afvraagt? Helaas hier ben ik ook niet rein! Dien Godlijken Borg, wiens fchuldbetaalend lijden  en der Jooden RaadpLEKging. iJï 1 lijden ik ga bepeinzen, hebbe ik noodig om Oveb* voor God te beftaan! Bij Hem fchuile ik dan, ten aanzien ook van deze zonden: in al zijn lijden, en in zijn' dood,vinde ik de genoegzaame borgbetaaling! Dan daar de grouwel der boosheid mij zo fterk in de oogen ftraalt, bij de befchouwing van dit gedeelte van 't gefchiedverhaal, wil ik mij opwekken, om de deugd te fchatten, om deugdzaame neigingen, deugdzaame handelingen, deugdzaame oogmerken, in alles, natejaagen: maar ik wil geen andere deugd, dan die op den wortel van 't geloof gegroeid is, geen andere, dan die Jesus door zijnen Geest in mijn hart werkt. Daar door wordt het hart «•ereinigd, en de deugd daar in gezeteld, zo verfpreidt zich de deugd van daar, in alle handelingen naar buiten !.... Met Jesus begon ik deze bepeinzing, met Hem eindige ik die. Worde ik ooit van den nijd begrimd, vervolgd van zulken, van wien ik 't minst moest verwachten. Jesus zal mij ten voorbedde zijn. Wist Jesus den juisten tijd van zijn verfcheiden, de wijze daar van, ik weet den dag mijns doods niet, noch de zvijzevan denzelven! En hoe wijslijk is dit gefchikt! wist ik dat die dag nabij was, hoe veel bleef  «72 JeSÜS voorzegging en enz; T. Over- er ongedaan, dat ik nu nog aanvaarde en mis- HENK. 0 fchien volvoerc. Wist ik dit , hoe nij¬ pend zouden de vooruitzichten zijn , eerlang van eene lievende wederhelft, en een behoeftig kroost te worden afgefcheurd : voor dezelve niet meer te kunnen zorgen, wat zou dit vooruitzicht al zorgen baaren ? — Wist ik dat mijn fterven met veele benauwdheden en fmerten zou vergezeld gaan, hoe zoude ik al lijden, eer 't lijden mij trof. En was het bij tegenö- verftelling, wist ik dat ik nog lang zouleeven, wat zou zulks het hart aan de aarde kluisteren, en de waakzaamheid verminderen kunnen ? Ik weet den dag mijns doods niet: maar Jefus wist den zijnen, en heeft ook den mijnen geregeld, die zal derhalven dan zijn, als de eeuwige wijsheid dien meest gefchikt keurt! „ Mijn verlos/er.' ik zveet dat Gij,fchoon ge„ ftorven zijnde, wederom/ kef in mijn ,, hart en geef dat gij mij, in uwe komfte om „ mij op te roepen, vindt alzo doende te zijn, „ alzo doende , als Gij waart, ijverig bezig' „ om in mijnen kring werkzaam te zijn, met „ eene gelukkige voorbereiding tot mijne in„ trede in 't rijk der geesten!" TWEE%  TWEEDE OVERDENKING. De zalving van Jesus door Maria. Matth. XXVI. vs. 6-13. j Als nu Jefus fe Bethamen was , ten huize Simonis des melaatfchen : kwam tot Hem een vrouwe hebbende een alabafter- fleflche met zeer kostelijke zalve , ende gootze uit op zijn hoofd, daar Hij aan [tafel] zat. Ende zijne difci pelen [dat] ziende, namen 't zeer kwalijk, zeggende, Waar toe dit verlies ? Want deze zalve hadden konnen dier verkocht, ende [de penningen] den armen gegeven worden. Maar Jefus [zulks] verftaande zeide tot haar, Waarom doei gij deze vrouwe moeite aan Want zij heeft een goed wérli aan mij gewrocht. Want de armen hebt gij altijd met u, maar mij en hebt gij niet al tijd. Want als zij deze zalvt Mark. XIV. vs. 3-9- n. OVER" Ende als Hij te Bethanien denk. was in 'thuisSimonis desmeIaatfchen, daar Hij aan [tafel] zat , kwam een vrouwe, hebbende een alabafter - fleflche met zalve van onvervalfchten nardus, van grooten priis: ende de alabafter-fleflche gebroken hebbende, goot die op zijn hoofd. Ende daar waren zom. migedie dat zeer kawlijk namen bij haar zeiven , ende , zeiden , Waar toe is dit verlies der zalve gefchied ? Want dezelve hadde konnen boven de drie honderd penningen verkocht, ende [die] den armen gegeven worden: ende zij vergrimden tegen haar. Maar Jefus zeide, laat af van haar: Wat doet gij haar moeite aan? Zij heeft een goed werk aan  174 De zalving van Jesus door Maria. II. CVER- op mijn lichaam gegoten heeft, zoo heeft zij het gedaan tot [een voorbereidinge van] mijne begraaffeniiTe. Voorwaar zegge iku, Alwaar dit Euangelium gepredikt zal worden in de geheele wereld,[daar] zal ©ok tot harer gedachteniffe gefproken worden van 't gene zij gedaan heeft. aan mij gewrocht. Want de arme hebt gij altijd mem, ende wanneer gij wilt kont gij haar wel doen, maar mij en hebt gij niet altijd. Zij heeft gedaan het geen zij konde: zij is voorgekomen om mijn lichaam te zalven, [tot een voorbereidinge] ter begraaffenifle. Voorwaar zegge ik u, alwaar dit Euangelium gepredikt zal worden in de geheele wereld, [daar] zal ook tot harer gedachteniffe gefproken worden, van 't gene zij gedaan heeft. Joh. XII vs. i-8. Jefus dan kwam zes dagen voor het Pafcha te Bethanien, daar Lazarus was, die geftorven was geweeft, welken Hij opgewekt hadcle uit den dooden. Zij bereidden Hem dan aldaar een avondmaal, endeMartha diende: ende Lazarus was een van de gene die met Hem aanzaten. Maria dan genomen hebbende een pond zalve van onvervalfchte zeer koftelijke Nardus, heeft de voeten Jefu gezalfd,en met haren haire zijne voeten afgedroogd,ende het huis wierd vervuld van den reuk der zalve Zo zeide dan een van zijne Difcipelen , [namelijk] judas Si. monis Iscariot, die hem verraden zoude, Waarom en is deze zalve niet verkocht voor drie honderd penningen, ende den armen gegeven? Ende dit zeide hij, niet om dat hij bezorgd was voor den armen, maar om dat hij een chef  De zalving van Jesus door Maria. 17$ n.' dief was, ende hadde de beurze, ende droeg het gene Overgegeven wierd. Jefus dan zeide, laat af van haar: Zij DEï,K* heeft dit bewaard tegen den dag mijner begraeffeniffe. Want de armen hebt gij lieden altijd met u, maar mij en hebt gij niet altijd. H oe dierbaar is de zuivere menfchenmin, die onfchatbaare hemelgaaf, die een hart vol teder gevoel inboezemt, en levendige befeffens, ontvonkt van de waarde van hun , die met ons het zelfde leven bezitten! hoe veredelt zij onze natuur! door haar verheffen wij ons boven't redenlooze vee! Er mag zich, tusfchen 't gedierte des velds, eenige fchijnbaare trek van famenftemminge vertoonen , deze is niet op reden gegrond, niet teder, niet beftendig: maar hoe 1 veel edeler zijn de gevoelens van den mensch jegens zijn' natuurgenoot, dien hij met hem voor dezelfde geneuchten vatbaar, voor dezelfde behoeften blootgefteld,met één woord,dien hij als zijn ander ik befchouwt! Verheven gevoel ! tedere neiging ! onuitputbaare bron van rein vermaak! fteeds te willen bezig zijn, om 't genoegen van zijn' evenmensen te doen aangroeien ! Ja dit is 't, waar door het oogmerk der Godheid zou bereikt worden, die de gezellige maat- fchap-  ij-6 De zalving van Jesus boor Maria. II. wenk" ^cnaPl5^ c^er menfchen op de aarde plaatfte! —die even daarom zulk een nauwen band van betrekkinge tusfchen dezelve lag , die uit eenen bloede het ganfche ge/lacht der menfchen ge. maakt heeft. * Geen wonder dan, dat de uitrauntendste onderwijzers van het menschdom hierop altijd ten fterkften aandrongen, ja dat dezelve eene plaats naast de liefde tot God verkreeg. Geen wonder zelfs, dat menfchenliefde het algemeene woord is, ook bij zulken, welke niets minder dan dezelve beoeffenen : zo fterk fpreekt het geweten,ten veriooge van 't noodzaakelijke van dezen plicht. In de gebeurtenis, die ik nu wil overdenken, vinde ik juist de fchoonfte trekken, ter nadere ophelderinge en ftaavinge van deze beminlijke deugd. Hier verneeme ik de uitfpraak van den grootften kenner van 't menschlijke hart, over het gevoelvolle bedrijf, 't welke de tederfte liefde ademde, over eene liefde met geloof gepaard : hier zie ik de vrekke hebzucht , de laagfte onder de ondeugden, zich vermommen met het masker van voorgewende milddaadigheid. Ik * Hand. XVII: 26.  De zalving van Jesus door Maria. 17? ii; 1 Ik fpoede mij dan , ter bezichtigïnge van Over- ttt denk» het zo leerrijke gefchiedverhaal. Wanneer ik de drie Euangelisten inzie , is het eenigermaate bedenklijk, of zij ons wel dezelfde gebeurtenis vernaaien: de tijdsbepaaling van Matth. en Mark. fchijnt met die van Joh. te verfchillen, de eerlle fchijnen ons te leeren, dat de maaltijd, welke ter vergasting van Jesus teBethaniën aangelegd werd,flechts twee dagen voor het pafcha is gehouden, daar Joh. dien tijd' tot zes dagen voor dat feest bepaalt. Doch wanneer ik in Joh. verhaal gade 11a , dat hij wel den tijd van Jesus aankomst te Bethaniën meldt, ook wel, dat aldaar voor Hem een maaltijd werd bereid, maar niet dat dit juist op denzelfden dag van 's Heilands komft© is gefchied , zo is alle zwarigheid geheven. Of wanneer ik ftelle, dat Joh. den juisten tijd van dit gastmaal meldt, en Matth. en Mark. alleen de zaak vernaaien, zonder tijdsbepaaling, die alleenlijk plaatfende, daar zij den overgang willen maaken, om van Judas en zijn verraad te fpreeken, terwijl 't gebeurde aan dezen •disch hem denklijk aanfpoorde,om zijn geldkist door zulk eenen fnooden handel te boeten, dan is alle duisterheid ook verdwenen. Voorts zijn alle omftandigheden zo gelijk, dat ik niet de minfte reden van twijffel vinde, om hier M aan  178 De zalving van Jesus door Maria. §L Övbr- aan 't zelfde geval te denken: 't is waar Matth. 1N ' en Mark. wijzen ons Simon den Melaatfchen als gastheer aan, terwijl men uit Joh. zou kunnen befluiten , dat die eere aan Lazarus en zijne twee zusters moest toegekend worden; doch het ééne verhaal kan met het andere zeer wel overeengebragt worden , ten huize van Simon was de maaltijd, Lazarus en zijne beide zusters worden in 't bijzonder genoemd, wijl die op Jesus zulk eene nauwe betrekking hadden, en Ma ri a, nevens haare zuster Marti-ia, 20 aanmerklijk bezig waren, geduurende dezen maaltijd; 't geeft ook geengenoegzaame reden van verfcheidenheid, dat de twee eerfte Euangelisten van eene hoofdzalvinge gewag maaken,en Joh. van een zalven der voeten fpreekt, men onderltelt,niet zonder grond,dat het ééne zo wel als 't andere gebeurde, daar 'er Hechts één van beiden behoefde genoemd te worden, alzo de zalving met den kostbaaren balfem hier alleenlijk in bedenkinge kwam, maar niet, welk deel des lichaams daarmede 'overltort werd. Intusfchen is de zaak zelve overwaardig,om die een weinig uitvoeriger te bepeinzen. Ik zie Jesus komst teBethaniën. Lazarus, door Hem uit de dooden verwekt, geniet de onfchatbaare eer en 't onuitfpreeklijke geluk, om zijn  Dfi ZALVING VAN JESUS DOOR MARIA. 179 II. zijn weldoener, zijn vriend, zijn heer te mo- Jy* gen ontmoeten. Welk een gloed van liefde werd'er op 't zien van Jesus, fteeds in zijn hart ontftooken! Die de gefteldheid van eene dankbaare ziele eenigermaate kent, is aanftonds gereed, om toe te ftemmen , dat Lazarus lippen, zo dikwerf hij met den Heiland fprak, geduuyig een vloed van erkentenisfe hebben doen ftroomen! Ja welk een bewijs van Jefus won■dermagt was het beftendig , Lazarus te zien, Lazarus in gezelfchap met Je s us te zienl Maria die het beste deel verkoor, en Mart h a die reeds te vooren met veel dienens be^ zig was, * hadden ook zo eene ruime plaats in Jesus hart, dat dit heilig gezelfchap voor Hem één van de geliefkoosdfte famenkomften Uitmaakte, die Hij op deze aarde hebben kon. , Danhetöw«^ö«/,hetrijkfte,het aangenaamfte onthaal bij de oosterlingen, wanneer de brandende hitte van den dag geweken was, werd toegelicht aan't huis van Simon den mdaat'fchtn. Zonder twijffel was deze man weleer met de treurige plaag der melaatschheid bezogt geweest, maar nu daar van geneezen, wijl hij anders in 't gezelfchap der menfchen, binnen het vlek Bethaniën, niet had mogen woonen f en * Luk. X: 40-42. 4 Lev. XIII: 46. Nutn. V: 2. XII: 14. aKen. XV: 5. M 2  s8o De zalving van Jesus door Maria. Over- en zo veele gasten zich met hem niet zouden DENK' verontreinigd hebben. Veelligt was deze gastheer mede een beweldaadigde van den Heere Jesus, die de geneezende wonderkragt van dezen grootften raenfchenvriend, ter zijner reddinge , ondervonden had. En wat belet ons om te denken, dat hij met één ook van de geestelijke melaatschheid, het walchlijke zonden vuil zij bevrijd geworden ? Althans hier was een heilig gezelfchap bij elkander,het Jefusminnendegezin van den levendiggeworden Lazarus; en ik vinde ook reden genoeg, om dezen man, die zijn disch voor den Heiland gereed had, edeler beginfels, zuiverer oogmerken toe te kennen, dan zijnen naamgenoot Simon de farizeer , te Nain, * welke Jesus ook vergastte, maar wiens laag en bedrieglijk beftaan naar verdienfte gegispt werd, daar'er van dezen Simon van Bethaniën, door de gewijde pennen, niets ter berispinge van zijn beftaan of handelwijze is aangetekend. Hoe gelukkig fchat ik Simon dan, dat hij die eer genoot, om den Godmensen aan zijnen disch te onthaalen ! hoe gelukkig dat hij, zo als ik onderftellen mag, Jesus uit liefde onthaalde! te recht wordt hem die eer aangedaan, dat dit zijn onthaal, ter verwakkeringe van de lief, ■ Uk. VII: 36\ 0^  De zalving van Jesus door Maria. i£i II. liefde van anderen, befchrevcn is. Welk een Overvoorrecht, 's werelds Heiland in de laatfte da.gen van zijn fternijk leven binnen zijn huis te mogen ontvangen! Jesus gedrag dus van nabij te befchouwen , gelegenheid te hebben zijne lesfen te hooren, aan den vriendendisch Hem te mogen bezichtigen, in 't gezellige leven, in t gemeenzaame verkeer, hoe veel was daar te leeren !.... 