Kroontjes-Kruiden. 39 Bloempjes zyn de buitenue Blaadjes J«4W&*£ baarlyk groot (*), en geeven dus veel Sieraad vl aan 't Kroontje. Het Zaad is groot, met langegg* flappe Stekeltjes. Digym*. (i) Doornzaad met de Kroon driedeelig onge- ^ blader d; de Kroontjes driezaadig en drie ■ caJaih Daucoides. bladig. Wortel. kruidig. Tot deeze Soort wordt door Gerard, dat zonderling is , de Caucalis, die het algemeene Omwindzel van langte als de Kroon en Lancetvormig heeft, van LinnjEüs, t'huis gebragt. Het zelfde doet de Heer Gouan, die dezelve by Montpellier, alwaar de voornaamfte Groeiplaats fchynt te zyn, heeft waargenomen , en verhaalt, dat de Straalen der Omwindfelen Vliezig gezoomd zyn. 't Is zeker, dat hier de Caucalis met Wilde Wortel Bladen en een groote gedoomde Vrugt, van Ma gnolius, te betrekken zy. De Bladen zyn wel maar f*) HALL. Helv. uts «gt, Petalum ixternem mirifice ma. Ji doch gebakd zegt van «wee groote Bloemblaadje,;^ we!k ook uit de fraaije Afbeelding van Mor.Son, s. 9. T. 14. f- 3, fchyr.t teblyken:tenware dit Bloemblad m tweeën verdeeld mogt zyn. (r) Caucalis Umbellis trifidis aphyllis &c. Mant. ,su H. Cliff. 91. H. Ups. si. ger. Prov. 216. gouan Monsp. lis. Cauc. Dauci fylv. folio echinatomagno Fruftu. Magn. Monsp. Z9i.'touknf. Inft. 323. Echinophora teitia leptophylla piupurea. col. Ecphr. i. p. 9«. t. 97. c4 ii. deel viii. stuk.  4© Beschryving der Afdeel ™aar dübMd Zevind ' doch hebben de Vinnetvi. ' Jes dJep verdeeld in Liniaale Slippen, wyd van Hoofd- elkander. Derhalve noemt CoLUMtfAze.de "rw'exvy. Derde Smalb!ac]'ge paarfche Stekelvrugt. Vol- gens Geraru behoort hier de Breedvrugtige Caucalis van den Ridder. cllhih Doornzaad met de algemeene Kroon drie- lm/Ma. deelig, de byzondere Kroontjes vyfzaadig; biadig?d" Vinblaadjee Zaagtandig. Hier worden de Breedbladige Akker • Klisfen van C. Bauhinus, Lappula Canaria by zyn Broeder geheten , t'huis gebragt. Zy waren te vooren tot het Tordylium betrokken geweest. De Groeiplaats is op de Akkers, in Vrankryk, Italië en in 't Ooflen, onder 't Koorn. De Bladen zyn hier maar enkeld gevind , met Zaagswys' getande Blaadjes aan een gemeenen Bladfteel, die ruuwis,zo wel als de Stengen en het Loof. iv. (4) Doornzaad met het algemeene Omwindzel Muirtia. eenbladig, de byzon dee driebladig. Biibarifch. Dee- (3) Caucalis Umbêlli aniverfili triSdS Sec. H. Clif. 91. Mant. 3jo. Cauc. Invol. & Involucellis penraphyllis, Fol. pinnatis. Gfr. Prov. 237. Cauc. Arv. Echinata latifolia. C. B. Pin. 152. Lappula Canaria latifolia. ]. B, Hijl. l p. 81. Tordylium latifblium, Sp. Plant. 34J. (+J Caucalis Invol ucro univerfali &c. MOEHR. Epb. Nat. Cur. i7+2. Vol. VI. p. «01. Cauc. Mauritanië vulgati limi. Ut fed Semine majore, Walth. Hort. u7.    Kroontjes-Kruiden. 41 Deeze gelykt naar de Gemeenej Caucalis, JV.^ volgens Waltherus, maar heeft hetZaad VK grooter. Zy groeit in Afrika en is door den Heer Boofo. Moehring, die haar in zyn Tuin geteeld —. hadt , omltandig befchreeven - maakende een faarlyks Gewas van omtrent twee Voeten hoog. De Bladen zyn in drieën gedeeld en gevind.de Vinnetjes fmal en diep verdeeld hebbende. C5) Doornzaad met uitgefpreide Kroontjes:de CJ;^.( • Vinblaadjes van den tweeden rangfyn ?»gr^£; fmal geflipperd. Hier wordt de Zeer hooge Oricntaalfche Caucalis , met Bladen van Ferula, welke Tourhef ort in Klein Afie ontdekte, t'huis gebragt Zy was reeds Caucalis genoemd door B e l o n , en in zyne Reisbefchry ving afgebeeld. M o r i s o n geeft daar van het Blad en de Vrugt onder den naam van Hooge Aleppifche met Bladen als van de Ferula en witte Bloemen. De Blommetjes zyn niet gedraald. De Zaaden hebben uittteekendc Boriteltjes , welke aan 't end Lymerig geklierd zyn. Doornzaad byna zonder algemeen Om* Vr. Dunbladig, (j) Caucalis Umbellis patentibus 5cc. Mant. Cauc. Oriënt, altisfima folio Feruls. TouRRï. Cor. 23. Cauc. proccriot ChalepenGs &c. MORIS. Heft. III. p. 308. S. 9. T. 14. f. j, Caucalis. Bell. lt.Libr. 3. Cap. 49.t. ico. (6) Caucalis Involucro univcrfali fubnullo &e. Mant. 351. ger Prov. 236. Caucalis procumbens. RlV. Ptnt. Lappula C 5 Ca' II. Deel. VIII. Stuk,  4* Beschryving der Afdm l. vtotetl» de byzondere vyfbladig, de Kroon vi. ' in tweeën gedeeld. Hoofdstuk. r)e Akker - Klisfen , met een kleine Bloem jrw::wy.eQ Vrugt, van C. Bauhinus, worden hier bedoeld. Zy groeijen in Vrankryk, Italië,Engeland en in Switzerland , alwaar de Heer Hall er 'er zeer fyn verdeelde Bladen aan toefchryft, 't welk niet blykbaar is in de Afbeeldingen van j. Bauhinus cdMorisok. Linn-sus zegt: de Steng is laag, rond, agterwaards ruuw: de Bladen zyn dubbeld gevind en ruuwhaairig: de Kroon is tweedeelig zonder Omwindzel: de Kroontjes zyn vyf bloemig, niet geftraald , uit den witten paarfcbachtig, eenige Blommetjes onvrugtbaar; met vyfbladige kleine Omwindzeltjes : de Vrugt is Eyrond, gekranst met ftekelige Doornen, die driepuntig zyn. De Plant geeft Melk zegt Vaillant. Men vindtze in de Velden omftreeks Parys en mooglyk ook wel in onze Nederlanden, vu. De zeldzaamheid der Kroontjesdraagende j/pTnuJ. Kruiden in Ooftindie, doet my hier het Gewas JfT xlv m Plaat vertoonen' dat * uit JaPan ontvangen hg, u heb , en 't welke zckerlyk, fchoon met geen der Canaria Fl. min. tenuifblia. J. B. Hifi. III. p. jo. Caucalis Arv. echinata parvo. Fl. & Fru&u. C. B. Pin. isz. Moris. Hifi. III. p. soj. S. 9. T. 14. f. g. hall. Hdvi 44*. GülTT. Stamp. 80, dalib. Paris. 80. vaill. Par. ji. TOUBNF. Par. 32j.  Kroontjes-Krüiden. 43 der gedagte Soorten ürookende, tot dit Geflagt JV.^ behoort. Ik geef het derhalve den bynaam van vï? Vapanfch. De Stengen van hetzelve zyn rond, Hoofddoch niet hol, een weinig in delangte gegroefdstck^ en eenigszins ruuw, door kleine witte BoritelHaairtjes; 't welk al meer en meer naar boven, tot in de kleinfte Takjes, Blad- en Bloemfteeltjes , wier Haantjes zo lang als de dikte zyn, allen opwaards geftrekt zynde, plaats heeft. De Steng verdeelt zig in wyd gearmde Takken, die kleiner Takjes uitgeeven, met Bloemkroontjes. De Bladen zyn , gelyk men m de Afbeelding Plaat XLV. Fig. i > zeer duidelyk ziet, dubbeld gevind, als aan den gemeenen Bladfteel tot vier of vyf paar Vinfteeltjes hebbende, die wederom met diep ingefneeden Vin-. blaadjes bezet of zelf gevind zyn, als ook van onder en van boven dergelyke witte Haairt]es hebben, te klein om in de Afbeelding gebragt te worden. Van boven zyn zy donkeier, van onderen bleeker groen. Voorts hebben deBladfteelen dit byzondcrs , dat zy de Takken van onderen byna geheel en verder half omvatten kunnen , zynde Geutswyze daar toe tot aan de eerfteVinverdeelinggefatlbeneerd. De grootfte Kroontjes beftaan uit agt Straalen of Steeltjes , waar van de buitenften wel eens zo lang zyn' als de binnenften ; en hebben een zogenaamd Omwindzel van vyf of zes korte Borfteltjes. De kleine