LEER DER PLANTKUNDE. EERSTE DEEL.   —__ ! -—rvr jt^*»*..*» D Jontfelintfl W'chouw waai- u iusms leidt. En l#er kiei-'t onderfclieidL der Boomen, Krttiden,;Bloemen. Doel denk,-wie ons die schonk:'1t is oous Toorziemgheid; Wiens scHkking nooit genoeg door °t Sekep|el_is^te roemen^   LEER DER PLANTKUNDE, door D, de GORTER, Meester der Vrye Konften, Doïïor in de Wysgeerte en Geneeskunde, Oud Profesfor in de Genees- en Kruidkunde te Harderwyk, en Lyfartz van Haare Ruskei' Zerlyke Majefteit 3 Lid van' de Keizer/yke Akademh der Natuur-onderzoekeren, van de Keizerlyke Akademh der Weetenfchappen te St, Petersburgh, van de Koningiyke Akademie der Weetenfchappen te Stockholm, van de. Koninglyke Maatfchappy der Weetenfchappen te London3 van die te Haarlem, Rotterdam en Wis* fingen, als mede van die ter bevordering yan den Landbouw te Amflerdam. eerste deel. Te AMSTERDAM, By JAN WILLEM SMIT. MDCCLXXXII.   aan de weu edele 0P.OOT ACHTBAARE HEEREN, de heeren BURGEMEESTERS, SCHEPENEN en RAAD 'der Sta© Z. V T P H E N. wad M.-  Mr. bernard joost verstege. Mr. gerhard everhard opgelder. wigbold alexander, baron de roode van-heeckeren. Mn. gerhard david opten noort, Mr, adriaan wolter wilhem, baron sloet, Heer van Diepenbroek. evert ludolf, baron van heeckeren, Heer van Walyen en Kemnade. anne wilhem karel, baron van nagell. Mr. rudolph jan staring. Mr. maurits dirk van loben sels, Mr. fredrik benjamin, baron vak d£r capellen, Heer vanRysfelt, enz. Mr, august robbert, baron van heeckeren, Heer van Zuideras, enz, Mr. herman van santbergen, Daw  Daar ik litt, tmm vier jaafen, het geluk gehad hebbe een' Inwooner deezer aangenaame Stad te zyn, zo ben ik een gelukkige getuige en deelgenoot geworden der Voorregten, welke de Ingezetenen hier door Uwe loffelyke en zorgvuldige Beftiering genieten. Het genoegen j dat aan de Ziel eene zagte kalmte verfchaft , leidt ons tot het onderzoek van Gods wonderlyke Werken. Hier van levert de Plantkunde menigvuldige bewyzen. Hadd' ik dan dit Werk , waar aan ik, voornaamlyk in deeze Plaats, mynen tyd met veel genoegen befteed heb , vervaardigd , zo vond ik my genoopt het zelve aan U toe te wyen , en deszelfs hoofd met Uwe Groote Naamen te verëeren ; te meer, daar ik weet, dat Gr een groot belang fielt in het bevorderen van Konften en Weetenfchappen. Neemt het aan, als een openbaare blyk myner hoogachtinge voor Uwe PERSOONEN, en myner Dankerkentenis voor de Genegenheid , we!ke Gt  ÓP D R A G T. Gt my betoond hebt. Leeft lang,: O Edek moedige en Onvermoeide Vaders! op dat deeze Stad meer en meer onder Uwe Beftieringe- in voorfpoed moge bloeien; en geniet die Zegeningen, welken ieder weldenkend Ingezeeten voor Uwe PERSOONEN van den Hemel affmeekt I Ik ben en blyvé UWER WEL EDELEN en GROOT ACHTBAARHEDEN. Zutpher* den 14 OÉtobcr 1783, Ootmoedige Dienaar, D. DE GORTEKi 0 F  O P D E L E E R DER PLANTKUNDE, Met veel moeite op verzoek van veele Vrienden in de Nederdukfche Taal befchreevcn, Door mynen waarden Vriend, david dé gorter, Gy , Flora's Vriend! toont met verftandHet kundig Samenftel der Bloemen,. De nuttigheid in Kruid en Plant : Ja, alles wat men fraai kan noemen Hebt gy, in juiite Moedertaal, Nu in dit keurig Werk befchreeven. Gy leert ons 4 door een kies verhaal , Wat nut Stam, Blad, en Wortlen geevcn > En met een opflag van het oog Genacht en Soorten t'bnderfcheiden. De Zugt,- die U hier toe bewoog, Om ons opmerkzaam voort te leiden, Dos  Doe ieder uit Uw noefte vlyt Met lust een dankbaar voordeel trekken; Uw Naam, Uw Lof verduur den tydtj Ja moet tot Neêrlands roem verftrekken! Uit oude Vriendfchap. ALEXANDRtNA, baronnesse van ROUWENOORT tot Swetuur. Uilenpa: den 9 September 1782 o p  OP D E LEER DER PLANTKUNDE, Van den Wel Edelen Hooggeleerden HEER D. de GORTER. Schonk Rome eertyds ten prys een groene Lauwerkroon Aan hem, die door 't Penceel, de dood in fchyn deed leeven, Of die zyn gulde Luit op een verheeven toon Van Pindus fpitze kruin, ten Hemel had gedreeven. Had Neërlands Maagd,dit loon aan vlyt en kunst gehegt, Zy cierde ftraks Uw hoofd, die deeze twee wil paaren , Die Flora's Lustpaleis, uw trouw hebt toegezegt, Haar fchoonheid openbaart, haar fchatten wil vcrgaaren? Die  Die dringt in 't ingewand den aarde, en toont de kragt Van Plant en Kruid en Bloem, door 't Eeuwig Alvermogen, Ten dienst van Adams kroost, uit niet hervoort gehragt, Met Naam en Nuttigheid, ten klaarden ftek voor oogen. ; LinnjEus Voedfter Zoon, die treedt in 't moeilyk fpoor, Dat Hy bewandeld heeft, en met zyn Hand gcweezen. Geleerdheid voert Uw lof, tot in haar Tempelchoor. Zo lang men Planten kent, zp word Uw Naam gepreezen. Op 't prachtig marmer, dat haar Altaar onder luit, Staat door de ■ Hand der Kunst Uw Beeldnis ingedreeven. Uw Vlyt, Uw yvervuur, dat blaakt tot 's Menfchen nut, Zal by den laat'ren Neef, noch met verwond'ring leeven. G. A. H. WELMERS, Geb. van DA MM. , Zntphtn den 16 September. 1782. I N-  INLEIDING. ~ TV cerfte beginfelen der Kruidkunde moeten reeds vau de eer/ie tyden des Menfchelyken Gefachts afgeleid Korden : dit keren de Heilige Gefchiedemsfen zelve : dit bevestigt de lefchauwing der Natuur. God gaf aan den eerften der Monarchen, AdaM, den Paradys-Hof, om dien te behoeden en te bebouwen. Niets was 'er gefchaapen op aarde, 'dat de zinnen der Menfchen zo kon treffen, dan de kennis der Planten. De Planten preezen zich terftond aan door de fchoonheid van haar Loof, Blad en Bloem ; zy waren noodig tot Leeftogt : want in de eerfte tyden , toen de Stervelingen nog niet geleerd hadden zich met Vleeschfpys te voeden, was 'er mets over, dan dat zy door de vruchten der aarde hun leeven onderhielden; doch zy leefden in een Land, dat ander een' teer zagten Hemel gelegen was , alwaar eene groote menigte van allerleie Boomen, die zoete vruchten droegen, en van eetbaare wortelen , moesen andere' kruiden, die het ganfche jaar groen waren , groeiden. Zo getuigt K^emffer , dat de Zuidelyke Perfiaanen nog ten deezen tyde zich met de vruchten der Palmboomen tot hunne Spyze en Lekkemye vergenoegen. En de Europeaanen, die, A fchlt  2 INLEIDING. Schipbreuk lydende, door zwemmen, in Landen, Ij de verzengde Lucktftreek gelegen, naakt en ongewapend gekomen zyn, hebben hun leeven, geheele maanden lang , alleen met de gaaven van Flora onderhouden. Ook heeft het aloude Griekenland vóór de de komst der Phceniciers van Eikels geleefd. En nog in de Helden-Eeuw heeft Chiron met fpyze zonder vleesch Achilles gevoed. Wyders peezen de Planten zich aan door haare nuttigheid by de eerfte Stervelingen in verfcheidene konften van dis ruuwe Eeuw, by voorbeeld, tot fokken, tot fteunzels der hutten, tot bindzels; en niet minder nuttig was haare Genees-kracht, die de eerfte Menfchen, reeds met verfcheidene ziekten, als eene ftraffe, bezogt, m dezelve, ?t zy uit een natuurlyk inftincl, of by geval, of door beesten geleerd, ondervonden. Er is in het minst niet aan te twyffelen , of deeze kennis der Planten is tot de Kinderen en Kinds -kinderen overgegaan; en uit de oude Gedenkfchriften van Egypten en China blykt ook genoeg, dat de Ouden zich op het onderkennen der Planten toegelegd hebben. Dan het is waarfchynlyk , dat de Chineefen uit Egypte in het Ooften zyn gekomen, of ten minften van daar hunne konften bekomen hebben, dewyl de Chineefche Caraclers, in haare beginfelen opgelost, met de Egyptifche Naamen overeenkomen. Ook  / NL E I D ING. Ook hebben die beide Volken veel overeenkomst in hunne Zeden en Inborst. In Egypte zyn de Konften allereerst tot eenige volmaaktheid gekomen, zelfs de Sterre-, Landmeet-, Genees- en Scheikunde. Dan dat veele gemeenzaame konften en handwerken by de Egyptenaar en omtrent de Planten Verkeerd hebben y blykt en uit het voorbeeld der Weef-konst, die haare ftofen uit het Vlas en Boomwol nam ; en uit het aloud gebruik des Pafiers tot fchryven , waar toé eene Plant, die veelvuldig in den Nyl groeide, het eerst haare rietige bladeren verfchafte. Uit dezelfde Planten maakten zy Schuiten , die geen ander volk zo zeer noodig had, danzy, wegens de menigvuldige armen des Nyls.. Ook beftondt de Spys der Egypte* naaren byna alleen uit Planten, dewyl zy ziek, vol* »ens het sebod van den Godsdienst, van het dooden der beesten moestén onthouden, en daarom zeer veele Planten gebruikten. In het eerst bedienden ■ zy zich van Gras , dat aldaar zoet , en tot voedfel van menfchen en vee bekwaam is : daarna wier den %f verder tot de kennis der Koomgewasfen geleid. Dë uitvinding van het Koorn werdt aan Ofitis en ifis toegefchrecven. Ook hebben de Jooden en Hebei-s, die hunne Konjlen en Geneeskunde van de Egypte* naaren hadden, de Planten niet overgejlaagen.. Hwl kundigfie Vorst, de Koning Salomon, kon niet ödA a Uen  4 INLEIDING. leen over de Visfchen, Vogelen, viervoetige Dieren en Sterren redeneeren, maar kende ook alle Planten, van den hoogen Ceder des Lïbanons tot den laagften Tzop, aan de wanden groeiende, en derzelver krachten. Voorwaar! eene byzondere gaaf van God, aan Hem en aan geen ander gegeven. 'Er worden ook in den Bybel, zynde het alleroud/te Boek, veele Planten genoemd; doch met om daar uit de Kruidkunde te leeren, als zynde met weinige of geene merken befchreeven. Dan de betekenis veeier naamen is zeer onzeker, dewyl m dat één Boek de ganfche taal bevat wordt. Dus kan de waare beduidems veeier naamen, door de vergelyking van meerderen niet ukgevorscht worden. De Rabbynen , die, zo veele Eeuwen byna alleen, de Leermeesters der oude Taal geweest zyn, konden de naamen in 't geheel niet vertolken , dewyl zy de zaaken zelfs niet verftonden. Niet lang vóór deeze Eeuw heeft men eindelyk begonnen, uit de Arabifche, zynde de rykfte der Taaien, en overal naby de Hebreeuwfche taal komende, den zin der duiftere Hebreeuwfche woorden te ontdekken. Dit zou geen onnut overleg geweest zyn, indien men nu maar de Arabifche naamen. zelve, waardoor de Hebreeuwfche uitgelegd werden , gemakkelyk tot hunne Planten kon overbrengen. De Reis va» kundige Mannen, op last des Konings van Dene- mar-  INLEIDING. 5 marken , beloofde veel lichts te zullen toebrengen doch zulks is voor het grootfte gedeelte mislukt, door dien zy bym allen op hunne reize geftorven zyn. De Grieken hebben het eerst , na het voorbeeld der Egyptenaaren, in de Kruiden voomaamenlyk de Arzenyen- gezogt. Het is een klaar teken hunner oude Plant - Liefde, dewyl elk groot Man onder hen zich door de uitvindinge eener Plant vermaard heeft gemaakt , welke de nakomelingen naar deszelfs naam genoemd hebben. De Hedera {Klimop) is aan Osiris en Bacchus toegewyd; aan Hermes de Mercurialis {Bingelkruid); aan Neptunus de Picea {Pynboom.) Zo zyn 'er nog veele Planten, met den naam van Hercules beftempeld, over , en die van Melampus is in het Melatnpodium overgebleeven, die van Chiron in de beide Centaureaas [Duizend Gulden kruid) van Achilles in de Achillea , van Ajaces in de Hyacinth, van Teucer in het Teucrium, van Epimenes in de Scilla , van Alexander in de Rufcus [Steekende Palm). Anderen hebben de Olyven-kweeking aan Arist^us toegeëigend, die hy van de Nymphen zou geleerd hebben. Ook zyn 'er Planten aan de Godinnen toegewyd, gelyk de Arte* inifia aan Diana, de Olyfboom aan Pallas, die geleerd zou hebben dien boom , in het wild A 3 groeien-  ö INLEIDING, groeiende, te kweeken. Jan de fchoone Ty nd ar is wordt het Helenium, en aan Ceres^? lof van den Koornbouw, dat eertyds van zelfs was voortgekomen, toegeëigend. In laatere tyden vergunden de Koningen, dat 'er Planten naar hunne naamen genoemd werden, '/ zy zy die zelve ontdekt hadden, gelyk G snii vs de Getitlana, Lisimachos^ Lyfimachia;'/ %y met, gelyk het Eupatorium, PoIemon:um, zo ook tnisfchien de Artemilia, en te P.ome de Fulviana. Omtrent de tyden van C i R u s en de L\ Olympiade , hebben veele uitmuntende Mannen zich te gelyk op de Phüofophie toegelegd: dat was de Eeuw der zeven Wyzen. Sommige dier Mannen namen de Zedekunde en de Kon/ten des Ryks , anderen vcornamenlyk de Wiskunde tot een taak; evenwel hebben de meestem de natuurlyke Hijlorie en de Kruid-kunde niet verzuimd. Onder die Philofoophen is geweest PïTHAGORAS en DEMOCRITUS A BDsKITA. In dien tyd, toen 'er geene Boeken gefchreeven wierden , en de verfchillende Landfchappen hunne uitvindingen door geene brieven aan elkander mededeelden , wierd het zeer bezwaa lyk , de uitvindingen en proefi.eemingen van andere tyden of andere Landfchappen te vergaaderen , zo dat bykans een ieder, onkundig zynde van 't geen voor hem ontdekt was, foor zich zelve moest keren. Egter kwamen gedeelte-  INLEIDING. i telyk de Reistogten, gedeeïieïyk de in/tellingen der Priester en en der Schooien dit ongemak te hulpe. Wie ook Esculapius geweest nwoge zyn, hy heeft niet alleen aan zyne Zoonen en gemeenzaame Vrienden zyne geneesmiddelen geleerd; maar 'er zyn zeer veele Tempels van hem geweest , waar in de Priefters dê voordeel aanbrengende Godfpraaken aan de raadplegende Zieken, uit naam van hunnen God, mededeelden. En dit vertrouwen op Esculapius is veele Eeuwen avergebleeven , dewyl Galenus, hier en daar , van de Gods-raadplegingen gewag maakt, en Julianus zich als getuige aanbiedt, dat hy dikwyls van God geneezen was. Dus waren dan de Priefters tegelyk Geneesheeren , en hadden hunne Voorfchriften , die zy door droomen aan de Zieken , in den Tempel liggende, of op andere wyzen, zelfs door Raadfels, toedienden. De Priefters fchreeven de goede uitkomfien op eenige godgewyds, Borden , waar mede de wanden en pylaaren der Tempelen vercierd waren, zeker eene waardiger gewoonte , dan de pracht van wapenen, die in deeze tyden in Gods Kerken worden opgehangen. Mercurialis heeft in zyn Werk over de Medicina Gymnastica. Lib. I. C. i. eenige dergelyke Opfchriften van oude marmerjteenen verzameld. De Balfamïke kracht des Pynbooms in de bloedfpmvinA 4 &™  8 INLEIDING. gen is door zodanig een marmer/teen geleerd, pjju N-iüS (XI Boek i^HoefdJt.) heeft de Theriaak, uit Specerykruiden te Urnen gefield, uit den Tempel van Esculapius bekomen. Daarna, toen de geduurige bezorging der Zieken Tri de Tempels tot de nakomelingen der Priefieren mis overgegaan, hebben zy, naar het voorbeeld van Esculapius, ondernomen hunne Zoonen te onderwyzen , en dus zyn 'er geneeskundige Schooien in de Tempels opgericht ; waar van de eene beroemder dan de andere was ; de vermaardften waren de Cnidifche, Italiaanfche, en die van Cos. Uit deeze Schoole van Cos, en uit de Borden des Tempels aldaar, heeft Hippocrates, de Vader der Geneeskunde, bygenoemd de Groot e, zonder twyffel veel getrokken. Hy leefde tn de vyfde Eeuwe vóór de geboorte onzes Zaligmakers , en was op het Eiland Cos, hedendaags by de Turken Stanchic geheet en, en gelegen in den Archipel, gebooren , een man van groot verft and. Hy oefende, gelyk andere Ouden , de Geneeskonst byna alleen door kruiden en derzelver deelen, doch heeft de Kruidkunde niet opzetlyk . verhandeld. In alle de Werken, die op den naam van. HiPpocrates doorgaan , worden omtrent 230 Planten genoemd j doch hy heeft geene befchreeven, of door zekere kem- mer*  INLEIDING. 9 merken onderfcheiden , om door de nakomelingfchap gekend te kunnen worden. Een Tydgenoot van Hippocrates is geweest Cratevas, een zeer ervaar en Kruid-kenner- en %oeker. Want H i pp ocr a.t es fchreef aan hem; „ Vriend! 'ik lid u , dat gy voor my plukt de " Helleborus, die in de fchaduwe groeit, om dat " zy dan fappiger is , en my die zendt in glazen * vaten gejhoten , op dat ze haar kracht met ver„ Viezer Doch de fchnften deezes mans zyn verhoren. In de vierde Eeuw vóór de gehorte van Christus , ten tyde van Alexander den Grooten, leefde Aristoteus, het hoofd der Peripatetici, die ook de Leermeefter van A lé'x a n d er geweest is. Aan hem worden twee Boeken over de Planten . toegeëigend; doch veelen twyfelen met te onrecht, of 0 wel voor de vrucht van zo groot een Autheur moeten gehouden worden , nadien 'er de manier der Romeinen in word aangehaald, volgens welke des zomers de Boomen wier den geplant. Drie honderd en vyftig Jaaren vóór de gehorte van den Heere Jezus Christus, Uoeidè Theophrastus Eresius, Tyrtanus naar zyn vaderland genoemd ,■ gehoren te Erefien, op het Eiland Lesbos,, mi zeer bemind man, een leerling A 5 va»  io I N L E I D 1 N G. rem Aristoteles en Plato, diezynennaam wegens de welfprekendheïd hadt bekomen. Hy word gemeenlyk de Vader der Kruidkunde geheeten, en te recht: want hy is de eerfte, {ten minften onder die Kruidfchryvers, welker kennis tot ons gekomen is) welke alleenlyk en met opzet over de Planten gefchreeven heeft. Hy heeft zeer veele Werken over de Philofophte , beroemd wegens het daarin intfchitterend vernuft, uitgegeeven, waar van fommigen tot ons gekomen zyn. Daar onder behooren twee zeer groote, die over de Planten handelen, nog yrj geheel bewaard, fchoon de uitgaven zeer oimaauwhurig zyn. In het eerfte en grootfte wordt de Hiftorie der Planten , in tien Boeken bevat, uitgelegd, waar van één Boek verhoren is: het andere handelt over de oorzaaken der Planten, waar van zes Boeken overig, en twee verloren zyn. Hy geeft ons omtrent 500 Planten op. Doch men moet bekennen, dat hy zeer veele zaaken al te oppervlakkig bekcmde en byna geene genoegzaame befchryving gegeeven heeft: zelfs kan men zeggen, dat hy naauwlyks eenige kennisfe der kruidkundige Philofophie bezeeten heeft, nadien hy V geen hy doorzien had, met in eene klaar e orde heeft kunnen voorftellen, noch aan anderen mededeelen, gelyk zelfs uit de leste befchryvingen, die hy ons heeft nagelaten, zeer dui*  INLEIDING. n duidclyk Uykt, Ondertusfchen kan niemand, ten zy hy den verdienden Lof van zo groot een man benydt, ooit loochenen, dat Theophrastus geene geringe kennis der Planten bezien heeft , waar van on] 'alleen het getal genoeg overtuigt, voornamentlyk ah men de Eeuw, m welke hy gefchrefen heeft, in aanmerhnge neemt: want al wat iemand het eerst in eene konst gedaan heeft , moet altoos met recht voor zeer groot gehouden worden, fchoon het, met de Werken der laatere tyden vergeleken zynde, veel geringer fchynt te zyn. Niet lang vóór en na Theophrastus zyn 'er in Griekenland nog veele beroemde Mannen geweest, die, meer of min, over de Kruidkunde gefchreeven hebben; doch wier Schriften verhoren zyn. 'Er zyn nog eenige Verzen over de Planten nagebleeven van IS ic ander, een Geneeskundige en Dichter, die geleefd heeft omtrent de tyden van Attalus, of in de CLX Olympiade. Naast aan Theophrastus moet genoemd worden Pedacius {by anderen Pedanius) D'oscorides Anazarbeus, gefproten uit Anazarba, een Stad van Cilicien, geleefd hebbende in de Eeuw van Nero, of zo anderen willen, onder Vespasianus of Antonius en Cleo ïatra. Hywierdt voor dm yoornaamfien Rruidkem mr  12 INLEIDING. ner gehouden, en ,ejfende de Geneeskonst met zeer ree! lof, V geen gelegendheidgaf, dat hy veel door Europa en Afia reisde. Hy heeft in zyne Boeken over de Materies Medica, die veehnaalen uitgegee?en zyn, omtrent 600 Planten befchreeven. Dan, fchoon hy eene grooter kenms der Planten , dan el nig ander der Ouden, verkregen had, heeft hy egter voornamenlyk daar in uitgemunt, dat hy de Genezingskrachten der Planten , zo verre die by de Ouden bekend en beproefd waren , met alle mogelyke getrouwheid heeft aangetekend, en aan de nakomelmgfchap nagelaten. Doch het was te wenfchen , dit hy even vlytig geweest ware m de befchryvmge der Planten, waar op, als op het eenige en zekere fundament , de geheele rechte Leer der Kruidkunde rust. Dan, ('/ geen te beklaagen is) in dit /tuk is hy zeer nalatig geweest, terwyl hy naauwlyks eenige Planten zo duidelyk en volkomen befchreeven heeft dat de nakomelingen, hoe zeer ook in die foort van ftuSen ervaaren, dezelve hebben kunnen onderkennen. Er dit is ook wel de eenige reden , waarom wy tegenwoordig omtrent de meefte Kruiden, wier krachten en geneezingsgebruik hy zo fraai ontdekt had, geheel onkundig zyn. - Mn hridatfs door Pompejus verflagen vynde, werden deftudien van de Grieken tot de Ro- me'i-  INLEIDING. *$ me'men overgelragt. Deeze hgonden te fchryven ia de eerfte Eeuw of kort te vooren. Onder de Romeinen, indien men de Schryvers over den Landbouw en Geneeskunst ,gelykMaecus Porcius Cato, Var- ro, columella, p a l l a u 1 u s , VEG E t 1 us, enz. als ook de Dichters, gelyk Virgïlius Maro en jEmilius Macer (wiens Hexameters met voor echt worden gehouden), en dan nog Eup hor bus, den Broeder van Musa, den Lyfartï des Konings van Juba, wil uitfluiten: onder de Romeinen, zegge ik, heeft niemand uitgemunt, dan Cajus Plinius de tweede , van geboorte een Novocomenfer , een aanzienlyk en groot man, geleefd hebbende ten tyde van Titus Vêspasiaxvs'met wien hy zeer gemeenzaam verkeerde, est mn wien hy zyn Werk heeft opgedragen, waartoehy zelfs betuigt twee duizend Boeken tot een gebragt te hebben. Hy las de Boeken met eene zeer groote hegeerte, en had geduung eeii Slaaf by zich , die hy liet leezen, zelfs wanneer hy het bad gebruikte', ook maakte hy Aantekeningen van alles rrat hy las of hoorde. Hier mt fproot zyne Hiftoria Mundi, waarvan wy XXXJ'II Boeken bezitten , die tamelyk volkomen zyn. Onder deezen behoor en die van het twaalfde tot het zevenentwintiglie Boek, byna alle tot de Hiftone der Planten. Deeze Plixivs heeft zich,  14 INLEIDING. zich, gelyk door zyne Hjftorie aller Weetenfchappen , zo ook door die der Kruidkunde, zeer vermaard gemaakt \ doch heeft egter zelf de Kruidkunde met beoefend, maar meer dan duizend Planten , die hy opgeeft, fiegts naar het gevoelen van anderen befchreeven , en geen het minfte licht tot derzelver kennis of, bef aaiing tcegebragt. De Weetenfchappen te Rome vernietigd zynde , zyn ze m Afia overgehagt, alwaar men van de tweede tot de zesde Eeuw gttfikreevm heeft ; doch de Kruidkunde is aldaar van niemand geoefend dan van Claudius Galenus, te Pergami s in Afia gebooren, de tweede Vorst der Geneeskunde na Hjppocrat.s , die egter, dewyl hy zich aan de leer van Dioscor.des had overgegeeven, veel hetere en meerdere zaaken in de Genees- dan in de Krmd-kunde heeft uitgevoerd. En wat aangaat de overige Schryvers van dien tyd, nadien zy deeze tak van ftudie naauwlyks hebben aangeroerd, en, de voetftappen van Galenus volgende, fiegts over de vermogens en bereidingen der Geneesmiddelen gehandeld hebben, is 'er naauwlyks eenige nagedagtenis ten hunnen lof by de Kruidkundigen overgebleven. De Weetenfchappen uit Ma vlugtende (want de Konften volgen gemeenlyk het noodlot der Ryken) vonden nog eenigen tyd fchuilplaats by de Arabieren. Door  INLEIDING. is Door dit Volk %yn in de zevende Eeuw , toen dat Ryk bloeide , de Ooftindifche Speceryen bekend geworden , welke door de Landen , die de Arabieren onderhorig waren , tot de Grieken en Italtaanen overkwamen. In Arahen hebben Mesue, S e r * pio , Rhazes, Avicenna, AvERRoë, en misfchien weinige anderen , eenige Planten, gelyk de Senna, Casfia, Tamarindus, en dergelyken, welke ly de Grieken en Romeinen onbekend waren , ontdekt , ja zelf} haare geneeskrachten en gebruik, waarlyk met een pryswaardig voomeemen , het eerst beproefd, en aan de nakomelingen overgegeeven. Dan geen Arabier , zo veel wy weeten, beminde recht de Kruidkunde: want zy berust eden byna in die Planten alleen, welke m de Apotheeken werden nagehouden. Zy hebben ook geene befchryvingen van eenig belang gegeeven, en geen wonder, want zy verftonden te minder de befchryving der Planten, die in de Schriften der Grieken en Romeinen voorkwamen , en reeds van ouds duifier waren geweest ; daarenboven hadden zy het ongeluk , dat zy flegte Vertaalers hadden. Ook zyn zy zich te zeer gelyk, z» dat, wanneer iemand één geleezen heeft, hy ze byna allen weet. Dus is de Kruidkunde mee dan zeven -Eeuwen als in balïingfchap verweezen , en door eene ■droevige barbaarsheid verdrukt geweest, voor naamen- men-  \6 INLEIDING. lyk van de XIli' tot de XVd.' Eeuw, in welken tyd de ganfche Waereld, wegens ontftentenis der Weetenfchappen, beneveld was. Niets kan %o beuzelagtig, niets zo affchuwelyk uitgedagt worden , dat tgeen Arabisch of Barbaarseh Schryver van dien tyd voor den dag brachten,en door pen of ajbeeldzels uitdrukte. Zulke waren Myrepsus Praepositus, Quiricius de Tertoneezer, Hildegardis Abe- DISSA, SyLVATJCUS, DoNDIS, CüEA, de Bosco, Suardus, Platearius en anderen. . Eindelyk , de duiftemis der onweetenheid verdwynende , begonden de Weetenfchappen met de XV'le Eeuw in Europa te herleeven: want in die Eeuw .vlugteden de Grieken, uit Conftantinopole verdreven zynde, naar Europa, en bragtcn alle de Boeltien der Ouden, met de hand ge fchreeven, met zich. . Deeze Boeken , waar onder veele nuttige waren, wierden in 't licht gegeven door de Drukkonst, die . ten zelfden ' tyde werd uitgevonden. Door dit mid¬ del verminderde de prys der Boeken, en werden -de Exemplaaren van ieder werk oneindig vermenigvuldigd, zo dat de zaaden der fchoone Konften en Uitvindingen van het befc haaf de Griekenland, ook tot geringe Luiden , konden komen. f j. .... ... „„„ ,„ .,,„„ w rr kh*»«y«t licht gekomen. — 't Allereerst heeft dan Robert Morison, een Schotsman, de Konst tot de gedaante eener Leerwyze willen brengen, door het mtgeeven van eene Algemeene Oxfoidfche Hillorie der Planten, waar van het tweede deel in het jaar l68o het licht zag. Het derde heeft Jacob Bobart vervolgd; maar het eerfte över de Boomen is te gelyk met den dood des Autheurs verhoren gegaan. — Door dat Werk van Mo ris on wier den zeer veele Engelfchen aangezet, oin, troepswyze, Fioka te omhelzen; door wier lust en yver, binnen weinig tyds, het getal der Planten, waar van C. Bau'htntjS zich beroemd had 60jo verzameld te hebben, tot eens zo veel toenam. Want in dien tyd hadden, als met vereenigde magt, onder de Engelfchen, voomaamelyk Plucknet, Sloane, Rat, Bobart, Sherard, Petiver, Merreï, Luïd, Doodt, Wernon, Richardson, Budley, en du Bois, het ftuk opgevat, wier yver ook de beide Indien ondervonden hebben. Sloane reisde naar Jaira'ca, Bannister naar Virgin ie; C am é l m Cunningham zonden zeldzaame Planten, uit  INLEIDING. fi| uit Oofi-hdie en uit andere plaatzen, over. Dm tyds wierd ook ons Nederland op Flora verliefd Niet alleen verlustigden zich de Geleerden met de Planten, gelyk Sïen, Munting, en anderen, mpiar ook de Aanzienlyken van den Lande, gelyk Beversing, Faghl,Benting,Bau.mont en Co mme li n, die hunne Lusthoven met allerleie vreemde en zeldzaame Gewasfen voorzagen. De Hen- Rretne veelmalen van Dantzig naar de Nederlanden reizende, ftreedt met de Hollanders wegens het uitvinden en ophelderen van Planten, ïnsgelyks bram Paulus Hermannus uit Duitfchland herwaards, om met het Botanifch burgerrecht vereerd te worden. Hy wierd naar onze nieuwe verkregene Colomen m Indien afgezonden , om het ampt van Medicus, der Oojt-lndfche Maatfchappy op Ceylon te hkleeden Op zynen togt derwaards, de Kaap de Goede Hoop aandoende, alwaar nooit te voeren een Kruidkundige was geweest , .ontdekte hy een geheel Leger -van vreemde Planten , en vervolgens in Indie aanlandende, aldaar wederom geheel nieuwe, waar van hy Vr naauwlyks drie te vooren in Europa gezien had. Rheede van Drakestein zogt de Planten op van de geheele Malabaarfche Kust, en met lang daar na Rum efe de Planten van Ambon; zo dat de yver .der Nederlanderen B \ vm  24 INLEID! N G. voor dien der Engëïfchen geenzins zwigtte. Intusfchen hackten Mag nol en Dodart in Frankrvk, Tkiumfhetti en Cupani in ItaÜe, Loesel en Mentzhl in Duitfc( land verfcheiden ongemeene Planten in het licht: en Rivinus vervolgens zeer fraaje Afbeeldingen van Planten met eene nieuwe Methode i die echter meer gemaklyk, dan 'uitgewerkt was. Omtrent het einde der roorige Eeuw begon in Frankryk, door toedoen van Fagov, Lyfaiis van Koning Lodh.wïk XIV, en Profesfor in den Koninglyken Kruid-Tuin, de lust tot de Kruidkunde zeer op te wakkeren Deeze Geneesheer zondt Josf.ph Pitton Tournbfort, die hem in de Kruid-Tuin verving, naar Span] en en Portugal, en in den jaare 1688. naar Heiland, voorts naar Engeland, om de Planten, die in die Landen groeiden, en in Frankryk minder lekend waren, te verzamelen. In 't jaar 1700 reisde Tournefort, op bevel des Konings naar Griekeland, Afia en Afrika, van waar hy, in 't jaar 1702 te Parys wedergekeerd, door den Koning tot Profesfor wierd aangefield. OndertusJchen volgde Plumier deszelfs voetftappen in America; Lignon begaf zich naar Guadelope; Surian naar Canada; Lippi naar Egypten; en Fevillee naar Peru. Uit Tourneforts On-  INLEIDING. 25 Onderwegen kwamen voort de Broeders Jussi e uVaiuant, en anderen uitmuntende Knndkmdxen. Nu dagfmen, dat de fomdkunde den hoogften top bereikt had, en door zo veel moeite en arbeid als uitgeput was. Doch verre van daar. Deeze tegen swoordige Eeuw een aanvang genomen hebbende, Vervolgden TournbfoRT, Plumier, Petiver, Ray, Plucknet hunne begonnen Werken tot omtrent het jaar 1707. Van deezen tyd af ondernamen fommigen zwaar e Reizen ter bevorderïnge der Kruidkunde. Joh. Jac. Scheüchzer deelde ons mede zyne reizen door Switzerknd; Kjempfer zyne reis naar Japan; Fevillee de zyne naar Peru; en Buxbaum de zyne mar de Levant. Catesby gaf de Natuurlyke Historie van Carolina. Anderen befchreeven Floraas, gelyk Vaillant die van Parys; Rufpivs die van Jena; Dillenius die 'van Gie:-(en; Monti gaf eene Lyst der Planten, by Bologne. groeiende, in *t licht. Anderen gaven befchryvingen van Tuinen, waar m zeer veele en zeldzaame Planten geteeld wierden, gelyk Heucher den Wittenbergfchen ; Dillenius den Elthamfchen; Boerhaave den Leidfchen; Till? den Pifaafchen; Martyngaf, by tientallen, Lysten van zeldzaame Planten, die in den B 5 Tu m  26 INLEIDING. Tuin te Chelfea gevonden wierden. Anderen ontwierpen nieuwe algemeene Stekels, zo als Knatjt, Rupr-ius, en Boerhaav: anderen gedeeltelyke, zo als Joh. Scheuchzer en Michel. Ondertusfchen bragt ook de Koninglyke Maatfchappy der Weetenfchappen te Parys, ieder jaar, nieuwe en zeldzaame Planten te voorfchyn door de hulp en yver haarer Medeleden Marchant, Isnard, Nissol, de Broeders Jussieu, enz. Eindelyk begon 'er in het vyf en dertigfte jaar deezer Eeuw wederom- een Niemv Tydperk te komen, dat te recht het Tydperk der Hervor-. ming mag genoemd worden, waar van de gronden wierden gelegd door Carolus■ Linnjeus, te Steinbrohult, een klein Dorp in Snaoland, onderZweden behoorende, gebooren; een man van een doordringend verft and, en recht bekwaam tot het ontwerpen eens Stelzels, waar toe hy overvloedige gelegenheden kreeg, voornaamlyk in zynen laatften leeftyd, wanneer hem de Sdiatien der Natuur uit alle Oorden der Waereld, als om Jtryd, toevloeiden. Deeze groote Man heeft alle zyne zeer groote zielsvermogens zo ingefpannen, dat daar door de Kruidkunde, ja de ganfche Natuurlyke Historie, eene geheel nieuwe gedaante en luister bekomen heeft, met dien uitflag, dat hy de aanneeming zyner gevoelens door de meeften zyner Tydgenooten heeft  INLEIDING. 27 heeft beleefd, zo ah ik in 's Mam Leevensbefchryving breedvoerig heb aangetoond. Zie daar Leezer! de opkomst, den voortgang, en den tegenwoordigen ftaat der Kruidkunde, die thans zo verre gevorderd is, dat er voor de Nakomelingen geene zwaarigheid zal overUyven, om de tot nu toe ontdekte en befchreevene Planten te heren kennen; ja zo gemaklyk gemaakt, dat een Liefhebber van Fi'oia nu binnen korten tyd kan heren, waar toe anders zyn ganfche heftyd niet^ zou flrekken. Wie is er toch met zo een gelukkig geheugen gebooren, dat hy de Naamen van zo veele Planten , die in onze bekende Waerelddeelen groeien, in zyne gedagten kan behouden, of herdenken. Het beste middel hier toe is, gelyk in andere Weetentenfchappen, een Stekel of Methode, de Moeder des geheugens, die de regels opgeeft, volgens welken, als naar een draad van Aïiadne, een Liefhebber der Kruidkunde geleid Word door de Doolhoven van Flora, om, blindelings door haare paden omwandelende , zich daar in niet te verwarren; maar beftendig zyne gewenscht oogmerk te' bereiken. — Gelykerwys in een talryk Leger alle verwarring word voorgekomen, en ieder Krygsman onder zyn Vaandel kan gevonden worden, indien het Leger in Regimenten, Battaillons, en Compagnieën verdeeld word, of gelyk men iü de Aardryks-kunde een  28 INLEIDING. een Ryk in Provintien, guartieren, en Schout* ampten verdeelt, zo kan men ook, in het wyd uitge/trekt heir der Planten, tot de kennis van ieder komen, wanneer ze, in Klasfen, Rangen en Gedachten verdeeld zynde, ieder Plant of Soort onder haar kenmerk geplaatst word. 't Is te verwonderen, hoe veel verlichting die Leerwys in de Kruidkunde, die anders onuitputlyk is , toebrengt : by voorbeeld, er word een Indiaanfche of andere vreemde Plant voorgefteld aan twee Kruidkenners, wier één is een Empiricus, of die door ondervinding eenige Planten weet te noemen; de andere een Systematicus, of die door eene zekere Methode de kennis der Planten heeft verkreegen : dan zal de eerfte trachten te raaden, en zich te herinneren , of hy zulk eene Plant vóór deezen gezien heeft: hy doorzoekt dan zyne verzameling van gedroogden Planten, doorbladert alle Boeken, voornaamelyk de Afbeeldingen ; hy ziet de Bladwyzers na, niet weetende, waar hy onder zo veel duizenden of in welken Autheur hy die vinden zal. Daar integendeel de andere, het fpoor zyner Leerwyze volgende, terftond ontdekt de Klasfe, waartoe zy behoort. Dit gedaan zynde, (laat ons ft ellen , dat 'er twintig duizend Planten gevonden worden) zet hy negentien duizend ter zyden, onder welken hy weet, dat hy die Plant vergeefs zou zoeken: dus  INLEIDING. 29 Jus Vtyven 'er duizend over, waar onder deeze èêne zal zyn. Daar na doorloopt hy de Klasfe, en onderzoekt, tot welken Rang zy behoort: nu fielt hy 'er wederom negen honderd ter zyden, zo dat 'er fiegts honderd overblyven. Vervolgens fpeurt hy in den Rang het Geflacht op, en, dit gevonden zynde, zal zy één onder tien zyn; waarop hy, door andere kenmerken, de Soort zelve ligtelyk van de overige medegeflachtigen zal onderkennen. Dus zal een Syftematicus 'in één oogenblik de vreemfte Planten leeren kennen , en derzelver Naam opgeeven, 't geen een ander, die geene Methode verftaat, in veele jaaren, niet als by geval, zal kunnen doen. Alle Syflematici, die deezen draad van Ariadne getragt hebben te volgen, hebben veeltyds eenen verkeerden weg ingeflagen, en dus hun oogmerk niet bereikt: doch geene Methode is 'er tot nog toe, die eenen Liefhebber van Flora door eenen korteren en gemaklykeren weg kan leiden , als die van den Ridder Linn^eus, zo als ik in 't vervolg zal aantoonen, en thans allen met my toeftemmen, die eertyds eene andere Methode geleerd hebben, en met my de voet/tappen van dien onvergelykelyken Man volgen, of die zonder vooroordeel alle Methodes met eikanderen vergeleeken hebben. Zelfs heeft de Engelfche Edelman Conwalader Colden de Planten te Col* deng-  30 INLEIDING. d-ngbam in de Provintie New-Jork in America alwaar hy reeds veertig jaaren geleefd had, niet, recht kunnen onderkennen of befchryven, eer hem de Werken van Linn^us in handen waren gekomen. Een ander bewys brengt j. G. Weinmann by in zyne Verhandeling over de Plan;en, die by zyne Vaderftad Reuthngen groejen.betuigende daarin , dat Hy de Philofophia Botanica van LiNNiEus zonder Leermeefter had geleeid. Ik heb dan ook ten tyde , wanneer ik Profesfor te Harderwyk was, my in myne openbaar e Lesfen van die Linnsaanfche Methode, wir gronden ik zelf uit den mond van den grooten Uitvinder in 't jaar 1736 geleerd had, bediend, met vrucht voor myne Toehoorders verklaard, en tot hun gebruik in 't jaar 1749 m het licht gegeeven. Twee jaaren daar na heeft Linn^us zelf zyne grondjiellingen in de Philofophia Botanica opgehelderd; en eindetyk al 't geen tot de Onderfcheiding en eene welgefchikte Befchryving van ieder Plant vereischt word, kort en hoofdzaaklyk in zyne Delineatio Plan x , of Schets eener Plant opgegeeven, die eerst te Upfal afzonderlyk in 't jaar 1758 doorden druk te voorfchyn is gekomen, en daarna met eenige veranderingen en verbeteringen voor zyn Syftema Natura», en vervolgens voor het Syftema Vegetabilium door Profesfor Murrat in het jaar  INLEIDING. 