D Ë KRYGSKUNST, IN ZES ZANGEN.   D E KRYG SKU NST, IN ZES ZANGEN. NAAR HET F R A N S C II VAN FR E DER IK DEN TWEEDEN, K O N I N G FAN P R.U I S S E X, DOOR J. G. D O O R N I K. TE AMSTELDAM, BV PIETER JOIIANNES UYLENBROEK, M'BCCXCIII,   BERICHT. Indien ooit dichterlyken vertaaler voor zynen kunstarbeid de toegeeflykheid van het publiek wierd toegeftaan, daiz kan de vertaaler van dit werk dezelve met reden verwachten: de moeijelykheid der uitvoering geeft hem recht daarop. Nimmer had hy de hand daaraan ge/laagen , zo niet het groot/che, het bevallige, een uitgebreider gedeelte, dan het krygskundige, daarvan uitmaakte, en dus eene aangenaame, zo wel als eene mocijelyke, taak voor hem opleverde, terwyl, in het Fransch, zelfs de behandeling van dat krygskundige fraai, en , voor veele leezeren , zeker bevallig is. Het was echter wel het bezwaarelykst dit gedeelte in gladde Nederduitfche vaerzen over te brengen, en den oorfprongkelyken zin, ge* noegzaam in een gelyk getal van regels, doorgaands te bewaaren; te meer, daar da vertaaler, in den burger/tand leevendc, weinig kennis van die kunst bezat, en dus telkens onderrichting daarin noodig had, welke on~ A 3 der-  BERICHT. derrichting hem, op eene edelmoedige wyze, verjchaft is door een"1 zyner gecerdjte kunstvrienden, zo wel in het vak der krygs. als in dat der dichtkunde ervaaren, en wien hy deswegens hier zynen openlyken dank betuigt. Meestal vind men in deeze vertaaling, zo veel mogelyk , gebruik gemaakt van Neder-, landfche krygsbenaamingcn , hier en daar echter van eenige uitheemjchen, als: peloton, front, linie, glacis, enz. Dezelven by omj'chryving over te brengen zoude niets dan duisterheid en langwyligheid hebben veroorzaakt. D E  D E KRYGSKUNST, EERSTE ZANG.   D E KRY GSKUNST, EERSTE ZANG. ö Gy, tot erfgenaam van Pruisfens kroon geboren, Wien eenmaal fcepter, troon en weegfchaal zyn befchoren! Gy, 't bloed der helden! gy, de lust en hoop des ftaats! Hoor, jonge koningstelg! de lesfen eens foldaats, Die, opgekweekt in 't veld, gevormd in krygsrumoeren, U tot de giori roept, u leert de wapens voeren. Geen paarden, oorlogsvolk, kanon cn handgeweer Verdedigen alleen der volken magt en eer: - A 5 Leer  io DE KRYGS KUNST, Leer eerst hun recht gebruik, en ken de vaste wegen Waar langs,door de oorlogskunst, de zege word verkregen. Myn zangfter fchetfe u hier, door 't dichterlyk penceel, De daugden van een' held, gevormd voor 't krygstooneel; Zyn aangeboren vuur, vergaêrde kundigheden; Zyn' moed, vol werkzaamheid en waakzaam zorgbefteeden; En eindlyk door wat kunst de waarlyk groote held De grenzen van de kunst met roem te buiten fnelt. Waan niet dat de oorlogszucht myn dichtvuur doet ontvonken; Dat ik, door glori blind en door haar dwaaling dronken, Den krygstoon daavren doe de menschlykheid ten fpyt, En in uw hart ontvonke een woeste drift ten ftryd'. Geen Attila zy ooit uw volgzucht waard' geoordeeld: Een' Titus,een'Trajaan,des menschdoms eer en voorbeeld, Bekroond, zo door hun deugd als door hun heldendaên, Bied u myn zangeres, ó prins! ten toonbeeld aan. Dat  EERSTE ZANG. n Dat eer de glans verwelk' der blinkendfte eerlaurieren, Dan dat het onrecht ooit hun glori zou ontfieren. 6 Zegenryke vreê, die elk gelukkig maakt! En gy, befchermgod, die der Pruisfchen ryk bewaakt! Verwydcrt van hun land, hun grenzen, velden, fteden, Dat fchriklyk volksverderf, die bloedige yslykheden, Geroemde geesfels van dccze ongelukkige aard'! Acht ge, in der goden raad, myn bcê verhooring waard', Dat dan uw toezicht fteeds dit bloeijend oord bewaake; Dat, door uw zorg, dit volk het zoet der rust fteeds fmaake; Dat, onder 't rieten dak, de landman, wel te vreên, De vruchten van zyn vlyt vergacr' voor zich alleen; , Dat Themis, op haar' ftoel fteeds veilig, de ondeugd ftraffej En aan de onnoozelheid gerechte wraak verfchaffe; Dat onze fchepen vry belanden op de rcê , Geen vyand duchten dan de winden en de zee; Dat, op den troon, Minerv', de olyftak in haar handen, Steeds voorzittc in den raad, tot heil van deeze landen! Doch,  t& DE KRYGS KUNST, Doch, zo een vyand ooit, misleid door trotfche hoop, Zyn handen ftout durft flaan aan d' achtbren vredeknoop, Gespt, vorsten! volken! dan het harnas aan uw leden: De Hemel fterke uw zaak en ftraff' het rechtvertreeden. Geduchte god des ftryds, ontzagchlykfte aller goón! Ontfluit my 't heldenperk, voer my naar de eerekroon. En gy, ö zustrenchoor, Apolloos lievelingen! Leert, leert myn fchorre ftem verheven toonen zingen: Geeft dat een oud foldaat zyn' zang bevallig uit': Paart.met myn krygstrompet den zachten klank der luit. Tc Waag, tot dien ftouten ftap door heilig vuur gedreven, Den god der zege een plaats op Pindus top te geeveh; Tc Wil dat u de yzren helm op 't minzaam voorhoofd praal'. Wel verre dat myn hand de ininneweelde 'maal', De klagten, 'twulpsch vermaak,en'tfteelswyz'minnekoozcn, Of all' de zwakheên, die den waaren held doen bloozejj. Dat Pontus zanger, in zyn' dronken minnetocht, \ Verleidend wicht bezing' dat al zyn lyden wrocht, De  EERSTE ZANG. 13 De trits bevalligheên vervoer' door 't zangrig kweelen; Ik wyde u anders niets dan naare fchriktafreelen, Vulcaan, in Etnaas hol, ten dienst van Mars gereed, Dié, met zyn grove vuist, der helden blikzem fmeed, Een' blikzem, zo geducht in welbedreven handen, Die 't moordend yzer braakt uit gloei jende ingewanden, De fterkfte wallen floopt, door 's vyands ryen dringt, En t' allen tyde 't lot van vorst en ftaat voldingt. Ik maal u 't oorlogstuig, dat woede en list bedachten, En in Bayonnes wal het eerst te voorfchyn bragten, 't Geen, daar 't de kracht van'tvuur en't ftaal tefaamenpaart, Een' dubblen dood vertoont, een dubbele yzing baart. In 't midden van den ftryd, hoe vreeslyk fel en bloedig, Maal ik den waaren held, bedaard en tevens moedig, Die ftraks de wanorde in zyn legermagt herl'teit, ' En't lot trotfeert, gebied, ja zelfs in kluisters knelt. Maar  i4 D E KR YGSKUNST, Maar'tvoegt my,prins!eer wy dit grootsch tafreel befchouwen, U de eerste gronden van de krygskunst wel tc ontvouwen. Dus, als hy in zyn vlucht tot aan de ftarren ftygt. Leert de adelaar zyn kroost, dat naauwlyks pluimtjes krygt, Terwyl het, rustende op de vleugels van de moeder, In "t hooge luchtruim zweeft, op 't fpoor van zynen hoeder. 6 Jeugdige oorlogsfchaar, die, blaakende van moed, Welhaast, in 't veld van eer, uw krygsdcugd blyken doet, U durft uit de armen van een droeve moeder wringen! Waan niet dat gy, noch Hechts in d' oorlog nieuwelingen, Uiv' loop beginnen zult door grootfehc daaden, neen! Ga, zonder bloozen, door de laagfte rangen heen. Geen moeilyke arbeid moet uw moedig hart mishaagen. Uw fchouder leer"t gewicht des zwaaren fnaphaans draagen. Buig, vorm, gewen uw leen ter wapenoefening, Als de oorlogsgod vereischt in eiken voedfterling. In  EERSTE ZANG. 15 In uw gelid fteeds pal en onbeweegbaar (taande, Gehoorzaam aan uw hoofd, en 't oog fteeds op hém flaande, Oplettende op zyn ftem, werk ftraks als hy gebied; Dat elke handgreep juist op éénen pas gefchied'. Laad uw geweeren fnel. Trek voort, met vaste fckreden En zonder flingeren of breeken der geleden: (Dit laatfte is boven air hoognoodig in den ftryd.) Vuur dus by pelotons, wél lettende op uw' tyd. Steeds vaardig, maar bedaard, fteeds vuurig, zonder woede, En waakzaam op den post, betrouwd aan uwe hoede, Let op uw' vcldheers fein: verzuim nooit zyn bevel. Die Hécht gehoorzaamd heeft gebied ook nimmer wél. Dus was 't dat Finck eertyds de waapnen zelf handteerde, En, onder Badens prins, gehoorzaam ftryden leerde.' Van all' de benden, die een hcir in zich befluit, Maakt elk gemeen foldaat een rad in 't werktuig uit: Zy  io* DE KRYGSKUNST, Zy zyn de leden, die het groote ligchaam 't leven, Door juiste eenpaarigheid in hunne werking, geeven. Gelyk, by Marli, 't grootsch werktuiglyk kunstgefticht, Waaraan Verfailles kreits zyn' luister is verpligt, Dat, leidende de Seine in zyne waterfprongen, Haar voert in flaverny, de lucht zelfs houd bedwongen; Daar 't golvend nat, gedwee in zynen loop geboeid, Door honderd pompen heen, in enge grachten vloeit: 't Werkt alles juist gelyk; elk rad heeft zyn beftemming: Eén klepje weiger'' flechts, door lamheid of beklemming, En de orde is ftraks geftuit en 't werktuig werkt niet meer. Dus zy, in 't groot geheel, ten ftryd' gevoerd door de eer, Elk deel bezield door moed, maar die zich laat beftieren: De moed, door drift verleid, doet zelden zegevieren. Zo ge u te ras, te traag, of niet gepast, beweegt, Valt ligt de lauwer af, dien gy door moed verkreegt. Acht  EERSTE ZANG. VJ Acht de eerste gronden dan geenszins als kleinigheden; 't Zyn trappen, die u doen ten gloritempel treeden: Gy zult in duistren rang uw kruin niet gryzen zien l Leer, dienende als foldaat, foldaaten wél gebiêns Welhaast ervaren hoofd van een manhafte bende, Zult gy, van trap tot trap opklimmende, in het endc, • Een talryke oorlogsfchaar zien onder uw beftuur; Voer haar dan moedig aan en richt met vrucht haar vuur. Toon haar in welk eene orde een bende legerknechtcn Laad, vuurt, herlaad, en voor- of rugwaarts trekt in 't vechten* De Pruisfchcn, fterk gefpierd, meest groot en kloek van aart , Staan altoos in 't gelid flechts drie man hoog gefchaard: Door hen wierd 's vyands heir, gefchaard in meer geleden, Na korten tegenweer, dikwerv' met vrucht beftreden. Steeds trekke een bende met gelyke fchreden voort; Zy flaak haar' donder nooit, ten zy die zeker moord; Laat haar onnaakbaar front de bajonetten vellen, Den vyand fiddren doen en 't veld hem doen ontfnellen. B 't Ver-  iS DE KRYGSKUNST, 't Verlies uws oorlogsvolks moet dikwils zyn herfteld: De dood maait ftryders af op 't bloedig oorlogsveld. Wilt gy uw rustig heir zyn' roem niet doen verliezen, Dan moet ge altoos gezonde en fterke mannen kiezen. God Mars wil dat zyn volk, wanneer 't ten ftryde gaat, De zvvaarfte lasten torsfche en nooit zyn vaan verlaat'. Een ligchaam, minder fterk, door matheid ras verwonnen, Zou 't einde eens zwaaren togts geenszins bereiken konnen. Gelyk, in 't dichte woud, de ryzige eik 't geweld Der ftormen moedig tart en fchaars word neergeveld, Terwyl aan zyne zy', by 't minfte ftormend weder, 't Geblaas van Boreas de dennen werpt ter neder, Zo ftaat die kloeke drom, die fiere leeuvvenftoet, Waarmee ge uw legerbende op nieuw bevolken moet. Zo zucht tot wisfen roem uw hart in moed doet blaaken, Zo gy, in 't krygsbevel, uw' naam beroemd wilt maaken, Zorg  EERSTE ZANG. i9 Zorg dat ge elk krygstuig kent en zyne werking leert, En dat gy 't elk zo juist en vlug als 't voegt handteert. Maak, by de krygswyz' des Lapiths, u meê bedreven In de ooriogshafte kunst, Centauren toégefchreveü: Leer hoe men paarden dwingt en doet ten ftryde gaan: Een nieuwe Pluvinel toon' hun gebrek u aan: Doe hen, wanneer 't u lust, de grachten overrennen. Gy moet uw lendnenaan het zwaar kuras gewennen. Uw voorhoofd, hoe geprangd, betoon'zich nooit misnoegd, Wanneer de helm daarin zyn diepe voorens ploegt. Uw fcherpe pallast blink' des vyands volk in de oogen; Moed, zonder kunstbeleid, word vroeg of laat bedrogen; Uw arm voer' dan, met kunst, dat vreesfelyk geweer; 't Velt, als de vyand vlucht, in zyne vlucht hem neêr: Mars keurt dit krygstuig goed, en wil dat, in gevechten, 't Staal felle flagen doe en wondren uit zal rechten. Maak nooit gebruik van 't vuur, wanneer gy ftiyd te paard, 't Verliest zich in de lucht, daar 't zeldzaam nadeel baart. B o Plaats  ao DE KRYGSKUNST, Plaats nog, des noods, een' man van achtten op uw paarden. Leer hoe ge, in 't veld, uw volk fchaart by hun krygsftandaarden, En fluit het digt in een; dat de eene ruitrenfchaar Zich digt by de andre houde en 't zelfde front bewaar': Een kundig oorlogsman toone u hoe, op zyn wenken, Dat vlugge ligchaam zich beweegen moet en zwenken, Hoe 't, in één oogenblik, zyn ftandplaats fluks verlaat, Die weer herneemt, ftraks weer eene andre plaats beflaat, Zich fchielyk weêr veréént, als 't van elkander fcheidde, Zich voegt naar ruimte en grond der plaats daar hy 't geleidde, En, altoos op 't bevel aandachtig en gezwind, Wel digt in één gefchaard, op vleuglen van den wind, Op 's vyands benden ftort, die met één' fchok doet breeken, Om verr' werpt, en verftrooit door de omgelegen ftrecken. In Grieken heeft men 't eerst den krygslaurier gezien. 