^ATITirs EIS: AARDRIJKSKUNDIGE BESCHMjVlSTG BEI TRIE^DLIJKE EILA^DE^ IW SE GRÓOTE ZUIDZEE, Volgens de 2Tieuw/ie OntdeiHngen ; D O OJ? F RE DE KIK 1L ODEWIJK WAL THEE. /u t i "4(coTphti&tA.. Met Plaaten. TE AMSTERDAM JJJ/ MAETIIÏÏS DE BRUJJN. MD C C L XX X VII.   KORT VOORBERICHT van den VERTAALER. Onder de weetenfchappen, welke in deeze eeuw een' bijzonderen voortgang hebben gemaakt, munt voomaamlijk de aardrijksbefchrijving uit. Dis eenige kennis van de gewigtige ontdekkingen heeft s door dê heer en byron, wallis, carte- ret, bougainville, en VOOral COOKj verzeld door de beroemde natuurkenners banks en solander en de hceren fokster, vader en zoon, gedaan, zal geen oogenblik hieraan twijfelen. Bijzonder betreffen deeze ontdekkingen de zoogenoemde ftille of groote Zuidzee. Men heeft daarin zoo veele groote en kleine eilanden of éérst Ontdekt, of nader onderzocht, dat zij, bij elkan* der genomen s bijkans als een vijfde waerelddeel, gevoeglijk Zuid-Indie te noemen, zouden kunnen * ean~  ii KORT VOORBERICHT aangemerkt worden. Waarschijnlijk zullen zij, hoe langer hoorneer beschaafd, in volgende eeu< wen , een aanzienlijken rol op het tooneel der waereld fpeelen. Hoe verre gelegen ook van de JLurope'èren, zullen zij echter in vervolg van tijd in nader betrekkiit^ met hun geraaken; waartoe door volkplantingen, derwaard te zenden , den weg zal gebaand worden. Het kan derhalve niet dan nuttig en aangenaam zijn, meer kennis van dezelven te erlangen. Schoon fommigen dier eilanden reeds in de voorgaande eeuw door Hollandfche zeevaarders gevonden zijn, werden zij echter in de merkwaardigheid hunner gefteltenis, aart en karakter hunner inwooneren en voor tbr engfelen in Europa eerst bekend,Jinis die beroemde reizigers, vseinige jaaren geleeden, het voorhang/el, welk' hen voor ons bedekte, hebben weggefchooven. — Intusfchen is het wegens de menigte en ko;+baar* i liixd der reisbefchrijvingen, over de gemelde onU debr  van den VERTAALER. ut dekkingen ,' meestal in andere landen, ten voorfchijn gekomen, voor veelen onzer landgenooten moeilijk, zelfs maar een gedeeltlijk bericht daarvan te bekomen, te meer, wijl de vergelijking, van zoo veele reisbefchrijvingen een langduurig, en verdrietig werk is. Hierom heeft de heer w a l t h e r het algemeen een'' aangenaamen dienst gedaan, dat hij de moeite genomen heeft, om , uit de genoemde en eenige andere bronnen , deeze beknopte natuur- en aardrijkskundige befchrijving cener menigte eilanden, om de yriendlijkheid der, inwooneren te recht de Vriendlijke genaamd, in orde te brengen; en , wijl 'er tusfehen deezen , en de OtaJiitiifcJie, de Societeits-, de Marquefas- e:i andere eilanden in die zee eene merklijke overeenkomst plaats heeft, is zij nog vin des te uitgebreider nuttigheid. Ook t-wijfelt men niet, tf dit werk zal insgelijks een welkom lettergefhnk voor onze landgenooten weezen. Het is '* 2 een  IV KORT VOORBERICHT enz. een aangenaam leesboek, in eene nette orde op^efteld, eene groote verscheidenheid van zaaken bevattende , en tot uitgebreider menschkunde aanleiding geevende. De heer walther heeft "er zeer gepast hier en daar natuur- en fiaatkundige aanmerkingen ingeftreoid, die de waarde van dit werk merklijk verheffen. Ten befluite hoepen wij, dat onze "Nederduitfche Leezers zich zco lang van dit werk zullen bedienen , en zich daarmede vermaaken, tot dat hun eene uitgebreide befchrijving van alle die gewigtige ontdekkingen onder 'j oog gebragt wordt. 1 N.  I N H O U** D. I. Algemeene beschrijving der vriend- lijke eilanden. - - 3. 1. Geiieldheid der Eilanden - 3. 2. Bergen, brandende Bergen, Steenfoor een. ...->. 3. Bronnen, Beeken, Meiren.; - 8, 4. Planten. - . g\ 5. Dieren. - io. II. inwoonërs. - - - . ix_ 1. Gellalte, Kleur, Grootte. ti'. 2. Punkteeren, - - ij„ 3. Karakter. - - . 15. 4. Leevensmiddelen en Drank. - 24. 5. Leevenswijs. - - - 26. 6. Wooningen. - - • - 27. 7. Taal. - - - 30. 8. Volksfpellen. - - 33. 9. Muziek en Muziektuigen. - 43. 10. Neiging. .... 45. tl. Kunstvaardigheid. - - 45. 12. Akkerbouw. ... 48. 13. Manufaktuuren. - - 40. 14. Godsdienst. - - 57. 15. Begraafplaatfen. T 61. 16. Gebruiklijkheden. - . 64. 17. Zeden. - - - 68. 18. Staatsgefteldheid. - - 74. 19. Eigendom. - - 79. 20. Volksfeest. - - - 83. 21. Wapenen. - - - - no. III. Beschrijving der bijzondere eilanden, de versameling der vriendlij- ke eilanden uitmaakende. - 115. I. het eiland amsterdam. - 117. 1. Ligging, Gefteltenis. - - 117. 2. Voortbrengfelen des eilands. - 121. 3. Inwooners. - - , 124. a. Hunne wijze om vreemdelingen te ontvangen — goedaartig Karakter. - - - T 14. b. Grootte, Geftalte,Kleeding. 129. c. Gast-  INHOUD. c. Gastvrijheid. - - 133. d. Steelzucht der eilanderen. - 140. A.Plantaadjen der inwooneren. - 155. 5. Begraafplaatfen , Bedehuizen , ' Priesters. - - - 155. 6. Muziek, Tooneelfpellen. - ifi. 7. Kanoos. - - - 171. 8. Gebruiklijkheden. - . 172. 9. Regeermg. - - - 177. IL het eiland rotterdam. - 179. 1. Ligging, Gefteltenis, Gelaat. - 179. 2. Planten. - - . 189. 3. Inwooners. - - 196. a. Grootte,Geftalte, Kleur, Taal, Rangen. .... iotf. b. Karakter der inwooneren. - 199. c. Diefachtigheid der inwooneren. 201. d. Gedienstigheid. - - 213. e. Kleeding, Wapenen. - 215. 4. Artikelen van Koophandel , Muziek, Huizen , Kanoos. - 216. 5. Eilanden rondom het eiland Rotterdam gelegen. - - 222. III. het eiland middelburg. - 225. 'I. Gefteltenis, Voortbrengfels. - 225. 2. Inwooncrs. - - - 228. a. Geftalte , Grootte, Rangen , Kleedjng, Taal, Sieraaden. -. 228. b. Karakter der inwooneren. - 233. 3. Waaren,Wapenen,Kanoos,Roeren. 243. 4. Huizen, Marais. - - 246. iV. de eilanden fidschi en wauwau. 249.' V. het eiland tofoa. - - 2JI. •VI. het eiland kalafoy. - - 253. VIL het eiland kamango, - - 254. VIII. de happi eilanden. - - 255. 1. Hopaen, Happi , .Appai. - 255. 2. Kahifoy. - ... 256. «.Ligging, Gefteltenis. - - 255. I. Karakter der inwooneren. - 258. c. Vqlksfpelleh', Spiegelgevechten, Muziek, Danfen. - -' 2(5r. AARD-  AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING DER VRIENDLIJKE EILANDEN IN DE GROOTE ZUIDZEE.   I. de vriendlijke eilanden. I. Gefteldheid der Eilanden. YTan de menigte eilanden , gemeenlijk cte » Vriendlijke Eilanden geheeten, zijn drie, Amfterdam, Rotterdam en Middelburg, de grootHen en bekendften. Zij zijn doorgaans zeer fterk bewoond, bijzonder die geenen, welken de Europeèïs bezocht hebben; — en het ia zeer wel mooglijk, dat het getal der bewooneren , naar het vermoeden van fprnmigen, ruim twee honderd duizend zielen bedraagt* De beroemde zeereizigers willem korne» lisz. schouten en aeel jansz. tasman, waren de eerfte ontdekkers deczer eilanden, en noemden ze, wegens het vriendlyls gedrag der inwooneren , de Vriendlijke Eilanden, en de Engelfehen, ingevolge van dien, the Friendlij hlands. De heer de bougainville zag insgelijks eejiigen van de noordoostlijke èilariA % den  4 aardrijkskundige beschrijving den deezer groep , welker bewooners, naar zijne fchildering, over 't geheel, van dezelve gemoedsgefteldheid fcheenen te zijn, als hunne nabuuren. — Hij noemde deeze verfameling van eilanden zeer gepast VArchipel des Nayigateurs, wijl inderdaad verfcheidene zeevaarenden dezelven hebben aangetroffen. De grond van alle deeze eilanden, is een vaste koraalenrots, welker fpitfen , op fommige plaatfen, boven de kruinen der bergen uitfteeken. Dekoraalen, behooren, gelijk bekend is, in de klasfen der wormen ; men noemtze fteenplanten , koraalgewasfen , lytophyta. — De gegronde kennis van het maakfel en den aart deezer fchepfelen, hebben wij aan den geest van onderzoeking , welke van het begin deezer eeuw af, tot hiertoe, werkzaam is, te danken, gelijk uit eene proeve van de Natuurlijke hiftoris der Kor aaien van den heer bloch uitvoeriger te zien is. De graaf marsigli ftelde eerst in de Middelandfche Zee, zijn onderzoek over de koraalen in 't werk, en telde ze onder de planten. De heer pe ijssonel onderzocht ze in het jaar 1725, ;n de--  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 5 dezelve zee, langs de kusten van Barbarije, en rekende ze onder de dieren (a). Thans is het eene uitgemaakte zaak, dat zij bijzondere dieren zijn. Zij worden met een huisje gebooren , gelijk de flakken, en planten hunne jongen voort, gelijk takken uit eenen ilam, teffens met hunne kalkachtige wooning . Uit deeze omftandigheid kan men de verbaazen.de menigte en grootheid deezer fchepfelen verklaaren. — Men verdeelt ze in pijpkoraaïen , tubipora; fterkoraalen, madriporce; puntkoraalen, miüepora; en celletjeskoraalen, celleporcs. — Aan de Roode Zee bouwt men 'er huizen van, Deeze wormen maaken hunne koraalhoomen, uit den bodem der zee tot eene onmeetlijke hoogte opwaard, die ten Iaatfte eilanden worden. — Dergelijke eilanden vindt men nergens overvloediger , dan in den oceaan , onder de hecte' luchtftreck. Zij bouwen tot op ' een' geringen afïïand van de oppervlakte der zee GO e r x l e b e n s anfangsgnmde der naturgejeh. 2 mijl. p. 289. mulleus kommentar über linnjeüs. el l i s verfuch einer naturgefch. der korailenarten. blüMEKS AcHs hmdbuch der naturgefcMchte. A 3  é AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING zee een rif, als uit kleine rorfen beftaande , en fchijncn hierin door een bloot inftinkt geleid te worden: want, vermits de wind in dit deel des oceaans, meerendeels uit eene en dezelve ilrëefc waait, zoo is het kreitsvormig maakfel hunner koraalrotfen het beste, óm aan het geweld des winds een' vasten muur tegen te ftelIcn : wijl het , om zoo te fpreekën, een meir van het overige der zee afzondert, alwaar geene hevige waterbeweeging plaats •heeft, en het koraaldier dus eene ftiïter woonplaats vindt. — De baaren fpoelen van tijd tot tijd allerhande mosfelen, zeegras, zand, üsöraaléhlïiïkken , fomtijds ligte zwarte veenaarde, gelijk ook de vuiligheid van visfehen en vogelen, en de overblijffels van verrotte plantgewasfen aan. — Dergelijke eilanden zijn gemeenlijk zeer laag, en daarom voor onervaren zeelieden ten hoogfte gevaarlijk. Gewoonlijk fluit zoodaanig een koraalrotfenkring een visehrijk meir in. Somtijds wordt 'er eene opening of doorvaart in het rif gevonden, waardoor een boot of vaartuig in het zoogenaamde meir kan koomen; doch voor groote fchepen zijn dergelijke openingen of doorvaarten niet diep genoeg. — Op de verhevenfte plaatfen van zoodaanige eilanden groeien kokoksboo- men,  DER VRIENDLÏjirE EILANDEN. men, benevens ecnige ftruikcn en heestergewasfen , en verfcheidenc kruiden tegen het fcorbut. 2. Bergen, brandende Bergen, Steenfoor ten. ■ De geheele groep Vriendlijke Eilanden , fehijnt over 't algemeen met de Societeitseilanden bijkans eenerleien bodem te hebben; alleenlijk met dit onderfcheid, dat déeze laatstgenoemden veel hooger en rotsachtiger zijn.— Dan , dat ook vulkaanen of brandende bergen, hier nieuwe verfchijnfelen en groote omkeeringen veroorzaakt hebben , toonen de nog rookende en vuurbraakende bergen , en de menigvuldige pm'mfteenen en toetsfteenen > bafaltes. De puimfteen is enkel een voortbrengfel van vuurfpuuwende bergen. Men vindt ze nergens anders, dan daar brandende bergen, of oude fpooren derzelvcn zijn, en om deeze reden zoo menigvuldig in aschhoopen. Zijne gevvoone kleur is graauw; doch vindt men ook rooden, bruinen, zwarten en geélachtigen puimHeen. Somtijds ziet men ze op de zee drijven, A 4 om»  £ aardrijkskundige beschrijving omdat de puimfteen ligter dan het water is. Hij is eene uitgebrande tfof, welke uit eene gemengde fteenfoort ontftaan is; want bij eene fcheikundige beproeving en ontbinding van dien treft men kalk, leem en fteengruis aan (b). Behalve het eiland Tofua , welk in dien tijd, toen de heeren forster daar waren, eenen brandenden berg had, noemt een ander fchrijver, die den grooten ja mes cooK,op zijne derde reize rondom den aardkloot verzelde, nog twee eilanden, tewéeten: Kalafoi en Azzai, op welke toenmaals ook brandende bergen gezien werden. 3- Bronnen, Beeken, Meiren. Bronnen zijn op deeze eilanden maar zeer weinige, dewijl het aan bergen ontbreekt, om de wolken aantetrekken, en uit haaren beftendig neerdruppelenden regen het brandend en dorstig (l>) Verfcheiden handwerkslieden gebruiken dien tot polijsten , gladmaaken en afwrijven van ertzen , leer, pergament, hoeden, enz. Ook wordt hij menigvuldig onder tandpoeier gemengd , maar is nadeelig voor het verglaasfel der tanden.  der vriendlijke eilanden. 1 p tig land met water te verkwikken. De inwooners behelpen zich daarom met regenwater, welk in kommen van taamlijk grooten om, trek ifaan blijft. Dan, maar al te dikwijls geeft de nabijheid der zee aan dit regenwater eenen walgachtigen zouten fmaak. Naar de verzekering van den heer el lis, die, bij cooics laatfte reize, eenige weeken lang op deeze eilanden vertoefde , en een naauwkeurig waarneemer is, zijn de binnen* landen maar dun bewoond, vermits de eilanders de ftreeken aan de zee boven de binnenlanden kiezen , wijl zij hunne bootjes aldaar gemaklijker in het water kunnen brengen. — Intusfchen is dit echter niet algemeen, nademaal fommigen der opperhoofden hunne huizen op een' aanmerklijkcn afitand van den oever hebben. 4- Planten. De merkwaardigfle hoornen deezer eilanden zjjn: kokospalmen of kokosboomen, mangleboomen, broodvruchtboomen, toas, Chineefche papier- cn moerbeziënboomen, marus, paA s py-  IQ aardrijkskundige beschrijving pyrifera linnü , de lichtboom , aleuritess triloba,de barringtonieboom, barringtonia fpeciofa , athrodaiïylis fpinofa , de peperboom, piper methysticum. — De overige voortbreng-' fels van het rijk der planten zijn pompoenen , bananen, plantancn, ijamsvvortelcn, dioscorea, tarrows, eene foort zoete aardappelen , fuikerriet, inocarpus edulis, eene foort nooten. 5- Dieren. Hunne tamme dieren zijn, zwijnen, honden cn gevogelte. Óok zijn hier rotten, vleermuizen, haagdisfen, purpervervvige ricthoenders, rallus porphyricus. Eene groote haagdis doen zij geen kwaad , maar laatenze ongehinderd rond loopen, cn wanneer een Europeer uit onvoorzigtigheid eene doodde,'t welk dikwijls gefchiedde, betoonden zij altijd een misnoegen daarover , en zeiden, dat het zeer laag gehandeld was. Hunne vogels zijn eenden, reigers, koningsvisfchers, duiven, papegaaien van buitengemeene fchoonheid, koekoeks, zeezwaluwen. De zee levert fchildpadden ,vcele foorten van fchelpvisfchen, kreeften. '  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. ïl II. INWOONERS. Ti Geftalte, Kleur, Grootte. De inwooners van beiderlei gcfjacht, zijn groot, wel gemaakt, en alle hunne deelen hebben eene juiste evenredigheid. De Kuropeërs vonden niet één wanftaltigmensch onderhen. — De mannen zijn iets meer dan van middelmaatige grootte; men treft echter fomtijds eenen kleinen onder hen aan. Het vrouwlijk geflacht Is naar evenredigheid groot, en meer manlijk. Deeze eilanders wijken niet in fchoonheid voor de bevvooners der Marquefasei landen. Zij doorbooren ieder oorlapken met twee gaten, waar door zij een klein ftukje hout in eene horizontalle -{trekking iteeken. Zoo vrouwlijk fchoon , gelijk de Otahittifche eries, zijn zij niet ; maar Hevigheid , gelijkvormigheid en uitdruk van fterkte is overal in hunne houdingte zien, Niets is in zijnen groei bedwongen, maar alle fpieren krijgen door maatige infpan-ping haare rechte maat. — Vitte lieden, gelijk  12 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING lijk op de Societeitsèïlanden wordt men hier niet gewaar. Bij een rond aangezigt met regelmaatige trekken, en fchoone heldere groote oogen, fchijnen deeze zwartinnen door haare kleur eer te winnen, dan te verliezen. — Eene aangenaame lagchende houding en natuurlijke ongedwongenheid in alle handelingen verheffen de bekoorlijkheid haarer fchoone ligchaamlijke geftalte grootlijks. Onder anderen verwekte een twaalfjaarig meisken , op het eiland "Xongatabu , in het gewoel der menigte menfchen, op het ftrand vergaderd, de opmerkzaamheid der Britten op eene bijzondere wijze. Haar langachtig gelaat had de fchoonfte, regelmaatigfte gezigtstrekken , en eene onbe» fchrijflijke bevalligheid in den geheelen uitdruk; haar helder levendig oog fcheen iouter vrolijkheid te zijn; haar lang hair hing in natuurlijke krullen op haare fchouders neer, en was met welriekende bloemen verfierd; uit haar geheele gedrag ftraalde geest, vrijheid en bevalligheid door. — Dit bekoorlijk meisje, zoo leevendig,zoo ongedwongen in al wat zij deed , fpeelde met vijf kleine kaauwoerden, waar van zij de eene om de andere in de hoogte wierp, en deeze weder ving, terwijl die nog in de lucht zweefde. De  der vriendlijke eilanden. De kleur deezer eilanderen is donkerolijfverwig; doch bij de geenen, welke fteeds aan de lucht en het weer blootgefteld zijn, is zij donkerder; daar integendeel zij, wier hooge ftand hun meer gemak vergunt, ook helderder van kleur zijn. — De bewooners van het eiland Fidsgi, zijn veel donkerder van kleur, dan de overige eilanders, vermits zij bijna volkomen zwart zijn. Hunne geftalte is goed; hun oog groot, zwart, vuurig en leevendig. De neus een weinig plat; de mond en lippen wel gemaakt; en hunne tanden zoo wit als elpenbeen. Hun hair is van natuur zwart en kroes. Mannen en vrouwen hebben de gewoonte, om het met kalk en andere foorten van gekleurde aarde te heilrijken, waar door zij allerhande kleur daar aan geeven. Hunnen poeier bereiden zij uit mosfelen- of koraalenkalk. Zij weeten 'er allerhande kleuren aan te geeven, als blaauw, wit, geel met kurkuma. Ellis zag eens een' ouden man, wiens hair de donkerfte geele raapenkleur had. — Lang hair is een kenmerk van rang; waarom maar de voornaamften alleen lang hair mogen draagen. Voornaame mcmjcs en vrouwen Jaaten het in krullen tot óp  14 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING op het onderlijf neer hangen; en de mannen draagen het even zoo. De mannen ontdoen zich van hunne baarden zorgvuldig, door middel van twee mosfelenfchaalen, tusfchen welker fcherpe kanten zij den baard vatten, waarna zij de fchaalen op elkander wrijven , en het hair van den baard taamlijk net weeten weg te krijgen. Intusfchen is deeze arbeid zeer moeilijk en teffens fmertlijk; en toen zij zagen , dat de Britten den baard veel fchielijker en gladder met hunnefcheermesfen wegnamen, kreegen zij lust, om 'er ook de proef van te neemen, en hunne verwachting werd daarbij zoo zeer overtroffen 5 dat 'er bijkans geen dag voorbij liep, op welken zij niet talrijke kalanten kreegen. Zij hebben de gewoonte, om met'zekere olie, uit de pitten van kokosnooten geperst, die zij door verfcheiden kruiden en bloemen welriekende maaken , hun hoofd , borst ent nek te zalven. 2. Punk-  DER VRIEHDLIJKK EILANDEN. 75 2. Punkteeten. ,. Beide genachten tatóweeïen, dat is, punkteeren zich. De mannen van de korte ribben af tot aan de knie, en fomtijds nog verder • de vrouwen op de binnenzijde der hand; doch voornaamlijk punkteeren deeze den buik en de lendenen zeer fterk. Zelfs de tederlie ledemaaten des ligchaams, op welken deeze kunstverrichting niet alleen zeer fmertlijk, maar ook wegens de menigvuldige klierachtige deeltjes zeer gevaarlijk moet zijn, blijven echter niet ongepunkteerd: J\!am et picla pandit fpeEiacula cauda. Hoe a t. Sommigen deezer tekens fchijnen teffens on. derfcheidende tekens van verfcheiden ftam. men te zijn, tot weiken zij behooren; maar de overigen zijn waarfchijnlijk Hechts fieraaden. — De werktuigen , waarvan zij zich daartoe bedienen, zijn na genoeg dezelven als op het eiland Otahitti. 3. Ka-  ïe' AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING 3- Karakter. De inwooners zijn, over 't geheel genomen arbeidzaam. — In de valeien en vlakten, daar een vette en genoegzaam bevochtigde grond den wasdom der planten begunstigt, groeien de kruiden bijkans zonder eenige aankweeking; en deeze uitneemende vruchtbaarheid veroorzaakt dertelheid, en weelde, en overdaad onder de voornaamer inwooners. — Doch daar de bearbeiding des gronds meer moeite vordert, moeten de lieden ook meer arbeiden* en zijn daarom dunner en ranker, maar ook beter gefpierd en fterker dan de Otahittiers. Door, de gefteldheid van hun land tot arbeid genoodzaakt zijnde , is de opmerkzaamheid hun tot eene gewoonte geworden , zoo dat zij niet alleen den tijd, die hun van den akkerbouw overfchiet , tot vervaardiging van menigerleie handwerken, en gereedfehappen, en huisraad op eene nuttige wijze befteeden, waartoe bij hen veel moeite, geduld en bekwaamheid vereischt wordt; maar zij weeten zelfs ook bij hunne vermaaklijkheden , uit- fpan-  DER V-RTENDLTJKE BiLANDtW. if lpanriing met werkzaamheid te vereenigen. Aan deeze hunne arbeidzaamheid is het ook meestal toe te fchrijven, dat zij van tijd tot tijd nieuwe uitvindingen gedaan , en het ih de kunsten ongemeen veel verder, dan de Otahittiers , hunne pabuuren, gebragt hebben. — Daarenboven zijn zij zeer vrolijk van aart, en zien 'er fteeds zeer vergenoegd uit, vermits alle hunne behoeften rijklijk bevrëe! digd worden. De vrouwen muntten zelfs nog in leevendigheid en vrolijkheid uit, en hielden niet op van praaten, zoo lang de Eurppeërs maar het geringde aandeel aan haare gefprekkëri en uitfpanningen fcheenen te neemen. De bewustheid, welke zij hebben, van dè groote overmagt der vreemdelingen, die hunne kusten naderen , maakte hen eertijds, op eene flaaffche wijze, ootmoedig jegens de Hollanders. De koning wierp zich aan de voeten van den Hollandfchen fcheepsfchrijver neer, en de geringe bevelhebbers gingen nog verder; want, ten blijke hunner onderdaanlgheid, zetten zij zelfs de voeten des Hollanders op hunnen nek. — Hieruit zou men bij.' kans befluiten, dat zij. bloo en lafhartig waren j dan, zij gedroegen zich naderhand jegens da B Brit-  J8 aardrijkskundige beschrijving Britten zoo vrijmoedig en driest, gelijk het lieden betaamt, die zich van hunne rcchtfchapen geneigdheden bewust zijn. Zij waren wel zeer hofdijk, maar geenzins kruipende. Dat 'er intusfchen ook onder hen uitzonderingen van het algemeene goede volkskarakter waren, ondervonden de heeren forster cn sparman (c). Beiden hadden zich van het ftrand verwijderd, om in-een nabijgelegen bosch aan hunne meestgeliefkoosde weetenfehap, naamlijk de kruidkunde, voedfel te geeven, terwijl de rest van hun gezelfchap zich niet verzadigen kon, met den latu, dat is,eenen koning van een bijzonder rechtsgebied, te befchouwen. — Op den eerften fchoot, dien de heer fors ter op een' vogel deed, kwamen drie lieden bij hen, met welken zij zich, zoogoed als zij konden, in een gefprek inlieten. Middelerwijl miste de heer sparman de bajonet van zijnen fnaphaan, en ging dus te rug, om daarnaar te zoeken. Dit fcheen voor eenen der drie Indiaa- nen CO Zie johab reinhold forsters Rtije UW, iis Welt, befchrieben und herausgegeben von des/en Sohne tind Reifegefahrten geouge f oïstie, Zweiter Band, gr. 8». pag. m, 112.  der vriendlijke eilanden. , j£ hen het rechte oogenblik te zijn , om iets te waagen; want hij greep naar den fnaphaan, en zocht dien den heer forst er uit de handen te wringen, Zijne beide makkers integendeel liepen weg, als of zij aan deezen verraderlijken vijandlijken aanval niet het minftë aandeel wilden neemen. Terwijl de heer forster met deezen karei worftelde, en den heer spar m a n te hulp riep , verwarden beiden in de «ruiken, en vielen op den grond. De Wilde gevoelde veelligt, dat hij zijn oogmerk niet bereiken zou, of hij vreesde, dat de heer sparman zijnen reisgenoot zou te hulp komen; althans, wat hem ook daartoe bewoog, hij fprong op, en liep met alle magt wcg-. — Toen de heer sparman ophef geroep aankwam, was de ftrijd voorbij, en beiden beleeden elkander , dat het wel van de zijde des Indiaans vijandig en verraderlijk, maar ook van hunne zijde onvoorzigtig, ge. weest was, dat zij hem door hunne fcheiding aanleiding gegee ven hadden, om van zijne Kerkte en vaardigheid eene proeve te neemen. Over 't algemeen fehijnt hun gedrag jegens vreemdelingen meer hoflijk, dan oprecht te zijn , gelijk ook de algemeene neiging tot B 2 w08-  De naamlooze Brit, wiens dagboek de heer oeorge fors ter heeft overgezet , bericht: wanneer de hoogepriester flerft, wordt het eerfte lid des kleinen vingers afgezet. Deeze gewoonte, hoe zonderling dezelveook fchijnt, is bij meer volken in gebruik geweest. .— Toen de Spanjaarde*n zich onder: vasco nunez da bilboa allereerst op het landfehap darien begonnen uittebr'eiden, ontdekten zij onder eenige Hammen dier natie de gewoonte , dat de mannen bij den dood hunner vrouwen, en de vrouwen bij den dood haarer mannen, een lid van den vinger lieten afzetten. De Tfcharos in Paraguai, de Guaranos en andere volken in Zuid-Amerika , hebben foortgelijke verminkingen, bij foortgelijke gelegenheden, aan hunne Jigchaamen in 't werk gefield, zoo dat men aldaar mannen en vrouwen aantrof \ die maar vijf of zes.geheele onverminkte vingers aan hunne beide handen hadden. De zendelingen, welke in het bezit van onverminkte flaaven veel meer belang hadden, hebben deeze zotte en teffens nadeelige buL E 2 ten-  ÓS AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING tenfpoorigheid onder hen bijkans gantschfijfc uitgeroeid. Maar in Kalifornie hebben veele ftammen der ingezetenen, die nog in den ftaat van wildheid geblcevetf zijn, dit groote misbruik behouden, en laaten zich nog hedendaags bij het affterven hunner bloedverwanten eenige leden van hunne vingeren affnijden. Zij beginnen van het eerfte lid van eenen zekeren vinger, en wanneer die gantsch.lijk weggefneedcn is, treft den tweeden de beurt, en zoo voorts. —- Zij bezitten tenens daarbij het geheim, om deeze wonden fchielijk en zeker te heelen, 't welk men in Europa voor gevaarlijk zou houden, omdat zij zoo dikwijls herhaald worden. Ook bij de Hottentotten was het eertijds gebruikiijk, dat zij bij den dood hunner vrou. wen, en deeze bij den dood haarer mannen een vingerlid affneeden. 17. Zeden. Van de zeden en gewoonten deezer volken, voor zoo verre wij ze tot hiertoe uit reisbe- fchrij-  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. 69 fchrijvingen kennen, is reeds boven bij de beHemming van hun karakter, welk ten aanzien van volken, die nog geenen aanmerklijken trap van befchaafdheid bereikt hebben,en afgezonderd van elkander leeven, gelijk de bewooners van eilanden gemeenlijk doen , ligt te bepaalen is, hier en daar melding gedaan. Gastvrijheid, vriendlijke ontvanging, hofiijkheid, goed willigheid, zijn onder deeze goedaartige eilanders over 't algemeen heerfchende hoedaanigheden. Hunne milde cn zachte luchtflreck, hun nijvere geest, hunne zucht tot den koophandel, hun akkerbouw hebben waarfchijnlijk het meeste daartoe bijgebragt, om hunne hartstogten te veredelen , en de eerfte dierlijke behoeften tot helderder begrippen en deugdzaame gevoelens te verheffen. — Met de wreede en ijslijke gewoonte, om hunne natuurgenooten, 't zij dan dat het krijgsgevangen of verflagen vijanden of terdood veroordeelde misdaaders zijn, op te eeten, of menfehen te offeren 5 zijn zij in 'c geheel niet befmet. — Mijne Jeezers zullen in 't vervolg nog de aandoenlijkfte bewijzen van tedere bezorgdheid, bekommernis, gedienfligheid,eneene algemeenc menschlicvende goedE 3 wil.  70 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING willigheid aantreffen , welke dit kleine onfchuldige volksken de meest verlichte en befchaafde Europeefche natiën aan de zijde zetten,en het gevoelige hart des menfchenvriends tot de dank« baarfte liefde opwekken. —Het edel gedrag van voornaame vrouwen en meisjes, haar afteer van de roofzucht haarer eigen landslieden , toont onwederfprccklijk eene fijnheid van gevoel en zeden, welke men in eene groep van eilanden in de groote Zuidzee wel bezwaarlijk zou gezocht hebben, en bewijst, dat de beter mensen ook onder deeze volken aan de zachte Hem der menselijkheid en billijkheid gehoorzaam is, welke hem het onderfcheid tusfehen recht en onrecht leert, en begrippen van zedelijkheid en deugd in hem verwekt. — Hunne fteelzucht, zekerlijk eene vlak in hun karakter, doch welke men ook maar al te breed uitmeet eh opzoekt, om veellicht eene menigte wreeds handelingen, waaraan de Europeërs zich jegens hen fchuldig maakten, te verfchoonen, ontftaat voornaamlijk uit de bijkans onwecrftaanbare bekooring en verlokking, welke onze Europeefche waaren , wegens haare nuttigheid en haaren uitwendigen glans voor deeze kinderen der natuur hebben. Bij  DER VRIENDLTJICE EILANDEN'. Jl Bij onze befchaafde Christen volken zijn op diefftallen zeer zwaare uxaffen gefield, en echter kan zelfs de vrees voor den dood dien niet volkomen bij hen beteugelen, Zouden daardoor.alle de gezellige deugden deezer eilanderen uitgedelgd worden, wijl zij een gebrek , eene ondeugd met de Christenen gemeen hebben? En wat kon het voorbeeld der Europee ren hen leercn? Zij ftapten aan land , lieten hun vee op hunne akkers weiden, en hieuwen de booinen, welken zij noodig hadden, zonder eenige omftandighedcn te maaken , om. Hoe ieverig en begeerig waren zij, om aan de nieuwsgierigheid der Britten over den aart van' hun land, godsdienst, gcbruiklijkhedcn cn regeeringsvorm te voldoen! Hoe gedienftig bij hunne kruidkundige wandelingen! — En deeze befchaafde Europeërs hebben de dieven van een vreemd volk, met hun verbonden, in hun eigen land, naar Europeefche wetten gevonnisd en geftraft. -— Maar zelfs dan bleeven de inwooners echter nog hunne goede vrienden', hoewel het hun ligt zou gevallen zijn, hunne enkele partijen aftefnijden , en dezelven volgens het recht der wedervergelding te behandelen. — Onder hun graauwzijn E 4 ze»  72 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING zekerlijk ruuwe zielen, die fteelen, rooven , en ziefe. aan hunne kwaade drifcen zonder eenig bedwang overgeeven. Dan , dat hebben zij met het Europeefche gemeene volk gemeen. Het draaglijk lot der Vrouwen, de billijke gelijkheid, welke hier tusfcbcn de beide fexcn heerscht, toont reeds, dat deeze eilanders in de befchaafdheid eenen merklijken voortgang gemaakt hebben; en wat kan men niet van de verder befchaaving deezer eilandcren uit deeze enkele omftandigbeid hoopen ? De Hechte gewoonte, welke men op de Otahittifche en Socicteitscilanden aantreft, en die het mcnschdom zoo zeer onteert, om naamlijk de vrouwen bij de maaltijd van de mannen aftezondercn 9 — welke gewoonte waarfchijnlijk een overblijffel eener voorige geringe behandeling van het vrouwlijk geflacht is, die zij van hunnen gemeenfchaplijken vaderlijken Ham geërfd, cn door langheid van tijd geheiligd hebben , — ontmoet men op deeze eilanden niet (i). Vcor "t overige heerscht ook hier de monogamie, te weeten, dat één man Hechts écne cch- -0') Ten mïnfte zag kapitein cook de vrouwen ia gezelfcbap der mannen dapper peperwijn drinken.  