HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE, BENEYENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING DER BOOMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUIDEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, ■VOLGENS HET ZAMENSTEI» 3 E VAN I 3,, i\ g C. LI N N A E U S. NIEUWE UITGAVE MET 105 PiATEN. "VII* deel. te AMSTERDAM ju v LODEWYK vah ESj ia de Kalvtrïtraat, N°. 96.   INHOUD van dit STUK. GIERDE AFDEELING. De KRUIDEN. I. Hoofdst Dê Eigenfchappender Eenman- niüe Kruiden, derzelver Verdeeling. Byzondere befchryving derGeflagten, tot welken de Cannacorus, Curcuma, CostUs, Galanga, Gember, en dergelyke Kruiderige, als ook verfcheide anderen, inzonderheid die in Zoucigheid uitmunten , gelyk de Salicornia, enz. behooren.'Bladz. X II. Hoofdst. Befchryving der Tweeman- hige Kruiden (Diandria,) dus genaamdom dat zy twee Meeldraadjes hebben, gelyk de Eerenprys, Godsgenade3 het Yzerkruid, de Salie en anderen. ' ^ III. Hoofdst. Befchryving van de Driemannige Kruiden ( Triandria,) tot welken de Valeriaan en veele anderen betrokken zyn. "***" * a (V.Hoofö*  IV. Hoofdst. Befchryving van dé Vier- MAKNiGE Kruiden (Tetrandria tot welken het Schurftkruid, Walftroo, de Meekrappe , Weegbree , Kaarden en veele anderen behooren. Bladz. 225 V. Hoofdst. Befchryving der Vyfmanni- ge Kruiden (Pentandria,) waar onder de zogenaamde Ruuwbladige , ah de Zonnewende, het Osfetong , Hondstong , Muizen - Oor, Longekruid, SmeeTwortel, Wafchkrurd, Bernagie,' enz. Verder de Primula Veris , Auriculaas, het Varkens Brood, Wederick, Guichelheil, de Winde, Klokjes, Wonderbloem , het Wollekruid , Doorn - Appel, Bilienkruid, de Tabak, Nagtfehade,Spaanfche Peper, Haanekam, Maagdepalm, het Worgkruid en Hondsdood, de Gauzevoetüeete, het Loogkruid, de Gentiaan, benevens veele andere minder bekende Kruiden. — 4I4 AAN-  AANWYZING derPLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden. Plaat XXXVIII. Afbeelding van Tweemannige Kruiden, tegenover Bladz 109 Fig. 1. De Paderota racemofa. M.xio. Letter a de Bloem: b het VrugtbeginzeL — 2. Het Piper Capeufe. bl. 184. Plaat XXXIX. Afbeelding van VlERMANNIUE. ■ Bladz. 257 fig. De Knautia, waar van by A een Wortelblad vertoond is , by B een Stengblad by C een Takje met de Bloemen : by D een, Kransblomtnetje en by E een middel - Blommetje. bl. 258. Plaat XL. Afbeelding van Vier- mannige. ■ ' ■ Bladz. 361 Fig, 1. Een Kaapfch Gewas , door my Crinita of Haairfter genaamd, bl. 362. Een Blommetje daar van vergroot by a.' 2. DeStruthiola vir^ata van de Kaap. W. 364. Een Blommetje daar van vergroot by B. Plaat XLI. Afbeelding van Vier- mannige. ■ Bladz. 391 Fig. 1. Het rondbladigFonteinkruid,Po- tamegeton , van ons Land. bl. 392. — 2. Het doorbladige dito. bl. 393. — 3- De Ruppia , of een andere Soort van Fonteinkruid. bl. 407. * 3 Plaat  Plaat XLII. Afbeelding van Vyf- m-innige Kruiden. tegenover Bladz. 53P Fig. 1. De Convolvulus obfcurus, een Soort van Winde uit Ooftindie. bt. 539. — 2. De Ipomoia piiofa of Gehaairde Trechter -Winde, een Ooft'ndi- fche Plant door my dusgenaamd, bl.575. By a is deszelfs Bloem , by b de Styl en by c een Meeldraadje, inet iterke Vergrooting, afzonderlyk vertoond. Plaat XLIIl. Afbeelding van Vyf- MtvNNIGE. ——• Bladz, 70£ Fig. Een Celojia Japonicaoï Japanfche Haanekam - Plant. bl. 702. »— 2. Het Achyrcmthes, thans Illecebrum Lanatum uit Ooltindie. ibl. 708. — 3. Het Illecebrum Indicum , door my aldus genaamd en uit Oostindie bekomen. bl. 7r$. Plaat XLIV. Afbeelding van Vyf- maisnige. Bladz. 745; gig. De Asclepias Gigantea, een Oostiodifch niet onbekend Gewas, doch zeer aanmerkelyk , om dat deszelfs Vrugt een Soort van Zyde uitlevert. bl. 751. Mjij ziet daar van by A een Takje met Bloemknoppen; by Been geopende Bloem aaninerkelyk vergroot, om de zon Jerlinge geftalte aan te toonen. De Vrugt is in de Natuurlyke grootte afgebeeld by C , en geopend met het Ziad , dat afzonderlyk met zyn ZydePluis voorkomt by D.  REGNUM VEGETABILE. HET RYK der PLANTEN. VIERDE CLASSE. H E R B M. KRUIDEN.   BESCHRYVINÖ DER PLANTEN, VIERDE AFDEEL1NG. De KRUIDEN. I. HOOFDSTUK. De Eigenfchappen der Eenmannige Kroibest3 denelver Verdeeling. Byzondere befchryving der Geflagten , tot welken de Cannacorus, Curcuma, Coftus, Galanga, Gember, «re dergelyke Kruiderige, ah ook verfcheide anderen , inzonderheid die in Zoutigheid uitmunten , gelyk de Salicornia, enz. behooren. Kruiden, die, volgens myQ < n > Ontwerp, de Vierde Af deeling uit- < > rhaaken in de Natuu*lYke <^VV«8? Orde der Plantgewasfen, zyrï voorheen, door my, genoegzaam van deBoomen en Heefters onderfcheiden. Zy hebben of een Jaarlykfen of overblyvenden Wortel, welke in 't Voorjaar nieuwe Bladen, Steden, Sten-  IV. Atdeel i. Hoofdstuk. Einviy (*) Invifie nimium Pueiis, gratarque Magifttis, Clara Prometheo munere Ligna fumus : zegt MARTIAU* »an'de FtruU, g. Eenmannige Kruide». gen of Struiken uitfehiet, doch, hoewel fomtyds lievig en van aanmerkelyke dikte, in 't algemeen van eenezagte, vooze, Waterige of Sappige hoedanigheid. In eenige weinigen is de Steng byna Houtig of Boomachtig, gelyk in de Hennip , van wier Steelefl men de zo bekende en nuttige Zwavelftokken maakt, en het Koolzaad, welks Stoppelen als Hout branden. Volftrekt Houtig te zyn is met den aart van een Jaarlykfch Gewas byna tegenftrydig. Men ziet zulks in de Boomen en Heefters, wier Looten een Jaar oud worden , eer zy de natuur aanneemen van Hout. Hier in beftaat dan het voornaame verfchil der Kruiden van de Heefiers, terwyl 'er onder zyn , gelyk de Zonnebloemen , die men niet dan tot de Kruiden betrekken kan en welke nogthans alhier niet alleen Boomachtig opfchieten, tot wel tien Voeten, maar in de Westindiën , zo men verhaak , tot twintig Voeten hoogte. Dergclyke manier van Groeijing heeft plaats in fommige Kroontjes-Kruiden (Umbellatoe), gelyk de Ferula, die een Steng fchiet van vier of vyf Ellen hoog , welke, tegen t'end van den Zomer, zo Houtig wordt, dat men *er eertyds tot Wandelltokken en tot Staven der Schoolmeefteren of Rottingjes om de Kinderen te kastyden , gebruik van maakte (*). Veele  MöNANDRïAs 3 Veele Kruiden overtrefFen dus in uitgeflrektheid van Loof de meefte Heefters : des het niet oneigen zal zyn , eenigen, om voorge- ] melde redenen, tot nu toe gefpaard , nog hier': befchreeven te vinden. , De Eerfte Klasfe van het Stelzel der Sexen bellaat byna geheel uit Kruiden. Zy bevat de Eenmannigen , dat is zodanigen, wier Bloemen maar een enkel Meeldraadje en Stempel hebben, wordende, om die reden, Monandria geheten. Dezelven zyn in twee Rangen on« derfcheiden , te weeten van de genen die de Stylen of Stempels enkeld en die dezelven dubbeid hebben, wordende de eerften Eenwyvige (Monogynid) de laatften Tweewyvige (Digynia) getyteld. De meefte Planten zyn 'er in begreepen , welken de Hooggeleerde Heer A* van Royen P'almee ringentes genoemd , en in de Vierde Rang van zyne Eerfte Klasfe geplaatst heeft; waar onder de Gember, Galanga, Kardamom, Kurkuma en andere Oost- en Westindifche Drogeryën. 't Getal der Geflagten , hier in voorkomende , is vyftien , vier tot de Tweewyvigen en elf tot de Eenwyvigen behoorende, waar van het eerfte den naam voert van C a n n a. Bloemriet. De Geflagtnaam betekent, in 't Latyn, eert dik, hol of Rotting-Riet, hoedanig men tot - Pypen, Fluiten en dergelyk Speeltuig gebrulA 2 keft ij. Dl«„ vii, stos- IV. \FBEEti i. iOOFDTUK. ia.  Afdeel, i. Hoofd» stuk. Eenwy. t Cannt Iniica. Breedb dig. 4 Eenmannige KruidEH. ken kon. Hedendaags geeven de Franfchen nog aan een Rotting den naam van Canne, welke daarvan afkomi'tig is. Deeze Plant, echter, verfchaft geenszins de gewoone Rottingen: ook is 'er niets in, dat zweemt naar de Kalmus : gelyk zou fchynen uit den gewoonen naam Cannacorus, die door Tournefort tot een Geflagtnaam was gebruikt. Doch zy heeft, wegens de Struikachtige groeijing, eenige overeenkomst met de Pifang of Banannen - Plant, (Müfa) zynde daarom met dezelve en met de zeven volgende , door den Ridder , tot eene natuurlyke Orde van Scitamina betrokken geweest (*). De Kenmerken zyn een zesdeelige Bloem, die regtopftaat, de Lip in tweën gedeeld en omgekruld hebbende, met een Lancetvormigen Styl, die aan de Bloem aangegroeid is en een driebladigen Kelk. In dit Geilagt komen drie Soorten voor, die allen uit de andere Wereldsdeelen afkomftig zyn, als volgt. (i) Bloemriet met Eyronde, aan beide enden fpitfe, geribde Bladen. ia- Deeze Soort, die onder de verzengde Lugt- ftreek, (*) Zie Linn. Thil. Botanica p. zj & het II. Deels I. Stuk vin deeze Natuurlykt WJiorit, bladz. 177. (1) Cama Fol. ovatis utrinque acuminatis nervofis. Syst, Nat. XII. Gen. 3. p. 50. Veg. XIII. p. 49. Cannacorus. Rumph. Amb. V. p. 177. T. 71. f. i. Arunda Indica lati« fulia, C. B. Pin. 19. lob. Ie. 5«.  MONANDRIA. 3 ftreek , in alle de drie Wereldsdeelen, buiten Europa, voorkomt, wordt ook wel Flos Cancri genoemd, wegens de roodheid en figuur van de Bloem. Men geeft 'er, in 't Maleitfch, den naam aan van Daun Tasjibel, dat is Paternosterkruid , om dat de Moorfe Paapen en Roomfchgezinden van de Zaadkorrels Paternosters maaken , zegt Rumphios; rygende die, wanneerze half ryp zyn, aan een Koperdraad, er ze dan droogen laatende. Dus worden die Korrels hard, zwart en glad, gelyk Yvoor, en haare rondheid maakt, dat men ze voor Kraaler zou aanzien. 't Is een Plantgewas met dikke Stengen, tei hoogte van vyf of zes Voeten, waar aan over hoeks Bladen groeijen , die eens zo lang al; breed zyn, en dus van eene Eyronde figuur. met een fpitfe Punt, van agteren twee Kwabben hebbende, die de Steng eenigermaate omvatten (*_). Deeze Bladen vallen wel een Voei lang en een half Voet breed. De Kleur i; blygroen: zy zyn glad , en, behalve de over langfe Rib of Steel, met veele kleine Ribben als Adertjes, fchuins van dezelve af, doortoo- gen, (*) Volgens de bepaaling van den Ridder , in Phil. Bet. p. 42, gemaakt, is een Fslium tvatum aan 't agter-end rond (Bifi fegmemo Circuit circamfcrlpiZ;) 't welk ook in deezi plaats heeft , ge!yk uit de Afbeelding en zo uit verfclii Planten als uit myne gedroogde Bladen blykt : hoe kunaen dm deeze Bladen aan beide enden fpiis zyn ? A 3 Ho DSEI-. VII. STUg, IV. A.fdhel' i. Hoofd» stuk. Mmtgynia.  M o.n a n 1) a ia. jjff denkelyk voorgefteld, of zy niet als eene Verfcheidenheid tot de voorgaande te betrekken ware, doch naderhand meent zyn Ed. daar in een weezentlyk verfchil te hebben waargenomen; dat naamelyk één der zydelingfen van de; drie binnenfte Bloemblaadjes zig ombuigt, zo dat hetzelve het middelde wordt. Voorts zyn de Bladen fmaller en gedeeld. Men vindt ze in Zuid-Amcrika. (3) Bloemriet met. Lancetswyze gejleelde Bladen, die niet geaderd zyn. Deeze verfchilt aanmerkelyk van de anderen, en fchynt haare Groeiplaats te hebben inNoordAmerika. Zy heeft de Bloemen grooter, naar die van de Water-Lifch gelykende; de Bladen fmaller en blaauwachtig of Zeegroen, volgens de aanmerking van Dille ni ds. In de Elthamfche Tuin groeide dit Gewas tot twee Ellen hoog. Het droeg driekantige Zaadhuisjes gelyk de overigen, doch met flapper Doorntjes bezet. Van de eerstgemelde Soort zyn aanmerkelyke Verfcheidenheden, ten opzigt van de Kleur der Bloemen , bekend. Door P. Hermannus worden 'er, in zyne Lyst van den LeidIchen Akademie-Tuin , in 't jaar 1687 uitge- ge- (1) Cmna Fol. Lanceolatis &c. Caunoides. Hort, Clif.' 4S8. Cannacotus glaucophyllus aiuplione flore &c* ËU. Elth, 69. T. 59. f. «9. A 4 ' Ho deel, VII, Stuk, IV. Afdeel, 1. Hoofdstuk. Momgyii~4, iu. Canna 'lauca, Blaauw» ichtig.  t Eenmannige Kruide». IV. 'Afdeel. i. ' Hoofdstuk. Etnvjyvige. geven, vier aangetekend; waar onder driederley roode, en een geele geftippelde, voorts een Smalbladerige met geele Bloemen, zynde Hier de tweede Soort. In 't Werk van Weïnmann komen alle deeze Verfcheidenheden voor, doch allen met geaderde en geene met gefteelde Bladen. Deeze laatfte Soort, niettemin, bevindt Big ook in onze Openbaare Kruidhoven. A m o m u m. Li nnjeusgebruikt dit woord, dat, hoe berugt ook onder de oude Geneeskundigen, thans als een byzondere Drogery niet zeker bekendis, voor een Geflagtnaam > om de Gember, Kardamom en andere Speceryën te bevatten. D i o scoRiDEs,die aan het Armenifche Amomum den voorrang geeft, boven dat van Medie en Pontus, zegt, dat deszelfs Hout eenc geele Kleur hadt, zynde zeer fterk van Reuk. Hy geeft 'er Bladen als van de Wilde Wyngaard en Druifagtig Zaad aan: des fommigeh een Soort van Aalbesfen, anderen de Roos van Jericho, anderen de ruikende Geranium , anderen zeker flag van Wilde Peper, daar door verftaan hebben. Ondertusfchen was het van eene heete eigenfchap en droog: weshalve men'er, inde Geneeskunde, verfcheiderley Speceryagtige Zaaden; gelyk de Staartpeper, Kruidnagelen, enz. doch zonder eenige zekerheid, voor genomen heeft. Lemert zegt, dat de Vrugt van. t Amomum rond is als een Druif-, en eenige JfcherA  MONANDRIA- 9 fcherp Kruidige Zaadjes bevat, groei jonde tros wyze aan een Oostindifchen Heefter. In WfUNmAnüs Kruidboek vindt men een Gewas, met Druifagtige Vrupten, onder dien naam vertoond. Ook fchynt Geóffroy hetzelve als bekend aan te merken ; doch niettemin blyft het geheel onzeker, welke Plant eigenöyk door Diescor.des daar mede gemeend zy, en mooglyk zullen de vier \Specery6n , in dit Gefiagt bearecpen, in kragtefi daar mede wel eenige overeenkomst hebben. Zo het een woord var GriekHie afkomst was, dan zou het een onberispelyk of onfeilbaar Middel fchynen te bc tekenen. Van dit Gefiagt zyn de volgende Kenffler ken Het maakt een Bloemftcng , uit veel cnkêlde Schubben famengetteid, ieder van we ken een Bloem uitgeeft, die éénbUidig is, tx daande uit een kort Pypje, dat den Hand vei deeld heeft in drie Slipp-m, de middeldegroc ter dan de anderen. Het Honigbakje is oc eenbladig , ingeplant in den grootften Jfahai van de Bloem. Het Meeldraadje is langwc pjer gelykende naar een Slip van de, Bloem, t heeft een aangegroeid Meelknopje. Het Vwg beginzelis rondagtïg, beneden het Bioemkasjc de Styl Draadagtig van langte a's het Mee draadje; de Stempel ftómp : het Zaadhuis Lederagtig, bynaEyrond, driehoekig, metdv Hokjes en drie Kleppen: waar in veele Zaadj* Vier Soorten zyn tot dit Gcflagt betrokke A 5 ï^, DEEL. VII. STOK. \n.-U 1. k n b t- 1- ie ie s. KJ dc  IV. Afdeel i. Hoofdstuk. i. Amomum Zingiher. Gember. i ] ] c c . d a e A Bl 10 Eenmannice Kruiden. de tamme en wilde Gember of Zedoar, naamelyk , benevens de Kardamom en het'Paradys-Zaad. CO Amomum met de Bloemfteng naakt, de Kolf Eyrond. Met deeze Soort wordt de eigentlyke Gember-Plant bedoeld, wier Latynfche naam, Zts* giber , van 't Arabifch woord Zengebil afkomftig fchynt te zyn. By ieder Natie in Oostindie heeft zy bykans een byzonderen naam. De Malabaaren noemenze Infche of Imgi, de Ma leijers Ahya, de Javaanen Djahy, die van Ternate Goraka. Volgens Rumphiüs heeft men, in Oostindie, een groote en kleine Gember-PIant, waar van de eerfte , ten aanzien van den Wortel, in witte en roode onderfcheiden wordt; maar iet Gewas is eveneens. Het groeit by de drie Zoeten hoog , met drie of vier regte, ronde Cruidagtïge Steelen, waar fmalle Bladen beurtngs aan zyn , naar die van Riet gelykende, en half Voet lang, een Vinger breed, glad) n overlangs met fyne Aderen geftreept. Aan e witte zyn zy wat korter en regt groen, an de roode langer en donker groen; in beiden (0 Amomum Scapo nudo , Splca ovatS. Syst. Nat. XII. M. 2. f. 50 Vlg. XIII. p. +9. zïngiber maju3. •*■ V. p. „«. T. 66. f. ,. Zingiber. C. B. Pin. 3, 10wn. Jam, II9, jnfchi, Htn% MgL XJ aj> ^  MONA NDRIA. |ï den Speceryagtig van Reuk en Smaak. De Wortelen zyn knobbelagtig, gelyk men dit aan de Gember , welke in de Winkelen verkogt wordt, genoegzaam kan zien. Die van de roode Soort hebbenze wat dikker en meer geknopt, van buiten roodagtig, zynde zo fcherp niet van Smaak als die der witte Gember. Wanneer men de Plant een Jaar of langer ongemoeid laat liaan, dan geeft zy tot den Wortel byzondere Steelen uit , van ongevaar een Voet hoog , met een Kolf of Knodsje aan 't End , dat een handbreed lang is en naauwlyks een Duim dik, uit groote Schubben famengevoegd, die groen blyven, doch met geelagtigc kanten in de witte Soort. Tusfchen deeze Schubben komen de Bloempjes uit, als eer geopend Helmpje van drie uitwendige en ook zc veel inwendige Blaadjes gemaakt (*). De eerst eemelden zyn witagtig en fmal, maakende hei bovenfte als een Helmpje over de Bloem en dc onderden als twee Hoorntjes. De Bloem waar van 'er maar twee of drie te gelyk voort komen, heeft een Speceryagtigen Reuk, naa dien van Gember trekkende. Het geheek Knods (*} Dit zegt RumphiuS , doch uit het gene onmiddely daar op volgt , met zyne Afbeelding vergeleeken, fchyr, !-et dit "er maar dne Bloemblaadjes of Slippen van de Bloei: ?yn, heiende hy , waatfchynlyk, het Meeldraadje, dei Stamper en het Honigbakje , voor de dtie inwend.gen ge siomen. 15. UitU VII. STUK, IV. \fdeel.' 1. Hoofdstuk. Monogym üa. ï 1 1  IV. Afijell. Hoofd- stu !c Etnwy- i j 1 1 j 16" Eermakuige KrUIDEïï. ze waren de kleine ronde, naar 't oordeel vatf Rumphius, Iiéflyker van Smaak, dan de allerkleinfte driehoekige, van deMalabaarfeKust, en veel beter dan de groote langwerpige, groeiende in de Bosfchen van 't Eiland Java. Ook heeft Linnjeus van deeze Soort gezegd , dat dezelve in het aJIerdigtst bcfchadawdc vaa indie , aan den Slykerigen Voet der Bergen, huisvest; waar men nog verder bygevoegd heeft, op Moerasfige plaat/en ? Zelfs moet menze op Ambon terltond plukken, zo dra zy haar vol. komen e grootte hebben ; alzo zy anders ligt lerclerven door 't fpattcn van den Regen, deivyl zy zo laag ftaan: gelyk Rumphius aan. In Oostindie wordt de kleine Kardamom veel gebruikt om by de Pinang te kaauwen, tot het bekomen van een lieflyken Adem. Hier toe is ie driehoekige wat fcherp, en ook zo aangeisam van Geur niet: de groote lange geheel onbekwaam , als hebbende weinig Reuk of Smaak, fvien gebruikt het Zaad van de ronde Kardanom, die uit China komt, veel om een Geur gecven aan de Geregten. In de Geneeskunde „arj zy dienen tot een Maagmiddel, datde Herenen en het Hart verfterkt; doeh het is wac icet in veele Geftellen. Het doet ook Wate-> en, zet de Stonden voort, en wordt van fomnigen tegen Beroerdheid en Duizeling aangewezen. Zy komt in de Theriaak en andere l>anicnftelzelea. (4)  a» Eenmannige Kruidew. iv. Afdeel, i. Hoofdstuk. Eenwyi. Ylacemofa. ©Stroste. rond, de zydelyke plat; hebbende een Pypje: het binnenfte gedeelte korter, aan den Rand in drieën gefnecden , hebbende de onderfte Slip neerhangen buiten de zydilippen van hetbuiteufte Bloemgedeelte , de overigen uitgerand : het Grondftuk buikig. Een Meeldraadje gelykende naar een Plooy van het binnenfte Bloemgedeelte. Het Mcelknopje op zyde aangegroeid. Het Vrugtbeginzel, dat rond is, onder het Bloemkasje zittende, heeft eeD enkelen Styl, met eenen ftomp driehockigen Stempel. Het Zaadhuisje Vleezig, Eyrond, met drie Hokjes en drie Kleppen , bevat verfcheide Eyronde Zaadjes, aan den top uitpuilende geknot, met een Staartje van onderen. De eerfte Soort (i) fchynt overeen te komen met dat Gewas, het welke by S lo a ne, onder den naam van Kleine Wilde Gember, in deszelfs befchryving en afbeelding der Planten van Jamaika voorgefteld wordt: verfchillende van de Groote Wilde Gember, te vooren gemeld, daar in, dat de Vrugten Sappig zyn en groeijen op de toppen van Bladerige Steelen. Niettemin merkte de Heer J. Burmannus aan,dat hetzelve, in 'de gantfche gedaante en manier van groeijing, zodanig gelykt naar dat van de Gember, dat men het deswegen noodwendig onder de fl) AJpinia. Sysi. Nat. XII. Ge». 4. p. 50. fig. XIII. p. 49. Alpina Racemofa alba, Cannscori foliis. Plum. Icon. 10. T. 10. Zingiber iylveftre minui, Frutftn e Caulium fummirate! sloan. Jam. 61. Hifi. 1. p, 1Ss, T. ,0Ji f. ,4 paco fe{0C!!> fcU&CQR. Bras, 48 J  MONANDRIA. SS de Kruidige Planten, als daar zyn de Cardamomum, Amomum, Zingiber, Zedoaria, Galanga , en dergelyken, tellen moefte. Of het zelve den Westindifche Gember-Wortei uitlevere, is my onbekend. De Kruidkundige Heer Jacquin vondt op 't E:land Martenique een Gewas, dat zyn Ed. tot dit Geflagt betrekt, noemende hetzelveAlpinia met geaairde Bloemen (a). Hy geeft de Afbeelding van hetzelve, en merkt aan, dat de Wortel Vleezig , oneffen, wit is, brengende eenige Steelen voort op Halmen, die eenigermaate knikkig , rond en glad zyn, maar één of anderhal ven Voet hoog. Zy zyn overhoeks bezet met Lancetvormige, kortgefteelde, gladde Bladen , vier kruislings geplaatst onder de Bloem-Aair, die Kegelvormig is, en Schub-wyze famengefteld uit hoogroode , dikke Leder< achtige Bloemfcheedjes. De onderflen geeven ieder ééne Bloem uit, zynde Reukeloos, geel, een Duim lang, en fchielyk verwelkende. Het Bloemblad is een langwerpig Pypje, in drieën verdeeld, en het Honigbakje, dat een weinig verder uitfteekt dan de Bloem , is ook verdeeld in drie Slippen. Het Meeldraadje heeft twee Meelknopjes. De Ingezetenen gebruikten het Afkookzel der Wortelen en Halmen, met andere Kruiden, als een verkoelende Drank, in verfcheide Kwaaien, 't Gewas, groeijende aan de (%) A.lpinia Floribus fpicatis. ]iCq. Amir. Hifi. p. 1. T. i, B 4 tl. Deel. vil. Stuk. IV. AFDEIL. i. Hoofdstuk. Montgy* tia, ii. Alpmix Spicala. Geaairde,  MONANDRIA. 35 (1) Maranta die de Halmen Takkig heeft. ^ Rietagtige Maranta met Bladen van 't In- ( difche Bloemriet, hadt Plumie'r deeze gety-; teld. Zy verfchilt van de gemeene niet, dan daar in dat de Rib der Bladen Haairig is, zegt de Heer J. Burmannus, en is door den' Heer Martyn zeer wel afgebeeld enbefchreeven , wordende ook in de Hoven der Kruidminnaaren in Europa, overal, gemakkelyk aangefokt. Haar Vaderland is in Zuid-Amerika. (2)'Maranta met enkelde Halmen, de Bladen Lancetvormig en byna ongefteeld. Deeze Plant is de Groote of Javaanfche Galanga, onder dien naamby Rumphius afgebeeld , welke haaren Halmswyzen Bloemfteng vertoont, daar in grootelyks van dien der Gem ber-Planten verfchillende, dat de Bloemen Aairs wyze voortkomen op 't end der Steelen , aar welken de Bladen ftaan ; even als dit plaats heeft in de Alpinia, zo even befchreeven. De grooteGalanga is, volgens dien Autheur, een Plant van zeven of agt Voeten hoogte maakende een digt Struikgewas , van eenig ronde Steelen, die uit den Wortel opfchieten Deez (1) Maranta Culmo ramofo. Sjst. Nat. xii. Gen. j. f jo Vtg. xiii. p- 49- Maranta Arundinacea Cannacori folie PUIM. Gen. 16, MAKT. Cm. 39- t. 39. (2) Maranta Cnhno Cmplici, Fol. Lanceolatis fubfesfilibm Calangi. EUJMPH. Amb. V. p. 143. f. 63. BUBM. Ziyl. 10: B 5 II, OSSt, vi!. stuk. IV. Lfdeel-i i. ïoofdtuk.i. Maranta Dit Gewas wordt wel twaalf ofVyftien Voeten hoog, hebbende Steelen fomtyds van dikte als een Kinds Arm. De Bladen ftaan aan deeze Steelen ook overhoeks, doch hebben Steeltjes en zyn ovaal; evenwel op twee Voeten langte naauwlyks een half Voet breed. De Bloemen komen, even als in de andere Galangaas, aan 't end der Steelen Aairswyze voort, gelyk in de Hyacinthen. Zy hebben eeneKelkswyze figuur, door hem afgebeeld, en zitten op een Vrugtbeginzel, het welk in een Zaadhu:sje veranderd,van grootte als een Duiven-Ey, doch driekantig, bevattende veele driehoekige Zaadkorrels. De Wortel van deeze laatfte , zegt hy, is geeler dan die van de Galanga, naar welke zy anders gelykt, trekkende in Reuk naar den Banglé-Wortel. Ook is zy weeker dan de Lampujang, dat is Wilde Gember of Zedoar: weshal ve het geene der ons bekende Galangaas, ei ook geenszins de Chineefche kan zyn. De Ma leijers noemen deezen Wortel Banglé Malacca dat is Malakkifche Banglé. Hy groeit op Am boin (*) Maranta (Malaem/is) Culmo fliöplici, Foliis ovat petioiatis. N. L. BURMANN, fltf\ Ini. p. 2, R.UMPH. Am V, p. J77. T; 71. fig- 1. li. ümu vi li stuk. IV. LFDSEL. t. lOOFO- TUK. ia. I > 1 «  IV. Afdeel. i. Hoofdstuk. Emwy■jigt. ] ( r t. \ g o ei V Vi Si d« S( g£ Ei w bl; SI: 28 Eenmannige Kruiden. boina ook aan de kanten der Bosfchen en by de Cajepoetie-Boomen. De Wortel wordt van de Amboineezen met Pinang gekaauwd, doch heeft, voor 't overige, de kragten niet van de regce Galanga , inzonderheid de Kleine uit China , tvelke een ongemeen Maag-, Hoofd- en Hartterkend middel is, wordende tegen de Duïzeigheid, als ook tot verdryving der Winden en 'er Kolykpynen zeer aangepreezen. De Indiaacn gebruiken de verfche Galanga-Wortelen als peceryën in de Kost. C u r c u m A. In dit Geflagt zyn niet minder bekende Wor:ls begreepen, welke den naam van Kurkuma oeren , die van 't Arabifch Woord Curcum afelcid zou zyn. In de Apotheeken hebben zy ik wel den naam van Terra merita;'m 'tFranfch 1 Portugeefch dien van Aard-Saffraan of Indihe Saffraan , wegens de fterke geele Kleur en erwftof welke zy uitleveren. Van fommigen orden zy Cyperus Indicus geheten, en als een )ort van Cyper-Wortel aangemerkt, te meer, :wyl men 'er insgelyks een ronde en een lan4 >ort van heeft. De Kenmerken zyn: verfcheide enkelde, vernglyke, Bloemftengcn. De Bloem, een fmal lisje, heeft den Rand verdeeld in drie Lancets^ze breede Slippen. Het Honigbakje is eenidig, fpits Eyrond, grooter dan één van die ppen. Vyf Vezelen zyn 'er in de Bloem , waar  M O N A N D R I A. «9 waar van vier regtopftaande, dun, onvrugcbaar; één die den naam verdient van Meeldraadje, met een Meelknopje op zyde aangegroeid. Het Vrugtbeginzel is rondagtig, met een Styl van' langte als de Meeldraadjes, hebbende een enkelen, haakigen Stempel, Het Zaadhuisje is rondagtig, met drie hokjes en drie Kleppen, bevattende veele Zaadjes. Twee Soorten komen in dit Geflagt voor, zynde de eene de Ronde, de andere de Lange, als gezegd is. (i) Kurkuma, met Lancetswys ovaale Bladen. die bezyden de middel-Rid zeer weinig geribd zyn.) R tj m p h i u s merkt aan, dat 'er tweederle; Koofdfoorten zyn , een Tamme en een Wild Kurkuma, waar van hy de eerfte in een Groot en Kleine imaldeelt. De Groote heeft ondc aan den Steel een Bol, van grootte als een Ka; tanje, met Leedjes als Gember; welke de Ut leijers Ibu Cuning, dat is Moeder van de Ku kuma of Moeder-Wortel noemen. Deeze ronc Wortel geeft ter zyden vier of vyf andere Wo tels uit, welke de gedaante en dikte van Vinge he (D Curcuma Polüs lanceolato-ovatls, Nervis lateralil: «iufimis. Syst. Nat. XII. Gen. 6. p. 5* Vcg. XIII. ?. < Curcuma Foliis ovatis utiingu'e acuminaris, Nems lateraal Rumph. A**. V. p. 16Z. T. 57. Manja-Kua. H,rt, Mal xi. p. T- IO- Xi. DWL. Vil, STUK. IV. Vfdeel» i. 300FD1tük.Monegylia. I. Curcuma roturda. Ronde Kurkuma. J r e r- rs > 9US m. ib.  IV. Afdeel, i. Hoofdstuk. Eenviyvige. i l ( ] E I v o 5 {*) Geofikot Mat. Medlea. Tom. II. Secï. I. Att. iz. 30 Eenmannige Kruiden. hebben: zo dat de geheele Stoel zig als een uitgebreide Hand, met Vingeren, die men Klaauwen noemt, vertoont, en daar uit zou hetfchynen, als of de ronde en lange Kurkuma-Wortels aan eene zelfde Plant voortkwamen. De ronde en lange Kurkuma worden niettemin als byzondcre Soorten voorgefteld, die door de meer of minder Adertjes of Streepjes in de Bladen van elkander verfchillen zouden: doch het is zonder, ling, dat Linnjeus de Afbeelding en befchryving van Rumphius aanhaalt op de ronde Soort terwyl die van anderen aangehaald wordt op dc lange Kurkuma , en de ronde in de Geneeskunde voor de flegtfte wordt gehouden (*). De tamme Kurkuma, en wel de Groote,zegt die Autheur, geeft Bladen uit van omtrent anderhalf Voet lang, vyfof zes Duimen breed, jan beide enden fpits, en ieder op een Steel taande van niet minder langte. Deeze Bladen chynen, zo uit de Afbeelding als uit de befchryving , bezyden den Steel Iterk geribd en elfs als 't ware geplooid te zyn, op de wyze Ier Bladen van wit Nieskruid, of als de Pifangiladen, en dit ftrookt met de Kenmerken weiig. Verfcheide van deeze Bladen, by elkander evocgd , maaken een Soort van Struik, uit relke, volgenszyne Afbeelding, de Bloemfteng pfchiet, die veel laager blyft dan de Bladen, len ziet deeze Bloemftcngen zeldzaam dan aan oude  JVÊONAWDR IA. 3Ï oude Planten, die eenige maaien van Blad verwisfeld hebben, en wier Wortels byna vergaan ' zyn. Het bovenfte van den Steng is geen ge- ] flooten Kolf, gelyk in deGember-Planten,maars het beftaat uit losfe Schubben, tusfchen welken. de Bloempjes voortkomen, die van de gemelde gedaante zyn. De Kleine tamme Kurkuma heeft het Gewas, volgens dien Autheur, kleiner, doch verfchik inzonderheid door den Wortel, die een grooter Stoel maakt dan de voorgaande. Dezelve beftaat, naamelyk, uit een of twee ronde Knobbels, die men Moerwortelen noemt, waar aan veele langwerpige als Vingers hangen, die zig wederom in anderen verdeelen, by eenigen fchuins by anderen dwars ftaande en door elkander loopende: zo dat de geheele Stoel zig als half geflooten Vuiften en Kinderhandjes voordoet, en zelfs van zyne Wortels en Vezelingen gezuiverd , zeer glad wordt, gelykende naar een konftig uitgefneeden Werk. De Wortel van deeze is zo hoog geel, dat zy zig fchier rood vertoont. Zelden geeft deeze Planteen Bloemfteng uit, dewyl men dezelve naauwlyks mei ruste laat, fteekende daar geduurig Wortels af: zo om die in de Kost te gebruiken, inzonderheid in de Kerrie , een foort van Kruidige Sou pe ; als om Linnen en andere dingen geel t< verwen , ja zelfs het flegte Goud daar mede ti vernisfen. De Groote Soort groeit op Java en ander Oost H, dhl. vii. stok. IV. Udeel. i. Ioof» TUK, Montgy* Kleine turkumi.  34 Eenmannige Kruiden. IV. Afdeel i. Hoofd *tuk. Etnviyvilt. Deeze Kenmerken gebruikt Linn^us, om de Lange Kurkuma van de Ronde te onderfcheiden. De vermaarden P. Hermannus, in zyn tyd Hoogleeraar van den Leidfchen Akademie-Tuin , geeft een Afbeelding van deeze Plant, welke aanmerkelyk van die der voorgaande, by Rumph.us , niet alleen in de gedaante van den Wortel, maar ook daar in verfchilt , dat zy een byzonder Onderwas heeft, niet uit den Steel, tusfchen de Bladen, voortkomende. Hy fpreekt 'er dus van. ,] Onder „ verfcheide Planten, die ik uit het Oosten in „ den Tuin heb overgevoerd , vindt men 'er „ tot heden toe de Kurkuma, die by de Ara,, bieren en Indiaanen in zeer veel agting is. „ Dezelve heeft een Knobbeügen, rolronden, „ dwars geplaatften Wortel, die Gemberagtïg „ is , een Vinder dik, als uit veele Leedjes, „ welke door Ringen aan elkander gevoegd zyn, „ famengefteld, geevende daareenige dikagtige „ Vezelen uit. Hy is zwaar, van buiten bleek „ en taamelyk ruuw, van binnen Saffraankleu„ rig en door den tyd byna rood wordende ; „ vast van zelfftandigheid, als of by uit een „ verdikt Saffraankleurig Sap beftond: van ee,, ne fcherpe, bitteragtig Kruidige, vette, Smaak „ en fterk van Reuk. Uit ieder Leedje komen „ bly-groene Bladen voort, die plat zyn, een „ Span lang en één of twee Handen breed, ,, taamelyk fpits uitloopende, en zo zeer naar „ die van jong Indiaaufch Blocmriet gelykende, »> dat  36 Eenmannige Kruiden. IV. Afdeel i. Hoofdstuk. Etnviy vigu „ neer deeze Blaadjes afgevallen zyn, volgen,, 'er driehokkige Vliezige Zaadhuisjes op, be„ vattende ronde bruine Zaadjes , kleiner dan „ die van 't Bloemriet. „ Een dergelyke Vrugtmaaking hebben ook „ de Bangala der Indiaanen , de groote en klei„ ne Kardamom, de Arabifche Costus, debei„ de Galangaas, de Zedoaria, het Zerumbeth ,, van Garzias, de Gember ,• en zouden deeze „ dienvolgens, met de Kurkuma, billyk in een „ zelfde Geflagt kunnen worden geplaatst. Dee„ ze laatfle is in Indie zo gemeen, dat men 'er „ naauwlyks een Tuin vindt, waar in zy niet „ gehouden worde. De Wortel is ryp en wordt „ uitgegraven na 't verflenzen van de Bloemen, „ en 't Gewas zo door Zaad als door Knopjes, „ die men van de Wortelen affnydt, voortge„ plant." KjEMPFERIA. Dit Geflagt is benoemd naar den vermaarden Kjempfer» wien de Natuurlyke Historie, en de Kruidkunde in 't byzonder, veel nieuwe Waarneemingen omtrent de Voortbrengzels van China, Japan, Perfie, en andere deelen van Afie, te danken heeft. Het heeft de Bloemen , gelyk die van het Bloemriet en de Alpinia , in zesfen verdeeld , verfchillende daar door van dc meefte andere Geflagten in deeze Rang. Drie Slippen zyn groo-  M O N A N D R I A. 37 grooter en uitgebreid: eene in tweeën gedeeld. De Stempel beftaat uit twee Plaatjes, Twee Soorten, beiden Oostindifche Gewasfen, komen 'er in voor, naamelyk CO Kaempferia met Eyronde ongefleelde Bladen. De Soncory-Plant van Rumphius, als tusfchen de Gember en Kurkuma middelllagtig , groeit op Java zo wel wild als in de Hoven, er valt ook in andere deelen van Indie , zelfs op 'i Vaste Land. K^mpfeu hadt een dergelyï Gewas, met en benevens een onvolmaakt Scheutje van den regten Aloë-Hout Boom, van eer zyner Vrinden aan 't Hof van Siam, in eenzelfde Bak of Kasje leevendig ontvangen, en geefl de Afbeelding van beiden op eene zelfde Plaat Het eerstgemelde, door hem in zyn Tuin op Japan gelukkiglyk aangefokt, „ voert by de „ Siammers, (zegt hy) den naam van Wanhon „ (*), by de Pomigeezen en anderen, aldaai ,, vreemd, Kantsjoor genoemd wordende. Het „ heeft, behalve den Pen wortel, die tot voeding „ dient van het Gewas, lang, veten Vezelig „ zynde. (i) Kimpfcria Fol. ovatis fesfilibus. Syst. Nat. XII. Gen, y. p. 5i. V'g. XIII. p. 50. Hort. Cliff. z. T. 3. SonchoriiS. RUMPH Amb. V. p. 173. T. «9- f. 2. Wanhom. K.EMPÏ, Amxn. 901. T. 90Z. Katsfula Kelengu. Hort. Mal. XI. p gi. T. 41. Calceolus Philippenfis. Petiv. Gaz. T. 19. f. z. (*) In Syst. Nat. naar Wanbom, 'c welk van anderen nagefchreeven wordt. C3 SI. Bsel, vii. ssvx. IV, Afdeel. 1. Hoofdstuk. l. Ktmpferia Galanga. Sineefche Galanja.  3S Eenmannige Kruiden: Afdeel i. Hoofdstuk, „ zynde, andere Knobbelige Wortels op zyde, '„ tot voortplanting, die van de Groote Galanga „ niet ongelyk. Hier komen byhangzels aan, „ gelyk in de Peonie-Wortelen, welke Raap„ achtig zyn, van een of anderhalf Duim. De „ zelfftandigheid der Wortelen is vast en Vleej, zig, byna doorfehynend wit,vaneenenfcher„ pen, Kruiderigen Smaak en aangenaamen Geur. De Bladen komen tropswyze uit den Stoel, „ elkander omvattende, en zig vervolgens uit- breidende op dikke Sappige Steelen van ander„ half Duim lang. Zy gelyken naar die van de ., groote ' breedbladige Weegbree , zynde een „ Handpalm groot, rond met een kort Puntje , zagt en Slymerig als de Leliebladen, van bo„ ven glanzig donker groen, van onderen Flu„ weelachtig wit, aan den Rand een weinig gei, golfd, in veele Strooken gefmaldeeld door „ aanzienlyke Ribben. Benevens de gezegde „ Scheedachtige trop van Bladen, kwam des nagts uit den Wortel een enkeld Blad, dat „ uitzyne Steelgeuteen Bloem voortbragt, naar „ die der Orchis gelykende, zesbladig, wit van Kleur, en duurende naauwlyks éé'nen Dag." De Wortel van deeze Plant heeft, volgens dien Autheur, een uitmuntende kragt, tot het wegncemen van Verpoppingen der Ingewanden, als ock om de Maag te verlterken en tot Windbrecking, enz. Hierom wordt dezelve, door de Siammers, zeer vlytig aangekweekt, die dikwils üe aangroeijende Knobbels daar afneemen, en, zo  M. O N A N D R I A. 39 zo dezelven een Scheutje hebben, tot Voc." tteeling afzonderlyk in den Grond zetten ; gebiui kende de overigen als gezegd is. In de Hoofdftad Judja hadt K^empfer de drooge Wonels overal ,: by de Drogisten of Kruideniers, te koop zie^ leggen. Deeze fchynt, gelyk hier voor aangemerkt is, de zogenaamde Sineefche, doch eieigentlyk Siamfche en gewoone Kleine Galanga der Winkelen te zyn. (2) Ksempferia met Lancetvormige gejleelde Bladen. 1 ■ Wy hebben hier voor gezien, dat het niet! zeker zy, of de Zedoar Wortels ook hunne afkomst van de tweede Soort van Amomum, deswegen Zerumbeth gebynaamd, hebben *: doch gemeenlyk wordt zulks, tenminfte wat de Ronde belangt, aan dit Gewas toegefchreeven. Sommigen , evenwel, verbeelden zig, dat de Lange en Ronde Zedoar maar vcrfchillende Wortels zouden zyn van eene zelfde Plant. Hoe 't zy , de Bloemen van dit Gewas hebben de Kleur en Reuk van Violen, doch duuren, gelyk die van st voorgaande, maar éénen Dag. T H A- (a) K&mpfirin Foliij lanceolatis petiolatis. Fl 2?v/. 9. Zedoaria rotunda. C. E. Pin. 36. Colchicum Zeyl. Flore Viola: odore ec Colore. lit'BM. Ztyl. 67, Malankua. Hert) Mal. XI. p. 17. T. »♦ C4 II. DHL, VII, STUK. IV. Afdeel» L \ -loOFD» TUK. Montgf. ia. ri. Xampferit oturda. Ronde >f KlokLedoar. MJ'adz.x}»  46 Ësnmannige Kruiden. iv. Afdeel, i. Hoofdstuk. Eenwy* V'ge. i. Thalia rer.iculata. Knikkige. Thalia. Dit Geflagt heeft een Elsvormig Eyronde Bloemfcheede , die zig eenkleppig opent : de Bloem beftaat uit vyf Blaadjes, aan den rand gegolfd en holrond, twee kleiner en omgekruld. De Vrugt is een Eyronde Belle, die een Steentje bevat, met twee Holligheden. De eenigfte Soort (i) is Rietachtige Cortufet met groote Bladen van Bloemriet door Plumier, die dit Gewas in de Westindiën waarnam , geheten. Sommigen hebben ze zelfs tot het Bloemriet t'huis gebragt met den vermaarden Sloane, die aanmerkt, dat de Wortel een byzondere kragt heeft, om de Vergiftige Wonden, door de Pylen der Indiaanen toegebragt, te geueezen, en tevens den Gekwetflen by 't Leven te behouden. Men vindt 'er, dus, by vcrfcheiden Autheuren gewag van gemaakt en het wordt, by Rochefort en duTertre, deswegen Herbe aux Fleches, dat is Py}en-Kruid, geheten. Die Wortel zelfs in Malakka, waar Garcias een dergelyke eigenfchap van meldt, by Bauhinus, is hier t'huis gebragt : zo dat het Gewas dan ook zou huisvesten in Oostindie. Dit zyn echter maar Gisfingen , en zelfs dat Pylen - Kruid , zo even gemeld , fchoon hier t'huis gebragt door Sloane, fchync my (i) Thalia. Syst. Nat- xii. Gen. t. p. yi. Veg, xiii. p. jo. Cortufa Arundinacea ampl s &c. FLUM. Gen.zS Ie. log. f. i. Canna Indica Radice alba Aiexipharmaca. StOAN. Jam. 122. Hij}. i. p. 25j. T. 1+9. f. 2. RAJ- Sappl. $73. Radix quxdam in Malacca , qua: adverfas Vulneta Sec. C. K. Pm, Aguii-CJuopo-Oui, MAROSB. £ras, 53. Raj, Hifi, 12©$»  fty zo wel in Blad als in Bloem te vcrfchillen. Het Brafiliaanfche Gewas van Marcqrüaf, komt 'er, wat de Rietachtige geftalte en Bladen aangaat, taamelyk mede overeen ; doch hetzelve heeft een Lelieachtige Bloem, hoogrood en Vuurkleurig, uit drie of vier Bladen belhan. de, met drie, vier of vyf Meeldraadjes, van figuur als een Zwynen Slagtand, by ieder Bloemblad ; zo die Autheur zegt. De kragten van deszelfs Wortel worden Wondzuiverende aan gemerkt te zyn, en men eet dezelven, gebra den of gezooden, by gebrek van ander Voedzel In manier van Groeijing komt dit Gewas me het Bloemriet overeen , doch het heeft ee Takkige Bloemfteng, en de Bloemen zyn zee onregelmaatig, hebbende de twee onderfte Blaad jes als Beursjes omgekruld. Dc Bladen zy wel een Voet of anderhalf ja tot twee Voete lang en meer dan een half Voet breed. Va de Vrugt is reeds gefproken. De Hoogleera; J. Burmannus betrekt het ook, zowela d'e Alpinia, tot de Gemberachtige Planten. 't Is echter , wat dit Gewas aangaat, ne onzeker, of zelfs de aangehaalde Westindifct tot dit Geflagt behooren. De Heer Mille naamelyk ftelt, dat het Bloemriet van Slo, NE, met een witten Tegengiftigen Worte de Slippen der Bloemblaadjes niet getand hc bende, een Soort van Maranta zy , welke < Heer Browne Maranta met Knoopige Bloei C 5 fie U, deel. VIL Stuk. IV. Afdeel. i. Hoofdstuk. MoM>£1'. nitt. t 1 r ï i n I s g e r v Pt-:' , 3- le ' •j- 'X-  IV. Afdee i. Hoofi stuk. Eenw vige. r. Boerhasv. treüa. Regtop ftaande. 42 Eenmannige Kruiden. Jleeltjes getytcld heeft : zo dat hier omtrent L' ftoffe overblyft tot nader Waarneemingen. Boerhaavia. Wy komen thans tot een geheel andere ilag van Planten, waar onder deeze met den naam van den Grooten Soerhaave praalt, wiens yerdienflen in al het gene de Geneeskunde raakt, en zelfs in de Kruidkunde, aan de Geleerde Wereld te kenbaar zyn, dan dac ik my daar mede zou ophouden. Behalve de algemeene Kenmerken van deeze Klasfe, zyn de byzondere van dit Geflagt, een Klokswyze éénbladige geplooide Bloem, zonder Kelk, doch fomtyds ook met twee Meeldraadjes. Het Vrugtbeginzel, onder de Bloem, één Styl hebbende, brengt een enkeld Zaad voort. Zes Soorten, meest in de Indien groeijende, komen thans in dit Geflagt, als CO Boerhaavia met opgeregte gladde Stengetjes en tweemannige Bloemen. Deeze Soort is, onder den naam van Tweemannige, door den Heer N. L. Burmannus afgebeeld. Zy maakt, volgens den Heer Gouaw, in de Koninglyke Tuin van Montpellier een Jaar- (1) Eoerhntvia Caule ereclo glabro , Floribus diandrii. Syst. Nat. xii. Gen. 9. p. si. Vtg. MOL p. 50. Gouam Htrt. Mensf. 2, Boerhaavia diaadra, Bubm. FU Ui D » T. i. f. 1. V'  MONANDRIA. 43 Jaarlyks Gewas uit, dat de Bladen Eyrond , van onderen grys en zeer kleine bleek paarfch-A achtige Bloempjes heeft, die als in Pluimen{ vergaard zyn. Het heeft de Bladfteelen rood-S' achtig en kort , draagende vyf hoekige geknotte ^ Zaaden, die zeer Lymerig zyn, gelyk de andere Soorten. De afkomst is uit Indie. By nader onderzoek geeft Linnjeus de volgende befchryving van deeze Soort. „ De Steng is regtopftaande, zwart-paarfchachtig, *' met Ziertjes of zeer korte Haairtjes befprengd: ' de Bladen zyn Eyrond, gegolfd, fpits, aan " de kanten ruuw : de Bloemen Cylindrifch " wkj vyfvoudig, rosachtig, met fpitfe Slippen en Tandjes daar tusfchen. Het heeft twee Meeldraadjes en een geknopten Stempel." (2) Boerhaavia met gladde verfpreide Stengetjes en Eyronde Bladen. Deeze cn andere Soorten zyn door VailL a n t begreepen onder den naam van Antanifophyllum, om dat de Bladen tegenover elkander ongelyk zyn. Zy zweemen naar die van de Nagtfchade eenigszins , zo wel als in dc VOOrQl Botrkaavia Caule Usvi diffufo, Fol. ovaüs. Valerianella Folio fubrorando, Flore purpureo , Semine oblong? ftriato, . aspero. sloan. Jam. 91. Raj. Suppi. 2++. Valerianella Cunffavica Semine aspero viscofo. Herm. Par. p. T. 237Boerhaavia Fol. ovaris. H. Cliff. R. Lugdt. 234. Talu-Dama, Bert. Mal. VII. p, 105. T. $&. Plumbaginoide» Fol. SpinaChia: &c. boerh. Ind. ii. p. 2S4. U. Deel. VU. Stok. IV. FDEEL. i. [oOFJ> ruK. Mmogy» a. ii. Boerhaavia iifufa. Verl'preide.  4<ï Eenmannige Kruiden. iy. Afdeel. l Hoofdstuk. Eenviy. vige. j I ! Ié Salicorr.ia Herbucea, Laag. i ; fchynt, voor 't overige, dat onder de Plantjes van dit Geflagt, die veelal klein zyn, een aanmerkelyke verwarring heerfcht , niet dan door nader Waarneemingen op te losfen, en misfchien wel grootendeels daar van afhangende, dat het in de Tuinen een andere Geftalte heeft dan in 't wilde. SalicorniA. Zoutkruid. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, een vierhoekige, geknotte, Buikige, blyvende Kelk, zonder Bloemblaadjes, en een enkel Meeldraadje, net twee Meelknopjes. Sommigen, evenwel, lebben 'er twee Meeldraadjes in waargenomen: Het Vrugtbeginzel, dat Eyrond is, heeft een enkelen Styl, en wordt een enkeld Zaad, in de litgezette Kelk vervat. Vyf Soorten zyn 'er thans in aangetekend, laamelyk (i) Zoutkruid dat uitgebreid ü, de Leedjes aan 't end famengedrukt en tweedeelig hebbende. Deeze Soort groeit op zoute Gronden, zo aan den (i) Salitornla Herbacea patula, Articulis apice compresfis Sec. Syst. Nat. XII. Gen. 10. p. jiï Vtg. XHI. p. 50. Saii:ornia Arric, apice crasüoribus obtufis. GER. Prcv. 328. Bast. Optut. P. U. p. ioj. T. 10. Nederd. p. 115. Kali geniculaurn minus annuum. C. B. Pin. 2S9. Salicornia geniculata an« ma. Tournf. lnft. Cor. ji. T. 485, Fall. Rtittt. fetersb. 1771. I. D. p. 479. T.A. f. x.  MONAtïDRïA. 4? den Zeekant als in de binnenfte deelen, zo wel aan de Oostzee als aan de Middellandfche Zee en andere Stranden van ons Wereldsdeel, als ook aan de zoute Meiren der Noordelyke deelen van Afie. In dat gedeelte van Sweeden, 't welk men Gothland noemt, vindt men 'er aan de Noordzyde , by Burswiken , het geheele Strand, zo ver hetzelve 's Winters onder loopt, mede bedekt. In onze Provintiën komt zy op die Streeks Lands, naar Tesfel {trekkende, welke het Koegras genoemd wordt, als ook op dé Stranden van Zeeland, in Vriesland aan de Dyken en elders, overvloedig voor. Men noemt het, by ons, Zee-Grappe of Kraalkruid, in Zeeland Krabbe-Kwaad, en het wordt, van ander dergelyk Strandgewas, dat men eertyds in 't algemeen onder den Arabifchen naam Kali begreep, door dien van Geknoopte Kali onderfcheiden. De Engelfchen geeven 'er der naam van Glasfworth aan; de Duitfchers noemen het Salzkraut, dat is Zoutkruid, en ondei de Kruidkundigen hebben voelen het Salicornü geheten: welke benaaming van de Hoornachtig heid van het Gewas en van het Zout daar ie vervat, afkomftig zal zyn. De Stengen van dit Kruid zyn byna als die van 'tPaardeftaart-Kruid, doch uit Sappige Leed. jes famengefteld, en men vondt geen goede Af beelding van deeze kleine jaarlykfe Soort, vooi dat wylen de Heer Doktor Ba ster dezelve in zyne Natuurkundige Uitfpanningen, nu ruirr tiei ii. DfiEL. VII. stuk. IV. Afdeel, i. Hoofdstuk. Plaat vertoond heeft. De Heer Moehring hadt, gelyk LinnjEus aanmerkte, twee, en' de Heer Saüvages, in dit Kruid by Montpel-j lier groeijende, zes Meeldraadjes waargenomen.£ De gemelde Hoogleèraar Pal las zegt, dat,, de Bloemen nog zeer onvolkomen befchreeven zyn, en zyn Ed. geeft daar van een nadere opheldering , in eene Verfcheidenheid van dit Kruid, in drooge Moerasfen aan de Rivier Jaik, door de Zonnefchyn waarfchynlyk tot laager groeijing bepaald. Deeze hadt een overblyvende Wortel , die Jaarlykfe Houtige Stengetjes uitgaf, leggende op den Grond en dus zig dikwils ter breedte van een Voet uitbreidende, zynde ook veel dunner en Takkiger dan die van de Jaarlykfe of gewoone Salicornia. Ook zyn de Aairen, zo hy ze noemt, dat is de gezegde Blaadjes, langer en dunner, ieder met tusfchen de veertig en vyftig Bloempjes bezet, die zyn Ed. als in 't verband op vier ryën geplaatst vondt. Zy puilden naauwlyks uit, en beltonden als uit een Driehoekje, door een enkelen Naad van de Aair afgefcheiden, met de onderfte hoeken afgefneeden tot Perkjes voor de Mcelknopjes, draagende het middelde en grootfte Perk den Stamper. Sommige Bloempjes, evenwel, hadden maar één Meelknopje, doch ver de grootfte hoop fcheen 'er twee te hebben. De Stempel was dubbeld en hadt naauwlyks eenigen Styl. De rypwordende Bloempjes verdeelden zig in drie als pieramidaale Zaadhuisjes, ieder een klein, plat, D Nier- tl. Dl»,. vii. stuk. IV. Lfdeel." i. joofd- tuk. Mtnigy-  IV. ArDEEL. I. Hoofdstuk. vtgt. 5© Eekmarkige Kruiden. Niervormig Zaadje bevattende, zynde geelachtig van Kleur. „ De gewoone Plant, (zegt zyn Ed.) heeft „ byna het zelfde maakzel, met dit verfchil ,, alleen , dat dezelve nooit meer dan twee „ Zaadjes voortbrengt, zynde flegts het ééne ,, Meelknopdraagende gedeelte vrugtbaar,, ja ,, dikwils geen van beiden : zo dat van zulk „ een Bloempje alsdan maar één Zaadje , on,, der het Styldraagend gedeelte , overblyft. Ook is in deeze gemeenlyk het eene Meel„ draadje onvrugtbaar of geheel weg: des dan „ de Bloempjes Eenmannig worden." Dus ziet men, dan, de oirzaak der gezegde Waarneeming van Doktor Ba ster, die aanmerkt , dat dit Krabbe - Kwaad, in Zeeland, jaarlyks uit Zaad voortkomt op laage brakke Landen en buitensdyks gelegene Slikken, voornaamelyk die elk Ty door het Zeewater befpoeld worden (*). Het is, zegt zyn Ed., geduurende de. Zomermaanden een gewoone Spyze; wordende , gekookt zynde, van de Houtige Steelen afgeftroopt, en dan als Salade , met Olie, Azyn en Peper, gegeten. Dus acht men het een zeer heilzaam middel tegen het Scheurbuik te zyn, en het wordt ook wel tegen den Win- (*) Mooglyk heeft het wel daar van dien zonderlingen naam: om dat naamelyk de Krabben, daar in verward wakende , by 't afloopen des Waters daar in gevangen worden , en het haar dus tot nadeel fiiekt; doch dit geef ik enkel sis sen Gisfing op.  .M ctnandrïa* 5t Wiriter in Azyn ingelegd , om in 't Koude Saizoen die gezonde Verfnapering niet te ont beeren. 1 Het denkbeeld, dat dit Kruid de Spaahfche" Souda zou uitleveren, deedt onzen beroemden„ Hoogleeraar, den Heer G'aübios, befluitën, om door zyn Ed. kundigheden in de Chemie de Proef te n'eemen, of men dat Zout ook hier te Lande daar uit bereiden kon. In April des Jaars 1764 hadt zyn Ed. zig een menigte van. het jong opfchietend Gewas van Middelburg doen bezorgen, en nam daar van twee Pond, die men met veel moeite verbrand kreeg, le< verende byna eën half Pond Afch uit, blaaüw» achtig wit van Kleur: doch deeze Asfche, naar de Konst uitgeloogd , verfchafte aan zyn Ed» niet dan Kryltallen van eene Teerlingachtige figuur, volmaakt overeenkomende met die van Zee-Zout, en geen; het minfle teken geevende van eenig Alkali of Loog-Zout. Weshalve gédagte Hoogleeraar het volkomen beweezen achtte, dat 'er, behalve' het gemeene Keuken-Zout„ geenerley vast Zout uit het Krabbe-Kwaad te haaien zy. Doktor Bastei, evenwel, verhaalt, dat hy uit ruim vier Pond, van het gedroogde Kruid, twee Pond Asfche kreeg, die hem dertien Oneen Loogzout uitleverde. Maar syn Ed. hadt dit Kruid in de Maand Augustus , toen het in bloey ftondt, en wanneer hy het oordeelde volmaakst en kragtigst te zyn* laaten vergaderen en droegen, Is het niet waar.D a fehvr> W» DHb VU. SZVCi i00FD« TUK. Mentgfn '<«, 1  52 Eenmannige Kruiden. IV. Afdeel, i. Hoofdstuk. Etniuy. ii. Salicornii Frutiicfa Heefteiachtig. fchynlyk j dat de werking van. de fterke Zorfnefchyn op de Zeeuwfche Schorren, en de opgroeijing tevens, die aanmerkelyke verandering zal hebben te weeg gebragt? Want dat zyn Ed. Loogzout genoemd zou hebben, 't welk maar Keuken-Zout ware ;r kan ik van de opregtheid en kundigheid van wylen mynen waarden Vrind niet vermoeden. Hier ziet men , ondertusfchen, welk eene oplettendheid op alle omftandigheden 'er noodig is, om uit Natuurkundige Waarneemingen algemeene befluiten op te maaken (*). (2) Zoutkruid met een opgeregte Heefterach\ tige Steng. Deeze , die als een Verfcheidenheid door fommige Autheuren is opgetekend, verfchilt volgens de Waarneeming van Doktor Gerard daar van, door de Steng niet alleen hooger en Takkiger, maar ook de Leedjes byna gelyk van breedta en ftomp, en digter by een, dat is korter en menigvuldiger, te hebben. Zulks openbaart (*) Het voorige is getrokken uit den Brief van den Heer gaubius, over dit Onderwerp , aan Doktor Basteb , in deslelfs Nataurkmi'ge Uit/penningen , II. D. bladz. jio , 121 , enz., j (i) Saliprma Caule erefto Fruticolö. Sal. Articulis fub*. qualibus obruGs, internodiis approximatis. Ger. Prov. 32». Salicornia feicpetvirens, Sauv. Mensp, 7. Salie, perennis. Gouan Monsp. 1. Salicornia. Dod. Tempt. %i. Salie, five Kali geniculatum vwmicuiatura. toa. A«. 3*5, Kruidt, 4S0.  M o H * W d X i A- 53 baart zig in de Afbeeldingen van Dodon^us cn Lobel , alwaar aan dit Gewas de hoogte van een Élle toegefchreeven wordt. In de JSIoordelykeLanden groeit, volgens Linn.iEUs,s deeze Heefterachtige Salicornia niet, maar Rat, hadt dezelve, in groote menigte, op die Steenige Strook Lands, welke 'er tusfchen 't Eiland Portland en de Engelfche Kust is, gevonden. Aan de Kusten van Languedok en Provence, waar menigvuldige onderloopende Slikken zyn en zoute Poelen, is deeze zo wel als de voorgaande gemeen. Inzonderheid vindt menze omftreeks Montpellier overal, zo aan de Zee ali aan Meiren , bloeijende in July en Augustus, zo de Heer Goüan getuigt, Niettegenftaande de groote ophef, welke yan dit Kruid, als de Spaanfche Souda uitleverende, gemaakt is (*), fchynt my doch, dat andere zoute Strandkruiden; die bevoorens mede onder den naam van Kali befchreeven Cf) j doch thans in 't Geflagt .van Salfola, 't welk tot de Vyfmannigen;behoort, geplaatst zyn; zc veel, ja misfchien meer deel hebben in de voortbrenging van dat Loogzout, dan de Salicornia. Garidell, immers, in Provence woonende, fchryf t den oirfprong, daar van, voornaamelyk toe aan die Soort, welke Groote Kali met Slakhoornswyf Zaad geheten wordt, en des» (*) Natuurkund. Uitff>a»n!ngen, als boven , Wadz» i ij. (■f) Gelyk by Bauhinus en andere Autheurea, D S IU Dm, VU, Stuk, IV. \fdeel. i. flOOFDTUK.  IV. Afdeel f, Hoofd STUiL TIL Salicornia Virgir.ica. Virginifthe. J4 Eï^MANMTGll KftÜÏDÏtf. deswegen ook thans den bynaam van Soda ia 't Geflagt van Salfola , voert. Van anderen wordt bevestigd , dat men 'er die alleen toe neemt (*). Ik zal derhalve van deszelfs be« reiJing hier niet fpreeken. (3) Zoutkruid dat Kruidig is, regtopfiaande„ met zeer eenvoudige Takken. In deeze zyn de Takken tegenover elkander» onverdeeld, aan 't end bepaald met een lange uit Leedjes beltaande Aair, en moet dezelve onderfcheiden worden van de eerfte Soort, welke ook groeit in Virginie. ,, In zekere Virgi„ nifche Soort, die ik onlangs leevend onder 't „ Oog had, (zegt de Ridder) was de Kelk een „ Eyronde Schub, Lepelachtig uitgehold en „ overend ftaande. Hier bevonden zig zeker„ lyk twee Meeldraadjes en een Stamper bo„ ven." Dit is die Salicornia , waar van de Eidder bevoorens zeide, dat dezelve zeer gemeen was aan de Zout-Moerasfen in Saxen, gelyk ik aangetekend heb (f) en thans fchynt my de- (*) Z'e het Vertoog over dit Onderwerp, in het VIII. Deel der Uiigtxogit V~trhar,itl>ngtri, uitgegeven in 't jaar 1763 t bl. 408, (3) Solictrnia Herbacea ereifta Ramis fimplicisfimis. Syst. Nat Veg, XII\. gron. Virg. 1, (t; II. D. IV. Stuk , Bladz. », 9. Doch hier is, dooi my , een groote mislhg begaan , mer te zeggen , dat de Virginifche geen Leedjes zou hebben: d>ar uit fprsitende, dar onze Ridder haare Takken onverdeeld (indiviji) genoemd feeefu  M O H A N D R I *\. ji dezelve zeer met die Verfcheidënheid, welke de Heer Pal las in Siberië vondt *, overeen te komen. (4) Zoutkruid met de Leedjes ftomp, van onderen verdikt, en de Aairen Eyrond. Van deeze, die de andere kleinere geleedde Kali van Baühinus zonde zyn , heeft de Heer Pallas ook een Afbeelding in 't gedagte Werk gegeven, merkende aan 3 dat het de fraailte en fynfte Soort in dit Geflagt is, de gedaante hebbende van den Tamarifch of van de Zeedruif. Zy maakte Heeftertjes, naauwlyks hooger dan een Voet, in Siberië,met eenHoutigen Wortel , die jaarlyks een menigte van Takjes uitgaf; doch de Leedjes fchynen hier opwaards ook een weinig dikker, puilende aldaar wederzyds met een hoekje uit en het. hadt de Aairtjes als gezegd is, met Bloempjes byna als in de eerfte Soort, die by 't end der Takjes eenmannig, om laag tweemannig waren, en dus ook één of twee Zaadjes voortbragten. (5) Zoutkruid , dat Heefterachtig is , met Rol- (+) Salicornia Articulis obtufis Eafi incrasfitis, Spicisovacis. Kali Geniculatuin alterum vel minus. C. B. Pin. 219, MOR.IS. Hift. II. p. 610. S. s. T. 33. f. 7. raj. Hijl. 211. Kali Arabum fecumlum genus. Rauw. Salie. Arabica, Pall. Reiz. 48 r. Tab. A. fig. 3. f5) Salicornia Fruticofa Articulis cylindricis, Spicis Filifof» mibus. Kali Arberescens, Tamarisci facie. Iix», Ctr.t. S. T* tl. f. 1. PALL. Reiz, 480. T. A. f. a, D 4 II, deel. VII. Stuk. iv; Afdeel., 1. Hoofdstuk.*Btadz. 4j). IV. Saiitorxia Arabica. Aiabifchd V. Saliciritis Caspiéa. ftapifchl.  M O n a n d r i a. 57 Naar alle gedagten zal dus de Salicornia wel haast een nieuwe plaats beflaan moeten in de volgende Klasfe. Hippuris. Katteftaart. De Kenmerken van dit Geflagt zyn: geei Kelk of Bloemblaadjes : een Meeldraadje ei een enkelde Stempel: als ook een enkel Zaad. De eenigfte Soort (i), die by deDuitfcher Kanten-Kruid, als aan de kanten van Riviere groeijende , en by de Franfchen Pin aquati of Pesfe d'Eau, dat is Water-Pyn of Denr Boom, wegens de Geftalte genoemd wordt, op osdiepe plaatfen van heldere, 't zy Haar de, 't zy loopende, doch niet fterk ftroomei de Wateren, door geheel Europa gemeen. Me vindt ze in ons Land:, in de Slooten en fon mige Graften, van Zuid- en Noordhollanc die 'er fomtyds geheel vol van zyn, overvlo dig. Sommigen hebben 'er, deswegen, na Co: pus den naam aan gegeven van Limnopeuc gelyk Vaillant, en Seguier, in zyi befchryving der Planten omftreeks Verona. I Figuurcn van Dodokeus en Lobel z da (i) Hippuris. Syst. Nat. XII. Gen. II. p. 52. V'g. XI p, si. Equis. paluftre, brevioribus foliis, polyfpermum. b. Pin. 35, Polygonum fcemina. DoD. Pempt. 113. Cl Epit, «»9- Semine vidua. Lob. lc. 791. Lob. Krui 5,57. Limnopeuce. Seg. Fl, Veron. Tom. I T. 2, p. 1' Finaftella. Rufp. Fl, Jen. 275. Diu., «/>/>. Giejf.HkiA.. Ht D5 IX, dml. vii, stus. IV. Afdeel. 1. hoofd" STUK. . n\», \ 1 3 i. - Hippuris vulgaris. f Gemeene. e is 1n 1I, ss ' j ie )e ar 11. c. M. ih >}. Iv,  5» Eenmanütice Kruiden. IV. Afdeel i. Hoofdstuk. Btnviy daar in gebrekkelyk, dat aan 't zelve een Hoofdje , gelyk het Paardeftaart - Kruid gewoonlyk heeft , is getekend. De laatfle verhaak wel, dat hy zulks, onder menigvuldige Planten,eens heeft waargenomen; doch noemt het niettemin Duizendknoop Wyfje dat geen Zaad draagt; terwyl het, ondertusfehen, fomtyds vol is van Zaad. In Holland, tusfchen Haarlem en Egmond op Zee, zegt hy, groeit het overvloedig. Zyne aanmerking, dat het meer naar 't EquU fetum gelykt dan naar 't gewoone Pilygonum of Varkensgras, 't welk men Duizendknoop Mannetje plagt te heeten, is zeer juist. Ondertusfehen verdient het dien naam ook wegens zyne menigvuldige Leedjes, welke de Steelen of Stengen, die enkeld uit een gemeenen, onder Water kruipenden Wortel, regtop fchieten en zig dus boven 't Water verheffen, famenftellen. Het maakt hier door , in 't klein, geen onaartigc vertooning van een Bofch van Pyn- of Denneboomen. Gezegde Steelen zyn dikker dan die van Riet, en hol: de Leedjes, by 't Water vry lang, verkleinen allengs naar boven, tot een Duim en minder langte. Als menze tusfchen ie Vingeren drukt, fpringen zy met geruifch ïan ftukken, zo de Heer Govan aanmerkt. Zy zyn ieder omringd met een aanmerkelyk ge:al van lange fmalle Blaadjes , maakende een fransje, uit welks holte de Meeldraadjesvoortiomen, die den Styl omringen, zittende op het Vrugtbeginzel, 't welk een Eyrond Zaadhuisje wordt,  .wordt, bevattende een enkel Zaad. Deeze Zaadjes vertonnen zig in de Kransjes om laag, terwyl de Stengen van boven met bleekrooJe Meelknopjes bloei jen. Dc vermaarde Vaillant heeft die deelen der Vrugtmaaking zeer duidelyk in Plaat vertoond (*). Onder de hedendaagfche Kruidkundigen keurt de Heer Haller den naam van Limnopeuce beter dan dien van Hippuris, als volmaakt de Griekfche naam zynde van het Paardeftaartkruid. Ons Landvolk noemt dit Gewas dikwils KatteJlaarten ; 't welk geen oneigen benaaming is, om dat het veel meer naar die, dan naar een Paardeftaart, gelykt (f). Zyn Ed. zegt, dat het in fommige Meiren van Switzerland verfchei. de Voeten hoog groeit, verheffende zyne Steelen, die zig naar den Stroom der Rivieren buigen, zelfs uit het diepfte Water. „ Zo veel „ Blaadjes, wier getal twaalf of meer is, zo „ veel Vrugtbeginzels (Ovaria') , in 't ronde „ (zegt zyn Ed.) om den Steel, die met een ' wit Bloemblaadje ( Corolla ) gekroond zyn, „ en uk hun topje , naar den Steel toe, een „ krom Styltje (Tuba) , voorvvaards één zeer „ dik, gelteeld, Meelknopje (Anthera) voort,, brengen." Dillenius zegt, dat dit Gewas geen Bloemblaadje heeft, maar Bloempjes uit twee (*; Mem. de [Ac ad. R. des Seiene. de Paris. 1719. PI. I. fig. 3. (t) In Dui;fchland ïs fommig Equifetumook by den naam Tan Katzen Zazel en Katzen iVedel , dar op 't zelfde ttit» komt, bekend volgen» TAItRN^MONTANUS. u. DEK!., Vil, STUK, IV. i. HOOFD" ■ TUK. ' Monogy. tia.  ©O Eenmannici Kruiden. IV. Afdeel 1. Hoofd stuk. Eenviy twee Meeldraadje! beftaande met geele Knopjes, tusfchen welken, in 't midden, een kort Stykje zig vrtoont, op het Vrugtbeginzel. Zou deeze laatfte 'er ook het Paardeftaartkruid met Bladen van Bezem-Flafchkruid van B.iuhinus (*) voor genomen hebben : 't welk Hall er als een Verfcheidënheid aanmerkte; doch Vaillant als een zelfde Soort? Men vindt het laatstgemelde, volgens Bauhinus, te Bazel, in de Michelfeldfche Moerasfen , als ook in een Beekje nevens den Galg: alwaar de Heer H aller de gewoone Katteftaartcn gevonden heeft. Hier uit blykt dat de gemeenfte Planten dikwilsj de meefte verwarring baaren. Van Tweewyvigen zyn, in deeze Klasfe Vier Geflagten, als volgt Corispermum. Wantz-Zaader, De Griekfche benaaming van dit Geflagt is van 't Woord Koris, dat een Wants betekent, en van Spermos Zaad, om dat de Zaadjes naar een Weegluis gelyken, afgeleid. De Kenmerken zyn ; geen Kelk, twee Bloemblaadjes en een Meeldraadje,maar twee Stylenof Stempels en een enkeld, ovaal, naakt Zaad. Her bevat twee Soorten , beiden Europifche of Afiatifche Kruiden, als (O (*) Equifcturn pilufhe Linari* Scopari* folio. C. B. Prtir,  MöNAWDRll. €t (i) Wantz-Zaader met zydelingfe Bloemen. Van deeze eerfte Soort heeft de Franfchej Kruidkenner Jussieu , door wien de benaaming s in trein gebragt is, de Afbeelding gegeven. Hy zegt, dat dezelve zig omtrent een Voet verheft,, hebbende een Stengetje dat zig verdeelt in Tak-J jes, die hoekig zyn en buigzaam, glad, groen doch doorgaans om laag paarfchachtig, welke Kleur zig fomtyds over 't geheele Plantje, als het begint te verwelken, verfpreidt. De Blaadjes gelyken naar die van Hyfop, zynde de onderften en grootften ongevaar anderhalf Duim lang , op de breedte van twee Liniën of een zesde Duïms: allen ongedeeld, Vleezig, donker glanzig groen ; de bovenften met eenige Witte Wolligheid. Deeze ftaan byna regtop, doch de onderften ftrekken zig waterpas uit. De Bloemen zyn als gezegd is. Uit derzelver Oxelen, naamelyk, komen zy voort, en zyn uitermaate klein, hebbende twee Bloemblaadjes en één Meeldraadje, met een Stampertje dat twee korte Hoorntjes heeft, wordende een Vrugtje of Zaad, dat rond van omtrek is en naar het Takje toe een weinig hol, een klein Zoompje hebbende en een Puntje van boven, omtrent een zesde Duims lang (*}. Di (i) Cirispermum Flor. lateralibus Syst. Nat. XII. Gen. iz f. ji. Veg. XIII. p. Si. Cor. Flor. alternis. Hort. CBff. K Lagdt. tkc. PAI-L. Reize. I. DEEL. P- 48+. (*) Mem. de VAcad, R, des Se. de Paris, 1711. p. ï+* PI. 10. 11. Deel. VII. Stuk. IV. Ifdexl* 1. lOOÏD- tuk. 1. Corisptr* tam Hfs- QpifoliuMm Cortbladi;e.  6 2 EeMMANNIGE KliüIDEM. IV. Afdeel. i. Hoofdstuk. Tiveewyvip, ] ] ] 1 j I 5 ? 1 £ O) (*) Cintra PUntarum. Vienn. 1763. p. j74. (t) Oel. and Gstbl. Rtiste. Stokh. 175+. p. 334, (4.) Annuum vidiraus in aliis locis frigitjioiibus, Ktrn Jlf£. Mtnsp. p. 3. Dit Plantje komt jaarlyks van zyn Zaad op. Het groeit in Languedok , op Zandige Gronden, als ook in Duitfchland en aan den Wolga-Stroom in Tartarie. De Heer P/slxas heeft het in Siberië of aan de Kaspifche Zee waargenomen , twee Voeten hoog, met Aairswyze Bloemtakjes, de Bloemblaadjes als enkele Vliesjes , tusfchen de Schubben der Aairen voortkomende en twee Meeldraadjes hebbende. Volgens den Heer Wernischek heeft het 'er meest één, dat lang en krom is , doch fom> :yds ook twee of drie, cn het zoude van verschillende Sexe zyn (*). In de Tuin, dien de fader van den Heer L i n n m v s , Dorp-Predïcant in Gothland, hadt aangelegd, vond zyn ld. , op zyncn Gothlandfchen Reistogt, dit 'lantje bloeijende, en nam daar in , als iets >yzonders , waar, hoe de onderfte Bloemen der, de naastvolgende drie en twee Mecldruades, doch de bovenften maar één Meeldraadje ,adden (f). Het heeft ook een overblyvende teng , aan de Zeekust van Languedok, volens den Heer Gouan, die hetzelve , Jaariks vergaande, op andere koudere plaatfen evonden hadt (\.).  64 Eenmannige Kruideit. IV. Afdeel i. Hoofd» ÏTUlt. i. Callitriche lrerna. Voorjaars. (O Sterrekruid met de bovenjle Bladen ovaal en Manwyvige Bloemen. Tot deeze Soort wordt t'huis gebragt de Callitriche van Plinius, door Columna afgebeeld , en dus zekerlyk genaamd wegens de Haairigheid van de geele Vezelige Wortelen. Ik geef 'er den naam van Sterrekruid aan , volgens den Latynfchen naam Stellaria, onder welken het befchreeven is en afgebeeld door Lobel, die zegt dat de Heer van Reynoutre , een groot Liefhebber van Kruiden, hem bekend, die geen kosten fpaarde om dezelven, zo vreemd als inlandfch, naar't Leven te doen afbeelden, hetzelve Water-Sterrekruii noemde. De reden hier van was, dat hetzelve, op 't opperfte van zyne lange, Haairachtig dunne Steeltjes , naar die van de Cuscuta gelykende, groene en Sterswyze Bloempjes en Zaad voortbragt. Hy zoude beter gezegd hebben , dat dit Kruid, aan 't end der Steeltjes, Tropswyze op het Water dryvende Blaadjes hadt , in welker midden zig de Bloempjes en het Zaad vertoonde. De gedagte Steeltjes zyn met Blaadjes bezet, zodanig naar die van Muur gelykende, dat j. Bauhinus 'er, deswegen, den (i) Callitriche Fol. fuperioribus ovalibus, Floribus androgynis. Syst. Nat. xii. Gen. 13. p. 52. Vtg. xiii. p. 51. Fl. Saec, 3. Corispermum Fol. oppoiitis. Fl, Lapp. 2. Gbon. Virg. 3. Stellaria aquatica. c. 15. Pin. 141. LOB. Ictn.jsiz. Kruiib, 968. Alfine Aquis innatans Foliis Iongiusculis. J. B. Hift.Ul, p. 78t. Stellaria. Dnx. Niva Gen. p, ns.Tab. vi.  65 Eënmannige Kruiden IV. Ai DEEL. f. Hoof» STUK. Tiveewyvige, n. Stellaria Autumna. Hs. Herftfch. eenbladïgen Kelk voortkomen (*), en geeft in tegendeel de Vrugtmaaking van de Alfine of Stellaria , welke het Twèebladige Moeras-Kroos met een vierhoekige Vrugt van C. Bauhinus is, byna zodanig op, als ik gemeld heb, naamclyk met een tweebladig Bloempje en één Meeldraadje (f) : zo dat omtrent dit Kruid, gelyk de Heer Haller aanmerkte, insgelyks ftoffe tot nader onderzoekingen overblyft. Inzonderheid, dewyl gedagte Kruidkenner zegt, dat de Vrugt in 't Geflagt van Stellaria rond en platachtig, aan den omtrek uitgehold is , gelyk de Schyf van een Hysblokje (|). (2) Sterrekruid met alle de Blaadjes /mal, aan de tip in tweeën gedeeld, de Bloemen twee* Jlagtig. Deeze Soort, onder den naam van Smalbladig Moeras-Kroos, welk de Blaadjes 'aan 't end verdeeld heeft, door den Heer Loeseke in Afbeelding gebragt onder de Pruisfifche Planten, komt, met en benevens de voorgaande, in onze Staande Wateren voor. Hier toebrengt (*) Botanie. Parifiens. Tab. XXXII. Fif. lo. (t) li'd. in defcript. p. (J.) Le Fruit eft rond, applati,& creufc dans fa circonr*. rence comme unc Poulie. (2) Callitriche Tol. omnibus linearibus , apice bifïdis, Flor. üermaphroditis. Fl. Saec. 4. Lentic, pal. anguftifolia, Folio ]picc diiï*. Loes. Pruff. 140. T. }%. Alfine A De Vrugten gelyken inderdaad naar deeze meer dan naar Moerbeijen, en het Blad is volkomen' als dat van Spinagie. Men kan daar van de Bladen, zegt hy, tot Moes gebruiken, en de1 Vrugten als Aardbeijen eeten. De Kleine, die C l u s i u s befchryft, heeft de Bladen kleiner, en groeit omtrent twee Voeten hoog. Aan de Takken komen Risten van groene Bloemhoofdjes, die vervolgens Bloedrood worden en een Zaad bevatten, dat rond is en zwartachtig, byna als Koolzaad. De Vrugt bevat een Sap, dat donker-rood is en laf van Smaak, 't Gewas zaait zig, in de Hoven, daar het eens gedragen heeft , overvloedig. Het fchynt zyne natuurlyke Groeiplaats te hebben in Spanje en Tartarie, TV. i ÏOOFDITUK. II. HOOFDSTUK. Befchryving der Tweeman nige Kruiden (Diandria),dMJ genaamd om dat zy twee Meeldraadjes hebben, tot welken de Eerenprys , Godsgenade, het Yzerkruid, de Salie en an* deren behooren. De Tweemannigen worden, in het Stelzel der Sexen, in Een-, Twee en Driewyvigen onderfcheiden. Van de eerften zyn nog verfcheide Geflagten te befchryven3 als» V00ïl eerst, dat van E3 Eran- ii. deel, vii, stuk,  V3 twëemannige kruiden. IV. Afdeel il. Hoofdstuk, Emvsy. i. Erantklmum Caftnfe.Breedblï' 4ige. Eranthemum. Vroegbloem. Deeze benaaming , die eigentlyk VoorjaarsBloem betekent, voorheen op fommige Planten toegepast geweest, geeft de Ridder thans aan een Geflagt, welks byzondere Kenmerken zyn: een vyfdeelige Bloem met een Draadachtig dun Pypje: de Meelknopjes daar buiten: de Stempel enkeld: de Vrugt nog onbekend. Drie Soorten, altemaal Kaapfcbe, zyn hier t'huis gebragt, naamelyk (i) Vroegbloem met Lancetswys'' Eyronde geJleelde Bladen. Deeze heeft de gedaante van het Kruid dat men Lychnis noemt of dergelyke, als beflaande uit lange Stcngetjes, bezet met Eyronde, wederzyds fpitfe, lang gefteelde, gepaarde, effenrandige, gladde, geaderde, groote Bladen: Aan 't End van deeze Stengen komen één of drie Aairen voort; welke Schubswyze famengefteld zyn uit Lancetvormige groene Blikjes, die ieder een lange paarfche Bloem bevatten. Hier wordt de Kleine Santorie van Ra y, met langwerpige fpitfe Bladen, en eene uitgebreide groote hoogroode Bloem, t'huis gebragt. 00 (i) Erantbtmum Tol. Lanceolato-ovatis , petiolatis. Syst. Kat, XII. Gen. i,. p. J0. yeg_ p. SS. Fl. Zeyl. is. Ephememm Lyclinidis Flote Africanum,, heem. Far. «|, Cp:c. minus &c. Raj. Suppl. jï7.  D I A N B R I A. 71 (2) Vroegbloem met zeer /malle, ver aflandige, uitgebreide Bladen. Tot deeze Soort is thans de Selago dulia, •welke ik bevoorens begreepen bad geheel uitgelaten te zyn *, betrokken. Het is een fraay Kaapfch Heeftertje, waar van de Hoogleeraar J. Burmannus, onder den naam van Thymeléa met zeer fmalle Bladen en geaairdc Bloempjes , de Afbeelding gegeven heeft. De Afrikaan/che Valerianella met Heyblaadjes , van Commelyn, verfchilt zekerlyk in Bladerloof en figuur der Bloemen (*). De befchryving van den Ridder is als volgt. „ Een regte Takkïge Steng. Getropte fmalle „ Bladen. Enkelde Trosjes aan 't end , die „ zeer lang zyn en regtopftaande. De Bloem 3, heeft een Draadachtig Pypje, dat zeer lang „ is; met den Rand in vyven gedeeld, klein en ftomp. Het Vrugtbeginzel is Eyrond; „ de Stempel enkeld ; de Meeldraadjes flegts „ twee binnen het Bloempypje, met opleggen„ de Liniaale Knopjes; de Vrugt onbekend." Cs) (z) Erantbemum Fol. linearibus remotis pamlis. Syst. Peg, XIII. Selago dubia. Sp. Pint. 877. Thymelsca Fol. angus» cistlmis linearibus, Flosculis fpicatis. 11urm. Afr. .130- T, 47. F'K* 3. (*) Zie dezelve tot de Selago palyflaeby* t'huis gebragr» ia ons V. Stuk, bladz. 33+. E4 II. Deel. VII. Stuk. '- 3V. AJEBfiR*,. li. Hoofo- 1TUX% n. Ernr.tbe- ifiitim. jmalbla aige. » V. STUK , iladz. 318-  DlAHDRlA. 73 naam van Parysfche hebbe, tcrwyl het in verfcheide andere deelpn van Europa, zo wel als omftreeks Parys, ook in 't wilde groeit, is duifier. Ondertusfehen is het by dien naam algemeen bekend. „ Die van Parys (zegt Lobel ,) „ houden voor Circm een Plant, met Bla„ ders die van dc Nagtfchade , Perfikkruid oi „ groote Klokjes-Winde gelyk, voortkomende „ aan een dunnen Steel van een Elle hoog, wel„ ke helder blinkende is en van een roode Klem „ als de Wyngaardbladcn in de Herfst. Dc Bloempjes, digt by een ftaande , zyn witach tig van Kleur." Tournefort merkt aan cfat de Afbeelding van TaberNj?montanu beter is dan die van Lobel, welke de Bloe men vicrbladig vertoont. Zo heeft ook J. B au hinus de Kelkblaadjes verward met de Bloem blaadjes, zegt hy, en R a y heeft het Gewa wel befchreeven,maar men moet 'er by voegen dat de Vrugt in twee Holligheden verdeeld is die ieder een Zaadje bevatten (*). Dit is woordelyk nagefchreeven dpor Faeri gou , die aanmerkt (|), dat, fchoon de bena; ming van de vermaarde Toveres Circe fchyi afgeleid te zyn, nogthans aan deeze Plant ge< ne kragt, die iets wonderlyks in heeft, toeg fchreeven worde. Zy groeit, zegt hy in c Bosfchen en op vogtige plaatfen, in Vrankry ove (*) Herb. aax eitv. de Paris. p. 419. (t) Descr. des Plant. Tom. iii. p. IJ*., E 5 ll, dul. VU. Stuk. IV. \fdeei,. 11. HOOFD, TUK. Mon(>iy« lis, » » 1 l- | e k f-"    IV. Afdeel. r. Hoofdstuk. Eeawy ■ ipanna att' gaflifilia. SiiialWade- 6 Eenmannige Kruiden. gen. Allengs verkleinen deeze Bladen naar het bovenfte van de SteDg , alwaar de Bloemen zyn , van gemelde Geftalte (*) , en dus naar die van den Gladiolus watgelykende, zeer fchoon rood van Kleur. Ik bevind dat derzei ver Stuif, meel, 't welk wit is , uit ronde Bolletjes bellaar, rondom kleine Puntjes hebbende, gelyk die der Kaasjes-Bladen. Op ieder Bloem volgt een Vrugt als een kleine Ockernoot, bevattende eenige ronde Korrels, als Erwten, die van buiten zwart van binnen wit zyn. De Wortel kruipt als die van gemeen Riet. Dit Plantgewas heeft geene Aromatieke hoedanigheid , en is in de Indien van geen gebruik , noch in de Huishouding , noch in de Geneeskunde; wordende alleenlyk, wegens de Schoonheid der Bloemen, aldaar in de Hoven gezaaid. Men heeft het ook in Italië, Spanje en andere deelen van Europa , voortgeteeld .• want het is een Gewas dat 's Winters overblyft. (2) Bloemriet met Lancetswyze , gejleelde s geaderde Bladen. Deeze Soort hadt de Heer Linn^eus be- den- (*) zodanig evenwel, dat, wanneer ik de Bloem in zes Slippen vetdeeid aanmerk , het Meeldraadje en de Styl twee yan die Slippen moeten zyn. (2) Cama Fol. Lanccolatis &c. Arundo Indica florida au, guftifbiia. Moris, Hij}. III. p. 250. 5. s. T. Ift. f. Albara feu Faciyira. Fis. Bras. zij.  12 Eenmanrice Kruiden. IV. Afdeel, i. Hoofdstuk. Eenwy vigt. Knodsje, gedrukt zynde, geeft een welriekend Vogt uit. In Oostindie wordt de tamme Gember veel in Tuinen aangekweekt, daar men dan de beste Wortelen affteekt om te konfyten, en de overige droogt. Zy groeit op alle de Eilanden der Indifche Wateren, tot aan Ghina toe, menigvuldig , doch de roode zeldzaam en weinig dan op de Molukkes; alwaar de Gember zo wel in 't Gebergte wasfen wil als aan 't Strand, dat zy elders fchynt te beminnen. De beste witte, nogthans, valt in Malabar en Bengale, aan de Vaste Kust van Afie. Arabie of Ethiopië zal mooglyk haar Vaderland zyn , van waar men dit Gewas door geheel Oostindie heeft voortgeteeld: want eertyds plagt men al de Gember te haaien van de Kusten der Roode Zee, zo Ga rcias verhaalt. Het valt nog heden inGuinéa, en is door de Spanjaarden overgebragt in Mexiko en op de Westindifche Eilanden, van waar nen hedendaags de meefte drooge Gember IV. Afdeel, i. Hoofdstuk. nia. I t. I  MONANDRIÜ. 17 (4) Amomum met een zeer korte takkigs Bloemfteng. De Zaaden, die men Gram Paradiji in de Apotheeken noemt,worden gezegd de Zaadkorrels te zyn uit de Peul van eene groote Soort van Kardamom, dat dan een andere moet zyn 1 als de zo even gemelde. Dit Zaad wordt ook. Meleguetta of Maniguetta genoemd , en komt niet alleen in Afrika, op Madagaskar, maar ook in de Indien voort. Het is kleiner dan Peper, hoekig, rood van Kleur, van binnen wit en zeer fcherp van Smaak, omtrent als Peper en Gember , waar het in Reuk ook naar gelykt. De eigentlyke Plant, daar die groote Kardamom, waar van dit het Zaad is, aan groeit, zon dan de gemelde zyn, in het Werk van Rheede, over de Malabaarfche Planten afgebeeld , en door de takkigheid van den Bloemfteng verfchillende. Alle deeze vier Soorten zyn overblyven» de Planten. C o s t u s. De benaaming van dit Geflagt, door de Grieken van 't Arabilch woord Kost of Qhast ont» leend, is by de oude Geneeskundigen gebruikt geweest om verfcheiderley Wortels te beteke. nen. Dioscoripes telt 'er drie Soorten van; een ( als die vau de Wilde Gember-Plant. In Oostindie zelfs is deeze Wilde Kurkumi byna van geen gebruik; maar de Tamme ze veel te meer, gelyk hier voor gezegd heb. Ii de Geneeskunde wordt de Kurkuma van fommi gen veel van anderen weinig geagt. Zy is min der fcherp en Zeepagtiger dan de Gember wordende niettemin, wegens haare regt prikke lende hoedanigheid, voor een uitmuntend Mid del gehouden tot wegneeming van Verftoppingen en voor een byzonder Middel tegen de Geelzugt Ten dien einde wordt zy of in Afkookzels c in Poeijer ingegeven. Men gebruiktze ook tc een Verwftof in ons Wereldsdeel. (2) Kurkuma met Lancetswyze Bladen , d lezyden de Rib zeer fierk geaderd zyn. "S Dee? Curcvma Toliis lanceolatis , Nervis lateralibu, nmx xofisfimi,. Roten. Luglï. »*• A f¥- * M* Curcuma Radice longi. Herm. Lugdi. T. z°9. M, tfla-Kua. Hort. Malab. XI. p. «♦ t, 11, r c II, QSHU VII. STUK, IV; ^FDEEfci I. 300FDituk.Mtntgjp VA, Gebruik. 1 L J t f t Ü 11. Curcuma bHga. e Lange Kurkuma. es.  M O N A N D R I A. 35 „ dat onkundigen deeze Planten naauwlyks van elkander kunnen onderfcheiden „ Buitendien fchiet uit jonger en fterkerKnob-i „ bels van den Wortel een Bloemfteng vaneen' „ Span hoog, die rond is en Sappig, van dikte, „ als een Schryfpen, bleek groen, van onderen 9, naakt, van 't midden tot den top eén dikke „ ronde Aair maakende, welke uit Blaadjes be„ ftaat, die in 't eerst bleek groen, naderhand „ geelachtig rood zyn of bleek geel, twee Na„ gels breed, allengs in een kromme Punt uit,, loopende , en Schubswyze geplaatst. Tus„ fchen deeze Blaadjes zit een Lymerig taay M Vogt, uit de by Nagt neervallende Daauw j, vergaderd. Tusfchen de Schubben komen „ agtervolgelyk langwerpige Bloempjes uitky- ken, zweemende naar die van 't Oostindifch „ Bloemriet; maar driemaal zo klein, doorgaans „ uit vier geel- of paarfchagtige Blaadjes be„ ftaande, waar van het eene bovenfte fchuins „ ppwaards ftrekt, de twee onderften regtuit, „ doch het middelfte daar tusfchen eenigermaa„ te gedraaid is en als bezet met Franje. -Wan- „ neer (+) Hier door ïs BONTWs misleid geweest, die , Hljf. iï*t, & Mei. Libr. VII. Cap. 30, in plaars van de Kurkuma de Afbeelding van den Cannacorus, een Plant in de Indien, als ook in onze Tuinen , vry gemeen,heeft gegeven, en op deszelfs Gezag betrok ook de beroemde Tournssort» verkeerdelyk , de Kurkuma tot het Geflagt ran 't Indifch Bloerwiet. Zie Inft, Rei Herb. Tom. I. p, 3 «7. C 2 11, DBU. VU. STUK. IV. i?DEia« 300FD' TUK» Mmczj* ia.  44 Eenmannice Kruiden. IV. Afdeei i. Hoofdstuk. Eernay. iii. Eterbauv. hirfuta. Ru!g=. iv. ScarJfnf, glimmen' de. voorgaande Soort. Bokrhaave hadt dit Plantje als naar de Plumbago gelykende voorgefield, en 'er de Bladen van Spinagie aangegeven. Volgens den Ridder zyn de Blaadjes van onderen witachtig, de Bloempjes paarfch en eenmannig. Hier wordt eenMalabaarfchGewas, datmen TaluDama noemt, aangehaald, 't welk de onzen , volgens Commelyn, Traswortel heeten. De Portugeezen gecven 'er den naam van Folhas do Pitao aan , om dat het Afkookzel der Bladen zekere Koortfen , onder de Inlanders Pitao genaamd, verdryft. De Bast des Wortels , met Komyn in Melkwey gekookt , it laxeerende. (3) Boerhaavia mtt verfpreide ruigachtige Stengetjes ,de Bladen Eyrond, uitgegulpt. Deeze heeft de Geftalte van de voorgaande, doch verfchilt daar van, door twee Meeldraadjes in ieder Bloem , en de Stengetjes ruig te hebben, die ook neerleggende zyn. De Steeltjes, korter dan de Bladen, zyn dikwils driebloemig. Op Jamaika is dit Plantje een Voet hoog, metBloedroode Bloempjes, waargenomen. (4) Boerhaavia met opgeregte Stengetjes, twee. » man- (l) Boerhaavia Caule difFufo Sec. Mant. 170. loerluavia diandiia. Sp. Plant. n. 4. Jaco^ Hert. T. 7. (4) Boerhaavia Caule ere&o, Floribu» diandn's tcc. Mant Jij. Gouan hert. z, Antanifophyllum fcandens Alfiaesma- joiil  MONANDRIA; 4J mannige Bloemen en fpits Hartvormige Bladen. Hoe de Besfendr'dagende Amerikaanfchc Nagt-; fchade van Plukenet , overeen kan komen met zyne Kurasfaufche VaUrianella, die het Zaad ruuw en lymerig heeft, of met de Kenmerken van dit Geflagt, is my duider. Deeze laatfte heeft hy ook uit Oostindie gehad. De Bladen gelyken, in deeze Soort, naar die van Alfine, doch zyn wat grooter , Hartvormig en glad. volgens LinnjEüs, die aan deeze Soort een regt uitgeftrekte gladde Steng geeft van zes Voeten langte, en Kroontjes van zes Bloemen, die tweernannig zyn, groenachtig van Kleurs hebbende een vyfbladig afvallend omwindzel. (5) Boerhaavia met kruipende Stengetjes, De Groeiplaats van deeze Soort wordt gefteld in Nubie, een binnenlandfch gedeelte van Afrika, volgens den beroemden Vaillant: doel de Ridder hadt dezelve niet gezien. (6) Boerhaavia met zeer /malle fpitfe Blaadjes. Van deeze wordt niets meer gemeld, en hel fchynt, Joti» folio. VA1LL Mem. de i7iz.p.z$t. Valerianella Alfae folio fcandens. SLOAi». Jam 91- Wbh p.üo.RAJ. Suppt »44 solanum Baociferum Ste. tut*. Mm. 34». T. zit t 7- ii. kek- vii. STUfc IV; \f3>eel* I. loOFD" TOK. Mtuff" lid. V. Bterhaavim repens. Kruipende. VI. Antujiif: Ha. Smalbladige.  j6 EENM AHN IGE KRUIDEN. IV. Afdeel, i. Hoofd < STUK. Etnviy- Rolronde Leedjes en Draadachtig dunne Aairen. Deeze, van welke door Buxbaum de eenigfte Afbeelding uitgegeven was, overtreft de anderen zeer in grootte, zode Heer Pallas aanmerkt, die dezelve vertoont wanneer de Aairen in bloey of in 't Zaad ftaan , en dus veel dikker zyn , dan de gemelde Autheur ze hadt. De geftalte is niettemin byna eveneens, en daar de eerfte Soort op den bodem van Zou-i tige-, Moerasfen groeide , befloeg deeze, met den Tamarifch , en met andere Kruiden van dien aart, hooger plaatfèn. Nog twee andere Soorten fielt gedagte Hoogleeraar voor, die door zyn Ed. ook in Siberië gevonden waren. De eene noemt hy Strobilacea, om dat de Aairtjes naar Pynappeltjes gelyken, bevattende ieder omtrent twintig Bloempjes , in welken de Meeldraadjes en Styl zeer duidelyk zig vertoonden. Dezelve droeg zekere Galletjes, vol roode Wormpjes, en groeide zelden hooger dan een Voet , komende overvloedig voor, aan de fteile Oevers van het Inderifche Zout-Meir. De andere geeft zyn Ed. den naam van Foliata of Gebladerde , en kon dezelve wel eene Verfcheidënheid zyn van de Arabifche, door uitknaaging van Wormpjes wanftaltig gemaakt, zo zyn Ed. oordeelt. Dezelve bragt doorgaans drie Zaadjes van ieder Bloempje voort. Naar  M-onand-ria. 63 (z_) Wantz-Zaader met rappige Aairen. Deeze, welke alleen in 't Rusllfch Gebied is waargenomen , wordt Rhagrojlis met Rietach-, tige Bladen van den geleerden Buxba dm getyteld, die 'er een Afbeelding van geeft. Men, vindtze, volgens hem, ook dsm dc Wolga en' in de Wildernisfeu der Kofakken. De Hoog1 leeraar Palxas nam deeze Soort ook op zyne' Siberifche Reize waar , en bevondt dezelve grootelyks van de voorgaande te verfchillen. Zy. was ftyver , drooger en hadt fteekende Blaadjes. De Bloemfchubben, in de Oxels der Bladen , vergaard tot korte Aairtjes, liepen uit in een Ityf Borfteltje. Het Vrugtbeginzel hadt twee breede Vliesachtige omgekromde Stempeltjes en het Meeldraadje was altoos enkeld, met een Eyrond byna tweevoudig Meelknopje. Callitriche. Sterrekruid. De Kenmerken van dit Geflagt zyn twee Bloemblaadjes , met een enkel Meeldraadje, den Stamper gevorkt of in twee Stempels verdeeld hebbende, en een tweehokkig Zaadhuisje uitleverende, met vier Zaaden. Het bevat, volgens den Ridder, twee Soorten , die beiden in de Slooten of Staande Wateren van Europa gemeen zyn. CO (2) Cerispermum Spicis fquarrofis. Hert, Vpf.%, Rhagroftia Fol. Arundinaceis. Buxb. Cent, III. p. 30, T, 55, VijLf* Reize, I. D. p. +8$. II. DEELi VII, STUK. IV. U-DEBL, I. ÏOOïDTUK. II. Ctrister. Uetbia. lige.  Mo nanbria. 6$ den naam aan geeft van Alfint, Üie op 't Water dryft, met langwerpige Blaadjes. In de Afbeelding van Lobel is dit gebrek,: dat het geheele Gewas zig aldaar als onder: Water zynde vertoont: in die van Bauhinus,' dat de toppen te veel boven 't Water uitfteeken. Doch 't valt moeielyk, een regte fchets te geeven van dit Plantje in eene zelfde Figuur. Men vindt het onder 't Kroos, in de Sloöten van ons Land, op zeer veele plaatfen, alwatr het zig altoos voordoet als groene op het Water dryvende Sterretjes: die nogthans niet, gelyk het Kroos, losfe hangende Worteltjes hebben , maar met hunne Steeltjes, met fmalle Bladertjes overhoeks bezet, veeltyds in de Grond ; of op deh Bodem der Slootcn, geworteld zyn. Gezegde Sterretjes beftaan Uit Blaadjes ; die ïnwaards allengs verkleinen, in 't midden de Bloempjes bevattende, die Mannelyk enVrouwelyk op een en 't zeifde Gewas voorkomen; 't welk met den naam van Manwyvige bedoeld wordt, door den Ridder. Zyn Ed. hadt dit Kruid, bevoorens, zelfs onder de Eenhuizigen geplaatst gehach De deelen der Vrugtmaaking zyn door Djl* leniüs duidelyk in Plaat vertoond: doch volgens de Waarneemingen van deh vermaarden Vaillant heeft daaromtrent eenaanmerkelyk verfchil plaats : want zyn Ed. beeldt dié van de gezegde Alfine van J. Bauhinus af^ èls twee Meeldraadjes hebbende, die uit èerï E èèö- i!. DMi. vii. STÖi. ^FDEELo X- .. rïOOFD- TUK. Oigytua3  'Afdeel. ii. Hoofd- ÊTUK. iii. Eranthtmum par-viftlium.KJeinbla«&. » j ï. Cireta ï^utetiana, Jfarysfche. « J « li 2 I ?a TWEIM ABNICE KRUIDEN. (3) Vroegbloem met Eyrond-Liniaale , op rfJ fcarcier leggende, Blaadjes. Van deeze Soort, die de Lymerige Afrikaan' fche Heefter, met Heybladen, is van Commelyn, in de Amfterdamfche Kruidtuin voorkomende , geeft dc geleerde Bergiüs een omftandige befchryving. De Blaadjes zyn naauwlyks een Nagel lang. De Blikjes , uit welken ie Bloem-Aairen beftaan, zyn Eyrond, gefpitst sn hol. Het Vrugtbeginzel is rondachtig. C 1 r c je a. Stevenskruid. De byzondere Kenmerken zyn een tweeblalige Bloem, een tweebladige Kelk, boven het Vrugtbeginzel, dat eene Vrugt of Zaad wordt net twee Holligheden. Hier van zyn twee Soorten, beiden in Europa jroeijende, naamelyk (1) Stevenskruid met een regtopftaande Steng, veele Trosfen en Eyronde Bladen. Waarom dit Kruid, in 't byzonder, den by- naam (.)) Erar.tliaum Fol. ovato-Iinesribiis imbricatis. B*RG. lap. 2. Mant. 171. Frutcx Afric. Erica; folio, gluiinofus 'lore Sp caro alho. Comm. Hort. II. p. 119. T. 60. (r) Cirita Caijlc ere&o , Racemis pluribus. Sytt. Nat, :il. Gen. 2+. p. S6. Veg. XIII. p. SS. Fl. Sute. H. Clif.R, ■uf.db.DALK. Paris. Ie. Scan. zu. HALL. Helv. 4ts. Sola■ folia Circjra difta major. C. B. Pin. 168. h. iVeftgtth. H. Circara Lutetiana, Los. Icon. 166. fa Circia Canadenis latifolia Flore albo. Tourhf, Inflj 301,  IV, 'Afdesj il Hoofd STUK. Eenw ii. Circt* Alpine. Alpilche. /4 TwEEMANNIGE KRUIDEN.' _ overal: volgens den Heer Hall er door ge" heel Switzerland, zelfs in het Bergagtige gedeel■ te. 't Gewas komt ook wild voor in Duitfchh land, Sweeden , Engeland , en in verfcheide donkere Bosfchen van onze Nederlanden, op vogoge plaatfen, zelfs by Haarlem, en elders in onze Provincie. Hier wordt, als eene Verfcheidënheid, t'huis gebragt de Kanadafchc breedbladige Circma van Tournefort, met witte Bloemen, die men m de Bosfchen van Noord - Amerika aantreft. Weihmabh vertoont ook eene met Vleefchkleunge of Roozeroode Bloempjes (*) maar die hebben vier Blaadjes , het welk misfehien een fout der Afbeelding zal zyn; gelyk gemeld is ten opzigt van anderen. Dat de Bloemfteeltjes zig als de Bloemen afgevallen zyn, nederwaards koeren naar den Steel, is iets aanmerkelyks, t welke den Geflagtnaam billyken mogt. Men vindt het, by fommigen, het Kruid van Stephanus of St. Stevens-Kruid, getyteid Ook wordt de oplegging van een Papje der Bladen tegen de Aambeijen by Chomel aangepreezen. Dat GesnerUS dit Kruid Oeymfirum Verrucanum genoemd heeft, is zonderling. (2) Stevenskruid met een leggende Steng, een enkele Tros en Hartvormige Bladen. (*) Kruid!,. II. D. PI. 389. Dlt <*> aè-i Caule proftrato, Racemo „n;co, FoI. Co^. «lm». Fol. brevtortb* deutati.. Hall HJ g£ Biomn. col. Etpir. U. p. 7,. T. S0t  D i a n d r i a. 75 Dit is een kleine Soort van Circsea, op de Alpen van Switzerland zo wel als op de hooge 1 koude Laplandfche Bergen groeijende, en, be-, halve 't gemelde, inzonderheid van de voor-s gaande verfchillende, doordien zy de twee Kelk- ; blaadjes niet groen, maar gekleurd en aan de Bloemblaadjes als aangelymd heeft: des dit Kruid eene éénbladige Bloem fchynt te hebben. Het groeit naauwlyks een Vinger hoog. Men zoude het misfehien , zo de Heer Haller oordeelt, ook als eene Verfcheidënheid kunnen aanmerken. Veron ica. Eerenprys. Van dit uitgebreide Geflagt is de Kelk in vieren gedeeld, zo wel als de Bloem, die eenbladig is en Raderachtig uitgebreid, met de onderfte Lip fmaller , en die daar tegenover ftaat breeder. De twee Meeldraadjes verbreeden opwaards en hebben lange Meelknopjes De Styl is Draadvormig nedergeboogen, mei een enkelden Stempel. De Vrugt is een Hart vormig Huisje, met twee Holligheden en viei Klepjes, bevattende veele rondachtige Zaadjes Zeven-en-dertig Soorten bevat thans dit Ge flagt, welke in drie Afdeelingen , naar dat z; ge-aairde, 5 getroste of enkelde Bloemen heb ben, en in de volgende orde door den Ridde yoorgefleld zyn. * Met ge-aairde Bloemen. (i ÏT? Dïït, VII. STOK. IV. Lfdeel. ii. Ïoofd»; tuk. la, r )  IV. Afdeel ii. Hoofdstuk»i. Vtronic. Sibirkff. Siberifche, ii. Virgmicti, V.rgini. (ene. ( 1 I c 1 f 76 TWEEMANNIGE KRUIDEN. CO Eerenprys met endelingfe Bloem-Aairen; zeven gekranste Bladen; de Steng eenigermaate ruig. Van haare Groeiplaats heeft deeze den by'naam, zynde een der hoogde Gewasfen in dit Geflagt. De Steng is vier Voeten hoog : de Bladen zyn eens zo breed als in de volgende. De endelingfe Bloemlteeltjes enkeld : de zydelingfe met twee gepaarde ovaale Blaadjes: de Bloemen blaamv met ccn klein Pypje, in fpitfe Slippen verdeeld , onder ieder een zeer klein Blaadje: zo Gmelin heeft waargenomen (a) Eerenprys metend. Bloem-Aairen, en vier of vyf Bladen. Deeze, in Virginie groeijende, heeft vier of vyf Bladen by elkander , Kranswyze aan de Leedjes geplaatst en Zaagswyze getand. Zy groeit tot een taamelyke hoogte cn bevindt zig in de Kruidhoven van Europa, draagende witte Bloem-Aairen. (3) (0 RmiM Spieis terminaübuj, Fp!. feptenis rerticitlatis, ;au!e fubhi'rto. Syst. Nat. XII. Gen. ij. p. s7. Ytg. XIII. 1. js. Veronica fpicata altisfiraa &c. Aitiu. Rutb. zo. t. 4. (*) Limbe aca:o parvo fchryft de Ridder, dtt n et verflaag iaat it, ten op^gc van Sioempjss in vier lange Slippen veieeld, gelyk de Afbeelding aanwyst. (z) Vertnica Spie. term. &c. Ver. Fol. quaternis (juinisve l. Cliff. 7. cbo«. V%n. R.. lugdb. 30!. Veronica virgiiaaa procerior &c. FLUS. Aha, jgj. t. 70. f. 2,  C3) Eerenprys met end. Bloem-Aairen, en drie Bladen die egaal getand zyn» De driebladigheïd maakt deeze zonderling, die haare Groeiplaats heeft in de Zuidelyke deelen van Europa en in Siberië. Zy komt ook fomtyds voor met gepaarde of pverhoékfe Bladen , zo de Heer GoüAn aanmerkt5 die 'er zo wel de ge-aairde Smalbladige als Langbladige van Tournefort toe betrekt, waar van de Breedbladige eene Verfcheidenheid zou zyn , volgens Fabriciüs, in deszelfs befchryving der Planten van den Helmftadfchen Tuin. (4) Eerenprys met end. Bltem-Aairen , en drie Bladen die ongelyk getand zyn. Déeze, die haare Groeiplaats in dorre onbeIommerde Landsdouwen, aan de Zeekusten van Europa heeft, is, zo wel als de voorgaande, doorgaans driebladig ; maar de Ridder wil ze door de ongelykheid der Zaagswyze Tandjes onderfcheiden hebben. Zyn Ed. hadt dezelve by de Laplandfchc Grenzen, aan den Noorder Oceaan, dikwils gezien> doch nergens was zy hem {}) Veronica Spie. terra, &c. Ver. Spicata angustifolia. C. S. Pin. Tourw, Injl. 143. Veronica mis furreda clatior. ElHR Rar. T. 891. (4) Vetonic» Spie. term. &c. Out), Dan, 374. Fl. Sun. Ver. FoL fa:pius ternis. H. Cliff. R Lugdk Lvfimachia fpitata ccemlea. C. E. Pin. 246. Pfendo-Lylimachiuaicsruleum. DOD. Pcmpt, gfi. Lon Je, u, deel. vil. stuk. IV. Vfdrel/» 11. ^dOFD» ;TUK. nU. ferontca Siuriu. Usteide, IV. Maritim/t. Stcandfchc.  78 TwEEMANNIGE KRUIDEN. IV. Afdeel ii. Hoofdstuk.v. VtrorMi hor.gifmia Xwngbladige. i ] hem overvloediger, dan aan dc Zeekusten by ' ïornea, voorgekomen : hier van de bynaam. (5) Eerenprys met end. Bloem-Aairen en gepaarde, Lancetvormige, Zaagswys'getande fpitfe Bladen. Onder deezen bynaam wordt hier de Breedbladige Eerenprys t'huis gebragt, welke door Clusius in Ooftenryk was waargenomen. Kramer zegt, dat zy 'er veel voorkomt in dc Berg-Bosfchen. Zy groeide 'er, met enkelde ïakkige Stengen, een Elle hoog, en hadt de Bladen twee of drie Duimen lang, één Duim breed , dik en donker groen. Behalve deeze groeijen in de Zuidelyke deelcn van Siberië en Tartarie nog twee Verfcheidenheden , welken Amman andere Langbladige en Ge-aairde met Brandenetel-Bladen getyteld heeft. Deeze laatfte hadt de Bladen een Duim breed en derdhalf Duim lang, uitloopende in een zeer fmalle fpitfe Punt. De Langbladige groeit ook in Sweeden , en , volgens den Heer de Gor. rER , te Hecmfe, langs de Vecht, in Over» ysfel (*> (6) (s) Vironim Spie. term. Sec. H. Upf. Fl. Suil. 11, N. 9, Vet. Spicata latifolia. C. B. Pin. Ver. j. ere&ior latifoiia. ZLVS. Mijt. i. p. 34S. Pann. p 617. Ie. SI8. 0# Spicata Oiigifolia altera, y. Spicata Urticx folio. Amji, Ruth. 16, (+) Ftira Eclgka, 1767. p. 3.  D I A N D A I A. ~9 (6) Eerenprys met end. Bloem-Aair en, gepaairde gekartelde ftompe Bladen, en een Wollige, regtopftaande Steng. In de gene, die hier aangehaald is, uit den Leidfchen Tuin, waren de onderfte Bladen gekarteld en gedeeld , de bovenden ongedeeld en effenrandig. Het is de Ge-aairde Wollige en gryze Eerenprys van Amman, die ruim een Span hoog groeit in de Woeftynen van Tartarie , kleine Aairtjes draagende van blaauwe Bloempjes. Messerschmid hadt dezelve met de Ruige Alpifche Eerenprys, die Bladen als de Madelieven heeft, van Bauhinüs , ten onregte verward. Eerenprys met end. Bloem-Aairen,gepaarde gekartelde ftompe Bladen, en een regt'bpgaande zeer enketde Steng. Deeze groeit in open Gras-Velden door geheel Duitfchland, als ook in Vrankryk, Sweeden en Groot-Brittannic, doch is niet zeer gemeen, («) Veronica Spie. term. Sec. H, Vpf. 7. Vet. Caule Fru. ticofo Föliis oblongis &c. r. Lugdb. p. 530, n. 16, Veronic; Spicata Lanuginofa & incana , Floribus cceruleis. Amm Ruth. n. 30. (7) Veronica Spie. term. &c. Fl. Suec, II. n. 10. Osr>, Dan. jz. Ver. Fol. oppoiïtis, Caule SpicS terminato. H, Cliff. % R. Lugdb. 301. Veronica Spicata minor. c. b. Pin, 247. VAiix. Paris. T. 33. f, 4. Vcrontca Fol.obtufis, Cau. Ie non Ramofo, Spica nudi terminato. Hall. Helv. j 3 x Veronica refta minima. lob. Im. GOKT. Belg. p. 3, II, DEEL, VII. STUK, IV. afdeel. ii. Hoofdstuk. vi. Vtronie» Incana. Giyac» VII. Spicata, Geaaiide.  IV. Afdeel, ii. Hoofd. stuk. Eemvy- Tin. Hytrids. Middelftagrige. 80 TWEEMANNIGE KrUIÜEN. meen. Men vindtze in de Laan voor Ulenpaö in Gelderland zegt de Heer de Gorter. Voornaame Kruidkundigen, gelyk Dillenius, Haller, VAiLLANT,onderfcheiden ze in Soort niet , van dë Gro'ote ge-aairde Eerenprys der Autheuren, en dus worden de Smal- en Langbladige, voorgemeld, daar mede verward. De Stompheid der Blaadjes, evenwel, gelyk uit de zeer fraaije Afbeelding van den laatsrgemelden blykt, toont een genoegzaam verfchil aan. Zy komt, niettemin, zeernaby aan dé naastvoorgaande ; aangezien de Blaadjes met een fyne Wolligheid begroeid zyn en eenigermaate ruig. Doktor Scópoli zegt, dat de Aair twee Duimen lang is. Vaillant heeft drie Meeldraadjes ih de Bloemen, die blaauw zyn , waargenomen. Hy zegt dat het Gewas zig, van een half Voet, tot een Voet en hooger verheft, 't Verfchil van de hoogte der Stengen, in Switzerland, was, zo de Heer Haller aantekent, zo groot, dat het zig van twee Duim tot een Elle uitftrekte. Dus blykt, dat de Allerklein/te regtopftaande Eerenprys van Lobel hier toe ook behoort. (8) Eerenprys met end, Bloem-Aair en, gepaarde fiomp getande ruuwe Bladen , en eeri opgeregte Steng. Deeze,, die zeer zeldzaam voorkomt, heeft Bla- (3) VercnUa Spie. term. tcc. Fl. Safe. II. N. 11. Veronica picata Cambro-Britannica , Buguls fubhirfuto folio. RAjf. fa&l. iii. p. ï7g. t. h. f, 1,  DlANDRÏA» Bladen als de Gemeene Winkel - Eerenprys, Stengen als de voorgaande, naauwlyks een Voet hoog , maar de Aairen zyn grooter en bleeker, de Bloemfteeltjes eenigermaate gezoomd. Hier 1 wordt de ge-Aairde Groot Bn'ttannifche Eeren-: prys, met ruigachtige Bladen, naar die der Bugula gelykehde, van Ray, t'huis' gebragt. f36) Eerenprys met end. Bloem-Aairen, fmdU le Taniswys' gevinde Bladen en verfpreide Stengen. < Deeze, in Siberië door Laxmann waargenomen, heeft Stengen van een Handpalm hoog, verfpreid, opitaande,- de Bladen digt aan en tegen elkander over of gepaard, lang en glad: de Aair heeft de langte van de Steng: de Kelken zyn egaal; de Bloemen blaauw; de Styl Draadachtig dun: de Zaadhuisjes ovaal (9) Eerenprys met zydelingfe Bloem-Aairen, die < (36) Vtrtmica Spie, term, &c. Mant. p, 24. Aft. Petrop. i77°- ?■ J53• T. 29. f. 1. (*) In de Nommers det Soorten volg ik hier, om geen verwarring te veroirzaaken, de Opgav* in de laarftc Ed. Syjl. Natur*; uitgenomen dat ik de dubbelde veranderd eri volgens dc Mar.ihfa te regt gebrigt heb. (9) Veror.ka Spie. lateraiibus pedunculatis '% Fol, oppofitis, Cauie procumbente. Oed. Dan. 248. Ver. Spie. lat. terminalibuique Pedunculatis &c, Ger. Prtv, 322, Ver. repens ti Alis fpicata Sec. aix. Sp. I, p. 21. T. 4. f. 3. Fl. Su'ec. II. ,isr. 1 i. Fl. Lapp. Sec. Sec, Veronica mas fupina et viïlgatisfima. C. B. Pin, 245. DoD. LOB, Ico'nes. F li. D££L. vu. stm. 11. t 300FDTUK. Mónig'fia. XXXVI.. Vermiei "innata. 3eviridé= IX. iemeérie»  82 TwEEMANNICE KRUIDEN. IV. Afdeel ii. Hoofdstuk. i die gejleeld zyn, gepaarde Bladen en hurkende Stengen. Dit is de Gemeenfte Soort van Eerenprys in ons Wereldsdeel, groeijende overvloedig in de Duin-Valeijen van Holland; in de Bosfchen van Switzerland ,• op drooge Velden en Heijen in Engeland; op plaatfen, daar Bosfchen uitgebrand zyn, in Sweeden ,• en verder door geheel DuitfchJand; als ook in Italië en Provence. „ Van de „ Gemeene Veronica, zo regtopftaande als leg„ gende, is in Ooftenryk een zeer groote veel- heid, zegt Clusiüs: ja daar zyn geeneHak„ Bosfchen, geen drooge Heuveltjes of Dyken, die niet één van beiden voortbrengen." Men noemtze Mannetjes Eerenprys , waar van de. regtopftaande niet de zelfde is als onze Derde Soort, verfchillende van de leggende of hurkende alleen toevallig , door eenig fteunzel of door de eigenfchap en het verfchil van Grond en Groeiplaats. j. B adhinus heeft ze reeds voor een en de zelfde verklaard, en waarlyk, indien men de Afbeeldingen vergelykt, zal men weinig onderfcheid bemerken. Meest echter komt de Gemeene Eerenprys voor, in een leggend postuur, zodanig dat de Stengen langs den Grond kruipen en daar in al voortgaande Wortel fchieten , maakende de Plant een zogenaamde Plag uit, die men in zo veele Planten verdeden kan, als men begeert. De Stengen zyn hard, uit knoopige Leedjes famengefteld en Wollig ruig, met ruuwe Eyron- de, 7  DlANDRïA. 83 de, gekartelde Bladen, by paaren ook vooro komende aan de Steelen , die zig uit deeze Plaggen opregten. Dit blykt zeer duidelyk in de Afbeelding van Camerariüs, die 'erde hoogte van een Span aan geeft, doch zy bereiken-fbmtyds wel die van een Voet. Deeze Steelen geeven zydelings lange Aairen uit, van Bloempjes die bleek blaauw zyn of wit mee Roozekleurige Aderen of geheel wit. Men vindtze ook met gevulde of zogenaamde dubbelde paarfchachtige Bloemen. In 't algemeen komt die met blaauwe Bloemen meest voor,* doch de Roozekleurige is te Bern menigvuldigst, fchryft de Heer Haller. Deeze Soort, wier Bladen eenigszins bitter zyn en famen trekken de van Smaak, is in de Geneeskunde zeer beroemd. Voornaame Art» fen, gelyk HofmanöiBosrhaave, hebbenze , zo uit- als inwendig , gehouden voor een uitmuntend Wondmiddel. De laatstgemelde pryst het Sap daar van, dagelyks tot twee Oneen gedronken, aan tegen het Voet-Euvel, mids men het eenige Weeken lang gebruike. Men kan het ook daar tegen als Thee drin. ken, en dus worden de kragten van dit Kruid, door Francos , tegen allerley Borst- en LongKwaaien , inwendige Verzweeringen, uitwendige Huidkwaaien en een menigte andere Onge» makken , opgehemeld om deszelfs voortreffe» lykheid boven de Chineefche Thee, waar van F 2 het zl> d&el. vii. stb2e. 1V\ Afdeed, ii. Hoofdstuk. nia.  $4 TWEEMANNIGË KRUIDEN. IV. Afdeel, ii. Hoofd- ïtuk. Eenwy vigf.- het de plaats vervullen zou kunnen, te betoogen (*). Gelyk, nu, het Medicinaal gebruik vandeeze Soort algemeen bekend is, zo noemt men dezelve ook in 't byzonder Eerenprys, wegens haare uitmuntende hoedanigheden; in Du'tichland Ehrenpreisf of Grundheil; In 't Engelfch Speedwell, Luellin of Fluellin ; in 't Franfch Veronique. Deeze laatfte benaaming, met het Latyn overeenkomftig, zoude, volgens fommigen , afkomftig zyn van de Maagd Veronica, aan welke de kragten van dit Kruid, in een Droom, geopenbaard waren. Het is by de Ouden , onder dien naam , niet bekend geweest. Van eenigeu wordt het tot de Myofotis , van anderen tot hetAlysfon,vanDioscorides, t'huis gebragt. Dc Naams-afleiding, met D odone os, van Betonica, is wat ver gezogt (f). Deeze Soort acht ik buiten twyfel die te zyn, welke van J. Bauhinus genoemd wordt Gemeener Veronica, die het Blad ronder heeft: want zyne Afbeelding ltrookt zeer wel met de bepaaling , wat de zydelingfe Bloem-Aairen aangaat, en beter dan de anderen In de Lap» (*) Si vegetum, Ledtor, Corpus lèrvare cuplscii, Et comitem quzris, fit Veronica mea. Dit vindt men op het Tytelblad van het Werkje , genaamd Joannis Franci Veronica Tieezans. LipG & Coburgi. Ann. 1700. in Duodecimo. (|) Rurrï Mat. Mei. Lond. & Rott. 1775. p. sis. (4J Veronica vulgatiot Folio rotundiorc. J. B. liiji. WW p. ï84»  D i a n d r i a. % Laplandfche Wildernisfen komt dit Kruid zïelden voor , doch overvloediger in Sweeden, zegt de Ridder, alwaar Luiden, die wat meerH dan het Gemeen zyn, het Aftrekzei daar van51 hoog fchatten, en in plaats van Theedrinken,^ hoewel van een gantfch anderen en onaangenaamen Smaak (*)• De Pyreneefche kruipende Mannetjes Eerenprys, die de Bladen langer en glad heeft, van Pltjkenet, wordt als eene Verfcheidenheid hier t'huis gebragt (t). ** Met Trosachtige Bloemen. . (10) Eerenprys met endelingfe Bloemtt-osjes, de Steng ongebladerd. * In de Zuidelyke deelen van Europa groeitd deeze kleine Soort van Eerenprys, die niet zeldzaam is op de Weiden of Graslanden in de Alpifche Gebergten, volgens den Heer Haller» Zy geeft, daar de Stengetjes Wortel fchieten, op den Grond Roosjes van kleine ronde Blaadjes , wordende de naakte Stengetjes omtrent een Vinger hoog. 00 (*) Flon Lapp. p. 6. (•f) Veronica mas repens Pyrenaica Folio longioie glabio, Phyt. 213. f. !• (10) Veronica Corymbo terminali Scapo nudo. Ver. Fol, ovatis radicalibus, Caule nudo. r. Lugdb. 302. Ver. Alpin? pumila Caule aphyllo. Eorx. Mui. II. p. 17- T« 1 « 9« v?r. parva Saxatilis &c. Fuik. P6yt. 384. Cbawsdryi Alpina u>jnjma hirfuta. C. B. Pin. 243. F 3 II, DïSL. VII. STUK. JVi 'deel» II. DOFOUR.Wonogy I. x. Veronica ihylla. ngebl». :rde.  TwEEMANNIGE KrüIDEIT. IV. 'Afdeel, ii. Hoofdstuk.xr. Veronica Bellidioidcs, Madeliefhiadige. xii. Truticuh' fa. Heefter•chtige. (n) Eerenprys met end. Bloemtrosjes, eneene opgaande tweebladige Steng, ftompe gekar* telde Blaadjes en ruige Kelken. Deeze, genaamd AlpifcheEerenprys met Madelief-Bladen, by C. Bauhinus, is zeer fraay afgebeeld door den Heer Haller, die aanmerkt, dat derzelver Zaadhuisjes misfehien de grootften zyn in dit geheele GefJagt. De Stengetjes zyn omtrent een Span hoog, Wollig, en draagen maar zes of zeven Eloempjes, een Trosje maakende aan den top , blaauw van Kleur, eveneens als de voorgaande. De Blaadjes zyn ook ruuwachtig. (12) Eerenprys met end. Bloemtrosjes, jiomp Lancetvormige gekartelde Blaadjes en Heefterachtige Stengetjes. Deeze, tot gelyke hoogte als de voorgaande opfchietende, is ook door gezegden Kruidkenner in Plaat gebragt. Zy heeft regtopftaande, overblyvende, Houtige Stengetjes en verfchilt daar door, als ook doordien de Blaadjes fmaller en de Kelken glad zyn, van de volgende Soort. De Ct't) Treror.ica Cor. term. Caule adfeendente diphyUo , Fol. o^tufis crenatis- &c. Ver. Caule non ramofo. Hall. Helv,~ JU- t. 12. f. 1. Ver. Aipina Bellidis folio. C. B. Pin. 2+7. Proir 115. Eurs. XIV; 27. tü) Kror.ica 'Cor. teirn. Fol. Lanceolatis Sec. Ver. Fol. e?aris crenatis &c. HALL. Heiv. 532. t. 9. f. 2. Ver. Alpina ;ruiescent. C. B. Pin. 247. Veronica tertia fiuticans. CJ.U&. M>ft. I. 9. 347- Oei», Dan. 345.  DlANDRIZ. 87 De Groeiplaats is op de Ooftenrykfe, Switzcrfche en Pyreneefche Bergen. (13) Eerenprys metend. Bloemtrosjes.^epaar--. de Bladen en ftekelige Kelken. De tegenwoordige voert in 't byzonder den naam van Alpifche , om dat zy groeit op de boogde Bergen , zo wel in de Zuidelyke als Noordelyke deelen van Europa. Men vindtze, onder de Laplandfche Bergplanten, door Lïnn je u s afgebeeld en omftandig befchreeven ; waar uit blykbaar is, dat zy van de Madelief bladige aanmerkelyk verfcbilt. De Stengetjes zyn ook maar een Span of een Handbreed hoog. (14) Eerenprys met byna ge-Aairde end-Trosjes , de Bladen Eyrond, glad en gekarteld.} Deeze, van overlang bekend onderden naamc van Thym- of Wilde Thym bladige, wordt Wyfjes Eerenprys geheten. Zy is door Gesnerus en anderen genoemd Betonica Pauli^ als door Pau- (13) Veronica Cor. term. Fol. oppofitis, Calycibus hispi. , dis. Fl. Sute. I. N. 13. II. N. 15. Oed. Dan. T. 16. Fl. Lapp, T. 9. f. 4. Veronica Caule inferne procumbente Fmticofo &c. R. Lugib. 302. (14) Veronica Racemo terminali fublpicato, Foliis ovat!» crenatis glabris. Fl. Suec. II. N. 16. H. Cliff. R. Lugib. Grom. V-.rg. tca. Fl. Lapp. 6. Veronica Pratenfis Serpyllifolia. C. B. Pin. 247. Veronica fctmina. j. BAUH. Hift. III.p. 275. Ver. Pratenfis. Dod. Pempt. 41. Ver. minor Serpyllifolia. lob. Jc, 472. F4 II. DEEL. VII. SïUK. IV, Afdeel. ii. ïoofdtuk.xiii. Vrror.ica 41pi-.«. V'pilche. xrv. erpyliif). "hyrablaije.  88 TwEEMANNlGE KrüIDÈN. IV. Afdeel. " ii. HOOFDSTUK. Eenmj- 'Beckeboom. Paulus jEgineta gemeld zynde. Zy komt door geheel Europa aan de Wegen en Landen„ als ook in Noord-Amerika voor, zegt de Ridder, die hier pok de Veronica der Pyreneen, met Penningkruids-Bladen, t'huis brengt. Niets is in Switzerland gemeener op de Landen en aan de Wegen, zegt de Heer Haller, die aanmerkt , dat dezelve met de meefte Soorten van Veronica gemeen heeft, dat de Bladen aan de Stengetjes , die langs den Grond kruipen , gepaard , aan dc opdaande overhoeks zitten. In deeze zyn de onderden Eyrond, de bovenden Lancctvormig , uit wier Oxclen dc Bloempjes enkeld vqprkomen, die klein zyn maar de Zaadhuisjes taarnelyk groot en Hartvormig. Zy heeft een kruipende Steng, die zig by wylen een half Voet hoog verheft, met haare weinig gekartelde Bla;adjes, gelyk in de Afbeelding by D o d o n r; v s, die haar Veld - Eerenprys tytelt, In Friesland is deeze Soort} 7.0Mee se. ichryft, aan dc Wegen en kanten der Slootcn', als ook in de Moeshoven opfommige plaatlén , gemeen. Men vindtze ook in de Weiden van Overysfel en mooglyk elders in ons Land. (V) Eerenprys met zy deling Je Trosjes, de Bla- (ij) Ytronlca Racemis lareialibus, Fol, ovatis ptenis, CauJc repente. Fl, Susc. Mat. fctd. DALIB. Paris Sec. R. Lagdb. i'oi. H. Cliff. GnoN. Virg, Anagallis Aquatica major et minor Folio fiibrorurido. C. B, Pin. z!2. Ana^allis aauatica, pop. Pempt. 5?j. lob. letn, 4««. Riv. t.ss. Hall. Hcfo.' 518, COMM, Heil. s. ■  O I A K » ft I A. 8fJ jBJade» Eyrond en vlak, de Stengen kruipende. Deeze Soort is een in ons Gewest zeer bekend en in de Geneeskunde gebruikelyk Kruid, "c welk men in 't Nedefduifch Waterpungenoi Beekpungen, gemeer.lyk Beekeboom noemt, in'i Hoogduitfch Bachbmgen, in 't Engelfch Brook Urne, dat is Beeklinde, wegens de rondachtig heid der Bladeren. Deszelfs Groeiplaats is ii Rivieren en Beekjes, daar het ten dcele onde: Water zyne Stengen fchiet, ten dèele zig aai de kanten verheft, kruipende met zyne Veze lige Wortels in de bodem der Slooten en ii broekige Landen, die dikwils onder Wate ftaan (*). De Franfche naam is Berle, afgc leid van den Latynfchcn Berula , welken fom migen aan dit Kruid gegeven hebben. Oo zyn 'er, die het de Cepcea van Dioscoride achten ïs.zyn, welke deeze Autheur fchryft naar delPorfelein te gelyken, maar de Blade donkerer en een dunnen Wortel te hebben doch , aangezien dat Griekfche Woord ee Tuinplant betekent , zo ftrookt dit denkbeel weinig (f). ,tKm (*) HMftut in Europa ai Soaturigir.es vix congelania. zegt de Ridder : zo zyn Ed. daar mede wil , dat het a: Bronnen groeit , die naauwlyks bevriezen ; dan is 't we raaar geenszins, zo hy zeggen wilde, dat het niet ook j meen is op andere plaatfen, in Wateren die ligt bevrieze ' m Men vindt derhalve ook, verkeerdelyk, 't woord Pt F 5 n, DUh VII. STvjï, IV. Afdeel.' 11. Hoofd* STUK» Monogyr nia, l t l t £ i 9 a n' d d n en.  £>0 TwEEKANNIGE KrüIDB'n. IV. 'Afdeel li. hooïd" «tuk. EenwyVige. 't Kruid heeft holle , ronde , Wortelen en 1 Vezelen tot opzuiging van het Voedzel, die door Seba in Plaat vertoond zyn Q.). Zodanig zyn ook de Stengen, doch tevens Sappig gelyk de Bladen, die glad en rondachtig voorkomen, donkergroen van Kleur, meer of min gekarteld, gepaard. Uit de Oxels der Bladen geeft het Trosjes van hemelfchblaauwe Bloempjes , naar die van Guichelheil eenigszins gelykende, waar op een Vliezig Hartvormige Vrugt of Zaadhuisje volgt , bevattende veele kleine Zaadjes. De Heer Geoffroy, dit Kruid Scheikundig onderzoekende , bevondt dat uit hetzelve een groote veelheid Zuurachtig Water kwam, gcevende het overblyfzel maar weinig vast Zout. Het fcheen derhalve hem een zagt Vitrioolifch eigenaartig Zout te bevatten, het wonderbaare Zout van Glauber niet ongelyk , in veel Vogt ontbonden en. omwonden met taamelyk veel Olie. Dit wil zeggen, dat het Beekeboom tot die Kruiden behoort, welke een Zeepachtig git, Waterpmgbt; Ctp&a vertaald, byKlLIAAM; doch met minder regt is dit gehaele Woord uiti-emonflerd en zelfs dat fan Eeekfboom niet te vinden in de nieuwfte Druk van HOOGSïKATENS Weordtnbtiek. Men behoorde de gebruikelyke Woorden van allerley d ngen daar in te kunnen vinden; maar t is jammer, dat de Woordenboeken veelal worden opgefield kig, een Voet lang. De Bladen zyn Eyrond, „ met een breed Voetje de Steng omvattende; „ de bovenfte Ovaalachtig, fpitfer, een wei„ nig ruig, met fcherpe Tandjes en vry ftevig. „ De Bloem is hemclfchblaauw en fierlyk, mei „ de bovenfte Slip fraay, ja donker geftreept: „ het Zaadhuisje uitgerand, Hartvormig Ey „ rond, met veele ovaale platte Zaadjes." II. DEÏI.i vu. STUS». (37) IV. •FDEEL. II. JOOFDTUK.Monegyia.  96 TweeMannige Kruiden. IV. Afdeel. ii. Hoofdstuk.xxxvn. V'ronkt Pilofa. Haairige. xxii. Projlrata, Leggende. (37) Eerenprys met byna geaairde Trosjes en ftomp Eironde geplooide Blaadjes; de Steng neerleggende en Haairig hebbende. Deeze wordt als de Kleine Breedbladige Bas' terd-Gamanderlyn van C. Bauhinus aangemerkt, zynde het Tweede Teucrium van Cxus 1 u s, in de Velden van Oodenryk gemeen, en by J. Bauhinus ook afgebeeld. Dezelve heeft de onderde Bladen gedeeld.de bovenden ongedeeld: de Aairen met Eyronde Blikjes: de Bloemen witachtig Hemelfchblaauw. O2) Eerenprys met zy deling fe Trosjes , langwerpig Eyronde Zaagswys' getande Blaadjes en leggende Stengen. Dewyl de voorgaande en volgende ook leggende Stengen hebben, is deeze bynaam tot onderfcheiding niet zeer gepast. De Heer Haller heeft dit Kruid als eene Verfcheidenheid aangemerkt van het Teucrium: immers zo het de Kleinere Smalbladige Basterd - Gamanderlyn van j. Bauhinus is, die in Switzerland groeit, zo wel als in Duitfchland en Italië, op Heuvelachtige plaatfen. De Steeltjes zyn hard , grys en eenigermaate Wollig: de Blaadjes domp, met (i 7) Veronica Racemis lubfpicaèis Sec. Cham. fpun'a minor atifoüa. C. fl. Pin. 249. Chamsdr. falfa Species, Teucrium l aut s. Clufii. J. B. Hifi. iii. p. 285. f22; Veronica Racemis lateralibus Sec. Chamidrys incansi rpuria minor angustifolia. G. B. Pin. 249. Proir. 117. i, B. Hi/l. iii. p. 2.7.  DlANDRIA, 97 met kleine Steeltjes, uitgenomen de bovenden, uit wier Oxels lange digte Trosjes voortkomen, van fraay Violette Bloemen, metongelykeKelken, die hier, zo wel als in de volgende Soort, vyfdeelig zyn. (35) Eerenprys met gebladerde zy deling fe Trosjes , langwerpige Kranswys' getande Bladen en leggende Stengen. Deeze, by Konftantinopolengroeijende, heeft Stengetjes, die van onderen Heefterachtig, een Handpalm hoog en ruig zyn, zo wel als de Blaadjes, welke naar die van Gamanderlyn gelyken. Een zydftengetje , van een Handbreed lang, met vyf of zes dergelyke Blaadjes , loopt in een Bloem trosje uit. (21) Eerenprys met zydelingfi Trosjes van weinig Bloemen, de Kelken ruig; de Bladen Eyrond , gerimpeld, gekarteld, geJleeld; het Stengetje zwak. De Steng van deeze Soort, die op belommerde plaatfen in Duitfchland en Italië voorkomt, Os) Vemmea Racemis lateralibus foliatis Sec. Veronica Conftantinopolitana incana Chamsedryos folio. Tournï. Cor. 7. BUXB. Cent. 1. p. 25. T 39. (21) Veronica Racemis lateralibus paucifloris , Calycibus hirfutis &c. Am. Acai. IV. p. 26 3. Chamadr. Spur. affinis rotundifolia fcutellata. C. B. Pin. 249. Alysfon Diosc. moijtamim. COL. Ecpbr. I. p. 236. T. 238, 3SL DHL, VII. STOK, IV. \fdeeL.' II. 300FD« STUK. XXXV. V?rmica Péffinata. 3ekom.de, xxr. Montana. Jergminaende.  TWEEMANNIGE KRUIDEN, IV. Afdeel- ii. Hoofd•tuk. xxur. Veronica Chamadrys.Gamanderlyn. komt, kruipt langs den Grond en de Bladen zyn van onderen rood. Het heeft de Kelken in vieren gedeeld, en Trcsjes als in het Schottelkruid; Haairig, veel langer dan de Blaadjes, met weinige Bloemen. De Vrugten zyn platrond, van onderen en van boven uitgerand. (23) Eerenprys met zydelingfe Trosjes , Eyronde , ongefteelde , gerimpelde , getande Bladen, en eene tweezins Haairige Steng. Deeze in de Velden, der hooge, Zandachtige Landen, in Europa, als ook in onze Provinciën , gemeen, en in de Haarlemmer-Hout ook voorkomende, voert den naam van Gamanderlyn , als kleine Gamander, omze dus van het Winkelkruid deezes naams-, dat in het Geflagt van Teucrium zal volgen , te onderfcheiden. Deeze wordt ook wel Wyfjes-Chamcedrys genoemd, en delaatstgemeldehetMinnetje; doch welke onderfcheiding enkel op oude denkbeelden rust. De tegenwoordige vindt men zelfs Hierobotane mas getyteld: dat is het Mannetjes Heiligkruid: niettegenftaande 'er van haare byzondere kragten niets gemeld wordt. Zy zal de Kleine rondbladige Basterd-Gaman- der- (13) Veronica Racemis Iateralibus, Fol. ovatis fcsfilibus lUgoGs dentatis , Caule bifariam Filofo. Oed. Dan. 443. Gouan. Monsp. 11. Fl. Suec. 13. Veron. Fol. opp. plie. dent., Scapis ex Alis infeiioiibus laxe fpicatis. H. Ctiff. S. R. Lurdb. 303, Fl. Lapp. Sp. 8. Chamïdr. fpuria minoc lotundifolia. c. is. Fin, *4S. Hierobotane raas. Palsch, mji. U37.  DlANDRIA» go derlyn van C. Bauhinus zyn. G 0 u a n onderfcheidt ze , doordien de Kelkblaadjes zeer ' fmal en ongelyk zyn, zeggende, dat men dit i Kruid te Montpellier , daar het overvloedig5 groeit, Pichot Chaine noemt. (19) Eerenprys met zydelingfe Trosjes en Liniaal Lancetvormige Blaadjes, die Vinswyze getand zyn. 1 (ao} Eerenprys met zydeling fe Trosjes en veeldeelige gefnipperde Bladen. Deeze heeft, zo wel als de voorige, dc Kelken in vyven gefneeden, zo Linn^us aanmerkt , en fchynt een Verfcheidenheid daar van te zyn. Zy komt voor op Grasvelden in het Ooften. De Kappadocifche van Tournefort, op de voorige aangehaald, vind ik by hem niet gemeld. (24) Eerenprys met zydeling fe Trosjes, Hart- vor- (19) Veronica Racemis lateralibus &c. Chamadtys Auftriaca C E, Pin. 248. Prodr. 117. Cham. fpuria tenuisfime laciniata. ]. B. Hifi. III. p. 287. 0. Veionica Cappadocica Fol. laciniatis. Tournf. Cor. (20) Veronica Racemis lateralibus Sec, Veronica montana Holio vario BUXB. Cent. I. p. 24. T. 38. (24) Veronica Racemis lateralibus &c. Veronica Fol. oppofitis plicatis dentatis &c. H. Cliff. 9. R. Lurdb. 303. Ver. Pratenfis omnium maxima. Buxa. Cent. I. p. 23. T. 34. Cham. fpuria major latifolia. C. B. Pin. 248. Ver. maxima. L««U>. ïi«S RAJ. P- 8+8. HALL. Helv, $2?. G a lï. deel. VU, Stuk» IV. Afdeel. 11. ïoofdtuk». XIX. Veronica iuftriaca, Jnften. jikle. XX. Multifidai ,'celdeeli;e. XXIV. Latifolia, Sreedtyl. üge.  lOO TwEEMANNIGE KRUIDEN. ÏV. Afdeel ii. Hoofdstuk, Eenviy vigt. xxv. Panicul»ta. Pluimblo< mige. vormde gerimpelde getande Bladen en een uitgeftrekte Steng. Deeze wordt de allergrootste Veld-Eerenprys genoemd van Buxbaum , die dezelve afbeeldt en het is de Groote Breedtladige Basterd-Gamanderlyn van Bauhinus. J'ourisefort en anderen noemenze ook de allergrootlle. Zy groeit in Ooftenryk en Provence , fchryvende Gouan haar vyf Eyronde Kelkblaadjes vangelyke grootte toe, zo de Ridder zegt. De Heer Haller merkt aan , dat deeze Soort op alle lommerryke plaatfen van Switzerland gemeen is, hebbende een harde, regte, getakte Steng, van drie Voeten en daar boven; Bladen als der Braudenetelen , met lange Steelen , en kleine Vleefchkleun'ge Bloemen; de Zaadhuisjes Hartvormig. (15) Eerenprys met zeer lange zydelingfe Tros1 jes, drievoudige Lancetvormige Zaagsrsyze Bladen; de Steng regtopgaande. Deeze, in Tartarie groeijende, gelykt naar de voorgaande zeer, doch heeft de Bladen uitermaate fmal Lancetvormig, doorgaans drie by elkander, en zeer lange blaauwe Bloemtrosfen, aan de bovenfte Leedjes drie by een. De Kelken zyn in vieren gedeeld. (25) Verin'ua Rae. later, longisfimis, &c. Veronica angus» tifolia Floribus paniculatis. Amm. R»tb. 31,  D I A N D R I A. IOI *** Met enkelde Bloemfleeltjes. IV. Afdeel.' (26) Eerenprys met enkelde Bloempjes en ^art-^0ot0. vormige ingefneedene Bladen, die korter dan stuk. ' de Bloemfteeltjes zyn. xxvi." Veronica Deeze die in dc Velden en Bouwlanden door ^vefd-' .geheel Europa, als ook in onze Provinciën gc-Eerenprys. meen is , munt uit door dc langte van haare Bloemfleekjes. Sommigen noemenze, met Dodon^eüs, Valfche Muur, doch dit is zeer oneigen. Lob el beeldtze af, onder den naam van Muur met Bladen van Gamander. Zy heeft ook Eyronde Kelkblaadjes, die byna gelyk zyn , volgens GouAtr. De hoogte is dikwils een Voet: dc Bloémpjes zyn fchoon blaauw en fomtyds wit: de Zaadhuisjes als uit twee Eytjes famengefteld, zegt dc Heer PI aller. Zy is de eerltedie bloeit, volgens Scopoli (*_). (17) Eerenprys met enkelde Bloempjes en Hart- xxvir. vormi-^: Eerenprys, (26) Veronica Floribus folitariis 8rc. Ver. Fo!. Cord.it s crenatis &c. R. Lugdb. 303. N. 13. AJfine Chamatdryfolia, Flosc. pediculis oblongis infidentibus. C. B. Pin. 250. Allïne Folio Trisfjgin;s. Lob. Icon. 464. Alfine fpuria altera. DOö. Pempt. 31. hall. Htlv. J34. (*) Hare prima eft, quat Florem profert. Flor, Carn. p. 307. (27} Veronica Flor. folitlrïis &e. Ver. Fol. oppofitis cordr.tis crenatis, &c. R. I.ugdb. 303. N. 14. Allïne Ver. folio, ïlosculis Cauliculis adhxrenribus C. B. Pin. 250. Elatine polyfchides. Dalech. Kift. 23». Alyslum Dioscoridis. Col . Ecpbr. p. xi. Tab. s. G 3 II. Deel, VII. Stuk.  102 TwEEMANNIGE KRUIDEN. IV. vormige ingefneedene Bladen , die langer 'ta»™- zyn dan de Bloemfleeltjes. Hoofd < . . _ stuk. Deeze is in fommige deelen van Europa niet Eenwy. minder gemeen dan de voorgaande, groeijende dikwils by en onder dezelve, opeenerleyplaatfen. Men vindtze in de hooge, drooge Zaaylanden , buiten Harderwyk , Naarden, en elders in ons Land. Dalechamjp beeldtze af onder den naam van Veeldeelige Muur; omdat de Blaadjes zo diep ingefneeden zyn. De beste Afbeelding daar van , komt , volgens den Heer Haller voor, by Columna, die dezelve onder den naam van Alysfum van Dioscorides zeer omitandig befebryft, 't welk volgens Galesüs dus genoemd ware, om dat het een uitmuntend Middel tegen den Dolle Honds Beet geacht werdt te zyn. xxvin. (28) Eerenprys met enkelde Bloemen en HartïUkrïfV vormige vlakke vyf'kwabbige Bladen. Ka. Kiyftladi- Deeze is , insgelyks, door geheel Europa gemeen en zeer gemakkelyk kenbaar. Zy komt, in ons Land, veel voor, in de Bouwlanden niet al- (28) ViTcr.Ua Flor. folitariis, Fol. cordaris , planis quinquelobis. OED. Dan. 423. Fl. Suec. is. R. Lagdb. 3o3. N> 12. AlGne Hederalst folio. C. Ji. Pin. 2to. Alfine fpuria prior S. Morhis Gallinar. Dod. Fcmpt. 31. lob. h. 463. •Veronica Cyra'bidarjae folio verna. Tournf. Injl. 145. £ Veronica Chia Cyrab. fol. &c. Cor. 7. Euxb. Cent. I.n. iS. T. 39. f, 1. P *  DlANDRIA. !©3 alleen, maar ook aan de Wegen. Men heeft Af*v. ze ook, ten onregte, onder het Muur geteld 1L ' gehad, en dus wordt zy, by Dodoküus en HoofdLobel, afgebeeld gevonden onder den naamSÏÜK" van Muur met Klyfjes Bladen of Hoender-Beet, nia*mz1~ gelyk menze in 't Hoogduitfch Hunerbisz noemt, in 't Franfch Morsgalline, gemeenlyk Morgeline, in 't Engelfch Chickweed: 't welk benaamingen zyn van het gtwoone Muur, dus genaamd,om dat het gretig van de Hoenders en ander Pluimgediert gepikt wordt. Dit heeft echter geen piaats methet hier bedoelde Kruidje, dat, behalve de gemelde Blaadjes, ook onderfcheiden is door de Pylachtige figuur der verdeelingen van den Kelk, en door genavelde Zaadjes. De Bloempjes komen op lange Steeltjes uit de Oxelen voort. Een dergelyk is door Tournefort op 't Eiland Skio gevonden , dat mede in 't Voorjaar bloeit, maar de Bloempjes in 't midden groen heeft. (29^ Eerenprys met enkelde Bloemen en Vin- xxtx. gerachtig verdeelde Bladen, de Bloemfteel- THpïy7*. tjes langer dan de Kelk. Driebfedï. Wegens de gedagte verdeeling der Bladen, wordt f29) Veronica Flor. folitariis Fol. digitato-partitis &c. Oed. Dan. 251. R. Lugib, 303. N. ij. Alfine ccemlei trifido vel quinquefido folio. BoERH, Lugib. I. p. 226. Alfine rriphyllos cairulea. C. B. Pin. 250. Alfine parva ere&a, Folio Allïne» Hederaces, fed Rurse modo divifo. LOB, Icon, 464, . G 4 II, Deel. VII. Stuk,  104 Tweemannig e Kruiden. Afdeel WOTdt dit GcwasJ'e by deDuitfchersfleB&ttraaj n. genoemd, komende ook onder 'c Koorn voor Hoofd doch zeldzaam, zo in Engeland, als in de Ne*Lj. dcr!anden e» in Switzerland. Men vindt het in v!se. Schonen overvloedig aan de kanten der Landeryën, zo Linnjeus aantekent. Het heeft opfïaande Stengetjes van een half Voet hoog; met Blaadjes van onderen in vyven, boven fadrieën gefneeden, byna als die van het Wynruit zo Lob el aanmerkt. ™M (30 Eerenprys met enkelde Bloemen en Vin"r"*ot ge™chtig verdeelde Bladen, de Bkemfieel- jaatichs. lies koner dan de Kelk. Op drooge dorre plaatfen , van üpland in Sweeden, komt deeze Soort,in 't vroege Voorjaar, menigvuldig voor. Zy is door Dillen i o s by Giesfen op het Gebergte waargeno" men, hebbende een regt Stengetje van een of anderhal ven Vinger hoog. De onderfte Blaadjes zyn verdeeld: de bovenfte lang en final en onverdeeld. Zy groeit ook op drooge opene Velden in Spanje. Eerenprys met enkelde byna ongefieclde Roomiche- Bloemen en langwerpige eenigszins getande Bladen: de Steng regtopftaande. Dee- (}o) reromca Flor. folitariis , Folüs digitato-partitis &" Fl Suec. zo. Ver. humilis erefta montana Flore parro cceru' leo. Dtll App. 28. Flor- atïrtrHf fubfesffioui; Fol, obW, fubdencat.s, Caule ereclo. Mant. 317,  D I A n D r I A. 105 Deeze, die op de Akkers der Zuidelyke dee- IW len van Europa groeit, is een rcgtopftaand glad F^f. Kruidje, van een Handpalm hoog; de BladenHoofdLancetvormig ftomp, met een of twee naauweSTUR:" Tandjes en de onderden met kleine Steeltjes»;^"'"'55'' hebbende, doch de boventten geheel effenrandig. De Bloemen komen ongedeeld en wit uit de Oxelen voort, by ons in de Tuinen niet opengaande , zegt de Ridder. Dilleniüs hadt ten opzigt van de voorgaande ook aangemerkt, dat de Bloempjes niet dan by heldere Zonnefchyn ontluiken. (^2) Eerenprys met enkelde gefleelde Bloemen, xmi. t> , i , , , , , r> 1 j / Veronica Eyronde, gladde, gekartelde Bladen; aeAcmfoUa. Steng regtopjiaande een weinig Haairig. ^^b[z' Deeze is in de Landftreek by Rome , als ook door Vaillant omftreeks Parys, waargenomen. Dilleniüs, die dezelve by Giesfen in Hesfenland vondt, merkt aan, dat de hoogte van dit Kruid byna een Span is , hebbende ' Klokvormige Bloempjes en platte Zaadhuisjes. De Blaadjes zyn rondachtig en taamelyk diep getand. (33) Eerenprys met enkelde ongedeelde Bloe- p™}}na men ; Vreemde; (iz)Veronica Flor. folit. peduncul3tis Sec. Ver. minima Clinopodii minoris folio glabro, Romana. BOCC. Mus. ii. p. 29. t. J02 RAJ Suppl. 42!. VA1LL. Paris. 