01 1152 6842 UB AMSTERDAM  HANDLEIDING. - TOT DE 'PLANT- EN KRUIDKUNDE, BENEYENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING / der BOOMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUIDEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, YOLGENS HET ZAMENSTEL !''':' i'1 van C. LINNAEUS. nieuwe uitga ye met 105 platen. Ye. DEEL. te AMSTERDAM bij L O DE W YK van ES, m da KaWerJlraat, M°. »G.   INHOUD van dit STUK. DERDE AFDEELING. De HEESTERS, VIII. Hoofdst. Befchryving van de Hf.e» sters , wier Bloemen tien Meeldraadjes hebben , deswegen Decandhia of TiexmanNige genaamd, tot welke de Ca<ïia , Ruta en veele anderen behoo- ' Bladz. i ren. IX. Hoofdst. Befchryving van ^Twaalfmannige Heesters, Dodecandria , dus wegens het getal der Meeldraadjes, dat meer dan tien of minder dan twintig, en veeltyds twaalf is, genaamd. «w*f* 124 X. Hoofdst. Befchryving van de Hee¬ sters, die Twijstigmaisnige, Icofandria , wegens het getal der Meel- \ draadjes, geheten worden, tot welken die Gewas/en , welken men Toortsplanten noemt, als ook de Granaat - Appelen , Roozen , Myrten , en verfcheide anderen, betrokken zyn. 14* XI. Hoofdst. Befchryving van de Veel- mannige Heesters , Polyandna , dus wegens het onbepaald getal van Meeldraadjes genaamd ; waar onder de verfcheide Soorten van Kappers, Ciftus en in 't byzondsr de Theeboom, voorkomen. XII;  XII. Hoofdst. Befchryving van de Tweemagtige Heesters , Didynamia , dut genaamd, om dat zy, van de vier Meeldraadjes, twee langer, twee korter hebben; gelyk onder anderen de Lavendel , Kruizemunt en dergelyken; die tot de Gekrantte of Lipbloemige behoor en, eh veele Uitheemfchen, waar in het zelfde plaats heeft. Bladz. 279 XIII. Hoofdsi\ Befchryving van de Exkelbroederige Heesters , Monadelphia , dut genaamd, om dat de Meeldraadjes in derzilver Bloemen famengegrceid zyn , of uit één Grondftuk voortkomen; gelyk dit plaats heeft in de Geraniums, Malva's en ar.de- —— o55 XIV. Hoofdst. Befchryving van de Heesters , wier Meeldraadjes uit twee Grondftukken voortkomen, deswegen Düebelbroederige , Diadelphiagenaamd; tot welken lyna alle de Vlinderbloemige Plantgewasfen betrokken m. 422 XV. Hoofdst. Befchryving van de Veeleroederige Heesters , Polyadelphia, in wier Bloemen de Meeldraadjes tot verfcheide Lighaamen famengevoegd zyn, die als di Foetftukken daar van uitmanken. ..„ , ^ AAN-  AANWYZING dêr PLAATEN, cn der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden. Plaat XXIV. Afbeelding van Tienmannigk Heeitèrs. tegenover Bladz. 7 Fig. i.T>eSophorabiflora, een fraay Kaaps Bloemgewas. . bi. 8 Lett. A. Drie Vrugtballetjes of Nooten van den Gui- landina of Bonduc-Booin ■uit Westindie, . bl. 46 2. DeChrJcaspmiiadataoï Caiuuneng van 't Eiland Java .in Oosrindie. bl. 57 Plaat XXV. Afbeelding van Tien- en Twintigmannige Heesters. , ' — —— 105 Fig. 1. Een Kaapfch Gewas naar de Cunonia of Oofterdykia eenigszins gelykende. . . bl. 106 Lett. A. De Styl en Meelknopjes van hetzelve zeer fterk vergroot, bl. 107 Fig. 2. Een ünalbladige Myr- tus van de Kaap. bl. 179 Lett. B. Een Blommetje daar van , met llerke Vergrooting, afgebeeld, bl. 1B0 Plaat XXVI. Afbeelding van Veelmannige en tweemagtige Heefters. ■'■»— —i — 275 Fig. 1. Een Takje van den AyAsfa Boom of Vifch- * 3 do»-'  dooder, uit Oostindie, met Bloem en Vrugt.fi/. 275 Lett. A. De Kelk afzonderlyk, om de vier Stylen of Stampers aan te wyzen. . bl. . . Fig. 2. Een Vrugtdraagend Takje of Tros van het Oostindifche Gewas , Volkameria ferrata ger naamd, me: het Blad. bl. 337. Plaat XXVil. Afbeelding van Tweemagtjgr en Enkëlbroederige Heefters. tegenover Bladz. 319 F'.g. 1. Een Takje vaneen Kaap- fen Heefter met zyne Zaadhuisjes naar den Kuifchboom gelykende. bl. 350. Fig. 2. Een Takje van de Geuda-Pcura uit Oostindie , welker Zaad A- belmofch heet. bl. 416 Fig.~[2. Een Tuiltje of Vrugt- Tros van de Abrus of Weeg - Boontjes , uit China gebragt. bl. 43Ó. Lett. A. Twee grooter Zaa- den van den l'/eegkor- rels of Koraalboom. bl. 438. Plaat XXVIII. Afbeelding van DüE2ELBROEDERlüE HeC- Fig. 1. Een Kaapfch Gewas, Polygala Empetrifolia door my genaamd. bl. 433. Lett. A. Wyst aan het Zaadhuisje indetweegroote Kelkblaadjes vervat; b hetzelve kleiner enonvolkomener: c de ove- ri*  rige Kelkblaadjes en den Kiel van het Bloempje , met zyne Baardjes, den Styl doorlaatende , die by d zig duidelyker en fterk vergroot vertoont met de agt Meeldraadjes en derzelver langwerpige Meelknopjes. By e is de vyfbiadige Kelk zeer fterk vergroot, met de overige Bloemblaadjes, de Kiel weggenomen zynde , voor 't Oog gebragt. Fig. 2. Een Soort van Aspalathus, die ik Pedunculata getyteld heb, van de Kaap. «■ 475- Lett. B. Wyst een vergroot Bloempje aan , van dit Gewas, welks Haairige Kelk meer vergroot voorkomt by ƒ, met den Styl en de tienMeeldraadjes, die hier altemaal tot één Lighaam famengevoegd zyn, gelyk zyzig by g openbaaren; zynde derzelver Meelknopjes aldaar ookzigtbaar, zo wel als de geknopte Stempel. By h is de Kiel, met zyne twee dunne Nageltjes of Steeltjes van aanhechting, #ok zeer vergroot zynde , voorgefteld. Eett. C. vertoont het Zaadhuisje of Haauwtje wat grooter dan natuurlyk. De Haairigheid is hier zo fyn , dat men die niet overal heeft kunnen af- *edden' * 4 Plaat  Plaat XXIX. Afbeelding van Dubbele roeder i g e Heefters' • • • tegenover Bladz. 493 Fig. 1. Een Tak van de Liparia Villofa van de Kaap , zynde een zeer fraay Zilverkleurig Gewas , met een fvne Wolligheid. h, ' Lett. A. vertoont de Bloem, 5°1en b , c , d, e haare Blaadjes: ƒ den Kelk, die zeer ruig is en de Meeldraadjes daar in ' ' vervat, die by g en /; nader zyn aangeweezen ; gelyk ook de Styl en het Vrugtbeginzel by f, zeer vergroot zynde. Dit alles isbreeder verklaard op . bl. 50:. Fig. 2, Een Tak van den Kaapfen Heeftcr, genaamd Pforalea aculeata.bl. 549. Lett. B. vertoont den Kelk, en voorts wyzen de kleine Lettertjes de deelen van de Bloem aan en het Vrugtbeginzel ; zynde by i ook een Slip van den Kelk en by k een Blaadje van het Gewas met flerke Vergrooting vooigeiteld , om de' Klierachtige Stippen , die zigdaarop bevinden, duideiyk aantetoonen; gelyk men dit alles omftandig kan leezen op bl. 550. B E-  BESCHRYVING DER PLANTEN. & £ R D E AFDEELING. De HEESTERS. Vni. HOOFDSTUK. Befchryving van de Heesters, wier Bloemen tien Meeldraadjes hebben, deswegen Decandria of Tienmannige genaamd i tot weiken de Casila, Ruta tn veele anderen be° hooren. #&#&&#n het voorgaande Stuk zyn de Agt>. * "|, mannigen befchreeven : de Negen| I I mannigen leveren geen Heefters uit: des begin ik dit Stuk met de Henmannigèn , van wier algemeene Verdeeling reeds gefproken is. Het eerfte Gefiagt, in diq jüasfe voorkomende, heet S o p h o r a. Een vyftandige Kelk , aan de bovenzyde bultig bevat een Vlinderbloem s die de Vleugels A zo XI, VUU Y« STBKl  UT. Afdeei VIII. Hoofd' stuk. Vip. i. Sefhtra Alcfecw Toides. Vosfefiaar tige. ] n. Tcmenttfa. Wollige. 1 i 1 i I 2 Tienmannige Heesters. . Z,° la;.S heeft ^ VJag. >t Getal der Meel. d aadjes is t|en allen van elkander afgezol derd t welk deeze en de volgende Soort van de andere Vlinderbloem - Planten onZ. fch.d, De Styl is enkeld; de Vrugt een re TwT^ T*]£ S°°rteni üit de drie ^dere Werddsdeelen afkomffig, in dit Geflagt begreepen, naamelyk 2 CO Sophora met gevinde Bladen, de BlaadKrumg.k ' lan^rPig; de Steng Deeze bevondt zig in de Cliffortfche Tuin zynde onder den naam van Zoethout Zl faoopigc ai. gewrichte Peultjes, Z B™ * a u m afgebeeld en befchreeven T 1! ' fout hadtze Orientaahch Ervum dT CO Sophora w, gmWff A J« *a/ry*, rondachtig en Wollig. De XII . Gen. jog. p. 32s. So,hota> ^ p '7. ,i?„tffT!01-pinnat,'s' FoIioIis ^«ofis' &hoLia  Decandria: j| De Wolligheid der Bladen maakt dit Gewas^ geheel Zilverkleurig , en het is tot de Colutea's betrokken geweest door Hermannus,! die aanmerkt, dat het een Heefter van Manss langte hoog wordt, de Bloemen Aairswyze ver-Mi gaard hebbende, welke naar die van Brem golyken , en waar op dergelyke Peultjes volgen als in de voorgaande Soorr. Het komt overvloedig in de Kreupelbosfchen, aan de ZeeKust van 't Eiland Ceylon , voor, zynde van een fcherpen, bitteren, walgelyken Smaak. Dat het in de Cliftortfche Tuinbeïchryving Indigophota genoemd was, Is niet om dat het de Indigo zou voortbrengen, maar, om dat het tot dien Geflagtnaam betrokken werdt. (3) Sophora met gevinde Bladen, de Blaadjes talryk en eenigermaats Hartvormig* ■ \ Deeze, door Ehret te Londen getekend,! is door Trew zeer flerlyk in Af beelding gebragt. Men betrekt 'er toe de Ongedoornde naar den Koraalboom gelykende Heefter van Sloane met Bladen als die der Esfcheboo» men, doch ronder, de Bladen en Takjes ruig: als digophora Fol. tomentofis. Hért. Cliff, 4*7. Colutea Zeilani» ca Argentea tota. Hzrm. Lugib. 169. T. 171. Raj. Hifi. 1720. (3) Sof hort Fol. pinnatis, Fol. numeiofis fubcordatis. Galega fruticofa &c. brown. Jam. 289- T. 31. f. 1. Corallodendron Fol. Pfeudo - Acacia;. Flum. Sp. 21. Ic. 101. Arbori Coral affinis non fpinofa. Sloan. Jam. 144- H'ft* U- P- 4». T. 107. f. 3. Sophora atborea &c. Trew. Eirtt, p. 37. T. 5?, Aj II. DlEIu V. STUK. IIL LFDEEL.' VIII. [OOFD- Monegi«% nr. ~)ccidenta- Westindi» che.  VL Afdeei viii. Hoofdstuk. Eemoy IV. Capenfis. Kaapfche. V. Ij Japanfche. j| TlEHMANNlCE HEESTERS. als ook de Heefterachtige Galega van Browne? " doch deeze Westindifche verfehilt, zo onze Ridder aanmerkt, zeer weinig van de voorgaande Soort, dan dat de Bladen veel minder en naauwlyks van onderen eenigermaate Wollig zyn. (4) Sophora met gevinde Bladen, de Blaadjes talryk, Lancetvormig, van onderen Wollig , de Steng Heeflerachtig. Deeze, aan de Kaap groeijende, JseenHee^ üer m de Jongheid Wollig, doch ouder wordende kaal, hebbende aan ieder Bladfteel drieen-twintig Blaadjes, en aan 't end der Takken een Tros van witte omgekromde Bloemen, wier Meeldraadjes als met Fluweel doorweven zyn en de Vrugt is een platachtige Wollige Haauw' bevattende van drie tot zes zeer harde Zaaden. (J) Sophora met gevinde Bladen; de Blaadjes menigvuldig , ovaal en glad; de Steng Boomachtig. Deeze valt in Japan , en heeft van zeven tot elf Eyronde, dunne, wederzyds gladde Vinblaadjes , de onderften een weinig kleiner en kleine Trosfen van witte Bloemen. (6) So- i (+) SopitraloUpinnatis, Fol. numerofisIanceolatishbtus tomatofis , Caule fruticofö. Umi 6?. Sophota Oroboid BSRG. Cap. i4i. r ™UB« (s) Sophora Fol. pinnatis, Foliolis plurintó ovatis £inle aiboieo. Mm, «, bübm, fi, hi< ?|< wlu*  Decandri*. 5 (6) Sophora met gevinde Bladen; de Blaadjes zeven in getal en glad. H Een Chineefch Heeftertje met fmalle Senne-sX1 Blaadjes, en een geknoopte Haauw, die een lange Snuit heeft, van Plukenet , wordt^ hier betrokken , zo wel als de Bortltruik van ze Rumphius, Antkholerica, dus genaamd, om dat dezelve een gezegend Middel uitlevert , tot ftuiting van gevaarlyke Galbraakingen. De« zelve isvry gemeen op Java en de Oostindi» fche Eilanden daarnmftreeks , als ook op de Molukkes, groeijende aan het Strand ter hoogte van den gemeenen Ligufter , doch de Stam krygt wel de dikte van een 'sMenfchen Arm of Been. De Takken zyn Wollig, de Blaadjes ovaal, de Bloemen geel, de Vrugtcn knoopige Haauwen , naar die van den Koraalboom g'elykende } en Zaaden als Erwten bevattende, die een bitteren Smaak hebben, zo wel als het geheele Gewas. De Ternataaten noemen 't zelve het opperfte Geneesmiddel, als tegen drie aldaar zeer gevaarlyke Kwaaien, het Bort, de Pleuris en Venyn, dienftig zynde. (7) Sophora met drievoudige engejleelde Bladen, de Blaadjes fmal. Hier ($) Sophora Fol. pinnatis, Foliolis feptenis glabris. FLZiyl. 147. Fruticulus Sinenfis &c. pluk. stmalti. 18. t. 451. f. 10 ? Amicholerica. Rumph. Amb. IV. p. 60. t. 23. (7; Sopbira Fol. ternatis fesfilibus, Foliolis lincaiibus. Bers, A 3 ' u, DEEL V. STUK. Tb, DEEL. VIII. 10FD!k. vi. '■ieptAMa.venbU;«. vii. Giniftoidts, Siemach- ige.  III. Afdeel; VIII. Hoofdstuk, Eenwy VIII. Auftraiïs. Zuidelyke n. TSnUorU. Vetwende. 1 j 6 TlENMANHIGE HEESTERS. Hier wordt zo wel de Bremachtige als de Walitrooachtige van Bergius, beiden aan de Kaap der Goede Hope vallende, t'huis gebragt. De eerfte heeft Pluk en et onder 'den naam van Kaapfche Driebladigen Brem met Rosmaryn - Bladen ; de andere onder dien van Afrikaanfche Brem met fmalle hangende Blaadjes , voorgefteld en afgebeeld. De Kiel van de Bloem is wederzvds gehoornd. (8) Sophora met drievoudige, byna ongeJleeU de, gladde Bladen , en Degenvormige Stoppeltjes. Deeze heeft een Kruidige leggende Steng; de Bladen zyn langwerpig Wigvormig : de Groeyplaats is in Karolina. (9) Sophora met drievoudige bynct ongedeelde Bladen; de Blaadjes flomp ovaal en glad, de Stoppeltjes zeer klein. Men heeft deeze voor de Indigo - Plant uitgegeven , doch de Ondervinding leerde, volgens Clayton , dat 'er de Indigo niet van te Csp. 140 fi. Sophor* Gallioides. Bers. Cap. 141. Genifta Rosmarini folio triphylios. Fi,UK. Phyt. 41^. f. 5- Genifta Afr. Fol. Gallii. Old. Afr. 31. (i) Sophora Fol. ternatis fubfesfilibus glabris, Stipulis Enliformibus. Mant. 378. (9) Sophora Fol. ternatis fubfefilibus, Foliolis obovarisgla>ris, Stipulis minutis. Mant. 377. Gron. Virg. 6+. Cytifus irocumbens Amer. &c. qui Anil fuppeditat. PLUK. Alm. n9. f. te, ƒ. z. Ehret, T, 1. f. 3.   2 peel, Plaat xxiv.  JJ E c A » D R 1 A* 7 £e maaken ware. Het is een Gewas naar het %%L gelykende, drlcWg™ kleine rondachtige Zeegroene Bl a 3 , d Sten gen glad en geelachtig, taay, tot aan, het e n T„iv kaal; de Bloemen geel; de Vrugtw l^vaJde Engelfchen , in Virgime, TVÜde nut drievoudige ge/teelde Bla( ^ïTde Blaadjes ovaal en glad, de Stop- pitjes kort en eenigermaate Elsvormig. ^ l te vooren Crotalaria genoemd geT heeft een hooge purperroode Steng: m Duim lang 't Ge QL , „j„ Ti-^sfpn van witte cru- was heeft hangende Tros en v men,dieeen Voet lang zyn. De W P is in Karolina. fnl sophora drövoB^ ge/teelde Bla( den de Blaadjes Haairig en-ovaal. ' Deeze,'op Kamtfchatka door Dkmxoo.1 s,. 1006. Mam. . XII. Eiflora. EnkelbU dic;e. PI. XXIV, ! F'S* i. 8 TlEi*MANNIG|J HlE?TER8i I PhT /f0' a'S de BIadeI1i 'f welk deeze r «ant zonderhng maakt. De Vlag l S - e meefte Soo.en van dit Geff^ jj£ S engdVf,ZeIfS tW dan dc Vlei Se' £ ï fd tWeebladl'S' Men heeft 'er een 'dt S rondacf^n ftomp; heeft deZeIVeD cn K neert, waargenomen. (123 Sophora enkelde Bladert. ■ Deeze Soort zou de Bladen nu ronder dan J gwerpiger, nu Wolligdan glad hebben dccf dat dezelven enkcld m , onderfchcidtze ^ noegzaam van de anderen. Ooi-zvn £l tjes fomtyds eenbloemig ^k Xh d' haalde Takje door S EB ƒ „,!^ eenkomende met de mynen v n j T ^ vangen, alwaar zy ^ gedeelte van één derzelven is hie in Ph„ bragt om de Gefta,te naauwkeu^te ven^ Um m openbaaren zig, behalve de Bladen T S^^el^f^lS ('ij Fol. ftbriWbo, iftï. c u omentofi , gfcbta, EEB(T "!> ^ rotuodifol/a: Gmpiicibas ointis &c /vt c/*" ' I3S' C''otol3r';1 Fol. Crotal. Arbor Africa„3 5^ * 3 '** ■ H7*. i22. T> j f ' "°> m0l"> mcano. Pi.m5> 270. T. Li 2l^eai*\*b°™™ Afe. HERM. Mb Cap. Bons«*' *'* E 3. Myttm.  Pecandria. $ gedroogde Exonplaaren van dit Gewas, hetwelk door Hermannus, met de Bloemen het korte rondachtige Zaadhuisje , is in Plaat gebragt, onder den naam van Boomachtige Airikaanfche Brem, met een blaauwe Bloem. Deeze behoort zekerlyk tot die Vericheidenheid, welke Bergius de Wollige tytelt, en die van Breyn, welke de Bladen zeer pun» tig, dik en glad heeft, byna als der Myrthen, tot de Gladde van B e r g j u s; zynde in deeze de Takjes zeer hoekig en fommige Steeltjes tweebloemig. De Vlag is hier, zo wel als in de Zevende Soort, groot en breed , gelyk É dit ook bevind in de mynen. In die van Breya waren de Bloemen Goudgeel, de Zaadhuisje lang en plat, gelyk de Haauwen van de Brem; zo dat men mag denken , of dezelve geen by zondere Soort zy , gelyk Bergius met re den vermoedt. Tot deeze laatfte behoort ze kerlyfc dat Takje , uit Zaad van Afrika, naai dat van Brem gelykende geteeld, 't welk dooi Bartholi nus in Afbeelding is gebragt (*) Immers wegens de Bloemen , Zaadhuisjes oi Peultjes en het Zaad, alleen, als ook wegen; de Hoekige Takjes, is dit Gewas door fommi gen tot de Brem betrokken. Anagyris. Een Vlinderbloem, welke de Vlag regt er Z( (*) Arbor Afiicana fiüquofa Geuiftat fcaainc. EARTH. Hafy II. OBS. IfU p- 347- A 5 U. SUL. V. STUS. IIÏ. \fdeel, VlU. Hoofdstuk. nia, I  10 TlENMüNNlGE HeESTESS. III. Afdeel VIII. Hoofd» stuk. i. Anagyris fostida. Slinkende zo wel als de Vleugels korter dan de Kiel heeft; terwyl de tien Meeldraadjes ook van elkander afgezonderd zyn , met een enkelden Styl, die een Haauw voortbrengt, maakt de Kenmerken uit. De eenigfte Soort (i) is een zeer bekend Gewas, groeijende op de Bergen der Zuidelyke ■deelen van Europa. Immers het komt niet alleen voor, in Italië, Sicilië en Spanje; maar ook in Languedok en Provence. „ Tour. „ nefort hadt ons een Boompje, daar van, „ gebragt van een kleinen Heuvel, die by Ar„ les is, waar Clusius dit Gewas hadt „ waargenomen; (zegt Garidel,) om het„ zelve te planten in de Tuin van den Heer „ de Beaumont, alwaar men het een lan„ gen tyd heeft gehouden." Hasselquist heeftze zelfs by Smyrna in klein Alie, op laage plaatfen, groeijende gevonden. Bauhin u s wil, dat het de Anagyris der Ouden zy. Gedagte Clusius befchryft hetzelve als een Boompje, zelden hooger dan eens Mans langte; hoewel hy het ook tweemaal zo hoog gezien hadt; Heefterachtig met veele Takken , die met eene zwartachtig groene Schors bekleed zyn, (i) Anagyris. Syst. Nat. Xir. Gen.*o+. p. 2g7. Péj.xnr. Gen. J09. p. 325. Clus. Hitl. i. p. 9;. Hlsp. p. igj. Icon. Anagyris fijribus hreralibus. R. Lugdiat. 371. Anagyris foerid.1. C. B, Pin. 391. DOD. Pempt. 78j. TOURNF. Inft. S47. Anag. yera foeiida. J. BAUH, Hijl. I, 2. p. 364.  D E C A N I) R. 1 A. II zyn, geevende Takjes uit , met Bladen als Water-Drieblad, van boven bleek groen, van onderen wit, en Bloemen naar die van Brem,l in Kleur meer dan in figuur, gelykende; waar' op Peulen volgen van een Vinger lang en, een Duim breed , met drie, vier of meer, Nierachtige Boontjes , eerst wit, dan paarfch en eïndelyk zwartachtig blaauw van Kleur. Dit Gewas heeft tot zonderlinge Spreekwoorden aanleiding gegeven door zynen Stank, die onverdraaglyk is, wanneer het Loof gefchud of vertreden wordt. Men zeïd', om die reden, Roer de Anagyris niet (*) : even als men in ons Land aanbeveelt, den Drek ongeroerd te laaten , en met de zelfde betekenis. Evenwel zyn 'er , die beweeren , dat het Gewas, zelfs in 't voorbygaan, zo geweldig ftinkt, dat men 'er Hoofdpyn van kryge. Dit zal van plaatfen daar het overvloedig groeit, gelyk in Spanje, te verftaan zyn. De Ouden verzekerden, dat het Zaad, gekaaiawd zynde, een geweldig Braakmiddel uitlevere. B A U H I N I A» Van dit Geflagt, welks naam ter eere var die twee voortreffelyke Broeders, weergaloozi Verzamelaars van de benaamingen der Plantei e (*) Anagyrin ne moveas. Ebasm. Adag. Chil,'{ II» DEEL» V* SrUK» . III. Vfdeel. VIII. ioofdtuk. Mor.ogyia. 1 1  12 TlENMANKIGE HEESTERS. III. Afdeel. VIII. Hoofdstuk. * II. D. II. STUK bladz. 370 I. JBaubinia fcandens, Kluuraende, en befchryvers. derzelven, J. en C. Baohinus, ontleend is, zyn de Kenmerken , toen ik de vier laatfte Soorten onder de Eoomen befchreef, uitvoerig medegedeeld *, Thans blyven nog de vier eerften te befchry ven over, als (1) Bauhipia mei een Klaauwierdraagende Steng. Deeze Soort fchynt zo wel in Amerika als in Afia te huisvesten. Loefling namze in Kumana waar en de Naga - Mu - Valli van Ma. labar, een Heeiler, met Ranken van een Duim dik, die zig Slangswyze om de Takken van Boomen winden , wordt daar toe betrokken. Zy zitten 'er zo vast aan, dat menze 'er niet af kan krygen. Hier mede komt overeen het Tonge - Blad van Kümphius, die ten opzigt van de Bladen aanmerkt , dat dezelven naar verdeelde Tongen gelyken; weshalve de Predikanten dikwils daar van gebruik maakten om de figuur der verdeelde Tongen van het Pinkfter - Vuur aan de Indiaanen af te fchetzen. Deeze verdeeling der Bladen maakt mede een Kenmerk van de Bauhiniaas uit. Zy behoort tot de Bofchtouwen, en draagt groote platte Haauwen , waar in Zaïden , als Dubbeltjes , met (1) Bauhhia Caa'e crrhifero. Syst. Nat. XII. Gen. 506, p, 2*8. Veg XIII. Gen. 511. p. 32S. lOEfL. hin. 218. Cleina;is Ind'ca &c. Rij. Sapp. 328. Folium Lingux. RüMPH. Amb. V. p. t. T. 1. Naga-Mu-Valli. Htrt. Mal. VIII. p ;7. T. ly. BUJIM, Fl, Ind, p, y4.  Decanoria* ij met een Zilveren Rand. Weinig gebruik worde ^ 5er van gemaakt. (2) Bauhinia mit een gedoomde Steng. In plaats van Klaauwieren is deeze met menigvuldige Doornen begaafd , zynde een Hee-' fter van Mans langte, welken de Heer j a c quin omftreeks Karthagena , in de Westindiën , in 't Kreupelbofch waarnam. Dezelve hadt de Bladen rondachtig en tweekwabbig ; de Bloemen groot , onaangenaam van Reuk , met witte Bloemblaadjes , vyf in getal en tien Meeldraadjes, de Vrugt eene langwerpige platte Haauw, met dergelyke Zaaden. (3) Bauhinia met Eyronde Bladen, wier Kwabben wyi van elkander ry«. Die omftandigheid onderfcheidt deeze, welke niet gedoomd is , een Amerikaanfche Hee fter , met grootere en als tweehoornige Bladen door PluMier afgebeeld , tot welke dii andere van Mi leer, met Hartvormig ovaal Bladen, welke zeer lange evenwydige Kwabbe: hebben, als eene Verfcheidenheid is betrokker (4) Bai (2) Bauhinia Caule aculeato. Hert. Clijf. T. 1 royen Lugdtet. 463. Loefl» lt. 219- Bauhinia aculeat; Folio rotundo & emarginato. Plum. Gen. zs. Ie. 44. f. jACCt Amtr. Hifi. p. »9- Ti 177. {' ». (3) Bauhinia Foliis ctfatis, Lobis divaricatis. Bauhinia F Ui, quinquentiviis &c Hort. Cliff. ijS. T. ij. r. Lugdi. 4S4. Bauh. r.on aculeata , Folio amplioii & bicorni. Plu Cm. 23. Ie. 44. f. *• fi. Bauhinia Fol.;.ovato• C«d.«ij > lo longisfimis parallelis. mILU. Dfö* T, «1» U, QUh, Y. STUSt III. Vfdeel. VIII. 3O0FD-» iTUK. ÏL Aculeata. ïedoornle. ra. Divaricê. t*. Wydkwabbige. I 1 I. i- f. I» > 1». » bis  14 Tienmankige Heesters. III. Afdeel viii. Hoofd» stuk. iv. TJngulata Gehoefds 1. Casfia dipbyila. Tweebladige. (4) Bauhinia met Eyronde Bladen, de Kwabben evenwydig. Van deeze Soort, niettemin, ook uit Amerika afkomftig , maakt zulks de Kenmerken . uit. Zy heeft zig, zo wel als de twee voor' gaande, in de Kliffortfche Tuin bevonden. C a s s i a. Een vyfbladige onregelmaatige Bloem, met eenen vyfbladigen Kelk, maakeu "de byzondere Kenmerken uit. Van de Meelknopjes zyn de bovenfte drie onvrugtbaar, de onderfte drie Snuitig. De Vrugt is een Haauw. Dit Geflagt is zeer ryk in Soorten, alzo 'er dertig in gevonden worden , waar onder wel veelen ilegts Jaarlykfe Gewasfen zyn; doch om de overeenkomst zal ik ze allen hier befchry ven. De zes laatften heeft Linn^eus, wegens de menigvuldigheid der Vinblaadjes , van de anderen, die hy Sennce noemt, onder den naam van Chamacrijics afgezonderd. (1) Casfia met iénpaarige Bladen en Hartvormig Lancetswyze Stoppeltjes. Dit is een Indifche Heefter, met een ronde Steng, twee ftompe, gedeelde, halfronde Blaadjes, (4) Bauhinia Foliis ovatis Lobis paralieüs. Syst. Nat. Bau. hinia Foi. ovatis oblongis refta linea bifidis. Hort. Cliff. i$7. (1) Casfia Foliis conjugatis Stipulis cordato - lanceolaris. Syst. Nat. XII. Gen. jo9. p.,288. Veg. XIII. Gen. 514. p. 32«. EURM. Fl. Ind, p. S4.  Decandhia. 15" jes, die geftreept zyn, hebbende aan een kort Steeltje, zynde de gehedeTakken met de Stop-' peltjes bedekt. , (s) Casfia met tweejarige Spatelvormige Blaadjes en tusfchen de agterfien twee Elsvermige Kliertjes. Een Haairig Gewas , dat vierbladige Senna, met een platte ruige Haauw en eene Goudkleurig Bloedroode Bloem, getyteld is door den Hoogleeraar J. Burmannus, is de Egyptifchenaar den Lotus gelykende van Bauhinus, welke by Alp i nus den naam van AbJus voert. Het is zeer laag en groeit ook in Oostindie. (3J Casfia met tweepaarige langwerpig Eyronde gefpitfle Blaadjes, een langwerpige Klier tusfchen de agterften , en ondei de Steeltjes flaauw drietandige Doornen. Op Jamaika groeit deeze Soort, een He& fter met eenigermaate Wollige Takken , bren gende uit de Oxels der Bladen yle Bloemtros fen voort. CO Cas (2) Casfia Pol. bijugis obovatis, Gland. duabus fubulatis in ter infima. Fl. 2eyl. 143. Senna quadrifolia &c. Burm. Zey, 2iz. T. 97. burm. Fl. Ind. p. 9}. Senna exigua Maderjspat; na. Pluk. Mm. 341. T. 60. f. 1. Loto affinis .Kgypt. C. ] Pin. 332. Abfus. ALP. JEgypt. 97. (3) Casfia Fol. bijugis, oy. oblong.acum. Glanduli obl. 11 ter infima, Spinis fubpetiolaribus obfoletis tridentatis. An Acad. V. p. 397. Loeïl, /«>'». Casfia ntninea & BROWN. Jam. 223. ii. DESL, T, STW5. HL Vfdeel. VIII. rlOOFD» TUK. II. Abfus. Egypti"che, III. 1 Vijninea. Jamailufche.  TlENMANNIGE HEESTERS. . III. Afdeei Vui. Hoofdstuk. TV. Tagtrt Mal1'>aai fche. V. Tora CeylonIciie. ("4) Casfh met driepaarige Blaadjes, èiü Steelkliertje en gehaairde [pits Hartvormige Stoppeltjes, Een hurkend Heeftertje, drie of vier Voeten . hoog , op Zandige plaatfen aan de Kust van Malabar voorkomende, heeft Draadachtige Takjes en korte Bladfteeltjes, wordende de Blaadjes op Venynige Beeten ge - appliceerd. (5) Casfia met driepaarige Spatelvormige Blaadjes, de buitenjten grootst, en tusfchen de vier onderften een Elsvormige Klier. Van deeze is de Steng regtopfraa'nde, niet zeer Houtig , ruuw wegens de Lidtekens der Takken , die zig zeer uitbreiden. Men vindt 'er, door verfcheide Autheuren, de Afbeelding van gegeven; inzonderheid van die met kromme Haauwen, Tala genoemd by de Ceyloneezen, volgens Hermannus, doch de algemeene naam, by de Indiaanen, is Tora, waar van (+) Casfia Fol. trijugis, Gland. petiolari , Stip. ciliatis t cotd. acuminatis. Casfia f. Senna fpuria tetraphylla atborescens &c. Amm. Herb. 605. n. 35 ? Tagera Hert. Mal. II. p. 103. f. jz ? RAJ. Hifi. 1743 ? Burm. Fl. Ind.p. ss. (s) Casfia Fol. tn'jugis obovatis , exterioribus majoribni, Glandula fubular4 intet inferiora. Mant. 378. R, Lugdbati 468. Fl. Zeyl. ij2. Hert. Ups. iso. MlLL. DiB. T. », Casfia Siliqiil quadrangulari. Dilt-. Elth. 72. T. 6j. f. 7j. /l. Casfia humilis Siliquis Foeni gra;ci. Plum. Spec. n. T. 76. f. 2. Senna Oriêntalis hexaphylla. Herm. Lugdbat. $S7. Pluk. jlhn. 342. Galega Indica minor hexaphyllot Amtaanni, Rajj Hifi. s", BURM. Fl. Ind, p.  D E c a n d r i a. 1/ Van het den bynaamdraagt. Plukenetitjs^ noemt het öostindifche zeshladige Senna, met lange kromme Haauwen, en, zo het de LaageH Casfia, met Fenegriekbladen, ook is van Pluvier, dan zou deeze Soort in de beide Indien huisvesten. (6) Casfia met driepaarige Spatelvormigeglad- J de Bladen, de binnenften ronder en klei- w ner, met een ronde Klier daar tusfchen ki geplaatst, Deeze Indifche is Boomachtig en zeer glad, hebbende rondachtige Haauwen, taay van Schil, met een dubbeld rond Hokje. (7) Casfia met driepaarige, gerond Eivormige, uitgerande, gelyke Blaadjes. | Van deeze , dié op de Karibifche Eilanden, valt, zyn door Sloane de Afbeeldingen gegeven, zeggende, dat het een Gewas is, 'twelk veele Ryzen van een Vinger dik , ter hoogte van zes Voeten, uitfchiet, draagende Haauwtjes van anderhalf Duim of langer, van binnen een pur- (6) Casfia Fol. trijugis obovatis glabtis, inter. rotundior. minoribus , GlanduU interjeöa globofa. Hort. Clif. ij9. Hort. Ups.'ïoö. K. Luglbat. 46s. C-fi.haaphyU. Su.qu. bicapfulaL Plum. 8p. ». T. 7*. f- « BfflM. « P'/7)' Casfia Fol. ttljugis ovatis rotand.tis emarginatis squalibus. Hort. Clif. 159- R. *'7. Casfia minor tatfc Cola hexaphylla Sennx foliis. sloan. JM. H«. Hifi. II. p. 44. T, ïïo.RAJ. Dtndr. lïo. U. deel. V, STUK. HU DEEL,. VIII. OOFDï 'UK. VI. 'capfulai' weehok-, je. VII. "margin*a. litgetan-  i? Tienmannige Heesters. HL Afdeel vin. Hoofd- stuk. viii. Obtufi/eHa. Stompbla•üge. IX. Falcata. Krombla«iige. : i > i t purgcerecd Merg bevattende, als dePyp-Kas- * fie , en de Bladen werden aldaar even als de Sennebladen gebruikt. (8) Casfia met driepaarige Eyronde ftompachtige Blaadjes. De Stinkende Casfia met Sennebladen van Dillenius van Kuba ; de kleine Kruidige Senne , die itompbladig is, doorgaans zesbladig , van Sloane op Jamaika gevonden, wordt hier bygevoegd het Roenderkruid van RtiMPHius,dus genaamd , om dat hetzelve op Ambon tegen de Snotterigheid der Hoenderen gebruikt wordt, zynde een Boomachtig Heeftertjc, met Haauwtjes van een Pink lang, een Pypelteel dik, waar in kleine Zaaden. (sO Casfia met vierpaarige , Lancetswys' Eyronde , agterwaards omgekromde Blaadjes, en een Kliertje aan het onderjle der Steeltjes. Van deeze Soort, uit Amerika afkomftig, nevondt zig eene Plant in de KlifFortfche Puin. (10) Cas- (») Casfia Fol. trijugis oboratis obtuGusculis. Casfia fcetida, bl. Senn. Italica:. Dill. Eltb. 71. T. 61. t. 72. Senna mior herbacea , plemmqiie hexaphylla , folio obtufo. Sloan. tam. 1+8. Hij}. II. p. 47. T. ito. f. j ? Gallinatia rotunifolia. RUMPH. Amb. V. p, 2S3. T. J7.f. 2. BURM. FUInd. • 9S. (s>) Casfia Fol. quadrijugis ovato • lanceolatis, retioifa» lcatis, Glandaia b.seos fetioioiwa. Hm, Clif. i;>.  D Ë c A N r> R I A. i£* (io) Casfia met vyfpaarige Lancetswys' Ey- ^ ronde Blaadjes, ruim van Rand, de buitenften grootst; meteen Kliertje onderaan* de Steeltjes. Deeze is, onder den naam van Westindifclul Senna, die den Stank van Heulfap heeft, met( gefpitfté rondachtige Blaadjes , glad zynde ; door CoMMELïNin de befchryving van den Amfterdamfchen Tuin, afgebeeld. Het Gewas , van Jamaika afkomftig, hadteen Steng van anderhalf Voet hoog* met vyfpaarige Bladen in de jongheid, en maar driepaarigen in de volwasfenheid. De Kliertjes der Bladfteelen zvn paarfch. (n) Casfia met vyfpaarige, Lancetswys' Eyronde, gladde Blaadjes , en een Kliertft onder aan de Steeltjes. Deeze, door de platheid van haare Haauwer Uitmuntende, is van Plu mi er in Zuid-Ame ïika ontdekt. f12) Casfia met vyfpaarige fpits Eyrond gladde Blaadjes, de Steeltjes ongekliertL do) Cast* rol. qmnquéjut>is ovato - lanceoiatii , W&h fabris ; exteriorib.s majonbus ; gtandula bafeos Petiolon» Her,. CMff. Lu&ibat- ^ S£nna 0CClile'ltaU50dC Ooii vitofo &c. CoMM. Hort. t p. J1. T. 26. ( x) C%« Pol. qumquejagis ovato.. la.eecatlsglabn Glandula blfeos petiolorun, ffrif. /, 77- * ^« (x!) &bj& tot quin^uïjügfe oVato-acuramatis . B1»™* B s II. DEEL. V. STOK. III. ?DEEL. VIII. OOFD i x. tccidenta* Westindi:ne. XI. PlanifiHqua. ïlathaïuwige. i ! XII. Casf>a. ViJiMla. itPyp-Katfie-- te 1. te 3. s, io-  20 TlENMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel. Vin. Hoofdstuk. Eenwyvi' f'. • ii. r>. ii. Stuk. Wadz. 328 Epyptiicke. Dit is het Gewas, dat de gewoone WinkelKasfie, of Purgeerende Casfia der Apotheeken , uitlevert. Hetzelve groeit zo wel in Oost- en Wenindie, als in Egypte, Ethiopië en Syrië, wordende ons de meelte van Alexandrie of elders uit de Levant, toegebrapt. Men noemtze daarom Casfia AUxandrina, Casfia JEgyptiaca, en Casfia folutiva of nigra ; door welke benaamingen, inzonderheid, deeze van de Casfialignea of Hout - Kasfie, te vooren door my reeds befchreeven * , onderfcheiden wordt. Sedert eenigen tyd , evenwel , is ook uit Westindie een menigte van dergelyke Pyp - Kasfie in Vrankryk , aangebragt, doch veel flegter, zegt Geoffroy. Monardez verzekert , dat die van St. Domingo en Porto Rico immer zo goed is als de Egyptifche (*). In Oostindie valt deeze Drogery , niet minder dan de Levantfche in hoedanigheid. 't Gewas , dat dezelve voortbrengt , is door Alpinus afgebeeld en befchreeven. ,, De „ Casfia fiftula, zegthy, welke de Egyptenaa„ ren Chaiarxambar heeten, is een Boom, die in Stam , Takken en Bladen , veel gelykt naar den Nooteboom , doch de Bladen zyn „ talryker, tien aan eenen Bladfteel, die eens zo » lang Petiolit eghndulatis. Fl, Ziyl. 149. Mtt. Mtd. 199, hasiei.q_ hin. 46S , 107. Casfia Fiftula AlfXandrina. C. B. Pin. hoj. Comm Htrt. I. 2ij. T. 110. Casfia Fiftula. Rum PB. imb. 11 p. 11. T. *i. Conna. Htrt. Mat. I. p. 17. T, ai, (*) Ap. CLUl. in Exttkis. f. lis.  lang is als in de Nooteboomen en aan 't end^ ;| gedoomd. Hy draagt Goudkleurige Bloemen, als die der Violieren, maar veel groo-r j' ter en talryker , hangende aan Trosfen ne-5 '■. derwaards. In 't midden heeft ieder BloemB H veele Draadjes, gelyk de Roozen, waar van „ allengs dikke Haauwen voortkomen, dieregt en rond zyn, van dikte als een Rotting, de „ grootften byna twee Ellen lang. Een ge• heel Jaar hebben deeze Haauwen noodig , ') om aan te groeijen en ryp te worden: want " de Egyptenaaren zamelen niet in, dan in 't " midden van den Zomer, wanneer men reeds wederom een menigte jonge Scheedjes aan de Eoomen ziet, die in Juny by Kairo en Ale„ xandrie in Bloem ftaan. Van die kleine Haauwtjes, verfch en groen, gekookt en in „ Suiker gekonfyt, wordt een groote menigte „ buitenslands verzonden." Veslingius merkt aan, dat de Casfia Boom veel kleiner dan een Ockernooten • Boom is , en fraaijer, inzonderheid als hy bloeit, ko, mende veel op laage plaatfen , aan den Zeekant in Egypte voort , alzo hy de vogtigheid be mint. Dus vondt ook Hasselquist nab het Kanaal, dat het Nyl water naar Alexandrii leidt, op een vrugtbaar Land, tusfchen de Da delboomen eenigen, wier Stammen van twe tot drie Span dik en twaalf Voeten lang we ren , doorgaans bogtig en glad van Schors. Z biociden 'er de geheele Mey ■ maand. Deezt B 3 j IL DEEL. Y. STUK, III. FDEELc viii. lOOFD- ruK. > f ï t k  m. Afdeei viii. Hoofd- STUK. Emvj.yvi- S'. Jaraanfche. 22 Tienmannige Heeste Rs. in 't Arabifch genaamd Hiarfchlamber, hadt ' maar vier paar Bladen aan een Steel, die aan de Punt uitgegulpt waren ; doch een ander , Sopher genaamd, welken hy in de Tuinen teKairo vondt, hadt vyf paaren van gefpitfte Blaadjes , wordende dezelven, van de agterflen tot de voorften, allengs grooter. Een derde, genaamd Ketfchia, hadt zes paaren van Lancetswys ovaale Blaadjes , de buitenften kleiner; maar deeze kwam zeer weinig in de Tuinen van Egypte voor, wordende gezegd de Vrugtvol te hebben van een dikachtig wit Sap. De Groevplaats van deezen laatften was in Arabie en Indie. Rumphius befchryft hem, onder den naam yan Trommelftok - Boom , die de grootte en figuur, in Oostindie, byna van ccn Nooteboom heeft, en Bladen van vyf of zeven paaren aan een Steel , ovaalachtig, voorfpits, doorgaans vyf Duimen lang. De Bloemen, zegt hy, beftaan uit vyf geele Blaadjes, ongelyk geboogen, en bevatten veele Draadjes, met graauwe Knopjes, fieckende vier buiten de Bloem uit, entusfchen dezelven komt het Vrugtbeginzel voort, dat, gelyk hy wel aanmerkt, maar crikeld is in ééne Bloem. De Pypen , die men, zegt hy, in Indie Trommelftokken noemt (*) , hebben de langte van twee Voeten' en de dikte van een (*) Deeze naam is niet alleen van de fgrmr f nnar cok vart het rammelend peraas dit zy , ryp zynde en hard, door den Wind aan da Ecomen maaken, 't welk Menfchcn en Beelten ^erfchrikken doet , afkomftig.  DECANDRlA. Q3 een Duim , zynde dezelven een langen tyd^ -rroen, en zo zagt dat men ze buigen kan.ryp wordende eerst bruin en eindelyk zwartachtig. I Op Java groeit deeze natuurlyk in de Bosfchen, wordende aldaar Caju Radja geheten. De Conna van Malabar, welke ook eene Pyp-; Kasfie is , heeft den Stam fomtyds zo groot, dat een Man denzelven naauwlyks kan omvademen. De Schors of Bast is Afchgraauw en famentrekkende. De Bladen beftaan uit vyf paaren , met een oneffen Blad aan 't end, en zy locpen fpits uit, zynde taamelyk dik en glad. De Bloemen komen aan Risten , var twee Spannen lang, voort, gelykende naar die welke men Hemel - Sleutels noemt: zy zyngee en bevatten tien Meeldraadjes, waar van dn< langer,buiten de Bloem uitfteekende, de ande ten korter, allen met bruinachtige Topjes. Aai de Haauwen wordt, op de dikte vaneen puim cok de langte van twee Ellen toegefchree ven (t)« , c De Hoogleeraar Bgrmaknus heeft, 01 der andere gekleurde Aftekeningen van de Kus van Koromandel , ook eene onder den naai van Caju Conne ontvangen, welke zekerlyk tc dc Casfiaas behoort, doch van de gemelden i eenige opzigten ver», 't Getal der Vu b'aad^es is wel doorgaans tien, maar de Stct pe (t) De E"en m °P ff* p'aatfen ^ im dê 0W"" fomtyds maar anderhalf Voet lang. B 4 II. DEEL. V. STUK» HL . iti'DEEL. VIII. lOOFD- ruit. Mcmgf- Mala«aifche. I 1 f -Koromsn» j-delfche. % t Q I- u •M  24 TlENMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel viii. Hoofdstuk. Eer.wy- peltjes zyn hier taamelyk zigtbaar, terwyl zy zig in deeze Soort, zo de Ridder zegt, naauwiyks openbaaren, Ook heeft de Haauw een geheel andere figuur, meer naar Trommelftokken gelykende; doch gezegde Hoogleeraar merkt aan, dat 'er een groot verfchil is onder de Kasfie-Boomen en deeze fchynt tot geen andere Soort betrokken te kunnen worden. De Pyp - Kasfie heeft in de behandeling meer oplettendheid noodig , dan veele andere Drogeryën. Dewyl het Merg der Haauwen, waar inde Zaaden zitten, alleen gebruikt wordt, en hetzelve van eenen ligt bederflyken aart is, zo wordt, met reden, naauwkeurig gelet op deszelfs deugd. En, om goed te blyven, moeten de Scheeden geflooten zyn ; terwyl men uitwendig aan dezelven geen verfchil ontdekken kan. De Egyptenaaren verwierpen die , waar in de Zaaden , by 't fchudden, niet rammelden, zegt Alpinüs; alzo zy oordeelden ,dat de zulken door te groote vogtigheid bedorven waren. Zy bewaarden ze dikwils veertig Jaaren lang, in Pakhuizen of Kelders opgeftapeld, cn dezelven moeften vier of vyf Maanden oud zyn, eer men ze gebruikte. De Europifche Drogiften verwerpen hedendaags die rammelen, en agtenze, hoe frisfcher menze krygc, hoe beter. By 't openen van de Scheeden moet het Merg zwart , dik , vet en zoet, geenszins zuur of befchimmeld zyn. Zie hier hoe Hasselquïst bevond , dat men 'er hedendaags in Egypte snede te werk gaat. rje  De Haauw of Pyp wordt, nog niet volkomen ryp zynde, geplukt, en in een digt " geflooten Huis gebragt , daar menze op een " B-ddin» van Palmbladen en Stroo, die een " half Voet hoog is, flapelt, fluitende dan ook, " de Deur , en de twee volgende Dagen den " Stapel met Water befprengende. Dus veertig " Da«en op een Hoop gelaten zynde, zyn de " Haauwen volkomen zwart. Anderen begraa" venze in Kuilen, in 't Zand; doch, die op op deeze manier bereid wordt, is niets „ waardig." Zonderlingis 't, datDioscor i des.Hip. pocrates en andere Grieken, niets gewetei of gemeld hebben aangaande 't gebruik van di Geneesmiddel, hetwelke, door de Arabiere, ingevoerd, thans zo algemeen bekendis doo de geheele Wereld. Het Merg, verfch uit d Scheeden gehaald , is een ongemeen zagt Pu: geermiddel, dat de Hitte der Vogten tempert en dus veilig gebruikt kan worden m allerle Heete Ziekten en algemeene of byzondereOn fteekingen. Voor de Kwaaien van de Niere en Waterblaas wordt hetzelve , van veelen zeer gepreezen. In heete Landen , daar < Lighaamen zeer uitgedroogd zyn, en in zod nige Geftellen, is het dienftigst, hebbende fot migen aldaar de gewoonte van , tot Gezon heid, dagelyks voor het Middagmaal een l pel vol te gebruiken van dit Merg. In kou Klimaaten of Saizoenen en flymigc Lghaame B 5 ïl. deel, V, Sim. III. edeel. viii[oofd« ruK. ia, l t t r s 5 y :n 3 Ie 1- adeie is  s6 Tienmannige Heester ï. III. Afdeel viii. Hoofdstuk. Eenwy- xiit. Casfia Atomaria, Geftipj,el- dt, 1 XIV. TUofa. Haanije. : i i i is dit Purgeermiddel op zig zelf te flap en te veel verkoelende ; doch door byvoeging van anderen kan het overal gebruikt worden , en bevordert dan derzelver werking, gelyk die van de Rhabarber, ongemeen. De Konferf der Bloemen, als ook de ingelegde jonge Haauwen, zyn nog zagter purgeerende. (13) Casfia met vyfpaarige, Eyronde, eenigermaate Wollige Bladen , de Steeltjes rond en ongeklierd, In Amerika groeit deeze volgens den Heer Jacquin. Onze Ridder heeftze met de Steng Mans langte hoog gehad, Houtig, Afchgraauw en zeer Takkig : de Bladflceltjes met Roestkleurige Stippen befprengd: de Bladen wederzyds groen en zagt op 't gevoel: de Takken bezet met Elsvormige Stoppeltjes. In de Kom'nglyke Tuin, te Upfal, hadtze nog niet geboeid. (14) Casfia met vyfpaarige ongeklierde TAa~ den, half Hartvormige gefpitfte Stoppeltjes ; de Steng dun en Haairg. Deeze, op Jamaika door Brov/ne waarge]omen , is een Heeftertje met regtopflaande Tak- f13) Casfia To\. quinquejug-s ovatis , fubtomentofis, Petios teretibus celandulatis. Mant. «8, (H) Casfia Fol. quinquejugis cglandulatis, Srip. femlroratis acuminatis, Cau!e ftrifto pilofo. Casfia fufFrutieofa erecihirfuta, FloWbns fingularibus ad alas. Brown. Jam, i%f.  Tokken , die overal zeer ruig zyn door veele f Kaairtjes; de Bladen glad hebbende; twee' Bloemen by elkander en langwerpige plattel Haauwen draager.de. !t Getal der Meeldraadjes is hier vyf. O5) Casfia met zespaarige Eyrondachtige Bladen, de Steeltjes ongeklierd. Onder deeze bepaaling komt thans het Gewas voor , dat de gewoone Senne-Bladen draagt, welks natuurlykeGroeyplaats,zo wel als die der Pyp-Kasfie, in Egypte of Arabie is , hoewel het ook voorkomt in Italië. Gemeenlyk, echter , wordt de Egyptifche, Syrifche of Oofterfche Senna, in 't algemeen, als de beste, van die, welke men Italiaanfche noemt, ondcrfchei den. Dat de eerfte de Bladen langwerpiger er fritfer, de laatfte ftomper en ronder heeft, 1: zeer blykbaar uit de Afbeeldingen van beiden by Morison en Tab er njemgn t anus Lob el -en Donouéus hebben flegts d Italiaanfche , welke van Sloane ook m ee: Tum' , op Jamaika , in de Westindiën, waai gnomen werdt; hoedanig eene door de 0 He« (,$) C4sf,a Fol. fejugis fubovaris , PejibHs eglandulat r Foliis trijups, quadrijagisque fubovatis. Hort. ClüfiiS Mat. Md. zoo. R. Lugihat. +68. Senna Alexanduna f. F acuti's. C E. Pin, 397- MOS". Hifi. II. f sol. S. z. Z4 f ufi Senna Italica f. Fol. obtufis. C. B. Pm. l mÓris. Voli. f. z. Senna utraqne. tab Senna. dod. Pm xfi, TOOTNF. Inft- «i*. ÏI. DEEL. V, STUK» III. FDEEL. VIII. lOOFD. TUK. XV. Senna. Senne, e ï i r 9. >1. F. >7.  III. Afdeel vin. Hoofd stuf.. Eenwy. \ t I t r t v f< li d Vi 28 Ti enmannige Heesters. Heer N. L. Bcrmannus, waarfchynlyk uit 1 OcstinJie of uit Perfie , in Afbeelding is gebragt. Het Gewas is Heefterachtig, met Houtige Stengen , twee Ellen hoog, die taaije Takjes uitgeeven met Stoppeltjes, overshands bezet met dunne Bladiteeltjes, van vier, vyf of zes paar Bladen of Blaadjes, naar die van 't Zoethout gelykende , bleek groen, korter dan een Duim. De Bloemen komen aan *t end der Takjes by Risten voort , zynde Roosachtig , geel van Kleur, met paarfche Aderen, endaar op volgen langwerpig ovaale , Zeisfenvormige , zeer platte Haauwtjes, die men dikwils onder Ie Sennebladen vindt, bevattende Zaaden als Druifkorreltjes. Met de Alexandrynfche komt overeen die /an Sidon of Seyde , in 't Franfch genaamd hnnê de Seyde, wegens de afkomst, of ienné de la Palte , uit hoofde van een Schatng , door den Grooten Heer op deeze Dro;ery gelegd. Die van Tripoli, Sennè de Tripoli enaa:nd , heeft de Blaadjes breeder en fiomper, juw op »c gevoel. Bovendien komt 'er fompds ook een Mochafe Senna voor , welke ederom , de Bladen langer , fmaller en fpic'. f heeft : maar deeze laatlten, zo wel als de aliaanfche , zyn veel flapper van werking en lis van minder waarde. De Senne - bladen zyn een Purgeermiddel, in een geheel anderen aart dan het Merg der Pyp.  DECANDRIA. SO Pyp-Kasfie. In Heete Ziekten , Ontftcekingen en bederf der Ingewanden, of Borstkwaalen, als ook in zwaare Bloeddortingen, kan| menze niet veilig gebruiken , om dat hunnè! Purgeerende kragt in fcherpe , Harstachtige, deelen beftaat. Voor 't overige verfchaffen zy een zeer gereed en weinig kostbaar Middel ,dat, door byvoeging van verzagtende, verkoelende dingen, geheel onfchadelyk wordt gemaakt. De Haauwtjes, die eertyds in meer aehting dan de Bladen waren , worden thans , zo wel als de Steeltjes, voor menze in 't Water werpt, Jaar uit gezoet. Het Poeijer is, doordien het meel Krimpingen maakt, zo goed niet als het Afkookzei, of Aftrekzei liever : want zy verhezen dóoi fterk en lang kooken veel van hunne kragt. Bo vendien komen zy in veele famengeftelde Win. kelmiddelen. (16; Casfia met zespaarige langwerpige 'gladd Bladen , de agterjlen kleiner en een Els yormig Kliertje mfchen de alleragterften mt tweebloemige Bloemfteeltjes. (17) Casfia met zespaarige Eyronde gefpitft Wollige Bladen. fis) Casfia Tol. fejagis oblongiusc. glabris, infer. minor bus Gland fuhulatl inter infi.ua , Pedicell.s bifloris. Hor Cliff. 159 C;!sf- bifl°"- Am' ACad' 5' P" 397' C',5fiafrUt'° fa &c. BROWN. Jam. 223. Casfia minor arborcscenS, Siliqo planis art.culatis. PMJM. Sp. 18. Ie 78. f. 1. t„) Casfia Fol. lejugis ovatis acmuinaus lanatis. Hort, Ci-j li, DEEJW V. STUK» ui. \ FDEEt,i VIII. iOOFDTUK. Monogy; . xvr. Caifia ■biflira, .Twe3 loe• mi ge. ; XVII. Ilirfuta. Ruige. is K 9,  3° TlENMANNICÈ flEESTËftSj tïl. Afdeel vin. Hoofdituk. Etnwyvigf. XVIII. Sirpens. Kruipende, XIX. Liguftrina, Ligufteraciicige. i 4 1 1 ( Deeze groeit, zo wel als de voorgaande, iü Amerika. Zy heeft den Stank van Heulfap ea komt ook in het Loof met de Tiende Soort overeen. Tournzfort heeftze Amerikaanfche Hinkende Casfia, met grootere ruige Bladen, getyteld. Ci 8) Casfia met zevenpaarige Bladen, vyf mannige Bloemen en Draadachtige leggende Kruidige Stengen. Deeze, op Jamaika door Browhe waargenomen , heeft de Blaadjes fmal en geftrcept en in de Oxelen enkelde Bloemfteeltjes ; de Takken bezet met Elsvormige Stoppeltjes: de Haauwtjes van eene Ruitachtige figuur. (iq) Casfia met zevenpaarige Lanóetswyat Bladen, de uiterften kleinst, en een Kliertje onder aan de Steeltjes. ijs. r. Lugdbet. 4S7. CasUa Amer. fatida , foi. ampliori. ius villofis. Tournf. Inft. 619. Senna Occidencalis , odore )pii virolö Herm. Lugdb, sst, (it) Casfia Fol. lèptemjugis,Fioribus pentandris, Caulibus •iliformibus proftratis Herbaceis. Casfia Herbacea tenufsfima nocumbens, Fioribus iïngularibus ad Alas. Bkown. Jam. *s. (19) Casfia Fol. feptemjugis Ianeeolatis , eniroi» minonius, Glandula bafeos petioloruw. Mant. 373. Hort. Ciiff. S9- Hort. Ups. joo. gron. Virg. 47. R, Lugdb M. 467.' iasfia Liguftri folio. Flvm. Sp. 10. Dill. F.Uh. 3so. 1ï' ■S9. U 3 3 8. Casfia Bahamenfis £cc, IHART. Ctnt. T. )i.  Decandria. 31 Onder den naam van Casfia tuet Ligufter - Bladen vindt men deeze door Dilleniüs afgebeeld. Zy groeit op de Bahama's - Eilanden , als ook in Virginie, en heeft breede Haauwen, die door de rypheid zwart worden, met een zwartachtig groen Zaad. De Bladen komen in Purgeerende kragt , volgens Clayton, mei de gewoone Senne - Bladen overeen. ("ao) Catfia met agtpaarige langwerpig ovaal Bladen, de uiterften kleinst; de Steeltje, ongeklierd en uitgebreide Stoppeltjes. Van Plumier is eene Amerikaanfche wil de Hinkende Casfia opgegeven, die gevleugeld. Haauwen heeft , en deeze fchynt overeen t komen met het Gewas dat Merian in Ai beelding gebragt heeft, onder den naam va Zoete • Boonen • Boom, zeggende dat dezelve groc is en groeit in de Bosfchen van Zuid-Amerika draagcnde lange Haauwen, waar binnen zwart Boontjes leggen in een zoet wit Merg. Vo gens haare Afbeelding zouden de Bladen ma; driepaarig zyn. Het Dauworms - Boompje va Rumphiüs, dat hier toe betrokken wordt hadt Bladfteelen van anderhalf of twee Voete lang (zo) Casfia Fol. oftojugis . ovali ■ oblongis , exterioribi rainoribus, Fetiolis eg'.andulatis, Stipulis pstulis. Mant. 37 Hort. Clif. IJ 8. Ups. 100. R. Lugdbat. 467. Casfiafylvc tiis foetida, Siliquis alatis. Pujm. Sp. 18. Faba dulcis.mb; Sur. T. JS. Herpetica, RUMPH. Amb. vii. p. 3J. T. 1 aURM. K. Ind. p. 96. U. Deu,. v, STUb Hl. \fdeel.' viii. iTUK. Mono&y nia, \ Ut. Alata. 'Gevleugel* de. 1 C f 3 r n » a > » !. st.ï.  32 TlENMANNIGE HEESTERS. IIT. Afdeel VIII. HüUFDSTUK.Etnvry lang, GeHtachtig uitgehold, met twaalf paaren ' Bladen , van vier tot zes Duimen lang, aan ieder zyde en een aan 't end: dus in 't geheel vyfentwintig Bladen. In de Afbeelding, even' wel, komenze geheel anders, en op 't hoogfte agtpaarig voor, zonder end - Blad. De Vrugten zyn lange vierkante Hauwen van vyf Duimen, met vier Vleugels op de kanten. Dit, zegt hy, voert in 't Maleitfch den naam Van Daun Curap , dat is Schurftblad, om dat men met de gewreeven Bladen, aldaar, de Indiaanfche Curap, een Puiftige Huidkwaal, geneest. Men noemt het gemeenlyk Daun Coepan , om dat de Bladen naar een Japanfche Maat, Goepan genaamd, gelyken. In de Apotheek , te Batavia , worden de groene Bladen , in een Mortier gewreeven en met verfche Klapper-Olie tot een Zalf gemaakt zynde , tot verdry ving van roode Vlakken, allerley Zeer en Ruidigheid , met vrugt gebruikt. Tegen 't Scheurbuik zynze ook dienftig. Het verfche Sap geeft een roode Kleur aan blaauw Papier. By de uit Java gezondene was aangetekend, zegt de Heer N. L. Burmannus, dat het een Jaarlykfch Gewas is, groeijende zes Voeten hoog. LiNN-ffius meldt thans dien aangaande , dat de Steng dik, doch Kruidig is, met half Hartvormige Stoppeltjes ; de Bladfteeltjes geelachtig en diep gefleufd, met van gestien tot twintig Bladen, die ongeklierd zyn,  zyn, doch twee zeer korte Borfteltjes hebben, wat van elkander af. (21) Casfia met agtpaarige , langwerpig Eyronde , gelyke Bladen, die een Klier hebben onder aan de Steeltje*. Dit is niet een tweejaarig maar éénjaarig hoog Gewas, met Goudkleurige Bloemen , volgens Clayton , die hetzelve in Virginie waargenomen heeft. PluKENetiüs noemt het Basterd - Senne , dié rondbladig is, met ruige Haauwen. Het is door den Heer Martyn, oöder den naam van Marylandfche Casfia, mei langwerpige Vinblaadjes en een omgeboogei Bloemkelk, afgebeeld. (22) Casfia met negenpaarige langwerpige Bladen , tusfchen de agterjlen een Els vormige Klier. De ongemeene dunte van dé Haauwen, 011 derfcheidt deeze , die een Heefter is , by d Havana groeijende; (23) Ca: ful casfia Fol. oaojugisovato. oblongis, sqitalibus, Glar düla bafeos petiolorum. Hort. Cliff. Ups. &c. Casfia Mimof foliis Siïiqua hitfuta. DUi. Ehb. 351. t. 2S°. f. 339.Ca fia Matylandica. Mart. Cent. t. Senna fpuria Virginian ÏMM. Alm. 34*. GRON. Virg. 6S. ,. Casfia F»'' novemjugis oblongis , Glandula Subula toet infima. R. Lugdb.. «»• Senna fputia frotescens Siliqi tenuisfimis. HOUST. Msf. C H. DEEI» V. STUK» III» Bedeel.» . viii. 3oofd- ituk. xxr. Casfia MarUandt* Marylandi fche. b xxil . TenuisU- Dunpenlige. e E i- 1. - | is.  34 Tiekmannige Heesters. m. Afdeei viii. Hoofd STUK. xxiii Sotth ra. SpitsMad. jtxiv. JturicuU' f. Ceooide, i i C23) Casfia met tienpaarige Lancetvormige Bladen, onder aan een langwerpige Klier. Deeze Soort voert den bynaam van Sophera , een Egyptifch Gewas , naar de Galega _ gely kende, door A l p i n us afgebeeld, en door Camera rius onder den Indiaanfchen naam H^xocoquomaclit befchreeven ; doch daar is een aanmerkelyk verfchil tusfchen die beiden en de Afbeelding van de Twintigbladige Senna van Ceylon, door den Heer J. Bürmankus aan 't licht gegeven , welke de zelfde fchyrt te zyn met de eerlle Soort van Hoenderkruid by R umph 1 us , behoorende de andere tot onze Agtfte Soort, hier voor befchreeven. De fpitsbladigheid onderfcheidt deeze genoegzaam van de meefte anderen. (24) Casfia met twaalfpaarige Stompe gefpitfle Bladen, en veele Elsvormige Klieren, de Stoppeltjes Nierachtig en gebaard. (25) Cas- (»s) Casfia Fol. decemjugis lanceolatis, Glani'u'a bafeca oblonga. Fl. Zeyl. ijo. Senna vigmtifolia Sil.q. teretibus. BüRM. Zeyl, 213. T. si. Galega: affinis Sophera d-fta. C, B. fin. 352» Galünaria acutifolia. Rumph. Amb. v. p. 283. r. 97. f. 1. Ponnaro• Tongera. Htrt, Mal. ii, p. ioj. T, !2. BtIRM. Ti. lr.i, p. 97. (t4) Casfia Fol. duodecim - jugif obtuili mueronatis t ïland. fubulatis plu.ibus , Stip. Rcnif. barbatis. Fl. Zeyl Ui. sean» fyutii M»&ia»pa«n» Ccc. Pu«. Mm, 341. x* 114. f. «.  (25) Casfia met twaalfpaarige langwerpige Stompe gladde Bladen en geene Klieren. Deeze Soort, onder den Latymchen bynaam, van Javaanfche, is de Brafiliaanfche Pyp-Kasfie, of Westindifche , alzo men dezelve ook op Jamaika vindt, alwaar het een gemeene Boom is aan de Oevers van Beeken. Mer heetze 'er Horfe Casfia, dat is Paarden-, oi Wilde Kasfie. Sloane noemt dezelve d< tweede Soort van Zwarte of Pyp-Kasfie: wan de andere of Gewoone is aldaar, zegt hy, 00' gemeen. Aan den Zee-Boefem , Cul de Sa genaamd, van het Eiland Sint Domingo, zeg Rochefort, ziet men geheeleVlakten, va groote uitgeftrektheid, welke met géfen ander Boomen bedekt zyn , dan met die van dee2 laatfte, welken hy meent van daar door Za; op de andere Eilanden overgebragt te zyn. De Brafiliaanfche of Wilde onderfcheidt z genoegzaam door het Loof en de Vrugten. I gewoone Pyp-Kasfie Boom heeft , gelyk v gezien hebben , maar tien of een weinig me Vinbladen ; deeze heeft 'er twintig of viere twintig aan éénen Steel, Browne noemt C (z$) Casfia Pol. duodecim-jugisobl. obtufis glabris,Gl: fiulla. C, Fift, Javatrca Fl. carnco. comm. Hort I. p. i T. in« C, Fol. plurimij oblongis 8cc. Beown. Jam. : Casfia Fift. Brafiliana. c. B. Pin. 403. TouKN. Inft. ( Casfia ïvgra f. Fiftulofa fecunda. Sloan. Jam. 146. Hifi, p, 44. buem. Fl. Ini. p. 97. C 3 II. Deel» V. Stuk, III, lfdeel» viii. hoofqtuk. xxv. Javanieaï Brafiliaanfche, t C f t 1 e d i >e 7 er nzeis- nd. 17. Zi. 19. II.  35 TlENMANNIGE HEESTERj; III. 'Afdeel, vin. Hoofd, stuk, Einwy Casfia met veele langwerpige BJaden , een roodachtige Bloem en zeer groote dikke Haauwen, met drie Ribben. Ik heb een Huk van zulk eene Haauw, dat anderhalf Duim breed en één Duim dik is, dus in de doorfnyding ovaal, waar aan die drie Ribben, twee by elkander aan de eene zyde , zig zeer duidelyk, dikker dan Pypefteelen , overlangs, vertoonen , niet alleen; maar door haare grove dwars. Aderen , even als Takjes maakende, die zig met elkander vereenigen, zeer zonderling en van de gewoone Pyp - Kasfie , die ook de Haauw veel ronder heeft, verfchillende zyn. De Wanden van de Haauw, de middelfchotten, en alles, is ook veel grover ; de Kleur van buiten niet zwart maar graauwachtig bruin. Buiten twyfel is het deeze, waar van Breyn de Afbeelding geeft onder den naam van Brafiliaanfche Pyp • Kasfie met eene roodachtige Bloem (*). 't Getal der Vinbladen heeft dezelve, wel is waar, niet meer dan twintig, doch dit valt ongelyk (fj. Die Autheur merkt aan, dat het een ongemeen fchoone Boom is , in Brafil groeijende , zo ten opzigt van de Bladen als van de Bloemen , welken kleiner dan in de Egyp. (*) Casfia fiftula Erafilisna Flore incarnato. Cent. I. T. 21. (f) De Hoogleeraar N. L. BurmAnnus maakt zelfs> op deeze Soort, van eene Malabaarfe, uit het Kruidboek van Gabcin gewag, dieveertienpaarige Bladen heeft, langwerpig gefpitst, eens »o groot als in ds figuur Tan den beroemden Commslyn, Fl, led, p, 974  D E C A N D E. I A. 37 Eeyptifche zyn, doch ook vyfbladig , rnct Meeldraadjes, zwaar getopt, de drie onderftcn eens zo lang als de bovenften (*). Wat dei Haauw aangaat , dezelve , zegt hy , van die figuur en grootte, als zy door LonEtenPiso, is afgebeeld, wordt van Marcgraaf befchreeven als twee Voeten lang en vyf Vingeren dik zynde ; (doch dit zal men in den omtrek moeten verdaan,) cn een weinig omgekromd, als een Poolfe Sabel. Dezelve fpreekt ook van drie Ribben als aangelymdePeezen , overlangs, en zegt dat de doorfnyding ovaal is, gelyk in de myne plaats heeft- Zyn Ed. vergelykt den buitenBa PoittciaHO. biiuga. Tweepaatrige. n ir n ils fia ix. st, 28, llils  UI. Afpeei viii. HootDi «TUï. Eeniuy ii. Pukherrl ma. Zeer fchoonc. ] i 42 TlEHMiNHIGK heesters, ^als een regtftammig, Takkig, onaanzienlyk * Boompje, fomtyds hoogerdan vyfentwintig Voeten, met een zwarte Schors en gedoomde Tak- • kÏV, dC £kden tweePaar,'g > met uitgerande , gladde , meer of min Hartvormige , dikwils wanftaltige Blaadjes : komende veclbloemige Steeltjes uit de Knobbeltjes der Takken voort. De Bloemen zyn geel, Reukeloos en maar half zo groot als in de volgende Soort. (2) Paauwe- Kuif met dubbelde Doornen. Deeze onderfcheiding gebruikt Linn^us om het Gewas te bepaalen , waar van de beroemde Tournefort een Geflagt maakte onder den naam van Poinciana, naar den Heer d e Poinci, diestyds Intendant der Franfche E.landen van Amerika. Hy gaf 'er den naam aan, van Pomciana met een over[choone Bloem. Op de Karibifche Eilanden groeit hetzelve, volgens den Heer Jacquin, een zeer fchoone Heefter zynde van agt Voeten hoog , die wel Doornen aan de oude, doch zelden aan de jonge rakken heeft , en dikwils geheel daar van ontïloot is. De Bloemen zyn heerlyk van Kleur Saffraan- en Menie-rood, doch walgelyk van Smaak m p,;«c;*»a Acu!eis Ee„,;ni,. Htrt Ups, ,OI. Tolac.l3nt Flore pulchemmo. Touum. hjl. 6l9. Acac. Oriënt, glor'oa. Pluk. Alm. j. Flos P.ivonis. A1>r Sur. t. 45. rai Hifl. Mi. Sloan. Hifi. ii. p 49. frutex Pavon;n,ls> c4 3r.fta Pavonis. BRbyN. Cent. 61. t. zz. Hort. Mal vi T . rvmph. Ami, iv. p. „. x. 2o> ROT£N L ^ ^£  D e c a n d r i *. 43 Smaak en Reuk. De Franfchen noemen het la Poinciade of ook Paradys -Bloemen. Het onrype Zaad eeten de Kinders en Wilden raauw; maar de Bloemen, als Thee getrokken, hebben een openende kragt, en worden gezegd Koorts verdryvende te zyn. Merian getuigt, dat het Zaad van de Paauwe - Bloemen te Suriname van de Slaavinnen gebruikt wordt, omdeVrugi af te dryven. Hier toe behoort zekerlyk de Ambonfchc Heefter, welke Breynius zo fierlyk in Af beelding gebragt heeft , onder den naam va, Paauwe - Heefter of Paauwe-Kuif , zeggend dat die vyf EUen hoog groeit, en deeze kom niet alleen met de Ceylonfche, welke ook dei gelyken naam draagt, en met de Malabaarfe Tftetti-Mandaru , die de Hollanders aldaa Paauwefiaarten heeten , overeen; maar buite twyfel behoort tot de zelfde Soort dePaauwej kuif van Rumphius , gemeenlyk in Oostii die de Paauwe-Bloem genaamd , wegens c Kuif van Meeldraadjes , die uit de Bloemc opwaards fteekt , of Chineefche Bloem, om d 'er de Chineezen groote Liefhebbers van zy, hebbende het Gewas van de Vaste Kust v Afie , alwaar het overal beooften de Gang groeit, oP de Eilanden overgebragc. Defchoc heid der Bloemen , immers, die Goudgeel rood zyn , s'avonds niet toegaande , en v fcheide Dagen in wezen blyvende , welke de Chineezen , op Bruiloften en Gastmaal. ii. deel» v. Stvs-- / IIT. Afdeel. viii. Hoofdstuk.Manogy- 1 t » r n i- ie n ic i» an es nen:r'er:n, de  III. •Afdeel vin. Hoofdstuk. Fenwy. vïgt. III. Alata. Gevleugelde. * II. D. II. stuk, 1)1. 388. I. GuUar.dina Biniuc, BallcjesStiuik. i 2 t li 44 Tienmankigè Heesters. de Huizen en Kamers mede verneren deedt j ftrookc geenszins met de voorgaande Soort, en de menigte van Vinblaadjes, wel tien- of elf paar aan een Steel groeijende , die, volgens de Afbeelding , ook geenszins uitgegulpt of uitgerand zyn, doet 'er dezelve grootelyks van verfchillen. f3) Paauwe-Kuif die ongedoornd is, Deeze, op Ceylon waargenomen, is voorheen als ovèreenkomftig met de voorgaande aangemerkt geweest, en het fchynt nog twyfelachtig of de Doornen, die dikwils aan een zelfde Gewas ontbreeken , genoegzaam zyn, om de eene Soort van de andere af te zonderen. GüILANDiNA. Van dit Geflagt zyn de Kenmerken reeds opgegeven , toen ik de twee laatfte Soorten he Boomen zyn , befchreef *j des gaa ik nó :ot de anderen over, als O) Guilandina die gedoomd is, de Vinhhadjes Eyrond, met enkelde Doornen. Een (3) Ptinciana Caule inermi. Am. Atad. IV. p. JtJ. Cmi 46. P. Fol. bipinnati,, Fol. ovato. oblpngis , Caule inermi! lort. Cliff. i,g. Fl. Zeyl. IJ9. Crilh Pavonis Flore elegansfime vanegaro. Burm. Zeyl. 7P. Fl. lr.i. 9%. (1) GuiUrdina aculeara , Pinnis ovatis, Folio!, acüleii Cotm», Syu. Nat. XII. Gen. „2. p. 2pi. «y. X1IL Ge„. 5'7#  Een Geflagt van Planten , door Plu mi er Éonduc getyteld , volgens den Amerikaanfchen naam, komt overeen met de Balletjes- Struik van RüMphius, een Doornachtig Gewas,,■ dat de Stranden van fommigen der Molukkifchc Eilanden op eenige plaatfen ontoeganglyk maakt; De Stam is dikwils een Arm dik, en breidt zig zydewaards uit met ftyve Takken i die fomtyds langs den Grond kruipen, hier en daar zig wat verheffende, en aan de dunne Rysjes me. haakige Doornen , byna gelyk de Eg antieren , doch yl bezet. Aan deeze Rysjes komen de Bladen by vyf, zes of zeven paaren voort, drie Ster Duimen lang zynde en half zo breed. en aan hunnen oirfprong een krom Haakje heb bende. Zy fluiten zig by nagt onder den Stee famen, gelykerwys de Tamarinden en ander SendeSpiyantgewasfen. Uit het end der Tak ken komen gebaarde Trosfen voort van Bloe men wier Blaadjes agterom geboogen zyn en op welken platachtige Haauwen volgen va drie of vier Duimen lang en twee Duime hreed diet bezet met flappe dunne Stekeltjes dL echter, door den Ouderdom, aan de brun d 3«. Hert. Clif. xsu Bonduc ytugare majus po! l\ m PLUM. Gtn. IS. Acacia gloriofa , Lenr.sa fo &c. iv3R'."'\ ' 40> FrutexGlobulorum.Ri>MPH.^ J;*; ;^T. 4i. C*fiüp»U aculeiswcvuri?, foUolU ova, fl, Zeyl. U7- Ilt. AFDEEL.' VIII. rlOOFD- ITUK. Mmi'iy lid. I j tt q 3 e > y io [e. A. is»  46" Tienmannige Heesters. III. Afdeel. viii. Hoofd- stuk. Eenwyvi- \ J l ( ( i ii. Eoi.dui.tlU, Groore Balletjes. PL. XXIV. tXett. A. I A d v 1 v u V drooge Haauwen rcdelyk ftyf en prikkelende, doch niet kwetzendezyn. Binnen deeze Haauwen zitten twee, drie of vier, rondachtige Zaaden of Nooten , fommigen van grootte als Knikkers , anderen kleiner, onder een Houtïgen Dop een bittere Kern bevattende. Deeze noemt nen Klitsjis en gemeenlyk Klietjes, wordende iaar van in Indie tot zeker Spel , dat men Vsjoncka beet, dikwils gebruik gemaakt. Uit deeze befchryving van Rumphius ilykt, dat hier mede overeenkomt de Stekelige 3aauw van Sloane, afkomftig van het Getras, dat men op Jamaika de Geele Knikkeroom noemt , om dat de Nooten geel zvn • loch of tot deeze dan tot de volgende Soort Ie Stekelige Haauw van Cldsius. behoore , s duider. (2) Guilandina die gedoomd is, de Pinblaadjes langwerpig Eyrond , met dubbelde Doornen. Tot deeze tweede Soort van Bonduc, welke 'lumier de kleine genoemd heeft, wordt be- (2) Cuilandma aculeata , Pinnis oblongo ■ ovatis , Foüol. culcis geminis. Ibid. Fl. Zeyl. Iss. Hort. Ups. lor. Bonje vulgare minus polyphyllum. plwm. Gen. zS. Crifta PaDnis, Gtycyrrhizz folio , minor repens lpinofisfima &c. Bbevn rodr. iii. App. 3 3. T. 28. Globuli majores. rumph. Amb. . p. 92. T. +9. f. 1. Lobus cchinatus Fr. ca:fio Sloan. s. Garotti. Htrt. M*l, H. p, 35. T. 12. Burm. Fl. h.d. . 39.  DXCANDRIA. 4? betrokken de kleine kruipende zeer fterk gedoomde Pauwen - Kuif van B r ey n, met zeer kleine geele ge 1 1 » q tt P g » :t  48 TienmAnnice Heesters. Hl. Afdeel viii. Hoofdstuk. Eenvjy Vige. TB. Naga. Bofchpraatjes. met zeven Haauwen beladen, aan welken nog •meer Haauwen zyn geweest, gelyk uit de afgebroken Steelen blykt, en aan het Takje vertoonen zig , naar 't fchynt, de merktekens ' van afgeworpen Doorntjes, waar mede het bovenfte digt is bezet. De Kleur van deeze Haauwen is graauwachtig, bruin en zy zyn digt bezet met rosfe Doorntjes. (3) Guilandiha die den Stam ongedoornd he'ej't, de Bladen en gemeenen Bladfleel, van onderen , met dubbelde Stekels bezet. RüMPHiuszegt, dat men den zonderlingen uaam van Praatjes der Bosfchen geeft aan dergelyke Struiken als de voorgemelden; 't zy om dat men, in dezelven verward raakende , niet met geweld , maar met geduld zig kan ontwarren , als wanneer al het vloeken, tieren of raazen niet helpt; 't zy, gelyk ik eer zou denken, om dat die Gewasfen geen het mmfte nnt doen met al het Geraas, dat de rammelende Nooten in de Haauwen maaken; even zo min als ydeIe Praat of Beuzelaarye. De laatst befchreevene noemt men de Groote Praatjes, en deeze tegenwoordige de Kleine Praatjes der Bosfchen; zynde wel het kleinfte in Gewas van de drie, doch het haatelykfte. Het flingert zig door alfa) Cuilandina Caulö inermi, Foliis Petiolo primario fub'. :us Aculeis geminis. Nuga: Sylvarum, Rumph, Ami. V. p. >4. T. 50. burm. Fl. Ind. p. 99.  D E c A N D R I A. 49.' allerley ruigte heen met zyne dunne Ranken , die by den oirfprong der Bladfteelen, van onderen , overal twee Haakjes hebben, waar mede het zig vasthecht aan de Kleederen of in den' naakten Huid. De Blaadjes zyn fpits Eyrond, omtrent een Lid van een Duim lang, by vier, vyf of zes paaren groeijende: de Bloemen, fchoon geel, maaken fierlyke Trosfen of Aairen en de Vrugten gelykenwel naar die van de voorgaande Soorten, maar zyn veel kleiner en geheel ongedoornd , langwerpige Boontjes bevattende. Ir de Strand - Soort hebben de Bloemen een lieffe lyken Reuk. De Land - Soort is yler van Loo; en niet minder kwetzende. R b t A. Wynruit. Een vyfdeelige Kelk, de Bloemblaadjes hol tien Meeldraadjes en een enkele Styl: het Kasj met tien Honigftippen omringd : doch in fon migen alles vier en agt.met een gekwabd Zaac huisje: maakt de Kenmerken uit. Dit Geflagt bevat vier Soorten, als volgt (j) Wynruit met famengeftelde Bladen, c zydelingfe Bloemen in vieren gedeeld. f i) Ruta Foliis decompofitis , Fioribus laterarrbus quad fidis Syst. Nat. XII. Gen. 517- P- *93. Kg. XIII. & «i'p 33'- Hort. Cliff. Ups. Mat. Med. K. Lugdéat. L'a fylv. major. C. B. Pin. 3 3*. Mor. Hifi. II. P-£7; ■P—lx f \. fl Ruta Hortenfis altera. C. B. PM. 3 RA j! W- Vl vl™* "wabfis li,tiftua* c' b' j h. DEEL. v. ST«K« Afdeeu VIII. HoOFB- :tuk. MoKt*y- 1 t i- u 'e I. Rata. Zf.gr/iiieoItnh ''•Sterkriü. kende, :i- :n. 1. S. ,6. 3«>  5° TlENMANNlGE HEESTERS. III. Afdee vin. Hoofd stuk. Etnw vige. Dit Gewas is door geheel Europa gemeen , 1 en groeit in 't wilde, op drooge dorre plaat■ fen, zo in de Zuidelyke deelen als in Barbarie. Het is , onder den naam van Peeganon , " aan de Grieken bekend geweest; hoewel zy het ook Rutee noemden, waar van de Latynfche naam Ruta zynen oirfprong heeft, welken men in de meelte Taaien van ons Wereldsdeel navolgt. Dus noemen het de Italiaanen Ruta, de Spaanfchen Ruda , de Franfchen en Engelfchen Rue, de Duitfchers Raute en wy Ruite of Wynruit. Volgens Cordus is het een Heefter, die een Stam of Steng maakt van één of twee Ellen hoog , een Vinger dik, Afchgraauw van Kleur, in veeleTakken verdeeld, welke 's Voorjaars veele groene Takjes uitgeeven, waar aan de Bladen en Bloemen groeijen. Maar, eigentlyk gefproken, komen van dit Gewas aanmerkelykc Verfcheidenheden voor, die de hoog. te onbepaald doen zyn. Men heeft eene Breedbladige of Gemeene , die hier te Lande zeer wel voort wil, en den Vorst zelfs in de open Grond verdraagt: eene Portugaalfche Ruite , veel fterker van Reuk , doch zeer teder, moetende des Winters in Huis gezet worden en eene Smalbladige Ruite, die men gemeen- Eluta graveolens Hortend. Dod. Pmpt. n,. J. u.urï Hort, iatifolia ArtmKul* ümili,. Boïrh. Lugdb. I. 'p. iSo. Km *fricana maxima. SCHwer. H,rt. 2+. Klltt fvlveftr;s mi> C. t, fm. CAU. Epit. „s, pa,, fatptt li9m  Decasdria. $t irieenlyk Berg-Ruite noemt, welke 's Winters, in deeze Gewesten, nooit ove/gehouden kan worden, wat moeite men ook daar toe aanwendej zegt Munting. Deeze zal, waarfchynlyk, de Bergruite zyn,; waar van Clüs iüs meldt, dat bet een laag Gewas is, „ verfcheide Stengen uit den Wor„ tel fchietende, in zyn geheel van een zeei zwaaren Reuk en zo fcherp, dat hy het dooi „ driedubbelde Handfchoenen aan de Hander „ dikwils gevoeld hadt, verwekkende hetzelve „ wanneer iemand met de Hand, daar hy he mede afgeplukt hadt, flegts zyn Aangezig „ wreef , daar in op ftaande voet een hevig „ Ontfteeking , gelyk Dioscorides zee „ wel gefchreeven heeft." Camerariu onderfcheidt dezelve , doordien zy naar de g< meene Tamme Wynruit, in Stengen, Takker Bladen , Bloemen en Kroontjes , Wel gelykt doch het Loof veel dunner of fmaller heeft maar den Stam, in tegendeel, dikker en Houti De Heer H aller hadt uit Italië en Proven( een zodanige Ruite bekomen, welke door Ge kerus op den Pilatus-Berg in Switzerland g Vonden zou zyn, en die hy aldus befchryft. }i De Steng is Takkig , twee Voeten hoo£ SJ de Bladen zyn blaauwachtig groen , fijt» „ dan in de Gewoone verdeeld, met de uite ,', fte Slipjes der Bladen niet rond maar ze M fmal, liniaal: de Bloemen ineen korte Aai kleiner dan die van de Tuinruite, uit d. D 2 „ge II. Disu v, Stok, III. VIII. Hoofd» ITUK. lia. Berg. Ruite* t : i t S i i ) ar s* :e s- :r r;r :n  52 TlENMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel. «ii. Hoofdstuk. JEeitwy- * zie 't ii. d. i. stuk, black. $9' ,,'geelen groen, volgens Clusius, en ins* „ gelyks met gefronfte Blaadjes, zo Magnolics aantekent." In de Hof-Ruite zyn de Blaadjes bynarond., in de Wilde Ruite fmallar en Lancetvormig of Liniaal. Ten opzigt van de Bloemen komen zy overeen , dat de meeften beftaan uit vier holle Blaadjes, op de kanten als met Franje, en agt Meeldraadjes, in welker zonderlinge fpeeling , tot een bewys van de Minnaary der Planten, iedereen zig gemakkelyk kan verlustigen, gelyk ik dit omftandig befchreeven heb*. Het Vrugtbeginzel, daar binnen, of deszelfs Kasje, heeft onderaan agt Stippen, die altoos met Honig, als een foort van Balfem, bevogtigd zyn. De Vrugt is rondachtig met vier itompe toppen , en beftaat dus als uit vier famengevoegde Huisjes, door een Kruiswys' middelfchoc verdeeld, en veele zwarte Zaadjes bevattende. Aangezien Hippocrates meer dan dertig maaien van de Wynruit in zyne Werken hpreekt, en dezelve inzonderheid voor de Kwaaien van de beminnelyke Sexe aanpryst, zo mag men onderftellen , dat dit Gewas oudtyds vaa veel gebruik geweest zy in de Geneeskunde. Dioscorides , ondertusfehen , verhaalt „ dat het, te veel ingenomen zynde, van eene doodelyke uitwerking zy. De zwaare Reuk, zekerlyk , en de ongemeene bitterheid van Smaak , die 'er in heerfcht, wyzen een overvloed  DecanbRia* 52 vloed van fcherpe Olie in dit Kruid aan , waar van men de Vergaarplaatfen zeer duidelyk in de Blaadjes, tegen den Dag gehouden , kan befchouwen. De vlugge Geest, hier in vervat, maakt een Kerke prikkeling der Zenuwen, verdunnende de Slymige, dikke , koude Vogten en de fchadelyke dikwils door 't Zweet uitdryvende. Uit- en inwendig is hierom het Loof der Wynruit, in veele Gevallen, een voortrefrelyk hulpmiddel. In 't algemeen wordl hetzelve aangemerkt, een byzonder Tegengifi te zyn van de Pest en ingenomen Vergiften . die een Flaauwte of Hartvang veroirzaaken relyk de meeften doen (*), en hier med< heeft de byzondere kragt van dit Kruid, n d^ Vrouw- en Vryfter • Ziekten of Moeder kwaaien , zo genaamd, veel overeenkomst Merk hier uit , wat de reden zy, dat hetzelv in Mannen en Vrouwen eene tegenftrydig uitwerking hebben kan (f). Wanneer deMer Ichen door Zwaarmoedigheid als betoverd zyn zal dit Middel dikwils hun tot herftelling brer gen. Ia allerley Kwaaien , daar de kragt de Natuur tot uitwerping van ongeftelde Stoffe door de Zweetgaten moet geholpen worden gelyk de Kinderziekte, Mazelen en dergelyken is het, maatig gebruikt zynde, voortreffelyk Me (*) salvia cum lUti , flKhW tiM Pocula ma. Sé, Salem. , (f) P. &eif caftura, irtcenditque ImiamernV; Eottm* D 3 ZI. DSÏt. V. STIK» Iir; Afdeil» VIII. Hoofdstuk. sla. \ s r ï > 9 1  Afdekl- viii. Hoofdstuk. Eenwyvi&(. I < II. Rut* Ch*lepe>i' Aleppflche, C f d R I» S. 74 TlESMAHKICE HEESTERS. Men trekt de Bladen als Thee, en den Damp daar van 'smorgens in de Oogen ontvangende, wordt het Gezigt hier door verfterkt en opgehelderd , volgens het oude Spreekwoord (*). Het dient ook tegen de Vallende Ziekte , Hoofd- en andere Stuipachtige Kwaaien. Het gedeftilleerde Water en de Olie, daar van , worden meest inwendig voorgefchreeven. Het Aftrekzei van de Bladen in Azyn of Wyn , met Brandewyn en Zout geappliceerd op zwaare Ontfteekingen of beginnende Veriteri-ingen, is een der kragtigfte Middelen om lezelveu te doen verfJaan, en zonder Verette:ing te geneezen: even als dit door de oplegging van het Kruid, op de Gezwellen van Vrouwen Borften, plaats heeft. Men kan het, zonier gevaar, uitwendig tot afwending gebruiken, n de allerheetfte Ziekten. Het Zaad wordt als :en Middel tegen de Wormen aangepreezen. (t) Wynruit met meerder famengeftelde Bladen, de Bloemblaadjes gehaaird. Alle de verfeheidenheden van Wynruit, die e Bladen uit verfcheide Steeltjes met Bladen imengefteld hebben , zyn door den Ridder tot 2 zelfde Soort betrokken geweest. Thans wordt (*) Nobilis ast Ruta , quia Lurnina reddit acuta. (i) Ruta Fol. fupradecompoiïtis , Petahs ciliatis. Mant. 69. ua Chalepenfis latifolia, Petalis Tillis fcarentibus. Tournf. 1. 257- Eadem angultifoiia, Moris. Hifi. II, p. jos. S. T. 3S. f. S.  D E C A H V R I A. 55 wordt als een nieuwe voorgefteld de Aleppifche van Tournefort , die de Bloemblaadjes' vol Haairtjes heeft en breedbladig is, waar toe ] de Ridder, als eene verfcheidenheid, de Smal-1 bladige Aleppifche , met dergelyke Bloemblaad-; jes, van Mcrison, betrekt, Hellende dó Groeyplaats in Afrika; doch Aleppo legt in Sy. rie. „ Zy gelykt zeer naar de Sterkruikende , Czegt zyn Ed.), en is daar van voortgeteeld. De eerüe Bloemen zyn in vyven , de anderen * in vieren gedeeld: de Bloemblaadjes holronds aan den rand gegolfd, gelyk in de gemelde, „ maar aan den rand gehaaird. De Steng is „ hooger en de Kwabben van het Zaadhuisje , zyn fpits, ftomp. De andere verfchilt doo: de Bloemblaadjes langer genageld te hebben „ en de Kwabben der Zaadhuisjes niet zo ve „' van elkander af , gelyk men in de Tuin vai „ Upfal waargenomen heeft." Met reden zou men dan ook van de eerft Soort mogen afzonderen , die Berg-Wynrui met dubbeld gevinde fmalle Bladen, de Bloemei Aairswyze over de eene zyde , de Aairen me van elkander wykende Trosfen; welke de Hee Loef li no op de Begraafplaats der Proteftai ten te Lisfabon , reeds verdord zynde, gevor den hadt en omftandig befchryft, aanmerkende „ dat het Zaadhuisje in dezelve meer vierkwaf 3, big is, met de toppen Stomp gerond; terw] „ de Gemeene , zegt hy, die ook op de Be „ gen by Lisfabon groeit, het Zaadhuisje allee! D 4 » I; ii, DEEL. v. STUS. III. Vfdeel. VIII. lOOFDTUK. Mmtfj- :ia. » C t 2 Ulysfipi* _ nenfis. • Lisfabonj fche. t • l« > trl u ik •  III. Afdeel. VIII. Hoofdstuk. f'. iii. Ratavina. ïaduafche. ( J £ rj 2 i z' S; k; ' tv. Unifolia. VlafcliWa- tril I foli nifc 118 Ceni pary 50 TlENMANNlGE HeESTBhs. „ lyk aan den top in vieren verdeeld en fpits „ heeft ; zynde-de Stippen op hetzelve, ia „ deeze Lisfabonfche , ook zigtbaarer." Linn^üs fchynt dezelve met de Bergruite van Clusius overeenkomffig te achten, doch dan zal het niet zyn met de kleine, hier voor befchreeven , maar met de groote Portugaalfche, □aar Munïing van meldt. (3) Wynruit met drievoudige ongedeelde Bladen. Deeze is door den Kruidkundigen Heer Mi. «blids , op een Berg by Arqua, niet ver van adua ,n Lombardie , overvloedig groeijende evonden , en tot een bvzonder Geflagt gemakt onder den naam van Basterd. Wynruit. -y verfchilt in de deelen der Vrugtmaaking leen , doordien zy een vlak vyfbladige Bloem :eft, zonder Franje of Haairigheid. De Bladen jn Lancetvormig , komende by drieën uit de :eng voort , gelyk men in zvne Afbeelding n zien. ° (O Wynruit met Lancetvormige onverdeelde Bladen. Jn ■}) Ruta Foüis ternatis fofflibus. pfeudo - Ruta Patavin». olia,Fl. luteis ambellatis. Mich. Gen. 22. T. 19. 4) Ruta Foliis lanceolatii indivilis. Syst. Veg. XUI. R. is fimplicibus foütariis. Hert. Clif. i4s. R. fylveftris' Liha Hispanica. Bocc. Mus. U. p. 82. T. ?J. Blaa hn_ 5. £, Ruta monrina foliis integris fubrotundis. Buxe. . Iï. p. 50. T. 28. R. Otientalis , Linarias folio , Flore ft. TOURNF. Ccr, j5(.  Decandsia» 57 In Spanje , als ook in Italië en in de Oofter^ fche Landen, is eene dergelyke Soort van Wyn-~ rim waargenomen. Zy heeft de zyd - Takken E van de Pluim gegaffeld , driebloemig, met de middelfte Bloem ongefteeld. De Bloemblaad-, jes zyn onverdeeld , gelyk in de voonge. De Meeldraadjes, aan den Wortel Haaing, befluiten digt het Zaadkasje , dat doorboord rs met Honiggaatjes. De Vrugt heeft verhevene Stip» pen, zegt onze Ridder. C H a l C a s. Een vyfdeelige Kelk, een Klokswyze Bloem uit genagelde Blaadjes beftaande, en een Stempel als een Wrattig Hoofdje; maaken daar van de Kenmerken uit. De eenigtte Soort, hier van bekend (O, onder deezen Geflagtnaam eerst voorgefteld dooiden Hoogleeraar N. LBormansds, wordt' in Oostindie gemeenlyk Camuneng genaamd of Daun Cammuni, waar van gemeld wordt, dat het een Heefter zy, wel twintig Voeten hoog groeijende, dien men in de Tuinen houdt, wegens zyne lieflyke Bloemen, en ook aldaar tot Haagen , waarfchynlyk gelyk onzen Ligufter , gebruikt. By Rumphius komt de AfbeeL ding voor van dit Gewas , door hem onder- fchei- „. hg. XIII. Gen. P. 3 3i. B.UBM, RUMIH. Amb. V. p. i«- T- l7' D 5 ii. DEEL. V. STV1I. nu .FDEELf VIII. looFD» TJK. Mtnogyi ia, i. Chalets >aniiulata, Camuïeng.  III. Afdeel VIII. Hoofdstuk. Emwy ïl. xxiv. F>£. 2. 1 4 ] tl 58 Tienmankige Heesters. fcheiden wordende in een Amtoüfch Camuneng dat een flaptaickigeHeefter is,en een Javaanf! hetwelke een iierlyk Boompje wordt, van hoog. . te als een Granaatboom, met een digte Kroon, en zeer welriekende Bloemen , die des avonds een geheelen Tuin, waar in zy ftaan, met haaren Reuk vervullen. De Bladen zyn een weinig bytende op de Tong, geIyk Limoenbladen. De Ambonfche wordt meest geacht wegens de fraaiheid van het Hout, dat fierlyk gevlamd is, geel met zwartachtige of bruinroode Plekken , digt én zwaar als Palmhout en dus tot allerley Draaijers Werk bekwaam : dewyl men 'er Hukken van krygt, die eenige Duimen dik zyn. Van dit Gewas, en wel van hét gedagte Javaanfche, een Takje, dat door den meergemelden Richter medegebragt was,zigin de Verzameling van den Hooglecraar Bonn bevindende, geef ik daar van , om dat de gefïeldheid van dê Bloem zig aan hetzelve zeer fraay vertoont, alhier de Afbeelding in Fig. 2. op Plaat XXlV. Men ziet daar in , het getal en de grootte der Vinblaadjes, vyf aan een Steel * als ook de Spitsheid der Verdeelingen van den Kelk, en hoe jan de tien Meeldraadjes vyf korter dan de anleren zyn, hebbende geen ronde maar als dub»elde of Beursachtige Meelknopjes. Daar onler komt het uitgezette Vrugtbeginzel, dat eene küs wordt, na het afvallen van de Bloem : voorfchyn. Mür-  13 e c a n B r i A. M u r r a y a, In Kelk en Bloem komt dit Geflagt, naar^ den Hoogleeraar Morray te Gottingen ge-styteld, met hec voorgaande overeen, maar heeft^ het Vrugtbeginzel meteen Honigbakjeomringd, en de Besfen eenzaadig. De cenigfte Soort (O » °°k in Oostindie groeijende , is een kleine Boom met een witten ;j Bast, de Bladen famcngefteld hebbende uit ze-v ven gefteelde, gladde, itomp ovaalachtige Vin. blaadjes, en verfchilt , zo Linn^eus aanmerkt , zeer veel van de Camuneng voorgemeld. Zou het ook de Japanfche, by Rumphius insgelyks afgebeeld, kunnen zyn ? Z y g o p h y l l u m. Dubbelblad. Van dit Geflagt zyn de Kenmerken reeds opgegeven , toen ik de Soort, die een Boom is, befchrecf *. Thans zal ik drie Heefterachtigen van de Kaap voorftellen, fpaarende de overigen tot de befchryving der Kruiden. (5) Dubbelblad met gepaarde , byna gefteelde Bladen, die Jtomp Eyrond zyn; de Steng Heefterachtig. Eeri (i) Murraca. Syst. Nat. XI!. Mant. s«3. Murraya. SjSt. Nat. Veg. XIII. Gen. 1341. p. 33!. KUMCH. Amb. V. ïab JCVIII. Fig. z ? (s) Z^gaphyüum pol. cönjugatis fubpstiolatis f Foüol. o'jovatis , CauSe fmticolo. Syst, Mat. XII. Gen. 524. p. 29J II. Deel. V. stuk. III. fdeel. viii. lOOFD-j' :uk. Umg-i** • i. furraya] totica. leemde, * 11. n. [i. stbk , jlada. 43 J. v. Zygophyllur,i Jhrg* fana. VierMadi*  III. Afdeel, VIII. Hoofdstuk. Ecnvjy- VI. SesfUifo- Ongefleeide. l ] 1 ] 4 ] 1 1 5 iix. Ehh. T. f. hi. Planta Afr. frmecens &c. lui? Amahb. r73. T. 429. f. 4. (6) Zygopbyllum Fol. conjug. fesfflibu», Foliolis lanceolatoivalibus, margine fcabris , Caulg frucicofo. Hort. Cliff. sso. (.. Lagibat. 4«o. Fabago Capenfis frut. minor. Oill, Elth. 42 T. 116. f. 142. Fabago humilis quadrifolia glabra em Fab, Flore lnteo &c. Burm. Afr. T. 2 & 3. f. 1. ab. Afx. arborescens, Fl, fulphoreo Frufta rotundo. Comm' ar. p, 10, T. ro. 1 '*  Lancetvcmig ovaah aan den Rand ruuw ^ zyn; de Steng Heefter achtig. Tot deeze wordt, behalve de> Laage tiadige Jfrikaanfche,mct witachtige Bk*men en ronde Vrugten van gedagten Hoogleeraar,, ook rtuis gebragt deszelfs Fabago met geele ïLI en eene geflenfde fpits langwerpige V uit als eene verfcheidenheid aangemerkt lil ' Beiden komen zy ook op Zandige XaÏen aan de Kaap voort De Steng .hoekig; de Bloemfteeltjes enkeld , langer dan ae Bladen , en de Bloemblaadjes zyn gekarteld Bladen > . j ,te echter, vindt men in^I ^ Afbeeldingen , zelfs in die vat Touu^, welke de Bloem zeel• groo vertoont, geenszins aangeweezen. Deeze geel Ïde hoogte van drie of vier Voeten aan zegt, dat de Vrugt rond is, plat als een tvaa Êu vyfhokkig, bevattende vyf platte Zaaden. (1) Dubbelbad met ongefteelde fmalle Bladen die Vleetig zyn, van boven flat; t Steng Heejterachtig. Deeze Kaapfche Heefter fchiet, volgens de gemelden Hoogleeraar , eene regte , ronde gladde, bruine Steng, welke zig m veele Ta! /7, Zyropkyll»», Fol. conjugati, fefilibus, MMUM* Züoii. fpinoa, ma. ^-* x. i. f. *. 11, PSEL. Y, SWS5» Iltï .FDEEL. VIII. loOFD» ruK. lid. t 1 S , VII. \Spin»fS*% ïüedoorna» n j :n f i- 'a. 5.  III. Afdeei vin. Hoofdstuk. Etnvjy * Zie tl. i i. STUK, bladz. zoi ï. Heifteria Coccinea. Hoog100de. 62 Tienman kigé Hee sMf e r s. ken verdeelt, met Blaadjes die zeer fmal efi "puntig zyn , twee paaren tegen elkander over, groenen glad. De Bloemen zyn vyfbladig, geel; .de Vrugt is r°Dd en plat, vyfhokkig gelyk iri de andere Soorten. Heistèria. De Geflagtnaam is den vermaarden Heister, wylen Hoogleeraar der Genees- en Heelkunde niet alleen, maar ook der Kruidkunde , in welke hy ook aanmerkelyk gearbeid i.heeft *, toegevvyd. ; De Kenmerken , behalveh die van tien" Meeldraadjes en een enkelen Styl te hebben, zyn, een vyfbladige Bloem met eenen vyfdeeligen Kelk , die vergroot zynde en gekleurd tot een bekleedzel ftrekt van de Vrugt. De eenigfle Soort CO is door den Heef JacQUin, die den gezegden Geflagtnaam overgedragen heeft, in de Westindiën, en welaan Beeken in digte Bosfchen, op 't Eiland MarteQique, waargenomen. Uit zyne Afbeelding is 't blykbaar, dat dezelve als Laurierbladen heeft, doch het is een gantfch niet fraaije Takkige' Boom , zegt hy , van twintig Voeteö hoog. Met reden mogt dezelve dan van my onder de Boomen befchreeven zyn geweest. „ De In- » ge- (t) Heifteria. Syst. Nat. xii. Gen. J33. p. 2S7. fV.xiIï. >«"• 5iS. p. 33«.jAC(l. Hifi, p. IJS. T. tu  DecandriA. Sg gezetenen noemen hem , (zegt zyn Ed.), „ 5oü Perdrix , dat is Tortelduiven - Boom , „ om dat die naar de V rugten zeer gretig zyn'M De Bloemen die klein, op Steeltjes, in de' Oxels der Bladen voortkomen , hebben een: klein, groen Kelkje, dat in de Vrugt hoogrood wordt, meteen zeergrooten uitgebreidenRand, geevende den bynaam aan deeze Soort. Die zeldzaame Vrugt , een Eyronde ftompe Noot bevattende , heeft zyn Ed. in Plaat vertoond. Quisqualis. Warftruik. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn , een vyfdeelige Draadachtige Kelk; vyf Bloemblaadjes, een vyfhoekige Vrugt. De Geflagtnaam, door Rumphius verzonnen om de wonderlyke veranderlykheid var dit Gewas uit te drukken, is door den Riddei behouden en met den bynaam Indica toegepasi op eene Soort Qi)y tot welke zyn Ed. zo we de ruige of Wollige als de Gladde Quisqualis die beiden door den Heer N. L. Burman nus in Afbeelding gebragt zyn, betrekt. Vai deezen waren zy door de plaatzing der Bloem fteeltjes , overhoeks , of tegenover malkander onderfcheiden. Die van Rumphius is ee; Gewas, dat eerst als een klein Boompje uit dei Grom (l) Quisqualis. Syst. Nat. XII. Gen. J34, p. Ï97. Vei XIII-Gen $39. p. 33S. JOïlPH, Amb. V. p. 71. T. 3! giiRM. Fl. Ind. p. 104, pube»cens, T, 35. f. z, glabia. 1 a8. f. 2. JIi SUL* V. STUK, III. \fdeel* VIII. lOOFDTUK*. '.ia. t. Quisqualhi Indica. Oostinaifcne, t > > 1 \ 1  III. Afdeel. viii. Hoofd, stuk. Eenviy- I i i i CO Dak 04 TlENMANNICE HëESïERs. Grond fchiet , doch vervolgens flingerende of liever kruipende Ranken voortbrengt, gelyk de Boichtouwen ; aan welken de Bladen anders geplaatst zyn 3 dan aan de gezegde Boomachtige Scheuten. Zy hebben eene ovaalachtige gefpitfte figuur en zyn ëffenrandig. Aan 't end der Ranken komen Bloemfteeltjes voort, die üit een trop Schubbetjes of Blikjes Bloemen üitgeeven , naar die der Thymelaja gelykende, met eenen Draadachtigen van buiten ruigen Kelk. 't Gewas groeit op verfcheidene det Eilanden van Oostinch'e, wordende te Batavia, in 't Portugeeich , Catappa de Mato geheten. De Vrugten , die van grootte als Eikels zyn, ih Bosjes by een hangende , vallen ryp zynde van zelf af, en bevatten dan een Pit, zo zoet ils een Hazelnoot; maar,önryp zynde, fmaacén zy wat Radysachtig , eü Zyn dan voor ;en goed Middel bekend, om de Kinderen iü :e geeven tegen de Wormen ,• de rype hebjen, in grooter veelheid , de zelfde , en in bmmige Menfchen zeer byzondere uitwerkingen. D a i s. De Bloemen, in dit Geflagt in vier of vyven verdeeld , hebben een vierbladig Omwindzel en le Vrugt is eene éénzaadige Befie. Twee Soorten komen 'er in voor, een Kaapche en een Oostindifche, als volgt.  Decandria- 65 (ï) Dais met Bloemen die tienmannig zyn> in vyven gedeeld. Deeze beeft de Bladen gepaard, ftomp ovaal j éfFenrandig, glad en gefteeld ; de Bloemen aan -*t end der Takken Bondelswyze vergaard , Wollig, met een Knopachtig, vierkleppig Onv windzel. In geftalte komt zy de Pasferinaas naby. (a) Dais met Bloemen die agtmannig zyn , in vieren gedeeld. De Heer N. L. Bürmankus heeft eei Afbeelding van deeze, die op Java groeit, ge geven, in welke nogthans de Bloemen in vy ven gedeeld voorkomen. Het vierbladig Orr windzel van de Bloemtros is aldaar zeer blyl baar. De Bladen zyn gepaard, Lancetvormi ovaal, gefpitst , gelteeld en glad, zo wel als d Bloemen, die agt Meeldraadjes boven hetPyi je hebben, langer dan de rand van de Bloem, K a l m i a. Eén Trompetswyzé Bloem , die den rar van onderen vyf hoornig heeft, in een vyfdei lige Kelk , vvelke een 'vyfhokkig Zaadhuis. wordt, zyn de byzondere Kenmerken van d G (1) Dais Fioribus quinquefidis- decandris. Syst. Nat. XI Gen. 53J. P- i97- XIIt- Gen- 54°" P? (Z) Dais Fioribus quadriödis, oftandris. MM. 69. BüR: ft. Ittd. p. 10+. T. 32. f. *. Ë n. deïl v. stuk. M. Afdeel. viii. Hoofü*. ÏTUK. T. Dais CotinifoliaK Kaapfche* li. Dais OBandrai Oostindiifcbe. i ■ e \i d e it 1.  