6! onfehatbaar geluk! En niet min voortreflijk en gelukkig befchouwe ik Lazarus en 't heilige zusterpaar. Lazarus uit de dooden verwekt, met hetfterven en de onfterflijkheid van nabij bekend,die meerder doorzicht in de geheimen der eeuwigheid had, dan de nog ongeftorvene ftervelingen hebben kunnen, deze Lazarus zat mede aan, en had dus gelegenheid, om 't geheim van den dood, bij 't vermelden van de levendigmaakende kragt des verlosfers, en 't onberekenbaare zijner verplichtinge ten onderwerpe van 't gefprek te maaken! M a r i a , vol liefde tot J e s u s aan zijne voeten onderwezen , daar zijne woorden als prikkelen diep in haar hart waren ingegaan, had nu gelegenheid haaren leerlust den ruimen teugel te vieren, Jesus onderricht geduurig te vraagen, cn zich te verblijden in zijne gunstrijke tegenwoordigheid ! De ijverig dienende M a R t H a, gaf nu vernieuwde blijken van  l8a De zalvjho van Jesus door Maria. ii. haare liefderijke gezindheid jegens haaren heer, dit vuur dat in haaren boezem gloorde, die liefdegloed kon nu in volle vlammen Maaken, en zich naar buiten vertoonen. Voor- treflijk gezelfchap zeker! Waar over moet ik mij meer verwonderen, over de liefde die hier jegens Jesus wordt betoond, of over "t onfchatbaare der eere die dezen gelukkigen te beurte viel ? De liefde fpreidde hier waarlijk edele geuren, dit waren harten voor Jesus vervuld, met Hem ingenomen , harten in welke veel van den hemel was! — Evenwel de eer die hun wedervoer, overtrof nog de maate der liefde: met Jesus aan te zitten, en dat in die zo aanmerklijke oogenblikken zijns levens, was die eer niet onvergelijklijk? Welk hart begint hier niet te ontvonken in brandende begeerte naar zulk een geluk , in ' vuurig wenfehen, dat zulk een eer nog verkrijgbaar mogt wezen? Dan dit ware vruchtloos wenfehen. — Genoeg is 't voor ons, dat een aanmerklijk voorval, aan dien disch gebeurd, ter onzer leeringe befchreven is. De tederfte liefdeblijken werden hier gegeeven, die echter door onverftand, en vooral door booze hebzucht, gewraakt werden! Maria, wier karakter fteeds boven dat van  De zalving van Jesus door Maria. 183 tt. van haare zuster Mart ha verheven wordt, blonk ook hier uit. De arbeidzaame Marti-ia, die zo ;t fchijnt vol vuur was, en nimmer ledig kon zijn, was hier in S t u o n s huis ook hulpvaardig, zij diende, 't welke, op zich zei ven, geenzins laakbaar is-1 De meer bedaarde en niet min bevende Maria was op eene andere wijze werkzaam. Zij nam kosrlijke zalfolie, onvervalschté zeer kostlijkeNardus, van gró'oten prijs, en wel een pond van dezelve, dat zij in eene alabaster fiesfche bad, * deze ftortte zij uit op's Heilands hoofd; en dit bedrijf verdiende verre de voorkeur boven dat van haare zuster. Zij toonde eenen ongemeenen ijver , zo dat zij volgens Mark. de 'alabaster fiesfche brak, denklijk den weltoegemaakten, den verzegelden hals, '"er afüoeg, om des te fpocdigcr en ruimer ;! de kostelijke zalve uitteftorten. f Zij overgoot het hoofd van Jesus eerst, en dit niet alleen, i maar Joh. bericht ons ook, dat zij zijtie voeten zalfde , en die met haare hairen afdroogde. Vreemd bedrijf! zouden wij, op de gebrui- kc- * Tót mijn oogmerk is geen omflaglijk onderzoek nooi . dig, welk eene Nardus dit geweest zij, genoeg is 'net tf; leenlijk optemerkeu: *J was eins zeer ktstbaare zalve.^ f Sommigen willen 't vertolken : zij Jchudde de jïesc-i fterk, anderen, zij draaide dezelve open, ontfehroefde dm hals der fiesfche. M 4  184 De zalving van Jesus door Maria. n. Over- kelijkheden van ons land alleen lettende, zes> gen: doch zo is 't niet bij de oosterlingen, de gasten met reukwerken, zalfoliën en welriekende wateren te verkwikken, is bij hen een uitfteekend eerbewijs. Jesus, de waardigfte en meest lievenswaardige der aanzittende gasten, wordt door Maria met dit onderfcheidende teken haarer liefde geëerd. Hoe lieflijk fpreidde deze Nardus zijne reukdeelen door 't eetvertrek ! hoe lieflijk riekten de liefdegeuren van Marias dankbaar hart! zeker zal dit bedrijf, dus zou men, de zaak van vooren befchouwende, gereedelijk denken, zeker zal dit bedrijf elks hart hebben aangevuurd, om aan deze vrouwe niets toe te geeven, maar zich om ftrijd te beijveren, om ook eenige eer,eenig liefdebewijs aan Jesus te betoon en. Maar helaas ! 'er was iemand tegenwoordig, die een doode vlieg daar in zocht te mengen om deze kostelijke zalve Hinkende te maaken'. Judas, de leerling des Heilands, maar, laat ik wel opmerken, Judas Simonis hkari&t, derhalven niet Judas, de, zoon \znAlfcus,dz- broeder van Jakobus, maar de V e r r a a d e r , het fnoodfte wanfchepfel, 't welke ooit de aarde droeg, zocht zich hier achter het masker van menfchenliefde en milddaadigheid te verbergen. Hij  De zalving van Jf.sus door Maria. i%$ Hij is de eerfte die Maria's liefdedaad be- qJ^. rispt, naar Joh. verhaal. Hij vraagt, waarom «w deze zalf met verkogt tvare voor driehonderd penningen (fcsör onze munt omtrent driehonderd fchellingen of negentig guldens; en deze firn den armen gegeven ? Welk eene lief- daadige zorg voor den armen? Neen, welk eene boosheid ? — Het masker wordt dezen fnooden wel haast ontrukt. Joh. zegt: dit zeide Hij, niet om dat Bij bezorgd was voor den armen, maar omdat Hij een dief was, en had de beurfe, en droeg het gene gegeven werd. Hij droeg de gaven van de leerlingen des Heilands, die zo 't fchijnt bijeen vergaderd werden, en waar van, wanneer voor 't ganfche genootfchap, bij het doorreizen van't land, niet alles noodig was, het overfchot den armen werd uitgereikt. Listig voorwendfel van dezen geldzuchtigen, van dezen oneerlijken, die den naam van volgeling van Jefus onwaardig was. Intusfchen werden 'er, zo als uit Matth. en Mark. blijkt, ook andere van 's Heilands leerlingen , door deze berisping aangeftooken,fommigtn en wel, zo 't fchijnt , het meertal , namen dat zeer kwalijk, zij vergrimden zich tegen haar, met drift en beledigend verwijt, ftuiven zij tegen ■ haar op, en doen deze vrouwe moeite aan ! Hoe gelukkig voor Maria, dat Jesus zich M 5 de  i8r» De zalving van Jesus door Maria. TI. Cm' de verdediging haarer zaake aantrekt! . Zijn bevelend woord is , laat af van haar, waarom doet gij deze vrouwe moeite aan ? Zij heeft een goed werk aan mij gewrocht. . Dus gelast de Heiland, dat de morrende berispers van Maria zwijgen zullen, aangezien zij, zender reden, zich tegen haar vergrimden, daar zij een goed werk gedaan had. En om hen nog meer met reden te overtuigen, zegt Jesus: i/r armen hebt gij altijd met «, en wanneer gij wilt kunt gij hun weldoen, maar mij hebt gij niet altijd. —- Hier ontdekt de Heiland hun al wederom zijn op handen zijnde vertrek van de aarde, dan zij waren te onopmerkzaam, om dit gade te Haan, Hij toont dat de milddaadigheid jegens den armen Hem zeer behaaglijk is, maar dat nu dit liefderijk eerbewijs de voorkeur verdiende. Ik zie uit dit gefprek des Heilands liefderijke voorzichtigheid,'t was nog de tijd niet, om Judas te ontdekken , daarom worden zijne booze beginfels en onrechtvaardige bedoelingen niet opengelegd, de andere leerlingen doorhem opgeruid, niets kwaads vermoedende, waren te onbedachtzaam in zijne maatregelen getreden , zij wilden waarlijk de verzorging der armen veerftaan. Daarom was 't genoeg dat zij onderricht werden , "er zou gelegenheid voor handen zijn, om, na dat Jesus de aarde ver- laa-  De zalving van Jesus eooR Maria. 187 ii. laaten had , den armen wel te doen. Gelukkig zeker, driewerf gelukkig was Maria! dat haare fchuldelooze zaak dus verdedigd werd. Welk eene eer Jesus ten verdediger te hebben! Door zijnen mond met ceneonfaalbaare uitfpraak begunftigd te worden, aanI gaande de goedheid van haar bedrijf! — Maar : hoe veel hooger ftijgt de loffpraak, die haar gegeeven wordt ? Hoe veel luisterrijker fchittert de eer, die haar wordt toegevoegd? zij heeft dit bewaard tegen den dag mijner begravenisfe3 zegt Jesus, of zo als Mark. heeft, waarmede Matth. na genoeg overeenftemt : zij heeft gedaan 't gene zij konde , zij is voorgekomen om mijn lichaam te zalven [tot eene voorbe» reiding] ter begravenisfe , voorwaar zegge ik u, alwaar dit Euangelie gepredikt zal zvorden in de geheele zvereld, [daar] zal ook tot haar er gedachtenisfe gefproken worden,van V gene zij gedaan heeft. Hoe moet ik dit zeggen verftaan? Zou Maria geweeten hebben dat 'sHeilands dood zo ras aanftaande ware, zou zij meer inzien, meer geloof, omtrent dit ftuk gehad hebben dan Jesus leerlingen? Zo begrijpen het fommigen: doch is dat wel waarfchijnlijk, dat deze vrouw daar meer van wist dan de andere vrienden , dan de leerlingen des Heilands ? Is | ft ook wel uit de zaak zelve te befluiten, daar die  i83 De zalving van Jesus door Maria. II. Over- ,. »enk. die overftorting met zalve geheel iets anders was volgens 't gebruik der ouden, dan de balfeming of zalving der dooden? — Liefst denke ik dan, dat Jefus deze liefdedaad dusgunftig opneemt, en daar mede openlijk verklaarde , hoe zij, fchoon onweetende, zulk een groot werk verricht had,en haare bewezene eer,door Gods beftel zulke groote uitzichten had. Dit was de laatfte liefdedaad, welke zij Jesus voor zijne begravenis bewijzen kon. Dit was de laatfte'plechtige eerbewijzing, welke Hij voor dien tijd ontvong, dus mogt dit te recht als eene voorbereiding voor zijn fterven, voor zijne begravenis aangemerkt worden, 'er was eene aartige fpeeling op de baJfeming ter begravenisfe uit te ontkenen. Maar zo deze vrouw dit onweetende deed hoe konde 'er dan zo veel tot haar lof van gezegd worden? Hoe kon de Heiland dan met zo veel ophef verklaaren: voorwaar zegge ik u, alwaar dit euangelium zal gepredikt voorden in de geheele wereld, daar zal ook tct haar er gedachienisfe gefproken worden, van 't gene zij gedaan heeft? — Zeer wel kan men, dunkt mij,Jiicr op antwoorden, zulk eene rijke vergoeding wilde Jesus aan Maria geeven, voor de onverdiende berisping, welke zij, wegens haare liefdedaad had moeten ondergaan, dus wil de Hei-  De zalving van Jesus door Maria. i8 Wie  ioo Dt zalving van Jesus door Maria. li Hoe gelukkig zoude ik zijn, leerde ik hier de voorbaarigheidaf ,om nooit, zonder gcnoegzaamengrond, de daaden mijner evenmenfchen te beoordeelen, leerde ik mij wachten voor alle overijling van driften, die mij dikwerf zo veel kwaads berokkende. Maar laat ik ook niet als een Hechte alle woord gelooven , alle goede yoorgeevens aanftonds, als de waare meening van (*J J. Willemsen Slons ziels banketten. N 4.  2co De zalviko van Jesus door Mama. 1t. grR. van dcn genen die ze voorfteItj aanmerken Hoe doorfnijdt dit mijn hart! moet ik mijn medemensen verdenken ? Neen, denk niet de een des anderen kzvaad in uw hart: * maar ik moet omzichtig zijn, de treurige ondervinding leert hoe de mensch gefield' is , hoe te veel vertrouwen de bron van fchadelijke verleiding kan worden. — Laat ik mij vooral wachten, van kwaade voorbeelden te volgen, niet mede te doen, wanneer anderen zich in onrechtvaardige behandelingen, of andere zonden toegeeven. Wijders krijge ik hier aanleiding, om mij te binnen te brengen, hoe 't niet als eene vreemde zaak te befchouwen zij, als in de wereld prijswaardige daaden gelaakt worden , en de onderdrukking hulp verkrijgt: dit was dus van de vroegfte wereldeeuwen, dit leert de ondervinding nog tot dezen dag. Laat ik dan niet al te neergebogen zijn, wanneer mij zulks ook wedervaart, menige edele, veel voortreflijker ziel dan de mijne, heeft zulks moeten doorftaan, zo wil de vrijmagtige wereldregeerder ons zijn bellier, met een zwart kleed omzwachteld , te befchouwen geeven, zo moeten wij beproefd worden, in den ftand der onvolkomenheid, zo moe* ? Zacht yui: iT,  De zalving van Jesus door Maria, aoi moeten wij onderwerping leeren,aan zijn heili- Overgen wille en bedachtzaam waaken, om niet tegen den hemel op te ftaan. Het fchrikke mij maar niet af, om zulke daaden te verrichten,op welk ik devrijfpraak van mijn geweten ontvange,alfchoon dezelve door eene booze wereld veroordeeld worden, ja al gebeurt het, dat misleidde leerlingen van Jesus , dat godvruchtige menfchen,door vooroordeelen verblind, of we' gens gebrek aan doorzicht, mijn doen laaken, i ik ga voort op de elfene baane , die mij gemoedsrust befchikt, in tegenftcllinge van 't hobbelige pad der menschhjk goedkeuringe, mijn lof moet toch niet uit meujehen,inaar uit God zijn. Ik zal wel toezien , om mij niet met reden voor veroordeelinge der menfchen bloot te Hellen, want dan zoude ik lijden ö/j een kwaaddoener, en niet als een Christen. * — Dit evenwel is mijn voorrecht, God zal niet altijd in de donkerheid woonen, Hij zal zijne rechti vaardigheid in 't heldcrfte licht te bezichtigen geeven,als ik aan de andere zijde van't graf ge- ! komen ben: 1 daar, daar zal Jesus, die Maria rechtvaardigde, ook over mijne daaden uitfpraak doen. Yerbaazende erinnering ! "* i Petr, Ui 19, 20. III: 16, 17, IV: 15. ■ N5 ....  *02 De zalving van Jbsüs door Maria. ii. SzT*. ring! zal ik dan kunnen hooren: hij heeft een goed werk op aarde gedaan, hij heeft gedaan wat hij konde P Neen helaas , ik zal daar fchuldig verfchijnen, met mijne beste daaden bezoeteld uitkomen ! Maar jesus zal echter uitfpraak doen, zo ik Schuldeloos verdrukt ben! .— En dat mij 't grootfte is, Hij, die Maria''s voorfpraak was bij menfchen, is dat voor allen, die in Hem gelooven,bij God i Jesus mijn voorfpraak, niet alleen in eenegoede" zaake, maar o wonder! dan zelfs als ik't bedorven heb! Ja, 't is bijbeltaal; indien iemand gezondigd heeft, zvij hebben een voorfpraak bij .den vader, Jefus Christus den rechtvaardigen, en Hij is eene verzoening voor onze zonden, en met alleen voor de onze,maar ook voor de [zonden] der geheele wereld. * Dit is dan mijn troost zo zie ik de toekomfte van Jesus met blijdfchap te gemoet, waar voor ik anders moest beeven! Dan, nog hebbe ik deze leerrijke ftof niet uitgeput. De Heiland zegt, ds armen hebt gij Altijd bij u, maar mij hebt gij niet altijd : fluit dit geen ftilzwijgende les ter beoeffeninge van milddaadigheid in? Ontwijffelbaar. — Hij geeft 'er mede te kennen, dat de armen achter » i J$i. II: i, %  De zalving van Jesus door. Maiua. 