31 jaar 1774 en D£ Reichard in het jaar 1779 mtgegeeven, geplaatst is. Zo dra myn voormaalige Leermeefter die Schets ét Upfal aan my te St. Petersburgh had toegezonden, begon ik al 't geen ik te vooren in myne Elementa Botanica had voorgedragen, en vervolgens uit 'j Mans Philofophia Botanica, Amoenitates Academica, en andere zyner Werken, als ook int die van verfcheiden zyner Navolger en, en uit myne eigen Waarneemingen aangetekend, dat tot opheldering van die Schets kon dienen, by een te brengen, en daar uit deeze Plante-Kunde op te ftellen, welke ik thans op verzoek eemger Liefhebberen in het licht geef, in de Nederduitfche Taal, fchoon "er veele Konstwoorden, die in de Kruidkunde voorkomen, met gemak■lyk in 't Nederduitsch kunnen uitgedrukt worden. Doch ik heb hier gevolgd het voorbeeld van anderen , die in hunne Moedertaal ten dienfte hunner Landgenooten fchryven. Dit doe ik nu ook voor de Nederlanders, en voornaamlyk voor die geenen, welken der Latynfche Taal onkundig zyn, en daar door anders beroofd moeten blyven van die middelen, welke tot voortzetting hunner Liefhebbery kunnen dienen. Dan ik heb, by het aanhaalen van Voorbeelden, doorgaans verkoozen de Latynfche Naamen der Planten, zo als zy door Linnjeus gebezigd zyn, te houden, om dat de meefte Planten gee-  32 INLEIDING. geene andere Nederduitfche Naamen hebben, dan gemaakte, die een Leerling zo min als de Latynfche zou ver Haan; en ten anderen, om dat de Nederduitfche Naamen van veele algemeen bekende Planten fomtyds op verfcheiden plaatfen van ons Vaderland zeer verfchillen, gelyk te zien is m myne Flora VII Provinciarum Belgü foederati indigena, waar agter ik een Register van alle die Naamen geplaatst heb. Voorts heb ik in myne Verklaaring, van ft uk tot Jiuk, gevolgd de Schets eener Plant, zo als Linn^us die heeft opgegeeven, die hier nevens haare Overzetting volgt, om met één op/lag des oogs het beloop van het ganfche Werk te kunnen zien: waar na ik zal byvoegen eene Vertaaling der beknopte Kenmerken der Ge/lachten, zo als die in het Syttema van Linn^eus befchreeven zyn, op dat een Nederduitfche Liefhebber of Leerling zich %elven kunne oefenen in het onderzoek der Planten. En tot meerder gemak heb ik een kruisje geplaatst vóór alle die Ge/lachten , welke of geheel of ten deelen uit Inlandfche Soorten van Planten beftaan, die hy in myne Flora vinden kan. En wanneer hy ook Uitlandfche Soorten, die hem voorkomen, wil onderzoeken, kan hy zich van het uitgeftrekp Werk van den Heer D- Houttuin over de Natuurlyke Historie bedienen. D E'  33 BELÏNEATIO SCHETS E £ N E R PLANTJE. PLAN T. I. THEORIA. I. BESPIEGELING. GENUS. GESLACHT. Nomen. Naam. SeleUisfuwtm. Uiigelezenfle. Character. Kenmerk. Naturalis. Natuurlyk. Esfentiaüs. Wezenlyk. Artificialis. Konstlyk. CLsfis Ordoque Klasfe en Rang Syjlematis prafianfisjirhï. van 't biste Systema. Ordo nacuralis demottftran- Natuürlyke Rang aan ts dus. wonen. SPECIES. SOORT. Nomen Naam Triviale Bynaaim Difterentia Specifica de- Soortlyk onderfcheid minonflranda .v te toonen: Certisfima, Zekerst, Brevisjima. Korst. Synbriyma e Defcriptiotie, EvenzinnigeNaameh ultdt S. Figura/è/eff.'?,- Befchryving of Figuur: gekoozen. Verr cula. Vadcrlandfche. c ciu-  34 DELINEATIO PLANTiË. CRITICA. Etymologia nominis Gencrici. Specifici. Inventor atm Temporei Eruditio. Hiftorica* Critica. Antiqua. n. DESCRIPTIO RADIX. Duratione. Annua. Biennis. Perennis. Fignra. a. Fibrofa. Raraofa. Fufiformis* Prcemorfa. t>. Repens. Articulata. Dentata. e. Globofa. Tuberofa. Fascicularis. Palmata. BEOORDELING, Etymologie van den Geflachts-naami Soort-naam. Uitvinder met den Tyd. Kundigheid. Hiftofifche. Tóetzende. Oude. II. BESCHRYVINC*. WORTEL, Duuring. Jaarigc. Tweejaarige. Overblyvendé. Figuur. a. Vezelachtige. Takkige. Pin- of Spil-wortel. Afgeknaagde. b. Kruipende. Geleedde of Gewrichtc Getande. c. Klootswyze. Knobbelige. Bundelwyze. Getalmde» d. Bal-  SCHETS een er PLANT. 35 «LBulbofa. d.Bolwortel. (Granulata.) (Korl-wortel.) Tumcata. ' Gerokte. Solida.' Vaste. Squamofa, Gefchubde of Schib» fer-wortel. TRÜNCÜS. STAM. Specie. Soort- Caulis'. Steng. Culmus. Halm. Scapus. Bloemfteng. Stipes. Stronk. Duratione. Duuring. Herbaceus. Kruid. Suffruticofus, Struikgewas, Fruticofus. Heefter. Arborcus. Boom. Spatio inïcrno. Inwendige ruimte,, Solidus. ' Vaste. Inanis. Loozc. Fiftulofus. Pypigc' Menfura. Maat. a. (Proüortio ad folia reli- a. Evenredigheidsei?/^ quas/pts partes.-) den en overige deden.-) b. Crasfities exfnnili potte. b. Dikte uit iet dergelyks , fifflo, dat zeer lekend is Direcl/one. Beloop. a. Ereótus. a. Regtopflaande. Strittus. Loodregte. c 2 Rla  36 DELINEATIO PLANti Kigidus. I.axns. Obliquus. Adfccndcns. Dcclinatus. Incurvatus. Nutans. Diffufus. Procumbens. Proftratus. Stoloniferus. b-Sarmentofiii. Radicans. Repens. c.Geniculatus. Flexuoftrs. Scandens. Volubilis: [mtjtrorfum. dextrorfum. Figura. a. Teres. Semiteres. Compresfus. Anceps. 3—10 Angulatus. Acufangülus. Obtufangulus. b. 3—6' gonus. 3—5 quetcr. Styve. Slappé. Schuinfchc. Opklimmende. Neergebogen. Omgebogene» Hellende. Uitgefpreide. Neerleggende. Neergeworpen?. Spruitdragende. b. Rankgeevende. Wortelende. Kruipende. c. Gekniede. Gebogte. Klimmende. Windende : /linksom, regtsóm. Figuur. a. Ronde. Halfronde. Geknepene. Tweefnydende. 3—10 Hoekige. Scherphoekige. Stomphoekigê. b. 3— 6 Zydige. 3—5 Kantige. Fe-  SCHETS EEN hjl PLAN T. S7 Vestitu. Nudus. Aphyllus. Foliatus. Vaginatus. Squamofus. Imbricatus. Superficie. B. Suberofus, Rimofus. Tunicatus, b. Lxvis. Stratus. Sulcatus. Canaliculatus. c. Glabor. Scabcr. Murieatus. Tomcntofus. Viilofus. Hifpidus. Aculeatus, Spinofus, Urcns. d. Stipulatus. Mcmbranatus, Bulbiferus. Compofiüone. a. Enodis. Simplicisfimus. Meeding. Naakte. Bladlooze, Gebladerde. Getcheede, Gefchubde. Opleggende. Oppervlakte. a. Kurkachtige. Splcetige. Gerokte. b. Gelyke. Geftreepte. Gcfleufde, Gegroefde. C.Gladdg, Ruuwc. Scherpachtige. Donsachtige. Ilaairige. Borftelige. Stcekclige. Gedoomde. Brandende, d. Stoppelige. Vliezige. Boldragende. Samenftellhig. a. Ongeknobbelde, Zeer Enkejde. C 3 Sim-  38 DELINEATIO PLANT JE. Simplex. Integer. b. Articulatus. Prolifer. Dichotomus. Brachiatus. c. Subramofus. Ramofus. Ramofisfimus. d. Virgatus. Paniculatus. Faftigiatus. " e. Patcns. Divaricatus. Ramis» a. Struftura. Caulis. Frondis. Situ mutuo,. Alternis. . Diftichis. Sparfis. Confertis.. Oppofitis. Verticillatis. Direclione. Eredtis. Coar&atis, ', . Pivergentibus. Enkelde. Geheele. b. Geleedde of Gewrichte. Kroontakkige. Gegaffelde. Gearmde. c. Schraaltakkige. Getakte. Zeer takkigc. d. Roedswyze. Gepluimde: Getopte. e. Uitgebreide. Gemikte. Takkejj. Maak/el van den Stam. »t Loof. Onderlinge fchikking, Overhoekfche. Twceryigc. Verftrooide. Getropte, Gepaarde. Kranswyze. Beloop. Regtopftaancie.. . Geprangde. Afwykende.  SCHETS e e n e r PLANT. 3& pivar-ioatis. Deflcxis. Rcflexis. Retroflexis. Fulcratis. Men/ara. Altitudine caulis, Longis. Brevibus. Patentibus. F O L I A, Determinatione. Loco. Radiealia. Caulina. Ramca. Axillaria. Floralia. Numero. Unicum. Duo. Tria. Pauca. Plurirna* Situ. a. Alterna, Difticha. Bifaria. Sparfa. Uitgebreide. Neergebogens. Omgebogene. Omwentelende. Gedeunde. Maat. Ter hoogte van denStam. Lange. Korte. Uitgeftrekte. BLADEN. Eepaaltheid. Plaats. Wortel-bladen. Steng-bladen. Tak-bladen. Oxel-bladen. Bloem-bladen. Getal. Een. Twee. Drie. Weinige. Zccr-vcele. Schikking. a. Overhoekfche, Tweeryige. Tweezydige. . Verftrooidë. C 4 Con-  40 DELÏNEATIO PLAN Tü. Conferta.' ïmbricata. Fafciculata. Bina. Terna. Quaterna. Quina. Confluentïa. Approximata. Remota. b. Oppofita. Becusfata. Stellata. Direclione, ». Erefta, Strifta', . Rigida. Adprcsfa. Patentia. Patentisfima. Asfurgentia. Inflexa. Reclinata. Recurvata. Revoluta. Dependentia. b.Obliqua. Advcrfa. Verticalia. Refupinata. Gctropte. Schubswyzc. Gebundelde. Tweevoudige. Drievoudige. Viervoudige. Vyfvoudige. Samenvloeiende. (de. Digt by elkander zitten- Rvümzittcnde. b. Overgeftelde. Kruislingfche. Kranswyze. Beloop. a. Regtopflaande. Geftrckte. Styve. Aangedrukte. Uitgefpreide. "WyduitgcfpreiJe. Opklimmende. G èbogenc. Neergebogere. Omgekromde, Omgekrulde. Hangende, b. Scheeve of Schunifijhe, Omgekeerde. Verkeerde. Agt«rovergeboge_ne. c. Sub-  SCHETS r, r, n e r. PLANT. 41 C. Submerfa. Natanra. lladicaniia. Itijerüonc. ü. Peüolata. Pcltata. b. Sesfilia. Adnata. Coadunata. .Decurrentia. Amplexicaulia. Perfoliata. Connata- Vaginantia. Stuctura. Figura. a. Subrotunda. Orbicuiata. Ovata. Ovalia. b. Oblonga. Parabolica. Cuneiformia. Spatulata. c. Rotundata. T.anceolata. Ellipticn, Linearia. Aoerofa. c. Gedompelde. Dryvende. Wortelende. Inhegimg. a. Gcftcelde. Schildvormige. b. Zittende of Ongeitcdde, Aangegroeide. Vereenigde. Afloopende. Omvattende. Doorbladige. SamengegToeidc, Schccvormigc. Maakzel. Figuur. 3. Rondagtigc. Ronde. . Eyrondc. Ovale, b. Langwerpige. Tongswyze. Wigvormige. Spateivonnige. . c. Geronde. Lancetswyze. Eüiptifche, Liniaale. Naaldswyze. C 5 %  41 DËLÏNÈATIO PLANT^ Angul'ts. Integra. 3—5 Angu-laria. Del'toidea. Rhombea., Trapeziformia. 'Smulus. a. Cordata. Remformia, Lunata. Sagittata. Haftata. ■ Panduriformia,' Runcinata, b. Fisfa. 2—5 loba, 2— 5 fida. 3— 5 partita. . Palmata. Lyrata. Pinnatifida. Sinuata. Laciniata; Squarrbfa, Margme. a. Intcgerrima. Crenata. Serrata. Ciliata., Dcntata. Hoeken. Effene. 3—5 Hoekige, Vierhoekige. Ruitswyze. Tafelwyze, Inhammen. a. Hartswyze. Nierswyze. HalfmaanswyZCi 1 Pylswyze. Piekswyze. Panduurswyze, Gefchaarde. b. Gefpleetene. 2—5 Kwabbige,, 2—5 Splcetige. 2—5 Gedeelde. Gepalmde. Lierswyze. Vindeelige. Ingehamdc, Slippige. Rappige. Rand. a. Volmaakt Effene*. Gekartelde. Zaagswyze. Kant- of Oog-Haairige., Getande, Spï-  SCHETS r. e s i R PLANT, 42 Spinofa. Cartilaginea. p.Rcpanda. Lacera. Erofa. Daïdalea. "jlpïee. a. Obtufu. , ■ Emarginata. Retufa. PriEmorfa. Truncata. b. Acuta. Acuminata. Cuipidata. Mucronata, Cirrhofa. Superficie. p. Pagina: Superiore. Infcriore. Nuda. Glabra. Nitida. Lucida. Colorata, b.Ncrvofa. Trinervia. Trincrvata. Triplinevy.ia. Gedoomde. Kraakbeenige. b.Uitgegulpte. Gefcheurde. Uitgeknaagde. Daedalifche. Top. a. Stompe. Uitgepunte. Afgeftompte. Afgebetene. Geknotte. b. Spitfe. Eispuntige,. Styfpuntigel Gefpitfte. Krulpuntige. Oppervlakte. a. Zyde: "Bovemle. Onderfte. Naakte of Kaale. Gladde. Gepolyste. Glanzige, Gekleurde, b. Geribde. Prieribbige, Drielangribbige. Hriekortribbigc. Ener-  44 DELINEATIO PLANT /E, Encrvia. Lineata. Striata. Sulcata. c. Venofa. Rugofa. Bullata. Lacunofa. Avenia. d. Punftata. Papillofa. Papulofa, Vifcida. e. Villofa. Tomentofa. Sericea. Lanata. Barbata. Pilofa. Scabra. Hifpida. Aculeata. Strigofa. "Expanfwnc. Plana. Canaliculata Concava. Convexa. Cucullata. Plicata. Ongeribde. Gelynde. Geftreepte. Gefleufde. c. Geaderde. Rimpelige. Robbelige. Gekuilde. Ongeaderde. d. Geftippelde. Gerepelde. Puifrige. Slymigc. e. Vlokkige. Donsachtige. Fluweelachtige. Gcwolde.' Gebaarde. Gchaairde. Ruuwe. Ruige. Stcekelige. Borftelige. Uitfirekking'. Platte. Geutachtige. Holronde. Verheven-Rondc, Huikvormige. Geplooide.  SCHETS eeUïe PLANT. 45 Undaja. Crispa. Subjïantia. a. Membranacea. Scariofa. Gibba. Tereti-a. Dcprcsfa, Comprcsfa. Carinata. b. Compadta. Tubulpfa. Pulpofa. Carnofa. c. Triquetra. Ancipitia. Lingulata. Enflformia. Subulata. Acinaciibrmia. Dolabriformia. Men/ma. Brevisfima. Longisfima. refpectu adcauL culosve. Duratione. Decidua. Caduca. Pcrfiitentia. Gegolfde. Gefronzelde. Zelfsftandtgheid. a. l'l'.ezige. Harddróoge. Gebulte. Spilronde. Ingedrukte. Gekneepene. Gekielde. b. Dikbladige. Pypige. Pappige. Vleezige. c. Driekantige. Tweefnydendc. Tongvormige. Degcnvormige. Elsvormige. Kxomfabelige. Bylvormige. Maat. Zeer korte. Zeer lange. •m arti- ten opzigt van den Steng of va» ds Geleedingen. Duuring. Afvallende. K01 tduurende. Langduurende. Pc-  46 I) E L I N E AT I O PLAN T JE. Perennia. Sempervirentia. Compofitionc. Compofita. Articulata. Conjugata. Digitata. Binata. Ternara. Quinata. Pedaca. Pinnata. Bijuga. Trijuga. Quadrijuga, &c. Cuin impari. Abrupta. Cirrhoia. Folio lis. Oppofitis. Alternis. Interruptis. Decurfivis. Decompofita. Bigemina. Biternata. Bipinnata. Supradecompofita. Tergcmina. Tritcrnata. Tripinnata. Aanblyvcnde. Altoosgroenc.Samenftelling.Samengefteldc. Gewrichtc. Paarige. Gevingerde. Tweevoudige. Drievoudige. Vyfvoudige. Voet- of Poot-achtige. Gevinde. Tweepaarige. Driepaarige. Vierpaarige, enz. Met een oneven. Afgebrookene. Met een Klaauwier. Blaadjes. Overgeftelde. Overhoekfche. Afgebrokene. Yoortloopende. Verdubbelde. Dubbeld-tweevoud ige. Dubbcld-dricvoudige. Dubbeld-gevindc. Meervoudig-vcrdubbelde. Driemaal-tweevoudige. Driemaal-drievoudige. Driemaal-gevinde. FU-  SCHETS e e n e r PLANT. 4? FULCRA. Petiolus. Wigura. Lir.earis» Alatus. Clavatus. Membranaeeus. Tercs. Semiteres. Triqueter. Canaliculatus. Magnitudine. Brevisfimus. Brevis. Mediocris. Longus. Longisfimus. infertione. Infertus. Adnatus. Decurrens» Araplexicaulis. Vaginans. Appendiculatus. Direclione. Ercdtus. Patcns. A sfurgens, Recurvatus. STEUNZELS. Bladsteel, Figuur. Liniaale. Gevleugelde. Knotswyze. Vliezige. Spilronde. Halffpilronde. Driekantige. Gegroefde. ■Grootte. Zeer korte. Korte. Middelmatige. Lange. Zeer lange. Inhegting. ïngehegte. Aangegroeide. Afloopendc. Omvattende. Schecvormige. met Byhangfels. Beloop. Regtopftaande. üitgefprcide. Opklimmende. Omgebogene.  48 DEL1NEATI0 PLA N T & Superficie. Glaber. Aculcatus. Nudus. Articulatus. Spincfcens. Stipulae. a. Gemimu. Solitaria;. Nullas. b. Laterales. Extraibliacca:. Interfoliaceai. Oppofitifolioe. c. Caducse. Peciduse. Perfiitentes. Spincfcentes. d. Sefiles. Adnatac. Pecurrenr.es. Vaginantes. e. Subulatas. Lanccolatx. Sagittatx. Lunatx. f. E recta;. Parentes. Rerlexx. Oppervlakte. Gladde. Steekclige. Naakte. Gcleeddc of Gckniede. Poornagtige. Stoppeltjes. a. Dubbelde. Enke'de. Geene. b. Zydclingfche. Buitcnbladige. Binnenbladige. (dige. Tegenovcrgeftelde bla- c. Kortduurende. Afvallende. Langdnurende. Poornagtige. d. Zittende. Aangegroeide. Afloopende. Scheevormige. e. Elsvormige. Lancetsvorraigc. Pylsvcrmige. Halfmaanswyze. f. Regtopftaande. Litgcfpreide. Omgebogene. g. In-  SCHETS e ë n e r PLANT. 49 g. Integerrimse. Serratas. Ciliatae. Dentatae, FisfaJ. h. Brevisfirnse. Mediocres. Longse. C 1 r r h u s. a. Axillaris. Foliaris. Petiolaris. Peduncularis. b. Simplex. Trifidus. Multifidus. c. Convolutus. Rcvolutus. P u b e s. a. Pili. Lana. Barba. Tomentum. Strigce. b. Setae: Simplices.. Hamofoe. Ramoüs. g. Volmaakt Effene. Zaagswyze ofGekartelde Gehaairde. Getande. GefpLetene. h. Zeer korte. Middelmatige. Lange. KlaauWier. a. Oxelklaauwier. Blad— Bladiteel— Bloemfteel— b. Eenvoudig. Driefpleetig. Veelfplectig. c. Omgerold. Weeromgerold. ruigte. a. Haairtjes. Wol. Baard. Dons. Borfteltjes. b. Styve Borftels; Enkel le. Haakige. Takkige. D plu"  gO.DELINEATIO PLANT /E. Plumofe. Stellatce. c. Hamï. Glochides. d. Glandulas. Utriculi, Foliacese. Petiolares. Pedunculares. Stipulares. e. Viscofitas. Glutinofitas. . A r m a. a. Aculei. RecU Incurvi. Recurvi. b. Furae. Bifidce. Trifidx. c. Spina. Terminalcs. Axillares. Calycinx. Foliares. Simp icc. Livifx. d. Stimuli. Pungentes. Urentes. Geveerde. Geiternde. c. Haaken. Angels. d. Klieren. Napjes. Op de Bladen. ■ ■ Bladfteelen. — — Bloemfteelen. Stoppeltjes. e. Slymerigheid. Lymerigheid. Wa penen. a. Steekelt". Regte. Ingckromde. Omgekromde. b. Gaffels of JrorkeEfFene. c. Pypvormige. Uitgeftrekte. Omgeboge. Opgeblazen. d. Verkorte. Lange. Middelmatige. e. Stompe. Spitfe. Gedoomde. Steekelige. f. Gelyke. Ongelyke. Gelipte. Gemeene. Gefchubde. Rappige. Gekelkte. Droogfchubbige. Omwindzel. a. Algemeen. Gedeeltlyk, afzonderum. Eigen. (lyk. 3iy- Een—veel-bladig. D 5 GUl  58.DELINEATIO PLANT JE, Gluma. a. Uniflora. 2— multiflora. b. Univalvis. Bivalvis. . Multivalvis. c. Colorata. Glabra. . Hispida. Avista. a. Mutica. Terminalis, Dorfalis. b. Refta. Tortilis. Gcniculata. Recurvata. Amentum. Squamofura. Nudum. Spat ha. Univalvis. Bivalvis. Dimidiata. Irabricata. i—6 flora. Calyptra. Recta. Obliqua. Kaf- a. Eenbloemig. 2— veelbloeraig. b. Eenkleppig.. Tweekleppig. Veelkleppig. . c. Gekleurd. Glad. Rimpelig. Kafnaald. a. Verminkte. Endelingfche. Ruggclingfche. b. Regte. Gedraaide. Gekniede. Omgckromde. Katje. Schubbig. Naakt. Bloemfcheede. Eenkleppige. Tweekleppige, Gehalfde. Schubswyze. i—6 bloemige. Huik. Regte. Schuinfche. Vol-  SCHETS ïener PLANT. 5£ Volva. Approximata. Remotisfiraa. Pileus. Stipes. C o e. o l l a. Petali a. Tubus f. Ungucs. Limbus f. Laminqe. . b. Monopetala. 2—6—polypetala. 5— fida. ' 5— partita. c. Rcgularis. Irregularis. Inoequalis. DiÖbrmis. d. Globofa. Ovata. Campanulata. Infundibuliformis. Hypocrateriformis. Rotata. Liliacea. Ringens. Perfonata. LabiO fuperiore & .—- inferiore. Rictu, Tasje. Nabyzittend. Zeer ver afzittend. Hoed. Stronk. Bloemkrans. Bloemblads a. Pyp of Nagels. Boord of Plaatjes. b. Eenbladige. 2—6—veelbladigc. • Vyffpleetige. Vyfdeeligc. c. Regelmatige. Onregelmatige. Ongelyke. Ongedaantige. d. Klootsvormige. Eivormige. Klokswyze. Tregterwyze. Trompetswyze. Raderwyze. Lelyvormige. Gelipte. Grynsbloemige. Boven lip en Onder lip. Gaaping. Pa  öo DELINEATIO PLANT JE. Palato. Fauce. Collo. Cruciata. , Concava. Patens. Papilionacca. Vexillo. Alis. Carina. e. Compofita. Ligulata. Tubulofa. Radiata. Discus. Radius. f. Color. Neftarium. Proprium, Petalinum. Calcareum. S t a m i n a. Filament a. Numero. Figura. Infertione. Proportionc. JEqualia. Inaequalia, Verhemelte. Keel. Hals. Kruiswyze. Holle. ' Uitgeftrekte. Vünderwyze. PÜg. Irleugels, Kiel. e. Samengeftelde. Lintswyze. Gepypte. Geftraalde, Schyf. Straal, f. Kleur. Honingbakje. Eigen. Bloembladig. Spoorswys. Meeldraden. Helmdraden. Getal. Eiguur. Inhegting. ■ Evenreedigheid. Gelyke. Ongelyke. Con-  SCHETS EEsa PLANT, 6% Connata. Alterna. Antherx. Distinto. Connatae; Laterales. Incumbentcs. Ercto. Didym's. Globofis. Subulatae. Sagittatae. Bicornes. Aristatce. Spirales. Loculi. Apertura. Pollen. Figura. Pistillüm. Gennen. Superum. Inferum. Pedicellatum. Stylus. Numero. Proportione. Divifione. Figura, Samengegroeide. Overhoekfche. Helmtjes. Afgefcheidene. Samengegroeide. Zydelingfche. Opleggende. Regtopftaande, Tweeballige. Klootswyze. Elsvormige. Pylvormige. Tweehoornige. Genaaide. Gekrulde. Hokjes. Opening. Stuifmeel. Figuur. Stamper. Vrugtbeginzel. Boven. Onder. Gefteeld. Styl. Getal. Evenredigheid. Verdeeling. Figuur.  62.DELINE ATIO P L A N T M. Capillaris. Filiformis. Cylindricus. Subulatus. Clayatus. Ereótus. Declinatus. Adfcendcns. Scigma. Numero. Figura. Divifum. Perforatum. Caditatum. Pericarpxum. Capfula. Figura. Valvulce. Loculamenta. Disfepïmentum. Columella. Dehiscentia. 5— dentata. 5— valvis. Articulata. Circumscisfa. , Elastica. Bicap'fularis &c. Inflata. Hairswyzc. Draadswyze, Rolronde. Elswyze. Knodsvvyzc. Regtopftaande. Ncergebogene. Opklimmende. Stempel. Getal. Figuur. Verdeelde. Doorboorde;. Gekopte. Z a a d 11 u 1 s. Zaaddoosje. Figuur. Klepjes. Hokjes. Schotje.' Standertje. Openbarfting. Vyftandig. Vyfkleppig. Geleed. Omgcfneden. Veerkragüg. Twecdoozig enz.Opgeblaazen. Si-  SCHETS ïenu PLANT. 63 S'diqua. Figura. / Compresia. Torulofa. Articulata. Disfepimentun. Parallelum. Transverfum. Legumen. Figura. Articulata. 1—2 loculare. . ïfthmis. Folliculus UnhaMs. Figura. Britpa. Succulcnta. Sicca. Pomum. Figura. Loculamcnta. Bacca. Monofperma &c. Nidulantia Semina. Strohilus. Figura. Totius. Squamarum. Haauw. Figuur. Gekneepen. Knoopig. Geleed. Schotje. Parallel. Dwars. Peul Figuur. Geleedde. 1—2, hokkige. Tusfchen engtens. Scheedevrugt Eenkleppige. Figuur. Steenvrugt. Sappige. Drooge. Appel. Figuur. Hokjes. Bezie. Eenzaadige enz. Neftelende Zaaden. Keegel. Figuur van de Geheele. Schubben. 'S 'e-  €4 DELINEATIO PLANTJL S e m e n. Numero. Figura. Loculis. Superficie. Confifteutia. Wilton. Corculum. Corona. Pappus. Stipitatus. Sesfilis. Capillaris. Plumofus. Cauda. Hamus. Calyculus. Ala. Arista. Nux. Unilocularis. Bilocularis &c. Arillus. Cartilagineus. Succulentus. R.eceptaculum Floris. Frudtus. Fruótificationis. Commune. a. Nu;' Zaad. Getal. Figuur. Hokjes. Oppervlakte. Zeltftandigheid. Naveltje. Hartje. Kroontje. Dml. Gedeeld. Zittend. Hairig. Vcderagtig. Staart. Haakje. Kelkje. Vleugel. Naald. Noot. Eenhokkige. Tweehokkige enz. Zaaddopje. Kraakbeenig. Sappig. Stoel of Kasje. Des Bloems. Der Vrugt. Der Vrugtmaaking. Gemeene. a. Naakte. Pun-  SCHETS EESEH PLANT» 6$ Pundtetum. Pilofum. Paleaceum. b. Alveolatum, Planum. Convexum. Stibulatum Ovatum. Globofum. Compofitus flos ex FloscuAggregatus flos. (lis. UmbelJa. a; Simplex. Compofita ex Unherfali, Partialique. Prolifera. b. Concava. , Fafligiata; . Convexa. e. Erefta. Nutans,Cyma.Nuda. Brafteata.Spadix. a. Uniflorus. MultiflOrus, b. Simplex. Ramofus. e. Rachis Spkdi Geftippelde; Hairige. Vlokkige, b. Uitgeholde. Platte. Verheven ronde. Elsvormige. Eiwyze. Klootswyzé. Samengephie bloem uit GetmldeUoém. (BloefflpJ; Zonnefchernu. a. Eenvoudige. Samengeftelde uit eelt Algemeens, Gedeeltelyke; Kinderende.- b. Holle. Getopte. Verheven ronde,- c. Regtopftaande.' NikkendS; Topbloem. Naakte. Geloverde, Vrugtfleng. a. Eenbloemige, Veelbloemige. b. Enkelde, Getakte.-' c. Graat pan een Aiti % til KA-  §5 D E L I .N E A T I O P L A N T JE. III. HABITUS. III. HOUDING, GEMMATICv KNOPPING. Bulbus. Solidus.' Tunicatus. Squamatus. Caulinus. Gemma. Origine. Petiolaris. Stipularis. Corticulus. Contente-. Foliaris. Floralis. Communis. V ERNA TT 0.- Conduplicata'. Convoluta. Involuta. Revoluta. Imbricata. Equitans. ©bvoluta. P icata. Circinalis. Bol. Vaste. Gerokte. Gefchubde. Steng-bol. Knop of Bot. J11 Oorfprong. Steellig. Stoppelig, Bastig. Inhoud. Bladig- Bloemig. Gemeene. BLAD in zyn KNOP. Verdubbeld. Omgerold. Ingerold. Agteromgerold» Schubswyze. Galoppecerende. Omwonden. Geplooid. Omgerond. AS-  SCHETS iENER PLANT. 6^ iESTI VATIO. Convoluta. tmbricata. Conduplicata; Valvata. Inasquivalvis. T O R S I O. a. Conformis. . DifFormis; b. Dextra; Sihiftra. Reciproea,- c. Refupinata.Circinalis. VARIATIO, Coloris. Magnitudinis; Pubefcentise: jfetatisi Ext erna: Plicata. Fafciata. Latifolia. TénuifoKiv Cfifpa. Mütica. Jnternai a. Mutilata. BLOEM in den DOPi Omgerold. Schubswys. Verdubbeld. Kleppig. Öngëlykkleppigi D R A A I N Ö. a. Overeenkomftig, Ongelyk; b. Regts. Slings. Over-en-weêrs c. Oriderftéboven. Nederwaards omgekruld VERSCHEIDENHEID; Kleur. Grootte. Ruigte; Le'eftyd. Uitwendige: Geplooide. Gezwachtelde.- Breédbladige. Smalbladige. Gekroesde. Ontwaapendé; Inwendige i a. Verminkte!. JE 2 GtftS-  68 DELINEATIO P L A N ï £ Grandiflora. b. Multiplicata. Plena. Prolifera, Cristata. c. Vivipara. Bulbigera. SPONSALIA. Mas. Femina. Androgyna. Hermaphrodita. Generationis Myfierta. 1 SEMINATIO, .. Apertionis. Reclufionis. Herffts-Loof. Vroeg. Traag. Draaiend. ALMANAK. Maand der ï.Uïtfpruiting. Bladmaaking. Bloeijing. . a.Vrugtwording. Rypwording, Inoogfting. 3. Bladsverdorring. Bladsafvalling. Bevriezing. 4. Wintering. Ysmaaking. Ontdooijing. HOROLOGIE. Waakingen. a. Weerwyze. Zon-keer-kringfche. Nagtëveningfclie. b. Opening. Sluiting E 4 S0M"  DELIN E*A T I O P L A NT JE. S O M N U S. Connivens. Includens. Circumfepiens, Muniens. Conduplicans. ïnvolvens. Divergens. Dependens. ïnvertens. Imbricans. DÜRATIO, Plantte. Caducae. Senfiles. Perpetuaj. Flores. Ephemeri. Tridui. Menftrui. F-ructus. Praecoces. • Serotini. AnnuL SLAAP. Samenluikende. Influitende. Omtuinende. Verfchanzende. Verdubbelende. Inrollende. Afwy kende. Neerhangende. Omkeerende. Schubswyze. D U Ü.R I N G. Planten. Kort duurende. Gevoelige. Altoos duurende. Bloemen. Van één' Dag. Van drie Dagen, Van één Maand, Vrugten. Vroege. Laate. Jaarige. VI. QUA;  SCHETS EENER PLANT. 7$ \% QUALXTAS. O D O R. Ambrofiacus. Fragrans. Spirans. Aromaticus. .Orgasticus. Hircofus. Nidorofus. Tetcr, Naufeofus. Viroius. S A P O R. Aquofus. Acidus. Pinguis, Duicis. Mucofus, Siceus. Amarus. Stipticus. Acris. Salfus. . VI. HOEDANIGHEID. REUK. Muscus. Geurige. Fync. Speceryachtige» Lookachtige. Bokkige. Vuile. Drekachtige» Walgelyke. Yenynige. SMAAK. Waterige. Zuure. Vette. • ; Zoete. Lymige. Drooge. Bittere. Wrange. Scherpe. Zoute. i5 co'  U DEL1NEATI0 PLANT JE. COLOR, Hyalinus. Ruber. Purpureus. Albus. Tristis, Niger. Luteus. ¥iridis. Cinereus. i Testaceus. T A C T U S. Humidus. Tomentofus. Succofus. Carnofus. Yifcidus. Aridus. Lucidus. Scariofus. .Membranaceüs. Scaber. MENSCR A. Linearis. Poüicaris. KLEUR. Glazige. Roode, Pnrpure. Witte. Droevige» Zwarte, Geele. Groene. Aschgrauwe. Vaale. GEVOEL, Vogtig. Donzig, Sappig. Vleesfchig, Slymig. Droog. Glanzig. Hard droog. Vliezig. Ruuw. M A A T. Lyn. Dinrri. spi-  SCHETS eener PLANT. 75 Spitharna, Pedalis. Cubitalis. E'nquicularis. Palmaris. Dodrantalis. Orgyalis. VIL u s u s. NATURALIS. Qecotiomia natura, ejusque Politia.' Sympathia 1. Antipatbia. Pan mammalium phytiphAgorum domepicorumPandora JnfeSiorum. ARTIFICIALIS. Vidinarh. 'Radices. Olera. Fruótus. Qfficïndlh. a. Simplicia. Praeparata, 'o.Pretium. Lpcus. Span. Voet. Elle. Nagel. Handbreed. Wyde fpan. Vadem. • ■ VII. GEBRUIK» NATUURLYK. Oeconomie der Natuur, en derzelver Politie. Sympatie of Antipatie. Pan der zoogende graseetend» kuis-dieren. Pandora der Jnfekten. KONSTLYK. Keuken. Wortels. Moeskruiden. Vrugten. Winkel. a. Eenvoudige. Bereidde. b. PrysPlaats.  76 DE LINEATIO PLANT JE. Medicus. Vires. üfus, Oeconomicus, Inftrumcntalis. PaftoraUs. Tindtorius. Cuiturae. Cercalia : Macellum. . Ofiicinalis, Arboretum, Frutetum. - • Porhona. Pascua. Artzsny. Kragten. Gebruik. Oeconomisch. Gereedfchaplyk. Ilarderlyk. Yerwftoffen. Tot Kweeking: Koornvelden, Moestuin, Winkels. Boomen en Struikenteeling. Boomgaard, Weiden. LEER  Pag. 77 L E E R DER PLANTKUNDE, I. BESPIEGELING. Het eerfte Deel der Schetze eener Plant is de' Befpiegeling , bevattende de Zetregelen 9 Stellingen en Bewyzen, volgens welken de Kruidkundigen hunne Paftyk moeten inrichten. De eerfte trap der Wysheid is de zaak zelve te ken^ nen, zonder welken trap niemant in deeze edele Weetenfchap verre zal vorderen. Die kennis beftaat in een recht denkbeeld der Voorwerpen, Deeze Voorwerpen worden onderfcheiden en gekend uit hunne verdeeling , fchikking , en overeenkomstige benaaroing. Hier uit ziet men , dat de Schikking en Benaaming de zuilen zyn, waar op de geheele Kruidkunde rust. Door derzelver hulp wordt een Reiziger, als met de hand, geleid ioor het wyd tiitgeftrekt Veld der Planten, eerst tot  78 ï. BESPIEGELING. tot dc kennis en benaaming van een Plant, dié hem voorkomt, en daarna, door de gegevene Benaaming, tot de kennis van derzelver Historie erf Vermoogens, welke de Schryvers daar van verhaaien. GESLACHT. Een Leerling der Kruidkunde (gelyk ik reedi in de Inleiding gezegd heb) moet allereerst de Plant, die hem voorkomt, tot de Klasfe brengen, waar onder zy behoort, daarna tot den Rang , en vervolgens tot haar Geflacht: maar een geoeftende, zullende eene Plant, 't zy eene reeds bekende of nieuwe, affchetzen, moet allereerst haar Geflacht vooraf vast ftellen: want de Genachten verward zynde, gelyk Cesalpinus reeds heeft bygebracht, zo zal alles zich verwarren. Geen Gewas kennen wy, zo lang 't Geflacht ons Onbekend is; en voor zo verre wy de Geflaëhten kennen, zo verre ftrekt ook onZe kennis in de Kruidkunde. Het recht begrip der Genachten alleen bewaart de jonge Oeffenaars der Kruidkunde voor alle dwaaling. 't Zyn de gekende Geflaëhten, waar op onze Eeuw roemen mag. 't Woord Gejlacht word  GESLACHT-NAAM. 79 word ter deezer plaatze gebezigd in eene eigerilyke' of naauwe betekenis : want eene Klasfe word vart zomraigen het Hoofd-Geflacht, de Rang het Midden - Geflacht, en dit Geflacht wederom het Onder Geflacht genaamd. Geflacht, in een naauwen zin genoomen, is eene overeenfteraming, of gelykvormigheid van zommige Planten, in foort verfchillende, welke in zeer veele voornaame, en aan de • nteuur meest eigen deelen zodanig overeen koomen , dat zy van alle foorten der andere Geflaëhten , ten minften in een of ander deel y onder-fcheiden zyi* N A A M. Het ander fondament der' Kruidkunde is de Benaaming. Indien iemant alle' Planten, volgens haare kenmerken , naauwkeurig ondcrfcheidde, etf geene Naamen aart haar toeeigende', zoude hy zyne Leer aan niemant kunnen mededeelen. Een Boer kent Planten, mooglyk kent een Dier ze ook; maar wie zal, weet hy niets meer, daar uit wys worden! Daarom zegt Isiodorus te recht": Indien gy de Naamen niet weet, dan gaat de kennis der zaaken verhoren. De Naamen, wyl ze aan de zaa- zaa-  So GESLACHT-NAAM. ken gegeven zyn, werken zo veel uit, als een geheele Bepaaling, alzo ieder Naam, door zyne bepaaling, in myn begrip gehegt word aan het bepaalde. Ook word een Naam veel ligter uitgefprooken, befchreeven, begreepen en behouden.Derhalven moet alles in de Taaien, alwaar geene Naamen der zaaken genoeg voor handen zyn, door een omfchryving voorgedraagen worden. . Alle Naamen van een Plant zyn^ of Stomme, gelyk die van eene Klasfe en Rang, of Klinkende gelyk de Geflacht- en Soortnaamen. De Naam der Klasfe of Rang moet nooit koomen by den Naam van de Plant, maar 'er onder verdaan worden; by voorbeeld, in de Befchryving der sDieïen fpreekt men van een Gekamde Pauw', maar niet van een Vogel tot den Rang der Hoenderen bchoorende , zynde een Gekamde Pauw: want het eerfte word vooronderfteld uit de Regels der Leerwyze begreepen te zyn. Doch dewyl de rechte kennis eener Plant beftaat, en in de aangrenzing van 't Geflacht , en in 't onderfcheid der Soorten, zo moet de klinkende Naam eener Plant, om die beide zaaken aan te toonen, dubbel zyn^ naamelyk de Gepacht- en Soort-Naam. De' Geflacht-Naam > waar  G E S L A C ÏI T - N A A M. Si van wy hier zullen handelen, is die Naam \ waai" mede alle Soorten tot het zelfde Geflacht behoö-' rende, beftempeld worden, en waar door dat Geflacht van alle andere' Gedachten afgefcheidén word. Derhalven moeten alle Planten^ Iri hét zelfde Geflacht overeenkoomende , ook door de'nzelfden Naam uitgedrukt Worden. Daarentegen moeten die Planten, welken iri Genachten verfchillen, ook verfchillende Naamen dvaagen. Dit ; is een Regel, die geen uitzondering heeft; maar' die als een Zetregel pal ftaat: want wat is 'er riatuurlyker, dan dat Broeders denzelfden Toenaam draagen. Indien deeze regel geen plaats had, zouden 'cr nootzaaklyk zo veele Naamen,'als Soorten,' zyn: dus moeten 'er zo veele onderfcheidene Geflacht-naamen zyn, als 'er Geflachten zyn: by voorbeeld, Cmnabina is, by TotjuneF ort, eert verfchillend Geflacht van de Cannabina by BöEitha ave; des moet dezelfde Geflacht - naam , om' verfchillende Geflachten uit te drukken, op de eene plaats uitgeflooten worden, en hy, die eert' Nieuw Geflacht vast ftelt, moet aan het zelve eenen naam geeven; doch, op dat die beftendig blyve, moet het Geflacht zeker en natuurlyk zyn»  82 GESLACHT-NAAM, v/elks kenmerk naar behoorcn is waargen'oomen want zo de Geflachten wankelen, dan wankelen ook de Naamen, en by gevolg ook de Leer eens Kruidkundigen. — Ik wil niet fpreeken van zulke, die aan dezelfde Soort twee byzondere Genacht-naamen geeven, -gelyk Crantz, die de Draccena Draco3 Oederia en Störkia noemt. Een rechte Kruidkundige is die geen, welke gelyke Planten met gelyke, en verfchillende met verfchillende Naamen weet te noemen. Vervolgens moet ieder Geflacht, welk 't ook zyn moge, niet meer dan éénen Geflacht - naam hebben: want welk eene7 groote verwarring, doot 't verfchil dier Naamen, 3'er ten allen tyden is veroorzaakt, heeft Caspab. Baühinus ondervonden, dewelke, tot begrip1 der zelvcn, veertig Jaaren heeft befteed. Doch1 hier fpreek ik alleen over de Geflacht.. Naamen, wier ftaaving aan Tournefort zeer veel moeite gekost heeft: want deeze groote Kruidkenner, die in' de daad de eerfte geweest is, welke de Gedachten op eenige vaste gronden gebracht heeft Was van oordeel, dat 'er te gelyk ook vaste Naamen aan dezelven moesten gegeeven worden, 't geen oorzaak was,- dat" hy alle overtollige Naamen heef:  GESLACHT-NAAM.' £3' heeft uitgeflooten, en , voor ieder Geflacht, alleenlyk éénén , è.n wel eenen onderfcheidèn Naam behouden heeft. Doch andere Systematici na hem hebben deeze Verandering, fchoon met de Reden overeenkomftig, ten kwaaden geduid, zo dat een ieder , naar zyn welgevallen , Naamen gegeeven heeft, waar door veroorzaakt is, dat één en het zelfde Geflacht, by voorbeeld, by Tournefort Asclepias, by Rivinus Cr as fa s by Kramer Aizoides 3 en by Heister Stilleria, genaamd is. Wanneer een Geflacht vastgefteld, en daar aan een Naam gégceven is, moet die Naam, zo dezelve niet ongerymd is, beftendig blyven, en moet niet door nieuwe, fchoon betere, verwisfeld worden, Want de eene dag leert altoos den anderen; en 't is niet moeielyk , by het geen reeds uitgevonden' ïs iets by te voegen. B E S T E - N A A M. Wanneer 'er nu, na de tyden van Tour nee ort, veele nieuwe Geflachten waren by gekocmen, anderen nauwkeuriger bepaald, en een zeer groote oneenigheid omtrent de Naamen , door 't Verzuim van derzelver vereischtén 'er by te voeF s èen>  «4 GESLACHTS BES TE-NAAM. .gen, was opgekoomen, zo werd eene verbetering der Geflacht-Naamen noodzaakelyk. — De Ridder Linnjeus, het Ryk der Planten met grooten arbeid doorfnuffeld hebbende , heeft getracht dit deel der Kruid-kunde op te helderen in zyne Critica Botanica, of Kruidkundige Beoordeeling, waar in Hy zekere regels heeft opgegeeven, naar welken de gegeeven en noch te geeven Naamen konden beproefd en beoordeeld worden , en wel met zulk eenen uitflag, dat 'er daarna zeer weinige verkeerde Naamen aan de Geflachten zyn gegeeven. Zelfs heeft die groote Herfteller der Kruidkunde zich by de Kruidkundigen van onzen tyd, door de gehecle Waereld, behalve by Sie6esbeck, Heister, Adanson, en eenige ^weinige anderen, een zo groot gezag verworven, dat zy liever de Naamen, door Linnjeüs ingevoerd, fchoon ze aan veelen mishaagden, wilden behouden, dan, uit zucht om nieuwen in te voeien tot nadeel der kunst, al te ftrenge beoordeelers der zaaken te zyn. Wy, die insgelyks zulke Naamen,, volgens het zelfde gezag, gaarne willen aanneemen, kunnen de regels, welke Lin'neus, . in zyne Fundatn&nta Botanica , van N°. 220. tot N°. 249.  GESLACHTS BESTE-NAAM. 85 No. o49. omtrent de Benaamingen opgeeft, gemakivk, zonder dezelven nader optehelderen, voor by gaan, wyzcnde die geenen, welken daar toe begeetig zyn, tot 's Mans Critica en Philofophia Bvtat!ica. _ Ondcrtusfchen zullen wy' echter die Regels, welken, volgens ons oordeel, tot den besten en gevocglykften Geflacht-Naam , in 't vervolg van tyd aan een nieuw Geflacht te geeven, vereischt worden, hier voordraagen. ■ 1. De Geflacht-Naam, welke het weezenlyke «kenmerk-, of- de gedaante eener Plant uitdrukt, is •de beste. Kier voor moeten alle anderen wyken: "want de beste uitdrukking van eenen Naam is, dat de Plant (by wfze van zeggen) de hand aan den Naam biedt, en de Naam1 met de hand de Plant aanneemt, zynde "deeze zo naauw verbonden, dat ze 'naauwlyks kunnen, althans niet moeten gefcheiden worden. Zodanige reeds gemaakte Naamen zyn, by voorbeeld, Epilobium of Viool op een Haauw,' 'Heliantbus Of Zonnebloem, Beliocar■pits of Zonne-vrucht, Cardiospermum of Hartswys •Zaad, Hippocrepis of Paards Hoefyzer , en veele ' andere , welke men kan nazien in de Philofophia. Botanica Mn Link sus, Bladz. 176. enz. Deeze F 3 Naa*  86 GESLACHTS BESTE-NAAM. Naamen koomen dan voornaamlyk te pas, wanneer ze met alle de Soorten van een Geflacht overeenkoomen. 2. De Geflacht-Naamen der eerfte Kruidbefchryvers, 't zy Griekfche of Latynfche, als van Theophrastus 7 Dioscorides en Plinius, indien 'er voorhanden zyn, welke door nieuwere Systematici zyn achtergelaaten, kunnen aan Nieuwe Geflachten gegeeven worden, als zulks met «enigen fchyn van overeenkomst gepaard gaat, gelyk Cinna, Ptelea 3 en meer diergelyke ouden, door Linn;eus weder op 't toonecl zyn gebracht. 3. Om aan dcnccrften Regel te voldoen, moet men, by 't uitvinden van Nieuwe Naamen , aanftonds letten, of het weczenlyk kenmerk door een Grieksch of Latynsch Woord kan uitgedrukt worden, gelyk in de aangehaalde voorbeelden te .zien is; maar zo 'er in deeze Benaaminge eenige duisterheid is , of zo de Naamen al te lang en te moeielyk zyn, om uitgefprooken te worden, gelyk als Stachyarpogophora, Pterospermadendron 3 Hyfophyllocarpodetidrum , en andere anderhalfvoetige , .dewelke ons in 't uitfprecken, byna de keel toetrekken: dan moeten zulken geheel vermyd worden:  GESLACHTS BESTE-NAAM. 87 .den: ook moet men zich wachten, dat de klank* van den Naam niet gclykklinkcnde zy met den Naam van andere zaaken of Geflachten. 4. Doch, zo 'er geen oude of toepasfelyke Naam overig is , of de wezcnlykhcid en gedaante niet gemaklyk door den naam kunnen uitgedrukt worden-, dan verkiest men den Naam van een' groot' Kruidkenner, van een' Bevorderaar dier Weetenfchap , of van den Uitvinder eener Plant. Dit hebben de Ouden reeds gedaan, welken P lu m i e a, TqURNEEORT, BOERHAAVE, LlNNiEUS, Gme- lin, en anderen gevolgd hebben: want- dit is de eenigftc en de grootfte prys des arbcids, die heiliglyk moet bewaard en uitgedeeld worden, tot aanmoediging en cieraad der Kruidkunde. - Hoe groot de Ouden de Eer van Benoeming gewaardeerd hebben, kunnen wy met verfcheiden voorbeelden bevestigen, Is 't niet de Koning Tuba, die 't eerst over Mauritanien geheerscht, en door zyne Studiën een onfterfelyken Lof heeft verworven , om dat hy het Kruid Euphorbia naar zyn - Lyfarts Euphorbu^ genoemd, en daar Dver een geheel Boek gefehreeven heeft? Dus blyft de Nagedachtenis van EupiI'ORB-us door . alle Eeuwen F 4 duu-  gg GESLACHTS BESTE-NAAM, iduurcn , en zo zal ook altoos bi yven de Nagedachtenis van alle beroemde Kruidkenners, beter dan dat 'er tot hunne gedachtenis Standbeelden Wierden opgericht, en Kerken of Steden gebouwd. De beroemde Genees- en Kruidkundige Antoniüs MusAj bekend door de Beton/ca, wierd eertyds door Keizer Augustus vereerd met een Standbeeld, tet zyner gedachtenis binnen Rome Opgericht. Dit is voorlang verlooren \ maar de Plant , Mufa genaamd, zal , fchoon Steden en Kasteelen genoopt, Koningryken in puin veranderd , en Standbeelden verbryzeld worden , den Naam van Musa blyven behouden. En wat de Bevorderaars betreft, die door hunne eigen fchatten de Kunst voortgezet hebben, zy verdienen met reeht, dat hun Naam aan eene Plant worde toegeëigend, waar door zy een onfterfelykc nagedachtenis wegdraagen. Genïmna, Eupatorinm, C/ytnenttm en Pokmonium 3 draagen de Naamen van Koningen : Maurocenia, Sherardïa, Pereskia, Cliffbrlia3 Bofia en Tulbagia hebben dien van vermogende Lieden bekoomen , wier Naamen, mooglyk met hun -te gelyk zouden geftorven zyn, indien ze nu niet, aan Planten gegeven, dus vereeuwigd wier- den.  