't Fier Sparte was de wieg en fchool der oorlogsliên: Daar was het dat men de orde en krygstucht zag bewaaren, De Thebers leerden 't volk zich in den phalanx fchaaren. Gy,  EERSTE ZANG. m Gy, 6 Miltiades en Cimon! die, in 't veld, Den minsten legerknaap gevormd hebt tot een' held, Gy deed, door krygskunst, veel met weinig oorlogsknechten En wist van 't Perfisch juk uw burgren vry te vechten. ö Dag van Salamis! ö dag van Marathon! Op u was 't dat de Griek de fchoonfte lauwren won! 'k Zie, Macedoniën! uw vorst: door de eer bewogen, Schenkt hy zyn vrienden grootsch zyn' fchatenryksvcrmogen Maar 'k zie hem, ryk in hoop en tuk op heldendaên, Zich werpen op den Pers, Darius heir verdaan, Ja , met zyn' phalanx ras gantsch Afië overhecren, Op Granicus, Euphraat en Ganges triomfecren, Van 't oostlyk deel der aard', der helden vaderland, Heeft Mars zyn' veldftandaard in Romes raad verplant. 't Romeinfche heldenvolk, verliefd op oorlogstogten, Heeft, door dien God geleerd, de zege fteeds bevochten: 't Beftrecd een' langen tyd der nagebuurcn magt; En dwong het lot des krygs, door kunst en wapenkracht: B 3 He-  0.z DE KRYGSKUNST, Hetruskér en Sabyn, verheerd door 't oorelogen, Beftierd door zyne wet, vergrootten zyn vermogen: Toen was 't dat de aadlaar, reeds door zyn' triomf geducht, Naar verdere oorden fpoeide, in zyn verheven vlucht. Rome, op der volken magtnayvrig, triomfeerde Op hen, door de eigen kunst die 't eertyds van hen leerde: Zyn legring wierd een burgt, die heiren hield in toom: De Donauw zag het, fchuimde, en beefde voor zyn' zoom. Dus zegepraalde Rome op d'Iber en Germanje; 't Verwon het woeste volk van 't uitgeftrekt Brittanje, De kunsten van den Griek, ook Pontus moed en kracht, De listen van Carthaag', der Gaulen groote magt, En al de volken die toen 't waereldrond bewoonden. - (kroonden, Dcezc orde en krygstucht, die 's volks hoofd met lauwren Waardoor die ftaat haast fteeg tot 's aardryks ryksgebied, Behielden haare kracht in laater dagen niet: Toen kwamen Goth en Hun en zwervende Gcpiden, Meer roovers, heet op buit, dan ftrydbaare oorlogslieden, Ver-  EERSTE ZANG. 23 Verwoestende het ryk, ten prooije aan hun geweld. Die, zo geduchte, ftaat, door doodfchen fchrik bekneld, En ziende nu het uur van zynen val geboren, Beweende, maar te laat, zyn krygstucht, thans verloren! Die langvergeeten kunst, zo noodig in den ftryd, Verrees weêr uit het graf, in Vyfden Kareis tyd. Kastilje, door dien held, in 't ftryden onderwezen, Deed ieder waerelddeel zyn dapper voetvolk vreezen: Door orde en tucht beftierd, verwierf het lauwerblaên; Maar 't zag zyn' heldenroem, naby Rocroi, vergaan. Toen heeft de Batavier, het flaaffche juk verwerpend', DoorMauritsaangefpoordJietgrimmigwraakzwaardfcherpend', En leerende den dienst en 't ftryden van dien held, Door zyn gehoorzaamheid, zyn vryheid grootsch herfteld. 't Roemruchtig voorbeeld van dien veldheer der Bataaven Ontwikkelde welhaast Turennes groote gaavea, B 4 Die  H DE KRY GS KUNST, Die de eedle heldenkunst eerst leerde aan 't Franfche ryk, Gefterkt in deezen taak door grooten Lodewyk. Toen bloeide daar die kunst. Maar Lodewyk vermoedde Nog niet dat hy aan 't hof een' jongen aadlaar voedde, De groote Eugenius, Mars teêrgeliefden zoon, Bellones voedfterling, de fteun van 's keizers troon, 't Was onder deezen held, wien gantsch Europa eerde, Dat Desfaw, in zyn jeugd, de zwaare krygskunst leerde; Tcrwyl, met hem, de god, in Oostenryk gevierd Als fchutsheer van dat land, de god der Pruiifchen wierd. Zie daar hoe van dees kunst, het voorwerp myner zangen, Ten allen tyde 't lot der vorsten af moest hangen. En, zo de krygstucht fteeds de krygskunst ftaande houd, Zo die de grondflag is waarop zy is gebouwd, Bedenk dan haar gewicht en leer haar hoog waardeeren: Men kan die kunst alleen door dc ondervinding leeren. Wee,  EERSTE ZANG. 25 Wee, wee den leerling, die, verblind door dwaazen waan, Te haastig ftreevcn wil naar 't eind' der gloribaan! Zo dwaas was Phaè'ton, die zyne kracht niet kende, En al te roekeloos zyns vaders paarden mende. Onkundig van 't bellier van een gefpan, zo woest, En van den hemel weg, dien hy beryden moest, Vat hy de toornen aan; ter zonnekar geftegen, Vermetel dwaalende langs onbekende wegen, I Wierd hy, door 't blikzemvuur, zyn loopbaan uitgeftort, Terwyl 't verzengde lyk een prooi der golven word. Beeft, roekeloozen! beeft voor 't lot aan u befchorcn! Hy, hy-alléén, ging door vermetelheid verloren: Maar gy, ment gy te vroeg de kar van d'oorlogsgod, Denkt dat de gantfche ftaat moet dcelcn in uw lot. - B 5 DE   D E KRYGSKUNST, TWEEDE ZANG.   D E KRYGSKUNST, TWEEDE ZANG. G evloekte Tweedragt klimt uit 's afgronds duistre kolken, En flygt tot boven de aard', bedekt voor 't oog der volken: Zy hitst haar Hangen aan, met fchor en naar geluid, En fchud langs 't waereldrond haar' helfchen fakkel uit, En ftrooit de vonken op de koningklyke daken. Straks yvren haat en nyd, in felle woede aan 't blaaken, Vernieuwen 't oud krakeel of doen een nieuw ontftaan. De-wraak bied 's vorsten oog een fmaaklyk lokaas aan, Verbannende uit zyn' raad de billykheid en rechten, En de arm des rterkften moet alleen 't gefchil beflechten. 't Be-  3o DE KRYGSKUNST, 't Begin voldoet naar wensch; het fnood gedrocht grypt moed, En, dronken van al 't bloed, dorst nog naar meerder bloed; 't Bezweert den woesten kryg dat hy, met al zyn plaagen, Tot 's aardryks wis bederf, op 't fpoedigst op koom' daagen. Elk tuighuis van Gód Mars ftaat open overal, 't Metaalen dondertuig bezet nu fchans en wal. Het ftaal word, door de kunst, in alle vorm gewrongen. De lucht is van rondom met zwaveldamp doordrongen. Die lieden, in wier kreits men, eer de twist ontftond, Vermaaken, kunsten, vrede en blyde welvaart vond, Zyn thans vol Iegertuig, geweer en oorlogsknechten, Wier onverfchrokken hart reeds brand naar't bloedig vechten. De fchorre krygstrompet wcêrgalmt door't ruim der lucht. Men wacht met d'optogt.üeclis tot dat de winter vlucht. 't Verrukkend jaargety', 't faifoen der minvermaaken, Wanneer Cithèras god "al 't fchepflenheir doet blaaken, En  TWEEDE ZANG. 31 En 't menschdom bly, in vrede, ontvlamd in liefdegloed, Spelt niets dan lyfsgevaar aan Mavors oorlogsftoet, Schoon 't door de glori word verborgen voor hunne oogen. Zo dra de koude wykt voor 't koestrend zonvermogen, De fneeuw, gefmolten, van der bergen top gevloeid, Zich, met een' zilvren ftroom, door't dal,al kronklend,fpoeit, De weiden met de kleur van duizend bloempjes praaien, En 't vrolyk vee op 't verfche en malfche gras onthaalen, liet welig graan reeds pronkt op 't naauw'beploegde veld, En Flora ons de komst der lieve lente meld, Verlaat elk oorlogsman, ten ftryd' gereed, zyn wooning: Die dienaars van de wraak van een' vergramden koning Vemamlen zich, met fpoed, in 't veld van eer, byéén, En blaaken van verlangst om de eerbaan in te treên: Zy kiezen 't ligte doek voor 't digte dak der fteden. De nabuur vlucht, bevreesd voor 's oorlogs yslykheden; Zyn veldeling verlaat zyn' akker, pas bezaaid, Waarvan een vreemde hand welhaast de vruchten maait. Men  Sa DE KRYGSKUNST! Men ziet de benden ftraks, uit fteden, dorpen, vlekken Om, op een breede lyn te legren, faamentrekken. Zo dra ter legering een plaats is vastgefteld, Word, binnen weinig tyds, een ftad, in 't open veld, Ontworpen en voltooid; zy boud de legergrooten, Het eêlfte van den ftaat, in haaren kreits befloten: De vlyt beftierthier 't werk: zo word die ftad volbouwd, Zelfs zonder 't minst behulp van fteen, ciment of hout: Men ziet hier elk foldaat het mctfelwerk verrichten, En die bewecgbre ftad vervoeren en herdichten. 't Wél legrcn van een heir vereïscht veel kundigheid,En 't kiezen van den grond veel oordeel en beleid: Dees nutte wetenfehap is boven ah" verheven. Wilt ge aan uw legerplaats een zekre ligging geeven* Zorg dat ge u in 't beftek naar vaste punten richt: Neem eiken grond in acht, die om u heenen ligt: Hïer  TWEEDE ZANG. 33 Hier vind gy fteilten, daar een bosch van trotfche boorhen, Valei, en veld, en land, doorfneên met waterftroomen: Zy allen zyn u nut by tyds gelegenheid; Ja zelfs, wanneer uw heir zich tot den flag bereid, Hangt alles aan de keuz' van uwe legerfteden. Gy zyt het hoofd van 't heir, uw benden zyn uw leden; Denk voor hen allen; voed en fterk hun kracht en lust; Waak als dat ligchaam üaapt, en werk wanneer het rust. Elk krygsman houd op u 't verlangend oog geflagen: Op uw beleid gerust, durft hy zyn leven waagen: Beantwoord aan zyn hoop door uwe kundigheên: Hy wacht zyn veiligheid en heil van u alleen. Wilt gy beproeven hoe zich 't weiflend lot zal wenden, En haakt gy naar den flag, dan moet gy uwe benden In vlakten legren; niets dat daar uw doel belet: Hou ieder voorpost met genoegzaam volk bezet. Plaats fteeds uw legering by bosfchen en by vloeden: Dek met uw heir vooral de fteden, die het voeden: C Zorg  34 D E KRYGSKUNST, Zorg dat uw krygsmagt, in twee liniën gefchaard, Zyn juiste plaats befla, door u met kunst befpaard: Doe in het middenpunt uw benden voetvolk ftryden, Door uw dragonders wél gedekt aan wederzyden: 't Volk dat, by pelotons, de dood verfpreiden moet. Is 't ligcbaam, 't paardevolk zyn de armen van uw' ftoet: Niets moet hen hindren om zich weêrzyds uit te breiden: Elk deel zy, met beleid, zyn juiste plaats befcheiden: Neem daartoe ieders wyz' van ftryden wél in acht: Op een' verkeerden grond verfpilt uw volk zyn kracht. Die legerknechten, die van verr' Centauren fchynen, Wier fnelheid onder hen het aardryk doet verdwynen, En voor hen heenendryft een wolk van ftof en zand, Zyn u van weinig nut in heuvelachtig land. Voor 't voetvolk zyn alom de gronden om het even, 't Zy bergen, engten, heide, of heuvelen, of dreeven; 't Streeft  TWEEDE ZANG. 35 't Streeft door de velden heen, beklimt der bergen top, En klautert, ftormende, de hooge fchansfen op; 't Werkt, met het zelfde nut, in d'aanval of 'tvenveerenj, Op all' de posten, waar 't den vyand moet braveeren. Gelyk, in 't lentfaifoen, eene onweerswolk, geperst Door d'aandrang van de lucht, geweldig openberst, En vuur en hagel braakt uit gloeijende ingewanden, De halmen werpt om verre en doet tot asch verbranden: Zo werpt uw heldendrom, door 't blikzemend geweer, Met gantfche itroomen vuurs, uw' vyands benden neêr. Wierd ge eens door de oefening in de echte kunst bedreven, Steeds zult ge uw vleugelen een zeker fteunpunt geeven. Door bosch, moeras, rivier, of dorp, met volk bezet, Word best de toegang aan uw' vyands magt belet: Door zulk een' hinderpaal kunt gy hem wederhouên.  