203 II. ter bleven, die zouden zijne plaats vervangen, Oveki wanneer men lust tot weldaadigheid heeft, kan men hun weldoen: ja, Jesus verklaart hier niet ü onduifter, dat Hem zulks aangenaam zij. Wijze beftelling van God, altijd blijven 'er armen over, altijd verplichting om hun wel te doen! milddaadigheid! welk een beminlijke plicht is die! Ik moet dan mijn' verarmden medemensen , ik moet Jefus behoeftige leden verkwikken , zou ik mij voor mijn vleesch verbergen? — welk een voorrecht, dat ik geeven mag , de ' Heiland kon de armen buiten mij onderhouden, ik kon in der armen ftand geplaatst zijn , dat ik levensonderhoud uit andere handen moest ontvangen! zo veel ik dan naar vermo- : gen kan aanbrengen, wil ik den armen hulpe bieden , het welgevallige der aalmoesfen voor I' God is niet gelegen in de veelheid der gaven, de weduwe die haare twee penningskens toebragt, :! droeg 's Heilands goedkeuring weg. * Doch, i: of gehoorzaamheid aan God,liefde jegens mijn evenmensen, en geloof in den Heer e Jesus de beginfels zijn waar uit ik, ook in de beoeffening der mededeelzaamheid,werkzaam ben, zal de groote vraag zijn, daar 't op aankomt. Ben * Mark, XII. 41.  204 De zalving vaw Jesus door Maria. II. fiï" Ben lk 0p deze wij'ze mildt jiar(; nje(. Qpen voor wereid5 v00r $e ijeA geerlijkheid ? Kweeke ik de eerstopkomende aanritfelingen, de opwellende gedachten, nooit met eenige ftreeling aan ? Leeve ik niet dikwerf zo onbedachtzaam, als of de alweetende God, mijn allesziendc Jesus, geen oog op mij heeft ? .Ben ik nooit bezorgd, om mijne kwaaden, mijne verrasfingen,voor menfchen te bedekken,en te vergeeten, dat God ze gezien heeft? Laat ik nimmer, gelijk in de onftuimige zee de ééne rollende baare, de andere voorftuwt, ook dus de ééne verkeerdheid op de andere volgen? En fchoon hebzucht al mijne hoofdzonde niet ware, ben ik nooit zoo dwaas , dat ik meer van 't goed der wereld wenfche , dan er tot teerkost op den weg noodig is ? Wil ik niet meer hebben, dan mijn wijze en goede Vader, die zo juist weet, hoe verderflijk het veele voor mij zijn zoude, aan mij toedient? Ik onbezonnen dwaas, zal ik hunkeren naar 't gene in de wereld is, daar ik niet weet, of ik niet al de helft mijner jaaren bereikt hebbe , ja wat zegge ik, daar ik niet weet of er wel één jaar, één maand, ééne week, één dag meer, op de lijst mijner dagreizen naar de eeuwigheid zal aangefchreven worden ? Ja zo veel ftof ter verootmoediginge, ter ftüuld-  MET DE OVERPRIESERS. S3£» m. fchuldbelijdenisfe, vinde ik hier, zoo veel vin- o™« de ik met fchaamte! „O God! vergeef alle die fchulden om Jefus wille, en heilig mij naar uw beeld!" Dan zal ik alle zonden haaten, als ik deze mijne bede vervuld zie, dan zal ik die uit liefde tot God haaten, dan zal ik 't niet alleen op uitwendige burgerplichten toeleggen, om eerlijk in de wereld te verkeeren, maar hoe langer hoe meer op een rein hart belust worden: 't is waar, altijd zal ik hier beneden in gevaar, altijd in den ftrijd blijven, en wie weet ? ik fid- deren mijn oog ontfpringt mijn hart klopt... wie weet?... welk kwaad mij nog overvallen zal, eer ik 't graf genaderd ben ? Dan ik grijp moed, Jefus heeft mij eene bede in den mond gelegd, ik moet tot den hemelvader roepen: leidt ons niet in verzoeking: maar verlos ons van, het booze. Aangenaame erinne-'' ring! Dit bidden anderen ook voor mij l — dit bidden, in Jefus naam gedaaan, zal eens zeker verhoord, — ik zal eens 't geweld der verzoen kinge ontvoerd worden!  240 VIERDE OVERDENKING. IV. Overdenk. De toerichting van den Paaschmaaltijd. Matth. XXVI: 17-19. I Mark. XIV: 12-16. En op den eerften [dag] der ongehevelde [brooden,] kwamen de discipelen tot Jefus , zeggende tot Hem , waar wilt gij dat wij u bereiden het Pafcha te eeten? Ende Hij zeide, gaat henen In de ftad tot zulk eenen, en zegt hem , de Meefter zegt : mijn tijd is nabij , ik zal bij u het Pafcha houden met mijne discipelen. En de discipelen deeden gelijk Jefus haar bevolen hadcn bereidden het Pafcha. En op den eeften dag der ongehevelde [brooden], wanneer zij het Pafcha flachteden, zeiden zijne discipelen tot Hem, waar wilt gjj dat wij heenen gaan, en bereiden dat gij het Pafcha etet ? En Hij zond twee van zijne discipelen uit, en zeide tot haar, gaat henen in de ftad, en u zal een menfche ontmoeten , draagende een kruik waters, volgt dien. Ende zoo waar hij ingaat, zegt tot den heere des huis, de Meefter zegt, waar is de eetzaale', daar ik het Pafcha met mijne discipelen eeten zal. En hij zal u wijzen eene groote opperzale , toegerust [ende] gereed: bereidt het ons aldaar. Ende zijne difcipelen gingen uit, en kwamen in de ftad, ende vonden het, gelijk Hij haar gezegd hadde, ende bereidden het Pafcha.  De toerichting vah enz. 241 Luc. XXII, vs, 7_i3. Ov«- En de dag der ongehevelde [brooden] kwam, op tiert -welken het Pafcha moest geflacin worden. En Hij zond Petrus en Joannes uit , zeggende , Gaat heenen , en bereidt ons 't Pafcha, op dat wij 't eeten mogen. Eu zij zeiden tot Hem, waar wilt gij dat wij het bereiden? En Hij zeide tot haar, ziet, als gij in de ftad zult gekomen zijn , zo zal u een menfche ontmoeten, draagende een kruike water, volgt hem in 't huis daar hij ingaat. En gij zult zeggen tot den huisvader van dat huis, de Meefter zegt u, waar is de eetzale, daar ik het Pafcha met mijne Difcipelen eten zal ? En hij zal u een groote toegerufte opperzale wijzen, bereidt het aldaar. En zij beeuen gaande, vonden 't geUjk Hij haar gezegd hadde, en bereidden het Pafcha. T3Let betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen, * dit was Jesus zeggen, toen Hij tot de openlijke waarneeming van zijne ambtsbedieninge ftond ingehuldigd te worden, dit heeft Hij vervolgens als zijne hoofdfpreuk gehouden, als zijn grooten grondregel,naar welken Hij ia al zijn openbaar bedrijf te werke ging. Hij die, naar de voorfpelling der profeetfijrolle, de gerechtigheid lief moest hebben \ en des Heerett knecH * Matth. III: 15f Pf. XLV: 8.  2>\1 *D E TOERICHTING VA1T (w -knecht de rechtvaardige * zijn zou, heeft zulks denk. in "alle zijne verrichtingen ten kenneiijkfte doen doordraaien, zelfs tot aan zijn laattte levenseinde, toen Hij gereed ftond, om voor geweldigen overmoed te bukken , en zich alle &» folteringen voor den geest bragt, met welke men Hem pijnigen zoude ; toen Hij voorzag hoe 'er dechts weinig tijd verloopen kon, of Hij moest aan den vloekpaal genageld worden, was Hij echter nog bedacht, om alvorens de gerechtigheid te vervullen, en een' belangvollen Godsdienstplicht waartenemen. Dit zie ik in den tekst, welke thans voor mij ligt,daar ontdckke ik blijken van de diepfte onderwerpinge, in 't gehoorzaamen van de Godlijke wet, en tevens van onnagaanbaare grootheid, in bevelen van beftuurende oppermagt. De leerlingen van Jesus waren bedacht op de feestviering, zij wisten dat na tzuee dagen het pafcha voas. \ En 't was nu op den dag der ongehevelde [o£ ongezuurde brooden] op welken het pafcha moest gejlacht worden : deze tijd ftrekte derhalven ter erinneringe'van de feestplechtigheid, die 'er ftond gevierd te worden. Zij • Jef. XLII: I. •[ Zie: den eerften teksr.  den Paasciimaaltijd. '043 I IV. Zij , gewoon aan dit jaarlijksch bedrijf, ver- Ovbr- hecht aan de vaderlijke gewoonten, en nog niet DENK' lontkluifterd van het fchaduwjuk, waren meer iiauwlettend op dit bevel, dan wel op andere blichten, op plichten, door hunne Godlijken ; leeraar hen dikwerf erinnerd: daarom zijn zij gereed ter bercidinge van den disch, en vraagen aan hunnen meefter, waar Hij wil dat zulks gefchieddenzoude; dit werd Jesus gevraagd, Volgens Matth., door zijne leerlingen, naar Luk. gaf Hij hun bevel om henen te gaan, terwijl ik daar door tevens leer kennen, wie er van de leerlingen bepaaldelijk uitgezonden werden, men vereffent dit dus gemaklijk, dat het gemelde van matth. en Mark. voorafging, en daar op volgde het gene Luk. verhaalt. Veelerlei plechtigheden waren ter toebereidinge voor dit feest te bezorgen, de kooping lïüi het lam, de flachting bij het outer, het jbraaden van 't zelve , de uitkiezing van de plaatfe, de zuivering van dezelve van 't zuurdeeg, de vervaardiging van de ongezuurde brooden en dergelijke meer. Betaamelijke zorg derhalven van 's Heilands ;teerlingen, om tijdig dit werk te beginnen, behoorlijke onderwerping aan den wil van hunnen meefter, om van Hem bevel te ontvangen aangaande de plaats, daar Hij het pafcha wilQ 2 de  244 De toerichting van OvÏr- den eeten: te recht wordt door hen ook onder-" BENK' fteld , dat hun heer, die zo nauwkeurig in 't waarneemen van den Godsdienstplicht was, ook nu het pafcha zou willen eeten, dit had Hij in voorige jaaren met hun gedaan, trouwens daar toe was Hij nu met hun naar Jerufalem opgegaan. Daarom was Jesus ook tot vriendelijk antwoorden gereed, en geeft hun noodig onderricht. Petrus en Johannes werden gekooren, ter verrichtinge van 't gene 'er moest bezorgd worden, het zij dan, dat deze zich daar toe aanboden , 't zij dan dat de Heiland den oudfien en ijverigften bij den geliefdfien wilde voegen: althans deze beide jukgenooten,meermaalen gepaard in 't euangelifche gefchiedverhaal, worden hier bij eikanderen gevoegd. De Heer beveelt hen ter ftad integaan; waar uit blijkt,dat Hij met zijne leerlingen, volgens gewoonte, 's avonds te vooren de ftad ontweken, en naar Bethaniën gegaan was, van waar Hij deze beiden nu afzond. Ter ftad inkomende, zouden zij zeker iemand ontmoeten, die gekenschetst wordt, als draagende eene kruik met water, dien volgende moeften zij aan den huisvader, uit naam van hunnen meefter, naar de eetzale vraagen, daar Hij  DEN PAASCHMA ALTIJD. 245 iv. Hij met zijne leerlingen het pafcha kon eeten, DENK. zij moeften zeggen; dat de tijd van hunnen meefter nabij was, en dezen onbekenden huiswaard zouden zij terftond gereed vinden , om eene groote en toegeruste opperzale aantewijzen, ■daar zij 't pafcha bereidden konden. Zonderling verhaal! denke ik Hechts aan de gebruiken van onzen tijd, hoe veel onverstaanbaars is hier. En hoe veele vraagen blijven hier over. Waarom noemt Jesus den naam niet van den man, bij wien Hij het pafcha eeten wilde? 't Kan zijn om daar door hen te beveiligen, dat Judas niet vooraf den priesteren daar van kennis zoude geeven; liever denke ik echter dat het gefchied zij, om den leerlingen de blijken zijner grootheid te geeven,dat Hij,die nu eerlang in den diepften fmaad zou komen, echter de gedachten en vrijwillige bew«egingen der menfchen van verre kende, en hun wist aintekondigen, wat hen bij toeval bejegenen zou. Wie was toch deze huiswaard ? —- Waarom zal ik mij met nutloos gisfen bezig houden? Was hij een vriend of vijand van Jefus ? De omftandigheden fchijnen te leeren, dat hij een vriend van Jefus was, althans zulke waren 'er onder Jerufalems burgeren, waarom zou zulk Q o een  246 De toe richting van IV. „. • Ovkr- een met die eere niet befftinftigd zijn? En 't henk. vervolg van t gefchiedverhaal kan op deze 011derftelling best ver ftaan worden. Ware het niet vreemd, dat eene groote toegeruste zaale reeds gereed was om gasten te ontvangen? Men kon hier denken, dat dit een huis was, gefchikt om vreemdelingen te ontvangen, een herberg: of liever, ten tijde van't paaschfeest ontving elk burger gaarn de vreemde feestvierders, die geen verblijf hadden, en bereidden daar toe hunne huizen. Doch hoe is 't mogelijk, dat deze man, op dit voorftel, de meefter zegt u: ik zal met mijne leerlingen bij u het pafcha eeten, zo terftond gereed was om zijne eetzaal in te ruimen? Onderftelt men dat hij een verborgen vriend van Jefus ware,dan was dit gezegde al genoeg, om hem aan den grooten meefter en zijne gelukkige leerlingen te doen denken, dan was dit genoeg, om zijn hart in vollen gloed te zetten, en hem terftond met blijdfehap gereed te doen zijn , om dit heilig gezelfchap te ontvangen ; doch al ware hij geen vriend van Jefus, al kende hij Hem niet, dan kan men, uit de gastvrijheid der Jooden op het paaschfeest, genoeg afneemen, dat hij zelfs een hem onbekenden meefter met zijn' gezelfchap wel hebbe willen ontvangen. r Waarom moest 'er aan hem, uit des meefter.? naam,  den paasch maalt ij d. 247 IV. naam, gezegd worden, mijn tijd is nabij P Houdt Ov men hem voor een oprechten vriend van Jefus, dan gefchiedde hier de geduchte aankondiging aan hem, te vooren al aan de leerlingen gedaan, dat zijn Heer eerlang door een' geweldigen dood ontlijfd zou worden , waar van hij nog het geheim wel niet zou vatte, maar van achteren daar uit heilzaam onderricht ontkenen kunnen , wijl hij dan bepeinzen kon , hoe Jefus met voorwetenfehap van zijn naderendlot, en dus geheel gewilliggeftorven was.— Hier door werd tevens aan hem bericht de onvergelijklijke eere, die..hem te beurte viel, om zijn' Heer, zo kort voor zijn verfcheiden, aan zijn huis te onthaalen. En te gelijk werd daar door de bedenking geheven, waarom Jefus vroeger dan de meeften der Jooden het pafcha zou eeten. Doch ftelde de Heiland dezen man niet in gevaar, dat de booze Overpriefters, hem als een vriend van den gehaatten Jefus, mishandelen zouden?Hier voor was geen grond vanvreeze, gemerkt de Jerufalemfche burgers menigen vreemdeling het gebruik van hunne huizen verleenden. Dan, laat ik, na 't overdenken van zo veele vraagen,mijne aandacht bepaalen bij 't lofwaardig bedrijf van Petrus en Johannes, Q 4 zij  248 De toerichting van IV. Over- zij deeden gelijk Jesus hun bevolen had, geen »bnk. tegenbedcnken rees 'er bij hen, geen draaiend toeven, zij doen gelijk hun bevolen was. Zij vonden zich ook niet bedrogen , maar zagen bij de uitkomfte , dat alles zo was, als Jefus hun gezegd had, daarom togen zij ijverig te werk met de rustige toebereiding van het pafcha. Zo heb ik dan het gefchiedverhaal ingezien i Ikbepaalemij voorts, met ftille aandacht, bij al het opmerkenswaardige, bij al het leerrijke,dat ook hier voor 't nauwlettend oog te ontdekken is. Sla ik 't oog op Jesus op den grooten meefter, ook bier zijn van Hem nuttige erinneringen bijeentezamelen. Befchouwe ik Hem als den B o r g die zich tot lijden fchikte, dan ontdekke ik de vermeerderde proeven zijner gewilligheid , om dat lijden te ondergaan, en de herhaalde vermelding daar van noopt mij,om geduurig,waar ik de blijken dezer gewilligheid ontdekken kan, dezelve mij niet te laaten ontflippen, maar aandachtig daar op het oog te vestigen, om mij zo veel te meer van deze hoofdeigenfchap van 't borgtochtelijk lijden te overreeden. 