GESLACHTS BESTE-NAAM. 89 den. Ook zal geen onzydig Rechter weigeren. Aan " Uitvinderen, welke veele Nieuwe Planten ontdekt hebben, een eenige Plant voor zich te mogen behouden. Zo is Nkotiana naar Nicot, Afge-. zant des Konings. van Frankryk genoemd; zo zyn ook Brufiia, Collinfonia, Claytonia, Sarracena, Totema, DierviÏÏa, Bartramia Steller a naar haare Uitvinders geheeten. ' 5. Indien'een aangenoomen Geflacht,-volgens 't recht der Natuur en'Kunst, in meer Geflachten moet gcfplist worden, dan moet'de voorige gemeene Naam blyven aan de gemeenfte Plant; en, om 't nieuwe Geflacht uit te drukken, moet men een overtölligen gelykluidenden Naam verkiezen; of een ouden, of een nieuwen Naam• voigens de gegeeven Regels, maaken. Zo is Silene, tot een Geflacht, van de Lythnis afgefcheiden; Jnula tot het Geflacht van Aster afgezonderd; en Cel/Ia tot een Geflacht van VerUscum afgefcheurd; overgenomen. 6. Als men na een nauwkeuriger onderzoek oordeelt, dat twee Geflachten tót één gebracht moeten worden; dan zoude het een verwarring veroorzaaken, als 'men den Naam van het een of 't m F 5 deï  50 GESLACHTS BESTE-NAAM, der behieldt. Om dit voor tc komen, is het best, een derden, zo het mooglyk is, te verkiezen. Zo is het Geflacht Milleflolium en Pt ar mi ca, te zamen gevoegd zynde, de oude Naam Achillea ingevoerd. KENMERK. De denkbeelden, die uit de Kentekenen, welke aan de Planten eigen, en door ons duidelyk be-r fchouwd zyn, opgemaakt worden, zyn het rechte fondament der Schikking, en Benoeming van een Geflacht, Hier toe worden twee zaaken vereischt, te weeten, dat 'er geene andere, dan waare Soorten tot haare Geflachten gebracht werden; daar by dat de Geflachten met waare en zekere grenspaalen of kunstwoorden befchreeven worÜen , welke wy Geflachts- Kenmerken noemen. Zy zyn dus dezelfde, als Geflachts Bepaalingen, en moeten derhalven geen meerder of weiniger tekenen bevatten, dan waardoor het eene Geflacht van het andere onderfcheiden word. Zulk een Kenmerk kan driederlei zyn, te weeten; NatuurJyk, Weezenlyk, en Konflelyk. ■ 't Natuurlyk Kenmerk is eigenlyk dat geen, 't *velk word opgemaakt uit diu tekenen , of eigen? fchap-  GESLACHTS KENMERK. 9Ï fchappen, die aan een Geflacht gemeen, en daar in door den Schepper zelf ingefchreeven zyn, waar door het van alle andere Geflachten, en derzeiver Soorten zich onderfcheidt. Zodanig Kente- • ken moet i. op alle reeds gemaakte of nog te ontwerpen Methodes kunnen toegepast worden. 2. Schoon 'er ook duizend nieuwe Geflachten ontdekt wierden, moet 'er, om die reden, van het natuurlyk naast bykoomende Geflacht geen eenig teken of bygevoegd, of daar afgenoomen worden. 3. Het moet buiten een Methode, afgefcheiden en. .onderfcheiden kunnen worden voorgedraagen in ieder Boek, welk men ook verkiest, en zo volkoomen verdaan en in 't geheugen behouden worden , als of 't onder zyn Klasfe geplaatst was» 4. 't Moet het zelfde denkbeeld uitdrukken, offchoon zelfs de Naam duizendmaal veranderd Wierd. - Maar wat doen zich hier veele zwaarigheden op, en. hoe veele Verfchillen! voor eerst, of alle Geflachten natuurlyk zyn, gelyk dezelve zy» moeten, ais men daar uit zulke vaste Kentekenen zal opmaaken. - Veelen Rellen vast, dat alle Geflachten niet anders zyn, dan een werk van Menfchen, aan hunne goedvinden overgelaaten, en dat  02 GESLACHTS KENMERK. de Schepper alleen de foorten gefchaapcn heeft, waar onder hy, gelyk onder alle zyne Werken, een zekere Rangfchikking gefield, en in welke fchikking hy voorts alle moogelyke trappen vervuld heeft. Wanneer 'er nu veele aan-een-grenzende trappen bekend zyn, kan men zeer gemaklyk hunne verbindtenisfen begrypen, die maaken toch zeer natuurlyke' Geflachten uit. Doch wan-' neer 'er, onder de reeds bekende trappen, eenige weinigen ons ontbreeken , zo zullen die bekend' zyn ook wel Geflachten uitmaaken, doch hunneSoorten zullen minder aan elkandcren grenzen. Het gebrek van zeer veele trappen zal de Grensfcheidingen der Geflachten bepaalen; maar als het grooter is, dan dat, waar uit alleenlyk één Geflacht kan ontworpen worden, zo fteljt men veele Geflachten vast, wier grensfcheidingen zeer onzeker zullen nablyven. Zo worden zy, by voorbeeld, zeer moeilyk in de Klasfe der Hauwdraagende Planten, waar in een zeer groot getal van trappen ons bekend Is. Want deeze Klasfe beftaat, voor het grootfte gedeeltte, uit Europtfche Plantenwelken byna alle reeds by de Kruidkundigen bekend zyn, én- 'er worden 3 onder de Uitlandfchen, zo weinige ge-  GESLACHTS KENMERK. 93 ■gevonden, die tot deeze Klasfe behooren , dat, waarfchynfyk, ons daar in geen zo groot getal van trappen ontbreekt, als in de andere, waar by wy daaglyks nog nieuwe Planten bekoomen. Dus zoude het zeer geloofbaar fchynen, dat hoe meerder Planten wy zullen kennen, ook des te moeielyker de Grensfcheidingen der Geflachten zullen kunnen vast gefteld worden, ja zelfs, dat ze allen eindelyk zullen verdwynen, zo ooit alle Planten ons bekend zullen worden. Immers de Natuur, gelyk men overal ziet, doet geene fprongen ; maar gaat, trapswyze, van het geringfte Mos tot het fchoonfte gewas in het ryk de,r Planten over. Die geenen nu, welken vast ftellen, dat 'er tusfchen alle Geflachten Grensfcheidingen zyn, verfchillen wederom , waar in men die zoeken en vastftellen zal, of waar uit men de natuurlyke Kentekenen moet en kan bepaalen. De Ouden hebben, naar hun welgevallen, de Planten tot Geflachten gebracht, waar door zo veel hoofden3 en zo veele verfchillende Geflachten te voorfchyn kwamen. Want, nadien alle deelen eener Plartt ■ Kenmerken opgaaven, kunnen 'er ook van die allen Gellachts-bepaalingen ontleend worden, Maar ui  P4 GESLACHTS KENMERK, na dat de nieuwere Kruidkundigen bevonden hadden , dat de Vruchtmaaking klaare Kentekenen1 verfchafte, hebben zy dezelve tot een fondament, ter onderfcheidinge der Geflachten, ja zelfs van de geheele Leer der Kruidkunde aangenomen. Doch wyl de Vruchtmaaking uit zeer veele deelen beftaat, en by allen niet zeker is, welke deelen de wezenlykfte zyn, om deeze aaneengrenzing of Geflachts-onderfcheid te bepaalen, verfchillen zy wederom zeer veel daar in, welke , en hoe veele deelen der Vruchtmaaking , tot de bepaaling der Natuurlyke Geflachten, moeten toegelaaten of welke uitgeflooten worden, waar door wy zo veele' Bcginzcls en Stelzcls hebben of hebben kunnen, als 'er deelen der Vruchtmaaking en derzelver verfchillende vereenigingen zyn, waar in een ieder zyn eigen Meester, en aan geene vaste wetten bepaald is. Maar dus komt 'er zo een groote verwarring in deeze Weetenfchap uit dit verfchil der Beginzelen, als 'er ooit uit derzelver veelvuldige voorwerpen, gefprooten is. Anderen wederom zyn van gevoelen, dat, tot het vastftellen van een Natuurlyk Geflacht, niet het een of ander deel der Vruchtmaaking , ja zelfs niet allen ge-  GESLACHTS KENMERK. 93 genoegzaam zyn. Zy Rellen met Ray, dat ook tevens de eigene houding of gedaante der geheele Plant, die daar in, zo wel als in de Dieren, zeer zichtbaar en aanmerkelyk is, in 't bepaalen van een Natuurlyk Geflacht dient in acht genomen te worden. Dus gelooven zy zich ook te moeter. wenden tot dïe Houding of Gedaante, te weeten, tot de Bladen, Bloeiwyze , Stam, Wortel, enz. Zelfs heeft To urne fort, die het allereerst de deelen der Vruchtmaaking , aan alle Soorten van één Geflacht gemeen zynde, opgegeeven, onder een en het zelfde Geflacht-Naam befchreeven, en daar door een onfterfelyken roem verworven heeft, zich genoodzaakt gezien, by verfcheiden Geflachten der Planten, de Houding te voegen, op dat hy de Natuurlyke zoude behouden, en 'er geene ©nderfcheiden zouden verward werden. Voorts hebben ook Ray, Rivinus , Heucher, Knaut, Kramer en anderen, in 't Geflaehts Kenteken, een. plaats gegeeven aan de Bloeiwyze, waar in de Vruchtmaaking door haar Reel aan de Plant gehecht word, om zich; aldus naauwer aan de Natuur te houden. Mee se, die onvermoeide Hovenier der Aeademietuin te Franeker 9 beeft ge-  '05 GESLACHTS KENMERK, getracht aan te toonen, dat de Zaadkwabben, of de eerfte Zaadbladen , die door Ray, BoerHAAVe en van Royen, in hunne Methodes zyn 'aangenomen, zeer veel in het bepaalén'der Geflachten vermochten, doch zyn Dood heeft dit begonnen werk afgebrooken. De Heer Scopoli, {Ann. IV. Historico-Naturaüs. Lipf. 1770.) raadt •ons, om de Natuurlyke Geflachten recht te bepaalén , de Planten waar te necmen, van 't eer•ftc tydftip der uitbotting af, tot aan de volkoü' men rypheid des Zaads, en dan daar uit de kentekenen op te maaken. De Heer Mitchel heeft • een Verhandeling over de Beginzelen der Planten Dier - befchryvers. {Eph. Nat. Cur. vol. VIII. in de a'pp.~) uit Vtrginh naar Engeland aan denver- • maarden Coi.linson gezonden, waar iri hy, uit overweeging, dat 'er, zo w7el in de Planten, als -an de Dieren, niets wezenlyker zy, dan het Zaad : der Voorteeling, en dus het vermogen van haat gelyken voort te brengen , een vooronderftelling op geeft, of men niet uit de wederzydfche Bevruchting van Planten, die in foort verfchillen, ;zoude kunnen befluiten , of zy tot het zelfde Geflacht, al of niet, behooren; te weeten, dat, zo  GESLACHTS KENMERK. Fl %o daar uit geene Afftammeling, of eene onvrngtbaare Bastard-Plant voortkomt, zodanige Planten moeten gehouden worden, als tot verfchillende Geflachten te behooren •, maar indien-de Afftammeling., daar uit voortgebracht, vrugtbaar en voortteelende word bevonden, dat zy als dan tot een en fret zelfde Geflacht behooren, of eenflachtig zyn. Over deeze Voortteeling zullen wy in de derde Afdceling deezer Plantkunde, in het Hoofdftuk over de Sèxea handelen •, en daar te gelyk de wyze, om de proe* .ven tot deeze Geflachts verwantfehappcn der Planten te onderzoeken, voerdraagen.. Men denks echter hier by, dat het leeven der Menfchen nimmer lang genoeg zal zyn , om dit in het geheel? Ryk der Planten te kunnen uitvoeren. De Ridder LinnjeUS, in zyn yoorftel tot de Inleiding van het Ryk der Planten, vooronderftelt, dat de Almashtige Schepper , in den beginne , van het eenvoudige overgaande tot de zaamgeftelde ,• of van weinige tot veele , fiegts van het eerste Plantbeginzel .alleenlyk zo veele verfchillende Planten, als 'ei' Natuurlyke Rangen zyn, gefchaapen heeft; dat Hy deeze Rangs-Planten daarna zo onder elkandereü, door de Voortteeling vermengd heeft, dat 'er dus zo G vee*  98 GESLACHTS KENMERK, veele Planten voortkwamen, als 'er thans onderfcheidene Geflachten in wezen zyn; dat Hy deeze eenflachtige Planten , daarna , door wederzydfche voortteelingen (die 't maakfel der Bloem niet veranderen), onder eikanderen vermengd en vermeerderd heeft tot zo veele aanwczende Soorten, als 'er mooglyk zyn, echter met uitzondering, uit het getal der Soorten, die Bastard-Planten , welke uit zodanige voortteeling zyn voorttgebracht, nadien zulken onvrugtbaar zyn. 't Wezenlyk Kenmerk is, welk het een of ander merk, dat voornaamlyk eigen en by zonder is aan een Geflacht, waar op het word toegepast,opgeeft, en waar door alleen, by 't eerste aanfehouwen, een Geflacht kan onderfcheiden worden. Dus kan men zeer gemaklyk, alleen uit de Honïngbakjes, kennen de Pamasjia, Nigella, Pasfif.ora, Helleborus, Ranwiculus en 't Aconltum. De Geraniums hebben een nebswyze ftyl, aan wiens voetftuk de Zaaden vast zyn. In de Prunella, Torenia, EuphraJIa, Crambe en 'i Alysfum ziet men tandjes aan de Meeldraaden. In de Curcuma, Ckelone, Bignonia en Martynia verneemt men een verminkten Meeldraad. De Hyoscyamus onderfcheit zich , door een gedek- zeld  GESLACHTS KENMERK. 99 geld Zaaddoosje, van de Phyfalls, 't Pancratkm heel zyne Meeldraaden aan het Honingbakje gehecht, waar door het verfchilt van de Narcisfut. mtJrmn heeft de Meeldraaden binnen de ftampers, In de Adoxa zit het Vrugtbcginzcl tusfchcn de kelk en de bloemkrans. In de Salvla zyn de Hëlnidraaden geleed. In 't Eriocaulon zitten de Meeldraaden op 't Vrugtbeginzel: de bloemkrans en de kelk zyn onder het Vruchtbeginzel geplaatst. In dc Magnolia is het vrugtftocltjc gehoofd, hangende de beziewyze Zaadcn aan een draad tüt het Zaadhuisje. Dit wezenlyk Kenmerk is het beste, om dat het zich zelve door zyne kortheid en zekerheid aanpryst. Dit onderfchcidt zeer wel, doof het een of ander Merk, een Genacht van de overigen, onder denzelfdcn natuurlyken Rang behoorende, en dus is zodanig een Kenmerk van veel dienst, zelfs wanneer naverwante Geflachten gefcheiden worden ; ook als 'er tot een Geflacht veele Soorten behooren. Zeer veele zulke wezen-* lyke Kenmerken heeft Linnjeus opgegeven in zyn Sdmenjiel der Natmlr: doch of ze in alle Geflachten even goed zullen bevonden worden, U zeer twyfelachtig. Welk zeker Kenmerk zal men G a mh  ioo GESLACHTS KENMERK. toch aan de Valerianaas toefchryven, en naar welk: een Orde zal men die plaatzen? Wanneer alle de wezenlyke Kenmerken reeds ontdekt waren,zoude daar door de onderkenning der Planten zeer ligt worden, en veele zouden tot hunne fchaade natuurlyke Kenmerken weinig achten. Men moet evenwel ftellen, datniemant, zonder de kennis derNatuurlyke Kenmerken, ooit een goed Kruidkundige worden zal: want als 'er nieuwe Geflachten ontdekt worden, zal een Kruidkenner, die van het natuurlyk Kenmerk geen werk maakt, altoos wankelen. Die gelooft, dat hy uit het wezenlyk Kenmerk alleen wys is, zal, het natuurlyke verwerpende ,zich bedrogen vinden , dewyl het wezenlyk Kenmerk, wanneer 'er nieuwe Geflachten ontdekt v/orden, bedrieglyk is. Over het onderzoek van het Wezenlyk Kenmerk is overwaardig geleezen te worden de Verhandeling van den beroemden Bose te Leipzig , in den Jaare 1765. uitgegeeven. 't Konstig of Gemaakt Kenmerk is dat geen, het welk een Geflacht van de overige Geflachten, die, onder denzelfden Konftigen Rang, in de gemaakte Methode geplaatst zyn, maar niet van an.deren onderfcheidt. Zodanig Kenmerk kan nooit, m een natuurlyken Rang, de Geflachten onderde-  GESLACHTS KENMERK. ioi ichcidenjcndus moeten de Kenmerken, 't zy wezenlyke of natuurlyke, die niet vermogen de Geflachten in den nütuuriyken Rang genoegzaam te onderfcheiden, 't zy men mindere of meerdere Kenmerken aanneemt,voorkonftige gehouden worden. Doch zodanig een Kenmerk is het allergemaklykst te verdaan, eh word ingericht door tweeledige Vcrdcelingen, welke door Rat (in de eerfte drukken van zyne Synopfti) Knaut, Kramer, Rivintjs, en door meest allen vóór Linjjêds gegeeven zyn. Indien 'er nooit eenige twyfeling gemaakt werdt aangaande de Klasfe of den Rang, en indien alle Geflachten, die in de Waereld zyn, ontdekt waren, zoude zulk een Konftig Kenmerk gemaklyker zyn, dan de twee anderen. Maar dewyl die niet ontdekt zyn, of ontdekt kunnen worden, zo is het bcdrieglyk. Zo dra 'er toch een nieuw Geflacht ontdekt word, zullen de naast bykomende Kenmerken, en ook zo veelen, als 'er uit éénen Tak, waar aan het moet gebonden worden, gefprooten zyn, feilen. Dewyl nu de Wezenlyke Kenmerken van alle Geflachten, zo ze ontdekt waren, en ook de Konftige, niet voldoen-, en daarentegen het Natuurlyk Kenmerk alle G 3 ««WS*  103 GESLACHTS KENMERK, mooglyke Kenmerken in zich.bevat, en dus zo wel het wezenlyke als het konftige; dewyl het daarenboven tot alle Samenftellen , (zo als wy gezien hebben) dient, en zelfs den grond legt tot nieuwen; dewyl het ook onveranderlyk blyft, fchoon 'er ook oneindige nieuwe Geflachten ontdekt wierden, en buiten het welk niemant recht zal oordeelen , zo is en zal altoos dit Kenmerk het rechte fondament der Geflachten zyn, en bygevolg ook dat der Kennisfe van de Planten. Dan, hoewel 'er, tot heden toe, een groote oneenigheid heerscht wegens het bepaalen der Natuurlyke Kenmerken, en daarin ook veel moeielykheid zich opdoet, is het echter noodzaaklyk voor een' Leerling, die eene hem voorkoomende Plant wil kennen, zelfs ook voor een' Geoeffcnden, die een Plant wil affchetzen, op zekere Geflachts-Kenmerken te letten. Meer dan dertig jaaren na Tournefort, die, (zo als ik reeds gezegd heb) het eerfte, de meest Natuurlyke Kenmerken der Geflachten had opgegeeven, heeft Linnjeus wederom dien zelfden arbeid, om door het geheele Ryk der Planten de Geflachten vast te ftellen, ondernomen, en, door een volhardenden  GESLACHTS KENMERK. 103 den arbeid tot het einde zyns levens, de Gedachten verdubbeld. De redenen van zyne onderneeming zyn geweest, voor eerst, het groot getal der Planten, die na Tournefort ontdekt zyn-, ten anderen zyn lust, om, by een nieuw onderzoek van alle Planten, de Sexen nauwkeuriger na te fpeuren. Hy heeft dus ondervonden, dat de Tourmforüaanfche Kenmerken niet voldoende genoeg waren, om alle Geflachten te onderfcheideiv, maar ook dat 'er in de Vrugtmaaking noch veel meer even zo noodzaakelyke deelen zieh opdeeden , waarom hy niet alleen de Bloembladen, en de Vrugt, maar ook alle de overige deelen, in de beuling van een Geflacht aangenoomen, en, volgens de daar in beftendigfte voorkoomende merken^ zo befchreven heeft, dat de Gedachten, door hem vastgefteld, byna door alle hedendaagfche Kruidkundigen voor de zekerfte gehouden, en zyne voetftappen in de bepaaling van nieuwen gevolgd worden-, ja dat het nu zelfs als onbillyk gehouden word de aangenomen te veranderen, dewyi ze den ervaaren Beoefenaar der Planten niet fchaaden, en den Leerling zeer veel nuts toebrengen. Dit heb ik zelf ondervonden, daar ik, van myne G 4 JeuSd  ïó4 GESLACHTS KENMERK. Jeugd af, myne genegenheid der Kruidkunde toegewyd , en daar in eerst onderricht volgens de Methode van Tournefort en Boerhaave, daarna die van Linnjeus gevolgd, en elf jaaren, amptshalve, mynen Toehoorderen geleerd,-en tot heden geoeffend heb. Tot het Ontwerp van een Geflachts Kenmerk, volgens de Leiding van Linnjeus, word vereischt een welervaaren Kruidkundige; nadien zo een Kenmerk onfeilbaar moet zyn, en dus volgens alle ontdekte Soorten eens Geflachts ingericht, en bepaald worden. Van hoe een grooten arbeid dit Werk voor dien beroemden Man geweest zy, kan een ieder ligt begrypen; dewyl alle verfchillende en byzondere Merken, die in alle deelen der Vrugtmaaking voorkwamen, moesten onderzocht en befchreeven worden; zelfs van die, welke voor 't bloote oog onzichtbaar waren , alzo , de Vrugtmaaking onbekend zynde, 'er geen zekerheid omtrent het Geflacht kon ftand grypen. In dit geval is 't noodig, zich van een Microscoop te bedienen. Hier mede heeft Reaumur de Bloemen der Zee-Ruyen waargenomen ; B. Jussi EU de Bloemen der PiMaria; en Valisnie- M  GESLACHTS KENMERK. 105 ai de Bloemen van 't Eende-kroos. Maar Linj\jjgu s heeft byna alle de deelen der Vrugtmaaking in de Planten, roet het bloot oog zonder het gebruik van een Microscoop, onderzocht. Ik zelf heb, in het Jaar 1735, met verwondering gezien, dat die groote Man met zyne fcherpziende oogen onderzoent de zeer kleine deelen der Vrugtmaaking in 't Water-Navelkruid (Hydrocotyk vulgaris), 't welk hem gelukte voor de eerfte keer te zien bloeien, even buiten Harderwyck. — 't Kenmerk is best op te maaken uit de overeenkomst -van veele Soorten': want ieder foort fluit een overtollig merk uit, en daarom moet men de naauwkeurige Befehryviug van 't Geflacht aanvangen met de Vrugtmaaking van de eerst voorkomende Soort, en dan alle de overige Soorten van dat Geflacht vergelyken by de eerfte, en die merken, welke met eikanderen overeenkomen, opgeeven, en alle de verfchillende uitfluiten. Doch dewyl 't aan één' Mensch niet altoos gebeuren mag, alle de Soorten te zien; zo.moet hy, die »er "meerdere ziet,en daar in verfchillende tekenen vindt, dezelve in 't algemeene Kenmerk uitlaaten, opdat de Nakoomelingfchap eens een afgedaan q 5 werK  joó GESLACHTS KENMERK. werk moge zien. —Een Geflacht kan uit één Soort beftaan, fchoon het dikwils uit veele te famen gefteld is. Dus beftaan, tot nog toe, de Parnasjia, Tamarindus , Lagoecia , Hura , Buiomus, Epimedium en zeer veele andere Geflachten, uit één Soort, en echter moet daarom zo een Geflacht niet met een ander bekend Geflacht vermengd worden, dat is, wanneer 't maar genoegzaame Kenmerken heeft; want het kan gebeuren, dat, op eenen anderen tyd en plaats, meer Soorten van het zelfde geflacht ontdekt worden, of dat zodanig éen Soort door haar byzonder Geflachts merk aanleiding geeft, dat Soorten van andere Geflachten daar toe moeten gebracht worden. Dus beftonden de Jsfepenthss , Hydrocotyle en Gorteria, toen derzelver Geflachts Kenmerk door Linnjeus wierd opgemaakt, uit éénefoort, waar by daarna anderen zyn gevoegd. Tot het befchryven van ieder deel der Vrugtmaaking moet men verkiezen zekere en zaaklyke Tekenen, die als in de Planten zyn ingefchreeven, en dus, om zo te fpreeken, uit het Boek der Natuur zelf afgenomen. Deeze Tekenen zyn die vier zekere en vaste werktuigkundige Begin- ze-  GESLACHTS KENMERK. IP7 zelen, 't Getal, de Figuur, de Evenredigheid, en de Schikking der Deelen. Van deeze vier hangt het uitwendig maakzcl der Vrugtmaaking af, waar door ons de eene, van den andere verfchillende, word aangetoond. Deeze zyn de beste en onveranderlykftc Kenmerken: want zo die allen, veranderen, dan komt 'er een ander maakfel, eene andere gedaante, en eene ander foort te voorfchyn. Deeze en geene andere Merken worden in de daarvan gegeeven Prenten vertoond; zy latten den Leezer niet onzeker of twyfelachtig- zy zyn woorden van gewicht en kracht. Dus noemen wy geen Merk in eenigl deel der Vrugtmaaking aan, het welk niet tot één van deeze vier Eigenfchappen kan gebracht worden, gelyk de Voorbeelden, in de Befchryving der Vrugtmaaking, zullen bewyzen. Wanneer deeze vier Eigenfchappen gevoegd worden by de deelen der Vrugtmaaking , onderfcheiden zy de Geflachten zo zeker van eikanderen, dat 'er niets aan ontbreekt, en wy vinden dus daar in tekenen genoeg, om alle Geflachten, 't zy bekende, of die nog ontdekt kunnen worden, te bepaalen: want in de Vrugtmaaking ver- too-  Xo8 GESLACHTS KENMERK. toonen zich meer deelen, meer letteren, dan in de Taaien of Alphabets. In 't vervolg zal blyken , dat 'er tot de Kelk behooren -de Bloemdop , het Omwindzel , het Kaf, het Katje, de Bloemfcheede, de Huik, cn 't Tasje, en dus . , \ ^ Tot de Bloemkrans, de Boord, de Pyp, de Nagels, en 't Honingbakje . . 4 Tot den Meeldraad, de Helmdraad en 't Helmtje 2 Tot de Stamper, 't Vrugtbeginzel, de Styl, en 't Merk , . ; ■ 3 Tot 't Zaadhtis, 't Zaaddoosje, de Haauw, de Peul, de Scheedevrugt, dc Steenvrugt, de Appel, de Bezie, en de Kegel . . % Tot 't Zaad, 't Lichaam, 't Kroontje, de Noot, en 't Zaaddopje . \ .4 Tot de Stoel, die der Bloem, der Vrugt, en der Vrugtmaaking , 3 3i De Afmeetingen van alle deelen zyn vier, naamelyk , het Getal , de Figuur , de Evenredigheid en de Schikking . . . 4 Derhalven viermaal één-en-dertig is "124 Als men nu de wyze verandert volgens de deelen, welke waren . . , 3I Dan  GESLACHTS KENMERK. io$ Dan word de Vrugtmaaking ten minften gerekend op • • 37"-4 Welk getal genoeg is voor drie duizend zeven honderd vier-ën-tmnug Geflachten, hoe veelen 'er denkelyk nimmer zullen gevonden worden. Op zo eene wyze is het onnoodig, met anderen aan te neemen de kleur, den reuk, de fmaak, de grootte (zonder evenredigheid) , de zaadkwabben , de houding en de bloeiwyze, om de Geflachten te bepaalen; welke ook allen voor verdichte moeten gehouden worden, zo hun fondament niet op de Vrugtmaaking gegrond is. De Kleur zelf onder- fcheidt de Soorten niet, veel minder de Geflachten, zo als hier na zal blyken. Niets is 'er onbehendiger, dan de Kleur,waarom Vaillant ten onrechte uit de Kleur , en niet uit de Vrugtmaaking, de fnula gebracht heeft tot een onder- fcheiden Geflacht van de Aster. De Reuk verwisfelt heel ligt, en is verfchillende in onderfcheide Voorwerpen. De Reuken hebben geen bepaalde grenzen, en kunnen daarom tot geene vaste Kenmerken dienen. De Smaak is veran- derlyk, waarom men gemeenlyk van de Smaak "niet recht kan oordeelen: zy verandert naar den gronds  iio GESLACHTS KEN.MERK. grond, naar 't Climaat , naar de aankweeking, enz, —;— De Grootte, wyl ze vérandert 'naar de plaats, naar den grond , naar 't Climaat en den overvloed van voedzèl, onderfcheidt de Soorten niet, en dus ook geenzins de Geflachten. Zelfs kunnen hooge Boomen, en laage Planten tot een en het zelfde Geflacht behooren, gelyk, in de Salix, Sambucus , Cornus 3 Xylon, Ricinus , èn in veele Peuldraagende,. of andere Planten , waar in de Schepper. Boomen onder Kruiden gemengd heeft, en dus fchynt als geboden te hebben, dat de Gefialte niet tot een Geflachts of Soorts-kenmerk moet gebracht worden. De Zaadkwabben koomen niet te pas in alle Geflachten, zo als blykt uit de Cactus, waar van de eene foort, Melocactus genaamd, één zaadwabbig, de Opimtia twee zaadkwabbig is. De Europifche Cypres is twee zaadkwabbig, de Americaan- fche veel zaadkwabbig, enz. De Houding of "uiterlyke Gedaante onderfcheidt, in de viervoetige Dieren, de wilde Beeften van het tamme Vee, fchoon men de Tanden niet ziet; zo toont ook de Gedaante veelmaalen in de Planten derzelver natuurlyke Rangen of Familien. Een ervaaren Kenner der Dieren onderfcheidt dikwils den landaart van  GESLACHTS KENMERK. lil Van een vreemden Vogel , of van een ander aan hem voorkoomend Dier; even zo onderfcheidt ook dikwils een geoefend Kruidkenner, op 't eerfte gezicht, de Planten van Ajia3 Africa, America, of der Alpen i maar hy zal niet ligt zeggen , vut welk een Teken. Men weet niet, welk een donker gezicht men ziet in de Africaanen; welk een trots verheeven in de Aftatifchen; welk een vrolyk en glad in de Americaanen; of welk een geprangd verhard gelaat zich in die der Alpen vertoont. Dé Gedaante zelve voorfpelt zeer veel, tot welk Geflacht een Plant behoore. Wie ziet niet, by voorbeeld, dat de Brizaas onder eikanderen , en de foorten van Riet onderling eene zo groote overeenkomst iri gedaante hebben, dat, één foort bekend zynde, de overigen ook gekend worden. Daarentegen, indien men de foorten van het Riet onder die van de Briza, en van de Briza öndër het Riet vermengde , zal 'er niemant zo onwetend zyn , of hy zoude zien , dat deeze zeer veel onderling verfchillen. Dus wyst de Gedaante ook aan, dat de Frangula van het zelfde Geflacht als de Rhatnnus, de Ebulus als de Sam* ham, het Damafoniwn als 't AHsma, het Moly met  iia GESLACHTS KEN ME Ft B& met den zoeten reuk als het AUium is: drarentegen, dat de Nigella, HeUebortts, en Caltha byzondere Geflachten zyn; en dus moet van elk Kruidkundigen de Gedaante veel geacht worden: doch in deezen moet hy ook de maat of wyze in opmerking neemen. De Gedaante kan in alle Planten geraadpleegd worden, op dat men niet* om eene ligte oorzaak, een verkeerd Geflacht verzinne. Zy moet, heimelyk, geraadpleegd worden, op dat ze niet onder de Kenmerken ge- raake, en de Geflachten vaneenfcheide. Nie- mant zou uit de befchreeven Gedaante alleen, twee of meerder Menfchen, naar eikanderen gelykende, zeker kunnen onderfcheiden. Indien men, uit de Gedaante, de Geflachten wilde bepaalen, zoude voorzeker de Adoxa en 't Jfopyrum een foort van Fumaria zyn; maar de bloem en vrugt verfchillen oneindig., De Rammkels, waar van men een menigte foorten vind, hebben een wezenlyk Kenmerk , maar een zeer onderfcheiden Gedaante. De Gedaante van 't PfyUium maakt geen onderfcheiden Geflacht uit van de Plantage-: ook niet de Blattaria wegens haare gladheid van 't Ferfascum. Men moet het Alhagi van Tourne- fort,  GESLACHTS KENMERK. ii| fort, om de eenvoudige bladen, niet afzonderen van 't Geflacht der Pledyfarums. De Armtntdca\ Cerafus en Lauro-Cerafus > hebben ieder hunne eigen gedaante, en moeten echter tot hetzelfde Genacht van Prunus gebracht WOrdett, Daarenboven kan ook de Gedaante aan verfchclien Menfchen verfchillend voorkomen. Zo zoude de Ambrofia aan iemant kunnen fchynen in gedaante, met de Preien over een te komen , 't geen een ander nooit in den zin zal ,vaüen, Dus moeten alle Geflachten, die uit de Gedaante zyn opgemaakt, verworpen worden, indien ze niet te gelyk op de Vrugtmaaking gevestigd zyn. Wanneer men de Blosiwys wil aanneemert, als eert Kenmerk, om zich des te naauwer aan de Natuur te binden, zal men deeze des te eerder verliezen: zy is daarom van veele voornaamc Kruidkundigen verworpen. Zo zyn de Nummularia, uit dc Bloeiwyze, van dc Lyfimachia, het Limonium wegens de verftrooide bloemen, van de Stasice, ten onrechte als byzondere Geflachten gefcheiden. Wanneer echter alle Soorten van één Geflacht dezelfde bloeiwys hebben , dan kan dezelve, als een Kenmerk van de tweede foort, onder het Natuurlyk Ken-H, merk  n4 geslachtskenmerk:. merk van dat Geflacht worden, zo als Gouan in zyne Hortus Regiu; en Flora Mvnfpeüenfis gedaan heeft; en in zulk een geval kan ook de Bloeiwyze eenig licht byzetten. Alle Planten, die in de deelen der Vrugtmaaking overeenkomen , moeten in 't Geflacht niet gefcheiden worden. Zo moet men het Qjdnquefoiium van Tournefort en de Pentaphylloides van denzelfden, dewyl ze, alle de deelen der Vrugtmaaking onderzocht zynde, iri geen eenig deel verfchillen, niet van eikanderen fcheiden. Daar en tegen, als men opmerkt, 't geen men moet gadeflaan , behooren ook alle Planten, die in de deelen der Vrugtmaaking verfchillen, niet met clkanderen verbonden te worden. Dus heeft Tournefort de Diapenfia met de Androface , die in alle deelen der Vrugtmaaking onderfcheiden zyn, verkeerd vereenigt. Men vind zelden een Geflacht, waar in niet het een of ander deel der Vrugtmaaking afwykt, gelyk de Kelk in 't Arum, Buphthalmum, Dracocephalum, de Ranuncuhts ; de Bloemkrans in 't Vaccinium, dc Pyrola, Andromeda, Nicotiana, Geniiana, Veronica, Iris, Scabiofa, Primula, Meiiyan- thes3  GESLACHTS KENMERK. iig m , Éymp^a; Narïhfus, 't Anlirrhinum; de Meeldraaden in dc Sabia, Boerhaavia, Verbena, 't Geranium; 't Zaadlmis in de Fumaria, Alisma enz. Indien elk verfchillend Teken genoegzaam geoordeeld wierd ter onderfcheidinge van ieder Geflacht, wat zoude ons beletten tcrftond zo veele Geflachten te noemen, als 'er byna foorten zyn: want 'er zyn naauwlyks Bloemen van twee foorten bekend, die zo aan eikanderen gelyken , dat 'er geen eenig ■ vcrfchil in is. Zelfs ziet men éénbladige en veelblaadige Bloemen in dezelfde foorten te zürnefl. _ Wyders, zo als wy reeds gezegd hebben, word 'er in de mecfte Geflachten een byzonder of wezenlyk Merk gevonden, dat alleen aan dat Geflacht eigen is. Indien nu dat Merk in alle foorten niet befpeurd word, moet men zich hoeden van meerdere Geflachten op een te ftapelen. De Erica en Andromeda waren te vooren tot een Geflacht gebracht-, maar nu. onderfcheiden de tweehoornige Helmtjes die van een. Tot de Ranunculus behoorde te vooren de Adonis maar deeze heeft geene honing bevattende Poriën. De Aloë en Agave maakten het zelfde Geflacht uit; doch de Meeldraaden in de laatfte niet aan H ftoeltje H a 8e"  iiö GESLACHTS KENMERK. gehecht zynde, zo onderfcheidt dit de Geflachten. Indien 'er een Merk , dat wezenlyk aan een Geflacht eigen is, ook in een aangrenzend Geflacht gevonden word, moet men zich wachten het zelfde Geflacht in meer anderen, dan de natuur toelaat, te verdeelen. Zo heeft Linn.s:tjs het Geflacht van de Frangula en Rhamnus te zamen gevoegd, om dat hy 't wezenlyx Merk, te weeten, het Schubbetje, dat ieder Helmdraad dekt, in beiden vond: zo ook de Alnus en Betula, om de drie Bloemtjes boven het blaadtje van het Katje in beiden. Hoe ftandvastiger een deel der Vrugtmaaking in verfcheiden foorten is, zo veel te zekerer geeft zy ook een Geflachts Kenmerk; doch in eenige Geflachten word dit, in anderen dat deel der Vrugtmaaking ftandvastiger gevonden, en echter is 'er geen één geheel zeker. Het Honingbakje van 't Hypecoum is ftandvastig, maar niet de Haauw: de gevlakte Bezien van de ConvaUaria, maar niet de Bloemkrans van 't Lilium Conpalïium3Polygonatum, enU/iifolium: de Bloemkrans van de Casjia, maar niet de Haauw: de Bloemkrans Tan de Lobelia, maar niet de vrugt van de Lobelia Car<  GESLACHTS KENMERK. 117 Cardinalis, en Laurentia: de Kelk en Bloemkrans van de Ftrbenaas, maar niet de Meeldraaden en Zaaden. Linn;eus heeft zeer wel begreepen, dat, in het bepaalen der Geflachten, de Bloem ver boven de Vrugt moet gehouden worden, fchoon fommigen anders geoordeeld hebben. Indien nu de Bloemen overeenkomen, maar de Vrugten verfchillen, moeten de Geflachten te zamen gevoegd worden. Dat de Bloemen en de Vrugten te gelyk kunnen verfchillen in het zelfde Geflacht, toonen qns de Casjla, Sophora, Lavatera, ffibiscus■, Mimofa, Myrka en 't Hedyfarum. Zo heeft L1 n n x. u de Cardinalis van Rivinus en de Lobelia van Plumier, fchoon de eene een vliezig en tweedoozig Zaadhuis, en de andere een Bezie tot een Vrugt draagt, te zamen gevoegd, en dat met des te'meerder recht, dewyl het genoeg bekend is, dat een Bezie en een Zaaddoosje Hechts in eenen graad verfchillen. Maar wanneer men met Siegesbeck vast ftelt, dat 'er volftrekt geene andere Planten , dan die zo wel in de vrugt als in de bloem overeenkomen, onder het zelfde Geflacht mogen begreepen worden; dan zoude men jj £ zien,  ïl3 GESLACHTS KENMERK. Zien, dat alle de opgetelde en oneindige andere Geflachten, fchoon van een ieder voor natuurlyke gehouden, van een gefcheurd worden. De Figuur der Bloem is zekerer, dan die der Vrugt, gelyk de Campanula, Primula, 't Antirrhinum, de Alisma, Hibiscus , Cistus, Fumaria, Astragalus, Hedyfarum, Medicago, Trifolium, ArJmtus, Clematis, Guilandina, Zygophyllttm, Papaver, Ranunculus , Hesper is, L>atura en andere bewyzen. De Systematici moeten echter, in 't vastftel- len van een Kenmerk, zich wachten, dat zy, gelyk anderen, niet te fterk vertrouwen op de Figuur van de Bloemkrans^ en daar uit meer, dan het behoort, Geflachten opmaaken. Zo hebben eenige foorten van Andromeda's eene Klokswyze, andere eene Eivormige, die eene Klootvormige, andere weder eene verfchillende Figuur. Zo verfchilt ook dc Figuur der Bloemkrans in het Rhododendrmn en in de Erica, gelyk ook in 't Kaceitiium, in de Pyrola, Nicotiana, Menyanthes, Primula , Veronica, Gentiana en Hyacinthus in het zelfde Geflacht. Rivinus heeft zich, al te veel, op de Regilmaatigheid der Bloembladen verlaaten, 't geen den Kruidkundigen, voornaamlyk die,  GESLACHTSKENMERK. 119 .die, welke in de Geflachts Kenmerken wel ervaarcn zyn, en uit eigen last dit werk aanvaarden, niet onbewust kan zyn; welk deel van 't Rinniaansche Systema men ook onderzoeke. Ray heeft, voor lang, tcgens Rivinus by gebracht dc Bolgewasfen, en onder de Scherpbladige, 't Ëchjumy onder dc Vierbloembladige die een Haauwtje draagen, 't Thlafpl cretkum, waar by noch ontclbaare andere voorbeelden gevoegd kunnen worden, die aantoonen, dat men zich niet veilig genoeg op de Regelmaatigheid der Bloemen kan verlaaten: by voorbeeld, fommige Zonncfchermigen hebben een rcgelmaatige , andere een onregelmaatigc Bloemkrans; de Europhxlw Geraniums een regelmaatige, de Jfricaansche een onregelmaatigc. Linn^us verwerpt de Regelmaatigheid wel niet; maar raadt dezelve in eene naamver betrekking aan te neemen, in zo verre naamlyk als zy op de Bloemen kan toegepast worden. Dat Rivinus de Regelmaatigheid al te verre heeft uitgeftrekt, blykt daar uit, dewyl hy, behalvcn de vereischten tot de bepaaling van een regelmaatige Bloemkrans, die wy in *t vervolg zullen opgeeven, en die ook Jungius, Ray, Knaut, en anderen hebben H 4 aan-  120 GESLACHTS KENMERK. aangenomen, noch wit, dat de ftyl des Stampers uit het midden der Bloem zich oprichte; dat de Meeldraaden evenredig beantwoorden aan 't getal der Slipjes van de Bloemkrans; dat ook de Kelk niet onregclmaatig zy; en dus zouden zelfs de Jpomoea, MiraWis, Nicotiana en andere Geflachten, wier Stamper naar de eene zyde der Bloemkrans helt, en geboogen is, volgens de Regels van Rivinus onregelmaatig zyn , ..'t geen echter meer en krachtiger bewyzen zoude vereisfehen. 't Getal wykt ligter af, dan de Figuur in de deelen der Vrugtmaaking; doch word, door dc evenredigheid van 't'getal, zeer wei uitgelegd; dan men moet dc Bloemen, die omtrent het getaLder deelen der Vrugtmaaking in dezelfde Plant verfchillen, volgens het hoogst getal befchouwen. Dat het getal in de deelen der Vrugtmaaking van het zelfde Geflacht dikwyls afwykt, leeren ons de Convallaria,. Getttiana, Paris , Rumex, Rliamnus , Tlex, Mimofa, Nymphxa, het Linum, Sedmn, Vaccïnium, en kan echter, door de evenredigheid van 't getal, dikwyls zeer wel uitgelegd worden: by voorbeeld, in 't Geflacht der Convallaria's is 'er een foort, Uni^ folium geheeten, het welk een vierfpleetig Bloemblad ,  GESLACHTS KENMERK. 121 blad, vier Meeldraaden, en eene tweehokkige Bezie heeft; daar de overige foorten een zesfpleetig Bloemblad, zes Meeldraaden, en eene driehokkige Bezie hebben. Dus zouden de verfchillende deelen der Vrugtmaaking verfchillende Geflachten, volgens den voorgemelden ftelregel, moeten uitmaaken. Des is 't nodig, dat men let op 't geen dc aart der dingen verdraagt, en wat zy weigert te dulden. De even aangehaalde Voorbeelden leeren, dat het getal der deelen van de Vrugtmaaking in het zelfde Geflacht dikwyls afwykt. Neem \ van de overige foorten der Convallaria1 s, een derde dèel van het Bloemblad, van de Meeldraaden, en van de Vrugt af-, zo zult gy hebben een vierfpleetig Bloemblad, vier Meeldraaden en eene tweehokkige Bezie , welke de eigenfchappen van 't Unifolium zyn. Dus onderfcheidt, in dit geval, 't Getal, dat men door de evenredigheid kan uitleggen, niet de Geflachten, fchoon het in de foorten verfchilt.