56 DE KRYGSKUNST, 't Is op zyn hoornen dat de (Her zich durft betrouwen: Hy werpt den beer, het paard, ja zelfs den leeuw ter neêr; Gaat, met behendigheid, hunn' aanval fier te keer; Treed in het perk; vliegt toe; weerhoud zich onder 't ftryden; Bied rustig 't hoofd hen aan, en houd hen van zyn zyden. Prent in uw* geest dees les: haar nut is waarlyk groot. De ervaren krygsman geeft zyn zwakke plaats nooit bloot, Achilles, 't puik van hen, die Trojes wal beftredcn, Was, buiten zyne hiel, onkwetsbaar aan zyn leden. Uw leger kan 't ook zyn, maar zyne vleugels niet; En 't zwicht welhaast, als hy, daar 't hen omfingeld ziet. Het lot kan zich fomtyds ter gunste uws vyands wenden: Word zyne zwakke magt verfterkt door nieuwe benden, Of keert de kans des krygs, dat daadlyk uw foldaat Zyn" hagchelyken post in 't open veld verlaat'. Uw kundigheid vergoê, herftelle uw volkontbeering, En  TWEEDE ZANG. 37 En kieze een legerplaats, gefchikt tot hun verweering. Plaats op den top eens bergs, of achter eenen vloed, Of in 't befchuttend woud, uw' dappren oorlogsftoet. Dit is't niet alles. Tracht een heimlyk fpoor te ontdekken, Waarlangs gy ongemerkt uit deezen post kunt trekken. Dan, in uw werking vry, kunt gy 't gevaar ontgaan, En zult het oorlogslot zelfs kluistren aan uw vaan. Uw vyand , door uw kunst gefluit in zyne ontwerpen, Zal tegen u vergeefs zyn nutloos flagzwaard fchcrpen. Leer nu op welk een wyz' gy uwen oorlogsftoet, Naar Mavors voorfchrift, in zyn legring fchikken moet. Vervul de ruimten, daar uw krygsvolk dóór moet trekken Uit uwe liniën, die hunne legring dekken, Door 't kopren dondertuig, dat vlammen braakt, en brult* En 't onverfaagdfte hart met doodfchen fchrik vervult. C 3 Plaats  38 DE KRYGSKUNST, Plaats, achter deeze ry van vlammende Vulcaanen» Uw dappre kurasfiers, gefchaard by hunne vaanen. Indien uw vyand, door de glorizucht geleid, Door uw geledren dringt, ondanks hun dapperheid, Dat ftraks die ruitrendrom zich losrukke, op hem ftortc, En 't alvernielend zwaard zyn leven fluks verkorte. Dus is 't dat 's veldheers kunst de gronden overal Een wisfe toevlucht maakt voor 't dringendst ongeval. Dus was 't dat kunde en vlyt dikwerf een' ramp herftclden. Doch ftoutheid ziet men veel, bedaarde voorzorg zelden. Een Fabius was held, een Varro flechts foldaat. Zo fier als de Athos 't woên van Boreas weêrftaat, Ja, fchoon beneden hem de wolken faamenhorten, En de yslykfte onweersbui verwoed dreigt neêr te ftorten, Het buldren van den ftorm, die op hem breekt, veracht, En, met een kalm gelaat, des donders fchokbelagcht; Op  TWEEDE ZANG. 39 Op de eigen vvyze ziet een held, in koelen bloede, Uit zyne legerplaats, de vruchtelooze woede Zyns mededingers aan, en vreest zyn krachten niet. Indien de God des ftryds u zyne gunsten bied, De vonken van 't vernuft in uwe ziel doet blaaken, Dan vind ge alom een' post, dien gc u ten nutt' kuntmaakert « Ja fterkten, niet gebouwd door eenig' ftervlings hand, Maar door natuur alleen gebragt in zulk een' ftand. De onkundige befchouwt ze, onweetend van hun voordeel; De wyze alleen bezet ze en toont dus 't fchranderst oordcel. Het was in zulk een' post dat held Leonidas, Met weinig benden, lang van 't krygslot meester was: Het talloos Perfisch heir, zo fier als onbedreven, Deed hem, in de engte van Thermopylé, niet beeven: De Griek, door hem geleid, kon Xerxes wederftaan In 't fnelfte van den loop van zyne heldendaên. C 4 Dus,  4o DE KRYGSKUNST, Dus, in den burgerkryg, die zo veel bloeds deed ftroomen, Bragt de afgod van het volk, de held des raads van Romen, Den ffcryd van 't Roomsch gebied op d'Afiaanfchen grond, Waar hy held Cefars zege een' langen tyd wecrftond. Romeinfche legerplaats! Dyrrachiumfche bergen f Fompejus dorst op u zyn' mededinger tergen. Slechts meester van de hoogte en vry voor 's vyands ftaal, Verwachtte Romes raad Pompejus zegepraal. Maar, 't langzaam ftryden moê, vol moeds, maar onvoorzichtig, Verliet hy naauw'dien post, voor hem op 't hoogst gewichtig, Door 't blaakend heldenvuur van Romes jeugd verleid, Of Mavors had voor hem het deerlykst lot bereid, In dat beflisfcnd uur, dien grooten ftryd, toen 't vrye En fiere Rome boog voor Cefars dwinglandye. Gy, Montcuculi, deez' Romeinfchen held gelyk! Befchcrmer van den Rhyn en van het Keizerryk! Gy  TWEEDE ZANG. 41 Gy deed, met kunst verfchanst naar d'eisch der krygsbelangen, 't Lot tusfchen held Turenne en u in twyfel hangen. Hoe roemt myn zang naar eisch uw grootfche heldendaên! Mars zelf beftiert myn ftem en fpoort myn' zanglust aan. Kom, jeugdige oorlogsfchaar! befchouw zyn heldenwerken, Zyn wondre togten en zyn kunstig heirverfterken, Dien veldtogt, toen hy, fteeds verwisfelend' van post, Het Franfche heir bedwong en Duitschland heeft verlost. Leer dus, als't noodig is, des vyands magt ontwyken. Schoon uw verfchansfing mooge een fterke ftad gelyken, De kryg eischt dikwils dat ge uw' ftand verandren moet. Richt fteeds uw krygsbedryf naar'tgeen uw vyand doet; Voorkom hem overal; zorg dat ge fteeds, met oordeel, Te rug trekt zonder fchade, of voorwaarts tot uw voordeel, Zyn' doortogt wél bezet, zyn' voortgang wederftreeft, En hem fteeds bezigheid, door nieuwe ontwerpen, geeft. Als't heir zyn' post verlaat, op 's legerhoofds bevelen, Dan trekt het voort, verdeeld in vier verfcheiden deelen, C 5 Na-  4* DE KRYGSKUNST, Nadat elk deel zich heeft in een kolom gefchaard ; In 't midden 't voetvolk en aan weêrszy' 't volk te paard. Een gantfche wolk van ftof ryst luchtwaarts voor hun fchrederl. De vyand ziet, van verr', hen moedig tot hem treeden» In bogten ftreevende door 't platgetreeden- land; Gelyk een flang, geteeld aan 't Africaanfche ftrand, Gewapend met een huid, wier fchubben fchittrend'blinken: Dit vreesfelyk gezicht doet hem den moed ontzinken, Hy waant, al fiddrend', dat de dood hem tegentreed. Zo ge optrekt, wél gefchaard en tot den ftryd gereed, Zend, wilt gy dat Bellone u byftand zal verleenen, Een' fterken voortogt vóór het groote leger heenen; Zorg dat gy dien altoos, is 't noodig, hulp verfchaft, Eer 's vyands werkzaamheid uwe onbedachtheid ftraft. Gelyk de vuurkolom, vóór Mozes heengetogen, Zo dekt die bende uw heir voor 's vyands krygsvcrmogen. Op  TWEEDE ZANG. 43 Op meer dan eene wyz' verplaatst ge uw' oorlogsftoet: Zo gy die zywaarts uit zyn legring trekken doet, Omdat een andre grond u meer tot nut kan (trekken, Laat beide uw liniën dan evenwydig trekken. 't Geluk verlaat fomtyds des overwinnaars fchreên: Turenne leed verlies; Condé had tegenheên: Zwicht dan voor 'tlot,eer 't umeer rampenmogtbereiden. Men kan, al wykend zelfs, zyn' vyand loos misleiden. Wanneer een leger de orde in d'aftogt wél bewaart, Dan is 't dat's veldheers kunst het meest verwondring baart: Hy doet zyn' leeftogt met een fterk geleide trekken, En't ligchaam van zyn heir door de achterhoede dekken: Zo trekt, terwyl dees drom der bergen top bezet, Het heir de vlakten dóór, daar niets dien togt belet. Dus wint die held, wel verr' van zynen roem te waagen, Een' post, waar 't krygsvolk rust, gedekt voor's vyands laagen. Toen  44 DE KRYGSKUNST, Toen Varusdoor't gebergte en 't woud der Duitfchers toog, Hield hy 't behoud zyns volks te weinig in het oog: De gronden van de kunst verzuimde hy onachtzaam: Zyn fchansfen waren zwak, zyn togten onbedachtzaam: En, daar hy't Roomfche volk in deyslyke engten bragt, Verfloeg Arminius zyn weêrlooze oorlogsmagt. Augustus, door hun lot getroffen in zyn harte, Schreeuwde in zyn hofzaal uit, in zyn gerechte finarte: Hergeef, 6 Varus! my myn dappere oorlogsliên! Zo hy het Roomfche heir had in zyn' post gezien, Onkundig legerhoofd! had hy veeleer geroepen: Bezet de hoogten ftraks: beveilig dus uw troepen. Zie daar de wetten, die een veldheer volgen moet, Als hy zyn legermagt van Hand verwisflen doet. Orde in de legerplaats, een togt, beftierd met oordeel, Een kunstige aftogt, en een post, het heir tot voordeel, Beflisfen fteeds- het lot des konings en des ftaats. Doorluchtige oorlogsliên! geleiders des foldaats! Myn  TWEEDE ZANG. 45 Myn {tem zal u de wet der oorlogskunst verklaaren. Maakt u, door oefening, in 't krygsbedryf ervaren: Volgt, wilt gy dat de zege uw vaanen volgen zal, In 't Iegren Fabius, in 't voortfpoên Hannibal. D E   D E KRYGSKUNST, DERDE ZANG.   D E KR YGSKUNST, DERDE ZANG. Gy zyt het wapenhuis van Mavors doorgegaan: 't Is weinig dat ge u voegt by zyne legervaan : 't Is weinig dat een held zyn hart door moed voelt blaaken; Hy, meester van zyn kunst, moet naar 't verheven haaken. Tree thans, door my geleid, in 't diepst van 't tempelchoor. Dring daar in 't godsgeheira, 't gemeen verborgen, door. Vermy 't gebaande pad, door 't laage volk betreeden, En ftreef naar 't heiligdom, met vaste en ftoute fchreden. D Zie  50 DE KRYGSKUNST, Zie 't eng en hobblig fpoor, waarlangs gy klimmen moet, Omringd van kolken en geverwd met heldenbloed. Op dees bebloede rots, met wolken dicht omtogen, Ziet gy 't gewyd paleis des Gods van 't oorelogen: Het trotfche dak is tot d'Olympus opgebouwd, Waar 't hooge godendom zyn raadsvergadring houd; Het ryk van Pluto fchraagt zyn kopren grondpilaaren. De twist, Alecto, en de wreede dood bewaaren Den toegang naar 't paleis, dien 't oog met yzing ziet: Hun blikzcmend gezicht verbaaze u echter niet : De glori wenkt u toe, zy opent u den tempel, Haar ftem verbant uw vrees, betreed met haar den drempel. 