201, t. 2;. f. 3. Ver. erefta Acini folio glabro , Flore cajruleo. DlLL. App. 39. (33) Vcmr.ica Fol. folir. fesfilibm, Fol, lanceolaro lineariG j bus II. Deel, VII. Stus.  105 TweeMannige Krdidek. IV. men; fmal Lancetvormige, gladde, Jlom- Afdeel, ^ effenran^ge bladen; de Steng regtopHoofd- Jlaande, STUK. Eenwy. Deeze, hoewel Vreemd genoemd, groeit natuurlyk in de Koornlanden en Hoven van Europa en zelfs in onze Nederlanden. Men vindtze ook in Sweeden, zo Lihn^ts aant/kent. Morison noemt het Jaarlykfe Aard-Eerenprys, met Bladen van Varkensgras en witte Bloemen: doch alle de Soorten , byna, van deeze laatfte Afdeeling, zyn Jaarlykfe of Zaay-Gewasfen. xxxiv. C34) Eerenprys met enkelde ongesteelde EloeMarUaT- men en zeer fmalle Bladen , de Stengen dha verfpreid. Wrgini- Onder de Virginifche Planten is deeze Soort van Eerenprys aangetekend, als hebbende leggende Stengen, Liniaale Bladen en ongedeelde zydelingfe Bloemen. Clayton heeftze genoemd, Laage Eerenprys, met zeer kleine witte Kaderachtige Bloempjes , fmalle, gladde » ftyve Blaadjes en kleine leggende Stengetjes. Zy fchynt ook in Maryland t'huis te hooreD. P^ederota. Opaalkruid. Hoe deeze benaaming, tot een der fchoon- fte bus &c. Oed. Dan. 407. Fl. Saee. ij, 24.. Veronica terreftrisannui, Folio PcJy.;oni, flore albo. MORis. Hift, II. p. 322. S. 3. t. 34 f is. (34) ftronica Flor. folitariis fesfilibus, Fol. lincaribus &c Veronica Caulibus procumbehribus &c, Gron. Vi'g 4.  DlANDRIA. Ï07 fte Edele Steenen, gemeenlykOpaal, Element- IV. _ of Zonnefteen genaamd , behoorende op dit' Kt' Geflagt toepasfelyk zy , is my duifter. Het Hoofdheeft een vierdeelige Bloem en een tweehokkig s™& Zaadhuisje, wordende door den vyfdeeligenB;„>'"!W* Kelk van het voorgaande onderfcheiden. Drie Soorten komen 'er in voor , waar van de eerde tot de Kaapfchen, de anderen tot de Europifche Planten behooren. (t) Opaalkruid met Vindeelige Bladen. P£]'ereta Deeze' Soort, die Afrikaanfche Eerenprys is B^(cïu' genoemd geweest door Hermann us, heeft de Gedalte van Pedicularis, met leggende, gladde Stengen, van een'Voet lang: de onderfte Bladen zyn drievoudig, de bovenfte by de Bloemen dikwils overhoeks, gedeeld, Lancetvormig, ftomp, Vinswyze verdeeld. De Bloemen, die paarfch zyn met witte Streepen, komen op eenbloemige Steeltjes, wel twee Duimen lang, uit de Oxels der Bladen voort. De Groeiplaats is aan de Kaap der Goede Hope. (2) Opaalkruid met Zaagswyz' getande Bla- ir. den, de onderften overhoeks. GeeiMoe. Deezemig. (1) V&itrota. Foliis pinnatiSdis. Syst. Nat. XII. Gen. 25. p. SS- Veg. Xllt. p. 5 8- Am. Acad. VI. Afr. 1. Veronica Africana , Floribus ad Genicula Pedicellis biuncialibtis. HERMï Afr. 783- PLUK- Ph1u T' 3ïo- f* u Anagallis Fol. finuatis. B-« Lugd>>. 4i«. (1) Paderota Fol. ferratis, inferioribus alternis. Mant,\Ti. fsdetota lutea. SCOP Aan. II. p. *i. CharcxJrys Montis Suinani. j. Bauh Hifi. III, p. iss. 11, DEEL, VU. srua.  103 tweemannige kruiden. Afdml decze is' by den n3am van Geek Parata, ' van de volgende onderfcheiden door Doctor Hoofd- Scopoli, dieze op geheel verfchillende plaaifen *Etwy. van hooge Gebergten vondc. Behalve de gcele v;se. Kleur der Bloemen, hadt dezelve de Stengen niet getakt; deonderfte Bladen overhoeks, droog rimpelig en zonder Glans; de bovenfte Lip der Bloem in tweeën gedeeld of geheel en opilaande. plllrota ^ Opaalkruid met Zaagswys' getande, ge» Bonarlta, paarde Bladen. Blaauw- bloemig. Deeze t ook op de hoogfle Bergen van itaTïe en Ooftenryk, in de Spieeten der Steenrotfen groeijende, is door Michelius in Afbeelding gebragt onderden naam van Bonarota, naar eenen Raadsheer van Florence, Auditeur van den Groot Hertog van Toskane, een zeer geleerd Man en in de Oudheidkunde by uitflek ervaren. Hy noemtze Berg-Bonarota van Italië, met Gamander-Bladen en blaauwe Bloemen, merkende deeze aan als de Gamander, welke J. BauhiKus droog bekomen hadt van Ag e mus, door wicn dezelve op den top van den SommeBerg, by Vicenza, een Stad die tusfehen Trente en Venetië legt, was gevonden. De vermaarde Vene- (l) PxUrota Foliis ferratis oppolïtis. Veronica Bonarsta Corymbo tenn.nsli Sec. Sp. Plant. I. p n. Veronica Pe. trea fempervirens. Pon. Bald. n5. j. B Hifi. Ut. p zSg. Chama:drys Alpina Saxatilis. C. B. Pin. 2+8. Bonarorai MIch. Gen. ig. T. is. f. iz. Pzderora cairulea. Jcop. Am II. p.   L peel, Pi. AAT XXXVIII,  Dl ANDRIA» 109 Venetiaanfche Apotheker Zannichelli , den IV. top van gedagten Berg met veel moeite enAFD^EU' kosten beklimmende, hadt gedagte Soort aanHoornMichelius bezorgd, als ook eene Verfchei-STUK' denheid daar van, het Blad ronder en de Aairen n£f°"°iy~ digter hebbende, er: eene, met de Bladen minder gekarteld, en de Bloem-Aairen geel. Zou deeze laatfte ook de voorgaande Soort zyn , welke LiNN-ffius thans als de gezegde Gamander van J. Bauhinus aanmerkt, deunende moog1-yk op het fchryven van Doktor Scopoli , die echter, zo 't my toefchynt, in dit geval niet wel begreepen is door den Ridder. Want die Heer :zegt duidelyk, dat Michelius de Soort, welke de Gamander van J. Bauhinus was, gehouden heeft voor de Steen ■ Eerenprys van Pona, en deeze was zekerlyk de Soort met blaauwe Bloemen. Niettemin heeft de voorgaande, uit dien hoofde, den bynaam vanyfgeria bekomen. ,, De Blaauwbloemige Bonarota heeft, vol* ,, gens Scopoli, de Stengen van onderen getakt, met dikachtige gladde Eyronde ge„ fteelde Bladen , allen gepaard of tegenover elkander , wederzyds Haairig en getand. De „ Kelken zyn vyfdeelig, roodachtig: de Bloe,, men blaanw, van onderen wit, met de bo„ venfte Lip ovaal en regthoekig aan de Pyp „ geplaatst, de onderfte in drieën gedeeld. De „ Meeldraadjes loopen niet verder uit dan de Lip en zyn 'er tegen aangedrukt: de Meel- ,, knop- 11, Dïel. vii. Stuk*  HO TwEEMANNIGE KRUIDEN. IV. j> knopjes gevuld met blaauw Stuifmeel: de Afdeel, j5 Styl is blaauw en langer. De Zaadhuisjes Hoofd- »> zYn bruin, dun, gcfpitst en bevatten veele stuk. „ Zaadjes." Etnwy. £)e Bloem fchynt derhalve, in dit Geflagt, wel v'&t' allermeest van die der Eerenprys te verfchillen: want zy vertoont zig in de Afbeelding van M ichelius het allerminfte niet Raderachtig; gelyk zy niettemin in de befchryving van de Kenmerken der Geflagten , gezegd wordt byna, als ook in vieren gefneeden en ftomp te zyn, met de bovenfle Lip breeder en meest uitgefneeden (*). Dit laatiïe bevondt Michelius alleenlyk in de Geelbloemige plaats te hebben. Misfchicn zyn deeze Kenmerken van de Eerde Soort ontleend. IV. Tot dit Geflagt zal ik derhalve ook dat Kaap^Gauoa' *"cne Plantie van mvne Verzameling t'huis bren" rl ' gen, het welke in Fig. t, op Plaat XXX VIII, xxxvin. naar 't Leven is vertoond: te meer, dewyl het*" zelve in Geftalte en bepaaling byna overeenkomt met de Bonarota. Het groeic ongevaar een Voet hoog, hebbende regte, dunne Stengetjes, die zig in drieën verdeelen, geevende wederom Takjes uit, die fomtyds op zyde, doch altoos aan t'end, Trosjes hebben van verfcheide Bloempjes, als een Kroontje vervat in eenige Bladertjes, 't Getal der Bloempjes, in zulk een Trosje, is dikwils zes. Zy hebben ieder een zeer lang dun (*) Ctmra PUntar.sli, VI. Hoogd. Vert. 177;. p?g. 17.  D I A N D R I A. III dun Steeltje, waar op de Kelk, die in vyven IV; verdeeld is, en de Bloem bevat. Deeze is taa- ^deel, melyk groot, eenbladig, in vieren gedeeld, enrjooFD. heeft twee korte , dikke Meeldraadjes , metSTUK« groote Knopjes, ter wederzyde van den Styl, Mmtgi* wiens Voetftuk een Vrugtbeginzel is, dat een rondachtig Zaadhuisje wordt. De Vrugtmaakende deelen zyn door Vergrooting, daar onder by a en b, nader in Plaat gebragt. J u s t i c i a. Dc -Kenmerken van dit Geflagt breedvoerig opgegeven zynde, toen ik de Heclterachtigen befchreef * , zal ik thans alleen maar melden, * n. r>; hoe het Vrugthuisje, door middel van een Soort ^^as» van Scharnier , open fpringt, 't welk tot de Kenmerken behoort. Van de daar in voorkomende Soorten, zynde volgende als Kruidig opgegeven, naamelyk (8) Jufficia met Lancetvormige effenrandige vrir. Bladen, Aairtjes aan 'i end en overhoeks p^m* op zyde, Borstelige Blikjes en een kg£en*£"gg«nde Steng. Een Ceylonfch Gewas, dat ook by Golkonda en zelfs op Java valt, Blaadjes hebbende als die van (8) Jujlicia ptocumbens Fol. Lanceolatïs Sec. Fl. Zeyl. 19. EuphraGa Alfines ang. folio Sec. Plük. Alm. 142. T, 56. f, 3 & T. 393. f, 4> Planta fpicata Sec. Bubm. Zeyl, 194, E. Fl. Ind. S. II. DHL. VII, STUX«  it2 tweemannige KrÜÏDEN; IV het'Muur, doch fmaller en ruuw; Aairen naar Afdeel. ^ vgn ^e ^g^p gdykende, wordt hier Hoofd- bedoeld. STUK. Ix.v (9) Judicia met verfpreide Stengen en ongefea'nTta. Jleelde Aairen, die Wollig, over éénezyde Gekamde. hellende . op de Rug gefcbubd zyn, in de Oxelen; en half Lancetvormige Blikjes. Deeze Oostindifche komt, voor het overige, met de voorgaande byna overeen; maar heeft de Bladen glad ; de Bloempjes zyn'zeer klein en de Blikjes Kamswyze geplaatst of op ryën gefchikt. 1 <_ x- O0) Judicia met Eyronde, eenigermaate geKtufpende. kartelde Bladen, Top-Aairen, Lancetvormige Blikjes en kruipende Stengen. xr. (11) Judicia die Kruidig is, met Eyronde BlachTnee'.1' den , de Bloemen zydelings , drie op een fche. Steeltje, met ovaale Blikjes. Deeze Chineefche heeft hoekige Stengetjes, van onderen Takkig en Eyronde gedeelde Blaadjes , die naauwlyks gekarteld zyn. Uit de Oxels komen twee- of drie Steeltjes, die kort zyn, voort , ieder met drie Bloempjes, zittende in de (9) Jajlicia diffjfa Sec. A>n. Acatt. IV. p. 299. f\0) Jullitia Fol. ovatis fubcrenatis 8cc. Fl. Zeyl 20. Adhatoda fpicata Flosc. ex Fol. membranaceis. Bubm. Zeyl. 7. T. 3. f 2. (u) Jujtiila Heibacea Sec, Burm, Fl. hul, i. T. 4. f. «.  113 de Blikjes byna verborgen. Het Javaanfche, IV van deezen aart, aan de Wallen te Batavia Afdeel. groeijende Gewas, geeft vyf Bloemdeeltjes tot„ «• ieder Oxel uit. Men vindt 'er ook, van dee-srus!^ ze Soort, die ongedeelde Lancetvormige Blaadjes hebben. Ci 2) Judicia met Lancetvormig Liniaale ftom- xip pe ongefteelde Bladen, opklimmend hellende Trosjes en Borjielige Blikjes. 'Vuige? Hier komt, wederom, een Indifche te voorfchyn, die ook naar Oogentroost gelykt, doch tevens, in de plaatzing der Bloemen,, ecnigermaate zweemt naar het Adderskruid. Het is een Jaarlykfch Gewas, Kawatuwa genaamd by de Ceyloneezen en Peetumba in Malabar, groeijende opvogtige, vuile, onbebouwde plaatlen. De beroemde Her mankus befchryft hetzelve, op de volgende manier. „ DeWor„ tel, een Vioger dik en witachtig, geeft een „ vierhoekige ruige Steng uit, met Bladen van „ een Vinger lang en een Nagel breed, tegen„ over elkander, blygroen, ruuw en ruig, uit „ wier Oxelen dunne Steeltjes voortkomen , „ met vyf, zeven of meer Kelkjes bezet, hl s, der een Pypachtig Lipbloempje bevattende, 3, waar (ïz) Jujlicia Foï. tanceolaro-lincaribus obrufis "&c. Ft. ZeyU 21. Euphrafoe affinis Echioides Indica. Herm. Lugdb. €«8. T. (69. Digitali fimilis Pianta. liuSM. Zeyl. 8s. Fee. jumba. Hort. Mal. IX. p. 87. T, 45. " H II. DEHL. VII. STUK.  II* T^EEMANNIGE KROIDÏ». IV. „ waar op vierhoekige Zaadhuisjes volgen , als Afdeel, ^ een Garftekoorntje , die tweehokkig zyn, Hoofd- „ met twee Zaadjes in ieder Hokje." * xtti. (13) Jufficia met Eyronde effentandige Bladen , juftku Wigvormige Blikjes en zeshoekige Takken. zeshoe- Deeze Soort, een Westindifch Gewas, op kise' Vera Cruz en Jamaika groei jende , met grootere Blaadjes dan het Muur en een gehelmde geele Bloem, wordt hier fhuis gebragt. In de Cliffbrtfe Tuin hadt zy de Bloemen Menie-rood. xxi. (21) Judicia met Lancetswys' ovaale Bladen, Ctrtbagi. ge-aairde Bloemen en langwerpig Wigver- Kanna- Uilige Blikjes. geenlche. By Karthagena in Znid-Amerïka groeit zodanig eene , volgens den Heer JacQUIn, die twee Meeldraadjes heeft, en dus volftrekt tot dit Geflagt behoort, komende de Bloemen volmaakt met die van 't Eiland St Euftathius, 'voorheen door my befchreeven en afgebeeld, , zie overeen *. Het Gewas , door hem in Plaat 11. dz iV vertoond , groeide in digt Kreupelbofch zes ftxviiL"Voeten hoog, en fcheen hem nietoverblyven»• de te zyn. Het hadt Bladen van een half Voet lang, (il) J»JHt>* ïol- °rat;» integerrirals 8cc. ]ufticia snnu» Sec. amm' Htri. »?4- H. CBf. io. Euphrafia Alfina majUri folio &c pluk- Alm. 142 t. 17». f- <• OO Juflieia Fol. Lanceolato-ovalibus, Hot, fpicatis JACCL Amtr. Hifi, 5. Tab. V.  DïA-hdria. ii ƒ lang , en taamclyk dikke Aairen, zo aan den iVtop als op zyde der Stengen, met drie Blikjes A™*I-•«, onder ieder Bloem, Hoofdstuk. (14) Judicia met Eyronde effenrandige Bla- xiv. den , Elsvormige Blikjes en zeshoekige Z}^*si Takken. Opryien- de. Voor 't overige gelykt deeze Jamaikafche zeer naar de gene, die den bynaam van Zeshoekige voert. (ij) Judicia mei I.ancetswys' Eyronde effen- xv. randige Bladen en gegaffelde Bloemteeltjes. c^j^ Dit is een Oostindifche, op Malabar Pulcolli genoemd wordende volgens Rheede en Vleefchkleurige Bloemen hebbende , met een Draadachtig dun, lang, Pypje, de boven-Lip (mal, kort en omgekruld, de onder-Lip in drieën gedeeld. De Meeldraadjes deeken buiten den Keel uit en de Styl is Draadachtig, blyvendc op het Zaadhuisje over. (16) Judicia met Eyrmde, wederzyds ge/pit- xvr; jte, Faatiche» (14) JufitcU Fol. ovstis inregerr, Bratteis fuhulatis. Am. A'fd. V. p. 391. Judicia Her'>acea asfurgens GBQWN. Jam. lït T z f. 1. (15J Juflicia Fol. Lanceolato ovatis integerrimis, Feduneulis dichotomis Pulcolli. Hirt. Mal. IX, p. 13j. t. «9. (16} Juftielt Fol. ovatis, utrinque mucronatis integerrimis glaliris , Caule geniculato , Spicis fecundis OSB Mn. 2304 ÏFeliura Tin&orum. R0MPH. Amb. VI, f, SI, T» 23, f» I» H 2 11, Disuva. ssua»  H6 TVeSMannibe Kruiden. IV. Jle, effenrandige gladde Bladen, een knik* ^Afdeel. ^ge steng en oyer zyd hangende Aairen. stuk*.0" Gewas, 'twelk Rumphius het Verwers- Emwy. Blad noemt, voert dien naam in Oostindie , *'£'• om dat men met de Bladen rood verwt. Men vindt 'er, op de Molukkes , een Soort van, wier Bladen groene , en eene andere , wier Bladen roode dwars-Ribben hebben. In China nam de Heer Osbeck hetzelve ook waar, hebbende een Kruidige Steng, die uit knobbelige Leedjes beftaat; de Bladen gefteeld en van gezegde figuur; de Bloemen paarfch , met twee Lippen , de eene zeer fmal, de andere breed en driekwabbig: twee paarfche Meeldraadjes, van langte als de Bloem. De Steng fchiet Wortels in den Grond en het groeit op Moerasfige plaatfen. xvu. (17) Jufticia met Lancetswys' Eyronde Bladen, Kvaivlf. de Bloemteeltjes in zesfen verdeeld, waar Tweeklep- van de zydelingfe tweebloemig , en Ey* pi£e' ronde evenwydige Blikjes. Deeze, die ook in Oostindie huisvest, heeft een gearmde Steng en korte Bloemfteelen, die in een tweebladig Borltelig omwindzel uitloopen, 't welk zes Steeltjes bevat, waarvan de twee middelden één, de vier buitenften twee- bloe- (17) Juflida Fol; LanceoUto-oratis, Pediinculis fexfloris, fediceUis Sec. Adel-Adagam, Hert. Mal, IX. p, Si, T. 43.  DlANOKÏA. II? bloemie: zyn , en alle Kelken tusfchen twee „ IV* Afdfft Eyronde Blikjes vervat. De bovende Lip der n. * Bloem is Lancetvormig, de onderdeovaal. Op Hoofd, Zandige plaatfen groeit deeze, die aan de Kust5Tült* i van Malabar, zo 't fchynt, voorkomt met getande Bladen. De Bunge-Plant van Rumphius is 'er thans van afgezonderd. (18) Judicia met Eyronde Bladen en lange en- xviii, kelde Trosfen, van overboekfe zydelingfe Gmgnu*\ Bloemen, met kleine Blikjes. fche6**1" Een vierhoekige Steng, die aan de Knoopen Haairig is , met zeer kort gefteelde Bladen, komende uit de Oxels der bovenden de Bloemtrosjes voort, met langwerpige dekelige Kelken en taamelyk groote Bloemen. Dus wordt deeze Soort befchreeven, tot welke de Carva-Caniram van Malabar- behoort. DlANTHERA. Dit Geflagt zou van het voorgaande alleeii daar in verfchillen, dat het de Meelknopjes niet enkeld, maar overhoeks dubbeld heeft, waar van de naam ontleend is. Ik heb echter aangetoond , dat in fommige Soorten van Judicia, door den Ridder erkend, ook dubbelde Meelknopjes voorkomen (*). Dc Heer J a c q u i et vondc (lts) Ju/licla Foliis ovatis 8cc. Am, Acai. IV, p. 2j>s>. Carva Caniram Hort. Mal. IX, p. los. T. s«. (*) Zie II, D. IV. Stuk ran deeze Nat. HlJl.ll.XVlU, f. 2 &t Lett. A. H 3 II, Deel, VII. Srun,  Ïl8 tweemannice kruiden. IV. vondt zulks plaats te hebben in verfcbeide anAfdeel. deren, door Zyn Ed in Westindie gevonden, Hoofd die hy afbeeldt en befchryft. Ik zal derhalve tTUK, jn de ontfcheiding hier van niet treeden , en flegts de twee Soorten voordellen, van dit Geflagt, welken Linn^üs opgegeven heeft. i. (i) Dianthera met eenzaame Aairen overhoeks. Diambera Ameritana. £en Kruid, in Florida groeijende, dat naar kMniche. het Gods Genade gelykt, doch korte Aairen heeft, uit Bladen, Bloemen en Zaadhuisjes famengedeld, van Plukenet, fchynt overeen te komen met het Virginifche, van den Heer Clayti^n, Dianthera door den Heer Gronovius getyteld , om dat het de Meelknopjes . als gezegd is, dubbeld heeft. Dit hadt de Bladen Lancetvormig, ongedeeld, en de Bloemfteeltjes langer dan de Bladen. Volgens den Ridder is de Steng, in deeze Soort , zeer eenvoudig , met Liniaale Blaadjes; de Bloemdeeltjes van de zelfde langte, overhoeks: de Aairen Eyrond. n. (2) Dianthera met Draadachtigegekranfte AaiCetaiide. ren > ^ onderJlen Kroontjeswyze. ^ (1) Diantbera Spicis folitariis alternis Syst, Nat. XII. Gen. IS. p. to Veg Xill. p 60 gron Virg. 5. Gratiola: affini» Floridana &c PLUK Amaltb. 1 14. r. +zj f. 5. (2j Di..ntbtfa Spie s Filiforrai'uii verticillatis Dianthera fol. lanceolato-ovatis &c 8ROWN Jam -18. Antirrhinum minus angmtifolilim &C SLOAN, Jam, jj. Hifi. U p« t. ioj. f. 1.  D i a n d r i a. ÏI9 Op 't Eiland Jamaika , aan den gemeenen IV. Weg, by Guanaboa, op Steenige Bofch-Heu-A™*El' Veis, vondt de Vermaarde Sloane dit Kruid, Hoofd. dat hy tot de Leeuwsbekken betrok; doch het,TUK' werdt aldaar, van de Engelfchen, Balfemkruidnj%""£*° geheten. Het was klein en fmalbladig , met eene bleek paarfche Bloem. Browne heeft hetzelve voorgeiïeld, onder den naam van Dianthera met Lancetswys' .Eyronde Bladen , en een uitgebreide opitygende Tros van gekranfte Aairtjes. Hier zou ik dat Oostindifch Kruid , 't welk de Heer N. L. Burmannus Hysopbladige Dianthera getyteld heeft (*) , befchryven kunnen ; doch alzo in deszelfs Afbeelding zig geen blyk van dubbelde Meelknopjes openbaart, ter wyl die in de Knikkende Jufticia , door zyn Ed. op de zelfde Piaat afgebeeld , zeer zigtbaar zyn , heb ik, om de verwarring te vermyden , zulks nagelaten : te meer, dewyl de figuur der Bloemen in de eerstgemelde veel ge» lykt naar die van 't voorgaande Geflagt. Gratiola. Genadekruid. Een onregelmaaage Bloem, met de Bovenlip omgeflagen : een zevenbladige Kelk, de twee fouitenfte Blaadjes uitgebreid : vier Meeldraad, jes, waar van twee onvrugtbaar, met een twee- (*; Flor. lni. p. II. H 4 tl. dkeim vu. Stok*  120 TwEEMANNlGE KRUIDEN. lv. tweehokkig Zaadhuisje, zyn de Kenmerken van ^f^-dit Geflagt. Hoofd- Het bevat, behalve het gewoone Kruid van ,TUK* dien naam, vyf andere uitheemfche Soorten. Grl'thi* Genade-Kruid met Lancetvormige Zaagsojpcinaih. wys' getande Bladen en gejteelde Bloemen. Gewoon, Dit Kruid groeit niet alleen in Vrankryk, den Elzas en de Zuidelyke deelen van Europa, maar ook in Duitfchland op verfcheide plaatfen. Men vindt het overvloedig in ons Land, by Gornichem aan deDyken, fchryft Commelyn. De naam is Gratiola, in 't Neerduitfch Gods Genade, 't welk ook Genade-Kruid kan betekenen. Immers die naam is van een voornaame uitwerking deezes Kruids, in de Menfchen van byna onlydelyke Pynen te verlosfen, afgeleid. De Franfchen noemen het ook Herbe au pauvre Homme of Arme Mans Kruid, misfchien om dat het een zo goedkoop Purgeermiddel verfchaft: de Duitfchers ook wel Galkruid, wegens de bitterheid. Volgens den Heer Haller heeft het een regte, ronde,zeer Takkige Steng, van een Voet hoog, met ongedeelde, gepaarde, fpits ovaale, fcherp getande Bladen of Blaadjes, brengende Bloe- (i) Gratiola Fol. Lanceolatis fèratis, Floribus pedunculatis. Syst. Nat. XII. Gen 29. p «1. feg. XIII. p. 60. Digitalis miBima Gratiola di&a. Toubnf. In/}. 1s5. Gratiola varior. Authorum. DOD. Pempt. 362. LOB. Icon. 435, Gra« «iola Cemaurioides. C. B. Pin. 179,  D I A N D R I A. 121 Bloemen uit derzei ver Oxelen voort, op een- IV. bloemige Steeltjes. De Kelkblaadjes zyn fpits Afdeel. Lancetvormig: de Bloem is dunner, lang van Hoofd» Pypje, aan den Mond opwaards omgeboogen,STUK:bleek, hebbende de Slippen paarfch, den Keel M«my met een geelachtige Wolligheid bekleed. Op fommige plaatfen in Switzerland, gelyk by Yverdun , tusfchen het Meir en Kasteel, groeit dit Kruid zo menigvuldig , dat veele Weiden 'èr ongebruikbaar door zyn. Het bemint vogtige Landsdouwen. Aldaar gebruiken het de Boeren, uitwendig, veel tot een Wondmiddel. Inwendig is het door de Ouden, > als een voornaam Middel tegen anders ongeneeslyke Kwaaien , inzonderheid in zwaar Kolyk en VVaterzugt, zeer geroemd geweest, doch hedendaags laat men veelal zulke fterkeen gevaarlyke Middelen, als dit, die den Lyder, als 't ware, op de proef zetten, voor de Kwakzalvers over. In kleine veelheid nogthans heeft men hetPoeijer der Wortelen, met verzagtende Konferven gemengd , de Bladen in Wyn getrokken , of in Melkwey gekookt, en met meerdergelykevoorbehoedingen , fomtyds Wonderen zien verrigten. (2) Genade-Kruid met langwerpig evaale Bla- ir. , Gratiola Clen , Mo-nieria. (1) Gratiola Fol. ovali-oblongis , Pedunculis unifloris , Ionnie£*» Caule repenre, Am. Acad. iv. p, 305. Monieria minima repens &c. bhown. Jam. 2s9. Mon. Ramofi repens Sec. ehr. Pi& T. 14.. f. 2. Anagallis catrulea &c. sloan. Jam, %jf Hifi. I. p. 203. T. 129. f. 1. Taco.. Ohf, P. I. T, i, II. DSIL, VII, STUK,  i2s TwEEMANNIGE KrüIDE». IV. den, eenbloemige Steeltjes en een kruipen- Afdeel, de Steng. ii. Hoofd- Qp Moerasfige plaatfen van 't Eiland Jamaika Eenwj. vondt Sloane die Kruidje,naar het Beekeboom we- gclykende, doch met eenzaame blaauw c Bloempjes in de Oxelen. Het was Monnieria genoemd door Browne , en is door den vermaarden Ehret keurlyk afgetekend. De Heer Jacquin vondt hetzelve op St. Domingo, niet ver van Kaap Francois,en geeft 'er een Afbeelding van, zo als het in die Landen natuurlyk groeit, bedekkende aldaar den Grond als Mos, by geheele Velden; doch het hadt niet dan Sneeuw-witte Bloemen. De Blaadjes waren langwerpig Eyrond, Itomp en glad , zeer kort gedeeld, tegenover elkander : de Kelk vyfbladig, de Bloem eenbladig, in vyven gedeeld, met vier Meeldraadjes , twee lang, twee kort, allen met langwerpige opleggende Meelknopjes. De Styl was Draadachtig , met een geknopten Stempel en wierdt een tweehokkig Zaadhuisje met zeer kleine Zaadjes. ui. (3) Genade-Kruid met Eyronde drieribbige Orfola Bladen. Rondbia- Op Zandige plaatfen, in Malabar, groeit dit di£' Kruidje, met Stengetjes van een Vinger hoog, vierhoekig glad, om laag kruipende: de Blaadjes (3) Gratiola Fol. ovatis trinerviis. ManU »74. TsjangaEiispam. Hort. Mal. IX. p. 111. T. J7.  D I A N D R I A. 123 jes ongedeeld, gepaard, Eyrond,ftomp g\ad». drieribbig, met een of twee flaauwe landjes: 'u_ Bloemteelt jes in de Oxelen , langer dan de Hjofdï Bladen: een vyfdeeligen Kelk ; twee Meeldraad-3TUE< jes; een famengedrukt, rondachtig, tweehokkig Zaadhuisje. (4) Genade-Kruid met Lancetvormige, eeni- iv. germaate gekartelde Blaaüjis , aie Korter n^pi zyn dan de Leedjes van het Stengetje. %$>pbli' dig. Dit, op de Rystvelden by Trar.quebar voorkomende, volgens D, Koemg, heeft een Draadachtig regt Stengetje van een Voet hoog, met Leedjes verfcheide maaien langer dan de Bladen, die gepaard, ongedeeld, Lancetswys Eyrond zyn en glad; de onderden met een of twee Tandjes. Het heeft Bloemdeeltjes in de Oxelen overhoeks, veel langer dan de Blaadjes. De Kelk is zeer klein; het Bloempje veel grooter dan het Blad, Smoelachtig. (s) Genade-Kruid met Lancetvormige. ftompe, y. eenigermaate getande Bladen. v/tginifch. Deeze Soort zoude op Malabar zo wel als in Virginie huisvesten. Het Malabarfche voert den (4.) Gratiola Fol. Lanceolatis fublerratis, Arriculo Caulino breviotibus. Mant. 174. Gratiola lndica minor vcra live Hy«fopioides. Pluk. Alm. 180. T. 193. f. 1. (j) Gratiola Fol. Lanceolatis obtufis &c. GRON, Virg.s. Mant. 319. Tsjena-Manga-Nari. Hort. Md. IX, p. I«J. T, tu Pluk. Alm. 180. T. 193. f, -. u. deel. vii. Stuk.  ïi TwEEMANNIGE KRUIPEN. IV. den naam van Tsjeria-Manga-Nari, zynde door Afdeel. q,mmelyn Indifche Veronica met blaauwe BloeHoofd- men en Gamander-Bladen getyteld. Het Virstuk. gjnifche heeft, volgens den Heer Clayton , vigu™r eene Pypachtige Bloem en een blyvende Kelk, in zes fpitfe Punten verdeeld, met een fmal tweebladig omwindzel van boven gekroond j zynde het Zaadhuisje Eyrond en een weinig gefpitst. Hier van komt een verandering voor met driedeelige Bladen, zegt Linnjeus. vi. (6) Genade-Kruid met byna ongedeelde Bloemen» Gratiola femvt""' Pater Feuillee vondt dit Kruidje, dat hy aanfeh. Gratiola met breeder Bladen en witte Bloemen, in de Landtaal Hulgue, noemt, in de Gebergten van Chili, op 26 Graaden Zuider Breedte. De Bladen waren meer dan een Duim lang en een half Duimbreed, gepaard, gekarteld, ongedeeld, zo wel als de Bloemen, die uit een vierpuntige Kelk voortkwamen , beltaande uit een Pypje van een half Duim lang, dat zig, aan den Mond , in vier Hartvormige Slippen verdeelde, zynde wit met roode Streepen. Het Stampertje wierdt een tweehokkige Vrugt met kleine Zaadjes. Dit Gewas, bitter van Smaak zynde gelyk het gewoone Genade-Kruid, hadt een openende en purgecrende kragt, en werdt van («) Gratiola Floribus fubfesfiiibus. Gratiola latiore folio , Flore albo. FEUILL, Peruv. III. t. 17. Niet T. 47. Verdrietig is 't, dat de aanhaalingen in de Werken van Listxaos 20 vit.eus zyn.  DïANBRIA. 125 van de Indiaanen, in Aftrekzei, tegen de Wor- JV. men gebruikt. Afdeel. hoofd- SCHWENCKIA. stuk:. Ter eere van den Kruidkundigen Heet «laf""'1'1' Schwencke, werdt deeze Geflagtnaam ingefteld door den Ridder ,• zynde daar van de byzondere Kenmerken, een byna egaal verdeelde Bloem, met den Keel geplooid en Klierig, drie onvrugtbaare of ongeknopte Meeldraadjes hebbende , en een tweehokkige veelzaadige Vrugt. De eenigfte Soort (ij is een Gewas, in de Westindiën groei jende, als uit de Kolonie van onzen Staat aan Rio de Berbice of uit de zogenaamde Berbiesjes afkomftig zynde , van waar het Zaad , onder andere Zaaden , in 't jaar 1751, aan gedagten Heer in 's Hage was toegezonden. In 't uiterlyke aanzien gelykt hetzelve', zo zyn Ed. aanmerkte , zeer naar de Boerhaavia diffufa, zynde onze Tweede Soort, hier voor befchreeven *: doch Linn^eus oor-«Bladzij deelt, dat het in de Natuurlyke Orde naast komt aan de Browallia. Het is een Zaay-Plant of Jaarlykfch Kruid, hebbende een zwak rond Stengetje, ongevaar een Voet hoog, rosachtig en met Haairtjes bezet, dat zig boven in Takjes (1) Schwenckia. Syst. Net. XII. Gen, 1233. p. 61. Veg, XIII. p. 60. Gen. Plant. 567. SCHWENCKE Ktuidkund. befebryving der Medicinaals Gtviasftn. «'Hage ijSS, ed cakeoi. Tab. Color. li, Peel. VU. Stuk.  i-S Tweema nnige Kruiden. IV. jes uitfpreidt. De Bladen, overhoeks daar aan Afdeel groejjende t Zyn Lancetvormig , efFenrandig, Hoofd- wat tuig , met lange Steelen. Aan de endestük. ]jngfe Takjes komen de Bloempjes Pluimswyvip?™3' ze> °P redelyk lange Steeltjes , roodachtig geel van Kleur, eenigszins Trechterachtig , als beftaande uit een Pypje, dat zig uit een vyftandige Kelk verheft, en aan den Mond Sterswyze verdeelt, hebbende een geplooiden Keel met Kliertjes, 't Getal der Meeldraadjes is vyf, waar van7 twee geknopt zyn , zo lang als de Bloem; het welk de Plant tot deeze Klasfebetrekt. Het Vrugtbeginzel is rondachtig , de Stempel llomp. Een Gekleurde Afbeelding van dit Kruid is door den Heer Schw. ncke, met de befchryving van den Hoogleeraar D. van Royen, aan 't licht gegeven. Calceolaria. Klompbloem. Een Smoelachtige opgeblazen Bloem ,• een Kelk in vieren egaal verdeeld en een tweehokkig , tweekleppig Zaadhuisje, maakt de Kenmerken van dit Gtflagt uit. Het bevat twee Soorten, als volgt. (i) Klompbloem met gevinde Bladen. Deeze Plant, in Peru waargenomen door Pa» ter (i) CaIcetlaria Fol. pinnatis. Mant. 174. Syst. Nat.Vtg. XIII. Gen. 118J. p. «o. Calceolaria Fol. Scahioft vuig. Feuill.- Peruv. IUm p. ». T. 7. f. 2. AU, Sttt\btlm, 1770. p. UJ« T. g.  D T A H Tb R ï A.' 12} ter Fetjillee , verheft zig aldaar tot drie IV. Voeten hoogte. De Stengen zyn uit Leden Afdeee. famengerteld en paarfchachtig blaauw van Kleur, rfooFDaan ieder Knoop twee Bladfteelen hebb :nde ,3TUK* van Bladen welke eenigszirs naar die van 'tni/f<""i9* Schurftkruid gelyken. Uit die zelfde Knoopen komen dikwils Bloemteelt jes voort, van meer dan een Duim langte, elk met een geel Bloempje, dat zig als een Klompje of klein Holblokje vertoont, waar van hy het Kruid den naam gaf. Het groeit in de Valey van Lima op vogtige plaatfen, en het Aftrekzei of Water, waar in de Bladen ééne Nagegellaan hadden, werdt van de Ingezetenen als een zagt Purgeermiddel ingenomen. In de Upfalfche Akademie-Tuin is dit Kruid uit Zaad geteeld, naauwkeurig waargenomen, en in de Verhandelingen der Koninglyk Sweedfche Akademie te Stokholm, op 't jaar 1770, afgebeeld. (a) Klompbloem met onverdeelde Bladen. Misfchien wordt hier dat andere Kruid bedoeld , 't welk die Pater op de zelfde Plaat afbeeldt, onder den naam van Calceolaria mei Salie-Bladen, zynde door hem in de Valey van Pinco , in 't Ryk van Chili, gevonden. Het hadt byna dergelyke hoogte als 't voorige , maar (1) Celcitlaria Fol. indivifis. An Calceolaria Salvia: folio, Vulgo Chachaul ? FEUlLt. Peruv, UI. p, 13, T. 7. f. I, II, DSSL. VII. STUK.  taS TwEEMANtfiGE Krüidên. IV. maar de Bladen waren Lancetvormig , ongeAfdeel. fteeld, gekarteld, gepaard aan de Takjes, die Hoofd- Trosjes droegen, van dergelyke geele Klompstuk. achtige Bloempjes en Zaadhuisjes als die van v*e"wy' het Speenkruid. De gedroogde Bladen , tot Poeijer gemaakt, waren , als men het op de Wonden leid, een treffelyk Heelmiddel. In de Landtaal werdt het Chachaul. geheten. Pinguicula. Smeerblad. Van dit Geflagt, dat wegens de Smeerigheid der Bladen zynen naam heeft, komen de volgende Kenmerken te voorfchyn. Een Smoelachtige gefpoorde Bloem: een tweelippige vyfdeelige Kelk; een eenhokkig Zaadhuisje. 't Getal der Soorten is vier, die altemaal in Europa huisvesten. t. (l) Smeerblad met het Honigbakje aan de TijfuU üp verdikL Lu/itmica* r Portu- gecfch, Deeze Soort, in Portugal waargenomen, is uit het gezegde kenbaar. ir. (2) Smeerblad met een Cylindrifcli Honigbah G^meenT' je, van langte als het Bloemblaadje. Des-' (1) Pinguicula Ne&arii apice ïncrasfato. Syst. Nat. XII. Gen. 30. p. «1. Veg. XIII. p. 61. Pinguicula Flore rninore carneo. RAJ. Hifi 751. Viola paluftris , Pinguicula difta, LuCtanica. Gbis. Lufit. (2) Pinguicula Ne&. Cyl. longitudine Petali. Oed. Dm. 53. Fl, Lapp. Sutc, r, Lngib, j94. Samiciila mont. Fl. Calc. ( do-  D ïANDRÏAi 129 Deeze, reeds over lang bekend, is Berg-Sa* IV. nicula, met eene gefpoorde Bloem, by C. Bau- afdiïb--« hinus getyceld, en komt, onder den naam vanHoofdFingukula Gesneri, voor, in 't Werk van J.stuk. Bauhinus. Die Autheur merkt aan, dat Ges- ■{ilonoi>. werus 'er Olyfbladen aan toefcbryft, terwyl"' ' het de Bladen veel breeder heeft. Zyne Afbeelding verfchilt weinig van die van Clusius, ■welke goed is, volgens den Heer Haller, door wien dit Kruid , dat op Moerasfige plaatfen in geheel Europa gevonden wordt, in Switzerland ook hier en daar, in belommerde Bosfchen , is waargenomen. Hierom voert deeze Soort den bynaam van Gemeene, zynde in Gelderland door den Hoogleeraar D. de Gorter ook ontdekt ; wordende in 't Nederduitfch, volgens zyn Ed , Butterwortel genoemd of Berg-Smikel; doch de Engelfchen noemen het Butterwort, dat is Boterkruid, wegens de Smeerigheid der Bladen , 't welk beter ftraokt. Dit Kruid geeft uit den Wortel eenige ovaale Bladen; met een dikke Lymerigheid begroeid, die de randen inwaards geplooid hebben, van buiten ruigachtig. Dezelven maaken een Plantje byna als de Primula Veris, en daar tusfchen komen enkelde Bloemfteeltjes van aanmerkelyke langte, ieder met één Bloempje, dat veel naar dc dpnato. C. B. Pin. 2+3, Pinguicula Gesneri. J. B. Hift. IIL, p. j4«. Toubnf. Ufi. 167. Hall, Hdv. tii. Pinguicula. Clus, fi'fi- h P' Pann, 3*0. I ll, DEEL. VII, STUK,  Ï30 TWEEMANNIGE KRUIDEN. IV. de Violen gelykt. Het is door Tournefort Afdeel. na^^ng afgebeeld. De hoogte der SteelHoofd. tjes kan naauwlyks een half Voet haaien. In. stuk. de Bergachtige Landen, op vogtige plaatfen, Et»uy- ijioeit het zo dra de Sneeuw weg is gefmolten, zegt Doktor Ma ppus, wordende deswegen, in den Elfaz , Schneewurtz geheten. Men vindt het gemeenlyk met blaauwe, doch het komt ook met Vleefchkleurige Bloemen voor. iu. (3) Smeerblad met een Kegelvormig HonigbakA%S:riuta ie> dat korter ï*. dan het Bloemblaadje. A ?I ' Deeze groeit overvloedig op de Switzerfche A'pen, en onderfcheidt zig, iri de eerfte opflag, door haare witte Bloemen, over de Berg- Val eijen als een wit Laken uitgefpreid. Op de Laplandfche Gebergten is dit Plantje ook zeer gemeen, en verfchilt van het gemeene Smeerblad niet dan door de witte Kleur en figuur der Bloem. Clusius vondt het Witbloemige 'met het paarfche vermengd, op de hoogde Bergruggen in Oostenryk , groeijende op Velden daar de roode Primula, zegt hy, groeit:'t welkeen ongemeen fierlyk tapyt doet voortkomen van onder de Sneeuw. 1V (4) Smeerblad met eenigermaate ruige Stenrauk. f-„ De Hiainge. J (3) Pinguicula Necïario Conico Petaio breviore. Ft. Lapp. fl. T. XII. Fig. 3. Fl. Sutc.n, 26. Ping. Flore albo minote calciri bievisfimo. RAJ. Hifi. 7$i. (4; Pinguicula Scapo fubvillofo, Fl. Lapp. IJ. T. XII. Fig. 2. Fl, Sun, 23, 27.  D i a n » e. i A. 13I De Bloemfteeltjes, die de cenigfte Stengen IV. van deeze Plantjes zyn, komen Haairig voor in Afdkbi» deeze Soorr., welke zeldzaam is in Lapland, Hoofddoch ook gevonden in Siberië. Zy is in alleSTUK* deelen zesmaal kleiner dan het Gemeene Smeer- J%°"°£y' blad, zegt de Ridder. Alle de Soorten van dit Gewas , hoe klein ook, zyn niet ontbloot van nuttigheden. Rajüs zegt, dat het Landvolk in Wales zig daar van een zagt laxeerende Syroop bereidt; Bauhinus, dat de Herders in de Alpen met het vette Sap der Bladen de kloven in de Tepels der Runderen beftryken en dus geneezen. De Laplanders gebruiken de Bladen, om eene Lymigheid en Lyvigheid te geeven aan zekere dikke Melk, die in de Noórdelyke en Westelyke deelen van Sweeden zeer in gebruik is, wordende aldaar Taetmioelk of Saetmioelk genoemd. Frisfche Bladen van dit Kruid op de Teems gelegd zynde , wordt de verfche warme Melk daar door gegooten, en dan laat menze dik worden j 't welk dus veel fpoediger dan anderszins gefchiedt. In de Zuidelyke deelen van Engeland , evenwel, fterven de Schaapen 'er van, als zy, wegens gebrek van Gras niets anders kunnen eeten , en hierom werdt dit Kruid aldaar Whytroot genoeirid , zo de Londenfche Doktor Pennjeus aan Clusius verhaald hadt» Utricularia. Neetekruid. Een Smoelachtige gefpoorde Bloem, voort* 1z %o* ii. dssl. vu. sxus*  132 TwEEMANNieE KRUIDEN. IV. komende uit een tweebladige gelyke Kelk en Afdeel. de Yrugt een eenhokkig Zaadhuisje, zyn de Hoofd- Kenmerken van dit Geflagt, dat de volgende stok. Soorten bevat. t. (O Neetekruid met een Elsvormig Honigbakje YuMfZ* en ^yronde effenrandige Bladen. Aipiftii. ^ hoogfte Gebergten van 't Eiland Martenique heeft de Heer j a c q u i n deeze Soort waargenomen, alwaar zy op een vogtig Veld in de Maand February bloeide. De Wortelen waren .Vezelachtig en met kleine Knobbeltjes als die der Aardappelen bezet: het hadt maar twee Bladen van anderhalf Duim lang en een enkele regte gladde Steng, van een half Voet hoog , draagende één of twee Bloemen, wit van Kleur en zeer groot. n. (2) Neetekruid met een Kegelvormig HonigGebladerd hakje' knikkende Vrugten en de Wortelen zonder Blaasjes. Deeze, door Plumier in Amerika gevonden , is het Gemeene niet ongelyk, maar heeft een kruipende Wortel, en geeft aan ééne Steng van zes tot tien Bloemen. Ook komen 'er, aan de Wortelen, geene Knobbeltjes noch Blaas- (1) Utricularia Ne&ario Subulato &c. JACC*. Amer. Hifi. 7. T. 6, (2) UtricuUri* Ne&ario Conico , Fruclibus cernuis Sec, Xoeel. Itin. z8r. Linaria paliifttis Fceniculi folio. Plüm. $f, 6, It. iSs. f, 2.  D I A N D R 1 A. 333 Blaasjes voor. 't Is een Gewas met Venkel- IV. bladen, dat in Moerasfen groeit. Afdeel; (3) Neètekruid met een Kegelvormig Honig- ^Z^' bakje, de Steng weinige Bloemen hebbende, m. UtrituUtt Deeze is het Water-Duizendblad met Neetenri." van C. Bauhinus , deswegen Lentibularia van Gemeen. Rivinus , Vaillant en andere Autheuren genoemd , en door Haller dus behouden; niettegenflaande dienaam, zo Linnjeds te regt oordeelde, een aanmerkelyke verwarring baart met Lenticularia, gelyk fommigen het EendenKroos heeten, welks Latynfche naam was Lenlicula -paluftris, om dat de Blaadjes naar Linzen gelyken. Hier gelyken de Blaasjes der Bladen meer naar Neeten (Lendes), en daar van ontleen ik den Geflagtnaam, als dien van Blaaskruid reeds elders gebruikt hebbende *. Lob el * ir. d. noemt het Water-Duizendblad met geele geheim-™' *TVK' de Bloempjes, en anderen Gehelmde Water-Venkel. Dit Kruid komt, door geheel Europa , in flaande Wateren op fommige plaatfen voor. Die vermaarde Botanist Tournkfort fchynt hetzelve in zyne Kruidleezingen niet gevonden te hebben; ten minfte omflreeks Parys niet, alwaar (i) UtTicularia Neiftario Conico , Scapo paucifloro, Fl^ Lapp. 14. Fl. Suec. 44, 23. R. Lu^db. 304. Lentibularia. r.IV. Mtn. 78. DlLL. Nev. Gen. iij. VAILL. Bot. Pur. p. 114. MAFP. p. i«5. HALL. Hth. 612. Mem. de CAeti. dts Sc. 1719. p. 18. T. 2. f. 1, I 3 I'. deel. vii, Stuk.  134 TwEKMANsricE Kruiden» IV. waar de Chirurgyn Vaillant, zegt hy, het'Afdeel. zejvg te Vcrfailles ontdekte, en die zelfde vondt Hoofd- het vervolgens overvloedig groei jen in 't Mcir stuk. van Xrivau, behoorende tot het Park van MeuJ&"Wy' don- I" de Zuidelyke deelen van Vrankryk, evenwel, is het niet minder gemeen, dan in het Noorden van Europa. Men vindt het ook jn fommige deelen van Duitfchland en Engeland. In Vriesland komt het overvloedig voor , in Slootcn, Vyvers en Water-Dobbcn, zo Meese verhaalt ; doch in Holland fchynt het nog niet waargenomen te zyn (*)« Op Ceylon in Oostindie zou Hermannus het hebben gezien. Uit een Wortel, die in de Modder der Slooten zit en overblyft, geeft dit Kruid Bladen, welke zeer veel naar Venkel gelyken , zynde zeer fyn verdeeld. Deeze dobberen , tegen den Bloeityd, in 't Water, wordende opgeligt van de gezegde Blaasjes, waar mede zy als Neeten zyn bezet , en' die alsdan zyn uitgezwollen. Verder verheft zig allengs de aangroeijende Bloemfteng , regtflandig uit het Water , en fpreidt zig in Bloemfteeltjes uit, die in de Nazomer Bloemen vertoonen , welke vry groot zyn en geel van Kleur , taamelyk naar die van 't Vlafchkruid gelykende, met de bultjes van de Onderlip Oranje. Deeze Steng is minder dan een f*) Want Commelvn maakt 'er in Cau lid. Hall. geen gewag van en de Horgleeraar de Gorter fchryft flegts MEEsz naa, ik heb bet ook in onze Fiovintie niet gevonden..  DlANDRIA. 135 een Voet hoog en heeft dikwils maar vyf Bloe- IV. men. Het Zaadhuisje is rond met een Puntje, Asx>f*L' en bevat veele kleine Zaadjes als ftof, niet een EIoofd» enkel Zaad, gelyk Ray en Rivinus verkeer-8TUK* delyk gezegd hadden. Na den Bloeityd zakt rfaf°'"!y', het Loof weder op den Grond, en de gezegde Blaasjes vertoonen zig daar aan, wanneer 't gedroogd is, gelyk zwarte Stippen. Die deelen, welke voor Meeldraadjes 't fchepe komen, zyn zeer zonderling in dit Kruid, bevattende als een wit Kringetje ieder Meelknopje en dus voor den Styl geplaatst zynde, gelyk Dilleniüs klaar vertoont. Zy zitten boven de opening van het Honigbakje, dat ee> ne Spoorswyze figuur heeft, volgens hem; doch volgens Linn^us Elsvormig is en van langte als de Onderlip, digt daar tegen aan. De Groote, zegt zyn Ed., van Rivinus af. gebeeld, die den Kelk van agteren gerond heeft , en de Kleine , met eenen dwarfcn als geknotten Kelk, gioeijen door malkander. (4) Neetekruid, dat het Honigbakje gekield Ut^la heeft. ria minor. Kleinder. Deeze , door de figuur van 't Honigbakje niet alleen, maar ook daar in verfchillende, dat (4; Utrieularia Ne&ario carinato. Fl. Succ. 25 , 29. Millefol. paluftre galericulatum minus. PLUK. Alm. 251. T. 99. f. 6. Aparine Aquis innatans Trevifana, Fol, Feichapier, Ga« preolis donata. EOOC. Mus. I. p. 23. T. 4, I 4 ii. Deel. VII, Stuk.  136 TwEEMANNIci KRUIDEN. IV. dat de Keel met geen bultig Gehemelte is ge* Afdeel- fi00ten . ^omt veej zeidzaamer voor. Haar Hoofd- Bladen dryven op het Water, en zyn niet zo stok. fyn verdeeld, wordende by die van Knawel wy. vergeieci;en door Boccone. Vaillant ftelt haar als de Tweede Soort van Lentibularia voor, en zegt, dat dezelve op ver naa zo gemeen niet als de eerfte is omftreeks Parys, hebbende die alleen maar waargenomen te St. Leger en Ivclines, in de Moerasfige Weide, ter plaatfe daar men het Piment Roial, gelyk hy de Gagel noemt, in menigte vindt (*). Tournefort hadt, in zyne Kruidleezing om. ftreeks Parys, deeze zo wel als die over 't hoofd gezien (f). Uiridi*- ^ Neetekruid met een Elsvormig Honigbakje. Subulata. (6) Neetekruid met een bultig Honigbakje. Elsvormig. yi. Behalve het Gemeene zyn deeze twee SoorBu'uig." ten in Virginie gevonden door den Heer Clay- ton, (*) Derhalve moet dit, in myn Voorgaande Stuk, verbe. terd worden, voegende op bladz. ns, zeg. i" , het woard dan in; en kezende minder dan in Vran^ryk' lk wilt niet, dat men het aldaar dus noemde. ff) Be Gemeene Lentibularia evenwel niet, fchoon DilLENlUS zegt; Lenliimlaria imiititur a Tourneftrtio : want in Herbar. inv. Paris, p. +79. zegt Tournefort. Lentibularia vulgatis. lnfl. Rei. Hert. offchoon menze in dat zyn. Werk niet genoemd vindt. (5) Utricularia Ne&ario Subulato. GRON. Virg, 3. 16) UtrieuUria Neélariö gibbpfo. GRON. Vir*. 3,  D I A N D R I A. 137 ton , die de eerfte noemt Pyrola of Winter- . groen, met witte ge-aairde Bloemen en ronde 1U gekartelde Bladen , die op zeer lange Steelen Hoofdzitten. L in nas os zegt, dat de Bladen Haair-STÜK»; achtig zyn. (7) Neetekruid met een naakte tweedeelige vir; -n, „ Utricula- Bloemsteng. Tia ujna. Tweedae. Deeze groeit natuurlyk in China, volgens ^'sden Heer Osbeck, die haar afgebeeld heeft. Zy wordt maar een Handbreed hoog en heeft Stengen met dubbelde Trosjes van geele Bloemen, welke veel gelyken naar die van de Gemeene Soort. (8) Neetekruid met een naakte Steng, die over- vm>> hoeks verfpreide Elsvormige Schubben heeft. P*r*ki- In vogtige Landen , inzonderheid daar men de Ryst teelt, op Malabar en Ceylon, groeit deeze met een naakt Draadachtig Stengetje van een half Voet hoog, dat ongebladerd is, maar gefchubd en op den top eenige weinige ongedeelde Bloemen heeft, blaauw van Kleur. Verbena. Yzerhard. De Kenmerken hier van zyn; een Trechters. wyze (7) Utricularia Scapo nudo biGdo. Osb. Urn, 245» T. 3. i z. (8) Utricularia Scapo nudo Squamis alternis vagis Subulatis. Ft. Zeyl. as. Nelipu. Hert. Mal. IX p. 137. t. 70. 1 s B» Deel. Vil. Stvk.  138 TwEEMANNIGE KRUIDE». XW. wyze byna egaale Bloem, die krom is, metéén Afdeel, Tjnd yan den Ke]k geIcnot> Twee of vier Meel- Hoofd- draadjes in byzondere Soorten. De Bloemen stuk. komen by lange Aairen voort. Het Vrugtbeginw/fffr*7" zel verandert in twee of vier naakte Zaaden. Zestien Soorten , waar van byna de helft tweemannig, de overigen viermannig zyn, komen in dit Geflagt voor, als I. CO Yzerhard , dat tweemannig is. met zeer o^hh'a* ianSe gaderde Aairen. Aiubilch. Van 't Eiland Aruba, by Kurasfau, heeft deeze haare afkomst, hebbende de vermaarde Bkeyn het Zaad daar van, 't welk van dat Eiland gekomen was, van den Heer Kiggelaak ontvangen. Hy noemt het , Amerikaanfch Tzerhard met Eerenprys-Bladen en een zeer lange geaairde hoogroode Bloem. De Sherardia met Brandenetel-Elaaen, die van onderen grys zyn , en violette Bloemen, door Eiiret afgetekend, is hier t'huis gebragt. ti. (2) Yzerhard , dat tweemannig is, met zeer cisan-*" lan& Vte-i&e naakte Aairen , Lancets- Mch. wys Eyronde fcheef getande Bladen ; de Steng glad. Deeze (i) Verbena diandra, Spicis longislimis foliofis. Syst. Nat.' xii. Gen. }z. p. «2. Veg. xiii. p. 61, Veib. Fol. ov. acu. min. Spica foliofi. //. Cliff. 10. Veronica Orubica Tèucrii folio Pluk. Alm. 383. T. 22S. f, 4 & T. 327. f. 7. Sherardia Crtica; folio. Ehret. Piel. T. 5. f. [« (ïj Verbena diandra Spicis longislimis &c.  DlANDRIA. 139 Deeze gelykt naar de volgende in Geftalte, IV. maar verfchilt door een ongehaairde Steng, die ^^SLm groen is en gladde Bladen heeft, zonder Haair- Hoofdtjes. De Bloemen zyn blaauw, hebbende welSTUIU vier Meeldraadjes - doch niet meer dan twee Meelknopjes. (3) Yzerhard , dat tweemannig is , met zeer "*tK lange Vleezige naakte Aairen, Spatelswys' hamaken* Eyronde Zaagtandige Bladen; de Steng ruig/"^m^u kaalcii. Deeze is op Jamaika overvloedig, aan de Wegen, door Sloaine waargenomen , en groeit ook op andere Westindifche Eilanden, zynde, zo wel als de voorige, een Jaarlykfch Gewas. Hier wordt de Valerianoides, van Boerhaave, t'huis gebragt. Het Kruid, in de Openbaare Tuinen bekend, heeft eenpaarfche Steng, zegt de Ridder. (4) Yzerhard , dat tweemannig is , met Ey- tv. ronde Aairen, en Lancetvormige Zaagswys's^faii' geplooide Bladen; de. Steng Heejlerachtig Sfriaibla- Hier wordt bedoeld, de Heefterachtige Amerikaanfche Lavendel van Plümier met breede- re (3) Verbena diandra Soicis longislimis &c. Vetb. Fol. ob. tufe ofalibus, Spica Carnola nuda. H, Clijf, R. Lugdb, 327. Verbena Folio fubrotundo ferrato, Fl. cceruieo, SLOAN. Hijl, «4. T. 107. f. I. Valerianoides. BOERH. Lugdb. ii. p. 27°- (4) Verbena diandra, Sp:cis ovaris Sec. Sherardia nodiflara. VA1LL. Sex. 49. Lavandula Fol. eren. larioribus, Am. Frujescens. Plum. Sp. 6. Jc. 162. f, 1. II, Deel. VU. Stuk.  ÏAO TWÈEMANNICE KrüIDEN. Afdml fe gekartelde Bladen, welke Knoopbloemige She: j! ' rardia door Vaillant getyteld was. Zy heeft Hoofd, de Bladen Zaagswys' getand, byna als die van stuk. ,c t£rujd jat- men Stoechas noemt. Zy groeit in de Westindiën. vZ'en* ^ Yzerhard > tweemannig is, met losfe FrUmati. Aairen, over hoekje, driekantige, geknotte , Driekan- gebaarde, Kelken en Jiomp Eyronde Bladen. tig. Het Kleine Yzerkruid met Gamander-Bladen, van Sloane , wordt gelyk gefield met het tweezaadige Amerikaanfch, dat Bladen van Schottelkruid heeft, by Plukenet: zynde op Jamaika gevonden. Mixte'*,*. O5) Yzerhard , dat tweemannig is, met losje fcaatfet «**iren, hebbende de Frugtkelken neer ge- boogen, rondachtig, tweelings en Jlekelig. De Afbeelding en befchryving van den ge. leerden'Dilleniüs heldert deeze bepaaliog op. De Stengen van dit Mexikaanjche Tzerkruid zya vierhoekig, aan de kanten ruuw,- de Takken gepaard , van boven gegaffeld, in lange Aairen uitloopende: de Bladen Hartvormig, langwerpig , ruuw, zeer kort gefteeld. Dc Zaad- (s) Verbena diandra, Spicii laxis &c. Verbena minima Chamidryos folio. SLOAN. Jam. «+. Hifl. I. p. 172. T. 107. f. 2. Verbena Scutellaris f. Casfidi folio. Pluk. Mm, t%z T 7°. f. 1. (<) Verbena diandra Spicis laxis &c. Verb. Mexicana Trachelii foli*. fruftu Aparines. Dill. Eltb, 407, T.joa.f. 3ss.  D I A N d R I A. I4Ï Zaadhuisjes, in tweeën gefpleeten, hangen neer IV. en gelyken naar die van het Kleefkruid. Afdeel; , , „ , , , . . , Hoofd» (7) Yzerhard dat tweemannig is, met lange stuk» Aairen , gebaarde Kelkjes en Eyronde vir. fcherp getande Bladen. curlljt vica. Dit Kurasfaufche is een Heefteracbtïg Gewas, Kurasdoor Hermannus voorgefMd en Kcempfera auc * door Hoüston getyteld. (8) Yzerhard dat viermannig is, met rondach- vnr; tig byna regtopftaande Kelkjes en ftekelige LltatfuU' Zaadhuisjes. KUsachtig; Deeze , als een Jaarlykfch Kruid, van een tot drie Voeten hoog, door Loekling in ZuidAmerika gevonden , en van hem Burferia getyteld , voert den naam van Blairia by Amman. LinNjEüs noemtze KUsachtig, om dat de Zaadhuisjes naar die der Klisfen gelyken. Sloane, nogthans , hadt dezelven te groot afgebeeld, zo de Heer Jacquin aanmerkt, en het Gewas Scorodonia geheten. Zyn Ed. heeft hetzelve, op nieuws, in dë Westindiën afgetekend, en merkt aan , dat hetzelve altoos vier Meeldraadjes heeft. ' C9) (7) Vttbena diandra Spicis Iongis &c. Veronica iïmilisFru. «icofa Curasfavica. Herm. Par. 24.0, Ksmpfera. HouST. MJJI (8) Verlena retrandra , Calycibus fubrotundis ereftiusculis &c. Verb. Lappulacea. Jaco^ Obf. p. 37. t. 2+. Burferia. Loefl. It. 194. n, 69- Scorodonia Fl. Ipicatis, sloan. 'jam, %6, Blairia. Houst. Amm, Hirb. 277. ii. dril. vii, stuk,  142 TwEEMANNICE KRUIDEN. IV. (9) Yzerhard, dat viermannig is, met KegelAfdeel. achtige Bhemhoofdjes, Zaagswys' getande Hoofd- Bladen en eene kruipende Steng. STUK, ix. In Virginie vindt men , aan de Zeekusten, Ntdifllra ecn K™Pend Jaarlykfch Kruid , rnet lange , KnoopWoe-ftyve , fpitfe , Zaagswys getande Bladen, uit n>'Ê' derzelver Oxelen en aan den top paarfche Bloem» hoofdjes op lange Steeltjes voortbrengende, met witte Bloempjes; op ieder van welken een cnkeld Zaad volgt, dat met Haairtjes gekroond is , tusfchen de Schubbetjes verborgen. Dit, tot het Yzerkruid t'huis gebragt , fchynt overeen te komen met het Knoopbloemige van C. Bauhinus, 't welk die Kruidkenner, te Napels van den vermaarden Imperatus ontvangen hebbende, afbeeldt en befchryft; zeggende, dat het maar Stengetjes heeft van ruim een half Voet en Blaadjes van een Nagel lang , doch Bloemfteeltjes van twee of drie Duimen. Men vindtze op Sicilië volgens Cyrillus. Deeze Soort, en eene aanmerkelyke Verfcheidenheid daar van , groeit ook op. Java , Ceylon, Malabar en elders in Oostindie, gelyk uit de Afbeeldingen van den Heer N. L. B u rMANNüs blykt (*)• (10) (9) Verbena tetrandra Spicis Capitno-Conicis &c. Spie. Globofis. H CWff. Sp. ovatis. r. Lugdi. GRON. Virg. 4. Fl. Zeyl '399. B\RR. Ic 85$ Veibcna nodiflora. G. B Pin 269. Preir. i2j. Sherardia repens Folio fubrotundo crasfö nodifio. ra. Vaill. Sex. (*> Verbena nodiflora fc'Verb» lavanica.- BU&m. Fl, Indt p. I». T, VI, f,1,2.  D i a N d r i a. I43 (10) Yzerhard , dat viermannig is, met ge- IV. bundelde Aairen en Lancetvormige Bladen, afdeel, die de Steng omvatten. Hoofd. lij stuk. In het Land' by de Spaanfche Stad Buenos x_ Ayres, aan den Mond van Rio de Ia Plata in Verbtna \ Zuidelykfte van Zuid-Amerika, groek deeze fis. Soort, die veel meer hoogte bereikt dan eenige^i1'!|''a*ï™e" der voorgemelden , en een Reus is onder de Yzerkruiden. Zy groeit tot vier Ellen en hooger, met een Steng ,die van onderen een Duim dik is, vierkant en ruig. De Bladen zyn om laag Eyrond, doch worden opwaards allengs fmaller. Op de toppen komen troppen voort van Aairen, eenigszins naar die van de Lavendel gelykende én bevattende, in haare Schub- . . ben, maar kleine Bloempjes en daar op volgen kleine Zaadjes. Uit Zaad is deeze in de Tuinen van Europa voortgeteeld. (11) Yzerhard, dat viermannig is, met-lange xi. gefpitfte Aairen en PiekVotmige Bladen. v\^h\"' dig. Deeze , die op vogtige plaatfen in Kanada groeit, maakt ook een zeer hoog Gewas, en heeft Bladen als die der Brandenetelen, doch fmai- (10) Vtrlma tetrandra Spicis 'fasciculatis &c. H, Upf. ï. H Clif. 11. R. Lugdh. 326. Fabr'. Helmfiad. 10S. Verbena Bonarienfls altisfima. Dill. Etth. 4°*- t. 300. f. 387. (11) Ver.hna tetrandra Spicis longis acuminatïs &c. H. Upf. s, Fabr. Htlmft. 109. R. Lugdb. 327. Verbena Americana altisfima &c. Herm. Parad. 242, Icon. II, deel. vu, Stuk.  144 TWIE mannioe kruiden. IV. fmaller, met Draadachtig dunne Aairen in een Afdisel. piujm vergaard, van blaauwc Bloemen. Het is Hoofd- een overblyvende Plant, gelyk de voorgaande3 «tuk. die zjg ook bevindt in de Europifche Tuinen. xit. (is) Yzerhard , dat viermannig is , met Caroilt Draadachtig dunne Aairen en onverdeel- ■Karoii- de, Lancetvormige, Zaagswys getande, nikh' Jtompachtige, byna ongefieelde Bladen. De Bladen van deeze, die in Karolina groeit, gelyken zeer naar die van Melisle, doch zyn ruuwer: de Stengen hebben anderhalf of twee Voeten hoogte en de Aairen zyn uitermaate fchraal. Zy heeft in de Elthamfche Tuin gebloeid. xm. (13) Yzerhard, dat viermannig is, met Draadvnntenc' achtig dunne gepluimde Aairen, en onvertebi»dig. deelde, Eyronde, Zaagswys getande, fpit¬ fe, gejteelde Bladen. Deeze Soort is onder den naam van Tzerkruid met Brandenetel-Bladen door verfcheide Autheuren voorgeftcld, en niet alleen door Morison, maar (12) Vtrbtna tetrandra Spicis Filiformibus &c. Verb. Carolinenfis Melisfre folio aspero. Dill Eltb. 407. T. 3or. f. 388. Verbena Caroliniana Folio integro ferrarofcabro. Raj. Suppl. Apf. (13) Vtrbtna tetrandra Spicis Filiformibus &c. H. Upf. 4. H. Cliff. gron. Virg. r. Lugdb. 317. FABR. Htlmft, 109, Verbena recta Canadenfis Urtica; foliis. Moris. Hifi iii. p. 41s. S. 11. T„ 25. f. 3. Verb. peregrina Fol. Unica:. Dod. Mtm. Verbena con fogl. d'Ortica ds Canada. zanon, Hifi, Cap, 106. p. 203,  D I * n » * i a, 145 maar ook door Zahohi afgebeeld. Zy heeft IV. een regtopgaande yierkante Steng en zeer ruige Af^e^» Bladen , van figuur als gezegd is, doch niet Hoof'o, brandende. De Groeiplaats is op drooge dorre Gronden, in Kanada en Virginie. (14) Yzerhard, dat viermannig is, met Draad- xiv*. achtig dunne Aairen, veeldeelige Bladen spZ'T en menigvuldige Stengen. gasten}, Deeze , in de Upfalfche Tuin bevindelyk, was uit de zelfde Gewesten afkomftig. Zy wordt van Clayton Laag Tzerhard met ingefneeden Bladen getyteld. O 5) Yzerhard, dat viermannig is, met Draad- XV, achtig dunne gepluimde Aairen ,veelvoudig°Q^^ gefnipperde Bladen en een enkele Steng. Eindelyk komt hier te berde het Gemeene Tzerhard, welk dien naam voert, om dat men 'er het Yzer mede plagt te harden , volgens Tragus. Het heeft in 't Hoogduitfch, deswegen, niet alleen den naam van Eifenkraut, maar ■ook dien van Eifenreich en Eifenhart, behoudende in 't Franfch, Engelfch, Italiaanfeh en Spaanfch {14) Verlens, tetrandra Spicis &c. H. Vpf. %. Verb. humtïior fol. incilis. CLAYT. Virg. g. (is) Veriena tetrandra. &c. H. Clif. Fl. Saec. &c. &c.R, Lugdlt. 327. Verben* communis Flote csruleo. C. B. s.69. Verbena refta. Doo. Pempt. xS9l Iqj. Icfp. f$fr toürnf. Injl. zoo. HALL. Hifi, Ü6%, ■% ll. Dssl. VII, srvg.  146 Tweemannige Kruiden; IV. Spaanfch byna den Latynfchen naam Verbena, Afdeel. wiens 0irfprong niet zeer blykbaar is. Dc OuHoofd- den plagten het Verbenam te heeten. Het groeit stuk. door geheel Europa op woefte, doch meest op Ettiy dorre drooge plaatfen. Niets komt gemeener vilt' aan de Wegen voor, in Switzerland, zegt de Heer Haller. By Montpellier groeit het , volgens den Heer Gouan , overal. In de middelile en Noordelyke deelen van Europa kan men 'er dat niet van zeggen. In ons Land komt . het, by Naarden op dorre Heuvelen , op de Stads Wallen van Utrecht en aan den Dyk by Lienden in Gelderland voor, doch in Vriesland heeft Meese het niet gevonden. Ik heb het, zelfs in Noordholland, ook op eenige plaatfen aangetroffen. Het heeft een regte, gearmde Steng , van een Elle hoog ; met uitgebreide, gefnipperdc Bladen , de meetten in drieën gedeeld, waar van de middelde Slip langst en diep getand, de twee anderen byna eenvoudig en Eyrond. De bovenfte Bladen zyn byna onverdeeld. De lange Aairen, die het heeft, zyn zeer dun en fchraal, beltaande uit Bloempjes, wier Keel Haairigis, blaauw van Kleur, byna egaal verdeeld, met vier zeer korte Meeldraadjes. De Kelk is vyftandig, langwerpig en daar in rypen vier Zaaden aan, die Eyrond, gefleufd en rimpelig zyn. Van ouds was het Kruid van dien naam in zo veel achting, dat men het als een Heilig of liever als een Toverkruid aanmerkte; doch heden. daags  - X> I A N V R I A. . daags heeft men 'er weinig achting voor, hoe- IV. wel het by vcele Autheuren zeer gepreezenArDEE|» wordt. Als Thee getrokken zou het, tegen de HoofdOpftyging en dergelyke Kwaaien, zeer dien(ligSTüKzyn. De Smaak is eenigszins bitterachtig , Mm*ïh doch flaauw. Fore'stus verzekert, dat het"'*' verdikte Extrakt de Koorts zo zeker geneest als de Kina. 't Gedestilleerde Water is tegen de Ontfteeking der Oogen in gebruik. Uitwendig, in Pappen opgelegd, is het vanfommigen dienüig bevonden tegen Hoofdpyn, Zydewee, en om inwendige Gezwellen te doen verflaan. Men telt het onder de Wondkruideiv De Bal, fem, daar van met Olie gemaakt, (was weleer een Geheim tegen de Jigt. Wanneer de Wortel met Augurkjes ingelegd wordt, bekomen zy daar van een aangenaamer Smaak (*_). (16) Yzerhard , dat viermannig is, met ert- xvi. helde Draadachtige Aairen en dubbeld gevinde Bladen. Hwkeiicj, Deeze, in Spanje op verfeheide plaatfen aan de Wegen voorkomende, is afgebeeld door Clusius , wiens Afbeelding Lobel en Dodokeus (*} Suckh. Verhand, voor 'tjsar 1743. Vr. Band. p. zss. (16) Verbena tetrandra , Spicis Filiformibut folitariis Sec. Verbena tenuifolia. C. b. Pin. 269. Toubnï. Inft. zoo. Verbenaca fupina. Clos. Rar. 372. dod, Ptmpt, xjo. £a.»ï Verbena Hispanica minor. Lob. U»n. 535, £ * n. Dsn* vu, sxus.  iaS TWeEMANNIGE KrÜ1l>EïT. IV. heus hebben overgenomen (*). Hy hadt de> Atdeel. zejve van ^aad uit Spanje in de Nederlanden Hoorn- geteeld , doch door geen Zaad te draagen was stuk. dit jaariyl Men hieldtze voor zeer heilzaam , als Thee gedronken wordende , wanneer 'er een Zweetdryvend Middel werdt vereifcht. Men zeid ook dat het Kruid, in een warme Pap gelegd op eenig pynlyk Lid , een ipoedige vermindering van Pyn te wege bragt. Het groeit, volgens den Ridder , maar een Span hoog en heeft ruuwachtige Blaadjes met een of twee Tandjes, De Steeltjes zyn Over de geheelc langte gekranst met Bloemkelkjes, die de boyenfte Lip driedeelig en fpits, de onderfte (*) KALM zegt i\t van Penfylvanie,'t welk mooglykdoor verhaafting op Kanada toegepast zal zyn. (ï) Cumla Fol. oblongis bidentaeis &cc. Melisfa Pulegioidei. Sp. Plant. i. p. 593. MelilT. Flor. verticill. glome*atis &«. 6>gn. Vitg. ys. Kalm. ïti». II. p» 357«  DtANDRlA. 153 derfte Borftelig hebbende Bloempjes wit en IV. blaauw van Keel, met twee geknopte en twee A™**u ongeknopte Meeldraadjes. Hoofd? stuk. (3) Kunel met ovaale effenrandige Bladen, nr. gekranfle Bloemen en vierhoekige Stengen. ThC"^„: Thymach.' Poleyachtige Thym was deeze te vooren ge-"ge. tyteld door den Ridder. Morisom heeft het Kruid, onder den naam van Acinos, die 'tBlad en de gedaante van Thym heeft, met onuitgebreide Bloemen, in Plaat gebragt. Het groeit omftreeks Montpellier volgens S au va ges en gelykt veel naar het naastvoorgaande. Ziziphora. Zizifer. Een Smoelachtige Bloem, met de Bovenlip ömgeboogen en onverdeeld; een Draadachtige Kelk en vier Zaaden, hebbenv die van dit Geflagt , 't welk vier Soorten, tot de oude Wereld meeftendeels behoorende bevat; als (1) Zizifer met end-Hoofdjes en Eyronde Bla- i; den Ziziphör* we''' -p, Capitata. -DC Hoofdige. (3) Cunilatol. ovaübusintegerrimis Sic. Thymus Pule^ioi4es. Sp. PUnt. I. p. j?2. Acinos Thymi folio Sc facie. Mo. BIS. Bijl. 111. p. 4°+. S. 11. T. 19. f. 6. (1) Ziziphora Capitulis terminaübus Fol. ovatis. Syst. Na:. xii. Gen. 36. p. fi+. Vtg. XIII. p. 63. H. Ciiff. 305. r. Lugdb. 313. Clinopod. iïft, pum. Ind. Occ. Pluk. Alm. 111. T. 164. f. 4- Thymus humilis latifolius. buxb. Cent. iii. p. 28. T. jl. f. I. K S 11, Deel. YIIi Stuk, ^  154 TwEEMANNICE kruiden. IV. De naam van Ziziphora was door den RidAfdeel, der gegeven aan een Thymachtig Jaarlykfch Hoofd- Kruid , dat Plukenetiu* afbeeldt onder den STU£- naam van Westindifch Pypachtig Clinopodium, vifee"wy' bloeijende aan de toppen der Stengen. Die Autheur denkt , dat het misfchien de TsjeruTardayel van Malabar zou kunnen zyn , aanmerkende, hoe veele Oostindifche Planten ook in de nieuwe Wereld voorkomen. Euxbaum heeft het onder den naam van Laage Breedbladige Thym befchreeven. De Groeiplaats wordt gefield in Syrië en Armenië. n. (a) Zizifer met Eyronde Bladen en Trosach' Ziziphora ^ geaairde Bloemen, die ftomp Eyronde spaTnfche. geribde fpitfe Blikjes hebben. Dc bynaam toont de Groeiplaats van deeze, welke in Spanje door Loefling is waargeno. men. Zy draagt drie Bloempjes in ieder Blikje cn heeft ftekelige Kelken. ni. (3) Zizifer met zydelingfe Bloemen en LanW«é. cetvormige Bladen. De figuur der Bladen onderfcheidt deeze genoegzaam van de Eerfte Soort, en bovendien heeft (1) Ziziphora Flor. racemofo - fpicatis Sec. Am, Acad. IV. p. 263. (3) Ziziphora Flor. lateralibus Fol. Lanceolatis ff. CUJT. 30J. r. Lugdh, 313. H. Upf. 9. Acinos Syriaca, Folio mucronato, Capfulis hirfutis. Moais. Hifl. iii. p. +o+. S. II. t. 19. f. 3 , +<  D I A H' D. R ï *• J5S beeft zy een Vlak in 't Gehemelte der Bloemen, die aan dezelve ontbreekt, Ook komen ™EBI» hier de Bloemtrosjes niet aan den Top alleen. HoofdDc Syrifche Acinos van Morison is tot deezeSTÜK* Soort betrokken. (4) Zizifer met zydelingfe Bloemen en Eyron- z™+ de Bladen, , Aa-*ti*t. Thymach- Dceze heeft de gedaante van een Soort vanriseThym, die by veelen Acinos-geheeten wordt, waar van de bynaam, doch is in 't geheel veel grooter. De Bloemen komen menigvuldiger aan de zyden uit, dan in de Durinerë'Zizifer: de Kelken zyn oök ftekelig , maar de Meeldraadjes fteeken buiten het Bloempypje uit. Gmelin heeft deeze in Siberië gevonden. M o n A r d a. Een ongelyke Bloem met de Bovenlip Enal en niettemin de Meeldraadjes omwindende , -komt voor in dit Geflagt; 't welk vier Zaadjes draagt , hebbende vyf Soorten , altemaal in Noord-Amerika groeijende. (i) Monarda met end-Hoofdjes en een {lomp- t hoekige Steng. fïfluhfa. De Pypachtige. (4) ziziphora Floribus hrenlibus, Fol. ovatis. Clinopodmm fupinuni incanum. AMM. Rath. N. 66. (1) Mtnarda Capitulis terminaliUis Caule ob;uiangulo. Sist. Nat. XII. Gen. 37. p, 64- Veg. xill. p. 63. Vir. Ciif. 3, R.. Lugdb. 313. Alonarcfi. 11. Cliff. n. Origanum ilfttt- H. Di'u VII. Stuk,  156 TWEEMANNICE KRUIDEN. IV. De Pypachtige Kanadafch» Orégo, van Cor-: 'Afdeel. NÜTÜS5 heeft den naam van Monarda, ter geHoofd dagtenisfe van den ouden Spaanfchen Geneesstuk. ileer en Kruidkenner Monardez, van den vf£?.vy~ Ridder bekomen. Deeze eerfte Soort en de volgende is in 't Kruidkundig Woordenboek van Miller afgebeeld. Men vindt 'er eene Verfcheidenheid van , die de Bladen minder ruig heeft, uit Virginie afkomftig en door Morison befchreeven. n. (2) Monarda met byna dubbelde end-Hoofdjes Didyma! en een fcherphockige Steng. TwediBg- f«« Deeze groeit in Penfylvanie, en is ook dooi Dr. Colden in Nieuw Jork waargenomen. m. f (3) Monarda met Hoofdjes , en zeer gladde ClG°yz9.*' Zaagswys' getande Bladen. In Virginie groeit deeze, zynde, zo wel als de voorige, een overblyvend Gewas , dat de .Bladen grys heeft als die van 't Clinopodium. De Bloemen komen, als dievandeKruifemunt, aan Kransjes op het end der Stengen voort., en fiflulofum Onadenfè Cosn. Caned. 13. t. 14, fi. Monarda mollis. Am. Acad. iii. p. 399. Clinopodium majus Virginenfs &c. MQRis Hifi. Ut. p. 374. (2) Monarda Floribus Capitatis fukdidynamis &c. Mill, U. h2. f. i. H. Cliff. 495. Cold Noveb. 7. Monarda Flor, Capitatis, verticillatisque &c. Suttm. Cun. 116. (3) Monarda Floribus Capitatis &c. Mon, Fol, ovato-linceolatij &c. Fl, Virg. s. Gï.on, Kirg. s.  D i A H D r I A. ïtf en zyn, zo wel als de Bladen, van een zeer IV. aangenaamen Reuk. Afdeel. Hoofd* (4) Monarda met gekranjle Bloemen, die ge-.stuk. Jlippeld zyn. iv* MonnrAtt Deeze komt onder den naam van Kransbloe-^"^^. inige Monarda voor. Zy heet Smalbladig Vir-de« ginifch Clinopodium by Plukenet, zynde door D. Banister in Virginie waargenomen. De Stengen zyn, onder ieder Kransje van Bloemen, met tien of twaalf roodachtige Blaadjes omringd, 't welk dit Gewas zeerfierlykmaakt, terwyl ook de Bloemen groot en geel zyn, met paarfche Vlakjes getekend. Het bevindt zig , zo wel als de eerfte Soorten, in de Europifche Kruidhoven. (5) Monarda met gekranjle Bloemen, die lan- y. ger dan het omwindzel zyn. GehVattde. Van deeze Soort , die de Bloemen blaauw heeft, met een driedeelige paarfche Lip, vindt men door Clavton gemeld, dat de Steng bepaald wordt door twee of drie Kransjes , met een veelvoudig Omwindzel; 't welk uit fraaije ge- r (4) Mtmarda Flor. Verticillatis &c. H. Upf. 12. H. Cliff. 495. r. Lugdb. 313. Clinopodium Virg, angustifolium &c. PUIK. Alm. III. t. 24. f. 1. GRON. Virg. 6. ($) Jilenarda Flor. Verticillatis &c. Mon, SpicJ interrupra' &c. Fl. Virg. 9. GRON. Virg, 6. Clinopodium angustifolium non ramofum Flore czruleo &c» Pluk, Alm, 10. t. 164, f. 3. MORIS, Hifi. hl 374. S. II. t, 8. f. i. II, DEEL. VII. STUK,  158 TwEEMANMIGE KRUIDEN. ïV. gekleurde Blaadjes beftaat, die naauwlyks lanAfpbel, ger dan de Bloempjes zyn , en met Haairtjes Hoofd aan de kanten bezet, waar van de bynaam. stuk* Het heeft de Kelken ftekelig, de Bladen LanVi£T'"'y' cetvormig , flaauw geftreept. De Groeiplaats is ook in Virginie. •' * . ., * • "' S a l v i a. Salie. Dc Rosmaryn benevens eenige Soorten van Salie, die Heefterachtig zyn , reeds befchrec» ii. d. ven hebbende *, zal ik hier flegts de overigen, WadtTUfi', 'm die orde ' 20 a's zy *n de laa£fte üitgaave ts, enz. van het Samenltel der Natuur geplaatst zyn , voorftellen, en begin dus met slivia ^ meX tengw'fpiS ovaale, dubbeld geVrticifiUa. tande Bladen s de Kelk in drieën gedeeld, dige!'bia" met de bovenfie Slip drietandig. Hier wordt de Virginifche Horminum , met Brandenetel-Bladen en eene kleine Bloem, van Morison , fc'huis gebragt. Het is een Boomachtig Hceltertje , dat in Virginie en Florida groeit, hebbende een wit en blaauw bonte Bloem , met een klein Helmpje en rimpelige, gefpitfte, gekartelde Bladen , zo Clayton aanmerkt. (6) Sabia Fol. ovato ■ oblongis, implicato- ferratis, &c, CRON. Virg. 8, J. Horminurn minus Betonica: folio , Pluk. Amalth. irsi. t. 410. Horm. Virg. eredlum, Urtica: foliis, flore minorc. Mob, Hifi. iii, p. 3S5. S. tk. T, li. f. %U  D I A N lD R I Ai 159 ("38) Salie met Hartvormige, getande, zagte IV. Bladen , en Trtswys' geaairde Bloemen, A^eel. die naauwlyks buiten den Kelk komen. Hoofdstuk'. Deeze nieuwe Soort, op 't Griekfche Eiland xsxvni. Chio gevonden door den Heer Arduinus,sfrJtZt. maakt aldaar een Heestertje uit van anderhalf LaatI«>- mende. Voet hoogte, met Takjes die vierkantig, doch naauwlyks Wollig zyn. Het heeft een zeer Herken onaangenaamen Reuk, als die van Kattekruid. (7) Salie met langwerpige gekartelde Bladen, vn. den Helm der Bloemen halfrond, de Moetic, Vrugtdraagende Kelken omgeboogen. Van deeze, in de Upfalfche Akademie-Tuin voorkomende, wordt een byzondere Soort gemaakt. (8) Salie met ftompe gekartelde Bladen , en vut. toppen van groote gekleurde onvrugtbaare ^E^ie""8" Blikblaadjes. sclaiey. Dee- f38) Salvia Fol. cordaris ferratis mollibus, &c. Mant. 2$. Syst. Nat. Veg. XIII. (y) Salvia Fol. oblongis crenatis Sec. Salvia Fol. ovatooblongis, &c. Hert. Upf, 11. Horminum coma viridi. TOUBNF. Infl. 178. (8) Salvia Foliis obmfïs crenatis. Bra&eis fummisfterilibus majoribus coloratis. Vir. Cliff. 4. Hort, Cliff. 12. Mat, Med. 14. Royen l.ugdbat. 310. Horminum fativum. C. B. Pin, 238. Orminum verum Matthioli. GusN. Fase, 17. T. l\. f. 31. TÖURNF. Infl, 178. DOC. Ptmpt. 294. II. deel, VII. stuk.  ago TwEEMANNIGE KruIDÏN. IY. Deeze byzonderheid onderfcheidt het Gewas, Afdeel. ^ men onfjer je Kruidkundigen , van ouds, Hoofd, den naam van Horminum of Orminum aan gestuk. geven heeft; noemende het in 't Franfch VOrvip?11"3' Het wordt van fommigen geteld onder de Soorten van Sclarey, en het mag, wegens zyne fraaiheid en teerheid, wel den naam van Edels Sclarey voeren. Men zou het ook Tamme Scarley kunnen heeten, dewyl het in Europa, doorgaans , niet voorkomt dan in de Hoven: maar zulks heeft het met de Gewoone Scarley gemeen. Camerarius zegt, dat het overvloedig groeit in 't Land omftreeks Sienne in Toskanen; maar nog overvloediger in Apulie, Illyrie cn door geheel Griekenland. Todrneforx vondt 'er aanmerkelyke Verfcheidenheden van, op zyn Reistogt in de Levant. R a y hadt dit Gewas, in zyne Reizen, nergens wild aange.troffen. Het js een Zaay-PJant, zo wel als de voorgaande." Dit is een Jaarlyks Kruid, dat naauwlyks hooger dan één of anderhalven Voet wordt', en veel gelykt naar de Salie, hebbende Wollige vierkante Steelen , met gepaarde Bladen , die uitermaate ruig zyn, doch breeder en niet zo hard als die van de Salie; zonder aanmerkelyke Reuk, maar bitterachtig van Smaak. De Bloemen zyn klein en verfchillen in figuur aanmerkelyk van die der Gewoone Salie. Zy hebben, naamelyk, de Bovenlip korter en niet Zeisfenvormig, maar Lepelachtig hol, gelyk de Onder- lip,  D i a n d K i a. iöi Sip, die ook in drieën is verdeeld. De Takjes iy zyn , boven de Bloem-Aairen , gekroond met Afdeel. zekere dunne Blaadjes, van eene paarfchachti- Hoofd ge Kleur of rood. De Zaaden zyn klein, en stuk. om derzelver wille , dewyl zy , even als die MoneSy. der Kwee-Peeren , zekere Slymïgheid uitgëe-"'* ven , welke men uitwendig in Oog-üntftcekingen gebruikt , wordt de Horminum geteld onder de Winkelmïddelen. De naam wordt, uit het Griekfch , van de verfterking der Minnedriften , waar op ook waarfchynlyk de gemeene Franfche naam van dit Kruid, inProvence, lou Prud'homme zinfpeelt, afgeleid. (9) Salie met Hartvormige Lancetswyze ge- «. golfde, dubbeld getande, gevlakte, fpitfe Syw'/i. Bladen en gekleurde Blikjes , die korter s^cêy dan de Bloem zyn. Deeze Soort komt in Neder - Ooftenryk en Bohème, aan de kanten der Akkeren en in de Wyngaarden voor , zegt L 1 n n je. u s. Indien het de aangehaalde van Clusius is, met bonte of wit gevlakte Bladen, die by DodonjEus Orva/a altera heet, dan bereikt zy dikwils de hoogte van twee Ellen. f»o) (9) Salvia Fol. Cordato-Lanceolatis undatis &c. Horminum fylveftre Salvifolium majus &-. C. Ii. Pin. 2s9. Hortn. fylveftre V. altera fpecies. CLL'S, Hift, ii. p. 51. Hoim. fylv. III. alt. Ipec. Pan*, jgj, . L 1T, PSÏL VII. STUK.  j6z TwEEMAKNISE KRUIDEN. IV. Afdeel ii. Hoofd- ituk. X. Salvia tttmerofa. BoichSclaiey. xviii. Syriaca, Syrifche. (10) Salie met Hartvormig Lancetswyze getande vlakje "laden, gekleurde /■ likjes en de onderfte Bhemlip omgeboogen. Van deeze , die in Ooftenryk en Tartarie groeit, zyn de Wortelbladen Hartvormig, die aan de Stengen Lancetvormig Eyrond , egaal getand, van boven naakt van onderen Wollig: de Aairen voor het b'oeijen volmaakt vierhoekig , met gekleurde ölikjes korter d m de Bloemen , die als met fyne Stipjes b.fprengd zig vertoonen Het is een tweejuarig Kruid. (18) Salie' met Hartvormige getarde Bladen, de onderjlen uitgegulpt en Hartvormige korte fpitfe Blikjes; de Keken Wdiig Deeze is Syrifche Sclarey by Bauhinus getyteld, en door hem afgebeeld naar een Plant, die uit Zaad van Syrië, daar menze Bifarmar noemde, te Padua was geteeld. Zy groeit ook in 't Beloofde Land , volgens Has^elquist. Aan ftomp gehoekte Stengen heeft zy Bladen die Hartvormig, zeer rimpelig , Wollig, op de kanten uitgegulpt en een weinig gekarteld zyn. De Bloem-Aairen zyn met Roel jes geirmd: de Bloemkelken vyfdeelig , de Bloemen wit met (10) Salvia Fol. Cord Linreol. ferratis p'aivs &c. Salvia Fol. Cordato-Lanceol. «cj Zinn Gi/ett. 297. Horminum fylv. Salvifolium minus. G, B Pi". 239 Selarea fol, Salviae, minor f. glabra. To Rnï hjl. rso. (is; Saivia Fol Cord. deuratis &c. HoiminUUl SyiiaCHM» C. S, Pm, *38. Prtdr. li*, T. li*.  DlAKD RIA. 163 met den Styl eens zo lang als de Helm is van IV. de Bloem. Afdeel- 11. 00 Salie met Hartvormig Eyronde, gerim.*™* pelde, Wollige Bladen, ftekelige Kelken en „' een knobbeligen Wortel. Salvia Hamatoies. Den naam van Bloedkleurige Sclarey met Af-^{ux' fodillen-Wortel, voert deeze by Triumfett. , en is ook in 't Werk van Barrière afgebeeld'. De Gelïalte is als die van Phlomis doch teerder. De Kelken zyn overal ftekelig door uitftekende regte Haairen. De Groeiplaats wordt gefield in Italië. Dit en 't volgende Kruid zyn overblyvende. (12) Salie met langwerpig Hartvormige Bla- xrr. den, waar van de bovenfien de Steng om- ^veTdf * vatten, die byna naakte Kransjes heeft,ScliKY> de Bloemen met een Lymerige Helm. Deeze Soort groeit in de Velden van Europa (n) Salvia Fol. Cordato-ovatis , rugolïs tomenrofis &c. Horminum Sanguineum Asphodeli radice. Tbiome. Obf. 69. T. 69. Horm. fylv. majus hsmatodes glabrum, Flore cceruleo nalicum. Barr. Rar. ZH, T. 18jf SclarM xadice. Tournf. Infl. iy9. (12) Salvia Fol. Cordato-oblongis &c. Fol. ovatis incifo«enan. &c. H. Cliff. H. Upf r. Ugdb. 3I0. &c. &c. Hall. Mdv. 638 Horminum pratenfe Fol. ferratis. C. B. iV«.238 Horminum fylveflre. Cm. Epit. 629. Lob. Icon. 5sS m' Salvia agreftis Foliis cordatis ; &c. Am. Acai. m. p * Hormmum pratenfe niveum foliis incanis.- C. B. Pin. L 2 ii. Djssl, vii. stuk.  iö4 Tweemannig e Kruide.m. IV pa en heeft daar van den bynaam. By foraAfdbrl m;gen WOrdt zy Wilde Sclarey genoemd , by HoÖfd anderen Wilde Salie en in 't Nederduitfch, zo «tuk. de Heer de Gorter zegt, Veld-Salie. Zy .Emwy' komt, volgens zyn Ed., op verfcheideplaatfen aan den Ysfcl, en aan den Ysfeldyk in 'tGraaffchap Zutphen, als ook omtrent Zalk in Overysfel voor. Gemeen is zy in Ooftenryk, Switzerland, in Vrankryk, Sweeden en elders. Zy heeft een Steng van een Elle hoog, die vierkant is en ruig, met weinig Bladen bezet, die gerimpeld en ruuw zyn , by den Grond menigvuldiger en Hartvormig , aan de Steng minder in getal , fmaller en veel korter gefteeld , naar die van de Salie eenigszins gelykende. De Kransjes, boven aan den Steel, zyn met eenige kleine bleeke Blaadjes gefchoord. Zy beftaau uit Bloemen , van drie tot zes in getal, als die van de Sclarey , gemeenlyk hoog blaauw, doch by fommigen ook wit, paarfch of roodachtig van Kleur. De Sneeuw-witte Veld-Sclarey met gryze Bladen, van Bauhinus, wordt als eene Verfcheidenheid hier t'huis gebragt. De Bloemen zyn, in figuur, niet alleen van die der Edele Sclarey, hier voor befchreeven , maar ook van die der Gemeene Salie, gelyk uit de Afbeeldingen van Tournefort blykt, grootelyks verfchillende. Zy hebben de Bovenlip Zeisfenvormig in tweeën gefpleeten, en de Styl (.leekt 'er aanmerkelyk buiten, ter- wyl  DlANDRIA. löj wyl de Meeldraadjes daar binnen beflooten zyn , IV. wys' getande ruuwe ruige Bladen, Haairige Kransjes en Bladerlooze Bloemen, getyteld (t). (16) Saüe met ftompe uitgeknaagde Bladen , xvr. de Meeldraadjes eens zo lang als de Bloem, p-,?™*^ Onder den naam van Pyreneefche Lymerigeicl19' Sclarey, is deeze afgebeeld door HerMannus,, die de Bladen met het Loof van de Anguria vergelykt. Zy bevindt zig in de Openbaare Kruidhoven. (17) (*) Vid. Ammn. Aeai. III p. 39<. (t) Salvia Fol pinnato dentatis aspetis hirfutis, VerticiUis pilolis, Floribus apetalis. Zinn Goeit. zus. (16) Salvia Fol obtufis erofis &c. r. Lugdi. 309. Horminum Pyrenaicura glutinofum Angiui» folio. Herm. Parad. I87. T- '87. L 4 H. Desk., vil, Stuk,. ,  168 tweemannige KrDIDEN. IV. (17) Salie met Hartvormig langwerpige uitgeApdeel. knaagde Bladen , de Meeldraadjes zo lang Hoofd als de Bloem. stuk. xvii. De Syrifche Sclarey voerde in dat Land den hff'rmas. naam van Bifermas volgens Camerarius, en wollige. tjaar Van zal de Bynaam afkomüig zyn. Een goede Afbeelding van deeze vindt men by Barrelier. Het Kruid heeft ruige Stengen van een Voet hoog; Wollige Bladen zeer fterk doch aangenaam van Reuk: Lymerige Blikjes en witte Bloemen met geele Meelknopjes. xtx. (19) Salie met Hartvormige, aan beide enden iu*\kZa fpüfei Zaagtandige Bladen. icbe. Tot tien en twaalf Voeten hoogte was deeze Soort, wier Zaad men uit Mexiko ontvangen hadt , in de Elthamfche Tuin gegroeid , en wordt dus , met reden, Zeer hooge Mexikaanfche Sclarey geheten van Dilleniüs, die, om dat zy veel Vogts begeerde, het niet onwaarfchynlyk Helde , dat haare Groeiplaats op vogtige plaatfen mogte zyn, in haar Vaderland. (20) f17) Salvia Fol. Cordato-oblongis erofis Stc. Horminum fylveftre majus Flore albo. BARR. Ic. 187. Salv. Caule Frut. &c. ARD Sp. ï. p. 9, T. 1. Salv. villofa et viscofa Sec. ALLION. Hort. 49. N. 4. C19) Salviz Fol. ovatis, utririque acuminatis ferratis. H. Cliff. 13. R- Lu%AI>. s°s. Sclarea Mexicana altisfima f»ci« He'.iotropii. Dill. FJth.Zis. T, 2J4. f. 330,  D I A N D R I A. I6ö (20) Salie met Eyronde Bladen; de Steeltjes . wederzyds puntig , de Aairen gefchubd, 1U de Kelken driedeelig. Hoofdstuk. In Italië is deeze, die Spaanfche Sclarey door xx. Tabernaïmontanus genoemd, en onder dienHisf^. naam afgebeeld was, van D. Rat hg eb ge.spaanfche. vonden en in Spanje door Loefling waargenomen. Het is een Jaarlykfch Gewas, met de Steng anderhalf Voet hoog, vierhoekig, ftomp, boven met witte Haairtjts bekleed. De Bladlteelen hebben onder wederzyds een ftompe Punt. De Aair is vierhoekig, met Eyronde Blikjes, die gehaaird zyn, zo lang als de Kelken. De Bloemen zyn blaauw. (22) Salie met Hartvormige, kartelig getande xxu. Bladen; de Kransjes byna naakt; den Siyljj^'j'1' leggende op de Onderlip van de Bloem. Gekianfte. De laatstgemelde byzonderheid onderfchcidt deeze, die echter ook aan haarePiekswys'Hartvormige Bladen vry kenbaar is. Men vindtze Breedbladige gekranjle Wilde Sclarey getyteld by (20) Salvia Fol. ovttis, Petiolis uttinque mucronatis &c. kn1ph. Orig. Tab. 2. Horminum fylveitre Lavendulsc flore. C. B. Pin. 239? Sclarea Hispanica. TABERN. Hifi. 764. Ie 37+- (22) Salvia Fol. Cord. crenato-dentatis Sec. H. Upf. li. H. Cliff. 49;. R. Lngdi. 309, Horm. fylv. latifol. verticülaturn. C. b. Pin. 238. Horminum fylveftre teitium, Clus. Hifi. ii. p- J9. P'm' P- JSo. L 5 II. Deel. VII, Stuk,  170 TwEÏMANNlGE KRUIDEN. IV. by Bauhinusj dat dc reden waaiichynlyk is Afdeei van (jen bynaam. t'Is ook een Jaarh kfch Kruid , Hoofd- dat men in Ooltenryk aan de Land(cheidingen stuk. en Muuren vindt i>roeijen. vol ens Kramer. ^£Wy. Zo he(. de Derdg WUt; Sc[aj.ey van Clüsius jS) dan gelyken de Bladen naar die van de gewoone Salie , doch zyn niet grys, droog en bitter van Smaak, niet onaangenaam van Reuk. De Bloemen komen van het midden der Steng tot aan den top ,Kranswy?e,uit paarfche Kelkjes voort; zynde klein en paarfchachtig blaauw. Overal groeide dit fraaije Gewas omftreeks Weenen en door geheel Neder-Ooftenryk aan.de Wegen, kanten der Bouwlanden en Wyngaarden. In Engeland hadt hy ze ook waargenomen. SXm. (23) Salie met Hartvormig PyIswyze, Zaagscu!Z%. wy*' gaande, fpitfe Bladen. lyiuerigei Deeze Soort, die wegens haare kleverigheid den bynaam heeft (*), groeit natuurlyk in Duitfch- (15) SalvU Fol. Cordara-Sagittatis ferratis acutis. H. Cliff-, Upf. R. Lugdbat. 308. SAÜV. Monsp. 14S. GOUAN. Monsp. 19. KRAM. Auflr. 9, Hall. Htlv. 639. Hurminuni 'ureum gliitinoliim. C, B. Pin. ut. Horminum fylveftre fecundun». CLUS. Hifi. li. p. 29, Colus Jovis. Pmn. 577. lob. Icon. 3S7- Orvala tertia. Dod Pimpt. 292. (*) Die Kleverigheid is zo groot, dat 'et de Vlooijen aan zitten blyven, wanneer men het in een SIiap-Vertrek ophangt, zegt Doktor Mappus; Al/at p. 277, en daarom werdt het van fommigen Vlookrwu genoemd zeur hy. Ik zou anders denken , dat zuiks met de Muggen plaats had , en dat men Citlices leezen ntoeec voot Paliets,  DlANDRÏA. 171 Duitfchland en de Zuidelyke deelen van Vrank- . IV. ryk , ja ook in den Elfaz; doch in onze Ne- Afdeel. derlanden fchynt zy niet gevonden te zyn. De HoofdHeer Haller namze op verfcheide plaatfen in8TUK« Switzeiiand , en doorgaans in het Bergachtige r^wögedeelte, overvloedig waar. „ De geheele"'"' „ Plant, (zegt hy) is Lymerig en welrieken„ de. Zy heeft een vierkante Takkige Steng s, van een Elle hoog. De Bladen zyn langge„ fteeld , ruig , Pylachtig , maar vervolgens „ verbreedende, gefpitst. Aan 't end der Tak„ ken komen lange Aairen voort, met Krans„ jes digt aan elkander, die door kleine Blaad„ jes van een gefcheiden zyn. De Bloem is „ geel, met een zeer groote Sikkelvormige „ Helm , die in tweeën gedeeld is, waar een „ lang Buisje uitfteekt (*). De Draadjes zyn „ van langte als de Helm, met lange Topjes: 7i d"e Zaaden uit den Eyronde gefpitst, Kas3, tanje-bruin." Sommigen willen, zo zyn Ed. aanmerkt, dat dit Kruid tegen Borstkwaalen en den Steen dienftig zou zyn. Boccone verhaalt, dat 'er de Wyn eenen Muskus-Geur van krygt. Het is in (*) Het gene daar tusfchen komt (Stylsrum tondera hngu~ ra, ad duas lineas, Ncdulo lertninata, qui imperfetJus ejl lo* eulus.) vetftaa ik niet; de befchouwing vm deEloeinzou het misfchien ophelderen, die, vo'gens Boerhaave, geel bont is, met een ruimen hollen Baard. Wordt daarom , pok, het Kruid de Spinrok van Jupiter geheten? ? II. Deel. vil. Stok.  17» TwEEMANNÏGE KRUIDEN. IV. in de Eychftettifche Tuinbefchryving, onder Afdeel. ^cn naam van je Spinrok van Jupuer, afgeHoofd- beeld. „ Die Soort, welke zeer vette Takken stuk. ^ heeft en een gecle Bloem, Colus Jovis gevigt.mwy~ s> naamd , groeit zo overvloedig door geheel ,, Neder-Oftenryk, zegtCLusius, dat'er byna „ niets gemeener is aan den voet der Bergen „ en Heuvelen, als ook aan de kanten der hoo„ ge Tuinen , tusfchcn de Haagen en 't Geboomte." Tournefortheeftze genoemd Grootfte of Zeer groote Berg-Salie, met Bladen van Sclarey en geelachtige Bloemen. De Groeiplaats is in Italië en Duitfchland meest op Slykerige plaatfen, vogtig door afloopendeof fpriagende Wateren , aan den voet der Bergen; zo Raï aanmerkt. xxxvi. (36) Sa'ie met langwerpige uitgegulpte BlasphtfT. den , gedoomde Kelken en Hartvormige Gedoorn- gefpitfte holronde Blikjes. Onder den bynaam van Egyptifche was deeze voorgefteld, als in Egypte waargenomen zynde door den Heer Forskaol, en met de Syrifche van Bauhinus vergeleeken geweest , doch thans, wegens de Doornachtigheid der Kelken , daar van onderfcheiden. 't Gewas, in de Upfalfche Tuin geteeld en aldaar gebloeid hebbende, hadt de Steng maar een Voet hoog. (27) ()S) Salvia Fol. oblongis repaadis Sec, Salvia .fëgypriac». Mant, z6.  DïANDK. IA. 173 (27) Salie met gerimpelde, langwerpig Hart- Pfti vormige , Haairige , Zaagswys' getande VD™ * Bladen ; de Blikjes gekleurd, langer dan Hoofdde Kelken, holrond met fpitfe Punten. STUK' xxvii. Dit is de Gewoone of tamme Sclarey, in 't J**, Latyn Sclarea of Scarlea , Centrum Galli en sc™e Matrifalvia , dat is Moeder-Salie , in 't Italiaanfch Sciaria , in 't Engelfch Clary , in 't Hoog tuitfch Scharlach genoemd wordende. De Franfche naam Orvale komt naast overeen met dien , onder welken het by Dodoneus is afgebeeld. In de Winkels noemt men het Gallïtricum, zegt Lob el. Die naam, of eigentlyk Gallitrichum, van de figuur der Bloemen afgeleid, zo Hoffmasn zegt (*), vind ik nogthans in geene Winkelboeken , wordende dit Kruid aldaar aangehaald onder den naam van Horminum, die op de kragten betrekking heefc; hoewel fommigen meenen, dat de Horminum en Orvala verfchillende Planten zyn ; gelyk Matthiolus, aangetekend heeft (f). Wat daar van zy, 't Gewas, dat in de middeldeelen van Europa niet dan in de Tuinen ge- (27) Salvia Fol. rugofis Cordatis oblongis &c. H. CÜJf. Upf Mat. Mtd. ij. R. Lu?di. 309. Salvia Fol Cordato„vatis &c. Guett. Stamp. 2S3. Horminum Sclarea duStura. C. B. Fin. 22S. Orvala. Doo, Pempt. 29Z. Scarlea, Centrum Galli & Offic. Gallitricum. LOB. Ic>*. S5S. (*) CASP HOïFMANN. De Medic. Offcina&ut. pag. 290. (f) Renodeus dt Mat. Md. Pat, i6n. tib. I. pag, 3+4. U. DKU VII, STUB.  174 TWEEMANNIGE KRUIDEN. IV. gevonden wordt, geeft Stengen uit van twee Afdkl. voeten h00gt6j dje djk en vierkan(. zyn) zjg Hoofd, in Takken verdeelende. De Bladen zyn van "i." aanmerkelyke grootte, een Hand breed , een vip.™*' wein'g ruuw en ongelyk, witachtig en eenigermaate ruig. De Bloemen, naar die van de Salie gelykende, zyn witachtig of bleek blaauw, en groeijen in lange Aairen ; waar op zwart Zaad volgt, dat in getande Zaadhuisjes vervat is. De geheele Plant heeft een zwaarenReuk, en blyft, na dat zy uit Zaad is opgekomen, maar éénen Winter over. By Montpellier, daar het op zekere Velden wild groeit, volgens Gouan, bereikt het meer dan eens Menfchen hoogte. Het zoude in Griekenland en fommige deelen van Italië gemeen zyn , komende in Provence , zo Gerard fchryft, ook aan de Wegen voort. Of dit het Horminum zy van Dioscorides, is twyfelachtig. Men moet van deszelfs kragten een groot denkbeeld gehad hebben, om het te noemen Tota bona, in 't Franfch Toute bonne , dat is Algoede. Door zyn Kruiderigheid is het prikkelende en dienftig tót verdunning van koude Slymerige Vogten ; als ook tegen de Opftyging en Moederkwaalcn, wanneer het in Wyn getrokken wordt gebruikt. Uitwendig ftrekt het voor een uitmuntend Wondzuivcrend en Pynftillend Middel. Het Bior, daar op gegist , wordt zeer fterk en maakt fchielyk dronken. De Bloemen hebben fterker Reuk dan de  DlANDRIA. 1?j de Bladen, en zyn, gelyk dezelven, bitter van IV. Smaak. Een Zaadkorreltje in het Oog gedaan, ai?debu daar wat in geraakt is, dient, : elyk de Kreefts- Hoofdoogen, om hetzelve daar uit te helpen (*). stuk, (30) Salie met gerimpelde, Vinswys' verdeel- %xx. de, Wollige Bladen, die debovenfte Krans- Cef"l£'t jes onvrugtbaar heeft. pw*. Hwrabla. De geftalte der Bladen, die de figuur bynad'se* van Hertshoornen hebben, geeft hier den bynaam aan. De Groeiplaats wordt gefield in Perfie. (29) Salie met langwerpige uitgeknaagde ge- xxxt. volde Bladen, gewolde Kransjes; de Lip^^'s* der Bloem gekarteld; de Blikjes omgekromd khe. en eenigermaate gedoomd. Men wü dat deeze de Mthiopis der Ouden zou zyn, hebbende dien naam van haare Groeiplaats in Ethiopië, Als eene VerfcheidenheiJ is hier (*) Rwtï Mat. Mei. tond. & Roterod. 177j. p. 23S. (30) Salvia Fol. lugofis pinaatifidis lanatis &c Salv. Fol. fimpl. dentato-pinnatis asperis. H. Cliff. R. Lugdï. 3os /?• Upf 10. Horminum rugofö Verrucoiöque folio, Pi,"k, Alm. 185. T. 194. f. 5. HER.M. Parad. 186. T. i8«. moris. Hifi. ïtt. p. 393. S. ii. T. 13 f. 6. (29; Salvia Fol. oblongis erofis Lanatis &c. Salv. Fol, Xanc. finuato-dentatis. H. Cliff R. Lugdb 308 «thiopis Tol. finuofis. c. b, Pin. 241. fim *thiop:s lacirriau's foiiij, BARE Iiar. 24. T. ij8. Marlijn, .AgyptiUOl, VESW//, si2. T. 212. 11. Pm, vn, STvs,  I^rJ TWEEMANKIGE KRUIDEN. IV. hier die met gefnip'perde Bladen van Barrelier, Afdeel. a,s 0Q^ Egyptifche Marum van Veslingius Hoofd- t'huis gebragt. De Onderlip der Bloem maakt stuk. varj vooren een Zakje. Het Kruid groeit in IIlyrie, Afrika en Griekenland, zegt de Ridder. xxxi. (31) Salie met Lier achtig gevinde Bladen. Salvia Timaia. jj)e Orientaalfche Salie, die zeer ruig en IyeVm C'merig is , met gevinde Bladen, de Bloem en Kelk paarfch hebbende , zonder Reuk , van Boerhaave, maaktdeeze Soort uit. Zy heeft de Steng Haairig ; de Bladen gevind, uitgeknaagd, doch de bovenden minder gevind. Dc Kelk is Eyrond, ftekclig, opgeblazen met den Mond famengedrukt, ftomp cn ongetand; de Bloem niet Sikkelvormig, klein en paarfch. De Groeiplaats is in de Levant en Arabie. xxviii. (28) Salie met langwerpige , Tandswys' ge. verver hoekte , Wollige Bladen, de bovenfte Krans- de. jes onvrugtbaar; met holronde Blikjes. Hier komt zo wel de Siciliaanfche, met rondachtige Verzilverde Bladen, van Boerhaave, t'huis, als de Kandiafche, geheel Zilverachtige Wol- (31) Salvia Fol. Lyratd-pinnatis. Salv. Fol. compofito. pinnatis. H. Cliff. 13 R- Lugib. 309. Salv. Oriënt, latifolia hirfutisuma &c. BOERH. Lugib. I. p. 167. T. 16). Horm. Aiab. PLUK. Alm. T. 19+. f. «. (28) Salvia Fol. oblongis , dentato-angiilatis &c, Sclarea ficula Stc. BOERH. Lugib. I. p. 163. jEthiopii tota Argcntea Cretica lan. Cup, Catb, _  D I a H » r I J», I77 Wollige ^Etbiopis van Cup ai üs. 'z h een iy. ■middelflag tusfchen de Sclarea en ^Ethiopis, zo Afdeki» de Ridder aanmerkt; hebbende de Bladen zeerHooFB. Wolhg: de enden der Aairen als gedoomd, de stuk. Bloempjes wit met eene paarfchachtig ruige Helm en geelachtige Lip; den Styl langer dan * de Bloem. (38) Salie met Vindeelige gerimpelde Haairige xxxruz Bladen, de Steng zeer Takkig gepluimd. ***** Ceratt- Door Arduinus is deeze, die op Sicilië enffi** Egypte groert, in Afbeelding gebragt, zyndeichtige* een middelflag tusfchen de Hcimelyke en Hoornbladige, voorgemeld. (37) Salie met Lierachtig geoord* Bladen, de xxjtvii. Steng byna Bladerloos, den Helm van de ^«"W** . Bloem ten halve tweedeelig. f°tsk*9lfs In de Oofterfche Landen is deeze waargenomen door FoRSKAOHL. In de üpfalfche Tuin bloeide de Steng in 't tweede Jaar, anderhalf Voet hoog. De Kransjes droegen wederzyds van drie tot vyf kort gefteelde Bloem en, blaauw van Kleur, driemaal zo groot als de Kelk, die befprengd was met Lymerige Haairtjes. De geItalte was als die van de volgende Soort (32) (35; Salvia Rol. pinnatifidis ru^ofis Wllofis, Caule Paniculaeo ramofisfiaio. Mant. z6. Salvia. ARDUIN. Susc. II, p, 12 r. z. (17) s*lvla Fol. ryiato-aariculatis, Caule fubaphylto, tut. Mant. zt, M ÏI,J?£EI,. VII. STUS.  f?8 TWÏEMAKNICI KrÖID'EN; IV. (3a) Salie met Hartvormige, van agtertn on~ Afdeel, ggiyfc uitgefneeden, Bladen; de Steng Hoofd* naakt; de Bloemen voor het bloeijen nffi- stuk. geboogen. XXXII. saivia jn de Verhandelingen der Akademie van Pe- Knikkèn- tersburg is deeze, die in 't Rusfifche Gebied dc' groeit, befchreeven en afgebeeld. Gollinsonia; De byzondere Kenmerken beflaan in een ongelyke Bloem, die de Onderlip in veele Haairachtig fmalle Vezelen verdeeld heeft, brengende het Gewas één volkomen Zaad voort. 1. De eenigfte Soort (1) is in de Cliffortfche c^/;«y"»w» Tuin-befchryving zeer fraay afgebeeld. Het Kanada''"groeit in Virginie als ook in Kanada, in de Bosfche. ; ^cjieI1} zegt Linn^us, en haalt de Reizen van den Heer Kalm aan. Kalm zegt, dat Penfylvanie 'er de eigentlyke Groeiplaats van zy; zynde hetzelve hem nooit Noordelyker voorgekomen, dan op ontrent drie-en-veertig en een vierde Graad Noorder Breedte: terwyl hetZuidelykfte van Kanada op meer dan vyfenveertig Graaden Breedte legt. Derhalve zou de gezegde bynaam niet eigen zyn. De Geflagtnaam ftrekt f u) Salvia Fol, Cordatis , insequalitet Bafi excifis Sic, Salvia fol. Cordatis, obtufe crenatis, Spicis Florura nutantibns. AS. Petrtp, 17+7. p. 37«. t. 14. (1) Coilinfoni». Htrt. Cliff. 14. t. s. cold. Ntvti. « GRON, Virg. f, kalm. Itin, ii, p. JI7.  D I A n D r ï Jki ÖJ| flrekt ter vereeringe van den beroemden Kwaa- IV. ker, Collinson, door wien de NatuurlykeAl£EEtó Hiftorie, en in 't byzonder de Kruidkunde , Hoornzeer is bevorderd. stuk. Dit Kruid, dat men thans in alle openbaaré Kruidhoven heeft, is , zo gezegde Heer aan-""'' merkt, van een zeer byzonderen Reuk, Wel aangenaam zynde, maar zeer fterk. Het veroirzaakte hem altoos , als hy plaatfen pasfeerde , daar het in groote menigte ftondt, doch voornaamelyk wanneer het bloeide, een vry hevige Hoofdpyn. De Heer Bart ram van Philadelphia , die 't zelve eerst ontdekte, bevondt het een zeer goed Middel te zyn, tegen allerley Pyn der Ledemaaten, inzonderheid uit Koude ontftaande, als men 'er die flegts üit* wendig mede wreef. Het Afkookzel zoude zelfs dienen kunnen, om iemand, die van een Ratelflang gebeten was, in 't Leven te behouden. Wat Noordelyker en in Nieuw Jork, werdt het Paardekruid genoemd , om dat het in 't Voorjaar, voor dat 'er nog Gras wais tot Voedzel voor de Paarden ftrekte. M o r I n a. Dc Vrugtkelk is in dit Geflagt Tandig gebaard, die vaa de Bloem tweedeelig: de Bloem zelf Pypachtig met een ongelyk Mondflufc en het brengt één enkeld Zaad voort t aajarypende onder den Bloemkelk» M a Maa? fl. DIES» vii. ST?«,  iS© TWeémanhige Kruide»; IV. Maar ééne Soort (i) is' tot nog toe bekend Afdeel yan dit Qewas f 't welk volgens Linnaeüs Hoofd- in Perfie , by de Hoofdftad Ispaham, zyne rrUK* Groeiplaats heeft. Door den vermaarden Tourfbina nefort , op zyn Levantfchen Reistogt , by Petfiea. Erzeron , de Hoofdftad van Armenië , eerst fche'3"1' ontdekt zynde , werdt het van hem naar den Heer Morin Lid vao de Akademie der Weetenfchappen van Parys, by de plaats der Ontdekkinge Morina genoemd, en, dat zonderling was , het kwam vervolgens alleenlyk uit het medegebragte Zaad op, in de Tuin van deezen Heer; zynde, uit het aldaar gewonnen Zaad, ook in andere Tuinen van Europa voortgeteeld. Die Kruidkenner befchreef het nader, met de benaaming van Orientaalfche Morina, die de Bladen heeft van Carlina. Inderdaad, het Gewas vertoont zig byna als dat van die Distelen , welke in de laage Weidlanden zo gemeen en een plaag der Boeren zyn door hunne voortkruipende Wortelen , gemeenlyk Stekels genaamd. Het heeft de Steng twee of drie Voeten hoog , regtopfchietende en in 't kruis bezet met zodanige Bladen , die groen zyn , met gecle Doornen. Uit derzelver Oxelen komen de Bloemen voort , die zeer Pypachtig , anderhalf Duim lang en aan den Mond in twee Lip- (i) Morina. Syst. Kat. XII. Gen. 41. f. «7. Veg. XIII. p. 67. H. Cliff. 14. Lugib. 236. Morina Orientalis Ck» linie folio. Tournf. C«r, 41. Iti». 11, p. 120.  DlANDR.ia. ltl Lippen verdeeld zyn , de bovenfte twee- de onderfte driedeelig. Twee Meeldraadjes, die n> den Styl verzeilen , neeken buiten de Bloem Hoofduit. Zy heeft een eigen Kelk, die dus eigent-5™^* lyk Perianthium genoemd wordt , zittende op «ia. het Vrugtbeginzel, dat in een byzondere Kelk vervat is, welke twee Draadachtige punten heeft. Het Zaad is Eyrondachtig. De Bloemen hebben den Reuk van Kamperfolie en zyn, aan de zelfde Steng, witachtig of paarfch van Kleur. G l o S b R. Deeze naam , die volftrekt Oostindifch is, wordt volgens Rumphius aan zekere Planten gegeven , wier gedaante overeenkomt met de Galanga's en dergelyken , doch die geen de minfte Kruiderige hoedanigheid of aangenaamen Geur hebben. Zy zullen , wegens de twee Meeldraadjes, hier t'huis gebragt zyn door den Ridder, in dit nieuwe Geflagt, welks Kenmerken, in 't byzonder, zyn Ed. dus opgeeft. Een Bloem die in drie deelen gelyk is gefneeden : een driedeelige Kelk boven het Vrugtbeginzel, dat een driehokkigZaadhuisje wordt, met veele Zaaden. Drie Soorten, altemaal Oostindifche Gewasfen, komen 'er in voor, als volgt. M 3 (O ffi. fiESfc, vil. Stuk.  ï8a TwEEMANNiee Kruiden. IV. (i) Globba met een opgeregte end-Aair. Afdeel. Hoofd Deeze heeft een enkele Kruidige Steng: Bra* •tuk. ' den volftrekt als die van de Maranta,met Vlier. zige Steelen die Scheeden maaken, aan 't end juar'anti geknot. De Steng loopt uit in een Aair; met »«• de Bloemen ver van elkander; ieder BloemomOpftaande. won(jen met eep Eyrond Blikje, dat langer dan dezelve is. (2) Globba met een hangende end-Aair. Nutans. v ' Krukken- ^ RoMrmus y.Qmt deeze v00r> onc]cr den naam van Wilde Globba, waar van die Autheur zegt, dat twee Soorten voorkomen. De Grootemaakt uit een Knobbelwortel als een Vuist, die op een dwarfen Wortel rust, een Gewas dat een Stam heeft van veertien tot agttien Voeten hoog , en van onderen eëns Kinds Arm dik. Deeze Stam is overhoeks bezet met Bladen van drie Voeten lang en twee Handen breed, van Lancetvormige figuur. Aan 't opperde van den Stam komt een Steel uit, van drie Spannen langte, welke de Bloem- en Vrugtfteng is, alsin Leedjes verdeeld zynde, die Schuitswyze Blaadjes uitgeeven, in fommige van welken een Bloem, 'in anderen een Vrugtbeginzel is vervat. De Kleine Wilde Globba , die men ook de B.loei- (0 CleiU Spica terminali ereitJ. Syst, Nat. XII. Gen. 1,187. p. 67. Mant. 170. O) GUia Spica terminali pendula. Mant. 170, Globba Sylvestris. E,UMfH. Amb. VI. p. 149. Fl^ iz ,t 63,  D I A n © R i a. 183 Bloëijende noemt, heeft een dergelyke Knik- IV. kende Bloemiteng van twee of drie Voeten A*DfEt» • lang , met Bloemen bezet als die der Druif- Hoofd. Hyacinthen. Van de Bladen, die eerst als een STUK> Peperhuis zig van den Stam affcheiden, wordt J^°K°£Ï' gebruik gemaakt om gekookte Ryst ter Markt te brengen , welke alsdan , daar in gepropt, de gedaante van langwerpige Kusfentjcs heeft, die men Pali Pali noemt. (3) Globba met een zydtlingfe Aair, vi. ■ Globba Deeze heeft, wegens de Trosachtigheid der.waX''' Vrugten, den Bynaam. Rumphius noemtzet!£e' dus, en zegt dat de Maleitfe naam Makuy is, hoewel anderen het Gewas Maroy noemen. Het heeft Steelen van twaalf of veertien, doch op fommige plaatfen maar zeven of agt Voeten hoog en een Vinger dik. De Geftalte en het Loof komt met de voorgaanden overeen , maar een Elle of twee Voeten boven den Grond barst de kaale Steng en geeft een Vrugtfcheede uit, welke zig openende een Tros vertoont van Befieachtige Vrugten, zeer gelykcnde naar een Druiftros. Deeze Ëesfen zyn niet onfmaakelyk, wordende van de Kinderen veel afgezoogen, waar door men het Zaad bekomt, dat tot een aartigheid wordt bewaard. Ook werden dee- (3) Globba Spici Iatetali. Mant: 170. Globba Uviforrajs. B.UMFH. Amb. VI. p, 138. T. 59. f. 1. M 4 11. Dist. vn, stok»  1^4 TWEEMANNICE KRUIDEN. IV. deeze Besfen veel van de groene Kakatoes, zegt Afdeel hyj afgegeten. Hqofb- Onder de Tweewyvigen van deeze Klasfe is STUK« de Anthoxanthum het eenigfte Geflagt, welk ^ D ik tot de Gras-Planten fpaar: onder de Driewyiv. STdK.vigen de Piper of Peper, 't welk ik reeds heb W. S6,enz. befchreevcn * cT'nft "^0t ^e ^'u^igc Soorten van dit laatfte fchynt Kaapte'' rny dat Kaapfch Gewas tebehooren, waarvan gf* de Afbeelding in Fig. 2, op Plaat XXXVIII, xxxvm. is gegeven. De figuur der Bladen en de Knoo**2' pigheid der Stengen komt vry wel overeen met de Derde Soort, welke het Siri-Blad van Rumphius is, groeijende in de beide Indien; doch in deszelfs Afbeelding heem ik die driedeeligheid niet waar, welke in dit Gewas byna overal plaats heeft. Ook zyn de Bladen van onderen niet ruuw, maar hebben vyf verheven RÏBben, en de Kleur is aldaar bleeker of helderer groen, dan van boven. De Smaak heb ik, door aftrekking, niet fcherp bevonden, doch dit kan door de Groeiplaats veroirzaakt zyn; wordende de Afbeelding van dit Kruid, welks Aairtjes of Katjes zeer wel gelyken, en dat ik onder de Kaapfe Planten ontvangen heb, mooglyk aldaar gekweekt, van my ter Dader onderzoeking»» medegedeeld. III. HOOFD-  TRIANDR.IA. 185 ir. Afdeel-' lil. Hoofdstuk. III. HOOFDSTUK. Befchryving van de Driemannige Kruiden, (Trïandria,) tot welken de Valeriaan en veele anderen betrokken zyn. Deeze Klasfe, tot wélke alle de genen, die eenvoudiglyk drie Meeldraadjes hebben, behooren, bevat wel, gelyk ik aangemerkt heb, veele Kruiden , maar onder welken menigvuldige Bol- en Gras-Planten, die vervolgens op zig zelf bcfchreeven zullen worden, voorkomen. Het eerlte Geflagt, thans onder de Eenwyvigen hier te befchryven, voert den naam van Valeriana. ValeriaaD. De byzondere Kenmerken zyn, dathetnaauw. lyks een Kelk heeft, maar eene eenbladige Bloem , aan de eene zyde bultig , boven het Vrugtbeginzel, dat een enkeld Zaad uitlevert. Een wonderlyke Verfcheidenheid , ten opzigt van 't getal en de figuur van de deelen dei Vrugtmaaking, heeft in dit Geflagt plaats, zo de Ridder aanmerkt. In fommige Soorten is de Kelk een naauwlyks zigtbaar Randje , op het Vrugtbeginzel; by anderen is hy in vyven gedeeld. Het Pypje van de Bloem is by eenigen langwerpig , by anderen met een Honigvoerend Spoortje voorzien, by foramigen zeei kort: de Rand fomtyds gelyk verdeeld , fomM S tydi It, Deel. vil. Sïubu  i8<5 Driemannige Kruide». IV. tyds in twee Lippen, de bovenfte gefpleeten. Afdeel. jje meeften hebben drie, de wanftaltïge twee, Hoofd- anderen één Meeldraadje : ook zyn 'er die in stuk. gexe verfchillen en met vier Meeldraadjes. De Emvy gtyi j^gfj. by eenjgen een driedeeligen, by anderen een uitgeranden, by anderen een Klootronden Stempel. Veelen hebben byna geen Zaadhuisje: het is by anderen dik, by eenigen tweehokkig. Het Zaad komt by fommigen met Pluis gekroond voor, by anderen in een Huisje van verfchillende figuur. Het bevat thans twintig Soorten , waar onder de mceftcn tot ons Wereldsdeel behooren; naamelyk. i. (i) Valeriaan met eenmannige gejlaarte EloeTub'rT™ men' ^ Bladen Lancetvormig effenrandig. K°° S' Op Steenïge plaatfen of Puinhoopen , in Vrankryk , Switzerland, Italië en de Levant, groeit deeze , die de Roode Valeriana is der Autheuren. Men vindt 'er een goede Afbeelding van by Dodonjeus- en Lobel volgens den Heer Haller, die zegt, dat het Kruid, 't weik een „overblyvend Gewas is , een lievige Takkige Steng heeft van een EUe hoog , met byna (\) Valeriana Floribus minaniris Caudatis &c. Syst. Nat. XII. Gen. 4*. P- fu re£. XIII. p. 71. H. Cliff: Upf. &c. R. Lugib. 235. Valeriana rubra. C. B. Pin. 165. Val. marisia latifolia Sec. MORIS. Hijl. III. p. I02. S. 7. T. 14- f. 15. |}, Valeriana rubra angustifolia, C. B. fin, iss. Prsir, tl. J. b.Hi/r. III. p. HL  T R T A N 0 R I A. 1S7 byna Hartvormige Bladen. Deeze zyn glad en ^IV. bleek groen, zo de eerstgemelde te regt aan- ^f**" merkt, en het Kruid brengt geen platte Kroon-Hoofdtjes maar losfe gepluimde Aairen voort. Het STÖKheeft zyn naam van de roode Kleur der Bloe-J^""*1' men, die gefpoord zyn en den Mond in vyven als tweelippig verdeeld hebben , met één énkel Meeldraadje. Hier wordt de Smalbladige van Bauhinus t'huis gebragt, die op 't Gebergte Baldus was verzameld , hebbende de Bladen nog fmaller dan die van Vlafch en korter, fpits uitloopende, ftyf en bleek, buiten orde om eeneKnoopige ronde Steng geplaatst : doch voor 't overige weinig van de Gewoone Roode Valeriaan verfchillende. fa") Valeriaan met eenmannige Bloemen , de ir. v ■> j Valeriana Bladen Vmswyze verdeeld. Caicatrip- pa. Deeze heeft de Bladen als die der Ridder* «fcipp». fpooren gefnipperd, en wordt daarom Wilde Valeriaan, met zeer fyn verdeelde Bladen, getyteld. Het is een Jaarlyks Kruid, in Portugal door Clusius gevonden en ook groeijende in het Ooflen , zo de Ridder zegt. De Bynaam moet Calcatrippa niet Calcitrapazyn, offchoon men het dus byC. Bauhinus vindt: want (z) Valeriana Floribus manandris , Fol. pinnatifidis. H. Cliff. H. Upf. R. Luijb, 235. Va!. Fol. Catciuaps. C. * fin. 164. ' Xk oesl. VII. STOS*  iSS Driemannige Kruide»; IV. want de Sterredistel wordt daar mede niet beAfdeel. dodd> stuk™ (3) Valeriaan met tweemannige Smoelachtige 111. Bloemen, de Bladen Eyrond en ongedeeld. Valeriana coruuec- t,js jjeeze, die onder den naam van Vreemsedrasirie. <3e paarfche of Witte Valeriaan door C. Bauhinus afgebeeld wordt, zynde een Jaarlyks Gewas, dat in Amerika, Barbarie, Spanje en Sicilië, volgens onzen Ridder, op de Akkers groeit. De Steng is maar een Voet, zelden een Elle hoog , uit ieder Knoop doorgaans twee Steelen uitgeevende, die op 't end Kroonswyze Bloemtrosjes draagen. De Bladen zyn bleekgroen en op de kanten Tandswyze ingcfneeden, de grootflen twee of drie Duimen lang. Op de Bloemen , die even als in de Roode Lipachtig verdeeld zyn , volgen Zaadhuisjes, naar omgedraaide Kelken of naar een Overvloeds-Hoorngelykende, waar van het den bynaam heeft. De Zaadjes hebben geen Pluis. In Oostindie fchynt deeze ook te huisvesten. tv. (4) Valeriaan met driemannige tweehuizige T^ëhui- Bloemen, de Bladen gevind en effenrandig. sige. £)ee. (5} Valeriana Flor. iiandris ringentibus Sec. H. Cliff. Upf. r. Lurdi, 23J. Valeriana purpurea albave, C. B. Pin. 154.. Frodr. «7. Val. Indic». Clbi. Hifi. II. p. j+. MoRlS. Hifi. III. p. 10+. S. 7. T. IS. f. 27. BuRM. Fl. Ind. p. IS. (+) Valeriana Flor. triandris dioicis &c. It. Oei. Fl. Stiet, II., 5J. DALIS. Por, li, H, Cliff, W, Lstgdi. 135. Valeriana pain-  TrIANBRIA,' l8f Deeze wordt Twechuizig genoemd , om dat IV. 'er Planten van zouden voorkomen , die niet AFni,EI" dan Mannelyke, en anderen die niet dan Vrou-Hoofdwelyke Bloemen hadden. Dus noemde Lin-stüs:* kjeüs haar, in de Clifförtfe Tuin, Valeriana „f*™*3' met de Sceelbladen gevind en van verfchillende Sexe. Elders hadt zyn Ed. haar Vtelwyvig geheten. De Heer Haller oordeelt, dat menze liever Manwyyig tytelcn moest: want zyn Ed. hadt nooit geheel Mannelyke of geheel Vrouwelyke Bloemen aan dit Gewas ontdekt; maar wel waargenomen , dat de Mannelyke deelen der Tweeflagtige Bloemen op de eene Plant, en de Vrouwelyke deelen op de andere onvolmaakt waren. Deeze Soort groeit in Moerasfige Velden van Europa en het Ooiten, zegt LiHNiEus. Men vindtze dus in Duitfchland, Vrankryk, Engeland , Sweeden, Pommeren, als ook in onze Provincie, op vogtige Weidlanden, zelfs hier by de Stad. 't Is een Kruid, dat aan den Wortel Eyronde of byna Hartvormige Bladen, die lang getteeld zyn, uitgeeft, waar tusfchen Steelen van omtrent een Voet hoog voorkomen , die met gevinde Bladen bezet zyn en op den top Kroontjes draagen, in fommigen fraay uitgefpreid , in anderen digt by een en niet fraay. paluftris minor. C. B. Pin. ié+. Val. Alpina minor. C. B. Pin. 16$. Prsdr. 87. Parum laciniata. Prcdr. 86. Pratenfis minor. Mo&is. Umb. T. i». Valer, minima. Doo, Pimpt, 3513. ll, dul. vii, Stuk,  tgo Drïemannige Kruide:*. IV. fraay. Dit laatfre heeft plaats in die, welke ^Fif,fL voor de Vrouwelyke gehouden wordt. Deeze Hoofd- heeft de Bladen breeder en naauwlyks gevind, stuk. zegt de Heer Haller, de Bloemen veel kleiEwM' ner ejl wei met een driedeeligen Styl, doch niet dan onvolmaakte Meeldraadjes : de andere den Styl onvolmaakt, doch brengt niettemin Zaad voort Dilleniüs integendeel, zegt, dat fommigc Planten van deeze Soort Zaaddraagendc , anderen onvrugtbaare Bloemen hebben , zonder Styl of Zaad (f). Doktor Scopoli zegt 'er van: „ de Sexe is veranderlyk: want nu eens vindt men Vrouwelyke onder de „ Tweeflagtige drie. en cenmannige Bloemen „ gemengd: dan komen wederom enkele ftomp„ jes van Stylen in de meeften voor: des het „ Kruid fomtyds tot de Tweehuizigen, fom„ tyds tot de Veelwyvigen behoort" (!). Hier uit kan men de oirzaak van 't gedagte verfchil begrypen. v. (5) Valeriaan met driemannige Bloemen, alk cffi^atts. de Bladen gevind hebbende. Wilde. Deeze wordt de Groote Moeras-Valeriaan of Groo» (*) HALL. Htlv. p. ««4. CP Dillen. Giejf. p. 47. (4.) scopol. Carneol. p. 34?. (5) Valeriana Flor. trianJris Fol. omnibus pinnatis. H. Cliff. Upf. &c. Sec. Valeriana paluftris major. C. B. Pin. 154, Pritdr. 86. Val. fylvestris major. C. B. Pin, 164. Fl. Lapp. 13. Val. fylvestris. DoD. Tempt. 34», Lo»,/«». 715. HALL, mv, 66»,  T R ï A W D R I A. t$ï- Groote Wilde , gemeenlyk Wilde Valeriaan , IV. getyteid. Men vindtze naast de voorgaande by A^st». Lob el afgebeeld en naast de volgende by Do-HoofdhonjEus. Dus kan men zeer duidelyk haar ver-5TUEC* fchil van die beiden befchouwen. De Groei- J^smr plaats is op dergelyke, doch meer Bofchachtige plaatfen van de zelfde Landen en dikwils by de voorige Soort, komende dus in onze Provincie dikwils aan de kanten der Slooten voor. In Vriesland heeft M e e s e haar bovendien in de Bosfchen der zogenaamde Wouden gevonden. Doktor Scopoli namze in Kafniolie, alwaar zy Mertuize, zegt hy, genoemd wordt, aan de Haagen waar, en bevondt de onderfte Bladen tien, de middelften negen, die aan den top vyf paar Vinblaadjes te hebben, zynde het Zaad hier met tien, in de voorige Soort met twaalf gepluimde S traalen gekroond. Deeze Soort , inzonderheid op de Bergen groeijende en ook wat fmaller van Bladen; (weshalve zy dan Groote Wilde Berg-Valeriaan genoemd wordt,) is van ouds wegens haare uit. neemende kragt tegen de Vallende Ziekte vermaard. Sommigen, echter, in laater tyd, hebben die kragt in twyfel getrokken. Algemeen er wordt daar in een Zweet- en Pisdryvende, afzettende kragt der Stonden en tegen de Opfty- ■ ging erkend. In eene groote Gifte is 't zelfs een Purgeermiddel. Men gebruikt het Aftrekzei in Wyn, dat beter is dan het Poeijer van den Wortel; dewyl die door 'd droogcn veel ver- h. d1el. vii. Slfflg»  ïpi DültMAKNlGE KRülDES. tV. verliest van zyne vlugge deelen. Hy is bitten» Afdeel, acntjg en eenigszins fcherp van Smaak en van Hoofd- een byzonderen Reuk, dien de Katten fchynen stuk. te beminnen. Men houdtze voor WondzuiveviE* (o) ViUrimm Flor. triandrh fee. Mat. Mti. 11. HALL. Utlv. 66u Nardus ex Apulia. Nard. Celtica D.oscorid.s. Celtica altera. C. b. Pin. lés, K6- Nard. Celtiea. J. B. H>fy III. p. 165. CAM. Epit. H. jACtfc yi»i. 103.  T R I A N D R I A. ÏOj1 dus Celtica der Apotheeken, die nog in eenige -IV*. Winkelbereidingen komt ; hoewel anders in A™ELl weinig achting zynde. Men vindtze op ibm- Hoo/u* mige plaatfen van Italië, Ooftenryk en in Sw!t-STUK* zerland. Doktor Scopoli vondtze overvloedig MnZ'Sop de hoogfte Bergtoppen in Stirie, en kogtze • 'er, tot Bondeltjes gemaakt, van het Werkvolk. Matthiolus verhaalt, dat dezelve van daar gezonden werdt naar Egypte , om in de Baden der Vrouwen gebruikt te worden. Zy heeft een Kruiderigen Geur, die van de Valeriaan overtreffende, doch minder dan de Indifche Spikenard. De Wortel is Vezelachtig, geevende Stengetjes uit van een Span hoog , die met de Bladen van 't voorgaande Jaar bekleed zyn (*). (10) Valeriaan met driemannige Bloemen; de x. Stoelbladen Lancetvormig effenrandig, de tuVm/u? overigen Vinswyze verdeeld. ' 0%?*^ De Wortel van deeze, die byna Olyfachtig is in fommigen, doch langwerpiger in anderen, geeft 'er den bynaam aan. 't Gewas komt onder (*) Linnjeus zegt , dat het twee Liniaale ftompe Stengbladen heeft en gekranfte Bloemen; doch Jacojjin hadt 'ei de gekranfte Bloemfteelrjes en lange Aairen , daar HAtLtS van fpreekt, in Ooftenryk niet aan kunnen vinden. ( 10) Valeriana Fl. triartitris , Fol. radical. Lanceolatis Sc". Nardus montana Rad. Olivari & Rad. oblongs. C, ü. Pin, lój. Nardus montana. Cam. Efiï, 15, ïtf. N 2 II. DSEL. VII, STUK.  iq6 Driemannige Kruiden. IV. der den naam van Berg-Nardus voor: het ver Afdeel fchj]t jn kragten weinig van 't voorgaande en Hoofd- groeit in Dalmatie, op Sicilië en in Provence. xx (n) Valeriaan met driemannige Bloemen, de Vakriana Bladen eenizermaate getand, by den Wor- Saxaiilis. a , „ r i t Rotzige. tel Eyrond , aan de Steng fmal Lancet¬ vormig. Op de hoogfte Berger! van Ooftenryk, Stirie en Italië, groeit deeze in de ipleeten der Rotfen. Zy wordt de Alpifche Valeriaan, die naar de Nardus Celtica gelykt , doch geen Reuk heeft, getyteld. De Wortel is niettemin van een aaDgenaamen Geur, zo Clusius aanmerkt. Twee of drie Bladen , als der Madelieven , kroonen den Stoel, die een Stengetje uitgeeft, op 't meefte een Voet en fomtyds maar een Handpalm hoog , dat gearmd is en bezet met gepaarde fmalle Blaadjes. De Bloempjes zyn wit en komen overeen met die van andere Soorten. xit; O2) Valeriaan met driemannige Bloemen-, de Eicngata. Stoelbladen Eyrond, de Stengbladen Hart- AaUde. yormig ongejleeld en byna Piekswys' inge- fneeden. De (n) Valeriana Fl. triandris, Fol. fubdentatis &c. Val. Alpina Nardo Celtic* fimilis &c. & Naido Celtics fimilis inodora. C. B. Pin. i«5. Prodr. 88. Val. fylv. Alpina fecunda fixatilis. CLUS. Ii'ft. I. P- $«• JACQ. Vind. lot. (iz) Valeriana Flor. triandris, Fol. radicalibus ovatis &c Sp. Plant. p. i«s+. jacq. Vind p. ioj. T, I. Nïld» Celtics fimilis alia, Am. A'ad, I. P» H**  Triandria. 197 De langheid van de Bloem-Aairen geeft den IV. bynaam aan deeze, die op de toppen van den ApDEEL« Schneeberg by Wecncn groeit, zynde door den HoofdHeer Jacqoin in Afbeelding gebragt. 't Ge-STUKwas komt, voor het overige, met de andere ri*ior'°g1~ Soorten overeen, groeijende maar een half Voet hoog. Ü3) Valeriaan met driemannige Bloemen, de xin. Stengbladen Hartvormig getand, gefieeld, p"^""^ de bovenjlen drievoudig. pyrenee- In grootte overtreft deeze ver de meetfen van dit Geflagt, zynde deswegen Allergrootlte Py. reneefche Valeriaan, met Bladen van Cacalia, door TouRKEFOKT getyteld. Zy kwam hem voor in de Pyreneefche Bergen, en dergelyke is naderhand ook in Tartarie of elders waargenomen. (14) Valeriaan met driemannige Bloemen, xw. drievoudige Bladen en eene klimmende KUmmen-* Steng, de» Door Loefling is deeze aan de Vaste Kust van Zuid-Amerika gevonden. Zy hadt platachtig f13) Valeriana F'.or. triandris, Foliis Caulinis Cordnis &c, Hort. Cliff: 15. R. Lu%db 235. Monn. Obf. z%s. Val. maxima Pyrenaica Cacalia folio. Tournf. Infl. 131. Val. Canadenfis. Riv. Mon. (. Valer. Oiient. Alliaria: folio, Flore al'jo. BUXIt. Cent. 2. p. 19. T. II. (1+) Valeriana Flor. triandris, Fol, teinatis &c. loEEL. Jtin. 23J. N 3 ii. Deel. vil. Stuk.  ip8 Driemannige Kruiden. IV. tig Eyrond geftrccpte Zaaden men een gepluimd Afdeel p4Ujs. jje Bloem was groenachtig Roozekleur. in. Hoofd- , > Valeriaan met driemannige Bloemen en ' xj alle de Bladen Hartvormig, gulpswyze Valeriana Pekwabd. Cbinenfis. ° CA**"" Deeze Chineefche , door den Heer N. L. Burmannus afgebeeld, gelykt veel naar de klimmende Boerhaavia, doch heeft regtopftaande Stengetjes; meer dan een Voet hoog. Aan 't end der Takken komen Kroontjes van Bloemen , met een omwindzeltje, en de Zaaden zyn naakt, zegt Linnjeus. xvi. (16) Valeriaan met driemannige Bloemen, een ^Locufia. ( gegaffelde Steng en Liniaale Bladen. haTn"." Een Kruid. (ij) Valeriana Flor. triandris, Fol. omnibus cordatis &c. Burm. Fl. Ind, p. IJ. T. 6. f. 3. (i6) Valeriana Flor. triandris, Caule dichotomo, Fol. Iinearibus. Fl. Suec. iz, 36. H. Upf. 14. DALiE. Paris. dcc. a> Fruöu. fimplici. /J, Calycibus inflatis &c. Val. Cretica Calyce Veficario. Touknf. In/l. Ccroll 6. boerh. Lagdb. i. p. T. 7.!. y. Val. Caule dichotomo &c Val. Sem. Stellato. C. b. Pin. iSj. col. Etphr. T. p. 207. T. 2«9. 3. Val. Fruftu duodecim-dentato &c. Pfeudo-Valeriana annua &c. Moris. hl p. 104. s. 7. Ti f- 19- «• VaL C3ule dichotomo &c. hall. Heh. 666. Locufta major. Riv.Mon. e. £ Val. involucro Floics cingente. grom. Virg. 7. Val. Marilandiea. RAJ. Suppl. iii. p. 2+4. *. Val. Caule dich. Fol. imis dentatis &c. sauv. Monsp 13. GOüAN Hort. 23. Val. Semine umbilicato rotundo nudo. Tournf. Inft» 13:. Phu minimum. lob. loon. 716. Kraiib. 874.  TRIANDRIA. 199 Een Jaarlykfch Kruid, dat zeer bekend is in IV. de Moeshoven en gemeenlyk den naam van ^f^-el. Vetjlaa, Vettik of Vettekous voert, wordt hier in Hoofdzyne Verfcheidenheden voorgeftejd. Het wasSTUK* door Xo urnefort tot een byzonder Geflagt „^°t"£y' gemaakt , onder den naam van Valerianella. Sommigen hebben het Locujta, dat is Sprinkhaan , mooglyk wegens de figuur der Zaadhuisjes, genoemd en hier van de bynaam. Dus geeft 'cr ook J. Bauhinus de Afbeelding van onder den naam van Locujta Herba, dat is SprinkhaanKruid, en eeuige Oudvaders zyn van denkbeeld geweest, dat de Sprinkhaanen, welken Johannes de Dooper in de Woeflyn at, geen Dieren maar zulk Kruid waren; doch dit is ongerymd. De eerue , die in Europa byna overal of u, van zelf groeit, of in de Tuinen en Moeshoven ®,u'^*' gezaaid wordt, noemende Franfchen Mache Poule grasje cn Blanchette: de Engelfchen LambsLettuce of Corn-Jallet, dat is Lams of KoornSalade; de Duitfchers ook Reb-Kresjen, en in on?c Nederlanden wordt zy Wit-Moes, als ook Veldkrop en Kleerooge geheten , zegt DodoN At u s; doch de gewoone benaaming is Vettekous, Vetjlaa of Vettik, gelyk ik gezegd hch. Men noemtjze ook Veld-, Akker- of Koornjlaa, niettcgenftaande zy grootelyks van de Salade verfchilt. De Geftalte is bekend. Zy heeft een eenvoudig of enkeld Zaadhuisje. Ruppius merkt aan, dat het Gewas dikwils in monftreuze gebladerde Hoofdjes ontaardt. N 4 De ii. Deel. VII. Stuk,  ioo Driemannige Kruiden. IV. De tweede onderfcheïdt zig, zo door haare ^Fnf.EI" Zaagswys' getande Bladen als door haare opgeHoofd- blazene Kelken; wordende Kretifche Valeriaan. «tuk. met eene BlaasachTige Vrugt van Tournefort VcfKaria Setvte^' De Groeiplaats is op 't Eiland KanElaazige. dia. Uit den Leidfen Akademie - Tuin heeft Boeuhaave haar zeer fraay in Plaat gebragt. ^ Het Zaad van deeze is Gefternd, of heeft G°k oon' een Kroontje > ge'y^ dat van 'c Schurftkruid. de! 1 In Portugal zou haare natuurlyke Groeiplaats zyn. S. Het Zaad van deeze Soort of eigentlyk het citltiée. Zaadhuisje, is met twaalf Tandjes als geftraald, die haakig omgekromd zyn. Zy groeit in 't zelfde Ryk. ». De vyfde, die in Switzerland groeit, heeft Dnêtandï- het Zaadhuisje alleenlyk drietand ig. Zy komt ge. laater dan de anderen , en heet het Groote Sprinkhaan-Kruid by Rivinus. £ De zesde , in Virginie huisvestende , heeft Radiata. een omwindzel der Bloemen, daar dezelven als ingekast zyn, komende anders met de gewoone Vettekous overeen. Zy bloeit vroeg in 't Jaar. ' - Onder den naam van Veeldeelige, wegens Tumiia. de' bovenfte Blaadjes , was deeze voorgefteld Kiem" ^oor Gouan , die ze by Montpellier gevonden heeft, groeijende naauwlyks drie Duimen hoog. Te regt mogt zy dan allerkleinfte Valeriaan by Lobel heeten, die 'er een Afbeelding van geeft, en aanmerkt, dat dit Kruidje Kroontjes draagt van Lyfverwige of paarfche Bloemen en zeer kleine gefnipperde Blaadjes, groeijende een Hand-  Triandria. üoi Handpalm hoog. De Wortel, zegthy, is wit, IV. zeer klein, met veele Vezeltjes als die van de F^fL' Nardus, en den Reuk van de kleine Valeriaan.HoofdDe ecrstgemelde, wier Bloemen en Wortel hySTUK" by die van deeze vergelykt, groeit, zo hy aan-«;n Oostindie; een Jaarlyks Ge- Gekranfte. W3S» illid, H. Qiff. 490. H. Upf. ly. GRON. Virg. io. R. Lugib. Sis. Cucumis parva repens Virg;niana. Pluk Alm. izj. T. SS. f 5. Cucumis-minima &c. sloane Hifl. I. p, 227. f. 142. f. 1. llryonia Oli^s frucru minor. Plu.vi. Spec. 3. ]c. 66. t. 2. Cucumis Sinenfis & Alurinus. Rumph. Amb. V. (1 Rotala. Syst. Nat. Veg. xiii. Gen. 1289. p. 74, Mant. 17j. Enepaal, Htrt. Mal. ix. p. 1J9. t. %i.  T R I A N D R I A. 205 was, met een kruipende Wortel en een klim- jy.mend Stengetje vaneen Handpalm hoog, rond, Afdeel. glad, met Leedjes. Het verdeelt zig in Veer- ho"^achtige Takjes, welke met fmalle fpitfe Blaad-stuk. jes Kranswyzc bezet zyn, doorgaans vier, en ^«fruit ieder Oxeltje komt een Bloempje, dat een"''*4 Vliezigen Kelk heeft en een Vrugtje van grootte als Mosterdzaad. O r t e g I A. In dit Geflagt is de Kelk vyfbladig, zonder Bloemblaadjes en de Vrugt een eenhokkig Zaadhuisje, bevattende veele Zaaden. Twee Soorten komen 'er thans in voor, de eene in Spanje groeijende, als volgt. (1) Ortegia met een enkelde Steng en byna 1^ gekranfte Bloemen. Hup anica. Spaanlche. Deeze, waar van Clusius een goede Afbeelding gegeven heeft, onder den naam van Bicskruid van Salamanca , was hem op Zandige plaatfen by die Stad, tusfchen de Wyngaarden, voorgekomen. Anderen hebben ze in Kastilie en elders in Spanje gevonden; zo dat het Kruid te regt den bynaam voert. Hy hadt het dus genoemd om de Biesachtige Geftalte, maar zegt, dat (1) Ortegia Floribus fubverticillacis , Caule Cmplici. Syst. Nat Xll. Gen. 51- P- 74. Veg. XIII. p. 7S- I.OEFL. Hin. uz, Rubia Liuifblia aspera. C. B. Pin. 333. RAJ. Hifi. 1033. juncaria Salmanricenüs. CLUS. Hifi. I. p, 174. Hisp. p, jm. II. DEEL. VU. STUK.  2o6 Driemannige Kruide». IV. dat het ruuw en met Leedjes is als het HerAfdeei .moes en zeerTakkig, hebbende gepaarde BlaadHooe'd• jes als die van 't Vlafchkruid en zoetachtig stuk. Zynde van Smaak. Het groeit van een Span J£rr' tot ccn Voet nooS voI3ens Loëfling, die aanmerkt , dat de Bloemen in digte Trosjes groeijen. (i) Ortegia met een gegaffelde Steng en enkelde ■ O xel-Bloemen. Deeze verfchilt dus aanmerkelyk van de voorgaande , en heeft bovendien een overblyvende Wortel, dat aangaande de andere niet zeker is. De Geltalte zweemt veel naar die van 't Walftroo, en voor 't overige moet de befchryving , welke van de voorgaande Soort gegeven was, op deeze toegepast worden (*). loeflingia. Van dit Geflagt, dat tereere van den Kruidkundigen Loefling, door zynen Reistogtnaar Zuid-Amerika vermaard, door den Ridder dus genoemd is , zyn de byzondere Kenmerken , een (2.) Otteghi Flor. fol'tariis, Caule dichoto no. Syst. Nut, Vtg. xii. O; ' J;chotoma, axillis Fol. fubhispidls. All. Nicxens. 17S. t. ■<< f. I. (») Zo rranger.iikt wordt in Mant. alt. p. I7J. HJ-i'-ct prepe Javanium in Saxofis, wordr aldaar oo!< gJzeg.1. Die Groeiplaats is my duifter. Zou zy in 't Savoyfche Gmffchnp Nizza, daar de Heer AIX1QN de Phntcii Mu,&e£hryft, kunnen zyn ?  Triandria. 207 een vyfbladige .Kelk en een vyfbladige Bloem, IV. die zeer klein is ; het Zaadhuisje eenhokkig, driekleppig. Hoofd* In Spanje, op kaale Heuvels, niet verre van5TUE* Madrit, nam Loefling dit Kruidje waar, dat flegts Stengetjes hadt van een half Duim of een Vinger hoog, en van hem Illecebmm Spurium genoemd werdt (1). Hy twyfeldc, naa- _ r. melyk , of het wel daar toe te betrekken wa- H^SJa. re, als door het hebben van drie Meeldraadjes spaanfehe. en door zyne veelzaadigheid daar van verfchillende. Het geleek, in 't uïterlyk aanzien, veel naar 't Duizendgrein, hebbende, aan de leggende ruige kleverige Stengetjes, kleine fpitfe Blaadjes , de bovenften Elswyze drietandig. 't Getal der Meeldraadjes was altoos drie, met rondacbtige dubbelde Meelknopjes. Het hadt een enkelen Draadachtigen Styl met een enkelen Stempel. Het Vrugt of Zaadhuisje was Eyrond. P o L y c n e m ü m. Een driebladige Kelk, met vyf Bloemblaadjes die Kelkachtig zyn, brengende een enkeld Zaad, dat byna naakt is, voort. Dus zyn de byzondere Kenmerken opgegeven r. van dit Geflagt, 't welk maar ééne Soort bevatmumjeZ'. (1), die haare Groeiplaats heeft op de Akkers vandig. (i) Loefling's. Syst, Nat, XII. Gen. j>. p. 74. Vtg. XIII. p. 7J. LOEFL. Itin. p. 113. T. I. f. 2. Act, Stockholm. J7JÏ. XX. Bind. p. 17. Tab. I. (1) ïolycnemum. Sjst, Nat, XII. Gen. jj. p. 74- Z^g- XIII, ii, DtSU vii, stuk.  2o8 Driemannice Kruiden. IV, van Vrankryk, Duitfchland en Italië. Die Afdeel. fcnynt van ray ontleend te zyn, die 'er BraakHoofd- landen byvoegt, doch nooit de Bloemen of stuk. Vrugten gezien hadt. Eenige Geleerden van vip!™*' Itaüe, zegt Lob el, waren van oordeel, dar dit Kruid, een medefoort der Camphorata van Montpellier en den laagen Pynboom gelykende, de tweede Anthyllis ware van Dioscorides, aan welke die Oudvader Bladen en Takjes van de Veldcypres heeft toegefchreeven; doch, alzo het een zo Herken Reuk niet hadt, nam^hy liever de ha mofchata of Basterd-Veldcypres daar voor. Gouan, hetzelve by Montpellier aan de Wegen waarneemende, tekent aan, dat het overblyft en Linnjeus geeft het op als een Jaarlyks Kruid, betrekkende hier toe, het Jaarlykfe leggend Ganzenvoet, met korte Haairige Blaadjes, van Tournefort. Dit Iaatfte fchynt met de befchryving en Afbeelding niet overeen te komen,- hoewelGouAN die aanhaaling ook gebruikt. Volgens Gerard groeit het ook in Provence op de Akkers en nevens de Haagen, ja volgens Garidell zelfs op de Straaten in een gedeelte der Stad Aix. Het wordt door anderen, als omftreeks Parys voorkomende, aangetekend, en Dalibard noemt XIII. p. 75. sauv. Monsp. 4J. gouan Monsp. 24. Clieno» podium Fol. fubulatis prisraaticis Sec. Guett. Stamp. 14. Chenopedium annuuin &c. Touunf. Infl. 506. Campho.-jti vakinis fpinoili. Hall. Helv. 183, AnthjUis alteia Itaiorum. LOB. ïèon, 404. Kruiib* 4?°-  TRIANDJB.2A. .noemt het Salfola met een kruipende Steng, de IV". Bladen en Stoppeltjes ongefteeld Elsvormig A?EEErKraakbeenig hebbende. In Duitfchland is het Hoofd. ■door de hedendaagfche Kruidkundigen niet gc-STUK* vonden. Mmg^ De Heer H a ller tekent het aan onder de""*' Switferfche Planten , en zegt dat het naar de Kali eenigermaatc gelykt, hebbende een regtopftaande Steng, ('t welk grootelyks met de anderen verfchilt,• doch de Groeiplaats kan hier van de oirzaak zyn), „ De Bladen , aan de Takjes breed, loopen puntig uit, en bevatten „ ieder een paar witachtige gebaarde Schubbe,, tjes, binnen welken een glanzig Blommetje, „ van Kaffige Kleur, in vieren ongelyk gefnee„ den. Het Zaad, zegt zyn Ed., is rimpelig, „ met een taay fluweelachtig omwindzeL" Wegens dit Iaatfte zou het, in 't Hoogduitfch , den naam van Knorpelkraut kunnen bekomen hebben. Loeel getuigt, dat het aan 't oppcrfte der Takjes Wollige of Mosachtige bleekgeele Bloempjes voortbrengt, die zeer droog zyn van Smaak. De Bolplanten en de zodanigen in 't algemeen, die Lelieachtige Bloemen hebben; als ook de Gehalmde of Grasplanten, en die daar toe behooren, overftappendc, kome ik tot het Geflagt van M o n t I A. Een tweebladige Kelk, bevattende eene eenO b!a- II. !