't Werd bij de Romeinen voor een ongunftig teken gehouden, wanneer het offerdier tegenworftelde, en met geweld naar 't outer moest gefleept worden , vooral wan*  den PA aschmaaltijd. wanneer het zelve geheel ontvluchtte. Het of- ovIr- ,■fer voor onze zonden kon onmogelijk Godebe- DENIC* haagend zijn geweest, zo het zelve niet gewillig ware opgebragt, zo zie ik dan het lam van God gereed, om zich te laaten llachten: en dat fchoon Hij 't wist, dat zijn tijd nabij was, fchoon Hij door onbegrensd vermogen dien dag, dc i: laatfte voor zijn' dood, had kunnen uitrekken , dat dezelve langer dan den dag van Jofua's overwinninge was geweest, fchoon Hij de fchaduw ij op den zonnewijzer meer dan tien graaden achterwaards had kunnen doen wijken, fchoon Hij zich geheel van lijden had kunnen ontdoen,Hij zegt: mijn tijd is nabij, en laat de fnellende oogenblikken voortrollen, Hij wacht de uure van lijden en fterven kloekmoedig in 1 Trouwens hoe zou anders de raad van God, aangaande 's menfchen verloslinge, ook volvoerd ij zijn? Hoe zouden dan de febriften vervuld zijn , geworden, [die zeggen] dat het alzo gefchiedeu ; moest ? * Hoe veel overtuigend bewijs voor 't i voldoende van Jefus borgbetaalinge levert dan i deze zijne gewilligheid op! Maar nog eens moet ik Jefus als Borg bej fchouwen,in deze toebereiding tot zijn lijden, : I en vrolijk uitroepen: mijn verlosfer is God! Heer Gij " Matth. XXVI: 54- Q5  250 De toerichtin» van IV. Over- Gij weet alle dingen! dus moet ik met PerriK zeggen.* Hij is de alweetende kenner van 'thart en de bedrijven der menfchen, te Bethaniën zijnde weet Hij, welk een huisknecht zijne leerlingen ontmoeten zal, wanneer zij Jerufalem intreeden, wat hij draagen zal, welk huis hij zal ingaan, hoe vriendelijk zijn heer eene wel toebereide eetzale gereed zal hebben, op den eisch van Petrus en Johannes! mijn verlosfer is dan de alweetende! Maar zou dit bewijs zijner alweetendheid ook verzwakt worden, doordien ik leeze, dat profeet Samuel aan Koning Saul, foortgelijke voortekenen meldde, daar hij zeide dat hem eerst izvee mannen bij het graf van Rachel zoude ontmoeten, die hem eene boodfchap van zijn' vader brachtten, vervolgens drie andere,, die hem twee brooden geeven zouden, en eindelijk een hoop profeeten, met zvien Soul profeteer en zoude, welke tekenen ook ten zeiven dage kwamen ? f Dit geval is veel meer ter bevestigingc van de grootheid mijns verlosfers, dan tot verkleeninge derzelve: Jefus fpreekt hier op eigen gezag, zonder voorafgaand onderricht, maar van Samuel leeze ik duidelijk, dat de Heer voor * Jêh. XXI: 17. i 1 Satn, X: 2 — 9.  den Paaschbiaaetijd. 251 j IV. voor zijne oore geopenbaard bad een dag, eer Ovek. Saul tot hem kwam, terwijl de hem nog vervolgens antwoordde. * Zulk een teken dan door eigen voorkennis te flellen, is een blijk van Godlijke voorweetenfchap , dit wist de oude \Eliëzer reeds, waarom hij God vuurig fmeekte, dat die hem aan de waterfonteine zulk een teken wilde doen gelukken, f Mijn verlosfer is dan waarlijk God! En hier in worde ik te meer bevestigd, daar I deze zijne weetenfchap ontwijfelbaar met be- I veelende oppermagt gepaard gaat. Be- I veelende oppermagt over zijne leerlingen niet I alleen, welke hij ter ftad inzond maar ook over de dingen, die wij zeggen bij geval te gebeuren : de toevallige ontmoeting toch van den waterdraager ftond onder zijn beitel , anders kon Hij 't met zekerheid niet voorzegd hebben, de neigingen van 't hart van den heer van 't huis konde Hij als waterbeeken leiden , werwaards Hij wilde. Aanminnige befchouwing van de grootheid des verlosferslvan de grootheid van Hem, dien ik eerlang als een worm in 't ftof zal zien wriemelen , als een fmaad van menfchen, als een ver- * i Sam. IX: 15-17. t Gen. XXIV: 13, H-  asa De toericiiting van IV- »ekk' yeracntte van 'c v0^' ^och ï'{ za* my ^es niet bevreemden, ik zal mij aan die diepe nederigheid niet ergeren, dus zie ik,hoe de Heer der heerlijkheid gekruist moest worden, dus bevatte ik eenigcrmaate, hoe 't zielenrandfoen, door Hem opgebragt, eene gerechtigheid van eene eeuwige waardije is. Dan laat ik mij den Verlosfer als 't eerbiedenswaardigfte, als't alleruitmuntenfte voorbeeld tevens vertegenwoordigen. Hier leere ik van Hem, dat Hij in nadruk zeggen kan tot zijn' vader: uwe wet is in 't midden van mijn ingewandl * dit toonde Hij in al zijn bedrijf op aarde, dit toonde Hij tot in zijne laatfte oogenblikken. Hij was opgegaan naar Jerufalem, om in gehoorzaamheid aan 't oude Godsbevel daar feest te vieren, Hij was gereed ■om, zo ras zijne leerlingen melding maakten van de toebereidinge, hun eene plaatfe aantewijzen ; daar mede toonde Hij, niet gekoomen te zijn om de wet nog de profeeten te ontbinden, maar om die te vervullen. \ Hij geeft klaare blijken, dat het zijne fpijze was, om te doen den wil des genen, die Hem gezonden had om zijn werk te volbrengen; § hier mede houdt Hij zich bezig tot * Pf.XL: 9. ■} Matth. V: 17. $>MV.-34.  . ben Paaschmaaltijd: a$s TT- W' tot zijn laatfte levenseinde, ook zelfs toen Hij Over- ' denk* nijpend leed zag naderen. Laat ik in deze fchoole dan heilzaame lesfen vergaderen, laat ik hier leeren, om,onder uitzien naar Jefus geest, mij dit ten doel teftellen. Gods wil te doen, Hem te behaagen, Hem in alles te behaagen, en daartoe fteeds den invloed van zijnen genade interoepen, daartoe afhanglijk te fmeeken om de bewerking vanzijn'geest,moet ■meerder mijne begunftigde bezigheid uitmaaken, dit moet mijne begunftigde bezigheid uitmaaken, zo lang ik hier uitwoone van den Heere, ook dan, wanneer ik fmerte te gemoete zie , wanneer mij ongeneuchten treffen ; trou. wens waar zoude ik troost vinden, zo 't hier niet ware ? en daar ik wel op letten moet, God eischt het hart, het geheele hart. Ik moet mij, 't is waar,ten diepfte fchaamen voor God, wanneer ik mij bij dit fchitterende voorbeeld vergelijke, ik moet mij fchaamen voor God, die de opwellingen van mijn hart kent, opwellingen, die de kloekzinnigheid mij verbiedt voor menfchen te verbergen, doch die 't alziende oog niet ontvluchten kunnen ; ik ■ moet mij fchaamen voor menfchen, die mijne, verrasfmgen, mijne faalgreepen, mijn veelvuldig te kortkomen zien! dan zal mij dit ontmoedigen? zal mij dit te rugge doen ftaan en doen  254 De touichtihc van IV. Over- aarfelen om vorderingen te maaken? neen, ik 3,ENK' weet dat ik het nog niet verkreegen heb, nog alrede volmaaktb maar is geheel rein. En gij lieden zijt rein , doch niet alle. Want hij wist wie Hem verraaden zoude: daarom zeide Hi]: gij en zijt niet alle rein. Als Hij dan hare voeten gewasfchen, en zijne kleederen genomen hadde. zat Hij wederom *m en zeide tot haar, verftaat gij wat ik u-lieden gedaan hebbe? Gij heet mij Meefter, en Heere, en gij zegt wel: want ik ben 't. Indien dan ik, de Heere en de Meefter, uwe voeten gewasfchen hebbe, zo zijt gij ook fchuldig malkanders voeten te wasfchen. Want ik hebbe u een exempel gegeven, op dat gelijkerwijs ik u gedaan hebbe, gijlieden ook doet. Voorwaar, voorwaar zegge ik u, een g dienst-  274 De ontdekking van Over- dienstknecht en is niet meerder dan zijn Heere, noch een beuk. gezant meerder dan die hem gezonden heeft. Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij, zo gij dezelve doet. Ik en zegge niet van u alten: ik weet welke ik uitverkoren hebbe: maar [dit gefchiedt] opdat de fchrift vervuld worde, die met mij het brood eet, heeft tegen mij zijn versfen opgeheven. Van nu zegge ik het u-lieden, eer het gefchiedt is, op dat wanneer het gefchiedt zal zijn, gij gelooven meugt dat ik het ben. Voorwaar, voorwaar zegge ik u, zoo ik iemand zende, wie [dien] ontvangt, die ontvangt mij: en wie mij ontvangt, die ontvangt hem, die mij gezonden heeft. Jefus deze dingen gezegd hebben, wierd ontroerd in den geest, en betuigde, en zeide, voorwaar, voorwaar ik zegge u, dat een van u lieden mij zal verraden. De Difcipelen dan zagen op malkanderen, twijfFelende van wien hij [dat] zeide. En een van zilne Difcipelen was aanzittende in den fchoot Jefu , welken Jefus lief hadde. Simon Petrus dan wenkte dezen, dat hij vragen zoude, wie hij toch ware, van welken Hij [dit] zeide. En deze vallende op de borst Jefu, zeide tot hem, Heere, wie is 't? Jefus antwoordde, deze is 't dien ik de bete, als ik ingedoopt hebbe, geven zal: en als Hij de bete ingedoopt hadde, gaf hij Jude Simonis Ifcariot. En ra de bete, toen voer de Satan in hem. Jefus dan zeide tot hem, dat gij toen, doet hethaaftelijk. En dit en verftond niemand der genen die aanzaten, waar toe Hij hem [dat] zeide. Want zommige meenden, dewijl Judas de beurze hadde, dat hem Jefus zeide, koopt het gene wij van nooden hebben tot het Feest: ofte, dat hij den armen wat geeven zoude. Hij dan de bete genomen hebbende ging terftond uit. En het was nacht. Open?'  sf. s Verraader». 275 % \JJpenhartigheid met verftand beftierd, is het DENK. eigen beftaan van eenen menfchenvriend,'t is het werk van een' zot,zijn ganfchen geest uittelaaten, * 'er is zo wel een tijd van zwijgen als van fpreeken: gemeenzaam te zijn met iemand, van wiens boosheid men kennis draagt, zonder hem zulks te doen weeten, zonder hem te waarfchouwen,iseené laakbaare achterhoudendheid jminzaame openhartigheid vordert, dat men hem doe kennen, in welk licht zijn beftaan befchouwd moet worden, dat men Hem waarfchöuwe tegen het naakende verderf; mits men, als een wijze, ook daar in tijd. en wijze kent. Bij wien zal men de beoeffening hier van met meer grond zoeken en juifter vinden kunnen , dan bij den grootften menfchen vriend, bij Jesus, die het hart van den mensch kende ? Dit vinde ik ook juist getoond, in den tekst» welke thans voor mij ligt. Judas genoot nog 't voorrecht, in 't heilige gezelfchap van Jefus leerlingen', gemeenzaam met zijn meefter te verkeeren, tot nog toe was't geen tijd geweest, om hem te ontdekken, hij moest eerst aan zijn eigen nadenken worden overgelaten, hij moest tijd hebben, om de waarfchouwing van zijn ge- we- * Sj>reuk. XXIX: II. S a  27 neer het\ gefchied zal zijn, gij gelooven meugt dat ik het hen. 't Moest hen van achteren niet te zeer beroeren, wanneer zij 't gruwelijk verraad volvoerd zagen, dan moesten zij denken, " 't is volgens de waarfchouwing van onzen meester uitgevallen, wij zien van achteren de blijken zijner grootheid, zijne voorweetenfchap voorfpelde dit. Dit was dus de derde ontdekking. Dan de liefderijke Jefus, die nu nog onbepaald van e'énen fprak , zonder zijn' naam te noemen; om hem dus gelegenheid te bieden , 1 dat hij zonder fchaamte voor zijne gezellen te rug kon keeren van zijn verraaderlijk plan te volvoeren, de liefderijke Jefus wilde echter iets, ten trooftc zijner getrouwe leerlingen, hier inmengen , daarom bekragtigt Hij met een dubbel voorwaar, dat zij als rijksgezanten van Hemen zijn' vader geëerd zouden worden, zo dat elk, die hen ontving, daar door Jefus zelf,en met Jefus ook zijn vader tevens ontvangen, dat is eerbewijzen: "t gene hun gefchieden zoude, wilde Jefus met zijn'vader opneemen,als of zij 't zelve ontvingen. Onfchatbaare eer! onnagaanbaar geluk! zij zouden verbeelden de gezanten der Godheid te zijn! Ook dit moest Judas tot in het hart getroffen hebben, van zulk een voorrecht zou hij verftoT 2, kea  202 De ontdekking van v- • , Over- fren zjjni Maar 't was tevens ongemeen bemoe» BNK' digende voor de getrouwe volgelingen des Heilands, die door hun hart niet veroordeeld werden, deze, hoe zeer zij zich bedroeven moesten , dat 'er zulk een wolf onder de fchaapen fchuilde, deze moesten zich echter verblijden, dat hier door het Godlijk oogmerk niet verijdeld kon worden, dat zij in den naam van hunnen Heer het Euangelie zouden prediken. Doch wat gebeurde 'er ? Jefus zelf, die van geene ontroering wist, wanneer Hij 't ijsfelijkfte leed voor zich zeiven zag naderen. Jefus zelf wordt, bij 't overdenken van deze dingen, in den geest ontroerd. O heilige ontroering, door geen zondige vlek bezoeteld! O konde ik meer van deze ontroering kennen, om 'er den nadruk van te gevoelen, om 'er de zuiverheid van te bezichtigen! Maar ik vergenoege mij met het gene de heilige fchrijver meldt, Jefus {preekt nog duidelijker dan voorheen, en bevestigt, met een verdubbeld voorwaar, dat één uit hun Hem verraaden zou. Dit wekte billijk een verlegen rondzien, de beminde leerling, die in den fchoot van Jefus» die het naafte bij Hem aanlag, Johannes namelijk, werd door den altijd vuurigen Petrus, die geen tijd verbeiden konde, gewenkt,om 't heime  den Verraadeh. 093 V. melijk aan Jefus te vraagen, deze deed het, en Overnu oordeelde de Heiland, dat het tijd was, om den verraader bekend te maaken, ten minften aan deze twee der dischgenooten, door eene beete, van 't brood waarfchijnlijk, te neemen en in de fausfchotel intedoopen ; na eene voorafgaande ke-nnisgeeving aan Johannes, reikt Jefus de beete aan Judas, die ze ook aannam. Dit was de vierde ontdekking van den verraader. Nu fchijnt Judas voorts de houding aan te neemen van zich ook onfchuldig te kennen, nu fchijnt hij, zo als Matth. meldt, met eene bijzondere eerbenoeming aan Jefus gevraagd te hebben : ben ik 't Rabbi P Waar op de Heiland zich dus ter openlijke ontdekkinge gedrongen vindende, hem antwoordt : Gij hebt het gezegd , naar eene hebreeuwfche zegswijze zo veel als ja gij zijt •\het. Dit was de vijfde en laatlle ontdekking. Toen voer de fatan in hem, die hem,volgens ! Joh. eigen verhaal, te voren alreeds bezielde. !