Kroontjes, daar de groote uit ii. DIEl» viii. STUK»  44 Beschryving der jV. uit beflaan, hebben dergelykc Omwindzels, zo 'Afdbel. lang byna als hunne Straalen. Het Zaad, dat Hoofd» eene ovaaIe fiSuur neeft» verfchilt byna van alstok. Ie Zaaden der Kroontjes - Kruiden daar in, dat Tweewy- deszelfs Doorntjes Haakig omgeboogen zyn , gelyk men dit by A, in zulk een Zaadje, dat viermaal in langte en dus vierenzestig maal vergroot is , kan befchouwen. Al het overige van deeze Plant is in de Natuurlyke grootte afgetekend. A r t e d i a. De Heer Linn^us heeft dit Geflagt benoemd naar wylen den kundigen Sweed Artedi, inzonderheid door zyn Samenflcl der Vislchen vermaard, cn wien de Kruidkunde 't gebruik van het Omwindzel der KroontjesKruiden, in de bepaaling der Geflagten, zo de Ridder erkent, is verfchuldigd. De Kenmerken zyn, Vindcelige Omwindzels; de middelfte Blommetjes Mannelyk of onvrugtbaar: de Vrugt door Schubben ftekclig. Artdia ®e tlians eeni8ice SoorI: ( i) > waar van de Kruidkenner Racwolf het Zaad, op den Berg ^uefchub- Libanon ingezameld, door Europa verfprcid heeft, is door Tournefort gevonden in Klein Afie. IVlen (i) Artedia. Syjl. Nat. xii. Gen. 329. p, jos. Ver. xiii. Gen. 332. p. 228. H. Clijf. 89. Ups, si. r. Lagdh. 96. Gron. Or. 8r. Thapfia Orientalis Aneth. folio &c. Tuornf, Ctr. 22. Itin. ii. p. 155. Gingidium Foeniculi folio. c. e. Pin. ijr. Raj. Hijl. 443 , 466. Gingidium Rauwolfii. cam. lltrl, p. 57. t. IS,  Kroontjes-Kruiden. 45 Men houdt het voor 't Gingidium van D i o s c or i d e s j dat door CameRarius is afgebeeld, VIgroeijende ook in Syrië. BaühinuS; noemt Hoofdhet Gingidium met Venkelbladen. * Het heeft een dunnen Wortel: de Stengen zyn zelden hooger dan een Span,krom en dun, met Bladen bezet, welke naar die van Dille gelyken , twee of drie Duimen lang. De Kroontjes zyn anderhalf Duim breed , met een Omwindzel van vyf fmal-Vinnige Blaadjes, langer dan de Kroon. Het Zaad is Eyrond en heefteen breeden Zoom , die als uit platte Schubben fchynt te beltaan. D a u c u s. Wortelkruid. De Bloemen zyn iets of wat geftraald , allen tweefiagtig, in dit Geflagt, 't welk de Zaaden bezet heeft met ftekelige Haairtjes. Het bevat vyf Soorten, als volgt. (i) Wortelkruid met Stekelige Zaaden; de Blad- Daucus fieelen van onderen geribd hebbende. Door (t) Daucus Sem. hispidis , Petiolis fubtus necvofis. Syfl. Nat. Xlf. Gen. 330. p. zo6. Veg. XIII. Gen. 3 3 3. p. "S. H. Clif. Ups. Fl. Suec. Mat. Mei. r. Lagdb. 97. &c. &c. GBON. nrg. 41. Paftinaca tenuifol. fylveftris Dioscoridis vel Daucus Officinarnm. C. B. Pin. ijt. MOR. Hijl. S. 9. T. 13. f. z. Paftinaca tenuifolia fylveftris. DOD. Pempt. 679. LOB. Icon. 712. /S. Pa"'»- tenuifolia fativa Rad. lutea. G, B. Pin. ij-i. y. Daucus fativus Radice atro - rubente. tourn». Injl. 107. h, deel. vui. stuk,  46 Beschryving der 1V- Door geheel Europa, zo aan de Wegen als FVifL' in de braak leggende Akkers en op drooge Hoofd- Velden , groeit dit Kruid, dat men ook overSTUK- vloedig in Virginie vindt. Het voert in de Nederlanden den naam van Vogelneft; in 't Italiaanfch en Spaanfch Dauco , in 't Engelfch Dauke genoemd wordende, naar den Latynfchen naam Daucus , by welken het in de Apotheeken bekend is. De Franfchen noemen het Panet fauvage of Wilde Pinfternakel, gelyk het in 't Latyn ook dien naam by eenige Autheuren voert. De Wilde, waar van de Tamme Daucus, die men Peen of Karooten noemt, waarfchynlyk afkomftig is (*), heeft een harder en dunner Wortel , doch van den zelfden Reuk. Ia Moerasfen groeijende is de Steng, zegt de Heer Hai l e r , fomtyds zes Voeten hoog, maar gemeenlyk flegts twee of drie Voeten. De Bladen zyn ruig en ruuw, langwerpig en verdeeld in een menigte Vinnetjes, die wederom Vinswyze zeer diep zyn ingefneeden; zo dat menze byna drievoudig gevind mag noemen. Aan 't end der Stengen komen zeer groote Kroonen, beftaande aan den rand uit mismaakte (*) LoiiEL ftelt dit vaft, zeggende dat het Zaad der wilde Karooten , in een goede Grond en in de Hoven gezaaid zynde, door de kweeking verandert in tamme Peen of Karooten; gelyk de Hoveniers te Antwerpen by Ondervinding hadden. Kruidb, p. 883.  Kroontjes-Kruiden. 47 te Bloempjes, die het buitenfte Blaadje zeer JV.^ groot en Hartvormig hebben: maar de binnen VIt ften zyn regelmaatig. Het algemeene Omwind-Hoofd. zei is zo groot als de Kroon, beilaande uit» gevinde : de byzondere uit ingefneeden Blaadjes De Bloempjes zyn meest;wit, dooh fomniigei roodachtig en in 't midden komen 'er dikwils eenigcn, die geheel rood zyn , voor. Men heeft 'er ook gezien", die de geheele Kroon roodachtig hadden. Breyn heeftze, by Mentz, met donker paarfche Bloemen gevonden. * „ Bloeijende is deeze Kroon als een Zonne» fcherm uitgefpreid, maar in 'tZaad fchietende trekt zy zig toe en krygt dus de figuur van een Vogelneftje , waar van de naam ontleend is Alsdan beftaat zy uit een menigte van Zaaden die de grootte byna van eenPisfebed heb. ben' en door de ftekelige ruigte veel naar een Diertje gelyken. Dit Zaad wordt onder de verwarmende geteld. Het is Windbreekende,en, wanneer men het in Bier laat geiten, dari wordt dit Bier gepreezen , als een uitmuntend Middel om de Stonden en de Verlosiing voort te zetten; als ook tot Waterloozing. De Tamme Daucus, die men gemeenlyk Wortelkruid noemt, is het Loof der zogenaamde Wortelen, Peen of Karooten. Hetzelve verfchilt van dat der Wilden weinig , doch de Kroontjes zyn veel yler en draagen ook minder Zaad. Van de Wortels heeft men, gelyk bekend is» xi, dshu viii, stuk,  43 Beschryvincder. IV. js, die langer en dunner zyn, geel van Kleur, Afdeel. geiyk dc Leicye jfrorteien) weij.e V0Qr de fmaa. Hoofd kelykften gehouden worden; hoewel de Roode stuk. of Oranjekleurige Hoornfe Wortelen zoeter zyn. v?™eewy'Daa.r is veel overleg noodig, om .deeze Wortelen goed te teelen, zo dat zy niet Waterig zyn en een geurigen Smaak hebben. Het is dan geen ongezond Voedzel. Van donker rooden , daar Tournefort van fpreekt, by Weinmann afgebeeld; vind ik geen melding by de Hovenieren (*). Ondertusfchen fchynt het woord Karoot wel van het Hoogduitfch Car Roth , dat is geheel rood, gelyk de Duitfchers die, volgens Dodoné us, noemen , afkomftïg te zyn. Misfchien worden zy in Duitfchland en Vr-ankryk geteeld. Daar zyn ook Witte Wortels, Poepen genaamd, van de Pinkfternakels verfchillende. Dezelven groeijen fchielyk , maar zyn, wegens de onfmaakelykheid, het teelen naauwlyks waardig. dIücus ^ Wortc!kruid mt Stekelige Zaaden; het mid- Mautita- deljte Blommetje Vleefchkleurig , onvrugtBaSrifch. laar> dm ëemeenen Stoel halfklootrond. Hier (*) Noch by MüNTlNG, noch i'n het alom beroemde Werk , over 't aanleggen van Landhuizen , Lufthoven en Plantagiën, alwaar, bladz. 3«i, uitvoerig van de teeling det Geele en Roode Wortelen gefptoken wordt. (z) Daucus Seminibushispidis&c. Daucus Hisp. ümb magnJ.TouENF, Uft. 308. Paft. tenuifol. Rad.