'k Word, in het voorhof reeds,de kuisfchezustrenfchaar', Op 't vlytigst bezig in haar nuttig werk, gewaar. Ik zie Urania , by haar kompas gezeten, 't Verplatte rond der aarde en haare grootheid meeten: Haar fikfe tekenpen toont, in het klein, ons aan De ftaaten, die elk deel van 't waereldrond beflaan: 'k Zie  DERDE ZANG. 51 'k Zie van elk ftip op de aard' haar de orde en plaats bepaalen, Van de een tot de andre pool, het juiste pad ons maaien: Zie Sanfon met Vauban, haar waardig vrindenpaar, Verlichtende 't verftand der jonge heldenfchaar': Zy geeft haar'' leereling de krygskaart in de handen, Toont hem rivieren aan, en fteden , bergen, landen, De fterkten, die men al of niet verovren moet, En langs wat weg men best een leger trekken doet. Hoor gintsch Calliopé de grootfche daên der helden, Daar zy dc glori rlrcclt, in haare zangen melden: De jonge heldendrom, die haar aandachtig hoort, Word, door dit grootsch verhaal, verhit, tot moed gefpoord: Elk kunstig krygsbedryf, dat de eerzucht op kan wekken, En eiken misflag zelfs, doet zy ten voorbeeld' ltrekken. Ken de achtbre Zedekunde aan 't flaatig aangezicht: Zy dryft de trotsiiarts uit het heilig hofgefticht: Da Op  5a DE KRYGSKUNST, Op een' geftrengen toon leert zy aan de oorlogslieden Wat grootfche pligten de eer en hun beroep gebieden: Zy fmoort in haare hand de (langen van den nyd, Doemt fchandlyke eigenbaat en wreedheid in den ftryd, Ja preêkt de menschlykheid in 't heetst der legerflagen, En leert ons nooit ons bloed, dan voor den (laat, tewaagen. Tree nader, daar ik reeds de krygsgodin befpeur: Ze ontfluit, gewapend, u de kop ren tempeldeur, Die voor elk laag gemoed voor eeuwig houd befloten De godsgeheimen, (lechts door Mavors gunstgenooten, Die hy aan zyne zyde een plaats vergunt, befchouwd. Zie, in het diepst' van 't choor, op eenen troon van goud, Op wieken van 't vernuft in 't ruim der lucht gedraagen, Den vreesfelyken God, in al zyn' luister, daagen. Daar blinkt, in 't fchittrendst licht, zyne achtbre majesteit Men ziet aan zyne zy' de ftoute Dapperheid; Be-  DERDE ZANG. 53 Bedaardheid, die altoos koelbloedig zich durft waagen; Den nyvren Arbeid, wien geen rust ooit kan behaagen; De vindingryke List, die fteeds een' omweg heeft, Door haar vermomming zich een ander aanzien geeft, Gelyk een Proteus weet een' andren vorm te ontkenen, Nu dus vermomd verfchynt en ftraks weer is verdwenen; Verbeeldingskracht, wier oog fteeds glinstert door den gloed Der goddelyke vlam, die ze in haar' boezem voed, Die, onbegryplyk vlug, ontwerpen vormt en tekent, Die Pallas onderzoekt en 't nut daarvan berekent; Men ziet Stilzwygendhcid, met de oogen naar den grond, Befcheidcn van gelaat, den vinger op den mond; Vertrouwling van den God, laat zy nooit haare lippen, Schoon hy haar niets verbergt, het minste woord ontglippen. De zetel is omringd met lauwren, eeuwig fchoon, Die de Oorlogsgod zelf fchenkt aan 's aardryks halve goön, Zyn gunst en de eerkroon waard', die nooit hun glori fchonden, En, door vernuft, de zege aan hunne fchreên verbonden. Gy, dierbre lauwerkroon! gy zyt het, die den held Doet vliegen naar 't gevaar, in 't bloedig oorlogsveld; D 3 Voor  54 DE KRYGSKUNST, Voor andre driften doof, blaakt hy om u te erlangen! In 't prachtig tempelchoor, met krygstropheên behangen, Waar Mavors naar zyn' lust befchikt van 't menschlyk lot, Kunt gy de beelden zien der zoonen van den God, Met volk by volk door hen verheerd in 't oorelogen, Vernederd aan hun knién en onder 'tjuk gebogen. Hier praalt het heldcnpaar, elkaêr in moed gelyk, Hy, die verwinnaar wierd van 't Perfiaanfche ryk, En hy, wiens oorlogsmoed Pompejus heeft verflagen; Hun krygsbelcid doet de aard' nog van hunn' lof gewaagen. Miltiadcs ftaat hier, met zyn' doorluchten zoon En Alcibiades, op 't glorirykst ten toon, Met Quintus, Fabius en Scipio, all'helden Wier naam de volken nog met diepen eerbied melden; Gints Henrik, wien 't heelal met recht den Grooten noemt, Turenne met Condé, door kunde en moed beroemd, En Montcuculi, met Van Anhalt en Van Baden, Gustaav' Adolph', Eugeen', onfterflyk door hun daaden, En  DERDE ZANG. 55 En hy, dien de aard' den naam van Grooten Keurvorst geeft. Het beeld, dat's kunstnaars hand nog pas vervaardigd heeft, Dat oogbekoorend beeld, welks fchedel de eerlaurieren, Verworven door verdienfte en heldenmoed, vertieren, Is die beruchte Sax, die Maurits, Vrankryks held, Die door den fchicht des dood wierd op zyn bed geveld. Zie de Ondervinding hier, bekroond met gryze haken: Door zwaaien arbeid in het krygsbedryf ervaarcn, Betreed zy onbefchroomd God Mavors heiligdom: Het ftramme ligchaam, door 't gewigt der jaaren krom, Haar leden, overdekt met wond by wond, trotfeeren Het knaagen van den tyd, die 't aH' tot ftof doet keercn: Aanwezig te allen tyd', by elk beleg of flag, Meld zy aan.de oorlogsjeugd all' 't geen haar oog ooit zag. d 4 zy  $6 DE KRYGSKUNST, Zy toont haar hoe, in'tfelst'derPunifcheoorlogswoede, Held Scipio zyn land in Africa behoedde, Door zyn beleid de zege aan Hannibal ontwrong, Hem naar Carthago trok, en daar tot ftryden dwong. Een minder groot vernuft, genoeg voldaan met Romen, Straks, in Aufonië, met drift te hulp te komen, Had mooglyk ook den ftaat behoed voor Ilaverny, Den yyand wederftaan, maar niet geftraft als hy. Toen tRoomsch gebied zyn rustdoor burgerkryg zag ftooren, Wierd haast een heldendrom uit tweedragts fchoot geboren. Zie hoe Sertorius, die nooit in 't ftryden beeft, Nu deinst, als 'tnoodig is, dan moedig voorwaarts ftrecft, In 't woest Ibérië, gedekt door fteile rotfen, Den moedzyns volks betoomt, zyn'vyands magtdurft trotfen, Zo word liet grootst gevaar des oorlogs afgewend Door een' verheven geest, die recht de krygskunst kent. Een krygsman, minder wys, door niets dan moed gedreven, Had zeker toen 't gebergt, dien fterken post, begecven, Zyn'  DERDE ZANG. 57 Zyrf vyand opgezocht, wiens talryke oorlogsmagt Pompejus en 't geluk met zich te velde bragt. Zie Mavors grooten zoon, Condé, zyn land befchutten, Den waggelenden troon van 't fiddrend Vrankryk ftutten. Des vyands, al te groot en duurzaam, krygsgeluk Moest fpoedig zyn gefluit, door 't ftoutfte heldenftuk: In dat beflisfend uur voor Spanje en Vrankryk, waagde Hy dien beroemden flag, die zo gelukkig flaagde. Een al te omzichtig hoofd, min moedig dan die held, Had nooit, als hy, zyn heir gewaagd in 't open veld: Der Franfchen bloöheid had hunn' vyand moed gegeeven, En Spanje had zyn magt tot voor Parys doen ftreeven. Befchouw dees vreemde vloot, die, uit het diepst van't noord, Des winters bar gebied,zichfpoednaarDuitschlandsboord: Zy voert Gustaav' en 't lot der keizerlyke ftaaten; Hun tweedragt riep den held, aan'thoofdvanzynfoldaaten: D 5 't Be-  53 DE KRYGSKUNST, 't Beleid ftrekt hem ten gids en Mars verzelt zyn zy': Hy komt, gevaarlyk zelfs voor 't volk, welks vryheid hy Eefchermt, om, door zyn' moed, het flaaffche juk teweeren, Waaronder 't Weener hof Germanje wil verneêren. Gustavus legert zich aan d'oever van de zee, Waar Straalfund hem verfchaft eene altoos open reê: Daar, 't zy het goed geluk zyn ftoute daên bekroone, Of dat hem 't nydig lot zyne ongenaê betoone, Wacht hy der vrinden hulp;, die fpocdig nadren zal, Tot ftaaving van zyn zege of wraak van zynen val: Hy trekt verwinnend' voort: nooit door 't geluk verlaaten, Doorloopt hy, en verlost en dwingt de Duitfche ftaaten, Herftellend vorst by vorst in zyn gewettigd recht: Geduchte fteun voor hen , wier zaak zyn arm beflecht, Tracht hy, door zynen roem, zyn grootheid op te bouwen: Had niet de fchikgodin hem in zyn' loop weêrhouên, Zyn leefdraad afgefneên en 't keizerryk behoed, Het had twee meesters ras in zynen fchoot gevoed. Zie  DERDE ZANG. 59 Zie thans Eugenius het veege Lombardyen, Door zyn' heldhaften togt, van Vrankryks magt bevryên; Zelfs 't Alpifche gebergt' ftrekt hem geen hinderpaal: Hy vliegt, verlost Turin, en wint de zegepraal: Marfyn, die al te groot een' omtrek moest gebieden, Zag overal zyn heir gedwongen om te vlieden: Die togt alleen verfchaft den winnaar eeuwige eer, En fchcnkt Italië aan zyn' zwakken keizer weêr. Zie voorts dien held den trots des Muzulmans betoomen: Volg hem in Hongarye, en langs des Donauws zoomen: Hy tast Belgrado aan, en ziet zich, eer hy 't dwingt, In zyn verfchanfing zclv' belegerd en omringd. Hy vreest niet, neen, vaart voor de vesting in te fluiten: Geen trotfche groot vifier kan zyne ontwerpen fluiten: Hy laat hem nadren, en geeft hem gelegenheid Tot d'overtogt eens ftrooms, die bei de legers fcheid: Straks vliegt die zoon van Mars in 't hart der krygsgevaaren Hy ftort op 's vyands heir met zyne ruiterfchaarcn: De  6o DE KRYGSKUNST, De Turk bezwykt, en, flechts op lyfsbehoud bedacht, Laat gloriveld en fterkte in 's overwinnaars magt. Doorlucbte en dierbre fchim! keer uit de zaalge velden: Verlaat om ons 't verblyf der deugdgezinde helden: Sla op uw waardig kroost uw vaderlyk gezicht: Verhaal hen door wat kunst gy wondren hebt verricht! Ik tracht u, telg des helds ! geen roemlooze oorlogslieden, Maar helden van uw' ftam, tot meesters aan te bicden, Grootmoedig keurvorst! hoe! ik zie u! welk een vreugd! Uw volken zyn nog trotsch op uwe heldendeugd, 't Erbarmelyk gefchrei dier droevige onderzaaten Deed, aan den zoom des Rhyns, u 't bloedig veld verlaaten, En de Elve zag, met drift, u tot hun hulp gefneld. De ftaat, aan 't woên van gier en tyger blootgcfteld, Zag,  DERDE ZANG. 6~i Zag, door der Gothen kroost,het land verwoest, vertreden; De plondering en brand vernielden onze fteden: Op zulk een' uitflag trotsch, die niets hem had gekost, Slaapt Wrangel gantsch gerust, onachtzaam op zyn' post: De donder zal hem ftraks, aan 's afgronds oever, wekken: Een wrcekend god daagt op, om ons tot hulp te ftrekken, Een held, die, op één' dag, komt, ziet, en overwint. De Zweed, die, gantsch verbaasd, zich overrompeld vind, Deez' nieuwen Hercules zyn fchansfen ziet befpringen, Tracht vruchteloos den held de zegepraal te ontwringen. Gy zaagt, ö Fchrbelin, getuige van zyn da-Jn! De Zweedcn aangetast en al hun heir verdaan. Zo trof, in vroeger tyd, om Isrêls God te wreeken Op'their eens volks,wclks trots zyn gramfchap dorst ontfteeken, Des flaanden engels hand den wreevlen Philistyn. Zo fel was ook die (lag in 't veld van Fehrbeün, Daar  6n DE KRYGSKUNST, Daar Willem, boven 't lot en 's aardryks lof verheven, Zich waarlyk groot betoonde in 't winnen en 't vcrgeeven: Hy fcheld aan Homburg, die, door blinden moed, den dryd Te vroeg begonnen had, dien misdag gunstig kwyt, En fchenkt genade aan hen, die in zyn magt vervielen, Die meesters in de kunst van plondren en vernielen: Maar, zo hy grootsch vergeeft, hy blyft niet min geducht: Hy daat den woesten Zweed heldhaftig op de vlucht, En dryfthem, uit het land, dat hy te wreed beroerde, Naar de eigen zee te rug, die hem daarheenen voerde. De gadelooze held, nooit moê van dappre daên, Vliegt, opderPruisfchen bede, om grootsch hen by te daan: De drenge winterkoude en 't glibbrig ys der flroomen Begunstigen zyn' togt, niets kan zyn vaart betoomen, En Thetis ziet, verbaasd op 't hooren van zyn' moed, Een legerplaats gevormd op haar' gedolden vloed. Hykomt; zyn naam alleen doet zynen vyand becven, Die reeds zyn woeste drift den losfen toom dorst geeven: Hy  DERDE ZANG. 63 Hy komt; hy overwint; 't vlucht alles voor zyn lchreên, En, zonder ftryden zelfs, wreekt hy 's lands tegenheên. Dees held, wiens glorikroon de nyd nooit kon bevlekken, Moet, voedfterling van Mars! aan u ten voorbeeld ftrekken. Verkryg, gelyk dees vorst, een juiste kundigheid Van ieder land, waar de eer uw fchreden heengeleid, 't Wél vormen uws ontwerps is boven all' gewigtig: Een onbeftierd vernuft werkt dikwils onvoorzichtig. Bereken nooit alleen uw' eigen ftaat en kracht, Maar geef oplettende op uw' vyands toeftand acht. Tracht fteeds,indien gy zult in'tgeen gy voorneemtflaagen, Voor 't onderhoud uws hcirs voorzichtig zorg te draagen. Die vorst, wien 't krygsgeluk zyn gunsten had verkwist, Had nooit de vrucht eens ftryds van negen jaar gemist, Waar' niet zyn heir,door hem gevoerd in woeste ftreeken, Door hongersnood verzwakt,voor Ruslands Czaar bezweken. Uw  6\ DE KRYGSKUNST. Uw donder, in 't geheim befloten in de lucht, Valle op den vyand neêr, eer hy de flagen ducht. Zorg, fteeds gereed, maar nooit vermetel op uw krachten , Eer ge alles hebt verricht, niets als voleindigd te achten; En wees nooit vergenoegd met de eêlfte lauwerblaên, Eer de uitflag aan 't beftek ten vollen heeft voldaan. Dus, toen de wysheid van 't oneindig Alvermogen De waereld aan den fchoot des baijerds had onttogen, Vond zy dat kunstgewrocht, door haar in 't licht gebragt, Voldoende aan 't groot ontwerp 't geen zy had uitgedacht. DE  D E KRYGSKUNST, VIERDE ZANG.   