>«!,, VII. STUX,  2io Driemannige Kruiden. IV. bladige onregelmaatige Bloem, en een eenhokAfdeel. jjig driekleppig Zaadhuisje, waar in drie ZaaHoofd. den ,• zyn de byzondere Kenmerken van dit ituk. Geflagt. t. Het bevat maar ééne Soort (1) , 'die in de FmZT Noordelyke en middeldeelen van Europa aan Eronmiri- Bronnen en Boeken groeit, volgens den Ridder, nende. ^ yondtze dus , in de Laplandfche Woeftynen, op Mosachtige plaatfen, en in dat gedeelte van Sweeden, 't welk men Wefterbothnie noemt, zegt zyn Ed., is niets zo gemeen als dit Kruidje , 't welk van de Sweeden S. Montii ört geheten wordt (*). Het groeit in menigte, op plaatfen die 's Winters onder Water geftaan hebben, omftreeks Verfailles en te Fontainebleau, zo Vaillant aantekent, wiens befchryving, door Fabregou overgenomen, dus luidt. „ De Bloem ontluikt voor de middag-Zon s, en gaat omtrent een Linie open. Zy heeft 3, vyf Bloemblaadjes en ook zo veel Meel- „ draadCO Mcntia. Sjst. Nat. xii. Gen. 101. p. 103. Veg. xih. p. 110. Fl. Lapp. S7. Fl. Saec. i08 , 115. r. Lugib 190. Montia aq. minor. MlCH. Gen. 18. T. 13. f. 2. Cameraria Arveniïs minor. Dili». Giejf. $6, 61. Alü"«e paludofa tricarpos. Pluk. Alm. p, 20. T. 7. f. 5. Alfinoides annua »erna. vaill. Paris. T. 3- 6 *. GORT. Belg. 32, (*; Flor, Suec. p. 39. Ik zou anders gedagt hebben, dat het zvne benaaming van den beroemden Kruidkundigen Jos. Monthis , Hoogleeraar in de Kruidkunde en Nat. Hiftorie te Bononie, hebben moge: volgens Pbil. Bot. }. 238. michelius hadt hec naar denzelven Montia getyteld,  TRIANDRIA. 2TI „ draadjes. De Vrugt is een Zaadhuisje, van IV. „ figuur byna rond, maar met drie verheven Ar°1iIBI" hoeken, 't welk, met een verbaazendeVeer Hoofd. „ kragt, in drie gelyke deelen open fpringt,STÜK„ bevattende ieder een zwart Zaadje, dat aan TTi&nia< „ het middelpunt van de Vrugt gehecht is. „ Deeze Zaadjes worden, door de famentrek„ kinge dier deelen, vry verre weggefmecten. „ Het bloeit in Maart, April en Mey." De vermaarde To urneeort fchynt dit Plantje niet gevonden of niet gekend, tenminfte niet befchreeven te hebben. Mooglyk was . de oirzaak daar van, dat het byna nooir. voorkomt dan met geilooten Bloempjes. Ook is 't getal van de deelen der Vrugtmaaking niet beftendig, hebbende het dikwils een driebladigen Kelk en dan vyf Meeldraadjes, zo Liwn^us aantekent ; maar met een tweebladigen Kelk heeft het 'er maar drie, en kan dus hier behooren. Dilleniüs hadt 'er een nieuw Geflagt van gemaakt, order den naam van Cameraria. R uppius heeft de Bloem, verkeerdelyk, voor vyfbladig aangezien. Michklius geeft een zeer naauwkcurige Afbeelding van dit Kruidje , dat veel naar het Muur gelykt, zeggende dat het in Moerasfige en natte Velden' van Bohème groeit. Een kleinere Verfcheidenheid daar van, zo 't fchynt naauwlyks een Duim hoog, was op 't Gebergte by Piftoja in Toskanen , tusfchen Lucca en Florence, inzonderheid by zekere Herberg aldaar, gevonden. Het O 2, komt II. Dkel. VII, Stuk.  ais Driemannige Kruiden. IV. komt in onze Provinciën, op broekige plaatfen, Afdeel zq in Qverysfl als in VrieslanJ, gelyk ook op Hoofd Zand- en Veengronden, die vogtig zyn, over$i i k. vloedig voof. pr.twy- qc jkker - Porcelein van C Bauhinus, hier t'huis gi-br.igt, door Ra jus in Engeland fomtyds tusfchen 't Konrn gevonden, komt overeen met de Kleine PorJ'elein van Camerarius, by Leipzig in de Akkers gemeen,fchynendehet zélfde Plantje te zyn, dat volgens J. Bauhi» Hüs voorkomt in fommige Beeken , met Blaadjes als van de Porfelein, groeijende een of anderhalve Handpalm hoog. Deeze grootere, zo wel als de kleinere, groeijen volgens den Heer Haller in Switzerland (*). Proserpinaca. Dit Geflagt heeft geen Bloemblaadjes ; de Kelk is in drieën gedeeld en boven het Vrugtbeginzel geplaatst , dat een driehokkig Zaadhuisje wordt. Hier vin is nog maar ééne Soort, in Virginie *•. huisvestende, ontdekt (.), welke in de Vernl°{irp'ahi-handelingen van het Keizerlyke Genootfchap, fiTli „ onMoer. uiige. (*) Poitulaca Arvenfi» C. B. Pin. 288. Alfine paluftris Portubcs aqnaticst ïiinili» Raj. Hifi. iojï. Pet Herb T. 10. f. 12. Alline aquatica furre&ior J B Hifi, lil. p. 786. Portulaca exigua live Andrachnion Arvenfe. CaMF.R. Hort p. Ijl. (]) Proferpinaca Syst Nat. xii oen 102 p 103. Veg. XUI. p. 110. Atl. Upf 17+1 p. 81. Tlixis, AllTCH, Mv. Gtn. 13. e. n. C. I7*t. n, ij.  T R I A V D R I A. 2IJ onder den naam van Trixis, was vonrgefteld IV. door den Heer Mitchee,. De Heer ClAyton Vkdeel» noemt het Water-Valeriaan , die de ondrrfte ■IoofdBladen onefFen gevind heeft, de Blaadjes Li-!TVn: riaal en ürykendejde bovenden Lancetvounig , TtW"** fraay Zaagtandig, overhoeks ; met Bloempjes in de Oxelen , nu eenzaam, nu drie of vier by elkander: de Steng doorgaans leggende en gegaffeld (*> Hier uit is de Gellalte blykbaar. Holosteum, Heelbeen. Een vyfbladige Kelk en vyf Bloemblaadjes zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, 't welk het Zaadhuisje byna Rolrond heeft,met ééne holligheid, aan de tip gaapende. Het bevat vier Soorten, meest uitheemfche, als volgt. (1) Heelbeen met byna Hartvormige Bladen. m^enm Cvrdamm, Het Amerikaanfch Muur met Penningkruids ainvoxBladen, van Hermannus, vondt Si.oANtop mi6' Jamaika, daar het als ook in Suriname groeit. Op vogtige Oevers der Rivier Cobre, en in lommerryke Bosfchen , was het 'er gemeen. Het heeft (*) GRONOV. Flor. Virg p. Ifi. (1) Holofleum Foliis fubcordatis. Syrf. Nat. xii. Gen. 10*. p. 103. Veg. xhi. p. 110. Alfine Fol. lubcordans &c H. Upf. 24. Ho'ofteum Fol otbiculatis oppofitis BROWN Jam. 139. Alline Amer. Nummulariz folio. KEBM. Par, T. p. 13* SLOAN, Jam. !7. Hifi. i, p. 203. O 3 II. Deel. VII. Stuh.  H4 Driemannige Kruiden. IV. heeft de Blaadjes rondachtig en gepaard, draaA™IEIEL gende aan 't end der kruipende Stengetjes losfe Hoofd- Bloemtrosjes ver van elkander. De BloemWaadstuk. jes zvn Wlt} jn t.weegn gedeeld en kleiner dan de Kelk. ii. (2) Heelbeen met ovaale Vlemge Bladen. Holofieum ^m"lm' ^et ^uur mct ovaale Sappige Bladen, dat s..pi)ig. men in Nieuw Jork vindt, maakt deeze Soort uit. H r\um ^ Heelbeen met rondachtige ruige Bladen. Ka's' Deeze heeft haare Groeiplaats aan de Kust van Malabar in Oostindie. ?T; C4) Heelbeen met Kroontjes-Bloemen. Umneua- J Gekroond. De geflalte V3n deeze Iaatfte, die men op de Akkers der Zuidelyke deelen van Europa aantreft, zweemt eenigermaate naar de Lychnis. Loef- (2) Hohfleum Foliis ellipticis carnoiïr. Am. Acad III. p. 21. Alfine Fol ell. fucculcntis. Cold. Noveb. 9. (i) Holu/leum Foliis oibiculatis hufutis. Am, Acad. utf. ROVKN Wff (4). Holofleum Floribus umbellaris. Lof.fl. Itln. 120. Spergula Fol. oppolitis, Pcdunculis umbellaris. Guï.TT. Stamp. 298. DaLib Paris 134 Holoft. Caryopliyllasum arvenfe. Tab. Ic. 233. Lychnis Gnminea hirfuta umbellifera. Moms. Bijl. II. p, 546 S. v. T. 22. f. 46. Caryophyll arvenfis umbell. Folio giabro. C. B. Pi», zir,. Caryoph. arvcnfis. J. b Hij}. iii. p. 61. Alfine pentaftemon, Fol. ferratis, umbellifera. hall. Helv. 387. Holofteum. DlLL. Nov. Gen. 130.  Triandria. 215 Loefling zegt, dat dit Kruidje, in 't vroege iv. Voorjaar, zeer gemeen was omltreeks Madrit, AF"1E,fL* de Hoofdltad van SpaDje, alwaar het Stenge- Hoofdtjes hadt, van een halvcn Vinger tot een SpansyuK' hoog, die niet volkomen overend (tonden. Hy lr'^mat befchryft het omftandig en meent dat het door Toornefort, onder den Naam van Glad Voorj'aars-Muur ,met witte Kroontjes-Bloemen , bedoeld zou zyn. Deeze, immers,'door Vailiakt afgebeeld , hadt drie Meeldraadjes en drie Stylen. Dilleniüs, die 'er, onder den naam van Holojleum , een nieuw Geflagt van gemaakt hadt, vertoont de Bloem en 't Zaadhuisje, met het Zaad. Het verfchilt, zegt hy, door zyne driekantige Zaadjes, van alle Soorten van Muur. Zonderling is't, dat C. Bauhinus dit Kruidje Akker-Anjelür kon noemen. Deez' zegt, dat de Steng fomtyds rood fomtyds groen is, met eenige Takjes opgeregt, anderen hangende of omgeboogen met de Bloemen, die gemeenlyk wit doch fomtyds paarfchachtig waren. De onrype Blommetjes, zegt de Heer Haller , (die dit Kruidje by Bazel vondt,) zyn roodachtig, de rype wit. Hy nam 'er vyf Meeldraadjes in waar, doch fomtyds ontbraken 'er twee of een. In Duitfchland, zegt hy, is het veel gemeener. Het komt overvloedig in de Boomgaarden , aan de Dyken en op de Wallen zelfs te Weenen voort, zo de Heer Jacqujn aanmerkt. De Afbeelding van dit Kruid, door TaberO 4 NjE. ii. deel. vu. Stuk.  ai6 Driemannige Kruiden. IV. hjemontaniis, by J. Bauhinus overgeAfdeel. norner)) is (je beste, en drukt de hoedanigheid Hoofd- der lange- neerhangende Bloemfteeltjes zeer wet stuk. ujc. Het brengt uit den top van de Steng veele .Z5f',"J'>-Bloemen voort, zegt de Heer Haller, die jong zynde een Kroontje maaken, doch ouder wordende zig omkrommende gaan nederhangen. Het fchynt in onze Nederlanden nog niet waargenomen te zyn. Vcelen hebben den naam Holofteum zodanig begreepen, als of dit Kruidje by tegenftelling, wegens zyne Slapheid, dus genoemd zou zyn : betekenende dat Woord iets geheel Beenigs. Plinius zegt dit, doch bekent tevens, dat het Samentrekkende is, doende niet alleen de Wonden fluiten , maar zelfs Stukken Vleefch, als het 'er mede gekookt wordt, famenlymende. Dioscorides hadt zulks toegefchreeven aan zyn Holofteum, een Kruidje van een Handpalm groot, langs de Aarde kruipende, en naar Gras gelykende , doch famentrekkende van Smaak. Dit zal waarfchynlyk het tegenwoordige niet zyn geweest: en de benaaming kon veeleer, van dc gedagte famenlyming of heeling zelfs van gebroken Beenderen, haare afkomst hebben : want anders was zy tocpasfelyk op duizend andere Planten. K o e n i g i A. Een driebladige Kelk; geen Bloemblaadjes: een  T r i a n d r i A. ÜI7 een Eyrond naakt Zaad: zyn de Kenmerken van dit Geflagt.. 111. Het is, in 't jaar 1765, in Ysland ontdektHoofddoor den Heer Koenig, die derwaards getrok-S™K^ ken was, om de Natuurlyke Hiftorie van dat Eiland te befchryven, en waar van het derhalve den naam voert. De eenigfte Soort (O KoJ'ia maakt een Jaarlykfch Kruidje ," dat naar het volgende zeer gelykt. Het heeft de Stengetjes™^' een Vinger hoog, Sappig, met weinige Takjes en ftomp Eyronde Blaadjes, zo lang als de Leedjes zyn, aan 't end vier in getal. De Blaadjes zyn in Klokswyze Scheedachtige Stoppeltjes vervat. De Bloempjes, door Vliezige Blikjes onderfcheiden , komen Troswyze aan 't end voort. Het heeft fomtyds twee, fomtyds drie Stempels. De Groeiplaats is op Kleijige plaatfen, die fomtyds onder Water ftaan, zo wel op 't Gebergte als aan den Zeekant. Polycarpon. Veelgrein. Een vyfbladige Kelk en vyf Bloemblaadjes , die Eyrond en zeer klein zyn: een Zaadhuisje dat driekleppig is met eene Holligheid. Zodanig zyn de Kenmerken opgegeven van dit Kruidje, aan de Wegen en op ongebouwde Velden van Provence en Italië gemeen. Het heeft wegens de menigvuldige Zaadhuisjes , die (1) Koenigi'a. Syst. Nat. XII. Gen. ia+ï. p. lo-f. Pf£» XIII. p. "o- O 5 II. Deei,. VII. Stuk.  218 Driemannice Kruiden. IV. het draagt, zynen naam en komt daar in ovcrAfdeel. cen met (jat Onkruid, 't welk men gemeenlyk Hoofd- Duizendgrem noemt. De eenigfte Soort daar stuk. van wordt Zelfs Duizendgrein met Bladen p,hhrpmvan Mmr genoemd door Tournefort, die tetrapbyi. rfe Bloemblaadjes, wegens de kleinte, moogVi«Madig.lyk niet gezien of niet in aanmerking genomen zal hebben. Hetzelve groeit overvloedig in de Hoven en op de Straaten van Aix, volgens Garidell. Dat van Lob e l, Gryze ZeeAnthyllis van Languedok met Bladen van Muur genaamd , groeit aldaar aan den Zeekant. De Vierbladigheid, die deeze onderfcheidt, is nogthans veel blykbaarer in de Afbeeldingen van Barrelier en J. Bauhinus, welke Iaatfte het Paronychia met Muurbladen noemt, en zegt dat de Blaadjes gekranst of Kranswyze om de Stengetjes voorkomen , fomtyds vier doch ook minder in getal, leggende dit Kruidje veelal met zyne Takjes op den Grond, gelyk hetDuizendgrein, en brengende veele kleine Zaadjes voort. De Smaak is bitterachtig en Zoutig ,met eenigeKruiderigheid,volgens Lobel. Mol- (i) Polycarpon. Syst. Nat. XII. Gen. 105. p. 104. feg. XIII. p- 11*. Mollugo tetrapbylla Fol. quaternis obovatis, Paniculis dichotomis. H. Cliff. 28. Sp. Plant. i. p. 89. Anthyllis marina Allïnefolia. C. B. Pin. 282. Anthyllis Alfinefolia Polygonoides major. BARR. Rar. 103. Tab. 534. Anthyllis matina incana Alfinefolia Narbonenlium. Lob. Icon. 468. Kruidb. 552, Herniaria Alfines folio. tournf. Infi. $07. Paronychia Allïnefolia incana. J. B. Hifi. III. p. 3s.  ÏRIANDUIA. aij M o l L u o o. Zagtblad. . IV- Afdeel. Deeze benaaming , wegens de zagtheid derHo^'D_ Bladen , in vergelyking met fommige anderen stuk. van eenerley Geftalte, aan eenige Kruiden, die THgynia. reeds overlang tot het Walftroo betrokken zyn, gegeven , is toegepast op eenige Uithecmfche Planten, thans dit Geflagt uitmaakende, waar van de Kenmerken zyn: een vyfbladige Kelk, zonder Bloemblaadjes en een driehokkig, driekleppig Zaadhuisje, 't Kleine verfchil met het voorgaande is daar uit blykbaar. Vier Soorten, drie uit Oostindie afkomftig, zyn daar in opgetekend, als volgt. (i) Zagtblad met gepaarde Lancetvormige Blo- M£ den, de Takken overhoeks; de Bloem/teel-Oppofitifotjes zydelings, digt, eenbloemig. paatbiadig. Deeze, op Ceylon groeijende en aldaar Jeonpala genaamd, is een Jaarlyks Kruid, met lange verfpreide gladde Takjes overhoeks en gefteelde Bladen , als gezegd is. Aan de Steng komen veele gcftraalde Bloempjes voort in het Bengaalfche Muur van Pltjkenet en het _ draagt zeer klein Zaad. Het Loof wordt als Slaa op Ceylon gegeten, zo Her ma knus getuigt. (2) fl) Mollago Foliis oppofiiis Lanceolaris, Ramis alternis Stc. Syst. Nat. xii. Gen. 106. p. io+. Weg. xiii. p. mi. Flor. Zeyl. J2. Alfine Spergula: facie Benghalenfis foliisangustis. Pluk. Piyt. 21. T. 75. f. 6. burm, Ft. Ind. p. 31. ii. DïEL. vii. STUK.  22o Driemannige Krdiden. IV. (2) Zagtblad met byna viervoudige LancetvorAfdeel, m^g ftiad.,n gepluimde knikkende Bloemen Hoofd- en een opgeregie hoekige Steng. STOK. 11. Deeze Ooj-tindifcfie heeft de Blaadjes Kransfi^ial1" wyze, mrest by vieren, geplaatst, om gladde Getokt, regte Stengen , die Veerachtig uicgeftrekt zyn ■ en de Bloempluim is uit losfe Trosjes famengefteld Het vyfblad ge regtopftaande Muur van Ceylon, afgeb< eld door den Heer Burmannus , wordt hier t'huis gebragt. Ut (3) Zagtblad met vyfvoudige ftomp Eyronde Pentapbyl- Bladen , die 'even groot zyn, de Bloemen Vyfbladig. gepluimd. Tot deeze Soort wordt het Ceylonfch Vierbladig leggend Takkig Muur van gedagten Hoogleeraar, dat aan den Wortel veelbladig is, betrokken. Uit de Afbeelding fchynt het de Kransblaadjes niet volmaakt egaal, doch minder ongelyk te hebben dan de voorgaande Soort. Evenwel komt het my zeldzaam voor, dat deeze beiden niet te famengevoegd zyn. (4) fi) Mollugo Fol. fubquaternis Lanceolatis, Floribus panieulatis nurantibus , Caule ereclo angulaio. Alfine nultiflora floribunda glabra Benghalenfis. Pluk. Pbyi. n. T. 156. f. r. Alfine erefta penraphylla Fl. albo BURM. Ztyl. »3. T. 7. Burm. Ft. Ind. p. si. T. s. f. 5. f37 Mollugo Fol. quinis obovatis stqualibus Floribus pani. culatis, Fl. Zeyl 51. Alline Ramofa procunibens guadrifolia 8cc. BURM. Ztyl. 13. T. S. f. I. BUBM. Fl, Ind. p, 31,  TrïANDRÏA. 621 (4) Zagtblad met gekranfte Wigvormige fpitfe ^ 'Bladen , de Steng leggende en byna ver'- F111^1" deeld , mei eenbloemige BloemJteeltjes. Hoofdstuk» Deeze Virginifche, ook en Jaar'ykfch Ge- iv. Was, heeft de Bloemen aan d" Knoo,.en op ytnituLkorre Steeltjes om de Steng zittende, 'mpt de Kelkjes fraay gcitippeld. Ce Bladen zyn, ten getale van vyf, zes of zeven, Kranswyze geplaatst, De Mollugo Spergula, thans uitgemonfterd, komt naast aan deeze Soort (*). MlNUARTIA. Een vyfbladige Kelk zonder Bloemblaadjes: het Zaadhuisje eenhollig driekleppig, bevattende eenige Zaadjes. Dus komen de Kenmerken voor van een byzonder klein flag van Mosachtige Plantjes, welken de Kruidkenner Loeflinö op de Heuvelen by Madrit waarnam, en van welken hy drie Soorten opgegéven heeft, naamelyk. (1) Minuartia «zeï Gaffelswys getrapte Bloemen. u . Dit dichotomo.. Gegaffelde (4) Mollugo Fol. verticillatis Cuneiformibus acutis, Caule fubdivifo decumbente , Pedunculis unifbris. H. Upf 24,. Mollugo Foliis fspius feptenis Lanceolatis. gron. Virg, 14, Alfine Spergula Mariana latiore folio &c Pluk Mant. 9. T. 332. f. j, Alfine procumbens Gallii facie. Ehret, FltJ, t. 6. f. 3. (*) BURM. Fl- Ind. p. 31. t. 5. f. 4. Vide Mant. 328, (1) Mnuania Floribus confertim dichotomis Sjst. Nat XII- Gen. 107. p. 104. Vtg. XI»; p. ut. Aft, Stock.'), j7j8. t. U f. 4. Loefl. hin, isi, T. I. f. S. II, Dsii, vu. Stuk,  222 Driemannige Kruiden: IV- Dit was een taay , hard en ftyf Plantje , afjjjKL' naauwlyks ooit meer dan een Duim hoog, met Hoofd- Borltelige Blaadjes', de Bloemen tot een vierstuk. kant Hoofdje, dat digt gegaffeld en getopt is, tó^,r"™y*famengehoopt hebbende , ongefteeld, met Bor- ftelige Blikjes, langer dan de Bloem. Van vyf tot agt Zaadjes, die rondachtig en Niervormig ' zyn, brengt ieder Bloempje voort. De Kleur van 't Gewas is bruinachtig, die van de Bloem uit den groenen. ii. (2) Minuartia met endelingfe Bloemen overclTPZ,;a hoeks> lanSer dan de Blikjes. Brit. veidfche. (g) Minuartia met endelingfe Bloemen over* hoeks, korter dan de Blikjes. Betgfche. , . . , . , Het onderfcheid is te klein van deeze onnoozele Gewasjes, om my daar mede op te houden. De bynaamen wyzen de Groeiplaatfen duidelyk aan. -Dikwils komen 'er vyf Meeldraadjes in voor, zegt de Ridder, 't welk ze naar 't Geflagt van Muur doet gelyken en die Soort, welke Alfvne mucronata heet, heeft 'er veel overeenkomst mede. q u e r i &. Dit verfchilt in Kenmerken van het voor- gaan- (2) Minuartia Flor. tcrmin. alternis , BraéteJ longioribus. loeil Itin. 121. (3) Minuartia Flor. termin. alt. Bra&ea bievioribus. Loefl. Itin. 122. T. 1. f. 4.  T R I A N D R I A. 223 gaande alleen , doordien ieder Bloempje een IV. enkeld Zaadje voortbrengt. Loefling heeft Afdol. ook in Spanje de eerfte Soort waargenomen, Hoof'dwelke genoemd wordt stuf, (1) Queria met getrapte Bloemen. x. Queria » Een Plantje, zegt hy, dikwils nog k!d-g2Sj£ „ ner van Gewas dan 't voorgaande, ennaauw„ lyks grooter dan eens Menfchen Nagel. De gedaante , het maakzel en de Ityfheid zyn eveneens , maar het is veel broofcher en „ het Eloemhoofdje zo fcherp vierhoekig niet. „ Hetzelve breekt zeer ligt van de Steng af, 't welk met het voorgaande nooit gebeurt. „ Het heeft Borflelige Blikjes opwaards uitge„ breid , de tip agterwaards haakig , die aan „ de Kleederen hangen blyven. Het draagt „ een enkeld, famengedrukt, rondachtig Zaad. 5, De Kleur van 't Plantje is byna witachtig." (2) Queria met eenzaame Bloemen, de Steng n gegaffeld. In Kanada en Virginie groeit deeze Soort, ten minde indien hier het Kruidje behoort, naar de Knawel of't Varkengras gelykende, 't wel- (1) Queria Floribus confertis. Syst. Nat. xii. Gen. 108. p. ioj. Veg. xiii. p. 112, Queria Hispanica Bradlcis patulis hamatis. Loefl. Itin. 48. (z) Queria Flor. folirariis Caule dichotomo. Mollugo Fol, oppofitisStipulis quaterr.is, Caule dichotomo. GRON. Virgis. 11. Deel. vii, stuk.  224 Driemannige Kruiden. IV. 't welke, volgens Clayton, roodachtigeStenAfdeel. gecjes heeft , een weinig Haairig, met zeer Hoofd- kleine, ruige, rondachtige Blaadjes, twee testuk. genover elkander. Het Zaad , dat zeer klein Driewy- is ],om(. Dinnen kleine Huisjes, die in demik- Vlg*. ken der Takjes geplaatst zyn, voort. L e c h e a. Dit Geflagt heeft den Kelk driebladig en drie fmalle Bloemblaadjes: het Zaadhuisje is driehokkig, driekleppig, met drie binnen-Klepjes, bevattende ieder hokje een enkel Zaadje. De twee Soorten van hetzelve zyn in NoordAmerika gevonden, naamelyk (i) Lechea met Liniaal-Lancetswyze Bladen Lttkea en gepluimde Bloemen. minor, Kiemere. -rjeeze ^ jn zeer drooge Pynboom-Bosfchen van Kanada voortkomende , geeft veele overendftaande Stengen tot den Wortel uit, die rond zyn , met verfpreide effenrandige fpitfe Bladen, van boven glad, van onderen ruigachtig en zeer kort gedeeld. Een menigte Bloemen komen Troswyze , aan 't end der Takken , op Steeltjes voort. By Ray voert het Gewas, wegens de gedaante, den naam van Bezemkruid. O) (i) Lechea Fo', lineari lanceolatis , Floribus paniculatis. Syst. Nat. XII. Gen. 109. p. ioj, Veg, XIII. p. 112. Am, Acai. III. p. 10. t. i. f 4. Capraria Fol. integenimis. Gron. Virg. 7c. Scoparia Fol. tenuisfimis Sec, Raj. Suppl. 132.  T R I A N D R I A, 4*£ (a) Lechea wzêf Eyrond-Lancetvormige Bla- JV.' Itelde Bloemen betrokken hebben. Het ontbreekt haar aan geen gemeenen Kelk, die gefchubd is. Daar in zyn Blommetjes vervat, ieder een eigen Pypachtig Kelkje hebbende , dat het Vrugtbeginzel inhoudt en het Blommetje, welks bovenfte Lip in tweeën, de onderfte in drieën is gedeeld. Ook is de Stoel of bodem van den gemeenen Kelk Kaffig. Het eenigfte verfchil, dat dezelven van deSyngenefia of Samenteeligen onderfcheidt, maaken de Meeldraadjes uit , die van elkander afgefchei» den zyn. Dewyl ik de Cephalanthus , die onder de 'Heefters hier voorgaat , Kogelboom getyteld heb, geef ik aan dit Geflagt, om de zelfde redeinden naam van Kogelkrüid. Zeven Soorten, meest in ons Wereldsdeelhuisvestende, komen 'er van voor, als volgt. i. (i) Kogelkrüid met de Steng Heeflerachtig, Globulari* Alypum. Doetan- ^ Glohularia Caule Fruticofo , Fol. Lanceolatis &c. Syst. Nat. XII. Gen. 112. p. 111. Veg. XIII. p. u9. R. Lugib. 190. Globularia Fmt. &c, Garid. Aquis. 210. Alypum Monsp. live Frut. terri'oilis. J. B. Hifi. I. p. 598- Nlss. Aft. Par. 17ra. Thymelaa foliis acutis Capitulo SucciGe. C. B. Pin. +43. Gouan. Monsp, fio. GER. Prtv, Z9S. CLUS. Hisp, 179» U. iSc.  Tetranbsia. 227 de Bladen Lancetvormig , drietandig en TV. onverdeeld. Afdeel» iv. Dit Gewas, welks voornaame Groeiplaats in^.°°™" Languedok is, hoewel het ook voorkomt in 't Mmfr Ryk van Valence en in Italië, bemint de Rot-niafen en Steenachtige plaatfen. Een Gebergte by Montpellier, Mens Cetigenaamd, voedt hetzelve overvloedig. Het is ook gemeen in Provence, omftreeks Aix, op dorre Heuvelen. Het maakt een Boompje uit, omtrent een Elle hoog , welks Bladen naar die der Myrten gelyken, doch dc bovenften drietandig zyn. Op de toppen der Takjes komen enkelde Bloemhoofdjes, zelden twee by elkander, voort, van éen dergelyk maakzel als gemeld is en zeer fchoon Violet van Kleur, omtrent een Duim in middellyn. Zy beftaan uit zogenaamde Spatelblómmetjes , wier bodem vier witte Meeldraadjes uitgeeft met zwarte Knopjes, en ftaan ieder op zyn Vrugtbeginzel, ineen Kelkje met punten vervat. Ieder Blommetje is in drie Slipjes verdeeld, en zy zitten by elkander op den Stoel van een gemeenen Kelk, die fameDgefteld is uit gefchubde Blaadjes. Onder den naam van Verfchrikkelyke Heefter is dit Gewas voorgefleld en afgebeeld; om dat 'er een zeer gevaarlyke en geweldige Purgeerende hoedanigheid aan toegefchreeven werdt. Men geeft 'er, ondertusfchen, ook den naam van Alypum aan, betekenende een heilzaam en P 3 er> U. Dm» vn. Stuk.  SJ8 ViERMANNIGE KrOIDEIT; IV. onfchadelyk Geneesmiddel. Hoe tegenftrydig Afdeel, dit mag voorkomen; is het doch zeker, dat byHoofd na alle Purgeermiddelen, naar de verfchillende stok. omftandigheden en hoeveelheid, waar in men J**"** ze gebruikt , of fchadelyk en gevaarlyk , of heilzaam en veilig zyn. Het is, met algemeene toeftemming, onder dezelven te tellen. Men gebruikt 'er de Bladen , Bloemen en het Zaad van , zegt Garidell, wien de vermaarde T o urnefort, de Praktyk oefenende te St. Chamas in Provence, verzekerd hadt, dat hy de Boeren aldaar het Aftrekzei van een half Loot in Water als een Purgeermiddel hadt zien inneemen, zonder kwaad gevolg. Clusius hadt gehoord, dat de Kwakzalvers, in Andalufie, het Afkookzel daar van gebruikten tot geneezing vanVeneriaale Kwaaien, en voorgaven dat dit nooit mifte. Hy noemt hetzelve Hippoglosfum van Valence , wordende aldaar gemeenlyk Segullada geheten. Om kort te gaan, het Gewas komt in dit opzigt met de benaaming van Thymelcea, welke 'er C. Bauhinus aan geeft, overeen. Ik (2) Kogelkrüid met een HeefterachtigeSteng, mms**' de Wortelbladen ftomP Wigvormig , de rica. Stenebladen Lancetvormig. Scyïbladig. _ 0 Het Schurftkruid van Bisnagar in Oostindie of (1) Gkbularia Caule Fruticofo &c. Scabiofa Bisnagarict f. Globularia frutescens &c. Pluk. Alm, 33$. T. si. S* Moris. Hift' UI. p. Si.  Tetrandria. 22£> of Heefterachtig Klootkruid, met ftyve Bladen, 3V. die aan den Wortel ronder en Hartvormig zyn, Afbeel» maakt deeze Soort uit. Hoofde stuk. (3) Kogelkrüid met een Kruidige Steng, de m Wortelbladen drietandig, de Stengbladen Glol"'la"A t '1113 vuigaris, Lancetvormig hebbende. Gemeen. De blaauwe Madelief met een gebladerde Steng , die Aphyllanthes van Anguillara genoemd wordt , in hooge drooge Landftreeken van Europa groeijende , voert hier den naam van Gemeen Kogelkrüid. By Camerariüs is zy afgebeeld. Men vindtze niet alleen in Italië en Provence, maar ook in Switzerland, ja zelfs in Sweeden, op de Gothlandfche KalkRotfcn. In Duitfchland is zy niet ongemeen en komt ook in Overysfel voor. Zy maakt op den Grond een Roosje van lievige, Eyronde, gladde Bladen, die lang gefteeld zyn, waar uit Stengetjes voortkomen van een Voet lang, niet Takkig noch zig verdeelende , maar met meer of minder Blaadjes bezet en aan 't end een Bloemhoofdje hebbende, dat hoogblaauw is. Het beftaat uit Blommetjes, die Pypachtig maar d%) Ghbularla Caule Herbaceo , Fol. radieal, tridentarii &c. Fl. Suec. Hort. Cliff. R. Lngdh. HALL. Htlv. 667. Aphyllanthes Anguillara:. CAM. Hart. p. 18. T. 7. Bellis ccerulea Caule foliofo. C. B. Pin. zsz. /8. Bellis coerulea Apula. y. Bellis ccerulea Monfpeliaca. TabeBN, Hifi. II, $.709. P3 II. Ï>SHL. VII. stuk,  430 VlERMANNIGE KRUIDEM. IV. maar diep ingefneeden zyn, in een ruig Kelkje 5fcFDEEi. vervat} jat op een Schubbetje rust, waar van Hoofd- veelen te famengevoegd den gemeenen Kelk «tuk. uitmaaken. Het Zaad, dat langwerpig is en glad , zit eerst in het Blommetje , vervolgens in het Kelkje, dat met de anderen rust op den ruigen Stoel. 1V> (4) Kogelkrüid met de Wortelbladen kartelig GiobuUria gedoomd, de Stengbladen gefpitst en ef- Spinofa. ° Gedoomd. jenrandig. Dit is de Gedoomde blaauwe Madelief van C. Bauhinüs , op de Bergen van Granada groeijende, welke, volgens hem, naar de voorgaande, buitendien, zeer gelykt. v. (5) Kogelkrüid met de Steng byna naakt, de Ccrüfoiict. Bladen Wigvormig met drie Punten t waar Hartbiadig. ^ middelfte kleinst. Wederom een andere Verfcheidenheid van de gezegde blaauwe Madelieven, die door de gemelde figuur der Bladen inzonderheid verfchilt, (4) GlobuUria FoL radicalibus crenato aculeatis Sec. GlobuUria fpinofa. Tournf. lnft. aj6. Bellis ccerulea fpinofa. C. B. Pin. 262. Bellis fpinofa Flore globolö. C. B. Pr oir, 121, (s) GlobuUria Caule fubnudo , Fol. Cuneiformibus 8cc. Glob. Fol. Radic. Cuneiformibus Sec. H. Cliff. 4jr. r. Lugib. I90. Scabiofa Bellidis folio humilis &c. Moris. Hifi. lil, f. sa. S. VI. T. 15. f- uit. Bell. ccerulea montana Frutescens. C. B. Pin. 262, 0, Giobujaiia Alpina minima. Origani folio. Tourkï. Infi. 46;.  T e t r a k d r I a. r23l Ifchilt, zynde eenigennaate Heefterachtig. De- IV.. zelve groeit in Ooftenryk, Switzerland en op A™EI» de Pyreneefche Bergen. Hoofd4 stuk. (<5) Kogelkrüid met een naakte Steng, deBla- vi. den Lancetvormig effenrandig. wS!? Blootfteng, Deeze byzonderheid onderfcheidt een Pyreneefch en Ooftenryks Kogelkrüid , dat echter wel de Bloemfteng geheel naakt, doch de Vrugtdraagende Steng met een of twee Blaadjes heeft, volgens de aanmerking van Doktor Gerard. Hier uit zou dan fchynen, als of deeze Soort tot de Eenhuizige Planten behooren mogt. (7) Kogelkrüid met de Steng byna naakt; on- yir. gefteelde Bloemhoofdjes overhoeks, de Bla- ooftedch.' den Lancetvormig Eyrond onverdeeld. Het Levantfche Kogelkrüid, met de Bloemen langs de Steng vcrfpreid, van Tournefort, maakt deeze Soort uit , groeijende in Klein Afie. Dit is een overblyvendGewas, met een Kruidige enkelde Steng, hebbende zeer kleine Lancetvormige Blaadjes, ver van elkander, en, aan 't bovenfte van de Steng, van zeven tot tien (s) Glaiularia Caule nudo Sec. Glob. PyrenaicaFol, oblon. go Caule nudo. TOURNF. Inft. 467. moris. Hifl. utf. f. 4. ' Sellis ccetulea Caule nudo, C. B. Pin. 262. Raj. Hijl. 3 81. GER. Prov. 295. (7) Glebofari* Caule fubnudo &c. Globularia OrientalU Sloiibus per Caulem Iparfis. Tournï. Cor. is. P 4 H, DEEL, VU. STUK.  Ji3* VlERMANNIGE KrUIDEN. IV. tien ongedeelde Eloemhoofdjes, overhoeks geAfdeel. piaatst. stuk!" D i p s a c u s. Kaardenkruid. vip™*' De gemeene Kelk is veelbladig; de eigen Kelk boven het Vrugtbeginzel; de Stoel Kaffig in dit Geflagt, 't welk drie Soorten bevat, allen in Europa huisvestende, waar van de eerlie den naam aan 't zelve geeft; naamelyk. t. (i) Kaardenkruid met ongeheelde Zaaesms' Dipfacus OJ o J FuiLam. getande Bladen. Vollers Kaarden. Qm fat hct Water van den Regen ftaan blyft in de Schuitswyze holligheid der onderfte Bladen van dit Gewas, om de Steng, heeft hetzelve den Griekfchen naam Dipfacus, als een Dorftig Kruid zynde , bekomen. De Nederduitfche , Kaarden of Vollers Kaarden, is afkomftig van het gebruik dat men, in het Laken bereiden, van deszelfs ruuwe Koppen maakt; zo wel als die van Kannewasfers, waar toe dezelven mede niet onbekwaam zyn. DeFranfchen noemen het ook Chardon a Bonnetier of'aFoulon: de (i) Iiipfacus Foliis fesGlibus ferratis. Syst. Nnt, XII. Gen. 114. p. Ui. Veg. XIII. p. 120. Dipf. Fol connato-perrolialis. H. Upf. as. Glob. Ariftis Fruftus re&is. SAUV. Monsp, Jj<5 gouan. Hort 60. Gf.r. Prov. 221. Dipf. Cap. Flor. eonicis. H Cliff GRON. Virg. R.. Lugdb. &c. &c. Dipf. fylveftris. C. B. Pin 585. Dod Pempt. 7}s. Labrum Venetis. Lob. Icon. 18 g. Dipfacus fativus. C. S. Pin, j,Jt rjipi; Anftis Fruftus hamatis. SAuV, Mensp.  Te trandria. 233 de Engeirchen Teafel of Tas/el, de Duitfchers IV. Kartendistel. A™*EL' Dit Kruid, wild groeijende, gelyk het over-Hoofovloedig voorkomt door geheel Europa, zelfs inSTUK' onze Nederlanden, doch niet in de NoordelykeB;a^<"!''*r" deelen, en ook in Virginie; maakt een Steng van drie of vier Voeten hoog, die taamejyk dik is en ruuw door korte Doorntjes. De laage Bladen , die zig Scheedswyze om de Steng voegen, zyn Zaagswyze getand; de bovenlfen langwerpig en effenrandig. De Steng verdeelt zig en is aan 't end gekroond met de gezegde Bloemhoofdjes, die een ongemeen grooten Stoel hebben, Rolrond, aan 't end ftomp, met ontelbaare Bloempjes bezet, die op ryën liaan, blaauw van Kleur. Deeze zyn afgezonderd door Schubben, welke in fcherpe Punten uitloopen, die in de tamme of Zaay - Kaarden , gelyk dezelven tot gebruik geteeld worden, Haakswyze omgekromd, en dus tot Vollers Kaarden dienftigzyn. Deeze Iaatfte heeft de Bladen om de Steng famengegroeid, en maakt dezelven hier door bekwaamer, om het invallende Water te vergaaren en lang te behouden, dan de Wilde; die voor 't overige daar van weinig verfchilt. Zy groeit wel tot zeven of agt Voeten hoog. Dit Water is van de Ouden tot wegneeming der Vlakken van het Aangezigt, en door Boerhaave zelfs tegen ligte Oogkwaaien , aangepreczen. Sommigen zeggen, dat het dient tot wegneeming der Wratten. Het Loof is een P j Smaa- ii. Deel. vu, stuk.  834 VlERMANNICE KRUrnEN. IV. Smaakelyk en gezond Moeskruid. Men vindt Afdeil. ^e j3iacjen en net Zaad, als in een Tegengift voor Hoofd- den Dolle Honds Beet gemengd zynde, voorge*tuk. fte]d t-*jm Men merkt ook aan , dat de Diftelvinken naar het Zaad zeer gretig zyn. DijLut Kaardenkruid met famengegroeide uitge* ZittfiniatuS, hoekte Bladen. Gefnip- P«d« Dit is ornftreeks Weenen zo gemeen niet als het voorgaande, zegt de Heer Jacquin. In de Elfaz zag de Heer Haller het overvloedig aan de Wegen groeijen. Het komt ook op verfcheide plaatfen in Siberië voor. Lin«axus hadt het bevoorens met het gemeene Kaardenkruid, als eene zelfde Soort, famcngevoegd, doch naderhand, misfchien op deszelfs aanmeiking, daar van afgezonderd. De Bloempjes, naamelyk, zyn altoos wit, de Doorntjes der Schubben uitwaards omgekromd , 't welk anders in de Wilde geen plaats heeft, en het Gewas grooter (f). Gouan geeft 'er eens Menfchen hoogte aan , en zegt dat de zyde' lingfe Slippen der Bladen Homp getand, de endelingfe gefpitst zyn (4). Scopoli vondt de Bla- (*) Euporifton Hannemanni adverfus Morfura Canis rabidi. AR. Haf». Vol. II. p. 274. N. 110. (2) Dipfacus Fol. connatis finuatis. Dipfacus Folio laciniato. C. B. Pin 38J. MORIS. Hifi, iii. p. ijs. S. 7. t. 36, ï. 4. (X) Opusc, Bet. p. 3iir. (I) Hert, Monsp. p. «i.  T E T R A H D R I A. *35 Bladen tot de Middelrib toe verdeeld, doch IV. niettemin Scheedachtig om de Steng gevoegd,Af°*el» ruuw en overal gewapend met kromme Door-HooFDnen. Dit doet deeze Soort zig DisteIachtigersTUK. dan de voorgaande verwonen. De Hoofdjes ,BJ-/f*<'fï* vervolgt hy , zyn rondachtig ; de Bloempjes door een enkeld Kaf je afgezonderd, wit, met witte Meeldraadjes en roodachtige Meelknopje» (*). Het groeit zo hoog als 't voorgaande. (3) Kaardenkruid met gefteelde Bladen , die 111. byhangzels hebben. puefiu.^ Haairigv Deeze Soort wordt Wilde Kaarden met kleiner Hoofdjes of Kleinere Merders-Stafva.n Bauhinus getyteld en in de derde Rang geplaatst door DoDONiEus. In Engeland en Vrankryk wordt haare Groeiplaats gefield , doch het is zeker, dat zy ook in Switzerland en Duitfchland , ja overvloedig in de Bosfchen aan den Donau , by Weenen, groeit. Volgens fommïgen zou zy nog hooger dan de voorgaanden, ja tot vier en vyf Ellen hoogte, opfchieten. In ons Land komt zy buiten Naarden en Utrecht, en elders alom by de gemeene Wilde Kaar- (*) Flor. Carn. p. 553. (3) Dipfacus Foliis petiolaris appendiculatis. Ii. Upf. ij, R. Lugib. 188. Dalir. Paris, 44, »ipf. Capiculis hemisphxïicis nudis. hall. Helv, 672. Dipfacus fykeftris Capitulo minore. Virga Pailoris minar. C. Ii. Pin. 38c. Dipfacus isrtius, Dod. P-empt, 73$, Virga Pafloris. Los. Ie, ii. p, i%, ii. DEBL. vii, stuk)  J3Ó VlERMANNIGE KRUIDEN. IV* Kaarden voor. De Steng is broofch; en zou Af1dveel anders kunnen dienen tot een Wandelftok of Hoofd- Herders-Staf. De Bladen van Eyrond Lancets•tuk. Wyze figuur , zyn zagt als Fluweel doch aan v<&TWy~ de Middelrib gedoomd: de Hoofdjes zyn Haairig en hebben maar de grootte van een Noot. Op deeze is de naam van Labrum Veneris, of het Wafchvat van Venus , om dat het Water der Gemeene Kaarden van de Vrouwtjes tot Blanketzel plagt gebruikt te worden, daar aan gegeven , niet toepasfelyk. Lobel heeft ze ook door die benaamingen ondcrfcheiden (*). By den Steel heeft ieder Blad twee kleine ronde Blaadjes als Ooren, byhangzeltjes genaamd. Alle deeze Soorten van Kaardenkruid zyn tweejaarige Gewasfen. Scabiosa. Schurftkruid. De byzondere Kenmerken van dit uitgebreide Geflagt beftaan in een gemeene Kelk te hebben , die vcelbladig is, bevattende Blommetjes in vieren of in vyven ongelyk verdeeld, en twee eigen Kelkjes hebbende, het eene boven het andere, onder het Vrugtbeginzel. De Stoel is met Kafjes bezet of naakt. De Zaadjes zvn op de eene of andere manier gekroond. 't Getal der Soorten, meest Europifchen, is dertig , waar van de elf eerften vierdeelige , ■ de (*) Noemende naamelyk deeze Virga Pafloris en de Ge» meene Wilde Kaarden Lairura Vtntris, Zie II. p. tl.  Tfc T RANDRIA. 23? de overigen vyfdeelige Bloempjes hebben; IV. „ i i. Afdeel. naamelyk. IV- (1) Schurfckruid met vierdeelige gelyke Blom-^°*™ metjes, gefchubde Kelken, knikkende Bloe- j. men en gevinde Bladen ; de Finblaadjes J^Jf" Lancetvormig met Tandjes. Aipifch. Van deeze Soort, die op de Alpen van Switzerland en Icalie groeit, en Bladen heeft naar die der Groote Santorie gelykende, is de Kelk gefchubd en korter dan de Bloem, de Vrugt half Eyrond , de Stoel Klootrond, met Lancetvormige, gefleufde, blyvende Kaf jes. De Zaaden zyn vierhoekig, met vier grootere en vier kleinere Tandjesbeurtlings gekroond. HetZaadkuifje heeft twintig uitgebreide Straalen. (2) Schurftkruid met vierdeelige gelyke Blom- Tr£j.u metjes gebaarde Kaf jes en Kelken; de Wor- ™mca. telbladen Lierachtig, de Stengbladen Fins- Iifca"£*' wyze verdeeld. Hier komt het allerhoogite Jaarlykfe Schurftkruid, met Bladen eenigszins naar die der Agrimonie gelykende, van Hermannüs, t'huis. De- (1) Scailcfa Cotollulis quadtifidis Squalibus &c Syst. Nat, xii. Gen. H5. p. V'g. xiii. p. IM. H. Cliff. Upf. r. Lugib. 188. N. i. Scabiofa Alpina Fol. Cent. majoiis. C. b. Pin. 270. EïST. AZjl. 122. (2) Scabiofa Cor. quadrif. a-q. r. Lugib. n. 6. H. Upf. Scabiofa altisfima. aNnua &c. HERM, Lugib. 53». MOBIS. Hifi. iii. p. 4«- s. 6. T. ij. f. j3. II. deel. vil. Stuk.  1$ V Ï.ERMANNIGE KRUIDEN. IV. Dezelve wordt hooger dan eens Mans langte, AFjyEI" met ronde, holle, geknoopte, Haairige, geHoofd- takte Stengen, hebbende aan ieder Knoop een stuk. paar gevinde gekartelde Bladen, die een weinig J*%f ruig zyn. De Hoofdjes, op het end der Takken , waren, volgens hem, uit veele vyfbladige Blommetjes, bleek van Kleur,famengeiteld. De Kelk en Bloemkafjes zyn, even als in de Syrifche, Doornachtig gebaard, zegt de Ridder. Volgens den jongen Hoogleeraar Burmannus zou deeze Soort ook/aan de Kaap der Goede Hope groeijen (*). 1IT- C3) Schurftkruid met vierdeelige gelyke Bloms,r?''°a? metjes; gefchubde K&ken, gebaarde Kaf* sy«fcn' jes, een gegaffelde Steng en Lancetvormi¬ ge Bladen. Hier behoort het Heefteracbtig, breedbladig, wit Schurftkruid van C. Bauhinus , dat Perfikbladen heeften een AmethystkleurigeBloem, volgens Vaillant, groeijende in Syrië. Het draagt in de mikken van de Steng ongefteelde Bloemen, die byna geen Kelk hebben. Het Zaadkuifje is half Klootrond en het Pluis heeft twintig Tandjes, 't Is niettemin ook een Jaarlyks Zaay-Gewas. (4) (*) Prodr. Fl. Caf. p. (3) Scabiofa Cor. quadrif. a:q. ttc. H. Cliff. R, Lugib. N. 2. Scabiofa Fmtic. Cans latifolia alba. C. B. Pin. 269. Moris. utf. f. 14. Scab. Peific* foli», Flore Amethyftino. v*u.. A3. 17**. p. at*  Tbtrandkïa. (4) Schurftkruid met vierdeelige byna gelyke iy% Blommetjes, de Kelkfchubben Eyrond, tte Afdeel. Bladen Vinswyze verdeeld. „ IV- Hoofd»! Het Schurftkruid met eene Klootronde Sneeuw-STUK' witte Bloem, van C. Bauhinus, maakt dee- Scorn/s ze Soort, die ook in de Opcnbaare Kruid- wtMÓc!' tuinen bekend is , "uit. Dezelve heeft fmallerai& Vinblaadjes en half Klootronde gefchubde Kelken. De Bloempjes hebben het onderfte Slipje afgeboogen en een weinig langer. By Mont-' pellier komt deeze, die door Lobel onder den naam van Berg-Schurftkruid der Warme Landen is afgebeeld, alom op Steenige ongebouwde plaatfen voor. Zy ontbreekt ook niet in de Zuidelyke deelen van Provence. (5) Schurftkruid met byna vierdeelige Bloemen, v. de Kelkfchubben fiomp, de Bladen Laacet- styfoiadig, vormig Zaagswys' getand, met Ooren. De Afrikaanfche HeefierachtigeScabiofa, met ftyve gladde Zaagswys' getande Bladen en eene witachtige Bloem, van Commhïn, maakt dee- (-0 Scabiofa Cor. quadrif. fuba-qiialibut &c. H. Cliff. W. La£til,, n. 3. &c. GoüAN. Monsp. 62. GEK. Prov. ZI9. Scabiofa Fl. Globofo niveo. C. b. Pin. 207. Touiwf. Infl. '«■«♦. Scab. Fruticans angustifolia alba. C. b. Pin 270, Scabiofa montana calidarum Regionum. Lob. Icon. a%, cs) Scabiofa Cor. quadrif. fubradiantibus Sec. Am. Acad, vi. Afr. 4. Scab. Afr. frutescens Fol. rigid, fplend. & fena«is. Comm. Hort. i. p. isr. x. Bi, ir. deel, va. stuk.  'Ö40 Viermannige KrdtüenV IV. deeze Soort uit. Dezelve heeft, volgens de Afdeel. Defchryving, de onderfte Bladen ftomp Eyrond, Hoofd- gefteeld,de bovenden Lancetvormig ongefteeld, stuk. geevende uit de Oxels als twee ftnalle StoppelEenwy. t^ jje Bloem heeft een langen Steel: de Kelk beftaat uit rondachtige Schubben. De Blommetjes zyn meestal in vieren gedeeld, van buiten Wollig, met de buitenfte Slip een weinig grooter, waardoor de Bloem zig iets of wat gedraald vertoont. vi. (6) Schurftkruid met vierdeelige gelyke BlomSMci/a'a metjes, een enkelde Steng, nabuurige Tak- Duireis- ken en Lancetvormig Eyronde Bladen. Seet. Deeze Soort, in ons Land gemeen, voert, wegens den geknotten Wortel, den zonderlingen naam van Duivelsbeet, en maakt de Succifa der Apotheeken uit. De eerstgemelde naam, niettemin, heeft byna in alle Taaien van Europa plaats. Het Kruid groeit overal in vogtige of laage Velden en Weidlanden, als ook aan Dyken en Wegen. Inzonderheid onderfcheidt het zig van het gewoone Schurftkruid, doordien de Bladen byna onverdeeld zyn en dat het de Hoofdjes ronder heeft. De Bladen zyn meer of minder getand, fomtyds ruig, fomtyds glad; het heeft (6) Scabiofa Coroll. quadrifid. aq. &c H. Cliff Tl. Sti/e. f. £«2S]. De Smaak der Bladen is bitterachtig en ee-*"' nigszius famentrekkende, wordende die, benevens de Wortels, in Gorgeldranken , voor Jangduunge Gezwellen van de Keel, gebruikt. Men plagt 'er ook een Zweetdryvende en Tegengiftige kragt aan toe te fchryven. Sommigen gebruiken het Kruid in Pappen uitwendig. Het Sap dient tot zuiveriDg van kwaadaartïge en vuile Zweeren. In Sweeden verwen de Oelanders hter mede het Garen groen, gebruikende daar toe zo wel den Damp als het Afkookzel zelve. (7) Schurftkruid met vierdeelige Straalende vnv Blommetjes en onverdeelde Bladen, de Stoel- t£',%ig Maden Eyrond en getand, de StengbladenliaLancetvormig en een Kruidige Steng. K" Deeze heeft de Bladen volkomen onverdeeld, maar aan de kanten een weinig getand. Dc Steng is, gelyk in het gemeene Schurftkruid gevlakt, Takkig en veelbloemig, doch rauwer* groeijende van een Elle tot vier Voeten hoog' zegt de Heer Haller , die 'er zelfs een fteke* lige (7) ScM,/- Cor. quadrif. rad. Sec. scab. annua intewifo. Ha feu Folio Bellidis. Magn. Monsp. XJI. GOUAN M>n,p. iz. Ger. Prov. zzo. Hall. Helv, 67 i, Q IL Deel, VII. Stuk,  242 VIÊSMANNIGE KRUIDEN» IV. Iige Steng aan geeft. De Stoelbladen zyn ge-. Afdeel fteeid en gelyken naar die der Madelieven: de „JoV anderen omvatten de Steng en Takken met een stük, breeden Voet, zynde zeer lang. De Kelk is Eenvtr tienbladig, korter dan de Bloem, welke gedraald en paarfchachtig is van Kleur, fomtyds ook rood. De Blommetjes hebben twee Lippen, wier bultende in drieën verdeeld is, en het Zaad heeft een getand Kroontje. De Groeiplaats is in Languedok en Switzcrland. De Oodenrykfe, welke Clusius breedbladige noemt met een roode Bloem, oordeelt de Heer Jacquin van deeze te verfchillen. (8) Schurftkruid met vierdeelige Straalends S&k Blommetjes, en Lancetvormige effenrandi- fa»!'"'' êe Bladen , die de Steng omvatten ; ds omva* Stoelbladen driedielig en gekarteld. [ Deeze heeft, volgens den Ridder, de Steng een Voet hoog, ruuw, gearmd en de Blcemfteelen zyn zeer lang: de Bloem is blaauwachtig en de Kelk zo lang als de Bloem. Dus ver. fchilt zy dan aanmerkelyk van de voorgaande Soort. K. (9) Schurftkruid met vierdeelige Straalends Tatar'ica, . Blom- Tartaa- *ifeh' (s) Scabiofa CoroHulisquadrifidis tadiantibus, Fol. amplext- caulibus Lanceolatis .megerrimis Sec. Syst. Nat. Veg. XIII. (9) Scabiofa Cotoll. quadtifid. rad. &c. GMt. /»■«. i- pJJ9. scabiofa Flosc. quadtifid. Fol. pinnatifidis &c. Ad Upf. ,7+4. P. i.. T. i. s«biofaaltHli>naSegetuiB,Timrafe«ö, XUJ. Suppl, t)6l  T e t R A » D * r »4 243 Blommetjes, een Jlekelige Steng; de Bla- IV. Lancetvormig Vinswyze verdeeld, met A™*Bi3 & Kwabben op elkander leggende. Hooru«i STUK. Deeze, in Tartarie groeijende, maakt een Gewas van twaalf Voeten hoog. O) Schurftkruid met vierdeelige Snaaiende xï Blommetjes, een jlekelige Steng en Vins- j'f^jft wyj' verdeelde Bladen , met afJlandigeGiasen* Kwabben. Dus wordt de bepaaling voorgefteld van het Gemeene Schurftkruid, dat echter ook wel voorkomt met onverdeelde Bladen. Gemeenlyk noemt men het Ruig Akker- of Veld-SchurfU kruid, om dat het veel groeit in de Velden, aan de kanten der Koorn-Akkeren en Wegen * op een Zandigen Grond. Het is door geheel Europa gemeen. Men noemt het Scabiofa of Scabiei Herba, om dat het Afkookzel en Sap, tegen allerlei foort van Schurft of Ruidigheid, tot betting of baading, dienftig geacht wordt tö zyn. In 't Franfch noemt men het Scabieufe, in 't Engelfch Scabious, in 't Hoogduitfch Sca< biofen-Kraut, Apojtem- en Grindkraut. . He£ (10) Scabiofa. Coroll. quadrifidis radiantibus ore. H. Cliff. Mat. Med. R. Lugdb. N. s. S:c. Scabiofa pratenfis hirfuta. C. B. Pin. 269. Scabiofa Arvenfis. TABERN. Hifi, 441. Scab. major communior hirfuta. j. b. Hifi. lil. p.i. Scabiofamajot Satorura vulgatior. Lob. Icon, s 3 6. Scabiofa fylveftris. Bt.ACKtf, T, I8y. Scabiofa vulgaris major. Dod. Pmpt, ut, Q a H. dees,, VII. STUK,  244 ViermAnnige Kruiden.' IV Het groeit dikwils een Elle hoog en heeft de Afdeel Bladen ruig of ruuw ; de Steng is Takkig verHoofd. deeld en aan 't end bepaald door bloote Bloem»tüx. hoofdjes, die platachtig zyn, uit den blaauwen Etnwy. paarfch , beftaande uit Blommetjes, die vierof wfdeelig zyn. Het Zaad, dat ruuw is, heeft een kroontje en vierhoekig bekleedzel. Behalve de gezegde eigenfehap wordt in het Schurftkruid ook eene Zweetdryvende hoedanigheid, zonder eenige fcherpheid, erkend. Het Afkookzel of Aftrekzei, met Honig gemengd , dient in alle Borst- en Longkwaaien, om de uitwerping der Fluimen te bevorderen. Het Sap is Lymerig, Zoutachtig, en zeer ontbindende of oplosfende , doch onaangenaam van Smaak. xr. (tl) Schurftkruid met vierdeelige Straaiende s'^'f^a Blommetjes , alle de Bladen onverdeeld , Bufchmin- langwerpig Eyrond en Zaagswys getani "end" hebbende, met een jlekelige Steng. Deeze, in de Bosfchen van Ooftenryk, Swit» zerland en Provence groeijende, zou de Breed* bladige Scabiofa met roode Bloemen, van Clusius zyn, waar van ik hier voor gefproken heb, als behoorende tot de zevende Soort. In de bepaaling , inderdaad , is weinig verfchil en daar heerfcht een zo aanmerkelyke Verfcheidenheid on- (n) Scabitfa Coroll. quadrifidis radiantibui8cc. SCOP. Carm, 3Si. hall Helv. (71. Scab, latifolia rubro fioie feCHHcfei CLU». Hijl. II. p. I. JiCCJ; Vind. »j, Obf. 18,  Tetrandria. 243 onder deeze wilde Gewasfen, dat men die van IV. byzonderen Landaart naauwlyks ooit volmaakt Af°eel' zal kunnen overeen brengen of onderfcheiden. Hoofdstuk, (12) Schurftkruid met vyfdeelige Blommetjes xii. en zeer korte Kelken ; de Stengbladen Draadswyze tweevinnig verdeeld. MompelVan het Bofch van Gramont, by Mompel-''"3' lier, heeft deeze den bynaam, hoewel zy ook op andere plaatfen groeit omftreeks die Stad. De Hoofdjes zyn Kogelrond en de Bladen in zeer fyne Snippers verdeeld. Men vindtze ook in Provence. (13) Schurftkruid met vyfdeelige ftraalende xiu. Blommetjes , de Stoelbladen Eyrond enCrfa"mia' gekarteld , de Stengbladen Borftelachtig gevind hebbende. kruid. Deeze groeit op Bergachtige plaatfen , zo der Noordelyke als der Zuidelyke deelen van Europa. LiNfJ-ffiUS vondt dit Kruid op Gothland en (12) Seaiio/a Coroll. juinjuifidis> Cal. brevisfimis, Fol. Caul. bipinn. Filiformibus SAUV. Monsp.. 268. GoUAN. Mousp. 62. Scab. Coroll. quinquefidis Sec. Ger. Prov. 220. Scabiofa Capit. globofb, Foliis in tenuisfimas lacinias divilii. C. B. Pin, 271. MAGN. Monsp. 2ji. (13) Scahiofa Coroll. quinquefidis radiantibus &c. H. Cliff Fl. Suec. Sec. &c. Scabiofa Capitulo globofo major. C. B, Fin. 270, Scabiofa minor. Cam. Epit. 711. Scabiofa glabra Fol. Carnofis virentibus. Her.m. Parad p, ï. 221, r, Lugdi^ n. n. lh Deel. YII. stuk.  446 VlERMANNIGE KRUIDEN.' IV. en elders in Sweeden. Het is in Duitfchland 'Afdeel en jtajie gemeen. In Switzerland komt geen Hoofd Kruid menigvuldiger op de Velden en aan de stuk. Wegen voor, zegt de Heer Haller. Het v;ptKWy' groeit ook omftreeks Parys en Mee se zou het in Vriesland , by de Duivelsbeet, gevonden hebben. De reden van den bynaam, welke volgens Lobkl aan dit Kruid gegeven wordt, is niet blykbaar,* alzo men niet weet, wat betrekking het tot de Duiven heeft. Men noemt het, volgens Dodonjeus, in Nederland SchaapsScabieufe. Zou het ook tot wasfching dienftig zyn tegen de Schurft of Ruidigheid der Schaapen : want 'er worden dergelyke kragten als aan de Gemeene,door CaMerarius ,aantoegefchreevén. Ook wordt hetzelve in Provence en Languedok in plaats van het Groote Schurftkruid gebruikt, zo Toürneforï aantekent. Siv. (14) Schurftkruid raet vyfdeelige gelyke Blomiictiaf* metjes , die korter dan de Kelk zyn; de sicili- Bladen Lierachtig Vinswyze verdeeld. aanfcb, De bynaam toont de Groeiplaats van deeze aan, die om^andig befchreeven is, verfchillendc van de volgende,inzonderheid. door haare engeftraalde Bloemen. Zy heeft omtrent een Voet hoogte. (i5) (14) Scabiofa Coroll. qmnqueneï. stqual. Calyce brevioritius, Fol. lyrato-pinnatifidis. Mant. i$S. Scab. maritima Ru» »s Canirtx folio. Bocc. Sic.  TETRA NÖRIA. 247 (35) Schurftkruid met vyfdeelige Straaiende IV. Blommetjes, die korter dan de Kelk zyn,A?°^Lt en gevinde Bladen, de bovenjien Liniaal Hoofbm onverdeeld. stuk. xv. Deeze groeit aan den Zeekant van Languedok MarMma. en voert den naam van Klein Zee-^churftkruid Zeekanw£« Jby J. Bauhinus. 't Is een Jaarlyks of ZaayGewas, dat de Steng twee Voeten hoog heeft; de Stoelbladen Lancetvormig, de Stengbladen gevind, de bovenden Lniaal. De Bloemen zyn zeer lang gedeeld; de Blommetjes in vyven gedeeld , gedraald, bleek paarfch j met purpere Knopjes, door lange Kafjes onderfcheiden. (16) Schurftkruid met vyfdeelige Str aaiende xvr. ) Blommetjes, gefnipperde Bladen, de Stoel Geftemij der Bloemen rondachtig. Gefternd wordt deeze Soort genoemd wegens de zonderlinge Straalswyze uitbreiding van het Zaadpluis, dat veertig Straalen heeft, en in 't midden een vyfftraalig Sterretje. De Blommetjes in 't midden zyn regelmaatig verdeeld, die van de Kroon hebben de drie buitenfte Slippen grootst. (is) Scabiofa. Coroll. quinquefid. radiantibus Sec. Am. Acad. iv. p. 304. Scabiofa maritima parva. J. B. Hifi. 1u. p. 7. GouAN Monsp. p. 63 , «4. (16) Scabiofa Coroll. quinquefidis Radiantibus &c. H. Cliff. Vpf. R. Lugdb. 189. N. 9. Scabiofa major Hi'panica. ClüS. Hifi. ii. p. 1. Rar. p. 35j. Scab. Fol. Laciniato major Sc minor. C. B, Pin, 271. Sc Steüata minima, Prodr, u(. 9,4 H. BBEfc, VII. STöts,  «48 VierMANNIge Kruiden. IV. grootst. De Groeiplaats is in Spanje. Men Afdeel. y-m^t >er Verfcheidenheden van ; de grootde Hoofd- groeit fomtyds een EUe hoog, zegt Clusius, •tuk. met L00f ais »t gemeene Groote Schurftkruid; vip'™*' een andere valt kleiner en heeft de Bladen fyner verdeeld: een derde is een Plantje van naauwlyks een Handbreed hoog. De middelfte hadt Bauhinus ook op den Venetiaanfchen Oever waargenomen. xvn. (17) Schurftkruid met vyfdeelige Straalend* pïolifer*. Blommetjes, de Bloemen byna ongefteeld; Kroontak- g& steng Kroontakkig, de Bladen onver¬ deeld, Deeze heeft haar afkomst uit Egypte. De Steng is Kruidig ; de Bladen zyn Lancetvormig, wat ruig, famengegroeid ; de onderden eenigermaate getand. Zy heeft ongedeelde Bloemen, die geel en gedraald zyn. xvni. (18) Schurftkruid met vyfdeelige Straalende fa"aUr' Blommetjes , gefneeden Bladen, de Stoel pnvlT' der Bloemen Borftelig. Deeze, die den naam van Indifche Scabiofa by (17) Scchilfd Coroll. quinqusf. Rad &c. Mant. 329. Scabiofa ftellata humilis integrifolia prolifera. herm. Par. p. T. 32j. RAJ. Suppl. 2361 (is) SeaUefd Coroll. quinquef. Rad. tkc. H. Cliff. Upf, Scabiofa perfgrina rubra Capite oblongo. C. B. Pin, 270. Scabiofa VI. Indica Cxus. Hifi. II. p. 3. Lugib. n. i». \  Tetrandria, 249 by Clusius voert, in de Bloemhoven gemeenï IV. heeft Bloemen zwartachtig paarfch van Kleur, Afd£il* met witte Meelknopjes. De Kelk is twaalf* Hoofdbladig, liniaal, omgekromd, van langte als deSTUK* Bloem ; de Stoel met |Borftelige Kafjes. HetJJ"'** Kruid dat dikwils twee Ellen hoog groeit, heeft de onderfte Bladen 1 als die der Raapen, de bovenden Vinswyze verdeeld. Het geeft zeer •lange Bloemlleelen uit, waar op Eyronde Vrugten , die zeer ruig zyn , vol vierhoekige Zaaden, in een geplooiden Voorhuid uitloopende. Het Zaadkuifje maakt vier Borftelige Straalen. (19) Schurftkruid met vyfdeelige Straalende xixy Blommetjes, de Bladen Vinswyze verdeeld, J'£'f£ met Liniaale Slippen, de Bloemfteelenzeer^™™*1' lang, de Steng rond. De Steng van deeze is met witte Haairtjes dun bezet. De Stengbladen zyn onverdeeld. De Kelk is van onderen zeer Haairig, agtbladig , omgekromd , van langte als de Bloem, die witachtig is van Kleur met een blaauwach. tigen Rand. Zes groote Blommetjes, die twee Lippen hebben, maaken de Straal uit. Die van 't midden zyn regelmaatig in vyven verdeeld (19) Scabiofa Corollulis quinquefidis , Fol. pinnatis &c. Scabiofa Oriënt. Argentea Fol. infer. incifis. TouRNF. Cor. 34. Afterocephalus perennis Argenteus laciniatus, Caule te. nui Eburneo. VAU.L. AS. 1721. p. 2+4. R.. Lugdb. N. 13. Q5 %l. DUb VII, STUK.  %$o Viermankige Kruiden. IV» deeld en ruig van buiten. Zy hebben witte Afmsei.. Meeldraadje?. Dit Kruid is door TourneHoofd fort in de Levant gevonden en wordt As* •tuk. terocifhalus getyte!d door Vaïllant, die Einwy. een biyvend Gewas noemt, dat Zilverkleurig is en Snipperbladig, met een dunne Yvoorachtigc Steng. Dat Woord is, in navolging van hem , door den Heer Haller ook tot een Geflagtnaam gebruikt. Hetzelve fchynt ook aan de Kaap te groeijen (*). r xx. (20) Schu-ftkruid met vyfdeelige Straalende Scabiofa Blommetjes , de Bladen Eyrond Lancet- Verhard, vorrnig uitgeknaagd, van onderen getand en een ftyve Steng. Een Afrikaanfe Soort, die de Steng ftyf, een Voet hoog en Haairig; de Bladen ongedeeld, een Span lang, Wollig en groen heeft. De Steng is gegaffeld, en brengt uit de eerde mik Bloemdeeltjes voert, die zeer lang zyn, hebbende een tienbladigen, korten, geenszins gefchubden Kelk. De Bloem is bleekblaauw, gedraald , langer dan de Kelk , met Bordelige Kafjes en langwerpige Zaaden , die agt Sleuven hebben. xxi. (21) Schurftkruid met vyfdeelige gelyke Blom- 'Jfri-an*. mef. Afrikaan». {*) Zie n. l. eubm. Ft. Cap. Prodrom. p. 4, (20 Scabiofa Coroll. quinquef. Rad &c. Mant. 196. (xt) Icabkfa Coroll. quinquef. aqualibus &c. H Ctitf. él. su Lugib. lts. n. 7. Scabiofa Aft. Butescens, m&M.Parad. T.  Tetramdrïa.* eji metjes, enkelde ingefneeden Bladen, en ee- IV. ne Heefterachtige Steng. Afdmü „ , Hoofd» Deeze, welke de voorige zeer naby komt, stuk. voert wegens de afkomst den bynaam. Zy Momg%. heet de Jfrikaanfe Heefterachtige Scabiofa bynia* Hermannus, die ze afbeeldt. Als eene Verfcheidenheid wordt hier , onder anderen, pok de kleine Heefterachtige Ethiopifche van Breyn, met Wollige Bladen, t'huis gcbragt. De Heer N. L. Bormamnos tekent aan, dat deeze Soort dikwils in grootte van een half Voet tot anderhalve Vadem , 't welk negen Voeten is, als ook door de figuur der Bladen en Kleur der Bloemen, verfchilt. (22} Schurftkruid 'met vyfdeelige Straalende XX.!I* Blommetjes, byna zonder Steng; de Bla-pumi'u? den zeer Haairig ; de Wortelbladen Lier- Klei'1' achtig ; de Stengbladen gevind en ingefneeden. Deeze, door welgemelden Hoogleeraar eerst voorgefteld, ook van de Kaap afkomftig, is een geheel Wollig Kruidje, byna zonder eenige Steng. Zyn Ed. tekent aan, dat het maar een Span hoog zy, hebbende de onderfte Bladen T. 119. £, Scab. Frut, maxima Afr. Ibid. p. 2:0, ym Scab. Afr. Frut. maxima Stc Boerh. Lugib. ï. p. 12s. Scab. minor Ethfop. Frutssc. brevn Ic. 33. T. zs. burm, Fl, Cap, Proir. p. 4. berg Cap, 32. (22j Scabiofa Coroll. quinquef, Radiantibus &c, Mant, 196, 11. CEEL. VII, STUK.  2JÜ VlERMANNIGE KRUIDEN.1 IV. den rondachtig en gekarteld, de bovenflen inAfbeel fneedig Vinswyze verdeeld; met eenen HoutiHoofb- gen Vezeligen Wortel. "xVu. (23) Schurftkruid met vyfdeelige Blommetjes i Critï'I* de Bladen Lancetvormig , byna effenran- Kandiafcli. dig; de Steng Heef ter achtig Op 't Eiland Kandia , in de Middellandfche Zee , en de nabuurigen , groeit volgens den Ridder deeze Soort, die Heefterachtige Afterocephalus , met VioleSten Bladen, door VailIAnt, getyteld wordt. Tournefort hadt *er de Bladen van Aunculaas aan gegeven. Hier wordt het Gefternde Schurftkruid met onverdeelde Bladen, van Bauhinus, door Mo» r 1 s o n afgebeeld , ook t'huis gebragt. Het fchynen nogthans wel vcrfchillende Soorten te zyn, volgers 't gene ik befjuit uit twee zodanige Gewasfen, die zig in de Hortus Medicus alhier bevinden, beiden Heefterachtig. De eene heeft de Bladen byna als die der Violetten en komt 'er in Gewas ook taamelyk mede overeen. De andere heeft de Bladen veel fmaller en byna Liniaal: de Bloemen zyn zeer lang gefteeld, en maaken wel een fierlyke vertooning, (ij) Scabiofa Coroll. quinquefidis &e. H Cliff. 31. R. lugib 189. n. 8. Scab. ftellata , Folio non d'sièfto. C, b. Pin. 171. MOBiS. Hifi. III. S. 6. T. ij. f. »i. B Scabiofa Cret. Frut Auticuli Urfi folio. TouRNE. Cor. 34- Afterof*ph. Fmtescen» Leucoiji folio. Vasll, AU. 17"- P- a+7«  Tetrandria; 153 Ding, door haare breede Straalblommetjes; IV. doch de Kelk is veel korter dan de Bloem en AlrDEEL-: geeft daar aan dus die Gefternde figuur niet,HooFDzo bbkbaar in de Afbeelding der Scabiofa pe-STVKm regrina by Lob el, welke C. Badhinüs,*"* op de Gefternde met onverdeelde Bladen heeft aangehaald. De Bladen zyn in deeze beiden geheel onverdeeld. Zy worden voor Kaapfche gehouden. (24) Schurftkruid met vyfdeelige Straalende xxiv. Blommetjes, Liniaal-Lancetvormige iffen Gramini-i randige Bladen en een Kruidige Steng. {^s*bla„ d'ig. Deeze , die de Bladen als Gras en Zilverkleurig heeft, is door Scheuchzer in deSwitzerfche Alpen, by t Meir van Locarno, waargenomen. Zy valt ook hooger op in de Gebergten van Trente en by de Yzermynen van Stirie, volgens Camerarius. Ook groeit zy op den Somma-Berg by Vicenza volgens B a dhinus, die dit Kruid afbeeldt, 't welk nu hooger dan laager voorkomt, hebbende de Bloemen blaauw , en fomtyds Vleefchklcurtg : de Bladen met een Zilverkleurig Dons, doch ook wel glad. Zy gelyken zeer naar Gras-Blaadjes en (24) Scabiofa Coioll. quinquef. Radiantibus Sec. Am. Acad. IV. p 167. Scab. Argentea angustifolia. C. B. Pin, 270. Prodr. p. T. 117. Scab. Graroinea Argentea. J B Bijl. HU p. 12. Afteroceph. Argenteus Gittminjfolius, VA5LL, Alt, 1722. p. 248. HALL. Helv. i(9, ii, dsm. vii, stuk,  254 VlERMANNIGE KRUIDEN. IV. en zyn famengegroeid om de Steng , die zig Af^el dikwils Boomachtig vertoont. ^ük!"" C25) Schurftkruid met vyfdeelige Straalende xxv. Blommetjes, die alle de Slippen in drieën Scabiofa gedeeld heihen ; de Bladen onverdeeld en TaUfitna. ° joodfch. iets of wat getand i de bovenjten aan den Voet Vindeelig. Deeze, in Paleftina door Hasselqwst waargenomen, heeft een ronde Steng van een Voet hoog; de Bladen zyn Haairig,- deBloemfteelen zeer lang, de Bloemen wit, en gedraald, van langte als de Kelk : de Blommetjes maaken, door hunne verdeelingen, een zeer fraaije Straal uit. De Vrugten komen volftrekt met die van het Gefternde Schurftkruid overeen. XXVI. C20") Schurftkruid met vyfdeelige Straalende ifter.fis. Blommetjes, die langer dan de Kelk zyn. Sibeiilch. ^ Bladen tweevinnig Liniaal. Op Rotfen , in eene Provincie van Siberië vondt GmeliN deeze Soort, die Wollige Stengen van een Voet heeft, met zeer weinige of geene Takken. De Bloemen zyn wit, het Zaad cok als in het Gefternde Schurftkruid hier voor. C27) 1 (ij) Scabiofa Cotoll. quinquef. Rad. tic. Mant. 37. jAcq. Hort. T. s>S. (3.6) Scabiofa Coroll. quinquef Rad. tcc. Mant, 37. T. ss. f. 1. Scab. Coroll) quinquefidis &s. Cmsl. SU, II. p. r.14.  (27) Schurftkruid met vyfdeelige Straalende iv; Blommetjes , de Wortelbladen Mnswyze '^^el.' verdeeld , de Stengbladen Liniaal en aan Hoofd* den Voet gehaaird. stuk, XX* II. Door den zelfden Hoogleeraar is deeze be- fJ'fY" fchreeven en afgebeeld , die in open Velden 'fauatifck. van de Ukraine groeit en Takkige Stengen heeft van anderhalf Elle hoog. (28; Schurftkruid met vyfdeelige Straalende xxvm; Blommetjes, en tweevinnige Liniaale Bladen. °JWfa' Een wonderlyke verfcheidenheid heeft in demig!^' Bladen van dit Gewas plaats, die op een ge-heele Plaat door den Heer Ja cquin is afgebeeld, en waar uit blykt, dat hetzelve daar aan niet ligt te onderfcheiden is van de mede-Soorten, maar wel door de Geftalte en de Zwavelgeele Kleur der Bloemen. De Steng is rond, aan de Bladen dikwils paarfch, en regtopftaande, van één tot drie Voeten hoog. Het eigen Kelkje heeft van binnen vyf Borfteltjes, op het Vrugtbeginzel, dat een Eyrond Zaad wordt met een Vliezigen rand gekroond. (29) (27) Scabiofa Coroll. quinquef. Rad. Sec. Scabiofa Fol. planis Carnofis, inferioribus pinnatis, Rameis integerrimis li. aearibus. Gmel. Sib, 213. T. 87, {z$) Scabiofa Coroll. quinquef. Rad. &c Scab. angustifolia alba altera. C. E. Pin. 270. Barr. Icon 770. f, 2. Jacc». Obf. III. p. 20. T. 73 , 74. Gouan. Monsp. 63. MORlS, Mijl. III. p. 48. S. 9. T. Ij, f. 23. II. t>*sl, VII. Stuk,  «-,56 Viermannice KruideW." IV. (49) Schurftkruid met vyfdeelige engelyke Blom- 'Afdeel. metjes, een Kruidige regtopjlaande Slteng , Hoofd-, Bladen Vinsv/yze verdeeld, de Zaaden stuk. gebaard met een Pluimachtig Pluis. XXIS. Scabiofa Onder den naam van Kretifche Scabiofa, wier Gepluisd, Hoofdje zig als Pluis vertoont, is deeze voorgefield door Tournefort. Men vindtze in de Akademie-Tuinen. De Steng is Draadachtig dun, zo wel als de Bloemfteelen, die lang zyn: de Kelk veelbladig, uit Eyronde lang gefpitlte Blaadjes beftaande. Dezelve is eenigermaate Wollig , zo wel als de Bloemfteelen. Het is een Jaarlyks of Zaay-Gewas. xxx. (3°) Schurftkruid met vyfdeelige Blommetjes, Pteroce- een Heefterachtige leggende Steng, ruige ved'eihoof- gefnipperde Bladen en een Pluimachtig *e- Pluis. Deeze heeft haar bynaam van Pterocephalus, dat is Vederhoofd, gelyk de vermaarde Vaillant een Geflagt beftempelde, dat Bloemen als het Schurftkruid, doch de Zaadhuisjes met een foort van Veertjes gekroond hadt. De Steng verheft zig naauwlyks boven den Grond en (19) Scabiofa Coroll. quinquef. insqualibus &c. R. Lugib. 1s9, N. 12. Scabiofa Creiica Capitulo Pappos mentiente. tournf. Cor. 34. boerh. Lugib. I. p. 130. (30) Scabiofa Coroll. quinquefidis, Caule Fruticofo proeurnbente , &c. Frerocephalus perennis humilis laciniams & tneanut. vaill. Ail. 17a;. p, is4,   z ]3eel,PLAAT XXXIX.  T E T R A n D R i a. 257 en hcefc zeer korte eenbloemige Takjes j doch IV.' de Bloemen zyn vry groot eh de Bladen gelyken *F^B1-« naar die van 't Herders-Tafch Kruid. De Groei-^fïooFD* p!a3ts fchynt in Griekenland te zyn. stvk. K n A u T i A. Dit Geflagt heeft een gemeenen enkelden , langwerpigen Kelk; het eigen Kelkje van ieder Blommetje is ook enkeld en boven het Vrugtbeginzel geplaatst. De Blommetjes zyn onregelmaatig verdeeld. De Stoel is naakt en yjafe De Zaaden zyn ruig getopt. ■ Vier Soorten komen 'er in voor, ais volgt. Ci) Knautia met ingefneeden Bladen en vyf r. Blommetjes, die langer dan de Kelk zyn, onwill Oriëntaal» . Een Jaarlyks Zaay-Gewas, in de OpenbaarefcheKruidhoven bekend.-, welk V aillant Orientaalfche Scabiofa met Bloemen als Anjelieren, getyteld hadt ■. maakte deeze Soort uit, waar Boerhaave den naam van Lychni-Scabiofa, als tusfchen die beiden middelflagtig, aan hadt 1 gegeven. De Bladen zyn in 't midden van de Steng gevind, de overigen alleenlyk aan de kanten fi) ICr.aulia Fol. incifis , CóroÜuiis quinis Calyce longidribus. Syst. Nat. XII. Gen. 116. p. 114; Veg. XIII. p. 123. Mant. 329. H. Cliff. 32. H. Upf. 27. R. Lugib. 190. Lych» tii-Scabiofa Fiöte rubro anhua. Boerh. Lugib, p. ijt; Scabiofa Orientalis Caryophylli Flore., VAILL. A^t 17". p, s4I« R {I. DEEL. VII. STUS»  a58 VlRSMAKNIGE KRUIDEN. IV. ten Zaagswyze getand. De Kelk is byna tienAfdeel. blad>, Cylindrifch en beftaat uit fmalle BlaadHooFD- jes. De Bloemen zyn met vyf Blommetjes gestuk. ftraald. Tr (2,) Knautia met de bovenfte Bladen LancetvorKnaud*. milangwerpige Vrugr. ri xxxix. De Ridder tekent nog nader ten opzigt van deeze aan, dat zy Tan de Orientaalfche verfchilt (2) Knautia Fol. fuperioribus Lanceolatis integerriinis, CoroH. denis Calyce a:qualibus. Scabiofa Orientalis &c. Till. Pit', is3. T. 48. Scabiofa Orientalis villofa, flore fuavere» fcente. Tourne. Cor. SJ.  T È T R A N D R I A. a|£ fchilt door de Bladen onverdeeld , geen vyf IV. maar tien Blommetjes en dezelven niet langer Ar^E£° dan de Kelk te hebben. Weetende, dat zig Hoofdhet Zaaigewas der KnitóÖa' alhier in de Hortus?TUK' Medicus bevondt, verheugde my, om van datR;/*9B,**° Kruid , daar nog geen goéde Afbeelding van""' gegeven Was,eene te kunnen mededeelen- dcch, hetzelve naauwkeurig befchouwende, ontdekte ik, dat het, volgens de cpgegevene bepaalingen , de Orientaalfche , daar het echter voor gehouden werdt, niet kön zyn, en wel nader kwam aan deeze Levantfche of uit Klein Afie, maar nogthans ook daar van verfchilde. Te meer oordeelde ik derhalve de Afbeelding dienftig, gelyk dezelve hier op Plaat XXXIX voorgefteld wordt. Het hadt aldaar, in dit Sayzoen, de hoogte van omtrent vier Voeten, en maakte uit veele Zaaden een Plant van aanmerkelyke dikte, aan den Wortel, op den Grond , eenige Bladen hebbende 4 die zodanig ingefneeden waren , als 'er een voorkomt by Letter A, doch daar boven waren zy zonder Infnydingen, Zaagswyze getand, als B; die aan dè Stengen wierden opwaards allengs fmaller, Lancetvormig en effenrandig ; zynde geheel boven byna Liniaal of overal even breed; gelyk men dit ziet aari het Topltengetje C. Voorts heb ik daar in opgemerkt , dat doorgaans drie Bloemfteeltjes by elkander voortkomen , die in langte verfchilleti. De Stengen en Steeltjes . als ook dö R 2 Bla« II. DSSL. VU, STUK.  ,60 Viekmankice Kruiden. IV. Bladen , zyn bleek groen en bekleed met eene Afdeel. za„te w;ue Wolligheid. De Bloemen hebben HoSe- een Kelk, die uit negen fpitfe, ruige Blaadjes stuk. bertaat, en de Blommetjes, daar m vervat, zyn E'nv,y aanmerkelyk langer dan de Kelk, gelyk uit de ViV' Afbeelding blykt. 't Getal van negen Blaadjes vond ik beftendig in alle, die door my onderz0gt zyn, nimmer agt of tien. De Blommetjes maaken een Krans uit, die doorgaans ook beftaat uit negen, waar van zeven zodanig zyn, als 'er eenby D, eens zolang als Natuurlyk, vertoond is; zynde naamelyk in vieren gedeeld, waar van de buitenfte Lip uitermaate groot, de binnenfte zeer klein is, en de twee zydelingfe middelmaatig: doch twee van de Straalblommeties hebben de buiten-Lip veel fmaller en in t midden van de Bloem bevinden zig gemeenlyk twee Blommetjes, die egaal in vieren gedeeld alsE Alle deeze Blommetjes hebben den Styl'aanmerkelyk uitlteekende, en vier Meeldraadjes , gedekt door groote langwerpige Meelknopjes , met groote Bolletjes van Barnlteenkleurig Stuifmeel beladen. De Kleur der Straalblommetjes is bleek Vleefchkleurig paarfch, die der Meelknopjes Violet. De Draadjes en Sty-len zyn witachtig. Op den bodem van den Kelk vertooncn.zig de Vrugtbeginzels, die ieder met een Kelkje, dat een Wollig randje heeft, gekroond zyn, doch in grootte aanmerkelyk ver- fchillen. . , . Indien men deeze befchryvingvergelykt, met de  TETK.ANDRIA. sór de omftandige bepaaling, welke de Groote IV. Boerhaave van zyn Geflagt der Lychni-Sca- &™mu biofa geeft, zo zal men dezelve, wat het ge-Hoorntal der Blommetjes aangaat, grootelyks bevin-3TUK* den te verfchiilen , maar dei zei ver figuur cnj^wt:l" onderfcheiding is overeenkomftig. Misfchien is dit Kruid door de Kweeking eenigszins veranderd. Immers moet de Eigenfchap , van één of tweejaarig te zyn , voor weezenrlyker aangezien worden , dan het getal der Blommetjes , derzelver langte en de verdeeling van het Blader-Loof. (3) Knautia met efenrandige Bladen, zesbla- nu dige Kelken en gepluisde Zaaden. p*u/i;ï,l Joodfche. Deeze, in Paleftina door Hasselqjtst gevonden, is een Jaarlyks Zaaigewas. Zy heeft de Steng regtopftaande, rond, naauwlyks een Voet hoog : dc Bladen zyn Lancetvormig: de Bloemfteelen enkeld en zeer lang, regt, ongebladerd: de Kelk beftaat uit zes Lancetvormige gefpitfte Blaadjes : de Bloem gelykt zeer naar die van 't Schurftkruid : het Zaad heeft agt Haajrige Straalen. (4) Knautia met de bovenfte Bladen gevind , Vr. de Kelken tienbladig, de Zaaden gepluisd. Een de. (3) Knautia Fol. integris , Calycibus hexaphyllis, Semir nibus pappofis. Mant. 197, (4) Knautia Fol. fuperioiibiu pinnaris , Calycibus decapbyllis, Seminibus pappolis. Mant, 197, R s II, DEEL. VII. STUK.  4gS VlERMANNICE KrüIDBN. IV. Een gearmde Steng van anderhal ven Voet Afdeel. becft deeze, die mede in 't Ooftenvalt; verHooro- fchillende voor *t overige weinig van de voorstuk. gaande. Zy komt het Gepluisde Scburfikruid Einviy- zecr naby Allionia. Dit Geflagt heeft een gemeenen Kelk, die langwerpig is , bevattende drie onregelmaatige Blommetjes, wier Vrugtbeginzel naakte Zaaden uitlevert, op een naakten Stoel geplaatst. De vlytige Kruidkenner Loefling heeft aan de Vaste Kust van Zuid-Amerika twee Soorten hier van waargenomen, naamelyk x. (i; Allionia met Hartvormige Bladen en vyf* 'AUionia deeliee Kelken. plette. Deeze heeft een Kruidige flappe Steng, met gepaarde Hartvormige Bladen , de onderften lang gefteeld en dc Bloemen in Pluimen, taamelyk groot , van eene blaauwachtig paarfche of Violette Kleur, 't Gewas wordt by de Ingezetenen van Cumana Jasminullo genoemd. 11. (a) Allionia met fcheef Eyronde Bladen en Utanata. driebladige Kelken. ÏLoodacU- pge. Deeze (1) Allionia Fol. cordatis , Calycibns quinquefidis. Syst. liat. Xll. Gen. 117. p. 114. f<£. XIII. p. 123. Loifl. Itin- kl (2) Allionia Fol. oblique ovatis , Calycibus tiiphyllis Wede!ia, LOEïL. Uin. Ilo,  Tetrandris. 26*3 Deeze , welke de gedagte Kruidkenner We- W. delia getyteid hadt, verfchilt inzonderheid Afdbh.van de voorgaande Soort, en van alle de ge- Hoofd» nen, welke Vergaarde Bloemen hebben, dóorSTUKeen driebladigen Kelk met drie Bloemen daar ^lm^' in vervat, 't Gewas beftaat uit veele ver»"'"* fpreide, ruigachtige Stengen, van Leedjes famengefteld. Alom kwam hetzelve hem , in Zandige Bosfchen van het Landfchap Cumana, geduurende den Regentyd voor. Hedyotis. Gehoorkruid. Dit Geflagt heeftdcBloemeenbladig, Trechterachtig; een vierdeeligen Kelk; een tweehokkig of dubbeld Zaadhuisje , dat aan de punt gaapt. Drie Soorten, allen Oostindifche, komen'er in voor, als Ci) Gehoorkruid met Lancetvormige ge/teelde 1. Bladen , de Bloemtros/en aan 't end als j^'Jl"^ uit Kroontjes famengefteld. ■ Hcefter-" achtig. Onder de Ceylonfche Planten geeft de Heer J. Bürmannüs de Afbeelding van deeze Soort, welke door Hermannus een Boom met Dui- zend- ("0 Hed^etts Foliis Lanceolatis petiolatis &c Syst, Nat, XII. Gen. lis. p. 115. Peg. XIII. p. 124. Fl. Ztyl. 63. Am. Acad, i. p. 392. Valerianella Fol. nervolis acutis Sec. BüKM. Zeyl. 227, t. 107. R 4 ii. DEEL. yii, StVK,  264 Viermannige Kruiden. Tv'. zcndfchoon-Bladen genoemd was. Het Gewas A Af.dveei"inderdaad, komt zeer daar mede overeen. GeHoofd zegde Hoogleeraar noemde het een ValerianeU *TÜK« la, met fpitfe fterk geribde Bladen; de Blommetjes . op de toppen der Stengen, als Kroontjeswyze (*% n. (2) Gehoorkruid met Lancetvormig Eyronde AwiïuU- Bladen en gekranfte Bloemen. VioerasCg. poor den zelfden Burmannus is dit Kruid afgebeeld en befchreeven onder den naam van Valerianella der Moeras/en , met geribde langwerpige Bladen, de Blommetjes aan de Knoopen der Stengen in de Oxels der Bladen ver-, gaderd. Wegens het Zaadhuisje fchynt deeze, zo wel als de voorgaande , tot de Valerianel* laas betrokken te zyn. 'Hekmannus noemde ze Breedbladig, Ceylonfch, Pulegium, dat in 't Water groeit, zonder Reuk. De Geftalte deedt haar derhalve zo zeer niet van de Kruifemunt verfchillen, of men hieldt ze voor een Soort daar van , wanneer zy voorgemeld werdt als een (*) Flosculis in Caulium fummo quafi umhUatis heeft de. Heet J.''Burmannus. 't Is yonderlini;, hoe en om wat reden zulks overal vetanderd zy in involucratis. (z) Heiyotis Fol. Lanceolato-ovatis , Flor, vetticillatis. TL Zeyl. «4. Mat. Med. +7. Am. Acad. I. p. 391. Valerianella Paluftris, Foliis Neivofis oblongis &c. Burm. Zeyl. 227. T. '108. f. I. Alfine affinis Planta Indica Flore candido. comm. Muriguti. Hort. Mal. x, p. 63. T. iï. MenthaZeylonica aquuica inoJora latifolia. HERM. Zeyl. 35. Auiiculacia, PAL. Pharm. ito.  TeTRANDRIA. 2Sj een Geneesmiddel tegen de Doofheid , onder IV. den' naam van Auricularia* De Engelfchen Afdj£EL« hebben het, om die reden, Earwort, de Duit-Hoofdfchcrs Ohrenpflantze, geheten. Hoe wrinig*Tulis. zekerheid men ook daar van heeft, en hoeon- M°ngywaarfchynlyk dit Kruid voor een algemeen Middel, tegen de Doofheid, te houden zy, voert doch het geheele Geflagt daar van den naam: want Hedyotis, een Grieksch woord, betekent iets dat het Gehoor of de Ooren ftreelt. (3) Gehoorkruid met Liniaal Lancetvormige in. Bladen, een Kruidige gegaffelde Steng enH^°'c'J dubbelde Bloemfteeltjes. Kruidig Dit Kruid, ook op Ceylon groeijende, heeft de Steng maar een half Voet hoog; de Bladen ongeaderd en naauwlyks gedeeld; twee Bloemfteeltjes ieder met eene Bloem, in elke mik der Takjes. De Bloem is Trechterachtig , waar door het van de Oldenlandiaas verfchilt. Spermacoce. Tandzaader. Eene eenbladige Trechterachtige Bloem cn eene gekroonde Vrugt, van tweetandige Zaaden, maaken de byzondere Kenmerken van dit Geflagt uit. Het is door Dilleniüs, wegens de Doorn- ach- (1) Hedyotis Fol. lineari-lanceolatis , Caule Herbaceo dl-? chotomo, Pedunculis geminis. FL Zeyl, 6s, R 5 ti. Deel. vil, stuk.  ï66 VlERMANNIGE KRUIDEN. IV. achtige Tandjes der Zaaden, dus getyteld en Afdeel, foevat de volgende zes , meest Westindifche Hoofd Soorten. STUK* i. (t) Tandzaader die glad is. met Liniaale Bla- ip»™r"" den' ingejlooten Meeldraadjes en gekran- Dunnere. fie Bloemen. Om dat de Bloemkransjes dunner zyn, dan in de volgende Soort, voert het dien bynaam: want door het Loof zyn die Kruiden zo weinig onderfcheiden, dat de Hoogleeraar A. van Roven dezelve als eene Verfcheidenheid aanmerkte. Het Zaad , nogthans, was in deeze met vier getande Hoorntjes voorzien, zo Dilleniüs meldt, zeggende,dat het in deElthamfcheTuin van een tot twee Voeten hoog wierdt, zynde een Gewas, dat jaarlyks gezaaid moet worden, en hier te lande ryp Zaad voortbrengt. Het is uit Noord-Amerika en wel uit dc Provincie vanKarolina, afkomftig. Dergelyk Kruid groeit ook in Oostindie. li. (2) Tandzaader die glad is met Lancetvormige VentMia- Bladen en Kogelronde Bloemkransjes. ta. t Kogelron- de. (O Spermacitee elabra Fol. linearibus , Staminibus inclufis Floribus verticülatis. Syst. Nat. Xtl. Gen. 119. p. US« Veg. XIII. p. Sperm. Vertic. tenuioribus. Dill. Elth. 3-0. T. 177. f. 359. Sperm. annuum &c. Loefl. Ittn. zcz. R- Lugib. 2j8. Anonymos Americana Fol. Parietaria feïbris, pluk. Mm, 33. T» 136. f. 4. EURM. Fl, Ir.i. p. 33. (z) Sptrra&mt glabra, Fol. Laiseeolatis, Veiticillis globo- ik  T-ETRANDRiA. gf57 In deeze zyn, volgens den zelfden Autheur, IV. de Bladen fmaller dan in de andere, cn gelykenAFDEE!-' veel naar die van Hyfop of van Kun , fchynende Hoofd. dit Kruid ook de Hyfopbladige J xmaikajche Sca-™^biofa te zyn van Pluken et, en het Heefter-t..M°m&~ achtig opgeregt Pulegium, met zeer digte Kransjes, van Sloane, Men wil dat de Groeiplaats ook in Afrika zy. De Kogelronde Kransjes komen in hetzelve insgelyks gefteeld voor. Het groeit zelden meer dan een Voet hoog. Deeze valt ook in Oostindie. (3) Tandznader die ruuw is , met langwerpi- „ nr. ge Bladen, de boven/ten viervoudig, deiiri"."""' Bloemen gekranst. -R-mge. De Steng is vieihoekig, met fpitfe kanten, die nederwaards gehaaird zyn, voorts glad, zeer Takkig en ftyf. De Bladen zynovaal,geftreept, ruuw, doch niet Haairig: de Bloemen wit, Pypsehtig, zydelings : de Meeldraadjes, langer dan de Keel, met Violette Knopjes. Op Jamaika is deeze Soort waargenomen. & lis. Sperm. Vert. globofis. DlLl. 'Eltb. I. 358. H. Cliff. S3. Scabiofa Jamaicenfïs Hysfopifbiia. Pluk. Alm. 336, T. j8. f. 6 ? Pulegium Frutieofum ereduai, Vert. cleniUlimis. SLOAN. Jam. 64. Hi/l. I. p. 170? burm. Fl. Ind. p. 33. (3) Spermnccce iïabra , Fol. oblongis, fumrnis quaternis, Floribus verticülatis, Sperm. erecla fubhirfuta, Fol, oblongis, fuperioribus approximacis. EaqWN. Jam. j + i. li. dsel, vil, Stuk.-  fttSS VlERM ANNÏGE KRUIDEN. IV. (4) Tandzaader dieftekelig is, metftampEyAf deel. ronde fcheeve Bladen. muk.D" Deeze, op Ceylon groeijende, is door den iv. Hoogleeraar J Bprmannus , onder den naam f^X""van Galeopfis, in Afbeelding gebragt. 't GeStekelige. was heefc verfpreide, Kruidige Stengetjes, die ftekelig zyn , en ruuwe Bladen, een weinig gefteeld. De Bloemen zyn by Kransjes geplaatst, Klokvormig en grooter dan in de andere Soorten. Daar op volgen ronde Zaadjes, die in een yiertandig Huisje beilooten zyn. v. (5) Tandzaader met leggende Stengetjes, LiProcum. niaale Bladen en zydelingfe Trosjes diege- Uitende. JteeH Zyn. Deeze, in Indie huisvestende, heeft Kruidige , hoek'ge , flappe verfpreide Stengetjes en ongcbladerde Bloemfteeltjes zydelings, met Kroontjes van Bloemen, die een veelbladig Omwindzeltje hebben, en uitfteekende Meeldraadjes, langer dan het Bloempje. vr. (6) Tandzaader die Heefterachtig is, hebben- Spina/a. £g Gedoom- *• f4) Spermacoce hispida , Fol. obojratis obliquatis. Mant. 5j8. Fl. Zeyl. 6i. Gileoplïs Zeyl. Fol. oblongo , Fl. albo, BURM Zeyl. i«3. T. 20. f. 3. BURM. Fl. Ind. p. 33.MURR. Comm Gm. nov T IU. p. 77- ï". 5. (5) Spermacöce procumbens Fol, linearibus, Corymbis latetalihiil peduncalatis. Sp, Plant. II. p. 149. BURM. Fl. Ind. p. 3 3. (6j Spermaceti luffttuicofa Fol. lineaiibus, Spinulis ciliatij. Spetm.  Tetrandria. se$ de Liniadle Blaadjes, met Doorntjes op iy de kant. Afdeel. iv. In Amerika was deeze door Loefling ont- HoOFD» dekt, die Bladen als de Rosmaryn heeft, enS^K" harde ftyve Stengen, welke van onderen Tak-*ia,M°£3' kig zyn. De Heer j a c q u i n heeft een dergelyk Gewas by de Havéna gevonden, dat meer gedoomd was, en, dewyl hy de Vrugt of het Zaad daar van niet gezien hadt, heeft de Ridder hetzelve uitgeflooten. Ook is door zynEd. van de Spermacoce Ocymoides, welke de Heer N. L. Burmannus als een nieuwe Soort opgeeft en afbeeldt, geen gewag gemaakt. Sherardia. De Bloem is in dit Geflagt, even als in 't voorgaande , eenbladig, Trechterachtig : het Zaadhuisje gekroond, doordien de Zaaden drietandig zyn. Het bevat drie Soorten, als volgt.' (i) Sherardia met alle Bladen gekranst, de 1. Bloemen aan 't end der Stengen. aZZ/Ï?. Akkerige. Dit Sperm. fuffiut!Co!um. loefl. Itin, lor. Sperm. fpinofa. ]acq_. Amcr, Hifi. p. 21. (i j Sherardia Fol. omnibus verricillatis &c. Syst. Nat. xii. Gen. 120. p. u«. Veg. XIII. p. ns. Dill. Gen. 96. H. Cliff. Fl. Suec. 3cc. r. Lugdb. 257. hall. Ilelv 4jC, Rubeola Arvenfis repens coeru'ea. C. B. Pi». m.Ptoir. 14$, Rubia parva &c. J. B. Hifi. II, p, 719, II, Dhl. VII. Stuk,  2^0 VlERMANNIGE KRUIDEN. IV. Dit is een Europifch Kruidje, dat in de Zui^Ffv"L"delyke deelen niet alleen, maar ook in de Hoofd- Nocrdelyke groeit , beminnende dc KoomlanSTUK den. By Montpelli-r komt het overal voor: i>iSi"Wy' by Weenen in Ooftenryk tusfchen 't Koorn: zo ook in de Zuidelyke deelen van Sweeden en in Swirzerland.' Blanuwe kruipende AkkerRub' ola heet het by C. Bauhinus. Het heeft laage, Takkige, Stengetjes, die Plaggen maaken : dë B'aadjes zyn hard en fpits gepunt, vier of zes in een Kransje : de Bloemen niet blaauw, maar paarfch, zegt Haller; de Zaaden geel en ligt. Sberlldia (2) Sherardia met twee Kransblaadjes tegen4 MurdRs, twee Bloemen over. Muurplan- tlge' Deeze komt in Italië en te Konftantinopo- len op oude Muuren voor, zegt L i n n je u s. Men vindt het dus ook te Marfeille, en elders in Provencc, ja in Langucdok op dorre drooge Bergachtige plaatfen. Het is, onder den naam van zeer klein Gallium, met Idngwerpige Zaaden , door B u x b A u m afgebeeld. In geltalte komt het byna met het voorgaande Overeen, zyn- (z) Sberardii Fol. Floralibus binis oppofitis binis Floribus» Aspemli vecticillat.i luteola C. B. Pin, 334, Asp. verticill, M 'ralis m nirua. Col. Ecphr %oz T. 300 Asr>ar. minima. All Nic. Gal'ium minimum, Sem.oblong'S, flcxB. Ceni. ii. p. 31. T. 30. f. 2. Gallium Fol. fems linearibus &.<:. gsr. Pnv. 117,  T e t r. A N D r I A. aï zynde ook een Jaarlyks Zaaigewas, met lang- IV. werpige ftekelige Zaadhuisjes. Afdeel,- (3) Sherardia met viervoudige gelyke Bladen,^™* de Steng Heejier achtig. m> Sberariia Deeze, op 't Eiland Ascenfion door Osbeck„ "f gevonden , is een lievige , Takkige Heefter, " de Bladen imal Lancetvormig by vieren om de Steng geplaatst hebbende. De Bloemen komen gepaard en ongefteeld in de Oxelen voort: zynde in vieren gedeeld, Trechterachtig,wit, van langte als het Vrugtbeginzel, dat een tweezaadige -Vrugt wordt. Zy hebben vier Meelknopjes. Asperula. Ruuwkruid. De Bloem is hier, gelyk in de voorgaanden , eenbladig Trechterachtig ; doch brengt twéé ronde Zaadjes voort. 't Getal der Soorten, altemaal Europifche Planten is agt, als volgt. (i) Ruuwkruid met agtvoudige Lancetvormige r. Blaadjes, en gejleelde Bloembendeltjes. ef/fftr*u Niet-weWe-* kend. (3) Sherardia Fol. quatemis aiqnalibus, Caule Friuicofo. (1) Asperula Fol. ocronis Lanceolatis Sec. Syst. Nat. XII. Gen. «i. p. 116. freg, xill. p. 12s.Fl.Suee. 114. Mat. Mei. 4j. HALL. Heh. 457. R. Lugib. 255. Asperula f. Rubeola montana odorata. C. B. Pm. 3 34. Aparine latifolia hu. milior montana. Tourns, ïnfi. n4. Asperula odorata Flors II. dx5l. VII. stok.  VlERMANNICE KRUIDEN. IV. Niettegenftaan.de dit Geflagt van de ruuw'Afdeel, heid Zynen naam heeft, komt de eerfte Soort} Hoofd- hier, met uitermaate gladde Bladen voor, volstuk. gens den Heer Góüan. Weezentlyk heeft Eenwy. ^ niets róuws dan een weinig 't Zaad; zegt L ovl'' bel. 't Gewas , evenwel, wordt Asperula ' genoemd by verfcheide Autheuren, en de Heer 'H aller zegt, dat de Blaadjes de Rib en de kanten ruigachtig hebben. Welriekende Asperula met witte Bloemen noemt Dodonjeus hetzelve , en Lobel Asperula of Aspergula van ons Land: want het groeit, zegt hy, veel op de Bofchachtige Heuvels van Artois , 't welk behoord heeft tot de Spaanfche Nederlanden. In de Hovëh van Vrankryk en Nederland , voegt 4iy 'er by, wordt dit Kruid veel geplant om zynen goeden Reuk: weshalve het ook dc *p Duitfchers Waldtmeijler noemen of Hertsfreydt, als het Hart verfterkende. De Sweeden, by wien het in verfcheide Bosfchen groeit, heeteri het Myske-Madra en fommigen Myska. De Franfchen noemen het Muguet, als den Geur der Lelietjes van den Dale hebbende, zoTotjrhefort aanmerkt, die 't zelve omftreeks Parys vondt, en Breedbladige laageBerg-Aparine tytelt. Het groeit in Pommercn en zelfs by Dantzig. Omftreeks Weenen vondt de Heer Jac- albo. Dod. Pempt. iss. Asperula aut Asnergula odorata nostras. lob. Uon. ,01. Kruid!,. 977. GOUAN MonspM. JAC* Vind. 15. WEIG, Pom Rug. 26. reio. Gil S7< OED. DM' }6l.  Tetrandria> 2 73 Jacqdin het overvloedig groeijen in Bergach- TV*, tige dorre Bosfehagiën. Afdbbè; De Steng is weinig Takkig, regtopftaande, Hoofd'. van twee Duim tot een Elle hoog , omringd STÜK' met Kransjes van agt lange fpitfe Bladen, die ^"""^ tegenftrydig met de meefte andere Planten opwaards grooter Worden. Uit het bovenfte Kransje komen drie vierbloemige, naakte, gearmde Bloemfteelen voort, met Trosjes'van witte Bloemen, waarop rondachtig zwart Zaad volgt, in een ftekelig Huisje. Het Kruid bevat veel Zuur en Olie. In de Geneeskunde is het bekend onder den naam van Matrifylva, en vermaard wegens zyne openende kragt, wordende tegen de Geelzugt verftopte Stonden, Worgkeel, en tegen Wonden met Ontfteeking, aangepreezen. Het Vaste Zout, door verbranding daar van bereid, munt uit in fcherpheid onder alle Loogzouten [ zo de Heer Gmelin aantekent (*). Op Wyn gezet i geeft het daar aan een lieflyken Smaak en zeer verkwikkende Geur: weshalve het dus in Duitfchland veel gebruikt wordt. (2) Ruuwkruid met zesveudige Bladen en en- gefteelde end-Bloemen die vergaard zyn. **Ai „ Arvtnjïi, Un-Akkerig. (*) Ail. Petnp. tom. V. p. zie. Vid. HALL. Httv, utfupra, (z) Asperula Fol. fenis , Flor. fesfillbus Sec. H. Upf. Cliff% *c. R. Lugdi. z5S. Dalib. Par. 47. AsperuU «erulea ar. _. S venj. U. Ceel, VU, Srus,  274 Viermannïge Kroidem. W. Onder den naam van Blaauwe Waldmeifter is Afdeel. deeze ^ niettegenftaande zy geen den minften Hoofd- Reuk heeft, by Dodonaïus en Lob el gcstuk. boekftaafd. Zy groeit in Vrankryk, Vlaande.Emw"1- ren, Duitfchland, Engeland; doch in Sweeden, noch ook in onze Provinciën, fchynt zy mede niet aangetroffen te zyn. De Bladen van deeze zyn ruuw, en maaken Kransjes van zes of meer in getal. De Bloemen komen op 't end der Stengen, by elkander vergaard voor, tot Kroontjes , die met gehaairde Blaadjes Sterswyze omringd zyn. De Kleur is blaauw en zy hebben een lang gefpleeten Styl. ui. (3) Ruuwkruid met viervoudige] Lancetswys' jtiper'uia Eyronde Bladen en gebondelde end-Bloemen. laur'ma. J Tunnfch. ^ de Alpen van Switzerland, in Italië , als ook by Montpellier en elders. Van de Stad Turin, alwaar zy veel op de omleggende Bergen voortkomt, heeft zy haaren bynaam. Bauhinus noemtze vier- enbreedbladige kaale of ongehaairde Meekrappe. Zelfs zvn de Wortels ook rood, en zouden insgey lyks venfis. C. B. Pin. 3 34. Asp. ccerulea. Dod. Pempt. 35 5. Lob- Ut*, goi. Rubeola. Hall. Htlv. 457. (3) Asperula Fol. quaternis &c. H. Clif. &c. R. Lugib. 255. HALL. Helv. 457- GoUAN Monsp. 65. Rubia quadrlfplia et latifolia lxvis. C, B. Phu 3 34. MORIS. Hifi. III. S 9. T. ï\. f. ï« RuMa minor quadrifolia atro-virens. BARR. «+7. Cradata Alpina latifolia laevi». Tournï. Inji. 115.  T e T r a N b r i a. lyks tot Verwftof gebruikt kunnen worden, zo 1V. de Heer Haller vastftelt. De Stengen, dieAFfyEi; vierkant zyn en regtopftaan, worden , volgens Hoofd» zyn Ed., een Voet; doch volgens Lob el stük* van meer hoogte. De Bladen zyn als die van m\utT' Weegbree geribd , ongefteeld, in 't kruis om de Steng geplaatst, de Bloemen wit, met zwarte uitfteekende Meeldraadjes. Aangaande de Bloemen van deeze' Soort hadt men gemeend, dat in het Kroontje alle dezelven Mannelyk waren, met niet meer dan één Wyfjes Bloempje; doch thans is waargenomen, dat zy allen tweeflagtig zyn met een tweedeeligen Styl, welke zelden tot zyne langte komt voor het verflenzen van de Bloem, (4) Ruuwkruid met' viervoudige langwerpige tf.. zydelings omgebogen .ftompaehtige, Haai- ft/^ rige Bladen. Dikbiadig. Op Kandia en in de Levant groeit deeze Soort, die^ een Takkige Heefterachtige Steng heeft de Bladen ovaal, aan de Takken fmaller; metTrosjes van weinige Bloempjes, die ruigachtig zyn, aan 't end. (5) Ruuwkruid met f malle Bladen, de onder- Tmtforlé, Jten Verwig, (4) Asperula Fol. quaternis oblongis Stc. ($) Asperula Fol. line.iribus **c Fl Saee. nj. GouAN Mtmsp. 6«. Gallium alb. rripetalum. Moris. Pr al. 267. Da. UB Paris. 49. Gall. album tertiurn. TAB, Hifl. 433. T» 733. f. 1. S 3 H. DSM., vii, STOK,  ciatum. Col. Ecphr. I. p. Z97. f, 1. Gall, album minus, TABERN. MJI. p. 433, f. 2,  Tetrandria. 277 hadt. Dus noemt Bauhinos dit Kruid Rubia ^V. Cynanchica , doch by anderen heet hetzelve rv, * Klein wit Walftroo, en Rubia Snxatilis by Ca-Hoofdmerarius, door wien het op Steenige plaatfen 5™K* en aan fchraale Dyken, zo in Frankenland als in Tburingcn , dikwils gevonden w3s. In de middelfte en Zuidelyke deelen van Europa komt het alom op dergelyke Gronden voor. In onze Provinciën groeit het ook aan de kanten van Zandige Bouwlanden, zo by Haarlem, als by. Utrecht, Zwol en elders. Ontelbaare , vierhoekige , Takkige Stengetjes , van een Voet hoog, zegt de Heer Haller , maaken overblyvende Plaggen. Vier Blaadjes heeft het, doch aan den oirfprong der Bloemdraagende Takjes maar twee, die lang, ftevig, fchraal en fpits zyn. De Bloemen komen in Takkige Kroontjes, aan byna ongebladerde Takken voort, uit de Oxels der Bladen; zynde natuurlyk Vleefchkleurig, met purpere Aderen getekend. (8) Ruuwkruid met viervoudige ovaale ongerib- vnr. de gladachtige Bladen, driedeelig gegaffeld 'fs/yfu!a de Bloemfteeltjes enruuwe Zaaden, Gtadach-* Dee- (8) Asperula Fot. quat. ellipticis enerviis ScC. Syst, Nat. Veg. XIH. Mant. 38. 3S°- Bocc. Sis. 10. T. 11. f. s. Gallium rotundifoliura. Sp. PUnt. p. ijs. Cruciata minor glabra. Bark. leun 313. Cruciata Luiitanica latif. glabia Flore aibo. toubnf. Infl, lij, s3 . ii. DEIX, vii. STUK,  478 VlERMANNIGE KRUIDEN» IV. Deeze , in Barbarie en Portugal gevonden, Afdeel. heeft 0pgeregte Stengerjes van een half Voet Hoofd- hoog, die zig dan in Takken uitbreiden, met stuk. V]-er ovaale Blaadjes, die byna glad zyn, in 't Èen-iQ. kmis bezct> Draadachtige Bloemfteelen komen m'' uit de toppen der Stengen en Takjes voort, geevende ieder drie Bloemfteeltjes uit , met witte Bloempjes , die geele Meelknopjes hebben. Het Zaad is, ryp zynde, zwart en rimpelig, doch niet ftekelig, ruuw bevonden. D i o d i a. Tweefprong. In dit Geflagt is de Bloem wederom eenbladig , Trechterachtig , doch het Zaadhuisje tweehokkig en tweezaadig. T De eenigfte Soorc (r) voert , wegens haare DhJia Groeiplaats, den naam. Zy komt in Virginie ^irgin'r' op Waterige plaatfen voort. Het is een legfche" gend en kruipend Gewas , dat gladde Sappige roodachtige Stengen heeft , met twee fmalle ftyve Blaadjes aan ieder Knoop, en daar geeft het, wederzyds , een enkele Bloem uit, die zig als in een Tweefprong vertoont, zynde Pypachtig. in vier Slippen, verdeeld, wit van Kleur. Zy zit op een tweehokkige Vrugt , die in ieder Hokje een enkeld hard Zaad bevat, naar een Tarwcgraan gelykende en gekroond. Knoxia. (i) Diodia. Syst. N*t. xii. Gen. ijï. p. ntf. Vtg. xihf. UJ, H. C>W. «v3. GXON. Virg. 17.  TetRandria. 279 K n O X I &. "IV. Afdeel. Dit, naar zekeren Engelfchman, die in de^1^ voorgaande Eeuw van de Ceylonfche Planten stuk. gefchreeven heeft, dus genoemd, heeft dergè- Monogy. iyke Bloem, maar het eene Blaadje van den "'"* . Kelk is grooter en het brengt twee geile ufde Zaaden voort. De eenigfte Soort (1) ,, in Afbeelding ge- r. bragt door den Hoogleeraar N. L. Burman-^J, nus , is Wilde Indifche Lychnis van Herman- £^loil' kus getyteld geweest, 't Is een Kruid , dat op rottige Boomftammen in dat Eiland groeit, hebbende eenigermaate de geftalte van Lychnis. De Steng is een Voet lang, met Lancetvormi* ge Bladen , die gepaard zyn, en lange fmalle Aairen van verft rooide ongefteelde Bloemen: zo dat het, in 't uiterlyk aanzien, naar een Soort van Eerenprys gelyke. HOUSTONIA. De naam van Houston was te bekend in de Kruidkunde, om niet vereeuwigd te worden door den Ridder, die'er, derhalve, deezen Geflagtnaam van gemaakt heeft, vooreen Virgi- nifch (1) Knoxia. Syst. Nat. XII. Gen. 123. p. 117. Veg. XIII. p. Burm. Ft. Ind, p. 34. T. 13. f. 1. Veronica; affi. nis Indica tenuifolia. Pluk. Alm. 384, T, 114. f. 2. Dentellaria Zeylanica Flore minimo &c. Raj. App. 246, Lychnis Indica fylvestris Hermanni. BuRM, Zeyl, 144. S4 II. deel, VII, Stuk,  a3o VrERMAMBici Kruiden. IV. nifch Kruid, dat de Bloemen als vooren, maar Afdeel. een tweehokkige , tweezaadige Vrugt heeft, Hoofd- die boven den Kelk, welke viereandig is, groeit. stuk. £)it Geflagt is in twee Soorten onderfcheiden, als volgt. t. . (i) Houftonia met Eyronde Wortelbladen, een fptruiea, famengejlelde Steng , de eer/te Steeltjes Blauwe., tweebloemig. Dit is een zeer klein Kruidje, dat in 't Voorjaar alom bloeijende voorkomt in Virginie en naar de Paronychia gelykt. Het heeft twee Blaadjes aan ieder Knietje ; de Bloempjes zyn Trechtcrachtig, in vieren gedeeld en bleek blaauw. ii. C2) Houftonia met Lancetvormig Eyronde Bla^ur^urèa den en endelingfe Bloemtrosjes; de Bloe- ^Paatfche. men boren. Dit gelykt aanmerkelyk naar het Muur en heeft de Bloempjes paarfchachtig rood. Het zou misfehien wel tot een ander Geflagt behooren kunnen. Men vindt het ook in Virginie, G A- fi) Hcufimia Fol. radicalibus ovatis Sec. Syst- Net. XII. Gen. 12*. P- "7. Vtg. XPI. Gen 114. p. H. ClijJ. 3$. Gkon, Virg. is. Paronychia facie Planta tetrapetaloides. Mor. Hifi. III. p. «14. S. 15. T. 4 f.:i. (i! H'ü[lt>»ia, Fol. ovato-lancealaris itc. Rubia Mariana Ajfines majoris folio &c. Pluk. Maxt. 1*4. Raj. Suppl, zs%.  T etrandria. 281 G A l 1 o m. Walftroo. . IV- , Afdeel, In dit bekende flag van Planten is de Bloem hoofdeenbladig en vlak ; waar op twee rondachtige stuk. Zaaden volgen, Voorcs is dit Geflagt ook ken- Montgy. baar aan de Kranswyze Blaadjes om de Sten-"'0" getjes of Steelen van hetzelve. Het bevat vierentwintig Soorten, veelen tot ons Wereldsdeel behoorende, die hier volgen. De zes laatften hebben een ftekelige, de overigen een gladde Vrugt. (1) Walftroo met viervoudige , Lancetswys' 1. Eyronde , gelyke , van onderen ruuwe «aj;w«. Bladen, een regte Steng en gladde Vrugten. ^ PMh" Naar de Meekrappe gelykt het Loof van deeze zeer. Zy heeft een korte famengedrongene Bloempluim. De Groeiplaats is in de Zuidelyke deelen van Europa. (2) Walftroo met viervoudige , Jlomp ovaale, ir. ongelyke Blaadjes en verfpreide Stengen. Moéiliig. Deeze Soort maakt het Water - Walftroo uit, dat (1) Galium Foi. quaternis Lanceolaro • ovatis &c. Syst. Nat. XU. Gen. 125. p. 117. Veg, JOU. p- 126. Hall. Emend 106. C2) Galium Fol. quaternis obovatis &c. Fl. Sues. 119, 12S. Fl. Lapp. 52. Gokt. Belg. 3j. Okd, Dan. 423. Gallium altisfimam Fol. quaternis obtufis. HAlL. Helv, 4Sr. Gallium paluitre album. C. B. Fin. 335. Cruciata paluftris alba. toubnf. lnft. 115, Gallium album. tab. leen. rji. S 5 II, DEEL. VII, SïVK.  2<5s Viermannige Kruiden. IV. dat door Europa gemeen is, en naar het welAfdeel jjes ais meest in Wallen, aan de kanten van Hoofd- Slooten , Beekjes en Rivieren groeijende , "dit stuk. Geflagt den naam voert van Walftroo. Misfchien •sige™y' doet daar ook toe > de langte van deszelfs Stengen, alzo het die, aan de Oevers der Meiren, in Switzerland, eenige Ellen lang heeft, zo de Heer Haller aantekent. De Melkwitte Bloem zou, indien deeze Soort den Ouden bekend geweest ware , aanleiding kunnen gegeven hebben tot den Latynfchen of Griekfchen naam. Het Galton van Dioscorides, evenwel, heette dus, om dat men het tot Stremzel van de Melk gebruikte, en hierom noemen het fommige Duitfchers Labkraut, niet alleen , maar ook de Franfchen Caille-Laut of Petit Muguet, de Engelfchen Wit Vrouwe Bedfiroo. ïu'. (3) Walftroo met viervoudige Liniaale Blaadtriüdam ies *een leggende ruuwe Steng en driedeeli- Di'icdecii'g. ge Bloempjes. Deeze , in Kanada waargenomen door den Heer Kalm , heeft een zeer Takkige Steng en meestal drie Bloemfteelen, die zeer dun zyn, van langte als de Bladen: de Bloempjes klein en wit , in drieën gedeeld , met drie Meeldraadjes. IV« (4) Walftroo met bykans viervoudige, LiniaaflT.&' Ie, Bergs. (;) Galium Fol. quaternis linearibus Sec. Oed. Dan, 48. (4v Galium Fol. fubquaternis Iin. lsvibns &c, Gallium Cau'  T E T R A N D R I A; 283 le , effene Blaadjes , een zwakke ruuwe. W. Steng en gladde Zaadhuisjes. fdeel. Hoofd» In Duitfchland is de Groeiplaats van deeze stuk. Soort, welke Zeer hoog Berg-Walftroo getyteld JHm»sï* wordt vau Ruppius, die aanmerkt, dat de*"*' Bloem minder vlak is dan in- de andere Soorten. Dezelve is wit, maar voor het ontluiken van buiten paarfchachtig. Ook is zy grooter dan in de anderen. Men heeft aan de Steng vyf, aan de Takken vier Blaadjes waargenomen : doch volgens den Heer Haller zou 't getal der Blaadjes agt zyn. (5) Walftroo met zes Liniaale Blaadjes om de Steng , vier om de Takken ; een Jlappe TmSoSteng, de Steeltjes byna tweebloemig, delend. Vrugten glad. Deeze groeit, volgens den Heer Kalm, ook in Noord-Amerika. Of men ze aldaar tot Verwen gebruike, 't welk uit den Bynaam te vermoeden ware, is my niet bekend. (6) Walftroo met zesvoudige, Lancetvormige, vt. Ulifinoa&-f«m. . : Caule reöo, Fol. fenis Sec, HALL» Goett. 189. Zinn Goett. ^mJ'a' 231. Galium montanum altisfiraum Sec. Rupp. Jen, 3, ($) Galium Fol. Jineaiibus, Caulinisfenis, Ramoruraquaternis , Caule flaccido c. (6) Galium Fol. fenis Lanceolatis retrorfum fenaio aculea. tis Sec. Aparine N. 3. r- Lugib. 255. Fl. Safe. 121, 127. Apatine minor pal. Parifienfis, Fl. albo. ToüBKF. Infl. 114., Fl. Lapp. 58. Gallium album minus. VA1LL, Paris.7t.tn1. Herb. 30. f. 6. Rubia qusedatn minor. j. E. Illfi. III. p. 716. II. Dssl» VII, Stuk,  284 VlERMANNIGE KRUIDEN, IV. agterwaards Zaagswys getande, gefpitjle, ^F°v.EL* SlVs Blaadjes, de Bloempjes groot er dan Hoofd- de Vrugt. «tuk. Eenwy. Hier komt het Kleine Parysfthe Moeras-Apalt"£'" rinevanTournefort, met witte Bloemen, te voorfchyn, dat. aan de Oevers der Rivieren, door geheel Lapland, zeer gemeen is, volgens den Ridder. Het heeft dunne Takkige Stengetjes , die zig naar alle kanten unfpreiden, en valt derhalve niet hoog. De Zaadhuisjes gel lyken naar die van het Kleefkruid. Men vindt het ook in andere deelen van Europa en het groeit, aan de kanten dcrSlooten, in Hoï)% land en Vriesland , menigvuldig. Dergelyke vondt de Heer Haller niet zeldzaam, aan de Oevers der Moerasfen in Switzerland , met Stengetjes van een Voet hoog. Het Puntje , dat aan 't end der Blaadjes is , onderfchpidt voornaamelyk deeze Soort. vil. (7) Walftroo met zesvoudige, Lancetvormige, jfurha», gekielde, agterwaards gedoomde Blaadjes , b'4'61"» enkelde Knietjes en gladde Vrugten. Op Bouwlanden in Europa is de Groeiplaats van deeze, die zeer naar 't Kleefkruid gelykt, maar kleiner valt en de Zaadhuisjes minder ruuw heeft. et) (7) Galium Fol. fenis Lanc, carinatis H. Upf. zs. Aparine Seinins latvioie. RAJ. Hifi, 4h> MOHIS. Hifi. IJl. p. 331.  Tëtrandria; (8) Walftroo met zesvoudige fiomp Eyronde IV. Blaadjes en zeer Takkige leggende Sten- Arj^EL, getjes. Hoofd» stuk. Deeze groeit aan de Zeekust van Spanje , vnr. op Steenige plaatfen , als ook in Saxen, ▼ol-s£^'f*£ gens LlNNAüS, Steenig. (0) Walftroo met agtvoudige Lancetvormige. ix. gefpitjle Blaadjes, die Zaagtandig ge~%™™{a. doornd , glad en krom zyn , hebbende de Vrugten omgeboogen. Deeze Soort,in 't Rusfifche Gebied groeijende, is kleiner dan de voorgaande, wier hoogte een Handpalm bereikt. De Vrugten zyn Vleezig en groot met omgeboogen Steeltjes^ (10) Walftroo met agtvoudige ftekelige, Li- x. niaale gefpitfte, byna gefchubde Blaadjes ,^"c^i's. en gegaffelde Bloemfteeltjes. De Stengetjes van dit Kruidje, dat op de Ge- (s) Galium Fol. fen. obovatis obtufis Sec. Gallium Caule ramofisfimo. H. Cliff. 34- R. Lugib, z$7. Gall. Saxatile fu. pinutn molliore Folio. Juss. AS, Par. 1714. p. 492. T. ij. (9I Galium Fol. o&onis Lanceolatis Sec. H. Upf. 28. (10) Galium Fol. oótonis hispidis lineatibus, fcc. Rubeola Saxatilis. c. b. Pin, 334. Preir. 145. Buns. XIX, 17. Aparine minima f. Rubia Saxatilis minima. Magn. Mensp. 291. Gallium Saxatile minimum, fupinum & pumilutu. TOURNF, Injt. 11$. GARIO. 202. GER, Prov. 22S. II. Deel, vil, Stuk»  286 Viermannige Kruiden.' IV. Gebergten van Provence groeit , zyn naauw* Afdeel £en £)ulm hoog, zo dat het zig als Mos Hoofd- op de Bergen vertoont. «TUK. xt. C11) Walftroo met agtvoudige Liniaale ge■v?ram"m Jleufde Blaadjes en korte Bloemtakjes. Opicgt, Zodanig is de bepaaling van het Opregte Walftroo , dat gemeen is door geheel Europa, Het groeit by ons meest op Zandige Gronden, gelyk op het Duinachtige Veld aan de Haarlemmer - Hout; ja pp de Muuren der Stad Utrecht, op de Wallen te Harderwyk en elders , als de hooge plaatfen beminnende; doch het komt ook wel voor in vogtige Weidenen Beemden, ja zelfs in Languedok meten onder het Water-Walftroo in de Beekjes, zoGouan meldt. De afgebloeide Meelknopjes worden bruin, zegt Linn^eus. Dit Kruid is 't eigentlyk, waar aan de be» naaming van Galium, in'tFranfch Caille Laitom dat het de Melk doet ftremmen , toebehoort. Borrichius, inderdaad, heeft door Destillatie , uit de verfche Bloemtoppen van hetzelve, een wezentlyke Azyn bekomen. Die van 't Graaffchap Chester in Engeland, daar men (li) Galium Fol. oeïonis linearibus fnlcatis Sec. H. Cliff, Fl. Suee. Mat. MtA. W. Lugib. 2jS. Fl. Lapp 61. gouan Monsp 66. Ger. Ptov. zz6. Gallium luteum C. B. Pin. 335. Lob. Icon. 804, Gallium Dod, Ptmpt. 35J. Gallium -etum. j. B. III. p. 7*0.  Tetrandris. 287 men zulke uitmuntende Kaazen maakt, gee- IV. ven , door de Bloemen van 't geele Walftroo A™Bt« in 't Stremzel te mengen, daar aan een. lekke-Hoornren Geur. Behalve de Melkftremmende ei-STTO* genfchap, wil men ook dat het Kruid, of des- Mm»&. zelfs Poeijer, de Bloedvloeijingen ftempe. Sommige hebben 'er eene byzondere kragt tegen de Opftyging aan toegefchreeven. Ande- ; ren verzekeren , dat dit het echte Galion deiOuden zy (*_). (12) Walftroo met agtvoudige, Eyrond-Li- xir. niaale; byna Zaagtandige, zeer uitgebrei- MeUu^. de, gefpitfte Blaadjes; eenJlappe S^KgZagtBiadig; en uitgebreide Takken. Dit voert den naam van Mollugo , als van het Kleefkruid inzonderheid verfchillende door de zagtheid der Bladen. Het is niet alleen by ons , in de Nederlanden, aan den Duinkant, maar ook in Duitfchland, Vrankryk en elders, bekend. Het Spitsbladige evenwel, waar van men de Afbeelding by Lobel. en Dodon^eus vindt, (*) Hare Planta eft veiara Gallium Veterum v. g. Dioscoridis. IUipp, Jen. z. (ïz) Galium Fol. oftonis ovato-Iinearibus fubfèrtatis patentisfirais mucronatis Sec Galium Foliis pluribus acutis Sec, Bert. Cliff: 34.. R. Lugdb zs7. Fl. Suec. 117, 125. Hall. Belv. 461. Mollugo montana angustifolia Ramola. C. B. Pin. 334. Rubia fylv. laevis. C B. Pin. 333. Mollugo Belgarum, LOB. Ie. 802. Mollugo. DOO. Ptmpt. 354, GOBT. Belg, 3$, II. Deel. VII. stuk,  488 VlERMA NITIGE KRUlDEïf. IV. vindt, wordt geagt tot Bergachtige Landen te Afdeel. behooren. De Heer Haller onderfcheidt hetHoofd- zelve van het Stompbladige en 't is zeker dat stuk. • in dit flag van Kruiden aanmerkelyke verandeEenwy- rjngen voorkomen , die de juifte afzondering der Soorten duifter maaken. xin. (13) Walftroo met agtvoudige effene van onfyvZZ deren ruuwe Bladen, hy de Bloemen dub- *<"»■ beid; de Bloemfieeltjes Raairachtig dun; Bofchmm. , _ Aend. de Steng effen. 't Is deeze Soort, tot welke de Heer Haller oordeelt de Afbeelding van Dódohüüs betrekkelyk te zyn, welke de zelfde is als van de Mollugo der Nederlanderen by Lorél, en zoude , die by deezen daar nevens ftaat, de voorgaande Soort affchetzen. Het Bladerloof is hier breeder en de Kleur der Blaadjes Zee. groen. Ook knikken de Bloemen voor het bloeijen zo men aanmerkt. In Switzerland komen zy beiden voor, en mooglyk ook in de Nederlanden. X1V* . (I4) Walftroo met agtvoudige Lancetvormige Gebaard. effe- (13) Galium Fol. oftonis lzvibus fubtus fcabris Szc. Galium Caule lereti fulcrato, Fol. o&onis glaucis 8e obtufis. Hall. ütlv. 461. Mollugo montana latifolia Raraofa. C. li. Pini 3 34- (14) Galium Fol. oclonis Lanceolatis lxvibus 5cc. Galiurri lsevigatum. Sp. PUnt. i6«7. Rubia laivis Linifolia, Flor. albis, ex Monte Virginis, bocc, Mus. 83. T, 7;. BAÜk'. Istn. 35«, fs 1.  TETRAND RIA. 289 effene Bladen, een Haairswy ze Pluim, ge- IV. baarde Bloemblaadjes en gladde Zaaden. AfDEEL» Deeze is de eerfte Soort geweest en daar Sok™" toe wordt thans ook het Galium leevigatum M«*ni. t'huis gebragt. Zy groeit in de Zuidelyke dee-*'** len van Europ*. Men vindtze effene Meekrappe met Vlajchbladen, die op den Lieve Vrouwe Berg in 't Napelfche groeit, van Boccone getyteld. De Steng is flap; de Bloemen hebben Haairachtige puntjes, zo dat zy zig als gebaard vertoonen. (15) Walftroo met tienvoudige Lancetswys xv. Liniaale Blaadjes , getopte Kroontjes en 9alium 1 j 1 tt Hitrofoil- gladde Vrugten. m.tanum. Jerula- . Deeze is, door den vermaarden Has s e l-le'nfclu Quist, in Paleftina gevonden. (16) Walftroo met gekranjle Liniaale Blaad- xvu j" » gegaffelde Bloemjleeltjes en een effe- S'iuucum' ne Steng. M ZeC£(oen- Deeze , door Boccone afgebeeld , heeft 'flappe leggende Stengetjes, en byna driedeeli- lige Os) Galium Fol. denis Laticeolaro-Linearibus , Ümbellis fastigiatis, Fiuftibus glabris. Aman. Acad. V. p. 451. (16) Galium Fol. verticülatis linearibus &c- R. Lr.gdb. 25.. H. Upf. 27. SAUV. Monsp. 161. GOUAN Monsp. 67. «slliuru faxatile glauco folio. Bocc. Mus. 11. p. I7i. T. nfr toe de effent fpits bladige Véld-Krappe van Bauhinus, door hem befchreeven, als Stengen hebbende van een Elle hoog met taamelyk breede Blaadjes, van een Duim lang, in 't Kruis bezet, Hy hadtze ook op de Velden by Leipzig gevonden. In Switzerland groeit dit Kruid, volgens den Heer Haller, tot twee Ellen hoog. (20) Walftroo met viervoudige ftekelige Bla- , den , eenbloemige Bloemfteeltjes en ruige Maria. VrU&en' z«karit& Hier is de Steng gearmd, ruig en zeer Tak-kig, met de uiterfte Takken gegaffeld, met Lancetswys' Eyronde Bladen, die meest by vieren gekranst zyn. De Bloemfteeltjes Haairduri 4 kotter dan de Bladen, hebben kleine Bloempjes. Het groeit in de .Levant. (21) Walftroo met viervoudige Liniaale f toni- xxt. pe Blaadjes, de Takjes zeer getakt. fS?**" Beriutj. TÖtdilch. (20) Galium Fol. quaternis hispidis Sec. Aparine maritima incana Fiote purpureo. Toornf- Infl. 114, (21; Galium Fol. qtiaternigf.mWr zo we' a's van de volgende , een Afbeelding onder de zeldzaame Planten , in Vrankryk , Spanje en Italië waargenomen, De Stengetjes van 't Gewas zyn Sterswyze omringd met Haairachtig dunne Blaadjes aan ieder Knoop, daar nieuwe Takjes voortkomen, cn loopen in lange dunne Anren uit , die uit kleine fpitfe Blaadjes beftaan, bevattende na de Bloem het Zaad. ii. (2) Kruisblad dat nederhurkt, met vier Lanfat"rèuT.lU cetvormige Blaadjes en geaairde Bloemen* Brecdbla- <üg. Dit verfchilt dus weezentlyk van 't voorgaan¬ de , hoewel het zig ook fomtyds opregr. Het komt op de zelfde plaatfen en by het andere voor. ijl. (3) K'uisblad met viervoudige byna Liniaale Blaadjes en geaairde vyfdeelige Bloemen. Egyptifch. Deeze, in Egypte groeijende, heeft Stengetjes van een Handpalm hoog, met Blaadjes van verfchillende figuur , onder breed , opwaards ver- (i) Crueianella procumbens, Fol. quaternis Jee. II. Upf. icc. Sec Sec. Rubia latifolia fpicata. c. b. Pin. 334, Barr. Jetn. 549. li) CrutiantlU Fol. quaternis fubiinearibus Sec,Mant. 38.  T eTRAHDRIA. 297 verfmallende, allen in 't kruis of kruislings ge- IV. plaatst. De Aairen zyn losfer, beftaande uit vx>™u Lancetvormige Blikjes : de Bloempjes uitcrmaa- HIoofdte klein. Het wordt jaarlyks uit Zaad voortge-STUK" teeld. (4) Kruisblad dat zig uitbreidt, met zes Blaad- 17. ^ jes en verfpreide Bloemen. pCtu[ f'. Uitgebreid. In Spanje is deeze Soort gevonden door Loefling. Zy heeft Oxel-Bloemen, aan eigen, gegaffelde tweebladig gebladerde Takjes. De Bloempjes zyn geel , vyfdeelig en geflooten. Hy nam waar, dat in het bloeijend Plantje de Blaadjes niet uitgebreid, maar regtopftaande en zagt zyn. (5) Kruisblad dat nederhurkt, met Heefierach- v. tige Stengetjes, vier fpitfe Blaadjes en ge-^ana!' paarde vyfdeelige Bloempjes. Aan de Oevers van de Middellandfche Zee, zo in Spanje als in Vrankryk, groeit deeze, die deswegen Zeekants- of Zee-Krappe van Clusius ge- (4) Crueianella diffufa , Fol. fenis Floribus fparfis. Am. Acad. III. 4°i. LOEFL. Itin. 68. ($) Crueianella procumbens fufffuticofa Sec. GöÜAW Mohsp. 68. GEB. Prov. zzg. Rubeola latiore folio ToiJRNF. !>■/}. 130 Rubia marina itrigofior fl. rubello. Barr. Icon. 355. Rubia maritima. C. B. Pin. 3 54- Rubia marina N'arbonenfurn. Lob. Icon. 799. Rubia marina, Dod. Pempt. 357, Clus. in?. 4s3. t H. Defx, vil, Stuk,  203 VierMannige Kruiden. Afmei. f"°emd W°rdt Men vindc ^ Afbeelding 1V. daar van by hem en an leren. Het Kruid heeft ' 11°°™' Sten»en vai> een Handpalm en fomtvds een Voet Emw3, hooS' die hard Knoopig en Houtig zyn, met vige. vier ftyve, witachtige Blaadjes aan ieder Knietje, digter aan de enden der Takjes, die met de daar tusfchen gro-ijende Bloempjes zigAairswyze vertonnen. Zy zyn in vyven verdeeld en hebben vyf Meeldraadjes. By' avond gaan zy open en verfpreiden des nagts eenen aangenaamen Geur, vi. _ (6) Kruisblad dat nederhurkt. met fpitfe Blaadjes, die aan de Steng breeder en vier-,aan Mompel- de Takkenfmal en byna vyfvoudig zyn; de liet». Bloemen geaaird. Het Montpellierfe Kruisblad heet deeze Soort a's by die Stad veel voorkomende en Geaairde Kruipende Krappe genoemd van M a g n o l i u s. Zy groeit ook in Paleftirw. De Stengen zyn dikker dan in de anderen, de onderfte Bladen Ey- C*) TABF.EïC.EMONTANtrs no?mtZe Zee - Rüte , dat op 't , *dfde u,tkorac 5 ma" F«>1>« wunz , dn is Verw-Wortel ge. lyk men dit Geflagt thans in 'e Hoogdui.fch tytelt, als ware d.e naam van hem ontleend , heeft geen de minde redenalzo geene der Soorten tot verwen dient. (6j Crueianella procumbens Fol. acufs &c. Crueianella repens. Fol fenis, Spicis longis. SAuv. Monsp. zzs. Gouan Monsp. «8. Kub:a fpicata repens MaGN. Monsp. 22J. Ra. beola fupina Spica lungisüma. Tournï. lnft, i30.  Tetranduia. 299 Eyrond en het heeft dergelyke Aairetf als de IV. eerfte Soort, ***** Tr Hoofd- > Rubia. , Krappe. STUK> De byzondere Kenmerken van dit, 't welk^"^* hier het Iaatfte is onder de Gefternde Kruiden, beftaan in een Kelkvormige eenbladige Bloem; zynde de Vrugt twee eenzaadig<» Be fen. Het Geflagt bevat thans vyf Soorten, waar onder de gemeene de eerfte is, a¥$ volgt. (i) Krappe met jaarlykfe Bladen en een ge- t, 'doomde Steng. fmabrum. Meekrap. Dit bekende Kruid, dat wegens het gebruik van den Wortel in de Verw'ery alom vermaard is, groeit natuurlyk in de Zuidelyke deelen van Vrankr\k en Itaüe. Ten minfte wordt het aldaar in 't wilde groeijende gevonden , hoewel men het 'er, zo wel als in Duitfchland, Spanje en de Nederlanden, ook om den Wortel zaait. Den Latynfchen naam, Rubia, heeft het wegens deszelfs roode Kleur. De Italiaanen noemen het Rubbia , de Spaanfchen Ruvia , de Franfchen Garance, de Engelfchen Madder, en de (i) Rubia Fol. .annuis, Caule aculcato. Syst. Nat. XII. Gen. 119- p. 119, Keg. XIII. p. 128. Mant. 330- Rubia fyly. Monspesfulana major. J. B. Hift. UI. p 7'S. Rubia Fol. fubferus. H. Upf. &c. R. Lugib. 25+ sauv Monsp. 161. gouan Monsp. 68. ger. Prov 229 gar. Aix. 113, Rubia fylvestris aspeia. C. b. Pin. 333, &t RubiaTinóloiuin fativa. ll'id. U. DEEJU VII, STUK.  30O VlERMANNÏGE KrüIDIN. IV. de onzen Mee- of Meekrap. Van de Duitfcheri F°vEL" worcJt het Rotte, Farbtr-Rotteof Farber-Wurtz, Hoofd- dat is Verw-Wortel, geheten. ™* ' De Wilde Krappe heeft, volgens den Heer viSu w ' Haller, in Switzerland Stengen van eenige Ellen hoog, welke zeer Talckig zyn, met Zaagtandige hoeken , Kranswyzc bezet met zes langwerpig ovaale Bladen, langzaam gefpitst, glanzig, aan de kanten getand. De Bloemen, die groot en geel zyn, komen voort uit de Oxels der Bladen. De Meeldraadjes ontfpringen uit den bodem van de Klokswyze Bloem, die twee geknopte Stylen heeft en de Vrugt is een ronde zwarte Bezie. De Tamme, dat is die men door zaaijen teelt, verfchilt, volgens dien vermaarden Kruidkenner, van de Wilde maar alleen door zagter van Blad te zyn, met een Jaarlyks Loof, 'fc welk in de Wilde overblyft, zo Rat cn anderen getuigen. In Zeeland, daar dit Kruid zo menigvuldig voorkomt , wordt hetzelve door de nieuwe Scheuten, welken de Wortelsin 't Voorjaar uitgeeven, voortgeplant. De Heer Mille r verzekert, dat men de Wortels van de Wilde, uit Spanje en de Zuidelyke deelen van Vrankryk , weleer in Engeland cn in de Nederlanden geplant, doch daar van niet dan Planten met flegter Wortelen bekomen heeft. De Bladen derzclve , zegt hy, zyn wederzyds met ruuwe Doornen gewapend (*j, en men vindt 'er» {*) Zy moeten zeer rauw zyn , dewyl men ze op eenige plaat-  TETRANDRIjb. 30I 'er, in het laaglle der Steng, zeven aan ieder IV. Lid; zynde 'er, naar boven toe, flegts vier,AF^EL' en fomtyds maar twee tegen elkander over. Hoofd» De Tamme Meekrappe, die meest zes Blaad-STUK* jes heeft, zou, volgens dien Autheur, uit de^'**»" Levant afkomftig zyn ff). In het Werkje, door hem in 't jaar 1758, over de Teeling der Meekrappe in Zeeland, uitgegeven, merkt hy aan, dat de Engelfchen, verfcheide Jaaren her, Jaarlyks ongevaar voor twee mülioenen Hollandfche Guldens, van die VerwftofFe, uit de Nederlanden hadden ontvangen. Dc Sweedfche HeerLiDEECK, die eenige Jaaren vroeger over dit zelfde Onderwerp fchreef, begrootte de Jaarlykfe Uitgaaf der Engelfchen, aan deeze Verwftoffe, op dertigduizend Pond Sterlings en die der Franfchen op vyftigduizend Livres. Hy deedt, in 'c jaar 1751 een Reis naar Zeeland , om de manier van Teeling cn toebereiding der Krappe te onderzoeken en hadt daar van eene Plantagie in Schonen aangelegd, die een aanmerkelyken opgang maakte (|). Hier en daar vindt men ook Plan- plaatfen tot liet fchuuren , of polysten van Tin gebruikt. Ook blyven zy, volgens lommigen, aa» de Kleederen hangen : doch waarfchynlyk maakt de Groeiplaats in deeze ruuvrfeeid een groot verfchil. (f) The Meibod of cuitivating Madder , by Pu. MlLLSH, Zond. i7Jit (i; Stockholntfe Verband, op 't Jaar I75J, of XVII.Band. p. nj. II. DlU. VII. STUK  3^2 VXERMANNIGE KaülDESi AvüÈzl 1,lanta8ie*il daar van in Duitfchland, Engeland, 1V> Ierland en Vlaanderen: ja in de nabuurige deeHoofd Jen van Holland, tusfchen Helvoetfluis en den Emtuy. BritI' wordt '"^e'y^8 ves' Meede geteeld; v;S!'.nw maar de Stapel of Voorraadfchuur is daar van tot nog toe in Zeeland , inzonderheid Op 't Eiland Schouwen, gebleeveh; wordende aldaar , omftreeks de Stad Zierikzee , de fynfte Meede geteeld. Men hadt, voor eenige Jaaren , negentien Meeftooven op Schouwen en Duiveland , welke men rekende jaarlyks, door een genomen , ieder omtrent honderdduizend Ponden te rerden van deeze Verwftoffe, Dit bedraagt, voor 't Land van Zierikzee alleen, volgens den tegenwoordigen Prys , meer dan een millioen Hollandfche Guldens. De Meekrappe, die in 'tmidden deezerEeuw aanmerkelyk gedaald was, geldende in 't jaar 1747 beneden de dertig, is thans wederom tot den ouden Prys van zestig Guldens en daarboven , de honderd Pond, gereezen. Men vindt een Aantekening dat, ruim anderhalve Eeuw geleeden , de onberoofde Mee te Rouaan verkogt werd voor vyfenzeventig Guldens en tien Stuivers (*). Uit de gedagre ryzing blykt , dat men buitenslands nog niet veel gevorderd moet zyn met de Teeling van deeze Verwftoffe. Mooglyk zal de eigenfchap van den Grond in (*) ffiJtU, Histcrit XIV, Deel of Ttrtr.vj, Siaat itt N*. dtrl. IV, D. bl. ij.  TETRANDHifi; 303 in Zeeland en daar omftreeks, als uitKleymet IV. Aarde gemengd bcftaande , vee! tot de deugd AFDVE£Lder Meekrappe doen. Mhfchien ook is men Hoofd'er kundiger en oplettender in de manier van,TÜK* zuivering en bereiding. Een Gemet of half^/1""*1' Morgen Lands, dat bekwaamst tot die Teeling is , in 't Eiland Schouwen , levert van duizend tot drieduizend Ponden uit, in één Saizoen, zo de Heer Miller aantekent: doch in ligt Land, zegt hy, is de veelheid maar van vyfhonderd tot duizend Ponden (*). Gezegde Kruidkenner heeft by het gemelde 'Werkje een allerkeurlykfte gekleurde Afbeelding gevoegd van het Gewas en van deszelfs Wortelen, die zelfs twee of driejaarig moeten zyn, eer menze uit den Grond delft. Zy zyn dan op 't hoogde omtrent een Pink dik , en worden , na het droogen en zuiveren , door ftampen in drie deelen gefcheiden, waar van het Hart de fynfte Krappe , het daarom heen zittende Vleefch de gemeene Mee en de Schors of Bast de Mulle, die zeer weinig waardig is , «itleverr. Men begrypt hier uit , dat Onberoofde Mee de gene is , daar men alleen den Bast heeft afgehaald, zonder die van het Hart te ontblooten, 't Voor- (*) Men zou het derhalve van zulk Land verdaan moeten, in de Tegenwoirdive Staat vin Zeeland I. Deel, bladz. }?7, alwaar v/jt vooriyker een Omfbndig Berigt van de Teeling en bereiding der Meekrappe en van de Keuien djat omtrent, gegeven wordt. ii. Ukil, vil. Stuk.  304 Vier nvt ANfNieE Kruiden IV. 't Voomaamfte gebruik deezer Wortelen is Af deel. tot frct verWen van Wollen Stoffen of Wolle, Hoofd- die men dan zegt Kraprood gekleurd te zyn (*). si uk. pcn Ouden is dcëze eigenfclnp reeds bekend, Vip"wy' te« mmfte door hun waargenomen geweest. Dioscorides zou uit de roode Kleur van 's Menfchen Water, die op het inneemen derzelven onvermydelyk volgt , opgemaakt te hebben , dat zy een fterk afdryvend Middel waren, 't welk zelfs Bloed deedt wateren, Zy zyn bitterachtig en wat famentrekkende of wrang van Smaak. Of zy openende dan floppende zyn , ïs nog niet volmaakt beflist. Men houdtze voor een Middel, tegen inwendige Kwetzuuren, en daarom wordt het Afkookzel derzelven de zulken aangeraden, die van om hoog gevallen zyn. Wegens hunne oplosfende en tevens famentrekkende eigenfehap komen zy in de Drank van Sydenham tegen de Geelzugt. Het Werkvolk , dat deeze Wortels veel behandelt, uitzoekt en het Poeijer tot Klompen imakt, watert ook dikwils rood. De kleurende deeltjes moeten zeer fyn zyn: want men heeft ondervonden, dat dezelven in 't Gebeente doordringen van 't Gedierte, daar men dien Wortel onder 't Voedzel mengt, maakende zelfs daar van de Oogen rood. O) (*) Dï Krap wordt te Aftrüchan, zo wel als in Turkye , fterk tot vciwen gebruikt. Zy groeit in Vi.-fLr wild en dc Armeniaanen brengenze ook uir het Kaukafifche Gebergte. S. G- Gmflin, Rtije dureb Rusland, Pctersb. 177+. p. i*s. De Veldktappe , daai men in Sweeden insgelyks tot vei- wen  r E T R A N D R i &i (2) Krappe met overblyvendeLiniaale Bladen, lVdie van boven effen zyn. Afdeel. Indien het overblyven van het Loof en des™?3" meer of minder effenheid der Bladen, het ee- ir. fiigfte verfchil van deeze met de voorgaande J*f*4 uitmaakt, dan zal zy bezwaarlyk, aangemerkt vreemde.' de gemelde veranderingen onder de Meekrappe voorkomende, voor een byzondere Soort kunnen doorgaan.. Ondertusfchen wordt de Vierbladige, zeer ruuwe, glanzige Vreemde Krappe, van Hermannus, hiei t'huisgebragt, welke veel overeenkomst fchynt te hebben met de Wilde Mee, die natuurlyk op de Rotfen by Briftol en elders, in Engeland, groeit; alzo dezelve de Bladen donkergroen, en de Bloemen witachtig heeft, brengende dubbelde zwarte Besfen voort. De Groeiplaats is gefield op 't Gebergte by Lyons in Vrankryk en by Nizza in Piemont. (3) Krappe met overblyvende , zes , ovaale, m. glanzige Bladen en eene effene Steng. £ïucidl>- oP an2'£e' wen gebruik van maakt, hier voor onder den riaam vari Noord/et Walftroo befchreeven, geeft op ver naa dat fchoone Rood niet van de Zeeuwfehe Meekrappe. Zie Stockholms* Verhand; XII. Band. p. 67. (2) Rubia Fol. perenuantibus Linearibm fupra lzvibns. Mant. 3 30. Rubia Fol. quaternis. R. Lugdb, aJ+. Rubia quadrifolia asperrima &c. Herm. Lugdb. p. Sz}. (3? Rubia Fol, pereanantibm fenii elliptieii keidis Stc; Snt. Nat. XII. p. 752. V II. DlIU VII, STVKf  30. De gladheid der Bladen onderfcheidt byzon-5™1 derlyk deeze Soort, die fomtyds zo klein voor- nia'"°£I" komt, dat men ze anders met de Middelbaarè ligt verwarren zou. Dit maakt een Verfcheidenheid uit, doch of de Zee-WeegbreevanCou* melyn , hier aan den Zeekant voorkomende, grooter zy van Blad dan die in Switzerland, hier voor befchreeven, zou ik zeer twyfelen. Op fommige plaatfen komt deeze Groote gladde Weegbree met verdeelde Aairen voor, en fomtyds zyn die Aairen van zulk eene geftalte, dat menze Roos-Weegbree noemt. De Heer Haller zegt, dat dït alleen eene Verfcheidenheid is, door Blaadjes, uit de Aair voortgroeijende veroirzaakt, doch anderen befchryven deeze Roos-Weegbree als Haairige Bladen hebbende. Somtyds zyn het als groene Roozen , op 't end van de Bloemfteng : fomtyds loopen zy in lange gebladerde Aairen uit. Het een en andere vindt men by Weihmasü afgebeeld (*). „ Wonderbaar is het verfchil van deeze Soort „ in Grootte, zegt Linh^us. Wy hebben 5, een volmaakte Plant daar van korter dan een „ Nagel, en even de zelfde Soort gezien met „ een Steng van 's Menfchen hoogte, De eer- » ftc (*) Zie zyn KruiHuk, Plaat Norara. 821 ea tzz, V 4 U. dsil, VII. Stuk.  312 VlERMANNIGE KRUIDEN. IV. ,, fle groeide in Lapland op dorre Steenige plaat?iyZL' » fen j de andere in een vette mullige Grond , Hoofd- ,, die veel gemest wordt door den Drek der stuk. ^ Rendieren. In Soort nogthans verfchillen vit-'.ttV>r 3) deeze Planten zo min, als de kleinfte Dwerg „ van den grootften Reus. De kleine Plantjes „ hebben de Bladen geheel effenrandig; doch „ in de groosen zyn dezelven wyd van elkander Zaagswyze getand" (*). De Bladen der Weegbree zyn , op vogtige plaatfen en in Bosfchen, volgens anderen minder uitgehoekt. Ook hebben die Tandswyzc inkervingen meest aan den voet des Blads, by den Steel plaats. Ik heb nimmer, hier te Lan. de, de Stengen of Bloemfteelen, op vernaa, zo hoog gezien; maar C. Baohinus fchryft, dat men by Montpellier deeze Weegbree vindt, met Stengen van twee Ellen hoog, die een Aair draagen van een Voet, en Bladen hebben van zes Duim lang en vier Duim breed. Dit komt byna op de gezegde hoogte uit, en bevestigt tevens dc ongemeene veranderlykheid van het Gewas, De zodanige groeit aan den Zeekant van Languedok volgens Magnoliüs, en dit zal de Groote Zee-Weegbree zyn, daar J. Bauhinus melding van maakt. De Groote Breedbladige wordt eigen tïyk in de Geneeskunde begeerd, hoewel men ook de anderen , tot even 't zelfde einde, gebruiken kan. (*) Tlcra Leppiniea, p, 3+, 3j,  TETRANDRIA. 313 kan. Alle dc oude, zo Griekfche als Arabifchc IV. en Latynfche Artfen, hebben een Samentrek-Ar°£EI • kende kragt in dit Kruid erkend , welke berust Hoofd» in deszelfs Aardachtige en vaste deelen. DeSTUS:* Bladen, 't Sap en Zaad, kan men derhalve totn^H'!y' dat oogmerk gebruiken, doch iets van die hoedanigheid te zoeken in het gedestilleerde Water van Weegbree, fchynt belachelyk. Hetzelve is niettemin, door Cardanus, als een uitmuntend Wondmiddel gepreezen geweest. Een verfch Blaadje, opgelegd, ftrekt tot Gencezing van kleine Kwetzuuren, Ontvellingen, Ontfteekingen en Brandfteden. Het uitgeperfte Sap, dat eenigszins wrang is, in groote veelheid gebruikt, heeft men dienftig bevonden tegen Borstkwaalen, inwendige Verzweeringen, en in 't byzonder tegen den Buikloop ,• in welk geval echter de Wortel, als meer famentrekkende, ruim zo kragtig is. Het Zaad wordt, tot een vierdeLoots, in Melk,als een gemeenzaam Middel tegen dit Iaatfte , van het Landvolk ingenomen (*), (a) Weegbree met Eyronde, gladde Bladen ï ir. hoekige Bloemftengen en Aairen van af ge-/ff™"/* zonderde Blommetjes. Ooftcrfcke, Deeze, in China en Siberië groeijende, gelykt ,• (*) RUTTT Mat. Mei. p. too. (*ï) Plantago Fol- ovatis glabris , Scapo angulato , &*. Bubm. Fl. Ini. p. 3$. V 5 II, DEEL. VII. STUK.  314 VlIRMANNICI KRUIDEN: IV. lykt, voor 't overige, zo de Ridder aanmerkt, ^rrlvEL in Geftalte naar de voorgaande dermaate, dat Hoofd ieder een ze ligt voor de zelfde zou aanzien. iïuk. £)e Aairen zyn langer en de Bladen dikwils aan vitfc'.