— Dat meer is, het getal der deelen van de Vrugtmaaking verfchilt fomtyds in een en dezelfde Plant, 't welk blykt in de Monotropa, Rttta, Adoxa, Euonymus, 't Vacchïium, de Philadelphus, TetragonU -enz. In dit geval word het natuurlyk H 5 Se<  iaa GESLACHTS KENMERK. getal door 't hoogfte getal bepaald, in welke bepaaling Linnjeüs zyns gelyken niet gehad heeft. — De Evenredigheid der deelen des Vrugtmaakings is zeer onderfcheiden; zy geeft daarom zeer goede kenmerken aan de hand: echter is zy niet zeer ftandvastig, maar vertoont fomtyds eenige fpeclingen, zelfs in de Meeldraaden; dewyl 'er tusfchen het geene, dat de Evenredigheid al en niet bewaart, geene perken kunnen bepaald worden. —De Schikking der deelen is het beftendigfte. Deeze verandert zeer zeldzaam in Planten van het zelfde Geflacht, gelyk het onderzoek der Vrugtmaaking van ieder Plant ons leert: zy moet derhalven in de Geflachten voornaamlyk ftand grypen. Voorts moet men aanmerken, dat de Schepper zeer veele Hcningbakjes gevormd heeft, welken daarom meer in acht moeten genomen worden ter bepaalinge der Geflachten, dan byna eenig ander deel der Vrugtmaaking; fchoon zy by de Voorgangers van Linnzeus weinig of niet wierden gade geflaagen, ja zelfs niet eens in naam gekend, daar echter zomtyds de geheele wezenlykheid van een Geflacht in de zeiven gelegen is. Zo beftaat, by voorbeeld, het wezenlyk Kenmerk van de Rammen-  GESLACHTS KENMERK. m cithis in de Bloembladen, die inwendig aan de nagels voor den Honig uitgehold zyn; daar in tegendeel alle de overige deelen der Vrugtmaaking in dit Geflacht verfchillen. Tot het ontwerp der Geflachten moet men ook niet toelaaten de Gevulde Bloemen, die Ontmande, noch de Verminkte, die Monfters zyn: want zo de Gevuldcn in het Kenmerk kwamen, zou men in de meesten Planten, geen getal van Bloembladen bcpaalcn kunnen, en in de meesten Kenmerken, zouden de Meeldraaden uitgefloten worden. En wat betreft de Verminkten; deeze fluiten de Bloemkrans uit, en dus ook in 't Kenmerk: by voorbeeld, zo zoude de Bloemkrans van de Campanula, Ruellia, Jpomeoa enz. uitgefloten worden regens de natuur der overige foorten. Indien echter iemant een Gevulde bloem tot zyn Geflacht wilde brengen, by voorbeeld, de Eepatica, Ranunculm of Alcea, dan moet hy den Kelk onderzoeken, die in een gevulde Bloem niet verandert, en daarna, volgens de Kelk-Methode, te werk gaan. Daarenboven blyft ook de onderfte rey der Bloembladen - in een gevulde Bloem ftandvastig in getal, gelyk in een veelbladige Bloemkrans. ' Dus word daar door dik-  124 GESLACHTS KENMERK. dikwyls zeer ligt het getal der Bloembladen ontdekt, gelyk in het Papaver, de Nigella en Rofa. Wanneer men nu, volgens de gegeeven Regels, het Geflachts Kenmerk bepaald heeft; dan moet men eerst den Gepacht-naam boven aan 't hoofd zetten: want men beoordeelt het Geflacht volgens den Geflacht-naam, wiens wezenlykheid in 't Kenmerk begreepen word. Ten tweeden, ieder deel der Vrugtmaaking moet in het Kenmerk met eene nieuwe Linie beginnen : dus word alles onderfcheidenlyk opgegeeven: dus vind men ook terftond het deel, 't welk men hebben wil; ook word men terftond gewaar 't geen 'er aan ontbreekt. Ten derden moet de Naam van het Vrugtmaakend deel met onderfcheiden Letteren uitgedrukt worden , op dat het Kenmerk des te duidelyker kan gezien worden; gelykerwys Linnjeus deezen regel ftandvastig in alle zyne Geflachten der Planten heeft in acht genomen, 't geen vóór hem door niemant is gedaan. De Benaamïngen of Kenmerkende Woorden, waar mede men de behoorlyke Merken befchryft, moeten weinig, en beknopt zyn. Zodanige zyn de Kunstwoorden. Deeze leeren ons onze denkbeelden  GESLACHTS KENMERK. 125 den kortlyk uittedrukken, en dus is het de taak van een' Leerling die te kennen. Men moet alle opgefmukte woorden in het befchryven van het Kenmerk uitfluiten. Ten tweeden moeten de Kunstwoorden zuinr zyn, dat is, zy moeten klaar, onderfcheiden, en naauwkeurig bepaald worden. Dergclyke Kunstwoorden waren te vooren gedeeltelyk onvoldoende, en gedeeltelyk onder eikanderen vermengd, of het een wierd voor het ander genomen-, maar nu zyn 'er genoegzaame en beftendige door Linnjeus ingevoerd. Onder de nieuwe Woorden telt men thans die van NeStariurn Honingbakje, Stigma Stempel; Germen Vrugtbeginzel; Drupd Stcenvrugt; Braclea Lovertje; Scapus Bloemfteng; en Arilius. Zaaddopje. Minder gebruiklyke Woorden *yn de volgende: Filamentum Helmdraad; Anthera Helmtje; Stylus Styl; Bericarpium Zaadhuis; Perianthimn Bloemdop, en Spatha Bloemfcheede. Zo heeft hy ook Siliaua Haauw en Legumen Peul, welke te vooren gelykluidende naamen waren, onderfcheiden, gelyk wy in de volgende Afdeeling zullen zien. — Ten derden moet men zich niet bedienen van de Groothied der deelen, dan in opzicht tot de ove- ri-  126 GESLACHTSKENMERK. rige deelen. Ten vierden , moet men niet alle tekens van gelykenis in het Kenmerk aanneemen: want de meeste gelykenisfen hinken. Wy neemen alleen aan de gelykenis van ons zeiven, of van de figuuren der uitèrlyke deelen van 's Menfchen Lichaam, om dat die gelykenis altoos tegenwoordig en aan een iegelyk bekend is. Wy verwerpen alle gelykenisfen der inwendige deelen van 's Menfchen Lichaam, of van de ingewanden ontleend, uitgezonderd de figuur van 't Hart, en die der Nieren, welke nicmant onbekend zyn. Ook keurt men af de gelykenis van Dieren, die niet algemeen bekend zyn, als ook van de door kunst gemaakte dingen, die onbeftendig zyn. Zo heeft Tournefort, den Kelk der Brandnetel befchryvende, dezelven ten onrecht vergeleeken by een Schaar, die aan de Heelmeesters bekend is; de Bloemkrans der Monnikskap by een Poolsche Muts; het Zaaddoosje van de Mitella by een Bisfchops Myter; de Helmdraadcn van de Salie by het Tongbeen; de Zaaden van de Anchufa by den kop van een Adder, welke gelykenisfen juist niet by allen algemeen bekend zyn. Sommigen zullen zich mooglyk verwonderen, dat  GESLACHTSKENMERK, 127 dat ik, tot hier toe, in het bepaalen der Geflachten, niets gewaagd heb van het gebruik, en de noodzaaklykheid der Figuuren, waar van Tournefort ons 446 fraaie Plaaten heeft nagelaaten. Wy zullen hierna de Afbeeldingen, ter vertooninge der Soorten, aanpryzen; maar verwerpen de zelve ter affchetzing der Geflachts Kenmerken. Eer het gebruik der Letteren bekend was, keurde men het noodzaaklyk, alles door Afbeeldingen uit te drukken; dewyl de fpraak daar niet kon tegenwoordig zyn: maar de Letteren uitgevonden zynde , is 'er een gemaklyker en zekerer weg gebaand , om de denkbeelden door 't fchryven mede te deelen. Even zo waren ook de Figuuren, vóór de uitvinding der Letteren, in de Kruidkunde van zeer veel dienst: maar nu wy 'er ten minsten dertig hebben, gelyk ik, Bladz. 108. heb aangewezen, zo zyn de Figuuren, om een Geflachts Kenmerk af te fchetzen, onnoodig.—Verder, als men het Kenmerk van een Geflacht in een Boek wü opgeeven, kan men de Figuuren niet altoos fchilderen, graveeren of drukken, maar wel befchryven. Ten derden, als fommige deelen der Vrugtmaaking in het zelfde Geflacht, gelyk in zeer vee-  128 GESLACHTS KENMERK, veele Planten, in getal of Figuur onder eikanderen verfchillen, zoude ik echter gehouden zyn de fchikking en evenredigheid op te geeven. Maar deeze kan ik door geene Figuur uitdrukken, ten zy ik zo veele byzondere Figuuren opgeeve. Indien 'er dan 50 foorten waren, en zo veele verfchillende, zoude ik ook 50 Figuuren 'er moeten by voegen. Dan wie zou nu uit zo veele Figuuren eenige zekerheid wegens een Geflacht kunnen opmaaken! Maar in eene Befchryving is het ligt en tevens verftaanbaar, alleen de overeenkomende deelen by te brengen, en de verfchillende deelen, die wel tot de Soorten, maar niet tot het Geflachts Kenmerk, behooren voor by te gaan. Ook heeft LinNiEUS nooit uit de Figuuren alleen een volkomen Geflachts Befchryving kunnen opmaaken, ten zy 'er flechts één foort daartoe behoorde. Deezen weg, om de Kenmerken alleen met woorden te befchryven, heeft Boeehaave alleen ingeflagen, en is door niemant, dan door Linnjeus, het allereerst gevolgd, die daar in tot het einde zyns Levens zo gelukkig gedaagd is, dat de meeste Kruidkundigen onzes tyds hem gevolgd hebben. KLAS^  w KLASSE en RANG van het BESTE ststema Symmas Methode of Stelzel, ttörd genaamd dlB geregelde fchikking h waar naar een Kruidkundige het Ryk der Gewasfen fchikt, of met één woöïdj een gefchikt Lichaam der Kruidkunde. De TytelS der Afdeelingen geevën daar van den Sleutel op, Zulk een Sysiema word verdeeld in Klasfêfl en Rangen. Klasfe word genaamd eene overeenkomst van veele Geflachten, waar aan een zeker gemeen Merk zo eigen Is, dat ze van alle andere Geflachten geheel en al verfchillen; waarom ze oök dööf zommigen het Hoogp Geflacht genaamd word, Men kan eene Klasfe aanmerken, als eene bende vatl veele Planten, die iemant in zyne gedachten onder dezelfde betekenis begrypt. Een Rang is OH onderdeeling der Klasfe, op dat 'er niet te veel Geflachten te gelyk, en op eenmaal behoeven onderfcheiden te worden, dan men met zyne gedachten ligtlyk kan volgen: want het is gemaklykef 10, dan ioo Geflachten te onderfcheiden, De Rang word door zommigen ook een Familie of Tnsfchen-Geflacht genaamd, door Toühnefort j Secik  I30 S Y S T E M A. Sectio 3 Af deeling. De Rangen zyn derhalven onder-» hoorige Klasfen. "Wanneer nu een Geflacht in alle deelen voltooid is, dat is, wanneer het voorzien is met zodanige Kenmerken, waar door het van alle overige kan onderfcheiden worden; dan moet men, in een zodanig Systema, of Methode, welke men voor de beste gekozen heeft, dat Geflacht tot zyne Klasfe en deszelfs Rang brengen, en zo tusfehen hunne aangrenzenden plaatzen, dat een Kruidkundige daarna het zelve zeer vaardig op zyne befchreeven plaats kan vinden, 't Verfchilt weinig, naar welke Methode iemant op de ligfte wyze tot de Geflachten kan komen; echter is, boven anderen, die wyze te verkiezen, welke ons, langs den zeker ften en veiligften weg, daar toe brengt, en welke tevens de gemeenfte is. Het is toch niet te denken, dat 'er Menfchen met zo een geheugen gebooren zyn, dat zy zonder Systema alle de Geflachten der Planten in hunne gedachten bevatten en ftandvastig behouden kunnen. Niets is echter bezwaarlyker dan Systemata in zaaken, die tot de Natuurlyke Historie behooren, te ontwerpen. Dit zullen allen bekennen, en die geenen ondervinden, welke, maar  g' Y STEM A; ggl maat ééne keer,., dc hand aan ft werk gefiagen hebben, of Hechts de Systemata van anderen zorgvuldig, overwogen, of onder elkander en vergeleken hebben. Van een Systema of Stelzëi moei men-onderfcheiden eene Synopfts, dat is* een tweeledige verdeeling, die willekeurig is, én langere of kortere, meerdere of mindere, verdedingën tfr> geeft-, zo als Ray, Enaut, cn anderen iri.dg voorige Eeuw Ontworpen hebben. Zy leidt iemant wel op den weg tot de Kruidkunde; maar bepaalt geene grenzen, ert daarom is zy ook niet dienstig, om gevolgd te worden. Op dat, het blykc, welke het beste Sysleim iri ds Kruidkunde ,zy,. zal het noodig zyn, vooraf, de' Vereischten op te geeven, welke tot een zodanig Systema behooren, om daarna dat- te verkiezen. Wat de vereischten betreft; in ieder Kruidkundig Systema word gevorderd , dat , het Geflachts- Kenmerk onveranderlyk blyve: want zo lang de Systematici nieuwe Kenmerken, en nieuwe begrippen aangaande een Geflacht invoeren; .zo lang biyft dc Kruidkunde aan verwarring onderhevig'. J$\\f Stelregels, hier. boven in 't Geflachts Kenmerk opgegeeven, hebben het zelfde vermogen' in ff t ~ Ken-  1,2 SYSTEM A. Kenmerk der Klasfe, en derhalven moet ieder Klasfe van t Systema zodanige Kenmerken hebben, die tot geen der andere Klasfen behooren: want een Geflacht van Geflachten is een Rang, en een Geflacht van Rangen een Klasfe, fchoon in dit Iaatfte alles ruimer genomen word. De Systematifche Verdeeling is tweederlei, Natuurlyk en Konstig. De eerfte word een Methode door zamenftellifig; de andere een Methode door verdeeling geheeten. Een Natuurlyk Systema, 't geen voornaamlyk in de Kruidkunde verlangd word, is van dien aart, dat het de Natuurlyke Klasfen bewaart; in welke Klasfen derhalven geene andere Planten worden toegelaaten, dan die aan eikanderen grenzen of verwant zyn, en in haare geheele gedaante en natuur overeenkomen. Tot het ontwerpen van zulk een Systema word een zeer oplettend, en fchrander Kruidkundige vereischt: want hier in gelden geene Begïnfelen of Regelen, die men vooraf zich wil vóórhellen ; maar hy moet naauwkeurig en zorgvuldig trachten natefpeuren die Keten en Orde, welke de Schepper, der Natuur in de Planten gefchaapen heeft, en dus niet het een of ander deel der Vrugtmaaking, maar alleen de een- tou-  SYSTEMA, ïS3 youdige Symmetrie van alle deelen, dewelke ons dikwyls eenige eigen Merken opleveren. Hy moet de Natuur ftipt volgen, en alle wetten en omgrenzingen door dezelve, als met den Vinger ingefchreeven, zich voorftellen, en voorts deezen plicht tot het einde toe in acht neemen. Hy moet zynen arbeid beginnen met de Soorten in Geflachten te verzamelen, en zich alleen met derzelver gelykenis en aaneengrenzing bezig houden: Daarna gaat hy op dezelfde wyze voort met dc Geflachten in Rangen te fchikken, en deeze wederom in Klasfen, waar uit dan eindelyk het geheele Ryk der Plantgewasfen, zaamgefteld , befchouwd word. Dus gaat hy over van de onderfte tot de bovenfte verdeeling, 't welk men noemt ten Methode door'zamcnfteüing. Eindelyk bedenkt hy een Sleutel of Syntaxis, waar in hy wederom alle Natuurlyke Klasfen zuiver bewaart, en gehouden is dezelve door een wederzydfen band., volgens de trappen der aaneengrenzing, te verbinden. Deeze trappen worden bepaald door het getal, en de natuur der byzondere Merken, welke alle zaaken, die onder eikanderen vergeleken worden, gemeen hebben. I 3 £eK  t$4 S Y S T A M A, Een Konstig Systema, het welk zommigen ook een Phihfoophisch genaamd hebben, is zulk een, h welk beftaat uit Klasfen, waar toe allerlei foort van Geflachten der Planten zonder onderfcheid, en dikwyls van eikanderen geheel verfchillende, gebracht worden, behalven dat ze alleen overeenkomen in dat eenige Merk, 't welk een Systematicus aan zulk eene Klasfe heeft toegeëigend. In st ontwerpen van een zodanig Systesna neemt de Autheur het een of ander deel der Vrugtmaaking pan, tot een fondament van zyn Systema, en klimt daar mede af, volgens de w7etten der Yerdeelingen, welke hy reeds in zynen gemaakten Sleutel zich heefr voorgefteld, van de Klasfen , door de Rangen tot de Soorten. Hy gaat dus over van de bovenfte Afdeeling tot de onderfte, het welk is een Methode door verdceling. Hipr uit blykt, dat de Kqnstige Methodes veel gemaklyker zyn, dewyl daar in de Autheur regels naar welgevallen aan de Planten voorfchryft; maar ook tevens , dat hier door zeer dikwyls der Natuur . als geweld word aangedaan , door het fcheuren der Natuurlyke Klasfen, ja zelfs der Natuurlyke Geflachten. Paar en tegen moet een Systematicus in  SYSTEMA. 135 in de Natuurlyke Methodes onderzoeken de byzondere Merken, welke de Schepper zelf in deeze, en niet in die Planten gelegd heeft, en in derzelver zamenftelling zich verbinden aan de aaneengrcnzingen der Planten, zo als ze voor de oogen gefield worden. Hier uit kan men ligtlyk begrypen, hoe veel deezen van dc Konstige verfchillen, en dezelve te boven gaan, en dit alleen door de gehoorzaamheid aan de Natuur. De Naamen, die een Opfteller van een Systema moet geeven aan de Klasfen en Rangen, zyn de ■beste, welke het wezenlyk Kenmerk in zich bevatten. Zodanigen zyn, in een Natuurlyk Systema, die van het maakfel der Bloem of Vrugt worden afgeleid, gelyk Kelkbloemlge , Vlinderwyze, Kruisvormige, Haaimdraagende, Veuidraagende, enz. In een Konstig Systema van 't getal, gelyk Eenmanmge, Tmemanmge, Driemannige; enz. Eenbloembladige, Tmebhembladige, enz. Eenzaadige, Twee- zaadige, enz. Deeze Naamen zyn zeer goed, wanneer ze uit één woord beftaan, zo als men m de aangehaalde voorbeelden ziet. Doch men moet zich wachten, dat ze niet al te lang of al t* veel zamencefield zyn, en hier door aan de \ 4  SYSTEMA, Leerlingen moeilykheid veroorzaaken. Vervolgens moeten de Naamen der Klasfen en Rangen, die van den Naam eener Plant genomen zyn, en waar onder de Ouden een geheele bende verftaan hebben, in 't Geflacht uitgeflooten, en alleen aan de Natuurlyke Klasfe toegeëigend worden: want anderzins zouden, gelyk de nieuwe Methodes niet Ophouden, ook de Kruidkundigen niet ophouden de Geflacht-naamen der Planten uit te fluiten, en die aan de Konstlyke Klasfen toe te eigenen. Doch dit is minder te vreezen in eene Natuurlyke Methode, welke één eenige is, en zal zyn. Zulke Naamen zyn Grasplanten, Leliën, Palmhoomen, Fa. ren, Vieren, Mosfen, Pad Je - Stoelen, Star.delkruiden, enz. Daar en tegen de Naamen der Klasfen en Rangen, die ontleend worden van de Krach* ten, zo als Hanfterkende enz., van den JFortel, gelyk Bolgewasfen, Knobbelige , Boomen cn Heefters, moeten achter gelaaten worden, dewyl dezelve geen recht denkbeeld van het Kenmerk, en dus ook niet dat van den Naam zelf opgeeven. Voorts heeft het zelfde ook plaats ha de Naamen der Klasfen en Rangen, 't geen te vooren omtrent de Genacht- Naamen gezegd is; doch in de benaa- ming  SYSTEMA, lf| jning zal de Naam der Klasfe, wanneer dezelve niet recht gegeeven is , in 't algemeen minder fchaaden, dan die der Gedacht-Naamen. Nu moeten we de verfchillende Methodes of Stelze/s, welke door verfcheiden Kruidkundigen ontworpen zyn, opgeeven, om daar uit het beste te verkiezen.- De eerfte, die, op vaste en zekere gronden getracht heeft eene Methodique Schikking der Planten te geeven, is geweest Andreas Cjesalpinus, iu zyn Werk Libri XVI de Planlis, gedrukt te Florence 1585. in Quarto, waar in die fchrandere Man, alleen uit 1520 Planten, die voor handen waren , een geheel Botanisch Systema heeft ontworpen. Overwecgende, dat een Plant, uit zaad voortkomende, Wortel, Steng en Bladen fchiet; dat de Steng den Bloem voortbrengt; de> Bloem het Zaad huis, en dit de Zaaden; en dat op deeze wyze het uiterfte einde der Plant door het Zaad beoogd is; heeft hy ook uit dit deel der Vrugtmaaking, te wceten, uit den oorfprong van H Zaadplantje, en 't verfchil der Vrugt, of zo als LiNNiRUS het noemt uit. den Stoel, zyne Methode. afgeleid. Deeze manier, na dat zy bykans een Eeuw verwaarloosd was , is wederom te voorI 5 fchyn  13» SYSTEMA. fchyn gebracht door Morison, ook na hem door anderen gevolgd, en eindelyk door den grooten Boerhaave verder uitgewerkt. Doch deeze Methode niet genoeg voldoende, heeft men anderen ontworpen, en wel eerst uit de Bloemkrans, als zynde het fraaifte en aanzienlykfte deel der Bloem. Dus hebben Rivinus uit de gelykheid en 't getal derBloembladen; Tournefort uit de figuur der Bloemkrans; daar na Magnol uit den Kelk; Liknuüs uit het Getal, de Schikking, en de Evenredigheid der Meeldraaden; Gleditsch uit de Schikking der Meeldrtiaden alleen; Wernischeck uit het getal der Bloembladen alleen; anderen wederom gelyk van Rotek, Haller, Wachendorff, Hill, Adanson, Oeder, Uit de geheele Vrugtmaaking, doch op onderfcheidene wyzen; Crantz volgens de neiging der Natuur, alleen uit de Houding der Planten; zelfs hebben Heister en d'Sauvages getracht uit het vérfchil der Plant-Bladen eene Methode op te maaken. Alle deeze Methodes kan men afgefchetst, en beoordeeld vinden in Linn.ii Clasfes Plantarum, Leiden 1738. 8™ Adanson Families des P/antes, Parys 1763. 8"° Oeder Ekmenia Ba- la-  SYSTEMA. ï39 mica, Coppenhag. 1766. 8» Giseke Disfertatio Sïstens Systemata Plantarum, Gotting. 1767- 4? des wy in deeze zaak niet behoeven uit te weiden. >t Zal genoeg zyn het beste Systema naar onze gedachten nu uit te kiezen. Geen Natuurlyk Systema, dat alle vereischten, te vooren aangehaald, bezit, is'er onder die allen, en zo een zal 'er niet ligt te voorfchyn koomen. Onder de Konstige of liever gemengde , heb ik geen gevonden, dat beter aan de Wetten van een Systema beantwoort; dat meer Natuurlyke Klasfen en Rangen behoudt; dat op zulke ftandvastigc gronden rust; dat een Leerling langs eenen ligter weg tot het Geflacht of de kennis der Planten leidt, en waar naar een Kruidkundige een Geflacht, door hem bepaald, ligter tot zyne Klasfe en Rang brengen kan, met één woord, dat naar het einde en oogmerk beter gefchikt is, dan het Systema Sexuaïe of Methode der Sexen van LiNn;eus, 't welk wy derhalven verkooren hebben in dit Werk uit te breiden. SLEU-   SLEUTEL van 't STELZEL der SEXEN. DE BRUILOFT der PLANTEN. Dé Werking ter Voortteeling der Inwooners van 't Planten-Ryk. De Bloei. ' "Openbaar. De Bruiloft word voor een ieder, düidélyk, in 't openbaar gevierd: De Bloemen voor 't bloote oog zigtbaar. i f Eenbeddig. I De Mannetjes en Wyfjes rusten op liet zelfde Leger, Alle Bloemen Halfflagiig: de Meeldraaden met de Stampers in dezelfde bloem, f Onverwantfchap. De Mannetjes niet onder clkanderen verwant. ! De Meeldraaden zyn in geen deel onder eikanderen te zamen gegroeid. j rOnverfchilligheid. | De Mannetjes zonder ondergefchiktheid. De Meeldraaden van onbepaalde langte. | Eenmannige. 1 8. Agtmannige. I i. Tweemannige, i 9. Negenmannige. \ 3. Driemannige. 10. Tienraannige. ' 4. Viermannige. ii< Twaalfmannige. { 5. Vyfmannige. I ia- Twintigmannige, , 6. Zesmannige. { 13. Veelmannige. j I7. Zevenmannige. I , londergefchiktheid. ' !' Zekere Mannetjes worden boven de overigen gefield. Twee Meeldraaden zyn altoos korter dm de anderen. |ï4. Tweemagtige, \ 15- Viermagtige, i (_Verwantfchap. De Mannetjes zyn naby elkander en vermaagfehapt. De Meeldraaden hangen te zamen onder zich, of met den Stampeft ri6. Enkelbroederige. 19. Zamenteelende. ' \ 17. Dubbelbroederige. 2,0. Manwyvige. I I18, Veelbroederigc. l.Tweebeddig. . De Mannetjes- eri Wyfjes hebben afzonderlyke Legers. Mannetjes- en Wyfjes- Bloemen in dezelfde Soort. .. , fai. Eenhuizige. 1 23- Veelwyvige, taa. Tweehuizige. iHeimelyk, De Bruiloft word heimelyk gevierd. Dd Bloemen zyn voor ons bloot oog naauwlyks zigtbaar. J24. Geheime Echt.   SYSTEMA. :*4* KENMERKEN DUB. KLASSEN. ï. Eenmannige. Monandria. Een Man in den Echt. Een Meeldraad in een' Balfflagtige bloem, (Flos Hermaphroditus') Fig- i« II. Tweemannige. Diandria. Twee Mannen in den zelfden Echt. Twee Meeldraaden in een Hatfjlagtig' Fig. 2. fit. Dfiemannige. Triandria. Drie Mannen in den zelfden Echt, Drie Meeldraaden in een Halffagtige bloem* Fig. 3- IV. Viermannige. Tetrandria. Vier Mannen in den zelfden Echt. Vier Meeldraaden in de zelfde bloem met * vrugt, Fig. 4. CZo 'er twee Meeldraaden naast aan elkander korter zyn3 dan behoort dis Plant tot de XIV«»e Klasfe.') V. Vyfmannige. Pentandria. Vyf Mannen in den zelfden Echt. Vyf Meeldraaden in een Halffbgtige Wem, m'1 . VI. Ze*  *44 S Y S T, E M A. VI. Zesmannige. Hexandria. Zes Mannen, in den.zelfden Echt. Zes Meeldraaden in een. Halfjlagtigé bloei'4, . ^g. 6. . . {Zo 'er twee- van deeze Meeldraaden, tegen ever elkander flaande.,. korter zyn, da*, iehoort die Plant tot de- XV/'gynia,~) Vierwyvige (Tetragynia,~) enz. dat is 1, 1, S, 4, enz. Stampers. Het getal der Stampers word hier gerekend naar de hoeveelheid der Stylen by derzelver voetftuk: maar zo 'er geen Styl is-, dan neemt men het getal der Stempels. In de XIV en XV^ Klasfen zyn de Rangen onderfcheiden naar 't verfchil der Zaadhuizen. In de XVI, XVII, XVIII, XX, XXI en XXIIfe Klasfen zyn de Rangen verdeeld, naar het getal der Mannetjes, dat is, der Meeldraaden of Helmtjes, gelyk Eénmannige, (Monandria} Tweeman"igCj (.Diajidria) Driemannige QTriandrid) enz. — De    SYSTEMA. 14? De XlXde Klasfe vereischt eene geheel andere ver-* deeling. Hierin komt voor een tweederlei Veelwyvery, naamelyk een Gelyke, en een Bastaard* Gelyke Veelwyvery (jPolygamia aqualis) beftaat -uit veele Bruiloften, waar in zuivere Huuwlyken worden aangegaan. Dat is, uit veels Bloemen, die van Meeldraaden en Stamper voorzien zyn. Za~ danige bloemen worden, voor 't grootfie gedeelte, gemeenlyk Flosculofi genaamd. Bastaard-Veelwyvery (jPolygamia fpurld), als de vertrekken der waare gehuuwden de Schyf beflaan, en de vertrekken der Byzitten, die geene Mannen hebben, den Rand bevatten, om van de gebuuwde Mannen bevrugt te worden. Dat is, wanneer de Halfjlachtlge Bloemen de fchyf bezet* ten, en de Wyfjes-bloemen, die geene Meeldraaden hebben, den Rand omringen, en zulks op vier derly ipyze. (a) Overtollige (Superpua~), als de gehuuwda "Wyfjes vrugtbaar zyn, en het huisgezin kunnen voortplanten, zo dat de hulp van Byzitten overtollig fchynt te zyn. Dat is, als de Halfjlach- tige Bloemen der Schyf van een Stempel voorzien zyft9 en Zaaden voortbrengen, en de Wyfjes, die de Straat uitmaaken, insgelyks Zaaden draageiu K * 'Pha- ' Cyperus. Eriophorwn, .Sehoenu: Sch-pus. ■ f IV. GRASPLANTEN. GRAMINA. Peeze brengen voort een Helm, bezet met LL neaalc, fpits uitloopende , en met paralellc lynen gereepte Bladen, die met lum voctltuk' pen Schccde formeeren, waar mede zy den Helm omvattem Deeze Bladen, wanneer ze zich nog met ontwikkeld hebben, zyn beurtlings rechts cn links opgevouwen. De Grasplanten draagen geene aanzienlyke Bloemen; maar een ongekleurden of groenen Kelk, die men Kaf (Glwna^) noemt, en in de mceftcn tweekleppig is: binnen welken noch een andere volgt, die insgelyks gemeen]p. tweekleppig js en van fomm\gQn voor de Bloemkrans der Grasplanten gehouden word. M de meeiten yincl men 3 Helmdraaden, zelden U  ^ ATUÜKLYKE RANG. l6> i, a of 6. — De Stamper is gemeenlyk in twee Stylen verdeeld. Op ieder Bloem volgt maar één Zaad, dat naakt is zonder Zaadhuis-, maar door het kaf word gedekt. Zy komen in gedaante zo- , danig overeen, dat de meesten derzelven, eertyds, onder één Geflacht, Gras getyteld, gebracht zyn, wordende de Graan- of Roorndraagendc Planten alleen van de Grasplanten onderfcheiden, echter door geen algemeen kenmerk. De meeste Koorngewasfehen zyn wel éénjaarige of tweejaarigc Planten, daar de gemeene Grasplanten dikwyls overblyven; Doch dit is echter geen algemeen kenmerk: wantde£ra«, Lagurus, Agrostis Spka renti, en de meeste foorten wnBromus, ook 't Lolium temakntum, en meer anderen zyn mede jaar-, 1 ykfchcPlanten, fchoon't geene Koorngewasfen zyn. Yan noch veel minder belang is het Kenmerk, dat genoomen word van de grootheid , welke onvoldoende en onbeftendig is. 't Getal der Grasplanten;, dat ten tyde van C. Baühinus naauwlyks 200 bedroeg, is thans zo groot, dat het niet minder moeielyk zou zyn die allen te kennen, dewyl ze in haar Loof aan elkandcren aS zeer gelyk zyn, dan dat iemant alle dj Zcvn.'trherwg* jPlanten onder één Geflacht wilde L 5 breiv  I?o NATUURLYKE RANG, brengen; om welke reden zy ook door alle hedendaagfche Kruidkundigen in zekere Geflachten, zo wel als de onderhoorige Koorngewasfen, worden verdeeld, zo als uit de onderftaarrde Lyst te zien is. Alle deeze Geflachten worden van het weidende Vee, en de lastdraagende Dieren gegeeten, fchoon het eene meer, het andere minder door verfcheiden Dieren verkooren word. Hier is, zo veel men weet, geen eene Plant onder, die vergiftig is. Het kleine Zaad dient tot voedzel der Vogelen. Het groote zonder onderfcheid geeft fpyze aan de Menfchen; ten zy men wilde uitfluiten het Dolyk (Lolium temulentum) om dat het dronkenfchap en flaap verwekt; doch die kracht verdwynt ^ voor 't grootfle gedeelte, in het Brood; fchoon dezelve in 't Bier blyft. By gebrek van Leeftocht , hebben Menfchen door dit Kruid hun leeven onderhouden. Bobartia. Aphtda. Lygeum. JEgilops. Coix, Ifchannum. Zea. Spinifex. Trip/aam. Tritiam. Restte. Mwi/uri:.  n; at U u 11LYKE U N Q. W Secak. Poa' Hordeum. . Sriza' Elpnus. Vim Lolïum. H°lcu!- Nardus. Melica. Anthoxanthmn. jllirQï DaStytis. Zizanla. Cenckrus. Cywfim. 0lyra' Cmna. Oryza. Andropogon. Faspalum. Saccharum.. Phalaru, Arundo. r™icum' Lagurus. Mïüum. Stipa. ^mits' Arïsnda. ■ - ****** Avma. Alopecurus. Bromt, Qornucopa. Festuca. f} DRIEBLADBLOEMIÖE. TRIPET ALOÏDEiE, Deeze zyn dus genaamd wegens het getal det Bloembladen, dat men vindt in >t Alisma, Tnen de Saginaria; hebbende de overigen een zeshladige Keil* of Btoemfew», Zy zyn a - le  172 NATUURLYKE R A N G. Ie éénzaadkwabbig; de Bloemfteelen worden omvat door een Scheedevormig Omwindfel; de Sexe is verfchillende -, de Meeldraaden zyn 6, 9 of 24 in getal; de Stampers of Stempels komen in geta! overeen met de Zaadhuizen, of derzelver Hokjes. Zy beminnen allen moerasfige gronden ; behalven de Aphyilamhes. Geen deezer Genachten verfchaft ons Artzenyen..- Calamus. . Scheuchzeria. Flagellari*. Butomus. Apljyllahihes. ATi:ma. . Juncus. Hudfinla. Triglochm. Sagittaria. VI. ZWAARDBLADIGE. ENSATJ2 Zy hebben haaren naam ontvangen van de figuur der Bladen, die in de meesten eenigzins een Zwaard of Degen verbeeldt. Door den Hoogleeniar A. van Royen zyn zy tot de Klasfe der P^rrnuis gebracht, waarin ze den Rang van Driemannige -(7>/W^) uitmaaken; doch door anderen tot de Klasfe der Lelkachngen. Zy hebten zeer eenvoudige !Bladenj die overhoeksch ftaan,  NATUURLYKËRANG- 173 ftaan, de randen doorgaans zamen nikkende, en dikwyls overlangs gefpleeten, zo dat de rand van H eene blad in den rartd van het andere ingelyfd word- Zy hebben geen Kelk, maar verftrooide Bloemfcheeden , of twee bladertjes voorts aan den kant van ieder Bloem drie bloembladeren, die dikwyls merklyk grooter zyrt, en , tusfehen dezelven, doorgaans drie anderen, die met de voorige overhocksch ftaan, doch kleiner zyn-, als mede drie Meeldraaden, zelden zes, telkens één tot drie Stampers, en één driehoekige vrugt. De Terraria en Slfyrlnchium zyn door LWnMUS, in het Stelfel der Sexe, tot de Klasfe der Mannyrigen gebracht. De Crocus is zo gelyk aan 't Colchicum, dat ze niet van het ander, dan door \ getal der Meeldraaden en de Bloemfcheede, die in de eerfte "dubbel, en in het laafte enkeld is, kan onderfcheiden worden. By deezen Rang heeft de Geneevfche Doftor de la Roche (Specimen Bo* iatiicum inaugurale fislens defcriptiones P/antarum aliquot mrarum. Lugdb. 1766.) die denzelven zeer fraai heeft uitgewerkt, nog gevoegd de Vieusfexia, als een nieuw Genacht , \ welk op de Iris volgt. Deeze Rang levert aan onze Winkels de Blóè-  174 NATUURLYKE RANG; Bloemen, of liever de Stempels van de Herfst Crocus, die Speceryachtig zyn; maar de Wortels Van de Iris Pfeud-Acorus, Florentina, en Germanica> Öf de HertnodaStylus hier mede toe behoort, is onzeker. Deeze, Wortels bezitten eene feherpte, waar door fommige buikzuiverende zyn, en de Iris Florennna eene niezing verwekt. Ferraria. Jr?Si Sifyrinchium. Xyris; Crocus, Eriocaulon. Ixia. Callijia, TFachendorfiai Comntelindi Antholyza. Tradescamidi Gladiolus. Pontcderia. ' JMonea. VIL STANDÉLKRUIDËN. ORCHIDEE. Zy zyn dusgenaamd door Hallir, Zinn, en anderen, omdat alle deeze Geflachten, ten aanzien der Bloem , naar de gemeene Orchis gelykem Zy worden, door den Profesfor A. van Royen, mede tot de Palmts, en daar onder tot den Rang van Manwyvige (Gynandra) gebracht, nadiert de Meeldraaden gehegt zyh aan den ftyl des Stampers of  NATUURLYKËRANG. 175 Of aan het Stoeltje, dat, in de] gedaante van een Styl, uitloopt, en den Stamper met de Meeldraaden onderfteunt. Zy behooren daarom, in het Stelfel der Sexe, tot den eerften Rang van de XX. Klasfe. Door fommigen worden ze ook onder de Leliachtigen geteld, waar mede zy, door haare enkele Zaadkwab, zappigen Wortel, geheel effene Bladen, en naakten Bloemkrans, overeenkomen. Zy hebben allen een eenvoudige Bloemfteng, omzet met onverdeelde fcheevormige Bladen. De Bloe- * men zyn byzonder, en vertoonen een wanfehapene gedaante, ft geen uit de ongewoone plaatzing , der deelen der Vrugtmaaking , ten opzicht van alle andere planten, voorkomt. Deeze Bloemkrans is onregelmaatig,zamengefteld uit vyf Bloembladen , waarvan de twee buitenfte zich dikwyls xtoebuigen in eenen Helm, wiens onderfte lip eert Honigbakje uitmaakt, welk de plaats van den Stamper en van het zesde bloemblad bezet, en veelal als in een Spoor uitloopt. Het Vrugtbeginfel is gedraaid-, zittende onder het Stoeltje van de Bloem, welke daar door ortderfteund word. De Styl des Stampers is gegroeid aan den binnekant van het Honigbakje , zo dat hy van de daarop zittende Stem-  176 NATUURLYKËRANG Stempel naauwlyks te onderfeheiden is. Zv hebben twee zeer korte Meeldraaden, wier Helmtjes, by!swyze, naakt of zonder rok zyn, en deelbaar, gelyk de pap van een Citroen. Deeze Helmtjes worden gedekt door zo veeleCelletjes, die van onderen open, en aan den binnenkant van het Konigbakje ingegroeid zyri. De Vrugt is een driekantig, eenhokkig, en driekleppig geftreept Zaaddoosje, dat aan de hoeken open fplyt, en waar in zeer veele veezelachtige Zaaden zyrt, die, in drie reien verdeeld, aan een Lineaal-ftoeltje in ieder Kierje gehecht zyn.. Alle Geneeskundigen fchryven aan de Wortels deezet Planten een Zaadgeevendè, minnelust verwekkende, en voedende kracht toe. Hoe fterker huri reuk zy , die in allen onaangenaam is , hoe meef hunne kracht is. 0rch'"' -Jmqfc Satyritmi. Cjprïpedium, Serapias. LimoJorum. LpiJcndnm. vin.  NATUURLYKE RANG. 177 VIII. SPECERYIGE. SCITAMINEiE. Het woord Scitaminea , door L in neus gebeezigd, zal zekerlyk zo veel betekenen, als of men zeide uitgekipte, aangenaame, voortreffelyke Planten, gelyk men met recht dezelven mag noemen; want uit haar hoornen de meeste heerlyké Speceryen der Jndtaanen voort. De Heer Houttutn vertolkt het door Stuikgewasfeti. Zy maaken by den Hoogleeraar van Royen, den Rang van Palm* uit, die hy Gelipte (Ringenteï) noemt, wegens de figuur des Bloemkrans. Zy fchieten allen op dezelfde wyze uit. Haare bladen zyn, by het opkomen, gerold, als een papieren peperhuis, en wel tegen de Zon om. Zy fchieten een Steng , die helmvormig is, en bezet word door eenvoudige, efFene, overhoekfche Bladen. Zy hebben verfcheide eenvoudige Bloemfcheeden, en . een. gemeene zeer eenvoudige Vrugtfteng. De Specerykracht deezer Planten huisvest, of in den Wortel, of in de Vrugt. Door deeze kracht zyn . ze verwarmende , prikkelende, zenuuwfterkende, de maandftonden, en de onzichtbaare uitwaazeming bevorderende, ook maag fterkende middelen, en «lus van zeer veel gebruik in alle Ziekten, waarM ift  17? NATUURLYKE RANG. in zodanigen middelen vereischt worden. De Curcuma is bitterer, maar minder warm; de Canna noch minder; het minfte de Mufa en Helicoma, in welker vrugt zeer weinig Specerykracht QAr$~ ma) te ontdekken is. Mtlfa- Jlmomunt. He/icom'a. Curcuma. Thalia. Kampferia. Maranta. Canna. Costu:. Globba. jilpinia. IX.1BLOEMSCHEEDIGE. SPATHACE^E. Dus genaamd , om dat de Bloemen door een vliezige verdorrende fcheede, die haar tot een Kelk dient, bedekt zyn. Zy worden, door anderen, tot de Lelyacktigen gebracht, en wel door den Heer van Royen tot de Gehikte Leliën. Zy zyn eenzaadkwabbig; hebben allen een Bol-Wortel; zeer eenvoudige Bladeren ; een bloemkrans, die één- of zesbladig, en wiens rand zesdeeüg is; zes Meeldraaden (uitgezonderd de Gethy/li:, die 'er twaalf heeft;) één driekantigen ftamper, gemeenlyk met drie ftempels, of tegelyk in drién ge-  NATUURLYKE RANG. i?9 gedeeld; en een driekleppige of driehokkige Vrugt, waar in de Zaaden aan een driedubbelen Stoel gehecht zyn. Zy worden allen onder de vergiftige Planten geteld. Het geheele Geflacht van Allium bezit een vlug, fcherp loogzout, en is in een groote hoeveelheid corrofief; doch door het kooken en braaden verliest het, voor 't grootfte gedeelte, zyne fcherpte, en word eetbaar. Allium} Galanthus. Hamanthus. Leucojum. Amaryllis. Crinum. Pancratimn. Bulbocodium. Narcisfus. Colehicum. Tulbagia. Gethyllis. X. KROONPLANTEN, GORONARLE. Deeze worden dus genaamd, niet om dat ze haare Bloemen, als een Kroon, op de ftcng draagen; maar om dat de Bloemen van veele deezer Planten tot het maaken van kransjes kunnen gebruikt worden. Het komt in deezen niet op den Naam, maar op het Kenmerk des Rangs aan. Zy maakten, by Lik neus, te vooren drie Rangen uit, naamlyk, die van Kroonplantm , LeM 2 H"  l8o NATUURLYKE R A.N G. liackt!g$, en Gedoomde (Muricate.) Zy zyn alle éénzaadkwabbig; de Wortels zyn, of Bollen of Knobbelachtige, die een Bloemfteng uitfchieten. Zy hebben een driedeelige Bloemkrans nevens een driedeeligen Kelk; of een naakten zesdeeligen Bloemkrans zonder Kelk*, verdér zes Meeldraaden; één Stamper met een driedeelige Stempel, of drié Stampers. De Vrugt is doorgaans driedeelig. De Bromelia draagt een Bezie - Vrugt. \ De Bolwortels deezer Geflachten zyn. meest alle, 0f vergiftig, of verdacht ten opzicht haarer krachten. De Bol van >t LiUum album word alleen uitwendig gebruikt, om haare verzachtende natuur, die in derzelver fmeerig fap huisvest. De Bollen van 't LUiwn rubrum en Managon worden gegeeten in Siberien; doch niet dan gekookt of gebraaden. De Bol 'der Winkel Scilla is corro/ief, wanneer ze raauw is. Dé Tulpe-Bollen dienen, in fommige plaatzen van. Italien, tot fpys; doch de Baron van Haller merkt aan, dat de Wortel van de Wilde Tulp föherp fc ■ van cen kwaadaarti_ gen reuk, braaking verwekkende. Poüamhes. Albuca. Afphodehn. Csanella.  