38 Samenteelige Heesters, HL Afdeel, xvn. Hoofdstuk. iv. Athanifia Maritima. Wollige. v. Cinijiifeii: Brembla- dige. de Stippen, in de eerfte wederzyds ruig Wollig , langwerpig ovaal, de bovenften Lancetvorraig. 't Is een glad Gewas met rondachtige Bladen en drie of vier end-Bloemen, wordt thans door den Heer Mürray gezegd. (4) Duurbloem , met tweebloemige Steeltjes , de Bladen Lancetvormig, gekarteld, Jtomp en Wollig. Deeze in de Zuidelyke deelen van Europa en in de Levant, aan de Kusten van de Middellandfche Zee , groeijende, wordt 'er Laage Katoen of Katoenkruid geheten. Anderen geeven 'er den naam van Zee • Gnaphalium aan. Het is een blyvend Gewas, dat naar het Gnaphalium gelykt , zynde geheel Wollig. Het Zaadkuifje ontbreekt t'eenemaal en de Kafjes zyn van langte als de Kelk. Het fchynt als een middelflag te zyn tusfchen de Athanafia en Santolina. (5) Duurbloem met enkelde Tuiltjes, de Bladen Lancetvormig , onverdeeld, naakt , digt geiropt. Dee- (4) Aihanafia Pedunculis bifloiis, Fol. Lanceolatis, erena, tis, obtufis tomentolis. Santolina Corymbo terminaü fubdivifo , Foliis oblongis integerrimis obtufis. H. Cliff. 393. Grom. Oriënt. 157. Filago maritima. Sp. Plant. 927- m11.L. DicJ. T. 135. Gnaphalium maritimum. C. 15. Pin. 263. Chryfanthemum perenne Gnaph.iloides maritimum. mor. Hifl. iii. p. si. S. 6. T. 4 f. 47. Ger, Prov. 211. (5) slibansfia Corymbis fimplicibus , Foliis Lanceolatis indivifis, nudis confeitis. Syst. Nat, XII. p, j+o, N. 11. Mant. 4 De Bladen, die overhoeks groeijen , hebben byna de grootte van de Handpalm, zyn; de ruuwachtig doch niet Wollig,. Aan 't end der Takken komt een Bloemtuil, van een Span lang en breed , beftaande uit Klootrondachtige Kelken , digt bekleed met Elsvormige Schubbetjes, die over elkander leggen. Het Zaadkuifje is Haairig, eens zo lang als de Kelk, vaal van Kleur en de Zaaden zyn geftrcept. (4.) Roerkruid met jtomp Eyronde Bladen , die aan 'f end met uitranding gekarteld zyn. Dce- (3) Baccharis Fol. Elüptico-Lanceolatis , integenimis nudis petiolatis. Mant. zs+. (J) ln 't Geflagt van Conyza komt een Oöstindtfche voor , met detgelyken Stam, wc' twee Mans iSngten hoog. (4) Baccharis Fol. obovatis ïupewe emarginito»crenatis. H. Cliff: 4°s- Grom. Virg. i»U R- ««• Senccil? yi'rg. atboieicéns Atiip!icis folio. Rat. Hifi. 1799. Hb«m. Fa ?. ffa!f: i£. DEEL. vi. SlUKt III. t'ï>ÓÉEJi. XVÏI. ' lOOFD-! ruK. TU. BaVcharit Irharea. uomach; jv. Bacebarif HaJimifi. lia. Breedbia-  r SYNGENESIA. 85 ' Het Ceylonfche Gewas van Breyn, met ^ Olmen - Bladen , naar 't Boelkens - Kruid gely- . kende, zou ook aan de Kaap der Goede Hope» waargenomen zyn. Het heeft de Takken metST verheven Streepen ; de Bladen zyn tap o-^ vaal en glad , van grootte als een Duimlid, eenigermaate Zaagswyze getand. Aan 't end komt een groote Tuil van hoekige Bloernfteeltjes met eenige Elsvormige Blikjes. De Kelken zyn Rolrond en glad. (7) Roerkruid met Jiomp Eyronde , effenran-.. dige, ruuwe ongefteelde Bladen, die van i onderen geaderd zyn. j Deeze Brafiliaanfche , die de Steng eenigermaate hoekig heeft, brengt zeeryle, Takkige, Tuiltjes van Bloemen voort, ver van elkander, wier Kelken fpitfe Schubben hebben en het Zaadkuifje is Roestkleurig. (8) Roerkruid met Lancetvormige Zaagswys' getande Bladen en gebladerde Tuilen. Hier wordt de Heefterachtige, zeer ftinken de, Amerikaanfche Conyza, van Dillenius t'hui f7) Baccharis Fol. obovitis , integtis , fcabris, fesfilibus lubtus Venofis. Tremate. Marcgr. Bras. gr. BURM. F lnd. 178. (g) Baccharis Fol. Lanceolatis ferrato- dentatis, Corymb Foliofis. Grom. Virg. im. Conyza Americana Frutescens foetidisfima. Dill Elth. 106. T. s9. f. lts ? F 3 IJ» DEEI-. VI. Stuk. [II. DEEL. :vii. )OFDUK. TvJteit mg. VII. baccharis irafiliar.a. Brafilianfehe. viii. Baccharis fattiia. Stinkend. i s s *  Syngenesia. 91 Pluimen van Rolronde Bloemen, die eens zo lang zyn als de Kelk. Dit Gewas/1, ook in Oostindie groeijende,, tióépt gedagte Autheur Zeugen- of VarkensMoes, om dat het veel van die Becften gegeten wordt ,• ftrekkende de malfche Toppen , gekookt , ook den Indiaanen tot Spyze. Het groeit met eenige Stengen, niet veel hooger dan een File , zegt hy , en heeft; Bladen naar die der Netelen gclykende, doch wat langer en fpitfer, aan de kanten grof getand. De Bloemen febynen zeer klein te zyn , maakende yle Tuiltje; op de toppen der Stengen of Bladfteelen. Du? fchynt hetzelve van de Ceylonfche Senecio met drievoudige gekartelde Biaden van den Hoog leeraar Bürmannus, te verfchillen. Dc Bloemen zyn Rolrond en paarfch, met kortt Stylen en het Zaadpluis langer dan de Kelk , zegt onze Ridder. (17) Tonderkruid met Eyronde, Zaagswys retande , eenigermaate Wollige , fpitj* Bla f17) Comsa Fol. ovatis ferratis fubromentofis acutis, Cau Corymbolo, Coroliis fubgloHotl;. Am. Acid V. p 40S. C< nvza odorata m.nor erefta purpurascens Corymbofr. BBOwr Jim. ) 18. Conyza Arborescens purpurea Folio Vetbasci dei tam, Pluvi Spec. 9. Ic. 97. Conyza major odarata f. BacchaJ Flor. purpureis nudis. SLOAN. Jam. 11+. H'Jl. I. p- »S8.: i5i. f 1. £• Eupator Conyzoides Mideraspatana , fol.glabri Flore purpurascente. PLUK, A'm. 141. T. 177- f. 2- 8«*l -Fl. Ind. p. 179. Iï. Deel. VI. Stuk. III. LFDEEL, XVII. ^OOFD* TUK. 7 weidt lemg. ' XVII. Ctmyzt, ' odoratet. . Welriekend. e r.' is s. i.  9$ Samenteelige Heestehs- II!. Afdeei XVll HOOFD STUK. Tweet Rang, xl. Senecio ) pulifoliui Po;>elie tyadtge. heid zyncr Bladen , die ook den rand als ge' dodrnd hebben , en van boven glanzig doch • niet glad zyn , van onderen grys en ruigach, tig. De Steng is ftyf, ruuw en onbevallig. De Bloemen zyn klein en vyfbladig gedraald met de Blommetjes onverdeeld en ver van elkander. Uit Zaad geteeld, was het wel zeven of agt Voeten hoog, in de Amfterdamfe Tuin, opgefchooten. (40) Kruiskruid met geftraalde Bloemen en Spatelvormig Eyronde, effenrandige , ftompe Bladen , de vohvasfenen glad van boven; de Steng Heefterachtig. Deeze Soort, mede, gelyk alle de hier befchreevene, van de Kaap • afkomftig, en t'eenemaa! met eene witte Wolligheid bekleed, hadt de Bladen rondachtig ovaal, effenrandig, of naauwlyks met een of twee Tandjes blykbaar, en gedeeld ; de Bladfteeltjes lang, en meteen uitgebreiden Voet de Takken omvattende, zegt Link^us. Zyn Ed. betrekt daar toe de Afrikaanfche met Bladen van den Witten Popelier of Abeelboom, door R a y opgegeven, en noemt dezelve Popelierbludig {*). Die Bladen, nog- (40) Senecio Coroll. xadiantibus, Fol. ovatis Spatulstij inte. gril obtufis; adultioribus fupra glabris, Caule Fruticolo. Jacobx3 Afncana Populi albac foliis. Rat. Suppl. 177. (*>■ Pcpuhfdus wat in Spec. Pu.nt. als ook in Syst, Na:. Ed. X I. , deeze Soort geSynaamd ; doch thans in Veg. Ed. XIII. , ze.erlyk door een Drukteil en verwarring metdevo'. gende Eerite Soort van AJler, (ihmlwU,) Poliftlius.   Afdeel xvii. Hoofdstuk. iii. After trinitus. Gehaairda I iv- Afttr Frd. ïïculofus. Getrippelde. ti l ] 1 I 104 Samek.teelige Heesters, vcrfpreid en glad , een zesde Duims lang. D& Bloemen komen, aan 'c end der Takjes, op korte Steeltjes voort. Dc gemecne Kelk is byna als in de voorgaande Soort. De Blommetjes in 't midden zyn geel, die aan den Rand , welke de Straalen maaken, wit, volgens de Waarneeming van Bergius. (3) After 'die Heefterachtig üs met langwerpig Eyronde, fpitfe, van onderen Wollige Bladen, de Kelken in Haairtjes uitkopende. Hier zyn de Rysjcs minder Takkig, de Bladen ongefteeld , van onderen met een witte , Wolligheid bezet, aan den rand ruuw, zeer rpits: dc Bloernfteeltjes aan 't end gebladerd, eenbloemig : dc Kelkfchubben hebben aan 't md een bruin Haairtje: dc Bloemen zyn blaa'uw' ;eftraald. (4) After die Heefterachtig is , met fmalle. geftippelde Bladen, en naakte éénhloemige Bloem-Steeltjes. Dee- (t) Afltr Fruticulofas, Fol. ovato - oblong is acutis fubtus >mcntofis, Calycibus Pilo terminatis. Am. Acai. vi. Afr 6^ (4) After Fruticofus, Fol. linèaribus punöatis, Pedunèulis nifloris nudis. H. Cliff; 409. R. Lugdk. z68. After Afrlcamis' 'mt. Fol. anguftis & plerumque conjuncte. Comm. Hort. 11. 1. Si- t. 27. fi„ After maririmus Fruticofus, Hysfopi folüj onfertis, Flore albo. Pluk. Mant. 29. t. 340. f, i9, Afts lysfopifoliiis. Bercj. Cap. 287.  III. Afdee Hoofi xvii stuk. Tviec Rang. xxiii. Jnula \Ar$matiet Kruiderg'' iio Sa mente elige Heesters. van boven 'n ftyve Takjes verdeeld , welke _ Knoopig zyn en wederom verdeeld in kleiner Takjes , allen met een fyne Wolligheid, üé ^ Blaadjes, van grootte als een Nagel, zyn ftomp Eyrond.als met Spinragovertoogen,ongefteeld; met een Wollig Knobbeltje, daar boven, waar uit Trapjes van kleine Blaadjes voortkomen: De Bloemen zyn groot en knikkende; zy hebben een veelbladigen Kelk: de Schyf is gevuld met Tweeflagtige Blommetjes ; de Krans b-flaatuit Vrouwelyke Spatelblommetjes; beiden hebben zy een langwerpig Evrond Vrugtbeginzel, meteen PluimachtigZaadkuifje,dat brocfch is , den Stempel in tweeën gedeeld , de wf Meeldraadjes Draadachtig: de Meelknopjes tóe een Pypje famengevoegd , dat boven in vyven gedeeld is, en van onderen in tienen, gevende dus ieder Meelknopje twee Borfteltjes uit en de Stoel is bezet met hokjes als een Honigraat. (23) ïnuia met fmalle, effenrandige, Wollige, verfpreide Blaadjes ; de Steng Heefterachtig. J De Blaadjes van deeze Soort gë.ylreri veel naar die van Lavendel, zynde aan de kanten omgekruld, en wederzyds Wollig: de Bloe- men C«UeFn,t.cofo. Am Ac*Vl Afr. 7, AtefW{6c«W3 Mauiuamcus. H.VK. Alm. Sl. t. iz6. f. 2  S y n g é n e s i &i lil men komen enkeld, ongefteeld, aan 't end der^ Takjes voort: de Kelk is langwerpig,gefchubd; de Bloemltraal uit den witten Roozekleurig. I (24) Inula met Elswrmig fmalle, driekantige, zeer digt famengevoegde Blaadjes; de Steng x Heefterachtig. i ' De Steng van deeze is Heefterachtig , een half Voet lang , zeer ruuw door 't afvallen der Bladen. De Takjes komen in een Krans voort, en geeven end - Steeltjes uit, kleiner dan de Bladen , met byna ongefteelde Bloemen, die geel geftraald zyn. De Kelk is langwerpig en beftaat uit fmalle Schubben. De Ethiopifche Ja-; cobaea met Lorkenbooms Bladen van Breyn, wordt hier t'huis gebragt. PerdiciüM. De Blommetjes, die de Bloemen famenfcellen , zyn in dit Geflagt in Lippen verdeeld , komende hetzelve voorts, wat den naakten Stoel cn 't Haairige Zaadkuifje aangaat, met het voorige overeen. Maar ééne Soort van de drie behoort in hetzelve tot de Heefters, naamelyk (2) Per (24) Inula Vol. fubulato- linèaribus, triquetris, confèrtisfï. imis, Caule Fruricofo. Mam. 472. Am, Acad, Vl. Afr. 70 ]acoba:a Ethiopica Laricis folio. breyn Clxt, T, «+. MORIS Mijl. UI. s. 7, T. 18. f. 31. II. Deel. VI, Sxus, lil. iFDEEL-f XVII. lOOFD' rux. XXIV. Inula 'snifalia. FynWas iee.  iT2 Samenteelige Heesters, UI. Afdeel, xvii. Hoofdstuk.u. Perdicium Raciale. Geftraald. 1 ] ] 4 i (2_) Perdicium met byna geftraalde Bloemen ; wier buitenfte Kelk vierbladig is, de Steng Heefterachtig. Dit Gewas, op Jamaika groeijende, is Tri' xis getyteld door den vermaarden Browne. Het heeft de Bladen Lancetvormig ovaal, gefteeld , naakt, getand , doch by de Bloemen ongetand , die weinig in getal aan 't end der Takken voortkomen. De buitenfte Kelk is vier-, de binnenfte agtbladig: de Bloem geel, geftraald, maar zonderling. Alle Blommetjes zyn eenbladig, in tweeën gedeeld, de buitenfte Lip breeder, uitgebreid , drietandig , de binnenfte Lip tweetandig hebbende. De grooeIten komen in de Krans voor. De Geftalte is tfs die van de Conyza of Inula. L e y s e r a. ^ In dit Geflagt is de Stoel eenigermaate Kaf3g, zo wel als 't Zaadkuifje , doch hetzelve :omt , op de Schyf, ook gepluimd voor, en de [elk is rappig. De drie Soorten van hetzelve, allen van dè [aap afkomftig, zyn Heefterachtig, als volgt, (O Ley. (z) Perdicium Flor. fub.adiatis Calyc. «rteriore terraphyllo :au!e Fruricofo. Syst. Nat. XII. Gen. sSo. p. 5S9, fre. tlll. p. «39. Inula Trixis. Am. Acad. V. p. 4.0S. Trixis Fmescens.Fol. nitidis ovatis dentatis, Floribus comoiïs,Bhqwn fa/s. in, T. 33. f. 1.  \Syngenesia. H3 (i) Leyfera met verfpreide Bladen en gefteel^ de Bloemen. Van dit Gewas vindt men een Afbeelding, door Breyn uitgegeven , die de zyne veel beter oordeelt te zyn, dan van H e r m a n n u s, welke naar die van Seca meer gelykt. 'tVer-' fchil is, inderdaad , aanmerkelyk , doch zal mooglyk afhangen van dc Groeiplaats. Het is een fchoone Soort van After, zegt Hermakhos, op drooge Bergachtige plaatfen aan de Kaap voortkomende , die een Houtige Steng heeft, bekleed met zeer fyne Borfteligc gryze Blaadjes, en op den top gefteelde Bloemhoofd jes hebbende met Goudkleurige Straalen. L i n jj jjrjs zegt, dat de Kelken Tolachtig zyn me alle Schubben rappig: de kanten der Bladei met geklierde Haairtjes bezet; en alle Zaadei met een Vliezigen rand gekroond, doch op 6 Schyf komen gepluimde Zaadkuifjes voor. D< Stoel is aan den rand Kaffig, in 't midden naakt alles volgens de Waarneeming van den Hoog keraar D. van Royen. De befchryvin van Bergius, komt nagenoeg daar med overeen. A\ f O) Lei (i) Leyfera Foliis fparfis, Flor. pedunculatis. Syst. Na XII. Gen. ?«3, P- s6c Veg. XIII. p. «4». Am. Acad.V Afr. 74. Afteropterus luteus Laricis Foliis lanuginofis. VAILl Mem, 1720. p. 405. After Erhiopicus Stctchadis foliis Flo! AureÓ. herm. Lugdb. 68. T. 7U breyn. lcm. Z6. T. 14. seb. Mus. II- T. 66. f. 6. berg. Cap. 2s2. H " II. DML. VI, STlffl. III. Vedeel. XVII. ïoofd* TUK. I. Leyfera ünaphalies.Gryze, | l 1 ï I» e  it4 Samenteelige Heesters. III. Afdeel. xvii. Hoofdstuk,ii. Leyfera CallicorrAa Driebladi- 1 c I l c t (2) Leyfera met drievoudige Bladen en bynt ongefteelde Èloemen. De Hoogleeraar N. L. Burmanntjs befcbryft deeze Soort onder den naam van Cal'.icornia,en zegt, dat het een Heefter is met de Lakken door Lidtekens ruuw, de* Bladen drievoudig , byna regtopftaande , een Duim lang , mal en Wollig ; de Bloemen eenzaam aan 't nd, byna ongefteeld ; de gemeene Kelk E3ond, bekleed met Vliezige gekleurde Schubben: :en famengeftelde Straalbloem ; waar van de ïlommctjcs ten deele Tweeflagtig, ten deeJe /rouwelyk; de eerften ruig en Pypachtig, de latften Spatelswys' Lancetvormig in drieën geeeld. De eerften hebben vyf Meeldraadjes, iet Rolronde Pypachtige Meelknopjes ; beiden en klein Vrugtbeginzel, met een Draadachtigen tyl en tweedeeligen Stempel. Het Zaad, dat 1 de onveranderde Kelk aanrypt, heeft een "uifje van vyf gepluimde Borfteltjes , en de toel is met Kafjes bezet, die de Blommetjes nderfcheiden. Zyn Ed. tekent hier van eene rerfcheidenheid met zeer korte, dunne, gladde llaadjes; als ook eene fynbladige en eene drieloemige, aan. f3) Ley- (1) Leyfera lol. ttifariis, Flor. iubfesiïlibiis. Mant. ïss. ilücornia Gnaphalodes. EVRM. Prtir. p. 14, fmK, Pbyt\ 350, f, 4.   Z Deel.PLAAT XXXIII.  11$ SAMENTEELIGE HEESTERS. * III. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. Tweede Rang. ne Kelk is byna Klootrond , glad , gefchubd , met Lancetvormige fpitfe, glanzige, ros-geelachtige Schubben , de onderften digt aangedrukt, de bovenften aan de Punten een weinig rappig. De Bloem is platachtig, hooger dan de Kelk, geftraald. De Blommetjes, waar zy uit beftaat, zyn in 't midden Tweeflagtig, ros-geel, Trechtervormig , met den Mond in vyven gedeeld; die aan den rand Vrouwelyk, van der»elyke Kleur, met een Spatelvormige ftompe , drietandige Lip , welke zig met eenige verheffing uitbreidt. Het Vrugtbeginzel, Rolrond en krom, is gekroond met een eigen Kelkje, Vlieïig, geknot, onverdeeld , maar een weinig rappig aan den bovenkant. Dit bevat het Blommetje , dat in de Tweeflachtigen een Pypachtig vyfdeelig Meelknopje heeft , en in beiden een Styl met twee omgeboogen Stempels. De Stoel is bezet met zeer fmalle Kafjes, van langte als de Blommetjes en tusfchen dezelven geplaatst, mallende ligt af. Men ziet dus, dat de Afleropterus van Vaileant , die geel is met Rosmaryn - Bladen , offchoon dezelve volgens D. Sherard den Stoel ruig heeft, hier niet behooren kan; dewyl Vaillant dien Geflagtnaam van de gepluimdheid der Zaaden afleidt, niet alleen, maar duidelyk zegt, dat alle de Soorten van zyn gemelde Geflagt den Zaadftoel met Pluimpjes gekroond hebben, terwyl de Bloem naar die van 't  Syngehesia. 1I7 ?t Sterrekruid gelykt. Bercius hadt den-^ zeiven hier t'huis gebragt. Myne Afbeelding vertoont het Gewas, en daar 1 nevens, by de Letter a, den geopenden Kelk' met een gedeelte der Tweeflagtige Blommetjes nog daar in; waar van 'er één afzonderlyk met zyn Vrugtbeginzel, wel driemaal in langte vergroot, by b is voorgefteld, als ook een der Kafjes by c, en by d een der binnenfte Schubbetjes van den Kelk, allen in de zelfde trap van Vergrooting. Die in het Geflagt van ChryfantJiemum oi andere volgende eenigermaate Heefterachtig voorkomen, kunnen in de befchryving niet ge voeglyk afgezonderd worden. Ik gaa dan ove tot dat van A M E l L u s. Een Kaffige Stoel, het Zaadkuifje uit enkel Haairtjes beftaande en een gefchubde Kelk maakt de byzondere Kenmerken van dit G< flagtuit, 't welk maar twee Soorten bevat. (1) Amellus met gepaarde, Lancetvormig ■fto} (i) Amelhs Fol. oppofïtis Lanceolatis obtufis tomentolï Pedunculis unlfloris. Syst. Nat. XII. Gen. 978. P- *«7- ? XIII. p Hl- Mant. 47*- BERG. Cap. 298. Vetbefina A toides. Sp. Plant. I. p. 902. Buphthalmum Foliis oppol Lanceolato-üneanbus &c. Hort. Cliff- 4'J- Chryfanth. potius Buphthalmum Afric. Afteris flore ccernleo. BRï Pr oir. p. 23. Icon. T. 15. f. ?• H 3 II. DEELi vi. stuk< III. lfdeel. XVII. lOOFDTUK. Twt'.it lang. t e [e 1. Ametlut n'Lycbnit:s. Eenbloe-j s >mige, 'S' le. itis vel Yt*  iiS Samenteelige Heesters. III. Afdeel, xvii. Hoofd stuk Tweede Rar.i% ii Amellus iimhellatus, Kioonbloemige. (lompe , Wollige Bladen en eenbloemigeBloemfteelen. Dit Gewas, aan de Kaap groeijende, heeft een ronde Steng en Bladen naar die der Violetten gelykende, terwyl de Bloem is als die van 't Sterrekruid, in 't midden geel, en Violetkleurig geftraald, De Bloemfteelen, aan 't end, zyn bykans naakt. De Blommetjes worden door fmalle Kafjes onderfcheiden. Het Zaadkuifje is Haairig, met weinig Pluis, en dat der Vrouwelyke Blommetjes Kaffig. Dezelve maaken een getal van omtrent vyfentwintig aan den omtrek uit. (2) Amellus met gepaarde , drieribbige, van onderen Wollige Bladen en Kroontjes-Bloemen. Deeze, op Jamaika ontdekt, heeft de Steng Wollig , de Bladen als gezegd is en gekarteld ; geevende aan 't end een Kroontje uit van lange Steeltjes, de onderften dikwils Kranswyze» De Kelk beftaat uit fpitfe Schubben. Buphthalmum. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn, een Kaffige Zaadfcoel; het Zaadkuifje een flaauwe (z) Amellus Fol. oppofitis triplinerviis, fubtus tomentofis, Floribus umbellatis. Am. Acad V. p. 407 Sotidigo villofz incana, Fol. oyatis oppofitis &c EROWX. Jam, 320, T« 33, f. 2.  Syngenesia. IïO flaauwe Rand ; de kanten der Zaaden, inzonderheid van die aan den omtrek, gezoomd: de Stempel der Tweeflagtige Blommetjes onverdeeld. Onder de Soorten van hetzelve, welke Tournefort Asterisci genoemd heeft, komen twee voor, die Heefterachtig zyn, beiden Westindifche, als volgt. (i) Buphthalmum met gepaarde Lancetvormige Bladen en tweetandige Bladfteelen . de Steng Heefterachtig. Dit Gewas is onder verfcheide Benaamingei voorgefteld en afgebeeld. Die lenigs noem het Asteriscus, niettegenftaande het Kenmerl van den Gcfternden Kelk, gelyk hy zelf aan merkt, daar aan ontbreekt. Tot een of twe< Ellen hoogte groeide het in de Broeihuize van den Elthamfcn Tuin. Het hadt dunn Houtige Takken , en dikke Bladen, Fluweel achtig en grys, naar die der Violieren gelyken dc (i) Buphthalmum Fol. oppafitis Lanceolatis, Petioüs bidet tatis, Caule Ftuticofo. Syst. Nat. XII. Gen. 977- P- 5«s Ve%. XIII. p. «49. ff- Cliff. 41j.gron. Virg. 127. r, Luga 170. Afteriscus Frut. Leucoii Fol. Sericeis 8c incanis. Dju Elth. 44. T. 38 f. 44. Corona Solis Frut. PJWM. Sp. 10,1 107. Chryfanth. ex Ins. Caribais &c. Pluk. Alm, 102. " 115. f. 4. moris. Hifi. III. p. 15. raj- Suppl. 211. Clirj fanthemum Frut. maritimum, Fol, glaucis oblongis , Flot luteo. SLOAN. Jam. izs. Hifi. h P« «0, CATESB. C*r. ! T. 93. SEL. Vog. IV. D. p. 77- E'. H 4 II. Deel. VI. Stok, III. Afdeel. XVII, Hoofdstuk. Tweedi Rang, 1. BuphthaU mum Frutescens.Heefterig, 1 t 1 h s  i2o Samenteelige Heesters. III. Afdeel xvii. Hoofdstuk. Tv*'iede Rang. ii. Buphthalmum ^tr. bcrescens. Hoornachtig. dc. Wegens de Bloem is het, van anderen » tot de Chryfanthcn of Goudsbloemen t'huis gebragt. Catesby zegt, dat het aan de Zcekuften der Bermudifche Eilanden, ter hoogte van vier of vyf Voeten , op de Rotfen groeit. De Woonplaats van deeze Soort is anders gefteld op Jamaika cn in Virginie. (2) Buphthalmum met gepaarde Lancetvormige, wederzyds Wollige , ongetande effenrandige Bladen ; de Steng Heefterachtig. Deeze heeft ook haare Groeiplaats in Amerika , en zou door Catesby onder den naam van Zonnebloempjes van de Bermudes - Eilanden bedoeld kunnen zyn : maar zyne Afbeelding verfchilt aanmerkelyk van die van Dille, kuis, naar zulk een Gewas uit den Elthamfen Tuin , 't welk byna van hoogte als 't voorgaande was , gemaakt. Dit hadt ook de Bladen glanzig groen: des ik niet bcgryp, hoe dezelven Wollig kunnen gezegd worden te zyn. De Amerikaanfche Zonnebloem , met Bladen van Laureola , door Plu mier waarge- no- (i) Buphthalmum Fo!, oppofitis Lanceolatis utrinque tomentofis edentulis inregerrimis , Caule Fruticofb. Afteriscus Frutescens Leucoii Foliis viridibns & fplendentibus. Dill. Elth. +3. T. 38. f. +3. Chrylanth. Eermudenre, Mobis. Hijl. iii. p. 2j. PLUK Alm. 102. RAJ. Suppl. 210. Coro. ia Solis Frutescens Laureohe folio, Flore luteo. Pt.u.\i. Sp. 10. T. IoS. f. 2? CATESB. Car, i. T. 52? SEL. Pog. V. D. PI, 84.  syngenesia. 121 nomen, komt daar mede overeen. Dc Geftalte is Boomachtiger dan in de voorgaande Soort. Derde Rang, Vrugtehoze Veelwyvery. Dus noemt men het, in dc Samenteelige of Samengeftelde Bloemen, wanneer de middellte Blommetjes, die de Schyf heflaan, Tweeflagtig en vrugtbaar zyn , doch de Vrouwelyke , aar den Omtrek, geen Stempel hebben en derhalve geen Zaad voortbrengen. De meeften van de& zen Rang hebben Gedraaide Bloemen, als O s m i t e s. Reukkruid. Een Geflagt, 't welk op de zogenaamde Zonnebloemen volgt, en , gelyk die , den Stoel Kaffig of met Kafjes bezet heeft, en gedraald met Spatelblommetjes , maar het Zaadkuifje zeer klein en den Kelk rappig gefchubd. v De Griekfche naam is van den fterken Reul afkomftig. Het bevat drie Soorten, allen Kaap. fe Gewasfen, die Heefterachtig zyn , als volgt (1) Reukkruid met Liniaale Vleezige Bladen en rappige Stengen. Vai f i) Osmites Fol. Linèaribus Carnofis , Caulibus fcariofis Syst. Nat. XII. Gen. 983. P- SU- Vli- XI!L P- «ï1- An ihemis iiiffruticofa, Fol. linèaribus triquetris &c. Am. Acad H 5 iv II, De? Li VI. Sius, III. "ifdeel. XVII. ÏOOFDTUK, Derde lang. V Osmites BeiiidiaJlrum. Madeliefi achrige,  138 Samenteelige Heesters. III. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. 11. Otbmna Tageies. Fynbladi ge. ra. TtSir.ata, AlsibLciigp. (a) Othonna met Liniaale gevinde, eenigermaate getande Bladen. Deeze Soort, naar de 'Fluweelbloemen gelykende, munt uit door haare kleinte en fynbladigheid. De Steng is Draadachtig en bogtig ; de Kelk Bekerachtig, aan den Mond met ongevaar veertien Tandjes , en zy heeft veele Straalblommctjes. (3J Othonna met de Bladen Finswyze in lan' ge fmalle Slippen verdeeld. Door Commelïm is deeze als een medeSoort van Jacobasa aangemerkt, en, zo als dezelve in de Hortus Medicus uit Zaad was voortgeteeld , befchreeven. De Steng is een Vinger dik , met Lidtekens der Bladen, en veri'preidt zig in gryze Takken , met Bladen naar die van de Kroontjes draagende Alst gelykende en grys. Uit het end der Takken komen Steelen voort met een groote geele famengeftelde Bloem , en daar op volgen gepluisde Zaadjes. De Reuk der Bladen , zegt hy, is als die van 't Loof der geele Wortelen en de Bloemen ftinken. (4) Ot- (%) OiioKtia Fol. Linèaribus pinnatis fubdentatis. Tagete* minimus tenuiter divifo Folio. Breyn Predr. II. p. ioi.Chryfanth. Afric. pum.luin &c RAJ. Suppl. 212. (3) Othmna Fol. p.nnatifidis, Laciniis Linèaribus paralle. lis. H Cliff 4.19. R. Luidb 179 MlIX. Ditl. T. 194. f. 2. Jacobxa Africana Frutescens Fol. Abfyntb. umbelliferi incanis, COMM. Hort. II. p. 137- T. 69. /3. Jacobaia Abfynthites, $oaieut.ofis Cinerarix foliis, Ethiopica. Pluk. 4!«t. 10$,  S T N C E N E S I A. I4-I (6) Othonna met Lancetvormige, drieribbige, ^ effenrandige Zaaden, de Steng laag Heefterachtig kruipende. 1 't Gewas van deeze beftaat uit kleine groene, leggende, enkelde Takjes, met drieribbige( Sappige Blaadjes, alles Zeegroen en de Bloe-s men geel, wier Steeltjes lang, van boven verdikt en Pypachtig zyn , de Kelken meest in vyven of zesfen gedeeld. Het Zaadkuifje is wit en lang. Het bloeit byna het geheele Jaar , doch brengt in Europa , gelyk veele anderen, geen ryp Zaad voort. Dus befchryfr. de Heer G ouan deeze Soort, die in de Ko* ninglyke Tuin te Montpellier overwinterde in de open Lugt. De aangehaalde Afrikaanfe Heefterachtige geele After met Bladen van Thymeléa, van Ray, fchynt veel fterker van Gewas te zyn. (7) Othonna met Lancetvormige, effenrandige, eenigermaate Vleezige Bladen, de Steng regtopftaande. Deeze gelykt veel naar de voorgaande , maai groeit vier Voeten hoog en ftaat regt overend, zegt LiNN-ffiUS. (3) Ot- (6) Othonna Fol. Lanceolatis trinerviis integerrimis , Caule Sufïruticotb repente. R. Lugdb. 179. Du HAM- Arbr. II. p.94. f. 17. GouAN Monsp. 464. After Fruticofus Africanus luteus, Fol. Thymelats. Raj. Suppl. 167. Mill. Ic. 245. f- u (7) Othonna Fol. Lanceolatis integerrimisfubcarnolis, Cauie erefto. Mant. 118. H. Cliff. 419. B-. Lugdk. 179. MOL..-/*. sóS. T. 24$. f. z. li, deel, vi. Stok. IIL' lFDEEL„ XVII. ÏOOFDTUK. VI. Othonn/f 'heirifolia. aalbladi'' vir. CrasfifoKa, DikMadi-  STNGEWESIA. 143 te kunnen worden het Gewas, waar van ik in Fig. 2 , op Plaat XXXIil, de Afbeelding gegeven heb. De Steng of Tak van 't zelve is geheel Houtig en dik, met een geele Schors,' overhoeks digt bezet met zeer dunne Bladen, van drie of vier Duimen lang , vertoonende zig als gladachtig , en fommigen hebben zydelingfe Uitwasjes. Hier en daar geeft deeze Steng , Kranswyze, eenige Bloemfteelen uit , die niet minder dun en lang zyn dan de Bladen, allen zeer weinig uitgefpreid. Aan 't end van ieder Blocmftecl is een eenbladige Kelk, ten halve verdeeld in veele Punten, op wiens Schyf of Stoel, die wel in Hokjes als een Honigraat verdeeld, doch niet Kaffig en dus naakt is, de Tweeflagtige Blommetjes geplant zyn. Het Vrugtbeginzel van deeze heeft een Wollig bekleedzel , en is van boven met korte Pluimpjes voorzien , welke als tot een Kelk voor het Blommetje verftrekken , gelyk men ziet by e, alwaar hetzelve, in laogte eens vergroot , is voorgefteld; zo ook een Vrouwelyk of Straalblommetje van den Omtrek , by ƒ: maar by g is een Tweeflagtig Blommetje, op zig zelf, viermaal in langte, en dus in Lighaamelyke grootte vierenzeftig maal vergroot zynde , vertoond, om den Styl en de Meelknopjes of Vrugtmaakende deelen van dit Gewas te ver tegenwoordigen. Wat zekere witte Wolligheic en bruine Vliesjes , Tropswyze aan den Talt zittende , betekenen, en of die aan denzelver na II. Deel. VI. Stuk, III. VFDEEt. :Iooedxvii.tuk. Rang.  III. Afdeel xvn. Hoofdstuk.i, Erioapba' lus Afriea nus Geruilde. 148 Samenteelige Heesters. Kaap afkomftig , in beiden Heefterachtig , als volgt. (1) YVoHcop met geheele en verdeelde Bladen, de Bloemen aan Tuiltjes. Deeze Soort is in naauwkeurige Afbeelding gebragt door den geleerden D1Lle n ros. Zyn Ed. merkt aan , dat het Gewas gewoonlyk Heefterachtig opfchiet tot twee of drie Ellen hoogte, maar dat het, wanneer men't opfnoeit.een taamelyk groot Boompje wordt, dewyl de Stengen Houtig zyn. De Takken zyn Bondelswyze begroeid mee Zeegroene Bladen, van eenen Kruiderigen Reuk en Smaak, de buïtenften korter en doorgaans in drieën, de binnenften langer en niet verdeeld. De Bloemen, by Tuiltjes , van zes, zeven of agt, op den Top voortkomende, beftaan ieder uit drie, vier, of vyf, korte breedc Spatelblommetjes, en zes, zeven of meer Trechterblommetjes , die het midden beflaan, zynde beiden begreepen in twee Kelken, de buitenfte zo wel vyfbladig als de binnenfte, waar tusfehen een witte Wolligheid is vervat. Van dc Spatelblommetjes alleen komen goede Zaadjes , zynde die der Trechterblommetjes fchraal en onvrugtbaar. (9.) Wol- (1) Eritctpbalus Fol. integris divifuque Florihus CorymboCs. Syst. Nat. XII. Gen. 99+. P- 5'9. t^eg. XIII. p. «ï. H. CRfi. 414. r. Lugdb. 17». Erioceph. fetnpervirens, Fol. fasciculatis & digitalis. Dill. Elth. 132. T. 110. f. 134> Abt», tanum Afr. Fol, teteti tridentato. walth. Hirt. I. t, 1.  150 Samenteelige Heesters. III. Afdeel. XVII. Hoofd» stuk. Eiepbanto pui fcaber Ruuwe. (i) Olvphants-Poot met langwerpige ruuwe Bladen. Deeze Soort zou eieentlyk den Grickfchen Gefla^tnaam, door den beroemden V a i l l a st in trein gbbrafbt, welke 01 phants-Poot bete'kent, mogen voeren. Dezelve ftrekt tot navolging van den Malabaarfen naam Ana-Schoyadi, betekenende den Voccflap van een Olyphant, welken de Bladen van dcrgelyk Gewas , door hunne figuur . zouden uitdrukken. Dat is evenwel het zelfde Gewas niet. Het tegenwoordige groeit byna in de gedaante van Bcrnagie, anderhalf of twee Voeten hoog, met een ftyve ruige Steng, en de Bladen ook zeer ruig, eenigermaate geplooid cn gekarteld. Uit derzei ver Oxelen komen Süeclen voort , met Eloemhoofdjcs , die in Bladertjes vervat zyn, beftaandc uit afgezonderde Kelkjes van ftckelige Schubben , welke ieder drie , vier of vyf, paarfchachtige Trechter - Blommetjes , welke zeer diep ingefneeden zyn, bevatten (*). De- zcl- (r) Eitphantopus Fol. oblongisfcabris. Syst. Nat. XII. Gen, 997. p. $SO. Veg. xiii. p. 663. H. Cliff- 39o. H. Ups. 147. gron Virg 176. r. Lugdh, 131. Elephanropus e:e&us &c. erown J m- 312' Elephanropus Conyza; fol o. Dill< Eltb, 116 t. 106. f. 126. Bidens Frutescens &c Rreïn. Ic T. 24. Echinophorai Indics sffinis Sec. Pluk, Alm. 132. T. 388. f. 6. Ana 'chovddi. Bert. MaU x. p. 13. T, 7. burm. Fl. Ini. p. IS 5. {*) DiLi.ENi'is , ran wien ik de befchryving ontleend j.sb , zegt, dat her waaie Fkscali zyn , en ik houdze ock vooi  S T N G E N E S I A. 157 betjes, die fmal, fpits, Kaffig, geelachtig wit, opftaande, Schubachtig geplaatsten ongelyk' zyn, naar onderen verkleinende. 1 De vergroote] Afbeelding van een zodanig Kelkje , uit één: myner Bloemen van dit Takje, bya,wyst zulks, aan. Het Blommetje , hier in begreepen, is by b afzonderlyk voorgefteld, dat eenbladig en Trechtervormig is, met een Cylindrifch Pypje, en den Mond in vyven gedeeld heeft met fpitfe Slippen. Het rust op een Vrugtbeginzel, afzonderlyk by c vertoond, dat ftomp Eyrond, Hoekig , van boven gezoomd en gekroond is met vyf Borfteltjes of Haantjes, die een Stengetje hebben, dat van boven in Pluimpjes uitloopt , zynde meer dan eens zo lang als 'i Vrugtbeginzel. De Schubbetjes van het by zondere Kelkje zyn geelachtig wit en de Monc der Blommetjes is ros van Kleur , 't welk d< Hoofdjes niet onbevallig maakt. De figuur de Kelkblaadjes en derzelver Haairighcid op de kan is by d , alles met aanmerkelyke Vergrooting voorgefteld , gelyk uit de kleinheid van de Blom nietjes in de Hoofdjes blykt. Tot deezen zelfden Rang behoort een Kaapfe Heeftertje , uit myne Verzameling , dat ee Bloem heeft uit geheel afgezonderde Blomme t;es baande , en tot geen der Geflagten va deezen Rang betrokken kan worden. Ik gee 'er aangezien de naam van mynen onlangs ovei leeden Vrind , Doktor B a s t e r , niet onve: diend in de Kruidkunde, thans uitgevallen was g< ii, deel. vi, Stuk» m iFDEEt. XVII. ÏOOFDTUK. Vifdt lang. r t > 1 i ï » f  S T N G E N È S ï A. 167 nigte der gezegde Bolletjes van het Stuifmeel zig in en buiten , en aan de kanten van het Blommetje openbaarden. , (5; Seriphium met driebloemige Bloemen geaaird en zeer fmalle Blaadjes. Deeze , voorheen tot de Artemifia t'huis gebragt , is een leggend Afchkleurig Heeftertje, met enkelde fmalle Blaadjes digt by elkander, en , aan 't end der Takjes, lange Aairen van rondachtige Bloemen , met Afchgraauwe Kelken , die de binnenfte ry der Schubben Vliezig gekleurd, wit hebben, gelyk in deGnr.phaliums, zegt de Ridder. Vier of vyf Haairachtige Straalen, die aan 't end gepluimd zyn. van langte als de Blommetjes , omringen dezelven. Het Zaadkuifje betrekt dit Gewas , zc zyn Ed. aanmerkt , tot dit Geflagt. De Afri kaanfche Kruiderige Heefter, met een klein geaaird Blommetje, van Commelyn, zou hiel toe misfehien kunnen behooren. Strumpfia. Een vyftandige Kelk ; een vyfbladige regelmaatige Bloem : het Vrugtbeginzel onder de Kelk wordt eene eenzaadige Refie. Dus zyn de Kenmerken opgegeven van dit Ge- (s) Seriphium Flor. Spicat,is trifloris, Fol. linèaribus. Artemifia ambigua. Sp. Plant. ui». Frutex Africanus Aromati» ïus Flore fpicato exiguo. COMM. Hert. tl. f. 117» t. SS i L 4 ii. deel. vi, stuk. iir. Afdeel, xvii. 300FD< ITUK. V. Seriphium imbiguaat, Twyfelichtige.  UI. Afdeel xvii. Hoofdstuk.r. Strumpfia mariiima Kurasfaufche, * 'J j » •68 Samenteelige Heesters. Geflagt, het welk van den Heer Jacquin benoemd is ter eere van den Duitfchen Hoogleeraar Strumpf. De eenigfte Soort (i) door zyn Ed. op de Rotfen aan de Zee-Kust van Kurasfau , inzonderheid by de Plaats de Klip genaamd, waargenomen, is een Heefter van drie Voeten hoog, met ronde Afchkleurige Takken en drievoudige Bladen , naar die van Rosmaryn zeer gelykende. In de Oxels komen korte Bloernfteeltjes voort, ieder met vyf kleine witte Blommetjes, waar op weeke* witte Besfen , van grootte als een Erwtje, volgen. De Meelknopjes zyn vyf in getal, tot één Lighaam famengegroeid, dat den Styl omringt, sven als in de Samengeftelde Bloemen. By Plumier en Sloanë zyn, onder dennaam /an Thymelcea , Afbeeldingen , zo't fchynt,van lit Gewas gegeven : ten minfte worden dezel/en daar toe betrokken ; doch die vanPtctfifiR, Tournefortia door den Heer Burkannus getyteld, verfchilt aanmerkelyk van le befchryving van Ja cquin. Lobelia. De Kenmerken van dit Geflagt, welks naam ter gedagtenisfe van den ouden Kruidkenner Lovi) Strumpfia. Syst. Nat. xii. Gen. iooi. p. St2. vtg. xiii. p. 6«j. jACq. Amtr. Hifi. p.2is. Thyme'ïa humilior Foliis acutis atrovirentibus. Sloai». Jam. Hifi. ii. p. 93. t. 189. f. z. Thymela:a frutescens RoSraarini folio, Florealbo. PlüM. Sf. i7t Ie. 251, t. 1.  Gynandria. 177 de Kroon in 't midden purper en aan de tippen geelachtig groen; de Meelknopjes van boven witachtig, van onderen geel; het omwindzel driebladjg. De Amerikaanfche Wilde Hoppe, met Klaauwieren, van Plukenet, gelykt, buiten de deelen der Vrugtmaaking, naar deeze zeer. (2) Pasfiebloem met onverdeelde Eyronde effenrandige Bladen, die aan de Steeltjes twee Klieren hebben. Tournefort noemt deezeGranadillamei Blad van Androfa;mum en Vrugten als van dei Jobenboom. Volgens de Afbeelding fchyntzt Overeen te kohien met de Murucuja van Bralil door P1 s o en M a r c g r a /> f aan 't licht ge bragt. De bleekheid der Bloemen geëft 'e den bynaam aan. Het Honigbakje is zeer kor en het Omwindzel uitermaate klein. (3) Pasliebloem met onverdeelde Eyronde byn effenrandige Bladen ; ue Bladfteelen ongt klierd. D (2) Pasfiflora Fol. indiv. ovatis integerrimis, Petiolis b glandulofïs. Am. Acad. I. p. 218. f. 2. Clematis Indica ali Flore minore pallidè. Piajm. Am. 74. T. t». Clematis Murucu pyrifortnis minor. moris. Hifi. III. p. 7. T. 2. f. +. (3) Pasfiflora Fol. indiv. ovatis fubintegerrimis , Petiol aqualibus. Am. Acad. I, p. 219. f. 3. Granadilla Flore Ct preo, Fiu&u Olivaeformi. mix. i«J. T. 138. f. 165, Gra nadilta Am. Fructu wbrotundo &c. Mart. Cf«f. 37.- T. 37 Gran. Fol. Salfapaülls tünerviis, &c. CATESB, Car. II. p 91. T. 95. , M li. DEEt. VI, STua, Afdeei,* XVIII. Hoofd - STUK» Pentan* dria. . II. Pasfiflora pgllida. Bleekè. t I f ï III.. aPasfiflora _ Cupr&a. , Koperkleis» rige. a a' s ■>  G * N A N D R I A. I79 bly - groen. De Bloem komt met die van de andere Soorten overeen, dan dat haare Kroon Karmofyn - rood is , met een witten Band of Ring. De Vrugt is rond, derdhalf Duim dik ,s rood en geel van buiten, wit van binnen,enH binnen een vry dikke Schil, vol van een Waterige zelfftandigheid, die zoet van Smaak is , doch gemengd met eene menigte Korreltjes van het Zaad. Hier uit ziet men dat die Vrugt de grootte van een taamelyken Appel heeft. f5) Fasfiebloem met onverdeelde, Hartvormig langwerpige effenrandige Bladen ; de Bladfteelen met twee Klieren ; de Omwindzels onverdeeld. 1 De Vrugt van deeze is eigentlyk, door den ingedrukten Navel, Appelvormig, gelyk dezelve van Plümier genoemd wordt. De Bloem komt, in Kleur, Reuk, maakzel en kleinte, met die van de Twee - en - twintigfte Soort overeen. De Bladen zyn een half Voet lang. 't Gewas groeit op St. Domingo en het Schildpadden Eiland. (6) Pasfiebloem met onverdeelde , byna Hart- vor- (5) Pasfiftcra Fol. indiv. Cordato • oblongis integerrimis,' Fetiolis biglandulofis ; involucris integerrimis. Am. Acad. \.\ p zzo, f. j. R- Lugdb. 0.61. Clematis lndica latifolia , Flore clavato, Fruftu Maliformi. Plum. Amtr. 67. T. iz. Raj. Suppl. 3+o- (t) Pasfiflora Fol. indiv. fubcordatis integertsmis , Petiolis M 2 fi" II. DUI» VI. STUK, III. XVIII. ÜOOFDTUK. Pentdnria. V. Pasfiflora Malifor. nis. \ppe!dtaa;ende, vr. "asfiflora luudran. ularis. '.erhoekk ;e.  in. Afdeel. xv11i. Hoofdstuk Vff mar, i i I i iSo Manwyvige Heesters. vormige, effenrandige Bladen, wier Steg* len zesklierig zyn , de Steng met vier Vliezige kanten, . Zeer fraay is deeze in Afbeelding gebragt door den Heer j a c qu i n , die haar ook op de Westindifche Eiianden waarnam, en, behalve de Vliezige hoekigheid der Heefterachtige Stengen van dit Gewas , 't welk Bladen van dergelyke grootte als de twee voorigen heeft, de Bloemen befchryft als zeer fchoon en welriekend, gelvkende in Kleur naar die van de volgende Soort , doch een weinig grooter. Volgens zyne Afbeelding, inderdaad , moeten zy wel zo groot als de Handpalm zyn. De Vrug:en waren Eyrond en glad , uit den geelen ;roen , grooter dan een Ganzen - Ey, zeer lekcer van Reuk en Smaak , doch zeer grof van Schil. In een Spoögieiize Bast van een Vinder dik, die tot voedzel van Zwynen en ander v'ee ftrekte, was een Vleefch vervat, van een langenaamen Rinfchen Smaak , zittende binnen lien Bast, welke als den Bolder uitmaakte,' n een eigen Vlies. Men acht deeze Vrugten aldaar hoog onder de Nageregten , wordende het daar in vervatte Vleefch of Sap veelal met Wyn genuttigd, dien het zeer verkoelde. Alom vondt zyn Ed. dit Gewas aldaar in de Tui- fexglandulofis, Caule membranaceo tetragono. Pasfiflora Fof. &c. Caule quadranguto alato. BBOWN.7*». 327. JACC>. Amer. iüjl. p. 231. T. 143.  iSi Manwïvige Heesters. III. Afdeil, xviii. Hoofdstuk, Vyfm&t by Merian , die aanmerkt, dat men de Vrugten te Suriname Marqaiaas noemt, welke naam waarfchynlyk van 'c Amcrikaanfch woord Murucuja, waar mede het Gewas door 'Piso beflempeld werdt , afkcmftig zal zyn, Zy zegt dat de Bloemen grooter dan de gewoone Pasliebloem , en zeer aangenaam van Reuk zyn, lokkende dus allerley vliegend Gedierte aan, en tevens niet weinig Ongediert; 't welk mooglyk de reden zal zyn , dat dc Hollanders te Suriname 'er tot Prieelen weinig gebruik van maakten. Zie hier wat de Heer Jacquin, op de Westindifche Eilanden , alwaar de Franfchen de Vrugten Pommes de Lianne of Klim-: op-Appelen, de Engelfchcn Honey - Suckles of Honig - Prammen tytclen , heeft waargenomen. Het komt op Martenique overal, zo wel op de Bergen als aan de Oevers der Rivieren en onderloopende Zee-Stranden , doch meest in Bcsfchagie, dat niet te veel belommerd is, van zelf voort: beklimmende de hooge Boomen tot aan den Top. Het is Keefierig en Houtig , maar de jonge Takken zyn Kruidig en groen. De Bladen zyn langwerpig Eyrond, fpits offtomp, niet ingefneeden, glanzig, blygroen, vlak , derdhalf Duim lang , met een kort Steeltje. Uit derzelver Oxels komen zeer lange Klaauwieren voort De Bloemen zyn zeer fchoon , Violet , paaifch , wit , op eene geregelde wyze gemengeld, en welriekende. De Vrugt heeft byna de figuur en grootte van een  Gynandria. 191 (19) Pasfiebloem met driekwabbige , byna Schildvormige Bladen ; de Schors Kurk-' achtig. | Deeze groeit op St. Domingo en de nabuuI rige Westindifche Eilanden. De Bladen zynj lpitsachtig driekwabbig , van agteren onver-, i deeld, eftenrandig glad, hebbende twee Klie; ren by het Steeltje. De Bloemen zyn Reukeloos bleek , in vyven gedeeld; de Vrugten Violetkleurig. Het is een Heefterachtig Ge; was, met een blyvende Stam, die een witten, : gefcheurden. Kurkachtigen Bast heeft. De Bladen zyn, als de Plant nog jong is, Schildvormig ,• doch in de volwasfene als die van Klyf : of Klim-op, altoos zeer glad en weinig ver:' fchillende van die der Geele Pasfiebloem. (20) Pasfiebloem met driekwabbige Wollige Bladen, die aan den Voet, wederzyds, een omgeboogen Tandje hehhen. De f19) Pasfiflora Fol. trilobis fubpeltatis, Cortice Suberofo, ' Jlrn. Acad. I. p. 2z6. f. 14. r. Lugdb. 261. Clem. Ind. Fol Hederaceo major, Friïftu Oliva:formi. Plum. Amtr. 70, t 84. RAJ. Suppl. 339. Pasfifl. affinis, Hedera: folio America na. Pluk. Alm. 202. t. 210. f. 4. fl, Clem. Ind. fol. angu fto trifido. PLUM. Am. 70. T. %s. Flos Pasfionis minor, Fol in tres lacin. non ferraras &c, SLOAN. Jam. 104. Hifi. I. p 320. (20) Pasfiflora Fol. trilobis tomentofis, Bafi utrinque Der ticulo ïeflexo. Am. Acad. I. p. 2Ze. XX. Pasfiflora holofericea, Fluweelbladige.  GYNANDRTA. ÏQJ de Pasfiebloemen. 't Gewas, dat uit Brafil afkomftig zou zyn, verdraagt zeer wel de Winterkoude der Zuidelyke dcelen van Europa , doch kan niet tegen zwaare Vorst, In ons Klimaat moet het, derhalve, 's Winters in Huis gezet worden , wil men geen gevaar loopen van het te verliezen. De Bladen zyn meest ic vyven of in zevenen verdeeld , met Lancetvormige effenrandige Slippen. Het heeft groote Hartvormige Bladerige Blikjes en Nierachtige getande Stoppeltjes. De Blaadjes van dcc Kelk , anders zeer naar die van de Bloem gely kende, zyn beneden de tip met een Tandje ge wapend. Het Honigbakje, dat de Kroon maakt, heeft zyne Straalen naar 't midden donkerpaarfeh, aan de enden Hemelfchblaauw of Violet, en daar tusfchen wit. Dus geeft het een zeer fchoone Bloem, welke maar éénen Dag bloeit en gevolgd wordt van een ronde Vrugt, die zuur van Smaak is, bevattende een Saffraankleurig Sap. Zelden ziet men het Gewas, hiei te Lande, Vrugt draagen; doch het fchiet fomtyds op, tot meer dan twintig Voeten hoogte. Tot deeze Soort fchynen eenige Pasfiebloemen betrokken te moeten worden , die of duider voorgefteld, of met geene zekerheid bekend zyn. Hier toe behoort de Vyfbladige met een blaauwe geftippelde Bloem van Munting, waar in de middelfte der vyf Kwabben driepuntig is verdeeld , gelyk de tweede Appelvormige Murucuja van Brafil, door Piso, ook N 2 voor II. Duu VI. Stuk, nr. Afdeel; xvm. Hoofd* stuk. Pml ant. drii!.  Gynandria. 205 ], ondervonden, dat die Dieren voor den Reuk van deezen Wortel weg vlugten. Een Menfch ,, kan veilig eenige Druppels van het Sap in-i „ zwelgen , maar het maakt een Walging , ge-f ,, lyk ik zelf gewaar wierd , en geloof, der-, ,, halve, dat het in grooter Gifte een Braakmid,, del, of op een andere manier fchadelyk zou ,, kunnen zyn. Men wil, dat door hetzelve op „ te leggen of in te neemen een Venynige Beet „ kan worden genezen. Dit zou de Indiaan , „ die my het Geheim ontdekte , driemaal op „ zig zelf ondervonden hebben : doch ik kan „ niets daar van zeggen. De Ingezetenen, die „ de Plant flegts by naam kennen, heeten de„ zelve Contracapitan, en die met de zeer groo„ te Vrugten wordt van hun Capitan ge„ noemd." (12) Ofterlucie met effenrandige Piekswyze Bladen , een Jlappe enkelde Steng en omgekromde eenzaame Bloemen. Deeze Orientaalfche groeit by Aleppo in de Plantag'ën van Olyfboomen volgens Raowolf , wordende van de Mooren Rhafut en Rumigi geheten. De Reuk van dezelve , zegt hy, is niet (12) Ariftolochia Fol. Haftatis integerrimis , Caule infirmo fimpüci, Floribus folitariis recurvatis. Gkon, Oriënt. 280. Ariftol. Orientalis, Fol. lanceolaris. Tournf. Inft. Cor. 161, Arift. Maurorum. C. B. Pin. 307. Arift. peregrina Rauwolfii Clus. Hift. II. p. ff* Arift. Rhafut & Rumigi. RAUW. lt. 12 1. T. 23. II. DEÏLi VI. Stuk< III. iFDEEL, XVIII. loOFD* TUK. Hexa*. Ir ia. XII. AriftoUthia Maurorum.Moorfche,'  tio Manwyvige Heesters. HL : Afdeel. xviii. ' Hoofd- j «tok, ( Vyf man ■ Hip. ] i i 1 < j xviii. Aiifttkebia relunia. Ronde. ] :ynde; doch ik vind niet,dat dezelve ten dien >pzigte byzonderlyk in aanmerking komt, of ;elyk ftaa met de Piftolochia van Pliniüs, 3ie zegt, dat het Afkookzel of Aftrekzel van ien Wortel in Water, voor de genen die Stuijen of Kneuzingen hebben , of van om hoog gevallen waren , zeer nuttig zoude zyn. 't Is :en laag Gewas , met dunne Ranken of Steetjes , van de volgende weinig verfchillende, lan dat het een Hartvormig, ongefteeld, klein Blikje heeft aan den voet der Bloernfteeltjes. ("18) Ofterlucie met Hartvormige , byna ongefteelde , ftompe Bladen, zwakke Stengen en eenzaame Bloemen. Drie Soorten van Ariftolochia hebben D i o s:orides en Galenus gefteld , de Ronie, Lange en Dunne, waar by gemeènlyk een 7ierde , die men Boontjes Holwortel noemt lier niet t'huis behoorende , gevoegd wordt. De Ronde, 't welk deeze Soort is, voert van de gedaante des Wortels dien naam. 't Gewas, dat in Italië, Spanje en de Zuidelyke doelen van ^rankryk groeit, brengt uit den Wortel veele Stanken voort, fomtyds een Elle hoog, die vier- (iO Ari/leltehia Fol. Cord. fubfesf obtufis , Caule infirmo, Floribus Solitariis. Gouan. Mtnsp.^6. H. Cliff. 432 Mat. Hei. +14. SAUV. Mensp. III. GlR. Priv, 133 • Garid. Aix. 3)9. Ariftolochia rotunda &c. C. E, Pin. 307. Arift. rotuada prima. CLU3. Hift. 2,p. 70. Hisp. 311. Cam. Epit. 410.  G Y N A N D R I >.. 211 Vierkant zyn, overhoeks bezet met donkergroene Bladen , van middelmaatige grootte, die ' kort of naauwlyks gedeeld zyn, en in derzei-I ver Oxelen donkerpaarfche Bloemen, met eens taamelyk breede Lip, waar op Zaadhuisjes vol- d gen als kleine Meloentjes , met zwartachtige Zaaden. De Wortel is Bolachtig rond, rimpelig , zwartachtig , van binnen van Kleur als Palmboom - Hout en heeft een groven Bast., fomtyds wel drie Duimen dik, Kruiderig van Reuk en Smaak , doch eenigszins bitterachtïg. (19) Ofterlucie met Hartvormige gefteelde effenrandige ftompachtige Bladen, een zwakke Steng en eenzaame Bloemen. Deeze, op de zelfde plaatfen voortkomende, Verfchilt aanmerkelyk, doordien de Bladen bleeker groen en lang gefteeld zyn. De Bloem beftaat, even als in de andere Soorten, uit een Trechterachtig Pypje , op het Vrugtbeginzel zittende, en zig in een Lip uitbreidende, doch is uit den groenen witachtig van Kleur , van binnen ruig , gelyk in de anderen. De Vrugt is eveneens, maar de Wortel, van geftalte als een Frarifche Raap , wordt fomtyds wel een Arm (19) Ariftolochia Fol. Oord. petiol. intefrerrimis obmfiusculis, Caule infirmo, Flor. folitariis.gou.vj». Monsp. 477. Sauv. Monsp. in. GeR. Prov. 133: Ariftol. longa vera. C B. Pin. 307. MlUL. Diü. su Arift. longl. CLOs. Hifi. 2. p, 7». Hisp. 319. (8, Arift, longa H-'spanica, C. E. Pin. 307, O 2 1!» Deel, vi. srwt. III. tFDEEt-, XVIII. loOFD- ruK. PentanHa: XIX. Longa. Lange.  21 Hl. I. Afdeel ( xvm. * Hoofd- ü stuk* ] Vyf man-, I c t I I XX. Aristotochia.Hirfuta, Ruige. Z 1 I d • I f c l v a a ii t 2 Manwyvige Heesters. rm dik en een half Elle lang gevonden, zegï :lusius. Zodanig een Plant groeide in de 'uidelyke deelen van Vrankryk tmfchen 't Coorn of in de Wyngaarden, maar in Spanje wam 'er hem eene voor, die in de Kleur van de Üoern, als ook in de figuur van den Wortel en weinig verfchilde. Deeze wordt , in 't yzonder , de Spaanfche getyteld van B a ijin u s. (20) Ofterlucie met Hartvormige ftompachtige ruige Bladen en eenzaame hangende, omgekromde , byna geknotte Bloemen. De vermaarde Tournefort vondt deee Soort, welke hy keurlyk in Plaat gebragt leeft , in zyne Levantfche Reistogt op 't liland Skio. De Steng is geftreept en ruig; e Bladen zyn Hartvormig ftomp met een untje ; de Bloemen omgekromd zonder een erlangde Lip, zegt de Ridder. Uit de be:hryving van Tournefort blykt , dat it Gewas ook een taamelyk dikken Wortel eeft, van anderhalf of twee Voeten lang , an buiten paarfchachtig, van binnen geelchtig gemarmerd en uitermaate bitter, zo wel Is de geheele Plant. (ti) Ofter- (20) Ariftolochia Fol. Cord. obrufiasculis hittis , Flor. forari's penduhs recurvatis fubtruncatis. Arift. longa fubhiriu. 1, Folio oblongo, Flore maximo. Tournf. It. i. p. T. J47->  Gynandria. 213 (21) Ofterlucie met Hartvormige Bladen, regtopftaande Stengen en getropte Oxelbloemen. Deeze,die in de Zuidelyke en middelfte deeien van Europa natuurlyk groeit, wordt van Closius gezegd de anderen in grootte te overtreffen, verheffende zig meer dan een Elk hoog, met een ftevige, ronde, geftreepte Steng, De Bladen zyn ook grooter dan in de overigen, bleek groen, lang gedeeld, 't Gewaï draagt veele bleeke Bloemen cn Vrugten al kleine Appeltjes. De Wortel is fterker van Reu] dan in de anderen, doch dun, wordende nooi een Vinger dik , lang en fterk voortkruipende 't welk dit Gewas zeer gehaat in de Tuine maakt, om dat men het naauwlyks kan bepa. i len of üitroeijen. Zelfs is het in de Wyngaai den, op fommige plaatfen van Languedok, z gemeen , dat de Wyn 'er een onaangenaame Geur van krygt. De Ofterlucie heeft haaren Griekfchen naan 7,0 fommigen willen, van het nut, dat haai Wortel toebrengt, om de Ontlading te bevc d (zi) Ariftolochia Fol. Cordatis, Caule eiefto , Flor. A; laribus confertis. Hort. Upf- Z79. Mat. Mtd. Da Par. 279. fl. Cliff. *iz. SAUv. Monfp, iii GouAN. Mor. 477. GEB. Prov. IE 3. GaRID. Aix. 39. Arift. ClemJl jefti. C. B. Pi». 307. Ar. Clem. Vulgaiis. Clls, lüft. p. 71. Hifo. p. 321- Ariftolochia rotunda. FüCHS. Hift. hall. Hel". 196. TOURNF. Par. 176, O 3 II. Ceel. VI, Stuk. I1L Afdeel, xviii. Hoofde stuk» xx!. CUmaütis. Dunne. t » a o n • i ■e r- e- ii- Hl. (f>* itis  IIL Afdeel xv ui. Hoofdstuk. Vyf- *r4 Manwyvige Heesters, deren in Kraamvrouwen. Sommigen noemenze, in Vrankryk, Sarrajine; anderen, in Languedok , Fauteme; de Engelfchen, volgens M e r, r e t , Birthwort. De Ronde en Lange worden, in de Geneeskunde, meelt gebruikt; de Dunne zeldzaam. Allen zyn het Middelen, die inwendig werken door verdunning van Slymige Vogten, dezelven uitdryvende en de Zenuwen prikkelende ; waarom zy als Hoofd- en Bordmiddelen worden aangemerkt. De Ronde is, in dit opzigt, boven de Lange te verkiezen; doch wegens de fcherpheid is het niet altoos buiten ge* vaar. Men heeft deezen Wortel ook tegen de Jicht aangepreezen, en de groote Boerhaave merkt aan, dat door deszelfs langduurig gebruik wel de Pynen der Podagristen verzagt, doch derzelver Leven tevens naar oogenfehyn, door affchuuring van de Maag cn verzwakking des Lighaams, verkort zy. De Lange is een zeer goed uitwendig Middel, tot zuivering van Wonden en vuile Zweeren, als ook tegen de Schurft en andere Huid kwaaien. Zy komen altemaal in deeze en gene famengeftelde Winkelmiddelen, en verfchillen in hoedanigheid flegts van meer of minder fcherpte. De Paarden - Dokters leggen op Gezwellen der Paarden, die anders ongeneesbaar zyn, den gekookten Wortel van Ofteilucie met Lynzaadmeel,ofook den Wortel alleen in Olie gekookt (*). Sommigen merken aan, dat men deeze laatfte Soort van Ofterlucie, in plaats van de anderen, (*) Rutty Mai. Mti, ut fupra. p, 38, ^  GyNANURIA. 215 gebruiken kan; dewyl zy vooral niet de ramde is in fcherpte en bitterheid. Veelen twyfelen ook niet, of het zal deeze geweeft zyn, waar van Andromachus, onder den naam van Dunne*, in de Theriaak gebruik maakte, 't Gewas, dat in alle zyne deelen uitermaate bitter is, door Tournefort Scheikundig onderzogt, gaf veel zuur Vogt, veel Olie en Aarde, een weinigjePisachtigen Geeft, doch geen vlug Zout. Het vafte of Loog-Zout, door verbranding 'er uit getrokken, maakte de Solutie van Sublimaat, dat zonderling is, niet geel. Het moet derhal« ven van een by zond eren aart zyn, meer naar dien van Zee-Zout of eenig ander neutraal Zout, trekkende. Hy vondt deeze Plant in de Graften by de Abtdy van Longchamp, doch nergens anders, omflreeks Parys. Ray hadtze, in zyne Kruidleezers Togten door Duitfchland, nergens aangetroffen. Zy groeit, niettemin, overvloedig aan den Donau en den Ryn (*), ja zelfs in Engeland (f). In onze Provincie komt deeze Ofterlucie, die men ook wel Lange Holwortel noemt, rykelyk voor, op den Kruidberg by Brederode, en omtrent de Stad Utrecht, in nee Sticht (§). Haare Bloemen zouden door de Langpoot, welke I ik Vederfpriet genoemd heb*, be- (*) kb am ek Au/Ir, jaccj. ViniebiMns. MAPPI Alsat. (f) merret. Pinax. (4) Commel. C*t. lni, Holl. 04 1% DSSL. vi. STUK, III. Afdeil»' xvm. Hoofdstuk. * Ariflott. ehia tennis, *Zie LD.' XII. Stuk. w. +JL  HL Afdeel xviii. Hoofd STUK. *H. d.IIl stuk , Madz. zi4 (*) Tipula Pennicoinis foecundatFIores, D. Schrïbeb.. Vtg. p. «87. 2ió" Eenhuizige Heesters. bevrugt worden , zo de Erlangfe Hoogleeraar 'Schreber opgemerkt heeft (*). XIX. HOOFDSTUK. Befchryving van de Heesters, j« welken de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen, op de zelfde Plant, van elkander afgezonderd zyn, deswegen Eenhuizigk (Monoikia) genaamd; gelyk de Hazelaars, Palm, Wonderboom en veels anderen. TP\e Klasfe der Eenhuizige Planten , in het J--' Stelzel der Sexen, is, gelyk wy gezien hebben, naar het getal der Meeldraadjes en andere hoedanigheden , gefmaldeeld *. Onder de , Driemannigen komen Heeders voor; naamelyk in 't Geflagt van A X Y r I S. Waar de 'Mannelyke Bloemen de drie Meeldraadjes in een driedeelige Kelk hebben, zonder Bloemblaadjes: de Vrouwelyke een tweebladigen Kelk, geen Bloemblaadjes , twee Stylen en. een enkeld Zaad, dat rondachtig is. Vier Soorten, altemaal Siberifche of Tartarifche Planten, zyn 'er in vervat, als volgt. O)  M O N O I K I A. 217 (1) Axyris met Lancetvormige Wollige Bladen, de Wyfjes-Bloemen vlokkig. De Woonplaats van deeze worde gefield in Tartarie en Moravie, Tournefort heeft het Gewas op zynen Lcvantfchen Reiftogt, mooglyk in Armenië,waargenomen,en 'er, wegens het gehoornde Zaadhuisje, den naam van Heefterachtige Ceratoides, met Bladen van den Oiyf-Wilg, aangegeven. De Hoogleeraar van Hoyen noemt het Brandenetel met Lancetvormige Bladen, de Wyfjes-Bloemen ruig. Hier uit kan men eenig denkbeeld opmaaken van het Gewas , 't welk door den Heer Gmêlib in 't Derde Deel zyuer Plancbefchryving van Siberië , 't welk my nog ontbreekt, zo wel als de drie volgende Soorten, is befchreeven en afgebeeld. (2) Axyris met Eyronde Bladen', de Steng regtopftaande en enkelde Aairen. Dit Gewas fchynt te zyn de Grysachtige Berg-Melde van den Heer Amman , door Mes- scher- (1) Axyris Fol. Lanceolatis tomentofis, Flor. Fcemineii Lanatis. Syft. Nat. xii. Gen. 1047. f. 6,8. Veg. XIII. p 706. Am. Acai. iii. p. 24. Urtica Fol. Lanceolatis Floribu Fcemininis hirfuris. R. Lugdb. 210. Ceratoides Orienrali Fruticofa Elzagni folio. TOURN. cv, $2. GmEL. Sib. III p. 17. t. 3. f. a. (z) Axyris Fol. ovatis, Caule erecto Spicis fimplicibus, Am. Acad. iii. pag. 24, GmEL. Sib. iii. p. 21. t. 3. AttL plex Montana ir.cane.cens &c. Amm. Ruih. 23 ? O 5 II. Deel. VI. Stuk» III. LïDEEL.' XIX. Hoofd» ituk. 1. Axyris Ceratoides Sehoonv» le. ii. Amarant* thoiies. GefterndCs %  218 Eenhuizige Heesters. HL Afdeel xix. Hoofd- «tuk. Driemtn nip. ra. Mybrida. Setiopte. IV. frojtrsta. Hurkende. i i t i scHERsciiMio in Rufland waargenomen, 't Gewas heeft ruuwe Bladen met gefternde Haairtjes: de Vrugtdraagende Takken zyn tot ver van onderen kaal: aan derzei ver end komt een zeer kléin Aairtje , dat rappig is , bevattende zwart Zaad. (3) Axyris met Eyronde Bladen ; de Steng regtopftaande en getrapte Aairen. Deze gelykt naar de voorgaande zeer, doch verfchilt 'er van , door eene lang gedeelde Tropswyze Aair , over zyde hangende en gedraaid: de vrugtdraagende Takken nevens de Steng famengehoopt en de Bladen ruuwer. (4) Axyris met ftomp Eyronde Bladen ; de Steng eenigermaate verdeeld; de Bloemen Koppig. De Steng van deeze is zeer Takkig, een Span lang, wyd en zyd verfpreid : de Bladen zyn ftomp Eyrond, gedeeld: de Bloemen aan de enden der Takjes famengehoopt, met veele Blaadjes daar onder gemengd zynde. Het is een Jaarlyksch Gewas, even als de twee voorgaande ,• doch niettemin van een Heefterige Gedalte. Om- (3) Axyris rol ovatis, Caule erecto, Spicis conglomerais. Am. Asad. iii. p. 24. Gmel. Sib. iii. p. 23. t. 4, . t. W Axyris Fol. obovatis, Caule lubdi-ifo , Flor. Capitat. Am. A:*L iii. p. z,é GMEL. Sib. UI, p. 24, T. 4, . 2. Zmii. Geen. 33,  MoHOIKIA. 219 OMPHALEA. i In dit Geflagt hebben de Mannelyke Bloemen een vierbladigen Kelk, zonder Bloemblaadjes en een Eyronden Stoel, waar de Meelknopjes op zitten: de Vrouwelyke komen 'er, wat Kelk en Bloem aangaat, mede overeen , maar hebben een driedeeligen Stempel: het Zaadhuisje of de Vrugt is Vleezig en driehollig: het Zaad enkeld. Het bevat twee Soorten, beiden WestIndifche, die hier volgen. (1) Omphalea met Eyronde Bladen. Deeze is, onder den naam van Omphalandria, door den beroemden Doktor BROWNE,in deszelfs Natuurlyke Historie van *t Eiland Jamaika, voorgefteld. 't Gewas maakt een uitge fpreiden Heester, met groote Eyronde Bladei wier Steelen tweeklierig zyn, en aan 't end de Takken komen Trosjes van Bloemen of Vrug ten voort. (2) Omphalea met langwerpige Bladen. De Bladen van deezen Heefter zyn gefteeld een Handpalm groot,Lancetswys'Eyrond,doel met het ftompe End naar buiten; geheel effen rat (1) Omphalea Foliis ovatis f. Hyft- ^as. XII. Gen. 1039 p. 619. Veg. XIII. p« 7oS. Omphalandria Fruteslcens diffufa Foliis ampl. ovatis &r. Erown. Jam. 3 34. (2.) Omphalea Foliis oblongis. Am. Acai. V. p. 4»8- Om phalandria Fol. obovatis glabris &c. BROWN. 3*m. as. 1 iï. f. 4II. Deel. VI. Stuk. III. XIX. 300FD1TUK.Triindria. r. Omphalea diandra. Tweemanaige. 1 : 11. Omphalea 1 triandria.Drietuannije.  MONOIKIA. 223 het Blad van Bingelkruid is toegefchreeven. Als eene Verfcheidenheid wordt hier t'huis gebragt de Kleine Westindifche Doove Netel, die Aairen draagt, van Sloanej welke veele verfpreide dunne Stengen heeft en gedeelde, Zaagswys' getande Bladen, die domp en naakt zyn , brengende dikwils twee Aairen aan de toppen der Takken voort,. waar in veele Mannelyke Bloemen boven de Vrouwelyken zyn, met Eyronde fpits getande Blikjes omgeven. Op Zandige Velden, rondom de Hoofdftad van Jamaika , groeitze veel. (4) Tragia met ftomp Lancetvormige, eenigermaate getande Bladen. Deeze kleine brandende Ricinus, met Eike! booms-Bladen , van Plu ken et , groeit in ï Virginie. (5) Tragia met ftomp Lancetvormige, effenrandige Bladen. Deeze is Heesterachtig en heeft Bladen als die van Vlaschkruid , gelykende in Geftalte naar (4) Tragia Fol. Lanceolatis obtafis iubdentatis. Ricinu' parvus nrent, Fol. Quercinis Virginianus, Plok. Alm. 32». T 107. f. s. (j) Tragia Fol. Lanceolatis obtufis integerrimis. Fl. Zeyl 33$. Chamaclea Fol. linèaribus, Flofculis fpicatis, echinatc Fruftu. burm. Zeyl. $9. T. jz. Codi-avanacu. Hort. Mal II. p. «3. T. 34. RAJ. Hijl. 1710. Tithymalus tenuifoliti aquaticus, Fol. raris. Burm. Zeyl. 225- burm. Fl. Ind. p i 19S. II. Deel. VI. Stuk. III. Afdeel» xix. Hoofd» STUK. Triandria. IV. Tragia u- brandende. V. Chami.Ua, Smalbladige.  23$. Eenhuizige Heesters. Hl. A-fmef.i xix. Hoofd stuk. Vierma ntgtX i. Cieca tlifiicba. veerblsdi naar de Wolfsmelk zeer. De Vrugten, die ge-» ' doornd zyn, komen in de Oxels der Bladen voort. De hoogte is twee of drie Voeten. Hen groeit op Zandige plaatfen van Ceyion en Ma'dabar. Onder de Viermannigen der Eenhuizige Plantgewasfen, behoort hier het Geflagt van C I C C A. Waar van de Kenmerken zyn : Mannelyke Bloemen, die den Kelk vierbladig hebben, doch geene Bloemblaadjes, zo wel als de Vrouwe» lyken, wier Kelk driebladig is; 't getal der Stylen vier; het Zaadhuisje uit vier Hokjes famengefteld. Maar ééne Soort (i), zynde een Oostindifch Gewas, komt in dit Geflagt voor, den bynaam ■ voerende van de tweezydigheid der Bladen (*). Dezelven zyn overhoeks geplaatst, gedeeld , Eyrond gefpist'en effen. Het is een Heefter, die enkelde Trosfen draagt van Blommetjes, aan ieder Stip famengehoopt, gemengd, gedeeld, van grootte naauwlyks als in de Clu tia, naar welke het Gewas gelykt. Buxus. Palm, De Mannelyke Bloemen hebben hier een drie- t*i) Cicca. Syji. Nat. Veg. xiii. Gen 1174. p. ya%. Mant. 124. (*) Hier mede wordt die plaatzing der Bladen bedoeld, wanneer dezelven, gelyk in de Taxis, flegts aan twee tegenoverzyden van de Takjes zitten , en dus zou menze Veerbladen kunnen noemen.  228 Eenhuizige Heesters. III. Afdeel XII. Hoofdstuk.Laage Palm. De Laage Palm, anders fyne Palm genaamdy is hier te Lande bekender dan de Boom-Palm-. Hoewel men deeze ook wel tot fieraad, 't zv tot Heiningen of Kroonboompjes, Kandelaars en Pieramieden , in de Hoven bezigt , is de laage Palm van oneindig meer gebruik in het bepaalen der Bedjes en Rabatten en het formceren van Bloemperken. Dezelve heeft de Blaadjes wat ronder dan de Boom - Palm , van welke zy anders in hoedanigheid weinig of niet verfchilt. Van beiden komt 'er voor, die de Blaadjes met Goudkleurige of geelachtige Randjes heeft , of ook witachtig , voerende den naam van Bonte Palm by de Tuinlieden. Zodanig is 'er met de Bladen aan de Punten alleenlyk verguld , of ook met fchoone Goudkleurig gedreepte Bladeren. Deeze Bonte Palm dient niet tot Heiningen , Haagjes of om de Bedden; dewyl men aldaar een egaale Groente verkiest: maar zy daat, zo in 't groot, als in 't klein, op zig zelf, tot Kroonboompjes en andere Figuuren,,zeer fraay. Men begrypt ligt, dat deeze verandering van Kleuren alleen door de konst der Tuinlieden veroirzaakt zy (*). De zogenaamde Boom- of Heesterachtige Soort van Brandenetelen, voor dat Geflagt overlaatende, gaa ik over tot de Vyfmannigen, onder welken voorkomt N e- (*) Dat men de Tuin - Palm, die gemeènlyk door fcheuren vermenigvu'digd wordr, ook uit Zaad kan voortreden, heeft de Heer Osbeck bevonden. Zie SttckJ,oomte befchut, en door hunne laagte het geveld van den Wind^ontduikende. Men maakt ;r nogthans, door wegneeming der geduurd ipfchietende zyd-Scheuten of Uitloopers, taanelyk groote Boomen van, met Stammen van anmerkelyke dikte (j) , die, het eene Jaar meer, (*) De opgegerene Telling maakte op den Boom meer dan en Millioen Beursjes uir, en zo ieder Beursje maar eens duiend Stuifmeel-Bolletjes bevatte, dan was de Verfpilling van : Mannelyke Zaad hier verbaazende. (t) Flora CarrMica. Viennc. 1760. p. 4I5. (I) Hodie Francofurti ad Mcenum, in ipfi Utbe, in Arms vafta: rnagnitudmem culcura excrevit. mnrz.IrJ. p. 41,  M O N O I K I A. 237 ] meer, het ander minder, doorgaans redelyk Vrugt-. baar zyn. Het Gewas verdicht, om goed van ' Dragt te zyn, dat men het door Uitloopers ver-. menigvuldige. De groote lange witte, die in' ruige Bolders zitten, zyn de fmaakelykften. De- ( : zeiven groeijen met één of twee, en ten hoogI fte drie of vier Nooten aan éénen Steel (*) De Hazclnooten, hoe zeer ook tot Verfnaperingin gebruik,leveren, inzonderheid gedroogd zynde, een hard en niet ligt verteerbaar Voedzel uit. De Olie, uit dezelven geperst, is on: der den naam van Okum Nucum bekend en te* 1 gen de Tandpyn aangepreezen geweest. Men vindtze in de Winkels, doch zy wordt meest \ gebruikt in Handwerken. Verfch zynde komt ■ zy vry veel met de Amandel-Olie overeen en de Emulfie van Nooten is tot verzagting der Wa' terwegen niet onnut. Van dc Kolen, die van het Hout in een bedooten Yzeren Potje gebrand zyn, bedienen de Tekenaars zig gaarne. De Ryzen of Uitloopers zyn, belachelyk, tot Wichelroeden , om verborgen Schatten, Mineraalen of Waterloopen op te fpooren, gebezigd, ; In 't Graaffchap Tyrol maaken 'er de Boeren, met beter uitflag, gebruik van tot VogelknipI pen en Mollenvallen. Tot Hoepen van Vaatwerk gebruikt men de gefpleeten Twygen elders, en het Hout is in de Werktuigen niet ondiendig. De Olie, door Deftillatie daar uit ge. trok- (ij Aanmengt* of 't ttnkgp» «■» tasthtvm « PÏanl/tgiën. p* 1 $6, II. DEEL. VI, STUK, Mi- \FD£ELj XIX. 30OEDTüK. Polyar.ri».  HL afdeel. XIX. Hoofdstuk. Vttlman ar'f. ] 1 ( i 1 |1 t il Ccrylul 'Scurna. Xevantfche. V a i ti u a3S Eenhuizige Heesters. trokken, en door verfcheide Overhaalingen, op ongebluschte Kalk, tot eene Goudkleur gebragt, is onder den naam van Oleum Reraclinum tegen de Vallende Ziekte opgehemeld door den 'Keizerlyken Lyf-Arts Rulandus,- doch heeft reeds lang haar achting verboren. . Ik heb nog niet gefproken van de byzondere benaamingen, welken dit Gewas in Europa voert. De Franfchen noemen den Boom Coudrier of Noifettier, om dat zy de Vrugten Noifettes heeten, dat is Mootjes, in vergelyking met de Ockernooten of Walnooten, die men by ons gemeènlyk door den Naam van Groote Nooten onderfcheidt. Zo let ieder Landaart neest op het gene by haar gemeenst is. Zy geiruiken echtér ook 't woord Avellanes, gelyk le Italiaanen, "die ze anders Noccivoli of NoceU i tytelen. De Engelfchen noemen de ruigen Filberds, doch zeggen anders Hafelnuts, 'twelk veinig van de Hoogduitfche benaaming verfchilt. toorts zyn de Hazelnooten onder den naam an Nuces Ponticoe, prmeftince , Heracleoticce, y de Romeinen bekend geweest (*). fa) Hazelaar met fmalle fpitfe Stoppeltjes. Het (*) E*nrrmtwr zegt Flihius, dat is, deeze worden geaden; welke gewoonte nog in Italië en elders plaats heeft s wanneet zy tot Spyze beter en minder bezwaatend zyn voor : Maag. Btna quippe Matren* Hifptnica tijlh vulgarir uttmtur ai gratificandum Sttmacii , Ctribrumqut eonforrjum, mnftnt ftxctsfu. Raj. Car. Plant. Angl. p. go. (•) Ctrylat Stipnlii Jin«uibtu acutij, H. Cliff, ++g. R. ui*.  Ivl O JÜÏ O I K I a» 235 Het laatstgemelde zou echter meer zien kunnen op deeze Soort, welke door Plinius fchynt bedoeld te zyn met den naam van Nuces barbatce, dat is Gebaarde of Baardnooten. Deeze zyn het mooglyk, welke hy zegt AbelUnce genoemd te worden naar de Groeiplaats, waar van 'c woord Avellane zal gemaakt zyn, of van Avellamm een Stad in Campanie, zo Servius wil. Uit Klein Afie waren zy in Griekenland overgebragt, en daarom voerden zy den naam van Nuces Pontica en van He racleotica naar de Stad Heraclea in Pontus. De bynaam Colurna, een woord dat by Virgilius van den Hazelaar, by Festus var den Kornoelje-Boom af komftig fchynt te bete kenen, zou, wanneer de Bladen zo als in de Indifche Hazelaar by Seb a zyn, in de laatfte zin hier te pasfe komen. Doch, hoe kar dit ftrooken met de zeldzaame kleine Hazel nooten-Boom , die van Konftantinopolen, m omtrent twee Eeuwen geleeden, in Ooftenryl overgebragt was, zo Clusius meldt, zynde deszelfs Vrugt zeer in achting aan 't Turkfi Hof, als een Lekkerny? Die Heefter groeide zelden meer dan eei Elle hoog , draagende , op dunne Steeltjes , zee Lugdb, si. Corylut Byzantina. Kerm. Lugdb, 191, Sll Mus. i, t. 27. f. 2. Aveltana petegrina Imrnüis. c. b. 411 Avellana pumila Byftntina. Cmji. Wft. i. p, 11. Tam. j 110. tl, Desi» VX. STUKt UI. Afdeel. xix. Hoofdstuk. iria, l i ï | {  III. Afdeel, XIX. Hoofdstuk. fulmttn- kigt. I J i i ] I 240 Eekhtjizice Heesters. zeer dikke cn groote Hulfen , in veele dikke en lange Slippen verdeeld , van agteren ook veele korte byhangzels hebbende. Deeze Hulfen waren van buiten zeer hard en ruuw, van binnen glad, bevattende eene Vrugt gelyk die der Wilde Hazelaaren , maar korter én met een harden Dop : zynde die Vrugt door gedagtcn Autheur afgebeeld. De Nooten, daar van gezaaid , bragten hem Gewasfen voort , die tot eens Mans langte en hooger opfchooten , hebbende Bladen wat langwerpiger dan de gewoone Haazelaar, doch niet minder rimpelig en ook op de kanten Zaagswyze getand. Toen hy, in 't jaar 1593, van Frankfort vertrok, bevondt zig daar'zulk een Boom, welken hy liet blyven, en die in 't jaar 1595, zo hem berigt werdt, nog geen Vrugt gedragen hadt. De Enkelbroederigen leveren verfcheide Gellagten uit, waar onder hier eerst in aanmerdrig komt C R O T O N. In het welke de Mannelyke Bloemen vyfaladig zyn , met een Cylindrifchen vyftandi;en Kelk en van tien tot vyftien Meeldraades hebben : de Vrouwelyken zonder Bloemdaadjes een veelbladigen Kelk , met drie Styen die gefpleeten zyn , en een driehokkig Zaadraisje met enkelde Zaaden. Vee-  M O N O I K I A. 241 Veele Soorten komen 'er in voor, waar van de meede Heefterachtig zyn, als volgt. j (1) Croton met Lancetvormige, effenrandige, s, gladde, gemarmerde, gefteelde Bladen. Dit Gewas , dat men aan de Kust van; Malabar Tsjere- Maram , en in 't Neerduitfch' Meerling noemt, is onder den naam van Codinho of Dahingora bekend op Ternate, alwaar het meer groeit dan op Java, in Oostindie. 