III. Afdee; viii. Hoofd stuk. T. KalmU latifolia. Breedbla dige. 3 4 I 1 t li 66 ïienmannige Heesters. Geflagt, welks naam ter vereering ftrekt van - den Sweedfchen Heer Kalm, door wien de ■ Natuurlyke Hiftorie van Noord - Amerika zo veel is opgeluifterd. Het bevat twee Soorten, beiden aldaar huis- vestende, naamelyk. (i) Kalmia met Eyronde Bladen; de Tros/en endelings. Dit Gewas groeit natuurlyk in verfcheide Provinciën van Noord-Amerika. Door Peuken et en Catesby waren 'er Afbeeldingen van gegeven , doch die aanmerkelyk verbeterd zyn door Ehret, van wien ook het maakzel der Bloemen ten naauwkeurigfre is afgetekend. Kalm, wiens naam onze Kidder goedgevonden heeft daar mede te vereeren zegt dat men het overvloedig vondt in Penfyl'. vanie, alwaar de Sweeden het Lepelboom noemden , om dat de Wilden, weleer in dat Land gewoond hebbende , daar van hunne Lepels plagten te maaken. De Engelfchen noemden het Laurel, om dat de Bladen eenigszins naar % van de" Laurierboom gelyken. Zy beginnen een laagen vogtigen Grond, en be- hou- (O Kalmia Foliis oratis Corymbis terminal/bas. Syst. Nat jU. Gen. 537. i». zn. «j. XIU. Gen. 547- p. 337- Am. *ad. Hl. p. 13. KALM. hin. II. p. 476.m. jg 168. G„0N> 6s' Chamjc-Daphne Foliis Tini. Gat. Carol. II. p. . 9t. Lednm Fioribus bullatis confertis in fummis Caulibus* Mw. Ehret. T. 38. f. i. Ciftus Chamzrododendros Ma^ Mw Lawifclw &c. pium. Mm. w. T. 37,. f. f.  houden zelfs in de Winter hun Loof , waar ^ door zy van de andere Boomen der Bosfcha" giën gemakkelyk te onderfeheiden zyn. In 'tl laatst van Mey begonnen zy te bloeijen , en dan overtroffen zy in fchoonheid, door de, «roote Trosfen van hoogroode Bloemen , die naar Schenkbordjes gelyken , byna alle andere Gewasfen. Door de Zonnefchyn, echter, verbleeken die wel dra en worden eindelyk byna geheel wit. Ook vallen de Bloemen fomtyds Roozekleur. Op eenige plaatfen heeft men 'er de gewoonte, van op Kerstyd en Nieuwjaarsdag de Kerken met het Loof te verfieren. Het is, ondertusfehen, voor Schaapen en Kalvers, die 'er van eeten , even als de Taxis hier te Lande , dikwils doodelyk. Voor de Herten, in tegendeel > flrekken de Bladen >s Winters, wanneer dezelven geen andere Groente vinden , tot Voedzel: zonder dat hui Vleefch de Menfchen kwaalyk bekomt. Ooi worden dezelven van zekere Berkhoenders ge geten. Het Hout is zeer hard en glad, wor dende* deswegen tot Asfen in Katrollen , o pok tot Wevers - Spoelen en Wieldraaijers Werk, in plaats van Palmboom Hout gebruik Het valt fchoon geel met eenige Straalswyz Streepen. Sommigen verzekerden, dat, war neer by Zomer eens brand ontftond in de Bo! fchen, het Loof daar van niet aangetast werd E 9. O) Ka II. DEBiii V. STOK. III. L.PDEEL. iVIII. lOOEDTUK. Motugy? t h e. 1-  III, Afdeel< VIII. Hoofd» STUK. II. Kalmia Hu. Smalbladige. i. Ledum palujlre. Muerasiige, I < 3 68 TienmannigeHeesters. (2) Kalmia met Lancetvormige Bladen, de Tros/en op zyde. Deeze, op de zelfde plaatfen voorkomende , verfchilc bovendien door de kleinheid der Bloemen en Bladen van de voorgaande. Zy wordt niet minder fchadelyk geacht te zyn voor het Wol vee. L e d 17 m. Dit Geflagt heeft een vyfdeeligen Kelk, eene vlakke vyfdeelige Bloem , en een vyfhokkig Zaadhuisje, dat van onderen gaapt. De eenigfl-e Soort (1) is een Heefter, die in Moerasflge Poelen der Noordelyke deelen van Europa , volgens den Ridder, groeit, doch niettemin ook bekend is in andere Landen. Camerarius, die 'er, onder den naam van Wilde Rosmaryn , eene Afbeelding van geeft, zegt, dat het groeit op Moerasfige plaatfen m Poolen en Bohème. Het fchynt Dok die Plant te zyn, welke C lus lus uit Si- faj Kalmia Foliis lanceolatis , Corymbü lateralibus. M rKEW. li.d. f. 2. chama: - Daphne iempcrvirens. Cat Ca,' III. P. 17. t. ij, f. u ciftu. fempeivirens Laurifolia atc* .luk Aha. loS, T. Wi. f. 3. Anonyma. C0. D.^. IOO k (I) Ltdam- S>"- XII. Gen. 5!8. p. 299. rv XIII •T' "t'J'.^k FU L"W- Uo' Leduni Fo!- linearibn, ' ubtus hirfuti» , Flor. corymbofis. Fl. Stuc. N. 3+, 3 ' :iftus Ledon Fol. Rosmarini ferrugine's. C. S. Pi„' 4S7' .edumSilefiacum. Clus. Fann. 61. Lednm Fol. RorismarW at. Lob. Ittn. il iz+. Rosmaiinum fyl-eftte. cam. EPit,  D f. CANDRIA. 69 Silezie ontvangen hadt , en derhalve voorltelt onder den naam van Silezifch Ledum , aldaar 7eer gemeen. Het was een Heefter met Houtige Stengen, fomtyds een EUe hoog, die zig in veele Takjes uitbreidden, de dunften met zekere rosfe Wolligheid bekleed , hebbende lange fmalle Bladen , grooter dan die van de Rosmaryn, doch ook aangenaam van Reuk ei fcherp van Smaak. De Bloemen, Troswyz op Steeltjes aan de enden der Takjes voort komende , beftonden uit vyf witte Blaadjes met tien Meeldraadjes en in *c midden ee Styl , zynde de Vrugt een vyfhokkig Zaac huisje, ros van Kleur. De Steeltjes, met d Bloemen overend ftaande , boogen zig met d Vrugten om; des de gaaping van het Zaadhui! je alsdan naar boven was gekeerd. Dit geheele Gewas, in bloem ftaande, hac een zo fterken Reuk, dat het tegen de Mottt by de Kleederen gelegd werdt,zoM atthk l üs verhaalt. Het Afkookzel wordt in Swe« den o-ebruikt om de Luizen der Runderen c Varkens te verdryven ; het Loof tegen c Wandluizen; geevende de Olie, daar van da neerdruiping gehaald, den Reuk aan 'tRusfift Leder, zegt Linnjeiis. Zyn Ed. voegt da by, dat het in plaats van Hoppe in 't Bier j daan fchrikkelyke Hoofdpyn veroirzaakt, d nende wederom het Gedefinieerde Water, u wendig , tegen dat Ongemak. Men wil c het Kruid, tot een Bad gebruikt, van groot E 3 diei II, DEEL. V. STOK. III. Afdeel. vin. Hoofdstuk. nia. t i 1 e It n 1- n e h ar eIetaten ist  70 TlENMANNIGE HEESTERS, m AFDEEL. VIII. Hoofdstuk. Eenwy. ""•Se, I. Rbodvdendren ferrU' gineum. RoestMen. rige. < ] 1 \ 1 \ ii x Jt f c i i 1 ) dienst bevonden zou zyn tegen de famentrek. king der Gewrichten. De Swecden noemen het Squatram , in West - Gothland Lammer ; de Duitfchers Kuh.Rust. Rhododenoron. Roozelaar. Een vyfdeelige Kelk, de Bloem byna Trechterachtig en van den Styl afgeboogen Meeldraadjes , benevens een vyfhokkige Vrugt, maaken de byzondere Kenmerken uit. Zes Sborten , meest Europifche Plantgewasren, komen in dit Geflagt voor, als volgt, (i) Roozelaar met gladde van onderen Schurftige Bladen , de Bloemen Trechterachtig. Om dat men den Oleander Rhododendron, lat is Roozeboom, in 't Franich Laurier-Rofe of tooze - Laurier noemt, geef ik aan dit GeIagt, welks Griekfche naam niet gemakkelyk lit te fpreeken is , den naam van Roozelaar, )e vermaarde To urnefort hadt den naam an Chamcsrhododendros , die zo veel zegt als Laa- (i) RhedtiirJrtm Foliis glabris lVa CoroHi, rotst* Ch Fol. glabro majusculo amplo Flore Rofeo. Amm. Sm« T' Am'r0m^ F°'- °m!s ütrin<^ Punaari*. Gmfl. S4. IV. p. izt. Ledum Groenland cum. Oed. Dar..  D e c A N D R I A. 73 en befchreeven, als hebbende een naakte Steng, ^ die getakt is , aan den top Bladerig, met gefteelde Bladen , langwerpig van boven kaal ,a wedcrzvds digt , en van onderen zeer digt, Roestkleurig geflippeld zynde ; de B.oemen^ Videt, grooter dan de Bladen, met uitgebreide Meeldraadjes, zo lang als de Bloem en eenen Bloedkleurigen Styl. Zonderling is 't, dat de Ruslen , in Daurie woonende , deeze Styltjes gebruiken zouden om de Visfchen dronken te maaken, gelyk men aan Messerschmid hadt verhaald. Ook hadt die zelfde Autheur aangetekend , hoe een Prieiter der Tanguten hem zeid', dat dit Gewas, in hunne Heilige Taal SJurnak genaamd , tot Reuk-Offers aan de Afgoden, in Tangut, zeer veel gebezigd werde. (3) Roozelaar met kaale op de kant gehaairde Bladen en Trechterachtige Bloemen. Deeze Soort wordt van de Herders Alproozen of Bergroozen genoemd, volgens Clüs i o s , die 'er den naam van Ledum Alpinum aan geeft, komende overeen met de Alp-Bal- fem- (?j Khoioknirm Fol. cil. nudis , Csrollis Infondibuliformibus. Ledum Fol. glabr. ciliatis, Ftae tubulofo. Hü-L Helv. 4.18. Ledum Alpinum hirfutum. C. B. Pin. *6% r\j. Hifi. 1005. Ledum Alpinum. Clus. P*m. 73. Ie 74 Balfamum Alpinum Gesneri. lob. Je i*P Cham. Alpin: TlUofa. TQUBNï. Ir.fi. 604. E 5 II. DEEL. V. STUK, [ii. deel. viii. )ofd- uk". Monogy- iii. Rhidoi. 'jirfulum. S-uije, i  III. Afdeei VIII. Hoofdstuk. Ee»w) vige. iv. RhetUd, Cham&ci. fius. Laage. 7+ Tienmannige Heesters. femboompjes van Lob el , dus genaamd wc,• gens den voortrefFelyken Reuk. In beide opzigten is deeze Heefter een Juweel der BergWoeftynen. Hy groeit, zo wel als de eerfte Soort, op de toppen der Alpen en Bergen van Ooftenryk, doch komt een weinig zeldzaamer voor, hebbende veel met dezelve gemeen ; dan de Bloemen zyn kleiner en bleeker, meest Vleefchkleurig , zo de Heer Hall er aantekent. (4) Roozelaar met gehuurde Bladen en Ra* derachtige Bloemen. In laagheid van Gewas verfchilt deeze meest van de voorgaande , als een Heeftertje zynde van naauwlyks een half Voet hoog, met veele dunne Takjes als Heide , die zeer digt bezet zyn met Blaadjes als der Myrthen, op de kanten gehaaird ; de Bloemen taamelyk groot, en zig als vyfbladig vertoonende. Clds ius vondt deeze op de toppen der hooge Bergen van Ooftenryk , en zy groeit ook in 't Saltzburgfche, alwaar Micheli us, die 'er mede een Afbeelding van geeft, haar met Bloemen beladen , nevens den gemeenen Weg, by Rei- chen- (4) Rbodoimirim Fol. riliatis, CoroIIis rotans. Ledum fol. Serpyüi ad margines Cilü inftar pilofis. Mich. Gen. izS T ros. Chamzciftus hirfuta. C. B. firn 465. Chanwdftus Mytr.oims. Clus. Pam. 6S. Ic. «4. cift. pumilus Montis Baldi. J. E. Hifi. II. p. ,9. Raj. Hifi. joos. Cift. ChanwroiocL, ace. fluk. Alm. io*. T. 23. f. 4.  D E C a k d r i a. 75 chenthall, gevonden heeft in de.Maand Augus-^ tus, en in zyn Tuin overgehragt, in welke zy • twee Jaaren 'lang gegroeid heeft en niet alleen fl Bloemen , maar ook Vrugten voortgebragt, '48 welk Clusius vrvjgteloos hadt onderno-f>;, men. Dit flag van Gewasfen , naamelyk, t welk in de fpleeten van hemelhooge Rotfen en als in een ceuwigduurende Winterkoude groeit , [S moeielyker aan een zagten Grond en gemaatigde Lugtftreek te gewennen , dan de meeftc Oost- en Westindifche Planten. Men is niet in ftaat, om 'er een dergelyke Groeyplaats aan te bezorgen, en dit maakt, dat wy deeze zeldzaamheden van ons éigen. Wereldsdeel in onze openbaare en byzondere Kruidhoven, hoe keurig ook , en hoe uitvoerig van alles voorzien, niet leevend kunnen befchouwen. (5) Roozelaar met glanzige, Lancetvormige, wederzyds gladde Bladen en endelingfe} Bloemtrosfen. £ Aan dc Kust der Zwarte Zee , by Trebizonde, nam de vermaarde Tourneeort deeze zo wel als een ander Plantgewas, dat hy mede tot dit Geflagt betrokken heeft , doch tot de Azalea behoort * , waar. De hoogte was til), RbcdMrcn Fol. bitidis lanceolatis utrinque glabtis Racemis terminalibus. Ch. ïo*ica masima , Lauroce.aiï to lio. TotJKNï. Cir. iz. H. H. ?• *9> »♦ II. DEEL, V. STUK. III. [ DEEL». kTI. )OFD» UK. V. Rbttdod, Levant. :ke. , * Zie bladz. 184niet voor.  III, 'Arn i Vin HoOH STUK. • Eenv V'ge. 70 TiENMANNICE heesters. t was omtrent zes Voeten , de Stam zo dik als , eens Mans Been, met een gryze Schors: het ' Hout wit broofch de Takken digt, en aan de Toppen alleen met Bladen als die van den Laurierkers begroeid, van aanzienlykc grootte, waar binnen Trosfen voortkwamen van wel twintig of dertig Bloemen, ieder op een Steel van meer dan een Voet lang, zynde de Bloemen anderhalf Duim breed, meest blaauwachtig .paarfch , fommigen bleeker, anderen geheel wit, doch altemaal met geele Stippen, zeer kleverig eer zy ontlooken, hebbende een aangenaamen Geur, die fchielyk verdween. Dit Gewas werdt voor fchadelyk gehouden ; weshalve het van deeze Soort nog minder te verwonderen was, dat de Honi- op derzelver Bloemen door de Byën vergaderd zodanig eene bedwelming onder de Soldaaten van het Perfiaanfche Leger, als gemeld is, kon veroirzaaken. Men vindt dit deeze Soort ook, volgens A l tstroemer , by Gibraltar , op vogtlge befchaduwde plaatfen , en dus wordt daar van door den Ridder gezegd : „ de Bladen zyn „ als van den Laurierkers , niet afvallende , „ fpits, met korte gladde Steelen : de End„ Tros heeft de langte der Voetjes of Bla„ den. met overhoekfe, naakte, Voetfteelen: „ de Kelk is zeer klein : de Bloem Klokvor„ mig , van grootte als die des Oleanders , )j paarfch:  D E C A N D R I A. 7? M paarfch : de Meeldraadjes, van den Styl af„ geboogen, hebben de langte van de Bloem." ("6) Roozelaar met glanzige, ovaale, ftompe ,, geaderde Bladen, die een fpitfen omgeboogen Rand hebben , en êénbloemige Steeltjes. Deeze Virginifche is aldaar twintig Voeten hoog waargenomen , zo dat zy te regt den Latynfchen bynaam voert, üilleniüs, evenwel, merkt aan, dat zy met de voorgaande Soort overeenkomftig is. De Steeltjes, naamelyk , zyn wel éénbloemig, maar maaken door hunne vergaaring ook end - Trosfen uit de Bladen als die van den Citroenboom, wederzyds glad, byna een Span lang. Collie sou noemt dit Gewas Berg - Laureola oi Chamserhododendros van Penfylvanie. Ande ren geeven 'er Bladen van den Laurierker aan; dat weinig verfchilt. De,Bloemen zyn. volgens Clayton, fchoon rood; de Bladei zeer dik en glad , van onderen Roestkleurig volgens Miller. 't Gewas blyft altoos groe: en groeit op de Berg-Rotfen in Noord-Ame rika. A N (<) Rkxiodendron Fol. nit. oval. obtufïs venofis, marlij acuto reflexo, Pcdunc. unifloiis. Ledum Lautocerafi fol. Ar. Acai. II. p. 100. Kalmia Fol. lanceolato - ovati» &c. Miu DiH. T. Chamarodod. LauriFolia fempervirens , i bullatis , corymbofis. CAT. C.ir. III. p. T. 17. Azal Flor. pulcherr. fpeciofis "rubtis. CLAïT. N, 832. Gao; firg. 65. II» DkïA. v. Stob» III. Vfdeèl* VIII. nloOFDTUK. vi. Rhodcd* naximura, Virginifche. i i 1 ie i. ia  ïii '.Afdeel vin. Hoofdstuk. Eenviy*;ge. Tienman nioe Heesters. Andromeda. Zekere Planten , die in de eerite opflag grootelyks naar de Heide gelyken, en op even de zelfde plaatfen voortkomen , zyn, wegens de verfchillendheid der Teeldeelen, daar van afgefcheidcn. Rajus en Michelius wildenze onder den naam van Ledum begrypen; Buxbaum noemdeze Chamcedaphne en Poliifolia; Heister Ericoides en Dillenius Ericonia: Toürnefort begreepze, met Rüdheck en Petiver, onder 't Geflagt van Erica of Heide , waar van zy echter, wegens de verdeeling van den Kelk,"de Bloem en 't Zaadhuisje , in vyven , en wegens het getal der Meeldraadjes, behoorden afgezonderd te worden, zo Linn^us oordeelt, die, dat zonderling is, zo veel overeenkomst tusfchen dit Gewas en de bekende Maagd der FabelHiftorie vondt , dat hy 'er den 'naam Van Andromeda aan toegeëigend heeft (*), Dit Geflagt, welks Kenmerken, behalve, de figuur der Bloemen, ("die echter in allen niet Eyrond is, met den Mond in vyven gedeeld,) met die van 't voorgaande overeenkomen , bevat thans twaalf Soorten, meest Eyropifche en Virginifche Gewasfen, als volgt. (O An. (*) Si Ovidio, fabutam de Andromeda conferibenti, ha;c mte Oculos fuisfec Planta, vix melius quadrarent attrisura, ini more Poëtieo ex hrnnili tmnola produxisfet Olympuiu. Fl, Lapp, p. 117.  Decandria. 79 (i) Andromeda met enkelde zydelingfe Bloem- ^ Jleeltjes en Klokswyze Bloemen; de Blaadjes gepaard, opleggende ,Jlomp y omgekruld.! Maar eenmaal was deeze Soort den Ridder in de Laplandfche Gebergten, en wel in 'tmid-; den van den Nagt, (zo men 't Nagt mag noe^ men , zegt zyn Ed., wanneer de Zon boven de Kimmen is, en zo fterk fchynt, dat haar Straalen 't Gezigt belemmeren, 't welk tevens dooide fterke Schaduwen van het laage Schynze! als beneveld is ,) voorgekomen. Op zekere plaats, vier Uuren gaans ten Noordwesten van 't Gebergte Wallivari , in 't Diftrikt van Lula, groeide dezelve in groote menigte, doch was meest, in 't Zaad gefchooten, zo dat hy daar aan flegts een enkeld Bloempje vondt ♦t Gewas zweemt veel naar Heide, geeven de tot een Houtigen Wortel veele dunne Sten. getjes uit, ongevaar twee Voeten hoog, die ir Takjes verdeeld zyn , veel dikker door d( Blaadjes van een half Duim lang, dezelvei Schubswyze bekleedende. In 't eerst meendt zyn Ed. dat dezelven driekantig ; doch be vondt (i) Andromeda Ped. folitariis lateralibus, Cor. campanulatïs, Fol. oppoficis imbricatis obtufis revolutis. Syst. Nat. XII. Gen. 540. p. 299. JOH» Gen. 549. p. 338. Andr. Fol. quadrifariam imbrieatis , obtufis. Fl. Snee. 123. Andr. Fol. ttiquetre imbric. obtufis, ex Alis Horens. Fl, Lapp, 166, T. i. f. 4, Hort. Clif. is3. ii, OM, v. stok, iii. LFDEEL. VIII. Ioofd- TUK. I. Andromeda etragona. Vierhoekige.  tto Tienmannige Heesters. III. Afdem viii. Hoofdstuk. Eenw) vigi. ii. ^ndromen Hypnaides Mosachtige. vondtze naderhand vierkantig geplaatst te zyn. * Hier uit komen enkelde Steeltjes voort, Draadachtig dun , een Duimbreed lang , met een knikkend Bloempje, dat Klokvormig is, wit, " in vyven gefneeden en zeer naar die der Lelietjes van dcri Dalegelykende, met eenen Vleefchkleurigen Kelk en tien geelachtige Meelknopjes, omringende een wit Styltje, dat een weinig korter was dan de Bloem, nog overblyvende op een Zaadhuisje van ronde figuur, vyfhokkig, in de Kelk vervat. (a) Andromeda met enkelde endelingfe Bloem* * jteeltjes , de Bloempjes Klokswyze ; de Blaadjes Elsvormig en digt geplaatst. Een der gemeende Plantjes in de Lapland, fche Alpeft is deeze Soort, welke bloeijende een zeer fchoone vertooning maakt, doch anders naauwlyks van de gemeene Mos is te onderfcheiden. Het heeft naauwlyks de hoogte van een Span, doch is niettemin Heeilerachtig, bekleed met zeer fmalle Blaadjes als Naaiden, hebbende insgelyks Klokvormige Bloempjes en ronde Zaadhuisjes. De Meelknopjes Zyn in deeze Soort gebaard. f3) An- (t) Mdrmeda Ped. folitariis terminalibiis, CoroJI, campahulatis , Fol. confertis fubulatis. Oed. Dan. T. io. Andr. Fol. Aciformibus confertis. Fl, Lapp. i5j. T. i. f 3. Ft, Suee. 337, 33J.  D e c a » © R i *." (3j Andromeda «iet vergaarde Bloemjieeltjes en Eyvormige Bloemen; verfpreide,/malle , fiompe, platte Blaadjes. Deeze groeit ook overal in de Laplandfche Gebergten, van waar dezelve door Rudeeck aan Petiv ë r bezorgd was, zynde naderhand, zo wel als de voorgaande, in Noorwegen gevonden, en insgelyks door Oederdj afgebeeld. Onze Ridder , naamelyk , heefi deeze drie Soorten allereerst waargenomen, e! zeer raauwkeurig in Plaat doen brengen. Di tegenwoordige is van de beide voorgaande grootelyks , zo in Gewas , als in Blad e Bloem, verfchillende. De Stengetjes, die ruu' en bruin zyn, groeijen fomtyds een Voet hooj De Blaadjes zyn ongevaar een Lyn breed, ee halve Nagel lang, en ftaan byna in den winke haak aan de Takjes , elkander geenszins bedel kende , maar byna als in het Empetrum, gl: en groen. Van twee tot vyf Bloemfteeltji komen uit de enden der Takjes voort, zyn Draadachtig , een Duim lang , ieder met e< enkel Bloempje , dat eene Eyvormige figo heeft en hoog blaauw is, met eenen paarfch Kelk , zynde het Mondje famengetrokken, m een (O Andrmd* Ped. aggregatis, Corollis ovatis, Fol. f, fis lineatibus obtufis planis. Oed. Dm». 57- LaPP' 1 T. I. f. S. FL *** 335, 35*. Hort. Clif- Andr°' da rarior Norvegica Burfer. Amxn. Acad. I. p. 3Sifolio Abietis Flote Aibuti. Buxb. Cent. IV. P- *«• T'"« F h» Desj.. V. Stuk.' llïi Afdeel? VIII. Hoofd» ,tuk. n r. Coerale*. Slaauwe. 1 I r 1 i s 9 n ir :n it n it- j. *» ica  m. Afdeel VIII. HOOFDSTUK. Eenwy IV. ffl&riana. Maryland' I». (5) An- f4) AniróMid* led. agjregatis, Cor. cylindricii, Fol. alternis ovatis integenimis. Arbuscula Mariana, brevioribus Evoaymi foliis Sec. Pluk. Mant. as. T. 448. Andromeda Foliis «ratis Sec. CrON. Tirg. 49 , 66, I* TfE*MANNieË Heester»; eenen vyfdeeligen Rand, en de Vrugt een vyfhoekig Zaadhuisje, met het Styltje ook daar op. Dat topje, daar in 't eene Jaar de Bloempjes uitkomen, fchiet Takjes in 't volgende 'Jaar. De Meelknopjes zyn hier ongebaard. Buxbaum heeft dit Gewas, onder den naam van Heide met Dennebooms-Bladen en Aardbeziebooms-Bloemen, voorgefteld. f4) Andromeda met vergaarde Bloemfteeltjes en Cylindrifche Bloemen, de Bladen overhoeks, Eyrond en onverdeeld. Een Marylands Boompje, met kortere Paapenhouts Bladen , die bleek groen zyn, brengende uit een zelfde Knoopje verfcheide Aardbeziebooms Bloempjes voort, die Aairswyze over den eenen kant uitbotten, van Plokenetius in Afbeelding gebragt, maakt deeze Soort uit, welke de Meelknopjes als laatst gemeld en de Bloemen Rolrond Klokvormig heeft.' De Bloemen zyn groot en wit van Kleur; de Bladen Lederachtig en glinfterende, de Zaadhuisjes vyfhoekig en aan 't end gaapende, zo men nader in Virginie, alwaar het ook groeit, waargenomen heeft.  D h e a » n b i a. .85 (5) Andromeda vergaarde Bloemfteehjes en Eyronde Bloemen , de Bladen overhoeks , Lancetvormig tri omgekruld. Onder den naam van Rosmarynbladige Heide is deeze voorgefteld door Plukenet, maar Büxbaum noemtze Poliifolia. Zy komt in de Veenige Moerasfen der Noordelyke deelen van Europa, Lapland, Sweeden, Noorwegen, niet alleen, maar ook in die van Switzerland en elders voor ; zelfs in Engeland , volgens Ray, die het Moeras-Ledum van zyn Lane noemt. Het is de Ericoides van Heister; de Ledoides van anderen. Hall er noemi het een regtopftaande Heefter , van een Elk hoog. Link^üs vondt hetzelve doorgehee Lapland en Sweeden , zelfs in de Gebergten: op vogtige plaatfen, in de Bosfchen met veele, doch anders dikwils met maar eene Bloem aai een Stengetje, welke door haare fchoonheid vai Kleur de meefte anderen van dien oord overtrof De Meelknopjes zyn in deeze, volgens Oebe rus, gebaard. (6) As (s) Andromeda Ped." aggregatis , Corcll. ovatis , Fol, al tetnis lanceolatis revolutis, Andr. Fol. alt. lanccol. margi 11e rcflexis. Fl. Lapp. 163. t. i. f. z. Fl. Suec. 33 J» 353 Hort. Clif. IS3. R. Lugdb. 440. hall. Hilv. 416. Opus< 140. Poliifflia, buxb. AS. Petr. II. p, 345. Cent. V. p. 28 T. 49. f. i. Vitis Idaia: affinis OSD. Dan. T. 54« Eric hurailis Rosmarini folio. Pluk. Alm, t, i7J« f. tF s H.Deel, V, Stuk» HU Afdeel" VIII. Hoofd» itok. v. Poliifolia; Rosmaryn bladige. [ l l 1  ?4 TienMaknige Heesters: flL Afdeel. vul: Hoofd* stuk. vr. JSryantha. Siberifche, vii. Daheccia. Ierlandfirhe. ! i i 1 (6) Andromeda met getuilde Bloemen, ovaale Bladen en neerleggende Stengen. Deeze, door den Heer Gmelin in de befchryving der Planten van Siberië afgebeeld , groeit in Kamtfchatka, onder het Empetrum , op de Rotfen, by dikke plaggen gelyk de Wilde Thym, hebbende veelbloemige Steeltjes. De Meelknopjes zitten Ioodregt aan de Rug der Meeldraadjes vast. (7) Andromeda met hellende Trosjes , vierdeelige Eyronde Bloemen en overhekfe Lancetvormige omgekrulde Bladen. Deeze, die te vooren, met reden, door den Ridder tot de Heiden betrokken was, wordt thans, om dat de uitwendige Geftalte ved naar die van de Vyfde Soort zweemt , hier t'huis gebragt, niettegenftaande het getal, in de deeen der Vrugtmaaking, volmaakt met de Heile ftrookt. De Kelk is vierbladig, de Bloem n vieren gedeeld met agt Meeldraadjes; het Zaadhuisje vierhokkig en vierkleppig. En, lewyl dit getal, van vieren en vyven , het eenig- (6) Andromeda Flor. corymbolïs , Foliis ellipricis , Caule iroftrato. Mant. 238, Bryanthus. GmEl, Sib. iv. p. 133. r. J7- f- 3. (7) Andromeda Racemis fecnndis , Flor. quadrifidis ovatis, Fol. alternis lanceolatis revolutis. Syst. Vt%. xiii. Erica Ra:emo terminali, Foliis alternis, fubtus tomentofis. Sp. Plant. 09. Erica Cantabrica , Flore maximo , Fol. Myrthi fubtus ncanis, Tournf. Inft. 603. Erica five Dabeoci Hibernic. UJ. Dtndr. 98.  D E C A N D R I A. 85 eenigfte onderfcheidend Kermerk van de GeAagten van Erica cn Andromeda uitmaakt, met* alleen, maai ook verfcheide Soorten van dit 1 Geflagt zodanig naar Heide gelyken , dat men-; ze 'er naauwlyks van onderfcheiden kan; zo is, deeze overbrenging zonderlingMen vindt dit Gewas op zekere Bergen van Ierland , in een Veengrond. Het heeft Heefterachtige, Haairige, Roestkleurige Stengetjes, die aan 't end enkelde Trosfen uitgeeven, van eenbloemige Steeltjes , met Violetkleurige Cylindrifch Eyronde Bloemen , eens zo groot als die van de Rosmarynbladige. De Meeldraadjes zyn wit, de Meelknopjes bruin, Pylvormig , ongebaard, aan den top geknot, met twee Gaa. tjes. De Styl, die Draadachtig is, Van langte als de Bloem, heeft een Rompen Stempel. (8) Andromeda met hellende Trosfen, deBla den liniaal met eene kleverige Haairig- heid. Hier wordt dus t'huis gebragt de Lymerige Heide van de Kaap , door Berc 1 us befchree ven, welke het Loof byna als dat van een Soori van'zonnedaauw heeft, waar van de bynaarr ontleend is. Het getal komt, in de deelen dei Vrugtmaaking , fomtyds de Heide nader, zegi de Heer Murray en de Meelknopjes zyr gebaard. O) An" (8) Andromeda Racemis fecundis, Pol. linearibus pilofis vifcidis. Mant. 239. Erica glutinofa. BERG. Cap. 99. Cham* ciftus Roris Solis foliis. PET1V. Mus. M. T. ISI. ii, DEEL. Y* STUK. III. \fdeel. VIH. lOOFDTUK. Monog-j* ie. ' VriT. TXro/èt eides, Kaapfche.  8é> TiKNMANNIGE HEESTERS. HL Afdeel. vin. Hoofd - STUK. ix. Paniealata. Gepluimde. X. Ractmofa. Getioat*. XI. Arhotea. Baonjach«ige. ( | (9) Aodrom'eda niét makte, gepluimde, hellende Trosjes , en Rolrondachtige Bloempjes, de Bladen overhocks, langwerpig en gekurteld. (10) Andromeda met hellende Trosjes , die Blikjes hebben , de Bloemen bultig Rolrond , de Bladen overhoeks langwerpig , met Tandjes. (11) Andromeda met hellende naakte Trosjes, de Bloemen rondachtig Eyvormig. Deeze drie Soorten vallen in Noord-Amerika, en verfchil'en zeer 'in grootte van de anderen, inzonderheid deeze laatfte, welke Boom* ichtig is, ja van den Heer Clayton genoemd wordt een Boom met kleine witte Bloemen, als Bekerachtig , naakt, Aairswyze over de eene zyde gefchikt, de Bladen langwerpig jelpitst : het Zaadhuisje klein , Kegelvormig, n vyven ged:eld. Het Afkookzel deezer Bladen , die zuur zyn, merkt zyn Ed. aan tot verkoeling en dorstlesfchinge in de Hitte van de Koorts (<)) Andromeda Rac. fee. hudis paniculatis, Coroll. fubcyindr. Fol. alternis oblnngis creuulatis. Frutex Fol. ferratis kc Catesb. Car. II. p. T. +), Vitis Idsa Amer. Pj.uk. Alm. 391, GRON. Vin;. 66. (10) Andromeda Rac. fee. Eratfeatis, Cor. globofo-cylinJricis, Fol. alternis oblongis feiritis. fn) Andromeda Rac. fee. nudis, Corollis rotundo - ovatis. Lndroraeda Arborea &c. Gron. VWg. 67. Frutex Fol. oblonis acuminatis, Fioribus fpicatis uno vcrfudispofitis. CAT. Car. p. t. 71. SELISM, frtg. in, D, bl. 35, Fl, xlii,  Koorts te dienen. Men noemt het deswegen de Zuuringboom, die, volgens Catesby, wel een Stam krygt van een half Voet dik! en twintig Voeten hoog. fis) Andromeda met hellende Trosfen , die Bladerig zyn , de Bloemen Rolrondachtig» de Bladen overhoeks , fiomp Lancetvormig, geflippeld. Volgens den Ridder zou deeze zo wel in Vjr ginie en Kanada , als in Siberië en Rusland huisvesten. Het is een Heefter met Leder aehtlge Baden, van gezegde figuur, die d< Trosfen uit byzondere Takjes uitee t me ovaale Blaadjes , de Bloempjes gerteelvoor komende uit derzelver Oxeen^^e den R bedekt hebben met twee Blaadjes. Zy knik er eene zyde. De Meeldraadjes hebbe langwerpige Meelknopjes, in tweeën gedeelde °nCÏie andere Soorten van Andromeda in Word-Amerika groeijende, zyn, volgens c BerÏten van den Heer Clayton door dc Heèr Gronoviüs opgegeven. De eene ^ . v *a Ttacem. fecundis foliaceis, Cotoll. fubc P £\ X^^Zs, obtufis punaatis. Fl. & %rs ,i ? Chamx-Daphne. BUXB. AO% Pttr. I. J>. « f 1. GMEL. Sii.1V. P. E 4 n. nuu v, jtm*, in. iFDÉEL. VIII. lOOED» TUK. XII. Calyculata, Groot gekelkt». t tl n > [è n » lit y(«. 18* n. t.  III. Afdeel Vin. Hoofdstuk. E'nwyvïgt, t. Epig&a ntptns. JCi uitende. I f i < 1 i I « I * 1 88 TïÈNMANNlGfc HEÊSTEitS. uit de Westelyke deelcn , in de Winter, aac denzelven gezonden , fcheen veel naar deeze laatfte Soort te gdyken : de andere , op de toppen der Bergen groeijende , hadt eene roode Schors: de derde, met wyde fpicfe Keiken, wordt van hem de Roodknop - Boom geheten (*J, E P I G JE A. De uitwendige Kelk is in dit Geflagt driebfadig , de inwendige in vyven verdeeld : de Bloem Trompetachtig: het Zaadhuisje met vyf Holligheden. De eenigfte Soort (i) is een kruipend Heefter - Gewas , altyd groen , op drooge dorre Gronden van Virginie en Kanada, in de Pynboom-Bosfchen, groeijende. De Takken van hetzelve zyn rond, met rosfe Haantjes bezaaid, :n overhocks bezet met Hartvormige, Lederichtige , effenrandige, gefteelde Bladen. Het )loeit in 't vroege Voorjaar, geevende, aan 't :nd der Takken , Trosfen uit van Bloemfteeljes, met Pypachtige VlcefcbMeurige Bloemen, lie den rand in vier of vyf Slippen verdeeld lebben. Mitchel heft 'hier van een nieuw 3cflagt, onder den naam van Memecylum, genaakt. (*) GE on. Ft. ïirg. Lugdb. i76z. p. 67. (1) Ep'gaca. Syst, N*t, XII. Gen. $41. p. 300, p-tg_ XJUt en. ss°. p. 339. Am. Atad. IK. p. 17. Memecylum. Iitch. Cm. 13. Arbutus Fol. ovatis integris Gron Ftrg, ): 67. Pyrolae affinis repens frtiticofa &c tt.uk. Alm. 3og, I07. f. Ir. RAJ. Suppl. jss.  D e c a » d »• 1 a' ?9 GüALTHERlA. ^ Dit Geflagt heeft ook een dubbelden Kelk^ den buitenften tweebladig , den binnenlietiin, vyven gedeeld, de Bloem is Eyrond. Het Horógbakje heeft tien Punten. De Vrugt as eenvyfhokkig Zaadhuisje , bekleed met den binnenften Kelk in een Befie veranderd^ De eemgfte Soort (i) door den Heer Kalm op dergelyke plaatfen van Kanada waargeno men alwaar het van de Wilden Pollom gehe ten wordt , heeft den gedagten Geflagtnaam naar denFranfchenGeneesheerGualthier, aldaar gewoond hebbende, en in de Kruidkunde zeer ervaren , bekomen. De Sweeden , zegt Kalm , noemen het Thebuske, om dat zy het Af trekzel der Bladen in plaats van Thee drinken, Het heeft naauwlyks meer dan een Span hoog. te is Takkig en altyd groen, met ovaalachtig: Blaadjes, die glad zyn met fpitfe Tandjes; kc mende de Bloemen enkeld uit de Oxelen voort aan Steeltjes hangende en wit van Kleur. D Vrugt is een roode Befie. A r n u t u s. De figuur der Bloem, die Eyrond of liev< * Be (ï) Gualtheria. Syst. Nat. xii. Gen. SV- P- 3°°. V< TIIl Gen S5i. p. 339- Am. Acad. iii. p. 14- Do HA: Arh'r , p. zit. T. ii3. Vitis ld« Canadenfis Pyrols fol Tooaw. Inft. Anonyma redunenlis arcuatis. COL Nfvti. 98. F 5 II. DSEL. V. STU*» III. lFDEEL, VIII. loOFD. TUK. Monogy ia. l laalthana pro:umbens.Hurkende > r. o. si.  90 TlENMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel vin. Hoofd, stuk. Eenwy vige. * Vae, eium I. Arbutu: Vnedc. Europifche. i Belvormig is , maakt een voornaam Kenmerk 1 van dit Geflagt uit , maar in dit opzigt verfchiit zy weinig van die der Andromeda of Heide , ja zelfs weinig of niet van de Bloem "der Bofchbesfen*. Hier is het getal der Meeldraadjes tien, en de Bloem aan den Mond in vyven gefneeden , van onderen doorfchynende (*): de Vrugt een Befie met vyf Holligheden , in de Kelk aanrypende, terwyl in de Bofchbesfen die Kelk zelf de Befie wordt> Vyf of vier Soorten komen in dit Geflagt voor, meest in Europa en Noord - Amerika huisvestende, als volgt. (i) Arbutus , met gladde Zaagswys getande Bladen, en veelzaadige Bes/en. In de Bosfchen , zo der Zuidelyke deelen van (*) Ctrolla ovata: ere bafi pellucidi vindt men in Systi Nat, Ed. XII: het welk de Heer MtjRRAï, hoe onverftaanfeaar ook, in Syst, Nat. V,g. Ed. XIII. flegts nagefchreeven heeft, zonder te letten , dat daar het woord quinquifide ontbrak, en dat het moest zyn Ore quinquefido, Bafi ptllucidi: gelyk men in de Optelling van de Kenmerken aan 't Hoofd der Klaile, Cor. evata, Bafi diaphana heeft. De Bafis is immers regt het tegengeflelde van den Mond. A Pactime difert Fruélu intra Florem , eoque perpetue quinquefido , Campanifermi, zegt de Heer Haller. (r) Arbutus Caule Arboreo , fol. glabris ferratis , Baccis rolyspermis. Syst, Nat, XII. Gen. J43. p. 300, Veg. XIII. Gen. 5ji. p. 3 39» Hort. Clif. 163. R. Lugdbat. 440. SAWv, Monsp. $9. GOUAN Monsp. 207. GER. Prov. 439. Gron, ")rient. 137. Arbutus folio lerrato. C. 8. Fin, 460. Mill. T. 48. f. 1, 2. Arbutus, CAM. Epit, 16J. DOO, Pernpt, 804. Rij. Hifi, IJ7«.  D E C A N D R ï A. 91 van Europa, als der Westelyke deelen van Ierland, en in de Levant, komt deeze Soort voor, welke in 't Italiaanfch Albaro m 't Spaanfch Mandronho, in 't Franfch Arbcufier, getyted wordt. In de Noordelyke deelcn van Europa, voert hy , in 't Hoogduitfch , den naam van Krdbeerbaum,^ is Aardbefie-boom, t welk de Engelfchen met Slrawberry - Tree navol- Gehoon dezelve, in Griekenland, fomtyds een Boom wordt, naar het getuigenis vanBEr, fes io.,blyfthy doorgaans maar laag en Hee fterachtig groeijende op de manier der kweeSoomenr De Stam en Takken zyn bogugmc, Se Schor,': de Bladen als die van der Laurierboom,op de kanten feherp getand dik "aan de enden paarfchachtig: de Bloem p es wit van Kleur en aangenaam van Reuk Sn en aan Risten voort, en daaropvolge d Vrugten , naar Aardbefiën gelykende , ma JoL, volkomen rond, ruuw van butfen , ry fvnde f hoon rood en in vyf Holligheden v* T Zaadjes bevattende, niet grooter da GDezte(^ugt fehynt Unedo van Plinic genoemd te zyn, 't welk daar van ** I NLus, door oveAaafting: want het zyn geenszXdie deeze Vrugten rauw maaken, gelyk rut de fra Seeldlng vanTomuLoKT, als anders, genoegzaam bly* II. Deel. Y. SWR. III. IFDEEL. VIII. ■ïoofdTUR. Monegi* tid, I r P . n s id t, :g' de lije t.  III. A.FDEEI VIII. Hoofdstuk. Einwy- ] A. Anirachns. Syrilche. i t 92 Tienmanni ge Heesters. .wordt, dat men'er, wegens de wrangheid, maar eene Befie van zou kunnen eeten. Dit moet dan zien op de onrype Vrugt: want anders is dezelve zoet, doch tevens laf, byna als de Lyfterbesfen, gelyk zy ook tot Aas ftrekt voor dergelyk Gevogelte. Zelfs kan de Landaart en Grond daar in een aanmerkelyk verfchil maakcn , gelyk men dit aan fommige Peeren, en Haagappelen, ziet. Hoe zou men anders de Bladen, Bast en Vrugten, als een Stoppend Middel, tegen den Buikloop kunnen aangepreezen vinden. Zo dikwils ik van die Vrugten gegeten heb, maakten zy my Pyn in de Maag, zegt J. Bauhinus, maar Clusitjs getuigt , dat 'hy 'er veelen van, zondereenig hinder, genuttigd heeft, zynde dezelven zo aangenaam als Aardbefiën; boewei niet zonder wrangheid en van een by. zonderen Smaak. Te Padua komen zy op de Markt te koop, en worden 'er, van 't G'emeen, liet minder gretig gegeten, dan in Spanje. (A) Arbutus met gladde effenrandige en gekartelde Bladen , de Bes/en veehaadig. Het verfchil tusfchen deeze en de voorgaande is naauwlyks genoeg , om 'er een byzondere Soort (A) Arbutus Cau'e Arborw Fol. glabris integerrimis fora .sque.Baccispolyspermi's. Andrachne frutescens, Spica erec i, Fol. ovat. integerrimis & faratis. Ehret, Phil Trans 'ol. LVII. p. i it. T. tf. opt.  Soort van te maaken ; weshalve zy ook thans 1 van het getal is uitgemonfterd. De kemlyke , Afbeelding van den Heer Ehret toont met-Ho femin een weezentlyk verfchil aan. Behalve™ dat de Bladen maar weinig en veelen in t ge-B)-fl, heel niet getand zyn , hangen de Trosfen oos zodanig niet, en hebben ruige Steeltjes, met eene aanmerkelyke Lymerigheid. Uit Zaad, dat van Alcppo , nu ruim twintig Jaar geleeden door Doktor Russel overgezonden was, is deeze te Londen geteeld en door het enten op den gemcenen Aardbefie - Boom wat veranderd Die Doktor fchreef; dat de Schors van den Stam en de dikfte Takken, eenige Maanden in 't Jaar, heerlyk Karmozyn - rood was; gelyk men de jonge Takjes in die uit Zaad geteeld ook bevondt te zyn. De Heer Ehret heeftze onder den naam van Andrachne befchreeven. (2) Arbutus met hurkende Stengen, de Bladen Eyrond eenigermaate getand, de Bloemen^ verfpreid, de Besfen veelzaadig. Deeze is , onder den naam van Akadifche Vosfe- Besfen, met Bladen van Alaternus, door Toürnefort voorgefteld. (3; Arbutus mei hurkende Stengen, de Bladen gerimpeld en Zaagswyze getand. ^ (1) Arbutus Caulibus ptocumbentlbus. Fol. ovatis fubferratis, Flor. fparfis , Baccis polyfpermis. Vitis ld*a Acadienfu Foliis Alaterni. TOORN. Injl. 60%. (i) Arbutus Caul. ptocumb. Fol. rugofisfertatis. Fl. Lapp, II. DlEU V. STUK. II. lEELa III. 3FD- JK. loiK-glII. leadienfis. ukadifchc. III. Alpina, Alpilche.  III. Afdefi. VIII. Hoofdstuk. Etnray. vig*. iv. Uva Urfi. Eeercndruif. 1 i e P i tl S4 TlENMANNIGE HEESTERS. Deeze groeit niet alleen op de Bergen van • Lapland, maar op de Switferfche Alpen en in Siberië ; ja, zo het fchynt, ook in Engeland. Zy heeft Stengen van een Voet lang en gefteelde witachtige Bladen, roetzwarte of blaauwe Besfen, welke, (zo het deeerfte Vitis Ida:a van Clusius is, door hem op den top van Schnealben of Sneeuw-Alp, boven Newber"-, waargenomen ,) Vrugten draagt, die fomtyds de grootte hebben van Kerfen, niet onaangenaam van Smaak. De Laplanders agten ze weinig en noemenze Kraaijen-Besfen. (4) Arbutus met hurkende Stengen en geheel ongekartelde Bladen* Het Gewas, dat Clusius onderden naam van Uva Urfi of Beerendruif afgebeeld, en waar van Tournefort dus een byzonder Geflagt gemaakt heeft, komt in Switzerland en n de Noordclyke dcelen van Europa , niet alleen, maar ook in de Gebergten van Langueiok, Provence en zelfs in Spanje, voor. Aldaar h». H. Clif. r. Lugdbat. +40. hall. Heh. 4,5. Oeb. >*«. 73. Vitis Idsa Fol. oblongis albicantibns. C. B. P„' 70. Vitis Ida* I. Clus. Hifi. 1. p. 51. JPam. p. 77 ' ?t.' M Arbutus Caul. procumb. Fol. integemmis. Fl. Lap? 6z. t. 6. f. 3. Fl. imc; H. Clif. &c. Mst. Med. zit. all. Heh. 4u. Uva Utfi CL'IS. Hifi. i, p. 6}, Hisp. 79. Icon optima. item.Lob. Icon. 355.8c Oed.-Das. T 33' adix Idsa putata & Uva Difi, j. B. Hifi. i. p. 5zt, Atba.* s Novebotacenfibiis Bearberry. Cold. Novtb. 104.  daar was het een Heeftertje, met buïgzaame { Takjes, ongcvaar een Voet lang, op den Grond' leggende, en Bladen als die van den Aardbefie-E Boom, doch naar 't end breeder of Spatel vormig ss zvnde niet getand. Het is door geheel Lap-« land en Sweeden zeer gemeen , groeijende op de droogtte dorre Zandvelden, en aldaar Meelbesfen genoemd wordende. Sommigen hebben het aangezien voor een Soort van Vosfebesfen {Vitis Idcea,) daar het in geftalte weinig van verfchilt *. De Bladen zyn wat langer of langwerpiger , zo de Heer Haeler aanmerkt , en de Bloemen komen by Trosjes uit de Toppen der Taldes voort. Linnjeus heeft bevonden , dat de Stengen van een tot drie Voeten lang zyn , en, de jonge inzonderheid, rood van Schors: het Loof, altyd groen, beftondt uit Eyronde Blaadjes, den rand omgebeogen hebbende en byna Wollig: aan 't end der Takken kwamen enkelde Trosjes voort, van twee tot agt Bloemen , elk op haar eigen Steeltje, met een Schubbetje onder ieder Bloem. De Kelk was zeer klein , in vyven gedeeld, ftomp, ftandhoudende, paarfchachtig: deBloen Eyvormig , wit , met een vyftandigen, omge boogen , Hompen , Vleefchkleurigen , Mond \ getal der Meeldraadjes tien, de Meelknopje tweeborftelig : het Vrugtbeginzel Eyvormig de Styl langer dan de Meeldraadjes; de Stem pel ftomp ; de Vrugt een ronde gladde Befii met een droog Vleefch. O II. DEEL. V. STUK. ITT. LPDEKfc VIII. [oOFD« run. Mtmgf'a, * Zie iladz. +J2. I E  06 TlENMANNlGE HeestErsJ 'Afdeel vin. Hoofdstuk. Eenwy vige. * Zie ii. D. II. Stuk , bladz. Co - t Hier voor bladj 4*i. Of deeze Plant de Beerendruif van G A l Enus zy , gelyk Clusius zig verbeelde, is geene zekerheid. Sommigen houden daar voor een foort van Mispelboom *; anderen wat anders f. Galenos zegt , dat dezelve een laag Heefterachtig Gewas is, in Pontus of Klein Afie groeijende met Bladen van Memecylon , •draagende een ronde , roode, op den Smaak .wrange Vrugt. De Besfen van deeze Soort zyn inderdaad van eene famentrekkende hoedanigheid , en komen uit dien hoofde onder de Geneesmiddelen in aanmerking. Zy worden in Sweeden nooit gegeten zegt onze Ridder; maar het Kruid verzamelt men in menigte indeNoordelyke deelen , en voert het naar Stokholm, alwaar het, als de Smak , gebruikt wordt van de Leertouwers. Sommigen willen , dat het de Idaa radix van Dioscorides zou zyn, waar aan een fterke Samentrekkende kragt toegefchreeven wordt f*), In deeze beide Soorten zyn de Besfen niet veelzaadig, gelyk de Vrugten van den Aardbeiie - Boom , maar bevatten alleenlyk vyf Zaadkorrels. Het fchynt dat de laatfte de zelfde zy, welke men in Nieuw Jork Bearberry, dat is Beerenbesfen, volgens Colden, tytelr, C l e t h r a. De Kelk in vyven gedeeld , met vyf Bloem- blaad- (*) Dalech. Hifl. dis Tlantu Lyon Liyi. ii, Chap. 36.  D e c a n d r i a. v? blaadjes een driedeeligen Stempel en |een Zaadhuisje dat driekleppig is, met drie holligheden, maakt de byzondere Kenmerken uit. Maar ééne Soort is van dit Geflagt, tot nog toe j met zekerheid bekend (O, die men door Cateséy afgebeeld vindt, zeggende, dat het een Heefter is met Bladen als der Haagappelboomen > welke op vogtige plaatfen van Carolina of Virginie in 't Water groeit. Hy voegt 'er by, dat dezelve ook het Klimaat van Engeland in de vrye Lugt verdraagt. De Hoogleeraar Bürmannus heeft dit Gewa3 op zyn Ed. Buitenplaats , onder veele andere zeldzaam voorkomende Planten, in de vaste Grond a alwaar ik het bloei jende gevonden heb , en my een Takje met Bloemen daar van door zyn Ed. is medegedeeld. De bynaam is ontleend van PlukenEt'iüs, die het Amerikaan/dis Elsbladigenoemt. zynde dit mooglyk eene verfcheidenheid: wam de Bladen gelyken , in het gemelde , naar die der Elzen weinig. Het is, volgens den Heel Gronovius ,, in Virginie een taamelyi „ hooge Boom met ronde Takken, de Blader * fpits Lancetvormig , gedeeld, de bovenfter j, bree fi) Clethca. Syst. Nat. XII. Gen. J4t- p. 3»i. Vtr. XIII vjen. 5 5 3- p> 3+o. GrOIÏ. firg. 47, «7- DU ham. it. I. Samyda farviflora. Kleinbloemige. u C d d o f. „ breeder en fcfierp getsnd, de onderften, [die ' „ meest naar Elzen Bladen zweemen,] ftomp „ Eyrond , doch ook met Tandjes. Aan 't „ end der Takken komen losfc Aairera voort, ' „ naauwlyks een Span lang, van onge- „ iieelde Bloemen , ieder gevat in een Elsvor„ mig Stoppeltje en met een gryzen Kelk ge,, wapend". Het Zaadhuisje is, volgensClaytqn , vyfhoekig, droog, gevuld met zeer kleine , dunne Zaadjes. Clethra is de Griekfche naam van den Elzeboom. Samyda. Een vyfdeelige gekleurde Kelk, zonder Bloemblaadjes ; maar een Honigbakje in tienen gedeeld , het Vrugtbeginzel omringende: het Zaadhuisje van binnen Befie - achtig, driekleppig met Êéne Holligheid , waar in de Zaaden nestelen. Dus zyn de byzondere Kenmerken voorgedragen. Vyf Soorten, altemaal Westindifche Planten, somen in dit Geflagt voor, als volgt. (i) Samyda met tienmannige Bloemenen Lancetswyi' Eyronde, wederzyds gladde Bladen. Van (i) Samyda Fioribus deeandris , Foliis ovato - oblongis, trinque glabris. Syst. Nat. XII. Gen. 547. p. 301. Vtg. XIII. !en. 543« p- 34°. Samyda parviflora. Loefl. It. 260. Samy1 Fol. ovatis &c. Ekown. Jam. 217. Cafearia Flor. decan:is. JACQ.. Amtr. 21. Hij}. 133. T. %s. Arbor Baccifera Fol. Jongis &c. SloaN. Jam, 173. Hift, II. p. 108. T. 211, a. R*J. Dtndr. 7s.  Van Sloane wordt deeze een Besfetidraagcndc tJoom genoemd, doch de Heer Jacqu i v legt dat het een Boompje is van vyfticn Voc-h< ten hoogte , waar van zyn Ed. een Takje afbeeldt , hebbende hetzelve tot een nieuw Ge-*;, flagt, van Cafearia , betrokken. De Takken zyn dun en niet gedoomd , de Bladen als gezegd is, Zaagswyze getand, gefteeld, een Duinl lang, aan de jonge groene Takjes. Vergaarde eenbloemige Steeltjes komen aan de oude Bladerlooze Takken voort , met een menigte van witte Bloempjes. Volgens Sloane is dc Vrugt zeer klein en Saffraanklcurig. 't Getal der Meeldraadjes is tien. (ji) Samyda met agtmannige Bloemen, en Hartvormige gladde Bladen. c De Bladen zyn in deeze Soort flaauw gekarteld , en uit de Oxels komen dunne Bloemtrosfen voort. Het is mede een Boompje van vyftien Voeten volgens Jacqüin, 't welk zyn Ed. in het. Kreupelbofch by Karthagena veel hadt aangetroffen. (3) Samyda met agtmannige Bloemen en gd° doomde Takken. Dlt (Z) Sa«ria ^01. oO^ndas, Foliis cerdatis gl .bris. Cafearü' nitida ,r.=rmis Fl. oftandris. jACO. Amer. Hifi. «4. Samydi fol. nitulis cordatis &c. BHOWM. $m. "7- T. *1. U 3. f,ï Sa»yda Flor. oilandtis, RamisCpinofis Cifeanaacu eat» *or.o£Undri.. Am*, tl. Hifi. .3 3- Guidoma AuiaUtil foliis aculeata. Plum. Oen. 4- ff. f- U G a 1L DfiH.. V. STUK. III. DïFl» vni. ,OFD« JK. Menegy* II. Nitida. lanz'ge. ITt. %fn«Jd. Gedoorri-  ioo Tienmannige Heesters. Ut. Afdeei VIII. IlOOFD- STUir. Eenwy iv. Puitsuni, Wollige. V. Strrulaia, Gekaitel- ÜO, Dit is een Boompje van zeven Voeten, vol*gens dien zelfden Heer , waar van de oude Takken hier en daar met Doornen zyn gewapend, de Bladen Eyrond fpits, anderhalf Duim 'lang, geevende omtrent twaalf zeer kort eenbloemige Steekjes uit ieder Oxel; zo dat de jonge Takken als geheel bedekt zyn met Bloemen wit van Kleur , de Kelkjes uit den paarfchen groen , een Pap bevattende die Oranjekleur verwt. Het was zyn Ed. menigvuldig op St. Domingo voorgekomen. (4) Samyda met twaalfmannige Bloemen, de Bladen ftomp ovaal, van onderen Wollig, De Samyda met ruige Eyronde Bladen, de Bloemen aan tropjes geplaatst, van B r o w n e komt hier bedenkelyk t'huis, zo wel als de Befiedraagende Heefter met effenrandige langwerpige Bladen en vyfbladige bleekgeele zeer welriekende Bloemen', van Sloane op Ja. maika waargenomen. De Vrugten van deezen laatften werden 'er doven- Berries, dat is Nagel-Besfen, gctyteld. (f) Samyda met twaalfmannige Bloemen, de Bla- M Samyda Flor. dodecandris, Foliis obovatis fubtHS tomentofis. Samyda Fol. ovatis villofis &c. Brown. Jam, 218 » Frutex Baccifer folio oblongo inregro, Flore pentapetalo , pallide luteo, odorarisfimo. Sloan. Jam. 173. Ui//. II. p. »i>9 ? Raj. Dendr. y$t (s) Samyda Flor. dodecandris, Foliis ovato-oblongis ferrulat*. Samyda Fl.r. dodecandris. jACCfc Amtr. zz. Hifi.  JjECAN'DftlA. lOI Dit is een Heeftertje van twee of drie Voe-s ten hoog volgens den Heer Jacquin, die hetzelve op St. Domingo hadt gevonden. De Guidonia met Olmen-Bladen en een SneeuwWitte Roosachtige'Bloem, van Pater Pllmi Ba, wordt hier t'huis gebragt. Het zonderlinge Honigbakje, dat zig als een Bekertje vertoont, maakt het voornaamfte Kenmerk mt van dit Geflagt. De Tweewyvigen onder de Tienmanmge 3>lant-Gewasfen , dat is die tien Meeldraadjes en twee Stylen of Stempels hebben , leverei ook eenige Heefters uit, als R o y e n a. Een Geflagt , dat benoemd is ter Eere vat den beroemden Leidfchen Hoogleeraar den Hee Adr. van Royen , die de Kruidkunde, z< door zyne Onderwyzingen, als anders, ook nie weinig heeft voortgezet. De overige Kenmerken zyn; een Bekeracho ge Kelk; een éénbladige Bloem, met een orr geboogen rand; een eenhokkig vierkleppig Zaac huisje. , Het behelst thans vier Soorten , altema ya tü. Guldonk Ulmi folio, Flore rofeo niveo. Pi.UM, Ce *, Ie. 146. f- 2' „ G 3 h. deel. v. Stuk. Hl. LET)EEL- vm. loOFDTUK.Menogy ia. i r ) t i\ n i.  III. Afheb: viii. Hoofd STUK, r. Royena (acid*. Glanzige TI. Riyena fl****gladde, 102 TlENMANKIGE HeESTEKS. van de Kaap afkomftig, doch in de Open" baare Kruidhoven overgebragt; naamelyk (i) Royena met Eyronde ruuwachtige Bladen. Deeze maakt in de Hortus Medicus alhier een Takkig Boomgewas uit , van ruim zes Voeten hoogte , doch bereikt anders fomtyds wel de grootte van den Laurierboom. De Schors is Afchgraauw; de Bladen zyn fpits ovaal, omgekromd, twee Duim lang en een Duim breed, van boven glanzig donker groen, van onderen helder groen, digt bezet met een menigte van zwarte Stipjes. Of dit laatfte na, tuurlyk zy, dan toevallig, kan ik niet verzekeren. Het bloeit jaarlyks met fraaije paarfche Bloempjes , doch draagt hier geen Vrugt, die volgens Cümhelïr, welke het Gewas uit Zaad van de Kaap geteeld hadt, rond is, met vier driehoekige Steentjes. • (a) Royena met Lancetvormigegladde Bladen. Van deeze Soort is 't Gewas, in de Hortus alhier, wel zeven Voeten hoog : de Blaadjes zyn fl) Royena Fol. ovatis fcabriusculis. Syst. Nat. XH. Gen ;$o. p. 302. Vcg. xiii. Gej,. sss. p. 341. Hort. Clif. H9' r. Lugdbat. 4+1. Staphy'odendron Afr. fempervirens, Fol,' fplendcntibus. Comm. Hort. r. p. I37. T. 95- Staph> Afr* folio fingulari lucido. Hfrm. Par. t. 232. P.fkcia A^kana.' Pluk. Mm. 293. t. &%. f, 4. t. 317. f. 5. (2) Royena Fol. lanceolatis glabris. r. Lugdbat 441. Hort. rtiff. 14,. berg. Cap. 144. vitis tda« ffithiopica , Bnxi mieris lolio , Fioribus albis. Cqmm. Hort. i. p. iaj. T. 6S. Vi-  Dkcandria. 103 zyn de helft fmaller , taamelyk ftyf doch regt en glad in vergelyking met de volgende: de ' Bloempjes veel kleiner en niet onaangenaam van Reuk. In de Afbeelding van Commelyh gelyken zy meer naar die van Palm, dan in de tegenwoordig hier leevende. Hy hadt 'er een Vitis Idcea van gemaakt, naar welke Plant zy in Bladerloof zweemt. Bergius befchryft deeze Soort omftandig. (3) Royena met Lancetvormige ruige Bladen. De Blaadjes zyn in deeze Soort zo Lancet- vormig niet , als in de voorgaande , en meer ovaalachtig; ook zeer weinig naar die van Rosmaryn gelykende , geelachtig groen, aan beide zyden Wollig of met een zagt Dons bezet en flap met veele Adertjes. Zy bloeit ook hier te Lande. (4J Royena met langwerpig Hartvormige var. onderen Wollige Bladen. Deeze gelykt naar de eerfte Soort , maa heeft de Takken ruig : de Bladen zyn langwer Pil Vitis Idsa iEthioptea Myrthi foliis, Hosculi. dependen,** PLUK. Alm. 391- T' '2I' f- 4" . (,) RoymaYcA. lanceolatis hkfutis R. Lugdb, 44-1. Arbutu Fol. lanceol. &c. Jfcr«. Cliff. .«3- Staphylod. Afr. fol. fe» Elnofo Rosmarini latiore. BoERH. Lugdb. II. p. z3S- (4) Reyma Fol. cordatis oblongis, fubtus tomentofo. Sy,t Veg. XIII. Royena Fol. ovato - lanceolat* fcabris, Berb. Ot denl. BURM. Fl. Cep. Predr. G 4 II, Dml< Y, StiflS» UI* LFDEEL. VIII. loOFDTUK. Digynia, m. Roytoa hirfuta. Ruige. IV. RoytnM vilUfa, Wollige.  III. Afdeel viii. Hoofdstuk. 'vïgs. T. tztbores- C'KS. , Bruinachtige. I04 TlENMANMlGE HEESTERS. pig ovaal, van agtcren Hartvormig, van onde' ren Wollig, ftompachrig, met korte ruige Steeltjes. De Bloemen in de Oxelen , enkeld knikkende , hebben ook ruige Steeltjes , niet langer dan de Bloem. Onder den Kelk zitten twee fpits ovaale , ruige , afvallende Blikje* Het fchynt die re zyn, waar van onlangs een Takje aangebragt was, met ftomp ovaale rauwe Bladen , en Besfen in de Oxelen, volgens den Heer N. L. Bu rmannus. Maar, hoe kan een Gewas met eene Befie - achtige Vrugt tot dit Geflagt behooren ? Een dergelyke thans m de Hortus zig bevindende, heeft Bladen als van den Laurier-Kers Boom, Lancetvormig ovaal, van onderen Wollig maar niet rauw* dik en ftyf , wel vyf Duim lang en by de *wee Duimen breed. Hydrancea, Een vyfbladige Bloem , een vyfdeeïige Kelk boven het Vrugtbeginzel, dat een tweehokkig, tweefnuitig , rondom befneeden Zaadhuisje tvordt, zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt. De eenigfle Soort (1), jn Virginie huisvestende , is een Heefier , niet zeer hoog van Stam, met vierhoekige Takken, Hartvormige • ge- fi) Hydrange». Syst. Nat. XII. Gen. jji. p. 301. yrg HII. Gen. SS7, p. }4,, D„ fjAM< Arir, h_ *   z Deel, Plaat iit,  D e c a n d r i a- 105 «.fnitfle, Zaagswys' getande, gladde Bladen,^ le'bovenften Eyrond. De Takken looperl uit in een trop van gepaarde Steeltjes, die langer H dan de tusfchenwydte der Bladfteelen zeer me- ^ mgvuldig, verfcheide maaien verdeeld, eendigte Tuil maaken, van kleine witte welriekende Bloempjes. Het Zaadhuisje , dat in twee holligheden vol is van kleine Zaadjes, heeft twee kromme Hoorntjes, 's Winters verliest dit Gewas zyne Takjes. Van deszelfs figuur zal de Geflagtnaam, een Water - Kruik, Emmer of iets dergelyks betekenende, afkomftig zyn. 's Winters raakt dit Gewas zyne Takjes kwyt. C U N O N I A. De Bloem en Kelk zyn in dit Geflagt beiden vyfbladig , met de Stylen langer dan de Bloem. De Vrugt is een tweehokkig gefpicst Zaadhuisje, dat veele Zaadjes bevat. ' De eenigfte Soort (i) , aan de Kaap groeijende , is Oofterdykia genoemd geweest door den Hoogleeraar J. Bürmaknus, ter eere van de beroemde Heeren Oosterdyk, Vader en Zoon. Zy maakt aldaar , zo zyn Ed. aanmerkt, een grooten Boom, die bruin en rauw var fi) Cunonia. Syst. Nat. XII. Gen. ssi. P- 302. VtZ XIII. Gen. 556. p. 342. Oofterdykia Fior. fpicatis pcntapeia lis, Fol. oblongis fubincanis fetratis. BURM. Afr. 159. T. 96 Arbuscula Arbuti atttis foliis Al'ricana. 1'IXK. Alm. J I9i. f. 4. G 5 il DEfL, V. STUK, III. 'DEEL. Vlll-l 30FD ■ UK. Xigynia. I. CuHoni* Capenfis. Kaa plein:.  in. AfDEE VUL Hoofd STUK. Fl. xkv. Fi£. i. i e io5 Tienmanctice Heesters. ^ van Schors is, en wiens Hout, aldaar gemeenlyfc Esfchen-Hout geheten wordende, tot de ■ Timmeragie zeer dienuig is. De Bladen gelyken taamelyk naar die der Esfcheboomen, als zynde paarswyze aan een Steel geplaatst, met een oneffen Blad aan 't end , doorgaans zeven m getal. Maar het byzondere, dat deeze Bcom heeft , zyn zekere Spatelachtige , gefteelde Klieren in de Oxels der Bladen. Bovenèien draagt hy dubbelde Aairen , naar die van 't Vosfen- Staart Gras gelykende , geheel uit de Bloempjes famengelleld, met zekere uitfieefende Puntjes, dat de Stylen zyn, rondom bezet, waar van vervolgens Vrugt-Aairen worden, beftaande uit kleine tweehoorcige Zaadhuisjes. Het Afrikaanfch Boompje, met gewiekte Aardbezie-Booms Bladen , van Plukenetiusj is hier t'huis gebragt. In verfcheide opzigten komt daar mede dat Takje overeen, 't welk zig onder myne Kaapfc Planten bevindt,hier nevens, op PlaatXXV, afgebeeld. De Bladen zyn zeven of mcerbladig' gevind , en hebben ieder op zjg zelve byna een Vinger langte, gelyk ten opzigt van de cerfte Oqfterdykia door den Hoogleeraar j. B n r m a nttm gemeld wordt; maar van gedagte Spatelichtige Klieren openbaart zig niets, of het moeien de Lidtekens daar van zyn, die zig boven tan het Takje vertoonen. Hier zitten de Bladteken tropswyze , van aanmerkelyke langte , er zy de Bladen uitgeeven , die ongekarteld zyn,  D f. c A k d r i a« 107 zyn, byna als in de gemelde. De Bloempjes komen aan Aairswyze Pluimen uk derzelver Oxelen voort , omtrent zo als in de tweede Oojterdykia , welke hier van den Ridder aangehaald is ; maar volgens gezegden Heer B u rmannus Mannelyke Bloemen hadt. De Bloempjes heb ik ten naauwkeurigfte onderzogt, en bevind, dat zy den Kelk in vyven gedeeld , en fommigen de "Bloem vyfbladig- hebben , uit vyf holle Blaadjes beftaande, waar binnen tien langwerpige Meelknopjes , van gedaante als een Hoorn , ongefteeld , den Styl omringen, die pieramidaal, dik en zeer Haairig is j wit met een rondachtig bruin Hoofdje als Stempel, wordende van de Meelknopjes overdekt. Deeze deelen zvn hier, met fterke Vergrooting, op dt Plaat vertoond. Of dit Gewas tot de gezegden behoore , dan een byzonder Geflagt u.t. maake, zal door nader Waarneemingen blykei kunnen. Ik heb het hier, fchoon tot de Een wyvigen betrekkelyk , ter Proeve voorgelteL en kan nog dit zonderlinge daar omtrent be rigten, dat eenigen van de door my onderzog te Bloempjes zes Blaadjes hadden en niet mee dan negen Meelknopjes (*> Dianthus. Anjelier. Een Cylindrifche Kelk, dieeenbladig is, vt 01 (*) Öewyï dé Stèèna, gelyk bekend is, fomtyds in J taU veranderen , zo moet het evenwel tot de Decmtd, behoore n. Iï. DEEL. V. STUK. iii. Akdeel. vin. HOOFDtTUK.DigynU. t 1 r n 1- '«• u  III. Afdee vin. Hoofd stuk. Tvieevi XVIII. DiMtbus Arhorcus. Boom. achiige. i 1 ioS Tienmannice Heesters. l onderen met vier Schubbetjes, bevattende vvf genagelde Bloemblaadjes: de Vrugt een Cylindrifch Zaadhuisje met eene Holligheid; zulks * zvn de hyzondere Kenmerken van dit Geflagt welks gewoonen naam Caryophyllus onze RidI der met veel oordeel, wegens de gelyknaamigheid met dien van den Kruidnagelboom ver anderd heeft in den Griekfchen naam Dian ïende °P defZelVer voortreffelykheid zinfpeeOnder de veele Soorten komen maar weinige volgf^ Mame,yk de drie Iaa^n , ais 08) Anjelier met een Heefterachtige Steng Elsvormige Bladen en Zaagswys' getande Bloemblaadjes. Deeze Soort, op 't Eiland Candia in de Middellandfche Zee groeijende, is door Alpimus m Afbeelding gebragt, onder den naam van Boomachtige Wilde Anjelier, die vyfbiadig is Hy zegt , dat dezelve op de Bergen van dat Eiland twee Ellen hoog en hooger groeit, hebbende een lange , harde Steng, van een Vin" jer dik, witachtig van Kleur en zeer knobbelig, Tak- (x%)Dia»:huS Canle Fruticofo, Foliis fubulatis , PetalisSér. a,s. Sys, Na, XII. Gen. ,6o. p. 3o7. ^XUtST 65. p. 3+8. Caryophyllus Arborescens Cteticus. c. B P;K' =8. Prodr. 104. Beconica Coronaria Arborea Cretiéa' 1 '% lift- UI, p. 32S. Car. Aiboreus fykeftris. Alp. £x',t*,«' .3 8. '  D E C A » D » I A. 109 Takken uitgeevende die zig in kleinere verdee- £ len, hebbende hier en daar troppen van fmalle Blaadjes , en aan 't end Bloemen als Anjelier- J tjes, witachtig paarfch, vaneen aangenaamen Reuk. (19) Anjelier met een Hee fier achtige Steng. en Lancetvormige Bladen. 1 Het eenigfte Berigt van deeze Soort heeft» men van den fchranderen Tournefort, die op zynen Levantfchen Reistogt deeze fchoone Anjelier - Struik waarnam , groeijende in de Kloven van afgryzelyke Rotfen op 't Eiland Serpho , van waar zy door Zaad was overgebragt en voortgetecld in den Koninglyken Tuin te Parys. Dezelve hadt een kromme Steng van twee Voeten hoog en omtrent twee Duimen dik , Houtig , met eene zwartachtige Schors, als geringd. De Takken waren ook bruin , doch aan *t end groenachtig , en aldaar digt be. groeid met Spatelachtige Bladen , dik en Vlee. zig , zo bitter als Gal. De Bloemen warer vyfbladig en volkomen Anjelierachtig , bleek graauw met paarfche Streepen. Dezelven kwamen fomtyds enkeld , fomtyds by Tuiltjes, uit de enden der Takjes voort. Het Zaadhuisje geleek naar dat der Anjelieren. (20) An (19) Diantkus Caule Fruticofo Fol. lanceolatis. Caryophy ïus Grscus Arhoreus Leucoiji folio peramara. TOURN. Cr, 13. hm. I. p. 183. T. 9. II. DEEt. V. STUKr III. fdeel; VIII. lOOFD. ruK. üigynia. xix. )ia>ithus 'ruïescens. Heeftei:htige.  III. Afdee VIII Hoofi STUK. XX. Hiantl fungens. Steeker de. i. Banijltria angulofa. Hoekige. \ HO TlENMANNICE HeestEKS. f20) Anjelier met eene laag Heefierachtige Steng , de Bladen fmal Elsvormig, de Bloemblaadjes niet éngefneeden. Aan de Zeekust van Spanje is dit Gewas ■«ontdekt, dat de Bladen ecnigszins de Sten* - omvattende heeft, zynde dezelven platacbtig° fmal , gefpitst. De .Bloemfteeltjes , die van één- tot driebloemig zyn, komen uit de enden der zyd-Takjes voort, hebbende de Kelk vier Lancetswyze Schubben , en de Bloemblaadjes zyn aan den rand niet ingefneeden, gelyk in de andere Anjelieren. Banisteria. Onder de Driewyvige Heefters komt eem in aanmerking dit Geflagt van klimmende Gewasfen, 't welk den naam naar den Kruidkundigen Banister voert. Hetzelve heeft den Kelk in vyven gedeeld , van buiten met Ho. nïggaatjes: de Bloemblaadjes rondachtig, genageld ; en brengt drie Zaaden , welke VIiezi°gewiekt zyn, voort. 't Getal der Soorten, altemaal in de Westindiën, of in Amerika huisvestende, is zeven, lis volgt. (i) Banifteria met hoekig uitgegulpte Bladen. De fïo) Diantbus Caule f«ffrutieofo , Fol. iineiri- fabulati», etalis integris. Mant. 240. (1) Banificria Foliij flnuato angutofi». Syst. Nat. XII. Gen.  D e c a n b r 1 a. iii De eerfte Soort is, volgens Plumieu, een Gewas, beftaande uit lange Ranken , van weinig meer dikte dan een Schryfpen, die we-1 derom dunnere Rankjes uitgeeven, en hier aan? zitten de Bladen, tegenover elkander, op lange Stcelen, byna een Handpalm groot. Uit derzelver Oxelen komen Trosjes voort of Tuiltjes, van zes of zeven Bloemen, die uit vyf Lepelachtige Blaadjes beftaan. De Vrugten gelyken naar die van de Schotfche Linden en hebben een heldere Taankleur. De Groeyplaats was op 't Eiland Dominika. (2) Banifteria met Eyronde Bladen en zydelingfe Aairen, de Zaaden over end. De byzonderheid der Bladen die Gevind zyn, naar het Loof van de Basterd - Acacia gelykende, onderfcheidt deeze Soort veel meer dan de Kleur der Bloemen , welke paarfchachtig is of Purperkleurig. Die Pater heeft deeze in ZuidAmerika waargenomen. (n) Banifteria met langwerpig Eyronde fiyve Bla. i Gen. 5««. p. 3i4- V'g- XIII. Gen. S73- P- Acer fcandens Folio sngulofo. I'lum. Sp. is. Clematis angulofo Folio, Aceris frudu. Tlum. Amtr. 77. T. 91. raj. Sappl. 318. (z) Banifteria. Fol. ovatis, Spicislateralibus, Seminibus erectis. Ban. Fol pinnatis &c. mu.l, Di3. Acer fcandens PfeudoAcacia: folio, flore purpurascente. Plum. Sp. 18. 15. (3) Banifteria Fol. ovato - oblongis rigidis, Racemis terrainalibus. Mill. Dit~l. Acfit fcandens Fol. Laurinis. Sloan. Jam, 137. Hift. II. p. z6. RAJ. Dendr. 94. ii. Deel. v. Stuk. m. viii. ros. Trigynia, 11. 'arpurea. Gevinde. iii. \aarifiili*. Laurier- ltdige.  UI viii ÏToofi stuk, Drie-a vige. iv. £e:gbale Citroen bladige. v. Dichete Winde. bladige. j « d i na Tienmannige Heestërs. . Bladen en Bloemtros/en aan 't end der Ranken. Op 't Eiland Jamaika kwam deeze den bcy. roemden Sloane voor, die fomtyds drie zodanige Zaadhuisjes, als deEuropifcheEfchdoorn, by elkander draagt, 't Gewas is , uitgenomen wat het Blad betreft, met de voorgaanden zeer overeenkomftig, (4) Banifteria met langwerpig Eyronde gefpüjle Bladen, zydelingfe Trosfen en uitgebreide Zaaden. De Bladen van deeze onderfcheiden zig dui« delyk van die der voorgaande Soort, niettegenftaande 'er de Laurierbladige van Pldke- ' net ook toe betrokken wordt. In Oostindie, in 't byzondcr in Bengale, wordt deeze Soort! ook gevonden , Loo- Utan genaamd by de Ta. vaanen. (5) Banifteria met Eyronde Bladen en zesat felde Takken. b 51 De (l) Banifteria Fol. ovato - oblongis acnminatis, Racemis ««airbus, feminibus patemibus. fa Zeyl. lys, Acer fem iens Fol. Citri , flore coeruleo fpicaro. PLÜM. Jc Ace. tenghalenfis , Laurinis foliis, fruftn rergemino, PLUK 'Mm • T. 3. f. r. liüRM, Fl. tnd. p, IoS. (s) Banifteria Fol. ovatis . Ramis dichoromis. Banift Fo! vat.s,Ranus dichotomis &c. Hort. Cliff. ifio. Acer fcan ais Convolvuli folio , Flore ex Auteo coccineo. PLyM S» 8. Ie. 13, ~  Dec andria. 113 De Zaadhuisjes van deeze zyn met hunne Vleugels uitwaards gekeerd. Zy was Klimmende Efchdoorn met Bladen van Winde en Goud- F kleurig roode Bloemen, van Plumier ge-5 tyteld. (6) Banifteria met Ëyrondachtige , van onderen Wollige , Bladen , gearmde Takken^ en Kroontjeswyze Bloemen. Hier wordt de Klimmende Amerikaanfche Triopteris , met eene groote Goudglanzige Vrugt, van Plukenetius, t'huis gebragt, zo wel als de Kleinere klimmende Efchdoorn, die de gedaante van Hondendood heeft, met rondachtige Bladen, van Sloane. 't Gewas heeft, volgens Browne, de Bladfteelen met twee Kliertjes; uit de Oxels komen de Bloemtrosfen byna als Kroontjes voort, en de Zaaden Zyn gerimpeld met ééne Wiek. (7) Banifteria met Ëyrondachtige Bladen, gearmde Takken , en de Zaaden inwaards /maller. De (6) Banifteria FoL fubovatis , fubtus tomentofis , Raraïs brachiatis, Pedunculis uinbellatis. Banift. Fol. ovatis, Ramii ramoGs &c. Hort. Cliff. 169. Banift. Fol. orbiculatis. BËrjWN, Jam. 231. Acer fcandens minus , Apocyni facie, Folio fu brotundo. SLOAN. Jam. 138. Hift. II. p. 27. T. i«2. f. : Triopteds Americana fcandens, Fruétu f ulgente majore Aureo FjLUK. Mant. 185. (7) Banifttria Fol. fubovatis , Ramis brachiatis, Seminibu introrfum anguftioribus. Ban. Fol. fubovatis , Ramis ramofi &c Hort. dij}. 169. Ban. Fol. ovatis acuminatis &c, MiLl H ii. Deel. v. Stuk, III* FDEEL. VIII. OOFD- ruK. Trigynia. VI. Tulgent. Rondladige. vil. Eracbiaid, Stualzaadi- i 1  114 TlENMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel. vin. Hoofdstuk. Driewy vige. 1 ( » i ( < 1 Dewyl de Takken, in de voorgaande Soort, ook gearmd zyn, en de Bloemen in de Vyfde Goudglanzig, zo acht ik dezelven bekwaamer door myne Bynaamen onderfcheiden. Deeze laatfte Soort heeft de Bloemen in losfe Aairen, en de Zaaden geeven inwaards geen Wiek uit. Het is mede een klimmend Rankgewas, dat in de Westindiën valt. H i r JE a. Dit Geflagt, door den Heer Jacquin geopperd, is van zyn Ed. dus genoemd ter gedagtenisfe van den vermaarden N. de la Hib e , van wien verfcheide Natuur- en Kruidkundige Vertoogen, in de Verhandelingen van 3e Kon. Akademie der Weetenfchappen van Parys, aan 't licht gegeven, en van wiens Hand 3e Afbeeldingen zyn van Plantgewasfen, door :en byzondere Konst" gemaakt, vier Boekdeelen zullende, die in de Keizerlyke Bibliotheek bevaard worden. Een vyfbladige Kelk, vyf rondachtige lang genagelde Bloemblaadjes : een Zaadhuisje begaande uit drie ronde Hokjes, die ieder twee »roote Vliezige Wieken op de Rug hebben, ;n enkelde rondachtige Zaaden bevatten: zyn Ie byzondere Kenmerken (*). £)e (*) De Heet Mukrat geeft een driehe-kkig Zaadhuisje net drie Wieken en twee Zaaden op; doch zulks ftrydt tegen le Opgare va» dei Heer Jacquin , van wien zyn Ed. dit Jeflagt endeend heeft. Linn^us ielf hadt gezegd, drit twt*riekije Zaaden. Syit. Nat, Vtt. XII.  ÜECANDRlA. ïlj De eenigfle Soort (1) , door gedagten Heer bmftreeks Karthagena in de Westindiën Waargenomen , is van zyn Ed. dus gebynaamd, om _ dat het Gewas , een Boompje dat zelden hoo-! ger wordt dan vyftien Voeten , zyne Takken, die lang en taay zyn , naar den Grond of op de byftaande Ruigte neder laat zakken. Het heeft een Afchgraauwe Schors. De Bladen zyn langwerpig , om boog een weinig breeder, aan beide enden ftomp , effenrandig, van onderen glad, van boVen mét een fyne Wolligheid of Dons bekleed, tusfchen de drie en zes Duimen lang. De Bloemen die zonder Reuk, doch fraay , geel van Kleur, een Duim breed zyn , komen aan fierlyke Trosfen voort. Het bloeit in Juny, de Zaaden worden in September ryp. T R I O P T E 8 I Si Van de drie - Wiekigheid der Zaadhuisjes heeft dit Geflagt zynen naam. Dezelven, niettemin , zyn drie in getal, en hebben ieder twee Vleugels, welke zes Wieken ook aan het Vrugtbeginzel , even of het Bloemblaadjes waren, zig vertoonen. Ieder Zaadhuisje bevat een enkel Zaad. De Kelk is in vyven gedeeld. Het een en ander maakt de byzondere Kenmerken uit. . De (1) Hiisa. Syst. Nat. XII. Gen. j«j>. p. 3U- XJtU, Gen. 569. p. 356. J.acq. Amtr. Hifi. 137. T. 176; f. 4*. H 2 11. Deeï.. y. Stuk. lil. LfdeeI. VIII. lOOFDTUK.T. Hiraa •iclinata. Neerge> oogen.  iit Afdeel viii. Hoofdstuk,i. Triopiet famaica Umï\kifche. i. Cotyledon triiculata, Ronduladig. 116 TïENMANNlGE HEESTERS. De eenigfle Soort (i) is een Gewas, dat op ' Jamaika zal waargenomen zyn. Hier mede fchynt overeen te komen de Driezaadigt klimmende Efchdoorn van Plumier met Citroenbladen en een kleinere Roosachtige Bloem in Zuid-Amerika groeijende. Het heeft een windende Steng ; de Bladen zyn puntig Eyrond , en de Bloemen komen by Tuiltjes of Kroontjes aan het opperfte van de Steng voort. Onder de Vyfwyvigen van deeze Klasfe is maar één Geflagt , dat eigentlyk hier t'huis behoort, genaamd Cotyledon. Navelkruid. Een vyfdeelige Kelk, een eenbladige Bloem met vyf Honigfchubbetjes aan den Voet van 't Vrugtbeginzel , maakt de byzondere Kenmerken, met de vyf Zaadhuisjes, uit welken de Vrugt beftaat. Zeven Soorten komen thans in dit Geflagt voor, onder welken eene Europifche, als volgt. (i) Navelkruid met rondachtige, platte, effenrandige Bladen, en eene Heejierachti, ge Steng. De (i) Triopteiis. Syst. Nat. XII. G«n. S7'. p. 31c. Vis. XIII, Gen. 574. p. 3J«. Hort. Clif. 169. Acer feandens tricoccos" Fol. Citri, Flore refeo minore. Plum. Ic. 9. T. is ? (0 Cotyhdt» FoI.orbicnlarisjcarnoils.planis.iBtegerrirais, Cau-  D E C a n D r I "7 De meeftc Soorten van dit Geflagt hebben, wegens de dikte der Bladen en manier van groeijing, een aanmerkelyke overeenkomst met_ de Sedum, genaamd Huislook of Dondcrbaard.' Deeze wordt van Herman nüs Afrikaanfche Heefterachtige Sedum , met rondachtige Bladen , geheten, 't Is een Kaapfch Gewas, op.drooge Zandige Vlakten aan de Zeekust Heefterachtig groeijende , met eene dikke, witachtig groene Steng, die van onderen met dikke rondachtige Bladen digt begroeid is , geevende van boven dunne Takjes uit, aan welken Klokswyze Bloemen hangen , die zig als uit vyf roode omgekrulde Blaadjes famengefield verwonen, en op dezelven volgen vyf Haauwtjes , die het Zaad bevatten. Onder de vreemde Gewasfen in onze Tuinen is het gemeen. (2) Navelkruid met Spatelvormig Lcmcetswy- ze Caule Fruticofo. Syst. Nat. XII. Gen. 574. p. 3i«4 V'S. XIII. Gen. 57** P- Hort. Clif. 176. R. Lugdbat. 454. Cot. Afr. fïutescens incanum , orbiculatis foliis. Heem. Lugdbat. 549. T. 551. moris. Hifi. in. p. 474- S. 12. T. 7. f. 39- (2) Cotyledsn Fol. alternis Spatulatis carnofis integenimis, Caule Fruticofo. Cot. Afr. ftutescens, Fol. longo & angufto, Flore flavescente. Comm. Rar. T. 13. Eubm. Afr. Tab. 1% t 19 f 1. & T. li. f- :- Cot. Afr. fol. depresfis, cruciatis. WAI-TH. Hort. i«. Sedum Afr. teretifolium, Flore Heineto. (kidis. Moius. Hifi. III. p. 474. S. 12. T. 7, f. 40. Hj II, DI».V. STOT» III. Afdeel, VIII. FIoofd- TUE. Pentagyïia. lï. Cotyledon fpuria. Langbladig.  iïS Tienmannige Heesters. III. Afdeki viii. Hoofd STUK. Vyfwywg<. iii. Htmisph* tica. Halfrond bladi'g. iv. Serrata. Ziagcan» ?Üg. ze Bladen , die Vleexig en effenrandig zynt de Steng Ree fier achtig. Behalve de Afrikaanfche Cotyledon met een lang en fmal Bind en geelachtige Bloemen, van Comkelyk, en verfcheidene van den Hoogleeraar J. Burmannus in Plaat gebragt, wordt hier ook het Afrikaanfche Vingerbladige Huislook van Morison betrokken. De Steng is zeer dik, met ftompe Takken, welke aan 't end alleen bezet zyn met dikke, langwerpige , gefteelde Bladen , geevende een Aair uit van een Voet lang, met knikkende geelachtige omgekrulde Bloemen, van binnen rood geüippeld. De Meeldraadjes zyn een weinig langer dan de Styl en de Meelknopjes rood. (3) Navelkruid met half- Klootronde Bladen. Deeze is ook een Kaapfche, door DilleNius in Afbeelding gebragt. (4) Navelkruid met ovaale gekartelde Bladen en eene ge-aair de Stevg. Van den zelfden is deeze, onder den naam van CrenTche, als \mi 't Eiland Kandia afkomftig zynde, met een langwerpig Blad met Franje, afgebccid. (5) Na- (i) Cotyledon Foliis fcra^lobofis. Hert. Clif. 17s. R. I.ugdi. 45+. Cotyledon Capenfis , Folio femiglobaro. Dill, Elth. !«• t. s$. f. in. U) Cotyledon Fol. oralibus crenatis, Caule fpicato. Hort. <-W- *97- r. Lugdiat. «4. Cotyledon Cretica Folio oblenpfimbriaro. Dill. £1,6. 113. t. 95.fi ,u.  DECANDRIA. 119 (5) Navelkruid met gekapt Schildvormige , Zaagswys' getande overJioekfi Bladen, een Takkige Steng , de Bloemen over end. Deeze Soort is van ouds bekend onder den naam van Cotyledon of Umbilicus Veneus, dat is Venus-Navel. Men gaf 'er ook wel den naam van Jcetabulum , met het Griekfch overeenkomftig , wegens de Holligheid der Blader aan. De Italiaanen noemen het Gewas Belhc di Ventre; de Toskaners Coperttjole, de Spar jaarden Fafillos, de Franfchen Escudes, dew} de Bladen Schildvormig zyn , de Duitfchei Frawen Nabel of Nabelkraut, en de Engelfche • Navehvort. Tweederley vindt men het; de eerfte noem J Bauhinus de Echte, met een Knobbel gen of Bol-Wortel. Dit heeft Moriso Geel Huislook der Muuren , dat geaaird is met ronde genavelde Bladen, getyteld. Som m (5) Cotyledon Fol. cucullato-pcltatis, ferrato - dentatisalte ,is Caule ramofo, Flor. eredis. Gron. Or. 141. Vit. CUx 39 *R Lurdbzt. 454 Cot. Flore luteo, radice repente. D< d.Üxt Mem. z6$. t. 73. Cot. Rad. tuberofi longa repent, mows. Tril. 257. R.aj. Hit. h71. Umbilicus rcpens. CA» Epit. 85». 0. Cot. vera Rad. tuberola. J. B. Hi]i. iii. j «83-Cotyledon major. C. B. Pin. z85. Cot. Umbilicus v neris. CLUS. Hifi. tU P- Hisp. 331. Gouan Monsp. 220. GEB. Prov. p. 4*9- tourn. Infi. 90. dod. Pempt. 13 Sedum luteum murale fptcatum, ïolio ambili«ato md Momis. Hifi. III. P- 47<* S. 1%. T. io. f, H 4 ii, beex» v. ïtu5. III. Afdeel. viii. Hoofdstuk,v. Umbilicus Ventris. Europifch. 1 % 1 S 1 t M » i- - rr I. 1. »♦  III. Afdeel viii. Hoofdstuk. Vtfwy. vip. i 3 { A \ r r a c ë n ii ie | ii f \ ito Tienmannige Heesters. migen hadden verzekerd , dat het nooit voorkwam dan op oude Muuragiën , maar Clusius nam hetzelve, in het doorreizen van Spanje- en Portugal, niet alleen op dezelven, maar ook op Daken, Rotfen , Aarden Wallen en zelfs fomtyds in een vrugtbaare Grond, aan den Voet van Olyf en Dadelboomen ' als ook op de Stammen van pude Kurkboomen, waar. De Wortel geeft een trop Steden uit, van een Handbreed lang , die aan 't end het middelpunt fchraagen van een rond hol Blad, en :usfchen deeze Steelen fchiet hy twee of drie kengetjes , welke AairsWyze bezet zyn met ;roenachtige Bloempjes. Deeze Stengetjes ;eeven fomtyds verfeheide Aairen uit. Het ^aad, dat op de Bloemen volgt, in vyf Hok:s vervat, is klein. In de Zuidelyke deelen van Provence vindt len dit groote Navelkruid, volgens Gehard, evens de Muuren , maar G A r i del merkt an, dat het omltreeks Aix zeer gemeen is in e Gaten van oude Muuragiën , zonder Kalk ebouwd. De Bladen zyn door de oude Geseskundigen als zeer verzagtende aangemerkt ïzonderheid tegen Gntfleekingen, a's ook teen 't Graveel djcnftjg, komende ', wegens unne Sappigheid , daar in overeen met de ewoone Huislook of Donderbaard, die thans 1 plaats van dezelven, in de Popeljoen-Zaff ïbruikt wordt. De  D F. C A N V R. I A. 121 De andere , die ook in Paleftina en in Engeland zou gevonden zyn, heeft geen Bolronden maar een langen kruipenden Wortel en! geele Bloemen. Dod art merkt aan, dar dezelve de Bladen gekarteld heeft, 's Winters; groen blyvende , maar in Mey verdorrende , tusfchen welken een dunne ronde Steel opftygt, die in verfcheide Takjes , met Bloemen beladen , is verdeeld. Of dezelve een weezentlyk verfchillend Gewas uitmaake van dc voorgemelde, is niet zeker. (6) Navelkruid met verdeelde Bladen en vier- (ieelige Bloemen. De Bladen zyn in dit Gewas zodanig verdeeld , dat Rumphius hetzelve de Eende Plant noemt, doch dit was beter gezegd Eende - Poot , en hy moet hier zyn Oog gehac hebben op een byzonder flag van Eenden Duikers genaamd: want in de gewoone Eendei is de Voetzool gewebd en onverdeeld. lede Blad ftaat op een langen dikken Steel, en 1 doorgaans verdeeld in drie Lappen, welke,zi b (6) Cot)Udc« Fol. laciniatis , Flor. qusdrifidis. Cot. fo tiifidis &c. Hort. Cliff. 175. R. Lutitt. 454- Cot. Afra Folio crasfo Iato laciniato, Flosculo Ameo. BofRH. Lugdb. 28 S T. Teleph. Afr. anguft. folio , Flore Auranr.ao ryjK. Alm. 362. T. 221. f 3. Telephium Indicum. BON' Jav. 132. Planta Anatis. RUMPH. Amh. V. -7S- T. S> EllRM. Fl. hd. p. 10«. H 5 |l, dbïl. V. STUS. III. \fdeel.' VIII. IOOFDTUK» Penldgytia. i vi. Lacin-.ats. Oostindifch, * 1 l S ) r :.  UI. Afdeel viii. Hoofdstuk. Vjfvif vige. I ] j ] ( ] i i 1 VIL Hispanica. Spaanlch. Li 12» TlENMANNICE HEESTERS. hy aanmerkt, elk op zig zelf naar een Haanekam gelyken. Zy ftaan digt om den middelStam als een Kroon , naar fommige Soorten van Kool gelykende. 't Gewas heeft fappige Stengen, een Vinger of Duim dik, in Leden verdeeld en veelal op den Grond leggende , maakende te famcn een Struik die vier Voeten hoog wordt. Zelden geeft het Bloem of Zaad : maar is vol van een dergelyk Sap als de Huislook, van dergelyken aart. Het heeft, naamelyk, een zeer verkoelende kragt, wordende het Sap daar van uitwendig op het Lighaam gefineerd , om Ontfteekingen te verdry ven, of ingenomen in Heete Koortfen, als wanneer het 3e Hitte tot verwondering maatigt. De Bloenen zyn in vieren gedeeld en hebben agt Vleeldraadjes. Het groeit niet alleen in Oostndie , maar ook in Afrika, zoLinnjEus anmerkt ; zullende dat Gewas zyn, het welke Joerhaave Afrikaanfch Navelkruid met :en dik breed gefnipperd Blad en Goudgeele Sloempjes, getyteld heeft. De Heer Gouan ekent aan , dat de onderite Bladen Wigvormig , in drieën verdeeld , de bovenfien langwerpig en onverdeeld zyn (*). (7) Navelkruid met langwerpige byna Spilronde Bladen, de Bloemen aan Tuiltjes. Aan (*) Cotyledon laciniati. Hort. Monsp. p. 220. (7) Cotyledon Fol. oblonjis fubrereribus, Flor. fuciculitk. >e»l„ It. p. 77. t. 1. Cotyl. maiitima Sedi folio, Flore cm-  Decandria. i«3 Aan de Zee-Kust van Spanje, als ook in .* Noorderdeel van Afrika of Barbane , en m . de Levant, valt eene Soort van Navelkruid ,H< die van alle anderen verfchilt, doordien deBla- ? den byna Rol- of Spilrond zyn. Shaw heeftBi, dezelve Moeras - Cotyledon, met Loof van Donderbaard en lange roode of geele Bloemen, getyteld. 't Is een klein Gewasje, met Vezelige Worteltjes , hebbende een enkeld rond opgeregt Stengetje, dat op den top Tuiltjes draagt van Trechterachtige Bloempjes , aan den rand in vyven gedeeld , roodachtig, met dikke uitfteekende Meeldraadjes, die zeer kleine Knopjes hebben , en een korten Kelk. In de befchryving van Loef li n gs Reistogt , naar de Spaamche Gewesten , u het afgebeeld gelyk hetzelve uit overgezonden Zaad in de Koninglyk Sweedfche Akademie - Turn te Lpfal was opgekomen, hebbende aldaar gebloeid. Die Soorten van Sedum, welke Heefterachtig zyn, zal ik billyker in 't vervolg, met de anderen , onder de Kruiden befchry ven. De Suriana, die fomtyds klein voorkomt is reeds voorgefteld onder de Boomen *. Les gaa rk thans tot de Öasft fel T* ■ over. IX. HOOFD- Hisp. sedi «retifolü foHo«cc M£0*& don paluftre Sedi folio &C SHAW. 4fr * 11, DEEL, V, STUK. III. DEEL. nu. JE. tntagf' * ii. d. i. Stuk , >1. +»*-  III Afdsi IX. Hoofi STUK, l Boeconia Frutescens Heefterïchtige. 134 Twaaipmannice Heesters. IX. HOOFDSTUK. Befchryving van de Twaalfmannige Heesters, Dodecandria , dus wegens het getal der Meeldraadjes , dat meer dan tien en minder dan twintig is, en veeltyds twaalf, genaamd. TTet eerfte Geflagt, tot de Heefters be* hoorende , dat hier voorkomt, voert, naar den vermaarden Italiaan Bocconk, door wien de Kruidkunde, zo wel als de Natuurlyke Hiftone in 't algemeen, grootelyks bevorderd is, den naam van BOCCONIA. Behalve de algemeene van deeze Klasfe zyn deszelfs Kenmerken een tweebladige Kelk, zonder Bloemblaadjes; de Styl in tweeën gedeeld: de Vrugt een drooge éénzaadige Befie. De eenigfte Soort CO is een Amerikaanfch Gewas door Plumier Takkige Boeconia met Wollige Bladen van Beerenklaauw gety- teld, (t) Boeconia. Syst. Nat. xii. Gen. p. J2J' „ XIII. Gen. S9t. p. 357. Hert. Clif. 2oz. Jacq, Amr. Hifi p. i4«. Boeconia ramofa Sphondylü folio tomentofo TutL' S£su Tr;-f T-4-Bocconia iamofa &c- Jam. I4+. CheWonmm majus Arboieum Foliis Qyercinis  teld, en ook door den beroemden Triw in Afbeelding gebragt. " Men vindt hetzelve, door Sloane, Groote Boomachtige Chelidonium, met Eike-Bladen , getyteld ; die wil, dat dit het Bytende Kruid van Mexiko , by Heinandez , zou zyn , hetwelke fomtyds twee of drie Ellen hoog wierdt, hebbende Bladen ah die van Boomvaren. De Heer Jacquin dit Gewas op de Westindifche Eilanden aan treffende , bevondt het een Boompje te zyi van negen Voeten hoog, hebbende den Stan oneffen, hol , gevuld met een wit Merg, ge lykerwys de Vlier, en het Hout gaf een rooc achtig Sap uit, zegt zyn Ed., gelyk de Stir kende Gouwe. De Stam was boven in we: nige, ronde , broofche Takken verdeeld , tn< Vinachtig uitgefneeden Bladen , een half Vo< lang , gefteeld , van onderen Wollig. Aan end van ieder Tak kwam een Pluim van ec Voet lang, met menigvuldige Bloemen, groei achtig van Kleur, Eyvormig zo lang de Ke gefiooten blyft. 't Getal der Meeldraadj hadt hy altoos twaalf of zestien, zeer zei zaam tusfchen beiden , en nooit minder meer bevonden. Na ?t afvallen van eenigei zegt hy , blyven 'er vier over , welken m in de Afbeelding van Plumier voor Bloei blaadjes heeft aangezien. Dit hadt onze Ridc ook gedaan, gelyk de beroemde T r e w te re aanmerkt (*). J (♦) Gm. JPUnt. Ed, I. & II., zegt deeze, en men vi z II, Dtst. V. Stok, ra. AlDEEL* IX. Hoofdstuk. ui*. > I l :t :t 't n llk 2S i- 5f ï, ;n ner gt )e ide ilks  126 TwAALFM ANNIG* HEESTERS. III. Afdlel IX, HoOFf! Eenwy vige. i. Basfta longifolia. Langbladige. < 1 z 3! 5 De Heer Jacquin hadt de Vrugt niet ' gezien, doch, volgens de Afbeelding van den Heer Ehret , is die zeer aartig. Een geftecld Vrugtbeginzel, met een Styltje en dubbelen Stempel gekroond , wordt een droog Zaadhuisje, van grootteen figuur byna als een Druif, het Steeltje en den Styl behoudende. Door de rypheid fplyt hetzelve in twee afvallende Doppen, en dan blyft een Ring over, die in zyn midden een glanzig zwart Zaad bevat, zittende op een rood Sappig Vleefchheuveltje, waar aan het vervolgens , uit den Ring zakkende, gaat nederhangen. ■B a s s i a. De byzondere Kenmerken hier van zyn, een vierbladige Kelk, een agtdeelige Bloem met •en gezwollen Pyp, en zestien Meeldraadjes; senevens een vyfzaadige Pruimvrugr. Volgens het fchryven van den Heer Koe*ig is dit Gewas (i), op Malabar groei jen. ie, en aldaar Illippe genaamd , een hooge Boom, met de enden der Takken krom, dikachtig en grys Wollig. De Bladen, die het ldaar uitgeeft, zyn Eyrond Lancetvormig, ffenrandig , fpits , geaderd, kaal, een half Zoet lang, afvallende, met rondachtige, korte Steel- alks nog in Ed. v. Suci.. i7h; mmr fa Spl- ^ E(, ii. is het vetbeterd. (0 Basfil.5y«. Na,. V,g. xiii. Gen. x,i7.f. }S7i MettU 5j.  Steeltjes. Uit derzelver Oxelen komen van een^ tot vyf enkelde, Draadachtige , eenbloemige, regtopftaande Steeltjes voort, die na den Bfoey-B tyd lang nederhangen (*). Blakea. *' Een onderfte Kelk , die zesbladig, een bovenfte die onverdeeld is : zes Bloemblaadjes : een zeshokkige Veelzaadige Vrugt, maaken de byzondere Kenmerken uit. Deeze, op Jamaika door Browne waargenomen (i) , is een Heefter met langwerpig, Eyronde , gefteelde , efFenrandige, gladde Le-g derachtige , gepaarde Bladen, die van onderen drie uitpuilende zwartachtige Ribben hebben ; waar van de bynaam is ontleend. De Bloemen zyn gefteeld , enkeld , tegenover elkander op de zyden der Takjes geplaatst. B e f a r i a. De Kelk is hier in zevenen gedeeld, met zeven Bloemblaadjes en veertien Meeldraadjes: de Vrugt een Befie met zeven Holligheden en veele Zaaden. Dit (*) Dit Geflagt iu de XII. Uitgaave van het Syst. Nat niet gevonden wordende , heb ik in de befchryving At, Boomen , toen ik de Ed. XIII. VtgeiabiUum van dei Heer MuMAï nog niet had, niet kunnen plaatzen, (i) Blakea. Syst. Hat. XII. Gen. 5»3- p. 3ï«. P>£. XIII Cen. j9«. p. 36*. Blakea Fol. ellipticii tiineirüifcc, Bkown Jam. 323. T. 35. H. DM4. v. Stuk. III. FDEBt. IX. OOFD'UK. Mmogyx. i. Makt» •inervia. Oriecibbi- e.  128 TWAALFMANNIGE HEESTERS. 111. Afdee ix. Hoofd stuk. L BefarU afluar.S. Mexikaa fe. I. Vatic* Chwenjis. Chmeefche. Dit Gewas, waar van ook maar een enkele -• Soort, in Nieuw Spanje of Mexiko groeijen• de, bekend is (i),- komt voor als een Heefter van twaalf Voeten hoog, met rondachtige uitgefpreide Takken, de Bladen digt aan elkanj.der, langwerpig Ëyrond, ftomp, effenrandig, glanzig, van onderen Wollig, met zeer korte, platte, Steeltjes: de Bloemen meest aan 't end der Takken, op ruige takkige Steeltjes, Vleefchkleurig. V A T I C A. De Kelk is vyfdeelig, met vyf Bloemblaadjes en vyftien ongedeelde Meelknopjes , die ieder vier Holligheden hebben, waar van de binnenften kortst. Dit is , zo wel als 't voorige, een nieuw, lings ontdekt Gewas ft) , in China groeijende , dat in Geftalte naar den Citroenboom zweemt. Hetzelve heeft de Takken geftreept of hoekig en eenigermaate Wollig; de Bladen overhoeks , gefteeld, Hartvormig ovaal, effenrandig , wederzyds glad , geaderd , een Span lang, een Hand breed : de Bloemen komen Pluimswyze, meest aan 't end der Takjes; van grootte als die van den Citroenboom. H A- (i) Befarla. Syst. Net. Peg. XIII. Gen. uio. p. 36S. Mant. 242. (1) Vatica. Syst. Nat. Veg. xiii. G»n. 13 M. p. 3«8 Mant. 241.  D O D E C A N ,B S I IB© H a l e s i a» i Dit Geflagt, dat naar den vermaarden Ha-j les, door zyne Weegkunde der Plantge-s wasfen bekend , getyteld is, heeft den Kelk a viertandig, boven het Vrugtbeginzel; de Bloem in vieren gedeeld , en de Vrugt is eene vierhoekige, vierzaadige, Noot (*). Twee Soorten, beiden uit Noord-Amerika, komen in hetzelve voor, als volgt. (i) Halefia met Lancetswyf Eyronde Bladen, de Steelen geklierd. < Dit Gewas is door Catesey afgebeeld en* befchreeven als een Heefter , in Karolina doorgaans tien Voeten hoog wordende en dikwils met twee of drie dunne Stammen opgroeijende, hebbende Bladen als die der Peereboomeri ofVogelkérfen en witte Klokswyze Bloemen. De Heer El lis heeft 'er, naar die uit Zaad in Engeland opgekomen waren , ook een Afbeet- (ï) Zo wel in Ed. XIII. Veg. door den Heer MurkaV, als in Ed XII. Syst. Nat. ftaat wel Nux 4 angularis z/per. ma- maar in de Optelling der Geflngten , Perk. 4 ffermum 4 angulatum ; 't welk met de opgegevene Kenmerken vari EIXIS en met de befchryving beter ftrookt. Ci) Halefia Fol. lanceolato - ovatis , petiolis glandalofis. Syst. Nat. XII. Gen. 596. p. ï*«. Veg, XIII. Gen. 596. P,60 Halefia Fruftibus membranaceo - qaadrangulatis. EtL, Phil Trans. VOL. LI. p. 931- T. zz. f. A. Fmte* Padi foliis ferratis &c. CATESB. Car. I. T. p. 64. SELIGM. Fo&éh II.DEEI.. V.STMK, III. iFDEELa IX. lOOFD» ruK. Mmgp 'a. i. Halefia >lraptera\ 'ierwiekii e.  t$o Twaalpmannige Heesters. III. Afdeei ix. Hoofdstuk. Eer.iuy vig. i ii. Halefia iiptera. Tweewiekige. a beelding van gegeven , met het volgende Be' rigt, zyn Ed. dien aangaande door den Heer Doktor Garden uit Karolina toegezonden. ,, Deeze fchoone Boom groeit vry gemeen „ langs de Oevers van Santee- Rivier, en ver- „ heft zig dikwils tot de hoogte van middel„ maatige Moerbefie - Boomen. Ik heb hem „ fomtyds Zuidelyker gezien , naby de kleine „ Waterbeeken ; maar veel kleiner dan die , „ welke aan Santee groeit. Zyn Hout is hard „ en geaderd : de Bast van eene donkere „ Kleur , met veele onregelmaatige ondiepe ,, Scheuren. De Bladen zyn ovaal en fcherp „ gepunt, met het midden ingedrukt, groei„ jende overhoeks op korte Steelen. De Bloe„ men, waar van ieder Knop 'er van vier tot „ agt of negen voortbrengt, hangen by Tros„ jes langs de Takken; zynde Klokvormig en „ volkomen zuiver Sneeuwwit. Alzo dit Ge„ was vroeg in 't Voorjaar, eer de Bladen „ uitgefprooten zyn , bloeit, en twee of drie „ Weeken in Bloefem ftaan blyft, maakt het. „ zelve een allerfierlykfte Vertooning. Op „ de Bloemen volgen redelyk groote vierwie„ kige Vrugten, die insgelyks by Trosfen han, gen, ieder vier Zaadkorrels bevattende, zeer , aangenaam van Smaak." (2) Halefia met Eyronde Bladen, de Steelen effen. Hier (2) Halefia Fol. ovatis, Petiolis lavibus, Halefia FruclibHs atis. Ell. Piil, Trans, utfupia. Fig, B.  poDECAHDRlA. I3Ï Hier van heeft ËLLisde Vrugt nevens ^ die der andere in Plaat vertoond, om het or> ^ derffcheid aan te wyzen. Dezelve heeft twee« groote fpitfe Wieken tegen elkander over, en ^ daar tusfchen twee kleine Wiekjes. De Bla-wi den zyn zesmaal zo groot als van de voorgaande Soort, en van onderen hebben zy geen de minde Wolligheid, zegt onze Ridder, die aanmerkte , dat dit Gewas , in de Natuurlyke Rangfchikking , naast komt aan den Styraxboom. Decumaria. Dit Geflagt heeft een tienbladigen Kelk 4 boven het Vrugtbeginzel en tien Bloemblaadjes, maar de Vrugt is tot nog toe onbekend, zegt de Riddet , die twyfelt , of het ook tot de Tweehuizigen behoore. De eenigfte Soort (1)» die uit Afrika of van de Barbaryfche Kust afkomftig fchynt te zyn, is in de Tuin der Geneeskundigen te Helmftac naauwkeurig waargenomen door den Wel Edelen Heer Fabriciüs , die dezelve de Clu fia met geaderde Bladen meende te kunnen zyi van Lin SiEüS) door my reeds befchreeven * doch dit is onmooglyk. Dezelve, naamelyk heeft (!) Decamaria.5^.