& Umb.iutea: item Skula hirfuta crispa. Mok. Hifi. hl. S. 9, T. 13. f, 3, j.  Kroontjes-Kruiden. Vj Hier behoort de Spaanfche Daucus met een lv* N groote Kroon van Tournefort: als ook de V1> * fynbladige van Morison met de Kroon en Hoofd» Wortel geel; als mede deSiciliaanfche ruige ge-*™1^ krulde Wilde Pinfternakel vanBoccone. Dr. 'iyn'*° Shaw vondt deeze Soort ook in Barbarie. Zy gelykt, buiten 't gemelde, naar de voorgaande zeer. (3) Wortelkruid met effene Zaaden : de alge- ^ meene Kroon van onderen Jdmengegroeid y.sna**. Venkel* hebbende. bladig. Deeze , onder het Gingidium door fommigen betrokken, heeft haare Groeiplaats ook in de Zuidelyke deelen van Europa, in Barbarie en de Levant. Zy heeft insgelyks, totgrondfteunvan de Kroon , een vallen Stoel , waar mede het Omwindzel, dat uit driedeelige Blaadjes beftaat, is vereenigd. De Bloemen zyn paarfchachtig en de Zaaden wel gettreept, doch niet ruig, zo min als de Steng. Van de Bloemfteelen der Kroontjes , als zy droog en verhard zyn , wordt, in de Oofterfche Landen , tot Tandeftookers gebruik gemaakt. Het Loof is byna als dat van Venkel gefnipperd, (4) w°r- {3) Daucus Seminibns la:tribus ttc. Mant. 352, H. C'.iff. R, Lugdb. 97. SAUV. Monsp, z$7- GOIIAN Monsp. ijtf. Ger. Prov. 2+2. Gar. Aix, 188. Fcen'c. annuum Sec. tdurnp. ln/l. SU. Ging. TJmbcüa oblongl. C B. Pin. 151. Gingidium alterum. dod. Ptmpt. 702. Vifnaga Q'v>$. Ang. lob icon. 72S, D II. DEEL. VIII. STUK.  50 Bes chrvving der AfdeÈi» ^ 'Wortelkruid, dat de Straalen van "t Om* F vi. ' windzel plat heeft: de Slippen der Bladen Hoofd- omgekruld. STUK» dIucm Matthioltjs h^t. dit Kruid uit Syrië Ginzidium. ontvangen , en bevondt het een Steng te hebMadïgV,d" ben van anderhalf Voet hoog, die rond, geftreept, zwartachtig en knoopig was: het Loof geleek veel naar dat der WTilde Pinfternakelen, doch was glanzig helder groen ; de Kroon wit, en rondom bezet met Blaadjes: in "tZaadfchietende, trokken zy zig famen, en waren Lymerig op 't aantaften. Waar uit bleek, hoe veel dit Kruid van de Kervel verfchilde, daar het nogthans byna de Bladen van heeft. De Wor. tel en het Kruid was bitterachtig, doch zeer gezond tot Moes. Het groeit ook aan den Zeekant van Provence, doch by Montpellier in Languedok, volgens den Heer Goüan, zeer zeldzaam. T. (5) Wortelkruid , dat de Zaaden driepuntig Gedoomd." gedoomd heeft. ' Hier (4^ Dtiucus Radiis Involucri phnis : Laciniis recurvis. r. Lurdb 97. Daucus mont. luridus. TouRNF. Inft. 307. Gingidium Fo!. Cliajrophylli. C. B Pin. Ui Gingidium MATTH. Comm. 372. T. 373. Ger. Prov. 242. GouAN Monsp. 13s. Paftin. tenuifolia M.irna. MACrï. Monsp. 199. Paftinaca folio Oenanthes, Bocc. Sic. 74. (s) Daucus Sem. aculeatis. Attedia murlcata. H. Cliff. «9. Cauc. maj.it Daucoides Tingitana. Mor. Hifi. III. p. 308, s. 9- T. 14. fl 4- IUj Hifi. 4«9. herm. Par III. T. III. Echinophora altera afperior platycarpos. Cot.. Ecphr. i. p.  Kroontjes - Krui den. 5* Hier zyn thans verfcheide Soorten van Cau- AfJJe^ calis t'huis gebragt. De eene Verfcheidenheid Vi. groeit in Barbarie: de andere aan de Oevers H°°FD" van de Middellandfche Zee. 't Gewas kornt5™^ met het Wortelkruid in veele opzigten overeen, doch vcrfchilt allermeest door zyne tterk gedoomde Vrugten , die naar Minkyzers gelyken , in het Barbarifche , alwaar zy paarfchc punten hebben ; doch in dat van Provence zyn de Stekels der Zaaden geelachtig. Dit heeft maar leggende Stengetjes van een halve Handbreed hoog. Ammi. De Omwindzels zyn Vinswyze verdeeld, de Blommetjes geftraald en allen Tweefiagtig; de Zaaden effen in dit Geflagt, bevattende drie Soorten; naamelyk fl) Ammi met de Vinnetjes der onderfte Bla- i. den ^mmi majtis. Groot. 95. Tr 54- Cauc Monfpel. echinato magno Fru.au. C. B. Pm. is3. jS. Caucalis pomila Maritima. C- B. Pin. 153. Lappula Canaria &c. ]. B. Hill. UI. P- 8t. Caucalis Umbella bifidi &c. GOUAN Monsp. I3J- Cauc. Invol. univ. dipliyllo. GerPtov. 237- T. 10. (1} Ammi Fol. infer. pinnatïs &c. Sy/i. Nat. XII. Gen. 35 r p. 206. ftg. XIII. Gen. 334' P-'W. H. Ups. 59. Arami Lacimis Fol. Caul. Lanceolatls. H. Cliff. 89. r- LHU. 96 SAUV. Monsp. 232. GOUAN. Monsp. 137- geb. Prov, 142. Ammi trtajus. C. B. Pin. j59. Ammi vulgaje. Doo, Pmpt. 301. LOB. icon. 7zr. D 2 ii. Lsel. viii. Stuk»  5- Beschryving der AfdTel den Lancetvormig, Zaagswyze getand; de vi. ' bovenjten veeldeelig Liniaal. Hoofdstuk. Dit Kruid, dat by den Griekfchen naam Am•Twtewy. mi, met eenigszins verfchillenden uitgang, be"^f" kend is in de meefte Taaien van Europa, groeit in Koornlanden en VVyngaarden der Zuidelyke deelen en in de Levant. By Weenen,in Oostenryk, groeit het ook wild op dergelyke plaatfen. Men vindt het by DoDONéus en Lobel afgebeeld : doch die verdecling der bovenfte Bladen niet zeer blykbaar. Volgens den Heer van Royen zyn de Slippen der Stengbladen Lancetvormig. Tournefort heeftzenaauwkeurig in Plaat vertoond. De Steng groeit tot een EUe en meer hoogte , draagende op den top een uitgebreide Kroon, die met zeer korte fyne Blaadjes is omringd. Het Zaad, daar men in de Winkels den naam van Sem. Ameos of Ammios aangeeft, komt van de kleine Ammi, tot het Geflagt van Sifon betrokken: wordende deeze , in onderfcheiding , Groote Ammi geheten. ii. _ ft) Ammi met drievoudig gevinde Bladen, de CptlZ'm. Vinblaadjes Liniaal; het Zaad gedoomd. Egyptifch. In Egypte is deeze waargenomen door Forskaohl. De Geftalte is als die der Dille, groen • de (i) Ammi Fol, fuprade- compofitis Linearibus Semine roti(realo, Man:, si.  Kroontjes-Kruiden-. 53 de Steng effen gefcreept. De Kroontjes beftonden uit tien Straalen en hadden Omwindzels van „, fmalle Blaadjes. De Bloemen waren wit : de HooraZaaden Kruiderig. (3) Ammi met de Slippen van alle de Bladen m;_ Lancetvormig. Hum. De aangehaalde van J. Bauhinus komt,zeegroen, volgens hem, voor op drooge Steenige plaatfen in 't Graaffchap Montbelgard, aan de Grenzen van den Elzas en 't Hertogdom Bourgondie. De Heer H aller betrektze onder de Planten van Switzerland. De Wortel heeft den Reuk der Krooten, met eenige fcherpheid, en het Zaad is Kruiderig, volgens den eerstgcmelden. B u n i u M. Aardnoot. Diit Geflagt heeft eene eenvormige Bloem; een digt getropte Kroon, en de Vrugt, die gelyk in de anderen uit twee Zaadjes beftaat, is EDTeenigfte Soort CO voert, wegens haaren ^ ^ OV~ Bulbocafl*. num, iiiji. ni. p. *«> Daucus 1,6,13:113 sIauclfolms- H,ji' iii. p. 5«. Hall. Helv. + 3°- (xïBwfiom. Sy/r. iV-r. xii. Gen. 33.. P- *>6. xii . Gen S55. p. «*. H. Cliff. 9U r- ^ •»* Bun.u.n Bul- Pr.1. z+3. hall. Hei*. 7sz- Bulbocaftanu- m-ju. fol o Apü. C. B. Pi». rt* Bulbocaftanum. DOU. Puft. ftl.