™3 den Grondfteun eenigermaate getand. Een dergelyke, die rondbladig en vyfribbig is, met getande Bladen, op Java groeijende, wordt hier t'huis gebragt. tti. (3) Weegbree met Lancetswys' Eyronde Haair* Jt***"*' achtige Bladen, rondt Bloemftengen tn Midiieibaa. Rolronde Aairen. Uit deeze bepaaling ziet men, hoe weinig de hier genoemde Middelbaare Weegbree van de Groote verfchille. Zy is zo wel Breedbladig als die, en heeft de Bloemfteelen insgelyks rond. De Bladen zyn in de gedagte Groote ook fomtyds ruig, maar de Geltalte is onderfcheiden: zy fpreiden zig Roosachtig op den Grond uit, en zyn niet getand; de Bladfteelen veel korter; de Bloemkelken glad; de Meeldraadjes paarfchachtig. Somtyds zyn de Bladen geheel ruuw door de gedagte ruigte en grys of witachtig. Men geeft hier, in 'tbyzonder, den naam van Arnoglosfum dat is Lams-Tonge, of ook dien van Cynoglosfa, dat is Honds-Tonge, aan. De Bloem- (3) Plantag. Fol. orato-Iancsslatis pubeicentibus. Fl. Suec. Hirt Cliff. R. Lugib. 40I. HALL. Helv. +72. Plant, latifolia incana. fit Piant. latifolia hirfuta minor. C. B Pin. X89. Piant l.itifol. incana, Spicis variw. AiQRiS. Hijl. 111. 5. 8, T. is. f. 7.  Tbtrandria. 315 Bloemftengen hebben de Aairen korter en dik- IVker. Zy vallen van een Voet tot een EHehoog.AF°y EI" Lob el en anderen hebben dit onderfcheid der HoofdGeftalte, in Soorten die veelal op de zelfde plaat.STOK' fen groei jen , duidelyk aangeweezen. Deeze -?f.M£y~ Soort, naamelyk, groeit ook in de meefte deelen van Europa , doch fchynt de dorre opene Kley-Velden , volgens Linnjeus, meest te beminnen (*). (4) Weegbree met Lancetvormig Eyronde itf. ruigachtige Bladen , die tenigermaate ge- inrtZkl?. tand zyn , ruigachtige Rolronde Aairenj£*i!>i~ en hoekige Bloemftengen. De Virginijche wordt deeze, naar haare Groeiplaats , genoemd, en is, door de gezegde hoedanigheden, weezentlyk van de voorgaande onderfcheiden. Hier wordt de Karolinifche drieribbige, met Muizenoor-Bladen, t'huis gebragt. In Amerika bloeit deeze, met uitfteekende Meeldraadjes, doch in Europa gezaaid wil zy het naauwlyks doen, zegt de Ridder. Misfchien zal het Klimaat van Sweeden haar niet bevallig zyn. (5) (*) Habitat in Eatops FasMlt letifibui spt-cü A Sp. Plant. p. i«4. (+) Plantago Fol. Lanceo!. pufocecribus fu-MfM;cti':ui» &c, GnoN. firg. 19. Plant, mrji: inon.ï Virginiani, Aïoais. Hifi. III. p. 2J9. s. l.T. ij. f. 8. rilt», Manlnl Spici prstenui. Pet Gaz. i. T. 1. (. 1». riant. Myafolj live trinetvia liirfiita Carolina. Raj. il,1. p, pt it$. Ut DSM,. VII. STUK»  3i6 VierMANNIce Kruiden. IV. (j) Weegbree met Lancetvormige vyfribbige A»ÖeeL. getande gladde Bladen, langwerpige Rol- Hooid- ronde Aairen en eenigermaate hoekige BTÜ*- Stengen. Jit?!fima. De Bynaam is niet eigen voor deeze Soort, ze« hoo- we]jje fje Bloemftengen ruuw en maar drie Voeten hoog heeft, daar die in de eerfte Soort fomtyds wel vyf Voeten langte bereikten. De Bladen zyn anderhalf Voet lang, glad, dik, met ftompe Tanden, wyd van elkander; de Aairen lang en Rolrond. De Groeiplaats is in Italië. vi. (6_) Weegbree met Lancetvormige Bladen, Lanctrfa- ^m gyron(je makte Aairen en hoekige smaibhdi- Bloemftengen. Dit is de Smalbladige, anders Vyfribbige Weegbree en ook Hondsribbe of cenvoudiglyk Geribde, in 't Engelfch Ribwort Piantain, in 't Franfch Lanceole genaamd, naar den Latynfchen naam Lanceola ; om dat de Bladen volmaakt Lancetvormig zyn ,• in 't Hoogduitfch Spitswegerich De Ribben zyn hier , wegens de fmalheid der Bladen, duidelyker dan in de eer- (j) Plantago Fol. Lanceolatij quinquenetviis dentatis glabris &c. Plant, montana craslb, giabro &c. TiLL. Pis, 146, (6, Plantago Fol, Lanceolarii Spicl fubovati midi , Scapo angulato. H. Clif. r. Lugib &c Szc pi imago angustifolia mijor. c. B. Pin. 189- Plantago minor dod Pcmpt. 107. Plantago quinquenervia live Lanceola. Lob. Icon. 30j. p Hant. trinetvia folw augastiiliiao, C. B. Pin. jsj».  TE TRANDR.IA. 317 eerfte Soort, die Zevenribbige genoemd wordt, hoewel het getal der Ribben niet altoos zo ze- 1V. ker is. Ook komt deeze Smalbladige wel eens Hoofdvoor met drie Ribben, welke dan Drieribbigeirvz' geheten wordt, en van Gesnerus vooreeDK^f'",iy* byzondere Soort is aangezien. In deeze zyn de Bladen nog merkelyk fmaller dan in deVyfribbige. Dezelven komen in beiden witachtig voor, door de Haairigheid en fomtyds als verzilverd, hoedanig eene door Tournefort op een Gebergte in Provence is waargenomen (*). Het bovenfte der Bloemfteelen is fomtyds Roosachtig gebladerd of met veele Aairen gekroond , even als in dit plaats heeft in de Breedbladige, en dan wordt zy Scopariaof Bezem-Weegbree geheten. Zy valt zo groot niet als die , en groeit op dergelyke p'aatfen. Men agtze in kragten daar mede overeenkomftig, en de Wortels blyvcn insgelyks over. {7) Weegbree met Lancetvormige Bladen , vu. die eenigermaate getand zyn ; de Aairen Ug"p'^* Eyrond, ruig; de Bloemftengen rond. *«gttai. Dee- (*) Plantago Argentea angustifolia e Rupe Vïftorï*. Tournf. Infl. 127. Gak!d. Aix". 367. Zie een fraiije Afbeelding en feefchryving daar van Ger. Prov. p 333. T, (7) Plantago Fol. Lanceolatis fubdenttculatis &c. Plantago angustifolia paniculis Lagopi. c. e. Pin. 1s9. Proir. 9s. Moris. Hifl. III. s. 8. T. i«. f. 13. fl*nt. Catanance, Aauw, It. 4, t. é. K. Deel. VII. SivK.  $l8 VlERMANNICE KRUIDEN. IV. Deeze Soort, die in deZuidelyke deelen van Afdeel, Vrankryk, in Spanje en Portugal, groeit, voert Hooïd- wegens de ruigheid der Aairen , die tevens stuk. rondachtig zyn , den bynaam van Lagopus of nfeT™"3' Haazepoot, een bekend Kruid. C. Bauhinus befchryft deeze en zegt dat de Hoofdjes fomtyds ronder, fomtyds langwerpiger Wollig en rosachtig zyn, geevende op zyde kleine Blommetjes uit. 't Getal der Bloemftengetjes van ieder Plant, de grootften ongevaar een Handbreed hoog , was fomtyds meer dan twintig. De Bladen waren ongeribd, van onderen ruig, of ftekelig, vier Duimen lang en minder dan een Duim breed, loopende zeer fpits aan 't end. vin. (g) Weegbree met breed Lancetvormige, drie* Lufita-%. rïbbige , eenigermaatc getande tn Haairif4recus°e" &e Bladen, de Aairen langwerpig en ruig, de Stengen hoekig. Niettegenftaande deeze, in Spanje gevonden door Altstroemer , de Bladen breeder dan de gewoone Ruige heeft , zyn dezelven doch maar drieribbig, regtopftaande, een Handpalm lang. De Bloemftengen zyn eenigermaatc ftekelig , met vyf Sleuven. De Aairen , ruig gelyk in de voorige , zyn langwerpig, de Bloe«ïcn witachtig. G>) (t) Plantage Fol. Iato-lanceolatis trinerviis fuódentatis fubpilofis &c. Plantago trinervia latifolia minor incana HispaoJ. fa. Bark. H*r. ns.T, 7+5,  T E T * A N D X I A. 319 (9) Weegbree wzef Lancetvormige fcheeve IV. Haairige Bladen, Rolronde opgeregte Aai* ^TT>R*U ren en ronde Stengen. Hoofd« Tot deeze Soort, die in de Zuidelyke dee-""*! len van Vrankryk en in Spanje, op drooge pfa*t*t* dorre Velden, groeit, wordt het Groote Ruige wtuchtiwitachtige Holofteum of Heelbeen, van Bau-5'' hi bus, t'huis gebragt. Daar toe behoort het Kruidje , 't welk in de nabuurfchap van Salamanca door Clusius waargenomen werdt, voerende dien naam by de Ingezetenen. Het was zeer klein, met langwerpige Blaadjes, door de ruigte byna geheel wit en langs den Grond uitgefpreid , waar tusfchen vyf of zes naakte Steeltjes voortkwamen , een Handpalm hoog, met dikke Rolronde Bloem-Aairen. Veel kleiner nog, was dit Kruidje, by Montpellier, hem voorgekomen. (10) Weegbree met platte Liniaale Bladen. r. ronde ruige Bloemftengen en langwerpige Af^cZ' regtopjlaande Aairen. Op de Switzerfche Alpen is deeze door den Heer (9) Plantago Fol. Lanceolatis obliquis vülofïs Scc.H. Clif. R. Lugib. 401. C'OüAN Monsp. 70. Ger. Prov. 534. Holci. team hirfutum albicans majus & minus. c. B. Pin. 19» Holost. Salinencicenfe. Cmg. Hisp, 48«. Ie. 487. (10) Plantago Fol. Lineatibus planis &c. HALL. Helv. ♦71. scop. Carn. Holofteum hirfutum nigricans. C. b. Pin, 190. Coronopus fylvestris five Serpentiaa Mttthioli. lp», loon. 4j9 ? bocc. Mus. 1, p, a.  5lo Viermannice Kruiden. IV. lieer Haller waargenomen, wordende NaAfdeel. dtigrasf van de Herders genoemd, en byna als Hoofd- Klaver aangemerkt in hunne Weiden. DeBlaadituk. jes Zyn zeer fmal en Naaldachtig dun, maakenEeuwy. ^ 0p jen Grond een Roosje uit een dikken, ' langen Wortel. Aan de eene zyde zyn zy plat, aan de andere zyde rond. De Kleur derzelven is donker groen : weshalve het ook den naam voert van Zwartachtig ruig Holofteum. De Jonge Aairen knikken en regten zig tegen 't bloeijen op, volgens Doctor Scopoli, die deeze Soort ook op de hcoge Bergen van Karniolie waargenomen hadt. Haller zegt, dat de rype Aairen langer zyn, dan die in bloey ftaan. xi. 00 \VcegbtccmetLiniaale_Bladen,deBloemc'i'ica"^ /tongetjes zeer kort Wollig ca rond, met Kindia- rondaclnige knikkende Aairen. lelie. Op 't Eiland Kandia heeft Tournefort deeze zeer kleine Soort van Weegbree , die kromme Stengetjes heeft, waargenomen. Zy zal het Kretifch Holofteum of Leeuwenpootkruid van C. Bauhinus zyn, dat zeer fmalle Blaadjes van een Handbreed lang en Stengetjes heeft van twee of drie Duimen hoog , met ronde Bloem-Aairtjes. Als het Plantje oud wordt en ver- (li) Plantago Fol. lineiribus &c. H. Clif, r. Lugib. aai. Plantago Cretica minima tomentofa. Tournï. Cor. j. Holofteum (ïve Leontopodium Creticum, C, B. Fin. ij>o> Clus, Hifi. ii. p. ii,  T e t R A N b R I A." 3*j Verdort, krommen de Stengetjes; dikker en IV: Hyver geworden, met het Bloemhoofdje zoda-Af°^1^ nig naar den Grond dat zy naar Rlaauwen gely- Hoofd» ken, en met elkander, als 't ware, eeü Leeu-S*ÜK* wen-Poot vertoonen» (12) Weegbree met Rolronde effenrandige xn. Blaadjes , die aan den Voet Wollig zyn M^hhna\ en ronde Stengetjes. zeekants, Op veel plaatfen aan den Zeekant, zó dei Zuidelyke als Noordelyke en middeldeelen van Europa, als in Noord - Amerika, komt deeze voort; ja zelfs ook wel ver van de Zee, in Engeland en de Nederlanden. Men vindtze geteld onder de Coronopus en Zee-Hartshoorn getyteld , offchoon de Bladen flegts hier en daar een Tandje hebben. In Westfriesland , alwaar men dit Kruid Krokkeling noemt, zo de Hoogleeraar de Gorter aanmerkt; groeit het veel onder 't Gras aan de Zuiderzee en is goed Voedzel voor het Rundvee. Van fbmmigen wordt het ook wel, met Olie en Azyn, als Salade gegeten (*). (W (Iï) Plantage- Foi. Semi-cylindraceis ïntegerrimis &c Fl, Stuc, 1*7. Fl. Lapp. «3. LOB. Obf. 163. Coronopus maritimus major. C. b. Fin. 190. Plant, angustifolia, DOD. Pempt» 108. GORT. Belg. 38. (*) Nonnullis pto Acetario comefta placet. GÓRT» Uiig* X ii. DEEl,. vii» STUK,  322 V;I ERMANNICE KRUIDE». IV. (13) Weegbree met Elsvormige, driekantige, Afdeel. geftreepte ruuwe Bladen en ronde Bloem- Hoofd- ftengen. stuk. . ' „ xih. Hier wordt de allerkleinfte Serpentina van SulTata' Lob el t'huis gebragt, welke de Heer H alEisvormi- LER als eene VerfcheideDheid tot de Alpifche se' Weegbree betrok en aanmerkte alleen in kleinte van die Coronopus, welke de Serpentina van Matthiolus geacht wordt te zyn, teverfchillen. Onze Ridder erkent, dat 'er een groote verwantfchap is tusfchen deeze en de voorgaande Soorten. Het Holofteum van Marfeille, •door Bauhinus dus genoemd, komt hier als eene Verfcheidenheid t'huis. Deeze Soortgroeit op Zandige plaatfen aan de Middellandfche Zee (*}. xiv. 04) Weegbree met Lancetvormige vyfribbiSirrarïa.^ ge Zaagswys getande Bladen en ronde zaagtandi- Bloemftengen* Deeze, in de Zuidelykfte deelen van Italië en in Barbarie groeijende, verfchilt door deZaag- tan- (13) Plantago Fol. SubulatiS ttiquetiis ftriatis Sec. R. Lugib. 402. Plant. Fol. triangulari-prismaticis. Guett. Stamp. 2. p. 428. Holoft. ftriftisfimo folio minus. C. B. Pin. 191. Serpentaria omnium minima. LOB. Icon. 439. fl, Holofteum Maifilienfe. C. B. Pin. 190. <*) De Omgrkromie Weegbree, in Mant. p. 19S , als een nieuwe Soort voorgefteld, komt zeer naby aan deeze. f14) Plantago Fol. Lanceol. quinquenerviis &c. Plantago Apula laciniata bulbofa. C01. Ecphr ïi p, T. 2J9. MORU. flij!, III. p. S, *. T. l«. f. iy. Barr. Rar, 749.  t e t fi a m b r i A. 3a3 tandige ingefneeden Bladen van alle de voori- IV. en zeer. Afdeel; IV. (15) Weegbree met Liniaale getande Bladen^00**' en ronde Bloemftengen» STüK* xv. Onder den naam van Hertshoorn is dit Kruidje Pla*ta£' bekend, dat men ook welKraaijenvoetmemtJc°ïi™pl~ volgens den Griekfchen naam. In *t Franfch ,hoffi. Engelfch en Hoogduitfch , hebben die benaa-di2*mingen plaats, doch in 'tItaliaanfch noemt men het Stella Herha , dat is Sterrekruid, in 't Spaanfch Gujabelha. De Groeiplaats is aan den Zeekant van ons Wereldsdeel, op Zandige Gronden. Het is zeer gemeen by de Oostzee in Pommeren, als ook aan de Oevers van Sweeden. De Bladen zyn langwerpig, fmal, met eene aanmerkelyke ruigte of ruuwheid, en gelyken, door hunne verdeeling, eenigermaate naar Hertshoornen of naar Kraaije-Pooten. Zy fpreiden zig Sterswyze op den Grond. en uit het midden ryzen de Bloemftengetjes, met Aairen naar die der gemeene Weegbree gelykende. In de Tuinen en Bouwlanden groeijende, gelyk het by Haarlem dikwils voorkomt, is het minder ruuw of ruig, dan op Wallen en Wegen, daar men het veel in Gelderland ontmoet. Men heeft het, zegt Lob el, van den Zeekant ge- bragc (ij) Plantago Fol. linearibus dentatis Scapo tereti. Oed.' Dan. 272, Plant. Fol. linearibus pinnato■ dentatis. H. Cliff Fl. Sues, K. Lugib, &c. Coronopus fylveftris hirfutior hortenfis. C. b. Fin, 190. Herb. Stellas live Cwnu Cervinura. DOIJ. Penspt, 100. X 2. II. Deei., VII, STUK,  Vierman nigê KrüidEn. IV. bragt en verplant in de Hoven van Engeland,' Afdeel. Tjujtfchland en de Nederlanden, om als Salade Hoofd- te gebruiken en tegen 't Graveel. Deeze woïdt 8TÜK* dan Tuin- of Zaay-Hartshoorn genoemd. xvi. (16) Weegbree met Liniaale eenigszins geuifiin%u. tande Bladen , ronde Bloemftengen en Ey- Loeflings. ronde Aairen , die uit gekielde Vliezige Blikjes famengefteld zyn. Op Heuvels en aan de kanten der Akkeren in Spanje, nam de vermaarde Loefling deeze Soort waar, die kleiner is en vroeger komt dan het gemeene Hertshoorn-Kruid, doch bovendien in de gemelde hoedanigheden verfchilt , inzonderheid , doordien zy de Bladen maar weinig getand heeft en de Bloemftengen Haairig. De Eenbloemige Weegbree thans uitgemonfterd zynde, zo volgen hier de Soorten met getakte Stengen, naamelyk in de eerfte plaats. xvir. (17) Weegbree met een Takkige Kruidige PfjiHum. Stens, de Bladen eenigermaate getand en Vlookruid. 0 ,7 . , omgekromd, de Hoofdjes ongebladerd. Dit Plantage Fol. Linearibus fubdentatis &c. LoïFL. Itin. iz4. Plantago marina. Petiv. Htri. 3. f. 9. RAJ. Angl, ,111. p. 315- (17) Plantago Caule Ramofö Herbaceo &c. K. Upf. Mat. Mei. r. LtLgii. 401. Pfyllium majus eredlum. C. B. Pin. 191. Pfyllium. DOD- Pempt. 11$. Pulicaris Herba. LOB. Uwt 43«. HALL. Helv. 47°. Pfyllium. TüURNF, Infl. *w«  T E T R A N B R I A. 325 Dit is het Pfyllium der Autheuren, dat men IV. in 't Nederduitfch Vlookruid , in 't Franfch ^EEL* Herbe aux Puces , in 't Engelfch Fleawort , HoofdFleefeed , in 't Hoogduitfch PrloyfaamenkrautSTXJK° noemt, wegens de figuur en kleur van hetnfaT"^' Zaad , dat geweldig naar Vlooijen gelykt. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit hetzelve tusfchen 't Koorn. Het komt ook by Weenen en elders in Ooftenryk voor, en op de Zandige Wegen der heetfte deelen van Switzerland; ja men vindt het omftreeks Parys. Een harde regtopftaande Steng van een Voet hoog, die Bladerig en getakt is, brengt gepaarde Bladen voort welke lang cn fchraal zyn, met eenige Tandjes aan de kanten en eenigermaate ruig. De Bloemtakjes komen by paare'n uit de Oxels der Bladen, en zyn ongebladerd: de Aair is kort en dik, zevenbloemig; de Kelk wat ruig; de Bloem witachtig.uit den groenen. Het Zaad was weleer by wyze van Aftrekzei in veel gebruik,om Afgang temaaken,doch naderhand heeft men begreepen, dat het Slym van een famentrekkende Plant deeze eigenfehap niet hebben kon, en derhalve daar van alleen tot verzagting, in Klylteeren, by voorbeeld, tegen den Bloedloop; in Infpuitingen tegen de fcherpte van 't Wateren; of ook uitwendig in Oog-Ontfteekingen, Ontvellingen en Branditeden gebruik gemaakt. De groote Boerhaave telt dit Slym, wanneer men hetzelve in groote veelheid inneemt, onder de Vergiften. Dat het X 3 in II. deil. VII. stuk.  326 VlERMANNIGE KRUIDEN, IV. in Heete Koortfen door de Egyptenaaren, zo Afdeel. tot een Laxeermiddel als tot Zweetdryvïng ge* Hoofd, bruikt werde, vinden wy door Alpinus ge•tuk. me\d (*). Een weinigje, by voorbeeld een Eenwy. gcrupel van het Zaad in vier Oneen Water, '?* geeft 'er een verzagtende hoedanigheid aan, die hetzelve voor Barften in de Lippen, Kwetzingeh der Tong, Kloven in de Tepels en wat dies meer is, zeer dknftig maakt. Het Zaad kaauwende wordt men 'er een fcherpte in gewaar, welke vry lang in de Mond aanhoudt, cn deeze deelt zig mede aan Brandewyn of Geest, op dit Zaad gezet. Hier van zou de gevaarlykheid, boven gemeld, af te leiden zyn* De verfche Bladen zyn aangenaam van Reuk en dienen, met Reuzel geftampt, tot zuivering van vuile Zweercn. Men zegt, dat 'er de Vlooijen door verdreeven worden , als menze in Huis brengt (f), xvïll. ' Weegbree met een Takkige Kruidige Piantai- Steng, de Bladen effenrandigomgeboogen. intfch. de Hoofdjes gebladerd. Tot het derde Kali van Alpinus fchynt deeze Indifche Soort van Vlookruid te behooren, die de Steng hoog en in Takken uitge. fpreid i (*) Hall. Htlv, p. 470. (f) RuttY Mat, Mei. p. 414, (18) Plantago Caule Ramofo Herfoaceo, Fol. imegerrimis &c. Hort. Uff, 19. Kali 3. AL?. jEgyfxt, IiS ? BuBM. Fi, Ini. p. 3Jw  Tetrandr ia. 327 fpreid heeft, met zeer lange Liniaale Bladen, IV. zeer ruig en lange Bloemfteelen. De Hoofdjes *i**u hebben van onderen vier Blaadjes en tusfchen Hoofdde Bloemen Wigvormige Blikjes. De twees™^ onderfte Blaadjes van den Kelk zyn zeer ftomp; nifl- P" dc Bloempjes Pypachtig en eens zo lang. (19) Weegbree met een Takkige Heefterach- xix. tige Steng ; de Bladen Draadachtig ef-cFl*"p\ag' fenrandig ge/trekt; de Hoofdjes »g«r-"aliaima maate gebladerd. Tn Provence en Italië valt deeze Soort van Vlookruid, welke het Groote hurkende van C. Ba OHINUS is, en het altyd groene Vlookruid van M o r 1 s o n. De twee voorgaanden, naa-r melyk, zyn ecnjaarige Planten en deeze blyft niet alleen over, maar heeft Houtige Stengen. Men vindt 'er de Afbeelding van by Lob el, onder den naam van Pliniefch Vlookruid. (20) Weeabree met een Takkige Heefterach- xx. tige Steng, de Bladen Lancetvormig getand. de Hoofdjes ongebladerd. kaanfcl>* Van f19) Plantago Caule Ramofo Fruticefo &c. Plant, perennis Fol. integerr, H. Cliff. 47- Pfyllium fempervirens. Mouis. Hift. III. p. 161. S. 8. t. 17. f. 1. Efyll. majus fupinum. C. b. Pin. 191. J. b. Hift. Ui, ?■ 8»ü «MN*?"' nianum. lob. Icon. 437. (20) Plantago Caule Ram. Frut. Fol. Lanceolatis dentatis &c. Ffyll. Fol. crenatis Indicum. C. b. Pin. 191.Prodr.99. Mokis. HU. Ta!>. 19. f. J- 8. m VI. P. ilh *>CC. Sical. 8. t. 7. f- b. X 4 II. Deel» VII, Stuk»  328 VlERMANNIGE KRUIDEN. IV. Van deeze , die op Sicilië en in Barbaiie Afdeel. groejt} ,s jje Steng een Voet hoog, Heefterach. Hoofd- tig, ruig en regtopftaande: zo dat zy aanmer» stuk. , kejyk- Van de voorgaande verfchilt. Eenyjy- vi£e' Scoparia. Bezemkruid. Een vierdeelige Kelk en vierdeelige Bloem , welke Iaatfte Raderachtig is, en een eenhokJcig, tweekleppig, veelzaadigZaadhuisje,maakt de byzondere Kenmerken uit. Twee Soorten; beiden Westmdifehe, komen in dit Geflagt voor, naamelyk. I. (1) Bezemkruid met drievoudige Bladen engeiu7it'A /teelde Bloemen. Zoet. Den bynaam heeft dit Kruid, om dat het Afr trekzel daar van overal in de Westindiën in gebruik is, tegen jBorstkwaalen. De geftalte van 't Gewas is zodanig, dat de Franfchen het Btxlai doux of zoete Bezem en de Spanjaarden Escobilla menuda of Bezempje noemen, zode Heer Jacqüim aantekent. Hierom hadt Browne hetzelve opgeregt Takkig Bezemkruid met Liniaale gekartelde Kranswys' drievoudige Bla den, f 1) Scoparia Fol. ternis Floribus 'pedunculatis. Syst, Nsi. XII. Gen. I4i. P- 123. Veg. XIII. p. 131. Capraria Fol. ternis, Corollis quadtipartitis. H. Cliff. 320. R. Lugib. 301. Samoloides. Boerh, Lugib. ii. p. 2Sj. Veronica Frut. erecra dulcis. sloan. Jam. gi. Hift. I. p. 19J. t, 108. f. 2. Phytenoides Amer, PLUK. Alm, zj6, T. 21$. f, 1. Jac(J. Amen, Hifi, p. 17.  Tetr.andr.ia". 329 den, geheten. Sloane betrok het tot de Ee- IV. renprys. De hoogte van deszelfs Hoekige Sten-A™™1-» gen is ongevaar drie Voeten. Het heeft een Hoofd» witte Bloem, die zig vierbladigvertoont, dochsTUK. eigentlyk in vieren gedeeld is, hebbende dej^w Slippen aan haaren Voet veele Haairtjes die zo lang als de Meeldraadjes zyn. Het groeit op drooge dorre Steenagtige Velden, zo op de Eilanden als aan de Vaste Kust. (2) Bezemkruid met viervoudige Bladen, en Sc]p\ria ongedeelde Bloemen. procum. Deeze Soort, naauwlyks een half Voet hoog,Hurkend' heeft half leggende half opftaande gegaffelde Stengetjes, De Bloempjes zyn zeer klein zonder eenige Haairtjes. Gedagte Heer heeftze by Karthagena in de Westindiën, op Zandige plaatfen aan de Zee, gevonden. R b a c o m a. Franje-Bloem. De Kelk en Bloem, beiden , zyn hier ook in vieren gedeeld , doch het Zaadhuisje bevat in zyne holligheid maar een enkel Zaad. •De eenigfte Soort, hier van bekend (O» i. " a° Crssfopeta* lam. (2) Scoparia Fol. quaternis , Floribus fesfflibus. JACCJ.. WesttndiAmtr. Hift. p. 18. (i) Rhaeoma; Syst. Nat. XII. Gen. H+. P« «3- VeS- XI"p. 132. Amx«. Acad. V, p. ss3. Ctosfopetalutn tenue &c. erown. Jam. i4j. t. 17. f- f' X 5 II, Deel., vil. Stuk,  / .1 S30 VlERMANNIGE KRUIDEN. IV. was Crosfopetalum genoemd door Browne, Afdeel om dat de Bloemverdeelingen, die zig als BlaadHoofd- jes vertoonen, met eene Haairigheid als Franje tTVK* bezet zyn. 't Gewas, dat op Jamaika groeit, is een laag Heeftertje naar de Eerenprys gelykende , met gegaffelde Takken , waar aan gepaarde Bladen , die Eyrond , zeer fyn getand , eenigermaate gefpitst en ruigagtig waren, zo wel als de Draadige Bloemfteeltjes in de Oxelen, die Kroontjes van Bloemen draagen. Centunculus. Guichelmuur. Hier heeft hetzelfde plaats ten opzigt van den Kelk en de Bloem, welke Iaatfte gaapende is of Klokvormig, niet plat, hebbende korte Meeldraadjes; de Vrugt is een Zaadhuisje, dat een Sneedje in 't ronde heeft, bevattende in ééne Holligheid veele Zaadjes. Van het kleine Gewasje, dat de eenigfte Soort f. hier van uitmaakt (i) , vormde de geleerde luTZll Dilleniüs een nieuw Geflagt, onder den zeeiklem.naam van Centunculus, welk Pliniüs telde 'onder de iverwonderlyke en weinig bekende Krui- (i) Centunculus. Syst. Nat. XII. Gen. 14c. p. 123, p-fan*tujor- Micjudnag. Deeze, in Kanada huisvestende , verfchilt meest door de langte der Aairen en Meeldraadjes van de Gewoone, zegt Linn^eus. Zanoni geeft 'er de Afbeelding van, en merkt aan , dat de Wortel bitterer dan de Bladen, famentrekken.de en zeer opdroogende is. C2) f*; LlNN. Mat. Mei. p. ,7. U) San^forba Spicis cylindricis. Sanguiforba terrastemoa «c. Zïnn. Goett. 239. Pimpineila minore fpicata di Canada. zan. Hift. 163. fig. 6j. Pimpineila Canadenfis major, Sp:ci breiriore rubrS. Moris. Hift. III. p. zsa. S 2 t Jg. f. t. r * * *  Tetrandkia. 335 C3) Sorbenkruid met zeer langt Aairen. IV. AFDEEL. Deeze is buiten twyfel die, waar aan men r^™' Aairen van drie of vier Duim langte toege-SXUK> fchreeven vindt, en wordt dezelve deswegen m, genoemd Allergrootjte Kanadafche langer gz-tTc-lnZaairde Pimpernel, wier Afbeelding Barre-Atnfi*> lier van Cornutus ontleend heeft. Epimedium. Muiltjeshloem. De Kelk en Bloem zyn, in dit Geflagt, beiden vierbladig , doch de eerfte valt fchielyk af en de Iaatfte heeft op haare Blaadjes vier Bekerachtige Honigbakjes. De Vrugt is een Haauwtje met eene Holligheid. Maar eene Soort is 'er van bekend (1), wel- k ke onder den naam van Epimedium voorkomt MpTnum*? by alle Autheuren. De Ouden hebben vanmpifch* zeker Kruid, dat deezen naam voerde, gefproken. Het tegenwoordige groeit in vogtige Velden van Italië, by Bononie en Vicenza of Padua. L o b e l hadt hetzelve zien leggen in 't afgemaaide Hooy , dat gegroeid was niet ver van (3) Sanguiftrta Spicis longislimis. H. Cliff. 39. R tugdb, 140. Pimpineila Canadenfis major Spica longiore albl. Moris. ibid. f. 12. Pimpineila maxima Canadenfis longius fpi« cara. CORN. Can. i7j. T. 174. BARR. Rar 18. f. 739. (1) Epimedium. H Cliff. 37. H. Upf. 29. R. Lu%tb.' 401. DOD, Pempt. j99. TOUBNF. Infl. 232, BOERH. Lugdb. 307. Epimedium quorundam. J. B, Hifi. I. p, 39*. Epim«» w'ium an Epimetrum Plinü, LOB, Ittn, U, Deel, VII, Stuk»  336 VlERMANNIGE KrüIDEH. IV. van Pistoja in 't Gebied van Florence. Het Afdeel ^omt 00k op lommerryke plaatfen der hoogc Hoofd- Gebergten in de Zuidelyke deelen van Europa stuk. voor , en hierom geeft 'er de Ridder deezen £e»wj. bynaam aan. 't Is een Kruid, dat om zyne fraaiheid inde Hoven der Liefhebberen nagehouden wordt. Uit den Wortel geeft hetzelve Steelen, die zig in drieën verdeelen, en waar van ieder wederom driebladig wordt; zo dat het dikwils ne•gen Bladen op een Steel heeft, en deeze Bladen gelyken eenigermaate naar die van Klyf, doch zyn Zaagswyze getand en van onderen Witachtig. De Bloemfteng, tusfchen de Bladfteelen uitfpruitende, verheft zig niet veelhoo. ger, en draagt Bloemen die zeer fchoon zyn , holle Blaadjes hebbende als vier Muiltjes van buiten rood, van binnen geel en in 't midden groen. De Smaak van 't Loof is bitter. Men heeft 'er een Tegengiftige kragt aan toegefchreeven (*). Coehü s. Kornoelje. In dit Geflagt, waar van ik de Kenmerken * n. D. bevoorens opgegeven heb *, zyn de Boomachn. stik, tige reeds befchreeven (f) , zo dat'er nog bl'63' maar overblyven de twee volgende Soorten. (4) (*) boerh. Hift. Pl"nt. p. 388- (t) By de Boemachtigen, evenwel, is in Syst. Nat. Veg. Ed. XIII, een nieuwe Soort gevoegd, onder den naam van Seritea, wegens de Fluweelachtigheid, der Bladen , zynde dezelve  f E T R A N D S ï t; (4) Kornoelje, die Kruidig is, met twtevoudi- IV. ge Takken. Afdeeè^ iv. Deeze groeit natüurlyk In de Noordelylce dec-SS^ len van Europa. Zy is, onderden naam van iv.' Laage Kruidige Kornoelje-Boom, door Dille-, c°t.nut „ • «fi ' ,j. , Sueeica. Ni os m Afbeelding gebragt , die aanmerkt, Swesdfchei dat dezelve Laag Periclymenum genoemd wordt door de Autheuren. Men vindtze ook in de Noordelyke deelen van Engeland en in Schotland op de Gebergten , doch dé voornaamfte Groeiplaats fchynt Lapland te zyn eh Sweeden, als ook Noorwegen en Rusland. Dé Sweeden noemen dit Gewas Hoonfebaer en Smoorbaer, wegens de Besfen die het draagt, en daarom is het ook Mefomora van Rudbeck getyteld, die hetzelve Herba Paris met een groote Bloem eri ; een eetbaare Vrugt uit veele Besfen beftaande, genoemd hadt. Onze Ridder heeft 'er insgelyks de Afbeelding van gegeven, en befchryft het, onder de Laplandfche Planten, omltandig. Dti zelve uit Noord-Amerika afkomftig. Zy draagt witte Bei* lën, gelyk de Witte Kornoelje-Boom, maar heeft de Bloedkleurige Takken met Afchgraauwe Wratachtige Stippen be* iprengd, (4) Cornus Herbacea Ramis biriis. Fl Lapp. 65. T. s» f, 3» Fl. Sutc. 132, 138. R. 24.9» OSH. Dan. T. s. Cornus pumila Herbacea Charaurpeiiclyiuenum di&a. Dill. Xlth. 108. T. 91. Periclymenum humüe. C. B. Pin. 301. Norvegicum. Ibid. Euxb. Aü. Pelt. p, 2s8. Alfine Bacciferi Suecofura. Frank. Sp. 3. Rudb. Hort, 5. Periclyrrjeaitflj ïruthenicum. Clus. Parm, p, 88, Ic, bona, y II. Deel, VII. Stuk.  33* Viermanrige Krüidek. IV. De Wortel is Houtachtig en dun, geevende Afdeel Stengetjes uit, die vierhoekig zyn , naauwlyks Hoofd een Span hoog, met vyf of zes Leedjes, welke stuk, gCpaarde Bladen hebben, zo lang als het uiter^Emvij- fte Duimiid^ een Duim breed, de onderften kleinst, Uit den Top komt een Bloemfteeltje,. dat aan 't end een Kroontje van witte Blaadjes heeft, tot een Omwindzel verftrekkende voor de Blommetjes, die men van. zestien tot tweeëndertig in hetzelve telt. Zy hebben zeer korte Steeltjes, en beftaan uit vier zwarte Blaadjes, in een viertandig Kelkje vervat, dat ee'u langwerpig Vrugtbeginzel kroont. Te gelyk met het Bloemfteeltje fpruiten uit den Top twee gebladerde Takjes, die veel langer opfchieten. Het Bloemfteeltje wordt langer; het Omwindzel valt af, en de Vrugtbeginzels veranderen in ronde roode Besfen, met een Waterig Sap gevuld en een tweehollig Hartvormig Zaad bevattende : welke Besfen, Tropswyze, zittende, zig byna als Braamen, of als Moer-' beijen, vertoonen. Van dit Gewas met zyne Vrugten hadt Cli> 3 i u s reeds de Afbeelding gegeven , die hem was medegedeeld en befchreven door den Londenfehen Doktor PiNNiEUS, gelyk hy verhaalt j zeggende dat het een Verfnapering voor de PruisfiTche Boeren , by Dantzik, was. By Reiger, evenwel, in zyne befchryving der Planten , welke omftreeks die Stad groeijen, wordt daar van geen gewag gemaakt, 't Is zekef  T B T It A N D R t A. 33*. ker dat het, gelyk hy zegt, in Sweeden en J%. Noorwegen overvloedig valt. In Juny door ArDE*t* Westerbothnie reizende vondt L i n n je ü s den Hoofd.' Grond van wyduitgeftrekce Bosfchagiën en5TUK» Wildcrnisfen , door de Sneeuwwitte Bloemen Jfms3* van dit Gewas, als meteen wit Laken befpreid. De Ingezetenen , byzonderlyk het Manvolk , gebruikt de Vrugten, die Waterig cn laf zoet zyn, zeldzaam; doch dezelven,worden zoveel te gretiger van de Kinderen gegeten , zonder dat het hun nadeel doet: waar uit dan blykt, dat die geenszins vergiftig, maar veeleer, door een zonderlinge weldaad der Natuur, tot ver-frisfching van Herders, Reizigers en Beeften , aan die barre Gewesten gefchonken zyn. (5) Kornoelje, die Kruidig is, zonder Takken, it CorntU In Kanada is, volgens den Ridder, de Groeiplaats van een dergelyk Kruid, dat echter ditfche' weezentlyke verfchil, van geen Takken by de Bloemfteng uit te geeven, en het Omwindzel langer heeft. Hier toe wordt het Brajiliaanfche Wintergroen, met Bloemen van Muur en Hartvormige Bladen, waarvan Burseros een Exemplaar aan C. B a ü h i n v s gezonden hadt, t'huis gebragt. Deez' geeft 'er de Afbeelding vaü (S) Cortms Herbacea Ramis nullis. Am Acad. i. p. 157^ Pyrola Aliines Flore Brafiliana, C. b. Prtdr, io». Pis, ifu 5UR3, X. ic-5. Y 2 II, Deel, VII, Sim.  Ji.0 VlËRtJAHNIGE KRUIDEN.' IV. van en befchryft het omftandig. De hoogte Afdeel. js njet: meer dan van 't voorgaande : de OmHoofd- windzels zyn geel en vertoonen zig als getternstuk. de Bloemen. Eenvjy. vi£e' Ludwigia. Dit Geflagt, naar den Kruidkundigen Heer Lüdwig getyteld, heeft een vierbladige Bloem, die vervat is in een vierdeelige Kelk , waar van het' onderfte een vierhoekig Zaadhuisje wordt met vier Holligheden en veele Zaaden. Vier Soorten, allen uitheemfche, komen 'er in voor, naamelyk. i. (i) Ludwigia met overhoekfe Lancetvormige aufr^'" Bladen, en een rtgtopftaande Steng. 'virgini* Deeze,in de Europifche Kruidhoven bekend, Ahe* gToeit natuurlyk in Virginie, Zy wordt Ongepluisde Lyfimachia met een grootere geele Bloem en een Kruidnagelig kleiner Haauwtje , door Plu ken et getyteld en van hem afgebeeld. De Zaadhuisjes, naamelyk, zyn Teerlingachtig , aan den top open. 't Gewas , geeft uit ieder Oxel der Bladen een fraaije gefteelde geele Bloem. CO fi) Ludwigia Fol. alternis Laneeolatfj, Cattle erefto. Syst. Nat. XII. Gen. IJ3. p- '2S Veg XIII. p ijj. H. Upf. Cliff. r Lugdb. 2j2. Gron Virsr 20. Lyfimachia non pap. pofi &c Pluk Alm. 23$. T. 203, f. j. Fiutex Saligneis foliis. ld, Amalth. 9». T. 412. f. I»  Tetr.andx.ia. 34* .(2) Ludwigia met gepaarde Lancetvormige IV. Bladen en verfpreide Stengen. Ajtdeel. Hoofd- Verjaarende is deeze bygenaamd geweest, stuk. Kg en wordt onder die benaaming voorgefteld door 11. den Heer N. L. Burmannus, die de voor- 0*™$/$* gaande ook onder de Oostindifchen telt; ?^ceyion. maakt een leggend Kruidje uit, naauwlyks eeniche. Span hoog, met eenzaame Bloemen, die geel zyn , van figuur als Kruidnagelen. Ten minfte dus is de aangehaalde befchreeven ; doch de Hooglecraar J. Burmannus hadt dezelve als een Soort van Lyfimachia, met Kruidnagelachtige Zaadhuisjes, te boek gefield. f3) Ludwigia met gepaarde Lancetvormige ,TI1, Bladen en een regtopjtaande Steng. ïridShc', Deeze heefteen Kruidige Steng, die gearmd Js, een Voet lang en effen: de Bladen zyn gefteeld. Aan 't end komen meest drie Bloemfteelen met één Bloem.- Het Zaadhuisje is als by de voorgaandcn. De Groeiplaats wordt van den Ridder gefteld in Indie. (4) Ludwigia met drievoudige Eyrond - Lan- tv. eet- Driebladi-* ge- (i) Ludwigia Fol. oppofitis Lanc. Caule d.frufo. Fl. Zeyl. <5s. Ludwigia perennis. BURM Fl. Ind. p. 57, Lyumach. Ipecics, Frudlu Caryophylloideo. BURM. Zeyl. 146, {3) Ludwigia Fol. oppof. Lanceol. Caule ere&o. Mant. 40. (4) Ludwigia Fol. ternis Ovato-Lanceolatis, Floribus tetminalibus pedunculatis. BURM. Fl. Ind. p. 37, Y 3 ^ïfX Ij. Deel. VII, Stus.  342 Viermannisï Kruiden. ÏV. cetvormige Bladen en end-Bloemen die ge- fruK™ Deeze Soort, by de Javaanen Doedoek ge■e«wy-naamd, en door gezegden Hoogleeraar N. L. Burmannus onderzogt, verdient hierbygevoegd te worden. Zy heeft een Vezeligen Wortel; een Kruidig Stengetje van een Span hoog, regtopftaande en tfFen. De Bladen komen by drieën tegenover elkander voort, en geeven uit de Oxelen end-Steeltjes van een Duim, met Eyronde Blikjes en gepaarde Bloemen op eigen Steeltjes. Het Zaadhuisje fchynt niet bekend te zyn. Oldeneandia. Naar den voornaamen Kruidkenner O l d e nland, door wien een zo voortreffelyk Kruidboek van Afrikaanfche Planten, dat de Hoogleeraar Burmannus bezit, aan de Kaap i$ verzameld , voert dit Geflagt den naam. In Kenmerken verfchilt het van 't voorgaande weinig. De Bloem is vierbladig, de Kelk in vieren gedeeld, boven het Vrugtbeginzel , dat een Zaadhuisje wordt met twee Holligheden en veeIe Zaaden. Agt Soorten, altemaal Oost- en Westindifche Planten, zyn 'er in vervat, als ï. (i) Oldcnlandia met Kransjes van ongejleelde fa'vlnï- Moemen. en Borfieldraagende Stoppeltjes, 'iiiata. Dee- CJekwnfte. (i) OJdenlatftSa Florihsij venicillatis ftsfilibus, Stipnlis Se.-  T e 3? r a h V r X &, 343 Deeze is het Ambonfchë Kruisgras van Rum- IV. 2>hius , dat op lugtige Heuvels van 't Eiland irD^EI" Ambon en op Java in Oostindie groeit, veelHooranaar ons Varkensgras gelykende. Daar is, vol-S^\ gens hem, een kleine en groote Soort van. Be „ia,""17' Iaatfte heeft verfpreide Kruidige Stengen, vaa omtrent een Voet hoog, aan haare Knoopen of Leedjes bezet met gepaarde, ongefteelde, fmal Lancetvormig gefpttfte , ruuwe Bladen. De Bloemen zyn in Kransjes om de Steng vergaard, wit in groene Kelkjes en daar op volgen rondachtige Zaadhuisjes, in de Kelkjes begreepen. 't Kruid' heeft een waf fcherpen Mosterdachtigen Smaak. Om dat de Bladen in 't kruis ftaan, gaf hy 'er dien naam aan. De gezégde Bor* Heitjes der Vliezige Stoppeltje! zyn langer dan de Bloempjes. (a) Oldenlandia met ongefteelde Jlekelige Zaad- tf« ,.. r . , ° Oldenla*. huisjes en Lancetvormige Bladen. diarepms. Kruipende, Deeze Soort, door den Heer N. L. Bur. maknös afgebeeld, bemint Moerasfige plaatfen aan de Kust van Koromandel, alwaar zy Nier Madaley genoemd wordt. Linn.sus heriger is. Syst. Nat. Veg. XIII. Gen. IJ4' p. 13i. Crateogonufm Amboinicum. K.umïh. Amb. VI. p. 2J< T. 10. (2) Oldenlandia Capfulis lêsfilibus hispidi, Fol. Lanceoiatis. BURM. Fl. Ind. p. 38. T. 15. f. 2. Allirie Spergulae fas-ia India: Oriënt. Pluk. Amalth. 10. T. 3JS- f. 5. Crufta Ol^» minima. RUMPH. Amb. V, p. 460. T. 170. f. 4, Y4 II. DEEL, VU. STUK,  344 VlKRMAKNïel K*UTDK)r. IV. betrekt 'er toe de kleinfte der Kruidjes, welken Afdeel. Rumphius zegt op Ambon Caranasfi, dat is Hoofd- de Korst van de Pot, genoemd te worden, om stuk. dat Zy Korstachtig langs den Grond zig uitfpreivige."^" den- De Stengetjes, die Draadachtig dun zyn, fchieten Worteltjes aan ieder Knietje: de Blaadjes zyn eenigermaatc gedeeld, zeerkloin: de Bloempjes komen eenzaam in de Oxelen voor. Het Zaadhuisje is rond en ftekelig , overal bezet met ftompe, -holic, doorfchynende Haairtjes. otó"L. ^) Oldenlandia met enkelde zydelingfe Bloemiia wüflt- fieeltjes, ruige Vrugten, en byna Eyronde Eenbloc. fPtye Blade«- Op Waterige plaatfen van Virginie en Jamaika is de Groeiplaats van deeze Soort, die zeer veel overeenkomst met de naastvoorgaande heeft, en 'er byna alleen van verfchilt, door dien de Vrugtkelkjes zeer groot en gefteeld zyn. Men vindtze groote Kruipende WaterMuur van Virginie, metgefpitfte Bladen, door Plukenet getyteld. De Kelk, die klein is terwyl het Kruidje bloeit , groeit uit in de gedaante van een gekleurde Bloem , zeer wyd en breed, een gebladerd Zaadhuisje, als dat van de Eerenprys, bevattende, (4) fs) Olienlaniia Fedunculis flmpl. lateral. 6fC. Old. Calycibus &c Fhr. Virg, ijs. Gron. firg, zi. OldenL aquatica &c. Brown. Jtm. i46. Alfine Aq. major repens, Fel, acum,, Yiiginiina. Flus;. Alm, iti T, 74, f. j.  T K T 8. A » » R I A. 34J (4) Oldenlandia met tweebloemige Steeltjes, die IV.' langer dan de Bladjteelen zyn, en Lancet-^*1^1» vormige Bladen. Hoofdstuk. Het Laage Smalbladige Antirrhinum, onder iv. de Ceylonfche Planten door den Hooglecraar J.^]^ Burmannus afgebeelds is, niettegenftaan-Tweeiik»*. de zyne kleinte, wegens de gedagte tweebloe-migc' migheid en de vierpuntige Zaadhuisjes , niet onaartig. De Blaadjes worden van zyn Ed. gezegd de Steng en Takjes met hunnen Voet als te omvatten; 't welk echter in de Afbeelding zig niet duidelyk vertoont. (j) Oldenlandia met naakte zydelingfe Kroon- v. tjes overhoeks en Liniaale Bladen. Vmbtiiau. J Gekroonde. Een Kruidje , by Madrasf groeijende, met Bladen van Kua , dat naar de Lylimachia gelykt en de Zaadhuisjes aan den top byna ia Kroontjes heeft, van Pluken et afgebeeld, komt hier t'huis. Het is derhalve ook door den Heer Burmannus opgetekend, die aanmerkt, dat het de Rubeola Indica zy van Her'MANNUs, by de Cingaleezen Ratmul, dat is Roo- 1 (4) Oldenlandia Pedunc. bifloris &c Antirrhinum liumile angustifolium &c. burm. Zeyl. p. 22. T. 1:. Antirrhinum Indicum purpureum puiillum. Herm. Zeyl.&y. Fier. Zeyl. 6s. (5) Oldenlandia Umbellis nudis &c. Fl. Zeyl. 67. Lyfimachia: affinis Saturejae folio, Maderaspatana &c Pluk. Alm. ztS. T. 119. f. 4- Rubeola Zeylanica Elatathmul diöa, Bua.w Zeyl, 208. Y S H, deel. vu. Stuk.  346 VlERMANNIG.E KRUIDEN. IV. Roode Wortel, en van Baldóus, in de beAïdeel. fchryving van Malabar, Esfaye genaamd; zynHoofd» de in deszelfs Kruidboek aangetekend, dat men «tuk. . g|e Wortels van dit Kruid aldaar zeer gemeen -tjjff^' gebruikt, om het rood op het Doek , van Katoenen en Chitfen waarfchynlyk, te fchilderen. De Stengetjes zyn omtrent een Span hoog , Takkig en glad, met fmalle gefpitfte Blaadjes en naakte Kroontjes, van weinige Bloempjes, uit de Oxels voortkomende. Voor 't overige is de Geftalte aan die van Wilde Thym niet ongelyk. vi. (6) Oldenlandia met veelbloemige Steeltjes en ^euoiie,' Liniaal - Lancetvormige Bladen. Een fraaije figuur maakt deeze, die Hysopbladige genoemd wordt, in de Afbeeldingen van Ehret. By Plu mier kan men dezelve insgelyks befchouwen, alwaar de Steeltjes vierbloemig zyn. Het is mede een laag Kruidje, groeijende in Zuid - Amerika. vu. (?) Oldenlandia met gepluimde Bloemfteeltjes Taricu. aan 'f cnci en ovaai. Lancetvormige Bla» lata. 0 Gepluim» den. ii. Hier (6) Oldenlandia Pcdunculis multifloris Se:. Oldenlandia Caule tenerrimo Sec, Brown. Jam, 146. Oldenl. humilis Hysfopifolia. PLUM. Gen. 42. Je. 212. f, 1. F.heet. P'3. t. 2. f. 1. (7) Oldenlandia Pcdunculis pnniculatis Sec. Mollugo Zeyla. nica anguftifolia fylv. Fl. albo. Burm. Zeyl. 161. t. 71, f. 2, Older.l. Paniculata, burm. Fl, Ind, p. 3J. T. li, f. i«  T B T R A K D tt t A. 34? Hier wordt de Ceyknfche Smalbladigt Mollugo IV. met witte Bloemen, van den Heer J. Bur- *FfyE1, mannus, t'huis gebragt door den Ridder; Hoofddoch, alzo dezelve de Bloemen vyfbladig heeft, "TÜK* is de Afbeelding van deeze Soort door den Heer^"1 N. L Burmannus veel overeenkomftiger met dit Geflagr. Zyn Ed. tekent aan, dat de Stengen omtrent een Voet hoog en de Bladen gepaard zyn , de Bloemfteeltjes aan 't end gegaffeld of in tweeën verdeeld. De Groeiplaats is in Oostindie. (8) Oldenlandia met getroste end - Steeltjes , vnr. Liniaale Bladen en een regtopjtaande ge-D^b'ifdi. armde Steng. «e. Tot. deeze Soort, die wegens de langte der Bloemfteeltjeshaaren bynaam fchynt te hebben, is het Muur met Spurrie - Blaadjes cn kortere harde Hoofdjes, van Pluk en et, betrokken. Dat Kruidje heeft gekranfte Blaadjes , terwyl dezelven in het tegenwoordige gepaard zyn , volgens de befchryving van het Malabarfe, door K oen 1 g waargenomen. Even zo bevinden zy zig ook in de Dunbladige Oldenlandiq, van den Heer N. L. Burmannus afgebeeld, die wezentlyk de Bloemfteeltjes lang uitgeftrekt heeft, (8) Oldenlandia Pedunc, Racem. terminalibus. Mant. aoo, Alfine Spergul* foliis , Cap. brev. duris. Pluk. Mant. 9. T. 3 32. f. h. Oldenlandia icnnifolia, BuflM. Fl, Ind. p. 37.T. 1*. f, 1, II. DSM,. Vil, JW*.  348 VlERMANNlGE KRUIDEN, IV. heeft, en dus hier zal behooren. Het Kruid j Afdeel, jat Stengetjes hadt van een Span hoog, was op Hoofd- Java verzameld. stuk. Eenwy. AMMANNIA. %'igt. Een eenbladige geplooide Kelk, die agttandig is, onder het Vrugtbeginzel : een Bloem van vier Blaadjes , in de Kelk ingeplant, of in 't geheel geen Bloemblaadjes: het Zaadhuisje met vier Holligheden. Deeze Kenmerken onderfcheiden dit Geflagt, naar den vermaarden Kruidkenner Amman benoemd. Het bevat drie Soorten, allen uitheemfche , naamelyk. i. (ij Ammannia met half omvattende Bladen , vitZTifo-" een vierhoekige Steng en opgeregte Takken. fireedul* Deeze, die op vogtige plaatfen der Karibifche dlgQ' Eilanden groeit, is Isnardia met ongefteelde Lancetvormige als geoorde Bladen en drie Bloemen , door B r o w n E getyteld. Dat Gewas met Bladen van Kleefkruid , 't welk een rond Zaadhuisje heeft en zeer klein Zaad, doorSLOAbe afgebeeld , wordt hier t'huis gebragt. In de Upfalfche Tuin hadt deeze Soort fomtyds witte Bloem ] (i) Ammantia Foliis femi • amplexicaulirjus &c. Syst. Nat. XII. Gen, ijj. p. 116. Veg. XIII. p. 136. H. Cliff; 344. H. Ups. 30.AMM. Herk. 344. Isnardia Fol. iesfilibui&c. Brown. Jam. 148. Aparir.es Fol. anemala. Siaw.WQ, l. p. 44. T. 7. -r. +.  Tetrakbria. 349 B1oemblaadjes , fomtyds geene. De Bloemen IV. komen gekranst, wederzyds drie, aan de Sten- Afd*ei" gentjes voort. Hoofd- stuk. ; (2) Ammannia met half omvattende Bladen, u. en vierhoekige Steng en zeer uitgebreide Takken. In Virginie groeit deeze , vólgens den Heer Gronovios. Clayton noemde ze Opgeregte Water-Ludwigia , met een roode Steng, twee finalle Biaden , als die van Hyfop, aaq de Knietjes en kleine vierbladige Bloempjes, die fpoedig afvallen. Hy zegt dat het Zaad. huisje in drieën verdeeld is en verholen in een gebladerde Kelk. Het is een Plantje van een Voet hoog, dat vier paarfche rondachtige Bloemblaadjes heeft, volgens L1 n n je u s. (3) Ammannia met byna gejleelde Bladen,, de m. Zaadhuisjes grooter dan de Kelk en ge-MiaATJZ kleurd. , Be' ediaa- ln China is deeze door Osbeck waargeno-gendg' men, zynde een klein teder Plantje, van een Vinger hoog', regtopftaande , ongetakt, mes een (i) Ammannia Tol. Semi- ampl. &c. ludwigia squat.ca erea &c CuTt. 77+ Cro*.^ Fl- Ini P-»«- li)-Ammannia Fol. fuSpeiio'ans &c. BURM. FL Ini T. 13. f. 3, 4 Conielia verticillata. ABO. Sp. 1 p 9. T i, Anorymoi Linnr>« folio Orientalis GaUii lutei flore &«,> fLi'K. Alm. 33. T. i3«. f. 2» U. DEEL. VII. STIK*  35° VlERMANNIGE KRUIDEN. IV. een roodachtig rond Stengetje, gepaarde LsnAn>EDL. cetvorrnjge Bladen, en zeer veele kleine BloemHoofd pjes , die elk een eigen Steeltje hadden , is stuk. Kransjes by elkander. Het Zaadhuisje was *;sftnwy' rcnd ' r00(i en §t00ter dan de Ke&» die hier viertandig is. De Heer N. L. Burmannus geeft Afbeeldingen van deeze Soort, welke uit China 'in Italië genatura'izeerd, zo de Ridder aanmerkt, onder den naam van Cornelia verticülata was ia Plaat gebragt door den Heer Arduinus. Deeze, echter , beeldt dit Kruid grooter af, waar van alle Exemplaaren, op Java en Koromandel verzameld , volgens gedagten Hoogleeraar niet grooter waren dan ongevaar een Handbreed hoog. De eene zyner Afbeeldingen is getakt, en die zoude in magerer Grond voortgekomen zyn , dan de kleinere ongetakte, 't welk een byzonderheid is , niet zeer met de natuur van onze Gewasfen overeenkomftig. Isnardia. Dit Geflagt, buiten twyfel naar den Fran-fchen Heer Danty d'Isnard, van wien men, in de Verhandelingen van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys , verfcheide Kruidkundige Vertoogen heeft, beroem/I , heeft een vierdeeligen Kelk zonder Bloem en een vierhokkig Zaadhuisje, metdeü Kelk omringd. Maar  fïfïïSujiiii! IVlaarééne Soort komt van (i) het zelve voor , IV. die als een Soort van Muur is aangemerkt ge» i^T , wcest, en Rondbladig Kruipend Mosras-Muur ,Hoofb« met vette Porfeleinblaadjes , genoemd. Men!TüK* heeft 'er den naam van Dantia, naar dien zelf- jw#*. den Heer, aan gegeven. Het groeit niet alleenJ^^j*^. in Europa, alwaar men het in Vrankryk en den Elfaz, als ook in Italië, gevonden heeft,, maar zelfs in Rusland en een dergelyk Plantje is 'er op Jamaika zo wel, als in de Rivieren, van Virginie, aangetroffen. Browne noemt het Water - Oldenlandia , met ftomp Eyrond© gepaarde Blaadjes en enkelde Bloemen in de Oxelen, Het is door verfcheidene afgebeeld» M o r i s o n noemt het Groote Glaux der Moe* ras/en. Hy zegt, dat het een Plantje is, met Stengen van een Voet lang op 't Water dryvende, die aan de Knietjes Vezelachtige Worteltjes uitgeeven , waar door het gevoed wordt. De Blaadjes zyn als gezegd is en de Bloempjes groenachtig, waar op Zaadhuisjes als Kruidnagelen volgen , vol van zeer kleine Zaadjes. Boccone fehynt dit Kruidje, by Padua en, el- (i) Isnardia. Syst. Nat. XII Gen. is«- p. n«« Veg. XIU. p. i3S. DAL. Paris. 53. Dantia. petit. Gen. 49. T. 49. G ETT Stamp. e. p. 115. Ocymophyllum. BüXB, AU. IV. p. 177. T. 27. Oldenlandia aquatica &c.BROWN. Jam. 14S. Glaux major paluftris Floie herhacco. MOR. Pr al. zSS. RAL) Hift. 1102. Suppt. 635. BOCC Mus. sos. T. 84. f. 2. Alfin* palmtiis.rotundit/oiia repens. Lino. Al/at. 114. T. 2. II, Deel, vu, STua,  35* VlERMANNIGS KrOTDEE?* IV. elders j op Moerasflge plaatfen, zodanig aangek Aïdeel. troffen te hebben , dat het uit zyne Knietjes Hoofd- in den Grond geworteld was en een Stengetje stuk. opfchoot van een Handbreed boog, zynde het ^ So.wy- <£aacJhuisje weezentlyk in vier Hokjes verdeeld en daardoor verfchilt, inzonderheid, dit Plantje van het Guichelmuur , voorheen befchreeven. De Bloempjes zegt de Ridder , komen tegen over elkander in de Oxels der Bladen voort, zynde groen en ongefteeld. Trapa. Waternoot. Een vierbladige Bloem en vierdeelige Kelk heeft dit Geflagt, dat voornaamelyk onderfcheiden wordt door de Vrugt, die een Noot is , met vier Doorens tegen elkander over, welke de Punten van den Kelk gewcefl zyn. t. De eenigftc Soort hier van (i) is een Gewas, Tr*p* jat jn siykerige Poelen en Wateren van Euro- natans. x zwem- pa^ zelfs in onze Nederlanden en in den Elfaz meaie' Dy Hagenaü, ja in 't midden van Duitfchland zo overvloedig groeit, dat men de Vrugten daar van te Jena fomtyds te koop brengt, volgens R u p p i u s (*). By Dantzig ook is het- zel- (i) T«pa. Syst. Nat. xii. Gen. J57." p. fig. xiii* p. i3iS. Tnpa petiolis Foliorum iwtanrium Ventricofis. li. Cliff. +83. Fl- Stuc. 134, r4o. Mat. Mei. f2. DiLili. Paris. Si. Tribulus aquatieus. C. B. Pin. 194. Cam. Epit. 71S. Tribulus Malabarieus aquatieus foliii ferratis. PLUK. Alm. 374. Bubm. Fl. Ini. p. 39- Hert, Mal, xi. p, T. jj. Tlt» buloides. TOURNF. Inft. 6jj, VAI.LL. C) Fl. Jer.tns, p. so.  TËTRAÏtDRlA» 33$ Srelve gevonden (*), als ook in de Riviereü IV.' by Aitrachan aan) de Kaspifche Zee. LiNn^us af°£eil*■ heeft derhalve, ten onregte , de Groeiplaats Hóófd* daar van tot de Zuidelyke deelen van EuropaSTüK' bepaald 5 terwyl zyn Ed. het zelfs onder de . Mm'iiiSweedfche Planten optekent, en men 'er in de"'"* Kruidbefchryvingen , van Provenee en Languedok, niets van geméld vindt. De Kruidkenner Lobel zegt j dat het in de Noordwaards ge« legen Landen , gelyk Nederland en Duitfchland groeit, komende ook fomtyds voor in de Vaarten en Graften by de Stad Ferrare in Italië» In veele Meiren van Switzerland groeit het menigvuldig volgens Haller, die aanmerkt, dat de Nooten daar van geen gering gedeelte van den Leeftogt der Ingezetenen in Karinthie uit* maaken , zo raauw als tot Bry gekookt, ja dat men 'er zelfs fomtyds Brood van bakt (f), De Latynfche naam Tribulus aquatieus onderfcheidt hetzelve van het Landkruid, dat men Tribulus noemt, en heeft ook zyne afkomst van het Griekfch woord Tribolos, betekenende eeö (*) REVQER Fl. Gedan. Tom. i. p. 59.' (f) HALL. Helv. 468- Edulis ejï Fruiïus et In Catmthia ft* Apro Lemovicenfi Ann'ona non minima pars eji .- zyn zyne Woorden. Door het Iaatfte zal zyn Ed. het Limoufin in Vrankryk bedoelen , alwaar juist dit zelfde van de Karftengen, die 'er menigvuldig groeijen , verzekerd wordt. Alzo men de Vrugten van dit Kruid ook wel Water - Karjlengeii noemt, zou zulks gelegenheid tot een zonderlinge triisyaj* tiiig in deezen hebben kunnen geeverj, % 21. üeiü,. vii. stok,  3>* VierMannige Kruiden,, IV» een Voetangel of Minkyzer. Hierom noemde ArDfv!" Tournefort het Tribuloides. Inderdaad Hoofb- de puntige Stekels, der Vrugten van dit Gestuk» waS) c|oen dezelven naar de Werktuigen van J^nvy dien naam t weii{e men . in Belegeringen gebruikt, gelyken. Men geeft 'er daarom ook in Brabant den naam van Minkyzers aan, doch gemeenlyk noemt men de Vrugten in ons Land Waternooten, in overeenkomst met den Hoogduitfchen naam Wasfermsz, Weihernusz, Stachelnuszen Spitsnusz, dat is Gedoomde of Stekelnooten. De Spaanfchen noemenze Abrolhos of Abnjos, dat ook Minkyzers betekent. De Italiaanen Tribolo Aquatico. De Fran.fchen geeven 'er den naam aan van Escarbots, Saligais en Trouffles d'Eau of Chataignes d'Eau, dat is Water-Truffels of Water - Karftengen ; maar het gemeen ia Vrankryk noemtze Macres, Cornuellas en fommigen Trapas ; welk Iaatfte den Ridder aanleiding gegeven heeft tot den zonderlingen Geflagtnaam , anders niet bekend. By Lobel en DoDONéus vindt men wel Afbeeldingen van dit Kruid, doch het is door Camerarius in alle zyne deelen best vertoond, zegt de Heer Haller, die het aldus befchryft. „ De Steng kruipt lang door het „ Water en geeft gevinde Bladen uit, met een „ middel-Rib cn zeer fyne enkelde Vinnetjes, s, in 't vlakke gefchikt. Wanneer dezelve de „ Oppervlakte van 't Water bereikt, vormt „ zy een Roos van Bladen, met ruigachtige „ Stee-  Te T/ftAHDRiA. 355 K Steelen. De Bladen zyn ftevig, glad, van IV., onderen met runwachtige Ribben , Ruit-AF°yEL* „ achtig , met de agterfte zyden effen, de Hoofd* j, voorften Zaagswyze getand. Uit het mid-STUK' s, den van de Roos komen de Bloemen voort, J^"'^' a, met Steelen, die in 't bloeijen kort zyn, maar s, in de volwasfen Plant zig hoog verheffen uit „ het Water ,• de Vrugttros draagende. De Bloemblaadjes zyn wit. De Vrugt bevat van s, binnen een ovaale Kern." Deeze Pitten , die den Smaak van Karftengen hebben, zyn, als gezegd is, eetbaar; „ De j, Ingezetenen van Thracie, zegt Plinius, jf die aan de Strymon woonen , maaken met „ de Bladen van Tribulus de Paarden vet, lee5, vende zelf van de Nooten, daar zy zeer lek„ ker Brood van bakken , 't welk hardlyvig „ maakt." Die eigenfchap wordt inzonderheid aangemerkt plaats te hebben in deeze Vrugten, welken daarom in de zo berugte Zalf van Agrippa komen , zo Lobel oordeelt. Het Gemeene Volk maakt 'er in Borstkwaalen gebruik van, even als van Amandelen. Voorts zyn 'er, door fommigen , nog andere gebruiken, in de Geneeskunde, aan toegefchreeven (*_),' terwyï anderen 'er zelfs geen gewag van maaken onder de Geneesmiddelen (f). -v\ *i ■ • . •. -..yin :t ; (*) Vid. KlRGHMAjURl Disfert. de Trlbulis, TRILLER. Mati Med. p. 203, item Geoffroy. Mat. Med. contin p. 229. &e» (D Rutiy Mat. Med, Nacl. Belg. Mat. Med. Sec. Z 3 II. Dekl. vil. Stuk,  $$6 VIER^lANff16ï KRÖIDEM. ÏV. In de Ooftindiën fchynt ook dit Gewas te Afdeel. hujsveften: ten minfte vindt men in de MaHoofd- labaarfe Kruidhof gewag gemaakt van een «tuk. grujcj• dat >er naar gelykt, onder den naam vifeT^' vaD Panover-Tsjerana, 't welk voor een Moeras-Klyf van Co mm el yn gehouden werdt. De Bladen waren Bloedkleurig, van binnen glad, van buiten met dikke groenachtige Ribben , en van de Bloem of 't Zaad is niets opgegeven ; zo dat de volmaakte overeenkomst nog ver te zoeken zy. DORSTENIA. Van dit Geflagt, naar den ouden Kruidkundigen Dorstenius gedoopt, is bekend, dat het tot deezen Klasfe en deezen Rang behoort, hebbende vier Meeldraadjes en eenen Stamper, doch geen Bloemblaadjes. Gedagte Deelen zyn vervat in een vierhoekig Kelkje, ingeplant in den Gemeenen Stoel, die zeer groot is, bedekt met veele Bloempjes, en Vleezig wordt, bevattende dan enkelde, rondachtige, gefpitfie Zaadjes. Dus gelykt de Vrugtmaaking eenigszins naar die der Vygeboomen. Vier Soorten, allen Amerikaanfche of Westïndifche, zyn 'er in begreepen, als volgt. i. (i) Dorftenia met de Mawjletism uit den Houftons. CO Dirjltni* Scapls Miicatis &«, Syst. N»p. XII. Ce»;  T e t r a n d r i Ai 357 Wortel, de Bladen Hartvormig, hoekig, IV. gefpitst, de Zaad • Stoel vierhoekig. Afdeel. Deeze Soort is door den bekwaamen Kruid- ^.°°rD' kenner, daar zy den bynaam van draagt, in 't ^(a)fJ. begin van November des Jaars 1730, op de"'*hooge rotzige Gronden aan de Baay van Kampêche, overvloedig 'groeijende gevonden. De Bladen waren verfchillende , fommigen byna volmaakt Hartvormig, als die der Violen, anderen hoekig als die van de Klimop, anderen ingefneeden byna gelyk die van de Efchdoora of Schotfe Linden, dun, effen en donker groen. (a) Dorftenia met de Bloemftengen uit den ir. Wortel, de Bladen Vindeelig gepalmd en cZwr*- Zaagtandig, de Zaadftoel vierhoekig. -va. Contrajer*' Deeze Soort zou het, volgens den bynaam,va' Ichynen te zyn, welke den zo bekenden Wortel , Contrajerva genaamd, uitlevert. Men is, ten minfte thans verzekerd, dat die Plant niet tot de Commelina , gelyk Banister wilde, noch tot de Ariftolochia, zo Sloane dagt, noch tot de Kempheria, zo 't denkbeeld van Ca- 158. p. 117. Veg. XIII. p. 1S7. Darftenia Dentaiia: Radice fol. minus Iaciniato, &c. Philef. Trans, n. 421. Ahiig. Vol. VI. p. 218. Fig. 70. (2) Darftenia Scapis radicatis Sec, H. Cliff. 32. Mat, Mei. Si. Drakena Radix. Clus. Exot. 83. Cyperus lougusodoratus Peruanus. C. B. Pin, 14. Tuzpatli. Heen. Mexic. 147. Dorftenia Sphondylii folio, Dentarias radice PlUM. Gen, 2j, ld 119. Z 3 II. Deel, VII. Stuk.  3*3 VlERMANNIGE KRUIDEN; IV. Camellus was, bchoore. Dat het de Tiiz^ Ar™*u patli van Hernandez zoude zyn, is, om Hoofd dat die een ronden Wortel hadt, zo Recchi stuk, me(. re^en oordeelt, niet waarfchynlyk, te vip,'™1' minder, om dat hy dezelve opgeeft als een Kruid , naar Varen gelykende, zonder Bloem of Vrugt. Misfchien is het de Drakena Radix van Clusius, hem in 't jaar 1581 te Londen door den Ridder Drake, die denzelven van zynen Reistogt om den Aardkloot medegebragt hadt , gefchonken, welken hy by den Wortel van het bekende Kruid, dat men Den~ taria noemt, vergelykt. Bauhinus hadt daar van, onder den naam van Lange welriekende Cyperus van Peru, gewag gemaakt. Deeze Wortel, ons uit de Spaanfche Westindiën toegebragt wordende , heeft gedagten naam, als een Tegengiftmiddel, van de Spaan* fchen bekomen. Men erkent 'er een Zweetdryvende eigenfchap in, inzonderheid dienftig tegen hardnekkige Derdendaagfe Koortfen. Ook is hy Windbreekende v verfterkt de Maag en wekt de verboren Eetlust, in koude Slymige Geitellen, fomtyds weder op. ni. (3) Dorftenia met de Bloemftengen uit den z>,rlieni*) Wortel, de Bladen Vindeelig gepalmd en ^DTaten- effenrandig, den Zaadftoel ovaal hebbende. Wortel. Dee. (3) DtrJlenU Scapis Radicatis &c. Dorftenia Dentariae Radice, Sphondylii folio, Flacentü ovali. Housr. Tbi.ü Trans, (lts. N. ?♦ f. fis.  TeTRANDRIA. 359 Deeze Soort wordt door gedagten Ho os- IV. ton omftandig befchreeven en afgebeeld» Afbeej. Hy hadt dezelve gevonden in 't Ryk van HoofdMexico, by 't oude Vera Cruz, op denhoo-8TUK» gen Grond, aan de kant V3n de Rivier. DeB£,,"«r* Wortels , zegt hy, die overblyven, fchieten in de Maand Mey, of zo dra het begint te regenen, ieder zes of agt Bladen uit, van vier óf vyf Duimen lang en breed , welke, byna even als in het Beerenklaauw-Kruid, omtrent tot aan de Middelrib toe verdeeld zyn, Haande op Steelen van een half Voet lang. Daar tusfchen komen uit den Wortel wat langer Steelen voort, ieder aan 't end een zonderling Lighaam hebbende, dat platachtig is en ovaal, overend ftaande , aan de eene zyde effen en groen, gelyk de Kelk in veele andere Planten, aan de andere zyde een menigte van kleine geele Topjes uitgeevende , waar op rondachtige Zaadjes volgen , mede op dien Stoel geplaatst. Deeze oordeelde hy de Tuzpatli van Hernandez te zyn , en het Blad gelykt 'er, inderdaad , veel naar. Van deeze zo wel als van zyne andere voorgemelde Soort, werdt, zegt hy , de Wortel, onverfchillig, onder den naam van Contrajerva, naar Europa uitgevoerd. De Dorftenia met Bladen van Beerenklaauw, van Pater Plu mier , oordeelde gezegde Kruidkenner van zyne beide Soorten en inzon. derheid van deeze Iaatfte te verfchillen, doordien de Bladen daar van Zaagswyze getand , Z 4 de II. Deel. VII. Stuk.'  $6® VlERMANNICE K RUIDEN, IV. de Zaad-Stoel vierhoekig en de Wortels alt Afdeel, ujc verfcheide Knobbeltjes aan elkander geHoofd- Voegd waren : weshalve hy vaftelyk die van stuk, Plumier hieldt voor de Plant, welke den Drake-Wortel van Ctusius voortbragt. iv. (4) Dorftenia met de Bloemfteelen uit een JSgjE Steng voortkomende. Een andere Soort, van gezegden Pater in de Westindiën waargenomen en afgebeeld, is in dit opzigt weezentlyk van de voorigen verfchillende , hoewel zy dergelyke Zaadftoelen draagt. De Bladen zyn , bovendien, Eyrond, getand en fterk geribd : de Wortels befïaan uit verfcheide Vezelingen, die niet, gelyk in de anderen , van een Knobbelachtig Hoofd of Bol-Wortel afkomen: zo dat deeze denkelyk de Contrajerva niet zal zyn. Plumier hadtze Getroste Parietaria, met de Bladen aan de kanten Haairig , genoemd: .want de Vrugtmaaking wordt geoordeeld veel overeenkomst te hebben met die van 't Glaskruid, dat ook viermannig is , doch tot de Veelwyvigen, die Eenhuizig zyn , behoort. Hierom oordeelde onze Ridder het de moeite wel waardig, in de leevende Gewasfen van dit Geflagt, des moogJyk , te onderzoeken , of zig daar ook geen Vrou- (4) Dtrjltnia Feduneulis Cauh'als. H. Cliff. 32. Parieraria Racetnofa Foliis ad Oras villolïs, Plum. Spie. 10. Ie, 120 f. (.   2 Deel, PJ„ AAT XL.  Tetranbriji. göl Vrouwelyke Bloempjes, op een zelfden Stoel, IV; onder de Tweeflagtige bevinden mogten, Afdeel; C o m e t e s. Komeetkïuid. stok.d" De byzondere Kenmerken van dit Geflagt, JÜ[™'a* waar aan de Hoogleeraar N. L. Burmannus, wegens de zonderlinge Vertooning, deezen naam gegeven heeft, zyn, een Kroontje uit vier zeer ■Haairige Blaadjes beftaande, 't welk tot Omwindzel ftrekt voor drié Bloempjes, hebbende een vierbladigen Kelk, en waar op een Zaadhuisje van drie Greintjes volgt. De eenigfte Soort (ij, van Suratte overge- r. bragt, heeft een Kruidige Steng; gepaarde ongefteelde, ftomp Eyronde, gefpitfte, effen- Suta'fe» randige , gladde Bladen. De Bloemfteeltjes , van langte als de Bladen, komen uit de Oxelen overhoeks voort, zegt de Ridder. Om dergelyke reden benoem ik een Kaapfch Gewas, dat ik tot geen der voorgemelden betrekken kan , als een nieuw Geflagt uitmaakcnde. C r i n i t a. Haairfter. Want de Bloemen van hetzelve zyn vergaard tot ruige Bolletjes, van aanmerkelyke grootte, die (l) Cometês. Syst. Nat. XII. Gen. 1143, p. i%y. Mant, 3S>. Veg. XIII. ,p. 137. BURM, Fl. Ir.d, Tab. 15. f, $. Clinopodium parvum Sinicum. FLUX. Avtaltb, fi?, T. 3S0. f. ,jsp,e"Vy Omwindzel, een naakten Stoel bevattende, waar op een menigte van gedeelde rondachtige Vrugtbeginzeltjes , die gekroond zyn met een vierdeeligen Kelk, en deeze bevat een Trechterachtig Blommetje in vieren gedeeld , met een zeer langen Styl. i.. De nevensgaande Afbeelding , Plaat XL, Cape'"}* Fig. i. geeft een denkbeeld van dit fraaijeGcfr&L. was » '£ we^ een Afchgraauwe Houtige Steng -Tig. ii heeft en dus zig Hcefterachtig vertoont. De Bladen, tropswyze aan 't end der Takjes groeijende , hebben die figuur , welke ik ftomp Eyrond (*) noem, met een Puntje. Zy zyn eenigermaate gefteeld , volkomen effenrandig, dun en niet ruuw : groen van Kleur. De Bloemfteelen zyn byna een Duim lang, taamelyk dik en ftevig. Op 't end derzelven zit bet gemeene Omwindzel , dat ook witachtig is, bevattende een menigte van gefteelde Kelken, die allen in vier lange Punten verdeeld zyn, en dus het gezegde Hoofdje als tot een Haairbol maaken. Ieder Kelk bevat een Blommetje van gemelde figuur, aan den Mond in vieren gedeeld , (*) Dat is zo veel als ibovata of tbverfe ovatt by den Ridder, om dat het breedfte gedeelte uitwaards, of van deij Tak af is gekead.  T e t r. a n d a i a. 363 dceld, cn uit de hoeken van ieder verdeeling IV. een omgedraaid Meelknopje of Meeldraadje AFDyEEti uitgeevende. Ik heb zulke Blommetjes over- Hoo'fdlangs voorzigtig open geknipt, om te onder-STUK' zoeken , of 'er ook andere deelen der Viugt-J!f'mos*'* maaking in het Pypje mogten verholen zyn , gelyk in 't Geflagt van Gnidia ; doch niets zodanigs kunnen befpeuren. Behalven den zeer langen Styl , die uit het Vrugtbeginzel, dat onder het Blommetje is, ontfpringt en ver buiten hetzelve uitfteekt, kwam daar in niets te voorfchyn , dan de gezegde gedraaide Lig^ haampjes , welke zo geen Meelknopjes, ten minlte Meeldraadjes , die hunne Knopjes verboren hebben , moeten zyn. Deeze komen in alle Bloempjes op even de zelfde manier voor. Een zodanig Blommetje , dat ik, als gezegd is, in de langte open gefneeden heb, is by A, driemaal in langte en breedte vergroot zynde, voorgefteld. Voor 't overige kan men de Ger ftalte van 't Gewas, dat Takkig is, duidelyk in de Afbeelding befchouwen. Struthiola. Struiskruid. Of de benaammg van dit Geflagt van 't oude Griekfche woord Struthiola, 't welk een Kruid by de Geneeskundigen bekend, betekende; dan van den Struisvogel, naar wiens Vederen het Gewas eenigermaate gelykt, herkomdig zy, is my duifter. Dit Iaatfte , evenwel, komt my geil. Deel, Vil, stok.  364 VlERMANNIGE K RUI DEN.' IV. gevoeglyker voor, dan hier de Mosfchen in 't Afdeel./-pCj te brerjgen f en dit Geflagt Spatzenjïrauch Hoofd- te hecten, gelyk de Duitfchers thans doen, om »TÜK' dat de Ridder hetzelve met de Pasferina navervifi?™3'want geoordeeld heeft te zyn. De Kenmerken zyn , geen Bloemblaadjes , maar een Pypachtige Kelk, die in de Mond agt Klieren heeft, boven en behalve de vier Meeldraadjes en een Styl: zynde de Vrugt een Sapi pelooze eeözaadige Bezie (*). Twee Soorten, beiden uit Afrika en wel van de Kaap afkomftig, zyn 'er in begreepen, naamelyk. I. (O Struislauid dut ruigachtig is. Struthiola WRoedach. Hoewel zig geen byzondere ruigte aan 'tLoof tig. van het Gewas , dat in Fig. 2, op Plaat XL, J^,x2.' u5t myne Verzameling van Kaapfe Planten, aan 't licht gebragt is, vertoont, zyn doch de bovenfte Blaadjes aan de kanten fterk gehaaird, en de overeenkomst verder is zo groot, dat ik niet gefchroomd heb hetzelve hier t'huis te brengen. De Takken, immers, zyn enkeld, Roedachtig en (*) Dit volgens het gene nevens Struthiola ftaat, in Ed, Veg XIII. p. 137. m de optelling der Kenmerken aan 't hoofd der Klasfe , als p. 116, ftaat Corolla qaadrifida. In de geheele Opgaave der Kenmerken van dit Geflagt, Mant. p. 4. en in Gen. Plantar. Ed. VI , ftaat zelfs Calyx nullus, dat is, Geen Kelk. Hoe zal men zulks famenknoopen ? (1} Struthiola pubescens, Syst, Nat, Veg, XIII. Gen. 1244, fsg. 138. Mant. p. 41.  TETR.ANDK.lAi 3^5 *n komen byna Kroonswyzeuit de Steng voort; ^ de Blaadjes Lancetvormig, gefpitst, glad, ge-A,*5f1ftreept en Geutswys' hol aan de binnenzyde.HooFDJ Zy flaan tegenover elkander. De BloempjesSTUK* komen ongefteeld, elk op zig zelve, uit de^""^ Oxels der Bladen voort: zy zyn van langte als de Blaadjes en van buiten paarfchachtig ; % welk alles ftrookt met de befchryving, welke LiNNiEus geeft van deeze Soort, de Groeiplaats ook aan de Kaap der goede Hope Hellende. Wat de deelen der Vrugtmaaking aangaat , die vind ik, (gelyk ia het driemaal in alle Afmeetingen vergroot Blommetje, by B, eenigermaate aangetoond is,) volmaakt met zyn Ed. Opgaave overeenkomftig. Het Blommetje, 't zy dan Kelk- of Bloembladig, is Pyp. achtig, in vieren gedeeld, met Eyronde Slippen. Het bevat binnen den Mond, rondom den Keel, agt Klieren rosachtig van Kleur, ieder in een Penfeeltje van opitaande witte Haairtjes vervat. Daar tusfchen zyn de vier korte Meeldraadjes en de Styl, in 't midden van het Bloempje, zigtbaar. Het Vrugtbeginzel, daar het Blommetje op zit, is Eyrond, en verandert in een Zaadhuisje van dergelykö figuur. Voorts heeft het Blommetje, van buiten , ook een aanmerkelyke Haairigheid. (V) Struiskruid dat glad is. ir; Tot Ere&*> Regtop. (ï) Struthiola glabra. U, Pasfêiiaa itietofltrA, Sf, Plant. &imd* j1s ii". Deel, vïJ, Sn/Kt  gÖo" VlERMANNIGE KRUIDEN. IV. Tot deeze Soort wordt dc Twaalfmantiigê Aföeel. Pasferina, welke men zig verbeeld hadt twaalf Hoofd- Meelknopjes te hebben , t'huis gebragt. Zy stuk. verfchilt inzonderheid door de langte der vifeT^" BloemPjes vaü ^e voorgaande, gelyk uit de Afbeelding van den HoogleeraarJ. Burmannus blykt. K r a m e r i a. Dit Geflagt is mooglyk benoemd naar defl Heer Doktor Kramer, door wien, nu twintig Jaar geleeden , een Lyst der Planten en Dieren, welken zyn Ed. in Neder - Ooftenryk waargenomen haHt, volgens don lei - draad van onzen Ridderaan 't licht gegeven werdt. Het heeft geen Kelk , maar een vierbladige Bloem, met het bovenfte Honigbakje drie, het onderfte tweedeelig , en de Vrugt is een drooge, ftekelige, eenzaadige Bezie. • i» . De eenigfte Soort (i), door den Heer LoefixiTa™ '"lino in.Cumana, aan de Vafte Kust van baMfche' ^uid - Amerika , ontdekt", werdt van de Ingezetenen aldaar Cardillo breve geheten, wegens de Stekelige Vrugt. Hy hadt 'er den naam van Ixina of Ixine aan gegeven. Zy fchiet Heefterachtige Stengen , naar alle kanten ver-, Ipreid , Sis» Thymelaa Fol. oppofiris criiciatïs &c. Burm, Afr. V, H7. f. i. (i) Ktameria. Syst, Nat. Veg. XIII, Gen, ISI. p, ut. Vt£. XIII, p» Ui. LOEïL, H, its.  TfiTRAHBRiA; %6J fpreid, die van den Grond weder opryzen i IV.' en zig in veele kleine Takjes verdeelen. DeAFjEEL* onderfte Bladen zyn Lancetvormig, de boven-Hoofd- • ften Liniaal, fmal en fpits gepunt, 't Gehee-'iTUKle Kruid is uit den bruinen grys. Het draagt J*™"^* Roozekleurig paarfche Bloempjes , die vierbladig zyn, met een driedeelig, fmal Honigbakje boven de Meeldraadjes en van onderen een tweebladig of tweedeelig, als gezegd is. 't Getal der Meeldraadjes is vier, de buitenfte twee een weinig langer, met kleine Meelknopjes, die aan 't end twee Gaatjes hebben. De Vrugt is Kogelrond, met ftyve Haairtjes bezet, bevattende een Eyrond, glad, hard Zaad. A.C1N A. Een vierbladige Kelk en Bloem: de Vrugt een eenzaadige Bezie , agterwaards gedoomd. Dus komen de Kenmerken voor van dit Geflagt , weinig van het voprgaande verfchillende. De eenigfte Soort, daar van (t) , is door r. den Heer Mutis in Nieuw Spanje waargeno e,g^"* men. Zy maakt een Houtig Gewas met zeerzweePige. zweepige Takken, voortkomende uit een Steng van twee Voeten hoog. Hetzelve heeft hier en daar verftrooide Vinbladen, welke uit zeer ongelyke Blaadjes beftaan. Uit de Oxels komen ftyve Aairen voort, die regtop ftaan en dc (i) Acana. Syst. Nat. Veg, XIII. Gen. 1293, Mant, 200,' II. QS£?-. VII. STVS.  558 Viermannig e Kroiden* IV. de langte van een Span hebben, met ongefteeï' Afdeel. jj'oemen overhoeks , vervat in eigen Blikjes. sTuT.^ Camphorosma. Kamferkruid, vi£<:!KWy' /Een Bekerswyze Kelk, waar van twee Tand* jes tegenover elkander en beurtlings zeer klein zyn: geen Bloem en e.en Zaadhuisje met één Zaad; maaken de byzondere Kenmerken uit. Dit Geflagt behelst vier Soorten, naamelyk. i. (i) Kamferkruid met Liniaale ruige Blaadjes, Campbo- Mmtpe- Deeze Soort is omftreeks Montpellier , in lienfit. Languedok, zo gemeen, dat zy des wegen den' Montpel- , ' •• , , , , , . liets, bynaam voert, groenende aldaar overal op dorre Gronden. Zy ontbreekt in Provenee ook niet, alwaar menze aan de Wegen, by Aix en elders , aantreft. Toürnefort , hoewel van daar afkomftig, was onzeker, waar dit Gewas te plaatzen, toen hy zyne Onderwyzingen in de Kruidkunde uitgaf: maar naderhand heeft hy 'er een Geflagt van gemaakt onder den naam van Camphorata , wegens den Kamfer - Reuk, dien dit Kruid heeft. Het groeit ook op Zandige plaatfen in Spanje en Tartarie. Dit (i) Camphorosma Fol. hirfutiï linearibus. Syst. Nat. X1U Gen. 164. p. 118. Veg. XIII. p. 139. Am, Acad. I.p. 392. Cam> phorosma. GoUAN. Monsp, 72. Camphorata hirfuta. C. b. Pm. 4S6. TourtNF. Mem. Par. xyso, p. 313. BllXB. Cent, I. p. 18. T, 28. f. j. Ger. Prsv. 379- Camphorata MonspelienGum. j. b. Hift. III, p. 379. Lob. Adv. 174., Icon. 403. Kruidb. 490. Selago Caule proc^B^beJttte, fol. fpatfis, H, Cliff, 321, r. Lugib, 30e,  T e T r A n z> k i 3ö£ Bit Kruid > door Lobel onvolkomen in 1VY Afbeelding gebragt, heeft een veelkoppigen AF°EEi* Wortel van byna een Duim dik* welke dik-Hoofdachtige Houtige Stengen uitgeeft , fomtydsSTtiK< : tot een Elle hoog, die Takkig, ruig en vt\t-n™mm" achtig zyn, vol Knoopen, overhoeks geplaatst,"'^ cn by tropjes bezet met kleine dunne Blaadjes , taamelyk ftyf, Haairig, van een Krui, derïgen Reuk en een wat fcherpen Smaak. Men heeft van dit Gewas geen gebruik gemaakt in de Geneeskunde , tot dat Dok-, tor Bürl et, in 't voorite deezer Eeuw, hetzelve in kennis bragt als een byzonder Middel tegen de Kortademigheid en Waterzugt. Hy deedt hetzelve als Ther? rrekfcen , nf een Af- kookzel daar van maaken in Water of Wyn. Doktor Garidell , die zulks verhaak, hadt ser nogthans zo uitmuntende Werkingen nieg Van bevonden. (a) Kamferkruid met Êtsvomige', flpe; ^ gladde Blaadjes. «tcuïdi _ Spirsb:^ Deeze, in Italië groeijende , is, onder dendlè' naam van Anthyllis altera Italorum, door Lobel beter afgebeeld. Men vindtze als aan de Camphorata naverwant aangetekend dooreg (i) Camphtmmi Fol. Subulatis rïgidia glabria. Am. Aeaié I. p. 393. Caraph. altera. Tab. lllfl. 57. Camphor. congerrer. C. b. Pm Anthyllis altera Italorum. lob, Ie, 4of„ DALECH, Hift. ISO. HALL. Helv. !g3. II, Deel. vii. Stos,  3?0 VlERMANNÏGE KllüIDEH. IV. C. Bauhinus. Zy groeit ook in SwitzrrAfdeel. ]and . en kom(.5 volgens den Heer Haller, Hoofd- de Kali veeleer naby, terwyl Magnolius stuk. naar tot de Herniaria betrokken hadt. De Blaadjes zyn zeer fpits, en omkleed met gebaarde Witachtige Schubbetjes , welke de Bloempjes bevatten , waar op een ruig Zaadhuisje volgt. in. (3) Kamferkruid met byna driekantige gladde GUdbto. niet jleekende bhaajes. De Heer Haller twyfelt of deeze, die in Switzerland haare Groeiplaats heeft, weezentlyk van de Ruige van Montpellier verfchille. Zy vak kleiner , gelyK uit de Afbeelding en Jbcfchryving, in t Werk van Dalechawp, blykbaar is. De Blaadjes zyn wel niet ruig, maar de Steng is altoos Wollig en het Kruid ook niet van Reuk ontbloot. iv. (4) Kamferkruid , dat zeer Takkig is , met c*mph«- T)' r I a. 375 Onder de Viermannigen gaa ik tot de Twee-AF*^* wyvigen over, waar van het eerfte Geflagt ge- * noemd wordt. Hoofdstuk. A ? h a n e s. Perchepier. Digr.i*. Een vierdeelige Kelk zonder Bloemblaadjes en twee naakte Zaaden , zyn de byzondere Kenmerken daar van (*). Dc eenigfte Soort Ci) , als een zeer kleine r. ° 4 * Aphar.n Leeuwen voet van fommigen aangemerkt, ter- Arvmfis. wyl zy daar veel gelykheid naar heeft, groeit akket,sjaarlyks uit Zaad op de Akkers door geheel Europa. Van Lobel wordt zy Perchepier der Engelfchen geheten, als in Engeland, omraauw te eeten, over de Salade , of in Pekel ingelegd en (*) De Heer HALLER zegt, dat het eenigfle onderfcheid van dit Geflagt, in Kenmerken , roet dat van Alchimilla, allemlyk heflaat in ein viertalige Kelk- Te vooren was die ook agtdeetig opgegeven , gelyk uien Calyx otlufidus ook nog vindt in de Lyst der Kenmerken, op Aphanes, aan her Hoofd der Klasfe, hy onzen Ridder , zelfs in de Iaatfte Uitgaave van het Syftcma Natara ; rerwyl het in de voorft-dling van 'c Geflagt, pag. 139, veranderd is. Doch dei» g3'yke ftryd:gheden , die echter de weezentlyke onderfcheidins berreffen , komen daar in , gelyk ik boven aangemerkt heb, meer voor. (i) Aphanes. Syst. Nat. XII. Gen. 166. p. ïzg.Vëg.XUX. p. ij 9. Hort. Cliff. 39- Fl Suec. 137. Lugdb, 23 1. GRON. firg. 17. Dalib. Pat. Si' TO'JUNF. Par. 4S. CharopbylJo nonnihil fimilis. C. B. Pin. 182. Alchimilla minima moflts" na. Col. F.cphr. 1+5. T. 146. Perchepier Anglorum. LOB, Icon. 727. Hall. Hety. iS4- Gort. Belg. 41, Aa 4 H. Deel» VII, STUK.  37<5 ViERMANNICE KRUIDEN, IV*. en tot een Geneesmiddel, meest gebruikt wof* Afdeel. dende> Zeifs het gede(tiueerde Water ^ ^ Hoofjj- van, zegt men van veel nuttigheid te zyn. De stue. naam, die zuiver Franfch is, zou 'er-, wegens J~?*r de kragt tot vergruizing van den Blaas-Steen, aan gegeven zyn. Het Kruidje is fterk Pisdryvende. Het groeit niet meer dan een Span hoog, met een opgercgt Stengetje , en heeft gefteelde Wortelblaadjes , die driekwabbig zyn, doch de middelffe Kwab in drieën, de twee zydelingfen, ieder, in tweeën verdeeld hebben , zynde geheel ruig. Sommigen hebben het daarom by de Kervel vergeleeken. De Bloempjes zitten by tropjes, ongefteeld, in de Oxels der Bladen en zyn naauwlyks zigtbaar ; waar van het den Geilaguiaaiii draagr. Somtyds komt 'er maar ééne Styl in voor. ïournefort merkt aan, dat het vry laf is, omftreeks Parys, terwyl Lobel 'er een merkelyke bitterheid en fcherpte aan toefchryft. Deez' hadt het, zeer oneigen, Engelfchen Steen, doorfnydende Kruid genoemd (*). C r o, (*) In zyn Kru.id.botk. , bladz. 8 88. Want het denkbeeld, dat men uit die benaaming op zou maaken, is zeer zon♦lerling , en komt geenszins met de natuur der zaake overeen ilen zou het dan beter Sieenvergruizend Kruid of Steenvirittrdtr, of Steenboorder kunnen noemen : welk Iaatfte de Fianfche naam byna aanduidt. De Engelfchen heetcn het gemeenlyk Parflty - Pert of Parjley- Ertak flont, dat is Breekfteen • Peterfelie: doch het wordr, in 't GraaffchapHcxeford, ook Colickyiort , dat is Kolykkruld geheten, zo Merret aintekent, Pin, Lond. 1567. p. 92- Geheel oneigen is het woord Parflty - Pert, in Sewels Woordenboek, Po fa %rkhum Saxifragum vertaald.  T E t R A N D R I A. 377 C R u z 1 t a. Kruisplant. iv. r ,, , Afdeel. Dit Geflagt heeft twee Kelken , den bin- iv. penften vier- den buitenften vyfbladig, zonder HoOFD" Bloemblaadjes en een enkel Zaad. De eenigfte Soort (1) komt onder den r. Spaanfchen naam Cruzüa, betekenende Kruis- ^f^a plant, by Loefling voor. Zy heeft eenspaaufche. regte lievige Steng, van vier of vyf Voeten, met regtopftaande Takken , tegenover elkander , gearmd. De Bladen zyn gepaard, Lancetvormig , aan dc enden fpits, eff"enrandig , bruin. De Bloempjes, die zeer klein zyn , komen Schubachtig , Aairswyze tot een Pluim vergaard, aan de toppen voort. Hy hadt de vier Blaadjes van den binnenften Kelk Bloemblaadjes geheten. De Groeiplaats is aan de Vafte Kust van Zuid - Amerika , in 't Landfchap Cumana. B ü F O N I A. Een vierbladige Kelk en vierbladige Bloem, met eene eenhokkige tweezaadige Vrugt, maaken de Kenmerken uit van dit Geflagt. De eenigfte Soort (1), door gedagten Autheur r> ïn Buf*a- „ „ * - Gioor. (jewasien , zonder onderfcheid , omflingerende, en aan elkander frrengelende. Zo zy op eenige byzondere Plant alleen huishoudt, dan gaat zy die dikwils als verftikken, en doefze uitteeren ; weshalve men ze met regt Worg' kruid zou mogen noemen. Ondertusfchen is het Gewas zo Draadachtig dun en fyn, dat de Duitfchers hetzelve Flafchfeiden of enkel Seiden, de Sweeden Silke, de Deenen HorfilIe noemen. Anders wordt het ook wel Dotter en van de Engelfchen Dodder geheten. De Franfchen en Italiaanen volgen den Latynfchen naam Cuscutas die van het Griekfch Casfytha zyne afkomst heeft. Wy noemen het Schorfte, Wrange of Vïltkruid. Het beftaat uit ongebladerde Draadachtige Vezels als Snaaren , die uit Zaad, dat in den Grond (i> Cuscuta Floribus fesfilibus. Syst. Nau XII. Gen. 170. p. 129. Veg. Xlll. p. 140. Cuscun nucia repens Fili'ormis. Fl. Suic. DALIB. Paris. SAUV. Mor.sp. 11. GOUAN Monsp, 74. GAB.. Prov. 15 7. Cuscuta aphyllos. hall. He.v. 469. Cuscuta major. C. b. Pin. 219. Cuscuta. Cam, Epiu S8+. II. Diïl. VII. Stuk.  380 VlERMANNIGE KRUIDEN.' TV. Grond gevallen is , opfchieten (*) , doch, na Afdeel. ^ vercjorrcn Van dien Wortel , met een meHoofd- nigte kleine Draadjes in den Ba^t der Planten stuk. geworteld voorkomen. Gedagte Vezels geeven „^™"wy~ hier en daar anderen uit en aan dezelven komen de Bloempjes Tropswvze voort, wier Kei- (*) LlNN/lus heeft dit fchynbaarlyk ontkend , zeggende van de Cuscuta , ntc Terram pttit radicanda , fed absque ornni Radice, contra Solent volubilis, adscendit Plantas, quas emisfis Vafis exhaurit. V aillant fchynt byna van dergelyke gedugten te zyn geweest, zeggende , djt hydit Kruid , den is Juny 1710 , in bloey gevonden hadt op het Dykje det Abtdy van Longehatnps, en daar by voegende. Elle avoit pris naisfance fur l'Urtica urens maxima & fur le Galium vulgate album. Dat is ; het was gefprooten op de Grou.e Brandenctels en op Iicc Walftroo. Ondertusichen verzekeit de Groote Kruidkenner Haller , dat het Zaad eerst in de Gr»nd Wortel lchiet (Caulii filiformis ex Terra radicatur:) gelyk de vermaarde TOURNEïORT zulks mede waargenomen hadt. Herb. inv. de Paris, p. 426. Het is ook naauwlyks te ijegrypen, hoe een jaarlyks Gewas, als dit, dan zou kunnen voortkomen op Planten , die ook jaarlyks groejen, of haar Loof 's Winters verliezen. Sommigen verzekeren zelfs, dat de Wortel van dit Warkruid niet alroos fterft of verflenst, maar dat die zelfs in d- Grond voortkruipe. Eenigen hebben waargenomen , dat, als men 't in Potten met Aarde zaait , zodanig, dat het by andere Planten niet opklimmen kan, dat het dan niet voort wil, en iterft: waar uit fchynt te blyken , dat het zyn Voedzel, ten minfte voor een gedeelte, uit andere Planten haaien moet. Parkinsoji en Raï hebben zulks in Engeland ondetvonden. Hift. Plant. p. 1904. Lobel ook, het Zaad van dit Kruid in de Wyngaarden geplukt en [zekcrlyk in den Grond] gezaaid hebbende, zo was daar opregtc Cuscuta uit voortgekomen. Kruidb. bladz. 512.  Tetrawbria. gêt Kelken dikwils vyf bladig zyn. Zy zitten als rv. ronde Pillen aan de Draadjes , van tien tot Afdeel; vyftien Bloempjes by een , zo Vahlant Hoofd» aantekent, die zegt, dat de Bloem niet afvalt,stuk. en dat de Vrugt maar ééne Holligheid heeft, ■£>'£}«.**» 't welk tegen Tournefort en anderen ftrydt. De Heer Haller getuigt, ,, dat ,, dezelve in twee Holligheden vier ronde Zadd» „ jes bevat, in welken het toekomende Plantje, „ famengewonden , verholen zit, volgens den „ laatstgemelden (*J." • Die aanmerkelyke verfchillendheden zouden' billyk een Liefhebber van de Natuurlyke Hh ftorie aanfpooren , om dat alles nader te onderzoeken , op een Gewas , welke echter in ons Land niet gemeen is. Het komt in Gelderland fomtyds om het Vlafch, by Utrecht op de Haagen en in Vriesland op de Heyftruikjes voor. In Provence en Languedok is het een groote Plaag der Wyngaarden, wordende van de Ingezetenen deswegen la Ras* que geheten. Elders in Vrankryk wordt het Teigne de Lin genoemd , dat is de Mot van st Vlafch of ook Goutte de Lin, dat is, de Jicht van 't Vlafch. Om Parys bemint het de Wikken , en, niettegenltaande het dus zyn Voedzel haalt uit allerley Planten, vindt men 't (*) tournf. Veyagt au Livaist. Hf. p, 105; wöxtit dooi ïyn Ed. aangehaald. |J, DEEL. VII, STUK,  382 Viermannicë Kruiden. IV. 't doch, dat zeer te verwonderen is, byna van Ahdeel. eene zelfde hoedanigheid , zynde altoos een Hoofd- Sappig Kruid (*). STUK. it. (2) Warkruid, dat ongefteelde vyf deelige BloeJl%* men heeft, die met Blikjes omringd zyn. Klein. Deeze wordt thans, als een byzondere Soort, met den bynaam van Epithymum onderfcheiden. Zy valt kleiner dan de voorgaande, en wordt deswegen Cuscuta minor geheten. Hoewel zy van de Thym haaren naam heeft, als op dezelve groeijende , vindt menze ook op veele andere Planten. Sommigen hebben getwyfeld, of het niet een zelfde Gewas met de voorgaande ey 5 docli Linnjïus fchynt het tegendeel thans vast te Hellen, nu LoefLiNG in Spanje de Bloempjes, van deeze Kleine Schorfte, altoos vyfdeelig waargenomen heeft. Vaillant, die de Kenmerken van beiden heeft opgegeven , fchynt daar mede in te Hemmen. Deez' heeft de Kleine Schorfte , by Fontainebleau , met Goudkleurige Klaauwiertjes gevonden. Dc Ouden hebben de Cuscuta geteld onder de Purgeermiddelen , maar zy behoort tot de flap. , (*) Hall. Hete, 469. Tota ptonta fucculenta est. (2) Cuscuta Flor. fesfilibus quinquefidis &c. Loefl, Itin, 116. Oed. Dan. 427. toounji. Par. 425. vaill. Par. 43. Epithymum live Cuscuta minor. C. B. Pin, 219, Casfytha Plinü, Cuscuta Officiiwium. Lob, Uw. 427,  TSTKAXDItlA. 3§3 Hapften , dcwyl een Orce van het Kruid in IV. Aftrekzei of zes Oneen van de Syroop daarAFDEEt" toe vereifchc worden , zoHoffmann aan-Hoofdmerkt. Eenige hebben het ook naar de Krui-STUK* den , waar op het groeit, niet alleen in naam, DWnïamaar zelfs in kragten onderfcheïden: zodanig, dat, die op de Netels en Brem groeide, meer Pisdryvende; die op de Krappe wat famentrekkende geacht werdt , en die op het Vlafch, (welke de eigentlyk zogenaamde Cuscuta is, volgens Geoffroy,) meer laxeerende zou zyn. Die op de Thym valt, waarvan ' de Kleine haaren naam heeft, is zeldzaamer; hoewel Todrnefort haar te Parys daar op, in de Tuinen niet alleen, maar zelfs op die men buiten de Stad op Velden kweekt, gevonden heeft. Deeze moest, zou men zeggen, de kragtigfte zyn; doch die in Vrankryk groeit, heeft geen achting in de Geneeskunde (*)• Men vindt in de Winkels gedroogd twee Soorten , eene Cretifche en eene Venetiaanfche ; waar van de eene uit Draaden die langer en regterzyn, de andere uit dunnere meer gekrulde , en meer welriekende Draaden beftaat. Deeze is de bede. In Wyn getrokken, geeft zy daar aan eene Maagverflerkende hoe- da- (*) Sed Cuscuta noftras tejicitar. GeqfïR. Mat. Mei, III. p. 387. lh DlEJ.. VII. STUK,  3o4 VlERMANNIGE K R UI B E iff IV. danigheid, In Sleepcnde Kwaaien, die uüs Afdeel. eene Rapheid der Valte deelen, uit eene traagHooVd- heid der Zenuwen of Slymige vergaaringen stuk, ontdaan , kan dit Kruid fomtyds van dienst Tptewy- zyn. maar hedendaags worden 'er die uitmunde kragten , welken de Ouden 'er aan toe* fchreeven , niet in gevonden. Hqt komt in verfcheide Samengeftelde Winkelmiddelen, die van een laxeerende aart zyn, en het Zaad zelfs in zodanige Syroopen. Door de Scheikunde heeft men 'er veel Zuurachtig Vogt, vlug • Zout, van een Alealyne natuur, en veel Olie uitgehaald. De Smaak is wat bitterachtig, met eenige fcherpheid in de Keel. iit C3) Warkruid met gefieelds Blasineri, Arterie ans't westin- in de Westindiën komt een Gewas voor j ch* tot dit Geflagt behoorende , van „grootte tusfchen de twee voorgaanden , dat zig wyd en zyd over 't Geboomte en de Velden uitftrekt, met lange fterke Draaden. Het is door Sloan e , met zyne Bloemen, afgebeeld. Een der-» gelyk, met Goudgeele Draaden, is in Virginie waargenomen. Loefling vondt aan de Vafte Kust van Zuid - Amerika een Warkruid met gefteelde Bloemen aan Bondeltjes, hebbende een fpits getanden Kelk. De Heer Jacquin heeft een Warkruid van dien aart in't Kreu- (i) Cuscuta Floribus pedunculatis, jacq. Amtr, Kift. 24,' Xoefl. hin. 116, Cuscuta Caule aphyllo volubili repente, Gron. Virg. is. Cusc. inter minorem et majorem media ftc. sloan. Jam, is, HM, i, p, 201, t. 128. f. 4.  T ETR. ANDRIA. 385 Kreupelbofch der Karibifche Eilanden ont- iV. . , AFDEEL» dekt. iv. Htpecoum. Lappenbloem. Hoofd. STUK. De Kelk is in dit Geflagt tweebladig,; 't getal der Bloemblaadjes vier, waar van de twee buitenften breeder en in drieën gedeeld : de Vrugt een Haauw. Drie Soorten , meest Europifche, komen 'erin voor, als volgt. (1) Lappenbloem met kromme platte ge- r, wrichte Raauwtjes. procumbens. Krom- Onder den Griekfchcn naam Hypecoum, peniige. welken Dioscorides voor een Kruid gebruikt heeft, komt deeze by de laatere Autheuren voor. Het was een Kruid daL op dc Akkers groeide, tusfchen 't Koorn , met Bladen van Wynruit en kleine of dunne Takjes; doch, het gene Matthiolüs daar voor opgeeft, zou een Alcèa of Ketmia zyn, verfchillende zeer door de Zaadhuisjes, die ronde Bolletjes zyn , van het tegenwoordige Gewas, 't welk Lob el een Wilde Komyn , die Haai.wtjes draagt, genoemd heeft (*). De Groeiplaats is in Grie- ken- (i) HypecêuK* Siliquis atcuatis compresfc articulatis. Syst. _Nst. XII. Gen. 171. p. 130. Veg. XIII. p, 140. H- Ups. 31. C. B. Pin. 171. H. Cliff. 38. dod. Petnpt. 449. R. Lu%ib. 401. Gouam Monsp. 74. GER. Prtv. 371. Gario. Aix. 33S. ClöS. Hisp. p. 407. Hypecoum latiote folio. Toürnf. Infl. 130. Cum. fylv. alter. Siliquofum. Lon Icon. 744. 1 (*) Niettegenftaande die benaaming, komt in dit Gewas niets Bb 11. deel. VII. stuk*  ?86 VlERMANNIGE KrUIDEïT. IV. kenland en andere Zuidelyke deelen van EuAFfv.EI" roPa » '"sfche11 't Koorn. Hoofd- Hec is een laag Kruidje , dat de Bladen ' stlr. Vinsvvyze fyn verdeeld heeft , met leggunde -^eew)'Stengetjes , waar aan kleine geele Bloemen voortkomen , die als 't ware in Lappen verdeeld of diep ingefneeden zyn. Hier van hebben de Duit noemt, overvloedig rondom de Stad Aix groei-5TUK*. jende , 't welk beveiligd wordt door Gari- 'st"a* dell. By Montpellier komt deeze zeldzaamer voor dan de andere Soort , die volgens Cl us i us ook overvloedig groeit in Spanje. (3) Lappenbloem met opgeregte, ronde, knol- E*Vheiige Haauwtjes. Opftaande. In Rusland hadt de vermaarde Gmelin een Kruidje gevonden , 't welk hy oordeelde de voorgaande Soort te zyn, doch, door hetzelve uit Zaad aan te kwecken , bevondt Amman dat het daar van verfchilde, en een byzondere Soort was, welke, fchoon insgelyks geene gewrichte Zaadhuisjes hebbende, nogthans tot dit Geflagt fcheen te behooren. Het heeft de Blaadjes nog fyner dan het Iaatfte, en byna als die van Venkel verdeeld. De Bloemen zyn hier veel grooter, dan in de anderen. Hier volgen de Vierwyvigen in deeze Klasfe, welke ons de volgende Geflagten van Kruiden opleveren. Col. (3) Hypecoum Silitj. eredtis teretibus torulofe. H.Ups. 32. Hypec. tenuifolium, Siliquis ere&is teretibus. Amm. Iiulkt $8. T. 9. HALL. Goett. 119. Bb 2 II. DHL. VII. STUK.  388 VlERMANNIGE K rui dE n.? IV. CoLDENIA. Afdedl. Hoofd- Een vier^]ad,'ge Kelk, een Trechterachtige stuk. Bloem, vier Stylen en twee tweehokkige ZaaVitrwy den, maaken de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, dat naar den Virginifchen Kruidkenner Colden benoemd is, uit. < i. Het bevat maar ééne Soort (i), in Oostinnetmltns.^ groeijende , en dus onder de Ceylonfche Leggende. Planten, door den Hoogleeraar J. Burmannus opgetekend , als gelykende naar de Perchepier hier voor befchreeven. De Cinghalee-. zen noemen het Hanfapé, dat is Ganzenpoot, orn dat de Blaadjes 'er wat naar gelyken. Het is een leggend Kruidje , met digtc Haairige Takjes op den Grond verfpreid, een Span lang. De Blaadjes zyn gedeeld , ovaalachtig en zeer gekwabd , en uit derzelver Oxelen komen de Bloempjes voort, die paarfch zyn. De Vrugt beflaat als uit vier Greintjes, met een Puntje daar tusfchen. Potamogeton. Fonteinkruid. De Planten van dit Geflagt hebben geen Kelk, maar vier Bloemblaadjes; geen Styl, en brengen vier Zaadjes voort. Of, zo men anders wil, een vierbladigen Kelk en geen Bloem- blaad» (i) Coldenia. Syst. Nat. XIX. Gen. 173. p. 130. Peg.Xlll. p. 140. Ft. Zeyl. 69. Teucrü facie Bisnagarica Sec. TLVK. Alm. 363. T. «4. f. 6. Mobis. Hil. nii p. 413. Alchirnill* (. Perchepier affinis. Bubm, Zeyl. 10, Fl, Ini, 40,  f* Tetrandria. 389 blaadjes. Voorts is haar eigenfchap, dat zy IV. in Rivieren en Itaande Wateren , of "ook in a™ezl. Beeken en by Fonteinen huisvesten, waar vanHoorDde naam. stuk. Hetzelve bevat twaalf Soorten, allen tot ons T-e!r*' Wereldsdeel behoorcnde, naamelyk. (O Fonteinkruid met langwerpig Eyronde , 1. gefteelde, dryvende Bladen. gttF0°'am" Deeze Soort hebben verfcheide oude Kruid- '*RÓndkundigen niet gekend, of verward met eenbladls;" Soort van Perficaria, die veel gemeener is in ons Land en welker Bladen ook op 't Water dry ven, doch zeer fpits Lancetvormig en donker groen zyn. Het Rondbladige Fonteinkruid , 't welk deeze Soort uitmaakt, is derhalve niet afgebeeld by DoDoséus of Lobel, maar taamelyk wel by Fuchsios en T ragus, wier Afbeeldingen , hoewel de zelfden niet, de rondheid der Bladen beter uitdrukken , dan die van Camerarius. Zy zyn echter niet Cirkelrond, maar byna volmaakt ovaal en gelyken eenigermaate naar de Bladen van 't Ma- la- (1) Potnmogem Fol. oblongo - ovatis, petiolatis, natantibus Syst. Nat. XII. Gen. 174. p. 130. Veg. XIII. p. i+t. H. Cliff. 40. Fl. Sütc. r. Lagdb. zi2. hall. Hel. 190. Va» l. Paris. 103. Tournf. Potamogeton rotundifolium. C. li. Pin. 193. Cam. Epit. 873. Raj. Hijt. p. us. Tras. Hijt est. a. Potamog. Fol. Lane. oblong. Petiolis longis. Gron. Virg. 23. B b 3 II. DSIL. VII. stuk.  390- Viermannige Kruiden. IV. labathrum of naar die van den Kaneelboom (*). Afdeel, voncj een si00t> 0p 't Eiland Wieringen, ge* Hoofd heel digt bedekt met Bladen van dit Kruid, 't stuit we]k jjj jarjg jn jsioordholland vergeefsch gezogt vQ*rw?' had. In Vriesland is het zeer gemeen in de Wouden; zo ook in Lapland en Sweeden. In Switzeiland komt het overal in ftaande Wateren en zagt vloeijende Rivieren voor, zegt de Heer Haller. Door de Duitfchers wordt dir Gewas begreepen onder den algemeenen naam van Saamkraut , dat is Zaadkruid, dien zy ook aan andere Waterplanten geeven. De Franfchen noemen het Epi d'Eau of WaterAair, de Engelfchen Pondweed, dat is VyverOnkruid : gelyk het by de Franfchen ook wel Herbe d'Eftagnes heet, en by de Duitfchers Weiher f Bietter, dat is Meirbladen. Doch deeze benaamingen zyn op verfcheide Soorten van dit Geflagt toepasfelyk. Uit een Wortel, die in de Modder of in het Zand van den bodem zit, geeft het Stengen, een Stroohalm dik, die onder Water lange zeer fmalle Bladen hebben, maar op het Water ovaale Bladen, als gemeld is, welke zeer lang gefteeld zyn en fterk geribd, dik en ftevig , als die der Plompen , van boven bruinachtig, van onderen bleek groen. De Aair komt aan den .«tt. ,»J.D ^f.uU*iW)«--:^. .,-.-;....r.-:; :..rv • " top (*) Langwerpig Eyrond behoorden deeze Bladen niet genoemd te zyn: want zy zyn nog niet tweemaal zo lang als breed. Ik bevird ze,„in myn gedroogde Plant, anderhalf Duim breed en twee Duim lang.   z Deel, PLAAT XLI.  Tetrandria. 391 top uit een Vliezige Scheede voort, die den IV. Steej daar van omkleedt. Dezelve is digt be- Af°£eI zet met Blommetjes van vier Blaadjes, wel- Hoofdken Vaillant by de Pooten van een Spie-iTUK* gel, (ik dtnk by die K'aauwen, daar men de,^ Spiegels, fomtyds mede vastzet,) veraelykt (*). De vermaarde Ra y zegt, dat zy de figuur hebben van een Lepel. De Kleur is groenachtig, riïet Roozeklcurig , gelyk die van 't gezegde P .fenkruid, waar mede Tragus zelf ze fchynt verward te hebben. Haller merkt aan , dat in ieder Bloempje agt laage Meeldraadjes ?yn l met dikke dubbelde Toppen , en dat dit Kruid vier naakte Zaaden voortbrengt, die • Linsachiig zyn en genageld , alzo zy met kromme Snuitjes, in plaats van Styltjes, zyn verf^rd. De onvolmaaktheid der Afbeeldingen van dit Kruid , die niet dan by oude en weinig bekende Autheurcn te vinden öf anders ook, gelyk by YVeinmann, zeer gebrekkelyk waren (f), deedt my bcfluiten, om het van my reeds voor (*) Quitte petales taillez en pattes de Miroir. Botan. Pa' ris. p, 1S3. Cf; r>e Afbeelding van Weimmann is nogthins beter dan die v?.n MoaiSON Hift. U. p. jg6. 5. f. T. 29. f. 1, welke in ^lora lmrica als zeer goed zynde, opgegeven wordt, ft Kan zyn, dat de Bladen elders die puntige figuur heliben en op die manier aan de Steelen groeijen; doch ik heb het dus n*er gevonden en alle de Afbeeldingen van 't Potamogeton, by dien Autheur , komen my verdagt voor, Icbynende flegts nagemaakt te zyn. Bb 4 ii. DKSL. vii. STUK.  39i Vierm annige Kruiden. IV. voor veele Jaaren verzamelde in Plaat re Afbul breDgen ; gel\k dan Fig. ï. op Plaat XLI , Hoofd, zulk een Takje van het Rondbladig of Drystuk. vcnd Fonteinkruid , welks bladen op het Wafjtrny. [eJ. legggu • vertoont. Het is met eene BloemV'&' Aati cn met eene Vrugt - Aair te gelyk beladen , 'in 'welke eerfte zig de vierbladigheid der Bloempjes, in de Iaatfte de geftalte der Zaadjes, die naar een Vogelkopje gelyken , en waar van veelen nog met Bloemblaadjes omringd zyn, vertoont. n. Fonteinkruid met Hartvormige Bladen , turn^"1'"' die de Steng omvatten. Doetbll. .. dérig Deeze Soort komt in de zelfde Landen, ^Ffr'z. ^och doorgaans in dieper Wateren, die een Kley-Grond hebben, ja dikwils ook, gelyk hier by Amfterdam en elders, in brakke Wateren voor. Zy heeft de Bladen zeer dun , groen en doorfchyDende, byna als geolied Postpapier. Dezelven zyn Ribachtig overlangs geaderd , en zitten aan de top-enden zo digt in malkander , dat men 'er den bynaam van de volgende Soort op zou kunnen toepasfen. Hier zyn zy ook veel breeder dan om laag en geeven een dik gefteelde korte Aair van Bloemen uit. fi) Petamojetcn Fol. Cord. amplexicaulïuus. Fl. Lapp. Suec. HALL. Htlv. &c &c. Fotamogeton perfoliatum. RAT» Flifl. t88. Poramegeton Fol. larls fplendentibus. C. B. Fin. jsj Potamogeton rotiindifoliiim alteroin. LOEs. Prusf. 20$, T. «*. ger. Prtv. m,  Tetrandria. 393 uit. 't Geheele Gewas houdt zig onder Wa- IV. ter; komende llegts tot aan de oppervlakte. AF^tDe Afbeelding van het Derde Fonteinkruid Hoofd» by DoDONéns, welke tot deeze Soort be-"TÜK* trokken wordt, is zeer onvolkomen: want daarB,f"rasï* in openbaart zig naauwlyks eenige doorbladigheid en de Bloem- zo wel als de Vrugt-Aairen gelyken niets. Ook zyn de Zaaden van dat Kruid, volgens dien Autheur, platrond, byna als die der Linfen ; 't welk geenszins pLats heeft. Ik heb derhalve ook daar van een Takje met Aairen , uit myne Verzameling, hier in Fig. 2. doen afbeelden , waar in men duiddyk ziet, hoe de Bladen de Takjes omvatten. Dit Kruid is, gelyk ik op eene diepte van drie of vier Voeten bevonden heb , zonderling verfchillende. Aan de Stengen om laag hadt het Bladen van drie Duim lang en drie Kwartier Duims breed, overhoeks, ver van elkander : aan de toppen der Stengen hadt het troppen van Bladen, die wel anderhalf Duim breed waren , op dergelyke langte, fteekende als Scheedachtig in malkander en de Steng geheel verbergende , ook van ovaale figuur. Voorts gaven de Stengen ter zyden zodanige Rankjes uit, als hier vertoond wordt, met doorbladerige of omvattende Blaadjes, van meer dan een half Duim breedte op een Duim langte , waar aan zig de Bloem-en Vrugt-Aairen bevinden. In deeze zo wel als in de voorgaande en in dc volgende, zyn de Bladen altemaal ovaalswyze geBb s ribd, II. biel. vu. Stuk*  304- VlERMANNIGE KrUIDEM. IV. ribd , zodanig dat de Ribben aan de kanten Afdeel. evenwyt|,-g iCopen, 't welk maar in weinige anHoofd- dere Planten gevonden wordt. Men zou van dit stuk. welfde (ïewas een Breed- en Smalbladig, als J^ierwy' ook een Doorbladerig en Digtbladerig Fonteinkruid kunnen te voorfchyn brengen; om van de glanzigheid, welke het Loof zo wel als de Vierde Soort, die ik ook gedroogd bezit, heeft, geen gewag te maaken. nr. (3) Fonteinkruid met fpits Eyronde gepaarde r?4"tbla- Bladen, digt aan een, gegaffelde Takken tferifi» en vierbloemige Aairen. Deeze , in Italië en de Zuidelyke deelen 'van Vrankryk voortkomende, groeit ook in Switzerland, volgens den Heer Haller. Zy verfchilt van de anderen voornaamlyk, doordien de Bladen gepaard of tegenover elkander aan de Stengen groeijen, en dat de Stengen gegaf. feld zyn, geevende uit de Mikken een zeer kort Bloemfteeltje , dat niet meer dan vier Bloempjes draagt. j. Bauhinus heeft ze middelflag glimmend Fonteinkruid geheten. In Overysfel omtrent Zwol , zou deeze Soort groeijen (*). (4) Fon- (3) FotamogetOn Fol. ovatis acuminjtisoppou'tis&c. Guett. Stamp I. p. 102, Potam. minus &c. magn Monsp, 303. Gouan Monsp. 76. Ger. Ttov, 124. Fontinalis media Iueens. j. b. Hifi III. p 777. Raj. Hifi. i8j. Tribulus aquaticus m nor a'rer Clus. Hifi. II p, 252, (*J De Gorter Flor. Belg, p, 43,  Tetranbria. 395 (4) Fonteinkruid met Lancetvormige vlakke IV. Bladen, die in Steeltjes uitkopen. Afdeel^ Het Groote glimmende Fonteinkruid van dienfTuK!D" zelfden Autheur, is door geheel Europa, tot iv. zelfs in Sweeden, gemeen. Men vindt het ookG^^ overvloedig in Vaarten , Vyvers en ftilftaande zoete Wateren , aan den Duinkant van onze Nederlanden , in Vriesland en elders. In de diepfte Meiren van Switzerland groeit het tot de hoogte van tien en meer Vademen; ftygende dus tot aan de Oppervlakte van het Water, en Bofchjes maakende in deeze Diepten, welke, zo aldaar als aan den Ryn, voor de Snoeken en Karpers, die 'er van verbaazende grootte zyn , dienen om hunne Kuit in te fchieten en tot Voortteelinge; weshalve men het, in de Elzas, Hechtlock noemt. Hier toe behoort zekerlyk het tweede Fonteinkruid van Do doei é u s ; 't welk hy zegt, dat overvloedig groeit in de Biesbofch, op het verdronken Land tusfchen Dordrecht en Breda. De Bladen zyn uitermaate lang en groot, fpits Lancetvormig ovaal, en voor 't overige van gezegde hoedanigheid; te .weeten als dun geolied Papier. Somtyds komen zy op de kanten een wei- f4) Potamogmn Fol. lanceol» planis in petiolos definentibus. Fl. Saec. H. Cliff. R. Lugib, &c. GER. Prov. 124. Potamogeton Foliis angulïis fplendentibns. C. B. Pin. 195. Fontinalis lucens major. J. B. Hift. lil, p. 777. Potamogeton altera. DOD. Pempt. $82. If. Dksl. VII. Stuk.  39°" VlERMANNlGE KRUIDEN. IV. weinig je golfachtig voor, 't welk maakt, dat Afdeel. zy zjg ajs getand vertoonen. De Bloemfteelen Hoofd- zyn zeer dik en draagen lange, dikke, ronde stus:. Aairen, uit groenachtige vierbladige Bloempjes vierwy- beflaande, even als in de voorgaande en vier Zaadjes voortbrengende van ieder Bloempje (f). v. (5) Fonteinkruid met Lancetvormige overG^iïid;* hoekfe of gepaarde gegolfde Zaagswys'' getande Bladen. Zeer gemeen is deeze Soort in de Slooten en Graften van Noordholland , inzonderheid van Westvriesland , alwaar men 'er de Kikvorfchen , op fommige tyden van den Dag , geweldig in ziet borrekikken ; des het Kruid, 't zy dat zy daar van eeten of niet, VorfchenSlaa genoemd wordt- C. Bauhinus hadt 'er reeds dien naam aan gegeven. Het ontbreekt by ons ook aan den Duinkant niet. Het groeit in Vriesland doorgaans in de Slooten ; zo ook in de Zuidelyke deelen van Sweeden, in Duitfchland en elders, verkiezende in Berg- ach- *~ (f) Het Fonteinkruid van Lobel , dat ook gedeelde Bladen heeft, behoott tot deeze Soort en tot dit geheele Ge> flagt niet, zynde het Perfenkruid voorgemeld. (5) Potamogeton Fol. Lanceolatis alternis undulatis ferratis. Fl. Suec. 142. R. Ltigdi. 212. gort. Belg. 41. hall. Helv. 200. Gotjan. Monsp. 76, Potamogeton Fol. crispis f. Laüuca Ranarum. C, B. Pin. 193. Fontilapathum pufilJum. Lob. Icon. 2S5, Tribulus aquatieus minst I. Clus. Pann. 715.  T E T R A N D R I A. 3JJ7 -achtige Landen veelal de zagt vloeijende Beek-. IV: jes tot zyne Groeiplaats. Afbrei,. Lobel geeft van dit Kruid een goede Af -Hoofde beelding , onder den naam van Kleine Èr$n-iTÜK' Patich en zegt, dat hy het door de A^oi\\e.tZTm" kers van Languedok hadt zien opzoeken om te gebruiken in 't Unguentum Martiatum, waar in , zo zy beweerden , geen ander Lapatkum moest komen. Tragus maakt 'er gewag van als een tweede Soort van Wier of Saatnenkraut, die van fommigen gekookt werdt tot Draf voor de Zwynen. Clusïüs fielt het voor, onder den naam van Klein JVaterMinkyzer, om dat de Vrugten, uit vier Zaadjes beflaande, eenigszins naar de Waternooten gelyken. Hy hadt het by dezelven groeijende gevonden. Dit Gewas heeft Stengen van twee of drie Ellen lang, naar de diepte van 't Water, die als het gedroogd is nog taay en niet ligt breekbaar zyn. Het vult de Slootent Vaarten en Graften, met zyne ruigte, komende met zyn Loof flegts tot aan de Oppervlakte van 't Water. De Bladen zyn lang en fmal, op de kanten Golfachtig gekruld , dun en doorfchynende, gelyk die der anderen, doch bruingroen of roodachtig van Kleur. Deeze Bladen , zegt men, ftaan fomtyds overhoeks, fomtyds tegen elkander over, en de Stengen of Ranken zyn in deeze Soort plat, 't welk dezelve van de volgende zou H. Diei. vu, snm, Ufl"  S98 VlERMANNICK KRUIDEN. IV. onderfcheiden. De Aairtjes zyn fchraal en Afdeel, stuk!0 O5) Fonteinkruid met Lancetvormige, gepaar* VI de, eenigermaate gegolfde Bladen. Serratum. zaagtan- of deeze een byzondere Soort zy, dan een Verfcheidenheid van de voorgaande , twyfelt onze Ridder, 't Is zeker , dat , indien het Fonteinkruid met lange Zaagtandige Bladen, 't welk de Heer Haller, als zodanig, betrokken heeft tot de Vierde Soort, hier toe behoore , het een verfchillende Soort zy. De Verfcheidenheid van de voorgaande is door Meese , in Vriesland, waarfchynlyk daar voor aangezien. De Bladen zyn in 't zelve zeer fpits, weshalve het ook Oxylapathum van Dalechamp genoemd werdt,- komende dit Gewas, zo LiNN-ffius zegt, in de Zuidelyke deelen van Europa, in zagt vloeijende Rivieren voor.. vu (7) Fonteinkruid met Liniaale ftompe Blaadcompru- jes en famengedrukte Stengen. Jum. lig. De (6) Potamogeton Fol. lanceolatis oppolïtis &c. Potsmog. Fol. obfcure undul. Caul. longe Ramofis. Guett. Stamp. t. p. 102. dalib. Paris. ss. vaill. &c. Fotam. longo ferrato foüo. C. b. Pin, 193. Lap. fluitans longo ferrato fol. J. B. Hift. ii. p. 788- Oxylapathum dalech. Lugd. 603. (7) Potamogeton Fol. Linearibus obtulis , Caule compreslb. H. Cliff. Sec. R. Lugib, 2t3, Pot. Caule plano Sec. hall» Helv. 201. Pot. Caule compresfo Folio Graminis Canini. B.aj. Hift. 189.  Te t r an d rI a^ 399 De platheid der Stengetjes onderfcheïdt dee- IV. ze Soort, zo wel als de imalheid der Bladen, Afd*£I-« naar die van Kweek -Gras gelykende. Het Hoofd. groeit ook alom in Europa , ën is in de Rivie-STUK* ren van Engeland, door den vermaarden R a y , T'tr*sy' zeer naauwkeurig waargenomen. Hoewel hec de Ranken, naar de diepte van 't Water, fomtyds wel twee Eïlen lang heeft, zyn doch de ï Blaadjes zelden langer dan twee Duimen. De Aairtjes beftaan uit afgezonderde Bolletjes , fomryds gepaard, fomtyds overhoeks, aan dunne Steeltjes. Het groeit in Vriesland volgens gezegden Autheur , en ik heb het in onze Provincie ook waargenomen. (8) Fonteinkruid met Borflelige evenwydige vut. Bladen, digt aan de Stengetjes en Waai- tttP£aina~ jerachtig. Kamua- dig. (9} Fonteinkruid met Lancetvormige gepaar- § de gefpitjie Bladen. SnM'eum: "Eorfteligv (10) Fonteinkruid met Liniaal - Lancetvor- x mige overhoekfe ongefteelde Bladen, die Gra'"''breeder dan het Stoppeltje zyn. "örasach.' Dee-t;e- , fs) Potamogeton Fol. Setaceis parallelis approx'maris diftichis. Potam. Fol, Linearibus acuris, &c. r. Lugib. iis.Por. Gr.linineum Ramofum. C. B. Pin. 193. Proir ior. (9} Potamogeton Fol. Lanceol. oppofitis acuminatis, r. Lugib. c13. Dalib. Paris. 5;. Potam Racemofum anguftifolimn. c B. Pin 193. Proir. 101. (10) Potamogeton Fol. Liueari - Lanccol. alteinis&c. Potam; Gift Jï, DKIL, VII. STUK,  4dO VlERMANKIGE KrüIDEN» IV. Deeze bepaalingen moeten de onderfcheiding Afdeel.maaken van deeze Soorten, altemaal meer of Hoofd- min Grasachtig, en voorkomende in de ftaanjtuk. de Wateren cn Moerasfen, zo van Europa in 't algemeen , als van deeze Nederlanden. XI (n) Fonteinkruid met Liniaale , over hoekje. Marinum. onder[cheideti Bladen die van onderen Strandfch. „ , , j .1 Scheedachtig zyn. Hier wordt het Zeer Takkige Zeekust - Fonteinkruid , met Hekachtige Bladen en groote Hoofdjes, van Plukenet ,' t'huis gebragt. Een Soort met breede Grasbladen, van Haller gemeld , hadt ook zeer groote Zaaden. Aan de Zeekutten van Europa is deeze gemeen , en, zo wel als de voorgaande en volgende, een Jaarlyks of Zaay-Gewas. ' (ia) Fonteinkruid met Liniaale gepaarde en Tufiütm. over- Zeer Uc,lu Gtamineura latiusculum &c. Raj, AnSl. III. p. i49- T. 4. f. 3. Pot. Gratnineum latifolium. Loes. Prusf. 106. t. 66. 0. Pot. Fol. Lanceol. acuminatis planis. ger. Prov. 124. Pot. minus, Fol. denfis 8cc. MAGN. Mmsp. 363. Fontinalis media lucens. J. B. Hift. III. p. 777. (11) Potamtgetm Fol. Linearibus alternis diftinftis inreine vagmantibus. Potam. pufill. fluitans. Bocc. Sic. 4.1. t. 20. f. 5. Potam. matitimum Ramoiisiïmum &c Pi.UK.' Alm, 3°J. t. 21S. f. j. (12) Poiamogitin Fo1. Linearibus oppofitis , alternisque diftinctis , Bafi patentibus , Caule tereti. Fl. Succ. dalib. Paris. s6. Gort. Belg. Pot. Fol. linearibus alternis remori». R. Listi*. 2J3. Pot. minimum Capillaceo folio, C. B. Fin. J93.  r E T & A N B R I A: 4©f Werhoekfe onderfcheidèn Bladen , aan 'den IV.' Voet uitwekende, cn ronde Stengetjes'. Afde£l% Deeze is de Iaatfte der Soorten van Fon-^f* teinkruid, die door den Ridder opgegeven zyn. r™« Zy fchynt byna als een Verfeheidenheid aan>agemerkt te kunnen worden van de Agtfte Soort, tot welken het Takkig Grasachtig Foniemkruid van C. B auhintjs is betrokken , hetwelke dè vermaarde Vaillant t'huis brengt tot zyn Takkig met Grasachtige Bladen, dat door zyn Ed. onder den naam van zeer groot Fonteinkruid , met langere Grasbladen , fchynt afgebeeld te zyn (*> is Hetzelve „ groeit , zegt hy, menigvuldig in de Seine 9, te Parys, bloeijende in Mey en Juny. Ook 3, vindt men het in de Meirtjes en Vyvers of 3, Waterkommen te Verfailles , van meer of" minder grootte haar de Diepte, verheffen„ de zyne Aairen boven de Oppervlakte van 3, het Water. Deeze Aairen beftaan uit twaalf ■ „ of vyftien Bloempjes met witte Topjes, ver„ toonende zig aldaar in Mey en fomtyds zelfs „ in April. Deszelfs Stengen en Takjes zyn „ uit den bleek paarfchen wit, en gelyken naar $, Vioolfnaaren. De Bladen zyn eenigermaate i, Geuts- 193, Priir, iói, Porafü. Grótl. ténuifolinm. loÉS. Prusft zoff. T. «7. Pot. pufiill. Gramineo folio bteviore. VAlLLi' Parh, T. 3%. f. 4. HALL. Htlv. 201; (*) Pöramogeton ingéns, Gramineo folio Iongiori. Sttsni Parifietifi, lab. 32. f. j. c@ H. Deel. Vir, Stur,  402 VlERMANNIGE KRUIDEN. 'IV. „ Geutswyze geplooid , ontfpringende uit een 'Afdeel. j} foort van Scheedje , dat de Takjes omvat Hoofd- ,, en uitloopt in twee kleine Oortjes , die zig STÜK" ,, digt aanvoegen tegen het Scheutje., dat uit Ji'.rVir j» de Scheede komt. De Stamper van de 3, Bloem, uit vier Vrugtbcginzels famcngefteld , ,, is omringd met agt Meeldraadjes of liever ,, Meelknopjes, welke vervat zyn in een Bloem of Kelk, die uit vier Blaadjes van eene Le„ pelachtige figuur , of uit één Blaadje, dat „ kruislings op de zelfde manier in vieren ge3, deeld is, beftaat. Van het Kleine Fontein* 3, kruid met Grasachtige Bladen, is de Bloem „ eveneens, doch kleiner; de Blaadjes zyn plat 3, en komen voort uit een Scheedje, dat om „ het Takje fluit, en de Zaadjes zyn, ten ge„ tale van vier , in 't vierkant geplaatst (*)." De Heer Haller heeft het gedagte Groote Fonteinkruid, met Grasachtige Bladen, van Vaillant, betrokken tot eene Soort, welke zyn Ed. noemt Fonteinkruid met ronde Stengen , platte, zeer lange Bladen en een dikke gea drongen A.air. De Bladen van deeze, die zeer gemeen was aan de Oevers by Gottingen, hadden nogthans maar de langte van vier of vyf Duimen , zy waren overal minder dan een Linie breed, en hadden de kanten nederwaards omgeboogen (f). De Stengen waren zeer lang, rond (*) Ibidem , pag. i*4. Ct) Margit* detrfum cenvttutó. Indien men daar door verftaan kan, dat de Bladen van onderen londachtig zyn , a« sou zy met het gemelde ftrooken.  TÈTRANDRIiU 403 rond en door menigvuldige Takmaakingen digt IV. in elkander verward, zig buigende naar den loopA?i™Van den Stroom, en gaven aan de toppen , op Hoofdkorte Bloemfteelen, dikke Aairen uit. Het Ge-STÜK* troste Smalbladige van C. Bauhinus wordt„ZT^' door zyn Ed. bier ook t'huis gebragt; doch 'c fchynt veeleer dat het Grasachtige Takkige van dien Autheur, hier behoore. Hetzelve, naa3, melyk , brengt uit een Steng van een Voet s> of ook wel een Elle lang, die zeer dun jrond en witachtig is, met verfcheide Armen, lang^ „ werpige , donker groene, Grasachtige Bla,, dén , niet overhoeks , maar ver van elkan3, der, voort, welke in andere Blaadjes, byna s, Haairachtig dun , uitloopen , eh bovendien komen uit de Oxels der Bladen wederom andere Stengetjes , die zig op de zelfde manier verdeelen. Aan 't end van de Steng i, komt een Steeltje van drie Duimen lang, met j, zeer kleine Bloempjes, waar op kleine ruuwachtige Zaadjes volgen , niet als aan een ,, Tros, maar meer verftrooid en Aairswyze 3, vergaard (*>" (*) Dus befchryft C. BAUHINUS dit zyn Craiachtig Takk'g Ftmemkruid, onmiddelyk agter de befchryving van het andere, 't welk derhalve weezentlyk Racemofunt heeteri moet, niet Ramofum , gelyk fommigen het begreepen heb. ben , om dat het door een Drukfeil dus in de Pinax ftaat. Hy zegt duidelyk daar van , dat de Bloempjes en Zaaden als Druifjes by elkander gevoegd zyn en dus weezentlyk getrost «f een Trosje uitmaakende. J. Bauhinus begreep dit ook C C 2 W«l II. Dirt. VII. Stuk.  '^04 Viermannigë Kruiden. IV. Ik heb hier in dus uitgeweid , om dat ik Afdeel. ^ anders ^ zien , of dat Fonteinkruid, 't Hoofd- weik in de brakke ftinkende Wateren om deeSTUK* ze Stad ert ook wel binnen dezelve, zo mcvige,TWr nigvuldig groeit, komt overeen met het gezegde Groote van Vaillant, of behoort tot de Agtfte Soort , welke de Ridder Gekamd noemt , Om dat de Blaadjes evenwydig zouden zyn , dat in het vlottende Kruid oogfchynlyk plaats heeft, en de figuur is inderdaad meer Borftelig dan Grasachtig. Het Venkelbladig Duizendblad van Lobel (*) drukt eenigermaate daar van de Geftalte uit. Het Kleine van Vaillant, dat holle Stengetjes heeft, heb ik in Slooten van weinig diepte, ten platten Lande, aangetroffen. Behalve het Vlottend of Rondbladig Fonteinkruid , en het Glimmend of Spitsbladig, als ook een Soort met zeer lange Grasachtige Bladen, vondt de Heer Doktor Mitchel in Virginie, aan den Zeeboezem Chefapeak genaamd, een Fonteinkruid met langwerpige Bladen : dus door den Heer Clayton getyteld. Hetzelve was met zyne Stengen in 't Zand gedooken , en kwam in Vrugtmaaking met dit Geflagt overeen , bloeijende in 't laatst van July wel en deihalve hadt Tournefokt mis , wanneer hy oordeelde , dat de eerfte zulks veibeierd had op de aanmerking van zyn Broeder, en dat het derhalve Ramofum moeft zyn. Hifi des Plant. env. Paris. p. 3S2. (*) Myiiophylluru M,atathriphyUiim paluftie altsujm, I^og, /(»»♦ 7S°.  T e t b a m d r i a: 405 July. Het hadt een Stank over zig, gelyk. 1%* het Wier en andere Zeegewasfen (*). fv_E ' Hoofd-» R ü p p i fl. stuk, Tetragy- Naar den geleerden Authcur van de be-nia. lèhryving der Planten, die omftreeks Jena groei jen, heeft dit Geflagt zyn naam. De Kenmerken in 't byzonder zyn , dat het geen Kelk noch Bloemblaadjes heeft, maar vier of vyf Zaadjes, die ieder op een eigen Steeltje ftaan. De eenigfte Soort , hier toe betrokken (i), i. voert haaren bynaam van den Zeekant, alwaar Maritima. zy voorkomt in verfcheide deelen van Europa, zedtaiiw» In Westgothland , dat tot Sweeden behoort, ten minfte, vondt Linnjeus haar op 't Strand , ook groeit zy aan de Zeekust van Provence; doch elders, gelyk by Montpellier, vindt men ze in Meiren of ftaande Wateren. Michelïus, die 'er, naar een voornaam Italiaanfch Heer , den naam van Buccaferrea aan gaf , vondt die met zeer fpitfe Bladen , wel- (*) GRON. Flor. Virg. Lugdb. 17*1. p. 23. (1) Ruppia. Syst. Nat. XII. Gen. 175. p. 131. Veg. XIH.' p. 141. Hert. Cliff. 413. lt. IVestgoxb. i8s. Flor. Snee. II. N. 154. Guett. Stamp. 2. p. 414. Buccaferrea maritima Fol. acutislimis. Allen Gen. 72. p. 72. T. }$. Potamogeton moritimum &c. Raj. Angl. lil p. 134- T. S. f. 1. Pot. maritimuin pufillum alterum. Raj. Hift. 190. Gramen maririmum fluitans cornutum. C. B. Fin. 3. Prodr, 7, Fucus folliculaceus Fsniculi folio breviore. C. B. Pin, 36*. Fueus Ferulaccus. Lob. Icon. II. 255. Cc 3 XI. DEEL. VII. STUIT»  406 V HSMAKSIGE KEUlDEiT. IV. welke de Fucus Ferulaceus van Lobel is. Afdeel.jn fjraften van Zeewater, by den KoninglyHoofd- ken Weg , Viareggia genaamd , te Florence. stuk. Dergelyke Kruid is ook aan de Zeekust van tiSv *5 Virginie waargenomen. Zo als de Ridder dit Gewas, in de Zomer des Jaars 1746, aan den Zee-Oever van WestGothland in Sweeden vondt, kroop hetzelve met zyne Stengen byna onder 't Zand, gaf kleine Blaadjes,die Elsvormig waren en droeg zyne Bloempjes in de Oxelen, gelyk het kleinfle Grasaehtige Fonteinkruid. De Steng was dun en Draadachtig , in Leedjes verdeeld en Takjes geevende uit ieder Knietje. De Blaadjes , zeer fmal en plat, van figuur als een Speld, omhelsden malkander met een breeden Vliezigen Voet. Hier in was een ongefteelde langwerpige Aair begreepen (*), waar van de Bloempjes beltonden uit vier rondachtige Meelknopjes , eenigermaate dubbeld, en vier, vyf of zes Vrugtbeginzeltjes; de Vrugt uit even zo veel Eyronde Zaadjes, elk op een byzonder Steeltje\ zo dat dezelve zig als een Kroontje voordeedt. Deeze befchryving komt nagenoeg overeen , met (*) Ongefteeld komen deeze Aairtjes ook voot in de Afbeelding van j. bauhinus. Tom. iii. p. 784. welke door GouAN hier t'huis gebragt wordt, en de Fucus Ferulaceus van Lobel fchynt zulks ook aan te duiden; rerwyl die Aairtjes , n de Afbeelding van Michilius, blykbaar geftecld zyn; zo dat dit esn byzondere Soort van Ruppia moet wezen.  Tetrandria. 407 met die van het tweede zeer kleine Zee - Fon- IV. teinkruid, dat Raï in Moerasfige Slooten, ™**L' aan den Weg, van Colchefter in 't Graaffchap HoofdEsfex naar Goldhanger, en dus op een aan-S™^T. -merkelyken afftand van de Noordzee, vondt.„^f^" Evenwel zou die meer kunnen ltrooken met eene Verfcheidenheid van dit zelfde Gewas , in dergelyke Slooten by de Zoutgroeven van Iftria groeijende , welke Michelius afbeeldt , hebbende de Blaadjes ftomp. Met deeze Iaatfte komt zodanig een Kruidje overeen, dat ik voor veele Jaaren in een Sloot van Noordholland gevonden heb, en dus zou de Ruppia ook tot de Planten van ons Land behooren. Linn^ijs hadt dezelve, nu reeds veertig Jaar geleeden, by 't Dorp Katwyk gevonden , en zegt verder, dat menze in Slooten of Kanaalen aan den Zeekant, van Italië-, Vrankryk, Engeland en de Nederlanden, aan- v treft (*)• De Afbeelding van 't gezegde Plantje , dat geheel onder Water groeit , heb ik in Fig. 3, op Plaat XLI, gegeven. S a g 1 n a. Vetmuur. Een vierbladige Kelk en vier Bloemblaadjes , waarop een Zaadhuisje volgt , dat vierk'cppig is met eene Holligheid en veele Zaad- (*; Crescit in Fosfis marittmis , Ita'iai, Gallis, Angliar, Belg i: nos rianram ad pagum Katwyk legirnus, Hort, Cliff. 43«. Cc 4 ii, deel, vii, stuk.  408 VlERMANMIGE KrüIDEK. AfdÏl Zaadjes ' maakt de byzondere Kenmerken uit-. IVt * Het bevat vier Soorten , waar van twee Hoofd. Europifche, twee Uitheemfche. STUK. Sagina ^ Yetmuur mt Eggende Takjes, procumbens. -n , n - , Leggend.' By de meelten is deeze voor een Soort vari Muur gehouden geweest, en allerkleinjle Muur a met een verganglyke Bloem, door Ray geheten. Anderen noemden ze Gras- of Mosachtig Muur, en dien naam mogt zy met reden voeren, dewyl zy veel op befiraate Paden aan oude Muuren en tuffchen de Steenen der Straaten , zelfs in deeze Stad en door ons geheele Land voorkomt, verwonende zig dan als Grasachtig Mos. Elders vindt menzc ook op dorre Velden, Heijen en Gebergten, onder *t Mos. Dit hadt in de Zuidelyke deelen van Vrankryk plaats. In Lapland vondt LinmjEvs haar op de Bergen , niet in de Wildernisfen. In Switzerland is niets gemeener op de Bedjes in de Tuinen, in Bloempotten en op fi) Sagina Ramts procumbentibus. Syst, Nat. XII. Gen. 176. p. 131, Veg, xiii: p. 141. Fl. Lapp, Suec. R. Lugib, «vj2. gouan. Mmsp. 77. kram. AuJIr. 35. jacc^. Vuiiob. is. Sagina Fol. iubulatis. GeR. Ptcv, 402. Sag, Scapis 8i Ramis unifloris. GpETT, Stamp. 2. p. 277. Alfine muscofq Flore repens. Dill. Giesf. gr. Alfine pufilla Grarninea Flore tetrapetalo. seg. Veron. 421. T. 5. f. 3. Alfine minima Flore fugaci. raj. Suppl. 5or. TOurnf. Infl. 243. Touruf. Paris. 35,1. Alfine tetrapetala Fol. anguftis &c. hall. Helt. ■390. fa Saxifraga Grarninea pufilla, Fol, brevioribus cras. floribus & fucculentis. Raj, Angl, iii. p, 34j. ard. Spit^ ii. pt 23. t, 8, f. 2.  TETRANDRïA; 40£ü pp ongeroerde Gronden , zo de Heer Hal- IV. ler aanmerkt. Dit komt met myne Waar-A™*EL* neeming, dien aangaande, overeen. Hoofde Zyn Ed. betrekt daar toe, behalve het A1.STUK* lerkleinfte Muur, met een verganklyke Bloem, J^rag^ ook twee anderen van Tournefort, die tot de volgende veeleer fchynen te behooren. De eerfte is, door dien Autheur, in zyn befehryving van de Planten omftreeks Parys, omftandig voorgeftekl. Aan dunne groene Rankjes, die zig over den Grond tot twee of drie Duimen ver uhfpreiden, komen uit ieder Knietje twee korte Els vormige Blaadjes voort. Ook heeft dit Kruidje om laag dergelyke Blaadjes. De Bloemfteeltjes , aan 't end en uit de Oxels fpruitende, draagen ieder een groen vierbladig Kelkje , waarin vier witte Bloemblaadjes die kleiner en zeer verganglyk zyn. De Heer v]ac(jdih merkt aan, dat dit Plantje, in 't wilde of in de Bosfchen groeijende, geen Bloemblaadjes heeft. Hy zegt, dat hetzelve fomtyds een vyfbladigen Kelk , vyf Styltjes cn een vyfkleppig Zaadhuisje heeft, doqh al, toos vier Meeldraadjes. Aangekweekt zynde , yocgt zyn Ed. 'er by, blyft het over. (2) Vetmuur met byna regtepjiaande ruigaeli- J,^ . tige Stengetjes en overlwekfe Bloemen z«re-Bicerabia« der Blaadjes. DitdedoM. ' (2) Sagina Caule erectiusculo pubescenêe , Flor. akernis apetalis. Veg. XIII. Mant, $S9. Sag. Caul. erectis, radice annud , Flor. apetalis. Ahd. Sp. II. p. 12, T. 8. f. 1. Cc 5 ii. Ceel. Vil. stuk.  4iö VlERMANNIGE kruiden. IV. Dit Kruidje , in Italië groeijende^, volgens Afdeel. den tlcer Arduinus , en door hem afge* Hoofd» beeld, is 'er thans, als een byzondere Soort, stuk. door den Ridder bygevoegd. Het zoude een Jaarlyks Gewas zyn. Eriha ^ Vetmuur met opftaande Stengetjes , die ppftaand. meest éénbloemig zyn. Dit, zo wel als de eerfte Soort, in Vrankryk , Engeland en Duitfchland , op onvrugtbaare Steenige plaatfen groeijende , is onder den naam van Muur met Anjelier-Blaadjes door Ray afgebeeld. Hiertoe behoort het glad Voor]'aars• Muur van Montpellier, door Vaillant keurlyk in Plaat gebragt , als gemeen zynde in de Zandige Landen omftreeks Parys, Dit zal buiten twyfel het Zeer kleine Grasachtige Muur van den vermaarden Tournekort, met eene vierbladige Bloem, zyn, welk gemecnlyk tot de eerfte Soort betrokken wordt. De Heer Haller heeft in de Switzerfche Alpen een Kruidje gevonden , waar toe zyn Ed. het Leggend Vetmuur van Linn^üs betrekt; doch het welke meer gelykt naar dee- (}) Sngina Caule ere&o fubunifloro. GouAn Mensp, 77. Alfne Foi. Caryopbylteis. raj. Angl. III. p. 344. T, 15. f. 4. Alfine verna glabrs. Magn. Mcnsp. 14. Vaill. Paris. ó T. f. 2. Sag, Scapis umflo-is. Guett* Stamp. II. p. 2'6. Dalib. Paris. 86. Sagina Fol. lineari - lanceolatis. Gek. Priv. 402.  T E t r A h D R I A. 4*1 deeze Soort, als Blaadjes hebbende van ander- IV. half Duim laDg. Doch 'er fchynt in deeze A?^Et». Plantjes ook een aanmerkelyke verwarring Hoofdplaats te hebben, waarfchynlyk fpruitende uitSTUK* de Speelzugt der Natuur. -fa!™®* 't Gezegde gladde Voorjaars - Muur van Montpellier, dat, volgens Vaillant, Z«. groen Voorjaars - Muur moest genoemd zyn, »i volgens Gouan , een Plantje van anderhalf , zelden twee Duim hoogte, van vier tot zeven paaren van Blaadjes hebbende, en uitloopende in een lang Bloemfteeltje, meest één , doch fomtyds ook driebloemig. Hier geeft Gerard , in Provence, den naam van Sagina met Liniaal-Lancetvormige Bladen , aan. Het heeft, volgens Vaillant, de Kelkblaadjes van figuur als de Kafjes van Koorn, dat is gefpitst Lancetvormig, met een wit zoompje en de Bloemblaadjes zyn daar in zodanig geprangd of bckneepen, dat menze nog vindt , als de Vrugt ryp en droog is. Dezelve maakt een Bekerachtig Zaadhuisje, dat van boven gaapt , met agt puntjes, uit, en dit is in de Kelk begreepen. Het bloeit tegen 'tend van April of in Mey, (4) Vetmuur met opjiaande Stengetjes en ge- tv. _ paarde Bloempjes. v^S Dit f4) Sagina Caule ere&o Floribus oppoiïtis. Saginac affinis ïlanta minima Fl«ibus albis. CLAYï. n. «4.9. ii. DEEL. vii. STUK.  41? VlERMANNIGE kruiden. f IV. Dit is een zeer klein Plantje in Virginie > Afdeel. oncjer >t j^os aan c]e kanten der Bronnen, voortHoofd- komende. Het heeft een Draadachtig Sten*stuk. getje van ecn vinger lang, bezet met gepaar-Hst.™*' de Elsvormige zeer kleine Blaadjes en de Bloempjes hebben ieder een Steeltje. Naast fchynt het, in Vrugtmaaking, overeen te komen met dit Geflagt. De eerfte Soort is door den Heer Clayton in Virginie ook waargenomen(*_), T i L l JE A. Een drie of vierdeelige Kelk , drie of vier gelyke Bloemblaadjes en drie of vier veelzaadige Zaadhuisjes , maaken de byzondere Kenmerken van dit Geflagt uit. Het bevat twee Soorten , ook van zeer kleine Plantjes, die in ons Wereldsdeel groeijen, naamelyk. - t< co Tillasa die opftaande en gegaffeld is, met A™fs* Btedtrtjes en vierdeelige Bloempjes. waterige. jq ^ 2uidelyke deelen van Europa , ja zelfs in Vrankryk, en in Sweeden, komt dit Kruidjevoor. Het was te vooren Crasfula genoemd geweest en de beroemde Vaillant heeft "er de Afbeelding, onder de Planten die omftreeks Parys groeijen , van gegeven, noemende (?) GRON. Flor. Virg, Lugdbat. 