NATUURLYKE RANG. 181 Ornithogahcm. Hypoxis. Scilla. HemerocaUis. Byacimhus, Antherkum. Alethrh. Veratrum, _^/oe. Melanthium. Tucca. Helonias. Agave. Fritillaria. Bromelia. Lilium. Tillandfia. Tulipa. Burmannta. Xl. GERANKTE. S A R M E N TA C E JE, Deeze draagen dien naahi, orö dat veele Planten , die hier toebehooren, ranken geeven. Te vooren zyn hier toe ook de Klimmende (Hederaced) door Linnjeus gebracht. (Rang XLVI.) De Geflachten, tot deezen Rang behoorende, verfchillen in Sexe, ook in alle deelen der Vrugtmaaking; doch altoos evenredig. De meesten hebben een zesdeeligen Kelk en Bloemkrans, of een van beiden ; voorts zes Meeldraaden; drie Stampers of ■waar van één der deelen in driën verdeeld is. De Vrugt is in de meesten een Bezie. In de A- potheeken gebruikt men de Bloemen van de ConM 3 *¥*  18a NATUURLYKE RANG. rakaria majalis , en den Wortel der Ccnvallari* Pohgonatum, Ruscus aculeatus , Asparagus cflicinalis, Smilax Sarfaparilla en China, Afarum europaurn, en van fommige foorten van Aristolochia, de Bezien van de Asparagus, en Paris quadrifolia, het Zaad van de Asparagus; welke Planten in krachten veel verfchillen. Zelfs levert het Mem. fpermum Cocculus venynige Vrugten. ■ Zo dat deeze Rang , over het geheel genomen, nog niet zeer natuurlyk fchynt te zyn. Gloriofa. Paris. Erythronium. Smilax. Alfirömeria. Dioscorea> Urularia. Tamus. Connallaria. Rajania. Rt'ftus. Menispermutn. Asparagus. Centella. Dracana. Qsfampelos. Medeola. A-istolockia. Premna. Afarum. Trilüum. Cytïtms. xn.  NATUURLYKËRANG. x8j XII. MOESKRUIDEN. HOLORACEjE Deeze zyn dus geheten, om dat verfcheiden Planten van deezen Rang tot Moeskruiden dienen, gelyk de Spïnacia, Atriphx , Bèta, Salkornïa en Rtmiex. Zy hebben doorgaans 'een onvolmaakte Bloem: in de meesten ontbreekt de Bloemkrans, in anderen de Kelk. De Sexe is zeer verfchillende. De Bloemen zyn gemeenlyk , of in een ronden Klomp gezet aan de oxels der Bladen , of troswyze. Het Zaad is in de meesten enkel, naakt, en door den overblyvenden Kelk omvat. De Laurus komt in haare Vrugtmaaking met de anderen veel overeen, en met haar wederom, in gedaante, de Tinus, TTmeranm en ffeisteria. Men kan, in 't algemeen, van de krachten der Planten, tot deezen Rang behoorende, weinig zeggen: althans de Laurus en deszelfs foorten, als Sasfafras , Cinamomum, Cas/Ja ligm, Campïma en Cuülaban, verfchillen veel in reuk, finaak en krachten van de Moeskruiden. Het Cheiwpodium Botrys verfchilt, in hoedanigheden, veel van de andere foorten van Chenopodium; zelfs word het Chetiopodium hybridum onder de fchaadelyke Planten geteld. M 4 *■  J84 NATUURLYKE RANG, «. Blitum. Polycnemum, Spinacia. Camphorosma, Jhriplex. j. Begonia. Chenopodiutn, Rumex. £et*- Rheum. Salfola. Atraphaxis, Anabafts. Polygonum, Salicornia. Coccoloba. Bafella. f. Nysfa. Rhina. Mimufops. P' CaJügonum. Rhizophorn. Petheria. Bucida. Ceratocarpiis, Anacardium. Corispermum. r, Laurus. Callitriche, Timts. y. Axyris. ïVinterania. ê. IUecebrum. Heistsria. Herniaria. XIII. SAPPIGE. SUCCULENTE. Deeze ontvingen dien naam, om dat haare Bladen doorgaans dik, vleezig, -en fappig zyn, wd_ ke benaaming haar thans beter voegt, dan te vooren, toen verfcheiden Geflachten van den volgenden  NATUURLYKE RANG. 185 den Rang hier mede onder begreepen waren. Behalve dat zy doorgaans fappig zyn, komen ze ook hier in'overeen, dat zy nooit minder Meeldraaden hebben, maar veeltyds eens zo veel, of meerder dan Bloembladen, of infnydingen van den Bloemkrans, of van den Kelk. De Kelk is doorgaans eehbladig, en byblyvend. De Gewasfen van deezen Rang, die tot Artzenyen gebruikt worden, hebben een verkoelende, gepaard in fomniigen met een zamentrekkende kracht. a. Cactus, CotyUdon. Mefemlryanthcmum. Suriana. Aizoon. ^erSia' Tetragonia, 7- Nama. Gaknia. Trianthema. Tamarix. Sefurium. Reamnuria. Portulaca. Neurada. Claytonia. (3, Sempervivum. Adoxa. Septas. Chryfasphmium. penthormn, * Heuchera. Sedum. Saxifraga. Rhodiola. Mitella. Tillea. Tiarella. Crasfula. Hydrangea. MS XIV*  I8d NATUURLYKE RANG. XIV. KRAANIGE. GRUINALES. Deeze Latynfche Naam is zekerlyk ontleend van Grus 3 het welk een Kraan of Kraanvogel betekent, naar wiens bek de Styl des Stampers in het Geranium of Ojevaarsbek, (dat het grootfte Geflacht van deezen Rang uitmaakt,) gelykt; fchoon de overige Geflachten daar mede niet overeenkoomen; doch allen hebben een vyfdeeligen Kelk, Bloemkrans en Zaadhuis, ook vyf of tien Meeldraaden. Wegens de algemeene kracht deezerGeflachten, kan men vooraf niets bepaalen. Het Zaad van 't Uturn ujttatisfimum levert een verzagtend, en het Kruid van het Linum catharücum, een buikzuivrend middel uit. Het Geranium Robertianum word zelden gebruikt. Het hout van het Guajacum en van de Qua;fm hebben eene byzondere kracht. Monfonia. Quasfta. Linum. Dionaa. Aldrovanda. Zygophylltm. Drofera. Tribulus. Oxalis. Fagonia. Geranium. Averrhea, Guajacum. XV.  NATUURLYKE RANG. 187 XV. WATERPLANTEN. INUNDATiE. Zeer veele Planten zyn 'er, die zich in ofby stèren en poelen ophouden; doch tot deezen Rang behooren alleenlyk die geenen, welke eene jaarlykfchen geknieden Stam, met gekransde, of tegen eikanderen geftelde Bladen, hebben; wier Bloemen, doorgaans onvolmaakt, aan de Oxels der bladen zitten, of in een Air uitloopen. De Zaaden zyn naakt, duidelyk te zien, en komen, m getal, met de Vrugtbeginfels overeen. Deeze Planten zyn van geen gebruik in de Geneeskonst; doch hebben een verkoelende kracht, die juist aan alle Waterplanten niet eigen is. Zannhhella. Serpkula. Ruppia. Proferpinaca. ( Potamogeton. Hippuris. Myriophyllum. Elatine. Ceratophylluui. XVI. KELKBLOEMIGE. CALYCIFLOR/E. Mooglyk dus genaamd, om dat dc Helmdraaden aan den Kelk of Bloemkrans, en niet aan den Stoel gehecht zyn. De Ofyrh, Hippopka,, en EUagnuz & heb-  188 NATUURLYKËRANG. hebben geen Bloemkrans, maar een éénbladigen Kelk. De Trophis heeft geen Kelk, maar een vierbladige Bloemkrans. Derzelver Helmdraaden zyn drie of vier in getal. Het Vrugtbeginfel gaat over in éénhokfcige Bezie, of Steenvrugt. Zy leveren geene Artzenyen. 0fyris- Hippophae. Trophh. £/aag„us. *Batis. XVII. VRUGTBLOEMIGE. CALYCANTHEM/E. Deezer Naam is dus door my vertolkt, om dat de Bloem fteunt op het Vrugtbeginfel. Dit Vrugtbeginfel zit, zo als in de Standelkruiden (Rang VII) beneden den Stoel, waar op een regelmatige Bloemkrans, met een Kelk voorzien, of een Kelk alleen rust, komende de Meeldraaden voort uit den Bloemkrans zelve, of uit den Steel. De Meeldraaden zyn, in getal, gelyk aan de verdeelingen van den Kelk of Bloemkrans, of anders eens zo veel. Alle deeze Genachten leveren al mede geene Geneesmiddelen aan onze Apotheeken. Epilobitm. Oenotkera. Gau-  NATUUR L Y RE KAN &. x«9 Gaura. ■ Gla,!X- Jusfiaa. P¥'"- Ludwigia. Frankenia. Jsnarda, - Lythrum. Ammannla. Melastoma. Grhha. , ■ QsUcBa. Mentzelia. llhexia. *Loofa. XVIIL TWËEHOORNIGE.' BICORNES. Zyn zodanige Planten, wier Helmtjes twee Borfteltjes of Hoorntjes uitgeeven, waar in het voornaamfte Kenmerk der Geflachten beftaat , die hier beneden onder Letter l t'huis behooren. Voorts hebben zy allen doorgaans een kleinen Kelk, een éénbladigen Bloemkrans, wiens rand vyffpleetig is. De Meeldraaden zyn, of aan den Stoel, of aan. het; voetftuk van den Bloemkrans, alleen gehecht. PJe Stamper is' enkel. De Vrugt vier of vyf hokkig, Zy hebben allen een zamentrekkende kracht-, zelfs word de Arbutus Uva Urfi in Zwesden tot het Leder bereiden gebruikt. De Bezien, welke veele Planten van deezen Rang draagen, zyn zuur; veelen eetbaar; en fchoon ze in fom-  190 NATUURLYKËRANG. fommigen eene zwarte kleur hebben, zyn ze niet vergiftig. a.Kalmia. Cletkra. Ledum. Arbutus. Azalea. Vaccinium. Rhododendrum. Rovetta. Andromeda. Diofpyros. Epigata. Myrfme. Gualtheria. ?>.Halef,a. Pyr°!«- Styrax. Erica- Citrus. BI ar ia. Garciniaf XIX. HESPERIDISCHE. HESPERIDE^E. De Planten voor onze Orangerien, noemt men Hesperides. Linnsds heeft goedgevonden dien Naam aan deezen Rang te geeven; doch de Gewasfen, hier toe gebracht, kunnen in geene Orangeriehuizen overblyven, uitgezonderd alleen de Myrtus communis, en de Philadelphus, welke laatfte by ons de koude des winters verdraagt. Te vooren waren deezen door Linnjeus gebracht tot de Heesterachtige fArbuphd). De Hesperide* waren toen de Geflachten, welke nu tot de verdeeling van  NATUURLYKËRANG. 191 van Letter 3 in den voorgaanden XVIIII. Rang behooren. Het blykt dus, dat de Naamen van veele Rangen door Linnjeus willekeurig gebezigd zyn, Het voornaamfte Kenmerk der Gewasfen, hieronder behoorende, beftaat in een regelmaatige verdeeling des Kelks en Bloemkrans, die beide of vierof vyfdeelig zyn. Het getal der Meeldraaden is niet minder , dan twintig. Hunne geneezende kracht is fpeceryachtig , en verwarmende. Deeze Gewasfen verfchafFen aan onze Apotheeken de Bladen, en Bezien van de Myrtus communis, het Amonum verum , of de Vrugt van de Myrtus Pimenta s de Casfia Caryopkyllata , of de bast van de Myrtus Caryopkyllata, als ook de Kruidnagelen, of de Vrugt van de Caryophyllus dromaticus. I. Eugsnia. Caryophyllus. Pfidium. p.Philadelphus. Myrtus. XX. RADBLOEMIGE. ROTACEiE. Dus worden deeze Planten genaamd om de figuur des Bloemkrans. Zy maakt echter het voornaamfte Kenmerk deezes Rangs niet uit. Een eigenlyk gezegde Radswyze Bloemkrans, zo als die van de Ana-  .l$2 NATUURLYKE RANG. Anagallis , Lyfimachia en Difandra 3 is niet aan allen gemeen. Veelen hebben een trechterwyze Bloemkrans; zodat men voprnaamelyk moet letten op den rand des Bloemkrans, en niet op de Pyp. De Rand is in 4, 5, 0f meer deelen verdeeld, waar mede de verdeelingen des Kelks, en ook de meeste Helmdraaden, in getal, overeenkoomen. De Vrugt is een Zaaddoosje binnen de bloem, waar in zeer .veele Zaaden zyn. Alle deeze Planten zyn, meer of minder, zamentrekkende en bitter. Om deeze reden worden die, welke in onze Apotheeken gehouden, pf worden onder de wondheelenden, gelyk de Lyfimachia, Anagallh en 't Hypefycutn) of onder de maagmiddelen, gelyk de Gentiana, en het daar toe behoorend Cemaurium minui, geteld. Het Gummi Labdamm komt voort uit een foort van Cistus. * Difandra. Qhlora. Trientaüs. Swjirfia^J Centunculus. Steris. Anagallis. Chironia. Lyfimachia. Sarothra. Phlox. $.Afcyrum. Exacum. Hypericum. Gemiana. _ Cifus. XXI.  NATUURLYKËRANG. 193 XXI. VROEGBLOEIENDE. PRECIiE. Deeze Naarn is voortgekomen, om dat veele deezer Gewasfen in de vroege Lente bloeien. Zy zyn zeer verwant aan de even voorgaanden, zelfs zo, dat ze, by Haller, te zaamen een Natuurlyke Klasfe uitmaaken. Zy hebben een blyvenden Kelk-, een éénbïadigen Bloemkrans, wiens rand in de meesten vyfdeelig is; vyf Meeldraaden, (uitgenoomen de LimofeUa); één Stamper, en eene Bloemfteng , die eenvoudig uit den Wortel opfchiet, Zy zyn allen van een bitteren aart, uitgenoomen . dc Primula. Het Cyclamen heeft een buikzuiverenden Wortel; doch word gegeeten van de AJlrakaners. Primula. Soldanella. Androface. Cyclamen, Diapen/ia. (3. Limofella. Aretia. 7- Menyantha:. Dodecatheon. Hottonia. Cortufa. Samolm. N XXII-  iQ4 NATUURLYKE RANG. XXII. ANJELIERBLOEMIGE. CARYOPHYLLEÏ. Om dat- dc Bloemen dcezer /Gedachten een meerdere of mindere gelykenis met die der Anjelieren hebben, is deeze Rang dus genaamd. Zy hebben allen dezelfde Houding ftaande de Bladen, doorgaans, tegens elkandercn over. De Geflachten van « en jS hebben een cénbladigen , pypigen, en byblyvendcn Kelk; vyf Bloembladen, die rondom het Vrugtbeginfel ftaan, cn wier nagels Liniaal recht op ftaan. De rand is omgeboogen, en ftaat wyd uit. De Meeldraaden vind men in een dubbel getal tegens de Bloembladen , beurtelings langer en korter , dikwyls, om den anderen, aan de nagels der Bloembladen gehecht. Een Vrugtbeginfel is 'er met twee, drie of vyf Stylen. Het Zaadhuis is doorgaans éénhokkig, droog, en bevat veele Zaaden. Zy koomen in de Vrugtmaaking zodanig overeen , dat veele Kruidkundigen , voornaamelyk die het getal der Geflachten niet gaarne vergrooten , verfcheiden Geflachten deezer Anjelierblocmige tot één willen brengen. De overige Geflachten (Letter 7 en t welk heeft doen vermoeden , dat dit nadeel door het voeder veroorzaakt wierd: doch de Tortdaren zyn het niet eens, welk eigenlyk dat fchaadelyk Kruid is. De één houdt 'er dit, den ander dat voor. De zeer ervaaren Heer J. J. Lerche, in 't jaar i735, als eerfte Geneesheer by 't Rusf.fche Leger, die plaatsen doortrekkende, heeft alle de daar groeiende Planten met veel vlyt verzaameld. Hy bevond dat de grond aldaar zeer fchraal was, van een aschgrauwe kleur, zeer zout en bitter ; dat ook de fmaak der Planten even zo was, die voor 't grootfte gedeelte, zeer veele foorten van Kali en ArL mi/ia uitmaakten, en allen daarna door den Heer Gmelin, volgens de aan hem hier van toegezonden Planten, naauwkeurig, in het derde deel van de Flora Sibirica, befchreeven, en meest afgemaald  NATUURLYKE RANG. £07 maald zyn. Dc Heer Lerche zelf, gelyk ook daar na Siegesbeck, dacht, dat deeze doodelyke kracht niet aan één, maar aan alle de daar groeiende Planten moest toegekend worden. GmeHM heeft zyn oordeel daar omtrent opgefchort. Niet lang na myn komst in Rusland, wierd my door den Heer Lerche, in dien tyd Stads-P^ficus en Hofraad, deeze verzaameling van gedroogde Planten gefchonken. Onder dezelven vond ik het Cynanchum acutum, 'f welk my terftond deedt beflui-. ten, dat dit het Kruid ware, hetwelk de Paarden op de gezegde plaats deedt fterven , en dat alleen om dat het tot deezen Rang behoort. De onder■vinding heeft daar na myn gevoelen bevestigd. Genipa. Gardenia. Carisfa. Allamanda. TabermmontaM* Cerbera, Cameraria. Rauwolfia. Periploca. Macmnemum. Pergularia. Paderia. Apocynum. Vinca. Cynanthum. Nerlum. Ceropgia. Echites. Asclepias, Plitmieria. &aj>elia, XXXI.  208 NATUURLYKËRANG. XXXI. STRUIKGEWASSEN. VEPRECULjE. Het woord Veprecuïée beduidt eigenlylc Doorntjes-Kruiden, welke Nederduitfche Naam te vooren eigen was aan fommige foorten, die tot dee*en Rang gebracht waren, zo als de Rhamnus, bet Sideroxjlum, en Lycium,- maar, zy nu hiervan afgenomen zynde, heb ik deezen Rang liever den Naam van Struikgewasfen gegeeven , alzo die aan alle deeze Planten meer eigen is, dan aan de ScU tombe* (Rang VIII.) die door den Heer Hout. TUYNStruikgewasfen, en door my Speceryacïitige genoemd zyn. De Planten .deezes Rangs hebben geen' of alleen een geringen Bloemkrans, maar een éénbladigen Kelk, die een Bloemkrans gelvkt. Zy zyn doorgaans voorzien met 5, 8, of 10 Meeldraaden, éénen Stamper , en één Zaad , of éénzaadig Zaadhuis. Voorts komen ze, in haare Houding, zeer met eikanderen overeen. Geene van deezen' terftrekken tot Artzenyen, als alleen de Baphna Mezereum, wiens Bezien fterk buikzuiverend, en tevens een braakmiddel zyn. Dak.  NATUURLYKE rang. soo DatSi Lachnxa-, Qiiisqualis. Struthiola. JJirea. Pasferina, Daphne* Stel/era, Gnulia. Ihefium. xxxii. VLINDERBLOEMIGE. papt lionacéa:, Zy worden dus geheeten wegens de gedaante des Bloemkrans, die een Vlinder of Kapél verbeeldt , maar door anderen 4 wegens de Vrugt f Penhruchtlge zyn genaamd. Zy maaken een zeer Natuurlyken Rang, Of wel eene Klasfe uit. De Kelk is éénbladig, vyffplcetig, welkers bodem met een honigachtig vocht befproeid is, en den Stoel influit. De Bloemkrans is onregelmaatig, beftaande uit vier Bladen, waarvan het bovenfte , dat als op de overigen ftaat, de Vlag genaamd word, en de twee zydelingfche de Vleugels, Het onderfte, dat tweebeenig, ook zamengedrukt is,- en de Meeldraaden nevens het Vrugtbeginfel bevat, word de Kiel geheeten. De Bloemen hangen gemeenlyk fchuins, te weeten, met eenen fcberperi hoek van de perdendiculaire lyn af. De Meeldra.1O den  2io NATUURLYKE RA N G. den zyn tien in getal, waar van een, zynde het bbvenfte, vry is, en uit den grond des Kelks voortkomt. De overige negen koomcn doorgaan* voort uit een gemeene vliezige fcheede, die het Vrugtbeginfel infiuit. De Vrugt is een Peul, begaande uit twee -kleppen, die door een' naad, wederzyds te zamen gehecht zyn, wier bovenfte naad openbarst, zynde de zaaden aan den onderften naad vastgehecht. Het Kruid deezer Gewasfen dient tot voeder voor het gras eetend Vee, waarom het Trifolhm, \xet Hedyfarum, de Medicago, de Trigonella, de rhtd\ de Veer, en de Lathyrus, door den Landman gezaaid worden. De Paarden beminnen de Linzen, waar door zy fchielyk vet worden; zy verwerpen ook geenszins de ftoppels der Erwten. De Zaaden deezer Planten zyn eetbaar voor Merken en Dieren, voornaamlyk, als zy gekookt zyn; doch van aart mcelig en winden verwekkende, waar door dezelve voor zwakke maagen ondienftig zyn. Geen deezes Gewasfen is vergiftig, of bytend, uitgezonderd het Zaad van de Abrus precatorins. Ook zullen de Hoenderen "iet ligt de Zaaden der Klhnboonen en Lupir.cn eeten. De Pifcidia maakt de Visfchen dronken. Me-  N Af ÜURLYKË RANG, m Medicago; Hedyfarum.. trigonella. fttdigofera. Trifolium. &akSai Lotus, * Sscuridaca. Jnthyliis.- JEfchynomene, Crotalarm Arachis. Qnonis. Lupittus. Clitcria. Ebinuu Dolkhos, P/°fi¥' Phafeolus, Co/utea. Glycine, cyüfUSi Pfunn U/ex. Lathyrus, ¥M> , Orobus. léetöim Vicia. Borbonia. Ervum, ■ . AspalathuU Cicen minia- Liparia. ; Sophora. Coroniïla, PiScidia. Ornithopus. Anagyris. mppocrepis-, Erythrina, ScörpiuruS. Amorpha. fij0»M Ptmcarpus* Asiragalus* Nitfilia, Phaca. I Geogroya* GiycyM - Qa %%%tUt  212 NATUURLYKE RANG, XXXIII. SCHILGEWASSEN. LOMENTACE^. Men zoude deeze ook Schct,r»gtiSe of Pel wgtige kunnen noemen, alzo zy Gok een pJ draagcn, waar door deeze Hang zeer na komt aad den voorgaanden; doch wederom daar van 0? verfcheiden wyzen, in blocmkras, Meeldraaden en plaatzing der deelen verfchilt. Veele deezer Gewasfen toonen , door hunne gepaarde Bladen hunnen rang aan. De TmarinoVÏ, Ceratonla en Casfia verfchaffen aan onze Apotheeken zagte, verkoelende, en buikzuiverende Vrugten. Een ander foort van Casjra geeft de Senebladen- de het Nirènhout, en het Oleum Behen ; het Hamaloxylum het Campeckien-hom ; de Mimofa de Arabifche Gom en waare Acacia. Polygala. *Tamarindus. CW™- Poinciana. Bauhinia. Gefalphta. Profopis. Casfia. Hymenxa. Parkinfonia. Ceratonla. Adenamhera. Mimofa. *Profopis. Ghditsfchia, *Saraca. Guilandina. Hamatoxyhtm. xxxiw  natuurlyke rang. %*$ XXXIV. kauwoerdachtige. cu- curbitaceje. ; Zy zyn dus geheeten, om dat ze allen, in gedaante of Vrugt, met de Kalabasfen overeenkomen-, want zy allen klimmen, en draagen een' Ap.pel, Steen, of Bezie-Vrugt. De Kelk en Bloemkrans zyn vyfdeelig: de Bloemkrans en Meeldraaden ftaan gehecht aan de binnen zyde der Kelk. in de meesten zyn de Mannetjes van de WyfjesIbloemen gefcheiden, het zy in dezelfde Plant, of lin by zonderen; behalven in de Gromvk en Pasjïïfiora. Sommigen deezer Gewasfen verfchaffen ons [eetbaarc en verkoelende Vrugten, zo als Komkomimers, Meloenen, Water - Meloenen , Kalabasfen; en deeze leveren wederom dc vier groote verkoelende Zaaden der Apotheeken: anderen verfchaffen 1 buikzuiverende middelen, gelyk de Ezel-komkom1 mer, de Coloquint, en de Wilde Wyngaard. Gronovia, Cucurbha. Anguria Cucumh. Materipm, Trhhoftmthet. Sicyos. Momordka* Mdothria. Fevilha. Bryonia. Q P^ora. ^  iU NATUUR I, y KVK A N Gr. 8ft?j STEEKELIGE, SENTICOS^. De Rofli en Kubus zyn voornaamlyk de Genach, ten , die de reden der benaaming deezes Rang? opgeeven. Het voornaamfte kenmerk beftaat, en in de ftyl des ftampers, aan de zyde van'het Vrugtbeginfel ingeplant, en in de hegting der Meeldraaden aan den binnekant des Kelks. De raeesten hebben vyf gelyke Bloembladen , in de rondte geplaatst, en geeven naakte Zaaden, die gehecht zyn aan den Stoel , welke in fommigen de gedaante van een Bezie heeft. De Bladen ftaan gemeenlyk overhoeksch. Alle deeze Planten hebben een samentrekkende kracht, die byna in allo deelen der Plant dezelfde fc* uitgenomen de Bloem, bladen, die fomtyds in eenige Geflachten yerfchillen, ^hhimtila] TvfmntiHa, Aphanes, Roientilla, Agrimania, Comarum, 9W?> Fragaria.. Geum' Rubus, Sibba/dfa, R0fa. XXXYÏ,  N AT UURLYIvE RANG. MS XXXVI. APPELDRAAGENDE. POMACEiE. Deeze Naam is wederom alleen eigen aan de P,rus en Punka: want anderen draagen Bezien, en eenige Steenvrugtcn. De Spirea heeft een Zaaddoosje. Om welk verfehil deeze Genachten te vooren in drie Rangen verdeeld waren-, doch de Vrun maakt hier het Kenmerk niet uif, maar de vyffpleetige byblyvende Kelk , de vyf bladige Bloemkransen de Meeldraaden,uit denKelk voortkomende, zyn aan allen gemeen. Eenige deezer Geflachten geeven pappige en fappigc Vrugten, die eetbaar zyn, waar van veclen zeer wel fmaaken Ook leveren eenige dezer Vrugten haare fchortze en kernen tot gebruik in de Geneeskunde; de Spirea geeft het Kruid, en den Wortel van de Pilipendula, en Ulmaria. Onder alle deeze Gewasfen is geen vergiftige Vrugt of Plant: want of de Lauro-ceraCus vergiftig zy, zo als de Engelfchen voorgeeven, word van anderen in twyffel getrokken. Spirea. Ws' Ribes. II» Sorbus. 7- Chryfobaïanus. Cratagut Prunus. Mespilus. Q4 AnrygMus.  ??6 NATUURLYKE R A N G. KXXVIL STANDERBLOEMIGE, CO. LUMMFER JE, De Kolomswyze Koker in 't midden deezer Bloemen geeft de reden op, waarom Linn^us, van Royen, Haller , Zinn en anderen deezen Rang of Klasfe dus noemen. By fommigen heeten zy Kaasjes-Kruiden (Malrace*.) Zy hebben allen een' Kelk, die in veelen dubbel is, met vyf Bloembladen, die omgekeerd hartswyzc zyn , cn wier een rand den anderen omhelst tegen den loop der Zon, zynde de Nagelen zamengegroeid met het voetftuk der Meeldraaden , of doorgaans met de Cy~ Ikutrrfche, of eenigzins Kegelvormige piyp , die als een fcheedc maakt, gevormd uit de zamengegroeide Heimdraaden, die echter, bovcnwaards, nevens de helmtjes, van eikanderen gefeheidcn en vry zyn. De Styl des Stampers, die door de pyp loopt, is verdeeld in zo veele infnydingen, als 'er hokjes in de Vrugt om de as zyn. De Vrugt is zeer yerfchillend, gehecht aan den Stoel der Vrugtmaaking, die in het midden der Bloem uitfteekt. De geheelc Bloem valt te gelyk af. Sommige Geflach ten wyken wej iets af van het opgegeeven Kenmerk „  NATUURLYKE RA N G. 517 L,k| echter komen ze allen, ten aanzien der Ëoudinge der bloem, ovöreen. Alle de Planten Van deezen Rang, welken met een PyP of fcheede, die uit veele Hclmdraaden te zamen gefteld i#, voorzien zyn, worden van alle Geneeskundigen, voor flymige en verzagtende Geneesmiddelen gehouden, zo dat die geenen, welke de Althéa en Malva kennen, ook de uitwerking van allen weeten. Dezelfde verzagtende kracht huisvest in allo ldeeder Plant, en geen derzelven is vergiftig, Malva. Triumfitta. Alcea. Antichorus, Althéa. Hcllocarpus. Lamtera. Bixa' Malope. Corchorus. Melpchia, Waltherla, Si'la Turnera, Napata. Mahernia. Pcntapetes, ■ Hermanma, Bombax. , Hellcleres. AJanfonia,- . Khmhona. Qosfypium, ' 'jfcffi ■ Eïbkcus. Theobroma. Urena, Grewk' O 5 ma%-  = 18 NATUURLYKE RANG. Müntwgta. Stevarti.t. Caimllia, Ti/ia. . Ëtggehtria, * Gordonïa. * Dilknia. XXXVIII. DRIEBEZIGE. TRICOCCAS. Dus by de meelle Kruidkundigen, wegens haare Vrugt, genaamd, die gegroefd en driehokkig is, bevattende in ieder hokje één Zaad: want zelden is de Vrugt tweebezig , zo als in de Mercurialisof vierbezig , zo als in de Cicca; of het hokje twcczaadig, zo als in de Xylophylla. De meesten ' hebben een' éénbladigen Kelk, geen Bloemkrans; zo veel of meer Meeldraaden, als infnydingen des Kelks, en zo veele Stylen, als hokjes in het Zaadhuis, De Sexe is verfchillend; maar de Houding by allen dezelfde. Allen bezitten een fcherp fchaadelyk Sap, en mogen derhalven niet ligtvaardig, inwendig, gebruikt worden, gelyk dc Waarneemingen van RAr geleerd hebben. Het Sap van deRura crepham, in de oogen vallende, maakt iemand in agt dagen blind. (Linn. Dfif. alt. de Plant. Suriname Boerhaave, die de Hippomane Mancinelia in den Leidfchen Tuin kweekte, (Pralect. de Morb,  NATUURLYKËRANG. M* Morb, Nerv. pag. getuigt, dat baar melk, zelfs in onze koude Gewesten, van zo een vreezede uitwerking is, dat zy , de huid raakende, veels onheilen verwekt, en dat iemant, na dat hy den ftoelgang geloost had, zyn agterfte reinigende met een'blad van deeze Struik, daar door een ontfteeking en vervolgens het heet vuur in de darmen gekreegen heeft, dat, naar de bovendeden voortlopende, den Man heeft doen fterven. Toen wy eerst de Celonie van Suriname in 't bezit gekreegen hadden, heeft men waargenomen, dat eenige Menfchen ftierven omtrent het einde des Zomers, en voornaamelyk die geenen, dewelke zich des naehts in de Bosfchen begaaven, Na dat men daar van de oorzaak onderzocht had, bevondt men, dat dit onheil, door do hitte der Zon ,voortkwam uit de Uitwaasfemingen van dit Gewas, waarom men alle die Heesters heeft uitgeroeid, en de Bosfchen door de vlam verwoest, waar door de Lucht gezuiverd en gezond is geworden. Aan .de Apotheeken verfchaft de Euphorbia de Wortels van de Efula major en minor; het Zaad van de Cataputia minor, en de ' Gom Euphorbium ; dc Ricinus het Zaad van dc Cataputia major } het Croton de Grana Tiglia ; de  izo NATUURLYKËRANG. Menurialh annua haar kruid; de Camhgia de Gum. m Gun,: de Excoecaria word gezegd het Lig«m Agollochum voor te brengen. Cambogia. Jalropha. Cometes. Ricinus. Dalecbampia. Nephelium. Plucknetia. Hemandia* Euphorbia. Gueitarda. Chtt'!a- Stercuüa. ^ndrachnc. Rippomane. Phylianthus. Hura^ Cicca- Carica. Adelia. Ciiffonia. Xylophylla. Mercurialis. °* Solandra. ThryaHis., Cneorum. Excoecaria. * Trema. Cupania. Suxus TraSia' Agyneja. Acalypha. XXXIX. HAAUWDRAAGENDE. SILIQUOS^, Zy zyn, wegens haare Vrugt, dus genaamd. ToramonT en anderen noemen dezelve Kruis- por-  NATUURLYKE RANG. aai ?migH wegens de gedaante der Bloem. Zy maaien eene geheele Klasfe uit, die, in het Stelfel der Sexe, Viermachtige (Jetradynamïa) genoemd word. Alle deeze hebben een vierbladigen byna altoos afdienden Kelk-, vier Bloembladen, kruiswyze geplaatst, doorgaans gelyk, wier lange Nagels boven den Kelk in een platten breeden boord uitloopen, op de wyze der Anjelierachtige -, voorts zes Meeldraaden, waar van'er vier langer en twee korter zyn. Aan het voetftuk der Meeldraaden zit gemeenlyk een groene Honiggeevende Klier, welke voornaamlyk aan het voetftuk der kortere Meeldraaden gehecht is, en, om dat niet te drukken, dikwils omgeboogen word, waar door die Meeldraaden korter worden. Zy hebben éénen Stamper, wiens Vrugtbeginfel boven den Stoel is, daaglyks hooger aangroeiende-, ook éénen Styl ter lengte der grootere Meeldraaden, of geenen-, en verder den Stempel ftomp. Het Zaadhuis is tweekleppig, dikwyls tweehokkig, en fplyt van het voetftuk naar den top op, alwaar het middenfchot, dat te vooren de ftyl des Stampers was, buiten de Kleppen uitfteekt. Dit Zaadhuis is, of kort, rondachtig en met een ftyl, waarop de ftompe Stempel zit, voorzien, daarom  222 NATUURLYKE RAN G. daaroni een Hartje gèhaamd; of langwerpig, fpjf, rond en naauwlyks met een merkelyken Styl voorzien, wanneer het eert Haauw word geheten, Alle ' deeze Planten hebben denzelfdén aart en kracht én doorgaans een fcherpen fmaak, die van een waterachtigen verzeld is. Zy rotten van zelfs zeer fchielyk. Veelen zyn Moeskruidig \ niet Speceryachtig. Versch zynde, hebben ze in zich zeer 'Veel waterachtige Sappen, waarin een vlug loogachtig Zout huisvest, het welk door de Plant zelve bereid is, en byna geen konst noodig heeft, om het te voorfchyn te doen koomem In de gedroogde 'Plant verdwynt het; waarom men in de Medicynen altoos verkiest de Extracten deezer Kruiden , door een zagt vuur bereid , Vooftefchryven. Zv bezitten allen eene ontbindende en pisdryvende kracht: ook zyn ze onwaardeerbaare middelen tegens de Scheurbuik , doch in een onmaatige hoeveelheid gebruikt, dat niet ligt gebeurt, bederven Ze onze vochten. Zie Boerhaave (Apk. 76.) Draba. Chpeola. Subularia. Alycfum, Lepidium. Herik Pekaria, Cóchleark, ThUu.  NATUURLYKE RANG. H% Thlaspi. ■ Turritr. Bisciitella. Arabis. 'Lunarfa. Cheiranthis, Ricotia. Heliophila. Anastaiica, Hespsris. Veta. Erypmunu Myd'grum. Sifymbrium. Bunias. Dentaria. Raphanus. Cardamine. . Sinapis. Crambe. y Braspca. Jfötts. XL. GRYNSBLOEMIGE. PERSONAT^. Dus door Toürnefort genaamd, om dat ze een Bloemkrans van een byzondere gedaante hebben. De Kelk is in allen éénbladlg met een in. gemeeden rand. De Bloemkrans is éénbladig, met 1 eenonregelmaatigen,tweelippigen rand,en een pypagtig voetftuk. De Meeldraaden zyn vier , waar van twee langer en twee korter zyn: in eenige weinige ontbreekt het ééne paar ; zo dat de meesten tot den tweeden Rang van de Tmemachtige Klasfe behooren. De Stamper beftaat altoos uit éénen Styl. De Stempel is gemeenlyk ftomp. De Vrugt is een  Ü04 NATUURLYKE RANG, een Zaaddoosje, dat in één of twee hokjes verdeeld is, en veele Zaaden bevat. Zy bezitten geen Speceryachtigen aart; maar de meesten zyn eer fcherp en van een onaangenaamen reuk en fmaak , voornaamlyk de tweehokkigen. De Pedkularh pdlupriX door het Rund-vee gegeeten , verwekt bloedige pis. De Winkel-planten, hieronder behoorende, komen, in krachten, weinig overeen. Chelone. Hyobancké, Cymbaria. Obo/aria. Manuka. Martynia. Annrrhinum. Craniolarta. Lindernia. Torenia. Dodartia. Scrophularia. Bart/Ia. Gemerïa. Rhinanthus. Sckwalbed. Pedicularis. Duranta. Euphrafia. Columnej. Mslampyrum. Beskria. Calceolaria. Gerardïa. Mimulus. RuelUa, Vwdellia. Jujlhea. Lathrta, Diamhera, Crobanche, Barkria, Sn-  NATUURLYKËRANG. 1*5 Stemodia. Melakuca. Petrea. Gratiola. Blgnonïa. Scoparia. Citharexylum. Veronka. Halkrla. * Pzderata, Gmeiïna. F~eïbena. Bontia. Phryma. Aricennla. Tozzia. Cornutia. Buchmra. Ckrodendrum. Erlnus. Voikamsria. ? Lamana. Vitex. ? Collhifonia- Ovleda; Acanthus. Capraria. XL1. SCHERPBLADIGE. ASPERlFOLI^E. Dus ook door Herman, Ray, Boerhaave, van Royen, Haller, Zinn, en anderen genaamd wegens de fcherpte, en ruigheid der Bladen in het aanraken. De Kelk is éénbladig, vyf fpleetig, byblyvend. De Bloemkrans éénbladig, pypig , vyffpleetig. De Meeldraaden zyn vyf in getal, klein, doorgaans in de pyp des bloemkrans fchuilende. De Pyp is gemeenlyk geflooten, met P / pluis-  246 NATUURLYKE RANG. pluisjes, kliertjes, of plooitjes. De Vrugtbeginfels zyn vier , waar uit één Styl opgaat. De Vrugt beftaat in vier naakte Zaaden, zelden uit twee tweezaadige Zaaddoosjes. Sommigen der laatften draagen een Bezie; de Cordia een Steenvrugt; en de Nolana vyf Zaaden. Zy koomen allen in Houding zeer overeen, hebbende een getakten Stam, en eenvoudige , langwerpige, overhoekfche Bladen. De Bloemen maaken dikwyls een eenvoudige Air uit, die in jonge Planten krom geboogen is, en zich daarna recht uitftrekt.. Alle de Planten van deezen Rang, voornaamlyk de vierzaadige, bezitten een verzagtende , wondheelende , en eenigzins zamentrekkende en pynftillende kracht. Symphytum. Cynogïosfum. Onosma. Anchufa. Cerimhe. Myofotis. Mesferfchmidia, Heliotropium. Borrago. 0 Tournefortia. Echium. Varronia. Lycopfis. Ehretia. Asperugo. Cordia. Pulmosiaria. Paiagonula. LAthosptmum. y.,? Nolana. xlh  HATUÜRLYKE ËANÖ< SSf XLII. GEKR ANSDE. VERTÏCILL AÏJE, Deeze zyn dus door Rat en anderen genaamd wegens dé bloeiwyze, zynde de Bloemen meer of min, als een krans, om de Steng geplaatst. Zy koomen met de Grynsbloemige (Rang XL.) overeet! in Kelk, Bloemkrans, Meeldraaden en Stamperj maar hebben allen , behalven de Phryntat die eenzaadig is,- vier naakte Zaaden, die in den-boezen? des kelks, als in een Zaadhuisje, bewaard worden $ maakende dus uit den geheelen eerften Rang der' ■ Teemachtige Klasfé in het Stelzel der Sexe. Dd Bloemen van deez'én, als ook die van den XL Rang ftaan doorgaan? byna recht op maar hellen ee-ri weinig met een fcherpen hoek van de Steng af, waar door de Bloemkrans des te ligteï dc helmtjes kan dekken,. en het Stuifmeel op derf Stempel vallen, om niet door den regen- ingezoogcn t£ Worden. De Steng is doorgaans vierkant, én omt zet met tegenoverstaande kruislings geplaatfte Blat den. Zeer veelen onder deeze Planten zyn fpece» ryachtig, olieachtig; fommigen ftinkende; weinig gen zonder reuk.- De fpeceryachtige' leveren zeer' veele Winkel-planten, die een openhiaakende en p s nr  12? NATUURLYKE RANG", ontbindende kracht bezitten, en hoofdmiddelen zyn, De Mentha is voornaamelyk dienftig vqor de Maag; de Hysfopus voor de Borst; de Melhfa voor de Zenuuwen. De kracht zit voornaamelyk in de Bladen. De Wortels zyn van geen gebruik. De Steng ruikt minder , is houtachtig cn droog. De Kelken, die. het grootfte.gedeelte der bloem uitmaaken, zyn mede droog. Het Zaad word ook zelden gebruikt. Geen van alle deeze Planten is vergiftig. Ziziphora. Dracocephalum. Thymus. Gkcoma. Satureja, Sideritiu Thymbra. Cunila. Meiïsfa. Lycopus. Cllmpodium. Amethyftea. Origatnim. Trichoflemma. Hysfopus. Ttucrium. Lapandula. Ajuga, Sahia. Horminum. Rosmarinus. Melittis. Ocymum. Monarda. * Perilla. Lamium. Mentha* Gakopfts, Nepeta, Betomca,  NATUURLYKE RANG. m Stachys. Moluccella. Ballota. Cleoma. Marrubium. Prunetta. Leonurus. Scutdlaria. PMomis, Prafiim. XLIII. TOPBLOEMTGE. DUMOS^E. Dc Latynfche Naam Dumof* geeft te kennen, dat deeze Gewasfen tot Doornhaagen kunnen dienen, 't geen egter alleen plaats heeft omtrent de flèx, Rhamnus en Cdastrus. Ik noemze liever in >t Nederduitsch Topbloemigen, om dat de Bloemen der meesten in een Top .CQwO ^yeen ftaan. Linn.t.us had te vooren den naam Cymnfx of Topbloemige toegeëigend aan eenen Rang, welken hy daarna met een anderen Rang tot één gebragt heeft, en dus dien naam nu overig zynde, kon ik my daar van hier ter plaats bedienen. Het rechte Kenmerk deezes -Rangs kan niet ligt bepaald worden. LiNNiEUS zelf zegt, dat deeze Rang hem niet voldoet, en geeft ze daarom ter nader onderzoek over. De Planten, hier t'huis gebragt, koomen, ten aanzien der Houding, zeer overeen, en draagen allen een fappig Zaadhuis, 't zy een BeP 3 zic  %$o NATUURLYKE RANG. Zie of andere Vrugt; maar verfchillen in de ove, ïige deelen der Vrugtmaaking. Dus is het dan ook bezwaarlyk de algemeene genees-krachten deezer Planten te bepaalen. Doch als men uit de weinigen , wier krachten ons bekend zyn, wil oordeelen, moet men befluiten , dat alle de Planten deezes Rangs, niet dan voorzigtig, inwrendig moeten aangewend worden.- want de Sambucus, fchoon veel in gebruik, bezit egter eene kracht, die met onze natuur ftrydig is ; want zy verwekt Braaking, Buikloop, Zweet, Pis, en Maanftonden. De meeste foortcn van PJjamnus, waar onder de Spina Cerrina, Frakguja, enz. behooren, maaken een fterken ftoclgang. De Bezien van het Vïournum Tinus en OpuJu; , als ook die van de Euommus en Celaftru: woorden niet ligt van de Vogelen gegeeten. Het Mhas, voornaamlyk deszelfs foort Toxicodendron genaamd, is, ten aanzien van zyn melkachtig fap, vergiftig. Sideroxylon, - Achras. Rliamnas. Prifios. Phylica. Jlex:. Ceanothus. Callkarpa. ChryJophyUunh Eitonjmuu O-  NATUURLYKE RANG» 2|£ Celaftrus. l.y.Mus, Casfme. Schimp Viburnum. Fagara. ■ f.fi.Sambucus. XLIV. HAAGGEWASSEN. SEPIARIjE, Waarfchynlyk door LinWs dus genaamd, om dat deeze Gewasfen tot Haagen kunnen dienen. Hun Kelk is klein, éénbladig, byblyvend, wiens rand getand is. De Bloemkrans éénbladig, regelmaats, en trechterwys, wiens rand in zo veele infnydingen, ais de Kelk, verdeeld is, met twee korte, gelyke en afgefcheidene Meeldraaden. Voorts is 'er'een rondachtig ftorap Vrugtbeginfel met één Styl. De Vrugt in de meesten is een Bezie binnen de Bloem. Zy zyn allen, of Heefters, of Boomgewaffen. De Bloemen hebben een aangenaamen reuk. De Bladen zyn bitter, en zamentrekkende. In de Winkels vind men den Olie der Bloemen van het Jamyn, en de Vrugten, als ook de Olie van de Oka Ewopea , en het Zaad van de Fraxituts. Nyclanihes. TJguflrmn Jammum. Phillyrea. P 4 *  232 NATUUR lV k e;^N G. 1 0ka' . Fntffius. Chionanthus. Syringa. XLV. ZONNÊ^CHERMBLOEMIGE. v| U.M BELL AT JE. Deeze zyn doorjAfuidkundigen dus genaamd, I om dat de Planteipier toe behoorende, de Bloemen, als een Z&fcfchcrm of als Kroontjes, draa-' gen. Zy maa^erTeen geheele Natuurlyke Klasfe uit; doch ni|£ Zonnefchermige Planten behooren hier toe4 zojls de Grmw, Euphorbia, Panax, Asclepïas, enz.';rïnaar waar in de volgende Ken- j merken voorkoken, naamlyk een vyfbladige, oh- : regelmaatige Bloemkrans, die op de Vrugt rust; en altoos vyf Meeldraaden, uit een bolronden bal- " femagtigen Stoel voortkomende; en fteeds twee Stampers met eenvoudige Stempels. Het Vrugtbeginfel is onder de Bloem, zo dat zy, in het Stelzel der Sexe, behooren tot den tweeden Rang der Vyfniannige Klasfe. Zy hebben geen Zaadhuis; maar twee naakte drooge Zaaden, die door een draad of As afgefcheiden zyn, en waar door zy, zo lang ze onryp zyn, zeer engste zamen gevoegd zyn; maar, ryp geworden, wyken zy van elkan- de-  NATUURLYKËRANG. *33 deren, en lakten den draad bloot, aan wiens bovenfte topjes zy dan nog vastgehecht blyven. De Geftalte deezer Planten is aanzienlyk, en uitgebreid ; maar de koleur doorgaans minder blinIcend. De meesten hebben Spilwortels,'recht in de aarde ingaande. De Steng is doorgaans pypig, althans gegroefd, takkig, zéér zelden ftruikig. De Bladen zyn gemeenlyk verdeeld, overhoeksch, en hunne vinnen altyd gepaard. Wyders komt, in ' deeze Planten, ook zeer in aanmerking het Ommndfd (Tmwhicrum), het welk Linn^us als een foort van Kelk, doch H aller niet dan voor Stoppeltjes houdt. Men vind, naamlyk by 't begin der graaien, of bloemfteelen , die een enkelen, of een I zamengeftelden Zonnefcherm maaken,niet zeer naby dewaare Bloemtjes, een groenen bladigenKrans, die uit meer of minder blaadjes beftaat. Deeze Krans kan zeer wel dienen tot een omkleedfel: want ze omringt en bewaart de Bloemtjes, totdat zy zich openen. Zy kan niet altyd even gemaklyk onderfcheiden worden: want ze valt, fomtyds vroeger of laater af, na het openen der Bloem, 't welk een Leerling wél in acht moet neemen, om te weeten, of een Zonnefchermige Plant een enP 5 kel*  134 NATUURLYKËRANG. kei, of dubbel, of geen omwindfel gehad heeft. Pus moeten de Kenmerken der Zonnefchermigen, van den beginne af, naauwkeurig onderzogt worden, zo als Artedi gedaanheeft, die 't eerst heeft geleerd,- de Omwindfels tot de onderdeeling der Zonnefchermigen waar te neemen. Derhalven moet men zeer wél letten op den leeftyd der Plant. Ook kan een Omwindfel ligtelyk door Infecten afgeknaagd worden. De Geflachten der Zonnefchermigen zyn mede zeer moeielyk te onderfcheiden, zo als ik te vooren gezegd heb. In deezen moet men naauwkeurig letten op het onderfcheid der Zaaden, zo als Morison reeds gedaan heeft, die zeer breedvoerig de Zonnefchermige Planten heeft befchreeven. Vervolgens verdient ook de byzondere natuur des Omwindfels een plaats in het Kenmerk, 't geen zelfs Haller ook in veelen aanneemt; en, ten derden, moet dc Bloem in acht genomen worden. Doch de Soorten worden ligt uit het fraaie maakfel der Bladen onderfcheiden. 