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. JNfj echte vrouw heeft; 't zij dat deeze gewoonte of door grondftellingen, of door teder gevoelen , of door andere redenen begunstigd wordt; zij toont ondertusfchen ook haaren gelukkigen invloed in de bevolking deezer eilanden. — Den band des huwlijks houden zij heilig en ongefchonden. Doch, dat zij, bij alle hunne herbergzaamheid en hoflijkheid, echter jegens vreemdelingen achterhoudender zijn , dan jegens hunne land- en ftamgenooten, is bij hen, gelijk bij alle natiën, eene wet der natuur. Die lust heeft, twiste met deeze. Akkerbouw, veeteelt en manufaktuurweezen, maaken de beroepsbezigheden deezer eilanderen uit. De kennis, welke zij daartoe van nooden hebben, erven de kinderen van hunne ouderen, vermits zij hun tot eene vergenoegde en aangenaame voortduuring van hun aanweezen onvermijdlijk noodzaaklijk is. — Hiertoe behoort, behalve de kennis van eetbaare planten en haare aankweeking , ook de kennis der mosfelen , en andere eetbaare fchelpdieren ' cn visfchen; — de wijze om hunne ftoffen, netten , vischhoeken , kortom hun geheele E j visch.  ~2f AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING vischgereedfchap, hunnen peperwijn, hunnezalfolie, hunne kanoos, hunne huizen enz. te vervaardigen. Staatsgejleldkeid, De ftaatsgefteldheid deezer eilanderen is, voor zoo verre men ze kent, met die van Otahitti overeenkomftig, en waarfchijnlijk met die uit eene algemeene bron, veelligt onmiddelijk uit het algemeene vaderland van beide volkplantingen, voortgevloeid. De geringe verfcheidenheid, welke men hedendaags in de gewoonten en meeningen van beide volken aantreft, fchijnt enkel uit eene allengs toenee. mende afwijking van hunne eertijds algemeene begrippen te ontftaan, welke deels ongevoeliger wijze, deels bij toeval, deels bij gelegenheid van bijzondere grillen van fommige meervermogenden kunnen veranderd zijn. De regeeringsvorm beftaat in eene foort vari leenöntwerp, In Europa is het leenrecht een kind van den Noordfchen roofgeest, maar hier ftamt het van het onbekende ftamvolk der ei- lan-  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. 75 landeren af. — Op de Otabittifche eilanden is deeze regeeringsvorm, anders zoo oorlogzuchtig, door de aartsvaderlijke eenvoudigheid der zeden zeer gemaatigd ; maar hier nadert zij reeds meer en meer den geest der overheen. fching' of dwinglandij, welke in het Oosten plaats heeft. Den koning, hatiki, ontmoet het volk met eene flaaffchc eerbied. — Het werpt zich voor hem op de aarde neer. Niemand onderwindt zich hem te naderen, zonder hem eerst zijne onderdaanigheid te betuigen. Ditgefchiedt zoo, dat men nederknielt, het hoofd aan zijne voeten legt, en hetzelve met de vingeren en knokkel? van ieder hand zacht aanraakt ; waarop men zich op eenigen afftand van hem neerzec, en zijne begeerte voorftelt. — De voornaamer lieden zitten (leeds op eenigen afftand in een' halven kring rondom hem; maar de koning bevindt zich vooraan, met vier of vijf zijner trauwanten achter hem, en gemeenlijk ftaat eene oude vrouw met een zonfeherm of waaier nevens hem. In de jaaren 1776 en 1777 was Malïawag- ' ha keizer vvan alle deeze Vriendlijke Eilanden. Zijn  76 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVINÖ Zijn zoon Tubau , een broedgf van Fienau, was opperveldheer, een matf'van veel aanzien en gezag. Hij was een goed en achtbaar grijsaart van ten minfte zeventig jaaren, cp forn» mige tijden gantsch kindsch , doch anders gedienftig en gastvrij. Fienau was koning der Happi - eilanden. Hij was een fchoon, welgemaakt perfoon, hebbende hij veel natuurlijk vernuft en fcbranderheid , en zijnde van middelmaatigen ouder, dom, — Den Britten ftelde hij zich voor, eerst als koning van Anamoka, en dan van alle de omliggende eilanden, waarvan zijn fpreeker in eene lange redevoering omtrent honderd opnoemde , voor. Hij kwam van Tongatabu tot hen naar Anamoka, met een talrijk gevolg, welk hem zeer eerbiedig bejegende, waaronder zeven of acht aartige meisjes, zijne vrouwen, waren, — Doch in het vervolg openbaarde het zich, dat hij zich eenen tijtel had aangemaatigd,tot welken hij niet gerechtigd was. Dan, dit kon men zijne Indiaanfche majefteit gemaklijk vergecven , wijl hij buitengewoon hoflijk en gastvrij jegens de Britten was, waartegen deeze hem, behalve eenige andere gefchenken, te voo*  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. 77 Tooren reeds aan hem gegeeven, eenen hengst en eene merrie vereerden. Een ander ondergefchikte koning, maar van hoogeren rang dan Fienau, was Fetefi. Paulakau,van middeJmaatige grootte, buitengewoon dik en zwaarlijvig, en omtrent veertig jaar oud. Hij kwam ook met een talrijk gevolg. — Onder anderen vroeg hij den kapitein cooic, waarom hij dan eigenlijk gekomen was, vermits hij geen gebrek bij hem befpeurde, maar zij 'er allen goed en gezond uitzagen; en hij was met het antwoord, dat het alleenlijk gefchiedde, om op bevel van zijnen koning een vriendlijk verbond met hem te fluiten, en met zijne onderdaanen te handelen, zeer wel te vreede. De bovengemelde keizer Mallawagka, die wegens zijnen hoogen ouderdom tot de regiering onbekwaam was geworden, had hem het rijksbewind opgedraagen. — Zijne tante was eigenlijk koningin over alle deeze , eilanden. Haar zoon en haare dochter waren krankzinnig. Fetefi Paulahau kreeg voor zijne bijzondere herbergzaamheid eene koe,eenenftier,drie gei-  7§ AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING geiten en een paar eenden. — Zijn broeder heette eigenlijk Fetefi. De kroon is erflijk, en huisvest bij het tegenwoordig geflacht reeds federt vijf opvolgin» gen. Het gezag des konings is genoegzaam on«. bepaald; doch zijne onderkoningen, of de zoogenoemde eries der bijzondere provinciën kunnen hem, wanneer hij de pligten zijner . waardigheid vergeet, of niet bekoorlijk voor het beste van zijn land en onderdaanen zorgt, afzetten en ter dood laaten brengen. Ten minfte werd dit door Fienau verzekerd. Deeze onderkoningen of eries der bijzondere provinciën maaken eigenlijk den adel der natie uit. Zij bezitten groote landerijen en hebben veel gezag. Op hen volgt een ander rang, die tusfehen hen en het gemeene volk midden in ftaat, en met de klasfe der Otahittifche mamkaunes of onderdaanen kan vergeleeken worden. — Zij waagden het nooit, in tegenwoordigheid der eerften, zich met hun aan den disch der Britten neer te zetten, Jaatende zij zulks enkel uil eerbied. Zij bekleedden verfcheiden ampten. De  " DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 79 De een onderzocht alle de kanoos, die naar de Britfche fchepen roeiden. — Een ander had in last den tegenwoordigen ftaat der eilanden naauwkeurig opteneemen. Wanneer hij ontdekt, dat de eene of andere foort van leevensmiddelen mislukt is, 't welk fomtijds, bijzonder in een droog jaargetijde, wel pleegt te gefchieden, verbiedt hij den verkoop derzelven tot den naasten oogst. — Op deeze wijze worden zij van de vrees voor fchaarschheid of mangel aan eetwaaren gantschlijk bevrijd. Het aanzien en gezag der priesteren, is bij deeze natie in geenen deele geringer. 19. Eigendom. Buiten twijfel beftaat het geheele land hier uit bijzonderen eigendom; want daar de grond zoo allerzorgvuldigst bearbeid wordt, dat nieteen enkel plekje lands onbebouwd blijft lig-, gen, daar kan onmooglijk alles gemeen zijn, * anders zou de lediglooper gelukkiger zijn dan de arbeider. — Dikwijls zagen zij verfcheiden heden , met leevensmiddelen belaaden , nevens  8o aardrijkskundige beschrijving veris welken een man of vrouw ging, die ze 'verkochten, en' zonder wier toeftemming de anderen niet een ftuksken of broksken mogten weggeeven. — Offchoon ook het gemeene volk , welk hier eene bijzondere klasfe uitmaakt, gelijk de tautaus op Otahitti, aan de bevelen der voornaamer gehoorzaamde; zoo zagen de Britten echter duidlijk genoeg in, dat zich deezen eene foort van magt over de vruchten en waaren van den gemeenen man aanmaatigden. — Even zoo min eischten zij hun de zaaken af, welken zij in den handel gewonnen hadden. Gevolglijk heeft men ook hier waarfchijnljk eenige wetten en verordeningen , die iemands eigendom verzekeren. Deeze laagfte klasfen des volks worden door de opperhoofden in groote onderdaanigheid gehouden. Zij gaan inderdaad zeer willekeurig met hun om, en merken hen niet anders, dan als eene verachte en verworpen klasfe van weezens aan, over welken zij een onbepaald recht hebben. — Een voorbeeld daarvan zag de heer cook bij zijne derde reize op het eiland Anamoka. Een der voornaamflen of bevelhebbcren gebood,  der vrïendlijke eilanden. &ï bood, nadat de markt geëindigd was, den om. ftanderen,om uit elkander te gaan en zich naar huis te begeeven.Tocn zij dit niet zoo fchielijk deeden, als hij zulks begeerde, greep hij in toorn een' grooten knuppel, en viel woedend op hen aan. Een man werd van hem neergeflagen, en fcheen , toen hij weggedraagen wierd, volkomen dood te zijn. De voornaamer, die zulks gedaan had , bekommerde zich in het geringde daarom niet, maar ging zoo gerust weg , als of 'er niets voorgevallen was. O arme menschheid, hoe diep , hoe jammerlijk diep, zinkt gij onder de overheerfching neer! Arm volksken! Hoe veele eeuwen zullen 'er niet nog voorbijloopen, eer 'er een montesq_uieu, een filangieri onder u opftaat, en een josephus gebooren wordt, die het manouhanismus in boeien legt, en den onrechtvaardig overheerden tautaus hunne oorfpronglijke menfchenrechten wedergeeft? Op een ander maal, toen de Britfche krijgsknechten op het eiland Happi hunne krijgsverrichtingen deeden, en Fienau gaarn de uitwerking van hun fchietgeweer wilde zien, verF zocht  82 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING zocht hij, dat zij op eenen man, eenen flaaf; die in een kanoo op eenigen afiland daar voorhij roeide, vuur geeven en hem dooden zouden. — Doch dit zeldzaam verzoek werd niet alleen niet vervuld, maar men Helde hem , zoogoed als men kon,voor, hoegrouwlijk en wreed het was, eenen enkelen mensch zonder gcnoegzaame oorzaak te dooden. —- Hij gaf daarop tot antwoord, dat het flechts een flaaf was, die tot niets anders bruikbaar was. Deeze flaavernij fchijnt de nadere afftamming deezer eilanderen van hun oorfpronglijk vaderland, de Aliatifche eilanden, te bewijzen, alwaar nog hedendaags kruipende onderdaanigheki jegens de vorften en grooten des rijks in zwang gaat, welke, door nietswaardige vleiers uitge.vonden, gewelddaadige onderdrukkers als een recht vorderen, en tot eene wet maaken. Hier is het , dunkt mij , de bekwaamde plaats, om van een algemeen volksfeest mei. ding te maaken, waar van de Britten op den achtften van Hooimaand des jaars 1776. ooggetuigen waren. Ik wil het des vorften hulde of wijing heeten. De Indiaanen of bewooners van Tongatabu noemden het anache. 20. Volks-  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. «. 8§ I 20. f Volksfeest. Tegens deezen dag noodigde de erz'e of onderkoning Fetefi -Paulaliau de Britfche kapiteins en eenige andere heeren van de fchepen toe dit plechtig feest; doch van welk ELLié betuigt, zich geen duidlijk begrip te hebben kunnen maaken. Intusfchen fcheen het eene' huldiging der inwooneren aan Paulahaus zoon of prins geweest te zijn. — Veelügt gefchiedt dit altijd, wanneer de koninglijke prinfen tot een zekeren ouderdom gekomen zijn. Voor deeze plechtigheid mogt hij nooit met zijnen vader eeten; maar, nadat dezelve gefchied is, zit hij onder de maaltijd bij hem. Het gezelfchap kwam des morgens ten acht uur te Moa, het rechtsgebied, waarover Paulahau koning was, bij elkander,alwaar zij hem, in gezelfchap van vij'fcig zijner vafaUen, péperwijn zagen drinken. — Toen zij een weinig verder gingen,bemerkten zij eene menigte F z volks,  $4 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING volks, welk aan beide zijden van den weg. op eene ruime groene plaats, met hooge boomen omgeeven, zat — Zij riepen terflond overluid, tabuh! en verzochten, dat de Britfche bevelhebbers, en zij, die hen vèrzelden, plaats neemen, en hunne hoofden ontblooteu zouden. Op eene bijzondere plaats zaten zes of zeven voornaame perfoonen of opperhoofden en zongen, en nevens hen lagen verfcheiden Hokken,. aan ieder van welken een kleine yam gebonden was. Nadat zij een tijdlang gezongen hadden, namen twee van hun eenen der gemelde Hokken met eenen yam en droegen dien op hunne fchoucleren , waarbij zij door vijf of zes anderen met knodfen en fpiesfen verzeld werden. Dit werd door een gelijk getal anderen meermaalen herhaald. De yams werden op eene groene plek onder eenen boom, welks takken zich wijd uitbreidden, tegenover eene begraafplaats, neergelegd, waarop alle de opperhoofden , tot op drie of vier na, weg gingen. Hierop kwam 'er een man, die eene duif aan eenen Hok droeg, 'maar welke niet bij de yams onder den boom neergelegd werd. Thans volgde 'er eene Hilte, en toen zij vroegen, of  der vriendljjke eilanden. 8j of de plechtigheid reeds voorbij was, antwoordde men hun, neen; maar men voegde 'er bij,, dat tabuh in 't kort komen zou, wanneer.zij dan daar niet zouden kunnen blijven, maar zich achter de fchutting eener plantaadje, niet verre van daar gelegen , moeten begeeven, maar door welke zij alles duidlijk mede aanzien konden. Wijl Omai van hunne gczigtskleur, en ook Daar hunne wijze gekleed was, werd hem zonder eenig uitftel of bedenking vergund, daar te blijven. De kapitein cook, die gaarn alles van nabij wilde zien, verkreeg met veel moeite verlof, om daar te blij Ven; doch hij moest vooraf het geheele bovenlijf ontblooten. Des namiddags om vier uur werden de overige Europeërs achter de fchutting geleid, door welke zij eene menigte volks onder den boom verfameld zagen, onder welken des morgens de yams neergelegd waren. — Terflond daarop kwam de prins,een welgemaakt jongeling, omtrent twaalf jaaren oud, door drie voornaamen geleid; waarop vijftien paar vrouwen volgden, van welken ieder paar een groot ftuk wit ftof droeg. — De prins ging daarop met F 3 -ij-  Z6 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING zijne drie leidslieden op de groene plek zitten , 't welk ook de vrouwen deeden; waarop zij, het Hof overgaven , en daarna opflonden, en op eenigen affland weder plaats namen. Terflond daarop 'kwamen verfcheiden mannen , waarvan een ieder eenen tak van den kokosboom en eenen paal droeg, en die binnen drie minuuten een bekwaam klein huisje oprechten, in welk de prins met zijne drie leidslieden zich begaf. — Hierop kwam Paulahau zelf, verzeld door twee mannen, en plaatfte zich niet verre van dat huisje. Na eene kleine vertoeving, en nadat' een mansperfoon, die dei ceremoniemeester fcheen te zijn, iets gezegd had, liepen verfcheiden van de lieden,' die daar zaten, weg, doch kwamen kort daarna weder. — Vervolgens verfcheenen twee mannen, waarvan ieder een' groenen tak in zijne hand had , beweezen den prins hunne eerbiedigheid, cn gingen cth'jke minuuten lang voor hem zitten. — Nadat dit alles gefchied was, traden de voornaamen met hunne yams paarswijze binnen, leiden ze aan zijne voeten neer, cn plaatflen zich vervolgens rondom hem in eer.en kring; waar-  ' DER VRTENDLIJKE EILANDEN. < Z? waarop de bovengemelde ceremoniemeester eene reedevoering hield, welke door verfcheiden uit het volk waarfchijnlijk bevestigenderwijze beantwoord werd. — De reedevoering duurde omtrent een vierde van een uur; waar, op zij allen uit elkander gingen, en de plechtigheid van deezen dag een einde had. Den volgenden dag werd dezelve plechtigheid met weinig verandering herhaald. Men overhandigde hem thans verfcheiden foorten van visch en kawa; en behalve de vrouwen , die ftoffen bragten, leiden ook fommigen van do mannen matten voor hem neer, welke benevens het ftof om hem gewonden werden, zoo dat hij, toen alles voorbij was, zich zoo ingewonnen bevond,dat hij zich naauwlijks roeren of beweegen kon. Alle deeze omftandigheden werden met worstelen, vechten, danfen en andere ligchaamsoeffeningen beflooten. Deeze plechtigheid fcheen eene zinbeeldige belofte hunner gehoorzaamheid aan den " prins te zijn. — De yams, welke hem gebragt werden , beduidden waarfchijnlijk, dat zijn volk hem altijd met de noodwendigheden des leevens verzorgen wilde. —- Het ftof, door de F 4 i vrcu»  «8 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING vrouwen aangebragt, en door haar zeiven vervaardigd, mogt benevens de visfchen en de kawa hetzelve beduiden.— In de reedevoering, werd den vergaderden volke waarfchijnlijk bericht gegeeven, dat de prins nu dien ouderdom bereikt had, in welke hij weeten moest, of zij hem na den dood zijns vaders voor hunnen koning wilden erkennen; 't welk zij, naar mijn vermoeden , met jaa beantwoordden. Tot hiertoe gaat het verhaal van den heer el lis. — Doch, vermits men uit vergelijking van meer berichten de zekerheid en geloofwaardigheid eener zaak allerbest beltemmen kan, zoo voeg ik het eigenhandig bericht van den kapitein cook aangaande het gemelde feest hier nog bij. Wij kwamen des morgens om elf uur te Moa aan, en vonden den koning met een groot gevolg, voor hem zittende , en wel in eene zoo kleine en morsfige omheining, dat ik mij ver* wonderde, eene dergelijke in deeze nabuurfchap te ontdekken. — Zij waren met hun gewoon ochtendwerk bezig, en bereidden een drinkvat met kawa. Vermits dit geen drank voor ons was, gingen wij verder, om fommi-  DER VRIENDLÏJKE EILANDEN. gen onzer vrienden te bezoeken, en te bemerken , welke toebereidfels voor de plechtig, heid, die ras haaren aanvang zou neemen, gemaakt wierden. Ten tien uur had het volk begonnen te vergaderen, en wel op eene groote plek gronds, die voor het mar ai of het groote huis is, werwaard wij geleid werden, toen wij Moa voor de eerftemaal bezochten. Aan het eind van eenen weg, die naar de gemelde plek gronds leidt, ftonden cenigemannen met fpiesfen en knodfen, welke korte fpreuken in een' klaagenden toon opzeiden of zongen, die een idee van droefheid, of a!s of zij nog iets begeerden , fcheen medetebrengen. — Dit duurde nagenoeg een uur , cn geduurende dien tijd kwamen veele menfchen langs dien weg. Ieder bragt eene yamswortel, welke aan het.midden vaneenen ftok bevestigd was, en die zij voor die geenen , welke zongen, neerleiden. Nu zag ik den koning en den prins aankomen. Zij gingen op dezelve plek gronds neerzitten. Daarop werden wij verzocht, om ons bij hen te plaatfen, maar onze hoeden aftencemcn ,cnons F 5 hair  pO AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING hair te ontbinden. Toen alle de ftokkendraa* gers binnengekomen waren, werd ieder Hok door twee mannen opgenomen , en op de fchouders gedraagen. Zij verdeelden zich in troepen van tien of twaalf man , en gingen metfnelle fchreeden over de meergemelde plek. Ieder troep werd door eenen nian, die eene knods of fpies droeg, aangevoerd, en aan de rechterzijde door meer anderen verzeld, die verfcheiden wapenen droegen. Een man, die' eene Jeevendige duif aan eenen ftok hield, befloot den omgang, welke uit omtrent honderd, en vijftig menfchen beftond. Ik verzocht Omai, den koning te vraagcn, werwaard de yamswortelcn met zoo veele plechtigheid gebragt wierden. — Doch, wijl hij geene genegenheid fcheen te hébben, om ons desaangaandc te onderrechten, zoo volgden twee of drie van ons den trein, fchoon hij, naar onzen dunk, niet wel daarmede in zijn fchik was. — Wij ontdekten , dat zij voor een bedehuis, op eenen berg gelegen, ftil hielden, welks afftand naauwlijks een half kwartier uur bedroeg van die plaats, daar zij eerst vergaderd waren. — Hier bemerkten wij, dat zij de yamswortelen in bundels lei- den;  > DER VRIENDLTJKE EILANDEN. Hij ging daarop te rug, en de anderen begaven zich naar het midden der plaats, alwaar zij eene kleine hut begonnen opterechten, gebruikende daartoe de bouwftoffen,' waarvan zoo even melding is gedaan. — Toen zij daarmede gereed waren, knielden zij allen een oogenblik voor dezelve neer, waarna zij opftonden, cn zich bij de overige vergadering voegden» — Kort  DER. VRIENDLIJKE EILANDEN. — Toen zij binnen de meergemelde plaats aankwamen, wendden zij zich naar den rechter kant van het verhemelte of de hut, wierpen zich op het gras neer, leiden hunne lange dikke ftokken op den grond, en keerden hunne aangezigten naar den prins. — Vervolgens ftonden zij op, en gin-  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 99 gingen in dezelve orde met gevouwen handen, welken zij voor zich hielden, met het ernftigfte gelaat te rug, en plaatften zich aaii de voorzijde van de groene plek gronds. — Geduurende den geheelen tijd, dat deeze talrijke hoop binnentrok en zijne ftokken neerlei, zeiden achtman, welke onder de hut of het verhemelte zaten, verfcheiden fpreukcn in eenen droefgeestigen toon op. —■ Na alle deeze bijzondere verrichtingen volgde 'er een diep ftilzwjjgen, welk eindelijk afgebroken werd door een' man, die aan de voorzijde der groene plaats zat, en eene reedevoering of gebed aanhief, geduurende welk hij vérfcheidenmaal eenen van de ftokken in ftukken brak, welken de leden van den ftaatlijken omgang hadden aangebragt. — Toen hij geëindigd had, verdeelde zich het volk, dat voor de hut zat, fchaarde zich in twee reien, tusfehen welken de prins.en zijn gevolg doortrok; waarna de vergadering fcheidde. Zij (liepen deezen nacht in des koningshuis, en den volgenden dag na de middagmaaltijd nam de plechtigheid wederom een begin. G 2 Men  JOO AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING Men had ons zeer naauw beperkt, en tcffens ernftjg vermaand, om niet buiten onze grenzen te gaan: maar ik had voorgenomen, niet langer achter het voorhangfel te blijven, maar mij, zoo het mooglijk was, onder de bedrijvers zei ven te mengen. Met dit oogmerk begaf ik mij heimiijk uit de plantaadje, en ging naar den tempel, als het tooneel der plechtigheid. — Ik was van de lieden, die mij ontmoetten, reeds verfcheidenmaal gebeden, om te rug te keeren; maar ik bekreunde mij des niet, en zij lieten mij ook voorwaard gaan. Toen ik bij den tempel kwam, vond ik op de meergemelde groene plek, aan ieder zijde van den weg, die derwaard leidde , een aantal menfchen zitten. Eenige weinigen zaten aan de tegenovergeftelde zijde , en in 't middefl der plaats zag ik twee man , met het aangezigt naar den tempel gekeerd. — Toen ik bij den eerden hoop aangekomen was, werd ik verzocht, plaats te neemen, en in gevolge van dien, ging ik ook nevens hem zitten. Daar ik zat, lag eene menigte bundels kokosbladen, die aan ftokken, welke de gedaante van eenvischhoek hadden, gebonden waren. — Al het bericht, welk  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 10 X •welk ik daarvan bekomen kon, beftond hierin, dat zij tabuh waren. Ons aantal nam geftaadig toe, en allen kwamen van denzelven kant. Van tijd tot tijd wendde zich de een of ander naar die geenen, welke eerst aankwamen, en hield eene kleine reedevoering, in welke, gelijk ik aanmerkte, het woord eriki of hariki dikwijls, voorkwam. —j Een van hun zeide iets!, waarover de gantfche hoop in een hartlijk gelach uitberstte; anderen der fpreekeren verwierven algemeene toejuiching. — Men verzocht mij verfcheidenmaal , mijne plaats te verlaaten en heen te gaan; en toen zij ten laatfte zagen, dat ik niet wilde wijken, verzochten zij mij, naar het fcheen , ingevolge ccnige voorafgaande beraadslagingen , om mijne fchouders te ontblooten, gelijk zij de gewoonte hadden. Dit hun verzoek willigde ik in ; en thans f;heenen zij door mijne tegenwoordigheid niet langer ontrust te worden. Ik zat hier volkomen een uur lang, zonder dat 'er verder iets voorviel. Ten laatfte kwam de prins, alle de vrouwen en de koning binnen deeze plaats, zoo als zij den voorigen G 3 dag  JO% AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING dag gedaan hadden. — Toen de prins ondec het verhemelte geleid was, kwamen twee man , van welken ieder eene mat bragt, etlijke woorden op eene ernftige wijze uitfprak, en vervolgens de mat om zijn lijf wond. — Nu begon het vergaderde volk een kluchtfpel te vertoonen. — Eerst liepen drie hoopen rugwaard en voorwaard over de plaats cp die wijze, zoo als wij bij de verrichtingen van den voorgaanden dag omftandig b'efchreeven hebben. — Kort daarop hielden de beide mansperfoonen, in 't midden der plaats zittende, eene kleine reedevoering; endaarna ftond de geheele hoop, tot welken ik ook behoorde, op, en liep, en plaatfte zich op den grond voor de hut, in welke de prins en drie of vier man zaten. — Thans was ik ten deele onder de handhaaving van eenen man, die zeer zorgvuldig fcheen te zijn, om mij te dienen. Door zijne bemiddelende voorfpraak was ik in dien gelukkigen ftaat gefteld, dat mij niets van al dat geen, 't welk 'er gebeurde , had kunnen ontfnappen, bijaldien men mij vergund had, mijne oogen vrij te gebruiken. Maar hier werd vereischt, metneer- ge-  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. I03 geflagen oogen te zitten, en zich gantsch bevreesd te gedraagcn. Een' korten tijd daarna trad de geheele trein binnen, gelijk den voorigen dag. Twee en twee droegen eenen ftok of boom, waaraan omtrent het midden een kokoksblad gebonden was. Deeze werden met dezelve plechtigheid afgelegd, als den voorgaanden dag. — Hierop volgde een tweede trein. Deeze bragt korven, zoo als dit volk ze gewoonlijk gebruikt om voorraad te haaien, van palmbladen gemaakt. — Na deezen kwam een derde trein, welke met verfcheiden foorten kleine visfehen belaaden was;ieder was aan het eind aan eene foort van gaffelftok bevestigd. — Do korven werden aan eenen ouden man, welken ik voor den opperpriester hield, en die ter rechterhand van den prins buiten het verhemelte zat, overhandigd. Hij hield ieder korf bijzonder in de hand, en deed daarbij eene korte reedevoering of gebed ; waarna hij dien neerlei, en een' anderen eischte; waarbij hij dezelve woorden uitfprak, en op gelijke wijze met de overigen handelde. — De visfehen werden, één voor één, aan de gaffelbokken aan twee mannen overhandreikt, die ter linG 4 ker-  ï©4 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING kei-hand zaten, en tot nu toe groene takken in de handen hielden. Den eerften visch lei. den zij ter rechter-, den anderen ter linkerhand neder. Toen de derde overhandigd werd , ftrekte een fterk en aanzienlijk man, die achter de heiden zat, zijnen arm over hen uit, en greep daarna, en dit deeden ook de beide anderen. Dus fcheenen zij om ieder visch, die overgegeeven werd, te kampen. Maar, daar twöe handen tegen ééne waren, uitgenomen nog de voordeeliger plaats, kan men ligt denken, dat de man, die achteraan zat, genoegzaam niets van de visfehen kreeg. En wanneer hij nog al eens eenen visch greep, werd dezelve hem echter weder uit de hand gerukt, fchoon hij zijne vangst niet gemaklijk ..overgaf; en het weinige, dat hij nog daarvan behield, wierp hij achter zich weg. De anderpn leiden hunne vangst, de eene om de andere , rechts en links. Eindelijk greep de achter aan zittende man, 't zij bij geluk, of volgens affpraak en bij toelaating eenen geheelen visch , zonder dat de beide - anderen dien zelfs ook maar aanraakten. Hierbij werd het woord mariai, welk zeer goed pf braaf beduidt, met zachte flem door de gant-  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 105 gantfche mem'gte uitgefprooken. Het fcheen, dat hij hiermede al dat geen,'t welk men van hem begeeren kon, gedaan had ; want hij deed geen verdere pooging op de weinig overige visfehen. — Deeze visfehen zoo wel als de korven werden alle van hun, die 7.2 aanbragten, zittende overgeleverd: en in de zelve orde en maniere waren de kleine ftokken, welken de eerfte trein bragt, op den grond neergelegd. Toen-dit alles voleind was, begonnen verfcheiden perfoonen korte reedevoeringen of gebeden. Er werd een fein gegeeven, waarop wij allen opftonden, eenige fchreeden links af voort liepen, en ons met den. rug naar den prins en de weinigen die bij hem bleeven, gekeerd, op den grond weder neer zetten. Men verzocht mij, niet achter mij om te zien. Desnicttcgenftaandc hield mij noch dat verbod, noch de erinnering van Loths wijf te rut{. Ik , zag, dat de prins zijn aangezigt naar den tempel gewend had. Doch deeze laatfte beweeging had zoo veele lieden tusfehen mij en den prins doen famenvloeijen, dat ik verder niet zien kon wat 'er voorviel. Men verzekerde mij naderhand, dat de prins in dit oogenblik de G 5 hoo.  