't Is een Gewas , meer dan Mans langte hoog, verfchillende door de figuur der Bladen , die in de tamme Soort breeder, in de Wilde fmaller en als gekruld zyn. De eerstgemelde munt uit door een fierlyke Marmering der Bladen , welke zig byna eveneens vertoonen, als of zy met ftukjes en brokjes Bladgoud beplakt waren ; gelyk men dit door 't gemeene Volk de Maagdepalm tegens een Bruiloft zien doen, en om die reden worden de Takjes van dit Gewas in dergelyke en andere plegtigheden, of op Gastmaalen, van de Indiaanen gebruikt : ja hier door ftrekt dit Gewas op Java ook tot verfieriüg der Bloemhoven. Men heeft het insgelyks met Riemachtige Bla- (1) Crtton Fol. Lanceolatis, integerrimis glabris pictis pe. tiolatis. Syst. Nat. XII. Gen. 1083. p. «3+. Vtg. XIII p. 7si Codiamm chryfoftichum , teniofum & fylveftre. RijmïH» Amb. IV. p. . hs ft 240. f. r. Ricino affinis odorifera Fruticofa major, losmarmi folio , Fi. tricocco albido. s10an. Jam. 44» Ui/I. L p. 133. T, sc. f. 1. Cascarilla Mat. Md, 470.  vallende des Boomachtiger in Zuid - Amerika ^ dan op de gedagte Eilanden. Deeze Bast, die in de Winkels ook Chaca-1 rilla en Cortex Eleutherii genoemd werdt, is5 voor een Basterd - Soort van Kina gehouden, geweest. De Hoogleeraar Stisserds heeft Jer, allereerst, gewag van gemaakt, in 't laatst van de voorgaande Eeuw. Hy hadt 'er iets van bekomen door een Heer uit Engeland , die hem verhaalde, dat men aldaar het Schraapzel daar van onder den Tabak mengde, om 'cr, in 't rooken , een aangenaamen Geur aan te geeven. Deeze Bast, naamelyk, heeft dit byzonders , dat hy , verbrand wordende, eer Herken Moskeljaat-Reuk verfpreidt. Vervolgens ontving hy dien ook van een voornaam Koopman te Amderdam , met geen melding van eenig ander gebruik. Naderhand is deezi Bast in Duitfchland uitgevent geworden als eei Koortsmiddel ; doch, hoewel 'er een aanmer kelyke verderkende , de Geeften opwekkend en Zweetdryvcnde hoedanigheid in heerfcht en hy derhalve in fommige Epidemifche Ziet ten , die uit verflapping en Slymigheid de Vogten ontdaan , diendig bevonden zy, ka men hem echter, in geenen deele , met c Kina gelyk dellen. In Borstkwaalen is deez Bast, tot verzagting en om de uitloozing bevorderen, van Stahlios zeer aangepre zen. Het voornaamde en weezentlykde gebru heeft 'er men van tegen den Buikloop, inzo: (l 2 dc II. Deel» VI, Stuk. III. FDEEL. XIX. loOFD. ruK. Af naelphia. I i t tl e e te ik i" r.  244 Eenhuizice Heesters. ÖL AFDEBt XIX. Hoofdstuk Enkflirotdtrige. m. Crtton Stnxoi!.} ■genzoin. 1 t J 1 ( i derheid wanneer die met bloedigen Stoelgang gepaard gaat, en dus werdt toen de Franfchen, voor eenige Jaarcn, in 't Hanoverfche zo fchrikkelyk aan den Bloedloop dier ven , byna al de Voorraad, dien men daar van in Holland hadt, tot derzelver Geneezinge gebruikt ; waar door het Loot van deezen Bast hier ter Stede duurder wierdt, dan te vooren een Pond was geweest. Sedert is, door nieuwen invoer uit de Westindiën, deeze Drogery weder op den gewoonen Prys gekomen. (3) Croton met Liniaale, een weinig uitgegulpte, naakte Bladen , die rood geaderd zyn. Deeze Heeder, in Oostindie groeijende, is uit den Upfalfchen Akademie - Tuin door den Ridder befchreeven, als Takken overhoeks ïebbende , die enkeld en ruigachtig zyn, aan le toppen met troppen van Bladen , die gereeld zyn en Degenvormig fmal, van onderen ruig met roode Aderen, en jong of oud worJende geheel Bloedrood. Zyn Ed. hadt de vrugtmaaking niet gezien, doch oordeelde, uit le overeenkomst in Gewas en andere opzigten , net de voorgaande Soort, dat dezelve hier beïoore. Hy zegt , dat Commelyn den «rfprong van de Benzoïn, ten onregte, van den Boom, (3) Crom Tol. Iineatibus fubrepandis, Veris tmbrii, Mm*. s7-  MoNOIKIA, 245 Boom, welken zyn Ed. Laurus Benfoin genoemd heeft, hadt afgeleid (*). De beroemde Commfj'Lyn hadteen Virginifchen Boom, met Citroen- of Limoenbladen , voor den Benzoïn-' Boom opgegeven, en 't is zeker, dat men uit( de Westindiën ook een dergelyke Gom krygt; hebbende L1N n m u s die Soort van Laurier mede voor den echten Benzoïn-Boom gehouden (f). Uit den bynaam , alleen , zou het fchynen , dat het deeze Soort van Croton, of liever dit Gewas , 't welk zelfs nog niet voor een Soort van dit Gedagt erkend is, zy. (4) Croton, met ftomp Lancetvormige, Zaagt- wys' getande , gefteelde, gladde Bladen. 1 i Deeze , uit Zuid-Amerika afkomdig, zou, volgens den Hoogleeraar A. van R 0 y e n , de * Ricinoides met Kardengen-Booms Bladen, van Pater Plumier, zyn kunnen. {5) Croton met Lancetswys* Eyronde , geplooi- ' (*) Emtzone Officinarum perperam t Leurt Btntzoë deri. vavit Commelinus. Mant. 297. Van waar komr die zonderlinge Spelling, door geen der Ouden voor Beneeïn of Ben* zoë gebruikt? (t) Zo dat die berisping op den Ridder zelf past. Zie zyne Mat. Med. p. 66; en vergelyk het gene dien aangaande door my in de befchryving van den Benzoin- Boom , in 't II. Deels 11. Stuk deezer Natuurlek Hijlorie, bladz. 357, gezegd is. (4) Croton Fol Lanceolatis obtufis ferratis, petiolatis,gla,bris. R. Lugdb. 20 r. (s) Croton Fol. ovato- Lanceolatis, plicatis, ferratis, Ca- Q 3 .briï» II, DEEL. VI. STUK. nr. Ifdeel. xix. ïoofdtuk. Mono. 'üpbia. J iv. Croton la/iantife. 'mm. Karilenenbladig. v. "'alujlre. ■loerasfig.  3J4 Eenhuizice Heesters. III. Afdeel. xix. Hoofdstuk. hetderige. ] I < Zaagswys' getande Bladen, de Steng Boomachtig. Van dit Gewas is een fraai je Afbeelding, onder de Ceylonfche Planten, door den Hoog^ leeraar J. Burmannus in Plaat gebragt. Het groeit ook in andere deelen van Oostindie en is bekend op alle de Molukfe en Ambonfche Eilanden, zegt Romphius, van waar alleen men eertyds de Boontjes, die 'er den naam aan geeven, kreeg, zynde dezelven deswegen Grana Moluccana genoemd geweest. De Portugeezen noemdenze ook Grain de Ma\uco of Nucleos pineos , als eenigermaate naar Pynappel-Pitten in figuur gelykende. Onder ie Geneesmiddelen zyn dezelven by den naam fan Grana Tiglia , in 't Franfch Grains de TilUy opgetekend. De Franfchen tellenze onder de Pignons d'Inde. 't Is een Heeder (zo gezegde Hoogleeraar rchryft) met enkelde Stengen zonder zyd - Takten , en Lancetvormig ovaale , taamelyk lang refteelde, gladde Bladen, aan den top Aairen fan Bloemen draagende, tusfchen twee Takjes ran den zelfden aart. De Aairen bedaan boven uit Mannelyke Bloemen, van agt Blaadjes :n zestien Meeldraadjes, zonder Kelk. Onder .ezelven komen de Vrouwelyke voort, die in :en veeldeelige Kelk een rondachtig Vrugtbe[inzel hebben , met drie Stylen , wordende :en ronde driehokkige Vrugt, welke in ieder hol-  M O N O I K T A. 455 holligheid een glad en glanzig , langwerpig Zaad bevat, dat aan de eene zyde bultig, aan de andere platter is, eenigermaate vierhoekig, Afchgraauw met eenige bruine Vlakken, Het is een weinig dikker, doch gelykt anders taanielyk wel naar de Steentjes of Nootjes dei Pynappelen. Dit Zaad bevat, in een dunne Dop, een witachtige Kern , verfch zynde van een walgelyken , fcherpen Smaak, den Keel brandende als men 't inneemt, Om die reden is he zelfs by de Indiaanen veel buiten gebruik geraakt , die naderhand begonnen hebben de Wortelen in te neemen van het zelfde Ge was. Hermannus getuigt by Ondervin ding, dat ieder Grein van de inwendige zelf ftandigheid één Stoelgang maakt; zo nogthans, dat men 'er, van drie Grein, vyf heeft. Hei was meest tot ftcrke Purgatiën in gebruik 3 voor Waterzugtige Menfchen , en de fcherpheid van deeze Zaaden werdt door dezelven onder de Afch te braaden , in Pis of Azyn te kooken, of met verzagtende Pappen in te geeven , gemaatigd. De Europeaanfche Geneesheeren, nogthans, onthouden zig, wegens d« onveiligheid, van deeze Purgeer-Pitten, laaiende het ingeeven derzelven voor de Kwakzal vers, die den Patiënt dikwils op de proef zetten, over. Boerhaave zelfs, en anderen , hebben dezelven voor Vergiftig gehouden. De uitgeperfte Olie is uitwendig , om dooi II, DSEL. VI, STUS, III. Afdeel, xix. hoofd/stuk. Mono. dtlpbia. Purgeer» Pitten.  I1L Afdeel xix. Hoofdstuk. Enkelireedirige, XVI. Crtun humile. ' 133|. i xvir. Croton Ricmoktf- Kruidig. 160 EENnurziGE Heesters» een Gom-Lak uitleverde. Het droeg lange BloemAairen De Strand-Haleky van Rumfhiüs, hier t'huis gebragt, maakt een veragt Struikachtig Gewas, op de Amhonfche Eilanden, uit; hebbende Besfen of Vrugten, gelyk die van den Wonderboom, in drie-en verdeeld. Op Ceylon heeft het Loof een fcherp Kruiderigen Reuk. Ci 6) Croton met Hartvormige effenrandige ruuwe, eenigermaate gehaairde , van onderen Wollige Bladen; de Steng Heefterachtig Dit gelykt eenigermaate naar het Molukkifche, doch heeft de Bladen geenszins van boven Wolig noch uitgegulpt aan den Rand. Het groeit q de Westindiën. O 7) Croton met byna Hartvormige gekartelde Bladen; de Bloernfteeltjes Tropswyze tegen dezelven over;- de Steng Kruidig. Dit Surinaamfche heeft den bynaam van eenen Gedagtnaam, door Boerhaave gebezigd, die de geftalte van de Vrugt aanduidt. De Steng is (16) Croton Fol. Cordatis intfgetrimis fcabris fubciliatis, fubtus tomentofis; Caule Fruricofo ^Sm. Acad. v. p 410. Croton Fruricofum rainuj, Fol. villofis Cordatis &c. Erown. Jam- 347. (17; Crotn Fol. fubcordatis crenatis; Pedunculis Racemofis oppofiri-foiiis ; Caule Herbaceo. Mercurialis Androgyns. Vir. Cliff. 98 R. Lugdb. 20;, Ricinokarpos Americana Flora albo fpicato &c< Bosrh, Lngdi. I. p, 254.  M o n o I k ï A. «6; (21) Croton met ftomp gekartelde Bladen, di onderften vyf-, de boven/ten driekwabbig Deeze bevondt zig in de Tuinen van Europa. Het is een Kruidig Jaarlykfch Gewas, waar van de Heer Martin een fraai je Afbeelding gegeven heeft. {22) Croton met vyf- en driekwibbig gepalmde , Doornachtig gekartelde Bladen, dl Bloemen ongefteeld langs de Takken verfpreid. Hier behoort de Ricinus van Madrasf, mei vyfdeelige harde Bladen, die aan de kanten ge doornd zyn, van Plükenet afgebeeld. (23) Croton met drievoudige Zaagswys' getande Lancetvormige Bladen. Deeze Soort heet Brandende Ricinus , di( driebladig is, met Hcnnipkiuid-bladen, by diei zelfden Autheur. Haare Groeiplaats is, gelyi die der voorgaanden, in Oostindie. Nog f21) Croton Fol. inermi ièrratis, inferioribus quinquelobis, fuperioribus trilobis. H. Cliff. 4+5. r. Lugah. 2or. Ricinoides Herbaceum Fol. trifïdis S. quinquefidis Sc Serratis. MART, Cent, 4«. T. +«. (22) Crotm Fol. palmatis quinquelobis trilobisque ïpinoibferratis , Flor Cauli adfperfis fubfesfilibus. Fl. Zeyl. 23J, Ricinus Madetaspitanus &c. Pluk Alm. 320. T. lof. f. 3. (23) Croton Fol, ternatis ferrars lanceolatis. Ricinus uren: Cannabinis foliis, ttiphyllos ex ' Maderaspatan, Pluk. Alm, jio. T. 120. f. 6. R 4 ii. deel. VI, Stuk. , UK Afdeel. , xix. Hoofd* STUK. XXI. Lvbruurx, Gekwabd. xxir. Spinofurai Gedoomd. XXIII: Urens. Brandend.  Mono i k i a. 265 Van dit Geflagt is maar ééne Soort bekend (1), welke in Zuid-Amerika groeit, zynde voorheen tot de Vyfmannigen betrokken geweest, doch thans hier t'huis gebragt volgens de Afbeelding van Plu mier. Deeze Pater noemt het Gewas Cupania met Karftengen-Bladen, en eene Fluweelige getakte Vrugt. Dit wil zeggen, dat de Vrugt-Trosfen uit Trosjes famengedold zyn. Het is een groote Boomachtige Plant, met enkelde Takken, die den Geflagtnaam naar een Italiaanfchen Pater Cupani. door wien in 't laatst der voorgaande Eeuw een Lyst der Planten van Sicilië aan 't Ijchl gebragt is , heeft bekomen, Jatropha. Dc Bloemen hebben, in dit Geflagt, zegi de Ridder, geen Kelk. De Mannelyken zyri eenbladig, Trechterachtig, met tien Meeldraadjes, beurdings langer eö korter: de Vrouwely ken vyfbladig en gaapende, met drie gegaffel de Stylen , een driehokkig Zaadhuisje en en kelde Zaaden. Tot hetzelve behooren agt mceftendeels Ame rikaanfche Soorten, die byna allen Hcefterach tjg zyn en hier volgen. (O Ja (1) Cupania. Syji. J\ta. XII. Gen. 279- P» 63«. Veg. XIII p. 721. Cupania Caftanes folio, Fructti Sericeo&Racemofo. Plum. Gen. 45. Ie. uo- Cupania Atborea Fol. oblongis, «enato-fettatis Sec. B&OWN. Jam. 178, R 5 II, Deel, VI, Stujc, III. Afdeel» xix. Hoofdstuk.i. Cupania Americana. Amerikaanfche.  -66 Eenhuizige Heesters. M. Afdeel xtx. .Hoofdstuk,i. Jatroph Cos/ypi/i ha, Karoenbla ( 1 i ] t l 1 1 S V £ Si . re ci f. Ji P- CO Jatrooha met vyfdeelige Bladen, de Kwabben Eyrond en onverdeeld , met Takkige geklierde Haairtjes. Van dit Gewas vindt men verfcheide Afbeeldingen en het is in de Europifche Tuinen bekend. Juffr. Merian hadt hetzelve te Suriname in 't wilde gevonden , groeijende agt Voeten hoog. De Bladen , naar die van 't Vyfvingerkruid gelykende, waren rondom bezet met kleine geknopte Haairtjes , wordende aldaar tot Purgatiën en Klyfteeren gebruikt : men gaf ook het Afkookzel aan de genen die [e Beljak, zekere Landziekte in dat Klimaat, lebben. Het groeit mede in andere deelen van \merika, en wordt als een Wonderboom, die Dverblyft, met paarfche Bloemen en LuiskruidJladen, door Commelyn voorgefteld. Somyds komen de Bladen driekwabbig voor, fomyds vyfkwsbbig.geK-kendein't algemeen naar lie van den Katoenboom, en Tournefort iragt het Gewas in zyn Geflagt van Ricinoies, cm dat het zweemt naar den Wonderboom. Aan- (l) Jatropha Fol. quinquepartiris, Lobis ovatis integris , :tis Glanduloiis ram-jjs. S-.fl. Nat. XIÏ. Gen. 10S4. p.ósfi. 'eg. XIll p. 7i}. R. Lugda, 202. ja'ropha humilior &c »owh Jam. 3+? Ric nus minor Suphifigria: folio 8cc .OAN. Jam. 41. Hifi I. p. 129. T. «4 Ricinus Amer. permis &c, COMM Hort, I p. 17. T. a MtE. 5ar. r. 38. Riras Indicus Püofuj &c. Pluk. Pist. 56. f, 2, & T. 220. 4. Ricinus Americfnus Folio Staphifagnsc. C 8 Pin. 432. 1. Ricinoides Amer. Staphifagrii folio. TouiNï. Infit iSS,  M Q N O 1; k I A. 267 Aangaande de Vrugtmaaking heeft de Heer D. van Royen, Hoogleeraar te Leiden, het volgende waargenomen. ,, De Mannelyke B\qz. „ men hebben een Bloembekleedzel, dat ten „ halve in vyven gedeeld is, met Lancetvor3, mige, gehaairde, fpitfe Slippen: de Bloem s, Roosachtig, gaapende, beftaat uit vyf rond■3, achtige Blaadjes, van binnen bol, van bui „ ten hol en dus omgeboogen, het Honigbakji „ uit vyf Kliertjes, die in den Stoel ingeplan „ zyn. 't Getal der Meeldraadjes is tien, die „ Elsvormig zyn, in 't midden digt aan elkan „ der; waar van beurtlings vyf korter dan d 3, Bloem en regtopdaande. De Meelknopje „ zyn rond en kunnen draaijen. Van den Sty ,, is een flaauw bewys. De Vrouwelyke Bloe „ men, in 't zelfde Kroontje met de Manne „ lyken, hebben Kelk (*) en Bloem eveneens „ met een rondachtig Vrugtbeginzel en dri „ gegaffelde Stylen met enkelde Stempel: , Het Zaadhuisje is rondachtig , in drie Ho: „ ligheden verdeeld, die iedereen enkeld Zaad „ dat byna rcnd is, bevatten." (2) Jatropha met effenrandige Eyronde Bk den, die eenigermaate getand zyn. E (*) De helft der Soorten van dit Geflagt, naame'yk devl eerften, zyn gekelkt ; 't welk tegen de Kenmerken ilrydi maar liet zal, geloof ik . zeggen willen, dit de Kelk ni< behoort tot de Kenmerken der Jatropha. (2; Jatropha Fol. ovatis integerrimis fabdentatis, Fl. Zt) 34 II. DESL. VI. STUK, III. ^fdeel^ XIX. Hoofdstuk. Monaielphia. S I » » II. Jatropha Moluccana. Molukki- efche. 'X tt /.  268 Eenhüizige Heesters. III. Afdeel xix. hoofd" •TOK. ra. Jatroph Cureas. Vygbla- dige. : , l i 1 I i ji e Si J I, Si De Molukkifche Nooteboom , met Bladen ' van den Wonderboom en zwart Zaad , door Hermannus op Ceylon waargenomen, maakt deeze uit. 't Gewas is Boomachtig en verfchilt, door vier Stylen te hebben, van de overige Soorten. | (3) Jatropha met Hartvormige gehoekte Bladen, Een geheele Lyst van Autheuren , die dit Gewas befchreeven hebben , is door den beroemden Sloane te berde gebragt. Hy telt'er onder de Noix de Medecine vanRochefort, zeer gemeen zynde op alle de Franfche Eilanden in de Westindiën , en aldaar grocijende Jan een Boompje, 't welk men 'er doorgaans tot Haagen om de Tuinen en Wooningen gebruikte. Het groeit, zegt die Autheur, als nen het niet verhindert, tot de hoogte van een ;ewoonen Vygeboom , waar van het ook de iguur hesft. De Bladen, van agteren rond, jopen in drie Punten uit. 't Gewas is zeer Zakkig , doch week van Hout, en geeft een delkachtigSap, dat het Lywaat bevlekt. Zelfs doet 48. Nux Moluccana, Folio inftat Ricini, Semine nigro. :erm. Zeyl. 3+. burm. Zeyl. xyo. burm. Fl. I„d. 3oS. (3) Jatropha Fol. Cordatis angularis. H. Cliff. 445. Mat, Ui. 439. R. Lugih. 102. Jatropha asfurgens Ficus folio ' or. Herbaeeo. Brown. Jam. 348. Ricinus Amer. major imine nigro C. B. Fm, 432. Ricinus Ficus folio Sec. Sloan. im. 40. Munduy Guacu. MARCGR. Bras. 97. Burm. Fl, '4- p. iot. Ricinoides Amer. Gosfypii folio. Tournf. Ik"'. s.  M o N o I K I At «69 doet het Regenwater zulks, dat van de Bladen op de Kleederen druipt. In dé Helmftadfe Tuin hadt die Melkgeevende eigenfchap, mooglyk wegens de gedwongen groeijing, naauwlyks plaats in de Heeder, dien wylen de Hoogleeraar Heister onder deezen naam was toegezonden, komende met de Af beelding van Piso anders zeer wel overeen f *). De Groeiplaats van deeze, die Curcas, volgens den Amerikaanfchen naam, getyteld wordt, is ook aan de Vaste Kust van Zuid-Amerika* ic Suriname en Brafil. Zy heeft een vyfbladige Bloem die groenachtig geel is met tien Meel draadjes, en de Vrouwelyke brengen, by Trosfen, Nooten voort van grootte als Walnooten ir de Bolder, bevattende ieder Noot drie zwarte Boonen. Het zyn deeze,welkemenin Vrankryl gemeènlyk Pignons d'Inde noemt, of onder de zeiven begrypt; in Engeland Phy/ick-Nuts, da is Purgeer- of Braaknooten. Haar kragt is groo ter dan die der Zaaden van den Wonderboom zodanig, dat drie of vier van de witte Kernen opgekaauwd , de Maag byna t'onderfte bove keeren. Piso, nogthans, pryst derzelver gebrui aan, in langduurige Verftoppingen der Ingewar den. 't Is zeker dat zy, van de binnenfte e buitenfte Vliesjes gezuiverd, zagtelyk gebrade en dan in Wyn geweekt zynde , met eenig Kruideryën veel veiliger kunnen ingegeven woi de (*) FAimiC. Êtiri. Tlttmjlai, p, z37. II. deel. VI, Stuk, nr: AFDEEt* XIX. Hoofd i stuk, Mint' delphit. Purgeer- oE BraakNooten. I t * k a 1 e  m. Afdeel, xix. Hoofdstuk, EnkelIroeierigt. I I iv. Jatrtpha multifida. Veeldeelige. t § c v n f< te 4< n! te Al 270 Eenhuizige Heesters. den, dan raauw. Zo het de Diarak Cojla der Javaanen is, gelyk de Hoogleeraar N. LBür. mankus ftelt;. dan zoude, volgens het Ecrigt, aan zyn Ed. gezonden, een halve Boon daarvan naar boven en onderen werken. De Olie, die 'er door de Amerikaanen uitgeperst wordt, is tot uitwendige bedryking der Lighaams, en om koude Zwellingen te doen verdaan, uitmuntende. In alle foorten van Waterzugt het Lighaam daar mede bedreeken en dan eenige Druppeltjes ingenomen zynde, maakt zy Ontlasting en dient dus ook tegen de Wormen in Kinderen, en tot ïuivering van Huid-Zeer. Men gebruiktze echer meest om in de Lamp te branden cn tot anlere Huishoudelyke Zaaken. (4) Jatropha met veeldeelige gladde Bladen en fyn verdeelde Borftelige Stoppeltjes. Van deeze Soort,daar de beroemde Breyn egts dc Afbeelding van een jong Boompje van egeven hadt, is de Gedalte volkomener vooredeld door den kundigen Dillenius, die zhter ten onregte de Amerikaanfche Ricinoides in Tournefort met Luiskruid-, zo wel als (4) Jatrtpba Fol. multipartitis lzvibus, Stipulis Setaceis ultifMis. H. Cliff. 44j. r. Lugdb. 202. Jatropha asfurgens «is digitatis. Beowjj. Jen. 348. Ricinoides Americanus aniter divifo folio. Brevn Cent. n«. T. 53. Sloan. Jam. ■.KiJ.Hifl. i«7. WoEy. Bijt. UI. p. 348. s. 10. t. 3. f. c. Avellana purgatris. C. B. Pin. 4ig. Manihot folio tenui: diTifo. Dill. Ettt. 217. t. r73. f. m, Ricinoidesatbor neiicana multifido folio. Tournf. tnft, j$s.  M O N O I K I Ai 271 als die met Katoenbladen, daar toe betrekt. Het is de Boomachtige Amerikaan/die Ricinoides met vecldeelige Bladen , van Todrrefort , welke , in 't Fransch , Medicinier d'Espagne geheten wordt, en wiens Vrugten Purgeerende Hazelnooten of Karftengen, door de Autheu'en, getyteld zyn, om dat zy naar dezelven gelyken. Men rekentze voor de derde foort van PurgeerNooten of Pignons d'Inde, by fommige Geneesheeren Ben magnum genoemd geweest, en var niet minder geweldige uitwerking dan de voorgaande. Tien of twaalf Bladen van dit Gewas, in het Nat van een Jonge Haan gekookt, maa ken hetzelve zagtelyk purgeerende. Men kan het eigen tlyk geen Boom noemen zegt Dillfnius, hoewel de Stam dikwil; opfchiet tot agt en meer Voeten hoogte. Plu mier geeft 'er maar de helft van die grootts aan, en zegt dat de Stam ongevaar een Arm di! is, loopende aan 't end in eenige lang gefteeldi Bladen uit, die fomtyds wel een Voet breed zyn doorgaans in negen flippen, en deeze wederon Vinswyze verdeeld. De Kleur is van bovei donker, van onderen Zeegroen, met wir.ce Rib ben of Aderen. Bloemen bragt dit Gewas jaar lyks in het Broeihuis van den Elthamfchen Tuin aan Kroontjes voort, van eene hoogroode Kleur vyfbladig , in eene eenbladige Kelk vervat e lang gedeeld, doch onvrugtbaar; komende i het Kroontje, aan de Mikjes der Bloernfteeltjes eenige weinige ODgefteelde Vrouwelyke vrug< baar ii. Deel. vi, stuk. III. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Mona- 1 l » » 1 1 9  III. 'Afdee XIX. Hoofd stuk, _ Enkel 'irteierig V. Jatrophi JUaniiot. Maniok. 272 Eenhuizige Heesters. baare Bloempjes voort. De Vrugt is, naar uit ' de Westindiën overgebragte Nooten, door Breyn naauwkeurig afgebeeld en befchreeven. „ Zy hebben de grootte en byna de figuur ,t „ van een kleine Walnoot , zynde rondachtig „ met een Puntje, en dus eenigermaate Hart„ vormig. Een dunne witachtige weeke Bolder, „ van buiten met Ribben en Aderen doorwe„ ven , is in twee Holligheden, zegt hy, ver„ deeld, die ieder een Zaad bevatten, dat in „ Kleur en figuur naar een Hazelnoot of naar „ een Karftengetje gelykt. Dit heeft in zyne s, Schil of Dop een zoetachtige witte Kern." Anderen merken aan, dat de Vrugt in drie Holligheden, ieder zulk een Noot bevattende, verdeeld is. Het binnenfte en buitenfte Vliesje deezer Nooten heeft wederom de meefte fcherpheid. Als in de Stam met een Mes gefneeden of gehakt wordt met een Zwaard, of de Bladen afgeplukt, loopt 'er een helder, geelachtig Sap, in overvloede, uit. (5) Jatropha nut gepalmde Bladen, de Kwabben Lancetvormig, effenrandig, glad. Dit (s) JatropbaloX. palmatfs, Lobis lanceolatis integerrimis lxvibus. Jatr. Fol. palm. pentadaétvlis &c. brown. Jam. 34s>- Ricinus minor, Viticis obtufo folio Sec. Sloan. Jam. 41. Mijl. I. p. 130. T. 85. Manihot Indorum, fiye yUCca Fol. Cannabinis. C. b. Pin, 90, Pluk. Alm. i+I. T. 2oj. f. 1. Manihot Theveti , Yucca & Casfari. j. B. Ui/}, n. pé 794. Mer. Sur. p. 4. T. 4, 5. AtborSucco Venenato, Ra. dice esculenti. C. B. Pin. jiz. Tournf, hft. 6s%, T, 43$.  M o n o i k i a. 273 Dit Gewas is zeer bekend en van ongemeen veel gebruik in Amerika; om dat de Indiaanen , hun Brood , genaamd Casfave of Casfavi, van deszelfs Wortelen bereiden. Alle oude Autheuren, byna, hebben 'er, als eene groote byzon-, derheid , gewag van gemaakt, inzonderheid, dewyl het tegendrydig fcheen, dat een Wortel, waar van het Sap Vergiftig was, een onfchadelyk en goed eetbaar Brood kon uitleveren. Zulks is nogthans door nader onderzoek bevestigd en thans algemeen bekend. Sommigen hebben het Tucca geheten, maar dat Amerikaanfche woord is thans als een Geflagtnaam in gebruik, voor geheel andere Gewasfen *. Men noemt het , op de Franfche Eilanden, gemeènlyk Manyoc of Maniok; by. de Engelfchen Mandeoch, en het Brood, dat de Ingezetenen van de Westindiën tot Voedzel ftrekt, in 't algemeen Casfave. In Brafil wordt veelal het Meel van deezen Wortel tot de Spyzen gegeten, maar in onze Volkplantingen bakt men 'er Koekjes van, en dus heeft het byna den Smaak van grove Biskuit, zynde een niet ongezonde Spyze. De manier van bereiding van dit Brood is dui-k delyk afgebeeld door Rochefort, zo wele als een Koekje zelf door Juffr. Merian, hoedanig ik 'er een heb, dat volkomen rond is, vyfdhalf Duim in middellyn, een Kwartier Duims dik, van Kleur en gedaante als ware het van die fyne foort van Zemelen, welke men Kortelingnoemt» S U» dsbl. vi, stok, iii. Ifdkkl. XIX. Hoofdstuk. klpbsa. * Zie i. d. iv. t. bl.441. nsfave» lood.  III. Afdeel xx Hoofdstuk. hroiierigc. 1 i ] 2 c £ v d e: b zi tc w g< 274 Eenhuizige Heesters. gebakken en niet onaangenaam van Smaak. M erian befchryft omftandig de manier van Bereiding. De Wortels worden geraspt als tot Houtzaagzei, en daar uit wordt Het Sap geperst , 't welk Melkachtig van Kleur en van een zo doodelyken aart is, dat het, verschgedronken , Menfchen en Beesten doet derven. De Irdiaanen hebben dikwils daar van gebruik gemaakt, om de wreede Handen der Spanjaarden te ontgaan, en de Negers doen het nog leden fomtyds uit fpyt of uit fchrik voor draf! ien Etmaal gedaan hebbende, nogthans, of gekookt zynde, verliest het geheel die hoeda"gheid. Zelfs is 'er, in onze Koloniën, een oete Soort van Maniok bekend, in wier Sap een het minde kwaad fteekt ,• zo dat menze *, als de Amandelen, in zoete en bittere onerfcheidt, wordende de Wortel van de laatstemelde, wier Sap Vergiftig is, zonder hinder m Viervoetige Dieren ja gebraden zynde van : Menfchen gegeten (*). Waarfchynlyk zal de Grond en Groeiplaats 1 de behandeling, in dit opzigt, gelyk men er te Lande met alle eetbaare Wortelen plaats et hebben , veel onderfcheid maaken Men elt de Maniok zeer gemakkelyk voort , ded alle (tukken van de Takken, in de Aarde tfoken, Wortel fchieten , en zy is zo vrugt- baar, *) Zie de befchryving van de Kolonie der Eerbiesjes, ww. St. van Amiriia: ii. D. bl. s17.  M o n o i k i a. 275 baar, dat een Akker, daar mede beplant, wel zo veel Spyze uitlevert als zes Akkers met' Koorn, zegt Rochefort. De Wortels ge-i lyken wat naar lange of Franfche Raapen. 't' Gewas maakt een kromtakkig Boompje, van zes tot agt Voeten hoog, dat in de heetde Klimaaten en vrugtbaare Gronden, binnen twee of drie Maanden, opfchiet, met een Stam van dikte als eens Menfchen Been. Het is rood van Bast, en heeft Bladen, welke als die var de Hennip of als die van de gewoone Pasfie Boom, Vingerachtig verdeeld zyn. S l o a n i heeftze by die van den Kuischboom vergelee ken. Hy zegt, dat de Steng of Stam Wrattij is , de Bloemen bedaande uit vyf geelachti witte Blaadjes. De Vrugt, in haar Bolder vei vat, is driekantig en driehokkig gelyk die va den Wonderboom ,• 't welk duidelyk blykt i de Afbeelding daar van door Todrnefor volgens Plumier, zo wel als die der Vrot welyke Bloemen, welke aldaar flegts in vyve gedeeld zyn, gegeven. Liknmus merkt ar dat het getal der Meeldraadjes tien, de Bloei naakt is of zonder Kelk. De Bladen fchyner volgens de Afbeeldingen , meest in zeven; verdeeld te zyn. Men vindt 'er ook Boompj van , die den Bast wit of groen hebben , < deeze leveren wel een fmaakelyk Brood ui maar de Wortels zyn zo duurzaam niet als c van de Maniok met een rooden of Violett Bast, welker Wortelen tot drie Jaaren ge Sn b II, DEEI.. VI. STUK. IIÏ. ^fderl, xix. 300FÏ). tuk, Menit' ie'.pbia, : r I 1 r n n n ■n :s :n ' t, 'ie en cd ly-  III. Afdeel. xix. Hoofdstuk. vi. Jatrtphc Jar.itba. TJirge» hoekte. j c l j 3 2 d d 276 Eenhuizige Heester?. blyven in de Grond, wanneer die Zandig es niet zo vogtig is, dat dezelven verrotten zouden (*). (6) Jatropha met gepalmde Bladen, die effenrandig zyn , de middeljie Slippen wederzyds uitgehoekt hebbende. De Heer Jacquin vondt, by Karthagena in de Westindiën, dit een gemeen Gewas te zyn, 't welk Loefling Jatropha, die Heesterachtig is en hooger, met een gladde Houtige Steng, genoemd hadt (f). Dezelve groeide ddaar, in belommerde Bosfchen, Rankachtig en üaauwlyks getakt, tot twintig Voeten hoogte, tltoos flap van Steng. In open Kreupelbosch bereikte zy maar de hoogte van zes Voeten en £wam dan de Gedalte van de voorgaande zeer laby. Op de Steenen Wallen van 'c Kasteel 'an Boca chica, na de laatfte verovering door e Engelfchen verwoest gebleeven, zegt hy, adt hy ze opgegroeid gezien tot een Boompje an agt Voeten hoogte, met een Stam van vier Duimen dik en een fraaije Kroon. Hier uit iet men, dat dit Gewas naar de Groeiplaats eer verfchilt, en nabykomt aan de gewoone Ma- (*) rocheïokt, Wijt. des Antill. p. %9, (6) Jatropha Fol. palmatis, Lobis integerrimis, intetme. is utrinque Sinu lobatis. Mant. 126. Jacc^. Amer. Hij} :S. T. 162. f. 1. jatropha frutescens. Loefl. It. 309. ff) Janipha frutescens wotdt uit dien Scitryver aangehaald jch ik vind by hem Jatropha.   2 Deel, Plaat xxxy.  M o n o i ü i &. 477 . Maniok. De Wortel was ook Knobbelig als die der Asphodillen. De Bladen hadt het vyfkwabbig j met Steelen van een half Voet lang. Het droeg losfe Bloemtrosfen met weinige Vrouwelyke beneden de Mannelyke Bloemen ,, allen uit den geel en bruinen groenachtig. Dc tien Meeldraadjes , voor de Bevrugting opgeregt, waren na dezelve verfcheidelyk geboogen. In de Vrouwelyke Bloemen bevonden zy zig ook, doch zonder Meelknopjes. De Vrugt was , rond en glad, een half Duim dik, bekleed met een wit geftreept Vleezig groen Huidje, waar binnen een driekantig Nootje, bevattende gladde Eyrondachtige groene of Ascbgraauwe Zaaden. Van de Eigenfchappen wordt door den Heer Jacqoin niets gemeld, dan dat het Gewas vol ware van een Waterig Lymerïg Sap, 't welk den Reuk hadt van Walnooten-Bladen. In de Tuinen van de Havana hadt zyn Ed. een Jatropha gevonden met geheel Eyronde Bladen, en op St. Domingo eene met Piekvormige Bladen, aldaar uit Oostindie gebragt. Mooglyk behooren die tot de Tweede en Derde Soort. .. (7) Jatropha met gepalmde, getande, gedoomde Bladen. » Dee-B (?) Jatropha Fol. Palmatis dentatis aeuleatis. H. Cliff. 44.J. Upf. 290. R. Lugdb. 202. GBON. Virg. 154.. Ricinus Tithymaloides Amer, la&escens & utens. Comm. Hort. i. p. ï9. T. 10. Ricinus lafi. Fici foliis. PLUK, Alm. 320. T. E2o. f. 3. JAC0|. Hort. T. 21. S3 L*. DEEL. VI, STUK. iii. \fdeel» xix. ï00fdituk. Mono- \ 'elphia. vir. Jatropha ■ons. tandende.  M o N o i K i a. &79 Iels bezet zyn. Uit een driefprong van lang^ gefteclde Bladen, die echter byna vyfkwabbig zyn, komt de Bloemfteng voort, welke aan I 't end Troswyze is verdeeld in Steeltjes, met' verfcheide Bloemen. Sommigen derzelven Man-, nelyk , gelyk de geopende by A, zyn Trechtcrach'tig, in vyven gefneeden, en bevatten tien Meeldraadjes , waar van vyf langere, tot één Lighaam famengegroeid; vyf kortere van onderen, uit den Bodem der Bloem, af komftig, allen met zeer blykbaare Meelknopjes. De andere Tweeflagtig, gelyk by B, hebben veel fmaller Slippen, en zyn niet Trechterachtig , maar uitgebreid ; bevattende (behalve de Meeldraadjes, die hier byna even lang zyn,) een ruig Vrugtbeginzel en een Styl, welke in drieën is verdeeld. De Bloemen zyn van buiten ruig en ftekelig ; de Meelknopjes Tongachtig en tweekleppig, bevattende ronde Stuifmeel-Bolletjes s door de Mannelyke Bloem verfpreid. Ricinus. Wonderboom. In dit Geflagt hebben de Mannelyke Bloemen een vyfdeeligen, de Vrouwelyken een driedeeligen Kelk, beiden zonder Bloemblaadjes; zynde de eerften met menigvuldige Meeldraadjes, de laatften met drie gegaffelde Stylen voorzien. Dé Vrugt is, even als in de Croton en Jatropha , een driehokkige Noot, met drie enkelde Zaaden. Drie Soorten, allen Oostindifche Gewasfen, ^yn 'er in vervat, naamelyk S 4 (O Wou- 11. Deel. VI. Stok. HL fdeel. XIX. lOOEDTUK. Mone* 'elpkii.  M O N O I K I A. 28t dat by de Egyptenaaren nog dit Gewas betekent , naauwlyks iets anders zyn. De Kerroa of Kerva der Arabieren wordt hedendaags nog bevonden hetzelve te zyn, uit welks Zaad men in Arabie ook Olie perst, Oleum de Kerva of, Oleum Cicinum genaamd. Hier komt by, de fchielyke aangroejing den Wonderboom eigen, en dat hy in Oostindie dikwils, in ééne Nagt, van zekere zwarte Rupfen kaal gevreten wordt. De Kridenen en Jooden, in Arabie, evenwel, verbeeldden zig, dat het niet dit Gewas maar een Soort van Kaauwoerde, die groote Bladen heeft en een groote Vrugt, en kort van duuring is, zoude geweest zyn, welke God als een Wonderboom den Profeet befchikte (*). Hoe 't zy, de Nederduitfche naam iszekerlyk af komftig van dit denkbeeld; hoewel men het ook Mollenkruid, als tegen de Mollen dienftig, genoemd vindt. Sommigen geeven 'er den naam van Palma Christi, waar van de betekenis nog duifterer is, aan, en de Portugeezen noemen het, in tegendeel, Figo d'Inferno, of Helfchen Vvgeboom. Het is, in 't Engelsch en Fransch, by den tytel van Palme de Christ bekend, en in 't Hoogduitsch noemt men hetookwelAjrewizbaum, dat is Kruisboom. Men vindt 'er twee Soorten van, een Witte cn een Roode. De Steng van beiden is Houtig, maar (*; NlEBUHR De/cript. d'Arahit. Coppenh. 1773. p. 131. S 5 JX, DEEI. VI. STUK. III. Afdeel. xix. Hoofd- iTUK. Mona~ Islphia.  M O N O I X I A. 2$3 ;welke Takswys? famengegroeid zyn. De Kelk^ : der Vrouwelyke Bloemen is in drieën gedeeld, ' en bevat een Vrugtbeginzel met flappe Doorn-» tjes bezet, wordende een ronde Vrugt , grooter dan een Hazelnoot, naar die der Klisfen ge-dei lykende, cn in dc Roode geheel Roozerood, in de Witte groen , doch ryp en droog zynde zwartachtig. Deeze Vrugt fplyt in • drie deelen, welke ieder een'Huisje bevatten of Dop , waar in een Pit, die de grootte en figuur van een Tek of Hondsluis heeft f*> Naar deeze vuile Diertjes, wier Latynfche naam Ricinus, de Griekfche Kroton was, voert dit Geflagt , en deeze Soort in 't byzonder, den naam. De'eze Boontjes zyn, op een Zilverachtig ^ Afchgraauwen grond, met donkerbruine Streepjes'en Vlakjes niet onaartig getekend. Zy maaken het Zaad uit, dat men in de Winkels Sm. Cataputice majoris noemt (f), zynde de eerfte der Indifche Purgeerboontjcs of Pignons d'Inde, in Ran°", by de Franfchen gemeènlyk Grains de ! Ö ' ; Ri- (*) De Afbeelding van zulk een niet zeet bekend Infekt, is te vinden in bet IX. deel Aêl Uitgezogte Verhandelingen, Pb LX. Fig. s. en tle befchryving in her I. Deels , XIII. stuk van deeze Natuurlyke Historie , bladz. zzz. (f) Men plagt weleer vier Soorten van Sem. CatapatU te tel]en; naamelyk maxima, majoris, minoris et minima dochhedendaags bepaalt men zig tot twee, de Groote en de Kleme, zynde dat der eerfte, met algemeene toeftemming, het Zaad van den Wonderboom hier befchreeven : Zie Tr.lleri Tbefauru: ea RUTTÏ Mater. Mei.QnMO. Lond. 177S- Semen Cataputu maxima, zou anders het Zaad van de Ooft-of weftindiiche tropha, hier voor, bladz. 2«8, zSS, befchreeven, zyn; ^ li. deel. vi.'srutt» ui; DEEL» CIX. )OFD* UK. Mono* phi*. Purgeer' oontjes.  III. üAtdeei XIX. Hoofdstuk. Enkeliroederige, I i t \ e h V g« zu da va: ka get is het doe een Ma aan 284 Eenhdizige Heêsters. . fÜin genaamd- D^e bevatten in haar Huid Je een witachtige Pit, veel naar n£ Amandel gelykende en in v V3D CeD 6 yACiJue en m t eerst zoetarhnV maar vervolgens walgdvt en fcherp van S' waTr van' Sï " '"to'1 * Zea ^°iL";"s0dertieb"a,i"- ' 1ATTH'OLus oordeelt dar h>er een Drukfeil ingefloopen zy; want into verre men hedendaags dezelven kent il d" getal te groot. De Ouden, evenwel, gebrmk £1 veel fterker Purgeer- en Braakmi dfen daQ .eren pr ,£r op ,( >y de Brafihaanen, ZegtPISo, zou men niet oven t getal van zeven deezer Boontjes Zen komen ln zelfftandigheid kunnen zy tot n Scrupel, en in Emulfie tot een half of ge =e Drachme, op 't hoogde , in zes Oneen /ater word voorgefchreeven: doeh hoeook hrmkt, maaken zy, door braak ƒ een voorZjgtige Arts zig in Europa li ver' 1 dezelven onthoudt. Het inflokken 0f 0f «wen ^ deeze Zaaden , welke ook vt n Ged,erte, zegt men, aangetast wordln vooral ten uiterde gevaarlyk / voorbeeld bygebragt'van eJn }ongtaVï r het gebruiken van een half Boont 'zut brand m de Keel en Ontdeeking in f dierf. Twee of drie Korrels evenwel, uit.  M o N o i K i A. 285 uitgemelkt en met eenige Syroop verzagt, leveren een uitmuntend Middel voor Waterzugtigen, wier Ingewanden niet te veel verzwakt zyn, uit. Nog verdient onze byzondere opmerking, de Olie uit deeze Zaaden geperst, die in Indie van zo algemeen gebruik is, dat men 't Gewas on die reden overal,even als by ons het Koolzaad, kweekt. Deeze Olie, naar de manier van be reiding byna gelyk de Amandel-Olie verfchillen de, kan, verfch zynde, inwending tot verzag tinge by een Lepel vol gebruikt worden; maa rans en door Vuur of met heete Plaaten uit geperst , of uitgekookt met Water , dient z] niet dan uitwendig tot bedryking der Leden i Lammigheid en wat dies meer is. Het algemeei gebruik derzelve, by de Indiaanen, is, om i de Lamp te branden. De Javaanen, Maleijei en andere Volkeren van Oostindie, befmeerei 'er hunne Vaartuigen mede of gebruikenze al by ons de Teer en Pek. In Egypte, Arabie e: Perfie, wordt 'er van tegen de Schurft, en e! ders tot inwryving van het Hoofdhaair tege Ongediert, even als van die der Amerikaanfch Purgeer-Pitten, voorgemeld, gebruikgemaakt. (2) Wonderboom met Schildvormige uitgi gulpte Bladen, E (z) Ricinus Foliis peltatis repandis. f« Tanarius mino JtUMPH. Amb. III p- 190. T, Ut. BURM, Fl. Ind. p. 3°: II, Deel. VI. Stuk» III. AfdeelJ XIX. Hoofdstuk. oiïe vai» den Wondetboom. r 1 1 1 s i t 1 a e ii. Ricinus Tanarius. Taanboom, e t.  III. Afdee XIX. Hoofe stuk . Er.yi VTOSttirig m. Jtk-r.us Mappa. Taieila. kensBoom» « \ c d 285 Eenhuizige Heesters. De Geftalte van deeze Soort, die op de MoluWees groeit, en Taanboom genoemd wordt " om dat men met het Afkookzel van den Bast dé JNetten taant, is zeer wel uitgedrukt door Ru-i... phius, die aanmerkt, dat het veeleer een Heefter js dan een Boom, groeijende op Ambon en de Eilanden daaromftreeks. Dezelve wordt ook in een witte en roode onderfcheiden, die beiden een Vrugt als de Wonderboom draagen, doch daar de Zaaden niet zodanig uitfpringen. De Bladen, die twee Spannen breed en wel twee Voeten lang zyn, zegthy, worden van de Am- ■ boineezen tot Servetten gebruikt (*). (3) Wonderboom met Schildvormige onverdeelde Bladen. Wegens de ongemeene grootte der Bladen voert deeze den naam van Tafellakens-Boom by V 0* VJ* Ds' die aanmerkt, dat de Bladen we! derdhalf Voet lang en anderhalf of twee Voeten breed vallen, kunnende dus zo wel tot Ta^ella kens dienen, als de voorgaande tot Servetten Men maakt zegt hy, ecn dergelykgebruik in .ndie, van alle groote Bladen; doch grooter dan leeze waren hem nooit voorgekomen aan eeni* .eboomte. Zy hebben eenigsziDS de gedaante van - (*) Men vindt by hem van twee Spannen breed en twee mgers of meer lang. Oh dit gebruik en uit de figuurbli at het twee Voeten moet zyn. 7 ' * p' I72< T' I58. buem. Ft. M. p. 307,  monoikia. 287 van een Roch, en de Steel is 'er ook niet aan de kant, maar middenwaards, ingeplant. Aan de bovende zyde zynze effen, doch van onderen Wollig. Van dit Gewas, dat Boomachtig is, vindt men mede een Witte en Roode Soort. Het verfchilt van den Tafelblad-Boom, boven befchreeven *. De Vrugt is driehokkig gelyk die van den Wonderboom. De Hoogleeraar N. L. Bürmannüs heeft, onder den naam van Ricinus Speciofus, een nieuwe Soort by dit Gedagt gevoegd , waar van een Blad met den Vrugt-Tros door zyn Ed. is afgebeeld , wordende dit Gewas Djarak Gorito genoemd van de Javaanen, die den gewoonen Wonderboom Djarak heeten. De figuur van dit Blad is inderdaad zeldzaam, en, zo het geen misgewas zy van de gewoone Soort, zeer aanmerkelyk (*). Stillingia. In dit nieuwe Geflagt, naar den fchranderen Natuur-onderzoeker Stillingfleet, een Engelschman, getyteld, is de Kelk der Mannelyke Bloemen half Klootrond, veelbloemig; de Bloem Pypachtig en als uitgeknaagd: de Kelk der Vrouwelyke Bloemen is eenbloemig; de Kelk onder, de Bloem boven liet Vrugtbeginzel, dat een driedeeligen Styl heeft en een driehokkig Zaadhuisje wordt. De (*) Ricinus Fol. peltatis palmato-digitalis Sec. Fl. hd.Tg «3. f. 2. II, Deel. VI. Stuk, III. &FDEEL..1 X!X. Hoofd. ituk. * 11. d. iv. STOK, 1)1. 3*«.  a88 Eenhuizige Heesters. m. Afdeel, xix. Hoofdstuk.l Stilling}, Sylvatica. Kaïolini. fcne. i l ■ 1 b f n n v Z E XI De eenigfte Soort (i), hier van bekend, rs in de Pynboom-Bosfchen van Karolina door Doktor Garden waargenomen,en draagt daarvan den bynaam. Het is een Heester met veefe .regtopftaande ronde Stengen, drie Voeten hoog, Melkgeevende, die uidoopen ineen ongefteelde' Bloem-Aair. De Bladen komen overhoeks, gedeeld, ver van elkander voort: zy zyn ovaal, Zaagtandig, glanzig, uitgebreid. De Bloemen van de Aair zyn klein en geel. Men houdt het voor een byzonder Middel tegen de Venusziekte. De Samenteeligen onder de Eenhuizige Plantjewasfen, leveren geen Heesters uit, maar de ieide Geflagten der Manwyvigen hooren hier 'huis; als Andrachne. De Kelk der Bloemen is, in dit Geflagt, vyfIadig, doch zonder Bloemblaadjes in de Vrouelyken en met vyf in de Mannelyken, die vyf ïeeldraadjes hebben, ingeplant op een'onvoltaakten Styl. De Vrouwelyke Bloemen zyn iet drie Stylen voorzien en het Vrugtbeginzel -ordt een driehokkig Zaadhuisje met dubbelde aaden. Buiten de eerfte Soort, die een laag teder ruidje is, dat Tournefort in de Levant hadt W Stillingia. Syst. Nat. Xll. Gen. 1275,. p. 6}7. yc. II. p. 71*. Mént, ü«.  III. Afdeel Hoofd- XIX. •TUK. ( t Agyneja impuhi. Gladsla. *ge. c e d ii l v t ii. Agyneja fattra. Ruigbla» dige. g< 290 Eenhuizige Heesters. Oxels, gedeeld, met haar tweeën uit een klein Knopje voort, zynde in vyven gedeeld. A g y n e j A. In dit nieuwe Gefhgt is de Kelk zesbladig zonder Bloemkrans of Bloemblaadjes. De Mannelyke Bloemen hebben drie Meeldraadjes, aangegroeid aan een onvolmaakten Styl: de Vrou. welyke het Vrugtbeginzel aan den top gaapen3e, zonder Styl of Stempel. Twee Soorten, beiden in China groeijende syn hier toe betrokken, naamelyk (ij Agyneja, die de Bladen wederzyds glad heeft. Een regtopftaande Heester, met de enden er Takken ruigachtig, de Bladen overhoeks ïDigermaate gedeeld, ovaal, maar een weiïgje fpits, ongekarteld, een Duim lang, weerzyds zeer glad; veel Bloemen famengehoopt 1 de Oxelen, wier Steeltjes zeer dun zyn • de lannelyken onderft klein en glad ; de Vrou'elyken boven, grooter, met Wollige Steeles. (2) Agyneja, die de Bladen van onderen Wollig heeft. Dit fl) Agyneja Foliis uttinqne glabri,. Syst. Nat. r*g. XIII. n. u!o p. 728. Mant z96 Sc >J Agyneja Foliis fubtus tomentofis. IHi  III. Afdeel xx. Hoofdstuk. 7W mOKnigt, « it d. ih.Stok bl. 401. XI. Salix Helix. «.oos-Wiig, Tweehoizige Heesters. vormige gladde Bladen , de onderjhn gepaard. 6 Men noemt deeze Soort, die de Takken gemeènlyk Koraalachtig Bloedrood heeft, in ors Land Roode of Paar/die Wilg. Volgens de aanhaal.ng van Ray door Commelyn, zou dezelve in Zeeland en in de Zyp groeijen. Die van j Bahhinus, genaamd Rooit geenszins brokte Wi'g , met lange fmalle Bladen, kan geen andere dan de gewoone Bind-Wilg Zvn of mooglyk een kleinere Soort: wantdeTe'en•Wilg , te vooren befchreeven *, groeit in de Zutdelyke deden van Sweeden wel vyftien Ellen hoog (*). Deeze, die meest voorkomt in de middelde deelen van Europa, heeft de allertaaide Tajken, zegt de Ridder. Zy onderfcheidt zig van de meede anderen, doordien de Knoppen drie Bladen uitgeeven, waar van de twee buitenden dwars geplaatst zyn Ook zyn de Bloemen ■ cenmannig, volgens Asdüinüs. 00 Wilg met Zoagtwjf getande gladde fmal < Lan. longo fublureo non anricnka, Viminibus rubrls. Raj.^4 111 p 4So. Salix vuig. mgricans Folio non ferrato C B Pm 473- Salix rubra min.me fagüis, Io'Ao j ^ ~ " Hist. i. p. 6 " s' (»; Linn. It. Sem Hoogd. p. 15,. O O SsMx Foliis serraris glaVis lanceolato-Iinearibas U. penonbus oppofitis obliqurs. Royen LHiiat. ij. n 4. DW.I». Parit, jaiix PoW ntrio<ïue Mtne&*. cis  III Af DEI XX Hoof stuk. Tvjt, xru. Salix Mjrfemt, Ovaal si j dige. i i *96 Tweehuizige Heesters; ^ 20 VeslinGIDs a3nmerkt> van de Bloemen Iz^ïï zf w ^ 'ht« • a„ , ar5VeMe- Zo ^as ook het Aftrekzei ■ derzeJ Rotkoonfen ^ ^ ze ">g- Zie hier de befchrvving. boom'8 Z?ltSter r'e»0^ alsdeKuifehboom, met d.kke, gladde, roode Takken - de Bladen overboek», als die van de Ruige Wil7 fm ovaal wederzyds kaal, van onderen 'e! de lnttn ^ Bl3den komen "*>• Deefe onC ^ ^ aIs een Bo^. ee X T ^ ^ K'Cp' en ^ve° Wil* S }eWt' CVeD 3,8 daC de Ruige VV "g, tweemanmge Bloemen bevattende. geaderde Bladen. ' In de Laplandfche Alpen groeit deeze Soort zei. Katten van de Maktljaat VPU. dl, . *' van de (!3) Salix fo\ fe.-rari,. StAA • M folio SfM cnKfisfiml HkL H"s'8il,*"nmmihMyrfini.es. Po.vr. ^**** 'd"4V- *■ Splendentibus fe^fc. ^.J—jV* FoL "P"»io>ui»ila redens fcc. Tm. Pi, , ^ 3+°'Ai?«4  D i o ï k i A. 297 zelden meer dan twee Voeten hoog; de Stam A rs bezet met veele taaije, paars drachtige Teentjes: de Bladen komen in figuur met die van de £ Blaauw-Besfen Boompjes overeen, en zyn nagenoeg Ovaal; de Bloemen blaauwachtig; hetwelk deeze Soort byna van alle anderen onderfcheidt. Scheuchzer hadtze op deSwitzerfcheAlpen met glanzige Blaadjes waargenomen. De Heer H a l l E a hadtze gekreegen, die aldaar vergaderd was, zynde zeer laag en takkig van Gewas , met eene ruuwe roodachtige Schors; de Bladen zeer glad en glinfterende,van figuur byna als die der gezegde Blaauw-Besfen , aan den rand fyn gekarteld en fterk geaderd, fpits ovaal; de Wyfjes Katten waren zeer dik, beftaande uit groote bruine Zaadhuisjes , in een zeer digt Dons, niet glimmende, met zwarte Schubben. (14) Wïlgmet de Bladenflaauwgetand,glad, byna dooi-jchymnde, van onderen Zeegroen, de Steng laag Heejler-achtig. Drie Verfcheidenheden van Dwerg-Wilgen, in de Laplandfche Gebergten voorkomende , worden hier toe betrokken. Twee hadden de Bladen getand, de derde ongetand. De figuui der fu) Salix Val fubferratis, glabris, fubüiaplianis, fubtus glaucis: Caule fuffruticofo. Fl S«>c. 798: 886. Gmel. Sik. I. p. 166 Salix Fol. ferratis glibris o'iovatis. Fl. Lapp. 351. T. s. f. E. Sal. Fol. integris &c. Fl. Lapp iS6. Salix Fol, lenatis glabris Sec. Fl. Lapp. T. t. f. M. T 5 11, deel. vi. Stuk. III. F DEEL. XX. OOFB•TJK.Diandria, xiv. Salix ArbuititUi. Naantje,  HL Afdeel. xx. Hoofdstuk. TweeMMKnige, ] c I d d al d; TV D je de gr< gei byi fch ge \ dit met Al i zeei (15) Wilg 298 rWEEHU IZIGE HeEsTERJ, der Bladen was in de eene ovaal; in de ande- f . beiden, ^! lClr"TZ dun en byna doorfchynende, van onderen groenachtige *t Gewas groeide aldaar wel als een Boompje , maar naauwlyks een Voet hoog. [D f 'uin voortgeteeld zynde was hetzelve vonderbaarlylc veranderd, eens Man, Si -eg geworden , met veel dikker Bladen ïo leer e e 1 n nam dergelyke Dwerg-Wilgen "b4 Sirte' °DMo-asdge plalfen fan - B rken-Bosfchen, dikwils waar, verfchillende een- van de gemelde Laplandfehe daar in , * de Zaadhwsjes zeer glad en niet Fluweeüg aren, gelyk Linn^us van dezelven meldt e Mannetjes Katten vondt hy dun, de VVyf' : dikker, meer dan een Duim lang, bedaanuit Zaadhuisjes, naar 't Gewas te rekenen rl'/anCh ^ KleUr' nietd^bveen, teeld. Deeze Siberifche hadt de Blaadjes monzigtbaar getand. De gedagte Laplande. met ongetande Bladen, zou de Myrtlbladi- Gewas op de Swirzerfche Alpen waar , gierend Fluweelachtige Schubben der '~rn, wier Katjes in Lap^d  P X o I K ï A (15) Wilg met eenigermaate getande, gladde, zeer ftomp Eyronde Blaadjes. Te regt voert deeze, die op de Gebergten van Switzerland , Oostenryk cn Italië groeit, den bynaam. De Heer Hall er merkt aan, dat zy op alle de Rotfen der Alpen, zelfs op die van 't Gebergte Jura, gemeen is,maakendeeen zeer klein en veranderlyk Gewasjeuit, dataltyd langs den Grond kruipt. Jong zynde heeft het zelve zeer kleine Blaadjes, naauwlyks grootei dan die van de Wilde Thym, ongetand, mei evenwydige Ribben, (een zeer zeldzaam voor beeld (*) onder de Wilgen,) geftreept, zee glad en glanzig. De volwasfene, die Stengetje vaneen Voet hoog voortbrengt, beeft de Blaad jes Eyrond en in de geheele Omtrek met Tand jes. De Katjes zyn omtrent een Duim lang komende voort uit getropte Blaadjes en beftaan de uit gladde Schubben, die in een witteWö ligheid weinige Blommetjes , ieder van twe Meeldraadjes, met roode Knopjes, zeer yl g< olaatst, bevatten. De Vrouwelyken, op ai v dei (ij) Salix Pol. fubferratis glabris obovatis obtufisfina Salix Fol. lsvibus ovaris, Spica rarisfima. HALL. Helv. !< Opusc. 301. Salix Alpina anguftifolia repens non incana. B. Pin- 474. Fr'ir- 's0, Sali)£ AlPini SerPilU folio lacic Eocc. Mus. ïl. p. 18. t. 1. Salix pufilla huiniUs. CA Epit. 104. (*; Unieo in Salisihus txemplo ; zegt de Heer Hallei EmeU. utC p. 34: maar de Egyptifche, hier voor betchre ven , fchynt de Bladen ook evenwydig geribd ie hebben , en 11. def.l. vi. SïUB. 111: Afdeel» XX. Hoofdstuk.xv. Salix retufa. Stompbl* dige, c 3 * e 1- e s. 4. C O. I. I, U  D i o i x i 1. 3oï veel naar het Kruidje , dat men noemt Wintergroen. Het heeft een taamelyk dikken Wortel en vertoont zig als een onderaardsch Heeftertje , dat flegts met de topjes der Takker boven den Grond komt. De Sexe maakt ir het Loof eenig verfchil. , De Mannetjes-Plan heeft de Blaadjes byna rond en de Bloeme: geel: de Wjfjes-Plant heeft dezelven Hartvoi miger en de Zaadhuisjes zyn rood. Van dit Gewas heeft Boerha ave ook onder den naam van Allerkleinste Wilg, nu een zeer fraaije geele Bloem , in de Optellir der Planten van den Leidfen Akademie-Tuir gewag gemaakt. Boccone noemtze Alpifc Merende Kruip-Wilg, met ronde Elzen-B: den, en Mart en s, in de befchryving y Spitsbergen , een Kruidje gelykende naar Wi tersroen. Zie daar, hoe een zelfde Gewas r tuurlyk groeit op plaatfen des Aardbodems hoedanigheid overeenkomende, doch ver \ elkander. Op dc toppen der Switzerfche i pen vondt de Heer Haller hetzelve i der«elyke kleinte, fomtyds naauwlykseen Du hooÖg , hebbende de Katjes ook zeer yl, \ weinige Blommetjes, maar de Vrugt- of Za huisjes, (dat zonderling is,) van de grootder het geheele Gedagt der Wilgen. Dit is e ter maar betrekkelyk tot de grootte of he kleinte van 't Gewas te verdaan ; gelyk Heer Jacquin te regt aanmerkt, die de Kruid-Wilg op het hoogde van den Sch JU DESL» VI. STUK. m Afdeel, xx. Hoofdstuk.Dianiria, 1 > t er ö * he ainnainan d- an im an adin :h- yer de eze ïee- erg  D i o i k i R. 303 de Bloemen der Mannelyken, zyn uitermaate Wollig (*). (18; Wilg met effenrandige , gladde, fpits Eyronde Bladen. Dit is een Heedertje, dat de Geftalte heeft -van de zogenaamde Myrtillus of Blaauwbesfen (f). De Bladen van hetzelve zyn wederzyds glad en groen, fomtyds volmaakt Eyrond, doel: dikwils een weinig fpits of langwerpig. He kwam in Veenige Moerasfen van Lapland voor en hadt de gedaante van een Boompje met paar fche of roodachtige Takjes,doch de hoogtewa niet meer dan een Voet, Op dit Gewas nan LinnjEüs die Wilgen-Roosjes waar, van we ken ik, het Infekt, dat dezelven vormt, be fchryvende, te vooren heb gefproken (]■). (19) Wilg met geheel effenrandige, vanonde dere'i (*) Emtnd. utfupra. p. 36. (18) Salix Fol. integris glabris ovatis acutis. Salix Fol. ir tegris glabris ovatis alternis. Fl. Lapp. 357, T. S. f. I, ï Fl- Suic. 80+; 889. (\) Fl. Suec. Ed. I. p. 292. H) Zie her I. Deels XII. Stuk van deeze Natuurlyi Uijlnrie, bladz. 131. De reden van den bynaam deezerSoo heb ik thans beter ooeegeven. Het is de gewoone Wtlge Roos niet, die daat ';e loe d wordt. (19J Salix Fol. m:ege-imis, fubtus tenuisfime villofii ovato-oMongis. Fl. Lapp ffit, T. 7- f. 5 Sc T- 8. f. P. I Suec. 8o2j 890 Salix Alpina Pyrenaica, c. b. Pin. 47. Prodr. 159. burser. XXIV: 120, II. Deel. VI. stuk. III. Afdeel; xx. Hoofdstuk,xviii. Salix Afyrtillri- des. Myrtilach-1 tige. ( 1 ■ XIXï' Salix "glauca. Zeegroens» $ rt u 1.  III. Afdeel, xx. Hoofd stuk TwftmanrAze. xxiv. Salix Irxubaut. Leggende. j ■ o 1 C ■ 303 Twee hoizig e Heesters. Duitfchland, als ook in Vogtige Velden aatlden Ryn , en by ons overvloedig in de Duin-Valeijen, wordende gemeènlyk, volgens den Heer de Gorter.Kleins Wirf genoemd (*), dat mooglyk tot den na-m van Wervelen-Hout, die aan een Boomachtige in ons Land gegeven wordt, eenige betrekking heeft (-f). (24) Wilg „et effenrandige Lancetvormige Bladen, die van onderen ruig en glanzig zyn, en Eyronde gefpitfte Stoppeltjes. Deeze, in harde Grond op laage Velden van Europa groeijende, was gemeen in Sweeden, alwaar derzelver verfchil van de voorgaande Soort door Link^us opgemerkt is, daar in te beftaan, dat de Bladen langwerpiger zyn, van boven glad, van onderen glanzig alsZvde ?n dat zy de Takken witachtig groen heeft' Zy regten zig niet op en maaken dus een leg' ?end Gewas uit, 't welk Haller, naauwyks een Voet hoog, by Bern hadt waargenonen , hebbende geelachtige Rysjes en ronde Bloem-Aairtjes. Os) (*) Flor. België, p. z79. (t; Zie het voorg. iii. stuk, deezex Nat. Hifi. bladz SS. (K) Salix Fol. integerrimis LanceoIat;s> rabms ^ d,s ; Stipulis ovatis acutis. Ft. Snee. io?; 8pj. S3l;j. F(J. ?atc-Lanceolatis integerrimis , Ramis decurabenribi» r' «lii. la. DAUB. Paris. Saibt Fol. integris ovatis Sec' «TT Stamp Salis pamila> foU dJj .n • is, hall. Helv. 153, ^  D I O I K I A. 309 (25) Wilg met effenrandige Lancetvormige, wederzyds omtrent kaale Bladen, de Steng kruipende. Deeze, die ook in andere doelen van Europa waargenomen is, komt tusfchen de Bergen in Sweeden , op vogtige plaatfen , voor. In kleinte tart zy de Kruid-Wilg , hier voor befchreeven , als hebbende de Steng dikwils maar een Duimbreed lang , doch een Vinger dik, met roodachtige Takjes , die witte Haairtjes hebben, als Rysjes langs den Grond uitgeftrekt. De Blaadjes zyn langwerpig Eyrond, gedeeld, wederzyds glad, van onderen Zeegroen, zon. der Stoppeltjes en de Katjes komen zydelings voort. De Ooftenrykfe kleine Berg-Wilg van Clusius, hier aangehaald , hadt leggende Rysjes van een Voet lang en een Vinger dik, met dunne Takjes zig tusfchen het Gras verheffende en Blaadjes van byn3 een Duim lang, van boven glanzig groen , van onderen eenigermaate grys. Aan de Takjes groeiden zagte Aairtjes, uitgeevende efen witte Wolligheid. (26) Wilg met effenrandige, Eyronde Bladen, die van onderen gehaaird zyn. Van (45) Salix Fol. integerrimis Lanceolatis , uttinque fubpilolls, Caule repente. Fl. Suec. 8i+; !s«. Salix Alpina pumila repens inferne fubcinerea. C. B. Pin. 474. RAJ. Ar.gl. III; T. 448. Salix pumila latifolia prima, Clus. Hifi. I. p. SS. Pann. 101, (2.6) Salix Fol. integerrimis ovatis, fubtuspubescens. Salis V 3 To1, II, DEEL, VI. STUK. III. Afdeel. xx. Hoofdstuk,xxv. Salix •epens. druipende, XXVI. Salix rusca. Bruine.:  3io Tweehtjizice Heesters. III. Afdeel xx. Hoofd stuk. Tw(e~ «zvnige. < I 1 1 j 1 F f. s * G Van deeze, die ook een zeer laag Heedertje is, dat dikwils kruipt, heeft Linnjf.tjs, gelyk van alle de andere Laplandfche Wilgen, de Bladen, op eene byzondere Plaat, tot vergelyking , 't welk zeer fraay en nuttig is, afgebeeld. Thans echter merkt zyn Ed. aan, dat deeze met' de Kruipende , Leggende en Ereede Duin-Wilg, veel overeenkomst heeft. Zckerlyk loopen deeze vier grootelyks in één, en zyn niet gemakkelyk te onderfeheiden : waar dóór men van byzondere plaatfen wederom andere Soorten krygt. Niettegenftaande de Blaadjes van deeze , in Lapland, van onderen eenigszins gehaaird waren, oordeelt Dillenids, Jat de Kaantjes-Wilg , met wederzyds gladde Bladen, van Bauhinus, hier t'huis behoore. Deeze fchynt het te zyn, die onder de Duinwilgen van ons Land, door den vermaarden :ommelyn, is opgetekend. Mooglyk is die, welke Meese in de Wouden van Vriesland, >p Heyveldenen Veenagtige plaatfen, veel waarlam , hoewel door hem tot de Negentiende berokken , ook deeze Soort. Immers de Zeegroene, de Laplandfche en deeze laatfte, fchyicn weinig te verfchülen. Onze Ridder merkt an, dat zy de Knoppeneenkleppig, in tweeën geai. integ. om. fubt. WHoYis nitïdis. Fl. Lapp. 3s+. t. % R. Fl. Suec. 803; 897. R. Lugdb. 8+. ]^Vindob. z91\ ii* pumila Folio utrinque glabio. J. B. Hifi. 1. p. 217. 1. puui. brevi anguftoque Folio incano. Comm, Heil. 101, OBr. Belg. 279. Mees. FjU, N. 403.  DlOIKIA. 311 gedeeld en de Katjes ongebladerd heeft. De bruiDheid der Bladen van boven geeft 'er den' bynaam aan. 1 (27) Wilg met effenrandige fmal Lancetvormige, uitgeftrekte , ongefteelde, van onde-j ren Wollige Bladen. J Deeze is door de fmalheid der Bladen gemak-; kelyk te onderfcheiden. Men vindt daar van een fraaije Afbeelding by Lob el, die deeze Smalbladige Laage Wilg by Antwerpen op de Heide, met kruipende Steeltjes van een Palm of anderhalf lang, Bladen als van het Mottekruid en Bloemkatjes als der gewoone Wilgen, groeijende vondt, zynde het Loof bitter van Smaak. Onder de Ooftenrykfen heeft Clcsitjs ook twee Smalbladigen , waar van de laatde mooglyk door Commelyn bedoeld zal zyn, met zyne Laage Wilg, die korte fmalle gryze Blaadjes heeft, zynde de eerde van gedagter Autheur buiten twyfel deeze: want die zegt 'ei van : dat dezelve Rysjes van een Voet of korter heeft, die geelachtig zyn, met Blaadjes var een Duim, als die van 't Vlaschkruid, van boven (27) Salix Fol, integerrimis lanceolato-linearibus, ftriais, feiilibus, fubtus tomentofis. R_. Lugdb. 84. N. 13. fi. Sute. II. N. 898. Salix humilis auguftifolia. C. B. Pin. 474.. Salix humilis repens auguftifolia. Lob. Ie. II- P- ,}!?. J> b. Bijl. I. p. 214. gort. Belg. 2S0. mees. Fris. N. 40+. Salix pumila anguftifolia prima. Clus. Par.n. p. 102. T. m. V 4 II. DESL» VI, STUK. DL Ifdeel, XX. lOOFD» ruit. XXVII. Salix losmarini' olia. ;malbladi;e DuinYilg.  HL Afdeel xx. Hoofdstuk. aaxnigt. I 1 I i < i 1 1 312 TvTEEHUIZIGE HEESTERS. ven groen, van onderen Aschgraauw en no- ;°neg 5*22 ^ Deze,ve * 5 t>ge Hakbosfchen beneden Frankfort aan de Masn, volgens J. Bauhikü, r*) ^1 gelyke fehpt in Switzerlar.d in de Beeïen ë groenen volgens Haleer, die gewa^ naakt van een Wilg met fitffc, zecr i*^^ deren wnaehtige Bladen, welke de te allerlang/ie Blad, van RAY, zou 2 * ^ dezelve dus befchrvft (f). ' ' 0 „ Bladen fomtyds genoegzaam Eyrond en Ovaal- * achtig , doorgaans echter langwerpig van * dne Dmm en daar boven, fS$ mS eZ » W>dlf Ribb- Cö. die een fcherpS hSc » ■*£ ™ddel-R'b maaken, van ontabeu dend,g Wollig en wit, van boven „ ru,g dan glad; dc Katjes tusfehen de Bladen „ ongedeeld, met uitpuilende, Rolrond: de .> te Wolligheid bekleed." In (*) D.e ech^ verkeerdelyk zegt, dat dodoneüi de AC n r li ' cietteÊen^de Ray het opreken^ -«ven TO'2 dW °°ft^'kfe "«W op- (f; Dtfupra. p. 3, yt bi; l,r c in Jndeie wi'sen plws  D I O I K I A. 313 ïn de holte der Beeken was deeze laager, zegt die Kruidkenner : waarfchynlyk dan daar buiten. Ik vindze ook aangetekend onder de Planten van den Elfaz, door Doktor Map pus (*), die zegt, dat menze aldaar GirrlWeyden of Girrlen noemt. Dat dezelve Katten eer dan Bladen voortbrengt en wel het Mannetje overvloedig, fomtyds twee Duimen, fomtyds maar één Duim lang, bleek geel en van een ongemeen aangenaamen Reuk: des by ze by de Perfifcht of Egyptifche Moskaat-Wilg, hier voor befchreeven , vergelykt. In April en Mey, voor alle anderen, bloeide deeze Wilg aan de Riviertje; van den Elfaz, en men maakte 'er fomtyds ge bruik van de Bloemen, om gedestilleerde Wa teren een Geur te geeven, dien zy lang behiel den. De Wyfjes-Wilg van deeze Soort brag haare Trosfen van Zaadhuisjes ook voor de Bla den voort. „ Op drooge en ongebouwde Ve' „ den, (zegt hy,> is deeze Wilg een laag e „ kruipend Gewas, wordende dan Kletten-Wei den of Kruip-Wilg genoemd: doch ander ,] groeit dezelve op, tot een taamelyk hooge: /, digten Heefter, die, zo 'er de Takken dikwi 9, afgefneeden worden, een zeer dikken Stai „ krygt." Zie daar een ongemeene veranderlykheid, 00 door deezen Kruidkenner, in de Wilgen waa & (*) Hift. Plant, Al/at. p. 175. V 5 ii. DSf L. vi. STUX. III. /Vfdeei.* xx. Hoofd ' >tuk. Diandrit, t 1 s 1 s n k  514 Tweehuizige Heesters. rit Atdee XX. Hoon: STUK. * n. i III Stu: faladz enz. i ] 5 CO Bes¬ genomen , welke, het gene ik te vooren daar van , gezegd heb *, bevestigt. Ray zegt, dat dee. ze Smalbladige Laage Wilg in Engeland overvloedig,op Moerasdge plaatfen en Heijen, met k dunne Rysjes groeit, fomtyds een Voet, fomtvds 4j'een Elle hoog; dikwils leggende op den Grond: en een kruipende Wortel heeft. Meese, die dezelve Rosmaryn-Bladig noemt, hadt ze by en onder de voorgaande, in de Wouden van Vriesland, gevonden Zy groeit ook, volgens den Heer de Gorter, veel inde Gagel-Kampen by Harderwyk, ook wel elders in onze Duinen en in Zeeland, ja buiten twyfel op meer plaatlen van onze Provinciën. De overige Wilgen reeds onder de Boomen befchreeven zynde, gaa ik over tot het Geflagt van 6 Empetrum. Bes-Heide. Dat tot den Rang der Driemannigen, als drie Meeldraadjes hebbende , behoort. Hier zvn dezelven lang. De Kelk der Mannelyke zo wel als der Vrouwelyke Bloemen, is in drieën Sedeeld , bevattende drie Bloemblaadjes. De aatften hebben negen Stylen en de Vrugt is een Sezie met negen Zaadjes. Twee Soorten, beiden Europifche, komen ;r in voor, naaaielyk.  ur. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Drie. manr.igg, { ] c I \ h d( d< dito fte on va: M dej bra vai in i Suec, petru C. I Baccil JEmpe 316 Tweehüizige Heesters. Deeze valt in vogtige Berg - Valeijen der Noordelyke deelen van Europa, niet alleen rnaar ook in die der hooge Gebergten va o'I ryk en S^tzerland. Men vindtze op de Hei Vrug en Crow-Berrm en Crake Berries dat is Krauje-Besfen noemt, volgens R^en du 1 Dd' "f" * Gewas ^n naam van Kraay-Hei. et groeft G°™ aan^n e gioei aldaar op verfeheide hooge Hevelden ds ook in de Wouden van Vrijland 1 Zeeland en eldpr.: a,r„ • . llc'ldllu» >n naam JTt \ " v,Ddt het onder Zke TZ /gg6nde Cmarin™ der Nooryke Landen door Petiver gemeld, ZVnde In Lapland, daar deeze Bes-Heide indedor en droogfte Zand-Woeilynen der Alpen nt Scmeen ,s, hadtde Groote LiM^ï Sve l7fZ' rTge—"/en deSve * ve tot de Klasfe der Polygamie* t'huis ge- inH ^7^°^ ^nige Planten daar en Kruid T °P * Gebergte" uit3**ï Jen Kru,d-Tu,n overgebragt hebbende, be- vondt /i E'iCa BaCC,Te" PW^-bea, ni?r3  3^2 TweEhuizige Heesters. III. AFDEfL; xx. Hoofdstuk. Driemannige. ] die van onze Katte-Staart Amaranthen, doch in alle de monfters, van Java gezonden, itaan de Steeltjes van deeze Katten overend, zo de Heer N. L. Bdrmannus aanmerkt;uit wiens Afbeelding niettemin men ligt befluiten zoude , dat zy van den zelfden aart als die van R o ifphids, en mooglyk op 'tPapier rcgt geleid en dus gedroogd waren. Want die Afbeelding zal, naar alle gedagten, volgens een gedroogd Takje getekend zyn ; dewyl de figuur der Bloemen of Vrugten 'er niet in aangeweezen is: zo dat men zelfs niet onderfcheiden kan , of het Bloem- dan Vrugt-Aairen zyn (*). Het Gewas,dat men in OostindieKatte-Staart Doemt, is , volgens gezegden Autheur , een Struik als een laage Hazelaar, vyf of zes Voelen hoog opfchietende, met Takken, die van boven meest krom daan, wegens de zwaarte 3er Bladen. Het wordt in tam en wild verieeld; waar van het eerfte Bladen heeft als die van den Moerbezie - Boom , wel twee of drie Handbreedten lang en meer dan half zo breed, donker groen, van onderen rood geaderd. Uit derzelver Oxelen komt een Staart, die maar een Vinger dik, doch wel twee of derdhslf Voeten ang is , hoog Bloed- of Karmozynrood van Sleur, gelykende dus veel naar het bloeizel der gezeg- (*) Die van Plaat xxvi, in 't voorg. Stuk waren myr gelyk veele anderen, in Hesfchen met Liqpeur overzonden,  D 1 O I K I A. 5=9 ren het, volgens den ouden naam Ixcs, nog heden Oxo. De Franfche naam is Guy, de Engelfche Msfeltoe of Misjeltree , eenigermaate gelykende naar den Hoogduitfchen Miftel, die gemeenst is, wordende het in Duicichland ook Kenjler , Affelter en Vogel-Leim, en fomtyds ook het Hout van 't Heilige Kruis getyteld. 't Is een Heeftertje , dat zig meer in de breedte dan in de hoogte uitftrekt, met Houtige Takken , doorgaans omtrent een Vinger dik , bedekt met eene groene, fomtyds geelachtige Schors. Deeze Takken hebben Knoopen , waar uit dunner Takken, Gaffelswys', voortkomen , en deeze geeven wederom, op de zelfde manier, nog dunnere buigzaame Takjes uit. De Bladen zyn langwerpig, fmal en dik, aan 't end rond, overlangs geribd, bleek of geelachtig groen. Deeze zitten gepaard aan 't end der dunde Takjes , en maaken dus een Mikje, waar in drie Bloemen by elkander voortkomen , die Bekkenswyze hol, met vier ronde Punten', dik als Leder en geelachtig van Kleur zyn. Zy zitten ook, op de zelfde manier, in de Mikken der Takjes, en bevatten vier Meelknopjes , als Kusfentjes ieder op een der verdeelingen van de Bloem geplakt. Het zelfde Gewas, of een ander, heeft Wyfjes-Bloemen (*), die uit drie Vrugtbeginzels beftaan, iedei ver- (*) De Heer Halleb zegt, dat de Vrouwelyke Bloeiner ,p het zelfde Gewas als de Mannelyke voortkomen: Dokto: X 5 S<5° 11, deel. VI. Stuk. III. XX. HfOOFDITUK. Teiran* Ma,  HL Afdeel xx. Hoofdstuk. VUT- MHnigt. i \ 5 / z SC Tc ê= w< ter ( P- ( 'ui vel 33° Tweehdizigï Heesters; vervat in een Kelk van vier Blaadjes of Schub, 'betjes, welke fpoedig afvallen en dan leveren zy, aangroei jende, drie ovaale witachtige Besfen uit. Deeze, van grootte als Erwten, niet dan laat in de Herfst aanrypende, vertieren dit alcyd groene Gewas in de Winter. Zy bevatten een plat Hartvormig Zaad, bedekt meteen Zilverkleurig Vliesje, en met een zeer Lymeng Vleefch overtoogen, waar in het Zaad natuurlyk begint uit tefpruiten, met twee Knopjes op zyde, gelyk Tournefort hetzelve afbeeldt (f;. Dit laatfte maakt de Voortteeling der Maren:akken begrypelyk. De Besfen worden veel ^n de Lysters of Merels en andere Vogelen ;egeten, en het Zaad , in derzelver Drek ervat, op de Takken of Stammen van Boomen 'allende, wortelt ligt in de Reeten van de chors (i). Dat zulks mooglyk zy, hadt een potheker van Londen, door het Zaad vandee2 Besfen in den van hem geopende Bast van een opolt hadtze altoos gevonden op byzondere kanten • ubnefort heeft nu eens 't eene, dan het andere waar' .omen : Heri. „x eilVt 4 ^„.^ p |?j . ^ ^ rdtdoor Doktor Mappüs, in zyne befchryrmg der Planvan den E.'faz, bevestigd. Hifi, Plant. Alfau p t) Fakregou D,fcript. 4. Plant. e». Parilt Tom. %1. I) Hier van 't bekende Spreekwoord ; Turdus cacat m "a^m-] (de L?&« ™V *J» vetderf:) om dat hy *i door de Lym dei Besie» gewngei, wetdt.  