't Is zeer te verwonderen, dat deeze Familie der Planten haar wooning voornaamelyk heeft genoomen in Europa, en wel in derzelver Zuidelyk gedeelte. Zo wy naflaan de Werken van Plumier over de Arm-  NATUURLYKËRANG. 235; ,4mericaanfcH ; van Rheede over de MalabaarIhe; van Rumph over de Ambonfche; en van Burii'annus over de Indifche Planten: dan vinden vVy , dat die Gewesten weinig Zonnefchermigen toebrengen. Zy laaten de aankweeking en verplanting bezwaarlyk toe, de.wyl de meesten haare Penwortels diep in de aarde fchieten. Ook hebben Ze dit eigen, dat ze beter voortkoomen, als zy in den Herfst gezaaid zyn, dan in de Lente, vooral wanneer het. faifocn droog is. Veelen, in de Lente gezaaid, brengen wel bloemen voort; maar om dat de Zaaden langzaam ryp worden, fterven ze dikwyls in den Winter , ten zy ze overblyvendc zyn. Zeer veele Planten van dit Geflacht, die in drooge plaatzen tieren, worden in de Apotheeken .nagehouden, welke allen een Aromatiken reuk, warmen fmaak, en een ontbindende, windbreeken, de kracht hebben, die in het Zaad huisvesten; ; terwyl de Wortels dikwyls fcherp zyn. Ook zyn 'er onder de Zonnefchermigen, die in Afia en Africa groeien, welke, in haaren wortel, of in een ander deel gewond wordende, edele fappen Horten, die, by de uitwaafeminge verdikt zynde, harsfige Gommen aan de Apotheeken verfchaffen, zo  236 NATUURLYKE RANG. zo als 't Galbcmum, Opopanax , Ammoniacum, deAfa foetida3 en mooglyk ook tefSagapenum. Maar de Zonnefchermigen, welke in vogtige gronden groeien , zyn vergiftig, 0f verdacht, gelyk de Cicuta, Sium3 Phellandriwn en Apium; doch deeze Waterplanten, wanneer ze in drooge gronden geteeld worden, verliezen zeer veel van haare fcherpte. Dus word het Aplum graveolens, in een droogen grond geteeld, zoet, cn levert de aangenaame Selry voor onze tafels. Echter zyn niet alle Zonnefchermigen, die in drooge plaatzen groeien, onfchaadelyk: want dé Thapfia foetlda verwekt braaking, en doodelyke buikloopen. Het Conhm mdcuiatum heeft een vergiftigen en Medltinadlen aart, gelyk genoeg bekend is. Het C/W phyllum fyfrestre en bulbofnm 3 als ook de JEthufa Cyhapium hebben doodelyke toevallen veroorzaakt, ^ Eryngïum. 'Tordylium. Hermas. Daucus. Arctopus. Artedia. Hydrocotyle. tdücalis. Sanicula. Hasfelquiftia. 6 Aflrantia. Cachrys. Echinophora. Laferplthm. Ba-  NATUURLYKE RANG. 23? Férula. Cicuta. Liguftkmi, Scandix. Angelïca. Charophyllum. Jmperatoria. Sefell.' Heraclemn. Anethum. Paflinaca.- Carum. Thapfia. Pimpinelld. ii Smyrnium. Aptum. JEgopodium. Cuminum. Amim. Crithmum. Babon. Bunïum. Phellandrium. Coniam. Sifon. Selinmn. Sium. Athamanta. Oenanthe. Peucedcmum. Coriandrum. Buphuriw» AZthufa. XLVI. KLIMMENDE. HEDERACE.&. Om dat de Stam deezer Planten, gelyk de Klimop* klimt, zyn zy dus genaamd. Te vooren heeft Linnjeus ze tot de Rankgeevende (Rang XI.) gebracht i maar daar na afgefcheiden wegens het by-  23» NATUURLYKE RANG. byzonder dekfel der Vrugt, dat, in de Panax. en Aralia, een Omwindfel is, gelyk in de Zonnen fchermigen plaats heeft, en dus deezen Rang mei den voorgaanden verbint. In het Zanthoxylum en di Cisfus is dat dekfel een Kelk; in de ritis een Klaui Wier: want 'er worden fomtyds twee of drie rypaii Druiven aan één Klauwier van den Wynftok gevon-j den, zo als de Heer du Hamel heeft aangetekendi: en dus kan ook deeze Klaauwier voor een byzonderenc Kelk of Omwindfel gehouden worden.- De Vrugten zyn Bezien,-die een tros of tuiltje maaken^, en een zuuren wrangen fmaak hebben, uitgezonderd de gewoone Druiven, als ze ryp zyn. Dei Beziën van de Hedera Helix dienen alleen in de; Medicynen; doch zyn van weinig gebruik. De; Wortel van het Panax quinquefpViuin word door f fommigen gehouden voor de Ninzïngl Panax. Hedera. ' ■■ vdta&a. r g ij Vitist Zamhoxylum. Cisfus, , cf mr!}f o5 jfyfog tttssmllöte^aifijg sb^Mi mO II Üf9d onoov oT .batsisnéi vs avs Jfflili I C -IX SffRfl); 3btt3V30p.rtG% &B 30J 3S fcrjï H KIvI 11  NATUURLYKE RANG. halfbloemige. semifloscülosje. Deeze zyn zamengefteld uit onregelmaatige Pyp' Bloemtjes, die in een plat Liniaal Lintwys plaatjei 1 dat aan den top viertandig is, uitloopen, en daarom < piat-bloemblaadige ^Plampmla) door Boerh a ave ; genaamd worden. Alle de Bloemtjes worden bevat in eenen gemeenen Kelk, die doorgaans enkel en ongedoornd is, waar over wy, in yt vervolg j breeder zullen handelen. Byna alle deeze Planten hebQ a to  344 NATUURLYKËRANG, ben overhoekfche Bladen, welke, als ze afgetrokken of fterk gedrukt worden, doorgaans een bittere , fomtyds een zoete melk uitgeeven. Deeze Planten bezitten een Zeepachtige verkoelende kracht , waar door zy den afgang en de vogten ontbinden: veelen geeven ook een zagt aangenaam Toedfel, waaróm ze in heete Ziekten en verftoppingen zeer dienftig zyn. Scolymus. Leontodon. Gichorhm. Prenanthes. Catanancke. Chondrilla. Lapfana. La&uca. Hypocharis. Sonchus. Serio/a. Picris. Hyofcris. Scorzonera, Andryala. Tragopogon. Crepis. Geropogon. Hhrachmt. y. SCHYFBLOEMIGE. DlSCOIDEE. Men vind ze zamengefteld uit Bloemtjes, die een korte pyp hebben, en een platte gelyke ronde Schyf uitmaaken, doorgaans niet veel boven de fchubbetjes van den gemeenen Kelk uitfteekende, en daar  NATUURLYKE RANG. 245 daar door van de Gehoofden onderfcheiden. Lïnnjeus , en anderen noemden ze, te vooren, Corymbifer een zeer drooge en vaste zeifftandigheid bezitten, waarom ze ook veelvuldiger dan andere Planten in Schiiftrfteen wórden-ingedrukt. Het grootfte gedeelte derzelven huisvest in vreemde, of in de w7arme Landen der beide Indien, minder in Etropa. Zy beminnen voornaamlyk duistere fchaduwachtige plaatzen, en bosfchen: ook groeien ze aan rotfen, fteenen, en oude muuren, waar tusfehen zich eenige aarde bevind. Zy zyn van een vcrfchillenden fmaak, Sommige zyn wrang, zamentrekkend, en bitterachtig; andere zoetachtig; de meesten walglyk. De reuk van zeer veele foorten, voornaamelyk,als ze versch zyn, is fterk, walgachtig, ftinkend, bedwelme ids hoofdpyn verwekkend : waarom het geen wonder is, dat, door dit verdoovend bcginfel van fommige foorten, droevige toevallen, als Slaapziekte, ja de R dood  258 NATUURLYKE RANG. dood zelf gevolgd zyn, in die geenen, welke een groote menigte van versch Varenloof, in plaats van ftroo, gebruikt hebben. Haar algemeene kracht beftaat in't flym te verdunnen, en uit te werpen; en de groote gevoeligheid der zenunwen te verdooven ; zo dat, wanneer er pyn- of ftuipftillende middelen vereischt worden , men deeze Kruiden versch moet gebruiken; en worden daarom, in 't byzonder, aangewend in Slymziekten, in Engborftigheid, in 't begin van Waterzucht en Scheurbuik. Zulken, die daarenboven een bitteren aart hebben, zyn dienftig, daar bittere en te gelyk verdoovende middelen vereischt worden, zo als tegen de Wonnen, die daar door gedood en uitgedreven worden. De gemeene Varen worden zeer veel gebruikt tot Beddetjes voor Kinderen, die de Engelfihe ziekte hebben; doch onvoorzichtig aangewend, kunnen ze fchaadelyk worden: want men heeft voorbeelden van zodanige Kinderen, welke op deeze verfche kruiden gelegen hebbende, door een doodeiyken flaap zyn bevangen geworden. Wyders is door verfcheiden proeven bevestigd , dat de Varen zeer veel loog-zout in zich bevatten, het welk in de Oeconomie tot Glas-  NATUURLYKËRANG. 259 ©lüsblaazen, Zeepzieden , en andere zaaken kan' dienen. Cycas. Blechnum. Zamia. Lonchitis. Ophioglosfum. Hemoinhis. Osmunda. Poïypod'mm. Onocka. Acrosticum. Trichomanes. ' Marfilea. Adiamum. Pilularia. Asplenium. Ifoetes. Pteris. LVI. MOSSEN. MUSCI. Schoon er door den naam van Moffen, gemeen!yk, zeer veele gantsch verfchillende Plantgewasfen verdaan worden, begrypt echter een oplettend Befchouwer ligtclyk, dat die algemeene betekenis van dat woord te verre gaat, en dat de daar onder begreepen Planten, tot het uitmaaken van meer dan éénen Natuurlyken Rang , zich uitftrekken, waarom ze dan ook in Mosfen, en Wieren, verdeeld worden. Mosfen zyn, volgens Linnsus, die geheimechte Planten, welke met Meeldraaden voorzien zyn , zonder Helmtjes, zonder Kelk of . R a Bloem-  26o NATUURLYKE RANG. Bloemkrans, onderfcheiden van dc YV yfjesbloenr, (die geen temper heeft,) 't zy in dezelfde, of in twee Planten, en wier Zaaden geen eigen rok, en geene zaadkwabben hebben. De waate gelteltenis. der Vrugtmaaking in de Mosfen is tot heden toe zeer duister, 't Is zeker, dat de Mosfen, uitgezonderd eenige weinige, iets hebben, dat naar een Bloem gelykt. Zy hebben dén Steng, die rondom bekleed is met altoos groenende Bladen. Uit deeze fteng komen by de meesten, in den bloeityd, byzondere Heekjes of borftels voort, welke van onderen, alwaar ze aan de fteng gehecht zyn, dikker, en in een knoopje opzwellen , dat in fommige, gelyk in de foorten van Mmurn en Bryt;ni\ aakt, in anderen, gelyk in de foorten van Hypwm, met een vliesachtig , fchubbig of hairig Omwindfel , Perichatitim genoemd , gedekt is. Maar boven op den top draagen deeze fteeltjes een buikig Doosje van eene verfchillende gedaante. In fommigen groeien deeze Doosjes zonder een merklyk fteeltje, tusfehen de oxels der Bladen, of uit het middenpunt van de bladige Steng; en in eenigen anderen digt by eikanderen gevoegd, gelyk in ?t Lyropodium , waar in zy een Air of Knods formeeren. Zulk  N A T UURLYKE RANG. z6i Zulle een Doosje beftaat uit een enkel of dubbel vliesje, en is, ryp zynde , gevuld met een vlam vattend poeder, dat met het ftuifmeel der Helmtjes overeenkomt, en in celletjes van een verfchillend maakfcl bevat word, waarom dit Doosje door verfcheiden Kruidkundigen een Meelhelmtje genaamd word. Het is fomtyds van binnen verdeeld door Heen vleezig Cylindrisch Standaartje, waar aan het ftuifmeel zit, en 't welk by fommigen voor de Helmdraaden gehouden word. Het Doosje is van boven niet geheel geflooten; maar heeft een klein gaatje, dat in fommige vernaauwd word door een veerkrachtig ringetje. Op het Doosje zit een DekZeltje van een verfchillende gedaante, ftomp , of ■ in een fcherpen punt uitloopende, of kcgelwys. i Uit den bovenkant van het Doosje , binnen het ij dekzeltje koomen eenige hairtjes, die, aan zich zeiven gelaaten , gekruld zyn ; doch uitgerekt, ;: fchielyk haare voorige gedaante weder krygen, zo dra zy gevoelen, dat ze met vogt befproeid worden : ook rekken zy zich uit, wanneer zy met een warme naald of yzertje aangeraakt worden: i anders is de adem alleen genoeg , om door zyne vogtigheid dezelve weder te doen inkrimpen. Dit R 3 fcherp  262 NATUURLYKE RANG. fcherp gevoel fchynt aan deeze hairtjes gegeeven. te zyn, om alle vogtigheid van het ftof, in deeze doosies heflnfpn rf t-^ ir00^„« t„ a , „ 1 -1 5 "» «- ^^i^a. in uc meeste Mosfen worden deeze hairtjes gevonden; doch niet in alle eveneens. Zy zyn, of dik, lang, en omgekruld; of zo kort, dat zy niet kunnen omkrullen; of getand. Ze zyn doorgaans, in 't Geflacht van Bryum, in eenen rang , doch in een dubbelen in dat van Hypnum. De buitenfte deezer Rangen beftaat byna uit 16 korte fpitzige binnenwaards getande hairtjes, die door vogt zich naar eikanderen toebuigen, doch door droogte zich uitrekken. De binnenfte hairtjes zyn dunner , altoos gefloten , uoch niet zo na aan eikanderen, of er blyven tusfchenruimten over. Hun getal is het zelfde, als dat der voorigen, maar worden niet aangedaan door vogt of droogte. Het Doosje ryp zynde, rekken de buitenfte hairtjes zich fchielyk uit, wanneer ze door een naald worden aangeraakt, en werpen dan het dekzeltje af. Behalven het dekzeltje zit er in veele Mosfen, boven op het Doosje, noch een ander Vlies, dat in een fpitzen punt uitloopt, een Huik (Calyptra) genaamd , zynde glad, of hairig. Als het Doosje ryp word, kan >t weinig  NATUURLYKËRANG. 263 mg door de Huik gedekt worden , die toch als dan alleen op het dckzeltje zit, kort daarna fchuins 'er aanhangt, en eindelyk afvalt. Lang daarna I volgt ook het Dekzeltje , en kort hier op rekken 'de hairtjes, die gefloten waren geweest, zich uit, en dus ftaat dan het Doosje open, kunnende het ftof 'er uit vallen. Onder het Doosje ziet men, in fommigen, een klein uitpuilend deeltje, dat zo veel als de plaats van een Stoeltje QReceptacaJmO bekleedt, en Apophyfu genaamd word. Het zelve komt voor in eenige foorten van Polyirlehüm. Bchalven de gemelde Doosjes zit 'er iets op de toppen der Stengen, of in de oxels der Bladen, dat een fterrctje, roosje, of klompje Zaads gelykt, en ; dat in 't Polytrkhum cn Sphagmtm in een afgezonderde Plant zich vertoont. Deeze fpruitfeltjes i. worden, door Linnsus, SisrrenSraagende genoemd, en de Sterretjes voor de Wyfjes-bloem I gehouden-, doch door anderen voor Knopjes, die meenen, dat dc bevruchtiging der Mosfen gefchiedt binnen het Doosje , zo dat aldaar het mannelyk ftuifmeel het vrouwlyk zaad bevrucht, op dezelfde wyze , als in fommige volmaakte Planten , en wel byzonder in 't duidelyk voorbeeld van den R 4 vy-  ï«4 NATUURLYKE RANG, Vygen-boora. Zy oordeelen, dat dit gevoelen ba, vestigd word, om dat de Water - Mosfen, die, op dezelfde wyze als de Aard-Mosfen, Poosjes voortbrengen, zich vermenigvuldigen, fchoon ze gee-ng byzqndere ftengetjes hebben , die de plaats van vrouwelyke tceldeelen bekleeden. Indien nu de Doosjes in plaats van Meelhelmtjes , en de Sterredraagende ftengetjes in ftcde van Stampers waren, en dat 'er, tot de voortteeling der Mosfen , een wederzydfche werking in die werktuigjes vereischt wierd, dan zou daar uit volgen, dat alle foorten van Mosfen met deeze tweederlei werktuigjes moesten voorzien zyn, »t geen echter in Rllen geen plaats heeft, Ook zouden als dan die Water-Mosfen, in den blocityd, zich naar de oppervlakte des Waters moeten begeeven, op gelyke wyze als in de overige Waterplanten gefchiedt te meer daar het bekend is, dat het Stuifmeel' door de vogtigheid bederft, en zyne bevrugtende kracht verliest. Echter veranderen deeze Mosfen hunne plaats niet! de Doosjes dry ven niet op het water, maar blyven ingedompeld; des de bevrugting der Mosfen moet gefchieden binnen de Doosjes, en de voortteeling door de Knopjes, of op  NATUURLYKE RANG. a6, OP beiderlei wyze. Zy voegen 'er wyders by, om hun gevoelen te bekrachtigen , dat de Sterredraagende fpruitjes, na dat de Blaad:jes uitgeloo-. pen zvn, zich verlengen, aangroeien, en gelyk worden aan die, welke Doosjes draagen, en eindelyk ook zelve Doosjes voortbrengen, na verloop van twee of drie jaaren. Wyders vind ik in de Comment, de rek in fcient. nat, & med. geflif. VoL xxiv. p. 299- dat 'er ce in 'E licht ge" koomen is eene Verhandeling over de waare Sexe der Mosfen, en derzelver voortteeling door J. Hedwig, welke Schryvcr veele waarneemingen omtrent dit folk opgeeft, die ftrydig zyn met die van K 0elreuter in zyne Verhandeling over het ontdekte geheim der Cryptogamie, door my b!adz> 257, aangehaald ; doch deeze verhandelingen heb ik tot noch niet bekomen. De meeste Mosfen zyn overblyvende Planten, wier Stengen jaarlyks in den grond gedrukt, in wortels overgaan. De Mosfen hebben een zeker voorrecht als van onfterflykhcid : want, na verloop van honderd en meerder jaaren, in water geweekt zynde, herleeven zy , en fpreiden zich uit, als de Roos van. Jericho, Zy groeien over het geheele Aardryk; R 5 e«  266 NATUURLYKE RANG. en zetten zich aan boomen, op de aarde , aan fteenen, en verfcheiden andere voorkoomende dingen: fommigen zelfs worden in Rivieren en Moerasfen gevonden. Doch waar zy op de Aarde voortkoomen, is het doorgaans een teken van een -onvrugtbaaren grond. Weinigen, en daar onder voornaamlyk die in Moerasfen groeien , bloeien midden in den Zomer. Onder alle Planten zyn 'er geene, die zo weinig warmte tot haaren groei nodig hebben. Zy bloeien zelfs onder de meeuw in het midden van den Winter, en verfieren dus het Aardryk in die Maanden, waar in alle anderen Planten dood of den dood gelyk fchynen. Waarom ook, in Groenland en Spitzbergen, byna geen anderen Planten, als Mosfen gevonden worden. Het gebruik derzelven is veelerlei, waar over Linnjeüs eene byzondere verhandeling (Amoen. Acad. vol. VII. p. 370.) heeft uitgegeeven. Behalven dat ze des Zomers andere Planten bewaaren, om niet door de groote hitte uit te droogen, en des Winters ,■"•om niet door de felle vorst vernield te worden , dienen zy ook voor verfcheiden Vogelen tot het maaken van Nesten, en verftrekken mede tot wooningen, voor veele In-  NATUURLYKËRANG. 26? Infeften. Zy verfchaffen ook voedfel voor fommige groote Dieren, en dienen verder in de Oeconomie voor de Menfchen, voornaamlyk in koude Landen. Sommige foorten zyn dienftig voor de Verwers; eenigen inzonderheid, die van een zagter weef fel zyn, gelyk 't Sphagnum palustre tot bedden en het vullen van kusfens-, anderen, die van vaster maakfel zyn, gelyk verfcheide foorten van Hypnum, tot het ftoppen van gaaten en fpleeten in daken en wanden. De Hoveniers leggen Mosfen op de potten, om de jonge en tedere Planten te bewaaren, of omwinden dezelven daar mede, op dat ze niet zouden uitdroogen, wanneer ze naar andere plaatzen verzonden worden. Haar Medicinaal gebruik is weinig: dat der meesten is noch 'onbekend, en dat van fommigen niet zeer veilig. Eenigen worden inwendig gebruikt voor de borst , en zyn verzachtende, buikzuiverende, en maandRonden verwekkende middelen, als ook tegens de Wormen. Anderen worden , wegens hunne opdroogende kracht, tot uitwendig gebruik aangepreezen Lycopodium. Porella. Fofitinalis. Sphagnum. Pha-  a63 NATUURLYKE R A N G. Phaicum. Bryum. Mnium. Bypnum. Splachmim. Buxbaumia. Polyirichum, LVÏL WIEREN. ALG£. Deeze Naam was eertyds fiegts aan één Geflacht toegeëigend; maar nu aan een talryke Familie. Zy worden door veelen Kruidkundigen onder de Mosfen geteld, waar van zy echter moeten onderfcheiden worden. Zy zyn, volgens de bepaaling van Linnjeus, zulke Gewasfen; waarin Wortel, Blad en Steng in één lichaam te zamen loopen. Zy beftaan uit een zekere byzondere zelffiandigheid van een onbepaalde figuur, dikwyls een korst gelykende, die in fommigen bladachtig, in anderen lederachtig, poederachtig, vlokkig, wollig, draadig, broos of ook machtig is, niet wel met woorden te befchryven ; maar uit haare byzondere gedaante ligtelyk te onderkennen. De Bloemen zyn naakt, bladeloos, mannelyke en vrouwelyke in dezelfde, of in een afgezonderde Plant; doch onduidelyk, gelyk ook het Zaad , waar mede zy ryklyk voorzien zyn. Zy zyn overblyvende; ver- draa-  NATUURLYKËRANG. 269 draagen geene warmte ; dyen in water uit; en de . meesten, als ze lane zyn uitgedroogd , herleven wederom door water er op te gieten. Men vind ze doorgaans, het geheele jaar door, fleurig; doch meest in het afgaan van den Herfst, en in 't begin der Lente. Behalven die in, of op het Water groeien, beminnen de meesten drasfe en fchaduwachtige plaatzen. Die op drooge gronden cn fteenen groeien, fchyncn uit de vogtigheid der lucht hun voedfel te trekken. Zy vergenoegen zich niet met alleen op de aarde of fteenen, als hun eigen woonplaats, te groeien, maar fommige zetten zich, als panlikkers of Roofplanten, op anderen Gewasfen. In de Oeconomie zyn dezelven , buiten andere nuttigheden, van veel dienst tot het verwen der Stoffen met verfcheiden koieuren. Wegens hunne geneeskracht kan men tot heden toe naauwlyks iets zekers bepaalen. Wy moeten door meer proeven , aangaande hunne werkende heginfelen beter onderricht worden. Er zyn des weinige foorten, die tot noch toe tot Artzenyen gebruikt worden, en die er zyn, hebben een buikzuiverende, wormen verdry vende, verzachtende, of eenigzins zamentrekkende kracht, welk verfchil af-  a7o NATUURLYKE RANG. afhangt van 't verfchillend maakfel en van de zelf, handigheid der deelen, na dat het een. of ander werkend beginfel in de een of ander foort boven anderen uitfteekt. Marchamia. ■ pjccia. Jungermamiia. Tremel/a. Anthoceros. U/pa. Targionia. lucu^ Lichen- Chara. Blaf,a' Conferxa. LVIII. PADDESTOELEN. FUNGI. Zy beftaan uit eene byzondere zelffemdigheid, die vecltyds vleezig cn zacht is, uit parare/Je vezelen zamengefteld, zomtyds hard, zonder eenige fchikking der vezelen. Zy zyn doorgaans voorzien met een hoed en fteel, of alleen met een hoed, die zydelings met andere lichaamen vereenigd is, of eindelyk neemen zy een verfchillende , doch meest ronde figuur aan. Zy hebben geene Bladen, en geene duidelyke Vrugtmaaking , zelfs minder dan de kleinfte Wieren, Mosfen, of Varen. Zy zyn tot noch toe van alle Kruidbefchryveren eenpaarig geplaatst geweest onder de burgeren van het ryk  NATUURLYKE RANG. 27Ï ryk der Planten ; doch nu beginnen fommigen te twyfelen, of ze niet onder de konftige Voortbrengfelen behooren , en voor Woonhuizen der Infecten. op gelyke wyze als de Corallia en Sertular'ia, moeten gehouden worden. De Heer Buttüer, eertyds Profesfor te Gottlngen, is de eerfte, die door proefrieemingen tot dit gevoelen gebracht is. Deeze Heer heeft % in de Maand September des jaars 1756 , in de Wildbaan te Berlyn , verfcheiden foorten van Paddeftoelen verzaameld, om derzelver natuur te onderzoeken. Hy heeft dezelven, ieder afzcnderlyk , op een blaauw papier gelegd , geplaatst in een venfter van zyn kamer. Hy vond deezen, na eenigen tyd, alsgefmolten, met achterlaating van een wit poeder. Na dat hy hetzelve van 't overig gefmolten gedeelte afgefcheiden, en door het Microscoop befchouwd had, bevond hy dat te beftaan uit ontelbaare Bolletjes, als eiertjes , die zeer klein en doorfchynende waren', en door het drukken der vingeren met een ligt gedruis openbarften , uitgeevende een helder vogt. Deeze Bolletjes veranderden, eenigen tyd daar na, in popjes, en die eindelyk in een groote menigte van vliegjes, die, met lange fmalle vlerkjes  a72 NATUURLYKËRANG. jes voorzien , in figuur verfchilden naar ge'ange van het onderfcheid der Paddeftoelen, waar uit zy waren voortgekoomen. Vervolgens heeft de Heer Baron Otto van Munchhausen Q/er Hausfatter, Tom JI. Pag. 751. g? Tom. ITT. Pag 203— 214) het zwarte poeder, dat de Faddeftoelen, als zy oud worden, en byzonder de Bovist cn allerlei Schimmel van zich werpen , door goede Microf^oopen onderzocht, en bevonden te zyn half doorfchyner.de, inwendig met zwarte punten aangevulde , en aan de zelfftandigheid van een Polyp Jiiet ongelykendc Kogeltjes. Hy heeft dit ftof in water geworpen , en daarop in een gemaatigde warmte geplaatst , wanneer de Kogeltjes terftond Opzwollen, en in eironde Kogeltjes, naar beweegende Diertjes "gelykende, veranderden. Deeze Diertjes zwommen in het water heen en weder. Des anderen daags zag hy, dat deeze diertjes zich tot klompjes van een harder wecffel hadden zamengezet, en dat daar weder m, of Schimmel of Paddeftoelen , van waren voortgekoomen. Wanneer zulke Paddcftoelen beginnen te wasfen, vertoonen zich eerst witte aderen ; welke gemecnlyk voor haare worteltjes gehouden worden, doch in der daad  NATUURLYKE RANG, 273 daad niet anders fchynen te zyn, dan de pypjes» waar in de Polypen Zich omwentelen, die fchielyk daar rta een grooter gebouw timmeren. Wanneer wy verder, zegt de gemelde Baron, de inwendige zelfftandigheid der Paddeftoelen, vootnaamlyk der gedroogden en tot zwam bereiden , onderzoeken ; dan blykt , dat hetzelve alleenlyk beftaat uit een zeer fyn Weeffel van zeer kleine door elkander gegroeide en verbonden pypjes, did de Polypen by haar leven tot gangen dienden, De Engelschman G. Wilk (Altonaer Mercurius 1768. 7. Stuk. Hamburg. Correspondent 1768. ft. i.) heeft, in de maand Augustus, by gemaatigd warm Weder, genoomen twee mi-Champignons, en wel zulken, die men voor onfchaadelyken houdt, en volkomen ryp en open waren. Van de eene trok hy het onderfte Vliesje af, lag het in een glas, en goot daar op zo veel water, tot dat het bedekt was. Eenige minuten verloopen zynde , wierd het water roodachtig: hier van deedt hy een dropje op een glaasje, en zag door het Microscoop, dat dit dropje een kluuwen was van zogenaamde Zaadkogeltjes. Deeze waren van een klootswyze figuur, van eene roode kleur, en van eenen half doof- s *cnv"  374 NATUURLYKE R A N G. fchyné den aart: in ieder Kogeltje vertoonde ziclï een zwart Vlakje. Des anderen daags herhaalde hy deeze Waarnceming in een nieuwe drop, die hy onderzocht; doch hy vond geene verandering. Hy bewaarde dat bovengemelde Vlicsje noch twee nachten. Op den derden dag ontdekte hy in deeze Kogeltjes eenige flaauwe beweeging, die den volgenden dag zich duidclyker en kringswyze vertoonde. Hy befloot hier uit, dat deeze kleine ftoffelyke klompjes, die hy voor Zaad-kogeltjes gehouden had, Diertjes waren. En na twee daagen ontdekte hem het Microscoop, dat het water, van onder tot boven, vervuld was met een oneindig getal van Diertjes. Deeze waren helder , en zwommen, als kleine Aaltjes, of Kikvorsjes, met een wonderbaare fnelheid:zy greepen de Kogeltjes aan , en fcheenen ze , dan her- dan dcrwaards , voort te ftooten. Deeze Kogeltjes zouden de zogenaamde waare Zaaden der Paddeftoelcn zyn. Dan naauwkeuriger door den Heer Wilk waargenomen zynde, zag hy, dat er verfcheiden derzelver verzameld wierden, en daarop kluuwentjes formeerden, waar uit eenige tedere vezeltjes, worteltjes verbeeldende, fchooten. In dit zelfde water - . . - ont-  N ATUÜKLV KË HAN6. m Ontdekte hy by den bodem noch een ander looft ' mwitpf flnn da voofia'en waren* van jjicrijcb, uit- -»-- -- --- 0 hebbende eene ovaale figuur , gelykende naar die Wormties « welke men des zomers in dat water Ziet, waar in men Bloemen of Planten bewaard heeft. De tyd des jaars belette hem meer Waarneemingen te doen ; doch hy befioot uit de gedaane , dat de Paddeftcelen overeenkwamen met de Plant-dicren en Coraalen. Anderen voegen er nog eenige dingen by , welke fchynen tegens de natuur der Plantgewasfen te ftryden , naamelyfc het fchielyk aangroeien der Paddeftoelen, terwyl ze , dikwyls in éénen nacht , tot een verwonderlyke grootte koomen, en daarop wederom fchielyk verdwynen, het geen van den aart-der andere Plantgewasfen afwykt. Daarenboven hebben zy Wortels, welke naauwlyks dien naam verdienen,- dewyl ze fiegts een dun onregelmaatig dons verbeelden, ?t welk maar een weinig vogts uit de natte aarde naar zich neemt. Ook hebben ze geene Bladen, of iets, dat naar een Vrugtmaaking gelykt, zo als de Mosfen en Vaaren. De Ridder Linnjeus moest, i 0p.rv -Rrïpf de bovengemelde proe- ven 9 door de Baron van MuscHHAüsen gedaarv, s a ^  2?ó NATUURLYKE R A N Ö. bekend waren gemaakt, en hy dezelve door 't Mikroscoop van Cuïfram herhaald had, toeftemnien, dat het meel van de Bovist, Araneus, en anderen Paddeftoelen,als ook van 't Schimmel, niet anders waren, dan de Zaaden der Paddeftoelen: doch dat deeze Zaaden , eenige daagen in laairw water gedompeld, verfcheiden wormtjes voortbrachten, die door het Microscoop zichtbaar waren, en eindelyk een klein net weefden, waaraan ze onbeweeglyk bleeven hangen , en voorts tot Paddeftoelen opzwollen, waar aan ze hunnen oorfprong fchuldig waren. Zo nu deeze Schepping der Paddeftoelen bevestigd wierd, befloot hy, dat gelyk de Plantdieren , door gedaante verwisfeling, uit Planten in Diertjes veranderen, nu ook door een tegengeftelde wet der Natuur de Paddeftoelen uit Diertjes in Plantgewasfen verwisfelden. Deeze Diertjes heeft hy gebracht tot zyn Chaotisch Ryk. 't Schynt echter, dat Lxnnjeus zich niet genoeg heeft willen verhaten op 't gezag des boven genoemden Barons, of op zyn eigen: want naauwlyks waren de Proeven van Munchhausen tot zyne kennis gekomen , of hy deelde dezelve mede aan den Heer Elus, met verzoek, om de- zei-  NATUURLYKE RANG. 277 zelve door het Microscoop naauwke.uig te willen onderzoeken. Ellis deedt zulks met zeer veel omzichtigheid , en om zich zeiven niet alleen te vertrouwen, noodigde hy by zich Doftor Solander en andere Leden der Koninglyke Londenfehe Maatfchappy, welke allen ten vollen overtuigd wierden, dat de Zaaden der Paddeftoelen, en van 't Schimmel geene levendige Diertjes waren-, maar dat die ligte Bolletjes zeer fchielyk heen en weder gedreven wierden door ontelbaare kleine Diertjes, die naauwlyks zichtbaar, en veel kleiner dan de bolletjes waren. Hier uit blykt, dat iemant, die niet genoeg bedreeven is in 't gebruik van 't Microscoop , ligtlyk deeze Zaadjes zoude kunnen houden voor kleine levendige Diertjes, die zeer vaardig zich heen en weder beweegen , en niet ongelyk zyn aan de gemeene Klootdiertjes van ver: fcheiden Wateren, waar in Kruiden geweekt zyn. Ellis heeft dit bericht zyner Waarnecmingen, in een' brief gedagtekend Grafs Jun. 1771, aan Doctor Matthew-Maty, Secretaris der Koninglyke Maatfchappy der Weetenfchappen, toegezonden. De Heer Richard zegt in zyne Wederlegging van het gevoelen, 't wik de verandering der S.3 -Dit-  NATUURLYKËRANG, Dieren in Planten beweert, te vinden jn de Alge* pteene Fader/. Letteroef. ide deel Mengelw. bladz, 55%- «Ee dicrlyke zelfftandigheden kunnen wel, wanneer zy ontbonden zyn, dc geboorte geeven aan zekere Planten, of liever de uitbreiding, en den aangroei bevorderen van het herbaarend beginzel eeniger Planten, voorzien met eene eenvoudige Organifatie, en beroofd van mcdedeelend Sap, als de Bysfm9 de Ckampinjons, cn eenige A/gas. Zy kunnen toebrengen tot de ontwikkeling der Zaaden vaii eenige volkomener planten; doch die Planten hebben een leven, volftrekt pnafhanglyk van de dierlyke Zelfftandigheden , die alleen aan het groeiend beginzel eene meerdere kragt hebben bygczet: eene eigenfchap, welke, volgens de gedag-, ten van Pqdtor Richard, toegefchreeven moet vyorden aan de rottende gisting, die, de deelen, waar uit ze zyn zamengefteld, losmaakende, ftrekt om ze in aardfche Zelfftandigheden te verkeeren, — Hoe 't ook zy, wy zullen het daar laaten, tot dat wy nader onderricht zyn. Ondertusfchen zulJen wy de Paddeftoelen niet uit het Ryk der Planten bannen, zp als fonimigen Kruidkundigen reeds gedaan hebben,-, Wat betreft het Medicinaal gebruik  NATUURLYKE RANG. =79 b/uikder Paddeftoelen; veelen zyn vergiftig, allen verdacht, (zie J. F. Gmelins algemeine Gefcluckte der Gif*. x. Theil Nurnberg i777- 3«»0 fchoon fommigen gekookt, gebraaden, of, oP eene andere wyze bereid, voor lekkernyen gehouden worden, vooral by de Rulfen. Niemant zal echter zeggen, dat ze tot een goed voedzel ftrekken. Uitwend* dienen eenigen tot bloedftelpende middelen. Agaricm. Clavaria. Boletüs. ?eziza' Hydnum. Lyccperd^. Phaltus. *9&*ï C'athrus. \ Mlcor' Hefoelké Geflachten van een' tot noch toe twyfelachtigen Rang, of die dcoi LiNNffiüs niet bepaald zyn. Acana. Aquartia. JEgipkila. AquMcia. Allophylus, Arduinia. Amyris. Afironium. Jfitidesma* Backea, s 4 Masjts.  a8a NATUURLYKE P a m a * Basfla. Befaria. Bellonia. Berberis. * Bergera. Blakea. Brabejum. » Brosfaa, Brownea. Brunsfelfia, * Buddleia, Burfcra. Buthneria. Cahphyllum. Calycantkus, Canarium, Capura. Caryocar. * Casfytg, Cltalcas, Chryptrix. Gmicifugd, C;uf,a. * Codon. Coldenia. Combretwn. Comocladia. Connarus. Copaifera. Coris. Crtsfa. Cnaita. Cunonia, Curatella, Cuscuta. Cynometrax CyriUa. Decumaria, Delima. Dia/ium. Dodomea* * Durio. Elaocarpus. Empetrutr.. fsanthentum. Eriihalis.  NATUURLYKERANG. a8x Erythroxylon. » Etteka, Folkergilla. Tuchfta, Grdax. Ginora. * Gifehla. Glabraria, Gluta. * Gouania. Gricts. * Grielam. Gufiavia. Hamamslis, HamsUia. Hillia. Hippocratea. Eirtelitt. Jlopza. . Hugonia. ffydrastis. Hydrolea. Hydrophyllum. ^facauitiia. JamboJlfera, JUicium. Jtea. Koenigia. Krameria. Laetla, Lagerjlrömia. Lagoecia. Laugeria, Lawfonia. Lechea, Lecythis. Leea. Lerchia. Lhnonia. Linconia. Liquidambar. Littorella. Loefelia. Mammea. Mangifera. • Mattkiola. • Melajloma. Memscylon* *5 3ü-  &82 NATUURLYKE R A N «. Menai:. ISlefua. Mirabilis. Monolropa. Mont'ta. Munchaufia. * Murraya. Musfenda. Myginda. Najas. Nauclea. Nepentke:. Nigrina. Nhraria. Ochna. Olax. Omphaka. Ophioxylon. Ophira. * Parnasfia. Penata. Petefia, Plfonia. Plantagoi P'eclrjnia. Plinia. Plumbago. PortlanJia, Prockia. Ptelea. Kandia. Khacoma. R/ieedia. Rondektia. Rumphia. Salacia. Salxadora. Samara. Samyda. Santa/um. Sauvagefia» Sceepofa. Schmidelia. Schrebera, Seguiera. Sïbthorpia. ' Siphoaanthu:, Sirium. Spon-  NATUURLYKE RANG. 4S| Spoudias. TraPa- Stikgo, Trïiix- Stille. Triplaris. Stillingia. Vateria. Symplocos, Vatica. Terminalia. Weïnmannla^ Tetracera. Ximenia. * Theophrasta. * Zanonïa. Tola'tfera, AANMERKING. Indien het in 't vervolg mogt gebeuren, dat alle Geflachten tot hunne Natuurlyke Rangen gebracht wierden , zal 'er wederom een nieuwe arbeid gebooren worden, naamelyk, om alle Rangen uit hun Verwantfchap in Klasfen te fchikken, en dan wederom in deezen zekere Grensfcheidingen of Overgangen te vinden , op dat 'er eindelyk één Sleutel der geheele Natuurlyke Methode geformeerd worde \ en dan zal nog de Vraag zyn, welke dier Klasfen als de eerfte zal moeten gefteld worden. SOORT.  2f4 SOORT. Zo dra het Geflacht tot zyne Klasfe en Rang in het beste Systema gebracht, en te gelyk, indien het mogelyk is, deszelfs Natuurlyke Rang is aangewezen , moet een Kruidkundige de Soort, die hy voor handen heeft, affchetzen. Soort word genaamd ieder ittémÜeUe Plant, welke, behalven de gemeene Vrugtmaaking of het Kenmerk, dat aan een Geflacht behoort, een eigen, byzonder en duidelyk teken heeft, welk ftandvastig en onver anderlyk blyft, waar door zy van de overige i.:edeflachtige Soorten onderfcheiden word ; by voorbeeld, alle Planten, aan welken de Naam van Ranunculus toekomt, worden niet alleen van de overige Geflachten onderfcheiden door een eigen merk, dat aan alle Ranunkels gemeen is-, maar ook van eikanderen, door een byzonder merk, dat aan ieder Soort van dit Geflacht zodanig eigen is, dat het aan geen ander van het zelfde Geflacht toepasfelyk zy. Dan niet zelden worden 'er in dezelfde Soort, of in een en het zelfde ondeelbaare, door eenige bykoomende of toevallige oorzaaken, zo als door de Luchtftreek,door den grond,warm-  SOORT. te, winden, of aankweeking, het een of ander onderfcheid in de kleur, grootte, ruigte, leeftyd of andere Merken voortgebracht. Deeze bykoomende 7aaken maaken zeer veele Variëteiten of Verfcheidenheden, waar Over wy in een byzonder Hoofdftuk, in de derde Afdeeling van de Houding, zullen handelen Het gebruik deezer Verfcheidenheden in de Oeconomie, Keuken, en Medicynen, heeft derzelver kennis in 't gemcene leven noodzaaklyk gemaakt; doch zy hebben voor 't overige geene betrekking op de Kruidkunde, als voor zoverre de Kruidkundigen zorg moeten draagen, dat de Soorten niet vermenigvuldigen, of verward raaken. Om een recht denkbeeld van een Soort te maaken, moet een Systematisch Kruidkenner de wezenlyke Kenmerken zeer wel van de toevallige, dat is, de zekere en ftandvastige van de onzekere en onftandvastige onderfcheiden. 't Is te beklaagen, dat de meeste Kruidkundigen vóór Linn^us die grensfcheidingen niet erkend hebben , welke tusfehen de Soorten en Variëteiten plaatshebben: want dan zouden zy niet zo zeer het getal der Soorten buiten de natuur en noodzaaklykheid vermenigvuldigd hebben. Zo heeft, by voorbeeld, Tournefort 90 Soor-  *26 SOORT. 90 Soorten van de gemeene Tulp geteld; Mïchéï, heeft 16 Soorten van de Witte Veldklaver gemaakt, welke niet anders zyn dan Variëteiten, door eene fpeeling der natuur, gelyk men het noemt, voortgebracht. Wie zou, in het Ryk der Dieren, een Eurepeaan van een Africaan, een roode Koe van een bonte, of een zwarte van een witte, in foort onderfcheiden? 't Is dikwyls zeer ongemaklyk de rechte foort, waar uit zo veele Variëteiten zyn voortgekoomen , te vinden : doch een ieder, die uit zekere tekenen in de Planten, voornaamlyk die. in haare eigen geboorteplaats onderzocht zyn , de natuurlyke Plant recht kent, die zal ook ligtlyk een rariteit kennen, >t zy dat ze wit, of carmofyn, rood, of een purperen kleed heeft aangedaan, of zilveren of gouden boordfels heeft, of dat ze grooter of kleiner is: zy zal toch eindelyk aantoonen van welk eene Familie zy oorfpronklyk is. 