IOÖ AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING hooge waardigheid verkregen had , om met zijnen vader te fpijzigen , 't welk hem tot hiertoe nog nooit vergund was geweest. Een Huk gerooste yamswortel was hun ten dien einde toegediend. — Dit was zoo veel te waarfchijnlijker , wijl men ons gezegd had, dat dit geduurende deeze plechtigheid insgelijks gebeuren zou; te meer, wijl het gantfche volk hun den rug toekeerde; 't welk zij ftecds doen, wanneer hun monarch fpijst. Eene korte wijle daarna zagen wij ons allen wederom, en maakten een' halven kring voor den prins, maar lieten eene breede ruimte tusfchen ons open. Terflond daarop verfcheenen etlijke mannen, die op ons aankwamen, twee aan twee , groote ftokken of boomen op hunne fchouders draagende , een geluid maakende , welk men zingen kon noemen, en, naar maate zij voorwaard trokken, hunne handen her- en derwaard beweegende. —■ Toen zij dicht bij ons gekomen waren, namen zij eene beweeging des fhelften gangs aan, zonder nogthans eene fchreede verder te komen. Onmiddelijk daarop ftonden drie of vier man uit den hoop op , met groote ftokken in de hand, welke op de voorgemelde aanliepen.  DHR VRÏENDLIJKE EILANDEN. 10/ pen. Deeze wierpen terflond de ftokken of boomen van hunne fchouderen en fpoedden weg; en de anderen greepen de ftokken op, en floegen hen onbarmhartig, waarna zij zich weder naar hunne plaatfen te rug begaven. Toen de roedendraagers weg fpoedden, deeden zij fchielijk eene uitdaaging , gelijk hier bij het worstelen gebruiklijk is; en niet lang daarna kwam 'er een aantal fterke lieden van dien zeiven kant, herhaalende deeze uitdaaging, naar maate zij voorwaard trokken. Tegen deezen verzette zich eene andere partij, die van de tegenovergcflelde zijde kwam. De beide troepen paradeerden, of fchermden een paar minuuten lang op de groene plaats in de lucht,en keerden vervolgens ieder naar zijne zijde te rug. — Daarop volgde een worstel- en vuistgevecht, geduurende eene halve uur. Waarna twee mansperfoonen voor den prins neer gingen zitten, en reedevoeringen deeden, die, zoo ik geloof, enkel aan hem gericht waren. — Hiermede eindigde de gantfche plechtigheid, en de geheele vergadering fcheidde uit elkander. Ik ging nu heen, om de verfcheiden korven.  I08 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING ven, die aangebragt waren, «te bezien; eene nieuwsgierigheid, waaraan ik voorheen niet kon of durfde voldoen, wijl toen alles tabuh was. Maar toen de plechtigheid voorbij was, werden daaruit ledige manden, gelijk ik ze ook zo vond. Alles was dus flechts eene zinbeeldige vertooning van dat geen, 't welk zij bevatten zouden. En zoo was het ook met al het overige gefchapen, 't geen de onderfcheiden treinen hadden medegebragt,' uitgenomen de visfehen. Wij deeden te vergeefs ons uiterfte best, om den zin niet alleen der plechtigheid over v ?t algemeen, welke zij natehe noemen, maar ook van haare bijzondere enkele deelen te doorgronden. Wij kreegen zelden een nader antwoord op onze vraagen , dan tabuh, een woord, dat op veele andere dingen toe wordt gepast. — Doch , wijl de jonge prins oogfchijnlijk de hoofdperfoon hierbij was ; en wijl de koning ons tien dagen voor het natehe gezegd had, dat het volk yams wortelen voor hem en zijnen zoon brengen zou, welken zij met elkander zouden, eeten; en wijl hij zelfs een gedeelte der plechtigheid befchreef; zoo beflooten wij uit 't geen hij zeide, en 't geen wij*  DER VRIENDLÏJKÉ EILANDEN. ÏOQ wij gezien hadden, dat een eed van hulde, wanneer ik mij zoo mag uitdrukken; of eene plechtige belofte aan den prins, als onmiddelijken erfgenaam der koninglijke waardigheid, gedaan wierd, om hem bijftand te bewijzen, en hem met de verfcheiden artikelen, die hier zinbeeldig vertoond werden, te voorzien. > Dit is zoo veel te waarfchijnlijker, vermits alle de voornaame lieden van het eiland, wek ken wij thans gezien hadden,mede in deftaatlijke omgangen waren. Doch dit zij, zoo als het wil; het geheele werd met eene geheimnisrijke plechtigheid volbragt: en dat ook de religie mede in aanmerking kwam 5 is oogfchijnlijk niet alleen uit hoofde der plaats, daar de voornaamlte plechtigheid verricht werd, maar ook uit de wijze, op welke zij voltooid werd, afteneemen. Nooit voorheen had men zich eenigermaate aan onze kleeding en aan onzen opfchik geërgerd. Doch thans werd vereischt en gevorderd, dat wij ons tot onder de borst ontblootten; ons hair losmaakten, en het vrij over de fchouders lieten vliegen, dat wij, gelijk zij zelve, de voeten in 't zitten kruiswijze onder ons leiden, en fomtijds in de oot- moe-  IIO aardrijkskundige beschrijving moedigde geftalte , met neergeflagen oogrm , en gevouwen handen, moesten zitten; alle welke vereischten door de geheele vergadering zeer aandachtig waargenomen werden.En eindelijk waren allen en een ieder, uitgenomen de voornaamften, en die geenen, welke bij de plechtigheid de behulpzaame hand booden , daarvan uitgeflooten. Alle deeze omftandigheden waren genoegzaame getuignisfen voor mij, dat zij vastlijk geloofden, bij deeze feestviering onder het opzigt van een hooger Weezen te handelen. Dit feest fchijnt met dat, welk de heer h e ndrik zimmerman befchreeven heeft, en ik onder het opfchrift van den Godsdienst medegedeeld heb, een hetzelve te zijn. 21. Wapenen. Van hunne kloekmoedigheid en vaardigheid in het voeren der wapenen , heb ik boven reeds kortlijk gcfprooken. Hunne krijgslieden draagen, volgens zimmermans bericht,aan de rechterzijde des hoofdshet hair natuurlijk-, maar   1?/. II. üea&wyér iLidz.JJJ,  DER VRIENDLIjKE EILANDEN. nj maar aan de linkerzijde geel geverfd ; zelfs Fienau droeg zijn hair op deeze wijze. Ondertusfchen • verdienen hunne wapens nog eene bijzonderder befchrijving. Zij beftaan in fpiesfen, knodfen , boogen en pijlen. Eene nette afbeelding daarvan vindt men op de tegenoverftaande plaat II. . De knodfen of ftrijdkolven , npmmer i. zijn uit cafuarinahout, cafuarina equifetifolia, vervaardigd, welk de Engelfche matroozen, waarfchijnlijk om dit gebruik, clubwood, dat is, knodshout, pleegen .te noemen, vermits ' op alle de eilanden in de Zuidzee knodfen daarvan gemaakt worden. De boom heet ook toaboom, en heeft een buitengewoon hard en zwaar hout. Deeze knodfen zijn drie of vier voet lang, en zeer wel bearbeid. Haare gedaante is zeer onderfcheiden , en zij waren ten deële zo zwaar, dat de Britten dezelve niet gemaklijk met eene hand konden bellieren. —- Het benedenënd , of de eigenlijke kolf, was mcerendcels vierhoekig , en had de gedaante van een blad; de fchaft of fteel .was insgelijks vierhoekig, doch aan het bovenend, omtrent het handvatfel, rond. — An- de-  112 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING deren hadden de gedaante van een fchoffef,waren vlak en getand; nog anderen hadden lange handgreepen en eene taamlijk fcherpe fneede : anderen eindelijk waren krom, knobbelachtig enz. De meesten waren over' haare geheele pppervlakte met fnijwerk, in verfcheidenRfdeelingen verdeeld, verfierd,het welk veel tijd en ongelooflijk geduld moet vereisfchen; doordien eene fcherpe iïeen,ecn Hokje koraal, of eenemosfel de eenige werktuigen zijn, waarmede zij dergelijk fnijwerk kunnen maaken. De afdeelingen of velden van dit fnijwerk koomen in grootte en in evenredigheid op het naauwkeurigfte met elkander overeen; eri de oppervlakte der onge'fneeden knodfen is zoo fraai gladgemaakt, als men het van de geoeffendfle en met de beste werktuigen voorziene kunstenaars ooit zou kunnen verwachten. Hunne fpiesfen op de gemelde plaat II. bij nommer 2. te zien, zijn van het zélve hout. Het zijn dikwijls maar lange puntige Hokken, fomtijds met den ftaart eener roch, als met eene gevaarlijke fpits, gewapend. Gemeenlijk zijn zij twintig voet lang. Men moet nog hierbij aanmerken, dat nommer 3; op de gemelde plaaE  DER VRTENDLIJKE ETEANDBJP. ï 1J plait eene vergroote afbeelding van nommer %. is. Hunne boogen en pijlen zijn insgelijks vari een gantsch bijzonder maakfel. Men ziet eene afbeelding daarvan op dezelve plaat, nommer 4» De boog is zes voet lang, omtrent zoo dik als eene kleine vinger, en, wanneer hij niet gefpannen is , Hechts een weinig gekromd. Langs de buitenzijde loopt voor de pees een diepe groef, welke fomtijds zoo diep uitgefneeden is, dat zelfs de pijl, die omtrent zes voet lang, uit een rïétftaf gemaakt, cn met eene punt van hard hout voorzien is, plaats daarin heeft. Wanneer nu de boog zal gefpannen worden, moet zulks niet, gelijk anders gewoonlijk is, door eene fterke buiging zijner kromte gefchieden, maar volkomen omgekeerd^ zoo dat de boog eerst recht, en daarna naar de tegengeftelde zijde toe krom geboogen wordt. De pees behoeft daarbij nooit fterk aangetrokken te worden; want door dc bloote verandering van de natuurlijke buiging des boogs, krijgt de pijl drift genoeg, en dc wederinfpringing van den boog en de pees is nooit goo hevig, dat de arm of de hand des febutters H kart  114 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING kan befchaadigd worden. — De Britfche zeelieden braken eene menigte deezer boogen in ftukken, voor dat zij leerden daarmede omtegaan, vermits zij dezelven op de anders gewoonlijke wijze wilden fpannen. — Van deeze boogen en pijlen bedienen zij zich alleen om naar het wit te fchieten, maar niet in den oorlog. De verbaazende menigte van wapenen kwam met de overige vredelievende geneigdheden, welken zij in hun geheele gedrag jegens de Britten lieten zien, en voornaamlijk ook met de bereidwilligheid, welke zij lieten blijken, om ze hun te verkoopen, wel niet zoo overeen , gelijk deeze zulks verwachtten : Dan zij hebben gevaarlijke vijanden aan de bewooners van het nabijgeleegen eiland Fidfchi, waarvan in het vervolg zal gefprooken worden. III.  111. NATUUR- EN AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING DER EILANDEN, GEMEENLIJK DE VRIENDLIJKE EILANDEN GENAAMD. De geheele verfameling der Vriendlijke EiJanden beftaat uit eenige grooter, en eene menigte kleiner- en zelfs zeer kleine eilanden. De grooter eilanden van deeze benaaming zijn bijzonder drie, naamlijk i. het eiland Amsterdam; 2. het eiland Rotterdam; en 3. het eiland Middelburg. De kleiner en zelfs zeer kleine eilanden bé* ftaan uit eene ontelbaare menigte eilandjes, welke de drie grooter omgeeven, waarvan de Engelfchen flechts zes hebben leeren kennen, fchoon zij zelfs deezen nog niet eens allen hebben gezien; te weeten : de eilanden 1. Tofua, 2. Kalafoy, 3. Kamango, 4. Happi, 5. Fidfchi, en 6. Wauwau. Ha D«  'Tl6 aardrijkskundige beschrijving De kaarten en berichten, door den beroemden Hollandfche zeeman abel jansz. tasman, daarvan gegeeven en ontworpen, vonden de Engelfchen volkomen naauwkeurig. Thans zal ik ieder deezer eilanden in 't bijzonder befchrijven. I. het  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. IJ/ I. het eiland amsterdam. (Door abel jamsz. tasman zoo genaamd; in de taal der inboorlingen tonga- tabü.) De kleine eilanden , aan den noordhoek gelegen , heeten weweghi. i. Ligging, Gefteltenis. Dit is het grootfte der Vriendlijke Eilanden ; maar het is laag en vlak, zonder de minfte verhooging. — Aan versch water heeft het een gantschlijk gebrek. Doch op een klein nabijgelegen eiland , daar teffens het heerlijkst grasgewas voor vee was, konden de Britten, door putten te graaven, zeer bekwaam versch water bekomen, maar welk echter een weinig brak en onfmaaklijk was. Leevensmiddelen en brandhout zijn hier in overvloed, en van bijzondere deugdzaamheid. Over 't algemeen vindt men in de Maria ■ baai al dat geen, 't welk H 3 tot  q[l8 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING tot verbetering van een fcbip behooit. De Britten namen ook een aanzienlijken voorraad van hooi van hier mede. Het midden van het eiland Amflerdam ligt nagenoeg op de zuider breedte van een en twintig graaden, elf minuuten, en honderd zeven en vijftig graaden westlijke lengte van het eiland Ferro; en wijl de ftad Amfterdam, waarnaar het eiland genoemd is, een weinig meer dan twee en twintig graaden , een cn veertig minuuten oostlijk van Ferro ligt, zoo blijkt het, dat het eiland Amfierdam honderd negen en zeventig graaden, een en veertig minuuten westlijk van de ftad van dien naam gelegen is; waaruit volgt ('t welk teffens bijzonder merkwaardig is,) dat het eiland Amsterdam op den aardbol genoegzaam recht onder de ftad van dien naam ligt, en de bewoo- , ners van dat eiland de tegenvoeters, de anti. fodes, van die van de meergemelde ftad zijn. Dus ligt het eiland Amjlerdam op een' zoo grooten afftand van de ftad van dien naam, als op den aardbodem mooglijk is , naamlijk op den afftand van bijna een hal ven cirkel of honderd en tachtig graaden, dat is, (twintig Hqllandfche uuren of zeemijlen in eenen graad gerekend ,) van drie duizend zes honderd uuren. En  der vriendlijke eilanden. ii£ En wij! dus het verfchil in den tijd tusfchende beide genoemde plaatfen nagenoeg twaalf uuren is, zoo volgt, dat, wanneer het te Amfterdam middag is , het op het eiland van dien naam middernacht is; en wanneer het in de eerstgenoemde plaats zes uur des ochtends is , het op het gemelde eiland zes uur des avonds is; en zoo verder, altijd in volkomen tegenftelling van elkander ten aanzien van dag en nacht. Het land is zoo ongemeen laag, dat het, naar den uitcrlijken fchijn, op de hoogfte plaatfen naauwlijks achttien of twintig voet loodrecht over de oppervlakte der zee verheven fchijnt te zijn. Aan de noordoostzijde des eilands ligt een baai, die door tasman de Maria - baai genoemd werd. Zij is eene van de beste havens in de groote Zuidzee. Hier liggen de fchepen aan den eenen kant door een koraalrif, en aan den anderen kant door eenige kleine eilanden zeker gedekt. — Ruim zes zeemijlen of uuren gaans van deeze baai had de hariki of keizer van dit eiland zijne hofplaats, indien men ze zoo noemen wil. In deeze ftreek wordt de grond allengs laaH 4 ger,  Ï20 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING gcr, cn cin digt een Iaarfte in een zandig ftrand. —• Aan den noordhoek beftaat de oever uit een koraalróts, die niet alleen loodrecht uit de zee oprijst, maar zelfs aan verfcheiden plaatfen ondergraaven is, en dus overhangt, 't welk eene vreeslijke vertooning maakt. Wijl deeze foort van fceen nooit anders dan onder het water gevormd wórdt; zoo kan men zeker daarop zijn, dat op zoodaanige plaatfen, alwaar zij buiten het w«ter aan wordt getroffen, de aardbodem eene groote verandering moete ondergaan hebben.— Of nu de verandering ter deezer plaats door eene langzaame vermindering of terugwijking der zee, of door de eene of andere geweldige omkcering veroorzaakt mooge zijn, kan men niet met zekerheid beflisfen. ~ Ondertitelt men, dat zulks op de eersrgemclde wijze gefchied zij; dan moest, bijaldien de waarneemingen van fommige geleerden in Zwceden, aangaande de trapswijze vermindering of terugwijking der zee echt en geloofwaardig zijn , d e eiland 'van t3amlijk nieuwen oorfprong zijn. Maar dan zou het moeilijk te begrijpen zijn, hoe het reeds met aarde, kruiden en bosfehen kon bedekt, zoo fterk bevolkt, en bereids zoo goed aangekweekt en bebouwd zijn, als men die eiland werkiijk bevonden heeft. 2. Foort-.  der vriendlij ke eilanden. I%1 2. Voortbrengselen des eilands. Hoe klein dit eiland ook is., zoo vond echter de natuurvorfchende Vlijt der heeren f o rster hier verfcheiden nieuwe planten; onder anderen eene nieuwe foort van bittere koorts* of China-bast, 'welke veelligt niet minder bruikbaar zou zijn, dan die van Peru. Onder de aangenaamfte leevensmiddelen uit het rijk der dieren behooren, behalve de zwijnen, geheel nieuwe en fchoone foorten van het duiven- en papegaaiengefiacht, welken de inwooners zeer behendig weeten te vangen.— De hoenders zijn van uitmuntende grootte en voortrcflijken fmaak; zij hadden ook doorgaans zeer glansrijke fchoone veeren, die naar het roode en goudverwige zweemden. De voortbrengfels uit het rijk der planten zijn yams, pifangs, pompelmoezen, barringtonias, kokoksnooten, en anderen. Een hoen goldt gemeenlijk een' grooten H 5 fpU-  122 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING fpijker of twee roode koraalen, welken zij meerendeels aan een lint of fnoer om den hals hingen of in de ooren ftaken. Voor kleiner fpijkers kreegen zij kokosnooten, banaanen, en andere vruchten. — Een zwijn kostte eene bijl. De moerbezieboom , welks bast tot ftoffen verarbeid wordt, en de broodvruchtboom zijn hier zeldzaamer en fchaarfchèr dan op de So. cieteitsëilanden, en de appelboom, die daar groeit, is hier ten eeneraaal onbekend; maar in plaats van dien vonden zij pompelmoezen van buitengewoone grootte en voortreflijken fmaak. Een naauwe weg, die tusfchen omheinde landerijen doorliep, bragt de beroemde Duitfche natuuronderzoekers , welke in Oclober des jaars 1773 > en dus juist in den lentetijd, hier voor anker lagen, naar een klein in 't Avild opgegroeid boschje, welk het, offchoon wel aan kunstige regelmaatigheid, echter niet aan natuurlijke bevalligheid en fchoonheid ontbrak. — Een ongemeen groote cafuarina. boom, die zijn verheven kruin verre boven hetzelve uitftak , was met eene menigte zwarte  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. I23 ie dieren bedekt, welken zij in 't eerst voor kraaien hielden, maar in 't vervolg nader bijkomende voor vleermuizen erkenden. Zij hadden zich. met hunne haaken, welke aan de fpitfen hunner vleugelen waren, vast aan de takken der boomen gehangen, dikwijls met 'den kop naar de aarde, maar dikwijls ook anders. Door den eerften fchoot deeden zij zes of acht uit den boom naar beneden tuimelen, wanneer zij bevonden, dat zij tot de vampierfoorten behoorden , rougette de buffon , vampyrus LiNNiEiö'pennaNTii, en van het eene end der vleugelen tot het andere end eene uitgebreidheid van tusfchen de drie en vier voeten hadden. — Door het fchieten in hunne rust geftoord , vlodderden zij ten deele met zeer zwaarmoedige langzaame vlugt van den boom weg, en lieten teffens een doordringenden pijpenden toon hooren; anderen kwamen van verre enkel aanvliegen, maar de meesten bleeven onbeweeglijk in hunne houding op hunne plaats. Het fchijnt, dat zij niet anders, dan des nachts op hun voedfel uitgaan; intusfchen zullen zij veelügt in de plantaadjen der inwooneren veel fchaade aanrechten, vermits zij grootdeels van vruchten leeven. — Ten minfte betuigden de Nieuw-Amfterdammers, die  124 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING die bij het fchieten tegenwoordig waren, een groot genoegen wegens de neerlaag hunner vijanden. — Zij weeten deeze dieren ook leevendig te vangen , en fluitenze dan op in kooien van gevlochten werk , die gelijk de vischfuiken zeer kunstig met eenen trechtervormigen ingang voorzien zijn ; zoo dat het dier 'er zeer gemaklijk kan worden ingebragt, maar 'er niet weder uit kan komen. Zij verzekerden , dat deeze vogels gevaarlijk waren, bijtende ongemeen fterk, waartoe het hun ook geheel niet aan groote fcherpe tanden ontbreekt. 3- INWOONERS. a. Hunne wijze om vreemdelingen te ontvangen — goedaartig Karakter. Naauwlijks ontdekten de inwooners des ei. lands Europeefche fchepen, of zij liepen langs het ftrand heen en weer, en verwelkomden hen reeds van verre met tekenen van vrede. Toen de fchepen voor. anker waren gaan liggen,  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 125 gen, kwam eene menigte derzclven in kanoos aanroeien, die het fchip omringden, hen verwelkomden , en over hunne aankomst zeer verheugd fcheenen. Verfcheiden kwamen zelfs naar het fchip zwemmen, offchoon het meer dan een vierde van een uur van het ftrand verwijderd lag. — In Maria • baai verfcheenen terftond meer dan honderd en vijfcig kanoos, die allen met leevensmiddelen en manufaktuurwaren belaaden waren. Zij booden den fcheeplingen terftond eene verbaazende menigte ftoffen , matten , netten, huisraad , wapens en andere fieraaden te koop aan, en namen daartegen fpijkers, koraalen en dergelijke kleinigheden in ruiling aan. Bijzonder houden zij zeer veel van donkergeverfde koraalen, daar men integendeel op Otahitti en de nabuurige eilanden de heldere doorzigtigen bemint. — Dan, wijl de fchepen gebrek aan leevensmiddelen hadden, zoo werd de inkoop deezer aartigheden door den kapitein cook ftreng verboo» den, en den inboorlingen te verftaan gegeeven, dat zij, in plaats van die zeldzaamheden, liever kokosnooten, broodvruchten, yams en banaanen, insgelijks zwijnen, hoenders en duiven mogten brengen; en om deeze begeerte des te meer ingang bij de inwooners te doen vin-  I2Ö AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJvrNG vinden, werden de weinige leevensmiddelen, welken zij bij zich hadden , rijklijk betaald maar alle de overige waaren, moesten de inwooners onaangeroerd mede naar het eiland te rug neemen. De goede gevolgen van des kapiteins gedrag, Openbaarden zich reeds den volgenden morgen , vermits terflond bij het aanbreeken van den dag geheel bootslaadingen vol vruchten, en hoenders, en duiven aankwamen. — Veelen der inwooneren kwamen zoo vrij en vertrouwlijk aan boord, als of zij de Europeërs reeds lang gekend hadden, en als of zij niet wisten, wat mistrouwen was. Toen de Britten aan land flapten, werden zij met een vreugdegeroep ontvangen en gebeden , zich op het ftrand neertelaaten. ■— Behalve leevensmiddelen ruilden de Britten ook roode veeren in, die op de Societeits en Otahittifche eilanden van een buitengemeen hoogen prijs zijn. Dergelijke veeren worden hier gemeenlijk op fchorteldoeken gekleefd, die uit draaden van kokosnooten gevlochten zijn,en aandeNieuwAmflerdamfche dames bij het danfen tot fieraad verflrekken. Dikwijls zijn zij ook op banaanen- bla-  der vriendlijke eilanden. 12J bladen gelijmd, en worden als een hoofdfieraad midden voor het voorhoofd gebonden. Het is niets buitengewoons , dat reizigers deeze eilanders met den naam van Wilden befchimpen; offchoon men ten hunnen opzigte geene ongevoeglijker benaaming zou kunnen uitdenken, daar zij een der befchaafdfte volken des aardbodems zijn. Geduurende het laatfte verblijf van den kapitein cook aan dit eiland, welke eenige weeken duurde, zagen zij niet een enkel voorbeeld van een ongeregeld of onbetaamlijk gedrag onder hen. Integendeel heerschte onder hen veel eendracht en vrolijkheid. Met hunne hiwaas en fchouwfpellen vergenoegd , brengen zij hunnen tijd in eene foort van wellustige rust door , terwijl allen een weinig arbeiden, maar niemand over de maat. De harikiy of het opperhoofd, roeit zijne boot met eigen handen, offchoon hij eenen tautau moet hebben, om hem in het eeten behulpzaam te zijn. Dit komt den Europeeren vreemd voor, terwijl het den mensch in- den ftaat der kindschheid te rug fchijnt te zetten; en nogthans is het Hechts een trap van gemaklijkheid meer, dan 't geen wij daaglijks voor oogen zien. In  T28 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING In Europa worden lieden van zekeren rang bijna even zoo bediend; de tafel wordt voor hun gedekt ; de verfcheiden fpijzen worden aangerecht, voorgefneeden cn op het bord gelegd ; het brood wordt gefneeden, de drank toegediend , en , kortom , alles gedaan , 't welk in deeze eilanden, onder den keerkring gelegen, ook gebruiklijk is; alleenlijk laaten wij bij ons de fpijzen niet in den mond fteeken , 't welk de hariki door zijnen tautau'hat verrichten. — En nogthans haalt de hariki zich bij ons een verwijt op den hals, dat hij deeze eenige handeling, het eeten en drinken naar den mond te brengen, niet zelf verricht; daar integendeel de Europeer de benaaming van eenen man van rang, die wel weet te leeven, aan de bekwaamheid zijner lieden bij de bediening der tafel te danken heeft. — Zoo klein is het onderfcheid in de befchaaving der volken en hunner begrippen des aangaande , en zoo onbemerkbaar zijn de grenzen, welke traagheid en gemak, eenvoudigheid des hariki en pracht des keizers van elkander fcheiden. b. Groot-  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. b. Grootte, Geftalte, Kl'eeding. De eilanders hebben zachte regelraaatige gezigtstrekken. Hunne kleur is helder mahonyöf kastanjebruin. Den baard hebben zij kort afgefchooren. Hunne puncieeringen of tekeningen zijn verheven, en Hellen cirkels voor. Inde Oorgaten draagcn zij kleine ronde houtjes. Zij zijn van onze gewoone middelmaatige grootte, ongemeen evenredig gemaakt, en fchoon van ledemaaten. Hunne oogen zijn groot, zwart, en vol vuur. i - De vrouwen zijn een weinig kleiner, van dezelve kleur, en fijn gebeeld. Zij zijnflechts öp de handen en armen getatoueerd, of anders gepunteerd. De mannen gaan bijkans geheel naakte en draagen meerendeels maar een ftuk ftof om de heupen, welk fomtijds langer, fomtijds korter is. De vrouwen draagen een langer ftuk ftof van de borst tot aan de kuiten neerwaard.  