« D 3 II. deel. viii. stuk,  54 BïSCHRYVING der IV. Wortel, die naar een Karfteng of Noot geAfdeel, jyj{t ^ ^en naam van gunocajianumt Zy groejc Hoofd- niet alleen in Duitfchland, Engeland en Vrankstuk. ryk^ maar ook in onzc Nederlanden, alwaar men' het Gewas, buiten Haarlem, aantreft in de Zandige Zaaylanden. Het wordt van deFranfchen Terrenoix, van de Engelfchen Earthnuts of Keppernuts , en van de onzen Aardnooten geheten. Sommigen willen , dat hetzelve het Bounion van Dioscorides zou zyn,• waar van de Geflagtnaam is ontleend. Lob el noemt het Aardnoot der Noordelyke Landen, doch men vindt het ook in Languedok en Provence, en elders aan de Middellandfche Zee; als ook in Switzerland. Aan dunne Stengetjes komen Bladen voort, die dubbeld gevind en fmal verdeeld zyn, naar die van Zee - Venkel gekkende. Het heeft groote witte Kroontjes, wier Omwindzel veelbladig en breedachtig is. De Bloempjes hebben de tippen omgeboogen. Het Zaad is blykbaar geftreept en welriekende. De Wortel , Bolachtig rond, js eetbaar en zoet, van Smaak tusfehen Pinfternakels en Karftengen , wordende voor een zeer goed Vocdzel gehouden. Bauhinus heeft een kleiner Soort onderfchciden gehad, welke hy uit Engeland en van de cula teireftris Septenuionalium. Lob. Um, 745. pancafeolus. C«s. Sj/i. 293. Eulbocaftanum alt. Caule firmioie. Baes. Kar, 60, T, 244. Oed. Dan, 220.  Kroontjes-Kruiden: 55 de Pyreneefche Bergen hadt bekomen ; doch AfJ£u volgens den Heer H'Aller fchynt dpelyc ^ alleen door de fynte der Bladen te verlcnm.n. STUK. Misfcbien is 't deeze,welke D odo n ê u s Afei- D;^nU, ne Aardnooten noemt , en daar hy Stengels van maar een Span hoog aan toefchryft; zynde de Wortelen derzeive, van grootte als Karftengen, by Mentz gevonden door Lonicerus. Zy waren van buiten bruin, van binnen wit. C o n i u m. Scheerling. Halve Omwindzeltjes , die byna driebladig ZYn : Hartvormige Bloemblaadjes ; vrugtbaare Bloempjes en een Vrugtje, dat byna Klootrond is, met vyfStreepen,wederzyds gekarteld. Dus zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt opgegeven, 't welk vier Soorten bevat. (I) Scheerling met geftreepte Zaaden. Deeze maakt het zeer bekende en door ge- Gevlakie, heel Europa groeijende Kruid uit, dat men, vobens den Latynfchen naam , in 't Italkanfct» delta, in 't Spannfch Seguda, in 'i Franfch Cizue of wel la grande Qigue en in Languedok 6 Jan. ( I) C**m Seminibus ftriatte. Syfl. Nat. xii. Ge*. J3j>. p \L V,i- XII.. Gen. 33*. p. Ay. H.Cliff.^.Lu^ ,07 Fl. Suec. 2%6 , *3S. HALL. Helv. 43B, KRAM* Auft,. 7. GOUAN Monsp. U7.GSR. *•« *«• Cicuta major. C. li. Pin. 160. TOURNH. 305. MORIS. Hijl. p. *90. s. 9. T 6 f. 1. Cicutaria major vuig. clus. Hifi. ii. P- "o, D 4 ii. Dsïl. viu. Stuk.  50" Beschryving oer IV. Jauvertasfê noemt. De Engelfchen noemen het Afdeel. ^mZod:, de Duitfchers Schirling enwy ScheerHoofd- ling of Dolle Kervel; om dat het fommigc Beesstuk. ten ais d0i maakt cn naar de Kervel min of meer ^•TWj-ggj^ Hct groeic in velden , Moeshoven, Wyngaardcn , aan de kanten van Wegen eu Slooten en op allerley woelte plaatfen. Het heeft een dikke, holle, ronde,gearmde Steng, fomtyds wel van agt Voeten hoog. In 't bleek groen is deeze Steng met paarfchc Stippen en vlakjes bezaaid, 't welk 'er den bynaam aan geeft en dit Kruid zeer kenbaar maakt. De Bladen zyn groot, ruuwachtig , byna driedubbeld gevind ; onaangenaam van Reuk. De Steng is zeer yl gekroond cn de Kroonen hebben naauwlyks een Omwindzel; dat der Kroontjes en de Zaaclen als in de Kenmerken is gezegd. Dit Kruid, welk het Koneion van Dioscorides fchynt te zyn , is van ouds berugt wegens zyne nadeelige Eigenfchappcn. De Atheners hebben 'er , zo men wil, gebruik van gemaakt, om den vermaarden Socrates van kant te helpen. Sommigen hebben zelfs het uitwendig gebruik daar van afgeraaden; wegens de fterk verkoelende en verdoovende hoedanigheid. De Ondervinding , echter , toonde in laater tyd, dat het, van buiten opgelegd, dienftig ware om harde zelfs Kankerachtige Kliergezwellon te doen verflaan ; om Pynlykheden van allerley foort te verzagten , enz. En, niettegenftaande de menigvuldige voorbeelden, dat het Menfchen en  Kroontjes-Kruiden. 57 en Beeften duizelig, dronken en dol of zinne- U. loos gemaakt hadt, ja do.n derven; zo heeft men evenwel zig verftout, om het tot een Ge-HooFDneesmiddel in Menfchen te gebruiken: ™sfchien>™. daar op {leunende , dat het in fommige omftandigheden geen nadeel hadt gedaan (*). Sedert het jaar 1760 heeft de Cicuta, wiet Wortel reeds overlang door den Geneesheer JUnealme, tot een half Drachme, tegen Kliervcrhardingen der Ingewanden was ingegeven geweeft,eenige Jaaren veel gerugtin ons Wereldsdeel gemaakt. De Heer Storck, Doktor van het Burger - Hospitaal der Stad Weenen, gaf in dat Jaar een Werkje uit, waar in zyn Ed. meende te betoogen, dat men dit Kruid inwendig niet alleen zeer veilig, maar ook met veel vrugt tegen Klierverhardingen en Kankerachtige Gezwellen of Zweeren , ja ook tegen andere hardnekkige Kwaaien, anders ongenees- lyk, (*) Het werkt in alle Beeften niet o? de zelfde manier. Voor Honden fchynt het een volkomen Vergift te zyn; maar het is voor dezelven ook een onmtuurlyk Voedzel. Een Vo» ftierf'er niet van , volgens W EPFER uss Ganzen, Zwynen . die zo Eulzig zyn , was het doodelyk. De Bokken eeten het zonder hinder de Schamen haten 't ftaan. Als de Koe.jen het gedroogde Kruid , oader ander Hooy, krygen, doet het wwen nadeel; maar de Paarden worden 'er dronken van, 1 my door »t Landvolk is gezegd. En dit laatfte betrof het ebentlyke Kruid, dat ik hier befchryf: want, wat de oven^voorbeelden aangaat , is men niet verzekerd of drt dan de water-Scheerling of andere Vergiftige Kru.den van dien naam , ook gemeend worden. D 5 H.DKL.v1ii. STlM.  $8 Eeschryvino der Afdeel Iaatenëebru*ken- Men moest, volgens Fvf.E1 zvn Voorfcbrift, niet den Wortel maar het Loof Hoofd- neemen, en het Sap daar van, tot een Extrakt _ verdikt, als Pillen, by weinig Greinen teffensa v;s7.eeWj doch allengs vermeerderende, ingeeven. In het gedagte Hospitaal hadt zyn Ed. 'er verfcheide Geneezingen door uitgewerkt en nooit eenig nadeel daar van bevonden (*). Deeze voordeelige Berigten deeden wel haast alle voornaame Geneesheeren en Heelmeefters van Europa naar beveftiginghier van, door eigen Waarneemingen, reikhalzen. Inzonderheid werdt hunne iever opgewekt, toen de Heer Stokck, in 't volgende Jaar, Keizerlyke Lyf - Arts en Hofraad geworden, een veel dikker Werkje over dit onderwerp uitgaf, brengende daar in de voorbeelden by van omtrent veertig Geneezingen, in 't gedagte Plospitaal door zyn Ed. uitgewerkt en een menigte Berigten van Genees- en Heelkundigen uit verfcheide deelen van Europa, die de voordeelige uitwerkingen van de Dolle Kervel beveiligden. Zyn Ed. Kollega, in de bediening van 't gedagte Hospitaal, feftreef dus dienaangaande. ,, Groote, verouderde , pynlyke Knoestge„ zwellen , inzonderheid by de Oorklieren, in „ de Oxclen , aan den Hals, in de Borften, ,, enz. (*) Zie het Uittrekzcl van het gedagte Werkje, genaamd Ant. Stöjrck Libellus Sec, in het Vyfde Deel der Üitgezogte VcTht,ndclingeK , bladz, 3 51, enz,  Kroontjes-Kruiden. 