1762.. p. 23. (1) TilUa ere&a dichotoma Fol. acutis. Syst. Nat. XIT. Gen. 177. p. 132. Veg, XIII. p. 142. Fl. Sitec. II. N. ijs. Crasfula Caule dichotomo. Fl, Suec. 159. Daltj. Par, 98. H. Clif.497. Sedum minimum annuum Sec. Vaill, Par, Ui. t, lo. f, 2,  T E T R A N D & 1 A." 413! de hetzelve Allerkleinjl jaarlyks Sedüm, met IV. een Rooskleurige vierbladige Bloem* Op plaat- AF°EEtfen in het Bofch van,, Fontainebleau, daar het Höofm Water 's Winters geftaan hadt, vondt hy het-STUK* zelve in 't Voorjaar , bloeijende van Mey tot J"ra^Auguftus, en dan vergaande. Het groeit niet meer dan één of andèrhalven Duim hoog. Het heeft paarfchachtige Steeltjes, bezee met klei-* ne Sappige Blaadjes en Bloempjes als boven gemeld. Van Smaak is het een weinig famentrekkende (*_). (a) Tillasa die op den Grond legt. ït Dit Kruidje , door den geleerden Miche. ^iio-Ggjt. litjs, een Florcntynfche Kruidkenner, in Spieeten der Rotfen, aan Wegen en op Velden, in Toskanen gevonden zynde, werdt door hem Tillcea genoemd, naar eenen Tillius, die in de Iaatfte helft der voorgaande Eeuw leefde , en van wien men een Lyst der Planeten van den Pifafchen Tuin, met zyne Waarceemingen, aan 't licht gegeven ziet. Het vertoont (*) Mooglyk heeft men het by WEÏNMANTf, onder den naam van Al/me ntiofa minima, of Allerkleinst knoopig Muur, willen afbeelden. (2) TilUa procumbens. H. Ups. 24. GouAN. Monsp, 77V Geu. Pro-u, 426. Till. muscofa annua perfoliata. MrcH. Gen. 22. T. 20. Crasfula Fol. fesfïlibus &c. GüETT. Stamp, l, p, 97. Polygonum muscofuin minimum. Bocc. Sic, s6. T. 2». Sempervivum omnium minimum SOCd Mus, 11, p, T, ai. 31» DEEl, YII. StVZi  414 VlERMANNIGE K R u i D E Ni IV. toont zig als Mos, zynde, daar het in 't wildé Afdeel. groejt } naauwlyks een Duim hoog, doch in Hoofd- de Tuinen eens zo groot wordende. Hyverstuk. toont je Vrugtmaakende deelen, die hier het vip'rv*~ getal van drie hebben, door Vergrooting. Onder den naam van Allerkleinst kruipend , Mesachtig Ruislooky dat de gedaante van Varkensgras heeft , is dit Kruidje door Boccone, die het op Sicilië aantrof, ook afgebeeld. Men wil dat hetzelve zou zyn het Mosachtig allerkleinst Varkensgras van dien Antheur; 't welk T o urnefort in zyne Kruidleezingen om Parys ook vondt, doch niet wist tot welk Geflagt te betrekken. Het groeit ook in Languedok en Provencc. V. HOOFDSTUK. Befchryving der VyfmanniceKruideN, Pentandria, tot welken de zogenaamde Ruuwbladige, als ook de m.efte Kroontjes - Kruiden en zeer veele anderen behooren. Tk zal de opgegcvene Kenmerken niet her-*• haaien. Het eerfte Geflagt der Ruuwbhdigen voert den naam van Heliötropium. Zonnewende. Niet om dat het zig naar de Zon keert, gelyk veele andere Planten , maar ia 't midden van  P E n T a k d r i a. 415 van den Zomer bloeit, als de Zon naar de IV. Linie wederkeert. Het Wordt van fommigen A^DEStL Scorpioenkruid, wegens de omgedraaide Bloem-Hoo™Aairen , geheten, doch dan moeiten zy hetSTUK:Scorpioenftaart genoemd hebben : want het .Mm'Sl' Kruid heeft niets van een Scorpioen, ja zelfs weinig gelykenis naar deszelfs Staart. De byzondere Kenmerken zyn, een Trompetachtige Bloem , die in vyven gedeeld is , met Tandjes da3r tusfchen, en den Keel met Gcwelfjes geflooten heeft. Voorts is in dit Geflagt, als ook in 't volgende, aanmerkelyk , dat de Vrugtdraagende Aairen allengs regt worden. Dit Geflagt bevat thans fiegen Soorten, Waaf onder twee Europifche, als volgt. (i) Zonnewende met Lancetvormig Eyronde t. Bladen, een Heefterachtige Steng en me-p"fperr^ nigvuldige Trosachtig byeen vergaarde vim!"*- ' rBy Miller vindt men deeze Peruvïaanfche afgebeeld , die door den Hoogleeraar Murray befchreeven wordt, als Stengen hebbende van twee Voeten hoog, die ruig en ruuwachtig zyn, zo wel als de Bladen, wederzyds groen en kort gefteeld; de Bloemfteeltjes (1) HelhtTofium Foliis Lanceolato • ovatis &c. Mïll. Dicï, II. Deel. VII. snm,  4i6 VyfMannige KrüidEnV IV. tjes gegaffeld; de Aaireneenzydig omgekromd» Afdeel. ruuwachtige Bladen, enkelde Aai¬ ren en tweedeelige Vrugten. Behalve de Blaauwe Amerikaanfche Zonnewende van Dod art , wordt ;hier ook dië van Hermannus, welke fmaller Bladen heeft , t'huis gebragt. De Groeiplaats is iri de beide Indien. til. Co) Zonnewende met Eyronde, rimpelig rüii^ Parviflt- we, gepaarde, overhoekfe, Bladenen twee* rum. ■ ,7 > . xieinMoe- voudige Amen. mige. Zeer gelykt deeze , die ook in de Indiër! huisvest, naar de voorige; doch de Bloempjes zyn zeer klein , doorboord , wit met een geelèn Grond. (4) Zonnewende met de Bladen geheel ef* Èuropaum. fen^ bmoptlcn. J (z) Heliotropium Fol. Cordato- ovatis &c, Fl. Zeyl. yoi Hcliotr. Fol. ovatis acutis Spicis folitariis. H. Cliff. 45. r, Lugdb. 405. Hel. Amer. coeruleum. Don. Mem. gj, Flux. Fijt. 245. f. 4- j8. Hel. Amer. coer. fol. Hormini anguftio» tibus. HEBM. Lugdb. 307. sloan. Jam. 98. di) Heliotropium Fol. ovatis rugofis &c. Jiant. 201, Heliotrop. Eaibadenfe Flore albo minimo. Dill. Eltb, 173, T. 14e. t, 175. Hel. angiospermum. MuRB. PI. Citt, p. 217, {4) Heliotropium Fol, ovatis integettimis &c, H* XJp'si SAOYi  P ü s u ë b i i a. 4*7 fenrandig Wollig, gerimpeld, en twee- IV. voudige Aairen. Af»be£; v. Deeze Soort, een Jaarlyks of Zaavfcrüid Jtuk™" gelyk de volgende , groeit in de Zuidelyke AtLg, deelen van Europa en is ook niet onbekend 'mnia' de middelfte deelen. Ik vind ze wel onder de Planten van Duitfchland niet aangetekend, maar Tournbfort nam dit Kruid, in zyne Kruidleezingen , omftreeks Parys , waar ; de Heer Haller in Switzerïand, daar het in de Zuidelyke Streeken overvloedig groeit, hebbende op fommige plaatfen een zeer Herken Jasmyn-Reuk. „ De Steng, zegt ?yn „ Ed. , is gearmd, een Voet hoog (*), regt„ opftaande, met gefteelde , Eyronde, ruig* „ achtige Bladen. De Takken ioopen aan 't „ end uit in zeer lange Eladerlooze Aairen, „ die fpiraal omgedraaid zyn. De Kelk is 3} ruig , de Bloem wit met een groenachtig „ middelpunt, het Zaad Kegelvormig Eyrond, „ gerimpeld." Van ouds is dit Gewas tegen Kankerachtige en andere vuile Zwoeren aangepreezen , en hierom noemt Ru el lius hetzelve Kankerkruid*. SiWJV. Monsp. Hert. Cliff. 45. r. Lugib. 404. Heliotropium majus Dioscoridis. C. B. Pin. ajs. Heliotropium mjjus. Dod. Pempt. 70. Cam. Epit. p. ioo0; Hel. nujus S; Hetba Cancri. Lob. Ic. z6o. (*) Gouan geeft 'er de hoogte van een Elk aan, Hert, Monsp. 78. Dd II. DïKL. VII, STOK,  4iS Vyfmannice Kruiden. IV*4 kruid. Hedendaags fchynt het naauwlyks in AFDvfEL gebruik te zyn. By de Franfchen wordt hot Hoofd- Herbe aux Vernies , dat is Wrattenkruid, geSTVK' heten. v;p'KWy' Door den Hoogleeraar N. L Burmannus is een Malabaarfe Soort van Heliotropium in Afbeelding gebragt , welke zyn Ed. als eene Verfcheidcnheid tot deeze Soort betrekt ; waar van zy, zo door haare Wolligheid , als door de kortheid der Aairen, aanmerkelyk fchynt te verfchiüen (*). v. (j) Zonnewende met de Bladen geheel effenfumfZi- randig Wollig, geplooid ; de Aairen en»*m-, . keld. Hurkend. Deeze kleinere Soort van Zonnewende groeit onder de andere, volgens Garidell , by Aix in Provence. C l u s i u s , die ze zeer wel afbeeldt, vondt haar aan de kanten van fommige Akkers , by Salamanca, in Spanje. Behalve dat zy kleiner is, en met de Takjes op den Grond legt, merkt hy aan, dat de Bladen ook kleiner , doch welriekende zyn, even als in de vcovgaar.de Soort. vi. (6} Zonnewende met fmal Lancetvormige Fruticc- fiaai. Jum. Heelier g Heliotropium Malabaricum. Fe. Ini. T. 16. f. i. (s) Hel-.oiropium Fol. ov.it. ir.tegerrimis ikc. Hel. minus fu« pinum c. B Pin 2j3.clus Hift. II,p.47»Hisp. 393. (6) Heliotrtpiam Fol. lineari • Lanceolatis paofis &c. Ami Acad. '-V. p. 394 Hel. Frut. hirlutum &c, er0wn. Jam, 51. Heliotropium minus Liihospermi foliis, sloan. Jam, SS. Hift, I. p. 214. T. 13-. f. 4'  P e k t a » d r i a. dÏ£, Baairige Bladen en enkelde ongefteelde IV. Aairen. , Afdeel. v. Op Jamaika is deeze Soort door Sloaneboofd* waargenomen, die hy Kleinere ZonnewendeSTUK' met Bladen van Steenzaad noemt. Browne heeft ze 'er ook gevonden. (7) Zonnewende met fmal Lancetvormige , vu. gladde, ongeaderde Bladen en tweevoudige vfc*™s/a' Aairen. Kurasfaus. fche. Deeze voert in 't algemeen den bynaam van Kurasfaufche , onder welken Morison haar afbeeldt doch zy komt ook in andere Gewesten van Amerika voor , en thans wordt een Ceylonfche hier t'huis gebrags. . (2) Zonneweide met Liniaale gladde ongea- vm derde Bladen en verfpreide zydelinsfe0r'm'^ Bloemen. üofteilch- Deeze , in Oofiindie en wel op Java groei-jende, is een klein kruipend Plantje, met byna ongefteelde overhoekfe , eenzaame Bloemen, tusfchen de Bladen verfpreid. (9) Zon- (7) Heliotropium Fol. Lanceolato - linearibus &c. Hort: Cliff. 4s. H. Ups. 33. r. Lugdb. 40S. Hel. Ind. Sec. Pluk. rfJ/»j. 182, T. 3«, f 3. Hel. ranririraum minus Sec. Sloakt. Hifi. I. p. 113. T. 132. f. 3. Hel. Curasfavicum Sec. MoBis. Hi/l. UI.* p. 4j2, S. 11. T. 31. f. 12. He!. Americ. procumbens &c, Hekm. Par. t. 1S3. Heliorr, Zeylanicum, BURM, Fl, Ir.d. Tab. is. f. 2. (8) Heliotropium Fol. Linearibus glabris ayeniis &c. Dd a II. Deel. VII. Stvk.  4£o Vyemannige Kruiden, IV. fg) Zonnewende met Liniaale ftompe WollU Afdeel. gg Bladen , gegaffelde Bloemfteeltjes, vier- Hoofd- bloemige Aairen en eene Heefter a.htige stuk, étengé ix. Gnaphdo Roomachtige Zee - Zonnewende s die Wollig Boomach jS5 met Bladen van Amerikaanfch Gnapha- "ïige* Hum, noemde Sloane een Gewas, dat aan de Oevers der Westindifche Eilanden groeit. De Heer Jacquin, evenwel, bevondt hetzelve op de Stranden van Kuba en St. Euftathius, meest maar twee , doch fomtyds ook zes Voeten hoog te zyn. Die van Barbados noemen het Zee -Lavendel , volgens Plukenet. Hier uit kan men van de fmalte cn Kleur der Bladen oordeelen. Evenwel moet het -fomtyds vry veel grooter vallen , dewyl het een witte Kroon maakt, die men dikwils uit de Schepen , langs Strand zeilende, kan zien ; en waar door de Oever ongemeen verfierd wordt: zo gedagte Heer J acquin verhaalt. Hy zegt dat de Aairen zeer famengefteld zyn , en zo digt van kleine Blommetjes , dat men 'er geen uit kan krygen, zonder de andere te lavctzen. Myo- fs) tlelhtroplum Fol. Linearibus obtufis tomentofis &c. Hel. Arboreura maritimum tamentofum. SloAN. Jam. 93» Hifi. p. 213. Hel. Gnaphalodes Litoreum Sec. Fluk, Alm% 182. T. iss, f. j. JACC^. Amtr, Hift. 2j, T, 273. f. ««  Penrandria. 421 Myosotis. Muizen-Oor. IV. Afdeel. Dit Gcilagt bevat niet het gewoone Mui-Ho^ zen-Oor, maar eenige andere Planten. DeSTUK> Kenmerken zyn, eene Trompetachtige Bloem, Mtmogydie in vyven gedeeld is en uitgerand, hebbendema' den Keel met Gewelfjes geflooten. 't Getal der Soorten is vyf, als volgt- (1) Muizen-Oor met effene Zaaden, dat de r, toppen der Bladen vereelt heeft, s^ph'dls* Kruidig. Dit Kruid is door geheel Europa gemeen. Men vindt 'er eene Verfcheidenheid van, die de Bladen ruig heeft, en deeze groeit in hooge drooge Gronden ; een andere, die dezelven glad heeft j valt aan de kanten van Beeken en Slooten en op vogtige plaatfen. Beiden groeijen zy in onze Nederlanden. Nog een derde Verfcheidenheid is 'er ontdekt, die kleiner blyft, cn geele Bloempjes heeft. Op vogtige Muuren, te Montpellier , hadt Burserus deeze Iaatfte gevonden , doch het komt ook op an- de- (i) Myofith Seminibus Isvibus, Fol. apicibus callofis. S)0. Nat. X I. Gen. 180. p. 144. Veg. XIII. p. 155. R. IttgeÜ, 404. Hort. Cliff'. 45. &c. MyoS. Fol. hirfutis, Echium Scorpioides Arvenfè. C. B. Pin. 254. f$, Myos. Fol. glabris. Erhiiirh Scorp. paluttre. C. B. Pin, 2S+- y. Ech. Scorp* minus Flosc. luteis. C. B. Pin. ibid. & Prodr. 119. Scorpioides tertium. Dqd. Pernpt. p. 72. Alfine Myolotis. f. Auricula Muris. Loii. lcm. 261. Kruipende Muizen - Ooten. Lob. Kruid!>. 546. Dd 3 li. Ossu vil. Stuk,  422 Vyfmannige Kruiden, IV. dere plaatfen voor. De anderen hebben witAfdeel. ^ roode 0f blaauwe Bloemen. Hoofd- Dit Kruid is door Tournefo rt tot het stuk» Steenzaad t'huis gebragt geweest: anderen nebben 'er een Echium van gemaakt, met den bynaam van Scorpi»ides, wegens de om. kromming der Aairen ; maar Dilleniüs maakt 'er een nieuw Geflagt van , onder den naam van Myofotü. Het is een ruig Gewas, dat gearmde Stengen heeft van een Voethoog, die ten deele kruipen of leggen , ten deele opftaan, bezet met lange Spatel vormige of Tongachtige , allengs verbreedende , Bladen. De Bloemen groeijen aan kromme Aairen , yl en oncebladerd , welke door de aanryping van het Zaad regt worden,-even als in de Zonnewende.. Het is glanzig zwart en fpits Eyrond. n. (2) Muizen - Oor met effene Zaaden en eent> jiecfterig.' Heejieraehtige gladde Steng. Deeze .Heefterachtige Soort , groeijende aan de Ksap der Goede Hope , heeft Stengen van een Voethoog, die veele Bloemdraagende Takjes uitgeeven , en bezet zyn met fmalle byna gladde Bladen. De Aairen aan 't end hangen over eene zyde en zyn niet gefteeld. De Bloemen en Zaaden zyn zeer klein, C3) Mui- (\) M-jofoth Semiribns tevibns Cau'e Fratlcofo 'svi, jtlar.t. -01.  Penrandria. 423 (3) Muizen-Oor met ftekelig gedoomde Zaa- IV. den , de Bladen langwerpig Eyrond, de AFD/E£L Takken wyd gemikt hebbende. Hoofdstuk. Deeze Virginifche heeft de Bladen , naar m. de Plant gerekend, zeergroot, doch de Bloem-y^^f Heekjes dun , de Bloempjes en Zaaden zeer klein , zynde deeze laatften aan de binnenzyde naakt, hoekig, regt op den Stoel (taande, met eene knikkende Vrugt. (4) Muizen - Oor met ftekelig gedoomde Zaa- iv. den, en Lancetyormige gehaairde Bladen, KUsïchcIg, Veelen hebben dit Kruid geteld onder de Cyböglösfa', doch de Zaaden verfchillen daar van aanmerkelyk. Het wordt van Tö'urnefort vevkeerdelyk tot het Buglosfum t'huis gebragt,. Het is de Lappula van Rivihus of Lappula der Landlieden; dus genaamd, om'dat het kleine Zaadhoofdes heeft , naar die der Klisfen gelykende. De Groeiplaats is door" geheel Europa op harde onbelommerde Gronden. Wild komt het zelden meer dan een Voet, ja dikwils geen Handbreed hoog ,voor , volgens-H alle r ,. '%) Myofolis Serainibus aculeato • glochidibus &c. GsoN. jrirt. p. 19- Cynoglosium Virg. Flore & Frnótu minimo. Pluk Alm. i:6 Motus mfl.m. p. 449. s. u t. 30. f. s. (4) Mjifoiis Sem. Aculeis glochidibus &c. Fl. Suec. DALis. Paris. Lithofpermum Sem. eclu.rrat.is, H- Cliff". 46. R, lugib. 40J. Cynoglosium minus. CLUS. Pan». Echioides £cc. BARR. Icon. 1246. Dd 4 II. Deel. VII. Stok,  424 Vyfmannige Kruiden. IV. LfR) in Switzerland; doch in de Tuinen ge» Afdeel- zaaid Verandert het, volgens zyn Ed., wonHoofd- derbaarlyk, opfchietende tot twee Ellen hoogte. STUK. V. C5) Muizen-Oor met naakte Zaaden, ftekeitaUaa"if' ^e ^a^m en gebladerde Tros/en. Dit kleine Kruidje , dat door Lor el zeer kleine Geele Anchuja genoemd wordt , groeit in Itaüe, Spanje en Languedok. Det is door hem niet afgebeeld , maar in zyn Kruidboek befchreeven. Men vindt 'er dc Afbeelding van by Columna , onder den naam van zeerkleine Apulifchc Veld - Echioides die geel is, voorgelleld. Alle de Soorten van dit Geflagt,, behalve de tweede , zyn Jaarlykfe Planten. Lithosper mum. Steenzaad. De Kenmerken zyn , een Trechterachtige Bloem, die een openen naakten Keel heeft , en een vyfdeeligen Kelk. , . Zeven Soorten , waar van de meeften Europifche zyn, komen 'erin voor, naamelyk. 1, ' (1) Steenzaad met effene Zaaden, de Bloem- W nkel- rs) Myefitis Semihibus nudis , Fol. hispidis Sec. Pluk. Stecp^aad. pAu, is.'f. 5. Echiiiii Iuteum minimum. C. 6. Pin. 254 Ancbufa liuea minima. Lob Kruiii p. 681. Echioides lutea m nima tVe. Col. Ecphr. I. p. 184.. T. is*. Lithospermum Sem'nibus iivibus &c. R. Lugib 40$. (ï, Lithospermum Seminibus ktvibm &c. Syst. Nat. XII. Gen. jsi, p. i4j- Veg. XIII. p. 15s Lithospermum. Don. Los &c Lithospexmiiui majus eie£tum. C. li. Pin, 258,  Pentandria. 425 pjes naauwlyks grooter dan de Kelk, de rv. Bladen Lancetvormig. Afdeel. Bv alle Autheuren komt de Afbeelding en5300™" J STUK. befchryving voor van dit Kruid, het welk van MmtgJj ouds , en in de Winkelen , den Griekfchcn »**. naam Lithospermum voert , wegens de Steenachtigheid van het Zaad, dat zig als Paarltjcs vertoont. Hierom noemt men het, in ons Land , Paarlkruid, Steenbreeke of Steenzaad; in Duitfchland Meerhirfe, Meerzaad of Steinzaamen ; in Engeland Gromill of Gromwell ; in Vrankryk Gremill of Herbe aux Perles, dat is Paarlkruid. Het komt, in geheel Europa , op Steenachtige plaatfen voor, welken het fchynt te beminnen. Dus vindt men het ook in onze Nederlanden. Het is niet onbevallig , hebbende de Bladen witachtig en bezet met Haairtjes, doch in Kanada komt het geheel ftekelig ruig voor. Hier behoort het Kleine Steenzaad van Dod o n é u s , niet het groote , dat de Bloemen groot beeft. Het Zaad is door de Ouden als een Stcenbreekend Middei aangepreezen. Men erkent 'er een Pisdryvende hoedanigheid in, en 't is zonderling , dat het niets dan van eene Loogachtige natuur uitlevere (*). (2) Steenzaad mett rimpelige Zaaden , de 11. Bloem-Akker/S; (*) Ruttï, de Mat. Med. p. 29,5. (2) Lithospermum Sem,, mgofis &c, OED. Dan, 456. Hout, Dd 5 aiff. II. deel. VII, stuk.  426 Vyfmannige Kruiden. IV» Bloempjes naauwlyks grooter dan de Kelk Af™l- hebbendeHoofd- ituk. Deeze groeit niet alleen in de Zuidelyke, Eatvj* maar ook , zo wel als de voorgaande, in de v's'' Noordelyke deelen van Europa. Bauhinus noemtze Akker - Steenzaad met een rooden Wortel. Linkjeüs nam op zyn Reistogt door de Noordelyke deelen van Sweeden wa3r , dat de Fin- of Laplandfche Meisjes, die haar Aangezigt met Teer en Melk beftryken tegen 't fteeken van de Muggen, niettemin het roode Sap van den Wortel deezes Kruids gebruikten om aan haare Wangen een bloozende Kleur te geeven. De Heer Haller befchryft hetzelve , in de vlakke deelen van Switzerland voorkomende , omltandig. De Wortel, zegt zyn Ed., is dun eri heeft een rooden Bast, Dat 'er een roode. Boter tegen het Zydewee uit bereid wordt, heeft Errhard gefchreeyen. ui (3) Steenzaad met byna ovaale geribde Bladen _ Virgini- en gefpitjle Bloemen. Vugmiilh. jn deeze Virginifche zyn de Bladen befprengd met uitgeholde Stippen en de breed/ten derzelven geeven een Borftcltje uit. (4) Steen- Clift. Ft. Suee, Hall, Hc!v. Sec. Lithospermum Arvenfe Radice rubra. C. B. Pin 258. Ft. Lapp. 73. (3) Litho'.permum Fol. fuboTalibusnervoiis Sec. Gron Virg, lithosp. latifol. Virginianum Flore albo long ore. Mor. Hift, lil. p. 447. S. 11. Tab. 2s. f. 3. Raj. Suppl, 272.  PENTAN DRÏ A. 42*? (4) Steenzaad met zydelingfe Bloemtakken -en IV. Hartvormige. de Steng omvattende, Blikjes. •^fd/ee£,« Hoofd\ Onder den naam van Orientaalfch Osfentongsi-uK* was deeze te voören befchreeven. Dille- iv. Ni os geeft 'er, onder dien van Toiune-q^ fort. door wien deeze Plant in de Levant ontdekt werdt , een fraaije Afbeelding van. Zy geeft leggende Stengen van één of twee Voeten , uit. De Wortelbladen zyn lang en breed, als die der Hondstonge. De Bloemen komen by Aairen voort en zyn fchoon geel van Kleur. Het Gewas is in de Europifche Tuinen bekend, (5^) Steenzaad met effene Zaaden, waar van v. de Bloemen zeer veel grooter dan de Kelk PuTP"ret- 0 coeruleum. Zyn. Paarfch.. blaauw. De Heer Haller heeft deeze Soort, die het Groote Steenzaad van DoooNéus en Lobel, doch het Kleine Breedbladige Kruipende van Bauhinus is, onderfcheiden door de (4) Lidospermum Kwois FJoriferis lateralibus. &c. Anchufa Orientalis, Sp. Plant. 191. Anchufa Fol. aveniis &c. R Lugdb. 40*. Buglosfum Oriëntale flore lmeo, Tournf. Cor. 6. buxb. Cent. 3. p-. 17- T. 29. DijlL Eltb. 60. T. 51. f. 60. (j) Lithospermum Sem. lsvibus Sie. II. Cliff, 46. r. Lugdb. -405. Litlvosp. flore magno &c. Hall, Helv. $17. Liih. minus repens latifolium. C, B. Pin. 258. Lith. repens majus. Clus. Hifi. ii. p. 1S3. Lithosp. majus. Dod. Lob. jACq. Auftr. T. 14. 11. desl. vu. stuk;  423 Vyfmannige Kruiden: IV. de aanmerkelyke byzonderheid , dat de Steng Afdeel. uit haaren t0p vVortelen fchiet. 't Gew « groeit Hoofd- in Hongarie , Engeland , Vrankryk, Itaüe in stuk. de Bosfchen en aan de Wegen zegt de Ridvipf"™1'der, die aanmerkt, dat zulks alleenlyk plaats heeft in de onvrugtbaare Stengen, terwyl de Eloemdraagende overend liaan. Dc Heer j « cQ u i n geeft een nieuwe Afbeelding van dit Kruid , dat wegens zyne groote Bloemen zeer iierlyk zig vertoont. /'*•■ ^ Steenzaad dat Heefierig is, met Liniaale jum.uU"" Jlekelige Bladen , de Meeldraadjes zo Hcefteiig. iang ais dg Bloem. Behalve het Heefterige Osfetong, met Rosmaryn - Bladen, van To urnefort, dat in de Zuidelyke deelen van Europa groeit, is hier ook t'huis gebragt dat Levantfche , 't welk die Kruidkenner op 't Eiland Samos vondt, fchynende het Boomachtige te zyn van Alpin os, die hetzelve van Candia hadt ontvangen. Het hadt een Houtig Stammetje , van omtrent een Vinger dik. Garidell geeft de Afbeelding van dit Gewas. (7) Stecn- (6) Lithospermum Frutic. Fol. linearibus hispidis &c. Anchufa lignofior Monspelienlium. Bark h. 1168. Anchufa anguftifolia. C. B. Pin. 25$. Buglosfum Frut. Rosmarini folio. T. Garid. Mx. p. it. T. 1$ /S. Anchufa Aiborea. Alp. Exot. 67. T. 68 Buglosf. Samiuin frutescens. Tournf. Cor. 6.  P'BNXAHBRIA. t\1§ (7) St^enzaad met twee Zaaden en wyd gaa- IV. pende Kelken. Afdeel; t> . tt 'r „ Hoofd* De jönge Heer LinnIus geeft van ditSTuK. Kruidje , 't welk natuurlyk in Spanje groeit, vu. de Afbeelding en befchryft het omftandig. Hetm£jV'K '■ komt Jaarlyks uit Zaad voort. Twcezaa- dis. A n c h u s A. Osfetong. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn: een Trechterachtige Bloem, die den Keel met Gewelfjes geflooten heeft, zynde het Pypje van de Bloem onder driekantig: de Zaaden ïngekast in den Stoel. Het bevat zeven Soorten, meest Europifche, als volgt. ( 1) Osfetong met Lancetvormige Bladen en T. Schubachtige Aairen over ééne zyde. ,<£nchufi(I, t. 29. Bug'osf, Lufitmicuin Echii folio undubr. Tournf. Injl. 134. Anchufa angaftis denratis foliis Hispanica. barr. Icon, $7%. BOCC Mus. T. 77. f4) Anchufa tomenrofa &c. Lithospermum villofiim, Caulibus procumbenribus. Mat. Med $8. Anchuft puniceis Floribus. C. B. Pin. zss. Anchufa Monspeliaca. j. b. Hifl.llï. p. S84. (s) Anchufa Floribus Iparfis , Caule glabio. Anchufa ld- tC3 jj, fJf.Ei-1 vii, Stuk,  432 Vyfmannige Kruiden, IV. Dit Kruid wordt Puccoon genoemd van de AuDsEL. Virginaanen, die den Wortel daar van gebruiHoofd- ken om zig rood te fchilderen. Het heeft een stuk. geele Bloem, van taamelyken grootte. vr. (6) Osfetong met Haairige Bladen, ruige Gewold?' Kelken en de Meeldraadjes langer dan de Bloem. Deeze, te Algiers door Brander waargenomen , heeft een enkele Steng van een Voet hoog , met Lancetvormige Bladen bezet. Uit de bovenfte Oxelen komen gebladerde Bloemtrosfcn voort: de Kelken zyn Wollig, de Bloe* men blaauw. vit. (7) Osfetong met tweebladige geloofde Bloemtmsmperv" jieeltjes. Altyd groen. Deeze geeft, aan de zyden van den Kop des Wortels , Stengen uit, die regt op ftaan en ftekelig zyn , met Eyronde , geftreepte , wit gevlakte gelteelde Bladen. Uit de Oxelen komen veelbloemige Bloemfteeltjes voort, met twee ongefteelde Blikjes. De Bloemen zyn blaauw, met een kort Pypje. Cï- tea minor Virginiana, Paccmn Indlgenis di&a. Gron. Virg. Pluk. Alm. 30. Lithospermum Virg. &c. Moris. Hijl. p. 4+7. S. ii. T. 28. f- 4. (6) Anchufa fol. villolis, Calycibus hirfutis Sec. (7) Anchufa Pedunculis diphyllis capitaris. Anchufa Scapis diphyllis. H. Cliff". 47. R. Lugdi. 407. Buglosfum latifolium fempervirens. C. B. Pin, z$4. moris. H'JÏ. III. p. 437- s» 31. t. 25. f. I.  P e «f T A N s R i A4 Cynoglossum. Hondstong. Üfc Een Trechterachtige Bloem , die den Keel rnet Gewelfjes gefiooten heeft en platachtige gT0' Zaaden, die alleenlyk met de binnenfte zvde T aan den Styl gehecht zyn. ^ 1^ Dus worden de Kenmerken opgegeven van dit Geflagt 4- t welk agt Soorten, meest Euro pilche, bevat, als volgt. Ci) Hondstong met de Meeldraadjes- korter r dan de Bloem , de Bladen breed Lancet- 404 «c. Don. lob. Cynogl. fol. ovato - lanceolatis H, Cliff. 47. Cynoglosfum majus vulgare. C. B. Pin. iS7, * Cynoglosfum maximum Belgicu.n mi. y. Cyuoglosfuni £01pv.rens. 1b. Tournf. Inft. i39.T. $7. hall, Heh. ,2[, Ee II. Dkii* VII, Stuk.  454 Vyfmankige Kruiden, IV. heid in het Nederlandfch zeer groot Hondstong* Afdeel- ^m-^ van Bauhinus. Dc Bloemen zyn Hoofd- doorgaans donker paarfch, doch het komt ook stuk. met wit;te Bloemen voor, ja zelfs met hoogrooEenwy- en met bonte Bloemen. Men vindt ook van een Altyd groenend Hondstongkruid gewag gemaakt , dat aanmerkelyk van het andere verfchilt. Het Kruid heeft een (tinkende Reuk, als die van Hondenpis, en, te droogen opgehangen, geeft het een Stank uit, byna als de Dolle Kervel , doch die fchielyk verdwynt. Men mag het zckerlyk onder de Verdoovende Kruiden tellen, wier inwendig gebruik niet zonder gevaar is. M o r i s o n verhaalt, dat op het eeten van hét gekookte Kruid , door eenige Menfchen , een diepe Slaap van veertig Uuren gevolgd, ja dat 'er één van geftorven zy. De Wortel evenwel , komt , zonder hinder, in de zo bekende Pillen van Cynoglosfa. Ook willen fommigen, dat het, inwendig gebruikt, de fcherpheid der Vogten ongemeen verzagt, en dus tegen den Buikloop en andere Vloeijingen dienftig zy. Uitwendig verfchaft dit Kruid, in Melk gekookt , een zeer Pynftillende en verzagtende Pap, op Ontfteekingen van Wonden en Zweeren, op Brandfteden, Aambei jen, en inzonderheid tegen zwaare Pynen van 't Podagra. (2) Honds*  é if H s ij U i, (a; Hondstong j72ef Spatelachtig Lancelvór- IV." migs glanzige Bladen , föë o?z Takken: doch de Wor- IV. „ tel maakt altoos het voornaamfte onderfchcid, Af!Jeex* „ In het Knobbelige is die een langwerpige, Hoofd„ Takkige of enkelde Knobbel, van binnen enSTÜK* „ buiten witachtig , met dunne Vezeltjes be- J^'"°u"' „ zet. Het Winkel Smeerwortel is derhalve „ door zynen Spoelachtigen Wortel, dikwils „ een Voet lang en een Vinger dik, van buiten zwart, gemakkelyk van het Knobbelige te onderfcheiden , dat ook altoos de Bloe„ men geelachtig wit heeft (*)." C3) Smeerwortel met Eyronde eenigermaate rtv ge (teelde Bladen, omtalei By Konftantinopelen, aan de Beekjes, is in 't vroege Voorjaar dit Kruid bloeijende gevonden door Tournefort. Buxbaum heeft het afgebeeld en befchreeven. Cerinthe. Wafchkruid. De Bloem heeft het bovenftuk van dergely. ke geftalte als in het voorgaande Geflagt, maar met een doorloopende of open Keel en twee tweehokkige Zaadhuisjes. Hier komen maar twee Soorten, beiden Europifche, van voor, naamelyk; (O Wafch- f*) jAcq. Obs, Bot. Part. 3. p. 11. T. 63. (3) Symphytum Fol. ovatis fubpetiolatis. Sympli. Oriëntale Be Conitantinopalitanam, Tournf, Cir, 7, buxb. Cent, V. f». 3S. T. 68. ii. dmuu vii, stus.'  44*5 Vyfmaïïnige Kruide»* IV. (i) Wafchkruïd met omvattende Bladen tü Af»eeu Jlompachtige gmponde Bloemen* 1tük*1" dït kruïd heeft eeden ^1-ieicf*cnen daam» die l van het Wafch wordt afgeleid, om dat men Cermttc oorcjeelde , dat het aan dc Byën veel Wafch ™ Groot. _ uitleverde en Honig, weshalve het van de Engelfchen Roney-Wott en van de Franfchen Melinet geheten wordt. Het groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, ja zelfs in Switzcrland. Aldaar heeft het een Steng die vierhoekig is , een Voet lang; doch het is meest kenbaar aan zyne Bladen, die wonderlyk bont zyn, verfchillende daar in byna van alle andere Plantgewasfen. ,, Zy omvatten met een breeden voet de Steng , (zegt de Heer H a ls, eer, zynde uitgebreid en ovaal bepaald $ of ook uitgerand en Zeegroen, doch wordende door den tyd blaauw ; glad, maar „ geflipt en aan den rand gehaaird. De Stip*, pen groeijen in eene Vcrfcheidenheid tot j, ruuwe Wratten uit; de Bladen krygen over j, 't geheel witte' Vlakken en van onderen „ worden zy ruighaairig. Uit den top der Steng „ komen knikkende Takjes voort, met Blaad„ jes, waar tusfchen in de Bloemen hangen , lt dié (i) Cetintht Fol. amplêxicaulibus &C Spt. Nat.Xll. Gen: 187. p- '47. Cer. Fol. Cordatis fesfilibus Sec. R. Lttgdi 408» Hall. Heh. jij, Cerinthe Flore rubro purpurascente ie flavo ïlore asperïor. C. B. Pin. 2ts. Cerinthe major. LoB. Ie 397. Maru Herba. DOD, Ptmft. 631, WEINMAltN. Kruidtf,  f5 E N T A N D R X a; 447 3, die geel van Pyp zyn, maar aan het Mond- lV. ftuk paarfch} met bleeke Tandjes". Afdeel* Bauhinus fpreekt van een Wafchkruid ,Hoofd-? dat de Bloem paarfchachtig rood en van eenSTÜK« ander, dat dezelve geel heeft en ruuwer is van j*8*3^ Blad. Gezegde Kruidkenner vondt nog meer Verfcheidenheden , waar onder eene die geheel ongevlakt was, in Switzerland, doch het Kruid was 'er niet gemeen. Het fchynt van een verkoelende en famentrekkende hoedanigheid te zyn. (2) Wafchkruid met omvattende geheels Bla» 112 den en fpitfe gejlootene Bloemen. Kl'eln? Het verfchil der Bloemen van deeze Soort is duidélyk door Tournefort aangeweezeu. Men vindt deeze, die ook kleiner is, niet alleen in Switzerland, maar zelfs in Ooftenryk, volgens Kramer, zynde de Vierde Cerinthe van Clusius. Voor 't overige is zy de voorgaande zeer gelyk , doch heeft de Bloem ook diep in vyven gefneeden, daar de Groote den Rand flegts vyfkwabbig heeft. Het onderfte van de Bloem is bleek, maar de Tandjes zyn blaauw. Onos- (1) Cerinthe Fol. ampl. Corollis acutis claulls, Flor. profunde quinquefidis, HAIX. Helv. 516. Cerinthe minof. C. B. Pin. 2j8. Cerinthe minor five quarta. Clus. Hift. II. p. 168. £t Cerinthe Fol. amplêxicaulibus emarginatis , Coi. acutis filaufis. Sp. Plant. I. p. 137, h; deel» vii. Stuk,  44$ VïFMANNIGE K r. ü id E If• lv> O N o s M a. Ezelsreuk. Afdeel. ^ Kenmerken van dit Geflagt in 't byzonHoofd. z^n ^ een Klokswyze Bloera met een open STÜK" Keel, en vier Zaaden. Drie Soorten komen hier van voor, naamelyk. i. (i) Ezelsreuk met getrapte LancetvormigOmsma Liniaale, Haairige Bladen. /implicuft- sLbetifche. De Geflagtnaam is van de Ouden gegeven aan een Kruid , dat lange Bladen heeft, op den Grond leggende , zonder Stengen, gelykende naar die van 't Osfetong. Zulks past echter niet op het Echium van Candia, door Alpinus afgebeeld en hier betrokken, dat regtopgaande Stengen hadt. In Siberië groeit deeze Soort, volgens Gmelik, hebbendé Stengetjes van een Span, die enkeld en Houtig zyn ; digt getropte Bladen, van een Vinger lang en zeer fmal : dikwils twee Trosfen aan 't end der Takken en Bloemen als die van het Smeerwortel, doch zonder Straalen , die den Keel fluiten. De Bladen zyn befprengd met zeer korte Haairtjes en de Bloemhoofdjes knikkende. (a) Ezels» (i) OtMma Fol, cohfettistïmis StC Syst. Nat. XII. Gen» 187. p. 147. Vtg. XIII. p. i>'9- Echium Creticum. Alp; Exot. ijo. T. 11?, MORiS. hift. p. 4j». S. 11. T, 17?' 6 i3  ? E N T A N D R r fl, f>) Ezelsreuk tb^ï Lancetvormige fiekeligè IV*. Bladen en hangende Vrugten. Afderl»- Deeze,doör wylen DoktórHassèlquist5tüT°' in Egypte 'ontdekt, fchynt het Levantfchc n. Smeerwortel met kleine Bladen van Echium te o"0.sm*. zyn, dat T 0 o r n e f o r t in de Levant waar t nam. Het heeft de Bladen ftekelig door groenefche' of witachtige Haairtjes en zou dus misfchien nader komen aan het Ècfiién Creticum van ALPINüS. (3) Ezefsreük met Lancetvormige Jlekelige nr. Bladen en opgeregte Vrugten. £■> Min» Europi- Dit Kruid is door Bauhinus voorgefteld onder den naam van Geel Osfetong. Hy heeft daar van een Groot en een Klein, welk Iaatfte Slangekruidachtig Berg - Osfetong 'met Bloemen Van Wafchkruid, doorConuMNA, getyteld is en afgebeeld, Van het Groote vindt men een keurlyke Afbeelding by Camerarius. Het groeit op Rotfen in Ooftenryk, Switzerland , Italië en Vrankryk. Som* fi) Or.esma Foliis Laïiceö'latis &c. CerinthÊ Orientalis. 'Am. Acad. IV. p. 1(7. (3) Oncsma Fol. Lanceolatis &c. H. Clif. 48. r. Lugdb. 4°!- Anchufa lutea major Se minor. C. B. Pin. 255. Anchu* 0 tertia. Cam. Efit. 7is. Anchufa lutea. Dalech. Hift, 1102. Anchufa lutea & parva. LOB. Ie. syi. Echium luteum minimum Hispanicum, Barr. hm. 1254, Ff XI. Defi,, VII. STBK.  450 VyfManN'Ige Kruiden. IV. Sommigen betrekken deeze Soort tot heC Afdeel. Wafchkruid , anderen tot het Osfetong. De Hoofd- Heer Haller, die dit Plantgewas ook op stuk. de Rotfen in Switzerknd vondt , noemt het Eüwf- Smeerwortel met Tongachtïge ftekelige Bladen, ^ en een ongeftraalde Bloemkeel. ,, Het heeft, „ zegt zyn Ed., een dikkenTakkigen Wortel, rood van Schors; Takkige leggende Stengen, „ uitermaate ruuw, zo wel als de Bladen: de „ Bloemen , die zeer lang, fmal en geelachtig „ zyn, draagt het in eenzydige Aairen, en vier „ gladde graauwe of gryze Zaaden." Het groeit niet hoog. B o r A o o. Bernagie. Dit Geflagt heeft een getande Raderachtige Bloem en de Keel is met Straalen geflooten. Het bevat thans vyf Soorten, als volgt. i. (i) Bernagie met alle Bladen overhoeks en fiXaii?^' gaapende Kelken. BeMagit" Dit Kruid, waar van de Naams - afleiding wat duifter is , fchynt uit de Zuidelyke deelen van Europa allengs in de middeflten voortgeplant te zyn , door Zaad. Men ziet het immers, zelfs in onze Provintiën, thans aan de Wegen en in de (i) Borago Fol. omnibus alternis &c. Syst. Nat. XII. Gen. 188. p. 147. Veg. XUI. p. i$9- Bor. Calycibus parentibus. H. Cliff. r. Lugib. &c. &c. Buglosfum latifoliuru, Borago. C. B. Pin. z$6, Buglosfum f» goirago. CMt^?'1* 744, dod, lok. Sec.  P ë n t A N d R I A. Aji de Moeshoven van zelf voortkomen , zo wel lV» a!s in Vrankryk, in Duitfchland en in Switzer- AFD^Et* land; alwaar de kundige Heer Haller zelfs Hoofd* twyfelt of het wel inboorling zy. Hier is hetsTuK' ook een Zaayplant, terwyl het by Montpellier»;^'^ in de Moeshoven 's Winters overblyft, bloeijende bykans het geheele Jaar. Eertyds bragt men de Bloemen van Aleppo, Veelen hebben het onder de Buglosfageteld, en hielden het voor 't waare Buglosfum der Ouden: gelyk BaüHinüs hetzelve BrcedMa* dig Osfetong noemt, maar de thans gewoone naam is Borrago, in 't Engelfch Borrage, in 't Franfch Bourrache, in 5t Hoogduitfch Burtetfch, Alle die benaamingen , met het Latyn overeenkomffig , doen nog duidelyker blyken, dat dit Kruid uitheemfch zy in de Noordelyke dee« len van Europa. Het heeft een laage Steng., die ruuw is, zo wel als de Bladen , welke zeer breed en Eyrond zyn , -bedekkende de Steng, die Takjes uitgeeft, aan wier Toppen lange knikkende Aairen voortkomen, draagende een menigte gefteelde Bloemen , van de gezegde figuur en doorgaans fchoon Hernelfchblaauw van Kleur. Door zyne ruigte , -evenwel, brengt dit Kruid weinig fieraad in de Hoven aan. Het komt ook voor met witte, Vleefchkleurige en bonte Bloemen : ja het heeft fomtyds witte Bladen cn witte Bloemen te gelyk. Bovendien is 'cr een Smalbladige, die mede hier t'huis behoort. De Ff a Bloem- ii. DEEL, vii. stok.  452 Vyfmannige Kruiden. IV. Bloemfteeltjes zyn , voor dat de Bloemen o Afdeel. pcI)gaarij omgekruld. De Zaaden zyn geftreept, Hoofd- zy loopen puntig uit en worden door de ryp- STUÏ- heid zwart. Eewy De BIoemcn worrjen onder de Hartfterkende geteld en het Water, daar van gedeftilleerd , als ook de Conferf, zyn ten dien opzigte in veel achtinge geweest: maar het Kruid is verkoelende , van eenen lymcrigcn Salpeterigen Smaak, wordende deswegen het Sap, in heete Ziekten, door Boerhaave aangepreczcn. Vyf Oneen daar van, in hetZydewee gebruikt, hadden een aanmerkelyke verlichting toegebragt. Men kan het Kruid ook gekookt als Kool eeten en in Vleefchnat is het niet onaangenaam. H. (2) Bernagie met de Bladen aan de Takken B°ïrTa gepaard, omvattende ; de Bloemfteeltjes oojtindï eenbloemig. De Heer Danty d'Isnard hadt van deeze Indifche Plant een Geflagt gemaakt onder den naam-van Cynoglosfoides; doch dezelve behoort zekerlyk tot de Bernagie. De omvatting der Takken door de Bladen is uit zyne Afbeelding zeer blykbaar. ft) Ber- O) Borago Foliis ramificationora &c. Bort. Calycinis foliis Ssgittatis ereftis. H. Cliff. Fl. Zsyl. r. Lugib. 403. Cyno. gtosfoides folio Caulera araplexante, Isnaro. Mm* i7». P* jiS. T. 10.  Pentanbria. 453 (3) Bernagie met gepaarde gefteelde Eyronde iv. Bladen en veelbloemige Bloemfteeltjes. Afdeel. Deeze, veel naar de voorgaande gelykende,^ is ook zeer fraay in Afbeelding gebragt door ui. gezegden Franfchen Heer. De Hoogleeraar ^'f' M u r r a y befchryft ze als een Stekelige Plant, MP met Eyronde Bladen , die gedeeld zyn , en zeer kleine knikkende blaauwe Bloempjes, in 't midden geel, met vyf paarfche Stippen. (4) Bernagie met de Takbladen overhoeks on- vr. gefleeld ; de Bloemfteeltjes eenbloemig en céyllZ' de Kelken niet geoord. fche. Alzo die groote Kruidkenner, de Heer Haller , van de gewoone Bernagie zegt , dat de Kelken niet geoord, de Bloemfteeltjes eenbloemig zyn, en de Bladen, volgens LinNjEus, in dezelve ook overhoeks voortkomen : zo ziet men hoe de Soortelyke bepaalingen dikwils in elkander loopen. Deeze heeft de Ridder overgenomen van den Heer N. L. Burmannus, die dezelve Ceylonfche Bernagie geheten en af- ge- (3) Borego Fol. oppoiïtis petiolatis ovatis Sec. H. Cli/f. R. Lvgdb, 403. Cynoglosfoides Africma. Isnard Mem. 1718. t. 11. Cynoglosf. Boraginis folio Sc facie ALthiopica f luk. Alm. 34, (4) Borage- Fol, Rameis alternis fesfilibus Sec. Mant. 202. Bongo Zeylanica. Bubw, Fl, Ind. 41. t. 14. f, 2. Anchufa Buglosfoides Lithospermi femine. Pluk. Mant. 13, T, 33j, f. 4, Boirago Zeyl. maxima. Bujm. Zeyl. 48. II. Deel. VII. Sï"uk,  4*4 Vyfmannige Kruiden. IV. gebeeld heeft. Door P L u k e n e t is dit Kruid ook in Plaat gebragt. stükf.D" Cs) Bernagie met de Kelken korter dan de v. Pyp der Bloem, en Hartvormige Bladen. Borago °L.evtntS' ^e beroemde Tournefort heeft deeze fdie.' Soort, welke hy zeer fierlyk afbeeldt, by Konflantinopolen waargenomen. Zy is vervolgens ook door anderen in Plaat gebragt. Uit de Oxelen komen veelbloemige Bloemfteeltjes voort. De Kelk is Blaasachtig , doch zeer klein. A s p e r v g o. Scherpkruid. De Bloem is hier Trechterachtig met een gcwelfden Keel: het Zaadhuisje famengedrukt, met platachtige, evenwydige, uitgehoekte zyden. Twee Soorten komen 'er ia voor, naamelyk. i. (i) Scherpkruid met den Kelk van de Vrugt ^uZ"5' famengedrukt. bens. Hinkend. jjit Kruid is door geheel Europa , zelfs in de Noordelykfte deelen, een wild Gewas, dat op (5) Borago Cal. Tubo Coxoïïx brevioribus Sec. H Cliff. us» r. Lugd'i. 403. Borago Conltanrlnopolirana Flore reflexo cce» nileo, Ca!yce Vefrcario. Tocrnf. Cor. 6. t. p. BUXB Cent. V» p. 16. t. 30. JVllLL. Dili t. ós. (ij Asp'rugo Calycibus Fruttiis compresfis. Fl, Lapp. Suec. Hort. Cliff. R. Lugib. 404. Sec. Sec. Buglosfum fylveftre Cauliculis procumbentibus. C. B. Fin. 257. Moris Hift. III. p. 45?. S. 11. T. 26. f. 13. Aspetugo fpuria. Dod. Pompt. 35«.  Pentandria. 455 op Steenachtige , ruuwe plaatfen, aan de Wegen en kanten der Akkeren en Velden groeit. v. Men vindt het in onze Nederlanden , doch Hooed» niet algemeen. In Engeland is het ook zeld-ST™* zaam. De Duitfchers hebben het Scharfkruid, dat is Scherpkruid , genoemd, wegens de ftekelige ruuwheid der Bladen. Het heeft dezelven Eyrond en gefteeld , aan hoekige, gearmde leggende Stengen ; de Bloemen zyn klein en het Zaadhuisje wordt van fommigen by een Ganzepoot vergeleeken. (2) Scherpkruid met den Kelk van de Vrugt Buikig. n. Mgypts*. Deeze Soort, in Egypte huisvcftende, heeft gg ifc^ de Stengen verfpreid , met gefteelde Bladen , die ftekelig zyn en paarfch getipt; de Bloemen regelmaatig, weinig langer dan de-Kelk, met een witten rand, in 't midden geel. De Kelk is wel Buikig , doch een weinig famengedrukt en ongelyk uitgehoekt: weshalve het Kruid tot dit Geflagt behoort, behalve dat het ook platachtige Zaaden heeft, by paaren afgezonderd , zegt Linnjeus, die het te vooren tot het volgende Geflagt betrokken hadt. Lycopsis. Wolfsfchyn. Het eenigfte byzondere Kenmerk, dat van dit Ge- (i) AsptrugO Calycibus PruSus Ventricoiïs. Syst. Nat. XII, Gen. 190. p. 14S. Veg, XIII. p. iss. Lycopfis JEgyptiaca. Sp. Plant. 138. Ff 4 II, DEKI« VII, STUK.  456 Vyfmannig-e Kruiden-. IV. Geflagt wordt opgegeven , is dat de Trcch> Afdeel. teracntjge Bloem een kromme Hals heeft. Voorts. Hoofd- fchynt de ruigte van 't Gewas, aanleiding gesi uk. geven te hebben, om den gedagten naam aan de zes Soorten, daar in vervat, toe te pasfen. ï. (1) Wolfsfchyn met effenr eindige Bladen,leg-* Vej'cliia. gende Stengen, hangende opgeblazen Frugt- BUazig. Kelken. In de Zuidelyke deelen van Europa, gelyk in Languedok , als ook in Hongarie , is de Groeiplaats van deeze Soort , die een zeer klein bruin Bloempje heeft. 11 d3-) Wolfsfchyn met effenrandige Bladen, opJPuiia. geregte Stengen en hangende opgeblazen -Mme Vrugtkelken. Zo deeze Soort van de voorgaande alleen door de opgeregte Steng en kruipende Wortel verfchille , dan is het onderfcheid waarlyk niet groot. Het wilde Wollige Slangenkruid en dat van Clüsibs met een bruine Bloem, wordt hier t'huis gebragt, zowel als het groote (1) Lmcopfïs Fol. integenïmis Caule ptoftrato&c. Syrt, Nat. XII. Gen. 190. p. 148. Vtg. XIII. p. u9. H. Cliff. Up.s. R. Lugdb. 403. Echioides fiore pullo. Riv. Men. II. Buglosfum procumbens annuum &c. MORis. Hifi. UI. p. 439. S. 11. t. 26. f. II. gouan Monsp. 86. (2) Lycopfs Fol. integerr. Caule erefto, &e. Echium fyN veftte Lanuginofum. C B. Fin. 254, Ech. pullo floie.Cj.u8» Hifi. II. p. I«4.  Pentamdria; te zwarte Wilde Osfetong van Bauhinus. IV. De Groeiplaats is in Duitfchland en Tartarie. Afd|ei-.' (3) Wolfsfchyn met uiigegulpte , getande jstuk!/* Eeltige Bladen, leggende Stengen en knik- va. kende Bloemen. ParUgata. Boute. De Bladen onderfcheiden deeze Soort meer dan de Bloemen , die fierlyk blaauwbont zyn. Men vindt by Morison de Afbeelding van deeze Soort, tot welke de Cretifche Lycopfis van Rivinus, niet onbillyk, is t'huis gebragt. Het Kruid groeit op Kandia in de Middel» landfche Zee. (4) Wolfsfchyn met Lancetvormige Jlekelige vr. Bladen, de Vrugtkelken regtopjlaande. qwww. Deeze is gewoon door geheel Europa en groeit ook in onze Nederlanden. Men vindtze klein Wild Osfetong by Badhinus getyteld en enkel Wild Osfetong. by DoDoNéus. Dit Kruid , of het Groote Osfetong , fchynt het te zyn , daar P e 1 n 1 u s zo omftahdig , onder den naam van Lycopfis, uitDioscorides van fpreekt. Het is een zeer ftekelig ruuw Kruid, met fmalle Tongachtige Bladen, die (3) Lycopfis Fol. repandls dentatis callofis &c. H. Ups. Cliff. r. Lugdb. 404. Buglosfum Creiicum Verrucofum. Stiss. Bet. T. s7. Lycopfis Cretica, Riv. Men- Oed. Dan. 435. (4) Lycopfis Fol, lanceolatis hispidis &c. Fl. Lapp. Suee, Sec. Sic. Buglosfum minus fylveflre. C. B. Pin. 257, Buglosfum fylveöre. Dod. Pempt, 628. Ff 5 II. Dxel. VII., Stuk»  45'S Vyfmannige Krüidej?. IV. die aan den Rand geplooid zyn' en kleine 'Afdeel. Blommetjes aan den top, brengende SnuitachHooFD- tige gefleufde Zaaden voort. Het groeit veel stok» op Steenachtige plaatfen, of ook op Akkers en Bouwlanden, zelfs in Virginie. v." (5) Wolfsfchyn met Eyronde effenrandigs Lycopfis ruuwe Bladen en regtopftaande Kelken. Orientalis. 0 Levant- . , n, _ fche. Deeze is door den vermaarden Iournefort in de Levant ontdekt en fmalbladig Osfetong met een klein blaauw Bloempje, getyteld. vr. (6) Wolfsfchyn met Liniaal Lancetvormige, digte Wollige zagte Bladen; de Steng fdie. regtopftaande. In Virginie komt deeze aan de Wegen voor. Echium. Slangekruid. Daar de andere Ruuwbladigen de Bloem aan den Rand regelmaatig verdeeld hebben, is dezelve in dit Geflagt , op de manier der Gelipte Bloemen, zeer ongelyk, met een wyden Keel : 't welk tot onderfcheiding ftrekt. De figuur der Zaaden, byna als Slangekoppen, geeft 'er den naam aan. In hetzelve komen elf Soorten voor, als volgt. (1) Slan- (5) Lycopfis Fol. ovatis integetiimis fcabris »e. fe) Lycopfis Fol. Lineari - Lanceolatis «si GRON* Virg. zs.  Pent a nd r ia. 450 (jj Slangekruid met een Heefterige Steng, de IV. Takken en Bladen gehaaird. afdeel . Deeze Soort groeit aan de Kaap der Goede stuk?5" Hope wel drie Voeten hoog. Hier behoort het \. Afrikaanfche Osfetong , met Slangekruids Bla- rEchi"m den en een paarfche Bloem, van Plukenet./»1»' De Meeldraadjes zyn niet langer dan de Bloem. Heefter,g- (2) Slangekruid met Liniaale mtachtig ruige u. Bladen, aan de toppen uitgebreid. teu^n" Gezegden bynaam geeft de Hoogleeraar BER-achtig!*" citjs aan eene Soort, die aan de Kaap groeit op de zwarte Bergen. De Afbeelding, welke Pluken et daar van, onder den naam van Slangekruidachtig Osfetong, dat verzilverd is, gegeven heeft , zegt zyn Ed. goed te zyn. 't Gewas heeft een Kruidige Steng cn ruuwe Bladen , uit wier Oxelen de Bloemen , die paarfch of blaauw zyn, voortkomen. De Bloem is, gelyk in de meefte anderen, onregelmaatig verdeeld. (3) Slangekruid met een geha&irde Steng, de m. Bloe.C*pitatumi Tropbloe. (i) Eehium Caule Fruticoio Sec. Buglosfum Afric. Echii m'S' folio, Fl. putïmreo. PLUK. Mant. s3. T. 341. f. 7. Echium. Afdc. fmtescens , fol. pilolïs. Comm. Hort. II. p, 107. T. 54. berg. Cap. 39. (z) Echium Fol. linearibus albido - hirfutis, apice patulis. Mant. zoz. Echium Argenteum. Berg. Cap. 40, (3) Echium Caule pilofa.&c. Mant. 42. n. Deel. VII. stuk,  460 Vyfmannige Kruiden. IV. Bloemen in Troswyze Hoofdjes yergaart Afdeel. gn geiy£ vm rand, de Bladen ftekelig* stuk.D* Dit geeft byna de geheele befchryving op Eenwy- van een derde Afrikaanfe Soort , welke door den Hoogleeraar D. van Royen aan den Ridder is medegedeeld , en met een gedroogde Plant, welke ik bezit , overeenkomltig. Zy heeft de Steng Houtig, Takkig, gehaaird; de Bladen Lancetvormig, befprengd met uitgebreide Borfteltjes , die doorfchynende zyn, * aan den Wortel Bolachtig : de Bloemen vergaard in digt getropte end - Hoofdjes, zyn regelmaatig , Trechterachtig , naauwlyks grooter dan die van de Lycopfis. De Meeldraadjes eens zo lang als de Bloem en de Styl eens zo lang als de Meeldraadjes. 1V (4) Slangekruid met de Wortelbladen Eyrond, Echium geftreept, gefteeld. Plantagi- weegbree- Hier behoort het Italiaanfche Slangekruid met Wadig. Dreede Weegbree -Bladen, van Barrelier afgebeeld. De Stengbladen zyn Lancetvormig, ongedeeld , van boven gehaaird : de Stengen hebben zagte Haairtjes: de Bloemen zyn Violet , en tusfchen dezelven komen half Hartvormige Blikjes van langte als de Kelk, niet langer f4) Echium Fol. Radicalibus ovatis , lineatls , petiolatis. Mant. 41. Lycopfis lato 1'lantagiuis folio ltalicu.n. BARK. Rar, 14s. f. io-s.  Pen tanö r ia. 46! ger gelyk in het Kandifche, noeh Elsvormig , gelyk in het Gewoone Slangekruid. fdeeê» Hoofd < (5) Slangekruid met een gladde Steng en Am-stuk. Ie Lancetvormige Bladen, die aan den v. rand en tippen ruuw zyn, de Bloemen tum^*" . egaal. Gladachtrg* Deeze Kaapfe Soort heeft ook de Bloemen weinig of niet onregelmaatig gerand, zó wel als de Derde. De Stengen zyn eenigermaate Heefterachtig, glad, een Voet lang: de Bladen aan den Rand , Kiel en Tip , ruuw door gefpitlle Eeltige Stippen. Uit de Oxels komen de Bloemtrosjes , boven aan de Stengetjes , voort, hellende over ééne zyde. De Kelken zyn ongehaaird ; de Meeldraadjes afgeboogen; de Zaaden gedoomd. Hier wordt, als eene Verfcheidenheid,t'huis gebragt het Pyreneefche Slangekruid, zynde door TouRNEfoRT grooter en ruuwer Echium , met een bleek paarfche Bloem, geheten. Hetzelve is zo ftekelig, dat men 'er zig byna aan brandt: de Bloem is Trechterachtig , niet Klokvormig, gelyk in de anderen , (s) Echium Caule lsvi &c. Echium Afric. perenne Lycopfis facie. Old. Afr. 27. Echium Afiic. minus &c. fim Echium Pyrenaicum, Mant» 334. Echium majus & asperius, Flore dilute purpnreo. TouRNF. Infl. 13c. Gouan. Monsp, $6. Ger. Prov. 303. Lycopfis Monspeliasa Flore dilute putpureo. Moris. BUf. 284, ' W. Dm. vu. Stok.'  462 VyfMANnige Kruide». IV. ren, eens zo lang als de Kelk , met de Meel. Afdeel. dïaa(ijes eens zo lang als de Bloem, donkerHoofd- rood met blaauwe Knopjes | de Zaaden glad, *TUK* aan den top byna driehoekig met een middel^Eenwy- tand:c j dat: uitfteekt. Men vindt dit ook Italiaanfcli genoemd en daar toe zou de Lycopfis van Montpellier, van Morison , te betrekken zyn. Gouan zegt van dit Kruid , dat het by de Molens omtrent die Stad groeit, en de Takken dikwils Kegelvormig gefchikc -heeft. Het komt ook op de Akkers van Pre Vcnce voor. VI. (6) Slangekruid met een opfiaande Haairige luikuZ Steng, de Aairen ruig, de Bloemen by- ltaliaanfcii. na egaal en de Meeldraadjes uitermaate lang. Deeze Soort groeit in Engeland, Italië, by Montpellier en elders , komende dikwils by de volgende voor , waar van zy, door haare ongemeene rauwheid , gemakkelyk te onderfcheiden is, en door die der Stengen van de voorgaande. Haller hadt deeze, in Switzerland , nooit gezien, dan met witte Bloemen; doch eene Verfcheidenheid, mooglyk de Lycopfis van C. Bauhinus, heeft de Bloemen bleek (6) Ediun, Caule eteao pilofo 8cc. Ech. majus et aspetius flore Mbo. C. b, P». 2j4- Ech'. fl. albo. Cam. Epit.73i.fi. Lycopfis. C. B. Pin. *j5- MÜRR. H Gotting, »«. HUDS. Angl, 70,  Pehtandria; 4Q3 ■ bleek paarfch of roodachtig : zo dat deeze W. Soorten niet dan uit de'opgegevene bepaalin-AFyEEL* -gen blykbaar -zyn. Be; Bloempjes zyn zeerHc-ofd■klein en de Kelkjes :by -uiaftek Haairig ruig. sTuK' (7) Slangekruid met de Steng ftekelig gebiob- Vir. beid , Lancetvormige Jlekelige Bladen en q^** .zydelingfe geaairde Bloemen. Niets gemeener dan dit Kruid, op drGoge dorre plaatfen , in woelte Wildernisfen, aan de Wegen en kanten der Akkeren of Bouwlanden , door byna geheel Europa, en ook in de hocge Zandige ftreeken van onze Nederlanden. De naam van Echium , zynde van de Grieken ontleend , is van 't zelve afgeleid* . De Italiaanen noemen 't Echio ; doch, in de Franfche en Hoogduitfche Taal, wordt het gemeenlyk Wild 'Osfetong geheten. De Engelfchen noemen ?t Vipers Buglosf, de Franfchen Viperine. Want, behalve de gelyking der Zaaden naar een Slangckop, hebben fommigen het ook tegen de'Slangebeeten> als men 't met Wyn inneemt, aangepreezen. Dit Kruid groeit zo hoog niet als het voorgaande , 't welk meer dan een EHc hoog wordt, op fommige plaatfen. Het heeft ruige, ruuwe Sten- (7) Echium Caule tuberculato hispido &c. H. Cliff. 43, Fl. Suec, R. Lugdb. 407. BOD. Psmpt, 631. LOB. Icon.S79, ■Echium vulgare. TOURNF. hift. lis. T. 54, C. B. Pin. 2J4. CLUS, Hift. II. p. 143. PANN. 679. li.UA. Hllv.su. CAM. Epit. 737. JI. DEM.. VII. SïUU,  4Ö4 Vyfmannige Kruiöen. 'V. Stengen , die zig uitbreiden in geaairde Tak* Afdeel. feen^ j-je j3jaden s om iaag Dyna ais <}ie vaa Hoofd- hec Osfetong , zyn aan de Stengen fmal, ook stuk. niuw ^ met Haajrtjes die uit Bolletjes voortvi^!"Wy' komen, De Bloemen groeijen eenzydig aan lange Aairen , zyhde in 't eerst rood, vervolgens blaauw van Kleur, even als in Veele anderen der Ruuwbladige Kruiden, waarvan dit Geflagt het Iaatfte is. 't Gemeene Slangekruid komt ook, zo fommigen aanmerken, met witte of bleekroode Bloemen voor. Vut. (8) Slangekruid met ie Meeldraadjes zo lang Echium ais fa Bloem, doch het Pypje korter dan Violaceum. ' J violet, de Kelk. Hier wordt het Wilde ruige gevlakte Slangekruid van C. Bauhinus, en dat met roode Bloemen van Clusius, t'huis gebragt. De Groeiplaats is in Ooftenryk. Men heeft het in de Upfalfche Tuin geteeld, en, behalve de Kleur der Bloemen, ook in andere opzigten verfchillendc bevonden. r*. (9) Slangekruid met een leggende Steng en de jSidijfch. Vrugtdraagehde Kelken van elkander af. Toe fs) Echium Corollis Stamina «quantibus &c. Mant. 42. (9) Echium Caule procumbente. 8cc. H. Ups, Cliff. &c Echium Creticum ruhrum latifol. & augufti»olmra, C. S. Fin, z$i. Ech. Cieiicmn. ClMS,Hiff» 2. p. 16;.  Pentajtdria. 4ö£ Tót deeze Soort, die óp Kandia en in de tVj Levant, als ook in Languedok en Provence rSMma^ groeit, wordt het Breed- en Smalbladig Cre- HoofdWch roode Slangekruid, van C. Bauhinus. stuk" betrokken. De Bloemen zyn hoog rood, heb- ^m"^ bende het Pypje korter dan den Kelk , en de"* Meeldraadjes aan de Topjes een weinig gehaaird. Zy zyn niet langer dan de korte Lip der Bloem. f» Slangekruid meteen Takkige Steng,waar x. aan Eyronde Bladen en eenzaame zyde-0rh':"l!!> delingfi Bloemen» nikST"" De beroemde Tournepört vondt in Armenië deeze Soort, die hy afbeeldt wegens haare fchoonheid. Zy groeide 'er aan de kanten der Wegen , drie Voeten hoog. De onderfte Bladen waren anderhal ven Voet lang en byna een half Voetbreed, fpits, van onderen Wollig en van boven zo zagt als Fluweel. Zy namen opwaards allengs in grootte af, en uit derzelver Oxelen kwamen Takken met ftyf Haair bezet, zo wel als de Steng, aan 't end Trosjes van Bloemen hebbende, welker Steeltjes zig omkrommcn gelyk in de Zonnewende, De Bloemen waren grooter dan die van eenige andere Sóórt, als anderhalf "Duim lang zynde, met een Pyp van vier of vyf Lynen wyd, eneen do) Echium CmXenmtfo, Fol. Caul. oratisj &c, Toürjjï, Itin. ii. p. 107. f. 107. ii. deel, yil STUK.  4éö VVFMANNIGE KRUIDEN. IV. een weinig krom. De Kleur was bleekblaauw Afdeel.^ het zaad, hoewel onryp, geleek zeer naar Hoovfd. dat van 't gemeene Slangekruid. De Vrugtmaa«tuk. kende deelen fteeken niet buiten de Ëloem uit. XI. (n) Slangekruid met. de Meeldraadjes korter Lufitani- ^ fa Bloem* turn. geeft™" Die zelfde Kruidkenner nam deeze Soort in Portugal waar ; ten minfte fchynt zyn Portugeefch Slangekruid, met zeer breede Bladen , hier betrekkelyk te zyn. M e s s e r s c h m i d i a. Dit Geflagt heeft een Trechterachtige Bloem , met een naakten Keel; zynde de Vrugt een Kurkachtige Bezie , in tweeën deelbaar, waar van ieder tweezaadig. i. Hier van is maar ééne Soort bekend CO, we'Mesfir- ^e de Ridder voorheen tot het Geflagt van *£v£ Tournefortia betrokken hadt, gelyk ik gemeld Sibenfche. ^ Zy gr0ejt Qp Zandige, drooge, dorre ïv.stok .Bergen, aan de Rivier Argun in Siberië, volw' I7S" gens den Kruidkenner Messerschmid, welke 'er , deswegen , den naam aan gaf van Ar- (n) Echium Corollis Stamine longloribus. Echium Caule fimplici. Sec. r. Lugib. 4° 7. n. 1. Echium amplisfimo folia luiïranicum. Tournf. Inft. 13 s ? (1) Mesferfchmidia. Syst. Nat, xii. Cen. u45-P- t\9.Vtg. xiii.p- IS*- Mant. 42, 334- TournefortiaSiberica. Sp. Plant. 20i.' Argufia montana. Amm. Rutb. 38. Mesferfchmidia, H. Ups. 34. AS, Petrif. nih P- US* T. ii.  P £ N T A N t> R 1 A. 467 Argufia , hoeWel menze ook elders vindt. De IV.'laatere Kruidleezer, de Heer Gmelin , ver- Afdveeihaak , dat de Mesferfchmidia overvloedig aan Hoorn» de Don, die in de Kaspifche Zee valt, dochSTUirook nergens dan in Zand groeit (*), gjni?'* Volgens den eerften Vinder van dit Kruid, daar het Geflagt den naam naar voert, geeft het uit eenen harden blyvenden Wortel veele Stengetjes, zelden hooger dan een Voet, fomtyds in Takjes verdeeld, met Bladen naar die van Vlafchkruid gelykende, by digte tropjes, wederzyds groen , zagt en glad. Drie , vier en meer Bloempjes komen in de Oxels en aan de Toppen voort , en de Vrugt gelykt naar die van den Sorbus, doch is droog, als ik gemeld heb. Door de voortteeling uit Zaad, in de PetersburgfcheenUpfalfche Kruidhoven, fchynt het aanmerkelyk veranderd te zyn geweest: doch het aart 'er niet, zo min als veelen van de koude Bergplanten. N O L A N A. Dit Geflagt heeft een Klokswyze Bloem , met den Styl tusfchen de Vrugtbeginzels, en brengt vyf Befieachtige Zaaden voort, met twee Holligheden. Geen andere Soort is daar van bekend (Y), 1 j NoUna umproflr*M. (*) Gmel. Rt;zm. 1. Th. p. us. Leggende, (1; Nolana. Syst. Nat. XII. Gen. 193. p. i+9. jreg. xm. p. ïöi. Atiopa foliis geminatis &c. Gouan Monsp. 82. _ „ Gg 2 W-il- ij. DïSL. VII. stuk.  468 VyfMannïce Krui dek. JIV. dan een Peruviaanfch Gewas, door verfcheide-' Afdeel. fle met DyZOndere Naarnen vereerd en als iets Hoofd- raars afgebeeld en befchreeven. De Heer stuk. Gouan hadt het in de Koninglyke Tuin van Eenwy- Montpellier , zynde een klein Kruidje, altoos groen en 't geheele Jaar bloeijende, zonder dat zyn Ed. de plaats der afkomst wist. Het was hem voor eene Soort van Atropa toegezonden. De beroemde Ehret geeft 'cr een Afbeelding van, in de Verhandelingen der Sociëteit van Londen , op 't jaar 1763, als een nieuwe Peruviaanfche Plant, toen onlangs in de Engelfche Tuinen ingevoerd. De Heer Miller ■(telde hem voor, dezelve Walkeria te noemen, -naar den Eerw. Heer R. Walker, Hoogleeraar en Onder-Rector van Trïnity-Kollegïe te Ckmbridge, welke onlangs, op zyn eigen kosten , een Tuin der Geneeskundigen in die Univérfiteit hadt aangelegd. Omtrent den zelfden tyd gaf de Heer Hoferus hetzelve in de Switzerfche Verhandelingen uit , onder den naam van Zwingera. Allernaauwkeurigst is dit Kruidje in Plaat gebragt door den jongen Heer LiNNiEUs, in zyne leggende Geftalte; zynde hetzelve in 't Voorjaar 1761, door den Hoogleeraar D. van Royen, zyn Wel Ed. toege- Walkeria. Ehpet. Atl, Angl. 1763. p. 130. T. 10. Zwingera. Att. Helv. V. p. 2S7. T. 1. Neudorfia Feruviana repens, Flore cceruleo, Plant. Fam. 2ip. Nolana. LlNN. Det, i. T. z Sc Mant. 334.  Pentandria. 4.60 gezonden onder den naam van Belladom, die IV. op den Grond legt, met een Violette Bloem, uit^FDyEU Spanje. De oude Heer gaf 'er deezen Geflagt-Hoofdnaam aan, van Nola of Campanula , dat isSTUKKlokjes, afgeleid. De afkomst weet men thansJ^"1*' beter. Het is ook Kruipende Peruviaanfche Neudorfia, met een blaauwe Bloem, genoemd geweest. Het is een Plantje, dat, met veele Stengetjes of Takjes, zig langs den Grond verfpreidt, en dus, zo wel als door zyne Blommetjes , veel naar eenige Soorten van kleine Klokjes of Winde gelykt. Uit de Leedjes komen Eyronde Blaadjes, twee by elkander, aan de zelfde zyde, voort, die aan de Steeltjes , daar zy uitloopcn , gehaaird zyn. De Bloemen , van eene Hemelfchblaauwe Kleur, met eenen donkeren als geborduurden purperen bodem , vertieren dit Gewas grootelyks , zegt Ehret , die aanmerkt , dat de vyf Zaaden zodanig in de Kelk geplaatst zyn, dat men in de eerfte opflag het Kruidje tot de Kransbladigen (Verticillatce) betrekken zou; maar, by nader onderzoek , bleek het, dat ieder, van die oogfchynlyke Zaaden, een Zaadhuisje was, bevattende drie Zaaden. Anderen zeggen, dat zy twee of vierhokkig zyn. Waarfchynlyk is dit een fpeeüng der Natuur, zo wel als de Kleur der Bloemen , die fomtyds in 't bleek blaauwe, fomtyds in 't paarfche of Violette valt. Gg 3 Du- H. Dïel. VII. Stuk»  470 Vyfmankige Kruide». IV. DlAPENSIA. Afdeel. Hoofd ^an ^ ^e^a§t zvn ^e Dvzondere Kenmesrstuk. ken, een Trompetachtige Bloem; een vyfbladige Eenwy. Kelk , met drie Blaadjes Schubswyze bekleed; de Meeldraadjes op het Bloempypje en het Zaadhuisje driehokkig. i- Maar ééne Soort (i) komt 'er thans in voor, welke Diapenfia genoemd wordt met gefchePldnd" fteelde Bloemen, en den bynaam van Laplandfche voert, als in de hooge Gebergten der Noordelyke deelen van Sweeden voorkomende. Het is 'er overal zeer gemeen, een klein Mosachtig Kruidje, met Stengetjes niet meer dan een Vingerbreed hoog, overal bekleed met fmalle byna Vliezige Blaadjes, en zo digt, dat men het voor een Donderbaard zou aanzien. Het end der Stengetjes geeft Bloemltceltjes van een Duimbreed uit, met één wit Bloempje, dat van gezegde Geftalte is. Clusius vondt dit Plantje op den Schneeberg by Weenen. Het groeit ook in Denemarken. C. Bauhinus hadt het onder den naam van Alpifche Donderbaard, met Grasachtige Bladen en eene Melkwitte Bloem , voorgefteld : Tournefort tot de Androface t'huis gebragt; doch door den Rid- (0 Diapenfia. Syft. Nat. XII. Gen. 194. p. «i< Fég.XlU. p. 161. Floribus pedunculatis. Oed. Dan. 47. Diapenfia. Fl. Lapp. 88. T. 1. Fig. r. Fl. Smc. 172. Sedum Alpinum Gramineo folio, flore Lafteo. C. B. Pin. 284. Androface Alpina perennis &c. Touknf. Infl. 129. Sedum minimnm Alpinum Wuscoides. Park, Theair. 73S.  Pentandria. 471 Pidder is het onder de Laplandfche Planten , als Ap^'t. een byzonder Gellagt, by den naam van Dia- v. tenCia befchreeven en afgebeeld. Hoofd» t J STUK, A r e t i a. Mmogy. nia. Een Trompetswyze Bloem , die in vyven gedeeld is , met een Eyrond Pypje, hebbende een platachtig geknopten Stempel : het Zaadhuisje eenhokkig, Klootrond, meest vyfzaadig. Dit maakt de byzondere Kenmerken uit van het tegenwoordige Geflagt, waar in drie Soorten voorkomen, allen Europeaanfche. (1) Aretia met gefchübde Bladen en byna 011- ïm gefteelde Bloemen. Helvete" De beroemde Heer Haller heeft deezenfeuer'^61* Gefiagtnaam aan eenige Soorten van Mosachtige Plantjes, der hooge Gebergten van Europa , gegeven : welken zyn Ed. tot vereering deedt ftrekken van een voornaam Switzerfch Kruidkenner, Aretiüs, die veel Planten op de Alpen verzameld en aan Gesneros toegezonden hadt. Het tegenwoordige , dat nog onlangs Diapenfia Helvetica heette , is 'er één van, door hem afgebeeld, 't welk volgens den Heer Jacquin ook in de Pyreneen groeit. Het (i) Aretia Fol. imbricatis. Flor. fubfesfilibus. Sy/l. Nat. XII. Gen. 195. p. ijo. Veg. Xül. p, rsg. Diapenfia Helvetica. Sp. Plant. 203. Aretia Caulibus teretibus Foliis imbiiea» tis &c. HALL. Hclv, 486, t. s. f. 4. Gg 4 n. Deel. VII, Stuk.  4?s> Vyfm-an-nige Kruiden.. Afwil ge'ykt Caar Cen a,,erkIeinfte Donderbaard, hebrDvEL" bende de. Stengetjes geheel bokleed met ruigHoofd- achtige Blaadjes , en geeft aan 't end derzel«■ijk. ven eenzaame witte Bloempjes. Het Zaadhuisv'>£'. Jc 1S vyfkleppig en bevat vyf of drie Wigvormig * Klootrande Zaadjes. n-. (5.) Aretia met Liniaale uitgebreide Blaadjes Aipi"a'. en gejleelde Blommetjes. Alpifche, Tot deeze is de Alpifche Bonderhaard, met ruige Blaadjes en Melkwitte Bloempjes , van C. Bauhinus, door den Heer Hauw t'huis gebragt. De Kelk is Rolrond, ruig enten halve in vyven gedeeld. Dc Bloemen, zyn fomtyds Roozekleurig of blaauw, en het Zaadhuisje is vyfkleppig. m. ' C") Aretia met Liniaale , inwaards gekromde SÖL** Blaadjes en byna ongefteelde Blommetjes-, Deeze, voorheen tot de Primula betrokken , is Alpifche Auricula, met Grasachtige Bladen ea (z) Arc:taYo\ L'nepribus patentibusSec Mant 335. Hall. Ad. Helv. VI. p. 16. N. 58. Ar. Villofa fcapis uniflonV. Hall. Bclv 48 s. T. 8. f. 1. Androfirce caulescens Sec. Am. Acad, I, f. i«4. (}) AretialoX linearibus recurvatis , Floribus fubfesfilibus. Primula Vitaliana- Sp. Plant. 206. Allion Pedem. 2+, Vira. liana. Sesl. Epifl, ad Calc. Mar. Adr, Donati- Tab. XI. Auricula Urfi Alpina. Touknf. Infl. 122. Sanicula Alpina anguftisfimo folio &c. Pluk. Alm. 332. T. los. f. 6. Sedum Alpinum exiguis foliis. Q, li. Pin. Sed. Alp. F. Greg. Col* f.epir. Raj Bijl, 1.044..  Pentandria; 473 en Bloemen als van geele Jasmyn,door Tour- IV. hefqut genoemd geweest. Anderen haddenze Afd^£E' tot het Donderbaard t'huis gebragt. Een Vene- Hoofd.. tiaanfch Doktor, Seslerus genaamd, ver-STUK' beeldde zich , nu ruim, vyfentwintig Jaar ge'J?m°&' leeden, dat hy dit Plantje eerst, ontdekt hadt, en dqopte het , ter eere van den beroemden Heer Donati, met den naam vanFitaliam, ihans tot een bynaam gebruikt Het is agter de Natuurlyke Hiftorie der Adriatifche Zee afgebeeld en befchreeven. Het groeit zo wel in de Pyrencen als op de Alpen van Italië, alwaar gezegde Heer Sesler hetzelve op een Punt van het Gebergte St, Pellegrino, en ner. gens anders, groeijende vondt. Het komt ook voor in Piemont met geele Bloemen en H a l« ler zegt, dat het vyf Zaadjes heeft, doch waar van 'er dikwils maar tvyce tot rypheid komen , voegende zig famen , en fchynende alsdan maar een enkel Zaadje uit te maaken , zo Sesler aanmerkt. . De Heer Haller fielt nog eenige Soorten van Aretia voor, die door den Ridder aangehaald zyn in 't volgende Geflagt. De dorre Bergtoppen moeten ongemeen verfierd worden , door een groen Sprey van zodanige Plantjes en derzelver fïerlyke Blommetjes, niet minder dan zulks in de Hoven, op Terrasfen* en elders, met Kamille of fyn Gras gefchiedt. SI. DESr, VII. STUK.' Gg 5 A k-  474 Vïfmannick Kruiden. IV. Androsace. Afdeel. Hoofd- ^c B^oemen groeiien hier 'm een Kroontje stuk. dat een Omwindzel heeft: haar Pypje is EyEenwy- rond, aan den Mond geklierd: het Zaadhuisje Klootrond en heeft maar ééne Holligheid. 't Geflagt bevat zes Soorten , altemaal behoorende tot de oude Wereld, als volgt. T, (i) Androface met de Vrugtkelken zeer groot* Androfact maxima, jn de Oollenrykfe Koornlanden is deeze Sy niche. J ■ . waargenomen door Clusius , die zig verwondert , waarom Matthiolus haar gehaald hebbe van de Zeekust van Syrië. By Wcenen, zegt Kramer, is zy overal in de Velden, en aan de Wegen, gemeen. To urne fort hadt haar Breedbladige Jaarlykfe gemeene Androface geheten. Zy groeit ook by Aix en elders in Provence , niet alleen , maar komt overvloedig,voort aan de Zeekust van Languedok, alwaar de Heer Gouan haar dus belchreef. ,, De hoogte van een Handpalm bereiktze „ niet , hebbende ovaale of Lancetvormige „ Blaadjes , die getand zyn en glad. Het Om„ windzel der Bloemen beftaat uit vyf of zes „ effcnrandige Bladen. De Bloemen zyn zeer ,, klein, (i) Androface Ferianthiis Fructuum maximis. Syfl. Nat. XII. Gen. 196. p. Ijo. Veg. XIII. p 162. II. Ups. Ctijf. r. Lugdb. 414. CLUS. Pann. 474. GOUAN. Monsp. 87, GEB: Prev. 304, gar, Aix. 33. Androface altera. Cam. Epit, 639,  Pentandria: 475 „ klein , vervat in een zeer groote Kelk, op IV*. „ Steeltjes byna van langte als het Omwind- Afdeel,, zei. De Kelk heeft zyne Slippen dikwils Hoofd„ gekarteld." stuk. Een zeer fraai je Afbeelding geeft C ame-^1'"^"' sakiüs van deeze Soort, welke Clusitjs een Span hoog gevonden hadt, zo dat zynog, In vergelyking met anderen, Groote genoemd mag worden. (2) Androface met eenigszins getande Bla- 11. den, zeer lange Bloemfteelen, de Bloemen i£a^{Ta. korter dan de Kelken. sibenfcüe. Onder de Planten van Siberië is deeze door den Heer Gmelin afgebeeld en befchreeven, (3) Androface met Lancetvormige getande iti. gladde Bladen , en hoekige Kelken , die 1°?"""''°' korter dan de Bloem zyn, Nooidfche, Op hooge Zandige Gebergten , die onbelommerd zyn , in de Noordelyke deelen van Europa , groeit deeze, welke als een kleine Soort van Muur door C, B auhinu s voor gefield is: (2) Androface Fol. fubdentatis", Pedicellis long'sfimis 6?e. Gmel. Sib. IV. T. 44. f. 4. (3) Androface Fol. Lanceolatis dentatis glabtis, Fl. Snee. Lapp, Buxb. AS, ii. p. 369. T. 32. f. 2. Alfine verna Androfaces Capitulis. Als. minor, Andtos. alt. facie. Als afr". Andros. dicta minor. C. B. Pin. zsi. &c. Prodr, lis. h. 5, 6, gouan Monsp. 87. Ger, Prtv, 304. ii. DïïL. vii, STUK,  476 Vyfmannice Kruiden. IV. is: ten minfte die, welkeBuRSERusinFranA™EEL'kenland , vier Mylen van Wurtzburg, verzaHoofd. meld hadt. De Stengetjes zyn weinig meer dan stuk. ecn Handbreed hoog. Onder drie benaamingen Vipï"wy~ is dit Plantje in de Pinax voorgemeld, zegt de Ridder, die het, zeer zeldzaam , in Lapland vondt. Het groeit overvloedig in de Zuidelykfte deelen van Europa : des de bynaam weinig ürookt. iv. (4) Androface met gehaairde Bladen en vuige Kelken. jrlaairige. Het Ruige Alpifche Dondtrbaard, met eene Melkwitte Bloem , van C. Bauhinus, komt hier t'huis. Het Kruidje groeit op de Ooftcnrykfe , Pyreneefche en Karniolifche Bergtoppen. De Heer Haller vondt het ook, overvloedig , op de hoogttcn der Alpen van Switzerland , en noemt het Aretia , die Haairig is , met Kroontjes - Bloemen. Zie hier zyne befchryving daar van. „ De Bladen maaken op den Grond een „ fraay Roosje ; waar uit een Bloemfleeltje ,, voortkomt van een Duim hoog , met een „ digt plat Kroontje. De Blaadjes zyn ovaal „ of zeer langwerpig, volkomen ongekartcld, „ in de jongheid zeer Wollig en wit. Die ,j on- (4) Androface Fol. Pilofis, Perianthiis hiriutis. Sedum Ah. hits. Lafteo flore. C. B. Pin. 184. Aretia viiiofa. Fl. Umb. Hall. Heiv. 4js, C4Ua. Pann, 489.  Pentandsia. 477 onder 't Kroontje zyn als een Sterretje uit* IV. ,> gefpreid cn raamelyk groot. De Kelk isAFCEE^« „ Klokvormig, ten halve in vyven geiheeden; hoofd* „ de Bloem wit, met den Navel fomtyds rood ksrvjx: „ fomtyds geel, en uitgerande Bloemblaadjes." Me>"sy* Zeer fraay is dit Kruidje door Clusius , in zyne befchryviDg der Planten van Opper^ Ooftenryk , afgebeeld , die aanmerkt, dat de Blaadjes in 't eerst zuurachtig én vervolgens eenigszins bitter en heet of feherp van Smaak zyn: als ook dat een Kroontje zes Bloemfteeltjes bevat. JHy vondt het bloeijende op de Ru ggen van den Schneebcrg en de nabuurigen by Weenen, in 't midden van den Zomer. (5) Androface met Lancetvormige gladde Bla- v. den en de Kroontjes veel langer dan de•Anir°fa<* Omwmdzels. Melkwitte. Deeze groeit niet alleen , gelyk Linnjeus zegt, op de Alpen van Ooftenryk, maar ook in Switzerland, Languedok en Provence. Clu* sius merkt het aan, als zyne elfde kleine Donderbaard. Bauhinus hadt het Alpifche, met Grasachtige Bladen en Melkwitte Bloemen , geheten. Maar deeze Witheid is aaö meer (s) Androface Fol. Lanceolatis glabris &c, Sedum Alpinum Gramineo folio Lafteo Flore. C. B. Pin. 284. Baj» Hifi, 1042. Sedum minus XI. Clus. Hifi. II. p. 61. Sedum Fol, Linearibus &cc. hall, Helv. 4ss. GouAN. Monsp, 87. Ger. Prov- 304. Aretia glabra &c. AH., Pcèm, p. iz. t, 4, f. »f II, deel. VII Stuk,  4?8 Vyfmannige Kr ui de Ni IV. meer Soorten van dit Geflagt gemeen. A lAfdeel lion noemt het , in zyne befchryving der Hoofd- Piemontfche Planten , Gladde Stompbladige , stuk. Kroondraagendc Aretia: Haller Aretia met Einwy- Liniaale gladde Blaadjes; de Steng weinig V'g!' Bloemples hebbende. Uit een Roosje der Bladen komen verfcheide Stengetjes , fomtyds wel vier Duimen hoog, zegt zyn Ed., voort. De Heer Allion heeft het keurig afgebeeld. Gouan geeft 'er maar anderhalf Duim hoogte aan. rvi. (6) Androface met Elsvormige gladde Bladen, clrdn?/a''e het Kroontje zo groot als 't Omwind/el. Vloefch- kieungc. Zeer fmalbladig is deeze, die tevens op de Pyreneen cn Switzerfche Alpen , zo wel als in Languedok en Provcnce groeit; wordende daar toe5 als eene Verfcheidenheid , betrokken, de Aretia van Haller, met op de kant gchaairdc , zeer fmalle Grasachtige Bladen, die daar een fraaije Afbeelding van geeft: zynde het Gewas in Geftalte weinig verfchillende van de voorgaande Soort. Meest alle die van dit Geflagt, zig in de Tuinen niet voortteelen laatende, ftrekken alleen f6) Anirofnce Fol. fubulatis glabris &c. Sedum Alp. angustisfimo folio, Fl. cameo. C. li. Pm, 2S4. Sedum Alpinum. gOL. Ecbpr, It. p. S4. T. 65. f. 2. Sanicula Alpina angustisfimo folio. ÏU.'K Alm, 332. T. 108. f. 5. fi. Aretia Halleri Fel. ciliaiis. So. Plant. I. p. 142, Aret. Fol. cilïatïs linearibus. HALL. Helv. 485. T. 7,  Pentandria. 4-9 leen tot verluftiging dier onvermoeide Geeften, iv. welken ter Kruidleczinge de hooge Bergtop- Afdeel* pen beklauteren , om eene fchoonheid te be- pj0oro. fchouwen , die de Natuur hier , zekerlyk nietsruK.'' zonder een gewigtig Oogmerk, over den kaaien . '»»**&■ Grond heeft uitgefpreid , inaakende voor het'""' overige Menfehdom als een verholen Beemd : waar uit 'net Bergvolk der Alpen zeer wel zyn voordeel weet te trekken , door middel van het Vee, dat hun lekkere Melk, Kaas cn Bo* ter, uit deeze Weiden voortbrengt» Primula. De Bloemen in Kroontjes met een Omwind* zeltje , hebben een Rolrond Pypje in dit Geflagt , met een gaapende Mond. Het bevat zes Soorten , tot welken ook de Auriculaas behooren. (i) Primula met getande rimpelige Bladen. t. Primula Te bekender is dit Plantje in alle Tuinen en^;eU Bloemhoven , wordende zelfs by den Latyn-Woe!U» fchen naam van alleman begroet. In 't Franfch noemt (i) Primula Foliis dentatis rugofis. SyJÏ. Nat. XII. Gen 197. p. ijo. rfs. XIII. p. itf2.' R. Lugdb. 415. Prim. Veris odorata Fl. luteo fimplici J. B. Hifi. Ut, p. 49j. VerbascuInm pratenfe odoratum. C. B. Pin, 241. 5. Primula Limbo Florum plano. Verbasculum pratenfe vel fylvaticum inodorum. C. B. Pin. 241, Primula, acaulis , Scapo nullo. Verbasculum fylveftre majus fingulari Flore. C» B. Pin, 241, Tournf. Infi. 124. hall. Helv, 482. II. DEEL. VII, STUK,  ASö VfFMASNt'GE KRUIDEN.' IV. noemt men het Privk'véré, in 't Engelfch Prim Afdeel nje ^ en ^y de Duitfchers Sclilusfèlblume , dat Koofd is Sleutelbloem. Het groeit in de Velden van stuk. Europa , zegt de Ridder, inzonderheid in de Eenwy Zuidelyke deelen ; doch een aanmerkelyk verV' fchil heöft hier ten op?.igt van de Verfcheidenheden plaats, die menigvuldig zyn. De Primula Veris met enkelde geele Bloe-* men , welker Rand een Weinig fcheppende ftaat , is in Engeland gemeen in de Weiden , bloeijende in de Maand April. Deeze is wegens haare welriekendheid vermaard, en wordt in de Apotheeken gevorderd , om Water van tc ftookenjdae totbymepging van Hartfterkende middelen dient. Men heeft dit Kruid tegen Hoofd- en Zenuwkwaaien aargepreezen, noemende het deswegen Paralyjis Herba ; doch fchoon het eert aangenaamen Reuk heeft , is het, zonder fterker Middelen, van weinig uilwerking. C h om el verzekert, dat het Aftrekzei dienftig zy tegen Draaijingen in't Hoofd en zagtelyk Pynftillende-. Wat de overige Verfcheidenheden aangaat, die beftaan wel allermeest daar in , dat men ook Primula Veris heeft, die geen Kroontje inaaken , en wier Bloemen weinig langer dan de BUden zyn, en deeze worden ong^ftengde genoemd (*), in vergelyking met de anderen, wier (*) la Primula acaüli Ssapus brevisfimus Jub terra latet , Teiuneulis tUngatls, Syjl, Veg, XIII. Een kou Stengetje,onder.  P e n T A k d R i A„ 48f wier Bladen zig afs een Roos uitbreiden, en IV. Stengen uitgeeven met zeer fierlykc Kroontjes.Afdeel* De Bloemen zyn in fommigen dubbeld , of Hoofdfteeken als Peperhuisjes in malkander. Voor stuk. *t overige is 'er byna geen Kleur te bedenken, Mono^yi waar mede zy niet praaien, hebbende de Tui-"' ' nierkonst die Kleuren zeer vermenigvuldigd. Munting verhaalt, dat hem meer dan zesfigderley bekend, waren , allen verfchillende. Een aanzienlyk getal daar van wordt by Weinmann vertoond. In 't Loof der Primulaas is ook eenig ver» Mik Sommigen hebben de Bladen langer en fmaller; anderen korter en breeder: in eenigen £yn zy meer , in anderen minder gerimpeld , doch in 't algemeen zodanig , dat fommigen den naam .Van Wolkkruidje 'er aan gegeven hebben. Voorts is de Geftalte iedereen bekend. Om wat- reden de naam van Hemeljlcutels en St. Pieters - Kruid hier voegen zou, is onzeker: maar Primula heeft van het vroeg bloei jen zyne afleiding. Verfcheidene hebben, mooglyk wegens de afkomst, den bynaam van 'Conflantinopolitana, wordende by de Turken zeer bemind en CarchicJieo geheten. . . -. . ° • ■ ■ ■ . (2) Primula met gekartelde gladde Bladen, den Pl]-aa!a Rand der Bloemen plat. Farmof*. DüS Meelige, dei den Grond , 2011 de Bloemfteeltjes in deeze uitgeeven. Ik heb ze wel d'gt aan , doch niet onder den Grond gevonden. (1) Primula Foliis crenatis glaluis , Florum limbo plano. H li }hrt, II. Deel. VII. Stuk.  4.82 Vyfmannige Kruiden; IV. Dus wordt de. Primula Veris met roods Afdeel, bloemen, welke Clusius in het Land omHoofd- flreeks Weenen waarnam, en wegens de fraaisrvK' heid in 't byzonder afbeeldde, van de anderen vip!"™*' afgezonderd. Zy heeft een Stengetje van wel een Span hoog, beladen met een fierlyk Bloemkroontje, voortkomende uit een Roosje van Bladen , die weinig gerimpeld en van onderen als met Meel beftrooid zyn. Uit de genen , welken hy in den Tuin overgebragt hadt, kreeg Clusius een Plant, welke uit het midden van het Kroontje een ander Kroontje voortbragt. Te Londen zynde, nu omtrent twee Eeuwen geleeden , verftondt hy , dat deeze Soort overvloedig in de Noordelyke deelen van Engeland, op vogtige Velden groeide, wordende van de Ingezetenen Byrdeys, dat is VogelsOogen , genoemd. Simlerus heeftze hef Keizertje of Koningje der Kruiden getyteld. In de Velden van Sweeden is zy gemeen, en komt ook voor in Switzerland, Duitfchland en in de Zuidelyke deelen van Europa. Hier houdt menze als iets raars in de Tuinen. Deeze Soort kan als een middelflag en overgang van de Primulaas tot de Auriculaas aangemerkt worden, die niet toelaat dezelven van cl- kan- 11. Cliff. Fl, Suei, &c. &c. Prim. Flor. ereflis faflïgiati». Fl. Lapp, 79. rriinula Veris rubro flore, Clus. Pann. p. 340. Verbasculum umb. Alp. minus. C. B, Pin, 24a, GQUAN, Jilensp, 83.  F E N X A N 0 R 1 A. 483 kander af te zonderen; zo de Heer Haller IV. oordeelt. HEYsTER|hadt het tegendeel be-Afi,veeU v/eerd. Hoofdstuk. C3) Primula met Zaagswys' getande gladde m. Bladen. P:;m«u Auricula. . _ r . Reeren- By den Latynfchen naam is ook deeze, be-oot. ter dan by den Nederduitfchen ,in onze Bloemhoven bekend. Tournefort maakte 'er een Geflagt van, onder den naam van Auricula Urji, dat is Beeren - Oor of Oorlap , welken het ook in andere Taaien van Europa voert. Dus noemen de Franfchen het Oreille d'Ours, de Engelfchen Bears - Ear. Bauhinus heeft het voorgefteld onder den naam van Sanicula , met den bynaam van Alpina , om dat het natuurlyk groeit op de Switzerfche Alpen en die van Ooftenryk by Weenen. De Konst der Bloemilten heeft uit Zaad oneindige Verfcheidenheden van Auriculaas , die tot een byzondere Liefhebbery ftrekken, voortgeteeld. Munting hadt daar van, in de tyd van agt Jaaren, gewonnen meer dan driehonderd en dertig genoegzaam ken haare verfchillendheden van uitneemende Kleuren, waar onder niet al. (3) Primula Fol. ferrat'9 glaofis. Vit: Cliff, H. Ups. R. Lugdb. &c. Auricula TJrfi lutea. Lob Icon. 559. HALL. Helv. 484. Gouan. Monsp. 88. Auricula üriï. Tournf. Infl, 120. Sanicula Alpina lutea , purpurea, Foliis rotundis , Flore valierrato, anguftifolia, Fol. guafi Farina aspetils. C. S. Pin, 242, 243. Hh 2 II. DKÏt, VII. STUK.  484 VyfMANNige Kruiden". IV. alleen die bont, gemarmerd, donker, met een Afdeel. g|anzig paarfchen weerfchyn , en een SneeuvvHoofd- witten Ring om de Navel, maar ook die geheel stuk, zwarc waren met een geelen Ring , en ontel■ fnwr baare anderen. Meer dan zestig vindt men 'er by Weinmann, in hunneNatuurlykeKleuren , voorgefteld; zynde daar by tevens de verandering der Bladen aangetoond. De lieflyke Geur maakt inzonderheid dit Bloemgewas beminnelyk. De Geele Auricula, die de Bloemen Trechtcrachtig heeft, is in 't wilde, op de Alpifche Bergvelden , gemeenst , en wil gemakkelykst in onze Tuinen voort ; alwaar die met zwaare paarfche , roode , blaauwe gemarmerde Bloemen , als ook die dubbelde Bloemen hebben en dergelyken , een byzondere zorg vercifchen , willende liefst in Potten geplant zyn en gekoefterd worden of bewaard voor Koude en Vorst. (4) Primula met Wigvormige getande , glanPrimula zige ruige Bladen, de Stengen meest een"'•£*• bloemig hebbende. kleine. Op de hoogfie toppen van den Schneeberg by Weenen komt zeer menigvuldig deeze zeer kleine Soort van Primula Veris voor, groeijende als (+) Primula Fol. CuneiFormibus Sanicula Alpina minima Camea. C. B, Pin. 2+3. Auricula Urfi oftava minima. Clvs Hifi. I. p. 30J. Jac^. Vini. p. 20ï. Primula Fol. petiolatis hirfutis &c. Hall. Emtnd. 40,  Penrandria. '48J als in Plaggen, gelyk de Hey. In Switzerland IV. is zy ook door den Heer Haller waargenb-ArDAEEL> men , hebbende een tweebladig Omwindzel ,• Hoofdden Kelk korter dan het Pypje, enkeld, onge- STÜK« fteeld; de Bloem geel en van binnen ruig. (5) Primula met gefteelde Hartvormige, eeni- v. germaate gekwabde , gekartelde Bladen. Co^ujvdls Gekwab- In deeze, welke de Heer Gmilis in Si-de, berie heeft gevonden , zyn de Bladen als die van de Cortufa, doch de Bloemen komen met de voorgaande overeen. (6) Primula met cffenrand^ge gladde lang- vt. werpige Bladen en Pypa:htige ftompe iu'gT'^>m Kelken. Etfenran- d'ge. Een weinig verfchil in de Bloem onderfcheidt deeze, die ook op den Schneeberg by Wcenen groeit, van de gewoone Auriculaas. Het Kroontje beftaat maar uit twee of drie Bloemen, die paarfchachtig zyn , met de Slippen ten halve in tweeën gedeeld. !Hai.ler hadtze Primula, met Vleczige geheel effenrandige gladde Bladen , geheten. De Stengetjes zyn naauwlyks een Duim lang. Zy komt ook op de Switzer- fche (s) Primula Fol, petiolatis cordatis fublobatis crenatis, Sp, Plant. II. p. 10S. (6) Primula Fol. integerrimis &c. HALL. Helv, 48?. Sani. cula Alpina mbescens Folio non ferrato. C. B, Pin. 243. Auricula Urfr Charta. Clus. Hifi. I. p. 303. PANN. Ie, p. 349. jACt^. Vind, p. 209. Otd. Dan. 18S. Hh 3 U. DEEL. VII. STUK,  4-86 Vyfmannige Kruiden; IV. fche Alpen voor. Men vindtze insgelyks ia Afdeel. TjjjTjguedok en Provence. Hoofd- „ stuk. C o r t u s A. ^£««wy. jgen ftac]eractltige Bloem, die den Keel met een verheven Ring heeft, cn het Zaadhuisje ecnhokkig , ovaal, aan de Punt vyfkleppig. Twee Soorten komen in dit Geflagt, naa» melyk t. (O Cortufa met de Kelken korter dan de Cortufa JHattiuli. Mom, Italiaan. fche. Deeze , die in Italië groeit, maakt een klein rond Plantje, dat uit Vezelachtige Worteltjes lang gefteelde Bladen uitgeeft , welke rondachtig, doch zeer hoekig en met Tanden uitgefneeden zyn; geheel groen, heet van Smaak en fterk ruikende. In 't midden komt een Bloemfteng, die, volgens den Heer Allion, door wien dit Kruid in 't byzonder is befchreeyen, zig fomtyds wel een Elle hoog verheft, met een fraay welriekend Bloemkroontje. Dé Kleur der Bloemen is uit den paarfchen Violet. Deeze Plant was doorMAtthiolus Cortufa genoemd , om den naam te vereeren van eenen (i) Cortufa Calycibus Coroll! brevioribus. Cort. Fol. Cotdatis petiolatis. H. Cfiff. so. R. Lugdk, +14. Cortnfa Marthioli. CLUS. Hift, i. p. 307, CAM. Epit, 728. Sanicula montana latifolia odorata. C. U. Pin, 143. AH,. .4$. Helv. iv. p, 171.  Penrandria. 487 eenen Hoogleeraar te Padua, die hem 'er eerft IV. kennis van gegeven hadt. Hy oordeelde, dat ArDvEJa; dezelve van de Ooftenrykfe Berg-Sanikel vanHooFDClosiüs verfchillende was. Sommigen heb-STUjr* benze evenwel voor eenzelfde Plant gehoudeninifm^~ niettegenftaande Cldsius naderhand van bei- ' ' den byzondere Afbeeldingen heeft gegeven. Toürnefort hadt dezelve in 't Geflagt der Auriculaas geplaatst, doch de beroemde Boerhaave herftelde haar te regt op haar eigen naam. De PI eer Allion verbeeldt zig, dat zy de zelfde zy met de Berg - Sanikel voorgemeld, en dus zou|zy ook voorkomen op Ooftenrykfen Grond. (2) Cortufa met de Kelken langer dan de ir. Bloem. Sibtti- Deeze, door den onvermoeiden Gmelin^' in Siberië waargenomen , komt in gedaante nagenoeg met de voorgaande overeen , maar de Bladen zyn Nierachtig Hartvormig, met rondachtige Kwabben , Haairig en langer gefteeld. Het Kroontje is meest driebloemig , en heeft de Blaadjes van 't Omwindzel Eyrond: de Bloemen wit. S (i) Cortufa Calycibus Corollam excedentibus. GMFX, Sii. iv. p. 79. T. 43. f. I. Am. Acad. JJ. p. 3+,, Hh 4 II. Deel, vil. Stuk,  4§8 Vïfmannise Kruiden. IV. Soldanellv. Soutenelle. Afdeel. v» Dc byzondere Kenmerken zyn, een KloksstükF.D* wvze BJoem-, die als in vcclc Slippen is gefchcurd : het Zaadhuisje . eenhokkig , aan de Punt veeltandig. t. Maar, ééne Soort (i) 'komt in dit Geflagt Mpi"a!a voor, zynde geenszins' de Soutenelle, in ons Alpifche. j^an(j bekend, (d\e tot de. Winde behoort, en wel haast ftaat te volgen ,)• maar een Eergplant, groeijende op de Ooftcnrykfe en SwitzerfcheAlpen, en op de Pyreneen. Zy komt, evenwel, in Smaak en kragten5, zo men wil, cenigermaate met onze Soutenelle overeen: des de naamgeeving niet oneigen kan aangemerkt worden. Zy is ook by dien naam onder de Autheuren bekend. Gamerarios noemtze Soldanella Alpina cn zegt dat het een fraay Kruidje is, wegens de fierlyk blaauwe Blommetjes,'die het heeft. Met blaauwe Bloemen komt het op alle de Alpen , by het ïmelten van de Sneeuw , voor, zegt de Heer H a ller, maar met witte en roode Bloemen is het zeldzaam. Het heeft een Houtigen Wortel en Nierachtige Bladen , met fomtyds één, fomtyds twee- of driebloemige Stengetjes. Do (i) •Soldanella. Sy&. Nat. xii. Gen. 199. p. 151, Veg, xiil p. Ui. jACq. ^ay7r. t. 13. H. Ciifi. 49, R. Lugib.+1$. HALL. Hth. 4s8. Soldan. Alp. roiundifoüa. C. B. Pin. 295. AIobis» Hifi. 28j. $. s, t. is. f. 8. SoIdan.ella Alpina. CAM. Epit, 254.  Pentandria. 489 D o j) e c a t h e o n. Afgodskruid. iv. Afdeel* De Kenmerken zyn, een Raderachtige om-Ho0j ; geboogene Bloem ; de Meeldraadjes op hetsTUK. Pypje zittende: het Zaadhuisje eenhokkig langwerpig. De eenigfte Soort '(1) werdt door Cates- i. by Meadia genoemd, ter eere van den Ko-f^^t£ ninglyk Groot "Erittannifchen Lyf - Arts R«ni^rgU M e a d , die echter in de kennis der Planten zig zo zeer niet beroemd gemaakt .heeft , dat de Ridder kon goedvinden deezen Geflagtnaam te behouden: Ües heeft zyn Ed. 'er een Bynaam van gemaakt , gebruikende liever de zonderlinge benaaming , Dodecatheon » van P l 1 n 1 u s ontleend , volgens. wien dat Kruid voor alle Ziekten dienftig en dus als van eene Godlyke eigerifchap zou zyn. Zeven Bladen , naar die van Slaa gelykende, gaf het uit een geelen Wortel Het groeit in Virginie, en is door den beroemden Ehret zeer fraay in - Afbeelding gebragt, zynde, in 't jaar 1744, voor de eerfte maal, in Engeland uit (t) Dodecitheon. Syft. Nat. XII. Gen. j.00. p, ici. Veg. XIII. p. 16Z. Am. Acad. hl p. 16. Meadia. CATES35. Carm III. p. 1. T. 1. TREW. Ebret. T. 12. MJIX. />;ö. T. 174, Auricula t'rfi Virginiana Sec. Pluk. Alm. 62. T. 79. f. 6. (*} Ab ei (Moly (cilicetj maxima autorttas Herbï eft , quam Bodesatheon vocant, omnium Deorum majefhtem com- • weridanris. In aqui potam omnibus morbis mederi tradunt, jfi'Jl. Nat. Libr. zs. Cap. 4. Hh 5 U. Desl. VII, SrUK.  490 VYFMANNIGE KRUIDEN. IV*. uit Virgïnifch Zaad aangekweekt. Ik hebze Afdeel. deezen jaare ^ ^Q gtacjs kruidtuin zien Hoofd- bloei jen. ste«* ^e Sefta^e zweemt veel naar die van de vi&t.KJ,y' Primula Veris , inzonderheid naar de tweede Soort , maar de Bloemen hebben de Slippen agterom geflagen, als die van 't Varkens-Brood, niet alleen, maar zelfs Schuitswyze omgekeerd. Het Zaadhuisje is langwerpig, bevattende veeIe kleine Zaadjes. De Fïrginifche Auricula, welke de Bloemen als die \ van de Bernagie Snuitigen gelyk degemelden omgeboogen heeft, van Plukenet, hoort hier t'huis, doch met eenige Verfcheidenheid, dewyl de Bloemen aldaar wit en de Bladen ongekarteld afgebeeld worden. De eerften zyn bleekroodachtig en de Bladen juist zeven in getal , by Trew, even als Pl i nius van het Dodecatheon zegt. Twyfelachtig fchynt het, of niet dit Kruidje al eer bekend zy geweest, en zou hetzelve düs ook tot de Europifche Planten behooren. Cyclamen. Varkens-Brood. Dit Geflagt heeft ook een Raderachtige omgeboogen e Bloem , met een zeer kort Pypje , doch een uitpuilende Keel, en de Vrugt is een Belle, met een Huisje gedekt. Behalve de Europifche is daar van een Oostindifche Soort bekend, als volgt. (O Var-  PENTA ND R I A. 49K (i) Varkens-Brood met de Bhemjlippen om- Iv» geboogen. Dit groeit in Ooftenryk, Tartarie, in de stuk?*' Zuidelyke deelen van Europa, ja zelfs in Swit- i, zerland , natuurlyk op belommerde drooge plaatfen. Van den Griekfchen naam KyklaminosEatoPiüil' heeft men den Latynfchen Cyclamen gemaakt. Gemeenlyk noemt men het Panis porcinm, in 't Franfch Pain de Pourceau , in 't Engelfch Sowbread, by de Duitfchers Schweinbrodt of Erdapffel , dat is Aardappel. Hierom vindt men 'er, die 't zelve met onze Aardappelen verward hebben ; dat zeer onkundig en belachelyk is. Ontelbaare Verfcheidenheden komen van dit Gewas , niet alleen by de Tuiniers , gelyk Haller zegt, maar ook in 't wilde vobr. „ Daar zyn , in deeze Ge wellen, (Ooftenryk „ naamelyk, zegt Clusius,) geen Bofchach„ tige Gebergten , geen Heuvels, of fomtyds „ ook vogtige vette Weiden in de fchuinte ,, der Bergen, die 'er geen overvloed van heb„ ben. Daar worden Wortels uitgegraven , „ fomtyds zo groot, dat zy de Hand kunnen „ vullen, en deeze hebben doorgaans den Bast „ ruu- (i) Cyclamen Corolla retroflexa, Syjl, Nat. Xll. Gen. 20r; p. iji. Veg. Xll. p. 163. H. Ups. Mat. Med, Cyclamen. H. Cliff. r. Lu%db. 414. Cyclamina omnia. C. b. Pin. 307, Cyclaminus. CAm. Epit. 3ƒ7. Hall. Helv. 499. GOUAX, Monsp, 8s. LOB, Icon, 604,160$, TOURNF» Inft, 154, II. Dkbl, vil. Stuk.  49a - Vïfmannice Kruiden. IV. „ rauwer, dan de jongen of die van middel'Afdeel. }j maatige grootte zyn. Zy hebben fomtyds Hoofd- ,5 als verfcheide Steeltjes , waar uit Jaarlyks stuk. M Bladen en Bloemen voortkomen , die ook , .,;^'nwf' „ afgebroken zynde en in de Aarde geftoken, „ een rondachtigen Wortel krygen, brengen„ de insgelyks Jaarlyks Bladen en Bloemen „ voort. Op Steenachtige Bergen of Rotfen, daar Pynboom-Bosfchen groeijen, heugt het my, dat ik 'er , niet zonder moeite, heb „ uitgehaald, die niet dikker dan een Vinger „ waren , maar fomtyds ter langte van een Elle „ zouden uitgegroeid zyn ; hier en daar , op „ plaatfen daar de Spieeten der Rotfen wat rui* mer waren, met Knobbels uitpuilende. Van „ de Kruidwyfjes worden zy te Weenen op a, de Markt te koop gebragt onder den naam „ van Varkens - Brood, In de voorgaande j, Herfst werden aan de Vrouwe van Heyfen„ Hein, van Konftantinopolen, onder verfcbei„ derley Bollen , ook eenige ronde Wortels „ van dit Gewas gezonden , die niet grooter „ dan Karftengen waren, zeer glad van Bast, „ en deeze bragten, voor den Winter reeds , „ Bladen voort, bloeijcnde in Maart (*).'* .De Wortel is 't aanmerkelyküe in dit Gewas : die Bladen uitgeeft, welke Hartvormig , rondachtig, met Hoeken of ISücrachtig. van figuur, (*) ClüS. Panx. p. 133) :J4.  P E N ï A N D X i' R. 493 guur, cn fofntyds zeer fraay gevlakt zyn of IV; gezoomd, Schildswyze geplaatst op lange krom- D£EW me Steelen. Het heeft geen Steng, maar uit Hooft* dien zelfden Wortel komen de Bloemen voortSTUK* op regte Steeltjes, en deeze zyn zeer aan ge- „,•„/"w naam van Reuk , byna van allerley Kleuren, doch in 't wilde meest paarfchachtig. De voornaamfte onderfcheiding hangt af van den tyd der bloeijing, in 't Voorjaar, in de Zomer of den Herfst, naar welken men het ook den naam geeft: wordende dit Gewas, om de fraaiheid , in de middelile en Noordelyke deelen van Europa met vermaak aangekweekt. Het is een overblyvende Wortel, die zig gemakkelyk laat voortteelen in de open Grond, brengende op een warme plaats de Bloemen voort, die een zonderlinge figuur hebben, en, als zy afgevallen zyn , windt zig de Steel aartig in malkander, leggende zig met liet Knopje, daar het Zaad in groeit, op den Grond neder. Dit Knopje gaat in Auguflus van 't volgende Jaar eerst open, bevattende dan ryp Zaad, uit het welke men veele Verfcheidenheden teelen kan; doch die niet bloeijen voor het zesde Jaar. Dat dit Plantje Varkens-Brood genoemd wordt, komt zekerlyk daar van daan, dat de Wortels tot Voedzel van de Zwynen ftrekken. Het blykt in meer gevallen, dat deeze Dieren dingen nuttigen , welke fchadelyk zyn voor Menfchen en andere Beeften. De raauwe Wortel, immers, wordt voor Vergiftig gehouden,maar geil. Deel. va, stuk.  4P4 Vyfmannige Kruiden. IV. gebraden kan hy gegeten worden. Men heeft Afdeel. >er jn $e Geneeskunde , fomtyds als eea PurHoopd- geermiddel gebruik van gemaakt, doch braave stuk. Artfen ontzien dit wegens de fcherpte. UitviiTWy' wendig is het uitgeperfte Sap van aanmerkelyken dienst, zo tot zuivering van oppervlakkige Zweertjes in de Huid , als om Knoeftgezwellen te doen verflaan , en het maakt een voornaam Ingrediënt in 't Unguentum Arthanu ta uit. (2) Varkens - Brood met den rand van de Bloem knikkende. Deeze Indifche Soort, Urulu by de Ceyloneezen genaamd, alwaar Uru een Varken betekent, zal misfchien dergelyke Eigenfchappen hebben als de voorgaande. Menyanthes. Ruigbloem. In dit Geflagt maakt de ruigte van de Bloem, die als met Haairtjes begroeid is cn een tweedeeligen Stempel heeft, met een eenhokkig Zaadhuisje, de byzondere Kenmerken uit. Het bevat drie Soorten, als volgt. 1. (1) Ruigbloem met Hartvormige effenran- Menyan- föm tbes Nym. pkeitlts. ^ CyeUaiK Corolls limbo nutante. Fl.Zeyl. 40I. BURM. Fl. Ind. p. 4.2. BURM. Zeyl. 84- (ij Menyanthts Fol. Cordatis intejenimis, Coiollis ciliatit.  PENTANDRIA. 49$ dige Bladen, de Bloemen aan de kanten IV. ruig. AFDEEtéj Deeze zyn de Kleine Geele Plompen, in bree-^°°F.D" de Graften van Engeland, als ook in Deene- piompen. marken, Pommeren , Rusland, ja op veele achtise» plaatfen in de Wateren van onze Nederlanden groeijende. Lobel geeft 'er een taamelyke Afbeelding van en zegt, dat de Bladen op dikke Biesachtige Steelen , van drie, vier of zes Ellen lang , voortkomen , hebbende aan 't end een enkel Blad en zydelings een Bloemkroontje uitgeevende. De Bloemen zyn Sterachtig en geel van Kleur. Qi) Ruigbloem met Hartvormige, eenigs- n. zins gekartelde Bladen, Bloemdraagende o^^J. Bladjteelen en van binnen Haairige Bloe-fche,' ' •men. f In de Wateren van Oostindie, binnenslands, zo aan de Kust van Malabar als op Ceylon , groeit deeze, volgens Linn^us, die daar toe betrekt de Ceramfche Plompen van Rumphius Syfl. Nat. XII. Gen. 202. p. 152. Veg. XIII. p. 154. H. Cliff. R. Lugib. 430. Dalib. Par. 61. Nymphza lutea minor, Flore fimbriato. C. B. Pin. 194. Nympli. lutea minor Septentrionalium. lob. U. sss. (z) Menyantbes Fol. Cordatis iuberenatis &c. Fl. Zeyl, 72. Nymphsa Ceramica. RumpH. Amb. VI. p. 173. T. 72. f, ;3. Nymphoides indica Floie albo fimbriato. Toukhf. Infl. u4. LI. Dut. VII. STuzj  495 Vïfmannicê Kruiden. IV. mius en de Afbeelding , welke echter, vol* Afdeel gens dien Autheur, van een andere Soort van Hoofd- kleine Geele Plompen is,hoewel de Bloem volstuk. maakt met deeze ftrookt. 't Gewas gelykt vol• Emwy flrei. Dan. s4>. Fl- Suec. lapp, GOUAN. Monsp. Z!' draadjes op het Pypje geplaatst, en een éénhokkig Zaadhuisje, zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, dat twee Soorten bevat. (i) Hottonia , welke de Bloemfteng Kranswys' veelbloemig heeft. paluftris. ^Eurcyi- De gvoote boerhaave heeft dit Kruid, 'c welk door Tour nefort niet fchynt waargenomen te zyn, naar zynen Voorganger, den Leidfchen Hoogleeraar Hotton, gedoopt,en omftandig befchreeven. Het groeit niet alleen in onze Nederlanden, op veele plaatfen, in ftilflaande Slooten; maar ook in Switzerland, Sweeden en Pommeren , daar 'r Moerasflg is , fchynende de Noordelyke deelen van Europa te beminnen. Het komt evenwel ook voor in Karnioiie. Wegens de Bladen , die onder Water blyven, is het Water - Duizendblad, en wegens de Bloemen, die zig regtftandig daar boven verheffen, Water - Violieren genoemd ge- ■ weest. (i) Hettonia Pedunculo verticillato multifloro. Syst. Nut* XII. Ge». 203. p. 152- Keg. XIII. p 208. BOERH. Lugdb. U. p. 207. Hor,. Cliff. Fl. Suèe. R. Lugdb. 41. HALL. Helv. 487. Millefolium aq f. Viola aquatica. C. B. Fin. 141- MH-' lef. Ag. Equifetifolium Caule nudo. /*. Viola Aquatilis. dob. Fentpt. $84. LOB, Icon. 7J0. CAM. Epit. p. S»7»  P E n t a n » r jr R. £j>s weest. Zie hier hoe de Heer Haller het- I$j zelve befchryft. Afdeed; „ De Steng kruipt lang, en geeft, Pypach-Hoofd-. „ tig, by tusfchenwydten Worteltjes uit, ver-5TOK* „ heffende zig vervolgens uit het Water met „ia^""®' „ Bloemen. De Bladen zyn in 't Water om„ geboogen , boven 't Water uitgebreid, by „ vyven, gevind , met zeer vlakke lange Vin„ nen, die Liniaal, fomtyds enkeld, fomtyds „ gevorkt en Takkig zyn. Kransjes van Bloe„ men , by trappen verkleinende , zitten op „ kleine Blaadjes. De Bloemen zyn gefteeld „ wit of paarfchachtig, met een geelachtigen jj Navel." De befte Af beelding, die dit opheldert, vindt men by Camerarius, welke Autheur zig vastelyk verbeeldt, dat deeze Plant het Myriophyllon zy van Dioskorides, welks Afbeelding, byMatthio lus, echter aanmerkelyk verfchilt , en dan moest het ook bekend zyn in de Zuidelyke deelen van Europa. Boerhaave zegt , „ dat de Wortel Vezelachtig is „ en fterk voortkruipt, en dat de Steng, die „ regtopftaat en naakt is, Takken in't ronde' „ uitgeeft, zig uitbreidende, welke overhoeks „ bezet zyn met Haairachtige gevederde Bla„ den, en aan die zelfde Steng groeijen Krans„ wys' de Bloemfteeltjes, op 't end een vyf„ bladigen Kelk hebbende, als een Sterretje t „ welke de Vrugtmaakende deelen bevat," Dit ^ a moeë ii. deel. vil. Stok,  $00 VYFMAHNÏGE KrüÏÏ)Ên; IV. moet een Verfcheidenheid of andere Soort zynjAfdeel. of ik begryp het niet. So?°* O.) Hottonia met Oxel - Bloemfteeltjes , die n\ éénbloemig zyn. Hottonia ... . j indua. Dit Kruidje, van Ceylon afkomftig , is door diSS*" den Hooglceraar J. Burmannus in Plaat gebragt en tot de Hottonia betrokken. Het heeft Stengetjes van een Vinger lang,zeer eenvoudig; gekranste Blaadjes, dikwils agt by elkander , fmal , in drie of vieren gedeeld. De Bloemfteeltjes zyn langer en komen zydelings, enkeld , eenbloemïg, uit de Oxels der Bladen voort. Hydrophyllum. Geutjes-Bloem. Van dit Geflagt is de Bloem Klokvormig , met vyf Honigvoercnde Geutjes langs derzelver Slippen : de Stempel in tweeën gedeeld: het Zaadhuisje Klootrond, tweekleppig. Twee Soorten, beiden uit Noord - Amerika, bevat hetzelve, naamelyk. , (1) Geutjes-Bloem met Vinstvys' verdeelde Bydro- Bladen. pbyllum yirginia' > J}g Vivg'n.fche. Htttmia pedunculis Axillaiibus uniflotis. Hottonia Flote Solitario &c. BüRM. Zeyl. 121. T. $5. f. I. Gratiola MalabaticaFol. ftellatim dentatis. Pet. Gaz. T. j+. f. 11. Etica Africana Equifeti Folio. SïB. Kab. II. T. 37. f- *• (1) Ihdropbyllum Fol, pinnatifidis. Syft. Nat. XII. Gen. J 204.  P E N T A N D R I A. 501 De Franfche Heer Morin hack deeze ptK Plant, uit Virginie afkomftig, Hydrophyllum, AvDvmh' dat is Waterblad , genoemd, terwyl het doch 9oofdzeker is, dat zy aldaar niet in 't Water groei-srUK* je, hoewel zy een vetten Grond bemint. An-^fm"zy' deren hebbenze aan het Tandkruid naverwant gerekend. Een byzondere Soort van Monnikskappen , welke Beslerus opgeeft, met Loof van Eeinevaren en witachtige Bloemen, uit de hooge Gebergten van Trente, hier toe betrokken zynde, hadt Linnjeus de Groeiplaats, aldaar gefteld gehad. Morison heeft de Afbeelding van dit Gewas, die redelyk goed is, cn met myn fraay gedroogd Exemplaar van 't zelve overeenkomftig. üit een knoopigen Wortel geeft het lange Steelen, met Bladen die in vyven gedeeld zyn , zo dat zy zig als vyfbladig vertoonen. De Bloemen, die op de toppen der Stengen, tropswyze, voortkomen , worden gevolgd van ruige ronde Zaadhuisjes, met een enkel Zaad, naar dat der Wikken gelykende. Dodart geeft 'er de Bloem van 't Slangekruid, en het Zaadhuisje van Guichelheil, aan. (2) Geut- 2.04. p. IJl.' Peg. xiii. p. 1S4. H Cliff. 49. r, Lugdb. 413. Gbon. Virg. 21. Dentarii facie planta Monapetalos. &c. moris. Hift. iii. p, j99. s. ji. t. 1. f. 1. Dentariï affinis polyrnorpha Sec. Pluk. Alm. 131. Singularis Atoniti fpecies Sec Ef.sl. Mus, 7. Hydrophyllum Morini, TQURfiy. IkJI. 81. dod. Mem. 77. T, 77. li 3 ii. Deel. vil. Stuh,  $.02 Vyfmanhige Kruiden. IV» (2) Geutjes - Bloem met hoekig gekwabde *™™u Bladen. Hoofd , „, ,. stuk. In Kanada onthoudt zig deeze Plant, die h: met de andere in alle opzigten ftrookt, uitge- phfiltca-nomen de Bladen, welke naar die van den nedenjh. £fchdoorn gelyken. Zou het niet flegts eene Kanadalch. « Verfcheidenheid daar van zyn? E L L i s i a. De Bloem is , in dit Geflagt, Trechterachtig, naauw van Pypje ; de Vrugt een drooge tweehokkige , tweekleppige Bezie, met twee getrippelde Zaadjes, het één boven 't ander. t. De eenigfte Soort (1), uit de Afbeeldingen .,Ei¥J van Ehret zeer fraay aan 't licht gebragt, virgini- js een Gewas of Kruid, iets of wat naar t voorlche" gaande gelykende. Onze Ridder hadt hetzelve, met den bynaam van Nyèïelea , eerst tot het Geflagt van Ipomoia, vervolgens tot dat van Po ■ lemonium betrokken. Het groeit in Virginie, en heeft een zeer uitgebreide, Takkige, leggende Steng, met Bladen, die Vinswyze ongelykverdeeld zyn, eenigszins naar die van Wynruit gelykende , doch met fpitfe Slippen, wederzyds Tands- Hydrophyllum Foliis Iobato - angulatis. Sp. Plint, 5} 208. (1) Ellifia. Syfl. Nat. Veg. xiii. Gen. 2+4- P- 16^. Mant. j;6. Planti Lithospermo affinis. Eph, Nat. Car. Nov, 17si. Tom. II. Tab. vii. f. 11 TREW. Ehret. p. $6. T. 99. Vo}emon Nyftelej. Sp. Plant. ü, p. 231. Ipomcea Nyctelea, Sp. Plant, i, p. 160,  Pektandrïa. 503 Tandswys' uitgefneeden. De Bloemfteeltjes IV. komen enkeld voort, en hebben den Kelk een- Af°eel« bladig, vyfdeelig , langer dan het Blommetje , Hoofd't welk zeer klein , doch niet onaartig is, witSTUKmet roode Stipjes en vanbinnen met vyf gee- niü"™®' le Meelknopjes voorzien, die op laage Draadjes ruften,, De eigenfehap van twee Zaadjes, in een Zaadhuisje, naar het Balzakje gelykende , boven elkander in ieder Kokje te hebben, billykt de vorming van dit nieuwe Geflagt, welk de Ridder ter eere van den beroemden Heer Ellis gedoopt heeft. Lysimachia. Wcderick. Een Raderachtige Bloem , waar op volgt een Klootrond, eenhokkig Zaadhuisje, dat gefpitst en éénkleppig is , maakt de byzondere Kenmerken van dit Geflagt uit, 't welk negen Soorten bevat. De vier eerften hebben veelbloemi ■ ge, de vyf laatften eenbloemige Bloemfteeltjes. (1) Wederick die gepluimd is, met end- t. Tros/en. vlugTriï'* Gemeene, Deeze, aan de kanten der Slooten en Vaarten (1) Lyfimachia paniculata Racemis terminalibus. Syft. "Nat, XII. .Gen. 205. p, 152. Veg, XIII. p. 1S4, Lyfimachia Fol. Lanceolatis &c. II, Cliff. Fl, Snee. Lapp. r, Lugdb. 416» N. 3. kram. Auflr. 44. GOUAN. Monsp, 90. Gort. Belg, 52. Lyfimachia lutea major qua: Dioscoridis. C. E. Pin. 24c. Lyfimachum legitimum. Dod. Pempt, 84. Lys. lutea leuSalicatia. Lob. Icon. 142. HALL Helv. li 4 II. Deel. VII. Stuk,  504 Vy'fmanniqe Krüibe'k. IV. ten hier en. daar in onze Provinciën , als oefeAfdeel. jn jie(. gl.00£fje gedeelte van Europa groeijenjIoofd- de, voert eigentlyk den naam van Lyfimachia], STUK' een Kruid , 't welk van Koning Lyfimaehus vifeT^" den naam zou hebben. In 't Franfch noemt men 't Cortieilk , in't Engelfch Wülow-herh, en by ons, naar den Duitfchen naam, Weidench, ook WedericL Deeze Soort heet Groote geele Wederick tot ondcrfcheiding van andbre Soorten. De Lancetswyze Bladen , eeni» germaate naar die der Wilgen gelykende, hebben 'er Lobel den naam van Salicaria aan doen, geeven , doch die behoort tot een ander Kruid'. De Steng is omtrent drie Voeten hoog , met drie of vier Bladen Kranswyze bezet, uit wier Oxelen Takjes voortkomen en deeze maaken een getroste Aair aan 't end , die ongebladerd is en driehoekig , uit zeer fraaije , taamelyk groote, geele Bloemen beftaande. Deeze zyn zelf eenbladig, doch hebben een vyfdeeligen Kelk. Somtyds zyn de Meeldraadjes kolomswyze fameugegroeid , fomtyds vry, De Styl heeft een geknopten Stempel. De Bladen hebben dit byzonders, dat derzelver Ribbetjes by den rand famcnloopen. » Met dc kragten van dit Kruid, die famentrekkende zouden zyn , hebben fommige, uit achting voor den ouden D i os kor i des, vry hoog geloopen; doch het is, tegenwoordig, in weinig of geen gebruik, (2) We-  Pentandria. 505 * : (sj Wederick met enkelde end-Tros/en en IV. ftompe Bloemblaadjes , de Meeldraadjes Afdeel." korter dan de Bloem. Hoofd-. stdk. Deeze wordt gerekend het Ephemerum van M. • Matthiolus te zyn, of naar hetzelveLif™fh:* J ' Ephemt' eenigszins te gelyken. Zy groeit in Klein K-rum. Ce, cn komt , wat de Geftalte aangaat, mettaaifctf.11" de volgende aanmerkelyk overeen , doch verfchilt in eenige opzigten. Het onderfcheid kan men best in de leevende Planten, die hier in de Kruidhoven zyn, opmerken. {3) Wederick met end-Aairen , Lancetvor- nrmige Bloemblaadjes en de Meeldraadjes ^1™%"*' langer dan de Bloem. Donker- 0 paarlch, Deeze , die aan 't end der Takjes van de Stengen Eyronde Aairtjes heeft, is door Commelyn in Afbeelding gebragt en befchreeven. De gemeene Aair is wel een Voet lang: de Bladen drie Duimen en loopen fpits uit. De afkomst van dit Gewas is uit de Levant. Hier zyn de Bloemen ongefteeld, \% We- (1) Lyfimachia Racemis &c. H» Cliff. R. Lugib. 415. N, 1. Lys. fpicata purpurea minor. Euxb. Cent. i. p. 22. t. 33; Lys. Oriënt, minor Foüis glaucls. Till. Pis. 106, t. 4°. f. 2, Ephemerum Maithioli. Dod. Pempt. 203. lob. Icon. 354. (3) Lyfimachia Spicis terminalibus Sec. II. Cliff. $r. R. Lugdb. 4u« N. 2. Lyfimachia Orientalis anguftifolia. Comm. Rar. t. p. 3 3 • Lys. Oriënt, anguftif. Fl. purpureo, touhne, Cor. 7. EOEKH. Lugib. i. p. 203. H S IX, deel. vii. stuk.,  5o6 Vyfmannige Kruiden. IV. (4) Wederick met zydelingfe gefteelde BloemAfdeel. tmjm, stuk!"' Deeze komt, zo in de Waterachtige Rietïv. landen aan den Muiderdyk, als elders in onze Provinciën, en verder op fommige Moerasüge 'ra. ^ plaatfen , in de rniddeldeelen van Europa , mige. °e" voor. Uit de Oxels der Bladen brengt zy gefteelde Tuiltjes of Trosjes voort, van geele Bloempjes, niet veel van de Katjes van fommige Wilgen verfchillende. 't Gewas gelykt, voor 't overige, naar de andere Soorten, doch heeft flegts twee Bladen by elkander. Lobel geeft 'er een goéde Afbeelding van. Hy hadt het in de Nederlanden buiten Gcnd, in vogtige , natte Graften, als ook in fommige Beekjes by Dendermonde , en buiten Amfterdam , in de Veenen onder 't Dekriet , overvloedig groeijende gevonden. De Wortel kruipt fterk voort, even als die van de Gemeene Wederick. v. (5) Wederick met vier Bladen, die aan 't Qaaïrifo. Steeltje Haairig zyn en vier eenbloemige vicrbiadi- Bloemfteeltjes. £e. J Een (4) Lyfimachia Racemis lateralibus Sec. R. Lugdb. N. 6. Lys. ex Alis foliorum Thyrfifera. Fl. Lapp. H. Cliff-. Lys. bifolia flore globofo luteo. C. b. Pin. 242. Lys. lutea. Clus. Hift. II. 53- f- Lyfimachia lutea altera aut Salicaria, LOB. Icon. II, 2S3. Oed. Dan. 517. (s) Lyfimachia Foliis quaternis Sec. Gbon. Pirg. 20. Anagallis Mariana lutea Fol. latis ftellatis. Pet. Gaz. 5. t. 2. f. S. Anagallis lutea &c. Pluk. Mant. iz, t, 3 33. f, U  Pentandria. 507 Een Virginifche Plant, die onder den naam IV. van Marylandfe Guichelheil met breede geftern- Afdeel, de Bladen door Pe t/veii is afgebeeld, maakt Hoofd» deeze Soort onder de Enkelbloemigen uit. De •tuk. kruislingfe plaatzing der fpits Eyronde Blaadjes .Mm°ïJen Bloempjes yerfiert het Gewas ongemeen. Tot deeze zelfde Soort wordt thans t'huis gebragt de Gehaairde Wederick; die onder den naam van Kanadafche , met Jalappe-Bladen, door, Waltherusïs afgebeeld en Wederich met Eyrond-Lancetswyze , byna Hartvormige Blader^, die de Steeltjes aan de kanten wederzyds Wollig hebben, van den Heer W ache ndoef getyteld werdt (*). (6) Wederick , die meest vierbladig is, met vi. gekranjle eenbloemige Bloemfteeltjes. pmSTtt* Geflippel- Deeze in ons Land , aan het Haarlemmer de« Meir , tusfchen 't Riet groeijende, wordt Kleine Wederick genoemd, of Gejlippeldes omdat de Bladen met zwarte' Stippen getekend zyn, Zy groeit echter ook in andere deelen van Europa. Jacquin heeftze by Weenen aan Beek- (*) Lyfimachia ciliaa. Sp. Plant. 210. Sp. 7. Lys. Canadenfis Jalappa: foliis. Walt. Hort. 32. T. 12, Lys. Fol. ovato - lanceolatis &c. Wachekd. Ultr. 370. (6) Lyfimachia Fol febquaternis , Pedunculis verticillatis &c. Lys. Fol. lanceolatis tkc. H. Cliff. K. Lugdb 416. H. 4.. Gron. Virg. 20. Lys. lutea minor Sec. C. B. Pin. 2+r, Lys. lutei fècunda. Clcs'. Bbttaria; affinis Planta minor Mobis. Hifi. II, p. 4si. s. s. T, lo, f. ij. • : II.1DEEL. VII. STUK,  5o8 Vyfmakkige Kruiden. IV. Beekjes waargenomen. Men vindtze, zo. 't Afdeel.fchynt, ook in Virginie. De Kelken zyn ruig: Hoofd- de Bloemblaadjes hebben Goudgeele Stippen, «tuk. zegt de Ridder. vu. (7) Wederick met een regt Takkig Stenget^■nuntfü ■ ïe > ^ Kelk grooter dan de Bloem. Kieinbiadi- De geftalte heeft den naam van zeer klein se' Gefternd Vlafch doen geeven aan dit Kruidje, 't welk op Heuvels groeit in Vrankryk en Itai lic. By Montpellier in Languedok komt het veel voor. De hoogte is twee , zelden drie Duimen. Het heeft korte kleine Blaadjes, in een fyn Puntje uitloopende , waar tusfchen groene gefternde Blommetjes , van vyf Straalen, als rondom zeker Naveltje geplaatst: de Vrugt is vyfkleppig. vin. (8) Wederick met Eyronde fpitfe Bladen, ^"fch"*" eenzaams Bloemen en leggende Stengen. wedenck. pjeeze ^ dje jn Bosfchen, welke Zandig en vogtig zyn, in Duitfchland, Vrankryk en Engeland , als ook, volgens Boerhaave, in onze Nederlanden groeit, komt ook in Lan- gue- (7) Lyfimachia. Cal. Coroll. fuperantibus tcc. r. Lugdb, 416. N. j. Lyf. annua minima Tolygoni folio Tournf. Jnfi, i+i' Linum minimum ftellatum. C. B. Pin. 214. Prodr, 107. MAGN. Monsp. T. 162. (S) Lyfimachia Fol. ovatis acutis &c. H. Clif. r. Lugdb. 416. N. S. Anagallis lutea neraotum- C, B. Pin, 252. Anagallis lutea, Lob, Icon, 466.  P E N T A » D k I A. 5*09 guedok by Montpellier , aan de kanten dei- IV. Beekjes voor , en in Switzerland zelfs op de AtDvEEL* Alpen, volgens Haller. Lobel geeft'er,Hoofduit Clusius, de Afbeelding van, onder den naam van Geel Guichelheil. De Bloemfteeltjes zyn lang en dikwils gepaard : de Kelk is gefternd; de Bloem Raderachtig, met fpitfe fmalle Blaadjes. Voorts heeft dit Gewas, buiten de fpitshcid der Bladen, in gedaante veel overeenkomst met het volgende. (9) Wederick met byna Hartvormige Bladen, fe, enkelde Bloemen en kruipende Stengen. LifimacbU ° Nummu'.a- Den naam van Penningkruid voert dit in ón- 'penningze Nederlanden, eri alom, zeer bekende-Kruid,ktu:<1, wegens de roodachtige figuur der Bladen, die zig op de Aarde als Penningen vertoonen, terwyl hetzelve met zyne dunne Stengetjes, langs dezelve , overal wortelende voorkruipt. Het verfiert dus, als een Tapytwerk , op veele plaatfen, den bruinen met Mofch begroeiden Grond der Bofchagiën en Veenen, als ook de kanten der Wegen en Zandige Bouwlanden. In alle Taaien van Europa , byna , heeft het van die Penningachtige Bladen den naam, worden* de ook Centum-morbia geheten, om dat men 'er (9) Lyfimachia Fol. fubcordatis &c. H. Cliff". R. Lugdb. 416. N. 7. Mat. Med. 6j. Hall. Helv. 481. Numraularia major lutea. C. B. Pin. 305, Nummularia f. Centummoxliia, Lob. U. 474. 'li. Dm. VII. Stuk*  jio Vy.fmannige Kruiden. ~ IV. 'er verfcheide Geneeskundige kragten aan toe- AlMEl. fchryft. Hoofd. Het is (zegt Haller) een weinig fastuk. )s trekkende , zagt Zeepachtig en uit den zuuVifter'wy' jj ren eenigermaate fcherp , wordende doch „ niet veel gebruikt. Boerhaave prysc „ het, wegens de maatige kragten, aan, in 't „ heete Scheurbuik, in de Lyfmoeder- cn verfcheidc andere Bloedvloeijingen. Uitwendig „ worden 'er de Zwecrcn der Schenkelen, in „ oude Lieden, door genezen. Het uitgeper„ fle Sap , met dat der Madelieven , pryst „ Buchwald voor dcTeering. Geen' Kruid jj zou, uit- en inwendig, een zekcrer Wondmiddel zyn, zo Agerius, op zyn eigen, „ Ondervinding, verzekert." Anacallis. Guichelheil. In dit Geflagt is de Bloem ook Radcrachtïg, maar het Zaadhuisje gaapt niet van boven; het is als horifontaal in 't midden doorgefneeden ; zo dat het naar een Doosje gelykt. Voorts heeft de Styl een geknopten Stempel. Vyf of zes Soorten komen thans in 't zelve voor, als volgt, i. O) Guichelheil met onverdeelde Bladen en ^mnfi!" leggende Stengetjos. Gemeen. Dit (i) Anagallii FoJ. indivifis, Caule procumbente. Syjl, Nat. XII. Gen. 20s. p. 153. Veg. XIII. p.~ 1s5. Anag. Fol. ïndi-  Pentandria. 5" Dit is een klein Kruidje, zeer bekend in de IV. Zaaylanden en , wegens zyne fterk roode Bloem- Afdeix« pjes , niet onaartig. Men vindt het ook metHooFDHemelfchblaauwe Bloemen en deeze zou hetSTÜK* Wyfje zyn, de ander het Mannetje, volgensnif do Ouden. Camera r i u s verzekert, dat zy anders niet verfchillen, dan in de Kleur der Bloemen, welke fomtyds ook paarfch of bleekrood valt (*). Van den Heer Haller, UOgthans, worden die met roode en met blaauwe Bloemen als byzondere Soorten onderfcheiden; dewyl door 't kweeken de eene nooit tot de andere overgaat , groeijende de Blaauwe ook wat hooger en zig meer opheffende. Linnjeus maakt, van deeze Iaatfte zelfs geen gewag (f). De Franfchen noemen dit Kruidje Mouron , de Engelfehen Pimpernell, de Spaanfchen Murugim, doch deltaliaanen behouden den Griekfchen naam Anagallis , van Dioskokides afkomftig. Men wil, dat dezelve wegens eene Toverkragtige hoedanigheid daar aan gegeven zoude zyn, en dit is ook de oirfprong, zo het fchynt, vifis. r. Lugdb. p. 41 ? F2. Suec. 1S9. Anagallis Fol. ovatis, M. Cliff. 52. Anagallis phceniceo flore. C. B. zsz.. HAü. ; Helv. 48i. 482. Anagallis mas. Cam. Epit. 394. Anagallis fcemina. Ibid. 355. gort. Btlg. 54. Oed. Dan. 88. (*) Epit. p. 394, 3sj. Hier uit blykt , dar de Anagallis mas van dien Aurheur , zeer verkeerdelyk, in Spec. Plant. tot de Nummularia is betrokken. . ccerule* Fol. hmis ternisve eïadvctfo nascemibus. C. B. Fin. 252. Anag. tenuifolia Mo, neili. ClüS. Afp. alt.  P e N T A n D R I A. 513 de bynaam, Bauhinus noemt het Blaauw IV.1 Guichelheil, met twee of drie Blaadjes tegen- ArDE*i*' over elkander groeijende. 't Gemeene Blaauwe Hoon» komt met twee, drie of vier Blaadjes voor. STÜ1C« Deeze Italiaanfche groeit by Verona. (3) Guichelheil met_ Hartvormige omvattende m. Bladen , en Samengedrukte Stengetjes. ifaxju' In Spanje groeit .deeze Soort, welke door di£fbU~ haare Breedbladigheid uitmunt , hebbende tevens eene zeer groote Bloem , die blaauw van Kleur is, met paarfche Meeldraadjes en geele Knopjes. Zy komen , op enkelde Steeltjes , uit de Üxels der Bladen voort, die groot en breed, glad , van onderen bleek gefb'ppeld zyn. Niettemin heeft deeze Soort met het Gemeene Guichelheil veel overeenkomst. * (4) Guichelheil met Liniaale Bladen en regt- lv opftaande Stengetjes. , Unifa'ua. Smalbladig, Deeze groeit zo wel in Portugal als in Spanje, Tournefort heeft dezelve ook gekend , en Portugeefch Guichelheil met fmaller Bladen dan Vlafchkruid geheten. De Steng is, zo wel als in het Gemeene, vierkantig, doch op- f3) Anagallis Fol, Cordatis Sec. Anag. Hisp. latifolia maximo Flor. Tournf. Infi. 143. Cruciata montana minor Fl, ccer. Barr. h. 584. (4) Anagallis Fol. linearibus Caule erecto. Anag. Lufita. nica Linaria; folio anguiliore, Tournf. Infl. J43, Kk . ii. Dc el. vil, Stuk,  514 VyfMANKIge Kruid en. IV. opgeregt , een Hand hoog , met ongefteelde Afdeel. gjaa(jjcs en Draadachtige Bloemfteeltjes , die Hoofd- eens zo lang zyn. De Zaadhuisjes , kleiner stuk. dan de Kelkjes, hangen nederwaards. v. Q) Guichelheil met Eyronde fpitsachtigt ^têliiu! Blaadjes en kruipende Stengetjes. Teder. Ongemeen klein en teder is deeze, te voeren tot het voorgaande Geflagt betrokken geweeft. Bauhinus hadtze Klein - Penningkruid, met paarfchachtige Bloemen, getyteld. De geftalte, naamelyk, zweemt naar 'tzelve; zy kruipt, op dergelyke manier, langs den Grond ; doch de Bladen zyn naauwlyks grooter dan Erwten , en de langte der Stengetjes is minder dan een Handpalm. Het blyft over en groeit op vogtige Heijen van Vrankryk , Engeland en Italië ; ja , volgens Boerhaav e , ook in ónze Nederlanden. Fima. De Heer Clayton merkt aan , dat in w£mi£. Virginie een Guichelheil groeit, met een enkel opgeregt Stengetje en geele Bloemen, die op lange dunne Steeltjes' uit de Oseis der Bladen voortkomen , welke by vyven of zes» fen , Sterswyze , aan de Knoopen der Stengetjes (5) Anagallis Fol. ovatis acmiusculis Sic, Lyfimachia tenella. Sp. Plant. 211. Lyfimachia Fol. fubrotundis &c. •Gueït. Stamp. 11. p. 119. Lyfimachia Fol. orbiculatis &c. Savv. Monsp. 135. Gouan Monsp. 91: Nummulaiia minor purpurascente Flote. C. B. Pin. 310. Prodr. 139, MOBW. HipS. 11. p. j«7. 5. 5. T. ïfi. f. I,  PeNTANDRIa. 515 getjes geplaatst zyn. Dit zal dan een byzon- IV. dere Soort uitmaaken (*). Afdeel. sfigel^- Sur, Een Trechterachtige Bloem, een dubbeld„^'"'^ Zaadhuisje, dat tweehokkig is en veele Zaaden bevat, zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, dat twee Amerikaanfche Soorten bevat, naamelyk: (1) Spigelia met een Kruidige Steng, de bo- I» venfte Blaadjes viervoudig. Amilitta.' Brafiliaan- Aan dit Gewas, 't welk van PetiverfcheBrafiliaanfche Peterfelie is getyteld, en aldaar Arapabaca genoemd werdt , volgens Marcgraaf, heeft dé vermaarde Browne, die hetzelve ook op Jamaika vondt, den naam van Spigelia gegeven. Het heeft aan 't end vier Lancetswyze en aan de Steng twee gepaarde Blaadjes, uit wier Oxelen zyd-Takjes voortkomen, ook aan 't end vierbladig. De Bloemen groeijen Troswyze en het Zaadhuisje gelykt naar een Balzakje. Over (*) Anagallis Caule ere&o , Floribus fiavis, Gron. Vtrg, 16. (1) Spigelia. Syfl. Nat. XII. Gen. 208.p, 153. Veg.Xlll. Gen. 209. p. 166, Am. Acad. V. p. 133. T. 2. Spigelia quadrifolia. BROWN,7«m.lJ6.T. 37. f. 3- Arapabaca quadrifolia^ Fru6tutefticulato.Pl.dm. Ge». 11. BARR. JEquin. ij. ura. zeel-Parslis. Petjv. Gaz. T. S9. f. 10. Arapabaca Bjafilieai fibus. MARCGR. Braf. 46. Kk 2 E. Deel, VII. Stuk.-  S16 Vyfmannige Kruiden. •IV. Over dit Kruid , dat byna overal in ZuidAfdeel. Amerika groeit, is een geheel Vertoog aan 't HoJfo- licht gegeven, en onder de Voorzitting van stuk. den Heer Ltnnjeus, te Upfal, verdedigd. Em-wy- Tjic hetZelve blykt de reden van den bynaam, ^Middel dat het naamelyk een voornaam Middel is om tepende de wormen van 't Menfchelyk Lighaam te S dooden en uit te dryven. Hierom hadt men het in de Tuinen, opJamaika, begonnen voort te teelen , als zynde de kragten daar van, by de Indiaanen en Negers , reeds overlang bekend. "., . „ Twee Handen vol van het Kruid, worden gekookt in twee Pond Water, en, na dat de helft daar van verkookt is, doet men by het doorgezeegen Vogt een weinig Suiker en Limoenfap , om de Lymerigheid wat te breeken ,• doch dit is niet noodzaaklyk. Een volwasfen Menfch neemt dit 's avonds, eer hy naar Bed gaat, in, en herhaalt zulks twee of drie Dagen. Men kan het ook in minder veelheid en by verpoozingen ingeeven , verminderende de Gif te in Kinderen naar de Jaaren. Somtyds is daar by een Purgeermiddel noodig, ' „ Dit Middel verwekt den Slaap byna zo „ zeker en zo kragrig als het Heulfap; maar -, \% by het ontwaaken, ftaan de Oogen gefpan,, nen, blinkend en vuurig, even als voor het „ uitbreeken der Pokjes en Mazelen. Kort na de eerfte Gifte wordt de Pols regelmaa- » tig"  FeNTANDRIA. 517 a, dg; de Koorts neemt af; de Stuipen, zo IV.' „ zy 'er zyn , verminderen ; alle Toevallen Afd^iïl* „ bedaaren : daar worden een groote menigte Hooft* „ Wormen , zo niet voor , ten minfte na 'tSTUK* gebruik des Purgeermiddels, dikwils honderd n^°ms"J' „ op eenen zelfden tyd , geloosd: maar, als „ 'er weinige levendig uitkomen, 't welk zel„ den gefchiedt, moet men 't wederom ingee„ ven , en dan is doorgaans het Lighaam ge„ zuiverd." (2) Spigelia met een vierhoekige Steng en alle „ ir- 737 j , Spigelia Bladen gepaard. Maryian* dica. Hier is thans de Marylandfche Lonicera ,^yland* door my reeds beichreeven*, waar van men in * zie 11, b< de Edenburgfche Verhandelingen een fraaije l£z*T'u* Afbeelding vindt, t'huis gebragt door den Ridder, die het Gewas zeer omftandig befchryft. Othiorrhiza. Slangen-Wortel. Hier is de Bloem ook Trechterachtig, maar het Vrugtbeginzel in tweeën gedeeld, met twee Stempels, en de Vrugt tweekwabbig. Twee Soorten komen 'er van voor, als volgt. (r) Slan-- (1) Spigelia Caule tetragono &c. tonicera Marylamïica. Sp» Plont.\i49. Periclymeni Virginiani Fl. coccineo, Planta Mary= landica. CATESB. Car. ii, p, 78. T. 78. Kk 3 |I. Dm, VII, Stuk.  jiü .Vvfmannige Kruiden. IV. (O Slangen-Wortel met Lancetswys' Ey* 'Afdeel, rük^e Bladen. S°kID" Het Ooflindifche Gewas , dat men Radix i. Mungos, in 't Portugeefch Raiz de Mongo *?M»t' noemt , voert dien naam naar zeker Diertje , o'óftindi '£ weIk van RuMPHIl,s gezeSd wordt het fche.1" " Suri-Katje te zyn. Dit, zegt men, van een vergiftigen Slang of Adder gebeten zynde , neemt zyn toevlugt tot dit Kruid, als een Geneesmiddel tegen die Kwetzuur. Het groeit overvloedig in de Kiate - Bosfchen , omtrent een halve Dagreize agter Batavia , van waar hy het op Ambon gekreegen hadt. Om dat dit Diertje eenigszins naar een Wezeltje of Inkhoorn gelykt, noemde men het Kruid Radix Mujtel*. Bla- Rood- bloemig. ^ Plumlksgo Fol. petlolatis &c. H. Cliff. Ups. R. Lugib. 4.17. Lychnis Indica fpicata Ocymaftti foliis &c. Comm. Hort. II. p. 169. T. 8f. Tumba Codiveli. Hort. Mal. X». p. 15. T. S. BURM. Fl. Ini. p. 43. (3) Flumbago Fol. petiolatis &c. Fiumbago Zeylanica Folt fplendente &c. Burm. Zejl. 19$. Radix Velicatoria. Rumph. Anti. V. p. 4JJ. T. 1Ö8. Schetti Codiveli. Hort. Mal. X* p. 17. T. 9.  Pentandria. j43 Bladen, die eenigermaate getand zyn; jj^^ Steng geknobbeld. v> * Hoofd» Wegens dergelyke eigenfchap voert dit Oost- stuk. indifche Gewas den naam van Vuurwortel by Mimgf Rumphius. Het is een Kruid met Hingeren-**" de Stengen of Ranken, die aan de Leden knobbelig zyn , doch dit heeft zo zeer niet in de bovenfte, a!s by den Wortel plaats, zynde de Leden ook zeer ongelyk van langte. De Bladen hebben veel overeenkomst met die van de voorgaande Soort. Ook zyn de Bloemen, gelyk in dezelve, zeer lang van Hals of Pypje, gelykende taamelyk naar die van de Jasmyn, fchoon Roozerood en als Zyde glinftercnde. (4) Loodkruid met gefteelde Eyronde gladde iv. Bladen , en eene bogtig klimmende Steng.fJ"£*' Klimmend. In Zuid-Amerika groeit deeze Soort, aldaar Caapomonga genaamd ; doch ook in de Westindiën ontdekt door den beroemden Sloane, die het Gewas Klimmende Bofch-Dentellaria, welke naar de Lychnis gelykt, met witte Bloemen , tytelde. Het haakt zig, met zyne lange (4) Plumbago Fol. petiolatij Stc. Piumbago AmeticanS» MOKIs, Hift. iii. p. 599. Dentellaria Lychnoides &c. SLOAN. Jam. Hift. i. p. zii, T. 133. f, i. Caapomonga. MAR«GK. Sras, 28. Pis. Bras, 200. II. Deel, VII. SruK,  ƒ24- Vyfmannige Kruiden. IV. ge Klaauwieren , die altyd groen blyven, aan Afdeel. ^et nabuurïg Geboomte. stuk™" N i g r i k a. Zwartkruid. EaraJy- wfee' Een Trechterachtigc Bloem, met een opgeblazen Kelk en een ftompen Stempel : het Zaadhuisje misfehien tweehokkig, i. Dus komen de byzondere Kenmerken voor, van dit Geflagt, dat maarééne Soort heeft(i), lymerig. welke door 't droogen zwart wordt, waar van de naam is ontleend. Dit heeft echter ook in eenige andere Kruiden plaats. De Sweedfche Hoogleeraar Bergius hadt hetzelve van de Kaap der Goede Hope ontvangen, cn deswegen Melasma getyteld ; doch hier verkoos de Ridder liever een bafterd Latynfch woord. De Afbeelding, by den gemelden Heer, vertoont hetzelve, dat ruuwe Stengen en Blaadjes heeft, zeer naauwkeurig. De Hoogleeraar N. L. Burmannus, hetzelve nader onderzoekende , be vondt het getal der Meeldraadjes niet vier, gelyk Bergius hetzelve twyfelachtig .opgegeven hadt, maar vyf te zyn: weshalve het behoort tot deeze Klasfe. P H L O X. (i) N'grina. Syji. Nat. VtgSWU. Gen. 1246. p, Uy. Mant, 42. Melasma fcabrum. berg. Cap. \6z. t. 3. f. 4, Vasculifera viscofa Calyce nujore. PET. Mus, 496?  Pentandria. 525 P h l o x. Vlambloem. IV. Afdeel. Deeze Griekfche benaaming , die men oud- vtyds aaD eenige Bloemgewasfen, van een zeerSTtXK> hooge vuurigroode Kleur, gegeven hadt, heeft M»aSy. de Ridder toegepast aan dit Geflagt, waar in3'"verfcheide Ncord - Amerikaanfche Planten , min of meer naar de Lychnis zweemende, begrèepen zyn , die tien Soorten in hetzelve uïtmaaken. De Kenmerken zyn , een Trompetachtige Bloem, met ongeiyke Meeldraadjes, een driedeelige Stempel , een driekantige Kelk ; een driehokkig Zaadhuisje , met één enkeld Zaad in ieder holligheid. Voorts hebben de Bloemen een byzonder aanzien, naar een Molentje gelykende. (1) Vlambloem met Lancetvormige Bladen , -. die aan de kanten ruuw zyn, en gepluim- Fhlox '7 Ti7 r pansulasai de Bloemtrosjen. - Gepluim¬ de. De Allcrgrootfte Gekroonde Virginifche Lyfimachia , met grooter Bloemen dan de gewoo» ne Geele, van Plükenkt , fchynt deeze Soort te zyn, die in Noord - Amerika groeit, cn by Dilleniüs is afgebeeld, onder den naam (1) PhlKt Fol. Lanceolatis rmrgine fcabris. Syff Ata. XII, Gen. 213. p. J55. Veg. XIII. Gen. 214. p. 167. MlLL. Dilï, T. 205. f. 2. Lychiiidea Folio Salicino. DlLL. Elth, 205. T. . f. 203. II. DEEL. VII. STUK,'  j2ó VyfMANNIGe Kruide». IV. naam van Lyehnisachtige met Wilge-Bladen* Afdeel. jjet :g een j^oog Gewas , de Bladen aan den Hoofd- rand met fyne Stekeltjes bezet hebbende en stuk. een Kroontje draagende van een menigte Bloe'j?**' men , die ruig zyn aan het Pypje. De Kleur trekt eenigszins uit den blaauwen naar 't Violette. n. O) Vlambloem met Lancetvormige effene ««fteftf Bladen, de Tros uit gepaarde Bloemtrosjes cïe»lakte. famengefteld. De Steng van deeze is maar een Voet hoog, ruuw, paarfchachtig met groene Stippen, waar van de bynaam. De Bloemen zyn Violet van Kleur, volgens den Ridder, doch rood en welriekende volgens Kalm. Op laage Weiden groeide zy, tusfchen Philadelphia en NieuwJork, in 't Gras. in ' (3) Vlambloem met Lancetvormige Haairige PW*. Bladen , een regte Steng, en de Bloem- HMilige* tros aan 't end. Deeze Virginifche fchynt anders weinig van de voorgaanden te verfchillen. By Plokets et vindt men de Afbeelding. (4) Vlam- (i) Pblex. Fol. Lanceolatis latvibus &c. Kalm. h. III. p. 153. Lychnoides Marylandica. Fol. binis oppofitis. raj. Suppl. (3) Phlox Fol. Lanceolatis villofis &c. Lychnoides Maty' landica. Raj. Suppl, 450, Lythnidea VmbeUifeta, Flux. &*, T. ss. f. i.  