* Die werkte nu met verdubbelde kragt op hem, om aantedringen op de volvoering van het bedongen verdrag. Jefus zeide tot hem , dat gij doet, doe het haajielijk: niet dat Hij hem dit wanbedrijf be- * Jah, vs 2, T 3  294 DU ontdekking van c^'e- drijf beval, maar al toelaatende toonde Hij, boe 9BNK. onverfchrokken Hij pal Hond, hoe zeer Hij overreed was, welk een ijsfelijk bedrijf Judas voorhad , zo fchroomde Hij voor de volvoering van 't verraad niet. Doch dit verftonden de overige leerlingen niet: zij meenden,wijl Judas de beursdraager was, dat hij iets voor de volgende dagen van het feest moest koopen, of op Jefus bevel iets aan den armen geeven, wijl zij de wijze van 't verraad niet konden kennen, en 't naar Jefus doel niet vereischt werd, hun als nog meerdere ontdekking te geeven, de tijd zou hen leeren. Judas intusfchen kreeg het te bange, hij kon het in 't bijzijn van Jefus niet langer houden , terftond na de beete ging hij uit, zo 't fchijnt voor de inftelling van 't bondzegel des nieuwen verbonds. 't Was reeds nacht, dezelfde nacht, in welken hij zijn ijslijk verraad ter uitvoeringe ftond te brengen. Welk eene rijke aanleiding ter nuttige onderrichtinge vinde ik voor mij in deze ruime ftoffe. Laat ik mij haairen , ter leerbegeerige opzamelinge, en daar 't veeltal mij verbijfteren zou, zal ik mij Hechts bij de hoofdzaaken bepaalen. Mijn oog vestige ik allereerst op Jesus , oaa  den Verraader. 295 V. om Hem in meer dan dén opzicht te befchou- over- . denk. wen. Jesus wordt hier al eenigzins als de Messias kenbaar, terwijl deze omftandigheid zijns lijdens in de profeetfijrolle afgetekend was , en dit door Hem zelf in de vervulling wordt aangetoond. Ook hier uit moest het blijken, dat Hem niets overkwam, dan 't gene Gods hand en raad te vooren bepaald had, dat gefchieden zoude : dus moest zelf uit deze omftandigheid kenbaar worden , dat ook deze bijzonderheid van den Mesfias,te vooren opgegeven,in Jefus haare vervulling kreeg. En te gelijk wordt hier het nadenkend gemoed gerust gefteld, dat de albeflierende hand der voorzienigheid ook dit kwaad te vooren geregeld, op eene volmaakte heilige wijze geregeld had, om, door eene verborgene beftelling, de allerwigtigfte bedoelingen te bereiken. Ik ontdekke hier ook wijders, hoe de Zoenborg,eer nog het lijden Hem trof, in de voor bereidfels tot zijn laatfte lijden, airede de beginfelen der fmerten verduuren moest. Jefus werd ontroerd in den geest, verfchrikkende taaie. Jefus ontroerd, waar over was dit ? Was 't over zijne fmerten, die Hem ftonden te bejegenen? Neen,.Hij kon de hel uitdaa- gen , alle derzelver poogingen, al het woeden T 4 der  2s>6 De ontdekking van V. Over- der duivelen, al de fmaad' en de uitgezoehtflc PZit k. .... » ° pijnigingen, de vervaarhjkfte geesfelzweepen, de vervloekte kruispaal, die alle famen genomen , konden den geest van den kloekmoedigen Jefus niet fchudden, die alle konden, noch door vooruitgezicht, noch door daadelijk treffen , Hem niet beroeren: wat was het dan P — De fchrik wekken de erinnering van ijsfelijk verraad, het verfoeilijke der zonde,'t rampzalige beftaan van den verraader, zijne onbeweeglijke hardnekkigheid, tegen zo veel waarfchouwen aan, dit was 't dat Jefus geest ontroerde. De tede. re beweegingen der menschlijkheid, die bij den verlosfer op de zuiverfte wijze werkten, werden nu in 't heilige hart, aan den gang gebragt: één der zondaaren, één van Adamsafftammelingen, naar 't verderf te moeten wijzen, wekt menschlijke, wekt heilige tederheid, met een verfchrikkend dondcrwoord één uit het heilige gezelfchap, uit het gekooren getal der volgelingen, voor een'verraader te moeten verklaaren, te voorzien dat alle waarfchouwingen hem niet te rugge zouden houden, den rampzaligen flaaf der begeerlijkheid aan- den fatan te moeten overlaaten, hem in de vastgeknelde boei^ns der helle <;e zien heenen voeren, om den wil van den Hienfchenmoorder te volbrengen, hoe kon de heilige  den Verraader. 297 lige ziel van Jefus zulk een gezicht zonder 0^ ontroering verduuren ? — „ Was't dan niet genoeg, menschlievendver,,'ïosfer! dat Gij deze fmerten ondergaan moest, toen 't verraad uitbrak? was 't niet genoeg, " dat Gij 't verfoeilijke van gebrokene trouw, „ de rampzalige vruchten van gewaande vriend„ fchap moest ondervinden , toen de verraa,, derskus U gegeven werd , was 't niet ge„ noeg dat Gij ontroerd werd, over 't lot van de„ zen booswicht, over de misleiding der hel„ le, toen het verraad voltooid werd? Moest „ Gij reeds ter vooren, moest Gij reeds bij voor,1 uitgezicht de beginfelen dezer folteringen van „ uwe heilige , van uwe volmaakt menfchen„ minnende ziele ervaaren ? Ja Gij moest ook „ dit fmaaken,Gij moest op alle mogelijkewij„ ze, daar Gij als Borg de grootfte fmerte, de „ ftraffevoor alle zonden droegt,Gij moest,bij „ verdubbelde famenhoping van allerlei ellen„ den, uw leed verduuren. Dit leere ik in 't voorbijgaan, zo Jefus nog in den ftand der heerlijkheid voor ontroeringe vatbaar ware, Hij zou, op 't zien van mijne zonde, ook in den geest ontroerd worden , dan alfchoon zulks nu niet mogelijk zij,zo ichrikke deze bedenking mij van 't zondigen af, de zonde is 't verdoemelijke kwaad, 't welke JeT 5 fus  298 De ontdekking van oJR\. fus heilige ziele beroerd, 't welke Hem fmerte denk. aar)gedaan heeft! Maar niet alleen de beginfelen der fmerten, bij vooruitzicht gefmaakt, worden mij hier ter bezichtiginge gegeven; ik kan ook dit gedeelte van 't gefchiedverhaal niet inzien, of ik vinde hier op nieuws, als met groote letteren ,gefchre« ven , Jesus leed allergewilligst , 'er is toch geen bedenken, of het naderend lijden zweefde Hem voor den geest, Hij fprak'er duidelijk van, zeggende voor zijn lijden nog eerst het pafcha begeerd te hebben, Hij fpoort den verraader aan, om, wijl hij toch onverbeterlijk voortging, zijn werk haaflelijk te verrichten, dan hoe zeer 'Hem dit levendig ware , het brengt Hem geen ontroering aan, 'er ftijgt geen weerzin tegen 't lijden in zijn' boezem, Hij wordt ontroerd, maar alleenlijk over 't ijslijke der zonde , over 't rampzalige van een' hardnekkigen zondaar. Jefus leed dan gewillig, Hij was gereed om den geëischten prijs te betaalen. Terwijl ik even zo veele blijken van zijne oneindige verhevenheid hier kan opzamelen, ik kon dit bij wettigen gevolge uit zijne waarfchouwende voorfpelling befluiten: maar Jefus zelf komt mij voor, ik hebbe uit zijnen mond gehoord, ik zegge 't u nu,eer 't gefchiedt, op dat als  den Verraader. s99 ... 7 * •; Over- » tf/j V gefchied zal zijn, gij geloovenmoogt datik DENK. Zie hier mijne ziel, de onwederleglijkfte trekken van eene volf rekte alweetendheid, het duidelijkfte bevel, om daar uit op te maaken, dat zijne grootheid geëvenredigd is, met deze volftrekte voorweetenfchap, de onwederleglijkfte bewijzenderhalven, dat Hij God,dat de lijdende verlosfer de Godmensen, is. O wonderbaar geheim! hier zie ik de diepfte nedrigheid met de onvergelijklijkftc grootheid gepaard, hier zie ik, hoe de onfchuld gewillig is, om als fchuldig te worden behandeld, dit was 'er noodig, zouden 'er zondaars verlost worden: door niemand anders, dan door zulk een uitredder, kan ik ten leven worden ingebragt. Verkwikkende bezigheid dan, zulke proeven uitliet heilige gefchiedverhaal bijeen te zamelen! telkens vernieuwde , telkens meer bevestigende opmerkingen van deze gewigtige eigenfehappen in den Borg te kunnen ontdekken, die zelfs al, in de voorbereidfels voor het laatfte lijden, te kunnen gadeflaan! welk een rijken oogst zal het verhaal van dit lijden zelve niet opleveren ! Doch laat ik mij wederom den lijdenden Borg, als het uitneemendfte voorbeeld, vertegenwoordigen, laat ik, met een oplettend oog, nauw- keu-:  3co De ontdekking van V. bbhk. ke"rig onderzoeken, wat ik hier van mijn' verlosfer leeren moet. Dit kan ik Hechts optellen, gebrekkig optellen. Ik ontdekke hier allereerst de aanhoudende blijken van onkreukbaare liefde voor zijne leerlingen , Hij is zijner naderende fmerte wel gedachtig, maar weridt het oog daar van af, om voor zijner leerlingen veiligheid te zorgen, om hen te onderrichten, om hen, gelijk ik hier gezien hebbe, op allerlei wijze, te verfterken en te bemoedigen: onwankelbaare liefde! welker beichouwing mij moet opwekken, om zo veel ik, in navolginge van mijn' meefter, zulks kan doen, de liefde jegens zulken,die ik met grond beminne, onkreukbaar te bewaar en. Doch hoe fterk fchittert vooral ook zijne onvergelijklijke nedrigheid! de Heer uit den hemel bukt zich neder, om zijnen leerlingen den geringften dienst te bewijzen, om hun een zinbeeldig onderricht mede te deelen, hoe veel is daar uit op te zamelen! 't was een zinbeeldioonderricht, niet te gering voor den grootften leeraar, het zeggen van Jefus tegen Petrus,gij verftaathet nu niep,mqar zult het na dezen verftaan, maake mij fteeds bedachtzaam, in 't oordeelen over de Godlijke wegen en handelingen ! £«aat  den Verraader. jgof (, V. Laat ik intusfchen hier leeren. Over* Dit voetwasfchen ftrekte tot eene voorberei- DEMK' ding voor't heilige avondmaal, dit erinnere mij, hoe ik niet ongewasfchen aan dien bonddisch moet naderen: doch welk een waschbad hebbe ik noodig?geen Abanas of Pharpars vloeden, igeen Jordaanjlroom of Siloah's water zijn daar [toe genoeg, maar de heilbron, op Golgotha ontifprongen, de fontein, tegen de zonde en tegen de \onreinheid geopend, kan mijne ziele reinigen ivanal het vuile ftof, dat mijne voeten aankleeft, ivan alle bezoedelingen, die mijn, wandel ontliepen, derwaards zal ik mij heenen wenden, daar zal ik de reiniging zoeken, dus wil ik ge wasfchen, bij hervatting gewasfchen worden, om !plechtig voor God te verfchijnen. Daarbij, wordt de broederliefde aan 's Heilands volgelin: gen, door het voorbeeld van hunnen meefter, ten :fterkften aanbevolen. Zij, die leerlingen van Jefus willen heeten, moéten elkander beminnen met eene vuurige liefde;'t was zeker te weinig, alleen te willen liefhebben met het ivoord en met < de tonge, het moet vooral met de daad en waarbeid gefchieden. * En zal dit beoeffend worden, naar Jefus bevel, zo moet de hulpvaardigheid zich werkzaam • i Joh. III: 18.  De ontdekking van Over- zaara betoonen in de toebrenginge van allerlei *EI,K' dienden, de geringfte zelfs niet uitgezonderd. Terwijl integendeel de ijdele- zelfverheffing hier zo overtuigende gewraakt wordt, waar zal de eene zandkorrel zich boven den anderen verheffen, daar wij famen flof zijn, uit het zelfde leem afgefneden, laat een vergulde dwaas, die met eenen ijdelen kledertooi nog ijdeler geest bedekt , zich hoogmoedig boven zijnen medemensen verheffen, laat al zijne verdiende gelegen zijn, in 't bezit van een ruim deel van den betoverenden afgod, van den blinkenden mammon, voor welken zich de verleidde fterveling zo vaak nederbuigt; laat eene trotfche wereld zo veelerlei rangen uitdenken,en die dagelijks vermenigvuldigen: wat ook iemand zij, airede is zijn naam genoemd, en 't is bekend dat bij een mensch is, * in het huis der famenkomfte aller levenden zal de fcepter en de fpade op denzelfden prijs gefchat worden; die in Jefus fchoole verkeert, wordt door dit bedrijf van zijn' meefter zeer duidelijk onderricht, dat alle ijdele verheffing boven elkander Hem zeer mishaagt. Dit noopt mij,om ook bedachtzaam toetezien, dat ik mij voor deze ondeugd nauwkeurig wachte. Ja * Prei. VI: io.  dek Verraader. $03 V. Ta ik merke, dat Tefus zelfs de voeten van Ju- Over- „,.,.. , . 1 deuk, das gewasfchen heelt, hi] wordt door den huangelist niet uitgefloten: wat moet ik hier uit leeren?Dat ik zelfs mijnen vijanden goed moet doen ; dat ik, zo lang de bedrijven nog niet openbaar zijn, over 't verborgen niet moet vonnisfen, om daar naar te handelen, eindelijk ook dit, dat gelijk God zijne zonne laat opgaan over boozen en over goeden,en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, gelijk Jefus dit met zijn voorbeeld bekragtigt , ik alzo ook daar in, het beeld van mijn' hemelfchen vader moet trachten gelijkvormig te worden. * Dit vinde ik nog nader bekragtigd, door volgende liefdeblijken aan den verraader bewezen: of was liefde de bron niet, uit welke de getrouwe waarfchouwing voortvloeide ? Was 't geen liefde, dat Jefus dezen rampzaligen , met alle kragt van zedelijke overtuiging, uit het verderf zocht te rugge te houden ? Dan laat ik de volgende bedenking, die mij fomtijds verbijiieren zou , bedaardelijk overweegen: zo Jefus liefde jegens Judas oeffende, waarom liet Hij dan niet zijne almagt op gelijken tred met zijne alweetendheid gaan en werj ken, waarom greep Hij den booswicht niet in * Matth. Y: 44, 45.  Sol De ontdekking van V. Over- 't hart, en wederhield hem met geweld ■ • ' een vraagen? waarom heeft God den ftand der dingen op deze benedenwereld dus geregeld , dat Hij met den mensch niet anders dan geregeld, dat Hij met den mensch niet anders dan redelijk handelt, dat de mensch niet anders dan redelijk handelt,dat de mensch cenvrijwerkend wezen blijft, nooddwang neemt de vrijheid weg, Judas toch had genoegzaame aanleiding, om van zijn verraaderlijk ontwerp te rug te komen, eene meerdere genade was God aan hem niet verplicht, Judas zondigde vrijwillig, en was der. halven hoogst Itralbaar, terwijl God, die den Godloozen tot den dag des kivaads maakte , volmaakt heilig in dit zijn beitel te werk ging, om zijn best ontworpen plan te volvoeren. Blijven hier diepten over, die ik niet doorgronden kan, veel, zeer veel moet ik aan de eeuwigheid verblijven: wat zal dat zijn, met een verheerlijkt oog, van achteren,alle de ontwikkelingen van den eeuwigen raad in het helderfte licht te bezichtigen ! ook daar door zal 't geluk van den hemel vergroot woden ! Maar mij is nog te bezichtigen, met welk eene bedachtzaame zachtmoedigheid Jefus den verraader ontdekte : 't Zou geenzins te bevreemden zijn geweest, dat Jefus hem met de uiterfte verontwaardiging behandeld, met den adem zij-  een Verraader. 