D E KRYGSKUNST, VIERDE ZANG. Jn de yzren eeuw, de wieg van ondeugd en elende, Toen 't menschdom fchier geen recht dan 't recht des fterkften Wierd, tegen't plondrenvandenftoutennagebuur, (kende, Elk pasgebouwde ftad omfingeld met een' muur: De zucht om muitend volk in diep ontzag te houên Spoorde eerst de vorsten aan om fterkten op te bouwen: Aan d'oever van een' ftroom, of op der bergen top, Richtte overal hun magt gevreesde wallen op, Befchermende op die wyz' de grenzen hunner landen. Ê a Ge-  68 DE KRYGSKUNST, Gelyk de fiere leeuw zyn dubble ry van tanden, Wanneer hy in het woud zyn nest beloeren ziet, Den moor al brullend' toont, die fiddrend' voor hem vlied, Zo kan een fterke vest den vyand ftout bravceren, De grenzen van een' ftaat voor zyn geweld verwecren, En ftuit de woede van zyn faamverbonden magt. De krygskunst wierd altyd als de eerfte kunst geacht: Zy had haai- kindsheid ook gelyk haar vorderingen. De Griek en Romer, ftout in hun verdedigingen, Bedachten voor hun fteên geen ander vestingwerk Dan torens, hoog van trans, en muuren, dik en fterk: Van deeze hoogten wist men 's vyands heir te keeren, Door pyl en flingerworp hem uit de bres te weeren; Door zwaare fteenen wierd zyn ftormend volk verplet: Had hem die tcgenftand het nadren niet belet, En beukte hy den muur door 'sftormrams i'choken zwaarte» Dan wierp men brandend pek op 't ysfelyk gevaarte, En bragt het oorlogsvolk, dat fier den muur beklom, • - Schoon  VIERDE ZANG. 69 Schoon door hun fchild gedekt, met fchichten werpfpies om. De veldheer moest dikwerv', fchoon hem de fpyt deed blaakcn, Deez' ydlen arbeid moede, in 't eind' zyn pooging ftaaken. • Ik fpreek niet van 't beleg, beroemd door heldendaèn, Dat Priam en zyn kroost rampzalig deed vergaan: 'k Eer, in der Grieken togt en moeilyke onderwinding, In de asch van Ilium, de dichterlyke vinding; Maar zulk een onderwerp, voor Maroos nimf zo fchoon, Ontnam ligt mynen zang zyn' manlyk achtbren toon. Zie Siracufe omringd door Romes adelaaren, Metellus heldenmoed met fchrandre listen paaren, Tot winning van de ftad noch volk noch moeite ontzien: Zie Archimedes hem, door wiskunst, weêrftand bién, Den muur, waar'tftormgeweld dien dreigde door tebreeken, Herftellen, en den brand in 's vyands ftormtüig ftceken. e q Mar-  70 DE KRYGSKUNST, MarfeiHè, tot dien dag door niemand overmand, Bood Cefar, langen tyd, een' ftouten tegenftand: Hy, 't lang belegren moede en zeker van 't gelukken, Deed, met Neplitunus hulp, het fterk Marfeille bukken, 't Belegren van dien tyd, langvvylig, vol gevaar, Hield meest der helden lot lang in den evenaar. De krygsharpy, belust op nieuwe meesterftukken, Beftond, in 't eind', Jupyn zyn blikzemvuur te ontrukken: Die vinding deed de kunst verandren te eenemaal. De helfche bol ontvliegt het donderend metaal, En, langs een' wyden kring, zich in de lucht verheffend', Verdubblende inzyn vlucht van zwaarte enkracht,en treffend' De felbeftreden ftad, braakt ze, uit den zwangren fchoot, Ceborften in den val, vermorsfeling en dood. Straks tracht men, van den wal 0.'t belegrend heir te ftooren: 't Moorddaadige kanon doet zich, al buldrend', hooren; Zyn  VIERDE Z A N G. <]X Zyn blikzem flikkert mauw' den vyand in het oog, Of reeds treft hem de bol, die d'yzren mond ontvloog: Door 't, fteeds herhaald, gebons der yzren donderklootert, Word, in der fteden wal, welhaast een bres gefchoten. Die wondren van de kunst, gefpaard voor onzen tyd, Door Mavors goedgekeurd als nuttig in den ftryd, Zyn 't werk van houtskoolftof, met zwavel en falpeter» De vindingryke vlyt, naar nieuwe ontwerpen heeter, Sints dit geheim haar bleek, vond andre middlen uit, En, zonder torenbouw, wierd 's vyands heir geftuit. Door een, met meer vernuft bedachte, ftadverfterking, Weèrftond een zwakker wal des nieuwen donders werking, Gy, Mavors gunsteling, in de oorlogskunst volleerd, Wien de aarde als vinder van dees nieuwe bouwkunst eert» E 4 Uw  73 DE KRYGSKUNST, Uw heldenfchim, Vauban! kome onze krygsjeugd leeren Door welk een kunst gy wist der fteden val te weeren; Hoe gy, voor 't Britsch kanon en Duitschlands heldenmoed, Der Franfchen grenzen hebt, door uw beleid, behoed, Den vyand, by 't beleg der welverfterkte fteden, Steeds nieuwen weêrftand bood, door nieuwe zwaarigheden. Die werken, door de kunst gebragt in zulk een' ftaat Dat van verr'-af het vuur des vyands nooit hen fchaad, Zyn vlak, begraven en geregeld naar elkander; Elk bolwerk, wel gebouwd, beftrykt altoos een ander, En, door zyne oreillons, ligt elke battery Bedekt voor 's vyands vuur, en in heur werking vry ; Daar binnenzuil aan zuil haar onder de aard' verfterken. Meer dan één breede gracht omringt den kring dier werken: In 't midden van hunn' ftroom zyn ravelynen, met Slangftukken, uit wier mond de blikzem fhelt, bezet. Dees kunstgewrochten, door zyn hand gevormd, bedwingen, Door eenen nieuwen wal, hen die de vest befpringen: Rond-  VIERDE ZANG. 73 Rondom dees werken, in een' ruimer omtrek, ftrekt Het buitenwerk zich uit, dat heel de vest bedekt; Hier word des vyands magt geftuit in 't zegepraalen Door gracht, bedekten weg en fcherpgefpitfte paaien, En door 't glacis, geverwd met rookend menfchenbloed, Tooneel van yslykheên, tooneel van heldenmoed. Dus word der fteden kreits, door bolwerk, gracht en wallen Verdedigd en belet in 's vyands hand te vallen. Wat wondcrbaare hulp, wat heerlyk nut, genoot Het menschdom van de kunst, die uit zyn' arbeid fproot! Wie ziet een' Franfchen wal, en zegt niet, by'tbeïchouwen, De kunst is uitgeput in 't nieuwe vestingbouwen! Neen, denk dit niet: befchouw dees kolken onder de aard', En zie de gantfche hel met 's menschdoms wrok gepaard: 't Glacis houd onder u een naare kolk verholen, Daar ligt het doodlyk kruid, tot uw verderf, verfcholen, 't Wacht daar zyne offers af, het barst door de aarde heen, En dekt den wal met bloed en vvreedverfcheurde leen.. E 5 Schoon  74 DE KRYGSKUNST, Schoon zo veel werken thans 't beleg der fteênvertraagen Is toch geen plaats, hoefterk, onwinbaar in dees dagen. Die welbedachte kunst, fteun van 's verweerders moed, Verfchaft gelyke hulp aan hem die d'aanval doet; Die aanval heeft zyne orde; een krygshoofd, wel ervaren, Baant zich een' vryen weg door al die doodsgevaaren; Hy fluit de fterkten in, door talryke oorlogsliên; Vreest hy dat 's vyands volk hem ftout het hoofd zal biên, Of dat een moedig hoofd, tot redding van de wallen Der ingelloten ftad, zyn legring aan zal vallen, Dan opent zich de grond, en al het krygsvolk werkt Aan 't delven van de gracht, en heeft zich ras verfterkt. Een gunsteling van Mars, in zyne kunst bedreven, Zal aan zyn liniën een' kléinen omtrek geeven: Een gracht verweert haar' zoom niet zonder oorlogsliên: Gy moet, met een gedeelte, uw'vyand weêrftand biên, En een genoegzaam tal nog houden buiten 't ftryden. Opdat de vyand nooit uw volk gebrek doe lyden, Zorg  VIERDE ZANG. 75 Zorg dat gy u altoos van lecftogt wél voorziet, En dan, dan vreeze uw moed des vyands aanval niet. Ken, boven ill', de fterke en zwakke zy' der fteden: Gebruik dan tegen haar uw" moed en kundigheden. Leg voorraadplaatfen aan, en nader, voet voor voet, Wiskunftig werkende, met uwen legerftoet, Door ziegezaagen tot den voet der citadellen, En graaf de velden door, met lange parallellen: Dit alles zy, met kunst, gefchïkt in zulk een' ftaat, Dat niets aan 't vuur der ftad een" doortogt openlaat: Dan braake uw grof gefchut zyn' blikzem op de wallen, En doe de werken ftraks, tot ftof vermorfeld, vallen: De donder, dien men uit de fterkten op u fchiet, Moet zwygen voor uw vuur en treft uw benden niet: In zyn' bedekten weg doet gy den vyand beeven; Hy wykt voor d'yzrcn bol, hem zylings toegedreven: Thans vat; gy op 't glacis, u zo gcvaarlyk, post, Welks heimlyke Etna ligt den krygsman 't leven kost; ." Be-  76" DE KRYGSKUNST, Bedien u van de fpaê, op dees gevreesde gronden, En zoek of hier of daar ook word een myn gevonden: Zorg dat gy thans de ftem der heete drift niet hoort; Befpaar uw oorlogsvolk en fpoed u langzaam voort. Breng d1 onderaardfchen kryg voor alles eerst ten ende: Doorwroet en peil den grond door uwe delverbende, Die, door zyn moeilyk werk, uw heir in zekerheid, Langs afgeperkte paên, tot aan 't glacis geleid. Indien uw oorlogsvolk in d'aanval wél zal flaagen, Moet gy dien nooit van verr\maar vlak aan't paalwerk,waagen; Dan, meester van dien grond, verheerd door vuur en ftaal, Voert gy daarop terftond uw donders van metaal, Wier fteeds herhaalde fchok haast de ondermynde wallen , Ja "t fterkfte bolwerk zelfs, vermorfeld in doet vallen: Straks werkt al't oorlogsvolk aan 't dempen van de gracht, En ftorm op ftorm brengt haast de ftad in 's veldheers magt. In die gevechten zal een heir, de vluchtelingen Vervolgend', vaak met hen tot in de vesting dringen. Op  VIERDE ZANG. 77 Op zulk een wyze bragt der Franfchen dapperheid, Door een gevecht, beftierd met krygskunde en beleid, 't Belegerd Valencyn in Lodewyks vermogen. Geef op den krygsknecht acht, met fteeds oplettende oogen: De tyger en de leeuw zyn min dan hy verwoed, Als hy den vyand volgt, die voor hem vluchten moet: Zo gy zyn woeste drift geen paaien weet te zetten, Zult gy hem, heet op roof, in fpyt van orde en wetten, Tot de yslykfte uiterfteu in 't eind' zien overflaan, En zich bezoedelen met moord en gruweldaên. Elk veldheer, wreed van aart, die, in verwonnen ïlaatcn, Het landverwoesten duld, het moorden toe wil laaten, Schoon hy verwinnaar wierd van 't uitgeltrekttte land, Ziet zyne lauwerblaên verwelken in zyn hand: 't Heelal, welks haat hy heeft op zynen hals gelaaden, Vergeet *yn krygsbedryf en vloekt zyne euveldaaden. ^  78 DE KRYGSKUNST, Tilly, die woestaart, die voor 's keizers aadlaar ftreed,' En van zyn' oorlogsroem al de aard' weergalmen deed, Zag, door een donkre wolk, dien roem geheel ontluisterd; Zyn naam wierd, door de faam, in 't glorichoor verduisterd: 't Gefchrei van Maagdenburg, door hem vervuld met bloed, Vereeuwigt zyne fchande, en niet zyn' heldenmoed. Laat voor uwe oogen fteeds dat yslyk denkbeeld zweeven. 'k Schets u , ö oorlogsliên! dit naar tafreel naar 't leven, Opdat gy fiddren moogt voor zulke gruweldaên. Men bied de burgery de vrede minlyk aan: Door zulk een lokaas fnood hun goede trouw misleiêndV Hen met de valfche hoop eens wapenftilftands vleijend', Wiegt hen Tilly in fiaap ,in d'arm der zekerheid, Daar Morpheus over hen zyn doodlyk flaapkruid fpreid. De wal, waarop men fier den vyand dorst verachten, Is  VIERDE ZANG. 79 Is 't groene rustbed thans der zorgelooze wachten: Men laat, in huis gerust, de fterkten zonder volk. Een blinkend fpook verfchynt uit 's afgronds jammerkolk, Het bied de vredeölyf aan die misleide fchaaren; Men grypt die aan, en laat ftraks alles achtloos vaaren. 't Slaapt all' — toch waakt Tilly: hy brengt zyn heir by één, Voorkomt den dageraad en trekt ftraks ftadwaart heen. De wal, te ontbloot van volk om wederftand te bieden, Valt daadlyk in de magt van 's keizers oorlogslieden. 