I30 aardrijkskundige beschrijving Onder de menigte lieden, die om de fchepen rondzworven, waren verfcheiden , wier hair aan de punten gebrand fcheen te zijn , en gepoeierd was. — Bij naauwkeuriger onderzoek openbaarde het zich, dat deeze poeier uit mosfelen en koraalkalk toebereid was, die uit kracht zijner verteerende eigenfchap het hair aangegreepen en genoegzaam als verbrand of verzengd had. — De fmaak aan hairpoeier ging hier zoo verre, dat men reeds op de kunst vervallen was, om 'er allerhande kleuren aan te geeven; want een van de mannen had blaanwen , en meer lieden, zoo mannen als vrouwen,hadden geelachtig poeier van kurkuma gebruikt. — De oudvader hieron ymus-, die tegen de iedelheid van zijnen tijd predikte, verweet reeds toenmaals aan de Romejnfche dames een dergelijke gewoonte : ne irrufet crims & anticipet fibi ignes gehennes. De dwaasheden des menfchen zijn elkander zoo gelijkvormig, dat men de oude en reeds lang verfleeten moden der voorige bewooners van Europa nog hedendaags onder de nieuwer tegenvoeters of antipoden der nieuwe waereld wcdervindt; en onze ongerijmde petit-mai- tres,  DER VRÏENDLIJKE EILANDEN. Igl tres, wier geheele eerzucht daarin beftaat, om ëene nieuwe mode uittevinden , kunnen deeze hietsbeduidende eer niet eens voor zich alleen behouden, maar moeten hunnen roem met de bnbefchaafde inwooners van eenige kleine ei» landen in de Zuidzee deelen ! Onder de vrouvvspcrfoónen, die aan het fchip kwamen vaaren of zwemmen, leefden fommigen in het water, en wentelden zich ini .ile hoofd/lof om, als of zij halfflachtige dieren waren, en kwamen geheel in het gewaad der natuur aan boord. — Wijl het enkel gemeene meisjes waren, zoo namen zij de offeren dér zeelieden des te gereeder aan, die, gelijk men ligt denken kan , zich de goedwilligheid deezer fchoonen ten nutte maakten. Men zag tooneelen, die eenen tempel van Cythera waardig zouden geweest zijn. Een hembd, èen ftuk, ftof, een paar fpijkers, waren genoegzaamc lokaazen en belooningen voor haar. Doch deeze uitfpattingen waren niet zoo algemeen , als men van zulke verlokkende kinderen der natuur veelligt vermoeden kon. Getrouwde perfoonen lieten zich tot gcene ontrouw verleiden. En het is meer dan waarfchijnlijk, dat deeze Hechte meisjes van plaifier I 2 de  1^2 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING de hef der natie waren, die, gelijk overal zoo ook hier flecht volk is. Zeer zonderling blijft het fteeds, dat op al« lé de eilanden in de groote Zuidzee ongetrouwde vrouwsperfoonen zich zonder onderfcheid aan eene menigte liefhebbers prijs moogen geeven! — Verwachten zij veelligt, dat meisjes, welke aan de driften der natuur gehoor en vrijen loop gegeeven hebben, betere vrouwen zullen worden, dan de dochters der onfchuld en ingetoogen zedigheid ? Doch het is te vergeefs, redelijke gronden voor de zeldzaame wilkeurige grillen der menfchen te willen opzoeken, voornaamlijk met betrekking tot het vrouwlijk geflacht, waaromtrent men ten allen tijde en in alle landen, van zoo zeer verfchillende meeningen is geweest (k). Na zonnenondergangkeerden deeze vrouwsperfoonen naar het land te rug, om zich, gelijk de meesten haarer landgenooten, niet verre van de kust onder de boomen neerteleggen. (fc) Zie Schikfale der weiier unttr verfchiedcnen vilkern, in het Datnenjournoal. i7%5<  der vrïendlijke eilanden. I33 gen. — Daar ontftaken zij veele vuuren, en men hoorde ze het grootfte gedeelte van den nacht te famen kouten 5 want zij waren op den handel zoo verzot, dat zij alleen daarom naar haare afgelegen wooningen niet te rug keerden. e. Gastvrijheid. Deeze deugd heeft nergens meer altaaren dan in de eilanden der Zuidzee. Hoe dikwijls gaven hunne goedwillige bewooners den Europeëren de fchoonfte proeven daarvan ? Noodzaakte groote vermoeijing of zwaare regen den zwervenden vreemdeling onder eene hut dekking en fchui'plaats te zoeken , hij kon fleeds op de vriendlijkfte ontvangsten hetgulfte -onthaal volkomen ftaat maaken, bijaldien de eigenaar derzeive maar te huis was. Hij werd gebeden , op de zindelijkfte matten plaats te neemen, gelijk de heer fors ter dit zelf ondervond. — De bezitter wendde allen fpoed aan, om tot onthaal van zijnen gast toeftel te maaken r en kwam in weinig, oogenblikken te rug , etlijke kokosnooten medebrengende. I 3 Daar-  J34 aardrijkskundige beschrijving Daarop opende hij zijnen oven gnder de aarde , erf kreeg 'er eenige banaanen eh visfehen, uit, die in bladen gewonden, volkomen gaar en voortrefhjk van fmaak waren. De wijze van kooken , waarvan men zich hier bedient, is met die op het eiland Otahitti eenerlei, en deeze eilanders zijn even zoo gastyrij, als die. Dat de Europeërs hier niet zoo menigvuldige proeven van gastvrijheid aantroffen, als pp het eiland Otahitti , kwam enkel daarvan daan, wijl zij zelden iemand te huis vonden, vermits de lieden meerendeels op de markt of handelplaats aan den oever waren. Eenige fpijkers en koraalen , welken de heer f o rster zijnen goedwilligen waard gaf, waren voor zijne beweezen diensten eene genoegzaapie bclooning,- welken hij onder het uitfpreeken van het gewoone dankformulier over het hoofd hield. Hij verzelde ook zijnen gast tot op het ftrand, en droeg hem zeer gewillig en zorgvuldig eene menigte fpiesfen en knodfen na, welken hij onderweegs ingeruild had. Toen de Britfche Magellanes op zijne derde reize hier aankwam, vqnden zij Fetefi Paula-  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. I35 lahau aan het ftrand op hen wachten. Hij leidde hem met zijn gezelfchap terflond naar een klein aartig huisken, welk aan den ingang van een bosch ftond. Een fraaie groote plaats' was voor hetzelve. Hij zeide den kapitein , dat dit huisken tot zijne wooning en gemak beftemd was, zoo lang hij op het eiland vertoeven zou. — Zij konden ook geene beter ligging wenfchen. Zij waren nog niet lang in het huis geweest, of een taamlijk groote kring van inwooneren vergaderde voor '-.etzelve, en zette zich neer op de plaats voor het huis. 'Er wierd een wortel der kawaplant aangebragt, cn voor den koning neergelegd. Hij gaf bevel, om ze in verfcheiden ftukken te verdeel en, en ónder verfcheiden lieden van beiderlei geflacht uitte* deelen, welke ook terflond daaraan begonnen te kaauwen; en ras was een beker van hunnen meestgezochten drank bereid (/). — Midde- ier- (l) De gekaauwde peperwortel wordt in een diepe houten fchotel gedaan, versch water of het fap van kokosnooten daarover gegooten , waarna me,i het vocht door een menigte verfche kokosdraaden of vezelen laat zijgen. Het heeft een witachtige kleur , en fmaakt als een flaauwe aftrek van peper. Het plantgewas is een zinbeeidj van vreede en vriendfehap. 1 4  AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING lef wijl waren een gebraaden zwijn en twee korven met gebakken yams wortelen (m) gebragt , en naderhand in tien aandeelen ver-. deel'd. Deeze aandeelen werden aan verfchciden tot een gefchenk gegeeven; doch hoe veeIe lieden ieder aandeel onder zich verdeelen moesten, kon hij niet zeggen. Een daarvan werd, gelijk de kapitein bemerkte , aan des.' konings broeder gegeeven; en een bleef overig, welk, gelijk hij meende, voor den koning zeiven bewaard werd, wijl het teffens een uitgeleezen aandeel was. De drank werd nu uitgedeeld ; doch Paulahau fcheen niets daarover te bcftemmen. De eerfte beker werd hem toegediend; doch hij beval, dien aan iemand naast hem te geeven. De tweede werd hem ook gereikt, en deezen nam hij aan. De derde, zegt kapitein cook, werd mij gegeeven; doch, wijl hunne wijze van brouwen mijnen dorst reeds geftild had, werd hij Omai ten deele. Het overige van dien drank werd aan verfcheiden lieden uitgedeeld, naar maate de man, die 'er de bezorging van had, zulks goedvond. Een beker werd ook aan des konings broe- (m) Onder deeze ^amswortelen waren fommigen, dié veertig of vijftig pond woogen.  der vriendltjke eilanden. 137 broeder gebragt, en hij begaf zich daarmede, en met zijn aandeel fpijs, van daar weg. Ook eenige anderen verlieten den kring met hunne aandeelen ; waarvan de oorzaak was, dat zij in des konings tegenwoordigheid niet mogten eeten noch drinken. Maar 'er waren anderen van beiderlei geflacht, die, offchoon veel laagervan rang.echter het een en ander deeden. — Kort daarna begaven zich de meesten van daar weg, medeneemende dat zij nog niet verteerd hadden. Ik bemerkte, dat niet het vierde gedeelte van het gezelfchap, noch van de fpijzen , noch van den drank, iets geproefd had. Die geenen, die deel aan de fpijzen hadden, waren, geloof ik , lieden van de koninglijke huishouding. De bedienden, die het gebraaden vleesch en de kawa uitdeelden, overhandigden 'het flreeds zittende, niet alleen den koning,maar ook aan ieder .ander perfoon. — Het is merkwaardig, dat, offchoon het de eerfte maal was, dat de kapitein cook op deeze kust van het eilandTongatabu of„Amfl:erdam landde, en eene menigte volks, welk hem nooit te vooren gezien had, daar vergaderd was, echter niemand eenige onrust betoonde, maar 'er de grootfte orde geduurende het geheele feest heerschte. I 5 Den  J38 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING Den volgenden dag kwam Mallawagka, de eigenlijke beheerfcher van dit en alle de omliggende eilanden , aan het ftrand, door een aanmerklijk getal lieden van allerleien rang verzeld (ji). Des namiddags ging een deel der Britten, in gezelfchap van Fienau aan land, om hunne opwachting bij hem te maaken. Zij vonden eenen man onder een' grooten boom zittende, een weinig ter rechterhand der tent. Een ftuk laken, ten minfte veertig ellen lang, was voor hem uitgebreid , rondom welk eene menigte lieden van beiderleie fexe zaten. Zij oordeelden natuurlijker wijze, dat dit de groote man was ; maar Fienau onderrechtte hen beter, en gaf hun te kennen, dat een ander, die op eenigen afftand van dit opperhoofd op eene (n~) De haven, daar de Britfche fchepen lagen, was de Maria-baai, een fchoone en veilige ankerplaats. Hier werden hunne tenten en het- obfervatorium aan land gebragt, en de kanonnier van ieder fchip beftemd, om met de inboorlingen handel te drijven. De marktplaats was in eene aangenaame ftreek, met boomen bezet. Voor een der huizen van Paulahau , alwaar ook de fcheepstenten opgefiagen werden. Alle eetwaren, behalven broodvrucht, waar van de tijd reeds verftreeken was, waren 'er in overvloed. De Britten bragten hier ook geduurende hun verblijf in deeze haven, hun vee aan land.  . der vriendltjke eilanden, 1^9 eene mat zat, Mallawagka was. Hij bragt de Britten bij hem, en Mallawagka ontving hen zeer vriendlijk, hen biddende , om zich bij hem neer te zitten. De man, die onder den boom zat, wierd Tiibau genaamd, en was een zoon van Mallawagka, Fienaus broer en zijns vaders opperveldheer, gelijk uit het verhaal van el lis blijkt. Beiden hadden een eer. waardig gelaat. De laatfte was een oud man, en, naar den uiterlijken fchijn te oordeelen, meer dan zestig jaaren oud. De eerfte, of Tubau, was zeer vet en zwaarlijvig-, en bijkans blind wegens een ongemak aan de oogen, offchoon niet zeer oud. Vermits de kapitein cook niet verwacht had, met twee Indiaanfche opperhoofden te gelijk een mondgefprek te zullen houden, zoo had hij maar een gefchenk voor éénen medegebragt. Hij vond zich nu in de noodzaaklijkheid om het onder hen beiden te deelen. Doch het was taamlijk aanzienlijk, en beiden fcheenen daarmede te vrede te zijn. Vervolgens onderhielden de Britten hen met een muziek van twee waldhoornen en een trommel. Zij waren, naar het fcheen , zeer vergenoegd over het affchieten van een zakpistooltje, welk de ka-  J40 aardrijkskundige beschrijving kapitein cook bij zich had. Eer hij affcheid van deeze opperhoofden nam, was het groote ftuk laken opgerold , en hij, benevens zijn gevolg, met eenige kokosnooten vereerd. d. Steelzucht der eilanderen. Hoe vriendlijk en onfchuldig dit goede volksken zich ook jegens de Europeërs gedroeg, zoo bleef het nogthans niet van ongelukkige toevallen verfchoond, die bij bezoeken op vreemde kusten en in vreemde landen afgelegd, maar al te dikwijls gebeuren. De Europeefche waaren en goederen hadden voor hun dezelve waardij en verlokkende kracht, als voor de Otahittiers. Geen wonder derhalve, dat zij even zoo geneigd waren als die, om zich daaraan te buiten te gaan; en maar al te dikwijls was 'er tusfchen de ftraf en het misdrijf geene genoegzaame evenredigheid. Reeds den tweeden dag,na dat de Engelfche fchepen in 1773. in deeze baai het anker hadden uitgeworpen, werd 'er een fcheepsjak uit de boot geftolen. Om zich van zijne buit wel te  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 141 te verzekeren, duikte de dief daarmede onder' het water, en liep, zoo ras hij het ftrand bereikt had, onder zijne landgenooten, midden' in het dikfte gedrang. ■ Doch daardoor lieten de Engelfche matroozen zich niet afhouden, om op den dief vuur te geeven; en zonder dat de kapitein het beval, werden 'er zeven fchooten op hem gedaan. Daardoor werden natuurlijker wijze verfcheiden gantsch onfchuldige lieden gekwetst; en desniettegenftaande was het volk zoo goedhartig , dat het noch het ftrand, noch de marktplaats verliet; noch wegens dit overijld en zeer wraakbaar gedrag dier zeelieden het geringfte mistrouwen jegens hen voedde, maar zich integendeel de kogels getroost om de ooren liet vliegen. Een ander eilander floop kort daarna heimlijk in.des ftuurmans kajuit, en vervreemde van daar verfcheiden wiskundige boeken,een' degen,-'een liniaal, èn eenige andere kleinigheden , waarvan hij, zoo lang hij leefde, geen gebruik kon maaken. — Intusfchen was de dief-  t42 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING diefïïal reeds ontdekt, toen hij in een kanod öntfhappen wiide. Men zond hem derhalve' eene boot na , om het geftolen goed wederom te bekomen. Zoo ras. hij zag, waarop men toeleide, wierp hij alles over boord. Men liet daarop die goederen door eene andere boot opvisfehen, terwijl de eeriïe aanhield met den dief te vervolgen. Om hem intehaalen werd een fnaphaanskogel door het achterfte gedeelte der kanoo gefchooten, waarop hij, benevens verfcheiden anderen in 't water fprongen. Zijne verwonderenswaardige vaardigheid, waarmede hij fomtijds onder de Engelfche boot neerduikte, en zelfs eens hun roer uitligtte, beveiligde hem lang tegen de najaaging, die men omtrent hem in 't werk ftelde. — Eindelijk begon het eenen der zeelieden te verdrieten , en deeze wierp den bootshaak naar hem. Ongelukkiger wijze vatte de ijzeren haak hem onder de ribben in het lijf; en nu viel het den matroos niet meer moeilijk, om hem dicht aan de boot naar zich toe te haaien , en zelfs hem uit het water daarin te trekken. Dan, hij nam zijne kans waar, fprong wederom in zee, eer men 'er om dacht, en ontkwam ook, offchoon hij veel bloed verlooren had, gelukkig door middel van eenige kanoos, die tot zij-  der vriendlijke eilanden. 143 zijne redding in zee geftoken waren, en in een van welken hij ingenomen werd. Niettegenftaande de onmenschlijke vervolging en wreede mishandeling van deezen armen fchelm, verlooren de inwooners echter noch de genegenheid jegens , noch het vertrouwen op de Engelfchen. Alles bleef zoo bedaard, ftil en vreedzaam, als te vooren. Bij kapiteins cooks derde reize , werden op het fchip the Discovery, terwijl de Engelfchen bezig waren, om eenige vuurwerken tot vermaak der harikis gereed te maaken, twee kalkoenen, eene geit en eene paauw geftolen. Zoo ras men dezelven vermiste, klaagde men over deeze inbreuk in de rechten der gastvrijheid aan Fienau, den edelen vriend der Engelfchen, en drong teffens op de teruggaaf van het geftolen vee, met allen ernst aan. Intusfchen fcheen Fienau niet veel werk daarvan te maaken, en hij bood hun zwijnen en hoenders tot vergoeding daarvoor aan. Doch zijn aanbod werd volftrekt afgeflagen; en de kapitein cook gaf bevel, dat men alle hunne kanoos zou bemagtigen, en het gantfche eiland te vuur en te zwaard verwoesten, wanneer zij het  144 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING bet geftolen vee niet in den tijd van vier eri twintig uuren wederom leverden. — Zoo ras dit bevel op het eiland bekend werd, vergaderden de inwooners van allen kant, en in minder dan eenen halven dag vertoonden zich meer dan duizend en vijf honderd gewapende krijgslieden'op het ftrand. Middelerwijl hadden de Engclfche kapiteins de pinasfen laaten uitzetten; De booten werden met gewapende lieden bemand., en alle mooglijke toebereidfels gemaakt, om de gedaane dreiging ter uitvoer te brengen. Bij hunne eerfte landing kwam een eilander, bijkans uit zijnen adem geloöpen, uit het woud, en ontdekte den kapitein, dat hij de vreemde dieren, aan den anderen kant des eilands, in het huis van eenen hariki gezien had, en bereid was, om hem, of iemand van zijnentwege derwaard te geleiden. Inderdaad een fchoone trek van de gerechtigheidsliefde van deezen man.- — De kapitein, die dit aanbod voor eene goede gelegenheid hield, om het eiland te bezien, nam hetzelve aan, en ging, verzeld door eenige bevelhebbers en een partij zeekrijgslieden , op weg, terwijl de Indiaan , hun leidsman , vooruit ging. Zij  DER VRIENDLIJKE EILANDEN; I45 Zij hadden naauwlijks een uur lang gegaan, toen zij verfcheiden troepen Indiaanen van de heuvelen zagen neerdaalen, om de krijgslieden, aan het ftrand reeds vergaderd, door hun aantal nog te verfterken. De bevelhebber van het Engelsch krijgsvolk, ziende , dat het getal der inboorlingen fteeds toenam , deed zijhé lieden in orde optrekken, en gaf hun bevel vuur te geeven; doch zoo, dat de kogels over hunne hoofden heen vloogen. — Dan, dit achtten zij in 't geringde-niet; integendeel begonnen zij hun krijgslied aanteheffen, welk zij voor ieder veldflag gewoon zijn te doen. Hierop gaf hij Fienau te kennen, dat hij ze allen zonder genadé zou verdelgen , wanneer zij niet terflond-uit elkander gingen. Deeze, door den ernst, die de dreiging verzelde, verfchrikx, wierp zich in de eerfte gelederen der eilanderen , rukte den opperhoofden de fpiesfen uit de handen, brak fommigen derzelven in ftukken, en leide ze voor dé voeten van den Engelfchen kapitein neer. Dit had ten deele de begeerde uitwerking. Zij trokken te rug; maar fchcencn echter niet genegen, uit elkander te gaan. — De kapitein , dien dit grootlijks mishaagde, gaf van het ftrand den fchepen een fein, om zich zoo te K leg-  :Ï4Ö aardrijkskundige beschrijving leggen, dat dezelven de volle.laag konden geeven , en deed teffens al zijn volk in 't geweer komen. De bevelhebber aan boord ^naakte zich deezen wenk terflond ten nutte, «n liet eenige kogels over de hoofden deivijanden, daar zij het dichst opeengedrongen waren, heen vliegen. Dit voleinde, 't geen Fienau begonnen had. Een doodhjke fchrik ;bemagtigdc de gemoederen der Indiaanfche opperhoofden, en zij vlooden allen, als een kudde fchaapen, zonder vervolger. De kapitein cook, die van al hét gebeurde niets wist, maar echter nagenoeg was, om de kanonfehooten te hooren, wist niet, of hij verder gaan, dan of hij terugkeeren zou. Doch, wijl hij bet grof gefchut maar eenmaal hoorde losfen, hefloot hij daaruit te recht, dat, wat het ook mogt geweest zijn, 't welk daartoe gelegenheid gegeeven had, het echter niet noodig was, het gefchut voor de tweemaal telosfen, en nam derhalve voor, zijne reize gerust voortte.zctten. Onderwecgs werd de hitte fomtijds onmaatig groot, en het gebrek aan water maakte ze nog ondraaglijker; want 'er was geen water te vinden, ujtgenomen in zoutmeiren. Na eene reize van meer dan  DER VR.IENDLIJKE EILANDEN. I47 clan zes uuren, door eene landflxeek , daar nergens gebaande wegen waren, en die overal met piantaadjen doorfheeden was, bereikten zij het huis des bevelhebbers of hariki, die toen juist bezig was, om zich met een gebraaden fpeenvarken, gerooste yams en eene menigte broodvrucht te laaven. Over de aankomst van den kapitein en zijn gevolg ontfteld, en zichzelven wel bewust, waarom zij gekomen waren , ging hij terilond uit , en bragt de kalkoen, de geit, en de paauw ten voorfchijn, welken hij zonder eenige omftandigheden te rug gaf, doch ook zonder de geringfte ontlchuldiging of wegens den gepleegden dieftbai, of wegens de moeite, te maaken , welke hij den hariki of kapitein van het fchip veroorzaakt had, om het-zijne weder te krijgen. Bij hunne terugkomst aan de tenten, vonden zij Fienau nog daar tegenwoordig , die hen naar allen fchijn met groote oprechtheid verwelkomde, en het gedrag zijner landslieden op de beste wijze zocht te ontfchuldigen, werpende al dien toeftel van hun alleen op de bekommernis, welke het kwaalijk begreepen bevel des fcheepskapiteins onder hen verwekt had, dat, naar hunnen dunk, niets minder K 2 be-  14? aardrijkskundige beschrijving behelsde , dan alles zonder onderfcheid. te verbranden, mannen, vrouwen en kinderen te vermoorden, en het geheele eiland te verwoesten. — Hierop verzocht hij den kapitein , om hem een endweegs in het bosch te volgen. De heer cook nam zijne uitnoodiging met veel bereidwilligheid aan, en ontdekte ras twee kokosboomen, van welker takken de bladen en vruchten afgeplukt, en in plaats van die met yamswortelen, broodvruchten en pompelmoezen in eene kunstig doorfneeden (lakken vormige linie behangen waren, waarvan iedere met twee zwijnen eindigde, het eene gebraaden en het andere leevendig. Dit had Fienau tot een gefchenk voor den kapitein beftemd, en hij wilde geene vergelding daarvoor aanneemen. — Het gebraaden zwijn was een zeer aangenaam gefchenk voor lieden, welke twaalf uuren lang gegaan hadden, zonder iets anders te eeten, dan het weinige, dat zij mede hadden genomen , en eenige vruchten, die zij onderweegs vonden (o). Eene (o) De heer zimmerman fpreekt van een dergelijk gefchenk, doch met het volgend onderfcheid. t. Fetefi en Fienau, hadden het den kapitein cook gemeenfchaplijk vereerd. 2. Het  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 149 Eene menigte Indiaanen was reeds befteld, om de boomen van hunne last te bevrijden, en de booten werden gebruikt, om alles aan boord te brengen. En dus eindigde deeze gedenkwaardige dag, welke waarfchijnlijk hunne kindskinderen nog in laater tijden als een dag van verlosfing uit eene gedreigde gantschlijke omkeering zich zullen erinneren. De 2. Het was een tegengefchenk voor de paarden, koe, ftier, en andere beesten geweest, welke de kapitein hun vereerd had. 3. Zij hadden den kapitein van het fchip afgehaald , om het gefchenk te ontvangen. 4. Het waren fvee piramieden van yamswortelen in 'C vierkant, vier voet breed, twintig voet hoog, en kunstig opgezet geweest. Boven op ieder van die piramieden lag een gebraden zwijn, en beneden waren verfcheiden leevendige zwijnen 'er aangebonden. Fienau had den kapitein afgehaald. Zij vónden het volk in drie hoopen verdeeld; ieder hoop floot eenen grooten kring; fommigen van het volk waren om het hoofd en om het lijf met bloemkransfen verfierd; zij dansten en fprongen, en fomtijds begon ieder hoop beurtling, fomtijds ook alle drie te gelijk te zingen. Dit gezang luidde ais het krijgslied, hier boven reeds befchreeven, zeer aangenaam en overeenftemmend, maar de eigenlijke uitdrukkingen kon hij niet meer beftemmen. K 3  1§0 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING De diefftallen werden nu van tijd tot tijd menigvuldiger, en 'er werden deswege op het eiland Tongatabu'meer Indiaanen geftraft, dan op alle de andere Vriendlijke eilanden tg famen genomen. — Een Tongatabuer , die een mes geftolen had, werd met twee en zeventig (lagen betaald; een ander, die twee of drie drinkglazen had zoeken te ontwenden, kreeg zes en dertig; en nog drie anderen, die met ftecnen naar de houthakkers geworpen hadden, kreegen ieder even zoo veele (lagen. Maar, 't geen nog veel wreeder was, is, dat men bevel gaf, om eenen man, die eene bijl had willen fteelen, eene fncede in den arm te geeven, die tot op het been ging; 't welk hij zonder eenige klagten geduldig leed. Onmenschlijke Europeers ! Is 'dat achting voor de geheiligde rechten der menschbeid te hebben ? Men heeft honderdmaal geklaagd, dat de Spanjaarden bij hunne Amerikaanfche ontdekkingen in de oeffening van recht zoo ftreng en wilkeurig te werk waren gegaan, dat zij zaaken, tot het recht der volken behoorende,naar ltaatkundige wetten beflist hadden.— Zijn  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. 151 Zijn de bijgebragte gevallen anders ? Zijn zij billijker en rechtmaatiger ? Wanneer een volk geen ftaatkundige en burgerlijke wetten heeft, dan moeten zijne overtreeders naar het recht der volken'gevonnisd en geftraft worden. Doch deeze beftraffing komt alleen den landsheer,hij mooge keizer, koning, vorst, fchach, nabob, eriki of hariki , rafcha of anders genoemd worden, toe. — De oeffening van buitcnlandfche burgerlijke en pijnljke rechtspleeging is altijd een zoo zigtbaare, als verwcrplijke, inbreuk in dc onfehendbaare rechten der menschheid en der volken. Natuur en ftellig recht dringen op de zekerheid des eigendorrrs. Waren flechts de uitgezette wachten'der Engclfchen minder nalaatig geweest;, want aan hunne nalaatigheid was meerendeels de menigte der gepleegde, diefftallen te wijten; dan zouden zij ook in veel minder getal begaan zijn geweest. Men zou de overtreedingen belet hebben. En wanneer 'er ook al eenigen bedreeven waren geweest, zou het recht en de billijkheid toch gevorderd hebben, om altijd bij. de oeffening K 4 van  aardrijkskundige beschrijving van het recht van weerwraak, met zachte middelen te beginnen. — Wanneer de kapitein cook den hariki als gijzel aan boord kon brengen , ontbrak het hem nooit aan bckwaame gelegenheid, om het geftolen goe'd weder te bekomen. Maar, terflond de fcherpfte middelen te verkiezen ; poogingen zoo ftreng te ftrafFen, als de daad zelve; ftraffen te oeffenen, die met de misdrijven in 't geheel in geeneevenredigheid ftaan,laat zich door geen redenen ter waereld öntfchuldigen of rechtvaardigen. De flraf moet toch altijd, ten aanzien van haaren aart en grootheid, ecnig en alleen naar. het bedreeven kwaad ingericht zijn. Hier was zij meestal een veel grooter kwaad dan > dat geen, 't welk door den diefftal begaan was. Grilligheid en wilkeur werden dus tot een regel en richtfnoer der flraf aangenomen, daar integendeel de waarheid der zaaken dezelve eenig en alleen moest bepaalen. Dit zeggen beccaria, wieland, gmelin, montesquieu, en — de allereerfle begrippen van recht en onrecht. Door zoodaanige wilkeurige en onrecht- vaar-  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. 153 vaardige ftraffen worden de ideën van recht en onrecht verward, de rechten der menschheid ontheiligd , de gerechtigheid gefchonden, grooter kwaad ge (licht, dan de booze daad zelve, die bedreeven was, tot haar gevolg had, en eindelijk de verlichting, de befchaaving eener natie merklijk verhinderd. Nog eens: Deeze ftrafoeffeningen hebben mij op nieuw wederom overtuigd , en in die meening verfterkt, dat al te harde ftraffen doorgaans in haar oogmerk misfen. De naamlooze Brit verzekert ons, dat de Tongatabuers, nicttegenftaande de zwaare rechtsplcegingen der Britten, in het fteelen echter geftaadig voortgingen. Waarfchijnlijk uit nog eenen beweeggrond meer , dan te vooren,naamlijkuit haat en wraakzucht: want hij voegt 'er verder bij ; men behoeft zich niet te verwonderen, dat de inwooners door zoodaanige moedwillige wreedheden verbitterd wierden. En offchoon zij nooit openbaare yijandlijkheden pleegden ^ loerden zij echter K s on-  J54 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING onvermoeid op alle gelegenheid, om ons te ontrusten en te benadeelen. Natuurlijker wijze gewende zich de inbeeldingskracht aan deeze zwaare ftrafoeffeningen, welke maar in den beginne de gemoederen deiin wooneren ongemeen fterk troffen. Bij de Indiaanen kwam 'er nog deeze bedenking bij: Het zijn maar vreemdelingen, die hier flechts een' korten tijd vertoeven! Men moet de menfchen niet door de uiterfte wegen voeren. Men moet fpaarzaam met de middelen omgaan, welke de natuur ons fchenkt, om de menfchen te leiden. Wanneer men deoorzaaken aller pligtverzuimen naauwkeurig onderzoekt, zoo vindt men, dat zij in het nietflraffen van wandaaden en ondeugden , en niet in de maatiging der ftraffen liggen. Door harde, wilkeurige ftraffen, worden de gemoederen der menfchen zelfs tot boosr aartigheid toe verhard, vermits zij zich aan boosaartigheid en dwinglandij gewennen. Mijne leezers zullen , hoop ik , deezen mijnen kleinen uitflap verfchoonen, waartoe de voorgemelde gebeurtenisfen eene zoo bil- lij-  DEK. VRIENDLIJKE EILANDEN. I55* lijkc aanleiding aan mijn gemoed gegeeverl hebben; te meer, wijl de grondlTellingcn, hier geuit, niet Hechts voor den geenen, welken beroep of toeval tot deeze of andere dergelijke onbefchaafdc natiën brengen mogten,maar ook voor zoodaanigen , die als werktuigen der wetgeeving of als amptenaars derzeive, over de handelingen hunner broederen vonnisfen zullen veilen, nuttig en bruikbaar kunnen zijn. 4' Plantaadjen der inwooneren. De heiningen, plantaadjen en huizen der inboorlingen zijn hier even zoo, als op het eiland Middelburg, en de wooningen gemeenlijk met welriekende heestergewasfen omgeeven. De huishoudlijke vlijt der inwooneren brengt niet minder tot verfraaijing en verfiering van het eiland bij. De nette orde, die in het aanleggen en beplanten hunner hoven en grondbezittingen heerscht, en de fchoonheid hunner handwerken, welke beiden een taamlijk hoogen graad van inzigt en fmaak onderftellen, waarbij het deeze natie geenzins aan  I$6 aardrijkskundige beschrijving aan geluk en welzijn ontbreeken kan, verheft het genoegen, welk het gezigt van hun land aanbrengt, nog hoe langer hoe meer, 5- Begraafplaat/en, Bedehuizen, Priesters. De begraafplaatfen der inwooneren worden ook hier door cafuarinaboomen uitgetekend. De heer fors ter verhaalt, dat hij op dit eiland een' kerkhof had aangetroffen. Hij lag in een fchoon grasrijk oord , rondom heen door cafuarinaboomen, pandangs en wilde fagopalmen belommerd. Langs de eene zijde ftond een rei barringtoniaboomen , ter dikte onzer zwaarfte eikenboomen. Aan het uiterfte end was eene verhooging van twee of drie voet, die aan den uiterften rand ter zijde met vierkante gehouwen koraalfleenen uitgelegd, en, ten einde 'er des te gemaklijker op te kunnen klimmen, met twee trappen van koraalfleenen voorzien was. Van boven was de heuvel met groene zooden bedekt, en eene doodenhut daarop gebouwd. Zij was omtrent twintig voet lang, vijftien voet breed en tien voet hoog. Het dak beftond uit pifangbladen,' en  l>Eït VRÏENDLTJKE EILANDEN. ƒ57 en reikte bijkans tot op, de aarde neerwaard; Van binnen had men de vloer met kleine witte koraalfleenen beftrooid, en op deezen lag in een' hoek eene fchaft van zwarte fteenen, omtrent acht voet lang, en twaalf voethoog.