Pentandria. 5*7 (4) Vlambloem met Lancetvormige effene IV. Bladen, de Steng ruuw, de Bloemtros/en AsDE^L*i eenigermaate getopt. Hoofdstuk. Naar de volgende gelykt deeze zeer, maar iv. de Steng is driemaal zo hoog, de Bladen zvn foreeder en de Tros beftaat uit' zeer veele Karoiüü. Bloemen, die gladde Pypjes hebben. De Groei-fche' plaats is in Karolina. (5) Vlambloem met fmal Lancetvormige glad- v., de Bladen, een regte Steng, de Bloemtros fa!'™' aan 't end. Gladbladï- ge. Deeze werdt, door Kalm, by Philadelphia in Penfylvanie, in Bosfchagie gevonden; verfierende dezelve door haare fchoon roode Bloemen , die taamelyk groot zyn en van de gezegde figuur. De Steng groeide, by Dilleniüs, maar één of anderhalf Voet hoog. (6) Vlambloem met breed Lancetvormige Bla- vi. den, de bovenften overhoeks, de Steng ge.tDiva"cai gaffeld met dubbelde Bloemjleeltjes. Gemikte. Hier zyn de Stengen in twee Takken verdeeld en (4) Phlox Fel. Lanceolatis Isvibus &c. Lyclmidea Caroli. riiana &c mart. Cent. 10. T. 10. (s) Pbhx Fol. Lineari • Lanceolatis glabris &c. H, Cliff. R. Lugdb. 433. gron. Virg. 21. kalm. It. i|i. p. 15J. Lychnidea Fol. Melampyri. Dill. Eltb, 203. T. iSS.f. 2oi. • (6) TbUx Fol. lato-Lanceolatis &c. bilxLL. Dit% T.zpS; II» Deel. VII. Stuk,  528 Vyfmannïge Kruiden. IV. en dus gemikt: de Bladen Lancetswys' Eyrond, Afdeel. by vyf paariDgen om de Steng geplaatft. De Hoofd- Bloemen komen uit de mikken der Stengen stuk. en fje Oxels der Bladen voort. Zy zyn bleek blaauwachtig, met een krom Pypje. vu. (7) Vlambloem met Eyronde Bladen en eeno™'** zaame Bloemen. Rondbla- «üge. Deeze heeft de rondde Bladen van alle Soorten ; maar dezelven zyn klein en de Bloemen kompn eenzaam, niet by Trosfen, voort. vin. (8) Vlambloem met Elsvormige ruige Bladen subuiata. en gepaarde Bloemen. Ilïbladige. b r De Slippen van de Bloem zyn uitgerand en het Pypje is tweemaal zo lang als de Kelk, in deeze Soort, welke, gelyk de twee voorgaanden, haare Groeiplaats in Virginie heeft. ix. (9) Vlambloem met Borftelige gladde Bladen Setecea. - en eenZaame Bloemen. Borftehge, Deeze , ook een Virginifche Plant, is, zo wel als de naastvoorgaande, door Plukenet in Afbeelding gebragt. De Bloempjes zyn on- (7) Phkx Fol. ovatis. Flor. folitariis. Lychnidea Fiftulofa Jlarylandica, &c. Pluk. Mant. 122. T. 3+8. f. 4- (8) Phkx Fol. Subulatis hirfutis &c. Lyfchnidea Biattaris accedens Virginiana. TLUK, Alm. 233. T' 98. f. *. f9) Phkx Fol. Setaceis glabris &c. Lychnidea Blattarür ' accedens *c. PLUK. Alm. 233. T. $3. f. 3.  P È N T A, N .D R i A, ggp ongemeen fraay in deeze twee Iaatfte Soorten, Wi die aartige kleine Gewasjes uitmaaken, veriie-AFD2m rende de Velden ongemeen. Voorts is betHc^'ozonderling, dat deeze Vlambloemen in Noord-siüK* Amerika de plaats inneemen van de zogenaam-^f""^' de Koekkoeks- of Kraai je - Bloemen, kleverige'' ' Lychnis , Koornroozen èn dergelyken, terwyl men van dit Onkruid niets in Europa, noch misfchien elders vindt Q*) , dan deeze volgende Soort, in Siberië. O) Vlambloem met Liniaale Haairige Bla- x. den en drievoudige Bloemjleeltjes. Deeze Verfchilt vnn de laatftgemelden aan-^ merkelyk , doordien de Slippen der Bloemen met mtgerand , en die van den Kelk zo lang zyn als het Pypje van de Bloem. Op 't end der Stengetjes, die zeer klein zyn en op den Grond leggen, komen twee of drie naakte Lymenge Bloemfteeltjes voort, een weinis anger dan de Blaadjes. De Bloempjes zyn blaauw van Kleun C o s*ï e) Indien het eerfte Oir van alle O.vrasfen in 't Pardv* gevormd ware , gelyk het denkbeeld van Lwnmn is gei weeft , zo zou hst zeer onbegrypelyk zyn, dac « het verfpre.den over den Aardbodem deeze Vlambloemcu niet ergens Grond gevat hadden, dan in Nootd - Amerika alieen; terwyl in Europa genoegzaame Streeken zyn , van een derirelyk Klimaat en Grond. do, Phlox Fol. linearibus villolis , Pedunculis ternis. Aml Acad, II. p. 342, LI II; Beel. vil. srus.  '530 Vyfmannige Kruiden. IV. C o n v o l v u i u s. Winde. afdv!"L' Een Klokvormige geplooide Bloem , met *°VT twee Stempels, en een tweehokkig Zaadhuisje , dat in ieder holligheid twee Zaadjes heeft(*). Dus komen de bvzohdere Kenmerken voor, van dit uitgebreide Geflagt , 't welk over de vyftig Soorten bevat. De ceifte vyfendertig hebben een windende Steng. T (i) Winde met Pylswys' voor en agter gecnvoïvu. rpitfle Bladen en meeft embloemige Steel- lui Ar ven- •>" J fis. tjes. win'lc,ei Deeze groeit alom in Europa, en ook in onze Nederlanden, overvloedig op de Akkers of Koornvclden , alwaar zy zig dikwils om de Halmen windt tot een Eüe en meer hoogte. Ge- (*) van Waar tïnskvè dit afleidt, begryp ik niet. Touazegt , dat het Zaadhuisje van dit Geflagt fomtyds amm, »»fomtvds m3ar "ne Hollie|lêid ,1£eft' HAlLfB zegt , in onze Winden is de Vrugt dritbWg, *• anderen eenof tweehokkig in de Kenmerken(Char. Gener. Plantarum) » d. Vruet een Doosje, met den Kelk omkleed , rondaclmg , eentwee- oi drie-Kleppig, bevattende twee rondachti.e Z.aden. De Kelk , die vytbladig is o! vyfdeelig , wordt fomtyds omvat van twee ruime Blaadjes, gelyk plaats heeft in de Gemeene Groote Winde. . . (i) Cnvdvulus Fol. Sagittatis utrinque acum.naus etc, Sy/l. Nat. XII. Gen. *ti p. >55. f«. Gen- P" 168. H. CM. R. Lu,S. 4,7- K. li Convolvuius rn.net Arvenfis, C. B. Pin. Convolvulus minor purpureus. I.ob. U. 619. Smilax lavis minor. DOD. VtmpU 393. ™' 5ELIG.M. VII. d. PI, L ?. 5«.  P e n T a h d R i a; 531 Gewoonlyk, echter, kruipt zy langs den Grond, tv. gelyk op ruige Wallen, met haare dunne Sten-Afdeel} getjes , die bezet zyn met dricpuntige Blaad- HoIfdjes. Somtyds komen dezelven wat fpitfer, stuk. ' fomtyds van agteren met de Punten ecnigs- M»"£y zins krom en als ge-oord voor. Somtyds zynze ook breeder, fomtyds fmaller. De Bloempjes, van deeze Kleine Winde, zyn of paarfchachtig, of Roozekleurig bont, en fomtyds wit; gelyk men twee Verfcheidenheden daar van in 't Werk van W e i n m a n n , -afgebeeld en met Kleuren voorgefteld vindt. <2) Winde met Pylswyze Bladen, die van ag- „■ teren geknot zyn , en vierhoekige eenbloe- cb»wW mige Bloemfteeltjes. '"'h^.*' Winde, Dit is de Groote Winde, met witte Bloemen welke men niet dan in de Haagen, in Kreupel! bofch cn Riet, aan de kanten van Slooten Graften en Moerasfen , aantreft, zynde een ïeelyk Onkruid in de Tuinen, Hoven en Boomgaarden , door haare fterk, onder den Grond voortkruipende Wortelen, wier Hukken t'elkens weder aangroeijen , en een nieuwe Plant maaken. (x) Convolvulus Fol. Sagittatii poffice truncaris &c H Cliff R. Lugib. 427. n. 2. Fl. Suec. i74. dalib Par\ 65. touenf. Infl. hall. Helv. 488, oed Da». 45s. GorjAN Me»,p. mJ Gort. Belg. ss. &c. Convolvuius major M§L C. B. Pi». 294. Smilax livis major. Doo. Pempt, 392, smilax lsvis vel lens major. Lob. Ie. 6sg. LI a i.l,Dïït.,VLl stuk.  53? Vtfmanncie Kruiden IV. ken. Wegens haare hoedanigheid , van zig aï Afdeel win'dende om alles wat haar voorkomt te flingeHoofd- ren, en de groote Bloemen tevens, noemt menstuk. ze Slinger-Roos. Deeze is het ook, waar van ■Etnwr de Naam van Winde zyne afkomft hpeft, in 't V'£e' Latynfche woord Convolvulus begreepen. In 't Engelfch noemt menze Bindweed, in 't Franfch Liferon of Campanette, by ons dikwils KlokjesWinde , om haare Klokswyze Bloem, die doorgaans wit is, doch fomtyds Roozekleurig bont, en paarfchkleurig voorkwam buiten Haarlem, in de Haag van een Boomgaard by 't Kraaijencftj volgens Commelyk. 't Gewas der gewoone Groote of KlokjesWinde beklimt de Boomen tot zes, tien Voeten en meer hoogte. De Bladen zyn Hartvormig en veel grooter , doch niet zo fpits als aan de voorgaande, van agteren ge-oord. De Bloem heeft een grooten tweebladigen ruimen en daar binnen een vyfbladigen Kelk, die Klokvormig is; het Zaadhuisje driehok* Hoewel men dit Kruid niet als een Geneesmiddel gebruikt , bevat het doch een Melkachtig Sap , dat fcherp is en van eene Purgeercnde kragt. Verdikt zynde, cn tot een Scrupels veelheid ingenomen , werkt het als de Scammoneum , die volgt. Dit zal de reden zyn , dat fommige Authcuren het Gewas tot de Smilax betrokken hebben, (3) Win-:  Pentandria. 533 (3) Winde met Pylswyze, van agteren ge- IV. knotte Bladen , en ronde meejt driebloe- Ar^EEL" mige Bloemfteeltjes. Hoofdstuk. Deeze, gemeenlyk Syrifclie Winde genaamd, 111. is het Gewas , dat de zo bekende Scammo-fuTs°t^ mum uitlevert, die ons van Smyrna of Alep- 1 Syrifclie. po toegebragt wordt. Het groeit, naamelyk in verfcheide Streeken van Klein Afie, aan 't end der Middellandfche Zee. 't Gewas gelykt naar het voorgaande reer , maar de Bladen zyn niet aan de kanten bruin: de Bloemfteelen twee- of drieblocmig; langer, niet korter, dan de Bladen: 't omwindzel, of de buitenfte, is niet grooter dan de binnenfte Kelk, die ook een andere figuur heeft , dan in de Groote Witte Winde. De fchrandere Hasselquist hadt de Winde , die het Scammoneum uitlevert, tusfchen Nazareth en den Berg Karmel in Paleftina zien groeijen. „ Uit Marafch, dat het „ Landgoed is van zekeren Ttirkfchcn Basfa, „ vier Dagreizens van Alcppo af en digt aan „ Armenië, wordt het befte, dat op den Aard„ bodem is, (zegt hy,) verzameld. Men „ brengt het van daar in kleine Velletjes naar (3) Convthulus Fol. Sagiltatis poftice truncaris &c. R, lugdb, N. 3. Mat. Med. 82. Convolv. Syriacus f. Scammo. nea Syriaca. Moris. Hift. II. p. 12. s. 1. t. 3, f. 5.M1LL. Ditl. t. ios. Scaiiimonia Syriaca, C. B, Pin. 294. Scammoneum Syriacum Antiochenum , Scaramonia. lob. Icon. 610. LI 3 II. Deel. VII. Stuk.  534 V Y F ma n n i c e K r ü i den. IV. „ naar Aleppo , en het wordt, door dc EnAfdeel, j? geifche cn Franfche Kooplieden, naar LonHoofd- ,> den en Marfeille verzonden. Van den Berg stuk. J} Karmel kon men eertyds ook, dat by uitEenwy- ^ fteJcgoed was, over Akrim bekomen; maar ^' „ hedendaags is het naauwlyks in die Plaats „ meer te koop; dewyl de Arabieren, aan dien Berg woonende , zig meer op Roof dan op „ eenigen nuttigen arbeid toeleggende , de Inzameling verzuimd hebben." Het Aleppifche iScammoneum wordt irr't algemeen beter gekeurd dan dauvan Smyrna, 't welk men derwaards brengt uit een Stad van Galatie, of ook uit Cogni in Kappadocie, niet ver van den bogt des Bergs Taurus, waar een groote Inzameling is van deeze Drogeryc. Dezelve moet niet zwart, zwaar, noch met vuiligheden vermengd ; maar witachtig of Afchgraauw, broofch zyn en glinftcrcnde, wanneer menze breekt; geevende , als men 'er Vogt aan brengt, eenige Melkachtigheid uit. Sommigen hebben getwyfeld, of de gedagte Winde wel de Plant ware, die Dros cor id es Scammonia noemt; om dat hy derzei ver Bladen zegt ruig te zyn : doch die met ruige Bladen komt ook by Smyrna voor, en mooglyk hangt de ruigte van de Groeiplaats af. Immers het fchynt dat de belle Grond de befte Drogery van dien naam uitlevert. Ook geeft de manier van Inzameling een aanmerkelyk verfchil. By Smyrna, den Wortel ontbloot hebbende, maakt men  Pe ntandria. 535 men 'er een Sncedje in , en voegt een Mos- IV. felfchulp daar aan , om het uitzypelende Vogt Afd|eiop te vangen , 't welk, uitdroogende, een wit- Hoofdof geelachtige doorfchynende Harft uitlevert, STüK« waar van de Ouden gewag maaken. Deeze niaï'""**' wordt ons nooit toegcbragt. Welke bereiding het Volk aldaar voor deeze Drogery gebruike, die tot Verzending ingezameld wordt, is onzeker ; maar denkelyk zal ten dien einde het Sap uit den Wortel geperst en vervolgens gedroogd worden , gelyk Mesoe verhaalt. Het Scammoneum , ook dikwils Diagridium genaamd, is een Gom, die zig in Water laat uitmelken, en dus daar in byna geheel ontbonden wordt. Niettemin worden, met Wyngeeft, uit zes Oneen wel vyf Oneen Harft, getrokken (*). Het is een der fterkfte Purgeermiddelen , fchroomclyk wegens zyne fcherpheid, en dus niet dan met veel voorzigtigheid te gebruiken. De verbeteringen, die men 'er aan getragt heeft toe te brengen , verminderen de kragten. De Ouden hebbenze tot een Drachme of twee Scrupel ingegeven ; doch hedendaags is de Gifte tot een half Scrupel cn minder bepaald. Beft gebruikt menze, om eenig ander Purgeermiddel aan te zetten of in andere mengzelen. Dus maakt het Scammoneum den grondflag van het Fulris Comachinus uit, dat veiliger gebruikt kan worden, dan deeze Drogery op zig zelve. Zy komt in meest alle Sa- (*) Geoffr. Mnt, Md, Tom. II. p. 66j, II. Desl. VII. Stuk. LI 4  536 V-YFMANNIGE KuuiDKN. IV. Smengeftelde Winkel - Purgeermiddelen , zo Afpeil. men a]s Konferven of Eleftuariën. stuk." f4) Winde met Hartvormige gefpitfte. effene iv. Bladen en tweebloemige Bloemfteelen (*). Conv'oiva* Zu'1""' *n Siberië is deeze Soort, door Laxman, >:'jetifche. waargenomen. Zy heeft de Steng een Vadem lang, zig omwindende. De Bloemfteeltjes zyn in tweeën gedeeld , twcebloemig, korter dan de Bladen ; de Bloemen witachtig of uit den Vleefchkleurigen , met een geelcn Bodem , maar half zo groot als die van de AkkerWinde. V. (5) Winde met Hartvormige, gefpitfte, uitViceiige!* gegulpte Bladen, driebloemigeSteeltj.es en een Meelige Steng. Deeze , ook in de Upfalfche Tuin waargenomen, heeft een Steng van dergelyke hoogte: de Bladen zyn eens zo lang als breed, met Meelige Steeltjes ,• de Bloemen driemaal zo grcot als de Kelk, iets rood, fpits, in vyven gedeeld. Dc plaats dtr afkemit. is onzeker. (ó) Win- f4) Cnnulvu'.us Fol. Cordatis acuiiunatis laivibus &c. Mant. jc3. (*) Pedmculis anifltttis ftaat 'er in Syjl. Nat. Veg. XIII , doch uitde belclnyvingin de Mar.tisfa blykt, dat üe Steeltjes ^w:ebloemi[> zyn. (s) Ccr.mhulus Fol, Cordatis acuminatis repandis 8cc, JlldKt, 203, JaccJ; Hert, t. 35,  P E N T A N D R I A. ggj, (6) Winde met Liniaale Piekswy? gefpitfte . Bladen s die de Oor en getand hebben; een- F£EEL' bloemige Steeltjes, Pylswyze Kelken eneen^°°^r windende Steng. stuk. vi. Deeze Ooitindifche Soort heeft ook een win-/£0',^;a" dende Steng : dc Kelkblaadjes, komen met die van een Soort van Klokjes, gemeenlyk Fioh^^ Mariana genaamd, overeen. (7) Winde met Hartvormige onverdeelde, vir. Schildachtige Bladen , en effene Kelken. tVa7.dara~ Schildvor- Van Dilleniüs, die dezelve uit Zaad ,mise« van 't Eiland Cuba in de Westindiën bekomen , voortgekreegen hadt, wordt zy Grootwortclige genoemd , als een Wortel hebbende gelyk een Karoot. In Virginie fchynt de zelfde Soort ook te groeijen. (8; Winde met Hartvormige, onverdeelde en viif. driekwabbige Haairige Bladen, effene Kel-ic^oiaT* ken, ruige Zaadhuisjes en byna tweebloe-^™' inige Bloemfteeltjes. Dec- (6) ConvelvuJus Fol. Linearibus Hafrato - acuminati, &c Tala.Neü. Hort. Mal. XI. p. na." T. js. BüRm. Ft. Ind. 43". (7) Convolvulus Fol. Cord. integris Pandura:forrni';us. &c. Convolv. megaloihizus &c. Dill. Ekb. rot. T. 85. f. sSJ gron. Virg. 141. (8) Convolvulus Fol. Cord. integris trilobisque &c. ConVOlv, Fol. Hederaceo Arvenfis,Flore dilute purpureo.Djll. JSltb. 100. T, 84. f. 98. LI 5 H. Deel. vil. Stus,  538 Vyfmannige Kruiden. IV. Deeze Karolinifche heeft, volgens den zelf. 'Afdeel. den , Klyfachtige Bladen, en was uit Zaaden, Hoofd- die 'men onder de Ryft van Karolina bekomen stuk. hadt, voortgeteeld. ix (9) Winde met Hartvormige onverdeelde en Convolva- driekwabbige Bladen ; de Bloemen effenhsjiedera- . de VfUgtm regt0pliaande. Klyfachti- ge* . Het verfchil van deeze met de voorgaande is niet groot. Uit Zaaden van Afrika was zy geteeld : doch men vindt zodanige ook in de beide Indien. x. (10) Winde met Hartvormige driekwabbige AiabiTcnV Bladen, ten halve in vyven gedeelde Bloemen , wier Steelen korter dan de Bl.adft.eelen zyn. Deeze, onder den naam van Blaauwe Winde, met Klyfachtige hoekige Bladen, zelfs by Bauhinus bekend, is ook doof Dilleniüs in Afbeelding gebragt. Men meent, zegt hv , dat het de NU der Arabieren zy, waar van de Greintjes of het Zaad, om Slym dooiden Afgang .uit te dryven , gebruikt werden: doch f9) Convolvulus Fol. Cord. integris trilobisque &c.Conv. annuus Fol. Cordatis &c. H. Cliff. 67. Convolv. Fl. purp. Calyce punétato. Dill. Elii. f. 69 & f- 93. (10) Convolvulus Fol. Cordatis trilobis&c. Conv. eoeruleus Hcdetaceo anguloib folio. C. b. Pin. zgs. j. b. Hifi. ii. p. J.64. DILL. EUh. MS. f. 91 j   z Deel.PL, AAT XLIL  Pentandria. doch het Gewas, dat hy afbeeldt, groeit in IV. jNoord-Amerika. Het is door zyne korte Bloem- Afdeel.' Heekjes, puntige Bloemen cn opftaande Vrug-Hooro# ten, van de anderen wel te onderfcheiden. «tuk. Om welke reden, thans, alhier de Convolvulus: .Mmi>Zïehfcurus uitgemonfterd zy, is my , zo wel als'oW^ de bynaam, duifter. Misfchien , om dat de-Dlliftere'* zelve geen genoegzaame overeenkomst had, met de aangehaalde van Dilleniüs, diegebrekkelyk fchynt afgebeeld te zyn. Of dc uitlaating kon by toeval , dewyl het getal voor de volgende geplaatst is, zyn veroorzaakt. In de fchoone Verzameling van Ooftindifche Planten, my deezen Jaare door den Wel Ed. Geftr. Heer J. C. M. Radermacher,. Extraordinair Raad van Nederlandfch Indie, goedgunftig bezorgd, vind ik een Soort van Winde, die met de befchry ving van Linn^üs ftrookt en van alle andere Soorten verfchilt: Zie dezelve hier nevens in Fig. i , op Plaat XL1I , afgebeeld. De Steng , naamelyk , is rond; de Bladen zyn volmaakt Hartvormig,van onderen eenigszins ruigachtig, aan de kanten ruuw, met ruige Bladfteeltjes: de Bloemfteeltjes langer dan dezelven, worden aan 't end dikker en, zo wel als de Kelken, glad; hebbende maar ééne Bloem, doch in 't midden twee kleine Blikjes. De Bloem is klein : maar dezelve verfchilt in grootte volgens den Heer N. L. Burmannus. De Ridder hadt gezegd, dat dee- U. DSSL. vii. stuk,  54Q Vyf.mannige Kruiden» IV. deeze Soovt niet alleen op Java en Ceylon, maar Av v!EU ook in China en te Suriname voorkomt (*). stuk.3 (ii) Winde met Hartvormige onverdeelde Bloxi. den , knikkende Vrugten en dikke Bloem- t^Sr Pelen. , Paarfche. Jjeeze Soort van Winde , die ook haare Groeiplaats in de nieuwe Wereld heeft, is wegens haare fraaiheid in Afbeelding gebragt door Ehret, en als Verfcheidenheden zyn daar toe twee van Dilleniüs, met Hartvormige Bladen, betrokken. De Bloemfteeltjes ftaan regtop,maar, met de Vrugt verdikt, gaan zy knikken. De Kelk is geftippeld, ruuw en gehaaird, xn. (i2>) Winde met vyfhoekig Hartvormige , effenrandise . Haairise Bladen en veelbloe • Hoekige. J . ° . mige Steeltjes. Volgens de befchryving van den Heer N, (») Convolvulus obfeurus. Spec. Plant. II. p. 210. N. 10. Convolvulus Flore minore Laéteo &c. Dill. Elth. 98. t. 83. f. ss. Convolv obfeurus. BURM. Fl. Ini p. 44. fuj Convolvulus Fol. Cord. indivifis Sec. Conv. Cal. tubercularis Pilofis. Vir. Clif. H. Ups. GRON. Virg. Conv. puip. Folio fubrotundo, C. B. Pir.. 295. EHRET. Piel. 7. f. 2. convolv. cceruleus minor & y, Conv. Fol, Cor. dato glabro. Dill. Elth. ut;, f. 94- 97- (12; Convolvulus Fol. Cordatis quinquangularibus integerrimis viUólis &c. Mant, 203. BURM, Ft, Ini. 4«. T. 15. f. z.  P E N T A N D R I Al £di L. Burmannus heeft deeze Soort Houtige b IV'. windende , ruige Stengen en - Bladen die met &*»™u roode Haairtjes bezet zyn : de Bloemfteeltjes Hoofd. drie- en ook fomtyds éénbloemig. Zy groeitiTVK' in Ooftindie. C'3) Winde met Piekswys'Hartvormige vyf- xm ribbige Bladen en een kruipende Knobbel-, c<»™ive. draagende jlekelige Steng. Patatten. Dit Gewas is zo wel in Oost- als in Wèstindie zeer bekend , om dat de Wortels daar van , onder anderen, aan de Slaaven en Indiaanen, ja aan de Europeaanen zelfs,■ in Amerika 4 tot Voedzel ftrekkerj. Men vindt 'et door veele Schryvers gewag van gemaakt , en het komt, naar den Landaart, onder verfchillende naamen voor. Het fchynt , door de Spanjaarden, uit Amerika in Ooftindie overgebragt te zyn, alwaar men het kent by den zelfden naam, die 'er in de Weftindiën gemeenlyk aan gegeven wordt, te weeten Batatas of Patatten. De Spaanfchen noemen de Wortelen aldaar ook Camotes eri jij es; de Portugeezen Inhame;de Amerikaanen Ba- ' (13) Convolvulus Fol. Cordatis Haftatis guinquenerviis, &c. Conv. Fol, Cord, angul. Radice tubertffé'. r. Lugdb. n, +. Conv. Radice tub. esculenta. catesb. Car. ii. p, t. 66. Conv. Ind. Oriënt. Irihame f. Batatas. Moris. Hift. II. p. ti. S. 1. T. 3. f. 4, Conv. Ind. vulgo Patütes didtus. Raj. Hift, 728. Batatas. C. 15. fin. 91, Rümfh. Amb. V. p. 367. T. 130. Kalm. Itin. II. p. 300. Kappa Kelenga. Hort. Hal. VII. p. 95. T. je. Confer. Feuill, Peruv, Uï. p,i6, T, ir. II. Deel. VII, ,Stub»  S4i Vyemannige Kruiden. IV. Batada, de Franfchen Batades en de Engelfchen Afdeel. potadeSm rjns Volk geeft 'er gemecnlyk^den Hoofd- naam van Patatten aan. stuk. fict js cen .Gewas, dat langs den Grond kruipt, jsmwy- Qp ^e WyZe der Meloenen en Kalabasfen, fchietende uit ieder Knietje, dat aan de Aarde raakt, een Wortel, die de gedaante omtrent van een Rammenas heeft, zynde dikwils een Span of een Voet lang en twee Vingeren dik, doch niet regt , maar krom gelyk een Beuling, en ook van andere figuuren. Men heeft 'er Roode en Witte van, gelykende de eerlten,zo Merian zegt, naar blceke Beetwortelen, wordende , op veelerley manieren, by Vlecfch en andere Kost geftoofd en fmaakende als Karflengcn. Dc Witte, zegt zy , groeit 'er in 't wilde, en wordt van de Menfchen niet gegeten; maar inOoitindie maakt men, volgens Rumphius, zo wel gebruik van de genen die een witte als die een roode Schil hebben. Haare Afbeelding van beiden vertoont ook den Wortel Raapachtig cn niet als een Karoot. Gemeenlyk weegen zy cen Pond of daar omtrent; zo dat zy grooter zyn dan onze gewoone Aardappelen, by welken Kalm dezelven vergelykt. „ Men noemt die Wortels, zegt hy, welke „ anders den naam van Batatas voeren, in PenNfylvanie Bermudifche Aardappelen; wordende „ dezelven, zo van voornaame Luiden, als van 't gemeene Volk, aldaar overvloedig geplant. „ De Grond moet uit Aarde met Zand ver- „ mengd  Pentandaia; t% mengd beftaan, en niet te vet noch te mager IV. „ zyn. De Wortels worden, ten dien einde, Afdeel. „ gelyk dc Aardappels, aan ftukken geiheeden,'Hoofd„ doch zo, dat men 'er een of twee KnoppenSTü!C„ aan laat. Gemeenlyk zyn zy van buiten rood, „ van binnen geel. De Smaak is zeer aange-""*' 5, naam , overtreffende, myns oordeels, dien „ der Aardappelen , Artisjokken, ja van byna ,, alle bekende Wortelen (*_). Zy fmelten by„ kans in de Mond. De manier van toeberei„ ding is als der gewoone Aardappelen , by „ welken menze fomtyds kookt. Gemeenlyk „ legt men dezelven , op den rand des Schot- tels, by gebraden of gekookt Vlecfch. Zy „ groeijen zeer fchielyk , maar de grootfte ,, moeite is, om ze den Winter over goed te „ houden : want zy verdraagen geen Vorst, „ geen fterke Hitte en geene Vogdgheid. Ik „ nam, by myn vertrek uit Amerika, een taa„ melyken voorraad daar van mede; doch op „ Zee overviel ons een geweldige Storm , en het' ,, Water drong overal in het Schip, zo dat wy onze Kleederen, Bedden, Dekens enz. byna „ konden uitwringen. Dit deedt myne Bermu,3 difche Aardappelen verrotten. Dewyl zy, „ echter, thans niet alleen in Portugal en Span5, je, maar ook in Engeland , worden aange- „ kweekt, (*; Den Suikerwortel mooglyk alleen uitgezonderd, By MORISON wordt het Si/drum Peruvianorum genoemd, II. Dsïl. vil. Stok,  Vyfmansige Kruiden* SV. kweekt i zou zulks, myns oordeels t iri Afdeel. • Sweeden ook niet zeer moeielyk zyn. In Hoofd- „ Penfylvanie was men niet gewoon , door; stuk. Gilling een zodanigen Drank daar van te Einwy- bej-eidcn, als door de Spanjaarden in hun; ne Amerikaanfche Volkplantingen gefchiedt." Ook noemt menze in Engeland Spanifch Potatoos, dat is Spaanfche Aardappelen. Ten opzigt van het Bladerloof fchynt hier van aanmerkelyk de Afbeelding te verfchillen , welke Pater F e u i ll é e van de Patatten geeft: want hy vertoont het Gewas met gepalmde of vyfvingerige Bladen. Niettemin worden de Wortelen van dien naam daar mede bedoeld, wier Smaak hy ook by dien der Karftengeri vergelykt en zegt, dat zy door geheel Amerika in gemeen gebruik zyn. Dit doet Linn^eus denken , of 'er ook byzondere Soorten zyn mogten van dit Gewas; xiv. Windè niet Hartvormige ruigachtige fusZfto^ Bladen en dubbelde Bloemfteeltjes; de Bloe* "rwce- men met driefneedige Slippen. bioe.m0e. ^ee2e > \n China huisveftendc, heeft ongcvaar de grootte van de Akker - Winde. De Steng is windende, rond Haairig, zo wel als de Bla' den: de Kelk vyfbladig , ongelyk; de Bloemen wit. in vyven gedeeld, geplooid, met de Slip* (14j Cenvèlvuht Fol. Cord. pubescéntibiis &c. Sp, Pli  T e n t a w o & r a; Slippen aan 't end driedeelig, de middelftePunt IV* de kleinfte. Afdeel; v. (if) Winde met Hartvormige langwerpige^00™* kaale Bladen, en gekroonde Bloemfteeltjes die tweedeelig en veelhloemig zyn. Convoiv*. - lus forti. Hier komt het Gewas t'huis , dat te vooren cc£";ft Gekranfte Ipomoia is genoemd geweest. Plumier fchynt het met zyne Oiiamoclit, die paarfch is en Bladen van Na'gt'fchadè heeft, te bedoelen. Evenwel zyn de Bloemen ni-t ingefneeden , gelyk by hem, maar Klokvormig als die der gewoone Winde, blaauw en klein: de Bloemfteeltjes korter dan het Blad , gekranst, (i ó") Winde met Hartvormige Bladen, een win- xvi. dende Steng en gekroonde Bloemfteeltjes. ^Mu' Deeze wordt by Plumier de geele Veel.d^ekroon, bloemige Winde getyteld. De Groeiplaats is op de Eilanden Martenique, San Domingo en Jamaika, in de Westindiën. (17) Winde met Hartvormige gladde Bladen xvir. en een Uyvende Haairige Steng. Dee- fu^ttian* Malabaar- f ij) Convolvulus Fol. Cord. oblongis nudis. &c. Convolyu- khc, lus minor fcandens &c. Bkown. Jam. ijj. Ipomcea verricilIata. Am, Acad. V. p. 394. Quamoclit purpurea Solanifolia minor. Plum. Ic. 94.. f. 2. (16) Convolvulus Fol. Cord. Caule volubili &c. Conv, Iu« teus polyanthos. Plum. *4m. 88. T. 102, Conv. polyanthos folio fubrotundo. sloan. Jam, $%. o7) Convolvulus Fol. Cord. glabris &c. Conv. Fol.'Cord. acuminaris , Caule Arboreo fcandente, r, Lu^di, ^is^Mort^ Mal. XI. p. ioj. T. ji. raj. Suppl, 376. Mra ii. Deel. vil. Stuk,  546 "Vvfmannicb Kruiden. IV. Deeze, op Malabar Kattu - Kelengu genaamd , Afdeel. heefc ecn Boomachdge klimmende Steng. De HoJfd- Bloemen zyn Haairig, als gefternd en bont. Me0 stuk. yindt deeze Soort ook op Java. xvni. (i 3) Winde met Hartvormige ruigachtige BlaCmvoivu. ^en een Myvende Haairige Steng, en veel* lus Cana- . Tienfis. bloemige Steeltjes. Kanaiifche. Zo wel als de voorgaande was deeze in de Europifche Kruidtuinen bekend , zynde door Commelyn afgebeeid. Zy heeft een Heefterachtige ruige Steng. De afkomst is van de Kanarifche Eilanden. xix. (19) Winde met Hartvormige Maden, veratdoom.5' dikte Bloemfteelen , effene Kelken en een «tes gedoomde Steng. By Suratte, in Ooftindie , is deeze waargenomen, die naar de Paarfche Winde gelykt , maar deSteng gewapend heeft met flappeDoornen. xx. (20) Winde met Hartvormige Bladen en een Tweëfny- windende Steng, die wederzyds fcherp is. Op Ceylon en Java komt deeze voor , die de Steng (18) Convolvulus Fol. Cord. pubescentibus Sec. H. Clif.W. •Lugdb. Conv. Canar. femperv.rens &c. Comm. Hort. II. p. iou T. 51. Conv. Canarienfis 8cc. Pluk. Alm. 114. T, 31(t9) ^Convolvulus Fol. Cord. Pedunculls incrasfatis &f. Mant. 4+. (20) Convolvulus Fol, Cwd. Cauls rolubili utrinque cacmaia. Mant, 43.  p E If T A K D R ï A. Steng wederzyds , van 't eene Blad tcc het an- IV; dere, met een fcherpte cf Kiel heeft. De Bla- Afdrhl; den zyn Hartvormig Eyrond , langwerpig en h.oofp« .effen. stuk. (2ï) Winde met Hartvormige gehoekte Bla- XXI» den , jé Stog met vier Vliezige kanten iZrtrpf. en veelbloemigs Bloemfteeltjes. Deeze Soort levert den Turbith - Wortel, die in de Apotheeken bekend is, uit. Men vindtze Zeer groote gewiekte Ceylonfche Winde, met Bladen eenigszins naar die van de Heemst gelykende, door Hermansus getyteld, en onder dien naam aan 'c licht gebragt. Een Plant, door hem overgevoerd, heeft in de Leidfe Akademic-Tuin drie Jaaren geleefd. Hy vondtze op Ceylon en Malabar, in vogtige belommerde plaatfen , aan de kanten van Slooten en in de agter • Haagen der Hoven , menigvuldig groeijen ; doch by Suratte, Cambaya en elders aan de Vafte Kust van Indie, gefchiedt de Inzameling van deeze Droger.y, welke men van daar menigvuldig naar Perfie , Arabie , Turkye en Europa,plagt over te voeren. DeMahomethaencn noemenze Turbith, maar die van Guzuratts Bar- ' (zi) Cimvolvulut Fol. Cord. angulatis Sec. Fl. Zeyl. 74, Mac. Mei. 84. Convolv. Zeyl, alarus maximus. Hkrm. Lugib. 177. T. 178, 179. Turpethum repens Fol. Altheae vel Jndicum. C. B. Pin. 149. Turbith. Officinariim Careis argus Acolra:. BKEVJf. Prodr, z. p. :oj~. Mm 2 ii. DEEL. vii. STUK.  54.* VyfMANHigë KrüidenC IV. Barcaman . en in de Provincie Canara, wier Afdeel H00f cjit:ad Goa is, heet zy Tiguar. Hoofd- De Wortel, die de dikte van een Duim en stuk. daar boven heeft, wordt gezegd wel drie of vier Eenwy Ejjen diep in jje Aarde te booren, zynde Hou'*"Sf' tig, in Takken verdeeld, en met een dikken bruinen Bast bekleed. Gefnecden of gebroken zynde, geeft by een Melkachtig Sap, dat aanflonds ftolt tot een bleek geelachtige Harst, die in 't eerst zoetachtig van Smaak is, vervolgens fcherp en walgelyk. By de Ouden vindt men weinig zekerheids aangaande de kragten van deezen Wortel, die ons gedroogd in Hukken van een Duim dik wordt toegebragt. Hy is van eene fferk Purgeerende natuur, doch wordt hedendaags zelden gebruikt en van lommigen gcvaarlyk geoordeeld, dat ten opzigt van den Wortel op zig zelf waar is; doch, met andere Purgeermiddelen gemengd, is hy in de Waterzugt en dergelyke Kwaaien , die uit vergaaring van koude Slym ontftaan, niet ondienftig. Ook komt hy in vee ■ le famengertclde Winkelmiddelen. xxn (22) Winde met Schildvormige Bladen en veetCenvohu- blocmige Bloemfteelen. lus Felta- ' schiidbla. Men hcdoelt hier de Groote Jndifche gladde dige. Win- (iz) Cenvelvulus Fol, peltatis, Pedunculis multifloris, Conrolvulus lsvis lndicus major. Haylale Rumfh. Amb. V. T. «7.  F E N T A N D R I A. 549 Winde-van Rumphius, die de Bladen Schild- iv.' vormig heeft. Men vindr 'er een Witte en Roo- Afdeel. de van, naar de Kleur der Bloemen verfchillen- Hoornde. De Bladen werden 'er tot uitwendige Mid-stuk. delen gebruikt. Op Ambon was de Groeiplaats. M.m>gi- r nia. (23) Winde met ongelyke Bladen, Hartvor* xxt"« mig gehoekt, Lancetvormig, een windende fuTj'Jupü. Steng en eenbloemige Steeltjes. Jalappe. Deeze Soort wordt gezegd den echten Jalappe- Wortel der Apotheeken uit te leveren. Zy voert den naam van zwarte Mechoacanna by Bauhinus, en heeft haare Groeiplaats in Nieuw Spanje. Onder den naam van Chelupa of Selape is de Wortel eerft uit de Weltindiën overgebragt , hebbende zynen naam van het Spaanfche Steedje Xalapa bekomen. De Wortel is te bekend, om van deszelfs gedaante , zo als hy in bruine Schyfjes overkomt, te fpreeken. Hy is, om zyneonkoftbaarheid, als cen uitmuntend Purgeermiddel onder 't Gemeen befaamd; en onder de Geneeskundigen ook niet veragt. Byna SmaakeIoos,niet walgelyk en zonder Reuk, kan het Poeijer aan Kin. (13) Convolvulus Fol, difformibus. Cordatis angularis Sec. Conv. Fol. vatiis, Fcdunc. un.fl.uis, Rad. ruberofa. Mill. Dill- N. 32. Conv. Amer. Jalapium diclus. Raj. Hifi. 724. Eryonia Mechoacanna nigricans. C. B. .Pik, 298. Proir. ï.37. J. B. Hifi. iji. jalapium Mechoacanna nigta, Dale, Fharm, i(ji. Mm 3 VU Deel» VII, Stuk.  550 Vyfmannice Kruiden. IV. Kinderen en vieze Menfchen veel gemakkelyAfdeel. ^eï^ dan de Rhabarberof andere PurgeermiddeHoofd- Jen , met een weinig Suiker worden ingegestuk, j_jet wcr^t ook in kleine Gifte. Twee, vi^*wy' drie of vier Greinen zyn voor ren jong Kind, twintig of dertig voor een volwasfen Menfch genoegzaam. Maar, de Geftellen moeten hier byzender in acht genomen worden j dewyl het een Purgeermiddel is van een heete, Harftige natuur, 'komende dus meest te pas in koude, Slymige, Waterige Lighaamen. In groote veelheid is het gebruik, zo van dtn Wortel, als van deszelfs Harst, niet zonder gevaar. By dc genen , die Geeftige Wateren uit Suiker of Melaffen defnlleeren, is hy van veel dienst , om dat de Gifting 'er door bevorderd wordt en men Jcr dus meer Geeft uit krygt. xxiv. (24) Winde met Lancetvormig ovaale Bladen, hsTtHcTus. die van onderen zagt als Fluweel zyn, met riiweeli*. byna gekroonde Bloemfteeltjes , gehaairde ge' Kelken en een windende Steng. Eene Ooftindifche, door den Hoogleeraar N. L. Burmannus in Plaat gebragt onder den naam van Weeke Winde, behoort tot deeze Soort. De Steng is Heefterachtig en de Kelken munten door hunne ongemeene Haairigheid uit. On- (24) Convolvulus Fol. LaneeolatO' ellipticis &c. Convolv. Fol. ovalibus piibescentibus neivolïs &c, Bükm. Fl, Ini, t, 17. f. i.  P E N t A N D r I A. 551 Onder dien zelfden bynaam geeft Doktor IV. Forskaohl de befchryving van eene Soort Atoeeï» van Winde, door hem by 't Griekfch Dorp HoofdEr?clisfa , aan den Of-ver der Zee van Mar- stuk. mora, waargenomen ; doch dewyl dezelve ge- Monogy* palmde Bladen hadt, kanzy hier niet ftrooken. (2$) Winde met driehvabbige Wollige Blad n xxv. en eene gewolde Steng. Convolvulus tSHItK* De Bladen zyn , in deeze, wederzyds metalige, «ene digte Wolligheid, als Fluweel, bekleed, en in drie Kwabben verdeeld. De Groeiplaats is op Jamaika. (26) Winde met Hartvormige Fluweelige uit- xxv7gehoekte Bladen , de Kwabben uitgegulpt, Hcem£ de Steeltjes tweebloemig. acbuge. Deeze groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, in de Levant en in Afrika, op Heuvelen, zegt de Ridder. Van zelf voortkomende, heeft zy de Steeltjes eenbloemig. Haare Wolligheid is (25) Convolvulus Fol. trilobis tomentofis, Caule Lanugino. fo. Convolv Fol. Lanato in tres lacinids divifo &.:. SJ.OAW. Jam. ss. mg. I. p. 154. T. 98. f. 2. RAJ. Suppl. m.Con.' volv. Jamaiceniis trilobus Sec. ÏLVK.Mm. sis. T. 107. f.4. (26) Convolvulus Fol. Cordatis palmaris, Sericeis&c. Vir. Clif. ig. R. Lugdb. 429. N. 13. SAUV., Monsp. 402. GoriAlj Monsp. 93. H. Cliff. 67 Conv. Atgenteus Folio Althxs. C. B. Pin, 295 Conv. Betonica: Altlmaque Foliis, repens Argenteus. Barr, Har. s. T. 312. g, Conv. Argent. elegantisii: «aus, fol. ten. incifis. Tournf. Infl. 8j. Mm 4 II. Dim,, vil. Stok.  552 r Vvfmannige Kruiden. IV. is wit, en daarom wordt zy Zilverkleurige Win'Afdeel. dg met Heemstbladen getyteld. De Bladen geHooÈd- lyken fomtyds meer naar die van Betonie en kostuk. men o0^ zeer fyU gefnipperd voor, in de zeer ti«rwy" fchoone Zilverkleurige Winde van Tournekort, welke als eene Verfcheïdenheid hier toe betrokken wordt. xxvii. (27) Winde met Vinswys' gepalmde, Zaags- fuTcilt getande Bladen , Draadachtige ge- es. , pluimde Bloemfteeltjes en effene Kelken. Egyptt- Deeze heeft haare Groeiplaats in de Tuinen van Egypte, alwaar zy tot fieraad wordt aangekweekt, volgens V e s l 1 n o 1 u s. Zy laat zig over alle Priëelen , Latwerk aan Muurcn en Wanden leiden,en wordt, wegens haarefchoonhcid , van de Arabieren Om el heffen, dat is Schoone Moeder , geheten. De Bloemen zyn grooter dan in de gemeene Winde, en blaauwachtig paarfch van Kleur. xxvilt. Winde met Voetachtige Zaagswys' ge- Copticus. tonde Bladen , Degenvormige tweebloemige fche. Bloemfteelen en gedoomde Kelken. De Bladen van deeze , die in de Levant groeit, (27) Convolvulus Fol. palmato - pinrratifidis &c. Convolv, JEgyptius. VESL. JEgypt. 73. t.|74. (28) Convolvulus Fol. Pedatis ferratis, Peduncuüs Enfiformibus bifloris , Calycibus muricatis. Mant, 559. Convolvulus Fol. laclniatis et quinquefoliis. C. B. Pin, 29 J. Conv. quin» quefolius. C. B, Prodr, 134.  Pentandria. 553 groeit, gelyken naar eenen Vogel voet en de Stop- IV.' peltjes hebben dergelyke figuur. De Bloemftee- AVD^^L* lcn zyn zeer lang en platachtig, dus als twee- Hoofd* fnydig. De Bloera is groot en wit. Voor 't ove-STUK' rige fchynt het Gewas weinig van 't voorgaande nic^'""^' te verfchillen. (29) Winde met gepalmde, vyj'kwabbige, glad- xxix. de getande Bladen, een gehaairde Steng en u"vll/Tveelbloemige Bloemfteeltjes. w^agaw*. bladige. De Heer N. L. Burmannus heeft de Afbeelding van deeze Ooltindifche aan 't licht gegeven, die met den bynaam overeenkomt , en door zyn Ed. befchreeven wordt. De Bloem was Klokvormig, taamelyk groot en Oranjekleurig, met vyf korte Meeldraadjes, die Pylswyze Knopjes hebben ; een Draadachtigen Styl en twee Klootronde Wrattige Stempels. C30) Winde met gepalmde zevendeelige Tands- xxx. wys -uitgehoekte gladde Bladen , een gc-Gefreede". haairde Steng en eenbloemige Steeltjes. ne' Deezen bynaam geeft de Heer Jacqüin niet oneigen aan dit Gewas, 't welk uit Zaaden , van zyn Ed. in Amerika verzameld, in de Kei- {29) Convolvulus Fol. palmatis quinquelobis &c. burm. Fl. Ind. 45. T. ig. f. 1. Ment. ioj. Convolculo fimilis Eryonire albz foliis villofis. pluk. Alm. 135. T. 25. f. 3. (30) Convolvulus Fol. palmatis feptem.paititis Sec. jaccj; Oh, li. p. 4. T. 28. Mm s II. Def.l. VII, Stuk,  j54 VyfMannige Kruiden. ÏV. Keizerlyke Broei • bakken te Weenen gelukkig Afdeel.js opgekomen , en 'er dikwils gebloeid heeft, Hoofd' hebbende witte Bloemen. stuk. xxxi. C^r) Winde met Pootswys' gepalmde vyfdeelilus macro- ge Bladen en eenbloemige Bloemt eitjes. earfus. vrugiigej Deeze , door Plumier veelbladige Winde, met de Bloem en Vrugt paarfch en zeer groot, getyteld, heeft de Steeltjes der Bloemen gewricht, verdikten geplooid. Zy groeit in de Weftindiën. xxxii. (32) Winde met gepalmde Bladen, die zeven tul" " ' Jpits - Eyronde effenrandige Kwabben heb^Gcphiim- ben, en gepluimde Bloemfteelen. Op Zandige plaatfen, aan de Kust van Malabar , groeit deeze , wordende aldaar Pal - Modecca genoemd. Sommigen hebbenze aangemerkt als een Bafterd - Pasfiebloem , en hier fchynt ook de zeer groote lndifche geklaaumerde Knobbelige Winde, met diep ingefneeden Bladen, van Ceylon, te behooren, die door Hermannus is opgetekend. De Bloemen zyn zeer groot. (33) Win- (31) Convolvulus Fol. palmJto • Pedatis quinquepartitis &c. Convolv. polyphyllus , Flore & Fiuftu parpureis maximis. Plum. Sp. i. Icon. 91. f. 1. r. Lugib. 429. n. 17. Convolvulus Fol. palmatis, Lobis feptem ovatis Sec. Pal- Modecca, Hort. Mal. XI. p. lol. T. 45. BUKM. Fl. Ind. p. 4J,  Pentandria. 555 (33) Winde metzeven-Fingerige effenrandige IV. Bladen, een gladde Steng en driebloemige k*®EEL* Bloemfteelen. Hoofd- Tot deeze Amerikaanfche behoort de Zeven-STUK" "wj-ww xxxm. bladige hoogroode Winde, die een zeer dikken convoiv'ui Wortel heeft, door Plumier afgebeeld. wrTz'os. (34) Winde met gevingerde gladde getandefi°^oi' Bladen en effene Bloemfteelen. xxxiv. Door Plukenet is deeze, die ook in A-^'"1u'^m merika haare Groeiplaats heeft, in AfbeeldinggVyfbladi" gebragt. (35) Winde met vyfvingerige gehaairde effen- xxxv. randïge Bladen en een Haairige Steng. ^«'apbyl. In de Europifche Openbaare Kruidhoven is^'"2* deeze bekend , en onder den naam van Ruige vyf en zevenbladige voorgefteld en afgebeeld door Hermannus, zynde het Gewas, uit Amerika, aan den Heer Facel overgezonden, in wiens Tuin het groeide en bloeide. De Stengen, uit den Wortel voortkomende, bereikten fomtyds zes en meer Ellen langte. Zy waren ruig zo wel als de Bladen ; de Bloemen bleek (33) Convolvulus Fol. Digitatis feptenis &c. Convolv. coccineus heptaphyllus Radice crasfislima. Plum. Sp, 1, Icon, 90. f. 1. f34) Convolvulus Fol. Digitatis glabris dentatis &c. R, Lugib. 419. Conv. quinquef. glaber Americanus, Pluk. Alm. 116. T. 1s7. f. 6. f35) Convolvulus Fol. Digitatis quinis Pilofis inregerrimis &c. Conv. Americanus pentaphyllus et heptaphyllus major, HERM. Lugib. T. is*. II Deel. vil. Stuk.  5|6 Vtfmannige Kruidek. IV. bleek geel of wit en de Kelk in twee groote BlikAfdeel. jes bcflooten. * , Hoofd- * Met een leggende of niet windende Steng. STOK. xxxvi. (3^) Winde met Hartvormig Eyronde Bladen, Convohu.^ eenbloemige Bloemfteelen , Lancetvormige skiliaan." Blikjes en ongejteelde Bloemen. Deeze, in de Europifche Kruidhoven bekend, heeft kleine Blaadjes , die van agteivn geoord zyn. De Steng is dikwils geheel niet of maar zeer weinig windende. Zy groeit op 't Eiland Sicilië, xxxvir. (37) Winde met Lancetvormige ftumpe kaals fjal's?"11' geftreepte Bladen; de Takken afgeboogen; Vyfbiackr. de bloemen eenzaam en ten halve in vyven gedeeld. xxxviir. (og) Winde met Lancetvormige Fluweelige Lineatus. n n >t Gemecpte. geftreepte gejteelde bladen , tweehloemige Bloemfteelen en Fluwelige tweebladerige Kelken. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, die leggende bogtige Stengetjes heeft van een half Voet lang. Men vindtze in Spanje , op Sicilië en aan de Kuiten der Middellandfche Zee. (39J Win- (36) Convolvulus Fol. Cotdaro - ovatis Stc Conv. Fol. ovatis acutis. B.. Lugdb. 428. N. 9. ft. Cliff. 67. Conv. SU culus minor &c, BOCC. Sic. 89. T. 48 MORIS. Hift. II. S. I. T. 7. f- 5- (37) Convolvulus Fol. Lanceolatis obtufis nudis lineatis. Syft. Nut. 3. p, 2t9. (38) Convolvulus Fol. Lanceolstis , Sericeis lineatis petiolatis &c. Conv. Marinus repens &c. BARR. Rar. 31, T. 1132. Conv. ferpens maritimus Spies foliis, TKIVMPH, Obs, 91, T. $1. f. 2.  Pentahdria; 55? (39) Winde met Lancetvormige Wollige Bladen; IV.' de Bloemen in Kroontjes; de Kelken ruig; ^?d^el« de Steng regtopjtaande. Hoofd» Deeze worde van den Ridder gezegd in Span-STUK' je , op Kandia en in Syrië te groeijen. Men cS™, vindtze in Languedok by Montpellier, volgens l"£na" G o v a n , die de voorgaande ook hier t'huis Kandia, brengt. Clusius heeft 'er, onder den naam^6* van Dorycnium , van gefproken, en anderen hebben dit Kruid Cneorum geheten. Het is de Verzilverde regtopftaande Kroontjes-Winde van Tournefort, de Kretifche of Kandiafche door Mor is on genoemd. Zy heeft de Kelken ftomp en uitermaate ruig. De Kelk loopt uit in een vierbladig vyfftraalig Kroontje, dat het middelfte Steeltje met één Bloem, de zydelingfen vier- of vyfbloemig heeft. (40) Winde met Liniaal-Lancetvormige fpitfe xi. Bladen, een Takkige regtopjtaande Steng, gehaairde Kelken , en byna tweebloemige Bloemfteeltjes. Deeze (39) Convolvulus Fol. Lanceolatis tomentofïs &c, Conv. Argenteus umb'étlaras erectus. Tournf. Inft. 48. g00aw Monsp, 94. Conv Saxatilis erectus &c. bark, Rar. 4 T. 470. Eocc. Mus. ii, p. 79. T Dorycnium Clus. Hift. ii. p. 254. Cneorum album Folio Argenreo molli. C, B, Pin. 4s3. (40) Convolvulus Fol, Linearibus acutis &c ger. Prov. 318. Conv. minimus Spies foliis. Moms. Conv Linariz fo. lio. C. B. Pin. 29j. Cantabrica. CLUS. Hift. ii. p. 49. £ Conv. terreftris. Sp, Piant, 224. Volvalus terieftris, Dal! Hift. HÏS. H. DHL. VII. STUXf  555 VyfMannige Kruiden. IV. Deeze wordt Vlafchhladige Winde by fomAfdeel. mjgen s geheten , wegens de fmalheid der BlaHootd- den:anderen noemden haar Cantabrica, volgens stuk. Clusius. By Morison heet zy zeerkjeiEeawy- ne Lavendelbladige Winde. De Groeiplaats is op v'get Sicilië en in Italië, by Narbonne en Verona, volgens Linn^us. Zy komt ook , in Languedok en Provence, op drooge, dorre, openc Velden voor. Ja men vindtze op 't Gebergte van Baden in Ooftenryk, inzonderheid daar de Bronnen zyn, volgens Kramer. Hier is de Convolvulus terreftris thans ook t'huis gebragt. xli. (41) Winde met byna Liniaale Fluweelige oóSht Bladen, een Heefterachtige gepluimde Steng en byna kaale ftompe Kelken. In 't Ooften groeit deeze, volgens den Ridder, wier Bladen voortkomen aan ftyve Takken, zeldzaam gegaffeld en uitloopende in byna eenzaame Bloemen. Frutuofuu Hier behoort een zeer fraaije Soort van Winde, Heeöc-'welke de Heer Pali.as op Zandheuvels of Dui1,6C' nen aan de Rivier Irtifch, in de Zuidelyke deelen van Siberië, waargenomen heeft. Zyn Ed. noemt dezelve Heefterige Winde en geeft 'er de Afbeelding van. Het iseen Heeftertje, zegthy,datde Stam dikwils dikker dan een Duim heeft, welke Jaarlyks Kruidige Takken uitgeeft, die Wollig zyn, zo wel als de Lancetvormig Liniaale ftompe Bladen. De Takken zyn op zyde bezet met uitgebreide Takjes,welke Doorntjes hebben in de Oxels (41) Onvohulas Fol. fublincaribus Seticeis &c.  P E N T A H D R i a; Ox-els der Bladen, en aan 't end ieder een Bloem TV. draagen, die opwaards gekeerd is, vyfcandigen Afdeei^ geploo-d, rood van Rand. De Kelk beftaat uil Hoofdvvf Eyrond gefpitfte holle Blaadjes, die Wollig ST0S» zyn , de drie buitenden grootst f*). (42) Winde met Hartvormige Bladen , ge- xiu: kroonde Bloemfteeltjes en een kruipende c£™°lvu-. Steng. h}«s°nm" . . ., „, Trosachti. Dit is een Amenkaanfche, die Sneeuwwitte ee» Veelbloemige Winde, met rondachtigeBladen , by Plumier getyteld wordt. f43) Winde met Hartvormige ruigachtige XLiitv Bladen , een regte bteng en eenbloemige Jfj^a' Bloemfteelen. Spanlioogei Deeze, in Virginie huisveftende, groeit zeer laag , doch heeft een zeer groote witachtige Bloem , naar de Plant te rekenen, volgens C L a y t o N. (44) Winde met ovaale Wollige Bladenen een- xr-IVbloemige Bloemfteelen. felfaZDeeze groeit in Perfie, aan den Oever der***6' Kaspifche Zee. Zy wordt de Thee der Perfi- aa- (*) I'Allas Reizen. II. D. It. Boek. Bladz. 734. Tab. m. (42) Convolvulus Fol. Cordatis, Pedunculis Ümbellaris &c. Convolv. Niveus polyanthos, Fol. fubrotundo majore. Plum. Spec. 1. Icon. 89. f. z. (43) Convolvulus fol. Cord. pubescentibus &c. Conv. fpithamacus, Caule reilo, Fol. fubrotundis. Gron Virg. 29. (44.) Convolvulus Fol. Ovalibus tomentofis Set. Ais. Acad. II. p. 341. II, DEEL, Vfi. STVX.  -56c Vyfmannige Kruiden: IV. aanen, met Wollige Bladen, van Demi dof f Afdeei* getyteld. De Bloem is wit. Hoofd- Hier behoort de Martiniekfe Winde van den stuk. Heer Jacquin , welke dc Bladen Ovaal en ^ Em-iuy- gja(j heeft} brengende enkelde witte BloeJ*e' men, op lange Steelen , uit de Oxelen voort. De Stengen kruipen langs cn fchieten Worteltjes in den Grond. Hy vondt dezelve op befchaduwde vogtige plaatfen van dat Eiland. xtv. (45) Winde met Lancetvormig Eyronde glad?u°s"7rUc? de Bladen, een afgeboogene Steng en een- bf:,, zaame Bloemen. , Bnekleu- rige' Een aangenaam Zaay - Bloemgewasje maakt deeze uit, tot verflering der Bloemperken. De Bloempjes zyn fomtyds driekleurig Hemelfchblaauw, in 't midden wit en geel. By Barre l 1e r is het zeer wel afgebeeld ; als ook door Edwards ;n zyn Vogelen-werk (*). Het groeit natuurlyk in de Landen aan de Middellandfche Zee, zo in Afrika als Europa. Somtyds zyn de Stengetjes regt, doch meelt naar den Grond geboogen. xlvi. (46) Winde met Pylswyze van agteren ftomKmlpemle. Pe Bladen, een kruipende Steng en eenbloemige Steeltjes. Aan (4$) Convolvulus Fol. Lanceolato- ovatis glabris 5cc. r. l.ugdi. 428. N. 10. Conv. peregrinus cceruleus Felio oblongo. C. B. Pin. 295. Prodrt 134. (*) SELIGM. vii. d. PI. 32. p. 3«. (46) Convolvulus Fol. Sagittatis poflice obtufis &c, Conv, Laclescens Fol. Sagittatis. GRON. Virg. 28. Conv. Maiinus Catharticus. PLUM. Amer. 89. T, los, Ballel, Hert. Mal, xi. p. 107. t. 52.  < Ï*E N T a N ï> 'R ï A, 5(Jï Aan de Zeekust van Virginie groeit deeze, IV. oo. Pmft. 3j>5. Sold. f. masiica  P e u t A N D r i A. 553 inouth , alwaar hy het niet anders dan Scurby- IV. Weedof Scurby Worth, dat is Schurftkruid, hoor-AFnEEL«' de noemen. Het groeide'er op den Oever, daar Hoofddezelve door 't Zeewater werdt bevogtigd, opSTUK» Steenige Eilandjes * die fomtyds onderloopen , . M<""iVJi ars Ook aan de kanten van Beekjes in de Vél-"'"' den. Eerst uitfehietende heeft het vyf of zes Bladen, welke als die van Wintergroen overend ftaan. Vervolgens geeft het lange Ranken uit, met dikke, vette, ronde Bladen, als die van 't Mans-Oor Kruid, maar kleiner en groener, eenigszins zout en bitter, heet en fcherp van Smaak. De Steng is omtrent een Span hoog, de Bloem wit, het Zaad klein en zwart. Men gebruikte het aldaar tegen 't Scheurbuik, maar hy hadt het ook tegen de Waterzugt dienfuff bevonden. C50) Winde met tweehvabbige Bladen en een- t. Uoemige Bloemfteelen. , öwwfeii lus Pes Deeze Ooflindifche Zee - Winde groeit op Cey- ~ Jon en elders aan de Stranden. Zy heeft inPooc, Purgeerende hoedanigheid , zo 't fchynt, 'een aanmerkelyke overeenkomst met de Europifche • geevende ook een fcherp Melkachtig Sap uit.' Her.. O) Convolvulus Fol. Mlobis Pedunculis bifloiis. Fl. Ziyl 7J. K. Ljdb. 4zs. N. 8. Convolv. maritimus ^eylnnicu» Foho cr-sfo Cotdiform;. Herm. Lugdb. ,74. T. Con. volvulus marinus. Rumph. Amb. y. p. 433. y. 1S9 r. 1 Schovanna Adamboe. Hort. Mal. XI. Iï7. y/„ B'ra'M' Fl. Ind. p. 4,8. II. Deel. yn sTUK,  5g4 VvfMANNige Kruiden. iv. HeRMANNüs heeftze afgebeeld en befchree'Afdeel. veDt De figuur der Bladeü geeft 'er den ByHoofd- naam aan. (s o winde mt uUêerande BMen»d,'e fla?l c«»va.'vf- s£eeijje twee Kliertjes hebben f de KJ™1'' Bloemjleeltjes driebloemig. Brafiliaan- m lchC' Deeze wordt Brafiliamfche Soutenelle van Markgraaf en anderen geheten. De Bladen zyn rondachtig, even als in de Europifche. Zy komt ook aan de Zeekuft van San Domingo voor. Wl f5 2) Winde met Kwabswys' gepalmde Bladen, Li'oZt: # langwerpig zyn , eenbloemige Bloem- winde?" fteelen en een kruipende Steng. De bynaam is op de drie voorgaande Soorten ooktoepasfelyk. Plumier geeft'crden naam aan van Witte Zee- Winde met gefneeden Bladen. Hy vondt dezelve in Amerika. Kaaprehe Onder alle deeze Soorten van Winde vind ik winde. van ^en eene Kaapfche gewag gemaakt, even als of 'er geene Winden aan de Kaap der Goede Hope groeiden. DeHeerN. L. Burman- (50 Convdvulu, Fol. emargina.is ,«af.bitjUndutofii Conv. '5 ' . n„m conv. Marinus CatharucQs maiitimiw. bbown. Jam. ija. conv. SoId,neila &C. plum. Amer. 89. T* '«*• C°™' ^ Brafilienfis. MarcGR. Bras. 51. P». ^"Y/'conv albM f>) cWW« Fol. loSato-palmitis &c Conv. albus Folio laciniato, matitimus. ïlum. Sp. X. »°' »• *«__  Pentandria. 565 kus, niettemin, geeft 'er verfcheidene op, IV. welken zyn Ed., waarfchynlyk, van daar heeft ApDyEEW ontvangen. 1. De Scammonie - Winde , welke Hoofd» onze Derde Soort is: 2. De Klyfachtige, zyn-STUKde onze Negende : 3. De Driekleurige, zyndeS!-3f'*'**' onze Vyfenveertigfte: 4. De Vlafchbladige zynde onze Vcertigfte Soort. Hier by voegt zyn Ed. een Vyfdc, die hy Kaapfche noemt; hebbende de Bladen rondachtig met infnydingen, en zydelingfe eenbloemige Bloemfteeltjes. Ik heb een klein Plantje van daar ontvangen, 't welk, wat de Blaadjes aangaat, overeen fchynt te komen met de Akker-Winde, zynde onze Ecrite Soort. I p 0 M o 1 a. Trechter - Winde. Dit Woord, dat eene gelykenis naar de Winde, in 't Griekfch Ips genaamd , aanduidt,heeft de Ridder in plaats van het Barbaarfch Woord Quamocht, welk de vermaardeTournefort hier tót een Geflagtnaam gebruikt hadt, verkoozen. 4 De byzondere Kenmerken zyn : een Trechterachtige Bloem; met een Knopswys' KlootrondenStempel, en een driehokkig Zaadhuisje. Dus ziet men , dat de Planten van dit Geflagt met de Winde naverwant zyn (*). Het (*) De Heer Jacqjiin , menigvuldige Soorten Tan deezen aart , die tusfchen de Keerkringen groeijen, onderzogt hebbende, verklaart , geen beftendige Kenmerken , tot onderlsT n 3 i fèfcei- II. Dtsu VII. STOK.  566 VVFMANNÏGE KRUIDEN. IV. Het bevat thans een - en - twintig Soorten,- waar Afdeel. van de drie iaatften de Bloemen tot Hoofdjes Hoofd- vergaard hebben. De moeiten zyn Ooft-of Weststuk» indifche Gewasfen. x- . (x) Trechter-Winde met Vinswy? Liniaal verdeelde Bladen,enbynaeenzaame Bloemen. Schoone. Deeze Ooftindifche is, onder den naam van Quamoclit of Amerikaanfche Jasmyn , by Clusius afgebeeld en by anderen Zeldzaame Uitheemfche gevederde Winde getyteld. Zy maakt een Sieraad der vreemde Gewasfen uit,invoornaame Kruidhoven; gelyk men by Weinmann, op Plaat N. 419, ziet afgebeeld. Want niet alleen het Vederachtige Loof, maar ook de Roozekleurige of roode Bloemen, vertieren dit Gewas grootelyks ; doch het is zeer teder en moet alle Jaaren op nieuws gezaaid worden. Nu byna twee Eeuwen geleeden , werdt het door Cesalpinus in Italië bekend gemaakt, en is haderhand, door Columna , omftandig/ befchrecven. Rumphius geeft de Afbeelding van dit Ge- fcheiding van deeze Geflagten.te hebben kunnen ontdekken. Amer. Hift. p. 17- (1) Ipomtia Fol. pifinatifidis linearibus &c. Syft. Nat. xii. Gen. 215- p. feg. xiii. Gen. 21S. p, ijl. H. Cliff. Ups. 4sc. &c. Quamoclit f. Jasminum Ameiicanum. CllJS. Peftb. 9. Convolvulus pennatus 8cc. Col. Aq. 73. t. 7*« Flos Cardinalis. B.1JMPH. Amb. V. p. 4". f' 15S' f' 2' Jasminum Millefolii folio. C, E, Pin. 3»8. Tsiutia- Crauti. H, Mal. xi. p. ui. t. 60.  P E N Sf A N D R I A. 567 Gewas, in zyn Ambonfch Kruidboek, onder IV". den naam van Kardinaals - Bloem: doch het fchynt Afd^ei" aldaar uit de Westindiën overgebragt te zyn. Het Hoofdmaakt 'er ook een groot iieraad der Tuinen uit, ^VK' zegt hy, door zyn dïgte Loof, 't welk dient tot„*™£y~ bedekkinge van Priëelen en Latwerken, en op zig zelf gelaten zig als een groene Bol vertoont. Men heeft het 'er ook met witte Bloemen. (2) Trechter -Winde met Vinswys'' Liniaal ir. verdeelde Bladen en Troswys' hangende r^'™!* Bloemen. Roode. Deeze, te vooren tot het Speerkruid betrokken, heeft haare Groeiplaats in Karolina. De Steng is Heefterachtig regt. De Kelk heeft een kort Pypje en Elswyze Punten, die langer zyn dan het Pypje. De Meeldraadjes zyn in 't midden van het Bloempypje ingeplant , zonder Klepjes. Het Gewas geeft geen Melkachtig Sap; dat plaats heeft in 't voorgaande. (3) Trechter-Winde met zeven - Vingerige nr: Bladen, en zeer' kort gefteelde Bloem^t™"' kroontjes. bloemige. Deeze f2) Ipmiia Fol pinnatifidis linearibus , Flor. Racemofis pendulis, Sy/l. Nat, Veg. XIII. Foieraonium rubrurn. Sp. Plant. 2jt. Quamoclit pinnatum erectum, Dill. Elth. iz\, T. 941. f. 312. (3.) Ipomoia Vol. digitatis feptenis &c. Quamoclir beptaphyllus Flore coccineo umbellato. Plum. Sp, 3, Je, 92. f. 2. Nn 4. II. Deel. VII. STWt  568 Vyfmannioe Kruiiven; IV. Deeze is in Amerika, door Plum ie r, ge Afdeel, vonden. srüK.F.D" (4) Trechter - Winde met gevingerde Bladen, iv. gefteelde Blaadjes en eenbloemige Bloem. cJ°oiï°l* fteeltjeU Katoüni- ïche. In Karolina groeit deeze, volgens de Waar» necmingen van Gatesby. v- (f) Trechter-Winde met Hartvormige gefpitHoogtoo. jie Bladen-, die van agteren hoekig zyn ,. en veelbloemige Bloemfteeltjes. Dit is de Amerikaanïche Qnamoclït, met Klyfbladen en hoogroode Bloemen, vtin CoMME-Lyn, door Plumier op San Domingo waargenomen. De rand van de Bloem is in vyven gedeeld, 'i Is een jaat-lyks Zaay - Gewas, gelyk de eerfte Soort. vi. (6) Trechter- Winde met Hartvormige grGegroeide, fpüfl' Bladen, die Putjes hebben en van agteren gehoekt zyn; met eenbloemige Bloemfteeltjes- korter dan de Bloem. De Gefternde Winde van Dilleniüs, met rond- (4) lptmala Fol. digitatis, Fol. petiolaiis Sec. Convolvulus minor heptaphyllus , Fl. purp. nSinore. Cat. Car. ii. p. t. 91. ($) Jponieia Fol. Cord. acuminatis Sec. Quamoclit America» tia Folio Hedcra: Fl. coccineo. Comm. Rar. 21. T. 21. (fi) Iponuia Fol. Cord. anuru fcrobi^ulatis &c. Conv. SteK lams, Periplocat rorundioribus Foliis. Dill.Elth. 103,T. 87. f. 102.  P E N T A N D R I A. ^ rondachtige Bladen, gelykt naar de voorgaande IV. anders zeer: maar bovendien zyn de BloemenAFDyEt* witachtig, niet rood. Hoofd- stuk» - (7) Trechter-Windeweif Hartvormige, fpitfe-, vu. effenranciige Bladen en eenzaame Bloemen. 2™%%,?*" Rondbla». Hier behoort de Quamoclit, met Bladen van di£cJJagtfchade en Roozekleurige Bloemen , door Plumier in Afbeelding gebragt. Zy groeit in. Amerika. (8) Trechter-Winde met gepalmde Bladen, vnr. in zeven Lancetvormige fpitfe effenrandige ^„obbei'i Kwabben verdeeld, de Bloemfteeltjes. drie- e5bloemig hebbende-* In deeze Soort, die den Wortel knobbelig heeft, met een witten Bast, zyn de Bloemen Klokvormig en Zwavel-geel , met een Vliezigen Kelk en Haairige Zaaden. De Groeiplaats is op Jamaika* (9) Trechter-Winde met gepalmde Bladen, IX. die in zeven Lancetvormige ftompe Kwab- miitata° * 1 Gevingei» benie. (3) Ipimoia Fol. Cord. acutis integerrimis &c. R, Lugdi. 4io. Quamoclit Solani folio, Fl. rotèo, Plum. Sp. 3. Ic, (g) Ipomoia Fol. palmatis, Lobis feptenis &c. Conv. major heptaphyllus. SLOANE Jam. liift. i. p. 152. T. 95. f. z. JACC}. Oh. 3 a. (9) Ipomoia Fol. palmatis &c. Quamoclit Fol. digitatis Flore coccineo. Plum. Sp. 3. Tc. 91. f. 1. Nn $ 11. deel. vil. Stuk»  5^0 V-ïfmannige Kruiden. IV. ben'verdeeld zyn; en driebloemige Bloem- Afdeel; fieeltjes. stuk.D* De Amerikaanfche Quamoclit van P l u m i e r , Etnviy- met Gevingerde Bladen cn hoogroode Bloemen, is hier t'huis. x. (10) Trechter-Winde met Hartvormige fpit- BmaNox feeffenrandige Bladen,een gedoomde Steng, Goede en drie onverdeelde Bloemen. Nagt. Deeze Soort is van de Spaanfchen Buenos NoChes geheten \ om dat haar Bloemen tegen den Nagt verflenzen. Zy zyn, zowel als de Bladen, zeer groot, en de Stengen komen fomtyds ongedoorndvoor. De Groeiplaats is in Westindie; doch zal waarfchynlyk het Gewas van daar in Ooftindie overgebragt zyn. XI. (n) Trechter - Winde met Hartvormige Bla- dmpanu- detl. vsrfbloemige Bloemfteeltjes ; den bui- Ki'okbloe- tenften Kelk Klootrond ; de Bloemen ge- a&tftl kwabd Klokvormig. Een Oostindifch Gewas, dat zo wel óp Malawi o) Ipomoia Fol. Cotd. acutis Sec. H. Cliff. 496. Ipom. fylveftris. EKOWN. Jam. 155. Convolv. maximus &c. SLOAN. Jam. 55. Hift. I, p. 151. T. 96. f. 1. Smil. afp. Ind. Oc- cident. C. B. Fin, 296. Munda-Valli. Hort. Mal, XI. p. 103. T. so. EüBM. Fl, Ini. p. 49. ('0 Ipomoia Fol. Cord. Pedunc. multiflorjs &c. Adam. boe. Hort, Mal, XI. p. 115. T, 5«.  P E N t A N D r I A; 571 labar, als op Ceylon en Java groeit, en insge- IV. lyks zeer groote Bloemen heeft, maakt deeze A^EU Soort uit, De Bloem is dikker dan in de ande- Hooedrén, en onder den vyfdeeligen Kelk fchuilt eenSTUK* andere, die klein is en rond, niet verdeeld, „•af""'^* (12) Trechter-Winde met Hartvormige ef- xn. fenrandige Bladen en getrapte Bloemen, die ^Sèa. onverdeeld zyn. vufcefc. De Quamoclit, met zeer groote Hartvormige Bladen , van Plumier, maakt deeze Soort uit. Dit Amcrikaanfche Gewas wordt" in de Tuinen der Zuidelyke deelen van Europa voort* geteeld. (13) Trechter-Winde roet Hartvormige glad- xnr. r de Bladen, veelbloemige- Bloemfteelen en v^fch-' uitgerande Bloemen. kleurige Onder deeze bepaaling, doch met geene gerande maar uitgerande Bloemen, fielt de Heer J acquin deeze voor , welke hy in.,'t Kreupelbofch aan den Zeekant, by Karthagena in de "Westindiën , gevonden hadt. 't Gewas is Heefterachtig, op opene plaatfen zig tot eens Mans langte (12) Ipomoia Fol, Cord. inregerrimis &c. sauv, Monsp. 114. Gouan Monsp, 95. Quamoclit Fol. amplisf Cordiformibus. Plum. Sp. 3. Ic. 93. f. ï. Conv. major fol. fubrotundo Fl. amplo purpureo. sloan. Jam. ss. Hili. I. p. ijs. T. 98. f. r. (13) Ipomoia Fol. Cordatis glabris &c. JAC<£. -Amer, z€. T, is. ii.Dsel.VU, Stuk.  57L Vyfmannige Kruidem.v IV. langte ophoudende , doch in de Bosfchen tot Afdeel. twmtig Voeten hoogte de Boomen beklimmende. Hoofd- De Bladen zyn fomtyds agt Duimen lang en stuk, breed, met een Steel van drie Duimen: de Bloev!E;*wy' men Reukeloos , drie Duimen lang, zeer fraay , V'S" Vleefchkleurig. De Ingezetenen noemen het Campanilla, dat is Klokjes. XIV> 04) Trechter-Winde met langwerpig HartJPL* vormige uitgegulpte Bladen en Takkig ge> Vitgeguip- lr0Jte Bloemfteelen. De zelfde Kruidkenner vondt deeze op Heefterachtige Heuvels van 't Eiland Martenique. Het was over 't geheel een zeer glad Gewas, met ronde windende Stengen , en zeer fierlyk door zyne hoogroode Bloemen, van twee Duim langte, die aan den Mond zeer diep ingcfneeden waren, hebbende een Eyronden, in vyven gedeelden, Kelk. xv- (15) Trechter - Winde metPyhwys1 Piekvorlyibiadtge. mige Bladen en tweebloemige Bloemfteelen. De Heer N. L. Burmannus , deeze afbeeldende, merkt aan, dat de Bladen zeerglad en glanzig zyn. De Bloem Is geel, met een Pypje van cen Duim lang, hebbende den Mond zeer kort en platachtig gezoomd. (16) Trech- (14) Ipomoia Fol. Cord. oblongis repandis. Jacq. Amer. 28. t, 20. fis} Ipomoia Fol. Sagittato - Haftatis , Pedunculis biflorit, BURM. W, Ind, jo. T. 18. f. 2. Mant, 204.  P e N T A n fa r ï A. 575 (l6) Trechter-Winde met Pylswyze van ag^- IV. teren geknotte Bladen en tweebloemigeAtDM1Liji Bloemfteelen. Hoofd-, * r stok. Deeze Amerikaamche, in Nieuw Spanje voort- xvï. komende, is Ceflernde Akker - Winde, met Zee- c\?™^* groene Bladtu , door Dilleniüs getyteld.^Zy groeit tot een Elle en meer hoogte. r)eZeeeroeHe' geheele Plant is glad. De Bladen zyn, volgens de Waarneeming van dien Kruidkenner, zeer veranderlyk van figuur. In eenige opzigten komt met de drie voor- PU'jy. gaande Soorten, doch in allen met geene over- plfxliu*' een, die Soort van Trechter-Winde, uitmyne F'£' *• gedagte Ooftindifche Verzameling, welke in Fig. 2, op PI. XLII, is afgebeeld. Ik geef 'er,wegens de Haairigheid van het geheele Gewas, deezen bynaam aan. De Steng is rond en Wol. lig. De Bladen groeijen overhoeks, en zyn, inzonderheid aan de Steeltjes en Ribben, zo boven als onder, met zeer fyne witte Haairtjes bezet. Van boven is de Kleur donkerer, van onderen bleeker. De figuur, die zy hebben, is eenigermaate Pylvormig en vertoont zig als op de kanten een weinig uitgegulpt. Uit derzelver Oxelen komen de Bloemtrosjes voort, die byna even lang gefteeld zyn als de Bladen, en uit zes, (i<) lpmoia Fol. Sjgtttatls poftice truncatis &c. Conv. Stellatus Arvenfis fol. glauco, Dill. Elth. 103, T. 17, f, 100. xi. dhl. vi» stjjk,  574 Vyfmannicè Kruiden. IV- zes , agt of minder Bloemen beftaan. Deeze Afdeel. h^3ben Steeltjes van rykelyk een Kwartier Duims Hoofd- lang, zittende op een gemeenen Steel, die westuk. derom twee Bosjes heeft, waar uit de enkelde vifeT^' Bloemfteeltjes voortkomen. Deeze zyn byna glad, gelyk de Kelken, die Eyrond en vicrbladig zyngeevende een Pypachtige Bloem uit, van een half Duim langte , in 't midden dikker , aan 't end met vyf fcherpe Haairige Puntjes om 't Mondftuk, en rosachtig of Oranje-geel van Kleur. In 't onderfte van de Blöempyp zyn Vyf korte Meeldraadjes en een Styl, die zig in de vergroote en geopende Bloem,by a, duidelyk vertoonen. Dezelve bereikt omtrent de helft der hoögte van de Bloem, doch de Meeldraadjes Zyn wat kleiner , en getopt met langwerpige Pylvormige Meelknopjes; gelyk men een derzelven , bye, driemaal in langte" vergroot ziet» De Styl, die zeer ongewoon ruighaairigis,met een geknopten Stempel, by b afzonderlyk vertoond, heeft aan zyne Haairtjes verfcheide Bolletjes van het Stuifmeel, waar mede de binnenIte Oppervlakte van de Bloem ook is beftrooid. Om laag vertoont zig aan denzelven het rond* achtïge Vrugtbeginzel. xvit. (17) Trechter-Winde met driehvabbigc Hart- Ipomoia TrMa. V0f~ Driekvrlb» kige- .(17) Ipomoia Foliis trilobis Cordms &c. Conv. pentaphyl- lus minor Fl. purpureo? Sloan. Jam, ss. Hift. I. p. 153T. 97, f. 1. Ipomoia Euftachiana. Jaccj. Oh, II. p. i:« T. 3 6.  Pentandrja. j7S vormige Bladen en driebloemige Bloem- jy fieelen. Afdeelt v. Deeze Westindifche heeft een windende Hoorn-3 hoekige Steng , diep ingefneeden Bladen, die'STujr' glad zyn : de Bloemen Cylindrifch en paarfch--£,Mfflf? achtig: twee Klootronde Stempels en gehaairde Zaadhuisjes. Een dergeJyke, doch met tweebloemige Steel* tjes,heeft de Heer Jacquin op St. Euftathius waargenomen. (18) Trechter -Winde met driehvabbige Hart- xvirfv • vormige Bladen en veelbloemig setrolie J^m6ia Bloemfteeltjes. ge. Hier wordt dc Quamoclit met driedeelige Klyf bladen, van P l u m i e r , bedoeld. Zy heeft de Bloemen viermaal zo lang als de voorgaande. (19) Trechter- Winde met driehmbbige Bladen xix. en vergaarde Bloemen. BepUtU folia. Op Ceylon en Java groeit deeze, die wegens^tJIbL haare driekwabbige Bladen en vergaarde Bloemen d!fie' zeer kenbaar is , zynde door den Heer N. L. Burmannus afgebeeld. (20) Trech- fis) Ipomoia Fol. tribuis Cord. Sec Quamoclit Hederz folio -«ifido. PjLUm. Sp. 3, T. 93. f, g. (19) Ipomoia Fol. rrilobis, Flor. aggregatis. Fl. Zeyl. 79. Conv. Ind. villofus &c. Herm. Lagdi. 182. Convolv. Zeyl. hjifutus, Fol. Hepatici. Bursj. Zeyl. 73. Fl, Ind, p, 20, f, 2. II. DUb. VII, STUK,  syg Vyfmannice KrüïdÉn. IV. (4o) Trechter - Winde met Hartvormige gefpït* Afdeel, fte gehaairde Bladen en vergaarde Bloemen, Hoofd. y0jgens Dilleniüs heeft deeze Karolini*Txx* fche de Zaadhuisjes plat, gerond vierhoekig, rpim'tia in twee Holligheden ieder twee Zaadjes bevatZ?"if" tendê : 't welk zyn Ed. genoegzaam tot een aaigWadi- Soorteiyi< Kenmerk aanmerkt. Dit komt overeen met de opgegevene Kenmerken der Winde. De Hoofdjes zyn , wegens- de aangevoegde Blaad» jes, ruig ; de Bloempjes zeer klein, Trechterachtig, in vyven gedeeld. Het is een Jaarlyks Gewas, dat uit zyne Ranken Melk geeft.,bloeijende In de Zomer. xxi. (ti) Trechter-Winde met gepalmde Bladen fes Tipi' en yergaarde Bloemen. pootT" De zonderlinge verdeeling der Bladen doét deeze noemen Tygerpoot. Men vindt 'er de Afbeelding van by Hermannus, doch waar de Bloemen, zo hy klaagt, niet wel uitgedrukt zyn. Zy komen, zegt hy, met haar vyven of zevenen, uit ruige Hoofdjes voort, en zyn wit van Kleur. Het Merg der Zaaden, inlaauw Water f (zo) Ipomoia. Fol. Cord. acuminatis pilofis Sec. Volubilis Carolinienfi, Tamni folio fubhirfuto. X>1ll. Elth. 418. T. 318. f. 4i°- (21) Ipomoia Fol. palimtis, Flor. aggregatis. Fl. Zeyl. 7». Convolv. Zeyl. yillofus. 5 phyll. •& 7 phyll. minor. HERM. Lugdb. 184. T. 18J. Vol. Zeyl. Pes Tigrinus difta. Dill. Elth. f. 411. Pulli• fchovadi. Hort. Mêl.&l. p. U*t T. j?, BURM. Fl, Ind. so. 1  'ter geworpen , zou, volgens hem, ontbonden IV» worden in fyne witte Blaadjes , met die der Afi)EEL< Plant naauwkeurig overeenkomende. Dille-Hoofde kuis heeft de Bladen en Bloemhoofdjes beterST0!U in Afbeelding gebragt. De Javaanfche heeft dc^™'® Bladen met witte Haairtjes bezet, dóch de Per'fïfche zeer glad , getuigt de Heer Burmannus. In myn Exemplaar, van Java, zyn de Bladen niet alleen , maar het geheele Gewas gehaaird. PoleMonium. Specrkruid. Een vyfdeelige Bloem, die Raderachtig is, en den bodem geflooten heeft door Klepjes, waar op de Meeldraadjes liaan,-een driedeeligeStempel cn een driehokkig Zaadhuisje boven den Kelk. Dus zyn de byzondere Kenmerken opgegeven van dit Geflagt, 't welk thans maar drie Soorten bevat, naamelyk. O) Speerkruid met gevinde Bladen en regtop- j. Jlaande Bloemen, den Kelk langer dan het foteM'>- 7,, . mam cara» Bloempypje. hum. Blaauw, Dit Kruid is een inboorling der Noordelyke deelen van Europa , hoewel men het ook in Swit- fl) Polemohium Foliis Pinnatis Sec. Syft. Nat. xii. Gen. ais. p. u9. Veg. xiii. Gen. 217. p. 172. Polcmonium. Fl, Lapp. 86. 77. Succ. i'7?. HALL. Helv. \6}. R. Lugib.4.11. Hall. Helv. 490, faletiana coerulea. C. b. Pin. 154, Valeriana peregrina Bcc. Los. Ic, j\6. Val. Graca. Don, Pempt, p. IS?" «e. Pol. Cal. Lanatis. Hort, Ups, Oo . Deel. vii. Stuk. V*  578 Vyfmannige Kruiden."! IV. Switzerland, op eenige plaatfen, aantreft. In Afdeel Lapland, op de Gebergten, komt het, dat zonHoofd- derling is , wild voor; doch in Sweeden wordt stuk. het, gelyk in de middelfte deelen van Europa, Emwy jn de Tuinen geplant en verdraagt aldaar de fterkfte Winterkoude. Vanwaar het, derhalve, den naam van Griekfche Valeriaan bekomen heb* be, is duitter. 't Gemeene Volk, in Engeland, noemt het den Hemel-Ladder of Ladder Jakobi. Misfchien komt dit van deszelfs regtopftaande Geftalte en ctat de Bloemen als naar den Hemel zien. Het geeft Stengen uit van een Elle en hooger, die Takkig zyn, doch Kruidig, met gevinde Bladen, die uit elf en meer paaren van Vinnetjes beftaan, met een oneffen Blaadje aan 't end. De Vinblaadjes zyn Eyrond Lancetvormig en vertoonen dus de figuur van een Piekof Speer - Yzer; om welke reden, misfchien, de Duitfchers den naam van Speerkruid, totdc Valeriaan behoorende, aan dit Geflagt toepasfen. De Bloemen, die een kort Pypje hebben, zvn meer Raderachtig dan Klokvormig, zynde in vyf Slippen verdeeld. Men neemt waar, dat fomtyds uit eenen zelfden Wortel Stengen groeijen met witte en met blaauwe Bloemen; dat iets byzonders is, in weinig Planten voorkomende. Ook is 'er een Siberifche in de Upfalfche Tuin geweeft,die in Loof en Geftalte een weinig verfchilde, hebbende gewolde Kelken. Lobel heeft, onder den naam van Vreemde Valeriaan  P e N ï a n D r i a. tiet Nederlanderen en Hovenieren, of bafterd- IV. Valeriaan > de Griek/ene van DoDONiEus/™11' een goede Afbeelding van dit Kruid gegeven, ' Hoofd. (2) Speerkruid met zeven-Vinnige Bladen,de nt end - Bloemen knikkende. . Potlml>- mum rep. De kruipende Wortel, het getal der Vinblaad- Kuipend, jfes en de houding der Bloemeo, onderfcheiden dit Virginifche genoegzaam, Het is door Mille r afgebeeld, 't Gewoone groeit ook aldaar. (3) Speerkruid met de onderfte Bladen Piek- Wl. vormig, de bovenften Lancetvormig Duulm. a Twyfel. Dit groeit ook in Virginie, doch wordt van^' den Ridder aangemerkt als twyfelachtig van Ge^. llagt. Het komt echter met het Speerkruid in de meefte opzigten overeen ; maar heeft den Styl, die enkeldis, ter halver langte in tweeën gedeeld. Dc Geftalte is als die der Eerenprys met Bladen van Teucrium, volgens Claïtos die zegt, dat de bovenfte Bladen langwerpig Eyrond; de overigen ge-oord zyn. Het Roode Speerkruid is een Soort van Trechter-Winde geworden * cn de Vyfde Soort on- * *e der den naam van Ëllifia, als cen nieuw Geflagt Wadz's6?' befchreeven f. ' t Bladz, 502. C A M- (2) PolemonlumücA. pknatis reprenis, Floribus nutantibus gron. Virg. 22. MlLL. DitJ. T. 109. (i) Polemor.ir.mVo]. iriferiori bas Hafia tis , fuperioribus Lan. ccolans, Gron Virg 29 ' Oo 2 II. Deel. vil. Stuk,  580 VtfMaNNcie Kruide». IV. Campanula. Klokjes. Afdeel. v- Een eigentlyk Klokswyze Bloem , die den S°uk?" bodem geflooten heeft met Klepjes, waar op de Een»? Meeldraadjes ftaan , en een driedeelige Stemvi&e' pel. De Kelk wordt een Zaadhuisje , dat aan de zyden met Gaten open barst. Dit zyn dc byzondere Kenmerken van het tegenwoordige Geflagt, dat den naam van Klokjes voert, cn waar van de mecfte Soorten, welken het 'er over de veertig bevat, Europifche zyn, die in de Tuinen tot fieraad der Bloemperken worden nagehouden. Ik zalze , derhalve, om niet te zeer uit te weiden, grootendeels maar als met den Vinger aanroeren. LinNjEUs brengtze onder drie Afdeelingen, waar van de eerfte de Bladen gladder en fmaller, de tweede dezelven breeder en ruuw; de derde het Zaadhuisje met de omgeboogenc Slippen van den Kelk bedekt heeft. * Met de Bladen gladder en fmaller. It fi) Klokjes met eenbloemige Stengen en EyCampanula ronde gladde effenrandige Bladen, die op Cenifia. ° . , . , piemon- de kanten eemgermaate gehaaird zyn. teefche. Op dat gedeelte van 't Gebergte Cenis in Piemont, 't welke men Ronche noemt, groeit dit f i) Campanula Caulibus umfloris &c. Syft. Nat. XII. Gen. 217. p. 15 9. Vei. xiii, Gen. 218. p. 173. All. Pedem. js. T. s. f. 1.  P E N T A N D R i A. 5g£ dit Plantje, dat enkelde Stengetjes uitgeeft 1V' van een Duim lang, Draadachtig dun, met vier AfdvEEU of vyf Blaadjes en taamelyk groote Bloemen. Hoofd. De Kelk is ruig en nraw. üe Heer Allionstük* heeft het afgebeeld. Mimsy. nia. (2) Klokjes met een eeriblomige Steng, de n. Kelk zo groot als' de Bloem. Deeze, op de Laplandfche Gebergten waar-""^ genomen , heeft een enkeld Stengetje van een Vinger lang,met een blaauw Blommetje en een Peerachtig Zaadhuisje. Cs) Klokjes met eenbloemige Stengen, die Ey- nr. ronde gekartelde Blaadjes hebben : de Kei- Pu"aken knikkende. ' Donkere' De Heer Jacquin heefteen naauwkeurige Afbeelding gegeven van deeze, die op de hoogfte Bergen van Ooftenryk groeit, hebbende Stengetjes van een Span hoog en donker blaauwe Bloemen. Zy wil, zegt hy, wel voor.t in dc Tuinen. Men vindt 'er ook met verfcheide Bloemen op den top der Stengetjes. <4) Klokjes met de Wortelbladen Niervormig, iv. de Stengbladen Liniaal. Rotmdifi. Dce- Rondbladige. {1) Campanula Caule unifloro Sec, Ft. Lapp. sj. T. 9. f. 5 , 6. Fl. Suec. 177. ig5. (3) Campanula Caul. unifloris Sic. Camp. alpina latifolia Flore pullo. C. B. Pin. 93. Prcdr. 33. Jaco^ Oh, 30. T. is. (+; Campanula Fol. Radicalibus Reniformibus &c. Fl, Lapp. Oo q Suis, II. deel. VII. stuk.  5§2 V yfmannig e Kruiden. IV. Deeze groeit in de Weiden en aan de kanAfdeel. £cq deJ. Akkeren door geheel Europa; als ook Hoofd- op veele plaatfen in onze Nederlanden, alwaar STUE' menze Wilde kleine Klokjes noemt. De Bloev^rr men zyn doorgaans blaauw, doch men vindtze ook met witte Bloemen. v. (5) Klokjes met gejlrekte Bladen, de WortelCaplTu.a bladen Lancetswys'' ovaal, en een yle Bloem- ylüloemi- tlliim. ge. x Op de Akkers, in Engeland en Sweeden , groeit deeze , die den Kelk, aan 't onderfte. der Slippen, wederzyds met een blaauwachtig Tandje heeft. De Geftalte zweemt naar de volgende. vi. (6) Klokjes met gegolfde Bladen , de WortelRapUncu. uaden Lancetswys' Ovaal, en een gedronRaponce. gm Bloempluim. Deeze Soort noemt men in 't Latyn Rapun* culus, in 't Franfch Raiponce , in 't Engelfch Rampions, in 't HoogduitfchRabuntzein, cnby ons Succ. W. Lugib. 247. Camp. minor rotundifolia vu'garis. £. Rotundifolia Alpina. y. Alpina Linifolia ccerulea. C. E. Pin. 93. (5) Campanula Fol. ftriftis &c. oed. Dük. 373- Camp. esculents facie, Ramis & Floribus patuiis. DILL. Elth. «s. T. 58. f. 68. (6) Campanula Fol. undulatis &c. H. Cliff. Ss.W.LugaX ï+6. N. 9. Rapunculus esculentus. C. B. Pin. 92- Rapunculum. Doo. Pempt. 165. hall. R*l». 494. gouan. Monsp. 96. Ger. Pmv. Sec. &;c.  Pentandrta. 583 ons Raponce. De gelyking van den Wortel naar IV.' een Raap heeft zckerlyk aanleiding gegeven ^deel. tot die benaaming , welke wederom, wegens Hoofdeenige gelykheid van Geftalte, op veele andereSTUK* Kruiden is toegepast. Het tegenwoordige groeit^'"^ wild in de middelfte en Zuidelyke deelen van Europa , als ook in onze Nederlanden. Het heeft, in de Bosfchen, fomtyds wel Stengen van eens Menfchen langte, doch gemeenlyk een of anderhalf Elle hoog, ruuw, hoekig gearmd, met zeer fmalle Bladen, die by den Grond breedcr. Op den top groeit een digte Pluim van Klokswyze Bloemen. Deczc Plant bevat een Melkachtig Sap, gelyk de meefte andere Klokjes. Zy heeft den Wortel , inzonderheid in de Moeshoven geteeld zynde, taamelyknaar een Raap gelykende, omtrent cen Vinger dik, en deeze is niet alleen eetbaar, maar, zo fommigen willen, zelfs lekkerder dan Radys of Ramcnasfen. Men gebruiktze tot opwekkinge van den Appetyt en legtze ten dien einde in Azyn. Met lange Peper gegeten, zouden zy de veelheid van het Zog cn Zaad vermeerderen. (.1) Klokjes met de Wortelbladen Jlmip ovaal, c ver van eh A™EEL' kander. stuk?" dceze hecfc cen enkelde Sten8 en WQrdÈ: Mm'Sj^ Perjikbladige met een groote Bloem van Badhinus getyteld. De Groeiplaats is in de Noordelyke deelen van Europa op ruuwe plaatfen.. In de Tuinen is zy zeer gemeen, met blaauwe en witte Bloemen. vut. (8) Klokjes met effene , Zaagswys' getande,. Hartvormige Bladen , die aan de Steng *'«. . Lancetvormig: de Stengen enkeld en Bies- ihaie. • achtig, met zydelingfe ongefteelde Kroontjes*, Onder den naam van Pieramidaale is deeze niet minder bekend en in Potten tot fierlyk Bloemwerk bekwaam. ix. (9) Klokjes met Hartvormige en Lancetvormig AmAmt7C' Ss Bladen , de Bladfteelen kanthaairig, Uaanfche. de Bloemen eenzydig, in vyven gedeeld en vlak. Dceze, die in Penfylvanie groeit, brengt drie of meer Bloemen uit ieder Oxel of Blikje voort; de Bloemen zyn klein: de Styl is langer dan de Bloem. (10) Klok- (s) Campanula Fol. Isvibus ferratis cordatis Sec. II. Cliff. r. Lagdb. 24«. Rap. Hortcnfis latiore folio f. Pyramidalis, C. B. Pin. 93. Campanula major. Dod. Pempt. 166. (9) Campanula Fol, Cord. Lanceolatisque Sec. r. Lugdb. N. 4. Trachelium Americ, minus fl. coeruleo patulo, DOD. Mem. t. 111.  Pentan dria, 505 (io) Klokjes met Lancetvormige Bladen , die IV. aan de Steng fpits getand, de Bloemen knik-*-eDEZh* kende in Pluimen. Hoofd* stuk. In Tartarie en Siberië heeft deeze haare Groei- x. plaats. Zy is, door Amman, Klokjes met glad'de£^?^ Brandenetel - Bladen en kleine hangende Bloemen ,Ldybiadi. getyteld. ge' , (n) Klokjes met Ruitswyzegekartelde Bladen, xr, eenzydige Aairen en getande Kelken. ^mhoi" In Switzerland en Italië komt deeze voor jwyze."*" tot welke thans de Klokjes-Plant van AlpiNus of kleine Pieramidaal, wordt t'huis gebragt. ** Met breedcre ruuwe Bladen. (12) Klokjes met Lancetswys' Eyronde Bladen, xir. een enkelde ronde Steng, eenzaame gejkel-1"^1^ de Bloemen, en knikkende Vrugten. biadige» Dceze Soort groeit natuurlyk in Engeland en Sweeden", op Bergachtige plaatfen en in Haagen, zegt LinNjEus, Clusius hadtzeGroot Hals- (10) Campanula Fol. Lanceolatis &c. Camp. Urtica: foliis glabra. Amm. Ruilt, n. N. 17. fii) Campanula Fol. Rhomboidibus ferratis &c. Campanula Alpmi. Sp. Plant. 1669. Rapunculus Teucrii folio. Barr. Har. 73. T. 567, Rapunculus AlpinuS rhomboidalis, Bocc. Mus. 7S. T, 61. Hall. Helv, 491. f12) Campanula Fol. ovato • lanceolatis Sec. H. Cliff. Fl. Stee. R. Lugib. 245. Camp. maxima Fol. Iatismnis, C. B. Pin, 94. Trachelium majus Iielgarum. CLUS. Hift. ii, p. 172, Oo 5 ii. Dm» vil. Stok,  j86 Vyfmannige Kruiden. IV. Halskntid der Nederlanderen genoemd en B auAfdeel. hinus zeer groote Klokjes met zeer breede Hoofd- Bladen, Deeze zegt dat het een byna Heefterstuk. achtig Gewas is, met witte, blaauwe en fomtyds Eenwy Afchgraauwe Bloemen. Vige. CiO Klokjes met Hartvormig Lancetvormige Campanula Bladen, een Takkige Steng, eenzydige ver» Rapuncu. ftrooide Bloemen en omgehoogene Kelken. Rapons- achtige. Deeze groeit in Switzerland, Vrankryk, Oostenryk, op zeer drooge plaatfen. Het zouden de Klokjes, met langwerpige minder ruuwe Brandenetel - Bladen , van Bauhinus zyn, volgens Haller, xiv. (14) Klokjes met Eyrond-Lancetvormige, van Itmnknfi!. onderen ruuwe , ongefteelde Bladen ; de Bononi- fcue. Steng gepluimd. Gedagte Kruidkenner heeft deeze, ïn zyne Flora Helvetica, voorgefteld onder den naam van Klokjes met een zeer Takkige Steng, de Bladen Eyrond - Lancetvormig , van onderen Wollig, cn vcelbloemige regtopftaande Steeltjes. Dc Blocmpluim is zeer lang. Op de toppen van (13) Campanula Fol. Cordato- Lanceolatis &c. H. Cliff. R. Lugdb. 246. n. 5. Campanula Hortenfis Rapunculi Radice repente. C. B. Pin. 94. (14) Campanula Fol. ovato-Lanceolatis &c. Camp. Jive Cerricatia Bononienfis. J. B. Hiff. XI, p. s04. Moris. Hifi. II. p.461. S. 5. T. 4, f, 38. HALL- Fl. Helv. 6s9. SEG. Venn. I. p, 17s.  PENTANDRIA. $87 van 't Gebergte , by Bononie, is deeze Soort IV. ook waargenomen. Afdeel. (15) Klókjes met Liniaal - Ehvovmige Bladen^™™" en Bloemlwofdjes aan 't end. xv. Campanula. Deeze Soort is Alpifche Klokjes, met Bladen^""'"'"' van Boksbaard, door Bauhinus getyteld. .«^iaDe Stengen zyn zeer eenvoudig , naauwlyks 'se' langer dan de Bladen. De Groeiplaats is op de Bergen van Italië. (16) Klokjes met een hoekige Steng, gefteelde xvr. Bladen, kanthaairige Kelken en driedeeligeli^ache~ Bloemfteelen. \ HaUkroid. Deeze, die vry algemeen , op woefte plaatfen, in Europa en ook in onze Nederlanden groeit, is door Lob el voorgdield onder den naam van Trachelium, Cervicaria en Uvuhria der Kruidkundigen. Dodon^üs noemtzeGroot Halskruid. Men vindtze dikwils in de Hoven, alwaar zy voorkomt met witte en blaauwe en fomtyds met dubbelde of gevulde Bloemen (is) Campanula FoL, lineari-fubulatis, Capitulo terminali. Camp. Alpina Tragopogi folio. C. b. Pin 94. Trach. Tragopog. folio montanum. Col. Pbyt. p. 25. J. b. tiijl. II, p. 802. Trachel. minus Gramineum, Barr. 7c, 332. (16) Campanula Caule angulato, Fol. petiolatis &c. Ft. Succ. R. Lugib. 24?. N. 1. Camp. vulgatior Fol. Urtica; vel major et afperior. C. B. Pin. 94, Trachelium Cervicaria Sec. Lob, Icon. 325. Cervicaria major. Don, Pempt. 164. GORT. JDelg. 57. Hall. Helv. 490, II. DEEL. VII. STUK,  588 VïFMANNlGE KRUIDEN. IV. men van beiderley Kleuren, zo de Heer Hal'Afdeel. ler aantekent. De Bloemfteelen zyn driedee» Hoofd- lig en driebloemig zegt Linnaïus. stuk. xvii. (17) Klokjes met een enkelde hoekige Steng en cTmtrn!". gefteelde Bloemen, die tot een end - Hoofdje Rondhoof- vergaard zyn. Deeze Soort, ook in de Europifche Tuinen bekend, groeit op drooge Velden, zo wel in de Noordelyke, als in de Zuidelyke en middeldeelen van Europa. De Bladen zyn langwerpig Eyrond , ongefteeld cn ftompachtig. Eehalven de topblocmen komen 'er drie , ongefteeld, in de Oxels der Bladen voort. Vaö' dceze Soort zyn aanmerkelyke Verfcheidenhcden. xvin. (18^ Klokjes, ftekelig van Loof, met ongefteelsllteitge.' de Bloemen, een end-Hoofdje, en Bladen die Lancetvormig Liniaal en gegolfd zyn. Dit is een zeer ftekelige en uitermaate ruige Soort, dietweeof drie Ellen hoog wordt, groeijende in Switzerland,Sweeden en Duitfchland, op ruuwe Bofchachtige plaatfen. De buitenfte boe- f17) Campanula Caule angulato iïroplici &c. Vir. Ciiff. Ft, Suec. DALIB. Paris. 67. R. Lugdb. 245. n. 3. Camoanula Tmenfis Flore glomerato. C. b. Pin. 94. Trachel. Alpinuin. heum. Par. p, T. 235. hall. Hslv. 492. Go'JAN Monsp. 97. (18) Campanula hispida , Flor. iesfitibus Sec. Fl. Surc.Scc-. Campanula Fol. Echii. C. b. Prodr, s«. Trachel. altisf. Fol. asperis anguftis , Flor. parvis. j. b. Hift. II. p. T. 801. Hall. Hdv. 492.  Pentandria. 58$ hoeken van de Bloemen zyn, op de kant, over- IV. langs gehaaird. Afdeei,* (10) Klokjes, ftekelig van Loof, metéénlang-^™*' werpig Eyronde end-Tros; de Steng onge- Xl'x. takt; de Bladen Lancetvormig: Liniaal Campanula Ö Tbyrfoidis. Deeze munt door haare kleinte uit, groeijen- Ge"ofte' de weinig meer dan eeh Voet hoog, en niettemin een Aair of end-Tros hebbende langer dan een Handbreed. Die Tros beflaat uit lang Klokvormige Bloemen, met een uitfteekenden Styl, en is met Bladen doormengd. Het maakt, niettemin, een dik Gewas uit, met de Bladen ruig en ruuw en een dikken gearmden Wortel. Het wordt van fommigen, deswegen, Alpifche Katteftaart geheten, als groeijende op dehoogeGebergten van Hercynie en Karniolie. Een fraaijc Afbeelding heeft de Heer Jacquin gegeven van deeze fchoone Bergplant, die in de Tuinen wel twee Voeten hoog wordt, ftrekkende tot een groot fieraad der Bloemperken. (20) Klokjes met een ongetakte Steng en een rondachtig Hoofdje van ongefteelde Bloe- /W. men , de Bladen van onderen Wollig. Op Rotz^e- (19) Campanula hispida, Racemo ovato &c. Camp. Fol. Echii c. b. Pin. 94. Alopecurus Alpinus &c. j. b. Hift. u. p. 809. Cervicaria major tenuifolia. Thal. Herc. 32. T ^ hall. Helv. 19!. jaccj. Vind 2ir. Obferv. 34. T. 21. (20) Campanula Caule angulato fimplici, Flor. fesfilibus &c. Camp. Fol. lanceolato- ovatis. Seg. Vtr, p. 179. Campanula Alpina fphirocephalos. c. b. Pin. 9+. Trachelium majus peirsum. Pon. Bald. 3 33. j, b, Hift, II. p, soi. II. Deel, vil. Stuk.  59o Vyfmannigê KruidER. IV. Op 'f Rotzig Gebergte Baldo , in 't VeróAfdeel, ncefche, groeit deeze , die Stengen heeft van Hoofd- een Elle hoog. De Bladen zyn langwerpig Eystuk. ronrj, ftompachtig, Zaagswys getand, van bo^ Emwy yen ruuw j van onderen bekleed met een Sneeuwwitte Wolligheid. *** De Zaadhuisjes met dé omgeboogenc Kelk-flippen gedekt. (ai) Klokjes met 'vyfhokkige gedekte ZaadhuisGmpaKuU jes , een gegaffelde Steng en knikkende GegaS. Bloemen. Deeze, in Syrië eti op Sicilië groeijende y heeft langwerpig ronde Bladen , als van Bafihcum, de Steng omvattende, ruuw. De Bloemen komen eenzaam uit de mikken en toppen der Takken voort» XXII (22) Klokjes met vyfhokkige gedekte ZaadhuisMedium. je?; de Steng onverdeeld , regtopftaande, Mastten. gebladerd; de Bloemen over end. ■ Gesnerus en anderen ft ellen vast, dat dit Kruid het Medion van Dioscouioes zy. De Nederlanders noemen het Marietten zegt Lo- (iï) Campanula Capfulis quinqueloculaiibus &c. raj. Hift. jrW. (zz) Campanula Caps. quinquelocul. obtcitis tk.c.\. Lugab. 145. N. 1. Camp. Calycibus tergo Lamellisquinque. H. Cliff. «4. Campan. horteniis folio et flore oblongo. C. B. Tin. 94. Viola Mariana. dod, Tempt. 163. i-ob. Um, 3+1. Kruiib. 3s8,  PEft TANDRÏA. 5»| L ó b È l , welke naam van 't Franfch Matiettes, IV. en dit van 'tLatyn Viola Mariana, zyne afkomst Afdeel, heeft. Het betekent zo veel, als Onzer Vrouwe HoofdViolieren, wegens de fchoonheid der Bloemen,STUK» die Violet of ook bleek en witachtig zyn. Zy .mfS'^ hebben cen wyde Cylindrifche Pyp, die zig in omgeboogen Punten uitbreidt, en daar opvolgen ronde Bolletjes, naar die van 't Halskruid of Raponce gelykende, waarin een driekantig Zaad, Sommigen willen , dat het de Wilde Raap van Dioscorides zou zyn. De natuurlyke Groeiplaats is in luchtige Bosfchen van Duitfchland en Italië, zegt LinnjEus ; volgens Mat* th iolüs waarfchynlyk : want andere Kruidkundigen is het in Duitfchland of Italië niet voorgekomen. In Provcncc, evenwel, zou het * volgens Gerard en Garidell, wild* groeijen; doch het fchynt, dat zy de volgende Soort, met de Afbeeldingen van Bauhinus meer overeenkomftig, bedoelen. In Engeland noemt men het Coventry - Bells, als daaromltreeks groeijende en de Wortel wordt, als die van Raponce, op de manier van Slaa in de Vaften gegeten , zo Lobel verhaalt. Het Blad is lang, fmal en ruig, en aan de kanten een weinig gefrifeerd. (33) Klokjes met vyfhokkige gedekte Zaad- xxur, huis- Campanafa Barbata, Gebaarde, (Z3) Campanula Capfulis qninqiielocularibus 5cc. Camp. Foliis Echii, Flor, villofis. C, b, Pin, 54, Prsdr, T, p. 3S. Ra. n deex. vu, stuui  59« Vyfmannige Kruiden.' ÏV. huisjes; een ongetakte byna eenbladigê Afdeel. Steng; Lancetvormige Bladen en gebaarde Hoofd- Bloemen. S™!*«of.. De voorgaande Soorten hebben de Bloemen wel eenigermaatc ruig , doch in deeze zyn dezelven van binnen als gebaard. Het is de BergRaponce van Bauhinus , groeijende op de Alpen van Switzerland, Ooftenryk en Piemont. De Steng is maar een Span hoog, in 't midden één Blaadje hebbende, dat naar de Wortelbladen gelykt, welke Lancetvormig,ruuw,ftompachtig en cffenrandig zyn. Aan den top van de Steng komen de Bloemen, die overêéne zyde ' hangen, voort. De Heer Allion heeft deeze Soort afgebeeld en Doktor Scopoli merkt aan, dat dezelve fomtyds voorkomt met ééne Bloem, fomtyds met twee, drie, vier, en fomtyds met veele Bloemen, als wanneer de Steng ook veelbladig is (*), Van de Vierbloemige geeft J acquin een fraaije Afbeelding. Zy is gemeen op de Velden van Ooftenryk, aan den voet der Bergen, en valt ook in de Nederlanden {-\). (24) Klokjes Rapunculus montanus. j. B. Hij?. ii. p. 808. Camp. Foliis hispidis, Caule fubunifioro. ALL. Pedem. 36. T. 6. f. z. Camp. Barbata. scop. Am. z. p. 45- JACQ. Obfctv. ii. p. 14. T. 57. HALL. Helv. 49;. n. 8 , 9. (*) Uit de gedagte Wiarnoemingen van den Heer Scopoli blykt , dat die beide Soorren van den Heer Haller hier t'huis behooien, waar aan dezelve, om 't getal der Bloemen , twyfelde. (jj Gorter f7. Belg. p. 57.  P £ n TAND R ia. ypj (H) Klokjes met ftekelig Loof, een losfe Aair, IV, overhoekfe Bloemenen effenrandige Linïaa-A*mEhi km^n. H0GV;D4 Deeze, in 'c Wallifer - Land huis vellende, heeft Txrv den Wortel een Vinger dik, de Stengbladen f.">P"™i* korter dan die van den Stoel; de Stengeen Voet boog , uitloopende in een zeer lange Aair van ongefteelde bloemen, die Rolrondachtig zyn. (25) Klokjes met een ongetakte Steng en een- xxv Moemigè Bloemfteeltjes, die tmehlaiiszyn inde Oxelen. 'Aipiicne». Op den Schneeberg by Weenen groeit deeze, die de Bladen lang en fmal,ftomp en ruig heeft! met lange Bloemtteeltjes in de Oxelen. Zy was Alpifche lange Wollige Klokjes van C. Bauhinus getyteld. 't Is een fraay Plantje, zelden höoger dan een half Voet , over 't geheel ruighaairig, (zegt Jacquin. Het heeft twee Blikjes. (2(5_) Klokjes met vyfhokkige Zaadhuisjes, dié xxvx. . Mollis* &e- ZJgte, f24) Campanula hispida Spica laXa &c. Camp. hiifiito Fd. lio angufto &c. Pluk. Alm. 75. t. 153. f. 3. (z$) Campanula Caule fimpüci , Pedunculis unifloris &c. JACC^ Vind 210. Campan. Atpini pumila Lanuginofa. C. B. Pin. 94-Trachelium purnilum Alpinum. CL.vs.Hi/1. ijs. C.Z6) Campanula Caps. quiiiqüeloc. obreiris &c. Camp. reVundi'folia hirfuta Saxa'ilis, Folio moUT. Bocc. Mus. App. Campanula hirfuta OCymi folio, Cmlem ambiente, Flor. penduio. Bocc. Sic. 83- Viola Mariana minor ccerulea. BABA, Uur. 7j9. Pp ii. deel, vil. Stuk,  594« Vyfmannige Kruiden. IV. gedekt zyn en gepeld, oen leggende Steng Afdeel. en rondachtige Bladen. stuk!15' De Bloemen gelyken hier naar die der MaEmvir rietten, en zyn zesmaal zo groot als de Bladen, *' die klein en Wollig ruig zyn , Ongefteeld, de Stengen als omvattende. Het groeit op Sicilië, in de Levant en in Spanje. xx vit. (27) Klokjes met vyf kleiige gedekte Zaadhuisi7/JïïïL* ' ïes> overhoekfe knikkende Bloemen en ge. steeuige. kartelde Jtomp ovaale Bladen. Op Steenige Rotfen van 't Eiland Kandia nam Tournefort. deeze waar, die Bladen als der Madelieven heeft en groote blaauwe Bloemen. xxviii. (28) Klokjes met driehokkige gedekte Zaadsiiirica. huisjes en een gepluimde Steng. Sibeiiiche. ■> Dcor den Heer Gmelin is deeze in Siberië gevonden: dc Steng hoekig hebbende, een Voet hoog; de Bladen zeer fmal; de Bloemen langwerpig en klein, de Kelken ftekelig, cn dc Bloemfteeltjes dikwils driebloemig. (29) Klok- f17) Campanula. Caps. quinque - carinatis obteftis&c. Campanula Crctica Saxatilis , Bellidis folio, magno floie. Tournf. Infl. in. baur. Rar. T. 813. Trschel. Saxatile. Bocc. Jllus. 2. T. 64. I (18 i Campanula Caps. ttiloculaiibus obtedis, Caule Panij culato, Gmel, SU: UI, p, ij4. T.  psntand ria. 595 &9) Klokjes met vyfhokkige gedekte Zaadhuis- «* /ex i eenbloemige Stengen en drietandige AfdeeI~ Wortelbladen.- Hoofd* stuk. De Orientaalfche kleine kruipende Klokjes, XXIX, van Toornefort , worden hier betrokken. Ca7ridZaDe Steng is eens zo lang als de Bladen, die aan . den Stoel Lancetvormig zyn. d°e.etal,* (30; Klokjes met gedekte gefteelde Zaadhuis■ xxt. jes , en Zaagswys' getande Bladen ] de Wortelbladen Lierachtig, de Stengbladenhozk^ Lancetvormig. Hier wordt cen Soort bedoeld, die in Griekenland en op den Berg Libanon groeit, zynde Griekfche Steen- Klokjes, met Bladen van St. Jakobs - Kruid , door Toorrefort getyteld. Zodanige Bladen zyn in dit Geflagt nog niet voorgekomen. Die Kruidkenner, deeze fchoone Soort ontdekkende, zegt, dat zy omtrent twee Voeten hoog groeit,'hebbende vry groote witte Bloemen. Volgens Ra u wolf zou dit het Meid»» van D ioscorides zyn. (30 Klok- (29) Campanula Caps. quinqiie'ocularibus obteftis. Sec, Schrab. Die. 3. T. 2. Campanula Oriënt, pumila repens, Tournf. Cor. 3. (30) Campanula Caps. obteftis pedunculatis &c. Camp. Craxa Saxatilis Jicobsa: folio. Tournf. It. I. p. 104, Tab. p 99. Campanula Mariana Jacin, fol. peregc. C, B. Fin. 94. GRON. Or. 19. Pp • H, DEKJt, VII. STOK.  595 Vyfmannige Kruiden: IV. (31) Klokjes met gedekte Huisjes en Jlekelige Afdeel. BlaAm \ die aan de Steng, welke geheel Hoofd- ongetakt i;, Lancetvormig , Zaagswys' ge- 8TUK« tand; de Bloemen ongefteeld. XXXI» Cameanula n Ster-" is anderhalf Voethoog: de StoelGeihekce. bladen zyn Hartvormig of langwerpig Eyrond, wederzyds ftekelig en gelteeld: de Bloemen komen eenzaam in de Oxels voort, en zien opwaards, 't Gewas groeit in Syrië cn 't Beloofde Land. xxxn. («o) Klokjes met vyfhokkige Zaadhuisjes, de Canarun. $ p^^jg , getand 8» Deeze, van de Kanarifche Eilanden afkomftig , heeft een enkele Steng van drie Voeten hoog, met knoopige en drievoudige Takken, ook drie Bladen by elkander aan den Steel, twee aan de Takken. De Bloemen , uit de mikken der bovenfte Takken voortkomende, zyngefteeld, Klokvormig. Doorgaans heeft hier een zesvoudige verdecling in de Vrugtbeginzels , Kelk , Bloem , Meeldraadjes , 't Honigbakje en den Stempel, plaats. De Wprtel is als een Raap. (33>> Klok- (31) Campanula Capfuüs obteftls , Fol. hirtis &c. Campanula Oriënt. Folio eblongo rigido afpero, Fl. furfum fpectante Tournf. Cor. 3. (31) Campanula Caps. quinqueloculanbus Ssc. Camp. FoL. rnftatis dentatis. Sec. H Cliff. 6$. T. s. R. Lu;*} z+7-Camp. Canarienlis Regia f. Medium Rad. tubeiola &c, PlAJK. Alra. 7S, T, 176, f. 1.  PENTANDRIA. J97 {33) Klokjes met Kolomswys''vyfhokkige Zaad- IV. huisjes , een Heefterige Steng , Liniaal- VDVB:II'• Elsvormige Bladen en zeer lange Bloem' Hoofd- fteelen. • STÜK- xxxm. De Klokjes met Blad van Afrikaanfche Hei-?>X/"f de, en een gnapende blaau wé Bloem, by Her-k^^et' mankus , .maaken deeze Soort uit, die aan de Kaap'groeit. \ "(34) Klokjes met een zeer Takkige verfpreide xxxiv. Steng, de Bladen langwerpig eenigermaates^'fsmi gekarteld; de Bloemen eenzaam; de Zaad- Stouwen. huisjes driekantig. spiegel. Dceze Soort van Klokjes, die in de Koornlanden door geheel Europa gemeen is , wordt Vrouwen - Spiegel in de Nederlanden genoemd, naar den Latynfchen naam, afkomftig, zo fommigen willen , van haar glinfterend Zaad- Sommigen noemenze ook -wel Vyf hoekige Violieren, om dat de Bloempjes , zig tegen > den avond fluitende, een vyfkantige figuur aanneemfen. De Stengetjes zyn naauwlyks een Voet hoog, met Bladen ibezet: de Bloempjes eenzaam, paarfch van fil) Campanula Caps. Coluransribus quinquelocularibus Camp. Aft. Erica: folio , Fl. cocruleo patulo. Hejxm. Afr. $. (il) Campanula Caule RamoMmo diffufo &c. Camp. Calyeibus Coroll. fuperantibus , Caps. Columnaribus. R. Luiib. 2+7, N. i+. Onobiycliis altera Belg. & Dod. LOB, Jon. 418. . . PP 3 II. Deel. vil. Stok,  J93 Vv fmannige Kruide». IV. van Kleur, Sterswyze met de punten van den: Afdeel. omrjng^ Xe Parys , daar men het Dm~ Hoofd- cette noemt, wordt de Wortel, in 't Voorjaar, STUK* als Salade gegeten (*). xxxv. ^ (25) Klokjes met de Steng van onderen een byiruTa. weinig Takkig, geftrekt: de Bladen langwerBaftcrde. -pig gekarteld; de Kelken vergaard, langer dan de Bloem, de Zaadhuisjes driekantig. Deeze, die men zeer kleine Vrouwen - Spiegel genoemd vindt. wordt door den Heer Haller met de voorgaande tor ééne Soort gebragt, onder de bcnaaming van Klokjes met een Raderachtigc Bloem en zeer lange Haauw of Zaadpeultje. Het Zaadhuisje, naamelyk, heeft hier cen aanmerkelyke langte. Onze Ridder hcudt deeze Iaatfte voor een Bafterd - Soort , uit de voorgaande als Moeder gefprooten. In Engeland en Vrankryk komt zy in de Koornlanden voor. xxxvi. Q6) Klokjes met de Takken wyd gemikt en onLïu,lüio&- verdeeld , de Wortelbladen ovaal, glad, mJge. effenrandig, en drie ongefteelde Bloempjes. Dcc- (*) TOURNF. env. Paris, p, 2$2. (35} Campanula Caule bafi iubramofö ftiicïo &c. C2mp. Aiventïs minima erc&a. Mor. Hifi. II. p. 457. S. s. T. 2. f. 22. Speculum Venetis minus. Raj. Hifi. 743. HALL. Helv. 49S. (3hdcn, zeef iange, Bloemfteelen en Hoofd- fchraale. ZaadJiuisjes. stuk. *?xj*. Dit is de tweede Soort van Kaapfe Klokjes., S»«/;*'*Mcn vindt 'er by den Heer N. L. Buit ma nKaiipiche. 1(Ds'nog twee als zodanig opgetekend, waar van de eene den bynaam van Erinus , zynde hier de Iaatfte Soort, de andere dien van Br aha voert. XL. (40) Klokjes met Hartvormige getande ruigHamoi- achtige gefteelde Bladen , leggende Stengennuge. en Haairdunne veelbloemige Bloemfteeltjes. Op de hooge Gebergten, der Zuidelyke deelen van Europa , groeit deeze volgens den Heer Alliok. xli. (4O Klokjes wei Hartvormige., vyf kwabbige, Ktybi'dZ' gefteelde gladde Bladen en een losfe Steng. In Engeland, Vrankryk, Spanje, op bclonu merde plaatfen, die vogtig zyn, groeit deeze , volgens den Ridder, Zy voert den naam van, Klokjes met Klyfachtige Bladen, by C. B auh1 n u s, die verhaalt, dat; het een zeer klein Plant- (39) Campanula Vo\. Lanceolatis dentatisliispidis&c. Cirap. Africana annua hirfuta , latii ferrarisque foliis Sec, COMM. Hort. II, p 69. T. 3s- f40) Campanula Fol. Cordatis dentatis Sec. Cam panuia Fol Cordatis quinqueiobis Sec. Camp. Fol, fubrotutid s&c, Lof-FL. Itin 127. Campanula Cymbalaria: vel Kedera: folio. C. B, Pin. 53. Proir. 34, Moris, Hift. tkc.  P E N T A N D R I A. ffoï Plantje is , op de Heijen by Touloufe groei- tv. jende en daar op leggende met zyne Rankjes, Afdeelï geevende blaauwe Klokswyze Bloempjes» fom- rjooFD* tyds aan 't end, fomtyds op twee-Duims Heel-stuk. tjes tot de zyden uit. Cherlerus hadt het- Monogy. zelve ook by Parys gevonden ; doch het was*'"" ' Tournefort en Vaillant aldaar niet voorgekomen. (42) Klokjes met verfpreide Stengen; Lancet- xLir." vormige Zaagswys' getande, afloopende Bla- £*™^£*/3 den, die een ruuwe Streep, hebben, en ge- a&oo.' fieelde eenzaame Bloemen. pende» . Deeze Afrikaanfche, een zeer klein Kruidje, door den beroemden H e r m a n n o s aan de Kaap gevonden, heeft de gedaante, zegt hy, van het Erinus of Water -Bafilicum of eigentlyk van de Lobelia Erinoides, volgens den Ridder. De Stengetjes zyn zeer Takkig ; de Blaadjes met Doorntjes kanthaairig. De Bloempjes komen een-, zaam, ongedeeld, aan "t end der Takjes voort. Het geeft Melk uit ; gelyk meelt alle Soorten van dit Geflagt. ("43) Klokjes met byna Eyronde effenrandige xntr. Bladen, en verfpreide Stengen. p^uT' Hier Vetfchii. bladige. f42) Campanula Caul. dMufis &c. Camp, minor Africana , Erini facie , Fiore violaceo, Caulibus ere&is. Hebm. Lugdb. jio. T. 1 h. Campanula Fol, fiibovatis glabris integerrimis Sec, Pp g Camp, 11. DSEL. vii. stuk,  602 Vyfmannige Kruiden. IV. Hier komt die Soort van Klokjes t'huis, wel* ArDyEL' ke de beroemde Tournefort in GriekenHoof'd- land, en wel op het woefte Eiland Cheiro vondt, stuk. hebbende de onderfte Bladen als die der Made- lieven, de overigen rondachtig , als die van 't Penningkruid, Hierom wordt zy dus gebynaamd. De Wortel was wel een Duim dik, en liep door de Klooven der Rotfen. xtiv. (44) Klokjes met een gegaffelde Steng; ongeCampanula [teelde Bladen ; de bovenjlen gepaard en Erinus. J Drictan- diietanuig. dige, In Italië , Spanje , Languedok en Provcnce, groeit deeze Iaatfte Soort, die ook aan de Kaap der -Goede Hope voortkomt, ais gezegd is. Zy is Muur, met langwerpige.getande Bladen en blaauwe Bloemen, getyteld by J. Bauhinus. Zyn Broeder noemde ze Kleine Raponce, met ingefneeden Bladen. Columna beeldtze af, onder den naam van een allerkleinfte Soort van Erinus of Raponce. Dc Bloem is regelmaatig, kleiner dan de Kelk , de Stempel in drieën gedeeld, cn dus behoort hetzelve tot dit Geflagt, Die Soort van Kaapfe Klokjes, waar aan de jonge Camp. Saxatilis , Fol, infer. Bellidis , csteris Nummulariar, Tournf, Cor. 3. Itin. I. p- 97. T. 93- (44) Campanula-Caule dicliotomo &c. II. Cliff. R. Lurib. n. 13. guett. Stamp. 429. lqeel. Itin. 127. GOUAN Monsp. 9%. GES. Prov. 453. gar. Aix 76. Elini f. lUpunculi minimum genus. Col. Phyt. 122. t. 28, Alfine oblongo Fol. ferroto &c. j. b. Bijl. iii. p. 3*7.  Pentandria; 603 jonge Heer B uk ma n nus den bynaam van IV. Draba geeft , heeft de Steng, zegt zyn Ed.,ArDEEL' enkeld, dc Bladen Hartvormig Lancetswyze,Hoofdingefneedcn, met zydelingfe eenbloemige Steel-STUK" tjes. Zy verfchillen derhalve van degënaèlde.alsaj^^" ook van de leggende kleine Afrikaanfchc Klokjes , met Violette Bloemen , van Hermannus. Zonderling is 't, dat men onder dcOostindifche Planten tot nog toe gecne Klokjes waargenomen heeft. Pv O ë L L A. Dit Geflagt is door den Ridder getyteld ter gedagtenisfe van wylen den Heer RoëLL, veele Jaaren Hoogleeraar der Ontleedkunde hier te Amfterdam en tevens Bewindhebber van de Westindifche Kompagnie geweeit zynde (*), wien de Cliffbrtfche Tuin, zo zyn Ed. erkent,veele raare Planten uit de beide Indiën , doch inzonderheid Zaaden uit Afrika en Japan, te danken hadt. De byzondere Kenmerken zyn , een Trechterachtige Bloem, die den bodem met Klepjes, waarop de Meeldraadjes ftaan , geflooten heeft, even als in de beide voorgaande Geflagten. De Stempel is in tweeën gedeeld, het Zaadhuisje tweehokkig , Cylindrifch , onder de Bloem gebooren. Twee (*) Zie deOpdragttriynerVertai!ingevanrL\TNEKSiïrt«rfleiiing tot de Chirurgie aan dien Keet: Anno 1754. ii. Deeli VII, stuk»  604 Vyfmannige Kruiden. IV. Twee Soorten , beiden van de Kaap afkomAfdeel. ^jgj f,omeri hier te voorfchyn, als stuk!0 (i) Roëlla met kanthaairige Bladen , die een iï repte Spits hebben- Roëlla '^Ka'nt- Van deeze Soort vondt men reeds by C o Mfcaairige. M e l y n , S e n a en P l o k e n e t , de Afbeelding , welke L i n n je n s vernieuwd ten tooneele gevoerd heeft en verbeterd. Immers zo worden hier t'huis gebragt de Afrikaanfche Heejierige Klokjes, die gedoomd zyn , van den eerften: de Haairige laage Afrikaanse van den tweeden, en het Doornig Moorfch Gewas met Heybladen van den laatften. In 't Loof en de Bloemen heeft; nogthans een aanmerkelyk verfchil plaats, zo tusfchen deeze drie onder elkander, als met de afgebeelde van den Ridder, welke de Bloemen niet Klokvormig , noch de Blaadjes getrapt , maar enkeld, en de Bloemen als in de Kelk verborgen heeft. Dc Steng was, eer zyzig in Takken verdeelde, een Vinger hoog. ii. (2) Roëlla met kanthaairigo Bladen , die een omgeboogen Punt hebben. De (1) Roëlla Fol. ciliatis, mucrone tzCïo. S)(l. Nat. xii. Gen. 118. p. 161. ftft'Xin. Gen. ziy. p 175. H. Cliff. 492. t. 3J. Camp. Africana &c. Comm. Hort. ii. p. 77. t. 30. ShB. Tbes. i. p. 25. t. is f. 5. Aculeofa Mauritan'ca. Px.UK, Alm. 8. t. 252. f. 4. beug. Cap. 41. (z) Roëlla Fol. ciliatis, muctone reflcXo R. Fol. iin'»ica, tis. K.. Lurdb. 248. Camp. Cap, b, Spet, Fol,reticuiatis ipino.fis, pet. Mas. 21. f. 157.  JfENT ANDRiA. 605 De Klokjes van de Kaap der Goede Hope, IV. met Netswyze gedoomde Bladen, van P e t 1-afi>e£l' ver, worden hier t'huis gebragt. Hoopd- De Heer Bergius, de eerfte befchrecvenSTUKhebbende, geeft, onder de Kaapfche Planten,- .M""gl* nog twee andere Soorten van RoSlla op; waar""' van hy de eene Pedunculata of Gefteelde tytelt, om dat zy de Bloemen gedeeld heeft , gelykende anders veel naar de eerfte Soort. De andere noemt zyn Ed. Squarrofa, hebbende,, volgens zyne Soortbepaalmg, de Blaadjes Eyrond fpits, ruim getand en langs de lakken afloopcnde, van agteren met omgeboogen Doornige puntjes op de kant gehaaird. Phyteuma. Raponsje. Een Raderachtige Bloem in vyven gedeeld met Liniaale Slippen of Punten : de Stempel twee-of driedeelig: het Zaadhuisje twee of driehokkig, onder de Bloem gebooren. Voorts zyn de Bloemen tot Hoof djes of Aairen vergaard. Dus worden de byzondere Kenmerken opgegeven van dit Geflagt, 't welk zes Soorten van Europifche Planten bevat, die men tot de Raponcen betrokken hadt, doch klein zyn, als volgt. (1) Raponsje met een gebladerd Hoofdje en alle r. Bladen Lancetvormie:. \AMph""«a 6 litL pauciflera. 1 \ -nt „.,,.,,. Gebladeist, (1; Phyuuma Capitulo fubfoliofo &c. Sjjl. Nat. XII. Gen. 219. p. 161. Veg. XIII. Gen. 220. p. i76. HALL. Htlv. 497» RapunculusAlpinusparvuscomofus.J. B,HiJ1, JI.p.su, II.Dsel.VH Stuk,  6ö6 Vyfmannige Kruiden. IV. Het Stengetje is maar twee of drie Duimen. Afdeel.hoog }n djt piamje } ^at j Bauhinus zeer Hoofd- wel, onder den naam van Kleine Alpifche gestuk. kroontie Raponce, afgebeeld heeft , volgens den ■v;^efwy' Heer Haller, die ongevaar zes blaauwe Bloempjes in het Hoofdje,dat met Blaadjesomgeven was. geteld heeft. De Heer J. Gesn erus hadt hetzelve op de Switzerfche Alpen verzameld en zyn Ed. toegezonden. Dc Styl is -«meelt in tweeën gedeeld , met Hartvormige Blikjes en gekartelde Bladen. ii. (2) Raponsje met een rondachtig Hoofdje; de ïe^hphT- Bladen Liniaal en byna effenrandig. rica. Halfrond. Van dceze Soort, die overvloedig op de Alpen, als ook in Italië en op de Pyrenecn groeit, is de Steng van een tot agt Duimen hoog volgens Haller. Het heef t een platachtig Hoofdje dat omzet is met puntige Blaadjes. De Styl is in drieën gedeeld. Men vindtze ook in Languedok en Provence. itt. (3) Raponsje met ongefteelde end-Tropjes en G^kroon- getande Bladen, de Stoelbladen Hartvormig. de. Dee- (2) P/jyteuma Capitulo fubrotundo Sec. Phyt. Fol. linearibus &c. R. Lugdb. 248. Rap, umbellatus Folio Gramineo. C. B. Pin. 92. HALL- Hilv 497 GOUAN Mansp. 99. GEB. Prov. 4J4. Rap iylveittis ccer. umbell. THAL. Hircyn, 94, T. 8. f. 3. Rapunc. mont. Grim. BAK.R. Rar, Ic, 523. n.l. (3) Phyteuma Fascicuio terminali fesfili &c. BARE. Ie, 889. SCOF, Ann. 2. p. 4-j. Rapunc, Alp, corrdeulatus. C.ÏB. Pin. ju.  P F- N T a « D H i a; 607 Deeze valt wat grooter dan de voorgaande, IV. en maakt een fierlyk Plantje uit, door zyne Afdesl. tropjes van grooter Bloempjes. Het groeit op Hoof'dde hooge Gebergten van Tyrol en op den Bal-5TtJK* dus-Berg, in 't Veroneefche. Doktor Scopoli n;fiiKtgy' fprcekt dus van deeze drie Soorten. „ Alle de Alpifche Raponsjes, naamelyk het „ halfronde, gebladerde en gekroonde, komen „ doorgaans voor op de Alpifche Velden. Zo „ menigmaal ik de verfchillende monfters, daar „ van in verfcheide Landfchappen verzameld, befchouw ; zo menigmaal twyfel ik , of niet „ dezelven van een en de zelfde Plant, het „ Halfronde naamelyk, weleer haare afkomst „ gehad hebben. Want deeze heeft op de Alpen van Karniolje veel breeder Bladen, dan op die „ van Switzerland en Tyrol. Uit Styrie heb ik „ monfters gekreegeu, met de Bladen volftrekt „'eveneens, als 'er voorkomen in de Afbeelding „ van het Kleine Alpifche Gekroonde Raponsje, „ by j. Bauhinus. In myne Vaderlandfche „ Alpen heb ik een monfter gezien van het Half„ ronde Raponsje , een Voet hoog , met alle „ Bladen Lancetvormig gekarteld, en een ander „ wederom van twee Duimen, met de onderfte „ Bladen byna Hartvormig en gedeeld. Zover„ andert allengs, door het verbreeden van de ,, Steng- 113, Prodr. 33. T. 33. Trachel, pctrxum minus. Pon. Bald. 32«^f/;«(Bnaamd, wegens de Kleur der Bloemen. Toiir"filaauw! nefort fteltze voor, ouder den naam van Hemelfchblaauw Kroontjesdraagend Halskruid, en C. Bauhinus noemtze Halskruid dat naar de Valeriaan gelykt. De Afbeelding, welke 'er Barrelier, onder den naam van Blaauwe Valeriaan met Brandenetel-Bladen, van geeft, is fraay. De Bloemkroontjes, inderdaad, gelyken veel naar die der gemeene witte Valeriane. De Groeiplaats is in de Levant, in Italië en de verdere Zuidelyke deelen van Europa, op lommerryke plaatfen. In de Tuinen is 't een tweejaarig Kruid. S a m o l u s. 'Strandpungen. De Bloem is Trompetachtig, hebbende de Meeldraadjes door haare Schubbetjes befchut , den Stempel geknopt en een eenhokkig Zaadhuisje, dat aan de punt vyfkleppig is, beneden. De (O Traclielium. Sy'ff. Nat. XII. Gen. 220. p. 163. Vtg. XIII. Gen. 2ii. p. 177. H. Ups, 41. Trach. Fol. ovatis ferratis. fit. Cliff. 17. W.I.fgdb. 248, H. Cliff. 66. Cervicaria Valerianoides cderulêa. C.,B. Pi». 9$. Valeriana coer. Urtksfolia, EABa. Iccn. 633. GOUAN. Mtnsp, 100.  Pentandria. 6tt De eenigfte Soort CO neet van 0Ü&S Samo- IV. lus Valer andi, welken naam, van J. B40Hi-A™m' Nus afkomftig, de beroemde Tournefort Hoofd» gebruikt. Lobel hadt gemeld van eenen Va-s1'ük* e-erandus, die dit Kruid Samolus Plinii noem- slmohs de: doch het is by hem de derde Water - Pim- ^^"^ pernel, wel aan de kanten van Beekjes en Mei-dige. " ren , in de meefte deelen van Europa, doch ook zeer veel, inzonderheid in onze Provinciën, aan den Zeekant voorkomende : weshalve ik het Strandpungen noem (*). De Engelfchen heeten het Rondbladige Water - Pimpernel, de Franfchen Monron d'Eau , volgens Gouan ; doch dan wordt het van hun met de WaterPimpernel verward. Het groeit ook in Virginie, als mede in Alle en eenKaapfe Waterplant heeft wel de Steng wat Takkiger en Heviger, doch fchynt 'er anders weinig van te verfchillen. Dit Kruid groeit meeft buiten 't Water, Het heeft fi) Samolus. Syft. Nat.XU. Oen 221. p. 1S3. Veg.XIÏÏ. Gen. 222. p. 177. H. Cliff. Ups. Fl. Swc. Sec. Guom. Ifïrgï 23. R- Lugdb. 249. Anagallis Aq. Fol. rotundo non crenato, C. B. Pin. 2j2. Anag. Aq. Fol. rot. Becalmngre. moris. Hift. Anagallis Aq. tett. lob. Icon. 467, /3. Samol. Afr, fol. totundiore. Walth. Hort. 162. t. 23. (*) Te weeten, om dat de Becabungn of Beekeboom , naar welke het in Bladedoof zeer gelykt, B'ekpuigenot'tVattrpungen genoemd wotdt : zie bladz. 89, hier voor: zou. der dat my de reden dier benaaming blykt. De Water - Pimpernel (Anagallis Aq.) is dikwils een nabuur of naverwant met dezelve. Qq 2 II. Deel. VII. Stok,  Gil Vyfmannige Kruiden. IV. heeft een Krans van Stoelbladen, die langwerAfdeel. pjg Eyrond , twee Duim lang en één Duim Hoofd- breed zyn , dik en glad, effenrandig, zo wel stuk. ais je stengbladen , die byna volkomen ovaal J&*y>3' zyn van figuur en ongefteeld. De Stengetjes zyn een half Voet of een Span hoog, taamelyk ftevig , in Takken verdeeld en getopt met gefteelde Bloempjes, die eenbladig zyn, wit van Kleur, waar op ronde Zaadhuisjes volgen,met klein Zaad. De Smaak van 't Kruid is bitter. T r i o s t e u m. Drieftecn. De Bloem is, in dit Geflagt, eenbladig, byna gelyk; de Kelk zo lang als de Bloem; de Vrugt een driehokkige Bezie , welke dus drie Zaaden , die Beenhard of als Steentjes_zyn, voortbrengt, onder de Bloem. Het bevat twee Soorten, wier Groeiplaats is in Noord-Amerika. i. (i) Driefteen met gekranfte ongefteelde Bloemen. TrioReum pcrfaiu. Decze uit Noord - Amerika , is afgebeeld turn. ' BreedMa- door den geleerden Dilleniüs. 't Gewas d's" is Kruidig en heeft Stengen van twee Voeten hoog, die rond zyn en bleek groen, bezet met Haairtjes, waar aan Bladen in 't kruis groeijen, die (O Trlofteum Floribus vert;cillatis fesfilibus. Syft Nat. Xtl. Gen. z;j. p. 16S. Veg. XIII. Gen. 234. P- l8o.Triosteospernium htiore folio , Flore rujilo. Dill. Elth. 3S+. T. 294, f- 37S.  Pentandria. 613 die van de Steng doorboord worden in hunne IV. famenvoeging , zynde ruighaairig. In derzelver AroEeI» holte, om de Steng, komende Kransjes voort,Hoofd. beftaandc uit Trechterachtige Bloempjes, die,STUK* zo wel als de Kelk, boven op hetVrugtbegin-,^'™'8'3'" zei zitten, dat een Zaadhuisje wordt, als gezegd is, drie Beenige zwarte Zaaden bevattende. Zy groeit ook in Virginie en wordt aldaar FeverRoot, dat is Koortswortcl, genoemd; in Penfvl van ie Gentiaan, als hebbende een langen bitteren Wortel. (2) Driefteen met de Bloemen gepaard en ge- IT- rt„„; / Trio/leunt Jteeld. anguftif*. iium. Deeze Soort is laag en ruig met een vierkante *nalWadtSteng, bleek rood van Kleur, en Lancetvormige Bladen , tegenover elkander, in wier Oxelen een enkele geele Bloem groeit, in ieder één. K u h n 1 a. Een Samenteelige Bloem , tot de Kopbloemigen behoorende , met een naakten Stoel en eenzaamc Zaaden , die een Zaadpluis hebben dat gepluimd is. Dus komen de Kenmerken voor van dit Geflagt, benoemd ter eere van den Amerikaanfchen Heer (z) TrwReum Floribus oppofitis pedunculatis. Lonicera hatnilis hirfuta &c. Gkon Virg. 143. Periclymenum Hetbaceum redum Virginianum. Pluk. Alm, 287. t, 104, Qqs II. DIEL. VII, STUK.  6ï\ Vyfmannige Kruiden. IV. Heer Kuhn, die de eenigfte Soort daar Afdeel. Van(l) inPenfylvanie gevonden,en in 't jaar 1762, Hoofd, 't Zaad daar van aan den Heer Linn^eus te gTUK. TJpfal gebragt heeft. Kuhria 'l Gewas zweemt veel naar *t Boelkenskruid, JE»patório-maai heeft de Bladen overhoeks, en brengt uit r'enfyi- het midden van de Steng Takken voort. Het vanitche. ^oeit ongevaar anderhalf Voet hoog. De Bladen zyn kort gefteeld, met fcherpe Tanden op de kant, ruuwachtig. Aan *t end van de Steng en Takken komen Tropjes voort, van omtrent agt Bloemen , die regt op ftaan, hebbende een gemeenen Kelk , die Schubbig is. Ieder Bloem is famengefteld uit cen getal van tien tot vyftien Blommetjes , die allen tweeflachtig, eenbladig, Trechterachtig zyn, vcrfchillende van de Blommetjes der Samenteeligen alleenlyk daar in, dat de Meeldraadjes en derzelver Knopjes (Antheraï) zig los bevinden, en nietfamengegrocid zyn, en de Styïen geknodst (*). Mirabilis. Wonderbloem. Een Trechterachtige Bloem, boven den Kelk, beneden het Vrugtbeginzel: dat in een Klootrond Honigbakje is beflootcn. Dus zyn de Kenmerken opgegeven, tot onderfcheiding van dit Geflagt, (1) Kuhnia. Syft. Nat, XII. Oen. p. 167. Veg. XIII. p. 181. LlNN- Dec, II. Plant. Rar. Hort. Ups. p. si.T. II. (*; Men vcrgelj ke hier mede het II. Deels VI. Stuk deezer Nat. Hiftorie, aan 't begin.  Pentandria. 615 flagt, % welk drie Soorten , allen Indifche IV. Planten, bevat. Afoeel. v. {1) Wonderbloem met eenzaame Oxelbloemen ^mï* die regtopftaan en ongefteeld zyn. r. MirabiRs Hier komt de Verwonderlyke Jasmyn-Roos^'^ van Clusius op het tapyt, welke door Ma R-dè! tin genoemd wordt Jalappe der Apotheeken. Zy groeit in Weftindie. „ Wonderlyk is dit 5, Gewas, (om dc woorden van Linn/eus „ te gebruiken), dat op de zelfde Plant alle verfcheidenheden van Kleur in de Bloemen „ kan voortbrengen : wonderlyk door zyne „ Vrugt, welker Honigbakje, onder de Bloem „, geplaatst en blyvende verhard, het Zaad be9, dekt: wonderlyk door zynen Wortel, die, „ hoewel onder den naam van Jalappe lang in „ de Winkelen , en wat de Plant aangaat ia „ de Tuinen 't over bekend , nogthans zyne „ afkomst, tot den Leeftyd van Mükting „ en Plumier toe, heeft kunnen verber,, gen: wonderlyk, doordien het zo fchoone ,, Bloemen in den donker voortbrengt, en den „ helderen Dag onttrekt : weshalve de Fran- „ fchen (1) Mirabi.is Floribus folitariis axillaribus etectls fesfilibuS. Syfi. Nat. xii. Gen. 241. p. ifig. rlgm XlU. Gen. 242. p. i82. Am. Acad. iv. p. 2s7. Admlrabilis Jasmini Rofa. Clos. Hijl. ii. p. 90. Jalapi Officinarutn Mart. Cent. t. t. 1. Solsnura Mexicanum Flore parvo. c. b. Pin, 91. burm. Ini, p. 53. Qq 4 ii. Dïïx, vil STUK,  giö Vyfmannige Kruiden. IV. „ fchen het, niet oneigen, Belle de Nuit, dat Afdeel. js Nagtfchoone, genoemd hebben: wonderlyk, Hoofd- „ doordien het de voornaamfte Kruidkundigen stuk. ^ z0 grappig bedroogen heeft, dat zy de paai T"Wy' » ,en dor vermenigvuldiging van ééne Soort „ naauwlyks hebben kunnen bereiken." Nog wonderlyker is 't , dat alle Genees- en Kruidkundigen zig , van voor het begin deezer Eeuw af, tot omtrent derzelver midden toe , en dus by de vyftig Jaaren, hebben laaten misleiden , door den Wortel deezer Wonderbloemen te houden voor de Jalappe der Apotheeken. Plumier en Lignon, uit Amerika terug komende, fchryf t To urnefort, hadden hem verzekerd , dat de Jalappe - Wortels, die men in de Winkels gebruikt, van een Soort der Peruviamfche Wonderbloemen afkomftig warea. P o m e t hadt het zelfde van Pater Plumier verdaan , doch fcheen eenigszins te twyfelen , dewyl de grootfte veelheid der Winkel-Jalappe, die wy gebruiken, zegt hy , niet uit Nieuw Spanje of Mexiko, maar van 't Eiland Madéra kwam , a'waar het Gewas in menigte groeide. MontikG) evenwel, meende uit vergelyking der Wortelen van deeze Wonderbloemen, met de Winkel - Jalappe, zulks nader te beveiligen. Cortusus hadt aan Clusius van Padua gefchreeven , dar, twee Drachmen van* den Wortel der Jalap met bonte Bloemen, ingenomen, een treffelyk Middel waren tot eeneWa. terige Buikzuivcring. Ik  Pentandri ,a. 617 Ik heb van de kragten der Jalappe reeds ge- . fproken, toen ik die Soort van Winde, welke ' v] * thans den bynaam van dien Wortel voert,zyn-Hoofdde de Zwarte Mcchoacan van Mexiko , bc-8TÜK* fchreef *. Men heeft zulk een en wel dat zelfde ma?*""®' Gewas , in 't midden der voorgaande Eeuw, * zie toen de Wortel eerft kortlings, onder den naam hiervoor.* van Chalapa , uit de Weltindiën was overgebragt, voor deszelfs oirfprong gehouden, en dezelve werdt, van die van Alexandrie en Marfeille, zo Ba u hinüs getuigt, Jalapium geheten. De Afbeelding van Po met fchynt ook meer naar de W7inde te gelyken, en men heeft zelfs daar over in twyfel gedaan (*), tot dat de Heer Houston, uit Amerika terugkomende, de Jalappe - Plant, die hy met zig gebragt hadt , vertoonde aan den Heer Bern. de Jussieu, toen te Londen zynde, welke van denzelven aanitonds voor cen Soort van Winde werdt erkend De Wonderbloem-Plant, welke van de Mexikaanen Tlaquüin, en van de Spanjaarden, te Madrit, Mirabillas de Indias genoemd wordt , volgens Hkrnandez, die dezelve taame- lyk (*J Want op de ze'fde Bladzyde van den Hortus Cliffot* iianus, daar Link sus het bovengaande zegt , hadt zyn Ed. de Amcrik_aanjche IVinde, d'a men Jalappe noemt, van R.A'/ , als ook de Zwarte Mechoacan van C. Bauhinus, als geiykriaanrg met dit Kruid opgegeven. Zie ook Gf.off. Mat, Med. Sic, II. DEF.i., vil. Stuk.  6lS Vyfmanncie K r uji d e n. IV. ]yk afbeeldt: heeft niets dat naar de Winde ge- Aj/PFFL* 0 v. lykt. Deeze Soort onderfcheidt zig van de volHoofd- gende door haare kleine Bloemen, niet alleen , ST£enwy. maar doordien de Bladen Hartvormiger en vip. meer gefpitst, de Steng en Takken gegaffeld zyn, brengende de Bloemen uit de mikken voort, die niet regtopltaan en de Meeldraadjes korter dan den Styl hebben , zynde aangenaam van Reuk. n. (2) Wonderbloem metgetropte end- Bloemen. Mirabilis ,. , „ jaupa. die regtopjtaan. Groot- bioemige. jjeeze Soort, die uit Lief hebbery nagehouden wordt, heeft, behalve het gemelde, de Bloemen grooter, en in dezelven heerlcht, wat de Kleur aangaat, die wonderbaare verfcheidenheid , waar van gefproken is. Men vindt 'er met paarfche , geele , bleekroode, witte en op allerley manier gemengelde of bonte Bloemen, 't Gewas zweemt veel naar de Nagtfchade, wat het Loof aangaat, en voert daarom den naam van Mexikaanfch Solamm by Bauhinus. Het groeit, regt op, wel vier Voeten hoog, gelyk de voorige Soort , verfpreidende des nagts den lieffelyken Geur van zyne Bloemen, die tc- (z) Mtabilis Flor. congeftij terminalibus ere&is. H Cliff: Ups, R. Lugdb. 417. Rumph. AnA. v. p. 253. T. 89. Osb. Itin. 225 Cold. Noveb, 29. Solanum Mexicanum Fl. magno. C. 8. Pin. 168. Admirabilis Feruana. ClöS. Hift. ii. p. 87. eukm. Fl, Ind, p, 53.  Pentandria. 6ig gen den avond open gaan , en 's morgens, als IV. de Zon baar befcbynt, verflenzen. Afdeel* Ik moet, ten opzigt van deeze Soort, nog aan- Hoofdmerken , dat het die is, welke men gemeen-STUK* lyk, meteen Franfchen naam, Mervdlk de Pe- „ii!"*®' ru noemt, overeenkomftig met de Ciufiaanfche benaaming, Mirabilis Peruana. Het fchynt derhalve , dat dit Kruid eerst in Peru waargenomen zy: want hét groeit overvloedig in de geheele Weflindiën. Piso zegt, dat het in Brafiloveral in 't wilde voortkomt, met Bloemen vandriederley Kleuren , en dat de Wortel, die Raap. achtig is , aldaar als een Purgeermiddel tegen de Waterzugt gebruikt worde. Men noemde het 'er Hachal Indi, en op Ceylon Sendrikkan, volgens Hermansus. Rümphiüs beeldt het af onder den naam van Marvelje, en zegt, dat de Spaanfchen het Maravillas del Peru getyteld hebben. Hy hadt het fommige Duitfche Hoveniers ook hooren noemen Sweitzer - Hozen, dat is Switzerfche Broek, wegens de figuur der Bloemen: 't welk wat ver gezogt fchynt. De Maleitfche naam betekent Tydbloem , en de Portugeezen hadden het aldaar Vier - Uurs Bloem geheten , als op dien tyd open gaande: doch dat is, zo hy aanmerkt, wat vroeg. Beter wordt het, van fommigen, Avondbloem genoemd. (3) Wonderbloem -met vergaarde , zeer lan- rTr. Mrailll, o » lor.iiflora, (i) Mirabilis Flor, cong. term. longïsflmis Sec, AcJ, liolm. mlgzt^' 175?. p. 17s. T. 6. f. 1. t\E&ït.Mtxic. 170. f,i, ii. Deel. vil. stuk.  62o Vyfmannice Kruiden. IV. ge, eenigermaate knikkende, end - Bloemen; Afdeel. dg Ëladm ruigachtig. etu°k.D Men vindt van deeze Soort, die van de voorEenwy- gaanden aanmerkelyk verfchilt, een Afbeelding ~J'&e* by IIernandez , die zegt, dat de Bladen lang Hartvormig ruig en de Bloemen een Handpalm lang zyn. De Ridder zelf heeft het Gewas omltandig befchreeven en een Afbeelding daar van medegedeeld , uit welke het gezegde blykt. In Voorttecling komt het met de gewoone Merveljes overeen, maar het groeit veel hooger , cn heeft de Bladen eenigszins Haairig en kleverig: de Bloemen zyn zo flap, dat zy aan de zyden krom nederhangen, en wel een Vinger lang. Volgens Hernandez zou dit Gewas met eene regt tegenftrydige, naamelyk Samentrekkende , Maagverlterkende en Winddryvende eigenfehap bedeeld zyn , hebbende' den Reuk cn Smaak van Anys, met [eenige fcherphcid. C o r i s. Zee-Thym. Een ecnbladige onregclmaatigc Bloem ; een gedoomde Kelk ; het Zaadhuisje vyfkleppig, daar in vervat. Dus komen de byzondere Kenmerken voor, T. van dit Geflagt, 't welk maar ééne Soort heeft (i ), Jortt die lienfis. Montpel- (1) Coris. Syft. Nat. XII. Cen. 241. p. 168. Vtg. XIII. licifc, GCH( z+3. p. m> h. Cliff. Ups. r. Lugdb, 304. SAW, Monsp.  Pentandria. 6iï die den bynaam voert van de Stad Montpellier IV. in Languedok , niettegenftaande zy op de Zan- A™BEIdige Zee - Kuftcn der Zuidelyke deelen van Eu-Hooföropa algemeen groeit, 't Woord is zuiver Grickfch STUK« en by Dioscorides voor een Plant gebruikt, ^msy die afzettende was, dienftig tegen Jicht en Kramp en tegen Eczwymingen. De Duitfchers noemem.e Erdtkieffer, volgens Taeernjemo ntanus, die 'er twee Soorten van befchryft, en afbeeldt, waar uit blykt, dat de Coris der Ouden van die van Montpellier aanmerkelyk verfchille. 't Is een Heyachtig Plantje, van een Span hoog, de Stengetjes als met Aairtjes getopt hebbende, van blaauwe , roode of witte Bloempjes: want die drie Soorten van Toürnefor t zyn flegts Verfchcidenheden. Het heeft fmalle op de kant gehaairde Blaadjes. Sommigen zeggen dat het welriekende zy: anderen ontkennen dit:eenigen zeggen dat het zoet van Smaak zy .- volgens anderen is 't uitermaate bitter en het Af kookzel zou dienftig zyn tegen VenuskwaaleD. Op 't Strand groeit het hooger dan op drooge dorre Heuvelen , zo Clusius aanmerkt. Dit is de reden, dat fommigen het in Geftalte by de Thym, anderen by 't St. Jans Kruid vergeleeken hebben, V e r- Monsp. 4«. CotlAN Mor.sp, io2. Ger, Prov. 309, Coris qtiorundam. Clus. Hisp. 484. Ic. Coris coemlea maritima. C..B. Pin- 230. Symphytum petramm. CAM. Epit, 69». Link, Mat, Med. 80. h. Dml, vil, stuk.  622 Vyfmannige Kruiden IV. Verbascu m. Wollekruid. Afdeel. v- Een Raderachtige Bloem, die cen weinig onsturT* gelyk is, met cen Hompen Stempel enafgebooEenwy. gen Meeldraadjes , benevens een tweehokkig, v!£e' tweekleppig Zaadhuisje; maaken hier dc byzondere Kenmerken uit. Dit Geflagt bevat twaalf Soorten, meelt Europifche Kruiden, als volgt. i CO Wollekruid met afioopende Bladen,weder^rllpf™ zyds bollig \ de Steng ongetakt. ^Breedbia- ,Breedb{adjg ^ gcci j Mannetjes Wollekruid, heet deeze Soort by Bauhinus. 't Is een Gewas , in de Bloemhoven zeer bekend en niet onaartig wegens zyne geltalte, die naar een Fakkel of Toorts gelykt. Men vindt het ook in 't wilde , op Zandige Steenige plaatfen, ja zelfs op oude Muuren en elders door geheel Europa groeijen. In onze Nederlanden komt het aan de kanten van Dyken, Duinen en Akkers, dikwils voor: doch alsdan groeit het , op ver naa, zo hoog niet, als in de vette Grond der Tuinen, daar het fomtyds wel tien Voeten bereikt. Dee- fi) Verbascum Fol. decurrêtttibus &c. Syft.Nat. XII. Gen. 244. p. 169. Veg. XIII. Gen. 245. p. 133. Hort. Cliff: Vir. R. Lugib. 421. Dalib. Par. Tournf. Ini. Gouan Monsp. &c Verbascum mis latifolium luteuirs. C. B. Pin. 239. Verbascum latiu--. Doo. Pempt. 143. Verbascum Jut Ph'omos vulgaris mas Dioscor. Thapfus baibatus Officmarum. Lob. Icon, s6i. Hall. Helv. 510.  