59 , enz heb ik, door het enkele in- en- uitwen- dige gebruik der Cicuta, opgelost en verdree- vi. li ven. Vuil-Etterige voortkruipende , E**^ kerachtige Zweeren , hardnekkig tegen alle t Middelen , heb ik daar door volkomen genezen en diep indringende Pypzweercn dikwils ! toegeheeld gezien. Groote Gezwellen aan de Knieien , welken andere Geneesheeren en " Heelmeefters voor ongcneeslyk verklaard had'-, den, heb ik en de Heer H affner, vermaard Hcelmecfter van ons Hospitaal, door de Cicuta alleen veelmaalen geheel verdree" ven. Zodanig , dat het Gewricht niet alleen " zyne beweeglykheid wederkrecg , maar dat " ook de Beenen, 'er door uitgeteerd, wederr om wel gefpierd wierden. Dus hebben wy „ ten uiterfte wanhopige Patiënten ten volkoj, menfte genezen" (*). De Proeven die in Vrankryk, Engeland en onze Provintiën , inzonderheid in deeze Stad, met het Extrakt, dat men toen in menigte van dit Kruid maakte, gedaan werden, beantwoorden ondertusfchen geenszins aan het breed opge-ven van den Heer Storck en zyne aanhangers Inzonderheid bleek dit, wanneer men 't ingaf tegen de Kanker in 't Borst, voorweike ö het f*) ANT STÖRCK Libellus fccundus, 9«» covfirmaiur CL tutam , non fibm «f* «•*«• ^ihr^ fd & ttfi ZlkemedL valit u,iie in ntuUU M»**, *tUTtttu impos/Mes dicbantur, Vindob. ij6u II. DEEL. VIII. STUK.  6o Beschryving der 'Afdml We' alIermeest: » volSens de Opgaave van D** "dien Heer, toe een Geneesmiddel ürekken moest. Hoofd- Want dit was eigentlyk een Kwaal, welke men *™L t0t n°g t0C V°°r ongeDees,ylc heeft aangezien. v;^<™y jyjen raakte in twyfehng, of men het regte Kruid wel had, als ook of de Bereiding eenig Geheim mogt iniluiten. Hier op werdt het Extrakt van Weenen ontbooden en dit flaagde niet beter. Toen befloot de HeerStorck zelfde Afbeelding uit te geeven, van het door hem gebruikte Kruid, in een Werkje (*), waar in hy zig beklaagde, dat de Weener Apotheekers uit hoofde der menigte van Extrakt, die begeerd en van buiten ontbooden werdt, hetzelve , tegen zyne Onderrigting, van 't Afkookzelvan droog Kruid gemaakt hadden, waar door het minder kragtig moeit zyn. Zelf hadt zyn Ed. 'er in de ergfte Kankers van Vrouwen Borlten , [fomtyds een fpoedige Geneezing , fomtyds een aanmerkelyke verligting ; fomtyds geen uitwerking van gezien. Verfcheide honderd Ponden van het Extrakt waren door hem, zonder eenig nadeel, ingegeven ; niettegenitaande fommigen 'er, by vermeerdering, van twee Greinen tot twee Drachmen *s daags, van gebruikt hadden. En , zo men op zyne Gevolgtrekkingen acht geeft , is 'er naauwlyks een in- of uitwendige Sleepende Kwaal, waar in het niet van goede uitwerkingen was geweest. Ja het verfterkte de Natuur in (*) Ant. Storck SuppUmentum neees/arium dt Geut*, Vindob, »7tfi.  Kroontjes-Kruiden. 6t in haare Werkingen zodanig, dat zelfs de Vrugt- ^V.^ baarheid en Voorttceling, daar door, in fommige Vi. gevallen, bevorderd werdt. Kundige Genees-Hoofdheeren , ondertusfchen , zo in Engeland als m Vrankryk , hebben wel dra aangetoond, dat de Voorbeelden van Geneezingen, welken de Heer Storck bvbragt, veelal twyfebchtig waren. Te Londen "hadt men zelfs een aanmerkelyk nadeel van het Extrakt bevonden. Te Parys en hier te Amfterdam voerde het, zoveel men befpeuren kon, niets uit. Dus is de nuttigheid van de Dolle Kervel meeft aan de zyde van den Heer Storck , tot zyne bevordering , geweest f*). Volgens den Heer Ru tty evenwel, zou men te Dublin in Ierland, van het Extrakt der Bladen tot twee Drachmen, van het uitgeperfte Sap tot twee Lepels vol in 't Etmaal , en van het opleggen der Bladen in Pap , alles met malkander eenige Jaaren lang gebruikt , in Klier - Gezwellen , Kankers en Vuile Zweeren , goede uitwerkingen gezien hebben Nu kortlings, verhaalt hy, heeft een En«elfchman ontdekt , dat het Extrakt, uit de Zaaden der Dolle Kervel bereid, veel kragtiger is en beter tot Geneeskundig gebruik dan dat der Bladen (f). 00 Scheer- (*) zie dienaangaande het Uittrekzel der Aanmerkingen van dan Londenichen Geneesheer AndbÉë. Uitgezogtt Verband. VIII. DEEL , bladz. 321. als ook de mynen FÏJ DEEL bladz. 46z : en verder het Regifter aan *t end van 't X. DSEL, op Cicuta, Scheerling, Dl tic Kervel. (■j-) Mat. Mei. Lomï. t?7J« 11, OIXU viu» stok.  Ci Be.schryvin'c der IV. (a) Scheerling met de Zaaden eenigermaate Afdeel. gedoomd ; de Bloemfieelen gegroefd ; de Hoofd- Blaadjes gejleufd en ftomp. STUK. ii. Deeze, aan de-Kaap der Goede Hone on 't rigim. Strand groeijende , gelykt naar de volgende , s'yye- doch is grooter, regropftaande en ftyftakkig. Zy heeft de Steng paarfchachtig cn geftreept, ' zo wel als de Bloemfteelen, en de Bladfteelen overlangs gefleufd: de Bladendubbeld gevind, famengevouwen , ftomp, gekarteld, hard, van Kleur als die der Wynruit. DeKroon,dieftyf, kort en digt getropt is , heeft een vyfbladig, kort Omwindzel: de Omwindzeltjes zyn zevenbladig : de Bloemblaadjes wit, Lancetvormig, omgewonden, egaal: alle Bloempjes vrugtbaar: de Zaaden roodachtig gedoomd en tevens geftreept, gelyk in de voorgaande. !»• (3) Scheerling met gedoomde Zaaden , de -BladxfapicheT en Bloemfteelen effen. Deeze , ook van de Kaap afkomftig, heeft Bladen, in figuur naar die van Wynruit gelykende , maar de Steng en Takjes zyn flap, niet geftreept: de Kroonen in vieren gedeeld; de (ï) Ccnium Sem. fubmuricatis , Pedunculis fiilcatis, Foliolis Canaiiculatis obmlïs. Mant. $6, 55z 512. (3) Cmittm Setn. muricatis, Petiolis & Pedunculis lïvibus. Con. Sem. aculeatis. H. Cliff. 9Z r, iHdb. 107. Caucalis Aft. folio minore Ruts. Boebh. Lugib. p. T. «3,  kroontjès-krui den. 63 de Kroontjes veelblcemig, beiden met een kort -fft^ Omwindzel. Sommige Bloempjes zyn onvrugt- VI. « baar : de Zaaden langwerpig , gedoomd, meer Hoofdbultig dan breed, met blyvcndeStyltjes gekroond.5™Boerhaave heeft 'er, uit den Leidfen Tuin, de Afbeelding van gegeven. (4) Scheerling met Straakwjf gedoomde Zaaden. De Hoogleeraar D. van Royen hadt denfcl'eRidder gemeld , dat deeze uit Egypte afkom- ' ftig ware. Het fchynt die te zyn, welke Buxeaum , onder den naam van Orientaalfche Akker -Klis/en, met fyn verdeelde Bladen, paarfcne Bloemen en groote Vrugten , heeft afgebeeld. S e l 1 n u m. Selie. In dit Geflagt is het Omwindzel omgeboogen; de Bloemblaadjes zyn Hartvormig egaal: de Vrugt is langwerpig ovaal, famengedrukt plat , in 't midden geftreept en de Bloempjes zyn viugtbaar. Het bevat vyf Soorten , die allen in Europa jt'huis behooren. (i) Selie met een Karootachtigen veelvoudigen x. v ' Selinum Wortel. Jyheftri. Uit Wilde Feteifelie. * (+) Omturn Sera. Radiato ■ fpinpfis. Caucalis Oriënt, Atyenfis tenuifolia, &c. Cent. III. p. 16. T. 28. (1) Selinum Radice