^<.XII.Geil.597.p. ««• Veg. XIII Gen J97. p. 3S9. Sp. Plant. 1663. Mant. 391. WlLLÏCI OU 7j. Tinus Flore pleno. FABR. Helmftad. Ed. i. sfi ClufiaFol. Venofis.Ed.II.p. sjx.Clufia minor,Tramp* Or.gl I 2 II. DEEL. v. s-ros. III. 'dbeL. IX. OOFDUE.iïonogy. i. i. ria Batbaf. ra. Barbaryfche. 1 * Iï. O. III. stviÉf 'bl. 58s. I i.  m. Afdee ix. hoofe stuk:. Etnvi P E« 132 TWAA1FMANNIGE HEESTERS; heeft, volgens den Heer Jacquin, een L* vierbladigen Kelk en vier Bloemblaadjes; 't welk • zeer tegen de Kenmerken aanloopt. Eerst hadt Faericius de tegenwoordige Tinus met dubf' belde Bloemen geheten , en de Bladen komen, inderdaad , veel met die van den gewoonen Laurier - Tinus overeen. Zyn Ed. vondt den Kelk in negen of tien punten verdeeld: 't getal der Bloemblaadjes van tien tot vyftien, afvallende , fmal , ftomp en fcheppende : de Meeldraadjes twaalf, dertien, twintig en meer, wit, van langte als de Bloemblaadjes , met witte Meelknopjes. Het Vrugtbeginzel was groen, Klootrond , groot, den Kelk vervullende, met een groenen, korten, dikken, ronden Styl en een knobbeligen, breeden Stempel. Alle Jaaren bloeide dit Boompje , dat knoopige kromme Takken hadt, in de Helmftadfche Tuin, doch bragt geen Vrugten voort. Het is een Boom, zegt Linn^us, die de Bladen gepaard, gefteeld, ftomp Eyrond, effen , fpitsachtig , getand , de Knoppen ruig heeft, brengende gearmde ongebladerde Tuilen voort, van witachtige zeer welriekende Bloemen , naar die van den Lindeboom gelykende, wier Kelk agt of zestien Tandjes heeft. De Bladen, zegt zyn Ed. thans, zyn geaderd, Lederachtig, van agteren wyd getand. Hy heeft geen Stoppeltjes.  D O D E C A H D R. I A. 133 P e g a n u m. Wildruit. Een vyfbladige Bloem, met een vyfbladigenf of in 't geheel geen Kelk; een drieholhg ,5. driekleppig Zaadhuisje , dat veele Zaaden be-^ vat, zyn de byzondere Kenmerken. Twee Soorten bevat dit Geflagt , waar van de eerfte wel geen Houtige Stengen heeft , doch wegens de andere en om dat de Tamme Ruite hier befchreeven is, mede in deeze Afdeeling komt. (l) Wildruit met fyn verdeelde Bladen. By den Griekfchen naam Harmala is een* Gewas bekend, dat veelcn voor een Wilde Wynruit gehouden hebben, en daarom gebruikt de Ridder ook den eigen naam der Wynruite, Peganon , tot een Geflagtnaam. BauhiNus noemt het Gewas Wilde Ruit met een groote witte Bloem. Hetzelve groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, doch niet overal. Clusius, die het in Spanje, omftreeks Madrit en elders, op de Heuvelen vondt, zegt dat het een Heefterachtig Kruid is, veele Steneen uit den Wortel voortbrengende, die zwart& ach (1) Peganum Fol.is multifidis. Syst. Nat. XII. Gen. 601. p 327. Veg. XIII. Gen. 601. p. 37°- Hort. Ups. i4+. GRON Oriënt. i6S. Peganum. Hort. CPff. 206. Ups, 144. *; bat. 4Si. Ruta fylveftris Flore magno albo. C. B. Pm. li* Harmala. Dod. Pempt. 121. TouitN, Jttft. z$7. I 3 }l, I5ML. V. STUK. III. LFDEEt ix. [oofd« :vk, Monogfa, i. Pegar.vm iarmala, tannel.  134 Twaalfmans ige Heesters. III. Afdeel. ix. Hoofdstuk. Eenvty9igc, achtig groen zyn , met Bladen breeder dan die van Venkel , en omtrent als van de fmalbladige Napellus of het Monnikskappen . Kruid , taay en Gommig , bitter en eenigszins bytende van Smaak, hebbende, aan de toppen der Stengen en Takken, witte Bloemen van vyf Blaadjes , en veele geele Draadjes in derzelver midden ; waar op Zaadhuisjes volgden , grooter en zagter dan die van de Wynruit , driekantig, gevuld met zwartachtig roode, hoekige, oneffene Zaaden. De Reuk van dit geheele Gewas, zegt hy, was zwaar en om die reden onaangenaam. In ons Nederland gezaaid , bloeit het zelden en is zeer vatbaar voor de Koude. Die van Ka[tilie noemden de Zaadhuisjes, daar van, Kleine bittere Augurkjes. Bellonius verhaalt, jat het op Zandige plaatfen by Alexandrie in Egypte groeit, en in verfcheiderley gebruik is by de Arabieren en Turken , doch inzonderheid uit hoofde van eene beftendige gewoonte onder hun, om 's morgens zig alle Dagen daar mede te berooken , waanende dus voor alle listen en laagen van den'Duivel beveiligd te zyn : weshalve men aldaar ook, in alle Winkels van Kruiden en Drogeryën , deeze Plant of derzelver Zaad te koop vond. Dit Zaad werdt, met Honig, Wyn, Saffraan, Sap van Venkel en Hoenderen - Gal, gewreeven tot opheldering van 't Gezigt, zo Djoscoriües verhaalt, (3) Wild,  P o d e c A k d r I A. 135 (ji) Wildruit met onverdeelde Bladen. Deeze wordt Wynruit met enkelde overhoekfe Bladen van Gmelin geheten. Zy, was van Messërschmid Daunfche BergHarmala, die overblyft en veelfteelig is, met Bladen van Polygala en witte Bloemen , genoemd. Dezelve hadt een flaauwe Reuk en eenen Grasachtigen Smaak. Hier wordt bygevoegd de Berg - Harmala, met Bladen van Polygala en geele Bloemen , welke Gmelin: in 't Gebergte aan den Mond van de Rivie: Borfa, in 't voorde van Augustus verzameld onder den tytel van Scorodoprafum met Wafel, bladen, dus befchryft. , Uit eenen Wortel komen veele dunm „ Steeltjes voort, twee Handbreedten hoog „ groen, rond, met talryke Blaadjes ongefchik „ bezet, en van boven in eenige korte Takje „ uitloopende, waar van ieder een geele Bloer „ draagt , die van buiten groenachtig is, u: *' zes Blaadjes beftaande , welke aan 't en ', ftomp zyn, en waar op driehoekige Zaac huisjes volgen , in drie Holligheden vei H deeld." Hoe (2) Pt£*n«»> Foliis indivifis. Harmala montana Dauric perennis multicaulis , Polygala: foliis , Flore albo & Floi luteo. AMM. Ratb. n. 91 , 92. Ruta Foliis fimplicibus a temis. Gmbl. Sibsr. iv. p. 176. T« «*• *• 14 II. DïSL, V. STUK, III. Vfdeel. IX. 3oofd» tuk. It. Pegtrnu)* Dauricwm, Siberifche. » t s § t i a e l-  III. Afdeel IX. Hoofdstuk. Eeniuy vige, X. Hudfonic Ericeides. Heyachti- F'- i. Khraria Scheert. Jjbciifche 136 TWA ALFMANN I GE HEESTERS. H ü D S O N I A. Dit Geflagt heeft een vyfbladigen Pypachtigen Kelk , zonder Bloemkrans, met vyftien . Meeldraadjes en een enkelen Styl , waar van het Vrugtbeginzel een Zaadhuisje met ééne Holligheid wordt , dat driekleppig is en drie Zaaden bevat. De eenigfte Soort (1), hier van bekend, wordt geacht te zyn het Heyachtig Virginifch Heeftertje met kléine Bloemen en een langwerpig in drieën verdeeld Zaadhuisje van Plukenet: weshalve ook deeze den bynaam van Hebachtige voert. Het is een Heefter, die de geftalte van Heide heeft, zegt onze Ridder, met Draadvormige verfpreide Takjes en Naaldswyze ruige Blaadjes. De Bloemfteeltjes , uit Bladerige Knoppen voortkomende, zynenkeld, langer dan de Bladen, met regtopftaande Wollige Kelken. N 1 t & a n 1 a. Salpeter-Struik, Een vyfbladige Bloem , de Blaadjes aan 't end gewelfd hebbende , met den Kelk in vyven gedeeld en vyftien Meeldraadjes: de Vrugt een eenzaadige Belle: maakt de byzondere Kenmerken van dit Geflagt uit. De eenigfte Soort (1), aan Zout - Moerasfen in (1) Hudfonia, Syst. Nat. XII. Mant. 74. Syst. Nat. Veg, XIII. Gen. 1263. p. 370. Ericzformis Suffrntex Virginianus, Fioribus exignis &c. Pli;K. Mant. 88. (1) Nitraria. syst. Nat. XII. Gen. «02 p, n7.yeg.xin. Gen  d o d E C A ■ N D K I a. 137 in Siberië groeijende , en derhalve als met Salpeter bezwangerd, werdt Cafia met een zwarte Vrun getyteld van denvermaarden Gme lin,I die haar befchryft als een Heeftertje, dat zei-' den een Elle hoog wordt, met verfcheide Hou-, tige Steelen , wit van Bast : zo dat dikwils twintig en meer Takken uit éénen Wortel zig in 't ronde verfpreiden , maakende dus Óen Gewas een Bofchje uit. De Takken zyn b> troppen bezet met kleine Blaadjes , ongevaat een ihalf Duim lang, Lancetvormig, van eer zouten Smaak. De Takjes loopen aan 't ene als'in Doornen uit. De Besfen hangen 'e Troswyze, gelyk die der Nagtfchade, van vy tot'vyftien by elkander aan , en zyn groote dnn die der Berberisfen, van Smaak, zegt hy 70 zoet als Kerfen. De fraaije Afbeelding va dit G■ » u .» s>,d- us 11.  III. Afdeei IX. Hoofdstuk. h Heliocarpus Ame- ricana. Westindi fche. 140 Twaalfmannige Heesters. Dus de Eenwyvigen voorgefteld hebbende 1 van deeze Klasfe, gaa ik over tot de Tweewyvigen, waar onder het eenigfte Geflagt, hier t'huis behoorende, den naam voert van Heliocarpus. Zonnevrugt. Een vierbladige Kelk, vier Bloemblaadjes twee enkelde Stylen : het Zaadhuisje tweehokfcig, famengedrukt, wederzyds in de langte geftraald; maakt de byzondere" Kenmerken uit van dit Geflagt, welks naam van de figuur der Zaadhuisjes, die als Zonnetjes zig vertoonen. met oneigen is ontleend. De eenigfte Soort (1) , ook in de Westindiën zig onthoudende, waar van zy mede den bynaam heeft, is BoomachtigeMontiamet Zaagswys getande Bladen van Abutilon en eene Trosachtige Vrugt , genoemd geweest van Houston, en onder dcezen naam in Millers Tuinboek gebragt: doch die Autheurgeeft 'er een Trechterachtige Bloem aan, het bovenfte m vyven gedeeld ; terwyl in de Afbeelding van Ehret de Bloem en Kelk, beiden, zig vierbladig vertoonen. Dat het getal der Meeldraadjes veertien of zelfs meer is, ftrydt niet tegen de opgegevene bcpaalingen van deeze Klas- (0 Heliocarpus. Syst. Nat. XII. Gen. 606. p. iZ9 y XIII. Gen. 605. p. 372. Hort. Clif. ui. x. is. Thew Ebret. 14. T. 45. Hul. Hijl. Pi. 481. r. lügdk ^\ Monria aihorescens Arbuti folio ferrato , Fructu raceraofo Rcuftoni. MUM.. Dilï. *  U o D e c a n » r i a. föasfe. De figuur der geftraalde Zaadhuisjes, die by troppen groeijen, is zeer aartig. De Euphorbia en Sempervivum leveren ook wel verfcheide Soorten uit, die Heefterachtig zyn , maar aangezien dezelven weinig hoogte hebben, en niet Houtig zyn, zal ik die beide Gefiagten toe de Kruiden betrekken , en dus hier de Klasfe der Twaalfmannigen ten opzigt van de Heefters befluiten. X. HOOFDSTUK. Befchryving rara de Heesters, die Twin t t g m a n n i g e , Icofandria, wegens het ge tal der Meeldraadjes , geheten worden , to\ welken die Gewasfen, welken men Toorts planten noemt, als ook de Granaat - Appelen Roozen , Myrthen , en verfcheide anderen betrokken zyn. Van de onderfcheiding en Onderdeelinge deezer Klasfe , in Eenwyvigen, TweeDrie , Vyf- en Veelwyvigen, is reeds gefprc ken;'doch daar omtrent komt nog in aanmei king , dat de Meeldraadjes hier in den ran van den Kelk ingeplant zyn. De meeften va de gedagte Rangen leveren Heefters uit, ( daar onder komt eerst voor, het Geflagt vai Ga ii. deel. v. stok. III. Vfdeel. ix. ^OOFD* iTUK. > » i 5 i- i n n i  nii Afdeel x. Hoofd* stuk. Eenwy. vlge. i. Ceclus Jtlamillaris. Gelepelde 142 Twintigmanni ge Heesters. Cactus. Toortsplant. De Kenmerken daar van zyn: een veelbladige Bloem ; een Kelk die eenbladig is en gcfebubd , boven het Vrugtbeginzel , dat eene Befie of weeke Vrugt wordt met eene Holligheid en veele Zaaden. De vier - en - twintig Soorten, hier van voorkomende , altemaal Amerikaanfche Heefterachtige Gewasfen, zyn verdeeld in vier Rangen , die door byzondere naamen onderfcheiden worden, als volgt. * Echinomelocabïi. Meloen - Distels. (O Toortsplant , die rondachtig is , gedekt met Eyronde gebaarde Knobbels. . Onder den naam van Knobbelige of getepelde Meloen-Diftel is deeze inde Openbaare Kruidtuinen bekend , en fchynt die te zyn, welken de beroemde Boerhaave Kleinere Amerikaanfche Meloen - Diftel getyteld hadt. De Nederduitfehc naam is maar eene vertaaling van den (1) CaSus fubrotundus , teftus tiiberculis ovatis barbatis. Syst. Nut. XII. Gen. «13. p. 338. Vtg. xm. Gen 613. p. 381 Het. Clif. isi. Ups. lig R. Lugdbet. 278. EchinoMeloc.iaus minor Mescens , ruberenlis f. mamillis majorib'.s. Heem. Par, t. i3«. Ficoides f. Alelocaaus mainiliaris, glabra , Sulcis carens, Fr. fuum undigue fundens. Pluk. Alm. i+8. t. 29. f. 1. Ficoides f. Ficus Americana fphirica tuberculata laftescens, Flore albo. Comm. Hert. i. p. ioj. t. ss, Eeadl. Snee. ilr, p. n, t. 29, Conf. Meloc. minimus lanuginofus & mberofus. Plüm. Sp. 19. Ii. 201. f. 1.  I C O S A N D R I A. *43 den Griékfchen JWWocaffw, aan deeze Planten ^ gegeven , om dat zy naar een gedoomde Meloenvrugt gelyken. Het voorzetzel EchinosÜ kan ftrekken om door verdubbeling de Steke-Sj ligheid deezer Gewasfen, als een Egel ofPen-„, ne-Varken, te kragtiger uit te drukken, of ook wegens de Egelachtige geftalte , die dezeiven van de eigentlyke Toortsplanten onderfcheidt. Deeze Soort is Amerikaan/the, Klootronde, geknobbelde Melkgeevende Ficoides of Vygplant, met een witte Bloem, van Commelvn genoemd geweest. Zy heeft naauwlyks Sleuven,maar is, in plaats van dien, met groote Tepels, die Doornen draagen, bezet,en draagt een roode , puntige Vrugt. De natuurlyke Groeyplaats is op Rotfen en Klippen in ZuidAmerika. Hier mede fchynt eenige overeenkomst te hebben, de Zeer kleine Wollige Meloen• Diftel of Vygplant van Plumier, die zagter Doornen heeft , en geheel beftaat uit een Klomp van Tepelige Knobbels, aan 't boven-end met eenige Doorntjes, in Wolligheid, gewapend , geevende de Bloempjes en Vrugten , waarfchynlyk, tot de enden van deeze Tepels uit. (2) Toortsplant die rondachtig is, met veertien hoeken. _ Dee- (1) Catlus fubiotundus quatuordecim - angularu!. Hort. Cl'ffi ii. DEM.. V. STUK, III. FDEEL» x. 0otd- •UK. Momgi' a. ii. Caclus Melocac. tot. Geribde,  III. Afdee x. ïïoofe stuk. vip. I44 TWINTIGMANNIGE HEESTERS; Deeze is van over lang bekend, en Westifi' l-difche Melotndiflel getyteld by Bauhinus, . die aanmerkt, dat dezelve als van een Meloen, Pepoen en Diftel, famengegroeid fchynt te zyn. '* Wat denkbeeld , echter , hy daar van gemaakt hebbe , blykt niet. Clusius, verhaalende , dat in 't jaar 1601 verfcheide zodanigen , van Pena en Lobel EchinomelocaElos genaamd, met Schepen , uit vreemde Landen, in Holland gebragt waren , twyfelde, of het ook een Vrugt mogt zyn. Hy heeft 'er een, die twaalf Duimen hoog was , en by den Grond eenen omtrek van vyfentwintig Duimen hadt , doorgefneeden , en een dikke, taaije, weeke, witte Zelfftandigheid daar binnen gevonden , welke eenigszins den Smaak hadt van Kaauwoerden; doch zonder eenige holligheid , zegt hy, of Zaad. Om hoog gaf dit Gewas een dikke Klomp van Wolligheid uit, zo fyn van Draad als Asbest, met eenige paarfche Doorntjes, daarboven uitfteekende , en van binnen Bloedroode Blaasjes hebbende , met een zeer fyn Zaad, als dat van Amaranthen , gevuld, zynde in het bovenffe van die Blaasjes als het overblyfzel van een Bloempje. Hoe de Bloemen en Vrugten als in een Wolligen Kop famengehoopt worden, is door den ver- CHff. ui. Ups. tic. Caclus hurailis fubrotundus fulcatus et cotonatus, Spinis confertii. BROWN. Jésm. 23S. Meloca&us Ijld. Occidentalis. G. B. Pin. s!+. Echino - Melocaftus. CLUS. Exit. T. 92- ERADL. Succ. IV. p. 9. T. 32.  IC-OSANDRIA. 145 vermaarden Tournefort zeer duidely k^ vertoond; maar het onderfte of Lighaam van den Meloen - Diftel maakt zekerlyk den Stoel Hc uit van dit Gewas , als in de Aarde geworteld811 zynde of Wortelfchietende , zo Munting afbeeldt. Het is, derhalve, zekerlyk een Plantgewas , van eene Meloenachtige figuur, uitwendig van eene groene Kleur , met veele Ribben, en dus gefleufd, hebbende op die Ribben geregelde Knobbeltjes , uit ieder van welken verfcheide Doornen Sterswyze fpreiden, Clusius telde negen zulke Sterren van Doornen op elke Rib; doch het getal derzei* ven is onzeker. In een andere vondt hy maar elf Ribben , en op ieder Rib twaalf zulke Knobbeltjes. Ook is de figuur van fommigen ronder, van anderen byna pïeramiedaal; de Groeyplaats op de Westindifche Eylanden en aan de Vaste Kust van Zuid - Amerika. Zy kunnen hier te lande niet dan met veel zorgvuldigheid, in Potten , worden gehouden, en blyven meest in de Broeikasfen, gelyk de overigen van dit Geflagt, welken de minfle Koude met nattigheid of Regen krenkt. Drie Verfcheidenheden zyn hier , in het Kruidkundig Woordenboek van den Heer Miller, bygevoegd, maar van de eene Veertienhoekigis ,met lange witachtige, kromme Doornen; de andere Vyftienhoekig met breede, zeer menigvuldige , kromme Doornen ; de derde ook 1 u » ' K Vyf- JI. DlEl. V. STUK. DEEL. X. >OFD« IK*  n> Afdeel. x. Hoofdstuk. Etnvjy 146 Twintigmannice Heesters. Vyfcienhoekig met regte Doornen, de hoeken Spiraalswyze omgedraaid. Wat deeze Planten aangaat , 't is zeker , dat die van de Eerfte Soort ver de gemeenften zyn , komende dikwils voor, op (tukken van Roeien of Steenen , waar op zy, zonder eenige bevogtiging of oogfchynlyk Voedzel , dan dat haar de Lugt toebrengt, Jaaren lang in 't Leven blyven. Die van de andere Soort groeijen in Potten met Aarde en worden door Afzetzels, welken zy rykelyk uitgceven , voortgeteeld , doch derven ligt en kunnen naauwlyks eenig Vogt verdraagen. Zy zyn hier ook uit Zaad gewonnen , door den Hovenier van onzen Stads Tuin, den Heer Storm , die my ten opzigt van een zeer grooten Meloen-Diftel van deezen aart , zig thans daar in bevindende , verhaalt, dat dezelve 'er, zo hy wel meent te. weeten, reeds dertig Jaaren geweest is, en in die tyd mooglyk niet meer dan de helft aangegroeid. Het Gewas heeft ongevaar een Voet diameter en drie vierden van een Voet hoogte , met een Kop die veertien Duimen hoog is en vier Duimen dik. Op het bovenfte van deezen ruigen, fierlyk bruinen Kop, vertoonen zig thans paarfche Bloempjes. De Stoel of Plant fchynt my ten minfte vier» entwintig Ribben te hebben : in een andere , die kleiner is, hebbende den Kop naauwlyks een half Voet hoog, is 't getal der Ribben , die veel dikker zyn, dertien, en in de jonge, van eej3  ICOSAKDRIA. 147 een Vuist groot, komt ook het getal der Ribben op twaalf, dertien of veertien uit. Hier uit blykt . dat het getal der Ribben in een zelfde flag van deeze zonderlinge Planten, onzeker is. * * Cerei, angulati eredti. Toortfen, die hoekig zyn en regtopftaande. (3) Toortsplant, die overend ftaat, langwerpig is en zevenhoekig. f4) Toortsplant , die overend ftaat, vierhoekig is en lang, met de hoeken famenge< drukt. ($) Toortsplant , die overend ftaat, zeshoekig is en lang, met de hoeken afftandig. (6) Toortsplant, die overend ftaat, bynavyf hoekig is en lang, met Geledingen. (j) Toorts- (3) Catlus ereftus oblongus , feptemangularis. Htrt. Clif, 181. R. Lugdbat. 279. (*) Catlus quadrangularis longus ersitus , angulis compresfis. Hort. Cliff. 181. Ups. 119. R. Lugdbat. 280. C. eredus minor, Fruftu fpinofo , Cofiamm numero varians. Herm. Par. 117. (j) Catlus ereüus fcxaneularis longus, angulis diftantibus. Hort. Cliff. Ups, R. Lugdb. Cerens Surinamenfis. Eph. N< C. III. p. 394. .T. 7 ,8. C, ere&usaltisfimus Sur. Herm. Par, 11S. RAj. Dmdr. 23.Cer. er. rnaximus Americanus hexaagu» laris, Flore albo radiaco. Eradl. Suce. I. p. 1. T. 1. Melocactus monoclonos &c. 1'lum. Ic 191? (6j Catlus ere&us fubquinquangnlatislorigiis articulgtuf* H. •Cliff. IJl. R- Lugdbat, 280. K a II. Deei., v. Stuk. III. Afdeel, x. Hoofdstuk. Monogy>iia. VI. Catlus hcptagO' tus. Zeven» linekige, IV. Tetrago- Vierhoelür V. Hexago- nus. Zeshoe. kige. VI. Pentago- 'vyf hoekige.  148 Twintig mannige Heesters. III. Afdeel x. Hoofd» STUK. VII. Hepandus Gegolfde. VIII. Lanugint Jus. Wollige. IX. Peruvia. kus. Peruviaan fche. X. Royent Van Royens Cereus. C7) Toortsplant , die overend ftaat, lang is en agthoekig, met famengedrukte gegolfde hoeken, de Doorens langer dan de Wol. (8) Toortsplant , die overend ftaat, lang is en byna negenhoekig , de hoeken ftomp , de Doorens korter dan de Wol. (9) Toortsplant, die overend ftaat, lang is en byna agthoekig, de hoeken ftomp. (10) Toortsplant, die overend [iaat, Geledingen heeft en negenhoekig is; de Leden ovaalachtig; de Doorens met de Wol gelyk. Deeze zonderlinge Gewasfen worden Cerïus, dat (7) Catlus ereélus longus oclangularis, angulis compresfis undatis, Spinis Lana longioribus. H. Cliff. 182, R. Lugdbat. 179. Ca&us er. cylindr. fulcatus tenuior &c. IlROWN. Jam. 238. Cereus nltislimus gracilior &c. Sloan, Jam. 197. Mij}, XV. p. 158. R. Dendr. 22. Teew. Ehret. T, 14. (8) Catlus ere&us longus fubnovemangularis, angulis obi foletis, Spinis Lana brevioribus. H, Cliff. 182. R. Lugdb, 279. Cer. Curasf. eredtus maximus, Fr. rubro non fpinofo, Lanug'ne flavescente. Heem. Par. T. 115. (9) Catlus eredtus longus fubodlangularis , angulis obtufis. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. Cactus cylindraceus eredtus, fulcatus major , fummirate obtufus , Aculeis confertis. Bbown. Jam. 238. Cor. er. Fr rubro non fpinofó. Herm. Par. 114. Cereus Peruvianus fpinofus, Fr. rubro Nucis magnitudine, C. B. Pin. 4J8. Euphorbii arbor Cerei effigie. Lob. Ic. II. p, 2j, {10) Catlus eredlus articulatus novem • angulatis , Articulis liibovatis, Spinis Lanani sequantibus. R. Lugdb. 279. Cer. er; gracilis fpinolisiiinus Sec, fiQEBH. Lugdb. I, 293. Herm. Part us.  I c o 5 a N D R I A. 14? dat is Wafchkaars of Toorts-Plant, genoemd, om dat veelen de geftalte van een' Flambouw hebben, of ook, zo fommigen willen, om dat j 'er de Amerikaanen, wanneer zy gedroogd zyn ,s als Toortfen gebruik van zouden maaken ; 't welk zekerlyk gefchieden kan. Of alle de op-« genoemde byzondere Soorten zyn , is duifter. Plumier heeft nog veelmeer Verfcheidenheden daar van in Afbeelding gebragt. Het getal der Ribben of Hoeken is hier ook niet beftendig , geevende die vierhoekig zyn dikwils vyfhoekige Takken uit, en aan een zelfden Stam is met de zyd-Stengen wel verfchil in 't getal der Hoeken. De Vierhoekige komt van Kurasfau, en de Zeshoekige van Suriname. De Negende voert , naar haare Groeyplaats , den bynaam van Peruviaanfche , hoewel een dergelyke ook op Jamaika groeit, welke digt bezet is met Doornen. Men heeft 'er in onze Akademie- en andere Tuinen, waar uitheemfche Gewasfen gekoefterd worden , die dikwils Mans langte, ja fommigen twintig Voeten hoog zyn , en veel hooger groeijen zouden , indien menze niet affneedgelyk daar van zodanigen zig in de Hortus Medicus alhier bevinden. In de optelling der Planten van den Leidfchen Tuin, zo door den voormaaligen Hoogleeraar Boerha a v e , als door den nog leevenden Hoog geleerden Heer van Royen, (naar wien de laatstgemelde, ik weet niet om wat reden, in 't byzonder den bynaam voert,) zyn van deeze K 3 «gf ii. Deel» v, Stuk, IHi Iedeel. x. loOFD» [•uk. a.  J50 Twintigmannige Heesters. III. Afdeel x. HuOFDSTUK. vige. regtopftaande Toortsplanten verfcheide Soorten voorgefteld. Wat de groeijing deezer zonderlinge Gewasfen aangaat : daar omtrent is in 't algemeen " bekend , dat zy beftaan uit enkelde of meervoudige dikke Stammen , bleek groen van Kleur, die of op zyde, of aan den top , een ongeregelde Kroon van dergelyke Takken hebben, of zig hier en daar in Armen verdeelen, waar in de bepaalde of natuurlyke Groeyplaats veel verfchil zal maaken; gelyk uit de Afbeeldingen van Plumier, die fommigen als geheele Kroonboomen voorftelt, te befluiten is. Ook is in 't algemeen waar, dat zy geene Bladen draagen , maar op de hoeken der gedagte Stammen , die als Kantzuilen of uitgegroefde Kolommen zig vertoonen, veelal met gefternde Doorens , en fomtyds ook met Wolligheid bezet zyn. De natuurlyke dikte en langte is ongemeen verfchillende. De Boomachtige van Lob el, die de Peruviaanfche heet, zou fomtyds de hoogte bereiken van twintig Ellen. Op de één of andere plaats, van den Stam of Takken, geeven zy nu en dan een Bloem uit, die groot is en veelbladerig , van eene Trechterachtige figuur, meer of minder uitgebreid, uit Hartvormige of langwerpige Blaadjes , die veelvoudig op elkander leggen , beflaande en een menigte van Meeldraadjes bevattende, in welker midden een lange Styl uitfteekt. De Vrugt, die hier op volgt, is rondachtig of lang-  ÏCOSANDB.lA' 151 langwerpig , fomtyds gedoomd , fomtyds on- ^ gedoomd i en van grootte, in fommige Soorten, als een Noot of Appel, in anderen ab een Meloen ; van binnen vol Zaad en met onaangenaam van Smaak. In 't midden van den Stam is als een Stok of Staak, van Houtige zelfftandigheid , vervat, welke rondom zig een zagt doch taay Vleefch heeft, met een lymerig Sap, dat onfchadelyk fchynt te zyn , gevuld. * * * Cer si repentes, Radiculis lateralibus. Toortfen , die kruipen , met zydelingfe Worteltjes. (u) Toortsplant , die kruipt, en byna vyfhoekig is. Dus wordt door den Ridder een foort van Cerëusfen bepaald, welke uitmunt door haare ongemeen groote en fierlyke Bloem, voerende daar van te regt den bynaam. By anderer js dezelve door de Geledingen onderfcheider geweest. In de keurlyke Af beelding van Ehret, komt (11) CatJus repens fubquinquangularis. HE*M. Par. 120, Caftus fcandens , angulis quinque pluribusque obtufis. Hort, CUf. igz. Hort. Ups. lii. R. LugSat. 280. Cereus fcan. deus minor polygonus articularis. Mill. Icon. T. »o. Cer, fcandens ramofus , plerumque fexangutóis, Fl. ingenti atqu< ftagranti. TrsW. Ebreu T. 31 , 32. e. N. C. 1752. VOL IX. App. 184. t. n, 12, 13. Cereus Amer. major articul* «US. VOLK. Hesp. I. p. t. 134- K 4 h. deei.. v. stuk» HL Ifdekl. X. Hoofd, tuk. Monogfi tia. XI. Caliut graniifltras. Grootblo*, mige Ce. teui.  152 twaalfmannige heesters. in. Afdeel, x. Hoofdstuk. EenivJVige. komt dit Gewas voor , onder den naam van Groote Amerikaanfche Cereus met Geledingen , gemeenJyk zeshoekig , draagende een groote Bloem, welke 's avonds open gaat en 's Nagts eenen zeer aangenaamen Geur verfpreidc. Die Geur , gelyk ik thans in een ontlooken Bloem bevind, heeft veel van den Reuk van Benzöin, en vervult een gcheelen Kamer. De Bloem zweemt naar de zogenaamde Zonnebloemen , als een Kelk hebbende die zig met Goudgeele Straalen tot byna een Span in middellyn uitfpreidt, en daar binnen een Sneeuwwitte Roos, met geel getopte Meeldraadjes gevuld , die ten deele uit de Pyp der Bloem, ten deele van de kanten des Monds, voortkomen. Gedagte Bloempyp tot den Kelk behoorende , een ha!f Voet lang , is van buiten geribd, met fchubachtigeBlaadjes, lange Haairtjes en fyne Doorntjes bezet, die de Hand prikkelen. Het Vrugtbeginzel, waar'op die Pyp gevestigd is, heeft eenen Styl, welks Stempel zig als een Kwispel uitfpreidt. Dus maakt deeze Bloem , op dit wanftaltige Gewas, een zeer pragtige en als betoverende Vertooning, doch welke niet meer dan ééne Nagt duurt: alzo zy met het opgam van de Zon verflenst. Zo menigvuldig als deeze Cerëus - Plant bloeit, zo zeldzaam draagt zy Vrugten in Europa, Wel vyfentwintig Jaaren hadt de vermaarde Natuurkenner, Breyniüs, te Dantgig, het Gewas 's Jaarlyks bloeijende in zyne Tuia  I c o a s n O R I #'• IJ3 Tuin gehad , doch zonder Vrugten , tot dat, in 't jaar 1748, aan 't zelve een Vrugt, op de Bloem volgende, verfcheen; waar van de Aftekening ook door den beroemden Trew in Plaat gebragt is. Dezelve heeft de figuur als van een Pynappel of Ananasje, bevattende, binnen de Schil of Huid, in een witte Lymerige Pap , een menigte van kleine Zaadjes als Druivenkorrels. Voorts was deeze Vrugt nog met het overblyfzel van de Bloempyp gekroond. De Bloemknoppen vertoonen zig, eenige Dagen voor z5 open gaan, als ruige Kwastjes. Het Gewas, dat uit enkel flihgeragtige Ranken, van ruim een Vin ger dik, die hoekig zyn en met Doorntjes bezet beftaat , geeft op zyde , hier en daar, zeken dunne Worteltjes uit, wordende , gelyk all< andere Cerëusfen , door afgefneeden of afge broken Stukken der Takken, die men in dei Grond fteekt , gemakkelyk voortgeplant. D afkomst is van Jamaika en Vera Cruz in d Westindiën. Gedagte Afbeelding met Kleuren, door Trev op twee Plaaten aan 't licht gegeven, is dienfti om een denkbeeld te krygen van deeze ver wonderlyke Bloem , doch, wat de byzonder deelen aangaat, zo 't my toefchynt, niet zet naauwkeurig. 't Ovarium is, in myne doorgi fneeden Bloemen , veel grooter , met Zaadbi ginzeltjes gevuld , die ieder zyn Strenget hebben , en het loopt door tot op den Tak gelvk het doen moest, wanneer, het van h b K 5 Mei II. deel. V. stuk. III. Hfdeel» x. Hoofdstuk. Mmogy sia, I t 7 t 1 e r e -* < :t 'S -  ral Afdeel. x. HOOFD6TÜÊ. Eenviy- (*) Vergelyk myrtc Bedenkingen hieiovei in het II. Deels , I. Stuk , bl. 514, en elders. 154 TWINTIGMANNICE HEESTERS. Merg der Plant zou afkomftig zyn. De laagfte Meeldraadjes komen een Duim boven hetzelve uit de Wanden van den Kelk voort. De Styl is niet groen, maar bleekgeel , gelyk de Statnina. De Franje, aan zyn opperde gedeelte, welke den Stempel (Stigma) uitmaakt, heeft in 't midden zulk een verbaazend Gat niet , maar evenwel een zeer zigtbaar Gaatje, dat open is en den geheelen Styl doorloopt , maakende een Pypje of Geutje daar binnen , wyd genoeg om een menigte der Bolletjes van bet Stuifmeel, die geen tiende deel der wydte van dat Geutje beflaan , door te laaten : waar uit dan blykt, dat de Bevrugting in fom« mige Planten ook dus gefchieden kan (*). Het fchynt my toe, dat de Vrugt van dit Gewas op de gedagte Plaat byna de helft kleiner dan natuurlyk is vertoond. Immers, in vergelyking met een andere afgetekende Vrugt van hetzelve, fchynt de Vrugt wel rykelyk zo groot te zyn, als een der grootfte Ockernooten in de Bolfter. Inmiddels is het te verwonderen , dat de Natuur hier tot het formeeren van een zo kleine Vrugt een zo verbaazend groot Bloemgeftel gebruikt, daar in zo veel andere Gewasfen , gelyk de Ooftboomen, Meloenen en dergelyken , een klein Bloempje de Vrugtmaaking uitvoeren kan. Het Gewas bloeit al-  ï c o s A n D R I A. 155 alhier in de Hortus Jaarlyks wel fterk, doch heeft 'er nog nooit een rype Vrugt gedragen. ' (12) Toortsplant, die kruipt en tienhoe-s kig is. Deeze , veel kleiner van Gewas en Bloem ,; is niet minder fraay. Men vindtze Amerikaanfche Ficoides of zeer kleine kruipende Toortsplant van Pluk enet getyteld; zynde dezelve ook door den beroemden Sloan e op Jamaika waargenomen, welke aldaar by de Boomen opklimt. Zy is veel Doornachtiger er wilder van Gewas, donker groen van Klem en niet zonder Geledingen, hebbende Rankei van ruim een Vinger dik, die zeer digt bezc zvn met tropjes van fyne Stekeltjes , welk Koperkleurig zien. Uit deeze Takken komen naar de behandeling, menigvuldiger o. mm der Bloemen voort, van een Vinger lang fchoon Roozerood van Kleur, die dikwils 1 menigte te gelyk dit Gewas verfieren, bly vende zo wel over Dag als by Nagt open en niet fchielyk verflenzende, doch zonde Reuk In Geftalte verfchillen zy aanmerkely van die der voorgaande Soort, als zig van b v< (ji) Catlus repens decem - angulails. C. fcandens angu decem obfoletis. H. Ups. izi. Cer. min. fcandenspolygonu fpïnof.sfimus. trew. Ehnt. t. 30. ehret SA ii. f. Ficoides Americanum &c. PLUK. Alm. 148. T. IS8. f. SLOAN. Jam. 197. Hijl. ii. P- u«. " li. Deel. V. stuk, mi Afdeel. x. ïoofbtuk. xii. Catlus ïlxgeitifor- ms. iweepach.' ige. > » 1 > r k )- :n lis t, ï. Si  156" TwiNTICMANNIGE HEESTERS. IIT. Afdeel, x. Hoofdstuk. Eenwyv'gt. XITÏ. CaBitS Paraftieus. Uygewas. ven niet zo zeer uitbreidende. Dus fpreekt 'er Ehret van. ,, De Kelk is uit verfcheide onregelmaatige Slippen famengefteld , doch de Bloem be,, ftaat uit twaalf reguliere Bloemblaadjes, van „ buiten en van binnen heerlyk purperkleur. „ Uit het midden van de Bloem komt een „ Styl voort, die insgelyks paarfch is, metme- nigvuldige Meeldraadjes omringd, wier Draad„ jes ook paarfch, doch de Toppen geel zyn. „ Deeze Bloem ontluikt over Dag en blyft „ drie of vier Dagen open; waar door het ., Gewas zig van de andere Soorten van dit „ Geflagt onderfcheidt, wier Bloemen niet dan by Nagt ontluiken en nooit langer dan agt of „ tien Uuren haaren fleur behouden." Wy kunnen hier byvoegen , dat in het Gewas en de Kleur der Bloemen een weinig verfchil is naar de behandeling en Groeyplaats , brengende hetzelve fomtyds ook Vrugten voort, die weinig grooter dan een Hazelnoot, met een dikke Wolligheid bezet zyn , en van binnen, in een geele zelfftandigheid, eenige Zaadjes bevatten. (13) Toortsplant die kruipt, rond is en gestreept, zonder Doornen, Een (13) CaBus repens teres ftriatus muricus. Ca&us parafiticus inermis &c brow.v. Jam, 23?. Opuntia minima Fljgelli» formis. i'lum. Sp, 6. Ie. 197. f. 2.  JcOSANBRIA- «57 Een zodanige door Brownk op Jamaika^ gevonden, welke als een Bygewas op Boomen groeit, en met dunne Takjes van dezelven ne-1 derhangt , fchynt overeenkomltig te zyn met de zeer kleine Zweepachtige Opuntia van Pa-, ter Plumier, die Bloempjes aan 't end van de Takjes uitgeeft, vcrtoonende zig de Vrugten als geknotte Kegeltjes. (14) Toortsplant, die kruipt en driehoekig is. Dit Gewas is in de Kweekeryën van Uitheemfche Planten door geheel Europa bekend en van verfcheidene afgebeeld. Men vindt het in een byzonder Vertoog , dat in de Switzerfche Verhandelingen geplaatst is, door den Heei Risleuus , van Muhlhaufen , alwaar het in 't jaar 1762 gebloeid hadt, (dat in Europa iet! zeldzaams is ten opzigt van deeze Soort,) om Handig befchreeven. Het was reeds twintig Jaaren in een Broeihuïs gekoefterd , zonde Bloem te geeven , maar toen, des Zomers i: de vrye Lugt geplaatst zynde , vertoonde zi een Bloemknop , welke den s September ee: vó. (14) CaBus repens triangularis. C triangularis fcandens a ticulatus. Hort. Cliff 182. Ups. 121. R. Lugdbat. 280 1 debilis brachiatus aiqualis rnquetiusfcandens f. repens, BROW1 Jam. 468. Cer, Araericanus triangularis radicofus. ERAD1 Succ. I. p. 4. T. 3- Epb- Nat. Cur. 1752 8c I7J4- JACI Amer. Hifi. 152. Ad. Helv. V. p. 268. T. 2. Melocaft Amer. repens trigonus, flore albo, Fru.au violacco, Plu; ietn. 199 , 200 ? ii, DlU» V, STUK. IÏE LFEEELi X. lOOFD. TUK, Mmtgy* ia. XIV. Catlus tri» angularis. Driehoeki. ge. 1 y 1 r. L- 4s i.  ij8 TwINTIGMANNIGE heesters. UI. Afdeel, x. Hoofdstuk. EeniujHige. volkomen uitgefpreide Bloem wierdt, ruim zo groot als die van de Soort, welke Grootbloemig wordt getyteld : want de middellyn der Kelk - Kroon was grooter dan een Parysfche Voet. Het Gewas ftrekte zig ter langte van zes Voeten uit. Het fchynt dat hier toe betrekkeiyk zy, de Amerikaan/die Kruipende Melosndiftel, van Plumier , die driehoekig is , met een witte Bloem en Vioolkleurige Vrugt, welke van de meefle Kruidkundigen overeenkomftig geacht werdt met de Driehoekige Gewrichte Cereus van Hermannus , draagende een zeer aangenaame Vrugt, doch in verfcheide opzigten daar van verfchilde volgens den Hoogleeraar J. Burmankus, die van de Toortsplanten in 't algemeen, nu by de twintig Jaar geleeden, aldus fchreef. „ De zuurachtig zoete Vrugten van deeze f» Gewasfen, ftrekken in de heete Landen van ,, Zuid-Amerika tot een ongemeene verfris„ fching voor de Ingezetenen, vallende dik„ wils zo groot als Oranje - Appelen : zo dat ,, deeze Planten, hoe onbevallig en akelig ook „ door haare Slangachtige geftalte en Doornen, „ wegens haare lekkere Vrugten, inzonderheid in het doorreizen der Bosfchen, alwaar zy „ aan de Boomen hangen , beminnelyk voor ,, de Menfchen zyn. Want alle deeze krui-. „ pende Soorten , geen Steunzel vindende , loopen langs den Grond en klimmen anders » by  „ by de Boomen op, in welker Bast zy zig „ vast hechten met haare zydelingfe Wortel-1 tjes en dus Bygewasfen worden , zuigende 1 „ haar Voedzel zo wel daar uit als uit den5 , Grond. De Wortels , naamelyk , van alle, „ Toortsplanten, zyn ten opzigt van de groot„ te zeer klein, 't welk duidelyk in de over„ endftaande blykt, die dikwils maar als aan „ de Rotfen geplakt zyn mee haaren Stoel, „ zonder aanmerkelyke Wortelen , en 'er zo ,, vast aan kleeven, dat men veeleer het Ge„ was fcheurt, dan het 'er af te kunnen ruk„ ken. Dit Geflagt van Planten fchynt der„ halve naauwlyks door Vezelworteltjes zyn „ Voedzel uit den Grond te haaien; het wel! „ in andere Sappige Gewasfen, de Aloë, Fi coides en dergelyken, ook plaats heeft." De Heer Jacquin nam in de Westin diën een dergelyke Soort van Toortsplant waar welke de Boomen, zo wel als de Steenrotfen tot eene aanmerkelyke hoogte beklom en on gemeen lekkere Vrugten droeg, van grootte ei figuur als een Hoender-Ey, wordende deswe gen , op Martenique, Poires de Chardon, da is Diftel - Peeren, genoemd, en aldaar veel ge acht wegens haare aangenaame Rinsheid. O] 'c Eiland St. Euftathius kwam een zodanig Toortsplant voor, die gebladerde, roode, on fmaakelyke , doch niettemin eetbaare Vrugte droeg. By Karthagena, in 't Kreupelbofch aa den Zeekant, vondt zyn Ed. een Gewas vs de< U, Defju. V. «rus. III. i.FDEEI.J X. lOOFD* TUK. Mmgy» ia, t l ; > 1 a n  %6o Twintigmannige Heesters, in. Afdeel, x. Hoofdstuk. Eenviyvige. XXIV. Catlus Titahaia, Kartha. Ceenfche, deezen aart, door de Ingezetenen Pitahaije genoemd wordende , hetwelk L i n n je ü s thans als een byzondere Soort , met dien bynaam, voorgefteld heeft onder de regtopftaande en genoemd (24) Toortsplant, die overend ftaat en driehoekig is. Gedagte Heer merkt aan , dat dezelve in Geftalte met de voorgaande overeenkomt, doch zig overend houdt tot de hoogte van agt of tien Voeten, maar hooger wordende het Steunzel van Boomen noodig heeft , en nogchans geen Worteltjes op zyde uitgeeft; zo dat het een van de Kruipende verfchillende Soort moest zyn. Zy geeft by Nagt een Bloem, die zeer ichoon is en witachtig, zonder Reuk, een half Voet breed , met een Kelk van agt Duimen lang. De Vrugt, die de figuur en grootte heeft van een Hoender - Ey, is geheel hoogrood en glad, met eenige Kelkblaadjes van buiten bezet, van binnen een wit, zoet en eetbaar Vleefch hebbende , vol van kleine zwarte glanzige Zaadjes. „ Kortelyk zal ik hier nog „ byvoegen , (zegt hy) dat van alle de Soorten van Cerëusfen , welken ik in Amerika „ gezien heb , de Vrugten eetbaar zyn, doch j, van f14) Catlus ereclu* triangularis. Jaco,. Amer. Hij!. 151Ficoitles Americanum f. Cereus ere&us criftatus, Foliis triangularibns profunde canaliculatis. pluk, Alm, 147. t. ï». f. t.  ICOS AKDRIA. l6t van weinigen maar, fmaakelyk voor een Eu-^ ropeaan." Ik moet aanmerken , dat men hier uit met! oplettendheid, en de reden gebruikende, eenig5' denkbeeld kan maaken , wat de oirzaak zy vanM de ondoordringlykheid der Westindifche Bosfchagiën. Wanneer men by de Bofchtouwen, waar van hier voor gefproken is, die den eenen Boom aan den anderen ftrengelen, deeze gedoomde Slierten voegt , inzonderheid de Kruipende , en in acht neemt, hoe dezelven dikwils , by gebrek van Steunzel, digt langs den Grond loopen, alwaar zy ten halve of geheel met Mos en Ruigte bedekt zyn , waar onder wederom Slangen en ander Venynig Ongediert nestelen; zo begrypt men ligt, dat zy als natuurlyke Voet-Angels en Valftrikken maaken, gevaarlyker dan die men door Konst vervaardigt , en befpeurt het gevolg van het doorreizen of doordringen van zodanige Bosfchen , of Heijen en Woefte Gronden zelfs, zo lang die niet opgeruimd zyn, ten duidelykfte. Thans gaa ik tot de Vygplanten over. * * * * opuntitB. Vygplanten. (*5) Vygplant met Kogelachtig ronde, gedoomde Leedjes. Van', (15) C&cïus articulato ■ proüier , Aiticuli's globofo fpinofis glomeratis. Melocadus esplurimis globwlis hc, Pjlum,Ie, 298. H. deel v. Stuk. IIÏ. fdeel. x. Ioofd-; rux. Menogye, xv. CaOus tonïiïfor>ïs. jtaalachtie.  162 twikticm annige heesters^ at Afdeel. x. Hoofdstuk. xvi. Opuntia, Gewoone. Van deeze zeldzaame Soort van Vygplanten vindt men de eenigfte Afbeelding by Plumier, die dezelve in Zuid - Amerika hadt waargenomen. f16) Vygplant, met platte ovaale Leedjes , die bezet zyn met Jlappe Borftelige Doornen. Deeze Soort maakt dat Gewas uit, 't welk men gemeenlyk Opuntia of Indiaanfche Vyg noemt, zynde reeds van over lang bekend by de Kruidkundigen. Het Gewas heeft zynen naam van een Stad Opuns in Griekenland, by welke , zo Plinius fchreef, een Kruid groeide, hetwelk Wortels fchoot uit zyne Bladen en dus voortkwam , zynde voor de Menfchen aangenaam van Smaak. De Eigenfchap van Wortelfchieting en Groeijing heeft plaats in dit Gewas en alle deszelfs mede - Soorten. Het wordt anders ook Indiaanfche Vyg geheten ; want , hoewel het thans in de Zuidelyke deelen van Europa gemeen is, wordt het nogtbans uit de Nieuwe Wereld zyn afkomst gerekend te hebben. Maar het verfchilt ongemeen van die Indiaanfche Vyg, waar van Theophrastus fpreekt, zynde een Boom , door zy- (ifi) Catlus articulato-prolifer laxus, Articulis ovatis, Spinis Setaceis. Cactus compresius articulatus ramofisfimus &c. Hort. Cliff". Ups. gron. Vtrg. R. Lugdbat. 280. Opuntia rulgo Herbariorum. J. B. Hifi. I. p. u4. Mill. Ie. 191. Ficus Indica Folio fpinofo, Fiuftu raajore, C, £, Pin, 4js.  JCOSANDE.IA. I6"3 zyne Wortelfchieting uit de Takken ver-^ maard (*). Het Gewas beftaat uit op elkander gegroei-^ de Stukken , die men naauwlyks Bladen noe-! men kan, hoewel zy doch het naafte daar aan komen , en heeft anders geen Stam of Takken, niettegenftaande het een Boomachtige gcftalte aanneemt. Men wil ook, dat het, uit Zaad geteeld, fomtyds een weezentlyken Stam' bekome. Gedagte ftukken of Bladen zyn dik wils een Handpalm groot , ovaal en meer dar een Vinger haaiende in dikte , gemeenlyk be zet met Stekeltjes. Uit deeze Bladen komt ni en dan een Bloem , van aanzienlyke grootte voort, die zig Roosachtig uitbreidt, en was van het onderfte gedeelte een Vrugt wordt naar een Vyg gelykende en niet veel kleinei Deeze Vrugten zyn van buiten groen, beval tende een Vleefch dat zeer aangenaam' va Smaak is , maar het Water van de genen, d: dezelven eeten , Blöedrood kleurt, ja bok c Handen befmct, even als de Moerbeijen. J Virginie komt deeze voor, met eene Purpe kleurige Vrugt , die men 'er Prickly - Pt noemt. In Spanje en op fommige Eiland* in de Middellandfche Zee, gelyk op Minor in 't byzonder, wordt het Gewas tot Haag 2ebruikt,om de Akkers of Hoven af tefchutte * (17) V] (*) zie hét II. Deels Hl. STOK van deeze Nat. Hi rit, bl. 675. t U. DKli t, STBS. III. Afdeel. X.r-: iOOFDTUK. iia. \ 9 r » I e e n r- ir :n ia sn n. S"  III. Afdeel. x. Hoofdstuk. xvii. Ficus lndica. Langwerpige- XVIII. Tuna. Scherpe. 164 TwlNTIGM annige HEESTERS. f17) Vygplant, die de Leedjes langwerpig ovaal heeft, met Borjlelige Doornen. (18) Vygplant , die de Leedjes langwerpig ovaal heejt, met Elsvormige Doornen. Deeze beiden verfchillen van de gewoone Opuntia door de langwerpigheid der Bladen, en van elkander door de gefteldheid der Doornen , welken in deeze laatfte zeer lang , fcherp en fterk zyn. Zodanig eene heeft Sloane in Afbeelding gebragt, als ook Dillenius, die dezelve noemt Groote Tuna, met ïterke geelachtige Doornen. Men maakt 'er op 't Eiland St. Euftathius gebruik van, tot befchutting der Verfchanfingen (*). Tuna is de West- (17) Catlus articulato - prolifer, Articulis ovato ■ oblongis , Spinis Setaceis. Cadtus Compresfus articulatus ramofus &c. Hort. Cliff: 183. Hort. Ups. 110. R. Lugdbat. 280. (is) Catlus articulato ■ prolifer , Arriculis ovato - oblongis , Spinis Subulatis. Cactus compresfiis articulatus ramofus, Articulis ovato - oblongis, Spinis Subulatis. Hort. Cliff 183.' Hort. Ups. 120. R. Lugdb. 280, Cactus brachiatus articulatus &c. eeown. Jam. 237. Tuna major, Spinis validis flavicantibus, Fiore gilvo. DiLL, Eltb 39S. T. 2nj. f. 238. Opuntia major Folio oblongo rotundo , Spitrs longis & validislïmis Flore luteo. Sloan. Jam. 153.. Hiji. II. p. I+9, T. 224. f. 1. (*) Munimsnta Urbium in Ins St. Eufiacbii, jAcq. 92.' Dit heeft de Hoogleeraar Murhay , in Syst. Nat. Veg. Ed. XIII, daar agter gevoegd, even als of'er verfche:de Sreden waren op dat Eiland, alwaar men zelfs geen ééns Stad heeft, «naai een Fort, 't welk de Haven dekt, Dc Hee. Jacojjin bads  ICOSANDRIA. l6«? Westindifche of Amerikaanfche naam van deeze Gewasfen. (19) Vygplant, die de Leedjes langwerpig, ovaal en byna ongedoornd heeft. Dus wordt die Soort onderfcheiden , welkey de zo bekende Cochenilje uitlevert. Dille *. ni os noemt dezelve zagtere Tuna met eenes Bloedkleurige Bloem, en Sloane Allergrootfte Opuntia, hebbende een grooter langwerpig rond Blad , dat met eenige niet kwetzende Doornen bezet is, de Bloemen rood geftreept hebbende. Oirfpronkelyk groeit deeze in Nieuw Spanje , alwaar zy de Voedfter van de Infckten is , die de thans zo bekende en gebruiklyke Verwftof, welke men Conchenilje noemt, uitleveren ; zynde van daar op Jamaika en ook in Europa overgebragt. Het is , volgens Herna n d e z, in Indie een Gewas, Nopal genaamd; van ongevaar drie Ellen hoog (*). (20; Vyg- hadt ook niet gezegd, dat de Verfchaniïngen uit zulk Gewa: beftonden , 't welk belachelyk zou zyn. Het dient maat al tot Palisfaden. (19) Catlus articulato - prolifer, Articulis ovato - oblongi: fubinermibus. Hort. Ups. 121. Tuna mitior, Fl. Scnguineo Coch-nillifera'. DiLL. Elth. 399. T. 297. f. 383. Ficus lndica major Ijevis f. fpinofa, Vermiculos proferens. pluk. Alm 146 T. 281. f. 383. Opuntia maxima, Fol. oblongo rotun do majore, Spinulis nonnullis &c. Sloan. Jam. 194. Hifi II. p. 152. T. 8. f. 1, 2. {*; 21e dien aangaande het i. Deels. X. Stuk. van deez Ji&tuurlyk.' Hiftorie , bladz. 504: a!s ook de Afbeelding va L 3- 0 II. DEEL V. STUK. III. Udeel. X. IOOFDTUK. XIX. tcchinili' er. Coclienil; • dcaaende. l s  l66 TWINTIGMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel. X. Hoofdstuk. xx. Cultus Curasfavi cus. Kuras faufche. XXI. Catlus Fhyllaathus. Langbladige. (20) Vygplant , die de Leden Rolrondachtig plat heeft. Men noemt deeze , een van de kleinften onder de Opuntiaas zynde, de Kurasfaufche , naar de Groeyplaats. Zy heeft het Gewas Heefterachtiger dan de andere Soorten, voorgemeld; met Afchgraauwe fterk gedoomde Takken , en bevindt zig hier te lande in de Broeyhuizen van uitheemfche Planten. (21) Vygplant , die het Loof Degenvormig plat en Zaagswyze uitgegulpt heeft. Deeze bepaaling duidt de gedaante aan van eene Soort van Opuntia, gemeenlyk met Bladen van Hertstonge getyteld, die geheel ongedoornd is, brengende Bloemen voort uit de Tands- de Inzameling deezer Infèkten en Pbntagiën van deeze Vygplant , in ledehmullers Mikroskoopifche Vermaahlykhedcn. (20} Catlus articulato-'prolifer, Articulis cylindrico- Ventricofis compresfis. Cactus tercti - compresfus articulatus ramofus. Hort. Cliff. Ups, R. Lugdbat. 280. Opuntia minima Americana fpinofisiiina. 1ïradl. Succ. I. T. j. f. 4. Ficus Ind. f. Opunt. Curasf. minima. Com.m. Hert. I. p. 107. T. S«. Fic. Ind. f. Op. minor cauiestens &c. Pluk. Alm. 147. T. 281. f- 5. (11) Catlus proiifer Enfiformis compresfus ferrato - repandus. C. Fol. Enfiformihus , obtufe ferratis. Hert. Cliff. R. Lugdbat. 2gi. C. mitis minor. Bbown. Jam. 237. Cereus Scolopendrii folio brachiato. Dill. Elth. 73. T. «4. f. 74. Opuntia non fpinofa minima Sec. Sloan. Jam. zis. Hift. z. p. ijp. Pliyllanthus Amer. fïnuofis foliis longis. pluk. Alm. Z96. T. 247. f. 5. Ficus f. Opuntia non fpinofa, Scalopendiie folio ünuato. Rij. Dti-.dr. 11,  1 c o s a n d r i a. I67 Tandswyze inkervingen der zogenaamde Bladen Hier van heeft zy den bynaam, die echter'doorgaans aan een geheel ander flag van fi Planten gegeven wordt, 't Gewas heeft een ■ buigzaame ronde Steng , waar aan de gezegde ni Bladen groeijen. Het valt in Brafil, Suriname en verder in Zuid - Amerika , zo Linn^cs aanmerkt. (22) Vygplant met een ronde Boomachtige Steng, dubbelde kromme Doornen en Lancetswys' ovaale Bladen. , 't Gewas, dat onder den naam van Pereskia een byzonder Geflagt uitgemaakt heeft, is thans tot eene Soort van het tegenwoordige gefteld. By Commelyn wordt hetzelve, in de befchryving der vreemdfte Gewasfen van den Amfterdamfchen Tuin , Gedoomde Amerikaanfche Appelboom, met Porfeleinbladen, eene gebladerde Vrugt en een Nierachtig glinfterend Zaad, getyteld. Dus is de Geftalte taamelyk uitgedrukt: doch het Gewas valt zo Boomachtig niet, gelyk Pluken et aanmerkt, die het Amerikaanfche breedbladigePorfelein noemt, wel- (22) Catlus Caule tereti Arboreo , Ac. geminis recurvis , Tol. lanceolato-ovatis. H. Ups. izz. Brown. Jam. 2 37- Peicstcia. H, Clif. izz. R. Lugdbat. z%i. DlLL. Eltb. 305. T. 227. f. 2»4- comm. Hort. I. T. 7°- Porculaca Amer. PLUK. Mm. 135. T. 215. f. 6. Grosfularia fruótu majore Arbor fpinofa.'sl04.n. Jam. 165. Hifi. II. P- l«. Hifi. fl? P- *«-RAJ' Dendr. 27. L 4 II. DEEL. V. STUK. III. fdeei.. x. ooed'uk.Monegy- i. XXII. Catlus °eresk<*" Londblalerige.  III. Afdeel. x. Hoofdstuk. Eenwyvige. xxiii. Catlus Portulaci' felius. Stompbladerige. 168 Twintigmannice Heesters. welke aan den oirfprong der Bladen mee WolIigheid bezet is, en fchroomelyk wegens de lange Doornen. Sloane noemt het evenwel een Gedoomde Boom met een grootere Kruisbefie - Vrugt , die groenachtig wit en gebladerd is. Het komt , volgens Brown e , op Jamaika voor met Ranken , die gebladerd zyn, hebbende dubbelde kromme Doornen en zagte Eyvormige Bladen. De Groeyplaats is in Amerika , op Jamaika en St. Margriet (*), segt onze Ridder. (23) Vygplant met een ronde Boomachtige Steng en Wigvormige jïompe Bladen. Zeer fterk gedoomde Opuntia ■ Boom, met Hartvormige Porielein - Bladen , wordt deeze by Plumier getyteld. Uit-derzelver Afbeelding door hem blykt, dat de Vrugten hier met geen Bladen bezet zyn, gelyk in de voorgaande Soort , die alom bekend is in de openbaare Kruidhoven. Philadelphus. Een vier- of vyfdeelige Kelk , boven het Vrugtbeginzel: vier of vyf Bloemblaadjes be- vat- (*) Dit Eiland legt aan de Kust en op den hoek van ZuidAmerika,omtrent in 't midden tusfchen Kurasfau en Suriname. (z^) Catfus Cairle tercti Arboreo fpinofo,Fol. Cuneiformibus retufis. Oountia Arbor fpinofisCma, Foliis Forrulaca: c»rdatis. Plum. Spec, 6, Ie. 197, f, r.  1 c o s & M D r I A. 169 vattende; waarop een vier- of vyfhokkig^ Zaadhuisje volgt , dat veele Zaadjes bevat: zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt,f 't welk zynen ouden naam behoudt. Twee5 Soorten zyn 'er van, als volgt. ( 1) Philadelphus 'met eenigermaate getande Bladen. f De aangenaamc Reuk der Bloemen, van dit* Gewas , iiceft 'er in 't gemeen den naam van Jasmyn aan doen geeven; hoewel het geenszins tot de Jasmynen behoort. Anderen noemen het, om die zelfde reden, Witte Syring, 't welk eene groote verwarring maakt met het Gewas, dat den naam voert van Syringe, hier voor befchreeven * ; hoewel die naam, mooglyk, niet minder pasfen zou op het tegenwoordige, dat ook Pfeiffenftrauch genoemd-wordt, alzo men de holle Takfteelen tot Pypen gebruiken kan. Anderen noemenze Fluitenboom, of Honigbloem , wegens de zoetheid van den Reuk. Clusius befchryft hem, onder der naam van Frutex Coronarius, aldus. „ Het is een zeer fraaije Heefter, die veel< „ reg (1) Philadelphus Foliis fubdentatis. Syst. Nat. XII. Gen 614. p. 3i9.rez.XUI Gen. 614. P- 383. Hort. Clifi. 188. Ups 121. To' rnf. Infl. 617. DOD. Pempt. 777. Dof). Kruidt 121S. Syringa alba f. Philadelphus Athenxi. C, li. Pm. 39; Frutex Coronarius. Clus. Hifi. I. p. SS. Hisp. p. 124. Icoi p. 12S. fub nora. Syringa alha. L 5 II, DEF.L, V, STUK. m fdefl. x. [oofdruE;. 1. PhiladeU 'lus Coro- felrieken* II. D. ;v. stuk, >1. 31.  170 Twintig manNige Heesters. III. Afdeel. x. Hoofdstuk. EenwyVigt. (*) Pesala eftivansia tbvtluta tum Sele , zegt LIN» „ regte Stengen, met eeneAfchgraauweSchors, „ uit den Stoel voortbrengt, welke doorgaans ,, een Duim en daar boven, ja fomtyds wel ,, een Arm dik worden, knoopig en vol Merg, „ Deeze geeven groene Takken uit , welke „ altoos bezet zyn met gepaarde Bladen, don„ ker groen , langwerpig, aan 't end gefpitst, „ eerst bitter dan fcherp van Smaak. Drie , „ vyf, zeven of meer Bloemen, komen Tros„ wyze aan 't end der Takjes voort, beftaan„ de uit vier gefpitfte Bloembladen, die wit„ achtig zyn, met veele bleeke Vezeltjes, van „ een zwaaren doch aangenaamen Oranje-Ap. ,( pelen of Citroen - Reuk. Hier op volgen „ Hoofdjes , als uit veele Klepjes famenge- fteld, die door de rypheid zwart worden en ,, een fyn Zaad verfpreiden ; het welk , op „ den Grond gevallen , in 't volgende Jaar „ dikwils nieuwe Plantfocnen geeft." INiettegenftaande de Afbeelding volmaakt onzen Philadelphus uitdrukt, valt op deeze befchryving het een en andere op te merken : in 't byzonder, dat 'er Bloemen aan voortkomen , die den Kelk in vyven gedeeld hebben en vyf Bloemblaadjes (*). Het Gewas heeft geen Knoppen. Het komt hier te Lande, en overal, als een Bloemboompje in de Hoven voor, en verdraagt zeer wel de Koude en Vorst van  I C o S a h » » I A' ï?1 van ons Klimaat in de open Grond : doch de/ natuurlyke Groeyplaats is onzeker. Clusius, die het grootfte gedeelte van Europa hadt door-I gereisd, zegt, dat hy deezën Heefter nergens, In 't wilde groeijende , hadt aangetroffen. Be-„ denkelyk fielt Linn^-us de Woonplaats te Verona in Italië ; gelyk ook Lobel 'er den naam van Italiaanfche Syring aan geeft, en die van Languedok heeten hem, volgens Gouan , in de Landtaal, hu Siringua; maar men zegt, dat hy uit Spanje gekomen zou zyn, volgens dodon^us. (a) Philadelphus met geheel effenrandige Bladen. Dit Gewas is door den vermaarden Catesby in Karolina ontdekt, die hetzelve Philadelphus, met een groote witte Reukelooze Bloem, getyteld heeft. M y r t u s. De byzondere Kenmerken van dit Geflagi zyn: een vyfdeelige Kelk met vyf Bloemblaadjes, en de Vrugt een Befie, die in twee of drie Holligheden eenige Zaaden bevat (z) Philadelphus Foliis integetrimis. Miix. DicJ, z.Phi flore albo majore inodoro. CATEsb. Car. II. p. T. s+, (+) Bacca z.f. 3 fparma zegt LlNNflSUS aan 'r hoofd v: het Geflagt: Bacca 3 heaUris monosperma, in de optellinf aan 't hoofd der Klasfe: Bacca triUtuïans , Semins folittrh in Gen. Plantarum: zy is veelzaadig. ii, Diu. v. snnw III. FDEEL. X. lOOFD- ruK. Monogy'a. ii. " Philadelphus inodo. 5.cukeloose, n  172 TWINTIGMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel, x. Hoofdstuk. * r d IIT. Stuk bladz. J37 > £12 I. Myrtus Gencene Myrtus. : De meefte Soorten als Boomachtig of Boomen zynde, heb ik reeds befchreeven f, zo dat alleen daar van nog de volgende voorkomen. . (O Myrtus met enkelde Bloemen in een twee> bladig Omwindzel. De Myrten , door geheel Europa byna onder deezen naam, wiens oirfprong nog onzeker is (f) , bekend , zyn van ouds tot heden in achting geweest, wegens de fraaiheid van haar altyd groenend Loof. Men vindt 'er, in de Heilige Schrift, onder de fieriyke Boomen , die men tot het maaken der Loofhutten gebruikte , gewag van gemaakt; alwaar in 't Griekfch voor (i) Myrtus Fioribus folitariis, involucro diphyllo. Syst. Nat. XII. Gen. 617. p. 34c Veg. XIII. Gen. 6iy. p. 38+. Hort. Clif. 42. H. Ups. 123. Mat. Mei. 224. R. Lugdb. Z69'. Tot'RN. Infl. 640. „. Myrtus Fol. ovatis, Fedunculis longiotibus. Mm. Dia. T. 184. f. 1. M. Iatifolia Romana. C. B. Vin. 4«8- fi. M. Fol. ovatis, Baccis rotundioribus, Mill M. minor vulgaris C. B. Pin. 469. y. M. Fol. ovato - larceolaris acutis, Ramis reftioribus Mill. M. communis Italica. C. B. Pm. 4tf8. i. M. Fol. ovato - lanceolatis confertis. Mill, M. Iatifolia Bcetica fecunda. C. B. Pin. 469. Clus. Bijl. I. 65 f. M. Fol. ovato-lanceolatis acutis. Mill. M. fylveftr. Joi. acutisfimis. C. B. Pin. 469. Clus. Hifi. I. p. 66. f. f. M Fol. lanceolatis acuminatis. Mill. M. Iatifolia Belgica. 2. B. Pin. 4S9 fl. M. Fol. üneari - lanceolatis acuminatis. Mill. m. Fol. minimis & mucronaris. C. B, Pin. 469. clus. hifi. . p, 67. ft) Sommigen leiden dien , wegens den Reuk, van de Myrrba af. doch de Grieken noemen die Gom-Harst S«jr. sa, en waatfchynlyk zyn de Myrren eer bekend geweest. Myron was by hun de naam vaa welriekende Zalven.  I C O s a N D R i A. 173 voor den Hebreeufchen naam Hadas, in plaats van Myrtos, die van Myrfine gelteld is. Dus heette een Meisje van Athenen , dat wegens haare fchoonheid was om 't leven gebragt en volgens de Fabel - Hiftorie in zulk een Boom veranderd , die door een droevig aanzien als haar dood beweenen zou. Van Minerva was derhalve de Myrteboom niet minder bemind dan de Olyfboom. Virgilius fpreekt van Oevers, die verrukkelyk fchoon waren wegens de Myrten-Bofchjes , daar op groeijende (t)Volgens Plinids waren de Myrten aan Venus toegeheiligd, die zelfs, onder den naam var Vernis Myrta , een eigen Altaar hadt. Zy werden tot Kroonen gebruikt, om de Hoofdei der genen , die 's Lands Vryheid befchermd bevogten , of verzekerd hadden, te verfieren De Wyn van derzelver Besfen door Gisting bereid, was by de Romeinen, onder den naan van Vinum Myrteum of Myrtites , bekend. In 't algemeen kan men zeggen, dat het eei Heefterachtig Gewas is, 't welk door kundig behandeling een fraay Boompje wordt, laaten de zig van Stek voortteelen , gelykerwys di Rosmaryn , Jasmyn en Oleander. De Takkei van hetzelve zyn taay en buigzaam, met een roodachtige Schors: de Bladen hebben eene ei gene Lancetswyze figuur , en zyn in de ge me< (*) Littora Myrtetis lstisfïma, VlRC, Carg, II. v. 112 h, Deel. V. stuk» M. Vfdeel, x. Hoofd- ituk. Munovy- iia. i 1 1 1  iii. Afdeel, x. Hoofdstuk.Eernuy- ï?4 TwlNTIGMANSlGE KlESTEÜ?. fneene Myrten niet veel grooter dan Palmblaadjes, donkergroen van Kleur en welriekende. Uit de mikjes der Bladen komen enkelde Bloempjes voort, die als een Kwastje of Penieel van Meeldraadjes uitgeeven, hebbende de Blaadjes omgeboogen , aangenaam van Reuki De Kelk verandert in een langwerpige Befie , die als gekroond is, en drie Holligheden heeft, met Nierachtige Zaadjes bezwangerd. Groot is het verfchil der Myrten, naar dé Groeyplaats niet alleen , maar ook naar den aart. Men heeft 'er die in Grootte en Blad, als ook in de figuur eü kleur der Besfen, verfchillen. Dus is 'er, volgens Müntihg, een Groote , Middelbaare en Kleine Tarentynfche Myrtus bekend : een Laurier-, een Palm- en een Rosmarynbladige: een die de Besfen langwerpiger dan de gemeene, en eene die dezelven wit heeft, met de Bladeren vol Gaatjes of Blaasjes, gelyk die van 't St. Jans Kruid. Men vindt 'er ook met dubbelde of volle Bloemen, welke zeer raar zyn , en die den Reuk van Citroenen hebben , des wegen Citroen-Myrtus genaamd. Onze Ridder maakt, in navolging van den Kruidkundigen Miller, zeven Verfcheidenheden van dit Gewas , welken zyn Ed. met naamen onderfcheidt. i. De Roomfche, die de Blaadjes Eyvormig , de Bloemfteeltjes langer heeft: i. De Tarentynfche, zynde de Gemeene kleine met ronder Besfen: 3. De Italiaanfche, met de Blaadjes fpitfer, de Takken reg-  JCOSANDRIA. ï?5 ter: 4. De Spaanfche met dergelyke Blaadjes, zeer digt by een : 5. De Portugaalfche met' zeer fpitfe, doch tevens breede: 6. De Neder-j landfche met fpitfe fmalle, en 7. De Gefpitfie,1 met zeer kleine, fmalle , fpitfe Blaadjes. Dee-, ze laatlte is de gene , welke men Rosmarynbladige Myrtus noemt. Alle de twaalf Soorten van Myrtus , by To urne fort, zyn hier in begreepen. Waarfchynlyk hangt dit meest van de Voortteeling en Behandeling af; doch eenigen derzelven fchynen oirfpronkelyk te verfchillen; gelyk de Breedbladige Roomfche, de Spitsbladige Spaanfche , en de Tarentynfche of Gemeene kleine Myrtus voorgemeld, zo Ray oordeelt, die de twee laatften overvloedig in Provence, in de Haagen en Wildernisfen, groeijende gevonden hadt. Volgens Gerard komt de Gemeene , in de Zuidelyke dorre , ongehavende Bosfchen , als ook aan de ZeeKust, uit de Spieeten der Rotfen voert. Men noemtze, in de Landtaal van Provence, Nerto en in die van Languedok, Murtra ou Herba daou Lagui, dat is Kruid der Meiren of Moerasfen ; aan welker Oevers zy veel voorkomt in dat Land. Die met dubbelde Bloemen zou door Peireskius , by het Dorp Castellet, wild groeijende gevonden en van daar overgebragt zyn in deszelfs keurigen Hof, alwaar die Heer dezelve lang gekweekt, en uit denzelven aan de Vorften en Liefhebbers van lierlyke Gewas l li. Deel, V, Stuk* III. Afdeel. x. lOOFDÏUK. ia.  I76 twintigmannige heesters. in. Afdeel. x. Hoofd* stuk. Eer.wyVige. < tiv. Stok , blariz. 4g«, i 1 ] \ i 1 wasfen , door geheel Europa , medegedeeld heefr, zo Gassendi in zyne Levensbefchryving verhaalt f*). Van ouds was de Myrtus veel in gebruik ; om dat men ze in die Landen , waar de Geneeskunde haaren oirfprong heeft gehad, overvloedig vondt. Het Loof, dat zeer welriekend is, bevat een Kruiderige Olie, met veele Aardachtige deelen gemengd; waar door de Bladen een famen trekkende kragt hebben , dienende , gekaauwd of in Aftrekzei, tot Geneezing van 't weeke Tandvleefch, in Scorbutieke Kwaaien. De Besfen , die zuurachtig van Smaak zyn , bezitten een dergelyke en tevens verkoelende kragt: weshalve het verdikte Sap of de Syroop derzelven zeer dienftig is in overmaatige Vloeijingen , die uit verflapping der vaste deelen mtftaan. Dikwils worden zy, in famengefteJle Middelen, in plaats van de Bacca MyrtilH gebruikt, gelyk wy gezien hebben f, en ook ioorgaans voor dezelven verkogt (f). De Olie (*) gaeidel des Plantes d'environs d'Aix. pag. 31}. ft) Dit beftuit ik, om dit dezelven met geen anderen dan net de Myrte - Besfen overeenkomen. Fomet verhaalt, dat ly van Kooplieden , in Languedok en Provetice reizende, verlam hadr, hoe de Bacca Myrtilli, die men van daarkrygt, Hen voortkwamen van de gemeene kleinbladige Myrten. ly zege ook wel , dit die door 't drongen haar Kroontje ■etliezen, doch ik vind hetzelve nog duidelyk aan eenigen !er grootften van de gezegde Bacca , uit myne Simplicie. 'Ai-, in vier van welken , geweekt en da» doprgefneeden , ik  I c o s a n d r i 17* Olie van Myrthe ■ Besfen, door Infuile gemaakt, is een ongemeen verfterkend Middel, door uitwendige Smeering op verllapte Lighaamsdeelen.i In Sclavonie , dat bezuiden Hongarie en be-! ooftea Karniolie legt, gebruiken de Ingezetenen de Bladen der Myrten tot het bereiden der Runder - Huiden , volgens Bellonius ^ even als dit hier te Lande met de Run of Eiken-Bast, en elders met de Smak of andere famentrekkende Stoffen , gefchiedt. Hier uit ziet men, dat de Myrten ook overvloedig moeten groei jen in dat gedeelte van Europa. 7j\ komen in Afrika en zelfs in Afie natuurlyi voor ; maar die van Rumphius , welke d< Ambonfche Myrteboom genoemd wordt; en waa aan men in 't Maleitfch den naam van Caju Poeti of Witten Boom, zo wel als aan ande ren , geeft, fchynt van de Gemeene Myrtei aanmerkelyk te verfchillen *. Q6) Myrtus met driedeelige Bloemfteeltjes , d Bloemen gepluimd, de Bladen langwerpig. Du ik telkens drie Holligheden bevind, gevuld met Niervormig Zaaden zo als Toubnefort afbeeldt, wier getal ongemee verfchillende is , niettegenftaarde die vier Besfen nagenoe even groot waren. Uit eene derzelven kwamen vier ze( groote Niervormige Zaaden, uit een andere zes veel kleinere uit een derde egt, en uit een vierde iertien zodanige Za; den, Hee kan dan de Vrugt der Myrten gezegd worden tw ef driezaadig, of driebokkig te zyn met een Zaad of met e beide Zaaden; gelyk LlNN&us op vetfchillende plaatfen doel (6) Myrtus Pedunculis tiichotomo-paniculatis, Föüis ö longis, Fioribus dioicis. Syst. Nat, XII. M II. DKEL, V. STUK. nu Afdeel* x. lOOFDTUK. Mtmgi* ita, ! *zie ons II. Deels III. STUK, ,bl. 213. VI. Myrtus cdieica. I weehui» n S 1 !- ï- ?  If8 TWÏBTIGMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel x. Hoofdstuk. Etnviy- Vil. Myrtv. ChytratuHa. VIII. Myrtus Zuzygium Gegaffelde, Dus ftel ik de bepaaling van deeze Ameri■ kaanfche Myrtus, die Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen op byzondere Stammen draagt; de Bladen dik en gepaard of tegenover elkander heeft, Lancetswys' Eyrond ; geevende uit derzelver Oxelen en aan 't end de Bloemfteeltjes uit, die dus een Pluim formeeren. 't Getal der Bloemblaadjes is klein. (7) Myrtus met tweedeelige Steeltjes, de Bloemen Wollig gepluimd; de Bladen dubbeld, byna Eyvormig aan 't end der Takken. (8) Myrtus met veelbloemige Steeltjes , de Bladen dubbeld, byna Eyvormig, aan 't end der Takken, die gegaffeld zyn. De Griekfche naam zal in de eerfïe deezer twee, welken de vermaarde Bkowhe beiden op 't Eiland Jamaika gevonden hadt, van de figuur der Besfen afgeleid zyn. Dezelve was Boomachtig en deeze laatfte Heefterachtig , met witachtige Takken. De Dertiende Soort, zynde de Kajapoetie- Boom, (7) Myrtus Pedunculis dichotomis paaiculatis tomentoffs, Foliis geminis fub- ovatis terminalibus, Am. Acai. v. p, 398. Chytraculia Atborea , Foliis ovatis glabris oppofitis , Racemis terminalibus. Brown. Jam. 139. t. 37. f. 2. Pluk. Phyt. T. 274. f. 2. - (%) Myrtus Pedunculis multifloris, Fol. geminis fubovatis terminalibus, Rainis dichotomis. Am. Acad. V. p. 398. Zuzygium Fruticofum , Fol. ovatis nitidis ge lUmulis ubique jugaris, BROWN. Jam. 240. T. 7. f, 2,  jcOSAITDRIA. Boom 4 thans, als gezegd is, van het Geflagt der Myrten uitgemonfterd zynde, ftel ik in plaats die, welke de Hoogleeraar N. L. Burmannus genoemd heeft, Myrtus Capenjis, en waarvan zyn Ed. de volgende bepaaling opgeeft. Myrtus met tweebloemige Steeltjes, die de Bladen Lancetvormig en van onderen Wollig heeft. Want deeze verfchilt dan zekerlyk van de volgende Kaapfche , door den ouden Heer Bürmannüs afgebeeld en genoemd , Phillyrea met lange van onderen geele Bladen en eene afvallende Vrugt: waar van Linn^üs de Veertiende Soort gemaakt heeft, dezelve noemende Ci 4) Myrtus met Kroontjeswyze Bloemfteeltjes , de Bladen fmal Lancetvormig en byna ongejteeld. ; Deeze, door den Heer Schrebeb aan de1 Kaap waargenomen, is een Boompje met ronde Takken, de Takjes vierkantig hebbende en glad ; met Bladen als die van de Smalbladige Phillyrea , byna ongefteeld, lang, liniaal • Lan- cet- (13) Myrtus Pedunculis bifloris, Foliis lanceolatis fubtus lomentofe. Prodr. Fl Capinfis. p. 14. (14) Myrtus Pedunculis umbellatis, Foliis üneari - lanceolatis fubfesfilibus. Syst. N*t. XII. Veg. XIII. Mant. 74. Phillyrea Fol. longis fubtus rlavis , Ftuftn decjduo. UURM, Afr. 237. T. S3. f» 2. M S !!. dkeï» V. SïUS. Afdeel.' x. Hoofdstuk. Moxcgf' tia. xiii. Myrtus Capmfii. Kaapfche, XIV. Myrtus mguftifi. irnalbladi;e.  ï80 TWIHTIGMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel. x. Hoofdstuk. Emwy»s- *. cetvormig, effenrandig, glad, verfcheide maaien langer dan de tusfchen wyd ten; de Bloemfteeltjes zydelings, gepaard, kort, naauwlyks langer dan de gezegde tusfchenwydten der Bladen , voerende een Kroontje , dat enkeld is , zelden famengefteld , klein , uit veele Bloempjes beftaande, die de Bloemblaadjes rondachtig hebben en korter dan de menigvuldige , Borftelachtige, regtopftaande Meeldraadjes. Het Gewas , waar van ik een aanzienlyken Tak van de Kaap ontvangen heb, in Fig. 2, op Plaat- XXV". afgebeeld , komt nader met deeze befchryving , dan met den Hoogleeraar Burmannus overeen , die duidelyk zegt , dat de Steeltjes lang en enkeld zyn, met weinige Bloempjes of Besfen , welke ook, volgens zyn Ed., éênhollig zyn en een enkel Zaad bevatten. Van de Vrugt wordt in gedagte befchryving, door Schreber, niet gefproken. Ik bevind dat de Bloempjes, van mynen Tak, den Kelk vyftandig hebben , uit welks omtrek vyf Bloemblaadjes en aan de binnenzyde ten minfte twintig Meeldraadjes voortkomen , die lang zyn , met aanmerkelyk groote Knopjes : terwyl in 't midden van het Bloempje zig een enkele Styl bevindt, op een rond Vrugtbeginzel geplaatst , dat van den Kelk is afgefcheiden, en in ééne Holligheid verfcheide Zaadjes bevat. Zulks ftrydt , wel is waar , eenigszins tegen de Kenmerken van dit GefJagt; doch niet meer, dan het hebben van één Zaad in ééne  I c o s A N n r i a. i8; ééne Holligheid, gelyk de aangehaalde Bur mannifche. Het Loof , ondertusfchen, en de Geftake, benevens de roodheid van de Schors, heeft veel overeenkomst met de Myrten. De Bladen zyn op 't hoogst twee Duimen lang , gepaard : de Kroontjes in de Oxelen beftaan fomtyds wel uit twaalf en meer Bloempjes, en zyn zeer kort gefteeld; hebbende de eigen Bloemfteeltjes fomtyds enkeld , fomtyds twee of drievoudig. P u n i c a. Granaatboom. De Kenmerken zyn , insgelyks, vyf Bloemblaadjes , een vyfdeelige Kelk boven het Vrugtbeginzel, dat een Appel wordt met veele Hol ligheden en veele Zaaden. Twee Soorten behelst dit Geflagt, waar var de laatfte uit de Westindiën afkomftig is. (i) Granaatboom , die Boomachtig is , met Lancetvormige Bladen. De (i) Punica Foliis lanceolatis , Caule Arboreo. Syst. Nat. XII. Gen. 6i8. p. 341. W*g, XIII. Gen. «18. p. 385. Hort. Cliff'. Ups. &c. Mat. Md. 223. R- Lugdbat. 2s7. Gron. Or. 144. RUMrH. Amb. II. p. 94. T. 24. f. r. Malus Punica fylveftris , fativa. C. B. Pin. 438. TOURN. Inft. 63«. Malus Granata. f. Punica. TABERN. leen, 1033. CAM. Mpit. 130, 131. S. Balauftia Flore pleno majore & minoie. C, B. Piu. 438. trew. Ehret, T. 71, 71, M 3 II, dsel. V. Stus». III. Afdeel x. HoOED* iTUK. Menigy* via, I. Puniea Granatum, Gewoone.  i8i Twintigmannige Heesters. III. 'Afdeel x Hoofdstuk. Etnviy vige. De Granan - Appelboom is van ouds niet ' minder bekend dan de Myrten. Zyne Vrugten werden, met de Druiven, Vygen en Oly. ven, onder de hecrlyke voortbrengzelen van 't Land Kanaan gerekend. Ook blykt uit de verbloemde uitdrukkingen in het Hoogefied van den Wysten der Koningen , in hoe veel waarde deszelfs Bloesfem gehouden wcrdt Zyn Latynfchen naam , Malus Punica , wil men dat hy van 't Land omftreeks Karthago, daar de besten voortkwamen , zou hebben beko • men (*), en die van Granatum zal waarfehynlyker van de Korrels, daar in vervat, dan van het Landfchap Granada in Spanje af te leiden zyn. In 't Spaanfch , evenwel , noemt men hem Granadero , in 't Italiaanfch Granataro s in 't Franfch Grenadier , in 't Engelfch Pome Granate - Tree , en in 't Hoogduitfch Granatbaum. De Hebrceufche naam was Rimmon, de Griekfche Roa of Roia. Hy groeit natuurlyk in de Zuidelyke deelen van Europa , in Paleftina en in Barbarie , in een Krytaehtige Grond. Gemeenlyk is het een Heefter, die fomtyds, echter, een taamelyke hoogte krygt. Men gebruikt hem in Languedok en Provence tot af- fchut- (*) Dat de Kleur, die men Puniceus noemt , van de Kleur der Granaat - Appe'en haaren naam heeft, is, mvns oordeels, veel waarfchynlyker, dan dat de Granaatboom zynen naaro. «Ou hebben van die Kleur , gelyk fommigen willen.  I c o s a n d r i a. 183 fchutting der Wyngaarden en plant 'er Haagen van in de Tuinen en Lusthoven. Door opfnoeijing wordt het een redelyke Boom, met eenen regten Stam , die de Schors roodachtig en eene Kroon van dunne Takken heeft, gewapend met eenige (tyve Doornen. De Bladen gelyken naar die der Myrten of der Olyfboomen, zynde grooter dan de eerften en kleiner dan de laatften. Hier en daar geeft dezelve hoogroode Bloemen uit, hebbende een grooten Klokvormigen Kelk van de zelfde Kleur , met vyf Bloemblaadjes bezet en var binnen gevuld met een menigte van Meel draadjes, wier Knopjes laager zyn dan de ranc van de Bloem. Het onderfte van dsezen Keil wordt een groote ronde Vrugt, die onder dei naam van Granaat-Appel algemeen bekend is, hebbende een Lederachtigen Bast, waar binnen in eenige Holligheden , die Sterswyze vai het middelpunt fpreiden , doorgaans negen o tien, de Korrels vervat zyn, welke den Smaal geeven aan deeze Vrugt. De Kleur des Ap pels is van buiten roodachtig, het Merg vai binnen geel; de Korrels zyn paarfchachtig, ei deeze bevatten in een Vlies, 't welk hun be. kleedt, een rins Sap, omringende het Zaad ir. ieder Korrel. Van ouds zyn de deelen der Bloem en Vrugt van deeze Boom , met byzondere naamen on derfcheiden geweest. Cytinus werdt de gefloo ten Bloem of de Kelk geheten : het Huidji M 4 da Hi deel, V, STUS»j' III. Afdeel, x. Hoofdstuk. ra*. I l 1 I  1§4 TWINTIGMANNICE HEESTERS. HL Afdeel. x. Hoofdstuk. Efnwy vige. dat de Korrels afzondert, Cicus. Nog heden noemt men de Bloemen, wanneer zy gedroogd zyn, Balauftia, en den Bast van de Vrugt Malicorium; ziende dit laatfte op de Lederachtigheid van deeze Schil: die ook wel tot Lederbereiding gebruikt is ; waar van fommigen de benaaming afleiden. Deeze Bast is wel het meefte by de Geneeskundigen in gebruik, wegens zyne uitmuntende famentrekkende hoedanigheid. De Bloemen hebben die een weinig minder, doch zyn niettemin ook zeer goed tot ftremming van allerley Vloeijingen , die uit eene flapheid der Vaste deelen ontdaan. Zy komen in verfcheide famengcflelde Winkelmiddelen. Dergelyke eigenfchap heeft in de Pitjes der Korrelen of in het Zaad plaats. Het Sap is by uitflek verkoelende en tevens verflerkende; weshalve het in Galachtige Koortfen met groote verzwakking , daar geen Ontlasting noodig is, kan dienen. Dus vindt men het tegen de Hartvang , Hoofdpyn , Bedwelmdheid en dergelyke Kwaaien, aangepreezen. Tot bedwang van de Maagpyn , die uit Galachtige Stoffen ontftaat, is het van de Ouden gebruikt. Het onderfcheid tusfchen de Wilde en Tamme Granaatboomen zou alleen in de behandeling of daar in beftaan , dat de Wilde flegts Bloemen draagt en geen Vrugten. Men vindt 'er ook , die geen Zaad in de Korrels hebben; doch dit is zeldzaam. De Appelen zyn aan fommige Stammen grooter en zoeter, die men dan  I c o s A n d r i a. dan Zoete, of kleiner en rinfer, welken men ^ Zuure Granaat - Appelen noemt. Ook heeft men 'er van een middelbaaren en Wynachtigen t Smaak. Dit zyn flegts veranderingen, gelyk5 in de Ooftboomen blykbaar is. De Granaat-, boom met dubbelde of volle Bloemen wordt van Linn^us 'als eene Verfcheidenheid aangemerkt. (2) Granaatboom, die Heefter achtig is, met fmalle Bladen. Men heeft den gewoonen Granaatboom ook jn de beide Indien , die weinig of niet van den Europifchen verfchilt , doch in de Westindiën groeit een Kleinere, welke niet boven de vyf Voeten hoogte bereikt, de Bladen korter en fmaller heeft , bloeijende den geheelen Zomer. Hier te Lande, in Potten aangekweekt, heeft dezelve die hoedanigheden behouden. Van deeze zyn de Bloemen , benevens die van den gewoonen Granaatboom , zeer fraay door Ehret afgebeeld. Prunus. Pruimboom. In de befchryving van dit Geflagt f, heb ik ééne Soort voor de Heefters gefpaard, naamelyk. Ci 4) Pruim- fjj pmka Foliis linearibus, Caule Fruticofo. Mill. DiS. Punica Americanananaachumillima.TouRNF. Inft. Ci«, M 5 ii, deel. v. stuk. III. FDEEL. X. loOFD- ruit, Monogf ia. IL Nana Laage. t II. O* II. St. bl. SSS*  i86 Twintig mannige Heesters. hlAfdeel, x. Hoofdstuk,xiv. Prunus pumila. NaantjesPruim, t ii. d. ii.; Sr.bï. 600. ( iv. Mespilus Amelan- t/jier. Ooften- rykfche. I « si a S (14) Pruimboom met byna Kroontjeswyte Bloemen en fmal Lsncetvormige Bladen. Hier wordt bedoeld de Laage Kanadafhe Kers, met lange fmalle Bladen en eene kleine Vrugt, van du Hamel, welke overeenkomt met de Virginifche Wilde Naantjes • Pruim , met eene kleine roode vroege Vrugt en eenen kruipenden Wortel, van Grokovios. Het is een Heefter, die de geftalte van den Naantjes-Amandel heeft, met paarfche Teenachtige Takken, de Bladen van onderen bleek. Drie senbloemige Steeltjes heeft dezelve, in de Upsalfche Tuin, uit ieder Knop uitgegeven. Mespilus. Mispelboom. Drie Soorten van dit Geflagt zyn onder de Boomen befchreeven f , zo dat 'er nog vier )verblyven, als volgt, (4) Mispelboom die ongedoornd is , en de Bladen ovaal, Zaagswys'getand, van onderen ruig heeft. In Provence en Montpellier , daar dit Gewas op (1+) Prunus Flor. fubumbellatis , Fol. angtiflo- lanceolatis. •yst. Nat. xii. Veg. xiii. Mant. 7S. Cer. Canad. pumila cc. Ou HAM. Arbr. 149, N. 17. Trunus fytv. humiiior &c. Ikon. firg. ir. p. 75. f4) Mespilus ineimis Fol. ovalibus ferratis Cauliculis hirfui. MiLL. Dia. 178. f. 1. Hert. Cliff. ,g9. R4 Lugdbat. n. Alni effig:e Lanato folio minor. C, E. Pin. *.5z. Vitis Isa Tertia. Clus. Pann. jo. Babr, le. 517.  ICOSANDR.IA. 187 op Bergachtige plaatfen gemeen is, noemt men 't zelve Amelanchier. Het groeit ook in Swit-A zerland, Ooftenryk en elders. Van Clusius,h die het als een derde Soort van Vosfebesiènsj voorflelc en afbeeldt , wordt gezegd , dat dej Ooftcnrykfche Boeren het Fliegenbaer , dat is Vlieg'.-nbcsfen , heetcn. Het geeft uit den Wortel verfcheide Heefterachtige Stengen , drie , vier en fomtyds vyf Ellen hoog , dik en zeer Takkig, meest bedekt met een zwarte Schors. De Bladen zyn aan de jonge Scheuten wit en Wollig , doch vervolgens kaal en groen, en uit derzelver Oxelen komen Trosjes van witte Bloemen' voort , waar op ronde, zwarte, gekroonde Viugten volgen , grooter dan die van den Haagedoorn , Sappig en Honigzoet, met tien of meer langwerpige Zaaden. De Tanden van den Kelk zyn langer dan zyn Pypje. (5 ; Mispelboom , die engedoornd is , met ovaale fpits getande gladde Bladen en ^ Trosachtige Bloemhoofdjes. Deeze verfchilt van de voorgaande weinig, zynde van Clusius voor den Cotonafter van Gesnerus aangezien, en groeijende veel op (j) Mespilus inermis Fol. ovalibus acute • ferrctis glabris, ïlot. corymbofo - capitaiis. Mant. 398. jACq. Vind. W Cratsgus Foliis ovalibus , utrinque glabris , plicatis &c. II. Cliff. 497. Vir. 43- R, Lugdbat. 272. HALL, Heh. ISS< Cotoneaftet Folio oblongo fertato. C, 11. Pin. 4j2. Cotoa, foite Gesneti. Clus. Hifi. I. p. «3- P"«*' 83. Ic. H- U. deel. V. STUK, iii. FDEEL. x. oofduk. 'entagyI. V. ChxmiLWeipilus.Upifche.  i88 Twintigmannige Heesters. III. Afdeel» X. Hoofdstuk. Vyfwy vige. VI. Mespilus Car.ader.fis, Kanadafche. VII. Cottnea- Ruigbladi- i < ■ < J op de Switzerfche Alpen en Pyreneen, alwaar het een laage Heefter is. Het voornaamlte verfchil beftaat daar in , dat de Tanden van den Kelk korter dan het Pypje zyn. Ook is de Bloem aan de Heeren H aller en Jacquin tweewyvig voorgekomen. (6) Mispelboom die ongedoornd is met lang. werpig Eyronde , glaide , getande /pitsachtige Bladen. Deeze heeft die zelfde eigenfchap , van in de jongheid Wollig, in de volwasfenheid glad te zyn van Loof, gelyk de twee voorgaande. De Bloemen zyn hier in langwerpige Trosfen vergaard. De bynaam duidt de Groeyplaats lan. (7) Mispelboom , die ongedoornd iss met geheel effenrandige Eyronde Bladen. Volgens Clusius is de Chama - Mespilus Df , Laage Mispel van Gesnerus, welke deeze Soort uitmaakt, niet alleen op alle Alpen , maar ook op fommige Bergen naby Wee- nen, (6) Mespilus inermis, Foliis ovato - oblongis glabris lerra. is acutiusculis. Veg. XIII. Mesp. Fol. fubtus glabris, obverfe ivatis. Gron Virg. 5+. II. p. 76. (7) Mespilus inermis, Fol. ovatis integerrimis fubtus tonentofis. Veg, XIII. H. Clif. iS9. Fl. Satc, 403, 438. R. 'Mgdhat. 271. hall. Helv, 352. Cotoneafter Fol. rotundo ion ferrato. C. B. Pin. 452. Chama: - Mespilus Gesneri. :l«s. Hi/2. I. p. 60. Pann, 83, Chama: - Mesp. Cordi. C, i. Pin. 4J2.  1 e O S A N D R I ï. iSö ten, zeer gemeen. Deszelfs Gewas bereikt twee Ellen, één Elle en fomtyds minder hoogte, beftaande uit buigzaame Takken of Rys,Ho met eene zwarte Schors. Hetzelve heeft de5^ Bladen veel naar die der Kwee- Boomen gely-^ kende , maar kleiner en dikker, van boven groen, van onderen met eene witte Wolligheid bezet, groeijende overhoeks. De Bloempjes zyn groenachtig, by drie of vieren getrost, en leveren vervolgens een ronde Vrugt uit, van grootte als Myrten- of liever HaagedoornBesfen, die van buiten rood is , in een Spongieus Vleefch vyf Steentjes bevattende De Bloemen (wordt thans gezegd,) komen zydelings in deeze Soort: zy zyn korter dan de Bladen en hangen nederwaards. Deeze Mispel groeit ook op Klippige Gebergten in Switzerland en in Sweeden. Tktragonia. Vierhoek • Plant. Een Kelk in vieren of vyven gedeeld, zonder Bloemblaadjes ; waar van het onderfte gedeelte een Pruimvrugt wordt, die vier of vyfhoekig is , met vier of vyf holligheden , zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt , dat twee Soorten , beiden uit Afrika afkomftig, bevat. Ci") Vierhoek-Plant met lange fmalle Bladen. (i) Tetragonia Foliis linearibus. Syst. Nat, XII. Gen. 6*7-, P- II, Deel. V. Stuk, ttï )EEL« X. OFDK. ntagf I. "etragtnia. 'rutico/a. Heefterchtige.  150 TWI KTIGMANNIGE HEESTERS. III. Afdee x. Hoofd «tuk. Vyfwy ii. Tetrager.i Herbaee.%. Kruidige. De vermaarde Commelyn heeft gedag. u ten naam, zo van zyn Ed. gezegd werdt, aan dit Gewas gegeven, wegens de vier Vleugelen of zyden van de Vrugt. Het maakte een Steng "'-van een Voet hoog, in verfcheide Takjes ver» deeld, die eerst groen en naderhand bruin wa. ren, met lange, groene, Sappige Bladen. On. der alle Afrikaanfche Gewasfen kon het, zo hy aanmerkte , de merite koude verdraagen. De Afrikaanfche Plant , naar het Paapenhout gelykende , met geele Bloemen en Bladen als van de Porfelein, by Seba afgebeeld, wordt hier t'huis gebragt do >r den Ridder, die zegt, dat 'er drie eenbloemige Steeltjes uit de Mikken , die de Takjes met de Steng maaken , voortkomen. In de gezegde Afbeeldingen, als ook in myn Exemplaar, komen de Bloemfteeltjes uit de Oxels der Bladen. (2) Vierhoek - Plant met ovaale Bladen. Deeze, ïnsgelyks door gezegden Kruidkenner afgebeeld, heeft een dikken Wortel, die zoet van Smaak is , uit welken eenige Stengetjes voort- P- 3+4. Veg. XIII. Gen. «27. p. 389. R. lugdb. 2jo. Tetragonia. H. Cliff. isS. Ups. iz6. Tecragonocarpos Africana, fruticans, Foliis longis et angnftis. Comm. Hert. II p. zoj. T. 103. Eyonymo affinis Africana rortulaca: folio. 5eb, Thes. II. p. rs. T. 11. f. 8. (2; Tetrageni* Foliis ovatis, R. Lugdbat. 450. Tetragonocarpos Africana, Rad. magna crasfa occarnofl. Comm, Hert. ii. p. 203. T. 102.  TCOSANDRIA. 191 voortkomen , die op den Grond leggen, met dikke Sappige Bladen , eenigszins zuurachtig als die van Porfelein. De Bloemen , aan deH toppen der Takken, ftaan op lange Steeltjes," zynde de Kelkbladen geel , met een groenentó Styl en geele Meeldraadjes. Hier op volgt een vierkantige harde Vrugt, met vier uitfteekzels of Vleugelen. De kundige Hovenier Miller heeft deeze beide Soorten op nieuws in Afbeelding gebragt. In het Geflagt van Mefembryanthemum , 't welk de gewoonlyk zogenaamde Ficoides bevat, komen wel veele Heefterige Soorten voor, doch de Geftalte van ver de meeften Kruidig zynde , zal ik die tot de volgende Afdeeling befpaaren, en kome dus tot de S p j r m a. Waar van de Kenmerken zyn , een vyfdeelige Kelk , vyf Bloemblaadjes en een veelzaadig Zaadhuisje. Die van den eerften Rang in dit Geflagt zyn altemaal Heeiterachtig en maaken thans negen Soorten uit, meest in de koude deelen des Aardkloots huisvestende, als volgt. (1) Spiréa met L&ncetvormige, effenrandige , on-u Q fl) Spiraa Fol. lanceolatis integerrimis fesfilibus , Racemisg compofitis. Syst. Peg. XIII. Gen. 630 p. 392. Syst.Nat.XU. Mant. 244. Spiraca Altajenfis. AtJ. Petrtp. 1770. p. $$s. T. sp. f. 3. li. dml. v. stuk. IIÏ. FDEEL. X. , OOFBUK. PentagJ' I. r. Spiraa vigata. ladbladi»  Ip2 TWINTIGMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel. x. Hoofdstuk. Vyfviyvige. II. Spiraa Salicifolia, "Wilgbladi- ongejleelde Bladen en famengeftelde Trosfen. Deeze in Siberië , volgens den Petersburgfchen Hoogleeraar Laxmah , groeijende, is een Heefter met ronde Takken , de Bladen als gezegd is, ftompachtig met een puntje en zeer glad ; de Bloemen getrost hebbende aan 't end der Takken , zodanig , dat de Tros of Aair uit kleine Aairtjes beftaat , met Blikjes onderfchraagd ; zynde de Bloemen langer dan de Steeltjes, wit, en de Meeldraadjes langer dan de Bloem. (2) Spiréa met ftomp Lancetvormige, Zaagswys' getande Bladen, en dubbeld getroste Bloemen. Zo onbekend als de voorgaande , zo bekend is deeze, die een zeer gemeen en niet onaartig Bloemboompje in de Tuinen uitmaakt. Men noemt het gemeenlyk Druifjes - Wilg , om dat de Blaadjes veel naar die der Wilgen gelyken , en de Bloemen als Druiftrosjes zyn. Clusius heeft het voor de Spirma van Theophrastus, waar van men weinig zekerheid heeft j gehouden , en die naam zou 'er , wegens (z) Spiraa Fol. lanceolatis obtufis ferratis nudis, Flor. duplicato-raceuiofis. Syst. Nat. XII. Gen. S30. p. 347. H. Cliff. 191. Ups. 131. R. Lugdb. 277. Spiraa Salicis folio. TouRNF. Inft. 6is. Boerh. Lugdb. 238 Spirza forte Theophrafti. CLUS. Hijl. I. p. 80. Frut. Spicams Fol. feiratis Salignis. C. B. Pin. 475. Spiraa Salicis folio longo ferrato.Flo. ribmmbris. Amm. Jtutb. 26s.  1 c o s A n È S i A. ïf>3 gens de buigzaamheid van de Takken, op töepasfelyk zyn. De afkomst is, volgens Munting, uit Silezie: maar de natnurlyke Groey-H plaats wordt thans gefield in Siberië en Tarta-S1 rie. De Heer AmmAn, immers, verzekert,», dat het Gewas, 't welk de Heer Mes serschmid aan de Rivier Jeniscea groeijende vondt, het zelfde zy als de Spiréa met Wilge - Bladen van Tournefort. ïk zal deszelfs befchryving , als te wydloopig, hier niet inrukken. Die , waar van Gmelin de Afbeelding gezonden hadt, zynde door gedagten Heer op de zelfde plaatfen waargenomen, verfchilde weinig van de gewoone Druif jes - Wilg, maar hadt de Bladen wat grooter en wederzyds groen. Zy werdt zo wel als die, van de Rusfen en Tartaaren , aan gedagte Rivier woonende, Tawalgah genoemd.' (3) Spiréa met Lancetvormige , ongelyk getande , van onderen Wollige Bladen enu dubbeld getroste Bloemen. | Deeze, in Philadelphia groeijende, volgens Kalm, verfchilt van de voorgaande door de Bladen dieper en ongelyk getand, van onderen zeer Wollig en derhalve dik te hebben : de (3) Spir&a Fol. lanceolatis iHzqualiter terratis fubtus toi mentofis , Flor. duplicato. racemofïs, TJlmaria pentacarpos, integris ferratisque'foliis &c. Tluk. Alm. 391, t. iitft. }V raj Seppl. 330. MORIS. Hifi. III. p. 323. N li. Deel. V. stok. III. FDEEt. X. OOEDUK. Pentagy ÏIK Spira* mentofa. 'ojbladfc  IP4 TWÏNTIGMANNIGE HEESTERS. 1 III. Afdeej x. Hoofd STUK. IV. Spiraa Hyperici Ba. " St. Jans KruidWadige. V. Cbam&irl folia. Gamandei iynbladige (6) Spi- f4) Spiraa Fol. obovatis integemmis Umbellis fesfilibus. Hert, Ups, m. Spir, Fol. integerrirais Pedunculis fimpl. H. Clif. 190. R, Lugdb. 277. Pruno fylveftti affinis Canadenfis. C. B. Pin. ji7. Pluk. Alm. 308. T. 218. f. 5. (5) Spiraa Fol, ovatis incifo • ferratis glabris , Umbellit pedunculatis, Spirsca Cbamscdryos folio. Amm, Ruth, 26$, de Endtros is digter en langer; de Bloemen zyn " roodër en agtmaaal zo klein zegt Linnjeus. (4) Spiréa met Jlomp Eyronde effenrandige Bladen en ongefteelde Kroontjes. Het Kanadafche naar de Slee-Pruim geïykende Gewas, van Bauhinus, was door Tournefort reeds tot die Geflagt betrokken , onder den naam van Spiraa met ongekartelde Bladen als die van 't St. Jans Kruid. Van de vöorgaanden verfchilt het bovendien, door enkelde Bloemfteeltjes. (5) Spiréa met Eyronde diep Zaagswys ingefneeden Bladen en gefteelde Kroontjes. Onder de Soorten van dit Gewas , die in Siberië gevonden zyn, komt deeze voor, welke de Bladen naar die van 't Kruid, dat men Gamanderlyn noemt, gelykende heeft. De Bloemen zyn wit, en komen by Kroontjes, op Steeltjes van één of anderhalf Duim lang, niet Aairswyze, maar langs de Takjes voort.  I C O S A N D R I A. IS>5 f6) Spiréa wj«£ langwefpige , aan de Punt gekartelde, Bladen en z°ydelingfe Bloemtuiltjes. Ete Spaanfche, met gekartelde St. Jans Kruid bladen van Barhslier, wordt tot een zelf-( de Soort betrokken als de Siberifche, metBla-< den grooter dan die van het St. Jans Kruid, hu gaaf, nu getand. Van deeze laatfte zyn de Bladen één of anderhalf Duim lang, byna een Duim breed , glad, geelachtig groen, erï de Bloemen komen aan Kroontjes op lange Steelen voort. Door de menigte van Bloemtuiltjes, aan 't end der Takken , wordt de geheele Heefter Sneeuwwit gemaakt, zegt onze Ridder. (7) Spiréa met gekwabde gekartelde Bladen, en Kroontjes aan 't end der Takken. Deeze , in Siberië door Laxman gevonden , is een Heefter met ronde Takken, zeei Takkig, wiens Bladen naar die van de Gel derfche Roozen gelyken , doch klein en rond achtig zyn, met drie Kwabben, waar van d« bynaam» . 