P e n t a n d r i a. 623 Deeze en nog twee andere Soorten groeijen IV*; ook in Virginie. Afdeel. De ongemeene zagtheid der Bladen beant- Hoofd* woordt aan de Geneeskragt, die Pynltillende isSTuK' en ongemeen verzagtende; wordende gekneusde .Mm&ï* Wonden, als men een Zalfje , van dezelven gemaakt, daar op legt', dikwils genezen. Hec Aftrekzei der Bloemen is,in Italië, tegen Borftkwaaien gemeen. Het Afkookzel, der Bladen en Bloemen, in Smids - Water , dient tegen den Rooden Loop. Men maakt 'er een Gorgeldrank van, voor Keelziekten, en Klyfteeren voor Perfing tot afgaan en Aambeijen, welke, verholen zittende, door een Stooving met Melk en dit Kruid dikwils genezen worden. Om kort te gaan, 't is een algemeen uitwendig verzagtend Middel, dat fommigen zelfs tegen 't Podagra hebben aangepreezen. Daar fchynt eenige verdoovende kragt in dit Kruid te zyn, zegt Haller, dewyl men 'er in Italië Vifch mede vangt, volgens Boccone. Men noemt het aldaar Barbasco, 't welk zekerlyk zyn afkomft heeft van Thapfus barbatus, een naam aan dit Kruid gegeven om zyne Wolligheid. Dit brengt my in gedagten, hoe de Spanjaarden in de Weflindiën alle Plantgewasfen , door welken 'men de Visfchen dronken maakt, Barbasco tytelen*. Maar, zou het hier niet meelt * z,-e ir, uk de Slymigheid ontftaan, welke dit Kruid aan £,-IIL Sl« 't Water mededeelt ? Men noemt het in 't Franfch ' Bouillon blanc en Bon homme, of ook Mokne; „ „ in II. Deel. vil, stuk,  624 Vyfmannice Kruiden. IV. in 't Engelfch Mullein, in 't SweeoTch cn Deenfch tov^-Kongs-lms , in 't Hoogduitfch Konigskertz of Hoofd- Kertzen - Kraut, dat is Konings - Kaars of Kaarstük. fenkruid, en in ons Land ook wel Toortskruid; Eenwy dat men de Stengen, gedroogd, en met ecnig Smeer bedroopen , tot Fakkels kan gebruiken. ii. O) Wollekruid met afloopende Bladen en een & getakte Steng. Dergelyk. Hier door verfchilt deeze, die misfchien een bafterd - Soort van de voorgaande is. ni. (3) Wollekruid met byna Lierachtige Bladen ^C"' en ongefteelde Bloemen. viaanfcht De groote Boerhaave hadt van een Soort gewag gemaakt met Mottekruids Bladen, zwart, en grooter geele Bloemen , met paarfchachtige Topjes. Deeze groeit in de Zuidelyke deelen van Europa. Zy heeft de Bladen niet langs de Steng afloopende, maar Spatclvormig, een weinig uitgehoekt, van boven byna glad, van onderen Wollig. De Aair gelykt naar die van 't gewoone Wollekruid. (4) Wol- (2) Verbascum Fol. decurtentibus Caule Ramofo. Veg. XIII. (3) Verbascum Fol. (uulyratis , Floribus fesfilibuS. Verbas, cum Fol. Rad. ovatis pctiolans 8cc. MiLL Ditl. T. 273. VerbaVciini Elattnria; foliis , nigrmn, Sec. Bof.bh. Lu^ii. i, p, iï8. An TiLU, Pis. t. jo.  Pentand-uia. 625 (4) Wollekruid mtf Eyronde, wederzyds Wol- IV; %e 5/<2&ra, de onderften gefteeld. Afd*el2 Deeze is het zogenaamde Wyfjes - Wolle-"°°FD"' kruid , met een groote Bloem, van C. Bauhi- iv." n üs. Het groeit in Italië, en heeft een regt- tpr^u"'m opltaande Aair, die zeer Wollig is, uit Lancet-'*". vormige Blikjes famengefteld, waar tusfchen de Bloemen by vieren zitten; zo dat eerft de middelfte , dan de laaglte en eindelyk de zydelingfen bloeijen. De Zaadhuisjes zyn langwerpig. (5) Wollekruid met Beitelvormig langwerpi- v. ge Bladen. Lychnith. Smalbla- Van de eerfte Soort verfchilt deeze, die opd'g' de zelfde plaatfen voorkomt volgens Haller; niet alleen door de fraaiheid der Bladen, maar ook door de kortheid van de Steng, welke weinig langer is dan twee Voeten en getakt. Van boven zyn de Bladen zware, van onderen met een korthaairige Wolligheid en als met Meel beftrooid , op de kanten fcherp getand. De Bloemen zyn bleek , met fpitfe Blaadjes daar tusfchen doch hebben roode Meelknopjes. IQ f4) Verbascum Fol. ovatis atrinque tomentofis Sec. Verbaicum focmina Flore luteo imgno. C. E. Pin. 2 3 9. Verb. raontanum tomentofum & incanum &c. Till. Pis. 171 (s) Verbascum Fol. Cuneiformi- oblongis, H. Ups. 45. Fl; Suec. II. p. 196. Verb. Fol. ovato - acutls &c. H. Cliff: r. Lugdh, 411. Dalib, Paris. 71. Verb. pulverulentum&c. J. B. Hifl. III. p. SU. Verb. masanguftioribus foliis &c. Verb.Lychn. Fl. albo patv.C.B. Pin. 13 p , 240, Phlomosmas alter, Lob, Icon. jtji, Rr II. DlEL. VII. STVS.  626 VVFMANNICB KRUIDEN". IV. In de Upfalfche Tuin was in den jaare 17^, Afdeel. op ,c zelfde Bedj-e me(. de andercn ^ een pJan * Hoofd- opgekomen, welke in Smalbladigheid met deeSTUK' ze Soort, doch in de Geftalte van 't Gewas en v^e.ni"y' de Bloemen naaft overeenkwam met het gewoo. ne Breedbladige; Wollekruid. Niet onbillyk oordeelde de Ridder derhalve, dat deeze Iaatfte door het Stuifmeel van de eerfte kon bezwangerd zyn. De Autheuren ftellen een dergelyk Smalbladig Wollekruid voor, gelyk men onder anderen zien kan by Dodonóus, wordende hetzelve by fommigen het Wyfjes Wollekruid genoemd. De Afbeelding is ontleend van J.Bauhinus, die hetzelve van Acerius hadt bekomen(*> vi. (6) Wollekruid met langwerpig Hartvormige Verbascum X ', , ° b um. gejteelde Bladen. Zwatt. Dit noemt men Zwart Wollekruid, wegens de Kleur der Bladen, die van boven rimpelig en donker groen , van onderen maar weinig Wollig zyn. De Steng is paarfchachtig, byna glad en hoekig. De Bloemen zyn groot en geel, in 't midden paarfch , en dus fraay. Het groeit in 't wilde door Europa, aan de Wegen en in de Wildernisfen, ook in onze Provintiën. (7) Wol- (*) LlNN. Sp. Plant. p. i«7o. (6) Verbascum Fol. Cordato - oblongis petiolatij. Mat. MeJ. pï. Vetb. Fol. ovatis crenatis &c. H. Clif, R- Lugib. 421. Dalib. Paris, sï, Vetb. nigrum &c, C. b. Pin, 249, dod. Pempt, 144,  Pentandria, 627* C7) Wollekruid met Eyronde, naakte, gekar* IV.' telde Stoelbladen , de Steng byna kaal en ^FD*E1^ getroft. Hoofd. STUK. . Dit, in de Ooftelyke deelen van Europa groei- vir. jende, en paarfch Mottekruïd genaamd van Bau- £L«v"« hinos , wordt zeer omftandig door den Ridder £mS&*. hefchreeven. De Stengbladen zyn Hartvormig, ongefteeld, glad en rimpelig geaderd. Aan'tend komt een Tros van een Voet lang, die uit eenzaame eenbloemige Steeltjes beftaat. De Kelk is in vyven gedeeld : de Bloem hoog paarfch, Raderachtig, met paarfche Meeldraadjes, waar van de drie bovenften een wit Baardje hebben. De Meelknopjes zyn Niervormïg, fameDgedrukt, zwart met een Oranjekleurig Meel: het Styltje paarfch en afgeboogen. (8) Wollekruid met langwerpige gladde Bla- vut den, die de Steng omvatten;, en eenzaame^Z^ Bloemfteelen. kwid, Als een Kruid van een byzonder Geflagt, heeft de beroemde Tournefort dit, om dat het de Vrugt wat ronder heeft, voorgefteld en befchreeven. Het komt, voor 't overige, volmaakt met (7) Verbascum Fol. ovatis nudis crenatis &c. Blatraria pe. tennis Fl. violaceo. Moris. Hifi.. II, p. 497. Blattaiis purpiirea. C, B. Pit. 241. (8) Verbascum Fol. amplêxicaulibus &c. Vetb. Fol. glabris finuato- dentatis. r. Lugdb. 421. &c. Blattaria lutea & alba, C. B. Pin. 240, 241, DOD. Pcmpt, 145. Los. /«». SSf, Rr 3 II PEBi, VII, SïUB,  Öl8 vyfmannige KruideS. IV". rfiet de Kenmerken overeen , en zelfs met de Afdeel. geflalte van »e Gewas: doch het is een JaarHoofd- lykfch Kruid en het gemeene Wollekruid tweeSTUK* jaarig. Het groeit in 't wilde niet alleen in de vip™*' Zuidelyke deelen van Europa, maar ook in Vrankryk, Duitfchland en in onze Nederlanden. Het heeft een regtopftaande Steng, van vier of vyf Voeten hoogte, aan 't end een lange Aair hebbende, die yl bezet is met platte geele Bloemen , welke de Meeldraadjes gebaard hebben met paarfche Haairtjes, en een nederhangende Styl. De Bladen zyn donkergroen en glad, lang gedeeld, rimpelig en met ronde hoeken uitgefneeden. Zy verfchillen ook ongemeen,in grootte, van die ontzaglyke Bladen van het gewoone Wollekruid. Wy noemen 't Mottekruid, als of het tegen de Motten dienftig ware. Sommigen zeggen, dat, indien men 't ergens legt, de Motten daar op vergaderen. Hierom noemen de Engelfchen het Moth - Mullein en de Franfchen Herbe aux Mites, Het is onaangenaam van Reuk en bitter van Smaak, doch in de Geneeskunde niet gebruikelyk. y,}i*\cum r9) Wollekruid met de Stoelbladen Vindeelig *uug£" uitgegulpt en Wollig; de Stengbladen om- .fcockt. vattende en kaal; de onderjien aan de Takken gepaard. Als (9) VerhaicHm Foliis Radicalibus pinnatifido ■ repandis &c. Veib. Fol. pinnato ■ linuatis hirfutis. R. Lugdi. 421. Gouan Mtnsp. 103. Verbascum nigrum Fol. Pap. corniculari. C. B. Pin. 240. Camek. Hift. f. T.+03. fi. Verbascum Grscum EiHttofuin Sec. TOURBF. tV, %, Itin, I, p. T, 33St  P P. ï» T A N ft R I A'. Sa» Als eene verfcheidenheid komt hier het Griek- . fche Heefterachtige Wollekruid t'huis, dat Tour- AF^fEI^ kefort in de Levant gevonden en afgebeeld Hoofdheeft, hebbende uitgehoekte zeer witte Bladen.STUK* Het andere is in Languedok en by Florence gemeen. (10) Wollekruid met ingefneeden kaale Bladen, «x. een gebladerde Steng, gevolde Kelken eno'lLZT' tweebloemige Bloemfteelen. Osbecks. In Spanje vondt de Heer Osbeck deeze Soort, naar hem genaamd, die overeenkomftig zou zyn met het Orientaalfche Mottenkruid, door To u r n e f o r t aan de Zwarte Zee gevonden. Dit is een klein Kruidje, naauwlyks eèn Stengetje van een Voet hoog hebbende, met de onderfte Bladen als die van Wintergroen: maar het draagt zeer fchoone groote Bloemen, die groenachtig zyn, met geele zoomen en paarfche Streepen. In Spanje rook dit Plantje naar Moskeljaat. (n) Wollekruid met een Bladerige, Heefter- xr. achtige, gedoomde Steng. Op (10) Verbascum Fol. incifis nudi's &c. OSB. It. $z. BlatWria Orientalis Bugula: folio &e. Tournf. It. z. p. T. tï. buxr. Cent. V. p. 17. T. iz. (is) Verbascum Caule fol. fpinofo Frut. Am. Aeai. IV. p. 507. Verbi Cret. fpin. Tournf. C#r. t. Lob. IlluRr. uj. Leucoium ipinofum cruciaturrt. Alp. Exit. 37. T. 3S. Glaftivïda i Cretica. Pon. Ital, 14. Rr 3 ii. Deel. vu, stuk»  630 yyfmannige Kruiden..;- IV. Op 't Eiland Kandia groeit deeze, die Ge* Afdeel. dq0rnde Violetten by Alpinus heet. Het is, Hoofd- volgens hem, een Hceftertje van eériEtlehoog, stuk. geheel witachtig cn Kranswyze bezet met kleiEennjy qe witte Blaadjes, die aan 't end fpits, eri op de V'V' "' zyden gekarteld zyn. De kaale en ongebladerde Takjes, die met Doornen gekruist zyn, gëevén • aan 't end geele.'BJQemen uit, en daar op volgen ronde Zaadhuisjes. 0 ■ . •• |s -» j xii. O2) Wollekruid "met 'gevolde 'Stöèlbldden en Verbascum egne fcaale Ste_11g. Myceni. Pyteneefcr. i^j; pjanrje^ Qp cfe Pyreneen groeijende, cn door Scheuchzer ook geteid onder de Planten van Switzerlandis 'er echter door niemand gevonden, zo de Heer Haller zig verbeeldt. Uit de Aftekening van den vermaarden Ehret is het thans naauwkeurig in Plaat gebragt. Het gelykt, wat de Bladen aangaat, naar de Primüla Veris meer' dan naar de Auriculaas. Men vindt het in dc Europifche Kruidhoven: D at u r a. Doorn-Appel. Een Trechterswyze geplooide Bloem ; een Pypachtige Kelk dje hoekig is en afvalt; een vierkleppig Zaadhuisje, dat Appelvormig is en mèt Door- (12) Verbascum Foi. Lanatis radicalibus &c. Cottufa Fól. ovatis fesfilibus. H. Cliff. 5°. R. Lugdb. 4H. Sanicula Alpina Tol. Borraginii XiUofa. C, B. Fin, ,z«. Auricula UrG Mycom. Dalech. Hifi. 837. I- »• W' 3' P- 8S9> I1ALL' Heiy' 5'?' Trew Ehm. 26, T. 57. Mill. Ie. T, 277.  V E N X A N D R i a; g3r Doornen begroeid: maaken de byzondere Ken- IV. merken uit. Afdeel» y Het Geflagt bevat zes Soorten, altemaal uit-Hoof'dheemfche Plantén. stuk. (i) Doorn - Appel met opftaande Eyronde Vrug- r. ten, de bovenfte Doornen zeer groot en fa- fera'^r* menloopende. sterk'ge- doomde. Door verfcheide Autbeuren is hier van gewag gemaakt onder den naam van Stramonium ferox , wegens de ontzaglykheid der Doornen van de Vrugten. In China komt deeze Soort voor, die naar de Gewoone anderszins gelykt, doch minder glad is van Loof, zynde een Zaay-Gewas of Jaarlykfch Kruid , zegt Linnjeus. Zanoni verhaalt, dat uit Zaad van Cochin, cen Stad in 't Ryk van Calicut in Ooftindie, door een Pater Karmeliet, omtrent den jaare 1670 overgebragt, en'van hem gezaaid, de in zyn Werk afgebeelde Plant voortgekomen ware. Dieplaatfén leggen aan de Kult van Malabar. Gedagte Plant hadt de Bladen zo diep niet ingefneeden als de gewoone Doorn - Appel, zynde de Doornen ook veel dikker en dus ontzaglyker, fommigen ten minfte zo lang als de dikte van de Vrugt, die byna de grootte van een Eybereikte. (i) Datura PericarpiÏB Spinofis Sec. Syft. Nat. xii. Gen. 245. p. 170. Veg. xiii. Gen. 246. p. 184. Datura Cochi«enfïs Spino&fima. Zan. Hifi. i. p.;7S. Stramonium f. Datura ferox &c. HERM. Lugdb. J83. MoHIS, Bjtj. Hifi. 741. EOCC. Sic. ;o. Kr 4 II. DEEl. VII.STUKi  »3* Vyfmahniget Kruidén.' iv. te. De Bloem echter, met het Steeltje en den Afdeel zyn £e fameD naauwlyks twee Duim lang(*). Hoofd- Hem werdt gezegd, dat men te Cochin van het ituk. 2aad gebruik maakte,om hetzelve,onder Spys vife?™*' of Drank gemengd, aan Menfchen in te geeven, ten einde dezelven als in een foort van Zinneloosheid te brèrtgen , en hun dus, wegens de zonderlinge Gebaarden, die zy maakten, bloot te ftellen voor 't gelach van het Gezelfchap. ' ' êltura ^oom " -Appel met opjlaande Eyronde Stramo- Vrugten , die gedoomd zyn , de Bladen *Gcwoor.e. £yrond en glad. Van dit Gewas, dat,uit Amerika afkomftig, thans gemeen is door geheel Europa, vindt men melding by alle Autheuren. De gewoone naam is Stramonium of Stramonia, de Turkfche Datula, de Arabifche Marand, de Spaanfche Bur~ ladora. In de meefte Taaien van Europa geeft men het den naam van Doorn-Appel. Het is, door de fterke Voortteeling van het Zaad, op fommige plaatfen zo gemeen, dat het onder de Inlandfche Kruiden voorgefteld en befchreeven wordt; gelyk in Gelderland , in Switzerland en Duitfchland. Een (*) Gouan Monsp. p. 104. (2) Datura Pericarpiis Spinofis ere&is &c. H. Clif. Ups. &c, fee. R, Lugib. 422. Solanum fcetidum Porno (pinoib oblongo. C. B. Pin. 168. Tatula. CAm. Epit. 17f. Hall. Helv. 489. 6eojj; Vfri, 32,  Pentanbria. 633 Een dikke Kruidige Steng, die zig in Takken IV. % uitbreidt, maakt een Gewas van drie of vier Aïdeel. Voeten hoogte, met Bladen die hoekig verdeeld Hoofdzyn en aan den raud halfmaacswyze uitgefnee-STUK* den, doch dun en teder. Uit de mikken komenB;jf'Mi3ft witte, en fomtyds blaauwe , Bloemen voort, die wel een Vinger lang zyn, Trechterachtig, met een wyden Mond, als die der Winde, doch hoekig en geplooid. De Vrugt,die'erop volgt, heeft de grootte van een Ockernoot in de Bolfter, en is met korte Doornen bezet. Ryp wordende, gaat zy in vieren open, en vertoont dan haar zwarte Zaadkorrels. Sommigen houden dezelve voor den Methei-Noot der Arabieren. De Reuk der Bloemen is niet onaangenaam, naar dien der Leliën zweemende, maar het Loof ruikt vunzig en bezwaart het Hoofd. Het Zaad heeft eene verdoovende kragt, en kan, wanneer men het, by toeval, rykelykinneemt, de Dood veroirzaaken. Anderszins dient het tot een dergelyke klugt, als van de eerlte Soort gemeld is; waar van de Vermaarde Kaempfer, in de Indien, zelf by Ondervinding wilt te fpreeken. Azyn wil men dat een Hulpmiddel daar tegen zou zyn, wanneer men veel daar van gebruikt heeft. De uitwendig opgelegde Bladen zyn verkoelende en dienftig op Brandfteden. ("3) Doorn - Appel met opjlaande Eyronde Vrug' nr. tpn Datura Un Tatula. Groote. f 5) Datura Pericarp. Spin, ere&is &c, Solanum fativum Rr 5 *ora° II. DIE1. VII. STBE*  634» Vyfmannige Kruiden. IV. ten, die gedoomd zyn , de Bladen Hart- Afdeel, varmig getand en glad. hooed- - , stuk. Deeze is de Gewoone gelyk, maar eens zö Eenwy- groot. Zy heeft de Steng paarfchachtig met witte Stippen befprengd , met een fcherpen hoek verdeeld en glad. De Bloemen zyn bleek blaauw: de Bladen fcherper getand en, als men ze vlak maakt, Hartvormig. iv. C4) Doorn-Appel met Klootronde geknobbelde. Fa/lmfa. Vrugten, die knikken, de Bladen hoekig Roode. Eyrond. Zul ^ Doorn-APPél met Klootronde gedoomde witte! Vrugten, die knikken , en Hartvormige, byna efenrandige, ruigachtige Bladen. Van deeze beiden , in Ooftindie groeijende, volgens den vermaarden Rumphius, wordt de eerfte Roode, de andere Witte Stramonie geheten, naar de Kleur der Bloemen., Derzelver ; ■■' • - Vrugt Porno Spfnolo oblongo. C. B. Pin, 16% f Stramonium ïnajiu p.irpureur». Raj Hift. 748. (4) Datura Pericarpiis tufcereulatis &c. Datura rubra. Rumph. Amb, V. p. 243. T. s7. f. 2. Solanum foeiidum &c. C. B. Pin. 16s. Nuï MtttlU. CAM. Epit. i75. fl, Solan. JEgypr. flore pleno. C. B. Pin. is8. Solanum Fruaufp-noforotundo, Fl. diiplicitriplicire, TOUENF Inft. iiy.BUltM. Fi.Ir,i.s}. (s) Datura Pericarpiis Spin, nutantibus globofis Sec. H. Clifm Ups. R. Lugib. 422. Mat, Mei, %$. Datura alba. Rumph." Amb V. p 242. T. 87. f. 1. Sol. Porno Spin. rotundo, longo Flore. C. B. Pin. 3s8. Hummatii, Htrt, Mal, ii. p. +7. T. 28. BUK Af, Fl. Ini. Si,  P E;; N T A N D II- I • A; 635 Vrugt fchynt de Methei-Noot te zyn, waarvan Vb de Ouden fchryven; dus genaamd, om dat het ^yf1**' Zaad de eigcnfchap- heeft van Zinneloos te maa- Hoornken voor een tyd.. Het Vrouwvolk aan de Vas-STUK* te Kust van Indie , zegt men , maakt gebruik nJ!°ma' daar van, gcevende oen half Vierendeel, Loots, fyn gewreeven , in de ,Koil of -Drank hunne Mannen in., die daar.door zo bedwelmd worden, dat .zy veilig haare lust meteen ander kunnen boeten.., Zy-weeten zelfs die Dronkenfchap lang of kort te doen duuren , naar welgevallen. Even Tzo wprdt;ook het jonge Vrouwvolk daar door zodanig, dronken gemaakt, dat zy bezwangerd worden , zonder te weeten, dat het is gefchied'of wie het haar gedaan'heeft. Van eenigen wordt het Zaad, in kleine veelheidgebruikt als Sterke Drank of Amfioen, om eene vrolyke luim tp bekomen. Éen te groote Gifte is* zonder Raad daar. tegen te.gebruiken , doodelyk. Men ziet dushoe het in. kragten met dat van den Gewoonen Doorn - Appel overeenkomt, maar in grooter graad : gelyk ook het 'gene aan de Vafte'KüÏE'^ari-Tn^lé',- op'Malbar, by \foor- •'• .. beeld, groeit, dat der Eylanden verre overtreft. De Bladen zyn byna als die der Nagtfchade; de Bloem is niet grooter dan in de Gewoone, maar in de Roode fteekt dezelve twéé'of drie dubbeld in malkander, én maakt daar van een fierryk Gewas, dat echter' insgelyk's, een vunzen Reuk heeft,.fterker dan de andere Soorten, 't Schynt dat deeze laatöe ook in Egypte huisvefte. - '-: De II. DSEL, VII. STUK.  62,6 Vyfmannige Kruiden. IV. De Roode , merkt onze Ridder aan, heeft Afdeel. de gteDg ros ? met wjtte Stippen of StreeHoofd- pjes: de Witte heeft de Kelken niet hoekig, stuk. maar rond. eenigermaate gezwollen en naar de vip!"™*' Schaft gelykende. Uit Javaanfch Zaad heeft de Heer Burmannus hier , in 't Jaar 1763 t eene Verfcheidenheid gehad, met de Steng zwart gevlakt, de Bladen Wrattig en de Bloemen geel. Doktor Forskaöhl vondt deeze Soort,met Roeftkleurige Bloemen , by een Dorp niet ver van Konftantinopolen (*), 1 De Zesde Soort van dit Geflagt, die Boons* 11. d. achtig is, heb ik te vooren reeds befchreevcn.* II. Stuk, m, 112. Hyosctamus. Bilfenkruid. Een Trechterachtigé ftompe Bloem, met hellende Meeldraadjes, een geknopten Stempel en een tweehokkig Zaadhuisje dat gedekzeld is , maaken hier van de byzondere Kenmerken uit. Zeven Soorten , meeft Europifche , komen in dit Geflagt voor, naamelyk. if (1) Bilfenkruid net de Steng omvattende, uitmus'niz'r. . gehtekte Bladen, en ongefteelde Bloemen* Zwart. Zeer (*) Flora Conjlantinopil. p. X XI. (1) Hyoseyamus Fol. amplêxicaulibus finuatis Sec. Syft. Nat, XII. Gen. 24s. p. ijo.VZf. XIII. Gen. 2+7.p. 184. tf. Clif, Fl. Stuc. Sec. &c. R. Lugü. 422. DALIB. Par. 70; hall. Helv, $12. Gouan Monsp. ioj. Hyoseyamus vulgaris & nl« ger. C. B. Pin. 16». Dod. Pempt, 450, Hyosc. nigeiL) ApoiUnaiis Hetba, Alteicum Aiabum, Lob, U, zet.  P E H t A W D RI S; 037 Zeer algemeen groeit deeze Soort, in ruigte IV.' en wildernis, door geheel Europa. Men vindt-Afdbe1* ze by ons overvloedig in de Duinen van Hol-Hoofdland cn langs de Wegen in het Sticht, alsookSTÜKby Mefthoopen. De Duitfchers geeven'er, we- .M,n$^ gens de fchadelyke Eigenfchappen , nog andere ""** naamen aan, en de Franfchen noemen het Jusquiama, Hannebanne, la Mort aux Poules, om dat de Hennen van 't Zaad fterven; de Engelfchen Henbane of Henbayne , enz. De Griekfche naam betekend Zwyneboonen', 't welk zyne afkomst daar van fchynt te hebben gehad, dat de Zwynen, dit Kruid eetende, Stuipen krygen en in gevaar raaken van de dood. 't Gewas, dat drie of vier Voeten hoog groeit heeft dikke Stengen en breede Bladen, dieZee> groen zyn of blaauwachtig, met breede witte Ribben en Aderen. Zy zyn Vinswyze als in Lappen verdeeld en flenterig door haare ilapheid. De Bloemen komen tropswyze aan de Takken op ééne zyde voort; zy zien een weinig geelachtig met paarfche Aderen, waar op een zonderling Zaadhuisje volgt, dat als een Potje is meteen los Dekzeltje , enin de ruige Kelk aanrypt, bevattende veele kleine graauwe Zaadjes. ' Dit Kruid vervult de plaatfen, daar het veel groeit, met een aanmerkelyken Stank; het is vet op 't aantaften en ongemeen zagt. Uitwendig is het ook als het Prinsje der Verzagtende Middelen , en Pyn verdoovende in den hoogftén graad. De Pleifter van Bilfenkruid is be- II. n«*, Vil, Stuk. kend* '  638 Vyfmannige Kruiden. IV. kend , en door veelen aangepreezen. Boer!Aideël.haave neeft verhaald, dat 'hy eens, meteen Hool-d- zyner Vrinden, byna droDken wierdt door den stuk. J3arnp t t0en zy die Pleifter maakten. Een Pap vsp!nwy' van dit Kruid, met Melk en Saffraan, neemt de Pis-opftoppingen weg. Om kort te gaan, het is in deezen een zo dienftig Middel, dat de Ouden het deswegen Apollinaris Herba, of Kruid van Apollo noemden, en zo kragtig,dat het, volgens PLiNius,aan Herculestoegewyd werdt. De Olie, uit het Zaad geperst, is, onder de uitwendige Pynftillende Middelen, een van de kragtigften. Evenwel vindt' men aangemerkt , dat door den Rook, en het uitwendig gebruik van dit Kruid, het Verftand beneveld is geworden. Inwendig hebben fommigen het Zaad ingegeven," doch men heeft waargenomen, dat daar uit Ylhoofdigheden, Krankzinnigheden, Stuipen, Slaapziekten , en dergelyke gevaarlyke Toevallen meer, ontftaan zyn , die niet gemakkelyk te overwinnen waren. Daar is te Leiden een Student geweest, die allerley zogenaamde. Vergiftige Kruiden en Vrugten,in de Akademie - Tuin ,' zouder nadeel opvrat; maar het Bilfenkruid beroofde hem van'Kennis en maakte zyn Been lam: zo dat B o e r h a &vk veel moeite hadt om hem te herftellen. Sommigen doet het raaskallen, belachelykèpostuuren maaken , fchreéuwen , tieren , en dewyl men zulks oudtyds , in 5t Nedcrduitfch, byfen of biefen noemde, volgens Kiliaan, zou  ï* B N T A K D R I A. 039 zou dit misfchien aanleiding tot den naam kun- IV* nen gegeven hebben; gelyk men in Duitfch- A™f«* land, mooglyk wegens het zonderlinge Gelaat, Hoorn* dat zulk een trekt, dit Kruid Duivels - O ogenSTUK' noemt. Het braaken ftrekt tot een Tegengift „;fms* of Geneezing (*). (a) Bilfenkruid met gefteelde uitgehoekteftompe ir. Bladen en ongefteelde Bloemen. Hjoscya-s mus albus. Deeze, in de Zuidelyke deelen van Europa ^ voorkomende , wordt Wit Bilfenkruid genoemd, om dat de Bladen uitermaate wit, wollig en zeer zagt zyn. Men vindt 'er een groote en een kleine van, welke Iaatfte de gemeene witte Hyoseyamus is van Clusius. De Bladen zyn niet zo diep uitgefneeden als in de voorgaande; de Bloemen kleiner en witachtig,doch men heeft 'er ook met den Keel donker paarfch en groen. Het is een Jaarlyks Kruid. (3) Bilfenkruid met gefteelde, getande,fpitfe Irr, Bleu -i""^* Geel. (*>Men vindt, in 't Griekfch en Latyn, een menigte van zonderlinge benaamingen , welken dit Kruid gevoerd heeft, zodat deszelfs uitwerkingen oudtyds bekender moeten zyn geweelt dan onder de hedendaagfehen. O) Hyoseyamus Fol. petiolatis finuatis obtufis Sec, H. Cliff. 5«. R. Lugdb. 4t2. Gouan Monsp. ioj. Hyoseyamus albus major &.minor. C. B. Pin. is». Hyosc. alb. vulgaris. Cjm;s. Hijl. ii. p. 118. (3) Hyoseyamus Fol. petiolatis dent. acntis &c. R. Lugdb, 422. Hyosc. Cieticus luteus major. C. B. Pin, 169. PT,dr. 92. Hyosc. albus Ctet. Qlus. Hifi. II. p. $4, * Hyosc. a«" Eens. alp. ICx.e, 99. 11. dem.. vu, smt  54o Vyfmannige Kruiden, IV. Bladen; de Bloemen gefteeld ; de Vrugten Afdeel. hangende. stuk.0" Op 't Eiland Kandia en in de Levant groeit Etnwy deeze, die de Bloemen hoog-of Goudgeel heeft en het Loof naar de Nagtfchade gelykende. Wegens de fierlykheid wordt zy, zo wel als de voorgaande, in de Bloemhoven gezaaid. iv. (4) Bilfenkruid met gefteelde, Eyronde, fpits tJlsmu' gehoekte Bladen , ftompe Kelken en onver*«»• deelde Blikjes. Stomp. Hier fchynt het Witte Egyptifche Bilfenkruid van A r. p 1 n u s te behooren. 't Gewas, dat natuurlyk in Egypte en Arabie groeit, hadt in de Upfalfche Tuin een Steng van een Voet hoog, een Vinger dik, regtopftaande, met korte Takken en overhoekfe Bladen. De Bloem, langer dan de Kelk, is veranderlyk van Kleur, en heeft paarfche Meeldraadjes, gelyk de voorgaande; zynde dit mede een tweejaarig Gewas. v. (5.) Bilfenkruid met Lancetvormige getande Tufttba, Bladen, de onderfte Bloembladen dubbeld , Kiem. de Kelken gedoomd. Dce- f+) HiHcyamms Fol. pet. ov»t. acutanguüs Sec. Hyosc. aibus «gyptiue. Alp. Exet. 1J3. T. 19a. (j) HyntTamus Fol. Lanceol. dentatis Sic. H. Clif, r. Lagdi. 412. Hyosc, pufillus Aureus Americanus, Antirthim fol. glabris. Pluk. Alm. t. 37. f. S, murr. Gtu. 144.  P. E N T A K D R I A. 6^1 Deeze heeft maar een Stengetje van een Hand- IV. palm hoog, Haairig, en zeer fmaüe Blaadjes, AFD^EL» Vinswyze verdeeld : de Kelken Buikig, tien- Hoofdhoekig: de Bloemen geel en van binnen zwart.STUKDe Groeiplaats is in Perfie. nifm°gy" (6) Bilfenkruid met effenrandige Eyronde Bla- HvJe'a den i en opgeblazene byna Klootronde Kelken. Phy- faloiies. Onder den naam van Stekelig Longekruid is B!aasdeeze befchreeven geweelt. Zy heeft de Stengen C5"8* een Voet hoog : de Bloemen komen getropt aan 't end voort , zynde paarfchachtig, Men heeft dit Kruid gevonden in 't Gebergte van Toskanen. (7) Bilfenkruid met Eyronde effenrandige Bla- vir. den en opgeblazen gladde Kelken. . scopoUfch, Den bynaam voert deeze Soort naar den geleerden Heer, Doktor Scopoli, meermaalen' aangehaald , uitmuntende in de kennis der Namurlyke Hiftorie. Zy is door Camerari'us afgebeeld , onder den naam van andere Slaapverwekkende Nagtfchade, en omtrent Idria in de Bosfchen waargenomen, Gedagte Heer noemde ze Atropa met een Kruidige Steng, onverdeelde f6) Hyoseyamus Fol. ovatis integerrimis, Calycibusinfiatis, fubglobofis. Pulmonaria mitis Fragaria: odöie. Bocc. Mus, II. p, 148. T. ios. Am. Acad, VII. T. 6. f, 1. Pulmonaria hirta. Sp. Plant. 1667. (7) Hyoseyamus Fol. ovatis integris, Cal. infl.ttis campanulatis lxvibus. Mant. 45 s 339. Jolanum Somnlferum Bacciferum. C. B. Pin, -.66. Sol. Somnif. siterum. Cam» Spit% 8 ié<, .tAiropa Caule Herbaceo &c, Scop. Carn, Ss II. DEIt. VII, STVS. ' '  642 VyfMannzge Kruiden; IV, de Eyronde Bladen , opftaande Kelken en eene Afdeel, jjoosachtige Vrugt. Jacquin beeldt het af, Hoofd- onder den naam van Scopola Carniolica. ■TOK. Emwj. Nicotiana. Tabak. Een Trechterswyze Bloem met een geplooiden Rand ; hellende Meeldraadjes: een tweehokkig tweekleppig Zaadhuisje, maaken hier de Kenmerken uit. __T Het Geflagt bevat zeven Soorten, altemaal van uitheemfche afkomst zynde. , i; (i) Tabak met Lancetswys' Eyronde ongefteelde Tlla'cum. afloopende Bladen en fpitspuntige Bloemen. Gewoone. Deeze Soort levert den Geflagtnaam uit, als dus genoemd zynde naar j. Nicotius, die Gezant van Vrankryk was aan 't Hof van Portugal , en aldaar het Zaad kreeg van dit Kruid, 't welk door zekeren Nederlander, omtrent het midden der Zestiende Eeuw, uit Florida was overgebragt (*). Hy vertoonde of zondt hetzelve aan Katharina de Medicis , Koninginne We- (1) Niectiana Fol. Lnnceolato - ovatis, fcsfilibus decurrentlbus &c. Syft. Nat. XII, Gen. 247- P- ?7L Vf. xui- 24*« p. 1S5. H. Cliff. 56. Ups. 45. r. Lugdlt. 423. Nicotianamajor latifolia. C. e. Pin. 169, Hyoseyamus Peruvianus. Dod. Pempt.+si. Biennochoes. renealm, Sp. 37. t. 38. (*) Toubnefort verhaalt dit zeer duidelyk en hy zal zulli denkclyk wel geweten hebben. Linnsus zegt, dat Nicotius het Kruid zelf van dien Nederlander ontving. r u T t Y, nog vtrdcr gaande,verhaalt, dat Nicotius Afgezant was inSpan. je, en dar hy dit Kruid eerst overgebragt heeft uit de An:t, itkaanfche Eilanden, in 't jaat ij4».  Pentandria. 043 Weduwe en Voogdesfe van Francois den II., lvop wier order het in de Koninglyke Tuin in ^y*1, Vrankryk gezaaid en opkomende Herba Medicea Hoofd* geheten werdt. Anderen, die hetzelve ook voort-STUK* teelden, gaven'er wederom andere Naamenaan. nia^""SJ" De Spaanfchen of Engelfchen , die het vervolgens overvloedig vonden groeijen op Tabago , noemden het, zo men wil, deswegen Tabaco en Tobacco of met eert Latynfchen uitgang Tabacum(f). Dus is het ,by den naam van Tabak, federt alom bekend geworden in het voorde der voorgaande Eeuw : hoewel de Brafilfche naam Petun was of Petum, naar welken men het dikwils Herba Peti genoemd vindt. Van de Wilden der Wcftindifche Eilanden werdt het Youly geheten. Waarom dit Gewas, dat zekerlyk ook in Peru voortkomt, in 't by zon der Peruviaanfch Bilfenkruid genoemd zy, is onzeker. Het allerbeste, Varinas genaamd naar de Volkplanting Verina, groeit aan de Vafle Kult van Zuid-Amerika, genaamd Tierra ferme ; voorts door de geheele Westindiën en is verder in de Provincie van Virginie, in Noord- Amerika, voortgeplant Deeze is de Voorraadfchuur van Tabak voor En- (t) Schoon alle Schryvers byna, elkander nafchryvende , daar in overeenftemrnen , komt het my doch waarfchynlvker voor, dat het gedagte Eiland dien naam van de Tabak zat ontvangen hebben: want, van waar kreeg het anders dien naam. Miilchien heeft Talaco zyneaf komft van de Provincie Tabasco in Nieuw Spanje. Ik vind dat men zeook Tmb.ik oïTembak genoemd heeft, welke naamen veeleer van eerien Indiaan» feben oirfprong fchynen te zyn , dan Spaanfeh. II. DïEt. VU, STWt, S S 2  o'44 Vyf'mannige Kruiden, IV. Engeland geworden; gelyk de FranfcheEilanAfdeel. den yoor Vrankryk zyn , en dus voert de TaHoofd- bak, naar haare afkomst, den naam van VirgiSTUK' nijchs of Portorikfche, St.Domingo,Havana of ^Ei»vy. p,aay-Tabak,enz. De overvoering van het Kruid, gaf ook weder aanleiding tot het overbrengen van het Zaad, en daar door heeft men dit Gewas in de middelfte deelen van Europa, in onze Nederlanden en de nabuurige Ryken , zo fterk begonnen voort te teelen, dat die Teeling onlangs door den Koning van Vrankryk, om den Invoer der Weltindifche Tabak niet te benadeelen, verbooden werdt. 't Is cen Jaarlykfch Zaay - Gewas, dat uit zeer klein Zaad een groote Plant wordt, en dus zeer fchielyk groeit. Naar de vetheid van den Grond maakt het een Steng van drie of vier Ellen hoogte,die by den Wortel ontzaglyklange en breedeBladen uitgeeft, zynde bleekgroen en als met kleine Haairtjes begroeid, doch op 't aantalten zagt en fmeerig. Aan de Steng zynde Bladen kleiner, en deszelfs Top is gekroond met groote Bloemen van gezegde figuur, welke bleek ' paarfch en aan den Rand witachtig zyn. Hier op volgt het Zaadhuisje. Men hadt van de Tabak , oudtyds, een zo uitmuntend denkbeeld, dat zy Herba Sanfta of Heilig Kruid , en Panacéa of Algemeen Geneesmiddel, getyteld werdt. De kragten,die 'erde Indiaanen aan toefchreeven, waren verbaazende. Het hadt onder de Wondheelende, Pynftillende en  [P s n t a n d r r a. 045 cn Tegengiftige Middelen, zyns gelyke niet. Ook iv. hebben verfcheide Authe-uren, zo in de Zestien- Afdeel} de als Zeventiende Eeuw, tot Lof van dit Kruid Hoofd gefchreeven. Men kan niet ontkennen, dat het stuk. " uitwendig een goed Wondmiddel is, geneezcn- Mnogyi ' de tevens veelerley Huidziekten en vuile Zwee-"'a' ren : doch het is ook zeker, dat hetzelve, op het Hoofd gelegd om Hoofdpyn te doen bedaaren, of ook om het Ongediert te dooden, de Menfchen fomtyds ftomp en als dronken maakt. Hier uit blykt het gevaar, dat 'er in ficekt,om zulks aan Kinderen te doen (*). Geene bereidingen daar van, 't zy de Syroop, het Extrakt of de Olie, kunnen inwendig gebruikt worden, zonder groote voorzigtigheid. Men heeft ondervonden, dat een weinigje van het Sap, onder 't Bloed van leevende Dieren gemengd, hun oogenblikkelyk doet Iterven. De Tabak kan echter, in kleine veelheid gebruikt zynde, tot een Braak en Purgeermiddel dienen. Tegen Tandpyn is zy een beproefd Middel. De Rook - Klyfieeren , daar van , zyn niet alleen in 't algemeen dienitig om Afgang te verwekken, maar ook,federt weinige Jaaren , met byzondere Vrugt gebruikt, om Drenkelingen in het Leven te behouden. Daar zyn ook bereidingen van de Tabak, Sausfen genaamd, die maaken , dat fommig Volk, ('t welk f*) Een aanmerkelyk voorbeeld, dien aangaan:'e, vindt men in het IV. Deel der Uitgezogti Verhandelingen. btedz» W enz, Ss 3 lï. deeu vii. stuk»  6\6 Vyfmannige Kruiden. IV. in de Noorder Landen onder 't Gemeen veel Afdeel- -m zwang gaat,) dezelve met Smaak en zonder Hoofd- hinder kaauwt; gelyk het Ambagtsvolk en de stuk. Zeelieden, van alle Natiën, zeer veel doen met vige'nwy' de nauwe Tabak : maakende de gewoonte het gebruik daar van op die manier onfchadelyk , ja zelfs , zo men voorgeeft , dienitig tegen Scheurbuik in 't Tandvleefch. Het Vrouwvolk, te Lima in Peru , heeft geftadig een Rolletje Tabak in de Mond, dat zy kaauwen en Lm* pion noemen; 't welk haar , in de Oogen van Vreemdelingen , gantfch niet bevallig maakt. Het Manvolk rookt 'er fterk, zo wel als te Karthagena en elders in de Welhndiën. Het een zo wel als 't andere doet kwylen, en ftaat, in dit opzigt, eenigermaate gelyk. Het Tabakrooken hebben de Portugeezen, met en benevens dit Kruid-, overgebragt in de Oofterfche Landen , en waarfchynlyk is het , door de Verovering van Brafil, ook tot ods gekomen. De Perfiaanen, zo Mannen als Vrouwen, zyn daar van groote Liefhebbers, en van hun is de gewoonte om Tabaksrook door een lange Houte Pyp of Riet in tc zuigen , overgegaan tot de Arabieren en andere Volkeren van Afie. Dé Chineezen en Japoneezen zuigen den Rook der aangeftooken Tabak door een Pyp in , gelyk de Europeaanen, en veelen haaien dien door Water op , gelyk de Turken; maar by de Negers en Amerikaanen is het de gewoonte cen Pypje te maaken van een opgerold Blad  Pentandria. 647 Blad Tabak , en dit Pypje , aan 't eene end IV. brandende, by 't andere in de Mond te houden; A'deeu' gelyk fommig Zeevolk, in de Weftindiën, ook Hoofdwel doet: doch veelen van die Volkeren bedie-!TÜK' nen zig van eigen gemaakte Tabakspypen. J^<"»a* Offchoon nu het Tabakrooken, in Europa, waarfchynlyk reeds in het begin der voorgaande Eeuw bekend geweeft zy, was nogthans, wegens de duurte van de Tabak, die gewqonte niet algemeen. In 't voorfte deezer Eeuw rookte men in onze Nederlanden nog maar zeer weinig en byna niet dan in Herbergen of by andere Samenkomften. Sedert de Engelfchen deVirginifche Tabak zo gemeen gemaakt hebben en de Franfchen ons zo veel van hunne Westindifche hebben toegevoerd, is de Pyp, by den gemeenen Man, den geheelen Dag naauwlyks uit den Mond: maar by Luiden van Aanzien, Rang en Vermogen, is het Rooken meest uit de mode geraakt: ten minfte wordt het niet Rooken in een Gezelfchap thans niet meer voor vreemd gehouden; noch het Rooken als een bewys van Deftigheid aangezien. Het Rooken van Tabak, dat men wel eens, fpottende, Tabakdrinken genoemd heeft, is by de Franfchen niet ingedrongen, maar die Natie beeft zig zo veel te meer overgegeven aan het gebruik van Snuiftabak ,'t welk in Alle tot dien trap is gehaat geweeft, dat de Koning van PerCe en Groot Hertog vanMoskovie, hetzelve, op ftraffe van de Neus, ja zelfs van 't Hoofd te verliezen, verbooden hebben gehad. Zo heeft H. Deel. VII, Stik. B S 4 ieder,;  Ï48 1 Vyfmannige Kruiden. IV. ieder Natie, mag men zeggen, zyn byzondercE Afdeii Smaak. Want, 't zy men de Tabak kaauwe, 't Hoofd- zy menze rooke of opfnuive, dit Kruid behoudt stuf. altoos zyn Venynigen aart, die', wanneer men v,fe?Wy' 'L overdaadig doet, niet nalaat zig, door haare uitwerkingen, vroeger of laater te openbaaren. Ik wil nu de voorbeelden niet aanhaalenvan de generi, wier Hoofden of Herfenpannen van binnen door den Rook zwart, en de VoorhoofdsHolligheden met Snuif gevuld gevonden zyn : maar alleen acht geeven op de verdoovende Eigenfchappen van dit Kruid, dat een Vergift is voor meelt alle Dieren en de Rook inzonderheid voor 't Gevogelte cn Infekten. Bovendien wordt, in het eerfte geval, door het geduurig uitwerpen van de Kwyl , dat in veelen by 't Rooken plaats heeft, de SpysVerteering benadeeld, en, door het inzwelgen van een gedeelte des Rooks of van liet Sap, de Maag bedorven. 'Het Snuiven droogt de Herfenen op, bederft den Reuk , en kan allerley Kwaaien der Zintuigen en Zenuwen veroirzaa» ken. Doch ten opzigt van dit alles maakt de Gefte'drieid van den Menfch, de hoedanigheid van de Tabak, de tyd des Jaars en de Gewoonte , een rneindig verfchil ; 't welk de reden is, dat fommige Geleerden met zo veel kragt voor, als anderen tegen 't gebruik van de Tabak gefchreeven hebben (*). Zeker is 't, dat in alle Spyzen en f*) Zie Wazrvcemingen over 't gebruik, er. misbruik, van ie Ta~ bak,, Uitgcz, Verb. VI1Ï. D, M. 12$.  Pentandria. 649 cn Dranken, of alles .wat men ten Monde in- IV.' neemt, de overmaat van het gebruik een mis- AfDvEEr" bruik maakt, en de gezondltedingen verandertHoofdin Vergiften. Dus is het zeker, dat een maatigSTUK* gebruik van de Tabak, op de eene of anderen:^'"l0u' manier , naar de Gewoonte, bevonden wordt tot aangenaamheid, verfterking en verfrisfchinge te {trekken: ja het kan, in zekere Omftandigheden , dienen tegen Honger en Dorst. In Sweeden heeft mén Tabaks - Land van de overgcbleevene Stengen en Bladen , door de Schaapen , zonder hinder , laaten zuiveren en fchoon eeten. Dit komt zo vreemd niet voor, dewyl men weet, dat dit Vee verfcheide Kruiden , zelfs die fcherp zyn, gelyk de Veld - Ranonkel, nuttigt en dus een Land, van 't gene de Rundei s overlaaten , geheel kaal fcheert. Bovendien heeft de Tabak, die in de Noordelyke Landen , ja zelfs die in onze Provintiën geteeld wordt , op verre naa de fchcrpte niet van de Virginifche en die derSpaanfche Weitindiën (*). In de Levant, en op de Kuiten van Klein Afie, niet alleen, maar ook in Oostindie, valt Tabak, die in 't rooken een zeer aangenaamen Geur heeft, daar onze Nederlandfche onverdraaglyk ftinkt. Of dit verfchil van de Tabak, die (*) Een uitvoerig en naauwkem-ig Berigt wegens het planten en bereiden van de Tabak in onze Nederlanden, is medegedeeld in het VII. Deel der Uitgez, Ver/nou/» Bladz. 1. Ss 5 II. deel. vil. Stuk.  €so Vyfmannice Kruiden: IV. die in byzondere deelen des Aardbodems gcAfdeel. (.ggj^ worcjtj en^ei aan je vcrfchillende LandHoofd- aart en Kweeking, dan ook aan het gebruik van stuk» verfchiliende Soorten van dit Kruid, toe te fchryV!p!"Wy' ven zy> is my bedenkelyk. 't Is zeker, dat men 'er in de Weltindiën heeft, die groot-en breed-, of ook die fmalbladig, en die klein en rond van Blad is, zynde deeze de befte (*) en mooglyk komt dezelve naaft overeen met de Turkfche Tabak, waar van Linnjeus fpreekt ff). IwStó ^ met Lancetvormige eenigermaate Fruiic/a. gefteelde , de Steng omvattende Bladen en ti£e.eefte" fpitspuntige Bloemen ; de Steng Heefterachtige Deeze , aan de Kaap der Goede Hope en in China groeijende, volgens den Ridder, kwam zyn Ed. voor, als byna eene enkele Verfcheidenheid; door het overblyven van den Wortel, daar het gewoone een Jaarlykfch Kruid of ZaayGewasis, verfchiliende. Monfters, echter, van de Javaanfche inlandfche Tabaks - Plant, hebben een aanmerkelyk onderfcheid aangetoond. By Miller vindt men de Af beelding van deezeSoort. (3) Ta- (*) Pomtt d'.s Dreguts , p. ijs, (f) Stock,b. Verhand. XV. Band. p. 43. (o) Nkotiana Fol. Lanceolatis fubpetiolatis &c. Nicotian» Fol. lineari-Lanceolatis acuminatis , femi - amplêxicaulibus, Caule Fruticofo. Mill, Di3. Icon. 184. f. 1. Burm. FL. Ind, J4,  PENTANDRIA. 6"5i (3) Tabak met gefteelde Eyronde effenrandi- IV. ge Bladen en Jtomp gepunte Bloemen. DJE*T De Bloem van deeze, die gemeenlyk Kleine stuk.d"j Tabak genoemd wordt, verfchilt zeer door haa- hr. re figuur en de rondheid van haare punten. £^"1™* Zeer laag blyft dit Kruid, 't welk Geel Bil/en- Boetiche, kruid heet byDoDONéus, dienende ilegtstot vermaak van 't Gezigt in Bloemhoven. Uit Amerika heeft het zynen oirfprong, en wordt in Europa jaarlyks gezaaid. (4) Tabak met gefteelde Hartvormige effen- iv. •randige Bladen en gepluimde ftompe geknod- t^an'culafte Bloemen. ^Gepiuim- Deeze Peruviaanfche heeft de Bladen byna rond, volgens de Afbeelding van Pater Feuillóe , of Hartvormig gelyk hy dezelven noemt, 't Gewas verheft zig tot drie en een half Voet hoogte. De Bloemen waren groenachtig geel, met een zeer lange Pyp, en het Zaad uitermaate klein. Dc Ridder, deeze uit Zaad geteeld hebbende , oordeelde dezelve veel zagter te zyn van Smaak en Reuk dan alle andere, weshalve hy ze Juffrouwen - Tabak ty telde. (5) Ta. (3) Nkotiana Fol. Petiolatis ovatis integertimis. Nic. Fol. ovatis. H. Cliff'. Ups. R. Lugdb. 423. Nicotiana minor. C. B. Pin. 170. Hyoseyamus lutCUS. dod. Ptmpt, 450. Pachyphylla. Renealm. Sp. 40. (4) Nkotiana Fol. petiolatis Cordatis integetrimis &c. Nicotiana minor, Folio Cordifbrmi Sec. Feuill. Peruv. II, P, 717. t. 10, Aïï, Stockholm. 1753, p, 43. T. i. II. Deel. VII. Stuk,  652 Vyfmannige Kruiden. iV* (5J Tabak mei gefteelde Hartvormige effenranAfdeel. bladen en byna Smoelachtige Bloemen, Hoofd» over ééne zyde getrost. $TVK. V>. Deeze, ook in Peru voortkomende, is onder Nicotiana duurt/a, den naam van Nicotiana Militaris of SoldaatenLymeiige, t^bak) &oox LiNNiEus voorgefteld cn afgebeeld geweest; zo als dezelve nu ruim twintig Jaar geleeden , door zyn Ed. in de Upfalfche Tuin, uit Zaad , dat hem de Franfche Heer J u s s 1 e u toegezonden hadt, was amgekweekt. Hy oordeelde die veelfterker van Reuken Smaak te zyn , dan andere Soorten van Tabak. De Bladen zyn ook Hartvormiger en zeer Lymerig; de Bloemen, in lange Aairen vergaard, hebben byna de figuur van de genen , die men Smoelachtig noemt; als ongclyk van Lippen cn wyd van Pyp zynde, met ruige Kelken , wier ■bovenfte Slip de langfte is. De Bloem is zeer donker van Kleur. rvi. " (6) Tabak met langwerpig ovaale Wortelblazëaktêi- den '• de doemen Jpitspuntig en getroft. ne. Deeze, die inde Wcflindiën huisvest, is door den Kruidkundigen Heer Miller in Afbeelding (s) Nicotiana Fol. petiolatis Cordatis integerrimis Sec. Nicotiana Militaris. AS, Stockholm. 1753. p. 43. T. 2. (6) Nicotiana Fol. oblongo - ovalibus Radicalibus Sec, Nicor.' Fol. Ovato - Lanceolatis , obtufis rugofis , Cal. breviafimis. MlLL. Icon. lis, t~. Z.  Pentandria. <5f3 ding gebragr. De Bladen zyn, volgens hem , IV.' gerimpeld, de Kelken zeer kort. Afdeel.' De zevende Soort, die Brandends gebynaamd Hoofd*1 wordt, is onder de Boomen reeds befchreeven.STUK* Monogy; A t r o p fl. Doodkruid. Een Klokswyze Bloem met vyf Meeldraadjes, die omgekromd zyn en van elkander afgefcheidcn: de Vrugt een ronde Bezie in twee hokjes verdeeld. Dus komen de Kenmerken voor van dit Geflagt, 't welk zes Soorten bevat, waar van de drie laatften reeds onder de Heefters befchreeven zyn: dus (i) Doodkruid, dat geen Steng heeft, maar T> eenbloemige Steelen. ,/ttT,9P" ° Mandrago- Onder deeze bepaaling valt het Kruid, dat'".AppelMandragora genoemd wordt, waar van de ver-drj3eend« m aarde Tournefort zyn eerfte Geflagt gemaakt heeft in zyn Samenftel der Planten. Hy leidt, met fommigen, dien naam af van 't Griekfch Woord Mandra, dat een Beeften-Stal betekent; als waar omtrent dit Kruid weleer zou waargenomen zyn. Dit is wat vergezogt, doch wie (1) Airopa acaulia Scapis uniflojjs» Syjl. Nat. XII. Gen. 2+1. p. 171. fig, XIII. Gen. 249 p. isj. Arropa. H. Cliff. 51, r. Lugdb. 413. Mat. Med. 88. Mandragora Fruftu rorundo. c. b. Pin. 169. Mandragoras. Dod, Pempt, 457. Mandragora Mas 5s Foemina. Cam, Epit. p. 818 , 8ij. H, Deel, VII. stuk,  654 Vyfmannige Kruiden. IV. wie vindt beter ? De Ouden hebben reeds van Afdeel. een oncjer dien naam gefproken , en daar- Hoofd- om kan het, met geen waarfchynlykheid , van stuk. ^et Neerduitfch woord Mandraagen, (als op de ^.EreTuy. "Wortels ziende, die eenigermaate naar het onderfte van een Menfch gelyken,) afgeleid worden. By fommigen wordt het, deswegen , Anthropomorphon geheten. In't Franfch noemt men het Mandragore, in 't Engelfch Mandrake, in 't Hoogduitfeh Alraun, Hunds-Appel of ook Erd-Apfely dat is Aardappel. Wy noemen het Mandraagers-Kruid. Een dikke Wortel, in twee of drie Armen of Becnen verdeeld, geeft een Stoel van Bladen, lang en breed, als die der Beete, witachtig cn glad, doch veel grooter in het zogenaamde Mannetje dan in hetWyfje, welk de Bladen zwartachtig heeft. De Bloemen komen, op enkelde Steelen, tusfchen de Bladen voort. De Vrugten zyn in het eerfte grootst, vallende rond, als kleine Appeltjes en hoog geel van Kleur; doch in het Wyfje kleinder cn langwerpig, naar Sorben -Besfen gelykende. Dit heeft ook de Bloem uit den blaauwen paarfchachtig. Deeze beiden groeijen in de heetfle deelen van Europa, zo in Spanje, als in Italië. Men heeft een ongemeen verkoelende en tevens verdoovende hoedanigheid aan dit Kruid toegefchrceven. Van de Appeltjes zegt Dioscoeid es, dat zy Slaap verwekken door den Reuk, als ook wanneer menzc eet of derzelver uitge- per-  P E » T A N D R I A; 653 perfte Sap nuttigt: maar R a y verhaalt, dat de IV. onfchadelykheid van het eeten deezer Vrugten door Proeven fgebleeken zy. Van de Venynige HoofdEigenfchappen , die fommigen aan dit Kruid3TUK' toefchryven, vind ik weinig bewys. De Wortel ni^mofs* maakt door braaken en afgaan een geweldige Ontlafting, die fomtyds gevaarlyk is , zo de vermaarde Boerhaave aanmerkte. (1) Doodkruid met een Kruidige Steng en Ey n. ronde effenrandige Bladen. „ Atropa ° Belladema. Dit Kruid komt in de Bergachtige deelen van dagend. Europa op veele plaatfen voor. Zelfs in Engeland groeit bet overvloedig , zoRay verhaalt, by zeker Vlek , niet ver van Cambridge. In Switzerland is het in de Bosfchen van Hakhout zeer gemeen, zegt de Heer Haller. Niet minder in Italië, alwaar men 'er den naam van Bella Donna of Schoone Dame aan gegeven heeft, om dat de Besfen fchoon voor 't Oog, doch zeer fchadelyk zyn. Hierom noemt Clusius hetzelve Doodelyke Nagtfchade, en anderen Nagtfchade met Zwarte Besfen. De Duitfchers heeten het Dolkruid of Slaapbesfen. Daar zyn ook , die het eenvoudiglyk Groote Nagtfchade tytelen. Het (1) Atropa Caule Hetbaceo, Foliis ovatis integris. Atropa, Hort. Cliff. S7. Ups. 45. R. Lugdb. 423. Soianum Melano. cerafus. C. B. Pin. 166. Soianum lethale. Clüs. Hijl. 11. p, 6*. doi). Psmpt. 456. kram. Auflr. 53. gouan Monsp. 1U7> Belladonna majoribus foliis & floribus, TOURNF. Inft, 77. u. Dkj,, vu, Stuk.  656 Vyfmannige Kruiden1. IV, Het heeft een Heefterachtige, regtopftaande, Afdeel. gteng . van twee 0f Ellen hoog, met me- Hoofd- nigvuldigc Takken. De Bladen zyn groot, fpits stuk. Eyronfj} rUig5 doch zagt op 't gevoel. Uit de v^nWy' Oxels komen getropte Bloemfteeltjes voort , ieder met ééne Bloem , die Pypachtig , doch niettemin Klokvormig is , gelyk dezelve door Tourn.efort zeer fraay is afgebeeld. Zy heeft een vuil groene en bruin paarfche donkere Kleur. De Besfen, die in de Kelk aangroeijen, zyn ryp wordende zwart en van grootte als Druiven. Onder een dun Huidje bevatten zy een Wynachtig Sap, dat laf zoet is, en daar in menigvuldige kleine Zaadjes. De Italiaanen gebruiken de Besfen van dit Kruid om onkundigen te bedriegen : want ten getale van vier of zes, meer of min naar de Jaaren cn gelteldheid van denMenfch, ingenomen , maaken zy hem uitzinnig en, om zo te fpreeken, dol: in grooter veelheid doen zy hem in een diepen Slaap vallen , en nog meer zyn doodelyk. Behalve dc oude Hiftoriën daar van, heeft men, nog voor weinige Jaaren, in Vrankryk, de fchadelykc uitwerkingen daar van ondervonden Niettemin worden 'er , in de Geneeskunde, verfcheide goede hoedanigheden aan toegefchrecven. Van derzelver Sap werdt een Syroop gemaakt, die in kleine veelheid, door Ges- (*) Zie de Uitgezogu Verhandelingen, VIII. Deel, bl. 56J.  r e n t a n d r i a. 65^ Gesnerds, gebruikt is tot Pynüilling, enz (*). IV*. Het wordt gcpreezen als cen treffelyk Oogmid- AtD'^W del. Wyn , daar een weinig van den Wortel in Hoofd. afgetrokken is, heeft de zonderlinge uitwerking STUSom iemand, die 'er nugteren van gebruikt, de' MmW Eetenslust te beneemen (f). Toen de Dolle""' Kervel, als een uitwendig Geneesmiddel van de Kanker en andere Kwaaien, nu omtrenr zeventien Jaar geleeden , door den Weener Geneesheer Storck zodanig opgehemeld was, dat gantfeh Europa daar op ftaroogde, fioegen ecni* gen ook 't Gezigt op de Bclladona en meenden daar in niet minder kragtige uitwerkingen, tegen die febroomelykeKwaal,ontdekt te hebben (|): doch die Gerugten fchynen thans byna wederom in Slaap geraakt te zyn. Men kan nogthans niet ontkennen , dat 'er een verz.agtende en oplosfende Eigenfchap' in de Bladen plaats heefc. Dus is dit Kruid, uitwendig, van dienst tegen Knoellgezwellen. Ookftilt het de Ontfteekingen Brand in de Huid, even als andere Kruiden van deeze natuur. Azyn in te neemen , of een Braakmiddel, wordt als een Tegengift der Besfen aangepreezen. (3) Doodkruid mi een Kruidige Stévg en m (*) Zie de zelfden, 't zelfde Deèl, bladz. ssu Óroog. (t) 't Zelfde, bladz. jji. vmgtig. (I) Zie de Waarnemingen dienaangaande , in 'r VI. D. bladz. 31 $. (3) Atropa Caule Herbaceo , Fol. lliuuro- angu'ati« &c. T t Al- ii. deei.. VII. STUK.  6"y8 Vïfmannige Kruiden. IV« uitgefneeden hoekige Bladen; de Kelken ge- v. " Jlooten met fpitfe hoeken. Hoofdstuk. Hier komt de Alkekengi met eene droogeVrugt , Em-uiy- Welke in de Pecersburgfche Verhandelingen voorm£e' gefield is , in aanmerking. Zy heeft de Bloem blaruw met een witten bodem en vyf blaauwe Vlakjes. Het Honigbakje bsftaatuit vyf Klepjes, die het Vrugtbeginzel influiten , brengende de Meeldraadjes voort, 't Gewas groeit in Peru en is door Pater F e u f t h ë e afgebeeld , die de Steng aldaar bevondt drie of vier Voeten hoog te zyn , hebbende lang gelteel Je Bladen en aan 't end der Takken één zeer groote Bloem. De Vrugt gelykt naar die der Krieken over Zee; als een Blaasje zynde , 't welk in 't midden een drooge Befie bevat , met veele kleine Zaadjes. Van dc Indiaanen worden de Vrugten tegen 't Graveel gebruikt. P h y s a l i s. Blaaskruid. Een Raderachtige Bloem met famenluikende Meeldraadjes, en eene Bezie met twee holligheden , die in de opgeblazen Kelk vervat is, maaken de byzondcre Kenmerken uit. Dit Geflagt bevat twaalf Soorten, waar van ik de vier eerften, als Heefters zynde, reeds be- fchree- Alkekengi Cal. profnnde divifo , Ftufrii llcco. Atl. Tetrof, 3761. p. 319. Mant. 33 9- Alkekengi amp!o Flore violaceo. FE'JIïL, Pcruv. II. p, 724. T. i«.  P E n t A n d r i A. 65Q fchreeven heb. De vier laatftcn zyn Jaarlykfe, IV. de anderen overblyvende Planten. Ik begin der' A™E2E* halve met Hoofö- stuk» Cs) BJaaskruid met de Bladen dubbeld, uitge- v. gulpt, Jlomp , eenigermaate Wollig; de Jfff' Steng Kruidig en boven Pluimswyze. Lymerige, Dilleniüs heeft deeze, onder den naam van Kruipend Alkekengi van Buenos Ayres, met eene Tolachtige lymerige Bezie , afgebeeld, 't Gewas, dat ook in Virginie groeit, is bekend in de Europifche Kruidhoven. De Besfen zyn zoet en maaken, volgens de Waarneeming van den Heer Clayton, een uitmuntend Waterloozend middel uit. (O Bïaas'krüid met de Bladen Éyrond, een vr. weinig uitgegulpt, Jlomp en kaalachtig. ynf*f^ de Bloemen by paar en, de Steng Kruidig. PenfyV*. Dit Virginifche of ook Penfylvanifche Kruid, beeft veele Stengetjes, nu leggende dan opftaande, naauwlyks een Voet lang, van boven Takkig; dé Bladen klein, Eyrondachtig, een wei* üig Wollig , gefteeld 3 de Bloemen geel. Het brengt (s) Phy/alis-gal. geminis .rtpandls, obruGs Sic. PhyfalisRad:ce perenni &c. H. Cliff. R. Lugib. 426. Grom. tfygt 32. Aïkek. Bonatienfe repens &c. Dill. Elth. li. t. 10, f* 10. (6) Pbyfili, Fol. ovatis fubrepandis &c. Phyf. Rad. perenni p MlLI" Di&' A'kekengi Virginianum perenne majus , F!, luieo amplo, Ff. ni;nilno. R.KD_ ACL ^ ^ Tt a II. DlBL. VII. STVX.  66o Vyfmannice Kruiden. IV. brengt een roode Bcfie , van grootte als een 'Afdeel. grwtj voort. ïïw?" (7) Blaaskruid met dubbelde effenrandige f pitvit. fe Bladen , en eene Kruidige Steng, die ickken'1 van onderm 'J' ™'™sy' Cio) Blaaskruid dat zeer Takkig is. met Ly- x- n PbVfalis merige Bladen en hangende Bloemen. pubums. Ruigacii- Deeze, ook in de beide Indien, doch inzon-"Sderheid in Virginie huisveftende, wordt Virginifche Alkekengi , met een geele Vrugt, van Pater F e üill éE geheten. Zorgvuldig werdt dit Kruid in Peru aangekweekt, daar men het Capuli noemde en het Sap der Vrugten niet minder heilzaam vondt, tot verfrisfehinginheete Ziekten. Zy is ook Lymerig en ruigachtig. (n) Blaaskruid dat zeer Takkig is, met de xi. Vrugtfteeltjes langer dan de ruige Bladen, z^kltia. Dit, in Ooftindie voorkomende, is cen klein uitgebreid Kruidje , met lange Haairen aan de mikjes der Takken. Het groeit op woefte plaatfen van Malabar en Ceylon. (12) Blaas- (*) Hfhn, Mexican. til». VIII. Cip. s°. (10) Pbtfalis RamoRsGrna, Fol. villolb-viscoiis&c. Alkekengi Virg. Fr'uftu luieo FEÜÏIX. Pernv. 111. p. 5. T. r. Sol. Veficar. Procumbens &c, Moris, Hift. III, p. 527. S. 13- T. 3. f", 24. (11) Pbyfalit RamoGsGnu Pedunc. Fruflif. &rc. II. Cliff. R. I.ugdb. 427. Sol VéGcarium Ind-minimum Hebm. Lugii. csj, T, 571. Hort. Mal. X. T. 140. t. 71. Bl'rm, Fl. tnd.p. 54. Tt 4 II. Dïït. vil. Stuk.  töd Vyfmakkige Kruiden. 'IVi. (ia) Blaaskruid dat zeer Takkig is,met ruig* Afdeel. acïitige Bladen en gejlrekte Bloemfteelen. j Hoofd- stuk. Tot dceze Soort behoort niet het vqorgcxit. melde Indifch Alkekengi van Dilleniüs, met Vrai('/a Bladen van Ganzevoet, maar zyn Laag Bqrba^yf'i> difch , met Bladen van Lookkruid. 't Is ecu Amerïkaanfch Gewas , dat naar de drie voorgaanden zeer gelykt, maar in eenige opzigten verfchilt. Uit de mikken der Takken komt als een groene Ryp of Daauw voort. Het groeit nanuwlyks cen Voethoog, maar heeft de Stengen wel een Vinger dik, die, zo wel als de Bladen , op 't aanraaken ftinken. De Bloemen zyo klein, maar de Vrugten taamelyk groot cn hoekig , anders naar die van het gewoone Alkckengi veel gelykende; hoewel zy niet rood worden , blyvende meeft groen , en eene groene Bezie bevattende , die zuurachtig is en tevens wat fcherp van Smaak. S o l a n u M. Nagtfchade. De Kenmerken van dit uitgebreide Geflagt beltaan, gelyk reeds opgemerkt is, in een Raderachtige Bloem , die de Mcclknopjcs byna famengegroeid en aan den tip met een dubbeld Gaatje heeft, zynde de Vrugt cen tweehokkige Bezie. Van (n) rhjfa'As Ramofisiïina Fol.viUofïs Stc. Alkekengi Barba. dcniénnnudi Alliaiia2 folio. Dill. Elik. 10. T. $. f. s.  P e n t a n d r i a; f565 Van de menigvuldige Soorten, die het heeft, IV. zyn de Heefterachtigen reeds bcfchreeven* : dés ■?DvEJ5t" ik een aanvang maak met de volgende Hoofdstuk. (6) Nagtfchade met een ongedoornde , byna *n. d. iv. Kruidige, hoekige, bogtige, ra «we Sle»g",zs8 ,enV de Bladen Vinswyze verdeeld , engekroon- vi. , ~, . Solanmn de Bloemtrosjes. Qu-rafo- itu'm. Dit Gewas noemt Feuill éE Nagtfchade &kcn* met Eikenbladen. Hy beeldt het af ,£nbelchryft het, als een Boompje maakende van vyf Voeten hoogte, dat een fierlyke ronde Kroon heeft, en dus kan ik niet zien, in welk opzigt de Geftalte gelyken zoude naar die van de Alfsranken of het Bitterzoet, Aan 't end van ieder Takje komt een l uikje van tien of twaalf Bloemen , die Violet zyn van Kleur, en waar op ronde Besfen volgen, met cen zoetachtig Sap. De Wortel van dit Gewas bcvondt hy dik en groot. Op de Gebergten by Valparayzo in Chili werdt het door hem waargenomen. De Heer Jussietj heeft het ook in Peru gevonden. (7") Nactfchadc met een ongedöornde Kruidige vl'. Steng, die glad en rondachtig is, op den wortelen- Gronddc- (6) Soianum Caule inermi fubfierbsoeb &c. Soianum Fol, Querneis. feoiil. Peruv. ii. 721. t. ij. (7) Soianum Caule inermi Herbaceo lacvi , teretiusculo proftraro, radicante, Fol. pinnatifidis, racemis cymofis. Linn, Deet i. t. 10. Tt 5 ii. Deel, vii, Stuk.  666 Vyfmannige Kruiden. IV. Grond leggende en Wortelfchietende; de Afdeel. Bladen Vinswyze verdeeld en gekroonde Hoofd- Bloemtrosjes. STUK. Emwy. Dus uitvoerig wordt de bepaaling opgegeven v'£e' van eene andere Peruviaanfche , welke door den jongen Heer Linn^sus is afgebeeld en omifandig bcfchreeven. De Bloemen zyn paarichachtig, de Besfen geel. (10) Nagtfchade met een ongedoornde Krui"TubT,ojZm. dige Steng, effenrandige Finbladen en byii£Knobbe" na verdeelde Bloemfteeltjes (*). Deeze Soort maakt het Gewas der Anrdappelen uit, die tegenwoordig in Europa zo gemeen zyn, dat menze aldaar byna genaturaliseerd mag aanmerken. Uit Peru fchynen zy hunne eigentlykc afkomft te hebben , zynde Papas der Peruyiaanen genoemd geweest door Clü s i u s , die in 't vermoeden viel , dat zy de Arachidna van Theophrastuszouden zyn. Caspar Eau- (io) Soianum Caule iiieimi Herbaceo &c. Vir. Cliff. H. CUff. 60. H. Ups. 4s. r. Lugdb- 423- dalib. Paris. 73. GouAN Monsp. 109. Touknf. Infl. 149, Pipas Aracricanum. ]. B. H'ff. iii. 621. Soianum tuberofum esculeotum. C. B. Pin. 167. Prodr. s9. t. 89.- moki8. Hifi. iii. p. 522. s. 13. T. t. f. 19. Weinmann. n 927. (*) Dewyl de Soorten 8 en 9 reeds onder de Heeften bafchreeven zyn, zo volgt hier de iode; welke eigentlyk,naar de otde der Iaatfte Üitgaave, die ik in de febikking volg, de Elfde zou 2yn ; docli ik heb dit moeten doen, om de Getallen met het voorgaande te doen ftrocken.  Pentandria. 661 Bauhinus hadt hem de Afbeelding gezönden IV. van dit Kruid cn deszelfs Wortelen, welke hy ^FDyEI" in 't jaar 1590 gekreegeu hadt. Dus werdt het-Hoofdzelve in Europa bekend: ja hy meldt, hoehcmSTUKverhaald was, dat in Bourgonje, een Provincie„if1"""^' van Vrankryk, het eeten deezer Wortelen vcrbooden ware, om dat men zig verbeeldde, dat daar door Schurftige Huidkwaaien veroirzaakt werden. Men moet derhalve, al in 't begin der voorgaande Eeuw, de Aardappelen, die in byna geheel Amerika den Ingezetenen voor Brood Itrekten, in ons Wereldsdeel voortgeteeld hebben ; 't welk men mag zeggen, dat 'er ook thans voor een groot gedeelte door gefpyzigd wordt. Eén voordeel is het, dat zy zeer wel voort willen in een Zandige Grond , die te fchraal is voor Koorn: een ander voordeel, dat zy van Stormen, Plasregens en Onweers-Buijen, zo niet geteifterd worden als de Graanen : een derde, dat zy zo gemakkelyk voort te teelen zyn. Dat zy geen nadeel aanbrengen, wanneer zy fiegts met de behoorlyke Saus en Tocfpyzen genuttigd worden , is men door de Ondervinding thans genoegzaam verzekerd. Voor het overige dienen zy niet alleen tot Voedzel voor Menfchen en Beelten, zo raauw als tot Brood en allerley Gebak , maar men kan 'er ook , even als van Koorn, tot het llooken van Jenever, als mede tot Styfzel, Haairpoeijer, enz. gebruik van maa- ii. Deel. VII. Stuk,  668 Vyfmannige Kruiden. 1V« maaken. Zelfs heeft men waargenomen , dat Afdeei. ecn g-tujc Lan(js onggiyk meer Spyze aan Aard- Hoofd- appelen uitlevert, dan aan Koorn (*). stos. >c Gewas js natuurlyk afgebeeld door C. Bauvizeï*™*' hinüs , die daar in zekerlyk de gedagte Tekening gevolgd heeft, cn vry beter dan by Morison. By Weinjvjann is maar cen Takje met Bloemen vertoond , van dit Kruid , dat naar de gelteldheid van den Grond en het Klimaat een of twee Ellen, zelden eens Mans langte hoog groeit. De Steng is hoekig cn verdeelt zig in veele Takken , uit wier Mikken de Bloemfteelen voortkomen , die, zo wel als de Takken , bezet zyn met Eladlteelen , welke zes, agt of meer Vinblaadjes hebben, van langwerpig Eyronde figuur, cn uitloopcn in cen veel grooter en ronder Blad. Ook komen tusfchen de eerstgemelden, aan den Bladftcel, nog kleiner Blaadjes voort. De Bloemen zyn grooter dan die van de gewoone Nagtfchade, vyfhoekig, doorgaans paarfchachtig, en fomtyds blaauw of wit, niet zonder Reuk. Zy groeijen by Trosjes van tien, twaalf of meer. In Ooftenryk heeft menze gehad met dubbelde Bloemen. De Vrugten zyn ronde Appeltjes of Besfen, van grootte als een Hazelnoot of kleiner, door de rypwordingdonker (*) Zie van dit alles een Omftandig Berigt op 'r end van het V. Deel der Uiigezogte Verhandelingen, bladz. 51t7 enz. Als ook in een Werkje over de Nuttigheid der Aardrppelen, onlangs uitgegeven.  Pentakdria. 6(>g ker rood , in cen witte Pap veel kleine Zaad- IV. jes bevattende. Afdeel. v. De Wortels van dit Gewas beflaan uit dik- Hoofdke zig wyd en zyd verfpreidende Vezelen, aanSTUK* welken hier en daar de Knobbels groeijen,die n^Ur>"g's' men Aardappelen noemt. Deeze gelyken zo veel naar de Truffels, dat de italiaanen dezelven Tartoffoli geheten hebben; doch de Franfchen noemenze Taupinamhoiirs, de Engelfchen Potatoes, de Duitfchers Gnibling. Somtyds hangen 'er wel veertig of vyfcig aan één Stoel. De grootte is zodanig verfchiliende, dat men 'er van een Vuist, en niet grooter dan Erwten aantreft: de figuur trekt doorgaans naar 'tlangwerpig ronde t doch met zo veel veranderingen , dat men 'er onder de duizend naauwlyks twee zal vinden, die volftrektegaal zyn. Deeze Wortels of Knobbels moeten 's Winters buiten Vorst gehouden worden : dan kan men in 't Voorjaar dezelven geheel of by ftukken in den Grond fteeken en dus nieuwe Planten maaken. Sommigen hebben ook, door aflegging der Takken , dit Gewas vermenigvuldigd : 't welk veel werkelyker manier is, doch die meer Aardappelen geeft. De Schil van fommigen is rood, van anderen geel, van anderen wit, en zulks geeft ook byna de eigenfehap van de binnenfte zclfftandigheid te kennen,die ongemeen verfchiliende is naar 'den Grond, waar in zy zyn geteeld. Dus overtreffen de Zeeuwfche, II. DEBI.. \1U STUK*  670 Vyfmannice Kruiden. IV. by ons, in Smaakelykheid de Gelderfchcn en die Afdeel. yan andcre pr0vmtiën. Hoofdstuk. (11) Nagtfchade met een ongedoornde Kruidixi. ge Steng , effenrandige Vinbladen en enPimpind- ktlae lrosjes. lifoiium. neiMaPd/pe. Dit is cen Pcruvia3nfch Kruid, dat in Geftal0 "te zeer naar 't volgende gelykt, uitgenomen de Bladen en de gladheid van de Steng, enz. XI'. (12) Nagtfchade met een ongedoornde Kruidi* tÏ£- ' ëe Steng> ingefneeden Finbladen en enkel* Appel de Trosjes* «raagende, J Dit, onder den naam van Appeltjes der Liefde, zeer bekende Kruid, is ook uit Zuid-Amerika afkomftig, en, zo wel als het voorige, een Zaay-Gewas. Tournefort maakt 'er een Geflagt van onder den naam van Lycoperjïcon , van denVenetia.m Anguillara afkomftig, die hetzelve Lycoperjïcon Galeni, dat is Wolfs-* Perfik van Galenus , getyteld hadt. Adderen roemen het, met Camerarius, Appelen der Liefde of Gulden - Appelen, wegens de beval- 11- (ir) Soianum C.tule inermi Herbaceo , Fol. pinnatis inregerrimis. Rscemis fimplieibus. Am Acad. IV. p. 268, (12) Soianum Caule inermi Herbaeeo, Fol. pinnatis itieifis &c. Vir. Cliff. Hort. Cliff. r &,ug*i. 423. Sol. Pomiferum. Frufti rofundo ftriato mol i. C. B. Pin. 1s7.Auream.1la. DOD. Pempt. 458. Pomum Amoris CAM. Epis. S2I.Ru.MPH. Amb. V. p. 4is. T. :S+. f." i. fl. Sol. Racemof. C'eraforum fotma, C. E, Pin. itf7. Prtdr. S8.  P E N T A N D R I A. 671 Üge Kleur, naar het Italiaanfch Pomme d'Oro; Jv. de Franfchen Ponmes d'' Amour, de Engelfchen Afi)£eu Af pies of Love, de Duitfchers Goldappfel. Hoofd. Dit Kruid groeit ook in Ooftindie , alwaars™» het , volgens Rumphius, Appeltjes draagt . M°KI>ï3' die fterk geribd zyn, doch platachtig, twee Duim*' ' breed, eerlt glanzig geel en dan hoogrood van Kleur. Hier vallen zy dikwils kleiner, doch ook grooter. Men heeftze by Weinmann afgebeeld , die byna vyf Duim breed zyn, en dus als Appelen van cen Vuist groot. (f). Zekere verfcheidenheid, uit Bauhinus aangehaald , heeftze maar als Kerfen , doch van de zelfde hoedanigheid. Vergiftig zynze niet, wordende, zo Dodonjeu-s verhaalt, van fommigen met Peper , Zout en Olie, gegeten. Ook merkt Rumphius aan, dat menze in Ooftindie teelt, om de Vrugten tot verfnapering byde Kost te hebben. De Bladen ftinken en 't Gewas groeit, mids dat het onderfteund worde, wel twee Ellen hoog. Men kweekt het, hier te Lande, flegts tot Sieraad in de Tuinen. (13) Nagtfchade met een ongedoornde Kruidt- xnt. ge Steng $ ingefneeden Vinbladen, die Wollin zyn; tweedeelige gebladerde Tros/en en 'numHaairige Besfm. idïïtoi Den (t) KruM. PI. N. 93 j. (13) Solannm Caale inermi Herbaceo, Fol. pinnatis incifis &c. Lycoperficon Pimpinellsc folio. FEUIJJ.. Ptruv, iii. p. 37. T. 25. ii Deel, vil. Stuk,  674 VïFMANNIGE KrcIEE». IV. Den bynaam van Peruviaan/die voert deeze , Afdeel, hoewel 'er verfcheide anderen , uit Peru afv Hoofd- komltig,reeds bcfchreeven zyn; in 't byzonder. stuk. Pater Feuillóe geeft'er de Afbeelding van, Eeni»y- en vondtze in Spieeten der Rotfen aan den Oe- V'&e' ver der Zee groeijende. De Bladen geleeken zeer naar die van de kleine Pimpernel: de Steng, omtrent twee Voeten hoog , gaf Trosjes van Bloemen uit, als de gewoone Appeltjes der Liefde, doch het droeg veel kleiner Vrugten. Het was zeer vet, maakendc de Hand door 't aanraaken Smeerig, en hadt een zeer fcherpen Smaak. ■nv. (jjj.) Nagtfchade met een ongedoornde Krui* MontT^ni. dige Steng; de Bladen byna Hartvormig, 22st" uitgegulpt. Deeze Peruviaanfche, aldaar Berg-Papas genoemd wordende, heeft het Stengetje maar een Handbreed hoog, en gefteelde Bladen met g"octe Roozekleurige Bloemen. De Wortel is Eyrorid, ongevaar een Duim dik, van binnen wit en Vleezig en zeer goed van Smaak , zo dat de Indiaancn 'er veel gebruik van maaken in Vleefchnat en andere Slurpfpyzen. Men zou ze kleine ronde Berg-Aardappelen kunnenheeten. (15) Nagt- fi+) Soianum Caule inermi Herb. Fol. fubcord. repandis. Soianum tubeiofum minus Atriplicis folio i vulgo Papa montana. FEUILL. Peruv. 111. p. Si. T,  P E N t A N D R I 6?3 (15) Nagtfchade roef eera ongedoornde,fomtyds IV. overblyvende Steng; dubbelde Eyronde ef- AFD7EEt» fenrandige Bladenen byna gekroonde Bloem- HoofdJleelen. stuk. xv. (16) Nagtfchade met een ongedoornde Kruidi- s'lfuM ge Steng ; de Bladen Eyrond Tandswyze Roesde. ■ gehoekt en tweezydige knikkende Trosjes. £?};im Deeze Soort is de gewoone Nagtfchade, die Zwa"e' men ook wel Tuin-Nagtfchade noemt, om dat zy meelt voorkomt op bereide Gronden, of ook by Mest- en Vuilnishoopen aan de Wegen en op de Bouwlanden , door geheel Europa niet alleen, maar zelfs ook in de beide Indien. De Hoogduitfche naam Nachtfchatten, die van de donkere Schaduw, welke het op den Grond geeft, afkomftig zal zyn , is zekerlyk de oirfprong van den Nederduitfchen en van den Engelfchen naam. De Franfchen noemen dit Kruid Morelle , dg Span- ■ (ij) Soianum Csuc ineimi fubperennante , Fol. gerninis ovatis iittegerrinais., fedunculis fubumbellatis. Sjfl. Veg, XII , Xilt. (se) Soianum Caule inermi Ketbaceo &c. Vit. Clijf. H. Cliff. Ups. Fl. Suec, Gron. Virg. R. Lugdb. dalib, Paris, Tournf. &e. Soianum Officinatum. C. B. Pin. 166. Sol. Hortenfe. Eod. Pempt. 453. Sol. Hort. Circa:»: aut Phaseoli folio. Lob. Icon. 262, Sol. vu'gatum. Linn. £. patulum. Dill. Eltb. 167. T. 27;. f. 3S5. ie. villofum. IbidS. 3s3, f. Guineenfe. lbid. f. 3J4. s. Virginicum. Ilid. f, 356. £ Judaicum, Runis aculeis incurvis , fol, repandis ntidis, Sp, Plant. II, p. 264. Vv II. Deel. vu. Stuk,  674 Vyfmannige Kruiden. Afdeil Spanjaarden Terva mora, de Italiaanen Salatre, v. ' 't welk naar den Latynfchen naam Solatrum , Hooid- by Plinius, zweemt. De Grieken hebben het s™ _ Strychnos geheten. ' .De Nagtfchade heeft cen Kruidige gearmde ' Steng, zelden meer dan een Elle hoog , met överhoekfe , lang gefteelde, byna flap hangende Bladen , die ovaalachtig zyn , met een lange punt , donker groen van Kleur. Daar tegenover groeijen Trosjes, van witte Bloemen, en daar op volgen , in de gemeenlte, zwarte Besfen , waar van het Kruid den bynaam heeft. Deeze Trosjes komen aan twee zyden van de Steng en Takken voort. Twee Bladen groeijen 'er doorgaans by elkander, maar men vindt het pok met enkelde Bladen en enkelde Bloemfteeltjes , zo de Heer Gouan aanmerkt. Onder de Ukheemfche Nagtfchaden komen aanmerkelyke Vericheidenheden voor, die door den geleerden Di llen iü s in Afbeelding zyn gebragt en door onzen Ridder opgetekend. Hy heeft 'er eene, die hooger groeit en uitgebreid is, met Vrugten als de Gemeene: een andere die ruighaairig is, met geele Besfen. In deeze beiden zyn de Takken rond. Ook heeft hy een Guineefche , met de Vrugt zo groot als Kerfen en niettemin getrost, cn een Virginijche ,^oxès Gemeene gelykende , met ruuwe Stengen. In deeze beiden' zyn de Takken hoekig. Daar by komt een Joodfche, met kromme Stekels aan de Takken , en uitgegulpte kaale of ongedoornde Bla-  P e nt/anbria. 675 Bladen. Deeze worden , door Linn^us, als IV. badaarden van de Gemeene aangemerkt. De Af1^se£« teerstgemelde groeit wel drie Ellen hoog, doch Hoofdis niettemin een Jaarlykfch Gewas , gelyk deSTUK' anderen. < j!®**? Van de Europifche, welke de Heer HallEii onder de bepaalinge van Nagtfchade met hoekige j gegolfde Bladen en eene gladde Steng, begrypt, , heeft zyn Ed. 4 in Switzerland, twee Verfcheidenheden waargenomen, naar de Kleur der Besfen. Echalve die met Zwarte,^ naamelyk, welke de gemeende is, en Winkel - Nagtfchade genoemd wordt , vondt hy 'er eene, de Bladen minder gegolfd hebbende , met Roode en eene andere met Geele Besfen, die de Bladen fterk gegolfd en ruiger heeft: zie hier, wat zyn Ed. van de kragten zegt (*). „ Het Kwid is zagt, zoutachtig, maatig Slaap3, verwekkende of Pynftillende. In een Pap t „ tot oplegging, wordt hetzelve tegen Ontfteej, kingen, Roos, Aambeijcn, Kankers enKeel„ ziekten, gepreezen. Eertyds werdt het genut„ tigd; doch van de Besfen hebben Jongens „ Stuipen gekreegen en Hoenders zyn 'er van geftorven, verhaalt Boerhaave en Al„ eerti over de Belladonna. JadeDampzelf zou Slaap verwekken , en het Kruid hierom 9, aan de Kinderwiegen gehecht worden, vol- m gens (*) Enam. Stirp, Helvet, p, j3s. V v a tl. Deel, vïI. sto*.  6/6 Vyfmannige Kruiden. IV. „ gens Bocgoke. Het komt in de Popeljoen'Afdeel sj Zalf. Guenocius gebruikte den Wortel Hoofd- „ in plaats van de Sarfaparil. Van de Vergiftistuk. j5 ge uitwerkinge des Kruids tot Moes ; kan vip"*'*' » men in de Neuremburgfche Verhandelingen „ een voorbeeld vinden.". xvu. (I7) Nagtfchade met een. ongedoornde Krui- jpJiTpt dige Steng; Eyronde uitgegulpt hoekige "Thiopi- Bladen; de vrugtdraagende Steeltjes een- fche. bloemig en knikkende. Die Soort vaa Nagtfchade , welke Lobel Peper van Guinee noemt, zou ook in Ethiopië, èls mede in China huisveften. De Heer N. L. Burmannus teltze, benevens nog negen andere Soorten, onder de Kaapfe Planten. De Steng is taamelyk ftyf. Zy draagt roode Appeltjes,die fterk geribd en hard zyn. De Bladen gelyken veel naar die van 't Geele Bilfenkruid. xviii. (iS) Nagtfchade meteen ongedoornde Kruidige M£™f.na' Steng; de Bladen Eyrond,. Wollig ; de «Uaagenjc. Bloemjleelen hangende en verdikt; ds Kei' ken ongedoornd. Hier wordt de Gewoone Eijerplant bedoeld, wel- (17) Soianum Caul. !n. Hetbaceo , Fol. ovatis &c. Pluk. Phyt. 116. f. 4. Am. Acad. iv. p. 307. Sol. Pomifer. Fr. rotundo.ftriato.diira. c. b. Pin. 1S7.j. b. Hift. iii.p. 620. Sol. Pomiferum Herbariorum Lob. Icon. 26j. (18) Soianum Caxl in. Herb. FjI, ovatis Sec. Sol. Cal. acuteatis Sec. H. Cliff. Ups.Fl.Zeyl.K Lugdb. 426. Sol. Poiriif. Frilftu oblongo. c. b. Pin. i67.Malain.Cuu, dod. Pempt.^sï,  P E N T A n D R I A; ó"77 welke Bauhinus noemt Appeldraagende IV. Nagtfchade , met een, langwerpige Vrugt. Tour- af°ebl» nefort hadtze Melongena geheten en 'er ver-HoojDfchillendc Soorten van gemaakt, naar de Kleur5TUK* van de Vrugt, naar dat dezelve langwerpig of ^°Msr rond is, met of zonder Doornen. Want ,fchoon wel de gewoone Eijerplant de Vrugten van grootte, Kleur en Geftalte , byna als Hoender- of Eende-Eijeren heeft, ayn 'er doch ook met blaauw of paarfchachtige, met geele en Roozekleurige , met ronde en ftekelige Vrugten. In 't Franfch noemt menze Mayenne of Aubergine, in 't Engelfch Mad- Appels, in 't Hoogduitfch Melantfen; welke Iaatfte benaamingen, hoewel van Mdla infana, gelyk DoDONéus het heeft, dat is Dol-Appelen, afgeleid, hier niet het allerminlte ftrooken. De Vrugt naamelyk heeft geen kwaade uitwerking , ja ftrekt zelfs aan Menfchen tot Spyze, wordende , even als de Appels der Liefde, met Peper, Azyn en Zout, gegete"n. By deEgyptenaars, daar zy wel tweeof driemaal zo groot vallen , zyn deeze Appelen, 't zy onder de Afch of in de Pan gebraden, of ook in Water gekookt, een dagelykfe Spyze, zo Bellonius verhaalt. Linnjeus hadt bevoorens Gedoomde Kelken aan dit Kruid toegefchreeven; doch thans geeft zyn Ed. 'er , om het van de volgende Soort te onderfcheiden , ongedoornde aan. Ik bevond in de myne, die ik deezen Zomer groeijende had, eenige Stekeltjes aan de Kelken. Tournefort Vv 3 heeft u. Deel. Vil. Stuk»  678 Vyfman'nige Kruiden. IV. heeft ze 'er. vry fterk mede bezet. Drie AfAfdveel beeldingen van dit Gewas vindt men by WeinHoofd- mann , PI. N. 933, 934 : waaruit tevens de stuk* verfchiliende kleur en figuur der Vrugten en de v;^!KWy' gedoorndheid der Kelken blykt. De aangehaalde van Plukenet komt, wat de Bladen aanbelangt, zeer weinig met de Eijerplant overeen. Dezelve heeft een kromme lange Vrugt, en niettemin merkt die Autheur aan, dat het flegts eene Verfcheidenheid zy van de gewoone en geen byzondcre Soort, wordende Potlitjon van de Engelfche Hoveniers geheten. Men zou ze Kromme - Eijer Plant kunnen noemen. xnc. (iü) Nagtfchade met een gedoomde Kruidige bjanuni. Steng, Eyronde Wollige Bladen; de Bloem- khe [aiL" Jleelen hangende verdikt ; de Kelken ge» do'jrnd. De bynaam infanum voegt, C ten ware men 'er ongezond door vcrftaan mogt,) even zo min aan deeze Oostindifche , van welke, zo R u mv h 1 u s verhaalt, de Appelen , die 'er zo groot als Komkommers vallen, een gemeene Kost zyn door geheel Indie, komende zelfs, wanneer zy in de langte doorgefnéeden, en dan met Wyn en Suiker geftoofd zyn, op de Tafels der Groo$en. Ten minfte wordt het Tamme of Tuin- Trong (19) Soianum Caule aculeato Herbaceo , Fol. ovatis Sec, Trongum Hoitenfe, Rumph. Amh, V, p. 23 8, T, sj.  PeNTANDRIA. Ó79 Trong van dien Autheur thans hier t'huis ge- IV. bragt, offchoon ik aan deszelfs Stengen niets Afdee£Doornachtigs kan befpeuren ; maar het Wilde HoofdTrong, waar van de Appeltjes niet veel grooter5™dan Musketkogels zyn , is fterk gedoomd. Ook heeft hy van dit Kruid nog meer Verfeheideriheden. De aangehaalde van Plukenet, by de Engelfchen Brounjolly genoemd wordende, heeft de Steng geheel effen, doch de Bladen en Kelken gedoomd. De Vrugt is fterk geribd, rondachtig , uit den witten paarfch van Kleur. Volgens hem is het die Soort van Nagtfchade , welke Focky der Javaneezen by Boistius getyteld wordt. Een Takje dat my , onder den Soortnaam van Soianum infanum, uit Oostindie toegezonden is, heeft hier en daar, op de Steng, Takjes, Blad en Bloemlteelen, ja zelfs op de Kelken, een enkeld Stekeltje of Doorntje. Misfchien heeft dit Kruid eenigen tyd noodig, om zynen wilden aart geheel afteleggen? Misfchien ook krygt het weder Doornen door de fchraalheid van den Grond ? Rumphius merkt aan, dat van het Ambonfche Witte Trong,in de Hoven gezaaid , de meede Planten wel naar het Moeder - Gewas geleeken, maar onder dezelven waren 'er met Doornen bezet, zegt hy , gelyk het Wilde Trong ; en dus kan men daar uit de veranderlykheid van dit Kruid opmaaken. Hier uit blykt ook, dat de meer of minder Gedoorna heid eigentlykgeen bewys zy van een Soortelyk verfchil. Vv 4 (20) Nagt- II, öEKi.. vil. Stuk,  é'8o Vyfmannibe Kruiden. IV. C20) Nagtfchade met een gedoomde Kruidige Afdeel. Steng, Hartvormige hoekige Jlekelige Bla- Hoofd- den en ruige Besfen , die door den Kelk 8TÜK' bedekt zyn. S'firoXm °P Malabar groeit deeze,die Ana-Schunda Aooiïae " heet by Rheede- ZY komt in Geftalte met de beide voorgaande Soorten taamelyk overeen. Behalve de Steng, Bladen, Blad- cn Bloemfteelen , zyn ook de Kelken zeer fterk gedoomd. Alen vindtze ook op Java. xxr. (11J Nagtfchade met eengedoornderuige Steng, chienfi^' de Bladen Hartvormig langwerpig vyf- kaanfchè kwabbig , met verheven ftompe hoeken. De Stengen van deeze Amerikaanfche Nagt. fchade, van de Baay van Kampêche afkomftig, zyn fterk gedoomd; zo ook de Bladen , die op de groene boven - Vlakte paarfche Stekels hebben , fomtyds aan de enden gelternd en dikwils met een breed Bandje omringd. De Bloemfteelen hebben fterkcr Doornen en de Bloemen zyn Violetkleurig, (35) Nagt- (10) Soianum Caule acnl. Herb, Fol. Cordatis &c. AnaSchunda. Hort. Al al. II. p. ' * de Engelfchen Guinny Pepper, De gewoone Hoofd* naam, Capficum, is Griekfch en van de byten-STUK' dc eigenfchap der Vrugten afgeleid, om .welke^ "'M' reden fommigen dit Kruid ook Piperitis genoemd hebben. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk noemt men het ook wel le Corail des Jardins ^ dat is Tuin-Koraal, wegens de hoogroods Vrugten. Het groeit fomtyds een Elle hoog, hebbende groene getakte Stengen met Lancetvormige Bladen, dunnetjes verfpreid en Bloemen als die der Nagtfchade; maar het brengt langwerpige Vrugten, als fpitfe Haauwen, voort, van veelerley figuur, fomtyds regt, fomtyds krom,en altoos nederhangende. In 't eerst zyn dezelven groen, doch worden in de rypheid hoogrood en glanzig, als of zy gevernist waren. Hierin zyn een menigte van platte Hartvormige Zaadjes begreepen. 't Geheele Gewas is fcherp, doch het Zaad munt hier in uit, als veel hecter zynde dan Peper en brandende den Mond als Vuur. Van het Aftrekzei , evenwel , op Brandewyn, maaken fommigen gebruik als een Maagmiddel, en het kan in Borftkwaalen, die uit Koude ontdaan, ook van dienst zyn. Voor den Smaak wordt wel een Vrugt of twee gedaan by de in Azyn ingelegde Komkommers en Augurkjes. By de Indiaanen zyn de groene, ja zelfs de drooge Haaa- II. Deel. VII. Srux,  684 VïFMANNIGE KRUIDEN. IV. Haauwen cen lekkere verfnapering, die zydoen Afdeel* in allerley Geregten. Hoofdstuk, C2) Spaanfche Peper met een Heefterachtige „ n. gladde Steng en dubbelde Bloemfleelties. Capficam J J Bciiedraa !" De kleinheid der Vrugten, als Aspergie-Eesgcnde. feo , onderfcheidt deeze , die een ovcrblyvend Heefterig Gewas is, kleinder Blaadjes hebbende, zeer dun aan de lakken verfpreid, en de Vrugt niet altoos rond. Dus wordt de Weftindifche, met pieramidaale Besfen, hier ook t'huis gebragt; zo wel als de tweede Indifche van Rumphius, cen Boompje dat vieren vyf Voeten hoog groeit. De Bloemfteeltjes zyn in de voorgaande Soort dikwils dubbeld en in deeze fomtyds enkeld , fomtyds dubbeld ; zo de Heer Gouan aanmerkt. ui. Cs) Spaanfche Peper met een laag HeefterGr.o{tW' achtige Steng en dikke Vrugten van vee- vrugtige, lerley figuur. Van f» Capficum Caul. Fruric. Jaevi , Pedunculis geminii. Mant. 47. CapC. Fr. minirno Corico rul.ro. Bbown, Jam. I76. Caps. minus Sec. sloan. Jam. 112. Hift. I. p. 240. T. 14s f. 2. Piper Siliquos. mrgn. Bare Asparagi. j. B. Hift U p. s4+. Piper Brafil. Pet.ta. Ctus. Cur. SS. Rumph. Amb. v. 247, T. S8. f. 2. (3; Capficum Caule Suffrute.cente &c. Mant. 47. piper Indicum. 5iliq. rotund's maximum, C. B. Pin. 103 Piper Indicum. Besl. Eyft. Am. 2. T. 2. f. i.Caps. Fructu lengo Ventre taroido, per fummum tetragono: item Caps. FtUCiu bifido, tournf. Injl. isl.  Pentawdria, 69$ Van deeze, die door de grootte en dikte der Haauwcn van de beide voorgaanden verfchiit, Afj^eel» vindt men aanmerkelyke Verfcheidenheden, ge-HooFDlyk by Tournefort in befchryving en by5TUK* Weinman.n in Afbeelding, op Plaat 928.nt»""^' 929, is te zien. De Vrugten zyn fomtyds geheel rond en van grootte als maatige Appeltjes; meest ltaan zy overend of knikkende; fomtyds zyn zy rood , fomtyds geel van Kleur. De figuur is doorgaans als een ftomp Kegeltje, 't Gewas heeft naauwlyks een Voet hoogte. (4) Spaanfche Peper met eenHeejlerigeruuw- iv. achtige Steng en enkelde Bloemfteelen, FrluTen Heefter. Weinig verfchilt deeze van de Tweede Soort, achtig. dan dat de Besfen , die zy draagt, zo groot als Kerfen zyn of grooter. De Takken gaan regthoekig uit de Steng, die fomtyds tot de hoogte van een Boom groeit, zo Monardez aangemerkt heeft. Voorts moet ik, ten opzigt van alle de hier voor befchreevene Kruiden , die naar de Nagtfchade in hoedanigheid eenigszins gelyken , nog erinneren , dat zy allen d« Bladen fcheef gevormd hebben, zodanig dat de eene zyde by het Steel- (4) Capficum Oule Frutlcofö (calmusculo, Pedunculis folitariis. Caps. Caule Frut. Pedunc. geminis. r. Lugdb. 426, Capficum Fruteacens. H. Cliff. 59. Caps. Brafilianum. Clus. Ex»t, 340. f. 2. Caps. Indicum. Rumph, Amb, V. p» 147, T. 88. f. 1,3, 4. II. Deel. VII, Stxk,  6~86 Vyfmannigé Kruideït.' IV. Steeltje korter is, dan de andere: zyzyndoorAfdeel. gaa[JS oq1< ruüw 0p )(. Gevoel s eu je Bloemfteel- Hoofd* tjes groeijen aan de zyden der Bladen of tegen stuk. delven over; Eenviy C h i r o n i a. Een Raderachtige Bloem, met een neerhellende Stamper en de Meeldraadjes op het Pypje zittende ; de Meelknopjes Spiraal : het Zaadhuisje tweehokkig. Dus zyn de Kenmerken Opgegeven van dit Geflagt,- 't welk agt Soorten, altemaal Uithtemfche , bevat. cl/'ia ^ ^h;'ronia » d!e kruidig is, met de Kelkit-v",vL. blaadjes Vliezig gekield. Driéribbi- ee- Dceze, als een Kaapfche opgegeven, is door den Heer J. Burmannus, onder de Ceylonfche Planten, afgebeeld, en befchreeven als een Soort van Wederick , met uitgehoekte , onge4 fteelde, Lancetvormige drieribbige Bladen, een groote blaauwe'Bloem, den Kelk gekield, gevleugeld, 't Gewas heeft cen Vezeligen Wortel, die , benevens dc geheele Plant , in bitterheid uitmunt, volgens Hermannus. . (a) Chironia, die Kruidig is, met Lancetvormijasminoi- ^ Bladen en eene vierhoekige Steng. achtige, uec (1) Chironia Herbacea , Cilycinis foliolis Sic. Syft. Nat. XII. Gen. 25+. p. 175. ''eg. XIII. Gen. 2j?.p. 191.Fl.Zeyl.90.il. Cliff 54. LyfiinarHia Folio linuato Sec. BURM. Zeyl. 14.5. T, 67. (2) Chironia Hecbacea , Fol, Lanceolatis &c. Am, Aead, vi. Aft. 3.  PeHTAMDRIA. 6g7 Deeze, naar de Jasmyn gelykende, heefteen ^ taamelyk hooge Steng, en Bloemen als die van^^1* de Tabak. De Groeiplaats is aan de Kaap derHooroGoede Hope. STUK- (3) Chironia met een enkelêe Steng, de Bladen m. fmal Lancetvormig. i^lZlt Aan den voet der Bergen, op de Kaap, groeit Lychnis* deeze , die een Steng heeft van omtrent twee ach"Êe' Voeten , aan 't end uitloopende in drie Bloem* fteelen , waar van de zydelingfe een paar Elsvormige Blikjes hebben. De Bloem is paarfch, van grootte en figuur naar die der Lychnis gelykende, waar van de bynaam. (4) Chironia , die Kruidig is , met byna Li-Ca nr. niaale Bladen, de Kelken zo lang als delaZ?"*"" Bloem. .. Kiokvos» rmge, Deeze , in Kanada door den Heer Kalm gevonden, heeft een ronde Steng vaneen Voet hoog, met lange Takken en fmal Lancetvormige Bladen : de Bloemen , aan 't end eenzaam voorkomende, zyn paarfch en zitten op lange Steeltjes. Zy hebben Spiraale Meelknopjes. (5) Chironia, die Kruidig is, met een fcherp* V. AwidarU, noe- Hoekige, (3) Chironia Caule fimplici , Fol. liueari.lanceolatis. Mant. 207. Chir, Fol. longis linearibus acutis, Paucifloii, BfiHQ. Cap. 45. (O Chironia Herbacea Fo!. fublinearibus &c. \ (5) Chironia Herbacea Caule acutangulo fcj, il. Beu. VU. Srtiï.  688 Vyfmannice Kruiden. IV. hoekige Steng , welke van de Bladen, die Afdeel. Eyrond zyn, omvat wordt. Hoofd- . [ . stuk. In Virginie is deeze waargenomen, dienaar Enwy. dè Kleine Santorie gelykt, groeijende maar een Voet hoog, met Blaadjes als van St.Jans Kruid en vergaarde Bloemen gelyk het zelve heeft: den Styl gegaffeld: de Meelknopjes fpiraal. . f 6) Chironia, die Kruidig is met zeer fmalle Chironia m timides. BladeiZ. vlaichach- tlge' ' Onder den naam van eerc de Raponce ndbykotnend Kruid , in de gedaante van Vlafch, van de Kaap der Goede Hope, is deeze door Breyn afgebeeld. Men vindtze in de Openbaare Kruidhoven. De Kelken zyn ten halve in vyven gedeeld en ftömp. vir. (7) Chironia , die Heejlerachtig is en Besfen Baccifera. j_„„_. nezicdraa- draagt. gende. Door den vermaarden Commelyn is deeze, als een Boomachtige Kleine Santorie, in Afbeelding gebragt en befchreeven. Dezelve maakt een Boompje uit, dat byna 'tgeheele Jaar door bloeit , met kleine roode Bloempjes, waar op weeke Besfen volgen. Deeze heeft korte Kelken. . (8) Chi- (6) Chironia Herbacea Fol. linearibus. Berg. Cap. 43. (7) Chironia Frute.cens Uaccifera. Centaurium minus Arboiescens I'ulpiïerum. Comm, Rar. s. T. s.  JfENTANDKIa. 68$ (8) Chironia Heefietacteig fö, met La?2- IV. cetvormige, iels Wollige Bladen en Kloks'^™^1* wyze Kelken. Hoofd» STUK. Tot deeze Soort is de Breedblauige Afrikaan- vin. fche Kleine Santorie van Commelyn betrok ^j™^* ken, die veel grooter hoogrooie Bloemen heeft, ij**» .en waar van ook een Smalb'adige voorkomt,acht'se* ■ meer gelykende naar die, welke onder de Afrikaanfche Planten, door den Hoogleeraar J. Burmannus , is afgebeeld en befchreeven. Dezelve draagen geen Besfen maar drooge Zaadhuisjes , die rond zyn. Beiden bloeijen zy, in de Europifche Tuinen, den geheelen Zomer. In de befchryving, welke de Heer Bergius van deeze Soort geeft, meldt zyn Ed. dat de Styl Draadachtig, regtopjtaande, een weiniglanger dan de Meeldraadjes is , blyvende op het Zaadhuisje , terwyl hetzelve aanrypt. Hier van befpeur ik geen blyk in de Afbeeldingen, noch van den Heer Burmannus,noch van CoMM e l y n, in welke Iaatfte hy zeer duidelyk van de Meeldraadjes af en nederwaards geboogen zig vertoont, dat een weezentlyk verfchil uitmaakt. G &.- (s) Chironia Fruticofa Fol. Lanceolatis Sec. Bebq. Cap, 4$. Am. Acad. IV. p. 308, N. 130. Chir. Frutescens Capfulifera. MiLl.. Diiï. T. 97, Cent. min. Afr. Arborescens latif. & anguftif. COMM. Rar. js. T, 8. OLb. Afr. 26. Cent. Fol. binis oppufitis anguftrs linearibus. B'JltM. Afr, 205. T. 74. f. 1. Xx n. Deel, vu, Stok,  €9o Vyfmannige Kruide!*. IV- . C a l a x. Springzaad. Afdeel. Hoofd- Eöd Trompetachtige Bloem, met een tienblastuk. digen Kelk : het Zaadhuisje eenhokkig, tvveeEenvjy kleppig, Veerkragtig. Dus zyn de byzondere Kenmerken van dit GeOaiax flagt, waar van maar ééne Soort bekend is, in i?a*dfidoos, Virginie huisveftende. De Bloem heeft een Cylindrifch Pypje, naauwlyks zo lang als de Kelk en is plat gerand : de Meeldraadjes zyn klein met ronde Meelknopjes: de Styl is Draadachtig en zit op het Vrugtbeginzel , dat een Eyrond Zaadhuisje wordt, 't welk twee groote platachtige Zaaden bevat, die het, door zyne Veerkragt, weg doet fpringen. Het fchynt Rankachtig te zyn , om dat Mitchelids hetzelve Viticeü'j, genoemd heeft. Lacoecia. Haazen - Leger. Dit Kruid , naar de Kroontjesdraagende gelykende, heeft een algemeen en een byzonder Omwindzel ; een Roosachtige Bloem met de Bloemblaadjes in tweeën gedeeld, en een enkeld Zaad, onder ieder Bloem. , L . Maar ééne Soort (i) is 'er van bekend.aan Cumimidei, WelKomyn- «ht|g. (i) Gala?. Syji. Nat. XII. Gen. 274. p. i«3. Veg, XIII. Gen. z--6. p. 200. Viticella. AIitch. Gen. 24. Anonymos l'. Belvedère. Gkon. Virg, 25, 34. (1) Lagoecia. Syft. Nat, XII. Gen. 2S2. p. 185. Veg. XIII. Gen. 28J , p, 203. Cuminoides. Tournf. Infl, 300^ T. 155. CLijnuiam fylveftte. Dod. Pempt, 300. Cam. Epit. 5iï.  Pen tan d r i a» tSpt welke Linn^eus den bynaam geeft van Cu- IV. minoides , onder welken 'er een byzonder Go- Afdee*» flagt van gemaakt was doorTo ur nefo r t, Hoofdals een Kruid , naar de Komyn gelykende. An-STüK•deren, immers , hadden het Wilde Karnen ze- .M>m&noemd. Bellonius getuigt, dat men 't op Lemncs Hadzen-Leger noemde, en daar van heeft onze. Ridder den Geflagtnaam gevormd. Misfchien neftelen de Haazen in Bofchjes van dit Kruid. Het groeit in Griekenland en aan de Vafte Kust van Klein Afie , als ook by Karthagena in Spanje. De Geftalte is als een klein HeelTertje, met dunne Stengetjes van een Span hoog, bezet met ongedeelde, byna ronde, Zaagswys' ingefneeden Vinblaadjes, ten getale van vyftien of zeventien aan éónen Bladfteel, die 'er aan het Stengetje doorgaans maar vier of vyf zyn. Op den top heeft het vyf of zes zagte ronde Hoofdjes, vol Kafachtige Zaadjes , fcherper van Smaak dan de Komyn en niet minder kragtig tot Windbreeking, enz. Ror idula. Daauwertje. De Kelk cn Bloem zyn, in dit Geflagt, beiden vyfbladig: met de Meelknopjes, van onderen, naar het Baizakje gelykende en een driekoppig Zaadhuisje. Maar 5i8. Gesn. Epift. se Cuminum fylvcftre Capimlis gloaolïs. C. B. Pin. i4<;. " h. Deel, vii, Stuk,  <504 Vyfmannige Kruiden. IV. Maar ééne Soort (r) bevat hetzelve,diedooï 'Afdeel ^en t_ieer jg. l. Burmannus,eerst, onder Hoofd- de Kaapfche Planten ontdekt , en voorgefteld stok. is met den naam van Ireon verticülatum, welken jtMHduU de Ridder in dien van Roridula, om dat het naar dentata. het Zonne-Daauw (Ros Solis of Drofera) geG"3nd' lykt, veranderd heeft, 't Is een Heeftertje, dat aan de enden der Takjes gefternde Blaadjes heeft, die Elsvormig en plat zyn, met Draadachtige Tandjes , welke aan 't end Kliertjes hebben, gehaaird. De Bloemen komen, aan de toppen der Takjes, uit de Oxelen der Blaadjes, van drie tot zes op een gemeen Steeltje , uit enkelde Bloemfteeltjes voort. De Kelk is byna zo lang als de Bloem, die korte Meeldraadjes heeft en Meelknopjes als gezegd is. Het Zaadhuisje is byna driehoekig , driekleppig en heeft drie hokjes, bevattende veele Zaaden. SauvacesiA. Hier is de Bloem vyfbladig met Franje; de Kelk vyfbladig zo wel als 't Honigbakje , dat beurt houdt met de Bloemblaadjes, cn de Vrugt een eenhokkig Zaadhuisje. Van dit Geflagt is ook maar ééne Soort be. L kend (O,welke door Doktor Browjse voor- Sauvege gCƒ a eretia. ftjarX°P" CO Roridula. Syft. Nat. XII. Gen. 1234. P> 185. Veg. X(II. Gen. 123+. p. 203. lieon verticillatum. BURM. Fi. Cap. Fmir. p. 6. (1) Sauvagefia. Syft. Nat.XU. Gen. 283. p. 185. Veg. XIII. Gen 2S6 p 203. ireon hetbaceusminortjcc. brown..3W. 17*. , T. iz.f. »> Sanvagefi», Ja»^ Amtr, H>ft.77. T. ji.f.3.  PENTANDfclA. $93 gefteld was , onder den naam van Kruidige, IV.' kleine Ireon , met langwerpige zeer fyn gekar- Afd£el* telde Bladen, gehaairde Stoppeltjes, en enkelde Hooft* Bloemen indeüxels der Bladen. Zy is benoemdsTuK* naar den Heer S a ü v a o e s , door zyne befchry- n,^""**" ving der Montpellierfche Planten vermaard. In de Westindiën , op St. Domingo, Jamaika en te Suriname, is haare Groeiplaats. deHeerjAcquin heefizeop Martenique waargenomen. Haa* re Geftalte is als die van St. Jans Kruid, hebbende naauwlyks een Voet hoogte. Zy heeft regtopftaande Kruidige Stengetjes , bezet met Lancetswys Eyronde fpitfe Bladen, die gekarteld zyn en gefleeld. De gehaairde Stoppeltjes bezetten byna de geheele Steng. De Bloemen zyn wit en Reukelcos. Claytonia. De Kelk is tweekleppig; de Bloem vyfbladig ; de Stempel driedeelig in dit Geflagt ,• 't welk een driekleppigZaadhuisje heeft, in ééne Holligheid drie Zaaden bevattende. Hier van zyn drie Soorten, altemaal Uitheemfche, bekend, als volgt. (i) Claytonia met Liniaale Bladen. ï. Claytonia Virginica, ( JUee- Virgini. fche, (jj Claytonia Foilislinearibus, Sjfl. Nat. XII. Gen. 28+. p. 18;. Veg. XIII. Gen, 287. p. 203. Claytonia, GRON. Virg. M, 35. Ornithogalis affinis Vitg. &c. PLUK» Alm, 272, T, 102. f. 3. B.UDB. Elys. II. p. 139. f. f. Xx 3 II. dekl. vil. Stok.  VïriiABNiGe Krtjidbn. IV. Deeze Virginifche is benoemd ter eere Van Afdeel. ^ j_jeer Clay-ton,doorwien de KruidkunHoofd- de verrykt werdt met dc kennis van zö veele stuk. te vooren onbekende Gewasfen uit die LandPp.'""3 ftreek en met de opheldering van anderen. Zy gaf dus aanleiding tot den GefJagtnaam. 'tJseen onnozel Plantje , welks Stengetje , naauwlyks een halve Handbreed hoog , uitloopt in een Trosje, van zes, agt of tien Bloemen, die ie* der een Steeltje hebhen. De Kleur derzelven is wit, met roode Streepjes van binnen. Het Stengetje legt op den Grond, en verbergt zig, als dc Bloemen afgevallen zyn, met de Zaadhuisjes onder de Aarde. Het heeft een knobbeligen Wortel en draagt doorgaans maar twee Bladen, die fmal, glad en Vleezig zyn : het eene by den Wortel, het andere onder aan dd Bloemtros , welke naar die van de Veld - Ajuin gelykt. dJytema f2) Claytonia met Eyronde Bladen. Sibirica sibeiüche. j3e heer l i n n aï u s kreeg dit Kruid van Petersburg , alwaar men het uit Siberië bekomen hadt. Het bloeide in de Upfalfche Tuin , en werdt door zyn Ed. niet alleen in Afbeelding gebragt, maar ook omfiandig bcfchreeven. De Wortelbladen zyn gelteeld , Eyrond cn zeer glad. Het heeft twee Stengen, die naar den Grond hellen, (2) Claytonia Fol. ovatis. 11. Ups. $2. Lirnnia. ^.ü. $io,kh, Ï74 VYFMANNiGft KrUIDEN. IV. Turra ontvangen heeft, waar uit zyn Ed. 'Afdeel, voo^wam, dat het naast tot dit Geflagt behoorHoofd- de. Vrugten of Zaad hadt 'er niet voortgebragt. stuk. £)e afkomft is van de Kaap der Goede Hope. Fenwy- "me' Achyranthes. Kafbloem. Een vyfbladige Kelk zonder Bloemkrans; de Stempel in tweeën gedeeld, en enkelde Zaaden: worden als de byzondere Kenmerken opgegeven (*) van dit Geflagt, 't welk zes Soorten, meeft Oollindifche, bevat, als i. (i) Kafbloem met een Heefterachtige regtopfifZlpera. ftaande Stengen omgsboogene Kelken, die Ruuwe. tegen de Aair zyn aangedrukt. Tot (*; Naamelyk in Syft. Nat. Veg. Ed. XIII, als ook in Ed. XII- teiwyl men in beiden, aan 't hoofd dec Klastê , in de optelling der Geflagten vindt : Calyx exterior tripbyllus r.udus. In Gentr. Plantarum ; alwaar men zou denken dat de Kenmerken het naauwkeurigfte voorgefteld waren, ftaat Cal, Perianth. tripbyllum. Cor. Petala quinque Calyciformia perfi. ftentia. Wat zal men daar uit befluiten i (1) Acbjranibes Caule Frutic. ereóto, Calyc. reflexis, Sp> C3C appresfis. Syft. Hat. XII. Gen 285. p- 186. Ve$. XIII. Gen. 288. p. 204. PI. zeyl i°5. Achyr. Caule erefto. H, Cliff". 42. R. Lugdb. 4.18. a. Amar. Sic. fpicatus. Bocc. Sic. 16. T. 9. Pluk, Phyt. T. 260. f. 2. tournf. Infl. ia. GOUAN. Monsp. 116. Amaranth. Spie. Zeyl. Fol. obiulis Sec. BURM. Zeyl. 16, T. 5. f. 5. Amar, fpicatus Di£t. Cre- tici folio , Mad. pluk- Alm. 26. T. 10. f. 4. MlLL, DicJ. T. ix. f. 2. Auricula Canis mis. rumph. Amb. VI. p. 17. T. 12. f, 1. Cadeli. Hort. Mal. X. p. UJ. T» 78. Achyr,, aspera Ind, Burm. Fl, Ind. p. 63,  Pentandr ia. 607 Tot deeze Soort, die ruuw genoemd wordt, IV. wegens de Aairen, behoort in de eerfte plaats Ff1£ËLde Sicüiaanfche ge-aairde Amaranth vanTouk-Hoofdnefort, waaruit men begrypt, dat het Kruid>T"K' eenigermaate zweemt naar de Amaranthen. Boe ^ cone hadt dezelve afgebeeld. Voorts is hier t'huis gebragt de Ceylonfche, naar dezelve gelykende, volgens de fignur van den Hooglceraar J. Burmannus. Deeze was door verfcheiden Autheuren tot het Yzerkruid betrokken. Dan ook die van Madrasf, by P l u k e n e t voorkomende , rondachtige Blaadjes hebbende , als van den Kretifchen Diftamnus. Eindelyk brengt hier ook de Ridder t'huis, het Mannetjes -HondsOor van Rumphius en de Cadeli van Malabar : zeggende , dat de Arabifche Verfcheidenheid de Bladen wederzyds glad, groen en gelyk aan die van het Ceylonfche Loodkruid heeft, breeder dan in de Sicüiaanfche en van onderen geftippeld Dc Heer N. L. Burmannus onderfcheidt de Indifche* Ruuwe Kafbloem, welke dc Ridder aanmerkte als een balterd - Kruid, hebbende de Bladen ftomp Eyrond, dik, gegolfd en vyfmaal grooter dan de Sicüiaanfche , welke evenwel, volgens Gouan, hooger dan eens Mans langte wordt, met eene Aair van een Voet lang- Het Honds- (*) In de befchry ving der Arabifche Planten door Forskaohi. zyn, behalve deeze, wel agt nieuwe Soorten van Acbyranihes opgegeven. Xx 5 l\ DEEL, vii. STUK»  Vyfmannige Kruiden. IV. Honds - Oor Mannetje, by Rumphius, heeft Afdeel.(jg Aairen fomtyds wel twee Voeten lang, welHoofd- ke door de neergeboogen fcherpe Kelken zig als stuk. weerhaaken aan de Kleederen hechten, en dus Eenwy ^ paden door Wildernisfcn byna ortgebrüik- vtge. J ^ baar maaken. De Aairen zyn hier door zo ruuw, dat iemand, die tedere Handen heeft, zig door 't opwaards ftryken daar aan bezceren kan. Men begrypt hier uit, dat dit een zeer haatelyk Kruid zou zyn, indien het niet tot een Geneesmiddel ftrekte tegen de Roode en andere Buikloop ; zo wel op Ceylon als op Malabar en de Molukkifche Eilanden: misfchien door geheel Indie. Men gebruikt daar toe, echter, meest het Wyfjes Honds - Oor , dat de Bladen meer naar Honds-Ooren gelykende heeft, hoewel ook geenszins Homp. Dit blyftlaag, heeft kruipende Stengetjes, die aan de Knietjes Wortel fchieten en zig naauwlyks cen Voet of anderhalf hoog verheffen. 11. (2} Kafbloem met een Heefterachtige ver/preithesTap- de Steng, neerleggende , en afgebroken Aai- ^Kli'sj'chti. vm ' de Bl°emPjes met een bondeltje van ge. haakige Borreltjes aan beide zyden. Deeze is Klimmend Majer met eene Klisachtige Vrugt genoemd en afgebeeid door den Heer (2) Acbyranthes Caule Fruticolö dimilo &c. Fl. Zeyl, 103. Blitum feaneïens Fr Lapnaceo. Eorm. Zeyl, 47. t. 13, f. 1. Centaur, ciüare minus Sec. Pluk. Alm, si. t. 82, f, 2.  Pentandria. <5oy Heer J. Burmannus. Anderen hadden ze IV. ook tot het Yzerkruïd betrokken. De Stengetjes AFDyfu fchynen gedoomd te zyn : de Bladen ovaal, we- Hoofo. derzyds fpits : de Zaadhoofdjes gelyken naarSÏÜK* die der Klisfen. Het groeit in Ooftindie. riJ^R (3) Kafbloem met een Heefterachtige uitge- us breide Steng; de Bladen 0 verhoeks ■ de Bloe- Ikt^j» men ge aair d, ver van elkander, Eyrond 5 stekeii volgens den Heer N. L. B rj r m a n n u s , maakende de figuur der Bladen byna het eenigfte verfchil. Volgens zyn Ed. zyn de Aairen uit den rooden witachtig in deeze Iaatfte. De Heer Gouan zegt, dat zy in de eerfte, zo ver de Aair bloeit, Vleefchkleurig, doch daar zy Vrugt draagt, bleeker zyn. Hy betrekt 'er toe de Ama. ranth, die de Aairen Vleefchkleurig heeft, met glinfterend geel doormengd, van Tournefort. t-panfche. Tot een van beiden fchynt die te behooren , ',&g. i.' waar van> uit myne Verzameling van Japanfche. Planten hier de Afbeelding in Fig. i, op Plaat XLIII, gegeven wordt. Myn Takje is een Voet hoog: de Bladen zyn, onder, vier Duimenlang, met den Steel,en rykelykeen Duim breed,zeer fpits Lancetvormig, Dc Aairen van figuur als men kan zien, fpits Eyrond, naamelyk of Kegelvormig, van Kleur uit den rooden en geelen glanzig witachtig. al'iia ^ Haanekam met langwerpig Eyronde Bladen, Criftam. ronde eenigermaate geftreepte Bloemfteelen, Gekamde. gn langWerpige jlairen. Dee- ()) Cdo/ia Fol. oblongo- ovat's Sec. Cel. Fol. Xanceobioovatis. ƒƒ. C/j,f.43. Ups. $i. Amar. panicula conglomerati. C. B. Pin- izr. •Am.irmth major , fan*tuireJfcs flavescenribiis. HERM. Lugdb. 30. Go.'AN. Monsp, 117,  V E N T A K D R i A; Deeze, die de Bladen fomtyds breeder, fom- IV.' tyds fmaller heeft, behoort tot de zogenaam- Afdeel$ de Amaranthus Haanekam, in de BloemtuinenHoofdbekend. Zy komt 'er, met de twee volgende STUKvan verfcheide Kleuren, geel, paarfch, groenniƒ°nw en wit, ja ook driekleurig voor, en verfiertde"'"' Bloemperken ongemeen ; maar kan naauwlyks dan in Broeibakken geteeld worden : zynde een Jaarig of Zaay-Gewas. (4) Haanekam met Lancetswys - Eyronde, ge~ w; fireepte, uitermaate fpitfe Bladen, Zeis-Caflltfis. fenachtige Stoppeltjes en gekamde Aairen ,.sPit3b1»- Oige, De halfmaanswyze Blaadjes aan de Steng onderfcheiden deeze, die by Rumphius Gemeene Indifche Amaranth genoemd wordt. De Bladen zyn , van onderen, met roode Aderen geiïreept of ook paarfch gevlakt; de onderften dikwils drievoudig en de Takjes komen ieder uit een Oxel der Bladen vcorr. Hy fchiet in Indie wel op, tot de hoogte van zeven of agt Voeten. De Bloem gelykt mede naar een Haanekam,, zynde hoog paarfch of fchoon Karmozyn-rood van Kleur. (5) Haa- (4) Celofia Fok Lanceolato. ovatis lineatis &c. Amar. minor Spica lingulari. BA11R. Kar. 471. Tab. II95. Amar. criftatus. CAM. Epit. 792, Amar, vuigatis. RUMPH. Amh. V. Z3G. T. 84. II. DlEJL, VII. STUK,1  704 Vyfm'annige Kruiden. IV. (5) Haanekam met Eyronde, gejlrekte, niet Afdeel ■' gtoorde Bloden , een gejleufde Steng en Hoofd vede Sekamde Aairen. stuk. ^ Kleur der Bloemen is hier volkomen Ce'öfia paarfch , niet hoogrood met een paarfchen Kiel, "hoos- zegt de Ridder: des de Bynaam vreemd luidt; joode. te meer } om dat de Bloemen der voorgaande Soort ook een roode Kleur hebben. De Bladen zyn driemaal zo dik als in de Gekamde, voorgemeld, en broofch. Zy maakt de fraaifte uit, van de Haanekam - Amaranthen: allen uit Oostindie afkomftig. By Weinmann vindt men aanmerkelyke Verfcheidenheden afgebeeld ,• doch 't is niet moóglyk dezelven, in haare volle Schoonheid, zelfs niet met Kleuren , in Plaat te brengen. De Duitfchers noemenzc, deswegen, Taufendfchön, dat is Duizcndfchoon. Zy werden bevoorensvan den Heer L i n n js, u s aangezien als monftrcuze veranderingen,af hangende van de vetheid van den Grond, en zyn Ed. merkte op , dat dit Gewas, in drooge magere Aarde gezaaid, zeer laag blyft, brengende natuurlyke Bloemen voort (*> Uit (s) Cthfia Fol. OTati» ftrictis ïnauriculatis &c. Amar. Panicula incur«a. C. B. Pin. III. Amar. Panicula fpeciola enftata. j. B. Bijl. II. p. .«69. Weinmann. Tab. s+, sj, %6, s1, 96. (*) Zie , wat de monftrtuze figuut aangaat, Knorr. Toef, T^ei Herbaria & Hencnfis. Neur. 1770, Fol. S. 1. T, il.  P E N T A N D R i A. 5,05 Uit Zaad van Java is hier,in de Amfterdamfe IV. Tuin, voor eenige Jaaren een zodanige Ama- Afd*el* ranth geteeld , die een Vadem hoog wierd en Hoof'dmet enkelde Aairen bloeide , welke door denSTUK' Heer Burmannus in Afbeelding is gebragt w•ƒt"!^i:," en uitgegeven (*). (6) Haanekam met Eyrond - langwerpige Eia- ■ Vïden , een opftygende gepluimde Steng en overlwekfe end-Aairen rer van elkander. öf^laim' De Ridder hadt deeze Soort gevormd van de Klimmende grbote Haanekam der Wcstindiën , door Sloane Majer genaamd; doch de Heer N. L. Burmannus brengt ze ook tot de Ooftindifche Planten , hoewel zyn Ed. erkent, dat de Javaanfche meer gelykt naar de Regtopftaande Heellerige Amaranth van Sloane. De tegenwoordige, van Jamaika, heeft een legden, dc ronde Steng, met Takken, die ieder uitloopen in een Pluim van Aairen, welke zelf ook dikwils Takken uitgeeven. De Bloempjes zyn onderfcheiden, hebbende korte Meeldraadjes en een driedeeligen Stempel. (7) Haa- (*) Celofia Pyramidalis, Eukm. Ff. Ini. p. c$. Tab. zS. f. i. (6) QhJSa Fol. ovato- oblongis, Caule asfargerii panicülaió. Celos. major farmentofa asfurgens &c. Browh. Jam 179. Bluaai album majus fcmdeni. Sloan. Jam. „. Hi/tt I. p. 142. T, 91, f. i, Yy II. DüEl. VII, STO1S.  7od Vyfmannige Kruiden. Iv. (7) Haanekam met Eyrond-langwerpige BlaAfdeel. ^m ^ ggn yraf en een driedeeligen Hoofd- Stamper* STUK. vir. Aan de Kust van Senegal groeit deeze Soort, triona, die van de anderen zou verfchillen, door drie Diiewygtyicn te hebben; doch in de befchryving wordt V'Se* gezegd, dat zy één enkelden korten Styl heeft, met drie Stempels, welke langer dan de Styl en paarlch van Kleur zyn: zo dat zy, in ditopzigt, met de voorgaande ftrookt. De Steng ftaat regtop en is Kruidig, hoekig, geftreept, anderhalf Voet hoog, aan 't end gekroond met een Trosje van witte Bloemen, die Zilverkleurige, Eyronde, Blikjes hebben. Het Zaadhuisje, dat rond is, bevat drie Klootronde Zaaden. vin. (8) Haanekam met Lancetvormige, Wollige, CewoWfc' ftompe Bladen, getrapte Aairen en gewolde Meeldraadjes. ix. Haanekam met Wigvormige fpitsachtige N°Knoo£ Bladen en Klootronde zydelingfe Aairen. bloemige. Deeze beiden groeijen op 't Eiland Ceylon. De Iaatfte is door den Heer J. Burmannus, on- (7) Cckfia Fol. ovato- oblongis, Racemo hxo , Piftillo trifido. Mant. 212. (s) Celofia Fol. Lanceolatis tomentofis obtufis, Spicis confenis, Staminibus Lanatis. Fl. Ziyl. 102. (sï~ vaancn Cundang Casfi en Folie Kotte genoemd; de kleine een leggende Steng, met byna enkelde, zeer korte, eenvoudige Aairen. Deeze Iaatfte teelt uit het gevallen Zaad fterk in de Tuinen voort. Met dezelve komt de Ceylonfche Ganzevoet, van den Heer J. Burmannus naast overeen, zo wel als tic Indifche Amaranth van Pluken et; maar van de Heefterachtige heb ik Takken van twee Voet lang uit Oostindie afkomftig, die een geheel andere Vertooning maaken ; gelyk uit de Afbeelding van een Takje daar van in Fig. 2, op Plaat XLIII, blykbaar is. (4) Hardkelk met eene Kruidige regtopjiaan- vr. de , wit Wollige Steng en over hoekje Bladen. J"^"1 Deeze is , onder den naam van Irefine Ja. Javaanfch. vanica, door den Fleer N. L. Burmannus afgebeeld. Het zou de Witte Amaranth van de Ganges, metfmalle Salie-Bladen, zyn van PlukenetÏ Zy heeft Eyrond. Lancetvormige Bladen, die, gelykerwys de Steng, wit Wollig zyn, (+) Ilkcebrum Caule Herbaceo ereiïo &c. Irefine Javanica. Eurm. Fl. Ind. 212. t. 6s. f. 2. Amaranth. albus Gangen, cus, PLUK". 'Alm, 26. Pb^t, t. 10. f'. 1, YyY II. Deel, VII. Stuk<  7io Vyfmannice Kruiden. IV. zyn, van boven Afchgraauw. Aan 't end komt Afdeel. ^ pmim van Aairen voort, die uit doorfchyHoofd- nendc groen gekielde Kelkjes beftaan. Het stuk. Vrugtbeginzel is Kloctrond met twee roode Stempels , het Zaad glimmend zwart. Volgens V%!' gezegden Hoogleeraar groeit de Steng wel een Vadem hoog. v. (5) Hardkelk met gekranfte naakte Bloemenen, v^ÊlZ leggende Stengen. Gekranst. Nu volgen Europifche Soorten. Deeze komt alom voor; behalve, zo 't fchynt. in Duitfchland en in de Noordelyke Gewesten. In onze Provinciën wordt zy in Vriesland, inOverysfel en het Sticht , op vogtige Zandige Gronden , hier en daar gevonden. Vaillant noemtze Moeras - Paronychia met Blaadjes van Wilde Thym. Tournefort hadtze in de Levant waargenomen. De Sneeuwwitte kruipende Polvgala van C, B a ühinu s, cn die, welke Lobel afbeeldt, hooren hier t'huis. vi. (6) Hardkelk met eenzaame Bloemen zydeSaff-rutkt. Ungs, en laag Heefterige Stengen. /«*■ f a Dee- ip.tanlcn. 1 (j) lllectbrum Flor. verticiuatis nudls &c. Oed. Dav. 33S. lllce. Caul. procumb. r. Lugib. 214. dal1b. Paris. 76,125. Ulccebrum. H. Cttjf. 492. Paronychia Serpillifüiia paruftris. vaill. Paris. 1S7. t. 15. f. I, gouan Mor.sp. 117.gobt. Mg. 6$. (6) lilictbrum Flor. lateralibus folitariis Sec Illec. Caule erecto. R. Lugdb. 214. Paronychia Hisp. Ftuticofa Mytti folio. TOURNF. Inft. S°%.  Pekta'ndria. 711 Deeze is Spaanfche Heefterige Paronychia, IV. met Myrtenbladen , van Toornefort ge-AFDyEL* tyteld. Zy heeft een opftaande Steng. De Groei- Hoofdplaats is in Spanje. STUK- (7) Hardkelk met de Aairen in Kroontjes over ,vneene zyde en verfpreide Stengen, cZlfumT Ktoonig. Deeze is gevonden in Portugalals ook in Languedok en Provence. Het is, gelyk de beide voorgaanden , een klein Kruidje, dat naar het Varkens-Gras gelykt, hebbende een Draadachtige Steng, bezet met vier fmallc Blaadjes. De Bloemen zyn vergaard tot Aairen, en deeze tot Kroontjes , zo op zyde als aan 't end der Takjes. Het heeft de Kelken vyfbladig, gekleurd, met Baardjes. Boccone hadt het Varkensgras, met gedoomde Hoofdjes tusfchen de Knietjes, geheten. (8) Hardkelk , die de Bloemen met glanzige vrrr. Blikjes omringd heeft; de Stengen leggen- ch;7.0ny' de; de Bladen effen. schubbig. De Bloemen zyn, in dc gezegde glanzige Blik- (7) ïlkctbrttm Spicis Cymofis fecundis , Caule difïufo. Mor. Hift. II. S. y. T. is. Ger. Prov, 337. Gouan Mousp. ng. Polygon. Capit, inter Genieula echinatis. Bocc. Sic; 41. T. T. «o. f. 3. (g) Ulecebrum Flor. Braft. nitiJis obvallatis Sec Herniarij Squsmis niridis &c. H, Cliff. Ups. r. Lugdb. 8cc, Parony. chia Hispanica. Clus. Bijt, II. p. 1ü3. Hisp. 478, Tournf. lift, 507, Yy 4 II. DEFX, VII. ST»K, '  712 VyfMAnnige Kruiden. IV. Blikjes of Schubben, byna geheel verborgen in Afdeel. ^eeze Soort , welke de Spaanfche Paronycliia J-ïoofd- is van Clusius; waar uit de Groeiplaats stuk. blykt. Zy komt ook voor in Languedok en Prcv „;FjttWy ivence. Het Kruidje verfchilt anders van de voorgaanden weinig. ix. (9) Hardkelk, wier end-Hoofdjes met glanziltc"pkU™ - Se blikjes bedekt zyn; de Stengen byna regt- twn. opftaandey de Bladen gehaaird van onder Hoafdjg, ^ Deeze is eenigszins fraaijer door de opftaande Stengetjes en de glanzig of Zilverwitte Hoofdjes, die groot zyn naar de kleinte van het Kruidje, gelyk uit de Afbeelding by Lobel blykt» De Groeiplaats is als boven. x. C10) Hardkelk met een opgeregte Kruidige. StnghaUr.* Steng ; de Bladen overhoeks en gepaard, Bengaals. Lancetvormig, ruigachtig. De Steng van deeze, die te Bengale, op Java , en elders in Oostindie groeit, is regtopftaande , ruigachtig, een of anderhalf Voet hoog : de Bladen, die byna ongefteeld zyn, en breed Lancetvormig, gefpitst, ruigachtig, wederzyds groen, groeijen ten deele overhoeks, ten deele gepaard of tegenover elkander, aan deSteDgen: de (9) Vtecthmm Bract. nitidis occultantibus Sec. Paronychia Narbonenfis eiefla. Tournf. Infl. 508. gouan Mmsp. Polygor.um montaniim Niveum minimum. lob. Icon. 42.0, (\q) IUcccbjum Caule cieóto , Herbsceo &c. Munt, 113,  Pentandria, de Aairtjes , die klein, ruuw en wit zyn, zit- IV. ten niet alleen in de Oxels der Bladen, maarAFflEEL* ook aan den top, alwaar zy rondachtig getropt Hoofdzyn, zonder Bladen. stuk. Die Soort van dit Gellagt, waar van ik een indicum. Tak bezit meer dan een Voet lang, uit Oostin-pi.^xuir, die gekomen, verfchilt aanmerkelyk van deeze. F'£' u Zy is in Fig. 3. op Plaat XLI1I. afgebeeld. De Steng, die regtoplhat, is glad, geelachtig cn met Leden, waar van het onderfte byna een half Voet langte heeft. Van binnen fchynt zy hol te zyn, als Riet. Dc Bladen groeijen gepaard aan de Steng, by ieder Knoop twee^ en daar geeft dezelve ook fomtyds Takjes uit. Zy zyn fmal Lancetvormig, met een kort Steeltje. In de Oxels der Bladen komen de Bloemhoofdjes voor , waar van de onderften rype Zaadhuisjes bevatten met een enkel Zaad. De Bloemhoofdjes zyn glanzig wit,uitgetropte Bloempjes famengefteld. Aan dit geheele Gewas is geene Wolligheid te befpeuren. (n) Hardkelk met verfpreide Bloemen, die xr. vergaard zyn, even groot als de glanzige Mchru* Blikjes, en leggende Stengen. & ^tS, In Arabic zou , door wylen den Heer Forskaöhl, deeze waargenomen zyn, naar deagtfte Soort gelykende. doch fmaller van Bladen, en C10 Illectbrum Floribus fparfis congeftis Sec, Mant, ji, Yy 5 si. Deel. vii, Stuk,  7H VïFMAisrNiüE Kruiden. IV. en de Bloemen niet tot end - Hoofd jes vergaard, Afdeel. maar ]angS rje geheele Steng verfpreid hebbenHooÉd. de, met de Meeldraadjes van onderen famenstuk. gevoegd en twee Stylen. In de uitgegevene Eenviy. jriora ^raUca , van dien Kruidleezer, vind ik echter geen óéne Soort van dit Geflagt opgetekend (*). " xll. O2) Hardkelk met kruipende Haairige StenAcï"i«*m &en'' gronde gefpitfte Bladen, het tegeniba. overgaande kleinjl: de Hoofdjes byna Kloot- Kaffig» rmd en eenigermaate gedoomd. Dilleniüs hadt deeze, niet Achyrantha, maar Achyracantha genoemd , als een Plant met Kaffige Bloemen en gedoomde Hoofdjes. Hy geeft 'er Bladen van Witte. Majer aan, en zegt , dat 'er monlters van , aan den Engelfchen Kruidkenner Shekard, van Buenos Ayres, de Hoofdtlad van Tucuman in ZuidAmerika, gezonden waren. De Ridder heeft waarfchynlyk, door overhaafting, van Tucumania gemaakt Turcomannia , en dus zou men deeze Plant, die een Weftindifche is, uit zyne Spec. Plantarum voor een Turkfche aanzien: 't weik wat veel verfchilt. (13) Hard- (*) Men zou mogen denken, of het ook zyne AcbyranShcs procumbens wnre, welke hy moncielpha noemt, doch die hadt end - Hoofdjes , enz. (12) Ulecebrum Caulibu* repenribus pilofis Sec. Achyrantha tepens Foliis Bliti paüidi, dill. Elth. 8, t. 7. f. 7-  P E N T A N D R I A. 715 O3) Hardkelk met kruipende ruige Stengen, WW breed Lancetvormige gefteelde Bladen enAvDyEU rondachtige kaale Hoofdjes. Hoofdstuk. Deeze, die in de Westïndiën op dc Zce-Oe- xm. vers groeit, is Kurasfaufch laag Amaranthoides, pi^™ met Bladen van Varkens - Gras , door Her.*j- , , ., , „ Varxens- mannus geheten. Als eene Verfcheidenheidgrasachtig, behoort daar toe, de Ruige Zee- Amar anti 101des van Plumier, met Bladen als van ZeePorfelein. Naar de volgende gelykt ze zeer, doch heeft de Steelen, niet de Bloemen, ruig. (14) Hardkelk met kruipende gladde Stengen; xtv. breed Lancetvormige gefteelde Bladen e»©iktt*g. ronde ruigachtige Hoofdjes. Hier behoort de Zee - Amaranthoides van Plumier, met Varkens - Gras Bladen en Zilverkleurige Hoofdjes. Dezelve groeit ook op de Zee-Oevers van Amerika en nu in Spanje, zegt de Ridder, en voegt 'erby, dat de Bloempjes, voor fcherpziende Oogen, ruigachtig zyn. De Heer (13) lllecêrum Canlibus repentibus hittis &c. Mant. 3 j Gomphrena Polygonoides, Sp. Pi, I. p. 215. Herniaria hirfuta repens &c. Erown. Jam. iS4' Amarant, humiïe Curasf. Herm. Par. 17. T. 17. SLOAN. Jam. 48. Hift. I. p» 14r. T. 86. f. 2. /J. Amaranthoides hirfuta Halimi folio. Plum. Ic, 12.T. 21. f. 2. (14) Jllecebrum Caulibus repentibus glabris Sec. Gomphra:-. na Ficoidea. Jaccj. Amer. Hift. %o, t. 60. f. 4. Armcan» thoides marina repens. Plum. Sp. 20. Gompbx, Caule difftifo. H. I.ugib. 418. II. Dzeli Vil, Stuk»  7*6 Vyfmannige Kruiden, IV. Heer Jacquin beeldteen Plantje af, dateen r^EL groot Onkruid is op de Velden van 't Eiland Hoofd- Martenique , en langs den Grond kruipt, fchieSTUK* tende Worteltjes uit ieder Knietje. Het heeft de Diaden, zegt hy, Wigvormig ftomp Eyrond, fpits , ongefteeld, 't welk aanmerkelyk van de bepaaling deezer Soort verfchilt. Hy bcfchryfc het onder den naam van Gomphrcena Ficoidea, onder»welken deeze Soort bevoorens door LinNjEDS was geboekt, maar oordeelt, dat het nader komt aan de Celofia , volgens de opgegevene Kenmerken. r xv. (ij) Hardkelk met kruipende Stengen, die we1%fiem derzyds Wollig gekield zyn; Lancetvormi- OngefteeM. ge byna ongefteelde Blaadjes en langwerpige gladde Hoofdjes. Dit dient genoegzaam tot onderfcheiding van het Kruid dat Rumphius Garnaalen - Moes noemt, om dat men het, in Oostindie, by de Garnaalen kookt. Volgens zyne befchry ving moet het niet zeer klein zyn: want de Leedjes deiStengen waren drie of vier Vingerbreed van elkander, geevende wederzyds,en als in 't kruis, Takken uit. Hy merkt aan, dat hier van eene Verfcheidenheid was met kleinder, fmaller en dik- (1$) lllctehrum Caul. repent. glabris &c. Goraphrma fesfilis. Fl. Zeyl. i\6. Amaranthoides humile Maderaspatanum &c Pluk. Aim. 27. T. 133. f. 1. Amar. humilis Fol. oppuütls Sec. Burm. Zeyl. 17. T, 4. f. 2. Coluppa. Hert. Mal, X. p, 21, T, 9.  Pentandriü. 717 dikker Blaadjes, welke misfchien tot de volgen- IV. de Soort zou kunnen behooren. Afdeel. De Heer Burmannus merkt aan , dat 'er Hoofdeen wonderbaare Verfcheidenheid in deeze SoortSTUK* heerfcht, zo ten opzigt van de Stengen, als dcrlf""iyi Grootte van 't Gewas en der Bladen, die Ey-"'"' rond i Lancetvormig, langwerpig, Ovaal, ongefteeld of gefteeld zyn , en de Hoofdjes enkeld of famcngefteld; gelyk uit veele monfters, van Java ontvangen, bleek. Ik heb'er één, onder myne Oostindifche Planten, die als een middelflag is tusfchen deeze Soort en de voorgaanden. Ciö") Hardkelk met kruipende gladde Stengen xvr. en byna Rolronde Vleezige Bladen : de^ZllZ Hoofdjes langwerpig, glad, aan 't end. tum' Wormbla. Deeze in Brafil, op Kurasfau, als ook eldersdlg* in de Westindiën gevonden, is door de figuur der Blaadjes genoegzaam onderfcheiden. C'7) Hardkelk met verfpreide Stengen, Eyron- xvtir: de Bladen en vergaarde Bloemen met glan-^Jj"'^zige Blikjes. MUUr. bladig. Hier wordt de Spaanfche Paronychia, met Bla- (16) lllecetram Caul. repent. glabris &c. Gomphrarta vcrmicularis. S». Plant. I. p. 124. Caraxeron humile. Vaiix. Mem. de 172-. Amaranthoides humile Curasfavicura. HERM. Par. ij; T, ,5. tU!K Alm, 27.T.75.f.9. Amarantho affinis Aizoides &c Bre?nt Prodr. 2. (t7) IUecetram Caul. diffufis , Fol. ovatis &c. Man. jr. Paronychia Hisp. fup/na Alfimfolia Capitulis miaori! felein overeenkomende , dat fommigen als Salade eeten. Het valt niet alleen op onze Stranden, zo aan de Noord- als Zuiderzee , op die van Engeland , Sweeden, en elders in Europa, maar ook , volgens den Heer Pallas, op zoute Moeras - Gronden, binnenslands, in Siberië,en zeer overvloedig aan de Ooftzee. Loeseke heeft het in Plaat gebragt onder de Pruisfifche Planten. Men vindt het ook by L o e e l afgebeeld. Dee- (*) Dus wordt zy uit het Werk van TotiRNETORT , in Mant. prima , p, 51, voorgedragen ; doch die Autheur heeft, Capit. minus cimpatlisi dat is minder digte of losfer Hoofdjes. (i) Glaux Syft. Nat. XII. Gen. 288. p. ISS. Veg. XIII. Gen. 291. p- 207. H, Clift. 43. r- Lugib. 417. F*\ Suec. 19». Lapp. 71. Glaux maritima. C. B. Pi». 215. Alfine bifolia , Fiu£hi Ceriaudri, Radice gcniculata. Loes. Prusf. 33. T. 3» Glaux exigua matitima, an Dioscoridis, Lob. ƒ«>:.415.  Pektandria. lig Deeze Autheur ftelt twyfelachtig, of het de IV, Glaux van Dioscorides zy. Inderdaad, Ari)E*U daar zyn andere Kruiden, welke insgelyks dien Hoofdnaam voeren, behoorende tot de Vlinderbloemen.STUKEn , wat de gezegde eigenfebap aangaat, van nifM0£y' het Zog te vermeerderen , dezelve vindt men ook in andere Planten. Het is een laag Kruidje, naar Muur gelykende, met twee ovaale Blaadjes by elkander aan de groene Stengetjes, die knoopig of met Leedjes zyn , en in wier Oxelen de Bloempjes voortkomen , paarfchachtig van Kleur, verfierende dit Plantje ongemeen. De meelte Stengetjes en Takjes leggen, doch fommigen verheffen zig, draagende ronde Huisjes als Koriander - Zaad, waar in vyf Zaadhuisjes vervat zyn. De Wortel blyft over en fchiet 's Voorjaars weder uit. T h e s i u m. Vlafchblad. Dit Geflagt heeft eenen eenbladigen Kelk, daar de Meeldraadjes ingeplant zyn, en een enkeld Zaad, dat met den Kelk gekroond is. Het bevat thans elf Soorten, als volgt. (i) Vlafchblad met een Bladerige Bloempluim r. en Liniaale Blaadjes. Dee Tilf""» J •L>eC Lir.opiyt. (i) Tbefttan Fauicula Foliacea, Fol. linearibus. Syft. Nat. Gemeen, XII. Gen. 189. p. 188. Veg. XIII. Gen. 292. p, 207. H. Cliff. 41. hall. Helv. 183. dahb. Paris. 7S. gouan Monsp. n8. Linaria montana. c. b. Pin. 213. AnonymosLini folio, Clus. Pann. 312. Alchimilla Linatie folio. TOURNF, inft, 505, ji. deel. vii, STUK.  720 V y f m a n'n i g e K r u 11) e n. IV. Deeze voert den bynaam van Vlafchbladig, Afdeel. om ^ ze]fcje recjcn t waarom de Duitfchers aan Hoofd- dit Geflagt den naam van Leinkraut geeven. Ik STÜK* noem het liever Vlafchblad , dewyl die naam vi*é?wy' aan het Kruid Linaria eigener toebehoort en tytel deeze Gemeen; om dat zy dc gemeenite Soort is, voorkomende op drooge Gebergten in Duitfchland cn de Zuidelyke deelen van Europa, als ook in de Levant en volgens den Heer P a l l a s in Siberië. Bauhinus hadt het Berg-Vlafchkruid, met witachtige Bloempjes, geheten, en T o u r n e f o r t Byvoet met Vlafchkruid-Bladen, hebbende den Kelk der Bloemen wit. Volgens Gouan is 't een Kruid van anderhalf Voet hoogte in Languedok. Volgens Clitsius , die 'er de Afbeelding van geeft, heefc het by Weenen Takjes van een Voet lang, maar by Parys viel het kleiner. De Heer Hal» ler zegt, dat het niet zeldzaam voorkomt op de Switzerfche Bergvelden en befchryft het als zeer Takkig , met ftyve fmalle Blaadjes,' geevcndc overal Bloempjes, die in 't eerst groen achtig wit, vervolgens geel worden. Hieronder zit het Vrugtbeginzel, waar uit de Slippen van den Kelk fpruiten, die Klokvormig is, in vier of vyven gedeeld, gcevende even zo veel Meeldraadjes tot de zyden uit. Hy heeft van binnen de zelfde Kleur als de Bloem. De Styl is enkeld; de Stempel Klootrond. (2) Vlafch-  P e n t a k d r i A. ii) Vlafchblad met een gebladerde Tros en Li- 1Vniaale Bladen. A*dï|* — „ HooröOp dc Bergen en Heuvels van Italië en Pro-«tuk. vence, niet alleen , maar ook omftreeks Weetoen(*), komt deeze voor, welke van de voor- Aifb^LT gaande verfchilt door niet Takkig te zyn, de UaUfch» Bladen fmaller , digt by elkander; de Bloemen niet gepluimd maar getróft te hebben , zynde dezelven dikwils in vieren, niet in vyven, ja ook fomtyds in drieën gedeeld. Deeze Soort vergaat tegen den Winter niet, maar heeft eenbyei> blyvende Wortel. (3) Vlafchblad met byna geaairde, Haairswys' ni. gewalde , zydelingfe Bloemen, en Elsvor- woliigf mige Bladen. De reden van den Latynfchen bynaam deezer nieuwe Soort, die aan de Kaap der Goede Ho* pe, door den Heer Koenig, gevonden is, niets doorgrondende j noem ik ze Wollig, wegens de (}.) Tkfium Raccmo fbliato, Fo'. linearibus, Linophyllum Colliimm lignofum minus. PONTH. Anth, 2Si.5eg. Veron. III. p. 90. Alchimilla Alpina Linarls foliis Sec. TiLL. Pil. S. Alchiin. Linaris fbüo Sec. SHAW. Spec. 14. JACC*. Vind. 213, GAR. Prtv, 442. T. 17. f. 1. (*) Habitat in Italis, Alpibus , in Suicia Collibus , zegt LlNM,ïUS in Spec. Plant. Waatichynlyk zal dit ook een Drukfeil zyn , om dat het onder de Sweedfche Planten niet is aartgetekend. JacQjiin vondt hét by Weenen in Ooftenryk. fa) Thef.um Flor. fubfpicstis fecundis cili.lto • Lanatis, Matit, ïi3. Zt 11. Deel. vil. stuk.  722 Vyfmannïge Kruiden. 'IV. de Wolligheid der Kelken. De Stengetjes zyn Afdeel. maar een Handbreed hoog, met een BloemtrosHoofd- je aan 't end. STUK» iv. (4) Vlafchblad met geaairde effene Bloemen en SfUa-i'nT Rlsvormige zeer korte Blaadjes ver van elcew.ii. kander. Deeze3ook aan de Kaap groeijende, is grooter, hebbende een Steng van drie Voeten hoog , ter dikte van een Ganzefchaft, regtopftaande , oogfchynlyk byna Bladerloos. De Aairen zyn byna van dikte als de Pink, door drie gefpitfte1 Blikjes onderfcheiden. v. (5) Vlafchblad met ongefteelde end - Hoofdjes , ^tttukT* driekantige gladde Bladen en Eyronde Blikjes. vi. C°0 Vlafchblad met Kroontjes - Bloemen en Li' Stritfum. niaale afloopende Bladen. Geüiekr. J x Deeze beiden groeijen ook aan de Kaap, en het Iaatfte is door Bergius omftandig befchreeven. Het heeft een Heefterige Steng. vn. (?) Vlafchblad met Kroontjes - Bloemen en lang- JfmmM!a' iverpige Bladen. Deeze Gekroond, .... (4) Jmfitim Floribus Spicatis livibus Sec. Mint.z\\. (s) Tbefmm Flor. Capit. feslïlrbus terminalibus , Thef. Flor, Capitaris. R. Lugdb. 214. (s) Tbffium Flor. Umbellatis , Fol. linearibus Sic. Mans. 214. BEUG Cap.73, (7) Hhrfium Flor. Umbell. Foliis oblongis. Centauriumluteur» AUyreidcs Vnginiaauiu. PLUK. Mant, 43, T. 342»f, I.  P e ntandri.fi. 723 Deeze Soort komt voor, op vogtige Weiden IV. van Virginie en Penfylvanie, en blyft over, volgens den Heer Kalm. De Sceng verdeelt'zig,Hootdboven, in Takjes , die vyf- of driebloemigeSTÜSKroontjes draagen. Mnogy. nia. ■ (8) Vlafchblad met gefteelde Hoofdjes en drie- "Völ. kantige Bladen , welke aan den rand en /«& Kiel uitermaate ruuw zyn. Ruuw. (9) Vlafchblad, dat geheel gepluimd is. lX. Dit, zo wel als 't voorige, ook aan 89- ffc.XIIL gen- 2»*' pao9. Vinca Fol. ovatis. H. Cliff. Ups: Mat. Med. r. Lugdb. 412. Pctvinca. Tournf. Infl. 119. HALL. Helv. 326. Gouan Monsp. it9.ClematisDaphnoidesminor. C.B./>«. 301 Clematis Daohnoides. dod. Pempt. 405. Clem. Daphnoidcs, Vinca Pewinca an Centunculus FliniU Lob. Ie, 6is.  