'c Is waar, dat die Variëteiten de meest beminde Minnaresfen van de liefhebbers der Kruidkunde zyn; dat ze het oog ftreelen, fchoon ervaren Kruidkundigen zich daar weinig mede ophouden. De invoering der Variëteiten heeft de Kruidkunde meer nadeels toegebracht, dan eenige andere zaak, en door de ver-  SOORT. 287- verkleiden Naamen aan een zelfde plant gegeeven, zodanig verward, dat, indien 'er geene middelen ' gebruikt waren, het fchielyk met de Weetenfchap zou zyn gedaan geweest: want de Variëteiten zyn oorzaak geweest, dat de uitgeftrekte Weetenfchap der Kruidkunde, die, wanneer ze recht beoeffend word, kort en ligt is,niet alleen voor Leerlingen, maar ook voor ervaren Mannen, eindelyk, een onnitputbaare Oceaan fcheen te weezen, wiens ftranden naauwlyks iemant, die zich maar éénmaal onder zeil begeeven had , kan genaaken. Te recht dan heeft ook de groote Linn^us in dit ftuk zyne vlyt zo aangewend , dat hy de Variëteiten getracht heeft van de waare Soorten te onderfcheiden door 't nafpeuren der Overeenkomften en Verfchillen der Soorten tot aan de Zaadkwabben toe. Hier door heeft hy, hier en elders, zyne eerfte gevoelens verbeterd, en voor Soorten erkend, die hy te vooren voor Variëteiten gehouden had, gelyk blykt uit het voorbeeld van 't Geranium mofchatum, dat hy te vooren met het Geranium ciofö tarium verbonden had •, maar daarna, wegens het verfchil der Zaadkwabben, van 't zelve heeft afgefcheiden, en voor een byzondere foort gehouden.  ^3 SOORT, den. Voorts is in onzen tyd ontdekt, dat de Bé-vrugting , door het Stuifmeel der Mcelhelmtjes Van de eene Plant op eene andere van het zelfde Geüacht, waare Bastaardplanten heeft voortgeteeld, even gelyk in het Ryk der Dieren, uit twee onderfcheidenen Soorten, een Ezel en een Merrie, een Muilezel gebooren word, of uit een Canaryvogel, zich vermengende met een Putter, Kinderen en Kindskinderen , doch geene Naneeven ( voortkoomen , die en aan den Vader en aan ds Moeder gelyk zyn. Wat de Planten betreft, willebben een aanmerklyk voorbeeld in de BastaardTaback, gefprooten uit de Nicotiatta rustica en PanicuJata ■ in den Bastaard Boksbaard, uit het Tragopogon pratetife en het Tragopogon porrifoliam gefprooten. Wanneer een Hengst eene Ezelin dekt, komt daar van voort een Muilezel, dat is, een natuurlyke Ezel ; maar die in gedaante , ooren, maanen en ftaart, den Vader, het Paard, gelykt: dus is het uitwendige dat van den Vader, en het inwendige dat van de Moeder. Daarentegen, wanneer een Ezel een Merrie dekt, is het jong, van natuur, een Paard; maar, voor het uitwendige, in ftatuur, gryze kleur, en een zwart kruis,  S O O R T. *8o kruis, gelykt liet aan den Vader, den Ezel. Zo zien wy ook, dat in een Bastaard-plant de Vrugtmaaking uit het weezen van het merg aan de Moeder gelyk is; maar dat het uitwendige, als Bladen, en het geen verder uit de korst voortkomt, den Vader evenaart. Dan, over deeze voortteeling der Bastaard-planten moeten wy breeder handelen in de Geheimen der voortteeling. Ondertusfchen (laat ik dit in 't voorbygaan zeggen) is daar uit een vermoeden gefprooten , dat, mooglyk op deeze wyze, niet alleen veele Pari* leiten, die wy zeker weeten Variëteiten te zyn, haaren oorfprong gekreegen hebben; maar waar door 'er mooglyk ook nu zulke Soorten gevonden worden, die 'er, ten tyde der Schepping van 't Heelal, niet geweest zyn. Om nu de zekerheid in de Soorten te ontdekken, en dezelven van de Variëteiten wel te'onderfcheiden, en dus de vermenigvuldiging der Soorten te ontgaan, zyn 'er geene beter en zekerer Methoden, dan i. de aankwecking in een zeer verschillenden grond, waar dooide veranderde Soorten, eindelyk, wederom haaren voorigen ftaat bekomen. 2. Een zeer naauwkeurig onderzoek naar alle deelen der Plant. 3- Een onT  2po SOORT. derzoek naar de Vrugtmaaking en al!e haare d:elen tot de kleinften toe. 4. Een bcfchouwing der Soorten tot het zelfde Geflacht behoorende , op dat, uit de vergelyking derzelven, het duideiykst onderfchcid ontdekt worde, tervvyl men in de Schepping geene fprongen kent, maar dezelve trapswyze ziet overgaan , en gemeenlyk dezelfde Methode in het zelfde Geflacht volgen. 5. De daarftelling van een Soort, die voor een verfchillende gehouden is, by een naast aankomend en verfchillend Geflacht, waar door de aangrenzing of afwyking zich best vertoont. 6. De overige afgeleegen manieren der Variëteiten. NAAM. Een Plant word gezegd zeer wél genaamd te zyn,die en een Geflacht-en een Soort-naam heeft: derhalven, wanneer een Kruidkundige een Soort tot haar Geflacht gebracht heeft, is zyn eerfte werk, aan deeze Soort een Geflacht-naam toe te eigenen, op dat uit den Naam blyke , tot welk Geflacht de Plant behoort. De Geflacht-naam vermag in de Kruidkunde even het zelfde, als een tok gelds in de Maatichappy, dat tot een zekeren prys  SOORT-NAAM. lot prys word aangenomen, en geen onderzoek van een Esfa'teur noodig heeft, zo dra het een ander1 maar aanneemt. Dus moet dan de Geflacht-naam, als een eigen Naam, aan 't hoofd van ieder Soort gefteld worden , en dan volgt hierop de SoortNaam : want al het geen de eerfte Verdeeling maakt, moet den voorrang hebben, en dus ook de Geflacht-naam vóór den Soort-naam koomen. Over den Geflacht-naam hebben wy te vooren gehandeld. Hier moeten wy van den Soort-naam fpreeken. De Soort-naam is die, welke achter den Geflacht-naam gezet word , op dat de opgegeeven Soort van alle de overige Soorten, die tot het zelfde Geflacht behooren, onderkend worde. Een Soort-naam zonder Geflacht-naam is, als een klok zonder klepel, van geen gebruik: want er kan geen Soort-naam opgegeeven worden , alwaar geen Geflacht is ; ten zy iemant een eigen Merk opgaave, het welk in 't algemeen van alle Planten verfchilde. Een rechte Soort-naam is een zodanige Naam , welke een wezenlyk Merk bevat, waar door men één Plant van alle overige Planten van dat Geflacht fchielyk en veilig kan onderfcheiden; hy" voorbeeld , als ik zeg Pyrola tiniflora, of EenbloeT 2 mi£9  SOORT-NAAM, mig Wintergroen, dan onderfcheide ik dezelve terftond van de overige foorten van Pyrola. B Y N A A M. Dewyl het zo even gezegd Wezenlyk Merk , het welk met een of twee woorden kan uitgedrukt worden , niet altoos, of niet ligtelyk gevonden word, maar dat Merk des onderfcheids door eene omfchryving moet voorgedraagen worden, waar door het geheel en al zoude moeten befchreeven worden, om een Plant te bepaalcn, zo heeft Linkje us een beknopten Naam , door hem Triviale genoemd, en van ons door Bynaam vertolkt, ingevoerd, en dezelve by ieder Plant, als een Voormam, gevoegd, waar door zc van de Planten deszelfden Toenaams onderfcheiden word. In den jaare 1749, heeft hy het eerst die Naamen gebeezigd in zyne Verhandeling, Pan Suecus getyteld; en daar na, in den jaare 1753, in de Species Plantarum3 en eindelyk ook in de drie Ryken der Natuur, overal op den rand , niet zonder groot gemak voor de Zoekers, bygezet. Deeze Naamen verlichten, op eene wonderbaare wyze, onze Weetenfchap: want dezelve gekend zynde , kan ieder Plant even ge- maklyk  SOORTS BYNAAM. . 293 maklyk genoemd, en zonder omflag voorgedraagen worden; daar men te vooren, tot de bepaaling van ieder Plant, genoodzaakt was het geheel Soortlyk Onderfcheid aan te haaien, het geen niet dan met veel vermoeing van 't geheugen, tong en pen kon gefchieden. Dan dat Soortlyk Onderfcheid ook aan verandering onderheevig zynde, wanneer er nieuwe Soorten ontdekt worden, zo moest de Soortnaam telkens veranderd worden. Ook ftrekken deeze Bynaamen tot een zeer goed gebruik in 't fpreeken, en in den omgang, en wy hebben er veel dienst van in de Kruidkundige Briefwisfeling, om dat, als wy de Soorten bepaalen willen, waar over wy fchryven, of waar van wy de levendige Planten of Zaaden overzenden, of van anderen vraagen, wy dan niet behoeven op te geeven de Nommers van een of anderen Catalogus of Register van een Tuin, waar in ze getekend Raat. Ook wyzen zy zekerer de Plant aan, dewyl zulke Naamen minder blootgefteld zyn voor fouten des Schryvers, welke, zo ze begaan worden , in dat geval, dus eerder, dan door de Plant met d&Nom- mer op te geeven, ontdekt worden. Deeze Bynaamen zyn, tot heden toe, willekeurig, en aan T 3 geene  204 SOORTS B Y N A A M. geene Wetten onderworpen , dus geen Systi. matifche. Linnjeus heeft dezelven overal uit «fgenoomen, echter veele ouden daar toe gebruikt, om dus teffens weg te neemen de klachten der geenen, die kwalyk namen, dat de Bauhiniaanfche Naamen en anderen, die vóór LinNsus in 't gebruik waren , als ook de Winkelen dergelyke gemeene Naamen uitgeflooten, en gebannen wierden. Zodanige Oude Naamen, nu tot Bynaamen gebruikt, zyn, by voorbeeld, Vetonica Beccabunga, Conpolmlus Saldanella , Bunium Bulbocaflanum , Daucus Gingidium , enz. — Anderen , wegens het gebruik in de Apotheek, zo als Jasntinum officinale, Veronica officinalh, Sahia officinaJis, -1 Uit het gebruik in de Medicynen, Papaver fomniferum , Rkamnus catharticus, Nerium antidyfentericum, Lobelia Jiphylitica, Myginda uragoga. Uit het gebruik in de Oeconomie, Genifia tin&oria, Spartium fcoparium , Dipfacus fullonum, Rubia tinStorum. Ook word een Geflacht-naam, waar onder een Plant door een nieuwen Schryver, of door Linnj.us zelf te vooren is befchreeven geweest, daar na door hem voor een Bynaam gebruikt , gelyk Galium Aparine, Achillea Millefolium, Dodecatkeon Meadia.  / SOORTS BYNAAM. 295 Ifcadia. Anderen van een Geflacht, waar mede de Plant, ten aanzien haarer Vrugtmaaking , veel overeenkomt, zo als Vkïa Lathyroïdes 3 Buphthalmum Helianthoides, Schreiera Schinoides. Anderen uit de gelykenis der Bladen met die van een andere Plant, zo als Apocynum Androfamifolium , Ebïdendrum Rusctfolium , Centaurea Erucifoüa. Of uit de gelykenis der Houding, gelyk Axyrh Amaranthoides , Phylka Erkoides , Stratiotss , Aldi- des, Of uit het verfchil van 't Kenmerk des Geflachts, of Klasfe , gelyk Phytohcca obdandra , decandra , icofandra , dioica ; Lychnïs dloka. Anderen uit byzondere Eigenfchappen, als Mefembryanthemum pomeridianum , Cakndula plmialh^ Croton urens, Jairopha urens, Avena fefquher- na , Stipa fpinifex. Anderen uit den Reuk, zo als G naphal'mm fwtidum, Geranium odoratisjlmum, Ruta graveo'.ens. Anderen uit den Smaak, gelyk Quasfia amara. Anderen uit de Geboorteplaats , gelyk Diapenfia Lapponka en Eeiveika; Cochlearia Anglica, Danica, Groenlandica ; Veronka Virg'mïca, Sibirica, Aip'ma, Auftriaca, MarïlandiCa. Of uit den Grond , die een Plant bemint, zo als Me.'ampyrum arvenfe , pratenfe, »»= T 4 ro*  296 S O O R T S BYNAAM. rofum , fylpaticum ; Artemifa campeftris , rupefris , maritima ; Sifon inundatum. Uit de Duuring, gelyk Colutea arborefcens , frutefcens , herbacea; Luvaria annua , redivipa ; Oenothera biennis; Swertia perennis Uit de Grootte, zo als Briza maxima, media, minor; Tropaolum ma jus, minus. Uit denBloeityd, gelyk Adonis pernalis, eefthalis , autumnaïis- Helleborus hyemalis,- Conpaliaria majalis; Viola martia; Lychnis nocfifora. Van de menigte, zo als Zinnia paucifiöra, tnultiftora; Milleria biflora, quinqueflora. Eenigen van den Uitvinder , of naar die geenen, welke de Plant bet eerfte heeft medegedeeld, gelyk Nitrdria Schoeeri; Centaurea LÏmi; Oxalis Barrelleri Of van den Befchryver, zo als Erica Pllcknetii, Urtica Dodartii. Voor Bynaamen heeft Linnsüs ook barbaarfche en anderen uitlandfche Naamen aangenoomen, gelyk Hedyfarum Alhagi; Nar cisfus Tazetta, Jonquiila ,■ Aperrhoa Bilimbi ,• Adanfonia Bahobab; Hibiscus Sabda- riffa. Voorts zeer veele anderen uit een Merk, dat hy in 't Soortlyk Onderfcheid uitgedrukt heeft. Het was te wenfchen, dat alle Bynaamen eenmaal Zo konden opgegeeven worden , dat zy het Wezen-  SOORTS BYNAAM. 29? 1 zenlyk Onderfcheid der Plant door een of ander ■, Woord uitdrukten. Ondertusfchen gelden die door Linnsus ingevoerde By- of Voornaamen, zo veel als de naamen van Petrus, Paulus enz. Zy moeten ook niet ligt veranderd worden ; dewyl derzelver verandering \ fchoon in een beter, meer nadeel dan voordeel zoude toebrengen, ten zy het een wezenlyke Toenaam mogt zyn : want hier voor moeten alle anderen , fchoon op zich ; zeiven zeer zeker , altoos wyken. Daarom heeft LiNNiEUS zelden nieuwen 'er aan gegeeven, ten : zy de zaak zulks vorderde. Dus heeft hy, na dat ik hem de oprechte Winkel PJiabarber uit ■.Rusland had toegezonden , het Rheum, dat Hy ■ te vooren Rheum Rhabarbarum genoemd had, daar na Rheum undulatum genaamd : dus heb ik 3 na ,de Comus Suecica , door Linnü?us dus byge:i naamd , in Rusland en Noorwegen groeiende , ook I. gevonden te hebben , dezelve liever 3 in myne Flora Ingrica , Comus Borealis willen noemen. 1 Deeze manier van Linnjeus in 't geeven der By:: naamen verfchilt veel van die van Adanson, I waar van geen recht Kruidkenner zich zoude wil- len bedienen. Deeze Franschman heeft getracht de  208 SOOHS BYNAA M. de Soorten te bepaalen door Spreekwyzen, of Nommrs , of door Vocaalen alleen , of door eenige ConConanten daar achter te voegen ; by voorbeeld, de eerfte Soort van Fomia, die Linnsus Fhlox noemt, meest heeten Fonna-a , de tweede tia-e, de derde enz. Deeze Vocaakn ten einde zynde, moesten 'er ftomme Letters bygevoegd worden, en dus moest de zesde Soort Fo;wa-ba; de zevende Fonna-be, enz.; de elfde Foxna-ka, de twaalfde Fotma-ke enz. heeten; 't geen het zelfde byna is, als Orchh Piftolochia enz., de arftc, de tweede 3 enz. welke manier Tragus, Clusius en anderen hunner Tydgenooten gebruikt hebben. Om niet te zeggen, dat veelen hier om zullen lachen , zo word 'er ook niets mede uitgevoerd, dan de noodzaaklykheid van dikwyls te veranderen. Adanson zelf, dit ontdekkende, heeft nog eene andere manier voorgefteld , by voorbeeld , de eerfte Soort van Aparine moest eenvoudig Aparine heeten ; de tweede Aparine Rubia ; de derde Aparine Mollugo ; de vierde Aparine GaUion ; de vyfde Aparine Galle. rion ; de zesde Aparine Ga.'acion enz. Ik vind niet, dat deeze Bynaamen beter zyn dan die van Lim-  SOOR.TS BYNAAM. 299 LiNNffUS, en vreeze , dat, indien wy zulke Bynaamen , die enkel uit een herfenfchim geboobn zyn , wilden gebruiken , wy hier door , hoe langs hoe meer, in onzekerheid zouden gebracht worden. De Baron van Haller heeft, in 't eerfte Aanhangfel achter de Agroflographia van Scheuchzer, by ieder Gras gevoegd den Linvsaanfchen Naam, niet den Bynaam, maar geheel uit; dewyl de Triviaafe, of Bynaamen niet, zo als hy zegt, naauwkeurig kunnen zyn , en zelden een recht, maar veeltyds een verkeerd denkbeeld in onze gedachten verwekken. Doch wy hebben gemerkt, dat de Heer Haller zelf ook fomtyds Bynaamen gebruikt heeft: want hy zcgt,by voorbeeld, dat de Grazen van Scheuchzer, op Bladz. 8, 9, 10, befchreeven, enkel Variëteiten zyn van het Triticum compa&um, dat hy in zyne Hifi. Stirp. Helyeti£. N. 1427. voordraagt. Ondertusfchen heeft de Ridder Lisnïüs vermaand, in de Voorreden van de Species Plantarum , dat alle rechte Kruidkundigen zich zorgvuldig moeten wachten, ooit een Triviale Naam voor te draagen zonder het Soortlyk Onderfcheid, op dat de Weetenfchap niet wederom tot haare voorige verwoesting geraake. SOORT-  3°o SOORTLYK ONDERSCHEID. Dit is eene Befchryving van alle deelen der Plant, volgens haar getal, figuur, plaaning en evenredigheid, voor zo verre zy naamlyk alleen die merken betreft, welke in geen andere Soort van het zelfde Geflacht voorkoomen. Een SoortNaam geeft flechts een zeer kort en eenig Merk op, waar door één Soort van haare medeflachtigen verfchilt. Zy dwaalen derhalven, die ons Soortlyke Onderfcheiden voor Soort - Naamen opgeeven, en noch veel meer, die geheele befchryvingen of fpreekwyzen, om het Kenmerk der Planten uit te drukken, vervaardigen, en, in plaats van Soort - naamen, voordraagen. Een Soortlyk Onderfcheid kan niet opgemaakt worden, voor en al eer het Geflacht zeker , vast en bepaald is: want hier onder moet de Soort gefchikt, en daar na, door haar eigen Kenmerken , onderfcheiden worden. Hier uit blykt dan, waarom geen Soort-naam, van de oude zo wel als van de nieuwe Schryvers aan een Plant gegeeven, beftaan kan, ten zy hy door toeval goed mogt zyn. Zelfs hebben de Kruidkundige Systematifche Leeraars,  SOORTLYK ONDERSCHEID. » soï aars, te vooren , alle Leerlingen alleenlyk door de Klasfen, Rangen en Geflachten geleid; maar, het Geflacht aangetoond hebbende, hen verlaatem >t Is wel veel gemaklyker tien, twintig, of veertig Soorten, als men het Geflacht kent, te onderfcheiden , dan, in 't algemeen , alle Planten. Dus ftem ik toe, dat wy veel verfchuldigd zyn aan de voorige Systematici ; doch het uiterfte doelwit onzer Weetenfchap beftaat in de Soorten te kennen. Alle vaste Kennis in de Natuurkunde, Oeconomie, Geneeskunde, ja alle rechte menfchelyke Kennis rust op de kennis der Soorten, als op een vasten grond, welke wankelende niets vast of beftendig Haat.. Daarom brengen de Dagregisters der Reizigers ons zo weinig vrugts aan. Zelfs heeft het geen minder werks in zich , alle Soorten van een zeker Geflacht, dan het Geflacht zelf te bepaalen, fchoon iemant een zeer ryke Kruidkundige Bibliotheek bezitte; voornaamlyk dan, wanneer de Planten zeer wel aan eikanderen gelyken, of wanneer 'er een groot getal van Variëteiten voorkomt, en geene wezenlyke Merken door de Kruidkundigen waargenomen of befchreeven zyn. De geleerdfte Kruidkenner heeft, uit dien hoofde, voor-<  Soa SOORTLYiC ONDERSCHEID, voorheen geaarzeld , en, fchoon hy van de- befte hulpmiddelen voorzien was, zich niet kunnen redden ; geen wonder ; dewyl het Soortlyk Onderfcheid of zo gezegde Soort-Naamen enkel uit woorden beftonden , die dus en zo konden opgenomen, en verftaan worden, gelyk het zo, tot nog toe, met zeer veele Bynaamen toegaat. Het eenigfte middel dan, dat 'er overig was, beftondt' in het doorbladen van 't Werk van Ca spa rus Baüchinus, die een ieder wees naar de Befchryvers, of naar de geenen, die de Planten hadden afgetekend ; doch geen van beiden voldeedt dikwyls aan de bepaaling van één Soort, en dus werden zy te vergeefs nagezien. Wat dan eindelyk ? Men verlangde echter het Soortlyk Onderfcheid te weeten, waar door de Plant van haare Medefoortigen kon onderfcheiden worden. Hier in beftondt nu het werk, dewyl men niet lettede op de eigen Merken, die ieder Plant als ingefchreeven zyn. Dit is de reden geweest, dat niemant, ten zy door een lange oeffening, uit de uitwendige gedaante eindelyk geleerd heeft de Planten te onderfcheiden. Een eeuwigen roem verdient dan ook in-deezen & Groote Linn^eus, die.  SOORTLYK ONDERSCHEID. Sc3 I die een onvermoe:de-i arbeid in alle de tot zy: nen 'tyd toe bekende Planten aangewend heeft, I om het Soortlyk Onderfcheid uit te vorfchen , en ; daarin, tot byna het einde zyns levens, is vaort: gevaaren. A-AN TE T OONEN. Het Soortlyk Onderfcheid leert, zo als Wy reeds gezegd hebben, de Plant van alle haare Medeilaehtigen onderkennen. Derhalven om dat Onderfcheid aan te toonen , moeten alle Soorten van het 1 zelfde Geflacht met eikanderen vergeleken worijden, uit welke vergelyking het wezenlyk Kena merk, dat haar onderfcheidt, kan blyken. Hier 1 toe is geen beter middel, dan eenBotanifckeTuin, I die wél van Planten voorzien is, waar in zich geleI genheid opdoet, om daaglyksch een Plant te zien, uit haar Ei eerst voortkomende, vervolgens aangroeiende , daarna bloeiende en vrugtmaakehde, tot dat ze eindelyk Zaad voortbrengt. Hier uit kunnen alle Gedaante-verwisfelingen opgemerkt iworden, waar door derzelver denkbeeld zo iterk ihr de gedachten geprent word, dat iemant haar, iih/'t' vervolg, zeker zal kennen. BET  §04 S00RTELYK ONDERSCHEID. ZEKERST. Het Soortlyk Onderfcheid is, als een Definitie. Dus is het noodig in het bepaalen van een Soort, dat een Kruidkundige in acht neeme , het geen in de Logica omtrent een Definitie geè'ischt word , naamlyk, dat zy zeer zeker en kort zy. Het Zekerst Soortlyk Onderfcheid is, 't welk in de Plant zelve is ingefchrceven , en dus moeten alle toevallige Merken, die in de Plant niet tastbaar zyn, en alle onzekere, losfe of valfche uitgefloten worden. Geen Merk is bedriegclykcr dan de Grootte. Dat de Grootte de Soort niet onderfcheidt, leert het geheel Ryk, zo der Planten als der Dieren. Dat een Dwerg en een Reus geen onderfcheiden Soort zyn , toonen aan Menfchen, Honden, Paarden, Hoenderen, Visfchen, en Infeclen: alle deezen, die nu groot zyn, zyn te vooren klein geweest. Alle Planten, die in eene fchraale, drooge, en' onvrugtbaare aarde klein zyn, worden in een fpongieufe, öppige en vrugtbaare, groot, gelyk zeer klaar blykt uit de Celofta crifiam of Amaranthus Haanekam. De  SOORTLYK ONDERSCHEID De Hemadia draagt in America Bladen, naauv, ter breedte van twee vingeren, doch in de Trekx kasfen dikwyls van één' voet over 't kruis. Alle Planten zyn klein op de Alpen; buiten de Alpen worden ze grooter. Siberië brengt ook verfcheiden Planten voort, die grooter en dikker zyn, en byna de helft grooter Bloemen draagen , dan in andere Landen , gelyk het Folemonium coeruleum, de Serratula tinckria, en de Gyfophila Struthïum. Wyders zyn er geene Grenspaalen tusfehen grooter en kleiner, tusfehen grooter en grootfte, tusfehen middelmaatige en kleiner, tusfehen kleinile en grootfte, dan trapswyze , doch enkel in trappen zonder grenspaalen. Derhalven, zo er my een Plant word voorgehouden, en ik er geene anderen van gezien heb, kan ik onmooglyk oordeelen, of deeze de grootfte of de kleinfte zy , dewyl alle grootte betrekkelyk is, en er geen grooter is, of daar is ook een kleiner. De grootfte Tor is duizendmaal kleiner dan de kleinfte Bok. Het grootfte Polytrichum van Plucknet is kleiner dan het kleinfte ThaliBrum. Dus zyn alle trappen van grootheid onzeker •, dewyl zy gefteld worden in eenige vergelyking , 't zy dat die trap ziet op V de  So5 SOORTLYK ONDERSCHEID, de geheele Plant, of op een gedeelte, 0f op Bladen, Bloemen of Vrugten. >t Is geen werk van een wys Man de eene Plant uit den anderen te leeren. Zo heeft men eertyds gezegd Sedum ma. jus, minus, parmm, minimum, dat is, grooter, kleiner, klein, kleinst Huislook ,- Cistus folio longiore, folio brenore; Phytolacea majori fruStu, minori fruiïu; waar uit men echter geen zeker onderfcheid gewaar word,-Niets verlustigt ons gezicht meerder, dan de Kleur, en daarom is het geen wonder, dat veele oogen daar door als betooverd zyn geworden. De Kleur is eertyds voor een vast Kenmerk der Soorten aangenomen; doch ze is mede onzeker en veranderlyk, het geen voornaamlyk blykt in de Huisdieren. Dus maakt een witte, zwarte, gryze of een andere kleur hebbende Kat geen byzonder Soort uit i ook is er in de Bloemen niets enftandvastiger, dan de Kleur. De violette, roode, purpere en blaauwe Bloemen veranderen, zeer ligt en dikwyls, in witte: voornaamlyk neemen zy op de Alpen eene witte Kleur aan, gelyk die van de Erhws zo ook de meesten foorten van Campanula, enz. De blaauwe kleur veranderd gewoonlyk in een purpere in * Cichorium In-  SOORTLYK ONDERSCHEID. 30? jk#f#H Ajuga Bugula, Sateia Sclarea , Myofotis Scorpioides arnnjis , 't Echium vulgare, enz. De witte gaat over in een roode in de Pimpinella Saxifraga, in *t Charophyllum hirfutum en de Achilkn Milkfolium enz. De geele Bloemen veranderen zelden van kleur, en noch zeldzaam» de bleekgeele, waarom de geele kleur in de Zonnefchermigen , voor al ten aanzien van % Kenmerk % volgens Haeeer , moet opgegeeven worden. Hierom onderfcheidt ook Vaileant, wegens de geele kleur, het Hekmum van de Aster; en in de Methode van Heister word de Virga aurea van de argentea onderfcheiden. Echter ondergaat deeze regel duizendmaal eene uizondering , zelfs in de Zamengeflelde Bloemen. Men ziet zulks ook in de Hyacynthen, Anemonen , Ranunkels , Anjelieren, Auriculaas ; en dat meer is , de Mermlle de Peru , de Duizendfchooneti , en de Ralfaminen draagen, aan een en dezelfde Plant, Bloemen van onderfcheiden kleuren. En 't geen plaats heeft omtrent de kleuren van de Bloem, geldt pok, ten aanzien van de Vrugt, van de Zaaden, van den Wortel, en de Bladen. — Ook onderfcheidt de Reuk nooit duidrtyk de Soort: want die verandert mede v 2 zeer  Jo£ SOORTLYK ONDÊRSCHËTLC zeer ligt. Op de Alpen is ze gemeenlyk, volgend >t getuigenis van Hall er (OpuSc. Bot. pag. 61.) fterker, en Bloemen, die elders zonder reuk zyn., geeven aldaar reuk van zich, by voorbeeld , de Bloemen van de Trollius, Androface , en Viola calcarata. Het Allium of Loók', dat by ons van een Herken reuk is, ruikt weinig in Griekenland, volgens 't getuignis van Sponiüs in zyne Reizen, Dat er zelfs zo veele onderfcheiden foorten van reuk zyn , als riekende lichaamen , ook in deielfde foort , blykt uit de Honden , die hun' Meester, op den reuk, uit een geheele menigts van zamengevloeide Menfchen zullen vinden. Daarenboven kunnen de Reuken niet bepaald, en moeten dus onder' de Kenmerken der Geflachten niet aangenomen worden:- want de Reuk, die voor een Kind walglyk is , is aangenaam Voor een Hyfierifche Vrouw. Een Boer, in een Apotheek komende, zal door de Speceryreuk als bezwymen-, daar hem de reuk van den Koeiendrek nimmer zal vervèelen. — 't Geen wy van den Reuk gezegd hebben, vinden wy ook in den Smaak, 't Is een ' bekende fpreekwys, dat men over den Reuk of Smaak niet twisten moet. Meest in onze kind- fche  SOORTLYK ONDERSCHEID. 509 fche jaaren behaagt .ons alles, wat zoet is, maar in rypere jaaren, dat fcherp en hartig is. ïnsgÈS lyks zyn ook alle Planten, in de Bosfchen, harder, bitterer of wrang; maai- worden door de kweeking zagter, en zoeter. De wrange wilde Vrugten , als die van de Citroen , Appelen , Peeres , •Mispelen, en Aalbezien , worden door dezelve zo • zagt, dat veelen zouden denken, dat zy byzondere Soorten waren. Het onaangenaame Juffermerk word ■ ook daar door alleen zo aangenaam van fmaak , ! dat de Itaüaaners het zoet noemen. De wilde • bittere Cichorey verliest door de kweeking, voor het grootfte gedeelte , haare bitterheid. En dus is het Merk, van den fmaak ontleend, mede zeer onzeker. — De Kracht en Gebruik verfchaffen ook aan een Kruidkundigen een ydel onderfcheid': want, nadien dezelve niet zigtbaar in de Plant zyn gefchreeven; zo vallen ze ook niet in het oog van een Kruidkenner. Zo kan dikwyls dezelfde Plant tot een verfchillend gebruik dienen , naar .iemands welgevallen. Wy trachten eerst de Planten te kennen, daarna derzelver.Hiftorie, Eigenfchap,en Gebruik; maar niet de Planten te leeren . .uit het gebruik. ïemant, die het eerst het Acco* y g nitum  «io SOORTLYK ONDERSCHEID. turn of Munnikskap aantreft, kan niet weeten, of het de vergiftige, dan of het de zogenaamde heilzaame foort zy , des zoude in deze de Proefneeming gevaarlyk zyn. wie zal zeggen, als hy het Solanum op zo eene wyze ziet, of het dé dolle, of de doodelyke, of de flaapmaakende zy. Als men de Hippomans Mancinella wilde proeven, zoude men een zeer gevaarlyke proefneeming ondervinden , zo als blykt uit het voorbeeld, door Boerhaave bygebracht. (zie bladz. 218.) >t Is een ongemeen groot Soortlyk Onderfcheid van »t Arum Seguini, 't welk Sloane heeft genoemd Arum met een gekniede Steng, met de Bladen van de Canna Indica, mik de geenen, die het even met de lippen proeven , jlom maakt. Alle deeze Eigenfchappen worden nooit, dan door het gebruik, beweezen; maar, öp' zulk eene wyze, zou de Soortnaam voor al te duuren prys gekogt worden. Niets is er by de Voorgangers van Linnjeus meer aangenoomen, in 't opgeeven van 't Soortlyk Onderfcheid , dan het Winkelgelruik. Zo hebben C Baühinüs en Rivinus, by het grootfte getal der Winkelplanten, het woord öfficim- rutq  SOORTLYK ONDERSCHEID. 311 rum gevoegd. Maar wat doet dat tot de kennis der Plant ? want hoe veele Winkelplanten zyn er niet in 't een, cn niet in het ander Gewest, 't Past geen' Kruidkundigen by de Apotheekers te gaan, om de Planten te leeren; maar 't isnoodig, dat een Apothceker door een Kruidkundigen onderrecht worde. De Geboorteplaats onderfcheidt mede de Soort niet. De plaats maakt nicmant gelukkig, of verandert hem, zelfs niet een Varken , al wierd het naar Rome gebracht , zo als het Spreekwoord zegt. De plaats maakt wel de Planten dikwyls een weinig verfchillende ; doch zy heeft nooit de Soort veranderd. Pluckset, Petiver, Breyne, en anderen dachten, dat zy zeer wél deeden, wanneer zy by de Soortlyke Onderfcheiding ook de plaats voegden. De Hoveniers leeren daaruit, op wat wyze de Zaaden van alle Planten moeten gezaaid worden ; by voorbeeld, als ik zeg, het is een Suri«aamfche Plant; dan weeten zy, dat haar Zaad in een Broeibak gezaaid moet worden; maar als ik zeg een Alpifche, dan niet. Daarom , die alleen voor Hoveniers fchryven, doen wél de Geboorteplaats er by te voegen; doch die doet niets tot een V 4 Soolt-  312 SOORTLYK ONDERSCHEID. Soortlyk Onderfcheid ; by voorbeeld,. de Plamago unlflora groeit ook buiten Parys, doch moet daarom niet voor een ander foort gehouden worden, als die in Lapland- groeit. Het Erig&on Canadenfe groeit thans veel , van zelfs, langs de wegen in ^ederland; echter moet het voor dezelfde foort gehouden worden, tot dat men bewyst, dat een Europeaan , die naar de Indien vertrokken is , de foort veranderd heeft. Dus trekken veele Planten uit de warme naar de koude Gewesten; gelyk Haller (.Optuc. Bot. pag. 62.) in Zwitfer-land heeft aangetroffen het Onosma echioides , Echium itaUcum , de Éphedra aHftackya, >t Hhrèdium porrifi/ium, en ook 't Xeramhemum annuum inapertum, het welk hy ontdekt heeft van den Morena, een Berg in gpanjen, overgebracht te zyn aan C. Bauhinus. Büxbaum (Cent. 2. pag. 25.) heeft aangetekend , dat de Levantfche Planten grenzen aan de Ewopeefche. Sommige Alpifche Planten zyn gewoon af te zakken naar de Valeicn , gelyk de Gentiana bavarica, utricuhfa en verm zo Wel iuwoonders der vlakten van Swaben en Zmtferland, als van dc Alpen zyn. Pontedera, Cesalpinus en Tournefort hebben aangemerkt, dat de-  SOORTLYK ONDERSCHEID. §13 dezelfde Planten, die op de hooge Zuidelyke Al* pn groeien, ook in de Noordelyke Weiden gevonden worden. Toub.nefok.-t heeft waargeno, men, dat de Mespllus Cotoneafter, de Euphrafia efficinalis, het Erlgêron acré , en 't Hieracium urn* Idlaum, welke alle gemeen zyn in de Velden van Zweden , ook op den Berg Ararat voorkoomen. De Laplandfche Flora heeft Linnjeus geleerd, dat alle Planten der Laplandfche Alpen buiten de Alpen Moeras-planten zyn, gelyk de Pedicularis Sceptrum Carollnum, Betula nana, Ruims Chamcemorus, en verfcheiden Soorten van Sallx, Pingulcula, Daphne, enz. De Zee-lTeeg-bree groeit in fommige piaatzen van Friesland, die zeer verre van de Zee af zyn, Het Triglochin maritimum groeit te Upfal, dat twaalf uuren van de Zee afligt. Het Empetrum nigrum groeit op Bergen en in Moerasfen: waar uit blykt, dat 't geheele onderfcheid, van 't Land en den Grond ontleend, ydel is; dewyl de laatften verfchillend en onftandvastig zyn. Zo zyn ook de reelnddigheld en Zeldzaamheid van een Soort; want deeze hebben alleen betrekking tot het geen wy van de Planten in Europa wecten. Dus brengen die Naamen van Vulgarls, Communis en Spony g tanea  3ï4 SOORTLYK ONDERSCHEID. tanea niets toe tot het Soortlyk Onderfcheid; maar worden thans tot Bynaamen gebruikt.—Wat betreft den Bloeityd, dezelve komt mede in het Soortlyk Onderfcheid niet in aanmerking; dewyl ze aan dePlant toevallig, maar niet wezenlyk is, 't Is waar, dat een groot getal van Planten een zekeren tyd van bloeien, en van uit en opgroeien houden; by voorbeeld , zeer veele Africaanfchen bloeien in den laaten Herfst en de Alpifche in de vroege Lente ; doch door de kweeking veranderen de Lente- in Herfst-Planten, en de Herfst- in LentePlanten. Wat het Landfchap tot den tyd van bloeien doet, is zeer bekend, by voorbeeld, de Hel/eborus hyemalis en Dapkne Mezereum bloeien by ons in de maand February, en te Upfal in April, De Viola martia en Caltka palujlrh bloeien in ons Nederland in de Maand Maart, doch in 't Zweedsck Schonen in April; in Upland in May , en in Lapland in Juny. De Berkeboom bloeit in de Maand April in Nederland , in May in Zweeden, en in Juny in Lapland : de Kersfeboom 'in Nederland in April, te Petersburg in Juny. Schoon fommigeSoorten van 't Cyclamen , 't Colchicum , de Crocus enz. in den Herfst haare Bloem geeven, en anderen in de  SOORTLYK ONDERSCHEID. 315 de Lente, en deeze wet nooit te buiten gaan, zo lang zy onder het zelfde Climaat groeien, mogen zy echter, wegens den tyd van bloeien, niet in verfcheiden Soorten verdeeld worden , alzo zy omtrent haar maakfel volkomen overeen koomen. Immers heeft Linn.eus het Cokhicum autumnak, het welk in Europa altoos in den Herfst bloeit, in Lapland overgebracht, alwaar het, in 't eerfte jaar, bloeide in Auguetus; in 't tweede en derde in Juny , en geen vrugt voortbragt, eer dat het een Lente-plant was geworden. Veele Planten , die een zekeren tyd van den dag, of vaste uuren in 't bloeien waarneemen, zo als wy in 't Bloemhorologie zullen aantoonen, veranderen dien tyd, wanneer zy onder eeii veffchiilend climaat groeien. Andere Planten openen haare Bloemen, wanneer het helder Weder is, en dc Zon fchynt; maar als 'er een mistig cn regenachtig Weder opkomt, fluiten zy terftond haare Bloemen, gelyk de Tulipa, Montia, Convolndus, enz. Somtfiigc Bloemen waaken alleen by den'nacht, zö als de Mirabiiis Jalapa en iongiflora, en de Lychnis no&iflora. Eenigen bloeien fiegts één etmaal, gelyk de Mirabiiis, TrackscattM, Conxhufos, Morast, HemerocaJSs, en  $16 SOORTLYK ONDERSCHEID, en 't Antherieum ramofum: do.eh deeze allen zyn kortftondige Kenmerken, welke wy met vermaak 'befchouwen , maar niet moeten leggen tot een fondament van 't Soortlyk Onderfcheid; dewyl 'er oneindig duidelyker voor handen zyn. . Men mag zieh ook niet in 't Soortlyk Onderfcheid bedienen van de Duuring , ten zy die zeer klaarblyklyk is. De warme Landen , waar het altoos Zomer is , leveren Planten op , die , het geheele jaar lang, naauwlyks zullen fterven; weshalven daar zeer veele Planten overblyvende zyn, cn tot Boomen opfchicten, die by pns jaarlykfche zyn, gelyk 'f Tropaolum , de Majorana, en de Malva arborea. Dus hebben de Kruidkundigen ontdekt, dat het Bafilicum of Ocymum, ?t welk in Europa een jaarlykfche Plant is, op 't ejland Cellen een overblyvend Struikgewas is ; en dat de Kool, die by ons een tweejaarige Plant is, aan den Zeekant van Guinee een Boom word, en dikwyls ter dikte van een man opfchiet. In de koude Gewesten veranderen de overblyvende Planten in jaarlykfche, zo als de Mirabiiis, de Ricinus, enz. Heister. {Ephem. Nat. Cur. vol. V. pag. 52,3.) heeft aange-r tekend, dat veele Planten, die gemeenlyk voor jaar-s  SÖORTLYK ONDERSCHEID. &i fcrfyfcfché gehouden worden, wanneer ze op een behooxlyke wyze behandeld worden, overblyvende zyn, gelyk de Ricinus communis, Coix Lacryma Jobi^BafelIa, Verbeftna, Oenothera mollisfima , Oomphrena, enz. wanneer ze naamlyk in de Trekkasfen gehouden worden. Du Hamel heeft gezien, dat de Gerst nieuwe Halmen na den oogst heeft uitgefchooten, en, in 't volgende jaar, Airen voortgebracht. Wyders is al het Soortlyk Onderfcheid, dat men, door Gelykenis of Vergely king met een andere Plant, uit het Kruid, uit de Vrugtmaaking, of uit de Houding ontleent, ydel: Want het onderftelt eene empirifche kennis der meeste Europeefche Planten, die als uit ingefchaapen denkbeelden voortkomt , doch welke fommi£en in een' verkeerd begrip heeft gebracht; by voorbeeld , de Campanula met het Blad van Jacalxa, zo als men vind by Tournee ort. Eea Leerling, niet weetende, welke en hoedanige Bladen de Jacobaa heeft, zoekt de Soorten na, hy vind ze, of lineaal, zo als die van de Rosmarinus; of pylswyze, zo als die van het Glaftum; of gefchaard, gelyk die van het Leontodon,- of omgekeerd eiwys, gelyk die van de Statics Limwium; of verdub-  31* SOORTLYK ONDERSCHEID. dubbeld , zo als die van het Abfmthium; of meef anderen, en dus van een zeer verfchillende figuur. Hy weet des niet, of een Kruidbefchryver vcrftaan, beeft de Jacobaa met het blad van 't Glastum, of die met het blad van Limonium, of van een andere foort. Zo is het ook gefield met de Jacobaa, hebbende het blad van de Senecio. Senecio en Jacobnea zyn Planten van het zelfde Geflacht, en dus is yacobaa met het blad van Senecio het zelfde, als of ik zeide, Jacobaa met het blad van Jacobaa , dat zeer dwaas zoude zyn. Ook is de Jacobaa met het blad van Senecia , by Ray, een andere, als de Senecio met het blad van Jacob gehamde •, getande ,~ fcherpe Bladen maar het tamme bezit meer effene en gladde Bladen: des de plaats een' Kruidkundigen niet bedriegen moet. — Het fraaifte Onderfcheid onder allen maakt, in zeer veele Geflachten, de Manier pao Bloeien, Zy is zo groot , dtit de Navolgers van Ray en Rivinus vast fielden, dat daaruit veele Geflachten raoeften gefeheiden worden. Onder de Soorten van Spirtsa zyn 'er met verdubbelde getroste Bloemen \ fommigen met gekroonde; anderen met getuilde, of met zonnefchermige, en eenigen met ■byna pluimswyze- Bloemen; des dit Merk weggenomen zynde , 'er geene zekerheid aangaande het Soortlyk Verfchil overblyve. Ook hecht ds Bloemfteel, op verfcheiden wyzen, de Bloemen aan zich, zo als in 't vervolg blyken zal. — Eindelyk verfchaffen de Deelen der Vrugtmaaking. dikwyls een zeer ftandvastig Onderfcheid. In de Vrugtmaaking zyn meer deelen , dan in het overige der geheele Plant, en dus kunnen ook veele Merken daar uit genoomen worden. De Merken der Vrugtmaaking moeten onderfcheiden worden in wezenlyke, natuurlyke en foortlyke. Een Leerling, voor'teerst een  SOORTLYK ONDERSCHEID. 