3 (s; spi. (6) Spiraa Fol. oblongiusculis apice ferratis , Corymbi Jateralibus. Sp. Hispanica Hypeiici folio crenato. BARR. Rat 137S. T. s«4. Spiraa- Hyperici folio ampliore, modointegro rhodo denwto. amm. Ruth. 270. (7) Spiraa Fol. lobatis crenatis , ümbellis terminalibus Mam. 244. Spiraa ramofisfiraajparvofubiotundo Optfli folio Amm. Ruth. 271. 11. DEEi. V. Stuk. 111. ,FDEEl» X. loOÉD- ruK. vi. Spiraa renata. Sekarteïle, VII. Trüoia. Driekv/abbige. ,  1Q6 TWÏNTIGMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel. x. Hoofdstuk. VIII. Opulifolia. Geld. Rooi blaclige. IX. Sorbifolia. Sorbenbladige. ($) Spiréa met gekwabde getande Bladen, en Tuiltjes aan 't end der Takken. De Bladen van deeze Soort gelyken naar die van de Gelderfche Roozen ; zynde het Gewas door Commelvn Paapenhout van Virginie met Aalbesfen Bladen en fierlyk gebobbelde Zaadhuisjes getyteld. Het wordt aldaar Sivenbark genoemd, volgeus Clayion, waarfchynlyk om dat men van den Bast Zeeven maakt. Het groeit ook in Kanada. Deeze Soort is hier ook in de Tuinen bekend. (9) Spiréa met gevinde Bladen , de Blaadjes getand, eenvormig; de Steng Heejlet-achtig; de Bloemen gepluimd. De Bladen hebben de figuur van die der Sorben-of Lyfterbefie-Boomen. Deeze Soort door Messerschmid in Moerasfige Bosfchen aan de:;Rivier Jeniscea, in Siberië, menigvuldig aangetroffen, is een Heefter zelden Mans langte hoog , met Stengen opfchietende van byna een Vinger dik , die taay zyn , en Bladen hebben, met verfcheide Paaren gevind , don- (8) Spiraa Foliis lobatis ferratis, Corymbis terminalibus. Spirza Fol. incifis angulatis , Flor. corymbolïs. Hort. CUff. 190. Gkon. Virg. 5j.'r. Lugdbat. 277. Spiraia Opuli folio. Tournf. Infi. 61S. boerh. Lugdbat. 238. Eyonymus Virginiana Ribefii folio , Capfolis eleganter bullatis. Comm. Hort. I. p. i«9. T. 87. (9) Spiraa Foliis pinnatis , Foliolis nniformibus ierratis, Caule Fruticolb, Fioribus paniculatis. Sp. Foliis pinnatis. Aa. Acad. II. p. 352. Spiraa Sorbi folio tcnuitei crenato, Fioribus in Thyifo albis. Amm. Rutb. 264.  I c o s a n i> R 1 A- I9? donker groen , van de gezegde figuur. DeA Bloemen, zegt hy, kernen Aairswyze , op korte Steeltjes, aan 't end der Takken; zyH zyn klein , wit, vyfbladig, met veele Meel- f draadjes , in t midden een Styl hebbende die een Vrugt wordt uit vyf Hoorntjes beftaande, in de Kelk vervat en als met een Kroontje van de verfienfte Meeldraadjes omringd. Dus komt deeze Soort ook overeen met de Kenmerken van dit Geflagt , tot het welke verfcheide Kaapfe Gewasfen , die men thans Diosma noemt, wegens de gelykvormigheid van de Bloem en Vrugt, zonder op het getal der Meeldraadjes 'te letten, door Commelvn en anderen zyn betrokken geweest *. v Onder de Veelwyvigen van deeze Klasieb komt ons in de eerfteplaats voor, het zeer be-3 kende Geflagt, dat den naam voert van R o s a, Roozeboom. Vyf Bloemblaadjes: een Kruikachtige Kelk, die Vleezig is , met een vernaauwden Hals: veel Zaaden, die Stekelig zyn, aan de binnenzyde van de Befie - achtige Vrugt gehecht: dit maakt de byzondere Kenmerken uit. De Roozen , die haaren Latynfchen naam , van den Griekfchen Rodon afkomftig , welke van den aangenaamen Reuk, dien zy verfpreiden , afgeleid wordt, in alle Taaien van ons Wereldsdeel behouden, zyn van ouds beroemd. Men vindt 'er wel, in de Gewyde Bladeren, N 3 zo II. Dbm., Y. Stok. HL. 'DEET.. X. jofdUK. er.tagy * zie 't x>rg. St. adz. IS, enz.  198 TwiHïIÜMANNICE HEESTERS. ur. Afdeel x. Hoofdstuk. Veelwy vip. * Sub Rafa ditlum t h Rofu •viveie zo veel gewag niet van gemaakt, als van de ' Myrten en andere geurige Kruiden; doch het blykt niettemin , dat zy onder de Israëlieten ook in achting zyn geweest. De Turken verbeelden zig, dat alle Roozen in 't eerst wit waren , en door het Zweet van Mahometh rood geworden zyn : weshalve zy niet lyden, dat de Roozebladen op den Grond leggen. De Fabel-Hiftorie onder de Romeinen leidt zulks van 't Bloed van zekere Godheid af. De Roozen waren toegewyd aan de Godin der Minne, die 'er van gegeven hadt aan Harpocrates, om haare Gunften te bedekken 3 en hier van is het Spreekwoord afkomftig , dat men nog heden gebruikt, wanneer men iets geheim wil houden; het blyy' onder de Rooï, of onderde Roos gezegd *. „ Zo Jupiter een Koning „ wilde over de Bloemen ftellen, zegt Achil„ les Tatius, zou de Roos zekerlyk die Eer „ verkrygen; want zy is het Sieraad der Aar„ de , de Glorie der Planten, het Oog der „ Bloemen , enz." (*). Van een zagte Legerftee en aangenaamen Slaap wordt gezegd , dat men in de Roozen legt; even als in dl Roozen te leevenj, oudtyds, een onbekommerd, genoeglyk Leven betekende. Tevens is in deel ze Bloemen een Zinnebeeld opgefiooten van de verganklykheid van 's Werelds ichoon (f); de- Wy] (*) Rofa est princeps Florum &• maximum Terra Herte' -Tttmau; iecus, item Panacea Morborum, zegt 1'LlNiUg.(f) Sic tranflt Gloria Munii.  I C O S A N D R I A» 199 wyl zy zo fchielyk verwelken , en dan door het afvallen der Bladen niet meer te vinden zyn. Hier van komt de Zinfpreuk , dat men t wi afgevallen Roos niet weder vinden kan;* aanduidende , dat een Kans, die voorbygegaan, is , hoe fchoon ook , niet kan herhaald worden (f> Dewyl het Gewas der Roozen fterk gedoomd is en men dus met deeze Bloemen te plukken zig ligt kwetst, wordt hier op acht geflagen , wanneer men betekenen wil, dat iets heerlyks zelden zonder moeite te bekomen is; zeggende: Geen Roos zonder Doornen. Mooglyk is daar op wel met de Roos, in 't Koninglyk Wapen van Schotland, gedoeld geweest. Behalve dit Jaatfte komt nog, ten opzigt van de Roozen in 't algemeen, in aanmerking, dat het Gewas derzelven altemaal Heefterachtig is, in fommigen hooger, in anderenlaager, doch niet veel boven eens Mans langte groeijende, en niet dan door opfnoeijing Boomachtig te maaken zynde. Zy worden alle van üitloopers of Afzetzels door inleggen, als ook van Wortelftukjes, die men twee Duimen diep in de Aarde plant , voortgeteeld. Veelal moet men de oude Stammen, na verloop van eenige Jaaren , weg fnyden , om van de Uitloopers nieuwe fleurige Stammen te bekomen, 't Gewas beftaat uit hard Houtig Rys, inzonderheid (f) Rofam, qus pmerü:, ne qusre itexum, N 4 a. Deel, V, Sxia* III. iFDEEL» X. ÏOOFD' rux. ia.  117. Afdeel, x. Hoofdstuk. Valwy"■>'&'• eoo Twintigmannige Heesters. heid de Wortelfcheuten, met kromme Doornen bezet, waaraan men zig ligtelyk kwetst. Du Bladen hebben zy allen gevind , ovaalachtig, vyf of zeven aan een Steel: de Bloemen als gezegd en bekend is, op een rondachtig Voetftuk zittende, dat zig doorgaans in vyf ongelyk gebaarde Slippen uitfpreidt (*). In ieder Roos zyn oudtyds agt deelen door de Geneeskundigen onderfcheiden geweest, i. Calyx heetten zy, dat men tegenwoordig den Knop noemt van de Roos, 't zy reeds ontlooken of nog geflooten : 2. Cortex de gedagte Slippen , die de Roos omvatten, van anderen Alabajtri genaamd: 3. Apices de Meelknopjes, die men in de Winkels Antherce tytelt: 4. Capillamenta de Meeldraadjes, hedendaags Stamina genaamd: 5. Folia de Bloembladen, (Petala,) wier onderfte gedeelte; 6. Unguis geheten werdt, als naar een Nagel van de Hand gelykende: 7. Lana de Wolligheid, waarin de Zaaden: 8. Semina, vervat zyn. 't Gebruik der Roozen is naar de Soorten vcrfchillende , waar van zeventien , meestal Europifche Gewasfen, in dit Geflagt opgetekend zyn , hebbende daar van de tien eerflen de Knoppen of Vrugtbeginzels byna Klootrond, de zeven laatften Eyrond. Hier volgen zy. (1) Roo- (*) Duo f ar,', Isrbatï; dm fir.e Crint eretti • Quintus babet Barham , fti tantum dimidiatam. Dat is. Twee zyn gebaard ; twee hebben gantfeh geen Haa^ j De vyfde heeft den Baard, aan ée'ue zyde maar.  I c o s a n d R i sci (i) Roozeboom met ronde, gladde Knoppen,^ Bloem- , en ruuwe Bladjleelen, de Vin-1 bladen Jpits , de Steng dun bezet met fegte Doornen. Deeze, een zeer bekend Gewas, gemeenlyk Eglantier of Neglantier genaamd , wordt door de welriekende Bladen van de andere Roozeboomen onderfcheiden. Men kan 'er fierlyke Kroonbooinpjes van maaken, om dat het fyner Takjes heeft en de Bloemen geel. Ray houdt den Eglantier voor een zelfde Gewas met de Hondsroozen, fchoon hy erkent, dat daarvan hier en daar een Struik, aan de ronde Knoppen en welriekende Bladen kenbaar , in de Haagen van Engeland wild voorkome. De Reuk, inderdaad , der Bladen kon iets toevalligs zyn , maar de rondheid der Knoppen en de regti Doornen onderfcheiden dit Gewas genoegzaam dat men, in Engeland niet alleen, maar ooi in Vrankryk en in onze Nederlanden , ja ir Duitfchland overvloedig , volgens den Heei Haller in 't wilde aantreft. Somtyds ech ter wordt de Hondsroos , met dikke korte kromme Doornen (*) , fomtyds de fterk ge doorr Cl) Refa Germ.globofis,Pedunculisque glabris, Caule ac; leis fparfis re&is, Pedolis fabris, Foliolis acutis. Syst. Na, Gen. p. 34-8. Vtg. XIII. Gen. 631. p. 393- Rofa fyl vsftris Foliis odoratis. C. 15. Pm. 48 3. Rofa Eglanteiia. TAI ie. 1087. (*) Als by la CoURT , Aanm. ever Lusthoven (tl PUnti gièn, Amft. 1737. bl. 208. N 5 II. Deel, v, Stok» iii. Lfdeel. X. lOOFOITUK. I. Rofa Eglante■ia. ïglantiet.  202 Twihticmannige Heesters. III. Afdeei X. Hoofdstuk,h. Rofan 'biginofa. Roestbladige. doomde witte, die men Duinroos noemt, voor " den Eglantier genomen (f). (i) Roozeboom met de ronde Knoppen en Bladfteelen gedoomd , aan 't Gewas kromme '" Doornen , de Bladen van onderen Roestkleurig. Dus wordt door den Ridder thans die andere Eglantier onderfcheiden , waar toe zyn Ed. de Tiende of Welriekende Wilde Roos van DorjoNéus betrekt, die aan deezen in Vrankryk of de Nederlanden nooit wild, maar alleen in de Tuinen, voorgekomen was. Deeze zal het zyn, daar Godan van meldt, als in Languedok, en G ar idee als in Provence groeijende , met bleekroode Bloemen, die men aldaar Eglantier , doch het gemeene Volk Gratecuou noemt. De Bloemen, zegt Linn^eus, zyn paarfch of Purperkleur, en niettemin betrekt zyn Ed. daar toe de Geele Roos van Bauhinüs: mooglyk om dat de Roosjes, daar ft) WEINMANN Kruidboek. PI. N. 871. Rofa fylveflris fe* Cynosbatos. Eglantier. Wilde Rofe. Schoon het Takje aldaar ongedoornd is vooi gefield, met een witte Bloem, Denaam zal van Franfche afkomst zyn. Rofa Eglanteria is daar van by TABERNtfMONTANUS ; Eglar.tina by anderen gemaakt: doch Eglantier noemt men in 't Franfch de Wilde of Hondsroos, ftraks volgende onder den naam vafi Rofa Canina: zo dat die naam verfcheideiyk wordt toegepast. (z) Rofa Germ. glob. Pedunc, aculearisque aculeis recurvis , Fol. fubtus rubiginofis. Mant. Rofa Spinis aduncis. Fol. fubt. rubig. Hall- Flor. n0j, R0fa fyIy< 0Cl0Ia,a, decim^ DOD. Pempt. 187,  ICOSANDRIA. 203 daar van, aan de "eene zyde rood , aan de andere geel zyn , gelyk wy dit zien in fommigen van onze Eglantieren. Waarfchynlyk isi het ook deeze , welke de Heer Haller in! Switzerland aangetroffen hadt, die door den Reuk der Bladen de nabuurfchap vervulde (*). (3) Roozeboom met de ronde Knoppen en Bloemfteelen glad , de Steng met Doornachtige Stoppeltjes , de Bladfteelen byna ongedoornd. Gemeenlyk voert deeze, wegens den byzonzonder lieffelyken Reuk , den naam van Kaneel-Roos. Weinig verfchilt het Gewas van de Eglantieren voorgemeld. De Bloem is klein, met kleine Bladertjes, doch vol van Blad , hoogrood van Kleur. In de Zuidelyke deelen van Europa heeft zy haare Groeiplaats. Lobel fchyntze met de Hondsroos verward te hebben, dewyl hy haar in de Velden van Vrankryk, Engeland en de Nederlanden. wild groeijende fielt. Zy is 'er in de Tuinen gemeen. (4) Roo- (*) Hier van zegt zyn Ed. Flos exiguus imarnatus fik den! incarnatus) Ungtte albo, 8c Odor Pomorum Mam Plantam etiam eminus , prodi:. Dir zal zekerlyk Odor Foliorum wil leu zyn, dar is de Reuk der Bladen , aan welke men hc Gewas zelfs van verre ontdekt; genaamd Rofa Foliis fufot, ruhiginofis el odoratis. Heh. p. 3$o. (3) Rofa Germ. glol). Pedunculisque glabris , Caule Acul Stipularibus, Petiolis fubinermibus. Rofa faxarilis Flore rubet limo. Cam. Epit. 99. Rofa Cinnamomea , Flot. fubmbent bus, fpinofa. J. B. Hifi. II. p. 39. H. deel. V, Stuk, III. Vedeel, x. ioofd» tuk. "olygynia. UT. Rofa Cir.n:,monea. Kaneel. c t s i-  204 TwiNTIGMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel» x. Hoofd» stuk. iv. Rofa Ar. ■vmfit. Hooidlche V. RofaPimpmtllifolia.Fynbladi- ] 1 'f I 1 (4) Roozeboom met de ronde Knoppen en Bloemfteelen glad, de Steng en Bladfieelen gedoomd, de Bloemen aan Kroontjes. Deeze zal de Witte Akker - Roos zyn van Bauhinus, welke Ray onder deinlandfche Gewasfen van zyn Vaderland opgetekend heeft; Door Oederds is 'er de Afbeelding van gegeven. LiNNiEus ftelt de Groeiplaats in Engeland en in S weeden. (5) Roozeboom met de ronde Knoppen en Bloemfteelen glad, de Bladfteelenrmw, de Blaadjes ftomp; de Steng met verftrooide regte Doornen. Deeze heeft de Takken zeer fterk gedoomd, en is een laag Gewas, met Bladen naar die van Pimpernel gelykende, waar van zy den naam draagt, komende by Weenen, in Ooftenryk , jvervlocdig voor. De Heer Jacquin, immers , heeft waargenomen , dat de Knoppen liet Eyvormig maar Kogelrond zyn , gelyk LinnjEüs dezelven bevoorens hadt opgegeten (*). (6) Roo. (4) Rofa Germ. g'ob. Pedunculisque glabris, Caule Petioisquc aculeatis , Flor. cymolis. Mant. 145. Oed. Dan. T. 198. Huds. Ar.gl. 142, Rofa Arveniis candida. C B.Pin. 484» lofa fylv. airera minor. Fl. albo. Raj. utngl. III. p. 455. (5) Rofa Germ. glob. Ped. glabris, Caule aculeis fparfis edtis, Petio!. fcabris, Foliolis obtufis. Rola pumila fpinofisfiais Fol. Fimp. glabris , Flore albo, J. B. Rofa Pimpinella; Folio. ïERARD. Prov. (*) Enumer. Plant. Viniohnmfium. p. 89, & KRAM. Aaflr, '. 144.  I C O S A H B * I A. (6) Roozeboom meï Je Knoppen rond en glad, de Bloemfteelen ftekelig , de Takken en Bladfteelen uitermaate fterk gedoomd. Dit zou een Verfcheidenheid van de Pimpernelbladige , volgens Halleu, en de wel riekende Veld - Roos van Clusius zyn, ko mende byna door geheel- Europa voor. Zie hier de naauwkeurige befchryving van het Ge was, dat ook in Sweeden groeit, door onzei Ridder. ,, De Steng heeft Elsvormige, regte „ horizontaale , ongelyke Doornen, zeer dig „ by een: de Blaadjes zyn klein, ftomp ovaal ,, negen aan een Steel, die ongedoornd is: di „ Bloemfteelen zyn het fomtyds, maar fomwy „ len, en de Vrugtbeginzels dikwils, van onde j, ren , gedoomd ; de Bloemblaadjes wit, aa „ de Nagels geel " (f). (7) Roozeboom met de Knoppen rond, en zo wel als de Bloemfteelen, ftekelig; a Bladfteelen gedoomd, de Steng met Doorn achtige Stoppeltjes. Dee (s) Rofa Getrn. glob. glabris, Pedunc. hispidis, Caule P tiolisque aculeatisfimis. Oed. Dan. T. 398. Rofa Campeft odora. CMS. Hifi. I. p. Rofa Campefhis fpinofisfin Flore alboodorato. C. B. Pin. 483. (\) Mantisf. alt. p. 399. (7) Rofa Germ. glob. hispidis, Pedunc. fubhispidis,Cau Aculeis Stipularibus , Petiolis aculeatis. Rofa Carolina fragran Foliis medio tcnus ferratis. DiLL. Elth. szs. T, 24c. 31Ö. n. deel. v. sivsi IU. Afdeel. x. Hoofd* STUK. VI. Rofa Sp». nofisfima. ' Sterk gedoomde. I t 1 1 , vii. Rofa e Carolina. .Karolinifche. a's ia Ie f.  205 TwiNTTGMANN IGE HEESTERS, III. Afdeel. x. Hoofd* stuk. vin. Roja villo' fa- Ruigbladi" ge. IX. Rofa sm ta. Chinee< fche. Deeze Noord - Amerikaanfche , door D i l* len i u s afgebeeld , heeft zeven langwerpig ovaale, gladde, Vinblaadjes, die maar ten halve Zaagswyze getand zyn : de Blaadjes van den Kelk onverdeeld; de Bloem is rood en bloeit laat in de Herfst. (8) Roozeboom met ronde gedoomde Knoppen ; de Bloem]"teeltj'es ftekelig; de Blad' fteeltjes en Takken gedoomd, de Bladen Wollig ruig. Deeze, die in Duitfchland, Engeland, Switzerland en zelfs in Sweeden groeit, wordt de Appeldraagende genoemd , om dat de Vrugten groot, als Appeltjes zyn , van eene zwarte Kleur, rond en ftekelig,- 't welk dezelve van andere Appeldraagende, die de Vrugten rood, ils Peertjes, en dus Eyronde Knoppen, gelyk ie volgende, hebben, onderfcheidt. ( Bedeguar funt Salte hispid* , in quibus reperiuntur Tenthredines. Lihn. Fl. Suee. p. I+8. Eejeguar F N;_ dus Infefti. Mat. Med. Vid. HoffmAnn. d. Medicum. 01$. tinalitus & dodon. (is) R'fa Germ. ovatis Fedunculisque glabris, Caule fubi. nerm., Petiolis aculeati,. Rofa Cheufan glabra Juniperi frucïu Pet. Gax. j«. T. f. u, (té) Rofa Germ. ovatis glabris, Pedunc. Cauleque hispidis. ïet.ohs menmbus, Fruéribus pendulis. Rofa Sanguiforbaf ma! jons foli.,Ftuaulongopendulo. Pu< SUi, T f. 117» •**  ICOSANDRIA. 213 glad zyn, de Bloemfteelen en Takken Ste-> heiig, ongedoornde Bladfteelen en hangen-' de Vrugten. f s Onder den naam van Roos met Bladen als van de groote Pimpernel, met eene lange ban-*' gende Vrugt, is deeze door D 11, le n i u s afgebeeld en befchreeven. Haare Groeiplaats wordt gefield in Europa. (17) Roozeboom met Eyronde gladde Knoppen; de Bloemfteelen ftekelig; de Takken' en Bladfteelen gedoomd. ■ 1 Ruim zo gemeen als ééne der gemelden is deeze Soort, die men Witte Roos noemt, in de Lusthoven van Europa, alwaar zy de Bloem» perken en Wandellaanen niet minder verfiert doordien zy een Boomachtig Gewas maakt* veel hooger dan de Provence of de Roode Roozen, komende daar in naast aan de Eglantieren. Indien het de eerfie van DoDONéos is, gelyk de üeer Mürray vastftelt, dan fchynt zy ook niet in 't wilde te groeijen in ons Wereldsdeel, hoewel de Heer Jacquin haar in 't Kreupelbofch by Weenen vondt en Gerard in Provence. Ray heeft opgemerkt, dat 'er, behalve de groote,'die in de Haa. f17) Ro/a Germ, ovatis glabris, Pedunc. hispidis , Caule Petiolisque aculeatis. Rofa alba vulgaris mtjor. C. b. Pin. 482. Rofafativa prima. Dod. Pempt. 186. Rofa alba Flose pleno. Besl. Eyst. Vern, 6. t. 3. f. 1, O3 H. Deel. V. Stuk, III. LF deel, x. [ookd- ruK. PolySy. xvil witre tOOS.  si4 Twintïgmannige Heesters* HL Afdeel, x. Hoofdstuk. Vtelwyvi£t. Roozen van pamask. Haagen van Engeland, zegt hy, zeven of agt Voeten hoog groeit, een kleine is , die de Roozen ook wit, doch in 't midden een weinig rood heeft, welke hy daar van in Soort niet oordeelt te verfchillen. De laatfte, ook in Provence voorkomende, daar men de gewoone Witte Roos in de Tuinen heeft, hadt, volgens Garidel, niet meer dan anderhalf of twee Voeten hoogte. De Bloemen zyn , gelyk men weet, ongemeen zoet van Reuk cn lieflyker dan andere Roozen. Het Water, daar van gedeftilleerd , wordt in 't byzonder tegen de Oog - Ontfteekingen aangepreezen. De naam van Roozen van Damask (Re/te Damascencej wordt dikwils aan de genen die men Provence - Roezen noemt, als of dezelven van Darnaskus in Syrië afkomftig waren, ge. geven. Sommigen fchryven dien naam aan de gewoone Witte Tuin - Roozen toe. 't Is zeker dat de afkomst der Roozen, die men in Europa heeft , niet even zeker is; doch dat zy allen uit ééne Soort zouden gefprooten zyn, gelyk dè vermaarde Doktor Gerard wil, is uit het aanmerkelyk en weezentlyk verfchil der Takken,Bladeren en Knoppen, en andere hoedanigheden , hier opgenoemd , niet waarfchynlyk. Men kan ligt toeftemmen, dat dè zes eerde Soorten veel overeenkomst met de Hondsroos hebben , maar het verfchil van deeze, van de gewoone Roode, bleekroode en Witte Roozen , als ook derzelver verfchil onder-  I c o s a n d r 1 a- 21s der malkanderen , in 't byzonder de tegenftry-^ dige eigenfchappen , doeu blyken, dat 'er weezentlyk verfchillende Soorten zyn, tusfchenE welken men wederom veele Verfcheidenheden heeft; zo dat het eigentlyke onderfcheid derBi Soorten van Roozeboomen, van welken Munting 'er dertig gekend hadt, waar onder ééne met een purperblaauwe Bloem, naauwlyks te bepaalen, en misfchien door de Matuur niet bepaald is.^ R u b u s. Braamboos. De Kelk is hier ook in vyven gedeeld, met vyf Bloemblaadjes, maar de Vrugt een Befie, die uit eenzaadige Korrels beftaat. Het getal der Soorten, thans vyftien, is m elf Heefterachtigen en vier Kruidigen verdeeld. De gewoone Braamboozen maaken daar van de Eerfte uit, als volgt, (i) Braamboos met vyf- en drievinnige Bladen , de Steng gedoqrnd, 'de Bladfteelen met Sleuven. i Deeze brengt de Gewoone- Braamboozen voort, van roode en witte Kleur, wordende naar (i) R-Ms Foliis quinato-pinnatis ternatisrpe, Caule acnleato, Fetiolis canaliculatis. Syst. Nat.XU. Gea. 632. p. 349. Veg. HU. Gen. «32. p. 395. WL Suee. 408. Mat. Mei. 242. Hert. CSf. &c. r. Idams fpinofiis. c. S. Pin. 47»- Item Fruau albo & Ixiis. c. b. Pin. 479. O 4 IU'Deei.. V. Stuk» IIK FDEffL. X. iOOFDrUK. Ptlygya. t. Rubut li/tut. gewoone Braarn,>oos..  sic» Twiktigmanni ge Heesters. III. 'Afdeel. x. Hoofdstuk. tfeelviyVjge. i naar dezelven in 't Franfch Framboifter, in '•  XcGsaHDRIA. ai9 (5) Braamboos met drievinnige, van onderen Wollige Bladen, de Steng, Bladfteelen* en Bladen, WoUig met kromme Doornen.l Si Deeze, door Sloane op 't Eiland Jamaika gevonden-, kwam in alle opzigten, byna ,n met de gewoone Europifche Brummelen , thans j. te befchry ven, overeen; doch hadt de Takken en Bladen Wollig , de Bloem en Vrugten kleiner. Hier is de Braam met dubbelde witte Bloemen, van Magnolius, t'huis gebragt. ' (6) Braamboos met drievinnige, bykans kaale Bladen , de zydelingfe tweekwabbig , de Takken rond en gedoomd. , ' Etti 1 De Vrugten van deeze Soort, die op de Veluwe , in Gelderland en elders op de Heijen voorkomt , noemt men Blaauwe Brummelen. Het Gewas fchynt weezentlyk van het volgende te verfchillen; hoewel men het mede dikwils onder den naam van Braamen begrypt. op plaatfen daar het een zo wel als 't andere groeit; gelyk in Svveeden, alwaar dievanGoth- laoc (s) Rubus Fol.uern. lubt. tomentolïs, Caule, Petiolis Fo liisque pubescenribus recurvato - aculeiuis. Mant. 75. Rubu Fol. longioribUs fubtus molli lanugiue o'jdu&is &c. si.oan Jam. ii. p. 109. (6) Rubus Fol. tern, fubnudis, larétaliSus bilobis, Caul aculeato tereti. Rubus iè^ens Fruftu ctefia. C, E. Pm. 475 Rubus minor. Dod. ftüft. 74;. Rubus Caule aculeato Fo ternatis. hall. Heh. 344. II. Deel V. Stuk. III. FDEEL. X. [OOFD« ruK. v. ïubus Ja■zïcenfis.imaika:he. VI. Ruius Q&ftUS. Blaauwe Irummeen.  220 twintigmannige heesters. III. Afdeel x. Hoofdstuk. vit. ^■'busfra Hcofus. Braamen, 1 : i I land hetzelve Pfalmbaer, de Smalanders Bi' oembaer heeten , enz. Het Loof is laager, minder Takkig en donkerer; de Takken zyn zeer fyn gedoomd, de Vrugten blaauw. , (7) Braamboos met vyf vinnig gevingerde en drievinnige Bladen, de Takken en Bladfteelen gedoomd. Men noemt deeze , die Heefterachtiger cn hooger is van Gewas, gemeenlyk Braamen of ook Brummelen , in Vriesland Tonbeijen. De gewoone naam is in Engeland Brambles of Blackberries, in Vrankryk Ronce en in Duitfchland Braemen. Zy groeijen in 't wilde door geheel Europa. Zeker Bofch, by Bern ia Switzerland , wordt , wegens de menigvuldigheid van deeze Braamen, Bremgarten geheten, zegt de Heer Hall er. De Vrugten, volkomen ryp zynde , zyn niet onaangenaam , m dezelven kunnen , als men niets anders heeft, in 't gaan door drooge Zandige plaat, "en , tot verfrisfchinge ftrekken. R & y verlaalt, dat menze in Engeland Schaldberries loemt , dat is Schurftbesfen , om dat zy in Xin- (7) Rubus Fol. quinato. digitalis ternatisque , Caule Petiosque aculeatis. Ft. Suec. 409 , 44+. Rubus Caule aculeato fel. tem. ac qu^atis. Hort. Cliff-. ,sz. Gron. tïirg. s6i\ t. LugMat. 273. Rubus vuig. f. Rubus Fruétu nigro. C. B* 479- /}. Rubus vuig. major Frucïu albo. Raj. Angl. hl* • 4«7. y. Rubus Flore albo pleno. Magn. Hort. i7s.  IcOSANDRIA. &2I Kinderen , die dezelven veel eecen , de Dauworm en Zeere Hoofden veroirzaaken zouden. Onryp zynde , bevatten zy zekerlyk een ongezond , wrang , Sap , dat echter als een Samentrekkend Middel dienen kan, wordende de. Bladen daar toe ook wel, inzonderheid in Gorgeldranken voor Kwaaien van Mond en Keel, gebruikt. De Groote Wilde Braamen worden in 't Griekfch Batos genoemd en derzelver Vrugten heeten, deswegen Mom Bati, die men in 't Rob en Mei Diamorum behoort te gebruiken en niet de Braamboozen, ten zy men dezelven rood en onryp neeme : want in die Winkelmiddelen wordt een famentrekkende kragt ver* eifcht. In de Wildernisfen van ons Land, in. zonderheid in de Voetpaden , daar door loopende, veroirzaakt het Gewas van deeze Wilde Braamen, 't welk, aan den Grond raakende, weder Wortel fchiet , als natuurlyke Voetangels , die een onverhoedfen Wandelaar ligt doen tuimelen en dus dezelven niet gemakke]yk maaken te begaan ,• terwyl men zig ook deerlyk kwetzen kan aan derzelver fcherp gedoomde Takken , die oud wordende eenigermaate hoekig zyn. 't Gewas is ongemeen fraay met de natuurlyke Kleuren uitgegeven , door den Erlangfen Hoogleeraar S c h m i d e l , die de Afbeeldingen van alle andere Autheuren, zo ten opzigt .van ii. DEEi. v, STUK. Ut. Afdeel; x. Hoofdstuk. Polygytia.  222 T W int i g m an n I ge H EESTER S. III. Afdeel x. Hoofdstuk. Fttlwy ■vijf. van het Loof en de Geftalte, als van de Bloemen Vrugtmaakende deelen vergelykt, en aanmerkt , dat de Bloemblaadjes zeer flap en teder zyn, waar van het getal dikwils meer en van ' zes tot tien , doch doorgaans vyf is, in deeze Soort , zynde het getal der Meeldraadjes omtrent anderhalf honderd. Van de Stylen en Vrugtbeginzels komen doorgaans tot veertig of vyftig in ieder Bloem voor, doch waar van het derde deel, op 't hoogfte, tot Besfen of Korrels voldraagt, zynde derzelver Stoel rpndachtig, niet pieramidaal gelyk in de Braamboozen. De Bladen zyn digt aan den Wortel meest vyfvinnig , naar boven toe drievinnig , en aan den top komen fomtyds enkelde voor. De grootften , zegt hy, hebben de Rib gedoomd, de kleinften fomtyds ongedoorndi In zeer drooge Gronden vindt men de enden der Takken, de Bloemfteelen en Bladen, met eene gryze Wolligheid bekleed. By den oirfprong van ieder Bladiteel zyn twee Stoppeltjes. Hoe vetter de Grond is , hoe zwaarder getrost de Bloemen en Vrugten voorkomen. De Stengen of Hoofdtakken leggen, in het wild groeijende Gewas, akyd neder of kruipen langs den Grond, doch de kleine , jonge Takken verheffen zig opwaards. Behalve de Verfcheidenheid die witte Vrugten draagt, en die met dubbelde witte Bloemen , als iets raars in de Tuinen gehouden wordende, heeft zyn Ed. ook een on-  ICOSANDR^IA. 223 gedoomde en anderen opgetekend (*). Met dubbelde Bloemen zyn deeze Braamen in den Elfaz in 't wilde waargenomen (f). ] (8) Braamboos met gevingerde, tien-, vyf en drievinnige Bladen, de Takken enge-. doornd. Van deeze Kanadafche, ook door den Heer Kalm waargenomen, zyn de Takken paarfchachtig , de Bladen Lancetvormig , wederzyds kaal, zeer dun, met fcherpe Tandjes: de Blikjes Lancetvormig; de Stoppeltjes fmal enfpits. Mill er heeft 'er de Afbeelding van gegeven. (9) Braamboos met enkelde gepalmde Bladen; de Takken ongedoornd , veelbladig en veelHoemig. Deeze, in de Openbaare Kruidhoven bekend, en (*) Schmidel leen. Plant. Norimb. 1762. ad Tab. 1% p. t. &c. Fiere Albo zegt zyn Ed. wel , haaiende TourneIORT, GARiDEL, en anderen , die het dus ook hebben, aan; doch, dewyl de Bloemen in de gewoone Braamen ten naastenbywit zyn, volg ik HALLER , die ten deeze opzigte zegt Frutlu albe , en Raï , die de Wilde Braamen met witte Vragten in Engeland gevonden heeft. (t) Mapp, Al/at. p. 272. (t) Rubus Fol. digitatis denis, quinis, f ernatisque, Caule ïnetmi. Mill. Ie. 223. (9) Rubus Fol. iimplicibus palmatis, Caule inermi multifolio multifloro. Hort. Cliff. 192. Ups. 133. r. Lugdb. 274 Mill. Ie. 223. Rubus odoratus. Cobn» Canad. ut. T. ijo. II, dhl, V, stuk; iFDEEL.' X. IOOFJ> TUK. vul Rubus Catadenfïs. . Kanadache. IX. Ruhus idoratus. Welriekende.  2*4 Twintigmannice Heesters, III. Afdeel. x. Hoofdituk. x. Moluccanas. Brêedbladige- 1 i ] ] 2 8 c •\ \ c xi. Japonicus. Japanfche. i v ij m insgelyks uit Kanada afkomftig , voert by Cornuti, die haar in Afbeelding gebragt beeft, den naam van Welriekende Braamboos. (io) Braamboos met enkelde 'Hartvormige gé. kwabde Bladen, en neerleggende gedoomde Takken. Dit is de Breedbladige Molukkifche Braambos van Rumphius, die te regt deezen saam mag voeren, om dat zy veel breeder van Blad is dan de voorgaande Soorten. Het ge-, leele Gewas is met fyne Doornen zo digt beet , dat men het naauwlyks kan aanraaken , elfs de Bladen, die de langte hebben van zes f zeven Duim, en nog meer breedte, in figuur ;elykende naaT het Loof van den Wilden Vyngaard. De Vrugten zyn beter dan dié an de gemelde Kleinbladige, groeijende ook p Ambon. Qn) Braamboos met enkelde langwerpig Hartvormige , Zaagswys' getande Bladen; de Takken ongedoornd, 't Gewas Hesfterachtig. Dit is een klein Heeftertje, in Japan groei- jen- fio) Rubus Pol. firaplicibus cotdatis iublobatis, Caule acuitto decumbente. Rubus Moluccaniis lacifolius.RlJMFH. Amb. p. 88. t. 47. f. 2. (n) Rubus Pol. limpliribus Cojdatis oblongis fettatis Cau!-' lermi fuffruticofo. Mant. 24^.  ÏCOSANDRIA. aa| jende, met een regtopftaande, gladde, weinig getakte Steng, waar aan gefteelde Bladen overhoeks , die wederzyds glad zyn. Aan 't end der Takken komen enkelde Bloemfteeltjes voort, draagende Bloemen met ronde witte Blaadjes in een kleine Kelk. De vier laatfte Soorten , als geheel Kruidig zynde , laat ik voor de volgende Afdeeling over. POTENTILLA. Een Kelk in tienen gedeeld ,• vyf Bloemblaadjes : Zaaden die rondachtig en naakt zyn. aan een kleinen Sappeloozen Stoel gehecht , zyn de Kenmerken van dit Geflagt, welks Bloemen veel naar die der Aardbeliën gelykcn, Het bevat zeer veele Soorten , waar ondei alleenlyk de Eerfte Heefterachtig is, naamelyk (i) Potentilla met gevinde Bladen, de Steng Heefterachtig hebbende. Deeze, in de Tuinen van Europa bekend i groei (i) Potentilla Foliis pinnatis, Caule Fruticofo. Syst. Nat XII. Gen. 634. p. 3Jo. Veg. XIII. Gen. 634- P« 39«- fi Cliff. t93. Fier. Saee. 416 , 451. R. Lugdbat. 27 j. HüD! Jtngl, 19S. kalm. Jtvt. II. p. 263. Pentiphylloides ereftun Fruticofum Eboracenfe. MORiS. Hifi. II. p. 193. S. 2. T. 23 f. s. Hortul. Angl. T. p. 54. Pentaphylloides re<3um frures eens. walth. Hort. 9?. T. 17. Raj Hifi. p. 616. Pentaph fruticofaelatior. Amm. Rith, 88. T. 17 8c 89. T. H f. 1. P 41. Deel. v. Stus. III. \fdbSl.' X. Hoofd- iTUK. Polygy. .ia, I. Potentilla Fruücefa, Heefterachtige. 1  «26 TWïNTIGMANHï GE HEESTERS» III. Afdjeei x. Hoofd stwk. Vetlw I groeit natuurlyk in Engeland, als ook in Swee• den en Siberië. Het ondericheid, dat zig tusfchen de Engelfche of Jorkfche en de Siberifche openbaart, naamclyk, is niet grooter, dan r'(t gene 'er in verfchillende Planten, daar van, uit Siberië wordt waargenomen. L)e Autheuren hebben het Gewas onder den naam van Peniapliylloides befchreeven, en het is by verfcheidene in Afbeelding vertoond, wordende van de Oelanders Tok geheten. Zonderling, dat hetzelve dus de koude deelen van Europa alleen verkiest tot zyne Woonplaats. Gmel i n heeft het in Siberië gevonden , met Rys van een of twee Ellen hoog, bezet met Steeltjes , waar aan een Blad, diep in vyven gedeeld, van boven groen, met witte Haairtjes, van onderen geaderd en minder Haairig, en dus veel naar die van het Vyfvingerkruid gelykende: doch in het gedroogde Exemplaar , door zyn Ed. uit Daurie overgezonden , waren de Bladen weezcntlyk gevind. De Bloemen kwamen enkeld aan 't end der Takjes voort, die van het gezegde Rys zydelings uitgefchooten waren. In een laager Gewas van dien zelfden aart, niet hooger dan een Voet opfchietende, waren de Bladen dikwils uit zeven Vinnetjes, even als in het Jorkfche, door Ray befchreeven :n Heefier - Vyf blad genaamd, waar in de zelfde eigenfchap als in de Siberifchen , van naanelyk aan de Takken af te fchilferen, waarnomen werdt. Ca-  I g o s a n D r i a. 527 Calycanthus. Kelkbloem. Een vyfbladige, Kruikachtige Kelk, met ge- ( kleurde Blaadjes fchubbig bezet. Veele Stylen, met een geklierden Stempel. Veele Zaaden, die geftaart zyn , binnen een Sappigen Kelk' vervat. Dus zyn de Kenmerken van dit zonderlinge Geflagt van Planten opgegeven, waar toe men twee Soorten betrokken vindt» (i) Kelkbloem met de binnen/te Bloemblaadjes langst. Dit Gewas , in Karolina groeijende, maakt : volgens Catesby een Heefter van agt of ! tien Voeten hoog , met Bladen als van den : Kornoelje - Boom, welks Bloemen, uit dikke Koi perkleurige Bloemblaadjes beftaande, veel naat \ die van de Gelternde Anemone gelyken, hebI bende een Kelk met omgeboogen Blaadjes s 1 van de zelfde Kleur Gedagte Autheur heefi | het Gewas, welks Bast Kruiderig is, naai i Kaneel ruikende , in Europa ingevoerd, alwaai i het driederley Naamen bekomen heeft , die geen van allen door onzen Ridder goedgekeurd zyn (i) Calycanthus Petalis interiori'ms longioribus. S,st. Nat. XII. Gen. «39- P- 3 5 3- Veg. XIII. Gen. 639, p. 400. But neria Anemones Flore. Du HAM. Arbr. I. p. it4. T. 4S Bafteria Fol. ovatis acuminatis, Caule fruticofo. Mill- Diil t. 60. Beureria Petalis Coriaceis oblongis &c. Ehret Pitl t. 13. Frutex Corni foliis 8cc. CATESB. Car. I. p. Ti *6 seligm. Veg. Pi. 9-- P % h. deel. v. stuk, in. FDEELÏ .X. lOOFDTUK. Poijgr ia. i. Calytan- thus Fltri lus. Karolini» .che.  *28 Twintig mannïge Heesters. m. Afdeel, x. Hoofdstuk. Vulxaf- ri. Calyear. thus preteex. Chineefche. zyn. Dus hadt de Heer du Hamel hetzelve Butneria met Anemones Bloem , en de Heer Ehret Beureria geheten. De Heer M i ller hadt hetzelve Bafteria, naar mynen thans overleeden Vrind , Doktor Baster te Zirikzee, getyteld , en gaf daar van voor reden, „ dat hy zulks uit Vriendfchap en Achting voor denzelven hadt gedaan, om dat die Heer in „ zyne kostbaare Tuin veele ongemeene Plan„ ten bezat , welken hy niet kaarig was, aan 3, zyne goede Vrinden mede te deelen." Lintunus hadt, geloof ik,nietbef]ootcn , de Naam» geeving zo ver uit te breiden, of alle de zodanigen , die wel in Geleerdheid uitmuntende , doch geen byzondere bevorderaars der Kruidkunde waren , daar in te begrypen. Ondertusfchcn is evenwel naderhand , door wylen mynen Vrind , niet weinig ten dienfte van de Kruidkunde uitgevoerd (*). (2) Kelkbloem met de binnen/te Bloemblaadjes kleinst. Dit Gewas, door den vermaarden Kaemp f e r in Japan waargenomen , was van Nanquin en dus uit China derwaards gebragt, en werdt, (*) Die Naamsverandering, door den Heer Llttxmus, is reeds voor den Jaare 1761 gefchied : wylen de Heer BASTER ftierf in Maartdeezes (aars 177$: zynde, in 't jaar 1761, een Brief van zyn Ed. ever 't Kruidkundig Samtr.fitl vit Linn^iis uirgekomen. (2^ Calyeantbut Petalis interioribus minutis. t« Obli iïve. Robay. SAEmpf. Amon. T. «79.  ICOSANDttlA. 229 werdt, wegens zyne fehoonheid, aldaar in de Tuinen aangekweekt. Het hadt de Takken vol Merg , ongeregeld bezet met dunne Takjes en Lancetswys ovaale Bladen , effenrandig. fterk geaderd, wederzyds glad. Voor het uitkomen derzei ven, in 't vroege Voorjaar, openbaarden zig de Bloemen, van eene Sterachtige figuur , uit agt groote Bloemblaadjes beftaande, en van binnen even zo veel of meer kleinere Bloemblaadjes hebbende , geelachtig mei Bloedkleurige Stipjes, omringende een pieramidaalen Styl of Stamper. De Reuk der Bloemer was als die van Violen , doch lastig, zo mer ze veel rook. Het Zaadhuisje was anderhali Duim lang, met Schubben bekleed, Koffykleu Tig bruin , in een weeke Pap eenige Zaader als Turkfe Boontjes bevattende, vaneen Olie achtigen, bitterzoeten Smaak. XI. HOOFDSTU K. Befchryving van de Veelmannige Heesters, Polyandria , dus wegens het onbepaalde getal van Meeldraadjes genaamd, waar mder de verfcheide Soorten van Kappers , Ciftus en in 't byzonder de Theeboom, voorkomen. De Plantgewasfen , in deeze Klasfe , worden Veelmann ige n getyteld, om dat het getal der Meeldraadjes in dezelven zeer P 3 groot U. Deel. v. stub» III. Afdeel. x. Hoofdstuk. _ Polygt-  330 Veelmannige Heesters. m. 'Afdeei xi. hoofd' stuk. Eenivy Vift. i. Marcgravia umliel' lata. Krsmdraa ■ gende. groot is , zynde die altemaal op het Vrugtbeginzel geplant , en niet in den rand van den Kelk , gelyk in de voorgaande Klasfe plaats heeft; welke onderfcheiding van meer belang is, dan het eigentlyke getal der Meeldraadjes. Onder de Eemvyvigen, gelyk byna alle Heefters zyn , komen 'er voor die de Bloem Een-, Drie-, Vier-, Vyf-, Zes , Agt, Negen, Tien en Veelbladig hebben. Het getal der Geflagten van Heeileren is hier veel kleiner, dan dat der Boomen is geweest. Marcguavia. Dit Geflagt heeft een Eenbladige geflootene Bloem , met eenen zesbladigen gefchubden Kelk, zynde de Vrugt eene veclhollige, veel» zaadige Befie. De eenigfte Soort (i), in Zuid-Amerika of ook-in de Westindiën groeijende, is een Gewas dat langs de Boomen kruipt en op dezelven Wortel fchiet, als een Bygewas, zynde Heefterachtig , met neergeboogenc of hangende Ranken. Klimmende 'Marcgravia, met de Vrugten Straalswyze geplaatst, heeft Plumier deeze (i) Marcgravia. Syst. Nai. xii. Gen. «40. p. sjg. Veg xiii. Gen. 640. p. 405. }acc^ Amer. Hifi. p. 15s. T. os Marcgravia fcandens &c. Plum. Gen. 7. Ic. 17;. Marcgravia fcandens, Fo'iis Caulinis fubrotundis &c. Brown Jam. 244. t. 26. Phyllitidi fcandenti affinis major , Folio crasfo fubrotundo, SloAHJ. Jam. ij. Hifi, i. p. 74. t. 28. f. s.  P o l y a n d r i a. 23I deeze getyteld. De Bladen zyn in byzondere Planten van geheel verfchillende figuur, zo de Heer Jacquin aantekent, Lancetvormig Eyrond, ovaal of Zeisfenvormig. De Bloemen maaken Kroontjes uit, aan 't end der Ranken . bcftaande uit menigvuldige Steeltjes, van gelyke langte , in 't ronde geplaatst cn horizontaal uitgebreid. De Bloemen verheffen zig, 'zynde naakt, met een afvallend Blad en Kelk. He; midden van het Kroontje wordt beflagen doo Honigklieren, ongefteeld, dikwils vyf in getal opgeregt, de figuur hebbende als van een Hein of^van het bovenfte Bloemblaadje der Eloer van het Kruid, dat men Wolfswortel noemt met den Mond naar den omtrek geplaatst, forr tyds Bloemdraagende, fomtyds niet. De Vuig is doorgaans in tien Holligheden verdeeld, be vattende het Zaad in een hoogrood'e Pap, vol gens den Heer Jacquin, die dit Gewas i de Bosfchen der Karibifche Eilanden vondt wordende hetzelve van de Franfchen Luit de Couilles geheten. Tri l 1 x. In dit Geflagt is de Bloem en Kelk, beiden dricbladig , de Vrugt een vyfhollige Befie me! veele Zaaden. De eenigfte Soort (1), Jacquinia door Mo Tl! (1) Trilix. Syst. Nat. Veg. xiii. Gen. uu.p. t^.Maitt alt. 247. Jacquinia. Mutis, Ms. P 4 II, Deel. v. Stus, III. \fdeel, xi. Hoofd- ituk Monogj«ia. 1 1 > t I > i. Trilix lutea. Geele,  III. AfDEEL XI. Hoofd stuk. i. Capparis fpinofa. Gcdoorn de. 232 Veelmannige Heesters. tis genaamd , groeit by Karchagena in de ' Westindiën. Het is een Heefter van twte Vadem hoog , zeer Takkig , met ronde ruuwachtige Takken. De Bladen , overhoeks ge' plaatst, zyn Hartvormig ovaal,gefpitst, Zaagswyze getand, eenigermaate ruig, byna Schildvormig op Steelen, die rond en glad zyn De Bloemen , door de Meelknopjes geel, komen meest aan 't end der Takken voort, en hebben ieder haar eigen Steeltje, dat rond en ruig is. Capparis. Kappers. De Bloem en Kelk zyn, in dit Geflagt, beiden , vierbladig ; de Kelk Lederachtig: de Vrugt een Doppige Befie, die gefteeld is, met eene holligheid. Het bevat thans dertien Soorten , onder welken de Gewoone de eerfte is, als volgt. (O Kappers met enkelde eenbloemige Steeltjes , Doornachtige Stoppeltjes, afvallende Bladen en ovaale Zaadhuisjes. Deeze Soort groeit in de Zuidelyke deelen van (1) Capparis. Pedunculis fojit. unifioris , Stipulis fpinofis, Foliis annuis , Caps. ovalibus. Syst. Nat. xii Gen. S43. p. 3J8. Vt£. «lij Gen. igrbkdic.  III. Afdeel xl Hoofdstuk.v. Férrug ma. Roesiklei t'ge. vi. Baducca. Malabaarfe. 23S Veelmannige Heesters. (5) Kappers met Kroontjes ■ Bloemen, blyvende Lancetvormige Bladen, die van onderen Wollig zyn , en agt Meeldraadjes. De Takken van deeze Soort zyn Roestkleurig en ruuwachtig ; de Bladen Lancetvormig , geftecld , effenrandig. Hier wordt de Heefterachtige Cratceva t'huis gebragt , welke Doktor Browne op Jamaika waargenomen heeft, hebbende Trosjes van Bloemen in de Oxelen. C<5) Kappers met eenbloemige Steeltjes, blyvende langwerpig Eyronde, bepaald getrapte, naakte Bladen. Dit Gewas groeit aan de Kust van Malabar , alwaar men 't Baducca noemt, en daar het een Boompje maakt van byna eens Mans hoogte, met den Stam onge vaar een Arm dik, wordende wegens de fraaiheid der Bloemen in de Tuinen gehouden en Qjietbloem van de Hollanders geheten. Hier toe betrekt men de Laurierblaïige Kappers , die Boomachtig is , met eene langwerpig Eyronde Vrugt van Plumier, en (s) Capparis Ped. umbeüatis , Fol. perfift. Ianeeolaris, lubus toinentofis , Flor o&andris. Am. Acad. V. p. 398, Cra:xv3 fruricofa &c. BROWN. Jam. 147. T. z%, f. j[ (6) Capparis Ped. unifloris, Fol. pcreunant. ovaro-oblon. gis , determinate confertis nudis , Capp. inermis Sec. Hort. Cliff. 104. Capp. alia arborescens, Lauri foliis Sec. Plum. Ie. JÏ. f. 2. Bieynia fruricofa «cc. BROWN. Jam 24s. T. 27. f. t. Baducca. Hort. Mal. VI. p. lof. T, 17. raj. Dtndr, 1630. SL'RM. FL Ind. i!8.  PotTANDRI A. 237 en de Heefterachtige Breynia, met kleine ronde Haauwtjes, door Browne op Jamaika gevon-' den. De Bladen zyn wederzyds glad en meest1 van onderen flaauw geaderd. 1 (7) Kappers met veelbloemige gehoekte endSteeltjes, de Bladen blyvend ftomp ovaal. Tot deeze Soort betrekt men de Laurierbladige Kappers met een zeer lange Vrugt van Plümier, en de Karibifcbe Boom , met roodachtige Bladen , die Haauwen draagt met Pap gevuld , naar een Honden - Schaft gelykende , van Plukemet, deswegen Cynophallophoros genaamd. Het is de Boom naar de Acacia gelykende , met enkelde rondachtige Bladen, en ronde gezwollen Haauwen draagende, wier binnenfte Schil Slymerig en hoogrood is, hebbende een witte Vezelige Bloem, welken Sloane in de Bosfchen op Jamaika aan • trof. De Heer Jacquin nam denzei ven op de Karibifche Eilanden van zeer verfchillende grootte en gedaante waar, doch altoos iets byzonders, dat den Kapperen eigen is , in zyne Geftalte hebbende. De Bloemen waren zeer welriekende, (7) Capparis red. multifloris terminalibus, Fol. ovalibus obrufis perennantibu» , Gland. axillaribus. Capp. arborescens Lauri foliis. Plum. Ic 73. f, r. Breynia fruricofa , fol. oblongis obrufis. Brown. Jam. 244. T. 27. f. r. Cynophallophoms. Pluk Alm. i2«. T. 172. f. 4. Acacia: affinis Arbor filiquofa 8cc. Sloan Jam. 153. Hifl. 11, p. 59, Raj. Dendr. j02. ]Acq. Amtr. Hifi, 153. T. 98. II. DEF.L. V. SlUB. III. Ifdeel» XI. lOOFDTUK. vii. Cynophsl'ophora.vanghaau vige.  III. Afdeel, xi. Hoofdstuk. Etnviy Vigf. VIIIPulcberri- Schoonbloemige. f i) Capparis Ped. Racemofis, Fol. oblongis obtufis, Frudt. Eaceatis. Sp. Plant. 1574. Capparis pulcheirima. Jaccj. Am. Hifi. i«3. t. ic«. 238 Veelmahnigï Heesters. de , hebbende de Meeldraadjes dikwils vier Duimen lang en den Styl nog langer, welke een Vrugt wierdt van een half Voet lang, omtrent een Vinger dik, van buiten groen met een rooden Naad en tweekleppig. Dezelve gaat aan 't Gewas open, en de beide Kleppen rollen zig naar 't Steeltje op, laatende allengs de Zaaden uitvallen , die in een rood Vleefch zitten, en aanitonds uitfpruiten; zo dat menze niet groeibaar in Europa overbrengen kan. Van de Franfchen , op Martenique, werden deeze Zaaden Pois Mabouia of Duivels - Erwten geheten. (8) Kappers met getroste Bloemfieeltjes , lang' werpige ftompe Bladen en Bcfieachtige Vrugten. Met verwondering zie ik deeze, die een Bcfieachtige ronde Vrugt heeft, op de voorgaande volgen. Zy is zeerfchoone van Jacquin genoemd , wegens de fraayheid haarer Bloemen , die geelachtig wit en aangenaam van Reuk zyn , hebbende de anderhalf Duimfe Meeldraadjes den eerften Dag wit , den vol» genden fchoon paarfch. Zy maaken 'I'rosfen of Aairen aan 't end der Takken, en in ieder Tros komt een of twee Vrugten voort, van twee  P O L Y A N D R I A. 539 twee of vier Duimen middellyn, ryp wordende zo walgelyk en Hinkende, dat 'er geen Dier fmaak in heeft'. Men mogtze dan wel DirivelsAppelen heeten. By Karthagena kwam hem dit Gewas op de fchuinte der Bergen voor, bereikende in de Bosfchen twaalf Voeten hoogte. (9) Kappers mei byna getroste Bloemfteeltjes en liniaale Bladen. Deeze die de Bladen zeer lang en fmal heeft, was een fraaije Kroonboom, van vyftien Voe< ten hoog , gedagten Heer menigvuldig voorko mende in de groote Zandige Valey, in welke de Hoofdftad van Venezuela in Amerika , Coro genaamd , is gelegen. De Bloemen zyn in deeze Soort , zegt zyn Ed., zonder Reuk en het Vrugtbeginzel is hier zo lang gefteeld niet, als in de andere Soorten van dit Geflagt , wordende de Vrugten kleine kort gefteelde Peultjes. De Bladen zyn , aan de waterpasfe Takjes, allen opwaards geftrekt en aan derzelver end komen de Bloemen Troswyze voort. (10) Kappers met getroste Bloemen, die agtmannis zyn ; blyvende langwerpige Bladen, de Kelken en Bloemfteeltjes Wollig. Dee- (9) Capparis Ped. fubracemofis , Fol. Ünearibus. Sp, Plant, I674. Capparis linearis. ]ACCJ_ ~4>n Hifi. 161. T. 102. (10 Capparis Ped. Raceir.ofis, Fol. periift. oblongis, Cal. Pedunculs. JACCJ; Amer. Hifi. 166. T. 107. Hert Cliff. 203. Muntingia fruticola villofa Sec. Bbown. Jans. a+5. Munt. Fol. Sericeo molli, Fr. majori. Fl'im. Ie. aoj. Calabura alba. pluk. Alm. 7$. Mant. 34. Phyt. T. IJl. f. 4.. Loti arboris folio anguftiore Sec, sloan. Jam, ifi. Hifi' ii. p. ïo, T. ist. £ ï. Rij. Daulr, 3..  PoLYANDRIA. 243 twaalf Voeten hoog, met lange ruige Takken, die de Takjes bezet hebben met langwerpige, gefpittte, Zaagswys' getande Lymige, fcheeve Bladen , vier of vyf Duimen lang, brengende uit de Oxelen twee Bloemfteeltjes voort,waar van het eene na het andere zig van agteren naar vooren keert, wanneer de Bloem ontluikt. Dezelve is zonder Reuk , wit, Roosachtig , een Duim breed , met een Krans van Meeldraadjes, die in 't midden een rond en dik Vrugtbeginzel hebben zonder Styl , met een Schildvormig gedraald Hoofdje, dat vyf hoekig is, in 't midden van de Bloem uitüeekende, zo lang als de Meeldraadjes. Men kan hier uit eenig denkbeeld krygen van de reden van gedagten bynaam. De Vrugt is een geelachtig roode Befie, welke in de eerfte opflag eenhollig fchynt te zyn , doch in Water gedrukt, dat 'er het Zaad en de Pap uitgaan , baarblykelyk in vyf Holligheden verdeeld bevonden wordt. De Mallam-Toddali van Malabar, die be voorens tot de tweede Soort van Celtis betrokken was*, wordt thans hier t'huis gebragt door Linnjeus. Indien echter de Besfen van dien Boom eenzaadig zyn, en de Bloem op het Vrugtbeginzel zit, gelyk de befchryving duidelykaanwyst, zo kan dezelve niet tot dit Geflagt behooren; te minder, dewyl deszelfs Bloem twee Pluimachtige Draadjes heeft, die 'er de onzen den naam aan doen geeven van Naanen- Pluimen. Voeg hier by , dat alle de andere aanhaalinG; 2 gen, ii. deiu V. Stuk, III. Afdeel. xi. Hoofd, ituk. Mmgy ita, * Zie II. . D.III. St. bladz,; pt  ^44 Veelmannige Heesters. LU. Afdeel. xi. Hoofdstuk. Eenwy Vige. i. Delima Sarmentofa. Rankige. ; i ] ; i L A- (i; Delima. SfiU Nat. XII. Gen. 671. p. 3fi4. Veg. XIIL Gen. 671. p. 411. FL Zeyl. 105. Am, Aead. \. p. 403. pj, lipu. Hart. Mal. VII. T. 34. Eubm. Fl. Ind. p. 121. T. 37. f. i. Frutex Indicul fsutuentofus, Foliis bispidjs tirjidis, Bdbm, £?>>'. 101. gen, hier gebruikt, van Westindifche Gewasfen zyn. D e L i M A. De byzondere Kenmerken van dit Geflags zyn; een vyfbladige Kelk, zonder Bloemblaadjes en een tweezaadige Befie. Hier van is maar ééne Soort (1), op Ceylon groeijende, door de waarneeming van den vermaarden Hermannüs bekend geworden , die den bynaam van Rankige draagt; fchoon het, volgens de befchryving, een Boom is, met Beukebladen, geplooid , geribd en gefteeld , brengende uit ieder Oxel een losfe Pluim voort, van gefteelde Bloemen , die langer is dan de Bladen. De Ceyloneezen noemen dit Gewas Koroswael, om dat zy van de Bladen , die ïard en ruuw zyn, tot glad wryven of polyften ;ebruik maaken. De Hoogleeraar N. L. B u r«annus heeft een fraaije Afbeelding daar iim uitgegeven. Dewyl R hee de maar vyf Meeldraadjes aan het Malabaarfe Gewas, gelaamd Piripu , geeft, zo is die aanhaaling iwyfelachtig.  P O L Y A N D R I A. 245 Lagerstroemia. & Een zesbladige gekrulde Bloem; een zesdeelige Klokvormige Kelk ; veel Meeldraadjes, * waar van de zes buitenfren dikst en langer dan de Bloemblaadjes : maaken de byzondere Ken-"' merken uit. De eenigfte Soort (1) van dit Geflagt, dat naar den Sweedfchen Heer Lagerstroem,^ die de Kruidkunde door zyne Reizen in Oost-< indie veel bevorderd heeft, genoemd is, komtf' by Rumphius voor, onder den naam van Tsjin - Kin, baarblykelyk van Chineefchen oirfprong. Die Autheur zegt, dat het een fierlyk Boompje is, met verfcheide Stammen opfchietende, omtrent Mans langte hoog, wordende" wegens zyne fraaiheid in China in de Tuinen en Bloemperken nagehouden. De Sibi van Kaempfer , die hier aangehaald wordt, in Japan groeijende , was een Gewas als de Granaatboom , met langwerpige gladde Bladen, digt by elkander aan de Takjes, die aan 't end groote Bloemtrosfen hadden , van twee of meer Spannen omtreks, De Bloemen waren zeer fraay, rood van Kleur, als Anjelieren, uit zes Blaadjes, aan den rand gekruld, beftaande, en aan lange Steeltjes buiten de Kelken uitfteeken- de. (1) Lagerftroemia. Syst. Kat. XII. Gen. «7. p. 365. Vtg, XIII. Gen. «67. p. 412- Mant. 402. Tsjin- Kin. RUMJH. Ami. VII. p. 61. T. 28. Sibi. KAEMPF. Am, p. tfS% 93 II. Deel. v. stok. TH. FDEEL" XI. [OO FD- ruK. Monezj*: a. i. ager/lrtt* ia Inatca* lostindihe.  24egroeid met Thee. Boomen, ten diende van 't ieizerlyke Hof, alwaar dezelven, netjes gejlant zynde en ten uiterfte zinnelyk behandeld r'ordende, een Soort van Thee uitleveren , zo jitmuntende, dat men ze ongemeen hoog waarleert. Die Thee in Porfeleine Potten gedaan, ;n in andere Thee gepakt zynde , wordt dus , >nder een aanzienlyk Geleide van Krygs/olk , naar 't Hof gebragt, alwaar men 'er »een minder werks van maakt, dan van de :ostbsarfte Wyncn en Speceryën in Europa. , In 't Keizerlyke Hof, zegt Kaempfer , ,, werdt  POLYANDRIE. 253 „ werdc my een Kommetje van deeze Thee „ te drinken aangebooden, en daar by gezegd: „ Gebruikze met lust en fniaak, dit Kommetje ,, kost een Jtzibo; dat een vierkante Goudens „ Munt is, meer dan een Guinje waardig (*).", Uit het gemelde ziet men, dat het ondericheid van de figuur der Theebladen , waar van wel twintig veranderingen door Kano uw in Plaat gebragt zyn (f) •> grootendeels kan afhangen van de jongheid of ouderdom deezer Bladen. Ten anderen kan de Groeyplaats en behandeling van de Boomen veel daar in doen; gelyk men dit in ons Geboomte waarneemt. Ondertusfchen komen deeze Bladen zo zeer met die van het voorbefchreeven zogenaamde Theeboompje of de Egyptifche Wilg * , met die van de Camellia of Chineefche Roos f, met die van een^ Soort van Casfine en anderen overeen, dat men t dergelyken voor den regten Thee-Boom gehouden heeft; ja het Gemeene Volk, in China, gebruikt 'er wel de Bladen van een Soort van Wegedoorn \., en fomtyds gedroogde Mos en andere dingen voor. Men heeft zelfs deb Eerenprys , in Duitfchland , daar toe, in een byzonder Werkje, als byna van de zelfde uit- wer- (?) Vergelyk kier mede LinsCHOTem Oosiini. Vtyngit. II. Deel. Kap. 2». C. B. Pin. 1+7. Item Tulp. Obferv, Mei. IV. 59. Deeze laatfte zegt, dat de Japanfche Thee niet zelden het Pond honderd Ponden Zilver goldt. (Tj Natuur- en Korist.Kabinet. 1721. T. 31. U, DEEL V, STUK, III. \fdeel. XI. rlOQEJX TUK. Mor.egy* ia, * Zie ladz. r.92, ier voor. 1111. st. 1. U7. I iv. sr* l. 27«.  254 Veelmannige Heesters. HL Afdeel xi. Hoofd- stuk. werking zynde , aangepreezen gezien (*). In Peru is zeker Boompje, dac dergelyke Bladen heeft, ontdekt, die men aldaar op de zelfde manier gebruikte, en dit was, toen ik dat Land verliet, aldaar reeds zo gemeen , zegt Pater FeuiLLée , dat men 'er alom fprak van de Thee van de Rivier van Lima. Behalve het zogenaamde Kruid van Paraguay , daar men een groote Vertiering van heeft in Zuid - Amerika, is in de Westindiën ook een wild Gewas, Capraria genaamd, welks Bladen aldaar by fommigen voor Thee gehouden en gebruikt worden. De Heer Osbeck, die, nu vyfentwintig Jaar geleeden , in China was , zegt, dat de Thee aldaar zo veel verfchillende naamen heeft, als 'er Plaatfen zyn , waar ze van daan komt, en nog anderen naar de verfchillende toebereiding. „ De Thee-Kongo of Kong-fo der Chi„ neezen, (zegt hyj heeft de Bladen fyner dan de Thee-boe en is wat duurder : de Sut,, fchong, die de Chineezen Soatjang noemen, „ is de duurfte onder de bruine Theeën, gee,, vende het Water een geelachtig groene Kleur ,, en een aangenaamen Smaak ; doch zy moet ,, niet fterk gezet worden. Onder deeze is „ Padre - Sutchang de beste Thee die men drin„ ken kan, niet minder dan de beste Rusfifche „ Thee, welke met Karavaanen over Land in „ Mos- (*) J. FRANCI Vtrmu* Thetzttr.s, Lips. & Coburg. i7°=>. Puod.  POLÏANDRIA. 255 „ Moskovie komt. De Bladen van deeze Thee „ zyn groot, geelachtig , niet in een gerold, ,, maar uitgebreid , en by halve Ponden , inl „ Papier, gelyk Kardoes - Tabak , ingepakt.8 „ Back - hao of Packhao , die wy Thee Pecko, „ noemen, beftaat uit geftippelde Bladen. De„ zelve 'is zagt , wel fmaakende, en, zo men „ zegt, het minst verhittende. De Linkifaom, „ een Soort van Thee met fmalle ruige Bladen „ en Steelen ; wordt zelden dan tot verbete- ring van andere Thee gebruikt. Hier mede „ kunnen de Chineezen Thee - Kongo tot Pecko „ maaken Dit is eigentlyk geen Thee, maar „ die Soort van Chineefche Roos, Safanqua „ genaamd *, aan welke de vermaarde Kaemp-" ,, fer dat gebruik toefchryft". l Voorts zegt de Heer O s 11 e c k , dat 'er een flegte Soort is, omftreeks Kanton groeijende, Haonam- Thee of Kult - Thee genaamd, die niet dan van de Chineezen gedronken wordt. De Theeboompjes, die daarin Potten verkogt werden, bereikten naauwlyks de hoogte vaneen Elle * en derzelver Bloemen beftonden meest uit zeven witte Blaadjes , waar van de drie onderften kleinst. Men maakt in China, zegt hy, ook Thee -Koeken , die duur verkogt worden , mooglyk met den Thee-Bol overeenkomftig , welken Ranouw afbeeldt cn befchryft, als een Medicinaale Thee , met verfcheide Hommen tot een Bol famengeftampt: of het mogten Koekjes zyn van het verdikte Afkookzel van II, DsjL, V. STUK. III. XI. IOOFD- rux. Mowgy* ia. ZielLD. u. Stuk, 1. us.  456 Veelmannige Heesters» III. Afdeel xi. Hoofdstuk. Emiuy vigt. ii. Thsa vir dis. Groene Thee. van Thee, daar ik van heb, waarvan de groot1 te van een Erwt in een Trekpot gedaan, het Water kleurt en Thee uitlevert, die wel te drinken is , maar gantfch niet aangenaam van Smaak. . (2) Thee-Boom met negenbladige Bloemen. Van over lang, reeds , is eene Groene Thee bekend , die men gehouden heeft voor een byzondere Hoofdfoort. Sommigen echter hebben gedagt, dat het verfchil alleen belfond in de manier van bereiding ; dewyl men in de Bladen geen meer onderfcheid, tusfchen deeze en de Thee-boe, dan tusfchen de Soorten van Thee - boe onder malkander , waarnam. De Heer Osbeck meende , dat het enkel daar van daan kon komen, dat men de Groene Thee in Koperen Pannen roofterde, en achtte zulks niet onwaarfchynlyk, aangezien de Groene Thee laxeert. De Heer Hill ondertusfchen verzekert, dat de Bloemen van dien Thee - Boom negenbladig zyn. Van zulke Bloemen hadt onze Ridder, of de Heer Murray , eens een geheel Pond ontvangen. Hier zou de Stamper ook niet enkeld, maar uit drie Stylen lamengevoegd zyn. * De Heer Osbeck zegt, dat men van Groene Thee deeze Verfcheidenheden heeft. De Hey- fang- fa) Tbta fioribus enneapetalj., Hill. JExtf, T. 22,  Polyandrie» 257 ftmg'Thce , op 't Chineefch Hey-tiann of .Éfay - Horig genaamd : de Singlo of Soanglo ,' naar de Plaats, van waar zy komt: de Bing of J of Keizers - Thee : de Tio - Thee , als Erwten£ te famen gerold : de Heyfan ütchin, die vana de Heyfan-fkin door de fmalle en korte Blaadjes onderfcheiden wordt, en de Ga-ie, hebbende lange fmalle Bladeren (*). C 1 s t ü s. De Bloem vyfbladig, in een vyfbladigeEelk;, die twee Blaadjes kleiner dan de anderen heeft: 't getal der Meeldraadjes, als boven, menigvuldig » met een enkelen Styl : het Zaadhuisje rondachtig : zie daar de Kenmerken van dit Geflagt. Het bevat meer dan veertig Soorten, byna altemaal Europifche Gewasfen , onder welken ik alleen de dertien eerften, als tot de Heefters behoorende , hier befchryven zal, Deeze zyQ altemaal zonder Stoppeltjes. (1) Ciltus , die Boomachtig is, met Lancetsvfys Eyronde, gefteelde, driefiblige, ge*, tande, wederzyds makte Bladen. 1 Aan (*) OsBECK Ètl/ett nach Ostindièn tni Chint. Rost. 175$, 108. (1) Cjlus Arborescem esftipulatm, Foliis ovato - lanceolatis, petiolatis , trinerviii , denticulatis, utrinque nndis. Syit. güat. XII. Gen. 67}. p. 36e. Vtg, XIII. G«n. 673. p. *U, R tl. dm1. V. STÜfc< III. XI. lOOFDTUK. MdKtgl' 'a. r. . Ci/lui ".aptnfu. Laaplche.  258 Veelmannige Heesters. Aan de Kaap der Gorde Hope komt deeze " voor , die van de volgenden door de Tandjes der Bladen verfchilt. (2) Ciftus, die Boomachtig is, met Eyronde, gefteelde ruige Bladen. De vermaarde Clusius maakte onder de menigvuldige Soorten van Ciftus , die hem in Spanje en Portugal voorkwamen , drie Afdeelingen, waar van hy in de Eerde, die roodachtige of Purperkleurige Bloemen hadden, plaatde, noemende dezelven Mannetjes Ciftus; in de Tweede, die de Bloemen bleek hadden, en deeze noemde hy Wyfjes Ciftus ; in de derde, eindelyk , die de Bladen kleverig of als met Gom befmeerd hadden , en daar gaf hy den naam van Ciftus Ledon aan. Onder de Mannetjes telde hy vyf Soorten, waar van deeze, die de Bladen ronder en ruig hadt, zyne Vierde was, door hem niet*afgebeeld. Deeze wordt,derhalve , te regt de Haairige gebynaamd, als hebbende de Bladen van grootte en figuur byna als die der Peereboomen , wederzyds groen , gedeeld , rimpelig en met witte Haairtjes dun befprengd; de Bloemen , die gelyk in de anderen als kleine Roosjes zyn, paarfch. 't Gewas , dat (i) Ciftus Arbor. exftip. Fol. ovatis, petiolatis hirtis. Ciftus Mas Folio rotundo hirfutislmo. C. B, Pin. 4*4. C. Mas major. Folio rorundiore. J. B. Do ham. Artr. i. p. 167. t. «4. Ciftus M»s Mathioli. Dal. Hifi. ui. Cift. Mas quartus. Clus. Hup, soesh, Lugltu, 175, Tauass. Ivft, zs»t rit Afdeei xi. Hoofd stuk 11. Viihfui Kaainge  PoLYANBRXA- Sj9 dat de Takken eenigermaate grys heeft, groeit Mans langte hoog en valt, zo hy gehoord hadt,' zo wel in Italië als in Spanje. j i (3) Ciftus , die Boomachtig is , met Hartvormige, gladde, gefpitfte, gefteelde Bla-^ den. Deeze maakt de tweede Soort van Ciftus Ledon by Clusius uit, waar van hy een groote en een kleine, beiden op het Gebergte, dat men , van Lisfabon naar Sevilie trekkende, over moet, gevonden hadt. De eerfte groeide twee Ellen hoog, met Bladen als die van Klyf of van den zwarten Popelier, vry dik, alleen lyk in de oude Gewasfen Vettig. De Bloemblaadjes van deeze Soort zyn wit met eet paarfchachtigen rand ; de Meeldraadjes geel ; de Kelken , voor dat de Bloem open gaat, drie kantig. (4) Ciftus, die Boomachtig is, met langwerpii ovaale, gefteelde , drieribbige van bove; gladde Bladen, de Bladfteelen onder /amen gegroeid. Deez f;) Ciftus Arbor. exftip. Fol. cordatis Isevibus acuminai periolatis. Htrt. Cliff 20$. R. Lugdbat. 27+. Ciftus Led, Fol. Populi nigra: major & minor. C. B. Pin. 4S7. Ledt Jatifoliurn fecundum majus 5c minus. Clus. Hift. i.. p. 7 Hisp, ij8. (4) Ciftus Arbor. exftip. Fol. oblonge- ovatis petiolatist ïierviis, fupra glabris, petiolis bafï connatis. C Ledon Fc Laurinis. C. B. Pin. +S7. C Ledon primus IttifolilW, Cu Hift, i. p- 77- Hisp. ij5. R 2 ii. deel. v. Stuk» III. Afdeel, xi. lOOFDï iTUK. iii. Populifi',? lus. Breedbladige. r iv. ! Ciftus i Laxrift' lius. Laurier; bladige. is >n in i. iI.s.  atfo Veelmannige Heesters. lil. Afdeel. xi, Hoofdstuk, Eenivy*'$(• v. Ciftus Ltdaniferus. Wilgenbl»1 dige. Deeze is de Eerfte Ciftus Ledon by dieö Autheur , welken hy zegt de allervetfte , ia Spanje groeijende , te zyn, wordende van de Spanjaarden Xara en van de Portugcezen Eftgpa geheten. De voorgaande Soort noemden zy Xaron. 't Gewas groeit aan de Zee Kust van Spanje, langs den Wegnaar Mallaga, overvloedig. f 5) Ciftus , die Boomachtig is , met Lancetvormige van boven gladde Bladen, de Steeltjes onder als een Scheedje famengegroeid. DeeZe is in 't byzonder Ladanumdraagende genoemd, hoewel zy zulks met de voorgaande gemeen heeft, en van geen van beiden die Gom in Spanje of Portugal wordt ingezameld, 't Gewas groeit Mans langte hoog, heeft Houtige Takken , en is zo gemeen op het Gebergte, dat het van de Bakkers veel tot het ftooken der Ovens en van het Land - Volk om op den Haard te branden, wordt gebruikt. De Bloemen van hetzelve vertoonen zig als Witte Roozen , *t welk den Reisweg, dien Clusius eens, wel twintig Mylen lang, door zulk Kreupelbofch afleid, ongemeen verfierde ; zynde tevens de Lugt gebalfemd door den aangenaamen Reuk der Bladen, die met een vet doorfchynend Vogt, in (s) Ciftus Arbor. exftip. Fol. lanceoL fupra Iacvibm , retioli» bafi coaliris yaginantibm. H. Cliff. lor, SAUV. Mtnsp, 1+7, ijo C Ladmifera, Hisp. incana. C, B. Pin, 4(7, G, Ledee primus anguftifolius, CLUS. utfupra.  PoLTAN'DRIA. ft6l sn de heete Zonnefchyn , zo overvloedig bedaauwd zyn , dat men het van verre kan zien. De gedroogde Plant is wat witachtig , doch behoudt , Jaaren lang, haaren aangenaamen Reuk. De Bloemen hebben ook aan den Na-, gel der Blaadjes een paarfche Vlak, die in de derde Soort ontbreekt. Zy zyn zo groot als Papaver-Bloemen : haar Vrugtbeginzel heeft tien Beddetjes , en een ongefteelden Stempel , zonder Styl. 't Gewas is door Commelyn in Afbeelding gebragt. (6) Ciftus , die Boomacht'g is, met Liniaal Lancetvormige , engefteelde , wederzyds ruige, drieribbige Bladen. Tot deeze Soort wordt betrokken de Vyfde' Ciftus Ledon van Clusius , dcn-/elven zo gemeen als eenig Gewas in het aeheele Ryk van Valence in Spanje , als ook in Languedok en Provence, waar hy geen ander Ledum waargenomen hadt, voorgekomen; hoewel het in de meefte andere Landdreeken van Portugal en Spanje groeide. De voorgaande S ort evenwel, of de Wilgenbladige van To u it n efout, is door Gouan. ook, alseeninlandfch Ge- (6) Ciftus Arbor. exftip. Fol. lineari - lanceolatis lêsfilibui utiinque villofis trinerviis. H. Clif. Ups. 8tc. c. Ladm era Monfpelienfium. C. R. Pin. 4S7. Ledum. dal. Hift. 130 fi. C. Ledon Fol. Oleac fed anguftioribus C. B. Pin 467. Ledoa Quintuta. Clus. utlupra. Gouan. Mtnsp. zsj, geb. Prov, 397. gak1d. Aix. 114. R 3 II, Deel, v. Stuk» III. Ai heïL. XI. HOOFD- iTUK. iia. vr. Cftus .Uenspe- i«i/ÏJ. Smjlbla» lige.  m. Afdeel xi. HOOF» STUK. Einivy""ïgt. vit. Ciftus Salvifolius. Siheblï. dige. 262. Veelmannige Heester?; Gewas , omftreeks Montpellier groeijende , voorgefteld ; zo dat aan deeze , in 't by zonder, niet billyk de naam van Montpellierfche, door Bauhinus, gegeven was. De Bladen zyn zeer fmal, zwartachtig of donker groen, en, zo wel als de jonge Takjes , met een taay Vogt bedaauwd : de Bloemen in dit Geflagt byna de allerkleinften, wit van Kleur, 't Gewas groeit met Houtig, donker bruin Rys, rykelyk een Elle hoog. Op de Wortels van hetzelve werdt de zogenaamde Hypocistis door hem gevonden. (7) Ciftus, die Boomatfttig is, met Eyronde s gefteelde, wederzyds ruige Bladen. Hier toe behoort de Wyfjes - Ciftus van den gezegden Autheur , draagende witte of geele Bloemen. Deeze was hem op eenige plaatfen van Spanje en omftreeks Bayonr.e; de witbloemige door geheel Spanje, Portugal, Languedok , Provence en in 't Dauphiné, overvloedig voorgekomen. De Spanjaarden noemden dezelve Xara - Efttpa , als een mfddelflag tusfchen de Mannetjes Ciftus en Ledon , zo hy aanmerkt; die van Languedok Mougés ; welke naam, aldaar , volgens Gouan , aan de voorgaande ge- (7) Ci/fus Arbor. exftip. Fol. ovatis , petiolatis utrinqae hirfutis. H. Cliff. &c. Ciftus Fcemina Folio Salvia:. C. E. Pin. 464 Cift. Fcemina. CL'.'s. Hift. i. p. 70. Hisp, 14J. Gouan. IHd. Ger. Prsv. lbid, Gabid. Md.  P O L Y A N D R I A. 263 gegeven wordt. Het is een Heefter, zelden meer dan een Elle hoog , met zwartachtige Takken en rondachtige Bladen, ruuw en hard, fdoch groen; de Bloemen van middelbaare groot-s' te, op lange Steeltjes. De Vrugt, in de Kelk^ aanrypende, was een platrond Zaadhuisje, met zwarte taamelyk groote Zaadjes. De Bladen bevondt hy in deeze Soort van een wrange famentrekkende Smaak , gelyk in alle zyne Mannetjes - Ciftus. (S) Ciftus , die Btomachtig is , met Spatelvormige Wollig ruige Bladen, de onderften onder tot een Scheede famengegroeid. De Tweede Mannetjes • Ciftus, hier aangehaald , in Spanje groeijende , is een Heeftei van Mans langte en fomtyds hooger , zeei Takkig, doch minder witachtig dan de Eerfte, en de Bladen ook fpitfer hebbende, de Bloe. men Lyfkleurig rood. Dit komt zeer weinig met de bepaaling overeen. Linnjeus geefi aan deeze Soort paarfche Bloemen. (9) Ciftus , die Boomachtig k, met Spatel- vor- fs) C/Ins Arbor. fxiVp. Fol. fpatulatis totnentofis rugofis, inferioribus bad tonnans vagi nantibus. H. CU]]. &c C. Mas anguflifolius. C. li. Pin. 464.. Giftus Mas fecunduS. CLUS. Mifi. I p. 69. ,Hisf>. 117. (9; Ciftus Arbor. exftip. Fol. fpatulato • ovatis peti«latis enetvhs fcabris, Calycibus lanceolatis, Ciftus Ladanifera CreÖca. TOURNI. Cer. 19. Buxi. Cent. III. p. j*. T. «+. f. *- R 4 * II, DüSL. V. STOK. III. FDIÏEL. XI. [OOFD» ruK. MonogJ* a. vin. Ciftus ir.ernus, Gryze. IX. Ciftus Creiicus. Kandia, [ene.  UT. Afdeel, xi. Hoofdstuk. vip. ] 1 I < J ] c A m v ra m !>1 *04 Veelmannige Heesters. vormig - Eyronde gefteelde, ongeaderderuuwe Bladen , de Kelkblaadjes Lancet' vormig. Op deeze Soort, die op Kandia in de Mid* dellandfche Zee en elders (groeit , wordt de vermaarde Gom, Ladanum genaamd, van welke zo veele Soorten by Clusius haaren naam Ledum of Ledon hebben, ingezameld. Het is een Hcefter van omtrent een Elle hoog of hooger, volgens Alpinus, die denzelvera afbeeldt, en befchryft, als veele Houtige Takken uitgeevende , met Bladen, bezet, naar die van Salie gelykende , twee tegenover , of ook verfcheidene by elkander. Dezelve groeit menig, huldig op 't Eiland Kandia of Creta, alwaar rouRNEFORT denzelven waarnam, meteen Bloem van vyf Roozekieurige Blaadjes, anderialf Duim middellyn (*) , die geele Nagels lebben , en daar binnen een menigte Meellraadjes met bruinachtige Topjes, welke den !tyl omringen. De Kelk beftaat uit vyf fpfc. e Blaadjes , byna drie Kwartier Duims lang Jier op volgt een ovaal, ftomp, bruin, hard Zaad- iftus Ledon detente. C. B. Pb,. 4s7. Ladanum Cretïcum. lp. Exot. sa. T. st. (V Jn de door p. i* Clekcq. vertaalde Reize van Tourefort naar de Levant, vindr men, dat de Bloem anderbaCF « middellyn zou hebben . -t wdk zeker[yk ^ '»flig der Vertaaling is , niet minder , dan dat de Bladen "•den getekend zyn met een geel Haakje. Zie i. deel , 1UZ, j3. *  POLYANDRlA. 265 Zaadhuisje , binnen de Kelkblaadjes beflooten, in vyf hokjes verdeeld, die veele Zaadjes bevatten. De Bladen bevondt hy van de ge-s zegde figuur, aan de kanten Golfswyze gekrinkeld en dik geaderd, byna een Duim lang. > Van ouds heeft men reeds de Vettigheid , die op het Loof van deezen Heefter legt, op Creta ingezameld. De eerfte en eenvoudigfte manier was , dat die Gom van de Baarden en van de overige Wol der Bokken en Geiten , welken daar op gingen weiden, werdt afgefchraapt, gelyk Dioscorides verhaalt. Naderhand is daar toe, door de Grieken, een Werktuig uitgevonden , dat zy Ergaftiri noemen, gelykende naar een Hark, waar aaneen menigte Riemen van onbereid Leder gehecht zyn , die 'er een Soort van Dweil van maaken (*). Het Landvolk veegt hier mede, in de heetfte Zonnefchyn , geduurig deeze Heefters af; 't welk een ongemeen zwaare arbeid is , dien Toürnefort heeft zien verrigten , en, als die Dweilen wel met Vettigheid beladen zyn , wordt 'er dezelve afgefchraapt en tot een Deeg gekneed; kunnende dus één Man , in goed Weer , ruim drie Ponden op een Dag vergaderen ; welke veelheid op de plaats zelve een Ryksdaalder goldt. Clu- (*) Dit Werktuig kan men aldaar, bladz, :y, in Plaat veitaond zien. R s II. DEIt, V. STUKi III. " Afdeel» xi. 300FDTUK. Monogfi  266 Veelmannige Heesters. HL Afdlel Xi. Hoofdst uir. Eenwm. Vige. Clusius verbeeldde zig,dat men, in Spanje, ' die Drogery met veel minder moeite zou kunnen verzamelen, en veelen hebben vastgefteld, dat de Ladanum draagende Ciftus in Spanje en Portugal, of zelfs ook in Provence en Languedok groeide, waar van de Zesde Soort haaren bynaam bekomen heeft: doch , 't zy men daar den arbeid niet gelufte , of geen genoegzaam voordeel daar in zie, of dat gedagte Vettigheid 'er niet genoegzaam toebereid of van geen goe. den aart valle; de gedagte Inzameling gefchiedt, zo veel bekend is, daar te Lande niet (*). De Gom Ladanum, in 't Griekfch Ladanon, deezen naam van 't Arabifch woord Loden of Laden hebbende , is , wanneer mense zuiver bekomen kan , een taaije, vettige en zo welriekende zelfftandigheid , dat de Griekfche Vrouwtjes Balletjes daar van alleen , of met Amber grys gemengd , tot vermaak, wegens den aangenaamen Geur, by zig draagen. Onder de Reukballen , tot afweeringe der befmetting van een Peftilentiaale Lugt, wordt deeze Drogery gemengd. De Parfumeurs bereiden een welriekende Olie, die 'er den naam van voert, van Ladanum en Amandel-Olie. Zy komt in Balfems tegen de Beroerdheid , in Hoofd- en Maag- (*) TouRNF.roPT relf hadt liet hevonrens zig verbeeld, leggende Le Ciftus, qui potte le Ladanum, est Commun en Espagne &• Portugal; en eeevende 'er Bilden van maar j of i tin.ën langce aan. Truite de tUfage des Jfedic.Tom, ii. p. rrz.  PoLYJAND&IA. a67 Maag • Pleifters, en in 't byzonder in zodani» gen, die de rypmaaking der Gezwellen of ook derzelver Oplosfing bevorderen, gelyk die wel-£ ke Ladanum-Pleijler* genoemd wordt- In-S' wendig is deeze Gom weinig in gebruik Jammer„ is 't, dat dezelve reeds in haar Vaderland zo/ vervalfcht wordt, met Aardachtige Stoffen, en zo men wil met zeker fyn zwart Yzerachtig Zand, dat in een Pond van de gewoone gedraaide Ladanum naauwlyks vier Oneen zuivere Gom vervat zy, 't welk de Scheidkundige onderzoeking heeft doen blyken (*> (io) Ciftus , die Boomachtig is , met Lancetswys' Eyronde , ongepelde , Wollig gryze, byna drieribbige Bladen. De Eerfte Mannetjes - Ciftus van Clusius. door denzelven afgebeeld en overgenomen dooi DoDONéus, gelyk menze ook by Lobei vindt, maakt deeze Soort uit. Dezelve verfchilt van de Agtfte, doordien de Bladen breedei zyn en niet Scheedachtig om de Takken fluiten, ook O CEoirnov Mat. Mei. Tom. II. p. s+z. Ciftus Arbor. exftip. Fol. ovato - lanceolatis tomentofi: Incanis, fesfllibus ,filbtrinerviis. sauv. Monsp. i$o. gouan Monsp. 25j. ger. Prov. 398. Garid. .*«>» 114. Ciftus Ma FoL oblongo incano, C. II Pin. 46+. Ciftus Mas quartu Mompel. Fol. oblongo albido. J. B. Hij?. IK p- 3- C.ftu Mas primus. Clus. Hift. I. p. 68-Hisp. p. 1)s. DOD. Pemp 19 r. LOB. It. II. p. nr. ii. Deel. V. Stuk. III. FDEEl. XI. oofd?VK. * Empl. ! Ladano Latdano. X. Ciftus ilbidus. Witachri.'  III. Afdeei xi. HOOFD' STUK. Eenwy vip. xi. Ciftus Crispus. Gekrulde. I 1 I ï i J l F H 268 Veelmannige Heesters. ook bleeker van Kleur of witachtig, gelyk de Salie-Bladen ; de Bloemen niet paarfch, maar Roozekleur. De Zaadhuisjes zyn in deeze beiden fpits, niet plat, gelyk in veele anderen, 't Gewas groeit gemeenlyk Mans langte hoogj vallende in Spanje, Portugal, en de Zuidelyke deelen van Vrankryk. Een fraay Bygewas, dat men Hypociftis noemt, vervolgens onder de Kruiden, en wel onder de Soorten van Afarum , te befchryven , groeit op de Wortelen van deeze Soort. Cu) Ciftus, die Boomachtig is, met Lancet-, vormige, Fluweelige, drieribbige, gegolfde Bladen. De krinkeling der Bladen maakt dat deeze Ciftus zig byna als met Bladen van Gamanderlein vertoont. Hy maakt den vyfden Mannetjes Ciftus van Clusius uit; een laag Gewas , met Takken , niet veel meer dan een Voet lang , die, zo wel als de Bloemfteeltjes ;n Kelken, met een Fluweelachtig, wit, Dons, >ekleed zyn. De Bloemen komen by Kroonjes aan 't end der Takjes voort, zynde wat :leiner dan die van de voorgaanden , fierlyk aarfch van Kleur. In Portugal alleen was hem fa) Ciftus Arbor. exftip. Fol. lanceolatis pubescentibus. nnerviis, undulatis. Hart. Cliff. ioS. R. LHdb. 47,. Sa„v' *««p. .47. GOUAN. Monsp, >SS. GEB. Pro,. J98. CiiluS" Us Fol. undulatis & crispis. Toubnf. Inft. -,9 ciftus Mas >lio Cham.Tdryos. C. U. Pin. 4<4- Ciftus Mas quintus. CLUS. ft. I. p, «J. Hisp. p. Ijy.  POLYANDRIA. 269 hem deeze Soort, in een Zandige Grond, doch nergens overvloediger dan by een Kloofter , vyf Mylen boven Lisfabon , voorgekomen ;P zynde deeze de eenigfte die niet hadt voort ge-" wild , uit Zaad , in de Nederlandfche Hoven.\ De Mannetjes - Ciftus, in 't algemeen, wordt van de Spanjaarden , zegt hy, Eftepa, doch deeze van de Portugeezen Rofella geheten. Hy valt ook in Languedok en op de Hierifche of Goud - Eilanden voor de Kust van Provence. (12) Ciftus , die Boomachtig is , met Lancet sv/ys' ovaale Bladen , hebbende tweeh Kelkblaadjes zeer fmal. Ë' Eenige andere Soorten van Ciftus hadt Cu>b sius in Spanje en Portugal waargenomen, die niet tot den Mannetjes noch tot den Ciftus Ledon te betrekken waren, naast komende aan den Wyfjes- Ciftus. Men zouze fmal of kleinbladigen kunnen noemen. De eerfte derzelven , hier bedoeld , hadt Bladen als van de Halimus of Zee - Porfelein, en voert daar van den bynaam. Dezelve, zegt hy, heeft Takken of Rys van een Elle hoog, met Blaadjes als van de (11) Ciftus Arbor. exftip. Foliis ovato-lanceolatis, Foliolis duobus Calycinis linearibus. H. Cliff. R. Lugdb. SAüv. Monsp. 147. Ciftus fcemina Portulacx marinae folio. C. B. Pin. tfis. Ciftus Halimi folio primus & fecundus. Cuis. Hijl. I. p. 7t. Hisp. p. 144, 145. V. Ciftus fruticofus ereclus, Foliis oppo gtis fesGlibus uriinque incanis. MILL. lt. T. »?o. il, Dut., v. Stuk, III. fdeel, xi. OOFD'UK, Mentxp ét xir. Ciflus alimifo' ?orfelcin= adige.  III Afdeel. xi. Hoofdstuk.&»»)■ xiii. Ciftus Litémotis. Rosmaryn bladige» 270 Veelmannige Heesters. de Halimus , die geheel grys zyn , van een zuurachtigen famentrekkenden Smaak , gelyk in meest alle Soorten van dit Geflagt'. De Bloemen zyn vyfbladig, klein, geel van Kleur, even als de Hypociftis.die op de Wortelen groeit, welke de Kinderen en Herders kaauwen. Een andere Ciftus, van dien aart, groeide hooger, met ftyver Takken ; hebbende de Bladen wat langer, fmaller en fpitfer, doch was ook geheel witachtig grys, van den zelfden Smaak. Deeze beiden hadt hy in Portugal , aan de Zeekust, in een Zandige Grond , tusfchen de Hey , niet ver van Lisfabon, en nergens anders, waargenomen. (13) Ciftus , die Boomachtig is , met fmalle omgekrulde Bladen, de Bloemen aan Kroontjes. De Ciftus met een fmal Blad van Libanotis , en enkelde Bloemen, door Barrelier afgebeeld, wordt hier t'huis gebragt, zowel als de Smalbladige Ciftus Ledon vanBAUHiNus, tot welke de Vyfde Ledon van Clusius is betrokken. De Heer Loefling vondt het Gewas in Spanje, zynde een Heefter van geftalte als de Rosmaryn , welke oudtyds ook Libanotis is genoemd geweest, wegens den Reuk. De Takken waren paarfchachtig ; da Bladen frs) Ciftus Arbor. exftip Foliis revoluto-linearibus, Fioribus umbellatis. Ciftus angufto Libanor'd.s folio , Flore fingul*ri. Barr. Is. 2s4. Ciftus Ledon angnftii foliis. C. B. Pit. *«7.  polyan'dria. S."7t Bladen ongefteeld , liniaal , wederzyds omge ■ kruid , aan de toppen der Takken digt by elkander , alwaar Steeltjes voorkwamen , langerf dan de Bladen, met eenige witte Bloempjes hebbende Eyronde lymerige Kelken (*). „ ■ De overige Soorten van dit uitgebreide Geflagt tot de befchryving der Kruiden fpaarende, gaa ik thans over tot de p r o c k i A, Waar van de Kenmerken zyn, een Kelk die driebladig is , boven en behalve twee Grond-, blaadjes, hebbende geene Bloemblaadjes, maars veele Meeldraadjes, met een enkelen Styl en' de Vrugt is een vyfhoekige veelzaadige Befie. De eenigfte Soort (i) voert naar het Eiland Santa Cruz , daar zy natuurlyk groeit, den bynaam. Het is een Heefter met ronde Takken; de Bladen overhoeks , gefteeld , Eyrond, gefpitst, Zaagswys' getand en glad hebbende, met Imalle Stoppeltjes , draagende eenige endbloemen , die gefteeld zyn, overhoeks , door fmalle Blikjes onderfchraagd. Següieria. Een vyfbladige Kelk, ook zonder Bloem- blaad- ; (*) Agtet deeze Soort is , in de Nieuwe Uirgaave van het Stst. Nat. door den Heer Murray , gevoegd, Floret fotti ; gelvk agrer de voorgaande, doch dit zal een misflag Syn, dewyl het regen de befchryring van Linnsus ftrydt. (ï) Prockia. Syst. Nat, XII. Gen. «74, p. 3««. Veg. XIII, &ea. 6-T4-. p. 41S. DU DtKA» V, STUS» III. LFDEEL. xr. [OOFB- ruic. Monegfm ia. i. ProckiH Irueis, Van t. Cruz.  afa Veelwannig e Heesters. lil. 'Afdee: xi. Hoofd stuk. i. Seguieri Anrericat Amerikaanfche i. CuratcUa Jlrxericana Ameri» kaanfche. blaadjes , heeft deeze , zynde de Vrugt een "eenzaadig Huisje, dat een groote Wiek heeft, ■ met kleine zyd - Wiekjes bezet. Hier van is ook maar ééne Soort bekend (i), , welke de Heer L o e f l i n g aan de Vaste Kust «•van Zuid - Amerika waarnam , een Heefter zynde van een of anderhalve Vadem hoog, en de Heer Jacquin vondt by Karthagena dergelyk Gewas, ter hoogte van twaalf Voeten , geevende uit zynen Stam zeer lange, ronde, gröcnc •, glanzige Looten , waar mede het op de nabyftaande fteunt. Somtyds hadden zy, aan de zyde van ieder Bladfteel, een klein krom Doorntje. De Bladen waren Eyrondachtig , uitgerand met een Puntje, glad, gefteeld, twee of drie Duimen lang. Aan 't end der Takken kwamen Bladerige Trosfen voort, van menigvuldige , witte, ftinkende Bloemen. De Vrugt hadt zyn Ed. niet ryp gezien. Curatele a. Dit Geflagt, tot de Tweewyvigen onder de Veelmannigen behoorende, heeft een vyfbladigen Kelk ; vier Bloemblaadjes ; twee Stylcn • een Zaadhuisje in twee Holligheden verdeeld, ieder twee Zaaden bevattende. De eenigfte Soort (i), wederom , door den Heer (i) Seguieria. Sjsi. Nat. xii. Gen. s7«.p. 3ss. Vtg.XllU Gen. «7«, p. 417. LOEFl. Itin. 191, 1J3. [Acq. Jlmer. Hift. 170. (1) Curatella. Syst. Nat. XII. Gen. 679. p. 370. rtf.XUI Gen. 679, p. 417. LOEFl. ttm, 2S0, j3y,  P; OtYANDRI A» 2?3 Heer Loefling in Zuid - Amerika waargenomen , en aldaar gemeenlyk Curata genaamd , was een Heefter van middelbaare hoogte , krom van Stam, met weinige Takken, den Bast, als die van den Pynboom, Schubbig of Schilferig hebbende , en Bladen van een Span, langwerpig , verfcheidelyk geboogen en gegolfd, ruuwachtig hard , met korte Steeltjes. Uit oude Takjes kwamen Trosjes voort van witte Bloemen, op Steeltjes van een Vinger lang, die gevolgd werden van zodanige Zaadhuisjes, als boven is gemeld {_*). POTHEU GÏLLA. Een geknotte, niet ingefneeden of verdeelde jfelk , zonder Bloemblaadjes: het Vrugtbeginzel in tweeën gedeeld ; een tweehollig Zaadhuisje , met enkelde Beenige Zaaden: dus zyn de byzondere Kenmerken opgegeven van dit nieuwe Geflagt (i), in Karolina door Doktor Gardes ontdekt, dat van hem den bynaam voert. Het is , zo zyn Ed. aanmerkt, een Boompje , dat in Blad en Vrugt naar de Hamamelis , hier voor befchreeven *, gelykt, doch eene Bloem daar van grootelyks verfchillende- heeft. (*) Zyn Ed. zegt, dat de Gefhlte a's van het Pohgonum athorescens is en geeft 'er Folia ma palmaria aan. Thans -wordt eezep.d Statura Cocctlab&, Ik kan daar bezwaarlyk iets uit opmankea (i) Fothergilla Syst. Nat. Veg. XIII. Gen. p. +IS. s JI. DEEL. V. STUK. . IJL. Afdeeu xi. Hoofd - stuk. Digynitii i. Fotberlil• la Gardeni, * II. d. i Stuk, I, 75.  *74 Veelmannige Heesters; HL Afdeel, xi. Hoofdstuk,» Bl, 7«\ r. Pslygsmi des. heeft. Het zal waarfchynlyk die Heefter zyn , waar van de Ridder bevoorens hadt gefproken *, en welken zyn Ed, dagt tot dat Geflagt te behooren. Calligonum. Hier heeft een vyfbladige Kelk , zonder Bloemblaadjes of Stylen plaats, welke een ftekelige eenzaadige Vrugt draagt. De eenigfte Soort (i) heeft Linnjeus "gevonden in het Kruidboek, van wylen den ouden Heer Gronovius, onder den naam van Polygonoides Toijrneforti i , waar van zy dan ook den bynaam voert. Zyn Ed. evenwel twyfelde 'er met reden aan , of het die wel ware : want het Gewas, dat gedagte Kruidkenner aan den voet van den Berg Ararat, naar de Ephedra zeer gelykende, vondt, hadt de Bloempjes niet alleen vyfbladig, met fpitsbladige Kelkjes, maar het getal der Meeldraadjes was flegts vyf; zo dat het zelfs niet tot deeze Klasfe zou fchynen te behooren. De Vrugt alleen kwam 'er mede overeen. Tot de Vierwyvigen behoort een Gewas , waar van ik thans een Takje uit Oostindie ontvang, onder den naam van Ay-Asfa, 't welk ik, dewyl het zekerlyk Heefter- of Boomachtig is, hier invoeg onder den Geflagtnaam van A s- (i) Calligonum. Syst. Nttt. xii. Cen. «so. f. 370.^. xiii. Gen. «so. p. Tolygonoides Oriëntale Ephedra: facie. toubnf. Cer. 47. Itin. ii. p. 147.   z Peel, Pl aat xxvi.  P O I, T A N D r I a. *75 A s s a. Vifchdooder. De Afbeelding van hetzelve gaat hier nevens in Fig i, op PI. XXVI. Daar uit blykt, dat de Bladen , gelyk Rumphius van den Ay ■ Asfa Boom zegt (f) , veel naar die van den Kanary - Boom gelykcn, en, hoewel geen zeven Duimen hng zynde en ruim drie Vingeren breed, gelyk hy dezelven befchryft, nogthans die proportie byna hebben , zynde van eene Laricetswys ovaale figuur. Van het Bloeizei zegt hy weinig. De Bloem beftaat hier uit eenen Kelk die vierbladig fchynt te zyn , doch waar van de Blaadjes een famenhechting hebben, om het Voetftuk, waar op het Vrugtbeginzel rust. Deeze Kelk, die men eigentlyk Perianthium mag noemen , bevat een groote menigte van geknodfte Meeldraadjes, byna ontelbaar. Ik denk dat 'er bykans tweehonderd zyn , voortkomende van het Voetje, onder het Vrugtbeginzel , en tusfchen dezelven vertoonen zig de vier Stylen , ieder op een Germen zittende, gelyk dit in de Kelk, na het uitplukken van de Meeldraadjes, een weinig vergroot zynde, by A zigduidelyk openbaart. Wat de Vrugten aangaat, die zyn altyd twee, zegt hy,aan malkander gegroeid, verbeeldende het Balzakje van een Kat , [of eigentlyk gefproken van (t) Rum PU» Autl. fiye Tom. VII. Cap. 30. p, zm, S 2 H.DEEfc, V.STUB, in: AfdeelJ xi. Hoofd. 5tuk. Tetragyi nia. el. xx »l FiS. 1.  a7<5 Veelmannige Heesters, lil. Afpfel xi. Hoofd stuk. Vi&l. van een Kater ,] in de rypheid donker geel P openende zig met een Naad, en dan het eene Beursje ledig zynde, het andere een Korrel als een Bakelaar - Boontje, bevattende. Hier komt een dergelyke Vrugt aan het Takje te voohfchyn , waar van ook het eene Beursje zig geopend heeft en ledig is, het andere nog geflooten, met een Puntje en een dwarfe Naad , zynde een klein onvoldragen Beursje, dat de gelykenis niet vermindert, daar agter. De Vrugt is, eenigermaate, in de vierbladige Kelk vervat. Deeze Boom , zegt Rumphius, wordt taamelyk groot en dik, hebbende een hard Hout en eene witachtige Schors , met vuilgraauw gemengd , van een fterken Vifchachtigen Reuk. Hy groeit veel op 't Strand der Ambonfche Eilanden, Men gebruikt meest daar van de Schors , die , klein geflooten en met Afch vermengd, op de ftaande Plasfen van Zeewater, door overftrooming veroirzaakt, geftrooid wordt, om de Visfchcn daar in te dooden , ten einde dezelven gemakkelyk te kunnen bekomen. Indien dergelyke eigenfehap niet in meer Indifche Boomen plaatshad, zou men te regt denzelven Vifchdooder noemen kun. nen (+> De (t; Veigelyk ten opzijt van dergelyke Westindifche Boomen, myn iii. Stuk, bladz 170; w.mc de eipenfehap van de vislchen dronken re maaken, denk ik, zal op 'r zelfds uitkomen. Ook tiee.Jt Rumphius , onder den naam van Icbihytkunt! , twee zodanige Boomen , op de Molukkos groeijende , af.  POLYANDRIA. a77 De Vrugtmaakende deelen van dit Gewas waren , zo veel my bekend is, nog niet onderzogt, veel min aan 't licht gebragt en hetl was nog niet afgebeeld. De byzondere Ken-5' merken zyn , een Kelk die vierbladig is of in vieren gedeeld , het Zaadhuisje gaapende met" een dwarfe Naad. De vyf en zeswyvigen, onder de Veelmannige Plantgewasfen , leveren geene Heefters uit of zyn reeds onder de Boomen befchreeven ; maar hier komt, onder de Feeiwyvigen, in aanmerking het Geflagc van I L L i c i u w. Welks Kenmerken thans door den Heer Ellis uit het leevende Gewas verbeterd zyn; blykende daar uit, dat hetzelve tot deeze Klasfe en wel tot den laatstgemelden Rang behoort. Zyn Ed., naamelyk, zegt, dat de Kelk zesbladig is , omvattende een Bloem van zevenentwintig Blaadjes, op drie ryën of in drie Kringen geplaatst , ieder van negen Blaadjes, de middelden korter, de binneniten kortst, waar binnen zeer veele korte Meeldraadjes , met langwerpige , itompe Knopjes, en twintig Vrugtbeginzeltjcs in 't ronde geplaatst, metzeer korte Stylen, die een langwerpigen Stempel , aan den top , op zyde hebben , en de Vrugt beftaat uit veele Eyronde, famengedrukte, harde, tweekleppige Zaadhuisjes, met enkelde Zaaden. S 3 Hier ii, Deel. v. Stuk» III. Afdeel xi. IüOFD« Tetraglia.  273 VEELMANNIGE HEESTERS. III. Afdeel xi, Hoofdstuk,i. Illicium Anifa.um. Japunlche. * TI D. II. Stuk , Dl. ,10. ii. Fltridattum, floridalche Anysboom. i Hier van komen thans twee Soorten voor , als volgt. (T) Illicium met geelachtige Bloemen. Deeze is de Oostindifche Boom , welke de Ster-Anys zou uitleveren , voerende in Japan en China den mam van Somo of Skimmi volgens Kaempfer, waar van ik te vooren genoeg gezegd heb *, fjij Illicium met roode Bloemen. Van deeze, natuurlyk in Florida groeijende, is de Afbeelding en befchryving door gedagten Engelfchen Heer , in het Zesti-fte Deel der Pbilofophifche Transactiën , op 't jaar 1770 , gegeven. Zyn Ed. merkt aan, dat de Bloemen van dit Gewas rood en de Vrugten zeer welriekende zyn. XII. HOOFD- (1! Illicium Fioribus flavescentibus. Sp. Plant. 664.. Syst, tfat, Veg. XIII. Gen. «i'r. p. 42J. Sorno vulgo slcimmi. Kaï.mPH Am. T. 8S0. Animm ftellamm. Mat. Med. 510. (2 Illicium f:oribus rubns. ELL. Phil, Trans. 1770, Vol. lx, p. $24. T. 12.  DlDYHAMÏA. 279 XII. HOOFDSTUK. Befchryving van de Twiemagtige Heesters, Didynamia , dus genaamd, om dat zy, van de vier Meeldraadjes, twee langer, twee korter hebben ; gelyk onder anderen de Lavendel, Kruizemunt en dergelyken; die tot de Gekranfte of Lipbloemige behooren , en veele Uitheemfchen, waar in het zelfde plaats heeft. Van de onderfcheidende Kenmerken der Plant» gewasfen in deeze Klasfe is reeds gefproken, toen ik de Boomen, daar in voorkomende, befchreef. Veele Geflagten van dezelven leveren wel Heeftertjes uit , doch die te klein zyn, om van de Kruiden afgezonderd te worden. De algemeene verdeeling is in de twee Rangen van Blootzaadige en Schuilzaadige , naar dat de Zaaden, wier getal gemeenlyk vier is, in de holte van den Kelk bloot aanrypen, of als verfchoolen blyven. Onder de eerften behoort het Geflagt van Lavandula. Lavendel. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn , een Eyronde, weinig getande Kelk, met een Blikje onderfchraagd ; een omgekeerde Bloem ; de Meeldraadjes binnen 't Pypje hebbende. S 4 Van II. DZKI,, V. SlVXt III. rVfDEÏl, XII. Hoofdstuc.  ï8ö TwEEMAGTICE HëES ters. III. Afdeel, xii. HoofE» STUK. I. ' Lavandu f. Spica. Gewoone. Van hetzelve komen vier Soorten voor, al. temaal Europifche Gewasfen, naamelyk. (0 Lavendel met Lancetvormige effenrandigt Bladen, de Aairen naakt. i " Deeze maakt onze gewoone Lavendel uit , die men in fmal- en breëdbladige onderfcheidt. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit dit Gewas in 't wilde, in de middelde en Noordelyke deelen houdt men 't in de Hoven. De Breëdbladige is op de Bergen en aan de Wegen , in Provence, zeer gemeen. Dezelve wordt een Boompje van taamelyke hoogte, dat uit een Houtigen Stam een digt Kroontje maakt van dunne digte Takken , anderhalve of fomtyds ook twee Ellen hoog, met Bladen van twee of drie Duimen lang , een half Duim breed , zeer fterk van Reuk en bitter van Smaak. Uit dit Kroontje komen lange , dunne , Steeltjes voort , die aan 't end een dikke Aair hebben, van ecnbladige, blaauwe, Pypachtige Bloempjes , in twee Lippen verdeeld, waar van de bovenfte grootst is, regtop ftaat en in tweeën , de onderfte kleinst, nederhangt cn in drieën is verdeeld. (i) Lavar.dula Foliis lanceolatis integris, Spicis nudis. Syst. ïieide Indien , dat Melde-Bladen heeft van een :eer onaangenaamen Reuk. Doch de kleinheid Ier Bloempjes maakt deeze Gewasfen, ten min le uit de gedroogde Voorwerpen en uit de Afmeldingen, niet gemakkelyk te onderfcheiden. lier zyn de Meeldraadjes korter dan de Bloemjes, zo de Heer Murray aantekent. P e r i l l a. De Kenmerken , waar door dit nieuwe Geflagt (17) Mentha Racemis Secundis lateralibus. Syst, Veg. XIII. 'cymum fratescens. Sp. Plant. S}z. Ocymum maximum , irenne , utriusque India; , Fol. Atriplicis ingrati odoris. .uk. Alm. is%. t. 308. f. 4. Cottam. Hort, Mal, X. p. 1- T. 77,  DlDYNAMlA. 291 fiagt onderfcheiden wordt, zyn, dat de bovenfte Slip van den Kelk zeer kort is; voorts zyn ' de Meeldraadjes hier ook afftandig ; maar het I heeft twee famengevoegde Stylen. s De eenigfte Soort hier van (i) maakt een Gewas uit , het welke met den bynaam van < allergrootfte Melisfa voorgefteld is door Ar-] duinus. Dezelve heeft de Bladen langwerpig Eyrond , Zaagswys' ■ getand , aan beide enden fpits , van agteren met fpitfe Kliertjes , en de Aairen hangen over zyde , even als in het laatst befchreevene Gewas , hetwelke tot deeze is betrokken geweest, en 'er naar gelykt, voerende daar van den bynaam. De Bloemen zyn klein , wit, enkeld of drie* voudig. P R A s i u M. Behalve de algemeene Kenmerken deezeï Klasfe zyn de byzondere van dit Geflagt, dat de Vrugt beftaat uit vier eenzaadige Besfen. Het bevat de volgende. (i) Prafium met langwerpig Eyronde) getande, Bladen. Een (l) Perilla, Syst. Kat. xii. Gen. 1236. p.392. Veg. xiii. Gen. T23S. p. 44J. Melisfa maxima Foliis ovato • oblongis lêtratis &c. ard, Sp. 2. p. 2» t. 13. (1) Prafium Fol. ovato-oblongis ferratis. Syst. Nat.Xïl. Gen. 737. P- 401. Veg. xiii. Gen. 737. p, 4$!. Hart. Cliff. T 2 ' 11» Dswu V, Stuk. JIÏ. LFDEEI., XII. foOFD- ruK. 1. PerilU )cymoides. i'lergrootte. I. Prafiurü vajas. GlOOf,  204 TWEEMAGTIGE HEESTERS. III. Afdeel xii. Hoofdstuk, Blootzti dip. II. Prafim minus. Klein. Een Boomachtig ongevlakt Lamium, met een ' blyvende Wortel, hadt Zanoni uit Zaaden, van 't Eiland Kandia overgebragt, op gekreegen , doch 't welke naderhand ook in verfchei!"de deelen van Italië, wild groeijende, gevonden werdt. Hy geeft 'er de Afbeelding van, en zegt, dat het Heefterachtig anderhalf Elle hoog groeit, met Houtige Stengen, van dikte als een Schryfpen, onder bruin en boven groen. De Bladen gelyken veel naar die van het gewoone Lamium, maar blyven 's Winters over: de Bloemen zyn gelipt, enkomen uit een Kelkje voort, waar in vier zwarte Zaaden,naar die van de Wilde Nigelle gelykende, aanrypen, zo Zanoni fchryft. Ik begryp derhalve de overeenkomst van het gezegde Kenmerk niet. Ook hadt Tournefort dit Gewas Spaanfche Heefterachtige Galeopfis, met het Blad van Teucrium , geheten , en Barrelier Italiaanfch Heefterachtig Teucrium, met een groote witte Bloem. Ca) Prafium met Eyronde, wederzyds dubbeld » gekartelde Bladen. Of 309. Ups. 173. Laminm arborenm perenne Creticum. Zan. Hift. 112. T. 4«. Raj. Hift. s6i. Melisfa fruticofa Cretica. mor. Hift. iii. p. 408. s. 11. T. 21. f. 3. Teucrium fruticans &c. Bar*. Ic. 89$. (1) Prafium Fol. ovatis erena utrinque duplici, H. Clif. 309. Lamium fruticans Teucrii folio lucido Sec, Cue. Ca» tbol. tos.  DlOYNAMIA. 293 Of deeze een byzondere Soort zy, dan eene Verfcheidenheid van de voorgaande, is twyfelachtig. Zy heeft dergelyk Bladerloof, dat glinftert, en de Bloem verfchilt weinig in Kleur. Op Sicilië is dit Gewas gevonden. Craniolaria. Bekkeneel-Plant. Dit Geflagt en de volgende behooren onder de Schuilzaadige, dat is, die de Zaaden in een beilooten Vrugt hebben. De Kelk is dubbeld, een vierbladige , die de Bloem omvat en een eenbladige Bloemfcheede: de Bloem heeft een uitermaate lange Pyp. Het Zaadhuisje komt met dat van de Martynia overeen. Twee Soorten zyn 'er van, beiden in Amerika of in de Westindiën natuurlyk, als volgr. (i) Bekkeneel - Plant met Lancetvormige getande Bladen. ' , t Dit is een Boomachtig Gewas , in Zuid - Amerika door P ldmi e r waargenomen, hoewel3 het ook by de Havana groeit. Het werdt Craniolaria door Linnjeus geheten , om dat de Vrugt of Noot naar het Bekkeneel van eenig Beest gelykt. Men mag het onder de fraaifte Planten tellen , zo wegens den grooten wyden Kelk, als de langte van de Bloem, en de aar- tige (i) Craniolaria Foliis lanceolatis dentatis. Syst. Nat. XII. Oen. 752. p. 412. Veg. XIII. Gen. 752. p. 467. Gesnera arborescens amplo flore fimbriato & racemoio. Plum, Io. 137. II. Deel. v. Stuk. III. Afdeel.' XII. Hoofd» stuk. Gymnorpermia, i. Craniolata FrutU >fa. Heefter:htige.  £94 Tweemagtice Heesters. nu Afdeel. xii. Hoofd. stuk. ii. Cranielaïïit Annua. Kruidige. I t < ' 1 1 1 ] i 1 tige Franje aan derzelver Mond , als ook om dat dezelve van binnen zo lierlyk geftippeld is. Zy komen op zeer lange Steelen voort, 'c welk de fierlykheid nog vermeerdert. (i) Bekkeneel - Plant met hoekig Hartvormige Bladen, de buitenfte Kelk tweebladig. De Heer Jacquin nam deeze Soort by Karthagena in Amerika op de Akkers en in dö ifgekapte Bosfchen waar, welke van hem afgebeeld en befchreeven wordt. Het was een Jaaryks. Plantgewas , van twee Voeten hoog, geiieel Haairig en zeer kleverig. Uit den Stam ;af het dikke ronde Takken , en groote gefteel]e Bladen , byna in vyf Kwabben , als die van le Komkommer - Planten , of als die vfan den A'ilden Wyngaard , maar dieper verdeeld, en >y den Steel Hartvormig:. In alle mikken der Pakken komen losfe Trosfen voort, van ongeraar tien Bloemen , die byna een Voet lang :yn, beftaande ieder uit een opgeblazen Kelk, velke een Blocmpyp uitgeeft van een half Voet ang, zig Klokswys uitbreidende aan den Mond, :n aldaar twee Lippen hebbende, waar van de jovenfte in tweeën , de onderlte in drieën is. rerdeeld. Vier Meeldraadjes, twee langer dan de (i) Crtniilaria Fol. cordatis angulatis, Ca'yce exteriore liphvllo. jACO^ Amtr. Hifi. 173. T. 110. Martynia annua rHlofa Sc viscafa, Acetis folio , Floiealbo, Tubo longislimo. iasET, PilJ. 1. f, z.  D I D y N A m I A. 295 de anderen , komen uit den Keel voort, hebbende dubbelde, langwerpige, hangende Meel-A knopjes. Het Vrugtbeginzel , dat klein is , F heeft een Styl, die de geheele langte van des' Bloempyp doorloopt, en een weinig verder üit-y-, fteekt dan de Meeldraadjes, met een dubbelen Stempel gekroond. De Kelk is groen,de Bloem wit, maar in de holte van den Keel getekend met drie groote donker paarfche Vlakken. Het Zaadhuisje, of de,,Vrugt, wordt ryp zynde geel, en is een Bolfter, die een zwarte Noot van een zonderlinge figuur bevat, om welke het Gewas tot dit Geflagt betrokken wordt. Zy fchynt vierkleppig te zyn , doch gaapt niet, hebbende dus Naaden als het Bekkeneel en bevattende vier Pitten in de middelfte holligheid , in de vier anderen ieder één. De Keel, zynde het lymerigfte deel van de geheele Plant , heeft gedagte Heer altoos vol kleine Vliegjes gevonden , die daar in als gevangen fcheenen. De Wortels van dit Gewas , zegt hy, wit zynde met een bruinen Bast, werden van het Volk aldaar met Osfen - Vleefch gekookt gegeten, of in Suiker ingelegd tot Lekkerny, niet alleen, maar ook in plaats van Scorzoneer-Wortels aan de Zieken voorgefchreeven en in de Apotheeken nagehouden: zo dat de Ingezetenen hetzelve Escorzontra noemden. T 4 ii. Dssl, v. stuk. Mak- ui. fdeel, XII. OOFD" ■UK. Angioermia.  2p6 TwEEMAGTICE HEESTERS. III. Afdeel xii. Hoofdstuk. Schuilzandige.' i. Martynia perennis. Overblyrende. ii. Martynii Annua jaarlyklè. Martynia. Dit Geflagt heeft een vyfdeeligen Kelk; een Smoelachtige Bloem ; een Zaadhuisje dat Houtig is, met een Bast en een Haakige Snuit , driehollig, tweekleppig. Drie Soorten worden thans van hetzelve opgegeven, als volgt. (1) Martynia met een enkelde Steng en Zaagswys' getande Bladen. Deeze door Linn^us in de Cliffortfche Tuinbefchry ving , als ook door Ehret in Afbeelding gebragt , is een Heefterachtig Gewas , met ronde rimpelige Bladen, den Wortel getand hebbende met fpitfe Knobbeltjes en eene blaauwe (iloem ; groeijende omftreeks Karthagena in Amerika. (2) Martynia met een Takkige Steng en hoekige ongekartelde Bladen. Deeze, van VeraCruz in Amerika afkomftig, is (1) Martynia Cault Gmplici Foliis ferraris. Syst. Nat XII. Gen. 75?. p. 411. Veg. XIU. Gen. 753. p. 467. Martynia Foliis ferratis. Hort. Cliff. 322. t. is. Mart. perennis &c. khret Pin. ix. t'. 2. 'z) Martynia Caule Ramofo, Fol. integeirimis anguiatis. FAIR* Helm/l. 240. Mart. C. Rarnofö , Fol. coidato-ovatis, pilofis. Mill. Ic. T. 28ê. Mart. Fol. dentatis. H. Cliff. 312. Mart. annua Sec. Ehrit. PitJ. I. f. 1. MART. Cent. T. 43. Martynia Caule , Petiolisque fïltulofis, Fioribus bibracteatis» Gq/jAn Monsp. 303. Craniolaria. Loeïl. h. 22;.  DlDYNAMIA. 297 is een Jaarlykfe of Zaay - Plant , die zig zo gemakkelyk vermenigvuldigt , dat menze ook in de Akkers , by den Koninglyken Tuin te Montpellier , aantreft , zo dat zy aldaar als inlandfch is geworden. Zy heeft een ruige Steng, met Hartvormige lang gefteelde Bladen , en witte Bloemen, als 't ware in vyven verdeeld ; zynde de twee bovenfte Slippen met paarfche Stippen getekend , zo wel als de twee onderflen, doch de middelde van de laatften met zes of zeven Saffraankleurige Streepen. Als men aan den Stempel raakt, fluit hy zig : de Bloemen zyn van buiten ftekelig; de Kelken driekwabbig , en hebben ovaale of Elsvormige Blikjes. Van binnen is een blyk van een vyfde Meeldraadje, gelyk in de voorigen. Het zonderlingfle is de Vrugt, welke in een haakige Snuit uitloopt, die, van éénfplytende. 'er de geftalte van Bokshoornen aan geeft; welken naam het Gewas daarom ook by fommigen voert. Fabricius wil, dat de geheele Vrugt eenigermaate naar den Kop van het Oost indifch Hoorn - Varken , Babyrousfa genaamd . zou gelyken. De kundige Heer Schmiedei poemt het deswegen Proboscidea: want het ge ne zyn Ed. zo fraay in Afbeelding gebragt ei zo omftandig in alle zyne deelen befchreevec heeft , hoewel in eenige byzonderheden ver fchillende, kan, myns oordeels , tot geen andei Geflagt behooren (*). C3) Mar (*) Vid. Schmiëd. Icon. Plant. Norimb. 1762. Tab. xh. T 5 ii. DEKi. V. ST!J£S> IIÏ. \fdeel. XII. Hoofdstuk. Angio. rpermïa0 i  in. Afdeei XII. HOOFD- UT. JlCartytiia lengiflora. langbioemige. (>) M&rtyniu Caule llmplici, Foliis orbiculatis repandis. 298 TWEEMAGTICE HeüSTERS. (3) Martynia met een enkelde Steng, en ronde uit gegulpte Bladen. Deeze Kaapfche , door den Hoogleeraar D. v. Royen aan den Ridder opgegeven, heeft een opgeregte , ruuwachtige Steng van twee Voeten, met gepaarde, gefteelde, drieribbige Bladen, en enkelde Oxelbloemen, die kort gefteeld zyn. In plaats van Stoppeltjes bevindt zig, aan den voet van het Bloemfteeltje, een Klier of Napje, omvattende een Bolletje, dat als met een korten Styl en Stempel begaafd is. De Kelk is zeer klein en vyftandig: de Pyp van de Bloem zeer lang, in 't midden bekrompen , van onderen aan de Rug gebocheld. Het Vrugtbeginzel , in de Bloem vervat, heeft een Styl zo lang als de Pyp, met twee fmalle omgeboogen Stempels. Het Zaadhuisje heeft naauwlyks een Snuit, maar aan den Voet, wederzyds, een lik Tandje. De Zaadjes, daar in vervat, zyn klein. Besleria. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt tyn; een Kelk in vyven verdeeld, en een ongelyke Bloem; waar van het Vrugtbeginzsl eene Bezie wordt, die ééne Holligheid heeft, endaar in veele Zaaden. > Drie Soorten, altemaal Amerikaanfche, komen laar van voor, als volgt. (1) Be-  D i d y n a m i a. (1) Besleria met getakte Bloemfteeltjes , de Bladen Eyvormig. De benaaming van dit Geflagt is op dëeze Soort en de volgende toegepast door Pater Plu mi er, ter gedagtenisfe van den vermaarden Beslerus, Apotheker te Neuremburg, die dat pragtige Werk , Hortus Eyjlettenfis genaamd, aan 't licht gegeven heeft. Van hem werdt zy Besleria met Bladen der Melisfa van Tragus getyteld , dat is de gewoone Meiisfe 3 ook wel Melitta genaamd ; waar van zy derhalve den bynaam voert. Zy heeft een Houtige , gladde Steng met Geledingen, geevende getakte Bloemfteeltjes uit de Gxels der Bladen. De Bloemen zyn Pypachtig , eenbladig, van ongeregelde figuur aan den Mond : de Vrugt is een Eyronde Bezie met kleine Zaadjes bezwangerd. (2) Besleria met enkelde vergaarde Bloemfteeltjes , de Bladen Lancetvormig. Aan deeze zyn , door gezegden Pater, Bladen van Gouden Roede , en geele Bloemen 3 toe- (1) Besleria Pedunculis ramofis, Foüis ovatis. Syst. Nat XII. Gen. 7SS- p. 4'3. Veg. XIII. Gen. 75*. p. 4«S. Re. lera Melisfa; Tragi folio. Plum. Gen. 29. I'. +3. ' (z) Besleria Pedunculis fimplicibus confertis, Foliis lanceo latis. Besl. Virgac Aurea: foliis Flore luteo minor Si major PLUM. Gen. 29. Ic. 49. JACQ,. Amtr, Hifi. 187. ii. Deel. V. Stuk. III. Afdeel. xii. Hoofdstuk.1. Besleria Melittifolia. Breëdbladige. ii. Besleria tmalbladi-  III. Afdeel xii. Hoofd- si uk. Selmlzandige, ii. Besleria eriftata. Gekimde. J ( I { C 1 l 1 t e 300 TwEEMAGTIGE HEESTERS. toegefchreeven. Hy vondt 'er een Kleine en een Groote van, welke Iaatfte de Bladen veel langer en frnaller, en dus zeer Lancetvormig hadt, zynde meer gekarteld dan getand. Ook waren de Bloemen van een verfchillende figuur, gelyk men in zyne Afbeelding kan befchouwen. De eerfte is menigvuldig in lommerryke vogtige Bosfchen , op Martenique , door den Heer Jacquin waargenomen. ' (3) Besleria met enkelde eenzaame BloemJleeU tjes, de Kelken Tandswys' gekamd hebbende. Deeze Soort, die Klimmende gekamde Besleria van Plumier genoemd was, vondt geiagte Heer op de zelfde plaatfen van dat Eiland. Dezelve heeft een kruipenden Wortel ; Eyronde , Zaagswys' getande Bladen , die geteeld zyn , en zydeüngfe Bloemfteeltjes met ;én Bloem, uitloopende in een vyfbladig omnndzel, van Hartvormige , getande , ongeteelde Blaadjes, die als gekamd zyn; waar van e bynaam. Deeze Kelk is fierlyk rood, de Sloem geel. De Meeldraadjes komen voort tit een gemeen Vlies je, 't welk aan de Bbemiyp gehecht is , en overlangs gefpleeten, veroonende zig in die Spleet het beginzel van een vyfde (3) Besleria Feduneulis fimp!. folitariis,- Caiycibus ierrato. iftatis Uefleria fcandens criftata Fru<5tu nigro. Plum. Gen. >■ I'. so. Jacc>. Amer. Hift. 1%%. t. up.  Dl DTMAMIA. 301 vyfde Meeldraadje, geheel vry van - dat Vliesje. Na de uitwerping van het Stuifmeel zyn' de Meeldraadjes, die te vooren regt waren , I wonderlyk onder elkander geboogen , even alsJ in de Martynia , met welke deeze Soort veel,, overeenkomst heeft. Ook is de ruigte van de Bloempyp, van buiten, hier zeer opmerkelyk. Digitalis. Een vyfdeelige Kelk; een Klokvormige Bloem, die Buikig is, in vyven gedeeld: een Eyvormig Zaadhuisje, met twee Holligheden; maaken de byzondere Kenmerken uit. Agt Soorten komen thans in dit Geflagt voor, waar van de Iaatfte tot de Heefters behoort, naamelyk. (8) Digitalis met de Kelkblaadjes Lancetvormig, de Bloemen tweelippig, /pits; de Steng Heefterachtig. . Dit Gewas is te vooren Gesneria door den Ridder genoemd geweest, in navolging van Plumier, die hetzelve daar toe betrokken hadt. Het ftaat ook nog , onder dien naam , in (8) Digitalis Calycinis foliolis lanceolatis, Corollis bilabiatis acutis, Caule fruticofo. Syst. Nat, XII. Gen. 758- p. 414. feg. XIII. Gen. 7J8. p. 47°. Mill. DitJ.T. 120. Gesneria foliis lanceolatis ferratis Sec. H. Cliff. 318. Digitalis Acantheides Canarienfis frut. Comm. Hort. II. p. 105. T. J3. d gitali affinis Canarienfis. pluk, Alm. 400. t, 325, f. %. Gesneria, R. LugS. 292. 11. Deel. v. Stuk, III. Ifdeel. XII. Ioofd- TUK. Artgiopermia, VIII. Digitalis Canarien- Sanarifche.  ra. Afdee xii. Hoofd stuk. Schud zaaiigc. * ii. d. iii. Stuk W. 103. CO Rig- 302 Tweemagtisi Heesters. in onze openbaare Kruidhoven bekend, daar J'het jaarlyks zeer fierlyk bloeit. Commelyn • heeft hetzelve in Afbeelding gebragt, onder den naam van Kamrifch , naar de Beerenklaauw gelykend , Vingerhoedkruid, met eene Goudkleurige Bloem. Hy zegt dat de Steng fomtyds hooger groeit dan een of twee Voeten, doch deezen Zomer was het alhier, in onze StadsTuinwel vier Voeten hoog. De Bladen gelyken taamelyk naar die van fommige Soorten van Gouden Roede, en de Bloemen komen, in 't uiterlyk aanzien , vry veel met die van * de Beerenklaauw overeen. Zy maaken lange Aairen uit, en zyn ieder in vier Slippen verdeeld, de bovenfte Helmachtig, de onderfte als een Lip; de zydelingfe veel kleiner, als Vleugeltjes. Uit deeze Bloemen druipt fomtyds, op 't midden van den Dag, een bitter Sap , in plaats van den zoeten Honig , die de meefte Bloemen in de Planten bevatten. De Bladen zyn ook bitter. Van de Ingezetenen der Kanarifche Eilanden , daar men het Zaad van daan bekomen heeft, wordt het Gewas Matera geheten. B i g n o n i A. Van dit Geflagt de Kenmerken omflandi« opgegeven hebbende, toen ik de Soorten van hetzelve , die Boomen zyn , befchreef *; zal ik thans alleen de overigen hier te boek ftellen.  DlDTNAMIA. 303 (2) Bignonia met enkelde Lancetvormige Bladen en windende Ranken. Een Gewas , dat Bladen als der Myrten , doch grooter, en fchoone zeer welriekende geele Bloemen heeft, met de Steng eenigermaate Houtig, maakt deeze Soort uit. Catesbv^ heeft 'er de Afbeelding van gegeven, onder den naam van Welriekende geele Kimmende Jas-*' myn, en zegt, dat dezelve in Virginie, alwaar LiskjEüs de Woonplaats fielt, niet gemeen is, maar overal voorkomt in Karolina. Ook hadt hy gezien , dat dit Gewas 's Winters fomwylen zyne Bladen kwyt raakt. De Bloemen ruiken als de geele Violieren. (3) Bignonia met gepaarde Bladen, en korte, kromme, drievoudige Klaauwieren. ^ De kromme Klaauwen geeven den bynaam' aan deeze Soort, welke op 't Eiland Barbados15 overvloedig groeit, volgens de aanmerking van Sloane, en ook in andere deelen van Ame. rika (2) Bignonia Fol. fimplicibus lanceolatis , Caule volubili, Biim. Fol. ovato - lanceolatis , conjugatis, integerrimis. R. Lugdbat. 291. Syringi volub. Virginiana. Pluk. Alm. 359. t. 112 f. 5. Gelfem. f. Jasïhinum luteum odoratum &c. Raj. hift. 1769- CATESB. Car. I. T. J3. Seligm. Vog. II. Pl. 4. f3 Bignonia Fol. conjugatis , Cirrho brevisfïmo arcuato tiipartito. Bign. Amer. Oapr. aduncis donata. Touknf. Infl, 1*4- ^eIfe:Ti. Ind. Hederaceum , Apocynolinrle, SLoAN. ,7*»!. ja. Hift. I. p. iog. Clematis quadrifoiia. Plum. Amer, 80. T. 94- Clematis Myrfinites. PLUK» Alm, 109, t, Kj, f~. z. II. Deel. v* Sruis, III. Ifdbel. XII. Hoofd. tuk. IT. Bignonia 'tmpervi* sns. Altyd ;toenc. iir. Bignoni/z rnguis Ca- Katteislaauw.  30+ TwEEMAUTTGE HEESTERS. III. Afdeel xil Hoofdstuk. iv. j&quir.oiïiaiiu Cajennifclie. v. Par.iculaia. Geplnimde. rika waargenomen is. Plumier noemtze Vierbladige Clematis, met geele Vingerhoedbloemen en haakige Klaauwieren. (q.) Bignonia met gepaarde geklaauwierde Bladen , de Blaadjes Eyrond Lancetvormig, tweebhemige Bleemjleeüjes en lange fmalle Haauwtjes. Plumier geeft de Afbeelding van deeze Soort , welke zeer lange Haauwen heeft, en daar door inzonderheid verfchillende is van de anderen ; loopende de gemeene Bladfteel ook in een lange Klaauwier uit, gelyk in de Lathyrisfen. Op één Steeltje draagt zy twee groote uitgebreide Bloemen, en heeft een breed Zaad. (5) Bignonia met gepaarde geklaauwierde Bladen , de Blaadjes Hartvormig Eyrond ; de Bloemen getrost, drie op een Steeltje. Uitvoerig befchryfc de Heer Jacquin deeze Soort, hem menigvuldig in het Kreupelbofch by Karthagena voorgekomen. Het is , zegt hy, een Heefterachtig Gewas, met hoe- ki- (+) Bigr.tnia Fol. conjtij. Cirrhofis, Foliolis ovato • lanceolatis , Pedunculis bifloris , Siliquis lin«aribus. Bign. bifolia fcandens , Siiiquis latis & longioribus , Semine lato. Plum. Sp. 5. I'- SS. f. (s) Bigntnia Fol. conjug. Cirrhofis, Foliolis cordato-ovatis, Flotibusraceraofis, Pedunculis trifloris. Jacq. Amer. 25, Hift. Ui. t. 116. Bignonia bifolia fcandens, Flore violaceo adoro, Fru&u ovato duro. Plum. Sp. s. I'. l«  DlDYNAMlA. SOJ1 ïrige en ronde gladde Steelen , die aan der Wortel naauwlyks een Duim dik zyn, twaali Voeten lang, by de Boomen opklimmende. De Bladen heeft hetzelve hoekig gefpitst, zeei glad, van verfcheiderley grootte, de bovenften zonder Klaauwieren , met ronde Bladfteelen, De Bloemen maaken , aan 't end der Takken fierlyke gepluimde Aairen, welke uit driebloemige Steeltjes famengefteld zyn. Zy zyn Reukeloos, paarfch van Kleur, van eene byzondere figuur , en op dezelven volgt een kort Eyrond Zaadhuisje; zo dat zy in dit opzigt grootelyks van de voorgaande Soort verfchik : muntende de Bloem ook uit door den witten rand des Kelks. De Ranken en Bladen zyn uitermaate bitter. (6) Bignonia met gepaarde geklaauwierde Bladen, de Blaadjes Hartvormig, de Ranken] gedoomd. \ Dat de Ranken, dwars doorgefneeden, een Kruis vertoonen , geeft den bynaam aan deeze Soort, die in onze Kruidhoven niet ongemeen is. De Bloemen beftaan uit een zeer lange Pyp, met een Styl van dergelyke langte , en vier Meel- (6) Bignonia Fe-L_ Jeonjtig. Cirrhofis, Foliolis cordatis Caule fiiuricato. Vir. Cliff. «o. Hort. Cliff, 317. R. Lugdbat. 289. Bign. fcandens , Flore atro flavo minori. Gron. Pirg, 73. Bign. lèand. bifolia & rrifolia, ligno Cruce fignato. Plum. Io. 48. T. it. Pfeudo - Apocynum Follic. maximis obtufis &c, MORiS. Hift. III.p. «72. s. ij. t. 3. f. i«. V K. Diiï., V. Stuk. IJL ■Afdeel. xlr. Hoofdstuk. Angiofperntie. vr. Crucigerz. Jruisdraa. ;ende.  306 ïwïemactige heesters. III. Afdeel. XII. Hoofdstuk. Schutzaadige, vil Caprtelasa. Geklaauwierde. Meeldraaden , twee langer, twee korter, volgens de Kenmerken van deeze Klasfe. De Vrugt gelykt zeer naar een Snuifdoosje, en is gevuld met Zaaden, die grooter Vliezige Wieken hebben, dan de meefte anderen. Niettemin is de Virginijche Bignonia , met een kleine , zwartgeele,van onderen witachtige Bloem, hiert'huis gebragt, aan welke eene dergelyke doch fterker Vergiftige hoedanigheid, dan in de meefte Soorten heerfcht , wordt toegefchreeven. Volgens Plumier zouden de bovenfte Bladen twee-, de onderften drievoudig zyn. (7) Bignonia met gepaarde geklaauwierde Bladen , de Blaadjes Hartswys'1 Lancetvormig, de onderften enkeld. Men vindt deeze Vierbladige Amerikaanfcke Clematis getyteld. Zanoni hadt dezelve veele Jaaren in zyn Tuin gehad, aldaar een Gewas zynde van ruim een Elle hoog , met ronde, Houtige Steelen of Ranken. Boccone merkt aan , dat de jonge Takjes, dun en buigzaam , tot Klaau wieren verftrekken, zig aan alles dat zy (7) Bignonia Fol. conjug. Cirrhofis, Foliolis cordato-lln* ceo'atis, Foliis imis fimplicibus. Vir. Cliff. $9. Htrt. Cliff. 317. R. Lugdbat. 289. Bign. Amer. Capreolis donata, Siliqu* breviore. T. BRETN. Ie. 33, T. 2$. Du HAM. Jirbr. I. p. 104. T. +0. Clem. Amer. filiquofa terraphyllos. Dod. AR. 71. Clematis tetraphylla Anaericana. Bocc, Sic, 31, T. Ij.f. II. ZAN, Hift. 7-f. T. i. RAJ. Hift. I32J.  DlDYNAMIA. 307 zy omvatten kunnen, vast hechtende, en zulks zal de reden zyn , dat deeze Soort, in 't byzonder , den naam van Geklaauwierde voert; hoewel de bepaaling zulks niet te kennen geeft. De Bladen zyn hier ook, gelyk in de anderen, met Klaauwieren voorzien. Zy komen twee aan de Steeltjes , die tegenover elkander geplaatst zyn , voort, en hier door vertoont zig het Gewas vierbladig, hebbende de Bladen fchoon groen , en de Bloemen Kaneelkleurig, waar op Zaadpeultjes volgen. Het heeft vergaarde eenbloemige Bloemfteeltjes , de Kelken Klok vormig onverdeeld. (8) Bignonia met gepaarde geklaauwierde Bladen , de Blaadjes Hartvormig Eyrond, van onderen Wollig ruig. Deeze, uit de Baay van Kampêche, heeft de Bloemen geel. (9) Bignonia met drievoudige Bladen, de Blaadjes Eyrond ge/pitst, de Steng overend ftaande. Deeze, van Vera Cruz afkomftig, heeft de Bloemen wit. Zy is, zo wel als de voorgaande, door Miller afgebeeld. (12) Big- (t) Bignonia Fol. cor.jug. Cirrhofis Foliolis cordato- ovatis, &btus pubescentibus. M ill. Diti, N. 14. (9) Bignonia Fol. ternatis, Foliolis ovatis acuminatis , Gaii» Je Fruricofo erefto. MILL. Dï&. N. is. >• V 2 ïl, Deel. V. Stuc. III. Afdeel. xi l Hoofd* TUK. Angie. fptrmia, vii!. Bignonia, bubescens* Wollige. IX. Ttiphylle, 3riebladi»e.  308 Twee ma gtice Heesters. m. Afdeei xn. Hoofd stuk. xn. Raiiata. Geftraal; XIIT. Radkans. Wortelende. (ia) Bignonia met gevingerde Bladen, de Blaadjes Vinswyze verdeeld. Van deeze , die in Peru ratuurlyk groeit , geeft Pater FEuiLLéE de befchryving, zeg,egende, dat hy dezelve , wegens haare fchoon. heid, in Afbeelding hadt gebragt. Haar Wortel geleek naar dien der Radyzen : de Steng gaf, ter hoogte van drie Duimen, verfcheide lange Bladfteelen uit, fommigen byna een Voet lang, met flerlyk verdeelde Bladen, fraayer dan die van de Beerenklaauw of Kruisdifïel, en als de Vingers van een Hand uitgebreid of Sterswyze in negenen verdeeld. Voorts geeft de gemelde Steng Steelen uit met Trosfen van Bloemen , die groot, van figuur als in de andere Soorten, en bleek geel zyn, twee Duimen lang. (13) Bignonia met gevinde Bladen, de Blaadjes ingefneeden ; de Steng met gewortelds Knietjes. Tot (12) Bignonia Fol. digitatis, Foliolis pinnatifidis. Bignonia Flore luteo, Fol. radiaiis eleg. disfeétis. Feuill. Peruv. II. p. 731. t. 22. (13) Bignonia Fol. pinnatis, Foliolis incifis, Caule geniën, lis radicatis. Hort. Cliff. 217. H. Ups. 178. Gron. Vitg. 73. Mill. Ie. +3. t. 6j. Ffeudo Gelfeminum Siliquofura. Riv. Men. 101. Pfeudo - Apocynum Hederaceum Amer. Mor. Hift. III. p. «12. S. ij. t. 3. f. 1. Gels. Hed. Indicum. Corn. Can. 102. t. 103. /}, Bignonia Fraxini Foliis coccineo Flore minore. Catbsa, Car. I, p, 65. Selig.m. Veg. II. Band.  DlDYNAMIA. 3ep Tot deeze, die de Amerikaanfche BasterdHondendood met eene Pypachtige roode Bloem ' en Esfchen - Bladen, door Morison genoemd i was , zynde de Kijfachtige Indifche Jasmynvan Cornutus, wordt t'huis gebragt de Big-j nonia met Esfchenbladen en een kleinere hoogroode Bloem van Catesby ; waar van het Sap ook Vergiftig werdt geacht te zyn, zo Clayïon meldt. Evenwel wordt aangemerkt, dat de Kolibrietjes en andere Honigzuigertjes het Sap der Bloemen beminnen; zo dat men die dikwils daar op vangt, 't Gewas, dat men, wegens de figuur der Bloemen , Trompetboom noemt, klimt by de Stammen der Boomen op, die dikwils byna geheel bedekt zyn met dcszelfs Loof, De Zaadpeulen hebben de langte van agt Duimen, bevattende veele platte gewiekte Zaaden. (14) Bignonia met gevinde Bladen, de Blaadjes Zaagswy>' getand ; de Steng regtopftaande en ftevig; de Bloemen getrost. Hoewel de Boomachtige Bignonia , die Esfchen - Bladen heeft, en een geele Bloem, van Plumier, hier is t'huis gebragt, heeft doch het f14) Bignonia Fol. pinnatis, Foliolis fêrratis , Caule ereeto firmo , Flor. racemofis. Mill. Ditt. n. 4, Bignonia Arbor Flore Iutej , Fraxini folio. Plum. Spec. j. Ic. 5-4, Apocyno affine Gels. Ind. Hederaceum Fruticofum minus. sloan. Jam. 216, Hifi. 2. p. 63. V 3 11. dsïl. v. stuk. III. Ifpeel- xii. lüOKD- TUKa Aniiebermia. XIV. Bignonia Stans. le,;tftamuiige.  310 Tweemag tige heesters. HL Afdeel. xii. Hoor o« stuk. xv. Peruviana, Peruviaaniche. Karthageenfche. het Gewas maar eene Heefterachtige geltalte. Het valt in Amerika. (15) Bignonia met verdeelde Bladen, de Blaadjes ingefneeden, de Steng met Klaauwieren aan de Knietjes. Tot deeze Soort fchynt de Peruviaan/die Clematis, met Bloem van Vingerhoedkruid en Eslchen - Bladen , die Pluken et afgebeeld heeft, te behooren. Deeze verfchilt, doordien de Vinblaadjes verdeeld zyn, van de voorgaande Soort. Voor 't overige moet men weeten, dat in dit Geflagc een ongemeene duifterheid ten op. zigt van de onderfchciding der Soorten heerfchc; zynde 'er nog twee of drie met klimmende Ranken, hier niet aangetrokken, door den Heer Jacquin als byzondere Soorten opgegeven. Een derzelven , welke zyn Ed. Echinata noemt, heeft de Vrugten zeer groot, langwerpig ovaal, bruin van Kleur , en overal bedekt met korte Stekeltjes. Deeze beklimt de hoogfte Boomen tot aan den Top. Een andere, van hem Dichotoma genaamd , heeft de gemeene Bloemfteeltjes tweevoudig. Van een derde , die hy Orbiculata tytelt, zyn de Vrugten rondachtig plat en glad, veel naar die van de Blaauwe Big. no- (15) Bignonia Fol. decompofitis, Fo'iolis incifis, Gemcu.Ii'» cirrhofis. II. Cliff. 317. r. Lugdb. 290. Clematis Peruviana Digitalis fiore, Folio Fraxini. Pluk. Alm. 108. t. 1s2. i.+ï  DlUVNAMIA. 311 nonia, zegt zyn Ed., gclykendc. Deeze allen heeft hy in de Bosfchen by Karthagena gevon-' den. 1 P E ï R E A. Dit Geflagt voert den naarn naar wylen den''' Heer Petreus, door wien zeer pragtige Winterhuizen voor Indifche Gewasfen zyn opgcregt geweest. De Kenmerken beftaan in een vyfdeeligen , zeer grooten , gekleurden Kelk; een Raderachtige] Bloem ; een tweehollig Zaadhuisje op den bodem van den Kelk , bevattende twee enkelde Zaaden. De eenigfte Soort hier van (i) is een Amer'tkaanfch Gewas, 't welk de Heer Jacquin, ook op Martenique gevonden heeft, geevende een fraaije Afbeelding van een Bloemtros daar van. Het is, zegt hy, Heefterachtig met ruuwe, ronde, gearmde Ranken , die de Boomen beklimmen tot twintig Voeten hoogte, met ovaale of Lancetvormige Bladen , wederzyds ruuw, drie of vier Duimen lang. De Trosfen, naar die van de Hemelfleutels gelykende , aan 't end der Takken neerhangende, zyn zeer fraay, beftaande uit Bloemen , wier Kelk zig als de Wieken van een Molentje uitfpreidt, van Kleur blaauw- (l) Fetrea. Syst. Nat. XII. Gen. 7«4- p. *I7- Veg. XIII. Gen. 76+. p.473. H. Cliff. 319. MILL. Dia. ]ac<^ Amer. Hifi, ito, T. Ii*. V 4 II, Deel. V. Stus. III Iedesl. XII. loOFBTUK» Angie. ttrmie. i, Petrta niuiilis. .Vindende.  III. Afdeel, xh. Hoofdstuk. SeiuiU ziatlige. * Zie II. D iv. stuk, bl, 4is. i. Lamana tmfta. Gemengelde. 312 Tweemagtige Heesters. blaauwachtig, bevattende een Violette fchielyk afvallende Bloem , die kleiner is; maar het Zaad wierdt zelden ryp. Men heeft dit Gewas in de ClifFortfche Tuin gehad. L A n T A n A. De Kenmerken befhan in een Trompetach-. tige Bloem , met eenen flaauw viertandigen Kelk ; een haakigen Stempel, die zig als gebroken vertoont: zynde de Vrugt Pruimachtig met een tweeholligen Steen. De Europifche Viorne, die men ook Lantana plagt te noemen , is onder deezen bynaam in haar Geflagt befchreeven * Het tegenwoordige bevat üitheemfche Gewasfen , die meer of min naar de Viburnum gelyken, en deswegen onder deezen Geflagtnaam thans beklyven. 't Getal der Soorten, hier van, is negen, als volgt. (O Lamana met gepaarde fpitfe Bladen;, ronde Bloemhoofdjes; de omwindzels van langte als de Bloem, Deeze Soort vindt men Camara met Blad van doove Netelen en eene gemengelde Bloem, getyteld by Dillenius. CoMMELYNnoemt het (0 Lamana Fol. opp. acuminatis, Fioribus capitatis, involucris longitudjne Florum. Syst. Kat, xii. Gen. 7s5. p. 4'7. ytg. xiii. Gen. 7«5. p. 473. Camara Lamii albi folio, Flore mirte. Dill. Eltb. 6*. T. 5«. f. 64. Viburnum Ameicanum Unies foliis. Comm. Hort, i. p. iji.t. 7%,  DlKYNAMIA. 313 het Amerikaanfche Viorne met Brandenetel-Bladen, 't Gewas is by de Liefhebbers van fraaije Bloemen thans zeer bekend ; doch minder dan die Soort, in welke de Bloemhoofdjes geen omwindzel hebben, Camara genaamds beftaande uk geele en roode Bloempjes, ondereen gemengd , waar van de Bynaam afgeleid zal zyn. (2) Lantana met drievoudige Bladen en lange gefchubde Aairen. Van deeze is de Afbeelding door Pater Plumier gegeven , waar uit de gemelde geftalte der Bloemen blykt. De Steelen of Stengen zyn Houtig , vierkant, geftreept en glad; de Bloem is paarfchachtig, Vaillanï heeft dit Gewas, dat in Zuid-Amerika groeit, Myrobatindum getyteld. (3) Lantana met gepaarde Bladen, een ongedoomde Kruidige Steng en langwerpige Aairen. Eer (2) Lantana Fol. ternis, Spic's oblongis imbricaris. Cama ra rrifolia purpurascente flore. Plum. Gen. 32. Ie. 70. Myro batindum ipicatura Viburni foliis ex adverfo ternis. Vaill AS. 1722. p. 277. (3) Lar.tar.a Fol. oppofitis, Cauleinermi, Spicis oblongis Hert. Ups. 180. Periclymenum re&um humilius Salvia: foli tugofiore &c. SLOAN. Jam. 164. Hifi. II, p. 82. T. i»J raj. Der.dr. 30. Mant. 419. V5 II. DEEL. V. STUK, IIL Afdeel," XII. Hoofd.? stuk. Ar.giorpermia. II. Lantana trifolia. Drieblad!» geiii.Lantana annua. Jaarlykfe. 3  314 TWEEMAGTIGS HEESTERS, III. 'Afdeel. xii. Hoofdstuk. Schuit zaadige. I IV- Canard. Gekroonde. 1 ] f 1 Een jaarlyks Kruid, dat naar het voorgaande veel gelykt, zynde door Sloane Laage regie Kamperfolie , met zeer ruuwe Salie - Bladen , een paarfche Bloem en eene langwerpige eetbaare paarfche Vrugt, geheten , maakt deeze Soort uit. Hy hadt hetzelve omftreeks SpanisTown, de Hoofditad van Jamaika, in vogtlge Landsdouwen , gevonden en hieldt het voor een Soort van Wilde Salie. Het hadt Stengen van drie of vier Voeten hoog , digt met Bladen bezet en Takkig. De Bloemen kwamen by elkander voort, op ruige Steeltjes, vyfbladig zynde en bleek paarfch , wordende van eene Vrugt als eene Braamboos of Moerbezie [jevolgd , die de Kinderen zeer gretig aten, Het Hoofdje , naamelyk, verlangt zig, als 'er Je Bloemen af zyn, tot eene langwerpige Aair k-an paarfche Besfen , door fmalle Blikjes onlerfchciden, zo de Ridder zegt. (dj Lantana met gepaarde Bladen, een ongedoomde Takkige Steng ; de Bloemen aan Kroohswyze Hoofdjes, ongebladerd. Onder alle de Amerikaanfche Planten is dee- ze f4) Lar.tana Fol. oppofitis, Caule i'nermi Ramofo , Florinis capitato - umbellatis aphyllis. Camara Melisfa: folio, Fiere ariabili. DlIX. Elth. «4. T. j«. f. 6$. H. Cliff. 349. R. .ugdbat. 290. Camara aüa , Flore variegato, non fpinofa, lum. G<«. 32. U. 71. f. 1. Viburnum Americanum non rinofum. Pluk. Alm. 335. T. 114 f. 4. /3. Pericl. reit, 'rt. fol. hirs. maj. fl. fiavo SLOAN. Jam. 163.  Di dynamia. 315 ze de gemeenfte en bekendfte , zeid de Heer J. Burmannus, als wordende, door Takjes in den Grond te lleeken , zeer gemakkelyki voortgeteeld. Haar verfchil, met de eerltes Soort, bellaat daar in, dat de Bloemen meer^, Kroontjeswyze,dan in Hoofdjes, voortkomen,' en dat zy, eerst geel zynde, allengs Goudgeel worden. Gedagte Hoogleeraar merkt aan, dat 'er een groot onderfcheid in het Gewas plaats heeft , of hetzelve in de open Lugt geteeld worde, dan in Huis uitgebroeid. Zelfs komt het fomtyds te voorfchyn met gedoomde Stengen. En mooglyk zal deeze maar een Verfcheidenheid zyn van de Eerfte Soort. (5) Lantana met twee- en drievoudige, Wigvormige fiompe, geftreepte Wollige Bla-> den, en Bladerige Bloemhoofdjes. Deeze is Amerikaanfche welriekende Viorne, met een klein rond Blad , die de Bloemen en Besfen , ieder, met een Blaadje onderfchept heeft, by Plukenet getyteld, en dus ook geboekltaafd by Heumanküs. Plumier noemt hetzelve Boomachtige Camara met SalieBladen en fielt het voor als een Heefterachtig Ge- fj) Lar.tar.a Fol. opp. ternisque, cuneato-obovatis, obtufis lineato- tomenrofis , Capimlis fquarrofe. Ara. Acad. IV. p, 3 ij. Camara arborescens Salvia: foliis. Plum. Gen. }l. Ie 71. f. z. Viburnum Ainericanum odoratum &c. 1'Li.ii Alm, 3 8é. T. 114- f. 5. HERM. Parad, 3-4- II, Deel. V, Stuk. III. FDEEL, XII. loOFD- ruK. Angillermia*' v. Lantana :volucra»j Onder:htpte.  3-6 Tweema gt i g ii Heester s. m Afdeel xn. Hoofdstuk. vr. Lantana odorat a. Welrieken dg. VII. Lantana at uk al a. Gedoomde. 1 « i Gewas, dat mooglyk maar een Verfcheidenheid zal zyn van de voorgaanden ; hoewel het de Bladen zeer ruig en Wollig heeft, en 'er door de ovaale Blaadjes, tusfchen de Bloemen, weezentlyk in Soort van fchynt te verfchillen. (6_) Lantana met twee- en drievoudige, Lancetswys' ovaale Bladen , de Steng ongedoornd. Deeze Soort, die Welriekende is, heeft de Bladen byna ongefteeld en Kegelvormige Hoofdjes Kroontjeswyze geplaatst : de Bloemen zyn wit, de Blikjes, daar tusfchen, Lancetvormig; de Bladen fterk gerimpeld met eenige Wolligheid. (7) Lantana met gepaarde Bladen, de Steng Takkig gedoomd , de Aairen half Klootrond. Deeze, in de Kruidhoven bekend,is wegens haa- (6) Lantana Fol. opp. tcrnisque lanceolato-ellipticis, Caue inermi; Lantana Aromatica Fol. ternis oppofitisque fubresGlibus , Capitulis Conicis in Umbellam coaitis. Roven Msf. Viburnum Salvia folio , Flor. albis. Herm. Predr 184. (7) Lantana Fol. opp. Caule aculeato - ramofo , Spicis lemifphaHicis. Mant. 419. Lant. Fol. oppofitis , petiolatis :aule aculeato. H. Clif. 49!. ƒƒ. Ups. 38o. R. Lugdbat. 190. Mytobatindum Viburnifol. fpinofum . Flor. coccineis*. PiiLt. A3. 1722. p. 276. Vib. Amer. odoratum , Urtica:' öliu latioribus, fpinofum, Fioribus miniatis. Pluk, Alm 85. T. üj. f, s.  DlDYNAMIA. 317 haare hoogroode Bloemen aanzienlyk. Zy heeft een hóoge , Stekelige Steng, op de hoeken met korte Doorntjes ; de Bladen Eyrond, van agteren fpits , gefteeld en ruuw. Twee half Klootronde Aairen, met kleine afvallende Blik" jes daar tusfchen, ftaan tegenover malkander. In de Kleur der Bloemen heeft ook eenig verfchil plaats , zynde die in de jongen geel, in de ouden rood. De Woonplaats is insgelyks in Zuid - Amerika. (8) Lantana met gepaarde byna ongejleelde Bladen en getroste Bloemen. Deeze is de Afrikaanfche Heefter, met ge-s paarde fmalle Salie-Bladen en ruige Bloemen, van Hermannus. Hier zyn twee ovaalachtige Stoppeltjes , welken de overigen niet hebben. De Bladen zyn Lancetvormig, fterk gerimpeld , geaderd, Wollig. Aan 't end der Takken komt een Bloemtros voort, uit Bloemen beftaande , die Cylindrifch, Wollig, van binnen Bloedkleurig zyn, met een zeer korten rand. De Vrugt tot nog toe onbekend zynde, kan men met zekerheid niet bepaalen , waar hy t'huis behoore. (9) Lantana met overhoekfe ongejleelde Bladen, de Bloemen enkeld. On-^ .(%) Lantana Fo'. oppofitis fubfesfilibuss Fioribus Racemo» Ci. Frutex Afïicanus, Fol. conjugaris Salvia: anguftis,Fioribus hirfuris. Herm. Afr. 10. (f) Lantana Foliis altêrnts fesfilibui, Fioribus folitariis. Hort, II. DHL, V, STUK, ITT. Afdeel^ xu. Hoofdstuk. ~4ngfo. rpermia. VIII. Lantana >alvifolia, aliebladiie- IX. Lantana Ifricana. frikaanfc.  3-8 TwKEMAGTIGE HëESTEUs. Hl. Afdeel. xii. Hoofdstuk. SchuilZandige, 4 t I i i t n li d « Onder den naam van Afrikaanfe Jasmyn, met enkelde Bloemen , die uic de Oxels der Bladen voortkomen, is deeze door Commel t n in Plaat vertoond, als een der zeldzaamfte Gewasfen van den Amfterdamfen Kruidhof, welke zig aldaar nog bevindt. Zyn Ed. merkte aan , dat dezelve dikwils eens Menfchen hoogte overtreft, hebbende een ruuwe Steng, die zig in 'Pakken en deeze wederom in dunne Takjes verdeelt, waar aan ongefteelde , breede , gefpitfte , ftyve, ruuwe, op de kant Zaagswys' getande Bladen, in de jongen grooter, in de ouden kleiner. De Bloemen, door ïem afgebeeld , hadden een lang Pypje, aan t end als de Wieken van een Molentje in vyven verdeeld, zynde van een aangenaamen *euk, waar op een zwarte Befie volgde, met ;en enkel rond Zaad. Het Gewas bloeit, :egt hy , in de Amfterdamfche Tuin op alle yden des Jaars. Het heeft te Leipzig, in die 'm Luüwig, een Vrugt voltooidwelke ;ig bevond in de vyfdeelige fpitsgeflipte Kelk, ynde een onfmaakelyke Klootronde, een weiig gefpitfte , door een Sleuf verdeelde Befie, iet een ronde tweehollige Pit, volgens de Vaarneeming van den Heer Schreeer. lier van is derhalve het Geflagt thans niet leer twyfelachtig. COR- trt. Cliff. 310. R. Lugdbat. 2jo. jasminura Africanum > folio; Flore folirario ex Alis foliorum preveniente, Comm. «r. «. t. «f.  DlDYNAMIA. cornutia. Een vyftandige Kelk ; de Meeldraadjes langer dan de Bloem ; een zeer lange Styl; een eenzaadige Befie. Dus wordep de Kenmerken van dit Geflagt, buiten de algemeene van deeze Klasfe, opgegeven. Het bevat maar ééne Soort (i), door den vermaarden Plumier in Amerika waargenomen, welke op de Karibifche Eilanden en aan de Baay van Kampêcbe groeit. Hy noemde dezelve naar den Franfchen Kruidkenner Cousüti, die zig door een Werk over de Planten van Kanada beroemd gemaakt heeft. Dat de Styl der Bloemen als met twee Hoornen uitpuilt , kon een andere reden geweest zyn van die benaaming. 't Gewas heeft een Houtige Steng , die byna vierkant is; de Bladen zyn Eyrond en loopen fpits aan beide enden; by ons ruuw en gekarteld , zeer ftinkende , naauwlyks gefteeld. Een regtopftaande pieramidaale Bloemftcng verfiert het Gewas. De Bloemen hebben een gelipte Smoelachtige fi. guur, byna als die van de Melisfe of dergelyken, en de Vrugt is eene rondachtige Sappige Befie, met ééne Holligheid. Vaillant heeft- fs) Comun'a.' Syst. Nat. XXI. Gen. fss. p. 418. Veg. XIII. Gen. 766. p. 474. H. Cliff: 319. Cornucia Flore py.amidato, Foliis incanis. Puim. Gen. 32. Ie. io«. f, 1, Agnanthus Vibnrni foliis. Vaill. AcJ, 1722. p. 173. nr. Afdeel. xii. Hoofdstuk. Angiofpermia. i. Cornutia Pyramida* ta. Pieramiiaale.  III. Afdeei xii. Hoofd stuk. Schuil. ■zaaiifC. i. Caprari hiflora. Tweebloemige. 320 TwEEMAGTICE HEESTERS. heeftze Agnantlms genoemd, om dat de Bloemen naar die van den Kuifchboom gelyken zouden, Caprari a. Geitenkruid. Een vyfdeelige Kelk met eene Klokswyze Bloem , die in vyf puntige Slippen gefneedcn is: de Stempel Hartvormig ; het Zaadhuisje tweekleppig met twee Holligheden en veele Zaaden. Dit zyn de byzondere Kenmerken. In dit Geflagt komen twee Westindifche Soorten voor, als volgt. (1) Geitenkruid met everhoekfe Bladen en tweevoudige Bloemen. By den naam van een Pleefterachtig Amerikaanfeh Gewas, naar de Gratiola gelykende, met Bladen van het Ageratum of van de groote Eerenprys, is deeze afgebeeld door Commelyn , onder de Planten van den Amfterdamfchen Kruidhof. Hermanhos noemde hetzelve Kurasfaufch Geitenkruid. De Heer Jacquin nam deeze Soort, op alle de Karibifehe Eilanden en de nabuurige Kust, als een zeer ge- (1) Capraria Foliis alternis, Fioribus geminis. Syst. Nat. xii. Gen. 768. p. 418. Veg. XIU. Gen. 7S8. p. 47j.jAcq. Amer. Hijl. IJl. T. lij. H. Cliff. 320. r- Lugdbat. 301.' Brown. Jam. 268. Capraria Curasftvica. Herm. Par. T. 110. Gratiola: aifinis frutescens Sec. Comm. Hort. i. p. 79. r. 40. Lyfimachiï Peruviana: affinis. &c, Pluk. Alm. 237 r. 98. f. 4.  B I D Y B A M I i. 32] gemeen wild Gewas waar, betwelkë byna 't geheele Jaar bloeide. Het was Heefterachtig, zelden hooger dan vier Voeten , verdeeld in ïaage Houtige Takken , met langwerpige, wederzyds gefpitfte , Zaagswys getande Bladen , die ongefteeld zyn, op vette plaatfen byna vyf Duimen lang. Eenbloemige dunne Öxelfteeltjes , doorgaans twee by elkander , draagen Reukelooze Bloempjes, die in Slippen verdeeld zyn en dubbelde Meelknopjes hebben , met eenen Stempel als gezegd is , een fpits Hoofdje uitmaakende Het Zaadhuisje hadt tweekleppige Klepjes en bevatte veele kleine Zaadjes (*). „ Sommigen , onder de Ingezetenen der si Westindiën , zégt gemelde Heer, waren in een vaste verbeelding , dat dit Gewas dé „ echte Thee der Chineezen zy. Ik heb hun „ naauwlyks uit den droom kunnen helpen. Niettegenftaande de Smaak en Geftalte der- maate verfchillen , wordt het nogthans van „ de Franfchen , aldaar woonende, Thé du Pays „ of Inlandfche Thee genoemd." (a) Geitenkruid met drievoudige getande Bid den, L (*) Stigma eerdatum iivalve wordt in de Lyst der Ge-^"° Aagten, aan 't hoofd der Klasfe, als ook in Gener Planta- g« ruin, hier van gezegd ; doch Jaccjuin maakr van de tweekleppigheid des Stempels geen gewag. (2 > Capraria Fol. ternis dentatis, Pedunc. folitariis, Ramis akerrtis. Am. Aead. v. p. 399- Phelypaa ereeïa &c, Brown. X Jamt II. deel. V. STUS, nii Afdeel* xii. Hoofö. stuk. Angie. rpermia. , Tt Capraria uranti- )riebladi=  322 TWEEMAGTTGE HEESTERS. III. Afdeel, xii. Hoofdstuk. ScbuiU zaadige. iii. Capraria Crufiacea, Xotftige. ; ] i -> i J den , enkelde Bloemfteeltjes en overhoekfe Takken. Een regtopftaande Gewas, met ongedeelde, fmalle , geoorde Bladen , aan de Punt Zaagswyze getand en Kranswyze om de Takken geplaatst, op Moerasfige overftroomde plaatfen van 't Eiland Jamaika groeijende, is door den vermaarden B r o w n e Phelypéa genoemd , door Sloane Eerenprys met een zeshoekige Steng, en drievoudige getande Blaadjes , als die van de Kun of Keule. Deeze Iaatfte vondt het aldaar op Zandige Velden. De Bladen fchynen dan grootclyks van die der Duranta te verfchillen. (3) Geitenkruid , dat kruipt, met overhoekfe Eyronde, een weinig gefteelde, gekartelde Bladen. In plaats van de Gratioloides, thans het Geflagt van Lindernia uitmaakende, komt deeze, die mooglyk ook tot hetzelve behooren zou kunnen. Het is een Oostindifch Gewas, dat Rdmphitjs afbeeldt onder den naam van Ie Korst van de Pot , in 't Maleitfch Caratasci ; voerende hetzelve deezen zonderlingen laam, om dat het als een Korst op den Grond naakt, gelyk by ons de Kruipende Eerenprys, naar arn. is9. Veronica Caule hexangulari &c. Sloan. Jam. tl. 'ijl. i. p. i9tf. t. iï4. (i) Capraria Fol. oppos. oirntis, fiibpetiolatis cienKis, -•»-. 87. fiURM. Fl. lui. uj.  D 1 0 t n a m i a. 335 feaar welke het in zyn Bladerloof veel gelykt; zynde dus in 't geheel niet van eene Heefter-' achtige Geftalte. E s S e l a g o. Glimkruid. De Kelk is, in dit Geflagt , in vieren ge-^ deeld (*); het Bloempypje is Haairachtig dun, mee den rand byna in gelyke verdeelingen ; het Zaad , dat van de Bloem , niet van de Kelk omwonden wordt, enkeld of dubbeld. Hier komen negën Soorten in voor, waar van de meeften Heefterachtig zyn , altemaal Kaapfe Gewasfen, als volgt. (i) Glimkruïd met een veelvoudige Tuil, van afgezonderde Bloemen; de Bladen Draad-1 achtig dun, aan tropjes. Hi'fefc behoort de Afrikaanfe Heefierachtige Kroontjesdraagende Camphorata van Her m a nsus by CommelïlN , een Heefterachtig Gewas, dat uit een klein kort Stammetje veele Takken uitgeeft, die met getropte Blaadjes Kranste) Volgons de Genera Plantarum en de optelling aan 't hoofd der Klasii , niettegenftaande 'er l)y den Geflagtnaam ftaat, Cal 5 fidus. (i) Selago Corymbo multiplier, Flor. disjuncts, Fol. fili- formibus fascicuiatis. Syst. Nat. XII. Gen. 769. p. 419. Weg. XIII. p. 47$ Sel. Caule ereeïo, Corymbo terminali. Hort, Cliff: 321- R Lugdbat. 300 Camphorata Africana umbella- ta frutescens. Comm. Hort, Ui p. 79. T. 40. raj. Ssppl. 130. Millefolio affinis Madernspatana &c. Mokis. Hifi. lil. p. 39. raj. Suppl. 219. L X ss II.Dsei» V. Stuk, III. .FDEEL» XII. !oofdruK. AngUbirmia, i. SeUgt 'orymbofa, nos iaagend.  324 TwïEMAGTIGE HEESTERS. Hl. Afdeel, xii. Hoofdstuk. Scbuilxasdlge. ii. Selag, polyjla. ebïa. veelAairig. i iii. Selago RatmeU' Unie,. Tandbladig. Kranswyze bezet zyn, behoudende haar groene Kleur het geheele Jaar. Veel uitgebreide Kroontjes, van witte Bloemen, komen op de toppen der Takken, elk in 't byzonder voort, en daar op volgen twee Zaaden tegen elkander gevoegd , die naakt, klein en niet geftreept zyn. (*) Glimkruid met een Tuil van gehandelde Aairen , de Bladen Draadvormig , vergaard. Deeze Soort, op Zandige Velden aan de Kaap groeijende, is een Takkig Heeftertje van een half Voet hoog, hebbende aan ieder Knop een Tropje van fmalle ftyve Blaadjes. De end-Tros beflaat uit Aairen van witte Bloemen, in een kleine ftekelige Kelk vervat, zynde de Vrugt Eyrond, in twee Zaaden deelbaar. De Afrikaanfe Heefterachtige ValerianeU la, met Bladen van Hey, by Cqmmelyn rchynt naar dit Gewas te gelyken. Derzelve' Loof hadt reuk noch fmaak. (3J Glimkruid met getuilde Kroontjes en ge. tande Bladen. Uit (z) Selago Corymbo Spicis fasciclatis, Fol. Fii.Tormibns «gtegat». Mant. zso. Valeriana Afr. fruticans Erica, folio lOMM. Hort. II. p. 221. T. rrr ? (3) Selago Urabellis Corymbofïs, Foliis dentatis. An,. Aead V. p. 319. & VI. Afr. N. ,o. Rapuncu!us Fol. an^is^ lentatis.FIor, umbeUatis. Buhm, Afr, 113. T. 42. f. u  DlDYNAMIA. 325 Uit een langen, Houtigen, kruipenden Wortel komt , volgens de befchryving van den Hoogleeraar j. B4u rmannus, deeze voort, die niet minder Heefterachtig is, Stengen hebbende van twee Voeten lang, die onverdeeld_ zyn, met fmalle , getande, fpitfe Blaadjes bezet , en op den top komt een Bloemtuil, ,die uit verfcheide Kroontjes fcheen famengefteld te zyn, van Bloemen met fmalle Pypjes zeer ongelyk in vyven gedeeld (*). (4) Glimkruid met getuilde Aairen en zeer fmalle gekartelde Bladen. Dit Gewas, door den kundigen He rmannus Afrikaanfch Melampyrum, met Aairen en zeer fmalle getande Bladen, getyteld , is door gezegden Hoogleeraat ook in Plaat gebragt, die zegt, dat het een Heefter fchynt te zyn, draagende zeer lange , ronde , Houtige Takjes , paarfch van Kleur, overal bekleed met menigvuldige Blaadjes , weinig van die der voorgaande Soort verfchillende, maar de Bloemtros is geheel uit Aairen famengefteld , van kleine Pypachtigc onregelmaatige Bloempjes. (5) Glim. (*) CortlU limbus 4 partitus wordt wel door den Heer Muuray gezegd ; maar uit de Afbeelding en befchryving van den Heer Burmannus blykt, dat de Bloem weezentlyk in vyf Lippen is verdeeld. (4) Stlago Spicis Corymbofïs, Foliis linearibus denticularis. Melampyrum Afric. fpicatum Fol. anguftisfimis. BuitM. AfT, 115. T. 4-. f. 3. X 2 II. Deel, v. Stuk, III. Afdeel, xii. Hoofdstuk, Angitpermia. iv. Selago puria. Bafterd.  3-6 TwEEMAGTIGE HEESTERS. III. Afdeel xn. Hoofd» •TUK. V. Selago Faseieula. ta. Gebondelde. VI. Cncir.ea. Hoi/gi.oc< I VII. Qaphain. Hxfofdye. (5) Glimkruid met een veelvoudige Tuil. en ftomp Eyronde, gladde, getande Bladen. Op de Bergen , aan de Kaap, groeit deeze Soort, die een enkelde, regtopftaande, effene Steng , van twee Voeten langte heeft, met overhoekfe langwerpige, fpits getande, gladde Bladen, hebbende aan 't end der Takken een groote digte Bloemtuil van paarfche Bloemen , met een Hompen Stempel. (6) Glimkruid met getuilde Aairen , de onderfte Bladen Liniaal en effenrandig, de bovenften Lancetswys Elsvormig, eenigermaate getand. Deeze gelykt veel naar de Derde Soort , maar heeft de Bladen dikker en glad, de onierften geheel niet getand. Uit den Wortel >rengt zy eenige Stengetjes van een Voet lang, geheel enkeld voort. Door 't droogen wordt iet Loof zwart. De Bloemen zyn hoog Pur3er-rood. (7) Glimkruid met Bloemhoofdjes aan 'tend. en gehandelde, Liniaale , Vleezige gladde Bladen. Door f $) Selago Corymbo multiplier , Fol. obovatis, glabris lêrratis. Mant. 250. (6) Selago Spie. Corymbolis, Fol. inferioribus linearibui ntegerrimis , fuperioribus lanceolato - fubulatis fubdentaris, Am. Acad. \ 1 p 89. Afr. 2r. (7) Selago Capit. terminali, Fol. fasciculatis lineaiibus capofis glabris. Mant, $68. Eins, Sap, ij7.  D i d T n a m i A. 327 Door den Heer Berg t us is deeze, onder zyne Kaapfche f lantgewasfen, befchreeven. De Steng is Heefterachtig , met ronde Takjes, geevende, uit ieder Knop, tropjes van vier of1 vyf Blaadjes , naauwlyks een Duim lang, dik en Vleezig, ongefteeld, van de gezegde figuur. De Bloemen maaken Aairswyze Hoofdjes, op 't end der Takken , gefteeld , uit Blikjes en Bloemen beftaande. De Kelk is eenbladig , Vliezig, wyd, in fmalle fpitfe punten verdeeld, die ongelyk van langte zyn: de Bloem Trechtervormig met vier Meeldraadjes en voorts als in de overigen. (8) Glimkruid met een Aair aan 'f. end, dt Bladen byna gefteeld , Lancetvormig , Jiompachtig , Zaagswyze getand en eeni* germaate Wollig. Onder den naam van Lychnidea, dewyl di Blocmhoofdjes veel naar die van de Lychnii gelyken , Is deeze afgebeeld door den Hoog. leeraar j. Burmannus. De Takken er Bladen, van dit Gewas, zyn, zo zyn Ed. zegt, ruuw : de Bloemen komen, Aairswyze, iedei uit een Oxel van een Blad voort, en zyn ver- vat (8) Selago Spica terminaïi , Fol. fubpetiolatis lanceolatis s obtuiiusculis, fertatis, fubtomentofis. Ara. Acai. VI. p. 89, Aft. 19. Lychnidea villofa, Fol. oblongis dentatls, Flor. fpicatis. BU8M. Afr. 138. T. 49. f. 4» Thymelita: affinis. VLSI. Mant. 179, X 4 H. DïlL. V. -TUK» III. AFDEEL, XII. 300ÏDTUK. Angie» yermiet. VIII. Lycbnidea. Ge - aairde.  HE Afdjsei xii. Hoofdstuk. Schuil, xaadigc. IX. Fruticofa. Heeflerïchtiyc. I J 1 j ( c i i: i te (ie 3-8 T we e ma qt i c e Heesters. vat ia een langwerpige , gefifeepte, zeer ruige ■ vyven fpns verdeelde Kelt. Zy zyn zeer lang breidende bet dunne Pypje zi| J ^ ™, gelyk de anderen Indien de van B i< rGins op deeze Soort aangehaalde , naar 'de Ibymetea gelykende, by Pj ukenet, hier toe.behoort, gelyk de Heer B u u m a n vast- Za dh,^ Z°U ^ VrUgtee" ^ ^ramidaal Zaadhuisje zyn, verdeeld in vier Holligheden. (9) Glimkruid met rondachtige end-Hoofdjes, de Maden vtrfp.dd, fmal, ftomp, efenrandig, de Steng Hef terachtig. Dit is een hooge Heefier, gelyk de anderen ian de Kaap groeijende, welke de Takken on;elyk van langte heeft , de Blaadjes klein mal, ftomp, efF,nrandig, by tropjes verfpreid' laakt. Ongefteelde, rondachtige; BÏoemhoofdkomen aan 't end der Takken voor Ten opzigt van de Plantgewasfen van dit .eflagt, in 't algemeen, moet men aanmerken, at zy z,g door een byzondere Geftalte onderleiden , en dat het Zaadhuisje of de Vruet i de^ meefte Soorten nog geheel onbekend Lip. (9) Selago Capitulis fubrotundis terminalibus, ïol. wCs icatibui obtufis intrpemmis, Caule fturicoib Mant %1 ( ) oe Selago Pinajira en tomentofa zyn rot andere Gel,.*. * betrokken , wordendede eerfle Stilte Pinaflra, de tweede anulea tement.fa geryteld, en de dubia is geheel «itgemor».  DïDYNAMlA. 329 L i p p i Ar Van dit Geflagt zyn de byzondere Kenmerken, een viertandige, rondachtige,regtopftaan-, de, famergedrukte Vliezige Kelk: een Trompetachtige Bloem : het Zaadhuisje eenhollig,/ tweekleppig, tweczaadig, regt: een enkel Zaad met twee Holligheden. Drie Soorten, waar van twee Amerikaanfche zyn, komen in hetzelve voor, als» volgt. (1) Lippia met pieramidaale Hoofdjes. Dit is een Heefter, te Vcra Cruz groeijen-" de , welke ronde bleeke Takken heeft, aan de' Knietjes platachtig , met Lancetsvyys' Eyronde Bladen , over 't midden Zaagswyze getand , gefteeld, ruuw, twee tegenóver elkander. Zeer korte Bloemfteeltjes komen uit de Oxelen voort , die vierkante Hoofdjes draagen , van grootte als een Erwt, vierkantig Eyrond, met ontelbaare Schubbetjes agterwaards belegd, en een Bloempje hebbende tusfchen ieder Schubbetje. Dus heeft Linnjeus deeze Soort befchreeven. (1) Lippia met half Klootronde Hoofdjes. Dcc-^ 1 (1) Lippia Capitulis pyramtdatis. Syst, Nat, XII. Gen 781. p. 423. Veg. XIII. p. +80. (2) Lippia Cipituüs hem;fpha:ricis, jACO,. Amer. p. 176. ï. 179. f. 100. Mant, 89- X 5 lï. Deel, V. Sujic III. U'DEELt xii. ioofdtuk. Anghlermia, i. Lippia Imericana. Aineti aanfcho. n. Lippia ;mi:pbos- ïalfconde.  III. Afdejs XII. Hoofb STUK. Schuil aaadige. Hl. Lippia tvara. Eyronde. 1 1 1 j 330 TwEEMACTICE HEESTERS. Deeze is, door den Heer Jacquin, by * Karthagena in de Westindiën waargenomen; een Hcefter van tien Voeten hoog, geheel welriekende en Speceryachtig. Hy verdeelt zig m Houtige ronde Takken, zo flap, dat zy, geen Steunzel vindende , naar den Grond buigen, zynde de jongften vierhoekig en Bloemdragende. De BJaden, die deeze Heefter heeft, zyn Lancetswys' ovaal, wederzyds geëtst , glad , gefteeld , twee of drie Duimen lang , tegenover elkander. Uit de Oxeien komen enkelde Bloemfteeltjes voort, die-in een half Klootrond Hoofdje uitloopen, 't welk ieder Bloempje met een Schubbetje befchut De Bloempjes zyn klein, wit van Kleur, en hebben ieder een zeer kort Steeltje. (3) Lippia met Eyronde Hoofdjes en effenrandige Liniaale Bladen. Deeze is van den Heer N. L. Bukmannos, onder zyn Ed. Kaapfe Gewasfen, waar;enomen, en befchreeven als een Heefter die «n leggende Steng van een Voet lang heeft net Erwtachtige Knoopjes en ronde Takjes' «zet met Sappige fmalle Blaadjes , die glad :yn geevende uit ieder Oxeltje veele kleinere ut, fomtyds drievoudig. Aan 't end der Tak es komen Eyronde Knopjes, met gladde Blik- jes O) Lippia CtpJmüs onri,, Foliis linwibusimeBcrriM* «s. bu*M. Pr,dr. Ft Cap, p. t?t »"!«•»■*  D I D v M A M I A. 33* jes overal belegd, die langer dan de Kelk en omgeboogen zyn. De Kelk is Pypachtig , vyftandig ; de Bloem Trechterachtig , in vyven gedeeld , zwartachtig Violet: de Meeldraadjes tweevoudig binnen het Pypje: het Vrugtbeginzei enkeld, zo wel als de Stempel. D U R A N T A. Van dit Geflagt is de Bloem eenïgermaatc Smoelachtig met een kromme Pyp ; de Keil in vyven gedeeld boven het Vrugtbeginzel ■ de Vrugt een vierzaadige Belle, met tweehol lige Zaaden. Twee Soorten komen in hetzelve voor, al volgt. (i) Duranta me% de Vrugtdraagende Keikei omgedraaid. Tot deeze Soort wordt zo wel de Kruipen de Gedoomde Duranta, van Plumier, al de Ongedoornde, die Boomachtig fchynt ti zyn, beiden in Amerika waargenomen, t'hui gebragt. Hy hadtze den naam van Caftore gegeven, naar den Doopnaam van Casto Di (i) Duranta Cnlycibus Fruftescentibus contortis. Syst. Na XII. Gen. 784. p. VS- Veg. XIII. p. 482. lACO^ Am. Hij ISS. T. 176.* fig. 76. Caftorea tepens fpinofa & Caftor Racemofa, Flore cceruleo, Fiufta Croceo, Flum. Gen, 3 Is. 79. III. AFDEEL» XII. Hoofdstuk. Gymnt' fptrmia. Duranta Plumieri. Van ^Plumier. S 5 Z & f. :ï >.  in. Afdeel, xii. Hoofdstuk. Schuil, zandige. I 1 ] t C S e n d Vl ee te ov flt m gu kii, vie en (2) Da. 33* TWEEMAGTIGE HEESTERS. DtiRANTüs, wylen Geneesheer te'Rome den bynaam van PLüMiERjden eerften^ C ekker van dit Gewas, gegevcn. HJ™ °£ ien Heer Jacquin ook in de WestindSn V El'anVC- DOffiing° • ^vond T n pompje zynde, zegt hy, van fden ^ .oog met opgeheven of neergeboogen T k :en , d,e fomtyds met Doornen bezet f0m yds van dezelven ontbloot fzyn. h« heeft e Baden ovaalachtig, fpits ƒ cot e n kor teeltje verfmald, in de uiterfte helfc ft^ 1 °YYk getand' §,ad' ^paard, twee Bui rTÏkent^ ^ ™ ™ * l3kJccn tomen groote Iosfe Trosfen «t van veele reukelooze blaauwe bIIZ n et Vnigtbeginzel, dat rondaehtig jSj S StS3^ StyI' »« - iknop! Stempel, Hier op volgt een rondaelX aale , fhauw vierhoekige Befie na„, u oten in de Kelk ' ü mw be' n Aelk , die vergroot en geeI ge- u,d ». van eene geheel verfchilfende fi * geworden > hebbende den Mond w :epenen fchcef omgedraaid.  DlDYNAMIA. 333 (2) Duranta met de Vrugtdraagende Kelken regtopjtaande. De naam van Ellifia was voorheen aan het, Gewas , dat deeze Soort uitmaakt , gegeven. Loefling bevondt het een Takkigen Heefter , omftreeks Cumana groeijende , van de1 Spaanfchen Fruta de Polamita genaamd, omtrent twee Vadem hoog (*). De Heer Jacquin zegt dat het een Heefter is, die zeer naar den anderen gelykt, uitgenomen dat de Kelk hier het Puntje overend houdt. Hy vondt dit Gewas 5 op Jamaika, doorgaans in de Haagen , aan de kanten van den Weg', die van de Stad Kingfton naar de Hoofdftad des Eilands loopt. O V I E D A. * De Bloem is, in dit Geflagt, een zeer lang Pypje, aan 't end in drieën gedeeld; de Kelk bevat Klokswyze de Vrugt, welke een Klootronde tweezaadige Befie is. Twee Soorten komen , wederom , in het* zelve voor, als volgt. (1) Ovie- (*) Mooglyk moet het zyn Pahmita. en dan zou het een Duiven-Struik kunnen betekenen ; mislchien om dat die op de Vru(»t aazen, of in 't Gewas nestelen. fz) Duranta Calycibus Fruftescentibus ereélis. ]Acq. Amer. Hift p. 187. t. 176. f. 77. Ellifia acuta. Am. Acai. V. p. 400. Loeel. ltin. 194. Ellifia frutescens , quandoque lpinofa &c. bbown. Jam. 262. t, 29. f, 1. ii. Deel. v. stuk< nr. Udeel. xii. •foOFD. TUK. H. Duranta V.Uifea. an EUis.  m. Afdee xn. Hoo i stuk. i. Ovieda fT>in»Ja. Gedoon de. ii. Ovitia muis. Ongedoornde. 334 Tweemactige Heesters; CO Ovieda met evaale getande Bladen. Deeze Soort is van Plumier Valdia genoemd geweest, naar den Bynaam van den vermaarden Spanjaard Oviedo, die, op 't bevel van den Koning van Spanje, een Werk ■ over de Natuurlyke Hiftorie en Plantgewas fen van Amerika gefchreeven beeft. Hy tytelde dezelve , Valdia met Diftel - Bladen en eene blaauwachtige Vrugt. Niemand anders heeft dit Gewas waargenomen, dat Kruidig is en de Bloemen aan Trosfen heeft, of aan Hoofdjes, doch, volgens de Afbeelding, met zes Meeldraadjes , die zig als van de zelfde langte vertoonen. (2) Ovieda met Lancetvormige'', een weinig uitgegulpte Bladen. Hier van geeft de Hoogleeraar N. L. Burm a n n u s de Afbeelding, als een Plant zynde, Bonga Penjaton by de Javaanen genoemd. Het is, volgens onzen Ridder, een Heefter, die de Bladen en de Bloempyp , beiden, zeer lans heeft. ° Vol- fi) Ovieda Fol. ovalibus dentatis. Syst. Nat xii G-r, 787. p. nt. xiii. p. +83. Valdia CMdui ^ * * fubcceruleo. Plum. Gen. 14. Ic. zs6, p/.re/TUjf?" ,^"0^ fahiep3niis> BoB«- pi- hJL  *D I D T K A M I A. 33f volkameria. Van den vermaarden Volckamer , die{ een befchryving der Planten , om Neurenburg, groeijende , in 't voorst der voorgaande Eeuw uitgegeven heeft, is de Geflagtnaam afkomftig.^ Een Kelk in vyven gedeeld; de Slippen van de Bloem zydelings geboogen; een tweezaadige Befie met tweehollige Zaaden : dus zyn de byzondere Kenmerken opgegeven. Drie Soorten komen in dit Geflagt voor, als volgt. (\) Volkameria met de Bladen uit Doornen fpruitende. t Deeze is Liguftroides genoemd geweest, enc Gedoomde Duglasfia met Ligufter - Bladen , alzo het Gewas, naar de Ligufter gelykt, zynde van Plumter Gedoomde Duglasfia met eene Testikelachtige Vrugt , getyteld. Het kwam Sloane veel op de Velden van Jamaika voor, en de Heer Jacquin heeft het doorgaans op de Karibifche of Voor - Eilanden van Amerika aan- (i) Velkameria Spinis Petiolorum rndimentis. Syst. Nat. XIT. Gen. 788. p. +15- Veg. XIII. p. 48 3- jACQ_.d»Mr. Hift. p. i8s- T. 117. Clerodendrum Fruticofum fpinofum 8cc. BROWN. Jam. 262. T. 30. f. 2. Liguftroides. Hort. Clif. 480. Duglaslia fpinofa Liguftri folio. Amm. Herb. 576. Li» guftrum aculeatuin Fruftu tefticulato. Plum. Sp. 17. Ie. 164. f. i. Paliuro affinis Liguftrifolia fpinofa. Sloan. Jam. 1,7. Hift. II. p. 137. T. 16S. f. 2 , 3. R.*J. Dendr, 9$. PLUK, Pbyt. 352. f. 2, II. DUEL. V. STUS, III. LFDESL. xii. [oofd- ruK. Angfa. lermia. T. V(tlk_ameia aculea. u. redoorne.  33» TwEEMAGTIGE HeESt«RS." III Afdek xii. Hoof» stuk. Schuil zandige, ii. Inermis, Onge doomde. J 1 aangetroffen. Browne noemt het Heejler'■ achtig gedoomd Clerodcndrum, met de onderfte • Bladen digt by, de bovenden tegenover elkander , driebloemige Bloemfteeltjes uit de Oxels voortbrengende. Hier uit blykt de Geftahe nagenoeg. Jacquin zegt , dat het een Takkige regtopftiande Heefter is, van vyf of zes Voeten hoog, geheel met Reukelooze witte Bloemen beladen , daar men zeer dikwils vyf en fomtyds zes Meeldraadjes in aantreft; hoewel 'er ook zyn , in welken het Kenmerk deezer Klasfe , van vier Meeldraadjes,' twee langer , twee korter, plaats heeft. De Bloemen zyn egaal in vyven verdeeld , aan den mond van haar Pypje, doch twee deezer Slippen wyken meer van elkander af, dan de drie overigen , en dit maakt de Bloem eenigszins wanftaltig ; gelyk S l o a n e daar van zegt. (i) Volkamem met ongedoornde Takken. Deeze Soort is de Strand- Jasmynfiruik van Rumphius, die met harde ronde Stengen opfchiet, geevende Bladdraagcnde Takjes ter zyden uit , in 't kruis by elkander, waar aan de Bladen gepaard voorkomen , van figuur als Li- (i) Volkamria Ramis inerminus Fl. Zeyl. 231. Jasrainurri ittoreum. Rum-h. Amh. v. p. gff. T. +5. Periclymeni fimi. :s Myrtifolia. Arbor Maderasparenfis. Pluk. Alm. 2S7. T. 11. f. 4. Jasmini flore Frutex Philippenfis. Petiv. Gaz T. .2. f. 7. Niir - Notsjil. Hor:. Mal. v. p. 57. T. .,9. BukkT. rl. Ind. p. 136.  DiöynaMia. 237 Limoenbladen , van boven donker groen en glad , van onderen met Ribbetjes. De Bloemen , naar die der Jasmynen gely ken de, komen aan Kroontjes voort, hebbende een fcbeef* uitgebreiden Mond en daar op volgen Befieachtige Vrugten , van grootte als kleine Ker." Ten, Beerachtig , op een Kelkje zittende, door vier Sleuven in 't kruis verdeeld , die hard blyven , al zyn ze ryp. Het is een gemeene Strandboom op alle de Oofterfchs Eilanden. De Niir-No'.sjil van Mahbar, dien men den Water-Kuisboom noemt, wordt hier ookt*huis gebragt , door den Heer Burmannus, wiens Stinkende Ceylonfche Jasmyn, de Ghurcenda van Hermannus, een Boom is van dergelyke Gehalte. (3) Volkameria met breed Lancetvormige , Zaagswys getande , byna mgefteelde Bla-Y den. c Deeze, in Indie groeijende, heeft de Takken rondachtig, met een gearmde Bloempluim, zynde de Kelken Klokvormig, onverdeeld , en naauwlyks getand , en de Vrugten uit vier Besfen famengefteld. De overeenkomst van dit alles doet my hier een Takje t'huis brengen , m et Vrugten beladen , 't welk my, onder den naam van Psgou- goet, il) Volkamenn Fol, lato - lanceolatis, ferratis, lub fcsiïli» bus. Mant. 9o. Y 'ir, Dr.11, V. Stuk. III.- Afdek 1,, xii. 3oOFD» tuk. Angio. oerr&ia. '^oi'tiamf.. ft firratff*, Gekattel» e.  HL Afdeei xi r. Hoofdstuk. Schuil' zaxiige. 338 Tweemagtigï Heesters. gott , met en benevens veele andere raare Plantgewasfen , door den Wel Ed. Geftrengen Heer Radermachir, Baljuw te Batavia, uit Oostindie is toegezonden: te meer, dewyl ik nog Bloempjes daar aan gevonden heb, niet alleen met deeze Klasfe, maar ook met dit Geflagt overeenkomftig. Dus kan ik verzekeren, dat dezelven Pypachtig zyn, in vyf Slippen verdeeld , met een langen Styl en vier zeer lange Meeldraadjes, waar van twee zig korter dan de anderen vertoonden. Zelfs heb ik de tweedeeligheid van den Stempel daar in waargenomen. De Bladen zyn juist zo, als hier in de bepaaling van deeze Soort is opgegeven , tegenover elkander in 't kruis geplaatst, gelyk de Afbeelding in Fig. 1, op Plaat XXVI , aantoont. De Vrugt-Pluim beftaat uit Trosjes , die uit de Oxelen voortkomen, op enkelde Steeltjes, welke zig doorgaans in drieën verdeelen , en dan by ieder verdeeling twee fmalle Blikjes hebben. Op het end van dezelve komt één of meer thans zwarte Benen voort, waar van de volkomenften vier-, de anderen drie-, tweedubbeld of enkeld zyn : gelyk zig dit alles aan één Trosje hier openbaart. Ieder Belle heeft ééne Holligheid, en bevat daar in een rond Zaad. Voorts rusten deeze Vrugten op den Kelk, die uitgezet is, en anders zig volmaakt Klokvormig, onverdeeld en naauwlyks getand, even als in de befchryving, vertoont. Dit doet het Gewas van de Foikameria multiflo' ra  DlDYNAMlA. 33f) ra van den Heer N. L. Burmannus, naar welke her anders , wegens de Hartvormige ïrosbladen , wel gelyken zou , blykbaarlyk verfchillen ; hoewel het , wegens de lange Meeldraadjes en éénzaadige Besfen , nader fchynt te komen aan 't volgende Geflagt. Clerodendrum. Lotboom. De Kenmerken zyn , een vyfdeelige Klokswyze Kelk ; de Bloem een Draadachtig dun Pypje, met eenen Smoelachtig in vyven egaal verdeelden rand : de Meeldraadjes zeer lang, doch twee korter dan de anderen ; de Vrugt een eenzaadige Befie. Vier Soorten komen thans in dit Geflagt voor, altemaal in Oostindie groeijende , als volgt. (ij Lotboom met Hartvormige Wollige Bladen. t De Griekfche naam , door den Hoogleeraar J. Burmannus aan dit Geflagt gegeven , betekent Lotboom , en die benaaming ftrookt beter met de bynaamen der Soorten, dan Ge- luks- (i) Cleredendrum Foliis Cordatis tomentofis. Syst. Nat, XII. Gen. 7S9. p. 4.16. Keg. XIII. p. 483. Fl. Zeyl. 132. Clerod. Fol. lato & acuminato. Bl'EM, Zeyl. 65. T. 29. Pe. ragu. Hort. Mal. II. p. 41. T. 2f, R.AJ. Hift. 1571. Petafi. tes agreftis. RUMPH. Amh. IV. p. 108. T. 49. EUBM. Fl. ind. 137. Y 2 ii. Deel, V, Stuk. III. Afdeel^ XII. rlooFD5TUK. Antio. rpei rn.a. i. Cle roden- unatum. 1 Ongelukje.  Bi, Afdeel XII. Hoofd stuk. Scbuil- 340 TWEEMAGTICE HEESTERS. htksboom , gelyk men dit verduitfcht heeft (*). Op Ceylon werdt het Gewas Pinnakola of Ongelukkige Boom genoemd. Hy groeit, zo 't fchynt, door geheel Indie. Aan de Kust van Malabar noemt men Peragu, een Heefter van drie Voeten hoog, op Zandige plaatfen voorkomende, die de zelfde geacht wordt te zyn, zo wel als de Wilde Pestwortel Van Rumphius, welke op vogtige plaatfen in alle Amboniche en Bandafche Eilanden groeit, zynde door hem aldus befchreeven. Het blyft een laage Struik, van omtrent vyf Voeten hoog , met weinige en broöfche Takken ; de Bladen Hartvormig , meer dan een Hand groot , by paaren in 't kruis geplaatst, aan de kanten uitgegulpt, van boven Wollig, zwartgroen, van onderen ruig en rimpelig, merzwaare Ribben en dwars - Aderen , fterk en Vlierachtig j ruikende. De Bloemen , die aan yle Trosjes op roode Steeltjes voortkomen , zyn langhalzig als Jasmyn - Bloempjes, doch boven aan den Mond in vyf Slippen verdeeld , die aan de eene zyde altoos een opening laaten , als of daar een Blaadje ontbrak, rood (*) GluckAaum. Zie Gatt. der Planten , door Dr. Planer. Gotha. 177,. Ten opzigt v,n de Kenmerken vindt men aldaar, „ de Kroon of Krans (CerelU) is eenbladig on„ gelykvormir ; het Pypje dun , la„g ; de Mond in vyven ,. gedeeld, ?f/y*OTr«;£;debcrvenfteSi;ppendieperafgedeeld." lacinih emnibus aqunlibus was in Ge». Plant Ed. v. gezegd: l.t kan narmw!yks plaats hebben, wanneet de bovenften diel per afgedeeld zyn.  DlDYNAMIA. 341 rood van Kleur , met vyf kromme ronde Draadjes. De Vrugten zyn vierkante Besfen 1 op roode Voetjes , bevattende ieder vier Kor-I relige Zaaden. Van de Malabaarfe wordt ook aangemerkt >f) dat de Slippen der Bloem meest naar eene zy. de geplaatst zyn ; zo dat derzelver figuur weinig overeenkomst zou hebben met die der afgebeelde Ceylonfche van den Heer B urm annüs, alwaar de Bloem duidelyk in twee Lippen is gedeeld , de bovenfte tweedeelig , de onderfte driedeelig, hebbende vier Meeldraadjes , gelykerwys de gezegde Malabaarfche, en de Vrugt was een eenzaadige Befie. (2) Lotboom met Lancetvormige, geheel ef. fenrandige Bladen. Deeze zou zyn, welke de Ceyloneezen Pin-; m of den Gelukkigen Boom noemden , zynde van Java gezonden onder den naam van Heefter met een Cepaarlde Bloem en een ronde Vrugt. Op het Deenfch Eiland by Canton in China groeide zy by de Graflieden der Europeaanen , zo de Heer Osbeck verhaalt, onderfcheidcnde zig, van alle .daar bevindelyke Kruiden, door haaren Muskus-Reuk. De Chineezen noemden haar Katag-naong. Hy befchryft dezelve als een Takkig Gewasje, onge- vaar (1) CUrodindrum Fol. lanceolatis integerrimis. Am. Acad. IV. p. 32.0. OsB. Itin. 22s. T. 11. bui5m. Fl. Ind, 137, Y 3 II. Deel. V. Stvk. III. XII. [OOFDÏ tuk. JlngUermia, II. Fotiukmurn. Gelakki ;e. /  342 TwEEMAGTIGE HlESTESS, III. Afdeel. xii. Hoofdstuk, Schuilzandige. iii. Calam'itifum.Rampige, IV. Paniculaturn. Gefluimde. vaar een Voet hoog, dat hy afbeeldt, met gefteelde Blaadjes , fpits ovaal , ,ongekarteld en taamelyk glad. Uit derzelver Oxelen kwamen Steeltjes met veele Bloempjes, die eenen rood gekleurden Kelk hadden, en de Bloem veel meer naar die van 't voorgaande Geflagt gelykende , hebbende ook gantfch geen lange Meeldraadjes. Bovendien beftondt de Vrugt uit twee Befiën aan elkander gevoegd. (3) Lotboom met ovaale , esnigermaate getande, naakte Bladen. Deeze Soort was aan den Ridder door wylen den Heer Doktor Baste r, als op Java groeijende , opgegeven. Zy hadt de Bladen tegenover elkander , gedeeld , Eyrond of ovaal , eenigermaate Zaagswys' getand , wederzyds naakt: een gearmde Pluim en de Bloemen een weinig kleiner dan in haare mede - Soorten. Niettenrn wordt thans daar toe betrokken de Volkameria alternifolia , van den Hoogleeraar N. L. Bürmanimds afgebeeld, en dus genoemd, om dat zy de Bladen overhoeks heeft, voerende den naam van Puan Bouga by de Javaanen. (4) Lotboom met gekwabde, Zaagswys ge- tande (3) Cleridcndrum Fol. ovalibus fubdentatis nudis. Mam. 9e. Volkameria alternifolia. Burm. Fl. Ind. 137. T. 44. (4) Clcredendtum Fol. lobatis, ferratis, Paniculi amplisiïma. Mant. 90, Volkameria mulriflora. Fl, hd, 137, T, 4J, f. 1.  DlDYNAMIA. 343 tande Bladen, en een zeer groote Bloempluim. Deeze, ook in Indie vallende, heeft volgens den Ridder de Steng viervoudig gefleufd ; de Bladen gepaard Hartvormig, vyf- of driekwabbig , Zaagswys' getand. De Pluim is zeer groot , beftaande uit tweemaal gegaffelde en eindelyk getakte Steelen. Hier wordt de Veelbloemige Volkameria, van gezegden Hoogleeraar, t'huis gebragt, welke veelbloemige, doch meest driebloemige Steekjes in de Oxelen heeft en zeer Bloemryk is, ook op Java groeijende. Hier uit blykt, dat de onderfcheiding van deeze twee Geflagten niet gemakkelyk is. V i t e x. Kuifchboom. Dit Geflagt heeft een vyftandigen Kelk; de rand van de Bloem is in zesfen verdeeld, dc Bloem Smoelachtig met de bovenfte Lip ie drieën verdeeld ; de Vrugt een vierzaadige Befie. Vier Soorten zyn in hetzelve vervat, waai van de drie laatften in Oostindie huisvesten als volgt. (i) Kuifchboom met gevingerde Zaagswys getande Bladen en gekranste Aairen. Dee- fi) Vitex Foliis digitatis ferratis, Spicis verticillatis. Syst Nat. XII. Gen. 790. p. 42S. Peg. XUI. p. 483- Vitex. CA.u Epit. los. H. Clif. 327. R. Lugdb, 251, GRON. firg. T6S y 4 Ma ti* Deel, v, Stuk, ui, A.fdëel. xii. 4O0FD» ;tuk. Angiisfpei mis, ï. Vitex Agnus Cafiut. Earopi- lelie.  344 TwEEMAGTIGE HEESTERS. III. Afdeel< xir. Hoofdstuk. Schuil. Deeze, die in de Znidelyke deelen van Europa groeit , is algemeen bekend onder den naam van Kuifchboom , in 't Latyn Agmis Caftus of ook Vitex, welken naam Plimus gebruikt, zeggende: „ van de Wilgen verfchilc „ niet veel, zo in 't gebruik der ïeenen als in „ in de gedaante der Bladen , hoewel by aan„ genaamer van Reuk is , de Vitex , by de „ Grieken Lygon of anders Agnon genaamd j „ om dat de Atheenfche Jonkvrouwen, op 'c „ Feest van Ceres tot Nonnen ingewyd wor„ dende, zig daar van Matrasfen deeden maa- ken, om haare kuifehheid te bewaaren. Twee „ Soorten zyn 'er van. De groote wordt, al? „ de Wilgen , een Boom ; de kleine blyft „ Heefterachtig , met wittere Wollige Bladen. „ De eerfte, deswegen de Witte bygenaamd , „ heeft een witte Bloem uit den paarfchen : „ die van de andere, genaamd de Zwarte Vi„ tex, is geheel paarfch. Zy groeijen in Moe„ rasfige Velden. Het Zaad fmaakt Wynach„ tig en wordt gezegd een Koortsmiddel te „ zyn, als ook in Olie gemengd , door fmee„ ring, Zweet te verwekken en dus de ver- moeidheid weg te neemen. Het zet het . „ Wa- Mei. Mei. 3 IS. GBON. Or. 7y. ToURNF. Ir,ft. Sp3. Doo. Tempt. S73. Vitex Fol. anguftioribuj Cannabis modo d spofi. tis. C. E. Pin +7j. /3. vitex latiore folio. C. Ii. Pin, 475. Vitex Folio fhraro. j. B.. Hift. 1. p. 4ot. Lob. Zcm, iu as»  Dl DYNAMIA, 34S „ Water af en verwekt de Stonden; doch beroert her Hoofd gelyk de Wyn, als zynde „ van dergelyken Geur. De Opzettingen dryfc • „ het neder, zynde voor Water- en Miltzug-1 „ tigen zeer dienfüg : Hopt den Loop : maaktovervloed van Zog en dient tegen 't Adde„ ren Vergift, inzonderheid dat van de Kiekte „ Soort. Men neemt een Drachme van het „ Zaad in , met Wyn en fmeert 'er mede de „ Spinnekoppen Beet , verdryvende cok door „ berooking de Vergiftige Dampen, enz." Men ziet hier uit, in hoe veel gebruik oudtyds de Kuifchboom was in balie, daar hy na« tuurlyk, in 't Napelfche en op Sicilië, in Moerasfige Velden groeit. Hy moet in Griekenland , wegens het gemalde , niet ongemeen zyn. Dioscorioes ftelt zyne Groeiplaats aan de Oevers van Rivieren en aan de Zee-Kust, op ruuwe plaatfen. Raüwolf heeft hem t by Aleppo in Syrië , gevonden , en hy komt ook in Virginie voor. Verder wordt hy , in Europa, in de Tuinen gehouden, geevende in onze Provinciën wel Bloem maar geen Zaad, zo Munt ing aanmerkt, en moetende's Winters in Huis (taan. Men noemt hem ook Boom der Kuisheid en Abrahams - Boom , van welk Iaatfte de reden niet klaar is. De Italiaanen noemen hem Vitice of Agno cajlo , de Spanjaarden Gattülo cafto , de Franfchen Aignel Chajle , de Engelfchen Chafte - Tree , en de Duitfchers Schaffsmaul of Kaufchbaum, Y 5 Teil. Deel, V, Stuk. III. Ar) EELi xn; lOOFD" TUK. Angitm 'ptrma.  34f> Tweemagtice Heesters. TIL ■Afdeel. xii. Hoofdstuk. Stkuilstedige. Tegenwoordig kent men 'er twee Verfcheiden» heden van. De eene heeft zeer fmaile Bladen, op de wyzc der Hennipbladeren by vyven op een Steel groeijende, het middelfte langst, van boven groen , van onderen grys, en geheel ongekarteld. De Stam is niet zeer dik, de Takken zyn by uitltek taay en buigzaam. Het draagt Bloemen als gemeld is, paarfch, blaauw of wit van Kleur ; doch die de boven (te Lip dikwils maar in tweeën gedeeld hebben (*). Zy groeijen Kranswyze om een Steel, -en maaken dus een Aair uit, gelyk ook de Zaaden, welke naar Peperkorrels gelyken. In de Oofterfche Landen is ook een Driebladige waargenomen, zynde, zo men oordeelt, een loutere hpeeling der Natuur ff). Behalven deeze, die de gewoone Kuifchboom is , komt 'er een voor die grooter is , met gekartelde Bladen, en deeze groeit zo wel als de andere in Languedok, volgens Gouan, alwaar men hem de Peperboom noemt. Hy komt in manier van Vrugtdraaging met de eerfle overeen, hebbende Aairen van agt of negen rondachtige Kransjes , en het getal der Bladen is fomtyds zeven op een Steel. Deeze vindt men by Lob el, zo wel als den anderen, afgebeeld. Het Zaad van den Kuifchboom , dat men nog f*) F41MCII Hort. Helmst. p. 410. (f) RAUW. Flor. Orimt. per GltON. 77.  Uidynamia. 347 nog heden in de Winkelen heeft, is thans zeo weinig in gebruik, 't Gelykt veel naar Koriander en heeft een bitterachtigen , fcherpen Smaak, zynde in lang zo heet niet als Peper, Dus kan het, als een goed Maagmiddel, tegen Opftopping van Winden, Kolyk, Miltzugi en dergelyke Kwaaien, dienen: maar die voor naame Eigenfchap , om welke het Gewas der naam bekomen zou hebben , is waarfchynlyk een Verdigtzel, uit misverftand van den Griekfchen naam, Agnos , gefproöten. Wordt hei nog heden van de Klooiterlingen gebruikt, gelyk fommigen willen, dan kan het zyn, om der fchyn van Kuifchheid te bewaaren , cn cndei dien dekmantel de Wellust bot te vieren want men is door Ondervindingen verzekerd . dat de Minnelust door 't gebruik van het Zaac' des Kuifchbooms , in vadzige Geitellen, op gewekt worde , hoewel hetzelve de Geilheid in Menfchen van een heet Geitel, verdooft (*J (Ja) Kuifchboom met drie- en vyfvoudige ef fenrandige Bladen , de Aairen met ge gaffelde Trosjes. Dii (*) Triller. Tics. Pharm. Tom. I. i7«+. p. (z) Vitex fol. ternatis rpiinatisque intcge,rinsis, Paniculi dichotomis. Vitex trifolia minor Indka. ruis', A.m 3 e elP LAAT XXVII.  D 1 d y n a m i a. 34£> ge Kuifchboom, met de Bloemen langs de Takken verfpreid. In dezelve zyn de Bladen van eene gefpitst ovaale figuur, aan beide zyden groen ; terwyl dezelven in de andere, van boven , door 't droogen zwart worden, blyvende^ van onderen grys , even als in de gemeene Kuifchboom, zo Rumphius aantekent. Die Autheur merkt ook aan , dat aan de afgekapte Struiken dikwils Takjes voortkomen met enkelde en met gekartelde Bladen ; zo dat die Jndifche Driebladige Kuifchboom met gekerfde Bladen zegt hy , welke de Portugeezen befchreeven hebben , niét voor een byzondere Soort te houden is. (2) Kuifchboom met vyf en driebladige gekartelde Bladen , de Bloemen Troswyze gepluimd. Onze Ridder onderfcheidt deeze van de voorgaande Soort , doordien de Bladen Lancetswys' ovaal, met uitgulpingen , Zaagswys' getand , van onderen naakt en geaderd zouden zyn. Naauwlyks, echter, kan dit ftrooken met den aangehaalden Strand ■ Lagondie - Boom van Rum- (3) Vitex Fol. quinatis ternatisque fetratis, Fioribus racemofo - ptniculatis. Osb, Itin. 92. Vitex trifolia minor Imiicaferrata. pms. Mm. 390. Fl. Zeyl.),\a,. Negundo Arbor mas. J. b, Hift. I. p- is», togondium littoreum. Wmitn. Amb. IV, p. jo. T. 1». Bemnoli. Hort. Mal. II. p. 15. T. 11. B.AJ. Hifi, u7j. Vitex trifolia fylv. Indica odorata. Eurm, Zeyl, 229, Eorm. Fl, Ind. 138. Mill. Is. 275. f. i> 2» l ou Deel. V. stv»,\ III. ftFDEFL. XII. Hoofd;tuk. Angiopermia. - III. Vitex Vegunda. ^ekattelle.  35° TvfEEMACTICE HEESTERS. 1TI Afdeei XI!. Hoofdstuk. Schuil- fl. xxvu Fig. i. Rumphius, die de Bladen doorgaans groo. ter, meerendeels ook ongekerfd, aan de kanten langer en fpitfer, boven gras - groen, van onderen grys en fchier Wolachtig, meer geaderd en minder gekruld heeft, dan de Gemeenc Lagondie, welke tot de voorgaande Soort betrokken is. Die Strand-Lagondie , evenwel, zou nader overeenkomen met den Negundo der Portugeezen , dan de laatstgemelde , wordende fomtyds een taamelyke Boom , doch met een kromme Stam, en dikwils op den Grond leggende; fomtyds een uitgebreide Takkige Heefter. 't Gewas van dien aart, dat de Heer Osbeck op Java waarnam, hier aangehaald , hadt ook de Bladen van onderen, zo wel als de Bladfteelen en Takken, Wollig, hangende de laatften ncderwaards , met eenen AlfemReuk. Het groeide aan de Zee. De Bladen zaten twee, drie of vier, by elkander, en die aan de Takken waren enkeld. Hy bevondt dezelven Lancetvormig en Zaagswys' getand te zvn ; 't welk aan het jong opfchietende Rys dikwils plaats heeft, zo Ru m ph i us getuigt, die ook altoos vyfbladig zyn , maar aan de Bloem- en Vrugtdraagende Takjes vondt men nooit meer dan drie Bladen op een Steeltje. . Tot dit Geflagt zou wegens de Zaadhuisjes, die vierhollig zyn , en in ieder Holligheid één Zaadkorrel bevatten , myn fraaije Takje van een Kaapfch Heefter-Gewas kunnen behooren, 't ivelk op Plaat XXVII, hier nevens, in Fig.  DlDYNAMIA. 351 i,,is afgebeeld. Hetzelve heeft aan dit Takje drie Bladen op een Steeltje, welke Lancetvormig, aan de kanten niet gefchaard, maar een weinig uitgegulpt of Golfswyze gefronzeld zyiv De Zaadhuisjes komen , gelyk men hier ziet , aan een Tros voort. Het Takje is Houtig, en heeft een geelachtig Afchgraauwe Schors. De Bladen zyn aan beide zyden glad. (4) Kuifchboom met effenrandigegevinde Bladen, de Pluimen in drieën verdeeld. Deeze is onder den naam van Pijlacio - Vitex , als tusfchen den Terbenthyn- en Kuifchboom middelflagtig, voorgefteld geweest, en befchreeven als een Boom , op Ceylon groeijende, die de Bladen tegenover elkander, gevind, dikwils vyfbladig , glad, ovaal, ftomp, taamelyk ftyf: de Takken aan 't end met eene gearmde in drieën gedeelde Bloempluim heeft, zynde de Bloemen als in dit Geflagt gefchapen , maar de Vrugt Pruimachtig pf Vleezig met een Steen. Dit ftrookt zeer weinig met de Kenmerken. De Heer N. L. Burmannus heeft een Afbeelding van een Takje van dit Gewas gegeven , dat, zo zyn Ed. zegt, ook op Java groeit, en van de Javaanen, in 't Ma. (4) Vitex Fol. pinnatis integerrimis, Paniculis trichotouiis. Piftacio Vitex. Fl. Zeyl. 41*. Vitex pinr.atü. EURM. Fl. Ind. p. 13!. T. 43. f. 2. II» Deel. v. Stuw IIL Afdeel.' XII. hoofdituk. Angis'permia. IV. Vitex nnnata finüladigc.  3<2 TWEEMAGTICE HEESTERS, UI. Afdeel, xii. HOOFD- Schuil" Zandige. i. tdelitnthui tntjer. Groote. Maleitfch, Cimbang Tsjulang geheten wordt. Die, welke zyn Ed. by den naam van Ceylonfche onderfcheidt , fchynt my weinig hier van te vf.rfchülen (*_). Melianthus. Honigbloem. Een vyfbladige Kelk met het onderfte Blaad. je bultig: vier Bloemblaadjes, met een Honigbakje beneden de laagften: een vierhokkig Zaadhuisje met vier Kwabben: dit maakt, behalve de ongelykheid der Meeldraadjes , de Kenmerken uit van dit Geflagt. Het bevat twee Soorten, beiden uit Afrika afkomftig. (i) Melianthus met enkelde Stoppeltjes, aan de Bladfteelen vast. Dit Gewas wordt Honigbloem aan de Kaap genoemd van de Nederlanders, om dat de Bloemen eene rykelyke veelheid van zeer aangenaam Vogt , dat niet minder Smaakelyk dan de beste Honig is , uitgeeven , zynde bleek rood van Kleur. De Hotten totten, en de Euro. {*) Vitex (Zeylaniea) Fol. pinnatis ternis qninisve integerrimis, Fioribus corymbofo-pamculatis. Hvs.ni. Fl. Ind. p. 138. fi) Mtlitntkus Stipulis folitariis, Petiolo acïnatis. Syst. Nat, XII. Gen, 795. p. Veg. XIII. p, 4St. Hert. Clif. 492. Ups. 181. R. Lugdh. 402. TOüRNF. In/2. 430. Melianthus Africanus. Herm. Lugdh. 414. t. 4ij. Pimpinella fpicata soaxima Africana. Barth. Att. Hnfn. II, p. 58,  D I D T N A iS I A. 353 fopeaanen zelfs, zyn daar op zodanig verlekkerd , dat zy die Plant nooit voorbygaan . zonder daar van te proeven. Hier te Lande, insgelyks, is de overvloed daar van in deszelfs Bloemen zo groot, dat zy dikwils op de Bladen afdruipt , komende als een Daauw voort uit het onderfle van de Bloem, en in het Honigbakje, dat daar van den Kiel uitmaakt, famen vloei jende. Wanneer men 't Gewas, ondei 't bloeijen , fchudt, geeft het als een HonigRegen uit. In 't jaar 1672 was daar van het Zaad, var de Kaap, aan den vermaarden Bartholi hos te Koppenhagen bezorgd , door den be« roemden Herman nus, en vervolgens is het Gewas in de Hoüandfche Tuinen overgebragtj door Hotton, daar het, 's Winters in Huil bewaard wordende , weelig groeit. Het wordi een Heefter van wel twee Mans langten , ge duurig frifch en groen , met Stengen van een Duim dik , die van onderen Houtig en bruin, opwaards groenachtig en aan den top rood zyn, De Bladen zyn gevind , als die van de Pimpernel , doch veel grooter, diep gekerfd, en Zilverachtig groen. Het Stoppeltje, een fpits Blaadje , 't welk ieder Bladfteel omvat, is zeer groot. Het Loof heeft een bezwaarende en byna Hinkende Reuk. De Plant geeft Aairen uit van Bloemen, die zwartachtig rood zyn, op Wollige Steeltjes , ook door een dergelyk Stoppeltje befchut. 