— Volgens het bericht van eenen Indiaan, die mede in de hut was gegaan, terwijl de overigen op eenigen afftand van daar waren blijven ftaan, lag hier een man begraaven. Hij wees, geduurende zijn verhaal, op de plaats, alwaar de kleine vinger hem afgezet was, en verklaarde zich gantsch duidlijk, dat deeze verminking bij het fterfgeval der maduas, dat is ouders of bloedverwanten, pleeg in 't werk gefteld te worden. >— Zij vonden op deeze grafplaats ook twee houten beelden, die, gelijk de Otahittifche tihis gemaakt waren, om eene menfchengeftalte uittebeelden: doch men bewees hun hier, even zoo min als daar , eene foort van achting of vereering, maar men liet ze zorgloos op de aarde liggen, en fchopte ze bij gelegenheid met de voeten, uit den eenen hoek naar den anderen. Deeze. begraafplaatfen heeten faijetuka , en zijn altijd in eene zeer bekoorlijke landftreek, op eene grasrijke groene plek, onder den aangenaa- men  ijg AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING men lommer van hooge en dikke bladenrijke boomen aangelegd (j>). Zoodaanige plaatfen naderen de Tongatabuers, en over 't algemeen alle de bewooners der eilanden in de groote Zuidzee, met.groote eerbied cn aandoening. Een priester trad eens voor de Britten heen, en deed, met hef aangezigt naar de doodenhut gekeerd, eene plechtige reedevoering of gebed, geduurende -welk hij zich dikwerf naar den kapitein cook wendde, en hem iets fcheen aftevraagen. Hij hield telkens na elke vraag eene kleine wijle tijds ftil, als of hij een antwoord van den kapitein wachtte; en wanneer deeze met het hoofd knikte, ging hij met zijne reedevoering voort. Somtijds fcheen zijn geheugen hem te veflaaten, in welk geval een der om- ftanderenhem wederom aan den gang hielp. Uit deeze plechtigheid en de gelegenheid der plaats, waar zij gefchieddc, befloot men te recht, dat deeze man een priester was. Doch hieruit kon men geenzins befluiten, dat zij eene foort van eigenlijke afgoderij bedreeven; want 00 Eene afbeelding van deeze begraafplaatsen is » coo.ks reisbefchrijving te vinden.  DER' VKIENDLÏJKE EILANDEN. 1$$ Want zij vonden niet de allerminfte fpooren, dat zij zekere fchepfelen of beelden bijzonder godsdienltig vereerden, maar zij fcheen en alleenlijk een onzigtbaar hoogst Opperweezen te aanbidden. — Doch om welke reden de bewooners zoo wel van dit, als van andere eilanden, in de groote Zuidzee omtrent den zuider keerkring gelegen, hunnen godsdienst bij de graven hunner voorvaderen verrichten , is duister. Deeze priester openbaarde zich bij een andere gelegenheid, a!s een grooten vriend der kawa. H;j was echter zoo beleefd, dat hjj den Europeëren, welken daar bij tegenwoordig waren, van dien kostlijken drank iets liet aanbieden, die het ook proefden, en van een onaangenaamen brandenden nafmaak en zeer walglijk vonden. Ondertusfcben nam de heilige man van dit walglijk vocht, eiken avond , zulke ruime teugen tot zich, dat hij geftaadig gantsch bedwelmd was. Geen wonder derhalve, dat zijn geheugen hem bij zijne reedevoering of gebed verliet, dat zijn geheele Jigchaam maager, de huid fchilveracbtig, het aangezigt rimpelig, en de oogen rood en druipende waren. Hij was bij het volk in groot aan-  lr5o AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING aanzien , en eene menigte bedienden was fteeds bezig, om-hem mét volle bekers van dien drank te bedienen. Ook behield hij de gefchenken, die hem gegeeven werden, voor zich zei ven, daar integendeel de anderen hunne gefchenken aan den hariki overgaven. Hij :had eene dochter, die van de Britten veele gefchenken kreeg; want zij was ongemeen -welgemaakt, en blanker dan dc andere vrouwsperfoonen, welke ook doorgaans eenige achting voor haar fcheenen te hebben. Eene leevendiger kleur en zachter gezigtstrekken zijn natuurlijke gevolgen eener gemaklijke , ohwerkzaame leevenswijze, bij Welke men zich aan dë heéte ftraalen der zon niet zoo zeer behoeft bloot te ftellen, en waar bij mén aan alles, 't geen het land goeds en kostlijks voortbrengt, eenen overvloed heeft. Dit op het tegenwoordig geval toegëpast zijnde , blijkt het, dat men zich naar allen fchijn oök hier reeds daarop bevlijtigt, Om den godsdienst tot een' dekmantel van weelde en luiheid te gebruiken, en ook deeze natie , gelijk zoo Veele anderen, aan de gemaklijkheid van eenen traagen en wcllustigen priester cynsbaar te maaken. ó", Mi-  der vriendlijke eilanden. l6t 6. Muziek, Tooneelfpellen. Het werktuiglijke der muziekkunde is hier nog in zijne eerfte kindsheid, gelijk mijne leezers reeds uit de befchrijving van de muziektuigen deezer natie kunnen beiluiten ; maar hunne zangkunde,of vokaalmuziek, valt taamlijk welluidend in de ooren. De vrouwen maaken knipjes onder het zingen, en houden dê maat daarmede zeer naauwkeurig. Doch, wijl het gezang Hechts tot vier toonen bepaald'is, zoo-vindt hier geene groote modulatie plaats. Den kapitein cook ter eer gaf Mallawagka een groot feest en tooneeJfpel, in de .taal des lands hiwa genaamd. Des morgens kwam eene groote menigte inwooners uit het binnenfle des eilands aan. leder droeg eenen ftok of boom, omtrent zes voet lang, op den fchouder, en aan ieder end van dien hong cerie yamswortel. Deeze yamswortelen en ftokken werden aan weerskanten der groene plek neergefteld, zoo dat zij twee groote hoopen uitmaakten. Zij waren zeer aarL tig  10*2 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING tig opgerecht , en met verfcheiden foorten van kleine visfehen verfierd. — Het was een gefchenk voor Mallawagka, en het is moeilijk te zeggen, of het hout als brandftof, dan wel de yamswortelen als leevensmiddelen, hem fchatbaarer waren. Wat de visfehen betreft, zij konden wel het oog vermaaken, maar den reuk beleedigden zij grootlijks, vermits veelen van hun reeds twee of drie dagen waren bewaard geweest, om ze hem bij deeze gelegenheid te vereeren. Toen alles op deeze wijze voorbereid was, begonnen zij om elf uur verfcheiden danfen, welken zij m'ai noemen. De muziek beftond voor eerst uit een choor van zeventig man, welken zaten ; en tusfehen hen waren drie werktuigen gefteld, die de Britten trommels noemden, offchoon zij 'er niet zeer gelijkvormig aan waren. Het zijn groote rolronde ftukken hout of ftammen van boomen , drie of vier voet lang, fommigen tweemaal zoo dik, als een gewoon mansperfoon, en fommigen dunner, gantschlijk uitgehold, maar aan beide enden dicht; en de geheele opening beftaat flechts in eene reet, meer of min drie duim breed, welke zich bijkans langs de ge- hee-  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. 163 lieele lengte der trommel uitftrekt, Door deeze opening wordt zekerlijk het geheele ftuk hout uitgehold, alhoewel dat werk zeer bezwaarlijk moet zijn; zij noemen dit muziektuig naffa. Zij houden de fpleet naar zich toegekeerd, en zitten en Haan fterk daarop met twee Jang ronde ftukken hard hout, die omtrent eenen voet lang en zoo dik als het onderfte van den arm zijn. Hierdoor veroorzaaken zij eenen ruuwen, offchoon zeer luiden en doordringenden klang. Zij veranderen de kracht en den aart der flagen bij onderfcheiden deelen van den dans ; en veranderen ook de toon en, naar maate zij op het midden of aan het end der naffa flaan. De eerfte dans beftond uit vier reien, ieder van vier en twintig perfoonen, die in hunne handen een klein dun en ligt houten werktuigje hielden, welk omtrent twee voet lang, en in gedaante aan een kleine riem gelijkvormig was. Met dit werktuig, pagge genaamd , maaken zij eenige verfcheiden beweegingen; nu eens houden zij hetzelve naar de aarde, en geeven teffens aan hun ligchaam eene dergelijke houding; dan houden zij hetzelve aan de tegenovergeftelde zijde naar gelang van hunne beweegihgj nu eens laaten zij het van de eene L 2 hand  Ï554 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING hand in de andere gaan, en draaien het zeer behendig om. Zij maaken veel dergelijke handgreepen, met welken de houding van hun ligchaam fteeds overeenkomt. Hunne beweegingen waren eerst langzaam, doch werden ras fnellcr, gelijk ook de flagen der werktuigen in kracht en fnelheid toenamen. Zij zeiden Ook fpreuken in eenen zingenden toon geduurende dien gantfehen tijd op, welke door het choor beantwoord werden. Doch na verloop van eenen korten tijd, flooten zij zich allen aan elkander, en eindigden meteen luid vreugdegefchreeuw. Na dat zij twee of drie minuuten gewacht hadden, begonnen zij op nieuw, en hielden daar in met korte . tusfehenpoozingen , meer dan een vierde van een uur lang aan; waarna de achterfte rei zich verdeelde, en zeer langzaam aan beide zijden der andere bewoog, en vervolgens de eerfte rei uitmaakte. De geheele hoop ging voort met fpreuken , gelijk voorheen, op te zeggen. De andere reien deeden achter elkander hetzelve, tot dat de eerfte rei de laatfte wierd, cn de dans werd op gelijke wijze voortgezet, tot dat de laatfte rei haare eerfte plaats weder ingenomen had. Zij begon-  DER VRIENDLIJICE EILANDEN. 10$ gonnen nu eenen veel fneller , offchoon in het begin langzaamen dans, en zongen omtrent tien minuuten lang, wanneer de gehcele hoop z;ch in twee benden deelde, een weinig achterwaard week, en weder voorwaard ging, vormende ten laatfte eene foort van grooten kring. Hiermede nam de dans een einde. De trom'mels werden weggenomen , en het choor verliet ten zeiven tijde zijne plaats. De tweede dans had maar twee trommels, en veertig man voor het choor; en dc danfers, of liever de acteurs, waren [in twee reien gefchaard; in dc eerfte waren zeventienen in de andere vijftien perfoonen. Fienau. was aan het hoofd of in het midden der eerfte'rei, welkede voornaam/Ie plaats is. Zij dansten, en zongen korte liedjes met eenige tusfehenpoozingen, geduurende omtrent een halve uur, fomtijds ras, fomtijds langzaamer, maar met zoodaanig eene bijzondere naauwkeurigheid , als of alle de beweegingen, 'flechts door eenen enkelen mensch gemaakt wierden, 't welk aan deeze vertooning ongemeen veel luister en fchoonheid bijzette. Kort voor het fiot verdeelde zich de achterfte rei, danste om de andere , en nam de eerfte plaats in, waarna zij L 3 we-  ' 166 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING weder haaren voorigen ftand hernam, gelijk in den eerften dans. Toen zij eindigden, verlieten ook de trommels en het choor hunne plaats. Dit gefchied zijnde, werden 'er drie trommels, waar aan twee of drie mannen genoeg te draagen hadden, aangebragt, en zeventig man plaatsten zich daarnevens, die het choor tot den derden dans uitmaakten. Deeze beftond uit twee reien, ieder van zestien perfoonen. De jonge Tubau was aan het hoofd derzelven. Hij was rijk met eene foort van kleeding verfierd , welke met roode veeren overvloedig bedekt was. Zij dansten, zongen, en fpeelden de pagge gelijk voorheen ; maar over het algemeen veel fneller, en deeden hunne zaaken zoo goed, dat zij geftaadig den bijval en de toejuiching der aanfchouweren verkreegen. — Eene beweeging, welke bijzondere goedkeuring verwierf, beftond hier in, dat zij het gezigt zij waard keerden, als of zij zich fchaamden, en de pagge voor het gezigt hielden. De achterfte rei nam de voorzijde in, en kwam naderhand weder op haare voorige plaats. Doch nu begonnen zij weder, en vormende een drievoudige rei, fcheidden zich, de eene bende  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. ï6j 8e trok na deeze, dc andere naar geene zijde der groene grasrijke plaats, en lieten het grootde gedeelte derzelve ledig. — Op dat oogenblik kwamen twee mannen in grooten haast op de meergemelde plaats, en fchermden met de knodfen , welken zij in den veldflag gebruikten. Voor eerst zwaaiden zij dezelven in de handen en maakten 'er cirkelvormige fireeken mede, met groote kracht en fnelheid; zij wisten zoo vaardig en gefchikt daarmede omtegaan, dat, offchoon zij zeer dicht aan elkander geplaast ftonden,'zij echter nooit elkander raakten, of zelfs maar met de knodfen aan elkander ftieten. — Zij lieten de knodfen met groote behendigheid van de eene hand in de andere gaan; en na dat zij eene wijle tijds daarmede aangehouden hadden , knielden zij op den grond neder, en maakten verfcheiden beweegingen, werpende de knodfen in de lucht, en dezelve weder vangende, zonder ooit te misfen; waarna zij zoo ras heen gingen, als zij gekomen waren. Alle deeze lieden, welke deeze vertooning maakten, hadden hunne hoofden met ftukken van wit laken of ftof bedekt,boven het hoofd met eenen krans van dunne takjes gebonden. L 4 Maar  W% AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING Maar zij hadden flechts kleine ftukken wit ftof om het lijf gewonden, waarfchijnlijk, opdat zij koeler,'vrijer en ligter in hunne beweegingen zouden zijn. Nu verfcheen een man met een fpies, gekleed gelijk de voorigen, en met gelijke fnelheid naderende. Hij zag feherp rondom zich, als of hij eenen vijand zocht. Daarna liep hij ras op den eenen hoop toe, nam eene dreigende houding aan, als of hij de fpies op een van hun wilde los werpen, boog zijne knieën een weinig, en ziddcrde,als of hij zulks van al te grooten moed deed. Hij ging op deeze wijze flechts omtrent eene mir nuut voort, waarna hij met groote fnelheid öp den anderen hoop toeliep, maakende dezelve beweegingen als de eerfte maal, en verlaatende die groene plek zoo fnel als hij daarop ten voorfchijn was gekomen. — De danfers die zich in twee benden verdeeld hadden, maakten eenige langzaame beweegingen geduurende dien garitfehen tijd, trokken nu voorwaard, vereenigden zich met elkander , en eindigden met algemeene toejuiching. Het fchijnt, dat deeze dans als eene bijzonder' uitmuntende plechtigheid moet aangemerkt worden, wanneer men bedenkt, dat fommigen der aanzienJijkfle mannen van dit eiland aandeel daaraan had»  DER VRIENDLÏJKE EILANDEN. ■ - Ï0"0. ladden. Want eene der trommelen werd door een anderen Fetefi, den broeder van Paulahau gcflagen, de tweede door rFienau, en de derde, welke niet tot het choor behoorde, door Mallawagka zeiven, aan den ingang zijner hut. „ De laatfte dans had veertig man, en twee trommels tot het choor. Hij beftond geheel uit zestig pcrfoonen, die voorheen niet gedanst hadden , in drie reien, waarvan de eerfte vier Cn twintig perföonen bevatte. — Doch eer zij den dans begonnen , werden de Britten vooraf met eene taamlijk lange vooraffpraak opgehouden, waarin de gebeele hoop een enkelen perfoon antwoordde. Zij zeiden fpreuken op, veelligt in verfen, beurtling met het choor, en maakten veele zeer vlugge en vaardige bewecgingen met de pagge, welke allen met den uitroep van mariai en teifogge, woorden , die hunne goedkeuring en bijval betekenen , beantwoord werden. — Zij deelden zich vervolgens in twee benden, met de ruggen tegen elkander gekeerd, maakende en veranderende hunne reien, gelijk bij de voorige danfen omftandig befchreeven is. Daarna fcheidden gij van elkander, en trokken te rug, om voor L 5 twee  170 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING twee kampvechters ruimte te maaken, die hunne knodfen op gelijke wijze als voorheen in 't rond zwaaiden; en nadat zij zulks eenigen tijdlang met veel aartigheid gedaan hadden, verlieten zij het ftrijdperk, en hunne plaatfen wei-den door twee anderen vervangen. De danfers herhaalden, geduurende dien tijd, langzaam hunne fpreuken, beurtling met het choor. Daarna kwamen zij weder op het groene tooneel, en beflooten hunnen dans. Deeze verfcheiden danfen duurden vaa elf uur des voormiddags , tot omtrent drie uur des namiddags; en, offchoon zij, buiten twijfel, hoofdzaaklijk met dat oogmerk werden gedaan, om of den Europeëren, hunnen vrienden, eer aantedoen, of hun een bewijs hunner vaardigheid te geeven; zoo was 'er echter eene groote menigte volks als aanfchouwers bij tegenwoordig. Den volgenden dag deed de kapitein cook den Tongatabufchen koning zijne tegengefchenken brengen en aanbieden , welke ook met groote genegenheid werden aangenomen. De Britfche zeelieden moesten daarbij, op bevel van hunnen kapitein, verfcheiden krijgs- oef-  BER VRIENDLTJKE EILANDEN. IJt oeffeningen verrichten, terwijl de fpeellieden fpeelden. Doch het pelotonsvvijze vuuren , en de waterkaarsfen, benevens andere waterkunstvuurwerken, deeden hen verbaasd ftaan. 7> Kanoos. Hunne vaartuigen of kanoos zijn van onderfcheiden foort. Zij beftaan uit verfcheiden planken van hard bruin hout, die van binnen lijsten hebben, door welken zij gaten fteeken, en ze dus door middel van kokosdraaden te famen naaien. Zij loopen aan beide enden vrij fpits uit. Om het omflaan te verhoeden, zijn zij met eenen uitlegger of balancier voorzien. De kleine kanoos zijn van vijftien tot achttien voet lang, en voortreflijk gladgemaakt. Alle de werktuigen, waarvan zij zich daartoe bedienen, beftaan alle?n uit koraalfteenen en de huid van roch. —■ De roers zijn van hetzelve hout gemaakt, fraai gepolijst, en met korte, breede, platte Ichoffels of riemen voorzien. De  ï?2 aardrijkskundige beschrijving De tweede, foort hunner vaartuigen beftaat uit twee kleine'kanoos,dicht aan elkander be". vestigd. Zij zijn geheel bedekt, cn hebben eene verheven hut. Zij zijn ruim genoeg, om honderd en vijftig man te kunnen voeren. Deeze vaartuigen , waarvan zij zich vooral in den krijg bedienen, hebben zeilen, welke driehoekig en uit fterke matten geweeven of gevlochten zijn. Men ziet het ook niet zelden, dat 'er het een of ander beeldnis in gewerkt is. Eene afbeelding daarvan vindt men in het tweede deel van kapitein cooics eerfte reize, door den'heer hawkesworth, uit des ka* piceins aantekeningen , in orde gebragt en uitgegeeven. 8. Gebruiklijkheden. ■ De vrouwen moogen op het eiland Tongatabu of Amfterdam met de mannen eeten en drinken. Aan fommige perfoonen is het niet geoorloofd , met hunnen koning te eeten of te drin-  der vriendlijke eilanden. I73 drinken- — Kort achter den koning mag niemand zitten. ■ Op zekeren avond trof cook omtrent zes vrouwsperfoonen bij den koning aan, die de avondmaaltijd met hem hielden. Twee van dezelven werden door de anderen met fpijs van des konings tafel gevoed. Toen de kapitein naar de oorzaak daarvan vroeg, antwoordden zij hem : Tabali matti. Op verder ondervraaging, wat zulks betekende, gaf men hem te verftaan, dat een van haar, twee maanden te vooren, het Iigchaam van een opperhoofd gewasfchen had; en dat zij om die reden, geduurendc den tijd van vijf maanden , geene fpijs mogt aanraaken. De andere had aan het lijk van eenen geringen mensch denzelven dienst bevveezen, en daarom lag zij onder hetzelve bedwang, alhoewel niet voör een' zoo langen tijd. Op eene andere plaats, dicht bij de voorige , zag hij aan een ander vrouwsper. foon, welke bij het wasfehen van het iijk des opperhoofds de behulpzaame hand gebooden had, insgelijks fpijs toedienen; ten bhjke , dat deeze eilanders zeldzaame begrippen aangaande verontreinigingen , door het aanraaken van 'eenen dooden veroorzaakt, bij zich voeden. 't Is  J24 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING 't Is zeer ongemaklijk, den oorfprong deezet gewoonte optedelven. Toen de kapitein cook, op eenen anderen tijd, den koning een bezoek gaf, had hij gelegenheid , om eene rouw- of treurplechtigheid, in hunne taal tuge genaamd , te aanfchouwen, zijnde kort te vooren een van zijne zoonen overleeden. Voor eerst trad zijne Tongatabufche majefteit uit het huis, verzeld door twee oude vrouwen, en deed een nieuw kleed, of veel liever een nieuw ftuk laken of ftof aan, en daarover een oude gefcheurde mat, waarvan veelligt zijn oudovergrootvader zich bij eene dergelijke gelegenheid reéds mogt bediend hebben. Zijne bedienden of die geenen, welke hem verzelden, waren allen cp dezelve wijze gekleed, uitgenomen, dat geene van hunne matten ten aanzien des ouderdoms met die van hunnen heer en fouverein om den prijs kon dingen. — Men mag dus, met groote waarfchijnlijkheid befluiten, dat zij inderdaad op de oudheid en verfleetenheid dier koninglijke mat een' hoogen prijs ftelden. — Zoo uitgedoscht aanvaarden zij den togt. Acht of tien perr  DER VRlENDLIJKE EILANDEN. r 1/5 perfoonen, allen in het bovengemelde plechtgewaad gekleed, openden den trein, hebbende ieder van hun daarenboven een' kleinen groenen tak om zijnen hals. Paulahau hield zijnen tak in de hand, tot dat zij aan de vergaderplaats kwamen, alwaar hij insgelijks zijnen tak om den hals bond. Nu gingen zij in eene kleine plaats, door eene heining ingeflooten, binnen welke een net huisje, naar den trant van dit eiland, Hond, voor welk de kapitein een' man zag zitten. Toen de lijkftaatfie daar binnen trad, namen zij hunne groene takken af en wierpen ze weg. — De koning ging het eerst zitten, en daarna, gelijk gebruiklijk is, de anderen voor hem. De vergadering werd hoe langer hoe grooter, vermits 'er geftaadig meer bijkwamen, en groeide zelfs tot ruim honderd perfoonen aan, meestal uit oude mannen beflaande,en allen op bovengemelde wijze opgetooid. Het gezelfchap volledig zijnde , werd door eenen der koninglijke bedienden eene groote kawawortel aangebragt, benevens eene houten fchotel of kom, welke vier of vijf gallons hield. Verfcheiden der aanweezende lieden begonnen de kawawortel te kaauwen, en het drinkvat werd  Ij6 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING -werd tot aan den rand toe boordevol gemaakt.' Geduurende dien tijd, waren anderen bezig, om bekers van plantaanenbladen te maaken. De eerfte gevulde beker werd den koning toegediend, welke bevel gaf, om dien aan eenen anderen perfoon te overhandigen. De tweede werd insgelijks aan den koning gebragt, en deezen dronk hij uit. De derde werd den Britfchen kapitein aangebooden, doch die 'er voor bedankte. — Naderhand vroeg de fchenker bij eiken beker, wie dien hebben zou. Toen het drinkvat op zijn kant begon te geraaken, fcheen de man, die den drank uitdeelde , in verlegenheid te zijn, en pleegde raad met de geenen, die nevens hem zaten. Men ging intusfchen met het uitdeelen op gelijke wijze zoo lang voort, als 'er voorraad was; cn offchoon niet de helft van het gezelfchap iets daarvan geproefd had, fcheen echter niemand te onvrede daarover te zijn. —. Omtrent een half dozijn bekers dienden voor. alle de gasten; en ieder beker werd, wanneer hij uitgedronken was, op de aarde geworpen. De oppa.^fers namen ze weder op, om ze op nieuw te vullen. Geduurende den gantfehen tijd zat dc koning en zijn kring, gelijk gemeenlijk  DER VRIENDLTJKE ETLANDEN. lyf lijk het geval was, met groote deftigheid, en fprak geen enkel woord. Nadat de drank genomen was , ftond het geheele gezelfchap op,enfcheiddeuit elkander. 9- Regeering. Mallawagka is de hoogflre perfoon op dit eiland. Fetefi , Paulahau en Fienau zijn onder, koningen. In 's konings tegenwoordigheid en met zijne majefteit te eeten, is met eens allen onderkoningen geoorloofd. Intusfchen onderfcheidt hij zich niet door zijne kleeding; want van verkwisting en kleederpracht weeten deeze eilandbewooners niets. Aan eerbied jegens hunne opperhoofden laaten zij het echter deswege niet ontbreeken. Wanneer zij voor den koning voorbijgaan, werpen zij zich op de aarde, kusfen zijne voeten, en zetten die op hun hoofd. Mallawagkaas woonplaats was te Moa, omtrent zes Engelfche mijlen,.of twee HollandM fche  I78 aardrijkskundige beschrijving fchc uuren gaans van de plaats, daar de BriN fche fchepen voor anker lagen. Moa of Moca, is een ongemeen aangenaame en vermaaklijke plaats, veel bekoorlijker, dan dat gedeelte des eilands, alwaar de Britten hunne tenten hadden opgeflagen; 't welk dan waarfchijnlijk ook de reden was, waarom de koning en zijn adel hier hun verblijf hielden. -' De huizen zijn allen goeden over't algemeen groot, vermits fommigen van die vijftig of zestig voet in de lengte, en zestien of achttien in de breedte hadden , en daarbij hoog genoeg waren, om eene tweede verdieping daarin te maaken. Hun houtwerk is goéd, en met werk van vlas of hennep vast verbonden.^ Hetzelve is van verfcheiden kleur, en zoo kunstig aangebragt, dat 'er deeze en geene beeldnisfen door voorgefteld worden. Zij zijn met riet zeer goed gedekt, zoo dat 'er geen druppel regen door kan dringen. De vloer in de huizen is met matten bedekt, Dit wordt door den heer ellis bericht, die elders ook verhaalt, dat Moa een eiland is. II,  der vriendlijke eilanden. ' i?q het eiland rotterdam. Het is door abel jansz, tasman, in 1Ö43. ontdekt, en zoo geheeten. De inboorlingen noemen het anamoka. I. Ligging, Gefteltenis, Gelaat. Dit eiland ligt op de zuider breedte van twintig graaden, zeventien minuuten, en de leng, te var, honderd, zes en vijftig graaden , 'drie en twintig minuuten, ten westen van het eiland Ferro. Het houdt niet volkomen vijftien zeemijlen in zijn omtrek, maar is zeer volkrijk. —Onder alle de menigvuldige omliggende eilanden , welke over 't geheel fterk bewoond, en aan planten en gewasfen uitneemend vruchtbaar zijn, fchijnt dit het aanzienlijkfte te weezen. Het beftaat uit eene koraalrots, die met eene bedding van zeer vette aarde, welke allerhande planten in menigte voortbrengt, bedekt is. M 2 We-  l8o aardrijkskundige beschrijving? Wegens gebrek aan tijd konden de beeretr r o r s t e r den heuvel, midden op het eiland liggende, niet behoorlijk onderzoeken; anders zou het zekerlijk der moeite waardig geweest zijn , natèfpooren, of hij niet veelligt van "eenen anderen oorfprong zij , dan het overige des lands; cn of hij, alhoewel thans met heesters en ftruiken begroeid, niet veelligt aan de .werking van eenen vuurfpuwenden berg, zijne gehecle verrijzenis te danken hebbe ; tcrwijl de rest des eilands uit koraalrotfen beftaat. Dat de bewooners van dit eiland door middel van een' grooten vijver overvloed van versch water hebben, is een groot voordeel, en zij zijn in dit ftuk veel gelukkiger dan.de bewooners van Tongafabu. — Deeze eilanders fchijnen het ook zeiven te gevoelen,wat voor, eene fchatbaare zaak goed drinkwater zij; want zij bragten geheele kalabasfcn vol daarvan, als goede handelingsartikels, aan het fchip. De boomgaarden , in menigte hier aangelegd, maaken, dat het geheele eiland volkomen naar een' grooten tuin gelijkt. De plantaadjen zijn hier niet, gelijk op het eiland Tongatabu of Amfterdam, aan alle zijden, maar  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. ïSl maar alleenlijk naar den kant van den openbaaren of heerenweg met fchuttingen ingefloo. ten, en bijgevolg hét uitzigt ongelijk vrijer en ruimer. De binnenfte ftreeken des eilands zijn door verfcheiden groene heuvels , met haagen omgeeven en ftruiken beplant, op'eene aan^ genaame wijze verfraaid; doch buiten die beftaat de grond overal uit eene effen vlakte. Men treft hier wegen aan, die over grasrijke weilanden loopen, enten dcele aan weerskanten met hooge boomen beplant, en ten deele met bloeiende, lommerrijke en welriekende gewasfen overwelfd zijn. — Boomgaarden en heigronden wisfelen ter rechter- en ter linkerzijde op eene verruklijke wijze af. Men vindt hier de fchoonfte uitzigten , en degrootfte verfcheidenheid van aangenaame en welriekende bloemen. Niet verre van den noordhoek des eilands, flechts weinige fchreeden van den oever der zee, ligt een groot zoutmeir, welk omtrent eene Engelfche mijl in de breedte, en drie mijlen in de lengte heeft, ook rondom met een bekoorlijken oever bezoomd is.