6 Ongelukkig volk, voor geen gevaar beducht! 't Verraad is reeds naby; het komt; de vrede vlucht; De dood fpreid, daar hy u in 't duister komt genaaken, Zyn zwarte vleugels uit langs uw gedreigde daken; De wraakzucht, die van woede en heeten bloeddorst brand, Stelt uw' verwinnaars reeds een' helfchen dolk ter hand; De Hemel, fel vergramd, doet zynen donder hooren; Zelfs beeft natuur voor 't wee de droeve ftad befchoren. Niets  80 DE KRYGSKUNST, Niets duit den dwingeland: de krygsknecht, toomeloos, Op roof en moord verhit en zonder weêrgaê boos, Slaat, plondert, moord, verwoest, in'twoedenuitgelaaten ; Het dierbaar burgerbloed droomt, rookend', langs de draaten. Tilly, die wreedaart, zelf baant hen het bloedig fpoor, En gaat, in koelen bloede, in euveldaên hen voor. Men trapt de deuren in, men breekt de tempels open: De minstverwoede zelf laat zich tot gruwlen noopen. Men ziet den vluchteling, met die hen durft weêrdaan, Rampzalig, door het zwaard, dat hen vervolgt, vergaan, De moeders, die genaê voor haaren zuigling fmeeken, En't wichtje aan haare borst, door't zelfde daal, doordeeken; De vader, die zyn' zoon den dood te ontrukken dacht, Valt by 't ontzielde lyk, dat hy te wreeken tracht. Men ziet, waar 't oog zich wend,niets dan afgryslykheden; Daar 't heilloos vloekrot, doof voor fchreijen en gebeden, Voor wroeging en berouw, in een geheiligd oord, Den vluchtling thans onnut, drie honderd gryzaarts moord. Men  VIERDE ZANG. 81 Men zegt dat, in dien nood, daar 't woeden niemand fpaarde, Een jonge maagdenrei de kuischheid grootsch bewaarde, En, zoekende in den dood een toevlucht in de elend', In de Elve, rood van bloed, het leven heeft volend. Maar welk een fchriktooneel vertoont zich aan myne oogen! Het woeste krygsvolk komt met toortfen aangevlogen... Waarheen, ö monfters! Haat, bedwingt uw' overmoed: Gy zyt een duivlenfchaar, gy zyt geen heldenftoet. De vlam verheft zich reeds. Gelyk 't aloude Troije, Rampzalig Maagdenburg! word gy het vuur ten prooije. De brand verfpreid zich ras en rukt geweldig voort. Men hoort een naar gebrul van 't volk, door 'tftaal vermoord Of door de vlam geblaakt, ten hoogen hemel ryzen. è Woede! ö gruweldaên, waarvoor natuur moet yzen! F Ge-  2i DE KRYGSKUNST, Gelyk men ons de hel, dien naaren vuurpoel, maalt, Waar nooit de minfte blik van hoop op uitkomst ftraalt, Dieduistre kolk, waar nooit het flaauwfte licht kanfchynen, Waar 't ongelukkig volk, in de ysfelykfte pynen, Der furiën ten prooi]", \-an een' onbluschbren gloed En beulen ftaêg omringd, voor eeuwig lyden moet; Niet minder yslyk was, in die onzalige uuren, Het fchouwfpel, Maagdenburg! in uw vernielde muuren: Geen dak, geen tempel meer, geen burgers 't woên ontvlucht, Uw deerlyk overfchot zweeft brandend' door de lucht. En van die ftad, welëer in grootte en welvaartgroeijend', Door 't aangenaam genot der vrede en kunsten bloeijend', Bleef, na den wreeden ramp, die in één' nacht haar trof, Niets dan een wildernis, een berg van puin en ftof; Waar 't oorlogsvolk, vermoeid van 't woeden en ontzielen, Nog fchaamtloos roemen durfde op 't plondren en vernielen, En de Elve, vol van fchrik zich fpoeijende uit dat oord, De lyken met zich voerde, erbarmelyk vermoord. Was  VIERDE ZANG. 83 Was 't tot Tilly's geluk dat hy die ftad verheerde? Wat baatte hem een buit dien 't woedend vuur verteerde? De ftad was thans niets meer dan een affchuwlyk graf, Dat van zyn woede en lchande al de aard' getuignis gaf, Dit aaklig treurtooneel fteeds voor zyne oogen ftelde, En hem de ftrenge wraak des hoogften Wreekers fpelde. PJ DE   D E KRYGSKUNST, V T F D E ZANG.   D E KRYGSKUNST, V T F D E ZANG. Minerva, die u fpoort tot dappere oorlogsdaaden, U naar de glori leid langs onderfchciden paden, En helden vormt, bekwaam in ieder jaarfaifoen, Wil u thans in myn' zang haar lesfen hooren doen, Opdat gy, in de rust der winterlegeringen, Al de eer bewaaren moogt, verworven door uw klingen. Wanneer de winter, met zyn gryze kruin, genaakt, God Eolus den boei der winden heeft geflaakt, F 4 De  88 DE KRYGSKUNST, De woeste Boreas den Zephir heeft doen wyken, En Ceres en Pomoon' verjaagd heeft uit heur ryken, 't Geboomt', door dichten ryp en fneeuwvlok wit geverfd, Het oogverrukkend fchoon van vrucht en bladren derft, De ftroomen, ftyf geftold, langs berg noch daalen vlieten, De kudden de afgegraasde en dorre wei' verlieten, In 't eind', wanneer het heir, gelegerd in het veld, De ruuwe ftrengheid voelt van 's noordenwinds geweld, Verwisflende oorlogsliên de tenten met de daken, Gedwongen, voor een' tyd, hunn' heldenloop te ftaaken. De hoofden van weêrszyde, ontwapend door de kracht Der felle winterkou', doen hunne legermagt, Om haar voor 't nypend wee van 't bar faifoen te dekken, Nu uit elkander gaan, en naar de fteden trekken. 't Is noodig dat uw volk, dat veel in 't krygsveld Iyd, In ongeftoorde rust den guuren winter flyt'; Te veel vermoeijing doet hen lust en kracht ontbeeren: De kunst kan hier 't gevaar van overrompling weeren. Zorg  V T F D E ZANG. 89 Zorg dat een goed deel volks, ftrydvaardig op uw'wenk, Des vyands magt bedwing', dat hy uw rust niet krenk': Een trouwe en fterke wacht moet ieder voorpost dekken, En, als een keten, zich langs 't front uws legers ftrekken; Elke engte, elk bosch of fpoor zy daadelyk bezet Met een gedeelte uws heirs, dat op den vyand let; Een kundig oorlogsman moet gy den post betrouwen Om op dees keten fteeds een waakend oog te houên: Uw ligte ruitery, dragonder en huzaar, Zy telkens op de been , ter weering van gevaar, Befpiede 's vyands heir, ontruste 't, doe het fchroomen, En van zyn' minften flap de tyding u bekomen: Door hun herhaald bericht, word all' wat hy befluit U daadelyk gemeld en daadelyk geftuit. Als gy dit alles hebt oplettend' gaê geflagen, Voor 's legers zekerheid voorzichtig zorg gedraagen, En met dit moeilyk werk zo verr' gevorderd zyt, Dan eischt een andre taak op nieuw uw zorg en vlyt. F 5 Schoon  go DE KRYGSKUNST, Schoon thans Orions koude aan de afgematte benden Een ftille vreê verfchaft, die binnen kort zal enden, Betoon' hun opperhoofd, tot traagheid nooit verleid, Zelfs in den arm der rust, de nutfte werkzaamheid. 't Is weinig dat ge uw heir beveiligt in de lieden, 't in orde en vaardig houd om weêr ten flryd' te treeden.* 't Verlies der helden, door de zicht des doods geveld, Moet, by uw zegevaan, op 't fpoedigst zyn herfteld: 't Verwinnen kostte u volk; verfchaf de fchim dier braave» Opvolgers, hen gelyk in moed en oorlogsgaaven: Door nieuw-geworven volk zy ras 't gemis vergoed. Het dom gemeen verkoopt, voor kleinen prys, zyn bloed. Gelyk de visfcher 't vischje arglistig weet te vangen, Dat, door het aas verlokt, aan d'yzren hoek blyft hangen, Zo trekt men, door de kracht van 't alverleidend geld, Den fchaamlen akkerman van 't graan- naar 't oorlogsveld : Hy  V y F D E ZANG. 91 Hy dient, onkundig van de bron des krygs, zyn' koning: Maar 's legers ftrenge tucht en fiere moedbetooning, Hem altyd voor 't gezicht, bewerken dat in 't kort Een onbefchaafdc boer een moedig krygsman word. 't Getal des volks alléén deed dikwils zegepraalen; Het fchrikt den vyand af en doet zyn' krygsmoed daalen. Zorg dat uw heir in tyds van rosfen word' voorzien, Met kieschheid uitgezocht gelyk uwe oorlogsliên, Gedwee en vlug en fterk en in den bloei der jaaren. Draag, boven alles, zorg vroegtydig op te gaêrcn Den nutten voorraad dien de graangodin u bied. De krygskunst is onnut, verzorgt men 't leger niet. Dat  9a DE KRYGSKUNST, Dat volk, dat op uw'wenk den dood durft tegentreeden, Gevoelt zich, tweemaal 's daags, door zekre kwaal beftreden, Een kwaal die doodlyk word en, zo gy 't niet verhoed, Hun krachten ondermynt, hen deerlyk kwynen doet: Galenus wetenfchap kan van geen nut hier wezen; Door d'overvloed alleen kunt gy die kwaal genezen. Stelt gy onachtzaam ooit de zorg daarvoor ter zy', Zie, uit zyn aklig hol en dorre woesteny, "t Verflindendst monster dan uw leger haast genaaken, Den bleeken hongersnood, met uitgeteerde .kaaken, Die, waar hy zich vertoont, rondom zich heen verfpreid Verval van orde en tucht, verzwakking, moedloosheid, Befmetting, muitery, fchrik, wanhoop en elende, Daar de onverbidbre dood zyn fchreden volgt in 't ende. Waant gy dat ge, in een veld met ftervenden vervuld, Een' vyand, groot van magt, alléén verwinnen zult? Zorg tydig dat u nooit dees rampfpoed kan beknellen. Laat-de overvloed alöm uw legermagt verzeilen: Op-  V T F D E ZANG. 93 Opdat ge, in d'arm der rust, arbeidzaam met beleid, U, voor een nieuw ontwerp, een' nieuwen roem bereid, Tcrwyl de veldheer tracht d' aanmaanden togt tefchikken, En wys zyn lot bepaalt, door alles juist te wikken, Voegt, in der fteden muur, de mindere officier De mirt der Huwlyksmin by Mavors krygslaurier: Hy ziet zyn trouwe gaê, door ongeduld bezeten, In zynen arm, *t verdriet van 't afzyn bly vergectcn. ö Uuren, zo vol zoets voor een beminnend hart! Hoe ftreelende is het niet, na zo veel vrees en fmart, Een' gade weer te zien, aan 't krygsgcvaar onttogen, Die traanen ftroomen deed en traanen op doet droogen; Te luistren naar 't verhaal van zyn doorluchte daén; Den arm, zyns konings fteun,van 't wapentuig te ontflaan; Een hart te leenigen welks vuur nooit was te blusfchen; Den vreesfelyken mond liefkoozend teêr te kusfchen, Die 's krygsvolks woede ontftak, daar "t onverwinlykftreed, En wiens geduchte ftem den dood zelfs vliegen deed! Ter-  94 DE KRYGSKUNST, Terwyl de held, verrukt door zachte minnelusten, Het zegepraalend hoofd laat op haar' boezem rusten, Verheugd om 't wederzien van zyne zielvriendin, Ziet hy, rondom zich heen, de vruchten van zyn min: De een kuscht, vol liefde en vreugd, zyn zegeryke handen, En voelt in 't hart de zucht naar de eeuwige eer ontbranden, Aan 't eind' van 't doornig pad bereid voor de oorlogsliên: Een ander wichtje omarmt de vaderlyke kniên: Die telgjes, hem zo waard', betoonen dus te gader Om ftryd hun tederheid voor dien geliefden vader: Zy vatten, fpeelende, in hun krachtelooze vuist, Zyn harnas en heimet, met ftof en bloed begruisd, En 't yslyk-blinkend ftaal,dat 's fterflings hart doet beeven: Welhaast zal 't moedig kroost op 't fpoordes vaders ftreeven. Aan dit beminnend paar fchenkt de eerbre huwlyksgod Dat zoet, volmaakt, geluk, dat zuiver heilgenot, Dat, in 't gevoelig hart, uit de achting word geboren, Die wederzydfche min, door niets op de aard' te ftooren; Ge-  y r F D E ZANG. 95 Geneugten, niet bekend aan hem die d'eêlften tyd Zyns levens aan den dienst der wulpfche liefde wyd. Geen laffe wellust drukt 's helds fleren moed ooit neder: Die minnaar, groot van ziel, blyft, zonder zwakheid, teder: Nooit word zyn edel hart door dartle drift bekoord, En, als de pligt beveelt, word hy-alléén gehoord. Inzulkeenkuischgenot, dat'skrygsmans hart doet zwellen Van zoetheên die den pligt en maatigheid verzeilen, Blyft fteeds zynligchaamfrisch,van ziekte en zwakheid vry: Zyn zuivre min zet zelfs zyn kiygsdeugd krachten by: Men zal welhaast hem zien, door nieuwe drift aan 'tblaaken, In 't veld, waar de eer hem roept, naar nieuwe glori haaken. Eer nog de