't Getal der Meeldraadjes wordt Z ge. II, Deel. v. Stuk. iiï: XII. HOOFQ. STUK. Angitfptrmia,\ I  3S4 TwEEMAGTIGE HEESTERS. III. Afdeel xn. Hoofdstuk» Schuilxaedige, ii. jMeliantbu minor. Kleine. gezegd tien te zyn, waar van vyf langer, vyf korter voorkomen. T o u a n t f o r t , even. wel, heeft 'er maar vier afgebeeld. Het \ rugtbeginzel is vierkantig en wordt een vierhoekige Blaasachtige Vrugt, waar van ieder Holligheid een Zaad bevat, dat Eyvormig is, zwart en glad , naar Pconie - Zaad gelyken ie. Op vogtige Moerasfige plaatfen aan de Kaap komt dit Gewas overvloedig voort. (2) Honigbloem met dubbelde afgezonderde Stoppeltjes. Deeze voert den bynaam van Kleine, wairfcbynlyk om dat de beroemde Commelyn dezelve Kleine Stinkende Afrikaanfe Honigbloem getyteld hadt: geevende 'er de hoogte, liegts, van drie of vier Voeten aan. De Hyfiqinnenfer Melianthus van Herman nus heeft Stengen van drie Ellen en daar boven hoog, groen en ruig, met dergelyke Bladen als de voorgaan, de, welken , ieder uit elf Vinblaadjes beftaande, ook diep gekerfd zyn, boven groen, onder wit of grys, en rimpelig wegens de Aderen. Twee fpitfe Stoppeltjes bevinden zig aan den Wortel van ieder Bladfteel. Zeer ftinkt dit Gewas , zegt men, naar het Doorn-Appel Kruid, (1) Metianttus1St'ge. 1 ] 1 A. IValtkeria A„S«/l,f°- lia Smalbladige. waren tot een 'Cylindrifch Pypje famengevoegd, 't welk den Styl omringde. Het vrugtbeginzel wierdt een klein rond Zaadhuisje, dat in tweeën open ging, bevattende één rond Zaadje. De Heer d'Isharb twyfelde, of het wel die Plant ware, welke de wydberoemde Do Kali a ave heeft voorgelleld onder den naam van Amerikaavtfche, naar de dlihéa gelykende met ten geele Bloem; en inderdaad, wanneer men de omftandige befchryving door dien Hoogleeraar daar van gegeven , met deeze vergelykt , 3an zal men 'er een aanmerkelyk verfchil in binden. Het Zaïd was langwerpig, fpits getopt ; de Meelknopjes waren roodachtig en het Vrugtbeginzel glad. Die van de Laage Ameikaanfche Althéa, by Breyn, hier aangeiaa!d , is ook zeer twyfelacbtig daar toe berokken. Dezelve komt overvloedig voort op steenachtige plaatfen van 't Eiland Kurasfau. (A) Waltheria met Lancetvormige, Zaagswys getande, naakte Bladen. Tegenwoordig fchynt deeze niet als een byzondere Soort aangemerkt te worden, hoewel zy als zodanig door den Heer d'Isnard voorgefteld was , die haar door een kleiner Blad , al- (A) WAtheri/i Fol. lanceo.'atis ferratis nudis. Veg. XIII. R. Lurdh. 34«. Fl. Zeyl, 244. Monosperm-Altliara arboiescens rillola Folio minore. Isnard uts. ISetonica arb. AJaderaspatuna. Pluk, Alm. «7. t. \%a, f. 5. rat. Hift. m. p. 157.  MONADEL PHiA. 359 a!le< n , ondêffcbëiden hadt. Het zoude, volgens hem , de Boomachtigë Betonie van Ma dra,1 f aan de KiM var Koromandel ?yn, door P1. u k e rvÈ f vu s afgebreid, Misfchien is het Hegts eene Verfcheidenheid van de voorgaande Soort. (2) Wahher'a met ovaale, Zaagswys' getande, geplooide Bladen , en ongejleelde Hoofdjes Deeze is, volgens onzen Ridder, de gedagte Betonie van P 1. n k e in e t i u s , die de Bladen ruig en diep geaderd , met Bolachtige nopjes Bloemen in de Oxelen heeft. Het fchynt die te zyn , waar van door den Hoogleeraar Bukmannus, onder de Ceylonfche Planten, de. Afbeelding, met den naam van Olmbladige ' Malvinda is gegeven : zynde Ceylonfche Alcêa met Bladen van Haagbeuken , de Bloempjes tropswyze famengehoopt, door Hermaknus getyteld. Hermannia. Dit Geflagt voert zyn naam naar den laatst- ge- (2) Wttltherin. Fol. ovatis ierratis plicatis, Capitulis fèsfilibus. r. Lugdb. 34S. Melochia Fol. oblongis obtufis &e. H. 1 Cliff. 343. Betonica arborescens, villofis Foiiis profunde ve« : nofis, Pic. Pluk. Mant. 31. Malvinda Ulmifolia , Flosculis pufillis. BuKM. Ztyl. 149. T. 6S. BUSM, Tl, Ind, p. i S42. Z 4 ii. Deel. V. stuk. III. Ar--v.L. XI I. H -orn- ■TUK. Pentatlirta. TI. Waltheria Indiea Oostindifche.  3ö"o Enkelbroeder i ge Heesters. III. Afdeel xiii. Hoofdstuk. ttge.' i. Hermanni Attb/tifoHa. Hcemstbl gemelden , een ieverig Kruidkenner, in Saxen gebooren, die geheel Europa niet alleen door. gereisd , maar ook een gedeelte van Indie en Afrika aan de Kaap uit liefde voor de Kruidkunde bezogt > en na zyne terugkomst, in 't laatst der voo^aande üeuw , als Hoogleeraar den Leidfen Akadémie-Tuin bediend en ongemeen verrykt heeft. De vermaarde Töürnefsrt , met wien hy zeer bekend en gemeenzaam was, heeft deszelfs naam dus vereeuwigd (*). De Kenmerken beltaan in een Bloem van Peperhuisachtige holle Blaadjes, fcheef in *t ronde geplaatst, omringende de Meeldraadjes, die famengegroeid zyn , of van een Buisje voortkomen, 't welke het Vrugtbeginzel bevat, dat vyf Stylen heeft en een vyfholjig Zaadhuisje Wordt. . Negen Soorten , altemaal Heefterachtig en van de Kaap of uit Afrika afkomftig, zyn 'er in vervat, als volgt, (i) Hermannia met ovaale, geplooide, gekartelde Wollige Bladen. Dee- t« (*) A pratft Jritisfimo Viro, Paula Hermanno, a quo Plantam acceperam, Nomen impofui: aegt hy In/1. Rei Herb. p. 655. Ik 1'ezit een5 Exemplaar van de Synopjis Methodka ftirpium Britannicarum autJore j. Rajo : daar TOU8NEFORT eigenhandig in gefchreeven beeft. Hum mifit ad me charisftmus et clarit/imus paulus HgRMANNUS : Kal. Maji 1691. TOi-'RNEFORT. (r) Hermanr.ia Fol. ovatis pücatis ,crenatis tomentofis. Syst. Nat: XII. Gen. izi, p. +JJ, Veg. XIII. p. 509. H. Cliff.  MoNADELP H I A. 361 Deeze is , onder den naam van Afrikaanfche Heejterachtige Ketmia, met zagte gryzeliladen,' door Co mm elyn in Afbeelding gebragt, die: aanmeikt dat de Bladen, hoewel veel kleiner/ zeer naar die van de gemeene Althéa gelyken ,a en dat de Bloemen Schroefswyze gedraaid zyn, Zwavelgeel van Kleur. Doorgaans komen drie Bloemfteeltjes uit de üxels der Bladen voort, die aan den top ieder twee Bloemen , onder drie Lancetvormige Blaadjes , voortbrengen, . (1) Hermannia met Lancetvormige onverdeelde en drietandige Bladen, de Bloemtrosfen ever ééne zyde. 1 De Afbeelding door Volckamer gegeven, die hier wordt aangehaald, is ten opzigc van de Bladen aanmerkelyk van gedagte bepaalipg verfchillende , en het Gewas hadt hangende Goudgeeie Bloemen. Thans wordt gezegd, dat de Bloemen blaauw zyn in deeze Soort. (3) Hermannia met Wigvormige geftreepte geplooide, Tandachtig uitgerande Bladen. \ Dee c 341, R. Lugdbat. 347. Herm. Capenfis Althsa: folio. PET. Gaz. 53. T, 34 f. 2. Ketmia Afr. frutescens, Fol. mollibus ei incanis. Comm Hort. II,, p. 157- T. 79- (2) Hermannia Fol. lanceolatis integris tridentatisqae, Racemis fccundis. Am. Acad. VI Afr. 24.. Alth. Afr. frutescens, Flar. Aureis cociilcatis pendulis nnnoriöus. Volck. Norimb. T. p. 24. (3) Hermamia Fol. Cuneiformibus lineatis, crenaro - emargijiaris. BERG. Cap. 166, Arbuscula Africana tricapfularis 2 .iii. Hoofdstuk.Vyf/aai IX. Grosfula- rifiüa. KruisbezK blad.ge. l Mrlochia pyramidata. Spitsvrugtige. 364 Enkelbroederice Heesters. De gefteeldheid der Bladen doet deeze meest van de Voorgaande verfcbillen. Zy heeft de Bloemblaadjes zo lang als de Bladen en de _ Bloemfteeltjes nog langer, vyfbloemig met Blikjes , zynde het geheele Gewas dun met Haairtjes bezet. (9) Hermannia met Lancetvormige, Fïnswyz1 verdeelde Bladen. Hier is die met ftomp ovaale Bladen, fpits ingefneeden en tweebloemige Steeltjes, uit den Leidfen Akademie-Tuin , t'huis gebragr. De Hermannia pinnata, die te vooren de negende Soort uitmaakte , is thans, wegens de Honigbakjes, in 't Geflagt van Mahernia geplaatst, en aldaar befchreeven (*)., Melochia, Het eenige verfchil der Kenmerken, byna, tusfchen dit en het voorgaande Geflagt; beftaat in de figuur der Bloemen, die hier niet fcheefbladig noch gedraaid zyn. Zes Soorten, meeftendeels Heefterachtig, en uit de beide indien afkomftig, begrypt hetzelve , als volgt. (1) Melochia met Kroonswyze Bloemen tegen over (9) H>rmarnia Fol. lanceolatis pinnatifidis. Herm. Fol* sbovatis acut* inciCs, Pedunc. bifloris. R. Lugdb. 347. (*) Zie ruyn voorg. stuk, bladz, 4+0. (1) Altlochia Flor. umbeliaris, Ciplulis pyramidatls penragonis, angulis mucronati» ; Foliis nudis. Syst. Nat. Xll. Gen, SIS.  M o n a d e l p ii i a. gSf over de Bladen , Pieramidaale Zaadhuisjes met vyf fpitfe hoeken; de Bladen kaal. Den ouden naam Melochia, die door Alpimus aan een Egyprifch Kruid , eenigermaate % naar Melde gelykende, en by de Egyptenaaren van zo veel gebruik in Warmoes of Vleefch* •■ fop, als bier de Beet en dergelyken, gegeven . was , heeft onze Ridder verlevendigd in dit Geflagt , misfchien wegens de Pieramidaale fi- . guur der Zaadhuisjes van deeze Soort. Dezelve , nogthans , heeft op gelyke manier in de i: volgende plaats , die 'er weinig van verfchiit, zynde door den Heer Jacquin mooglyk m voorgefteld onder den naam van Melochia Domingenfis. Een dergelyke Heefter van vier : Voeten hoog, was hem, op Steenachtige plaat» .: fenvan 't Eiland Kurasfau, menigvuldig voorgekomen. Linkjeus ftelt de woonplaats in Braüï. (2} Melochia met Kroontjes van Bloemen in de Oxelen , de Zaadhuisjes pieramidaal met yyf fpitfe hoeken : de Bladen Wollig. De 8x9. p, 45i. Veg. XIII. p. 510. H. Cliff 343. Fl. Zy.245. I.oefl. Itin. 25S. Me'ochia herbacea &c. erown.yara.27S. Althéa Bras. frutescens. Pjluk. Alm. 25. t. 131. f. 3. Me- lochia Dominicenfis. JACQ^. Amer. Hifi. ijig,. Hort. t. 30. (z) Melochia Flor. urnbell. axillaribus , Capruïis pyj-auiid. penragonis „ angulis mucronatis , Fol. tomentolis. Melochia; frutescens &c Brown Jam, 276. Abutilon herbaccum proi cumbeus&c. Slo \n. Jam, 57. Hift, \, p,22o, T. J33. f, r. !I. Deel. V, STOK, III. AfdeelJ xm. Hoofdstuk. Per.tandria. ii. Tomen. tof*. iVolbladi;c.  III. Afdeel. XIII. Hoofdstuk. Vyfmannip. III. DipTcsfa. Plarvrugtige. iv. Cor.cetlKd ta E.! ndvrug tijje. 366 Enkflbroederice Heesters. De Wolligheid der Bladen onderfcheidt voornaamelyk deeze Soort, welke door gedagten Heer , op verfcheide Westindifche Eilanden, en allerovervloedigst op St. Manen, is gevonden , een Heefter maakende , op Steenachtige opeue Velden drie Voeten en op befchaduwde plaatfen zeven Voeten hoog. De Stengen zyn als Rys of Roeden : de Bladen Lancetvormigpvaal, geplooid, gekarteld, Wollig: de Bloemfteeltjes Kroontjeswys', tegenover de Bladen: de Bloemen paarfch en vry groot. f3) MHochia met enkelde Bloemen en platte vyf hoekige Zaadhuisjes , die de hoeken ftomp en ge'iaaird hebben. Deeze Soort is door de platheid der Vrugten onderfcheiden. De Amerikaanfche Abutilon met Besfen - Bladen, een Vleefchkleurige Bloem en een vyfhoekiee ruuwe Vrugt, is hier t'huis geb'-agt. 't Gewas wordt by de Havana gevonden. C4) Melochia met digte end - Trosfen; de Zaadhuisjes rond en ongefteeld. Dit (3) Mehebia Flor. folitariis, Capfulis depreslïs pentaTonis, angulis ebrofis clliati». Melochia ere&a minor Brown. Jnm 176. Abntllon Amer. Ribefu foliis. houst. Ms. Mill." Dia. t. f. ï. f4 Afebebi* Raccm. confertis tetminjlibiis , Capfïiüs glohoüs fesfili'ius. Fl.Zeyi 217. Alcea lndica flosculisparvis.PLUK. Alm. 26. t. 9. f. 5. BuRM, Fl. Ind. p. 143.  M o N A » E L P H I A. 367 Dit is een overblyvend , glad, regtopftaand Gewas, met zwiepige Takken. De Biaden zyn langwerpig ovaal , Züa^swys' getand, van onderen eenigszins gekwabd, gefteeld. Het geeft rveele Trosfen uit , die van elkander afwyken. De Groeyplaats is in de beide Indien. • - (5J Melochia met ongejleelde Bloemhofdjes en rondachtige Zaadhuisjes, Deeze is Mdochia mét Corchorus - Bladen van DittENius genoemd , en uitheemfche Althéa , met langere Betonie - B'adcn en zeer kleine ' lotmpjes van Fm kun et. Op Malabar noemt men ze Tsjeru- Uren. Hermannus noemtze Indifche Mul va met Aalbesfen Bladen, 't Gewas is Heefterachtig, doch laag en Wyd uitgefpreid, met de Takken als Roedjes, de Bladen ftomp Hartvormig , de Bloemen in ronde Hoofdjes vergaard , bleek paarfchachtig met een geelen Bodem. (6) Melochia met Bloemhoofd es : de Bladen ovaal Eyrond getand ; de Takken neer-} leggende. Een {s) Mdochia Flor. capitatis fesGlibus Capfulis fuhrotundis. fl. Zeyl. 24S. Melochia Corchori folio. Diix. Elth. 221. T. 27«. f. 217. Althsa peregrina &c. Pluk. Alm. 25. T. 44. f. 5. Tsjeru-Uren. Hort. Mal. IX. p. 143. T. 73. BUBM. Fl. Ind. p. r43. (6) Melochia Fioribus capiratis, Foliis ovatis ferraris Cau'ibus procumbentibus. Alcea fupina puiilla &c. Pluk, Alm. 14. T. 132, f. 4. II. DHH» V. SïWÜ, III. Afdeel* XIII. HOOFD* STUK. Pent*» iria, V. Cerchtri folia, Breëdbladige. vr. Supina, lurkende.  368 ESKELBROEfJERlGE HEESTERS. III. . ap! eei. xui. Hoofd stuk. Vyfmun Een klein Oostindifch Plantje , naar Oijevaars-Bek gelykenie , maakt deeze Soort uit. Het heeft de Vrugten als Bolletjes op den top van de Steeltjes , hard van Dop. iNog twee Soorten, de eene op Java, de andere op Koromandel groeijende , zyn hier door den Heer N. L. Burmannus bygevoegd (*). Geranium. Oijevaars - Bek. Onder de Tienmannigen van deeze Klasfe komt hier alleen dit Geflagt in aanmerking , waarvan de Bloem maar léénen Styl doch vyf Stempels heeft, en de Vrugt is vyfzaadig met een Snuit, waar van men den naam ontleend heeft. Ongemeen uitgebreid is hetzelve, als bevattende meer dan zestig Soorten, die tot Onderdeelingen gebragt zyn, naar dat onder de Meeldraadjes meer of minder voorkomen, die geen Meelknopjes hebben , 't welk eene aanmerkelyke byzonderheid is van deeze Plantgewasfen. ïk zal in 't vervolg daar van omftandiger moeten fpreek n , merkende thans alleenlyk aan , dat de eerfte AfJceling , met zeven vrugtbaare en Kroontjisdraagende Steeltjes, alleen de Heefterachtigen bevat,welken altemaal Afrikaanfche of van de Kaap en daaromflreeks afkomftig zyn, als volgt. Dezelven hebben de Kelken eenbladig. (O Oi- (*) Melochia etefta Sc coidata. Fl, Ir.d. p. i+j.  MsnAdelp.hia. Sötj (1) Oijevaars - Bek met driedeelige .gekerfde Bladen , het midddjluk grootst; dubbelde Kroontjes; de Steng Vleezig Heefterachtig. Wegens de Schitterend hoogroode Kleur der Bloemen heeft deeze den bynaam. Het Suri-~ naamfe Geranium, met "Bladen van Chelidonia,' door T i lli us dus genoemd , wordt hier t'huis gebragt. (2) Oijevaars - Bek met Nierachtig ronde , Wollige , gekartelde , byna onverdeelde Bladen; de Steng Heefterachtig. Het Loof van deeze Soortmet de Vingeren aangeraakt zynde, befmet die als met Yzerroest, waar van zy den bynaam heeft. De Bladen zyn eenigermaaie Htvormig en naar die van de Malva gelykende ; des het onder de Afrikaanfe Geraniums met Kaasjes - Bladen > die O.) Geranium Cal. monophyllis, Kol. tripartitis inciiïs, intermedia majore; Dmbeilis gémiiiis , Caule fruticofo Carnofo.1 Syst. Nat. XII. Gen. 832. p. 452. Veg. XIII, p. jro. Vir. Cliff. 67. H. Cliff. 49S R. Lugdbat. ISurm. Gcr. Sz. Geran. Afric. Folio Alcez. Dill. Elth. i$6. T. I3o. f. 137. Ger. Sur. Chelid. folio. TiLL. Pis. SS. T. z6. (z) Geranium Cal. mon. tol. orMc Renif. totnentofis erenatis integris, Caule fruticofo. H. Ups. i9j. eurm. Ger. 4+. T. *.  M O H A D B £ F H I A. 37 (5) Oijevaars - Bek met Vlinderachtige Blee men, die de Vleugels en Kiel klein hebben: de Bladen 'Hoekig, de Steng Heefterachtig. Deeze behoort mede onder de Boomachtige | Afrikaanfche Oijevaars - Bekken met KaasjesBladen, welke hier gefpitst zyn. De drie on| derfte Bloemblaadjes zyn korter dan de Slippen i van den Kelk; de bovenden ftomp. Deeze j bloeit vroeg in 't Voorjaar. (6) Oijevaars-Bek met Wigvormige geplooide, ruuwe , aan 't end Zaagswys getande Bladen; de Steng Heefterachtig. Dit is een regtopftaande Heefter met Wollige Takjes , de Bladen Wigvormig , geplooid , aan de punt getand , onverdeeld en zeer ruuw hebbende , de Bloemen rood. By Bergius vindt men deeze, zo wel als de volgende, befchreeven. (7) Oijevaars - Bek met Nierachtige , gekrul¬ de,, {%) Geranium Cal. mon. Cor. Fppilionaceis, Alis Carinaque | jninutis, fol. angulatis, Caule fruticofo. H Cliff: tkc 8cc. i Ger. Afr, art>. Fl. veiuti dipeulo, eleganter rariegato. Dm., ; Eltb. ir+. t. 128 f. isj. Ger. Afr. arborescens ,Malva: folio mucronato. Mart. Cent. ss. t. 15. (s) Geranium Cal. mon. Fol. Ciineiformibus plicatis lcabris , fuperne fcnatis , Caule Fruricolo. Berg. Cap. 177. Mant, i 5«». (7) Geranium Cal. mon. Fol. Reniformibus «ispii fcabii* • I Caule Frutieofo. Mant.isi. berg. Cap. 176, Aa a ; n. Deel, v. stuk. 1 m. Afdeel.' xiii. Hoofb- 5TUK. v. Papilil. naceum. Vlinderbloemige. vi. HtrmannU ft Hum. wigblad» ge- vii. Crispum. ïekrulde.  ÏII. &FDEEL. xm.; Hoofd, stuk. TitH- raannigt. VIII. Scabrum. Ruuwe. IX. Betulinum, Rerkbladi» i7* ENkelbroederige Heesters: de , ruuwe Bladen, de Steng Heefterachtig. Deeze is een ftyve Heefter, die de Bladen tlein, gekruld, vyf kwabbig, van onderen zeer ruuw heeft, met een zeer Herken Reuk van ivlelisfe ; de Bloemen Violet, meestal twee op :en Steeltje. (8) Oijevaars - Bek met Wigvormige ruuwe Bladen, in veele Slippen verdeeld; de Steng Heefterachtig. Hier van is, gelyk van eenige anderen, door Jen Hoogleeraar N. L. Burmannus , in lyn uitmuntende Verhandeling over de Geraliums , een fraaije Afbeelding gegeven. De Bladen gelyken naar die der Anemonen ; de Bloemen zyn rood. (9) Oijevaars - Bek met Eyronde ongelyk ge¬ tande vlakke Bladen, de Steng Heef terachtig. De oude Hoogleeraar j. Burmannus heeft zeer goede Afbeeldingen aan 't licht ge- bragt (t) Geranium Cal. man. Fol. Cuneiformibns multifido-laciniatis icabris, Caule Fruticofo. Am. Acai. IV. p. 281. Bubm. Ger 39. f 3 9- (9) Geranium Cal. mon, Fol. ovatis iniqualiter fèrratis, planis, Caule fruticofo. Ger. Frutescens, folio fubrotundo & lato denrato. Burm Afr. 92. t. 33. f- 1, 2. Ger. Betuli folio Af. RAJ. Suppl, 513, BERG, Cap. 175. PiUK, Mant, 9*.. T, +15. f. i.  MoNADELïHIA. 373 bragt van deeze Soort, tot welke zo wel die met kleinere rondachtige , als met gróotëre' breede Bladen , onder den bynaam van Berke- ■ lladige is t'huis gebragt , welken B> r g i u s daar aan gegeven hadt. 't Gewas heeft n ( Houtige Steng en dergelyke Takken met een ruuwe Schors en is in Vrugtmaaking met de Geraniums overeenkomftig. De Bloemen zyn paarfch of roodachtig. (10) Oijevaars-Bek met Huikvormige getande Bladen, de Steng Heefterachtig. De Bladen van deeze Soort, naar die van! Heemstwortel gelykende ,> zyn opwaards Huikswyze famengevouwen , waar van zy den bynaam heeft. Rivinos noemtze de Grootfle Afrikaanfche Oijevaars - Bek. By den Voet des Tafelbergs, aan de Kaap, groeit zy, zo Herman nu s aanmerkt, met een ronde, ruige Steng, van drie Voeten en hooger, zynde dikwils van den Grond af in Takken verdeeld. Of nu Seba niet mis hebbe gehad, met 'er den naam aan te geeven van Ceylonfche Oijevaars - Bekken , heeft weinig twvfeling. 't Ge- (io) Gtrdxium Cal. mon. Fol, cucullatis dentatis, Caule Fruticofo. Eurm. Ger. +2. Ger. Afr. Arboresc- Fol. cucullaris. DlLL. Elth. 155. T. 129. f. 156. Ger. Afr. Arb. Ibisci folio. herm. Lugdi. 274. T. 27J. ser. Kab. I. T. 2«. f. 2. MART. Cent. 28. T. 28. Mant. 432. Berg, Cap, 17+, Getaniura. Afric. maximum. Riv. Pentap. 9!. Aa 3 II. DEFX. V. STUK. III. UrsEBL» xiii. ïoofdtuk. Dec»n~ ris. x. lusnlla. urn. Huikbladi-  374 Enkelbroederi ge Heesters. nr. ArrEEL xiii. Hoo.d- *TUK. Tienman fiige. X'. Carnofum. Yleezige. XII. Knobbelige- Gewas is hier, byde Liefhebbers van uitheem, fche Planten , zeer gemeen , en laat zig van Zaad, Stek en Afzetzels ligt vermenigvuldigen. De fraaiheid beftaat in de fchoonrood geftreepte Bloemen en in de fterke Reuk der Bladen, naar dien van den Carlina Wortel trekkende. De Bladen hebben een Kruiderigen Smaak, met eenige Ly merigheid. Hermannus hadt dezelven , een weinig gedroogd zynde, niet zonder vrugt doen mengen onder de Krui« den tot verzagtende Klyfteeren, tegen Kolyk, Graveel , den Steen , Opftoppingen van het Wateren, enz. (li) Oijevaars-Bek met de Heefter achtige Steng Fleezig geknobbeld, de Bladen Finswyze verdeeld, de Bloemblaadjes zeer fmal. Deeze is, door den beroemden Dillehuis, onder den naam van Fleezige Afrikaanfche Geranium , met fmalle witachtige Bloemblaadjes , in Afbeelding gebragt. _ ( 12) Oijevaars- Bek met de Hee fter achtige Steng Fleezig geknobbeld, de Bladen eenigermaate gevind. De (n) Geranium Cal mon. Caule Fruticofo Articulis cnrnofogibbofis, Fol. pinnatifidis, Petalis linearibus. Am. Acaii. IV. p. zii. Ger. Afr. Carnofum &c. Dill. Ettb. iss. T. 127. f. 15+. (12, Geranium Cal. mon. Caule Fruticofo Genxulis carnofis giblmfis, Fol. fubp nnatis. BURM. Ger. jo. Fol. duplicaropinnatifidis. H. Ups. 34J. R. Lugdb, 3J+. Fol. lobato-pinna- ti-  MOMADELPHIA. 375 De Bladen , naar die der Akeleijen gelyken de, onderfcheiden deeze Soort meer, zo 't m) toefchynt, dan de Knobbeligheid der Stenger •of Takjes , die by Hermannus gezegd worden Houtig te zyn , en de Hoogleeraar J Burmannus oordeelde dezelve te verfchillei van zyn Ed. afgebeelde, welke niettemin thani tot deeze Soort betrokken wordt. De eigen fchap, van een ongemeenen zoeten Reuk, ge. duurende de geheele Nagt, uit te geeven, maak dit Gewas zeer aanmerkelyk, dat aan de Kaap. nevens de Beekjes , aan den voet der Bergen, als ook in de fpleeten van Rotfen, dikwils te hoogte van vier of vyf Voeten groeit. (13) Oijevaars - Bek met vyf kwabbige , effen randige, gladde, byna Schildvarmige Bladen, de Steng Heefterachtig. Deeze Plant, in 't voorfte deezer Eeuw ui Zaad geteeld in de Amfterdamfche Kruidtuin is een Rankgewas, welks onderfte Bladen naai die van 't Mans - Oor Kruid gelyken, debo ven tifidis. Ibid. Geian. Fol. Aquilegiz. RlV. Pentap. ioo. Ger Air. noiStu olens, tuherofura & nodofum, Aquilegiz foliis HERM. Lugdb. z8+. T. 185. STrs», Bet. III, T. 111 Felargonium Fol. multifidis , Rad. crasfa bulbola. BURM Afr. T. 37. f. 2. Geranium Cal. mon. Fol. quinquelobis integerrimis jlabris, peltatis, Caule Fruticofo. H. Clif. 34.5. R, Lugdi, 351. Eurm. Ger. 48. Mill. DiB, T. 140. Geraniuu» Aftic» nam Fol. infer. Afari &c. Comm. Prol, 5a, x, 1, Aa 4 li. DïïA. V, SVtM, . nu , Afdeel^ xm. i BOOFD"! •■TUK. Deeatp. dria. 1 r xm. Peltatum. Schildbla* dig«. :  376 Enkelbroederigi Heesters; III. Afdeel. xm. Hoofd stuk. XIV. Zonale, Zoombladigc xv. VMfoiium, Wyn^aurdblailige. vcnften diep ingefneeden en Schildvormg zyn als die van het Luiskruid, allen de Smaak van Zuuring hebbende. De Bloemen zyn groot en Vleeichkleurig rood. (14) Oijevaars.Bek met Hartvormig ronde, ingefneeden Bladen , die gezoomd zyn, de Steng Heefterachtig. Deeze , op gelyke manier geteeld, heeft een dikke groene Steng, van drie of vier Voeten hoog , welke van den Grond af Takken uitgeeft, met ruige, ronde, aan den rand gekerfde Bladen, die breed gezoomd zyn. De Bloemen komen in Kroontjes voort, van dergelyke Kleur als in de voorgaande Soort. (15) Oijevaars - Bek met opklimmende , ge. kwabde, Wollige Bladen; de Bloemen rond getrapt; de Steng Heefterachtig. Deeze Boomaclitige Afrikaanfche, zogenaamd, heeft ais Wyngaardbtaden en den Reuk van Melisfe. Zy is door Dillenids afgebeeld. (16) Oi- f14) Ceraniam OA. rr.on. Fol. Cordato - or'iicuhris incifis zona nor.nis, Caule Fruticofo 11. Ups icjs. Burm. Ge<-. 43. Ger. Afr. Arborescens,, Alrhemil'ï hirfuto folio, fioribus rubicuudis. Comm. Pt/lI $\. T. 1. fis. Geranium Cal mon. Fob adscendenttbus lo'iatis pnbcsccntibus, Cau'e Fruticofo. H. Ups. 19S. Bt'rm. Ger. 40. Geranium Afric. Arborccens , Vitis folio , odore Aleüsfa:, Bill. Elth. 15Z. T. 126. f. rjs.  monadelphia. 377 (16) Oijevaars Bek met gekwabde, gegolfde, Haairige Bladen, de Steng Heefterachtig' uitgejpreid. Men vindt deeze , onder den naam van Afrikaanfche Geranium , die Heefterachtig is , met ingefneeden welriekende Malva-Bladen , door Hermannos afgebeeld; die aanmerkt, dat het Gewas nederhurkendeTakken uitgeeft, met knobbelige Knietjes , ter langte van een Elle; hebbende de Bloemen als in Hoofdjes of Kroontjes , met Blaadjes daar onder, vergaard, Een goede Afbeelding is hier van by Rivi- kus. (17) Oijevaars - Bek met Hartvermige , gekwabde , gekartelde , gladde, aan den rand gehaairde Bladen; de Steng Heefterachtig. Deeze Soort , door den Hoogleeraar N. L Burmannus, in zyn Ed. bovengemelde Vertoog over de Geraniums, ook in Afbeelding gebragt , heeft leggende Steelen, die ruuw er Ste (16) Geranium Cal. mon. Fol. Iobatis, undatis, villafo Fioribus Capiraüs , Caule Fruticofo diffufo. H. Ups. ijs burm. Ger. +1. Ger. Afr Frutescens Malva: folio 6cc.herm Lugdb. T. 27j. RlV. Pent. 99. (17) Geranium Cal. mon. Fol. cordatis, fublobatis, erena to-dentatis, glabris, fubciliatis; Caule Fruticofo. Burm. Ger T. 1. f. -14 Ger. Afric. Hedera: Arboreat folio, Flore purpu teo. Raj. Suppl. s 14. & Ger, Afr. Fioribus mbellis &C. Ibidem Aa 5 H. Deel. V. Stuk, III. Vfdeel, xiii. EiOOFDSTUK. xvi. Capit&tum. Ketropte. XVII. Tabulare. Vlakbladige-  m Afdeel Hoofdstuk. Tienmanmgt. XVIII. Cotyltdo' Genavelde I. Malachra eapiiata. Getropte. 378 ENKELBROEDERIGE HEESTERS. ftekelig zyn ; Nierachtig Hartvormige Bladen 9 in 't midden paarfchagtig, en zeer lange Bloemfteelen met paarfche Bloemen. Ray hadt een Afrikaanfche Oijevaars - Bek , met Klim - op Bladen, voorgefteld, welke hier toe betrokken wordt. (18) Oijevaars - Bek met Hartvormig ronde, Schüdwyze , Huikvormige, gekartelde , Wollig ruige Bladen. Deeze Soort bevondt zig aan de Kaap, gelyk alle de voorgaande. Onder de Veelmannigen , in deeze Klasfe, komt hier in aanmerking het Geflagt van Mahchr a. Waar van de byzondere Kenmerken beftaan in een gemeenen bladerigen, veelbloemigen, grooten Kelk; veele Stylen , en vyf eenzaadige Korreltjes tot een Vrugt te hebben. Twee Soorten , thans van het Geflagt van Sida afgezonderd , komen 'er in voor, als volgt. (T) Malachra met gefteelde driebladige Hoofdjes van zeven Bloemen. On- fis) Geraniwo Cal. mon. Fol. Cordato . orbicul. peltatiss cucullatis, crenatis pubescentibus. Mant. $69. (1) Malachra Capimlis pedunculatis triphyllis feptemfiorit. Syst. Nat. XII. Gen. 1166. p. ast, Veg. XIII. p, Jlï, Sida Ca-  MONADELPHI A. 379 Onder deeze bepaaling is 'er een befchryving en afbeelding van gegeven, in de Verhandelin-' gen der Akademie van Upfal op 't jaar 1743 ,1 door den Ridder , die hier toe betrekt de Rui-* ge regiopftaande Sida van Browse, metHart-„ vormig gehoekte , gekwabde, ftomp getande Bladen, gebladerde Hoofdjes, op ftevige Steeltjes uit de Oxels voortkomende : als ook de Groote ruuwe Water - Malva van Sloane, naar de Tuin-Stokroozen gelykende , met een kleinere witte Bloem en ftekelig Zaad. Deeze groeit , overvloedig , in ftaande Wateren en Moerasfen , op 't Eiland Jamaika en de Karibes. Hier mede komt de Heef ter achtige ruige Malva, met geele Bloempjes tot een Hoofdje vergaard, die in de Europifche Hoven thans vry gemeen is, overeen. Dezelve draagt zeven Bloempjes in een driebladig Omwindzel tot een Hoofdje vergaard. (a) Malachra met gefteelde vyfbladige veelbloemige Hoofdjes en Palmswys'' ver-, deelde Bladen. Dee- Capimlis &c. Sp. Plant. II. p. 96c. LiNN. Ac7. Ups. 174». p. 137. T. z. Sida hirra asfurgens &c. Brown. Jam. zsi. M.tlva Caule erefto hispido. r. Lugdb. 357- Malva frutescens hirfuta. Plum. It. 169. f. 1. Malva aspera major Aquatica &c. SLOAN. Jam. 96. Hifi, I. p. z17. raj. Suppl. 3J°. (z) Malachra Capitulis pcdunculatis pentaphyllis multifloris, Foliis palmatis, f. Alcea hirfutislïma frutescens. Plum, Ic. 10. T. 19. II* Dïel. V. Stuk* III. Ifdeel. xm. lOOFO- rOK. Polya*ria, II. Malachra iadiata. ïeftraalde.  S8o Enkelbroederioe Heesters. III. Afdeel. xiii. Hoofd stuk. fieiraan i. l.avatera jlrborta. ltal.aanfciie. Deeze bepaaling onderfcheidt het Gewas , dat Plumier in de Westindiën ontdekt en onder den naam van uitermaate ruige Heefterachtige Alcea in Afbeelding gebragt heeft. Het groeit 'er ook in Moerasfen, en wordt, in de Hoven overgebragt zynde, zo rank en teder, dat het grootelyks naar de voorgaande Soort gelyke , zo de Hcogleeraar J. Bürmannüs aanmerkt. L i n n je u s hadt hetzelve niet gezien. In het Geflagt van Malva komen twee Soorten voor , die Heefterachtig zyn , doch ik zat die van de anderen niet afzonderendes ik overgaa tot dat van Lavater a. 't Welk met de Malva en Althéa gemeen heeft een dubbelen Kelk en veel Zaadkorrels tot een Rondzehje famengehoopt, die een enkeld Zaad bevatten ; verfchillende alleen van dezelven , doordien de buitenfte Kelk niet driebladig , gelyk in de Malva's, noch, gelyk in de Althéa's in negenen, maar in 'drieën verdeeld is. Dit Geflagt bevat zes Soorten, die HeefterOf Boomachtig zyn, als volgt. (i) Lavatera die Boomachtig is , met zevenhoekige , Wollige , geplooide Bladen, en getropte eenbloemige Steeltjes in de Oxelen. Dee- (i) Lavatera Caule Arboreo , Fol. feptanjularibus tsmen. co.  ^«nadelphia. 381 l Deeze, Boomachtige Malva ,de Venetiaanfche genaamd , met een kleine Bloem, die blaauw' is, getyteld by Baühinds, bereikt fomtyds 1 de hoogte van agt of tien Ellen , dat meer8 dan twintig Voeten zoude zyn, volgens Ca^ mesasiüs, die dezelve, aan den Weg van Pifa naar Livorno , fomtyds gevonden hadt. Dezelve heeft een regten Stam, van een Arm dik , zonder Takken , die boven uitfchïeten , met gladde groene Bladen , grooter dan die van de Wilde Malva. In de Tuinen valt zy kleiner , en is aldaar een tweejaarig Gewas , dat in de middelde deelen van Europa 's Winters in huis moet Haan. (£) Lavatera die Boomachtig is . met zevenhoekige fpitfe, gekartelde, geplooide , Wol-, lige Bladen , en Bloemtros [en aan 't end\ der Takken. De Bladen zyn met Zwavelgeele Stipjes, die jn de Zonnefchyn glinfteren , befprengd , 't welk den bynaam geeft aan deeze Soort, de Spaan- ïofis plicatis; Pedunculis confertis unifloris Axillatibus. Syst. Nat X I. Oen. 84*. P- 4«i. Keg. XIII. p. 521. H. Ups. Z02 H. Cliff. 348. R. Lugdb. 355. Malva Arborea Veneta difta, parvo Flore. C. B. Pin. 315. Malva Arborescens. l)oi>. Pompt. «53- CAMER. Hort. Med. p. 95. (2) Lavatera Caule Arboreo , Fol. (eprangularibus acutis , irenans, plicatis tomentofis, Racemis terminalibus. K. Lugdb. 35S. Malva Fol. mollibus undulatis &c. MOR. Hift. I. p. 523. S. j. T. 17. f. 9. Malva Hispanica. MOR, Pral. zsj.j' ii. i»6bl. v. Stuk. III. iFDEEL. XIII. IOOFD- tuk. Polyanria. II. Lavatera wans. ilimmene.  Enkeleroede hige Heester.,. III. Afdee XIII. Hoofd «tuk. iii. Olbia. Prover caallche. Spaanfche Malva genaamd by Morisok, L alzo zy in Spanje en Portugal natuurlyk groeit. (3) Lavatera die Heefterachtig is. met vyfhvahbige Piekswyze Bladen en enkelde Bloemen. Deeze Soort voert hier den bynaam van 01Ha , om dat Lobfl 'er de Woonplaats te Olbia in Provence aan toefchryft (*;. Hy zelf zegt, dat zy aan den Zeekant van Provence, by de Hierifche Eilanden, gevonden worde ; alwaar zy zo weeldig en zo hoog groeit , dat men 'er Haagen en befchutzels der Tuinen van maakt: gelykende naar een Wilg, met een dikken vasten Stam, en bykans van Boomachtige Gefrake , hebbende Bloemen als die van de gewoone Althéa, zo ook het Zaad. By zyne Afbeelding is gevoegd die van de Heejlerachtige Althéa van Clusius, welke, volgens 't oordeel van dien Kruidkenner, aanmerkelyk daar van verfchilt, maakende de volgende Soort uit. (4) La. (3) Lavatera Caule Fruticofo, Fol. quinquclo'-o - haftatis Fioribus folitariis. H. Ups. zoz Lacinia media produc! tiore. H. CHjff. 348. R- Lugdb. }ss. AUhia frutescens Folio acuto parvo flore. C. B Pin. }!6 Folio acure virente molli, Flore fpeciofö.PLUK. Phyt. %. f. 1. Alrh. Arborea OIbiar in Gallu - Provincil. Lob. Ie, 653, (*) Door dit Olbia bedoelt Lobel geen Eiland van Pro. vence , gelyk onze Ridder zig verbeeld heeft, maar de Stad Hieres, omftreeks welke in Toulon dit Gewas zeer «emeen iS, zo Pena en Lobel fchryv.n , zegt Garidel. Plant, d'Aix. p. zt.  MOWADELPHIA. 383 (4) Lavatera die Heefterachtig is , met \ de Bladen byna driekwabbig Hartvormig rond, gekarteld, Hartvormige Stoppeltjes, en\ eenbloemige vergaarde Bloemfteeltjes. Dit is , volgens den Ridder , een Wollig Plantgewas , geheel bezet met kleine Lymgeevende Haairtjes, en andere grootere, die aan de tippen Sterswyze verdeeld zyn , daar onder gemengd. Drie of vier eenbloemige Steeltjes komen uit de Oxels der Bladen voort. Het heeft groote Paarfchachtige Bloemen en de binnenfte Kelk is in de Vrugt eens zo lang. Volgens Plukenetius heeft het een Zeepachtigen Reuk , en de Groeyplaats is, volgens Clusius, in Spanje. (5) Lavatera die Heefterachtig is, met zevenhoekige geplooide, Wollige Bladen en en j delingfe Bloemtrosfen. f Hier wordt een Portugaalfche, van Tourne. (4) Lavetera Caule Fruticofo , Fol. fobcordatis, fubtrilobis, rotundatis crenatis, Stipulis cord.iris, Pedunculis unifioris aggregatis. R. Lugab us conglobatis &c. Brown, Jam, *gi, Malva Scabiof» folig kc. barr, AZquir.. 72,  jVi önadelpïïia. 3S7 ïiomen, zynde wegens de lange Bloemfteeltjes iaan 't end der Takken merkwaardig. (4) Urena met langwerpige uitgehoekte , ge-, kartelde Bladen en leggende- Steelen. ' Deeze , op Heuvelen in China waargenomen) door den Heer Osbeck, heeft Heefterachtige , zeer Takkige , op den Grond leggende Stengen de Bladen van grootte als die der Orégo, zyn Hartvormig, niet gekwabd, elfen, fcherp getand, en de Bloemen grooter dan de Bladen. GossYPium. Katoenboom. Dit Geflagt heeft ook een dubbelen Kelk , waar van de buitenfte in drieën gedeeld is; het Zaadhuisje vïerhokkig, waar in de Zaaden met Wol omwonden zyn: de Bloem is Roosachtig, beftaande uit vyf Blaadjes, die rondom het Vrugtbeginzel zyn famengegroeid , voorts de Kenmerken hebbende vafi deeze Klasfe. Men kent 'er vyf Soorten van, die altemaal in de indien huisvesten, als volgt. (ï) Katoenboom met vyf kwabbige Bladen , van onderen ongeklierd, de Steng Kruidig. Dit r (4) Uren/s Fol. oblongis linuaris ieuatis, Caule procurobente, l'r. Fol. haftato - fUbcordatis &c. Sp. Pkta. II. p. 475. (1) Gesfypiam Fol. quinquetobis, fubtuseglaodulofis, C3u!e Bb 1 Hef- [II, DEEL, V. STUK. III. \fdeiu XIII. HOOFDiTUK. IV. procum» ens. lurkende» i. Gos/yplam Laage.  ra. Afdeel, xm. Hoofdstuk. Veelmannige, 3S8 ENKELBROEDERIGE HEESTERS. Dit Gewas is laag en Kruidig in vergelyking met de volgende Soort, en kruipt, alsa'tware, fomtyds langs den Grond. Het wordt gemeenlyk Katoen genoemd , in 'c Italiaanfch Bombegin of Cotone , in 't Spaanfch Algodon, in 't Franfch Coton, in 't Engelfch Cotton. Buiten twyfel heeft het zyn afkomst uit Arabie of Perfie , zynde van daar op de Eilanden in de Middellandfche Zee , als ook in Italië en elders, ja tot in Amerika, overgebragt en door Zaad vermenigvuldigd. Theophrastus, immers, maakt gewag van Woldraagende Boomen van Tylus, een Eiland dat in de Perfifche Inham zoude gelegen hebben, en Plinids zegt, dat Opper-Egypte , naar den kant van Arabie, een Heefter voortbragt, van fommigen Gosfypion , van anderen Xylon geheten, welke, in eene Vrugt als eene Noot , Wol uitleverde , daar men Stoffen van maakte, die van de Priefters en Luiden van hoogen Staat zeer bemind werden. Alpinus verhaalt, dat van de Wol der Katoenboomen , in Egypte Cotnem Segjar genaamd , een zeer fyn Lywaat geweven werdt, dat men in Arabie Sesfa noemde. Hierom is 't bedenkelyk, of de Ko- Herbaceo. Sys:. Nat, XII. Gen. 845. p. 4«2, Veg. XIII. p. 522. Hert. Ups. 20;, M. Mtd. 341. SosC Caule decumbente. H. Cliff'. 3;o. R. Lugdb. 359. Gosf frutescens Semine albo. C. B. Pin. 430. Gosfypiuin. Cam. Epit. 203. Rumph. Amb. IV. p. 33. T. 12. DOD. Pempt. 64. LOB, Ie, 6$a, Xylon. touenf. lnft, 101,  MONAUELPHIA. 389 Koninglyke Gewaaden, waar mede Jofeph dooi Pharao werdc omhangen , als ook de Stoffen , die men tot den opfchik des Tabernakels ge brüikté; Fyn Linnen in de Nederduitfche Vertaaling genaamd, (alwaar men 't Hebreeuwfche woord Schefch heeft , in 't Griekfch Bysfus overgebragt ,) wel iets anders dan Katoenen zyn geweest. Het weeven van Linnen was evenwel ook bekend in de Oofterfche Landen , zo wel als het Vlafch , dat de Hebreen Pifchtha noemden , maar 't Chaldeeuwfch Kethan fchynt afkomftig te zyn van 't Arabifch woord Coton of Cotoun , 't welk dc oirfprong is van de hedendaagfche benaaming. Dat woord, niettemin , is flegts van Draaden, Touw , Garen of Lint, gemaakt, en dus zou Coton onder de Oofterfche Volken van een dergelyke algemeene betekenis kunnen zyn geweest , als men hedendaags van Katoene Lywaaten fpreekt. De Duitfchers noemen het Katoen Boomwol, om hetzelve dus van de Beeften - Wolle te onderfcheiden. Deze benaaming fchynt niet zeer eigen , wanneer men op de geftalte van de gewoone Katoen-Plant ziet, die in de gezegde Landen maar drie of vier Voeten hoog groeit. Dezelve is op de Vaste Kust, in Indoftan en Bengale , zeer gemeen , doch allermeest op Koromandel > wordende overal Jaarlyks gezaaid. Dus levert dit Gewas die verBb 3 baa- II. i>eel. V. Stuk. III. Afdeel, xm. Hoofdstuk. Polyar.* dria.  3S>o Enkelbroei>ekig e Heesters, III. Afdeel, xm. Hoofdstuk. Veelmanxi't. baazende menigte van Katoen,uit, welke men aldaar tot het weeven der Chitfen en Katoene Lywaaten bezigt. Op de Oostindifche Eilanden heeft men een grooter Soort van Katoenboomen, die wel eens Mans langte hoog worden , kunnende fomtyds twee of drie Jaaren duuren, en men weeft 'er ook wel Doek , doch maakt 'er meest Katoene Garen van, zo Rum» phius verhaalt. 't Gewas, dac de Katoen voortbrengt, heeft volgens de befchryving Bladen, gelykende naai;die van den Wilden Wyngaard, zagt en witachtig met eenige Wolligheid. Het draagt geele Bloemen, die in 't midden paarfchachtig zyn, en eene Vrugt als een klein Appeltje of Groote Noot, rondachtig gefpitst, welke, in eene witte Wolligheid, rondachtige bruine Zaaden bevat, grooter dan Peper, met een wit, vet Merg. Deeze Vrugt gaat in drie , vier of vyf deelen open, welke de Wol als in een Kelk bevatten. Ik hebze van alle die gedaanten. De Zaaden zyn in de Geneeskunde van gebruik, wordende geteld onder de verzagtendc Middelen, in 't byzonder dienftig in Melkdranken tegen de Hoest en Borstkwaalen, als ook tegen het Bloedfpuwen en den Rooden Loop. De Olie , daar uit geperst, kan van de zelfde vrugt zyn als de Amandel - Olie. f2) Katoenboom met gepalmde Bladen , ds Jlip' (2) Ccsfypium Fol. palmatis, Lobis lanceolatis , Caule  MONADELPHIA. 391 flippen Lancetvormig , de Steng Heefterachtig. Deeze is het , dien Alp inus afbeeldt en .befchryft, zeggende dat dezelve in eenige Tui-nen en Plantagiën van Egypte groeide, doch dat men aldaar geen gebruik maakte van deszclfs Wol, wordende die van de voorgaande "Soort , in Syrië of op Cyprus geteeld, daar toe in genoegzaame veelheid aangebragt. Men kan 'er byvoegen op Maltha , alwaar de Katoen - Teelt van dat Zaay - Gewas 't voornaam' ftc beftaan der Ingezetenen uitmaakt. V e s tl kg i us hadt aanzienlyke Katoenboomei by de Waterleiding der Stad Kairo , gezien „ De Bladen , (zegt hy), op Violetkleurig! „ Takjes zittende, zyn, volwasfen, als in vy Slippen diep verdeeld, waar van de twe< onderften , als ook de bovenfte en langfte. „ met een klein hoekje Blads vergroot". Di zyn de Slipjes die de uitgefneeden hoeker ftomp maaken, zo L i n n jeus fpreekt. Hies door is deeze Soort van de voorgaande genoegzaam onderfcheiden. Tournefort zegt, dat de Bloemen donker paarfch zyn, 't welk wc- SfWticofö. Gosf. Caule erefto. H. Clif. GRON. Oriënt. ioi. •r. Lugdb. }$9. Gosf. latifolium. rumph, Amb. IV. p. 17. T. 13. Gosf. Arboreum Caule lzvi. C. 3. Pin. 430. Gosf. Her'jaccum, f. Xylon Maderaspatenfe, rubicundo flore pentaphyüeum. Pluk. Alm. 172. t. 188. f. 3. Cuduplriti. Hört. Mal i. p. 5s. T. 31. Xylon Arboreum. Tournf, Infi. 101. BL'rm. Fl. Ind. p. 150. Bb 4 Mi Deel, V, Stuk» III. Afdeel. xm. HOOFESTUK. II. Gisjypium Arboreum. Hocge. I ;  III.' Afpeel, xm. Hoofdstuk. Vair *Zie II. t>. III. St. bjadz, iss, ia. Cosfypium birjutum. Ruige. 392 Enkelbroederige Heesters. wederom een aanmerkelyk verfchil uitmaakt. De Breëdbladige Katoenboom van Rumphius, met Bladen van wel een Voet, in vyf groote Slippen verdeeld, fchynt, zo wel als de CuduPariti van Malabar en vooral de Kruidige Katoen van Madrafs by Plukenet, fchoon ook eigentlyke Katoenboomen zynde*, hier van te verfchillen. Mooglyk zal de behandeling, Grond en Groeyplaats, hier van de Dirzaak zyn. Aan de Oostzyde van Celebes plant men hem by de Huizen, zo om de Kost als om de Wol: de Bladen, naamelyk, worden als Moeskruid gekookt en gegeten, en de Wol gelyk het gewoone Katoen gefponnen. Op Malabar groeit dit Gewas wel twaalf Voeten hoog, en krygt een aanzienlyken Stam, zynde de Vrugten wat langer en grooter dan die van de gewoone Katoen en driekantig. De Egyptenaaren maakten van de Wol, in 't geneezen van Wonden , in plaats van Vlafch gebruik , en, gebrand zynde, diende die tot Bloedttemping. (3) Katoenboom met vyf kwabbige Bladen, die van onderen ééne Klier hebben; de Takjes en Bladfteeltn Wollig ruig. Dee- (?) Gosfypium Fül. .juinouelobis fubtus nnfglanduloiis , Ramulis Petioüsque pubesceutibus. Gosf frutescens pentapbylIon e* Infula liarbouthenü. Pluk. Alm, 172. Phyt. t. 299. f. s. Xylon Americanum priftant. femineviresccntcTouENF, hfl.. 101.  MONADELPHIA. 393 Deeze, die een Takkige, ruige, Steng heeft, levert de beste Katoen in de Westiridïën uit, volgens Tournefort. Plükeketios noemtze Heejierachtige Katoenboom , die vyfbladig is , van 't Eiland Barboude (*). Dit zal het Gewas zyn , dat men Siamfch Katoen noemt, met groen Zaad , wordende op verfcheide der Westindifche Eilanden voortgeteeld, en leverende mooglyk die fyne Katoen uit, welke op de Engelfche en Franfche Eilanden in de Westindiën thans overvloedig valt, zynde wat grooter van Gewas dan de Levantfche , en mooglyk door de behandeling, Grond en Groeyplaats, in Bladerloof en Geftal! te veranderlyk. De fynfte Katoen komt voort op Jamaika, alwaar, behalve de Laage of Kruipende , een Heetterachtige Katoenboom gevonden wordt, van grootte als een Perfikboom of Hazelaar , en eene die de hoogte krygt van een Eikeboom, hoedanige ook in Brafil en op andere plaatfen van Amerika voorkomt, fchynende aldaar natuurlyk te zyn. Deeze is het, van welken men getuigt, dat hy de hoogte van tien Ellen bereikt. Het byzondere is, dat hoe grooter de eigentlyke Katoenboomen zyn, en hoe grooter de Vrugt, hoe grover Wol (*) Hy zegt ex htfula Barbouihenfi , w-aar van men B.iri badenfe gemaakt vindt door den Ridder; doch ik geloof, dat hy dair mede nier het groote Eiland Barbados ,maar het kleine Eilandje Barbuda , of Berbuda beeoften St. Krifioffcl en benporden Antigua, ook deEngelfchen toebehoorende, bedoek. Bb 5 H. DïEL. V, STOS« IIÏ. A.FDEEL, XM. ÏOOFBTUK.^ Polyait*  394 Enkeleroederige Heesters. TH. Afdeel- xiii. Hoofdstuk. Veelmannige. iv. Gosfypium Religiofum. Gotlsdienftige. : : ] v. Barhaden- Baibadifche. ] ] Wol zy uitleveren. Dit maakt, dat de Laage Katoen , die echter op de gezegde Eilanden wel eens Mans langte hoog wordt, byna door de geheele Wereld is voortgeplant ; gelyk in China daar van een onverbeeldclyke menigte vordt gcfponnen. (4) Katoenboom met driekwabbige fpitfe Bladen, van onderen met ééne Klier; de Takjes zwart gejlippeld. Ik vind de reden niet, van den zonderlingen bynaam deezer nieuwe Soort, die een Heclter is, de Takken naauwlyks Haairig, maar, zo wel als de Bladfteelen , met zwarte Stippen jefprengd ; de Bladen Hartvormig hebbende , zynde diep in drieën , maar, in een vrugtbaa'er Grond , in vyf Kwabben gefneeden , gepitst, en hebbende onder de middelfte Rib aleenlyk ééne Klier. De Groeyplaats wordt in ie Indiën gefteld. Die van Plukenetius, lier aangehaald , was afkomftig van 't Eiland 3rovidence. C5) Katoenboom met driekwabbige effenrandige Bladen , van onderen met drie Klieren. Tot deeze Heefterachtige Katoen, op 't Eiand Barbados groeijende, betrekt Pl uk e ne- ïius (4) Gosfypium |FoI. .trilobis acutis fubtus unigtandulofis , Ramulis nigro - punftatis. Gosf. Frutescens annium , Fol. Vitis impüore quinquefido. Pluk. Alm, 17a. T. m. f. 2 ? (s) Gosfypium Fol. triiobis integerrimis, fubtus triglanduofis. H. Ups. 204. Gosfypium frutescens snmmra Barbadenfc. PLUK, Alm. i-z. T. m. f. i.  Mon a delphi a. 395 tiüs het Laage Kruidige Katoen-Gewas van onze eerfte Soort. LinnjEus onderfcheidt dezelve daar van, door de drie Klieren onder de Ribben der Bladen, niet plaats hebbende in de Gewoone Katoen. Zou dit ook eene verandering of Verfcheidenheid kunnen zyn? Immers men vindt aan de laatstgemelde fomtyds Bladen die in drieën zyn gefneeden, en het is te denken , dat menze op Barbados zo wel var Zaad gewonnen zal hebben, als in de overige deelen der Westindiën. Men heeft federt eenige Jaaren , in onze Volkplantingen en Bezittingen, zo aan de Vaste Kust van Zuid-Amc rika , als in de Westindiën , Flantagiën van Katoen begonnen aan te leggen, die zo wel geflaagd zyn , dat 'er veel beter en fyner Katoen gewonnen wordt , dan in de Levant , geldende die van Suriname , Esfequebo en de Berbice, wel eens zo veel en de Kurasfaufche fomtyds byna viermaal zo veel als die van Smyrna. Sedert het jaar 1753 tot 1770 is van Suriname herwaards overgebragt, meer dan agthonderd zestigduizend Ponden Katoen. H i b i s c u s. De Bloem gelykt, in dit Geflagt, veel naar die van de Althsea, wier Griekfche naam hier op is toegepast, en het heeft ook een dubbelden of twee Kelken , waar van de buitenfte veelbladig is, de binnenfte Bekerachtig, in vyven verdeeld. Het Vrugtbeginzel, dat rond ach- II. DEHL, V. SWJK. IJL Afdeel» xm. HoOFDj ■TUK* itix.  39<5 Enkelbroederige Heesters. Afdeei xur. Hoofd stuk. recital. t. Hibiscw. MofckeuUs. .Sreelblc uiige, n. Paluftris GrortWo, mige. achtig is met een enkelen Styl, wordt een ' Vrugt, die uit vyf famengegroeide Huisjes be■ ftaat, bevattende veele Nierachtige Zaaden. 't Getal der Soorten , byna altemaal Indifche "Gewasfen, de meeüen Heefterachtig en veelen in 't Geflagt van Ketmia by Tournefort begreepen , is vyf- of zes - en - twintig , als volgt. (1) Hibiscus met Eyronde, gefpitfte, Zaags. wys' getande Bladen; de Steng geheel enkeld en Bloemdraagende Bladjieelen. Deeze , in Kanada en Virginie groeijende , wordt voor de Rofa Mofcheutos van Plinius. aangezien, waar van de bynaam. Hy zegt, dat dezelve groeit aan een Steng als van de Malva, met Bladen van den Olyfboom. De Bloem zit hier op den Bladfteel, even als in de Turnera met Olmen - Bladen. (2) Hibiscus met een geheel enkelde, Kruidige ' Steng , de Bladen Eyrond , byna drie- kwab' (1) Hibiscus Fol. ovatis acuminatis ferratis, Caule limplicisiimo, Petiolis Floriferis. Syst. Nat. XII. Gen. 8+ E Z, T H I Jk.~ 401 De bynaam van Chineefche Roos komt eigener toe aan de Camellia , hier voor befchreeven *. De tegenwoordige is . niettemin, ook een zeer fraay Heefter - Gewas , dat Rum' ïhios Feestbloem tytek, volgens den Maleitfen^ naam * Bonga Raja; zeggende dat het een der uitmuntend/te .Bloemen is in Oostindie,. van] gedaante als een Roos, 't Gewas, daar dezelve aan groeit, heeft omtrent de grootte van een Hazelaar, maar een dikker Stam, zegt hy, gemeenlyk als een Kinder-Arm, Onze Hazelaars hebbenze wel dikker. De Schors is ruuw en licht graauw , fappig , laatecde zig gemakkelyk affchillen. De Takken verdeden zig in dunne Looten , die naar den Grond hangen, wegens de zwaarte der Bloemen ; 't welk gelegenheid geeft , om 'er Prieelen en Gaanderyën mede te bedekken. Daar komen Roode en Witte van voor , en onder dezelven, wederom, enkeldeen gevulde (*). De Enkelde Bloem is Klokvormig als die der Stokroozen, van vyf groote Bladeren gemaakt, - die van een dunnen Hals breed uitioopen , en dus, op zig zelf, wei- (*) Variat Flore fleno zegt de Ridder; doch zyn Ed. hadt veel beter gezegd, Variat Flore albo Gr rubro. De Kleiiris weeicn lyk een Verfche denheid; de enkeld en dubbeldheid der Bloemen maar toevallig; gelyk Doktor Hill heeft aangetoond, in de VSala'). Kruidhof ftaat zelfs, dat na verloop van agt Jaaren de enkelde in dubbelde veranderen, Dus blyft het dan 't zelfde Gewas, dat in de Roode en Witte v«fchilt. Cc \ II. Deel, V.: Stuk. III. Afdeel; xm. Hoofdtuk* ^ Pc-lyan* II. D. 11. Stuk, >1. ij7.  40a Enkelbroedertce Heesters. III. Afdeel. xiii. Hoofdstuk. Veslaen nigt. weinig gelyken naar Rooze - Bladen. De Kleur is, in de Roodbloemige, hoogKarmozyn Rood* en in 't midden bruin Rood. Deeze Bloem komt voort uit een Kelk van vyf Slippen, die 'door een anderen Kelk van Sterswyze puntjes omvangen wordt. Uit het midden ryst een Styl, van by de drie Duimen langte, die fomtyds met verfcheide Bloemen, als by Verdiepingen , omringd is , en dus een zogenaamde Bloem met Kindertjes vertoont ,• fomtyds geheel met Bloembladen : zynde de Meeldraadjes die in de enkelde als fyne Draadjes met roode Knopjes, van een Pypje rondom den cïgemlyken Styl, die een rood P, taartje is met vyf Fluweele Topjes, voortkomen , dus veranderd. Dit Jaar heeft voor de eerfte maal zulk een Plant hier in de Hortus Medicus gebloeid. Rumphius getuigt, dat dit Gewas geen Vrugt of Zaad voortbrenge; doch zulks is zo onwaarfchynlyk , ten opzigt van de Enkelde, als van de Dubbelde, dat die een rondachtige Vrugt zou geeven ,• gelyk 'er de Chineefche Ketmia met eene rondachtige Vrugt en eene volle Bloem, van Tourhefort, 't zy dan te regt of t'onregt, toe betrokken wordt. Een fraay Bloem-Gewas, in China Meutan of Boutan genaamd , ook Bloemen als Roozen draagende , (zo wel als de Camellia of Tsubakki, voorgemeld,) verfchil t 'er veel van, en, dewyl deeze, hier befchreevene , op Ceylon en Malabar natuurlyk groeit, zo verdient zy den naam Biet  MojffABEitPSi a: 40* niet van Chineefche , maar veeleer van Jndifche of Javaanfche Roos , gelyk Bontius' haar noemde. Zonderling is 't , dat men te ] Batavia en elders, van deeze Roozen,de Roo-s de gebruikt , om de Schoenen en ander Leder ( zwart te maaken, en deswegen geeft men daar ook wel den naam van Schoen-Roos aan. Sommigen noemenze Gekken-Roos; 't zy, om dat het jonge Volk, in de grootfte losbandigheids zig daar mede het Hoofd en Haair, op vrolyke Gezelfchappen , verfiert ; of om dat het Roozen zyn zonder eenigen Reuk. Het Vrouwvolk , onder de Javaanen , misbruiktze wel i tot afdryving van de Vrugt. (j) Hibiscus met Hartvormige gekerfde Bladen , de buitenjte Kelken tweemaal zo2 lang, de Steng Heefterachtig, de Takken/' ruig. n Bedenkelyk wordt door LinnjEüs hier de Heefterachtige Ketmia met Moerbezie - Bladen en eene paarfche Bloem, van Plumier, t'huis gebragt , daar hy den bynaam aan geeft van Brafiliaanfche. Het is, volgens zyn Ed., een kleine ruige Heefter, veel gelykende naar de Negende Soort. (8) Hi- (7) Hibiscus Fol. Cordatis deaticulatis , Calycibus exteriotibus duplo 'ongioribus, Caule Fruticofo. Rarnis hirtis. Ketmia ftutescens Mori folio, Flore purpureo. PLUM. U. Jfio. f. 1 ? Cc * ii. dm!w v. stok, III. IFDEBL, XIII. loOFDTUK. 'rist, vir. Hibiscus 'rafilienh Sdoerbeebladige;  ÜL Afdeel. Xllf. Hoofdstuk.vut Hirtus. Ruige. IX. Mutabilis. VeranderIjke. ^04 Enkelbroederïcë Hebster s. (8) Hibiscus met Lancetswys Eyronde , gefpitfte , Zaagswys getande Bladen , een Kruidige Steng en ruuwe Takken. Deeze heet, by Plukenetius, de Heefterachtige Malabaarfche Alcéa, met ftyfachtige fmalle Bladen , fchoon roode Bloemen en een gepluisd Zaad. Het is een klein Gewas , overal bezet met ftyve Haairtjes. Het valt ook op Java en elders in Indie. (9) Plibiscus met vyfhoekig Hartvormige flaauw getande Bladen, de Steng Boomachtig. De veranderlykheid van Kleur geeft den bynaam aan deeze, welke Rumphius Uurbloem tytelt, om dat haare Bloem 's morgens ontluikende Wit, 's middags Vleefchkleurig , en tegen den avond regt Rooze-Rood is, waaneer die zig toefluit, en niet weder open gaat , wordende 's daags daar aan door anderen vervangen. Zy is grooter dan de Stokroozen, wyd (8) Hibiscus Fol. lanceolato - ovatis acuminatis ferratis , Caule Heibaceo, Ramia fcabris. Alcea Frut. Malab. anguftis foliis rigidiusculis &c. Pluk. Mm. 14. T. 254. f. 3. (9) Hibiscus Fol. Cordato-quinquangularibus oblolete lerntis, Caule Arboreo. Htrt, Ups. 205. Cliff 349. R. Lugdb. 351. BROWN. Jam. 286. N. 7. Althza Arborea Rofa ChilienGs. morii.Hift. ii. p. 53°> s. s. t. 18. f. 2. RofaChinenfis. Ferr, Fier. 491. t. 497. Mir. Sur. t. 31. Flos Horarius. Rumph, Amb. iv. p. 27. t. 9. Hina Pariti, Htrt, Hal. vi. p. 66. t. |i-4li eurm. Fl. Ind. p. Ifl.  MONADELÏHIA. 405 Wyd uitgefpreid , wel twee Handpalmen breed, voor 't overige als dezelven , komende altoos enkeld voor, en eene Vrugt voortbrengendeH van vyf Hokjes , met veele Zaaden bezwan-" gerd. Deeze fchynt uit China afkomftig teA zyn, wordende dikwils Chineefche Roos geheten , en onder dien naam bekend in de Openbaare Tuinen ; zynde by F e >< r A111 ü s en M e r 1 a n afgebeeld. In de Malabaarfe Kruidhof vindt men 'er vier Plaaten van. Hy heeft ook geen Reuk, en wordt van Rumphius als een oprechte Stokroos aangemerkt, Morison heeftze tot de Althéa betrokken (*). (10) Hibiscus met Hartvormige gekartelde Bladen , die kleine zyd-Hoekjes hebben, de Steng Boomachtig. Deeze is, door Dillenius, onder den naam van Malvaviscus met een geflooten Menie-roode Bloem, afgebeeld, en komt anders overeen met de Malva, die Klyfachtige Bladen heeft, van Plumier , zynde de Indifcht Boomachtige Alcéa met een zagt Blad en eene zeei (*) Zie 't i. DESLS, xi. Stuk va» deeze Nat. Hi/lerie, bL i9S. alwaar dit .ewas wordt bedoeld. (10J H'biscus Fol Cordatis cvenatis, angulis lateraUbus exttmis parvis, Caule Arboreo. Hort.Ciiff. 349. r. Lugdb. 35S Hibiscus Irurescens Sec. BROWN. Jam. 2S4. Malvaviscu: Arborescens 8cc. D.LL. Elth. 210. T, 170. f. 208. Malvi Folio Hederareo, Flore coccineo. PLUM. Ie 169, f. 2. Alc« Inrlica Arborea &c. Plu*. Mm. 14. T. 257. f- ». Cc 3 H, DVk V. stuk. m. 'DEEL. XIII. OOFDUK. Poiya»' ia. X. Malvavis* ■us. Mexikaan'cae. > 1 !  III. Afdeel xiil hoofdstuk. Veelmal xr. 'SpirJ/ex. Gedoornde. 405 Ekkelbroederi ce Heesters* zeer groote fchoon hoogroode Bloem. In de ' Hortus Medicus alhier bloeit thans deeze Soort, wel eens Mans langte hoog, en heeft de Bloem ook zodanig gefiooten , als Dillenius die afbeeldt. De Vrugt is een Klootronde Bezie met vyf eenzaadige Hokjes, zegt Linnaïus. De natuurlyke Groeiplaats zou in Nieuw Spanje zyn. (ii) Hibiscus met Hartvormige, gekartelde , onverdeelde Bladen , de Zaadhuisjes met uitfieekende Doorntjes. Deeze Soort is van den Heer Jacquin aan de Zee-Kusten der Karibifche Eilanden waargenomen. Het was een Heefter van vyftien Voeten hoog, met regte, dunne, Takken, waar van de jongften ruuwen Haairig, de Bladen Hartvormig gefpitst, ongelyk op de kanten gefchaard, wederzyds ruuw, gefteeld, altemaal onverdeeld. Eenbloemige Steeltjes kwamen uit de Oxels der Bladen voort, met fraaije, reukelooze, geele Bloempjes , den buitenften Kelk (*; altoos in vyven gedeeld hebbende, met een Haairig Vrugtbeginzel. Vyf Zaadhuisjes (tl) mbhcus Fol. Cordaris crenatis indmfis, Capfulis Spinis exftanubus. Abutilon Amer. frur. Fo!. fubrot. Fl luteo Frudu aculeato majore. fj.„M. Spee. Ie. jAC(,. (*) Ik twyfel niet, of hier aal de binnenfte Kelk gemeend worden; want anders zou het ftryden tegen de Kenmerken pan die Geflagt.  MO NADELPBIA. 407 jes hadden ieder drie Doornen, een langen, twee korten, doch die zo tegen elkander flooten, dat het get;il der Doornen , 't welk weezemlyk vyftien was, maar vyf fcheen te zyn. Zy bevatteden ieder een enkeld Zaad. Hier kan , myns oordeels , als eene Verfcheidenheid bygevoegd worden dat Westindifche Gewas , waar van onder den naam van Malache een nieuw Geflagt gemaakt is by 't uïtgeeven der Afbeelding van Ehret, als of hetzelve niet tot één der Gefiagten van deeze Klasfe , en in 't byzonder van de Maluwachtige Planten , te brengen ware (*). Het eem'gfte is , dat de Bloemen hier in eene Aair vergaderd zyn ; want de Zaadhuisjes , die ooi gedoomd zyn , en een enkel Zaad bevatten , komen nagenoeg overeen ; zynde de Bladen mede ruuw , en 't Gewas een Heefter , mei verfcheide Stengen van vyf Voeten hoog, dooi Sloane aan de Oevers der Rivieren op Jamaika waargenomen. Men kan de befchryving verder aldaar nazien. (12) Hi (*) Malacha fcabra. Tkew. Ehrst Tab. XC. Abutilon Fo> iüs ovato * coidatis acuminatis ru^ofis &c, Mill. Abridgm. Ed. V. Abutilon Americantim paluftre, Spica" Florum pyra> midali, Flore parvo exalbido. Plum. Sp. 2 ? Alcea Frut. aquatica, Folio cordato fcabro , Flore pallide luteo, Sloanï Jam, 97. Hift. I. p. «UI. T. 139. f". 2. roïen Lugdbat, p. 5 33. Cc 4 SJ. DBEl. V. StUK. III. Afdeel* xm. Hoofd» 'TUK, Polyaniria.  40s Elfkelbroeder.ige heester*,' III. Afdeel. xiii. Hoofd • STUK. xii. Hibiscus Syriacus iyiifche. xiii. Ficukcus. Vygbladi ge. I (12) Hibiscus met Wigswys' Eyronde , aan 't end diep gekerfde Bladen , de Steng Boomachtig. Radwolfiüs heeft deeze in dé Oofterfche Landen ontdekt, waar van de Afbeelding door hem aan Camerarids is medegedeeld. Uit' Zaad is zy voortgeteeld in de Hoven van Europa , waar men Verfcheidenheden van dezelve ziet, met paarfchachtig blaauwe, wit en rood bonte en geele Bloemen, door Ton rnefort, die het Gewas Syrifche Ketmia noemt , opgetekend. Deeze boort maakt de gewoone Althéa - Boompjes van onze Bloemhoven uit. (13) Hibiscus met vyfdeelig gepalmde Bladen; een gedoomde Steng; de Bloemen gefteeld. Onder den naam van Ceylonfche Ketmia met Vygebladen is deeze zeer fraay in Afbeelding gebragt door den kundigen Dillehiiis. Men vindtze ook in andere Europifche Kruidhoven , dan die van Eltham , door hem be- fchree- (11) Hibiscus Fol. cuneiformi - ovatis, fupernt incifo dentatis, Caule Arboreo. H. Cliff. 3fo. Ups. 205. Alcea arbo. rtscenj Syriac». C. B. Pin. 516. Alcea arborescens. CAm. Hts. T. 3 , 4. Ke-sniaSyrorum. Tournf. Ik/1. 99. (n) Hibiscus Fol, quinquefido-palmatis, Caule aeu'esto Fioribus peduncularis. H. CUff. 49S. r. Lugdb. 359. Fl Zeyl. 163. Ketmia ZeyUriica Fici folio, Perianthiooblongo imejro, piLL. Elth. iso. T. IJ7, f. iso. EUKM. Fl. Ind, 152.  JvIonAdelphia. 409 fchreeven. 't Gewas heefc een ruuwe regte Steng, van twee Voeten hoog, met kleine1 Doorntjes : de Bladen vyfkwabbig ; de Bloe- j men enkeld, knikkende. (14) Hibiscus met Zaagswys" getande Bladen; de onderfteu Eyrond, onverdeeld; de bovcnften in zevenen verdeeld ; met een on-1 gedoomde Steng en ongejleelde Bloemen. Verfcheiderley is . de verdeeling der bovenfte Bladen opgemerkt in deeze Soort, ook in Oostindie groeijende , en van daar in de Europifche Tuinen overgebragt. De gemeenfte heeft 'de bovenfte Bladen in drieën verdeeld, en deeze is de Indifche Althéa, met Katoenbladen, den lmaak van Zuuring hebbende, dooi Hf. rmannus onder de Plantgewasfen var den Leidfchen Akademie - Tuin befchreeven als een Jaarlykfch Gewas, met een Steng vai drie Voeten, die groen en glad is; de Blader driekwabbig , bly - groen en lang gefteeld geevende op korte Steeltjes , uit de Oxelen groote Roosachtige Bloemen, gelyk die van di Geflagt, waar op Vrugten of Zaadhuisjes vol gen als gewoonlyk. De Bladen , zegt hy die Zuurachtig en wat Lymerig van Smaa zyn , worden van de lndiaanen , of alleen c HUiseas Fol. ferratis , inferioribui ovatis indiviiïi fuperioriims feptenis parcitii,Cauleinetmi , Fioribusfesfilibu JACO^ Oh. U. T. }S. rripartuis. Sp. Plant. II. p. 97 U Cc j II. Deel, v, Stuk. III. LFDEELü XI». lOOFDTUK. XIV. Saidarifa. Zuurblalige. t l l > t » | 9 f  AIO EtvKEtBROEDERIGE HEESTERS. III. Afdeel xi.j. hoofdstuk". Guineefche Zuu ring. i ( ] of met ander Moes gekookt en gegeten. Van de Steelen maaken zy , even als wy van die van Hennip, tot Touw draaijen gebruik. Men zaait het daarom jaarlyks in Indie. Als eene Verfcheidenbeid was hier toe betrokken, de Ongedoornde Hibiscus, met Zaagswys' getande bladen , de onderfi.cn geheel, de middelden in drieën , de bovenften in vyven verdeeld, van den Hoogleeraar A. v. Roven (*_), welke de Indifche Alcéameteen groote Bloem, van B a u h i n u s, en de Sabdarifa der Autheuren zou zyn. Dezelve heeft, zo men aanmerkt, de Bladen fomtyds in drieën, fomtyds in vyven , fomtyds ook in zevenen , verdeeld, en hier toe behoort de Amerikaanfche Alcéa van Clusius. De Heer Jacquin vondt deeze Soort als een Zaaygewas in de Tuinen op ie WestinHifche Eilanden , zynde derwaards, zo men zyn Ed. berigtte , van Guinéa uit Afrika overgebragt ; weshalve ook de Franfchen die Ozeille de Guinêe , dat is Guineefche Zuuring noemden Hier van kwamen voor , die de Kelken Bloedkleurig of donker rood , of uit ien groenen witachtig hadden, zynde dezelven iik , Vleezig, Sappig, fiyf en broofch. „ De „ Stengen volgen de Kleur van den Kelk , „ meer (*) Hibiscus inermis , Fol, ferratis : infimis indïvifis, melifs tr-a t;ris, fummis quinque - partitis. R. Lugdb. sjs». Al-X3 lndka imgno Flore. c. B. Pin. 317. Alcia Americana. ;lus. téjt'. ir. p. as. sabdarifa. dqd. Lob. cam. &c, icq, Obs. 11. p, 19.  MONADELPHIA. 411 3) meer of min. 't Is een jaarlykfch Gewas, „ van eens Menfchen hoogte. De Doorens heeft het niet, waar mede de Hennipachtige; „ gewapend is, daar het in Geitalte zeer me 8 „ .de overeenkomt, en, dewyl die in de Eu„ ropifche Broei huizen niet ongemeen is, zal ik het Gewas niet nader befchry ven. De „ dubbelde Kelk , begaafd met een aangenaa„ me Zuurheid, is byna het eenigfte, dat men „ van deeze Plant gebruikt. Het Zaadhuisje „ wordt doorgaans weg gefmeeten; hoewel men de Knoppen zelden afplukt, voor dat de „ Vrugt haare volkomene grootte bekomen ,, heefr. Zy worden niet raauw gegeten, maar ^„ men kooktze ruim een half Kwartier in Wa„ ter , en dan, een weinig gedroogd zynde , „ worden zy bekwaam tot allerley foort van „ Konfituur , welke in Smaak gelykt naar de „ Europifche Aalbesfen - Gcley > zynde naar dc „ Kleur der Knoppen, die men gebruikt heeft, s, wit of rood. Maar , om dezelven zoet te „ maaken, wordt magtig veel Suiker vereifcht. „ De Geley daar van , welke onbedorven „ naar Europa kan overgebragt worden, is zeer aangenaam van Smaak. Het uitgeperfte Sap, met Suiker gemengd, geeft door Gifting een „ niet onaangenaamen Wyn , die rood of wit 3, van Kleur is , doch naauwlyks een Maarfd „ goed blyft. De Franfchen noemen dien „ Zuuring - Wyn , de Engelfchen Zuuring?, Koeldrank. Om kort te gaan, alle Konfituu- „ ren, II. Deel. v. Stuk. nr. Afdeel. xm. loOFD- ruir. Polyan. 'ria.  412 ENKELBROEDERIGE HEESTERS. III. Afdeel xm. Hoofdstuk. xv. Hibiseu Cannabi- KUS. Hennipaehtige. „ ren, daar van gemaakt, zyn in de Westin,, diën zeer geacht; om dat menze imaakelyk, „ en tevens , door de verkoeling, tot de Ge„ zondheid ftrekkende vindt." Ci 5) Hibiscus met Zaagswys' getande Bladen , de bovenften Palmswys' in vyven gedeeld , van onder én éénklierig; met een gedoemde Steng en ongefteelde Bloemen. De gedoorndheid van de Steng onderfcheidt voornaamelyk deeze Sooit, die met de voorgaande anders in byna alle opzigten overeenkomftig is : want de verdeeling der Bladen is aanmerkelyke fpeelingen onderhevig. Hier zyn de Bladfteelen van onderen met regte, en in de voorgaande met kromme Doorntjes gewapend , die in de Vygbladige op roode Wratjes zitten. Zulks kan dienen als een onderfcheidend Kenmerk van deeze drie Soorten. De tegenwoordige, die op Ceylonnatuurlykgroeit, van G a r c 1 a s Bangue getyteld, volgens den inlandfchen naam , heeft een Steng van vyf Voeten hoogte, en draagt een rondachtige ruige Vrugt, in de Kelk vervat. De Steelen kunnen (15) Mbiseus Fol. ferratis, fuperioribus palraatis, quinqu*partitis , fubtus uniglandulofis , Caule aculeato , Fioribus fesClibus. Alcéa Benghalenfis ipinollslïma &c. Comm. Hart. i. p. 35, t. 1$. Ketru a Indica , F«l. digitatts , Flore raagn» Sulphuieo , Urabone atro- purpureo, Petiolis lpinofis. Ehbet. TV). VI. Fig. 1. Ketmia Indica Cannabinis foliis, Bangue difia. BURM. Zeyl. 13*. Fl, Ind. ijï.  fvfoNADELPHIA. 413 oen, als die van Hennip, tot het maaken van Touwwerk gebruikt worden , en het Zaad zou, benevens de Bladen, by de Oofterlingen in achting zyn, tot opwekking van de Minne-! drift : immers zo het de Bangue is, die van Ac os ta befchreeven wordt. Deeze Soort is door Commklyn, in de Amfterdamfche Hortus Medicus , order den naam van Sterk ge* doomde Bengaalfche Alcéa, met den Smaak van Zuuring , en een bleekgeele Bloem , die een purperachtigen Navel heeft 3 afgebeeld , doch de konftige Ehret heeft dezelve ten keurJykrte afgetekend. (16) Hibiscus die met kromme Doornen bezet is , de Bladen driekwabbig hebbende, de buiten/te Kelken met byhangzels $ hul) Hartvormige Stoppeltjes en gefteelde Bloemen. Deeze behoort mede tot de Zuurbladigen ; zynde in de eerfte plaats daar toe betrokken het Haairfteekers - Kruid van Rumphids: dus wegens de aartige byhangzels van den bui ten (jf) Hibiscus recurvatO' aculeatus, Foliis trilobis , Calyci bus extetioribus appendiculatis, Stipulis iemicordatis , Flor. pe dunculatis. Herba Crinium. Rumfh. Amb IV. p. 46. T. K /ï. Hibiscus Fol. palmato - dig'tatis quinquepartitis &c. T Zeyl. 264. Alcea Maderasp. Saporis acidt. Pluk. Alm. ij T. 5. f.. Narinam-Fouill, Htrt, Mal. VI. p. tfh T. 44 burm. Tl. Ini. 152. IU Dut. V. STW.! III. iFDïSL» xm. rlOOFD» TUK. Polyaiu M*. XVI. Hibiscul Suraiten. fis. Suratfche.  III Afdei xiii. hoofe stuk. Pc.'ya drie, xvii. fiibiscu Manihot. Chincs fche. 414 Enkelbroeberice Heester?; * tenften Kelk genaamd; waar van een Tamme ' en Wilde op de Ambonfche Eilanden gevon■ den werdt; en, in de tweede plaats, de Ma, Maarte Narinam-Pouüli , in 't Nederduitfch Krabben-Doom. Het Gewas komt in Gefialte, zegt Linn^eus , met de voorgaande Soort overeen , verfchillende daar van inzonderheid door de kromme Doornen, waar mede zy aan de Kleederen blyven hangen. De Bladen worden van de Indiaanen by Vifch gekookt. Ci 7) Hibiscus met Palmwys' gevingerde Bladen, die in zevenen verdeeld zyn; de Steng en Bladfteelen ongedoornd. Om dat de Biaden van deeze Soort, in figuur, veel overeenkomst hebben met die van den Manihot van Thevetus, anders Yucca en Casfave genaamd , zo voert dezelve dien bynaam. DittENius heeft het Gewas, onder den naam van Ketmia met getande Manihot-Bladen , en eene groote Zwavelkleurige Bloem, afgebeeld en befchreeven. De Vrugt is een lang pieramidaal Zaadhuisje , in vyven verdeeld. Het groeit in Indie, en wordt van Plukenetius Chineefche Alcéa geheten. (18) &. (17) mSstium. palrnato - digitatis feptem-parritis, Caule Fetiölisq. inermibas. H. Cliff. 3J0. Ups. 206 R. Lugdb. 3SS. Ketmia Folio Manüiot fertato, Flore amplo Sulphureo. Diix] Elth. :s9 t. u«. f. ,89. Alcéa Sinica Manihot itellaro folio , Caplu.14 longa , pilofl , pyramidata, quinquef. «hVifS, pluk. Am,ltb. p. 3jj, f. z. bubm, Fl, lHi. p. lsu  MONAJDELPHIA. 415 (18) Hibiscus met Schildswys' Hartvormige, zevenhoekige, Zaagswys'' getande Bladen,1 de Steng ftekelig ruig. I Het van ouds bekende Gewas, dat men Abelmofchus noemde , waar van het Zaad nog, een plaats bekleedt in de Verzamelingen van Winkelmiddelen, komt hier te voorfchyn. Bau-1' hinus heeft hetzelve ruige Egyptifche Alcêa getyteld. Tournefort noemt het Egyptifche Ketmia met Zaad dat naar Moskeljaat ruikt, ten minfte is dit waar, volgens Rumphius, wanneer men 't zelve in de Mond haauwt. Die Autheur noemt het 71.'u kus-Zaadt en zegt, dat de Indiaanfche naam Genda-Pou' ra is of Caftorie van Ambon , dewyl Zy het Moskeljaat dus noemen , en het Gewas veel pp de Molukkes groeit , hoewel het op Java nog beter valt. Het is niet alleen door geheel Oostindie, maar ook in Vv estindie en zelfs in Brafil bekend, wordende van M e r i a n , onder den naam van Muslus -Bluem, afgebeeld ; doch de afkomst zal mooglyk uit Egypte zyn (18) Hibiscus Fol. fufweltato - cordaris feptem - angiilaribus ferratis , Cau!e hispido. H. Cliff; Ups. R. Lugdb. utfiipra. Fl. Zeyl. 261. Mat. Med. 342. Alcea rrrfura &c. BROWN. Jam 28J. N. 4. MARCGR Bras. T. 45. Alcéa ffigyptiaca ▼illofa. C. B. Ti*. 317- Flos molcbams. MER. Sar. T. 42, Grarmm Mofchatum. Rump*. Amb. IV. p 3g. T. r*. Cattu-Gafturi, Hort. Mal. II. p. 71. T. 38. Ketmia Egyptiaca Semine Mofchato. TouRNF, Infl, p. 100. BuXm, Ztyl, ito., Tl. Ind. 153. tf. Dist, v. Stuk, in. LFDEEt; xiii. ïoof3- run. xvur. Abeimt* bus. Egypti. :he,  4i6 Enkelbroïderige Heesters; III. 'Afdeel. xiii. Hoofdstuk. Vulman zyn of uit Arabie; dewyl de naam zulks fchynt aan te duiden. Het is een Heefter, die alle Jaaren gezaaid moet worden, opfchietende met een Steng van meer dan eens Mans langte, die zig in weinige zyd-Takken verdeelt. Het zonderlingfte is, dat deeze Steng , die wel een Duim dik wordt, doorgaans boven dikker is dan om !a?g; weshalve hy ook niet op zig zelf kan haan. De Steng en Takken zyn geheel ftekelig ruig, en de Bladen niet minder. Zy zyn , zo hy aanmerkt , van figuur als de Kaasjes - Bladen , met drie uitfteekende hoeken van vroren, en nog twee van agteren , loopende voorts met ronde billen toe , by het Steekje. Dergelyke vyfhoekigheid komt ook in de Afbeelding van MeriXn voor, zonder dat ik de Bladen zevenhoekig afgebeeld vind , gelyk dezelven in de Europifche Akademie- en andere Liefhebbers-Tuinen, alwaar het Gewas thans gemeen is, waargenomen worden. In de Afbeelding, ook , welke door Alpinus gegeven is van de Bammia MosfcJiata der E'yptenaaren, welke zy Mofch en het Zaad Abelmofch noemden , zyn de BJaden altemaal zevenhoekig ; terwyl in dezelve , zo min als in de bepaaling van LinnjEos, geen het minfte gewag gemaakt wordt van de driekwabbigheid der bovenfte Bladen, van welke Rumphius {preekt, die in een Takje van dit Gewas, my uit Oostindie toegezonden , zeer blykbaar is. Ik geef der-  Mon t o je x -p h i a, derhalve van dit Takje , uit myne Verzameling, hier, op Plaat XXVII,- in Fig. 2, de Afbeelding. De ongemeene Stekelige ruigte £ van hetzelve is daar in zeer blykbaar. s' De Bloemen, zegt Rumphius, zyn ten minfte zo & groot als die der Stokroozen., licht geel met eenp] rooden Navel, en bellaan uit flappe Blaadjes. 'e Morgens ontlooken, gaan zy 's namiddags weder toe en verflenzen. Op dezelven volgt de Vrugt., die een pieramidaale Kegel is., ruim een Vinger lang en een Duim dik , vyfkantig, in vyven qpen fpl.ytende , en dan de gezegde Zaadjes vertoonende, die Nierachtig van figuur zyn en bruin van Kleur. In Oostindie worden dezelven byna alteen van 't Vrouwvolk om den Reuk gebruikt , die dezelven op Kolen ftrooijen, om dus het Vertrek te bewierooken. In Westindie rygen de Meisjes dezelven aan Zyden Draaden , ten einde zig daar mede te verfierën. Met de Bladen worden 'er de jonge Kalkoenen vet gemaakt. De Franfchen noemen 't Zaad Jmbrette., om dat de Reuk wat trekt naar dien van Amber grys, en het wordt; 'er gebruikt van de Parfumeurs. In de Geneeskunde heeft men 'er, tegen de Befmetting van üitflaande Ziekten, gebruik van gemaakt. .(iq) Hibiscus met vyfdeelige Voètswyze Bh' den, £n den binntnjien Kelk zyielings op~ts ■h-tekende. On-* {(lp) ffibiscui Pol. -qiiinaiispsrtito - podatis , Calycibus in- Dd 'p. ij, DiEin V. Stuk» ïdeel» xiii. oofd- PtlydH' . xxvn. Fis. .z. XIX. Hibiscus 'ukntus. etbaare.  pi Enkïlbroederïge Heesters; III. Afdeei xiii. Hoofdstuk. Keilman «rijp. Onder de Planten van den Amfterdamfen Tuin is deeze in Afbeelding gebragt door den vermaarden Commelyn , die het Jaarlykfe Amerikaanfche Alcéa , met eene zeer groote witte Bloem en eene by uitftek groote gefleufde pyramidaale Vrugt, noemt, 't Gewas hadt 'er een Steng van twee Voeten hoog , een Duim dik; Bladen als die van den Wyngaard met lange Steelen, drie-, vyf- ofzevenpuntig, op den rand diep ingefneeden, laf van Smaak. Uit derzelver Oxelen kwamen Bloemen op dikke Steelen voort , witachtig , zeer groot en fraay. Hier op volgde een groot Zaadhuis , dat zig in vyven verdeelde , bevattende rondachtige Zaaden met een wit Merg. Sloane noemt dit Gewas Allergrootfte A'céa , met Bladen van Stokroozen , en eene tienhoekige regte, dikke, eetbaare Vrugt. Hy betrekt 'er toe de Quingombo van Bralil, doch heeft nog eene met een dunnere kromme Vrugt, die men op Jamaika in de Tuinen plant, gevonden, welke hy meent de Egyptifche Bammia te zyn, ten minfte zulks bedcnkelyk voorftellende. Deeze befloeg de Akkerlanden by Memphis in menigte , om dat men 'er tot Spyze zo veel gebruik van maakte, zegt Veslincius. Het was een Ge- terioribus latere rumpentibus. Alcéa Amer. annua Flore a'bo 8cc. Comm. Htrt. I. p. 37. T. 19. Raj. Suppl. jig. Alcéa maxi. tm Malva: Rofeac folio , Fru&u decagono &c. sloan. Jam. S«. Hift. I, p. izi. brown. Jam. ï»4 N. 3- Okra. kalm. It, ii p. »oo. Qiüngombo, Masgr. Bras, SU Su»m. Tl, Ind. p,  MONADELÏHIA. 419 Gewas van vier of vyf Ellen hoog , met Bladen als van de Maluwe, doch ruig en grooter, 1 gelyk die'der Kalabasfen , op lange Steelen. 1 De Bloemen waren ook grooter, bleekgeel mets een paarfchen Navel en de Vrugt als die der Ezels - Komkommeren, fomtyds tien-, fomtyds vyfhoekig , welke van het gemeene Volk nog groen , met het Zaad daar in, by 't Vleefch werdt gekookt en gegeten. De Heer Jacquin verzekert, dat deeze Eetbaare Hibiscus - Plant op de Karibifche - Eilanden in 't wilde groeit of van zelf voortkomt. „ De Franfchen noemen dezelve , zegt hy ; „ Combo, de Engelfchen Okro. Zelden bereikt „ zy eens Mans langte. Zy verdeelt zig m „ weinige Takken : de Bladen zyn groot en „ wat ruig , de Bloemen zeer groot en - Zwa„ velkleurig; dé Vrugten hebben tien Sleuvena „ zyn Haairig , langwerpig Kegelvormig er „ twee of drie Duimen lang. Deeze, nog on ryp en groen, van allerley grootte, in Watei „ gekookt en dan een weinig gedroogd en kouc „ geworden zynde, worden , met het Zaad daal „ in, overdwars doorgefneeden, nevens elkan 5, der overend op een Schotteltje gezet, ei „ met Olie , Azyn, Zout en Peper , toege „ maakt, en dan van de Europeaanen zelfs voo „ een niet onfmaakelyk Geregt gehouden. Voo: „ iemand , evenwel, dien het de eerfte maa „ voorgezet wordt, heeft het iets walgelyk „ in, dat by 't afneemen van het Tafelbon Dd 2 ,> ce ii. Deel. V. Stuk» III. ^FDEELi XIII. Ioofd» tuk. Folyan* iris. I I 1 1  ra. 'Afdeel. xm. Hoofdstuk. Vetlman- nlgt. xx. Hibi.-eus Clyptims. Schildvoetende. 420 Enkïlbroederige Heesters. een Sliert van Slym daar aan blyft hangen, j, zig uitftrekkende tot aan den Mond; want „ deeze Vrugt is vol van een zeer taaije Lym. Om eenige dikte aan Vleefchnat te geeven, wordt 'er dezelve , in kleine veelheid, met „ goed gevolg in gedaan. Voorts komt zy in „ verfcheiderley Geregten der Wilden. In de „ Keizerlyke Broeyhuizen wordt dit Gewas „ met gemak geteeld en geeft 'er rype Vrug„ ten." De Okra, een Bloem die in de Westin,, dien , of op de Amerikaanfche Eilanden , „ wild groeit ("zegt Kalm) ; wordt hier [in „ Penfylvanie] in de Tuinen geplant. De Vrugt, „ welke uit een lange Haaüw beftaat , nog „ groen zynde , aan ftukken gefneedeo, en in „ Vleefchnat gekookt , maakt hetzelve zo „ dik als Warmoes. Dit Geregt wordt van „ eenigen voor byzonder lekker gehouden. „ Inzonderheid beminnen het de Negers on„ gemeen." (20) Hibiscus met Hartvormige gehoekte Bladen , en Tolronde , geknotte } Jlekelige Zaadhuisjes. De bynaam komt daar van , dat de Zaadhuisjes als met een Schild gewapend zyn. Zy heb- (10) Hihiscus Fol. cordatit angulatis , Capfulis mrbiwitis ttuncatis hispidis. Ketmia amplislimo iöli» ang«lat« ace. Plum. /«. k», f, 2.  M o n A d e l ï h i A. Aal hebben een rondachtige figuur en zyn zeer ftekelig, verwekkende zelfs Jeukt op 't aanraaken. 't Gewas is Heefterachtig en groeit in Amerika. De zes overige Soorten fpaar ik tot de befchryving der Kruiden. G o r d o n i a, De Kenmerken van dit nieuwe Geflagt, behalve de algemeene van deeze Klasfe en van den Rang der Veelmannigen in dezelve , heftaan in een enkelde Kelk; een vyf hoekige Styl met een vyfdeeligen Stempel; een Zaadhuisje met vyf Holligheden , die ieder twee Zaaden met een Bladerige Wiek bevatten. De eenigfte Soort (i) maakt een Gewas uit, dat te vooren in 't Geflagt van Hypericum , onder den bynaam van Lafianthus, is geplaatst geweest, dien het thans nog voert. Men vindt het by Mill er, in zyn Kruidkundig Woordenboek, Hypericum met ftyve Lancetvormige getande Bladen , en Bloemen in de Oxe]en zeer lange Bloemfteelen , de Zaadhuisjes 'Houtig, getyteld. Het is de Fltriiafche vyfhokkige Alcéa, voorzien met Laurierbladen die flaauw gekarteld zyn en gewiekte Zaaden , van Plukenet, daar Gatesby de (,) Gordonia. blus. Phil. Trans. 177.. vol. lx. p. Sis. T. 11. Hypericum LaSanthus. Stee. Plant.ll. p. nol. Alcéa Floridana quinquecapfularis &c. CATES». cv. i.t. +*. sel. Vog. ii. Band. p. 70. Pl. lxxxviii. Dd 3 j h. DEEL. v. STUK. III. AFDEEL. XIII. Hoofdstuk. Polyznirit. i. Gardonié Lafianthus,  III. Afdeel xm. Hoofd 8tuk. Velbaan nige, * ii. r>. iii. Stuk, bladz. 1132. pa Enkïlbroederige Heesters. de Afbeelding van geeft. De Bloemen, als die van de Alcéa, hangen aan Steelen van vyf Duimen lang. Het is een hooge Boom , met eenen regten Stam, en een regelmaatige pieramidaale Kroon , groeijende in Karolina , doch niet in Noordelyker Volkplantingen. Men vindt hem ook te Suriname. De HeerELLis beeft denzelven , in de Verhandelingen der Koninglyke Sociëteit van Londen , afgebeeld en omftandig befchreeven. ssssssssssssssssssssssssssssss XIV. HOOFDSTUK. befchryving van de Heesters, wier Meeldraadjes uit twee Grondftukken voortkomen, deswegen Dubbelbroederiöe , Diadelphia genaamd ; tot welken byna alle de Vlinderbloemige Plantgewasfen betrokken zyn. \ Tan de Algemeene Kenmerken deezer KlasV fe heb ik reeds gefproken *. Onder de Vyf- en Zesmannigen komen geen Heefters voor, maar wel onder de Agt- en Tienmannigen, als volgt. Polygala. De byzondere Kenmerken zyn: een vyfbladige Kelk , met twee Wiekachtige gekleurde Blaadjes: en een ftomp Hartvormig tweehokkig Haauwtje. Dit  P I A D E L ï H I A- 423 Dit Geflagt heeft zynen naam van gemeene Europifche Veldkruiden, wegens de Eigenfchap van het Wolvee veel Melk te doen geeven I dus getyteld. Het bevat tegenwoordig meers dan dertig Soorten, onder welken eenigen Hee- ( fterachtig zyn, als (10) Polygala met gekamde getroste Bloemen, driebladige Blikjes; de Bladen fmal Lancetvormig , de Steng Heejterachtig. Verfcheide Kaapfe Gewasfen , die in de figuur der Bladen, welke of geheel Liniaal, of Lancetvormig , of Elsvormig zyn , en tevens een weinig in Geftalte verfchillen , door den Hoo 2°4. T. 73. f. i » 3 , 4- Dd 4 II. Deel. V. Stok» III. XIV. lOOFD» run. 08tn-. ria. X. Polygala Bralleolata. Geblikte.  HL, Afdeel xiv. Hoofdstuk, Agttnunttigt. xi. Polygala tlmbcllata, Gekroonde. xii. Pohgala. Myrüfolia Myriebladige. W DoBBEi.BROEDEitiGï Heïstew., , ffe|den Hoogleeraar. De Steng daar van i, Heefterachtig en verdeelt zig in lange, gladde, ronde Takken, bezet met veele fpitfe Bladen van twee Duimen lang. Hier aan komt een langwerpige Tros, van drievoudige Blikies omvattende een Kelk, die twee zeer groote Bladen zydewaards, en een klein Blaadje heeft boven de Vlinderachtige Bloem. Hier van is de Kiel Helmachtig hol, gehaaird;de Vleugels Kuitachtig ovaal, fpks en groot: de Vla- uit twee Wiekjes beftaande. Voorts hangt, aan den Kiel-, een dricdeelig, Penfeelachtig getakt ituk , dat de Bloem weezentlyk onregelmaatig maakt, gelyk Toürnefoht die der Pokgala's aanmerkte te zyn. Cu) Polygala met gekamde byna gekroonde Bloemen, de Bladen Liniaal en een weinig gehaaird. ° ml ''m™ Kaapfch fIeeftcrtje' cen SPa° "oog, dat de Bloemen aan 1 end der Takjes in me! mgte, als in Kroontjes, draagt. Het komt de voorgaande Soort zeer naby. (ia) Polygala met gekamde Bloemen, die een half. fitafaTï* F,W" C"ftat!3 linearibus ftbahafs. Mam. lS9. PolygaIa M. 0, Afr. 204. T. 73. f. j. Oz) Polygala Flor. criftatis CarinS lunulata, Caule Fmti. cofo, Foliis laiwbiis oblongis obtufis. Am. Acai. n. p. I3, Hort. Cliff. „j. fo\yg!1i3 Arborea Myrtifolia y Fioribus albis' ',,lrPweis- C°MM. H,rr, U p. ,7i T. ,6> RAJ_ *to«  D I A D E L r H I A. 425 hatfmaanswyze Kiel hebben , de Steng Heefterachtig, dff Bladen langwerpig ftomp! en effen. I s Deeze maakt de Heeftcrachtige Polygala, met langwerpige gladde Bladen en eene paar-'' fche Bloem, van den Hooglecraar J. Burmannus, uit. Dezelve was hier, in de Hortus Medicus, Mans langte hoog gegroeid, met eene regte , ruuwe , bruine Steng, die enkelde , ronde, groene Takken van een Voet lang uitgeeft, welke zig in Bloemtakjes verdoelen , met Bloemen als in de overigen van dit Geflagt, maar zeer groot, paarfcb van Kleur, en aanzienlyk. 't Gewas is mede van de Kaap afkomftig. (13) Polygala met gekamde Bloemen, een Heefter achtige Steng ; de Bladen gepaard ,„ Eyrond qnfpits. Dit is een Kaapfche Heefter van twee Voeten hoog , de Kelkbladen Hartvormig rood en groot hebbende. De Heeftcrachtige van B e rQivs wordt hier t'huis gebragt, (14) Po- «40, Pol'ygata Arborea Myrtilli fubrotundis foliis , Fr. magno Tordylii. PLUK, Ment. 153. T. 437. f. 4.Polygala frutescens Sic. EURM. Afr. zoo. T. 73. f- I. (13) Ptlygala Flor. criftatis, Cauie Fraticofo, Fol. oppoi fitis ovatis acutis. Mant, z$9- Folygala Fruticofe, BERG. Caf, 183. Dd 5 II. DESL, V, STUKi m. tFDEEt. XIV. lOOFD- ruK. Olhin. XIII. PolygaU ipofiüf,- Purbla», ige.  426 DüBBELBROEDERIOE HEESTERS.' iii. 'Afdeel xiv. Hoofdstuk,xiv. Spinofa. Gedoori ie. xv. Thuzans, Theeïchtige. (14) Polygala met gekamde zydelingfe Bloemen, de Steng Heejier■achtig gedoomd; de Bladen ovaal ge/pitst. Dit is een Kaapfch Heeftertje met hoekige Takken, die in een Doorn uitioopen, hebbende kleine Blaadjes als van Huislook, glad, effenrandig, verfpreid, en byna ongefteeld, aan den tip een weinig gefpitst. De Bloemen komen in de Oxelen ongedeeld, witachtig, enkeld of twee by elkander voort, en de Vrugt is een eetbaare Befie. (15) Polygala met ongebaarde Bloemen, elk op een Steeltje; een Heejier achtige Steng en overhoekfe Lancetvormige Bladen. Deeze is , by den naam van Heejier achtige Polygala , met Lavendelbladen die groen zyn en eene blaauwe Bloem, door den Hoogl. J. Burmannus voorgefteld onder de Ceylonfche Plantgewasfen. Zy heeft dit byzonders, dat de Takken van de Steng af tot aan de Bladen wit , en verder groen zyn, zo gedagte Hoogleeraar aanmerkt. De Heer N. L. B urm animus zegt, dat een dergelyk Gewas van Java is gezonden onder den naam van Japanfche Bafierd'Thee. (16) Po- (14) Ptlygala Flor. criftatis lateralibus, Caule fpinofo Fm. ticofo, Fol. oralibus mucronatis. Mant. 437. Am. Acad. II. p. «41. (15) Polygala Flor. imberbibus,Pedunculis unifloris, Caule Fruticofo, Fol. alternis lanceolatis. Mant. 260. burm. Ind. ij4- Polygala frutescens Lavendula; folio viridi, Flore ccerulto. burm. Ziyl. JSS- T. SS.  DlADELPHIA. 427 (i<5) Polygala met ongebaarde zydelingfe enkelde Bloemen, de Steng Boomachtig, de Bladen ftomp, gefteeld. Deeze is , onder den naam van Boomachtige Pencea , met ruuwe Blaadjes als van Palm, door Plumier afgebeeld. De Zaadhuisjes en het Zaad doen blyken, dat dezelve hier behoort. De Groeyplaats is in Zuid - Amerika. (17) Polygala met ongebaarde getroste Bloemen ; een Boemachtige Steng ; de oudjte Bladen langwerpig ovaal, de jongften oyaalachtig. Door Brown e, die dit Gewas Heefter achtige Polygala , met gladde Eyronde Bladen , rondachtige uitgerande Zaadhuisjes en kleinere losfe trosfen in de Oxelen noemt, was hetzelve op Jamaika waargenomen. Het behoort derhal. ve, gelyk de voorgaande, tot de Amerikaanfche Planten. (18) Polygala met ongebaarde getroste Bloe¬ men, Polygala Flor. imberbibus lateralibus folitariis, Caule Arboreo, Fol. obtufis petiolatis. Am. Aead. II. p. 140, Pena:; atboresccns Buxi folio aspero. PLUM. Ie. 214. f. !• f17) Polygala Flor. imberbibus racemous, Caule Arboreo, Föliis fenioribus oblongo - ovatis , recenri'ous mboratis. Am, Aead. II p. 140. H. Clif. 353. Polygala fruticofa Foliis glabris ovatis &c. Brown. Jam. 2S7. t. 5. f. (18) Polygala Flor. imberbibus racemofis, Caulibus Fruticofis, Foliis mimitisfimis ellipticis. Polygala Lufitanica frutescen: niagno Flore , Fol. minimis. TOURNF. Inft. 175. II. Deel. V. Stuk, HL \pdeel. xiv. Hoofdstuk. XVI. Pcnaa. Palmblacii je. XVII. Diverftf» • iia. Verfchillende. xvur. Microfbylla, Kleinbla- dige.  428 DüBBELBROEDERiGE HEESTERS. nr. Afdeej XIV. Hoofd STUK. Agf mannige. xix. Ckinenfis. Chineefche. XX. Chttmikuxus. Ooftenfykfche. men , Heejier achtige Stengen , en zeer " kleine ovaale Bladen. Deeze , in Portugal door Toorkefort gevonden , groeit ook in Spanje. Zy heeft Heefterachtige Stengen als Roedjes, een Voet lang , groen , getand door de Voetjes der afgevallene Bladen , die allen zeer klein , Elsvormig of ovaal zyn , zonder Steeltjes , met korte endelingfe Trosjes van taamelyk groote Bloemen. (19) Polygala met ongebaarde Aairswyze Oxelbloemen , de Stengen Heefterachtig , de Bladen ovaal. Hier is de Boomachtige Polygala van Browme t'huis gebragt, en, volgens den bynaam, zal de Groeyplaats ook in China zyn. 't Gewas heeft leggende Houtige Stengen, van een Voet lang, die niet glad zyn: de Bladen ovaal,effenrandig, van grootte als het uiterfte Duimlid, ftomp met een Puntje. Het geeft weinig zydelingfe Takken en Aairen , die groen zyn , dikwils langer dan de Bladen. De .Vrugt bcftaat uit twee platte Haauwtjes. (20) Polygala met ongebaarde verfpreide Bloe¬ men, (19) Pelygaja Flor. imberbibus fpicatis axillaribus, Caulibus fufljutkoltt, Fol. ovalibus. Polygala Arborea Scc.Brown. Jam. zij. ( zo) Polygala Flor. imberbibus fparfis , Carina Apice mbrotundo, Caule Fruticofo, Fol. lanceolatis. Am. Aead. U. p. 1+0. jAcq. Vind. ii6. Chamaibiixus Flore Colutea:. C. b] Pi*.  DlAUELPHIA. 4*9 men, de Kiel rond getipt, de Steng Heejlerachtig, de Bladen Lancetvormig. Een Gewas, dat Clusius overvloedig op de Bergen van Ooftenryk , onder de Pyn- en Denneboomen , tusfchen de Steenen , vondt groeijen , was door hem afgebeeld, en door Bauhinus genoemd Chama - Buxus, dat is Laage Palm. Het is door de hedendaagfche Botanisten, Jacquin en Kramer, ook op de hooge Gebergten , omftreeks Weenen en by Baden, gevonden. To urnefort noemt het Heejier achtige Polygala met Palmbladen , en geeft 'er eene Verfcheidenheid van op, met paarfch roodachtige Bloemen, maar Clusius befchryft het als een Heeftertje, dat met veele korte Steeltjes den Grond bedekt, die Palmachtige Blaadjes hebben, duurende het geheele Jaar; weshalve het van fommigen aldaar Wintergroen genoemd werdt. „ Aan 't end der „ Takjes , zegt hy, tusfchen de Bladen, ko„ men drie of vier langwerpige Bloempjes , voort, die geen de minfte Reuk hebben, maar op fommige plaatfen byna zo welrie„ kende zyn als Narcisfen. Zy beftaan uic „ drie Blaadjes , waar van twee wit zyn, als „ Wieken uitgebreid, met een witachtig Helm„ pje dat derzelver oirfprong bedekt, en het „ derf/B. 471. Anonymos floie Colutear. CLUS. Hifi. i. p. iof. Pann, 47- Ie p. 4S. TOURNF, App, Inft, p. éSf. JActJ. Auftr. KRAM. Ettnti. les. 2> DJUt Y» SlWSii) Afdf.el» xiv. Hoofdstuk. O clan- iria.  43® DüBEELBR0EDERIGE HEESTERS.' III. 