— 't Geen deeze groote waterkom nog fchilderachtiger maakt, zijn drie kleine eilandjes, met bosfehen M 3 be-  182 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING begroeid, in 't midden van dit eiland gele* gen. — Daarenboven is het meir met wilde eendvogels genoegzaam bedekt, en aan deszelfs bosch- en lommerrijke oevers houdt zich eene menigte papegaaien , waterhoenders en kleine vogelen op. Men ziet 'er uitgeftrekte hanen van broodvruchtboomen op voortreflijke groene weilanden. Planten met uitgebreide ranken, welke op veele plaatfen als het dichtfte lommer een groen gewelf over de voetpaden gemaakt hadden, droegen ten dcele fchoone welriekende bloemen. Gims en weer maakten bekoorlijke heuvels en beurtling eene groep huizen of boomen , ook op veele plaatfen een klein landmeir te famen genomen, ongemeen prachtige en bevallige uitzigten, die door den uitwendigen welftand der inwooneren , overal zigtbaar, nog meer verheeven en bezield werden. Bij de huizen liepen hoenders en zwijnen rond. Pompelmoezen waren 'er zoo menigvuldig, dat men ze genoegzaam niet infamelde , niettegenftaande bijkans onder eiken boom een aanmerklijk getal , wegens groote rijpheid afgevallen, op den grond lag. De hutten waren doorgaans met yamswortelcn als opgepropt. Kortom , wervvaard men het oog wendde, vond men fpoorsn van overvloed, voor  der vriendltjke eilanden. 1S3 voor welk bekoorlijk gezigt kommer en zorg moesten vlieden. Met dit getuignis der heeren forster, die zich hier Hechts een paar dagen ophielden, ftemracn de berichten van den heer ellis en den mcergcmelden naamloozen fch'rijver, die verfcheiden wecken lang , op dit en de nabijgeleegen eilanden vertoefden, volkomen overeen. De heer ellis zegt nog; dit eiland had geene goede haven, doch de grond was, uitgenomen aan het ftrand, daar hij zandig is, ongemeen vruchtbaar. Ilij voegt 'er bij , dat het eiland maatig verheven , en met boomen van verfcheiden foort rijklijk begroeid was-; doch dathetover't algemeen maar weinig goed water had, weshalve de inwooners al het water, dat zij tot het kooken van nooden hadden , uit het binnenfte des eilands haaien moesten. De waterplaats der Britten lag een klein endweegs van het ftrand, en was niets anders dan een ftilflaande waterpoel, in welken de inwooners zich baadden. Het water was dik, moerasfig en vol flik, en daarom niet fmaaklijki dan, zij befpeurden echter geene andero nadeelige gevolgen daarvan. M 4 Ras  ï84 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING Ras vergaten de Britten hier de gevaaren en moeilijkheden hunner zeevaart, en genooten de aangenaamheden deezer gelukkige eilanden onbefchroomd ; welker plantgewasfen de lucht op een taamhjk verre uitgeftrektheid met den verkwikkendften geur vervulden. — De plantaadjen verfchaften hun het verruklijkst gezigt, welk uit het heerlijkst mèngfel van verfcheiden bloesfems met het frisfche groen der bladen , en de inneemende.afwisfeling van kleine boschrijke heuvels met grasrijke beemden en vruchtbaare dalen, ontftond. In de geheele natuur kan men voör het oog niets aangenaa. mers, en voor de z-ntuigen niets vleiendere en verkwik ken ders bedenken. De puimfteenen , die hier gevonden worden, fpoelt de zee, in menigte, van het nabuurig eiland Tofua, met een brandenden berg voorzien, aan. De inwooners hebben ook werktuigen van zwarten bafaltes. Men onderfcbeidt twee foorten van deezen Heen; naambjk den Eihiopijchen bafalt, bifaU tts /Ethiopicus, en den Zuilenbafalt, columnaris nitrum bafaltinüm linnjei. De eerfte is de eigenlijk bafaltfteen der ouden, uit welken de  '■ DER VRIENDLIJKE EILANDEN. igj1 de grondlaag der fchoone piramieden van Mycerinus bij Kairo, de oude gebouwen niet verre van daar te zien, het eertijds zoo beruchte kolosfusbeeld van Memnon te Thebe, de bron der verliefden tc Kairo, en m«er dergelijke oudheden , ook borstbeelden, vervaardig ( zijn. — Deeze (leen is niers minder dan een uitwerkfel van brandende bergen, gelijk de heer blumenbach, bij het onderzoek der oude Egyptifche bafalt- kunstwerken, luidJijk ontdekt heeft. De heer pococke onderkende reeds ais eene foort van zwarten granietfteen, het geen str abo aan den weg tusfchen Syene en Phyle voor balaftfteeri had aangezien. Op veele uitgebrande vuurfpuuwende bergen in Duitschland, in het Havikswoud, op den Wittenberg in Hcsfenkasfel, opdenDransberg; bij Göttingen, op den Wendelsberg aan de Hesfilche en Waldekfche grenzen, op de Landskroon in Sikfie, en bij Stolpe (ftolpa betekent in 't Slavonisch eene zuil) vindt men bafaltzuilen, die ten deele regelmaatig in de geftalte van driehoekige, fpitstoeloopende piramieden , deels in kleine zuivere ftukken van weinig duimen in den omtrek der grondvlakte, M 5 deels  l86 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING deels, nog van andere gedaanten , bevonden worden. —Aan de noordkust van Ierland, vijf of zes Engelfche mijlen van den mond der rivier Derry, en zelfs aan het zeeftrand, vindt men, langs den weg, den beruchten zoogenaamdenReuzendarn of Reuzenweg, ifc Giants caufeway. Hij beftaat uit meer dan dertig duizend zoodaanige' zuilenfteenen, die tweè voet en meer in de middellijn, en van vijftien tot veertig voet in de hoogte hebben. Zij ftaan dicht aan elkander , en maaken boven eene groote gangbaare vlakte. Meestal zijn zij zeshoekig, bijkans doorgaans aan de eene zijde bolrond, en aan de andere zijde holrond, aan den rand uitgefneedcn of uitgehold, en de hoe? ken bijkans gelijk aan eene kroon fpitsuitloo» pende. — De westlijke Schotlandfche eilanden zijn ten deele gantsch daaruit opgehoopt, en het Fingalshol op het eiland Staffa is bekend genoeg. — De grondbeftanddeeltjes van den bafaltfteen zijn leem, fteengruis, ijzer en kalk. Van gelijken inhoud is het Zweedfche erts, trap genaamd. — Gemeenlijk houdt men den bafaltfteen voor dezelve masfa , als de lava, welker gietfel bij het fchielijk koudworden of door andere toevallen, ten aanzien haarer geheele dikte, in ontelbaare zuilen gefpleefen is. Waar-  der vriendlijke eilanden. 1 87 Waarfchijnlijk heeft de ligging der bafaltzuilen, welke gemeenlijk nevens brandende bergen, jaa op en in de lava is, aanleiding tot de onderftelling gegeeven, dat zij veelligt het voortbrengfel van een vuurfpuuwcnden berg is; doch de Zweedfche ridder bergman twijfelt op het gezag van zoodaanige gronden , als men in het tweede deel zijner natuurkundige aardrijksbefchrijving vindt, of de beialtpijlaars wel ooit of ooit mogten gefmolten zijn. Dan, de heeren banks en sol ander hebben in IJsland gezien , dat de lava, kort te vooren uit den vuurbraakenden berg Ilekla uitgevloeid, in bafaltzuilen zich vormde. — Na zulke bewijzen mogt men wel naauwlijks meer oorzaak hebben om 'te twijfelen, dat de zuilenbalalt een voortbrengfel van het ondcraardfche vuur is WeCg) Voor dc blaaspijp fmelt hij zonder eenig bijvoegfel tot een iwart dicht glas , welk door ftaal aangeflagen vuur van zich geeft. Neemt men een deel bafaltfteen, vier dealen zand, en fmelt ze onder elkander met eene genoegzaame menigte vast alkali, dan krijgt men een blaauwachtig glas; en dat-zelve gebeurt ook, wanneer men zich in plaats van bafalt integendeel van de lava van den Vefuvius en den Mtna bedient.  Ï8S AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING Wegens zijne buitengewoone hardheid en duurzaamheid wordt hij in Europa tot plaveien, tot paaien langs de wegen en op de hoeken van huizen, tot zit- en rustplaatfen , tot trappen , en tot de randen , influitingen en buitenfte bekleedfelen der terrasfen gebruikt. Men kan ook goud en zilver daarop toetfen, en daarvan daan komt het, dat veele fchrijvers hem met den toetsfteen, eene foort van lei, paragone , den waaren bafanites der ouden, verwisfelen. Beide deeze foorten van bafaltfteen, gelijk ook den bafanites, treft men op de eilanden in de groote Zuidzee menigvuldig aan. De Indiaanen, bewooners dier eilanden , maaken hunne bijlen, bijtels, ftampers en allerhande foort van werktuigen om te ftrijden daarvan. Voorts is de vaart van het eiland Amfterdam naar het eiland Rotterdam, of van Tongatabu naar Ar.amoka, zeer moeilijk en gevaarlijk, omdat de grond der zee eene onafgebroken koraalbank is, welke zelfs dikwijls hier of daar boven de oppervlakte der zee uitfteekt. 2. Plan-  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. iBf 2. Planten. De planten zijn op dit eiland genoegzaam dezelven, als op de andere Zuidzee-eilanden in deeze nabuurfchap. Eene zeer fchoone foort van bloemen, crinum Afiaticum, van het geflacht der leliën, groeit hier zeer menigvuldig. Bijzonder groeien hier veele mangelboomen. Deeze foort van boomen beflaat zeer veel land, en groeit hoe langer hoe meer in elkander. Zij laaten hunne zaaden niet, gelijk andere foorten van boomen, afvallen; maar de uiterfïe fpitfen der takken, die eene bevruchtende kracht hebben , neigen zich neerwaard naar de aarde , fchieten daar nieuwe wortelen, en worden op die wijze tot nieuwe Hammen, die wederom andere takken voortbrengen. — Broodvrucht- en zoogenaamde pompelmoesboomen groeien en tieren hier menigvuldiger en beter, gelijk ook alle dê overige planten, dan op het eiland Amfterdam, en deeze ongemeene vruchtbaarheid des gronds verligt hunnen akkerbouw in veele ftukken grootlijks. Zij hebben, bij voorbeeld, niet zoo  1^0 aardrijkskundige beschrijving zoo veele heiningen noodig, ais hunne nabuur ren; maar zij zijn echter op dit eiland niet gantschlijk buiten gebruik. De vermaarde brood vruchtboom , tinna , ariocarpus communis forsteri, groeit op dit, en alle de omliggende eilanden, ook op Tinian, en beftaat uit vijf onderfcheiden foorten. Hij is, benevens dc fagopalmboom en de maniokivortel, een der allerheerlijkfte en nuttiglïe foorten in hot rijk der planten. — Hij wast hoog, heeft eenen fchodnen Ham, en maakt veele takken. Manlijke en vrouwlijke bloemen worden op eenen en denzelven ftam gevonden. De vrucht van deezen boom is kogelrond, en heeft omtrent eenen voet in haare middellijn. Zij bevat veele groote pitten of kernen , waarvan ieder verfcheiden febifJen, huiden of omflagen, en eene meelachtige zelfftandigheid behelst. Het vleesch is week. Men fnijdt het in fchijven, laat het droogen, en eet het als brood, waarmede het ten aan' zien van den fmaak vrij veele overeenkomst heeft. Gedroogd zijnde, blijft de vrucht meer dan twee jaaren lang goed, zonder te bederven. Drie groote boomen zijn toereikende genoeg, om een volwasfen mensch achtmaanden  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 191 8ëri lang volkomen te voeden. — Zoodaanig een boom befiaat eene plaats van veertig voet in haare middellijn , en heeft dus wanneer de plaats rond is, duizend twee honderd zes en vijftig en twee derde voet, en, wanneer zij «iet rond is, een duizend en zes honderd vierkante voet noodig. Tot eenen akker lands, Engelfche maat, op vier en dertig duizend vijf honderd en zestig voet gerekend, behooren in het eerfte geval vijf en dertig, en in het laatfte geval zeven en twintig boomen , van welker vruchten tien of twaalf volwasfen menfchen zich acht maanden lang genoegzaam gen'eercn kunnen (V). Hier groeien ook zoogenaamde manchinelboomen. Een troep fcheeplingen , afgezonden om hout te kappen, moest hunne fchaadelijke uitwerking gevoelen; want het fap derzei ven , in hunne oogen fpattende, maakte hen (r) Sonnerats reize naar Nieuw . Guinea , bladz. S7- Hoogd. ui tg. byrons en cooks reizen, Berlijn 1775. in octavo, tweede boek, bladz. 336. forsters bemerkungen, bladz. 155, 195, 380 en 436. forster over den broodvruchtboom, 1784. Hoogd. uitg. panzers leitrag zur gefchkke des Ostindifchen brodfruchtbuims, Neurenberg 1783.  192 aardrijkskundige beschrijving hen eenige dagen lang blind. Ook hadden zij op hunne ligchaamen, daar het vocht derzel. ven op gefpat was, overal roode vlekken gekreegen. , De manchinelboom , mancelinier, manchelu nier, mankanü , hippomane mancinella linNi£i, verdient, zoo wel wegens de fchoojg heid van zijn hout, als wegens het fierk vergif van zijn fap, hier eene nader befchrijving. 't Is onwaar, dat hun, die onder de fchaduw deezer boomen fiiepen, de hoofden opzwollen , en de oogen blind wierden; dat de bladen, de naakte huid aanraakende, blaaren in dezelve verwekten, zoo men niet terflond water en zout, of, nuchter fpeekfel daar tegen gebruikte. Dan, wanneer de bladen maar niet op de huid in ftukken gewreeven wierden , zoo dat het witte melkvocht in de zweetgaten indringt, heeft men deeze kwaade gevolgen niet te vreezen. Intusfchen is het altijd roekloos, onder deezen boom te lusten, voornaamlijk wanneer hij bloeit, om dat da groote menigte zijner bloemen het zaadflof in overvloed laat neervallenden de neerdruppende regen en daauw, bijzonder de laaifte, ten pijn-  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. I93 pijnverwekkéndo, zoo al niet een doodlijke vergifkracht behelst. ' Het eigenlijke vaderland van deezen boom, is het Amerikaanfche eiland St. Juan. Men vindt hem ook op de Westindifche eilanden, en in eenige gewesten van het vaste land, maar niet zoo menigvuldig. Hij gelijkt ten aanzien zijner grootte en geftalte naar den appelboom. Hij groeit nooit zeer hoog uit de aarde, maar zeer fchiélijk, en krijgt zelden of nooit zijne volkomenheid anders, dan in eenen losfen zandachtigen grond , dicht bij de zee of ander water. De ftam van eenen volwasfen boom heeft gemeenlijk twee of drie voet in de middellijn. Op de hoogte van drie tot vijftien voet beginnen de takken uittefchieten. De kern is mager, hard en vast. Het hout is ligtgeel, met 'groene en kleine zwarte aderen voorzien, en duurzaam. De bast is glad, glansrijk , week en witachtig-grijs. De takken zijn talrijk, met dichte'!, zachte , glansrijke bladen bedekt, tusfehen welken lange bloesfems neerhangen. De bladen gelijken naar 'die van den peereboom, en hebben een melkN ach-  jp4- AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING achtig vocht, welk door de hitte der zon uit» waasfemt, weshalve men den boom in dien tijd niet mag beklimmen. Maar wanneer de zon niet fchijnt, kan men de vruchten infamelen en den boom veilig onderzoeken. Hij draagt eene vrucht, die, gelijk een ronde', vleezige , zachte appel, van eenen aangenaamen reuk en gelijk eene perzik bekoorlijk gefchaduwd is. De kern heeft van zes tot twaalf huisjes,en in ieder derzeive een pit, wanneer de vrucht volkomen is. Het fap is vergiftig, en wanneer fiechts een weinig daarvan op een hond of paard valt, gaat het hair op die'plaats uit, en 'er ontflaat eene blaas, die in langen tijd niet weder geneest. De Indiaanen verfamelen het fap in fchelpen, welken zij onder den boom plaatfen. Wanneer het fap een weinig dik en lijvig is geworden, doopen zij hunne pijlen daarin, die de eigenfchap daardoor krijgen, ieder dier, welk daar mede ligt gewond wordt, zeer fchielijk te dooden. Men heeft in Europa dergelijke pijlen, na dat zij honderd en vijftig jaarente vooren op gemelde wijze vergiftigd waren, onderzocht, en met groote verwondering ondervonden, dat het vergif naar verloop van eenen zoo langen tijd nog niet verdweenen was. Een weinig gemeen'  der viitendlijke eilanden. to^ meen zout , terflond naar de kwetzing met zoodaanigen pijl inwendig gebruikt, twee of vier bekers zeewater gedronken , zijn het zekerfte tegengif. Veelligt zou het vlugtige alkali van hertshoorn of het zoogenoemde adderenzout nog fneller werken. Voorheen durfde niemand onderneemen zoodaanig eenen boom omtehakken, zonder vooraf een groot vuur om dcnzelven aangelegd te hebben, op dat de bast door het vuur verteerd, en het water of het fap, welk 'cr anders bij het omhakken uitfpat , opgedroogd wierd. Maar tegenwoordig waagen het naakte Negers den boom te vellen, gebruikende alleen de voorzigtigheid, dat zij zich over het geheele ligchaarn met kalkwtter nat maaken; op deeze wijze kan het vocht de huid niet befchadigen. Daar een zoodaanige boom groeit, treft men altijd wit hout of eenen vijgenboom in de nabijheid aan, welker fappen een onfeilbaar tegengif tegen het fchadelijk vocht van dien boom zijn. Ook groeien zij gemeenlijk aan den zeekant, daar men dus fchielijk zeewater tot een hulpmiddel kan bekoomcn. De kapitein cook had op eene zijner reizen kauwoerden en meloenenkernen, in den N 2 grond  Ï06 aardrijkskundige beschrijving grond geftoken; maar de menigvuldige infekten hebben de vruchten bijkans allen vernield. 3- inwooners. a. Grootte, Geftalte, Kleur, Taal, Rangen. De bewooners van dit ongemeen bekoorlijk eiland zijn, in geen ftuk, van de bewooners der eilanden Amfterdam en Middelburg onderfcheiden. Zij zijn van middelbaare grootte , wel geëvenredigd, dik van vlèésch, maar geenzins zwaarlijvig, en van kastanjebruine kleur. Hunne taal , kleeding, wapenen , vaartuigen of kanoos, huisraad, puncfeeren, de wijze om hunnen baard te feheeren; het poeieren van hun hair; kortom, hun geheele weezen, en alle hunne gewoonten en gebruiklijkheden Hemden met dat geen, 't welk zij op het eiland Amfterdam gezien hadden, volkomen overeen. Alleenlijk konden de heeren fors ter, geduurende den korten tijd van hun verblijf op dit eiland, geene wijze van  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 197 van ondergefchiktheid onder de inwooners gewaar worden; offchoon dezelve op het eiland Amfterdam zeer fterk in 't oog viel, en in de eerbetuigingen voor den koning, genoegzaam tot de uiterfte flaavernij toe ging. — Hier vonden zij niemand, die een uitdruklijk aanzien of heerfchappij over de anderen had. Slechts een Indiaan , die eene kleine kanoo had, waarin hij geftaadig van boord van het fchip de kanoos, die van het land afvaarende zich naar de Britfche fchepen begaven, te gemoet voer en dezelven onderzocht, (weshalve de Engelfche matroozen hem den opziener van het tolhuis noemden) fcheen met eenig aanzien en gezag bekleed te zijn ; want hij ruilde de koraalen en fpijkers, welken hij van de Britfche fchepen had ontvangen, tegen het beste uit, 't welk hem in die kanoos geviel, om het naderhand met des te grooter voordeel aan de Engelfchen weder over te maaken. — Twee vrouwsperfoonen , waarvan de eene hun het geftoolen goed weder ter hand ftelde, en de andere hunne weldaadige befchermeres was, hadden insgelijks eenigen voorrang boven de anderen. De laatstgenoemde droeg haar hoofdhair niet gekort; en wijl het op de eilanden der Zuidzee flechts N 3 aan  I98 aardrijkskundige beschrijving aan vrouwen van zekeren rang vergund wordt, het hair lang te laaten groeien; zoo kan en mag ook deeze wel tot eene voornaamer klasfe behoord hebben, 't welk haare edele houding buiten dien ook fcheen te bewijzen. — Intusfchen fchijnt men ook uit de zigtbaare gelijkvormigheid der zeden en gebruiklijkheden, en uit den trap van befchaafdheid deezer eilanderen, in alles aan die hunner nabuuren gelijk, welke doorgaans onder eene eenhoofdige regeering leeven , duidlijk genoeg te moogen befluiten, dat zij eene dergelijke regecringsvorm hebben. — Jaa, hunne ongemeen groote gelijkvormigheid met de bewooneren van het eiland Amfterdam is 'er bijkans een waarborg voor, dat zij, van eenen en dcnzelven oorfprong met hun zijnde, veelligt ook eene en dezelve godsdienstbegrippen met hun hebben; offchoon noch de heeren forster, noch hunne reisgenooten op de eene of andere hunner wandelingen door dit eiland ergens eene faietuka, of ergens eene plek aantroffen, die de allerminöe overeenkomst met eene begraafplaats fcheen te hebben; hoedaanigen men echter'op het eiland Amfterdam verfcheiden vond. De  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. . f$£ De meergemelde naamlooze Bric fpreekt dikwijls van de bijzondere dienstvaardigheid der opperhoofden deezer eilanderen, welke daaglijks daarop bedacht waren, om hunnen Europeefchen gasten door geduurig afwisfcr lende vermaaklijkhedcn het verblijf op dit eiland zoo aangenaam, als mooglijk was, te maaken. b. Karakter der inwooneren. Naauwlijks wierpen deEuropeërs op deczö vriendlijke en menschlievende kust het anker uit, of eene menigte groote en kleine kanoos kwam het fchip met blijde vreugdegezangen omringen, en gaf den fcheeplingen geheele trosfen palmnooten of pandangs, tot een zinbeeld en onderpand van vreede en vriendfchap", gulhartig over. — Daarna maakten zij terftond haast, om aan de geliefde vreemdelingen de aangebragte leevensmiddelen tegen hunne blinkende kleinigheden, welke, als iets buitenlandsch , iets vreemds, in de oogen deiinboorlingen eene hooge waardij hebben, met een zoo goed vertrouwen, als of zij elkander N 4 reeds  200. AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING reeds van overlang kenden, te verruilen. ~ Een der fchoonfte meisjes deed zelfs den Britfchen kapitein, tot eene vriendlijke welkomst, een galant aanbod , doch welk hij op eene zeer hoflijke wijze afflocg. Het vertrouwen, waarmede zij gantsch ongewapend aan het fchip kwamen, is zekerlijk het overtuigendfte bewijs hunner vreedzaame en vriendlijke geneigdheden ; weshalve deeze eilanden den naam, dien zij tegenwoordig draagen, volkomen waardig zijn en verdienen.' Zij zijn even zoo ge winzuchtig, maar ook even zoo vrcedelievend en herbergzaam, als hunne nabuuren. Zij hebben eene zoo groote neiging tot den koophandel, dat, gelijk men met recht zeggen mag, deeze geheele natie tot den koophandel gebooren fchijnt te zijn. Mets ging hun meer ter harte, dan iets van de Europeefche waaren of zeldzaamheden interuilen. Bijzonder vonden zij in de jonge honden, welken de Britten van de Societeitseilanden hadden medegebragt, groot genoegen. Zij zijn zeer voortrcflijke zwemmers, en weeten hunne kanoos met bijzondere vaardigheid voort te ftuwen en te bellieren. c. Dief-  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 20I C. Diefachtigheid der inwooneren. Terwijl de Engëlfchen bezig waren , om het anker uittewerpen , greep een Indiaan heimlijk het dieplood, en rukte het met een gedeelte der lijn, daaraan bevestigd, af. Men verzocht hem, het dieplood wederom te geeven ; maar hij luisterde niet naar den kapitein, die hem door eene goedaartige en vriendlijke aanfpraak zocht te winnen. Doch alles was vruchtloos. Men fchoot daarop een' kogel door zijne kanoo ; dan, hij kreunde zich des in 't allerminfte niet, maar roeide zeer gelaaten naar de andere zijde van het fchip. De kapitein herhaalde zijne voorige begeerte; en toen dit ook niet hielp, werd zijne rechtmaatige begeerte door eene laading hagel onderfteund. Nu werd hij op eenmaal gehoorzaam. Hij roeide naar den voortleven van het fchip, daar een touw werd neergelaaten, aan welk hij de lijn met het dieplood knoopte. Doch, 't geen zeldzaam is, met deeze teruggeeving waren zijne landgenooten , fchoon inderdaad met dezelve diefachtige neiN 5 ging  202, aardrijkskundige beschrijving ging bezet, nog gantsch niet te vrede, maar zij wierpen hem, tot ftraf wegens zijn misdrijf, uit zijn kanoo, zoo dat hij zich door zwemmen aan het land moest redden ; ook bleef hij vervolgens wegens zijne bedreeven dieverij van de voordeden des koophandels met de. Britten uitgeflooten, welken de overigen, na als vooren, ongehinderd en bedaard voortzetten. Op een andermaal ontvreemdde een Indiaan den kapitein clerke, die toen als luitenant b'j de watervaten het bevel voerde , zijnen fnaphaan met groote behendigheid , en liep daarmede weg; een ander maakte het even zoo met een bijl, welke hij den kuiper, die aan zijn werk bezig was, ontftal. —- Om nu vooral dit laatstgenoemdekostbaare werktuig, waarvan echter nog twaalf ftuks op het fchip voorhanden waren, wederom te bekomen, liet de kapitein cook eenige groote dubbele kanoos in beflag neemen ; niettegenftaande deeze vaartuigen in 't geheel niet eens den bewooneren van dit eiland toebehoorden, maar alleen wegens den onderlingen handel van de nabuurige eilanden herwaard gekomen waren, en bijgevolg aan de voorgevallen ge- beu-  der vriendlijke eilanden. 2 03 beurenis gantsch onfchuldig te zijn moesten geoordeeld worden. — Hoe vreemd intusfchen zoodanig een geval den Indiaanen ook voor mogt komen ; zoo hadthet echter deeze goede uitwerking, dat zij het ontvreemde geweer van den heer clerke op (taande voet terug bragten. \— Om nu ook des kuipers bijl weder te bekomen, moest 'er nog eene kanoo in beflag worden genomen. De eigenaar derzelve, die zich toen juist in het vaartuig bevond, en zich van geene misdaad bewust was, maakte zich gereed om het te verdedigen, vermits hij zijne fpies aangreep,en ze op den kapitein richtte. Doch deeze reide zijn geweer aan, en beval den Indiaan, zijne werpfpies neer te leggen, en, wijl hij niet terflond lust daartoe betoonde, fchoot hij hem eene laading hagel door de vuist, zoo dat hij, wegens den geringen afftand van den fchoot, yan pijn op den grond viel. — De kapitein cook daarmede nog niet te vreede, gaf verder bevel, dat van boord van het fchip drie ftukken kanon, het eene na het andere, tegen de hoogfte kruin des eilands gelost zouden worden. Nu, dacht men , zouden de Indiaanen zich met allen fpoed van daar verwijderen; dan in een vol en verzekerd vertrouwen  204 . AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING wen op hunne onfchuld bleeven zij niet alleen ten deele nog geftaadig aan 't ftrand , maar eenige kanoos roeiden zelfs, na als vooren, rondom het fchip. De bovengemelde zoogenoemde opziener van het tolhuis gedroeg zich bij deeze gelegenheid als een waar Stoïcyn. Hij lag juist dicht aan het fchip, en hoosde het water, dat in zijn vaartuig ingedrongen was, uit hetzelve, toen het grof gefchut naauwlijks zes voet hoog over zijn hoofd afgefchooten werd. Men had kunnen vermoeden, dat het fchiebjk en onverwacht donderen van het gefchut hem geweldig verfchrikt,jaagenoegzaam bedwelmd zou hebben; maar, van dat al volgde 'er niets het geringfte bij hem. Hij zag ('t geen bijkans ongelooflijk moet voorkomen, fchoon het de zuivere waarheid is) niet eens daarnaar in de hoogte op, maar bleef onophoudlijk bij zijn waterfcheppen, en zette onmiddelijk daarop zijnen handel wederom voort, als of 'er in 't geheel niets gebeurd was. Kort daarna werd de bijl wedergebragt. Een vrouwsperfoon van middelmaatigen ouderdom, die, naar het fcheen, met eenig gezag be-  der vriendlijke eilanden. £0$ bekleed was, had fommigen haarer lieden uitgezonden , om ze optefpooren; en deeze bezorgden ze ook, met het vogelroer en de patroontas van den heelmeester, den heer patton, fchielijk te rug. — Het duurde niet lang, of twee Indiaanen bragten hunnen gekwetften landgenoot, die, bijkans zinloos fcheen te zijn, op eene plank aan. Waarna de inwooners het ftrand en de fchepen wederom naderden, en de vrouwsperfoonen in 't bijzonder deeden haar uiterfte best, om vreede en vriendfchap en rust te herftellen; doch de fchuuwe en vreesachtige blikken, welken zij geftaadig rondom deeden, fcheenen niet onduidlijk te kennen te geeven, dat de Britten , naar heure gedachten, wreed met haare landgenooten omgegaan waren. Eindelijk plaatften zich meer dan vijftig van haar op eene fchoone groene plek, en wenkten de Europeërs, om daar nevens haar plaats te komen neemen. Ieder van deeze JNieuwRotterdamfche fchoonen had eenige vruchten medegebragt, welken zij met vriendlijk-liefkoozende gebaarden beetswijze onder hen uit. deelden. Boven allen maakte de vriendin van patton, die wij ras tot eer van haare fexe op  2ö6" AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING op het tooneel zullen laaten verfchijnen, door haare jeugdigé fchoonheid grootlijks uit. — Zij was van eene helderder kleur dan het gemeene volk, daarbij zeer welgemaakt, van ongemeen evenredige ledemaaten, en bijzonder aangenaame, bevallige gezigtstrekkem Vuur ftraalde uit haare leevendige, zwarte oogen , en om hunnen hals hongen lange zwarte hairlokken op eene zeer natuurlijke en bekoorlijke wijze. Haare kleeding beftond uit een ftuk bruin ftof, welk onder de borst dicht aan het lijf floot, maar van de heupen neerwaard ruimer werd ; en dit eenvoudig, onopgefmukt gewaad ftond haar beter, dan de fierlijkfte Europeefche dragt. — Om nu de zaak met de eilanderen volkomen weder goed te maaken, en het onderling vertrouwen te herftellen, werd de Indiaan door den Engelfchen wondarts behoorlijk verbonden, en eene menigte koraalen onder hen uitgedeeld, waarop zij met wederzijdfche verzekeringen van vriendfchap naar het fchip te rugkeerden. Dat het ook onder dit goedaartig en dienstwillig volk, even zoo wel als onder de befchaafde natiën van Europa,aan enkele booswichten en Verftoorders der openbaare rust en vei-  der vriendlijke eilanden. ÜÖ? Veiligheid niet ontbreekt,moest dc heer patton kort te vooren met gevaar zijns leevens ondervinden. — Voor een paar koraalen had een Indiaan hem van de landingsplaats door het eiland omgevoerd, en hij was zoo gelukkig geweest, om onderweegs elf fluks eendvogels te fchieten, welken zijn leidsman hem gewillig nadroeg. Toen hij op de marktplaats te rug kwam, waren de overige Britten, om het middagmaal te houden, reeds aan boord der fchepen wedergekeerd;'t welk hem eenigzins ongerust maakte. -— De Indiaanen hadden waarfchijnlijk zijne verlegenheid bemerkt, want zij begonnen terflond daarop zich in menigte rondom hem te verfamelen , en op hem aan te dringen, als of zij zich zijnen toefland ten nutte wilden maaken. In zijnen nood klom hij op den top eener rots aan den oever, die recht tegenover het fchip lag. Hij werd ook wel op het fchip waargenomen, gelijk ook zijne noodfeinen gezien werden; doch, 't geen zeer vreemd was, niemand nam het recht ter harte. Middelerwijl wilde zijn leidsman etlijke eendvogels ongemerkt wegwerpen; maar toen patton zulks vernam, famelde hij ze weder op. Thans drongen de Indiaanen hoe langer hoe dichter op hem aan, cn  -208 aardrijkskundige beschrijving en fommigen dreigden hem zelfs reeds meê hunne fpiesfen; doch het gezigt van zijn ge. weer hield hen nog eenigzins in ontzag. Om nu door list te erlangen, 't geen zij door openbaar geweld niet durfden waagen, zonden zij eenige vrouwsperfoonen af, die hem door allerhande wellustige gebaarden en houdingen zouden zoeken te verftroien en tot zich te lokken: doch zijn tegenwoordige toeftand was al te gevaarlijk , dan dat door deeze listige kunstgreep zelfs maar het geringfte zou uittevoeren geweest zijn. Ten deezen tijde zag de heer patton eene kanbo van het fchip te rugkomen; hij riep dus den eigenaar derzelve luidkeels toe, en bood hem zijnen laatften fpijker aan, bijaldien hij hem aan boord wilde brengen. Reeds was de heelmeester bezig, om in de kanoo te flappen, wanneer men hem zijn vogelroer uit de handen rukte,de eendvogels zelfs tot op drie fluks na ontnam, en de kanoo wegzond. —. Men kan ligt denken , hoe bekommerd en doodlijk ontfleld deeze bejegening hem maakte. Nu bleef 'er niets anders voor hem overig, dan wederom naar den top der rots te rug te keeren, en zich daarmede te troosten, dat men hem daar van boord van het fchip in zij-  t)ER VRTENDUjKE EILANDEN. 