III. Afdeel. XX. Hoofdstuk. VurtsOKJiige, < < ] 1 V ii H jZ ■ tw dii de dei noi dra M Am the RIC nie Ric: eea (T raar '« g 3*2 Tweehuizige Heestehs. Bosch van Vincennes , ia Vrankrvk niet ver van Parys vindt, beflaat degezond'fte Takken van de Haagedoorn, zege Todrnefort die zulks met eigen Oogen hadt gezien. Co*.' ***** fielt de Groeiplaats der Marentakken innen Amfterdam oP de Olmen of Ypen fc e Haarlemmer-Hout op de Berken, by Do ! Ireeht op de Pruimboomen , en verder op 1 ^en enmeerSoorten van Boomen (+;. ZcZ ft was dit ten zynen tyde zo. ft fle5ze 0Sp de ng der Phnren , die omftreeks Aix en oo andere plaarft-, Provence groe ien n „n, . a l ?ia ..cn ö ejen, p. WI.. doch wann£Cr Autfiear reien.ng van B arthdlinuS tot, dar de M r4Ï en aar ook op de Mm (E*xus) eroe ,„„ r"*reatai-e'>"gebade nier verban re ^ * Bartholixus maar Bobh.ch,™ ^JT^ eede pla3« blykt aldaar nier, dat dit BvJwT / inP^eneeookaandewiengte^rjet":' , maar wel op de Amandelboonjen Di. J u ^aakelyk, om eene ongerneene zL dt' r" T £ Nog grappiger is W3nneer ^ ^fi^ « Sttar.. van Seguier,ls, p. „ ]eeft. " « heeft G0rr,ch,cs d0g ïfy m.mi£l htgieepeti fan c't' ell , en hoe frajy Z0 J ;em,nd , „ ö pen da° g-4- Anjelie:.' "* de sl°em van, I Cara/, ^i^,. „ .. ,. D. dz Gorter heefr, in 2vn M » . Hoogiee. rea andere Groeipij b-.. W'^sr, en voegt  D i o i k i a. 533 de Ypen, ten minde in deeze Stad , nog nooit gezien (*). Dat de Boomen, waar een menigte van Marentakken op groeijen, door dit Bygewas zeer benadeeld worden, gelyk Plinius wil en Theophrastus verzekert,is niet ongeloofbaar : want hetzelve trekt buiten twyfel eenig Voedzel uit den Boom, en hierom is het ook, wat fommigen zeggen mogen (t), even zowel als Planten die in een magere of vette Grond geteeld worden, naar den aart des Booms eenigszins verfchillende. Dit blykt te meer, om dat het niet , gelyk fommigen willen , geen Wortels heeft, maar met fyne Vezeltjes door den Bast indringt tot op het Hout. De Ouder hebben dat der Eiken byna als Heilig aangemerkt, wegens de uitmuntende kragten, misfehien al te bygeloovig. Hier van komt het moog- (*) De Hortuïanus van den Amflerdamichen Hortus Medi eus de Heet storm » niet verzuimande alles wat in zyn Ver mogen is toe te brengen, om denzelven met nieuwe Plantei te verryken, lieefr veel moeite aangewend om de Marentak ken aldiar te teelen. Hy heeft het Zaad derzelven gezaai of inge-ent in den Bast van Eiken, Ypen, Linden en veelet ley andere Boomen , doch het is op geen derzelven gegroeid dan alleen op de Acer Saccharinum, een Soorr van Eschdoorn door my in het II. Deels III. Stuk van deeze Natuurlyk Historie bladz. 591, befchreeven: waar op dit Bygewas nietrefenftaande de vinnige Koude, welke het in deeze Win ter uitgeftaan heeft, thans, in 't laatst van Maart i776 , zee frisch en tierig zig vertoont. (■f) Vid. Bp.ADLET? LeUures or. the Mat, Medici, p. 117. 13. DEEL. VI. STUK. iir. Afdeel; xx. Hoofd» ituk. Tetrart' Iria, 1 i t  DL Afdeel, xx. Hoofdstuk. Vktmanitigc, 1 ( « t C c Ti b f. é P je HC uii < • < ( tüe bec 334 Tweehuizige Heesters. mooglyk, dat men in de Winkclmiddelen altoos Fiscus Qusrcinus voorgefchreeven vindt. Anderen hebben die der Hazelaaren aangepreezen, als een veel nuttiger middel tegen de Vallende Ziekte, Lammigheid en andere ZenuwKwaaien , dan die der Eiken (*). Anderen pryzen , wederom, die der Berken of Linden en Karftengen: anderen fcheeren ze allen over de zelfde kam , en Marentakken zyn by hun Marentakken , op welken Boom ook groeijenie; gelyk Col batch, een Engelsch Dokat, die de uitmuntendheid van dit Geneesmidiel, m alle Stuipachtige Kwaaien of Ziekten loor veele Ondervindingen heeft willen bevesigen (f); Waar in hem Cartheuzer, Vo. el Loeseke en andere voornaame Hooguitfche Geneesheeren, toegevallen zyn : doch lettegenftaande dit alles, wordt het door den eroemden Rich. Meao voor een nutteloos out verklaard (!). Geen Samengefteld Middel tegen de Vallen1 Z^kte, evenwel, is 'er byna, waar in de iscus Quercinus niet komt, en van het Poeir of Afkookzel des Houts, op zig zelf ingemen, hebben veele Geneeskundigen goede werkingen gezien, in >t byzonder tegen Kwaa- *) HKNR. ab Heebs Obf. Md. Libr. I. obf g. t; A Diljirtati,* cnctrning Mhleto,. Lond. Octavo U Celebratum a ]ongo rempore V!scum Quercir.um, iaa. L.gnorr. esfe, jam dudum EXperienti, corapertua ^. . Coma, dt Morbis Biblieis, Cap. T,  D i o i ic i Ai 335 Kwaaien, uit Happigheid der Vaten fpruitende; gelyk in fterke Vloeijingen, en in dat opzigt zou het ook tegen de gezegde Zenuwkwaaien dienen kunnen , mids men het lang gebruike (*). Het is wat fcherp en famentrekkende van Smaak. De Bast wordt gezegd kragtiger te zyn dan het Hout; doch fommigen gebruiken wel het geheele Loof. „ Het Woordenboek „ van Trevoux wil, dat het een byzonder „ Middel zy in de Vallende Ziekte, Beroerd„ heid, Slaapziekte en Lammigheid, maar, „ wat my belangt , (fchryft Fabregou,) „ alzo ik het voor een foort van Vergift hou,, de , zou ik 'er my niet dan uitwendig van „ bedienen willen, tegen Gezwellen; want het „ is zeer bekwaam om die te verdaan" (f). Van Heers befchryft een wonderbaare Smeering , welke men daar van zou kunnen bereiden , gefchikt om de kragt van Venyn te breeken (|). De Besfen, welke een aangenaamcn Renk en Smaak hebben, zyn doch niet van fcherpheid ontbloot. Sommigen willen, dat zy van een Menfch gebruikt,of veel gegeten zynde, door haa- (*) Lignum ejus, quod in Quercu nascitur , C in pulverem contritum potandum exhibeatur , maximum Epilepticis eft auxiüum : fed in quadragelïmnm diem usque potandum eft, camer. Epit. (t) Dcfeript. des Plant, cnviron Paris. Tom. VI, p. 32$, (J.) IJnguentum ad infringendam Veneficiornm vim mirabile. Geofï. Mat. Mei. Vol. UI. p, 3S6. H. Deei„ VL Stok, III. Afdeel," XX. Hoofdstuk. Tetrani Iria.  iri. Atdeel DL Hoofdstuk. * II. D. IV. STUK tl, 169. * pïsc'MM 1 1 i ( I i c ) 1 \ i S5 336 Tv/eèhdizice Heesters, haare Lymerigheid aan 't Gedarmte kleeven en dus gevaarlyfce Ontffeekingen en Bloedloop veroirzaaken kunnen (*). Men maakte 'ereertyds Vogel-Lym van; doch heden wordt dat van dcri Bast van Hulst bereid * Sommige Vogels zvn 'er byzonder gretig naar en hier van voert de grootffe Soort van Lyfïeren den bynaam (f). Camerarius geeft, behalve een fraaije Afbeeldiog der gewoone Marentakken, ook die van eene Soort, welke hy vselbesfig noemt *, om dat 'er aan dezelve veel meer dan drie, ja een menigte van Besfen, aan trapjes voortkomen. Door Hailer wordt dezelve ook aangehaald en t'huis gebragt tot de getroste Matrakken van C. Baohinds, die in Switserlard, doch zeldzaam, gevonden waren , kanende het Gewas, in alle andere opzigten.met iet gewoone overeen. Het zal derhalve 'eene peeling der Natuur, of eene loutere VerfcheiIcnheid zyn; gelykcrwys die Marentakken met code of pasrfchachrige Besfen, welken Cluius in Spanje op de Olyfboomen waarnam , ezelven grootelyks benadeelende en een plaa» er Boeren ; dewyl het dikwils deeze Boomen wynen doet cn dus onvrugtbaar maakt. M00-7ik hangt die verandering van Kieur van het ocdend Sap der Eoomen af: want Belloius fchryft, dat op de Olyfbocmcn , oro- ftreeks (*) NaeUus Belg. Mat. Mei. p. 30-. (1) Tardos Viscworas, Zie deeze Nat. Ififj I. D 7 . bl. 4$z.  D z o i k i A. 337 ftreeks Jerufalem, ook Marentakken groeijen, met roode Besfen. (a) Marentakken met ftomp Lancetvormige'. Bladen en zydelingfe Aairen. Het laatstgemelde geeft den bynaam aan dee-' 3 ze, die echter een byzondere Soort is, dewyl de Bloemcropjes,die onze Ridder Aairen noemt, niet in de Mikjes, maar op de zyden der Tak:j ken voortkomen. Zy groeit ook op de Boomen , j maar in Karolina aan de Kust van Noordj Amerika. (3) Marentakken met ftomp Eyronde Bladen en zydeling/e Tros/en. ; Deeze heeft de Bladen breeder en paarfche' Besfen die gedeeld zyn, volgens Catesby, komende ook in Karolina op de Boomen voor, en hier worden de Marentakken van Plum xer, met Sneeuw-witte getroste Besfen en geele Blaadjes als van Palm, t'huis gebragt, als welke de Besfen ook fomtyds paarfch hebben , gelyk de andere Soorten. (4) Ma- (z) Viscum' Fol. Lanceolatis obtnfis , Spicis latetaübus. 1 Viscum Fol. longioribus Baccis rubris. catesb. Car. ii. p. Si. t. Si. (3) Viscum Fol. obovatis , Racemis lateralibus. Viscum Fol. latioiibus, Baccis purpureis , Pediculis infiJemibus. Ca.TESB. Car. ii. p. S.ï- T. 95. /3. Viscum Baccis niveis Raco ; niofis, Fol. Busi lnteis. Plum. Sp. 17. Ic. 2js. f. 3. Y XI. D5EL. VI. stuk. III. Ifdeel. XX. rIOOFD* TUK. ii. Viscum ubrum. Roode. iii. Viscum 'urpureum. Breedblalige.  III. Afdee xx. Hoofd stuk. iv. Vhcun Opuntioi. dis Óngebl; derde. V. Viscum verticiilaturn, Gekranfte. j t 1 i t v, 35 Pi Sec 338 Tweehuizige Heesters. C4) Marentakken met een Kromtakkige, fterk getakte, ongebladerde, platachtige Steng. Dit zonderling Gewas, dat Draadachtige Takken , met Leedjes , wederzyds nederhangende, uitgeeft , die , als zy aan een anderen | 'l ak raaken,daar mede famengroeijen, zodat men 'er geen begin noch end aan kan vinden, is door Plumier in Amerika ontdekt. Hy noemt het ongebladerde Marentakken, mee Goudgcele Besfen die genaveld zyn, Dergelyke, zweemende naar de Opuntia, heeft Sloa»e op Jamaika waargenomen. (5) Marentakken met een gekranfte Steng, de Bladen drieribbig Eyrond en ftomp. Deeze heeft Kransjes van Takken, die zeer lang en digt gedraald zyn en gedreept, mee bladen als van Porfelein. De Besfen zyn Saf'raangeel-, drietandig en komen aan Trosfen ■oort. Het groeit insgelyks op Jamaika. (5) Ma- f4) Viscum Caule prolifero Ramofefimo aphyüo. viscum èniculatum aphyllum &c. Brown. Jam. 3S7. Viscum apfayl. rm Baccis Aureis umbilicatum. Plum. Spec. 17, h. 2J8. g . . Viscum Opunrioides, Ramis compresfis. Sloan, Jam. Helt' . p. 93. T. 2oi, f, i. IUj. Dendr. S2. (s) Vhcum Cauie verticillato, Fol. ovatis trinerviis obtufc scum pwfitJcum, Ramulis verticillatis &c. Brown. Jam' 6. Viscum rortulacae foliis, Baccis Croceis et Racemofe". um. Sp. 17. Ic. 258. f. 2. Viscum Ramulis et Fol. longis . Sloin. Jam, w. Hifi, rj. p. 9}t T< z01- f< 2> R nir. si. J  D i o i k i a. C39 (6) Marentakken met eene Kruidige, vierhoekige , gearmde Steng, de Bladen Lancetvormig. ; In vogtige Velden by Philadelphia in Penfylvanie heeft de Heer Kalm deeze, die in de Aarde groeit, gevonden. De Steng was maar een Voethoog, met gefteelde effenrandige ongeribde Bladen, en Vleezige langwerpige ongedeelde Aairen in derzelver Oxelen. De Vrugtmaaking is tot nog toe duifter en dus onzeker of dit Gewas hier behoore. Zou het ook een Soort van Loranthus zyn ; vraagt de Ridder. Behalve dc Tweede Soort , die in Oostindie op de Boomen fchynt te groeijen, heefi de Hoogleeraar N. L. Bürmannüs eent met een driekantige gewrichte Steng en platach tige Takken, welke als een middelflag tusfchei de Vierde en Vyfde fchynt te zyn ,opgegeven (*J Hippophae. Duinbesfen. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , ee j tweedeelige Kelk zonder Bloemblaadjes, in d I Mannelyken vier Meeldraadjes, in de Vrouwi lyken een enkele Styl op bet Vrugtbeginzel, d; eene eenzaadige Bezie wordt, Twi («) Viscum Caule Hetbaceo tetragono bracbiaco , F$ < Lanceolatis, {*) Viscum articulatum. Flor. Ind. p. fiU Y * 'U. DEES,. VI. STUfS. III. LFDeEï., XX. ÏOOFDTUK.VI. Viscum Terrejlrc. Aaidfcbe, l 1 3 i f 'is  III. Afdeel. xx. Hoofd» stuk. Viermar.rjge. c I 1 I 1 IV. Myrka Qutrcifc'.ia.Eike'jladige. A A: C w SJo Tweeiiuizige Heesters. joDgen Heer Bvrma n»os ioe dit Gefla^ b» trokken dat Afrikaanfche Gewas, door PlT;-.-. KET' a]s een Myrtus naby aan de Gage! komende, afgebeeld, welke Zaagswys' getart, welriekende , Laurier van de Kaap genoemd is door den Amfterdamfen Doktor B o d m ü s v \ n Stapel in deszelfs Aantekeningen op 't We~k van T h e0 p h r a s T o s. Dergelyke komt ook uit Amerika , wordende op de Bermudes Welriekende Laurier geheten zegt Plukenet en fcheenen de Aairtjes van dit Gewas, als kleine Pynappeltjes, veel naar die van onze Gagel te gelyken, zynde uit verfcheide Schubbetjes famengefteld, zo Ray aanmerkt. De Bladen, lang en fmal, als die der Wilgen, hier cn daar :en weinigje ingefneeden of getand, gaven een langenaamen Reuk , wanneer men ze aan de Handen wreef. Gedagcen bynaam heeft L1 jfë ï^eus veranderd in Mthiopica, welke ook tot e drie volgende behoort , en bovendien niet »ast op gedagte Westindifche. De Ridder nerkt aan, dat het een Kaapfche Heehv/is jet regt bekend , doch nabykomende aan dè wee voorga anden. (4) Gagel met langwerpige wederzyds e^aal uitgehoekte Bladen. By- rZ\T y/s'xm-p- 74°-Myrms Brab3nti^ ncao, Conrfera. Plük> Alm, 2yo. phyt_ „ g • .mferaodorata, Fol. Salicis rigidis ferratis. Raj. mi ,(!«, yrrca Comfera. Uurm. pTtir. Cap. p. 27 ' (+) Myrica fol. oblongis oppolite finaal & CliJ. „c.  II r. ■A/DEEI XX. HOOED- stuk. Zes. vannige. < j \ S5S Tweehoizige Heesters. wys, natuurlyker. Hoe'tzy, Hernandez, Eyf-Arts van Koning Philips den II. die in de Zestiende Eeuw verfcheide Plantgewasfen van Amerika befchreef, telt 'er vier Soorten van op, wierlaatfte, met Hartvormige Bladen, eigentlyk den Wortel uitlevert , dien men in de Wmkels gebruikt,- deswegen by Plukenetius den naam voerende van Sarza no. MlisfimcL. Want, fchoon die Autheur zulks toepast op de eerfte van Hernandez, wier Afbeelding naast overeenkomt met de voorgaande Soort van Smilax, blykt nogthans, dat hy 'er eene met Bladen als van Klyf of Winde bedoele, • als ftellende de Eerde Soort of Europifche Smilax, met zwarte Besfen, van C. B a uniwus, daar mede gelyk. Voelen hebben dg ook ingebeeld, dat het de zelfde Plant ware. Alpinus hadt op het Eiland Zante, ian de Kust van Morea in de Middellandfche Zee, yan waar men hedendaags de meefte Ko■enten krygt, vernomen, dat de Wortels van le voorbefchreevene Hoogklimmende StruikWinde van daar onder den naam van «arzapa. dl vertierd werden. Sommigen verzekeren ook. lat die Wortels in veele plaatfen aan de Midleliandfche Zee gebruikt worden, en niet minlei kragtig zyn in Afkookzel , dan de Westadifche, als zynde tot Bloedzuivering zeerbewaam De $ gr00te Boimjave fchynt mede van dat denkbeeld  D i o i k i a; 35S De Sarzaparille Wortels zelf, die uit Amerika overgebragt worden, zyn, naar dat zy uit Peru , uit Nieuw Spanje of Mexiko , of uit Brafil, (zeer ver van elkander afdandige Landen,; hunne af komst hebben, aanmerkelyk verfchillende. Sommigen fchryven zulks aan het Klimaat, anderen aan de byzondere Soort van Planten toe: waarfchynlyk komt het van beiden. De Sarzaparil is, volgens de aanmerking van Monardez, driederley. Eene, die in Nieuw Spanje groeit , bleeker en fchraalder: eene betere , uit de Honduras , zynde dikker en donkerer van Kleur: eene uit dc Provincie van Quito, in de nabuurfchap van Guayaquil groeijende , die men naar deeze Stad plagt te noemen , zwartachtig graauw , nog dikker en grooter Wortelen hebbende ; zo dat men dikwils eens Mans langte diep moest graaven , omze uit den Grond te krygen. Deeze is het, die men anders ook wel de Peruviaanfche noemt en gemeènlyk voor de beste houdt. Voor het overige is ten opzigt van deeze Wortelen , die geen byzondere maar wel een fterker kragt tot Bloedzuivering, dan andere Openende Wortelen, bezitten, aan te merken, dat de Landaart veel invloeds daar op heeft,' zynde dezelven , in de Westindiën geteeld , meer te zyn geweest. De regte Plant van de Sarzaparil was h.er» niet bekend. Vii. ejus Hifi. Plant. p. 49$. Z 4 11. dssl. VI. Stuk. IJl. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Hextn' iria.  in. AFDEEL XX. HOOKÏÏ STUK Zesmanxi^e, i ( 1 c b Süo T.wEEHuiziGE Heesters. meer bezwangerd met fyne zoute of Olieachtige deelen; die in Virginie-vallen , (gelvk in" meer'gevallen plaats heeft,) kragteloozer en die van de Middellabdfche Zee nog flapper. Men heeft federt eenigen tyd zelfs de lange dunne Wortelen der Sarza, uit de Spaanfche Westindiën, te flap geoordeeld, en derhalve de zogenaamde Koppen of dikke Knobbels, daar dezelven aan groeijen, die te vooren weg gefmeeten werden, alleen begonnen te gebruiken in Venemale Dranken; .daar men zig meer uitwerking van belooft, 't Is zeker dat de Spanjaarden cn andere Europeaan^ in de Westindiën, zig daar mede van de Pokken piagten tegeneezen; doch eensdeels fchryft men zulks toe aan de Hitte van 't Klimaat, welke de Zweetdryving meer bcgunftigt: andersdeels was ook de langdurigheid van het gebruik en de ongeméene fchraale Levemwyze, daar by te houden , naauwlyks rit te ftaan. Hier te Lande, zeker, bevindt ncn de fterkfte Aftoofczéls van SarzapanT, op zig zelve, daar toe niet bekwaam. Tegen Borstziekten of tot Geneezing van Schurft, Zweereri fn andere Huidkwaaien, zo het geene overblvf■cls van de Vcnus-Ziektc zvn, hebben wy an 'ere even kragtige Middelen. Sommigen hebben •ivt uit opgemaakt, dat men de Sarzaparil en \ :hma-Wortel, beiden, in de Winkels wel ontieren kon (*). (5) (•) cartbw8. Furi. MM Part. II. Seft. ij, c.ip ' •f27. Vid. Triller. Tbes.Mei. p. s+. ' .  D i o i k i a. 3^1 cj) Struik-Winde met een gedoornde rondachtige Steng; de Bladen ongedoornd, Hartvormig Eyrond, met vyf Ribben. De laatstgemelde wordt hier bedoeld. Hy is pe Wortel van een Gewas, in China en Japan groeijende , 't welke veel overeenkomst heeft met het voorgaande.. Dus moet zekerlyk de benaaming van de plaats der afkomst berekend worden : hoewel men ook een Westindifche China-Wortel heeft. Ktempfer, die alles op de plaatfen onderzpgt heeft,, zegt, dat men hei Gewas, daar te Lande, Sankira, en gemeenlyl Quaquara noemt; niet Sankiva, gelyk fommi gén verkcerdelyk fchryven. Het groeit, zegi hy, zonder behulp, een Elle of anderhalf hoog doch ecnig Geboomte kunnende vatten , mei zyne Klaauwieren, dan dygt het hooger. D( Ranken zyn Houtig, van dikte als een Stroo -Halm , knoopig, met eenige Doorntjes en heef aan ieder Knoop twee Stoppeltjes,die deKlaau wieren uitgeeven en de Bladen bevatten, welk rondachtig zyn, met korte of geeneBladdee 'nes, aan den rand .Golfachtig geboogen, me (j) Smtlax Caule aculeato teretiusculo, Foliis inermib ova'o-cordatis quinque-nerviis. Mat. MM. +<ï.^Grc>1 O'imt. 317. Smil. Sarmento tereti inferije aculeato &c, P.nowr 4m 319. Smilax minus fpinpfa &c. KiEMFF. Am. 7SI. 1 1%z. China Radix. C. E. Pin. --9«. China Michuaeanenfi Plum. Ic ïtt. Ftutietilus Convolvuïaceus, ?u-K. Am 10 t 408. f. i'. BilRSr. Fl Ind. p. 313. Z 5 II, Pes'L. VI. stuk. III. Afdeel, xx. Hoofdstuk. v. Smilax China. ChinaWortel. t, t. f is 1. r.  III. AfDEF-I xx. Hoofd stuk. Zts. vlOKxige. 1 ] l fc e f c l fc H i; kt da pa 302 TvfEEHuiziGE Heesters. vyf Ribben, twee ter wederzyde van de Middelnb, van het begin tot aan de Punt zig uitkickende. Op een dun rood- of geelachtig Steeltje komen tien Bloempjes, of daar omtrent? >n een Kroontje voort. De Bloempjes zyn geel niet zes Bloemblaadjes en zes Meeldraadjes, in t midden een Styl hebbende met een oiaauw Knopje, en daar op volgen Vrugten van grootte en Kleur als Kerfen , doch met weinig, droo^ wrangjeefch waar in vier vyf of 'zes Zat den , tot eene Sterswyze figuur famengepakt £oogwor dende zwartachtig, van binnen" wk! De Wortel welke groot hard en knoopig is, 12 Gh,;a-Wortel dcr Geneeskundigen uit, die olgens Linschoto m ChinaLampaton J. loemd wordt , zynde hoe zwarter hoe beter Je Oostmdifche is van buiten donker-rood van -innen roodachtig wit; de Westindifche van mnen rooder. Men plagtze voor afkomfbV van sn Gewas te houden, dat naar de Iris ofLifchlanten geleek, hebbende Amatos hetzelve idcr de Soorten van Riet geteld, en Vesa hreevea ^ d Van over lang is deeze Wortel ook bekend Y kreeg zyn eerde gezag , omtrent het jaar' '35, van Chineefche Kooplieden , die ve z rden, dat men 'er de Venus-Ziekte het Pogra en andere Kwaaien, zonder zulk een bedden Levensregel, als in het gebruik des Pok-  in. 'Afdeel, xx. Hoofdstuk. vii. Smilax Laurifoiia Laurier!>ladige. J J \ t a VUL Smilax T'ammoiotf, ïee'.rib' bi^c. 't di bc i lat: fol P- ( teii Ca TwEEHurziGE Heesters. te zyn; 't welk de onderfcheiding duifter doet voorkomen. (7) Struik-Winde met een gedoomde ronde Steng; de Bladen ongedoornd, Lancetvormig Eyrond, drie-Ribbig. Deeze heeft de Bladen dikker dan eenige andere Soort, en van figuur als Laurierbladen, draagende zwarte Besfen. Het Gewas dat =yne Stengen met zeer ftyve Doornen gewa>end heeft, is altoos groen en hierdoor (bekt letzelve, 's Winters, tot befchurting voor het 'ee, klimmende wel tot zestien Voeten hooo-- by het Geboomte op. Sommig Gevoste ast op deszelfs Besfen. De Groeiplaats h in irginie en Karolina. (8J Struik-Winde met een gedoornde ronde Steng ; de Bladen ongedoornd , Hartvormig, langwerpig, zevenribbig. In de voorgaande was maar éene Rib door midden loopende, volgens Catesby'doch : getal is wat onzeker, zo 't fchynt, en onftendig. Men kan deeze ten minde Zevenribbig 7) Smilax Canl. aeul. te:et;,Fol. inermibus ov^to-lanceo1 trinemis. Ghok. Virg. m; !j5. sinU.^W, Lwrf. a Bacos mgn.; Cat. Carol. i. ,,. T, „. Sel 1 d i+. T. 30. Ch:na altera aculeata &c. Fjlum Ic s/ S) Smilax Caul. aeul. ter. Fol. inerm. Cord. oblonri, fc* nerviis. Smilax Bryoniz Fol. Caule fplnofo, Bacc.. „;„£" r. Car. I. p. T. SZ. SELi Veg, M, D. p, 3. T 4  in. Afdei xx. Hoofd stuk. Zesmar.r.i^e. XI. Smilax Herbase*. Kruidige. < 1 1 I e n te Fc lai 365 Tweehuizige Heesters* u kige Steng; de Bladen a^s met Ooghaatr* tjes gedoomd. Dit Gewas heeft zynen bynaam van de Spaanfche Avond-Groet Buenos Noches, dat is GoedJ>agt, welke 'er aan gegeven wordt, zo Clu si os niet onbillyk zig verbeeldde, om dat de bloemen, s morgens ontlooken, tegen deNapt flenzen. Hy hadt'er de Zaaden%an uk d' Westindlë„ ontvangen, die een zodanig ï* mend Rankgewas voortbragten , als de voorgaanden zyn met hoekige Bladen als die van Klyf, t welk in Karolina groeit volgens Pluï" E t i u s wordende Gedoornde Westindifche Smilax, van C. Bauhinus, getyteld. OO Struik.Winde met een ongedoornde hoekige Steng ; de Bladen ongedoornd, Ey. rond, met zeven Ribben. Deeze, als niet Houtig zynde, wordt door len bynaam van Kruidige onderfcheiden 't Ge vas dat in Virginie en elders aan de Kust van s°^KTvf H-^^ heCft B^ Is van Klyf, die op zeer lange Steelen zitten n zeer kleine Bloempjes tot een Kroontje f/iengehoopt, die van een Hinkende garftige JReuk fiO SmiUx Cï>ile inermi angul. FoJ, inerm_ nnerviis. Gron. Virr , • P a Hederas folro &c Pluk. Mm. H9. T. Mf% f< £  D i o i k i a; 37? Deeze , een kleinere Soort, heeft Bladen «aar die van de Maagde-Palm gelykende. (8) Gulpzaad met fmal Lancetvormige ruige Bladen. Deeze allerkleinfte heeft in Bladen en Gedal te veel overeenkomst met het Kruid dat men Muizen - Oor noemt , volgens Plukenet, die Afbeeldingen van de drie laatden , allen Oostindifche Gewasfen, geeft. Van de Veelmannigen behoort hier het eeriigfte Geflagt, dat den naam voert van C L i f f o u t i a. Naar den Wel Edelen Patroon van onzer Ridder, door wiens begunftiging dezelve geleeenheid kreeg tot het onderzoeken der in- er uulandfche Gewasfen, en om door de befchry ving van zyner Wel Ed. ongemeen ryke Ver zameling van leevende Planten , den eerftei Grondflag te leggen van zynen Grooten Naam met het uitgeeven van dat beroemde Werk 'c welk den wezentlyken Tytel voert van Hor tu Jndici altera fpecics minor fcandens, &c. PLUK. Ami.lih.ii. T. 384. f- 7. BURM. Fl, Ind. p. ilS.' ($) Menispermum Fol. Lineari-Lanceolatis hirfutis. Cocculi Indici fpecies minima &c. PLUK. Amalth. 6z. T. 384. f. 3. I&ükm. Fl. Ind. p. 316. Aa 5 11, Deel. VI. stuk. 1IÏ. Afdeel» xx. 300FD1TUK. VIII. Myefoltiles. Muisoo» 5'g« 1 i » )  JIJ. XX. Hoon STUK. Veelmannig. I. Cljffirli, HicifoHa, Hulstbia dige. ( 1 1 3/3 Tweehuizige Heesters. l tus cliffortianus: om van de Mufa Cliffortiana en anderen niet te fpreeken. " De Kenmerken van dit Geflagt zyn , een driebladige Kelk zonder Bloemblaadjes; zynde m de Vrouwelyke Gewasfen het Vrugtbeginzel met twee Stylen gekroond, 't Getal der Meeldraadjes is , in de Mannelyken, byna dertig De Vrugt wordt een tweehokkig Zaadhuisje met één Zaad in ieder Holligheid. Zes Soorten , altemaal Kaapfche Heefters , komen in dit Geflagt voor, naamelyk ( (O Ciiffortia met byna Hartvormige getande Bladen. Deeze is, volgens de nadere befchryving van den Ridder , die daar van een fraaije Afbeelding, in 't gezegde Werk,gegeven heeft,een Heefter met overhoekfe afgeboogene Takken die met geknotte Vliezen en Stoppeltjes zyn bekleed. De Bladen, ook overhoeks en on^e fteeld , zyn rondachtig , met zeven of negen Doornige Tandjes , vlak doch aan 't end omgekromd, met een Kraakbeenigen rand, «iad geribd, laatende, als zy afvallen, een rosach:ig Scheedje over. Vooraan den voet des Blads, boven (i) Cliforila Fol. fubcordjris dentatis. Syst. Nat XII «o- yv. au p. 748. cliffortia FoI> denta; ... H. Cbf. +63. T. 30. R. Lugdb. ZS2. Arbuscula Afta roho acuto ilicis Caulem amplexo rigido. Dm. EUi. 3t '. 51. f. 35.  D i o i k i a. 379 boven de Scheede, is een fpits gedoomd, bly- • vend Stoppeltje. De Bloemen komen zydelings, in de Oxelen , ongedeeld , eenzaam , i voort: zy zyn groen van Kleur met witte Meel-S draadjes en geele Meelknopjes. 't Gewas maakt, t in de Tuinen, Boompjes van twee of drie Voeten hoog. (2) Cliffortia met Lancetvormige effenrandige Bladen. Deeze Soort, ook door Linn^us zeer fraay afgebeeld, is door Bergius nader befchreeven. De Takken zyn van boven bruin, met overhoekfe zeer digt gefchubde korte Takjes , aan 't end gebladerd en Bloemdraagende. De Bloemen komen aan Tropjes voort en zyn door driepuntige Blikjes onderfcheiden. De Vrouwelyke Bloemen, hoedanigen zyn Ed.flegts gezien hadt, en die ook op mynen Tak, var de Kaap ontvangen , zig bevinden, zyn aan de twee bruin gepluimde, uitdeekendeStylen,ken. baar. De Blaadjes die dc Bloemen omringen, hebben nevens de end-Doorn wederzyds nog een Doorntje zegt de Ridder. Dit bevind ik ir fommige Blaadjes van myn Exemplaar , doel niet algemeen. (3) Clif (2) crfrortïatoï. Lanceolatis integerrimis. H. 'Cliff. 463 T. si. W.hn%ih. zsz. Frutex Ethiop. Coniier, Fruftuparvo Sec. PLUK. Mm. 1S9- T. 297. f. z' II. deel. vi. Stuk. nr. L.FDEEL. XX. ■lOOFD. ruK. Polyari'ria. II. Cliffortia Ruscifolia. Steekende 'alm-Ua- iig'è'. l  UI. xx. Hoofd - STUK. in. Smalbladige. IV. Triftiiate. Dr.ebladigc. i k w ^ \ t V. H/i.""" Rysachtipe. M is n rc t« Tl fol 80 3S0 Tweehdizice Heesters. (3) Cliffortia met Liniaale gehaairde Blaadjes, Deeze, wier Blaadjes naar die van 't Varkens-Gras gelyken , is onder den gezegden bynaam cok door Link^üs afgebeeld.3 (4) Cliffortia met drievoudige Bladen , het middel/te Blaadje drietandig. Deeze was door Boerhaave voorgefteld ^nder den naam van Afrikaanfch driebladig Zoompje, met ongefteelde Blaadjes en het Zaad cphiisd. Linn^us hadt 'er. te vooren eene Uynca van gemaakt gehad. In de aangehaalde an Plok en et zyn de Bladen aan alle kan?n ruig. (5) Cliffortia met drievoudige Liniaale, Haairige Bladen. Aan de Zee-Kust van de Kaap komt deeze 3or, bloedende in de Meymaand. De Steng Heefterachtig , vier Voeten lang, fjjertI> igeichikt, met overhoekfe, enkelde, kortere >nde , ruige Takken. De Bladen, die over! • hoeks, (i) Oif.nia Fol. Linèaribus pi'ofis. H. Cliff- ,J T ». Mvnca Foi.rcrnaris, in.ermediis Cuneiforrn,^ X K Almt T Thyme]** f0"e ** ^hiopica t. «. Alm. l6l T -„ £ 4. Ar,uscu!a Afr Fol.o]|s ww °u;em semi- W C^-r/fa Fol. ,ernat;s Linèaribus vitloGs. /ƒ«*. 2?p,  D I O I K 1 A jjgl hoeks, drievoudig groeijen, zyn- zeer fmal, ongedoornd, grysachtig ruig; hebbende zeer korte, breede, Vliezige, naakte Bladfteelen. De Bloemen komen zydelings in de Oxelen , ongefteeld , eenzaam voort. Zy zyn wit en hebben een driebladige , Eyronde , holle Kelk , met veele Meeldraadjes. Het Wyfje hadt de Ridder van deeze niet gezien. (6) Cliffortia met drievoudige Liniaale fpitfe gladde Bladen. Deeze is een Heefter met ronde Takken , niet zeer Takkig , en ongefteelde fmalle fpitft Blaadjes, als die van den Geneverboom. De zelvcn hebben een zeer kort Scheedachtig Steeltje , dat tweetandig is. Van deeze Steekje: blyven 'rappige , Eyrondachtige, gladde Stoppeltjes over. De Vrugtmaaking hadt de Riddei niet gezien, maar verzekert, dat de Pynappelachtige witte Knobbeltjes aan dit Gewas geen Vrugten maar Galletjes zyn. Het is, gelyk alle de anderen, van de Kaap afkomftig. By gisfing uit de Geftalte heeft hy hetzelve alhier geplaatst. Onder de Enkelbroederigen van deeze Klasfe behooren hier de twee volgende Geflagten. E p h e. («) Cliffortia Fol. tertiaris Linèaribus acutis Isvibus. Syst. Nat. Vtg. XIII. p. 749. Cedrus Conifera, Juniperi foliiss Racemofa, Conis candicantibus parvis. PLUK, Alm. 91. T. 195- t. 2. IU dksl. vi. srua. III. Afdeel-; XX. Hoofd« stuk. Polyayt. dria. VI. StrtMU fera. Gilldraagende.  D I O i K I £„- gj- De bynaam is afkomftig van Doktor 3rowNE, door wien dit Gewas Bernardia genoemd 1 was. De Bladen komen overhoeks aan de Takken voor. Hy heeft hetzelve , benevens de beide volgende, op Jamaika waargenomen. (2) Adelia met ftomp Eyrende effenrandige Bladen. Deeze brengt de Bladen uit de Knoppen ge- < tropt voort, even als in de Berberisfen, zy zyn fiomp Eyrond , effenrandig , naakt, gefteeld. Uit die zelfde Knoppen komen twee of drie Bloernfteeltjes , die Draadachtig dun , naakt eenbloemig zyn, met eenen ruigachtigen Kelk. (3) Adelia met bogtige Takken en gedoornde Knoppen. * B Dit is een Heefter, die, aan zyne kromme ftyve Takken, uitpuilende Knoppen in de Mikken en op de hoeken heeft, van buiten met een fyn Doorntje gewapend. De Bladen zyn, even als in de voorgaande, getropt, naakt, klein, ftyf en geaderd. Uit die zelfde Gedoornde Knoppen komen Haairswys' dunne , naakte een- (2) Adelia Fol. obovatis infegerrimis. Am Acai. V. p. 411. Bernardia Fruticofa Fol. ïubromndis &c. Bkown. Jam. 361. f3) Adelia Ramis flejfuolls, Spinis Gemmaceis. Am. Acad V. p. 4ti. Acidpton Frutescens aculeatum diffufuro &s'. BBOWN. Jam. 3jj. Bb 2 £1. Dekl. VI, Stus. III. Afdeel. xx. Hoofd» ■tuk. ir. Adelia \kmella. Rondbla. li™. •'ge. nr. MdstoK. nopdoor* ige.  388 TweeHüizigE Heesters. III. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Sdnttr.tU lige. i. Ruseus mtuleatus, Gewoone eenbloemige Steeltjes voort, van langte als de Bladen. R u s c o s. Muisdoorn. Van Samenteeligen is in deeze Klasfe maar één Geflagt bekend, naamelyk dit, welks Kenmerken zyn, eer, zesbladige Kelk, zonder Bloemblaadjes, en in 't midden een Honigbakje dat Eyrond is, aan den top doorboord. De WyfjesBloemen hebben een Styl op 't Vrugtbeginzel, dat een driehokkige Bezie wordt, met twee Zaaden in ieder Holligheid. Hier van komen vyf Soorten voor, meestal in Europa huisvestende, als (Ji) Muisdoorn met de Bladen van boven naakt Bloemdraagende. t Deeze is de gemeene en meest bekende in Europa. Men noemtze, onder de Kruidkundigen , Ruscus, in 't Italiaanfch en Spaanfch Rusco of Brusco, zekerlyk van 't Latyn afkomftig. Veelerley naamen heeft dit Gewas in Vrankryk, te weeten die van Petit Roux of Housfon, dat is Kleine Hulst, Fragon, Bouispiquant of Stce- (i) Ruseus Fol fupra Floriferii nudis. Syst. Nat. XII. Gen. ii?9. P 66z. Veg. XIII. p. 751. H. Cliff Upf.R. Lugib. &c. DAL Paris, 304 Touinf. Par. Szi HAsselcj. hht. 492: 531. Ruseus Myrtifolius aculeatus. Toubf. Inji. 75. Ruscus C. B Pin. 470, Ruscum. DOD. Pempt. 474. Myrthacantha , Murina Spina Cve Myitus Sylvefttis. Los, Ion. 637.  D i O i k i ü» Steekende Palm, en Houx-Frelon. De Engelfchen noemen het Knee-Holly, cf Butchers-Broom, dat is Slagters - Bezem. In Duitfchland heeft het de naamen van Rusken, Brusken evMausf-i dom, waar van de onze, -MuurfoorWjOntleeul is; doch meeft wordt dit Gewas, in de Nederlanden , Steekende Palm genoemd, of Kleine gedoomde Mytte : gelyk men het ook, in 't Griekfch, Oxy Myrfine of Myrthacantha, getyteld vindt. Natuurlyk groeit hetzelve, op ruuwe Bofchachtige plaatfen , in de Zuidelyke deelen van Europa, en fchiet fomtyds twee Ellen hoog op; des het aldaar, en ook in de middelde deelen, dient tot het maaken van Haagen, die wegens de fcherpe Doornen allerley Gedierte afweeren. Omftreeks Parys komt het in 't wilde voort, ja ook in Groot - Brittannie, doch in Duitfchland, en zelfs in Switzerland, vind ik het, als zodanig, niet aangetekend. Het maakt doorgaans een Heeftertje als de Palm , dikwils maar een Voet hoog, uit taaije Takken beftaande, die eenigszins gefJeufdzyn, en digt bezet met Blaadjes byna als die der Myrten, doch fterk geribd en uitloopende in een fcherpe ftyve, fpitfe Doorn. Zy zyn zydelings omgrboogen; zo dat men het Gewas naauwlyks behandelen kan, zonder zig te kwetzen. Uit het midden van die Blaa'djes, op derzelver Oppervlakte, groeijen de Bloempjes: iets dat zeer zeldzaam is onder de blykbaar bloeijende PlanBb 3 ten. B. d2f.l. VI. SnJK. III. Afdeel. XX. Hoofd» tuk. ïyngenffis.  D i o i k i a; 3°i (a) Muisdoorn met de Bladen van onderen naakt Bloemdraagende. Deeze in Italië, aan de zyden van Heuvels, s voortkomende , is Alxeandrynfe Laurier genoemd geweest en heet Chamcedaphne of Laage j Laurier by Columna. 't Gewas groeit zo' hoog niet , maar de Bladen zyn veel breeder d en grooter, de onderften wel twee Duimen lang. Dilleniüs heeft een Gewas afgebeeld, dat hier t'huis gebragt wordt , zynde van hem als middelfJagtig tusfchen de Breed- en Smalbladige van Tournefort, dat is tusfchen deeze en de volgende Soort, aangemerkt. Hier gloeide de Vrugt wel doorgaans aan de onderzyde, doch fomtyds ook aan de bovenzyde der Bladen , zo wel als de Bloem, wier verfchil, in de Mannelyke en Vrouwelyke Gewasfen van dit Geflagt , ik boven vermeld heb. Want , zo wel als in de gewoone Muisdoorn, zyn hier fommige Planten Bloem-, anderen Vrugtdraagende. Tournefort, merkt hy aan, heeft verkeerdelyk het HonigbakjV, dat in de Mannetjes (2) Ruscus Folii« fubtus Floriferis nudis. H. Cliff. Upf. r. Lugdb. 22j. Laurus AIex?ndrina Fruclu Folio infidente, C. B. Pin. 305. Laurus Alexandrina Chamaidaphne Col. Ecphr. I. p. 164. T. 165. f. 1. Ruscus latifolius Fruftu folio innascente. Toukn. Inft. 79. 0, Ruscus latifolius Fru&u ex medio Foliorum estra pendente. DlLL. Eltb. p, 333. T. 2;i. f. 303, Bb 4 ii. DS2L. vi. ÏTUJLi iii. Afdeel. xx. ïoofd* ïuk. 11. Ruscus lypopbyl- Ondcrblaige.  D i o i k i k. 393 s, die met een Lancetvormig Blaadje gedekt zyn, waar van één of twee vrugtbaar. De' Blaadjes van den Kelk zyn fmal en platach-f „ tig, Violet van Kleur, zo wel als 't Honig-'1 „ bakje. De Vrugt, een Eyronde, hoogroode,' 3, eenzaadige Bezie , met een Styl bepaald, „ wordt in 't volgende Jaar ryp, bevattende 3, een of twee half Klootronde Beenige Zaaden, gedekt met een week,witachtig Spon„ gieus, Smaakeloos Vleefch. Het Afkookzel „ komt in de Gorgeldranken , zynde tegen hec „ hangen van de Huig door Linn^os ook j, aangepreezen." Het Loof, naamelyk, van dit Gewas, dat fomtyds wel een Ellc en hooger groeit, is de Uvularia der Apotheeken; dieu naam, waarfchynlyk, uit zekere verbeelding van overeenkomst met het Lelletje, dat ons boven inde Keel hangt, bekomen hebbende Hierom noemen de Duitfchers hetzelve Zapfflein Kraut , Zungen-Kraut en Kehl-Blat, dat is K cel-Blad. Het heeft ten famentrekkende hoedanigheid, cn is daarom tegen Ongemakken , die uit te groote llapheid en vogtigheid ontftaan, aangepreezen. (4) Muisdoorn met de Bladen aan de kant Bloemdraagende. Deeza (4) Ruscus Fol. marp'ne FloriFeris. H. Cliff. 4(5+. Rusciur [at'folius c Foliorum finu Fionfer et Bacciler. DlLL. Elth. a.32. T, 250. f. 332. Bb 5 h. deel. vi, stu«. III. iFDEEL.' XX. lOOFD- ros yigenefa. 'V. Rüscia 'yna.  394 ïweehuizice Heesters, HL Afdeel. xx. Hoofd stuk. Sanur.tes- tip. 1 i j c i i t t t a n g d d Deeze wordt Manwyvig genoemd, om dat zy op den zelfden Stam Bloemen en Vrugten voortbrengt, volgens D illenius, die 'er de Afbeelding van geeft en aanmerkt dat de Mannetjesen Wyfjes - Bloemen , in dit Gewas, daar in verfchillen, dat de eerften tot hun Bekertje Stuifmeel üitgceven , de anderen daar in het Vrugtbeginzel bevatten, zonder Stuifmeel; zynde door hem geene Meeldraadjes, in eenige Soort van Muisdoorn, waargenomen. Wat de Geftalte aangaat, die is niet onbevallig ; zynde het een zweepig Gewas , met Stengen van twee of meer Ellen , bezet met rakjes van een Handpalm of byna een Voet ang, die digt gebladerd zyn. De Bladen gely:en naar die van de gewoone Muisdoorn, doch ^yn driehoekig en eenigszins Piekvormig ,• fomnigen met een hoekje op zyde uitgefneeden, levens het welke, aan de onderzyde des Blads, !e Vrugtmaaking gefchiedt. Hier, naamelyk, omen, in de Ma3nd Mey, tropjes voort van ;rocne Bolletjes , die, in vyf of zes Weeken olgroeid, zig openen als een Bloem, in zesfen sn bodem toe verdeeld, en een dergelyk Bekerje als in de andere Soorten bevattende, 't welk an den rand met zes Blaasjes, die het Stuifleel uitgeeven, in 't ronde famengevoegd, beroeid is. Hier uit blykt dan, dat onze Ridder te regt it Geflagt onder deSamenteeligen geteldheeft; swyl het, naamelyk, ook dus gefield is in de gewoo-  D I o I K I A. 395 gewoone Muisdoorn , die echter maar drie Meelknopjes heeft op den top van 't Honig-' bakje, welke van onderen famengegroeid zyn. De Vrugt, een ronde Bezie, kreeg inde El-1 thamfche Tuin haare volmaaktheid eerst in 't volgende Jaar. De Groeiplaats fcheen te zyn op de Kanarifche Eilanden. (-7) Muisdoorn met een tweeflagtige Tros aan 't end der Takken. Tot deeze Soort betrekt men de Smalbladige Muisdoorn , wier Vrugt op 't end der Takjes groeit, van Toornefokt, die aanmerkt, dat 'er de Afbeelding van gegeven zy in 't Aanhangzel van den Leidfen Tuin , door H e rmannüs, onder den naam van Alexandrynft Laurier, welken naam, als gezegd i>(, de Tweede Soort ook voert, zo wel als de Derde, Gedagte Hoogleeraar befchreef dezelve dus. Deeze Alexandrynfe Laurier is een Hee,, fterachtig Gewas met ve'ele buigzaame takkige „ Rysjes, van een Elle lang, verfierd met helder „ bly-groene gefpitfte Bladen, naar die dei „ Myr (5) Ruscus Racemo termina'i hermaphroditico. H, Cliff. 466. R. Lugdb. 227. Couan Alotisp 511. Ruscus angaftifolius Fru&u fiimrais Rauiulis innascente. tow.ns. Inft. 79, Laurus Alexandrina Fruólu e fummitate Cauliuirj prodemire, H. Reg. Par. H. Lugdbat. 679. Ic. p &% 1 MlCH Pis, 82. Laurus Alexandrina anguftifolia Ramola. Mdbis. Riff,. III. p. 541. s. 13. T. 5. f. Fabr. 'Helmjk p. 39. Hall Gtett. 78. II. D£ll. VI. SMS, 111; Vfdeel. XX. iOOFD- TUK. iyngenfjia^ V. * Ruscus llacemofus. Getroste.  395 Twïehützige Heesters. iii. Afdeei xx. Hoofd stuk. .,, Myrten gelykende. In de Maand September '„ komen uit de toppen der Takken kleine „ roede groenachtige Knopjes , van onderen ( „ met eene ecnbladige bleek groene Bloem " „ [of Kelk] , die in zes kleine Tandjes ver„ deeld is , bekleed , welke verflenzendc de „ Knopjes veranderen in Kogelronde fchoon „ roode Vrugten, naar de Besfen van de As„ pergies zweemende. Deeze bevatten, onder 3, een dun Huidje , in weinig Vleefch , een „ enkele, ronde, harde, bleeke Pit. Het geeft „ van onderen veele lange, witte, Vezel-Wor„ telen, als die der Aspergies, uit eenen Knob„ beligen Stoel." De Vrugt is derhalve eenzaadigen de Bloem tweeflagtige maar hoe de Kelk en Bloemkrans hier vercenigd kunnen zyn tot een Vleezig Lighaam; terwyl die van dit Geflagt geen Bloemkrans (Corolla) gezegd worden te hebben , is my duifter. De Rang der Manwyvigen levert ook mair één Geflagt van Tweehuizigen uit, naamelyk dit, "t welk ter eere van de Kruidkenners Cl'ur i u s, in 't Neerduitfch Kluit, Vader en Zoon , wien de Leidfe Akademie - Tuin zyne opkomst grootendeels te danken heeft, is benoemd. De Kenmerken zyn, dat de Kelk en Bloem ryfbladig is , bevattende in de Wyfjes drie Sty-  D l o i k i a. 397 Stylen, en de Vrugt een driehokkig Zaadhuisje met enkelde Zaaden. Zeven Soorten ,' die altemaal Heefterachtig en meest van de Kaap afkomftig zyn, komen thans in hetzelve voor; naamelyk. Cl) Clutia met ongefteelde fmal Lancetvormige Bladen en eenzaame opftaande Bloemen. Het Afrikaanfche Gewas, naar den Alatcrnus gelykende , met Bladen van de zogenaamde Hemelfleutels, door Commelyn afgebeeld, behoort tot deeze Soort. Hetzelve was uil Zaad in de Amfterdamfe Kiuidtuin geteeld hebbende een Stam van anderhalf Voet hoog, bezet met ongefteelde Sappige Bladen, die vol gens de Afbeelding taamelyk T.ancetvormig wa ren, en wat famentrekkende van Smaak. Uil derzelver Oxelen kwamen kleine Steeltjes voort, met een Bloempje in vyven gedeeld , uit eer vyfbladigen Kelk, behalve de Meeldraadjes me geele Topjes, een Styl hebbende, die aan dei top gekroond was met vyf geele Draadjes. Zit daar de reden, dat dit Gewas Manwyvig ge noemc (i) Clutia Tol. fubfesfilibus Lineari-Lanceolatis, Flor. Co Htatiis ereclis. Syst. Nat. XII. Gen. 1140. p. 662. Veg XIII. p. 751- H- C1'f- R- L*iA- ZQi' Cl0t0n Fot lineari-Lanceolatis. H. Cliff. +44- F<*»>- Tithymalus Arboreu: Sec PL' K. Pby*' zi°' l' 1 Cnan1JElea Fo1, oï>lon2is &c BOTM. Sfr. T. 43- f. 1. Alaternoides Afr. Telephi folio. Comm. Hert. II. p. 3. T. 2. Mat, II, UïSl., VI. STUK» in. Afdeel. XX. Hoofdstuk* 1. ClutiaAlO' terr.oides. ymalbladi.e. 1 l l i  39S Tweehuizige Heesters, Ut Afdeel. xx Hoofdstdk. vige. I 1 J ] a b € , f d S g I { a 1 nocmd wordt. De Vrugt aangaande, die is 'ef zekerlyk uit de van de Kaap gezondene bygevoegd : want het Gewas hadt in de gtzegde Tuin nooit Vrugt gegeven. Zo was de Clutia ook onvrugtbaar in de meefle Hoüandfche Tuinen , maar te Leiden vondt Linnjecs dat dezelve Zaad voortbragt, en befloot hier uit, dat 'er een Mannetje moest zyD, 't welk zyn Ed. ook ontdekte (*). Van het Wytje deezer Soort fchynt de Afjeelding te zyn, welke door den Hoogleeraar f. Burmannus, onder den naam van Chanalea met langwerpige geribde Bladen, de Bloenen uit derzelver Oxelen voortkomende, in Fig. t, op zyne drie-en-veertiglte Plaat van Afri:aanfche Plantgewasfen, is medegedeeld, 't Is vaar, zyn Ed. zegt, dat de Bladen als die van tosmaryn zyn , doch de uitdrooging heeftze anmerkelyk kunnen veranderen, "in de Afcelding zyr.ze byna volftrekt Liniaal of overal ven breed, en dc Kelk was, volgens de be;hryving, in vieren gedeeld, met korte, rone Bloemblaadjes en kleine Meeldraadjes, den tyl omringende, die van boven in drieën was edeeld : maar de Geftalte toont een aanmerelyke overeenkomst met het Boomachtige 'Wolfsmelk van Piükeset, dat Bladen heeft s de Peperboompjes , en dit Gewas hadt de idder Croton, met Liniaal Lancetvormige Bladen, (*) Philos, Bot. p. S2.  III. Afdeel xx. Hoofdstuk. vigt. Pl.XXXVl Fig. i . : (*) Hort. Lugditt. II. p. z6o, 400 Tweehuizice Heesters» Van deeze heeft de beroemde Commelyn, in de Amfterdamfe Tuin , een Afbeelding gegeven onder den naam van Ethiopifche Heejter met Porfelein-Bladen, de Bloemen uit den witten groenachtig. Men vindtze Clutia met ge* fteelde Bladen, door LiNt\iEus, genoemdj-iu de Cliftbrtfche Tuin , en de Groote B o e rhaave , van wien de Geflagtnaam zyne afkomst heeft , befchryft het Wyfje van deeze (zo de Heer A vanRoyen zegt,) onder den naam van Clutia; als „ Bladen hebbende, ,, welke naar die van Porfelein gelyken, val„ lende 's Winters af: een vyfbladigen afval„ lenden Kelk , en daar in een vyfbladig bleek „ Bloempje. De Eijerftok, (zegt die Hoog5, leeraarj in 't midden van den Kelk , geeft „ een lange regte Buis uit, met een rond Top,, je , daar een tedere Buis om heen groeit, „ Straalswyze met vyf Meeldraadjes, byna in „ 't bovenfte, bezet; wordende de Eijerftok, „ door aanryping, een driehokkige Vrugt, ge„ lyk in de Ricinus plaats heeft" (*). . Ik heb gelegenheid om de Afbeelding aan 't 'licht te geeven, zo van het Wyfje als van het Mannetje, met en benevens de Bloemen , waaruit derzelver verfchil en tevens blykt, dat de Vrugcmaakende deelen hier boven ondereen gemengd zyn. Het Takje van het Wyfje, PI. XXXVI. f tg. 1. naar alle waarfchynlykheid uit den Leid- fchen  D ï ö I K 1 A. 401 « I frfren Tuin geplukt, heeft de Bloempjes zeer ; lang gedeeld, gelyk in de fterk vergroote Afbeelding van een derzelven by A blykt, alwaar men ziet , hoe dezelven vyfbladig zyn, in een dergelyke Kelk vervat, en hoe in \ midden van dit Bloempje zig een drieribbig rond Vrugtbeginzel bevindt, dat een Styl heeft, die zig ver. Meelt in drie gegaffelde Punten , aan 't end eer weinig dikker of geknodst, 't welk de Stempel zullen zyn. Van het Mannetje heb ik verfchei 1 de Takken van de Kaap gekreegen, die beze zyn met zeer kort gedeelde Bloempjes. Ee Takje daar van is in Fig. 2. vertoond. De Tak I ken zyn > tot boven toe, vol kleine witachtig Pukkeltjes, zo wel als de Bladen, inzonderhei aan de onderzyde: welke Bladen ook langwe: piger voorkomen , dan in het Wyfje, cn c dergelyke manier naar onderen roodachtig wo den, 't welk den bynaam van Schoone aan dees Soort geeft. De bovenden zyn dikwils aan de rand ook een weinig uitgegulpt, cn fmaller d? de onderden, ja byna Lancetvormig; insgelyl rcdelyk lang gedeeld. De Bloempjes kome ' hier menigvuldig, en dikwils meer dan één, u de Oxelen voort, op zeer korte Steeltjes. E< derzelven is , met flerke Vergrooting, by ) vertoond, waar in men een deel ziet, dat c Geftalte van een Styl heeft, boven uitloopenc in een zwartachtig Puntje met een geknoptt Stempel, doch daar beneden Straalswyze g kranst met vyf Meeldraadjes, die byna Uv\ C c fo TI» DsSL. VI. STUK. HL Afdeel. xx. Hoofdstuk. G ynen, welke naderhand in Sweeden dcor Lin^eus aangewend zyn, om de Pifang-PIanten £aad te doen draagen ; noch van het voorgenelde Befluit, daar uit opgemaakt, dat deOostndifche Pifang een Basterd-Tuk en dus natuuryk onvrugtbaar zoude zyn fi.). Ik zal alleen* de Waarneemingen van den fchranderen iAssELQüiST, in het midden deezerEeuw, en dien opzigte in 't werk gefield, gededtelyk ner inrukken. „ De groote Leermeefter itelt zes Meeldraadjes, doch in ontelbaare Bloemen, door my in Egypte onderzogt, heb ik 'er niet meer kunnen vinden dan vyf, die allen van gelyke geftalte, famengedrukt, aan de eene zyde platachtig en een weinig gefJeufd. aan de andere zyde verhevenrond , een weinig „ lan- (*) Ctrnmtrc. Vuur. Norimh. Ann. i73S. p. 42, 4S,IoS Ann. 1741. p. js5 f 3SJ, (t) Mai. C*f. AW. Curi.for. VOL. VIII. App. p. iS(J. [D Vid. Amotn. Acad. Vot. VI. p. 294,  PoLYGAMIA. 413 langer dan het Bloemblad, en allen met Meel„ knopjes voorzien waren, omringende den Styl.' „ De Meelknopjes, ieder aan de yoorzyde van „ zyn Draadje, in de bovenfte helft, aange-s „ grneid, hebben een Sleuf daar het Draadje „ doorloopt, en verecnigen zig opwaards, doch „ fchciden nederwaards van elkander, loopende ,, dus ieder in een klein, vry geplaatst, Puntje „ uit. Dezelve omvatten den Styl digt met „ hunne Randen als met twee Armen , inzon„ derheid wanneer de Bloemfcheede nog maar „ weinig gaapt , dat zeer bekwaam is tot de Bevrugting; zynde boven een weinig van eï„ kander en van den Stempel afgeboogen." „ Aan den Voet van den Styl, pas boven het ,, Vrugtbeginzel, is een Honigkuiltje, 't welk „ gedekt wordt door het onderfte breede end ,, van een Haairachtig dun Draadje, dat zeer „ kort is, zynde buiten twyfel het zesde van „ den Ridder. Veeleer, nogthans, zou ik dit „ Kuiltje, met het gezegde Draadje en het Ho, nigbakje van LiNNiEUs , een tweede Bloemblad of de onderfte Lip van de Bloem heeten. „ De Stempel is niet geknopt maar geknodst. ,, De Bloemfcheeden, anders bleek groen, zyn „ ryp wordende getekend met donker paarfche „ Streepèn. De Meelknopjes zyn bleekrood: 4, de grond van de Bloem is witachtig geel; de ,, tip van eene droevige bleek blaauwachtig t, roode Kleur. De Wortel is zeer fchoon hel„ der groen." h In K» S^s.. VI. STUS» nu Afdeel; xxi. Hoofd. tuk.  III. Afdeel. xxi. Hoofdstuk. Eenhui- s 5 S, 3! j: 3! 3)3 3 33 3» 33 J' 33 3> 31 3» 3> 33 33 3) at 414 Veelwyvice Heesters; 33 In Egypte heeft het Gewas zyn Bloeityd », in de Maand Oktober en 't begin van No„ vember. Na het afloopen van 't Nylwater, „ naamelyk,begint het een BloemlTeng tefchic' 3 ten. In 't midden van December zyn de „ Bloemfcheeden met volle Bloemen beladen. , Tegen 't ead van 't Jaar, of in 't voorst van , 't andere, verflenzen allengs de onderfie , Bloemfcheeden , die bevrugt zyn , met de , Bloemen , en anderen daar boven gaan we, derom open. In Maart is de Bevrugting , voleindigd en de Vrugt geformeerd, die aflengs aangroeit tot deMey-maand, als wanneer zy haare rypheid heeft bekomen. Zy bloeit derhalve als de Warmte gemaatigd en de Grond met Vogtigheid zeer vervuld is; , doch wordt ryp met zeer heete Zonnefchyn^ gelyk men 's Voorjaars in Egypte heeft. Naar dat de Bloemfcheeden afvallen , wordt de Steng grooter, tot de langte van twee of drie Voeten aangroeijende." „ De Vrugt bevat, binnen een Lederachtige Huid , een zoetachtig Vleefch harder dan dat van een Pruim en weeker dan dat van een Dadel, een weinig Lymerig en Meelachtig, doch gcmakkelyk fmeltende in de Mond; zo dat men 't niet, ten minfte niet veel, behoeft te kaauwen. Zy kan niet langer dan een Week bewaard worden , in 't Klimaat van Egypte, of zy wordt zuur, en dan heeft zy den Smaak volkomen van Brood-Deeg, 93 dat  •POLTCAMIA. 415 Si dat eerst begint te giften (*). Men kanze. „ van 't begin van Mey tot het end van Oktober, in dit Land frifch hebben, en over„ vloedig bekomen te Rofette, doch te Kairc „ zyn zy zeer fchaars, hoewel 'er geen Boo„ men van dien aart ontbreeken: want deeze j, zyn meestendeels onvrugtbaar, brengende „ maar weinige Vrugten voort, ten diende var „ de Vrouwen der aanzienlykfte Luiden." Van het algemeene gebruik, dat men van deeze Vrugten in de Oost- en Westindiën maakt, zal ik niet uitvoerig fpreeken. Wy hebben in Europa geen Vrugt, die dezelve evenaart. Onryp en groenachtig zynde ftrekt dezelve voor Brood, kunnende of raauw gegeten, of op veelerley manieren gekookt, gebraden en geftoofd worden, zo dat men 'er allerley Pottagiën van maakt, die, naar de manier van bereiding en het gene'erby gedaan wordt, meer of minder lekker zyn. Eenvoudig doorgefneeden en gedroogd, fmaaken deeze Vrugten als Vygen, en zyn tevens zeer voedzaam. Aan Schyfjes gefneeden en in de Pan gebakken , overtreffen zy, in Smaak, dc lekkerfte Peeren. Veelal worden zy , gelyk de Aardappelen , van de Indiaanen en Negers by Vleefch of (») Men begrype eens, hoe de gedagte Verlpieders van. "t LandKanaan, Nam. xiii, dan een Tros van llanannen zulk een verren Weg, in byna een dergelyk Klimaat, goed zouden hebben kunnen houden, om die Vrugten aan 't Volk te wrroonen. Zie Bladz. 408. II. Deel. VI. Stuk, m Afdeel.' xxi. Hoofdstuk.Me-mik.'*, Gebruik der Banannen. t i l  4i6 Veelwyvige Heesters. III. Afdeel xxi. Hoofdstuk. Eenbiti zigt. of Vifeh gekookt en dus gegeten. Met Wy'r); ' Suiker en Kaneel, geftoofd zynde, wordende 'er de lekkerfte Geregten voor de Europeaanen van gemaakt ; ryp zynde is de Vrugt Citroengeel, cn dan ook zeer lekker, doch moet met voorzigtigheid gebruikt worden even als alle verkoelende Vrugten in de heete Klimaaten. Maar, wanneer de groene Banannen in Huis aanrypen en geel worden, dan zynze zo gevaarlyk niet. Ovcrryp geworden aan den Eoom, is de Schil zwart en het binnenfte gelykt naar Eoter. De Vrugt heeft een Komkommerachtige geftalte, zynde dikwils een Voet lang en een Duim of daaromtrent dik, met een dikke Schil als een Citroen. Ik heb 'er een, in Liqueur, die agt Duimen lang is en omtrent twee Duimen dik ; komende dus overeen met de gemeenfte Soort in Oostindie , volgens het zeggen van Rumph. De PiTnng-Srnjik- hrengt, als hy een of twee Jaaren oud is, eenen Tros /an zodanige Vrugten voort, zo zwaar dat een Man hem naauwlyks kan draagen. Aan een dikken Steel, die de Bloemfteng is geweest, zitten van tien tot vyftien en meer Bondels, ieder van tien tot twintig zodanige Vrugten overhoeks, 't welk den geheelen Tros,°van i/erre , niet kwaalyk naar een der zwaarfre üijen-Risten doet gelyken. De onderften zyn rypst, de bovenften onryp ; ja, daar zitten doorgaans nog Bloemen, die met haare vyf roo-  zeer Sappig zyn, tot de Arwm of Kalfsvoet bebporende (*) , heeft niet meer waarfchynlykheid dan dac der hedendaagfche Egyptenaaren of Egyptifche Tuinlieden , die elkander wys maakten, dat het Gewas eerst voortgekomen ware van een Dadelfteen, geplant in den Wor» tel van de Colocafia , en dat het nog op die zelfde manier voortgeteeld zou kunnen worden. Hasselquist hun vraagende, waarom zy dit dan niet deeden , kreeg. tot.antwoord, dat zulks de moeite niet waardig zoude zyn, aangezien het zig zelve zo gemakkelyk, door Uitloopers aan den Wortel, voortplant.. Immers, terwyl 'men verfcheide Wilde Gewasfen van deezen aart vindt, is het veel geloofbaarer, dat dezelven door aankweeking in de Tuinen en kundige Behandeling gebragt zullen zyn tot het draagen van goede , vette , zoete en zwaare Vrugten, even als men dit in de Ooftboomen en andere Gewasfen ,1 die Sappige Vrugten draagen, waarneemt. En , dat de Vrugten der tamme Banannen geen Zaad inhouden, is niet meer te verwonderen, dan dat zulks plaats heeft in fommige Soorten van Druiven, enz. De (*) Ajunt müki infitam hmc Plantam oh'm fnisfe Canna; Sacharina: fupra Culcasfia; radicem. Alp. J&g-jpt. Cap. 22. Hier mede kan hy de Indiaanen niet bedoelen , die van geen in enten der Boomen weeten, zo RUMFHUJsaanmerkt: offchoon Linnmjs dit Denkbeeld op rekening van de Indiaanen ftelt. Mus. Cliff', ad finem, ' Dd 4 II. Deel. VI. Stuk. IIÏ. Afdeel» XXI. Hoofdstuk. Mtintikj**  432 Veelwtvige Heesters. III. Afdeel- xxi. Hoofd* ET UK. V. Mimcfa Unguis Cati. Katten • Klaauw. TL Mixsf* ttrgemina. Driepaarifie. (5) Mimofa die gedoomd is, met tweepaarigi ftompe Bladen. Zeer bekend, in de Openbaare Kruidtuinen, is deeze, die Katten-Klaauv genoemd wordt, wegens haare fcherpe Doornen. Zy heeft de Bladen twecpaarig , en voert daarom den naam van Vierbladige by Plumier. 't Is een Boomachtige Heefter, op Jamaika overal in de Velden groeijende, en door de twee fpitfe, regte Doorntjes, aan de Gewrichten der Takken, grootelyks kwetzende en in de Kleederen haakende als de Klaauwen van een Kat. De geftalte gelykt eenigermaate naar die van de Acacia, maar de Bloemen groeijen aan ronde Hoofdjes , op lange Steelen. Zy zyn eenbladig en hebben veel Meeldraadjes, die tot één Lighaam famengevoegd zyn. Daar uit komen lange vertheidelyk omgedraaide Haauwen voort, die zwartglanzige platte Zaadjes bevatten. (6) Mimofa die ongedoornd is , met drieparige Bladen. Die gefteldheid der Bladen , om welke zy Drie- (5) Mimcfa Spinofa Fol b;geminis obtulïs. H. CliJ ia-*. rU Lu'ii. 470. Acacia qnadiifolia lïliquis cincinnatis. Plum. Tc. T. 4. Mimofa Fmticofa icc. Brown. Jam. 251. Acacia jaodamaaodo accedens &c. Pluk. Pbyt. i. f. f. Acacia Arjoiea majot fpinofa &c. Sloan. Jam. i$z. Hifi. IL p. $6f (f) Mimcfa inetrais Fol. lergeminis. Jaoq^ Amer. Hifi. >«j. Acacia Frutescens non aculeata , Flore purpurascente. ?Lü.m. Sp. ij. Ic. 10. f. 1.  ï'o L r s a u i a. 4."3 Driepaarige genoemd wordt,, doet deeze Soort by alle anderen uitmunten. Zy voert den naam Af van Heefterachtige Ongedoornde Acacia by Plu- h( mier , en is ook door den Heer Jacquin, in deST Bosfchen van Martenique, waargenomen. le-M> der Bloempje heefteen menigte van Draadachtige Meeldraadjes, die tot één Lighaam farriehgegroeid zyö, eh dikwils viermaal langer dan het Bloempje , vertoonende zig het Vlies, dat dezelven famenhecht, door zyne vyf Lippen, ais waren 'er twee Trechterachtige Bloempjesin elkander geftoken. De Haauw is lang en platachtig, gefpitst, eenhokkig met twee Kleppen, Öie na het open barften Spiraal zyn opgewonden. *** Met de Bidden gepaard en tevens gevind; . (7) Mimofa die ongedoornd is en Paarfteelige Vinbladen heeft , aan de zyden van denl v Steel overhoeks, aan het end gepaard. . Deeze is, onder den naam van Ongedoornde 'Acacia, met Walnooten-Booms Bladen en eene paarfehachtige Bloem, door Plumier opgegeven. De Bladen zyn in dezelve zeer groot en fpits Eyrond, by vyven, op de gezegde manier, aan een Steel, die zig met een anderen famenvoegd j geplaatst. De Bloemen ongefteeld ; trops- (7) Mimofa inermis, Fol, conjugati», Pinnis terminalibüs oppofitis , lateralibus alternis. Acacia non ipinofa, juglarrdis iTolio. ÏLUM. Spec. 17. It. 9. Ee li. Diii. vi. Stvk* :ita: JEELi tu. lOFD» 3K. noikfa» vii. Mimofa iiifolia. Brccdbiaagé.  III. Afdeel xxi. Hoofd stuk. Etr.tui- 438 Veelwtvige Heesters. is nitC echt. Zulks met Re gids en anderen af te leiden van de opklimming en nederdaaling der Vogten, door zekere Pypjes, overeenkomende met de bovenfte en onderfte Oppervlakte der Bladen en van de werking der Klapvlies]"» daar in; fbydt tegen de fchielykheid der aandoening, en de onvcrfchillighe'id, waar en hoe men bet Loof aanraake: zo dat die verklaaring ook geenszins ftrookt. Men moet hier acht geeven , dat hetzelfde in dit Geval gebeurt, 't welk plaats heeftin de Slaap der Planten; want deeze Gevoelige laaten tegen den Nagt, op de zelfde manier , haare Blaadjes hangen, even of zy verflenst waren , en berftellen zig 's morgens. Des men in de eerfte plaats niet denken kan, dat de Loop der Sappen zo lang zou Je ftil geftaan hebben ; in de tweede plaaa duidelyk ziet, dat de Veerkragt de Oirzaak niet kan Zyn. Men moet die zoeken in een fterke aandoerf ykheid voor Prikkeling , gemeènlyk Irritabiïite'it genaamd, en m Stuipachtige beweegiugen, daar u:t voortkomende, die derhalve, even als zv in fommige Menfchen plaats hebben, ia anderen niet: zo ook maar in eenige Planten heerfchen. Daar toe wordt iets, dat met de Zenuwen van 't Menfchclyk Lighaam overeenkomst heeft, vereifcht, 't is waar, en wat ftrydt 'er tegen', dat 'er zodanig iets in de Planten zy ? De Deelbaarheid derzelven, nu de Polypen der Zoete  POLYCAMIA. 439 Zoete Wateren ontdekt zyn, geenszin*. Elders heb ik daar van iets meer gezegd (*}. Het Gewas is Heefterachtig, met bleekgroe-1 ne Stengen en Takken, die broofch zyn, met1 een wit Merg gevuld, vierhoekig, digt bezet' met ryën van geele Doorntjes. Op omtrent een Duim afftands van elkander komen hier Bladfteelen aan, van dergelyken aart, ruim een Duim lang, ieder aan 't end zig in tweeën verdeelende en met vier Blaadjes bezet, die van agteren ruig zyn, van vooren glad en bly-groen. Zy zyn niet veel kleinder dan de Sennebladen , en gelyken ook eenigermaate naar die, doch zyn fcheef , in de eene helft fmaller, en het binnenfte Blaadje , naast aan den Tak, zo veel kleiner, als ik gezegd heb. Aan de Oxels der Bladfteelen zyn ftyf gehaairde Stoppeltjes, tusfchen welken een of meer Bloernfteeltjes, insgelyks hoekig en gedoomd, die aan 't end een ruig Rolletje hebben , beftaande uit paarfche Bloempjes , met witachtige Meeldraadjes , en veele bleekachtige gedoornde Schubbetjes. Hier op volgen Vliezige Haauwtjes, meer dan een Duim lang , in 't ronde op het Steeltje geplaatst, bleek van Kleur en ruig, op de kanten als met Doorntjes gehaaird , en famengefteld uit gezwollen Leedjes. Het Zaad ryp zynde wordt in de omtrek van het Haauwtje een (*; Zie hst II. Dezu I. Stuk van deeze Nat. ffijiorie, blad*. 4» enz. Ee 4 II. Duu VI. Stuk. III. flFDEEL. XXI. ■loOFD. TUK. Monnik}**  m. Afdeel xxi. Hoofd STUK. Eenhui* 2Ï2». J J I t d E Vi n Si fc dt k£ da 442 VlELWYVIGE HEESTER*. Haauwdraagende Brafiliaanfche Boom van Balt hin lts, met Walnooten Bladen en eene uiter" maate lange Haauw: zo wel als de allergrootfte overblyvende Phafeolus van S l o k n e met verdeelde Bladen en een zeer groote gedraaide ftjil, op Jamaika waargenomen |n Oostindie valt zy op Ceylon, wordende aldaar Pafittha van de Inlanders geheten en Perim Kaku Valli op Malabar , dat de zogenaamde St. Thomas Boonen zouden zyn. Rumphius noemtze Zee-Boonen, om dat zy veel aan 't Strand gevonden worden, en zegt, dat die Vrugten, welken C lu s i u s onder den naam van Zeer groote Brafiliaanfche Haauw, Boomachtige Boon en 't Hart van St Thomas, in 't eerde, zevende en igtiïe Hoofdftuk van zyn Derde Boek der Uitleemfche Zaaken voorftelc, allen tot het Geflagt 'an Parran of Haauwdraagen de Touwe-Struiken , gelyk ook dit Gewas is, behnoren Dewvl die laauwen en Boonen zeer verfchillen, zo moe=n 'er dan aanmerkelyke Verfcheidenheden van it Gewas zyn, 't welk men in de eerfte opfjag iet hgt tot de Mimofaas zou betrekken. Het is een der meest verwarrende Bo'fchtouen ,n Oostindie, zegt die Autheur, beklimiende met zyne Wenteltrapswys' gedraaide ruiken de hoogfte Boomen, en dikwils verhetdene derzelven zodanig aan elkander verbinnde, dat de een zonder den ander niet om n vallen. Niet verder kunnende oploopen n laat het zyne Touwen nederhangen, die zig  P O L Y G A M I A. 443 zig alsdan in groene Ranken verdeden, welke een zo digt Loof maaken , dat men fomtyds dat van den Boom niet onderkennen kan. DewylE het veel by de Yzerhout-Boomen opklimt, heb-s ben fommigen de Vrugt daar van voor de Vrugt dier Boomen aangezien. De Bladfteelen verdeelen zig in tweeën, en daar komen doorgaans twee paar Bladen aan, regt tegen elkander over , loopende de Steel in een Klaauwier uit. De Bloemfteelen , die een Span of anderhalf Voet lang zyn , komen voort uit de Oxels der Bladen. Zy zyn Aairswyze digt bezet met kleine Knoopjes van Mosachtigc Bloempjes , beftaande uit tien Meeldraadjes , en de onderfte derzelven brengen gezegde Haauwen voort, welke drie of vierdhalf Voeten lang zyn, vyf Vingeren breed, plat doch als in Leden verdeeld en knobbelig naar 't getal der Boonen, die daar in leggen. Sommigen zyn regt, anderen krom als een Sabel , en het getal der Boonen is grootelyks verfchillende. Men vindt 'er in fommigen zeven, in anderen meer, tot vyftiea toe. Deeze Boonen , die men gemeènlyk St. Thomas-Boonen noemt, hebben, zo hy aanmerkt, omtrent de grootte van Tiktakbord.Schyven; zynde fommigen meer, anderen minder plat, niet volkomen rond, maar van boven een weinig ingedrukt, en aan de zyden dikwils als gedrongen ; dus eenigermaate Hartvormig. Dc Kleur is 'glanzig Kaftanje-bruin. De Ambonfche zyn twee Duimbreedten lang en breed, Dif II. DEEl,. VI. STUK. nr. XXI. [OOFD- t-UK. inntikf*. St. Tho- mas-Booaen.  444 Veblwtvics Heïsters, III. Afdeel xxi. Hoofdstuk. Eenbui' Die in de Westelyke deelen van Oostindia groeijen zyn grooter, ronder , dikker, beter gefaifoeneerd en lichter bruin , maar zo glad niet als de Ambonfche. Ik hebze van veelerley figuur, fommigen zeer plat en nagenoeg rond , twee Duimen over 't kruis : fommigen Hartvormig en anderhalf Duim dik; en ook eene, die nagenoeg vierkant is, van gettake als een Naaykusfentje, twee Duim lang, anderhalf Duim breed en een Duim dik. Deeze laatfte heeft op de zyden zulk eene Straalswyze Tekening, als een Zonnetje, gelyk Rumphius. aan de Ambonfche toefchryft. Voor 't overige is 't zonderling, dat men zo weinig gebruik van die, zo vermaarde, Boonea heeft. Eertyds werden 'er Snuiftabak of Reukdoosjes van gemaakt, doch dit is thans byna uit de mode. De halfrype Nooten worden in Indie gebruikt om het Hoofd te wasfehen en dus te zuiveren van Schurft of ander Zeer. Zy bevatten een Pit, die bitter is, maar van het Arme Volk in Indie', als Karftengen gebraden,, gegeten wordt. De Malabaarfe en de Westindifche heeft de Haauwen veel meer gekruld en langer dan de Ambonfche. Die van 't Eiland St. Thomas, in de Bogt van Guinée, waar van gezegde Boonen haaren naam zouden hebben, geeft Haauwen, welke kort, dik en breed zyn , bevattende ieder maar twee Boonen, zo Clusius aanmerkt en uit zyne Af- beel-  Po LTCAmIA» 44? beelding blykt. Deeze worden Purgeerboonen genoemd by fommige Autheuren (*). (i<5) Mimofa die óngedoornd it, met dubbeld gevinde Bladen die aan 't end geklaauwierd zyn, de Bladjleeltjes vyf-Paarig. 't Gewas van deeze, zegt de Heer Jacquin, zelf Doornachtig, beklimt allerley Boomen, en van de Toppen des eenen in den anderen voortgaande , verbindt het 'er een menigte te famcn , zig vast hechtende aan het Loof, en hetzelve eindelyk door zyne zwaarte zodanig verdrukkende, dat de Boomen moeten fterven. Men kan de uitwerking van de Klim-op, in 't klein , daar mede vergelyken, en zig verbeelden , welke verbaazende Natuurlyke Prieelen dit Gewas, derhalve, op de Westindifche Eilanden maakt. Het is by de Ingezetenen 3, van (♦) Phafeölns novi Orbis, five Faba purgnrix latijfima Cordis figuri. j. bauh. Hifi. T. II. Libr. XVII. p. 276. Faba purgatrix latisfima ex Infuli Divi Thomas. C. B. Pin. jjg. Maar die Autheuren fchynen 't gezegde van Clusius te ver getrokken en mooglyk de Purgeerende hoedan;ghe d daar uit befloeren te hebben, dat hy 'er op 't Iïoofdft, de Faba purgatrice van Monardez gewag van maakt. Dezelve waren hem, met andere Vrugten, onder den naam van Put» geerboonen gezonden. (16) Mimcfa inermis. Fol. bipinnatis Cirrho terminatis, parrialibus quinquejuRis. Fl. Zeyl. 219. Acacia aha (candent Siliqui mulriplici; Siliquis latis. Plum. Sp. 7. Ic. 12? Enrada. Hort. Mal. IX. p. tfi, T. £7. Mimofa polytheaya. JACC^ Amer iss. T. it}. 11, dsm.. YI. stuk. Hl. riFDEEt* XU. Hoofdstak.xvr. Mimofï$ Fntadis. VeelAairige.  446 Veelwyvige Heesters. 'III. Afdeel xxi. Hoofdstuk. Eer. tui- 3 3 "3 3 3! 5! 1! 11 >3 >' »J J3 tl 33 >3 3» 35 J> 3» » 33 „ van Martenique, (zegt hy) daarom ÏDzonder„ heid gehaat , dat hetzelve de Boomachtige „ Haagen , welken zy tot bcfchuttinge voor „ geweld der Winden om hunne Su:ker-Akkers ,, planten, op gezegde marien, onbarmhartig, „ vernielt. Wart het is niet genoeg den Stam „ af te hakken ; alzo uit ieder overblyvend „ Wortelftukje aanftonds een nieuw Gewas opd fchiet. De Stam is rond , met een bruine , Schors, dikwils negen Duimen over *t kruis , dik. De Bladen zyn dubbeld gevind, door, gaans m;t drie of vier Steeltjfs wederzyds , aan ieder Steel , waar van de twee uiter, ften , na dat zy de eigen Blaadjes verlooren hebben, tot zeer fterke Klaauwieren worden, die zig om de Takken der nabuurige Boomen winden, en zo ftyf aanhechten, dat menze 'er naauwlyks afkan rukken, ja dat è y'e* niet zelden aan vast gegroeid fchvnen. Dc eigen Blaadjes zyn meestal zeven wederzyds langwerpig, ftomp en uitgerand. De Bloe' men maaken digte Aairtjes uit, van twee Du:m , allen opgeregt, ongevaar dertig by elkander cp 't end van een gemeenen Steel', van een Voet lang, die waterpas uitgeftrefct is, geplaatst. De Bloemen , die klein en groen zyn, komen ten getale van anderhalf honderd, of daar omtrert, aan ieder Aairtje voort, 't welk een getal van vierduizend en vyfhonderd Bloempjes uitmaakt in ieder famengeftelde Aair : op welke menigte van, „ Bloe-  PoLTGAMIA. 447 Bloemen, misfehien wegens de menigte van onvrugtbaare of Mannelyke , daar onder ge„ mengd , naauwlyks tien Haauwen volgen, 1 „ die zelfs nog zelden tot rypheid komen." s Hier is, volgens dien zelfden Kruidkenner,' 't getal der Meeldraadjes tien, die eens zolang zyn als de Kelk, welke vyfbladig is. Aan de voorgaande Soort heeft onze Ridder vyfbladige Bloemen, die tienmannig zyn, toegefchreeven. Weinig fchynt het Gewas, voor 't overige, van dezelve te verfchillen; draagende ook Haauwen, die langwerpig ftomp, plat, en zeer groot zyn, in veele Holligheden verdeeld en als uit Leedjes beftaande , die Eyronde, ftompe, platachtige Zaaden bevatten. De fraaije Afbeelding van Plumier toont de geHalte der Bloem-Aairen, en der Bladen, eer. dezelven Klaauwieren gefchooten hebben, aan. De Entada van Malabar is ook een klimmende Heeïter. Die Soort, welke de Heer Linnjeus thans onder den naam van Polyftachya voorftelt, fchynt hier te behooren. f17) Mimofa die ongedoornd it, met duhbeld gevinde Bladen en vyfmannige Bloem-l Aairen, de onderften vol. Een Kruidig Gewas maakt deeze uit, die tot de f17) Mimofa inermis, Fol. bipinn. Spicis pentandris, Flor. inferioribus plenis. H. Upf. I4J. MILL. Dia. T. rg2. f. z. Mimofa Herbacea non fpinofa procumbens er paluflris, Flore lureo pleno. Houst. Mf, T. i. II, Dl Et. VI. STUK* III. (VtDESL. xki. iOOïOTUK.Honoikits* XVir. Mimofa ilena. Volbloedige.  UL Afdeel. xxi. Hoofdstuk. Eenbui- XVIII. Mimtfi Pur.ttata. Geftippe dc. 448 Veelwyvige Heester ii de Gevoeligen behoort, van Vera Cruz afkom» ftig. Uit het Jaarlyks daar van in de Upfalfehe Tuin in Sweeden geteelde, heeft LinnjEüs hetzelve befchreeven. Het heeft leggende Rysachtige Stengetjes: de Blaadjes groeijen by vier paaren aan de Vinfteeltjes: uit de Oxels derzelven komen eenzaame gedeelde Aairen voort, die Eyrond en omgeboogen zyn, hebbende de onderfte Bloemen volbladig, grooter en uitgebreid, geel van Kleur,- de bovenften met vyf Meeldraadjes, die lang zyn, en een korten Styl. (18) Mimofa die ongedoornd is, mei dubbeld gevinde Bladen, regtopftaande Aairen; de Bloemtn tienmannig, de onderfien gelubd. Deeze Amerikaaniche heeft de Stengen hier en daar begroeid met Eeltige Stippen: de Bladfteelen vierpaarig met een neergedrukte Klier tusfchen het eerfte paar: de Vinblaadjes twintigpaarig : de Bloernfteeltjes met twee overhoekfe Blikjes, die half Hartvormig zyn : de. Aairen langwerpig: alle Bloempjes tienmannig; de onderften met enkele Meeldraadjes zonder Meelknopjes: de Bloemen vyfbladig. (19) Mi- (lt) tómtfa inerm. Fol. biplnn. Spicis ere&is, Flor; de«andris , inferioribus calhatls. Mimofa Frut. in Siliq. compresfis falc, umbellatis, Pediculo longisGnu. Brown j<". a55. jEfchynomene mitü ptims. Comm. Hot:. I. p'. 