'Afdeel. xiv. Hoofdstuk. AgtmanWge. TSt. Polygala Alopesureides. Vosfenfiaartige. XXII. Polygalt Ileijleria. Stekelige. „ derde, als tot een langwerpig Pypje omwon>, den , is van boven overlangs geopend, aan |, het end als een Broek gevormd en geel, „ door den Ouderdom fomtyds geheel paarfch „ of roodachtig wordende. Op de Bloemen ,, volgen breede platte Haauwtjes, een weinig , kleiner dan die van de breëdbladige Thlaspi, „ meestal twee, doch fomtyds maar één Zaad- je bevattende, van grootte als kleine Wik„ ken, maar zwartachtig, ruig, en naar 't een „ of ander Diertje gelykende , niet ongelyk aan 't Zaad der groote roode Polygala, doch „ kleiner, vallende tot de Huisjes, die zig op „ zyde openen , door de rypheid van zelf uit." (21) Polygala met ongebaarde ongejleelde Bloemen , de Bladen getrapt, Eyrond, /pits, gekield en Haairig. Dit is een ïakkig hurkend Heeftertje aan de Kaap groeijende, zeer digt bezet met ongefteelde Blaadjes en Bloempjes, van de gezegde figuur. (22) Polygala met ongebaarde zydelingfe Bloemen , een Boomachtige Steng, de Bidden driekantig, Doornachtig ge/pitst. Dit f21) Polygala Flor. imberbibus iesfilibus, Fol. confertis, ovatis, acutis, catinatis pilofis. Mant. 26}. (21) Polygala Flor. imberbibus lateralibus , Caule Arborescente, Foliis triquetris mucronaro ■ fpinofis. Thymbra Capenfis Nepeta; Theophrafti foliis aciiUjatis,Floie parvo put- pu-  D i a d e l r h i a. 431 Dit Gewas, te vooren Heifteria doorLiNN je u s genoemd , en onder dien raam in de Leidfche Akademie - Tuin geplaatst zynde, is al voor twaalf Jaaren door den Ridder tot eene Soort van dit Geflagt gemaakt, met deezer bynaam; terwyl de naam van den vermaarder Heister thans vereerd wordt door een an der Geflagt, hier voor befchreeven *; De geleerde Bergius, evenwel, was van oordeel dat hetzelve gevoeglyker van de Polygala's af gezonderd kondc worden, dewyl de Bloem ei Vrugtmaaking niet alleen , maar ook het Bla derloof grootelyks daar van verfchillen , en we gens dit Iaatfte het Gewas nader tot het Ge flagt van Aspalathus fchynt te behooren. Yh noemt deeze Soort Heifteria pungens , dat i Hoekende Heifteria, om dat de Bladen ftyfzyn met Doornachtige punten. Door zyn Ed. word 'er toe betrokken de Polygala Aftragaloides vai den geleerden Breyn, die Heefterachtig is met de geftalte en Bladen van Thymbra, heb bende een kleine paarfche Bloem, en eene Vrug met een dubbeld Hoornig Snuitje, van de Kaar. der Goede Hope, welke onder den naam var Afrikaanfche Thymbra, met gedoomde Bladen redelyk wel in Afbeelding is gebragt doo: Bartholinus. De Bladen komen aan trop je pureo. Pluk. Alm. 3««. T. 229. f. s. Heifteria, Hort- Clif 3$2. R. Lugdb. 393. BERG. Cap. 18$. Thyrnbra AfricaiM foliis fpinofis. Barth. Hafn, i<73« p. *7. ii. deel. v. stuk. ra. Afdeel* xiv. Hoofd» stuk:. dria. • * zie bladz.62,' 1,, r t » t l I ! • s  43^ D UBB e L B SOIDE rice heesters» Uï. Afdeel xiii. Hoofb- •tük. Aginmn XXIII. Polygala Stipulacea. Driebladije. I c 3 f i I jes voort; de Kelk is vyfbladig: de Bloemen hebben een dubbeld Vaandel, en daar boven een langwerpige groene Kiel, waar in de Meeldraadjes verholen leggen, die tot twee Vliezige Lighaarnen famengegroeid zyn. Het Vrugtbeginzel is met vier Hoorntjes gekroond, en heeft een Styl zo lang als de Meeldraadjes, zynde het Zaadhuisje ook vierhoornig, als gemeid is , tweehokkig , met enkelde Eyronde Zaaden. (23) Polygala met ongebaarde zydelingfe Bloemen , de Steng laag Heefterachtig , met drievoudige fmalle fpitfe Bladen. Hier wordt thans de Afrikaanfche Hcefterichtige Spartium met Hey-Bladen van Comwel yn, zo wel als het Afrikaanfche Hey Gewas met purperachtig roode Bloemen en ileine Bladeren , als die van Thym, uit S e3 k , t'huis gebragt. Volgens den Heer Bergius, die hetzelve Heifteria welke zagter is, ils niet ftekelig zynde, noemt, is de Afbeelding van Seba de beste, alwaar het gezegd wordt een Heefter te zyn van twee of drie Zoeten hoog, met de Bladen koppelswyze rond- ■om (23) Polygala Flor. imberbibus lateralibus , Caule Fruti. »li Fol. ternis linearibus acutis. Mant. 260. Bukm. Prodr. o. Heifteria mitior. BERG. Cap. 187. Spartium Africanum rutescens Erica: folio. oomm. Hort. II. p. 193. T. 97. Sufrurex Erica: forma Fiore xuberriiuo Bieynii. StB, Kai. ii. . 63. t. 62, f. 2,   2 Deel, Plaat xxvllt.  ö i a b è t v & ' i' i;' 43J jijb £?e;z Stam en de Takjes zittende , die met een Jicht -Afchgraauwe Schors bekleed zyn. 't Gewas komt, zo Limn;eus aanmerkt, in Verfchillende gedaanten voor , naar deh Ouderdom en mooglyk ook naar de Groeyplaats. Bergius geeft 'er fmalle getropte Blaadjes aan , die van boven plat, van onderen verhevenrond zyn, gladachtig, twee Lynen lang, en zydelingfe Bloemen, de helft kleiner dan in de andere. De Kelk is vyfbladig en klein, beftaande uit ongelyke, ftompe, gehaairde Schub» ben; de Bloem Vlinderachtig en ongelyk, hebbende geen Vleugels maar een Cylindnfche Kiel en een tweebladige Vlag, in welker Nagel een Meeldraadje beflooteh is, aan de binnetizyde van den top agt Meelknopjes hebbende. Het kleine ronde Vrugtbeginzel is ook met vier Hoornen gekroond, waar. tusfchen een Styl opftygt, die van boven dik is, hebbende èen geknopten, rüigachtigen, knikkenden Stempel. Ik bezit, onder myne Kaapfche Planten, eer! Takje van een Heefter, die zekerlyk tot dit Geflagt behoort, gelyk de figuur der Bloemen uit-' wyst. Dezelven , naamelyk , hebben die twee Wiekachtige gekleurde Blaadjes van den Kelk of tot denzelven behoorende, waar van in de Kenmerken is gefproken, en, tot meer verzekering , vertoont zig in eenigen het Hartvormig tweehokkig Zaadhuisje reeds geformeerd. Het Gewas zweemt in manier van Bladmaaking E e veel it, déél, v. Stuk. UT; Afdeelï x;v. üooEb.tuk. Ö8miria. Pilygala Empetri- %Iia. '1.xxviii, F>S- i.  434 DUBBElBROEDEillCE HEESTERS. ni. Afdeel xiv. Hoofdstuk.Agma> k>£f. veel naar die Soort van Hey, welke Empetri* folia genoemd wordt, en is hier nevens, in Fig. i , op Plaat XXVIII, wat het hovende gedeelte van het Takje aangaat, in de natuurlyke grootte afgebeeld, zynde het 'onderfte ongebladerde gedeelte nog eens zo lang. De Kleur van het Takje is bruinachtig en die van de kleine Takjes Wollig wit. De Blaadjes, omtrent een Kwartier Duims lang, hebben eene Rolrondachtige figuur, met een Puntje, zyn groen en zeer gefronzeld, komende niet Tropswyze, maar digt by elkander voort. By A ziet men het Hartvormig Zaadhuisje in de gefteelde Kelk tusfchen de Kelkblaadjes, zynde de Bloem, zonder dezelven , aldaar ook met zyn gebaarden Kiel , den Styl en Meeldraadjes, afzonderlyk, vertoond. Securidaca. Een driebladige Kelk; een Vlinderbloem die een tweebladige :Vlag binnen de Vleugels heeft: de Vrugt een Eyronde éénhollige Haauw , uitloopende in een Bylswyze Wiek , en bevattende een enkel Zaad, zyn de Kenmerken van dit Geflagt. Twee Soorten, beiden Westindifche Gewasfen, zyn daar in begreepen, als volgt (*). (O Se- (*) 't Geflagt van Securiiac* by Tournefort , bevattende de Seéuridacs lutea major van Bauhinus, wegens de Bylswyze figuur det Zaaden van Clusius dus genaamd , is onder ie GmniUtis betrokken.  fl) Sccuridaca met een regtopftaande Steng. In Bosfchen op Steenige Gebergten van 't Eiland Martcnique heeft de Heer Jacquin: deeze waargenomen , die een Boom is van twaalf Voeten hoogte, met lange, flappe Takken lug ; tig begroeid s en getroste paarfche Bloemen. De Vlag is hier ftomp, de Vleugels zyn rondachtig , de Kiel heeft een plat omgeboogen byhangzel. (a) Securidaca met een klimmende Steng. Deeze, een klimmend Heefterachtig Gewas, is den zelfden Heer by Karthagena , ih digt Kreupelbofch, voorgekomen. De jonge Takje? van hetzelve loopen in zeer fterke Klaauwierer uit. De Bladen zyn langwerpig ovaal, ftomp en glad, gefteeld. Tegenover dezelven komer Trosfen van reukelooze roode Bloemen ,. die de Vlag fpits , de Vleugels langwerpig, en aat de Kiel een groot byhangzel hebixn. Onder de Tienmannigen in deeze Klasie komt eerst voor het Geflagt van A- (1) Securidaca Caule ere&o. Syst. Nat. XII. Gen. S52. p, 472. Veg. XIII. p. 5 3 3. jACC^. sinter Hifi. tS7. T. iR? f 39. Sccuridaca Fruticola Foliis fubrotundis &c. Brown. Jam 287. (2) Seenridaca Caule fcandente. Jaccj,. Amer. Hift. 197 t. 183, f. 83. Spartium fcandens , Fru&u er ftato ?c alaco Flore rubro. 1'i.um Ie. 247. f. 1. Securidaca foliis oblongis fpicis ramofis. Brown. Jam. ii. p. Ee i II. Deel. V. stuk. Ü.FDEEL, XIV. tfoOFD1tuk.i. Secaridaeel ,-etJa. B.egtftamraige. II. Scar.denSr Klimmen» de.  43G DubbeliroÊderige Heestêrs, III. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Tienmannige, i. Abrus precatoria. Weegboontjes,PI. XX vil Fig. 3. A b r ü s. Behalve de Vlinderbloem zyn de Kenmerken een flaauw vierkwabbige Kelk, mee de bovenfte Kwab breedst, negen Meeldraadjes, aan 't Grondftuk van onderen famengegroeid, van boven gaapende: een ftompe Stempel, en Klootronde Zaaden. De eenigfte Soort (i) , te vooren in het Geflagt van Glycine geplaatst, is een Gewas, dat men van öuds Abrus genoemd heeft. Ten minde worden daar toe betrokken die Koraalroode Erwtjes, welken, uit Gelukkig Arabie in Egypte gebragt zynde, meer dienden tot verfiering van 't Jonge Vrouwvolk, dan tot Spyze, zo Veslingius aantekent. Mooglyk zullen zy ook wel , hier of daar , als Kraaltjes ian Draaden gereegen , tot Paternosters in ge. bruik zyn; waar van de bynaam ontleend. Men noemtze in Indie , alwaar het Gewas algemeen is , Weegboontjet, om dat van dezelven, by fom- fi) Atmis. Syst. Nat. XII. Gen. iïss, p. 472. Veg.XUï. p. 5 3 3. Glycine Fol. abrupto - pinnatis , Pinnis numerofis obtufis. Sp. Plant. II, p. 1025. Fl. Zeyl, 2s4. burm. FL Ind. f>. ki. Hert. Ups. izl, Phafeolus Glycyrrhizites, Folioalato 8cc. sloan. Jam. 70. Hift. I. p. 1s0, T. 112. f. 4, j, s. Phafeolus Arborescens alatus kc. Pluk. Alm. 294, t. 114. f. 5- Pilum Indicum minus coccineutn. c. b. Pin. 212. Abrus. Vesl. AZgypt. zs. Hert. Cliff: SS. HiLL. Anat. 11. Orobus Indieus, Abrus Alpini di&us , Fruftu coccine* atri macuia notato. Bus Ar. Zeyl, toubkf. Inft. p, 393. Abrus Frutex. Rumph, Amb. V. p. j7, T. 32. Konni. Hert. Mal, VKI. P. tl T. 39.  DlADELïHIA. 437 fommigen, in plaats van Gewigt gebruik gemaakt wordt; doch by ons voeren zy dikwils• den naam van Weesboontjes , wegens de hoog- j roode Kleur met een zwarte Vlak aan 't end, even als men fomtyds de Weeskinderen uitge-^ monfterd ziet, In Oostindie noemt menze Zaga, welk woord van Arabifche afkomst is en op het gebruik derzelven , in het foldeeren der Metaalen , zoude zien. Eenentwintig van deeze Korrels , zo zy groot zyn, maaken een Maas zegt Rumphius , 't welk zo veel is als een Drachme of Vierde Loots; van de kleine vierentwintig , en men moetze zekerlyk , daar toe, egaal uitzoeken en frifch neemen: want van de mynen bevind ik dat wel dertig in een Drachme gaan. Te vroeg afgeplakt, voegt hy 'er by , of door 't leggen op een doffe plaats, wordenze geheel zwart; gelyk 'er ook veelen onder de mynen, en wel de grootften zyn; fommigen van de kleinften bruin , in plaats van rood , maar even 't zelfde heeft plaats in een Tuiltje van de Zaadhuisjes of Haauwtjes deezer Weegboontjes , gelyk die zig geopend vertoonen. Dit Tuiltje, waar van de Afbeelding in de Natuurlyke grootte, op Plaat XXVII, in Fig- 3, is gegeven, heeft men uit China overgebragt, en daar zitten , behalven de gewoone rood en zwarte , ook bruine en zwarte Boontjes in de omgedraaide Haauwtjes: gelyk men 't zelve, in myne Verzameling, befchouwen kan. Ee 3 *t Ge¬ il, DEEL, V. STUK. III. Vfdeel, xiv. ■ioofd« ruK. Dscan* ria.  UI Afdeel. xiv. Hoofdstuk:. Timmarmirl* * ii. o. II. Stuk , ibladz. 41J (*) Zie 't V. DEFider Uitgezigtt Verkandtlingtn, Uadz. 13 2» 438 Dübbelbroederige Heesters. 't Gewas, daar byna alle Autheuren van fpreeken, verfchilt aanmerkelyk van den Weegkorrels - Boom of Koraalboom, te vooren befchreeven *; wiens Zaaden van 't zelfde gebruik doch veel grooter zyn , tot onderfcheiding hier nevens by A vertoond. Het is een Heefter, met taaije, flingerende, platachtige en als dubbelde Ranken, die zig om Boomen, Kruiden, Staaken , Takken , of door elkander vlechten, maakende een wonderlyke verwarring. Aan deeze Ranken komen gevinde Blaadjes als die der Tamarinden, en van eene ongemeen fterke Zonnewendende eigenfchap. 's Morgens , als de Zon opgaat, fpreiden zy zig uit, en 't Gewas vertoont zig op 't allerfierlykfte bly-groen; tegen den Middag, als de Zon fterk fchynt, fluiten zy zig opwaards tegen elkander; vervolgens openen zy zig wederom , en tegen den avond voegen zy zig nederwaards famcn blyvende dus den geheelen JSIagr. Dit moet men van alle de Vinnetjes aan een Blad verftaan en deeze Eigenfchap wordt betrokken tot den Slaap der Planten ("*). Voor 't overige komt het Gewas, in hoedanigheid , veel met ons Zoethout overeen , wordende de Blaadjes , tot verzagtinge van de Borst en Keel, als Thee getrokken. De gedagte Zaadkorrels hebben mede een verzagtende eigenfchap; doch, tot Voedzel gebruikt 3 oordeelt menze kwaadfappig , hard om te ver- tee-  DlABELPHIA. 435 teeren en Winderig te zyn; mooglyk, omtreni als onze Turkfe Boonen. Zy werden , naai Alp in os getuigt , in Egypte, evenwel, gekookt en gegeten ; doch in Oost- of Westindie gebruikt menze tegenwoordig , ten minfte by de Europeaanen, niet (f). Bqrbonia. Een uitgerande Stempel: een Kelk met Doom* achtige Punten, en de Vrugt een fpitfe Haauw; zyn voor Kenmerken opgegeven van dit Geflagt , 't welk zes Soorten, altemaal Kaapfe Gewasfen, die Heefterachtig zyn, bevat, als volgt. (i) Borbonia met zeer fmalle, fpitfe, Haairige Bladen en endelingfe Bloemhoofdjes. Afrikaanfche Brem met Heyblaadjes, en zeer kleine geele Bloempjes aan Hoofdjes vergaard, vindt men deeze getyteld by Ray. Het is een klein , ruig, Heeftertje , dat de Blaadjes fmal ovaal- (|) Onbegrype'yk is 't, waar Linnsus het van daan gehaald heeft, dat deeze iierlyke Boontjes ten alleruiterfle Per. giftig zouden zyn , zeggende, Semina pulcberrima , maxime deleteria; offchoon C. Bauhinus dezelven met den naam van Pifvm virulentum Chinenfe fchynt te bedoelen. Den naam van Klootrond (Spariea) mogen zy ook geenszins voeren: zy zyn altemaal meer of min Eysond. (l) Borbonia Fol. fublinearibus acutis viüofis, Capitulis terminalibus. Syst. Nat. XII. Gen. 857. p. 473. ^5- ™tp, 534, Am. Aeai. VI, Afr. z. Genifta Afr. Erica: folio, Flor. parvis luteis in Capitula congeftis. Rij, Suppl. 105, Ee 4 [i, mzu y» stoz* ; III. Afdeel, xiv. Hoofdstuk:. Decgn.' Aria, x. Borbonia Ericifoiia. Heybkdi. ;e.  m. Afdefl. ■ XIV. HOOFDSTUK. II. htvigata, Gladbladige. i i III. TrintrvU, Drieribbi£e. ] j ] 5 < i ! HO D ÜBBEtB ROEDE RI GE H,E ESTERS, □vaalachtig, van boven glad, van onderen ruig., aan de kanten omgekruld heeft- (2) Borbonia met Lancetvormige, ongeribde , gladde Bladen , de omwinazels en Kelken ruig. Van deeze zyn de Takken rond, aan welker end Kroontjes voorkomen van Bloemen , die ^en vierbladig omwindzel hebben, dat Haairig s, en gefteeld zyn , met een Klokvormigeü £elk en geele Bloemblaadjes. Het Vrugtbe;inzel is ruig. Zy groeit aan de Kaap. (3) Eorbonia met Lancetvormige, drieribbige, effenrandige Lladm. Een Ethiopifche Heefter, met Bladen als van ie Steekende Palm, doch fmal en kleiner, van 'lokenet, wordt hier t'huis gebragt- De ieer Ber«ius befchryft deeze Soort omhandig. De Steng , zegt hy, js van onderen :aal met Wratjes , van boven Kranswyze be:et met Takjes, die gebladerd zyn met fmalle pitfe Blaadjes , ter naauwer nood een Duim ang , wederzyds glad. De Bloemen , als by Irosjes , gefteeld , op de toppen der Takjes voortr fz) Strbcnia Fol. lanceolatis, enerviis glabris , involncris ^alycibusqne hirtis. Métnt. 100, (3J Borbmia Fol. lanceolatis trinerviis inregerrimis. Eebo. H; cn-f- 4»+- Frutex jEtWÓpicns Rasci angufto V ninbre foüo.' Pluk. Alm. ijs. T. 297, f. 4.  DiadELphia. 441 voortkomende , zyn geel, van buiten ruig, en hebben tien Meeldraadjes, tot een Cylinder' famengroeid , met een Elsvormigen Styl en i fiompen Stempel. ("4) Borbonia met Lancetvormige, veelribbige, effenrandige Bladen. , Hier wordt het Afrikaanfch Heejier achtigs Spartium , van Commeltn , bedoeld, welks Bladen de Steng omvatten , en het zou de Heejier achtige Afrikaanfche Brem van Tournefort zyn, met Bladen als gezegd is. Van de Fluweelachtige ruigte der Bloemen maakt Commelyn geen gewag. De Steng is glad, zegt onze Ridder. (5) Borbonia met Hartvormige , veelribbige, effenrandige Bladen. 1 Een byna zo groot verfchil fchynt tusfchen de aangehaalde Afbeeldingen van Seba en Breyn plaats te hebben, als tusfchen deeze en (4) Borhonia Fol. lanceolatis multinerviis integerrimis. Geiïifta Africana frutescens Rusci nervofis foliis. TOURNE. lnft. C44. Spartium Afr. frurescens Rusci folio caulem amplexante. Comm. Hert. II, 195. T. 98. Raj. Her.dr. 107. Frutex jEthiopjcus Fol. Rusci, Flor. Fapilionaceis, Sericea lanuginc villofis. Plus. Alm. 159. T. 297- f- 3- ($) Borbonia Fol. cordatis mulrinerviis integerrimis. Hort, Cliff. 494. R.. Lugdb. 372. Mar.i. 438. Genifla Africana frutescens , Rusci foliis &c. SEB. Kab. f. p. 3s. T. 24. f. 3. PlantS luguminofa Ethiop. Fol. Rusci. Bbeïn. Cent. t, 21. Ee 5 ÏI.Deel, V.Stus, III. Afdeel. xiv. Ioofd i rus» iv. Lanceola-, a. Lancetoimige. v. Cordata. Hartvor.' nige.  442 Dübbelbroede r ig e Heesters. III, 'Afdeei xiv. hoofe> stuk. Tier., mannige. VI. Crenata. Gekarte de. en de voorgaande Soort, aan welke beiden Bla• den van Steekende Palm toegefchreeven worden, die maar een weinig in figuur verfchillen. De Kelk is byna gelyk in vyven gedeeld en ruig met fpitfe punten ; de Bloem van buiten geheel Wollig. (6) Borbonia met Hartvormige , veelribbige gekartelde Bladen. De Heer Bergius befchryft deeze Soort, tot welke door hem de Afrikaanfche Boomachtige Brem , met een breed rondachtig Blad , van Hermannus, t'huis gebragt is, omftandig. De Takken, zegt zyn Ed., zyn rond en glad , met weinige dunne Takjes. De Bladen , die overhoeks flaan, zyn Hartvormig rond, de Steng omvattende, gefpitst, aan den rand bezet met regte Stekeltjes , een Duim lang , uitgebreid en glad ; de Bloemen geel , gefteeld, aan Haairige Trosfen voortkomende, zyn ook van buiten ruig en hebben de Meeldraadjes, alle tien, insgelyks tot één Lighaam famengegroeid. Dit fchynt te ftryden met de algemeene Kenmerken van deeze Klasfe, hoewel het in de meefte Gefjagten plaats heeft (*), SpAR- (6) Borbonia Fol. Cordatis multinerviis crenaeis. Frutex .ïtbiopicus leguminofiis, Fol. Rusci majoribus in ambitu Spinulis fimbriatis. Pluk. Alm. icj. Berg. Cap. i-i. (*) In de Geihgten van Nisfoiia,*Pter,carpus, Erythrint\ Piscidia, onder de Boomen befchreeven; in die van Amer- pia,  Dtadelphia. 443 Spartium. Priemkruid. In dit Geflagt is de Kelk ncderwaards verlangd, de Meeldraadjes kleeven aan 't Vrugt-] beginzel: bet heeft een op zyde aangegroeiden Stempel; die van boven ruig is. ' Het bevat zeven Soorten met enkelde en zes met drievoudige Bladen, of drie Bladen op een Steeltje. De meeften hebben haare Groeyplaats in ons Wereldsdeel en zy zyn altemaal Heefterachtig. (i) Priemkruid met ronde Takken, de Bladen overhoeks , Draadachtig , aan 't Grond' ftuk bevlakt. Tot deeze Soort is de Reef ter achtige Afrikaanfche Brem, met fmalle Vlafchkruid-Bladen die blaauwachtig groen zyn, en geele Bloemen, van Doktor Sherard, t'huis gebragt. 't Gewas is Heefterachtig met lange Trosfen van Bloemen aan 't end der Takken, en groeit aan de Kaap. (2) Priem- ■pha , Ebenus, Abrus, Spartium, Genifta', Anthyllis, Berinma , Ulex , Ebenus, Oner.is, Aspalatbus, Crctalaria, onder de Heefters; en in die van Lupinus, Arachis onder de Kruiden te befchryven > zyn al de tien Meeldraadjes famengegroeid. (1) Spartium Ramis tereribus , Fol. alternis Fiüformibus Bad contaminatis. Syst. Nat. XII. Gen. 85 S. p. 4'4-- Veg, XIII. p. .555. Mant. 261, Genifta Afr. Frutescens , Fol. Linariae anguftioribus glaticis , Eloie luteo. RAJ. Denir, 104. II. DEEL. 7, STU3. HL 1FDEEL, •XIV. JOOEDTUK. Dtcgn,'ria, I. Spartium cnr.tami~ \atum. Vlakkig.  444 D ubbeleroeder ige Heesters. III. Afpeel. XIV. Hoofdstuk,ii. Sepiarium. Draadig. iii. Juneeum. liesachtig. (2) Friemkruid met ruuwe Takken, de bovenfte Bladen digt by één, en Draadachtig. Deeze, ook een Afrikaanfch of KaapfchGewas, heeft verfpreide Draadachtige Bladen, van drie Duimen lang, eenkleurig met de Takken, die geelachtig groen zyn. De Bloemen maaken een lange , gladde Aair uit , aan het end deiTakken. De Kelk is eenbladig, in vyven verdeeld, de Bloem Vlinderachtig en geel, hebbende tien Meeldraadjes tot een Scheede, die van vooren 'gaapt, famengegroeid, met langwerpige Meelknopjes. Het Vrugtbeginzel was lang en fmal, plat, met veertien Schepzeltjes van Zaaden; de Styl opklimmende en glad; de Stempel geknot en fcheef. Dit alles heeft^dc Heer Bergius dus waargenomen. (2) Priemkruid met ronde Takken, die aan de toppen Bloem draagen , tegenover elkander; de Bladen Lancetvormig. Dee- (2) Spartium Ramis lcabris, Fol. fupetioribus confertis Fiiformibus. Sparrium Fol, fparlis Filif, Stc. berg. Cap. ros. spart, Cap. lutenm, fol, &c. Pet. Gaz. T. 83. f. 3. Genifta Afr. Fp!. Linaria: anguftisfimis. Sec. Raj. Dendr. 10; Lathyroidcs Linaria: folio &c. Pluk. Mant. 114. t. 224. f. 1. (3) Spartium Ramis oppofitis teretibus apice Floriferis Fol. lanceolatis. H. Clif. iS6. H. Ups. 20s. R. Lugdb.''370' sauv. Monsp. «o. GoUAN. Monsp. 3$5. GRR. Prov. 480. GaRid. Aix. 204. Oriënt. 215. Sparrium arborescens, Sem. Lenri iimilibus. C, B. Pin. 39s. Spart. Dioscor. Narbonenfe & Hisp. lob. Icon. 91. Sparrium macrolobium. Ren. Sp. 14. t. 33, Genifta Juncea, j. li. Hifi. i, p, }9S. Tournf. 'ifi. 6+3.  Deeze is algemeen , in de Kruidhoven, bekend, onder den naam van Spaanfche Brem, in 't Franfch Genét cFEfpagne, in 't Spaanfch] Hiniefta, en Tniesta , in 'c Engelfch Spanish' Broom. Zy maakt een Gewas van agt of tien( Voeten hoogte , dat uit een taamelyk dikken Stam veele dunne groene Rysjes, die rond zyn, uitgeeft , aan welken hier en daar , zeer enkeld, Lancetvormige Blaadjes voortkomen; en Goudgeele Bloemen aan 't end der Takken, zo groot en fraay, dat men het dikwils gebruikt .tot verfiering der Bloemhoven. De Zaadpeultjes zyn lang , fmal en plat, bevattende veele naar Linfen gelykende Zaadjes , doch kleiner. In kragten komt het overeen met de gemeene Akker-Brem, doch heeft dezelven fterker. In Spanje, Provence , Italië en in de Oofterfche Landen, is dit Gewas, aan de Wegen , in Haagen en Kreupelbofch , niet ongemeen. (4J Priemkruid met geftreepte Takken, zydelingfe Trosfen en Lancetvormige Bladen-n Deeze Soort is op drooge Velden in Spanje waargenomen door Clusius. De Sweedfche Heer Osbeck merkt aan, dat dezelve op *t Scbier- (4) Spartium Ramis ftriatis, Racemis lateralibus, Fol. lanceolatis. Sp. Ram. angul. &c. Hort. Clif. 3 $6. R. Lapjib. 370. SAUV. Monsp. 6a. OSB. Itin. 37. Spartium tertium Flore albo. C. B. Pin. 396. Spart. 3. Hispanicum. cltjs. Hijf, I. p. 103. Spart. 2. Clus.Hisp. 204. II. Deel. V. Siuk. VFDEELj XIV. ÏOOFDTUK. Dceanria. rr. Monosper. um.' erjzaadi-;»  III. afdeel, xiv. Hoofdstuk. TienmanV>te, v. Sph&roear pon Rondzaa< dig. 44,6 DUBBF.LfiROEDERIGE HEESTERS, Schier - Eiland van Kadix, byna geheel bedekt zynde met een fyn wit Zand , ongemeen tiert j niettegenftaande men aldaar naauwlyks eenige andere Planten, behalve deeze en het Kruipende Stalkruid ; vindt. De Spanjaarden noemen haar Retamas. Zy groeit 'er meer dan eens Mans langte hoog; dienende dus de Bokken en Zwynen tot befchutting tegen de brandende Hitte der Zon, terwyl de eerften ook de groene Takken eeten , en men gebruikt dezelven om de Moeskruiden , die ter Markt komen , aan Bosfen te binden. Bovendien belet hetzelve de verftuiving van het drooge, losfeZand, ongemeen , en verfiert de dorfte Velden door zyne bloemen. De Stam is dikwils een Arm dik, Afchgraauw van Kleur; de Takken of Rysjes zyn groen: de Bladen glinfteren als Zyde: de jonge zyn Lancetvormig , de ouden ftomper, van vooren een weinig gefpleeten en omgeboogen. De Bloempjes komen in ontelbaare menigte, klein, wit, met roode Kelkjes voort. (5) Priemkruid met ronde Takken, de Bladen Lancetvormig ongefteeld, van onderen ruigachtig. Van deeze is thans een byzondere Soort gemaakt 3, (5) Spartium Ramis reretibits , Fo! lanceolatis fesfilibus, fuHus pu eveentibus. Mant. 571. Spart, alterum monofper. mum Semine Reni (ïmili. c. B Pin 396. Spartium hypoIpbzrolobiura. Ren. Sp. 3$. t. 33. Spart. 1. clus. Hisp, 2.03. Spart, 2. Clus. Hifi. I, p. 103.  ~0 ïA r> e l p n ia. 44? maakt , die naar de voorgaande veel gelykt, doch bovendien de Bloemen geel heeft. Zy' verfchilt evenwel veel in grootte, als den Staml doorgaans maar een Elle hoog en een Duim8' dik hebbende, met een ruuwe Schors en veeleA Rysjes, die doorgaans Bladerloos zyn , komende de Bloemen met die van Zoethout en de Zaadhuisjes met Paardeboonen byna overeen. Deeze bevatten een Nierachtig Z'*ad , dat in de Huisjes rammelt, doorgaans enkeld in ieder Haauwtje. Hier van is de bynaam der voorgaande afgeleid, die de Zaadhuisjes en het Zaad , beiden , kleiner heeft, doch anders van de zelfde gedaante, zo Clusius aanmerkt. De tegenwoordige groeit in Zandvelden , op verfcheide plaatfen van Kaitilie. (6) Priemkruid met ronde geftreepte Takken, de Bladen Lancetvormig, byna ongefteeld en ruigachtig. £l Deeze is Purgeerende Brem genoemd geweest, en groeit op drooge, Bergachtige, openeplaatfen , in Provence. Het is een Heefter , met Biesachtige Takken , die aan de enden Bladen en Bloemen tevens uitgeeft. De Bladen zyn Lancetswys' ovaal, ongefteeld, Fluweelachtig , korter dan de Bloemen, die gefteeld zyn, en een (e) Spartium Ramis teretibus flriatis , Fol. lanceolatis, fubfesGlibus pubescentibus. Ger Prov. 480, Geniftapurgans. Sp. Plant Ouj>. Genifta f. Spartium puryans, ]. B, Hift. I. ]». 404. TO'jknf. Inft. II. Deel. v, Stuk. III, lfdeel; XIV. ï00fd4 ruit. Deean. ria. VI. Purgans. ?urgee- nde.  ïiï. 'Afdeel xiv. Hoofdstuk. Titnmahnige. vii. Scorpius, Dooinbl; dige. 448 DüBEELEkoSDiRiGÈ Heés^érs; een tweelippigen Kelk hebben, de Meeldraad» jes allen famengegroeid, den Stempel Haakig; het Haauwtje langwerpig, famengedrukt en Haairig. De Takken zyn ongedoornd , zegt de Ridder: 't Is waar , dat het Gewas geen weezentlyke Doornen of Stekels heeft , gelyk andere Soorten van Brem hebben, maar de enden der Takjes vertoonen zig als Doornen , en hierom is het onder de Stekeligen geplaatst geweest. Van eene byzondere of uitmuntende Purgeerende hoedanigheid j in hetzelve, vind ik nergens gemeld. (7) Priemkruïd met uitgejpreide gedoomde Takken, de Bladen Eyrond. Deeze voert wegens de obgemeene Stekeligheid den bynaam. De Takjes van het geheele Gewas , 't welk een klein Bofchje maakt van ongevaar een Elle hoog, verdeelen zig in Stekels en deeze wederom in kleiner Stekeltjes, waar aan de Blaadjes zydelings groeijen, die de Punten der Doornen zodanig verbergen , dat men het niet voor ftekelig zou aanzien, eri dus kwetst het den aanraaker, even alsdeScorpioen, onvoorziens met zynen Angel. De vermaarde Clusius heeft het in Spanje drieder- ley (7) Spartium Ramis fpinofis patentibus, Foliis ovatis. Ge. nifta - Spartium fpinofum majus , prinum, fecundum, tertiumi c. b. Pin. 3*4. Tournf. Injl. «4$. Aspalathus altera, 1, 2, 3. clus. Hisp. 20%. lob. Icon. 82. gouan. Monsp. 3554 «er. Prov. 480. garid. Aix. 204.  D ï A D E L P H I A. 44$ ïey waargenomen, zynde van allen de Bloemen geelachtig en naar die van Brem gelykende. Hy begryptze allen onder den naam van As>\ palathus altera, die 'ervan de Lief hebbers der£ Kruidkunde, zo te Salamanca als te Montpel-a lier, aan gegeven werdt. Aan den voet der Pyreneefche Bergen groeide een derde Soort , die ruig van Takken was, welke men Hallada noemde. De Bloemen van de eerfte , met Suiker gegest , werdén, 'zegt hy, in Spanje, tot herftelling der vervallen kragten gebruikt. Deezé is in Languedok en Provence , zo wel als de anderen , ook niet ongemeen. Zy worden aldaar Argielas geheten. (8) Priemkruid met enkelde en drieyoudige Bladen, de Takken zeshoekig, aan den top Bloemdraagende. , i Drie Ribben, van ieder Blad afkomftig < ïoopen langs de Takken heen, 't welk dezelven in deeze Soort zeshoekig maakt. Todrnefort heeftze in de Levant gevonden. f9) Priemkruid niet drievoudige Bladen, Rysachtige Takken en zydelingfe dubbelde knikkende Bloemen. Van' (») Spartium Foliis folitariis ternatisque , Ramis fexangulalibus apice Floriferis. Spartium Orientaie Siliqui glabré corupresla et annulata. Tournf. Cor. 44, (9) Spartium Fol. tem. Ramis Viigatis , Flor. lateralibus geminis cernuis. Cytifus Lufitanicus Medica: folio, Fioribus ia Foliorum aljs. TeuBNF. Injl. «48. Ff fj. Deei., V. STtfS. III. XIV. lOOFDTUK.Deeatn. ria\ VIII. AnguliS ioekig, IX.' Patent Uitge. reid.  ra. Afdeel. xiv. Hoofd • STUK. Tienmamigt. X. Complica turn. Gevouwen» 4.50 Dubbelbroederige Heesters. Van deeze , die Portugailfche Cytifus doof den zelfden Kruidkenner getyteld was, zyn de Blaadjes ftomp Eyrond , byna gelyk, van onderen ruigacbtig : de Bloemen groot, gezwollen , hoog geel, nederhangende, met een rood■achtige Vlak op de rug van de Vlag getekend. (10) Priemkruid met drievoudige Bladen, de Blaadjes dubbeld gevouwen , de Takken ongedoornd, neerhurkende, glad, met ruuwe Haauwtjes. Hier wordt een Gewas bedoeld, dat de Tweede Cytifus is by Clusius, door hem zeer fraay afgebeeld. Hy vondt hetzelve in Spanje, en het groeit ook in de Zuidelyke deelen van Vrankryk. Hy befchryft het als een Hèefter van twee Ellen hoog, met witte Rysjes, die dun en Takkig zyn, de Blaadjes grys en altyd famengevouwen, zeer bitter; de Bloemen aan den top der Takjes, buiten 't Loof, Goudgeel , waar op Peultjes volgen die langwerpig zyn, met een omgeboogen punt, zeer ruig , als bezet zynde met itompe , lymerige, Borttel - Haairtjes. (11) Priem- (10) Spartium Fol. tern. Foliolis condupKcatis, Caulibu» Jnermibus proftratis glabris , Leguminibus leabris. Cytifu» r.amis humifufïs &c. sauv. Monsp. 190. Cyt. Fol. incanii anguftis et quafi complicatis. C. b. Fin 390. Guett. Stamp. .ii. f. 417. Cytifus Moutis Calcaris. J. B. Hifi. I. p. 37e, ' Cytifus 2. .Clus. Hifi. i. f. 94. Hisp. j>o. Ic. is-a.  D I A D E 2. ? H I A. 4?K jfii) Priemkruid wïi drievoudige en enkelde Bladen, de Takken hoekig en ongedoornd. Deeze is onder den naam van Gemeene of, enkel Brem , in 't Franfch Genest, in 't Engelfch Broom , in 't Hoogdukfch Genjler of' Ginfter , bekend. Men zouze Bezem ■ Brem: kunnen heeten , gelyk de bynaam luidt; om dat haar Rys dikwils van de Boeren tot Be« zemen gebruikt wordt , en hierom noemen de Spanjaarden haar Soobas. De natuurlyke Groeyplaats is niet alleen in de Zuidelyke deelen, maar door geheel Europa, tot in Sweeden. „ Byna in geheel Duitichland, in Vrank„ ryk , Engeland en de Nederlanden , vindt men het zeer menigvuldig, inzonderheid op i, Zandige, fteenachtige en dorre Velden, (zegt ,4 Ray): hoewel Clusius, dat te verwon„ deren is , geen blyk van dit Gewas, van „ zelf groeijende ; in Ooftenryk, Bohème of 5!L Moravie, heeft kunnen vinden" (*). Zy groeit Heefterachtig, dikwils eens Mans langte hoog , hebbende dunne Houtige Stengen, met veele groene Rysjes, die zig wel verheffen , doch fil) Spartium Fol. ternatis folitariisque , Ramis jnermibus angulatis. OeD. Den. 313. Hort. Cliff. 35S. R, Lugdb. 370. Fl. Stuc, j89 , «33. Gokt. Belg. 203. Genifta angiilofa & Scoparia. C. B. Pin. 3 5«. Genifta. dod. Lob. &c. GÖUAN, Monsp. 356. Ger. Priv. 481. Cytifo- Genifta Scoparia vul» garis. Tournf. In/1. 1549. . (*; Zie CLUS. Stirp. Parnt. Hift. p. 49. Ff 2 Si. Deel, v» stvè, Ilï. üfdeïl; XIV. EiOOFDTUK. XI. '\copajium. Bezem, item.  fll. AlTEEL «V. Hoofdstuk, Timfamigt. xn. Jleiiatum. «eftraalde, 451 DübbElbroeberige Heesters. doch zeer ligt buigen laaten, bezet met rondachtige Blaadjes , en kleine geele Bloempjes draagende, waar op taarr.elyk groote platte Haauwtjes volgen met klein Zaad. Deeze Brem heeft geen nadeelige Eigenfchappen. „ De Bloemen, verfchgeplukt, zegt ,, Lob el, eet het Gcmeene Volk van Aver„ ne en Aquitanïe , in groote menigte, voor „ Salaad. Dezelven, naamelyk, zyn zeer lief}, lyk van Reuk en Smaak. Ja, dat meer is, in Brabant worden de ingezouten Knoppen, ,, met Olie en Azyn , even als de Kappers ,» en Olyven , voor een goede Verfnapering gehouden : want men meent , dat zy niet „ alleen het Hart verfterken cn Appetyt maa- ken, maar ook de Verftoptheden openen en „ den Steen breeken. Met een Afkookze! van ,, het Zaad kan men, wel is waar, doen braa„ ken, doch, hoe veel Zaads men ook neeme, „ zal 'er niet dan een gemakkelyke Braaking, „ even als door Radyzen, Vygen of Olie, uit „ ontftaan" (*). (12) Priemkruid met drievoudige, fmalle, ongefteelde Blaadjes, en blyvende Steelen, {*) lobf.l KruUfo'k, bhdz. 1*4. fiO Spartium Fo!. ternatis linearibus fesfilibus, petiolati» perfiftentibus, Ramis oppofitis angulatis. Mill. Ie. T. z;o, f. 1. Spart, squicoloriim m nirnum monranum triphyllum. Col. Eepbr. I. T. zs$. Genifta radiata five ftellaris, J, 8, Hift. i. f. 30»,  D i a d e l p h i a. r 453 len: de Takken hoekig, tegenover elkander (*). De Geftraalde of Gefternde Brem wordt du; genoemd, om dat zy zihr byna als de Kransbladige Kruiden vertoont. In de Hiftorie del Planten van J. Bauhincs wordt 'er dus var gefproken. „ De Brem, welke wy Geftraaldt „ of Gefiernde heeten, is een fchoon, Takkig „ Plantgewas. De Steng, die enkeld is, ver „ deeld zig in drie Takken, en deeze weder „ om twee, drie of viermaal in anderen, wel „ ke altoos driedubbeld zyn, met Leedjes vai „ twee Duimen lang, geevende van ieder Knoop „ zes Bladen uit, die Kranswyze om het Tak„ je ftaan , gelyk in het Walftroo of Kleef„ kruid , doch breeder dan die van het Wal„ ftroo en zagter, grys en ruig, zo wel ah „ de geheele Plant. Aan 't end der Rysjes . „ die zeer teder en hoekig zyn, komen geele ,, Bloempjes , naar die van de Brem gelyken,, de , digt by elkander voort, zo ik het wel „ onthouden heb. In de Hiftorie der Planten ,, van Lyons noemt menze Genifta Ilvenfis." Aldaar wordt gezegd, dat dezelve op 't Eiland Elba , voor de Kust van Toskanen leggende , groeit, (*) Deeze bepaaling is, 't zy men petiolis leeïe, gelyk in Sp. Plant, of petiolatis , gelyk in Syst. Nat. Ed. xii. en Veg. xiii. ,my duifter.- want Volia petiolata zyn Gefteelde, en Sesfilia Ongeftcelde Bladen , (Pbil, Hot. p. ï3 3.) vai* waar komen dan de (Petioli) Bladfteeltje* in deeie Soort? Ff s U. Deel. V. Stuk, III. Afdeel. xiv. Hoofd- 1 stuk. Decor,, drie, [  454 dubbelbroederigï heesters. III. Afdecl xiv'. Hoofd. stuk. »II. Spir.cfum Doorn tïkkige. groeit, en in Bloem en Vrugt overeenkomt ' met de gemeene Brem. (13) Priemkruid met drievoudige Bladen en hoekige gedoomde Takken. Dit Gewas, dat in de Zuidelyke deelen van Europa , op Steenachtige plaatfen, aan de Zeekust groeit, is in de openbaare Kruidhoven bekend , en onder de naamen van Cytifus, Aca. cia en Aspalathus , by deze en gene Autheuren, befchreeven geweest. Het heeft, naamelyk, in de gedaante iets, dat naar alle die Geilagten zweemt. Volgens R au wol f komt het ook op den Berg Libanon voor. G e n 1 s t a. Brem. Een Kelk met twee Lippen, die in tweeën of drieën verdeeld zyn : de Vlag langwerpig, van den Styl en Meeldraadjes nederwaards omgeboogen. Dus zyn de byzondere Kenmerken opgegeyen (*). Veer- (13) Spartium Fot. ternatis , Ramis anjulatis fpinofis-. H. Cliff. 35«. H, Ups, 108. R. Lugdb. 370. SAW. Monsp. 191. gron. Oriënt, ui. Acacia trifolia, C. B. Pin. 392. Aspalathus fecunda trifolia. J. B. Hift, I. p. 37;. Gouan. Monsp. Cytifus lpinofus. TOURNF. Injï. ö.f8. Acacia altera. DOD, Pempt. 7si, (*) Of hier een Drukfeil fchuile, weetik niet, maar wel , dat deeze bepaaling zeer duifter is; teiwyl ook in de Lysc dar Kenmeiken ftaat Piftillum deprimens Carinam, en in Gen. Plant. Carina retJa. Men zal het misfchien zo moeten begrypen , dat door den Styl en Meeldraadjes de Vlag van den Kiel afgehouden en dus agtcrwaards omgeboogen wordt.  DïADELPHI A. 455 Veertien Soorten komen 'er in voor, waar van tien gedoomd en vier ongedoornd zyn: meestal groeijende in ons Wereldsdeel of in de Oofterfche Landen. (i) Brem met drievoudige , wederzyds ruigachtige, Bladen en hoekige Takken. Deeze voert den naam van Kanarifche, on dat zy uit Zaad-, dat van de Kanarifche Eilan den gebragt was , in Europa is voortgeteeld Men betrekt 'er toe den Eerften Cytifus vai Clus i os, in Spanje groeijende, die fomtyd ter hoogte van een Boompje opfchiet, welk Stam geel Hout heeft met een zwart Merg zynde de Schors der Takken witachtig en di jonge Takjes geheel ruig. De Blaadjes komei drie op een Steeltje, en de Bloempjes Aairs wyze aan 't end der Takjes voort, geel va Kleur, waarop Peultjes volgen als die va Brem, maar ruig, met kleine zwarte Zaadje; De Wortel is Houtig en fpreidt zig naar vei fcheide kanten uit. D (i) Genifta Foliis ternatis , utrinque pubescentibus,Rara angulatis. Syst. Nat. Veg. xiii. Gen. Sjs>. p. j36. Ed.Xl p. 474. H. Cliff. 3 SS- Mat. Mei. 347- R- Lugit. ijl.Cyt fus minonbus Foliis Ramuüs tenellis viüolïs. C. B. .Pik. 39< Cytifus. I. Clus. Hift. i. p, 54. 0. Cytifus Canarienfis fen pervirens & incanus. comm. Hort. ii. p. 103. T. 52. Cy Can. Fl. candido & citrino. sfb Kab, ii. p. 6. T. 4. f. t 7. Cyt. Can. microphyllosanguftifoliusproriusincanus,FLUï Alm. 128. T. 277. f. 6. Ff 4 xi, £>iel, V. Stuk» III. Afdeel. xiv. Hoofd* stuk. 1. Genifta. Canarien. fis. Kanarifche. I » 1 1 n e ii [. t. >  III. afdeel. xiv. Hoofdstuk, Tienman ■ ligt. RoozenHout. 4$6 Düb'belbrokderi ge Heesters* De Kanarifche. Cytifus., uit S e ba aangehaald, fchynt van een geheel andere natuur te zyn, als dunne fliertige Takjes hebbende, die langs den Grond kruipen , en zig fomtyds maar een Voet hoog met de Bloemfteeltjes verheffen. Linn^us of de Heer MüRRAYzegt van deeze Soort: „ de Bladen zyn ftomp Ey„ rond , eenigermaate gefpitst, wederzyds ruig„ achtig , doch die by de Bloemen voortkoj, men byna ongefteeld en zeer klein: de Kelk >, in drieën gedeeld , met de onderfte Slip „ drietandig : de Aairen van vyf of zes Bloe»> men: de Haauwtjes witachtig ruig: de Bloe}, men fterk van Reuk." Het algemeen bekende Lignum Rhodium of Rofaceum, m. de Apotheeken dus, en gemeenlyk Roozen-Hout , wegens zynen zeer aangenaamen Reuk byna volmaakt met dien der Provence - Roozen overeenkomftig, genaamd , wordt de Wortel geacht te zyn van een dergelyk Gewas. Het plagt eertyds van de Eilanden Rhodus en Cyprus, in de Middellandfchc Zee, te komen, en kreeg daar van den naam , dien het nog behoudt. Tegenwoordig wordt het ons meest van de Kanarifche Eilanden en uit de Westindiën toegebragt. Sommigen verzekeren , dat het de Wortel zv van ' den Kamrifchen Cytifus. Het is geelachtig , met bruine of Rosachtige Streepen en HarstAderen, Men moet het van 't gewoone en thans niet minder bekende Roozen-Hout, dat al-  DIABEÏ.PHIA, 457 alleenlyk wegens de fierlyke marmering van Kleuren dus genoemd , en tot het keurlykfte Schrynwerk gebruikt wordt, wel onderfcheiden. Het andere dient meest tot het ftooken van Roozen - Olie , die uit de eigentlyke Roozen naauwlyks te bekomen is. (2) Brem met drievoudige van onderen Haairige Bladen ; de Bloemfteeltjes zydelings , meest vyf Bloempjes hebbende en gebladerd; de Haauwtjes ruig. De Groeyplaats , van deeze Soort, is in Languedok en Italië. Zy gelykt naar de voorgaande veel , maar heeft de Blaadjes grooter, ovaal, van onderen ruigachtig eu aan beide enden fpits: de zyd-Takjes kort; de Kelken in drieën gedeeld ; de Bloemen Reukeloos : de Blaadjes , die by de Bloemen groeijen, gedeeld en naauwlyks kleiner dan de overige Bladen van 't Gewas, waar van de Takken hoekig en Haairig zyn. (3) Brem met drievoudige , ongejleelde, li- ni-- Gerifta Fol. ternatis fubtus villofis, Pedunculis lateralibus fubquinquefloris foliatis ; Leguminibus liirfutis. Am. *tcad. Iv, p. 184. Cyt. fl. lateralibus, Flor. hirfutis, Caule ere&o ftriato. SMJV. Monsp. 191. Sp. Plant. I. p. 740. Cytifus Monspesf. Medica: folio tkc. Tournf. Inft. 648. Cyr. fylï. candicans. CffiSALP. Plant. 113. gouan Monsp. ijs. (i) Genifta Fol. ternati» fesfilibus linearibus fubtus Sericcis. Cytilits Aigemeus Linifolius Inful. Stoeclnduoj. toubmf. Inft. 648. ger, Prtv, 485, GARIO. Aix. 147, Pf 5 II. Deel. v. stui,. HL \fdeel4 xiv. ; Hoofd. '> ituk. Decan» iria. II. landkans. VVitachti;e. III. Linifoliai 'lafchbla. lig».  4$8 DüBBELBROEDERIGE fÏEESTIRS. III. Af di el. XIV. Hoofd» STUK. Tienman- TV. Sagittalis. Pyltakkige. < « l 1 < < niaale , van onderen Fluweelachtige Bloden. Deeze heet de Vlafchbladige verzilverde Cytifus van de Hieres■ Eilanden by Tournef o r t , en deeze Eilanden leggen by Toulon, voor de Kust van Provence. Die groote Kruidkenner hadtze zelf op het grootüe derzei ven Porqueroles, en op het Oofielykite , Titan genaamd , gevonden , zo Garidbl aanmerkt, hebbende het Gewas lang in de Tuinen by Aix gekweekt, tot dat het eindelyk in 't jaar 1709, door den ftrengen Vorst, fneuvelde. Het zou ook in Spanje groeijen ralgens Alts troemer , en in de Levant. Het is een Heeftertje met knoopige Takken, getand wegens de afgevallen Bladen; de Tak« ken bladerig, hoekig, regtopdaande, Wollig, net Trosfen aan 't end, van Bloemen als dis Ier Akker-Brem en ruige Haauwen. (4) Brem met Vliezig tweefnydende gewrichte Takken ; de Bladen Lancetswys' Ey. rond. Op Bergachtige plaatfen , in de Zuidelyke leelen van Provence , groeit deeze volgens Ge. (+) Genifta Ramis «ncipitibusmembranaceis articulatis ,FoI» «•ato - lanceolatis. Mill. Ie. 259 f. 2. H. Clif. 35J. R. ugdbat. 371. Gen fta Herbacea f. Chama:- Spartium. j. R üft. I. p. 393. Chama:. Genifta faxatilis, C. B. Pin. 3»jJ :hama: - Genifta fagittalis Pnnnonica. Cam. Hert. T. 13. leniftella. Tqubkf. Inft. «te. Tab. ai), GlR, Prtv. 4S2.  DIADELFHIA. 459 Ger ard. Zy is, om het zonderlinge Gewas aan te toonen, door Tourkefort afgebeeld. Men vindeze ook in Pannonie, dat is in een gedeelte van Neder - Ooftenryk > volgens CamerariüSj die 'er mede de Afbeelding van geeft. Het aart niet veel in de Tuinen en groeit naauwlyks een half Voet hoog. (5) Brem met Vliezig driekantige, byna gewrichte Takken; de Bladen driepuntig. Deeze, door Loeflinc; in Portugal waargenomen , geleek veel naar de voorgaande, doch was in alle opzigten grooter , en de Vleugels der Bladen liepen in drie Doornen uit, zynde de Haauwtjes bekleed met een witte Wolligheid. (6) Brem met Lancetvormig gladde Bladen', en geftreepte , ronde, regtopjtaande Takken. Dit is het Gewas, dat men gewoonlyk Akker* (s) Genifta Ram's triquettis Membranaceis fubarticulatis, Fol. tricuspidatis. Chama: - Genifta peregrina. Dalech. Hift. 17». Gen'ftella fruricofa Lufitanica Iatifolia. Tournf. Inft. 646. Chama: - Genifta Caule foliato, C. b. Pin. 396. Genfftella ftuticofit Lufitanica anguftifolia. Tournf. Inft. 04S. (6) Genifta Fol. lanceolatis glabris, Ramis ftriatis teretibus ereftis. Htrt. Ciijf. 3jy. r. Lugdb. 371. Gort. Belg. 204. Ft. Suec. 587, Sj4. Genifta Tinftoria Germanica. C. b. Pi*. 39J. tournf. Inft. «43. LOB. A. ii. p. SS» II. Deel. V. Stuk, III. afdeel. xiv, , Hoofdstuk. Dec*K. iria. V, Tridenta'a, Drietanlige. vi. TinSoria. Akker-| Biera.  in, Afdeel. xiv. Hoofj» ■ STUK. Tkntatn- { * BlKÏZ. ] 1 l t Elsdz. 5 C 1 d 1; d fl e: w 4<5o Ddbbelbkoederige Heeste*t. ker-Brem noemt, zo wel in deNbordelyke als in de Zuidelyke deelen van Europa, en inzonderheid in Duitfchland gemeen. Men noemtze in Italië Cerretta of Braglia-, in Vrankryk Genifte of Genet ; in Engeland Greenweed oi Dyers Weed, en in Duitfchland Heydenfchmuck of Ferbblumen. Deeze Iaatfte beaaaming, met die van Flos tinStorius overeenkomflig, heeft sy, wegens de Kleurende eigenfehap van haare geele Bloemen , die van de Verwers gebruikt vorden , om met het blaauw der Weede een poene Kleur te maaken. Deeze blyft laager dan de Driebladige of lezem - Brem , hier voor befchreeven *, en ;roeit ook zo regt niet op, maakende Bosjes ■an haare Kruidige Rysjes , veeltyds fcheef langende , of tegen ander Gewas fteunende ; égroeid met veele dergelyke Blaadjes ak de paanfche Bremf , glad en groen. Op 't end er Takken komen Aairen van Bloemen voort ie geel en fraay zyn, waar op dergelyke laauwtjes volgen als in de andere. In de Geneeskunde maakt men zo wel van eze als van gene gebruik, hoewel het eigentik deeze fchynt te moeten zyn. Men plagtze ; houden voor een uitmuntend Middel tegen 2 Miltzugt en 't Graveel; als cok tegen Veroppingen van de Lever. De Bladen, Takken ï Toppen , in Wyn of Water gekookt, zo el als het uitgeperfte Sap daar van, zyn fomds dienftig bevonden tegen de Waterzugt. Het  DlADELPHlA." 4ÖI Het Zaad heeft een purgeerende hoedanigheid «n de Afch van Brem is aangepreezen als byzonder kragtig in het afzetten der Slymerige Stoffen door de Waterwegen. Sommigen merken arm, dat de Akker-Brem, in 't byzonder, den Melk der Koeijcn, die daar van eeten , zo wel als de Boter en Kaas ; daar van komende, bitter maakt. In ons Land | heeft menze weinig, zynde haare Groeyplaats, door den Hoogleeraar de Gorter, alleen! lyk by den Ouden Ysfel , in Opper-GelderI land,aangetekend ; terwyl men de Bezem Brem, hier voor befchreeven , overvloedig in Zandige Landsdouwen van de andere Provinciën , en ' zelfs in Zuid en Noord - Holland , aan den Duinkant aantreft. Op de Wortels van beiden groeit de zogenaamde Brem ■ Raap , een Soort van Orobanche, vervolgens te befchryven. (7) Brem met Lancetvormige gladde Bladen en gelyke, ronde, regfpflaande Takken. Deeze gelykt naar de voorgaande , zegt de Ridder . maar de Stengen zyn niet gevoord of I hoekig; en naauwlyks geflreept : ja in hec ge\ heele Gewas heeft geene ruigte plaats. De i Bladen zyn een weinig fmaller ; de Bloemen I zeer ver van een, in gepluimde Aairen. (8) Brem (7) Genlfia Fol. Lanceolatis glabris , Ramis aiqualibus tei; getibus ereftis. Mant. 571. * 51. fiKKL. V. STUK. III. Afpeel* xiv. EIOOFD» stuk. Decan.' iria. vin tiberica. iiberücbe.  in. Afdek xiv. Hoofd stuk. vnr. Florid» Sierlyke IX. Pilo/a. Haairije. 462 Dubbelbroederice Heestèrs.' (8) Brem met Lancetvormige Fluweelachtig* Bladen , de Takken gefireept , rond: de 1 Bloemtros/en over ééne zyde. Deeze, die in Spanje voortkomt, wordt door ■den vermaarden Clusius aldus befchreeven, 'Tot twee Ellen hoogte groeit fomtyds deeze Heefter op, met een naakten Stam , zonder Knoopen , regt, een Vinger dik, van buiten met een witachtige Schors begroeid, van boven zig verdeelende in veele tedere broofche Takken, welke met menigvuldige Blaadjes als die van Vlafch of Thymekea verfierd zyn. Van boven zyn deeze Blaadjes groen, van onderen grys en byna Zilverkleurig, in Smaak eerst droog op de Tong en een weinig famentrekkesde, vervolgens bitterachtig. De Bloemen, aan de toppen der Takjes Aairswyze groeijende, o-e. lyken naar die van de Duitfche Akker-Brem en zyn geel; Het Gewas in zyn geheel is fraay voor 't Gezigt. (9) Brem met Lancetvormige fiompe Bladen en een leggende geknobbelde Steng. Dit (s) Genifta. Fol. Lanceol. Serieels, Ramis «naris tereti. bus, Racemis fecundis. Genifta Tinaoria Hispanica. Cl-js. Hift. I. p. 101. Hisp. p. i99, 200, Gen. Tina_ Fmtesceilt' For. incanis. C. E, Pin. 395. (s) Genifta Fol. Lanceolatis obtufis, Caule ruberculatodecumbente. H. Clif. i5S. Fl.Suec.s%% , s3j. R. Lugdb. 37,.ge. niftaR.mofa Fol. Hyperici C. B. Pin. }>s. chama:- Genifta, &c. Uid, Chama;. Genifta prima. Clus, Hift. i. p. i03. Pam.  B ÏABEEPHIA. 463 Dit is een laage Brem , die deswegen dei naam van Chama ■ Genifta voert by Clusius zynde van hem in Opper- en JNeder-Ooften ryk waargenomen , doch ook voortkomend' In Duitfchland en de Zuidelyke deelen vai Vrankryk. Zy is zelfs in Provence, op dorn plaatfen, zeer gemeen. Men vindtze Takkigi Brem met Bladen van St. Jans Kruid, byBAu HiNus, getyteld. Het is een laag Gewasje van veele Takjes , die uit hunne Knobbeltje Blaadjes uitgeeven , welke langwerpig zyn, al: die van de Akker - Brem, en zodanig geplaatst dat fommigen onder 't Landvolk in Ooftenryk aan den kant van Hongaryc , hetzelve Gelbt Klee, dat is Geele Klaver noemen. (10) Brem met Lancetvormige ap de kant gehaairde Bladen, de Takken neerleggende geftreept ruig. Deeze is door den vermaarden Tourne. Fort, op zynen Levantfen Reistocht, waargenomen. (11) Brem met enkelde Doornen; de bloeijen- de (10) Genifte Fol. Lanc ciïmh, Ramis nroftratis ftriatis pilofis. Gen. Oriënt, minima humifula . Fol. fiibt. ad oras pilofis. tournf. Cer. 44. (11) Gcniffa Spin. fimplicibus, Ranvs Floriferls jnermibus, Fol lanceolntis. H. Ciif. ;sS' R. Lugdb. jyx. Gcn.fta minoi Aspalathoides. C. E- Pin. 39?. Prodr. 1c7. Geniftella aculeafa. Lob. Ie 11. T. 93, Geniftella. Don. Ptmpt, 670, II, üiil, V, STUK, i IÏL AïDEELÏ ' XIV. • Hoofd-? 5STUK. DecMi 'dria. i t t X. Humifufa. Leggende, XI. Anglictt Engelfche.  4«S4 Dübbelbroederige Heesters. nr. Afdeel. xiv. Hoofd» STUK. Timman nige. XII. Germanicat Duitfche. de Takken ongedoornd; de Bladen Lancetvormig. Deeze groeit niet alleen in Engeland , op vogtige Heijen , maar komt ook op de HeyVelden van veele Woudplaatfen in Vriesland, als mede omtrent Harderwyk, Naarden , Utrecht , Zwoll , en elders in onze Provinciën voort, zo de Hoogleeraar de Gorter aantekent. Men noemtze by ons Stekende Brem of Katte-Doorn. Bauhinus befchryftze als een Heeftertje van ruim een Voet hoogte, rond van Stam met een roodachtige Schors , bier en daar met Doornen , doch yl, gewapend , in kleiner Takken verdeeld, aan welken rondachtige en langwerpige Blaadjes, met Doornen daar tusfchen en kleine geele Bloempjes als die van Brem. By Orleans, in Vrankryk, hadt hy ook zodanige Brem verzameld; {li) Brem met famengeftelde Doornen ; de bloeijende Takken ongedoornd ; de Bladen Lancetvormig. Hier wordt de Gedoomde Brem , die men Gaspeldooren noemt, bedoeld , welker Groeyslaats , by ons, op den Muider - Berg is aangetekend. Sommigen hebben deeze verward net de voorgaande, waar van zy door de manier (ii) Genifta Spin. iimplicibus, Ramis Floriferis inermibuSj Fol. lanceolatis. R. Lugdb. 371. GoST. Belg. 20J, dod. Ptmpt. és». Riv. Tetrap, 67.  Dl'ABELPHlil 465- nier van Groeijing, de Bladerloosheid, waar in zy meest verfchynt, en de Doorens , die uit' elkander ipruiten, aanmerkelyk verfchilt. ] t (13) Brem met dubbeld famengeftelde Doornen: de bloeijende Takken ongedoornd; de[ Bladen fmal en Haairig. Behalve de voorgaande, groeit ook deeze in Languedok en Provence overvloedig. Zy wordt Kleine, Gedoomde, zeer ruige, Spaanfche Brem, getyteld van C, Bauhinus, zynde een Heeftertje van naauwlyks een half Voet hoog. (14) Brem met een ongebladerde Steng en kruüVmgfe Doornen, ! Tot deeze wordt de Tweede Scorpióen-f Brem van dien Autheur t'huis gebragt, welke Van hem nergens dan op de Heuvelen in de nabuurfchap van Granada in Spanje v/as gezien, wordende aldaar Molino geheten by de Ingezetenen. De hoogte van 't Gewas was zelden meer dan een Voet, maakende 't zelve een digt " (13) Genifta Spin. decompofïtij, Ramis Floriferis inerrnii>us, Fol. linearibus pilofis. Gen fpinofa minor Flispanica villofisfima, C. B. Pin. 39$. Gen. Monspel. fpinola CS, Preilr. 157. Geniftella Montis Ventofi, fpinofa. J, b. Hift. 1, p. 400. Ger. Pnv. 483. Gouan. Mtnsp. 357. (r4) Genifta Caule aphyllo , fpinis decusfatis. Geniftafpartium fpintfum minus. C. B. Pin. 394, Scorpiu», i. CjLUS.' Hift. I. p. i«7- J- B. Hift. I. p. 403. Gg II. Deel: v. snik. ié: lfdeel» XIV. JoOFDTUK. XIII. ïispanieé. paanlehe'. xiv. .uftianicsS onujjge- :he,  m. (Afdeel. xiv. Hoofdstuk. TienmanI's'' 1 j ] I ij "i v f h j' c m c li s z B< Z< R Sc Zi 4*5 DtTBBlLBROEÖERTGE H 1E 8 T E R ï,1 digt Bofchje van gedoomde Takken, aan welken de Doornen in 'i kruis geplaatst waren, beurtlings twee tegen elkander over; zynde hec Loof met een digte Wolligheid bekleed, zo dat het zig als vol Spinrag vertoonde, hebbende kleine korte Zaadhuisjes of liever Zaaden als Erwtjes (*). ■aspalathus. Dit Geflagt, waar van het getal der Soorten jegen.en - twintig is, bevat byna a'temaal Afri:aanfche of Kaapfche en maar eenige weinige ndifche Planten. De oude benaaming van dspalathus , welke op het Hout van dien aam geen betrekking heeft, is 'er, mooglyk l navolging van Clusips, wiens Aspalathi ;r echter niet toe betrokken zyn, aan gegeSP, De meeften waren te vooren Genifta moemd en zyn altemaal Heefterachtig. Zy ebben de Bladen BondeIswyze uit één'Knop. : voortkomende, 't welk tot een gemakkelyke nderfcheiding dient. De (*) Deeze Soort zou dan eenigermaate lchyncn te voldoen n het Kenmerk , ren opzigt van de Zwdhuisjes van dit eflagt in Gen. Plant, opgegeven; naamelyk Legumen /L „undum , dat ii een Rondactuige Haauw: terwyl de andere .orten, i„ -t byzonder de Akker-Brem , langwerpge pia.re aadhuisje. of Haauwrjes hebben : des ik niet zie hoe de dagte Kenmerken daar op in 'i algemeen roepaslelyk zyn. «ftA* is H ook, dat "er maar een enkeld Zaad, door den d.er, aan roegefchreeven wordt, terwyl in al!e de békende orte» het Haauwrje van de Brem verfcbe.de Nieracluige *djes bevat, gelyk h4u.m t. regc heeft aangemerkt.  DlABÊtffiTIA. 4*f De opgegevene Kenmerken zyn; een Kelk In vyven gedeeld, met de bovenfte Slip grootst: een Haauwtje dat Eyrond , of langwerpig is, bevattende weinige Nierachtige Zaadjes. (1) Aspalathus met gebondelde naakte fmalle Blaadjes, die rondom een Knopdoorn ftaan. De aangehaalde van den geleerden Breyw^ op deeze Soort, is een Kaapfch fterk gedoomd Heeftertje \ dat de kleine Takjes grys heeft, met fpitfe Doorntjes van een half Duim lang, door fmalle , groene Blaadjes omringd, die van tien tot dertien uit ieder Knop voortkomen, gelyk inde Lorkenboom, geevende een of twee Bloempjes uit, waar op fpitfe Haauwtjes volgen , van een half Duim lang , die grys zyn, bevattende drie of vier geelachtige Zaaden (*). (2) Aspalathus met gehandelde Draadachtige Bladen , en naakte. Wrattige, Wollige Knoppen. Dee. (1) Aspalathus Fol. Fasciculatis linearibus nudis, Spinam Gemmaceam circumftantibus. Syst, Nat. XII. Gen. sSo. p, +75- V'l" P- Si7' Gen!fte"a fpinofa Africana Laricis folio. Breïn. Cent. T. 26. Pluk. Phyt v>7. f. 5. (*) Deeze eerfte Soort, zeer fpitfe Haauwtjes hebbende , tolgens de Afbeelding van BREYN, maakt reeds de laatst op. gegevene bepaaling van Lcgumen ovatum , muticum , fubdisptrmum, als een Geflagts - Kenmerk, zeer duifter. (2) Aspalathus Fol. Fasciculatis Filiformibus , Geramil Vemicous tomeatofis nudis. Syst. Nat. XII. fff. XIII. Gg 3 II» DSEL, V. STCSE. mi Ifdeel.» xiv. ÏOOFtri tuk. ï« Aspalai hus 'pinofa, Geduorn^ Ie. II. , Verructfa", Wrattige.  III. Afdeel xiv. Hoofd stuk. Tienman tige. III. Capitata. Koppige. IV. 'Aflrntes Getonde. 468 DüBBELBROTtnERIGE HEESTERS; Deeze wordt befchreeven als een Kaapfe Heelier van twee Voeten hoog , die Houtig is, met groote Knoppen of Wratten: de Bladen Vleezig , glad , fpitsachtig , een Duim lang ; de Bloemen zydelings , korter dan de Blaadjes en byna ongefteeld: de Kelk ruigachtig: de VJag van de Bloem Ha irig. (3) Aspalathus met gebundelde fmalle fpitfe Bladen , de Bloemen aan Hoofdjes, met naakte Blikjes. By Se ba is deeze zeer wel afgebeeld, onder den naam van Ethiopifche Genijia, draagende een Goudgeeie Bloem, met kleine omgeboogene Bladen, befranjet met een Spinachtig Geweefzel , op het verhevenfte der Takjes , omtrent de Bloemen , in 't ronde opgeftapeld. Bergius heeft daar van een groote en kleine waargenomen. (4) Aspalathus met gebondelde Elsvormige gefpitfte , gladde Bladen , een ruige Steng en verfpreide Bloemen. Deeze vindt men ook by Seba, alwaar de- zei- F (i) Atpatatbus Fol. Fisc. linearibus acutis, Flor. capitatis, Braeteis nudis. Am. Acai. VI. Afr. 30. Berg. Cap. 201. tlXSK. Phyt. 397- f. 6. Seb. Kak I. T. 23. f. f. (4) Aspalathus Fol. Fase. iubutatil mucronatis glabris , Canle villofo, Flor. fparils. Genifta Aftroires Juniperinis punjentibus foliis Sec. Pluk. Mant. %%. T. 411, f. j. Raj. Dentr% 1.4. SEB. Kali. U T. 24. f. *V]  DlADEtPHIA. 4 AsP"Utl"" *>SC. Setacel, inermibus hispidis, F.or.bus Capitatis. Genifta Ethiopica F!r.re fl,1vo , FoJiolss' «nflai.&c. Fi.uk Mant it. T 4H f- 4 seb *-*.i.p.,B. T. 23. f. *. Aspakthos Capitata hum.lior. IiE«G. Cap 203 Ui) ASpala,i«, Fol. Fase. tomentofo Sericets, Flor. J«* ralibus, Vexiilis pubescenribus. Maat. m  DlADEtPHIA. 475 Dit is een regtcpftaand ityf Heefter-Gewas , byna geheel grys met overhoekfe Takken , de Bladen gebondeld , Wollig grys en fpitsachtig , de Bloemen aan 't end der Tak-! ken zydeiings en ongefteeld hebbende. Zy zyn geel van Kleur, met eene ruigachtige Vlag en komen voort uit een Klokvormige ruige Kelk , met twee Borftelachtige korte Blikjes. De Tanden van den Kelk zyn Elsvormig, ver van elkander en korter dan het Kuipje; waar in deeze Soort voornaamelyk verfchilt van de voorgaande, die de Punten of Slippen van den Kelk viermaal zo lang als het Kuipje heeft, zegt onze Ridder. Dat Kaapfche Heefter - Gewas , uit myneVerzameling , waar van een gedeelte van den Tak, in Fig 2 , op Plaat XXVIII, vertoondj wordt, behoort zekerlyk tot dit Geflagt, maar verfchilt, in 't een of ander opzigt, van alle de tot dus ver opgegevene Soorten. Naast zou het fchynen te komen aan de Aspalathus parviflora van Bebgitjs, indien dezelve ook geen ongedeelde Bloempjes had, gelyk de meeften : en daarom geef ik hier den naam van Gefteelde aan. Ik heb te meer daar van in Afbeelding gebruik gemaakt , om dat onder alle de gemelden maar van één of twee de Zaadhuisjes fchynen gezien te zyn; als in de befchryving niet gemeld wordende: terwyl zy aan mynen Tak, zo wel als de Bloemen, zeer duidelyk zig openbaaren, zynde fpitfe Haauwtjes , 11. Dsil. v. Stuk» III. Afdeel. xiv. Hoofd- TUK. Iris, isptlatbus Pedanculaus. Sefteelde. '1. xxviii. Fi£. t.  476 DtjebElbroederige Heesters, III. Afd&ei x!v. hoofb«tuk. Titnmim nige. jes j van omtrent een half Duim lang, even als in de eerde Soort. Twee derzelven komen geflooten, twee opengebarften, en omgekruld , na de uitwerping van het Zaad, aan ' den Tak voor. Hy is van onderen vry dik en geheel Houtig , byna een Voet lang , zo dat dit Gewas niet van de kleinfte Heeftertjes fchynt te zyn. De Schors is barftig, waar door zig de geelachtige binnen-Bast, die het Hout bekleedt, zeer duidelyk vertoont. Hy geeft j als overhoeks , Takjes uit, en deeze wederom kleiner Takjes , die digt bezet zyn met eene witte of Zilverachtig gryze Haairachtige Wolligheid , als Fluweel , gelyk ook de Blaadjes , die de langte van omtrent een Kwartier Duims hebben. Zy zyn róndachtig en dun , doch loopen niet zeer fpits uit, en flaan getropt aan de Takjes, meest naar boven, by vyven of meer, opeen Wollig Knopje, dat na 't afvallen van dezelven overblyft, als een Wollig Wratje, hoed;migen men veel aan de kleine Takjes vindt Uit den Schoot, als *t ware , van die Bladtropjes , of ook daar buiten, komt een Steeltje voort , van meer of minder langte , waar aan een Bloempje , dat door twee Blikjes is gefchoord. Men kan de gedaante van dit Bloempje , in zyn geheel , aanmerkelyk vergroot zynde , by B befchou. wen. Het heeft een vyfpuntigen Kelk, die , zo wel ais de Bloemblaadjes , met dergelyke Haairachtige Wolligheid bedekt is, en waar Uit,  D i a d e L p h i a. 477 uit, behalve dezelven , de Styl en Meeldraadjes voortkomen , gelyk zig laager ' openbaart. De Kiel } en de Meeldraadjes daar in vervat,H zyn daar ouder, met fterker Vergrooting, nog" duidelyker aangeweezen. Het Haauwtjé, by Cd, vergroot voorkomende, is met dergelyke Wolligheid als de Blaadjes en Bloempjes, bedekt, doch anders wat bruinachtig van Kleur. Aspalathus met vyfvoudige ongejleelde Blaadjes , en eenbloemige Bloemfteeltjes. , fc Een Gewas , door den vermaarden Comm e l y n tot de Akker - Brem betrokken , dat men op Malabar Manneli noemt en op Ceylon Rathocomba, wordt hy Ph-kenetius, onder den naam van Smalbladige Lotus van Ma" drasf, met een enkelde gladde Haauw, afgebeeld. Ray heeft hetzelve Oostindifch DoryC' nium , met enkelde roode Bloemen op lang. wcrp'ge Steeltjes en zeer kleine Haauwtjes getyteld. Het is ren Heefter met dun, hard, rond Rys, als Roedjes, en korte Takjes overhoeks. (19) As- (is) Aspalathus Fol quinatis fesfilibus , Pedunculis unifloris. Genifta Fol. quinatis fesfilibus &c Fl. Zeyl. zju lotus tenuifolius Maderaspatanus &c. PLUK. Alm. zz%. T. zoi. f. z. DoryCHium Indicurr» , Flor. (ingularibus rubris 8cc. B.AJ Sufpl. 471. Manneli. htrt. Mal. IX, p. «>. T, 37. BUBM. Fl, Ind. p. iSS. II, DEEL. V. STUK. m» FDIELJ xiv. oofd•uk. Diets* \ a. XVIII. Indica. )osnndi- te.  nu Afdeel, xiv. Hoofd» STUK. xix. JEbenus. ■westindi fche. i *i i i f I 478 Dubbelbroede rigè Heesters. Op) Aspalathus met vergaarde , langwerpig ftomp ovaale, van onderen Wollige Bladen , tweebhemige Steeltjes en tweekwabbige tweezaadige Haauwtjes. Dit is de Boom niet, die het eigentlyke Zwarte Ebbenhout uitlevert, welke gezegd wordt tot de Palmboomen te behooren; maar een Gewas, dat het zogenaamde Groene Ebbenhout verfchaft, inde Westindiën, en op Jamaika in 't byzonder. groeijende. R och e fort zegt, dat hetzelve Heefterachtig opfchiet met veele Stammen , hebbende gladde , fchcon groene Bladen. De Stam heeft twee Duimen Spint j dat wit is , en het Hart zwartachtig groen , met geele Aderen, geevendc, in 't verwen, een licht groen Aftrekzel. Sloane heeft dit Gewas afgebeeld onder den naam van Boomachti^e Aspalathus of Bastaard-Ebbe'nboom, met Palmbladeren , een gaapende geele Bloem en een korte breede Papierachtige Haauw. Het komt )nder den naam van Brya voor by B r o wse, en Plumier noemt het Spartium, dat gedoomd is, met Porfeleinbladen en Ebbenbout. (20) As- f19) Aspalathus Fol. aggregntis, obovato-oblongis fubtus omentofis, Pedunculis bifleris, Leguminibus bilobis dispernibtis. Aspalathus Arborens feu Pfeudo - Ebenus Sec, Sloai», Tam. 14». Hifi. ii. p. 130. T. 17;. f. 1. Brya Arbore*. ens erefta fpinofa. Beown. Jam. 299. Spartium Portulacs iliis aculeatura Ebeni materie. Plum. Sp. 1», Ie, xat. . 1.  D i A o e t r h T a. 479 (io) Aspalathus meï drievoudige Wigvormige gladde Bladen , ti? zydelingj'e korter , fiaauws stoppeltjes enfamengehoopte Bloemen. De bepaaling nnderfcheidt genoegzaam deeze Soort, die de Boomachtige Kandiafche. Brem met altyd groene bladen, van Zanoni zoude zyn . een Boompje , dat in weinige Jaaren , in zyn Tuin, drie Ellen hoog was opgegroeid, en feeriigsüns fcheen te gelyken naar het Spartium, fpinofum van AlpiNus, doch daar van niet alleen door het gem;s der Doornen, zo hy aanmerkt , maar ook door enkelde Blaadjes 5 die in 't gezegde Spartium vyfvoudig waren, verfcHIde. Het Spartium Creticum van dien Autheur, dat mooglyk hier bedoeld wordt, hadt drievoudige Blaadjes, zonder Doornen. De Groeiplaats wordt gefield in Ethiopië. (31) A'palathns met vyfvoudlge ongefteelde Bladen, de Bloemfteeltjes ge - aaird. i Eth:opifche Cytifus , met fmalle , kleine ,g fpitfe gryze Blaadjes , de Bloemen ruig door eene ros geele Wolligheid, is deeze van Plu- kkjet (ie) Aspalathus Vol. trinis Cuneiformibus glabris , lateralibus breviorii.us, Sü;>u!is obfol»r>s , Florüius congeftis Genifta Arborea Cre' ca. ZaNONI, Mifl. 99. T. 39. (21) Arp-ilaihus Fol. quinis lèsiilihus, Pedunculis fpicatis. Am. Acid. vi. A<ï 31. Cyrilus anguftis parvis acutioribus & incanis tolus &c. Pluk. Ata. 12S. T. 273. f. 4. II. deel. v. SïUK. HL \fdesl;" xiv. rlooFjx tuk. xx. Crellca. Kandia., che. iryfMadi. e.  48© DubBELBR.OEDEH.IGE HEESTER-, III. afdeel. xiv. Hoofdstuk. xxii. Tridenta. la Drietandi- xxiii. Pilo/a. Haairige. xxiv. Antbyllti its. Getopte. k ë n e t getyteld. De Woonplaats worde gefield aan de Kaap der Goede Hope. (2a) Aspalathus met drieyoudige Lancetvormige gladde Bladen , drittandige gefpitfte Stoppeltjes, en Bloemhoofdjes. (23) Aspalathus met drievoudige fmalle Haairige Blaadjes zeer Haairige end - Hoofdjes en ruigachtige Bloemen; Het Bloemhoöfdje van deeze ié zeer ruig, zynde de Kelken en Blikjes, wier getal drie is, als bewald met witte Haairtjes, en de Bloemblaadjes , zö wel als de Kelken, zyn ook van buiten ruig. f24) Aspalathus met drievoudige, Lancetvormige , gelyke . een weinig ruigachtige Bla* den \ geene Stoppeltjes: Hoofdjes aan 't end der Takken. Deeze, van de Kaap afkomftig, is een Heefter met een ruige Steng, de Bladen zonder Stoppeltjes, ongedeeld, drievoudig, Lancetvormig, eenigermaate Vleezig, de onderden glad, die naast aan de Bloemen zyn een weinig Haai- r'g, Aspalathus Fol. trinis Lanceolatis glabris, Stipulis tridentati» mucronatis, Flor. capitatis. {ti) Aspalathus Fol. tetnis Linearibus villofis, Capitulis terminalibus pilofisfimis, Corollis pubescentibus, Mant, 262. f24) Aspalathus Fol. trinis Lanceolatis xqualibus fubpubeseeptibui, Stipulis nullis, Capitulis terminalibus. Anthyilis Asp»lat;\oidesFwticofa«ec,^Iffl».^ceniea, Verzilverde. xxvii. Calhfa. Eeltige. 1 ( j Aspalathus met drievoudige fmalle geftuweelde Bladen, enkelde Stoppeltjes die gefpitst zyn, en verfpreide Wollige Bloemen. Deeze Soort , die naar den Cytifus gelykt, komt eenigermaate overeen met de Gefluweelde van Bergius, hoewel aan dezelve Lancetswys' ovaale Blaadjes worden toegefchreeven, en geaairde Bloemen. Aan de Takken komen dezelven by troppen van zes, agt of tien, uit èéne Knop voort , doch aan de Takjes zyn ly verfpreid en grooter allen met een witte fluweelachtige Wolligheid bezet. (27) Aspalathus met drievoudige Elsvormige gelyke Blaadjes , rondachtige Stoppeltjes als Eelt, en gladde ge • aairde Bloemen. Deeze is door Plukenet afgebeeld, onler den naam van Driebladige Cytifus van de Saap, met Genever - Bladen en geele Bloemen n een gedrongen Aair vergaard. Bergius ïeeftze omftandig befchreeven. Linnjeus wien (ze) Aspalathus Fol. trinis Linearibus Sericeis, Stipulis muplicibus mucronatis, Flor. fparlïs tomentofis. Cytifus Africanus anguftifolius &c. Pluk. Mant. 63. Genifta Afr. Argen. tea. Fol. minimis Alopecurioides. Herm. Afr. 11. Aspalathus Sericea. Berg. Cap. 212. (27) Aspalathus Fol. trinis Subulatis ajqualibus , stipulis tubrotundis callofis, Flor. fpicatis glabris. Berg. Cap. 209. Cytifus trifoliatus Juniperinis foliis &c, Fluk. Mant. Sj» 345. f. 4.  j) i A d e t, p h I A. 4*3 wien de meeften deezer Afrikaanfche Gewas-^ fen, door den Leidfen Hoogleeraar der Kruidkunde, den Heer David van Royen,: onder den naam van Achyronw , zo hy zelf bekent, medegedeeld waren, befchryft deeze, als een Heeftertje , dat de Takken, door het afvallen der Bladen , met ronde Eeltachtige knobbeltjes, van binnen ruig, befprengdheeft; de Bladen drievoudig, op een Eeltachtig Voetftuk , ongefteeld , Elsvormig Liniaal, naar die van den Geneverboom gelykende, fpits, glad j plat, maar van onderen verhevenrond : losfc Aairen aan 't end der Takken: eenbladigeBlikjes , die Elsvormig zyn , van langte als de Kelk, wederzyds aan Heezelfs Voet enkele geplaatst: de Kelken glad met Elsvormigc Tanden: de Bloemen geel en glad. (28) Aspalathus met drievoudige Lancetvormige ruigachtige Bladen; de Bloemen vyj aan een Trosje, de Kelken ruigachtig; di Stengen hoekig regtopftaande. Deeze heeft haare Groeiplaats in de Le vant. De vermaarde Tour nep ort heef dezelve onder den naam van Orientaalfche Cytifus voorgefteld. De Steng is Heefterachtig, regt< (zS) AspalathM^o\. ternis lanceolatispubescentibus, Flor. Fasciculatis quinis , Calyc. pubescentibus, Gaul, ereftis angulatis. Mmt. 263. Cytifus Oriënt. Flor. amplis glomeratis, Tournf» fih I III. LFÖEELi XIV. rloOFD» TUK» DeernIrieit 1 XXVIII. ■ Orier.taliSa Levantfche.  484 Dubbelbroederigé Heesters. m 'Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Tienmannige. xxix. Pinnata* Gevinde. regtopftaande, met hoekige Takken, waar aan Blaadjes als van Vlafchkruid, en Bondeltjes of Tropjes van vyf Bloemen aan 't end der Takjes, die de Meeldraadjes altemaal famengegroeid hebben. (29) Aspalathus met gevind - vyf voudige ftomp Hartvormige Bladen, de Bloemfteeltjes Hoofdig. Deeze , ook tot de Kaapfchen behoorende , is een Heefter - Gewas, dat naby komt aan de Vyfbladige, de Blaadjes, die ftomp Hartvormig zyn (*) en een weinig Haairig, met zeer korte Steeltjes, gevind hebbende, vyf in getal: het Bloemfteeltje langer dan de Bladen ; de Aair rondachtig; de Bloemen van buiten eenigermaate Wollig. U e e x. Hey-Brem. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt onder de Tienmannigen van deeze Klasfe, zyn, dat de Kelk tweebladig is en het Zaadpeultje naauwlyks langer dan de Kelk. Twee (ip) AspaUttus Fol. pinnato-quinatis obcordatis, Peduneulis Capiratis. Am. Acai. VI. Afr. 32. (*) Oleoriata Telia vertaal ik ftomp Hartvormig en wil daar mede uitdrukken , dat de ftompre van de Harts,vyze figuur uirwaards gekeerd is in het Blad , tegenlrrydig met Ctrdata, in welke die inwaards is, gelyk men dit Iaatfte zien kan in Link. Phil. Bot. Tab. I. f. Io. Het zelfde begryp ik met Folia tievata ftomp Eyronde te vertaaien.  DlADE LpHIA. 48§ Twee Soorten bevat hetzelve , de eene in Europa, de andere op 't Zuid-end van Afrika groeijende. ; Ci) Hey-Brem met ruige fpitfe Bladen en verfpreide Doornen. Deeze, onder den naam van Gedoomde Breml voorkomende, is de Eerfte Scorpioen - Brem van Clusius, door dien Kruidkenner omftreeks de Pyreneen, dikwils twee Manslangten hoog, met een Stam van een Arm dik, waargenomen. Cemeenlyk, echter, groeide dezelve in Spanje maar ruim een Elle hoog, zo hy zegt, met veele Ryzen opfchietende , die digt met Doornen bezet zyn, cu geen Bladen hebben, dan in t vroege Voorjaar, in 't kort afvallende. De Bloemen waren kleiner dan die van de* gewoone Brem , bleek, en fomtyds roodachtig, de Haauwtjes rond. Deeze wordt van de Franfchen Jonc marin, dat is Zee - Bies , en door die van Gascogne Jauge genaamd. Zeer menigvuldig vondt hy dezelve, op zyn Reistogt van Bourdeaux naar Bajonne , in woefte fi) Ulex Fel. villofis acutis, Spinis fparfis. Snt. Nat. XII. Gen. 88.. p. 47«- r«- XI". V- Si9, H. Cliff. 35*. Ups. ziz. K. Lugdb. 37ï. Genifta fpinofa major long.onbus Aculcis. C. b. Pin. 394. Genifta fpinofa aitera. dod. Pentpt. 6S9. L 759. /3f Genifta fpinofa major brevioribus Aculeis. C. B. Pin. 394. Genifta-Spartium majus brevioribus Sc longioribus Aculeis. TOURWï. Inft. 6fJ. Scorpius, 1. CLUS. Hift, lofe Hisp. SII. IC 212. Hh 3 gf. Deel. V, Stuk, III. ■Vfdeel. xiv. 3ooko« ituk. I. Ulex Zuropaus. Europi:he.  III. Afdeel, xiv. Hoofd» tuk. Tiinmarmigo, II. Capenjis. Kaapfche. t 'Jlraorphi Fruticuja. Heefteiachti^e. 48Ö DüBBELEROEDERIGE HEESTERS. woefte Velden groeijende. In Engeland is zy , op dergelyke plaatfen , zeer gemeen, volgens Raïj wordende aldaar Furz , Whins of Gorfs genoemd, en Hey-Brem, in Duitfchland en de Nederlanden, alwaar zy naar den kant van Brabant groeit. (2) Hey - Brem met enkelde ftompe Bladen, en enkelde Doornen aan 't end der Takken* Deeze is , onder den naam van Afrïkaanfch Genifta-Spartium met Hey bladen, dat Besfen draagt, doorPlukenet, doch flegt,in Plaat vertoond. Peti ver heeft 'er beter Af beelding van gegeven. A M O R P H A. pit Geflagt heeft zynen naam van het ontbreeken eeniger weezentlyke deelen in een Vlinderbloem , zo dat het als mismaakt is of wanftaltig ten dien opzigte. Het heeft, naamelyk, alleen maar de Vlag, zonder Vleugels of Kiel, en daar door is het genoegzaam van alle anderen onderfcheiden. De eenigfte Soort (1) vindt men in de be- fchry- (2) Ukx Fol. folitariis obtufis, Spinis fimpKcibus rerminalibus. R. Lugdb. 372. Genifta - Spartium Bacciferum , Erica; fuliis, Africanum, Pluk. Alm. 166. t. isj. f. f. mala. Pet. Gaz. IX. t. s3. f. a. fl} Amorpha. Syst. Ata. XII. Gen. SSi. p. +77- XIII» p. 540. 'Hort. Clif. 3 5 3. t. 19. H. Ups. 20ï. R. Lttgdi. 393. Mill. Ditl. t. 27. Barba Jovis Americana &c. Angl, Htrt. 11. t, 4.  DlADELïHlA. 487 befchryving van den Cliffortfchen Tuin zeer fraay afgebeeld door Linnjeus. Zy is uit Noord - Amerika afkomftig ; zynde een Hee^ fter , meer dan Mans langte hoog, die eeh> germaate naar de Lombaartfe Linzen of Colutéa gelykt, met gevinde Bladen als die van de Basterd - Acacia , dertien of vyftien aan een Steeltje, en zeer kleine paarfche Bloempjes. De Meeldraadjes zyn veel langer dan de Bloemen en de Knopjes geel. Het is ooi door den Heer Mille r in zyn Kruidkundig Woordenboek, en ineen Engelfche Verzame ling van Plant - Afbeeldingen , aan 't licht ge bragt. ; Schoon in het Geflagt van Cratalana eemg Heefterachtige voorkomen, zal ik dit, om de de meefte Soorten Kruidig en de anderen nk zeer hoog zyn (*;, uitmonfteren; doch in h, volgende Geflagt zyn dezelven beter ondei fcheiden. O n o n 1 s. Stalkruid. De Kelk is hier in vyven gedeeld, met L niaale Slippen; de Vlag geftreept; de Haau dik gezwollen, ongefteeld; de Meeldraadjes i mengegroeid zonder Spleet. Dit Geflagt bevat een menigte Soorter w? (*) Daar is wel een Boomnchtige Ceylonfche Ciotala van den Heer J. Eurmaïsnus aangehaald , doch die heefi Stern*, volgens Rat, maar twee Voeten hoog. Hh 4 II. Deel. V. Srus. III. Vfdeel» xiv. BOOFD TUK» Iria, t :t :t iw a- > ar ria de  III. Afdeei HOOFDSTUK. XXI. Omnis ITiientatc Drietan. xxn. Cthpa. Gekrulde, 1 488 Dubbeleroederige Heesters. ^ waar onder de vyf Iaatften Heefterachtig zyn, ais volgt. (21) Stalkruid dat Heefterachtig is, met voudige , Vkezige , byna Liniaale, drietandige Bladen en tweebloemige Bloemfteeltjes. Het Spaanfch Heefterachtig Stalkruid met Vleezige drietandige Bladen, van Tournefort, is een Heefter van een Elle hooogroeijende in het Zout - Gebergte van Kordom' m Katalonie, als ook langs den Weg van Grenada naar Mallaga in 't Zuidelykfte van Spanje Hy heeft een regte gepluimde Steng, met kleine Elsvormige StoppcitJVs cn fmaIle V]ee_ zige Blaadjes , aan 't end drietandig. Aan 't end der Steng komen Bloemtrosfen voort die kleverig cn ftekelig zyn , van paarfche Bloemen, twee op een Steeltje. f» Stalkruid dat Heefterachtig is, met drievoudige rondachtige, gegolfde, getande, Lym- (21) ©«^ Fruticofa , Fol. Carnofis, linearibus tredenatis. Peduncubs bifions. Syst. Nat. xri. Gen. ss3. p. +„ X «II. P. w. Anonis Hispaniea Frurescens , Fobo tridentate,' Carnofb. Tournf. hji. STUK. Tiennannige. xn. Hermmidt. Levant» fcue. xiii. Erinacea. Sterk gedoomde. waargenomen. Gouan befchryftze, als een Gewas van twee Voeten hoog, dat grys is , met ronde Takken , de onderfte Bladen drievoudig , de boveniTen enkeld hebbende, uit wier Oxeleu drie- of vierbloemige Steeltjes voortkomen, met geele Bloemen. (12) Anthyllis die Heefterachtig is, met drievoudige byna gefteelde Bloemen en naakte Kelken. Deeze groeit in de Levant, en is, in 't byzonder, op 't Eiland Kandia, door Tournefort waargenomen, hebbende Bladen als van Vlafchkruid en kleine geele Bloemen. Hy ftelt bedenkelyk, of zy ook het Gedoomde Spartium ty van Alpinus. De Kelken zyn naauwlyks Blaasachtig, doch de Geftalte komt met de voorgaande Soort overeen : de Bloemen vier, op eigen korte Steeltjes. De Takken loopen in Doornen uit. (13) Anthyllis die Heefterachtig is, met enkelde Bladen. Deeze kwam Clusius overvloedig voor in (12) Anthyllis Frut. Fol. ternatis fubpedunculatis, Calycibus nudis, Dorycnium Fol. folit. Flor. ad Alas confertis. H. Clif. 37». Barba Jovis Cretica , Linaria: folio , Flore luteo parvo. TouRNF. Cor. 44. Baiba Jovis Cretica. Riv, Tetrap. Spartium fpinofum. ALP. Extt. zy. T. 26. (13) Anthyllis Frut. fpinofa , Fol. fimplicibus. GeniftaSpartium fpinofum, Fol. Lenticula: , Flor. cxruleo- purpurascenribui. C. B. Pin. 154. Erinaeea, Clus. Hifi. i« f. 10% Hisp. 213. Ie, p, »i4,  jj j a d t t ? « i ■ è.: 4-95 in 't Ryk van Valence , tusfchen de.Hoofdftad en Madfit, op Steenachtige plaatfen en langs de Wegen. Zy groeide geen Voet hoog , I zynde niettemin een fraay Gewas, doorgaans geheel beftaande uit een Bosje van Doornen ,6 dewyl de Blaadjes, naar die der Water-Linfen of Eende-Kroos gelykende, in 't kort afvielen. De Bloemen, als die der Erwten, zegt hy, uit den blaauwen paarfchachtig,doch kleiner, kwamen altoos , twee of drie te gelyk, uit ftekelige ruige Kelkjes voort. De Spanjaarden noemden het Erizo , als naar een Egeltje gelykende , weshalve hy 'er den naara van Erimcea aan gegeven hadt. JE B E N U S. De Tanden van den Kelk zyn, in dit Geflapt, zo lang als de Bloem, die geene Wieken heeft en een enkeld ruig Zaad. Twee Soorten komen 'er thans in voor, als volgt. (i) Ebenus met vyfvoudige Bladen. Vol- (jï "Ebenus Fol. quinatis. Mant. 45Ebenus. Syst. Nat. XII. Gen. S9S- P- 48° Veg. XIII. p. 545. Sp, Plant. II. p. Io7«. Ebenus Cretica. ALP. Exot. 279. T. 278. PON. ItaU 128. Trifol. fpicis ovatis villofis, Caule Fruticofo. R. Lugdb, 380. Anthyllis Fruticofa &c. SAUV. Metb. 237. Cytifus inca, nus Creticus C. B. Pin. 390. Barba Jovis Cytifi folio, Fl rubello. Babr. Rar. 1389. T, 377. & si3« Loto affinissdaw Sec. PLUK. Alm. 227. T, 67. f. S. IU DEEL. V. SïUJE, ie, fdezï.» XIV. Eoofo. ruit. 7) jkMt. ris. ï. KawÜa(the»  4yS Dubbelbroederice Heestbrs. III, 'Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Tienman- » Bladz. +78. 'II. Capenfis. Kaapfche, Volgens den vermaarden Alp i nu s fchynt deeze Soort Ebenus getyteld te zyn, om datze veel overeenkomst heeft met den Heefterachtigen Ebenus van Theophrastus, in Griekenland groeijende, die naar den Cytifus geleek, hebbende een zwart, vast en digt Hart, gelyk het Ebbenhout. Geenszins , echter , moet men hier denken om den Ebbenboom van Westindie, die een Soort van Gedoomde Palmboom fchynt te zyn, gelyk ik opgemerkt heb*. Het is, volgens hem, een Heefterachtig Boompje , op Bergachtige drooge plaatfen van 't Eiland Kandia veel voortkomende, zeer fraay verzilverd. De Stam is drie Ellen hoog en geeft Takken uit met Tiladen , drie op een Steeltje als die van den Cytilüs (*), doch fmaller, geheel wit. De Bloemen komen Trosachtig asn 't end der Takken , zynde met veele witte Haairtjes , als Zyde, doormengd. De Wortel is lang, Houtig en zwart. (2) Ebenus met drievoudige Bladen, Aan de Kaap der Goede Hope groeit een Gewas, dat de vermaarde Bergius genoemd heeft (*) Folia ternata five finnato • quinata zegt onze Ridder Mant, p. 4JI. Dit dient om de tegenftrydigheid, van drieof vyfbladig, op te helderen. (z) Eèenus Fol, ternatis. Mant. 2*4. Spartium Fol. alternis petiolatis ternatis &c. Bero. Cap. is». Trifol. Afr. fruti:ans, Fol. anguftiore Floie rnbicante, Comm, Htrt, 11. p.ïi3. T. 107,  D ia a D e t, r h 1 a. heeft Spartium met overhoekfe drievoudige Bladen, op een Steeltje en fmalle ftompe aangedrukt ruige Blaadjes, de Bloemen trosachtig. H Hier toe betrekt zyn Ed. het Afrikaanfche" Heefterachtige Drieblad van Commelyn,^ dat in 't jaar 1698, in de Amfterdamfche Tuin, geteeld was uit overgezonden Zaad. Het was een Boompje met een Stammetje van een iVoet hoog , dst zig in Takjes verdeelde, in de Jongheid Wollig , doch ouder wordende , zo wel als de Stam bruin, bezet met drie fmalle groene Blaadjes op een kort Steeltje. Aan de toppen van de Takjes kwamen de Bloempjes voort, roodachtig van Kleur, in een vierpuntige Kelk vervat en daar op volgde een Haauwtje , in óp Kelk verborgen , met een enkeld Nierswys Zaad. Volgens Bergius was het Vrugtbegiuzel rolrond en lang, met de blyken van veele Zaaden. Men zou daar uit mogen twyfelen, of die van hem wel het zelfde Gewas, als de befchreevene van Cómmej.yn, ware. L i P a r i a. De Kenmerken van het nieuwe Geflagt $ dat deezen naam voert, zyn; een Kelk in vyven gedeeld, met de onderfte Slip langer; de Vleugels van de Bloem om laag tweekwabbig 3 onder de Meeldraadjes zyn drie wat kor» ter: het Zaadhuisje is een Eyrond Haauwtje, li Zes h. Deel. „v. Siuk.1 III.' fdeelJ XIV. OOPIJUK. Decati' f3.  ^38 DüBBELSROjfJDERIGE HEESTÊRa; ra. Afdeel. xiv. Hoofdstuk,i. Liparia Jpbarica. Rondkop pige. n. Gramini. folia. Gtasbladige. i Zes Soorten, van de Kaap afkomftig, ko* men 'er in voor, naamelyk, (1) Liparia met Bhemhoofdjes, de Bladen Lancetvormig, geribd en glad. Deeze Soort, waar van de Geflagts-Kenmerken ontleend zyn , is een zeer fraaije Kaapfe Bloem - Heefter zegt Linn^eus, die een Steng heeft van vier Voeten hoog, ftevig en glad, met ongefteelde breed Lancetvormige Blaadjes, als die van Steekende Palm , doch langer , glad , effenrandig , ftyf, fpits , met fcherpe punten. Het Bloemhoofdje , aan 't end der Takken voortkomende, is als een Kelk omringd met Blaadjes, van langte als de Bloemen, en gelykt veel nam? don Kelk der Artisjokken. De Bloemen zyn geel. (2) Liparia met Bloemhoofd]'es en fmalle fpiu fe, ongejleelde Bladen overhoeks, de Keh ken ruig. Deeze , ook aan de Kaap , op Zandvelden groeijende , is een Takkige Heefter met Grasachtige Blaadjes, die ftyf, glad en fpits zyn , byna gelyk de Naalden der Pynboomen. Het Bloem- f 1) Liparia Flatibus Capitjtis , Fol. Lanceolatis nervofis Jlabris. .Syst. Nat, fig. Xlll. Gen. 1319. p. 554. Mant. a6S. Genifta Afric. RUSci Fol, Iongiotibuj, Flatibus lutcis in globum congeftis. Raj. Dindr. 107. (2) Liparia Flor. Capitatis , Fol. linearibus alternis acutis fesfilibus, Calycibus villofis.Mant. 25s. Genifla Africana Foiiis Finaftri. Rij, Dendr. 105.  ■  2 X> e el, 1' JL AA T ïï IX .  Dia de lphï a. 499 Eloemhoofdje beftaat uit geele Bloemen, wier Kelk Haairig is , en van de Meeldraadjes zyn negen tot één Voetftnk famengegroeid , het i tiende los en vry, 't welk dit Geflagt van de! Borboniaas onderfcheidt. , (3) Liparia met enkelde Bloemen, de Blaadjes by dezelven gepaard. , Deeze is Kaapfe Spartium genoemd geweest.1 Het is een Heefter met gladde Takken overhoeks, en Bladen van Akker-Brem of Vlafchkruid, digt geplaatst , brengende eenige Bloemen aan de Toppen der gebladerde Takjes voort. (4) Liparia met Kroontjes-Bloemen en Lancetvormige gladde Bladen. Deeze zou vau anderen Borbonia Umbellat'a getyteld zyn , doch by wien vind ik niet. Waarfchynlyk is het ook een Kaapfe Heefter. (5) Liparia met getropte Bloemen en Eyronde Haairig Wollige Bladen. Die (ï) Liparia Flor. folitariis, Fol. Floralibus oppofitis, Spartium Capenfë Sp. Plant. II- sss- Geniita lol, Geniita: Tincrorix majoribus. herm. Afr. IÏ. Am. Acai. VI. Afr. %%. (4) Liparia Flor. Umbellatis , Fol. Lanceolatis lsyibus» Borbonia Umbellata. (5) Liparia Flor. Fasciculatis, Fol. ovatis Viiïofo - tomentofis. Mant. 438. Borbonia tomentofa. BERG. Cap, 150. Genifta Africana tomentofa, arborescens. Seb. Kab. I. p', 38,T. 24. fig. 1,2. Cytifus Afric. Argenteus ipicatus. Hesm» *fr. 8. ïl 2 lï. DEÏ&, v. SWK, III.' lFnEEt, xiv. lOOFD» TUK. Dscan'ria, III. Oppofitai 'aatbladi;e. IV. 'Jmb'.llaté. bekroonle. v. Pilkfa. Haairige. ?1. XXIX. Fi£. 1.  UI. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Titnmtn 5<=0 DOBBELBROEBERICE HEESTERS; ik heb, in myne Verzameling, Takken van een Kaapfen Heefter, welke tot deeze Soort fchynt te behooren. 't Is wel waar, dat dezelve aanmerkelyk van de uit het Werk van Se ba aangehaalde Afbeeldingen verfchilt, doch hy komt nader overeen met de befchryving van Bergius, die de Borbonia tomentofa, thans hier t'huis gebragt, aldus vooritelt. De Steng is Boomachtig; de Takken zya „ rond Wollig, met Lidtekens , Kranswyze „ bezet met Takjes, die op de zelfde manier „ wederom getakt zyn , digt Wollig, Zilver„ kleurig Afchgraauw , gebladerd : de Bladen ,, verfpreid , Eyrond , aan beide enden fmal, „ fpits, wederzyds Wollig, ook Zilverkleurig, „ glanzig, ongefteeld, menigvuldig, naauwlyks „ een Duim Tang, Manielyk uitgebreid, langer „ dan de tusfchenwydten : de Bloemen ceni, germaate geaaird , aan 't end der Takjes „ ongefteeld , met Bladen omheind: de Kelfc „ eenbladig,byna Pypachtig, Wollig, vyfpun- tig; drie Slippen fpits Lancetvormig, de bo„ venfte, die breeder is, in tweeën gedeeld „ hebbende : de Bloem Vlinderachtig, rood? , langer dan de Kelk: de Vlag Eyrond, ftomp' „ uitgerand,gekield, holrondachtig, uitgebreid ■ „ de beide Vleugels Maanvormig, ftomp, half „ pylachtig , met Draadachtig fmalle , lange „ Nageltjes: de Kiel gelykvormig aan de Wie- ken, van boven uitgerand, van onderen in tweeën  diadelphia. 501 tweeën gedeeld, met twee Draadachtige Nageitjes. Van de tien Meeldraadjes, die in „ de holte van den Kiel verholen leggen, ko-i „ men negen uit één Lighaam voort, en het' „ tiende is vry , geheel daar van afgezonderd. ( „ De Meelknopjes zyn rondachtig. Het Vrugt„ beginzel , dat langwerpig en ruig is, heeft „ een Elsvormigen Styl, aan 't onderfte wat „ Haairig, zig een weinig verheffende, met „ een foorapen Stempel." Myn Tak , waar van een gedeelte in Fig. i , op Plaat XXIX, vertoond is , geeft laager Takjes uit , die eveneens gekroond zyn met Bloemen , nu gedroogd nog bruin rood van Kleur. Hy is digt bezet met eene Zilverhaairige Wolligheid , zo wel als de onderzyde en rand der Bladen , doch aan den bovenkant zyn de Bladen groener , gladder en eenigseins bruinachtig geel geboord : welk Boordzel niet Haairig is. Zy loopen fpits uit, en hebben anders eene Eyronde of Ovaalachtige figuur. Stoppeltjes hebben zy niet, maar komen voort uit eene langere digte Haairigheid. Hunne Ribben , behalve de middel - Rib , zyn door de Wolligheid naauwlyks zigtbaar. Zy omringen de Bloemhoofdjes , die menigvuldige Vlinderbloemen bevatten, waar van de figuur, afzon» derlyk , by A vertoond wordt, met aanmerkelyke Vergrooting , gelyk ook de deelen van de Bloem: als by b de Vlag, bye, *Z,deVleuI i 3 gels . Iï. DEEL. V. STUK. * III. Iïdeel; XIV. lOOFD. TUK. Deern* 'ris.  III. Afdeel xiv. Hoofd STUK. Tienman fiigs. jc-2 Dusbeliroederige Heesters. gels, met hunne Draadachtige lange Nageltjes en de Kwabbetjes daar nevens; by e de Kiel, die een Schuitswyze holte heeft: by/deKelk^ die byzonder ruig gefteeld is, met zyne vyf ruige Punten, en de Meeldraadjes daar in vervat , die , door 't openen van den Kelk, by s nader aangeweezen zyn , zo wel de negen famengegroeide , als het ééne enkelde daar boven. De eerstgemelde negen zyn afzonderlyk by h met hun Lighaam of Voetftuk vertoond, en by i ziet men het ruige Vrugtbeginzel en den Styl, die de weezentlyke hier voor gemelde byzonderheid heeft, van aan zyn onderfte gedeelte^ook ruig te zyn. Het Pluis der Bladen, door fterke vergrooting met het Mikroskoop befchouwd , beftaat uit doorfchynende Haairtjes, die eenigzins bogtig zyn, niet zeer fcherp gepunt. Uit dit alles ziet men, dat de Vrugtmaakende deelen grootelyks overeenkomftig zyn, en dat zekerlyk dit myn Gewas het Kenmerk heeft van weezentlyk tweebroederige Meeldraadjes, die niet alle tien zyn vereenigd, gelyk in de Borboniaas ; weshalve Link^us de Lipariaas daar van heeft afgezonderd : hoewel ?yn Ed. zelf aanmerkt, dat zulks nog nader onderzoek vereifchte in de vier Iaatfte Soo-ten (6) Li- (*) Mant. altera, p. zSg. (6) Liparia fioribus ftbfpicatis , Fo'.ovatis , viüofe tomc*, Wfis. Veg. XIII,  ri & r> e i- t h i a; 503 (6) Liparia »zet ijma geaairde Bloemen en Eyronde Haairig Wollige Bladen. Deeze Soort komt , zo de Ridder zegt, de voorgaande naby. Het eenigfte onderfcheid zou, volgens de bepaaling, daar in beftaan, dat de Bloemen hier byna ge - aaird zyn. Bergius zegtze in de zyne een Aair te hebben. De Top van de myne beftaat uit verfcheide kleine Takjes, die, ieder op zig zelve met Tropjes van Bloemen gekroond , te famen bykans een Aair uitmaaken. Misfchien zal 'er, derhalve , geen Soortelyk verfchil tusfchen beiden zyn. De Heer N. L. Burmannus merkt aan , dat 'er een groote verfchillendheid plaats heeft in deeze Gewasfen (*) , gelyk uit de Afbeeldingen by Seba met elkander, en met de myne vergeleeken zeer blykbaar is. Onze Ridder hadt te vooren daar van een Heejlerachtigen Lotus gemaakt (f). C y t i s u s. Een Kelk met twee Lippen , de bovenfte twee- de onderfte drietandig, en een Haauw , die aan 't Grondftuk dunner is, maaken, benevens de algemeene van deeze Klasfe, de Kenmerken van dit Geflagt uit. Men kan hier de Driebladigheid, welke in allen plaats heeft, en de byzondere Geftalte, by voegen. Tien (*) Flor. Cap. Prtir. p. 20. (f) Lotus fraticofiis. Syst, Nat. X, p. l*7*i li 4 II, Deel V, stok» I1L' Afdeel. XIV. Hoofdstuk,vi. Liparia geriiea. Gefluweeldc»  KI. Afdeel. xiv. Hoofdstuk.r. Cytifus Laburnur», a/pifcJie. j j 1 \ o j I tx f< l P. 504 Dübeelbeoeberice Heesters. Tien Soorten , meest Europifche Gewasfen en altemaal Boom- of Heefterachtig, komen in hetzelve voor, als volgt. Cl) Cytifus met enkelde hangende Trosfen en langwerpig Eyronde Bladen. Deeze Soort is Laburnum genoemd en tot ie Anagyris t'huis gebragt geweest. Zy groeit in Switzerland en Savoije op de Bergen, wordende deswegen Cytife des Alpes, dat is Alpiche Cytifus , getyteld. De Heer H al l er. 