Fufifoimi multiplici, Sy/l. Nat. XII. 1 GfiR, ii, DïEI.. VIII. STUB,  04 Beschryving der IV. Dit Kruid groeit volgens den Heer de Gor*™'l' ter , in onze Nederlanden , alwaar men het Hoofd- in Bosfchagie , of aan de kanten der Flantagiën , by Haarlem , Utrecht, Zwol cn elders ■u;s7.eewy' aantreft. Sommigen hebben het voor 'c Thys. felinum van Plinius gehouden; van anderen wordt het Wilde Peterfelie genoemd. Het zoude, volgens Morison , by Blois in Vrankryk voortkomen, en, volgens Linnjeds, op verfcheide plaatfen in Duitfchland ; maar by Weenen in Ooftenryk heeft meD 't niet gevonden. Het groeit in Switzerland, zo de Heer Ha el-er verzekert, die op de veelvuldigheid van den Wortel gelet heeft , welke uit verfcheide Cylindrifche Knobbels beftaat, dat zeldzaam is onder de Kroontjes-Kruiden. Men kan de Afbeeldi ng en befchryving by Lob el vinden, 't Gewas, dat eenEUe hoog groeit,bevat een Melkachtig Sap , 't welk in de Wortel gezegd wordt zeer fcherp te zyn. rr. (2) Salie, die eenigermaate Melk geeft, met paht/iTeT fe?ï enkelen Wortel. wilde Dee- Eppe. Gen. 334. P. 107. Veg. xiii. Gen. 337- p. 229. H. CUffi Ups, r. Lagdb. 106. Apium Lafteo fuceo turgeni. C. B, Pin. 153. Thysfèl. Pünii.LOB. Uon.iw. (2) Se linum fubïac'tescens Radice unic3. Hall. Helv. 443. Sel. Foliolis & Lacinulis oblongo-linearibus. GUETT. Stamp. H. p. 70. Seli nurn palufHe La&escens. Fl, Lapp. 110. Sues, 227 , 259. H. Cliff. 92. r. Lugdb. 116. Sefeli paluftte L*ctescens. C. B. Pin. i6z. Predr, gj. Ic. Apium fylveftief.Thyffelinum. Uovs. Pempt.699. Thysfel. Dod. MORIs. Hijl. UI. f, 317. S. 9. T. 17. f, 2,  Kroontjes-Krbideet. ,6# Deeze is gemeen in de middelde en Noor-^ JV. delyke deelen van Europa,.en qnderfcheidtzig,-* D™L> volgens den Ridder , doordien de Stengen diep Hoofd,geftreept zyn , doorgaans enkeld cn harder; ter.-*TUS* , wyl het voorgaande Kruid dezelven effen en menigvuldig heeft. Die van Morison moet derhalve hier t'huis gebragt worden , als hebbende de Steng geftreept en twee Ellen hoog: zo ook de Wilde Eppe van Dodon^ös. Op fommige plaatfen van Duitfchland noemt men dit Gewas Olfenich, en het kan , met reden, Water - Eppe geheten worden, alzo het in Poelen en JVJoerasfen, of aan de kanten van Slooten, zo hier, als in Switzerland, en omftreeks Parys groeit. De uiterfte Vinblaadjes zyn wat langer en finallerdan in :t voorgaande. De Wortel is brandend fcherp, en wordt van de Laplanders , byzonder als zy ter Kerke gaan, in plaats van Tabak gekaauwd. Vaillabt heeft deeze Soort met de volgende verward: doch zy zyn alle drie moeielyk van elkander te onderfcheiden ; te meer , om dat het Gewas in de Tuinen zeer verandert. £3) Selie met een gefleufde fcherphoekige Stejig; het Carvifiiiia Kaiwey> blad'gc3 (3) Selinum Caule Sukaio »cutangulo &c. Seün. F0H0Ü6 pinnatim laciniatis. Gmel. SU. i. p 20f. T. +?. Angelka teriilifoHa. RlV. Pent. Rupp. Jen. 277. dill. Giéifi 137, jACf^. Auflr. T. is. Caruiro:i3. C R. Pin. ijs. VAIXJ.» ïaris. 1.92. T, s. f. 2. tel. vide. Mant. 353. li, n. debl. vjii snp.  "fiö Beschryving der Af^deel ^et a^Semeene Omwindzel verdwynende;de vi. Stampers van de Vrugt omgeboogen. Hoofd» stuk. De Bladen van het Kruid, dat de laatstgeTwetwr melde by Parys vondt, gelyken naar die van Karwey , als langwerpig zynde en uit veele ingefneedene Vinblaadjes, aan éénen Bladfteel, famengefteld. De gelykenis is zo groot niet in die, welke de Heer Gmel in byna tot de Eerfte Soort betrekt, groeijende van de Rivier Jaik tot de Oby in het binnenfte van Siberië, en nog minder in de Smalbladige Engelwortel, by Giesfen groeijende , door Dillehius befchreeven ; als wiens Bladen naar die van de Dolle Kervel geleeken. Doch de Bladen verfchillen in deeze Soort, zynde volgens fommigen twee, volgens anderen driedubbeld gevind en fpits uitloopende , aan de punten wit ; de Stengen uitgegroefdmet fcherpe kanten ,• de Zaaden hebben vier Sleuven of drie Ribben overlangs en wyken met de zyden van elkander. iv. (4) Selie met de kleine Blaadjes gekruist en geen Seür.am algemeen Omwindzel. Seguert. 0 Gekmifte. Naar den Heer Seguier , die eene befchryving der Veroneefche Planten uitgegeven heeft, is (4) Selinum Fol. partialibus decusfatis , &c. JACC^. Hort, T. (Si. Liguft. Alpinum perenne &c. Seg. Ver. II. p. 41. T. 13. An Lig. Alp. Fol. Cicuta: ten. & glabiis, TlLL, PU. 98, T. 39. f. o?  Kuoontjes-Kruiden. 67 is cjeeze gebynaamd. Hy noemtze Alpifch Li- IV. gufticum , dat overblyfc, met Bladen van de Af££ei-' Ferula en witte Bloemen. Hetzelve groeit in Hoofd» Italië. STUK- ' (5) Selie met eengetropte Kroon; het algemee- _t£ ■ ne Omwindzel omgeboogen ; het Zaad met MormUri, vyf Vliezige Ribben. vliezi£C* Deeze , door den Heer Jacqtj in zo wel als de voorgaande afgebeeld , is in de Zuidelyke deelen van Vrankryk waargenomen door den Heer Monnier, De Steng is omtrent een Voet hoog , met veele Takjes en driedubbeld gevinde Bladen, met fmalle Blaadjes; het Loof ruig en het geheele Gewas gelykt naar de Kleine Scheerling. Het Zaad is klein. AthAmanta. Becrwortel. De Bloemblaadjes zyn Hartvormig, ingcboogen, uitgerand : de Blommetjes tweefiagtig; de Zaaden maaken een langwerpig Eyronde geftreepte Vrugt uit, in dit Geflagt, 't welk negen of tien Soorten , meest Europifche, bevat; als (i) Becrwortel met dubbeld gevinde platte Bla- x, den.i'f^"!"* (5) Setmum Umbell3 confetti, Involucro uoiverfali reflexo, Kltt-deuie» Sem. quinqueCoftis Membranaceis. Am, Acad. IV, p. 269. (i) Athamanta Fol. bipinnatis planis &e. Sjjl. Nut. XII. «en. 33$. p. 207. Vtg. XIII. Gen. 3 38. p- 230 Fl. Sneu, 229. Libanotis Finnulis Sec. Hall. Helv. «51. Opusc. 2ja. Xibanotis mlnot Apü folio & Daucus montanus Apii folio «öinor. C. 15. Pin. ïsj- Predr. 77. leen. E 2 II. DIFU viii. Stu».  63 beschryving ©er den, een half Klootronde Kroon en ruige V[> Zaaden. Hoofd- stok. Op drooge Berg-Velden , zo in de NoordeTweewy. lyke als in de Zuidelyke deelen van Europa , v'ie' groeit deeze, die, volgens H aller, dit byzondere Kenmerk heeft , dat de Blaadjes der eertte Vindeeling, van den tweeden rang, kruislings liaan; de anderen niet; 't welk ook in de Karwey plaats beeft en in de Gekrulde Pimpernel. Voorts zyn de Bladen , naar den Ouderdom van 't Gewas , ongemeen verfchillende , fomtyds een EUe, fomtyds maar een Handbreed kng en dus ook grover of fyner ingefneeden, doch altoos 't gedagte Kenmerk hebbende. De Kroon is groot cn niettemin zeer digt,beftaande uit veertig kleine Kroontjes. De Steng is van twee Duim tot een Elle hoog en heeft een Kegel vormigen, fcherpen, Kruiderigen Wortel. De Bloem is wit : de Stylen van de Vrugt zyn paarfchachtig en het Zaad eenigermaate ruig, doch ook fomtyds glad. li. (a) Becrwortel met Kruiswys'' gevinde infny~ arvZTj* dig-gehoekte Bladen en kaale Zaaden. Gekruifte. Deeze is van Rivinos Cervaria genoemd, om dat de Duitfchers het Kruid Hirfchwurts, dat (i) Athamanta Fol. p:nn?tis dccusfatis &c. Selin, Fol. Ra«iicalibus ferratis &c. H. CUff. 92. H. Ups. 59. DaucüsmojiC. Apii folio major, C. B. Pin. ijo. Dauci reitium Gems». Fuchs. Hijl.zii. Cervaria, Riv. Pent, 12,  Kroontjes-Kruiden. 