2C0 zijne verlegenheid kon bemerken, en dus tot zijne hulp en bevrijding met fpoed aankomen zou. Doch , wijl de Indiaanen hem nu gantsch weerloos zagen , hielden zij ook niet langer in, maar begonnen terflond, aan zijne kleederen te trekken; cn , eer hij 'er om dacht, was neusdoek en das reeds weg. Dat had hij gaarn opgeofferd; maar nu zou de beurt aan den rok komen; en fommigen der rooveren dreigden hem op nieuw met hunne wapenen. Hij verwachtte des ieder oogenblik den dood, als zijn onvermijdlijk lot. Intusfchen doorzocht hij in dien grooten angst alle zijne zakken , of hij niet nog een mes of iets anders tot zijne verdediging overig had; doch hij vond niets , dan flechts een tandenflookerskokertje. — Dit haalde hij voor den dag, maakte het open, en hield het terflond den gantfchen hoop, als eèn ik weet niet'wat voor ontzaglijk wapentuig te gemoet;dieook,uit vreeze voor het onbekende ding, ras een paar fchrecden verre te rug week. •— Men kan ligt denken , dat hij bij de geringfle beweeging zijner vijanden zekerlijk niet na zal gelaaten hebben, hun dit geducht moordgeweer , met bijgevoegde dreigingen , te gemoet te houden. Doch , toen hij geene fchikking tot zijne redding zag maaO ken,  2IO AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING ken, en zich wegens de brandende hitte en verregaande vermoeijing naauwiijks meer kon beweegen; begon hij reeds in wanhoop op de verder diensren van zijn getrouw tandenftookerstuigje zijnleeven genoegzaam optegeeven, wanneer eene welgemaakte aanvallige jonge dochter hem in haare befcherming nam. Met fchoon gekruld, vliegend hair trad zij uit het gedrang tot hem. Onfchuld, goedhartigheid en teder medelijden waren zoo duidlijk in haar geiaat en gantfche houding te leezen, dat hij zich alles goeds van haar belooven mogt. Zij verkwikte hem met een ftuk eener pompeimoes; en wijl hij het met groote graagte en dankbaarheid aannam , gaf zij hem geftaadig meer, tot dat hij de geheele vrucht verteerd had. — Eindelijn zag hij de booten met gewapende manfchap van het fchip affteeken; en zoo ras de Indiaanen zulks gewaar werden, vloogen zij oogenbliklijk uit elkander, en zoch-' ten een goed heenkomen. Alleenlijk zijne grootmoedige befchermeres en haar oude vader , bleeven onbekommerd en onbezorgd bij hem zitten. zich van hun goed gedrag volkomen bewust zijnde. Zijne fchoone befchutteres vroeg hem naar zijnen naam;en toen hij zich, ovei eenkomftig den Otahittifchen tongval, die ook  der vriendlijke eilanden. ÏII ook op deeze eilanden gebruikiijkis,PATiNi geheeten had ; zoo beloofde zij hem, deezen naam voortaan te zullen voeren, alleenlijk denzeiven in pat sin i veranderende. — Bij het affchcidneemen , 't welk niet zonder groote tederheid van weerskanten gcfchiedde , vereerde hij haar en haaren bejaarden vader allerhande kleinigheden , welken hij van de aangekomen fcheeplingen leende; en daarmede keerden de beide goede lieden hoogstvergenoegdnaar hunne woonplaats te rug. De heeren fors ter verdienen, met waare eerbied voor hunne groote vermogens en de deugdzaame gevoelens van hun hart, onzer warmde dankzegging, dat zij ons, tot uitbreiding der menschkunde, deeze edele daad eener Indiaanfche dame fchriftlijk hebben medege.» deeld. Edele grootmoedige pats in i! Hoe menig teder vrouwlijk oog betaalt u veelligt in dit oogenblik, wanneer anders mijn kleine werkje tot de toiletten doordringt, den tol eener ongeziene ftille traan van deelneeming , en hoe menig mannenhart gloeit van oprechte dankbaarheid jegens u! —- Deugden , gelijk O 2 dee-  21Z' AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING cecze, gelijk de uwe, van vreemdelingen aan Vreemdelingen, van onbaatzuchtigen aan hulp. looze, verlaaten, benaauwde vreemdelingen, geoeffend, fchicteren van het eene aspunt tot het andere aspunt, en flikkeren ook daar, waar dwaaling en vooroordeel den geest met dikke nevels omhullen, met zachte verlevendigende kracht in het hart. — Verplant uit verren lande, uit den wilden grond (ach, waren onze Wilden van Europa maar zoo befchaafdf) uit den wilden grond, zeg ik, uitgerukt , behouden zij , gelijk de heerlijke voortbrengfels van de fpecerijboomen der Molukfche eilanden, in eene vreemde luchtflreek haaren edelen geest, en verwekken in gevoelige zielen eene loflijke drift van navolging. Zekerlijk vindt men geene manchinelboomen, daar niet de weldaadige Schepper der natuur eenen vijgenboom in hunne nabijheid geplant heeft. — Maar u, verlaaten vreemdeling,*gij, die door eigen keuze of ongeval uw vaderland vaarwel hebt gezegd , in vreemde landen , fteden , hoven vertoeft, benijd wegens uwe * voorrechten, uwe begaafdheden, gehoond, gefmaad van hoogen en Jaagen, van allerhande foort van lieden.; — u wensch ik uit de tederfte volheid van mijn hart, eene grootmoe-  der vriendlijke etlanden. 2 t? moedige , weidenken.de befchermeres, eene edele patsini! — Hier mag ik niet vergeeten, mijnen leezeren te zeggen, dat van de meeste diefftallen deezer eiianderen, en dus ook van de oneenigheden, daardoor tusfehen de Britten en de inboorlingen ontltaan, de fcbuld aan de onvoorzichtigheid en onachtzaamheid der uitgeftelde Engc'fchc posten te wijten was. • d. Gedienstigheid, De buitengemeen vriendlijke hcfüjkheid en gedienstigheid van anderen hield de Britten des te meer fchaadeloos. Wanneer zij hen ontmoetten , plagten zij gemeenlijk eene buiging met het hoofd te maaken, en daarbij, ter betuiging hunner vrede- en vriendfchaplievendo geneigdheden , klei woa, dat is , goede vriend, of iets anders van dergelijke bcduidnis te zeggen. —- Naar bevinding van omstandigheden bewcezen zij hun ook werklijk alle mooglijke diensten, verzelden hen als wegwijzers overal door het eiland werwaard zij begeerden, klouO 3 ter-  '2T4 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING terden in de hoogfte boomen, om bloesfems en vruchten afceplukken, en haalden al zwemmende de gefchooten vogels uit het water. Dikwijls weezen zij hun de fchoonfte gewasfen uit het groeiend rijk aan, en leerden hun de naamen, onder welken zij op deeze eilanden bekend zijn. Wanneer zij hun eene plant toonden, van welker foort zij meer wenschten te hebben, lieten zij zich de moeite niet verdrieten, om ze zelfs uit de afgelegenfte oorden des eilands met ongelooflijke bereidwilligheid aan te haaien. — Op kokosnooten en pompelmoezen onthaalden zij hunne gasten menigvuldig. — Ook booden zij dikwijls van zelfs en uit eigen beweeging aan, al 't geen zij ingefameld hadden, en gaarn mede wilden neemen , hun natcdraagen , hoe veel, hoe zwaar, en hoe verre het ook mogt zijn, houdende zij zich voor dc genomen moeite en den beweezen dienst zeer rijklijk beloond, wanneer zij op het einde eenen fpijker, eene koraal, een mesje, een lapje ftof, of eene andere dergelijke kleinigheid tot eene vereering kreegen. — Kortom, deeze eilanders betoonden zich bij alle gelegenheden bovenmaate gedienstig jegens vreemdelingen, welken zij nooit te vooren met hunne oogen aanfehouwd hadden. e. Kke-  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 215 e. Kleeding, Wapenen. De mansperfoonen gaan op het eiland Anamoka, of Rotterdam, nagenoeg gantsch naakt. Een fmalle ftrook ftof, om de heupen gewonden , maakt grootdeeis hunne geheele kleeding uit; flechts eenige weinigen, gelijk doorgaans de vrouwen en huwbaare dochters, droegen eene foort van vrouwenrokken, na.'.mlijk een ftuk geverfd, ftijf ftof, van bast van boomen gemaakt, wejk omtrent de heupen etlijke maaien om het lijf omgewonden was, en Van daar tot op de voeten neerhing. Hunne wapens zijn gelijk de wapens hunner 9 nabuuren, en zij bezitten dezelven in groote menigte. Zij zeiven voeren wel onder elkander geen oorlog, gelijk men u;t hun goedaartig en verdraagzaam karakter buiten diep reeds befluiten kan; maar zij hebben aan.de bewooners van het eiland Fidfchi zeer gevaarlijke vijanden. O 4 4- At-  2IÖ AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING 4- Artikelen van Koophandel, Muziek, Huizen, Kanoos. De meeste huizen op het eiland Anamoka zijn ten hoogde dertig voet lang, zeven of acht voet breed, en omtrent negen voec hoog. Zij zijn in zoo verre van eene zeldzaame bouworde, dat de wanden of buitenzijden derzelven, uit riet gevlochten, niet loodrecht gemaakt zijn,maar naar beneden dicht aan den grond naauwer toeloopcn , en ook zelden meer dan drie of vier voet hoog zijn. — Het dak van ftroo fteekt beneden over de zijmuuren uit, en komt boven aan elkander ; waarvan daan het dan komt, dat de doorfneede van zoodaanig een huis dc gedaante van eerf vijfhoek heeft. — In de zijmuur, achttien duim hoog boven den grond, is de deur eene opening van twee voet in 't vierkant, welke teffens de plaats van een venster vervangt. — Zij zijn te gelijk hunne voorraadhuizen. De yamswortelen , waarin het daagKjksch vocdfel deezer eilanderen fchijnt te beftaan, worden op den grond neergeftort. Over deezen fpreien zij een  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. 217 een paar matten, en flaapen gerust op deeze oneffen en buitachtige bedden. — De gewoonte vermag alles! In ftee van hoofdkusfens leggen zij kleine fmalle voetbankjes onder hunne hoofden. Behalve deeze wooningen, hebben zij nog anderen, welke enkel uit vrijflaande daken beflaan , die op paaien rusten , waaronder zij over dag pleegen te vertoeven. Ook onder deeze daken is de grond altijd met matten bedekt. In kunstvaardigheid evenaaren zij hunne nabuuren volkomen. — Hunne kanoos zijn zeer kunstig famengefteld, en fraai bewerkt. De zijden zijn zoo glad gepolijst, als of zij van ebbenhoutwaren, en de verdekken met paarlemoer cn fchildpad ingelegd , 't welk in netheid voor geen Europeesch werk behoeft te wijken. De roers hunner vaartuigen, en zelfs hunne vischhoeken zijn gepolijst, en met bonte mosfelfchelpen ingelegd, waarvan men aan den oever eene verbaazende menigte vindt, en wel veelen van buitengewoone fchoonheid. De kleine booten of kanoos voeren gemeenlijk drie man. Het verdek bedraagt twee derden van de geheele lengte der kanoo. Die kanoos, welke van de nabuurige eilanden aankwamen, O 5 wa-  218 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING waren veel aanzienlijker, en altijd twee door middel eener menigte dwarsbalken famengekoppeld ; zoo dat in veelen derzelven ruim vijftig man plaats genoeg hadden. In 't midden was gemeenlijk eene hut opgerecht, op dat de lieden,aan boord in de fchaduw zouden zitten, en hunne waaren droog houden kunnen. Op den grond deezer hut, die uit de planken, dwars over de kanoos gelegd, beftond, waren openingen, waardoor men onder in het ruim der vaartuigen neerklom. De matten, waarmede hunne kanoos voorzien waren, befton» den uit groote boomen, die naar welgevallen konden neergelaaten worden. De zeilen waren groot en driehoekig, maar niet zeer bekwaam om te ïaveeren. Hun touwerk integendeel was voortrcflijk; en in plaats van ankers hadden zij aan het onderfte end van een fterk kabeltouw eenige groote fteenen bevestigd, die door hunne zwaarte het fchip vasthielden. Hunne artikels van koophandel waren talrijker , dan die van de andere nabijgelegen eilanden. De voornaamften waren de voortbrengfels hunner plantaadjen, ftoffen, uit bast van boomen gemaakt, kanoos, vischhoeken, visch- fnoe-  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 210 fnoeren , netten , op de Europeefche wijze vervaardigd, naalden, van beenderen bereid, garen van onderfcheiden fijnheid , beurfen, korven van riet, die waterdicht zijn, armbanden , borstfehifden, met veeren van de leevendigfte kleuren bezet, masken en mantels, uit veeren van verfcheiden kleuren zoo ongemeen kunstig famengefteld, dat, naar de verzekering van den meergemelden naamloozen Engelfchen fchrijver, geene Britfche dame zich fchaamen zou, daarmede te verfchijnen. Deeze zijn op de Societeitseilanden van eene zoo hooge waardij, dat men voor eene enkele roode veer een geheel zwijn ruilt. Na de maaltijd lieten zij gewoonlijk hunne muziek hooren, en hunne danfers ten voorfchijn komen. Deeze laatften waren voornaam* lijk vrouwen, die in vaardigheid en menigvuldigheid haarer beweegingen veelen der Euro-" peefche danfers overtroffen. — Daarna werd 'er eene foort van pantomime gefbeeld, waarin etlijke kampvechters hunne bekwaamheid lieten zien; en ten laatfte werd het fchouwfpel door de vertooning eener klucht beflooten, welke bij het opperhoofd en zijn gevolg een buitenfpoorig gelach veroorzaakte. — Nidat dit  220 ■ AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING dit alles verricht was, kwamen eindelijk de zangers, wier gezang met muziek verzeild was, hoedaanig in de vroegfte tijden bij de onbefchaafde volken niet ongewoon was, gelijk men op oude fchilderijen kan z^en, waar de danfers en zangers met vlakke fchelpen in de hand worden uitgebeeld, welken zij te famen plagten te flaan, om eenftemmigheid in hunne zangwijzere brengen, en hunne beweegingen daarnaar in te richten. \ ;*-'">v-! Bij deeze gelegenheid gebruikt dezelve naamlooze fchrjjver de vrijheid om eene ftoute aanmerking te maaken. Wie weet, zegt hij, of niet na verloop van duizend jaaren het zaad der vrije kunsten, welke thans in deeze gelukkige luchtftreeken door Europeefche zeevaarcndc lieden uitgeftrooid wordt, tot rijpheid geraaken zal. Dat eens het licht van befchaafdheid in vollen glans over Zuidindie, of de menigvuldige groote en kleine eilanden der groote Zuidzee zal opgaan , wordt veelligt door niemand in twijfel getrokken. — Doch , waar zijn die Europeërs, welke hier het zaad van kunsten en weetenfchappen hebben uitgeftrooid ? De groo.  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 221 groote en kleine bijlen, de koraalen en fpijkers, welke zij voor leevensmiddelen en bet genot der wellust verruilen , zullen het toch wel niet weezen. — Een Engelfche zeeman had wel het heldhaftig befluit genomen, om op Nieuw-Zeeland te blijven, eene inlandfche vrouw te trouwen, het land te bearbeiden, en een eriki of hariki te worden. Hij had ook ten dien einde de werktuigen, tot zijn oogmerk noodig , reeds heimlijk van boord gebragt. Dan, men miste hem op het fchip, zocht hem op, bragt hem te rug aan boord, en beflrafte zijne roekloosheid met twaalf flagen. Hard fchijnt wel het verwijt te zijn, dat deeze zoogenoemde Zuid-Indiaanen van de Europeëren tot hiertoe nog niets geleerd hebben , dan dat zij wreed genoeg zijn, om hen in hun eigen land te vermoorden, en te verminken, en met hardheid en flagen te behandelen ; dat zij met hunne dochters en vrouwen in de fchandelijkfte, en, mag men zeggen, beestachtige wellust geleefd ; en' ten minfte op fommigen eilanden het fchriklijk vergif eener vuile ziekte verfpreid hebben; maar, hoe hard dit verwijt ook' fchijnt te zijn, is het echter treffend en waar. En dit is toch wel geen zaad van befchaaving, van verlichting ? En  222 aardrijkskundige beschrijving En hier moet ik tot roem en eer van den kapitein cook melden, dat hij op zijne tweede reize, terflond bij zijne landing, op het allerflrengfte verbood, dat niemand der geenen , welke met de venusziekte befmet, of eerst onlangs daarvan geneezen waren, aan land zou gaan, en ook geene Indiaanfche vrouwspersonen , die terflond in verfcheiden kanoos naar het fchip kwamen roeien, en tot nader gemeenfchap met de fcheeplingen fleeds grooten lust betoonden, aan boord zouden toegelaaten worden; zoo dat alle deeze gerieflijke dochters, nadat zij lang genoeg te vergeefs heen en weerom het fchip geroeid hadden, eindelijk onverrichter zaak weder vertrekken moesten. 5- eilanden rondom het eiland Rotterdam gelegen. Oostlijk. Terre Fetfchea Tonumea. Dit eiland maakt eene fcnilderachtige vertooning. West-  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 223 Westlijk. Mango nue, of Groot - Mango. Mango iti> of Klein-Mango. Tusfc'ien deeze eilanden is de zee overal peilbaar, en heefteerst vijftig, vijf en veertig, en dichter aan het ftrand negen, twaalf, veertien, twintig vademen diepte. Zuidwestlijk. Namoka iti, of Klein - Namoka. Het eiland Rotterdam zelve noemen de inboorlingen van hetzelve .Namoka nue, of Groot - Namoka. Noordwestlijk. Tofua. Eghao, of Ogaho. Noordwestwaard van beiden liggen dertien vlakke eilanden , waarvan het westlijkite heet Mottowa. Noordlijk. Otughua. Lagkolla. Oua Ufanga. Lughelaei. Wofudgi. Fonnuaka. Noord-  22+ AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING Noordoostlijk. Uwia. Woalliawa. Oiifanga. Kofu. Koe - e - e - onna. Konaghunarau. Man-e - e- onne. Toghuru. ■ Koenughu. Koodgi. Konimu. Tonunu- ofua. Ofulango. TT  der vriendlijke eilanden. 22£ III. het eiland middelburg. • Dit eiland is ook door abel jansz. tasma sï in 1643. ontdekt, en door hem zoo genaamd. Dc eilanders zeiven noemen het e a u w e h. 1. Gefteltenis, V 25/ VIII. DE HA PPI-EILANDEN. I. Hopaen, Happi, Appai. De onderfcheiden eilanden, welke deezen gemeenfchaplijken naam draagen , welke in de taal der inboorlingen eene druif betekent, ligt twee dagreizen ter zee zuidwestwaard van het eiland Amfterdam. — Zij zijn laag, vlak en klein, en hebben maar weinig water. De meesten zijn met boomen begroeid, waaruit blijkt, dat de grond zeer goed is. Zij hangen door koraalbanken aan elkander. De eriki Fienau maakte den Britten alle deeze eilanden bekend, hij roeide in zijne kanoo vooruit, en bragt hen, als de beste loots, veilig en behouden door den doolhof van meer dan zestig eilanden. Alleenlijk is de naam van dit eiland, waarop de Engelfchen landden, bekend. Het heet Lefugo, Lefooga, Kalafoy. Deezen laatften naam geeft de bovengemelde naamlooze Britfche  Ï56" AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING fche fchrijver aan hetzelve,en méldt teifens, dat 'er een brandende berg op dat eiland is, waarvan de anderen geen woord fpreeken. 2. Kalafoy. Volgens ellis ligt dit eiland op de zuider breedte van negentien graaden, zes en veertig minuuten , en honderd zeven en zestig graaden,negen minuuten westlijke lengte van het eiland Ferro; maar volgens zimmerman op de zuider breedte van twee en twintig graaden, en honderd acht en zestig graaden westlijk van het eiland Ferro. De laatfte verzekert, dat de kapitein cook den naam van Vriendfchapseilancl aan het zelve gaf. a. Ligging, Gefteltenis. Het eiland Kalafoy is zeer laag. Het is wel met bronnen van versch water voorzien; doch zij vloeien op een verren afftand van de kust, tai het water is ook niet uitneemend goed.In- tus-  DER VRIENDLTJKE EILANDEN. 25? tusfchen zegt de naamlooze Brit, dat dit eiland water van bijzonder voortreflijken fmaak heeft. De breedte des eilanfis bedraagt naauwlijks eene Duitfche mijl; daartegen is het acht of regen Duitfche mijlen lang. Het. is buitengewoon vruchtbaar. De vruchtboomen zijn voor .het grootfte gedeelte in regelmaatige laancn of wandeldreeven geplant, en het land met zoete aardappelen en yams wortelen, van welken de laatften dikwijls vijftig of zestig pond woogen, bebouwd. De overige voortbxengfels zijn pompelmoezen, broodvruchten en kokosnootenboomen, Fienau, de oprechte vriend der Europeëren, betoonde zich hier jegens de Britten even zoo vriendlijk en gedienstig, als op het eiland Anamoka of Rotterdam. Hij bragt hun, terflond bij hunne aankomst, in zijne kanoo , zwijnen',broodvruchten,pompelmoezen en yams van' ongemeene grootte. — Hij leidde hen bij de eilanders in, die terftc.id in den beginne met eene menigte kanoos het fchip omringden, zwijnen, vogels, brood-en R an-  .358 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING andere vruchten, ook wortelen aanbragten, waarvoor zij bijlen , mesfen, fchaaren, fpijkers knoopen, laken en andere Europeefche waaren kreegen. b. Karakter der Inwooneren. Toen de Britfche kapitein aan land trad, werd hij door den bevelhebber Fienau in eene hut geleid, welke dicht aan den oever ftond, en eerst eenige minuuten te vooren derwaard gebragt was. In deeze moest hij met Fienau en Omai plaats neemen. —: De andere bevelhebbers en het volk maakten buiten de hut eenen kring tegen over hen, en gingen daar insgelijks zitten. De kapitein cook werd daarop gevraagd , hoe lang hij aan het eiland meende te blijven?Op zijn antwoord van vijf dagen kreeg een van de voornaamften, Taipa geheeten, bevel,om te naderen,zich nevens den kapitein te plaatfen , en dit den volke bekend te maaken. Hij deed daarop eene aanbraak aan hetzelve, welke Fienau hem grootdeels vóorzeide. De inhoud dier reedevoering was, dat zij allen, zoo ouden als jongen, den  der vriendlijke eilanden. 259 den kapitein als eenen vriend moesten aanzien, die voorneemens was, eenige dagen bij hen te blijven; dat zij, geduurende zijn verblijf aan het eiland, hem niets ontfteelen, noch hem op eenigerhande wijze lastig vallen zouden; en dat men verwachtte, dat zij zwijnen , gevogelte en vruchten aan de fchepen zouden brengen, aan boord van welken zij daartegen die zaaken, welke hij hun ftukswijze noemde, zouden bekomen. — Na deeze aanfpraak vertrok Fienau. — Taipa ftelde den kapitein voor, dat het noodig ware., het opperhoofd van het geheele eiland, Eeuropct genaamd, een gefchenk aantebieden. Cook, die reeds bedacht daarop geweest was, bragt daarop een gefchenk ten voorfchijn, welk zijne verwachting grootlijks overtrof. Den volgenden dag werd dc kapitein cook weder op dezelve plaats gevoerd. Toen hij zich neer had gezet, duurde het niet lang, of bijkans honderd eilanders kwamen aldaar met yams, broodvruchten, koKosnooten, fuikerriet, zwijnen, tortelduiven en ander gevogelte ter ruiling. Zij maakten twee hoopen daarvan. Kort daarop kwamen anderen van de rechter zijde, met dergelijke voortbrengfelen R z des  %ÓO aardrijkskundige beschrijving des eilands , welken zij insgelijks op eenen hoop léic'en. Bij deezen lagen twee fpeenvarkentjes aangebonden en zes fluks gevogelte, en bij die aan de linkerhand zes fpcenvarkens en twee fchildpadden. — Het opperhoofd Eeuropa plaatfle zich voor den voorraad aan de linkerhand, en een ander opperhoofd voor dien aan de rechterzijde. Waarfchijnlijk had Fienau deeze gefchenken den opperhoofden als een fchatting opgelegd. De hoop ter rechterhand was voor Omai, en die ter linkerhand, omtrent twee derde Van het geh'ecle, voor den kapitein beflemd. Het opperhoofd voegde 'er bij, dat de kapitein ze aan boord mogt laaten brengen, wanneer het hem gelegen kwam, vermits de inwooners niet eene kokosnoot daarvan zouden fleelen. De uitkomst bevestigde het ook volkomen. Cook liet alles te rug, en nam den bevelhebber mede aan boord van het fchip. Toen des namiddags de voorraad ingefcheept werd, ontbrak 'er zelfs niet een enkel artikel aan. De menigte derzelven was zoo groot, dat vier booten daarmede belaaden wierden , en de Britten zich over Fienaus milddaadigheid moesten verwonderen ; want dit  der vrtendltjke eilanden. 2r5l cïit gefchenk overtrof allen, welken zij nog ooit van deeze Indiaanfche erikies ontvangen hadden. Cook vereerde hem daartegen zoodaanige artikels, welken hij meest waardeerde. Zijn gefchenk was. hem ook zoo aangenaam , dat hij hem, zoo'ras hij aan land kwam, op nieuw twee groote zwijnen, een' aanzienlijken voorraad tongen, en eenige vruchten toezond. c. Volks/pellen, Spiegelgevechten, Muziek, Danfen. Bereids in mijne inleiding tot de bijzondere befchrijving deezer eilanden, heb ik uit ziimmerman en ellis een verhaal nopens hunne kamp- en fpiegelgevechten medegedeeld. Ik bedoelde daarmede die geenen, welken de Engelfchen op het eiland Lefugo of Kalafoy, daar ik hier van fpreek, zagen houden. De vechters ftonden in twee hoopen. Hunne wapens beftonden in knodfen van groene kokostakken. Zij gingen voor de aanfehouR 3 wers  2Ö2 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING wers neerzitten. Kort daarna begaven zij zich in de bijzondere perken, tot den ftrijd beftemd. — Uit den eenen hoop ftond een op, trad een weinig vooruit, en daagde meer door gebaarden, dan door woorden,•eenen mededinger van den anderen hoop uit. Bijaldien de uitdaaging, gelijk gemeenlijk gefchiedde , aangenomen . wierd, fielden de beide kampvechters zich in den behoorlijken ftand, en daarna begon het gevecht, welk zoo lang duurde, tot dat de een of de ander zich voor overwonnen verklaarde , of tot dat hunne wapens gebroken waren.— Zoo ras een tweegevecht voorbij was, kwam de overwinnaar, en hurkte tegenover het opperhoofd neer, waarna hij weder opftond en zich verwijderde. Ten zeiven tijde gaven twee oude mannen, welke de rechters fcheenen te zijn,hunnen bijval in eenige weinige woorden te ken- nen; en het volk, bijzonder aan dien kant, tot welken de overwinnaar behoorde , verhief den roem, welken hij door zijne vaardigheid en kracht verworven had, door een, twee- of driemaal herhaald, luid vreugdegefchreeuw. Deeze vermaaklijkheid werd van tijd tot tijd,  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 263 tijd, geduurende etlijke minuuten afgebroken, en in dien tusfchentijd oeffende men zich zoo wel in het worstelen , als in het klopgevecht. — Het eerfte gcfchiedde op dezelve wijze als op het eiland Otahitti , en het klopgevecht was van die wijze van vechten, welke in Engeland gebruiklijk is, weinig of niet onderfcheiden. Doch allermeest geraakten zij door deeze bijzonderheid in merklijke verwondering, dat een paar vlugge en fterke vrouwsperfoonen op het ftrijdperk ten voorfchijn kwamen, en zonder eenige voorafgaande plechtigheid, met dezelve kunstvaardig- v heid als de mannen , een klopgevecht hielden. — Dan, dit gevecht duurde niet langer dan eene halve minuut, wanneer de eene zich reeds voor overwonnen verklaarde. De overwinnaares verwierf van de aanfchouwers denzei ven bijval en toejuiching, welke zij voorheen den overwinnaaren beweezen hadden. Hoewel de Engelfchen hierover eenig ongenoegen lieten blijken, lieten zich nogthans twee andere vrouwsperfoonen daardoor niet afhouden, om insgelijks het ftrijdperk te betreeden. Zij fcheenen een paar moedige meisjes te zijn, die elkander geweldig zouden gehavend hebben , bijaldien niet twee oude R 4 vrou-  204 aardrijkskundige beschrijving vrouwen tusfchen beide waren gekomen, die ze van elkander hadden gefcheiden. Alle deeze kamp- en fpiegelgevechten werden onder een aantal van ten minfte drie duizend aanfchouwers gehouden. Zij liepen ten einde tot groot genoegen cn wederzijdsch vermaak van de onderfcheiden partijen, niettegenftaande fommigen der kampvechters en der kampvcchteresfen zeer gevoelige ftreeken ontvingen. De kapitein cook liet den volgenden dag het fcheepskrijgsvolk hunne krijgsverrichtingen maaken en manxuvreeren Hij deed ook een kunstvuurwerk affteeken. Fie- (f) Zij fchooten fnaphaankogels in boomen, om hun de werking van het buskruid te doen zien. Dezelve inaalSte de verwondering des volks gaande, en de befchaafde Fienau deed naaiuvkeurig onderzoek naar alle de bijzonderheden. In 't eerst vlooden zij als eene kudde fchaapen; doch in 't vervolg greepen zij wel weder moed, maar niets kon hen overbaalen, om nader bij te komen. Alleenlijk Fie-r nau liet weinig verwondering blijken. Waarfchijnlijk gevoelde hij zijne minderheid en de overmagt der Britten j ten minfte waren veelen van deeze lautften daarvan overluigd.  