61, X. ju  P 0LYGAMIA. 44p (19) Mimofa die ongedoornd is, met dubbeld gevinde Bladen en tienmannige BloemAairen , de onder/ten Mannelyk zonder Knopjes: de Steng hoekig enregtopftaande. Behalve het gezegde, is deeze kenbaar aaii haare lange fmalle , gladde, Haauwtjes , en zoude , volgens den Heer Burmannus, de Niti-Todda-Valli van Malabar zyn, welke echter breede, platte Haauwen fchynt te hebben. De zodanigen waren , met haar vyven aan één Steeltje, overgekomen, uit welken Syen een Plantje op kreeg, dat naar de kleine Mimofa geleek. Door den Heer Jacquin is deeze Soort in Afbeelding gebragt. De Takken zyn Rysachtig. Sommigen hebben deeze met de volgende verward-, (2.0) Mimofa die ongedoornd is. met dubbeld gevinde Bladen , en vyfmannige knikkende j Bloem-Aairen; de Steng neerleggende. Dit" (19) Mimofa inerm. Fol. bipinn. Spicis decandris; Flor. inferior. Cafiratis Masculis ; Caule ere&o angulato, jaccj. Hort. T. go Mim. Or, non fpinofa, rarioribus Ramis Flor. {picatis. pluk. Alm. 252. T. 307. f. 4. Niti-Todda-Vall. Hort. Mal. ix. p. iS. t. 20. Fl. Zeyl. $os. Hort. Upf. 145. H. Cliff. 209. Bukm. Fl. Ind. p. 223. Mimofa Herba Zeylanica. &c. burm. Zeyl. 160. (20) Mimofa inerm. Fol. bipinn. Spicis cernuis pentandris; Flor. inferioribus caftratis; Caule decumbenré. H. lipf. r4;; Mimofa Amer. nigra , Siliq. longis angustis Allium' olerit!bus. Pluk. Alm. ssz. T. 307. f. 3. Mimola ïpnria de Éefc narabuco, dicïa Mimofa Italica. ZAtf. Hifl. tjï; Ff f!. DÈIL. VI. StuS. lik Afdeel;' XXI. Hoofd. ITUIC. XIX., Mimofa Tfir?ata. RysacHige. xx. iernambü. zna. Smalhaati'ige.  II'. Afdeel, xxi. Hoofdstuk. Eenhuizige. xxiv. Mimoja latifilifua. Breedhaauwige. : 4.50 Veelwyvige Heesters. Dit Gewas, reeds in Italië bekend, en onder den naam van Mimofa Italica afgebeeld door Ambrosinus, meende men uit Egypte afkomftig te zyn, doch Zanoni, Opziendcr van den Openbaaren Kruidtuin te Bononie , kreeg hetzelve uit Zaad, dat hem uit de Hoofdftad van Brafil toegezonden was, en noemde het derhalve Basterd ■ Mimofa van FernambuL Maar deeze fchynt geen leggende Steng te hebben gehad , als groeijende ongevaar een EHe hoog. 't Getal der Vinblaadjes was groot, en onder het eerfte Paar, op den gemeenen Bladfteel, vertoonde zig een Kliertje of Blaasje, rood als een Robyn , en een zodanig Sap bevattende, 't welk,door uitdrukking, een roode Vlak op een Neusdoek maakte. Uit de Oxels kwamen , by de Bloemfteelen , Stekels voort. De Bloemen groeiden tropswyze, en daar op volgden twee lange fmalle Haauwtjes, met kleine ronde Zaaden. De drie volgende Soorten onder de Boomen befchreeven zynde (*), gaa ik over tot de (24) Mimofa di: ongedoornd is, met dubbeld gevinde Bladen, vyfpaarige Bladfteeltjes: bogtigt Takjes en Klootronde Knoppen. Dee- (*) Zie ii. Deels lil Stuk van deeze Nat. Hij:, bladz. 109. (z-f) Mimofa inerm. Fol bipinn. partialibus quinquejupis, Umulis flexuofis , Gemmis globofis. Acacia npn Ipinofa, iiliquis htis compreslls, Flore albo. Plum. Sp. ij.Ic. t. 6.  POLYGAMIA. 451 Deeze, in de Westindiën groeijende, heeft half Hartvormige Blikjes en drie Bloernfteeltjes , de Bloemen aan Hoofdjes: een foort van Klier op den gemeenen Steel , agter de onderfte Vinfteelen : ook rondachtige tweekleppige Knoppen, uit twee holronde Blaadjes beftaande. De Bladen zyn zeer glad. (25) Mimofa die ongedoornd is, met dubbeld gevinde Bladen, zestienpaarige Blad/teeltjes , en veertigpaarige ISinblaadjes; aan 't Grond/tuk een Steelklier. 't Getal der Vinblaadjes is ontzaglyk groot in deeze Soort ; alzo de gemeene Bladlleel , volgens deeze uitdrukking,twee-en-dertigBladfteeltjes draagt , aan ieder van welken tagtig Blaadjes zyn. Dit maakt tweeduizend vyfhonderd en zestig Blaadjes, die een enkelBiad famenftellen. In de Cliffortfche Tuin heeft dit Gewas, uit Amerika afkomftig, zig bevonden. Het droeg langwerpig Eyronde platte Haauwen. (26) Mimofa die ongedoornd is, met dubbeld gevinde Bladen, de Bladfteeltjes vyfpaa- rigt (25) Mimofa inerm. Fol. bipinn. parrial. fedecimjugis; pzopriis quadragmrajugis: Glandula Bafeos petiolari. Mimofa inermis, Fol. duplicaro plnnatis, Gland. ad balln Folior. Sri, ovaro oblongis planis. Hort. Cliff. 209. (26) Mimofa inerm. Fol. bipinn. partial. quinquejugis j prcJpriis mulrjugis, Caule muricato. Acacia latifolia Alopecnioi5 des Flore albo. Plum. sp. 17- l' if. Ff S II. out» VI. stuk. im Afdeel» XXI. Hoofd» stuk. Mor.oikli. XXV. Mimofa Peregrinai Veelviölige. HXVY. MuricatM. Stekelige,!  452 Veelwyvige Heester?. UI. Afdeel. xxi. Hoofdstuk. Eenhui' tigt. XXVII. Mimoft glauca. Zee.groene. rig, de Blaadjes veelpaarig; de Steng ftekelig. In deeze Soort is de Steng niet gedoomd, maar ruuw en als ftekelig door verheven Knobbeltjes, 't Gewas heeft ftornpe Blaadjes, wier getal aan ieder Bladfteeltje , in de Afbeelding van Plumier, ten minden zesentwintig en fomtyds dertig is; waar door het getal der Vinnetjes by de driehonderd beloopt. Het draagt verfcheide Bloem - Aairen en de Haauwen zyn lang en breed , tropswyze op den Steel geplaatst , bevattende verfcheide ronde platte Zaaden. (27) Mimofa die "ongedoornd is met dubb. gevinde Bladen, de BladJteeltjes zespaarig, •met veele Finblaadjes en om laag een Steel klier. Dat de Blaadjes van onderen Zee-groen of blaauwachtig zyn, onderfcheidt deeze, welke Boomachtiger groeit dan veele andere Soorten. Men vindtze, onder de Afbeeldingen der Uitgeleezene Planten door Ehret, zeer fraay af- (27) Mimofa inerm. Tol. bipinn. partial. lejugis ; Pinnis plurimis; Ghndula inter infima. Mim. inerm. Siliq. pianis Membranaeeis. r. Lugdb. 472. Mimofa Arborescens Americ, non fpinofi &c. BreVN. Prodr. II. p. g3. Acacia non fpinola Sec. MlLL. DiS. T, 4. Trew , Ehret. t. stf. Acacia Iiuxi Fol. rorundioribus &c. CateSB. Car. II. p. t, 42. Acacia; limilis 8cc, KlGG, Eeaum. 3.  POLYGAMIA. 453 geheeld , cn in 't licht gebragt door den ver maarden Trew, die zig verbeeldde , dat z; toen nog nergens afgebeeld of befchreeven wa re. My dunkt ook dat de Vinblaadjes zeer fma zyn, en weinig naar Palm gelyken, veel mir dat zy breedachtig, of ronder zouden zyn dai Palmblaadjcs, gelyk in de aangehaalde uit Ca tesby. De Bloemhoofdjes zyn Kogelrond ei wit: de Haauwen plat, doch aan beide ender fpits , volgens de gedagte Afbeelding, 't Ge was, uit Amerika af komftig, is in de Ki uidtui nen niet ongemeen, en wordt tienmannig ge zegd te zyn of tien Meeldraadjes te hebben, zon der Bloemblaadjes. Het vertoont zig, door di veranderende Kleur en de fyne verdeeling vai het Loof, zeer fierlyk (*). C2.8) Mimofa met enkelde Doornen, dubbele gevinde Bladen en geaairde Bloemen. Deeze heeft van haare Afchkleurige Schors den bynaam. De Blaadjes zyn zo klein en menigvuldig, dat dezelven de Vertooning van Vo- gel- (*) Bbeyn hadt een Haauw daat van, zegt hy , van den Heer KlGGFLAAR , onder den naam van IVattepena bekomen; doch die naam fchynt eer Oost- dan Westindifch tc zyn. (28) Mimofa fpinis folitariis, Fol. bipinnatis , Flor. fpica. tis. Ft. Zeyl. 215, Acacia fpinofj ex Alis fpicat3, Fol penlias Avium referenribus. Burm. Zeyl. p. 3. T. 2. Acacia Aladeraspatana, minutisfimis Foliis, &c. Pluk, Alm. p. 3. Tj2i. f. 5. Ff 3 U. DSEL.VI, STUK, . III. Afdeel. ' XXI. Hoofd - stuk. Monoikj*. fc '* 1 I ' XXVIII. Mimofa einerea. Aichkleu* t'ge. \  III. Afdeel xx. Hoofd STUK. Eenhui ■ (+.) In Thes, ZeyUniei, loco citato. 454 Veelwyvige Heesters. gelveders aan het Loof geeven. 't Getal der Bhdfteelen is tien en dat der Blaadjes twee-entwintig Paaren. De Hoogleeraar j. Buiimannus geeft 'er een goede Afbeelding van, en befchryft het Gewas aldus. (*) „ Uit een witte „ Schors komen , by den oirfprong der Blad„ fteelen, enkelde Doornen, van onderen breed, „ regt uitloopende in een zeer dunne fcherpe „ Punt; ook witachtig: tusfchen welken fom„ tyds een Bloemfteel fpruit. De Bladfteelen „ zyn tegenover elkander bezet met Steeltjes, „ vol van kleine gevinde Blaadjes , die op 't „ aanraaken zig niet famentrekken, zynde glad, „ groen en ftomp. De Bloemen komen hier en „ daar, in 't midden tusfchen de Doorens en ,, Bladen, op lange Steelcn gcaaird te voorfchyn „ als die van den Tamarifch van Narbonne, ,, Donsachtig en van verfcheiderley Kleur, in „ 't onderfte gedeelte rood in 't bovenfte geel, „ dit door vermenging met wit een fraay aan„ zien geeft. Als de Bloemen afgevallen zyn, „ volgen gewrichte gedraaide Haauwen, gelyk „ blykt u't de bemaming , welke door H a r„ toch, op de Natuurlyke Groeiplaats, aan „ dit Gewas gegev m is " De NegenentwintigfteSoort, genaamd Hoorndraagende, is voorheen befchreeven : des kome ik tot de Dertigfte, wier Soorcelyke befchryving is als volgt (30)  hoekige Steng en Stoppeltjes langer dan de Doorn. Hc Deeze Soort, op Malabar Intfia genaamd, ,T verfchilt van de anderen inzonderheid door de at, fcheefte der Vinblaadjes ,' die als Halfmaanswyze omgekromd zyn en zy heeft bovendien de Steng niet rond maar hoekig. Men noemt het Gewas in 't Nederduitfch Wond-Doorn, volgens Commelyn, die daar toe betrekt de Boomachtige Javaanfche gedoornde Mimofa met zeer fyne Vinnetjes en een zeer groote breede Haauw, welke bruinrood is, van B r e y n. Zelf hadt zyn Ed. het Malabaarfe Acacia,met eene Klootronde Bloem en breede Haauwen, getyteld. < (40) Mimofa die gedoomd is , met dubbeld gevinde Bladen, de Leedjes van de Stengfi van boven alleen met Doornen. In de Kliffortfche Tuin heeft deeze zig be-r vonden, die afkomftig was uit Amerika. Ui) Mimofa die gedoomd is, met dubbeld ge-, (4o) Mimofa scul. Fol. bipinn. Atticulis Caulinis fupernec aculeatis. Mim. Aculeis ad furamitatem intemodiomm con'ettis &c. Hort. Cliff. zot- (xi) Mimofa aeul. Fol. bipinn. Caule quadrangulo, Aculeis recutvis, Leguminibus quadrivalvibus. Mij*.-DiS.T. T l8i f. 1 Loefl. Ui», zss. N. i4«. Mimofa und.que aculeata, Caule angulato 8ee. R. Lugdb. 47,1. Mimofa HerbacC3 proeumbens ac fpinofa &e. HOüST. Mf. F,g. bon. AMM Ha*. 586. ii. DEEL. vi. STUK. III. DEEL. im. 1OFDKOikS*. XL. Mimofa nispifa. Halfdooi» ige. xli. [uadrival- is. Vierklepigc.  PoLYGAMlA 463 jes onderfcheidt hetzelve van de meefte andere Soorten van dit Geflagt. (43) Mimofa die gedoomd is, met dubbeld gevinde Bladen, de Bladfieeltjes vyfpaarig, de Vinblaadjes tienpaarig , de gemeene Bladfleel ongedoornd. Deeze Amerikaanfche, wier Bladen naar die van den Tamarinden-Boom gelyken , volgens Plumier, heeft zeer breede Stoppeltjes, die gefpitst zyn en paarfch: de Bloemen zyn eenigermaate gepluimd , in Hoofdjes, zydelings. Weinige kromme Doornen komen aan de Takken voor. Het onderfte Vinblaadje heeft geen weergaa aan de binnenzyde. (44) Mimofa die gedoomd is, met dubbeld gevinde Bladen , de Bladfteeltjes twintigpaarig, met menigvuldige paaren Vinblaadjes. (45) Mimofa die Stoppelachtige Doornen heeft, de Bladen Paarfteelig, met zes paaren Vinblaadjes , zynde de Bladfteeltjes met een Doorn en Klier bepaald. Dee- (+3) Mimofa aeul. Fol. bipinn. quinquejugis, partialibus decemjugis, Petiolis communibus inermibus. Acacia aculeata Flore albo, Foliis Tamarindi. Plum. Sp, 17. Ic. 7. (44) Mimofa aeul. Fol. bipinn, partialibus vigintijugis, Pinnis multijugis. Syst. Nat. xii. et Veg. xiii. n. 37*- (+S) Mimofa Spinis Stipularibus , Fol, coajugaris , Foüoli' fexjugis, Petiolis Glandula Aculeoque terminatis. Syst, Nat xii. et Peg. xiii. n. 43*. ii. dsf.l. vi. stuk, HÉ Afdeel. xxi. Hoofd- iTUK. 20,111. Mimofa Tamariniifolia. Tamiriniebladige. XL'V. Tenuifolia. Fynbladi- xlv. Reticulata. Netswyze.  P O L T G a M I a. 465 (1) Araberftruik met gladde Blaadjes. ^ Deeze door den Heer Linnveus, in defi befchryving der Planten van den Cliffortfchensl Tuin, in Afbeelding gebragt, is de Afrikaanfche Heefter , die den Reuk van Amber heeft , by» PlükeneTiUs, en daarom noem ik die van*/ dit Geflagt Amberftruik. In deeze Soort komeng. voor, die Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen draagen , en anderen , die alleen Vrouwelyke hebben, van welken onze Ridder de Vrugt of Zaaden niet gezien hadt. Pontedéra, die dit Gewas Tournefortia noemt , zegt dat de Bloem eenbladerig is en Trechterachtig , op den Kelk zittende, welke een rondachtige hoekige Vrugt wordt, agt langwerpige Zaaden bevattende, die paarswyze famenhangen. 0£ nu die Kruidkenner den Kelk voor de Vrugt en de Meelknopjes voor de Zaaden gehouden, dan de Vrugt weezentlyk gezien hebbe, zal door nader onderzoek moeten blyken. (2) Amberftruik , die de Blaadjes aan den Kiel en aan den rand gehaaird heeft. ( Dee- (1) Aathospermum Folii» Isvibus. Syst. N*t. xii. Gen. 11s4. p. «79. Vtg* xiii. p. 771- Hort. Cliff. T. 27. R. Lugib. 20j. Frutex Africanus Ambaram ipirans. Plus. Alm. 159. T. 1s3. f. 1. WALTH. fitrt. 24. T. 9. Tournefortia. PONTED. Ep. II. (z) Axthosptrmum Fol, Carini margineque ciliatis. Clinopodium Africanurn procumbens, Pfyllii folii» et Capituli*, cura Calyculo Lanugine veftitis. Flux, M*nt. ji. T, Z44, Gg II. Deel. VI, Stub, in. fdeel» xxi. OOVDi 'uk. r. nthtsptri \m MM. kam, iladblifji- It, Ciliare. ' lehaaiide,'  ut Afdee XXI. Hoofi stuk. Twee huitige, I. Stilht Pinaftra. Fynboorr bladige. 466 Veïlwyvige Heesteri. ' Deeze, Afrikaanfch leggend Clinopodium by den zelfden Plukenetgetyteld,is niettemin - een Heeftertje, dat uit een blyvende Houtige Wortel maar veele Stengetjes van een Span lang, die naauwlyks getakt zyn, uitgeeft, met fmalle Lancetvormige gehaairde Blaadjes en ongefteelde Oxelbloemen; de Kelken in vieren gedeeld hebbende , met vier Meeldraadjes. Vrouwelyke Bloemen waren van deeze niet gezien. S t i l b e. De Kenmerken van dit nieuwe Geflagt zyn: fommige Gewasfen Tweeflagtig, hebben een uitwendigen Kelk die driebladig is, een in wendigen die vyftandig is en Kraakbeenig: een Trechterswyze vyfdeelige Bloem , met vier Meeldraadjes en een enkel Zaad, dat in de inwendige Kelk als in een Huikje zit. Anderen zyn Manndyk, hebbende geen mwendigen Kelk en geene Vrugt. Twee Soorten, beiden ook van de Kaap afkomltig, komen 'erin voor, naamelyk. CO Stilbe met ruige Aairen en zes fmalle Blaadjes. Door fO StUk Spicis hirfutis, Fol. fenis linèaribus. Syst. Nat ri£. XIII. Gen. i33s.p. 772. Stilbe vestita. Bfkg. Cap. p' 30. T. IV. f. 6. seiago Pinaftta. Sp. Plant. t3S. Valerianella Arncana Fruticans Fol. longis et angustisfirms. COMM. H,rt II. p. 2 is. T. 210.  P o l Y g a m i K, 46*7 Door den Heer Bergius is een Kaapfch Gewas in Afbeelding gebragt onder den naam van Stilbe veftita, 't welk de Ridder tot deeze Soort t'huis brengt. Ook betrekt zyn Ed. daar toe het gene te vooren door hem genoemd was Selago Pinaftra, als in Loof en Geftalte naar den Pynboom gelykende , welke zou zyn de Afrikaanfe Heefterachtige Valerianelle van Commelyn , in de Amfterdamfe Tuin befchree; 'ven. 't Schynt my nogthans toe, dat 'er een aanmerkelyk verfchil plaats heeft in deeze Heeftertjes, en, dat de Blaadjes by zesfen gekranst zouden voortkomen, kan ik in geen van beide de Afbeeldingen befpeuren, veel min, dat de Aairen ruig zyn. De Bloempjes zyn wederzyds gewold en het groeit aan Beekjes, zegt Linn^ius. (2) Stilbe met gladde Aairen en Lancetvormige Blaadjes by vieren geplaatst. Deeze Soort heeft de Geftalte van de voorgaande, doch is in alle opzigten kleiner. Zj heeft viervoudige, langwerpig Eyronde, gladdt fpitfe Blaadjes, die klein zyn en byna Schubs. wyze op elkander leggen. De Bloemen zyn aan 't end vergaard in een Eyrond Hoofdje, dat, als 't Gewas gebloeid heeft , uitgroeit en he Takje verlangt; zo dat de Vrugtjes op zydeko men (1) Stilbe Spicis Isvibm Fol. quaternis Lanceolatis. Ment 305. Selago Eticoides. Mant. 87. Gg 2 ii. DEEL» vi. STUKi III. Afdeel. xxi. Hoofdstuk. Dioikj*. ii. Stilie Ericoides. Heyachtige.  ÏÏL Afdeel, xxi. hoofd' stuk. BLAD- (tts Veelwyvige Heesters. men. De Meeldraadjes zyn langer dan het Bloempje, 't welk glad is, niet Wollig gelyk in de voorgaande Soort. Dus de Heefters befchreeven hebbende, gaa ik in 't volgende Stuk tot de Kruiden over. DRUKFEILEN. Bladz. 60. Reg. ii. Lees Droogbloem. ■ ■ " ■ 115. op de kant Lees Paleacea. —— 143. Reg. ai. Voor eens Lees driemaal.  BLAD WYZER. DER HEESTEREN. Van de Letters, voor de Getallen geplaatst, wyst d het Vierde, c het Vyf de en f het Zesde Stuk van het II. Deel. der Natuurlyke Hiftorie, aan. A. A alhesfcn. i d. 336 Aapedruiven. . d. 376 Aardbezie-Boom. e 91 Abelmofch. . e. 415 Abrahams-itoom. e. 345 A da nis Vygen-Boom. ƒ. 407 Akker-Brem. . e. 459 Alaternus. . d. 286 Alcanna. . d. 47/1. Alexandrynfe Laurier, ƒ. 391 Alfsranken. . d. 241 Alp- of Berg-Roozen. c 73 Althéa-Boompje. t. 408 Amandelboom van Cayen- ne. • e. 566 . (Ethiopifche)/. 426 Amber-Scruik. . ƒ. 464 Anjelier. • e. 107 Anysboom. . e. 278 Arabifche Jasmyn. d. 10 Armringen-Boom. d. 263 Afchkruid. . ƒ. 105 After. . ƒ. 101 Averoon of Averuit. /. 48 I b. ] Bakovens. 1 ƒ 419 Baliüer-Boem. ♦ /. 421 Gg Balletjes-Struik. f. 44 Balroozen. . d. 420 • Banannen Gewas, ƒ.409.419 Basterd-China. ƒ.356-367 Basterd-Senna. . 40 Beenzaader. . ƒ. 129 Beerendruif. . «. 96 Bekkeneel Plant. e. 293 Belladonna, . d, 231 Benzoïn. . ƒ. 244 Berbeiisfen. : d. 453 Berg-Besfen. * De Bafteria Capenfis, be- 'fchreeven. • _ƒ*' J58 Een geopendBloemhoofdie daar van is by e afgebeeld; een Vrouwelyk of gelubd Blommetje by ƒ , en een Tweeflagtig met zyn Styl en Meeldraadjes zeer dutdelyk,byg: zynde een der laatften afzonderlyk by h , en het Zaad by » vertoond. .' XVI. HOOFD». iTUKt 1  "4 De Eigenschappen Hl. Afdeel xvi. Hoofdstuk. en de niet minder Kruidkundige Hoogleeraar A. van Roten de Rangfchikking veranderd hadt, door den Geleerden Heer Berkhey , thans Leótor der Natuurlyke Hiftorie op de Hooge School te Leiden , niet alleen met een omftandige Befchryving, maar inzonderheid door naauvvkeurige en zeer fraaije Afbeeldingen, van alle de zo algemeene als byzondere Eigenfchappen deezer Bloemen, grootelyks opgehelderd (*). Gedagte Hoogleeraar hadt, uit de opgegevene bepaalingen van den Ridder , de volgende Kenmerken van deeze Klasfe opgemaakt. Syngenesia. SamenteéHge. De Kelk, het algemeene bekleedzel van /eele Blommetjes , is eenvoudig, gefchubd, of meervoudig. Ieder Blommetje heeft een eigen Kelk , het Kroontje zynde van het Zaad, zittende op den top van 't Vrugtbeginzel. De Bloem is famengefteld uit veele Blommetjes , die eenbladig zyn , met een lang zeer dun Pypje op het Vrugtbeginzel geplaatst, en deeze Blommetjes zyn: of Trechterachtig, met een Klokswyzen Rand, die (*) In zyn Ed. Differtat'n InsugurtKs, getyteld Exptfitlt Cbaraïïtrijlica Struïïur* FUrum, qui dictmtur Compofsti, per ]. le Francq. VAN Bf.rkhey Leid. 1760. De Friefche Hoveuier Mf.ese heeft de befchryving der SamenteeligeBloem-Gewasfèn , in navolging van LiNNaus , in de Hol[andfche Taal roorgefteld , en daaromtrent zyne Aanmerkinjen aan de Wereld medegedeeld ;1 Leeuw. 17S1, ia "* De gemeene Stoel der Vrugtmaaking ontvangt; ' veele ongedeelde Blommetjes, op ecne Schyj\ die hol, plat, vcrhevenrond , Pieramidaal of Klootrond is, eri deeze heeft de Oppervlakte Naakt, oneffen doorheen weinig ingedrukte Stippen: of Haairig , als bedekt zynde met opgcregte Haairtjes; of Kaffig, als met Elsvormige, platte, regtopftaande Kaf jes, die de Bloempjes afzonderen 3 bekleed. Deeze Samenteelige Plantgewatfen, nu, zyn door den Heer A. van R o y e n in vier Rangen , van Spatelbloemige , Kopbloemige, NaaktMoemige en Straalbloemige , onderfcheiden; hebbende zyn Wel Ed. daar in de Planten van den Leidfchen Akademie-Tuin, meestal volgens de Soottlyke bepaalingen en Geilagtsverdeelingen van den Heer L1n n te u s , overgebragt en voorgeftcld (*). De eigen Rangfchikking van den Ridder is, gelyk ik bevoorens aangemerkt heb, hier van aanmerkelyk verfchillende. Zyn Ed. merkt aan, dat 'er van de gedagte Blommetjes Twee/lag-' tigt zyn , die zo wel Meeldraadjes als een Stamper hebben : Mannelyke, die Meeldraadjes hebben en geen Stempel: Vrouwelyke, die een Stamper bezitten zonder Meeldraadjes, en Gelubde , die noch Man noch Vrouw zyn a als hebbende geen Meeldraadjes en geen Styl of Stem-  en Kenmerken. 7 Stempel. Dit heeft zo wel plaats in Spatelblommetjes als in Trechterblommetjes, en hier uit fpruiten de volgende, weezentlyk plaats hebben de, Verfcheidenheden van Samenteelige Bloemen. fTrechterachtïge Tweeflagtige in de Omtrek. ï. Trechterachtige Vrouwelyke in de Omtrek. 2. Trechterachtige Gelubde in de Met Trechter- j Omtrek. 3. achtige Twee- J Spatelachtige Tweeflagtige ïn flagtige Blom-'» de Omtrek. 4. nietjes op de J Spatelachtige Vrouwelyke ii Schyf en j de Omtrek. 5. J Spatelachtige Gelubde in de I Omtrek. 6. I Naakte Vrouwelyke inde Om J_ trek. 7. Met Trechterachtige Mannelyke op de Schy: en Naakte Vrouwelyke in de Omtrek vai den Stoel. 8. Met Spatelachtige Tweeflagtige op de Schyf' en in de Omtrek, beiden. 9. Alle deeze Verfcheidenheden zyn door dei Heer Linnjeos betrokken tot vier Rangen welke ik bevoorensduidelyk voorgefteldheb(*J naamelyk tot die van I. Egaa (*) In het II. Deels I. STUK van deeze Nttuurlik* Ui Jltriet bladz. 2+7. A 4 ■ Iï. DEBI» VI. STUK. iii. Ifdeel.' XVI. HoOFDr; STUK. I » 1 »  III. IAfdeel, xvi. Hoofdstuk. 3 De Eigenschappen I. Egaale Veelwyvery. 9, 1,4. II. Overtollige Veelwyvery. 2, 5, 7. III. Vruglelooze Veelwyvery. 3,6. IV. Noodzaakelyke Veelwyvery. 8. En daar is bygevoegd een Rang van V. Afgezonderde Veelwyvery ; als mede van VI. Eenwyvery. Deeze Iaatfte Rang, uit de Crondbeginzelen van het Stelzel der Sexen voortvloeijende, heeft 'er, zo LiNNiEus zelf aanmerkt, bygevoegd moeten worden , om dat het weezentlyk Kenmerk der Blommetjes van deeze Klasfe beltaat ïn de famengroeijing der Meelknopjes tot een Rolletje met een enkeld Zaad beneden den Voet van het Blommetje. Dit laatfte, evenwel, heeft geen plaats in alle zeven Soorten , welke tot deezen Rang betrokken zyn, en dus wordt die, by fommigen , van de Samenteeligen uitgemonlterd. De Franeker Hovenier Mee se, een niet onbekwaam Kruidkenner, zou, in zyne Verhandeling over de Syngenejia , (welke, zo hy verklaart, alleenlyk tot opheldering van het gene LinnjEus daar van gezegd heeft, ingerigt was,) echter tot dit laatlte overhellen. Hy oordeelt , naamelyk , dat de Enkelde Paaring , gelyk hy 't Woord Monogamia verduitfcht, in fommige opzigten tegen de andere Rangen ftryde, of liever, niet met dezelven overeenkome. 't Is waar, dat de Bloemen hier geenszin?  en Kenmerken. 9 zins in een Gemeene Kelk vergaard zyn , en ook niet als enkelde Blommetjes aangemerkt kunnen worden , dewyl zy in verfcheide Geflagten van deezen zesden Rang geen enke1de Zaaden geeven; maar hy heeft niet opgemerkt, dat de famengroeijing der Meelknopjes het Hoofd-Kenmerk uitmaakt van deeze Klasfe, er dat bygevolg alle de Planten, wier Bloemen dn op die wyze hebben, daar toe betrekkelyk zyn De Aanmerking , dat in fommige Soorten vai Violen zulks geen plaats zou hebben, is voo iemand , wien de menigvuldige Speeling de Natuur in de Uitheemfche Planten, endemoeie lykheid om dezelven naar de uiterfte ftrenghei in het haar behoorende Geflagt te plaatfen, bc kend is; derhalve van de noodige toegeeflyï heid in deezen bewust; van weinig belang. U het voorbeeld van't Geflagt van Laurus alleer tot de Negenmannigen t'huis gebragt, waar : Soorten voorkomen met vyf, zes en de gewoc nè Laurier met van agt tot veertien Meeldraac jes ; als ook uit dat van JEsculus, waar in c eene Soort zeven, de andere agt Meeldraadj heeft ,• en wel inzonderheid uit dat van Va> riana , waar in eenmannige , twee , drie i viermannige Soorten begreepen zyn; ziet m klaar , welk een moeite de Ridder aangewe heeft om de Geflagten niet te vermenigvuli gen, en hoe veel zyn Ed. gelet heeft op de u wendige Geftalte. Zo dat de onvolkomenhei hier in plaats hebbende, moet aangemerkt w A 5 < II, DEIL.' YI. STUK. III. Afdeel; xvi. Hoofdstuk. t i i i t » n >• P Ic as e- :n ;n id li- it- d, Dr- en  io D *> Eigenschappen HL Afdeel xvi. Hoofdstuk. den als een onvermydelyk Ongemak, fpruiten. de uit de fpeelzugt der Natuur. De Klasfe der Samenteeligen vereifcht, in de Kruidkunde , eenige byzondere Benaamingen, gelyk 'er reeds, in dit Hoofdftuk, door my gebruikt zyn. Ik meen reden gehad te hebben , om in het verduitfchen van de Latynfche of Griekfche Wcorden, door Linnjeus daar toe gebezigd, van die van gezegden Kruidkenner af te wyken. Ik volg den Ridder in de onderfeheiding van Flores Capitati [Kopbloemige] , Discoidei [ Schyfbloemige ] en Radiati [Straalbloemige]; waar van de eerden Flosculoji van Tournefort getyteld waren. De Schyfbloemige , wegens de platheid dus genaamd , komen met de Naaktbloemige van den Hoogleeraar van Roten, dat eigen tlyk ongejiraalde Straalbloemen zyn , nagenoeg over» een. De Afdeeling der Semiftosculofi ; welke door beiden behouden wordt, is naauwlyks in een Nederduitfch Gewaad te fteeken. Ik ge. bruik , derhalve , daar toe de benaaming van Spatelbloejnige ; om dat de Blommetjes , waar zy uit beftaan , door my Spatelblommetjes genoemd worden, in navolging van 't Woord Ligulati, dat geene Tongblommetjes betekenen kan, en dezelven gelyken grootendeels ook meer naar een Spatel, dan naar een Tong, die altoos fmaller uitloopt, terwyl zy dikwils naar 't end verbreeden of evenbreed blyven. De Flosculi Tubulofi , die in de Kopbloemen de geheelc Bloem ,  j jj k E » m e r k e n. II Bloem, en in de Straalbloemen het midden of de Schyf beiiaan, noem ik niet Pypblommetjes, (hoewel die benaaming vry algemeen gebruikelyk is,) maar Trechterblommetjes: wantzy zyn altoos Trechterachtig en men vindt 'er die m '( geheel geen Fypje hebben ; 't welk nooit, by na , aan de Spatelblommetjes ontbreekt, Dus ziet men , dat ik maar de verwarring m deezei getragthebtevermyden. Dat ik het Bedde o: de zitplaats van de Bloem [Receptaculum\ dei Stoel noem , is om dat dit Deel deezen naar voert in de Artisjokken. Voor 't overige kome de benaamingen der Vrugtmaakende deden ™ de genen, die ik te vooren in dit Werk gebiuifc heb, overeen. De Plantgewasfen van deeze Klasfe hebbe meest de Bladen overhoeks of overshands a; de Stengen en Takken , zelden tegen eikand, over of gepaard. Onder de zevenhonderd Soo ten , die daar in opgeteld waren, vondt de He Dr, Beekhey maar vyftig van de laatstg melden. Eenige weinigen, bovendien, hebbi drie- of viervoudige Bladen. In de meefti wordt de Steng van de Bladen eenigerma; Scheedachtig omvat, wanneer dezelven ongeftee zyn Zeer veelen van de Spatelbloemigen he ben'de Bladen door uitfnydingen Vinswyze Lierachtig verdeeld. Men vindt 'er veele Hc flerachtigen of Heefters onder , gelyk uit ■ volgende befchryving zal blyken. xvii. hoof; ii, dsel. vi» stus* IIU Vedeeï»' xvi. üoofd- 1 \ 1 1 t f n n :r rir :n :n te ld bofeie D-  III. Afdeel. XVII. Hoofdstuk. i. Cacalia Prfillaris. Ccte^elde. 12 Samenteelige Heesters. XVII. HOOFDSTUK. Befchryving van rfs Samenteelige Heesters, Syngenefia, volgens de zes Rangen, waar in dezelven veorkomen. Eerste Rang. Egaale Veelwyvery. Dus noemt men de gedeldheid van deeze Samenteelige Bloemen , wanneer alle de Blommetjes Tweeflagtig zyn , dat is , zo wel een Styl en Vrugtbeginzel als Meeldraadjes hebben. Dit heeft plaats in de Eerde, Vierde en Negende , der gedagte Verfcheidenheden of Soorten van Samcnteeling, en hier toe behoort het Geflagt van C A C A l i A. De Kenmerken van hetzelve zyn: een naakte Stoel; een Haairig Zaadkuifje : een Rolronde , langwerpige Kelk, die van onderen alleenlyk eenigermaate gekclkt is. Het bevat vyftien Soorten, waar van de zeven eerden Heederachtig zyn, als volgt. ("i) Cacalia, die een Heejlerachtige Steng heeft, (1) Cacélia Caule Fruticofo, obvallato Spinis petiolaribus truncatis. Syst. Na:. XII. Gen. o33. p. 53J. jre[, xill. p. fit. Kleinia Caule Carnofo &c. H. Cliff. 395. Cacalianthe. mum Caudice papilUui, dill, Ehi, «3, t. ss, f,6}.  Syngenesia 13 heeft l, bewald met Steelachtige geknotte Doornen. 1 Deeze, onder den naam van Kleinia met eens Vleezige Steng , die bewald is met geknotte Steeltjes, in de Kliffortfchc Tuin voorgcftcld is by Dillenius onder dien van Cacalianthemum met een getepelden Stam afgebeeld. Zyn Ed. merkt aan , dat die Tepels Houtig zyn, niertegenltaande de Bladen de Sappige hoedanigheid van Huislook hebben. Zy blyven van de afvallende verdorde Bladen over. Uit Holland was deeze Soort in den Elthamfchcn Tuin gebragt. («) Cacalia , die een Heeflerachtige Steng heeft, met langwerpig Eyronde Bladen; de Bladfteelen met drie Streepen nederwaards afloopende. Onder den naam van Ant - Euphorbium is dit Gewas, dat insgelyks zyne afkomst van de Kaap der Goede Hope heeft, door verfcheidc Autheuren afgebeeld. Het voert dien naam . als een Tegengift zynde van het Euphorbium dewyl het door de zagte Lymerigheid van zyi Sap kon dienen om de fcherpheid van die Gom Hars (2) CacalU Caule Fruricofo, Fol. ovato - «Mongis planis petiolis ban line* triplici deduftis. Kleinia Fol. Carnofis pla nis &c. H. Clig. 39S. Ant-Euphorbium. C. B. Pin. 387 J30D. Pempt. 37*. MORIS. Hifi. III. p. 3«. S. 7. T. 37. j 10. DILL. Elti. 63. T. SS. f. *i 3» II, DES.U VI, STUK» iir. iiinEEïji XVII. Ioofd» ruit. Eerfte lang, • II. Cacalia Ant. Euphorbium.Breedblad.ge. t  i m ] Afdeel, xvii. 1 Hoofd- t STUK. Eerflt ' Ran&. 1 I In. Cacalia 'Cuneiftlia. Wigbladite. 1 ! i IV. Cacalia Üleinia. smalbladige. 4 Samenteelige Heesters.. lars't te temperen» DoDONéus acht dat lèn 't zelve tot de Telephia zou kunnen berekken. Het komt 'er, in !t uiterlyk aanzien, enigszins mede overeen, hebbende ronde groete Stengen , met Bladen als van Forfelein be:et, doch de Bloem- en Vrugtmaaking is grooelyks verfchillende; gelyk men dit by M o r i:on en Dillenius kan zien. (3) Cacalia, die een Heefier aclttige Steng heeft en Vleezige Wigvormige Bladen. De Steng van deeze is Vleezig , met onge•ibde vlakke Bladen , van onderen een weinig ond. 't Gewas kwam van de Kaap, en fchecn lier t'huis te hooren ; doch de Vrugtmaaking N2&, alzo het in de Upfalfche Tuin niet gebloeid ïadt, door den Ridder niet onderzogt. f[if) Cacalia , die een Heejlerachtige famengeftelde Steng heeft , de Bladen Lancetvormig plat, met flaauwe merktekens der Bladfteelen aan de Steng. Deeze voert thans den bynaam van Kleinia, reiken Gefiagtnaam Linn^eus verworpen heeft, (i) Cacalia Caule Friuicofb, Fol. Cuneiformibus Carnofis. Mant. iio. (4) Cacalia Caule Fruricofo compofito , Foliis lanceolatis planis, Petiol. Cicatricibus obfoletis. Kleinia Fol. lanceol. &c. H- Cliff. 39J. Cacalianth. Folio Nerii glauco. DlLL. Elth fi. t. 54- f. 2. Frut. Ind. Oriënt. Lavanduhe folio. C. B, Pin. 401. Nee Cacalia, nee Cacaliaftrum &c. Klein Mtnegr, XURM. PU Jnd. p, 175.  stngenesi.fi. 1§ heeft, hebbende dien te voeren aan deeze Ge- ] wasfen gegeven. Zy was van zyn Ed4, in de x befchryving der Planten van den KliffortfchenSoi Tuin , Kleinia met vlakke Lancetvormige Bla-* £ den en eene gladde Buikige Steng, genoemd ge-Rtr. weest. De vermaarde Klein heefc 'er een byzonder Werkje over uitgegeven, zeggende. „ Het is geen Cacalia , noch Cacaliaftrum ; „ maar misfehien een Heefterachtige Tithyma„ loides met Oleander - Bladen." Het zou de Oostindifche Heefter met Lavendel - Bladen zyn van C. Bauhinus, die daar toe den Lavendelbladigen Boom van Clusius betrekt: waar van een Tak, uit Oostindie in Engeland over» gebragt, doof deezen Kruidkenner is afgebeeld. Het onderfcheid , tusfeheo Lavendel- en Oleander-Bladen, is evenwel wat groot. Dillen i u s heeft het Gewas, onder den naam van Cacalianthemum, afgebeeld, en merkt aan, dat hetzelve, in vier of vyf Jaaren,tyds, opfchiet tot twee of drie Ellen hoogte en tot de dikte van een Arm. Het groeit op de Kanarifche Eilanden , en misfehien ook in Indie, zo Likn^eus aanmerkt. De Hoogleeraar N. L. Burmank us brengt deeze Soort tot de Oostindifche Planten t'huis. ' (5) Cacalia met een Heefterachtige Steng en gekneepen Vleezige Bladen. j Dee- i (5) Cdcali* Caule Eïuticofo , Fol. corspresfis Carnafis. Klei- ti. vttu n, sim ft, iEEU fü. c. irjit f» V. Caealit ïctides . Dikbltdie.  16 Samenteelige Heesters. III. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. Eerfle vi. Ctcali* TtplKS. Kruipende Deeze is onder den naam van Afrikacmfch Boomachtig Kruiskruid, met Bladen en Geftalte vaa Ficoides , door Commelyn in Afbeelding gebragt, onder de zeldzaame Planten van den Amlterdamfchen Tuin. Het maakte 'er , uit Zaad geteeld zynde, in twee Jaaren tyds een Gewas van meer dan twaalf Voeten hoog, zig aan den top in veele Steeltjes verdeelende, die vergaarde Blommetjes voortbragten in Rolronde Kelken en daar op volgden gepluisde Zaaden. Het Loof was Zeegroen en als met een blaauwachtige Daauw bedekt. Men vindt 'er drie Verfchefdenheden van in de Hoven , ten opzigt van de grootte en figuur der Bladen , zo de Hoogleeraar N. L. Burmannüs aantekent. (6) Cacalia met een Heefierachtige Steng en platte Vleezige Bladen. ' Deeze ,- zo wel als de naastvoorgaande, van de Kaap afkomflig, komt in Geftalte zeer met dezelve overeen , maar de Bladen zyn holachtig plat van boven, niet op zyde, zegt LiNN-ffius , en het Gewas heeft een kruipende Wortel, dat de andere niet heeft. Te Upfal hadt het niet gebloeid. (7) Ca- Kleinia Fol. Carnofis lanceolatis "&c H. Cliff. S9S- Senecio Afric. Arborescens, Ficoidis Folio 8c facie. eradl. Succ. j. p. li. T. 49. (6) Ceeali/t Caule Fruticofo , F»l, depresfis Carnofis Mant. ii*.  iS ¥ N g e .n e ï ■ 1 A» 1^ •(7; Cacalia ta& tóra Heeflerachtige Ttikkige ^ ■Steng, de -Bladen Liniaal, vlak, ver- . fpreid. H Dit is een klein Heefter -Gewasje ■, in Braffl groeijende, volgens Ardtjinus, met Draad^ achtig dunne Takjes, en zeer fmalle, verfprei-/« dè , niet Vleezige Blaadjes. Enkelde Bloem- h fteeltjes draagefi een vyfbladigen Kelk , die3' veele paarfcfoe Blommetjes bevat. Het Zaadkuifje beftaat uit ftekelige Haairtjes, E b P A I O R ï O M. Eén Naakte Stoel ; een gepluimd Zaadkuifje: een Kelk die langwerpig en gefchubd is: de Styl der Blommetjes lang en ten halve gefpleeten: maakt de Kenmerken van dit Geflagt uit. Het bevat meer dan twintig Soorten, onder welken veelen Heefterachtig zyn. (Naar het getal der Blommetjes, in de gemeenc Kelk verVat , worden zy in Afdeelingen ondérfcheiden, als volgt-. * Met vierblóemige Kelken. • (1) Eupatorium met Lanceïvormige geaderdè, flaam (7) Caettia Caule Shrrruticofo Ramolo , Fól. LincaribuS plank , fpatfis. Mant. 109. Cacalia Fol. Lin, integerrimis Caulibus uniflsris. ABD. Sp. ii. p. 39. t. 19- (1) Eupatorium Fol. lanceolatis venofis obfolete ferrat, glabris, Calyc. quadcifloris; Caule Fruticofo. Syst. Nat. XI «5en. 93 J. P- XIII. p. 412. Djl« Fmticofa 8c JBRCrWN. ?«k>. 314. f' 34. f« H B ■ 1 tl. DEEt. vi. STOK. lik CVII. 30FD* UK. VII. Cacalia frutita- Laag :eueïhtigi T. Eupaitrium De* lm. , Dalea. >' I  i3 Samenteelige Heesters. III. 'Afdeel. IJoofdXV) i. STUIT. Eerfie 1 Rar,g. g r d t ii. Eupatorium H-Jffi' pïfoliara. Smalbladig. ] j I III. Eupatorium feandens. Klimmend flaauw getande gladde Bladen, de Kelken vier bloemig, de Steng Heefter achtig. Door den Engelfchen Heer, Doktor Browi e , is dit Gewas op Jamaika ontdekt, dat hy enoemd heeft Dalea , die Heefterachtig is, iet langwerpige , fmalle , eenigermaate getane , wederzyds verlangde Bladen tegenover Ikander, en Bloemtrosfen aan 't end der Taken. Hy heeft 'er de Afbeelding van gegeven. (an Virginifche met fmalle Bladen en witte Jloemen , afgebeeld , fchynt die te zyn van 1 l u k e n e t, welke ruig is en de Bladen naar 't Loof van Hyfop gelykende heeft. Die van den Heer Clayton met witte Bloemen, op de oppen der Takken digt famengehoopt, en veele lange , fmalle , itekelige Bladen , fchynt 'er laar te gelyken. Het groeit een Elle hoog. (3) Eupatorium met een windende Steng, en Hartvormige getande , fpitfe Bladen. Dit (2) Eupatorium Fol. lanceolato - linearibus trinetviis fubintegerrimis. Eup. Virg. Fol. angufto, Flor. albls. DlLL. EUb. [41. t. ii;. f. 140. Eup. Virg. Flore albo, Hyflbpi Fol. Emulum. MOR. Hifi. III. p. 98. Eup. hirs. Hyflopi Fol, ïinulq, &c. PLUK. Alm 141. t. 88. f. 2. Rij. Suppl. 189. (3) Eupatorium Caule volubili , Foliis cordatis, dentatis , acutis. H. Cliff. 39f>. H. Ups. 2J3. R. Lugdb. 156. Gbon. Virg, izo. Culd, Nmb. IS2. Conysa fcsuder.s Sk, Piwi. Is.  S y• » c e n e s i A. 13 Dit is mede een Virginifche, als een nieuw Soort van Clematis , met Komkommer - Bladen , by Plukeket geboekftaafd. MenH betrekt 'er toe ,' de' Klimmende Conyza , mets hoekige Bladen van Nagtfchade, by P l u m i er, ^ »t Is een Watergewas, dat welriekende witte Bloemen heeft , de Bladen lang gedeeld , zo de Heer Clayton aantekent. Hier toebehoort, zothans aangemerkt wordt, dat Oostindifche Gewas van Java, waar van de Hoogleeraar N.L. Burmankus de Afbeelding heeft gegeven, onder den naam van Hartvormig Eupatorium , wegens de geftalte der Bladen , die ook lang gedeeld zyn en de Ranken zeer glad, draagende Pluimen van Bloemen (*)» (4) Eupatorium met een windende Steng, de Bladen Eyrond efenrandig. \ Tot deeze Soort wordt het Eupatorium met , fpits Hartvormige Bladen, van den Heer MlLler, t'huis gebragt ; zo dat de gedagte Oostindifche , welke de Bladen van zodanige figuur en niet getand heeft, hier nader fchynt t'huis te. 99. Clematitis novum Genus, Cucumeris folio, Virg. Pluk. Alm. 109. T. 163. f. 3. (4) Eupatorium Caule volubili , Fol. övatis integerrimis. H. Clif. 396. Eupat. Fol. cordatis acuminatis Sec. MilL. ïlitl, is. Conyza Americana fcandens &c. Amm. Herk (*) Eupatorium Cordatum. BUKM. Fl. P> i7«. T, s8-f'1- B2 II. Deel. VI, Stuk. HJt FDEEt. XVII. oofd» :ük. Eerjlt IV. Eupat 0* ium Hou. fonts. lartbladig.  *© SamenteelicesHeesters. DL Afdeel. xvu. Hoofdstuk. Eerfie Hang. V. Eupatc rium Zcïlanicum.Ceylonfch. vr. Eupati- TÏum ftsfi~ lif.limm. Ongïfteeld, t'huis te hooren. Het is een klimmend Gewas , met Aairen van Bloemen , daar alle de vief Blommetjes buiten den Kelk uitfteeken. De Groeiplaats wordt gefield te Vera Cruz in de Westindiën. * * Met vyfbloemige Kelken. (5) Eupatorium met Piekswys' Ey ronde, geJleelde, getande Bladen. De Bladen van dit Gewas, 't welk Houtige Stengen heeft , zyn van boven zwartachtig , van onderen met een witte Wolligheid overtoogen , zo de Hoogleeraar J. BurMAnnus, in zyn Ed. befchryving der Ceylonfche Planten, aantekent. Uit de Afbeelding blykt, dat hetzelve de Bladen aanmerkelyk ge-oord heeft , wordende Pupula genoemd van de Ceyloneezen, om dat het op woefte Steenachtige plaatfen groeit. (6) Eupatorium met ongedeelde Lancetvormige Bladen, die de Steng omvatten. Een (j) Êupttoriunt Fol. ovato - haftatij, petioliris , dentacis. Fi. Zeyl. 306. Eupat- Zeyl. &c. MOR Hifl. III. p. 99. Cacalia Foliis Auricuhtis ferratis 8cc BüEM. Zeyl. ïi. T. 21. Jacobsa Senecioni« Flore , Zeyianica , odorata. Raj, Suppl. J8-8 BÜRM Fl. Ind. 176. (f) Eupatorium Fol. fesfilibns amplexi -caulibus diftïnclis lanceolatis. 11. Ups. 254- GBON. fïrg. 118. Eupatotiumt Virginianum FlOte aibo MOR. Hifi, III, p, 98. RA> Suppl. 118,  Syn genest a. at Een Virginifche, met witte Bloemen, en B!a- ^ den als van Kruifemunt, doch fmaller, ongcfteeld en zeer fyn getand , maakt deeze Soort B uit, (7) Eupatorium met Lancetvomige getande Bladen , de Kelkblaadjes Lancetvormig, ri aan de punt Vliezig en gekleurd. ** Deeze, in Penfylvanie groeijende, heeft een regtopftaandc geftreepte Steng; de Bladen gepaard, byna ongefteeld, breed Lancetvormig. Aan 't end komt een Bloemtuil, die geheel wil is : want de Kelken zyn gefchubd met Blaadjes, wier toppen Vliezig zyn en wit. Hier van heeft deeze Soort den bynaam. (8; Eupatorium met Eyronde, gedeelde, Zaagswys' getande Bladen, Deeze , in China door den Heer Oseeck waargenomen , heeft de Steng rond gearmd , bykans naakt; de Bladen gepaard, fpits Eyrond, grof getand, gefteeld, glad, van onderen bleeker. Aan 't end komen de Bloemtuilen voort. {9) Eupatorium met ongefteelde , afgezonderde, rondachtig Hartvormige Bladen. ^ /,) Eupatorium Fol. Lanceol. ferratis, Calycinis FoMis l.mceolans, apice fcariofis Coloraüs. f«. XIII. apice membtanaceis Coloratis. Mant. ui. {%) Eupatoriur» Fol. petiolatis, ovatis, ferratis. Sp. Plant. "(I) Eupatorium Fol. fesfilibns diftinais , fiibiotundo- cor B 3 da II. DEEI" VI. STUK. nu fDEEi; XVII. OOÏD- ÜK, VII- ".upatsi ■a al- wit« vnr. Eupato■ium CMtenfe. ^hineefchjS IX. Kofmdifi. Hum. IVondbladig.  III. Afdeel xvii. Hoofd* stuk, x. Mtisfi. TJtUm. Aller, grootst. a2 Samenteelige Heesters, De rondheid der Bladen onderfcheidt deeze 3 die naar de Valeriana eenigermaate gelykt, en Cacalia met rondachtige ongedeelde Bladen by Morison is getyteld. Zy heeft haar Groeiplaats in Virginie en Kanada. (10) Eupatorium met geribde Laucetvormige Bladen , de onder/ten uitwaards eenigermaate getand, de Steng Heefter achtig. Het Virginifdie Eupatorium met zeer lange en fmalle Bladen, van Morison, is niet naauwkeurig befchreeven. Men heeft deeze Soort te Upfal uit Penfylvanie bekomen. De Stengen zyn eenigermaate Houtig , en komen uit een blyvende Wortel voort, maar vergaan Jaarlyks. 't Gewas groeit Mans langte hoog. De Bloemtuil is wit, met de Meelknopjes alleen paarfchachtig bruin. De overigen Soorten, waar onder het Eupatorium Cannabinum of Boelkens-Kruid, zullen onder de Kruiden befchreeven worden, Pt e ron ia. Vederkruid. De Stoel is, in dit Geflagt, bezet met Bor- ftel-- rlatis. Eupatoria Valerianoides Virginienfis &c. Pluk. Mm, 1*1. t. 8s. f. 4- Raj. Suppl. 189. Cacalia Fol. rotundioribus Sc.:. Mon. Hifi. iii. p. «4. (10) Eupatorium Fol. Lnnceolatis nervofis, inferioribus ex. timo fubferratis Caule Surrruticofo. H. Ups, 253. Grom. Virg. iii. Eapat. Virgin. IongisCmis & angultisfimis Foliis, Moais. Hifi, III. p. 97. Raj, Suppl. tij.  S v n G e n e s i a, 23 •ftekjes, die in veelen verdeeld zyn: het Zaad-^ kuifje eenigermaate gepluimd: de Kelk Schub- ^ achtig bekleed. s. Het bevat twee Soorten, beiden van de Kaap afkomftig, naamelyk. (.1) Fteronia met verftrooide Bladen, die aan den rand gehaaird zyn. c r Die gehaairdheid der Bladen., welke daan door als Vederachtig zyn in deeze Soort, zal waarfchvnlyk aanleiding gegeven hebben tot den Geïlagtnaam. 't Gewas is Vederdraager, met Bladen van Camphorata , door V a i llant getyteld. Men betrekt 'er toe, de Kruiderige, Heef drachtige , Moorfche Conyzs, van Plukeket, hebbende eengroote Goudgeele Bloem, uit Pyp-Blommetjes famengeHeld. Het is een Heefter , met een Steng van drie Voeten hoog ; de Bladen zeer fmat, vlak , uitgebreid en op zyde gehaaird hebbende, de Bloemen aan 't end , eenzaam, geel , grcoter dan die van de Santolina, zegt de Ridder. (2) Pteronia met gepaarde Bladen, de Tak* ken gegaffeld en wyd gemikt. Dit C) Pteroni* Fol. fparfis bafi ciliatls, Spt, Nat. XII. Gen. J7. p. 53S. Veg. XÏII. p. «!♦. Am. Mad. VI. Aft. 48. pterophoros Camphorata, foliis ad maigines pilofïs. VA1LL, AB. 375. Conyza Aromatica Fruiesc. Maurit. Fi.UK, Mant. iS. t. 345- f- 5«- .... (■,) Ptermia Fol. oppofitis, Ramis dichotomie divancans. B 4 Cy' H, DEEL. VI. STüX. III. fdeel. XVII. !oofs- CÜK. ï. _ VterumA antpbo* /elriekeni e. II. Ptemniét oppofttifoIU. Paarbladi ge.  Hl. Afdee: xvii. Hoofd ïtok. Eerfie Rang. 24 Samësteelige Heesters.. Dit is een Kaapfch Heeftertje van een Hand-.. " palm hoog , met kleine , Lancetvormige eenigermaate Wollige Blaadjes, de Bloemen aan 't end, ongefteeld en geel hebbende; de Blommetjes diep verdeeld , twee langachtige Stempels; de Zaaden ruig, het Zaadkuifje Borftelig, den Stoel Kaffig ; volgens den Hoogleeraar D. van R.oy en. Tot dit Geflagt betrekt de Heer Bergius,. onder den naam van pteroniarigida., een Kaapfch tJeeftertje, dat zeer Takkig is, van een Voet of hooger. Deszelfs Steng en Takken zyn vierkantig , de Takjes rond, allen ftyf en bezet met Wigachtig fmalle Blaadjes, Wollig en ongefteeld, een halven Nagel lang: de Bloemen aan 't end , eenzaam , hebben een Tolronden Kelk , van fmalle , ffcompe, Kafachtige Schub-, ben , naar beneden allengs korter , tde allerlaaglten Eyrond. De Blommetjes zyn Trecbterachtig , geel van Kleur , met een Rolrond, Buisaehtig , Meelknopje , den Mond in vyven gefneeden hebbende. De Zaadjes zyn gekroond met een zeer fyn gepluimd Zaadkuifje. De Stoel is bezet met ftyve , fpitfe , Schubbetjes , in plaats van Kafjes ; dat weinig verfchilt: doch de befchryving is wat duifter , en mooglyk heeft daarom Linnjeus deeze Soort nieter» 1 kcnd. S t e- Cyatms Centauroides frutescens Lavandula: folio. EreYn. Trodr. in. p, 28. t. 17. f. 3. Cent. Fase. p- 21.  g Y N G S n e S I a. *5 Stehelina. a Dit Geflagt naar den Heer SteHELI^ van Bazel , van wien men eenige Kruidkun-s; dige Waarneemingen heeft , waarfchynlyfc getytcld , heeft zeer duidelyke Kenmerken. De* Stoel is bezet met zeer korte Kafjes : het Zaadkuifje Takkig gepluimd : de Meelknopjes geltaart. Zes Soorten zyn 'er in begreepen, als volgt. (i) Stehelina met Draadachtige Wollige Bladen, de Kelk- Schubben aan de Punt Vliezig en omgeboogen. De Ethiopifche Jacéa van Plukenet, hier aangehaald , heeft de Doorntjes en Schub, betjes der Hoofdjes Goudglanzig. Bergius, dit Gewas , van de Kaap afkomftig, befchry, vende, zegt dat de Bladen twee Duim of langer zyn , Draadachtig dun , met een Sleufje overlangs en witachtig Wollig , gelyk ook d< Bloemen aan 't end der Takjes, die als bmnet den Kelk verholen zyn, welke uit fmalle Schub., ben beftaat. De deelen der Vrugtmaaking kwamen overeen met die van dit Geflagt, in 'i ^gemeen, ^ Ste tl) Fo1- Mifomnbustomentofis.SquamisCahy cinis apice membranaceis reflexis. Syst. Nat. XII. Gen 93s l «,« Kg. XIII. P- . V* Jace» Ethiopica, Srcech •los Ciuin* majonbus 8c «ou>entpfi, &C PLUK. Al, 1.93. T. 302- f- 3- j, 11. DïEI.. vi. SWK«' O III. FDEEIis xvn. oom*. TOK. Eerjlt ang. T." Sttielsna Qnaphala^ Ui. Wollige, ; ) I-  m. Afdeel xvii. Hoofdstuk,ii. Stehelini dubia, Twyfel ïchtige. 26 Samenteelige Heester». (2) Stehelina met fmalle getande Blaadjes , de Kelkfchubben Lancetvormig; het Zaadkuifje eens zo lang als de Kelk. Dit Gewas, dat in de Zuidelyke deelen van Europa , Spanje , Languedok en Provence , ■ groeit, is onder verfcheide naamen voorgeftcld geweest, naar 't gene hier onder blykt. Het komt ook voor als een mïddelfiag tusfchcn de Serratula, Gnaphalium en Stehelina, zo Linn je u s aanmerkt, geevende 'er derhalve den bynaam van Twyfelachtige, aan. Toorn efort noemt het Jacéa die een Hoofdje heeft, met Rosmaryn - Bladen. Men vindt de Afbeelding by Lobel (*) , waar uit blykt, dat de Hoofdjes , wegens de langte der Zaadkuifjes, langwerpig zyn. Het groeit Heefierachtig op dorre plaatfen, hebbende de Takjes en Bladen Wollig en de Kelkfchubben paarfchachtig, zo Gouan aantekent. Volgens Magnol is 't een zeer fraay Plantje, bloeijende in de Maand September. .■. ■ (3) Ste- (z) Stehelina Fol. linearibus denticulatis, Squamis Calycitiis lanceoiasis , Pappo Cilycibus duplo longiore. Allion. Afa. 73. Gouan Monsp. 430. Gnaphalium Caule Ftuticofo &c. R. Lugd. 151. Stcechas odorata purpurea. Loit illuftr. Magn. Monsp. 247, 297. Stcechadi citrins affinis. j. b. Hifi. iii. p. ijs. Elychryfum lylvcftre Flore oblongo. C. b. Pin 2AS' Chama: - Chryfocome &c, barr. Icon. 40*. Jacea capi". tata Rosmarini Folio, Tournf. Ik/1, 444, (*) Stcechas cittina altera inodoia, Loï. Icon, +ss, vid, Gouaw, 1, c,  SYNGENESIA. 2? (3) Stehelina met ovaale Bladen. A Op Kandia, op de Hierifche Eilanden en in^ Provence , groeit deeze, die een Doornachtige^ Heefter is, met rondachtige Zilverkleurige Bladen en Bloemen heeft als de Koornblcemen- ; Tournefort noemtze Boomachtige Jacéa,« met Bladen als van den Styrax-Boom. De Kclkd beftaat uit ftompe Schubben: het Zaadkuifje is Takkig gepluimd, de Meelknopjes zyn van onderen getand: geen gelubde Blommetjes komen 'er in voor. (4) Stehelina met Jtomp Lancetvormige Bladen. Deeze groeit op Kandia en in de Levant,: volgens Dr. Gekard. De Bladen zyn by die van Weegbree door Tournefort vergeleeken , en by de Olyfbladen door Vaillant. 't Gewas is Heefterachtig en heeft Bloem' f3) Stekels Fol. ovaübus. schreb. Dec. I. T. r. Cen. rmrca Calycibus fquamofis, Fol. ovaria fubtus tomentofif, GEB Prodr. 187. Raponticoides Frutescens Styracis folio. VA1LL Att. 179. Jace'a arbor Styracis folio. T£ mige. (1) Pronkbloem die Reef ter achtig is met gepaarde Stomp ovaale Bladen, de Bloemen gehendeld en gefteeldi De Heer Bergius betrekt dit Gewas tot het Geflagt van Eupatorium, met den bynaam van divaricatum, om dat de Takjes wyd gemikt zyn. Het heeft de Steng Heefterachtig , byna rond , rimpelig, regtopltaande , en de Bloemen aan Tuiltjes. Linnteus merkt aan, dat het zeer naby komt aan de tweede Soort van Pteronia , verfchillende daar van byna alleen, doordien het den Stoel naakt heeft. De groeiplaats is ook aan de Kaap der Goede Hope. De Bloemen zyn geel; de Kelken Rolrond ftomp. (2) Pronkbloem , die Heefterachtig is , met Liniaale, regte , gladde Bladen, die aan de Rug afloopen (*}. Dee- (ï) Chryfocoma Fmticoia, Fol. oppofitis obovatis,Floribu, fasciculatis pedunculatis. Syst. Nat. XII. Gen. 959- p- 5 39. Veg, XIII. p. 6ij. Am. Acad. VI. Afr. 49. Eupatorium divaricatum. berg Cap, 129. Cyanus arborescens minor, Fol. Majorans. Beeïn. Prodr. 2. p. 40. Ic. T. 17. f. 2. (2) Chryfocoma Fruticofa Fol. linearibus reétis glabris , Dorfo decurrentibus. H. Cliff. 397- Ups. n;z. R. Lugdb. 146. Conyza Ethiopica Flore bullato Aureo. Tluk. Alm, 400. T. 327. f. 2 Elichryfum Afr. multif]. tenuifol. frutescens, Volcb. Nor, p. T. 148. (*) Dat is langs de Takken heen zig uitftrekken met den verlangden Grondfteun , of dus,zonder de Takken ie omvatjen , als aan tlczelven kleeven, 't welk Folio, dicurrer.tia betelsent. Zie PM, Mot, Tab, in. f, ss.  Syngènesi'A. 31 Deeze beantwoordt, door baare Goudgeele • Bloemen, aan den Geflagtnaam. Behalve Plu-' ku.net, die dezelve Ethiopifche Conyfa tytelt, I geeft 'er Volckamer de Afbeelding van,8 onder den naam van Afrikaanfch Elichryfum ,, dat veelbloemig , fmalbladig en Heefterachtig is , zeggende , dat hetzelve Houtige Stengen uitgeeft , vau een Voet tot twee Voeten en hooger zig verheffende, met een menigte van fmalle , ftyve , blygroene Blaadjes omringd. Op de enden der Takjes zitten eenzaame Bloemen, die naakt zyn, uit een gefchubden groenen Kelk voortkomende en befprengd met een groote veelheid van geel Stuifmeel, 't Gewas zegt hy, blyft altyd groen, en groeit van zelf aan de Kaap der Goede Hope. (3) Pronkbloem , die laag Heefterachtig is , met fmalle gladde Bladen, de Takken wyd gemikt. De Heer Bergius befchryft deeze, ooi een Kaapfch Gewas , dat de Steng Heefter achtig en famengefteld heeft, met zeer wy< gemikte effene Takken , welke drie- of vier voudig zyn , de Bladen fmal, ftomp, glad ei uitgefpreid, de Bloemen aan 't end, eenzaam naauwlyks gefteeld. Weinig verfchilt deeze voor 't overige, van de voorgaande Soort. (4) Pronk (3) Chryjectma SufFmticofa, Fol. lineatibas glabris, Ram divaricatis. Mant. 280. berg. Cap. 23*« ii, DEEL. vi. STUK, Ut. Ifdeel. xvii. ïoofd* tok. Eerjlt tang. iii. Chryfocoma patalai Spreibladige. I 1 5 »> '3  yi SameNtéeliöe Heesters. (4) Pronkbloem die laag Heefterachtig is , met fmalle omgekromde, eenigermaate ruu1 we Bladen , de Bloemen geflooten knikkende. Deeze, door den vermaarden Commelyn in Afbeelding gebragt, groeide in de Amfterdamfche Tuin met Houtige Stengetjes van een Voet hoog, bezet met fmalle Blaadjes als van Vlafchkruid , en droeg geele Bloemen, gelyk de meefte overigen, enkeld op 't end der Takjes. Hy maakt van het knikken der Bloemen, voor de ontluiking, geen gewag. (5) Pronkbloem die laag Heefterachtig is , met fmalle regte , gehaairde Bladen eri ruigachtige Takken. Anderhalf Voet hoög groeide deeze, die Afrikaanfche Heybladige genoemd is van Commelyn, de Blaadjes byna rond en Kranswyze om de Takjes hebbende, de Bloemen Kroontjeswyze geplaatst. Het Loof hadt een geurigen Reuk en Speceryachtigen Smaak. (6) Pronk* (4) Chryjecoma Suffrutic. Fol. linearibus reeurvis fubfcabrisj Floribus nubilibns cernuis. H. Clif. 379. R. Lugdb. 145^ Coma Aurea Africana fruticans , Fol. Linaris anguftis, major. COMM. Hert. II. p. 89- T. 4J- ts) Chryfoesma Sufftut. Fol. linearibus reftis ciliatis Rair.is pubescentibus. Coma Aurea Aft, fruticans Erica; folio, Com.m, Hert. II. p. 9J. T. 48. ' til. Afdeel. XVII. Hoofdstuk. IV. Cbrijïccma cernua. Knikhloemige. V. Chrifoeeiaa ciliata. Heybladige.  § ï s gêne si Ai 33 ^ö) Pronkbloem die 'laag Heefterachtig is , 'wét de Takken en Blaadjes Wollig. Deeze beeft de Takjes Wollig , witachtig ;, 'de Blaadjes fmal en regt , van onderen insge5yks Wollig , de Bloemen gelyk in de andere' 'Soorten. <7) Pronkbloem die laag Heeftér achtig is , de Bladen Lancetvormig Eyrond, omge■kromd , Zaagswyze getand, de Bloem,' fteeltjes ruigachtig hebbende. In de befchryving van den Cliffortfchen Tuin, is deeze Baccharis genoemd geweest, en by Dillenius ónder den naam van Afrikaanfche 'Conyza, die fynbladig is en Heefterachtig, met een Goudgeele Bloem , afgebeeld. Het is een laag Heeftertje, gelyk alle de voorgaanden van de Kaap afkomftig. Tarchön anthus. Dragonbloem. De Stoel is Vezelig , het Zaadkuifje gep'luimd (*.) , de Kelk eenbladig, ten halve in zefa ) Chrjfocoma Suffruricofa , Fol. Ramiscjuè tomentofis. D. Roïe'n. (7) Chryfotoma Suffruticofa ,Fol. Eancèolato- ovatis recurVis , denticülato - ferratis, Pedunculis pubescentibus. Baccharis Fol. ovato - lanccolatis ferratis, Caule mrïruricofo. HortJ Cliff. 404. Coriyza A'fr. tenuifolia fubfruteseens Flore Auteo. D'ill. Elth. 104. T. 88. f. 103. (*) Dus vind ik de Kenmerken , niet alleen In Ed. Syst. Nut, xii, maar ook in Ei. Ve£. xhi., by de befchryving £ voor- II, Deel, vi, stuk. III. \fd eel." XVII. HOUFDTUK. VI. ~ïhrifocoma Vomenioja, Wollige. vii. Ruuwe,  34 Samenteelige Heesters. III. Afdeei xvii. Hoofdstuk. r. TarchoyianibusCamphor lus. Sterk ruikende zevenen gedeeld en Tolrond, in dit Geflagt, 't welk maar ééne Soort, van de Kaap afkomftig, bevat. De eenigfte Soort van dit Geflagt is door den vermaarden Va illant geplaatst onder dc Tarchonanthos, welken naam hy afleidt van het ** Kruid dat men Dragon noemt , naar welks Bloempluim en Bloempjes die van dit Kaapfe Gewas eenigermaate gelyken zouden. Herma n n v s achtte hetzelve naby te komen aan het Elichryfum of aan de Chryfocoma. Het groeit, zegt hy, van zelf op Steenachtige woeste plaatfen aan de Kaap, en, van daar in den Leidfen Akademie-Tuin overgebragt zynde, hadt het zyne Stengen of Ryzen wel tot de hoogte van zes of zeven Voeten opgefchooten, zynde Houtig, Takkig met een wit Wolligen Bast bekleed , en Bladen hebbende, welke eenigermaate naar die van Salie geleeken. Deeze wa- voorgefteld; doch in de Lyst of Optelling voor aan de Klasfe ftiat in beiden'; de Steel is Haairig; het Zaadkuifje Haairig , emkieedende ; en in Gen. Ed VI. het Zaadkuifje kroont het Zaad r.iet , maar bekleedt hetzelve. Van waar komen deeze tegenftrydigheden ? (z) Taichonanthus. Syst. Nat. xii. Gen. 940. p. 539. Veg. xiii. p. 6\6. BEUG. Cap. 236. H. Cliff. 398. R- Lugdhat. 152. Elichrylb affinis Arboresccns Afr. &c. herm. Lugdb. 23». 7e, p. 229. PLUK. Alm. 134, T. 174. f. I. Wiinm. ii. T. 47«- f. D. Tarchonanthos. Vaill. Aft 1719. Elichryfum Arb. Afr. Boerh. Lugdb. i. p. 121. Conyza Aft. Frutescens , fol. Salviie , odore Camphorat. TOURNF. lnft. 455. Pfeudohelichryfum Moris. Htfi, 1u, p. 90, FASE. Hintst. 429, Knieh. Orig, Cent. ii,  g ¥ N O E N Ë S I A. 35 waren dik en ftyf , van boven groen, van onderen wit,met veelefchuine Adertjes,van eenec fcherpen Kruiderigen Smaak t en van een on gemeen ftcrke Reuk, als tusfchen de Salie en Rosmaryn. Aan 't end der Stengen gaf het veele Takjes uk , met kleine Wollige Bloempjes, die paarfch-violette Baardjes hadden rondom een bleek Schyfje, dat bezet werdt met zeei dunne Kuifdraagende Zaadjes. De kragten kwamen met die van Rosmaryn overeen. De Hoogleeraar Fabricius dit Gewas waarneemende in de Helmftadfe AkademieTuin, waar bet een reeds oud Boompje was. i dat alle Winters, doch zonder Zaad te draagen, bloeide , getuigt, dat alle Blommetjes tweeflagtig zyn. De gemeene Kelk was flaauw geel = enkeld vyfbladig, uitgebreid, met rondachtige, vlakke, gelyke Blaadjes : de Blommetjes, van de gewoone Geftalte , waren eerst wit, vervolgens bruin , gelyk de Meelknopjes, die een witten gehoornden Scyl , veel langer zynde , doorlieten. De Stoel hadt een ruige Haairig. heid, zo lang als de Blommetjes, 't Getal dei Elommetjes is door den Heer Bergius zes tien , of daaromtrent, bevonden, en de Stempel fpits, eenigermaate Haakig zynde. Athanasia. Duurbloem. Deeze Griekfche naam betekent hetzelfde als de Franfche naam Immortelle, die op fommise Soorten van dergelyke Bloemen, wegens Ca der- II. DESLi Vit STWK.' iii. Afdeee xvii. Hoof» stuk, Eerfti Rar.g.  36 Samenteelige Heesters. lil. , Afdeel. xvii. Hoofdstuk. Eerjlc Raag. I. 'Athanafta fi[uarrofa9 Rappige. lerzelver Onverganklykheid, is toegepast, waar3m menze , in 't Nederduitfch , fomtyds Zevenjaars - Bloemen tytelt , en ik geef 'er deswegen den naam van Duurbloem aan. In de Plantgewasfen van dit Geflagt is de Stoel met Kafjes bezet; het Zaadkuifje Kaffig ;n zeer kort; de Kelk Schubswyze gekleed. Het bevat elf Soorten , die meest Heefterichtig en van de Kaap afkomftig zyn, als volgt. (i) Duurbloem met eenbloemige zydelingfe Bloemfteeltjes, de Bladen Eyrond en omgekromd. Deeze Soort is , volgens den Hoogleéraar Burmannus, een Heeften je , met veele Takjes en Bladen van de gezegde figuur, ongefteeld , overhoeks , gefpitst, glad. Uit de Oxels komen eenbloemige Steeltjes voort, langer dan de Bladen. De Kelken zyn langwerpig , gefchubd en effen , met de binnenfte Schubben fmal, Vliezig, uitgebreid. De Blommetjes zyn door fmalle Kafjes, van Jangte als dezelven , onderfcheiden en de Zaaden met een zeer kort Kuifje gekroond, (2) Duur- (1) Alhantfia Pedunculis uniflotis Iateralibus, Foiïis ovatis recurvatis. Syst, Nat. XII. Gen. $43, p. 540. Veg. XIII. p. 6t«. Am. Aead. VI. Aft, ja. Santolina fquanofa. Am, Asad, IV. p. 31»,   z Deel, Plaat xxï.  Syngenesia, 37 (a) Duurbloem met eenzaame, end-Bloemen en Liniaale Bladen. (3) Duurbloem met byna ongedeelde end-Bloemen, de Bladen Lancetvormig ruig. Tot deeze Soort is niet alleen de Koppige , maar ook de Geftippelde van Bergius, t'huis ( gebragt. Deeze Heer, evenwel, merkt aan , dat in de eerfte de Bloemen eenzaam of en keld aan 't end der Takjes voorkomen, gelyk de vermaarde Bruyn die afgebeeld hadt, en in de laatfte doorgaans vier by elkander, die eenigermaate gefteeld zyn ; gelyk in de Afbeelding van Petivek. Dit fchynt een aanjnerkelyk verfchil aan te duiden Bovendien was de Stoel , in de eerfte , bezet met fmal Lancetvormige Kafjes, aan den rand zeer fyn gehaaird, en in de andere byna naakt, komende allecnlyk eenige fmalle gehaairde Kafjes tusfchen de buitenfte Blommetjes voor. In deeze waren de Blaadjes befprengd met doorfchynen- de (z) Athannfia Flor. folitariis,terrainalibus , FoU linèaribus , Santolina Fol. linèaribus , Flore folitario rerminali. II. Cliff. 3.98. Stehelina Fol. fubtrigonis , fquamis. Calycinis crenacis. Sa. Plint. I. p. 840. (3) Athanafta Flor. terminalibus fubfesfitibus, Fol lanceol'.tis hirfutis. Am. Acid. VI. Afr. 50. Ch.yfanthemum Conyzoides Ethiopicurn. Capitulo aphyllo , Fol. Majorana:. BRE7N. Cett.. T. 78. MOR. Hift. Hl. S. 6. p. 1.8. T, 3. f. 48. Athanafia Capitata. Bebs Cap. p. *37- Ath punftata. lbid. p. 238. Tan.tcetum Capcnfe Buxi folio. FET. Gazoph, p. 442. T. SI. f. 6. ^ II. Deel. VI. Srus». III. Afdeel» XVII. Hoofd < ituk* 11. Athanafia :renata. riekartelle. III. "ütitatn. Coppige.  S y N G E N E S I A. 3£> Deeze , wederom van de Kaap afkomftig , maakt een Takkig Heeftertje uit, met ongefteelde Bladen , van gezegde figuur en plaat- f] zing, Aan 't end der Takken komen kleine" 'l uikjes voort , van drie of vier ongefteelde^ Bloemen. De Kelk is Eyrondachtig , effen , gefchubd , naauwlyks grooter dan een TarweGraantje, veelbloemig (f). (6) Duurbloem met enkelde Tuiltjes, de Bla-A den Lancetvormig, onverdeeld, nut Pool. ? De Afrikaanfche Coma Aurea, die de groot-s' fte in haar Soort is , met Wollig gryze Bladen , door Commelyn in Afbeelding gebrast , wordt hier bedoeld. Hy zegt, dat dezelve een Stam heeft van wel drie Voeten hoog, met Takken van twee Voeten lang, die aan 't end gekroond zyn met Bondels; van geele Bloemen , in Schubachtig gryze Hoofdjes vergaard en gevolgd wordende van ftuifachtige Zaaden. (7) Duurbloem met enkelde gedrongen Tuil¬ tjes,] (\) Hier boven ftaat, in Mint. p. 464, Gemfiifol. Floret fotitarii , dat is , de Brembladije heeft eenzaame Bloemen. Dit moet, zekerlyk , door Drukfeil veranderd zyn, en een andere Soort betekenen; doch we':ke, valt zwaar te gisten. (6) Athanafia Corymb. fimpl. Fol. Lanceolatis indivifis villolis. Am. Acad,. IV. p, 319- Coma Anrei Fruticofa omnium maxima, Fol. tomentofis & incanis. Comm. Hort. II. p. 93. T. 47. (7) Athanafia Corymb. fimpl. coatctatis, Foliis pinnatifi- C 4- dis II, Deel. VI. Stok. III. FDEPL, XVII. OOFD» UK. Eerflt injr, vr. thana/td '.beicens. uigachti- vii. Innua. aanyklê»  40 Samen-teeeice Heesters-. HL Afdeel, xvii. Hoofdstuk, Eerfte Rang. tjes , de Bladen Vinswyze verdeeld mei: Tandjes. Deeze Afrikaanfche is een Jaarlyks Gewas % met groene fappige Steeltjes, Bladen hebbende van een Vinger lang» glad» dik, met eenige Infnydingen. De Bloemen, die ronde gefchub» de Hoofdjes uitmaaken , Goudgeel van Kleur, zyn als Kroontjes aan 't end der Takken famengetropt. Het Zaad is klein, langwerpig , bruin , met een zeer fyn Kuifje. De Steng is, volgens Macholibs, een Elle hoog. De Afbeelding en befchryving van Tri.um-. f e t t i , hier aangehaald , fchynt aanmerkelyk. te verfchillen. Als eene Verfcheidenheid wordt hier t'huis gebragt de Reukelooze Afrikaanfche AchilleOc met gefnipperde Bladen van dien zelfden Au-, theur, welke door den Leidfchen Hoogleeraar A. van R o y e n , onder den naam. van Achillea met Tandswys' gefnipperde effenrandige Bladen , die een driedcelige Punt hebben, is. voorgelteld, (8) Duur- dis dentatis. Elichryfum inodonim glabrum, Coronopi folio, annuum. Magn, Monsp 308. Herm. Lugdb. 228. T. 227. Chtys Coiymbiferum. TRIUmïEtt. Obs. gj. T. 85, Bellis polyclonris annua AfiKana, Corompi folio. mor. Hift. III. p. 30. £, Achillea inoejora Sp. Plant. 126J. Achillea Fol. dent. lacintatis integerr. apice trifidis. r. Lugdb. 176. Ageratum laciniatis foliis inodorum Africanuin. HEBM, Fkr, $S. bolrh. Lugdb, i. p. 125.  Syngenesia. 4e (S) Duurbloem met famengeftelde Tuiten en omgekromde Bladen; de onderften Liniaal en getand, de bovenjlen Zaagswys' gekarteld. 1 De vermaarde Commelyn geeft een Afbeelding van deeze , die in de Amfterdamfe( Tuin gekweekt een Steng hadt van een Voet, rond en bruin, veele Takjes uitgeevende, met Bladen als gezegd is en Kroontjes van geel© Bloemen, waar op gekuifde Zaadjes volgden. Die Soort, welke onder den bynaam van Ipivigata , wegens de effenheid der Tuiltjes , is voorgelteld geweest, wordt thaps.aangemerkt als een Verfcheidenheid van deeze. (9; Duurbloem met enkelde Tuiltjes, de Bladen driekwabbig en Wigvormig. Door den zelfden Hoogleeraar is deeze ook afgebeeld , zynde uit Zaaden van de Kaap voortgeteeld, Zy heeft de Bladen aan 't end in drie Tandswyze Kwabben verdeeld en byna Zilverkleurig, de Bloemen geel, en gepluisde Zaaden.. (10) Duut (8) Athanafia Corymb. compos, Fol. recurvis, inferioribu linèaribus clematis, ijperiorlbu» ovatis ferratis. Santolina Co rymbis compofitis faftigiatis &c. H. Vhff. 3 98. B-. lugdb 147. Coma Aurea Afr. Frutescens &c. COMM. Rar. T. 41. (9) Athanafia Corymb. fimpl. Fol. trilobis Cuneiformibus Santol. Corvmbo fimpl. terminali, Fol. trifiiis. H. Cliff. 397 E.. Lugdb 146. Coma Aurea Afr. fruticans , Folüf glaucis Sic. COMM. Hort. II. p. 97- T- 49. C 5 II. DEll, VI. STUK. 1ÏÉ \fdeel„ xvii. ÏOOFDTUK. VIII. Athanafia 'entata. Getande. I IX. ' Trifurc*. ta. Driekwabbige, s  4i Samenteelige Heesters. TIL Apdee xvii. HüOïD STUK. x. Atbana Crithmi, ba. Venkel bladige. XI. ParviJ ra. Klembloemig (io'* Duurbloem met enkelde Tuiltjes , de Bladen ten halve Liniaal verdeeld. Onder den naam van Afrikaanfche Reefterachtige Coma Aurea, met Bladen als van Zeeï"Venkel, is deeze afgebeeld , door den zelfden Commelyk. Een dergelyk Gewas van de Kaap is ook door den Hoogleeraar J. Burmansus in Afbeelding gebragt. LikhjEös merkt aan , dat deeze Soort weinig van de voorgaande verfchille. 00 Duurbloem met famengeftelde Tuiltjes, de Bladen Vinswyze Liniaal verdeeld. '■• Dit Gewas , voorheen onder de Tanacetum geplaatst, is thans hier t'huis gebragt. Gedagte Hoogleeraar oordeelde het zyne , om dat het veel kleiner was en Mosachtige Bloempjes hadt, (10) Athanal* Corymbis fimplicibus , Fol. femitrifïdis linedribus. Santolina Corymbis fimplicibus faftigiatis MiLL. Diïï T. 327. f. 2. H. Ups. 252. Coma Aurea Frur. Bckm. Afr. ï%6. T. 69. f. I. Coma Aur. Afr. fruticans. Co mm. Hort. II. p. 99. T. jo. Jacoba:a Ethiopica Fol. Abrotani trilidis. Sic. PLUK. Alm. 19»., T. 302. f. 7. (n) AthanaCta Corymhis compo'irs, Fol. pinnatis linearibus .Mant. 4s4. Tanacetura Crithmifolium. Sp. Plant. 1182. berg. Cap. 239. Elichryfum Ethtop. f. Stcec'ias Arborea fol, Abrotani. Pluk. Alm. 134 T. 325- f. 3. Santolina Cor. compos tcrminali. H. Cliff. 397. R. Lugdb. i4. Coma Aurea Fol. mu'tifidis glaucis , Flescuüs Muscofis. Bi'bm Afr, 185. T. 6%. f. 4. Elichryfum Arr. Frut. Fol. Crithmi marini, Co\jm. Hort. II. p. 113 T. j7 Ager. Capenfe Crithmi folio, Cjpitulis parvis. Pet. Gat. T, 34. f. 1. Kniph. Ortgm, Cent, 6.  syngenesia. 43 hadt, in Soort te verfchillen van dat van Commelyn , in de Amfterdamfe Tuin tot drie of vyf Voeten en hooger geteeld, hebbende dei Blommetjes ongelyk grooter en duidelyk on-s derfcheiden. Men weet , dat 'er veel verfchuV tusfchen dit flag van Plantgewasfen , aan de Kaap gegroeid en hier in de Tuinen aangekweekt , plaats heeft; zo dat mcnze dikwils niet voor de zelfden zou aanzien, offchoon de laatftcn voortgeteeld zyn uit Zaad van de eerften, 't Verfchil, evenwel, is hier wat groot. De Kelken zyn in deeze Soort vierbloemig, van grootte als een Rogge' - Koorntje , waar door zy van de voorgaande, die veelbloemige Kelken van grootte als een Erwt heeft, verfchilt; de Zaaden zyn gekroond met Kafachtige Schubbetjes, en de Stoel is Kaffig (tegen de Waarneeming van Vaillant,} hoewel de Schubbetjes zeer klein zyn ; zegt LlNN^EUS. Tweede Rang. Overtollige Veelwyvery. Dus noemt men de gefteldheid der Samen teelige Bloemen , wanneer de Vrouwelyke Blommetjes in de Omtrek zo wel Zaad voort, brengen als de Tweeflagtige, die den Stoel ii 't midden beflaan. Hier toe behooren , behal ve de Kopbloemige, de meefte Geftraald< Bloem-Planten. Het eerfte Geflagt is T A II. Deel. VI. Stuk. III. fdeel. xvii. ïoofd- ruK. Etrjlt lang. t  Hl. Afdeel. xv ii. Hoofdstuk. Twjedt Rang. ] l 1 \ i. JtrUmifia yermicuUla. Wormbladige. J S 3 t f ^4 Samenteelige Heesters. Tanacetum. ReinevareD. De Heefterachtige zya thans van dit Geflagt uitgemonfterd. De eerfte is de naastvoorgaande Athanafia , de tweede fchynt tot de Cotula Tamcetifolia te behooren , en de ierde maakt, onder den naam van Hippia» ;en eigen Geflagt uit (*}. Artemisia. Byvoet. HiT is de Stoel byna naakt of met cenig ^iuis bezet : het Zaad heeft geen Kuifje: de £elk is famengefteld uit ronde op elkander eggende Schubbetjes, die famenluiken, en deBloem is in 't geheel ongeftraald. Tot dit Geflagt, waar in ook de gewoone iveroon en Alfem- Planten begreenen zyn, beooren zes Heefterachtige Soorten, als volgt. (i) Byvoet, die Heefterachtig is, met Katachtige zeer kleine digt geplaatfte Blaadjes en een getroste Pluim van ongej teeldeBloemen. Deeze , van de Kaap afkomftig, is een regt- op- (*) lk zie hier op de genen, welken onder den naam van 'ruticsfa in Sp. Plantarum , Ed. JU aangetekend waren, id. Mant. p. +6+. (i) Artemifta Frutescens, Fol. acerofis confertis minimis, micula Racemofa , Flor. fesfilibus. Syst. Nat. XII. Gen. H. p. 541- VeS' XIII. p. «18. Mant. 281. Abfynthmm fdc. Atborescens, Folio Verraiculato incan», Toubnf. Injl, 5».  §YNGENE9IA. 4J öpftaande, ftyve , witachtige gepluimde Hee-^ fter, met zeer kleine fmalle Blaadjes, die van boven Wollig en plat , van onderen rondach- H tig en naakt zyn. De Pluim is uit zeer vee-51 le Trosfen famengefteld , met ongelteelde , r Eyronde Schubbetjes en Wollige Bloemen , die de onderfte Schub naakt hebben. Tot deeze Soort behoort zekerlyk dat Kaapfe Gewas , waar van ik verfcheide Takken heb, zynde één daar van , gedeeltelyk, hier nevens afgebeeld. Hetzelve fchynt ook overeen te komen met den Mosachtigen Heelter van den geleerden Breyn, doch waar van alleen een Tak door hem in Plaat gebragt is, zonder Bloem of Zaad (f;. Hy zegt 'er van, dat het een Boomachtige Heefter is, met wit Hout, zeer zeldzaam , als met Afch beftooven, hebbende menigvuldige ftyve en verfcheidelyk gemikte Takken, welke verïïerd zyn met kleine Mosachtige Blaadjes , die aan de grootere Sterswyze geplaatst zyn , aan de kleine Takjes digter en meer gekruld, byna gelyk de Blaadjes in de Wyfjes Averoon , die. men Tuin - Cypres noemt , zynde thans de eerfte Soort van Santolina. Op dergelyke manier is in de myne de gefteldheid der Blaadjes , die ook van boven Wollig en plat, van onderen rondachtig zyn, gelyk onze Ridder van deeze Soort (f) Frutex Cineraceus muscofiis Cap, Bon. Spei. Breyn Cent. p. 24. T. 12. 15. deel, VI, STUK, ra III; DEtL» XVII. 30FB- UK. Tweede mg. pi. xxx.  4ö Samehteelige Heesters. Hl. Afdeel xmi. Hoofdstuk. ii. Artemifia Judaicm. Ooiteifchf Soort zegt, en bovendien is de Tak Trosachtig beladen met een menigte van Bloemknopjes of Wollige Hoofdjes , vervat in rondachtige Schubbetjes, waar van de onderften naakt of ongehaaird zyn. (2) Byvoet die Heefterachtig is , met ftomp Eyronde , gekwabde, kleine Blaadjes en Pluimswyze ge/teelde Blo.men. In 't Joodfche Land, Arabie en Numidie, groeit dit Gewas , 't welk geacht wordt de Moeder te zyn van het zogenaamde ZeverZaad of Wormkruid, in 't Latyn Santonicum of Sem. Zedoarice, in 't Franfch Sementine, in 't Engelfch IFormfeed genaamd. Men heeft, evenwel, daar omtrent geen zekerheid , en dan zou dit Gewas ook in Perfie en Indie moeten groeijen ; dewyl ons dat Zaad uit Oostindie toegebragt wordt. Tavernier verhaalt, dat de Indiaanen 't gedagte Zaad, in 't Mogols Land, van een Kruid, dat aldaar wild op de Velden groeit, met een foort van Wannen , die zy in de Hand hebben, en langs hetzelve heen fchuiven, verzamelen. Dat Kruid zou dan aldaar wat hooger moeten opfchieten; zyn- (1) Artemifia Fmticofa Fol. obovaris, obtufis, lobatis,pafvis, Flor. paniculatis pediceüatis. Mant. m, Artemifia rots cinerei. Grom. Oriënt, 2J9. Abfynth. Halepenfe tenuifol. grati odoris Plok. Alm, 4. t. 73. f. 1, Abfynth. Santonicum judaicum, C. B Pin, 139. Santonicum. Mat, Mei. ju.  Syngenesi-ê. 47 zynde hetzelve , volgens de Waarneemingen van den Ridder, ilegts een Heeftertje van an-' derhalf Voet hoog , gepluimd , ruigachtig en! Afchkleurig, de Bladen drie of vyfkwabbig, ftomp, plat en Wollig hebbende en een Tros-! achtige Pluirn; de Bloemen platrondachtig, van grootte als Koriander - Zaad; zynde de ukerfte Trosjes, zo wel als de Bloempjes, gefteeld. (3) Byvoet die Heefterachtig is , met gepalmde , zeer kleine . fmalle Blaadjes en Trosachtige gefteelde Bloemen. Deeze , in Spanje en Afrika groeijende, is een Heefter van een Voet hoog, Takkig, wit, met een zeer fiaauwe Wolligheid. De Bladen zyn klein , digt by elkander , Wolachtig, in zeer fyne Slippen verdeeld;. De Bloempjes komen getrost, gekeeld, knikkende en Klootrondachtig voor. (4) Byvoet die Heefterachtig is , met gepalmde , fmalle , kleine Blaadjes en een getrofte Pluim van ongefteelde Bloempjes, Volgens den bynaam zou deeze het eigent- k ($) ✓irttw'/r.c Tnitleofa Fol. palrnstis linèaribus rainutisil pedunculatis. Mant. '283. Abrownoide reis muscofis , Capit. Florura globofi uil ij r..-. 9.X). 2 32. («) Arttm/b ft it. Fol. palmatis linèaribusminutis,Panicu!j [Kt Jiuli, Flrtc. 4'alilium, III. iFDËBL* XVII. ÏOOFDTUff. Tvxtdt lans. UT. Artemifia Afrikaan" lelie. iv. Artemifia Cntrx. Perniche, I  4$ Samemteelige Heesters. va. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. Tweede Rang. V. Abrotanum.Averoot!. lyke Wormkruid fchynen te zyn, welk Semsn contra , dat is tegen de Wormen , getyteld wordt, en dezelve groeit, dat meer is , in Perlie , volgens den Heer Lerche. 't Is een gepluimde, regtopftaande, witte Wollige Heefter, die de Takken nog Wolliger heeft ; de Bladen zeer klein en fmal, dikwils digt by een , ftompachtig en Wollig. De Pluim beftaat meestal uit enkelde Takken, overhoeks bezet met verfpreïdc , zeer kleine , Eyfohde Aairtjes, Schubswyze famengefteld uit Bloempjes die klein zyn , en minder Wollig dan de Blaadjes. (5) Byvoet , die Heefterachtig ist met Botftelige zeer Takkige Bladen. Dit gewas is 't, dat men gemeènlyk Averoon of Averuit noemt , in 't Franfch Aurome , in 't Engelfch Sethernwoód , en in 't Hoogduitfch Stabwurts of Averaute. Het groeit natuurlyk in de Bergachtige open Landftreeken der Zuidelyke deelen van Europa, aandeMiddellandfche Zee. Aldaar komt het dikwils maar een Voet hoog voor , doch, in de Tuinen geplant en opgefnoeid wordende, bereikt het wel de ($) Artemifia Fruticöfa Fol. Setaceis ramofisfim'is. Hort. Cliff. 403. Ups. 257. Mat, Mid. 355. GoUAN Monsp. 431. Abrotanum mas anguftifulium majus. C. B. Pin, 131S. Abrötanum mas. dod. Pempt. 21. tournf. lnft. 459. GouArf Monsp. 439. Artemifia Fol. mulcifidis fetaceis, Caule erecto, SAUY. Monsp, 432.  gyNGENESlA, 49 de hoogte van een Mcnfch zo Ray aantekent» Anderen zeggen, van drie of vier Ellen hoog (*). Dit weeten wy , dat het zelfs in de Tuinen! van Nederland een Boompje wordt , zyndes gantfch niet teder van aart. zo dat het in de Vaste Grond kan blyven ftaan, verdraagende alle Ongemakken van het Saizoen. De Wortel is Houtig, en de Steng hard , broofch , Takkig , met wit Merg gevuld; de Bladen zyn zeer fyn verdeeld, en hebben een fterken , Kruiderigen niet onaangenaamen Reuk, inzonderheid wanneer men een Takje door de Handen haalt, en dan aan dezeiven een poos beldyvende: weshalve men het gemeènlyk Limoenkruid, tytelt. Men noemt dit Smalbladig Mannetjes Averoon, om het vooreerst van een Breedbladige , ten anderen van de Wyfjes Averoon, welke het Cypres - Kruid of de Santolina is , te onderfcheiden ; maar die benaaming, van Mannetjes of Wyfjes, is in dit geval gantfch origerymd; aangezien zy beiden zo wel Bloem als Zaad voortbrengen. Zy heeft haar afkomst reeds van den alouden Kruidkenner Dioscorides , die gezegd heeft , dat 'er een Mannetjes en Wyfjes Averoon ware; doch , welke hy voor de eene of andere gehouden heeft, is niet zeker. De kragten, evenwel, tegen de Wormen, die hy 'er aan toe^ fchreefj £*) Geoffr, Mat. Mti. Tom. III, p. 3, tl. DSEL. VI. STBS. E5 m. VfDEEI; XVII. looFDTUK. Tweedi  jo Samenteelige Heesters. III.. Afdeel xvn. Hoofdstuk. Tweeit Rar.r. fchreef, worden nog in deeze Soort erkend", welke deswegen by de Spanjaarden Hierva Lombriguera, dat is Wormdoodend - Kruid, geheten wordt. Zy gebruiken het, in Zakjes op den Buik gelegd, daar tegen, in Kinderen. Het Afkookzel gedronken, of in Klyfteer , doodt de Wormen kragtiger dan de Alfem. Men gebruikt ook het Zaad tegen Benaauwdheden, Jichtpynen , Opftyging en Hartkloppingen, zelfs volgens het Voorfchrift van Hirïocrates. Het Poeijer wordt inde Geepsheid, Geelzugt, Vryfter - Ziekte en hardnekkige Afloopende Koortfen , aangepreezen : zelfs het Afkookzel der Toppen in Wyn of Water, tegen de Hoest en Engborftigheid , of Moeder - Kwaaien en Graveel, wanneer die uit Slym ontftaan (*}. De Smaak is bitter met eenige fcherpheid , en hier door zuivert het de Zeere Hoofden en Dauworm der Kinderen. Het maakt den GrondfJag uit van zekere Smeering, welke geacht wordt de aangroeijing van het Haair te bevorderen. Inwendig , echter , fchynt deszelfs gebruik voor dat van de Alfem , die minder heet doch anders byna van dergelyke uitwerkingen is, te hebben plaats gemaakt (f;. (6) By- (*) RUTTÏ Mat. Mei. Quarto. 177;. p. 2. (i) Viel Trill, Titi, Mtiisum. Qjiatto, 174+. Tom, L, p. S>o.  SïNCENESIA. 51 (6) Byvoet, die Heefterachtig is, met Blaadjes die uit veele fmalle verdeelingen famengejteld zyn, en Klootrondachtige I Bloempjes. Deeze Byvoet, welke de Boomachtige Alfem is' van Loeel, groeit, zo gezegd wordt, in' Italië en de Levant. Hier wordt de Breed-1 bladige Boomachtige Averoon , van C. Bauhinus, t'huis gebragt. Lob el getuigt, dat deeze , gelyk de Averuit, als een Boompje , eens Mans langte hoog groeit; zynde de gemeene Alfem, die ook tot dit Geflagt betrokken is , in Bladen en Bloemen niet zeer ongelyk; doch de Bladen witter hebbende. In Nederland vergaat, zegt hy, en verderft dit Gewas , fomtyds , door Vorst en kwaad Weder. De Smaak is wat bitter Speceryachtig en de Reuk niet onaangenaam. Het Soortelyk verfchil , van deeze met de gewoone Alfem, is wat klein, zo de Ridder oordeelt. Gnaphalium. Droogbloem. Een naakte Stoel; het Zaadkuifje gepluimd ; de Kelk rondachtig van figuur en ruuw, bekleed met over elkander leggende Schubbetjes, die los- (6) Artemifia Frut-ico(a, Foliis compofitis multifidis linèaribus, Flor. fubglobofis. Abfynthium Arborescens. Lob. Icon. '755. Abrotanum latifolium Arborescens C. B. Pin, 136. D 2 II. DEEL. VI, STUK, m. VfdeelJ xvii. joofdtuk.'vi. irtemi/ia Arbercs* 'Kï. Hoonlach»  $1 S ameS.tbel'ig e Heesters; rii. Afdeel» xvn. HOOFDSTUK* i. Gnaphalium eximium.Uitmun* tende. PU XXX, Fig. z. loste Punten hebben, tocluikende , holrond v gekleurd; zyn de Kenmerken van dit Geflagt; welks Bloemen de eigenfehap hebben van gedroogd haar Kleur te behouden , en deswegen geef ik 'er den naam van Droogbloem aan. Het bevat by de vyftig Soorten, onder welken de negentien eerften Heefterachtig zyn en dus hier behooren. Zy worden, behalve de eerfte, naar dat de Bloemhoofdjes Zilver-of Goudkleurig zyn , onderfcheiden. De meeften hebben haare Groeyplaats aan de Kaap der Goede Hope. (i) Droogbloem, die Heefterachtig is, met ongefteelde Eyronde , opgeregte , Wollige Bladen, digt by een; de Bloemtuil pngsfteeld. Wegens de ongemeene fraaiheid voert deezeSoort, waar van men de Takken als iets raars van de Kaap mede brengt en duur verkoopt, den bynaam. Geen Afbeelding vindt men 'er, tot nog toe , van , dan alleen in 't VogelenWerk van den beroemden Edwards, of in de nagemaakte Plaaten van hetzelve door Sehgmasn , thans ook in 't Nederduitfch uitgegeven ft)- Men noemt het aldaar Afrikaan fch Eli- (i) Gnaphalium Fruticolum, Fol. fësfilibin , ovatie , eonfprtis, ereftis , toniemotls , Corymbo fetïli, Syst. Nat. P"et;. XIII. Gen. 94«-p. 610. Ed.XII. p. 5+3. Mant. 57!. Eliehiyfum Africanum Floribus lèstllibus Lanccohtis, Capitulis cun. getlis ex riibello Aureis. Edw Av. p. T. 183. (t) Sf-ligm. Vcg. vi. Deel , blad», 83. PU LXXVIII,  S y n G E N E s i a. 53 Elichryfum met Lancetswyze ongefteelde Wollige Bladen en ronde Bloemhoofdjes, uit den rooden Goudkleurig; gelyk aan E r> w A R d s de Kruidkenners naam van deeze Plant, zo hy verhaalt, door den Heer Watsom opgegeven was Die Afbeelding, nogthans , is zo onnaauwkeu rig , ja zo onnatuurlyk, dat ik niet begryp hoi de groote Likniüs , die zo veele"Afbeel dingen, wegens de gebrekkelykheid,verworpei heeft , dezelve heeft kunnen aannaaien. Ge dagte uitbeelder en befchryver van zo vee! Vogelen en andere Natuurlyke Zaaken,hoe vei Roem ook in dit opzigt verdienende, (om d: hy byna niets , dan 't gene nog niet uitgegeve was, aan 't licht gebragt heeft,) bekent ten o zigt van dit Gewas zelf, dat hy, totTieraat aan 't zelve , van onderen , Bloemtakjes g maakt had , daar hem naderhand be richt wai dat hetzelve niet meer dan een enkelen Tros a den top draagt. Dit maakt , dat men her vooral wat het Bywerk belangt , niet altc kan betrouwen. Maar bovendien zyn de Bloe trosten by hem gefteeld , zo met gemeene byzondere Steeltjes -, en de Bladen geheel ande dan die in de overgezondene Takken voorl men. Ik vond derhalve niet ondienftig, -een der fraaiften uit de mynen, in Fig. a PI. XXX, de Afbeelding mede te deele waar uit men kan zien, in hoe verre die ; de zyne verfchilt en met de volgende befch ving van den Ridder ftrookr. D 3 3> fl. DEEÏa, VI. STEK. III. Afdefl. xvii. Hoofdstuk. Tviitii Rang, l e | it n p- 1 ' > 10 1 > os Tl- als ■s, :o- /an op n ; ran ry- De  54 Samenteelige Heesters. IIT. Afdeel, xvii. Hoofdstuk. Tweede Rang, „ De Steng is Heefterachtig, van dikte als „ een Vinger, Wollig. De Bladen, digtby „ een geplaatst en ongefteeld , zyn Eyrond , „ fpitsachtig, ongeaderd , wederzyds bekleed „ met eene witachtige Wolligheid. De End„ Tros of Tuil heeft geen gemeenen Steel, „ maar beftaat uit enkelde Steeltjes, die meest ,, eenblóemig zyn. De Bloemen zyn Klootrond j, en hebben Kelken van grootte als het uiterfte „ Vingerlid, bekleed met rondachtige, oneffe» „ ne , holle , ftompe , gladde, paarfchachtige „ Schubben." Myn Takken zyn ongevaar een Voet lang , en fchynen dus van den Wortel afgerukt te zyn. Zy hebben de dikte niet van een Vinger , maar zyn van onderen tot boven digt bekleed met Bladen van eene Lancetswys' ovaale figuur , ta'amelyk puntig, en wederzyds zo dik bedekt met eene witte Wolligheid, dat zy zig op 't gezigt en gevoel als Fluweel vertoonen. De Tak is, gelyk in ééne, waar zy afgeplukt zyn, zig openbaart, met een dergelyk dik Dons begroeid. De Bloemen of Bloemkelken, die de End - Tros uitmaaken , gelyken zeer veel naar Aardbeziën, en hebben eene hoog Purperroode Kleur, zittende ieder op zyn eigen Steel. De hier afgebeelde heeft negen zodanige Bloemen; anderen hebben 'er meer dan twaalf, waar onder ook twee of drie op een gemeen Steeltje voorkomen ; doch de Tros heeft geen gemeenen. Steel, Voorts is een Blommetje met be£  S y n g e n e s 1 a. 57 (j) Droogbloem , die Heefterachtig is, met Lancetvormige Bladen en famengeftelde Tuiltjes, leiden ongefteeld; de Bloemfteel-l tjes ongebladerd, de Kelken geftraald. , Van die Kaapfche Gewas, door den ouden< Heer Burmannus afgebeeld, zyn de Sten-' gen Houtig, de Takken ruig, de Bladen zeer Wollig. ' De Bloernfteeltjes maaken een Kroontje aan 't end der gebladerde Takjes, voerende kder een ruïgen Kelk, uitgebreid tot een witte Straalkrans. (6) Droogbloem , die Heefterachtig is, met ongepelde Lancetvormige Bladen en witte. Kelken , die de onderfte Schubben roodachtig hebben. Van deeze zyn, volgens de befchryving van Linnajus, de Stengen laag Heefterachtig,de Bladen Lancetvormig , van onderen dik Wollig: de gemeene Bloernfteeltjes lang. De Kelken hebben de zes onderfte Schubben, die korter zyn , rood ; de twaalf binnenften wit en ) ftomp. (j) Gnaphalium Fiat. Fol. fesfilibus Lanceolatis» Coïymbis comp. fesf. I'edunc. aphyliis. Cal. coronalis. Gnaph. Fol. oblongis, acutis , craffis & incanis, Flor. albis umbellatis.BURM. Afr. 188. T. 69- f- 3- \i) Gnaphalium Frut. Fol. fesf. Lanceol. Calyc. albis, Squamis inferiotibus incarnatis. Gnaphalium Pyramtdale. BfRG. Cap. zss. Gnaph. Frut. toment. Folio oblong, Flor, cyu-.o- £9. BURM. Afr. 224. T. 79. f' 4. D 5 11. DEEL. VI. STUK» III. ' FDEEL» XVII. [OOFB- ruK. v. oronatumt lekroon- e. vi. Discole- rweekleu» igc.  58 Samenteelige Heesters. in. Afdeel. . xvu. Hoofdstuk, vit. Gnaph a.' lium Muricaium.Stekelige. ftomp. 't Getal der Blommetjes is op 't hoogite vyf. Zyn Ed. betrekt 'er toe het Heefterachtige Wollige Gnaphalium van den ouden Hoogleeraar B u r m a n n u s, dat door den jongen Heer is t'huis gebragt tot de tweede Soort. f7) Droogbloem, die Heefterachtig is, met Elsvormige gefpitfte Bladen , een famengefteld Kroontje , de Kelken Rolrond, meest driebloemig. Deeze Soort, tot welke aanmerkelyke Verfcheidenheden behooren, is door deeze omfchryving, in ','t algemeen, genoeg bepaald. De drie Afbeeldingen van den Hoogleeraar Burmannus, op zyn Negen - en - zeventigfte Plaat van Afrikaanfche Planten , wyzen de verfchillende Geftalten aan, van dit Gewas. In zyn Ed. derde Figuur zyn de Bloemen meer als Kroontjes, in de tweede meer Hoofdjeswyze en in de eerfte is de Pypachtige Kelk het blykbaarfte. De Heer (7) Gnaphalium Frut. Fol Subulatis mucronatis, Umbelll compofita , Calicibus fubtrifloris cylindricis. Berg. Cap. z6z. Gnaph. Caule Frut, &c. H. Cliff. 403. Gnaph. Fruricofum Sec. Burm. Afr. zn. T. 79. f. 1. Argyrocome Cap. B. Spei, rhymi foliis. pet. Gaz. t. 7. f. 3, Xeranthemum Afr. frutes. eens &c. Raj. Suppl. 182. Xeranth. Stcech. cltr. foliis Sec. Plok. Mant. ipo. Gnaphaloides Ethiop frut. Pluk. Alm.gz. raj. Suppl. 193. Eupatorioides Cap. B. Spei. Pet. Cent, 208. Lychnis Coronaria Monomotapeiifis. Pluk. Amalth, 134. t. 406. f. 6, /3. Gnaphalium Fruricofum Fol. r2rioribus capitatum. 8ukm, Afr. 223. t. 79. f. 2. 3,. Gieaph. Frut &c. Md.f.z,  S"ïn genes ia. 59 Heer Bergius heeft 'er vier Verfcheidenheden van gemaakt, noemende de eerfte Kroon- i tksdraagende; de tweede Hoofdige ; de derde, Keul- of Kunbladige ; de vierde Gebondelae. Zyne tweede heeft hy nog in een Wyd gemikte en een Byna regtopftaande ondericheiden. Dit maakt 'er zes , op ieder van welken zyn Ed. byzondere Autheuren aanhaalt. Men kan •cr echter niet al het verfchö uit begrypen, dat in deeze Gewasfen heerfcht. De Stengen en Takjes zvn in fommigen wit en Wollig, in anderen bruin, in allen Houtig en in de meeitec lang; de Takjes in fommigen wyder, in anderen naauwer gemikt, of byna regtopftaande: dc Blaadjes in fommigen zo fcherp gefpitst en tty gepunt, dat zy even als die van den Gene verboom fteeken. In veelen zyn Tropjcs vai kleine Blaadjes, Voetangelswyze, daar tusfche geplaatst. Het Bloemhoofdje is in fommige losfer en Kroontjes-achtig, in anderen mee gedrongen en digt by een. Het heiraat uit vei fcheide gemeene Kelkjes, in getropte Blaadje vervat, en zelf meest drie, doch fomtyds oc vyf of zes Blommetjes bevattende , van de gi woone figuur en gelteldheid in deeze Klasfe zittende op een Vrugtbeginzel, dat met ee Haairig Pluis, doorgaans van langte als het Blon metje, is gekroond ; zynde de Stoel in alle naakt. (3) Dror; ii. DEEL. vi, STUK. Mi l'rOEEL. xv11. lüOFD» TUK. Tweede l 1 1 r s | n ï- n 3  60 Samenteeltge Heesters. III. Afdeel, xvn. Hoofdstuk. VIII. Gnaphalium Ërieoidsi.Heyachrig ix. TtniifaHum. ïynbladig. (8) Droogbloem , die Heefterachtig is, met ongefteelde fmalle Blaadjes , de buitenfte Kelken ruuw, de binnenften roodachtig. Dit is een Heeitertje met ftyve ongelyke Rysjes en zeer kleine Blaadjes ver van elkan. der, weinige ongefteelde end - Bloempjes hebbende , wier buitenfte Kelk uit Afchkleurig groene , eenigermaate Wollige Blaadjes , de binnenfte uit roodachtige, gladde, langwerpige Schubben beftaat. (o) Duurbloem , die Heefterachtig is , met digt getrapte Spilrondachtige Blaadjes, getakte Tuilen, en uitwendig Roeftkleurige Kelken. De Bladen of Blaadjes zyn, in deeze Soort, zo digt by elkander en zo menigvuldig aan de Takjes , dat Plükenet dezelve Exhiopifch Duizendblad , grys zynde , met Hey - Blaadjes en een fierlyke Bloem , getyteld hadt. Men vindt de Afbeelding ook by den Heer Burmankus, die het Gewas Heefterachtig Gna- pha- ' (g) Gnaphalium Frut. Fol. lesfilibus linèaribus, Calycibm extetioribus rudibus , interioribus incarnatis. Am, Acai. VI. Afr. S7. (9) Gnaphalium Frut. Fol. confertis ieretiusculis, Corym» bis ramofis, Cal. extus Ferrugineis. BERG. Cap, zil. H. Cliff". 401. Gnaph, Frut, Fol. tenuisfimis tereribus &c. Burvi. Afr. 217. T. 77. f. 3. Mülefoüum Erhiop. Erica; folio incanum, Flor, fpeciofo. Flus. Alm. zji. T. 308. f, 2.  Syngenesia. 63 lig zyn , met losfe Bloemkroontjes op den^ Top. 1 Ci2) Droogbloem, die Heefterachtig is, mets byna Lancetvormige, Wollige, ongefteelde Bladen en overhoekfe ronde Bloemtuiltjes, h de Bloemen Klootrond. \ Vuurkleurig noemt men een Verw, die uit1 {iet geele naar 't roode trekt. Het Elichryfum van Boerhaave, met een bevallig roode Kleur der Bloemen , wordt hier t'huis gebragt door den Ridder , die de Groeiplaats onzeker ftelde. De volgende zyn wederom van de Kaap afkomftig. (13) Droogbloem, die Heefterachtig is, met Wigvormige, getande, ongefteelde Bladen, en een enkelde Bloemtuil. Dit is een klein Kaapfch Gewas , gehee grys, met drietandige dikke geaderde Bladen en langwerpige Bloemhoofdjes , van eene Goudglanzige Kleur. (14) Droog. (ii) Gnaphalium Frut. Fol. fublanceolatis tomentoGs fesfili bus, Cotymb. alternis conglobitis, Flor. globofis.r. Lugdbat 149. Elichryfum Flore fuave - rubeme. Eofrh. Lugdbat. l.f "(13) Gnaphalium Frut. Fol. Cuneiformibus dentatis fesfi tihus, Corymbo fimplici. r. Lugdb. iSt. Coma Aureaincana Fol. obtufis tridentatis, Capitulis oblongis. BuRM. Afr. lij ï. 68. i. i. H. Deel. VI. Stok. III. .fdeel. xvii. lOOFD* ruK. xii. Gnapha\m lgnes»ns. uurkleu- ig. 1 XIII. Dmtatum. Getande.  64 SAMENTEELIGE HEESTEHS. in. afdeel. xvii. Hoofdstuk. xiv. Gnaphalium Strratum. Zaagswy- xv. Palulum. Uitgebreide. (14) Droogbloem, die Heefurachtig is, met omvattende Lancetvormige Zaagswys' getande Bladen , die van boven kaal zyn. Dit Gewas heeft Houtige Stengen, die rond en groen zyn , overtoogen met eene Fluweelachtige Wolligheid : de Bladen, die van onde* ren de Takjes omvatten, zyn fpits langwerpig, aan de kanten een weinig Zaagswyze getand , 7,agt in 't aanraakcn , van boven groen, vafl onderen bleek. Op 't end komt een Tui! , uit menigvuldige Kroontjes fcmengefteld, van Bloemen die klein zyn , Roestkleurig of ros^ ichtig geel , haare fchoonheid lang behou* dende* (15) Droogbloem, die Heefterachtig is, met omvattende Spatelachtige Bladen en vergaarde Tuilen , de Takken uitgebreid. Van deeze zyn de Takken Draadachtig dun, een Voet of langer, wit Wollig, met kleine Takjes overhoeks bezet, die Wollig zyn, gelykerwys de Bladen. Deeze hebben eene Spatelachtige figuur, aan 't end- rond zynde en gc- (14) Gnaphalium Frut. Fol. ampkxicaulibiis Lanceo'atis fetratis, fupra nudis. Gnaph. Folio oblongo atuto mol!; , Floribus Fermgineis. burm. Afr. 214. T. 16. f. 3. Brevn. Prtdr. iii. t. 18. f. 2. (15) Gnaphalium Frut. Fol. amplexicaulibus S;>atulatis , Corymbis aggregatis, Ramis patentibus. ii. Cliff. 402. N. IS. Elichryfum Afr. Folio oblongo tomentofo, Caulrmanv. piexame, Flore luteo, Boerh. Lugdb. I, p. 121. Eerü. Cap,  G6 Samf.ntkelïge Heester?. 10. Afdeel. xvn. Hoofdstuk. xv ui. Marhï. mam. Sttandmin nende. Deeze heeft de Steng een Voet lang, Takkïg : de Bladen met eene digte Wolligheid bekleed en ftyfachtig , allengs verfmallende naar de Bloemtuil, die uit menigvuldige Bloemen famengelteld is , wier Kelken bleek, de Blommetjes hooger geel zyn , maar zig , voor 't ontluiken, wit vertoonen. (18) Droogbloem , die Heefterachtig is , en zeer Takkig , 'de Bladen Lancetvormig , ongefteeld, fpitsachtig, de binnenfteKelkfchubben Goudkleurig hebbende. Deeze groeit aan de Zeekust by de Kaap. 'c Is een Heefter van vier Voeten hoog, met veeIe ruigacbtige Takken , de Bladen cverhoeks, digt by een, ongedeeld , Lancetvormig, Wollig, Afchkleurig hebbende. De Bloemen maaken digte , rondachtige Kroontjes, die eenigermaate gefteeld zyn, aan 't end der Takken. De Kelk is gefchubd , ruuw , uit den witten ruigachtig , met fpits getipte Schubben , die een bruinachtigen rand hebben, zynde de binnenfte ry , zo wel als de Blommetjes, hoog Goudkleurig. De aangehaalde, van den Hoogleeraar BurMAnnus, is een zeer fraay Gewas, t'eenemaal met een Fluweelachtig Dons, dar uit den gee- (is) Gnaphalium Frut. Ramofisfimrim , Fol. Lanceolatis festïliNus a,cu iuscu/s, Calycinisintimis Squamis Aureis. Mant, 2S3. Gnaph. Sericeura , Fol. oblongi's acutis , FloribtK cynjofis» Eubm. Afr. 216. T. 77. f. 2.  Samenteelige Heesters. III. Afdeel. xvii. Hoofd stuk. Tviitde Rang. Blaadjes zyn Draadachtig , kaal, flap, ecnfger-' maate Lymerig , overhoeks geplaatst, uitgebreid en fpits: de Bloemhoofdjes, aan 't end;, beftaan uit famengehoopte Kelken, ftomp, met weinige Blommetjes gevuld , geelachtig, van grootte als Hennipzaad. Zodanig een Gewas, van de Kaap af komftig, onder myne gedroogde Planten bezittende, waar van de Steng rykelyk een Voet ïangte heeft, heb ik daar van, om dat het nog nooit in Plaat gebragt was, zo veel ik weet, de Afbeelding alhier , in Fig. i, op Plaat XXXI, medegedeeld. De Bloemen , die by elkander getropt de Aairen of Hoofdjes uicmaaken, zyn door -my ten naauwkeurigfte onderzogt, en met de Kenmerken van dit Geflagt overeenkomftig bevonden. Ieder Bloem-, hebbende den Kelk gefchubd en geelachtig gekleurd, bevat ongevaar vyf Blommetjes, wier Zaadkuifje gepluimd is en de Stoel naakt. Xeranthemüm. Straalbloem. De Stoel is Kaffig, het Zaadkuifje Borflelig ,■ de Kelk gefchubd , met eene Kroon van gekleurde Straalen in dit Geflagt, 't welk van de droogheid der Bloemen , of daar van, dat zy gedroogd haare Kleur en Glans behouden, den naam voert, wordende van Schaeffer, niet zeer eigen. Papierbloem getyteld. De meefte Soorten zyn in hetzelve Heefterachtig; weshalve ik ze allen hier befchryven zaJ  SïRGlDESIi CO zal. De uitwendige gedaante is door den Ridder jiier meer in 't Oog gehouden dan de gedagte' Kenmerken, die alleenlyk plaats hebben in de: eerfte Soort, naamelyk * Met een Kaftigen Stoel en een vyf-Borftelig Zaadkuifje. (i) Straalbloem , die Kruidig is-, met Lancetvormige uitgebreide Bladen. Deeze Soort groeit in Ooftenryk, SwitzerJand, Italië en de Zuidelyke deelen van Vrankryk. Men heeft 'er Vcrfcheidenheden van , die in eenige opzigten verfchillen, doch daar in overeenkomen , dat de Bladen als die van den Olyfboom zyn, en dat de Hoofdjes veel naar die van fommige Koornbloemen gelyken. Clusios geeft de Afbeelding van, en befchryft,de eerfte, als een Gewas, dat met een witaehtige Steng ter hoogte van een Elle opfchiet, die zig (i) Xeranthemum Herbaceum Fol. Lanceolatis patentibus. Sysi. Nat. XII. Gen. s+7. p J+6. Vtg. XIII. p. 624. Jag<3% Vind. Ijo. gouan. Monsp. 43(5. H. Cliff. 400. Xcranthemurq Olea: folio &c. moris. Hifi. III, p. 43. S. 6. T 21. f. 2. Jacea Oles folio Capitulis fimplicibus. C. B. Pin. 272. Ptarsnica Aufttiaca. Clos. Hifi. II, p. m, pann. 547. fi, Xer. Olea: folio fcetens. moris. utfupra. f. 1. Xeranth. Cap. inapertis. Hiu. Helv. 709. T. 23. facea Oleae folio, ininore Floie, C. B. Pin. 272. j/# Xeranth. Oriëntale Frnctu maxime. to'jrnf. Cor. 38. Jacea Olea: folio Capit. compafiis. C. E. Pin. 272, S. Jacea incana Cyani Capitulis. Idid. E 3 II. Dkeï. vi, Stuk. iiï; Vfdeel; xvii. ÜOOFDTUK. Tweedt lang. i. X'.ranthtnum an~ itiwn. jaarlykfe.  fit Afdeel xvn. Hoofdstuk. Tvliedt Hang. ** Mee 70 Samesteblice Heesters. zig in eenige Takken verdeelt,op 't end Hoofdjes hebbende van Zilverkleurige Schubben, met twaalf of veertien ltyve, drooge Blaadjes ge^ ftraald , welke in 't eerst wit zyn, wordende vervolgens purperkleurig blaauw, en die Kleur, als men ze tusfchen droog Papier legt, Jaaren lang behoudende. Het Zaad zit in een digte Wolligheid, en is zeer klein , de Kelk rappig in deeze , die ook de Kafjes gaaf van Rand heeft. Deeze heeft geen Reuk, doch de Italiaanfche, die een kleinere Bloem heeft, ftinkt volgens Morison, dat echter de Heer Haller ontkent in de zyne, van hem afgebeeld, plaats te hebben. Zyn Ed. noemt dezelve Xeranthemum van Wallifer Land, met gefloo* ten Bloemhoofdjes , en zegt , dat de Bladen fmal en fpits, van boven zwartachtig zyn, van onderen wit, aan beide zyden Wollig, en de Bloemen , die nooit opengaan , van onderen Zilverkleurig gefchubd , van boven Vleefchkleurig of wit. Deeze is zo fterk niet van Gewas en heeft de Schubben van den Kelk zo rappig niet, maar de Kafjes als gefcheurd , de Krans byna zesbladig en draagt vyf of zes grootere Zaaden , zegt Linnjeus, De Der, de , in de Levant waargenomen , heeft, vol. gecs Tournefort, zeergroote Zaadknop. pen en de Vierde zou dezelven hebben als die der Koornbloemen, volgens Bauhinus.  SyngenesiA, 71 ** Met een naakten Stoel en Haairige A: Zaadkuifjes. (2) Straalbloem, die Heefier achtig isenregt-%T opftaande, met aangegroeide fmal Lancet vormige Bladen , die Eeltige Punten heb-£ ben; de Takken eenbloemig en gebladerd. Deeze Soort , gelyk alle de volgende, van 't Zuid • end van Afrika, of van de Kaap afkomftig , is door den Hoogleeraar J. Buümannus zeer fraay in Afbeelding gebragt. Het geheele Gewas is met een digte Wolligheid overtoogen. De Takken zyn meer dan twee Voeten lang, rond en dik. De Bladen zyn ook lang, fmal en dik. De Bloemen, die zig byna als Goudsbloemen vertoonen , hebben den Kelk en Straalen zeer glanzig Zilverkleur: het midden of de Schyf is bruin. Zyn Ed. merkt die met zwarte Punten, van R a y , als een Verfcheidenheid van deeze aan. (3) Straalbloem, die Heefterachtig is en regt-s \ °P " (z) Xerar.themum , Fruticofum ereólum, Fol. adnatis Lan-K ceolato • linèaribus apice callolb mucronaris , Rainis uniflori s Foliofis. Xer. Frut. Lanuginofum. burm. Afr. 177. t. 66. {. t, Xer. Afr. Ramofum Gnaphalü folio. RAJ Suppl. 182. Xer. Speciofum Capenfc, Flore albo maximo. Fet. Caz. I. t. 1, f. 9. Chryfocome f. Argyrocome Afr. Ericoides. Seb. Thes. tb p. 4$. T. 43. f. 5. (i) Xeranthemum Frut. Ereftum , Fol. amplexi • canlibus Lanceolatis trinerviii, Flor. pedunculatis. Xeranth. tomcntofum tadfolium Flore maximo. burm. Afr. 178. T. 66. f. z. E 4 EU" II. Deel* VI, Stus. ïff. •deel," xvii. )OFDUK.II. flitum. sleede- nr- peciofisfi. um. Jitraunnde.  72 Samenteelige Heesters. III. Afdeel. xvii. Hoofd* STUK. Tweede iv. PrelifeTum. Kroontafckige. pi. xxxi. op/taande, de Bladen omvattende, Lancetvormig en drie. Ribbig , de Bloemen gefteeld. Deeze is insgelyks afgebeeld door gezegden Hoogleeraar, die aanmerkt , dat de Bloemen ongemeen groot en fchoon zyn, van een geelachtige Kleur ,- gelyk zyn Ed. deeze, zo wel als de voorgaande, in 't Kruidboek van wylen den Wel Ed. Groot-Agtbaaren Heer Wits e n , gevonden hadt. Zy hebben het Zaadkuifje gepluimd, zo de Ridder aanmerkt. (4} Straalbloem met een Heefterachtige Kroontakkige Steng, de Bloemen ongefteeld, de Bladen als ronde Korreltjes op elkander leggende en naauwlyks te onderfcheiden. In fchoonheid overtreft nog deeze , die dc Koningin der Afrikaanfche of Kaapfche Bloemen van Breynius genoemd wordt, de voorgemelden. De grootte der Bloemen is weinig minder dan in de laatfte Soort. Zy hebben een ongemeen fchoonen Zilverkleurigen Straalkrans, met een rood Koperigen weerfchyn ver- Elichryfum Afr. Arbor. Eoerh. Lugdb. i. p, izt. Elichr. Afr. Lanuginofum Iarifol, brevn Ic. zj. T. 16. f. j, n,Aj. Suppl. 182. n 13. sed This. ii. p. 4,-. t. 4;. f. 6. (4) Xeranthemum Caule Frnt. prolifero , Flor. lèsfilibuj Fol granulato-fubromndis, imbricatis, obfoletis. Elichryfum Abrotani fcemina: foliis. Iïrkjn Ic, z%. T. 17, f. 1. stb. Mus, ii. T. 89, f- «• Carduus Xeranthemcides. Raj. Suppl, i^'p; JAant. 467. berg. Cap. 272.  76 Samenteelige Heesters; III. Afdeel XVII. Hoofdstuk.. ix. Sefamoides Smalbladige. De uitfteekende Kelklchubben, die de Krans van de Bloem maaken, zyn in deeze Soort gewapend met Doornachtige Punten, 't Gewas is laag en verdeelt zig in Houtige Takjes, bezet met Lancetvormige Blaadjes , die wederzyds groen zyn, en de Bloemkrans;is geel of roodachtig. ($) Straalbloem met Takken die eenbloemig en Schubswyze bekleed zyn met fmalle Blaadjes. De bynaam, Sefamoides, van Plukenet ontleend , fchynt niet toepasfelyk op een Gewas, dat zeer fmalle Blaadjes heeft, en voor 't overige ook geheel niet naar de Sefamam gelykt. Doch gedagte Autheur heeft dien bynaam ontleend van een Plant met fmalle Blaadjes en Steeltjes als de Koorenbloemen , Sefamoides parva Dioscoridis genaamd en afgebeeld by Lobei, 't welk hy noemt Xeranthemum Sefamoides, geevende vervolgens ook deezen naam aan dit ïer. Ramofum , retiolis fimplicibus, Capite fpinofo. Sxirm. Afr. igi. T, 67. f. i. Xeranth. fpinofum Ethiopicum,Capir. compadtis purpurascentibus. Brf.VN Prodr. 2. p. ioj. (9) Xeranthemum Ramis unifloris imbricaris Fol. linèaribus» Xer. Ramofum Fol. Squamofis linèaribus, FioribusArgenteis. burm. Afr. i8i. t. 67. f. 2. 0. Xeranthem. Sefamoides Flor. albo, Erica: Foliis Cauli tomentofe aftriais. Pluk. Jtmalth, 1u. t. 449- f. 5. Chryfocome f. Argyrocome Afr. Ericoides Cap. Bons Spei. Seb. This. II, T. 43. f. 5. Elichryfum Afric.mum lanuginofum anguftisfimo folio, calyce Flor. Argenteo & amplisfimo. Bresn Ie, 27, t. i«. f, 2, Berg. Cap, 172. R, Lugdb. 152. N. 4,  78 S,}menteelice Heesters. Hl. XVII. Hoofd STUK. X. frirgatun Rysachtige. zeer fmal , naar die van Rosmaryn eenigszinS "gelykende, hoedanig eene door Bergius uit Ray, op deeze Soort, is aangehaald (*). Of deeze , nu , een weezentlyke Verfcheidenheid zyn , dan een enkele Speeling der Natuur, zou misfehien by nader onderzoek blyken kunnen. Onder een mrnigte van deeze Bloemen, van de Kaap ontvangen, ten minfte, heb ik nooit anderen, dan de Zilverkleurigcn , gezien met zo fpitfe Kelk - Schubben, als Fig. 4, in een derzelven, volmaakt natuurlyk van agteren uitgefpreid afgebeeld, aanwyst, en waar uit blykt, hoe zeer dezelve v3n die rood- en geelkleurigen verfchille. Zy behouden altemaal haar Kleur en Glans en zyn dus onder de Onverganglykcn , in 't Franfch Immortelle* , te rekenen, en tevens van de fraaist gekleurden; zo dat gedagte Plaat eenigen der fchoonfte Bloemen van de Kaap voorftelt. (10) Straalbloem met eenbloemige Rosachtige Takken; de Bladen Lancetvormig Wollig', de Blzemjteelen bykans naakt. Deeze zou voornaamelyk van de voorgaande Soort verfchillen , door den Kelk geel , niet wit (*) Xersmbc-mm Cnpeaië P.orisrnsni folio Flore al'jo. SuppL *4pp. p. zi9- N. zz. (10) Xcmntbimum Ramis nnifloris virgiti?,Fo!. Lanceolatis toraenroüs ,Pedunculis fii'inud.'S. Mint. iR4. BERG O/). 271, Elichryfitm Africaruim lomentofum, angaflisfi.To Folio, Caiy ce Sulphmeo amplo. Ereym. Prodr. 3. t. i«. f. 3.  S Y N U E N É S I A. 79 wit of paarfch, te hebben, volgens L i k n m o s , aan wien de Heer D. van Royen berigt™ hadt, dat zy de Meelknopjes geftaart heeft. InE de eerfte opflag zou derhalve myne gemelde hier8"1 fchynen t'huis te hooren ; doch ik bevind niet ,R dat dezelve de Takjes minder gefchubd of Rysachtiger , de Bloemfteelen naakter, of de Bladen Lancetvormiger heeft, dan de Zilverkleurigen. Gedagte eigenfchap der Meelknopjes heb ik derhalve my de uitneemende moeite niet willen geeven te onderzoeken. Die van Bergius, bovendien, fchynt my duidelyk van de voorgaande te verfchülen. (11) Straalbloem met naakte eenbloemige Bloemfteelen aan 't end der Takken uit-l fteekende; de Bladen Lancetvormig en Wollig. Deeze heeft , volgens den zelfden Leidfen Hoogleeraar, een Houtige Steng, die teder is, gepluimd Takkig, en , gelyk het gantfche Gewas, met eene .witte Wolligheid bedekt; geevende aan 't end lange Bloemfteelen uit. f 12) Straalbloem met eenzaame knikkende Bloe-t i (ix) Xeranthemum Pedunculis terminalihus exferris nudis unifloris, Fol. La'.iceolatis tomentofis. Sysi. Xat.Zlt. Vei X!it. (ïï) Xeranthemum Flor. fplitarii's nurantibus,, Sqnamis Calycinis obtufis maeuratls. Roven Msj. Xeranthemum Afr. Gnaphalii Fol. torrsenrtifc &c. Raj. Suppl. isr, II. DSSU VI, STUK, III. fdeül, xvii. oofd- 'ÜK. Tweedt ang. XI. tehelina. aakte. XII. Variega- um. ionte.  $4 Samenteelige Heesters. III. Afdiei xvii. hoofd' stuk. V. Bacchat Piioscori. dis. Levanticl * VI. Baccharis Indica. Incliaanfch. Deeze Virginifche heeft Bladen, welke naar •• die der Wilde Melde gelyken en blaauwachtig of Zeegroen zyn. 't Gewas is Boomachtig en heeft het Pluis der Bladen Zilverkleurig. (5) Roerkruid met breed Lancetvormige, ongefteelde , getande , geftoppelde Bladen. Deeze zou , misfehien , de Baccharis van Dioscorides kunnen zyn. 't Gewas, dat in Egypte en Syrië groeit, brengt veele Steeltjes uit éénen Wortel voort, waar aan langwerpige Blaadjes als van den Olyfboom, die vet en ruigachtig zyn , van eenen vry zwaaren Reuk, doch met eenige aangenaamheid, gelykende in Bloem en Zaad veel naar de groote Conyza. De Ingezetenen van Tripoli, in Syrië , noemenze Thaun , zo Rauwolf getuigt. (6) Roerkruid met ftomp Eyronde Bladen, die gefteeld en fyn getand zyn. Het Parad, p. T. 21 j. Pfeudo - Helichryfum Virg. frutescens ,&c. moris. Hifi. iii. p. 90. s. 7. T. 10. f. 4. Elxhryfo affinis Virginiana Frutescens &c Pluk. Alm. 134. T. 27. f. 2. Argy. iocome Virginiana Arriplicis folio. Pet. Gaz. T. 7. f. +. (j) Baccharis Fol. lato • Lanceolatis dentatis feslili'jus ftipulatis. Am. Acad. iv. p. 289. Conyza major airera. C. b. Pm. 2«j. Conyza Dioscoridis. Rauw. It ,4. T. r+. Conyza Syria:. j. b. Hift. ii. p. 10*4. raj. Hifi. zit. Gron. Or. Ilo. (6) Baccharis Fol. obovaris denticulatis petiolatis. Eupatorio affinis Planta Zeylanica Fol. Ulmi. Breïn Cent. T. 70. Burm. Pk Ind. 178.  III. Afdeel, xvn. Hoofdstuk. T-made Rang. ut. Conyza /"rjida Vuilkieori8- 86. Samenteelige Heester^ t'huis gebragt. 't Gewas groeit in Virginie, ett is van CLayton Boelkens - Kruid met witte Bloemen , getyteld. Drie Ellen hoogte hadt het in Engeland , in de open Grond, bereikt. Conyza. Tonderkruid. Een naakte Stoel; een eenvoudig Haairig Zaa:kuifje; een gefchubde rondachtige Kelk, en de Smalen der Bloem in drie-en gedeeld, zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt. De eerfte Soort, die Kruidig is, voert, ik weet niet om welke reden, den Nederduitfchen naam van Donderkruid, mooglyk beter Tonderkruid gefpeld , dien ik derhalve als een GeJlagtnnam gebruik (f). Onder de drie - en - twintig Soorten van hetzelve komen eenige Heefter-, achtigen voor, welke hier volgen. (3) Tonderkruid met effenrandige fmalle Bladen ; driebloemige lange Bloemfteelen; de Steng laag Heefterachtig. Dit Gewas, te vooren met den zelfden bynaam Ct) Wint de benaaming van Donderkruid weet ik geen red-n »oor; daar mooglyk de Wolligheid der Bladen of het Pluis der Bloemen , gedroogd, voor Tonder zou kunnen vertrekken. (3) Conyza Fol. linèaribus integerrimis , Peduncuüs Iongis tril.>ris , Caule fuffmticofo. Vtt. XIII. Gen. 9So. P. ets. Mant. 466. Gnaphalium f-rd:dum Sp. Plant n93, H.Cliff. 4or. Got'AN Momp. 43J. Qf.R. Prov. z 12. GllUD. Aix. 157. Elichryfum fylv. anguftit'. C.pir. cong'obatis. C. B. Pin. 2S4. Tosjbnf. Inft, +J3. Stcechas citrina altera. Los. U. 4 s«.  syngenesia. 87 paam onder de Soorten van Gnaphalium be-f trokken, en dus getyteld, om dat de Bloemkelken niet meer dan eene vuile Goudkleur' hebben, groeit in Languedok, Provence en Italië, op Rotfen en Muuren. Het zweemt veeb naar het Elichryfum , doch heeft langer Bladen en kleine ronde Hoofdjes. Ook is het als een basterd - Soort van de Rynbloemen aangemerkt geweest. Garidell hadt opgemerkt, dat dit Gewas eenen Harstachtigen Reuk heeft, en een laffen Gras - Smaak. . Men vindt het by L o e e l, onder den naam van andere of tweede Stmchas citrina, afgebeeld. (4) Tonderkruid met fmalle een weinig getande Bladen, zeer lange eenbloemige Steelen, de Steng Heefterachtig. Deeze, die naar de voorgaande vry veel gelykt, groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, in Palcftina en zelfs aan de Kaap der Goede Hope. Men vindt 'er de Afbeelding van by Boccone. C B aoh 1 nus vertoont cok duGewas , cn zegt, dat het een Steng van anderhalve Handbreed heeft, die in eenige kort! Tak- (4) Conyra Fol. linèaribus fubdenfati», Pedunculis longisfimi „nifloris, Caule Suffmticofo ff. Clif. 401. Helichryfum Cap fingular. brevibus MoR. Bijl. III p- «7- ?• 7- J' 10" f> 16 Helichryfum Saxatile, (ingulari Capitulo amplo. Eocc Muf. 142. T. 104. Elichryfo fylyeftri, Flore oblongo , limilis, C B. Pin. 1*5. Pmir. T. p. !**• F4 lh PEÏL. VI. STUK. DL .FDEEÏ.. XVII. ÏOOFD- ruK. Twede lang. IV. Conyza Ssxatilis. Jteenminïend. 1  ra. Afdek xvn. Hoofd stük. xii. Con^xa toriaof.t, Bogtig. xnr. Car.dida. Wit. ï i d i n C El K 33 88 Samenteelige Heester?. Takjes verdeeld is, zo dat men het naauwfyfa "onder de Heefters ' tellen kan. Het was dus" op het Gebergte van Italië waargenomen. (ia) Tonderkruid met een bogtige Heefterachtige Steng, langwerpig Eyronde effenrandige Bladen, en omgeboogen Tros/en. Deeze is door Vaillant , onder den naam van Conyza van Madagaskar , die Heefterachtig is, met een bogtige Steng en Kornoelje-Booms Bladen, voorgelteld. 03) Tonderkruid met Eyronde Wollige Bilden, getrapte Bloemen , de Bloernfteeltjes zydelings en aan 't end der Takken. Op Kandia vindt men' deeze Soort, die wegens de witheid der Bladen , weike in figuur j-ok naar die van 't Wollekruid gelyken, den bynaam voert. De Bloemfteelen loopen op■vaards dikker. Men vindt 'er eene Verfchcilenheid V3n, welke met korte kromme Bloemtraalen praalt. ^ Ton. (12) Cc-nyza Caule torfuofo Frmicofo, Fol. ov.ito • oblongis ntegerrimis, Racemis reflexis. H. Clif. 4oy. ;Conyza MadaP'carieniïs, Fruricofa, tortuofo Caule, Corni foüo. VAill. iel. 1719. p. 395. (13) Co»)sa Fol. ovatis tomentofis , Fbr. conferris P;. Jnculis larenbbus terminalibusque. H. Cliff. 40J. R. Lugdb. ■7. Conyza Crctica Frut. Folio molli cjnd.disfimo,'tomenfo. tourot. Of. 33.' Cnn. Saxatilis Fol. F.l.i-inis. BUXB. **" 11 P I3, T- '7- Airer tomenrofus luteus Verbasci folio.' )cc. SU. so. T. 3r. f. 2. Jacobsi Crer. incana &c. Bahr.' :r. t. 217. After Ragufinus folio Verbasci. ZAN. Hij,  Syngenesia. 89 (14) Tonderkruid met Lancetvormig Eyronde rauwe Bladen , eenbloemige Bloemfteelen' en rappige Kelken. i Deeze Indifche is een Jaarlyks Gewas, doch met Houtige Stengen , die rond, ruig en regt. zyn. Het heeft de Bladen overhoeks, fpits,, Zaagswys' getand , met een Steeltje dat van' onderen paarfch is. De tippen des Kelks zyn Lancetvormig, verlangd en uitgebreid: de Bloem is klein en. paarfchachtig , uit vyf-en twintig Twecflachtige Blommetjes famengefteld. Het Zaad is bitter en heeft een Wormdoodende kragt, volgens den beroemden Hermannüs, (15) Tonderkruid met Lancetvormige, van onderen Wollige Bladen , de Eladfteelen ook Zaagswyze getand. Onder den naam van Bulkende Conyza is deeze door Rumphius befchreeven, die aanmerkt , dat dezelve in Geftalte naar het Kruid yan dien naam , in Wolligheid der Bladeren naai fi4) Conyza Fol. Lanceolato • ovatis fcabris , Pedunculis unifloris, Caiycïb'us fquarrofis. Baccharoides. Ft. Zeyl. 41S. Conyza.'lnd. Virgx Aurea: folio &c VAIlL. Mem. 1719. p. scabiofa Conyzoides Fol. latis dentatis Sec. BURM. Ft. Zeyl iio. T. 9$. Citm-Schiragam. Hort. Mal. II. p. 39T. 14. PvAJ- Hifi. 443. BURM. Ft. Ind. p. 17S. fij) Conyza Fol. Lanceolatis fubtus tomentofis , Petiolis etiam ferrato dentatis. Conyza Atbor Zeylanenfis &c. pluk. Amalth. 64. Conyza odorata. RUMPH. Amb. vi, T. 24- f. I; Conyza odorata f. Heiemum alterum Salviz odorem fpirans, CMJS. Exot. L. iv. C. zs, p. ** burm, Fl. Ind. i7i. F 5 11. deel. VI, Stuk, IIL Ifdeél* XVII. lOOFDTUK. xvr. Anlhelmin* ica. Vormdoo» lend, xv. Conyza Balfamifera. BalfemIraagend,  ÏIL Afdei : XVII. Hoofd STUK Tweei Rang. XVI. Conyza Cir.erta. Alchkieung. 50 Samenteelige Heesters, naar 't Alants-Wortel Kruid en in Reuk naar * de Salie gelykt. Men noemt het Sambong in Oostindie , alwaar het op de Eilanden zo wel ( als aan de Vaste Kust groeit. Daar is een Soort van, d;e meer dan eens Mans langte hoog opfchiet, en deswegen wordt het de Conyza-Boom by Plok e net getyteld. De Bladen zyn wel een Voet lang en een Hand breed , fterk geaderd , doch zagt in 't aanraaken, op de kanten ongelyk getand. De Bloemen zyn met een Pluis van kleine Draadjes geftraald, zoRumphius aanmerkt, zeggende , dat men de Bladen niet ris Moeskruid eet , onder de Indiaanen, maar dezelven om den Geur onder de Spyzen doet, wordende die, op Java, in plaats van Salie, en het Afkookzel, zo wel in - als uitwendig , gebruikt. In een Turn, of op een gebouwd Land, wordt dit Gewas fomtyds. een Boom , van wel twee Mans langten hoog , met een Stam van een Arm dik (*_). (16) Tonderkruid met langwerpige Bladen en Plui- C) Van die hoogte zegt RcmphiüS deeze Ruikende Conyza in zyn Tuin op Ambon gehad te hebben. Hierom is 't my onHegrype'yk , hoe Linkx 'S van de Baccharis Arborea [z-t hier voor bladz. 8!. I heert kunnen zeg3en, dat dezelve de Grootfte Boom in deeze Klssre zy. (jfi) Co*yx* Fol. oblongis, Flor. panlculatis, Coroll. Cylindricis, Calyceduplo lonjioribus Senecio Indicus ütripheis folio. Morïs. Hifi. m. p IoS. s 7. T< tJ j ? SenedQ._ des Fl Z,yl 419. Senecio Indica Fol. ternes crenatis. Burm. ■Zcyl. zii.T.96. f. LEupatoriu-nanguftiore folio Bermudenfc TT vi l ''V' "" ^ ^*'us Scrophinum, Ru.MPH drab. vi. t. 14. f. 1. BURM. Fl, lr.d. p. l7i, '  ot Samenteelige Heesters. III. Afdeel xvh. Hoofdstuk. Tweed xvin. Chmmfis, Chineefch Bladen, en geluilde Bloemen , die KlooU rondachtig zyn. In de. Westindiën komt deeze Soort voor, : welke by Plumier den naam voert van Loomachtige paarfche Conyza, met getande Wollekruids B'aden. Sloase vondtze op Moerasfige plaatfen aan de Zeekust van 't Eiland Jamaika Een dcrgelyk Gewas fchynt het te zyn, dat Pluk f, net onder de Planten van Madrasf aantekent , hebbende gladde Bladen en eene paarfchachtige Bloem; zynde dit op Java onder den naam van Sambong Óutang of Wilde Salie bekend. O 8). Tonderkruid met Lancetswys' Eyronde omgeboogen Zaagswys' getande Bladen, die van onderen Wollig zyn; de Bloemen getrapt aan 't end. ' Dit Gewas, dat RüMphiüs Ambonfche Senecio tytelt, fchiet, met een dikke hardachtiSteng, fomtyds een Elle hoog. Zelden draagt het meer dan drie Bloemen aan Tropjes by elkander. Het wordt op Ambon Liefdekruid genoemd, dewyl het Vrouwvolk zig daar mede het Aangezigt wafcht, om de Mannen te behaagen. De Heefterachtige Ccnyza, met Reukvan Cis) Cmtta Fol. Lanceolaro-ovatis, reflexo-ferratis, fubrus tomentofis, Fior. tenninalihiu congedis. Senecio Ami>oinicus. B.UMPH, A.ti. vi. t. i+. f. z. BUHM. Fl Jnd. p. IJ9>  Svngenesia. 93 van Ciftus, welke de beroemde Sloa nf. op^ jamaika waarnam , fchynt naar Jt zelve te gelyken. Op Java wordt het, wegens de Bloemen,!; Paarle-Knop getyteld. (19; Tonderkruid met ovaale , effenrandige ,} ruitwe, van onderen ruige Bladen. 1 Dit Chineefche Gewas heeft eene ruigachtü ge Steng; de Bladen langwerpig of ovaal, effenrandig , ruuw , van onderen zeer ruig en bleek; de Bloemen Troswyze famengehoopt; de Kelken als van het Sterrekruid. Cao; Tonderkruid met Eyronde effenrandige hitje, van onderen Wollige Bladen; de Aairen over de eene zyde gekroond, en i omgeboogen Blikjes. Dit Gewas, in de Westindiën voorkomende en van Plu mi er Boomachtige Conyza mei blaauwe Bloemen , getyteld, geeft de Hopfd jes Aairswyze tot de zyden der Takken uit volgens Sloane, die meent, dat het d Tremate der Brafiliaanen zy. Hier toe behoor he (19) CmyzaYoX. oValibusV'jntegeriimis fcabris fubtus hit (a7z'o) Conyza Fol. ovatis integÉrrimis acutis fubtus torna «fis, Spicisrecurvatis fecundis', Brafieis reflexis. Conyza A borescens Floribus «sru'éis. Plum. Sp. u>. T. 130. t. Conyza Frut. fcft pailide purpureo te SM» 7-- « jïift. t, p 257 ' Eupatorium eteftam tof«an» &c Eaow II. Deel. VI. Stuk. FDËELi XVII. OOFD» ?UK. XIX. lirfuta, ■uig. XX. Conyza Arbores- üooiuaeh» 1 t t 1. t. «.  94 Samenteelige Heesters. III. Afpee] XVII. HOOBD' STUK. XXI. Frutieoja Heeftej achtig, (34) Kruis.- (zr) Conyza Fol. ovatis integerrimis ohtufis , Flor. fesfilibi's ilternis, Ramulis fie.tuofis. Conyza frutescens Cydonia: folio. FiUM. Sp. 9. Ic 9J. f. 1. Eupatorium Amer. frure'cens , Hedera: terreftris folio ; Floie purpurascente. Flum, Sp. 10. het opgeregte ruige Boelkens - Kruid van Bitow"r 'aogthans, zyn , gelyk zyn Ed. zelf in de Soor- ^ telyke bepaaling van deezen Boom zegt, hoekig getand en wet zeer blykbaa'; , gelyk iedereen h weet; ook eenigermaate rondachtig, doch geenszins Spatelvormig ftomp Eyrond , gelyk die van/ 'dit Gewas door zyn Ed. worden voorgefteld. Mooglyk zal hier t'huis te hrmgen zyn de Senecio Solidaginoide's van den Meer Bkrgiüs, met welke een Tak van mvne Kaapfche Planten, in Fig 1 , op Plaat XXXII, hiernevens afgebeeld , en tot dit Geflagt behoorcnde, zeer veel overeenkomst heeft, als uit de volgende befchrvving blykt. De Steng is Heefterachtig , de Takjes zyn rond , geftreept en glad : de Bladen dik Wig-; vormig , aan 't end getand , ftomp, agterwaards.. allengs verfmallende en daar ongetand , ongefteeld , met twee kleine Oortjes den Tak omvattende , overhoeks geplaatst, fterk geaderd , een of anderhalf Duim 'ang :'de Bloemen taamelyk groot, maakende een famengeftelde Tuil aan 't end der Takken, met fmalle Blikjes. De gemeene Kelk is geknot rondachtig, veelbladig, uit fmalle , fpitfe , evenwydige Schubben beftaande , die een dunnen Tand of zoom hebben. Zy vertconen zig klaar in de geopende Kelk, met zynen naakten Stoel, by a; zynde h de zelfde Kelk van onderen gezien, waar door het blykt, hoe dezelve aldaar een klein Kelkje van fpitfe Schubbetjes heeft , aan dit Geflagt eigen. De Bloem is langer dan de Kelk, G % ge, 11. Deel. VI. STtaS, IIÏ. fDEELa xvii. oöfook. Tiueei ■ang, Stnttit SpatelMa- 'fxrar.  im Afdbh xvii. Hoofdstux. Tvitli Ring. ie» Samenteelige Heesters. m geftraald. Zy beftaat uit Tweeflagtige Blommetjes, in vyven verdeeld, als c, en Trechterachtig ; als ook uit Vrouwelyke Blommetjes , d, die een ftompe Lip hebben, en een dua Buisje, met een Styl,die een weinig uitfteekt, hebbende den Stempel bruin en in tweeën gedeeld of uit twee langwerpige ruige Stukken, die Rolrond zyn, beflaande. De Meelknopjes en deeze Styl vertoonen zig in het fterk vergroote Tweeflagtige Blommetje by e, gelyk het Zaadkuifje, welks Haairtjes eenigermaate gebaard zyn, als/, aan het gezegde Blommetje c, op het Vrugtbeginzel. De Stoel , binnen den Kelk, by a , is wegens de Holletjes of eigen Kelkjes, die getand zyn, waarin de Zaadjes gezeten hebben, eenigermaate als een Honigraat. De Bladen en Takken, zo wel ais de Bloernfteeltjes, zyn hier en daar met eene losfe Wolligheid, die 'erligt afgaat, bekleed; gelyk Linn^üs ten opzigt van het Popelierbladi^e Kruiskruid aantekent. Vier nieuwe Soorten zyn door den Hoogleeraar N. L. B u r m a n n u s hier bygevoegd, die echter zonder Afbeeldingen weinig uitdoen.' De eerfte noemt zyn Ed. Senecio Vtrbascifoliui „ om dat de Bladen naar die van 't Wollekruid gelyken , zynde gefteeld ,. langwerpig ovaal en gekarteld. De Bloemen kwamen aan 't end, by zesfen, als Hoofdjes, uit de Oxels der Bladen rooit. De andere Soort heet Lanalus ; maar de Wolligheid alleen kan naauwlyks onderfchei- ding  S T N O % H K s I A. ICl ding maaken , aangezien andere Soorten ook Wollig zyn. De derde noemt zyn Ed. Lanigeeu!-t dat is Woldraagende, om dat dezelve by den oirfprong der Bladen» uit den Wortel, met! een aanmerkelyke Wolligheid bezet is. Zy neeft Vinswys' verdeelde Bladen, een enkele, eenbloemige , byna kaale Steng en eenen knobbcligen Wortel. De vierde Soort, eindelyk, Lanceolaius gebynaamd, insgelyks met geftraalr de Bloemen , heeft de Bladen ten halve omvattende , Lancetvormig , Zaagswyze getand , van onderen Wollig, de Bloemen getuild. In yerfcheide andere Soorten zyn ook de Bladen van dien aart. Aster, De Kenmerken van dit Geflagt, dat gemeen, lyk Aster , 't welk men Sterrekruid vertaaler kan, genoemd wordt, zyn; een naakte Stoel s een enkel Haairig Zaadkuifje, een Bloem met meer dan tien Straalen;de onderfte Kelk-Schubben eenigermaate rappig of niet tegen de anderen aan' fluitende. Onder de menigvuldige Soorten van hetzelve komen thans , de Polifolius uitgemonfterd er tot de Jnula betrokken zynde, maar vier, allemaal Kaapfche, die Heefters zyn, voor, als volgt. G.s IS. Peel. VI. Stuk. CO As* iir; AlFDEEI,,1 XVII. Hoofd» tuk. Twetdt RanS,  1U. Afdell. x m. Hoofdstuk. AftcrTa- t.iiisuladi !.. xxxa 'i ïo2 Samenteelige Heesters." (i) Aftcr, die laag Heefterachtig is , met afkopende, Elsvoi mige, gejleufde, op de kant ruuwe Bladen, en endelingfe Bloemen. 't Gewas van deeze beftaat uit ronde Rysjes, naauwlyks een Voet lang, Draadachtig dun, van boven Takkig; de Takjes vergaard, enkeld;,gebladerd,regtopftaande; de Bladen Elsvormig, fmal,fpits , regt, lleufswyze uitgehold, op de kant kort gehaaird, van onderen breeder , ongefteeld, op elkander, leasendeV rykclyk een half Luim lang. De Bloemen komen aan 't end der Takjes voort , op Steeltjes die dczclven verlangen. De gemeene Kelk is veelbladig, Schubswyze famengefteld uit fmal Lancetvormige fpitfe , zeer fyn gehaairde Blaadies, waar van de buitenften kortst. De Bloem jeftaat uit geele Trcchterswyze Blommetjes , n vyven gedeeld , die tweeflagtig zyn , en •ondom geftraald met Vrouwelyke, paarfchc, Spatelblommctjes. Het Vrugtbeginzel is, in jeiden, gekroond met een zeer fyn gepluimd 3aa:rig Zaadkuit je, en de Stoel is kaal. Met deeze be'chryving. van den Heer Bereii s ontleend, komt het Kaapfche Gewas uit pyne Verzameling overeen, waar van een Takje (i) Aftcr SurFruticofus, Foliis decurrentibus Subulatis, Cajalscul.itis ci'i itis inirgme fcabris , Flonbus rermin3libus. Syst. Vat- xii. Gen. 9S*. n. 553. xiii. p. 631. A9. Acid, (i. Aft, 36, bmg. Cap, 2J6,  S •? N G E N E 3 I A. 103 Takje, m de Naraürlykë grootte, In Fig. 1 ^ op Plaat XXXII, is afgebeeld. Het gezegde behoef ik niet te herhaalen Men ziet by ƒ > een Tweeflagtig Blommetje, en by g een Vrouwelyk, hocdanigen dc Krans maaken, beident fterk vergroot; blykende daar in het verfchil der Vrugtbegmzelen , dat in de cerftgcmclden Draadachtig dun is, gelyk zyn Ed. zegt, en in de laatstgemelden fpits Evrondachtig en plat. Deeze laatfte gedaante openbaart zig nog duiï delyker in een byna volkomen Zaadje, by h, 't welk tot de Vrouwelyke Blommetjes of die van den Omtrek behoort; als nog met hetzelve, zo wel als met het Zaadkuifje gekmond zynde , hetwelk in de twee anderen zig ook zeer zigtbaar vertoont, zynde fyn gepluimd. (2) After die Heefterachtig is , met Eyronde , eenigermaate gefchubde, omgekromde, Zaagswys' gehaairde Bladen en endelingft Bloemen. De Steng van deeze, een Voet lang, is reg! en rond, Afchgraauw , ruigachtig ruuw , met «roene Rysjes en vergaarde Takjes , drie of vier bv elkander. De Bladen zyn Lancetswys1 ovaal \ fpitsachtig , met gedoomde Tandjes. ver (i) Afltr Frut. Fol. ovatis recurvis ferrato - ciliatis, Flor tttWlinalibus. BERG. Cap 2sj. Am, Aead VI. Afr 68. As ter Afr. Frut fplendentibus parvis & reflexis foliis. COMJ& Mirt. II. p. SS. T. 18. R4J. Suppl. ISS. G 4 II. DEEL. VI. SIUK. III. Afdeel. XVII. ■loOFD* TUK. Tweede lang, II. jtfter reftexus. OuigeboO" gene.  g y K G E n E s i a, löy Deeze heeft, volgens Bergius, Draadachtige Takken , die Wollig zyn, met vergaarde Takjes, bezet met fmalle ruige Blaadjes, meer dan een Nagel lang. Aan 't end der Takjes komen twee of drie Bloernfteeltjes by elkander voort, die uitermaate lang zyn, en fyn gehaaird, eenbloemig. De gemeene Kelk, de Blommetjes en declen der Vrugtmaaking, zyn byna als in de voorgaande Soorten. Cineraria. Afchkruid* Dit Geflagt heeft insgclyks den Stoel naakt er, het Zaadkuifje eenvoudig gehaaird , maar dc Kelk is enkcld , veelbladig en effen. Het bevat ook verfcheide Soorten, waar on der dc vyf laatften hier t'huis behooren; naa uielyk. (9) Afchkruid met Bkempluimm ; de Bladei Finswyze verdeeld met uitgefneeden Slip pen, de Steng Heefterachtig. j3yna geen Afbeeldingen vindt men van di zo bekende Gewas, dat gemeènlyk den naar ua (9) Cineraria Flor. paniculatis, Foliis pinnatifidis tomenti fis Laciniis fmuatis : Caule Frutescente. Syst. Nat. XI Gen. ,57- P- 556- reg. XIII. P- <3*. Othonna *, Her Ups 273. Solidago Foliis pinnatifidis; Lac.nus fmuatis, O rymbis raeemofis.tf. Cliff. I4°- Gm Oriënt. z77. Jacoba matitima. C. B. Pin. Ui. Tournf. Inft. 486. Manna Jao bia sec. Lob, Icon. zz7. Cineraria. DOD. Pempt. 642. Gsi Prov. 205. G 5 IJ, DSÏX, VI. SIUB> III. Afdeei,.1 xvii. Hoofdstuk. Tweede. Rang. '' IX\ Cineraria ' maritima. Middel, landfeh» t 1 a ). L c a k.  ïofj Samenteelige Heesteb». lil. Afdeel xvii. Hoofdstuk. Twtedt R*nr, ( < 3 i S x. Cineraria Cmatm/Su Kanïdalcii. van Jacobcsa maritima by de Tuinlieden en by ■ de Liefhebbers, 't zy al of niet Taalkundig, voert. DoDOxNérs fpreekt 'erflegts vanen de figuur van Lob el is door de kleinte naauwJyks kenbaar. By Weinmann vindt men wel een Afbeelding, die taamdyfcftrbokt; doch de Afchklcurigc witheid de- Bladen, we-halve deeze Soort in 't byzonder den naam van Cineraria, dat is Afchkruid, voert , is daar geheel vergeten. Het groeit aan de Oevers ..'er Middeilandfche Zee , zo wel in 't Gebied van Genua als aan de Kust van Provence, natuurlyk, en verdraagt fomtyds onze \\ interkou Je, doch wordt meest in Potten geplant en ftrekt dus toe verfiering der Bloemperken. *t Gewas komt, in Geftalte , veel met het gewoone Sr. Jakobs - Kruid , dat hier in de Velden groeit, overeen, waar van het ook den naam heeft, doch is, in alle opzigten , grover en zwaarder. De ondeifte Bladen gelyken eenigermaate naar éie der E.keboomen ; dè bo-'enfte zyn dieper ingefneeden; allen van boven lonker groen , van onderen , zo wel als de Itengcn , met eene graauwachtig witte Wolgheid dik bekleed. Op den top draagt het eele Bloemen, die Pluimswyze famengehoopt yn. (io) Afchkruid met Pluimbhsmen; dt Bladen Vim- (io) Cineraria rior. paniculatis; Fol. pinnatifidis fubvillofis la-  3 t h G E S E S t A, ÏO^ Finswyze verdeeld en ruigachtig, met uitgefneeden Slippen; de Steng Kruidig. Deeze fchiec, volgens Bauhinus, Stengen van een fclle hoog, die rond zyn en met een witte Wolligheid bekleed ; hebbende de onderfte- Bladen rondachtig , met de Steelen een Voet lang , een Hand breed, gefmpperd pf diep ingefneeden en op de kanten uitgegulpt, van boven groen en van onderen wit, even als in de voorgaande; maar de Bloemftraa is uitgebreid , niet omgekruld, en de Kelk aat de Punten een weinig verlchroeid , zo de Rid der aanmerkt. Voeg hier by, dat dit een Jaar ivks Gewas is, niet overwinterende, gelyk he andere. Kalm heeft deeze Soort in Kanad waargenomen, (n) Afchkruid met eenbloemige Stengen e verfpreide Bladen; de Steng Reejterachtig De Steng van deeze is Heefterachtig, famei gefteld en ruuw; zeer dk,t bezet met zeer lma fe groene Blaadjes en enkelde Bloemfteeltjt uitgcevende, die Draadachtig zyn, wat lang< dan de Bladen , met kleine gcele Bloempje 't Gewas groeit, zo wel als de volgende, aa de Kaap. (12) Afc Jaciniis finuats; Caule Herbaceo. Jacob. maiitimaf. Cinera htifolia C. ii. Pin. 131, Proir. 69. (11) Clr.treria Pedunc. un.flotis, Fol» fparfis, Caule F: ticoio. Am. Acad. VI. Afr. 8Z. H, Dekl- VI. Stuk. ur. Afdeel; XVII. Hoofdstuk. Twiiii Rang. \ t | l ï xi. _ Cincrari* i' Lmiféüa. Vlalchblsl-dige. I- :S :r s. n 1- :ia *.  nr. Afdeel xvii. Hoofd* STUK. xii. Cinerarii purpurata Gepwpeid 1 xiii. Cineraria jimelloides, Blaauw. iiiaalig. I J S I *] s to di! te a( rog Samenteelice Heesters.' (12J) Afchkruid met de Steng bykans twee' bloemig, de Bladen eenigermaate Wollig en ftomp Eyrond. Deeze nieuwe Soort heeft een enkele Kruidige Steng, van een Voet lang, met Wolligheid ; bekleed, De Bladen zyn Eyrondachtig, gefteeld, van boven ruig, van onderen Wollig. Aan 't end van de Steng komen twee zeer lange Draadachtig dunne Steelen , die regtop Haan, ieder een Bloem draagende, die paarfch ;eftraald is. Dezelve heeft een veelbladigen Kelk, uit korte , ruigachtige , Lancetvormige Blaadjes famengefteld. Het Zaadkuifje is geiluimd; de Stoel naakt. (13) Afchkruid met eenbloemige Steeltjes, de Bladen gepaard, Eyrond, naakt; de Steng laag Heefterachtig. Tot deeze Soort, welke zeer naar de Amelis Lychnitis gelykt, is betrokken de Afrikaan; blaauwe Solidago, die Heefterachtig is, met t Jans Kruid Blaadjes , van Va ill a n t. \ > een Heefterachtig Gewas, met een ruuwe akkige Steng en zeer kleine Eyronde groene laadjes, geevende enkelde naakte" Bloemfteelen uit, f 12) Cineraria Caule fubbifloro, Foi. obovatis fubtomeij(ïs. Mant. 28$. [li) Cineraria redunc. tinifloris, Fol. oppofitis ovatis nu, Caule Suffraticofo. Berg. Cap. 250. Solidago Afr. Fiuo eens coerulea &c. Vaill. Mem. de 1720. p. s6*. 'AftJ' tic. Frutescens &c. Raj. Suppl. i5t. Aflet Caule rarnofc iro. MlLfc. Di3. T. 76. f. 2,  §yngenesia. iöQ uit, ieder met ééne Bloem, volgens Ray. Dat de geteelde Plant in deeze Soort niet weinig van de oirfpronklyke verfchille , is door den Heer Bergius waargenomen , als komende dus aan de Steng Bladen van twee Duimen of langer, aan de Takken van één Duim voor. ï n ü t a. Een naakte Stoel; een eenvoudig gehaaird Zaadkuifje: de Meelknopjes van onderen in twee Borftels uitloopende , zyn de byzondere Ken. merken van dit Geflagt, 't welk, behalve de Alantswortel en veele anderen, ook eenige Heefters, van de Kaap afkomftig, bevat, als volgt (22) Inula met afloopende , ftomp Eyronde, eenigermaate getande Bladen; de Stenglaa^ Heefteracheig ; de Bloemen ongefteeld aar, H end. Dit Gewas is voorheen After Polifolius ge nóemd geweest, doch thans hier t'huis gebrasj door den Ridder , die 'er toe betrekt de Initl Cernua van Bergius, welke een Heefteracl tige Steng heeft van een Voet of langer, di met een Wollige Schors bekleed en ftyf is va (22) Inula Fol. deciurentibus obovatis fubferratis , Caul fufftuticofo , Flor. fesfibbue terminalibus. Mant. 471. Int; cernua. berg. Cap. 288. After Fruticofus Africanus , Fc parvis Chama:dryos, Flor. cceruleis. Rij. Suppl. 16a. N. 29 H. DHL. VI, STUK, III. Afdeel; xvii. Hoofd» itük. Twcedt Rang. XXIÏ. Inula coerulea. Blaauwd t 3 I- J 8 e i l.  § 'y "n c 'e n e s i a. 115 (3) Leyfera mét driekantige Bladen, die aan de Punt Eeltig en omgekromd zyn. Van deeze zegt Linnjeus : de Bladen zyn ; dun met Haairtjes bezet , aan de binnenzyde uitgegröefd met eene Wollige Sleuf. De geheele Stoel heeft Kafjes byna van langte als 1 de Blommetjes. Het Kroontje van alle Zaaden ] is Vliezig, zonder eenig Kuifje. Hierom ftrookt zy met de Buphthalma in Kenmerken ; maar is aan de eerfte zo gelyk, dat menze in gedaante «aauwlyks onderfcheide. De aangehaalde van den Heer Bergius , door deezen Heyachtige gebynaamd, komt volmaakt overeen met dat Kaapfe Gewas uit myne Verzameling , 't welk in Fig. 1 , op Plaat XXXIÏI, hier nevens , is afgebeeld. De Steng is rond en graauwachtig, met Lidtekens , bepaaldelyk getakt , drie vierden van een Voet lang. De Takken en Takjes hebben die zelfde eigenfchappen en de kleinften zyn geheel wit Wollig. De Bladen , driekantig Elsvormig ftomp, van boven diep gefleufd en Wollig, van onderen rondachtig en groen, eenigszins Haaitig , ongefteeld , met een omgcboogen Tip , twee of drie Lynen lang , digt by één, uitgefpreid. De Bloemen komen eenzaam , ongefteeld , aan 't end der Takjes voort. De gemee- ne f3) Leyfera 1o\. triquetris, apice callolïs , recmvatis, YAN ROïEM. Leyfera Ericoides. Beug. Cap, 254. H a II, Deel. vi. Stuk, III. VfdeeL, xva. ituk. III. Leyfera Palcace*. Jeyachti- I. XXXIII. Fig. 1.  122 Samenteelige Heester*., III. Afdeei xvii. Hoofd stuk. Derde Heng. ii. Osmites Camphori Ka. Kamferigi Van deeze Soort maakte Vaillant zyn " Geflagt van Bellidiaftrum , om dat derzelver • Bloem naar die der Madelieven, zegt hy, gelykt, en de Autheuren haar daar toe betrokken hebben. Van Hermanhos , immers, was dit Gewas genoemd Afrikaanfche Bellis, die Kroontjes draagt en Heefterachtig is, met eene Kamfer - Reuk. Hy noemt het ruigachtig, met Bladen als van Vlafch. De Bladen zyn driekantig , ongefteeld , en zitten digt by een, meeft Wollig, aan de enden der Takjes, alwaar de Bloemen eenzaam, ongefteeld, voortkomen, hebbende den Kelk met Schubbige Blaadjes bekleed, de Straalen wit en Borfteiige Kafjes. (2) Reukkruid met Lancetvormige een weinig gekartelde Bladen , die aan 'f agter-end getand zyn. Dit is een Heefter met overhoekfe Bladen, een end-Bloem draagende met een bladerigen Kelk , wit geftraald en geel in 't midden, de Zaaden naakt, de Kafjes blaauwachtig getipt. Dit Gewas heeft een zeer fterken KamferReuk. De Afrikaanfche Water-Madelieven , met IV. p. 3?o. Bellis Frutescens Afr. Camphorata. Raj. Suppl. 22'. Bcllidhftrum fubhirfutum Linifol.um, Vaill. Mem. 1720. p, J88. (2) Osmites Fol. Lanceolatis fubferntis, Bafi dentatis. Mant. 477. Am. Acad. vi. Afr. 78. Bellis Camphorifera Africana Aquatica Flore aïho. Seb. Mus. i p. 1+3. T. 90. f. 8. A. Anthcnis Leucamha. Sp. Plant, Am. Acad. vi. Aft. 7i,  S y n g e n e s i a. 123 met een witte Bloem, van Seba , zyn hier t'huis gebragt ; zo wel als de Anthemis Leucantha , die op zyde van ieder Blad twee of i drie fcherpe Tanden heeft. f3) Reukkruid met Lancetvormige geflipte Bladen en gebladerde Stengen. Deeze heeft ook een Heefterachtige Steng ^ met vergaarde Takken cn verfpreide Bladen die nu breeder dan fmaller Lancetvormig zyn, zeer fpits, wederzyds Wollig, rykelyk een Duim lang , dik en Vleezig. De Bloemen komen, drie of vier by elkander, aan 't end der Takken voort. De Groeiplaats is op Waterige Plaatfen. G o r t e r I A. Dit Geflagt, naar den vermaarden Hoogleeraar D. de Gorter , die de inlandfche Kruidkunde niet minder dan de uitheemfche bevorderd heeft, getyteld , heeft ëen naakten Stoel , een Wollig Zaadkuifje ; de Bloem is met Spatelblommetjes geftraald , en de Kelk bekleed me: gedoomde Schubben. Een bykans naak- (3) Osmites Fol. Lanceolatis punflatis , Catililius foliofis. Am. Acad.. VI. Afr. 79. Leucanthemum Frut. foliis ernsfis. burm. Afr. I6t. T. 58. f. 1. Bellis Frut. Africana Camphorata. Raj. Suppl. 221. Bellis Aq. Camphorata ümbell. Frut, Ses. Mus. I, p. 24, T. 16, f. 3 , 4, Berg. Cap* . *77- II, DEEi,, VI« STJX6 III. tFDEEL, XVII. lOOFD* rux. nr. Osmites lflerisceies. StetWoe-  124 Samenteelige Heesters, III. A.fdeel. XVil. Hoofdstuk. Derde Rang. I. Gorteria Terfonata. Kh tienkoppige. naakte Stoel en een Haairig Zaadkuifje, wordt 'er elders aan toegefchreeven (*). Vyf Soorten , allen Kaapfche, komen 'er , door byvoeging van een nieuwe , terwyl de laatfte uitgemonfterd is , thans in voor, naa-melyk. (i) Gorteria met effenrandige en uitgehoekte Lancetvormige Bladen , de Steng regtopftaande, de Bloemen gefteeld. Deeze heeft haar bynaam, om dat de Bloemkoppen naar die der Kliffen gelyken. De Zaaden fchieten Wortel door den afgevallen Kelk, dien men derhalve onder aan den Wortel vindt, uit welken verfcheide Stengetjes voortkomen van een Span lang, die rondachtig en Haairig zyn, en niet zeer Takkig. Van de Bladen overhoeks, fmal Lancetvormig , ongefteeld, ftekeiig, van onderen met een witte Wolligheid, hebben de grootften meest twee diepe Infnydingen wederzyds. De Kelken , aan 't end, zyn Eyrond, eenbladig, met gefpitfte Schubben bekleed, die ftyf zyn, doch naauwlyks ftcekende. De Blom- met- (*) Naamelyk in de Optelling aan't Hoofd der Klasfê, en her vootice aan 't Hoofd van het Geflagt. Dir zelfde verfchil, 't geen zonderling is, vindt men zo wel in Ed. Veg. XIII. als in Ed. XII. Doch ik heb dergelyke meer opgemerkt. Of het met voordagt dan by verbetering zy, is my duifter. (i) Gorteria Fol. Lanceolatis integris iïnuatisque , Caule ereöo, Floribus pedanculatis. 