305* v. zijner lippen dezen sodioozen gedood, althans over- . denk. hem de eere van 't verblijf aan den paaschdisch ontzegd had, dat Hij hem openlijk met fchaamte overladen, en ter verfoeijinge zijner medeleerlingen gefteld had: dan, de beste kenner van den mensch weet de beste wijze van overtuiging te werk te ftellcn , eerst meer bedekt, vervolgens meer ontwikkeld , eindelijk allerduidelijkst gefchiedde deze waarfchouwingen, toen dit alies niet konde helpen , ware toch alles vruchteloos geweest. Zo zie ik dan bedachtzaame zachtmoedigheid, met getrouwheid gepaard: laat ik hier uit leeren, zo ik 't immer ontmoete , dat men fnoode ontwerpen tegen mij vormt, en ik zulks ontdekke, mij dan Jefus handelwijze ten regel te ftellen, laat ik hier leeren,als mijn broeda tegen mij zondigt, hem allereerst tusfehen hem en mij alleen te befiraffen, laat ik hier leeren de beminlijke zachtmoedigheid in alle gevallen te beöeffenen, laat ik mij ook uit Jefus gedrag erinneren, hoe ik voorzichtig moet zijn , maar daarbij getrouwheid paaren. Laatstlijk mag ik Jefus ten voorbeelde van milddaadigheid befchouwen , zijne leerlingen dachten, dat Hij den armen iets liet geeven, dit was dan geen ongewoon werk, dat 'er uit V de  3o6* De ontdekking van den Verraader, v, 0vER- de beurze iets op Tefus bevel werd uitgereikt, DENK. 1 J I Heilzaam lecrbeeld! te vooren zag ik dat Jefus de weldaadigheid aan den armen niet alleen veroorloofde, maar duidelijk genoeg aanprees, hier zie ik dat Hij niets beveelt, of Hij wil 't zelfs beöeffenen, ook dit zij mij ter opwekkinge! Jefus, die niets had waarop Hij 't hoofd konde ncderleggen; Jefus, die arm was geworden om zondaars rijk te maaken, die was ge- 1 woon om den armen onderftand te bieden, dit fpoore mij dan te meer aan, om dit zo wel naar zijn voorbeeld, als volgens zijn bevel te doen. „ Mijn dierbaare Jefus , met u befluite ik i 5, dit mijn peinzen , laat de liefderijke waar- fchouwingen, aan Judas gedaan, ook aan mij „ naar gelang mijner omftandigheden, herhaald „ worden, als ik in gevaar van zondigen, als ,, ik in de Brikken der zonde verward ben; en „ geef 'er mij eene tweede genade bij, eene „ genade, die gij aan Judas niet geweigerd zoudt „ hebben , zo hij ze geloovig begeerd had, „ die genade, dat uw woord tot in mijn hart „ doordringe, dat ik met kragt van 't zondigen wederhouden worde!" ZES-  3°? ZÉS DE OVERDENKING. De instelling van 't heilig Avondmaal. Mïth. XXVI: vs. 26-23. 1 Mark. XIV: vs. 22-24. En als zij aten, nam Je fus het brood , cn gezegend hebbende brak Hij het, én gaf het den discipelen, cn zeide , Neemt , eetet, ■fat is mijn lichaam. En Hij nam den drinkbeker, en gedankt rlëobendë gaf paar [dien], zeggende , drinkt alle daar uit. Want dat is mijn bloed , bert [bloed] des Nieuwen Testaments, 't welk voor vele vergoten wordt , tot vcrgevfngê der zonden. En als zij aten , nam Jefus bróód, en als Hij gezegend hadde, brak Hij het , en gaf het baar , en zeide, Neemt, eetet, dat is mijn lichaam. Eu nam don drinkbeker , en' gedankt hebbende gaf haar [dien] : cn zij dronken nlfe uit den zeiven. En Hij ! zeide tot haar, Dat is mijn | bloed, het [bloed] des Nieu| wen Testaments ,'t welk voor i vele vergoten wordt. Luk. XXII: vs. 19, 20. En Hij nam brood , -en als Hij gedankt hadde brak hetj, en gaf het haar , zeggende , Dat is mijn lichaam, t welk voor U gegeven wordt: Doet dat tot mijner gedachtenisfe. Desgelijks ook den drinkbeker na het Avondi!) ;•I, zeggéncfé; Deze drinkbeker [is] het Nieuwe Testament ifi mijnen bloede, 't#èlli voor U vergoten wordt. JSepcins nu mijne ziel, met ftiïïe aandacht, met heilige op^ëfiomenneiajj met aanbiddende V i ver*" vl Overdenk.  308 De instelling VL mnk" venvondering, het uitneemendfte gedenkteken der grootfte liefde, 't welke ooit gefticht is, befchouw de geopende heilfontein , waar uit gij gedrenkt, het hemelmanna, waarmede gij gefpijst, den heelenden balfem , door welken uwe diepe wonden geneezen kunnen worden: hier wordt u een rots vertoond, die, met geweld geflagen zijnde, levende wateren, verkoelende vloeden in de barre woestenij van dit leven doet vloeien, ftroomen die nimmer zullen verdroogen , tot dat gij aan de grenzen van 't hemelfche Cana'an gekomen zijt, verkwikkende wateren, die den voorfmaak zelfs doen proeven van 't volle genot der wellusten, die in 't beloofde land, aan de overzijde van de doods jordaane, genooten worden! Begeef u, mijne ziel, ter overdenkinge van den dood, die 't leven aanbragt, van den vloek , die den zegen verwierf, van de ellenden, die heil befchikten, van de grouwzaamfte jammeren, die eeuwig, eeuwig , juichftof leveren, welke wonderfpreuken! Ja, hier vinde ik het gedachtenisteken van den verfchriklijkften dood , dat het verzegelend onderpand van de grootfte heilgoederen tevens is. Hier zie ik voor mij opengefpreid, het zo op-  van 't heilig Avondmaal. 309 vi. * opmerklijke , het aandachtwekkende verhaal, °V*KR; van de liefderijkfte zorge,die immer geöeffend is, van den grootften troost, die ooit aan Chris- 11 tus kerk geleverd kon worden! Een doodmaal tij d ! verbaazend woord! kan ï hier geneucht gefmaakt worden ? Ja een dood- p maaltijd, die ter gedachtenis ftrekt, van 't fterven voor de zonden, en in dit opzicht traa- ; nen van fmerten moet doen ontfpringen. Maar een doodmaaltijd tevens, daar de lekkernijen 1 van 't hemelfche Eden worden opgedischt, daar de gasten de toezegging van een eeuwig 1 leven , dat door geen dood kan uitgebluscht > worden, zo mild ontvangen. Dit is een maaltijd zeker van reinsn wijn, van f 'i vet vol merg,Kiev kunnen geengasterijen door , Ahafuerus aan zijne rijksgrooten gegeeven, gas^ 1 terijen,die honderd-en-tachtig dagen duurden,*in vergelijkinge komen , de wijn van Libanon] moet \ hier zijn geur verliezen. En, wien zal dit be: vreemden kunnen! geen aardfche geneuchten > worden hier gefmaakt, maar hemelwellusten, i hier is fpijze en drank opgedischt, die zelfs den M engel onthouden, maar voor den mensch be: reid is!.... Ik * Esth. I: 3, 4. t Hof. XIV: 8. V 3  gie De instelling yi. ovbr- ik trecdc dan nader, door seloofsbepeinzim? denk. ° r ° dringe ik in de toegeruste eetzaalc , om met het zielsoog Jesus met zijn heilig gezelfchap aan den Paaschdisch te befchouwen. Het eerfte dat ik ontdekke, is de ontknooping van een geheim, dat Veele eeuwen verborgen was, het aan Sinaï zo plechtig geftaafde verbond, aan Israëls nakroost, als eene zo heilige verplichting overgeleverd, wordt hier afgefchaft! de fchaduw wet met haaren geheelen ftoet krijgt haar affcheid. Aan deze tafel worden de fchaduwtekeningen yerfcheurd, nu het lichaam gekomen is, de rij der voorbeelden verdwijnt uit het gezicht, het nieuwe verbond, de zuivere geestelijke bedceling, begint de plaatste vervangen. Kan de Zoon des greoten Konings, de inftellingen van zijnen Vader dus met recht verbrceken ? Zo vraagt de verbijsterde Jood, de ongelukkige zwerveling op aarde, die zich met de fchors der wettifche plechtigheden nog voeden wil!—ongelukkige vraager!lette gij op 't Godlijk oogmerk der Mofaïfche bediening, gij zoudt pVertuigd zijn, dat deze plaats- moet maaken Voor eene eerwaardiger inftelling ; wilde gij verftaan, wat God uwen vaderen reeds deed aanzeggen , door zijn' getrouwen zendeling: ik  VAN 'T HEILIG AVONDMAAL. 311 VI. ik hebbe met uwe vaderen, ten dage als ik ze uit Egyptenland uitvoerde , niet gefproken noch hen geboden van zaaken des brandoffers of jlacht offers*, als ook: wie een os jlacht jlaat een man; wie een lam offert, breekt een hond den hals: wie f pi] söff er offert is [als die] zwijnenbloed [offert:] wie wierook brandt ten gedenköffer, is [als] die een afgod zegent], wilde gij dit verftaan, gij zoudt zwijgen en gelooven! Dan laat ik meer van nabij bezichtigen wat mijn Jefus deed: eer nog het Pafcha geheel was afgedaan, toen de laatfte drinkbeker nog niet was rond geweest, mm Hij het ongedeesfemde paaschbrood, zich waarfchijnlijk naar der Jooden gebruiken fchikkendc , bij welke het gewoon was, dat de huisvader het brood nam, om 'er den zegen over uittefpreeken, en elk der dischgenooten een deel daar van te geeven. Blijkbaar is het echter,uit volgende gefprekken des Heilands, bij deze gelegenheid gevoerd, dat Hij hier een nieuw zegelteken inftelde. Tot zulk een oogmerk nam Jefus dan het brood: maar wat bewoog Hem, om juist van den paaschdisch het brood te neemen, waarom niet * Jer. VII: 22. t Jef. LXVI: J. V 4  312 De instelling VI. deniT." niet een gedeelte van het Paaschlam, dit fcbeefl ruim zo gefchikt, ter afbeeldinge van zijn vleesch van 't offer voor 't leven der wereld aangebragt? — Dit mag dus bij de oppervlakkige bezichtiging fchijnen,een nader indenken, doet mij echter het billijke van's Heilands keuze bevroeden, en dezelve alzins eerbiedigen. —Jefus wilde een gemaküjk teken inftellen, dat fteeds te bekomen zou zijn,en niet ligtlijk walgen kon; — doch't gene van meer gewigt is, er moest nu geen Godsdienftige bloedplenging meer gefchieden,nu deallesverzoenendebloedftorting volvoerd ware , — en hoe gefchikt was het, door 't brood te wijzen op het lichaam des Heeren, waar door niemand, ten zij 't bijgeloof hem geheel overmeesterde, zo als, helaas gebeurd is, waar door niemand, zegge ik, in gevaar gebragt werd, om aan't ftoflijke lichaam te denken, om zich een geduurig herhaald eigenlijk offer te verbeelden. Dan ik ben belust om mij voort te fpoeden, dat ik 't verdere bedrijf van Jefus met dit genomen brood aandachtelijk bepeinze. Jefus fprak den zegen hier over uit, Ltik< zegt, dat Hij zulks dankende deed. Wat heefc Hij dan gefproken ? — Had ik dat mogen weeten? — Hoe fmcvtlijk valt het mij dat die niet op-  vax 't heilig Avondmaal. 313 vr.' opgetekend is! - maar zal ik den Geest bedillen, die de gewijde pennen beftuurd, die de fchriften ingegeven heeft ? — Onverfchoongjke dwaasheid! — evenwel hoe kan dit gemis voor mij vergoed worden ? — Mij dunkt zeer wel, als ik maar niet wijzer wil zijn, dan Jefus was. — Ik moest hier niet door woorden onderricht worden , daartoe zijn de fchriften vervaardigd , die genoegzaam onderwijs bevatten: hier heefc een heilige beeldfpraak plaats, laat ik het dus noemen, hier wordt, door eene treffende tekening, voor de oogen met weinige trekken gefchilderd, het gene door woorden Uitvoeriger reeds was voorgefteld , of nog verder voorgedraagen zou worden. — Doch nu kan ik afiaatcn om te onderzoeken, waartoe is dit dus gefchikt? — Welk eene onopmerkzaamheid zou ik begaan, zo ik niet gadefloeg, dat deze fchilderij een zegelteken was, van 't gene door woorden was geleerd, een zegelteken van die bondbeloften, welke in 't zalig euangelie worden voorgedraagen. — Koe wijslijk is dit geregeld! zeker dit alles is naar de wijsheid, naar. de Godlijke wijsheid van mijn' verlosfer geregeld! Nu heb ik genoeg aanleiding orn te denken, dat de woorden van Jefus een eerbiedig danV 5 ken  314 De instelling vi. over- ken der Godlijke goedheid, een zegenend af- DiNK. ° zonderen van dit brood tot het groote oogmerk der inftellinge geweest zijn , terwijl ik reden heb om te vermoeden, dat deze woorden weinig en veelbeduidend waren! Nog eene bijzonderheid wordt zo uitdruklijk bcfchreven, dat die ook van mij nauwkeurig bemerkt moet worden: het gezegende brood werd door Jefus gebroken. Dit was gebruiklijk bij de Jooden, maar dit moest ook juist tot des verlosfers bijzonder doel dienen. Vervolgens zie ik, dat Jefus het gebroken brood ftukswijze uitreikt, en dus aan de dischgenooten overgeeft. En dit met een bijgevoegd bevel, dat zijne leerlingen het brood neemen zouden, het zich toeëigenen en daar van eeten, om 'er dus duurzaam nut van te hebben. Jesus zeifat ook zijn deel daar van, zou Hij ook dit bondzegel niet gebruiken ? — Ja Hij ontving de befnijdenis, vierde het pafcha, en liet zich door Johannes doopen, eigeniiartig was het derhalven, dat Hij ook het avondmaal gebruikte. Doch wat beduidde dit alles ? — Jefus was zo goed, om zelf aan zijne dischgcnooten het waare doel van deze zijne ongedachte handelwijze aan te duiden; ja Hij zorgde zelfs, dat dit  van 't heilig Avondmaal. 315 Vfc dit duor drijving van zijnen goeden Geest ook gg»voor ons beiehrcven werd, ook voor ons, die • go veele eeuwen laater leeven, ook voor mij, op dat ik niet verbijfterd worde ! gadelooze liefdezorg! hoe dikwerf zoude ik daar blijken van vinden! hoe dikwerf zoude ik die bewonderend danken, zo ik, volgens mijn plicht, altijd maar behoorlijk opmerkzaam ware! Wat vijlde ik dan hier ter ondcrrichtinge j ■dit is mijn lichaam, zeide Jefus. Wat duidt deze taaie aan ? Hoe onbegrijpelijk ! was 't brood zijn lichaam? Geen de minlte duisterheid blijft cr overig, wanneer ik flcchts op't fpraakgebruik der Hebreeuwen lette, en zelfs is 't naar ons taaleigen niet ongewoon, zich op die wijze uittedrukken : vooral wanneer ik hier bij oplette, hoe Jefus hier bij tegenwoordig was, en 't dus zichtbaar in 't oog moest vallen , dat er onmogelijk aan zijn eigenlijk lichaam konde gedacht worden. 't ïs dus kennelijk genoeg, dat deze fprcekwijze ons aanwijst, hoe het brood ten afbeeldzcl , ten onderpan.de van 's Heilands lichaam gefteld werd. Doch eer ik hier op verder peinzc, moet ik mij het wigtige bijvocgzel van Lukas vertegenwoordigen. Jefus zegt: mijn lichaam,dat voor u ge-  3i6 De instelling vr. mnk" Seëeven wordt, en hoe dit geeven verftaan moet • worden , vinde ik door eene onfciibaare pen bericht, Apostel Paidus, door 's Heeren onderwijs geleerd, verklaart dit dus mijn lichaam dat voor u gebroken wordt. * Zet u nu tot bedachtzaam onderzoek, mijne ziel, hier is veel te denken, veel te vraagen, veel te leeren! Wat is Christus lichaam ? Zijne menschheid, zijne heilige menschheid zeker, een deel voor 't geheel genomen zijnde , zijne menschheid dan, zo als die hier op aarde is verfchenen, zijne waardige menschheid,het vleesch waar in de Godheid geopenbaard is! Welk een gepast afbeeldlel, het brood uit de aarde voortgeiproten , is eene tekening van des Heeren sprtjite, die eene vrucht der aarde is,] het brood dat des menfchen hart verfterkt, dat heilzaame voedfcl ftrekt ten . bedde van het waare ziclenvoedfcl, zo als dat door de menschheid van Immanuël verworven is! Doch zou de menschheid van onzen Verlosfer dit heil befchikken, zo moest dezelve gebroken worden. Hoe gebroken ? ja, door veelerlei fmerten, door een * i Ccr. XI: 24. t>/ IV; 2.  