Dit zeer bekende Kruid groeit, volgens den IV. Heer de Gort er, in de Bofchagie voor Uien- Afdveelpas in Gelderland. Misfchien is het derhalve on- Hoornder onze inlandfche Planten te tellen, aangezienSTUK* men het in Duitfchland., Engeland en Vrankryk, ma1?msy' •wild groeijende vindt. Niets is gemeener aan de ' ' Wegen in Switzerland ,zegt de Heer Haller, dan de gewoone kleine Maagd epalm. Dien naam heeft hetzelve, om dat het Loof, gelyk bekend is , by Trouwgevallen van jonge Lieden, tot het vertieren der Maagden niet alleen, maar ook tot het beftrooijen van Bruid en Bruidegom, gebruikt wordt. De Latynfche naam, Vincapervinca, is de Moeder van den Italiaanfchcn Pervencha, den Spaanfchen Pervinqua , den Franfchen Pervanche en den Engelfchen Pervinche. De Duitfchers noemen het Sinngrun of Wintergrun, die van Brabant en Vlaanderen Vinkoorde. De Geltalte is te bekend, om bcfchreeven te worden. P l i n i u s noemt het Chamadaphne of Laage Laurier , en anderen Clematis Daphrmdes , om de klimmende Ranken, die het heeft, en dat de Bladen eenigszins naar Laurierbladen gelyken zouden. Ik zal alleen aanmerken, dat 'er, wat de Kleur der Bloemen en Bladen aangaat, veele Verfcheidenheden van zyn. Die met bleek blaauwe Bloemen is degemeenfte. Voorts heeft men ze met witte, paarfch- of roodachtige en bonte: men heeftze met dubbelde of gevulde Bloemen , van alle die Kleuren, en met bonte Bladen; doch in 't wilde vindt menze byZz 4 na' II. Deel. VII. Stuk,  728 Vyfmannige Kruiden. IV. na nooit dan met bleek blaauwe Bloemen: de% Afdeel, verancjcringen door de Kweeking zullen .ver-. Hoofd- oirzaakt zyn. stuk. j-)e Maagdepalm is in de Apotheeken bekend, Jffi*' doch weinig'in gebruik. De Bladen zyn bitter van Smaak en hebben een Samentrekkende kragt. Gm die reden vindt menze tegen den Witten Vloed, tegen de Neusbloeding als men dezelven flegts in de Mond houdt of in de Neus ftcekt, en als een Wondzuiverend Middel aangepreezen. Het Afkookzel, in Melkwcy, zou, volgens Totjrnefort 3 tegen den Rooden Loop, en tegen de Teering, dienitig bevonden zyn : een Gorgeldrank daar van tegen Keel-Ontfteekingen, enz. Boerha ave heeft aan het Sap der Bladen een groote kragt tot Bloedzuiverïng, tot wegneeming van Slymigc Vcrftoppingcn, cn in 't byzonder tegen het Blaauwfchuit, toegefchrceven, •1T. (a) Maagdepalm met opgeregte Stengen, Ey~ ysinca ronde Bladen en gefteelde Bloemen. |tjif W°0tC' Als eene Verfcheidenheid van de voorgaande , wordt thans deeze aangemerkt, die men Groote Maagdepalm noemt, komende meest voor in de Zuidelyke deelen van Europa Zy kruipt wat hooger op, hebbende de Bladen en Bloemen grooter,, zegt Dobon^us. In de Bloemfteelen (i) Vinca Caulibus ereais, Rol. ovatJs, Flor. peJiinculati». Ciemaus Daphnoides majpt, C. B. Pin. 302. Dod. Pempt. 3*6.  P E n t A n D R I a: 720 fteelen en in de Kelken , die zo lang als het Bloempypje zyn, valt ook eenig verfchil.Tour» \e * nefort noemt deeze Breedbladig , de andere Hoofd» Smalbladig. Volgens eenigen zou het de Egyp-STUK* tifche Maagdepalm van P l i n i u s zyn. Ja!"'^' (3) Maagdepalm met een windende Steng en ^ langwerpige Bladsn. lutea. r ° Geetbloe- In Karolina is deeze, een klimmend Rankge-m'£ewas, door den Heer Catesby waargenomen. Zy heeft Bladen als der Wilgen en een groote platte Bloem. (4) Maagdepalm met een Heefterachtige regt* ^J» opftaande Steng, gepaarde ongefteelde Bloe- Roozemen, en langwerpig Eyronde Bladen, die klaui£e« de Steeltjes van onderen tweetandig hebben. Deeze heeft haare Groeiplaats in Japan, op Java en elders in Ooftindie. In de Montpellierfche Tuin wordt dezelve, of een dergelyke, la. Prévanche de Madagafcar genoemd, volgens den Heer Gouan. „ Men houdtze 'er (zegt hy) in de open Lugt, in 't Winterhuis en in „ Broeihuizen. Zy is Heefterig , roodachtig , „ met (i) Vinca Caule volubili , Fol. oblongis. Am, Acad. IV, p. 307. Apocynum fcandens Salicis folio , Flore araplo plano. CATESB. Car. II. p. T. J3« (4) Vinca Caule Frutescente ere&o, Flor. gerainis fèsiilibus Sec, Vinca Fol. oblongo - ovatis inregerrimis &c. M*ll. Ditl. T. 1 ss. Vinca Flor. fesfilibus, infer. foünriis, easteris aggregatis, Neótaliis fubulatis. Gouan Monsp, ns. Eurm. Fl. Ind. p. 17. Zz 5 II. Dïei. VII, Stok.  730 Vyfmannige Kruiden. IV. ,, met de Bladen dikwils uitgerand, de Bloe» *FvEEL " men Koozekleurig , zeer lang van Pyp, die Hoofd- „ boven wat wyder wordt. De onderftcn komen stuk. n enkeld of eenzaam, de volgende by tweeën, v'^T^' *> vieren- agten, en zo vervolgens voort; zo dat men 'er, in 't bovenfte van 't Gewas , „ ontelbaaren heeft." In de Takjes, my van deeze Soort uit Oostindie bezorgd, vind ik de Bloemen niet meer dan twee by elkander , (gelyk de Ridder het waargenomen heeft), tot aan den top , en de Zaadhuisjes vier op 't hoogfte, allen in de Oxels der Bladen , die langwerpig ovaal en effenrandig zyn, met een witte middel-Rib : maar de Kleur der Takjes, die rond en Houtig zyn, is paarfchachtig. Gedagte Zaadhuisjes zyn niet zo lang en fpits als die van de gewoone Maagdepalm , maar kort en breed. Het Bloempypje heeft wel een Duim langte. Ceropecia. Kaarskroon. De rand van de Bloem is famenluikende in dit Geflagt, 't welk zyn naam daar van heeft, dat de Bloemen , met elkander, aan het gemeene Steeltje , als een Kaarskroon gefchikt zyn. Het draagt twee regtopftaande Scheedjes met gepluimde Zaaden. Vier Soorten , meest Oostindifche, zyn 'er in vervat, naamelyk: (i) Kaars-  Fentandria. 731 (1) Kaarskroon met hangende Kroontjes en op- IV. geregte Bloemen. Afdeel. Deeze, in de Malabaarfe Kruidhof afgebeeld ,3xük™" is een Rankgewas, zig om 't Geboomte flinge- r. rende. Her heeft dunne, ronde, groene Sten-^X? gen , met langwerpige gefpitfte Bladen , aan*r^ieder Knietje twee, dik van geweefzel, dochmige» zagt cn glad. De Bloemen zyn vyfbladig, geelachtig groen en groeijen aan een neerhangend Kroontje , elk op haar eigen Steeltje ; doch haare Blaadjes, die fmal en fpits zyn, krullen om, en voegen zig met de Punten famen, zo dat zy ieder een getralied Bolletje uitmaaken, verwonende zig met elkander als een Kaarskroon. Het midden van de Bloem is Blaasachtig en barst met een knappend Geluid. De Zaadhuisjes gelyken naar die der volgende Gefiagten. (2) Kaarskroon met tweebloemige Steeltjes. tr. Siflora-, Deeze, die op Ceylon is waargenomen, heeftbLSge. eene klimmende Steng en de Bladen verfchillen weinig van dié der voorgaande, maar de Bloemen komen meestal gepaard uit de Oxelen, en zyn niet omgeboogen, maar regt uitgeftrekt. (3) Kaars- (1) Ceropïiia Umbellis pendulis Hor. eredtis. Syft. Nat. Xll. Gen. 299. p. i9i.^.XIII.Gén. 302. p. 2ii.Niota-NiodemValli. Hort. Mal. IX. p. 27. T. 16. Burm. Fl. Ind. p. 63, (z) Ceropepa Pedunculis bifioris. Fl. Ztyl. 45. II, Dssu. vu, Stuk.  732 Vyfmannige Kruiden. IV. (3) Kaarskroon met ongefteelde Kroontjes en Afdeel. Pyhwyze Bladen. stük.D" Die is een Kaapfch Gewas, 't welk de Hoogiii. leeraar J. Burmannus in Afbeelding gebragt S%ttataiacn genoemd heeft, CynanchummetEikelachtige 1'yiUadigé. Wortels ,fmalle uitgehoekte Bladen en Bekerachtige hoogroode Bloemen. In die Bladen kan ik geen Pyivormigheid befpeuren. De Heer L1 n n je u s zegt, dat dezelven Pylvormig of fmal Hartvormig zyn, met omgeboogen randen, wederzyds Wollig, van onderen bleeker. De Draadachtig dunne windende Steng geeft uit de Oxels der Bladen veelbloemige Kroontjes, wier Bloemen onder minder buikig zyn dan boven: 't welk zig, in gezegde Afbeelding, ook anders vertoont. ,v- Ca.) Kaarskroon met fmal Lancetvormige TtKuifolia. V „, , smaibia- Bladen. dige. De zo even gemelde zou nader fchynen te behooren tot deeze Soort, en is ook tot de Smaf- (3) Ceropegfa Umbellis fesfilibus, Fol. Sagittatis. Mant. 21 Cynanchum Radice GlanduloÜ Fol. anguftis linuatis, Flor, TJrceolatis miniatis. Burm. Afr. 36. t. ij? f4j Ceropegia Foliis Lineati- Lanceolatis. Periploca tenuifolia. Sp. Plant. 310. Apocvnum Frutescens ftiidtisfimis rigidis & praelongis foliis. PLUK Mant. 17. t. 335. f.j. Apocvnum fcaaxl. Afr. Aspliod. radice ,anguftisfimo folio. Herm, Par. 59. Cynanchum Linearibus Fol. acutis &c. Burm. Af*. d7. t. i«. f. :, Naru nindi. Hert. Mal. X. p. 67. t. 3+.  Pen tan dria: ^33 Smalbladige Periploca t'huis gebragt door den jon- IV.' gen Heer Burmannus: maar de Ridder hadt AFDEEi-« daar toe insgelyks eene andere van den ouden Hooi. Heer betrokken , die fmaller Blaadjes heeft, 't S1'UK« Schynt dat hier eenige verwarring plaats heeft, . Mmsjmisfchien daar uit fpruitende, dat men deAfri-"'*4 kaanfche of Kaapfche en Ooüindifche tot ééne Soort heeft willen brengen. Van de Eenwyvigen , onder de Vyfmannigo Kruiden , gaan wy thans over tot de TweewyvigeNj dat is, die twee Stylen of Stempels hebben, als Periploca. Slingerplant. Dit Geflagt heeft een Raderachtige Bloem , met een Honigbakje dat de Teeldeelen omringt, geevende vyf Meeldraadjes uit. De Vrugt beftaat, gelyk in de drie volgende, uit twee Scheedjes, daar in de gepluimde Zaaden Schubswyze op elkander leggen , gelyk in 't voorgaande Geflagt. Het bevat vier Soorten , altemaal Uitheemfche, als volgt. (1) Slingerplant met de Bloemen van binnen r. ruig, en aan 't end der Takken. Penphet Gr&ca On- Syriicb*. (1) Periploca Floiibns interne hirfutis terminalibus, Syft. Nat. XII. Gen. 300. p. 192. Veg. XIII. Gen. 303. p. 2j2. Peripl. Fol. Lanceolato • ovatis, II, Cliff. 78. r. Lugdb. 410. Apocynum Fol, oblongo. C. B. Pin. 303, Periploca altera. Don, Ptmpt, 408.Peripl. ferpensangtiftiore Folio. Lob. Uon, 434. II. Dsii, vil, Stuk.  734 Vyfmannïge Kruiden, IV*. Onder den naam van Kruipende Periploca s Af yEEL'mec imalle Bladen, vindt men deeze by Lob ld Hoofd- afgebeeld, Zy klimt, zegt hy, rondom de Boestuk. meD} met haare windende Ranken, gelyk het ^tetwy' Geitenblad, naar welks Loof de Bladen ook wat zweemen , doch puntiger zyn. De Scheedjes van het Zaad voegen zig met de Punten aan elkander, zodat zy naar een Vogelbek gelyken. De Groeiplaats wordt gefield in Syrië. De Slingerende hoedanigheid der Ranken van dit Gewas fchynt aanleiding gegeven te hebben tot den Griekfchen naam , dewyl het zig.daar door in de Struiken verwart; klimmende ook by Stokken of Latten op, gelyk de Turkfche Boonen. Hierom noem ik ze Slingerplant. n. (2) Slingerplant met de Bloemen van linnen SuiZtlt* ruit% m gepluimd, de Bladen Lancetvormig Egyptifche. ovaal. Den bynaam heeft deeze van de Secamone , welke A l p 1 n u s voorftelt onder de Egyptifche Planten , en Toorn e fort noemt Periploca met langwerpige fmaller Bladen. Zy verfchilt van de voorgaande weinig, dan door de kleinheid en menigvuldigheid der Bloemen. in. Cs) Slingerplant met gefchubde Aairen. Indica. En- OoflinJi- fche. piripleca.Tc\at. interne hirfuti?pan"culatis Sec. Mant. 216. Periploca Fol. ohlongis angultiotibus. tournf. Infl. 93. Se> eamone. Alp. Aigypt. 133. t. 13+. (}) Periploca Spicis imbikatj, Fl, Zeyl, US. Peripl. Fol. an-  P E n t A n d R i a. Enkelde Aairen , met fpitfe Schubben, waar IV. tusfchen de Bloemen geplaatst zyn , komen Afdeke* hier uit de Oxels der Bladen voort, die Eyrond Hoopoen glad zyn, met zeer korte Steeltjes. De BloemSTUKis Klokswyze uitgebreid, in vyven gedeeld en J}!sy'u'< heeft aan de hoeken,van binnen, eenopltaand randje. (4) Slingerplant met ruige Stengen. iv. Peripioea. Onder de zeldzaame Planten van den Amfter. l&JfeT' damfen Tuin is deeze door den beroemden Commelyn afgebeeld. De Bladen kwamen met die van de Maagdepalm byna overeen, en het Gewas kroop, als het niet onderfteund' werdt, langs den Grond. Hier zou het Indifche kleine Apocynum, met Penningskruid-Bladen, van Mor ison t'huis behooren. De aangehaalde van den Heer Burmannds fchynt aanmerkelyk te verfchillen, en heeft de Vrugt byna Komkommerachtig. Cynanchum. Worgkruid. Dit Geflagt verfchilt van het voorgaande inzonderheid door een Cylindifch Honigbakje , dat anguftis &c. Burm. Zeyl. is7. t. 83. f. ï. Apocynum Caule vol. perenne. R. Lugib. 4,2. Apoc. genus fond. ex Ind. Or. ri.uk. Mant. \7. T. 359. f. 2. (*) Periploca Caule hirfuto. Apoc. fcand. Afr. Comm. Rar, is. T. is. Apoc. fcand. Afric. Pluk. Alm. 37.T, 137. f. 4. Apoc. Ind. minus. Mor. Hift. IH. p. si 1, S. z's, T. 3. f. 6z. Cynanchum Fol. planis firmaiis &c. Burm. Afr, 54. T. 14. f. s, II. DïiX, VII, STUK.  73rj Vyfmannige Kruiden. IV. dat vyftandig is. Het bevat tien Soorten,meest Afdeel, weftindifche Planten. Hoofd- Womkruid met een windende, overblyven- x de, Bladerlooze Steng. Cynanchum . mminaie. rje Emhorbia Viminalis, welke Alpinus Biaderioos.onder ^ Egyptifche Planten afbeeldt, is thans hier t'huis gebragt. De beroemde Hermann u s noemde ze, Guineefch Apocynum, dat geheel Bladerloos is , met een witte vierbladige zeer welriekende Bloem, Volgens nader Waarneemingen van den Heer B assi, heeft zy een Raderachtige Bloem, met een vyfdeeligen, zeer kleinen Kelk; vyf Honigbakjes, die naar Bloemblaadjes gelyken , en een geknopten Styl. De Meelknopjes, die klein en bruin zyn, zitten op het Knopje, Dit Gewas wordt lange of Egyptifche Peper genoemd van Veslingius , en by fommige Egyptenaar?, zegt hy, Roomfe Peper; om dat de Stengen, gekwetst zynde, een Sap uitgeeven, dat als Peper brandt. Het groeide aan de Zeekust van Afrika, zo hy verhaalt, menigvuldige met Biesachtige Takken, een Vinger dik, twee of drie Ellen hoog. In de Amlterdamfe Tuin bereikte het maar drie Voeten hoogte, volgens com- (i) Cynanchum Caule volubüi perenni aphylto. Syfl. Nat. r^.XIII. Gen. 3°+. P- 2i2.Euphorbia Viminalis. Spec. Plant. 649. Felfel- Tavil. ALP. AZgypt. 96. Apocynum Guineenle nterc aphyllum 8cc. hekm. Parad. 61. vesl1ng. p. 34- TithymalusRamofisOmus &c. Co.um, Pral. 23. Am. Acad, III. p. 110.  Pentandria. 73? Cdmmelyn. Anderen bepaalen de hoogte IV» van drie tot zes Voeten, met de Steng zo dik drEsEEL* a!s een Pennefchaft en zeer lange Takken, die Hoofd» zig als een Touwetje omflingeren. stuk. (2) Worgkruid met een vindende Kruidigec }}-chum Steng en Hartvormig langwerpige gladde «ctuum. Bladen. GelPitsE- Deeze Soort , in Sicilië, Spanje als ook in Pcrfie natuurlyk -groeijende , bevindt zig in de Europifche Kruidhoven, 't Is het derde breedbladige Apocynum van Clusius. Men vindtze als naar de Scamrnonie van Montpellier gelykende, doch met fpitfer Bladen , voorgefteld van C. Bauhinus , die daar toe dc Eerfte Periploca betrekt van Dodoneus. (3) Worgkruid met een windende Steng en ut. Plartvormige gladde van onderen Wollige ^J^'P0' Bladen 3 de Steeltjes eenigermaate getrost, riacbioe. mig. (4} Worgkruid meteen windende Steng y Hart- Rlvvormige gladde fpitfe Bladen en eenvoudige /Um"""" Trusfen. Gctro!f' (5) Worg- (i) Cynanchum Caule volübïli Hedxiceo &c II. Cliff, Ups. R. Lugdb. 409. Scammou. Monsp, affinis. C. B. Tin. 294. Periploca prima. Dorj. Pempt, 408, Apoc. 3. lati'ol. Clus, Hift. I. p. 125. (3) Cynanchum Caule vo!, Fol. Cord. glabris &c, JACQ^, Amir gi. t. jy. (4.) Cynanchum Caule vo!, Fol. Cord, gl.ibris acuüs &c. JACQ. Am. 81. t. Si. Aaa U. 1)111.. vii. STtj*.  738 Vyfmannice Kruide». IV. (5) Worgkruid met een windende Steng, Hart' Afdeel. vormige ruige van onderen Wollige Bladen Hoofd- en vergaara^ Bloemfteeltjes. STDV" Dc beroemde Kruidleczer Jacquin heeft Cyr.anehumdeeze drie Soorten , in de Westindiën, waarmur""' genomen, befchreeven cn in Afbeelding gebragt. zeekants. 't £vn altemaal Melkgeevende Planten. De Iaatfte rukte hy aan den Zeekant van Tierra. Eomba uit, zo als hy 't Schepe zou gaan, om naar Europa terug te koeren, en gafze daar van dèn naam. De anderen groeiden by Karthagena, alwaar zyn Ed. nog eene Soort waargenomen heeft , die hy de alle'rhoogfte noemt, beklimmende de Boosnen in de Bosfchen, tot vyftig Voeten hoogte. vi. (6) Worgkiuid met een windende Steng, om KuXbafög. laag , Mem. 59, T, 59, Aaa 3 II. DKi.. VU. Stuk»  742 Vyfmannige Kruiden.' IV. „ doodt de Vliegen, die op de Bloemen zit^ „ ten gaan Hoofd- Dit zegt Boccone, die het Kruid in de Kos™" ninglyke Tuin te Parys hadt gezien, waar uit dend?Ei-" btykt» dat de Vliegdoodende Eigenfchap van Eenfchsp. hetzelve ten zynen tyde reeds bekend was ; een zonderling Verfchynzel, waar van ik hier, in 't voorleeden Jaar , in de Hortus Medicus Ooggetuige ben geweest. Sommigen hadden zulks aan de Vergiftigheid der Apocyna toegefchreeven ; doch , aangezien 'er zo menigvuldigerley Soorten van zyn, en deeze in 't byzonder die Eigenfchap heeft, mogt men met reden om een andere oirzaak denken. Met dit inzigt heeft de Heer Swagerman, voornaam Heelmeefter hier te Amfterdam, ziende dat de Vliegjes met de Snuit in de Bloempjes Haken , derzelver inwendig Geitel, door Ontleding der Vrugtmaakende deelen, naauwkeurig getragt voor Oogen te Hellen (f); doch zyn Ed. fchynt zig vergist te hebben, wanneer hy den Styl zegt Piftillum genoemd te worden: want de Styl is maar een gedeelte van den Stamper, welke uitliet Vrugtbeginzel, den Styl en den Stempel (Stigma), van hem het Merk (*) Muscirum pernicies eft, 11 Floribus infideant. ft) In 'iet Vertoog, dienaangaande door zyn Ed, aan het Zeeuwfche Genootfchap te Vlisiingen gezonden, en in deszelfs Verhandelingen, V. D. bladz. 2SI. enz. geboekt; welks Tytel die Eigenfchap, als aan de Apocyna gemeen, fchynt vooe te ftellcn.  Pentandria. 743 Merk genaamd, beltaat. 't Is ook niet aannee- IV. melyk, dat de Groote Linn^eus, wegens het AlFDEEU Groefje in het Stigma, deeze Plant onder de Hoofd* Tweewyvigen (Digynia) geteld zou hebben.STUK* Zo 'er een Styl is, heeft de Ridder dien altoos D,g:inia* gebruikt om de Vrouwelykheid der Planten te bepaalcn, en in dat geval doet de Stempel niets ter zaake; gelyk iedereen dit, onder veele anderen , duidelyk kan zien in het Geflagt der Klokjes (Campanula), alwaar de Stempel blykbaarlyk in drieën is gedeeld en dat evenwel •door den Heer Linn^üs tot de Eenwy vigert (Monogynia) is betrokken. Te verwonderen is "t, dat iemand, die,bladz. 282, van de Studie in de Philofophia Botanica, als zyne byzondere Lief hebbery fpreckt , daar in zulks niet heeft kunnen vinden. Geringer zaaken gaa ik voorby(*;. Voor het overige vind ik de verklaaring van gedagte zonderlinge Eigenfchap, en dat zulks, voornaamelyk , door beknelling der Snuit van het gedagte Vliegje tusfchen de Meelknopjes, ontdaan zou, niet oneigen. Zyn Ed. zegt, bladz. 299, dat die Snuit, welke hy Zuiger noemt, be- (*,' By voorbeeld dat men de Stamina zo wel Styltjss noemt als de Stylus; zynde het gedeelte, met F in Fig. 3. getekend , het eenigfte dat men daar voor houden kan;(bladz. 23».) Dit gedec'te, nu, wordt, bladz. 3oS, PifliUum geheten en van her Stigma zo wel a's van het Vrugtbeginz-l onderfcheiden ., weik iaatfte , zo ik ,geIoof, met de Letteren D , D, die volgens den Text twee Stamina zouden beteke. nen, en niet met C, asngeweezen wordt. Aaa 4 ii. Dïei. Vil. Stuk.  744 Vyfmannige Kruiden. 1V* beltaat uit twee halve Kokers en een Priemvormig Afdeel. Li^mn } tusfchen beiden in leggende. Die Hoofd- iaatfte zal de eigentlyke Zuiger zyn. Dan verST0K" volgt hy , zeggende „ de gedaante van deeze tjr^7' „ Zuiger [dat is Snuit] en deszlfs famenüelling overeenkomüig bevonden te hebben „ met de Afbeeldingen , welke ons door den „ Heer Reaumur daar van zyn medegedeeld." Maar zyne aanhaalingen van dien Heer (*) vertoonen de Snuit van. een geheel ander Vliegje, welke flegis een enkele Scheede heeft en een yierborfteligen Zuiger. Is nu die Zuiger zodanig gelteld in deeze Vliegjes, en niet geknakt , dan zouden zy fchynen te behooren tot het Geflagt der Staande Vliegen (Bombylii) , en onder dezelven een nieuwe Soort uit te maaken (-f) ; doch dit vereifcht, mcoglyk, een nader onderzoek. ii. (a) Hondsdood met een regtachtige Kruidige Smalbla- (*) Naamelyk Mem, des In/ecles , Tom. V. ïl; 8. Fig. 16,17. d'ge. zyn Ed heeft wel Tem, 9 : doch , nlzo 'er maar zes Ternes van Rf.aumubs Infekten - Werk in't licht zyn , zal men door in. binding de ha!ve Tomes derzelven , milfoftelyk , vocw geheele geleld hebben. Ik zou daar van niet fpreeken, indien het opzoeken daar van my , om die reden , nfet veel moeite gegeven had. (t) Zie het i. Deels, XII. Stuk van deeze N&tuurlykj Hifloric, bladz. 59Z , enz. (2) Apeey.tim Caule rcliusculo Herbaceo &c. kalm. It. III. p. zjs, 317. Apoc. Canad. Ramofum &c. Mor. Hifi. 111, p. S09. s. ij. T. 3. f, l+. Apoc. Virgin, mos. Pr&l. S5J.  Pentandria. 745 Steng, langwerpige Bladen-en Bloemplui- IVY men endelings. Afimjel. HoOFD- Deeze Plant , ook in Virginie en Kanada stuk. groeijende, is onder dien naam bekend by ver- D'gy«!"i fcheide Autheurcn. Zy heeft de Bloempjes klein; de Scheedjes zeer lang en dun; de Bladen naar die van Wolfsmelk gelykende. Dc Heer Kalm vondt deeze Soort of de voorgaande (*) overvloedig op de Grenzen van Nieuw Engeland en Kanad3, en zegt, dat de Franfchen haar Herbe a Lapuce noemden. Het Melkachtige Sap , daar van, hadt by fommigen , die teder van Huid waren, eene brandende eigenfchap; doch op hem hadt het geene aandoening, 't Schynt dat menze Cannabinum gebynaamd heeft wegens den Bast, die den Indiaanen voor Hennip zou verllrekken, wordende van de Engelfche Amerikaanen Indian Hemp geheten. De Bloemtuiltjes komen ookzydelings voort. Clayton vondt in Virginie nog eene Soort met fmalIer fpitfer Bladen en eene Heefterachtige Steng. De Bloempjes waren in beiden wit of ook groenachtig. (3) Honds- 13'. Apoc. Canadenfe maximum. Pluk. Alm, jj. t. 13. f, 1. Apoc, ereétum Virg. &c, Ibsd. t. 2s0. f. 4. Asclepias erec ta Ramofa &c. Clayt. n. 438. Gron. Virg. p. 35. (*) Want Kalm, hier aangehaald, fchynt te fpreefcenvan de voorgaande, doch zy verfchillen weinig, Aaa 5 II. DHt. VII, STUK,  746 Vyfmannige Kruiden» TV. (3) Hondsdood met eene regtachtige Kruidige Afdeel. Steng, de Bladen Eyrond Lancetvormig. stuk™ Op de Eilanden aan de Adriatifchc Zee of in. Golf van Venetië komt deeze voor, die als een rtSlZ Soort van Wolfsmelk by fommigen geboekt venctiaan- ftaat> £y {jeeft (5) Apocynum Cau'e volubili perenni, Fol. ovatisVenofis, r. Lugdb.^iz. Olus cruJum. Rumph. Amb. V. p, is,1. 40.  PeNTANDria. 747 Ure of Rqauwe Moes' van Rumphius t'huis IV*. gebragt, dat een Rankgewas is, welks Bladen, AfdeeLhoewel bitterachtig, nogthans van de Indiaanen Hoofd. gegeten of tot Moes gebruikt worden.. DeSTUK* Vrugten zyn vier of vyf Duimen lang en een D'^mx' Vinger dik, van Hoornachtige figuur, met gepluisde Zaaden. De Oppervlakte der Bladen , die glanzig groen is, heeft een zeer fraaijeNctswyze Tekening van witte Aderen. Ascliïpias. Zyde- Vrugt. Gelyk het voorgaande Geflagt, volgens de betekenis van het woord, den naam van Hondsdood , in 't Franfch Tuechien, in 't Engelfch Dogsbane, voeren mag, offchoon misfchien de Soorten van die vergiftige hoedanigheid onder de andere twee verfpreid zyn: zo mag het te* genwoordige dien van Zyde -Viugt wel draagen , aangezien 'er Soorten in voorkomen, die de Wol» ligheid der Zaaden zeer lang hebben , welke als een Soort van Zyde gebezigd wordt. Sommigen zyn zelfs als Tegengiften in gebruik. De Kenmerken, die het van de anderen onderfcheiden, bertaan in vyf Eyvormige holronde Honigbakjes, met een uitfteekend Hoorntje. Het bevat thans meer dan twintig Soorten, waar van de vyftien eerften de Bladen gepaard en vlak; de vyf volgende met omgerolde kanten en de twee laatften dezelven overhoeks geplaatst hebben. H. Deej.. vil. Stuk, CO zy-  74§ Vyfmannige Kruiden. ïv. (i) Zyde-Vrugt met ongefteelde langwerpige Afdeel. Lancetvormige gegolfde gladde Bladen, en Hoofd- Bloemblaadjes die op de kant gehaairdzyn, STUK. i. Onder den naam van Afrikaanfche Hondsdood «fduiZa.'met Patich - Bladen , is deeze, uit den AmfterGegoifde. damfchen Tuin , doof Commelyn in Afbeelding gebragt. Zy gelykt veel naar een Soort van Patich. De Bloemen, die tropswyze aan den top voortkomen , zyn vry groot, groenachtig van Kleur; de Stengen dik cn overblyvende. li. f2) Zyde-Vrugt met Lancetvormige gekrulde Gekrakte* ruige Bladen, de Bloemblaadjes van buiten Haairig. Dit Gewas , aan de Kaap op den Steenberg groeijende, is docr den zelfden Autheur afgebeeld. De Stengen zyn veel dunner; de Bladen eenigermaate gelykende naar die van 't gewooue Fonteinkruid, dat men Vorfchen-Slaa noemt; de Bloemen als Kroontjes op den top der Stengen, geelachtig groen. 'ui. (3) Zyde-Vrugt met Eyronde geaderde kaale Panese/ns. n; Ruigach- ma~ KgC. f 1) Asdepias Fol. fesfilibus oblongis Lanceolatis Sec. Syft, Nat. XII. Gen. 303. p. 19?. Veg. xiii. Gen. 3otf. p. 213. Apocynum Africanum Lar.aihi foüo, Comm. Rar. is. T. 16, (i) Asclepias Fol. Lanceolatis crispis hülutis &c. Berg. Cap, 7$. Apoc. erectum Afiic. hitfutum Fo!, undatis. Comm. Rar. 17. T. 17. (3) Aickpiat Fol. ovatis Venolïs nudisScc, Mant, 215, Apo- cy.   -3 PeeLPx,AA_T SLIV.  Pentandkia. 749 Bladen; de Steng Heeflerachtig en zo wel IV. als de Bloemfteeltjes Haairig. Afdeel," Tot deeze Kaapfe behoort het Afrikaanfche^°°™' knobbelige Hondsdood van Morison, een Plant D; '„; met breede Wilgen-Bladen, 't Geheele Gewas ' J is fyn gehaaird en heeft de Bloemen paarfchachtig. (4) Zyde-Vrugt met omvattende, langwerpig tv. ovaale Bladen , die om laag gehaaird zyn.if^ TS n , , Rcusach- Deeze Soort, bekend in de Oofterfcbe Lan-1^den, groeit aldaar tot by de twee Ellen hoog- F1,XLIV' te, zo Alpinus verhaalt. Zy heeft de Bladen langwerpig rond, zegt hy, dik en wit,geevende, gelyk het geheele Gewas, daar het gekwetst wordt, overvloedig Melk uit, die zeer fcherp is en brandende ; zo dat fommigen daar van gebruik maakten, om de Beeften-Vagten van Haair te blooten. Gedroogd wierdt zy een gevaarlyk Purgeermiddel, doch uitwendig was zy, tot zuivering van de Huid, in Schurft en dergelyke Kwaaien , in Smeeringen zeer dienitig, Dc cynum Afric. ruberofum , latiore Salici9 folio &c. Mor. WB. lÜ. p. 610. s. tj. T. 3. f 3f. pluk. Phyt T. 139. f. i. (4) Asclepias Fol. amplêxicaulibus, oblongo.ovalibus , Bafi pilofis. Fi. Zeyl. 112. Apoc. er. majus latifol. Indicum. pluk. Alm. 3t. T. 17$. f. 3. Beid • el - Oifar. alp. ASgypt. S5. T. 86. Ericu. Hort. Mal. ii. p. 53, T. ;r, Seb. Thes. r. p. 41. T. 26. f. I. Zia Rack. Brun. It. 3x5. T. 184. jacq. Obs. III. T, 69. Madorius. rumph, Aml. VII.p. 85. BURM. Ft. Zeyl. 24. h, Dsel, vil, stuk,  73P Vyfmannige Kruiden. IV. De Bladen, zo raauw als gekookt, werden tot Afdeel. ecn pa^ gebruikt, tegen koude Gezwellen en Hoofd- Pynlykheden, Het droeg Saffraankleurige Bloestuk. mcn f naar die der Ranonkelen gelykende, op T-Mewy. weiken twce Vrugten volgden, van eene Testikelachtige figuur, met eene witte Wolligheid en klein breed Zaad. Die Wolligheid werdt van de Egyptenaars als Katoen om Matrasfen te vullen, of ook tot Tonder gebruikt, vattende zeer ligt Vuur. De Groeiplaats van dit Kruid was op vogtige plaatfen, daar het Nylwater lang ftaan bleef, by Kairo en Alexandrie. Veslingius , de befchryving willende ophelderen, geeft, zo de Ridder aanmerkt, een andere Soort, die thans volgt. De tegenwoordige is door verfcheidene jn Plaat gebragt, en het allerfraaifte in 't Werk van S eba, met welke Afbeelding, hoewel het Gewas aldaar Amerikaanfch genoemd wordt, het Takje met Blad en Bloemen veel overeenkomst heeft, dat ik uit Ooftindie ontvangen heb, en waar van ik hier de Afbeelding geef, wegens de daar by zynde Vrugt, die aan de meefte andere Figuuren ontbreekt; als ook om de zon? derlinge Geftalte van de Bloem naauwkeurig te vertoonen, die anders wat duifter door den Rid» der was uitgedrukt (*). Dit Gewas fchynt ook door Rdmphius voor- (*) Nectarin proraunt non Cornicula Subulata, feil La!»;, nas Solkias cortnivenres. Sp. Plant. II. p. 512.  P E N T A N D R I A. 75ï roorgefteld te zyn, onder den naam van Ma- IV. (larie ■ Struik, welke zig kort boven den Wor- Afd*eu tel in Takken van dikte als een Arm verdeelt, Hoofden Bladen heeft, naar die van 't Wollekruid5ÏUK' gelykende, van zeven tot negen Duimen lang ■D^>8'* en half zo breed, by paaren kruislings aan de Stengen geplaatst en ongefteeld. Tusfchen de Bladen komt een Steel voort, zegt hy, die een Bloemkroontje draagt, van vyf of zes Bloemen, welker zonderling famenftel hy aldus befchryft, „ Zy beftaan voor eerft uit vyf uitgebreide Blaadjes, welker randen neerwaards geboogen „ zyn , of in de gedaante van Haanetongen ; „ van Kleur paarfchverwig aan 't uiterfte met „ een weinig licht-blaauw vermengd. Indemid„ den is cen vreemd Geftel, verbeeldende den „ Voet van een Zilver Zoutvat, te weeten, „ gemaakt van vyf Krullen, van Kleur ligt„ purper; hebbende boven op een vyfhoekig „ groen Kaasje, en in deszelfs midden nog een „ groen Dopje, in tweeën deelbaar." Op onze Plaat XLIV, ziet men vooreersteen Takje van dit Gewas afgebeeld, met het Bloemtrosje,van eenigegellooten Bloemen, op zynen dikken Steel, tusfchen de Bladen , by A. Een ge-opende Bloem is by B, in meer dan Natuurlyke grootte, vertoond, waar binnen zig het gemelde Geftel openbaart. De vyf Honigbakjes, naamelyk, geeven Plaatjes uit, die zig vereenigen met het Middelftuk en ieder gekroond zyn met een driepuntig Standertje. De Bloem heeft ÊfiQ II, Dasii VU, stuk,  752 Vyfmannice Krüïden. IV. een vyfbladigen Kelk, en zelf is zy ook vyf. Afdeel bladig. Of zy , in deeze Soort, geen MeelHoofd- draadjes noch Stuifmeel heeft; gelyk Dillestuk, mus 'er die niet in gevonden hadt, zou men '■uïg?"Wy'in de ver^che Bloem best kunnen onderzoeken. De vyf geele Puntjes met zwarte Topjes, die zig boven aan den omtrek van den Stamper vertoonen, zou men inmiddels voor Meeldraadjes kunnen houden. De Vrugt, hier inde Natuurlyke grootte voorgefteld by C, vertoont zig, geflooten zynde, Komkommerachtig, of als een puntige Citroen. Ik heb dezelve aan de Rugzyde open gefneeden, en inwendig zodanig bevonden , als hier te zien is. Een menigte platte ronde Zaadjes zyn wederzyds Schubswyze op elkander geplaatst, en hebben ieder een lang Pluis, als Zyde glinfterende , gelyk één derzei ven by Letter D is afgebeeld. Als deeze Vrugt ryp wordt, verfpreiden zig de Zaadjes , en geeven een goede Hand vol fyne witte Wol, fynder dan Kapok, of verftuiven met dén Wind, zegt Rumphius. Deeze Wol werdt tot het vullen van Hoofdkusfens gebruikt. De Wortel wordt, zegt hy, als een Tegengift aangemerkt , voor den Beet zelfs der Venynigfte Slangen; als men hem in de Mond neemt, 't Sapinzwelgt enhetkaauwzelopde Wonde legt. De Melk was niet fcherp, maar wat bitter en famentrekkende , dienende tot Stremzel van Koemelk. Van het Hout van dit Boompje werden Kolen gebrand , die men tot  P f. n t a n d r i A; 753 tot het maaken van Buskruid gebruikte. Men IV.' noemde het, op Ceylon, deswegen Polyerboom. d™E**« Op Malabar geeft men het den naam van Eri- Hoofdcu, en daar worden de Bladen, met Oly ge-STüKfmeerd zynde , op de pynlyke deelen gelegd, DV"'«' tegen het Voet-Euvel. Aan de Kust van Koromandel groeit het zeer menigvuldig in 't wilde, gelyk op Java; maar op Amboina, Baly en elders, wordt het van Stek voortgeteeld. Men merkt aan , dat het Hoornvee, daar aan niet gewend zynde, door den Reuk der Bladen ftcrfr. De Heer Jacquin vondt dit Gewas, by de Stad Kingston op Jamaika,overvloedig inde Velden wild, opfchietende tot twee Mans langton, met den Stam een Arm dik, wanneer het in de Tuinen aldaar aangekweekt werdt. Na den tyd van Sloane, merkt zyn Ed. aan , moet het op dat Eiland eerst gebragt of ten minfte wild geworden zyn: dewyl dieAutheur 'er geen gewag van gemaakt heeft. Het Vee liet hetzelve onaangeroerd. De Haairigheid der Bladen, waarvan L in n je os in deSoortelyke bepaaling fpreekt, beftondt , juist als in het myne, uit zekere rosfe Haairtjes, aan de bovenzyde, op het begin van de middel-Rib. De Kelken waren geelaehtig wit, de Bloemen Sneeuwwit, van binnen paarfch getipt. Des verwondert hy zig,dat Alpinus dezelven Saffraangeel noemt: doch dat kan eene verandering zyn: gelyk fommigen de Bloemen paarfchachtig, anderen bleek Violet heeten. Bbb (5) Zy, }l. Diil, vil. stuk, --j ?  754 Vyfmankige Kruides, (5) Zyde-Vrugt met ovaale van onderenWolAfdeel. Bladen , een geheel eenvoudige Steng Hoofd- en knikkende Kroontjes. STUK. v. Dit is het Kruid, dat Veslingius zig AscUpias fchynt verbeeld te hebben het cigentlykc Beid el Syrifche. Os/ar te zyn ; doch het verfchilt aanmerkelyk van het voorgaande, en is in de Europifche Kruidhoven bekend. Het wordt door Clusius en zelfs door Corkütus, Syrifch Hondsdood getyteld , en fchynt zo wel in Noord - Amerika wild te groeijen als in Arabie. Het Bergvolk in Virginie weeft van den Bast deezer Plant, volgens ClAyton, Tapyten en Kleedjes. Zy groeit aan 't Water , met een regte Steng en breede Wilgen - Bladen, brengende groote, dikke, ruige Scheeden voort. Exalttt*. Als eene Vcrfcheidenheid komt hier dat Ge» suiker was t'hu:s , 't welk Asclepias met Lancctswys' ovaale Bladen , een enkelde gladde Steng cn famenluikende Hoorntjes van 't Honigbakje, genoemd is. Het voert misfchien den bynaam van exaltata, om dat het aan de Franfchen , in Kanada , Suiker uitlevert.,, Men plukt, zegt Kalm , *s morgens de Bloemen , als die nog met „ den Daauw bedekt zyn , en perst het Sap daar (5) Asclepias Fol. ovalibus fubtus tomentofis &c. H Cliff. 78. Ups. 53. Grom. Virg. 37. R. lugib. 410. Apocynum maj.is Syriacum rectum. Corn. Can.ii. 9°. Apoc, Syiïacum. Clüs. Hift. ii. p. 87. Beid el Ss:ir. VeSL. Egyps. 28. Asclepias Fol. Lanceolato-ellipticis &c. Am, Acai. iii. p. 404. Kalm, Itin. m. p. 259 : 319.  P e N T a N D R i a. 755 „ daar uit, waar van men Suiker kookt, die IV. „ bruin is, doch zeer wel fmaakt. Ook vervul- Afdeel. ,, len deeze Bloemen, als 't in de tydis, deHoofd„ Bosfchagiën met een zeer aangenaamen Reuk.STU*. 9, Zy groeiden , aan de Grenzen van Kanada 59 by 't Meir Champlain , zo wel op drooge, 3J dorre plaatfen in 'tBofch, als aan de kanten ,, der Rivieren. De Wol der Scheeden, naar „ Katoen gelykende, om welke de Franfchen „ dit Gewas Cottonier noemden, werdt van de „ Onvermogcnden , om Bedden daar mede in „ plaats van met Veeren te vullen, verzameld. De „ Paarden aten het Loof niet ; doch de jonge „ Sprugtels werden als Aspergies gekookt, en „ toebereid, en van de Menfchen zonder hinder „ genuttigd. Evenwel werdt de Melk, die uit „ de afgefneeden Stengen vloeide , voor eeni„ germaate Vergiftig gehouden." Deeze verfchilt van deSyrifche, zegt men , door de Steng eens zo hoog , de Bladen langer, en aan de Steng meer dan twee, dikwils agt of negen Kroontjes te hebben : doch inzonderheid , door dien de toppen of uitlfeekende Hoorntjes der Honigbakjes, boven het middelfte Lighaam van de Bïoem, of boven de Stampers , famenluikende elkander raaken. De Bloembladen zyn bleek cn de Honigbakjes bleek rood (*). (6) Zy- (*) Demonftr. PJantanitn, Ara. Acad. lu. p, <04. „ 1 Bbb 2 II. defl. vu, Stok,  756 Vytmannige Kruiden. IV. (6) Zyde - Vrugt met Eyronde van onderen een Afdeel. weinig gehaairde Blaadjes ; een enkelde Hoofd- Steng ; de Kroontjes en Honigbakjes op- stuk. jtaande. vi. jtsciepus pe i3ioernen zyn fchoon paarfch in dceze schoone. Soort, welke haare Groeiplaats heeft in NoordAmerika. Zy groeide , in een Pot , wel twee Ellen hoog. vu. (7) Zyde-Vrugt met Eyronde van onderen ««s?ar4S" Haairige Bladen , een enkelde Steng; de paarfch- Kroontjes opllaande; de Honig'-akjes neder- achtige. / waards. Dceze Soort is in Karolina, of ook in Nieuw Jork, waargenomen. (8) Zyde - Vrugt met Eyronde, rimpelige, kaa> Vatugata. Ie Bladen; de Steng enkeld; de Kroontjes Bome' byna ongepeld; de Bloemfteeltjes Wollig. De Bloemen maaken een groote Tuil op den top der Stengen van dit oude Amerikaanfche Honds- (6) Aulipias Fol. ovatis, fubtus pilofiusculis 8cc. Apocyjium Flor. amoene purpureis, Pill. Eltb, 31. t. 17. f. 30. (7) Aicltpiiis Fol. ovatis fubtus villofis &c. Apoc. Flor. obfolete purpureis. Dill. Elth. 31. t. 28. f. 31. hebm. Par. 3 3- (s) Asclepias Fo'. ovatis rugofis nudis &c Asclepias e Virginia. c. b. Pin. 215. Apoc. vetus Amer. Wizank. dill. Elth. 32. Apocynum Amer. ereclum &c, Pluk. Alm. 3*» T. 77. ^ »•  Pentandria. 7)7 Hondsdood , 't welk een knobbel igen WortelAF^*L heeft, Wïfank genaamd in Virginie. 'D$* ' Hoofd» (9) Zyde-Vrugt met Lancetvormige gladde stuk» Bladen , een enkelde Steng; de Kroontjes lx. ... Asclepias opgeregt, eenzaam , zydelmgs. c«ra>/a. Op 't Eiland Kurasfau groeit deeze, die roo-fc^rasfau" de Bloemblaadjes heeft , met Oranjekleurige Hoorntjes, zynde Heefterachtig , met een Vezeligen Wortel. De Scheedjes zyn op zyde getand , 't welk haar van de volgende onderfcheidt. (jo) Zyde - Vrugt met Eyrond Lancetvormige x. gladachtige Bladen, enkelde Stengen en op- sneeuw. fiaande zydelingfe eenzaams Kroontjes. witte» Deeze heeft de Bloemen groen, met Sneeuwwitte Honigbakjes. Zy verfchilt van de Kurasfaufche door een weinig ruuwe of minder gladde Bladen, die van agteren meer gerond zyn en niet volkomen Lancetvormig. Volgens Dilleniüs zynze met die van 't zagte Perfenkruid overeen, komftig. Plumier heeft een dergelyke met Amandelbladen in de Westindiën waargenomen. (11) Zy- (9) Asclepias Fol. Lanceol. glabris nitidis &c. H. Cliff, 7%, R. Lugdb. 411. Apoc. Rad. fibrosa, Dill. Elth, 34.T. 30. f. 33. HERM. Parad. 36. T. 35. (10) Asckpias Fol. ovaro - Lanceol. ïcabriusculis Sec. Apoc. Perficaria: m tis folio &c. Dill. Elth. 33. t. 29. f. 32. Apoc. Atnericanum, Flum. Sp, z, Ic, 30. Bbb 3 ii. Deel. vii» Stuk*  7J8 V ïfmaïïsige Kruiden. Afdeel ^yde " VruSt met Lancetvormige Bladen, v. & Steng van boven verdeeld en opgeregte Hoofd- dubbelde Kroontjes. STUK. dÜiM ^ecze Soort 's in de Europifche Kruidhoven iwIwm. bekend, zynde Kleiner opgeregt KanadaafchHondskieunf*' dood getyte,d door Co r js o t u.s. Daar de Steng zig verdeelt, brengt zy drie Bladen 'er tegenover voort; zegt Likkveus. xii. (12) Zyde-Vrugt met Haairige Bladen enleg- Decumbens. , n. Neerleg- gende Stengen. gend*. De Bloem is hoog Goudkleurig, met ronde , ruige, leggende Stengen , die zeer fterk gebladerd zyn , volgens Cla yton. De Groeiplaats van deeze en de twee voorgaande, isin Virginie. iaB./"*j " ^'3^ Zyde-Vrugt mst Eyronde Bladen, op~ Méikgee- Jlaande Stengen en zeer korte kinderende vende. Kroontjes. Deeze Ceylonfche voert den bynaam van Melkgeevende , die op alle andere Soorten toepasfclyk is, in 't byzondcr, om dat haar Melk, by (ti) Asclepias Fol. Lanceolatis &c, Asclcp. Caule eredtm Ramofb annuo. H. Cliff. 78. R. Lugdb. 4.11. Gron. Virg. 37. Apoc. minus rectum Canadenlè. Corn. Canad. T. 93, barr. Rar. s, T. 7/. RAJ. Hift. ios9. (si) Asclepias Fol. viliolis, Caule decumbente Sec, Apoc. Carolinianum AurantiacurnPilofurn. Petiv. Sicc. 90. (13; Asclepias Feil. oratis&c. Asclep. Ouleeredo, fimplici, Herbaceo, Sec, Fl. Zeyi. iii.Bon.M. PI. Ir.d, 172.  Pentandria. 759 by gebrek der Melk van Beeflen, aldaar totSpy- IV. ze gebruikt wordt, niet alleen, maar dat men"F1^EEI" ook van de Eladen een Melkkost bereidt. Dus Boofomoet 'er die fcberpe hoedanigheid niet in zyn 3STÜK:* welke veele andere Soorten, van dit en de voorgaande Gcflagten, gevaarlyk of Vergiftig maakt. Die van Ceylon noemcnze, deswegen, Kiriaghuna. Zy verfchilt, in Geftalte , van de volgende wreinig. ("14) Zyde-Vrugt met Eyronde Bladen, om xtv. laag gebaard , regte Stengen en Kinde- fi'^'l. rende Kroontjes, <«■«■ TegenOp woefte, ruuwe, Steenachtige plaatfen ina' "ge* Switzerland, zo wel als elders in Europa,zelfs in Sweeden, groeit dit Kruid, dat men, wegens zyne Tcgengiftige kragt, volgens den bekenden naam, in 't Franfeh Dompte - Venin noemt, in't n ■Nederduitfch Zwaluw-Wortel, naar den Latynfchen Hirundinaria , welke ook in 't Engelfch r en Hoogduitfch wordt nagevolgd. De reden daar van is te zoeken in de vertooning , welke de Zaadhuisjes maaken met hunne gepluisde Zaaden. De Bloemen komen zo wel uit de Oxels. der (14) Ascl'p'.as Fol. ovatis, Bafï Bafbati's &c. Asclepias Caule e.eito Fl Suec. 203, 212. Mat. Med. 103. Oalib. F .ris. 75. H Cliff. 78. R, Lugdb 410. N. 2. Asclepias aibo Fjote. C B. Pin. 303 T-ÓUHNF. tnfl. 94. HALL. Helv. sis. GoUAN Monsp szz. Asclep. f. Vincetoxicum. LOS. icon. 630. Vincetoxicum, Dod. Pemft. 407. Bbb 4 II. DF.F.L. VII. STUK.  7Ó0 VvFMANNÏGE KRüIDÏtf. 1V. der Bladen voort , als aan den top der Stengen* DVEEL' Zy zyn wit en beftaan uit een Bloemkrans, in Hoofd- vyf fpitfe Slippen gedeeld, hebbende in de stuk. j£eej een dergelyk Geftel, met Hoorntjes, wier ^7Wwy. rjraa(]eT;i zjg boven het Tonnetje, dat de Stempels dekt, vereenigen. De Wortel, die zig wyd uitfpreidt, is,verfch zynde, fcherp en bitter, zo dat fommigen hem dus voor Vergiftig gehouden hebben ; doch gedroogd levert hy een fterk Zweetmiddel uit; is dienitig tegen dc Waterzugt , en wordt uitwendig tot zuivering van Zweeren, als ook om harde Gezwellen te doen verflaan, gepreezen, xv: O 5) Zyde-Vrugt met Eyronde Bladen , die fi"raP."" óm laag gebaard zyn; de Steng van boven zwarte, eenigtrmaate windende. De zwarte Bloemen , iets zeldzaams in 't Ryk van Flora , onderfcheiden deeze, die by Montpellier, zowel als de voorgaande, op Heu» velen wild groeit en fomtyds zes Ellen hoogte bereikt, volgens Camëraribs. De Bloemen zyn zwartachtig paarfch. Men wil dat deeze, öf de voorgaande, het Asclepias der Ouden zy, welks naam, wegens de Tegcngiftige kragt, van tEculapius was ontleend Q*). (16) Zy- (15) Asclepias Fol. ovatis, Bafi Barbatis &c. Asclep. Caule fubvolubili Herbsceo Sec. R. Lugdb. 410. N. i. li. Ups. Si. sauv. Monsp. 133. Gouan izi. Asclepias nigro flore. C. B. Pi". 30S. Vincetoxicmn Fl. nigro. camer» Epit. 5S0, (*) Zo dit hier regt het tegendeel plaats heeft, van de Vergiftigheid , welke veelal door de zwarte Kleur wordt aangewcezen, volgens Linn. Philcf. Mstan. p. zt6.  Pentandria. 761 (16) Zyde-Vrugt met omgewonden Eyronde IV. Bladen', een Heefterachtige eenigermaateaf°eel. Haairige Steng. Hoofs-: ITUKi Aan de Kaap der Goede Hope groeit deezé, xvr. op het Gebergte. Zy is door den Hoogleeraar ^'X're2 J. Burmannus afgebeeld. De Steng valt"»*» omtrent een Vinger dik , en geeft aan 't end achtte?" Kroontjes van groote witte Bloemen uit. De Vrugt is zonderling, en meer naar die der DoornAppelen gelykende, dan naar die der andere Soorten. (17) Zyde - Vrugt met omgewondende, fmal xw. Lancetvormige Bladen enHeefterige Sten~Fr^{i^ gen. Deeze , die , in de Europifche Kruidhoven bekend, van de zelfde plaats haare afkomst heeft, verfchilt aanmerkelyk door de fmalheid der Bladen, welke naar die van fommige Wilgen gelyken. De Vrugt is ook ruig en vertoont zig als gedoomd, doch met flappe puntjes. Dc Bloem heeft famengedrukte Honigbakjes, zonder Nagel , in wier plaats twee omgeboogen Oortjes komen. 08) Zy- (16) Asclepias Fol. révolutis ovatis &c. Mant. us. Apoc. Frutescens latis undulatisfoliis&c. Burm. Afr. 31. t. 13. (17) Asclepias Fol. révolutis Line.iri - Lanceolatis &c, Apoc; Caule erefto , Fruticofo &c. H. Cliff. Ups. R, Lugib. 410. Apoc. ereflum Afr. herm. Parad, 23, T. 24, MlLL. Difl, T. 45. PLUK. Alm, 36. T. 138. f. 2. Bbb * j II. Deel. VII. Stuk,  762 VVFMAKNIGE KRUIDEN. IV. (18) Zyde-Vrugt met Gulpachtig omgewondeAfdeel. ne pidden, die gehaaird zyn. stuk™ Hier komt het Afrikaans ruigachtig, regtftamxvnr. mig Hondsdood , met gegolfde Bladen, t'huis, Vnïuiata. aac door denvermaarden Commelyn,onder Gegolfde, de zeldzaame Planten van den Amfterdamfen Tuin, is afgebeeld en befchreeven. xix. (19) Zyde - Vrugt met omgewondene , fmal Lan£'sihéX' cetvormige,gepaarde en drielingfe Bladen: fche. fa Steng leggende. Deeze is, voor veele Jaaren, door den Kruidkundigen Amman , en nu onlangs door den Heer Pallas in Siberië waargenomen. xx (20) Zyde - Vrugt met omgewondene, LiniaaVertkil- le gekranste Bladen en een opgeregte Steng, Gekranfte. Dit is een Noord - Amerikaanfch Gewas, dat zeer fmalle Bladen als van Vlaschkruid heeft en Kroontjes draagt van Bloemen , wier ges meene Steeltjes tegen de Bladen overftaan. In Maryland heeft men het gevonden. Zy- fis) Asclepias Fol. revcluto - repandis piloïTs Apocynum er. Afr. fubhirfutum &c. Comm. Rar, ly. t. 17. (19) Asclepias Fol. révolutis Lin, Lanceolatis &c. Ascl. montaqa humilis. Amm. Ruth. ?o. (20j Asclepias Fol. revolur's Linearibus &c. GBON. Vitg, 35. Apocynum Marianum &c. PLUK. Mant. 17. T. 336. f, 4. Pet. Mus. 609.  Pentandria. 763 f21) Zyde-Vrugt met overhoekfe Eyronde IV. Bladen en veele Kroontjes op een gemeen *fdeel. ffff/;- Hod;D.' De Kleur der Bloemen geeft den bynaam* xra. aan deeze, die in Virginie groeit. Asc/epias rubra, (22) Zyde -Vrugt met overhoekfe Lancetvormi- xx°It * ge Bladen en gemikte gehaairde Sternen. Tubero/a. 6 ' Knobue- Deeze , in de Europifche Kruidtuinen be-1'2'* kend, is uit Nieuw Engeland afkomftig. Zy heeft de Bloemen Oranjekleur. S t a p e l i a. Van den geleerden Bodjeus van Stapel, een Amftcrdamfch Geneesheer, die voor anderhalve Eeuw leefde, en de Hiltorie der Planten van Theopprastus door zyne Aantekeningen heeft opgehelderd, kreeg dit Geflagt, om dat hy de eerfte Soort daar van aan 't licht gebragt heeft, den naam. De Kenmerken , die hetzelve van de voorgaanden onderfcheiden , zyn , dat het Honigbakje met een dubbeld Sterretje de Teeldeelen bedekt. Drie (21) Asclepias Fol. alternis Ov,3;is &c. Gkon. Virg. 37. (zï) Asclepias Fol. airernis Lanceolatis Sec. Asclepias Caule eieót-o divaricato villolö &c. H. CUJf. 78. R, Lu^db. 410. Apocynum Nova: Anglis hirfutum, Tuberofa Radice. HEEM, Lugdb. 636. T. 647. DlLt. Elth. 3,-. T. 30. f. 34, ii. dml. vii. stuk.  764 Vyfmannige Kruiden. IV. Drie Soorten , altemaal aan de Kaap groeiAfdeel. jenj6j Zyü 'er thans in begreepen* naamelyk stuk1D (O Stapelia met de Tandjes der Takken uiti. gebreid. Stapelia * Bonte"' Gedagte Stapel hadt deeze, in het Werk van Theophrastus, vonrgefteld onder den naam van dikke Kivits • Eijer Bloem van de Kaap der Goede Hope. Hermannus noemtze Laag Huislookdchtig Afrikaanfch Hondsdood , met opgeregte Haauwen. Men vindtze onder den naam van Asclepias Aizoides , die ongebladerd is, byMoRisoNgeboekftaafd. 'tGewas, dat op Steenige , dorre plaatfen aan de Kaap groeit, wordt in de Europifche Kruidhoven, op gelyke manier als de Westindifche Vygplant, voortgeteeld en gekoeflerd. Het heeft gedoomde of getande Takjes , welke byna driekantig zyn, met eenbitterachtig,Lymig Sap, dat walgelyk is, gevuld; van een Span of langer, een Vinger dik;groen, doch 's Winters paarfchachtig van Kleur. Uit de mikken deezer Takjes komt een dunne Steel voort, een Keik maakende van drie of vyf punten, die een groote Bloem be- (t) Stapelia Denticulis Ramomm pstentibut, Syft. Nat. Xll. Gen. 30+. p. 194. Veg. XIII. Gen 3°7- P- us. H.Clitf. jj. r. Lugdb. 409. Asdepias Aizoides Afr, bram. Suec. 3. j>. 3. T. zt. Moris. W/l. III. p. t Wejk yan d£ Groeiplaats Hoofd- kan afhangen. De Bloem, insgelyks in 'tWerk STUK' van Weinmann, Plaat 157, afgebeeld, vervige. toont zig veel pragtiger , en is aan de kanten zeer aartig met Franje van witte Haairtjes, als Fluweel, gezoomd. Zy maakt een groote vyfpuntige Ster uit, wel een Handpalm breed,wier punten fierlyk paarfch gerand zyn, en verder inwaards geel met paarfche Streepen. Het midden of de Navel onderfcheidtze, voornaamelyk, als niet het gedagte Rondzeltje, dat de Teeldeelen in de andere bedekt , maar, in 't midden van een ruige Schyf, zekere uitlteekende Puntjes hebbende, die als een Sterretje binnen de Ster maaken. Deezekroonen dc Vrug tbeginzels, welke 'er twee zyn, zonder Styl of Stempel. Behalve dc zonderlinge vertooning van zekere Natuurlykc deelen , in deeze Bloem, heeft dezelve ook een zeer ongewoone Reuk. Linn/f.us noemt dien Bokkig, Veneriaal en geil: doch R o e s e l merkt aan, dat dezelve veelovercenkornst heeft met dien van rottend Vleefch en dit zou de reden zyn, dat de Vleefchvliegen deeze Bloemen niet alleen vlytig bezoeken, maar ook met haare Eijeren beleggen, zo dat men dikwils de uitgekomen Wormpjes daar in ziet kruipen. Het is, volgens hem, zeer blykbaar, dat niets anders dan de gedagte Reuk de Vliegen daar toe beweegen kan. (3; Sta-  P E n T a n D R i A. ?5? (3) Stapelia , die de Tandjes der TakkenJiomp IV. heeft, met een Doornachtig puntje. Afdteu Dit zonderlinge Gewas is thans ook tot dit w°K[°' Geflagt betrokken. Het verfchilt van de andc-' m.i ren ongemeen , door de kleinte der Bloem , M*peja welke de Ridder ook nog niet onderzogt hadt. " De Hoogleeraar J. Burmannus, hetzelve de?"6'Cl" in Plaat brengende, meldt,dat het uit een dikken Stoel, van byna een Vuist groot, die zig als met konftig Snywerk vertoont , lakken uitgeeft , welke alleenlyk uit ronde Sappige Knobbels, aan elkander gevoegd, beftaan, en deeze zyn met langwerpige Vleefchkleurige Schubbetjes getepeld. Uit het midden van deeze Schubbetjets fchynt de Bloem voort te komen , die paarfchachtig is en zeer klein; wordende gevolgd van Haauwcn, omtrent een Vinger lang , die niet overend ft aan, gelyk in de eerfte Soort, maar nederhangen. Naar een gefchilderde Afbeelding is deeze in Plaat gebragt. Herniaria. Duizendgrein. Een vyfdeelige Kelk zonder Bloemblaadjes, behalve de vyf geknopte nog vyf onvrugtbaare Draadjes bevattende , en een eenzaadig Zaadhuisje, dat zeer klein is; maaken de byzondere Kenmerken uit, yjer (3) Stapelia DenticoJis Ramorurn obtufis mucronatis. Syft. Nat. Veg. XIII. Stapelia aphyllos ad nodos rnamillaris, Ho*, eulorubello, Siliquis pendulis. BuBM. Afr. 27. T. it. U. Deel. VII. Stuk.  768 VyfMANNIg.e Kruiden. IV. Vier Soorten , altemaal Europifche, komen Afdeel ^ djt Geflagt voor, naamelyk: Suk!d* (0 Duizendgrein, dat glad is. Htrliaria in de Koornlanden en Moeshoven, als ook allerley drooge Zandige Gronden, komt dis GUd* klein leggende Kruidje, door byna geheel Eut ropa, voor. Het is zo wel inlandfch in Sweeden als in Languedok. Ook zyn 'er veele plekken, op de drooge Vlakten aan de Rivier Irtis in Siberië , mede bedekt (*). Men vindt het in alle Provinciën van onze Nederlanden, daar het Duizendgrein genoemd wordt, wegens de menigvuldige Zaadjes , volgens den Latynfchen naam Millegram of Centograna, gelyk de Ita-> liaanen het heeten. Wat de oirfprong zy van den naam Herba Turca , dien het ook voert, is my onbekend. Sommigen hebben het Klein Duizendknoop, om dat de geltalte 'er wat naar gelykt , getyteld. De Duitfchers noemen heq Bruchkraut, dat is Breukkruid, 't welk met den Franfchen naam Herniole en den Latynfchen Herniaria ltrookt. Men vindt het by DoooNéus vry wel afgebeeld. Het (i) HemiafU glabra, Syft. Nat. XII. Gen. 39,-. p. 194. Veg, XIII. Gen. 308. p. 215. Hem. glabra heibacea. ]. B. Hift. UI. 373. Hem, Calycibus Brafteü nudis. H. Cliff. 41. Fl. Suec, 207 , 213 Mat. Med. 104. HALL. Helv. 182. DALIB. Tournf. ccc. Polygonum minus f. Millegrana major. C. li, Fin, 281. Hcrniaiia. HOTi. Pempt. 114. (*) PALLiS Reizen. II. Th. U, B. p. 473.  P e n t a k d r i 76JV Het is fcherpachtig en famentrekkende. Van 1Vouds heeft men het gepreezen tegen de Breu- 'v^1* ken, uitwendig opgelegd , en, door zyne Pis- Hoofddryvende kragt , zou het ook tegen den Steen S*UK*. , en het Graveel dienitig zyn, 't zy in Poeijer of mnm' Afkookzel. (2) Duizendgrein, dat ruig is. JL Hcrniaria, De Heer Haller en anderen merken deeze, die op de zelfde plaatfen en onder het voor- Ru'g" gaande, doch meest in de Zuidelyke deelen van Europa , voortkomt, als eene Verfcheidenheid aan ,• waar toe ook de Ridder fchynt over te hellen. In de geftalte is weinig of geen verfchil, en de Bloempjes komen hier zo wel getropt voor, als aan de gladde Soort. (3) Duizendgrein met Heejierige Stengetjes en ni. vierdeelige Bloempjes. Fruticoj*. 't Getal van vyf is , zo ten opzigt van de Kelkverdeeling als van de Meeldraadjes, hierin vier veranderd. Dus, naamelyk, nam de Heer Loef lino dit Gewasje,, dat de Stengetjes tot een Span lang, deels leggende, deels opftaande heeft,in Spanje waar. Het heeft,niettemin, een^ (z) Heniaria hirfuta Herbacei. J. B. Rijl, III. p. 375. (?) HetAiaria Caulibus Fruticofis, Flor. quidrifidis. Am. Acad. IV. p. 269, LoEFL. Itin. 128. Herm. Frttt. Viticulij ïignofis. C. B. Pin. 382. Polygonum Hermans Fol. St ficie kd J. B. ffljti Ul.p. 37«. LOB. Icon. II. 8j. Ccc it. DISL.VXI, Sï«St ,  710 Vïfmannige Kruiden; IV. een Wortel van omtrent een Vinger dik. Met fdehl. de jntnynis ym j/-aienCe} door CLusiusdus Hoofd genaamd, welke de Heer Gouan tot de voostuk. n-ge betrat} fchync het veel overeenkomst te hebben. Ook groeit het, volgens LoBEL,insgelyks in Provence. iv. (4) Duizendgrein met Eyrond langwerpige zeientic»u. haairde Blaadjes. ta. liniljMl!» Onder den naam van Klein Linsbladig Varkensgras befchryft C. Bauhi nus een leggend Plantje, met rondachtige Blaadjes en tropjes van kleine Bloempjes, 't welk door hem by Montpellier was gevonden. Een ander hadt het in Spanje, op de Bergen by het Eskuriaal, verzameld, 't Schynt ook in Engeland waargenomen te zyn door Pettver, en is door Plukenet afgebeeld, als aldaar aan Zee voorkomende , met dikke glanzige Blaadjes , van Wilde Thym. Hier vertoonen zig kleine Lins-of Neetachtige Blaadjes, by de grooteren aangegroeid, waar van Bauhinus fpreekt. Buxbaum vondt het in de Oofterfche Landen. De Heer N. L. Burmannus merkt aan, dat het ook aan de Kust van Koromandel groeit. Des befluit LiNNiEus, dat het uit Ooftindie verhuisd zy in (■*) HernUriA ïubfruticofa , Fol. ovato-oblongis pilofis, Syft. Nat. Vts. XIII. Polygonum minus Lentifolium. C. B. Froir. 131. Polyg. maritimum &c. Pluk. Alm, 302. T. st. f. 3. PET. Heri. 10, f. 6. Camphorata frutescens, Suxs, Ctm, I. p. i8, T, 28, f. 2. BUBM. Ft, Ini, p. 7z,  Pentandriü. 77T in Europa: 't welk, inderdaad, alzo de kleine IV. Zaadjes ligt met den Wind verftuiven kunnen, Afdeeïvan alle waarfcbynlykheid niet is ontbloot. FIoofdMaar het heeft dus, als eerft volgens zyn Ed.STUKuit het Paradys derwaards gebragt zynde, een ZK«W*'« dubbelen weg moeten afleggen. Chenopodiüm. Ganzevoet. Een vyfbladige, vyfhoekige ■, holbladige Kelk; geen Bloemblaadjes: een enkeld Linsachtig Zaad, dat in de Kelk aanrypt, komen als de Kenmerken voor , van dit Geflagt, waar van fommige Soorten den Styl in drieën, doch ver de meefte in tweeën gedeeld hebben. Agtticn Soorten, waar van de eerften de Bladen veelal uitgehoekt, hoekig of getand; de vyf laatften alleen dezelven niet ingefneeden hebben; en wel mecft Europifchen, komen in hetzelve voor. fi) Ganzevoet met driehoekig Pvlvormige ef- r. fenrandige Bladen enfamengeftelde, Bla- ^tmBonut derlooze, Oxel-Aairen. Henrkus. Algoede. Op allerley woefte plaatfen,op Mest-en Puin^ hoo- (i) C&enopodium Fol. cfiangulati• Sagittatis &c. Syft. Nat. XII. Gen. 3°«. p. 194. Veg. XIII. Gen. 309. p. 21s. H. Cliff. Fl. Suec. Mat. Med. R. Lugdb. 27S.hall. Helv. 174. dal1b. Paris. 79. Gouan Monsp. 123. Lapnthum undtuofum, C. E. Pin. us. Bonus Heniicus. J. B. Hift. II, p.95j,Tota bona. Dod. Pempt. «5i. Lo«. Ie. 256. Ccc 2 II. deel, vil, Stuk»  Ï72 Vyfmannice KRUinEl£ . IV- hoopen , aan de Wegen en in verwilderde Tuiv. 'nen, komt dit Kruid door geheel Europavoor. Hoofd• Van fommigen is het Smeerige Patich, van anSTUK* dere Wilde Majer of Melde, en Veld - Spinagie Twiivjy- genocmcj geweest ; doch de algemeenfte naam is Goede Henrik, gelyk de Franfchen dien met le Bon Henri, en de Duitfchers met GutHeinrich navolgen. Het fchynt dien naam gekregen te hebben, om dat het, als Moes gegeten, een verkoelend, verzagtend Purgeermiddel is , dienende uitwendig tot Wondzuivering: weshalve het ook Tota bom, in 't Neerduitfch Algoede, en, wegens de figuur der Bladen,LammerkensOor geheten wordt. In Engeland voert het den naam van English Mercury, dat is Engelfch Bingelkruid. De jonge Spruiten worden op fommige plaatfen als Aspergies, en de jonge Bladen , in 't Voorjaar, als Salade met Olie en Azyn genuttigd. De Stengen van dit Kruid groeijen een Voet of een Elle hoog: zy zyn dik en hol, van buiten geltreept: de Bladen driekantig en veel naar die van het Kalfsvoet gelykende, uit wier Oxelen de Aairen,die gelteeld en ongebladerd zyn, voortkomen. Aan de kanten zyn de Bladen eenigszins gegolfd, en van onderen begroeid met een witte Wolligheid, welke, daar afgewreeven wordende, Smeerig fchynt. De Wortel is dik, van binnen geel, fcherp en bitter van Smaak. Het Kruid komt veel te Putten in Gelderland en by Wyk te Duurftede voor, zo de Heer de Gorter waargenomen heeft, (2) Gan-  I*ENTAttDRIA. 773 (ï) Ganzevoet met driehoekige eenigermaate IV« getande Bladen en digt getropte Trosjes , ^deel; die zeer lang zyn en dun, tegen de Steng Hoofdaan. stok. ir. In Sweeden groeit deeze Soort zeer veel op^"urh de Straaten van Upfal en andere Steden. Van""»Batavia , in Oostindie, is een dergelyke over- ° ' gezonden. (3) Ganzevoet met Hartvormig driehoekige, mJlompachtige, getande Bladen, en opjlaan- r0O4§, de Trosjes, die famengejteld, eenigermaate gebladerd zyn, en korter dan de Steng. Deeze behoort tot die Kruiden, aan welken men, wegens de figuur der Bladen, den naam van Ganzevoet gegeven heeft, en waar van dus de Geflagtnaam afkomftig is. In 't Franfch noemt menze Pied d'Oye, in 't Engels Goofefoote, in 't Hoogduitfch Ganfefusz; 't welk al het zelfde betekent. Zy is gemeener in Europa, (2) ChenopodiumTèoX. triangularibusfubdentatis Sec, Fl. Suec. 209. 215. Chenop. latifol, minus ramofum Sec. Buxb. Hall. «9,t. 1. Chenop, erectum Sec. Raj. Syn. 3. p. 155.bubm. Fl, Ind, p. 72. (3) Cbenopodium Fol. Cordato - triangularibus &c, Fl. Suec. #10, 217. Mat. Med. 107, dalib. Paris. 78. couan. Monsp, 123. Hall. Helv. 174. N. 3. Chenop. ereftnm Sec. H. Cliff. 8J. R. Lugdb. 219. N. 6. Atriplex fylveftris latifolia. c. b. Pin. 119. Fes Anferinus. Dalech. Hift. J4.2. Död. Pempt. 616. Atriplex fylv. f. Fes Anferinus Sec. Lob. Icon, is men vjnd£ze ook qp wjlde woeft{. Hoofd- Steenachtige en vogtige plaatfen. De Zaadbolstuk ]etjcs worden rood of paarfchachtig. T r a g u s Jvffuy- merkt aan j dat deeze Plant Venynig is en de Varkens doodt' , wanneer die daar van eeten. Het Vee laatze ook meest onaangeroerd. Men vindtze echter, onder den naam van Wilde Melde, by de Geneesmiddelen geboekt. tv. (4) Ganzevoet met Eyronde getande fpitfe Chenopó- i ■ m j , %t- . T_ , , J J<~,«Mu- glanzige Bladen, de Trosjes lakhg en on- Muutfch. gebladerd. Deeze verfchilt hier door, als ook doordien de Trosjes voorby de Steng uitfteeken, van de voorgaande. Voor 't overige komt de figuur der Bladen en de geftalte overeen; zo dat men ze als een tweede Soort van Ganzevoet aangemerkt vindt. Sommigen hebben de Bladen by die van den Doornappel vergeleeken. In Sweeden, niet alleen, maar ook in Duitfchland en in onze Provinciën komt deeze Soort, mede op dergelyke plaatfen, als ook op Muuren en aan de Wegen voor. (5) Gan- (4) Cher.opuiium Fol. ovatis nitidis dentatis acutis &c. Fl. Su-c, H. Clif. &c. Kram. Aaflr. sj. Gort. £tlg. 67. Chenopodium primum. tas. Hift. %\z. Atr. fylv. latifolia acutiqre folio. C. B. Pin. 119. Atriplex Srramonii folio. VAILL. Fat. it. T. 7. f. z. Atriplex dicïa Pcs Anferinus alter f. ra. tnofior. J, B. Hift. II. p, 97s.  P 2 S ? i h d a 1 J, C5) Ganzevoet met driehoekige, diep getande, ïv. rimpelige gladde , eenvormige Bladen: STUK. Tournefort maakt van cen dergelyke v. Spaanfche gewag , waar mede het Engelfche^*"^';. Majer met Vygebladen van Ray overeenkom-«<"»• ftig fchynt: des de Groeiplaats gefteld wordt hm' in Spanje, Vrankryk en Engeland. De Steng is eens Mans langte hoog; doch het bloeit zeer laat. (6) Ganzevoet met Ruitachtig driehoekige, uit- vi. geknaagde Bltxden, van agteren gaaf; de bo- wit?** venjten langwerpig en opjlaande Trosjes. Wilde Melde, met uitgehoekte witachtige Bladen , is deeze getyteld by B a u h i n u s. De fmalheid der bovenfte Bladen onderfcheidtze genoegzaam, voor dat de Trosjes door derypheid wit worden. Zy beftaan uit overhoekfe, ongefteelde, digt getropte Aairtjes, Bolachtig famen- '•" gehoopt, 't Gewas is aan Dyken, Wegen en Wal- (s) Chenopoiium Fol. Deltoideis tkc. Am. Acad. IV. p. jej. Chenop, Hisp. procerius, Folio Deltoide. Tournf. Injl. App. 666. Blitum Ficus folio, RAj. Angl. 3. p. 155. {6) Chenopoiium Fol. Rhomboideo - triangularibus &c. Fl. Suec. 212, 218. DAL IE. Par. 80. GOUAN Monsp, 124, GORT. Belg, 67. Chenop, Fol. inf. ovatis &c. H. Cliff. 8$. GRON. Virg, 145. R, Lugib. 219, n. 8. Hall. Helv. 174, n. s. Atriplex fylv. Füchs. Hifi. 119. Atriplex fylveftris Folio finuato candicante. C. B. Pin. 119. Ccc 4 ÏJ. Deel. VII. Stuk,  V7f' Vïfma'hstoe Krtiide»; IV. Wallen , niet minder gemeen dan het gewoone &fdeei Ganzevoet. Men noemt het, in ons Land, WilHoofd- de Melde. Het Zaad, dat zeer zwart is, munt stuk. uit in de witte Trosjes, die op 't end van den ^«W- Herfst, als de Bladen afgevallen zyn, byna het geheele Gewas getrost doen voorkomen , zo de Heer Haller aanmerkt. Het groeit ook in Virginie. , ▼ii. (7) Ganzevoet met Ruitachtige Tandig uitgeüfumvfrü hoekte Bladen; de Trosjes Takkig en eeni- *Gioen 1 germaate gebladerd. Deeze, vaar mede de Wilde Ganzevoet met Gelderfche Roos Bladen, van Vaillant, veel overeenkomst heeft, is een laftig Onkruid in de Moeshoven. Zy fchynt wel een Verfcheidenheïd te zyn van de voorgaande Soort en voert den zelfden naam. vin. (8) Ganzevoet met Hartvormige hoekig ge/pit^ittetT.' & Bladen en Takkige Trosjes die ongebladerd zyn. Hier zou de Ganzevoet met Doornappel Bladen, (7) Chincpc-iiur* Fol. Rhomboideis dentato - finuatis Sec. Tï, Suec. Sec. GORT, Belt. 67. K.BAM. Anftr. 6). GOVAÏI Mor.sp. 124. Chenop. fylv. Opuli folio. VAILL. Par. 3«. T, 7. f. 1. Atriplex fylveftris. J. e. Hift. II. p. 972. (%) Chempodium Fol. Cord. acuminaio-angulatis Sec. Fl. Suec. tic. Sec. Chen. Fol. triangulari - S3gittnis. R, Lugdb. 219. N. to. Chenop. Stramonii folio, VAUL. Paris, }(, T.?. f, i. uhenop, fccur.d, TabebNi Hift. si 2. f. ?.  Pentan dri a. 7^7 den , van Vaillant, t'huis behooren. Zy IV. fchynt ook wel maar een Bafterd- of vermeng- Af^eei-« de Soort. Hoofdstuk. (g) Ganzevoet met langwerpigs uitgehoekte Bla- ix. den en naakte veeldeelige Trosjes. dfum^ll trys. Overvloedig groeit deeze in Italië, Provence acDtcuif" cn andere Zuidelyke deelen van Europa; ja zy 'S' komt ook wild voor in Duitfchland en in onze Nederlanden. Men noemtze Botrys, dat is Druivenkruid , om dat zy als een Druiftros draagt van Bloem- en Zaadhoofdjes. Wegens den aangenaamen Reuk krygt zy den bynaam van Ambrojioides, die echter meer toekomt aan de volgende. De Itaiiaanen noemenze Botri, de Franfchen Pyment , de Engelfchen Eik van Jerufalem : om dat de Bladen naar die der Eiken eenigszins gelyken. 't Gewas groeit naauwlyks een Voet hoog en vertoont zig als een Hecftertje, doch overwintert niet. Het komt meelt op Zandige plaatfen voort. Het heeft een verwarmende kragt; wordt wegens den Smaak wel in 't Moes gedaan en by het Vleefch gekookt. Men legt het droog by de Kleederen, niet alleen om den Reuk, maar ook tegen de Motten: weshalve het den naam van Mottekruid, by fommigen, voert. (10) Gan- (9) Chenopodium Fol. Lanceolatis dentatis Sec. H. Cliff. Ups. Mm. Med, R. Lugdb. 219. N. 4. gouan Mensp. 124. Eotrys Ambrofioides vulgnris, C. B. Pin, 13s. Botrys. Doo. Pempt. 34. Ccc5 H, Dsit, vu. Stuk.  77» Vtfmamnige Kruiden. IV. (io_) Ganzevoet met Lancetvormige getande ïdeel. Bladen [en gebladerde enkelde Trosjes. Hoofdstuk. Deeze noemt men Mexikaanfche; hoewel zy x. niet alleen in Nieuw Spanje, maar ook in iomjtmTrfjl'i. mige deelen van Europa , waarfchynlyk door deWie- Zaad overgebragt zynde > van zelf voorkomt, kcmi. Dit heeft by Weenen plaats, als ook in Portugal. Zeer gemakkelyk wil zy voort in de Hoven , zynde ook een Zaaygewas. De Reuk is zeer fterk , doch niet onaangenaam; de Smaak Kruiderig , naar dien van Komyn - Zaad gelykende. De Konferf der Bladen, met Honig , wordt voor een goed Borstmiddel gehouden. Men noemt het , in Provence , Thee van Mexico; misfchien om dat de Bladen als Thee getrokken worden, en dus gebruikt. Xhtifi- Ganzevoet met Bladen die/malgefnipperd dum. ' zyn, en ongefteelde Bloempjes in de Oxelen. Veeldee- 'I£< (12J Ganzevoet met Eyrond-langwerpige ge* Jnthi- tande Bladen en ongebladerde Tros/en. minticum. vend. Van (1 o) Chenopcd'mm Fol. Lanceolatis dentatis Sec. H. Clijf. Sec, &c. Botrys Ambrofioides Mexican». C. b. Pin. 138 , 516. Chen. Ambrofioides maximum. Tournf. Infl. 506, Botrys Bceticï Atr. fylvcftris facie. babr. Rétr. Ie. 118J. Chenepodium Fol. multifidis Sec. Chenop, fempervirens, Foliis tenuiter laciniatis. Dill. Elth. 78. t. «6. f. 77. (12) Chenopodium Fol. ovato - oblongis dentatis Sec. kalm. Itin. ir. p. 283, 30J, Chenop, Lycopi folio perenne. Dill, Elth. f, 75,  Pentandria. 779 Van deeze twee Soorten , beiden afkomftig IV.' van Buenos Ayres in de Spaanfche Westindiën, Afdeei^ is de Reuk zo fterk niet als in de voorgaande. Hoorói De veeldeelige groeide , in vrye Grond, totSTUK* twee of drie Voeten , de andere tot drie Ellen Z,,'ÏÏK'** hoog. Dilleniüs geeft 'er Bladen van Wolfspoot aan. De Heer Kalm, deeze Plant ook in Penfylvanie waarneemende , verhaalt , dat het Zaad aldaar den Kinderen tegen de Wormen ingegeven wordt,- zynde tot uitdryving derzelven voortreffelyk. Zy groeide , zo wel aldaar, als in Nieuw Jerfey, in 't wilde. (13) Ganzevoet met Eyrond langwerpige uit- xnr. gegulpte Bladen en naakte enkelde Kluwen-üuTffL achtige Trosfen. cam- J Zeegroen, Dit is wederom een Europifche, die in onze Nederlanden veel voorkomt by Boeren Wooningen en Mcsthoopen. Men vindrze ook in de Voorftad van Weenen , genaamd Erdbeer , en op de Straaten te Stokholm groeit zy overvloedig. Het is de fmalbladige uitgehoekte Melde van Bauhinus. (14) Ganzevoet 'met geheel effenrandige Ruits- ,xif. Vulvaria. Wi Slinkend. (13) CbempodiumVo\. ovato - oblongis repandis Sec. Fl. Suec. li. Cliff. Sec. R. Lugdb: 219. n. 7. Chenop, anguftif. laciniatum minus. To»rnf. Inft. JO«. Atriplex angufbfolia laciniata. J. B. Hifl. ii. p. +?2. U. 473, Atriplex fylv. fecunda. TAli. Ic. 427. (14) Cbenopodwxt Pol. integerr. Rhoraboideo. ovatis &c. II, Deel. vil. Stok, fi'  780 Vyfmannige Krtjiden.' IV. wy r' Eyronde Bladen en Klmvenstvyze Bloe* Afdeel, mm -n ^ Qxe/eK. Hoofdstuk. Niet minder algemeen komt deeze voor in de Twiewy Moeshoven en fomtyds ook aan de Wegen. De v'stt Stank, naar dien van rottige Zoute Vifch gelykende , volgens DodonjEus, onderfcheidtze genoegzaam. Hy noemt het Kruid deswegen Garosmus , anderen hebben het Vulvaria geheten ; doch de gemeenite naam is Stinkende Melde. Zo 'er Vrouwsperfoonen met de Rokken tegen aan geweest zyn, komen de Honden haar bezyken. Her. wordt tegen de Opftygjng nuttig geacht. chlo'o- Ganzevoet met effenrandige Eyronde Bla- Hum /oiy. den, leggende Stengen en gegaffelde Kroon- ^vlcizZ'. ti"» die ongebladerd zyn , in de Oxelen. drg. Veelzaadig Majer wordt deeze gemeenlyk genoemd , om dat zy by de andere Soorten van Majer daar in uitmunt. Zy groeit in Moeshoven , op gemefte Akkers en gebouwde Gronden, in Europa. Men vindtze in Sweeden , Duitfchland, Fl. Suec. zif, zzz. Mat. Med, ios. Dalib. Paris 77,Chenop. Foliis triangulari - ovatis. H. Cliff, 84. R. Lugdb. 218. N. z. Atriplex foetida. C. B. Pin. 119- Vulvaria Garum olens. lob. Ie. 255. Garosmus. DOD. Pempt. 616. (ts) Chenepedinm Fol, integerrimis ovatis &c. Fl. Suec. Z17. R» Lugdb. 218. N.<3. Blitum Fol. ovatis. H. Cliff. 18. Blitum polyfpermum. C. B, Pin. 118, Folylporon Casfiani &c, los. Je. 256,  Pentandria. 781 fchland, Vrankryk en elders. In Switzerland is IV. zy ook, volgens den Heer Haller, nieton-AFDE£l« gewoon j die aanmerkt, dat de Meeldraadjes Hoofd. Veerkragtig zyn, ende Bloempjes fomtyds in vie-STUK' ren gedeeld. Men wil dat dit Kruid tot-lok-aas ZJ'^S*««' voor de Visfchen kan verftrekken. (16) Ganzevoet met fmal Lancetvormige Bla- xvr. den, die vlak en effenrandig zyn. ■paria. Dit is een zeer Takkig Jaarlyks Kruid, tweekEe.^em" Ellen en hooger groeijende , met dunne ronde " Takjes en langwerpige Blaadjes, veel naar die van Vlafchkruid gelykende, doch op de kant gehaaird. In de Oxels der Bladen komen kleine getropte Bloempjes,groenachtigjvan Kleur.Om dat men 'er, in de Zuidelyke deelen van Europa, Bezems van plagt te maaken of nog maakt, voert het den bynaam van Bezemkruid. Het heeft de Steng zeer glad en witachtig, en moet een fraay Kruid zyn , dewyl de Italiaanen het Bel. vedére noemen. Wild komt het in Griekenland voort, waar men het Osyris heette. Waarom het, van T abern m montanus , Studenten - Kruid genoemd zy, is duifter. Het groeit ook (16) Chmopodium Fol, Lineati - Lanceolatis &e. H- Cliff, Ups. r. Lugdb. 120. n. 11. Chenop. Lini folio vilioib. Tournf. Infl. s°t>. Linaria Scopatia. C. b, Pin, 212. Ofy« jis, Doo, Pempt. 151. Linsiia Belvedère di&a, J. B. Hift. lil, p. 462. Heiba Studiofoium, TAP. Hift, II, p. ioj, Tsifu. KaMFH. Jap. gsj. Ih Deel VII, Stuk,  7S2 Vyfmannige Kruiden. IV ook in Japan, volgene Kjempfer, die verAfdeel. naajt ^ ^at net ^daar een voortreffelyk Genees. HoofD- middel uitlevere. Men vindt het, insgelyks, in stuk. andere deelen vau Ooftindie. xvn. (17) Ganzevoet met Elsvormige half CylinfolX drijche Bladen. ritimum. zcekants. Deeze Soort, die kleine Witte Kali, met glinfterend Zaad , genoemd is geweest, valt niet alleen aan de Zeekuften van Europa, zo in de Noordelyke als in de Zuidelyke deelen, als ook in onze Nederlanden; maar de Heer Pallas heeftze ook onder de Kruiden, die aan de ZoutMeiren, in de Zuidelyke deelen van Siberië, groeijen, gevonden. Te Montpellier, daar het aan de Zee voorkomt, noemt men dit Kruid la Blanchette. xvni. (18) Ganzevoet met Lancetvormige , eeniger«etardT* maate Vleezige, effenrandige Bladen, en gemikte Trosjes die gebaard zyn, in de Oxelen. Deeze,die weleer voor cen Virginifche werdt gehouden , is door den vermaarden G me lin in (17) Chempedium Fol. Subulatis femicylindrieis. H, Cliff; Tl. Suec. r. Lugdb. 220. Kali minus album Semine fplendente. C. B. Fin. 289. AlORIS. Hift. II. p. 610. S. s. T. 33. f. 3. OïD. d*«. 489. (it) Chenepidium Fol. Lanceolatis fubcarnolls tkc. Ac7,Gttt, I7J2. Chenop. Virginicum tkc, Sp, Flant.l. p. 222, Gmel. SU. III. p. S3. T. 15. f. I.  P E n t a N D r I A. 783 in Siberië waargenomen en afgebeeld. Zy heeft IV. een groote zeer wyd gemikte Bloempluim , afdeel. en, daar de verdeeling ophoudt, komen de Bloe- Hoofd-' men ongefteeld, met Baardjes, voort. «tuk, msynUi B e t a» Beete. Dit Geflagt heefteen vyf bladigen Kelk, zonder Bloemblaadjes, en een Nierachtig Zaad, binnen de zelfftandigheid van het onderfte des Kelks aanrypende. Het bevat drie Soorten, altemaal Europifche, naamelyk (1) Beete met getropte Bloemen. T lï> , Beta vul- Jten zeer bekend Moeskruid, dat men over-sflr"al in de Tuinen heeft, maakt deeze Soort uit.Gemecne' Het voert den Neerduitfchen naam naar den Latynfchen Beta, die van de Letter B zou afkomftig zyn. De Grieken hebben het Seutlon geheten: de Italiaanen noemen het Beta , of Bietola, gelyk wy ook meest Biet zeggen : de Spaanfchen Afelgas ; de Franfchen Pairée '; de Duitfchers Mangoldt. Men zaait het in de Tuinen , doch de plaats der afkomst is onzeker. Van (O Beta Floribus congeftis. Syft. Nat. XII, Gen. 307. p, 155. Veg. xih, cen. 310. p. 217. Beta Caule ereóto. Sp. Plant. 322. Beta. II. Clif. Upt. Mat, Med. R. Lugdb. 220. «. Beta rubra vulgaris. C. B. Pin. us. fi. Beta rubra major ** y' Beta rubr* Radice Raps. Ibid. 3. Beta lutea major. Md, (. Beta pallide virens major. Ikid, Beta candid», rubia & «ubia Romana. Dod. Pempt, «20, II. D*el. vu, stuk.  784 V ïfmannige Kruiden.' IV. VaD ouds heeft men , naar de Kleur der BlaAfdeel. (jenj een ^Vitte en Zwarte Beete onderfcheiden. Hoofd- De eerfte, die tot Moes gebruikt wordt, heeft stuk. groote j breede, gladde, glanzige Bladen, die 'Twtewy- gedachtig groen zyn : de andere heeft donker groene Bladen , met roode of paarfchachtige Stengen en Steelen. Hier van worden de Wortels , onder den naam van Beete - Krooten óf Bietwortels," gekookt zynde , onder dc Slaa gegeten. In 't Franfch noemt menze Bette-Raves: in 't Latyn wordt deeze Beete door den naam van Beta Romana of RoomfcheBeete, onderfcheiden. In 't Hoogduitfch geeft men 'er den naam aan van Rothe Ruben, dat is Roode Raapen; hoewel de Wortels weinig overeenkomst, in figuur, met de Raapen, zelfs met de Fanfche Raapen hebben. Die Worcels zyn, gelyk men weet, zeer lang en dik, van het top-end allengs verdunnende, en van binnen zeer donker, doch fomtyds ook bleeker rood; zoet van Smaak. Men vindt ook cen Beete met Geele Wortelen opgetekend , en daar is onder dit Moeskruid een Roode Beete, waar van alleenlyk het Loof genuttigd wordt. Voorts verfchilt het Gewas in grootte zeer, en geeft een Bloemfleng van een of twee Ellen hoog, die geftreept is en Takkig. De Beete - Krooten moeten uitgerood worden, eer het Kruid is gefchooten. Uit derzelver Sap kan Suiker gemaakt worden. Dat van de Bladen , verfch geperst, dient tot een Niesmiddel. Voor 't overige heeft dit Moes eene  Fentahdr ja. 783 eene zagtelyk Purgeerende hoedanigheid, en IV1 wordt geteld onder de Geneesmiddelen, Afdeel.: v. (2) Beete met drievoudige Bloemen. Hoofo^ stuk» In deeze is bovendien waargenomen, dat dé n. Kelkblaadjes van onderen niet getand zyn, ge- cmI* lyk in de voorgaande plaats heeft. Voorts wordt lt3^^i zy onderfcheiden door den bynaam Cicla, welke zo veel zegt als Sicula of Siciliaanfche. Dat zy onder dien naam bekend zou zyn in de Winkelen , vind ik niet. Men heeftze in Portugal, aan de Taag, groeijende gevonden. (3) Beete met gepaarde Bloemen^ raj JlfaritiiS&J Deeze is Wilde Zee-Beete genoemd geweest, wikte, Zy groeit aan den Zeekant van Engeland en onze Nederlanden. Het verfchil met de Gemeene beftaat daar in , dat zy het eerfte Jaar bloeit; dat zy de Bladen fchuins heeft of Vertikaal: en dat de Kelkblaadjes aan de Kiel effen, niet ééntandig zyn. S a l s o l a. Loogkruid. Hier is ook de Kelk vyfbladig, zonder Bloemblaad- (i) Beta Floribus tefnis. Bet» alb» Tel pallescem, qa* CU sla Officiuarurö. C. E. Pin. ug. Bera communis Wridi». «„ (3; Beta Flor. geminis. Beta Caul. decumbentibitt. Sp, Plant. ii. p. 32a. Miix, DiB. Beta fylrefttil (tMntiXBJ, Q, 4. Pin. til. raj. Angk iv. p. 127. Ddd u, Dïss,. nu St-M,  78Ö Vyfmannici Krüidei?. iv. blaadjes , en het Zaadhuisje bevat maar één enAFDyEL kei Zaad : doch het welke als een Slekkenhuisje Hoo?d- is gedraaid. stus. Toc jj,. Geflagt behooren thans , volgens J&t'eWy' Li > n je o s, dertien Soorten, die meestal aan de Zl-i kuiten van Europa, en aan de Zout-Meiren , in dcmiddelfte deelen van Afie, voorkomen. i. (i) Loogkruid dat Kruidig is en leggende, met Saifoia Elsvormige doornachtige ruuwe Bladen,en B-uigbiadig. • gerande Kelken in de Oxelen. Dit Kruid, dat bp de Zee-Stranden van ons Wcreldsdeel, en op die van onze Nederlanden, hier en daar, overvloedig groeit,wordt Steeken~ de Kali genoemJ, om dat de Blaadjes ftekelig ■zyn. Dezelven zyn dik en Sappig , groeijende üligt by elkander aan de Takjes van dit Gewas, 't welk een Voet hoog oplchiet, draagende, in de Oxels der Bladen , zyne Bloempjes en Zaadhu'wjes. De Kelken zyn met een bladerigen rand gezoomd. i!. (2) Loogkruid dat Kruidig is en opftaande , Traius. jjjgj Gladbladig. (1) Salfota Herb-cea decumbens tkc. Syft. Nat. X'l. Gen. 308. p. 196. f*t' XUI- Gen 3'1- P *'7, S2lioU Fo'* Pungentibus.. H. Cliff. Fl Sutc. R. Lugib. 22c. GJJON Virg. jg. Kali fpipqfo affiiiis. C. B. Pin. 289. Tiagon Maithioli. Lob leun, 797- (1) Salfola Herbacea cre&a tkc. Am, Acai. IV, p 311, Kali fpinoium co:hvatum C. B. Pi». i3s> Kali fpin. Fol, long.or. & anguftioriüus. IOUBNI. Iitft. a47- dwis Theophl. TAB Hift. 423.  F É 1» T A N D R T A; }8? mei Ehvormige Hoornachtige gladde Bla- &, den en Eyronde Kelken, Afdeel; v. Deeze is maar een Verfcheidenheid Van deSus*** voorgaande , zo fommigen willen. Men vindtze VisyW;é, niet alleen op de Stranden, zo van den Oceaan als van de Ooftzee , maar ook aan de Oevers van den Donau en elders by Weenen in Ooftenryk, ja zelfs in Virginie. De Bladen zyn langer en fmaller dan in de voorgaande. (3) Loogkruid dat Kruidig is, met Elsvormige in. gefpitfte Bladen en uitgebreide Kelken, RoQsïèli» Wegens de Roosachtige figuur der Kelken,tiE* die paarfchkleurig zyn, heeft deeze den bynaam. Zy groeit in de middelfte deelen van Aiia, aan de Zout - Moerasfen, overvloedig. De Heer Pali-as oordeelt, dat het maar een verbaftering zy van het gewoone Kali. * (4) Loogkruid dat 'Kruidig is en uitgebreid, iv. met ongedoornde Bladen, Suu.» •ƒ doooyi* Dit (3} Satfc-la Herbacea , Fol. fubulatis tkc. H. Ups. st. Kali humile Alis purpureis tkc. BuXB. Cent. I. p. 9. T. tt't (4) Salfi'a Herbacea parula Fol. inermibus. jicq. Hert» T. 68. Mant. 347. Gouan Mmip. its, GpKT. Bels*. 70* Kali majus Cuchleaw lemine. C. B Pin. 287. Kali. Dorfl Pempt, ti. Sodi Kali magnum, Sedj medii folio. lm. U, is*. . Ddd s «. Dist, vu, STV*,,  788 Vyfmannigr Kruide»; ÏV« Dit Kruid is bekend onder den naam Van Afdeel. ^ ,( Yianfch Soude, naar den Latynfchen Hoofd- naam Soda, die 'er ook aan gegeven wordt, In stuk. ,( f^oogduitfch noemt men het Saltzkraut, in TWwy- ,t EngeIfch ciasfwort, dat is Glashuid, om dat 'er de Spaanfehe Souda, een Soort van Potasch, welke men tot het maaken van fyn Glas gebruikt , van gebrand wordt, 't Is ten minfte het vbornaamfte onder de Kruiden, die men * zie daar toe bezigt *'. En , als men begrypt, dat tovoor.'hetzelve in Spanje dikwils eens Mans langte hoog groeit , zo is het ligt te begrypen, dat men veeleer dit Kruid daar toe zal aantallen, dan de Salicornia, welke veel kleiner blyft (*). Bereiding By Alikante wordt dit Kruid, daar toe, in det SoaAl-menigte, aan den Zeekant ingezameld. Men droogt het in de Zonnefchyn, bewaart het voor den Regen , en , genoeg daar van by één hebbende , vult men daar Groeven mede, die in de Aarde zyn gemaakt en doet het langzaam verbranden. Men krygt hier door een Zoutige ftoffe, welke zo hard wordt als een Steen; des menze , koud zynde, met Hamers moet aan ftukken liaan, om ze uit de Groeven te kry- gen. (*) De Heer PALLIS zegt wel , in zyne Reisbefchryving , II, D. If. Boek , Aziu. p. 4««, dat de Salictrnia fcliata by« «a van alle Planten, door hem beproefd, de meede en befte Souda geeft: doch 't it taamelyk zeker, dat de Kali, die «an de Zeekuft van Spanje groeit, niet door zyn Ed. onder» zogt zy, en de groeiplaat! maakt hier in cen gtoot vetfchil, gelyk bekend is,  P E R T A H D R I ?8p gen. Deeze hard- en vaftheid is een biyk van de IV"; deugd der Alikantfche Soude: waar in dezelve TD^' die, welke in Duitfchland, of ergens aan de Kus- Hoofhten van Europa, van dergelyke Kruiden ge-,TUK' . maakt wordt, overtreft. Dus is zy zelfs beter dan de Karthageenfche, welke niet zo blaauw ziet, en in groote Ballen komt. Die van Bomde en Cherbourg aan de Kult van Vrankryk, als ook de Bernburgfshe in Duitfchland bereid wordende, zyn zeer flegt, Steenig en worden vogtig. De Egyptifche, die men by Alexandria brandt, is niet minder deugdzaam dan de Spaanfche, Misfchien hebben de Venetiaanen, daar van, tot hunne fyne Glazen gebruik gemaakt. De Souda is, zo min als de Potafch, een enkel Alkalifch Zout. Zy beftaat, volgens Scheikundige Proefneemingen, wel ten grootften deele uit Loog-Zout, doch't zelve is vermengd met veele tot Glas fmeltbaare Aarde en een gedeelte gemeen of Zee-Zout, In de Geneeskunde heeft zy weinig nuttigheid, maar het zo voortrefTelyke Zout van Seignette wordt van dezelve met Wynfteen - Zuur gemaakt. Behalve haaren dienlt in de Glasblazeryën, komt 'er ook van, die keurlyke Spaanfche, Venetiaanfche en Jerufalemfche Zeep. Bovendien wordt de Loog der Souda, in Spanje en Vrankryk, zo wel om het Linnen fchoonte wasfchen, als tot hetBleeken gebruikt (*_), (5) Loog* (*) Zie de beichiyyiog van deeze Stoffe «n deizelver nut- Ddd 3 liSj li. Dist, vil. Stva,  793 Vyfmannice Kruiden. Afdeel ^ Loogkruid dat Kruidig zigvc-rfpreidt ,met v. * ronde gladde Bladen en famengehoopte Hoofd Bloemen. •tuk* v. Id verfcheide deelen van Spanje , inzonder/J?™/* heid bY Almeria en Alikante, worde die Kruid, Gezaaid, dat de andere kleine Kali van Bauhinus zóu zyn, tot bereiding van de Souda op de Strandvelden gezaaid, volgens L o e f l i n c , die zulks aldaar waargenomen heeft. Met zeer takkige Stengen fpreidt zig hetzelve wyd en zyd uit, zynde grysachtig en Sappig door zyne Blaadjes, welke naar die van de kleme Huislook gelyken. Van de Spaanfchen wordt het Barilla geheten. AUuhma ^ Ij°°^ruic3' dat kruidig is, opftaande en zee'i hoog. zeer Takkig, met Draadachtige fpitfe Blaad¬ jes , die van onderen Bloemfteeltjes uit. geeven. Deeze Soort groeit, volgens den Ridder, aan de Zout-Meiren van Italië, Saxen en by Aftrakan. Zy is zeer hooge Ganzevoet, met Sappige Bla- tigheid, door den Heer Schmidt, in de Uiig'zïgte Pïriandei. VIII. Deel, bladz. 405 , enz. (s) Salfola Herbacea diffufa &c. Loefl. Itin, 132. Kali Hisp. fupinum annuum &c Juss. AU. Paris, 171?. p. 74. Kali mmus alterum c. b. Pin, agj. (6) Salfola Herb. erefta Ramofisiïma Sec. Chenop. altisfimum Fol. fucculentis. buxb. Cent. Lp. 21. t. 31. f 2. Kali Gramineo folio. c. b. Pin. 289. P*odr. 133. ö. Salfola Fol. Filiformibus inermibus &c. H. Ups. ss, Lerchea Fol, FiU& BCntis, HALL. Cotting, ii, p. 22,  P B K T A N D R 1 1. 79* Bladen, genoemd geweest. Men betrekt 'er toe IV. het Kali met Grasachtige Bladen, van C. B a u- ApD*Eti HiNus, 't welk echter van dien Kruidkenner Hoofd» befchreeven w ordt, als de Stengen maar een «tuk. Voet hoog hebbende, die dunne broofche Tak- ^J*'"' jes, van vier Pu:men lang, uitgeeven. Het was hem, droog, van de Zoutpoelen in Saxen, overgezonden. LoogkrU'd, dat Kruidig is en byna regt- vrr, opftaat. met /malle , eenigermaate Vlee- Sf!ffa* zige, ftompe Bladen en Sappige doorfchy- zout'g. nende Kelken. By de Stad Aftrakan, leggende aan de Wolga, niet ver van de Kaspifche Zee, is deeze door Btjxbaum waargenomen. De Stengen zyn Kruidig, een Voet hoog, paarfchachtig : de Bladen van boven vlak. Drie Bloemen, by elkander , komen in de Oxelen voort. Zy zyn ongefteeld, en hebben drie Stylen, gelyk de voorige Soort. Als de Vrugt ryp wordt, zyn de Kelken Sappig, glad,byna doorfchynende, doch niettemin groen. Hierom twyfeltLiNN^ns, of het Beziedraagende Alexandrynfche Kali niec het zelfde zy. (8) Loog- (7) Salfola Herb. ciettiuscula &c. Chenop. Fol LIreari. bus obtufis. H. Ups, ss. Cheaop. maritiraum Fol. Seeü tt. letibus. BuXB, uts. f. 1. Ddd 4 11. Dilk VU. &ÏOJU  fOl Vyfmannige KruidEit. IV. (8) Loogkruid, dat zig Kruidig verfpreidt, met 'Atvzxi. rmdg pml>e jjToiijge Bladen. Hoofd» itük Onder den naam van Kleine, ruige Kali, is vm. deeze bekend en befchreeven. Zy groeit inDee- ifr/ï'a. nemarken en by Montpellier aan den Zeekant, «■""B* zegt de Ridder, ix. (9) Loogkruid , dat zig met Houtige Takjes ''veeU^' verfpreidt, hebbende langwerpige Bladen takkig. en de Kelken gerand, getroyt, gekleurd. Deeze, aan de Zeekust van Sicilië en Spanje waargenomen, is een zonderling Kruidje, dat Vleezige Blaadjes heeft en ongefteelde Bloemen. De Kelken zyn Trechterachtig , in vyven gedeeld, Vliezig, met een kleinen, vlakken, gekleurden Rand. Xt (10) Loogkruid, dat Heefter achtig is, met LiCeggend"' niaale, gehaairde, ongedoornde Bladen. Deeze Soort, die ook in Spanje fchynt voort te komen, groeit overvloedig in de Zuidelyke deelen van Siberië, Pal las heeftze, in zyne Rei- (s) SalfoU Herbacea diffufa Sec Chenopodiuni hirfurum. Sp. Plant, I, p. 221. Kali minus villofum. C. li. Pin, 28». Kali parvum hirfurum. J. B. Hifi. III. p. 702. (9} Salfola Sublignofa diffufa &c. Mant. j4. Anthylloides •otundifolia Sicula Bocc. Mus. II. p. t. 34. Fedicularis minima polyclonoi humifuia. Babk Rar, 214. t. 27;, (10) Salfola Frutescens Fol. linearibus Sec. Salfola Lignofa. LOEFL. It. i;i. FALL. Itin. I. p. 49c t. 5. Gmel Sik. III. t. 18. f. x. t. '9. f. i.&Tab. io, BUXB, Ctnt, I. t. xf. «cT. II, f. ï,  P I N T A » D R I A. 793 Reize, afgebeeld en merkt aan, dat dit Kruid, IV* aan de Zandige Oevers van de Irtifch, het Helm Dv.B " behulpzaam zy, om de verliuiving van het Zand Hoortv , , „ stuk. te bepaalen. _. . fu) Loogkruid, dat Heejlerachtig is, met xi. fpits Eyronde Vliezige Bladen. v^rmicHu- ta. Op de Heuvelen, omftreeks Madrit, vondt de.. w.otra" , tij bladig. Heer LOEFLI^G deeze, zo wel als de voorgaande , overvloedig groeijen. Dus kwam den Heer P a x. L a s, in Siberië ook deeze, zo wel als de anderen voor. De groote Kelken, van eene geelachtige Kleur , zig als Bloemen verwonende , verfieren dit Gewasje, dat Blaadjes als Hey of . Tamarifch heeft en niet veel meer dan een Voet hoog groeit , ongemeen. Het ziet uit den groenen witachtig, doch wordt vervolgens byna geheel grys, (12) Loogkruid , dat Heejïerig is enregtop- xn. ftaat, met Draadswys' dunne ftompachtigeFr££^ Bladen. Dee- (n) Salfola Frut. Fol. Ovatis acutis Carnofis. Loeïl. Itin. 119, 182. Kali Frut. Ericac folio. Buxb. Cint. I. p. g. T. 14. f. ir. Kali geniculatum aphyllanthes Sec. babr./Jar.soi. T. zij , aifi. (ia) Salfola Fruticofa ere&a &c. Chenop. Fol. linearibw 8tc. H. Cliff: 86. R. Lugdb. 220. guett. Stamp, z.p. 415. Chenop. Sedi folio minimo. Du ham. Arbr. I. p. 163. T. ti. Lerchca Fol. obtufis. hall. Cott. Si. Kali fpec. Verm. aiaiina Aiboresccns. J. b Hift. III. p. 704» Anthyll, Charme- Ddds P* li, deel, VII, Stok.  794 Vyfmannige Kruiden1.' IV. Deeze , aan de Zeekusten van Vrankryk , Afdeel.Spanje en Perfie voorkomende, is, gelyk verHoofd, fcheide anderen, bevoorens tot het Ganzevoet «tuk. betrokken geweest. MöntincnocmtzeKlein Boomachtig Huislook, om dat de Blaadjes naar 't zelve gelyken : doch de Slakhoornachtige Zaadjes brengenze hier t'huis. Zy groeit ook op onze Zeekuften. flljl'ia Lo°gkruid « dat Heejïerig is en uitge- breid, met ruige Takjes , en de Kelken .Gedooin- gedoomd heeft. Men ziet hier de reden van den bynaam. 't Gewas is Zee - Ganzevoet met Roedswyze Takjes van B uxb aum getyteld. Het groeit in de Zuidelyke deelen van Europa en in Egypte , zegt Linnjeus. De Petersburgfche Hoogleeraar Pallas heeft op zyne Reize door de Zuidelyke deelen van Siberië, in den jaare 1768 en vervolgens, aan de Zout - Meiren en Moerasfen , beoofcen dc KaspifcheZee,verfcheide Soorten van Loogkruid , met die der Europifche Kuften byna overeenkomende, doch ook eenige nieuwe,daar van verfchiliende, gevonden. De meeften zyn door pit. frut. C. B. Pin. ztz. Sedum minimum Arborescens» Munt. HiH. 4«9. (13) Salfola Fruticofa patula, Ramuüs hiifutis Szc. Mant. 54 , jie. Chenop. marit. Ramulis Virgaris. buxb. Cent III. p. 17. t. 45? Basfiamuticata. AllionAlüt. 177. t. 4. f, z.  Pentandria. 795 door zyn Ed. afgebeeld en omftandig befchree- IV. ven. Dus is door hem een Salfola Arbuscula 8 Vypmanhige Kruiden.' IV,EL miSe driekantige Bladen; geaairde enkelde BloeAfdeel. men ^ van dü gezegj£ Kenmerken. Het VrugtHoofd beginzcl loopt uit in een Elsvormigen Styl,met •tuk. dne itompe Stempels °p de Kryt" en K]°y' Heuvelen van 't Gebergte Itfchka, in de Woeftyn der Kalmukken , vondt de Keer Pal las cen zeer aartig Plantje, dat zyn Ed. Anabafis Cretacea noemde, om dat de Vrugt veel overeenkomst met dit Geflagt hadt, hebbende hy de Bloemen daar van niet gezien. Het heeft een dikken Penwortel, die van boven .Takjes uitgeeft, niet boven de twee Duimen lang, 't eenemaal uit rondachtige Leedjes beflaande, als die der Vygplant in elkander gewricht, en fommigen op zyde Vrugtdraagende (*;. Cr e s s a. Zoutbloem, Een vyfbladige Kelk ; een Trompetachtige Bloem, die ae Meeldraadjes op het Pypje heeft zitten en cen tweekleppige, eenzaadige Vrugt; zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt. Cté]/a Het hadt ' v0,§ens den Ridder, maar ééne Creiua, Soort (i), die den bynaam van Cretifche, naar Cietifch, 4 de . (*) Pallas Rkttat. i. Theil, bladz. 493. Tab. K. fl) Cresfa. Syft. Nat. XII. Geu. 310. p. 197. Veg. X1U. Gen, 313. p. 2iï. Am. 4caA I. p. 395. GOUAN Monsp. fzy, GER. Prov. 319. Anthyllis. Alp. Exot. 157. T. Itfi. Quamoclit minima &c. Tournf. Inft. Cor. 4. Chamspiiys incana &c. C. b- Pin. 249. Lyfiraachix fpieata; purp. affinis. Pluk Alm, 216. T. 43. f. 6,  PEHTAND RIA. 799. de Groeiplaats* voort. Men vindt het, even- IVV wel, ook in Languedok en in Provence, aan Afd1eïL» de Zeekuft , des. Zomers, in uitgedroogde Moe-Hoofd», rasfen , en by Rome aan de Monden van den8Tuli' Tyber , als ook in Griekenland.. Tourne- Z)'«Jw'*« fort heeft het zeer kleine, leggende MoerasQuamoclit, met Bladen van Duizendgrein, geheten. C. Bachtnus ftelt het voor, onder den naam van Gryze Veld - Cypres met zeer kleine Blaadjes. Men wil, dat het de Anthyllis zy, van Alpinos , die dezelve befchryft als een Plantje van een Handpalm hoog, maakende een digt Heeftertje uit, dat aan de enden der Takjes langwerpig ronde Zaadhuisjes draagt, van grootte als Tarwegraan. Hetzelve hadt een Zoutigen Smaak, zynde tevens wat famentrekkende en opdroogende: des een Wondmiddel, en in Afkookzel dienitig tot de Waterloozing en voor 't Graveel. De Heer Forskaohl heeftin Arabie een Plantje gevonden , 't welk hy 'Cresfa Arabica, noemde, groeijende , met Draadachtige Stengetjes , een Span hoog. Dit hadt ovaale Blaadjes en enkelde Steeltjes in de Oxelen, met een» bladigc Klokswyze Bloemen van een half Duim breed. De Meeldraadjes waren in de bodem van de Bloem ingeplant, en, alzo hy de Vrugt.niec hadt gezien, kan het met weinig zekerheid hier t'huis gebragt worden (*). S X E- (*) Flor. ASgypt, Arai. p. ƒ<♦ u. deel. vu. stuk»  8oo Vïfmahnige Kruiden. Afdeel. S ï e r i s. Pyltjes-Bloem, v. Hoofd- De Kelk is in vyven gedeeld, de Bloem Ra» «tuk. derachtig, de Vrugt een Bezie, die veele Zaad» jes bevat in eene holligheid. s^u Hier van is ook maar ééne Soort bekend (i), javana. welke den bynaam van Javaanfche, wegens ^jwian- ^aare a£jcomQ.} voert. Het Plantje is Kruidig, in de gedaante van de Spaanfche Peper, doch kleiner en zeer Takkig , met overhoekfe, gefteelde , langwerpig ovaale, gladde Bladen, overhoeks. De Bloemfteeltjes komen of tegenover dezelven, of in de Oxelen, of aan 't end der Takjes, eenigszins verdeeld of eenbloemig voort. De Bloemen zyn blaauw en van grootte ■als die der Spaanfche Peper. De Heer N. L. Burmannus heeft,onder deezen naam , een Plantje afgebeeld, 't welk aan de Kust van Koromandel, op Waterige plaatfen , groeit, en in eenige opzigten hier mede ftrookt. Hetzelve, zegt zyn Ed., heeft vyf Elsvormige Meeldraadjes, van langte als de Kelk , met Pylswyze Knopjes, en hier van heeft men dit Geflagt , in 't Hoogduïtfch, Pfeilblume geheten (*). Dat 'er echter ook zodanige Meelknopjes in andere Planten voorkomen, heb ik *Bi.j73.hier voor getoond *. f 1. XLH. 2. G O M« (i) Stetis. Syjl. Nat. XIII. Gen. 1254. p. 2tg. Mant. 14, Steris Aquatica. BURM. Fl. Ini. p, 72. T. 39. f. 3. (*) Linn. Catt, ier Plantin , ttberzetft von j. j. HAMER. Gotha 177;. p. iii,  P e n t a n d r i a. 801 Gomphrena. Rondbloem. iv. Afdeel. De Kelk is gekleurd , de buitenfle driebla- v; dig, met twee famenluikende gekielde Blaadjes: stuk™" de Bloemblaadjes zyn ruuw en Haairig. De Bloem Dimia, beeft een Cylindrifch Honigbakje, dat vyftandig is. De Styl is ten halve in tweeën gedeeld : het Zaadhuisje eenzaadig. In dit Geflagt zyn zeven Soorten, altemaal haare Groeiplaats hebbende in Ooft- of Westindie. (i) Rondbloem met een opftaande Steng, Ey- rrond Lancetvormige Bladen, enkelde Hoofd- °gIIoJ' jes en tweebladige Bloemfteeltjes. Jaarlykfe. RüMPHfus heeft deeze, die in Ooftindie groeit, de Ronde Bloem getyteld , welke naam op alle die van dit Geflagt eenigermaate past. Deeze is onder 't Geflagt van Amaranthoides by Tournefort begreepen. Zy komt met Zilverkleurige of witte en met paarfche Bloemhoofdjes yoor. De Bladen worden by die van Bernagie vergeleeken. Het groeit aldaar twee of drie Voeten hoog en is hier bekend in de Hoven, daar men het alle Jaaren zaait. In Ooftin- die (i) Gcmphrena Caule ereaa &c. Sy/l. Nat. XII. Gen, 31 r. p, 197. Veg. XIII. Gen. 114. p.* 19. //. Cliff: Ups. &c. r. iMla\ 4-s. Amaranthoides Lychnidis folio. To'Jbnf. Infl. S34. Amarantlio affinislnd. Onenul's &c Brein Cent. T, s i, FlosMobo. fa's. Rumph, Amb. v. p. 239. T. ïoo, f, 2. £ ee H. Deel VII. SrvjE.  8o2 Vyfmannige Kruiden. IV. die gebruikt men de Bloemen, tot fieraad, op Afdeel. gruil0ften en Gastmaalen ; om dat dezelven Hoofd- lang duuren , zonder te verwelken. De Fran8tuk. fchen noemen het , deswegen, de Roode lm- Jueewy. mwUllg deJ. TuinIicdeD. li. (2) Rondbloem met Lancetvormige Bladen en ?ere"nni7.na tweebladige Hoofdjes ;de Bloempjes met ei- ^Ovc:biy- ggn Kelkjes onderfcheiden. Deeze Soort is uit Zaaden, van Buenos Ayres afkomftig, in de Elthamfe Tuin geteeld. Zy heeft bleek geele Bloemen , die in losfe Hoofdjes vergaard zyn en eenigermaate gekranst of geftraald. m. (3) Rondbloem met een opjlaande Steng, tweeStekelige! bladige Hoofdjes en gekartelde Bladen. Hier komen de Hoofdjes uit de Oxels der Bladen voort: de Bloemen zyn blaauwachtig. Op Malabar is de Groeiplaats. iv. (4) Rondbloem met Eyrond langwerpige BlaMrafdien. ^gn ^ em 0pftaancie Steng, en gefteelde, ^tirafiiiaan» Klootronde, naakte Bloemnoofdjes. Deeze (z) GompbrtnaTo\ Lanceolatis &e. Amaranthoides petenne Sec. dill. Eltb. 24. t. 20. f. 22. (3) Gomphrtna Caule erecl>, Capit. diphyllis&c. Min • Angani. H. Mal. IX. p. 141- t. 72. Burm. Fl. Ind. p. 71. (4) Gompbrma Fol. ovaro - oblongis, Caule eie&o &c. Am. Acad. 4. p. 210. Amaiantho affinis Btaflliana. Breïn, Cent, t. J2.  Pentandria; 803 Deeze is de Brafiiiaanfche naar de Amaranth Iv*. gelykende Plant, met kleine ronde Bloemen, van AFDyï_SLa Breyn afgebeeld. Zy heeft de Hoofdjes Hoofdfyner gefchubd, kleiner en op Steeltjes voortko-STUK* mende uit de mikjes,der Bladen. Z)^nia' (5) Rondbloem met een opftaande gearmde s. Steng, enkelde ongefteelde end-Hoofdjes en%mrlth"** Zaagtandige Kelken. zaagtan0 a dige. (6) Rondbloem met een opftaande Stengen af- vr. gebrokene Bloem - Aairen. a^imo'*" kcne. (7) Rondbloem met gepaarde,tweedeelige drie- vu. koppige Steeltjes, het middelfte Hoofdje on-Gfi"vf fteeld. Deeze drie, door het gezegde wel onderfcheiden , hebben haare Groeiplaats in Amerika en de Westindiën. N A M A. Dit Geflagt heeft een vyfbladigen Kelk en eene vyfdeelige Bloem; het Zaadhuisje eenhokkig , tweekleppig. Twee Soorten, beiden uitheemfche , zyn "er in vervat, als volgt. CO Na- (s) Compbrtna Caule erefto Brachïato &c, (6) Gomphrena Caule erecio, Spica interruptü. R, Ltigd. (?) Gompbrma Fedunculis oppofiiis bifidis tricapitstis. tónaphr. pedunculisad Alas geminaiis. H, Cliff. 87. Eee 2 II. Deel. vil. Stuk.  Ï04 Vyfmannice Kruiden. IV. ("i) Nama met een opftaande gladde Steng, Li' Afdeel. niaale Bladen en getrofte Bloemen. Hoofd- _ . _ , , stuk. Deeze groeit op Ceylon, als ook by Madrasf l aan de Kust van Koromandel, zynde Muur, ZeiUmZa. naar Eerenprys gelykende, met Bladen van GefcCeyion- nadekruid , door Plukenet getyteld. Het Stengetje is een half Voet hoog, Takkig mee fmal Lancetvormige Bladen overhoeks, die effen zyn en uitgebreid, geevende uit de Oxelen opftaande Trosjes, met overhoekfe Bloempjes. ti. (2) Nama met leggende Stengen, Eyronde Bla jaaaitcn- ^ en eenzaame Bloemen. Jamai- kaïche. Hier behoort cen Gewas , door Browne op Jamaika gevonden en afgebeeld, dat de Bloem eenbladig en Cylindrifch heeft , met vyf Tandjes , van langte als de Kelk. Hydrolea. Water-Olyf. Een vyfbladige Kelk ,• een Raderachtige Bloem, die de Meeldraadjes van onderen Hartvormig heeft: het Zaadhuisje tweehokkig tweekleppig, met veel kleine Zaadjes. Dus (1) Nama Caule erecto glabro , Fol. linearibus &c. Syft. Nat, XII. Gen. 31*. p. 198. Veg, XIII. Gen. 317. p. 219. Nama. Am. Acai. i. p. 39J. Fl. Zeyl. N.117.T. 2. KNIPH. Orig. 4. Praif. Anagallis Zeylonica aq.burm. Zeyl. 19. Alfine Veronic* affinis, Gratiola: folio. Pluk. Alm, 22. T. 130. f. a. (2) Nama Caule decumbsnte Stc, BROWfï, Jam, 185. T. 18. f. 3,  Pen ta nbria. 805 Dus zyn de Kenmerken opgegeven van dit IV. Geflagt, 't welk maar ééne Soort (1) heeft, Afveix' groeijende in Zuid - Amerika, en aldaar door den HoofdHecr Loefling waargenomen. De StengeniTXJKm zyn opftaande, een Voet hoog, met overhoek- u^irtU* fe Takken : de Bladen Lancetvormig , onge--^^ fteeld, Haairig en Lymerig kleevende, met Doorn- de. tjes in de Oxelen. Weinige, digt getropte Bloemen,'die hoog blaauw van Kleur zyn, komen aan 't end der Takjes voor. Schrebera. Een vyfdeelige Kelk , een Trechterachtige Bloem met de vyf Meeldraadjes in de Keel en even zo veel Schubbetjes , tot het Honigbakje behoorende, aan 't onderfte der Meeldraadjes aangegroeid: de Vrugt tweehokkig, met enkele Zaaden. Zo komen de Kenmerken voor, van ditGeGeflagt, 't welk ééne Soort bevat (1), die door den Heer Scheeeer aan de Kaap issJtohkt* waargenomen. Zy maakt een klein HeeitertjeKaapfe* uit, met ronde Wollige Takjes en overhoekfe Lancetvormige Blaadjes, die aan de Punt drie of vyf Tandjes hebben , glad, met zeer korte Wol- fi) Hydrolea. Syft. Nat. XII. Gen. 3T5. P- '98XIII. Gen. ;m. p. 220. flanta lacuftti» f. paluftris fpinofa. LOEÏL, U 310. 399- (1) Scluebera. Syft. Nat. XII. Gen. 3i«.p. I9S. Vip XIII. Gen. 319. p. zzo. Schinus Myricoides. Sp, Plant,$,i66z. Eee 3 ii. deel. vii< stus<  8o6 VyfmAnkige Kruiden, IV, Wollige Steeltjes. De Bloemfteeltjes , veelen Afdeel. ^ elkander aan het onderfte der Takjes vooitHoofd- komende , zyn Draadachtig dun, zeer lang en stuk. Takkig, met dergelyke, overhoekfe , eenbloejTwcfwy- mjgc Yroetjes der Bloemen , die wit zyn. Het draagt eene Steenachtige Vrugt. H e u c h e r a. Dit Geflagt, naar den Kruidkundigen Heucherus, die omtrent het begin deezer Eeuw Hooglccraar te Wittcnberg was, benoemd , heeft vyf Bloemblaadjes, welke in den Kelk zyn ingeplant , en het Zaadhuisje is tweehokkig met twee Snuiten. t. De eenigfte Soort daar van (i), in NoordJiZklTa.Amerika waargenomen, is een Kruid, welks Blavirgini- den veel naar die van de Sanikel gelyken. Het C'e' heeft cen lange Pluim van Mosachtige Bloemen, vuil paarfchkleurig. Dezelve beftaan uit vyf zeer fmalle Blaadjes en vyf Meeldraadjes met geelachtig roode Topjes , volgens Boerhaave, die dit Kruidje tot de Mitella heeft t'huis gebragt ; doch aanmerkt , dat men het, wegens de geftalte, tot deGeum betrekken zou kunnen, Hermannus hadt het Amcrikaanfche Cor- tu- (s) Heuchera. Sjfi. Nas XII. Gen. 317. p. 193. f**. XIII. Gen. 310. p. iio. II. CüjJ. 81. Grom. Virg. 39. r. Lugib. 437. Cortufa Americana Flore IqualliJe purpujeo. Hf.rm. Parad, ijr. T. 131. Sanicula f. Cortufa Americana Spicata Sec. Pluk. Alm. 33:. T. 58. f. 3. Mitella Americana &c,Boekh. Lugdb. I. p. -rg«  Pentandria. 807 £ufa of Berg Primula Veris getyteld. Het groeit ^* natuurlyk in Virginie. Afdeel» Hoofd» v e l e z i a. stuk. JBigytttél* Een kleine vyfbladige Bloem, met een Draadachtig duimen vyftandigen Kelk, en een eenbokkig Zaadhuisje, dat veele Zaadjes inhoudt, die op een enkele ry geplaatst zyn. Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge- rflagt, welks eenige Soort (1) in de ZuidelykeriguZ* deelen van Europa groeit. VanC.Bauhinus styve* vindt menze Wilde zeer kleine Lychnis, met een klein Blommetje , genaamd. By Montpellier wordt het, zegt hy, Allerkleinfte Santorie geheten. Hy vondt het aldaar met een Stengetje van drie of vier Duimen hoog, met Leedjes en gearmd, hebbende zeer kleine fpitfe Blaadjes en fmalle ftyve Bloemfteeltjes, een paarfchachtig Bloempje , van vyf Hartvormige Blaadjes, draagende. Een Handpalm hoog , by Florence aan de kanten der Akkeren groeijende , hadt hy het naderhand van Burserus bekomen. De Heer Gouan zegt, dat het, zelfs by Montpellier , anderhalve Handpalm hoog voor- (1) Velezia. Sy/l. Nat. xii. Gen, 4+7. p. 19S. Veg. XtU. p, üo. CouAN Monsp. 185. GES. Prov. 41z. Silene Fol. Snbulatis. Sauv. Monsp, 1+5. Lychnis fylv. minimi exiguoflore. C B. Pin. zaS. Proir. 103. Lychnis cornicu'ata minor. BARK. Rar 66$ T. 1018, 101,7. BOCC Mus. ii. p, jo. T. 43. Knawel minus Fol. Cariophyllaiis. BUXB. Cent. II. p. 41, T. 47- Eee 4 11. beel. VII, Stuk.  8o3 V v fm a NNI G E KrÜIDÈN. IV. voorkomt. Het groeit ook op drooge dorre LaG'Afdeel. ^ ^a ^e 2uidelyke deelen van Provence, Hoofd» stuk. vS W E r t i A. Dc Ridder heeft dit Geflagt benoemd naar den bekenden Swertiub, die de Kruidkunde met zo veele fraaije Afbeeldingen heeft verrykt. Het heeft een Raderachtige Bloem , met Honigvoerende Gaatjes aan 't Grondftuk der Slippen ; zynde het Zaadhuisje eenhokkig en tweekleppig. Vyf Soorten komen 'erin voor, als volgt. s (i) Swertia met vyfdeelige Bloemen en ovaak perelnisT Stoelbladen, . GeitiiMc, "Dceze, haar Groeiplaats hebbende op Bergen in Switzerland , Beijeren cn Vrankryk, wordt Breedblodige Moeras - Gentiaan geheten van BaohinVS. Clusius verhaalt, dat, toen hy zig,nu byna tweehonderd Jaar gelceden, te Londen bevondt , hem de afbeelding en befchryving daar van werdt medegedeeld door Doktor Penft/feus, die dit Kruid geftippelde Gentiaan noemde. De Steng was Knoopig, een Elle hoog, met Bladen als de gemeene Gentiaan, om laag gc- fleeld, fi) S-üKrtia Corollis quinquefidis &c. Syft. Nat. KIL Gen. ?iS. p- 199. XIII. Gen. 321. p. 2zo. SK-ertia. H, Cliff, 53. r. Lugdb. 433. Gentiana Cor. laeiniisNe&ario gemino notatis. MONN. Obs, IJ4. Gentiana paluftris latifolia. C.B. Pin. 1S2. Gentiam tiunct'ta Pcnnxi. CLUS. Pann. 290, k. S92.BABR. Rar. t. 91. HALL. Helv. 479, "  P ëNTANDRIA. 809 fteeld, de bovenften ongefteeld, uit wier Oxe- IV. Jen , omtrent in 't midden van de Steng, en AFD,f EL* verder opwaards, drie- of tweebloemige Bloem-Hoofd* fteeltjes fprooten. De Bloemen, blaauwachtig5TÜK* van Kleur, waren zeer fraay getekend met zwarte D'^mi>' Stippen en hadden vyf Draadjes aan 't end geel. Zy zyn zeer diep ingefheeden, en in ieder hoek komen twee ronde Kliertjes voor, die van eene donkere paarfch blaauwe Kleur zyn, maakende een zeer zonderling Honigbakje uit , in geene andere Plant bekend, zegt L1 nn^eus. (2) Swertia met vyfdeelige Bloemen, de end- n. bloem in zesfen gedeeld, de Bhemfteelend-^rmT:'* zeer lang en de Bladen Liniaal. Mismaak- In Virginie groeit deeze , die zeer lange , naakte , eenbloemige Bloemfteelen , tegenover elkander, heeft, en zeerfchoone witte Bloemen, met Lancetvormige Slippen. Het Kruid dient in Koortfen, Geelzugt, Blaauwfchuit en de Jicht, doch inzonderheid, zegt men, tegen een Dolle Honds Beet. Sommigen hebben het tot de Kleine Santorie betrokken. (3) Swertia met vyfdeelige Bloemen en Lan- \\\,- ■ cetswys' Liniaale Bladen. phtltoe*' (4) Swcr-raige, " (i) Swertia Corollis quinquefflis , terminali fexfidl &c, Gentiana Fol, linearibus acuminatis &c. Groji. Virg. 30, 40. (3) Swertia Coroll. quinquef. Fol. Lanceo'.ato - linearibus, CmeL. SU. IV. p. 114. T. s3. f- 1. t Eee 5 li. dïsi. Vil. Stuk.  8io Vyfmannige Kruiden. IV. (4j) Swertia met vierdeelige vierh oorniee Bloe- Afdveel' men. Hoofd» stuk. (5) Swertia met vierdeelige ongetoomde Bloe- iv, men. Swertia Cornkuia. j)eeze drie zyn in Siberië waargenomen, door dehoorn wylen den Heer G me lin, en door denzelven *• y niet alleen afgebeeld , maar ook befchreeven. Dicietima. De eerfte, die ook op Ysland voorkomt, eroeit ^^'een Span hoog. Gentiana. Gentiaan. Dit Geflagt heeft een onbepaalde Bloem: want dezelve is wel by de meeften in vyven, doch by fommigen ook in vieren, by anderen in zesfen of agten gedeeld , cn het getal der Meeldraadjes volgt deeze verdeeling. De Mond of Keel gaapt in fommigen wyd, in anderen is dezelve geplooid, in eenigen met Haairtjes gcflootcn ,• anderen hebben de Slippen met Franje : anderen gcfternd , met kieine Blaadjes daar tusfchen. Ook is de Bloem in lömmige Soorten Tn chterachtig , in fommigen Klokvormig zonder Pyp. De Vrugt is beftendig; een langrond Zaadhuisje van boven fpits, eenhokkig, tweekleppig , bevattende veele Zaadjes. Het is met den tweedeeligen Stempel, die zonder Styl op 't Vrugtbeginzel zit, gekroond. In (V Swertia Cor. quadrifidis quadricomibus. Gmel. Sik otfupra f. 3. (s) Swertia Cor, quadrif. ecornibui, GMEL, SU, uts. f. 2.  Pehtandri a. 8lf In 't zelve komen thans een - en - dertig Soor IV. ten voor, waar van de negen eerften de Bloe- A*»B2L. men in vyven gedeeld en byna Klokvormig; de c-Ioofd» zestien volgende dezelven Treehtercichtig en de5TÜIU zes laatften niet in vyven gedeeld hebben. Ver Di^n'a' de meeften zyn Europifche Planten» * De Bloemen vyfdeclig en byna Klokvormig. 'j^ Cl) Gentiaan met byna vyfdeelige, %adêraéh- * Geele. tig , gekranfte Bloemen en Scheedachtige Kelken. ' Dit is de groote geele Gentiaan, die byna op alle hooge Gebergten van ons Wereldsdeel groeit en gebruikt wordt in de Apotheeken. In 't Noorden , evenwel, is zy zo gemeen niet als in Switzerland , alwaar men niets gcmeener aantreft op Jura en de Alpen, zelfs op laage plaatfen, ze de Heer Haller aanmerkt. Men vindtze, volgens zyn Ed., by D o d o n ó o s zeer wel afgebeeld. Lobel heeft even de zelfde figuur. Haar Steng fchiet , ongetakt, tot twee Ellen hoogte op , hebbende om laag breede, Eyronde, vyfribbige gedeelde Bladen, zeer naar die van (l) Gentiana Cotollis fubquinquefidis rotatis iubverticiUatis &c. Gent. Fl. confcrtis &c. H. Clif. ft. Suec. Lapp. Mat. Mei. r. Lugd, 432. GOUAN Monsp. 128. Gentiana rriïji* lutea. C. b. Pin. 187. Gentiana. Cam. Epit, 41j. Dod, Pempt. 342. Gentiana major. Lon. Icon, 30$, Arreiias. Bx« ne al vs. Sp. «4. T, «3. ii. Deil. vil. Stuk.  8l2 Vyfmannice Kruiden. Afdeel va" Weegbree gekende ; doch de bovenften VEL" zyn fmaller en ongefteeld. De Steng is hol, Hoofd- een Vinger dik en met Leden , aan welken stuk. djgt:e fransjes voortkomen van Bloemen met visT,UWy' Takkige Steeltjes , door Bladkroontjes onderfchraagd. De Bloem is diep ingefneeden, met lange Slippen, van vyf tot agt, geel met veele Stippen, en Raderachtig uitgebreid van een kort Pypje. Onder aan het Vrugtbeginzel zyn zo veel groene Kliertjes als de Bloem Slippen heeft. De Zaaden zyn breed en plat, Hartvormig Eyrond, Bladerig gerand en byna geel. De Wortel is lang , dik en rond , insgelyks geelachtig van Kleur. De Italiaanen , Spanjaarden cn Franfchen, behouden met ons den Latynfchen naam, Gentiana , by de Ouden zeer bekend. De Engelfchen noemen het Kruid ook Felworth en de Duitfchers Entzian of Bitterwurzel, wegens den Smaak van bitterheid, waar in het uitmunt. Men gebruikt den Wortel , inzonderheid, in de Geneeskunde , wegens deszeifs Maagverfterkende hoedanigheid. Tegen Koortfen, tegen de Wormen en andere Orgefteldheden , kan men denzelven met voordeel ingeeven. Men heeft hem ook tegen 't Podagra , de Jicht en den Steen, geroemd. Hy komt in verfcheide Winkelmiddelen. Uitwei dig, als een Steekwiek, maakt men 'er is Filtelen fomtyds gebruik van. De Gentiaan dient om verfcheide dingen voor 't bederf te bewaaren en is als een Tegengift zelfs van de  Pentandria. 813 de Pest en van een Dolle Honds Beet, van IV. ouds beroemd. AsdzzU (2) Gentiaan met byna vyfdeelige, Kiokswyze, 5^°?.°" 1 gekranfte Bloemen en geknotte Kelken. jr. Genlianj, De groote -paarfche Gentiaan, groeijende op P^^dezelfde Gebergten, is van de voorgaande niet aanmerkelyk verfchiliende , dan dat de Bladen een weinig fpitfer zyn , de Kelken ftomper en de Bloem Klokvormig, paarfch van buiten, van binnen bleek met roodachtige Vlakken. De Steng groeit ook zo hoog niet ,• maar de Wortel is veel grooter; fomtyds wel een Arm dik en twee Voeten lang , van buiten geflreept en van binnen wit zynde. Men acht hem bitterer en kragtiger te zyn dan de voorgaande. Zy komt ook met witte Bloemen voor, en men vindt, by Clusius van eene Berg - Gentiaan met blaauwe Bloemen gewag gemaakt: doch dit zal die van Pennjeus zyn, behoorende, gelyk wy gezien hebben, tot het voorgaande Geflagt. (3) Gentiaan met byna vyfdeelige Bloemen, m. j:„ Punflata. Ule Geltippel- (z) Gentiana Cor. fubquinquefidis Sec. Gent. Fol. imis pe. tiolatis &c. HALL. Helv. 478. Gent. major purpurea. C. B. Pin. 187. Oed Dan. T. jo. Gent. major alia. CAm. Epit. 41S. Clus. Pann. 177. Coilantha. Renealm. Sp. 6j. (3) Gentiana Cor. fubquinquefidis &c. Gentiana major Flore punclato. C. B. Pin. 187. Gent. Fol. ovatis, Fl. Campjniforraibus verticillatis. Hall. Htlv. 478. Gent, wajorpall, pan&is {Lftinéla. Clus. Pann, zSo. Ui Deel. vu, stuk.  8i4 Vyfmannige Kruiden. r iv. die Klokvormig en gefiippeld zyn; de KeU Afdeel. fen vyftandig. stuk."* De Heer Jacquin beeldt een Gentiaan 'T-wiewy af, daar zyn Ed. den bynaam van Gehippelde aan geeft, op 't gezag van Link^cs. Dezelve heeft, dc Steng maar één of twee Voeten hoog en verfchilt, zegt hy, weezentlyk van de Paarfche, hoewel de Bloemen ook die Kleur hebben. Onder duizenden, door hem met voordagt daar toe befchouwd , heeft gezegde Heer geen ééne in vyven. > maar de meelten in zesfen , eenigen in zevenen , verdeeld gevonden. De Meeldraadjes, tot een Cylinder famengelymd , zegt hy, omringen den Styl, gelyk in de geele en paarfche. Zy komt onder dezelven op de Ooltenrykfche en nabuurige Bergvelden overvloedig voor, wordende derzelver Wortel aldaar van de Boeren, tot het maaken van bitteren Drank , als ook tot -Geneesmiddelen voor het Vee, gebezigd. Volgens den Heer Haller heeft deeze de Bladen wat grooter. De Kelken vyftandig en kort (*),de Bloemen bleek met donker paarfche Stippen , komende dus byna overeen met die van Clusius, welke bleekgeele Bloemen hadt met zwarte Stippen. In Siberië heeft de Heer Gmelin eene Verfcheidcnheid van deeze Soort (*) Solo Vltris colore diftintla a pvrpiireH. HALIER. Vind ik thans in tl? Iaatfte Uitgaive van het Syft. N'.tuta : doch dit (iiydt tegcu de beickryving van dien Heet alhier opgegeven.  PENTANDRIA. SlJ? Soort gevonden , met Liniaal Lancetvormige IV. Bladen , en drievoudige end- Bloemen, op eigen Afd^ei" Steeltjes, zynde geel met paarfchachtige Stip-HooFDpen. »'UK« C4) Gentiaan met vyfdeelige Bloemen, die Klok- rv. vormig zyn , gepaard en ongejleeld; de jf^T Bladen de Steng omvattende. iea< „, ö Smalbla- Dit is de Gentiaan met Zwaluwwortel - Bla- d'SC' den van Clusius, welke door den Heer Haller genoemd wordt, Gentiaan met Eyrond Lancetvormige Bladen , en ongefteelde Klokvormige Bloemen in de Oxelen. Zy heeft, volgens zyn Ed., de Stengen omtrent een Elle hoog en de Bloemen zyn blaauw. De Groeiplaats is, zegt L1 n n m u s, op de Bergen van Sw'tzerland, Ooftenryk en Mauritanië. Zyn Ed. voegt 'er by, dat de Kelken zo lang zyn als de Bloem; als ook, dat de Bladen en Steng kruislings tegen elkander over ftaan (*) Dit Iaatfte begryp ik niet; misfchien zal het de Bloem wil'en betekenen. De Kroontjes zyn digt by elkander menigvuldig aan de Steng, waar van de Griekfche naam door Renealmeïs ontleend. (5) Gen- (4) Gentiana Cor. quinquefidis Sec, Cent. Fol. ovato - lanceolatis. Hall. Help. 478. Gent. Flor. lateralibus &c. H. Cliff. 80. r. Lugib, 431. Gentiana Asclepiadis fo'io C. B Pin. I87. Clus. Pann. ï8o. T. ï81, Dafyftephana. renealm. Spec, 67. T. «8. (*) Folia & Caulis crociatim oppolita, Sp. Plant, 330. II. Djiel. vil. Stuk*  816 Vyfmannige Kruiden. 1V' (5) Gentiaan met vyfdeelige Klokvormige Bloe* Afdeel. mgn ^ ^ tegen elkander overflaan en ge- Hoofd- jleeld zyn; de Bladen Liniaal. STUK. v. Dit Kruid , groeijende op vogtige Hey-VelPnTumTf den door geheel Europa, als ook in onze Nenanthi. derlanden , heeft een groote Klokvormige blaau* Kleine ° blaauwe. we Bloem, die naar de Kleur van Koornblocmen trekt; weshalve Renea l m e deeze Soort Cyana heeft getyteld. Men vindt het, byDoDonjeus, onder den naam van Herfft- Klokjes, en Lobel heeft de zelfde Afbeelding genoemd Pneumonanthe} dat Longbloem zou kunnen betekenen. vi. (6) Gentiaan met vyfdeelige Klokvormige Bloe- Sr.ponaria. .. „ ... , . _. Dneribbi- men > die Buikig zyn en gekranst; ae Bla- se«. den met drie Ribben. Deeze wordt Virginifclie met Zeeplruids-Bladen en eere lange blaauwe Bloem, van Catesby geheten. Zy groeit 'erin Slooten, ruim anderhalf Voet hoog, en heeft regtopftaande Stengen, met lange fpitfe gepaarde Bladen. W Gen- (s) Gentiana Coroll. quinquefidis Sec. Gent. Cor. terminalibus raris Sec. H. Cliff-, go. FL Suec. ioz , 23g. R. Lugü, 43:. Gent anguftif. Antuiun. major & Genr. paluftris anXVftifolia. C. B. Pin. m. Camp. Antu:nna!is. Doo. Pempt. 168. PneumonaHthe. LOR 1:. 309. (6) Gentiana Coroll. quinquef. &c. Gent. Flor. Ventricofij. Gron. Virg 29,40. Gent. Virg. Saponaria: folio. Catess. Car, I. p. T. ?o.se*.ig.v. Veg. in. Deel ,pi, 40.  P ENTANDRIA. 8*7 (.7) Gentiaan met vyfdeelige , Klokvormige , Ap]jV* Buikige Bloemen en ruige Bladen. HOOFD- Deeze groeit ook in Virginie. Zy heeft de stuk. Bladen langwerpig en gefpitst,- de Bloemen van vir. huiten geelachtig, van binnen geitreept. viïio/T* Ruigbia. (8) Gentiaan met een vyfdeelige Klokvormige Bloem, langer dan de Steng. aILüs: Ongefteng. De Heer Haller betrekt tot deeze Soort dede Gentianella Helvetia van L o b e l cn de Groote Voorjaars - Gentiaan van Clusius. Het is een Kruidje, cp Stcenige plaatfen der Alpen in Switzerland, als ook op de Bergen van Oostenryk en de Pyreneen , overvloedig voorkomende. De Bladen , die Lancetvormig zyn, maaken een Roosje op den Grond , 't welk Bloemen uitgeeft , op enkelde Steeltjes , grooter zynde dan de geheele Plant, zegt Haller. Zy zyn Klokvormig en hebben den Mond in vyven gefneeden, blaauw van Kleur, den Keel geftippeld. De Stempels kroonen het Zaadhuisje, dat groote ovaale gefpitfte Zaaden bevat. (9) Gen- (7) Cmi'una Coroll. quinquefidis &c Gentiana Flor. Ven» tricoCs, Campanulatis erecfis,quinquefidis, Fol. oblongis acuminatis leviter villoGs. GROif. Virg. 145 , 40. (*) Gentiana Coroll. quinqnef. &c. Gent. Cor» Campsnulata&c. H. Cliff. 81. R. Lugib, 451, HALL. Helv 477. sa'jv. Mcntp. 136. Gent. Alpina \?,tic, & an^uitif. magno Flore. G. , T„ Pin. 187 PreJr. 97. Tbylaciiis. REN. Spec. 70. T. Si, Gentianella Helvetia, Los, Uon.; so. Fff ii. Dsel. vii. Srj*.  8i8 Vyfmannige Kruiden: Afdeel ^ Gentiaan met vyfdeelige gekroonde gekatV- ' telde Bloemen ; de Bloemjleel zeer lang , Hoofd- gegaffeld aan 't end. STUK. ix. Deeze Amerikaanfche verfchilt van de andere Gentiana 0 ,. „ - traitata. aoorten van dit Geflagt , en inzonderheid van ktanfchê. de naastvoorgaanden , door een hooge regtopItaande Steng en door het Kroontje binnen de Klokvormige Bloem, die ook een Styltje heeft en de Zaadjes zyn zeer klein. ** De Bloemen vyfdeelig cn Trechterachtig. x. (10) Gentiaan met een vyfdeelige Trechterach• Voorjaars. %s Bloem , langer dan de Steng en ge* Gentiaan. tropte Stoelbladen die groot zyn. Op de hooge Gebergten van Europa komt deeze onder de anderen voor. Clusius heeftze Kleine Voorjaars - Gentiaan getyteld. De figuur der Bloem, die uit een lange Pyp , welke zig aan 't end als in vyf Blaadjes uitbreidt, beftaat, onderfcheidtze genoegzaam van de Agtlte Soort, en de kortheid van den Steel of Steng, die maar twee Duimen lang is, van de Vyfde, wel- (9) Gentiana Corolla quinquef. Sec, Centaureum minus Mari. timum, amplo Fl. coeruleo. Plum. Sp. 3. Ie. gi. f. r. (10) Gentiana Corolla quinqucfidl Infundibuliformi &e. Cent. Flore unico tubulofo &c. hall. Helv. 474. Gentiana Alpina verna mijor. C. B. Pin, igg. Gentianella verna minor. Clus. Hifi. 3ij. Pann. 287. Lob, le. 310. med. Erieoila. Ren. Sp. 7S. t. fi8.  PENTANDRIA. 8i<) welke zo wel Viola Calathiana fchynt genoemd IV. te zyn, als deeze. Volgens Boerhaave be- Af yEsu hoort zy mede tot de inlandfche Planten van Hoofdonze Nederlanden. Volgens MYGiNDUSge-STUK:* 3ykt zy meer naar eene Primula en is naauwlyks Di^mibitter, hebbende een grooten ronden, uitgeholden Stempel. (li) Gentiaan met een tiendeelige Trechter- **• ' ; .. . . „, . Gentiana acntige gelyke Bloem , welke de huitenjle Pyrcnaka, Slippen ruuwer heeft. n4fcT Op de Pyreneefche Bergen groeit deeze, die naar de voorgaande wel wat gelykt, maar de Bloem heeft vyf buitenflippen, beurtlings met de anderen geplaatst en van onderen groen. De Bloem is anders blaauw , van binnen en van buiten. De Steng is leggende met opgeregte Takjes, ieder met ééne Bloem, zo lang als het Takje. De Bladen zyn fmal Lancetvormig. (iz) Gentiaan met een vyfdeelige , Trechter- xrr. achtige, eenigermaate Zaagtandige Bloem, N^f;. de Bladen Lancetvormig Liniaal. Gentiaan, Deeze, op de tippen van den Schneeberg,by Weenen voorkomende en door den Heer Jacquin afgebeeld , verfchilt van de volgende weinig. 0sj Gen, (11) Gentiana Corolla decemfidi &c. Mant. ss. (iz) Gentiana Cor. quinqueffda, infandibuliformi fubfer. rata &c Jagq. Vind. zis. Obferv. H. p. 29, T, 49, Cam. Hort, T. Ij. f, 1, Fff 2 II. Deel. vil. Stok.  &2o Vyfmannige Kruibeit. IV. (15) Gentiaan met een vyfdeelige, TrechterAfdeel. acntige) Zaagswys* getande Bloem, en EyronHoofd- de ftompe Bladen. STUK. xhi. De Heer Jacquin heeft ook deeze afgeBavarTca. beeld, dié reec's door Camekarius, byde Eeierfche. v00rgaande, in Plaat gebragt was. De Bladen zyn Homp , niet fpits gelyk in de VoorjaarsGentiaan en de karteling der Bloemen is doo den eerden wel uitgedrukt. Niet alleen in Bcijcren, maar ook op de Switzerfche Alpen groeit deeze, hebbende een Steng van drie Duimen hoog , volgens Haller en geen Roosje van Bladen maakeudc op den Grond. De Bloemen, elk op een Stengetje, waren blaauw, in'tmidden wit. xiv. (14) Gentiaan met vyfdeelige Trechterachtige. Gouukï'eu. Bloemen , die zeer fpitfe Punten hebben; "£e» den Keel ongebaard en ongepunt.de Takken tegenover elkander. Deeze is afgebeeld door Barrelier, die dezelve gehad heeft van Bourgdoyfan, cen Stecdje misfchien in 't Bergachtigfte van Dauphiné, alwaar men een Bourdeaux vindt; doch geenszins van de vermaarde Stad deeze naams aan f13) Gentiana Cor. quinquef. &c. Gent. Fol. ovatis &c. Hall. Helv. 476. Gentiarella elegantisiirna Bavarica, Cam. Hurt. 6S, T. ii.f 2.jACCJ_ OiSfUl. p. 19.T.ji. (14) Genxiana Coroll.quinquefidis &c. Gentiana Alpina pa> mila Flore Aureo.BABB. Rar. p, 3, T, 104,  Pentandria. 821 aan de Zeekust van Vrankryk; alwaar ook geen IV. Bergen zyn , die den naam van Alpen voeren AFD;Bfit • mogen, gelyk de Ridder zig fchynt verbeeld te Hoofd. hebben Q). Het groeit, volgens de befchry-,TUK« ving , maar een Vinger hoog, en heeft om laag Di^miteen Roosje van Bladen als der Myrten , maar die aan de Stengetjes zyn fmaller , allen bitter van Smaak. De Bloemen, als Klokjes, waren geel of Goudkleurig. Die door Solanoen op de Bergen van Noorfch Lapland is gevonden , hadt de Steng een Span lang. (15) Gentiaan met vyfdeelige Trechterachtige xv. Bloemen en eenbloemige overhoekfe Takken. Mvah™ Sneeuw- Dit is, wederom, een zeer klein Berg - Gen Gentiaan. tiaantje, voorkomende in Lapland , Switzerland en op de toppen der Pyreneen. Men vindt het Zeer laage Gentiaan, met een Takkige Stengen een zeer lange Bloempyp, van den Heer Haller genoemd , die het Kruidje in Afbeelding gebragt heeft , on Ier den naam van Allerkleinfte Gentiaan. Zyn Ed. betrekt 'er toe, die van (t) Zyn Ed. zegt. Habitat in Alpibus Burdegalenfibus et Lapponiz Norwegica. D. C. Solander. Sp. Tlant. p. 331. Cu) Gentiana Coroll. quinquefidis &c Fl. Suec 204,2sr. Fl, Lapp. 9s. Gentiana hurrtillirru Sec, hall. Helv. 47J. t. 7. f. s, Gentiana Alpina sfiiva Centauni minoris folio. C. B. Fin. 383. Oed. Dan. T. 17. Gentiana nivalis. Jacq. Vindob. 214. Gentiana fu^ax quijua. Clus, Pann, p. 250. Ie, J9i. Bark. Ie, 103. f. 2. Fff 3 ir. Dssl. vil. stok.  Sn Vyfmannige Kruiden. Afdeel V3" Lobel dus getYteld > als ook de Elfde 'VE 'Gentiaan van Clusius of de Vyf de der geHoofd- nen, welke die Kruidkenner verdwynendegenoemd stuk. heeft dew j de Wor£el jaar]yks ft ft Ook vip, brengt zyn Ed. hier t'huis, de voorgemelde van Barrelier, gisfende , dat men by dien Autheur voor Aureo flore zou mogen leezen Az ureo,dat is meteen Hemelfchblaauwe Bloem: terwyl de Uirgeever zig verbeeldt, dat de Goudge clc of geele Kleur, uit Wit, door 't droogen kon ontdaan zyn. De geftalte is omtrent als die der Kleine Santorie en verfchilt aanmerkelyk van de gedagte Afbeelding , door de fmalle Blaadjes. Het hadt de Stengetjes van één tot zes Duim lang, ieder getopt met eene fchoon Hemelfchblaauwe Bloem. Hier op volgde een lang Rolrond Zaadhuisje. Deeze of de Kleine Voorjaars - Gentiaan, dagt Clusius, zou het kunnen zyn, welke Siml e r u s, in zyne Verhandeling over de Alpen, Himmelftengel genoemd heeft; misfchien wegc s de Hemelfchblaauwe Kleur: gelyk dezelve zyne Agtfle Gentiaan Kalberfchis geheten hadt. xvt. (16) Gentiaan met vyfdeelige Trechterachtige Tquatkt Bloemen , de enddingfen ongefteeld ; de Gentiaan Blaadjes met Vliezige randen. Dee (16) Gentiana Cor. quinqutfiojs &c. Gent. Fol. raargine Membransceis. Am. Acad. II. p. 3 43. Gentiana humiüs Aqua. tica veina. Amm. Ruth. p. 4. T. 1 f, 1.  F E N T A N D R I A. 823 Deeze komt , onder den naam van Laage IV. Voorjaars Water - Gentiaan, by A m m a n voor, Afdee** in deszelfs befchryving der Rusfifche Planten. Hoofd* De oude Heer G me lin hadt dezelve in Si-STÜK* berie waargenomen , zynde de Steng van het ^"'^ Plantje naauwlyks twee Duimen lang. Een aanmerkelyke gelykenis heeft het naar de voorgaande Soort; doch het is maar zeer weinig bitter. (17) Gentiaan met vyfdeelige Trompetachtige Gx™« Bloemen, de Kelken plooiachtig gekield. Ut'\cu"fa. Blaasvet* De uitzetting der Kelken , die zig als eenkigegeplooide Broek of Beurs verwonen, geeft den bynaam aan deeze Soort, groeijende op de Gebergten van Switzerland, Ooftenryk en Italië. Het is een klein Plantje met blaauwe Bloemen. 08) Gentiaan met vyfdeelige Trompetachtige Xvnr. Bloemen ; de Kelken Vliezig gekield; de Ex*c"*rSteng gegaffeld; de Bladen Hartvormig. °°otblad" Deeze Kaapfche, die de Kelken zeer Blaasachtig, en als met Vliezige Wieken heeft, is door f17) Genthna Cor. quinquefidis Sec. Scnp. Carn. 299. Gent. Utriculis ventricofis C. b. Pin. iss. Gentianella ccetulea Cotdata. Col. Ecpb. 220. t. 22r. Gent. annua azureo Flore. bare Rar is. t. 48, & 122. f. 2. (isj QmtianaCor. quinquef. tkc. Cent, perfoliatum. Burm. Jtfr. 208. t. 74. f. 5 Cent. luteum PI. amplo. Pluk. Ata, zol. T. 275. f. 4. Seb. Mus. 1. t. 2.1, f. u II. Dul, vil. Stuk,  8 24 Vyfmannige Kruiden. IV. door den Heer J. Burmannus afgebeeld Afd*el onder dc Afrikaanfche Planten , en genoemd Hoofd Doorbladige Santorie. Zy maakt een Plantje uit, SÏUK- van naauwlyks een Vinger hoogte , met groote J™"Wy' Bloemen, die geelachtig zyn van Kleur. xix. (icj) Genuaan met vyfdeelige Trechterachtige cJta™ Bloemen, gegaffelde Stengen en een enkel- «'«»• den Stamper* Santorie. Onder den naam van Kleine Santorie is dit Kruidje algemeen bekend, hoewel men het ook, in onze Taal , Duizendgulden - Kruid noemt , wegens zyne voortreffelyke hoedanigheden. Die betekenis is eenigszins in de Latynfche naam Centaurium , welke in de meeile Taaien van Europa gevolgd wordt, begreepen. In 't Franfch noemt men het ook Fiel de Terre, dat is Aardgal, wegens zyne bitterheid. Het groeit in Bosfchen , op opene Velden, in Valeijen en op Bergen, door geheel Europa. Het komt ook, in onze Provinciën, op veeleriey plaatfen voor. De gewoone kleine Santorie heeft Blaadjes als die van St. Jans Kruid, aan Stengetjes van minder dan een Voethoog en is getopt met roodachtig geele Bloempjes. Men vindt ze ook met wit- (15) Gentiana Coroll. quinquef. &c. Gent. Fol. LineariLanccol. &c. H. Cliff. tl. Fl. Suec. Mat. Med R. Lugdb. 433. 8cc. Cent. minus. C. B. Pin. 278. Eriihraa. REN. Sp, 77. T. 76. $. Cent. min. paluftre ramofisGüium &c Vaill. Far. 32. T. tianoides Flore luteo. FeüILL. Petav. iii. p. 20. T. 14. (30) Gentiana Cor. quadrifidis imberbibus &c..oed. Dan, 324, Sauv. Monsp. 132. Gent. Caule dichotomo. &c. Guett. Stamp. I, p. 30J. Dalib. Paris. 82. Cent. palufire luteum minimum. Raj. Hift. 1092, Vaill. Paris, 32. T. 6. f. 3. Cent. 1. pufiliijra luteum. C. S. Pin. 278. MAGN. Monsp. Z3*. U, 0«A- vii. snmi  832 Vyfmannige Kruiden, Afdeel *D ^ran^ry^ " deeze waargenomen en, onv ' der den naam van Zeer kleine geele MoerasHoofd- Santorie, door Vaillant afgebeeld. STUK. xxxr. (31) Gentiaan met onregelmaatig vierdeelige betTrociï- Bloemen en een gearmde Steng. ta, Byzondere. Door den Heer K 0 n 1 c is deeze op de Velden van Malabar gevonden. Zy gelykt veel naar de gewoone Kleine Santorie. Hjer af breekende, zal ik, in 't volgende Stuk , een aanvang maaken met de befchryving der Kroontjes - Planten , die gemeenlyk Umbelliferce genoemd worden , en dan tot de anderen overgaan. . (i 1) Gentiana Flor. quadrifüïs irregularibus , Caule brachiato. Mant. 5s0. De Plaat en zyn dus ingevoegd: Plaat XXXVIII. tegenover Bladz. 109 ... XXXIX. ■ ■ ' < 257 . . . XL. -. S6i . . , XLI. . — - 391 . . . XLIL 539 . . . xLiir. — 701 . . . XLIV. ■ 749  r