69 dat is Hertenwortel heeten. Men vindtze by fommigen Groot Berg - Wortelkruid, met Eppe-' v yfï ' Bladen , getyteld. De Groeiplaats is overal in Hoofdde Bergachtige deelen van Europa. De Wortel'™*". en het'Zaad heeft een aanmerkelyke Kruiderig- 'sytt,ai heid. 't Gewas is moeielyk van 't voorgaande en volgende te onderfcheiden. (3) Beerwortel met gevinde .infnydig-gehoek- At^mxt te Bladen. sibhisa. Siberifche. Deeze , in Siberië waargenomen door den Heer Gmelin en zeer duidelyk afgebeeld, heeft alleenlyk de Wortelbladen Kruiswyze gevind , en de Steng van een half Voet tot twee Ellen lang. De Reuk is byzonder, eenigszins naar dien der Bokken zweemende. De Bloemen zyn van onderen rood. fA-) Beerwortel met byna dubbeld gevinde vrt _. ,. , , , Conitnfaia» Bladen de Blaadjes nederwaaras op el- Di«tgekander leggende: de Kroontjes Linsvormig.kroonae' In Siberië is ook deeze waargenomen, die de Steng maat een Voet hoog heeft, met twee of drie Bloemdraagende Takjes en geileufde Blad- (;) Athamar.ta Fol. pinnatis incifo-angularis. II, Ups. 60. Ach. Fol. pinnatis pinnatifirlis, Radicjjlbus decusfatis. Gmel. Sib. i. p. i8«, Tab. +0. fig. 1 , 2. (4) Athamanta Fol. fubbipinnatis , Foliolis deorfum im> bricatis, Umbella Lentifoimi. Daucus montanus, Pimpinells Saxifiags Hiicinas folio. Pluk. Alm, 125. T. 173. f, 1. E3 II. Deel. VIII. Stuk.  70 Eeschryving der /f'Iel BIadftee,tj£s- De onderfte Kwab der VinblaadVEEL' jes is grooter , waar door*zy zig als gekruist Hoofd- vertooncn. Het Kroontje is zeer digt en rond, 8TÜ*- met witte Bloempjes en paarfche of bruine MeelTvvvy krjopjes. Het Engeifche Berg-Wortelkruid van Plukenet gelyk't veel naar dezelve, v. (5) Beerwortel met de Vinblaadjes wyd van Athamanta ,, , j j o-'o/eti. malkander. nam. ledige. Den naam van Berg-Selie voert deeze, in 't Grickfch, by Clusius, zynde anders Zwarte Berg-Eppe genoemd geweest, wegens de donkerheid van het Lcof. Haar Groeiplaats is in Duitfchland, Engeland en Vrankryk, op lugtige Heuvels en Bergen. Lob el heeft 'er eene goede Afbeelding van, onder den naam van Oreqfelinum of Petrofelinum: want het Loof geJykt naar dat der Petcrfelie zeer. Men zou zc, derhalve, Berg-Peterfelie kunnen heeten. Die van Silezie , zegt DoooNéus, nocmenze Veelgutta> dat zo veel zegt als Multibona: omdat het Kruid van groote nuttigheid zou zyn. Dit is de reden , dat men 't voor 't echte Oreofelinum nahoudt in fommige Duitfche Apotheeken. De Heer Hall er bevondt, in Switzerland, den (s) Atbamaxta Foliolis divaricatis. Fl. Suee. II. N. 24;, Selinum Fol. ovato-acutis Sc. H. Cliff. 41. r. Lurd. '05. Se'. Pinnis ad angulos ohtufos pinnatis. Hall. Helv. 444. Ap. Mont. Fol. ampiiore & nigr. C. B. Pin. ifi. Ortofélinura Cn;s Hifi. II. p. 195. Oreos. f. Pdrofdinura, Lob. leen. 707. Ojeos. f. Veelgutta. DöD, Pempt. 696.  Kroontjes-Kruiden. 7* den Wortel Kruiderig en Harstgeevende te zyn, JV^ van boven met een Borftelig Kroontje, gelyk VI> demeeften van dit Geflagt. De Bladen zyn vanHoo»omtrek zeer groot. (6) Beerwortel met de mderfte Bladen glan- At^anfs, zig ; de middelfte Kroontjes byna fteeld; de Zaaden Haairig. fche. Door den Italiaan Z a n on i is deeze, welke in zyn Tuin groeide, zeer fraay afgebeeld, en befchreeven. Hy meent dat dezelve de tamme Pinfternakels of Wortelkruid met donker - roode Wortelen , van Lobel zy, wordende dezelven onder Salade gegeten. Met Loof was zeer fyn en hadt, als men 't nuttigde, den Smaak van Sellery, fcherper dan in eenig ander gedeelte van 't Gewas. De Wortel, echter, zig een weinig onder den Stoel in vier ofvyven verdeelende, verfchilt van die van Lobel zeer. (•7) Beerwortelmet platte, ruige,/malle 'P^'^ra.y blaad- Kandiafche. ((,) Atbamanta Fol. infeciotibus nitidis &c. H. Ups. «o. Alta. Foliolis multifidis planis &c. Ti. Clif. 93. R. l>ugib. 97 Daucus fecundus Siculus Sophiz folio. ZAK. HW. «o. (7) Albamar.ta Foliolis Linearibus planis h.rfutts Mat. Md. .43- Ath. Fol. Capillatibus 8cc. TL Clif. 93. R. Luyü. 97 Libanotls Fol. tenuislirae pinnatis. HALL. Helv. 4$i. Daucus Cteticus Sernine hicfiito. |. b. Hifi. III. p. 56 Daucus Fol. Foeniculi tenuisfimis. C. b. Pin. ijg. Daucus Clericus. CAM. Epit. S36. Daucus Cret verus Dioscoridis. LOB. Ictn. 722. JACC*. Vind.. 21S. Obs. 21. E 4 li. deel. vhi, Stuk.  H BÉS CHRY VING D E li AkdIbl. Mandjes , de Bloemblaadjes in .tweeën ge- vi. deeld, de Zaaden langwerpig ruig. Hoofdstuk, Van deeze Somt komt het Zaad, dat men ijr*7"in de Winkels Semen Dauci Cretici noemt , zynde in de Theriaak en andere Samengeftelde Opi'aaten fayna alleen in gebruik. Het gehecje Gewas heeft een fcherpen Kruiderigen Reuk en Srft'aak, volgens den Heer Hall er, die hetzelve op alle hooge Bergvelden van Switzèrland, byna, aantrof en befchrcef. Daar was eene Verfcheidenheid van met korte, ruige, breedêre Bladen , hebbende de andere dezelvcn yle'f > langer en byna glad. Camerariüs heeft 'er de cénigfte goede Afbeelding van gegeven, zéggende "dat de Bladen als die Van Venkel, doch zv/arter en kleiner zyn; de Zaadjes langwerpig gefpitst, witachtig ruig en van eenen Kruiderigen Smaak , als "men ze kaauwt ook aangenaam van Reuk. Omltreeks Ween en is dit Gewas niét minder op de Bergvlakten gemeen, hebbende, volgens de Waarneeming van dén Heer j a c q u i n , een Wortel als die van den gewoonen Daucus , eert Du:m dik en anderhalf Voet lang; en een geftreepte ruige Steng van minder dan twee Voeten hoogtc; In 't wilde, zegt hy, zyn de Bladen rüig en fchraal, dóch, in de Tuinen gekweekt, Sappig, dik, broofch en zeer glanzig glad; De algemeene Kroon, heeft Blaadjes j de by-  Kroontjes-Kruiden. 