van 't heilig Avondmaal. 317 VI. 1een geweldig breeksn. Hier wordt dus eene fchets omgegeven van al het fmertelijk lijden, 't welke |nu aanftaande was, dit konden de leerlingen in de bijzonderheden wel terftond niet doorzien, zij konden in 't gemeen aan lijden en fmerten denken, maar zij zouden het na dezen i'jverftaan, zij zouden van achteren, gelijk wij rnu ook kunnen doen, het gepaste van de- ze uitbeelding nader leeren kennen. Dus mogen wij bij de breeking des broods ons alle de | fmerten, welke Jefus voor zijn fterven troffen, vertegenwoordigen: Hij moest, in Gethfema* : ne's worftelperk , de onnadenklijkfre zielsbejj nauwdheden verduuren, het bloedig zweet werd > Hem daar pijnlijk afgetapt, verraad en gevani: genneeming volgden daarop , vuist en ftokflaagen 1 werden Hem toegedeeld , zijn gezegend aan5 gezicht door verachtlijk fpeekfel ontlierd, zijn | fchuldeloos lichaam door fnerpende geesfelrieü men opengereten, het eerwaardig hoofd met j prikkelende doornen van eenen fpotkrooa \ doorpriemd,deze door 't Haan met den rietftok nog dieper ingedreven, zijne weldaadige handen zeker, en misfehien ook zijne voeten,met pijnigende nagelen aan 't moordhout geklonken , daar Hij in 't verduuren der onüitdenkiijkite, der onlijdelijkfte fmerten 3 onder het toe-  313 De Instelling óver- tocfieemen van fmaadende mishandelingen rnoesê DENK. • ° hangen, tot dat de geprangde borst den hijgenden levensadem uitblies. Schrikwekkend, verbijsterend veeltal van jammeren ! pijnlijk breeken van 't gezegende lichaam des VerJosfers! zo veele fmerten reeds, eer nog het oogenblik van fterven kwam! Maar wat is de reden, waarom ik mij alle die fmerten voorftclle , als door dat breeken afgebeeld, zonder dat ik evenwel het fterven daar onder betrekke? — Mij dunkt, dit moet ik doen, wil ik het geleide van Jefus volgen: mijn Heiland heeft niet alleen hoed ingefteld ' ten teken van zijn lichaam, dat is zijne menschheid, maar ook den wijn afgezonderd ter bceldtenisfe van zijn bloed, zijn uitgeftortte bloed, dat is van zijn fterven. Laat ik nu ook dit bepeinzen , Jefus nam den drinkbeker, na het avondmaal, dit is waarfchijnlijk de derde beker geweest van de vier, welke gewoonlijk aan den paaschdisch rondgingen , terwijl de vierde of laatfte bij 't zingeh van den lofzang doorgaans gedronken werd. Deze drinkbeker wordt hier bij overnoeming voorgefteld, om de wijn die daar in was aanteduiden , uit vergclijkinge van Matth. met Luk. blijkt dit toch duidelijk, daar de laatfte de  van 't heilig Avondmaal. 319 . VI. de woorden van Jefus dus opgeeft: de drinkbe- Og*» ker is het nieuwe testament in mijnen bloede, daar ftelt de eerfte dezelve in dezer voege voov,dat is mijn bloed, het [bloed] des nieuwen testaments, dit noopt mij dan, om door den beker aan niets bijzonders te denken, maar mijne aandacht alleenlijk te bepaalen tot den wijn die in denzelven was. Deze wijn dan werd, even gelijk het brood, dankende gezegend en uitgedeeld, met bevel dat elk der dischgenooten daar van gebruiken zoude. Doch ik fpoede mij voort, om de geheimzinnige beduidenis hier van na te vorfchen. Jefus zelf leert mij, dat de wijn zijn bloed is, op dezelfde wijze , namelijk , als het brood zijn lichaam, namelijk een afbeeldend teken cn verzegelend onderpand daar van: — evenwel hier uit ontdekke ik tevens, wil ik dc wijsheid van mijn' Verlosfer eerbiedigen, dat de wijn iets anders dan het brood hebbeafgefchetst, het h-ood is zijn lichaam, zijne geheele menschheid, de wijn is zijn bloed, welk bloed, zo als dit nog in het lichaam was, en door de aderen vloeide? Neen, 't is uitgeftort bloed, 't welke , volgens Jefus eigene taaie, als vergooien moest worden aangemerkt. Eer  32o De instelling VI. Eer ik dit verder overpeinzc, wil ik 't oog laaten op eene nog nadere bijgevoegde omfchrijving: Jefus zegt, zijn bloed was het [bloed] des nieuwen testaments of verbonds , zo als dit woord ook vertolkt kan worden. Dit was dan verbondsbloed, een ftaatelijk offer, geplengd bloed ter bekragtiging van Gods testament of verbond, en, daar ik wel opletten moet, juist van 't nieuwe verbond, dat nu ftond opgericht te worden, welks huishouding met den dood des Verlosfers moest beginnen. Onverwacht nieuws voor de apostelen, bericht, het welke zij niet hadden kunnen denken, het oude verbond was nabij de verdwijning, het nieuwe zoude in deszelfs plaatfe treeden, ook dit was een geheim, 't welke bij de uitvoering nader zou ontwikkeld worden. Maar welk een heil zal dit verbond bcfchikken? — Onüitfpreeklijke weldaadigheden! het offerbloed is geplengd ter vergeevinge van zonden, het is voor veelen vergooten! O bron van rein vermaak! te vooren mogten duizenden van lammeren en runderen geflacht worden , de vingeren van Levi's afftammelingen van bloed rooken ! onmogelijk ware het toch , dat het bloed der ftieren en bokken ooit de zonde zoude kunnen wegneemen. Nu is 't lam geflacht, dat  van 't heilig Avondmaal. 321 vr. dat de zonde der wereld wegneemt, nu is de randfoen prijs opgebragt, de ftraf, op de zonde gedreigd, voldraagcn, der Godlijke rechtvaardigheid voldaan, en, met de vergeevinge der zonden, het eeuwige leven verworven. , Dus vindt gij, mijne ziel, in deze eenvouwige inftelling het heilrijkfte , het duidelijkfte onderricht, dat gij begeeren kunt! Jefus wijst zijne volgelingen op alle zijne fmerten, die Hij nu zoude ondergaan: zijn lichaam moest gebroken, pijnlijk gebroken worden, een vecltal der uitgezochtfte jammeren, moet ik hier bij elkander vatten, in een' bundel bij elkander vatten, al het lijden, dat den dood vooraf ging, moet ik als noodzaaklijk befchouwen , anders had Jefus het niet ondergaan , anders had Hij zulks in dit gedenkmaal zijner vcrlosfende liefde niet voorgefteld: dit alles behoorde mede tot het borgtochtelijk betaalen, anders zou Jefus niet. gezegd hebben, mijn lichaam dat voor u gegeven is, mijn lichaam dat voor u gebroken wordt , ik mag dan niets hier van uitzonderen, ik moet alles tot den borgtochtelijken zoenprijs betrekken: doch't is zeer opmerklijk, dat Jefus niet zegt mijn lichaan,dat voor u gegeven is , tot vergeeving der zonden. Hij zegt ook niet mijn lichaam, dat gebroken is X nut  OvERDENK. 322 De instelling met betrekking tot het nieuwe testament, of iets dergelijks! — Wat mag de reden hier van zijn ?— Die is niet verre te zoeken, 'er zoude, al had Jefus nog zo veele fmerten doorgeftaan, 'er zoude geen vergeeving der zonden plaats hebben , die zoude, behoudens het Godlijk recht, niet kunnen gefchieden, zo;Hij niet gcftorven ware, zonder bloedfiorting gefchiedt 'er geen vergeeving,* even zo is het ook met het testament of verbond, dat is ook niet vast, dan in den dood des testamentmaakers, f het bloed des verbonds moet geplengd worden, zal het zelve als geftaafd, als welgevestigd kunnen befchouwd worden. Dus vinde ik dan in 't uitgeftorte bloed den dood des verlosfers afgebeeld , zo vinde ik, dat zijn dood , bij den gantfchen bundel van zijn lijden, moest worden toegevoegd, zou 'er vergeeving van zonden, zou 'er uitdelging van eene enkele misdaad kunnen plaats hebben, terwijl 'er tevens een genoegzaam randfoen door aangebragt werd, om de grootfte, om alle de fchulden van Gods keurvolk uit te delgen. Met dit onderricht vergenoege ik mij dan, in tegenftellinge van alle menfchenvonden, laat men die fcherpzinnig noemen , laat men zich * Heb. IX: 22. t Htb. IX; 16, 17.  van 't heilig Avondmaal. 323 zich daar in verlustigen, ik ben te vrede met Jesus onderricht, ik wil daar niet bij-noch afdoen. Zo hebbe ik dan de heilige plechtigheid, de inftelüng van het dierbaare bondmaal, met geloofsöogen befchouwd! ik verblijde mij wegens dit voorrecht! ik kcere te rugge, vol van gevoel, vol van verrukking, vol van gedachten! Den rijken fchat van opmerkingen, welke ik bier gezameld hebbe, wil ik nu met blij genoegen nazien, ik wil mij voorts in 't herdenken, in 'r vrolijk herdenken van al het wigtige onderricht, dat ik hier ontvangen hebbe, aangenaam bezig houden! Ik heb dan mijn Jefus wederom werkzaam gezien,met de grootfte bedaardheid van geest, met de onvergelijkiijkfte kloekmoedigheid, de bange oogenblikken van akelige jammeren naderden; zij naderden met rasfe fchreden, nog is Jefus bezig met de grootfte bedaardheid, nog wagt Hij het verfchriklijk uur kloekmoedig in , Hij houdt zich onledig met de nauwkeurigfte aftekening van 't gene Hem treffen zoude, dit fchiidert Hij zijnen leerlingen, dit fchildert Hij zijne kerke voor oogen af, om haar nuttig en genoegzaam onderricht,om hair een'rijken troost door alle de wentelende eeuwen te befchik X 2 ken vr. Overdenk. t  VI. Overdenk. 324 De instelling ken, zijn hart was in God gemoedigd, betrou- j wende op de toezeggingen zijns Vaders, datl die, hoe hoog de nood ook ging, hoe hol del haaren van onfpoed ook zouden beginnen tel ftaan, Hem niet verlaaten zou. O mogten wij alle, die Jefus in onverderf-1 lijkheid wenfehen lief te hebben, die door Hem, 1 ons geloof en onze hoope op God ftellén, mog-1 ten wij hier door aangefpoord worden , omi angstvallige kommer, zondig voorüitloopen, moedeloos twijffelen, afteleeren, om veel meer hier uit afteleiden , dat mij woed hebben tel grijpen ! Jefus is niet bedrogen uitgekomen, j Hij is verhoord uit de vreeze, offchoon de ram-; pen hoog geftegen zijn: zo zullen alle, die God j verwachten, ook niet befebaamd worden; ftijgt al eens 't gevaar zeer hoog, drukken de ongelegenheden merklijk, en zijn de vooruitzichten vol van kommer, God blijft echter de getrouwe, de Christen mag, en moet zich -veilig; verlaaten op zijne toezeggingen, dit ééne woord is genoeg, ik zal u niet hegeeven, noch ik : zal u niet verlaaten. * De gewaarwordingen van jammeren,het leed te zien naaken, is geen bewijs, dat God niet ter hulpe gereed is, inte-. gendeel dikwerf gebeurt zulks, op dat, van achter t * >/• I: 5- en Hebr. XIII: 5.  van 't heilig Avondmaal. 325 ter de zwarte wolken van druk, het blijde-licht van verlosfing te helderder zou fchitteren. Zie gij dan ook, mijne ziele, op Jefus, om kloekmoedigheid tegen dreigend leed van Hem te' leeren, wekt u zelve, wekt anderen op met de taaie van de groote Dichteresfe: Da algoede Heiland, die, bewoogen met ons leed, . De magt der duisternis, tot ons behoud, beftreed, En, nederdaalende uit de onmeecbre hemelkringen, Een ftervling wierd tot troost der droeve fïervelingen; I Die, daar hij al 't geluk, dat God bezit, genoot, I! Zich willig overgaf aan een' gevloekten dood ; I Die Heiland fpelde u, in zijn wijze orakclbiaèren, AH' de ongelukken die op aarde wedervaaren. I Stijgt dan ten kruisberge op,uw Veldheer baande u 't fpoor, 1 En (lapte, tot uw heil, u onbezweken voor. (*). Doch ik hebbe meer op te merken, ik zag .)( mijn Heiland bezig met het ftichten van een liefdeteken , Hij ftelde een bondzegel in. — , Een bondzegel? — Ja ontwijffelbaar , gelijk ; bij de oprichting van 't verbond metNoach. ï de regenboog , bij de ftaaving van 't verbond met Abraham, de befnijdenis bij 't aangaan var ! 't verbond op Sinaï, het pafcha tot zegelteken: . gefteld zijn, zo is ook bij de oprichting van ' nien (*) L. W. vam Merken, Nut der Tegenfpoeden. ü X 3 VI. Over. DENK. l  VI. f VERDENK. 3:6 De instelling nieuwe verbond, het heiUg Avondmaal als zo^ danig der kerke verordend. Hier is geen reden van twijffel. Jefus heeft zelf gezegd, dit is het bloed des nieuwen testaments of verlonds, hij noemde den drinkbeker het nieuwe testament, .of verhond in zijn bloed. Zo wilde Jéfiié dan de beloften van dit verbond, de euangelifche zegeningen, met dit heilteken bekragtigen: hoe eigenaartig heeft Hij, naar den aart dezer huishoudmge, eenvouwige tekenen gekozen, brood en wijn, dat ten allen tijde ligtlijk te bekomen ware, hoe gepast echter, voedzaam broed, verkwikkende wijn, fpijs en drank bijeen gevoegd, een verzadigende en verkwikkende maaltijd, recht gefchikt, om de volheid der genade, om de goederen van Gods koningrijk, het hemelman en de beeken der wellusten, die in 't Paradijs gefmaakt worden, aan de zielen van Jefus lievelingen te verzegelen! gepaste aftekening tevens van de oorzaak van al dit heil, Christus gebroken lichaam , zijn vergoten bloed , zijn lijden en fterven, zo als Hij dus geheiligd zijnde, eene oorzaak der eeuwige zaligheid is geworden.* Gelukkige dischgenootcn! aan wien d.'t zegel ter hand gefteld werd. Ja, gelukkig wij allen, die nog dit bondzegel gebruiken mogen, * Hebt. V: q.  van 't heilig Avondmaal. 327 Igelukkig , zo wij dit met een geloovig hart doen! onfehatbaar voorrecht, dat dit liefdetelken der kerke, ten onderpand, tot aan 's werelds volëindiging is gegeeven. j Maar hebbe ik gronds genoeg,om dit te fielden, was ook deze plechtigheid niet Hechts, |elijk de voetwasfehing, ten dienfte van 's Heiijlands eerfte leerlingen? — Neen, wij moeten ^avondmaal houden, volgens Jefus bevel, Hij zeide niet alleen tegen zijne leerlingen, doet •dit tot mijner gedachtenisfe, maar Hij zorgde tevens , dat de kerk, door onfeilbaar onderricht, .aangaande haare verplichting kennis kreeg, de pen van Apostel Paulus moest hiertoe dienen; deze toont, dat het avondmaal dikwerf moet gebruikt, dat 's Heeren dood hier door verkondigd moet worden, tot dat Hij komt,* tot dat Hij komt om de aarde te richten, en dus tot aan de voleindiging der wereld. Heuchlijk bericht, ik mag, ik moet avondImaal houden, aan dien disch moet ik den dood van mijn' Heer verkondigen! Laat ik evenwel .bedachtzaam zijn , 'er is ook een onwaardig .1 eeten en drinken, de zelfbeproeving wordt geleischt. — Hoe ongelukkig zoude ik uitkomen in * i Gr. XI: 26. X 4 VI. Ovr.R. DENK.  vr. Overdenk. 