'ondtze menigvuldig in de Zuidelyke deelen m Switzerland, alwaar menze Auboursnoemt. 1« is , zegt hy, een Takkige digte Boom , 'an tien Voeten hoog , de Bladen drievoudig >P een langen Steel, ovaal, van boven groen, 'an onderen bleek , hebbende, met een Fluweelachtige Wolligheid bedekt. De Takken 3opcn uit in lange, hangende, Bioemdraagen. .e Trosfen van Goudgeele lang gefteelde Bloeien, wier Vleugels langer dan de Kiel zyn n daar op volgen ruigachtige platte Haau-' 'en. Dit (1.) tytifyf. R.CM* fimplicilms pendulis , Foliolis ovat. •Ter;' ^*n'Gen- «*«*xnl P. \ Cf "ï "* ^ »>■ HALL. eiv. 591. Anagym non fertida major Alpina & „on fceren* mox. C. B. Pin. Cytifus Alpinus latifolius & anguftilms &c. Tournf. Inft. tf+f. Eghei0. dod. 7s., löurnum Arboi t.ifolia. , Anagyridi Cmilis. j, £, flij! II.  DlABELJHIA. 505 Dit Gewas fchynt de Laburnum te zyn van Plinius, waar aan fommigen getwyfeld' hebben, om dat die Autheur hetzelve Trosfen] toefcbryft van een Elle lang,- doch op het Ge-S bergte Jura zouden deszelfs Bloemtrosfen vana weinig minder langte zyn , volgens Camer & r 1 u s, en in onze Tuinen heeft het dezelven dikwils langer dan anderhal ven Voet. Daar is een kleine en groote van, de eene fmal- de andere breedbladig. Het purgeert en doet braaken, volgens de Ouden. Het Hout, dat geel is , in 't midden zwartachtig, gelyk het Pokhout, wordt onverganglyk gezegd te zyn. Men plagt 'er oudtyds Boogen van te maaken, doch hedendaags gebruikt men het , in Switzerland, zo Haller zegt, tot Mufiek-Inftrumenten. (2) Cytifus met enkelde opjlaande Trosfen. de Bladen langwerpig Eyrond. . Deeze, die de Eerfte Cytifus is van Clü-i siüs onder de Oottenrykfen, groeit insgelyks in Bohème en Italië. De Bladen zyn in deeze van onderen Haairig grys, van boven groen en glad ; het middel fte grootst. Het is een Heefter , van omtrent een Elle hoogte, met Bladen (2) Cyüfus Racemis fimpl. ereétis, Fol. ovato - oblongis. H. Cliff'. &c. SAW. Mtnsp. T90. MlLL, Di£l. T. 107. f. 1. Cytifus glabet nigricans. C. B. Pin. 390. Cytifus 4. CLUS. Hift. I. p. 95. l. Pctnn. 36. HALL. Heiv. 591. TOURNÏ. Inft. 648. Pleudo- Cvtifus. DOD. Ptmpt, 750, Ü 5 II. DBSL. v. stus.. III. LFDF.EL. XIV. lOOFD- ruic. Dican* ria. II. Cytifus ligricans. Swartach. 'ge.  III. Afdeel xiv. Hoofdstuk. Kt ryt;/as fcsfilifclius Ongedeelde. ( 1 I . ( J 1 *1 C e r }; n v' F<, Cl, Gc lat. 506 DüBB EIBKOE D2 r1ge HEESTERS. Bladen als van Klaver , draagende geaairde , geele Bloemen van een aangenaamen Reuk. Haller vondt Verfcheidenheden in Switzer^ land, welken zyn Ed. hier toe betrekt. (3) Cytifus met opftaande Trosfen, de Kelken een driedubbeld Blikje hebbende ; de Bladen by de Bloemen ongefteeld. Deeze wordt Cytifus met gladde rondachtige Bladen , die zeer kort gefteeld zyn, van C. 3auhinds getyteld. Zyn Broeder noemtzc, Gladde Cytifus met een breede Haauw. Ia i'rankryk voert hy gemeenlvk den naam van rytifus en wordt 'er in de Tuinen veel gemikt tot Haag of Heining, Werk, waar toe lezelve door zyne buigzaame Roedies zeer be, waam is, die weI de hoogte van drie of vier Uien bereiken , glad zyn en rond , doch naar end toe hoekig. De Bladen, in 't algemeen rievoudig, hebben Steelen korter dan een Duim, 3 komen aan de uiterfte Takken, by de Bloeien , tweevoudig of enkeld, niet rond, maar ngwerpig voor. Tropswyze komen de Bloeien aan 't end der Takken voort, en daar op jlgen Haauwtjes van één of anderhalf Duim lang , 'f C*X" Racemls ereftis , Calycibus Ea{lei trlpliei, \. Flornhbus fesfihbus. Cyt. Fol. fepius fesfiIibus & K^ ' f. 7.. H, Cliff. 355. R. L»SS. 369. savv. Mor,p. l9I 'T f T» TGEB'Cytifi,s m* 1. J. is. liiji. I. p, 373.  DlADEJCPMIA. 507 teug, die plat zyn , een half Duim breed, met bruine plat rondachtige Zaaden. (4) Cytifus met opftaande Oxel - Trosfen, de> Bladen byna Lancetvormig en Wollig, het middeljle langst gefteeld. , Volgens den Oostindifchen naam van dit Ge-1 was , 't welk de Javaanen Kajan of Cadjang heeten, is hetzelve gebynaamd. De Malabaaren noemen hetzelve Thora Pacrou , en het is de Indifche Boonen - Boom , met dikke ronde Haauwen, van Hermannus. 't Gewas komt ook op Ceylon voor , alwaar het Rathatora heet, zynde door den Hoogleeraar J. Bukman n u s zeer fraay in Afbeelding gebragt. Zyn El. noemt het een Boompje, dat driebladig is, met rond gedraaide fpitfe Haauwen. Dergelyk Gewas fchynt ook in Westindie voor te komen: ten minlte gelykt de Heeftcrachtige Cytifus, van Plumier, veel naar hetzelve, als ook het Laage Laburnum van Sloane, dat de Plaauwen als gewricht heeft by ieder Zaad- t*4) Cytifus Racemis Axillaribus ere&is, Foliolis fublanccolatis tomentofis, intermeiiio longius periolato, Fl, Zeyl. 3f4. H. Ups. 211. Cytifus p*l. ovato - lanceolatis Sec. H. Cliff, 3 54. r- Lugdb. 369. N, 3. Cyt. Folio molli incano Eu»m. Zeyl. ss. t. 37. Cyt. frutescens. Plum. Sp. 19. Ie. 114. f. 2. Laburnum humilius , Siliquil inter Grana & Grana junfta , femine esculento. sloan. Jam. 139. Hift. II. p. 31. ' ïhafeolus ereérus incanus , Siliijuis torolïs, PLUK. Alm, 293, T. ii'j. f. 3. II, Dpi, V. STOS, III. \FDEELj xiv. loOFDtuk. Deean. ris. vu. 'upinus. lurkende.  HL Afdeei xiv. hoofd' stuk. «wh. Auftriac Ooltenry ie. IX. Argenteus, Zilverkleurige. 510 Du* beluoederigé Heesters; ($) Cytifus met Kroontjes - Bloemen aan 'f end, de Stengen opftaande, de Bladen Lancetvormig. Behalve het verfchil der Bladen , met de ^voorgaande Soort , heeft deeze ook de Stengen overend ftaande, zeer Takkig, en Pluimswyze met Bloemen bezet. Zy komt mede voor in Italië en Siberië, doch inzonderheid in Coüenryfc, waar van zy den bynaam voert. Clusius vondtze overvloedig omftreeks Weenen, groeijende Heefterachtig met Rysjes van omtrent een Elle hoog, met Bladen, die ruig en veel fmaller waren , bitter van Smaak, gelyk in andere Soorten, en gewreeven Verachtig fchynende. Kleine Takjes kwamen uit dezelven voort, met vyf of zes Bloemen, Goudgeel en niet zonder Reuk, waar op platte ruige Zaadhuisjes volgden, met rondachtige, harde, rosfe Zaaden. (9) Cytifus met naauwlyks gefteelde, meest &■ (8) Cytifus Flor. umbellatis terminalibus , Caul. ereftis , Foliolis Lanceolatis. jAcq. Auftr. T. iji Cyt. Flor. capiiatis, Foliolis ovaro ■ oblongis , Caule Fruticofo. Mill. Dia. T. 107. f. 2. Cyt. incanus Fob'o oblongo Auftriacus. C. b. Pin. 3So. Cytiföi f. Clus. Hift. 1. p. iSc. Cyt. 2. Clus. Pann. Pfeudo- Cytifus 2. dod. KruM. p. 90J. M Cytifus Flor. fubfeslïlibus fubbinatis , Fol. tomentofis, Caul. decumlenribus, Stipulis minutis. Ger. Pnv. 434. N. 4. gouan Mtnsp. p. 357. Cytifus acaulis &c. sauv. Monip. 15 r. Lotus Fruticofus incanus Siliquofus. C. B. Pin, 332. Lotus asperior Fruticofa Sec, Lob. Ic. II. p. 4I. Trifol. Argenteum Flor. luteis. J. B. Hift. II. isj.  ClAfctlfülA- 51 ï gepaarde Bloemen , Wollige Bladen met kleine Stoppeltjes, en leggende Stengen. A H Deeze is thans onder den naam van Zilver-s„ kleurige Cytifus bekend, groeijende in Provence en Languedok, en deswegen by Lob el* genoemd de Ruuwer Heeftcrachtige of gryze Lotus van Narbonne. By Gouan wordtze Ie Cytife Argenté de Montpellier geheten. Tourne fort geeft 'er den naam aan, van Laage, Zilverkleurige , fmalbladige CytifuSi Dezelve is, by LoBEii, zeer wel afgebeeld, zynde een laag Gewas, met leggende Takken die Houtig zyn , doch zig Kruidig opregten , met meest vierbloemige Steeltjes zegt Gouan, en lange Bladfteeltjcs , Elsvormige Stoppeltjes en een , drievoudig Blikje aan den Kelk. 't Geheele Gewas is grys glinftcrende en komt tusfchen Steenen voort. Dr. Gerard heeft het omftandig befchreeven , zeggende, dat de Slippen van den Kelk langer zyn , doch de Haauwen eveneens als in de andere Soorten van dit Geflagt. (10) Cytifus met enkelde, fmal Lancetvormige Bladen en Hoekige Takken. Deeze, onder den bynaam van Griekfche voorgefteld, fchynt de Donderhaard met Flafchbla- den (10) Cytifus Fol. fimplicibus Lanceolato. Linearibus , Ramis arigulatis. Barba Jovis Linaria folio, Flore luteo parvo. TOURNï. C»r. 44? II, osel. v. Stuk» ÏII.' xiv. 'uk. Decait- X. G rJcas. lekfche.  CL Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Tienman, r.ige. iv. Robinia. Caragana. Siberifche. i ( i 1 r l f>lt DüBBïLïROEDERICI HEESTERS^ ien en een kleine Bloem, te zyn, welke Tourkefort, op zynen Reistocht in de Levant, gevonden heeft. R O E i n I A. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , een vierdeelige Kelk, en een bultige, langwerpige Haauw; waar by komt, dat de Vlag rondachtig, uitgebreid en agterwaards omgeboogen is. Ik heb reeds vier Soorten daar van, onder de Boomen , befchreeven , des de overigen hier volgen: naamelyk f4) Robinia met enkelde Bloemfteeltjes, af gebrokene Vinbladen, en ongedoornde Bladfteelen. In Bergagtige Streeken aan de Rivier Tom, ;emeenlyk in Lorken- en Pynboom • Bosfchen die dor en droog van Grond zyn , doch fom:yds Ook aan de Oevers der Wateren, is deeze ioor Messerschmio gevonden. De Tartaren noemenze Caragana of Carachana, waar wn de bynaam. Zy heeft vyf, zes of meer Paaren van Vinblaadjes: de Bladen komen met 3e Bloemtrosfen uit zekere Knobbels by elkanier voort. Het wordt een taamelyk hooge Boom, welks Hout Vuurige Vlakken heeft, dieïende aan de Ingezetenen van de Stad Tomskoe, (■O Rotinia Pedunculis fimplicibus, Foliis abrupte pinnatis 'etiolis inermibus. Syst. Nat. Veg. xiii. Aspalathus arbo' scens Sec. Amman. Rutb. z%s. CaraSana Siberica. Romn, .ugdbat. j37.  DlADE LPHlA. 513 ïcoe, in Siberië , om Stokken te maaken, welken zy voor Handrottingen gebruiken, {8) Robinïa met enkelde Bloemfteeltjes, af ge-] brokene Vinbladen, de Stoppeltjes en Bladfteelen Doornachtig. , Onder deezen tytel wordt thans een nieuwed Soort voorgefteld , welke , buiten die Doornachtigheid , weinig of niet van de voorgaande verfchilt, zynde onder den naam van allermeest gedoomde Robinia , onlangs , door den Heer Laxmund, in de nieuwe Verhandelingen der Akademie van Petersburg befchreeven. fj) Robinia met enkelde Bloemfteeltjes , de Bladen by vieren, kort gefteeld, en in een Jlappe Doorn uitkopende. Deeze wordt Heefter achtige groote Aspalathus , met breede Bladen en eene Goudgeele Schors, door den Heer Amman getyteld. M e s s e r s c h m 1 n hadt dezelve voorgefteld onder den Tartaarfchen naam Aldachana , en tekent aan , dat ket Landvolk aan de Tom en Abacan, om dat de Takken zeer taay en buig. zaan (z) Robinia Pedunculis fimplicibus, Fol, abrupte pinnatis. Stipulis , Petiolisque fpinescentibus. Mant, alt. 169. Rob, fpinofisfima. Laxm. A8. Petrop. 1770. p. 5j8. T. 30 f. 4- (5) Robinia Ped. fimplicibus, Foliis quatern. fubpetiolatis, texminatis Spina inermi. Aspa'.arhus Frutescens major latifalius, Cortice Aureo. Kum.Ruth. n, «3» Kk VU DBU V, STUK, nr. b'DEEL»' xiv. ïoofdtuk. viii. Robinia pinofa. Gedoorn» v. Robinia Frutescens, Heerterachtige. i  514 DüBBELBROEDERlGE HEESTERS. III. Afdi:e xiv. Hoofd stuk. Titnrn* vr. Robinia jPjimaa. Dwergachtige. zaam zyn, 'er als Bind wilgen gebruik van maa" ken ; zynde de buitenfte Bast Goudgeel en glanzig, de binnenite groen. Menigvuldig komt dit Gewas by de Stad Tomskoe, op den zon' genaamden Tafelberg , voort ; maakende vry groote en ftevige Heefters. De Bloemen zyn geel en taamelyk groot , komende aan oude Takken , even als in de Caragana, met de Bladen, en als tusfchen of in 't midden derzelven , die veelal een kruis maaken, uit zekere Knobbels voort. De Zaadpeulen zyn anderhalf Duim lang , een zesde Duims breed, bruin , glad en hard, bevattende Rolronde roodachtige Zaaden. (6) Robinia met enkelde Bloemfteeltjes, de Bladen by vieren en ongefteeld. In alle de Siberifche Soorten van dit Geflagt zyn de Zaadblaadjes drievoudig. In deeze alleen komen aan dezelven Bladerige Lancetswyze Stoppeltjes voor. Uit een Wortel , die in de Grond kruipt, en byna van Smaak is als Zoethout, fpruit dit Heeilertje , meestal een Voet, fomtyds een Elle, en ook wel twee Ellen hoog, hebbende, in de weeligften , een Stammetje van een Pink dik, met een groenachtig Goudglanzige Schors, zig in dunne Rysjes verdeelende. Smalle ftompe Blaadjes ko- {«) Rieinia t*t fimplicibus , Fol. quarernatis fesfilibus. Hort. Ups. 21} Aspalathus Frutescens minor anguftifolius, ïertice Aihm, Amm. R*tt. N, au. T. 35,  DlADELPHIA. 515 kómefi by bosjes van drie , vier, en fomtyds tot agt toe, hier en daar uit de Takken voort, ^ waar onder drie Doorntjes zitten, van een E Kwartier Duims lang , vinnig fteekende en' witachtig , tusfchen welken een Bloemfteeltje^ met een geel Bloemetje , waar op eep Zaadpeultje volgt, dat ryp wordende fplyt en omr krult, Hortende de Zaaden uit. Deeze, zo wel als de drie voorige Soorten, verfiert de dorre Velden van Siberië. Men vindt 'er een aanmerkelyke verandering in , zo de Heer Amman aanmerkt : want in jongere Plantjes van deeze Soort zyn de Bladen weezentlyk gevind , en na het afvallen der Vinblaadjes blyven de Ribben of Bladfteeltjes o» ver, die zig in 't volgende Jaar als Doorntjes vertoonen. C O L ü T E A. Een dik gezwollen Waasachtige Haauw, die door de rypwording aan de bovenzyde open barst, maakt de byzondere Kenmerken van dit Geflagt uit. Het bevat drie Soorten, waar van de eerfte Boomachtig, de tweede Heefterachtig, de derde Kruidig genoemd wordt, des het gevoeglykst hier behoorde. (1) Colutéa die Boomachtig is, met ftomp Hartvormige Bladen. Dit (1) Ctktéa Arborea Folüs obcordacis, Syst, Nat, XII. Gen. Kk 1 S50« II. seeb,. v< Stuk» III. lFDEEL. XIV. [OOFD- rüK. Dec&n* ria. I. Colutea Ar fans. int. Boomach» :ige.  5i6 Dubbelbroederige Heesters. IH. Afdeel xiv. Hoofd stuk. Tieumtn ■ «(ff'. : Dit is het Gewas, dat men gemeenlyk Lombardifche , maar door verbastering Lombaartfe Linzen neemt , eensdeels , om dat het Zaad naar Linzen gelykt, en andersdeels , om dat het zyne afkomst heeft uit Lombardie. Het groeit natuurlyk in Languedok , Provence en Italië; ja op den Berg Vefuvius, in de nabyheid van den Vuurkolk, daar naauwlyks andere Gewasfen voorkomen, vindt men het overvloedig. Dus fchynt het de Hitte te beminnen ; maar het valt ook in Ooftenryk, volgens F abri. cius, en in Engeland zelfs, volgens den Ridder. De Nederlanders noemen het , ten onregte , Senneboem , zegt DoDoiséus, Het fchikt zig naar ons Klimaat, zelfs in de open Grond , verdraagende Koude en Vorst. Het wordt een Boomgewas, meer dan Mans langte wog, welk de Franfchen Baguenaudier tytelen, fierlyker zynde door zyne Vrugtblaasjes, dan door zyne Bloemen. De Stengen , die glad zyn , verdeden zig in dunne Takken, waar aan Bladen voortkomen veel naar die van 'l Zoet. hout of van den Senneboom gelykende; alzo zy uit een menigte van Vinblaadjes beftaan. De Bloemen zyn geel als die van Brem, op ieder »80. p. 450. Vtg. XIII. p. JS9. H. Clif. 3(t, H. Ups. 228.' R. Lugdb. 37+. Colutéa Veiïcaria. C. B. Pin. 396. Colure'a. Bod. Ptmpt. 784. Tournf. Injl, 649. fi. col. Afncana Senne foliis, Flore Sanguineo. Comm. Rar. ir. T. rr.' Col Fol. ovatis integerrimis, Caule fruticofo. Mul, Dia, T, io;  D I A D E L P H I A. 517 ieder van welken een groote Blaasachtige Haauw volgt, uit den witten dikwils paarfcbachtig , waar in eenige kleine, platte, zwarte Zaaden.. Aan dezelven wordt eene Braaken verwek-£ kende en Purgeerende kragt toegefchreeven ,e even als die van Brem hebben, en de Bladen zyn bitter van Smaak. " Als eene Verfcheidenheid wordt hier toe betrokken de Afrikaanfche Colutéa met Sennebladen en eene Bloedkleurige Bloem , onder de zeldzaame Planten van den Amfterdamfen Tuin door Commelyn afgebeeld. Deeze groeit eens Mans langte hoog , met een Steng van naauwlyks een Vinger dikte. Een tweede Verfcheidenheid zou de Heefterachtige Colutéa, met Eyronde Blaadjes die geheel effenrandig zyn, van den Heer Miller, zyn. (2) Colutéa die Heefterachtig is, met langwerpig Eyronde Blaadjes. Deeze zeer fraaije Colutéa , uit Zaad data men van de Kaap overgebragt hadt gefprooten, maakt thans een fierlyken Bloemheefter, onder de uitheemfche Gewasfen , uit. Hy is geheel grys , met Wollige Blaadjes die van b0Ven glad zyn, en roode Bloemen , die de Vla- korter dan den Kiel en de Vleugels zo 0 klein ,z\ Colutéa Fruticofa Foliolis ovato - oblongis. //. Clif. 366. H. Upt. 228. Colutéa Ethiopica Flore purpureo. BKKXN. Cent. 7°. T. 29. MUL, U. 99- Kk 3 II. DEEln V. STUK. III. Vfdeel. xiv. 300FDtuk.Btcan- ii. Colutéa 7ruticofa. Heeft erditrge.  Hï. Afdeel xiv. Hoofdstuk. Tienmannige. m. Colutéa Herincea, Kruidige. 518 DüBBELEROEDERIGE heesters. klein hebben, dat menze naauwlyks kan zien. De Haauwtjes zyn Blaasachtig es zeer groot, wegens hunne Vliezige doorfchynendheid ook zeer fraay. Zy gaapen aan het onderfte van den Rugnaad, daar de Nierachtige Zaadjes aan gehecht zyn. De Bladen hebben een bitteren, de Stengen of Takken een zoetachtigen Smaak, veel naar dien van Zoethout gelykende, zo Breyn aanmerkt. (3) Colutéa die Kruidig is, met de Vinblaad* jes fmal en glad. Deeze, ook van de Kaap afkomftig, heeft een Jaarig of fomtyds tweejaarig Gewas, dat zeer dun en teder is, door Co mm el yn fraay in Afbeelding gebragt. De Haauwtjes zyn breed en plat, waar door hetzelve van de voorgaande grootelyks verfchilt. De Bloemen zyn donker rood met een geftreepte Vlag, die zo lang is als de Vleugels en de Kiel. CORONILLA. In dit Geflagt is de Kelk twee-Lippig, rnet 3e bovenfte Lip in tweeën , de onderfte drietandig, even als in de Cytifus plaats heeft, maar de bovenfte Tandjes zyn famengegroeid. De Vlag (3) Colutéa Herbacea Foliolis linearibus glabris. Syst. Nat tfL Veg. xiii. H. Ups. 166. r. Lugdi. 37+. Cob Afr. an-" nua Folioüs parvis mucronatis, Veficulis compresfis. Comm. Hort. ii. p. 17. T. -m. Colmea Africana Veficulis compresfis' kc. Volck. Nor, T. p. ui.  DlADELPHIA. 519 Vlag is naauwlyks langer dan de Vleugels en de Haauw als uit Leedjes beftaande. Verfcheide Plantgewasfen, die te vooren Colutia Scorpioides wegens de Vrugt genoemd1 waren , zyn thans hier t'huis gebragt, en dus bevat dit Geflagt elf byna altemaal Europeaanfche Soorten, van welken de zeven eerften Heefterachtig zyn, als volgt, (i) Coronilla die Heefterachtig is , fomtyds drie Bloemen op een Steeltje, wier Nagels driemaal zo lang als de Kelk, en de Steng hoekig hebbende. Deeze maakt by T o o r n e f o r t het Geflagt van Emerus uit, welken naam het Gewas voerde volgens CjEsalpinus. Daar was een Kleine van en een Groote, welke Iaatfte, volgens Clusius, twee of diie Ellen boog groeide, maar de andere laag bleef, zynde die beiden hem op de Bergen omftreeks Weenen voorgekomen. Met verwondering vondt Linnjeus dit Gewas, dat men, zegt hy, in Sweeden zo wel als buitenslands gewoon is in de Winterhuizen te zetten, en dat men ookby Ge- (O Cartmlla Fruticofa Pedunculis fubtiiflaris, Coroll. ünguibus Cal. triplo longioribus 4 Caule angulato. Syst. Nat. XII. Gen. 883. p. 491. VeS. XIII. p. SST LuZih- 387' H. Clif. 36!. PL Suic. 59°. «3«. U. Gothl. 229. Col. filiquofa live Scorpioides major. G. B. Pin. 397- Col. Scorpioides. CAM. Ep. 541. Col. Siliquofa minor. C. B. Pin. 357- Kk 4 ll. Deel. V, Stuk» III. Afdeel. XiV. rloOFDituk. flecai*. iria, i. CirinilU Emerus. Driealoenige.  III. ' Afdeel xiv. Hoofd stuk, Tienman ii. Ctronilla jfancea. Biesacht;- 520 Dubbelbroedïriob Heesters, Geneve en Montpellier in 't wild groeijende gevonden hadt, voor alle Koude bloot gefield aan de Noordoostzyde van den Thorsberg in Goth and, op verfeheide plaatfen. Hy befchryft "het als een Heeftertje van twee Voeten hoi met groene hoekige Takjes en gevinde Bladen van drie of vier Paaren , de Blaadjes flomn ovaal;;de Bloemfteeltjes langer, Zydeli£, tee" en zelden driebloemig : de Kelken vjfendj, tweehppig; de Bloemen geel. Het zelfde haft te nn;Z° ^ dC Gr°0te aIs iD de Klei. "e, in Ooftenryk waargenomen. De Haau wen zyn zeer lang en dun. W Coronilla die Heefterachtig is, mt w, of drievoudige Blaadjes , die fmal Lal ftompe ^ m eeni&rmMt* ^ezig> Volgens Linn^us groeit deeze by Marfedle en Montpellier, doeh Gouan Uze by de Iaatfte plaats niet wild gevonden. Volgens Doctor GERARDjcomtzyin de lyke deelen van Provence op Heuvels, in Kreupelbofch, op open plaatfen voort. Badhihbs hadtze de Groote Marfüiaanfche Polygala ze tyteld. Zy heeftStengen als van >t pSS met kleine Vleesachtige Blaadjes. (3) Co- t» CermilU Frut. Fojrolis q WOK* ternatisque lf„„ • 1 -latis, ru.carn.fis oW Vniur» £££  D I A O E L P H I A. 5" (3) Coronilla die Heefterachtig is, tot negen Vinblaadjes hebbende, en rondachtige Stop- ' peltjes. Gemeenlyk is deeze bekend by den naam van Polygala , welke de Ingezetenen van Valence in Spanje 'er aan geeven, volgens Clus ius,! doch die van Salamanca , zegt hy, noemenze Coronilla de Rey, als Koninglyk Kroon • Kruid , en gebruikenze in de Winkels voor de Meliloten : die van Granada en Murcia heetenze Lentejuela , als kleine Linfen. Men ziet hier uit, dat het Gewas in Spanje gemeen is, doch het groeit ook in Provence en Italië. Het valt zeer klein , naauwlyks een Voet hoog groeijende , met taaije Rysjes en zeer kleine blaadjes , als die van Wynruit, vyf, zeven of negen aan een Steeltje. De Bloemen zyn zwaar van Reuk , inzonderheid by nagt. De Vlaggetjes luiken famen tot een geel Hoofdje, dat Straalswyze omringd wordt van de Oranjekleurige Kieltjes en Vleugels. De Blaadjes hebben eer omgeboogen Punt, waar door zy zig ftomp ver (3) Coronilla ribt, Foliolis fubnovenis Stipulis fuborbicula tis. Cor. Frut. Leg. teretibus , Pedur.culis multifloris, Caul Fruticofo. Htrt. Ups. 234. B- Lmjb. 3S6. SA-iV- Msnip. 235 mill. Dicl. T. 107. H Cliff. 163. Guett. Stamp. I. p. 23 gouan. Monsp. 377. ger. Prov. 501. Coronilla f. Colute minima. Lob. It. II. »7- Tournf. Inft. 650. Colutéa: parv fpecies, J. B. Hift. I. p. 38 3. Polygala alteia. C B. Pin. 345 Polygala Valentina. Cvas.Hift. 1. p. 98. Hisp. Ie 197. Kk 5 II. Deel. V. Stuk. III. iFDEEL. XIV. IoOFDTUK. IIT. Coronilla fakntina, paanfehe. 1 t  III. Afdeel xiv. Hoofdstuk. IV. Coronilla Glauca, Blauwachtige. V. Coronilla Coronata. Gekioon* de. ( 6 i l X 1 1 522 Dubbelbroederige Heesters. vertoonen. Bloeijende werpt het Cewas zyne 'Stoppeltjes af. (a) Coronilla die Heefterachtig is, met zeven Blaadjes en Lancetswyze Stoppeltjes. Deeze groeit menigvuldig in Languedok, en wordt by To urne fort door de Kleur der Blaadjes onderfcheiden, wier getal Gouan zegt ook vyf, zeven of negen, te zyn. Zelden worden haare Stengen een Elle hoog , zegt Bauhinus. De Blaadjes zyn zeer klein en Hartvormig, blaauwachtig of Zeegroen van Kleur; de Bloemen zyn niet by nagt, maar over dag, zeer aangenaam van Reuk. (jO Coronilla die Heefterachtig is , met negen'vinnige ftomp ovaale Blaadjes • de tinnenflen digt aan de Steng; een Stoppeltje, dat in tweeën gedeeld is, tegen de Blad' fteelen over. Deeze is de tweede Colutéa Scorpioides van Dlusius, die dit byzondere ten opzigt \ai de (♦) Coronilla Frut. Fol. feptenis Stipulis lanceolatis. Am. tcad. IV. p. 28j. Cer. maritima glauco folio. Tournf. Inft. ,0. Col. Scorp. maritima glauco folio. C. B. Pin. 397', rodr. 157. Colut. Scorp. altera. Clus. Pam. ic. +s. MiJ ek. Ic. T. 289. I. i. Gouan. Monsp. 378. (5) Coronilla Fol. novenis obovatis, internis Cauli appromatis Stipula oppofitifolia bipartit». Coron. montana. Riv. \trap. 207. Colutéa Scorpioides minor coronara. C. B. in. 397. Col. Scorpioides z. Clus. Hift. i, p. Sg.  DlADELPHlA. 523 de Vinblaadjes heeft, dat de twee agterften digt tegen de Takken aan zitten, gelykerwys* ld een Soort van Wikken, die de Erwtachtigel genoemd wordt ; daar deeze nogthans geen5' Stoppeltjes zyn. Clusius verhaalt, dat zy^ veel Rysjes uitgeeft die taay zyn, fomtyds een Voet, fomtyds een Elle hoog, en aartige Kroontjes draagt van Bloemen , die van Kleur zyn als in de Spaanfche, maar zonder Reuk. 't Gewas groeit aan den Voet der Bergen by den Donau, in Kreupelbofch en aan de kanten der Wyngaarden. (6) Coronilla die Heefterachtig is , met elf gefluweelde Blaadjes, het buitenfte grootst. t Onder die Planten, aan welken de naam vand Colutéa Scorpioides, wegens de Scorpioen - Staartachtige figuur der Haauwtjes, is gegeven, munt deeze Kandiafche van Alpinus in fraayheid uit, door de Zilverkleur van het Loof. 't Gewas, getuigt hy, is zeer teder, verdraagende zelfs naauwlyks de Winterkoude van Italië. Het groeide een Elle of hooger. De Bloemen waren welriekende , en de Zaadhuisjes zeer fraay Koraalswyze geknobbeld. (7) Coronilla die laag Heefterachtig is, neer- fair* (6) Coronilla Frut. Foliolis undenis Sericeis, extimo ma-[ jore. Colutéa Scorpioides odorata. Alp. Exot. 17. (7) Coronilla Suffruticofa procumbens, Fol. novenis ovatis, Stipula oppofitifolia emarginata ; Legumin, angulstis nodofis. Am. II. Deel. V. Stuk. III. fdeel. xiv. [oofdfuk. DtcaK* ■ia. vi. Coronilla Irgcntea, Verzilver- vii. Coronilla tinima. Zeer .leine.  III. Afdee xiv. Hoofd stuf. Tienma U/ff, i. Hedvfarun Aih.gr. Levant» fche. 524 Dubbelbroederice Heesters. t hurkende, met negen Eyronde Blaadjes, een uitgerand Stoppeltje over den Blad/teel, de Haauwtjes hoekig geknobbeld. «- Dit Gewas groeit in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Spanje en Italië. Het draagt de agterfte Blaadjes Stoppelachtig, even als de Gekroonde, maar het blyft flegts een zeer laag, huikend , Heeftertje, dat de Geftalte van den Gehoornden Lotus heeft. De Stoppeltjes, zegt Gouan, zyn zeer klein. Hedysarum. De Kenmerken van dit Geflagt zyn; een over-; dwars als ftomp afgefneeden Kiel: de Haauwtjes uit eenzaadige Leedjes famengefteld. Het bevat thans meer dan vyftig Soorten , waar onder eenigen Heefterachtig zyn, a{s volgt. (1) Hedyfarum met enkelde Lancetvormig ftom- Am. Acad. iv. p. 327. Fermm Bquinum Gallicum SUiqoIs in fummitate. C. B. Pm. 349. Loms enneaphyllos. Dalkch. Hift. 510. Polygalon Cortuii. J. B. Hift. ii. 3fl. Coronilla minima. Tournf. Inft. 6So. ger Prat. 5ot. Gouan Monsp 738. O) Hedyfarum Foliis fimplicibus lanceolatis obtufis, Caule Fruticofo fptinafo. Syst. Nat. xii. Gen. g87. p. 4113. rtgm KIL p. 559 Gron. Oriënt, ut. Genifta-Spartium fpinofum Fol Polygoni. C. B. Pin. 394. Geniita fpinofa Flore tubro. Wheel. Mn. Alhagi Manroruin Rauwolfii. touhn. Csr. J4. & Itin. Agul & Alhagi Arabum. Rauw. Itin 7* T. 74.  D i a d e l p h i a: 5«5 ftompe BUden, de Steng Heefterachtig en gedoomd, j Men vindt in Syrië, zoRauwolf fchryft,s een Piant die Doornachtig is , welke de Arabieren of Mooren Alhagi, Agul en Algnl noe-" men, op welker Loof men , vooral in Perfie, Manna vergadert , even als in Europa op de Esfchen. Dezelve is het tegenwoordige Gewas, dat veel omftreeks Aleppo groeit , meer dan een EHe hoog. Uit een Houtigen Wortel geeft deeze Plant veele Stengen , die dun zyn en fterk gedoomd , met Blaadjes als van het Varkensgras hier en daar verfpreid. De Bloemen zyn een half Duim lang , roodachtig, en zitten by paaren aan 't end der Takjes, wordende gevolgd van gewrichte Haauwtjes, die een Duim lang zyn. De Manna, welke dit Gewas, dat men ook op de Griekfche Eilanden vindt, in Perfie zo overvloedig voortbrengt, is die Soort, Tereniabin genaamd , waar van ik bevoorens als de Vierde Soort van Manna fprak *. In 't heetfte van den Zomer komen 'er op de Blaadjes Honigachtige Druppen , die verdikken tot Greintjes en deeze worden van het Landvolk vergaderd , om 'er Brooden van te maaken, welken met veel onzuiverheid en gruis van Bladen , Takjes , Doornen , vermengd zyn. Die aan Greintjes blyft is derhalve de beste. Zy moet veel flapper zyn dan de Europifche Manna; aangezien men in de Levant haar Gifte rekent op £1. Deel. v, Stuk. III. lfdeel» xiv. loOFD ■! ruit. Decésn* ris. Manni. * U. d. II. Stuk, m. 635,  III. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Tienmannip. VIII. Hedyfarum Cangeti. cum. liengaalfcb. i ] ( l i 1 ! 3 4 Si6 Dubbelbroederige Heesters. op Vyfentwintig of dertig Drachmen, dat is by de vier Oneen , hatende haar dan nog in een Aftrekzei van Sennebladen fmelten. De Heer Niebuhr vernam te Basfora, dat men deeze Manna omftreeks Ispahan overvloedig op een ftekelig Heeftergewas inzamelde. Dezelve beftondt uit kleine ronde geele Greintjes. Men kon 'er veel van eeten zonder dat zy Afgang verwekte, en hy fchynt tot het denkbeeld over te hellen, of zy niet wel de wonderbaare Manna der Israëlieten mogte zyn. Men vindtze 'er, als een Soort van Meel, ook op de Bladen van andere Boomen verfpreid (*). De Ouden verbeeldden zig , dat zy als een Daauw van den Hemel viel* (8) Hedyfarum met enkelde , Eyronde , gefpitfte Bladen, die geftoppeld zyn. De eenbladige Onobrychis', met enkelde glad= 3e Haauwtjes, van de Ganges aftomffig , by 'lükenet afgebeeld, geeft aan deeze Soort len bynaam. Hier toe wordt betrokken het Ceylonfche Hedyfarum van den Heer J. Bur- MAN- (*) Deseripiion d''Arabic, parM. NbbUhr. Koppenh. i77s. . 128. (*t) Hedyfarum Fol. fimplicibus ovatis acutis Stipulatis. Heys. monophyll lat.Tolium, Siliculis plurimis Spica longa d-cftis. burm. Zeyl. ,13. T. 4». f. 1. Onobrychis Gangetica ronophyllos &c. Ti.uk. Alm. z1Q. t. 50. f. 3. Onobrychis ieylanica &c. Raj. Suppl. 455. Phaseolus montanus. Rumph. I»*. VI. p. i4«. T, «*. burm. Fi. Ind, p. iS4,  D i a c E t r » i a. §&7 MANnus, met enkelde breede Bladen en veele Haauwtjes in een lange Aair gefchikt. De Bladen, hier van, gelyken taamelyk naar die van deLevantfchePerficaria, doorTouRnefsrt uit het Ooiten in Europa overgebragt en thans alom gemeen. Dus behoort ook hier toe de Berg-Boon van Rumphius, een Strand-Hee* fter, in Oostindie Katjang Goenong genaamd, vier Voeten hoog groeijende, met paarfche Bloemen , waar op Haauwtjes volgen, die ge» wricht zyn, in ieder Leedje bevattende een zwart, glad Boontje. Ci3) Hedyfarum met enkelde Bladen en BloemAairen, die bekleed zyn met Blaasachtige, Hartvormige, ftompe Blikjes. Deeze wordt van ged3gten Hoogleeraar aangehaald, onder den naam van Ceylonfche Carpinus die Haauwtjes draagt, of een Ceylonfch Boompje, naar den Haagbeuk * gelykende. Het, is in de Flora Zeylanica van Lihnjeds af-i gebeeld, en wordt 'er een Boom genoemd, die enkelde, langwerpig Eyronde Bladen heeft, en uit derzelver Oxelen zekere Bloem - Aairen als Pyn- of Ceder - Appelen uitgeeft, die fterk geblikt (13) Hedyftrum Fol. fimplicibus, Braéteis Strobilorum inflatis, Cordatis obtufis. Fl. Z»yl. p. 134. N. ïgj. Tab. Onobrychis Indix Orientalis , Fagi foliis alternis &c. Raj. Suppl. 234. Carpinus Zeylanica Siliculofa *c, EUB.M. Zeyl,j4. BURM. Fl. Ind. is$, ii. DEEL, y. Sn/a. iir* Afdeïl. xiv. Hoofdstuk. DecM. iria, xm; '■leiyfaruH ïtrobilife. Ceylonfch. zie 11, II. Stuk, ladz. 354.  528 DüBBELBROEDERIGE HEESTERS» III. afdeel XIV. Hoofd» tuk. xv. Hedyfaru pulcheilur. Sierlyk, He. ' (ij) Hedyfarum Fot. ternatis, Bratleis Strobilorum orbiculatis conjugatis. Ft. Zeyl, 292. Hedylainni trifoliatum frutescens &cc BURM. Zeyl. 116. T. 51. Onobrychis Maderasp. triphylla &c. Rij. Suppl. 23+. Onobr. Indica triphyllos Sec PLUK, 4malth, T. 433. f. 7. EU km, Fl, Ind, blikt zyn , hebbende onder ieder Blikje een ' Bloem. (15) Hedyfarum met drievoudige Bladen en dubbelde gepaarde Blikjes, die rond zyn ™ en geftreept. Deeze heeft de Aairen op dergelyke manier met Blikjes bekleed , en wordt derhalve, van Plukenet, Oostindifche driebladige Ontbry* chis, die groote gefpitfte Bladen , en kleine Peultjes in een lange Aair, voortkomende tusfchen twee ronde Blaadjes, welke digt famenluiken, getyteld. De Hoogleeraar Burmannus, deeze afbeeldende in zyn Ed. Ceylonfche Schatkamer, noemt het een Boompje, dat ruuw en ruig is. Zyn Afbeelding is van die van Plukenet eenigermaate verfchillende. R a v telt het onder die van Madrafs, door Petivéu verzameld, met by voeging, dat de Haauwtjes fierlyk gebladerd zyn, waar van de bynaam. Volgens Hermannus zouden de Vrugt - Aairen van hetzelve ook naar die van den Haagbeuk gelyken.  DiADELPHlA. 52 (16) Hedyfanjm met drievoudig en enkela tenigermcate Wollige Bladen , de Sten, gegaffeld , de Bloemen by paaren, d -Haauwtjes gewricht en Jlekelig. ' Deeze is, zo wel als de volgende, door dei Heer N. L. Burmannus in Afbeeldini gebragt onder de Indifche Planten; 't Gewa: gelykt veel naar dat van fommige Brem. (17) Hedyfarum mei drievoudige langwerpig! gejlreepte Bladen en hangende Trosfen ii de Oxelen. De Haauwtjes beftaan hier flegts ieder ui één Leedjc en maaken Trosfen, van langte als de Bladen , uit zulke Haauwtjes Aairs> wyze famengefteld. De Bladen zyn fraay ge ftreept. De Steng is regt; (18) Hedyfarum met drievoudige Bladen en regtopftaande Trosfen van hangende Haauwtjes , die uit veele Leedjes beftaan. He (is) Hedyfarum Fol. ternatis fimplïcibusque iubtomentoGs, Caule dicbot. Flor, geminis, Leg. articul. hispidis. Bubm.Fl, Ind. p. i66. T. 51. f. 3. (17) Hedyfarum Fol. ternat. oblongis lineatis, Racemij Axillatibus pendulis. Bubm. Fl, Ind. p. 167. t. 53. f. 1. (is) Hedyfarum Tol. tem. Rac. erc&is , Leguminibus peridulis multi-articulatis. Mant. 105. LI lh Deel. V. Stuk. e nr. AFDEEfci > XIV. ? Hoofd- STUK. XVI. Hedyfarum 1 Spartiurai r Brem' achtig. ! xvir. t Hedyfuruni 'tir.eatum. Geftreept. XVIII. Hedyfaruré retrofle- xumm Omge.boogene.  53° DüBBELBROEDERIGE HEESTERS. m Afdeel. xiv. Hoofdstuk. XIX. Hcdifarun vmbellatum Gekroond. XX. litdyfarum Haniculaturn. Tweeledig Het Iaatfte onderfcheidt genoegzaam deezerl Indifchen Heefter, die anders naar den voorgaanden veel gelykt. De Haauwtjes zyn plat en hebben ieder van vier tot zeven Leedjes. "f19) Hedyfarum met drievoudige Bladen, de Bloemen aan Kroontjes , de Steng Heefterachtig. De Bloemen groei jen, in deeze Soort, Kroontjeswyzc op Steeltjes en de Haauwtjes komen op dergelyke manier voort. Het zeifde heeft plaats in het Gewas , dat van Rumphius genoemd wordt Krokodils - Blad , zynde een Heefter, die op alle Oevers en Stranden bekend is in Oostindie , verfchuiling geevende aan de Kaymans door zyn Loof, dat uit drie taamelyk groote Bladen beftaat. Hy voert derhalve den naam van Daun Boaya in 't Maleitfch, en 3ien van Waldamini by de Ceyloneezen. (20) Hedyfarum met drievoudige Bladen en tweeledige Haauwtjes; de Steng laag Heefterachtig. Dat (19) Hedyfarum Fol. tern. Pedunculis Umbelliferis, Caule Fruticofo. Ft Zeyl. 293. Hedys. trifol. Arborescens Stc. burm. Zeyl. 115. T. jr. burm. Fl. Ind. p. 166. Folium Crocodili. Rumph. Amb. IV. p 112. T. 52. (20) Hedyfarum Fol. tern. Caule Suflfruticofo, Legnm. biarticulatis. Fl Zeil. 269- Hed. triphyll. Siliculis g'abris peltatis &c. BURM. Zeyl. 114. T. 50. f. 2. Onobrychis Zeyl. trifolia minor pcrennis. RAJ. Suppl, 4J7, burm. Fl. Ind. p. ICC.  1) I A D E L P H I A. Dat de Haauwtjes fomtyds uit twee Leedjes beftaan, onderfcheidt deeze genoegzaam. Som'tyds komen ook de Haauwtjes , die rond en Schildvormig zyn , ongewricht maar twee by1 'elkander, voor; gelyk in dat Ceylonfch Gewas,j door den Hoogleeraar j. Burmannus afgebeeld , 't welk daar van den naam voert. De Steng is Heefterachtig. (21) Hedyfarum met drievoudige Bladen, de Bloemen Pluimswyze geaaird, de Haauw-j tjes gewricht, het onderJte eenzaadig, era, Borftelachtige Stoppeltjes. Dat de onderfte Haauwtjes enkeld zyn, de bövenften uit Leedjes beftaahde, onderfcheidt deeze Soort, insgelyks door gedagten Heer in Afbeelding gebragt. Zy is Heefterachtig, met ronde Steelen en Eyronde Bladen, groeijende ■op Ceylon. C 22) Hedyfarum met drievoudige Bladen , Vliezige gladde onverdeelde Haauwen, de \ '■Steng en Takken ftekelig. Het (21) Hedyfarum Fol. tern. Flor. paiiiciilaro-fpicaris, Legum. Articulatis, infimo monospermo; Stipulis Setsceis. Fl. Zeyl. 298. Hedyfarum trifoiiatum &c. EÜRM. Ztyl. ny, T. J3. f. I. BUBM. Fl. Ind. p. 165. (22) Hedyfarum Fol. ternatis, Leguminibus Membranaceis larvibus integris , Caule Ramrsque hispidis. 'ft. Zeyl. 29S. Phafcolus fiscofus , fpicam Flore ac Fruftu villofo, burm. Seyl. 187- T. s4. f, i ? BURM Fl, Ind, p. 16", LI 2 B, DsEt. v. Stuk. IH. xiv. 3oofö" TUS. üecan> ria, xxr. ieicrocar* en. Verfchil. rugtig. xxii. >ïuidum. .ymerig.  532 Dubbelbroederige Heesters; m. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Tienman- xxiii.' Canadenfe. Ka na. daalch, XXIV. Canescens. Grysach- Het Lymerige Boon-Gewas, door den zelf den onder de Ceylonfche Planten afgebeeld; zou hier toe fchynen te behooren, indien hetzelve de Haauwtjes niet zeer ruig had. Ook zyn dezelven op de eene zyde niet uitgegulpt, maar hebben regte kanten, waar in deeze Soort van de anderen verfchilt. De Steng is Heefterachtig. (*3) Hedyfarum met enkelde en driev. Bladen ; een gladde Steng, de Bloemen aan Trosfen. Deeze heeft de Bladen aan den Wortel enkeld, die aan de Steng drie op een Steeltje, de Bloemen losjes ge-aaird, de Haauwtjes gegolfd , die ruuw en driehoekig zyn. Onder de Kanadafche Planten is dezelve door Cornutus afgebeeld. Zy heeft een ftreepig gehoekte regtopftaande gladde Steng, met Lancetvormige Bladen en fpitfe Stoppeltjes. (44) Hedyfarum met drievoudige van onderen ruuwe Bladen, een ftekelige Steng en Troswys' gepaarde Bloemen. Dit f23) HedyfaramVo\. fimp. ternatisqne, CauleIxvl, Flor. Racernofis. Hert, Ups. 232. Hed.Fol. Radic. fimplicibus Sec. H. Cliff. %«$. R Lugdb. 3j5. Hed. triphyllum Canadenfe. Cori*. Canad. 44. T. 45. Onobrychis major perennis triphylla &c, moris. Hifi. ii. p. 130. s. 2. T. II. f. 9. (24) Hedyfarum Fol. ternatis fubtus fcabris, Caule hispido Fioribus Racemolis conjugatis. H, Ups, 231. H. Cliff. Ghon,  D I A d e L T h 1 A. 533 Dit Gewas , dat in Virginie groeit , heeft een Heefterachtige Steng met klimmende Ranken , die zonder Steunzel langs den Grond! kruipen, gelyk Sloane hetzelve in de West-s indien vondt. Voor 't overige fchynt daar in^ een aanmerkelyke verandering plaats te hebben. Het is allergrootst Klimmend Hedyfarum, met haakïg ruige Stengen cn groote Aairen aan 'c end, van Browne getyteld. (25) Hedyfarum met drievoudige rondachtige Bladen , de Steng Takkig Heefterachtig , de Haauwen gewricht en glad. Het driebladige kleine Marylandfche Hedyfarum van Ray, hier aangehaald , heeft korte, platte, ruuwe gewrichte Haauwtjes; des hetzelve van de bepaaling verfchilt; doch mooglyk hangt dit van de rypheid af. (26) Hedyfarum met drievmdige , byna Eyronde , van onderen Haairige Bladen, de Steng Heefterachtig. Waar- GB.ON. Virg. 108. R. Lugdb. 385. Hedyfarum triphyllum maximum fcandens &c. brown. Jam. 301. Hed, triphyllum Fruticofum (fupinum) Fl, purpureo. S.loan. Jam 7. Hifi, I. p. 185. T. nï. f. 2. RAJ. Suppl. 458. Onobrychis Americana Flor. fpicatis &c. Pluk. Alm. 270. T. 308- f. s. (25) Hedyfarum Fol. ternatis, Foliolis fubrotundis, Caule Frutescente Ramofisfimo , Legum. articulatis laivibus. Gron. Virg. 109. Hed. trifoliatum SiliquJ breviore. Dill. Elth, 174. T. 144. Hed. triphyllum Marilandicum minus. RAj, Suppl. 455. (26) Hedyfarum Fol, tern. fubovatis fubtus villelis, Caule LI 3 *«, II. Deel. V, Stuk.- ILL .FDEEL. XIV. loOFD' ruK, Dtcanri*. XXV. Marilan* licum. Maryandfch- XXVI. Frutescens; Heefterachtig,  UI. AFDE£i XIV. Hoofd stok. xxvn VhHiflo rum. Groenbioemig, XXVIII Hirla», *<*'£> 534 DüBBEEBROEDER i G E HEESTERS, Waarom deeze, in 't byzonder, den bynaam "voere van Heefterachtig, is my duifter. De • Groeyplaats is ook , zo wel als van de drie volgende, in Virginie. (27) Hedyfarum met drievoudige fpitsachtige Bladen , een regte Steng , en zeer lange overendftaande Trosfen, Deeze Soort groeit ook op t Eiland Java in Oostindie, volgens den Hoogleeraar N. L. Burmannus. (28) Hedyfarum met drievoudige ovaale Bladen, een Heefter achtige Steng, langwer-. pige Aairen , de Kelk en Vrugten ruig eenzaadig. Dit Gewas is ruig Heefterachtig Drieblad , met langwerpige gefteelde Aairen, by den Heer G r o n ö v 1 u s genoemd geweest. In de Tui, nen bloeit hetzelve 't eerfte Jaar met verminkte Bloemen, niettemin Vrugtdraagende; in het volgende brengt het witte Bloemen voort. (46) He- Frutesceme. Gbok. Virg. io9. Caule Frut. villofo. Mha. ma. n. 16. (17) Hedyfarum Fol. ternatis acutiusculis , Caule eredto 5e Racemis longisC ereéris. Gro.v. firg. 109. Onobrychis Amer. Kwibus fpicatis, Fol. tern. canescentibus , Siliquis asperis. VlUll. Alm. 2.76, T. 303. f. j. Bun.vr. Fl. Ind, 167. Hedyfarum Fol. tetn. ovalibus, Caule Fruticofo,Spies oblongs, Cal. Fruit, hirfutis monospermis. Gron. Virg. rog. Trifol. Fruticofum hirlurum, Spicis oblongis pedunculatis. GRON. Virg, I. p, i73t  D i a n e l p h i a. 535 (46) Hedyfarum met gevinde Bladen; de Steng Heefterachtig ; de Haauwtjes gewricht , g/acf, gedeeld, regtopftaande. Deeze voert, in 't byzonder, den bynaam van Virginifche. De Bladen zyn blaauwachtig of Zeegroen. (47) Hedyfarum met gevinde Bladen , laag Hef ter achtig , de Vleugels korter dan de Vlag en deeze korter dan de Kiel hebbende; met eenzaadige Haauwtjes. Dit is een Heeftertje van een Handbreed hoog, in Spanje groeijende, dat gevinde Bladen heeft van die langte, de Vinblaadjes langwerpig ovaal , en eene gladde Aair van Bloemen , wier Vleugels eens zo lang als de Kelk en maar half zo lang als de Vlag zyn , mee een zeer grooten breeden, ftompen , Kiel. Hedyfarum met gevinde Bladen, lange Trosfen, omgsboogenHaauwtjes; de Steng Heefterachtig. Dit f46) Hedyfarum Fol. pinnatis, Caule Fruticofo, Leguminibus articulatis glabris, ptdunculatis.ereftis. GroN. Virg.l. 174. II. 109. jEfchynomene Fol. glaucis pinnatis. ClAït. f47) Hedyfarum Fol. pinn. Caule Suffruticofo , Coroll. Alis Vcxiilo, Vexiiioque Carina brevioribns, Legum. monospermis. Mant. 448. (sz) Hedyfarum Fol. pinnatis, Racemis longis, Legum. infcxis, Caule Fruticofo. BURtf. Fl. Ind. p. 159. T. 56. Mant. LI 4 II. Deel. V. Stuk. III. rYÏDKEL. XIV. HIqoedt fl UK. XLVI. Virgini' rum. Virgini"che. XC.VII. Pumilum. Laag. „ LIL Crinitum. Gehaaird.  III. Afdeel xiv. Hoofdstuk. Tienmat, tra. Corr.tttum, Gcbccund, I P c 1 536 Dubbeleroederige Heesters, . „Dit, is een °°stindifch Gewas, door den Hoogleeraar N. L. Burmannus in Afbeelding gebragt en befchreeven als Heefterachtige, Houtige Takken hebbende, met Lancetswys ovaale Blaadjes, oneffen gevind, en fpic, fe Stoppeltjes, geevende een groote Aair uit, wel een Voet lang, van Bloemen wier Steel' tjes krom en fterk gehaaird zyn, waar van de bynaam, en rondachtige kromme Haauwtjes. (53) Hedyfarum met gevinde fmalle Blaadjes gladde eenzaadige Haauwtjes, en blyvende. Doornachtige Steeltjes; de Steng Heefterachtig, Dccze , in Armenië door den beroemden T o u r n e f o r T gevonden , en door hem afgebeeld , maakte een Struwel van een Voet hoog en twee of drie Voeten breedte , zeer. paar die van den Boksdoorn gelykende, heb-' bende Houtige Stengen van een Duim dik De rakken hepen in Stekels of Doornen uit en *aren bezet mee gevinde Bladen, tot zeven of legen aan een Steeltje. Het bovenfte van de .tekels droeg paaifchachtige Vlinderbloempjes ®n eene zonderlinge figuur. * I n- (») W«» Fal-ipinuatis Linearibus, Legnm. .„onc,. nn.s l.nbus Pedunculis perfillenri - fpinofis , l,uIc ttr «^^W.**** facie; OLK.\F. Cer. is. It, U. p. T. les.  DlADELFHIA. 537 Indigofera, Indigo. De Kenmerken zyn, een wyd gaapende Kelk: de Kiel der Bloemen wederzyds mee een Elsvormigc uitgeftrekte Spoor. Her Zaadhuisje overal even breed. In die Geflagt, dat zynen naam van ééne Soort, die de Indigo uitlevert, heeft, zyn thans veertien Soorten, altemaal uitheemfche,begreepen, waar van eenigen tot de Heefters behooren, als volgt. (O Indigo met enkelde Lancetvormige gefluv/eelde Bladen , ongejleelde Aairen ; de Steng Heefterachtig. Deeze op Zandige, vogtige, Bergachtige Velden aan de Kaap voortkomende, is Heelterach. tig met dunne ruuwe Stengen , vol Lidtekentjes, en gebladerde Takjes. De Blaadjes zyn enkeld ovaalachtig, digt geplaatst, als wie Fluweel , fomtyds den rand gekleurd hebbende. Aan 't end komt een ongefteelde, Eyronde, ruige Aair voort, wier Bloemen den Kiel korter dan de overige Bloemblaadjes, donker paarfch, langer genageld , en wederzyds met een Spoor hebben. Hier door wordt die Gewas van de Gefluvveelde Liparia onderfcheiden, welke een Bultje aan den Kiel heefc, in plaats van deeze Spoor. (8_) In- CO Iniigofera Fol. fimplicibus lanceolatis Sericeis , Spicis fesfilibus , Caule Fruticofo. Syst. Nat. XII. Gen, 88p. p» 4jiö. Vig. xiii. p. 5S3. Mant. 271. LI 5 II. Deel V. Stuk. HU Afdeel.' xiv. Hoofdstuk. Decan. iria. lt Iniigofera Sericea. Gefluwee,. dc.  538 DU bbelbroeoeric e He esters. III. Afdeel xiv. Hoofdstuk. < VUL Cytifoidi Cytili achtige. ix. Birfuta. Ruige. (8) Indigo met de Bladen vyf- en driebladig gevind ; Ttosfen in de Oxelen; de Steng Heefterachtig. Die is insgelyks een Kaapfch Gewas, het* *• welke te vooren tot de Pforalea werdt betrokken, thans met den zelfden bynaam, als naar den Cytifus gelykende , hier geplaatst. Het is een Heefter met hoekige Takken, de onderfte Bladen drievoudig, dc bovenften vyfbladig gevind hebbende; de Blaadjes langwerpig, grys, gefpitst en byna even groot ; de Stoppeltjes Elsvormig; Trosfen, langer dan de Bladen, van afvallende Blikjes; de Meeldraadjes niet allen famengevoegd , de Vlag opgeregt : de Vrugt een rolrondachtig Haauwtje, als uit Leedjes beftaande. (sO Indigo met gevinde Bladen, ruig; dc Steng regtopftaande , geaairde Bloemen en hangende Wollige Haauwtjes:. Volgens den Hooglecraar J. Burmannus fchynt dit ook een Heefterachtig Gewas te zyn, Cs) Indigofera Fol. quinaro - pinnatis ternatisque, Racemis Axillaribus, Cjule Fruticofo. Vtg. xiii. Pforalea Cyrifoides. Sp. PUnt. 1076. Lotus Africana Frutescens , Flore fpicato rubicundo. Comm. Hort. ii. p. JS7. t. 48. Genifta Capenfis Ipinofa Liguftri folio &c. Pluk. Pbyt. 185. f. r, (9) h.digofera Fol. pinnatis , hirfuta, Caule ere3o, Flor. rpicatis. Lcgum. penclulis Lsnatis. Fl. Zeyl. 171. Am. Aoad. Lp. 408. Afbagalus fpicatus Siliquis pendulis &c. TlvKM.ZeyU 37. T. 14. Kattu • Tagera. Hort. Mal. i. p, ss. T. 30.  DïADEt?HIA. 539> zyn, als hebbende Houtige, fterke, harde Takken , waar aan Bladfteelen komen met zeven Eyronde Vinblaadjes, zeer Wollig. Een lange Aair, byna van een Span, komt uit de Oxel: voort, met Vlinderbloemen , tegenover elkander, waar op Zaadpeultjes volgen, die uiter maate ruig zyn , fpits , met kleine witachtige Zaadjes, Het groeit in Oostindie. (io) Indigo met gevinde Liniaale Blaadjes er, verlangde Trosfen; de Steng Heefterachtig, Deeze , aan de Kaap groeijende, heeft negen of elf gelyke , fmalle, fpitfe Vinblaadjes , die eenigermaate ruig zyn: de Bloem is van buiten paarfchachtig, hebbende een gefpoorden Kiel en fmalle Meeldraadjes, gelyk in de andere Soorten. (u) Indigo met gevinde Lancetvormige Blaadjes en korte Trosfen; de Steng laag Heefterachtig. LinnjEüs geeft aan deeze ,den bynaarr van Anü , om dat zy veel naar de volgende gelykt, verfchillende daar van , zo door de kleinte van 't Gewas, als dat de Blaadjes var onderen ruig zyn; de Haauwtjes omgekromd en fpits. Zy groeit in Indie. ' (12) In- (10) Indigofera Fol. pinnatis Linearibus, Racemis elonga tis, Caule Fruticofo. Mant. 272. (11) Indigofera Fol. pinnatis Lanceolatis, Racemis brevi> bus, Caule Suiïiuticofö, Mant, 272.. ii. Deel, V, Stuk, III. Afdeel» xi/. Hoofdstuk. Decas? dria, , x. Angafïifo' lia Smalbladige. xi. . AniU Vreemde.  54© DubbElbroederice Heesters. III. Afdeel xiv. Hoofdstuk. xii. Tir.tloria Gewoone (12) Indigo met gevinde ftomp Eyronde Bladen en korte Trosfen; de Steng laag Heefterachtig. Die Gewas levert de berugte Verwftof uit, ' gemeenlyk Indigo genaamd, die by de Ouden reeds bekend is geweest, en nog in veel gebruik by de Indiaanen (*). De Arabieren , Turken , Perfïaanen , noemenze Anil of Nil, doch te Suratte, daar eigentlyk de Stapel is van deeze Verwftof, heet zy Gali. De Maleitfche naam is Tarron, de Javaanfche Tom. De gewoone naam, Indigo, van Portugeefche afkomst, is door hunnen Tongval van Indicum , gelyk men die Verwftof in 't Latyn noemde, geformeerd. In grootte en geftalte is het Gewas, naar de Groeyplaats en behandeling , zeer verfchillende. Een Wilde komt 'er van voor, die fomtyds (12) Indigofera Fol. pinnatis obovatis, Racem. brev. Cau. Ie fuffruticofo. Veg. xiii. Indig. Leg. arcuatis incanis, Racemis Folio bievioribus. Fl. Zeyl. 273. Am. Aead. Lp. 403. H. Ups. 208. Mat. Med. 348. Mill. /*. T. 34. Indigofera Foliis nudis. H. Cliff. 487. Ifatis Indica , Fol. Rosmarini , Glafti affinis. C. B. Pm. 113. Anil f. Nil Indorum color. J. B. Hifi. II. p. +95. Indicum. Rumph. Aai. v. p. 220. T. So. Ameri. Hort. Mal. i. p. 101. T. 54. Colutc'a Indica humilis , ex qua Indigo , Folio viridi. BUBM. Zeyl. 69, bubm. Fl. Ind. 170. (*) Hierom woidtze Anil fïve Nil, Indorum color genoemd van j. Bauhinus , 't welk door een handtastelyken Drukfeil was veranderd in inodorum coltr. (Spcc. Plant. Linn. ) er} niettemin, gelyk veele anderen , voetftoots overgenomen en nagevolgd.  £) I A D E t p h I A: 5*ï tyds eens Mans langte hoog groeit, doch de^ gewoone Tamme, welke men op Akkers zaait en aankweekt, blyft veel kleiner, doordien zyl laager gehouden wordt. Men leeft 'er mede, als hier te Lande met de Tabak. Niet al-, leen wordt de Grond ten zorgvuldigfte bereid j maar zo dra de Boompjes, uit de Zaailingen in orde geplant, een Elle hoog zyn opgefchooten , dan topt menze , om niet in 't Zaad te fchieten , en deeze afgeplukte Blader - Takjes zyn het, uit welken de Verwftof gehaald wordt. Voor 't overige is het Gewas zo fierlyk als de fraaifte Colutéa - Boompjes , doch blaauwachtig van Loof , gelyk de Wynruit; en draagt Vlinderbloempjes die bont zyn, waarop Trosfen volgen van een menigte kromme Haauwtjes , ieder op zig zelf naar een Scorpioenftaart gelykende. De manier der bereiding is zo uitvoerig voorgefteld door Doktor Ranouw, die ook alle gedeelten van 't Gewas ten uitvoerigfte in Afbeelding gebragt heeft (*), dat ik daar van niet behoef te fpreeken. Het zy genoeg, dat in de Bladen en Takjes van hetzelve die blaau■ we Verwftof zit, welke door aftrekking in Water daar uit gehaald wordt, zynde, het gene daar in doorzakt , het Lighaam derzelve , 't welk men droogt en tot Koekjes maakt. Drie Jaa* (*) Natuur- en Kenst - Kabinet, Zie 't Rcgifter op 't Woord Indigo. Ook MARCHANT, Mtm, de L'Acad. dc Paris. 1713, II. DSSL» V, STUXv nu XIV. loOFD* ruK. Decanria.  ra. Afdeel xxv. Hoofdstuk. Tienman nige. 1 XIII. ï)isperma. Tweezaa* digc. xiv. Argtntea, Verzilverde. ei I ti 542 DüEBEL'BROEDERïGË HEES1 ERi5i Jaaren heéfc mén een Oogst van de zelfde Boompjes , doch de cerfte levert de beste Indigo uit^ Ten opzigt van de Behandeling en Groeyplaafs verfchilt cok deeze Verwftof zeer. Die uit Westindie komt, van een dergelyk Gewas geteeld , geldt dikwils meer dan de Oostindifche 3f Javaanfche. Zy wordt aldaar op drooge plaatfen, van Jamaika en andere Eilanden, gezaaid , cn men vindt *er bovendien insgelyks een Wilde Indigo , van zelf voortkomende. Men teeltze ook in de Franfche, Hollandfche 2n Deenfche Volkplantingen , doch die uit de Spaanfche Westindiën , Indigo di Guatimala genaamd , hoewel, geiyk alle de anderen, in Sóórt grootelyks verfchillende , is ver uit van ie meefte waarde, geldende fomtyds tot negen tien Guldens het Pond, daar die van Barbaios naauwlyks 7.0 veel Stuivers geldt ? Men. rekt die Verwftof ook uit andere Gewasfen (*). (»3) lnd;S° *Ml gevinde ovaale Bladen, verlangde Trosfen en tweezaadige Haauwtjes. (14) Indigo met gevinde, Wollige flomp Èyronde Bladen, de Ste72g Heefterachtig. Dee- (*) By voorbeeld , uit een Soort van Galega, op Ceylon, iz., gelyk wy naderhand zien zullen. (ij) Indigofera Fol. pinnatis ovalibus-, Racemis elongatis , eguminibus dispermïs. Syst, Nat, 3. p. 232. f14) Indigofera Fol. pinn. romciitofis obovatis, CauleFrü:ofo. Mant. 273. Anil Legura. arcuatis incanis, Racemis F»lio  D t A D E L P SI I A. 543 Deeze, in de Indien huisvestende, verfchik door haare Zilverkleurige W olligheid van alle andere Soorten. De Heer Miller heeftze, onder den naam van Anil met gekromde gryze Haauwen en Trosfen die korter dan het Blad zyn , voorgelteld. De Jamaikafche, naai de Colutéa gelykende, van Sloane, die Heefterachtig en verzilverd is , met Aairswyze uit den groenen paarfche Bloemen, wordt van hem een Wilde Indigo genoemd. Dc Haauwtjes van deeze Soort zyn , volgens Liss/eijs, Wollig, famengedrukt, dikachtig, eenigermaate gewricht, en veeltyds driezaadig» De Perjijche Verzilverde Coronilla van Garcib is onder deezen naam geplaatst (*). astragalüs. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn, een i Haauw, die dik is en door een middelfchot in twee Holligheden verdeeld. Het bevat meer dan veertig Soorten, meesten deels Kuropifche Planten , onder welken de twee laatften , als Houtige Stengen of Takken hebbende , hier t'huis behooren ; naamelyk. (41) Aura- Folio brevioribus, Caule Fruticofo. MlLL. Dit7. 1. Colutéa affinis Fruricofa Argentea, Fioribus ipicatis &c. SLOAN. Jam, 14Z. Hift. II. p. 17. T. 17*. f. 3. (*) Indigofera Argentea, Boem, FU hi. 171, ii. DSÏL. v. stuk, Ilt. Afdeel.' xiv. Hoofd* ;run. Deeaniria:  544 DübbElbroeder.ige Heesters. IU. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. xli. Aftragalus Tragoides. BoksrlooM' achtige. i ■ XLII. Tragacan. tb*. Boksdoorn. C41) Aftragalus, die naauwlyks een Steng heeft, met een menigte van byna ongejleelde Wortelbloemen. Een zonderling Gewas, dat Tourmefort in Armenië heeft waargenomen , maakt deeze Soort uit , welke ook groeit in de Noordelyke deelen van AGe. Het heeft geen Steng of Bloemfcheede, maar Takken, uit den Wortel voortfpruitende, langs den Grond verfpreid en als daar tegen aangedrukt; bekleed zynde mee kleine,gevinde, Haairige Blaadjes. De Bloemen komen ongefteeld, digt getropt { aan den Wor:el voort: zy zyn geel; hebben ruige Kelken met zwartachtige Tandjes , en daarop volgen rondachtige gladde Haauwtjes. 't Gewas is, naar de aanmerking van Amman, zo digt, dat het een "raaije Aardzoode gelykt. Het verfchilt aanmercelyk met dat van Buxbatjm. Gmelin heeft het, n 't vroege Voorjaar, menigvuldig in de Woeltyien aan Rivieren in Siberië bloeijende gevonden. (42) Aftragalus met een Boomachtige Steng en gedoomde Bladjleelen. Dit (41) Aftragalus fubacaulos , Fioribus numerofis fiibfesGli-. 3MEL. Sii. IV. p. 52. Aftr. Orientalis acaulos Flore luteo. rouRNF. Cer. 28. Euxb. Cent. HL p. 21. T. 38. f. 2. Aftr. repens Barba: Joris foliis. Amm. Jlutb. 170. (42) Aftragalus Caudlce Arborescente, Petiolis fpinescentibus. Aftrag. aculeatus Ftuticofus Masfilienfis. Pluk. Alm. p. S7°- Fol. lin. acuminatis. R. Lugdb. 373. Dorycnium Caule Fruticofo Fol. pinn. &c. H. Cliff. 370. Spart. Africanum. Riv. 7etr. s. Beug. Cap. 218. Geruft*affinis Arbor A&.Scc, HF-Ril. Lugdb. 272, T. 2/3»  D I h D E L P H I A. 54© gedekt. De Steeltjes der Bloemen zyn enkeld en ruig'. (2) Pforalea met drievoudige Blaadjes, die'i Wigachtig zyn, met een agterwaards Krom Doorntje ; de Takken met Bloemhoofdjes aan 't end. c De aanhaaling van Plukenetius moet1 uitgemonfterd worden volgens den Ridder, en derhalve zou nog geen Afbeelding uitgegeven zyn van deeze Soort. Ik heb aanzienlykc Takken , van de Kaap overgebragt, die tot geen andere fchynen te kunnen bchooren. De Afbeelding , Plaat XXIX. Fig. 2, ftelt een gedeelte van zodanigen Tak voor, welk de overeenkomftigheid doet blyken met de opgaave van Linnjeus, die zegt: „ het.is een , Heefter met zydelingfe enkelde Bloemen , „ zonder Blikjes , hoekige Takken , die niet „ ruig zyn , en Wigvormige Blaadjes." Ik heb verfcheide Bloempjes daar van ontleed, en had dus gelegenheid om de deelen der Vrugtmaaking ten naauwkeurigfte , by Vergrocting, in Plaat te doen brengen, als volgt. De Kelk B is eenbladig, in vyven verdeeld, met de bovenfte Slippen minder diep gefchei- den, (2) Pforalea Pol. ternatis, Foliolis Cuneiformibiis rccurvato-mucronatis, Cnpimlis terminalibus. Plor. Fol. rernis,Fol» Cuneiformibus &c. R. Lugdb, 373. Genifta-Spartium Afi. trifolium, Flor. cctruleis, Fol. minimis in Spinulam dsiti» «ientibus. Rij. Derdr. \o\. Linn. Mant. +jo. Mm 3 II. Deel. V. S-ivx, III. \fdeel. XIV. lOOEIW TUK. n. Pftralea aculeata. Gedoorne. 1. XXIX. Fig.  III. Afdeel. xiv. Hoofd ■ «tuk* 5 Timtlsanr.igc. i i l 5 e f v g J. c & er e t \ c' c 1 550 Dubbf. leroederi ge Heesters,1 den, de onderfte Slip Schuitswys' hol en was grooter ; allen bruinachtig met roode Pukkels. De Bloem Vlinderachtig geaderd, geftreept. De Vlag* bleek Violet, byna rond, van onderen met een dikken geelen Nagel: de Vleugels c, d Halfmaanswys' ftomp , geelachtig , met bruine Streepjes en lange dunne Steekjes: de Kiel e tweebladig, kort en ftomp, ieder helft ;en groote zwarte Vlak hebbende en een lang steeltje. De Meeldraadjes, als by ƒ, uit een Scheede 'oortkomende , die het Vrugtbeginzel op den iodem des Kelks omvat. Negen van dezelven yn famengegroeid, maarhet tiende is een groot nd wegs, op zig zelve, van de anderen afgeleiden. Haar Knopjes zyn rond. De Sty6 er toont zig by g. Hy komt van 't Vrugtbcinzel, door de Scheede der Meeldraadjes, en >opt, zo langs dezelven, doch doorgaans zig mkrommende , uit in een geknopten ruigen tempel. Het Vrugtbeginzel, reeds aanmerkelyk aanrgroeid, by k vertoond, is een Haauwtje met én Zaad. By i is een Slip van den Kelk, met fterke. 'ergrooting, afgebeeld , om de roode Klierachigc Pukkels, waar mede die. bezet zyn , te. ertoonen. By k is, op dergelyke manier., ?n der Blaadjes voorgefteld; waar uit, in de' erfte plaats, derzelver volmaakte Wigvormig-, i.ejd, ten anderen de agterwaards omgekromde Doorn.  D I A D E L T H I A. 551 Doom aan 't end, en eindelyk , de zwarte Vlakken, waar mede zy befprenkeld zyn, zig openbaaren. Het eenigfte is , dat ieder Bloem twee Blikjes heeft , en de Bladen of Bladfteeltjes kleine Elsvormige Stoppeltjes. (3) Pforalea met drievoudige Jlomp ovaale Bladen, agterwaards krom gedoemd, en Eyronde Bloem - Aairen. De grootte van de Blikjes, die fpits Eyrond op de kanten gehaaird, en byna van langte ali de Bloemen' zyn , onderfcheidt deeze Soon meer, dan derzelver tegenwoordigheid. Bek cios heeft gedagten bynaam deswegen daa aan gegeven. Men acht het Kaapfch Ge was , dat Commelyn Heefterachtig Afri kaanfch Drieblad, met een paarfcbachtige Bloem, "etyteld heeft, hier mede overeenkomftig; doel de Afbeelding is niet naauwkeurig. De Bla den zyn byna ongefteeldde Blaadjes ftomj; ovaal, glad , geftippeld , met een uitgeftrekt Doorntje aan 't end , hebbende Lancetvormige Stoppeltjes. Aan 't end der Takjes komen ongefteelde Bloem - Aairen voort , wier Kelken Haairig zyn, met de vier bovenfte Slippen zeer fmal en puntig; door de gezegde groote Blikjes O) Pforalea Fol. ternatis obovatis recurvato-mucronatis, Spicis ovatis. Mant. 2S4. BERG* Cap. 224. Trifolium fruticans. Sp. Plant. 1085. FABB. Helmst. II. p. 36$. Trifol, Afr. ftllSicans. COMM. Hort. II. p. 211. T. tc6. Mm 4 II. DEEL. Y. STUK. III. Afdeel. xiv. Hoofdstuk." iii. Pforalea MraSeata, Geblikte. i  in. Afdeei xiv. Hoofdst uir. iv. Spieata. Ge-aairde v. Ap/jylU. •lader. Ipozc. S5Z DttBBElïIlOEBERICE HEESTERS, jes van elkander gefcheiden. Dus ziet men • dat myne afgebeelde niet bedoeld wordt mei' deeze Soort. (4; Pforalea met drievoudige , langwerpige , ftompe Bladen en Rolronde Bloem-Aairen. ' Deeze, ook een Kaapfche, is een Heefter met overhoekfe, ronde, regtopftaande ruigachtige Takken. De Blaadjes langwerpig, ftomp, (zelden met een klein flap Puntje.) geftippeld 3 flaauw gehaaird , met hun drieën op een zees kort Steeltje. Aan 't end komen ongedeelde, Rolronde, enkelde Aairen voort, van Bloemen die blaauw zyn, en ruige Kelken hebben met korte Tandje?, door Elsvormige Blikjes van een gefcheiden. (5) Pforalea die Bladerloos is, maar zeer korte gefpitfte Stoppeltjes heeft, die naar de Bloemen toe als Schubswyze op elkander leggen. De Heer B e r g 1 u s merkt aan, dat de Bladen aan deeze Soort, die zeer fraay door Breyn is afgebeeld , Wel niet ontbreeken, maar dat zy EIsJ f4) Pforalea Fol. ternatis oblongis obtufis, Spicis cylindriris. Mant, 264. (s) Pforalea Fol. nullis, Stipulis mucronatis brevisfimis veriuj Flores fuWmbrièatk Pftr. Fol. nullis, Stipulis ovatis' fcfilibus adpresfis acutis. Am. Acai. vi. Afr. 34. Geniita.' Spartium cocmleura Cap. B. Spei, Breïn Cent. T. 25, Pforalea decidua. Berg. Cap. izo. '  Dl ABELPHIA. 553 Elsvormig en fpits zyn, byna een Nagel lang^ komende niet voort dan aan de tederfte Tak-' jes en derzelver Toppen , en ligt afvallende: j terwyl de Stoppeltjes, van Eyronde figuur, klein,! fpits en ftyf, altoos aan de Takken en Tak-, jes overbly ven. De Bloemen komen, aan derzelver Toppen , op Schubbige Steeltjes zegt hy, byna enkeld voort. (6) Pforalea met de onderfte Bladen drieveu- dig , de bovenften enkeld en Lancetswys\ Elsvormig. Uit de Oxels der Bladen komen, in deeze, zydelingfe tropjes voort van Haairachtige Bloemfteeltjes , zo lang als de Bladen, hebbende in 't midden twee -Borftelachtige Blikjes. (j) Pforalea met drievoudige Bladen, de Blaadjes ftomp Eyrond , met kromme Doorntjes , drie Bloemen by. elkander , ongefteeld. Dit is een Heefter met ftyve ruige Takken. De Bloemen komen ongefteeld, drie by elkander, dikwils op drie plaatfen , aan het end der gakken voort en zyn Violet van Kleur , met ruigachtige Kelken. (8) Pfo- (s) Pforalea Fol. inferioribus ternatis, fuperioribus fimplicibus lanccolato.fubulatis. Mar.t. 450. " (7) Pforalea Fol. ternatis , Foliolis 'obovatis recurvatomucronatis, Fioribus ternis fesfilibus. Am, Acai. vi. Afr. 3s. Mm 5 II. Deel. v. stuk., III. Ifdeel.'. XIV. lOOFD. TUK. Decan, 'ria. vi. Tenufolia, Junbladi;e. vir. Hina, Ruige.  554 DuBBELBROEDERICE HEESTERS,1 III. Afdeel xiv. Hoofdstuk,vul Repens. Kruipende IX. Liiuminc* Ja. Stinkende, (8) Pforalea met drievoudige, Jlomp Eyronde uitgerande Bladen; een kruipende Steng; de Bloemen bykans Kroontjeswyze. Het Gewas heeft kruipende , VVortelfchietende , byna Houtige, zeer lange, zeer Tak'kige, Stengen. De Bladen zyn geftippeld , ftomp en naakt. Op zyde, zo wel als aan de enden, komen ongefteelde Kroontjes, van blaauwe Bloemen, voort. Deeze, en alle de voor. gaande, hebben haare Groeiplaats aan de Kaap der Goede Hope. (9) Pforalea met alle Bladen drievoudig, de Blaadjes Lancetvormig met gladde Steeltjes, en Hoofdjes-Bloemen. Deeze Soort groeit natuurlyk in de Zuideïyke deelen van Europa, Spanje, Italië en Provence, meest op Heuvels aan den Zeekant. Zy heefteen onaangenaamenRcuk, als die van Joodenlym , 't welk 'er den bynaam aan' geeft. De Franfchen noemen het deswegen TrefleBitumineux of fomtyds Stinkende Klaver. Dien Reuk, (%) Pforalea Fol. ternatis obovatis emargïnaris, Caule re« pente, Flor. lubumbellatis. Mant.16s.nxB.Q Cap. 223 (9) Pforalea Fol. omnibus ternaris, Foliolis Lanceolatis retiolis la:vibus; Fioribus Capiiatis. H. Ups. 225. Trifol. Ca. pitulis fabrotundis , Cal. Ventricofis , Caule Arborescente. H. Cliff. 373. Trif. Bitumen redolens. C. B. Pin. 327. Trifolium bituminofum. Don. Pompt. S66. Trifol. Bitumen redolens anguftifolium. eoehh. Lugdb. II. p. 32. Trif. Bituminofum inodorum. BESL, Eyft, jEftir. t. 11. f. 2 Berg, Cap. zzi.  DïadelpHia, J55 Reuk, evenwel , raakt het kwyt door db verandering van Groeiplaats. Men trekt de Bla- ■ den als Thee, en gebruikt dit Aftrekzei tegen] de Opfcyging en Moederkwaaien. s 't Gewas is Heefterachtig met dunne Rysjes , ten grootften deele opgeregt, van twee Ellen en hooger. Deeze geeven lange Bladfteelen uit, met drie Ëyrondachtige Bladen, die groot en zwartachtig zyn, aan 't end; uit welker Oxelen de Bloemfteeltjes voortkomen, met Kroontjes van blaauwe Bloempjes, en daar op volgen ruige Zaadpeultjes. De Heer Bergius haalt deeze Soort ook aan onder zyne Kaapfche Plantgewasfen, hebbende eene Verfcheidenheid daar van gevonden, die door de gladheid der Kelken, welke in de Europifche ruuw zyn, verfchilt, en, wat de fmalheid der Bladen aangaat, nader overeenkomt met de fmalbladige, van Boerhaave gemeld, Zyn Ed. bevondt in dezelve , dat van de tien Meeldraadjes één flegts ter halver wege van de anderen, die tot een Scheede famengegroeid waren, afgefcheiden was. Men kanze derhalve niet volftrekt Dubbelbroederig noemen, gelyk de andere Soorten (*), Bj (*) Verfcheide Geftegten , in deeze Rang der Tienmanni gen, hebben , gelyk ik Bladz. 442. aanwees, alle de Meel draadjes famengegroeid , doch dit Geflagt is , met veele an deren , daar van uitgezonderd, hebbende e'e'n daar van afgc lcheideii, los en vry. Zulks heeft plaats in meest alle Soor ten van Pforalta, en daarom is 't zonderling, dat de Rid der, Mant. p. 450, van deeze Soort zegt: „ Het tiend „ Meel IL DEEL. V. STU3.] IH. XIV. loOFD» TUK. Uitat' 'ri«.  III. Afdeel Xiv. Hoofdstuk. Tienmar X. Clandul: Geklierde. S5<5 DüEBELBROEDERlGE HeESTBRS. By Montpellier heeft het Gewas van deeze Stinkende Klaver, zo de Heer Gouan aanmerkt , de hoogte van een Menfch ; de Blaadjes zyn Lancetvormig en zeer glad; de 'Blikjes Eyrond : de Haauwtjes loopen uit in een Degen vormige Punt. Het is, volgens Ga-, ridell, zeer gemeen in het Diftrikt van Aix in Provence en volgens Camerarius door geheel Hetrurie bekend. Indien men 't in Duitfchland , van Italiaanfch Zaad, voortteelde , en dan van dat Gewas wederom Zaad won , bragt hetzelve een Plant voort zonder Reuk. (io) Pforalea met alle Bladen drievoudig $ de Blaadjes Lancetvormig rüuw gefteeld; de Bloemen aan Aairen. Deeze , in Chili waargenomen door Pater Feuillee (*j, is een Boompje, dat zig aldaar „ Meeldraadje is , gelyk in de Geklierde en Amerikaanfche, „ onderfcheiden" , en daar ep vraajt: ,. zyn deeze derhalve'. „ ook van een byzonder Geihgt " ? ik denk dat hier een Drukfeil fchuile, en dat men, in plaats van Stamen decimun, lifUr.clum, zal moeten leezen , Stomen decimum non aut vix ii/lintJum.- Het tiende Meeldraadje is niet of naauwlyks onlerfcheiden. O) Pforalea Pol: omnibus ternatis , Pol. Lanceolatis ?etio!is fcabris , Flor. Spicatis. Pfor Fol. omn. ternatis , Caule erefto Aiborescente. Arduin. Sp. 2+, t. s. Barba |oti's rriphylla Flore ex albo ccerulco. Feuill. Peruv UI I", 3- ' * (*) Men heeft, door fchielykheid , de Woonplaats, in pe. "L  DtADELPHIA. 55? daar eens Mans langte hoog verheft, hebbende den Stam by den Grond omtrent twee Duime»' dik. Het geeft verfcheide Takken en Takjes] uit, waar aan Bladfteelen met drie Bladen aans 't end, het middelfte grootst, de. geheele Op-, pervlakte geftippeld hebbende , doch anders fchoon groen en zeer fpits, het grootfte by de drie Duimen lang. Sommige kleineren komen, uit de Oxelen voort cn aan 't end der Takjes de Bloemen, die kleine Tuiltjes maaken. De Haauwtjes zyn zeer kort en byna ovaal, eenzaadig. Het Loof heeft den Reuk van Wynruit, en wordt van de Indiaanen tot verfcheide Geneesmiddelen gebruikt. (18) Pforalea met gevinde Bladen en OxelAairen- De Lotus - achtige Colutéa uit Oostindie, met famengehoopte Haauwtjes, van Plokenet, wordt hier t'huis gebragt. Door den Heer Jacquin is deeze Soort, by Karthagena in de Westindiën, waargenomen, alwaar zy een regtop ftaande Heefter was van vyf Voeten hoog , met gevinde Bladen, van een of twee Dui- ru gefield, doch deeze Pater zegt, dat hy hetzelve in een Valey van Chili , op drieendertig Graaden Zuider Breedte, vondt. (18) Pfuraka Fol. pinnatis, Spicis Axillaribus. ]\c. Montpesfulanum. j. e. Hift. ii. p. 359. Lotus Libyca. Riv. Tetr. 192. Lotus Caule Fruticofo &c. H. Ups. &c. Lotus Siliq. glaber. Flore rorundo. C. b. Fin, 332. Lorus polyceratos hirfuta alba Sec. Mor. Hift. ii. p. 177, S. 2. T. 18. f. 13. gouan. Monsp. 395, gek* Pre». 513. gar, Aix. 294.  D i a d e h r h i a. 50*1 De Haauwtjes zyn zo lang als de Stoppeltjes. De Hoofdjes bevatten ieder meer dan twintig' Bloemen , veel kleiner dan de Blaadjes, zegtl de Ridder. Deeze, zo wel als de voorgaande,8 is Vlelhoornige Lotus by Mori son getyteld.^ Medicago» Een plat Wenteltrapswys' gedraaid Haauwtje: en de Kiel der Bloem van de Vlag afge boogen , maakt de Kenmerken uit van dit Geflagt , waar in de twee eerfte Soorten tot de Heefters behooren, als volgt. (f) Medicago met een Boomachtige Steng, de Haauwtjes Maanvormig en geheel effen-; randig. a Dit Gewas , by LoeeL en anderen zeer wel afgebeeld , wordt voor den Cytifus der Ouden aangezien, en het zou de Cytifus zyn, daar Dioscorides van fchryft, groeijende een of twee Ellen hoog, driebladig als de Klaver en geheel grys of witachtig vaa Kleur. Men hadt denzelven van 't Eiland Rhodus door geheel Griekenland voortgeteeld, om dat hy zo veel (1) Medicago Leguminibus lunatis margine imcgeirimis, C.mle Arboreo. Syst. Nat. XII. Gen. 899. p. 505. Veg. XIII. p. s77. H. Cliff. 37S. Ups. 230. R. Lugdb. 382. Mill. Diff, T. 175. Cytifus incanus Siliquis falcatis. C. B. Pin. 389. Cytifus Marantha;. Los. Ic. II. p. 4«. Cytifus ut exiflin uur. dod. Pempt. $69, Medicago trifolia frutescens incana, Tournf. Inft. 412. Nn II« Os el. V. Stuk» m. .fdeeL» XIV. Ioorr> rus. Decan* 'ia. t. ledicago 'rborettk Boom:hrige.  5<5S DüSBELBROÏDERIGE HEESTERS. III. Afdeel, xiv. Hoofd stuk, Tienman «>ge. ii. VWginica, virginifche. veel Zuivel uitleverde. In Italië, niettemin, was dit Gewas zeldzaam,komendealleenlyk omftreeks de Stad Napels voor. Het is Takkig, en bereikt fomtyds wel de hoogte van drie of vier Ellen. De Bladen hebben geen aangenaamen Keuk. De Bloemen zyn als die van Brem; de Haauwtjes als een halve Maan , gelyk de Tuinlieden gebruiken, gekromd, zeer plat. Het Hout is zeer hard en bruin; zo dat fommigen dit Gewas voor den Heefter, die het RoozenHout voortbrengt, gehouden hebben. (2) Medicago met een regtopftaande zeer Takkige Steng en getrapte Endbloemen. Deeze Soort , in Virginie huisvestende, is mede Heefterachtig en gelykt naar de Barba Jovis , zogenaamd. De Bladen, drie aan een Steeltje, zyn insgelyks gedekt met eene gryze Wolligheid. De Bloemen , rood en wit bont komen van het midden tot aan den top der Stengen uit digte Bladeren voort. Het Zaadhuisje is klein , famengedrukt, gefpitst, bevattende een enkeld Nierachtig Zaad. XV. HOOFD- (2) Meiisagt Caule ereöo Ramofisfimo, Fioribus faserenlatk terminalibus. Gron, rirg. ss, Loto affinis «ifoliatï fnitescens glabw. rxuK. Mant, 120.  poLTATJELPKIA. ^ XV. HOOFDSTUK. Befchryving van de Veelbroederi ge Heesters, Polyadelphia, in wier Bloemer, de Meeldraadjes tot verfcheide Lighaamen famengevoegd zyn , die als de Voetjiukken daat van uitmaaken. Veel Boomen , gelyk wy gezien hebben *. doch weinige Heefters en Kruiden, naa het getal der Gellagten gerekend , komen i: de Agttiende Klasfe van het Samenftel der Se xen, de Polyadelphia bevattende , voor. He eerfte derzelven voert den naam van MuNCHAUSIA. Naar den Baron van Munchausen: niet minder in het onderzoek der Plantgewas, fen dan der Dieren thans vermaard, door wiet dit Chineefche Gewas is afgebeeld cn befchreeven. ' . De Geflagts - Kenmerken zyn i een zesdeelige dikachtige Kelk: zes Bloemblaadjes die gena geld zyn : zesmaal vier of vyf Meeldraadjes het Vrugtbeginzel boven , hebbende een Draad achtigen krommen Styl. De eenigfte Soort (i) , die wegens haart Schoonzo Munchaufia. Sytt. Nat. Vit. XIII. G«». i3>i- P Nn * s%h H. Deel. v. Stuk» m. Afdeel; xv. Hoofdstuk, * II. o. III. STUK j 'bl. 185*. i [ r: ' Mencbaal ftafpeciofai Sierlyke»  III. 'Afdeei xv. Hoofdstuk. I. Hypericum Baleariturn. Middellandfch. J64 VeëIBroederice Heesters; Schoonheid den bynaam voert, is een Boompje? " met ronde gladde Takken. Het heeft de Bladen overhoeks, gefteeld, Eyrond of langwerpig Eyrond, gefpitst , effenrandig, glad, van onderen bleeker. Aan 't end der Takken draagt het een regtopftaande famengeftelde Bloemtros. De Groeiplaats is in China. Hypericum. Dit Geflagt heeft den Kelk in vyven verdeeld en vyf Bloemblaadjes, 't Getal der Meeldraadjes is menigvuldig, die van onderen in vyf Trappen famengegroeid zyn. De Vrugt is een Zaadhuisje. Onder de menigvuldige Soorten van dit Geflagt, daar het gewoone St. Jans Kruid in begreepen is , komen eenige Uitheemfchc, die Hecfter- uf Boomachtig zyn, voor, en wel meest de zodanigen, die vyf Stylen of Stempels hebben, als volgt. (O Hypericum met vyfwyvige BUemen, een Heefter achtige Steng, de Bladen en Takken met Lidtekens. * Dee- S»t. Mant, 143. MUNCH. Hétun. V. B. 5,7 T niTim riant, Catt, Pracf. cum Icone, (1) HypericumTlot. pentagynis, Caule Fruticofo, Fol Ra misque Cicatrifatis. Syst. Nat. XII. Gen. 902. p. S09 'y„ «III. p. II* MII.L. Di3. T. Hyp. Fl. pentag. Fol. & RanusVerrucofis. H, Cliff. 380. R. Ltsfdi, 473. Hypericum live Ascyrum Frut. magno Flore. MiGff, Ch*r. zie Mvrtc Ciftus Pennwi. Ctus. Hift. I. p. 4>, ' y  PoIYADEI-ÏHIA. 56/ Deeze, op 't Eiland Majorka, een der Balearifchen, en dus in de Middellandfche ZeeJ groeijende , is een Heefter die eenigermaate ] naar den Myrtus, eenigermaate naar den Ci-S ftus gelykt. De Stengen zyn vierhoekig, als met Trosjes van Klierachtige Stippen befprengd; de Bladen geboogen , aan den rand met Wrattige Klieren : de Bloemen, die zeer groot zyn, komen aan 't end der Takken voort. (2) Hypericum met vyfwyvige Bloemen , een Heejier achtige Steng ; de Bladen fmal Lancetvormig. Deeze , in Virginie huisvestende , volgens den vermaarden Kalm, is een Heefter met vierhoekige Takken en Bladen als van Rosmaryn of Lavendel, die glad zyn. De Bloemen maaken, aan 't end der Takken, een ge gaffelde Tros , van drie of zeven Bloemen , die vyf zeer dunne Stylen hebben. Het Zaadhuisje is Eyrond, van langte als de Kelk, die Lancetvormig is en ftompachtig , komende in langte met de Meeldraadjes overeen. (3) Hypericum met vyfwyvige Bloemen , die ruig- (z) Hypnicum Flor. pentagynis, Caule Fruticofa, Foliis' lineari - lanceolaris. Hypericum Flor. penrag. Cal. obtufis. Staminibus Cor. asquantibus, Caule erecto Herbaceo. Mill. Dicl. N. to. (5) Hypericum Flor. pentagynis, Corollis hirfutis , Foliis ovatis, Caule Arkore». Mant. 277. Jaco^ Amer. Hift. 21^ Nn 3 11. DEM.. V. SïHS. III. U-DEEL, XV. lOOFDTUK. ii. Kalmia. turn. Yirg'tnifcU» m. Hypericum Zayanenfe, lajennifcii.  III. Afdeel xv. hoofd- * Zie W.-dz. 4j i, fciCI «OOI. 565 Veeleroe de ui ge HeestErs. ruigbladig zyn , de Bladen Eyrond, d& Steng Boomachtig. Op 't Franfch Eiland Cayenne, aan.de Kust van Zuid - Amerika, is dit Gewas gevonden, 'c welk een Boom maakt van agttien Voeten hoogte, volgens den Heer Jacquin, die 't zelve op Martenique , in de Tuin der Jefuiten, hadt gezien. De Bladen waren Eyrond met zwarte Stippen , gefteeld , effenrandig , twee of drie Duimen lang: de Bloemblaadjes vyf in getal, van binnen zeer ruig, eens zo lang als de Kelk, die ook Vyfbladig was. Vyf Honigkliertjes , van langte als het Vrugtbeginzel, waren beurtlings geplaatst tusfchen de vyf Voetftukken, die zig Penfeelswyze verdeelden in menigvuldige Meeldraadjes, een weinig langer Han do Kelk , met zeer kleine ronde Meelknopjes (*). Het Vrugtbeginzel was Eyrond en hadt vyf Elsvormige Stylen, met ftompe geknopte Stempels. Van dit Gewas hadt men de Vrugt nog niet gezien. Het droeg famengeftelde Trosfen aan 't end der Takken. Men hadt het, onder den naam van Amandelboom van Cayenne, op Martenique gebragt. Naar de Lafianthus, die thans onder den Geflagtnaam Gordonia van dit Geflagt is uitgemónfterd *, fchynt het veel te gelyken. (4) Hy, (*) In de verkorre Opgave der Kenmerken , door tiwH.sus, in zyne Mantisfa altera , p. 278 , vindt men, Fiia. WW,* quinqut , apice in FeaieiUum divifa ; Mtbera gltkfy.  pOÏ.VAÖ'EiViPHI*.. 567 (4) Hypericum met vyfwyvige Bloemen , de ^ Binden effenrandig van onderen grys, de Vrugten Befie - achtig, de Steng Bom-t achtig. 1 Deeze, in Mexiko huisvestende volgens D.' Mutis, is een Heefter van drie Vademen' hoog, regtopftaande, met vierhoekige Takken,( Bladen hebbende van een Span lang ,,fpits Eyrond, gepaard, met korte Steelen: de Bloemen komen Pluimswyze aan 't end der Takken voort: zy zyn geel van Kleur, vyfbladig, uitgebreid; zy hebben een Kelk die ook vyfbladig is en menigvuldige Haairachtige Meeldraadjes , in vyf Troppen; zynde ieders Voet een plat Penfeelswyfe kolommetje , met rondachtige Meelknopjes. Het Vrugtbeginzel is Eyrond, vyfhockig en heeft vyf Draadachtige Stylen ; de Vrugt een Eyronde gelpitftc Befie met vyf Holligheden, een groot getal langwerpige Zaadjes, op twee ryën , bevattende. Dit geheele Gewas is vol van een Lymerig, taay, Saffraankleurig Sap , zo wel als 't voorgaande. Het komt, wat de Vrugtmaakendc deelen aangaat , genoegzaam overeen met dt Kenmerken van dit Geflagt. De Befieachtigc Vrugt, alleen, zou 'er tegen fchynen te ftry- den (+) Hypericum Flor. pentagynis, Fol. integerrimis, fubtu incains, Caule Arboreo , Fruftibus baccatis. Munt, lil- Cao. pia, MARCGK. Bras. 96. Pis. Bras. IK. N n 4 X. DEEL» V, STUK. Hï. .FDEEL.' XV. [OOFIM rus. IV. lypericum Baccife- um. Befiedrai;end.  ui. Afdeei XV. Hoofd, stuk. v. Hypericu Catyolnun. . VrugtJtd kïg. J I vr. Hypericum Jlscyron. Grootbloe- Wig. U i< c i' 4: m 8. VÉEtBituiiüE;rlqe Heesters.' Jen, doch in het Androfcemum van Tob*nefort gelykt hec Zaadhuisje ook veel naar een iseiie. •■ (5) Hypericum met vyfwyvige Bloemen, enkeld aan 't end der Takken; de Steng vier hoekig Heefterachtig; de Bladen langwerpig Eyrond, taay als Leer. In Noord - Amerika komt deeze voor, die de Steng Takkig, rood, vierhoekig heeft de fila den een Handpalmgroot; de BWa'an t e d er Takken , enkeld, gefteeld: een vLig * Kelk , d,e eens zo groot wordt in de rypc Vrugt: een geele Bloem met geele Meeldraad e en een rood Vrugtbeginzel, komende de geWteveel met die van de zevende Soort ovï, (6j Hypericum met vyfwyvige Bloemen, een vierhoekige Kruidige regtopftaande enkel2nStet,g > m Sladde effenrandige Bla- Dit f5) Hypericum Flor. pent3gynh «tragono Fruticofo, Fol, oblongo-ovatis Co^'Zl («> Hypericum Flor. pentagynis, Caule terragono, Herb» =o credo lïmphci , Fol. Isvibus, imegerriral ' >* p- 1.78. t. 69. H. Ups. z36, //. Cliff. 3So Tr' ti J Andto^utn Fl. & ^h^^^jj  Polyadelphia. 569 Dit Gewas, dat in Siberië, Kanada en op de Pyreneefche Eergen, natuurlyk groeit , munt door de grootte zyner Bloemen en Zaadhuisjes uit , onder de Soorten van dit Geflagt.5 Het gelykt naar 't gemeene Hertshooy \ hebbende de Steng anderhalf Elle hoog , rond , glad, rosachtig , met bleekgroene Bladen, een Duim lang, een half Duim breed, rondachtig, tegenover elkander. De Bloemen, op den top der Stengen, zyn geel, en beftaan uit vyf Blaadjes, ieder een Duim lang, veele Meeldraadjes van de zelfde Kleur bevattende. f7) Hypericum met driewyvige Bloemen en Befie ■ achtige Vrugten; de Steng Heefterachtig , wederzyds fcherp. ' Dat de Bladen , met de Vingers gewreeven, een Bloederig Sap afkleurcn , geeft dit Ciewas zynen Griekfchen naam , die ook op andere Soorten van St. Jans Kruid is toegepast geweest. Het tegenwoordige heet , tot onderfcheiding, allergrootst Heefterachtig Mansbloed , 't welk die Griekfche naam betekent , en men noemt het , in 't Franfch , Toute Saine. In grootte der (j) Hypericum Flor. trigynis, Pericarpiis baccatis, Caule fruticofo ancipiti. H. Ups. 237. Hyp. Flor. trig. Fr. baccato , Foliis ovatis pedunculo longioribus, H, Cliff. 380. r. Lugdb, 374, DALin. Par. 235. Androfiemum maximum Frutescens. C. B. Pin, 280. Androfsmura. Dod. Pempt, n%. gouan Monsp. 402. ger. Prat, 3S». tournf, Injl, 251, T. 128. Nn5 II, DïSL, V. STUX, irr. Vfdeel, xv. -joofd» tuk. vii. rIypericum Andrefa. num. Srootblalig-  III. Afdeel xv. Hoofd, stuk. vin. Hypericum Olympicum. Olympilch I 57» Veelbroeoerige Heesters der Bladen munt het uit, by alle andere Europifche Soorten van dit Geflagt. Aan 't end der Takken komen meest vyf of zeven Bloe* men, die byna een Kroontje maaken, zo Gouan aanmerkt. Het groeit, natuurlyk , niet alleen m de Zuidelyke deelen van Europa, maar ook in Engeland, zo Ray aantekent. Hier te Lande wordt het in de Hoven ,'gehouden, wegens de iierlykheid van zyn Gewas en Bloemen. Het Loof wordt tegen 't end van den Zomer donker rood. De Vrugten , die op de Bloemen volgen, zyn volmaakt als Besfen, eerst groen , dan rood en eindelyk zwart, een menigte van kleine Zaadjes bevattende. , (8) Hypericum met driewyvige Bloemen', fpitfe Kelken, de Meeldraadjes korter dan , de Rloem, de Steng Heejier achtig. Dit Orientaalfch St. Jans Kruid , op den Berg Olympus in Klein ACe groeijende gevonden , is klein van Blad en groot van Bloem. Men vindt het by Dillenius en in 't Kruidkundig Woordenboek van Miller ifgebeeld. (9) Hy- (8j Hypericum Fl«r. trijynis, Calycibus acutis, Staminibus Corolla brerioribus, Caule Fruticofo. H. Cliff. 388,R. Lugü. s74- Mill. DiB. T. f. 1. Hypericum Montis Olyrnpi. .vhefl. Itin. 2i2.vi)1ll. Eltb. is2. T. 151. f. 183. Hypeicurn Oriëntale flore magno. TOURNF, Cir, 1°.  pOLYADEJCrHlA 57* f9) Hypericum met driewyvige Bloemen; de Bladen Eyrond , gefteeld , effenrandig, van onderen Wollig ; de Steng Heejier-j achtig en plat vierhoekig. Deeze Soort groeit in Brafil. Zy komt inj Gcftalte overeen met de Lafianthus , thans Gordonia , voorgemeld. De Steng is ftomp vierhoekig, zonder Stoppeltjes: de Bladen zyn als van den Citroenboom, gefteeld, fpits, van onderen met eenige Wolligheid. Een gearmde Tuil van Bloemen draagt dit Gewas, waar in de troppen van Meeldraadjes langwerpig en zeer aanzienlyk zyn. (io) Hypericum met driewyvige Bloemen en ftompe Kelken, de Meeldraadjes korter dan de Bloem , de Steng Heejier achtig. Dit is een fraay Heefter - Gewas, uit Zaad van de Kanarifche Eilanden geteeld , dat veel Bloemen draagt , en dus tot verfiering ftrekt van de Opcnbaare Kruidtuinen. De Blaadjej zyn hier niet als met Gaatjes doorboord; an. den (s>) Hypericum Flor. trigynis , Fol. ovatis, petiolatis, inte gerrimis, fubtus tumentoiis, Caule Fruticofo tetragono compresfo. (10) Hypericum Flor. trigynis, Calycibus obtufis,Staminibus Corolla brevioribus, Caule Fruticofo H. Clif. m. R. Lugdb. 374. Hyp. Frutescens Caharienfè mu'tifloraiTt. Comm, Hert. V. p. ijs. T, 68. Hyp. f. Androfzmum magn. Canarienfe ramofum, copiofis Fioribus , Fiuticofum. Pluk. Alm 119. T. 302. f. 1. II. DEEL. V. STUS. III. .i-DEEL," XV. lOOEDTUK*IX. 'ciiolamru. ïellceld. X. Cannrienf. Kanarifcb,. \  572 Veilbroederige Heesters. III. Afdeel. xv. Hoofd stuk. XI. Hircinum. Bokkig. xii. JErjptium, Egyptifch. I j I < I ( i l I ders gelyken ze veel naar die van 't gewoone St. Jans Kruid; zo Commelyn aanmerkt en de Steng was drie Voeten hoog. (il) Hypericum met driewyvige Bloemen, de Steng Heefterachtig tweefnydende. De Bokkige Stank geeft den bynaam aan deeze Soort, die op Sicilië, in Kalabrie en dus in 't Napelfche, als ook op Kandia aan Beeken groeit. Men vindt hec Tragium Creticum getyteld van Bellonius. De Meeldraadjes fchynen zeer lang te zyn in dit Gewas. (io) Hypericum. (34) Hypericum Fioribus raonogynis &c. Mill, Z);'c7, t. iji. f. 2. II. deel. V.STUK, III.' Afdeel» xv. Hoofd» tuk. XXXIII.1 Setofum'. lorftelig. xxxiv; Menogy. ïenwyvig.  m. 'Afdeel Xv. Hoofdstuk. i. Ascyrum Crux AnAre*.Gekruist, ii. Hyfericei. des. Gewiekt. ■574 Veelbroederigë Heesters; A s c y r u m. De Kelk is in dit Geflagt vierbladig, met vier Bloemblaadjes en veele Meeldraadjes, die in vier Troppen famengevoegd zyn. Het heeft dén naam van Ascyrum, hoewel dat Gewas , 't welk gemeenlyk dien naam voert, en tot de Europifche Kruiden behoort, in het voorige is begreepen. Het tegenwoordige heeft alleenlyk drie Soorten, altemaal in Virginie of daar omtrent haare Groeiplaats hebbende, te weeten. (O Ascyrum met Eyronde Bladen, een ronde Steng en gegaffelde Pluim. De Bloem , die naar een St. Andries Kruis gelykt, geeft den bynaam aan die Gewas. Het is een Heeftertje' dat naar 't St. Jans Kruid gelykt, met kleine geele Bloempjes, in Maryland groeijende, volgens Plu ken et. De rondheid van de Steng doet het voornaamelyk van de volgende Soort verfchillen. (2) Ascyrum met langwerpige Bladen en tweefnydende Takken. Hier ' (i) Ascyrum Fol. ovatis, Caule rereti, Panicula dichotoma. Syst. Nat. XII. Gen. »o3. p. SII, reg. xuu p, m Ascyrum Fol. ovatis. H. Cliff. 4,4. Gbok. Virg. n3. Hyjericoides ex Terra Mariana, Flor. exiguis luteis. Pluk. Alm. 104. (2) Ascyrum Foüis oblongis, Ramis ancipitibus. Ascyrum Fin-  PötTADEttHlA. 5^ Hier wordt het Heefterachtige kleine Ascyrum van Browne t'huis gebragt, dat dunne gezoomde lak jes en fmalle ongefteelde Blaadjes, van onderen met twee Kliertjes , heeft, 't Is het laage altyd groene St. Jans Kruid van Plukenet, met een platte Houtige Steng, die wederzyds gewiekt is , en een geele vierbladige Bloem. Dit Gewas fchynt het te zyn, 't welk St. Andrews Wort, van Banifter, was getyteld. Het groeit derhalve zo wel op Jamaika , naar 't fchynt, als in Virginie. Tot deeze Soort wordt betrokken de overendftaande Hypericoides met een geele Bloem, van Plumier afgebeeld onder de Amerikaanfche Planten , waar van gezegd wordt: het is een Heefterachtig , zeer Takkig, Plantgewas , met <3c grootfte Takies zeer dun en gegaffeld , de kleinere in drieën verdeeld; de Bladen langwerpig , ongefteeld , effenrandig , twee tegen elkander over, met de Middel-Rib afloopende. De Bloemen, aan 't end der Takken , eenzaam voortkomende, zyn vierbladig en uitgebreid, met de twee tegenover elkander ftaande Blaadjes breeder dan de twee anderen, 't welk echter in de Afbeelding zig niet duidelyk openbaart. M (3)As. riuticofum minus iuptadecompofimm, Ramnlis &c. BBawN, Jam. 300. Hypericoides Frutescens erefta , Flore luteo, Plum. Gen. ji. T. ijz. f. 1.Hypericum pumilum lempervirens, Caule compresfo Sec. Pluk. Mant, io*. RAj. Suppl, is, deel» v. stuk. Ut. Afdeel* xv. Hoofdstuk.  m. Afdeel, xv. Hoofdstuk. in. VilUfum. Gehaaird. De Syngenefta of Samen teelige, anders Samengeftelde Bloem-, en alle de overige Heefters, zal ik in 't volgende Stuk befchryven. De Plaaten zyn dus ingevoegd: Plaat xxiv. tegenover Bladz. 7 .... xxv. — IO; .... xxvi. 2 : .... xxvii ; —. 349 . . , . xxviii. .—. 433 57