5ysr. Nat. XII. Gen. ssi. p. 571. Veg. XIII. p. 6j2. Carduus Ethiop. perpulillus &c. Pluk. Alm 86, T. 273. f. 6. jacea minor Hieracii folio, Capite fpinofo, Hjspanica, BARK, Ic, T, ific» Heks, Ca?, jeo,  SyngenesiA. laf? rnetjes, op de Schyf, zyn blaauwachtig, die van ^ den Ontrek, welke de Bloemen geftraald maa-' ken , korter dan de Slippen van den Kelk, geel, doch van onderen Violet. Het Vrugtbeginzel der Tweeflagtige Blommetjes is Eyrondachtig, van boven gekroond met een overvloedig, eenvoudig , gekruld Pluis, een weinig langer dan het Pypje. (2) Gorteria met eenbloemige Steelen, de Bladen Lancetvormig, Vinswyze verdeeld, de Steng neergedrukt. Dit Gewas is onder verfcheide Naamen voorgcfteld geweest. Miller geeft 'er een fraaije Afbeelding van, onder den naam van Are totis met leggende Takken , de Bladen fma Lancetvormig en ftyf, van onderen Zilverkleu rig , met eene groote Goudgeele Bloem, dii zeer lang gefteeld is. Volgens den Heer Ber gids is de Steng Heefterachtig met neerhur kende Takken , die aan 't end gebladerd zyn Onder dc Blaadjes vindt men fommigen enkeld anderen Vinswyze verdeeld, twee Duimen lang met Steeltjes van een Duim, die in een Schee de zitten, welke Vliezig is, van boven met ftyf acl (2) Gorteria Scapisunifloris, Foliis Lanceolatis pinnatifidis Caule depresfo. Am. AeaL vi. Afr. 80. Arftotis Ramis d cumbentibus Sec. Mill. DIS. T. 49. Arftotis Fol. Lancet latis &c. Lf.VS. Orig. 6. Arftotheca Fol. rigidtsleniter disfec tis. Vaill. Mem. 1718. N. 9. Anemonospermos Fol. rigid &c. RAJ. Suppl. 182. BERG. Cap, 304. II, DEEL, VI. STUK. HL' \.fdeeLs xvn. 3oofbituk. Derde Rang. ii. Gorteria rigens. Sryfhaairige. » » s  ï2ö Samenteelige Heesters, UI, Afdeel xvii. Hoofd stuk. toerde Rang. iii. Gorteria Squarrefa. Rappige. achtige Haairtjes. De Bloemfteelen komen ^ enkeld of dubbeld , aan 'c end der Takken voort: zy zyn dik , rond, regtopftaande, een Handbreed lang en naakt. De Kelk is van onderen eenbladig , van boven bekleed met regtopftaande Schubben, die Doornachtig gehaaird zyn. De Bloem heeft een geele Schyf , zo hoog als de Kelk, en Straalen ongelyk langer, ook geel, maar aan 't Grondfcuk, van binnen, paarfchachtig. Het Vrugtbeginzel is aan alle zyden omringd met een eenvoudig, ongefteeld Pluis, korter dan het Blommetje, De befchryving was door zyn Ed. naar een Plant, in Holland geteeld zynde, opgemaakt. (3) Gorteria met Lancetvormige , afloopende, Doornachtig gehaairde , aangegroeide Bladen en ongefteelde Bloemen. Deeze Soort, door Commelyn in Afbeelding gebragt, wordt door hem als een Soort van After aangemerkt, die Heefterachtig is met deine glinfterende omgeboogene Bladen. De Blaadjes, zegt de Ridder, zyn ongefteeld, een weinig langs de Takken afloopende , aan de Punt gedoomd , en" wederzyds gehaaird met drie of vier Doorntjes. De Steng, die ruig is, (3) Gorteria Fol. Lanceolatis, decurrentibus, adnatis, ciliato • Spinulofo, Flor. fêsfilibus. Mant. 476. Am. Acad. vi, Aft. 77. Xeranthemum Caulibus Frutescentibus provolutis &c. Sp. Plant. i. p. 859. After Africanus Frut, CO.mm. Hort, ii, p, SS. T, 21. EERG. Cap, 301,  Syngenèsïa. i£? ïs, geeft getropte Takjes uit, aan 't end ieder een Bloem draagende, wier Kelk rappig is wegens de omgekrulde Schubben of Blaadjes, naar die van de Takjes gelykende; en de5 Bloemen zyn geel geftraald. (4) Gorteria met Lancetvormige afloopende, omgekromde , Doornachtig gehaairde Bladen, de Bloemen endelings. ïn dc voorgaande Soort leggen de. Blaadjes nederwaards over elkander, in deeze zyn dezelven omgekromd, volgens de aanmerking van den Ridder en de Takjes groeijen niet by troppen maar overhoeks uit de Steng. die ook niec ruig is. Voorts komen de Blaadjes met die van de voorgaande Soort overeen, doch de Bloemen zyn gefteeld , geel en van onderen Violet geftraald , (komende menigvuldig voor aan dit Gewas, 't welk op Rotfen aan den Zeekant groeit. (5) Gorteria met Schubachtige dubbeldgehaairde Blaadjes , die de buitenfte Haairtjes en het end -,Doorntje omgeboogen hebben. Een (4.) Gorteria Fol. Lanceolatis decurr. recurvis, ciliato-fpinofis , Flor. terminalibus.. Mant, 287. (s) Gorteria Fol. imbricatis, bifariam ciliatis, Cüiis exterioribus Spinaque terminali refiexis. Carlina Fol. imbricatis , ablongis reticulatis &c. Burm. Afr. 151. T, 54. f, 1. Carduus Afr. luteus Atraaylidis facie. RAJ. Suppl. 196. Aculeota Ethiopica, Atraftylidis facie. PLUK. Amalth, S.1% 1% 3h» f. 3. seb. Mus, I. T. 23, f. I, II, DEEL» VI, «TUK, HL Afdeel, XVII. Hoofdm tuk. Derds flang. iv. Gorteria Setofa. Sorftelige, v. Gorteria Ciliaris. Gehaairde,  128 Samenteelige Heesters» III. Afpeel. xvii. Hoofdstuk. Derde Rang. Een verwonderlyk Gewas is deeze, meest gelykende naar fommigen van onze Difrels, die de Stengen digt bezet hebben met gekrulde ftekelige Blaadjes ; doch hetzelve heeft geen andere Bladen, dan zulkcn , die de Steng en Takken bekleeden. Het is door den Hcogleeraar J Burmannus ten naauwkeurigfte naar 't Leven afgebeeld , met aanwyzing van de figuur der Blaadjes , Bloemen, Zaadhuisjes en Zaaden, die geheel zonder eenig Pluis fchynen te zyn. De Takken, zegt zyn Ed., zyn twee Voeten lang en dik, draagende aan 't end groote geele geftraalde Bloemen , omvangen met een Krans van fmalle Blaadjes, den Kelk uitmaakende, waar in de gezegde Zaadjes aanrypen. De Groeiplaats is , gelyk die der anderen , aan de Kaap, en van dit byzonderlyk in de Kloven van Rotfen, daar zig de afloopen* de Vogtigheid vergaart. Vierde Rang. Noodzaaklyke Veelwyvery. Dus wordt het genoemd, wanneer de Tweeflagtige Blommetjes, die het midden beflaan, wegens gebrek van een Stempel onvrugtbaar zyn, maar de Vrouwelyke, aan den rand, Zaad voortbrengen , en dus dezelven tot de Voortteeling noodig waren. Hier in komt voor, het Geflagt van Osteo-  S . T N G E N E S I A. I0£> Ostkosper m u m. Beenzaader. Dus genaamd wegens de Beenige hardheid l der Zaaden , die rondachng en gekleurd zyn,. zonder Pluis of Zaadkuifje; beftaande de overige Kenmerken in een naakte Stoel en een veel-' bladige Kelk. Het getal der Soorten , altemaal van de Kaap afkomftig en meest Heefterachtig, is thans negen j, als volgt. (ï) Beenzaader met getakte Doornen. De beroemde Commelyr gaf aan dit flag van Afrikaanfche Gewasfen, om dat zy naar de Chrylanthe'n gelyken , doch een Zaad, als gemeld is, voortbrengen , den naam van Chryfanthemoides Ofteospermon , waar van Linrüos het laatftewoord, meteen Latynfchenuitgang, tot een Geflagtnaam gebruikt. Zyn Ed. nam deeze Soort in onze Hortus Medicus waar , zynde die aldaar uit Zaad van de Kaap voortgekomen , en hy merkt omtrent dezelve aan , dat zy een Stammetje van een Voet heeft , waar uit ronde groene Takjes Ipruiten, bezet met ori- (i) Ofteospermum Spinis Rmnofis. Syst. Nat. XII. Gen. S$i. p. J78. flant. 480, fig. XIII. p. 660. H. Cliff. 4z4. SL. Lugdb. 179. Beeg Cap. 331. Moms Hift. III. S. 6. T. 3. f. 5S. Chryfanthemoides Ofteospermmri Afr. odoratum fpinotiim 8c viscomin. Comih. Hort. II. p. SS, t. 43. Chryi. Aft. Frut. fpinofum. Volck. Nor. p. t. rot. Minïlifera iru'teiceiis aculeata 8c Baccifera, VAlIi. Mem, 1720, p, 374', . I *h. Diii. VI. stuk. III, Ifdeel, XVII. -iOOFD* TUK. lrierdt lang. i. pJleos*er~ num Sp'" wjum. . Geiuornde.  III. Afeeel. xvii. Hoofdstuk. Vitrie Rang* 130 Samenteelige Heesters. ongefteelde langachtige fmalle gefchaarde Bla* den. De Takjes , zegt hy , Icopen in een Doorn uit, wiens punt., allengs zwellende, een Straal - Bloem voortbrengt , vervat in een Kelk die in agten verdeeld is, en daar opvolgen in dit Land gemeènlyk drie of vier ronde zwarte Beenige of Steenige Zaaden, naar Besfen gelykende en een witte zoetachtige Pit bevattende, •t Gehecle Gewas is Lymerig, met een Reuk als van Terpenthyn en fmaakt naar den Balfcm, Kopayve. Volckamer merkt aan, dat dit Gewas eerst zyne Doornen uitgeeft , wanneer het de hoogte van een Elle bereikt , en die Doornen zyn veel zigtbaarer in zyne Afbeelding dan in die van gedagten Hoogleeraar, in welke laatfte de Bladen ook veel meer uitgehoekt zyn, dan in de zyne. Deeze beiden zyn niettemin naar in de Tuinen geteelde Gewasfen gemaakt. B e rCius betrekt hier toe een dergelyk Gewas , dat de Bladen kleiner, fmaller, en byna onverdeeld heeft, zynde met grooteren fterker Doornen gewapend. De Straalcn der Bloem zyn in beiden drietandig , zegt hy ; waar van zig in geen der beide Af beeldingen eenig blyk vertoont, Lin n au s merkt aan , dat de Vrugt aan een lang Steeltje hangt, uit Besfen in 't ronde gefchikt beftaande , die bruinachtig paarfch zyn , Beenig, Klootrond, en dat deeze Soort zeer naby komt aan de naastvolgende (*). (a) Been- (*) - DEïI,. VI, STÜIi. im OPDEEL»* xvri. HOOFDSTUK. Vierde Rang. \ 1 f  g y N g e N E s i A. I3Q (4) Othonna met de Bladen Vinswyze in fmalle Slippen verdeeld; de Stengen met ruige Knietjes. Dat Afrikaanfche Gewas , ook in de Stads Kruidtuin alhier geteeld , aan 't welke de beroemde Commelyn, wegens deszelfs breed Gefternd Zaadhuisje, een byzonderen naamgegeven hadt, maakt deeze Soort uit. Hier wordt ook t'huis gebragt de Heefterachtige Afrikaanfche Jacobcea , met Bladen van Averoon oi Zee-Venkel, door Volckamer van dier Hoogleeraar ontvangen, en welker Afbeeldinj aanmerkelyk verlchilt, niet alleen , maar ii welker befchryving van zulk een Zaadhuisj geen het minfte gewag gemaakt wordt. Di Neuremburgfe Doktor zegt alleen , dat he bruine, naakte Zaadjes, onder Pluis verfchoc len, \cortbrengt. Zyne Afbeeldirg houdt Bes ciüs voor beter dan die van Commelyn doch merkt aan, dat dit Gewas niet in 't Ge flagt van Othonna plaats kan vinden , dew\ de Kelk veelbladig is. Hier op antwoordt d Ridder riet, die hetzelve daar toe betrokke had (4) Othonna Fol. raultifido . pinnaris Linèaribus, Caule c nicujis vi lolis. r. Lugdb 380. Cifierari.i Abrotanifolia. Ber Cap. 291. Afteroplarycarpos Afr. Frutescens &c. comm. Hó; II. p. I t 'i i e n. :. e- t. ar t. f.  iii. Afdeel xvn. Hoofdstuk. Pierde Rang. v. Othonna Coronopifolia. Hertsh»ornbla.Üige. 140 Samenteelige Heesters. hadt. De door zyn Ed. aangehaalde Berg' Conyza van Seba heeft , volgens de Afbeelding , weezentlyk den Kelk eenbladig ; doch de Bladen zyn meer overeenkomftig met de voorgaande van Commelyn. Volgens Volckamer zou dit Gewas wel twee en door den tyd meer Ellen hoog groeijen; te weeten zyne groote; want de kleine, die het Loof fyn als Venkelbladen heeft , fchynt daar van te verfchillen. Nogthans is het de Afbeelding daar van, die Bergius bedoelt, zeggende dat de Vinnetjes of Snipperingen der Bladen Draadachtig dun zyn. (5) Othonna met de onderfte Bladen Lancetvormig onverdeeld, de bovenften Tandswyze uitgehoekt. ■ De Heefterachtige Afrikaanfche Jacobsa , met Bladen die naar Herts-Hoornen gelyken , van Commelyn, is deeze, insgclyks in onze-Akademic-Tuinen bekend. Dezelve heeft een Stammetje fomtyds een Voet hoog, met lange Takken ; de Bladen een Duim lang, van boven Afchgraauw, van onderen Wollig; de Bloemen geel en daar op volgen Zaaden met Pluis gekroond. (6) Ot. (5) Othonna Fol. infirnis Lanceolatis integerrimis, fuperio; ribus finur:t3-dentatis. H. Clif. 419. r. Lugdb, 179. Jacobs^ Afrtcana Frutescens Coronopi folio. Co.MM, Hirt, p. l}9, t. 70, rij. Suppl. ijs.  142 Samenteelige Heesters. lil. AFrEFX, JVIfc Hoofd • STUK. VIII. Othorna Parvifl» ra. Kleinbloemige, IX. Tenuis* fine. Dunbladi« pi. xxxiii Fig. 2. (8) Othonna met Lancetvormige, gladde, om. vattende Bladen en gepluimde Bloemen. De Heer Bergius heeft deeze Soort Kleinbloemige getyteld ; om dat de Bloemen kleiner zyn dan in de anderen. Zy heeft dc Bladen Piekachtig van figuur, de Steng omvattende , ftyf en Zeegroen, zynde deswegen Senecio ri' gens genoemd geweest. Met twee, drie of \icr Stengen fchiet het Gewas uit den Wortel tot twee Ellen hoogte, zo Volckamer aanmerkt. C9) Othonna met Draadachtige Fïeezige Bladen, de Steng Heefterachtig. Dit Gewas , een Steng van twee Voeten 'of langer hebbende, hadt onze Ridder lang gekweekt , zonder dat het heeft willen bloeijen. Het fchecn echter zyn Ed. hier t'huis te hooren , niettegenftaande de Heer M ï l l e r hetzelve , wegens de Geftalte, tot de Crasfulaas betrokken hadt. Tot geen ander Geflagt fchynt, wegens den eenbladigen Kelk , en tot geen andere Soort, wegens de fmalheid der Bladen , betrokken te (8) Othorna Fol. Lanceolatis glabris amplexic.iulibus, Flor. ïaniculatis. Berg. Cap. 3 35. Mam. 289. Senecio rigens. Sp. Plant. 122+. Jacobaia Afr. Frut. Folio longiore glauco. COMM. Hort. ii. p. 143. T. 72. volck. Nor. t. p. tz6. (9) Othonna Fol. Filiformibus carnofis , Caule Fruticofo. Mant. ris. Crasfuia Frut. Fol. longis teretibusalternis, Cau'.c Tiut. Muiofo. m11.1.. -d''S. t. 8. Fluk. Fbyt.T. 315. f. J.  144 Samenteelige Heester?, III. Afdeel. xvu. Koofd- tuk. . X. Óibor.na frutescens. Heeileiige, natuurlvk dan onnatuurlyk zyn, en van zekere [nfekten of Schildluizen afkomftig, is my dui [ter (10) Othonna met Ovaale eenigermaate getanie Bladen, de Steng Heefterachtig. 't Gewas van deeze, in de Akademie - Tuin te Upfal geteeld, hadt een Steng van een Voet hoogte in 't eerfte Jaar, die rond was en glad: de Bladen geleeken naar de Steng-Bladen van Witte Kool , ftomp - Eyrond zynde met een klein Steeltje , en aan 't end een Puntje, dik en fappig , de onderden ongetand, de middelHen een weinig, de bovenden met veele Tandjes Op 't end van de Steng kwamen eenige Draadachtige, regtopftaande Bloemfteelen voort, ieder met ééne Bloem , die een Rolronden 4 Hompen, gelyken Kelk hadt, in agten verdeeld, cn een Krans van agt geele Straalen , eens zö lang als de Kelk , aan 't end byna drietandig,met twee Lancetvormige korte Stempels, zynde de Schyf ook geel. De Zaadjes der Straalblommetjes hadden een overvloedig Haairig Pluis, van langte als de Kelk. . Waarom deeze, in 't byzonder, den naam van (*) Zonderling is 't , dat in de Vierde Soort, by VOLfr kamer , zig iets derge'yks openbaart. (10) Oihor.r.a Fol, Ovalibus fubdentaris , Caule Fratescente, Mant. 288. Cineraria Orhonnires. St>. PU»t. 124+. Jacofeal Afr. Frutescens criffis & fucculentis Foliis. Comm Hfrt. II. p. 147. T. 76. sobdajo Afra Fruiescens Fol. crasfis dentatis, VAILL» Mtta, 1710,  SYtfdENESiA. ' 145 Van Hetfterige vocre, terwyl anderen veel fterker van Gewas fchyncn te zyn, is my duifter. Ook zie ik niet , dat die van Plukenetius, welke Chryfanth met RemeljleutelsBladen getyteld wordt, wegens den naam hier meer behoore, dan tot dc Derde Soort van 't voorgaande Geflagt , aangemerkt hy dezelve den bynaam van Ojleocarpon, d'at is Beenzaadig, geeft, 't Verfchd van deeze met de volgende is aanmerkelyk. (11) Othonna met langwerpige effenrandige Bladen, de Steng Boomachtig, Vleexig, met gevolde Lidtekens. Het Gewas , dat hier bedoeld wordt, was in de Elthamfe Tuin, vyf Jaaren oud zynde3 maar een Boompje van een Voet hoog, bloeijende aldaar , in 't jaar 17295 in het Winter huis. De Stam van 'r, zelve was een Vingei dik, taay en Vleezig, gelyk in de Boomach tige Huislook, met een bleek bruinachtïgi Schors gedekt en hier cn daar bezet met Wol lige Knobbeltjes, hoedanige Wolligheid mei ook waarnam aan den oirfprong der Bladen Deeze hadden nagenoeg de gedaante van d< Bla (n) Othonna Fol. oblongis inregérrimis, Caule Arbores cente Carnofo, Cicatricibus Lanatis. Doria Africana Arbores eens, Floribus fingularibus. Dill. Elih. i23. T. ros f >z3 Cotyl. Afra Arborea crasfo Caudue, Folio Auricula: Uriï ars guftiore. Boerh. Lugdb. II. p. ï«8. N. K SI. Diel. TE Stuk. iit; Afdeel, xvii. Joofd- tuk. Vitrde Rarlg. xt. Othonné, Arkoresiens. Boomachtige. . i  j al Afdeel xv n. Hoofp STUK. Vierde Rang, l Hippia Fruiescen Hecfteiigi 46 Samenteeli ge Heester s. Bladen der Auriculaas , zogenaamd ; zynde lik en fappig > aan 't end Homp, ongekarteld, wederzyds groen , maar als befprengd met èeüige glinfterende of Meelige Stippen. Aan 't énd der Takken kwamen lange dunne Bloernfteeltjes voort, in't midden een Vlokje, en op 't end een vyfdeeligen Kelk hebbende, met een Bloem van vyf breedc, geele Spatelblom. metjes, in 't midden met Trechterblommetjes ; leverende de eerfte alleen het vrugtbaare Zaad uit, dat dik en rond was , met een kort bruinachtig Zaadkuifje. Van de Blommetjes, in 't midden, kwamen niet dan lange, onvrugtbaare Zaadjes , met een wit Pluis, voort. H I p p i A. Een naakte Stoel ; geen Zaadkuifje : de Zaaden zeer breed gezoomd en naakt: de Kelk half Kloottond en eenigermaate Schubachtig bekleed: tien Straalblommetjesnaauwlyks zigtbaar enee; igermaate in drieën verdeeld;maakt de Kenmerken van dit nieuwe Geflagt uit. De cenigfte Soort van hetzelve (i) heeft aan. merkelyk gedwaald , eer zy tot deezen Zetel •kwam. Linnaï.us hadtze eerst Heefterach' tig (i) HiDoia. Syst. Nat. Veg. XIII. Gen. 132+- p.««i. Eriocephalus Peft'mfol'us. Syst. Nat XU. Gen. 99+. p $7». Tanaceturn Frmescens Sp Plant. 1183. Tan. Fol. Pinnati» integetrimis. H. Cliff. 39S R Lugdb. if4 Tan. Afric. Atborescens Lavenduis multififo folio. Comm. ü>rt, II. ft 101. T. 101.  S T N G E N E S I A, ï-17 tig Tanaceturn genoemd ;: vervolgens overe-ebragt in 't Geflapt van Eriocephalus ; doch eindelyk oordeelde zyn Ed , dat haare byzondere Vrugtmaaking een eigen Geflagt verdiende. Zy is het Boomachtige Afrikaanfche Reinevaren van Commelyn, welks Loof naar dat van de Lavendel met gefnipperde Bladen van Clusius, zegthy, veel gelykt. De Bladen waren , op ieder zvde, als een Kam verdeeld. In de Amfterdamfe Tuin maakte het , volgens dien Autheur , een Stam of Steng van zes of zeven Voeten hoogte , rond en met een bruinen Bast bekleed , van boven Takken uitgeevende, die aan 't end Wollig waren en zig in Kroontjes verdeelden van geele Bloemen, hebbende het Loof den Reuk en SffiaSk van het gewoone Reinevaren. Dien zelfden Reuk word ik nog eenigermaate gewaar in de Bloemen van een gedroogden Tak van dit Gewas, byna an> derhalf Voet lang, van de Kaap overgebragt, en in myne Verzameling beruftende. Eriocep halos. Wolkop. In dit Geflagt, dat zynen naam van de Wolligheid der Bloemhoofdjes ontvangen heeft, zyn de Kenmerken; een eenigermaateHaairigeZaadftoel; hét Zaad zonder Pluis ,■ de Kelk uit tien gelyke Blaadjes beftaande , en vyf Straalblommetjes. Het heeft twee Soorten, beiden van dc K 2 Kaar I}, deel. vi. Stuk. III. ^KDEEL. XVII. SoOFXJ* iTOK. Vicrtk ïtang. m  SYNGINÏSIA. I49 (2) Wolkop met Liniaale onverdeelde Bladen, de Bloemen aan Trosjes. Deeze heeft de zelfde Geftalte , maar alle. Bladen zyn onverdeeld en de Bloemen hangen Troswyze aan Steeltjes korter dan de Kelk, die insgelyks dubbeld is, en ook eene aanmerkelyke Wolligheid tusfchen zyne verdubbeling bevat. Straalbloemen waren 'er niet aan gezien. Vyfde Rang. Afgezonderde Veelwyvery. Deeze heeft plaats, wanneer verfcheidc Kelkjes , die ieder één of meer Blommetje: en derzelver Vrugtbeginzels bevatten , geza melvk in een gemeene Kelk begreepen zyn maakende dus te famen, als 't ware, één Bloer uit. Zy bevat zes Geflagten , onder welke vier hier t'huis gebragt moeten worden, a! voor eerst dat van ElephantopiTs. Olyphants - Poo In het byzondere Kelkje van deeze zyn vii Tweeflagtige Spatelblommetjes vervat: deSto is naakt: het Zaadkuifje Borftelig. Twee Soorten , beiden Indifche Gewasfer komen in dit Geflagt voor , naamelyk (1) 01 (21 Ericcepbalus Fol. Linèaribusindivifis, Flor. Racemof Am. Acad.. vi. Afr. 87 Abrotanum Afr. Fol. Arganteis : guftis, Flor. fpicatis Raj. Suppl. 233. K3 lï. DlSL. VI. STUK. III. Lfdeel. XVII. Hoofd» TUK. It. flacemofus. Getroste. 1 1 S !t :1 » s. n.  SYNCENESIA. IJl zeiven zyn Tweeflagtig, en hebben een Vrugtbeginzel met witte drooge platte Puntjes, ih plaats van Pluis, gekroond. De Heefterachtige Bidens van Breyn, en de Indifche Scabiofa van Bont nis, fchynen nader met het Malabaarfe Gewas, voorgemeld, te ftrooken. (2) Olyphants - Poot met Eyronde Wollige Bladen. Deeze, in dc Westindiën en in Virginie groenende, verfchilt niet uitermaate van de voorgaande j Soort. De Bladen gelyken vee naar die van het Kruid , dat men Primuk Veris noemt, waar van die van de andere ook niet grootelyks verfchiüen , en de Geftalte is byna dc zelfde. Alleen zyn de Bladen wal ronder en niet zo ruuw. O E D E R A. De byzondere Kelkjes zyn in dit Geflagi veelbloemig ; bevattende Trechtcrblcmmetjes die tweeflagtig zyn en één of twee Vrouwc- ly- voor zodanigen , offchoon de Verdeeiingen der Blommerjes zo ongelyk zyn, dat LiNNaus dit Gewas ais een voorbeelc heeft aangehaald, waar door het volfttekte onderfcheid, tus' fchen de Flirts Flosculofi en femiflosculofi van TOURNEFORT, zou veidwynen. Zie Gmel Flor. Siber. Tom. II. Praef. p VI. (2) Elepbantopus Fol, ovatis tomentofis. Gron. Virg. lij, Elephant. ere&us hirfutus &c. BrowN. Jam. 311, K 4 Ba DHL. VI. STUK, III. Afdeel, xvii. Hoofdstuk. Vyfdt Rang II. TomentorusWollige.  152 Sameniteelige Heesters. 1IL [Afdeel, xvii. Hoofdstuk,i. Oeisr* Trtüftra. Kinderende. lyke Spatelblommetjes ; de Stoel is Kaffig en her. Zaadkuifje beftaat uit verfcheide Kafjes. Het is benoemd ter Eere van den Deenfchen Hoogleeraar in de Kruidkunde, den Heer O eder us, en bevat maar ééne enkele Soort(i), van de Kaapafkomftig, welke te vooren Kaapfch Buphthalmum is getyteld geweest. Wat de reden zy van den tegenwoordigen bynaam, die ten opzigt van fommige Bloemen, gelyk van de Madelieven en anderen , zeer gebruikelyk is, doch in de Stengen en Takken een ande-re betekenis heeft (*) , begryp ik uit de befchryving niet. Mooglyk ziet het op de groeijing der Bladen , die alleenlyk aan de toppen Jer Takken zig groen bevinden zouden, zynde iet overige met Lidtekens der afgevallene of met dorre Bladen bedekt. 't Gewas heeft een Heefterachtige famenge. (lelde Steng en opftygendc Takken. De Bladen zyn gepaard, ongefteeld, fmal, fpits,gefleufd, ömgekromd, op zyde met Tandjes of Haairtjes, Aan 't end komen ongefteelde Bloemen voort, ivelke Kelken hebben van Lancetvormige Blaadjes , breeder dan die van'de Steng. De Straaldommetjes zyn eens zo lang als de Schyf, van x)ven geel , van onderen paarfch; de middel- ften (i) Oedera. Syst. N*t. XIi. Ment. 291. frg. XIII. Gen, 325. p. SS 3j. Buphthalmum Capenfe. Sp. Plant, 127+, Am, icai. VI. Afr. 76. Berg. Cap, 297, (*) Caulis prtliftr, ex apicis cencro emittens tantum Ranqs. Pir.tts. Philos, Bit, p. +».  SYNGENESIA. I53 ften Tweeflagtig, doc-h omringd met andere Vrouwelyke Blommetjes, die zo wel een Vrugtbeginzel hebben als de Tweeflagtigen. S t oe b e. Stebe. De byzondere Kelkjes zyn, in dit Geflagt, eenbloemige , of bevatten ieder maar één Blommetje , dat Trechterachtig en Tweeflagtig is ; de Stoel naakt ; het Zaadkuifje uit Pluimpjes beftaande. Het voert den Griekfchen naam, die op eenige Soorten van Gewasfen is toegepast , welke nu meest tot het Geflagt van Centaurea betrokken zyn ; moetende dezelve dus uitgefproken worden ; gelyk men die Gewasfen , in 't Hollandfch, ook plagt te noemen Stebenkruid. Vier Soorten , altemaal Kaapfche , komen 'er van voor, als volgt. Ci) Stebe met Haakig omgekrom.de naakte Blaadjts. Dc Bladen van deeze zyn Elsvormig, omgekruld , agterwaards krom , ftyf, en als die van den Geneverboom fteekende, glad, behalve aan het Grondftuk. De Afrikaanfche Heefterachtige Conyza, met Haakige gryze'Hey- Blaad- fi) Stozhe Fol. recurvato- uncinatis nudis. Sist. Nat. XII. Mant. 48i. Veg. XIII. Gen. looi. p. 6«4. H. Cliff. 190. Conyza Aft. Frutescens, Fol. Erica:. TouRKF. /»/?. 4SJ. Haiichryfoides Juniperi folüs. VAill. Mem. 1719. p. 39}. K 5 II. DEEL. VI STUK. III. Afdeel.' XVII. Hoofdstuk. Vyfii Rang, I. Stcebe AZtb'wpiea,' Erhiopi. èhe.  HL. Afdefl. xvii. Hoofdstuk. Vyfde Rang. n. State Ericoides. Heyachti- 154. Samenteelige Heesters. Blaadjes van Oldenlano, als ook de Helichryfoides van V a 1 l l a nt met menigvuldige haakige Bladen als van den Geneverboom en Bloemen aan de Topjes der Takken, wordt hier t'huis gebragt. De gemeene Kelk beftaat uit Elsvormige Schubben , die den Stoei rondom bekleeden ; de eigen Kelk is vyfbladig, enkeld in ieder Schub van den anderen begrecpen, en begrypt één Blommetje , 't welk Trechterachtig is en Tweeflagtig, behalve de Meeldraadjes en Knopjes een Styl bevattende met een fpitfen tweedeeligen Stempel: de Zaaden zyn langwerpig , met een lang gepluimd Zaadkuifje. C2) Stebe met omgekromde gryze Blaadjes en twee ongelyke Blommetjes by een. Deeze is Heyachtig Eupatorium door Breyn getyteld , die 't zelve redelyk wel afbeeldt. Het is een krom Heyachtig Heeftertje, digt bezet met fmalle , fpitfe, kromme, gryze Blaadjes, hebbende ongefteelde Bloemhoofdjes aan 't end der Takken , wier gemeene Kelk gefchubd, een weinig rappig is en veelbloemig , bevattende tien byzondere Kelkjes, die Rolrond zyn , ieder met twee Blommetjes , het eene Trechter-, het andere Spatelvormig. Het eerfte is Tweeflagtig, het andere heeft geen Kunne. (z) Sttch Fol. recurvatis incanis, Corollis bifloris difformi. bus. Berg. Cap. 339. Mant. j74. Eupatorium Ericoides Cap. B. Spei. Breyn Cent. 140. t. 69. Moris. Hiji. iii. p. 97, S. 7. t. 18. f, 1».   z Deel, PLAATXÏïre  Syngenesia. 155 ue. Het Zaadkuifje is ongefteeld, gepluimd;^ de Stoel Wollig. (3J Stebe metomgekantelde Blaadjes, die aans. de eene zyde Wollig zyn, en leggende Stengeijes. f Deeze heeft de Stengetjes Draadachtig dun, eenigermaate Houtig, neerhurkende, bepaald ïakkig, aan de toppen Afchgraauw, van grootte als de Wilde Thym, en overhoekfe ongefteelde , ovaale , zeer fpitfe Blaadjes , van grootte als die van 't Duizendgrein, van boven wit Wollig , van onderen naakt, omgekromd enzodanig omgekanteld', dat de Wollige zyde de -onderfte worde. Zy draagt enkelde Bloemhoofdjes , die ongefteeld zyn, van grootte als een Erwt, aan 't end der Takjes. (4) Stebe met Schubswys' aangedrukte Blaadjes. De befchryving van deeze, onder den naam van Seriphmm Corymbiferum voorgefteld, dooi den Ridder, was als volgt: „ De Stengen Hee „ fterachtig, Kroontakkig , Ry*achtig, ander half Voet lang, met Draadachtige Takjes " die door aangedrukte Blaadjes bedekt zyn D (3) Stcehe Fol refupinatis hinc tomentofo, Caulibus proftca tis. Mant. 7.9!. (4) Stxbe Fol. imbricatis appres.lis. Steehe Gomphrenóirles EEBG Cap. 3;6. Seriphium Corymbiferum. Mant. us.Gna phalium niveum, Sp. Plant. 119Z. II, DiEL. VI. STUK* III. i'DEEl.. XVII. OOF»- ruit. ui. Sueii wflrata. urkeude. IVStcehe Gnaphaloides,Schoone. Pi. XXXIV. ! Fig. I. f  156 Samenteelige Heesters. III. Afdeel xvii. Hoofdstuk. Vyfde Rang, ,, De Blaadjes Lancetvormig Eyrond , ongefteeld , op de kant gehaaird , van buiten „ naakt , van binnen Wollig, overendftaande, „ digt tegen de Takjes aangedrukt. De Bloem,, hoofdjes aan 't end , half Klootrond, wit, „ uit veele Kelkjes famengehoopt, maaken „ ongefteelde Tropbloemen , die ongeftraald ,, zyn , famengefteld uit gefchubde Kelkjes, „ die glad en wit zyn , van Lancetswys' Els„ vormige Schubbetjes. Dezelven bevatten één wit Blommetje en witte Meeldraadjes, „ zynde het Zaad gekroond met zes gepluimde „ Borfteltjes en de Geftalte is als die van het ,, Kaapfche Xeranthemum." In het weezentlyke der Geftalte van 't Gewas , als ook wat de Blaadjes en Bloem aangaat, komt met deeze Soort volmaakt overeen , dat lakje uit myne Verzameling van Kaapfe Planten, 't welk in Fig. 1, op Plaat XXXIV, natuurlyk is afgebeeld. Zelfs ziet men hier die ;roeijing der Takjes plaats hebben, uit hoofde fan welke zy Proliferi genoemd worden door den Ridder. Niet minder firookt hier de Stosbe Gomphrenoides van den Heer Bergius, die zegt, dat derzelver Steng Kroontjes van Takken uitgeeft, en aan de Blaadjes de grootte van een halve Nagel, aan de Bloemhoofdjes die van een Kers toefchryft. De Gemeene Kelk, zegt zyn Ed,, beftaat uit Blaadjes, welke naar die icr Takken gelyken. Dit heeft plaats in de myne: de Eigen Kelk uit omtrent tien Schub- betjes,  158 Samenteelige Heesters. UI. Afdeel. X v II. Hoofd STUE. vjfk Rang * Zie II T>. V.ST. bl. 228. Bafleria eculeata. Geiloornde. pi. XXXIV Fig. 2. i ] gelyk ik bevoorens op zyn plaats gemeld heb *, ter zyner roemwaardige nagedagtenisfc den naam aan van B a' s t e r i a. De Kenmerken zyn: eenbloenvge Kelkjes : de middelden Tweeflagtige Blommetjes bevattende , die met Vrouwelyke omringd zyn ; sn ongekuifde Zaadjes, ieder in een Vliezig Gelletje beflooten. Het Gewas in Fig. i, op de zelfde Plaat, naar 't Leven vertoond, heefteen ronde, Afchgraauwe, taamehk gladde, doch overlangs een weinig uitgegroefde Houtige Steng, die zigGaffelswyze in Takjes verdeeld ; welke Takjes, overhoeks en zeer ruim, bezet zyn met Lancetvormige gladde Bladen, ongevaar een Duim 'ang, geribd, taamelykdik,wederzyds begroeid net weinige , zeer lange, geelachtige, ftyve, fpitfe Doorntjes. Op 't end der Takjes komt ;en Bloem voort, of Bloemhoofdje, welks Kelk khubswyze beftaat uit Blaadjes van de zelfde Kleur , ieder in een dikken grooten Doorn, die mede geel is, uitlocpende. Zu'ks blykt duidelyker uit de vergroote Afbeelding van het Bloemïoofdje by e , 't welk ik geopend en de meefte Blommetjes daar uit genomen heb. Hier ziet nen de gefteldheid der Hokjes of Celletjes , velke de Zaaden bevatten of Vrugtbeginzels ; synde Vliezig en zig van boven uitbreidende tot  Syngenesia. 159 tot' een taamelyk grooten Kelk voor het Blom. metje, dat 'er met zyn Pypje byna geheel in' vervat is, doch met zyn Trechter of Mondftukl ver daar buiten uitfteekt. De gedagte Blom-s metjes, die ten getale van elf of twaalf, Ros-. geel van Kleur, in dit Hoofdje waren, bevond ik allen tot over 't midden in vyven gedeeld te zyn, doch byna de helft waren Vrouwelyk, gelyk 'er één, geopend en vergroot, by ƒ is voorgefteld , de anderen Tweeflagtig. Liever zou ik de eerften Gelubde kunnen noemen, dewvl zy wel een Styl, doch geen Stempel hadden , beflaaude den Omtrek zonder Zaad of Zaadhuisje. De andere Blommetjes, ook geopend, waren, gelyk byg een derzelven vertoond wordt, niet alleen met een Styl en Stempel, maar ook met zeer duidelyke Antherce voorzien , zynde dezelven, van elkander afgefcheiden, zeer langwerpig of Draadachtig , groen van Kleur , en rondom vol van een menigte Stuifmeel , dat zig ook aan den zwartachtigen Stempel openbaarde. Men ziet gezegde deelen duidelyk in het Tweeflagtig Blommetje g, en zulk een Anthera afzonderlyk by h, nog fterker vergroot, waar nevens de uitgefprongen Zaadjes of Vrugtbeginzels, by i, eens zo lang als natuurlyk, vertoond zyn. Hier zyn dan duidelyk de Vrugtmaakende deelen van dit Gewas in Plaat gebragt. Zes- ii. DEEL, vi. STUK. III, iFDEELi XVII, lOOF» TVKt lang.  i6o Samenteelige Heesters. III. Afdeel xvi i. Hoofd* stuk. Zesde Hang, i. Seriphium cinereum. Afchkleutif;. Zesde Rang. Eenwyvery. Dus wordt de gefteldheid in deeze Klasf? genoemd , wanneer de Bloemen , ten opzigt van de famenvoeging der Meelknopjes , die Eigenfchap bezitten, om welke zodanige Plan' ten Syngenefia , dat is Samenteelige, genoemd worden , maar niet uit veele Blommetjes, in een zelfde Kelk vervat , beilaan. Dit laatfte maakt eigentlyk de volftrekte onderfcheiding tivsfchen deezen en den voorgaanden Rang, gelyk wy zien zullen in 't Geflagt van Seriphium. De Kenmerken zyn; een gefchubde Kelk, bevattende een eenbladig Bloempje van geregelde figuur; waar op volgt een langwerpig Zaadje, beneden de Bloem gebooren. Vyf Soorten , altemaal Heefterachtig en van de Kaap afkomftig, zyn 'er thans in opgetekend, naamelyk (i) Seriphium met enkelde Bloempjes, Kranswyze geaaird en uitgebreide Blaadjes. Dee- ' (i) Stripbium Flor. verticillato- (picatis unifloris , Fol, patentibus. Syst. Nat. XII. Gen. 1003. p. stz. Mant. 481. Veg. XIII. p. 66$. Tainaiiscus .Sthiopicus Coridis Folio glabto, Herba; Irnpia: Capitulis in Spicam lèsfilibus. FLIK. Mant. 17».  S T N G I N E S I A. 161 Deeze Soort is het, waar omtrent de Franeker Hovenier Meese den Ridder doorftrykt, als had dezelve met voordagt een zelfde Gewas in twee verfchillende Rangen en Geflagten willen plaatzen. Hy maakte zulks daar uit op, dat hy by deeze Soort en by een Soort van Artemifia , waarfchynlyk de JEthiopica als thans de Derde zynde , gelykluidende aanhaalingen vondt, het welk , zo hy met reden aanmerkt, ook in andere Gevallen gebeurd is; doch hy fchynt niet bedagt te hebben, dat de Syno7iyma geenszins de weezentlyke Kenmerken uitmaaken, en dikwils, ten opzigt van de Deeler der Vrugtmaaking, zo duifter zyn,dat men mei geen mooglykheid kan bepaalen, tot welk eet Geflagt de Plant, die afgebeeld of befchreeven is, behoore. Plukenetios zelf verzekert, dat van dit flag van Gewasfen, die zo Afchkleu rig of als met Afch beftooven zyn, en Mosach tige Blaadjes hebben metgeaairde kleine Bloemhoofdjes , aan de Kaap verfcheide Soorten voor komen. Zekerlyk zal Linnülus deeze naauw keurig onderzogt , en de Bloem zodanig bevonden hebben, dat zy niet tot den Tweeder maar tot deezen Vyfden Rang onder de Samenteeligen behoorde (*). Ter I7t. T. 197. f- I. Etitt« cinereus Muscofus «cc. PLUK. Alm. 1S9. Mant. Ij. Breynia Cineroides Capenfis. Pet. Gat. i. T. 3'. f. 9- Artemifia Floribus fimplicibus. H. Cliff. +o3. Se. liphium cinereum. BERG. Cap. 3+°(*) Voor 't overi£e kan ik, de Werieea van Liniwo» , 1 ' k wel- li. deel. vi. stuk. III. Afdeel; XVII. Hoofdstuk. Ztsi* Rang. 1  i62 Samenteelige Heesters. III. Afdeei xvii. Hoofd stuk. Zeidc Rang. Ten opzigt van de Geftalte komt het Gewas ■ vry veel met het gene in Fig. i , op Plaat XXX , hier voor afgebeeld is , overeen , en verfchilt 'er ook weinig van , ten opzigt van de Blaadjes, maar de Takjes komen Kranswyze aan den Steng voort en de Aairen zyn Vosfenftaartaebtig, vaal of bleekrood van Kleur, 't welk in die Takken van de myne geen plaats heeft. Ook zyn de Schubbetjes van den Kelk zeer fmal, en byna Borftelachtig zegt de Ridder ; in de myne taamelyk breed en ftomp. Van Blommetjes heb ik daar in geen blyk kunnen vinden. De tfeer Bercius fpreekt, in zyne befchryving van het Seriphium cinereum , ook van dezelvcn niet, zo dat het twy. felachtig is, welke hy bedoele. (2) Se- •welken Meisïe met aanwyzing der Bladzyden aanhaalt, naziende, niet begrypen wat de Man wil zeggen. De Ridder heeft, t'is W2ar, de Artemifia Fier. fimplicibus, (dat is Artemifia met enkelde Bloemen,) van de Kaap afkomftig, geplaatst onder de Seripbiums , en daar van de eerfte Soort gemaakt; doch welk blyk is 'er , dat dit zelfde Gewas doot zyn Ed. ook in 't Geflagt van Artemifia gelaten , veel min, dat het nog dc Derde Artemifia zou zyn: want deeze is ia de Spec, Plant, p, 84J , de Santonicum, en in deSyjr. Nat. Ed, X de Abrotanum ; beiden Gewasfen , wier Groeiplaats in de Oofterfche Landen aangeweezen wordt. Zo hy nu al de Artemifia AEtbiopica , die de eetfte is, gelyk ik denk, bedoeld mogt hebben , vervalt toch zyne zo langwylige als laftige Aanmerking; dewyl tiaar geen gelyke aanhaabngen ais by de Seriphium , noch in het eene noch het andere Werk, zyn gebruikt. Zie Meise over de Syngenefia, Leeuw. 1761,  Syn gene si a« 163 (2) Seriphium met zesbloemige Bloem ■ Aai ren, de Blaadjes gekorreld Eyrondachtig. Deeze Soort voert den naam van Kaapfe Breynia , met witte gepluimde Hoofdjes , by Petiver , en was Swbe met eenbloemige Kelken en geaairde Bloemen, door den Hoogleeraar van Royen getyteld. Ook wordt hier t'huis gebragt de Afrikaanfche Abrotanoides van Ray, met groote,ronde Bloemhoofdjes , en Afchkleurige Mosachtige Blaadjes, 't Schynt vreemd , dat Linnaïus de Blaadjes Draadachtig noemt, terwyl hy ze als boven bepaald hadt; doch zyn Ed. verklaart zulks met te zeggen , dat de Bloemen zydelings ongedeeld, vyf- of zesbloemig voortkomen, zynde gefchubd met gekorrelde Blaadjes. (3) Seriphium met eenbloemige Hoofdjes' en gefchubde Blaadjes. Hier moet een weezentlyke misdag begaan zyn: want de Stosbe Ericoides van Eergiüs, die in 't voorgaande Geflagt aangehaald was en aldaar behoort , komt bier op nieuws te voor- (z) Seriphium Flor. Spicatis fexfloris , Foliis granulato-oratis. Mant. 48i. Stcebe Floribus capitat.s, Calycibus unifloris. R. Lugdb. h>. Breynia Capenfis, Capitulis albis plumofis. ÏET. Gaz. 9. T. 5. f- 4- Abrotanoides Africanum. Fol. o nereis Muscofis, &c. Raj Suppl. 253. (3) Seriphium Floribus capitatis , Foliis imbricatis. Mant, 481. Abrotanoides Capenfis Ericsc toko, PET. Gaz. ?. T; fi f. 2. L 2 ii. dsbl. vi. STUfe III.' \fdeel. xvu. ^ïoofd- :tuk. 11. Seriphium Plumofani. Gepluimd. iii. Seriphium fuscum, j Bruin.  i<4 Samenteelige Heesters. ra. Afdeel xvn. Hoofdstuk. Zesde Rang. iv. Seriphiur, Gnaphaioi des. Rondhoof dig. voorfchyn. Zy kan hier geen piaats vinden, om dat de Kelkjes eenbloemig zyn in deeze Soort, maakende met elkander een Hoofdje uit, aan 't end der Takken, die verdraaid en bogtig zyn, of krom, met Afchklcurige ftompeBlaadjes,welke, volgens de bepaaling,Schubachtig op elkander leggen. Van waar het den bynaam van bruin heeft , is my onbekend. (4) Seriph;um met Elsvormige verdraaide Blaadjes, als afwykende Schubben. Deeze van Bergius , door den Ridder aangehaald, heeft een Heefterachtig bruin, rond, Stengetje, van een Span hoog, met veele Kranswyze gryze Takjes ; de Blaadjes verftrooid, Elsvormig met een fpitfe fcheeve Punt en grys , van boven met een witte Wollige Streep, van onderen verhevenrond en groenachtig , ongefteeld, een Lyn lang, verdraaid. De Bloemen maaken Hoofdjes uit aan 't end der Takjes, die eenzaam , ongefteeld en rondachtig zyn, van grootte als een groote Erwt, Eenige Blaadjes, even als die aan de Takjes zitten gefatsoeneerd , bekleeden het Bloemhoofdje, dat half (4) Seriphium Fol. Subulatis toitis, imbricato - patulis. staebeCipitata. Eirg. Cap. 338. Mant. 48I. Abrotanoides Africana Foliis Argenteis minoribus & brevisfimis , Floribus in Spicas breves congeftis. Raj. Suppl. 233. TanmiscusEricoides Foliolis incanis jïthiopicns, Capitulis purpureis in futnmitate globolïs, pluk. Mant, 17s.  SYNGENESIA. l6j half Klootrond is, beflaan.de uit dergelyke gefchubde Blommetjes als in de laatfte Soort van' Stebe , zynde voor 't overige van de gewoone| hoedanigheid der Tweeflagtigen in deeze Klasfe. Het Vrugtbeginzel is langwerpig, gekroond met een gepluimd Zaadkuifje , van ongevaar twaalf Straalen , zo lang als het Blommetje, dat twee Rolronde Stempels, dieoverendftaan, aan de Punt verdikkende, op den Styl heeft. Tot deeze Soort fchynt t'huis gebragt te kunnen worden , dat Heeftertje uit myne Verzameling, zo zeer naar de Gnaphalium muricatum , volgens de Afbeeldingen, gelykende, dat men het onverhoeds daar toe betrekken zou : (zie Fig. 3 , op Plaat XXXIV.) Ik heb daar in de Kenmerken van een gefchubden , rondachtigen, gekleurden Kelk, tot de Gnaphaliums behoorende, niet kunnen vinden, en, hoewel het niet volttrekt met de befchryving van Bergius overeenkomt ,' zal het nogthans nergens beter dan hier voegen. 't Gewas heeft bruine Stengetjes, waar aan wyd gemikte gegaffelde, Wollig witte, Takjes voortkomen, die bezet zyn met Elsvormig fpitfe , ftekelige , en weezentlyk verdraaide of omgekeerde Blaadjes , van een vierde Duims lang, ftaande meest nederwaardt geftrekt aan de Takjes en in de Wollige Oxelen tropjes van zeer kleine fpitfe Blaadjes hebbende. De Kleur deezer Blaadjes is groen; zy zyn glad en Priemswys' rondachtig, doch hebben een L 3 Wol- ÏI. DHI* VI. STUK, III. ItFDEEL, XVII. ÏOOFDTUK. Zesde long- '1.XXX1V. Fig. 3.  i66 Samenteelige Heesters. III. Afdeel xvn. Hoofdstuk, Zesdt Rang, Wollige Sleuf of Holte , die zig maar in de 'oudften openbaart. In de Mikken en aan de enden der Takjes , komen ronde Hoofdjes, van grootte als een groote Erwt voor, die zeer Wollig zyn, en wel door eenige Blaadjes befchut, doch geen gemeenen Kelk hebben. Zy beliaan uit een famenhooping van zeer Wollige Kelkjes , k , wier buitenfte Schuhben zwartbruine Punten hebben, doch de binnenften een wit Bloempje maaken, als /, waar mede deeze Bloemhoofdjes praaien. Dit Bloempje, dat eigentlyk maar een Kelkje is , uit Schubbetjes als m beftaande, bevat een Blommetje k, dat ros of bruingeel is , zittende als verholen in een Pluis, 't welk geenszins Piuimachtig is , gelyk in de Gnaphaliums , maar uit twaalf witte Draadjes of gedoomde Haairtjes, die aan 't end geknodst zyn , als o , beftaat ; zynde dit laatfce byna tienmaal in langte vergroot. De Blommetjes , in dit Gewas uitermaate klein en byna geheel Pypachtig, zyn derhalve zeer moeielyk voor 't Mikroskobp te ontleeden. Een deizelven in een Druppeltje Vogt opfcheurende , leverde het een menigte van Stuifmeel - Bolletjes uit, die de gewoone Vertooning maakten , waar van elders gefproken is. Zy hebben eene ronde eenigszins ovaalachtige figuur , en in het Blommetje vertoonde zig de dubbelde Stempel van den Styl, om•ingd van zyne Meelknopjes,, terwyl een menig.  g Y n g e h e s i a. Lob el ftrekt, zyn i een Kelk in vyyen gedeeld; een eenbladige onregelmaatige Bloem: het Zaadhuisje beneden , met twee of drie Holligheden. In dit Geflagt komen die Planten, welke Tournefort begreepen heeft onder den naam van Rapuntium , bevattende de zogenaamde Kardinaals - Bloemen, wegens haare ragemeen fterke hoogroode Kleur, den Liefhebberen van Flora t'over bekend. Hier uit kan men eenig denkbeeld van de Bloem opmaaken die, voor 't overige, door gezegden Kruid kundigen niet alleen zeer lierlyk in Plaat ge bragt, maar door den bekwaamen Bloem-Ont leeder, den Heer Berkhey, nader en te naauwkeurigfte, in alle haare deelen is onda zogt, afgebeeld en befchreeven (*). Het bevat veele Soorten, die naar de effen randigheid of infnydingen der Bladen, en na; dat de Steng opgeregt of leggende is, gefma deeld zyn. Onder de eerften, die geheel 01 verdeelde Bladen hebben , komt , na dat c Eerde, of die van Pl umier, uitgemonfte: en tot een byzonder Geflagt, onder den naa van Scxvola, gemaakt is, alleenlyk eei Soort voor , welke hier t'huis behoort, na melyk (2)1 (*) Exp». Fkr. compofit. Leid. i;«o. Tab. I. 1 L 5 h. deel, vi. stuk. HL Afdeel» xvn. Hoofde stuk. Zesdt Rang. 1 r 1- 1e■d n ie a- 0'2t*  ijo Samenteelige Heesters. IIL Afdeel, xvii. Hoofdstuk. ii. LuMiaPx niftlin. Pynboom. bladige. ] 3 < 1 » r \ s; c c 4 r (2) Lobelia die Heefterachtig is , met Liniaale, getrapte, effenrandige Bladen. Dat de Bloem van deeze Soort ook zeer onregelmaatig is , blykt eenigermaate uit de Afbeelding van Breyn , doch beter uit die, welke de Heer J Burmannos, in zyn Werk over de Afrikaanfche Planten , gegeven heeft, onder den naam van Heefterige Rapunculus met gefpitfte fterk geribde Bladen, die Bloempjes aan de enden der Takjes draagt. Breyn nocmtze gehelmd en zegt, dat zy niet veel van de Kardinaals - Bloemen verfchillen, doch violet zyn van Kleur, beftaande uit Een Lipje, van vooren in vyf Slippen verdeeld, en een Pypachtig Grond- of agter-Stuk, uit welks midden , als een Peperhuisje, een lange Styl uitfteekt , die aan 't end een dik angwerpig , witachtig , van vooren Haairig iCopje heeft, even als de Rapuntia en andere tielmbloemen. De Bladen vergelykt hv by lie van den Pynboom. Gezegde Hoogleeraar loemt het een Heefterachtig Gewas, metHouige ronde Takken, die zeer digt bekleed zyn iet langwerpige , fpitfe, van boven groene , an onderen bleekere Bladen, zeer naar die van den (z) Lobelia Fruticofa Foliis linèaribus confettisintecerrimis. st. Nar. xii. Gen. 1006 p. 583. Veg. xiii. p, 666. Berb. »p. iyz. R. Lutdb. z.\i. Rapunculus jEthiopicus &c. Bretn. wr. 173. t. 87. Rap. Fruticofus &c. Burm. Afr. ur. t. f z. Rap. Fl. coeruleo galericulato, Raj. Suppl, 334. ipuntium .ffithiopicum &c. Ibii. 385.  g Y N G E N E S 1 A. 171 den Rosmaryn-Boom gelykende , doch kleiner, ^ aan het end der Takken en zeer digt by een; tusfchen welken aldaar de Bloemen op korte 1 Steeltjes voortkomen, die gehelmd zyn, vanboven verdeeld in drie grootere, van onderen, in twee kleinere Slippen, enz. Deeze Soort is derhalve, van dc Kaap afkomftig. Viola. Een vyfbladige Kelk; een vyfbladigc onregelmaatige Bloem, die van agteren gehoornd is • het Zaadhuisje boven den Kelk , driekleppig, met ééne Holligheid. Dit zyn de Kenmerken van het Geflagt deezes naams, 't welk de gemeene Violen en veele andere Kruiden bevat, onder welken wel eenige weinige Heefterachtige voorkomen, doch die niei gevoeglyk van de anderen afgezonderd kunnen worden, dan alleen deeze Amerikaanfche. (9,5) Viool die Boomachtig en gedoomd is . Rankswys' klimmende, met langwerpige, Jtompe, gladde Bladen. Door Loefling is dezelve in Zuid-A Amerika ontdekt , een Gewas zynde , da lang (zs) Viola Arborescens , fcandens, aculeata, Fol. oblor gis , obtufis , glabris. Syst. Nat. xii. Gen. 1007. p. 5s< fï£. xui. p. «68. Calceolaria Frutescens. Loeel. lün.zzz lts'. n. 3. Hybanthus. JACC», Amtr. Hi/l. p. 77- t. 171 Fig. H , 25. ll.LO£rx« vi, Stuk. UI. xv11. IooeD' TUK, Zestk lang. xxv. Viola Hjbanthtts. Roebel. Bloem, 3  HL Afdeel xvii. Hoofdstuk. Zesde 1 < i i I XVIII. HOOFD- ji7* Samintkklige Heesters. langs de Boomen Heefterachtig opklimt, mee een kromme gedraaide Steng, van dikte als eens Kinds Arm, laacende om hoog Draadachtige Takken nederhangen , die Houtig zyn , met gebladerde Takjes hier en daar begroeid. De Bladen zaten tropswyze aan de enden van die Takjes, zynde Lancetvormig of langwerpig , ftomp en wederzyds glad, twee, drie of vier Duimen lang. Uit de Oxels der Bladen kwamen hangende Bloernfteeltjes voort, twee of drie by elkander, ieder met eene bleekgeele onregelmaatige Bloem, enz. De Heer j a c q u i n vondt by de Havana, in de Westindiën , een Gewas, dat naar dezelve fcheen te gelyken , door zyn Ed. Hybanthus genaamd, wegens de bultigheid van de Bloem , die een zeer groote rondachtige Honig • Kleur hadt, in een Bochel van den ielk, tusfehen de Meeldraadjes en 't vyfde Bloemblaadje geplaatst. Volgens zyne vergroo:e Afbeelding moeten de Bloempjes byfter dein zyn. De Vrugt was iets grooter dan :en Erwt , bevattende eenige ronde Zaadjes, t Gewas maakte aldaar , in de Bosfchen, een )nbevalligen , regtftammigen , Takkigen Heeter uit, die gedoomd was, van zeven Voe:en hoog.  GrNAHDRIA. 173 XVIII. HOOFDSTUK. ] Befchryving van de Manwyvige Heesters, dat is de zodanigen, in welken de Meeldraadjes , op de eene of andere manier , met den Styl famengevoegd zyn; gelyk inde Pasfiebloemen en anderen plaats heeft. Dat de Plantgewasfen van dien aart, naar het getal der Meeldraadjes, in de Rangen van Twee- , Drie-, Vier- , Vyf-, Zes-, Tien- , Twaalf- of Veelmannigen , zyn verdeeld, heb ik, toen ik de Boomen befchreef, reeds'gemeld. De Driemannigen leveren hier één Geflagt van Heefters uit , naamelyk, dat den naam voert van S A L A C I A. Deszelfs Kenmerken zyn : een Kelk in vy. ven gedeeld , en een vyfbladige Bloem, be. vattende een enkeld Vrugtbeginzel, op welks Tot de Meelknopjes zitten. Maar ééne Soort is van dit Geflagt bekend (1), die den bynaam van Chineefche naai haare Groeiplaats voert. Het is een Heette met hoekige, gladde , zeer wyd gemikte Tak ken, die van onderen dikachtig zyn. Dezelv* heef (,) Sal»ci«. Syst. Nat. Vtau vi. stuk. III. Afdeel. XVIII. Hoofd* TUK. Pmtcut' iria. I 1 l I  ï7<5 Manwyvige Heester». nu Afdeel» xviii. Hoofdstuk. Vy/man nige. l Tasfiflora Serrati' foli*. Zaagbladi- 6e- naderhand nog aanmerkelyk is vergroot. Hy gebruikte tot een Geflagtnaam , 't woord Granadilla , van Spaanfche of Italiaanfche afkomst, betekenende een Gewas, welks Vrugt naar een Granaat - Appel gelykt. Verfcheidene zyn hem hier in nagevolgd. Plu mier begreepze onder den Geflagtnaam van Clematis, om dat het meestal Rankswyze klimmende en omflingerende Gewasfen zyn. Wegens de Heeftcrachtigheid van veelen , en om datze niet gcvoeglyk afgezonderd kunnen worden, zal ik alle de Soorten van Linnjeus, wier getal zes - en - twintig is, alhier befchryven. Aanmerkelyk is 't, dat zy allen uit de Westindiën, of uit Amerika, haaren oirfprong hebben. Men vindtze, door den Ridder, naar de Verdeelingen der Bladen gefmaldeeld, als volgt. * Met onverdeelde Bladen. (i) Pasfiebloem met onverdeelde, Zaagswys' getande, Bladen. Deeze Soort , in de openbaare Kruidhoven bekend , heeft haare natuurlyke Groeiplaats te Suriname. De Steng is rond, Haairig, klimmende : de Bladen zyn Eyrond Lancetvormig en gcfteeld; de Bloemen rood van Kleur, met de (ij Pasfiflora Fol. indivifis ovatis ferratis. Syst. Nat. XII. Gen. ren. p. S9t. Veg. xiil p. 684. Am. Acad. i. p. Z17. £ I. Pasfifiora Fol, ovato • lanceolatis integris ferratis. H. Cliff. 431. R. Lugdbat. 2S0. Gtanadilla Americana Folio oblongo *c. MIRT. Ctnt, 3« , T. 16. JAC^j Hort. T. 10.  m. Afeeel xvm. Hoofd ■ STUK. Vyfmax IV. Pasfiflora TilUfslia. Lindebladige. I78 MA N WYVI GE H EESTEUS. De Kleur der Bloemen geeft den bynaam aan deeze, welke echter by Catesby onder den naam van Granadilla met drieribbige Salfaparille- Bladen , purpere Bloemen en eenblaauwe Olyfachtige Vrugt , is voorgefteld. Die Bloemen zyn by anderen , misfehien door de verfchillende Groeiplaats , als Vuurkleurig of rosgeel befchreeven. 't Gewas heeft Bladen als van de Kappers, dik en üyf: de Bloemen gaan 's avonds open: hetHonigbakje is Saffraankleurig , zeer kort en geflooten : de Stamper uitermaate lang. Het groeit op de BahamaEilanden. (4) Pasfiebloem met onverdeelde Hartvormige effenrandige Bladen; de Bladjieelen ongeklierd. Pater FEuiLLéE vondt dit Gewas in de Tuinen en op verfcheide andere plaatfen der Valey van Lima in Peru. Hy is de eenigfte van wien men eene befchryving van hetzelve heeft. De Stam, omtrent een half Duim dik, verdeelt zig in verfcheide dunne Ranken , die met haare Klaauwieren langs de- Boomen klauteren. De Bladen, die ongevaar vyf Duimen lang zyn en vier Duimen breed, hebben Steelen van twee Duimen en de figuur is byna als die der Linden. Ook zyeze dun en wederzyds bly- (4) Pasfiflora Fol. indiv, Cordatis integerrimis , Petiolis stqualibus. Am. Acad, I. p, zig, f. 4. Granadilla Pomifew Tilix folio. FEUIIi. Peruv. II, p. 710. T, ii.  Gynandria. 181 Tuinen, alwaar het tot bekleeding van Prieelen en tevens tot vermaak voor 't Oog ftrekte , doch dit nadeel toebragt, dat de Slangen 1 3er door aangelokt werden om te aazen op des Rotten , die groote Liefhebbers van deeze( Vrugten zyn, Hierom neftelen de Slangen, zegt hy, dikwils in het Loof, Zyne Afbeelding , inderdaad , vertoont ons deeze Vrugt wel vyf Duimen lang en drie Duimen dik, zynde dus byna van grootte als een Vuist, overlangs een weinig geribd,- doch eer ander Gewas van dien aart, 't welk zyn Ed. ah eene Verfcheidenheid aanmerkt, groeijende aan de Vaste Kust, hadt eene Vrugt als een Me. Joen, of dikwils grooter dan eens Kinds Hoofd , zynde rondachtig , en overdwars met een ron de Sleuf, van een Vinger diep , uitgegroefd Het kwam jh Bladen en Geftalte met deez Soort overeen. (7) Pasfiebloem met onverdeelde Eyronde ej fenrandige Bladen , tweeklierige Bladjlet len en getande Omwindfelen. De Afbeelding van deeze Soort vindt me fc (7) Pasfiflora Fol. Indiv. ovatis integerrimis , retio Biglandulofis , involucris dentatis. Am. Acad. \. p. 220. 6. R. Lugdb. 5 32- Pasfiflora Arborea, Laurin.s foliis Ame cina. Pluk. Alm. z%z. T. 21Ï. f. }'. Clematis]Indtca Fru< Citriformi, Fol. oblongis. PUIM. Am. 64. Ï. 80. RAJ. Sup 341. Marquiaas. MER. Sur. T. 21. JACQ. Obs. i. p. 3J.. M 3 II, ©£E1. VI. STOK, III. JDEEL. XVIII. ! lOOFDTUK. Pentaniria. : vtT. Pasfiflora - Laurifolia. Laurierbladi ge» n y lis f. :ilu>/.  G YNANDRÏA. 183 een Hoender-Ey, ruikende ook zeer Kruiderig en aangenaam. Zy zyn ryp als de Schil geel is, die dan, Lederachtig taay zynde, aan het end met een Mes of bytende wordt geopend , als wanneer men , door een zagte famendrukking , het daar in bevatte Vleefch en Sap met de Zaaden kan uitflurpen. Het is Waterig wit met eenige Lymerigheid , zoet en zeer Smaakelyk met een lieflyken Geur ; des het van de Europeaanen niet minder dan van de Inboorlingen bemind wordt. De Zaaden zyn Hartvormig. (8) Pasfiebloem met onverdeelde langwerpige effenrandige Bladen en getrapte Bloemen. Dewyl in meest alle Soorten de Bloemer enkeld uit de Oxelen voortkomen , zo is deeze genoegzaam onderfcheiden door haare Veelbloemigheid , als geevende vyf of zes Bloe men , elk op een byzonder Steeltje , uit iedet Oxel. Dezelven hebben de Kroon of het Honigbakje geel en de Vrugt is Violet; de Groei plaats op 't Eiland San Domingo. ** Mei (?) Pasfiflora Pol. indivifis oblongis integerrimis, Flori bus confertis Am. Acad. I. p. 221. f. 7. Pasfiflora Lauri nis foliis polyanthos Amer. Pluk. Alm. 282. GranadiU Flore minore Corymbofo. Plum. Sp. 7- Clematis Indic; polyanthos odoratisfima. Plum. Am. 7%. T. 90. Raj. Suppl M 4 II. dsil. VI. stux. III. Afdeel. xviii. Hoofdstuk. Peiitaniria, viii. ' Pasfiflora muhiflora. veeibloemige. 1 t 1  124 Manwyvige Heesters. III. Afdeel. f'''XVIII. Hoofdstuk. IX. Pasfiflora ptrfoliata. Doorbladige. j v J 1 ( f X. Pasfiflora rubra. Roode. X <3 ! ii i fi / to ii K F c c *•* Met tweekwabbige Bladen. (9) Pasfiebloem met tweekwabbige, dwars langwerpige , de Stevg omvattende Bladen, die gejleeld en van onderen geftippeld zyn. De Bladen van dit Gewas gelyken in groeljing baar die van de doorbladerige Kamperfoie , zo Sloane, die 'c zelve op Jamaika 'aargenomen heeft, opmerkte. Het heeft de ïladen niettemin tweckwabbig , of zelfs drie:wabbig zo Browne wil , zynde het midleltte Kwabbetje zeer klein en door een Botteltje bepaald. (.10) Pasfiebloem met tweekwabbige Hartvorm*g ge.[püfte Bladen, die van onderen eenigermaate Wollig zyn. De Roodheid van de Vrugt geeft den byaam aan deeze Soort, die op Jamaika en anere Westindifche Eilanden , als ook op Cay;nne., natuurlyk groeit. De Bladen zyn Half- m.aan- (9) Pasfiflora Fol. bilobis oblongis rraniverfis amplexicauius , petiolatis, fubms punftaris^ Am, Acad, I, p. zzz'. f. Pasfiflora Fol. trilobis Sec. BtiOWW. Jam. 328. Flos Pasmis perfoliatus f. Peticl, perfoliari foiio. Sloan. Jam. 104, ifl. I. p. 130, T. i+z., f. 3, +..RAJ. Suppl. 3+2. (10) Pasfiflora Fol. bil, Cordatis acu ninarir, , fiibtiis fub. mentofis. Am. Acad I, p. 222. f. 9. Pas'iflora Fol. renu:o>as trinerviis &c. Brown. Jam. 328. Clematis Indica Plo- clavato &c. Plum. Am. 68. T. 83, Raj Suppl. 34v. os Paffionis Folii media Iacinia quafiabscisfa, Flore minore irneo. Sloan, Jam. 10+, Hifi, I. p, 229.  GTNANDRIA. lS5 maanvormig als met twee Hoornen: de Blad-^ deeltjes ongcklierd. De Bloem-Kroon is wie 3 en paarfch bont, in fyne Draadjes verdeeld. h (ïj) Pasfiebloem met tweekwabbige van agteren nitgerande Bladen; de Kwabben fmal!,A Jlomp en wyd van een, waar tnsfehen eenB klein Puntje. De Bladen van deeze beftaan uit twee lange flonipe Kwabben , die een regten Hoek befluiten, zegt de Ridder, en daar van heeft zy den bynaam. Hier tusfehen is een klein Borftelig Kwabbetje. De Bladfteeltjes zyn ook ongeklierd. 't Gewas komt voor in Zuid - Amerika, en zou door Hernandez onder den naam van Contrayerva voorgefteld zyn, daar hy Bladen als een Hoefyzer aan geeft; doch het is de 'Wortel van dit Gewas niet, daar men van oudsher in de Geneeskunde onder dien naam gebruik van gemaakt heeft. (Ta) Pasfiebloem met tweekwabbige, ftompe, van agteren onverdeelde Bladen en een- ■ lladige Honigbakjes. Dee-^ fu) Pasfiflora Fol. bil. Bafi emarginatis; Lobis l inèaribus obtufis divaricatis , intermedio obfoleto mucronaro. Ara, Acad. V. p. 408. Pasfiflora Fol. trilobis &c. HROWN. Jam. 318. N. 11. Connenepilli f. Contrajetva. Herm. Mex. sor. (12) Pasfiflora Fol. bilob. Öbtufis Bafi ind'viiis, Neftariis monophyllis. Am, Acad. I. p. 223. f. 10. r. Lugdb. 2S1. Clematis Indica Flore puniceo, Folio lunato. plum. Amer, 72. t. 87. raj. Suppl. 342. Murucuja folio lunato. Tournï, lKfi. P. 241. M s ii, deel. vi» stuk. IIL ivliï. oohdUK. xi. °asfifler& ormalis, oekige.' XIT. Pasfiflora iurucuja, Omge. romde.  III. Afdee XVII] UOOFI STUK. V&t. 'XIII. Tasfiflen Vts-pertih Gevleiktt 186 Manwyvige Heesters. Deeze Soort maakt de Murucuja van Tors. . nefort uit ; een Gewas, 't welk die Kruid• kenner van de andere Granadillaas , tot een ^byzonder Geflagt. heeft afgezonderd; om dat Ede Bloem geen Kroonswys' maar een Kokerachtig Honigbakje heeft. Dezelve is, volgens fommigen, paarfch, doch volgens Plomier, die het Gewas eerst ontdekte , hoogrood van Kleur. Hy vondt hetzelve op 't Eiland San Domingo. De Bladen zyn itomp tweekwabbig, met een Borfteltje in 't midden; van onderen geftippeld; de Bladfteelen ongeklierd; de Bloemfteelen met Borftelige Blikjes, zegt Lin- n JE US. (13) Pasfiebloem met tweekwabbige, van ag. ^ teren ronde en geklierde Bladen, die van onderen geflippeld zyn , met de Kwabben fpits en van één wykende. De bynaam komt daar van, dat de Bladen naar de Vlerken van een Vledermuis gelyken. Zy hebben aan den Voet twee Honigkiiertjes." De Bloem is klein en wit met omgedraaide Meeldraadjes; de Vrugt Sappig en Eyrond. 't Gewas is uit Amerika in de Kruidtuinen van EurO^O Pasfiflora Fol. bi!. Bafi rotundatis glandulofisque, lobis acuris divaricatis, fubtus punftatis. Am. Acad. I. p. 223. f. 11. Pasfiflora Fol. ebyerfe Iunatis , punciis duobis HeUifedi lub bafi. V,r. Cliff. 91. H. Cliff. + 31. r. Lugdi. 260. Granadiila bicornis Flore candido , Fit. intortis. Dill. Eltb. 1S4. T. 137. f. i«4. Granadüia Fol. ltusito &c Mart. Cent. 52. t. jz.  Gynandria. 187 ropa ovcrgebragt en door Dilleniüs zeer fraayAi afgebeeld. H (14) Pasfiebloem met tweekwabbige, Hartvor-sr mige, langwerpige gejleelde ^Bladen. Deeze fchoone Soort van Pasfiebloem is door c< Pater Plu mi er, by Leogane op 't Eiland ac San Domingo , ééns of tweemaal gevonden. Dezelve fchoot dunne Rysjes met Bladen, fomtyds grooter dan een Handpalm , hier en daar bezet, welke tweehoornig, blygroen, en lang gedeeld waren , geevende uit de Oxels Bloemen , gelyk in de andere Soorten, wat breeder dan een Duim, geheel wit van Kleur, en daar op volgde een wederzyds gefpitfte, zeshoekige, roode Vrugt, die zig dus eenigermaate Doosachtig vertoont, vol zwarte Zaadjes. *** Met driekwabbige Bladen. (15) Pasfiebloem met byna driekwabbige ftompe rondachtige Bladen , die van onderen' geftippeld zyn. Deeze, op 't Eiland Martenique door gezeg-' den Pater waargenomen, beklimt, met haare Ran- f14) Pasfiflora Fol. bilobis cordatis oblongis petiolatis. Granadilla Fruftu mbente, Folio bicorni. Plum. Sp. S. Ie. i3S. f- 2. EARREL. Jon- in Tit. Fig- U Cu) Pasfiflora Fol. fubtrilobis obtuiïs fubrorundis, fubtus punftatis. Granadilla Folio Hedenceo , Flore albo, Fruftu globofo villofo. Plum. Sp. i. Ie, ut. f. 1. BARREL, leen. in Tit. Fig. z. jacc». Oh. II. T. +6. f. U II, DEKÏ., VI. stuk, IIL DEEL,' ivïii. )OFD« UK. xiv. sfiflorM pflularis. Doos- itige. xv. "'asft'flora ■otundifio» ia. Rondblalige.  188 ManwyvigeiHeesters. III. 'Afdeel XVIII. Hoofdstuk. Vyfmat XVI. Pasfiflora pur.tlata. Gevlakte. Ranken, even als de andere Soorten van Gra-» nadilia , zegt hy , de hoogde Boomen. Zy heeft Bladen grooter dan de Handpalm, welken hy Klyfachtig noemt , eenigermaate naar die van de Hondsdraf of Aardveil gelykende, doch niet volkomen rond (f) , zo men de Afbeeldingen raadpleegt, inzonderheid die op den Tytel van 't Werk van Barrelier, alwaar dit Gewas nevens de Afbeelding van dien Monnik, tegen over de voorgaande Soort, en in de zelfde grootte vertoond is. De Heer f acquin geeft een nieuwe Afbeelding van het Blad, welke nog minder naar rond gclykt. Zy hebben een Parabolifche figuur, loopende in drie zeer ftompe ronde Kwabben uit, tot ieder van welken een Elsvonnig Puntje uitdeekt. De Bladen zyn zeer glad, en gelyken dus, meer of min, naar die van den Tulpenboom. De Bladfteelen zyn ongeklierd; de Bloemen Reukeloos , van middelmaatige grootte , wit van Blaadjes met een geele Kroon, en de Vrugt is een ronde Befie. Van onderen, tusfehen de Ribben, is het Blad bezet met eenry van Klierachtige Stippen. (iój Pasfiebloem met driekwabbige langwer- pi- (f) Fclia fur.t circinata rolundatis, wordt in het Monitum agter de Voorrede gezegd. c16 Pasfiflora Fol. fubtrilobis oblongis fubtus pun&atif intermedio minore. Am. Acdd. I. p. 22+. f. 12. Pasfiflora foliis bilobis obtulïs, Ne&ario multifido. R. Lugdb. 260. Gr», nad. Folio tricuspidi obtufö & ocuiato. FEUIU.. Peruv, i p. 711. t. 11, Hort, Angl, z$.  G Y N A N ' D Fv I Ai l8p pige, van onderen gehippelde Bladen, hebbende de middelfie Kwab kleinst. De Bladen van deeze Soort zyn, aan beide* ; zyden, met eenige Vlakken getekend , zegt FEüiLLée, die, met het Mikroskoop ge-<* ■ zien, zig vertoonen als geele Kringetjes, hebbende een middelftip als een Kwastje in vyi ven gefneeden , bruin groen , en hier door affteekendc op de Kleur der Bladen, die aan dé bovenzyde donker , aan de onderzyde helder ; groen is. Van agteren zynze rond, van vooren • driekwabbig en veel breeder dan lang. Hy 1 vondt dit Gewas alleenlyk in een Tuin benoorden Lima , de Hoofdftad van Peru. De Bloem is witachtig , met Blaadjes korter dan de Kelk, en de buitenfte omtrek van het Hoi nigbakje beftaat uit dertig geele Straalen , die i geknodst zyn , byna van langte als de Blaad1 jfes: de middelde ry is Haairachtig en korter: de binnende geplooid , geknot-en ook groen. De Stoel is gedekt met een holrond, geftreept, witachtig Dekzel. De Bladen zyn byna twee: ]raayen Kraid. belchtyvei in Am. Acad. als waren byna alle zyne Afbeeldingen p;efchetst naar gedroogde Planten ; dar ik geenszins geloof en -al was het zo, wzren zy daarom nier re veragten ; zvnde de Uirheemfche Gewasfen, hier in èe Tuinen gereeld dikwils van de in haar Land gegroeide zeer verfchillende en dut de Afbeeldingen naar dezelven fomtyds onvolmaakt. (2$) Pasfiflora Fol. palraatis ferratis. Am, Acad. I. p. 23z. f. 21. Clematis Indica polyphylta major, Flore clavaro, Fructn Colocynthidis Plum. Anur. 6z. T. 79. RAJ. Suppl. 340. Granadilla polyphyllos Fructu Colocynthidis. Tournf. lnfi. ML  Gynandria. 197 getand: de Bloemen zyn zeer groot: dc Omwindzels effenrandig , geftippeld, van grootte als de Bloem , beftaande de Kroon uit Vezels of Straalen , die Violet en wit bont zyn, geboogen en gekruld. Voorts is de Stander of Steel van het Vrugtbeginzel, met zyne vyf Meeldraadjes onder aan , en drie Knodsachtigc Stylen op het Vrugtbeginzel zittende, 't welk het weezenlyke Kenmerk uitmaakt van dit Geflagt, hier even als in de andere Soorten. (26) Pasfiebloem met Voetachtige Zaagswys' getande Bladen. Deeze Soort verfchilt inzonderheid door de figuur der Bladen , die niet egaal verdeeld zyn, maar zodanig, dat het Steeltje voorloopt in een enkeld Lancetvormig ovaal Blad, van vier Duimen langte , doch wederzyds een ander Blad uitgeeft , het welk in drieën is gefneeden , zodanig , dat twee agterrte Slippen maar als Oortjes zyn. De Bloemen zyn groot en hebben dergelyke Omwindzels. De Vezels, die het Honigbakje of de Kroon maaken, zyn rood met witte Ringen, de enden Violet, en gedraaid als de Haairlokken van Medufa. Hier wordt een Afbeelding t'huis gebragt van Rochefort, die zegt, dat de Hollanders, in de Westfis) Pasfiflora Fol. Pedatis ferratis. Am. Acad. I. p. 233. f. 22. Clematis Indica polyphylla , Flore crispato. Pium. Amcr. 66. t. 81. Raj. Suppl. 31-l Flos Fajfionis. Roches. Ant. p. 119. T. p, 118. f. 3. N 2 gl, DtSL, VI. stuk. III. Afdeel; xvrn. HoOFDr STUK. Pentano iria. XXVt. Pasfiflora Pedata. /oetbladi- j  198 Manwyvige Heesters. in. 'Afdeel xviii. Hoofd stuk. Westindiën, den naam van Rang - Appelen geeven aan de Vrugten der Pasfiebloemen. Van deeze Soort worden zy zo groot als een gemee-. ne Appel ; zynde geel van Kleur en hebbende "een Bast zo dik en taay als die van een Granaat-Appel. Van binnen bevatten zy ongemeen harde zwarte Pitten of Zaadkorrels, in een Sappig Vleefch , dat zeer rins en verfrisfchende is, wordende inzonderheid tot verkoeling gebruikt in Heete Koortfen. Men konfyt in Bralil ook de Bloemen en Bast v;:n deeze Appelen, even als by ons de Oranje - Schillen en Bloefem. Tot opwekking van den Appetyt is 'cr een Syroop van in gebruik, welke haar wedergaa niet heeft. Voorts beminnen de Brafiliaanen, zegt hy, het Loof van dit Gewas, over Prieelen en Gaanderyën gelegd zynde, en dezelven belommerende, niet alleen, maar ook met een aangenaamen Geur vervullende. Plumier hadt deeze Soort op St. Domingo waargenomen , en merkt aan, dat de Bast van de Vrugten overeenkomt met die der kleine Kalabasjes , daar men Tabaksdoosjes van maakt, zynde glad van Oppervlakte en. glanzig groen van Kleur, met eenige heldere Stippen gevlakt. Aristolochia. Ofterlucie. Dit Geflagt, tot de Zesmannigen in deeze Klasfe behoorende , heeft geen Kelk , maar een eenbladige Tongwyze onverdeelde Bloem, wor-  GYNAndrïa* 159 wordende het Vrugtbeginzel , dat onder dc Bloem zit, een zeshokkig Zaadhuisje. Een-en-twintig Soorten zyn 'er in begreepen , die, meestal Heefters of Rankgewasfen zynde, altemaal hier befchreeven zullen worden. (i) Ofterlucie met tweekwabbige Bladen en eene windende Steng. Deeze, op St. Domingo waargenomen door Plu mi er, fchict uit een Penwortel, van een Voet lang en een Duim dik, zwart van buiten , geelachtig van binnen en zeer bitter van Smaak , dunne , gladde,, Knoopige Ranken, die langs de Haagen kruipen. Hier aan zyn Bladen , die naar eens Paards Hoef gelyken; Bloemen als van de gewoone Oderlucie en daar op volgen Vrugten van grootte als een Duiven-Ey. (aj Oderlucie met driekwabbige Bladen, een windende Steng en zeer groote Bloemen. De Bladen van deeze zyn als die van Klyf , in drieën gedeeld. Het is een klimmend Gewas, (1) Ariftolochia Fol. bilobis Caule volubili. Syst, Nat, XII, Gen. 1022. p. 600. Veg. XIU. p. 6%s. Arifr. ionga icandens, Foliis Ferri Equini effigie. Plum Sp. 5. Amer. 91, T. 106. RAJ. Suppl 395, (2) ^rijlolochia Fol trilobis, Caule volubili, Flor'busma» simis. Jaco^ Spee. g. T. 3. Aiift. Fol. Hederaceo trifido&c. Plum. Sp. j. Ar. Icandens &c. Brown. Jam. 31S. N 4 II. Deel. VI, Stuk. III. Afdeel, xviii. Hoofd* stuk. Hcxanr iria, ifi* Ar U- :hia biloba. 'a. Twee- kivabbige, tr. AriJloUi cbia trilo. iata. Stiekwab»  Manwtvige Heesters. Hl. , Afdeel. , xviii. 1 Hoofd- ( stuk, iii. Arifielothia pentandra. Vyfmannige. ■ rirv. Ariplf tbia piltat*. Schildbladige. ras , in Zuid - Amerika groeijende , dat een Cruiderige of Aromatieke Steng heeft, worlende als een Geneesmiddel gebruikt tegen len Venynigen Beet der Slangen. (3J Oderlucie met Hartvormige Piekswys' byna driekwabbige Bladen, een windende Steng, en een Hartvormig omvattend Blikje. Dit is een Windend Gewas, dat de nabuuige Heeders tot agt Voeten hoogte beklimt, ïebbende eenbloemige Oxel - Steelcn , wier op een Hartvormig Blikje draagt, waarirrde )ngedeelde Bloem geplaatst is, zynde van buien groen , van binnen bruin, 't Getal van ryven heeft hier zo wel in de Meeldraadjes ils in de verdeelingen van den Stempel en 'an het Zaadhuisje plaats. De 'Heer Jac}uin heeft deeze Soort in de Bosfchen by le Havana gevonden. (4) Oderlucie met Nierachtige byna Schildvormige Bladen en een windende Steng. Deeze, in Zuid-Amerika huisvestende, heeft Bla- (3) Arijlchcbie Fol. Cord. Haftato-fubtiilobis, Caule volubili, Br2&ei Cordata amplexante. Aiift. Flor. pentandris. jAcq. Amer. Hij}. 233. T. 147. (4) Ariftüecbia Fol. Reniformibus iubpeltati's, Caule voïubili. jaco.. Sp s>. T. 4. Arift. Afari folio umbilicatis, Flore 'onjisfimo, Radice repence, Plum. Sp, $. le, 32. f. ».  Gtnahdria, 201 Bladen als die van Mans - Oor , welke in 't midden op de Steel ftaan. De Bloernfteeltjes hebben één Bloem, die ruig is en eene uitermaate lange Lip heeft, zynde van buiten geftippeld. (5) Ofterlucie met langwerpige gefpitfte Bladen , een windende Steng en veelbloemige Bloemjteelen. De Heer Jacquin, die deeze in de Karthageenfchc Bosfchen vondt, merkt aan, dai het Gewas de Boomen beklimt tot dertig Voe ten hoogte. De Stengen zyn rond, de Bladei fomtyds een Voet lang ; de Oxel - Steelen mees twee - of-driebloemig , hebbende ieder Blocn een -Lancetvormig Blikje. Zy zyn donker paarfch en groot , doch kort van Lip. D< Vrugt is uitermaate groot, gelykende naar ee: Mandje , en fplyt aan den Steel in zesfe open, terwyl zy aan den Top geheel blyft kunnende vervolgens famengevcuwen en al een Reis-Zak of Beurs' gebruikt worden; de wvl zy geheel doorweven is met dwarfe V( zeldraaden. (6) Ofte (5) Arijltlechia Fol. oblongis acuminatis , Caule volubil Pedunculis multifloris. ]ACQ. Amer. Hiji. 133. T. 14S. Al ftolocliia Fol. oblongo-ovatis obtufis integerrimis, Cac fcandente &c. Mill. Ditl. 13. N5 lï. deel, VI* Stuk. III. Afdeel; xviii. Hoofdi STUK. v. Arifitl*. c/jia maxi» ma. Groorvrugtige. I I 1 1 j s' i- le  202 Manwyvige Heesters, Iir. Afdeel. xviu. Hoofdstuk. vi. Arifio O' cbia biia biata. Tweelippige.VII. EreiJa. Regtopftaande.VIII. Arborescens. Boomachtige. JX. Caudaia. Geftaaite. 