525 een Bloem ontleedende , vindt daarin byzondere Merken •, hy maakt daarop nieuwe en valfche Geflachten; en meent, dat hy de eerfte is, die deeze Bloemen gezien heeft; maar in de Kruiden ervaren zynde, zal hy, dus doende, zich dikwyls bcdroogen vinden. De Soorten van Gentiana kunnen , buiten de Bloem, nimmer £gelyk uit de Waarneemingen van Haller blykt) onderfcheiden worden; maar de Bloemkranfen, die in eenigen kloks-, in anderen rads- of trechter wyze, en viervyf- of agtfpleetig zyn, kunnen zeer ligt de Soorten van dit Gefiagt doen onderkennen. Het Hypencum met driewyvige Bloemen laat zich zeer v/él van de vyf-wyvige onderfcheiden. In de Gentianaas cn Hyperkums koomen veele Variteiten der Soorten voor, die, wanneer de Vrugtmaaking niet in .acht genomen word, altoos de Kruidkenners zullen doen wankelen. Daar zyn Soorten van het zelfde Geflacht, die een gelyken of een ongelyken, een regelmaatigen of een onregelmaatigen Bloemkrans hebben. De Afrkaanfche Geraniums moeten, door hunnen onregelmaatigen Bloemkrans en vereenigde Meeldraaden, van de Europifche Medeflachtigen onderfcheiden worden, De Bloemkranfen maaken X 3 het  gyS SOORTLYK ONDERSCHEID, het verfchil tusfehen veele Soorten van de Aloè en Clufia. Niemant zal, zonder op de Vrugtbeginfels te letten, de Soorten van Roozen onderfcheiden. Dus leveren ook andere deelen der Vrugtmaaking andere Soortlyke Onderfcheidingen, gelyk wy op zyn plaats zullen zien, De Sexe zelve geeft Soortelyke verfchillen, zo als in de RJiamnus , Urtica, Vahriana en andere Geflachten te zien is. Uit die onderfcheiding leert een Leerling de dwaalingen, die in een konftig Systema niet kunnen vermyd worden. Edoch, men neemt zei* den, in de Soortlyke onderfcheiding, zyne toevlugt tot de Vrugtmaaking, ten zy andere wegen gefloten zyn ; dewyl de Bloem kortduurend is, en derzelver deelen dikwyls zepr klein zyn. Men behoort echter te weeten, dat, in 't geheele Veld der Natuur, alle Zekerheid rust op de kleinfte deelen, en wie deeze fchuuwt, fchuuwt te gelyk de Natuur. KORST. sHet andere vereischte van een recht Soortlyk Onderfcheid is , dat het zeer kort moet zyn. De Schoonheid en Volmaaktheid eener konst beftaan in  SOORTLYK ONDERSCHEID. 3*7 in de beknoptheid en kortheid: want hoe eenvoudiger iets is, des te beter keuren wy dat. Het is dwaas, iets door veel uit te voeren, dat met weiaig kan gefchiedea De Schepper zelf handelt belctopt in alle zyne Werken. Zeer veele Soortlyke Onderfcheidingen zyn door Plucknet, Breyne, en anderen gemaakt •, doch die vreeslyk lang zyn, dewyl ze geheele Befchryvingen, in plaats van Onderfcheidingen, opgeeven. Een Soortlyk Onderfcheid is of Weezenlyk, of Tweeledig. Het Wezenlyk is in zich zei ven het kortftc; dewyl het alleen bevat het verfchiliend byzonder Mtrk , 't geen alleen aan haare Soort eigen is, nooit in een ander van haar Geflagt aanweezig, en dat dus ligtlyk met één of twee woorden kan uitgedrukt worden, zo als wy te vooren door het voorbeeld van Pyrola uniflora hebben aangetoond. In dit geval kan een Soortlyk Onderfcheid te recht een SoortNaam genoemd worden. Wanneer wy deeze' Onderfcheidingen machtig zyn, hebben wy den hoogften top en het uiterfte doelwit bereikt, waar boven wy in de Kennis der Planten noch kunnen, noch verlangen te gcraaken. Wanneer de Kruidkundigen eindelyk zo verre zullen gekomen zyn, X 4 dat  §a8 SOORTLYK ONDERSCHEID, dat zy alle Soorten met zo een Wezenlyken Naam bepaalen kunnen t blyft 'er voor hun niets meer over. Deeze Naamen gelden op zich zeiven zonder aanhaalingen , daar andere Naamen van verftoken zyn. Maar wanneer ik geen Merk gewaar worde, dat aan één Soort eigen is, dan is het lroodzaaklyk , dat ik zoek naar Merken, die aan weinigen, en niet aan alle Soorten van het zelfdeGeflacht gemeen zyn. Deeze gevonden hebbende, zoek ik naar een ander, dat meer eigen is , tot dat ik eindelyk aan de laatfte onderdeeling kome. Dus word dan het onderfcheid dooi eene Syno'pfis, of tweeleeding gemaakt, waar toe ik moet overgaan , op dat zo'er geen wezenlyk, of zeer eigen Merk ontdekt is, wy echter de Plant zeker en veilig kunnen onderfcheiden , fchoon met meer woorden , dewyl men zulks met weinige niet kan verrichten. ■ Een Synopfïs is derhalven als een in de plaats komend Wezenlyk Onderfcheid, tot welker aanneeming wy verplicht zyn in zeer groote en met Soorten ryklyk voorziene Geflachten, zo als in de Salix , (zie de Species plantamm,') waar in eerst voorgedraagen worden de Soorten toet gezaagde Binden, daarna met zeer effene : ver-*  SOORTLYK ONDERSCHEID. 329 vervolgens gefchiedt de Onderdeeling in die, welke gezaagde gladde Bladen hebben, of met gezaagde donzige Bladen pronken: wyders in die , welke met geheel effene gladde , of met geheel effene ruige voorzien zyn. Men moet zich echter altoos wachten, dat zodanig Soortlyk Onderfcheid geen meer woorden toelaat, dan het noodig heeft om onderfcheiden te worden : want anders wordt het zo iets, het geen wy een Befchryving noemen. Tot zodanig Soortlyk Onderfcheid , fchoon het ook tweeledig is^, zyn, op zyn hoogst, twaalf Woorden noodig , zo als uit de volgende berekening blvken kan. Laat 'er een Genacht van honderd Soorten zj n , zo als 'er, tot nog toe , geen' bekend is; maar gefield , 'er wierd zulk een gevonden, laat dan deeze Soorten onderfcheiden worden door eene Synopjh a 50. b 25. c 13. d 7. e 3. f 1. g. 1. derhalven zes Zelfftandige Naamwoorden {Sub/laatha), met zo veel By gevoegde (Adjeclhay, zouden 'er op het hoogfte noodig zyn : maar het zelfde Naamwoord {Stèflanthum') neemt dikwerf meerder Bygevoegde (Adje&foa} aan: en dus zullen 'er naauwlyks ooit 12 Woorden noodig zyn, om één Geflacht van honderd Soorten te onderX 5 Ichei-  330 SOORTLYK ONDERSCHEID, fcheiden. Dan , op dat een Sympfis niet al te lang worde, wanneer 'er een al te groot Getal van Soorten moet onderfcheiden worden, is het geöorlofd, hier en daar, Wezenlyke Merken in te voegen, op dat de geledingen der Naamen minder worden; zo als, by voorbeeld, Linnjeus gedaan heeft in de Salix hermaphrodita , diandra, pemaiidra. In dit geval is het Soortlyk Onderfcheid deels tweeledig, deels wezenlyk. Wanneer 'er in een Soortlyk Onderfcheid meerder Merken opgeftaapeld worden, als'er noodzaakelyk zyn, raakt een Leerling daardoor in de war, en weet niet, op welk een Soort hy vertrouwen moet, noch hoe veele Soorten 'er zyn, noch in welk ftuk de één, flachtige verfchillen; maar de noodzaaklyke Merken, fiegts opgegeeven zynde, zal hy dit alles ligtlyk doorzien. Uit het gezegde blykt, dat 'er geen Soortlyk Onderfcheid plaats kan hebben, wanneer 'er, in één Geflacht,maar één Soort ontdekt is: want een Soortlyk Onderfcheid bevat een Merk, dat van andere Soorten van dat Geflacht is afgefcheiden. Wie kan toch een onderfcheid maaken tusfehen iets, dat aanwezig, en iets, dat onbekend is; terwyl 'er geen denkbeeld van die  SOORTLYK ONDERSCHEID. 3S* die Zaak is, welke men onderfcheiden moet. Hy dan, die een nieuwe Soort ontdekt, moet ook een Soortlyk Onderfcheid, en tot zyn ontdekte Soort, en tot de andere, die reeds ontdekt is, toepasfen. Wanneer 'er eene Claytonia eerst in Firginie ontdekt was, en daarna een andere Soort in Siberië gevonden wierd , heeft men de Siberifche genaamd Claytonia met eiwyze B/aden , doch de Virginifche. met lineaale Bladen. Vervolgens, wanneer iemant in een Genacht, waar onder reeds eenige Soorten ontdekt en bepaald zyn, een nieuw Soort vindt, moet hy niet alleen aan zyn nieuw bygekomen Soort een goed Soortlyk Onderfcheid toepasfen ; maar ook de Soortlyke Onderfcheiding der overige Medeflachtigen verbeeteren of vermeerderen. Dus verbetert het laatfte het voorige. EVENZINNIGE NAAMEN. In de Kruidkunde is het reeds lang de gewoonte geweest, van by de genoemde en bepaalde Soorten ook te voegen de Evenzinnige Naamen of Synonyma, te weeten, de verfchillende Naamen door de Kruidkundigen aan dezelfde Plant gegeeven, en wel tot dat einde, op dat ze, zo tot opheldering van de ei-.  332 EVENZINNIGE NAAMEN. eigenlyke bepaaling, als tot verrayding van verwarring, welke uit de verfchillende benaaraing kan fpruiten, zouden dienen. Daar na verklaaren wy ook door de Evenzinnige Naamen QSynonymay, op welk een plaats en met welke woorden de Schryvets van die Plant gewaagen. Derhalven verdienen ze niet geheel de noeming van een Naam, dewyl zy eigenlyk niet anders zyn, dan Voorfchriften van aanhaalingen, byna van dat Soort, van welke de Rechtsgeleerden, in 't aanhaalen van 't Kerklyk Recht, gewoon zyn zich te bedienen. Gaspar Bauhinus heeft, door eenen vecrtif iaangcn Arbeid , in zyn Pinax, in den jaare 1622. •uitgegceven, de Naamen zyner Voorgangeren te zamen gevoegd , en gebracht tot 6000 Soorten. G. Sherard, een Engelschman, een uitmuntend Kruidkenner, heeft de' Pinax van Bauhinus vervolgd; maar in 't jaar 1728 geftorven zynde, het werk overgelaaten aan Dillenius. Deeze, Profesfor te Oxfort zynde , heeft het Werk van Sherard vervolgd tot het jaar 1747, waar in hy overleeden is. Sibthorpe, de opvolger van Dillenius, bewaart en vermeerdert de Pinax van Sherard en Dillenius, welke, tot hedentoe,  EVENZINNIÖE NAAMEN. 232 toe, niet in 't licht is gegeeven. Haller heeft, in verfcheiden Werken , eene volledige evenzinnige Benaaming der Planten van Zmtzerland uitgewerkt. Zulk een volkoomen Werk van Evenzinnige Naamen is voor de Kruidkundigen zeer noodzaakiyk: want den Naam van een Schryver daardoor ontdekt zynde , kan men die van alle Schryvers gewaar- worden. Dus kan men daar door naflaan alle Befehryvingen en Figuuren; en verder tot de kennis van alles koomen,'t welk te vooren van een Plant is bekend geworden. Veele Naamen zullen dan ook, niet langer, een denkbeeld van meerder Planten verfchaffen. gen o omen uit de beste beschryving en figuur. Uit 't geen wy dus verre hebben gezegd, blykt, dat een Evenzinnige Benaaming noodzaakiyk is, Echter moet een Systematisch Kruidkenner zich wachten , dat hy niet zulke Evenzinnige Naamen aanhaale, welke eer duister, dan nuttig of noodzaakiyk zyn , of die niet anders dienen , dan om een Bladzyde te vullen, en 't Boek grooter en ongemakkelyker te maaken. Men moet alleen de Evenzinnige Naamen dier Schryvers aanhaalen, wel-  334 EVENZINNIGE NAAMEN. welken, of door de befchryving, of door de afbeelding het Boek der Natuur, dat is, de Gefchiedenis van ieder Plant ophelderen, -of andere gedenkwaardige Zaaken , die van meerder belang zyn, opgeeven. Men mag dan gemaklyk voorby gaan zulke Schryvers, die geene andere verdienften hebben , dan dat zy een Plant, aan anderen genoeg bekend , ook noemen, en in hunne Lysten, of Flor aas optellen, of die in hun fchryven duister z>7n. Wat betreft de oude Schryvers, derzelver Befchryvingen en Naamen worden aangehaald in de Finax van Bauhinus, zo dat een ieder, die dit Werk opflaat, kan gewaar worden, hoe de oude Schryvers eene Plant genoemd , en befchreeven hebben. De overigen, die , na den tyd van Bauhinus, door een Kruidkundig Werk zyn beroemd geworden, hebben altoos den Naam" van C. Bauhinus, zo dezelve in de Pinax ge-' vonden wierd, gebezigd, of gewag van hem gemaakt onder de Evenzinnige Naamen. Dus is het zeer noodig, overal, onder de Evenzinnige Naamen, die van Bauhinus te plaatzen, te weeten, ais >er zo één in zyn Werk gevonden-word. By öen Naam, van Bauhinus moet men den Evenzin-  EVENZINNIGE NAAMEN. 335 Zïnnigen Naam voegen van dien Schryver, welke de beste Befchryving van de genoemde Plant gegeeven heeft , op dat de geen, aan welken de Soortlyke Onderfcheiding niet duidelyk genoeg voorkomt, de beste Befchryving der Plant tot meerder zekerheid kan raadpleegen. Maar, wan. neer 'er meer Schryvers een Plant wél befchreeven hebben, dan moet hy, vóór anderen, genoemd worden, wiens Werken men gemaklyker kan bekoomen, en niet onder de zeldzaame Boeken, die voor een ieder niet ligt te bekoomen zyn, geteld worden. Doch , zo het een Plant is, welke te vooren niet goed befchreeven, of geheel nieuw is, moet een Systematisch Kruidkenner dezelve naar de gegeeven regels der kunst, befchryven. — Na de beste Befchryving volgt de beste Uitgeever der Afbeeldingen, of die 't meest in 't gebruik is. Te vooren hebben wy de Afbeeldingen of Figuuren, tot het uitdrukken der Geflachts Kenmerken, verworpen, om redenen, aldaar bygebracht; maar tot de Soortlyke Onderfcheiding zyn dezelven zeer nuttig; als ook, wanneer één Plant één Geflacht uitmaakt, op dat daardoor het Kenmerk van 't Geflacht 3 zo wel als de Gedaante, levendig in ons ge-  S3Ö EVEN ZINNIGE NAAMEN. geheugen worden ingedrukt. Een Afbeelding ver-? toont een Plant, als in een Spiegel, of zy is een Befchryving daarvan door Aftekening, Dc bloote Befchouwing eener figuur, gelyk de Heer Baron van Haleer. zegt, drukt veel beter dc verbeelding in onze ziel, dan een lange Befchryving. Een Figuur geeft, in één opflag, tc kennen dat geen, 't welk men, zonder veel arbcids, niet z*a kunnen befchryven. Ten tyde, wanneer de Drukkonst eerst begon te bloeien, wierden alle Figuuren in hout gefneeden, welke de Kruiden , doch niet de kleinfte deelen, aartig uitdrukten gelyk die van Brunfels, Ftjciisius, Rudseck, cn anderen. Ten dien tyd wierden ook de Figuuren van den een naar .den anderen overgebracht, en, naar ieders welgevallen, in orde gefchikt. Daarna hebben de nieuwe Schryvers de Figuuren , in Koper gefneeden , te voorfchyn gebracht, welken veel beter zyn , dan die der Ouden, om dat de kleinfte deelen eener Plant meer, beter en duidelyker in de kopere Figuuren kunnen uitgedrukt worden. Dillenius heeft de zyne in Tin gegraveerd. Wyders zyn de Figuuren of Gefckaduwde, gelyk die der meesten: of Geftreeptc, by Linneus Fun*  EVENZINNIGE NAAMEN. 337 Fundamenteek genaamd) zonder fchadüuw', zo als die vanBRUNSFELS,FucHsius, Clusius, Plumier, en den jongen Linnjeüs. De Gcfchaduwden zyn wederom, of Naakte, zo als ze van de pers koomen , of Opgepronkte, die met levendige kleuren zyn afgezet, zo als die van Marttn, Blackwell, Weinmann, Ehret, Mëerburgh, en Sabbati. Er worden ook Origineelë Figuuren uit de Bladen zelf, in plaats van door de Drukpers, door een zekere andere Machine afgedrukt , en % afgedrukt zynde , door het penceel verder aangevuld, zo als Hesselius in America in den jaare 1707, Kniphof in Duitschland in 't jaar 1733, en daarna Ludwigh in den jaare Ï760 hebben uitgegeevem — Tot de vereischten van eene pryswaardige Figuur behoort, dat ze vooral getrouw, dat is, net volgens de natuur gemaakt, en vol van menigerhande leering zy. Alle de deelen moeten in haare natuurlyke plaats en grootte afgebeeld worden, zelfs de kleinfte. deelen der Vrugtmaaking. Dus moet een Figuur alles bevatten , 't geen 't Penceel en Graveeryzer in ftaat zyn om uit te drukken. In de kleinfte deelen, vooral in die der Vrugtmaaking, zyn de talryke en Y beste  338 EVENZINNIGE NAAMEN. beste afzonderingen opgeflooten , welke de eene Soort van de andere onderfcheiden. De Hairtjes, Kliertjes, Stoppeltjes, Helmftyltjes en Stampertjes, moeten derhalven nooit in de Figuur vergceten worden, zal dezelve voldoende zyn. De kleine Voorwerpen of Lichaamen, die met het bloote oog niet kunnen gezien worden, moet men door behulp van een Vergrootglas tekenen; doch altoos met byvoeglng van het deel, zo als het zich vergroot vertoond heeft. Dan, wanneer de grootte eener Plant zodanig is, dat zy meer plaats befiaat, en op 't bepaalde papier niet kan afgebeeld worden , is 't best, dat men een fchets van een takje geevc, en de geheele Plant, verkleind, daar nevens plaatze, gelyk Ehret in de Napaa pl. 8, in de Hibiscus pl. 6, in de Verbena pl. 14, en in de Martynia pl. 1 gedaan heeft. Eindelyk, nadien eenige Merken, waar aan de Kruidkundigen geleegen ligt, in de natuurlyke plaatsringe eener Plant zich niet van zelve vertoonen, moeten de Figuuren dier deelen, afzonderlyk, ter zyde van de geheele Figuur, geplaatst worden. Hier uit blykt, dat een Tekenaar, Graveerder, cn Kruidkerner, alle even ncodz;.aklyk zyn, om een  EVENZINNIGE NAAMEN. 339 een goede Figuur te maaken. Dus hebben de Kruidkenners, die te gelyk in de Teken- en Graveerkunst ervaren geweest zyn, de beste Fi1 guuren nagelaaten. — In »t aanhaalen van een5 Uitgeever der Afbeeldingen, heeft het zelfde plaats, 5t geen te vooren van een Bcfchryver gezegd is, doch met eenige verandering> naamelyk dat men i dat Boek moet aangewyzen, waar in de voorgeftelde Plant, volgens de fchikking der Natuur , »t best is afgetekend. De Figuuren der Ouden vertoonen ons de grootfte Boomen, en de kleinfte Kruiden in dezelfde grootte, en de liggende en kruipende, meesten tyds recht opftaande, 't welk men wél moet opmerken. Ook zyn de kleinfte deeltjes, voornaamlyk die der Vrugtmaaking, in de Figuuren der Ouden uitgeflooten, of minder naauwkeurig afgetekend. Van de laatere Schryvers moet men erkennen, dat ze hunne Figuuren naauwkeurig in koper gebracht hebben, waarvan fommigen te gelyk prachtig zyn. Deeze zyn meest zo kostbaar , dat vermoogende Lieden die alleen kunnen koopen, en minder vermoogende dezelven moeten ontbeeren, gelyk die van Besleb., Barü.elier, Morison, Plucknet, Riyinüs, y a Com->  34° EVENZINNIGE N A A M E N". CoMMELYN, RlIEDE, PlUMIER, BreïXE, DlLLENIÜS, RüMPHIUS, SLOANE, MaRTIK, LiNNjEDs, Miller, Oeder, Haller, Hill, cn voornaamlyk zulke Werken , die met kleuren zyn afgezet, zo als die van Weinmann, Ehret, Blackwell, Schmiedel, Jacqüin en Sabbatt.—Om eene verkiezing te maaken, is het noodig, dat men zodanig een Boek, ten opzichte der beste Figuur, aanhaale, welk niet al te kostbaar , en voor ieder te verkrygen is. De Fondamsmeeh Figuuren, voornaamelyk van Plumier, en van den jongen Linn^us, zyn zeer gemaklyk uitgewerkt, en voor mindere pryzen te bekoo- men, verbeeldende ook zeer wel de Planten. Wanneer er te vooren geene of alleen flegteriguuren van een Plant zyn afgetekend, moet de Befchryrer dezelve opgeeven. Vader landsche Naamen. Deeze zyn de Naamen aan een Land of Plaats byzonder eigen , die men by den Evenzinnigen Naam moet plaatzen ; en zo de Planten meer benaamingen in verfcheiden Provintien hebben, moeten er die ook , met melding van de Provintie, by-  VADERLANDSCHE NAAMEN. 341 bygevoegd worden. Deeze Vaderlandfche Naamen zyn van meer belang in de Flora's , als iemant in den eerften opflag zou denken : want, dewyl de Naamen van elke Provintic worden opgegeeven, doet men niet alleen dienst aan de Kruidkundigen, maar ook aan de geenen , die in deeze Weetenfchap onervaaren zyn. Door middel van die Naamen kan een onkundige zich van de Huishoudelyke, van de Medicinaale Gebruiken, en van andere merkwaardige Zaaken , die in de Flora's vermeld zyn, bedienen. Wanneer het een Winkelplant is, kan hy dezelve, of tot zyn eigen gebruik, of om er winst mede te doen, verzamelen. Daarenboven is dit voor Vreemden en Reizigers zeer voordeelig; want, als zy uit eene Flora den Vaderlandfchen Naam van het Land, waarin zy verkeeren , ontwaar worden , kunnen zy, zo het een zeldzaame Plant is, aan de Inwooners van derzelver Geboorteplaats vraagen doen omtrent het gebruik, 't welk zy , zo de Vaderlandfche Naam hun onbekend is gcbleeven, onmooglyk kunnen uitvinden. Zelfs word men dikwyls," uit de aartig gegeeven Naam door 't Gemeen , de mtuur en krachten der Planten gewaar, by voorbeeld, Tor* Y 3 meap  342 VADERLANDSCHE NAAMEN. menülla word door de Gelderfehe Boeren Meervond genoemd, door welken Naam zy aanduiden , dat men deeze Plant gebruikt tot geneezing eener Bloedwatering van 't Vee, 't welk, deeze ziekte hebbende , word gezegd aan 't Meer te ftaan. Indien er geen Vaderlandfche Naam aan een Inlandfche Plant gegeeven is, ftaat het den Kruidkenner vry, een' Naam, door hem uitgedacht, aan de inlandfche te befchryven Plant voor te draagen, roids die Naam in alle deelen vry is, dat is, in gcenen opzichte , of zamenhang aan eenig Stelfel verbonden, alzo niet dan weinige Lieden, die zich opzetlyk aan de Kruidkunde hebben overgecceven, c-cezen Zamenhang kunnen vatten. Om deeze reeden moet men in 't geheel verwerpen zulke Vaderlandfche Naamen , welken van fommigen gemaakt zyn met Latynfche Systematifche Naamen , om een' Schryver naar de Letter te vertaaien •, behalven dat ook zodanige Naamen door de Inwooncrs nooit zullen naargevolgd worden. Aan 't eind der Evenzinnige Naamen kunnen ook de Barbaarfchs geplaatst worden, vooral , wanneer beroemde Schryvers zodanige Inlandfche Naamen hebben aangenoomen, gelyk Rbïede in de Befchryving der Ma-  VADERLANDSCHE NAAMEN. 34? MalabaarfiheT^ntm; Her man sus in die der Gwlonfche; Kampeer in die der Japanfche; Herhand in die van Mexico; Markgraaf in die van Bra/il; Rumpf in die van Ambo», gedaan hebben. BEOORDEELING. t Geen wy, tot nog toe, verhandeld hebben, leert ons een voorgeftelde Plant, volgens ieder Samenftel, uit te vorfchen, of te befchryven. Nu moeten wy bezien dat geen, 't welk een reeds bekende Plant kan ophelderen. Dit heeft ham njeus bedoeld met het Woord Critica, of Beoordeeling, dewyl het oordeel dikwyls in het zelve vereischt word, om het waare van 't valfchc, het echte van 't onechte te onderfcheiden. 't Woord Critica word by de Grammatici wyd uitgeftrekt; maar in de Kruidkunde alleen betrokken tot de Afftamming der Woorden CEtymoIogia~) , tot de Tydrekening {Chronologid), oï tot de Geleerdheidshef hebbery QP kilo log ia). Woords Oorsprong (Etymologie.) Behelst dc wortels en afkomst van de Naamen der Planten. Zulk eene Etymologie hebben Y 4 VlR-  344 W O O R D S OORSPRONG. Virgilius Fallugius, Renatus Rapinus, en J. Bauhinus in 't licht gegeevcn. Zy is in de daad zeer dienftig, om de Naamen der Planten daardoor gemaklyker in ons geheugen te prenten. De oorfpronglyke Naamen, die geene wortels, geene afleiding, of geene betekenis hebben, worden van ons Barbaarfche genoemd; dewyl derzelver uitfpraak van de Geleerden niet verftaan word. Zy zyn ook nooit door een recht Kruidkenner ingevoerd; fchoon ze op zich zeiven geene verwarring veroorzaaken. 't Is bekend, hoe Paracelsus en Helmont befchimpt zyn, om hun Gas, B/as, enz., van wien wy ook den naam van Nofac gekrecgen hebben. Van den Geslacht naam. Een Plant, wanneer zy recht genoemd is, moet, gelyk wy boven gezegd hebben, beftempeld zyn met een Geflacht- en Soort-naam. Dus moet de Etymologie dier beiden opgegeeven worden. De GeJlachtnaamen zyn door de eerfte Onderzoekers van het Ryk der Planten, alleen uit gewoonte, aangenoomen. Zy hebben zelden of nooit gelet op de wezenlyke Kentekenen, maar dikwyls op de toeval-  VAN DEN GESLACHTNAAM. 345 vallige, en wel op de deelen van een Plant, of op andere oraftandigheden, die buiten de Plant gevonden worden. Dus is 't een oneindige, en, voor >c grootfte gedeelte, nuttelooze arbeid, om altoos den oorfprong der Gedachtnaamen zeker te willen verklaaren: want nadien de Herftellers der Kruidkunde, de Naamen der Ouden, wegens de onvolkomene befchryving der Planten, de Naamen niet te recht aan dezelven konden toeigenen; zo zyn er veele dier Naamen, dubbelzinnig en twyfelachtig, overgebleeven, welke tc gelyk aanleiding tot eensluidende en evenzinnige Benaamingen gegeeven hebben. Hierdoor zou een Kruidkundige zich menigwerf vergisfen. Zo zyn, by voorbeeld, Osmunda, Tanacetum, Tamarix, enz., tot heden toe, twyfelachtige Naamen van Planten gebleeven , van welke men nog niet weet, uit welk een Taal zy herkomftig zyn. Dan, wy beleeven thans een oplettende Eeuw, waar in wy, als er nieuwe Naamen gemaakt moeten worden , geene mogen verdichten , die niet eenig Wortelwoord hebben, op dat wy niet volftrekt Barhaaren fchynen te zyn, of iets zonder reden geoordeeld werden te verrichten,. y 5 VAN  345 Vak c e s Soortnaam. Hier door verdaan wy een Wezenlyken Soortnaam: want de zogenaamde Soortnaamen zyn,voor 't grootfte gedeelte , Soortlyke Onderfcheidingen, of fomtyds Befchryvingen, die eigenlyk niet verdienen Naamen geheeten te worden; die ook geen andere Etymologie hebben , dan een taalkundige afleiding der Woorden , waar uit ze beftaan. Maar de Wezenlyke Soortnaamen , en de daar uit afgenoomcn P/jtt; of Tririale Naamen, om dat ze door een of ander woord, of door één denkbeeld, kunnen voltooid worden , en dikwyls, tot verkorting, van Griekfche woorden ontleend zyn, verdienen zo wel eene Etymologie, als de Geflachtnaamen ; doch deeze Etymologie helpt ons weinig in di£ Triviale Naamen , die willekeurig gegeeven zyn, ten zy ze te vooren GeDachtnaamen zyn geweest. UITVINDER met den Tyd. 't Is billyk, dat de Lof van een Natuur-Onderzoeker , die, het eerst, iets voortgebracht uit den fchoot der Natuur , bekend maakte, bewaard worde, en ten allen tyden behendig bly- ve;  UITVINDER. 347, ■ vc; fchoon ook de kennis in laatcre tyden, we- gens dit voortbrengfel der Natuur, vermeerderd zy. Ook is het aangenaam en nuttig voor de Geleerde Waereld te weeten , wat in elk tydftip bekend of onbekend is geweest. De Chronologie, zegt Joseph Scaliger, is het licht der Waarheid, en de ziel der Hiftorie. Het is beklaaglyk, dat er, tot heden toe , geen Kruidbefchryver eene Chrono* logie of Tydreekening der Planten heeft uitgegeeven, waarin naamlyk de Planten worden opgeteld volgens de tyden, waarin ze, hoofd voor hoofd, gevonden, en door wien ontdekt , of ten minfte het eerfte medegedeeld zyn. Zo is , by voorbeeld, de Cerafus avium uit Cerafus, een Stad van Pontus , door Ltjcullus in Italië overgebracht, by gelegenheid der Acllfche Overwinning, in 't Jaar 680, na de Stichting van Rome. De Tulp, die in Cappadocie groeit, is in *t Jaar 1559 door Gesnerus in Europa bekend geworden. De Nicotiana Tabacum, of Tabak, is door Nicot, in 't Jaar 1560, het eerst gevonden, en aan de Europeen medegedeeld. De Agave Americana of Groote Americaanfche Aloë heeft Oo*tdsus, in 't Jaar 1561, het eerst in  348 UITVINDER. in Europa gehad. Het Trcpxo/um minus , of de Kleine Indiaanfche Kers, is in 't Jaar 1580, door Dodonsüs bekend geworden, en in het zelfde Jaar de Jpomoea Quamoclit door Cm s al pinos. — 't Solanum tuberofum of d'Aardappel is in't Jaar 1590 by C. Bauhinus bekend geworden. — De Meliantkus major, of Groote Honingbloem is 'c eerst in Europa gezonden in den Jaare 1672 aan Thomas Bartholinus. Het Tropxolum tnajus, of de Groote Indiaanfche Kers is uit Peru in Europa gekoomen , in het Jaar 1684, door toedoen van den Heer Beverning. De Ca~ tesbaa fpinofa > of Gedoomde Catesbsea , is in 't Jaar 1726 in Europa ingevoerd door Ca- Tesby. Plumier heeft, volgens het ge- tuignis van Tournefort, meer dan negenhonderd Planten ontdekt, en Tournefort, alleen heeft 'er dertienhonderd en vyftig uit de Levant mede gebracht. Dillemus heeft, in den Hortus Elthaimnfis 3 by ieder Plant een Tydrekenende Lyst der Schryvers gevoegd. Ook heeft Linnjeus met een pryswaardige inftelling in zyne Species Plantarum, en daar na in de Mantisfd>s , byna overal, een eerbewyzende melding van  UITVINDER. 349 van den Naam des Uitvinders gemaakt, of deszelfs Naam tot een Triviale Naam genoomen, zo als Cbnium Royetii, Ca&us Royeni, Hieracium Kalmii, Hieracium Gronovii, Hieracium Gmelini , Nitraria Schoberi, Altheea Ludmgii, Lobelia Plumierii 3 enz. 't Zou echter moeielyk zyn , zulk eene volledige Chronologie , of Hiftorie der Uitvinders in de Kruidkunde op te maaken, eer 'er een nieuwe en volkoome Evenzinnige Benaaming der Planten is in ft licht gekoomen. Zy kon echter best door den Heer Sibthorp gemaakt worden, als 'er fiegts een Sterretje *, of ander teken geplaatst wierd agter de aanhaaling van dien Schryver , door welken ieder Soort van Plant 't eerst ontdekt of uitgevonden is. Deeze arbeid zou-zeker veel nuts voortbrengen, om dat men dan by de Oude Schryvers niet naar een Plant zoude'zoeken, die door de Nieuwen ontdekt is. KENNIS of PHILOLOGIE. Deeze ftrekt-zich in ieder Weetenfchap ver uit, en bevat zelfs in zich de Grammatica , waarom ze van de Grieken UoWfióBeict, dat is, veelerhande Weetenfchap genaamd werd. In de Affchetzing ee-  S50 KjENNIS of PHILOLQGIE. eener Plant word ze, door Linnjeus, tot de Hiltorie- , Toetflng-, en Oudheids - kunde gebracht. Historiekunde Behelst verfcheiden Hiftorifche Overleeveringen omtrent eene Plant, die vermaaklyk en aangenaam zyn. Hier toe behoort een Verhaal van de gelegenheid, by welke eene Plant, voornaamelyk die zeldzaam is, of winst aanbrengt, tot onze kennis is gekoomen , of welke by eenen Bezitter eerst gebloeid, of vrugt gedraagen heeft; ook welke lotgevallen daar omtrent hebben plaats gehad. Merkwaardig zyn de bloedige Oorlogen, die door de Planten ontftaan zyn. Zo heeft de Cederboom Adrianüs aangezet, om Jerufalem te verwoesten. Het Hamatoxylum Campechiamim of Ksmpcche-Hout heeft den Oorlog aangeftookt tusfehen de Spanjaarden en Engeïfchen , van het jaar 1736 tot het jaar 1743. De Ficus of Vygen- boom heeft Xerxes genoopt, om tegens de Athenienfers ,en Rome tegens Cartkago, op aanraading van Cato, te ftryden. Om den Balfemboom heb ben de Jooden en Romeinen- geftreeden QPUSm ïa. £otk.\  HISTORIEKUNDE, 35Ï Soek). — De Kacau heeft dikwyls eenen itryd verwekt tusfehen de Brafiïïèrs. De Dadelboom heeft veele oneenigheden gebaard by de Oosterfche Volkeren, en de Nootmuschaat heeft de Nederlanders in Oost-Indien zich doen wapenen. Toetsing kunde Geeft verfcheiden gevoelens van verfcheiden Schryvers , betreffende eene Plant, op, die zy daarna overweegt, en ten onderzoeke brengt. Dus onderzoekt , beoordeelt, en verbeetert zy de Naamen der Planten. Vefder overweegt zy, of het Geflacht te recht beflooten, en de Soort zeker bepaald is; of de Evenzinnige Naamen recht aangehaald zyn; of de Figuur wel gemaakt is, enz. Zulke toetzen hebben Jungius in zyne Doxofcopïa phyfica minor es ; Rat in zyne Fasciculus Stirpium Britantiicarum ; Dillenius in zyn Hortus Elthamenfts; LinnxüS in zyne Critica Botanica en andere Werken; en Hall er in zyne Hiftria Stirpium Hehetiee opgegeeven. Dan hier door zyn veele Oorlogen onder de Kruidkundigen , nietbloedige, zo als die der Koningen met fehietgeweer en zwaarden, maar met de pen geveerd.— Phi-  352 TOETSINGKUNDE. Philibert Collet heeft dus crhique Brieven tegens de Elemema van Tournefort gefchree- ven, waar op Chomel geantwoord heeft. Rivinus is tegens Ray opgekoomen; Dillenius tegens Rivinus; en deezen hebben wederom onder clkanderen met de pen geftreeden. — Siegesbeck heeft LinnjEüs aangevallen; Browall en Gleditsch hebben tegens Siegesbeck gevochten: doch geen Geleerd Man moet de Toets op zich neemen, ten zy hy, door en door, in de konst onderlegd is. — Men moet geen vonnis aangaande eene Plant uitfpreeken, ten zy alle Schryvers, naar de orde des tyds, zyn nagezien; ten zy de naastbykoomende Planten onderzocht, derzelver Befchryvingen en Figuuren onder eikanderen, cn met de Planten zelve vergeleken zyn. Dit is wel een zeer grooten arbeid, daar er zulk eene menigte van Planten is ; echter is dezelve noodzaakiyk. Dan alle Crhique vonnisfen moeten zuiver zyn, uit de zaak zelve afgeleid, en nooit uit haat of nyd, uit een kwaden inborst, of uit beuzelachtigheid des verftands gefprooten, nooit met fchimp of lastertaal opgevuld, gelyk die van Siegesbeck en Heister op de Schriften van LlN-  T0ET5INGKUND& 353 Linn&us van zulken aart zyn, Voorzeker die, een beteren inborst hebben, zal zodanige manie? van fcbryven niet behaagen, wyl dezelve altoos meer fchade, dan voordeel, aan de Weetenfchap toebrengt. Matthiolus zonde, in zynen tyd , een groot Man geweest zyn, zo hy zich niet met Heekelfchriften had opgehouden. Wat hebben toch Ray of Rivinus met hunnen ftryd gewonnen! Dillenius is by weinige bemind geweest $ wegens den twist met Rivinus,fchoon hy over? Winnaar is gebleeven, waar over hy zich daarna genoeg beklaagd heeft. Vaillant, eertyds een zeer groot Waarneemer, heeft getracht de Koninglyke gunst voor zich te erlangen, door den val van Tournefort-, doch hy heeft zynen ver* dienden loon gekregen: hy zou veel grooter Man geweest zyn, zo hy Tournefort niet had aangerand. De raad van den Grooten BoerhaaVb was altyd, op de Hekelfchriften geen antwoord te geeven, 't geen veele trachten door fcherpe en bittere woorden van een Eerlyk en in de daad - Geleerd Man aftepersfen, om des te grooter gezag i in de Kruidkunde voor zich te verwerven , door : hun twisten met beroemde Kruidkenners, Een Z ver-  354 TOETSlNGKUNDfi verftandig Man ftoort zich des niet, trachtend» liever zynen goeden naam door ftilzwygen te behouden „ waardoor hy alle verwytingen en onteerende woorden meer befchaamd maakt, dan mes duizend wyze tegenredenen. OUDHEIDS KUNDE, Of Kennis der Oude Eeuw, welke beftaat in H uitvorfchen van de Planten der Ouden. Zy leert ons Zaaken, welke de oude Schryvers, in Rym of Onrym, aangaande de Planten hebben nagelaaten. Dan, offchoon er in alle Weetenfchappen niet weinige voetftappen van de Geleerdheid der Ouden gevonden worden, zo als in de Sterre-, Landmeet-, Schei- en Zedekunde, ook in de Welfpreekenheid, en andere Zaaken; nochthans zyn er geene blyken van eene bondige kennis in de Kruidkunde overgebleeven; maar alleen, mag; men zeggen, eene oppervlakkige: want zy hebben geene tekenen by hunne Planten gevoegd, om dezelven te onderfcheiden: weshalven wy, die zo een langen tyd na hen leaven, ligtlyk daardoor tot dooling gebracht kunnen worden. Zelfs heeft DioseoniDEs, in de Voorreden van zyn Werk en el-  OUDHÈIDSKUKDË, 353 : elders, veele Gdneesheereri deswegen befchüldigd. Galenus heeft ook hetzelfde gedaan, en tevens ; gezegd, dat men Dioscorides alleen, in de Be• fchryving der Simplicia , moest vertrouwen. En veele Schryvers hebben, na Nicolaus Léonicenus, duidelyk genoeg aangetoond, dat Ca.jus Plinius, gelyk in de Befchryving van andere . zaaken, zo ook irt die der Planten, uit verfcheiden Schryvers, en wel uit zulken, die geene genoegzaame kennis der Planten hadden, byna al het zyne heeft afgefchreeven, en dus zeer veele feilen in zyn anderzins beroemd Werk begaan heeft, Insgelyks hebben veele Geleerde Mannen aangete(kend, dat Avicenna onder dc Arabieren ook Veele zaaken, door H vertrouwen op anderen, heeft 1 opgegeeven, en deswege de Planten, door hem ';&mgepreezen, min naauwkeurig befchreeven heeft* lOok heeft JoannesSerapio, om geene andere* :imeer te noemen, in dit ftuk veelmaalen aangeloo* Ipen. De zwaarigheden vermeerderen hier, om dat üde Ouden dikwyls de Planten niet befchryven, 1 maar alleen met één woord aannaaien. Dit heeft I vooral plaats te» aanzien van de Planten der H< ; Schrift.' Ten derden zyn er, gelyk heden, zo Z a «*  35* OÜDHEIDSKUNDE, ook eertydsonder de Schryvers groote verfchillen wegens de Naamen ontftaan: hierdoor betekent, ook niet by de oude Schryvers, dezelfde Naam dezelfde Planten, Zo zegt Süidas, dar de Atthtnienfers p«?>t grootfte deel,geen Arabieren, zo als niet allen voor Latynea moeten gehouden worden, die Lafyn fchryven. Avicenna was een Turk, Rhases een Perjiaan enz. Daarenbooven waren de Arabieren die menfchen, welke gebooren uit Saba, of ook uit Is- maël,  OUDHEIDSKUNDE. ?6l maél, eerst het Schier-eiland Ardbie, daar na Chaldea, Abisfmie, en eindelyk een groot gedeelte Tan Afrka bezeeten hebben, als een omzwervend Volk, op 't Land zich ophoudende, woest leevende naar hun welgevallen, die niets dan Rameelen te melken en Sterren te tellen geleerd hadden. Wanneer het nu door de gezegde hulpmiddelen vast gaat, dat deeze of die Plant, >t zy ze nieuw of vóórlang ontdekt was, ook by de Ouden genoemd of bekend is geweest; als dan moet al het merkwaardige, dat de Ouden van eene zodanige gezegd en nagelaaten hebben, in derzelver Affchetzing bygebracht worden, het welk des te noodzaaklyker is, om dat de Nakoomelingen dan kunnen zien, dat wy *** - *«* nieuws veTkoSC hebben, 't geen by de Ouden reeds is bekend gcwcest> Hier toe behooren ook de voornaamfte zaaken, welke ons de Poëten opleveren tot opheldering der Planten. Zo zyn de Vaerzen vaa /Emilius Macer, Martialis, Nicander; Virgilius en Rapinus, welken, in deezeEem*, door den Profesfor van Royen in 't Latyn, e* door Johannes Christianus Cüno in t Hoog«4  36*2 OUDHEIDSKUNDE, Hoogduitsch zyn nagevolgd. Daarenboven moet al het geen, dat Bygelowig, Fabelachtig of valsch U3 verworpen worden, gelyk al >t geen de Ouden Tan den invloed der Sterren op de Planten, van de uitwendige Zegeling, en dergelyke meer nage. laaten hebben. EINDE van het eerste DeEI,  VERBET ERIN GEN. Bladz. 12, feg. 6. van' ondef Ef, lees En - i76. — 6. Konigbakje, lees Honigbakje I77. — 8. Stuikgewasfen, lees Struikgewasfett !8o. — 3. van onder, braaking, lees en braaking . los, — 52. gehouden, of worden onder, lees gehouden worden, of onder jog, ^ 3„ van onder Menyanthas, lees Mé- nyanthes doê. — SS. Kapitskoi, lees Kopitzkoi . 215. 5. van onder, Pyrys, lees Pyrus — 217. — 10. deeder, lees deelen der 'm 2,25. — 5. Paderata, lees Paderota m 251. — 7. hartsaehtingen, lees harsachtigeri , 260. — 14. aaktv lees naakt 280. — 14. ze wit, lees ze een wit 2,87. — 1. verkleiden, lees verfcheiden 295. — 9. Stratiotes , Aloïdes neem de comma weg _ 302. 4. of zo, lees of de zo 305. — 1. Hernadhi lees Hernandi®