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 26$ Fienau , die bij eene groote weetgierigheid teffens eene verwonderenswaardige kloekmoedigheid voegde, bekroop de lust, om zelf een vuurpijl afcefchietem Hij frak ze aan , en wierp ze zoo-'goed en onvertraagd in de lucht, als een Europeer ooit kon doen. De bevelhebber Fienau onderhield daartegen de Britten met eenen toonceldans , dien zij met zoodaanig eene vaardigheid en verwonderlijke naauwkeurigheid uitvoerden, dat zulks, naar cooks eigen bekentenis, de proeve der krijgskundige verrichtingen van zijn volk verre overtrof. Honderd en vijf mannen waren de danfers of tooneelfpeelers. Ieder van hun had een net en zuiver gemaakt werktuig, bijkans als een roer of riem, in de hand. Het werktuig was twee en een' halven voet lang, had een kleine handgreep, en een dun blad, zoodat het over 't geheel zeer ligt was. Met deeze aartige werktuigen maakten zij veelerhande zwenkingen, van welken een ieder met eene bijzondere houding des Jigchaams , of met eene verfcheiden bcWeeging van hetzelve verze !d was. R 5 Voor  265 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING Voor eerst fchaarden alle de danfers zich in drie reien, en ieder veranderde door verfcheiden beweegingen haaren Hand op eene zoo kunstige en regelmaatige wijze, dat die geenen, welke de achterften hadden geftaan, de voorIten wierden. Doch zij bleeven niet lang in dien zeiven ftand, maar deeze veranderingen gcfchiedden door een ongerheenen fnelleji overgang. Eens breidden zij zich allen in eene enkele linie uit; daarop maakten zij een hal ven kring en eindelijk vormden zij twee vierkante kolommen. Terwijl deeze beweeging uitgevoerd werd , trad een der danferen uit den hoop, en danste voor den Ë.-itfchen kapitein eenen fnaakfchen belachlijken dans, die het flot deezer openlijke vermaaklijkheid was. De muziektuigen beftonden in twee trommelen, welke boven reeds befchreeven zijn. Doch de danfers richtten zich meer naar een choor zangers, in welker zang zij zeiven mede inftemden. Hun gezang ontbrak het geenzins aan eene aangenaame zangwijze, en alle hunne beweegingen , volmaakt aan elkander beantwoordende, werden met zoodaanige kunst uitgevoerd, dat het geheele choor danfers, hoe talrijk ook, flechts maar een enkel lig- chaarn  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 267 chaam fcheen te zijn. Ieder der Britfche aanfchouvercn moest bekennen, dat een zoodaanige dans, op een Europeesch fchouwrooneel gedanst, eene algemeene goedkeuring zou vinden. — Zij begonnen ook werklijk wegens den voorrang hunner vaardigheid ilout en moedig te worden. Voor de muziektuigen der Britten, uitgenomen alleen de tromme/, betoonden zij niet de minfte. achting , en, 't geen te verwonderen is, nog het allerminst voor de waldhoornen. Om beter en duurzaame begrippen aangaande de verhevener en volkomener tijdkortingen der Engelfchen in hun te verwekken, had de kapitein cook een kunstvuurwerk laaten vervaardigen , welk bij de aanbreekende donkerheid des nachts afgeftooken werd. — Fienau en eene groote menigte volks met hunne opperhoofden waren 'er bij tegenwoordig. Het gelukte voor het grootfte gedeelte volkomen goed, en verwekte eene ongelooflijke verwondering en verbaasdheid bij alle de eilanders, bijzonder de watervuurwerken en vuurpijlen; en dit deed de fchaal .ten eenemaal aan den kant der Engelfchen overflaan. Het  263 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING Het gevoel van deeze onloogchenbaare voorrechten der Europeëren werd voor deeze eilandcren een nieuw fpoor, om bij herhaaüng alle hunne krachten in te fpannen, ten einde alle hunne kunstvaardigheden op het fterkfte aan den dag te leggen, en, ware het moog. lijk, hunne overtreffendheid te behouden. 9 Naauwjijks was het vuurwerk geëindigd, c f een groote rei dapferen begon haare kunst te vertoonen, Tot een voorfpel plaatfte zich een choor van achttien muziekanten, in 't midden der talrijke aanfchouweren, recht tegenover de Britten. De opengelaaten plaats ftelde het toonecl voor, vier of vijf fpeellieden hadden groote ftukken bamboesriet in de handen, ieder ter lengte .van vijf of zes voet. Ieder pijp werd door eenen man gefpeeld, die ze bijkans loodrecht in de hoogte hield. Het bovenfte end was open, maar het ohderfte was door een' knoop geflopt. Met dit end ftieten zij geduurjg op den grond, doch langzaam. Op deezo wijze bragten zij naar de verfcheidenheid der lengte hunner muziektuigen verfcheiden toonen uit. Allen klonken hol en diep. — Om het  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. %6g ruuwe van deezen klang weg te neemen, en door eenen hooger toon te maatigen , floeg een der fpeeyieden fchielijk en met twee ftokken op een ftuk bamboesriet, welk gefpleeten op den grond lag. De overigen zongen nevens deezen terftond een zacht en langzaam gezang, welk de ruuwe toonen der muziektuigen tot de eenvoudigfte overeen item ra ing bragt. Nadat de muziek omtrent een vierde van een uur geduurd had, traden twintig vrouwsperfoonen in den kring. De meesten van haar hadden kranfen van de karmozijnroode bloemen der Chinaroozen , of ook Van andere bloe* men, om haare hoofden, en veelen van haar hadden zich met bladen van boomen' opgefchikt, welker randen zeer aartig ingeknipt waren. — Zij flooten eenen kring rondom het choor, met de aangezigten naar hetzelve gekeerd, en maakten daarmede een begin, dat zij een zacht lied aanhefcen, welk het choor in denzelven toon beantwoordde; en dit werd beurtling herhaald. — Geduurende deezen ge. beelen tijd verzclden deeze vrouwen haar gezang met verfcheiden innccmende beweegingen haarer handen naar heure aangezigten, en ia andere richtingen ten zei ven tijde, waarme- de  9JO AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING de zij beftendjg eenen tred voorwaard, en dan weder achterwaard met eenen voet deeden, terwijl de andere ftil Hond. — Zij keerden daarop hunne aangezigten naar de aanfchouwers , zongen een tijdlang , en gingen langzaam , in eenen hoop, te rug, naar dat deel des krings, welk tegenover de hut was, waarin de voornaamfte aanfchouwers zaten. Hierop trad van weerskanten eene van haar voorwaard ; zij ontmoetten elkander aan de voorzijde, gingen elkander voorbij, en zetten haaren gang zoo lang rondom voort, tot dat zij weder bij de overigen kwamen. Van deezen gingen vervolgens twee elkander voorbij, en keerden zich om, gelijk de voorigen, maaide beide anderen bleeven ftaan; en bij deezen kwam van tijd tot tijd geftaadig eene van ieder zijde, tot dat het geheele aantal weder eeïen kring om het choor geflooten had. ■ Thans begonnen zij, naar eene fchielijke maat te danfen, waarbij zij fpringende eene foort van eene halve wending maakten, de handen te famen klapten, knipjes met de vingeren floegen, en eenige woorden te famen met het choor herhaalden. Toen omtrent het einde de muziek in fnelheid toenam, werden ook  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. £ft ook haare gebaarden en houdingen met verwonderenswaardige kracht en vaardigheid verwisfeld; en fommigen haarer beweegingen zouden bij ons veelligt voor onbetaamlijk gehouden worden ; offchoon dit gedeelte* van den dans geenzins het oogmerk had, om onkuifche gedachten te verwekken, maaralleen de verbaazende verfcheidenheid en menigvuldigheid haarer beweegingen aantetoonen. Op dit groote vrouwlijke ballet volgde een, welk door vijftien mannen gedanst werd. Sommigen derzelven waren reeds oud; maar de ouderdom fcheen hunne behendigheid in en lust tot het danfen niet verminderd te hebben. Zij waren in eene foort van kring geplaatst, welks voorzijde gedeeld was. Hunne aangezigten waren noch buitenwaard naar de aangezigten der aanfchouweren, noch binnenwaard naar het choor gekeerd; maar de eene helft van hunnen kring had de aangezigten voorwaard , gelijk zij voorwaard gekomen waren, en de andere helft in eene tegenovergeftelde ftrekking geplaatst. — Zij zongen fomtijds langzaam in overeenftemming met het choor; en terwijl zij dit deeden , maakten zij teffens eenige zeer aartige beweegingen met de handen,  2?2 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING den, maar welke van die beweegingen, die de vrouwen gemaakt hadden, onderfcheiden waren; waarbij zij teffens het hgchaam beurtJing van de eene zijde naar de andere neigden , terwijl zij een been ophieven, van zich uitftrckten, en op het andere rustten. Ten zeiven tijde was ook de arm aan dezelve zijde opwaard geheel uitgeftrekt. — Op eenen anderen tijd zeiden zij fpreuken in eenen zingenden toon op, welke door het choor werden beantwoord. — Op het laatst nam de fnelheid van de muziek en den dans zoo zeer toe, dat het naauwlijks mooglijk was, de verfcheiden bewcegingen optemerken of te onderfcheiden , offchoon men had moogen denken, dat de danfers nu wel moe zouden zijn, vermits hun dans bijna eene halve uur geduurd had. Na een' aanmerklijken tusfehentijd nam een ander bedrijf, gelijk men het noemen kan, zijn begin. — Twaalf perfoonen kwamen nu ten voorfchijo, welke zich in twee reien tegenover elkander, maar aan de tegenovergeftelde zijde des krings,'plaatsten, en aan de eene zijde ftond iemand, die om zoo te fprce. ken de foufieur was, en verfcheiden fpreuken herhaalde, welken de twaaif nieuwe danfers en  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 273 en Choor beantwoordden. — Zij zongen daarop langzaam, dansten vervolgens, en zongen rasfer omtrent een vierde van een uur lang, naar de wijze der danfers, welken zij gevolgd waren. Terflond na het flot van deezen dans, boöden negen vrouwsperfoonen zich van zelf aanr en plaatflén zich tegenover de hut, in welke de opperbevelhebber des eilands zat. — Hierop llond een man op, en flocg de eerfle deeze; vrouwen met beide tefamengevouwen vuisten op den rug. Dit deed hij ook aan de tweede cn de derde; aan a's vierde gaf hij eenen fiag op de borst. Hierop flond oogenbüklijk een uit het volk op, en leide hem met eenen flag op het hoofd op den grond; waarna hij', zonder dat zulks de minlte opfchudding of wanorde veroorzaakte , terflond weggebragt werd. — Maar deswege werden de andere vijf vrouwen met deeze wonderlijke tuchtiging, of veelligt noodige plechtigheid, niet verfchoond; want hem volgde iemand, welke haar op dezelve wijze behandelde. Haare befchimping had daarmede nog geen einde; want toen zij dansten, moesten zij deeze fmaadendo krenking ondergaan, dat haar dans tweemaal S gf«  274 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING afgekeurd wierd, en zij dien herhaaien moesten. Deeze dans was aan den dans der eerfte vrouwen zeer ongelijk , behalve in deeze enkele omftandigheid, dat deeze laatften fomtijds met haar geheele h'gchaam op een been door mid. del van eene foort van dubbele beweeging, en dan beurtling op het andere, rustten; in welke geftalte zij knipjes met de vingers floegen; en in 't laatst herhaalden zij met groote vaardigbeid de fnelie beweegingen, in welken de voorige rei danferesfen zich zoo ongemeen ervaren betoond had. Kort daarop kwam een man onvermoeds ten voorfchijn, en zeide op eenen vrolijken trant iets van het kunstvuurwerk, welk door de Britten afgeftooken was , waardoor hij een buitengewoon groot gelach onder het volkveroorzaakte. — Hierop deeden die mannen, welke Fienau verzeld hadden , of die hem gevolgd waren, eenen dans. Zij flooten eenen dubbelen kring, dat is , den éenen om den anderen, ieder van vier en twintig perfoonen, om het choor, heften een zacht vleiend gehang aan, dat met verfcheiden beweegingen der  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. der handen en des hoofds, daarmede overeenftemmende, gepaard ging. — Dit duurde een' geruimen tijd, en daarop fprongen zij in eene veele fneller maat, bij welke zij fpreuken herhaalden, 't zij in vereeniging met het choor, of tot beantwoording van dat geen, 't welk iemand van de rei gezegd had. Zij begaven zich daarop achter den kring, gelijk de vrouwen gedaan hadden , en kwamen aan beide zijden in eene drievoudige rei wederom voorwaard, tot dat zij eenen halven kring maakten , 'c welk zeer langzaam gefchieclde , ter» wijl zij het ligchaam op een been lieten rusten, en met het andere een weinig voorwaard rukten, wanneer zij het neerzetten. Zij verzelden dit met een even zoo zacht gezang, als zij in den beginne hadden aangeheven; maar veranderden het fchielijk, om fpreuken in een ruuwen toon te herhaalen , waarbij zij den dans teffens grootlijks verhaastten, tot dat zij dien met een algemeen vreugdegefchreeuw en handgeklap beflooten. — Dit werd verfcheidenmaal herhaald; maar ten laatfte maakten zij een' dubbelen kring,gelijk in den beginne, dansten en herhaalden zeer fchielijk, en beflooten eindelijk met verfcheiden zeer aartige veranderingen der beide kringen. S 2 Da  2J6 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVÏNG De vermaakiijkheden van deezen merkwaardigen nacht werden met eenen dans beflooten, die door de voorna;;milen, welke 'er tegenwoordig waren, verricht werd. Hij was aan den onmiddelijk voorgaanden in eenige ftukken gelijkvormig, wijl hij uit een gelijk aantal perfoonen beftond, die bijkans op gelijke wijze aanheften; maar hun flot was bij ieder tusfehenpoozing onderfcheiden: want zij verhaastten hunne beweegingen zelfs tot eene verbaazende fnelheid, cn bewoogen hunne hoofden van den eenen fchouder naar den anderen met zoodaanige hevigheid en fnelheid , dat een aanfehouwer, aan dit gezigt niet gewoon, op de gedachten moest geraaken, dat zij gevaar liepen , den hals te verdraaien. Dit werd door een luid handgeklap en eene foort van wild gefchreeuw verzeld , niet ongelijk aan dat geen , welk fomtijds op onze Europeefche fchouWburgen gehoord wordt. — Zij maakten een' drievoudigen halven kring, gelijk de voorige c'anfers, en een, die aan de eene zijde des halven krings vooruit trad, zeide iets op eenen ongemeen zangkundigen trant op ; 't welk hij op eene zoo bevallige wijze deed, dat hij onze meestgeachte fchouwfpeelers befchaamd zou hebben gemaakt. Die geen , weika  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 277 Jee zich aan het hoofd der tegenoverftaande rei bevond,, antwoordde hem op gelijke wijze. Nadat dit etiijkemaal herhaald was, viel het geheele gezelfchap aan de eene zijde in de antwoorden van het geheele gezelfchap aan de tegenovergeftelde zijde, terwijl de halve kring de voorzijde naderde; en ten laatfte eindigden zij met gezang en dans, zoo ais zij begonnen hadden. Deeze beide laatfte danfen werden met zoodaanige leevendigheid en aandacht uitgevoerd , dat zij algemeener bijval verkreegen. De inboorlingen des eilands , welke hier als aanfchouwers tegenwoordig waren, en die buiten twijfel volkomen konden beoordeelen, of de verfcheiden beweegingen richtig en naar waarheid uitgevoerd wierden, konden niet nalaaten, hunne goedkeuring bij eenige bijzondere deelen te uiten: en zelfs de vreemdeling, die dergelijke vermaakiijkheden nooit te vooren zag, gevoelde in hetzelve oogenblik een gelijk vergenoegen. Want offchoon ook over "t algemeen alles met de naauwkeurigfte overeen-' fiemming uitgevoerd werd , zoo waren echter fommige gebaarden daarenboven zoo beduidende , dat men met recht zeggen kon, dat zij S 3 d9  tyS AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING de taal zelve fpraaken, welke zij verzelden; warëheer wij anders toeflaan, dat tusfchen de beweeging en het geluid eenige verbinding is, gelijk een ieder, door de ondervinding in deezen geleerd , gaarn zal willen toellemmen; vermits , wanneer eigenaartig uitdrukkende gebaarden bij de ftem gevoegd worden, twee zintuigen, naamlijk gezigt en gehoor, teffens. werken, en het eene het andere helpt. Hierbij is ook nog aantemerken , dat, alhoewel de muziek des choors en de beweegingen der danfers volmaakt met elkander overeenftemden , nogthans de geftaadige oeffening in deeze meestgeliefkoosde tijdkorting des volks wel het grootfte aandeel daarvan fchijnt te hebben, dat zij in hunne onderfcheiden en zeer famengeftelde danfen zo net de maat weeten te houden. Want, wanneer iemand enkel toevalliger wijze , 't geen ligt gebeuren, kon, gefloord werd, zoo veroorzaakte zulks echter nooit de geringfte bedenking of verlegenheid bij hem, om de richtige plaats in den dans en het gezang fchielijk wederom te treffen. — En haare volkomen geëffende kunstvaardigheid was in geen ftuk merkwaardiger, dan in de fnelle overgangen, welken zij van de  der vriendlijke eilanden. 2?Q de ruuwer voor/tellingen en harder toonen tot de zachter gezangen en inneemendfte beweegingen wisten te maaken. Kort hierna kreeg de kapitein cook een bezoek van Fetefi, den broeder van Paulahau, die hem twee fchoone vette zwijnen tot een gefchenk bragt. — Bij 't geen ik te vooren reeds van hem aangemerkt heb, voeg ik thans nog, dat bij kort overeindftaande hairen en gezigtstrekken , van die zijner onderdaanen merklijk onderfcheiden, had. Hij was een zachtmoedig en verltandig man. — Hij befchouwde het fchip en de verfcheiden nieuwe voorwerpen met buitengewoone opmerkzaamheid ; en deed verfcheiden vernuftige vraagen: onder anderen, wat hen bewoog , deeze eilanden te bezoeken? Nadat hij zijne nieuwsgierigheid in het befchouwen der dieren en andere nieuwe zaaken, welken hij op het verdek des fchips vond f verzadigd had, zoo verzocht de kapitein cook hem, om met hem naar beneden in de kajuit te gaan. Doch zijn gevolg, dat hem verzelde, maakte de tegenbedenking, dat, wanneer hij dit aanbod aannam, het gebeuren kon en zou, dat 'er lieden boven zijn hoofd gingen, 't welk niet toe kon gelaaten worS 4 den.  58Q AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING den. — Omai, des kapiteins tolk, verklaarde hun, dat de kapitein hevel zou geeven, dat niemand geduurende dien tijd zich onderwinden zou, over dat gedeelte des verdeks, welk hoven de kajuit was, te gaan. Deeze voorflag fcheen hen intu.-fcben niet volkomen te vrede te ftellen. — Doch Fetefi , verftandiger dan zij allen, was in dit ftuk niet zoo angst, vallig, maarleide alle ph'gtplecging terzijde, en ging, zonder eenige zwaarigheid te maaken, met den kapitein naar beneden, Hij at des middags aan boord, doch gebruik, te weinig fpijs en drank. Toen hij van de tafel was opgeftaan, noodigde hij den kapitein, om mede aan land te gaan. Dit deed de heer cook gereedlijk , nadat hij hem vooraf een gefchenk van zoodaanige zaaken gedaan had, waarvan hij het meeste werk fcheen te maaken. Werklijk overtroffen zij ook zijne verwachting , en verwierven den kapitein* zijnq vriendfchap allervolkomenst, Zoo ras de boot den oever bereikt had , en nog eer Fetefi dezelve verliet, gaf hij bevel, om nog twee zwijnen te brengen, en ze den piatrogzen te geeven, om ze mede aan boord van  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 2Sf Van het fchip te neemen. Het verfche Zuid-. Indiaanfche zwijnenvleesch is buitengemeen fmaak! ijk; maar ingezouten neernt het ras een' ouaangenaamen fmaak aan. Iiij werd vervolgens, door zijn eigen lieden, op. eene plank , die naar eene handberrie geleek, uit de boot aan land gebragt, en plaatfte zich in een klein huisje dicht aan den oever, welk hier tot zijn gemak fcheen opgerecht te zijn. Hij verzocht den kapitein, om zich nevens hem neer te laaten , en zijn gevolg, welk niet zeer talrijk was, ging in een halven kring voor hun buiten het huis zitten. — Achter den koning, of liever aan zijne zijde zat eene oude vrouw met eene foort van waaier in haare hand, om dc vliegen weg te jaagen. Nu werden de verfcheiden waaren, welken zijne onderdaanen aan boord van het fchip ingeruild hadden, voor den koning ten toon ge* legd. Hij bezag ze allen met bijzondere opmerkzaamheid, vroeg wat zij weder daarvoor gegeeven hadden , en fcheen met hunnen inkoop zeer wel in zijn fchik te zijn. Ten laatfte gebood hij, dat ieder ftuk aan'zijnen rechten eigenaar weder overgeleverd zou worden, uitgenomen een drinkglas, welk hem zoo wel geviel, dat hij het voor zichzelven behield. — S 5 Die  282 aardrijkskundige beschrijving Die geenen, welke de koopmanfchappen voor hem neerleiden, hurkten eerst voor hem neer, daarna breidden zij ze voor hem uit, ftonden terftond op, en begaven zich vervolgens van daar weg. Zij namen die zelve eerbiedige pligtpleeging in acht, toen zij ze weder opnamen; en niemand van hen onderwond zich, om ftaande met hem te fpreeken. Zij betuigden hem hunne onderdaanigheid , door het hoofd tot aan zijne voetzool neer te buigen, en dezelve met de onderfte en bovenfte zijde der vingeren aanteraaken. — Anderen , die niet in den kring zaten, kwamen , naar het fcheen, met opzet, om hem hunne eerbiedigheid te betuigen, en gingen daarna weg, zonder een enkel woord te fpreeken. Ik werd als betoverd, zegt de'kapitein cook, van de groote onderdaanigheid en eerbied , welke hierbij waargenomen werd; want ik heb nergens iets dergelijks, ook niet onder de befchaafde natiën, gezien. De Engelfchen vertoefden op dit eiland van den negentienden Mai tot den negen en twintigften Junij, op welken dag zij naar Tongatabu , of het eiland Amfterdam , onder zeil gingen, alwaar zij, na eene zeer bezwaarlijke vaart van twaalf dagen aankwamen, Kort  DER VRIENDLIJKE EILANDEN. 283 Kort voor hun vertrek van daar gebeurde ?er aan boord van het fchip the Discovery een voorva] , welk de vriendfchap, die tusfchen de Engelfchen en de eilanders gemaakt was, en zoo lang itand gehouden had, bijkans gantschlijk verbroken zou hebben. Om de bijzondei re merkwaardigheid dier gebeurenis, ca te meer, wijl zij, meer dan eene bloote befchrijving van het karakter deezer eilanderen , in ftaat is, een onderfcheiden idee daar van medetedeelcn, zal ik'er een omftandig verhaal, volgens het bericht der hceren forster van mededeelen. Een van de opperhoofden des eilands, welke dikwijls aan boord van dat fchip geweest, en telkens met allo vriendlijkheid onthaald was, liet zich door den tammen en fpeelenden aart eener jonge kat verleiden, om ze te ftcelen. Ongelukkiger wijze werd hij betrapt, eer hij zijn voorneemen ter uitvoer kon brengen. Hij werd terftond gevat, en aan boeien gelegd. Op hetzelve oogenblik werd 'er een boodc aan den eriki afgezonden, om hem de grootheid der overtreeding van dat opperhoofd, en de ftraf, daarop gefield, te melden. — Zooras de koning dit bericht hoorde, kwam hij zelf met verfcheiden opperhoofden aan boord, en be-  2g4 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING bevond, tot zijne groote verbaasdheid en hartlijk leedweezen, dat de. gevangen zijn eigen broeder was. — Deeze nieuwstijding breidde zich zeer fnel door het geheele eiland uit, en alles geraakte terftond in oproer. — Bij geluk ondernam de verftandige en bedaarde Fienau als bemiddelaar tusfchen beide te komen, en de zaak te bellisfen. Hij wendde zich 't eerst naar Omai, om te verneemen, wat in deezen best te doen ware, en onder welke voorwaarden men den gevangen op vrije voeten zou gefteld krijgen. — Omai zeide hem , dat zijn misdrijf van dien aart was, dat bet niet zonder ftrafoeffejiing zou blijven, en dat hij zich onderwerpen moest, om aan den mast gebonden te worden, en honderd geesfelflagen te ontvangen ; dat , hoe hooger en aanzienlijker zijn ftand was, het des te noodiger ware, hem te ftraffen, om den anderen tot een voorbeeld te dienen , en hen van foortgelijke wandaadeq aftefchrikken ; dat het derhalve vergecffche moeite was, om zijne vrijheid op een ander beding, dan dat eener volkomen onderwerping aantehouden. fienau berichtte den eriki, die ook aan boord was,  DEÜ VRIENDLIJKE EILANDEN. Z%$ was, al wat 'er voor was gevallen , en terftond hielden de verfcheiden opperhoofden eene bij« éenkomst, waarin zij met elkander 'raadpleegden over de maatregels , die men neemen moest. — Sommigen Verrieden door hunne beweegingen , dat zij genegen waren, de belediging , naar hunne meening hunnen landgenoot te onrecht door de Engelfchen aangedaan, te wreeken. Anderen integendeel ftemden voof de onderwerping. Etlijken geraakten zelfs ïiï merklijke drift en toorn, en wilden terftond aan den oever gaan, het krijgsvolk te famenroepen en weerwraak neemen. Niet minde? dan zeven wendden poogingen aan, om het fchip te verlaaten, doch zij vonden den we* geflopt. Twee of drie fprongen desniettegenItaande over boord, maar werden vervolgd, en weder aan boord van het Ichip teruege* bragt. Toen zij nu bevonden , dat zij van alle kanten omringd waren, en de koning en alle de opperhoofden in de magt van den Britfchen kapitein waren, begonnen zij nieuwe raadpleegingen, waarvan de uitflag was, dat zij beflooten, den gevangen plechtig aart den eriki van het fchip overtegeeven, en hem te bidden, het ftrenge der wet ten zijnen opzigte te maatigen. — Zij (telden hem voor, toe veel achting den kapitein en zijn volk van él  286 AARDRIJKSKUNDIGE BESCHRIJVING de opperhoofden over 't algemeen, en van de nabeftaanden des overtreeders in 't bijzonder beweezsn, was ; en dat deeze .laatften het Reeds in hun vermoogen hadden , hem nog verder diensten te doen. Dit was nagenoeg de zin van hun voorftel. De Britfche kapitein nam 'er genoegen in^ en aan de zachtheid , naar zijnen dunk , in plaats van de ftrengheid het oor leenende , doch uit hoofde der fchaadelijke gevolgen den fchuldigen niet' gantsehlijk zonder eenige ftrafoefFening willende Joslaaten , werd hij ten Voorfchijn gebragc , en aan den mastboom vastgebonden, daar hij flechts eenen flag ontving , en vervolgens terftond op vrije voeten gefield werd. — De blijdfchap des volks, aan den oever vergaderd, dat met angstig on. geduld den uitflag der zaak afwachtte, liet zich niet befchrijven, toen zij hunnen leidsman weder in volle vrijheid zagen. — Zij ontvingen hem bij zijne landing met open armen, en verre daarvan daan dat zij de beleediging,welke deeze vreemdelingen aan den tweeden perfoonvan hun rijk toegevoegd hadden, kwaalijk zouden opvatten , overlaadden zij zijne vervolgens met gefchenken , werpende zich voor  DER VRIENDLIJKE EILANDEïï. 287 voor hurr op de kniën neer, om hunne dankbaarheid uittedrukken. Niets kan de mensch-en vredelievende ge. moedsgefteldheid deezer goedaartige eilanderen fterker aan den dag leggen, dan hun ge. drag, bij deeze gelegenheid gehouden. Werklijk kan men met waarheid van hun zegden dat zij hunne.vijanden liefhebben, offchoon zij het gebod nooit gehoord hebben, welk ons dit beveelt. De kapitein en zijne reisgenooten bezochten ook de andere Happi- eilanden. Op een derzei ven kwam de kapitein cook bij toeval in een huis, daar eene vrouw aan de oogen van een kind, welk blind fcheen te zijn, eene operatie deed. De oogen waren zeer zwaar ontftooken, en als met eene dunne huid overtrokken. De werktuigen, waarvan zij zich bediende, waren tot het werk, dat zij verrichtte, gantsch niet gefchikt, beftaande flechts in twee fmalle dunne houtjes, waarmede zij de oogen wreef, zoo dat zij bloedden. In hetzelve huis bemerkte dezelve bevelhebber eene andere kunstverrichting. Eene vrouw fchoor het hoofd van haar kind met eenen zeehondentand, die aan het einde van eenen  288 aardrijkskundige bëschrtjvixg ex2. eenen .kleinen ftok bevestigd was. Zij bevochtigde voorheen het hair; met eene natte lomp , en gebruikte haar werktuig op dat gedeelte, welk zij tc voorcn zorgvuldig ingeweekt had. Het kind fcheen geene pijn daarbij te gevoelen , offchoon het hair zoo net weggefchooren was, alsof het met een fcheermes gefchied ware. De heer cook nam de proef van zoodaanig ccn werktuig aan zich zeiven, en ondervond, dat het zeer goed te gebruiken was. De mannen ontdeeden zich van hunne baarden op die zelve wijze, zoo a!s op alle deeze eilanden gebruiklijk is, te weeten door middel van twee fcherpe mosfulfchcipen ; de eene houden zij onder een gedeelte van den baard, en met dc andere fchaaven zij van boven neerwaard dat -gedeelte af. Op die wijze fcheeren zij vrij wel. Deeze handelwijs is zekerlijk lang wij Hg , doch zij weeten het zoö behendig te doen , dat zij geene pijn daardoor veroorzaaken. Er zijn lieden onder hen, die, daarvan bijzonder hun werk fchijnen te maaken. — Zelfs de Britfche zeelieden gingen in even zoo groote menigte aan land, om zich op goed ilappisch te laaten fcheeren, als de Indiaanfche opperhoofden aan boord kwamen, om van de Europeefche wijze ;van fchceren> de proef te neemen.