ftrenge kou' des barren winters wykt, Eer de aangenaame lent' met frisfche bloemtjes prykt, . Beijvert van weêrszyde elk veldheer zich, genegen Om 't eerfte in 't veld te zyn, zyn'vyands kracht te weegen. Eu-  96 DE KRYGSKUNST, Euclides kroost meet reeds de gronden overal, En tekent welk een' weg elk heirdeel trekken zal: Het altoos werkzaam hoofd beftiert hun werk met oordeel, Hy geeft daarvan 't ontwerp,hy kent daarvan het voordeel, En, fchoon zyn fchranderoogin'truimaanftaand'voorziet, 't Geen heden noodig is ontflipt zyn voorzorg niet: De fcherpziende achterdocht doet niets hem roekloos waagen; Die moeder van de zege ontdekt hem 's vyands Iaagen, Zy wekt hem als de flaap zyn zinnen houd geboeid, En geeft hen nieuwe kracht wanneer zy zyn vermoeid; „ Vrees, roept zy menigvverv', voor 's vyands list te zwichten: „ Weeg all' wat hy verricht en wat hy kan verrichten : „ Zorg, opdat zyn geheim u fpoedig zy bekend, „ Dat ge, in des vyands heir en in zyn' veldheers tent, „ Oplettende ooren hebt en nimmer fluimrende oogen, „ Die zyne ontwerpen u by tyds ontdekken moogen: „ Spaar nooit, voor een bericht gemeld met zekerheid, „ Het blinkende metaal, dat 's fterflings hart verleid: „ Beoordeel, als een vreemde, uzelv' en uwe ontwerpen: „ Tracht,eer gy iets befchikt, uwdenkingskracht te fcherpen: „ Hebt  V T F D E ZANG. 97 ,, Hebt gy uw legerplaats beveiligd met beleid? „ Acht gy, door dit gebergte, uw volk in zekerheid? „ Denkt gy dat geen geweld dat deel uws volks kan deeren, ,, Dat, by dien ftroom geplaatst, zyn zoomen moet verweeren, „ En dus uw grenzen dekt voor overrompeling? „ Steun op de fterkte niet van uwe legering: „ Dat trotsch gebergte, welks verfchrikkelyke keten „ Het fiere Rome deed het krygsgevaar vergeeten, „ Dat fteil gebergt', dat fchier zich nooit betreeden liet, „ Weerhield held Hannibal in zynen voorttogt niet; „ Zyn werkzaamheid doet all' die hinderpaalen zwichten; „ Zyn ftoute krygsmoed doet hem wonderen verrichten, „ En, langs een' nieuwen weg, verfchynt hy onverwacht, „ Valt aan, verbaast, en flaat de Roomfche legermagt." Vendome waande dat hem niemand kon befpringen, Gedekt door bergen die 't Lombardisch oord omringen, Wanneer Eugeen', ten dienst' zyns meesters, derwaarts vloog, Langs een' gantsch nieuwen weg de Adigo overtoog, G En»  98 DE KRYGSKUNST, En, met niet min beleid dan moed en drift ten ftiyde, Den Po van 't fchandlyk juk der Seine dus bevrydde. Befchouw den fterken ftroom, die zomers golvend rolt, Thans, door den winter, tot een brug van ys geftold, Een wakker vyand, die vol moeds u durft befpringen, Tracht dikwils, langs dit lpoor, uw legring in te dringen: Dan ziet geu,metuwvolk,verfchrikt, verfirooid,beducht, Uws ondanks, tot uw fchand', gedwongen tot de vlucht: Dus kan één oogenblik, waarin u 't lot doet bukken, De vruchten van de zege u, met uw' roem, ontrukken. Een veldheer vind zichzelv' in 't neetligst tydsgewricht, Als door den vyand dus een post word opgeligt: Hy moog* die fchade zelf voor 't minfte nadeel houên; Maalr hy behoud niet meer 's volks achting en vertrouwen; Het word oproerig; 't voelt zyn oorlogsvuur gebluscht; De hoofden en het volk zyn zonder moed en lust; Uit  V T F D E ZANG. 99 Uit éénen rampfpoed word hem ramp by ramp geboren; En ftreeft de vyand voort dan gaat het heir verloren. Toen Bournonville, na 't verlies eens flags, zyn magt, Met nieuwe hulp verfterkt, den Rynftroom overbragt, Toen vreesde zelfs Turenne om verder door te dringen, En deinsde, duchtend' voor 't gebergt' van Lottharingen. De Duitfcher, onbedacht, niet vreezend' voor gevaar, Scheid, vóór den winter, reeds zyn benden uit elkaêr, En laat, in d'Elzas, haar den winterpost betrekken; Aldus bereid hyzelf 't geen hem ten val moet ftrekken. Terwyl hy zich gerust met 's heirs behoudnis vleit, En 's keizers aadlaar flaapt in volle zekerheid, Vergaêrt Turenne ftraks zyn benden by elkander, Voert over 't hoog gebergt' der Franfchen oorlogsftander, Valt Bournonville op 't lyf, daar die zulks't minst verwacht; De legerplaats en 't volk, 't valt alles in zyn magt; Hy dwingt den Duitfcher, die zynkrygsvolk zietbezwyken, Naar d'andren kant des ftrooms,aI vluchtend' hem te ontwyken. Ga De  ioo DE KRYGSKUNST, ■ De winter fchenkt fomtyds een rasfe zegepraal: 't Saifoen der rust verhaast den voorfpoed menigmaal. Zo ge een veréénigd heir, met krygskunst, weet te leiden Ter plaats daar 's vyands heir ligt van elkaêr gefcheiden, Zult gy van al zyn volk, eer 't wcderftand kan bién, U, zonder ftryden zelfs, terftond vcrwinnaar zien. De fnelheid moet voorall' zich met de kunde paaren: Verftrooi, met de eerste fchok, des vyands legerfchaaren: Dat 's lands kronyk u leer' hoe 't oorlogslot altoos Een ondcrneemend hoofd tot zynen gunstling koos. Dus viel op 't Saxisch heir, daar't zich verzekerd waande, De held, die Stanislaus den weg ten rykstroon baande. Tervvyl Augustus zich in logge rust vermaakt, Met zyne Venus 't zoet der minneweelde fmaakt, Door 't jeugdig fchoon zyn hart in liefde voelt ontvonken, Zich kroont met wyngaardloof, en, door den wellust dronken, Zyne eer, zyn' pligt, zyn heir en 't Poolfche ryk vergeet, Maakt zich de Zweedfche held tot zvn verderf gereed: Hy  V T F D E ZANG. 101 Hy ftoort dit Bacchusfecst: de fchrik, aan alle kanten, Verdryft en oorlogsvolk en liefde en nachtbacchanten: 'tVlucht alles voor's helds fchreên: de Sax, verjaagd,verbaasd, Staat toe dat Stanislaus word op den troon geplaatst. Zo valt ook de adelaar, als hy, naar 's hemels boogcn, Vanwaar de donder loeit, klapwiekende opgevlogen, Het jong gedierte, langs 't gebergte en in het woud, In zorgelooze vreugd, beneden zich aanfehouwt, Straks grimmig op hen aan, en, weder opgeftegen, Voert hy in 't bloedig nest den prooi door hem verkregen. <-< 3 DE   D E KRYGSKUNST, ZESDE ZANG.   D E KRYGS KUNST, zesde zang. XJq God der zege zelf deed u door my verdaan Zynftrenge wetten, die elk krygsman gaê moet flaan: Gy zaagt zyn kunst in haar geboorte en vorderingen, 't Wél fchaaren tot den flag, de keus der legeringen, Hoe een ervaren hoofd zyn fterke posten hoed, En, door 't geducht metaal, den wal verbryslen doet. Voleinden wy dit werk door 't moeilykst zegepraalen, 't Ontzagchlyk tafereel des veldflags, af te maaien: Vertoonen we, op dees zee, die meest onftuimig woed; De klippen, en de kunst hoe gy die myden moet. g 5 'k Voer  io6 DE KRYGSKUNST, 'k Voer u, manhafte drom! ten ftryde in de open velden. Zie hier dit glibbrig pad, die loopbaan van de helden; Waar menig legerhoofd den ftryd met fchande ontweek, Waar Willem ftruikelde en Marfyn geheel bezweek, Waar andren , ademloos, beroofd van moed en krachten, Hunn' fnelbegonnen loop nooit tot den eindpaal bragten. Daar was het dat het lot zelfs Pyrrhus, Hannibal, Pompéjus, Mithridaat' en Crasfus bragt ten val: Nog laat de nederlaag, het droef verlies dier helden, Bebloede flappen na, in Mavors oorlogsvelden, Maar 't was in 't zelfde veld dat Cefar roem verkreeg, Der Macedonen vorst ten hoogften eer trap (leeg, Dat Luxemburg, Condé, Turenne lof behaalden, Gustaav', Villars, Eugeen' en Maurits zegepraalden. 6 Jeug-  ZESDE ZANG. 107 ö Jeugdige oorlogsfchaar, door hunne daên bekoord! Wacht u dat gy te veel de item der krygsdrift hoort. Van al de minnaars, die naar 't hart der glori dingen, Schenkt zy haar gunsten flechts aan weinig lievelingen; En menig oorlogsman, beroemd lints langen tyd, Derfde, in een' enklen dag de vrucht van al zyn vlyt. Zo ging het met den held, die Troje lang verweerde, En van zyn' wal de magt van honderd vorsten keerde. Reeds wyken Diomeed' en 't Griekfche heir naar 't ftfand, Zelfs Ajax vlucht, vol fpyt; de fchepen ftaan in brand; Patroclus krygsdcugd moet voor zyn' verwinnaar buigen, En Hector rooft van hem Achilles wapentuigen; Maar, na zo veel geluks, een zegepraal zo fchoon, Bezwykt de Troifche prins voor 't ftaal van Peleus zoon. Zie 't lot van Zweedcns vorst, van Karei, waarlykmoedig, Gelukkig negen jaar en negen jaar rampfpoedig. Zo  108 DE KRYGSKUNST, Zo zulk een heldental, in 't ftryden uitgeleerd, Zyn glori, door één' ramp, in fchande zag verkeerd, En in de kolken viel die de oorlogsliên omringen, Wat hoop voed dan uw hart, ö ftoet van nieuwelingen, Nog door Bellona pas gefpeend, en in den pligt Eens vvaaren legerhoofds flechts flaauwlyk onderricht? Maar, in uw heete drift, zal ligt myn raad niet baatcn: Gelyk een vuurig ros, in 't renperk losgelaaten, Brand ge om, op 't oorlogspad, naar heldenroem te ftaan. Vrees, vrees een' dwaazen trots, die ligt u kan verraên: Leer u voor de eigenliefde en haare vleitaal wachten: Beproef, voor alles, eerst uw kundigheén en krachten; En zie de drift der jeugd, die vroeg naar glori haakt, Nooit aan voor 't edel vuur dat heldenharten blaakt. Vergeefs mogt uwe fterkte als die eens worstlaars wezen, D.e, toegcjuigcht door 't volk, door dwaazen hoog geprezen, In  ZESDE ZANG. 109 In Londen, door zyn kracht en fterkgefpierde hand, Zyn mededingers fluks doet vallen in het zand; Indien gy zelfs 't gedacht der fiere zoons van de aarde, 't Geen 't godendom bedreed, in krachten evenaarde, Dien derken reuzenftoet, die fchier d'Olimp' verwon, En d'Osfa ftapelde op den hoogen Pelion; Waart gy den krygsgod zelf gelyk in moed en krachten, Gy zoud vergeefs van my den naam van held verwachten: Gedalte, floutheid, derkte is niet genoeg in 't veld; Minerva eischt veel meer van een' ervaren held. Hy blyvc, in 't gloriperk door wysheid onderwezen, Vol vuur, doch met beleid, voorzichtig, zonder vreezen; Zyn moed verzuim' geen kans; de wakkre legerknecht Vlicge yllings, op zyn' wenk , in 't hevigst van 't gevecht; Hy moet de wanorde of verbetten of verhoeden; In 't moede of wykend volk een' n'euwen krygslust voeden; Verre uitziende in zyn zorg, brengt hy al d'onderdand, Dien 't leger vordren kan, in voorraad by de hand; En,  iio DE KRYGSKUNST, En, vindingryk en vlug in rampen af te weeren, Laat hy, door eigen fchuld, zichnooitdoor'tlotverheeren. Vorm uwverftand dan wél, uw oordeel bovenall'; Wacht alles van uzelv' en niets van 't bloot geval; Wees langzaam in den raad, daar voegt het overweegen ; Maar in het oorlogsveld hou' niets uw krygsdrift tegen; En waag, ten zy het u het hoogst belang gebied, Die ftryden, waar de dood zyn' oogst verzamelt, niet. De krachten van den ftaat zyn in uw magt gelaaten: Gy fticrt den oorlogsmoed der wakkere foldaaten, Dat volk, dat flechts 't bevel van zynen veldheer wacht, Vliegt, op uw' minften wenk, daar 't geen gevaaren acht: Zo dra gy zulks- gebied, valt elk rechtfchapen kryger Op 's vyands benden aan; gelyk, in 't woud, een tyger Verwoedden leeuw befpringt, ten grond' rukt, en zyn'dorst Verkoelt in 't gudzend bloed, uit de opgefcheurde borst. Zie,  ZESDE ZANG. in Zie,'s andren daags,dat veld,waarop ge uw'moed liet blyken, Dat flagveld, groote God! vol ftervenden en lyken: Befchouw de beeken bloeds des vyands, daar geplengd, Met uwer vrienden bloed, voor u geftort, vermengd: Befchouw die helden hier, wier lyken de aard' bedekken, Die aan uwe oorlogszucht ten offer moesten ftrekken, Die weduwen in rouw, dien droeven maagenftoet, Wier hart, in uwe zege, uw' hoogmoed vloeken moet. Ach! eer gy ooit naar zulk een wetloozc eer zoud haaken, Eer ge aan die gruwzaamheên u ooit zoud fchuldig maaken, Zy de eerzuil, eindloos min aan uwe deugd gewyd Dan aan uw' dwaazen trots, verbryfeld voor altyd. Wie vloekt niet, tot dien prys, de zege en roem te gader! Gelei uw legermagt gelyk een weldoend' vader. Denk dat ge, in elk foldaat, één uwer kindren ziet; Hy heeft zyn' hoeder lief, maar zyn' verdrukker niet. 