328 De instelling in den gerichtsdag, wanneer ik onder die behoordde, welke tot Jefus zullen zeggen, hebhen wij niet in uwe tegenwoordigheid gegeten en gedronken ? en die van Hem ten antwoord zullen krijgen: ik hebbe u nooit gekend. * Dan. hoe onrein ik in mij zeiven ben,, ftrafbaar, verfoeilijk, onrein, 'er is een kleed dat mij dekken, een bruiloftskleed , dat mij vcrlieren kan. Jefus gerechtigheid zelve, zijne eigene fieraaden, die Hij uitdeelt! daar hijgt mijn hart naar, daar zoeke ik mede bekleed te zijn, niet Hechts, om aan den bonddisch te naderen, maar om in allen mijnen wandel voor God welbehaaglijk te zijn : zo zal ik dan toetreeden, dus zal,aan des konings tafel, mijn nardus zijn reuk geeven, welk een reuk zal 'er uit mijn hart vloeien ? Stinkende damp! evenwel worde ik recht ootmoedig gemaakt, zoek ik door 't geloof Gode te behaagen, dan zal Hij, die zijnehand tot de kleene wil wenden, ook mij, dok mij ellendeling niet afwijzen , zo wil ik dan naderen , geloovig , vrijmoedig naderen, dus wil ik mij, bij herhaaling, aan den dienst van Jefus verpanden, terwijl Hij zichzelven aan mij verpandt! O tedere liefde, liefde des verlosfers, die mijn hart * Luk. XIII: 2$.  v-aH 't heilig Avondmaal. 329 j hart roert, liefde aan de leerlingen, liefde aan de ganfche kerk bewezen, liefde, die zo lang aarde ftaat, een voorwerp van verwonderinge moet wezen! Jefus vergeet zich zeiven, verj geet zijne fmerten, doch vergeet Hij hen ook, welker naamen, niet in een kostelijke borstlap, maar in zijn hart gegraveerd ftonden? #Deze kan Hij in eeuwigheid niet vergeeten: ! daarom zorgt Hij voor hunne rust, Hij troost j hen, daar Hij zelf voor zich den troost moet weigeren, Hij bemoedigt hen door zijne handelwijze , Hij belooft het leven , terwijl Hij .zelf fterft. Hij merkt zich zeiven aan, als niet '. meer in de wereld te zijn. * Hij tekent zijn lijden en fterven, ais tegenwoordig,als voltooid, en meldt te gelijk de dierbaare heilftroomen, die daar door ontfprongen waren! O liefde die j alle verftand te boven gaat! En hoe luisterrijk is deze inftelling, voor de goede zaak van 't Christendom! laat ik ook dit óverweegen. Zou men, naar de regels der menschlijke voorzichtigheid, niet veel veiliger keuren, dat de infteller van eenen nieuwen Godsdienst , om voorfpoed op zijne onderneemingen tehoopen, het * Joh. XVII: ii. X 5 vr. Dvur- 3enk.  Vti OVER1JENK. 330 De instelling het verzweeg, wanneer Hem deswegens, door de burgerlijke overheid, eenige openbaare fehande was aangedaan? — Zou men althans niet bedachtzaam zijn, om het zorgvuldig te verbergen , wanneer Hij als een misdaader was ten dood gebragt?.... Jefus echter, in plaatfe van heimelijk te verbieden, dat 'er van zijn' fchandelijken dood niet gemeld zou worden, ftelt een openlijk gedenkteken daar van in, een gedenkteken, door welks herhaald gebruik telkens gedachtenis van dien dood gevierd moest worden! Een kruisfeling, een affchuw van 't menschdom zal onder de hoogmoedige Jooden , bij de wijsheidminnende, bij de befchaafde Grieken, gepredikt worden, als de leeraar der wereld, en dat was nog te gering, als een voorwerp van vertrouwen, als de gene, op wien men 't hart moest zetten, aan wien men alles ten dienste moest wijën, door wien men alleen in den tijd en in de eeuwigheid kan gelukkig worden ! Welke ongehoorde vreemdigheid ! onvoorzichtige fchikking, naar alle de regelen der menschiijke wijdheid! Dus moest men zeker fprceken, de zaak van vooren befchouwd zijnde. Doch hoe heerlijk blinkt nu van achteren die gulle openhartigheid, die 't Christendom zo veel eer aandoet! V-A r Hoe  v a n 't heilig Avondmaal. 331 Hoe blijkbaar is het, de Godsdienst der Christenen is eenvoudige waarheid, ongekunfteide waarheid,de grondfJag van denzelvcn is gelegd in deze fchrikwekkende gefchiedenis, de voorganger, het hoofd der Christenen, is op de ftrafplaats Golgotha, buiten Jerufalem, in 't gezel- : fehap van boohdocneren , als een rnisdaader openlijk ter dood gebragt! — Wie ontzet zich : niet van zulk eene gebeurtenis ? — Hoeis'tmogelijk, dat twaalf Jooden,^geringe visfehers, en een tentemaaker, met zulk een euangelie, met zulk een avondmaal, en door anders geen.c wapenen gefterkt , de overwinning op de i wereld konden behaalen ? — Waren zij, die het ] Christendom eerst aannamen, Hechts de heffe des volks, waren 't hersfenloozen , die niet oordeclen konden? — Neen, der Christenen leere is al gehuist geweest in Nero's paleis,* wijsgeeren,redenaars, raadsheeren uit den Areopagus, f zijn door de kragt der waarheid getroffen,— Waren alle de Christenen der eerfte eeuwen van verftand, van nadenken ontbloot, dat zij eene plechtigheid onderhielden, welke belachgelijk, welke fchandelijk ware, zo het Christendom geen waarheid wa: ? — Niets minder * Filipp. IV: 22. «f t Hand, XVI!: 34. vï. OvEllDENK.!  VI. Overdenk. 332' De instelling dan dit. Triumf dan, het Christendom is waarheid! Triumf, uit het avondmaal blijkt het, dat het Christendom waarheid is! Maar heeft dan de hel geen poogingen aangewend, om deze zuil van 't Christendom te verwrikken, neder te ploffen? Poogingen bij menigte. Van welke aart zijn die geweest? Loochenen van de inftellinge des avondmaals, kon geen plaats grijpen, daarom zocht de fatan dc gedaante dezer plechtigheid te misvormen, en in enkel bijgeloof te veranderen: doch ook dit had geen kragt. Gode zij dank, het avondmaal is in de kerk gebleven! 't Is meer dan zeventien eeuwen lang gevierd, onafgebroken gevierd! zo veele eeuwen is het de fteun van't vertrouwen, de troost in droeffenisfe, de balfem voor ziels wonden, het verrijkendfte onthaal geweest , voor alle Jefusminnende harten! 't Avondmaal is zeventien eeuwen lang gevierd! 't zal ftand houden tot aan 's werelds einde! Jefus leeft, Jefus zal zorgen, dat de gedachtenis van zijn' dood niet uitgeroeid worde! Geloofd zij God, die zulk een vergewisfend teken zijner liefdebefchiktheeft! — Verdoemelijk ongeloof, twijffelend ongeloof, pijnigend ongeloof, wanneer ge mij ooit aan wilt randen, om  van 't heilig Avondmaal. 333 om de pijlers van mijne hoope, en mijnen troost tc doen waggelen, ik zal op 't avondmaal zien; daar in hebbe ik zo dikwerf, voor engelen en menfchen,met luider ftemme,uitgeroepen,het Christendom is waarheid; ik zal dien uitroep, zo God het mij gunt, met volle overtuiging, blijr moedig herhaalen. — Bemoedig u dan mijne ziel, zo ooit de kwellende fatansëngel u poogt te belaagen , bemoedig u , en laat hem zijne fchenzieke tanden op dit ftaal ftomp bijten! ' Welk een voorrecht dan, geloovigavondmaal te houden! door 't geloof erkenne ik de zekerheid van 's Heilands lijden en fterven, als of ik ; zulks met oogen zie, ja, door 't geloof zie ik :: meer, dan dat ik Hechts, met het lichaamsöog, Je■' fus had zien fterven , duizenden, duizenden aan; fchouwers hebben zulks te vergeefs bezichtigd. Geloovig ftaarende op 't lijden en den dood ! van Immanuël,zie ik dedierbaareheilvruchten, de bedoelingen der Godheid,de zaligheid, wel. ke daar door bereid is, luisterrijk ftraalen! Bitter lijden! ijsfelijk fterven! geweldig bloedvergieten ! dat hier vertoond wordt, zo moest aan 't Godlijke recht voldaan worden, zo moest 'er een weg van verlosfing worden gefticht! veilige toevlucht voor 't geloof! toevlucht tegen alle ongeregtigheden! het bloed van de Christus vr. Overdenk.  vr. <": VERDENK. 331 De i s s t u l i :? g tus is vergoten, ter vergeevinge voor de zonden: voor welke zonden ? Hier is geen uitzondering, vergeeving van alle ongerechtigheden, geen Noachs dronkenfchap , geen blocdfchande van Lot, geen overipcl van David, geen afgoderij van Salomo, geen hoogmoed van Hiskia, geen wreede boosheid van Manasje, geen ontrouw van Petrus, geen onreinheid van de Corinthers is hier te groot, noch te walcheliik, dat dit bloed niet genoegzaam, niet verkrijgbaar ter uitwisfinge van die vlekken, ter uitdelginge van die fchuld zoude zijn! Vergeeving bij God te hebben, onberekenbaar geluk! konde ik de uuren van mijn' leeftijd verdubbelen, konde ik die getrouw hefteden , om op niets anders, dan op dit heil te peinzen , nog kon ik 't in al dcszelfs bijzonderheden , in deszelfs volle waarde, niet naar den eisch befeffen. Vergeeving van zonden te hebben, dit wordt achtervolgd van den vrede met God , vrede die 't hart verreikt! vrede die de eeuwigheid verduurt, zonder verbroken te worden! Ja door dit bloed der verzoening komt men met God in 't verbond, een bondeling van God te zijn, heuchlijke betrekking! daar door leeft men voor God, daar door heeft men God tot zijn goed! Men  van 't heilig Avondmaal. 335 Men leeft voor God, heiligheid is even zo cnaffcheidbaar van dit verbond, als fchuldvergeeving, ja, heiligheid is ook even zo begeerlijk voor de Godminnende ziel, als de vergeeving van ongerechtigheden! zou liefde dan geen liefde wekken?ja, de liefde van Christus dringt hier ter fterkfte tot wederliefde, om met het ganfche hart, met alle de genegenheden, met alle kragten, al den tijd naar Jefus wille, die •tevens de wil des vaders is, te leeven! Staat men met God in 't verbond, dat over het offer van Christus gemaakt is, dan heeft men God tot zijn goed, zijne wijsheid,ter beftieringe, zijne goedheid,ter beweldaadiginge, zijne magt,ter reddinge,zijne trouw,ten waarborge, met één woord , zijne algenoegzaamheid, ter vervullinge van alle behoeften! Wat kan mij dan dceren: mag ik door 't geloof de zaligheden van dit verbond befchouwen. Geen toekomende rampen kunnen mij doen beeven, zou 't God aan magt of wil ontbreken , om in uitwendigen druk of redding te befchikken, of het kwaade ten goede te doen medewerken? Dan moest Hij zich zeiven verloochenen kunnen. — De dood,'t is waar, mikt reeds met zijn' boog, om met vergiftigde pijlen te fchieten, zeker zal hij in zijn' aanval over. vr. Over. DENK.  vr. •Overdenk. 336 De instelling overwinnen, dan welk een troost, zijne overwinning zal juist een einde van al het leed maaken! Maar ik blijf een zondaar , zo lang ik een zwerveling op aarde blijve ! — dit ontroert mij, dit doet mij zuchten: fchep echter moed mijne ziel, fchep moed ! de vergeeving in 't avondmaal verzegeld, is duurzaamc vergeeving, vrijfpraak van alle zonden, vrijfpraak voor de eeuwigheid! het gebroken brood, de geplengde wijn,bepaalen mijne aandacht op Jefus, die ter verzoeninge geleden heeft, maar diezelfde Jefus zal mijn rechter zijn, wat zal ik antwoorden , zo mijne veelvuldige gebreken, mijn hervatte ontrouw aan 't licht gebragt wordt? Niets hebbe ik ter veröntfchuldiginge in te brengen, dan dat ik mijn' rechter wijze op dit zijn eigen zegelteken, op zijn eigen bloed en wonden, op zijnen dood: dit zal mijne verantwoording zijn! Onfchatbaar geluk , avondmaal te houden! en ik moet 'er dit nog bij erinneren, ik moet uit het voorftel van Jefus dit nog leeren, 't; zijn de zegeningen van't nieuwe verbond, die1 hier bekragtigd worden, ik leef onder 't euan- • gelie der vervullinge , deze zegeningen gaan de zegeninge mijner voorvaderen te boven! 't is  van 't heilig Avondmaal. 337 I 't is het nieuwe verbond, waar in eene meerdere vrijheid en andere voorrechten, boven den voorigen tijd, gefchonken worden! Zo mag ik avondmaal houden, en dat niet alleen, maar met anderen, alle die de verfchij. ning van Jefus liefhebben, eeten van ditzelfde brood, aan hun wordt het zelfde heil vergewist , zij zullen dezelfde kroon der rechtvaardigheid ontvangen. Aan welke wereldoorden , in welke verborgene plaatfen zij Ieeven, zij eeten aan denzelfden disch, zij hebben deel aan denzeifden Christus. Hoe fterk verbindt dit tot broederliefde ! Zou dit niet verbinden ? OntwijfTelbaar ,' uit veele graankorrels wordt een brood bereid, want één brood is het, zo zijn wij veele een lichaam. * Gelukkig avondmaal houden, wanneer 't geloof gefterkt, en de liefde aangevuurd wordt! — ■ Dan 't beste werk is hier met gebrek vergezeld ! ook dit zal 't avondmaalhouden bezoete- ! len! — Blij voorüitzicht ! 'er is een feest te wachten, op 't welke ik met Abraham, Ifaak en Jakob aan zal zitten , 'er is een avondmaal van de bruiloft des lams voor handen,eenefeest- ■ viering die eeuwig duuren zal, daar verlange .ik 1 * iCV. X: 17. Y vit. OVFR. DENK.  338 De instelling van 't heilig enz". ik naar, met onderwerping, met uitzicht daarop, zal ik in de uure van den dood, het bezwijk kend hoofd, gerust, gemoedigd nedcrlcggen. INu zinge ik al wenfchende: t> Zucht na een zaal, die 't kristalijnen Gewelf, met vlammende robijnen En eeuwig blinkend fterre-göud Bezaaid, heeft tot haar vioer gefteente, Daar Jefus 't Lam met zijn Gemeente, In duizend weelden Bruiloft houd. Daar d' uderlingen blank van hairen, De galmen van hun gulde fnaaren , Ter eeren van dit heerlijk feest. Vermengen met der Eng'len keelen, En lieflijk op hun harpen fpeelen, ' Den lof van aller geesten Geest. J. du D£ci:rr,, oude Rijmejt. VI. Overdenk.  De volgende mistellingen zijn mij voorgekoomen. Bladï. ik reg. 7 van boven boeienden lees: boeiden —— 41 reg. 5 jlaat: geen bijzondere ftraf of voldoening lees : geen bijzondere voldoening — 56 reg. 9 Haat: den Euangelisten Iets: der Euangelisten 62 reg. 17 ■ jlaat: ontftooken lees: verftookeo p,^ peg. \ Jlaat: walchlijk lees: walgelijk 102 reg. 10 jlaat: voerde lees: voerende 105 rea. —' jlaat: voor zo veel liet zelve medelijden lees : voor zo veel liet zelve x~6 re?. i3 ftaat: Luk XX1II: 7—10. lees: Lult. XXIII: 17—19. . ie* reg. 2 van onderen, jfort.- de volkomen Geest, lees:, Hier toe zou vervolgens de Geest op ben komen, cn hen volkomen toerusten 261 rei. 1 van boven Haat: Achinuat lees : Ahinrnz . .,62 reg. a vanonderen/faa/; zijn gezag lees: zijn gezeg . 2oo reg. 10 v.111 boven 'f..:at: door profeetfijgecst lees: Joot den profectfijgeest 304 reg. 2 van boven jlaat: eén vraagen ? Iets: Welk c:a vraagen ? _so9 reg. 6 jlaat: geneucht lees: geneuchte "c; 13 reg. 13 van onderen jlaat: Doehnu kan ik ;,fl:!aten ,L\s: Docli nu kan iknietaflaaten; 524 (eg. 12, van boven Jlaat: da: mij woed hebben te grijpen lees: dat wij moed Lebben te grijpen Eenige Drukfeilen die invloed op de fpelling hebben gehad, gelieve de Lezer' gunftig te overzicu.