1 ( I \ C b r et n Fi V Cl (6) Oderlucie mex. langwerpig Eyronde drieribbige Bladen , een windende Steng en tweelippige Bloemen. (7) Ofterlucie met Lancetvormige, ongefteelde, eenigermaate ruige Bladen, een opgeregte Steng en eenzaame eenbloemige Bloemfteelen ; de Bloemen by uitjtek lang. (8) Oderluce met Hartvormig Lancetvormu ge Bladen, de Steng regtopftaanaeen Heefterachtig. (9) Oderlucie met Hartvormig gefpitfte, drieribbige bladen en eene windende Steng. Zodanig eene klimmende Ofterlucie heeft 3rowne op Jamaika gevonden, wierBIoemippen als Waaijcrs maakten , uidoopendc in en dunne Draadachtige Staart. De Heer J a cjüin nam dcc ze zonderlinge Bloemen ook vaar op 't Eiland van St. Domingo, bekleedene het Gewas de Heelterige Heuvelen by Kaap Fran- (6) Arifioloebia Fol. ovato - oblongis trinerviis, Caule voluli, Corollis bilabiatis. t Atifto!ochia fcandens Fol, oWongis, adice rerente PL'-m. Sp. $• !c- 32. f, 1. (7) Arifio oc/ia Fol. lanceolatis têsfilibus fubh-rfuti's, Caule ï&o , PeJu.rnü. (blitariii un:flotis , Floribus longisfimis. ill Dia. 12. t- (%, Arifioloebia Fol. Cordato ■ ianceolatis , Caule ereiïö uticofo H. Cliff 433. Atiftol. poryrhizos-, Auriculat.s folii, rginiam Plik, Alm. 50. t. 78 f t. (9) Ariflaloihia Fol Cordatis icuminatis triplinerviis , ule volubili. Jacq. Amer. Hifi z}i. t. 14J. Ariliolochia mdens &c. Brown. Jam. 325.  Gynandria. 203 Francais. Het klom tot tien Voeten hoogte by de Boomen op, hebbende, gelyk veele andere Soorten , een walgelyken Reuk. De drie f naastvoorgaande groeiden ook allen in Ame-S rika. (10) Ofterlucie met Hartvormige Bladen; een windende Heefterachtige Steng , enkelde t Bloemen , met de Lip grooter dan de' Bloem. 1 Tot deeze Soort zouden de aangehaalde kunnen behooren, waar onder de Klimmende zeer fterk ruikende van Sloane een Gewas is met een groene Steng, zig om Boomen of Hcelters windende tot zes of agt Voeten hoogte, De Reuk van 't zelve was zeer aangenaam. De Lip der Bloemen is zeer groot en paarfch van Kleur. Men wil dat het de Mexikaanfche van Her. nanoÉz zoude zyn. (11) Ofterlucie met Hartvormige gefpitfte Bladen, een Heefterachtige windende Steng; ew-< (10) Ariftolochia Fol. Cordatis , Caule volubili Fruticofo, Fcdunc. folitariis, Labio Corollis majore Arift. icandens odoratisfima. SLOAN. Jam. 6a. Hij}. I. p. 162. T. 101. f. 1. RAJ. Snppl. 39+. EB.OWN. Jam. 329, Ariilol. Folio Cardiforrni &c. Plum. Sp. s- Ic ü- (11) Ariftolochia Fol. Cord. acuminatis , Caule' volubili Fruticofo , Pedunc. folitariis. Stiputis Cordatis. jacq^ Amer. Hift. 233.T. 144. Arift. Mexic. Flore acuttore. Mor. Hij}. III. p. 509. S. 12. T. 17. f. 7. BURM. Fl. Jid. p. 191, II, DEEL, VI. STUK. nr. fdeel. XVHI. lOOFD» :uk. X. AriftoloYta odora~ sfima. Sterk ükende. Xt. dngtticidu. Slangloodende.  in. Afdeel. xviii. Hoofdstuk. Zitmantttgt. 1 3 3 3 3 3 9 3 3 3. 3'. 3: 3'. 3'. 3'. J) 3 3'. >: 204 Manwyvige Heesters. enkelde Bloemfteelen en Hartvormige Stop' peltjes. De Reuk van dit geheele Gewas is walgelyk en onaangenaam zegt de Heer j A c q ui n , die 't zelve in 't Kreupelbofch by Karthagena ioorgaans aantrof. Hec beklimt de Boomen tot tien Voeten hoogte, met zyne ronde Stenjen, die by den Wortel Kurkachtig van Bast syn. De Bloem heeft een fpits Lancetvormige Lip, die van agteren in een Pypje famenloopt: le Zaadhuisjes zyn zeshoekig en bruin. ,, Het , Sap van den Wortel , dat Oranjekleurig , , bitter en Hinkende is, door kaauwen onder , 't Speekzei gemengd , en dan , tot een of , twee Druppels, in den Bek van een taames lyk groote Slang gcdroopen, maakt dit Dier , zo dronken en vadzig, dat men het op aller, ley manieren behandelen en zelfs in'zyn Boe, zem fteeken kan, zonder gevaar, komende , het, na verloop van eenige Uuren , (zegt hy) , eerst weder tot zig zelve. Doet men het meer Druppeien inzwelgen , dan wordt het op ftaande voet door een Stuipachtige trillende beweeging, die over 't geheele Lighaam zeer zigtbaar is , bevangen , en fterft wel dra. De Amerikaanfche Kwakzalvers maaken hier gebruik van, om de Menfchen te , overrceden , dat zy een Geheim bezitten , 't welk- hun Lighaam voor den Beet, zelfs van Venynige Slangen , beveiligt. Ik heb „ or>  ao6 Manwyvige Heesters. III. Al'PEEi. XVU1. Hoofdstuk. Ztsman »>£'• xiii. Ar-.fioloebia Indam. OosMidi. fehe. t < ] XIV. Eatk.T. Spaanlche. b 1 < i ti 1 i liet aangenaam. Zy geeft uit den Wortel doorgaans vier dunne Stengetjes , welke van boven eenige Bladeren hebben, gelykende na3rdic van Water - Varen, doch met Oortjes als in de Edee Salie. Tustchen de onderfte Bladen kwamen le Bloemen voort, welke naar die van de gepvoone Ofterlucie gelyken zouden. (13) Ofterlucie met Hartvormige fpitsachtige Bladen , een windende Steng en veelbloenvge Bloemfteelen. Deeze Oostindifche wordt Carloe - Vegon van le Indiaanen en Kokerl'mgen van de Hollanders >p Malabar genoemd. De Ceylonfche naam is ïacfanda of Sacfada volgens Hermannus. De Mexikaanfche is hier van vcrfchillende. (14) Ofterlucie met Hartvormige fpitsachtige Bladen, een windende Steng en byna drievoudige Bloemfteelen, langer dan de Bladfteelen. Op verfcheide plaatfen van Spanje heeft dc ermaarde Cib s ios deeze in Haagen en Kreupelen) Ariftolochia Fol. Cordatis, acutiusculis, Caule yolu- ili, Peduncu'is multifloris. Fl. Z-.fi. 323. Carloe• Vegon. lort. Mal. viii. p. 48. T. 25. Raj Sur,p.. 39+. fi Ariftot. :au!e volub. Sec. Hort. Cliff. 433. Eü*M. Fl. Ind p. I9I (.4j Ariftolochia Fol. Cordatis acuriuseulis, Caule volubili, edune. fubtetnis Petiolo longioribus. Ariftolochia Clemaris :rpens. C. B. Pin. 307. Moris. Hifl. III. p. J09. S. 12. T. 7- f- «. Ariftolochia Clematifis Boetica, Cuis. Hifi. II. p.' I. Hiip. p. 3i3. ^  GY SANDHI A. 207 pelbofch groeijende gevonden. Hy noemt dezelve tweede of andere Klimmende Ofterlucie ,f en Lob el voegt 'er den bynaam van Spaan-1 fche by. 't Gewas beeft lange dunne Ranken ,s' waar mede het allerley Geboomte omfiingert,^ fchietende dikwils boven den Top uit. De Bladen zyn als die van Klyf; de Bloem is uit den paarfchen zwart, zittende op een zeer lang Steeltje. (15) Oderlucie met langwerpig Hartvormige gefpitfte gegolfde Bladen, eenjlappe Steng!f en eenzaame Bloemen. P De bynaam drukt de hoedanigheid uit, waarg in deeze van de andere Europifche , die men Piftolochia noemt, verfchilt. Haare Groeyplaats is op Kandia. (16) Aridolochia met langwerpig Hartvormi ge vlakke Bladen; Jlappe, bogtige, ronderi Stengen en eenzaame Bloemen. ' . Van deeze Soort, die in Virginie groeit , komt Cls) Aiifiolochia Fol Cordato-oblongis acuminaris undatis, Caule infirmo, Flor, foüt.'.riis. Arift, Caulibus infirmis &c. Hort. Cliff. 432. Sauv. Monsp. 111. Pifto'ochia Cretica. C. B. Pin 307. moris. Hifi. III. p. yio. s iz. T. 17. f. 16. Piftoloch'a airera fempervirens. Cliis. HiH. II. p. nso, (16) Ariftolochia Fol. Cordato - oblongis phnis , Caulibus infirmis flexuofis teretibus, Flor. tblitariisi Gron. Virg, 140. Ariftol Caul. infirmis &c. Mat, Mei. 416 Arift. Piftolochia f. Serpentaria Virgmiana, Caule nod'ifo. Pluk. Alm. $0. T. 148. f. 5. CATESB. Car I. T. p. 29 sf.ligm. Vig. II. Deel. bl. 47. PI sn. Raj. Suppl. 394- Arift polyrhizos Virginiana. moris. Hifi. III.p. 5ro.S. iz. T. 17. f. 14., XI, Dï&L, VI, STUK. III. FDEEL., XVIII. [OOFDfUK. Hexait' ■ia. xv. Ari/lofo. ia Sem'rvirens,Altyd :oene. xvi. Serpenta- Slangcnortel.  2oS Manwyvige Heesters. III. 'Afdeel, xviii. Hoofd- * f TUK, 2esman «»£'• * Serpsn taria Vïtfjnia*a komt de Wortel , die in de Geneeskunde, van overlang, bekend is, onder den naam van Virginifche Slangen-Wortel *. De befchryving, welke vau het Gewas door Doktor Banister aan Ray was medegedeeld , komt vry wel .overeen met die van Catesby, doch in geen van beiden, zo min als in de Afbeelding, vind ik gewag gemaakt van de Knoopigheid der Stengen. De eerfte meldt, dat die gemeènlyk regtopftaan, niet Rankachtig flingerende zyn noch kruipende; de ander , dat zy buigzaam zyn en vertoontze Rankachtig. Dit verfchil kan daar uit ontftaan , dat de Iaatfte een wild groeijende Plant voorgefteld heeft, die in de Tuinen , zegt hy, overgebragt zynde, een Steng krygt zo dik dat menze niet omfpannen kan: terwyl de eerfte mooglyk een dus gekweekt Gewas bedoelt (f). Hoe 't zy, beiden komen daar in overeen, dat de Bloemen flegts by den Wortel groeijen en donker paarfch gelipt zyn. Het Zaadhuisje, zegt Banister, wordt byna een Duimdik, bevattende veele kleine Zaadjes. De Wortel van dit Gewas, uit veele dunne Vezeltjes beftaande , is onder de Amerikaan en als (t) Dat het vetfehil des Ouderdoms en det Groeiplaats een aanmerkelyk verfchil in dit Gewas maakt, wordr ook aangemerkt in 't Werk van den Heer Gronovius , over de Virginifche Planten, pag. cit. Doch dat Catesbï hetzelve niet zeet Knoopigc Stengen, of zeet gezwollen Leedjes, afgebeeld zou hebben, kan ik Biet befpeuren.  G Y, N A N D R I A. 2CQ als een groot Tegengift van den Beet der Ratelflangen bekend, en wordt derhalve van de Wilden vlytig opgezogt. Niettemin is dezelve, gedroogd zynde, in Virginie gantfch niet duur.1 Van buiten is hy bruin , van binnen geelachtig, fterk en Kruiderig van Reuk, hebbende èenen fcherpen bitterachtigen Smaak. Men houdtze voor een Middel, dat de Ontlastingen, zo door de onzigtbaare Gaatjes van de Huid, als door de. Waterwegen , kragtig bevordert , zynde tevens Hartftcrkende en tegen de Opftyging dienftig; doch allermeest wordt 'er gebruik van gemaakt tegen Afloopende Koortfen die van langen duur zyn, inzonderheid de Der derdaagfe. Het Osfenvleefch wordt door dee zeh W ortel langer voor 't bederf bewaard dai door Zee-Zout (*). (17) Ofterlucie met Hartvormige gekartelde van onderen Netswyze, gefteelde Bladen de Bloemen eenzaam. In Spanje , in Languedok en Provence, ; deeze Soort een wild Gewas, dat men Pi/U tochia noemt , als van vertrouwelyke kragte zyÉ (*) ROTTï. Mat. Mei. Quarro. Lond. & Rorerod. 177 p. 4»2- (17) Ariflohehia Fel. Cordatis orenulatis, fubtus refieul: tis, petiolatis; Flor. folitariis. GouAN. Monsp, 476. SAüi Monsp in. Hort. Cliff, 435. Ariftolochia Piftolochia diéia. E È. Pin. 307. Fiftoloch ia. Ctl's. Hift, II. p. 71. DOD. Peapi 325. GIIU Prov. 131. GAIUD. Aix, 3jr. O II. DEEL. VI. SrtJK. III. AïDEÉLi XVIII. HoOEDITUK, Pentan* iria, 1 , xvir. Pifiolcehidi s Kraamwortel. S 1 V  Sao Eenhuizige Heester*. III. Afdeel xix. Hoofdstuk. Dritma, rilt, l Trapia VolMis. Windende randig, naakt. De Bloemfteelen, uit de Oxels 'voortkomende, drie by elkander, zyn eenbloemig , naakt, van langte als de Bladfteelen. Voorts hebben de Mannetjes Bloemen in deeze Soort drie. in de voorige twee Meeldraadjes , waar van de Bynaam. Beiden zynze, door gemelden Doktor , op Jamaika, en tot nog toe nergens anders gevonden. T r a g i a. De Mannelyke Bloemen hebben hier een driedeeligen Kelk zonder Bloemblaadjes : in deVrouwelyken is de Kelk vyfdeelig en de Styl driedeelig, ook zonder Bloemblaadjes. Het Zaadhuisje bedaat uit drie Besfen en heeft drie Holligheden, waar in enkelde Zaaden. 't Getal der Soorten van dit Geflagt is vyf, waar van de meesten Heesterachtig zyn en uit Indie afkomftig, als volgt. (O Tragia met Hartvormig langwerpige Bladen en een windende Steng. Door Sloane is deeze Soort in de WestIndiën gevonden en afgebeeld onder den naam van (i) Tragia Fol. Cordato • oblongis , Caule volubili. Syjlm Nat. XII. Gen. 10+8. p. 619. Veg. XIII. p. 707. LOEIL. Itin. 233. Tragia fcandens Fol. haftatis ferratis hispidis. bsown. Jam. 3 3«- Tragia alia&c. Flum. Gen. 14. Ic. z$z. f. 2. Urrica Racemosa fcandens anguftifolia , Fr. tricocco. SLOAN. jam 38. Hifl. I. p. 123. T. Sz. f. i. RAJ. Suppl, 205. Funis urens. Rumph. Amb, V. p, 13. T. 9. burm. Ft, Ind. p. 2«4. 4 Tragia fcandens longo Jetonicae fol. Plum,. Gen, 14. Ie. z$l, f. i.  MONOIKIA. 221 van Klimmende Smalbladige Brandenetel, met eene uit drie Besfën beftaande Vrugt, aan Trosfen. By de Hoofdftad van 't Eiland Jamaika f groeide het Gewas overvloedig. Plumie vertoont ook hetzelve met Brandenetel Bladen en een ruige Steng. Dc Bloempjes komen aan Trosten of Aairen voort; de Besfen op enkelde Steeltjes in de Oxels der Bladen. De Brandende Touwe-Struik, in Ooftindie of wel op de Molukkes zeer. gemeen, en tot binden in gebruik, wordt hier t'huis gebragt. De befchryving van dm Ridder is als volgt. „ 't Gewas heeft een windende. Steng, die tegen de Zon omdraait : de Bladen fpits „ langwerpig Hartvormig, fcherp getand, ge„ fteeld , met ftyve Haairen bezet. Uit de „ Oxels komen enkelde Mannelyke Trósfen, \, van groene driedeelige Bloempjes, met drie geele Meelknopjes. De Vrouwelyke, die en„ keld uit de Oxels komen, zitten op lange, „ geleedde kromme Steeltjes en worden ge• volgd van drie-Besfige Huisjes, met ftyve „ brandende Puntjes gedekt, hebbende ieder „ Hokje, van buiten en van onderen, twee „ uitpuilende Stippen. Ca) Tragia met Vrouwelyke Blikjes die vyfbladig zyn, in Vinswyze verdeeld. Het Gewas van deeze Soort gelykt zodanig! naar' (z) Tragia Bra&eis Fcemineis pentaphyllis pinnatifidis. A- ca- II. DSHLi VI. Stuk. III. FDEEL* XIX. [OOFD- ruK. "rianiriai II. tragia nvolucra- a. > inwikkelde.  222 Eenhuizige Heesters. HL Afdeel. xix. Hoofd» STUK. Dritman »>gt. ML Tragia Plercuria* 'is. Gladde. i dat der Brandenetelen, dat men het Heeflerach tige Mahbaarfe Brandenetel, door Commelyn , getyteld vindt. De Landnaam is aldaar Schorigenam , doch het valt ook op Ceylon, en is door den Hoogleeraar J, Bdrmannos in Afbeelding gebragt, onder den naam van Ricinokarpos; om dat de Vrugt eenigermaate naar die van den Ricinus gelykt. Uit de Oxels der Bladen brengt het een Steeltje voort, dat aan 't end vyf Blikjes heeft, die Vinswyze verdeeld zyn, en tot Omwindzels ftrekken voor een Vrouwelyke Bloem, waar boven z^g een Aairtje verheft van Mannelyke Bloemen. ' Voorts is de Geftalte van deeze Soort aanmerkelyk verfchillende, komende de Steng nu ruig dan glad voor, zo wel als de Bladen, die ook nu breeder dan fmallcr zyn. (3) Tragia met Eyronde Bladen. Deeze, op Malabar genaamd Pee-Cupameni, heeft'de Vrugten zonder Omwindzels en is glad van Loof- weshalve aan dergelyke Ceylonfche het ;alypha involucris Fceuiineis pentaphyllis pinnatifidis. Fier. Zcyl. 34.0. Croton Fol. ovato Lanceolatis &c. R. I.ugdb. 201. Rjcinokarpos Zeylanica hirfuta &c, Uurm. Zeyl. 201» T. sz. Schotigenam. Hart. MaU II, p, 73. T. 39- Raj. Hifti 160. (l) Tragia Fol. ovatis. Ft Zeyt. 334. Am. Acad. V. f. 1^9. Metcutialis Maderaspatcnfis Pluk. Alm- 248. T. 205. '. 4- Pecupameni. Hert. Mal. X T. iz. Raj. Suppl. 205. 5, Ctoton Fol. Cordatis ferratis petiolatis, Floribus fpicatis. 3ron. Virg. 153. Manihor minima Chamatdrifolia. Plum. Sp. 20. Ic. 172. f. 2. Urrica minor inersSpicata &c. sloah. Jam. 3J. Hifi. I. p. 128. T. 82. f. 3.  MoNOIKIA. 225 driebladigen Kelk cn twee Bloemblaadjes, met een fchyn van Vrugtbeginzel: de Vrouwelyken een vicrbladigen Kelk, drie Bloemblaadjes en drie Stylen. De Vrugt is een driefnuitig, driehokkig Zaadhuisje met tweö Zaaden. Tot dccenigde Soort(1)van dit Geflagt, den bynaam van een voornaame Eigenfchap van dit zeer bekende Gewas hebbende, worden de Vcrfcheidenheden van hetzelve t'huisgebragt s die in Boomachtige en Heefterachtige Palm beftaan. De eerfte is byDoDON^os zeer wel afgebeeld onder den naam van Buxus, dat is Palm of Boom - Palm; want de Dtiitfchers noemen hem Buchsbaum, de Eugelfchen Boxtree , en fommigen in de Nederlanden Busboom of Bosboom, waar Van de reden blykbaar is; zynde.het Hout om: Doozen van te draajen zeer bekwaam. Deeze Boomachtige of grove Palm bemint koude,lugtige,Bergachtige Landftreekén, doch is niet eigen aan de Noordclyke deelèh van Europa. Ongemeen glinderen de Bergen in Heuvelen 'er van in Languedok en Provencc. Men vindt het Gewas ook veel in Savoije, Bourgondie en- Switzerland. Op de Heuvelen omdreeks het Meir van Geneve groeit het overvloedig. Daar is in Engeland, by Dar- kirig- (1) Buxus. Syst, Nat. XU. Gen. 3053. p. 6zi. Veg.TM, p. 705. H. Cliff. Ups. &c. &c. R. Lagti. 400. Mat. Med, 423. GOUAN. Monsp. 483. GER. Prov. J45. TOURNF, Infl. 578. GARID, Aix. 72. et. Buxus Arborescens. C. B. Pin. 471. Bu DOD. F'empt, 782. /3. Buxus Fol. rotundioribus', d. E. Pin. 471. Buxus humilis. DOD, tempt, 782, r^lè imsWT & !!. Deei.. VI. .run. III. Ifdeel. XIX. rïOOFD>TUK. Tetrdn. Iria. BoomPaim.  2.6 Eenhuizige Heesters. III. Afdeel xix. Hoofdstuk. Vierman w'Z'. 1 kingham in Surrey , zekere Hoogte , welke men Boxhill noemt wegens de menigte van Palm» Of zy in Nederland ook natuurlyk groeije, komt my, niettegenftaande men ze in 't Duin agter Overveen vindt, bedenkelyk voor. Inr Duitfchland fchynt zelfs de Grove Palm niet bekend te zyn, dan in de Hoven. Het is in die Landen een zeer bekend BoomGewas, dat tot een aanmerkelyke hoogte opfchiet, krygende fomtyds een Stam van een Arm of Been , ja ook wel een half Voet dik: wit van Schors, zeer Takkig en Blaadjes ïebbende die wat grooter en langwerpiger zyn, dan in de gemeene Palm. Die vermaarde Kruidkenner, de Heer Hall er, fpreekt 'er dus van. „ B o e r h a a v e fielt de Wyfjes-Bloemen „ en de Mannetjes op byzondere Planten. Ik „ vind de laatden in de Oxels der Bladen, en, op de zelfde Plant, in de Kroontjes, aan 't ,. end van ieder Tak, de Wyfjes-Bloemen on- der de Mannetjes gemengd. De Kelk beftaat „ uit vier rondachtige drooge Blaadjes. In 't ,, midden van de Bloem is een vierkant Stoelt„ je,dat vier Meeldraadjes uitgeeft, met zwaa3, re Toppen beladen. De Wyfjes-Bloem heeft M een dergelyken Kelk, maar de Vrugt is Pris„ matiek, driehoekig, driehokkig, driehoornig. „ Uit de Hoornen komen Pypjes voort, die „ naar elkander toegekeerd zyn. In ieder „ Hokje zyn twee Zaaden. Hier voegt Ray ,, by, dat het Zaadhuisje zig Veerkragtig 3, opent" (*). Het (*) TeuuwroBT hadt sniki ook gezegd.  Mono i k i 217 Het Hout, dat van fommigen in Afkookzel tegen de Venus-Ziekte zo derk geprezen is, wordt hedendaags weinig, en de Olie, die men 'er uit deftilleeren kan, wegens zyne fcherpheid en dank , byna niet dan uitwendig ge-, bruikt. Men vindtze door Qüercetanus als een zeer goed en kragtig Pynftillend, Bcderfverhoedend en Wormdoodend Middel, in 't byzonder tegen de Vallende Ziekte, opgehemeld. Het Aftrekzei van Palmhout in Wyn zou tegen Kolyk en Afloopende Koortfen dienen. Het Afkookzel is met Vrugt gebruikt toe zuivering van zeere Hoofden, en doet het Haair groeijen. De Bladen , die onaangenaam van Reuk en walgelyk van Smaak zyn, kunnen tot een Purgeermiddel ftrekken. De Wormen in de Paarden worden 'er door verdreeven. Het Hout, zynde het hardde en zwaarfte onder alle die in Europa groeijen, overtreft dezelven ook in duurzaamheid, zynde den Worm niet onderhevig. Tot Draaijers. Sny- en BeeldhouwersWerk in 't klein, als ook tot Kammen, Meshechten en andere Snuisteryën, is het derhalve zeer in gebruik. Ook maakt men 'er tot Plaatfnyden in Hout geen minder werks van, dan tot Fluiten en andere Muilek-Inftrumenten. Van de Wortels, die fraay geaderd zyn, worden fierlyke Tabaksdoozen vervaardigd. Het Zaagzel dient de Tekenaars, om Potlood-flreepen uit te doen van Papier. P a Ds ii. dsks.» VI, stj2, HL Akdebi,, XIX. Hoofd < 1TUK. Tttran* hia.  MONOIKIA» ö2£ Nephelium. Waar van de Kenmerken zyn: Mannelyke Bloemen die den Kelk vyftandig en Vrouwelyke die denzelvcn vierdeelig hebben, beiden zonder Bloemblaadjes,- de laatsten twee Vrugtbeginzels, ieder met twee ,Stylen; waar op volgen twee drooge Pruimvrugten, die gedoomd zyn, ieder één Zaadkorrel bevattende. De eenigfte Soort (i; is een Indifche Hee^ der, welke de Bladen overhoeks gevind, van twee paaren zonder end-Blaadje, heeft: de Vinblaadjes domp Eyrond , de buitenften grootst. Hy draagt een Tros, die overend ftaat en korter dan de Bladen is, uit eenige Aairtjes famenge* fteld, I V A. In dit Geflagt hebben de Mannelyke Bloemen een gemeenen Kelk, die driebladig is, bevattende eenbladige Blommetjes, die in vyven gedeeld zyn en op den Stoel door Haairtjes onderlcheiden. De Vrouwelyken hebben een dergelyken Kelk en vyf Straalblommetjes, met twee lange Stylen en een naakt ftomp Zaad. De twee Soorten, in dit Geflagt voorkomen, de, zyn beiden tot de famengeftelde Bloemen t'huis gebragt geweest, doch, om dat de Meeldraadjes niet famengevoegd zyn, daar van afgezond fi) NepUeliu.n, Sy/l. Nat. Veg. XIII. Gen. U77,.p. 711, Mant. ii;. P 3 II» DEEL. VI. STUK. III. Afdeel. XIX. Hoofdstuk. Pentanr Aria.  HL Afdee; xix. Hoof» stuk . I. Iva anm Kruidige, ii. Iva Fn ttfiens. Heeftetac «je. s3 Eïnhoizise Heest er i, zonderd. Beiden zyn zy uit de Westindiën af' komftig. (O Iva mt Lancetvormig Eyronde Bladen en eene Kruidige Steng. '<*. Deeze Soort, in de Akademie - Tuinen zig bevindende, is door den Heer B. de Jussied genoemd Tarchonanthos met Hartvormige Zaagswys getande, drieribbige Bladen, 't Gewas, uit Zuid-Amerika af komftig, moet Jaarlyks gezaaid worden en heeft niettemin een regte geftreepte Haairige Steng van Mans langte, metweinige Takken, en fpitfe gedeelde Bladen, van gezegde figuur. De Tros, aan t end, beftaat uit knikkende Bloemhoofdjes , van öriebladige Kelken met Blaadjes omgeven , waar in vvf Vrouwelyke Blommetjes , die de Mannelyke Bloemen van de Schyf omringen. (2) Iva met Lancetvormige Bladen, de Steng Heefterachtig. 1- Dit Gewas gelykt zeer, wat de Bloem aangaat , naar het Elichryfum , zynde derhalve Peru- (1) Iva Fol. Lanceolato-oratis, Caule Hetbaceo. Sy/i. Nat. xii. Gen. 1059. p. 61+. Veg. xiii. p. 712. H. Ufs, zts. Am. Acad. iii. p. ïj. Tarchonanthos Fol. Cord. Serxaris, rrinerviis. R. Lugdb. $}?. (1) Iva Fol. Lanceolatis, Canle Fruticofo. Am. Acad. III. f. 15. Panheniuai Fol. Lanc. ferratis. H. Cliff. ++3. Gron. 7~>rg- H7. R. Lugdb. ss. Agerato affinis Peruviana Frutesaens. Pli'K. Alm. 11. T. 27. f. 1. Elichryfo affinis Peruviana Frutescens. Herm. Lugdb. 666. Pfeudo - Helichryfum Frisrescens Peinvian*.n> &c. MOWS. Hijl. III. p. 90,  M O N O I K i &. 231 Peruviaanfch Basterd - Helichryfum van Moris o n getyteld. Het valt ook in Virginie, en ftaat onder den naam van Parthenium geboekftaafd by den Hoogleeraar A. vanRoyen. 1 Hermannus meldt, dat het in de Beverningfe Tuin geteeld was uit Zaad, van Peru gekomen. Het was aldaar een altyd groenend Boompje geworden van zes of zeven Voeten hoog, met taaije Knoopige, zeer Takkige, Houtige Looten, waar aan Bladen veel gelykende naar die van Balfemkruid, doch drieribbig en aan de kanten zeer getand. De Bloemen kwamen by kleine Tuiltjes of Hoofdjes, byna als in het Elichryfum, voort , doch knikkende, gelyk in de voorgaande Soort; nu enkeld, dan drie of vier by elkander en het fcheen kleine gepluisde Zaadjes te hebben. Van deeze Soort, niettemin, die zig in de Cliffortfche Tuin bevondt en aldaar is befchreeven, zullen, naar alle gedagten, de Kenmerken zyn afgeleid. Het heeft geen aanmcrkelyke Reuk of Smaak: zo dat het in deezen grootelyks van de Veld-Cypres , die men in de Winkels Iva MofcJma noemt, verfchille. Vervolgens komen in aanmerking de Veelmannigen , in deeze Klasfe, dat is die meer dan zeven Meeldraadjes hebben, gelyk Cortlcs. Hazelaar. In dit Geflagt is de Kelk der Mannelyke. Bloemen eenbladig, driedeelig , Schubachtig, P 4 een- II.Diel, VI. Stuk, III. Afdeel, xir. Hoofd- ITUK. Pentol* int.  *3- EErmurzitfE Heesters. lil Afdeel xix. Hoofdstuk. feelmat, nige, L Corylus Aueïlan.3. Europifchf eenbloémig, zonder Blaadjes, met agt Meeldraaden: die der Vrouw'elyken tweebladig als gefcheurd, zonder Bloemblaadjes, twee Stylen _ bevattende, en de Vrugt een Eyronde Noot. Twee Soorten zyn 'er van opgegeven, wier eerfte alle Verfcheidenheden der gewoöne Hazelnooten, de andere zekere Uitheemfchen behelst. (ij) Hazelaar met Eyronde ftompe Stoppeltjes. . De Bladerachtige Vliesjes, die dikwils in de Planten aan den oorfprong der Bladfteelen of Bloemfteelen gevonden worden, en waarfchynlyk overblyfzels zyn van de bekleedzelen der Knop, llrekkcn hier, gelyk in eenige andere Gewasfen, tot een Soortelyke onderfcheiding. In onze gewoone Europifche Hazelaar zyn der zeiven, gelyk iedereen gemakkelyk kan waarneemen, rondachtig en ftomp, in de Uitheemfche van de volgende Soort fmal en fpits, gelyk in de meeste Planten. Veelal komen zy dubbeld voor, en byna altoos buiten, doch fomtyds ook binnen de Oxels der Bladen, gelyk in de Moerbezie- en Vygeboom. In de Wei- f i) Corylus Sripulis ovatis obtufis. Syjï. Nut. xii. Gen. 1074. p. 6tu Veg. xiii. p. 71S. Corylus omnium Auótorura, Corylus Sylveftris, fi Cor. fativa Fruflu albomajore. S. Yu'gans, y. Cor a;,tivaFru&u rotundo maximo. 3. Cor. altera Frudïu o!>longo rubente *. Cor. Nucüius in Racemuin, congeftis. C. b. Pin. 4Is. Avelüna Nux Sylvcftus Füche. Hijs. 3ds. lob. Icon. II, 152.  M O N O I K I A. 233 Werken"van DoDOuéüs enLoBEL, alwaar veelal de zelfde Plaatdruk gebruikt is, zyn dee- 11 ze Stoppeltjes eenigermaate, doch in 't Kruid-» boek van Weinmann, (waar uit wederom des-sT zelfs onnauwkeurigheid blylt,) in 't geheel^ niet aangeweezen. Men vindt aldaar gewag gemaakt van vierderley Hazelaaren, die 'er op één Blad afgebeeld zyn (*), als i„ Een Tamme of. ZaayHazelaar, met langwerpige witte: 2. Een dergelyke met langwerpige roode Nooten: 3. Een Tuin-Hazelaar met een groote ronde witte . Vrugt, en 4. Een Wilde. Deeze laatfte voert 'er , eenvoudig , den naam van Hazelnoten, terwyl de eerde en tweede by hem door den naam van Witteen RoodeBaardnooten, denderde door dien van Seldery - Nooten, onderfcheiden wordt. En deeze laatden zouden de Groote Spaanfche Hazelnooten zyn: terwyl iedereen weet, dat dezelven e*cn roode Kleur hebben. Gedagte onderfcheidingen, van de gebaardheid der Hulfen afgeleid, zyn by ons niet zo zeer in gebruik, als wel het verfchil van Wilde en Tamme Hazelaars. De eerde vindt men door geheel Europa , zelfs in Sweeden ; ja ook in dc de Noordelyke Deelen van Afie , natuurlyk groeijen. In Siberië, echter, vondt de Heer Gmelin dezelve maar op ééneplaats, aan de Rivier Argun naamelyk; nicttcgerihande die in Rus- (*) ïisat N 431. „ P 5 II, Deel. VI, Stus. III. 'DEEL, XIX. )OFDJK, e. Wilde.  a46 Eenhuizige Heesters. III. Afdeel. xix. Hoofdstuk. vi. Croton Gtahllum, Gladbladige. vii. fintlorium Kleurend. plooide , Zaagswys1 getande, ruuwe Bladen. Deeze , in Moerasfen te Vera Cruz groeijende, heeft een ftckelige Vrugt. (f>) Croton met Jlompachtig Eyronde, effenrandige , gladde Bladen, de Vrugten gefteeld. Die Boom met Appelbooms Bladen , den Reuk en Bloesfem van Byvoet hebbende , welken de vermaarde Sioane op. zekere plaats van Jamaika overvloedig groeijende vondt, is hier t'huis gebragt. Men vindt het Gewas Heefterachtig Croton by Browne getyteld. De Bladen zyn van onderen grysachtig, en het brengt kleine Aairtjes uit derzelver Oxelen voort. (7) Croton met Ruitachtige uitgegulpte Bla' den, bris. Hort. Cliff. 4+j. R. Lugdb. zor. Ricinoides paluftre , Foliis oblongis ferratis , Frudlu hispido. Mart. Ctnt. 38. t. 3S. (6) Croton Fol. ovatis obtufiusculis integerrimis , tavibus, Frudlibus pedunculatis. Am. Acad. V. p. 409. Croton frntïcofum &c. Brown. Jam. 348. Mali folio Arbor Arremilïas odore & flore. Sloan. Jam. 139. Hift. ii. p, 30, t. 174. f. 3', 4. raj. Dendr. 91. (7) Croton Fol. rhombeis repandis, Capfulis pendulis , Caule Herhaceo. H. Ups, 250. Mat, Med. 441. Gouan, Monsp. 495. Gron. Oriir.t. Croton Fol. ovatis, plicatis fcabris &c. R. Lugdb. c?2. 5auv. Monsp. joj, Ricinoides ex qua païatur Toiirnefal Galiorura. Tournf. Inft, Niss, Mtm.  M o n o I k i a. 247 den, hangende Zaadhuisjes tn èen Krui dige Steng. Dit is een Europifch Gewas, dat eene vergaarde Verwftof uitlevert. Tournefort noemde het Ricinoides, waar van de Tournefol der Franfchen, zegt hy, bereid wordt. Behalve de gewoone Soort, de Driehokkige Zonnewende van Bauhinus, heeft hy. naderhand nog van eene, die de Bladen langwerpig en Haairig, en van eene, die de Bladen wel langwerpig en Zaagswyze getand , doch niet Haairig heeft, gefproken. Deszelfs voornaamfte Groeiplaats is in Languedök , omftreeks dc Stad Montpellier, op woede plaatfen. By Ab in Provence ziet men 'er ook geheele Veldei van , zo Gar 1 dell getuigt, doch het za miffchien daar gezaaid worden. Men vindt he Gewas ook in de Oofterfche Landen en zelfs zo 't fchynt, in Oostindie. Ten mipfte is eei Plantje van dien aart, uit het Kruidboek va G a r c 1 h, op Java verzameld, door den Hec N. L. Bormannus in Afbeelding gebragt Uit een ronde Penwortel fchiet het eei rondachtigc Steng van verfchillende hoogte met Takjes bezet, die meest uit de Oxels de Bladen voortkomen. De Bladen zyn van eenver de 1712. p. 3?7. T. 17. Hdiotropium tiicoccum. C, B. Pi» •in- Raj. Hift. 165. Bukm. Pi. Ini. p. 3 On-^ dcrtusfchen is die Verwfiof reeds lang m menine hier vervaardigd; zo dat zulks naauwlykS| oirzaak fchynt te kunnen geweeft zyn , van gezegde duurte. Men wil, dat van de Tour-, nefol oök gebruik gemaakt worde om denRoodcn Wyn te kleuren en miffchien gefchiedt dit daar mede in Vrankryk zelf. Men zegt, dat dergelyke Lappen, metCon. chenilje gekleurd, ons ook wel uit de Levant; j order den naam van Tournefol, worden toegebragt. Zy heeten in 't Italiaanfch Pazetta^ in 'tVranich Bezette , of liever Bellette, in ' Hoogduitfch Farb ■ oder Schminkfleeklein oïSpa nifcher Flor; alzo menze tot Blanketfel bezigt Daar zyn roode van en blaauwe, die dan oo dienen kunnen om een Kleur te geeven aan d Liqueuren en Pottagiën. De beften kome i dit Turkye (t). Mooglyk zyn het deeze i dergelyke, waar van Garidell, hoew zeer verwardelyk, fpreekt (j). & (*) Zlc BOMARE Woordenboek,OP't Artikel vaniTournc/, als ook Linn. Mat. Md. waar hy zegt, Lacmus fuecus t« nefolis, en "t gedagte Vertoog. (t) triller. Tbes. Mdicam, Francof. *f „oJne Tor nafo lis rubra &• cfk*. Cond.tor.bns, ( «C H roouis atque Coquabus, ad Gelatinas t.ngendas L.qt lelSeSs militatem fuatn dant , dieant, contra (\> Le Tournerol qui eft en petits pains cubes.quonvt ch z nosDroguiftes.efttité des Gousfes du Fruit dc-et 2- - e Toumetol nous eft aporte d Hollande ÏTprepare. On cn teint auffi des vieux LinSes, qu'onj II. DEEL. VI, STUK. III. Lfdeel* XIX. lüoFDTUK. Mona* Ulpbiu. t C n )f el 3- /; ir- tb gt 0- lt. nd tte ou tepa-  III. Afdeel xix. Hoofd» stuk. VJH. Croton GW«/g. firn. Geklierd. II Argenteum Verzilverd, x. Sebiferum. Smeerd raaiende. i j < c p n 4 tl co fu in Po Bil Se tit *5* Eenhüizige Heesters. ^ (8) Croton met langwerpige Zaagswys' getande Bladen, die aan het Voetje twee Klieren hebben, en ongefteelde Vrugten. C9) Croton met Hartvormig Eyronde, van onderen Wollige, effenrandige een weimg getande Bladen. Deeze, nit Amerika afkomftig, bevondt zig in de Europifche Tuinen, de voorgaande groeit op Jamaika. (10; Croton met Ruitachtig geronde, wederzyds gefpitfte , effenrandige, gladde Bladen. De Heer Osbeck nam deeze in'China, Joch zeldzaam, op vogtige plaatfen waar Het s, zegt hy, een kleine Boom, in't Chineefcb )-kao genaamd, en in 't eerfte aanzien naar en Europenen Ratelaar gelykende. Hy groeit zeer »re daas les y feptentrionau* , dont o„ k fm pour don. er cette Couleur au* Gelees, au. Vin, Sec. Plant. * J°. >3. F' fO fol. oblongis ferratis Bafi bigkndulofis, Fruc- num fubhirfurum &c. BitowN. Jam. 34« (.) Croton Fol. cordato - ovaris fubtus tomentofi, i„tC£lis bferratts. H. Cliff. R. Lugi^ ^ ,ntC£r-s [«O Croton Tol rhombeo- „tundatis utrincjue rnucronar,, egetrtmts g a ris. Osb. ,t. Ricinus chi9nenft ^ puit ntgra: folio. pET. Gaz 53. T. ,4 f , v ^ ^inarunr &c. Plvk ^ ^^^TT, Cninenfis K.n.yea. Ma„. le Gomfte. ^  MoNOIKIA, 853 zeer Takkig en omtrent eens Mans langte hoog, hebbende de. Takken rond en glad, met Knoppen. De Bladen, die 'er overhoeks aan ftaan, zyn glad en gelyken naar die der zwar-' te Popelicren , van onderen wat Wollig, en, met veele Ribben , hebbende lange Draadachtige Bladiteelen. De Bloemen , die geel zyn, maaken Trosfen uit, aan 't end der Takken, zo wel van Mannelyke als Vrouwelyke Bloemen. De laatden , zes of zeven in getal , zitten onder de anderen , en hebben een Eyi rond Vrugtbeginzel met drie omgeboogene Stylen of Stempels. Geen rype Vrugt hadt hy 'er van gezien; zo dat hy niet verzekeren kon, of het de Smeerboom is, waar van men in zekere Provincie van China Kaarfen maakt, voli gens Pater du Halde. Deszelfs Vrugt , j zegt deeze, is met eene driekantige Schaal bekleed , waar in drie zwarte Zaaden , als , Erwten, vervat zyn , die ieder een bekleedzel | hebben van Vettigheid als Kaars-Smeer; ope; nende zig deeze Vrugt, in de rypheid, als de i Bolder der Kardengen. (li) Croton met Eyronde gladde, gefpitfte, ZaagS' (ti) Croton Fol. ovatis, glabris, aeuminatis ferratis, Caule I Arboreo. Fl. Zeyl. 343. Mat. Mei. 440. Ricinoides Indic! Folio lucido. &c. Eubm. Zeyl. zoo. T. 90. Pinus Indica nu: cleo purgante. C. B. Pin. *z. Lignum Moluccenfe foliii Malvz , Fruflu Avellana: &c. C. B. Pin. 3*3. Granura Mc | tuccura. Rumfh. Amh. IV. p. »s. T. 41. Cadel- avanacu. Hort, 1 MaUU. p. «i. T. 7S. RAJ. Hijt, l$7. HSS.Stippl. IIS ,66tfi HU diö.» VI» stok, HL ^FDEEt,.' XIX. rlOOFD* TUK. Mono* lelphia, XI. Crttoet Tlglium. Furgec» :end.  2$6 Eenhuizige Heesters. HL Opdeel, xix. Hoofdstuk.Hout vai Panava. XIT. Crottn luctdum. Gladbla- 1 door beftryking Afgang te verwekken , van veiliger gebruik. Grimmius zegt", dat de Grana Tiglia van Boomen komen, die menigvuldig groeijen by Colombo op Ceilon , wordende Gajapala genoemd aan de Kust van Malabar. Hy merkt aan, dat binnen in de Pitten zeker Vliesje zit, *t welk men 'er uit moet neemen, om dezelven veiliger te kunnen laaten gebruiken. Voorts twyfelt men niet, of het is dit Gewas, waar van het Hout van Panava komt, dat van ouds beroemd is , wegens zyne Purgeerende Icragt, zullende, naar alle gedagten, de bovengemelde Wortel zyn. Het voert den naam V3.n Lignum Moluccenfe by A c o s t a , en heeft den anderen van 't Maleitfch woord Pana war, 't welk allerley kragtige middelen aanduidt Somnigen, nogthans, fchryven Lignum de Pavana. In Europa is hetzelve naauwlyks bekend. (ia) Croton met Eyronde gladde Bladen, geaairde Bloemen, die veeldeelige Stylen hebben , welke neergedrukt ruigachtig zyn: de Steng Heefterachtig. Dee- (i-) Crolen Fol. ovatis glabris, Flor. fpicatis, Srylismulrifidis depresfb - pubescentibus, frurescens. Syst Nat. XII, XIII. lepresfo - patentibus. Loefl. It. 234. Mant. 407. Croton Fol. ovatis glabris, Ramis nudis, Racemis (picatis. Efeg. °hil. TranfaB. vol. LVIII. p. 132. t. 7. Croton Fol. fubirratis glabris oppofitis fubterminalibus Articulorum. Am. Uai. v. p. 410. Croton creftura gübium 5ce» Erown. 'om. 3+7.  M o n o i k i A. 2j* Deeze Westindifche of Amerikaanfche gelykt veel naar de voorgaande, maar de Bladen zyn gepaard, minder getand, en in 't geheel niet geribd. De Mannetjes - Bloemen hebben den Kelk tienbladig,Schubachtig bekleed, vanbinnen ruig : den Kelk der Vrouwelyken vyfbladig; het Vrugtbeginzel ruig, met drie Stylen, die in zesfen gedeeld zyn , gekroond. Een fraai je Afbeelding en befchryving daar van , door den Sweedfchcn Hoogleeraar Bergius, is in de Verhandelingen der Koninglyke Sociëteit vaii Londen, op 't jaar 1758, aan 't licht gebragt. (13) Croton met Eyronde, Wollige, Zaagtandige, gefieelde Bladen, en Wollige Kelken. Dc eigenfehap Van een Soort van Gom Lak! te draagen, die zig als een Knop aan den oirfprong der Takken en in de Oxels der Bladen vertoont , geeft den bynaam aan dit Ceylonfche Gewas, het welk ook valt in andere deelen van Oostindie. Volgens de Waarneeming van Hermannus is deeze Lak zeer fchoon rood , fraaijer en zuiverer dan die, welke men uit Fe- flS) Croton Fol. ovatis tomentofis lërmlatis petiolatis, Ca!ycibus tomentofis. Fl. Zeyl. 344, Ricinoides A romatica Arbor &c. 11ubm. Zeyl. 2qi. T. si. burm. Fl. Ind. p. 304. Ricinus Aromaticus fpicatus , Fol. Circara: &c. Fjluk. Alm. 330. Raj. Suppl, 113. Haleais terrcftiis. Rumph, Amb. III. p4 is7. T. 127. R H'DSEÏ., VI. STUK. III. AFDEEL; XIX. Hoofdstuk. Monaiclpkia. xnr. Croton Laccife- Lakdrai*' ;end.  15& Eenhuizige Heesters. Hl. 'Afdeel xix. Hoofd stuk. Etifcelhte *erige. XIV. Croton Balf/unift turn, Balfemgei tend. Pegu en Siam krygt, en welker verzameling of btreiding aldaar aan Vliegende Mieren toegefchreeven wordt (*). De Ceyloneezen verlakken 'er verfcheiderley Rottiugjes , Pickfteelen en Mesfen Hechten mede, zegt die Waarneemer, noemende het een Boom. De Land Haleky van Rumphius, welke men hier toe betrekt , mag , zo die Autheur zegt, geenszins een Boom geheten worden, als laag zynde met een Stam van een Been dik en van Gewas als onze Hazelaaren, draagendeook dergelyke Bladen. Men vondt ze driederley; een gemeene, een witte en een ruige, allen in 'twild groeijcnde. De Vrugten, nogthans, fchynen, volgens zyn berigt, niet volkomen te ftrooken met die van dit Gedagt. Men maakte , op de Molukkes, meest van het Hout tot Sparren of Latten gebruik. De Bast van den Wortel des Ceylorfchen Booms , is Kruiderig en purgeerende , wordende het Aftrekzei daar van, zo wel als dat der Bladen , in Melk of heet Water, ingenomen en dan dikwils een geweldige Ontlasting maakende naar boven of beneden. (14) Croton met Lancetvormig Eyronde truu- we, 1. (*) Zie dien aangaande myne bedenking, in het I. Dei.ls x. «tuk, van deeze Natuurhke Historie , bladz. 521. alwaar mooglyk , met de Gom Lak van Bengale en Ceylon , deeze wordt bedoeld. fi*) Crttox PoL ovaro-Lanceelatis integerrimis , fcabris, liibtus tomentofis Mam. uj. Croron fol, Lanceolatis 5cc, JACQ. Amer, Hifi. p, 2jj, T. 172» f, lt  M O N O I K I A. ayg we , effenrandige, van onderen Wollige Bladen. De Heer Jacquïn vondt deeze Soort menigvuldig op Rots- en Steenachtige plaatfen aan den Zeekant, op de Eilanden Martenique en Kurasfau. Het was eën Takkige zeer welriekende Heefter, van drie of vier Voeten hoog, óveral met een digte geelachtige Wolligheid bekleed, en uit ieder afgebroken deel een dikken Balfem , Drupswyze , uitgeevende. Dezelve hadt de Bladen van boven groen, van onderen ros, twee of drie Duimen lang. Aan 't end der Takken kwamen Aairtjes voort, van kleine witte Bloempjes. Die van Martenique, het noemende Kleine Balfem, destilleerden uit het Loof met Brandewyn een Geeftig Vogt, by hun over Tafel in gebruik en Eau de Mantes genoemd wordende. (15) Croton met Hartvormige ruuwe, eenigermaate Zaagtandige, gefleelde Bladen; de Steng Boomachtig: \ Deeze, op Ceylon waargenomen door Hermannüs, was maar een Boompje, 't welk ook een (ij) Crstm Fol. Cordatis fcabris ïübferrarispetiolaris, Caule Arborco. Fl. Zeyl. 345. Ricinoides Arbor Aromatica Circzx foliis media. BURM. Zeyl. 202. Arbor Zeylanica actis Laccam fundens media. KERM. Zeyl. 46. Halecus Littorea, B.UMFR. simi. iii. p. 196. T. 12S. BURM'. Fl. Ind. p. $&t R 2, ii. Deel. vi. stuk. III. Afdeel, xix. HoOffDSTUK. McnadeU pbie. Arpmatim Uuidcrig,  M O N O 1 K I A. 26] ïs een Duim dik, met overhoekfe Takken en Bladen; de Bloernfteeltjes daar tegenover, langer dan de Bladen. De Tros beftaat uit Mannelyke en , Vrouwelyke Bloemen, wier Kelk driebladig, fmal is en wit. (18) Croton met Hartvormige gehoekte ruuwe, van onderen Wollige Bladen. Terwyl deeze Soort, in 't byzonder, den bynaam van Molukkifche voert, is 't zonderling, dat daar van geen Afbeelding voorkomt by Rumvmus , die de Ambonfche Planten zo uitvoerig heeft befchreeven. Men vindtze Molukkifche tweedeelige Ockernoot, by den Hoogleeraar J. Burmannus, getyteld, welke de CeyloneeI zen, zegt zyn Ed., Uitheemfch Kaekuna noeI men. Dezelve draagt Vrugten grooter dan Walnooten, hebbende een Bolfter, een harden Dop en een Kern, waar uit men veel Olie haalt. Aan de toppen der Takken komen lange getakte Trosfen van Bloemen, die een ruigen Kelk hebben met vyf Bloemblaadjes en omtrent zeventien Meeldraadjes: doch de Vrugt kennen wy niet3 aegt LiNN-iEus. 09) (18) Crtttm Fol. Cordatis angulatis icabris, fubtus tomen: tofis. Fier. Zeyl. 346, Nux Juglans Moluccana bifida, Busm, \Zyl. 170. R3 l', DEZln YI. STUKi III. Afdeel; xix. hoofdSTUK. xviii. Molucca.' nut*. Molukki: fchc.  sÖ2 Eenhuizige Heesters, lil. Afdeel xix. Hoofd* stuk. XIX. Flavens. Geelachtig * Zie II. D. IV. Stuk , bl. 152. Pi. XX. Fir.i, XI. Croien Haftatum. Piekbla. «lig. 1 (21) (19) Crotm Fol. Cordatis oblongis integerrimis, urrinqtie nmentofis , Ramnlis denfitis tomentofis. Am. Aai. v. p. Crcton Fruticulofum et ciliofnm &c. Ekown, 7«b' 347. N. 3. (10) Cntin Fol. trUobo-haftatis lanceolatis dentatis. Ricinus afperior Aleer Venetz foliis aliqnatenns accedeus. Pluk, Alm 320. T. 220. f. 2, (*) burm. Fl. ind, p. 30,. T. 53. f. 1, (rp) Croton met langwerpig Hartvormige, effenrandige, wederzyds Wollige Bladen, de Takjes met een dikke Wolligheid. Deeze, een Heeftertje dat op Jamaika is waargenomen door Doktor Browne , heeft de Takken met een zo digte Wolligheid bezet, als het Kruid, dat men Phlomis noemt, en deeze Wolligheid beftaat uit dergelyke gedeelde Sterretjes, als. door my aan de Blaadjes eener Soort van Wollige Nagtfchade, in myne Plant-Verzameling berustende, waargenomen en door het Mikroskoop afgebeeld is *. Hier zal waarfchynlyk die Wolligheid van eene geelachtige Kleur'zyn. (30) Croton. met driekwabbig Piekswys' Lancetvormige getande Bladen. Hier is de Malabaarfe Ricinoides van Suratte, uit het Kruidboek van Gircin, welke echter de Bladen ongetand heeft, als eeneVer"cheidenheid door den Hoogleeraar N. L. Buriannus, die 'er de Afbeelding van geeft, t'huis gebragt (*).  s54 Eenhuizige Heesters. lil. Afdeel- xix. Hoofdstuk. Erhjl- broeierige. I I i J t ( 1 f li s Nog vier Gewasfen, die onder den naam van Croton door den Heer N. L. Burmannus voorgefteld, en waar van twee door zyn Ed. afgebeeld zyn, heefc Linnj.os, misfehien wegens de onzekerheid der Vrugtmaaking, niet erkend of aangehaald. Deeze waren ook, zonder naam, van Java over gezonden. Hetzelfde, dat meer verwondering baart, heeft plaats omtrent vier Westindifche Soorten, die door den Heer Jacquin naauwkeurig waargenomen zyn, in de frisfche Planten, omdreeks Katha;cna groeijende, doch waarvan de Vrugt niet vordt befchreeven. Allen waren die Heesterichtig en de vierde, genaamd Croton lineare, leemt zyn Ed. voor bet naar den Wonderboom >elykende , welbekend, Heefter-Gewas, met losmaryn-Bladenen eene driezaadige witachtige /rugt, dat de beroemde Sloane op Jamaika gevonden heeft, aldaar Wilde of Spaanfche Rosnaryn genaamd. Onze Ridder hadt hetzelve •etrokken tot den Kaskarille-Boom, die thans ie tweede Soort uitmaakt van dit Geflagt. C u p a n i a. De Kelk is driebladig, zo wel in deMannelye als Vrouwelyke Bloemen; hebbende de eeren vyf Bloemblaadjes en vyf Meeldraadjes, de latften drie Bloemblaadjes, een driedeeligen tyl, een driehokkig Zaadhuisje en dubbelde aaden. Van  IJL •Aedes xix Hoon STUK. Enktl irocderig VIII. Jairopb, Tierbacea. Kruidige. PI. XXXV, Fig. i, I i e 2/8 Eenhuizige Heesters. l Deeze wordt Brandende genoemd, om dat de ' Bladen, gelyk die der Brandenetelen, met kleine - itekelige Doorntjes gewapend zyn. Het is de Melkgeevende en brandende Amerikaanfche Wonderbpom, die naar het Wolfsmelk gelykt, met Witte Bloemen , door den vermaarden Commelym, in dc Amderdamfe Tuin,afgebeeld en befchreevep. 't Gewas heeft zyne af. komst uit Brafil.- De Bloem is naakt , by de Mannelyken in vyven gedeeld, by de Vrouwelyken vyfbladig, met tien Meeldraadjes, juist gelyk m de voorgaande Soort was waargenomen door den Heer Jacquin, die een fraaije Afbeelding van deeze heeft in 't licht gebragt. , Jatropha, die gedoomd is, met driekwabbige Bladen en eene Kruidige Steng. Kruidige is deeze, om dat zy geen Hontigen Steng heeft, gebynaamd. Zeer fterk gedoomde brandende, Jusfieuia heet het Gewas by Hou' ston. Het heeft zyne afkomst van Vera CruZ' m Amcnka en blyft over in de Winterhuizen k bezit 'er een Tak van met Bloemen, dien k, om dat 'er nog geen Afbeelding van mre ven was, hier mededeel; waar uit blykt dat net .alleen de Stengen, Takken en Bladftee'len naar zelfs de Bladen en Bloemen met fpitfe Stekels fsj^r^aeuleata, Fol. trilobis, Caule Herbaceo. R ■Hf- =02. Jusfieuia Herbacea Spinofisfima urens Fol di iaus & laciniatis. Houst. Aijm. Hert. zS6  Afdeel, xix. Hoofdstuk,i. Ricinus Communii, Gemeene. i i ] ( c I d c z v K g' xi pe 28 o, x ra T. bS Tc **o Eenhuizige Heesters. Ci) Wonderboom met Schildvormige , byna gepalmde. Zaagswyt'getande Bladen. >n de Westindien, fa Afrika en de zuidelvke deden van Europa ; zo dat zy een inboorÏg fchynt te zyn van alle de Wereïdsdeelen. R Tm ph i us zegt, dat dit Gewas in Oostindie veel ooger groeit dan in Europa, alwaar het nog hans, volgens Goua n,eens Mans langte bf- 5m;otc wordsaldaario meni^e m de Olie, even als fa de Westindiën, alwaa Jaar te ftryken, tot zuiveringe des Hoofds van )ngediert. Hier groeit het ook veel hooger an in ons Wereldsdeel en fehynt dus de Heete Wen te beminnen. In de Oosterfche La ! en fchynt het een Inboorling te zyn, en nkt nwaarfchynlyk zal de Wonderboom van Jon tdee^r geTSt' H" H^eeui?ehe oord Kikkajoon , hoewel door eenigen voor lyf, door anderen voor eene Kaauwoeïde P,an tornen, kan, volgens het Wortelwoord S, dat m. R,c,nuS albus & rnber. Rumph. Lk iv. p  IIT. Afdeei XIX. Hoofdstuk. EnkelIroedirige 3 1 1 I I t I e v l b F 15 d; o\ di fÖ2 Eenhuizige Heesters. t maar van binnen hol of gevuld met een voo* Merg byna als de Vliertakken, en fpreidt zt opwaards in Takken uit; hebbende een groen? achtige Schors met een Meelachtigen Waafem, zo dat de Takken zig paarschtig blaam of ook bruinachtig groen vertoonen. De Bladen, veel grooter dan Vyge-Bladen, zyn aan den Omtrek Vingerachtig ingefneeden , met ZaagswyV getande Slippen, flap en zagt op >t gevoel, donleer groen van Kleur, geribd en Netswyze geaderd op lange holle ronde Steden, die in 't midden van het Blad worden ingeplant, en hetzelve dus Schildvormig maaken. Deeze inplan:mg is echter niet volmaakt in 't middelpunt, naar zodanig dat. de Slippen of verdeel ingen vier getal van zeven tot negen of tien is al! sngs vergrooten. Ieder Bladfteel is met wf dieren op verfcheide plaatfen bezet, en deeze oedanighcid maakte te vooren mede een Ken rerk uit. In de Witte Wonderboom vondt ^ümphius deeze Bladen anderhalf Voet lang J breed, maar, in de Roode waren zy 2 ecl grooter, tot by de drie. voeten over \ •mis, dat eene ontzaglyke grootte is. Zeer skwaam kon derhalve di! Gewas zyn, «mdén ^tegen het fleeken van de Zon te £ Het draagt 'de Bloemen by Aairen, van meer- ;n GT ïfj°et ,3ng' -bomende tegen er de Bladfteelen , en beladen met Kelkes 3 een mw&e van „Meeldraadjes bevatten, wej.  MONOIKIA. 68p hadt gevonden , komt hier dc Tweede in aanmerking, naamelyk (2) Andrachne met een regtopftaande Boomachtige Steng. Volgens Osbeck, die dit Gewas in China waargenomen heeft, zoude het tot de Tweehuizigen behooren; want hyzegt, dat 'er Mannelyke en Vrouwelyke Planten van zyn, die beiden Struikachtig groeijen. De Bladen warcr ovaal, van boven glad, van onderen Wollig, De Mannelyke hadt een Klokswyze vyfdeeligé Bloem, die groen was; de Vrouwelyke drieSty. len en zes Stempels , zynde de Vrugt zeshokkij met zes Zaaden. Hier uit blykt, dat de Ken merken afgeleid zyn van de Eerde Soort. Als eéne Verfcheidenheid is thans hier t'hui gebragt (*) de Clutia androgyna, ook een In disch Gewas, dat, zo wel als de voorgaande in Geftalte zeer naar de Afrikaanfche Cluti gelykt. Het heeft buigzaame Takken , mc langwerpig ovaale kort gefteelde Bladen , di glad en taay zyn. De Bloempjes komen in d Oxels (2) Andrachne ereita Arborea. Syst. A'at.XlI. Gen. ibjx p. 641. fig. XIII. p. 7*s. Andrachne. OsB. Uin. 228. ^ Clutia androgyna. Mant, 128. (*) Naamelyk in Syst. Nat. Veg. XIII. Zy was<"« Mantisj als een Clutia befchreeven en dus ook in Ed. XII. geplaats De benaaming van Anir, ereüa Herbacta zal misfehien te Drukfeil zyn. T II, DEM* vi, STUK. III. Afdeel; XIX. Hoofdstuk.11. Anirachni Frulicafa. Heeftericluige. » I t ' i i  MONOlKlfl. Dit onderfcheidt voornaamelyk deeze, welke in Gedalte eenigermaate van de voorgaande ver-1 fchilt, doch dc Bloemen eveneens heeft. De I Bladen zyn langwerpig ovaal, anderhalf Duim8 lang; de Takken ruigachtig. scssssssssssssssssssssssssssss XX. HOOFDSTUK. Befchryving van de Tweehuizige Heesters, (Dioikia) dus genaamd, om dat de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen op byzondere Planten voortkomen, gelyk in de Wilgen en veele anderen. Deeze Klasfe is wederom , gelyk ik bevoorens aangemerkt heb * , naar het getal der Meeldraadjes in Rangen verdeeld. Onder l de Tweemannigen, daar in, maaken de Wilgen hier het eenigde Geflagt uit. S a l 1 x. Wilg. De Kenmerken van dit Geflagt zyn by de Boomen opgegeven, alwaar ik de grootften befchreeven heb, gaande dus tot de Laage Wilgen over; als (10) Wilg met Zaagswys* getande Lancet- vor.pt (10) Salix Fol. Serratis glabris lanceolatis , inferioribas oppofitis. It. Scan. 2ji. Fl, Stuc, ii. N. Salix folio T a Ionsa ii. D»L. vi. STUK. in. XIX. lOOFD* rus. " II. O* II. StuïS . 45 i. x. Salix rpursa, R.oodg,  t) ï O I K I A. 203 Lancetvormige Bladen , de bovenften gepaard en fcheef. De bynaam is ontleend van Theophras-3 ' tus, die eene Soort van Wilgen Helice getyteld heeft, om dat derzelver Rys zig laat buigen en draaijen als Teen. Zy verfchilt van de meede andere Wilgen , door dien de Eladen byna tegenover elkander aan de Takjes voortkomen en blaauwachtig zyn; hebbende onder zig Knoppen, aan de Oppervlakte dikwils Galletjes als de Eiken, en aan de toppen der Takken fomtyds de zogenaamde Wilgen-Roozen, van famengegroeide Blaadjes, welken van veele voor de Bloem of Vrugt gehouden zyn. Het is alleen zonderling, dat hier toe ook de broo' fche Wilg, van j. Bauhinus, betrokken wordt. In de middelde en Zuidelyke deelen van Europa komt deeze Wilg, aan de Riviertjes, Beeken en op vogtige plaatfen, voor. Men noemtze in Engeland de Geele Dwerg-Wilg, wegens de geelheid van haar Rys: want dc Bla: den zyn blaauwachtig groen. Zy groeit ook aan den Duinkant van onze Provincie , in 't byzonder by Berkenrode buiten Haarlem ; zo Commelyn, die dezelve Roos-Wilg noemt, heeft cis &c. HALL Helv. 1 jj. Salix humilior &c. raj. Hifi. 1421. Cent. 144. Aigl. III. p. 44S. Salix tenuior, Folio minore utrjnque glabro fragilis. J. B. Hifi. I. p. 213. f. 1. Sali* Helice Theophrasti. oalech. Hifi. 277. T 3 U. DXEIrt VI. stuk, III. VjcdeeL. XX. loOFD- ruR Diandritl  HL Afdeel • xx. Hoofd ' rrux. Twee. tmumige. < c c l c 1 h d d g li V p i< n v 294 TVeehuizige Heesters. heeft aangetekend. Men noemtze in den Elfaz Rheyn-Weyden, dat isRyn-Wilgen, omdat zy digt aan den Ryn veel voorkomen, en fommigen geeven 'er den naam van Krebs-Weyden dat is Kreeft-Wilgen aan; doch de algemeende naam is aldaar Sumpff-Weyden, of MoerasWilgen, met Schubbige Koppen, niet alleen wegens de gezegde Roozen, welke, van enkele Bladertjes gemaakt, ook wel in ander dag van Wilgen voortkomen, maar wegens zekere verharding van de Katten, die, in plaats van Wolligheid, een harden knobbeligen Kop krylen; 't welk door Wormpjes, daar in groeijenle, veroorzaakt wordt. De Heer Haller vondt deeze Soort in witzerland op Waterige plaatfen, en meent at het ook de Wilg met Oleander-Bladen, aan eide zyden groen, zy, van Vaiuant; alzo e grootfte Bladen die gedaante hadden. Pokedera heeft 'er, onder den naam van Berg. 7ilg, met gepaarde, langwerpige gefpitde Bla?n, van gefproken. Hy noemtze, Wilg die : Bladen wederzyds glad, van onderen Zee:oen heeft, de Schubben en Zaadhuisjes Wol. g, Dc Takken of Ryzen waren taay , hoeig, groen, en wierden door den tyd donker aarsch; 't welk in *t geheel niet met de GeeWüg van Ray fchynt te ftrooken, maar ieer overeenkomst fchynt te hebben met de )orgaande Soort. Deeze Wilg is aan dc ruigte van haare Wyfjes  D x o 1f k x a; 2fs jes Katten, en aan de zwarte Schubben, die^ de Wolligheid van de Mannetjes-Bloemen bekleeden, kenbaar, volgens den Heer Haller,* die deeze Soort nader befchryft, als, 't zy broosch of buigzaam, behoorende tot de Laage Wilgen; de Bladen fmal, niet ruig, van boven donker blaauwachtig groen, van onderen Zeegroen hebbende , ten deele getand en niet voldrekt gepaard. Men maakt 'er, in Switzerland, een gemeen gebruik van om de Dykjes aan de Beeken of Rivieren te dutten en te deunen (*). De Takken zyn hoekig, groen, doch worden door den Ouderdom donker paarfch. (ia) Wilg met eenigermaate Zaagtandige , Lancetswys' Eyronde , naakte, geaderdei Bladen , en enkelde Bladjleelen , die niet i geftoppeld zyn. Het Egyptifche Gewas, Calaf of Ban genaamd, dat Alpinus befchryft en afbeeldt, komt overeen met de Syrifche Wilg, die verzilverde Olyfbladcn heeft, van Badhinus. Onder de Wilgen munt dezelve door den aangenaamen Reuk der Bloemen, en in Kragten uit; zo (*) Emeni. Stirp. Helv. AS. Helv. VOL, V. p. 3Z. (iz) Salix Fol. fubferratis, lanceolato-ovatis nudis Venofis, Jetiolis fimplicibus cxftipulatis. Am. Acad. iv. p. 195. Salis Syriaca, Folio Oleagineo Argenteo. C. B. Pin. 174. Calaf s. Ban. ALP. AT,rypt, 61. T. «2. Bied-Musk. ERUN. fti», Ij2a T 4 II. DHL, VI. STUK. III. LFDEEL.1 XX. lOOFD« run. Dtar.drie, XI f. Salix fagyplia* a. igyptifch.es  in. Afdeei XX. Hoofd stvk, mannige, XVI. Salix Htrbacea. Kruid. Wilg. 2 h L Vi ly of i t. «2. nirr Ain Suf Spit Soo Tweehüizice Heesters. dere Stammetjes groeijende, zyn ronde Katies van weimge Zaadhuisjes famengehoopt J > ' dingAvanRdr^geeft T **' ^ m^lGing van dit Gewas, dat, zo hy aanmerkt ^ ^-gen, Aard-, Berg-, SJ, Wilg, genoemd wordt Bocconk hifthT zelve ook zeer wel in Plaat gebragt en genoemd Zeer kleine kruipende Alpifche Wüg met ftom pc ghnfterende Wilde Thym-Blaadjes «J heeft ook dien naam gebru.henv C kpokt ,s dezelve, wat de Blaadjes aangaa mede nagevolgd, 'c Geheele Gewas is zeer S' ^^^^^^ Deeze is de allerklein^ Boom , m L,„ «°» aanmerkt; geevende een AfteddL ' n' apS er rS *" Vm' h™ «* "P d" fCh*:rêriter-g™u- "™ «*ced iTdroe^e™, ™ byna ronde Blaadjes/en ^ d™ veel hall. Htlv. lss. f ' ^' 8°0: *"-*-t«>sJi. i «tund» folio. Bocc. MuTu \ , A1£Raiueida'« "i. jz. Angi. m n „ V ? T '•f- u,t- Raj. ^-r.G.^oV^Ï3,^^^  ITL Afdee XX. Hoofi> «TUK. xvir, Salix retieulats Geadelde. j i ( t é ï i n K Ia S( ( ( r» A «8». SCH foli, 212, 302 TïVEEHDIZIGE HEESTERS. bag by Weenen, zeer digt aan de Sneeuw, groeijende, heeft waargenomen (*). dejtompe Bladen. Deeze, die door de Netswyze Adertjes van haare langwerp.g ronde Blaadjes, welke «heel de Laplan fche Bergen ook maar de hoogte van een Vinger, met blaauwaehtige fi* Op de toppen van den SchneebergS vond de' Heer jAC dezelve insgelyks a^een Krut 'end Gewasje , met dikke Takjes byna P]a£r maakende s!s Hey. en de fiJaadjes van ol" [eren grys hebbende, fomtyds metroode Ader. es doorweve, 0p de Switzerfehe Alpen nam r» ft deeze Soort edertje van omtrent een Elle hoog, dat de Iaadjes fomtyds glad, fomtyds ru^'JJ 5 et Zdverkleurig Dons overtoogen, n de atjes zeer dun, onderfeheidende zig door de age Steeltjes der Bladen van haare -ten. De Zaadhuisjes der Vrouw^t de P™** folio rotundo. i b Hi'/\ ^  m Afde xx Hoof stuk. "Pme maKKigt * II. D. m. .Stuk b'adz.453 XX. Salix Amntm. Ge-oorde. TwEEHüiziGE Heesters. ;L< deren zeer fyn gehaairde, langwerpig £y. ronde Bladen. 1 & J 3. h. de Laplandfehe Berg-Valeijen was die een - Heeftertje van twee Voeten hcög, de Bladen 7^eD^d'd-'--g!anzigf;,nonta bieeker met eemge Haairtjes hebbende. De Mannelyke Bloemen maakten dikke Wollige Knoppen uit. De hier aangehaalde, welke Bcr sercs op de Toppen der Pyreneen vergaderd heeft, naauwlyks een half Elle hong, hadtlanV werpIge Blaadjes, zagt als F.uweel, met H2f tjes op de kanten , en Aairen van een Dm* lang, dun en Wollig. Misfehien komt aC nader aan de twee-en-twintigfte Soort. ,Udl% T "aaken dC Wi'SCn met getande gladde Bladen uit, waarvan voorheen gefproken n *: thans volgen die met ongetande & •den, waar van agt Soorten zyn. («0 Wilg met effenrandige, wederzyds ruize Jtomp Eyronde, ge-oorde Bladen. in de Woeftynen van Lapland is deeze, volgens den R!dder, gemeen, fchietende dïwiTs op tot een dunnen buigzaamen Boom. DeE'aden hebben, aan het Steeltje, kleine, ronde' bvhangzeltjes of Oorlapjes. Dielenids'hadt dee. fio) Salix Fol. integerr. mrinqri- vüioGs nh,~,^ m**Ê fi. u,,. 35, t. , f.9y. fI^ZT^ bW*. H. Folio xotundo roL^rc. D* "  D i o i k i a. 305 •deeze Soort, by Giesfen, met een weinig ronder Blaadjes waargenomen. Men ziet klaar . dat dezelve zeer van de Ge-oorde Wilgen, met •Amandel-Bladen *, verfchille. De Heer HaljJer fchyntze te houden voor eene Verfcheidenheid of verandering van de gewoóne Ruige Wilg (*). (ai) Wilg met de Bladen wederzyds Wollig, rondachtig en gepunt. Deeze, op de Laplandfche Alpen door Linh^tjs waargenomen> was Boomachtig en hadi de Takken overal met eene witte ruigte bekleed. de Bladen rondachtig en ftomp gepunt, met ee ne lange losfe Wolligheid zodanig bezet -, dat het geheele Gewas zig wit en ruig vertoonde. Twee Katjes kwamen gemeènlyk aan het end der Takjes van het voorige Jaar en de Zaadhuisjes waren glad. Dillenius oordeelde, dat deeze flegts eene Verfcheidenheid ware var de Wilg met rondachtig gefpitde Bladen var Bauhinus , en de Ridder betrekt 'er thansj or. die wyze, toe , de Laplandfche Wilg, met Lan- cetS' (*) Êkehk: utfupra. p. 3j. (-1) Salix Fol. uttinque Lanatis, fubrotimdis acutis. Ft, Lapp. 368. t. 8. f. X & T. 7. f. 7. Fl Suec. 809 ; 892. Saüj humilis latifolia ete£ka. C. B. Pin 47*. Proir. ii9. Raj. Hifi, h26. HALL. Helv. 154. /S. Salix clepresia Fol. integris iuhtu! Üilofis &c. Fl. Lapp. 361. T. 8. f. n. Fl, Suec. ii. n 895. ii, öekl. vi. STUSi III- . Afdebl. XX. Hoofdstuk. * am. m. 4j$; XXIk Salix ' Lanata, Wollige.  III. Afdeel XX. Hoofdstuk, xxn. Salix Eapponum LaptanaTch. < 1 j } 1 J i < \ e g o d M 305 Tweehuizige Heesters. cetswys' Eyronde, aan beide enden fpitfe, van ' onderen ruige Bladen, welke door de aankweeking gebleeken was, de zelfde te zyn. De aangehaalde van Baohinus groeide in Switzerland maar een Elle hoog. (22) Wilg met geheel effenrandige , ruige , Lancetvormige Bladen. Geen gemeener was 'er in alle de Valleijen der Laplandfche Bergen ; weshalve deeze te regt de Laplandfche gebynaamd wordt. Zy kwam menigvuldig in de Bosfchen van geheel Sweeden voor, zynde een Heefter van vvf of zes Voeten hoogte. Ook ontbreekt zV niét in mdere deelen van Europa. Ten minfte wordt le Portugaalfche, met ge-oorde Salie - Bladen, lier t'huis gebragt door Linn*us. En de if beelding, welke door den Heer Ha leer regens de fraaiheid, is gegeven, fchynt nader ot deeze dan tot de volgende te behooren Die kruidkenner merkt aan, dat 'er een groote vernderlykheid in de Bladen p'aats heeft naar den uderdom. In de Jongheid zyn dezelve zeer Volhgzagt, wederzyds Zilverkleurig, zonder :nig Groen : vervolgens komt het Groen eeniïrmaate doorblinken aan de bovenzyde, en de iderzyde is ook veel dunner gehaaird, zo dat ï Ribbetjes zig vertoonen : eindelyk worden dc {zz) Salix Fol. integerrimis hirfiitis lanceolatis. Ft, Lapp. U T. f. t. Fl, *«. ,og; SS}t H(ht ^  D i o i k i Aj r>°? de Bladen van boven geheel glad cn groen (*). ft Zwart hadt zyn Ed. dezelven van boven gezegd te zyn en glad; van onderen als geduweeld, ien dus ook afgebeeld: 't welk door den Heer Gmelin , die anders zyne Siberifche laage ; Wilg, met wederzyds witachtige Wollige Bladen , gedagt zou hebben dc zelfde te zyn, nooit was gezien (f)» (23) Wilg met effenrandige fpits Eyronde Bla ■ den, die van boven ruigachtig, van onde-. ren Wollig zyn. . Deeze komt zeer naby, cn is mooglyk een enkele Verfcheidenheid van de voorgaande, zo de Ridder heeft aangemerkt. Zy komt 'er in hoogte mede overeen, als ook in de Kleur der Stengen of Stammetjes, welke Aschgraauw of uit den rosfen zyn. Dc Bladen, alleenlyk, zyn wat minder ruig, inzonderheid van boven, en ook zo langwerpig niet Hier wordt, door Lntl- 2o6- sd] Fol. integris &c. Fl. Lapp. 36z. T. 8. f. O, Cv Salix pap. Fol. utiinque candicantibus et l.inuginofis. C. ö. Pin, 47 raj. A»&1. III. p. 447- GMF.l. Sib. I. p. tp, T. 36.-1 M V » II. deel» VI. Stuk< III. FDliF.L* xx. oofd» •ok. OiarJria, xxnl. Salix irenaria. Breede Juin-Wilg. I x la !•  (i) Bes-Heide die regtop ftaat. A?i Deeze is in Portugal alleen waargenomen door Hc den vermaarden Clüsius. Hy vondtze boven5X, Lisfabon in een Zandige Grond, met een me- ^ ni^te van haare witte Baslen beladen; waar door ali he&t hem in 't eerst van verre voorkwam, als of het Gewas met Greintjes Manna was begroeid. Zy maakte 'er een Heefter met Takjes vaneen Elle hoog, die broosch en zwarter waren dan de andere Heide, hebbende de Bladen, op een byzondere manier, by drieën, om de Takjes «efcbikt. De Vrugten waren witte doorfchynende Besfen, als Paarleo, zeer Sappig en zuur van Smaak, bevattende gemeènlyk drie harde Steentjes. . Van de volgende, naar welke zy in Geftalte veel gelykt, verfchilt deeze, zo Li-nnjeus aanmerkt, door de Takjes ruighaairig, de Bladen langer en van boven eenigermaate ruuw, van onderen gefleufd te hebben. Toornefort heeft 'cr een fraaije en duidelyke Afbeelding van gegeven, (a) Bes-Heide die nederhurkt. ^ (\) Empeirum atStam. S„t. Nat. XII.Gen.noo p. «49. Ver XIII. 737- H. Cliff. 470. R. Lugdi. zoS. Emperrum Lufitanicum Fruftu albo. ToURNï. Inft. 5 79- Erica erefU Baccis candidis. C. B. rm. 4s«. » Cu». Hifi- I. P- 45- Étiea fept.ma. H.sp. p. "f T. u7, II. deel. vi. Stuk» Lil. iEEL. XX. OFDIK.I. opetrttm ■m. Witte. / ii. Empetrum itrum. Zwarte.  D I O T K I A. 3t? vondt dat dezelven, in Maart van 't volgende Jaar, op den zelfden Stoel veele Tweeflagtige Bloempjes voortbragten, met drie , twee of één Meeldraadje voorzien, en weinige Wyfjes, maar in 't geheel geene Mannetjes - Bloemen. Hierom oordeelt hy, dat dit Gewas teregtbehoore tot de voorgemelde Klasfe, en niet tot deeze. De Ridder merkt ten dien opzigte aan, dat hy 'er één met Tweeflagtige Bloemen te Upfal gezien hadt, tegen duizenden, die weezentlyk tweehuizig waren. Dit doet dan deeze Bes-Heide hier bekly. ven , waar omtrent de Heer Haller, b} nader onderzoek, deeze nieuwe Waameemingei te berde brengt f*). „ De Kelk is in drieëi „ gedeeld, met rondachtige punten: drie Bloem „ blaadjes , die Eyrond en ros zyn , fteekei „ daar buiten uit, en drie lange Meeldraadje „ komen uit de Bloem voort. De Vrugt i „ een Bezie met negen Korrels , die tot eei „ rond Kogeltje Wigswyze famengevoegdzyn Een Styl is 'er , met negen purpere Stem ' pels. De Meeldraadjes zyn zeer dikwil met een misdraagend Vrugtbeginzel gepaard. 1 Dit geeft eenig Licht aan het voorige en bc vestigt de regtmaatige plaatzing van dit Gew£ volgens de laatfte goedkeuring -van den Ri< der. die ten opzigt van de Besfen, welke zwa en rond zyn, byna als Geneverbesfen, aai merkt (*) Emend. utf. p. 3«. II. Deel» VI, Stuk, nr; Afdeel; xx. Hoofd. stuk. Triandria, l 1 3 1 S U ■t i 3  LU. Afdeel xx. Hoofdstuk. * zie ïl d. iv. stuk 1)1. 4«j. 1 i 1 1 l 1 e a I d fc 318 Tweehuizige Heesters. merkt, dat dezelven, (fchoon op zig zeifin me* mgte gegeten , het Hoofd bczwaarerd* ) zo wel als de Bofch-Besfen, waar van voorheen gefproken is, in plaats van Korenten in de KaasBeulingen der Laplanderen komen *. Het blykt •dan, fchoon fommigen deeze Besfen voor Vcnynig uitgemaakt hebben, dat zy eetbaar zvu. Olaos Borkichius verhaalt, dat zy niet alleen tot Voedzel ftrekken voor 't Gemeene Volk, maar dat hy, nog een Jongen zynde ,dezelven dagelyks by handen vol hadt gegeten (*X Waarfchynlyk ftrekken zy voor het Gevogelte gelyk de Kraajen, en andere Dieren, tot Spyze. Men ziet daar in de alwyze voorzorg des Schepers, om de koudfte deelen des Aardbodems, zelfs in de Winter, van Voedzel niet ontbloot :elaaten, uitblinken. Clusics, immers,vondt iet Gewas, op de Steen-Rotfen van Hooge Ge>ergten in Ooftenryk en Stirie, bloeijende en net groene Besfen beladen; terwvl 'er nog vec2 rype Besfen aan zaten van 't voorgaande Jaar. Iet was in Switzerland, volgens Hallfr en Takkig Heeftertje, met Rysjes van een 'oet lang of hoog, en digt gebladerd, byr.a Is de voorgaande Soort, met dikke Vleezig» ilaadjcs, doch droog feort en ftomp, veelal by neen, maar fomtyds ook by vieren, Kransa-ze om de Takjes geplaatst. De Chris van immigen, wier Blad Cldsios aan deeze Heide geeft, (*) BABTHOL. A3, Mei. Vol. 11. p. l6l.  D I O I K I A. 319 geeft, heeft ze ook zodanig; doch wy gebruiken liever het Loof van dit Gewas, als vooi ons bekender zynde (*). O S Y R I S. De Kelk der Bloemen is hier, zo wel in de Mannetjes als in de Wyfjes-Planten, in drieën gedeeld, zonder Bloemblaadjes, en in de laatften ook zonder Styl, maar met een rondachtigen Stempel en een Vrugtbeginzel , dat eene Bezie wordt met ééne Holligheid, waar in eei ronde Steen. De eenigde Soort (1), gemeènlyk onder der naam van Cafia bekend, groeit overvloedig ir de Zuidelyke deelen van Europa, zo in fommige Gewesten van Spanje , als in Provence ei Languedok , byzonderlyk omflreeks Montpel lier , alwaar het Landvolk dezelve lou Rouvt noemt. Hier van heeft zy den naam by fommi gen gedragen , dien Lob el 'er aan geeft hoewel de fchrandere C l u s 1 u s oordeelt, da zj (*) Gelyk in de benaaming van Erica Empetrifolia : zie 't IV Stuk, bladz. 517. PI- XXIII. Fig. z, en de Peiygala Empetrifolia.- v. Stuk, bladz. 433. PI. XXVIII. Fig. 1, enz. (i, Ofyris. Syst. Nat. XII. Gen. ïiol. p. 649- Veg. XIII p. 737. R. L6ga%\ zoz. SAUV. Monsp. 56. GOUAN. Monsp SOZ. GBON. Onent. 308. LÓEFL Itin. 169. Ofyris frutescen Baccifera C. B Pin. ziz. Cafia Poëtica Monspelienfium Cam. Epit. z6 Lob Ic. 432. Calïa Latinorum. alp. Exot p. 41. Cafia Monspelii di&a. GESN. Epiji. jo. Cafia quomndam Clus. Hifi. isr, 1c, ziz. II. deel. VI. Stuk. III. &fde2l. XX. Hoofdstuk. Triandritt. 1 I. Ofyris alba. witte. L >  III xx. Hoofd STUK. Drie. mannige. j I ( J < c r d 77 S 320 Twfehuizige Heesters. zy geenszins de Cafia van Virgilius kan zyn : zo min als het Kneoronvan Theophk as 1 ü s, 't welk Ca/ia genoemd was van H y g u mus, zo Plinios verhaalt. De benaaming van Cafia Poëtica is derhalve zeer oneigen. Waarfchynlyker zou dit Gewas de Ofyris kunnen zyn van Plinius, en daar van is de Geflagtnaam ontleend. Men vindt het ook zeer fraav in Afbeelding gebragt door Clus 1 üs, die het in Spanje, daar men het Guardalobo noemt, op verfcheide plaatfen aan de Wegen groeijendè waarnam. Het is een Heeiterachtig Gewas van een Elle hoog, met dunne, taaije, groen-, en fomtyds ook zwartachtige Rysjes , begroeid met verfpreide fmalle Blaadjes als van 't Vlaschkruid. Het draagt Mosachtige groengeele Bloemen, ils die van den Kornoelje-Boom, Pluimswyze amengehoopt volgens de Afbeelding van Cajerarius. De Vrugten zyn Besfen gelyk lie der Aspergie - Planten, koraalrood van £!eur, cn bevattende een rond Steentje, met :en witte Pit, die zoet is , zo wel als het ifiéesch der Bezie, maar de Bloemen zyn wrang n het Kruid is bitter. Het bloeit in de Zo. ier; de Vrugt wordt in Oktober ryp. In de Wyngaarden van den Berg' Libanon is it Gewas ook gemeen, wordende aldaar Mackudi en de Besfen Hdbel mickenes geheten )Igens Raowolf. Loefling nam in* sanje waar, dat bet een zeer aangecaamen Reuk  D I o I k I A; 32ï Reuk heeft, welke dikwils de nabuurfchap-verVult , inzonderheid van de Mannetjes Hoeders die fterk bloeijen. De Wyfjes zyn, dewyl zy^ Meeldraadjes hebben, veeleer Tweeflagtig, doch' zonder de Mannetjes brengen zy geen Vrugten Voort, zegt Linn^eus. C A t U R U s, Die van de MannelykeSexe, in dit Geflagt, hebben geen Kelk maar eene driedeelige Bloem: die van de Vrouwelyke een driedeelige Kelk, •zonder Bloemblaadjes; drie Stylen en brengen voort een Zaadhuisje van drie Greintjes. Twee Soorten , beiden Indifche Gewasfen, komen in dit Geflagt voor, als volgt. (i) Caturus met hangende Bloem-Aairen in de Oxelen. Schoon 't Griekfche woord, hier tot een Gé fiagtnaam gebezigd, volftrekt het zelfde betekent als Katte-Staart, gelyk Rdmphiüs zege dat men dit Gewas iri 't Maleitfch noemt, wegens de figuur der Bloemen; gebruik ik nogthans die benaaming Diet, alzo dezelve by ons aan andere Gewasfen of Kruiden gegeven werdt. Vólgens hem gelyken de Bloemen Veel naar c'ie (i) Caturus Spicis Axill ribiis iolitarüs pendulis. Syst. Nat. XII. Gen. izso. p. «jo. Veg.