's Volks heil is 't uw'; de ftaat heeft recht op hunne dagen; Waag eer uw eigen bloed eer gy hun bloed zoud waagen; Dat  IIa D E KRYGSKUNST, Dat uwe zorg, zo.lang zulks Mavors duld, het fpaar'; Doch, als 't belang des (taats hen roept naar 'tdoodsgevaar, Als, tusfchen 's vyands vaan en de uwe, 't moedig vechten Van 't weêrzyds oorlogsvolk het krygslot moet beflechten, Dan is 't niet langer tyd dat gy hun leven hoed: Val, zonder weiflen, aan en fpil gerust hun bloed; Dan zullen ze u, met vreugd, hunn' lieren moed betoonen, En, dooreen heldendood! een heldenleven kroonen. Een fchrander krygsman, door Bellone en Mars bemind, Stryd nooit ondanks zichzelv', maar als hy 't noodig vind: Steeds in 't toekomstig ziende en meester van zyn benden, Weet hy de (lagen van zyn' vyand af te wenden: Hy voert met moed het zwaard, met krygsbeleid den (laf: Hyzelf begint den (Iryd, maar wacht dien nimmer af. Wie d'aanval onderneemt mag zeker voordeel hoopen. De (tormram maakt zichzelv' een' vryen doortogt open: Duor  ZESDE ZANG. nc Door zyn' gevreesden fchok, werpt hy de torens néér, Vanwaar 't belegerd volk zich beevend' ftelt te weer: De muur, zo lang gebeukt, wykt eindlyk voor zyn flagen. Doe d' aanval dan altoos: de glorirykfte dagen, Den fchoonften krygsroem, heeft Bellone u toegezegd, Wanneer ge uw' vyands heir niet afwacht, maar bevecht. Zo, ondanks al uw zorg, het wufte lot uw benden Verlaat, en naar de vaan uws vyands zich mogt wenden, Toon dan een bly gelaat, in 't midden van den druk; Dwing, door uw kunstbeleid, het weiflend krygsgeluk; Ontvlam 's volks yvervuur, verdoofd door tegenfpoeden; Betoon u fterk en groot, zo lang de ftormen woeden. Gelyk, by duistren nacht, der fterren zilvren glans Met grooter luister zich vertoont aan 's hemels trans, Zo kunt ge, in tegenfpoed, gelyk in 't zegepraalen, Door uw ftandvastigheid, den grootften roem behaalen. H Wees,  "4 DE KRYGSKUNST, Wees, fteunende op uw kunst, verfaagd noch hoopeloos: De wysheid overwint het wankle lot altoos. - - Zo 't lot, by Malplaquet, Villars zyne ongenade Betoonde, by Denain herftelde by die fchade: Een lang-ongunstig lot neemt dikwils ras een' keer: Straks, na zyn nederlaag, herwint Villars zyne eer. Men levert niet altoos op de eigen wyz' de flagen: De zulken, die den naam van regelmaatig draagen, Beftaan van wcêrszyde in een algemeen gevecht. De meer byzondre word door minder volk bellecht, Op hoogten, by een' ftroom, of by verfterkte posten: Een wélgekozen grond kan hen veel bloed doen kosten. Zie  Z E S D E ZANG. 115 Zie hoe, van wederzyde, een heir, ten flryd' gereed, In flagörde, in het veld, elkander tegentrced: Hun front ontwikkelt en verbreid zich in 't maffcheeren: Zie 't eene leger zich op 't 0 ogenblik formceren En vallen op zyn' prooi: uw fiere ruitrenftoet Stort op zyn' vyand in, die daadlyk vluchten moet: Door eene wolk van flof, ten hemel opgevlogen, Door rook en vlammen,blinkt hem 't moordend ftaai in de oogen: Hy ziet zich, in zyn vlucht, aan allen kant bezet, En 't alvernielend zwaard word met zyn bloed befmet. Hier ducht het voetvolk,"t welk zyn vleugels ziet'bezwekeri, Dat 's overwinnaars heir ftraks op hen in zal breeken: De kopren donder brult, die gantfche drommen moord: 't Verwinnend heir trekt vast, met forfche flappen, voort: Men ziet op hun geweer de bajonetten blinken: De vyand. voelt den moed zich langs hoe meer ontzinken, En, zylings aangetast door benden vol van moed, Vreest hy en deinst en vlucht, en de aarde drinkt zyn bloed : li 2 De  u6 DE KRYGSKUNST, De looden kogel, door 't ontvlamde kruid gedreven, Doet telkens man by man van 't angstig krygsvolk fneeven, 't Geen langs het veld zich fpoed, verdrongen en ontfchaard, Beroofd van orde en raad en hoofd en veldftandaard. 't Verwinnend legerhoofd, verr' van den ftryd te ftaaken, Verr' van, voor 't vluchtend heir, een'gouden brug te maaken, Neemt, doordienvoorfpoed meer totkrygsdriftaangefpoord, Het gunstig tydfHp waar en zet zyn zege voort: Hy wil, dien eigen dag, dit groote werk volenden. Dus zag het leliryk van allen kant zyn benden, By Hochfted, waar Tallard zich flecht gelegerd had, Door held Eugenius, al ftormende, aangevat, En de eene helft van 't heir van de andere afgefneden: Gy, Bleinheim! zaagt den trots van 't Franfche heir vertreeden. Hoe menig krygsman wierd gevangen in dit oord! Des keizers vyand vlied tot aan des Rhynftrooms boord. Dus,  ZESDE ZANG. 117 Dus, toen de leöpard der moedige Engelanders, Naby Almanza, week voor Vrankryks leliftanders, Schonk Barwicks krygsbeleid en heldenmoed Bourbon Den fcepter van Kastilje en dien van Arragon. Zie, op de hoogten, thans een ander foort van ftryden: Dees breede heuveltop, die 't oog, aan alle zyden, Een ruim verfchiet vertoont, de vlakte in 't rond beheerscht, Is wyd en zyd omboord met ftrydren, fier om 't zeerst: Een ftofwolk ïyst van verr': men ziet den vyand naaken: Hy fchaart zich, doet één front door al zyn voetvolk maaken: Daar 't paardenvolk zyn wit fchier niet ten dienst' kan ftaan Op d'ongelyken grond, plaatst hy het achter aan. De veldheer rent vooruit, om alles op te merken; De juistheid van zyn oog moet zyn' triomf bewerken, Zo hy, met kunst, den ftryd ter rechter tyd begint, En op den vyand valt daar hy hem 't zwakst bevind: Hy doet terftond een deel van 't voetvolk derwaarts trekken; 't Gebulder van 't kanon kan hen geen fchrik verwekken; H 3 Her  n8 DE KRYGSKUNST, Het klimt de bergen öp: de vyand ziet, ontfteld, Zich inzyn'postbeftormd en vlucht, ontfchaard, door't veld, De wanorde is alom; 's verwinnaars kurasfieren Vervolgen 't vluchtend volk, voltooijen 't zegevieren. Dus was 't dat zich Condé, by Friburg, winnaar zag. Dus zag men, voor het oog zyns konings, in den flag By Laüfelt, Maurits, door zyn kunst en moed in 'tftryden, Aan d'onderaardfchen god de bloedige offers wyden Van Brit en van Germaan , om zynen moed verbaasd; Daar hy hun hoogten wint, en daar zyn' ftandert plaatst. Zb word een heir in 't veld of op 't gebergt' verflagen: Zo moet ge ook d'aanval op verfchanste legers waagen: Hun werken zyn fomtyds met onkunde aangelegd, Hun posten niet gedekt, hun graften ftnal en flecht: De helft van 't oorlogsvolk ftaat, zonder zich te roeren, Genageld aan. een' post, waar 't weinig uit kan voeren* Ter-  ZE S DE Z J N G. 119 Tenvyl 't vyandlyk hoofd, met zyne legermagt, Gantsch onbelemmerd werkt, gelyk hy 't oirbaar acht. Niets houd een' krygsheld, wien Bellona leid, ooit tegen. Zo 's.vyands legerhoofd, beangstigd en verlegen, Den arm vreest, die zyn' ramp en neêrlaag heeft bewerkt, En wys een' post verkiest, zelfs door natuur verfterkt, Waarin 't verwinnend heir hem vruchtloos zou befpringen, Dan weet de held hem nog, door zyn beleid, te dwingen Tot levring van 't gevecht, dat hy te myden tracht: Hy dreigt de groote fteön met zyne legermagt, Geeft telkens nieuwe ftof tot vrees aan 's vyands benden; Dan doet hy herwaarts 't heir, dan weêr naar elders wenden;. Drie,fteden te gelyk baart hy angstvalligheid, Dewyl hy zich, zo 't fchynt, tot bun beleg bereid: Terwyl hy dus den fchrik verfpreid aan alle zyden, Weet hy 't verlegen heir den toevoer af te fnyden, 't Welk, vreezend' voor deplaats waaruit het word gevoed, Door hongersnood geperst, den veldflag levren moet: H 4 Hit  ioo DE KRYGSKUNST, Het heeft geen uitkomst dan 't verwinnen of het fneeven. De jonge hinde zal haar voedfter nooit begeeven ; Een veldheer waagt altoos de hagchelykfte daad, Eer hy zyn voorraadplaats ten prooij' des vyands laat. Wanneer, om uwe magt, die hem vervolgt, te ontkomen, De vyand tot een' ftroom zyn toevlucht heeft genomen, En hoopt dat u zyn vloed in 't voortfpoên fluiten zal, Volg dan het krygsöntwerp van fchrandren Hannibal: Hy ziet de Rhonezoom bezet met Romes vaanen; Hy veinst, weet laagerzich een' overtogt te baanen, En, voerende door list zyn grootfche ontwerpen uit, Bedriegt hy 't legerhoofd, dat reeds hem waant gefluit. Steun van uw koningin, die fier my hebt befireden! o Karei, waarlyk groot door moed en kundigheden! Ont-  ZESDE ZANG. 121 Ontfang eens vyands lof, die haat noch wraakzucht voed: De waarheid eischt van hem dat hy die hulde u doet. Geen breede en tr otfche ftroom, wiens achtbre golven vloeijen Langs 't keizerlyk gebied en Vrankryks zoom befproeijen, Geen talryke oorlogsmagt, gelegerd aan zyn boord, Weêrftreeft uw groot ontwerp; gy fnelt ftoutmoedigvoort. Wat hinderpaal kan ooit een groote ziel bedwingen! Rhyn, vyand... niets weêrhoud den held van Lottharingen: Hy maakt vier deelen van zyn ftrydbaare oorlogsmagt, Ter plaats alwaar Coigny zulks geenszins had verwacht: Zyn brug, in haast gevormd, geeft van zyn krygskunst blyken: Hy dringt tot d'Elzas door, en doet de Franfchen wyken. Zou ik, ö Lodewyk! den luisterryken dag Vergeeten, toen men u by 't tolhuis winnaar zag? Wanneer uwe oorlogsliên den Rhynftroom overzwommen, En, ftrydend',-de andre zy' des wyden ftrooms beklommen? Door  122 DE KRYGSKUNST, Door zulke heldendaên word Mavors zelf verrukt, 't Is een verheven geest die zulke lauwren plukt. Leer, zo gy wilt dat nooit uw glorizon zal duiken, Verwinnen , en vooral de zege wél gebruiken. De dapperfte Romein, op d'eigen dag dat hy Al de aarde bukken deed voor zyne heerfchappy, Redde, in 't Pharfaalfche veld, des overwonlings leven. Zie hoe, by Fontenoi, vorst Lodewyk, verheven En zacht in zyn'■ triomf, zyn' vyand byftand bied, Die een' weldaadig' god in zyn' verwinnaar ziet: Zy kusfchen, fchreijende, de hand die hen deed bukken: Zyn moed verbaasde hen, zyn deugd kan hen verrukken: Menschlievendheid verzacht in 't woên des ftryds hun lot. Maakt ons de zege een' held, genaê maakt ons een' god. Volgt,  ZESDE ZANG. 123 , Volgt, jeugdige oorlogsliên! het voorbeeld van die helden; Dan zal 't heelal uw' roem, by hunnen roem, vermelden; Dan voert, in haare vlucht, de fnelgewiekte faam Naar 't verstgelegen oord de glori van uw' naam. De deugd, op dat gerucht, ziet neêr, met vvelbehaagen, Op helden, teêr van hart en waard' Astréaas dagen: Zy daalt verheugd op de aard', reikt u de hand, en leid U op in 't glorichoor, en naar de onfterflykheid. In dat gewyd gebouw, 't geen zy voor de onfchuldftichtte, Ontfangt de fterfling 't loon voor 't goed dat hy verrichtte: Daar zietmenhen, wier geest,fteeds werkzaam endoorkneed, Door nieuwe vindingen 's lands glori fteigren deed, De goede koningen, roemwaarde volkregeerders, Rechtvaardige oorlogsliên, maar weinig landverheerders. Zo  *H DE KRYGSKUNST. Zo gy eens, in uw vlucht, tot zulk een hoogte ftygt, En in dit heilig choor voor u een plaats verkrygt, Herdenk dan dat een nimf, gekweekt in de oorlogsvelden, Ontfluitend' voor uw oog de gloribaan der helden, En fpoorende uwen moed door item en wenken aan, U dreef, door 't fchoon der deugd, tot de eêlfte heldendaên. EIND E.