^lïl. p. 739- Acalypha hïspida. Bijkm. Fl. Ind. p. 303. T. 61. f. 1. CaudaFeiis. Ruk?h Amb> iv, p. 84. T. 3S & 37. Watta-Taly, Hort, Mal. v' p. 61. X ii» Deel. vi. stuk. III. iFDEELi XX. ÏOOFOTUK.Triandriah r. Caturus Spitiflór&fi Aaubioe> inige.  D i o i k i 323 gezegde Amaranth. Deeze Staart is Wollig zagt , en beftaat uit veele Draadjes , die op Knopjes zitten, welken zig als Kelkjes vertoonen cn een oogfchynlyk Vrugtbeginzel bevatten, doch 't gene altoos misdraagt. De Wilde in tegendeel , waar van een Witte is en Roode, die hooger opfchietcn, heeft Zaaddraagende Katten. 't Gezegde komt taamelyk met de opgegevene Kenmerken overeen; doch ik begryp niet, hoe hier de Watta Taly van Malabar, welke aldaar door de onzen Loogboom geheten wordt, betrokken kan zyn. Ray noemt dezelve reeds, Besfendraagende Malabaarfe , met gc-aairde Bloemen, die tweebladig zyn. en een éénkorrelige Vrugt (*). Dezelve wordt befchreeven als een Boom , vry dik van Stam en omtrent twintig Voeten hoog, met veele Takjes in 't ronde, de Bladen rondachtig fpits op lange ronde Steelen hebbende; de Bloem-Aairen uit veele Knopjes famengefteld, die opengaande uit twee Blaadjes bedaan en twee dwarfe Meeldraadjes, die ui twaards omgeboogen zyn, en met veele geelachtige Topjes pronken. Op de Bloempjes volgen ronde, groenachtig geele Besfen, welke reuken fmaakeloos zyn, bevattende een ronden, groenen, Zaadkorrel (t> ^ (*) Baccifera Malabaiica Floribus Spicatis dipctalis, FruSu monopyreno. RAJ. Hifi, U9S. item Comm. Fl. MaUb. p. 49< (t) DeVrugtmaakende deelen, in de Malabaarfe Kruidhor, zyn, wat fommigen ook zeggen mogen, volgens den Ridder tuauwkeurig opgegeven. VÜ. Cc». FUnt, Ed. V. Pratf, §. ** X 2 II. DEEL. VI. STUK. HL XX. Hoofdstuk. TricmAria,  III. Afdeel xx. Hoofdstuk. DrUvjar.r.ige. H. Caturu. Ramijierus. Tskbloe ffiige. 324 TwEtHuizicE Heesters. Uit de Bladen van deezen Boom, met n-oene Tabak en Rystwater gewreeven , werdt een Zalfje gemaakt tot zuivering van oude Zweeren, en van de Bladen alleen, in Water geKookt, een Stoovingof Bad tegen Koude Koortfen. De Bloemen van de gedagte Katte-Staart, op Java Tambang genaamd, in Water gekookt of met Suiker tot een Konferf gemaakt, werden als een byzonder Middel tegen den Buikloop en andere Kwaaien, van flapheid der vatte deelen afhangende, gebruikt. (O Caturus met zydelingfe ongefteelde Bloemen. De Heer Jacquin vondt op Martenique, aan de Oevers van St. Pieters-Rivier, een Gewas, 't welk hy ter eere van den Heer Boehmer, Hoogleeraar in de Ontleed- en Kruidkunde op de Wittenbergfche Akademie, Boehmeria doopte. Hetzelve is door Linn^us hier t'huis gebragt, met den bynaam van Takbloemi. g«,om dat het een menigte trapjes van Bloemen aan Bladerlcozc Takjes uitgeeft, die Mannelyk zyn of onvrugtbaar, en de Vrouwelyken komen aan jongere Takjes op den zelfden Stam voort: des deeze eigentlyk tot de Eenhuizigcn zou behooren. De Vrugt was, bovendien, door gezegden Heer niet gezien,- 't welk nog meer dui- (:) Caturus Floribus Iateralibus fesfilibus. Ihii. Mant. n?.. Boehmeria ramiflora. jAcq. Amer. Rift. p. x, iJ7,  D r o i k i A. 325 duiderheid maakt. Hy bevondt het een Boompje van agt Voeten hoog, met lange Takken, aan 't end doorgaans omgeboogen, en daar bezet met kromme fpits Lancetvormige getande, rimpelige1 Bladen, van zeer verfchillende grootte. Likn^us hadt derhalve byzonder weinig reden om te twyfelen, of dit Gewas van het zelfde Gedagt kon zyn als zyne Caturus : te minder, alzo de Heer Jacquin in de Vrouwelyke Bloemen,zo wel als in deMannelyken, geen Kelk, en een enkelen zeer langen Styl, met een enkelen Stempel, waargenomen hadt. De uitwendige Gedalte alleen zou het hier betrekken. Onder de Viermannigen van deeze Klasfe komen verfcheide Heeders voor, naamelyk in de eerfte plaats het Geflagt van T r o p h 1 s. Welks Kenmerken , behalve die der vier Meeldraadjes, in de Mannelyken zyn een vierbladige Bloem , terwyl de Vrouwelyken geen Bloemblaadjes hebben en de Kelk in beiden ontbreekt. De Styl is in tweeën gedeeld cn de Vrugt eene eenzaadige Bezie. De eenigfte (1) is door .Br 0 wne op Jamaika waargenomen en afgebeeld, die 'er deezen^' G'e-fd (i) Trophis. Syst. Nat. XII. Gen iioj. p, s;o. Peg. XIU. p. 739. An. Acad. V. p. 410. Trophis Fol. oblon^o-ovatis glabris Sec. Brown. Jam, 357. T. 37. f, r. X 3 II. Deel. VI. Stuk. nr. Afdeel, xx. Hoofd- TUK. Triandria. i. Tropbh iiricanai, festindi» e.  326 Tweehüizige Heester s; III. Afdeel xx. Hoofdstuk.rur- Bar.xige. i Geflagtnaam aan gegeven heef:. Zy maakt een ' Heefter, met langwerpig Eyronde, gladde Bladen overhoeks en in derzelvcr Oxelen Aairen voortbrengende van Mannelyke Bloemen. Voorts komt dezelve in hoedanigheden de Brandenetelen en het Glaskruid zeer Eaby. De Ridder vraagt, of het Bucephcüon Racemofirn ook een Soort van dit Geflagt zy. Dat Gewas voert by Plu mi er den naam van Buceohalon of Osfenkop met eene roode getrofte Vrugt (*). De Bladen zyn Eyrond, gefpitst, cffenrandig , overhoeks geplaatst en zeer kort gefteeld. Het draagt enkelde zydelingfe BloemAairen. De Stylen der Vrouwelyke Bloemen zitten met haar beiden zodanig op het Vrugtbeginzel , dat zy daar mede een foort van OffenKop maaken; doch de Vrugt heeft daar van de ;elykheid niet in dit Gewas, dat een Heefter ?, in Amerika huisvestende. Ik heb een Oostindifch Zaadhuisje, dat volmaakt beantwoordt aan dien naam. B a t i s. De Mannelyken hebben, in dit Geflagt, *en Kat die viervoudig gefchubd is: de Vrouwelyken Eyronde Katten, met een tweebladig OmwindÉSL In beiden ontbreekt zo wel de Kelk als Blocm- (*) BuccpMon Fruftu Racemofo rubro. Plum. G«, 52. 67. Bticephaion Raccmolum. 5,, Mfa. p. It6l>  D i o i k i a: 32? Bloemblaadjes. De laatften hebben een tweekwabbigen ongefteelden Stempel, en de Vrugt beftaat uit vierzaadige famengegroeide Besfen. Hier behoort een Gewas (i), dat door Sloame genoemd is Heefterachtig Kali dat Pynappeltjes draagt, met een witte Bloem. Browne hadt hetzelve Batis geheten, en mede op Jamaika waargenomen. De Heer Jacqüin merkt aan, dat hetzelve de Zandige Zeekusten beflaat van de meefte Eilanden en het Vaste Land in Westindie, wordende van de Spanjaarden te Karthagena en elders, die van de Afch gebruik maaken tot het Glasblaazen, Barrilla getyteld. De Smaak zegt hy, van het geheele Gewas, is uitermaate zout. Het komt als een Heefter voor, van vier Voeten of minder hoogte , die de oude Stengen Houtig, broofch, Afchgraauw, zeer Takkigen leggende heeft; de jongen vierhoekig , groen, met vier Sleuven, regtopftaande. De Bladen zyn Vleezig en Sappig, dik, aan beide enden fpits en naar die van fommige Soorten van Huislook gelykende, naauwlyks een Duim lang. De Vrugt is uit den groenen geelachtig of geheel geel, Sloane fchynt de Stempels, die wit zyn, voor-;Bloempjes te hebben aangezien. Vis- (i) Batis. Syst. Nat. XII. Gen. 1104. p. 6$o. Veg. XIII. p. 739. JACQ. Amer. Hij!. 160. T. 40. f. 4, Buis maritima erefta ramofa &c. Brown. Jam. 356. Kali Fiuticofum Coni« femm Flote albo. Sloan. Jam. jo, Hijl. I. p. 144, x4 n. Deel. VI. Stuk» Hl. Afdeel* xx. Hoofd* stuk. 1. Batis Maritima. Zout*.  BL Afd;ei xx. Hoofd stuk. Vitrtaan*:?;. I. K.cum ÉlU. ' Witte. ] 3»8 Twïehüïzige Heesters. V i s c c m. Marentakken. De Mannelyken hebben een vierdeeligcn Kelk zonder Bloemblaadjes of Meeldraadjes, zynde de Meelknopjes aan den Kelk aangegroeid'; de Kelk der Vrouwelyken is vierbiadig , zonder Styl of Bloemblaadjes. Het Vrugtbeginzel, onder den KeJk geplaatst, wordt eene Bezie, met een enkel Hartvormig Zaad. Dit Geflagt bevat zes Soorten, waar van de vyf eerden Bygewasfen zyn, naamelyk (i) Marentakken met ftomp Lancetvormige Bladen, een gegaffelde Steng en Aairen m de Oxelen. Dit is de eenigde Europifche Soort, een Gewas, dat men Marentakken noemt, groei jende in de Bosfchen op veelerlcy Eoomen, door geheel Europa. Het is onder den Latynfchennaam Viscum, van de Lymerigheid der Besfen afkomflig, den Romeinen bekend geweest, voerende nog in Italië den naam van Vischio of Pania, in Spanje Vis co, Liga Mordago en anders geheten wordende. In Griekenland noemen de Boeren ft) Viscum Fol. Lanceolatis obtufc, Caule'dfchótom» Spies Ax.llaribus. Syst. Nat. XII. Gen. rio*. p 650 XIII. p. 739 viscum. Hert. Cliff. 441. Ft. Suec. tl6' *' Mat. Mei. 450. R. l.ugib. 400.' hall Helv. sez. Dal.b" Fans. 300. Gooak. Mvap. f0,. Sco?. Cen lg9 tacc* albis. C. B. Pin 423. Touaxi. Injï. s-.c Ic. 3to roUBSF. Par. ,,«,. FABBEGOU. Par. 323. VisCttm. £>J tmpt. 825. CAU. Epit. Sssi MA?P. Als. 325.  D I o i K I A. 33JL een Abeelboom te fteeken, ('t welk aldaar opfchoot,) aan RAYbeweezen. Tournefort en anderen hebben zulks ook waargenomen. Hier uit is blykbaar, dat dit Gewas toevallig groeijen kan op allerley Soort van Boomen. Ra y heeft het, in Engeland, op Efchdoorn en Esfchen , op Hazelaaren , Linden , Olmen , Wilgen, op Lyfterbesfen en anderen gevonden. Op Appel- en Peereboomen, en op de Haagedoorn , zegt hy, is het aldaar gemeen, doch zeldzaam op de Eiken, welken het, in Duitfchland, allermeest fchynt te beminnen. Clusius. immers, verhaalt, dat de breedbladige Eik, ir de Oodenrykfche Bosfchen , de Marentakken overvloedig uitlevert. Op het Eiland van der Donau, tegenover Pofen, hadt hy groote dikk< Wilgen, met een menigte van groote Heefter van dien aart, begroeid gezien. Hem was ver haald, dat zy, omftrecks die Stad, ook voort kwamen op Kardengen , Hazelaars en Rooze boomen. In een gedeelte van Griekenland i geene Eikeboom, die geene Marentakken draagt volgens Bellonius. In Karniolic groeit di Gewas, zegt Doktor Scopoli , op de Abeelen Pynboomen en Beuken. In Provence is het o; de Amandelboomen, die aldaar aan de Wege groeijen, zeer gemeen (*). 't Gene men in Bofc (*) OlAUS Bohrichius fchryft, dit hy zulks by Siierc beeft waargenomen. TH. BARTH. kèf, Med. Vol. i. p. 12; gelyk aangehaald wordt door garibeix , in deszelfsbcfchr; yi h. dïiju vi. Stuk.» ui; Afdeel» xx. Hoofd* stuk. Tetran* drie, i t > 1 't h n  m. Afdeel. XX. Hoofdstuk,i. Hippe pha Rhamnoidet. Europifche. » IV. Stuk , bl. 273. 1 I r p L 2' b R ' c P' 34c Tweehuizige Heesters Twee Soorten, een Europifche en eene Ame> rikaanfche, zyn 'er in opgetekend, als CO Duinbesfen met Lancetvormige Bladen. r Alzo men dit Gewas bet Hippophae acht te zyn vanDioscoRiDEs, heeft L ini^us dat Gnekfche woord tot een GefJagtnaam gebruikt, m plaats van Rhamnoides ,ge\s± TouV kefort hetzelve getyteld hadt. Het gelykt inderdaad, veel naar de Rhamnus ofWegedoorn, en wel naar de tweede Soort, te vooren befchreeven *. Ik geef 'er, om dat het by ons cn elders meest in de Duinen of in 't Zand aan de Zee-Kust groeit, (weshalve het in Duitfchand ook Zand-Doorn, en in Engeland BoomVilg of Zee-Rhamnus genoemd wordt,) den jaam van Duinbesfen aan. Dit Gewas, hoe weinig ook in vergelykinpnet anderen bekend, grneit'door geheerEurona den vindt het niet alleen aan de Zee-Kusten an Engeland en Vrankryk, maar ook in fomnge Berg-Valeijen van Spanje, zo Closius erhaalt, die hetzelve onder den naam van Twee- 0)HippopbatjoU Lanceolatis. Sjh. Nat. X„. Gen. „„,. 55i. Veg. XIII. p. 740. Oed. Dan. 2Ss. Hippopbaës Fl m- 372. Fl. Suec. Us. S0S. Horu a " J^ J .7. Rhamnus Salie* folio angustiote JLZJL^ Pm. 477. Rhamni fpecies. Cam. Epit SI H„r. ' ' ^::idLBf?;a;7raaiferasa,icis  D i o i k i a. 341 Tweede Ramnus befchryft doch niet afbeeldt, fchoon anderen zulks gemeend hebben (*). Ray vondt het op zandige plaatfen by Augsburg, als ook aan den Ryn en Rhöne ; ja het groeit menigvuldig aan de Rivieren van Beijeren , zo Camerarius verhaalt, en dus in 't midden van Duitfchland, doch in Ooftenryk is •het door de hedendaagfche Kruidkundigen niet aangetroffen. Zeer veel komt het voor in de Rivieren van Switza'land, op Zandige Eilanden en Oevers, als ook laager aan den Ryn, in de Elfaz , op verfcheide plaatfen. Daar noemt men het Ryndoorn, Ryn-Wilg of Duitfche WilgDoom , wegens de figuur der Bladen: weshalve het ook Oleafter Germanicus, by Cor dus, getyteld wordt. Buitendien en behalve -die van Camerariüs of Gesnerus, is byna de. eenigde goede Afbeelding daar van te vinden by Lobel, die het Gewas, met zyne Vrugten, voordek onder dennaamvan Eerfte Rhamnus van Dioscorides , groeijende , zo hy aanmerkt, ook op verfcheide plaatfen van Italië. De Oevers van Sweedfch Pommeren zyn 'er op eenige plaatfen mede bezet (f) , als ook die van Sweeden op Aland in de Oostzee, wordende (*) In DALECHAMP. Hifi. Plant. Lugd. Tom. I. p. Ut, wordt de Afbeelding van den B.hatmus primas altir Clufii, die men ook by DodonEUS vin^t, daarvoor ie boek geöeld onder den naam van Rhamr.e Secend. (+) WEIG. Fl. Psmerane-K\Xg\ci. p. m. Y 3 II. Dsel. YL Stuk, III. Afdeel. xx. Hoofd< >TUK. Tel r ar.-. Iria.  in. Afdell. xx. Hoofdstuk, Viirmar.r.igt, i I I 1 I \ j v k 342 Tv/eëhüizige Heesters. de het aldaar, ia 't algemeen , Hoftorn of ZseDoorn geheten: doch in het eigentlyke Lapland heeft LihnjEüs het niet gevonden. Het is, volgens de befchryving van den Heer Haller, een laage Heefter, met regt Rys en eene Roestkleurige Schors. De Bladen gelyken naar die van fommige Wilgen , of ook naar die van den Olyfboom, volgens anderen, waar van het den naam van Oleafter gevoerd heeft. Zy zyn echter veel kleiner (*), en volgens myne Waarneeming een weinig ftomper, van onderen met eene witte Wolligheid bekleed , van boven donker groen , en dikwils befprengd met Roestkleurige Vlakken, 't Geheele Loof vertoont zig als of 't met Poeijer beftooven ware. De Mannetjes Planten draaien B'oempjes, als gezegd is, van groenachtige Kleur: de Wyfjes-Pianten Besfen, die geel 3f Oranjekleurig zyn. Jong zynde is dit Gewas 3ngcdoornd , doch volwasfen heeft het Dooricn, niet onder de Bladen geplaatst, maar afsonderlyk als Takjes Voorkomende. Het is met ninder Doornen op Aland gewapend dan in de Nederlanden , zo de Ridder aanmerkt, die 'er wvoegt , dat men het aldaar Finbaer noemt, lat is Finnbesfen, om dat de Visfchers, die icmeenlyk Finnlandcrs zyn , aan den Eothnichen Zee-Boezem woonende, van deeze Besfen (V & weet nier, hoe dè «oer Hallfk dezelren by die de Wilg met «Uetbmgfej ea alierfmaiite Bi:den  D I O i K i A. 343 fen een Geley maaken , welke hun een fmaa•kelyke Saus .verfchaft, tot den verfchen Vifch. Dezelven zyn, zo zyn Ed. zegt, van een wran-^ gen Wynachtigen Smaak. Wat my belangt/ ïk hebze altoos walgelyk bevonden. Haller< zegt, dat zy in Switzerland ftinken en van geen gebruik zyn. Camerarius zegt wel, dat 'er een zeer zuure Rob van gemaakt wordt; doch het blykt , dat hy de Besfen van den Wegcdoorn , die men ook wel Rynbesfen en Duinbesfcn noemt, daar mede verward heeft; zeggende, dat men ze by de Hollanders Schytbesfen noemt. Dewyl zy 's Winters nog aan 't Gewas zitten, worden de Takjes daar van, met deeze Goudgeele Besfen , by het Land. volk fomtyds tot verfiering der Vertrekken, op Bruiloften en Gastmaalen, gebezigd (*). (2) Duinbesfen met Eyronde Bladen. Deeze Soort, inKanada door den Heer Kalm gevonden, is een Heefter van Gedalte als de voorgaande , maar dc Bladen breeder, half zc lang en Eyrond of langwerpig Eyrond hebben de. De Takken zyn gepaard. Enkelde Tros^ jes komen tusfchen de eerde Bladen voort. regtopftaande en de helft korter als het Blad. De Bladen zyn van boven groen, met bondel- tjes (1) Hippopha'ê Fol. ovatis. Syst. Nat. uifupia. t*) MAPP. Hifi. Plant, Alf. p. 269. Y 4 H. DElt. VI, STUK. III. iPDEEL. XX. ÏOOFDTUK. Tetratt? rié. ii. Hippophaê Canadenfis. Kanada* fche.  in. Afdeel xx. Hoofdstuk. fiermannit\;. r. Myrica Gale. Ruikende. ! s * «3^4 TweEHurzrcE Heesters. jes van kleine Haairtjes befprengd • van ™ M y r i c a. Gagel. Een Katje met Halfmaanswyze Schnh^: yrjes twee Stylen heeft, en de Vruet een eenzaadige Bezie- m^w a l' , 8 van H,> /- 5 aakt de kenmerken uit IZ , fl3gtj Waar iD vyf Soorten, en d-ar onderdne Kaapfehe, begreepen zyn, 'als volg, CO Gagel met Lancetvormige eenigermaate ZhTig Bkden' dg StenSlaa8 Heefter. c?,Te/T VTC in °ns Land deu van Gag l, dort ordt in Enge]and ^ T ZiïrRU,kendC Wl,g' Z° ^» ^t Loof Reuk H m™Z™™™ Harstachtigen Reuk, d,en men van verre zelfs gewaar wo4 ef hv Ha Gageliampen genaamd, hoedanigen er by Harderwyk, ZwoII, Zutphen en elders in 7So. P Chama:le=gniis. Doa.  D i o i k i a. 54 in onze Provintiën, voorkomen. In Vriesland groeit het menigvuldig op zeer veele plaatfer in de Wouden, op Hey-Velden, als ook aar Wallen en Wegen, zo Meese aanmerkt i Het is in Zeeland ook niet onbekend, doch in- i zonderheid overvloedig op de Moerasiige Hei den in Brabant, weshalve het by fommigen dei naam gevoerd heeft van Myrtus Brabantica o Belgarnm, dat is Brabantfche of Nederlandfch Myrte, doch Lobel geeft 'er een Af bee , ding van, onder den naam van Elceagnus Cordi zeggende, dat het by de Engelfchen Gold ge heten wordt , anderen zeggen Ga.uk, of Ga gel der Duitfcheren, waar van onzebenaamin zal afkomdig zyn ; doch het wordt ook Poj genoemd by die van Zutphen en Twent, voi gens den Heer de Gorter. In Duitfchlan fchynt het niet bekend te zyn; veel minder i ' Vrankryk en Italië. Het groeit overvloedig i de Noordelyke deelen van Europa, en , in d !• Moerasfen der Noordelyke deelen van Sweede en Noorwegen, is byna niets gemeener, wo: dende het in Sweeden Pors geheten. De Gcflagtnaam Myrica, dat de eigen naai van den Tamarifch was by de Grieken , z; wegens de gelykheid der BIoem-Aairen hier c toegepast zyn , door den Ridder : want he Loof heeft 'er geen de minde overeenkom mede. De Bladen gelyken meer naar die dWilgen of Olyfboomen, of naar die van dc Olyf-Wüg, Elceagnus; weshalve ook Don Y 5 n je t 11. DfEL. VI. STUK. f HO Afdeel» xx. Hoofdstuk. Tetran. drïct, 1 » y t i a a e n n d P t 3t ;r n > s  m. 'Atdez XX. pioofd STüICj Viertnannige, P'. XXXV, ] < j i c c & z 346" Tweehüizige Heesters. n*us het Gewas aamafc^a, noemc e. ■ver.dc daar van een goede Afbeelding, met de • ffc van Loeel fchynt my het bte^eade Gewas af te fchctzen. Het is een fW& Heeftertje, dat doorgaans een Eüe of ook faooger groeit, met Bladen, langer dan die der Myrten, welke fomtydseen weimge getand zvn Zy zyn glad en eenigermaate grys m ,ar de Bas t der Takken is bruin. De Bloem A^ren komen m t vrocge ^ ^ ^ voort, en daar mede verfiert het Landvolk, in Wge deelen van Engeland, de Vertrekken , om den R«k , zoRay ^en en B-bant werden de Takken m, V,^ Ma kt ^n/e Ha'fSt' by 8eheeIe ter der fterfc van Geur: doen by Hardcrwvk vindt men a,lecnlyk met Mannelyke B oe «en , zo gedagte Hoogleeraar aantekent (*) De Vrugten van dit Gewas worden oneigentyk Besfen genoemd, ten ware men ook di n 33171 WÜ ^ *» ^eZaaden,hoek!ei ook e -teen taaije Schil of Eolft'er bedekt^' uitvyfryën van Zaadkorrels be'daan t >e dezelve 'er vyf in ieder ry neefr_ De de ï hTve £5* r°ndaChtig'h°^>gefpdst, -ii naive m drieën owWM /- r 5 'iccn öeateid , (met een weder- f* ^gehecht Tandje naamdyk,) LedXfa.  D i o i k i a. 347 tig , een klein Pitje influitende. Van buiten zyn |y met Goudgeclc Harstachtige Stippen befpvengd. Dit laatfte bevind ik in de VrugtAairen 'van een Takje van dit Gewas, in myne Verzameling, berustende, 't welk ik, omdat de Vrugtdraagende van deezeSoort, volgens den Heer de Gorter, hier zo zeldzaam zyn; in Fis-. 2, op Plaat XXXV, heb doen afbeelden. Daar uit blykt , dat die zogenaamde Besfen naauwlyks zo groot zyn als Koriandcr-Zaad. Van Medicinaale hoedanigheden bezit hei weinig. De Boeren in Noorwegen maaken vai het Poeijer met Boter een Smeering, die zee kranig is om de Schurft te geneezen. Het i <6ok dienftig tot het dooden of verjaagen vai ÓBsediert, gelyk dc Vlooijen, wanneer het a plaats van Stroo onder de Bedden gelegd wordt Sim on Paul li verhaalt, dat het Landvol in Poolen daar mede dc Luizen der Varker verdryft. Die zelfde Autheur hadt gefchree Ven , dat men het in plaats van Thee gebruike kon' ja dat het de Thee zelf ware (*); doe die houdt geen proef. Men plagt het in Swee den te gebruiken om 't Bier duurzaam te ma; ken, in plaats van Hop: maar zulk Bier veroi zaakte Dronkenfchap of Hoofdpyn, cn daaro: -is dit lang uit de gewoonte geraakt. Waarfchyi Jvk zou 'er een Olie of Harst uit gehaald ku Den worden, die veel naar Kamfer zweemd ;(*) Thee Earopzum aut nofirjs. SIM PAULLi Monogi lï. DEEL. Vi.STUlt. III. fVFDEEL» XX. Hoofd» iTUK. Tetraniria. I 1 / 1 t s 1 1 l- n 1* ïe.n  III. Afdeel, xx. Hoofdstuk. ii. Myrica Ctrifera, Walchdraa. jende. I j \ fi C di v, Pi ge fif ric die fcii ft K.4I FmC Vin Care Cat hmni D. p (* 348 TwEEiiurzTGE Heesters. In Kasfen of Kisten gelegd , bewaart het de Kleederen voor de Mot. SÉL Té Lm0rm^ eenigermaate getande Btaden en eene Boomachtige Steng. De voorgaande Soort komt ook in Noord Amerika voor, zegt de Ridder, zo wel afs dee «, d>e weezentlyk Besfen draagt, waar van en Soort van Smeer of Wafeh geko'okt word " !3 ?fDnaamgeeftw: nTnf TESBYbeeIdt 'ertwee Poorten n af de eene tot twaalf Voeten Wte or> Arende de andere maar drie VoetX * befeiiryft omdandig de manier van bereidfc «er vette Stoff, in Karolina, uit de Besfen « d»e Gewas. Het groeit ook in Virginie e" mfylvarue alwaar Kalm het waarnam , ze"nde dat de Sweeden hetzelve aldaar i*£m mk doch de Engelfehen Kaarsbezie-Boom emden. Het groeit 'er op eenige plaatfen vogt,g v Grond zyn> ^ P cn ynt de Zee-Lugt te beminnen (*>. De B ™ fen, lX7°ï ^ieo^s^,cMe Ar;,orescente. -. c,, r.P.T. rt, ^Myrt. BMb3nt;fimy;c- 32. pi. 38. &i. d. p 2[) Struik - Winde met een gedoornde hoekige Steng i de Bladen ongedoornd , Eyrond , ftomp ge/pitst, drieribhig. Hier wordt het echte Gewas bedoeld , in verfcheide deelen van Amerika groeijende, dat, den zo bekenden Sarzaparil-Wonel uitlevert^ By deezen naam, die Spaanfch is, en een Klimmend Rankgewas, dat Stekelige Takken als de Bi-aamen heeft, betekent (*), is hetzelve reeds meer dan twee Eeuwen bekend geweest in Europa (f). Scaligek beweert , dat die Wortel van eenen Spaanfchen Geneesheer P arjllos, die deszelfs gebruik eerst ontdekt en den Wortel in ons Wereldsdeel overgebragt zou hebben, den bynaam bekomen heeft (-j-); doch dewyl Parra, in 't Spaanfch, een klimmende Wyngaard aanduidt , is de eerde afleiding , met Mathiolus, zonder nader bc- wys, (4) Smilax Caule aculeato angulato, Fol. inetmjbus ovatis, retufo muernnatis, ttinerviis. R. Lugdb 228 N, 3. SiniUk Caule aculeato angulato, Fol. ddatato-corditis, &c.//. Cliff. 459. GaorJ. Pïrg* 120; i5f>. Mat. Mei, 460. Smilax Viticulis aspera Virginiana; folio Hederaceo leni: S.irza nobilistima. Pluk. Alm. 348- f. 111. f. 2. RAJ. Suppl. 34JSmilax aspera Virginiana S. Sarzsparilla. C. B. Pin- 296. (*) C. HOFMANN. de Mei. Oft:inaU'ius, p. 348(|) Primum impoitabatur in Europamab Hispanis Ann. D.. 1563. P.utty. Mat. Med. Lond. 1775. p..4S+- (I) In Scaligerianis primis , p. 132. TR1LL, Thes. Med,., 176}. p. 23. 2 3 |l Deel, VI, Stuk, III. Afdeel, xx. Hoofdtuk. IV. Salfapn* Ma. Sirzapaille.  D I O I K. I A. 3Ó3 Pokhouts toen waargenomen werdt, in minder tyds en met minder walgelykheid, doorgenee-' zen kon. Op dien voet werdt de China-Wor- E tel Keizer Ka rel den V. aangepreezen, dies' 'er , zonder zyne Lyf-Artfen raad te pïeegcn^, van gebruikte ; doch zo weinig baat daar by vondt , dat hy wel haast tot het Pokhout wederkeerde. Toen de zaak rugtbaar wierdt, verlangden niettemin alle de Ryks-Vorden en Hovelingen, het Geheim te weeten; doch 'twerdt nergens Souverein bevonden, en hierom is federt de China en de Sarza, gelyk men weet, tot het maaken van Afkookzels, by het Pokhout gemengd ; hoewel men naderhand ook dikwils den China-Wortel, (die meest Wormig en dus van weinig kragten is, wanneer menze kooptJ agterweg gelaten, of onzen frisfchen Klisfen - Wortel , by plaatsvullinge, daar voor genomen heeft. (6) Struik-Winde met een gedoornde ronde Steng; de Bladen ongedoornd, Hartvormig: gefpitst, omtrent zevenribbig. 't Getal der Ribben zou byna het eenigde onderfcheid fchynen te maaken tusfchen de voorgaande en deeze , die door Kalm in Kanada is waargenomen; en niettemin worden de Bladen,in de befchryving,ookvyfribbig gezegd te (6) Smilax Caul. acul. tereti , Fol. inermibus Cord. acuscinaris, fubfepteinnervüs. KALM. II. DBEL. VI. STUK. III. fdeel, xx. oofd- rus. Hexan~ ia, vi. Smilax ■otundi' olie. Rondblalige.  D i o i k i h. 5<55 ïibbig noemen , volgens de Afbeelding van ^ dien zelfden Autheur , welke aanmerkt, dat het Gewas met Stengen , zo dik als een Rot- H ting, twintig Voeten hoog, over de nabuürige Heefters en Boomen heen kruipt. Het draagt d, groote Trosfen van zwartachtige ronde Besfen , die aan Steelcn hangen. De Wortel is Knobbelig en wordt door 't droogcn zo hard als Hout! De Ingezetenen van Karolina kooken 'er Dranken van, tot Bloedzuivering, en noemen het China-Wortel. De Groeiplaats is ook in Virginie en Penfylvanie. De bynaam duidt aan , dat de Bladen naar die van den Zwarten Wilden Wyngaard gelyken. (oj Struik-Winde met een gedoornde ronde Steng ; de Bladen ongedoornd , Eyrórid , t drieribbig. , De Heer Kalm vondt deeze in Kanada. Zy verfchiit van de anderen, zo door het jaarlyks afvallen der Bladen, als doordien de Kroontjes op korte Steeltjes onder de Bladen voortkomen. Het eerstgemelde zou kunnen veroirzaakt worden door het Klimaat. (10) Struik-Winde met een ongedoornde hoekige (9) Smilax Caul. aeul. ter, Tol. inermibus, ovatis, tri- neiviis. .... , • (10) Smilax Caule inermi aneulato ,Folns cihato-aculeatis. Smihx aspera Ind. Oecid. C. *. Pi,. 196. smil. Fol. latisir. «narg-né ipino'ii, item Smil. Caroliniana Stip. quadrato leni &c. Pluk- Alm. 3+8. T. 111. f. 1 & 3. ||, DSfi. VI. STUK» lijp; ?D£EEr XX. OOffDUK.Hexan» ia. IX. Smilax aduca. Atblade» en de. X. Smilax Be-Ka Nox. Goede Nagt.  D I o I k i a. 3^7 Reuk zyn. Het is een jaarlyks Gewas , dat met eene bruin paarfche Steng tot de hoogte van' zes of zeven Voeten opfchiet , hebbende eenlblyvende Wortel, volgens Glayton, dies zegt dat de Bladen vyfribbig zyn. (12) Struik-Winde met een ongedoornde ronde Steng ; de Bladen ongedoornd Lancetvor-1 mig. i Hier wordt betrokken, dc OngedoorndeSmi-1 lax, met roode Besfen, van Catesby, maar niet die, welke in zyn Eerde Deel, Tab. 51. voorkomt, als welke de Bladen hoekig en Klyf. achtig heeft , gelyk de voorgaande ; doch in het Loof van deeze Gewasfen heeft een aanmerkelyke Speeling plaats , als blykt uit de volgende. (13) Struik-Winde met een ongedoornde ronde Steng; (12) Smilax Caule inermi tereti , Foliis inermibus Lanceolatis. ff. Cliff. 459. Gron. Virg. 120, Smilax non fpinofa' Baccis rubris. Catesb. Car. II. p. 82. T, 84. (13) Smilax Caul. inerm. ter. Fol. inermibus, Caulin's Cordatis , Rameis ovato oblongis quinquenerviis. Syst, Nat. XII. fig. XIII. Tedunculis longisfimis. Gkon. Virg. 193: 15s. Petiolis bidentatis. H. Cliff. 459. Gron. Virg. 120. Smili aspera, Fol. trinerviis oblongis, Petiolis biclaviculatis. 25BOWN. Jam. 359. Smil. Virgin. Splnis innocuis armata &c. ïluk. Alm. 3+9. T. iio. f. $. Smil. asp. Fr. nigro Sec. Sloan. Jam. 105, Hift. U p. 31. T. 1+3. f, 1. Smil. asp. nod. Rad. tubta majore. Plum. U. 82, China ipuria nodofi. C. B. Pin. 297. Pfeudo-China Radix, Clus. Exot. Libi, a.. Cap. 9. p. «3. II, Deel. VI, Stuk, UT. .FDEEL.' XX. [OCiFD- ruic. xir. Smilax .ar.cto. xta. ,ancetvöi* »i|;e. XIII. Smilax °feudoIbita. | Basterdühina.  III. Afdeel, XX. Hoofdstuk. . Ztsmannige. i i j i i c n d 'c . C g .ta ui R g< 't T ei 5Ï 35 >> 3. T. 1} bubm. Fl. Ind, p. 3 ig<  D i o i k i a. ' 373 Hier wordt het Gewas bedoeld , dat de in onze Winkels zo bekende Coculi, in 't Engelfch Cockles , en by ons gemeènlyk Kokeitjes ge-! naamd, voortbrengt. Pomet en Lemïuï1 waren van de afkomst deezer Nootjes , die men in 't Franfch Coques de Levant noemt, geheel onkundig. Die benaaming duidt aan , dat menzo uit de Levant kreeg, en volgens Rauwolf heeten zy in 't Arabifch Doom Samec, wordende de Visfchen , in de Euphraat, daar mede vergeven. Dus zal dan waarfchynlyk dit Gewas gemeen zyn in de Zuidelyke deelen van Afie: ten minde groeit het op dc Eilanden van Oostindie , in 't byzonder op Celcbes de Moeder van alle Venynen, zegt Rumphids, die het de Besfendraagende Tuba-Struik noemt; zynde Tuba of Tuha, in 't Maleitfch, alle dingen, Zaaden, Vrugten of Bladeren, waarmede men Visfchen en Vogelen vergeeft. Het is, volgens hem, een groote wild Rankgewas, met dc Stengen een Arm of Been dik, zynde de Schors zeer bardig en gefcheurd, doch de dunne Zydtakken , die glad zyn , loopen uit in ftyve Klaauwieren, waar mede zy zig aanhechten, kruipende dus, verfcheide Vademen hoog, by de Boomen op. De Bladen , lang gefteeld , Hartvormig, zyn ftyf als Parkement en wat Wollig. Aan de dikke Ranken komen Steelen, die Trosfen draagen, wel anderhalf Voet lang, van Bloeizels, met twee of drie Vrugtbe■ ginzels, waar uit Besfen voortkomen, zelden Aa 3 vier 11, DSEI.. VI. STUK. III. \fdeel. XX. 300FD- TUir. Dodscatt' '.ria.  3?4 Tweehuizice Heesters. UI. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Twaalf mamige. vier by malkander, wat kleinder dan Druiven, die eindelyk zwartachtig worden. Deeze Besfen bevatten in haar week Vleefch een ronde KorI, van grootte als een Kerfen-Steen of wat grooter, rimpelig of ruuw van buiten, en van binnen een witte Pit bevattende , die zig in tweeën laat fcheiden ,• zynde ook wat Maan- of Niervormig van figuur. Het Bloeizel ftinkt en de Besfen hebben een vunzige Reuk, zynde het Hout van dit Gewas uitermaate taay. In Oostindie maakt men van deeze Besfen of van de Nootjes, tot het vangen der Visfchen, in 't algemeen gebruik. Zy worden zonder het weeke Vleefch , of daar mede gedroogd, met eenigen van die kleine Krabbetjes, welke men Soldaatjes noemt of Kluizenaars , gewreeven, en, daar ook wel een weinig Menfchen-Drek by gedaan zynde, maakt men 'er Pillen vanen ftrooit dezelven op de Waterplasfen, waar in zig Visfchen onthouden. Deeze happen gretig naar dit Aas, doch worden 'er zo duizelig van, dat menzo met de Handen kan grypen. Dit zelfde wordt ook wel in Europa , byzonderlyk in Duitfchland, alwaar menze Fifchkorner noemt, gepraktizeerd ; mengende het Poeijer met wat Meel, Honig en Oude Kaas. De Vifch, zulk een Pil weder uitfpuuwende en dan in verfch Water gefmeeten, heeft 'er geen hinder van. Op dergelyke manier worden de Pappegaijen of Loeries , door de Ingezetenen der PapoesEilanden , met list gevangen. Die Vogels komen  D i o i K ï A. 373 men Jaatlyks, Troepswyze, op zekeren bepaalden tyd, aldaar aanvliegen , en zoeken dan hunnen Drank in Kuiltjes of Gaten van hooge Boomen, daar het Regenwater ftaan blyft, 't welk de Papoezen met zulke fyn gewreeven, Korrels weeten te vergiftigen; zo dat de Vogels , die daar van drinken, duizelig ter Aarde vallen en zig laaten vangen. Voor Menfchen evenwel, zo min als voor deeze Dieren , zyn de Kokeitjes , in kleine veelheid gebruikt, een weezentlyk Vergift. Men heeft bevonden, dat twee derzelven een Menfch doen afgaan; maar de benaauwdheid, het geweldig braaken en de Stuipachtige trekkingen , welken zy in fommige Gedellen veroirzaaken , maakt het inwendig gebruik niet raadzaam. Verfcheide Autheuren hebben over dezelven in 't byzonder gefchreeven, wier Werken men kan nazien. Gemeènlyk zyn zy, hier te Lande , om het Ongediert op 't Hoofd der Kinderen te dooden , in gebruik; wordende veiligst het Poeijer derzelven, met wat Olie of Vet gemengd, in 't Haair gefineerd. (5) Gulpzaad met volmaakt Hartvormige Bladen en eene vierkante gekrulde Steng. Hier wordt het Vierkantige Touw - Gewas,] van f5) Menispermum Fol. Cordatis exquifitis, Cauie quadrangnio ciispo. Funis quadrangularis. RuwFH. Amb. V. p. sj. ï, um. CriUtakkig..  376 TwKEHuraiGF. He-es-jpeiu. IJl. üfdf.e1 - xx. Hoofd stuk. Twtzn ipannige, v*. MlKMptr yum Orbi- KouJbla' 4>ë- vii. ijirfututn, ' Ruig. van Rumphius, door den Ridder aangehaald-, ' doch mee een verkeerde figuur ; zynde die x waar van de Bynaam is ontleend, oogfchynlyk de Gall-Touwe-Struik van dien Autheur , dus "genaamd , om dat de Steng als met Galletjes of' ronde Wratten Schubachtig is bezet. Deeze Gall-Touwe,Struik was Krulswyze door malkander gevlogten , 't welk geenszins plaats, hadt in het Vierkante Touw-Gewas, op die zelfde Plaat afgebeeld, dat met breede Vleugelachtige kanten overlan gs was gezoomd, heb. bende de Bladen ftomp getand en dus zo Hartvormig niet als de gedagte Struik. Beiden, evenwel, kunnen zy niet tot eene zelfde Soort behooren en de Groeiplaats wordt door Linkje us gefield in Bengale. Misfehien is van daar een Gewas gekomen , dat met gedagte Soortelyke bepaaling ftrookr. (6) Gulpzaad met rondachtige, van onderen Haairige Bladen. De rondbladigheid is het Kenmerk van deeze , een Heefter naar de Winde gelykende die op het Krokodillen-Eiland in Oostindie' groeit. (7) Gulpzaad met Lancetswys' Eyronde Haairige Bladen. Dee-, (6) Menisp,r„Um Fol. orfiicnldtii fubtus villofis. CocchU Or.ent. Frutex Conv.lvulaceus. PLÜK. AmM. SI. T ^ t. 6. BURM. Fil. ind p. 3,5. +' (j) ■Minispirmum Fol. LanceoUto-ovatis villofis. Cocculi  382 Tweehuizige Heesters, III. Afdeel, xx. Hoofdstuk. Enk'Ihot ierige. i. Ephcdra dijiacbya. Europifche. j i I : 1 J 1 < i E p h e d r a. Zee-Druif. De Bloemen der Mannetjes-Planten , in dij Geflagt, zyn Katten, van tweedeelige Kelken, met zeven Meeldraadjes, de Meelknopjes vier laager drie hooger geplaatst. De Wyfjes hebben een tweedeeligen vyfvoudigen Kelk met twee Stampers. De Bloemblaadjes ontbreeken in beiden. De Vrugt is een Kelkachtige Bezie met twee Zaaden. Het bevat twee Soorten, als volgt. (O Zee-Druif met gepaarde Bloemfteelen en dubbelde Katten. Dit Gewas, aan de Zee-Kust der Zuidelyke Deelen van Vrankryk gemeen , wordt aldaar Raifin de Mer, dat is Zee-Druif, geheten. De Kruidkundigen hebben het ook Uva Marinagc:oemd, en onder den naam van Montpellierche Zee-Druif is het by Lob el in Plaat ge)ragt, wiens Afbeelding veel gelykt naar die van Camerarius, doch merkelyk verfchilt van lie van Clusius, door wien het in Spanje, net alleen aan de Stranden, maar ook ver bir- nens- (i) Epbidra Pednnculis oppoGtis, Amentis geminis. Syst. Hat. XII. Gen. 1136. p. 6«i. fig. XIII. p. 750. Hort. O -. iSS. Gouan. Msr.sp. jio. Gek. Prov. $44. Polygonum lacciferum maritimum minus. C. B. Pin. is. Tragos. Cam. itrt. 171. T. 46. Bare. p. 122. Icon. 73 r. Uva marina lonspelienfum. Lob. Icon. 796. Polygonum quartnm minus. 1LUS. Hisp. 183. t. 115. Ephedra.TOUKMI,/»/r.fi63.hall. Itlv. 145.  D i o i k i a. s#5 rienslands, overvloedig waargenomen was. Deeze Kruidkenner oordeelde, dat het ftrookte met het Vierde Polygonum van P l i n i u s , hoewel anderen het t'huis bragten, zo hy aanmerkt, tot het Tragum of Traganum van Dioscorides, 't welk 'er ook een weinig naar geleek, Hierom wordt het van fommigen Tragos ol £7va marina geheten. Bellonius fcheen hetzelve onder den naam van Andnface te bedoelen : maar Anguillara befchreef hei onder dien van Kroton , zo hy zig verbeeldt, dus naauwkeurig. „ Aan de Rivier Sebenicus , in Dalmatie. „ groeit een laage Heefter, zeer naar den Pynj, boom gelykende .met menigvuldige Leedjes, „ wiens Bladen [liever Klaauwieren of Takjes," „ naar die van het kleine Paardeftaart - Kruid „ zweemen ; hebbende een rosachtige Bloem, „ (hoewel ik ze ook bleek gezien heb ,) die 3, vervolgens uitdydt tot een ronde Vrugt „ kleiner dan een Kers, door de rypheid rooc „ wordende cn niet oneetbaar. Het groeit or. ruuwe, Berg- en Steenachtige plaatfen." De Geflagtnaam, natuurlyk en by Plinius een Gewas betekenende , dat by de Boomer oploopt, anders ook Anabajis genaamd, is hie: op niet zeer toepasfelyk : want zodanig hadi Clusius het nooit gezien. Hy merkt aan, da dc Besfen zuur zyn, en de Bladen zeer famen trekkende of wrang, wordende het Afkookze oaar van, by de Ingezetenen, tot zuivering vai 315 IL DeEï,. VI, Stuk, III. AfDEEJ.,. XX. Hoofdstuk. Jiïonadelphia, l l t  ÖL Afdeel xk. Hoofdstuk. Enitlbrce4eriit, i i s s 3 i i $4 TwEEHüiziGE Heesters. inwendige Zweeren nuttig geoordeeld. De Afbeelding van Camerarius, uit die vari Gesne&us ontleend , wordt voor de be " >1 39 JJ J' J' 55 » 428 Veelw^tvige Heestebs. Apotheeken niet fchynt te zyn, uitlevert. Het regte Gewas van dien aart, een aanzienleken Boom uitmaakende, is reeds door my brfchreeven *. Her tegenwoordige, dat K Ömph us den Inkhoorns-Wortel noemt, maakt flegts een Boompje, met een Stammetje van een Vinger dik, en kan derhalve zulke zwaare Wortels niet hebben Men zegt nogthans, dat dit de beste Soort van Slangenhout zy , wordende de Wortel deswegen, by de Indiaanen , Raiz de Mongo geheten. Het groeit op Java, in de Bosfchen ran Kiaten-Hout, doch valt ook, zo die Auteur zegt, in Bengale en op Ceylon, alwaar iet Ekawerya , dat van de zelfde betekenis is, ;enoemd wordt, zynde door den Hoogleeraar Bürmannüs afgebeeld en aldus befchree'en. „ De Steng is driekantig, met Leden, geftreept; de Bladen aan ieder Gewricht drie, , langwerpig gefpitst, niet ingefneeden noch getand , waar door zy van de Perfikbladen, met welken zy anders, in figuur, veel overeenkomst hebben , verfchillen , hebbende korte Steeltjes. Aan den top van de Steng komen veele Bloempjes, als Kroontjeswvs' zynde Trechtervormig, vyfbladig, met klei' ne vyfdeelige Kelkjes, en twee Meeldraadjes hebbende met eénen Stamper, die een rondachtige, ten halve verdeelde, tweehokkige Vrugt wordt in ieder Holligheid een enkel rondachtig Zaad bevattende." 't Ge-  POLYCAMIA. 429 't Gewas van den Inkhoorns - Wortel, by Rumphius evenwel, verfchilt aanmerkelyk hier van ; als hebbende de Bladen tegenover elkander aan de Steng ; hoewel de Bloem en Vrugt 'er taamelyk mede ftrookt. ,, De Tiovanna van den Malabaarfen Kruidhof, zegi „ LinnJeus; gelykt meer naar hetzelve dai „ naar de Ophioriza; doch de Koning der Bit„ terheid, by Rumphius (*;, is een ver „ fchillende Bonm. Men diende ook het Ken „ merk des Geflagts nog nader in een volmaak „ Voorwerp te onderzoeken." G o u A n I A. Dit Geflagt is , ter eere van den Hee Gouan, die zig door de befchryving va den Koninglyken Kruidtuin te Montpellier, e dus tevens van de Planten omftreeks die Sta groeijende, beroemd gemaakt heeft, 'door de Heer J acquin getyteld. De Kenmerken zyn; een Tweeflagtige Bloen die een vyfdecligen Kelk heeft, zonder Bloen blaadjes, en vyf Meelknopjes, ondereen Huik; verborgen, benevens een driedeeligen Styl waar onder het Vrugtbeginzel, dat een Vrui wordt, die in drieën deelbaar is. De Mann lyke Bloemen komen 'er mede overeen, dot hebben geen Stempel noch Vrugtbeginzel, < fomtyds zelfs geen Styl. Twi (*) Htrh. Ar»hm. II. p. 119- T. Rfx Amartris, 't welk veel van Rtx Amoris of Koning dei Liefde vetfehüt. H. Desl. VI. STUS. III. 4.ÏDEEL. xxi. lioofd» stuk. t 01 1 i x n > 1- e » rjt fh:n ;e  430 Veelwyvige Heesters. BES Afdeej xxi. Hoofdstuk.i. GoUOr.U tomentofa, Wollige. 1 ] \ I h Twee Soorten zyn door ryn Ed. opgegeven " naamelyk 5 CO Gouania met Wollige Bladen. Deeze, van zyn Ed. oP Sr. Domingo waargenomen, is een Rankachtige Heefter, beklimmende de hoogfte Boomen, en zig vasthoudende met zyne Klaauwieren. De Bladen zyn langwerpig Eyrond, fpits, flaauw gekarteld, Wollig , gefteeld , overhoeks geplaatst, vier Duimen lang. Hy draagt Trosfeu van vy£ Duim, in de Oxels en aan de enden der Takken, van gefteelde kleine Reukelooze geelachtige Bloempjes , hier en daar famengehoopt. Het Huikje, dat de Meelknopjes dekt, fprin^t 'er Veerkragtig af, in de uitYchieting van het Stuifmeel. De Mannetjes-Bloemen hebben geen Vrugtbeginzel, hoewel men in dezelven altoos :en Styl ziet, zonder Stempel. De Zaaden ^yn glinfterend zwart. ( De Heer Jacqoin hadt dit Gewas bevooens tot de Rhamnus betrokken, doch naderland hetzelve , met het volgende , dus daar an afgezonderd. (a) Gouania met gladde Bladen. Dee- (i) Gouania Fol. tomentoGs. Jxcrj. Aatr. Hifi. z6i. hamnas inermi?, Ramis Cinhiferis, fcandentibns , Fol, toentofis. Id. Enum. p. 17. (z) Gouania FoL glabris. Syst. Nat. XII. Gen. n!7. p s. rtg. xiii. p. ,f7. jacq. amo.t m 26^ bsni)leri; Fol.  P o l y g' a Hl 1 a. 431 Deeze Soort, anders met de voorgaande overeenkomftig, kwam dien zelfden Heer op St. Domingo voor. Hier waren de Mannelyke Bloemen , byna altemaal, zelfs van een Scyl ontbloot. Dat Gewas van de Barbados , 't welk de Ridder Paullinia genoemd hadt in de Upfalfche Tuin, naderhand van zyn Ed. BaniJleria Lupuloides getyteld, fchynt hiertebehooren. Dus wordt ook de Amerikaanfche Wilde Hoppe die Klaauwieren heeft, van Plukenet, hier t'huis gebragt. De Groeiplaats is, derhalve , ook op Jamaika. Mimosa. De Kenmerken van dit bekende Gewas, zyn3 dat het den Kelk vyftandig en de Bloem in vyven gedeeld heeft, met vyf , tien of meer Meeldraadjes, brengende de Tweeflagtige Bloemen , die een Styl en Vrugtbeginzel hebben, een Haauwvrugt voort. De Boomachtige Soorten van dit Geflagt reeds befchreeven zynde, zal ik hier de overige Heefterachtigen , gelyk ver de meelton zyn, voordellen. ** Met twee- of driepaarige Bladen. C5) Mi. Fol. altetnis lanceolatis lerraris. Sp. Plant. I. p. 427. Panl linia Fol. fimpl. &c. H. Upf. 97. Rhamnus inetmis &c Fol. glabris. Jacq,. Amer. 17. Lupulus lylv. Americana &C. Pluk. Alm. 229. T. 201. f. 4. & Phyt. T. 263. f. 3. II. Deel. VI, Stuk, III. AfdeelS XXI. 3oOFD* TUK. Monoihla,  III. Afdee XXI. HOOFD' •TUK. VIII. MimoJ, Purpuret Jaaifchc IX. Mimofa fiva Zeer kleine. 434 Veïlwtvi ge Heesters. tropswyze, uit de Takken ipruitende, zyn zeer 2 groot, en hebben een langen uitfteekendenStyl, maakende, op de gewonne manier, Hoofdjes uit, welke by die der anderen in grootte uitmunteD. , (8) Mimofa die ongedoornd is, met Paarfieelige Finbladen, waar van de binnenfter. kleinst. De paarfche Bloemen geeven den Bynaam aan deeze, die door gezegden Pater in de Westindien gevonden en insgelyks tot de Acacias betrokken is. De Blaadjes Jromen meest by vier Paaren aan ieder Steeltje voort, wordende naar 't end langs hoe grooter. In twee zodanige Steeltjes is ieder Bladfteel . mikswyze , verdeeld De Bloemen, die Hoofdjes maaken, zyn uitermaate groot. (9) Mimofa die ongedoornd is, met Paarjieelige Vinbladen, vierpaarig en rondachtigde Steng Kruidig. Een klein Gewasje, vannaauwlyks drie Duimen hoog, maakt deeze byzondere Soort van Mi- ■ (t) Mimofa Inermis Foliis conj.gari, Pinnatis , fefeft int,m,s mmor.bus. Aeacia Frutescens non aculeata, Flore putpu.ascente. Pi vm. Spei. 17. Ie. J0. f z (9) Mimofa inermis, Fol. eonjugatü Pinnatis, partialibu, qu.dr,JUE,s mbrcrondis, Caule He.b.ceo. Mimofa minima, Herhacea, v,x rr,poll,caris &c. bbown Jam 2J+ Miaord Herb. non fpinofa minima repens. sloan. T» ,„ Hili O. P. st. T. m. f. 7t Raj, suppl. t88. J lSU H,Jt'  PotYCAMlA. 435 Mimofa uit, welke by Sloane den tytel Voert, van allerkleinfte, kruipende, zynde in de Velden en Savaanen op Jamaika gemeen. Zy , heeft eenzaadige, ruige Zaadhuisjes, (10) Mimofa die gedoomd is, met Paarfteelige Vinbladen , gelyke Blaadjes en ge- , doomde Stoppeltjes. Deeze voert, wegens de Slangswys' rond gedraaide Haauwen, den bynaam. Zy komt met de Katten-Klaauw byna in alle opzigten overeen, uitgenomen de Bladen, die 'er zes zyn aan ieder gepaard Steeltje. De Bloemhoofdjes zyn rond, eh komen op lange Steelen voort. De 'Groeiplaats is in de Westindiën en in Karolina. (11) Mimofa die gedoomd is , met Paarfteelige Finbladen, gelyke Blaadjes en kromme Doornen. De Bast van deeze is Afchkleürig of ais met Afch beftooven,waar van zy den bynaam heeft, 1 . \b g£> (10) Mimofa aculeata , Fol. conjug. pinn, Pinnis arquaHbus. Siipuüs Spinofis. Mimofa Frut. Spinofa et aculeata. Brown Jam. zsi. Acacia Foi. ampliotibus, Siliquis circinatis. Plum Sp. 17. S- CAtisb Car. II. p. 97. t. 97. (11) Mimofa aeul. Fol. conjug. pinn Pinnis a:qualibus Aeuleis tecutvis. Mimofa Frut. Spinis aduneis undique arm. Cortice cinereo. BROWN. Jam.. 252. Acacia Maderaspatana fyU nofa, Intlia: accedeus, Cortice cineieo &c. PLUS. Mm. ' dat men op Malabar Jntfia noemt, vervolgens te befchryven, zynde een mede-soort van dit Geflagt. Deeze is rondom gewapend met haakige Doornen, en heef: kleine Blaadjes en ronde Bloemhoofdjes als gewoonlyk. Dergelyke groeit op Jamaika. O2) Mimofa die gedoomd is. met Paarjleelige Finbladen ; de Steeltjes drie-Paarig met byna gelyke Blaadjes. Deeze en de twee volgende behooren tot die Gewasfen , welken men, wegens de Gevoeligheid, Nelime tangeretoi~ Kruidje roer mvniet, noemt, en hier op ziet de bynaam. Anders heeten zy ook wel Herba viva of Senjitiva, om dat 'er een aandoening in plaats heeft, welke zweemt naar dergelyke beweegingen in de leevendige Schepzelen. Deeze heeft de Bladen taamelyk breed , rondachtig en Haairig. De Bloemen komen Aaïrswyze voort, waarvan de onderften onvru^tbaar , de bovenfte vrugtbaar zyn, hebbende beiden tien Meeldraadjes. Dc Groeiplaats is in Indie. 03) Ml- (11) MiMsfa»ca\. Fol. conjug. pinnat- pïrtialibus rrijugia fiibicjjalibus. Mimofa Fol. conjugatis, Fol. pinnaris Sec. H. Upf hj. Mim. unJique aculeata Sec. H. Cliff. zo% /Efchy. nomene Spinofa latifoüa S. Hetba riya &c. Comm Htrt, t- P- S5. T. it. M'mofi Folio !ato Sennx ipiaofj. ÜOMife II. p. ss. Bljiü, Fi, lui. p. ïjï,  P O 1 T G A m I A. 43t (13) Mimofa die gedoomd is, met Paarjlee* lige Vitdoladen; de Steelt es twee-Paarigt met de binnenfte Blaadjes zeer klein. Deeze is de eerfte Soort van de Brafili3anfche Gevoelige of Schaamkruiden by den beroemden Breyn, zynde hetzelve een dei breedst-Bladigcn. m dit Gewas is een byzondere blyk van de Almagt van den Schepper, welke onze redeneering paaien ftelt: want daai men byna altoos de Vinbladen, ter wederzyde van den Steel, egaal ziet groeijen , heeft hiel doorgaans een der onderfte Blaadjes , aan di eene zyde , geen zestiende of twintigfte pai der grootte van het andere. Waarom, maj men zeggen , is hier de toevloed van Sappel naar den eenen kant zo veel minder? Nog ruim zo duifter is de oirzaak der Ge voeligheid van 'deeze Gewasfen , door welke al te diepe overpeinzing een Malabaarfe Wys geer, zo men ter goeder trouw verhaalt, zyi Verftand verboren heeft. De enkele Veer kragt der Vaste deelen hier ten behulp te nee men, met Bontiüs, die zulks door het weg fpringen der Zaaden in de Ezels-Komkommers. wanneer men die aanraakt, tragt te verklaaren i (13) Mmefj aeul. Fol. conjug. pinnat, partialibus bijugii lijiirr.is minimis Mimofa Caule aeul. Fol. geminatii &c. 8 Lugdb. +71. .Efchynomene Spin. prima S. Bralil. latifoba Siliquis radiaüs. BKIVN Cent. }l. T. li. TM.W. -Eért Ee 3 11, DML. VI. SïUS. III. ftFDEF-t., XXI. HOOFDSTUK mi. f'limojê, Sfnjïttv». Gei oelig», c r i l t I I i '«  44° Yeelwyyige Heesters. UI. &fdkl xxi. Hoofdstuk. xrv. Mim'/a Schaamachtige. i ] 1 ï een Draad les , en hetzelve fpringt open tot vier of vyf Hokjes, ieder een platachtig ovaal Zaad bevattende , dat klein is en aan beide Oppervlakten met een rond Perkje getekend (*), (14) Mimofa die gedoomd is, de LirJen byna Fingerachtig gevind hebbende , met eene Stekelige Steng. Deeze is Mimofa met gevingerde Bladen getyteld geweest, en wordt Heefterachtige ge* dcornde, die laag van Gewas is, met rondbolBg getrapte Haauwen , by Pt om 1 er getyteld. Het is de derde Gedoornde Schaam-Heefter van Breyn, uit wiens Afbeelding de Vingerachtigheid der Vinbladen zeer bfykbaar is. Menigvuldige zeer kleine Blaadjes, naame'yk, Vederachtig aan Steeltjes wederzyds geplaatst, maaken ten getale van agt of tien met elkander Je figuur van een Waaijer van Paauwen-Veders rit. 't Gewas is een Heefter als de Roozejoompjes. met veele ronde Takken, die een teer ruige donkerroode Schors hebben, zo wel als de Bladfteelen, c.:e aan den Tak niet alleen met (*; Brits Cnt. I p. n. Ivmam tekent sin, dat de Bloemen in deeze Soort Vyfinsnnig zyn. (14J Muttfa acnL Fol. fubdigitaris pinnaris, Cau'e h'spi. Jo. Mimofa Fol. digiratis, FoliolU pinmtis &c. H. Cüf. zci, Ufif. 144. Mimofa humais Frutescens et lp:nofa , flU longiotxf.s. turn. Sp. 17. Ie. tot, jï.fchyr.omene Spinofe ■Ra , Siüqui» patri* eefcimr'S EFiïK Cast, +0. T. it. Efchvn. fpinofa , fiore g'obolo. aibida &c. Co<*m. Brnrt. It . <7- T. 19.  Polycamia. 44- met twee haakige fcherpe Doornen zyn gewapend, maar in de Oxels ook verfcheide fmalle Stoppeltje* hebben. Tusfchen deeze komen deK Bloernfteeltjes voort, van drie tot zes en fom-* tvds meer by elkander, hebbende kleine Bloemhoofdjes, en de Haauwtjes zyn dun, in drie hokjes verdeeld. Aangaande de Vrugtmaakende deelen , zegt de Ridder; dat de Kelk is Trechterachtig, in drieën gedeeld, zonder Bloemblaadjes: 't getal der Meeldraadjes vier, die zesmaal zo lang als de Kelk zyn en regtopftaande: het Vrugtbeginzel rondachtig, de Styl Etsvormig, iets korter dan de Meeldraadjes en de Stempel fpits. **** Met dubbeld gevinde Bladen. A5) Mimofa die ongedoornd is, en Paarfteelig met een Klaauwier aan 't end; de Blaadjes yan twee Paaren aan ieder Steeltje. Tot deeze Soort wordt t'huis gebragt, de Haauw- f,«, Mimofa inermis, Fol. coiyngatis Cirrho terminal!, t iïnlis biiuei* Gignobium fcmdens Ciaviculatum. BROWN. jT^T^^o^. BURM. m i» ^feoln. maximus perennis, Folio decompoiito te. *™>c?~'£ Arbor Siüquofa, juglandis foho, BraGbana &c. C. B.Pm. i . „,,„,„, Amh. V. p. s. T. 4- Putsth: 40+. Faba manna. B-U.mPH. y • VlZ.,l. «44- Seri» Kaku-Valii. Hort. Mal. p. T. i», i}, '34. Bcrm. Fl. Pd. P- tt» fhafeolus non Otbts te. fl.UK. r-byt. 211. f. 6. Ee y IU Dlïl. VI. STUK. Mi FDEEL. XXI. OOFD« ruK. ttnoik,'*. xv. Mimofa icandens. Klimmen* le.  PoLYGAfcflA. 4j f30) Mimofa met Stoppel-Doornen, van lang te als de Bladen, die dubbeld gevind zyn; de Bladfieeltjes zespaarig, de Takken glad. Deeze , wegens de groote fpitfe Doornen fchroomelyk om aan tc raaken, fchynt in de beide Indiën te huisvesten. De Amerikaanfe heeft ronde gefteelde Bloemhoofdjes, gelyk de volgende, maar in 't midden met een klein tweekleppig Blikje, zegt Linn^üs. (31) Mimofa met Stoppel-Doornen en dubbeld gevinde Bladen; de Bladfieeltjes vierpaarig met een Klier tusfchen de onderfte, de Vinblaadjes zestienpaarig ; de Bloemhoofdjes Klootrond. Deeze gelykt zeer naar de voorgaande, maar heeft de Doornen een weinig korter; de Takken ruigachtig; de Vinblaadjes geaderd en het Bloemfteeltje is effen onder de Bloemen eenigermaate geblikt. Op Jamaika heeft Do&or Browne dit Gewas, dat zowel als het voorgaande met dubbelde Doornen gewapend is , waargenomen. De (30) Mimofa Spinis Stipularibus, LongituJine Foliorum, Fol. bipinnatis , Parrialibus (èxjugis, Ramis lavibus. Acacia Maderaspatana, Fol. parvis, Aculeis e regione binis pragrandibus horrida, Corrice cmereo. Pluk Alm. 3. t. 121. f. 4. ladz,43S.  458 Vee lwy vi g e Heesters. III. Afdeel xxi. Hoofdstuk. Eenhui sip. xxxvii. Mimofa figra. Tiaa^e. Bloempluim uit, welke even als de Steng gedoomd is, eh op lange Steeltjes als bezet met Braamboozen , wier Knopjes zig ontfluitende een geftraald Bloemhoofdje maaken , van Blommetjes rondom met Pluis, byna, gelyk in fommige Soorten van Kruiskruid of dergelyke famengeftelde Bloemen. Men heeft 'er enkel Takken van, die uit Oostindie overgezonden zyn, en de Vrugt was nog niet bekend, Als eene Verfcheidenheid is de Kruipende Gedoornde Acacia van Plumier, met allerkleinfte Blaadjes, hier t'huis gebragt. (37) Mimofa die gedoomd is en glad; de Bladen dubbeld gevind met gepaarde Doornen, en één regtopftaande tusfchen ieder paar Bladfteelt jes. Deeze is, onder den naam van Vyfde gedcornde Atfchynomene of Schaamplant by Breyn afgebeeld. Aan den gemeenen Bladfteel heeft het Gewas ongevaar zes paaren van Bladfieeltjes, bezet met een menigte van Vinblaadjes. Aan de Stengen of Takken zyn gepaarde korte kromme dikke Doorntjes hier en daar verftrooid, zo wel als aan den gemeenen Bladfieel, tusfchen ieder paar van Bladfieeltjes, en f37) Mimofa aculeata. Urvis, Foliis bipinnatis oppofite acueatis, Spini ercéïa longiore inter finciula partialia. Am. Acad, [V. p. 274- jEfchynomene Spinofa Quinta. Fol. Acaciae latioibus , Ftondibus longisiimos Aculeos habentibus. Breyn0 "ent. I. p. 44. T» 20.  PoLYCAMIA. 459 en uit derzelver famenvoeging ryst een lange regce , dunne Doorn. De Bloemhoofdjes zyn Klootrond; de Haauwtjes Vliezig famecgedrukt, ■ geleed en ruuw. In de Tuinen van Europa' groeit deeze Soort tierig , maar is traager van famcntrekking, zo op 't aanraaken als by avond, dan de anderen zegt Breyn, die dezelve by 's Gravenhage, in één Jaar, drie Ellen hoog opgefchooten hadt gezien , met een ronden Steng of Stam, van een Vinger of Duim dik. (38) Mimofa die gedoomd is en ruuw; de Bla. den dubbeld gevind met gepaarde Doornen, en één die regtop Jlaat tusjchen ieder paar Bladfieeltjes. Deeze is , onder den naam van Vyf de Gedoomde Mfchynomene of Schaamplant, door Commelyn in Afbeelding gebragt. Breyn heeft ook een Blad,met de Doornen, daarvan vertoond , zeggende dat de Blaadjes naar Vogelvederen gelyken. Hy noemt het een Brafiliaanfch Gewas, Het groeit ook op Jamaika en te Vera Cruz in de Westindiën. Behalve de Vinblaadjes, wier getal menigvuldig is aan veertienpaarige Steeltjes , is hetzelve geheel ruuw (38) Mimofa aeul. hirta, Fol. Mpinn. opp. aculearis, Spini ere&l longiore inter fitigula partiaüa. Mimoü Caule Fruticofo &c. MlLL. ï>it~l. T. 122. f. 3. Mimofa Frutescens Spinofa et aculeata. ekoww Jam. 253. AlkWjn. Soinofr Quarta. Bbeïn Cent I. p. 4S. t. io..Efcuyn. SpinofaQuinta. Comm. Htrt. i. p. 59. t. 30. li. Ujlia. vi, Siaa. hl \fdeel.' XXI. lOOFDTUK.lUntikj*. CXXVHI. Mimofa isperata. Ruuwc.  HL Afdee xxi. Hoort STUK, • Etnbi *[t. xxxix. Mimofa Intfta. Krouibla« dige. ] 1 1 i ] 460 Veelwyvige Heesters. ruuw op 't aantasten en gevoelig. De Doornen komen nagenoeg met die van \ voorige ■ overeen. De Bloemen maaken ronde Hoofdjes, uit welken de Zaadpeulen voortkomen die befprengd zyn met ftyve Haairtjes, rood' achtig van Kleur. De geleerde Breyn vraagt, of deeze ook net Gewas zy, waarvan Rochefort in zyn befchryving der Voor - Eilanden van Amerika verhaalt, dat de genen, die de Land-Enne tu.fehen Noord, en Zuid-Amerika, van Nol bre de Dos tot aan Panama, doorgereisd hebben aldaar geheele Bosfchen vonden van een Geboomte, X welk op 't aanraaken zyne Takken en Bladen, met een groot geraas, zodanig famentrok , dat het Loof Eaar een Kloot ge? leek. Dit fchynt tegenftrydig met de hoedanigheid der meefte Mimofaas, welke haar Loof op 't aanraaken, flap laaten hangen of op den Grond vaner, Die Schryver meldt niet of het Gewas gedoomd ware dan ongedoornd: fvn o£ fptnbladig enz. Men kan 'er derhalve'nieJ Ut opmaakeD. ecs (39) Mimofa die gedoomd is , met dubbeld gevinde Bladen, omgekromde Finblaadjes , een (19) Mimofa aeul. Fol. bipinn. K-« i,^ Caule an,. ato, s.,pul« aculeo longioribn,. Mimofa A^Z "B parus folicariis &c. H. Cl,ff. 10% Ghon. rfaderasparana fpinofa; ?innis ^ Lunulari ^ ^ »rum adumcum larus vergeme, Fluk. Alm. 1 t » r nrüa. Hort. Mat. VI. p. 7, r. 4. 2'  in. Afdeei XXI. Hoofd ITüK. Eenku. mge, XUt. Mimofa Ceratonia. Rjndbladi£e. •rielI.D. iii. stuk, bl, 6+6. 1 < j r 462 Veelwtvige Heesters. gevinde Bladen en een vierhoekige Steng met kromme Doornen; de Ra&uvten vier• kleppig hebbende . Volgens den vermaarden Loefling, die deeze in Zuid - Amerika waargenomen heeft , zyn de Bloemhoofdjes rond en'paarfch van Kleur,- de Haauwen fmal, hoekig, £|SVormig overlangs met vier Klepjes opfplytende, waar van de bynaam. Deeze Soort is een Kruidig leggend Gewas, met vierhoekige Stengen de Bladen dubbeld gevind, met drie paaren'van Bladfieeltjes in de Leidfe Akademfe-Tuin waargenomen. Kromme Doornen zyn over de Steng, Blad- en Bloemfteelen, verfpreid. Het heeft zyne afkomst van Vera Cruz. (4-0 Mimofa die gedoomd is, met dubbeld ge. vinde B'aden, de Bladfieeltjes vyfpaarig, de Finblaadjes driepaarig en drieribbig. Het Loof van deeze gelykt, min of meer naar dat van den Boom , die den naam van Ceratoma of St. Jans Brood voert * pLU mier , die 'er de Afbeelding van geeft gc" uigt dit zelf, en noemt het Gewas Kruipende .edoornde Acacia, met Witte Bloemen enSt ans Brood Bladen. De rondheid der Vinblaad.' jes £») Mimtf' 3CU'- Fo1- b'"Pfnn. quinquejug,. ,uE,s P,nnil „inervi,-, M iepL UL'lCï*. »1. Siliqu*. plum. Sp. i7. u. '  46+ VeelyvVvice Heesters. I1L AFDEEi XXI. Hoofd- ï7u~. Cf.-. | i Deeze beide Soorten zyn 'er, zonder nadere "omfchryving, door den Ridder bygevoegd, die ten opzigt van de ^Iimoiaas in 't algemeen aanmerkt, dat fommige Soorten eene eenbladige anderen een vyfbladige Bloem hebben: da: eenigen viermannig, anderen vyfmannig, tienmannig , veelmannig en enkeloroederig zyn: dat fommigen eenige Bloemen zonder Meelknopjes hebben : dat de Haauwen Vliezig of Korstachtig, of Lederachtig, ofVleezig, ja zelfs fomtyds Bezieachtig zyn. Welke ve'rfchillende Vnigtmaakingen zyn Ed. wenfchte, dat de Kruidkundigen oplettend befchryven mcgten. Ik voeg 'er by, dat de Bloemen in fommigen Aairswyze, doch in deraeeften Bolswyze vergaard voorkomen, en dat deeze Bloemhoofdjes zelf de Haauwen uitgeeven, die dikwils byna volgroeid zyn , terwyl het Bloern:oofdje nog beftaat. Onder de Tweehuizigen van deeze Klasfe comen nog twee Gcflagten in aanmerking, naanelyk eerst het gece den naam voert van A n t h o s p e a m u m. Amberfrjuik. Hier is de Kelk vierdeelig zonder Bloemblaadjes : de Tweeflagtige Bloem heeft vier Meeldraadjes en twee Stylen. Ook komen 'er Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen op de :elfde Plant of op verfchülende Planten voor. Twee Soorten, beiden van de Kaap afkom, tig, zyn 'er in begreepen, als volgt. CO Am--  BLADWY Z E R. Bqrtfrruik. . e, ^ I BcrTchbesfen: . d. 483 Bofchpraatjes. . e. 48 Bofchcouw. . d. 14} ] Bofchvkm. . d. 124 I Braamboos. , f. 215 I Braamen. , f- 22o (Amerikaanfche) d. 496 Brem (Ethiopifche) e. 468 (Laage; . e. 463 (Gemeene) e. 451 • ^Kanarische. e. 455 • (Kandia fche) «, 479 (Spaanfche) e. 445 . (Sceekende; e. 464. ffterk Gedoornde) e. 494 Busboom ofBosboom. ƒ. 225 Buskruid-Kolen Hout. ó 285 Byvoet. . ƒ. 44 C. China-Wortel. ƒ. 361. 368 ] Chmeefcbe Roos. f.401, 405 ] Christus-Doorn. d. 296 J Cistus. . e. 257 ' Coccvgria. . d. 409 CnnchcDilje-Plant. c. 165 < Conesfi-Toom. J. 391 ( Conyza-Boom. f. 90 ( Cypies Pvnboompje. d. 329 ( ( D. ( Dauworms Boompje. e. 31 c Disïelpeeren. . e. 159 c Donderkruid. . ƒ. 86 C DoodKruid. . 231 I fj Doon.kerfen. . rf. 2pj g Dnornwilt;. . ƒ. 340 q Draakenbloeds Palmriet. 4 co G Dragonbloem, . ƒ■ 33 G Droogbloem. . /. 51 G Druifjes-Wilg. . e. 192 Druiven en Rafynen. ^.-,63 Druivenboum. . d. 431 Dubbelblad. . e_ 59 Duinbellï:;. . rf. 271 Duinbe-fen. . f Duin-Wilg. . V \\\ Duivels-Erwten. e. 23S Duurbloem. . f 35 E. Ebbenhout. (Groen) e. 47a Eende Plant. . e. *** Eglantier Roos. . e. 201 Egyptifche Wilg. e. i9i Esfchenboom. (Kaap- -{che> • e. 106 F. •eestbloem. . e. 401 "iuitenboom. . ?. jgp :rankendaler-Druif. J. 351 G. 'agel- • ƒ. 344 Jall-Touwe-Struik. ƒ. 375 Jaspeldoorn. . f. ^i »eele Besfen. . d. 272 Jeiten-Boompje, d. 154 ieitenkruid. , e. 320 ïekker-Roos. , e. •elderfcbe Roos. r/. 41| eiukkige Boom. e. 341 evoelige Gewasfen. ƒ.' 437 limkruid. . f- g2g oede Nagt. . f. 355 oudroozen Veder. rf. 47o ranaatboom. . 181 uineefche Zuuring. e. 410 ulpzaad. , ƒ ^-i Haair-  BLADWYZER. H. Haairiïeekers-Kruid. e. 41 j . Hadig of laage Vlier. d. 424 ■ Hardhout. • d. 21P : Hartogia. • d. 322 Hartsdoorn. . d. 272 Hazelaar. . ƒ■ 231 Heide of Hey. . d. 497 Hey-Brem. . e. 484 Hoenderkruid. e. 18 Honds Besfen. d, 215 Honds-Roos. . e. 210 Honigbloem. e, 169, 3ï2 Houten-Blad. d. 436 Houc van Panava, ƒ. 2^6 Hulst. . d. 166 I. Indiaanfche Vyg. e. 162 Indigo. (Wilde) e. 7 —— Gewas. f. 537. 540 Inkhoorns Wortel. ƒ. 428 Jaagers-Besfen. r/. 488 Japan fche Peper. d. 153 Jasmyn (Arabit'che^ d. 10 . (Geele) d. 21 — (Gemeene) d. 18 , (Indifche) d. 13 S. Salie. . SS Salpeter-Struik. e. 13Ö Samaarbooui. . d. 15a Sandelboom (Witte) d. 162 Sarcocolla Boom. d. 137 Sarzaparille* t ƒ• 357 Schaamkruiden. ƒ■ 437 Schaftbloem. i e. 2^2. Schselkoorn. . d. 129 Schoen-Roos. . e: 403 Schurfcblad. . e, 32 Schwelken-Hout. , d. 419 Schytbesfen. rf. 272, ƒ. 343 Scorpioen-Brem. «• 48 J Sennebladen Boom. e. 27 Senneboom, (Valfche^ e. 5'6 Siri Blad. . 7* Sirie-Struik. . 156 Slangenboom. d. 279 Slangenhout. ƒ• 427 Slangen-Wortel. ƒ• 207 Smeerboom. . ƒ• 253 Smeerftruik. . ƒ. 348 Sneeuwballen. d. 420 Sneeuwbezie. rf. 206 Sodoms-Appel. <2. 247 Spaanfche Brem. ff. 44? Sporken of Pylhout. d. 283: Spuitbloem. . d. 123 Stalkruid. . «-487 Stebe. . ƒ• ifj Siéchas. .' «. 283 Sceekende Palm. ƒ. 389 Winde. ƒ• 353 Steenlinde. . 27 : Stekelbesfen. . d. 347 Stinkboom. . d. 283 I Scink-Stnvik. . ff. ia " I Straalbloem. .; ƒ. 68 1 Strand-Jobenboom. «. 29a. I Struik-VVinde. /. 35a I Syring. . d. 31 1 . (Witte) «. K9 Sumasi. . d. 402 lh . Ja»»-:  B L A D W Y Z E R. T. Taanboom. ƒ. 285 Tafelblad. . d. 386 Tafellakens Boom. ƒ. 286 Tamarifch, . d. 432 van Monomo- tapa. . d. Jjo Thee-Boom. . e. 246 (Valfche) d. 276 St. Thomas-Boonen. ƒ. 442 Thymelsa. . d. 541 Tonderkruid. ,ƒ. 86 Tongeblad. . e. 12 Toortsplanten. e. 147 Tortelduiven-Boom. e. 63 Tournefol. Gewas. ƒ. 247 Touwe-Struik. d. 145 Trommelftokboom. e. 22 j Trompetboom. «. 300 Tuba- of Tuba-Struik../. 373 U. Uurbloem. . s. 404 , V. Vederkruid. I f. 22 Veenbesfen. . d. 494 Venus-Navel. . f. 119 Verwbesfen. . d. 273 Verwloof. . d. 409 Vierhoek-Plant. e. 189 Viorne. . d. 412 Vifchdooder. «. 275 Vleezige Heide. d. 141 Vlier. . d. 424 Vlierboom. . d 417 Vosfebesfen. A. 491 VosfenJruiven. d. 377 Vrouwe- of Princesfe- B'ad. . d. 227 Vuilboom. . d. 282 Vygeboom van Adara./. 407 VygpUntsn. . e. 161 W. Wagenboom. d. rof Warftiuik. • e. 63 Wafch ofSmeerbooropje ƒ.348 Waterbfcsfen. . d. 487 Waterftruik. , d. 349 Water-Vlier. . d. 419 Weegboontjes. 436 Wegedooru. . d. *68 Wilde Kaneel. f 403 1 Wildiuit. . e. 133 I Wilg. . ƒ. 291 Wintergroen. e. 429 Wolkop. . ƒ. 147 Wond-Doorn. ƒ. 461 Wonderboosi. ƒ. 279 1 Wormkruid. . ƒ. 46 Wyngaard. . d. 355 (Driebladige) d. 378 (Vyfbladige) d. 354 (Zeven blad ige) d. 380 Wynruit. . e. 4p Wyntint-Druive», «. 37* y. Yzerhour. . im IJ2 YzertruiJ. . f- 2oZ. Zadelboom. . d. 151 Zanddoorn. . ƒ. 3.Q Zee-Bies. . «.485* Zee-Boonen. f 4i2 Zee-Druif. . J, jgj Zeiven ofVarkeDS-Moes./ 91 Zever-Zaadof Wormkruid./ 46 Zilverboom. . d 93 Zoete-Boonen Boom, e. 3 r Zonneboom. e, 399 Zonne-Vrugt. g.' I4Ct Zuurboom. . d, 453 Zwarte Besfen. d.' 340 Pruim. (Net: K"") . d. 272 Zweepriet. . d. 465  REGISTER. VAN DE GESLAGTEN. Van de Letters, voor de Getallen geplaatst, wyst dhet Vierde, e het V.vfdc en ƒ het Zesde Stuk van het II. Deel. der Natuurlyke Hiltorie, aan. A. j^-brus. . e. 436 Adelia. « f. 336 Mgiphila. . d. 154 Agyneja. • f« 29° Aloë. . d. 445 Amellus. . f. H7 Amorpha. . e. 406 Anagyris. . e. 9 Andrache. . r. 2bb Andromeda. • e. 78 Anthospermum. f. 464 Anthyllis. . e. 491 Aquartia. . d. 135 Aquilieia. • d. 249 Arbutus. ' e- 89 Ar duim. • d. 306 Ariftolochia. . f. 19S Artemifia. . f- 44 Ascyrum. . e. 574 Aspalathus. . e. 466 ^j/a. • e. 275 . f. 101 Ajtragalus. e. f43 Athanafia. . f. 35 Atraphaxis. d. 463 Air opa. . d; a$i Axyris. , f. 216 „<*zata. . d. 183 H Baccharis. , f. Bï Bceckea. . d. 553 Banifieria. . e. 110 £ajr/za. . e. iaö Bajieria. . f. 158 Jïdtü. . f- 32* Bauhinia, . e. n Bef aria. . ■ e. 127 Bellonia. . d. 199 Berberis. . d. 45? Besleria. . e. 208 Bignonia. . e. 301 Blmia, . d. 140 TiMea. . e. 127 Bocconia. . e. 124 Borbonia. . e. 439 Brabejum. . f. 424 Br os f (Ba. . d. 231 Brunia. . d. 32^ Brunsfelfia. . d. 267 Budleja. . d. 142 Buphthalmum. f- n8 Buttneria. d. 307 Buxus. . f. 224 C. I Cacalia, : f. ra h 2, Cör>  REGISTER. Caiïus. . e. 142 Calamus. . d. 44.5 Callicarpa. d. 134 Calligonum. e. 274 Calycanthus. e. 227 Capparis. . e. 232 I Capraria. . e. 320 I Casfia. . c. 14 1 Casfine. . d. 421 Catesbcea. . d. 124 Caturus. , f. 321 Ceanothus. d. 304 Celaftrus. . d. 310 Cephalaniltus. d. 120 Chalcas . e. 57 Chiococca. . d. 206 Chryfocoma f. 29 Cicca. « f. 224 Cineraria. . f. 105 GWott . o*. 143 Ci/ïtty. . e. 257 Claufena. . d. 4^2 Claytonia. d. 280 Clerolendrum. e. 330 Clethra. l c. 96 Cliffortia. f. 377 Clutia. . f. 376 Cneorum. , d. 8^ Colutéa. . e. 5-15 Combretum. d. 471 Conyza. , f. 86 Cornutia. . e. 319; Coronüla. . c. 518 Corylus. , f. jt#i Cotyledon. . e. 116 Craniolaria. e. 293 Croton. . f. 2.4.0 Cunoiia. .. e iof Cupania. , f. 264 Curatella. c. 272 CvfUla. . d. 334 Cjfz/wf. , e. 503 | D. .DatV. . e. 64 Daphne. : d. 531 Decumaria. e. 131 Delima. . e. 2^4 Dianthus. . e. 107 Digitalis* . e. 301 Diosma. . d. 319 Dirca. . d. 544 Duranta. . e. 331 Ebenus. . e. 49 < Echites. . d. 792 Eloeagnus. d. 157 Elephantopus, f. 149 Embelia. . d. ^47 Empetrum. f. 314 Ephedra. . f. 382 -Ep/g«a. . e. 88 -Enca. . d. 497 Eriocephdlus. f, l47 Euclea. , f. g70 Eupatorium^ f. i7 Evonymus. . d. 314 F. Fagara. . d. 151 Flageüaria. d. 465 Fothergilla. e, 273 G. Galenia. , d. 555 Ganra. . d." 470 Genifia. . e. 4^4 Geranium. .' e, 36$ Sivoria. . e. 138 S/ura. . f. i74  REGISTER. Melochia. . e. 364 Menais . d. 225 Menispermum. f. 371 Mentha. . e. 288 Mespilus. . e. 186 Mimofa. . f. 431 Mitchella. . d. 132 Munchaufia. e. 5Ö3 Muntingia.- e. 242 Murraya. . e. 59 itóK/a . f. 405 Musfcenda, d. 226 Myginda. '. d. 172 .Myrica. . f. 344 Myrfine. . d. 309 Myrtus. . e. 171 Ar. Ntphelium. ". f. 229 JSferium. . d. 38S Nitraria. . e. 136 JSfytZanthes. d. 10 O. Oedera. . f 151 Omphalea. f. 219 Ononis. . e. 487 Ophioxylum. f. 427 Ophira. . d. 531 Osbeckia. • d. 469 OrwtM- . f. 121 Ofteospermum. f. 129 Ofyris. . f- 319 Othonna. . f. 136 Ovieda. - e. 222 P. P aliasfia. . d. 382 Pasferina. . ö. 549 Pasfiflora. . f- 175 Patagonula. \ d. 266 Paullinia. . d. 557 Pavetta. . d. 129 Peganum. . e. 133 Penceci. . d. 136 Perdicium. . f. 111 Pergularia, d. 39S Perilla. . e. 290 Petera. . d. 130 Petiveria. . d. 466 Petrea. . e. 311 Philadelphus. t c. 168 Phillyrea,. . d. 27 Phylica. . d. 298 Phyllis. . d. 401 Phyfalis. . . d. 234 | Pzper. . d. 68 i Poinciana. . e. 41 I Polygalu. . c. 422 | Porana. . d. 202 Potentilla. . c. 227 Prafium. . e. 291 Prockia. . c 271 Protea. . d. 93 Prunus. . c. igj* Pfuralea. . e. 547 Pfychotria. . d. 203 Ptelea d. 155 PteronLt. . f. 22 P unica. . e. 181 £• Quisqualis. . e. 63 P. Randia. . d. 181 Rhamnus. . d. ^68 RA»-  REGISTER,1 Rhododendron* e. 70 | Rlms. . d. 402 Ribes. . d. 336 Ricinus. . f- 279 Rivina. . d. 162 Robinia. . e. 5-12 Rondeletia. d, 193 2?q/a. . c 197 Rosmarims. d. 51 Royena. , e. 101 Rubus. . e. 215 Ruscus. . f. 388 iiziffl. . e. 49 5. Salacia. » f. 173 Safe. f. 291 Salvadora. d. 165 Salvia. , d. f5 Samar. . d. 150 Sambucus. d. 424 Samyda. . e. 98 Scabrita. . d. 122 Sccevola. . d. 200 Schmiedelia. d. 554 Securiiaca. ', e. 434 Selago. . e. 323 Seguieria. e. 271 Senecio. , f. 94 Seriphium. f. 160 Sidmtis. e. 283' Siphonanthas. d. 123 Sirium. . d. ifó Smilax. . f. 352 Solanum. . d. 237 Sophora. . e. 1 Spartium. . e. 443 Spirea. . e. 191 i Staphylea. d. 4SO Stehelina. . f. 25 j Stellingia. f. 287 Stoebe'. . f. ,53 Strumpfia. f. 167 Syringa. : d. 31 r. Tamarix. , d. 432 Tanaceturn. f. 44 Tarchonanthus» f. 33 Tetragonia. e. 189 Tfetf. . c, 246 Tournefortia. d. 173 Tragz'a. ; f. 220 Trilix. . e. 231, Triopteris. . e. 115 Trophis. . f. 325: 17. . e* 484 LVeBO. . e. 384 ^. Vaccinium. d. 483 Vatica. . e. 128 Fiburnum. d. 41a /^'o/a. j f. 171 Viscum. . f. 328 Vitex. ^ e. 343, Pitzy . d. 355 Volkameria. e. 335 Waltheria. e. 35S Wcinmannia, d. f56  REGISTER. De Plaat en zyn dus ingevoegd: Plaat XXX. tegenover Bladz. 45 .... XXXI. 67 .... XXXII. , 99 . . . . XXXIII. —. n5 . . . . XXXIV. IJ5 . . . . XXXV. 277 . , . . XXXVI. ■—■ 1 — 399 . . .. xxxvii. ——"—; 423 X , ! Xeranthemum. f. 68 Xylophylla. d. 436 ' Tucca. d. 441 Zygophyllum. e. 59