73 byzondere hebben Borflelige Draadjes tot Óif^ M^ windzel. VI- l HOOFD- (8) Beerwortel met veeldeelige Bladen; deiTaK.. Slippen fmal, rondachtig , geflitst. Deeze, waar van de voorgaande misfchien jjt7yk'fe. haaren bynaam heeft, is van Morison daar toe betrokken geweest , wien de voornaamtte Kruidkundigen, zelfs Tournefort en Boer ■ haave , en veele anderen , gevolgd hebben : doch billyk is zy , door den Hoogleeraar A. van Royen j daar van onderfcheiden. Deeze groeit op Creta, hedendaags Kandia genaamd. (9) Beerwortel met de Zaaden Vliezig, ftreept; de Bladen drievoudig gevind, glad, en de Finblaadjes veeldeelig. fchfi* De Heer Barthram, de Zaaden van deeze uit Virginie zendende, heeft dezelve, dat zonderling is', Chineefche genoemd , zo L1 nH-jèus aanmerkt, 't Gewas heeft de Steng hoekig, opgeregt , doch een weinig bogtig, met Bladen als van de Kervel en de Kroontjes minder uitgebreid; gelykende, in geftalte, naar dc Berg-Selie. f 10) Beer- (i) AihamaMa Fol. miiltipartitis Sec. r. lugib, 93. Myrrhis annua Semine fttiatp. Mor. Umb. «7. Myrih. tenuifolia annua Ctetica. Moms. Hijl. III. p. 3°i. (9) Aibamantn Seminibus Membranaceo • {friatis Sec. E 5 ii. deel. vul Stuk.  74 Beschryvjng der Afdeel. eeerwortei met HaairachtigeJ Blaadjes vi. en gladde geftretpte Zaaden. Hoofd- stuk. Deeze is de Echte Beerwortel. of het Kruid Umama^ men e)Sentlyk> wegens de ruigte van den Wortel, Radix Urfina noemt. Dat hetzelve in e«hce. de Winkels den naam van Meum Athamanticum voerde, gaf aanleiding tot den Geflagtnaam van Kruiden , die allen meer of min van deeze ruigte hebben. De Uitvinder, of een Berg in Thesfalie, zouden oirzaak zyn van dien bynaam. Het wordt van fommigen Varkens-Venkel of Wilde Venkel genoemd ,• doch is meest bekend by den naam van Meum, Meo of Meu} dewyl men 't het Mejon van Dioscorides acht te zyn. Het groeit op de hooge Gebergten van Duitfchland , Vrankryk, Italië, Switeérland, enz. De Bladen zyn zo groot van omtrek niet als die van Venkel en gel yken naar Dille - Bladen: de Steng is een Voet boog, daar het in 't wilde groeit: de Bloesfem groenachtig wit. Men heeft aan den Wortel eene Windbreekende en afdryvende kragt toegefchreeven. Hy is Kruiderigen verwarmende , ook dienflig tegen afloopende Koortfen , wordende in Engeland veel in Aftrekke) Athantanta Foliolis Capillaribus, Sem. glabris ftriatis. H. Cliff 93. Ups. 60. Mat. Mti. 144. r. Lugdb. 97. s&vv. Monsp. 2$6. GOUAN Monsp. 138. GER. Pro-a. 244. KRAMER Anjlr. 73. jacq. Vind. 47. Meum Fo!. Anethi. C. b. Pin. 148. Meum. Doo. Ptmpt. 30$, Hall. Helv. 4:6.  Kroontjes-Kruiden. 75 trekzcl gebruikt, zo Be air aantekent. _ Hy komt in de Theriaak en andere Wmkelmidde- vl> len. Het Zaad is fcherp van Smaak en ruikt Hoofdcaar Meliloten. Di£ym*. Peücedanum. Haairftreng. Dit Geflagt heeft de Vrugt Eyrond, wederzyds geftreept , met een Wiek omringd. DeOmwindzels van de Kroon en Kroontjes zyn zeer kort. Veel Bloempjes misdraagen. DeHaairige dunte der Vinblaadjes geeft het den naam. &Het bevat zes , altemaal Europifche Soorten, naamelyk» (i) Haairftreng met vyf maal in drieën gedeel* i.^ de, Draadachtig f malle Bladen. nnle* Dit Kruid, op vette Landen in de Zuidely-w ke deelen van Europa zo wel als in Duitfchland groeijende , voert den Griekfchen naam Peücedanum , om dat het Loof eenigermaate naar dat van den Pynboom gelykt. Dus noemen het de Italiaanen en Franfchen Peucedano; maar in 't gemeen noemt men 't VarkensVenkel , en bv de Duitfchers, als ook in Engeland , Haairjlreng. Het komt in onze Nederlanden op fommige plaatfen voor. 't Groeit (l) Peücedanum Fol. quinquies rripartitls &c. Sy/l. Nat. XII. Gen. 3 3«. p- 2og.^f. XIH.Gen. 3 39- p. M». «: ahf„l '.Ups «o. Mat. Med. n6. R. Lagdi. 9*. Govw Monsp. lil. GER. Prov. 244. kram. Auftr. 74. Peücedanum Gec roanicum & majus Italicum. C. B. Pin. 149. Gort. £el£. 77. ii. dssl. viii. stuk»  76 Besciiryving der Afdeel. 'C Groeit met dunne knoopige Stengen, fomvi. ' tyds een El!e hoog, met Bladen als gezegd Hoofd- js i veel uitgebreider dan die van Venkel, en 'tWviy. Kroonen van 8ee,e Bloempjes. De Wortel gaat yi&t. fomtyds ter diepte van twee Ellen nederwaards. Hy is van buiten zwartachtig, van binnen wit; geevende , als men hem kwetst, een geelachtig, Hinkend Sap uit, dat fchielyk opdroogt,en hierom roemen de Duitfchers het Kruid ook wel Zwavslwortel. Inwendig heeft mert 'er een oplosfende kragt, inzonderheid tegen Borstkwaalen; uitwendig eene Wondzuiverende aan toegefchreeven. Pefc'eda. W Haairftreng met Liniaale getakte Blaad- numAlpe- jeS. Jlre. Alpifche. Ue Kroontjes zyn zeer groot in dit Kruid, dat onder den naam van Alpifche Ferula door Boerhaave onder de Planten van den Leidfen Akademie-Tuin, waar men het nog vindt, is befchreeven. 'mLu Haairftreng met gevinde Bladen; de Blaad- Kleine! jes Fïnswyze verdeeld ; de Slippen Lini¬ aal, (z) Peücedanum Fol. Linearibus ramofis. H. Clif. 94. R, Logdh 98. Femla Fol. Li!>anotidis brevioribus, Alpeftris, Dmbellii amptfsfims. Boebh. Lugdb. I. p. 6s. ()) Peücedanum Fol. pinn-tis , Foliolis pinnafiSdis &c. Hvüs. Angl. iOi. Peücedanum minus. C. B Pin, 149 RaJ. Angl. 111. p. 217, selinum montanum pumilum Clufii, Fl. albo. J. B. Hijl. m. p. 1?.  Kroontjes-Kruiden. 77 aal , tegen elkander over $ de Steng zeer AlJJ-u, Takkig uitgebreid. Omitanöïg is deeze voorgefteld, die het Klei-stuk. ne Peücedanum van C. Bauhinus uitmaakt , en de laage Berg - Selie van Clusius met witte Bloemen. Zy is in Engeland wild groeijende gevonden. (4) Haairftreng met Vindeelige Blaadjes; de p^;u, Slippen tegen elkander over; het algemeene numsu^u Omwindzel tweebladig. nend. Op vogtige Velden , zo in de Zuidelyke als middeldeelen van Europa, groeit dit Kruid, dat de Heer Hall er niet zeldzaam vondt in Switzerland. Het heeft een hoekige gearmde Steng, van twee Voeten en hooger, met groote yl verdeelde Bladen , wier Vindeelingen , aan den grooten Bladfteel , wederom gepaard, en aan 't end driedeelig zyn met Lancetvormige Slippen, donker groen, van onderen bleek. Het algemeene Omwindzel ontbreekt dikwils : de byzondere zyn gebladerd. Het Zaad, zo wel als de Wortel , wordt Steenbreeker.de geacht te zyn, en hierom wordt het Kruid van de Engelfchen wel Steenbreeke genoemd. (5) Haair- (4) Peücedanum Foliolis pinnarifidisScc. H. Clif. K.Lugdi^ 9t. GOUAN Monsp. 139. GER. Prov. 244- KRAM. Auflr.74. LUS. Hal. 232. Sefeli Ptatenfc. C. B. Pin. Iti. RAJ. A»gl. III. p. 216. Silet altetugj pratenfe. DOD. Pompt, 310. II, DE81, VI», STUK,  7°* Beschryving der Afdeel ^ HaairftrenS met Vindeelige Blaadjes , de vi. " Slippen driedeelig fiompachtig. Hoofd- stuk. In vogtig Kreupelbofch van den Elfaz en de v. Paltz komt deeze voor, welke daar van den bvn*mAifa- naam beeft. In de Pumhoopen van 'c Kaneel "Sfche. van °PPenheim nam de hl eer H aller dit Kruid overvloedig waar , hebbende een Steng van Mans hoogte , meestal paarfch, diep gegroefd en zeer Takkig. De Eladen, by den Grond, waren dikwils een Elle lang, met groote uitgeholde Steelen , tot den derden Rang gevind, de uiterfte Slippen breed en met een Doorntje gewapend ; alles lievig , glad , uit den geelen groenen Kruidig. De Kroonen waren y], beitaande uit twaalf lang gefteelde Kroontjes van geele Bloemen, gelyk de voorgaande, 't Gewas heeft den Smaak en Reuk van Pinfternakelen. tlj,füm ^ Haairfl:reDS niet de Blaadjes overhoeks Knoopje. veeldeelig. Deeze is het Cretifch Lavas met Venkelbladen en eenKnoopige Steng van Toukhefost, 't (j) PcutJjnuM Foliolis pinnatifïdis &c. Selin. Fol. pinn. laciniatis &c. li. CUff. »i. Daucus Alfaticiu. C. b Prodr. 77- Hall. Opusc. 3i«. Um'>ellifera Alfatica magna &c. j. b. Hij?. III. p. ioS. raj. Hijl. 4I+. Oreofelinum Pratcufc Cicutas facie. Tournf. InJ}. 318. («) Pt Napejfche, Zyn. , lajirpi- Laferkruid met Wigvormige gevorkte Vintium Gala- bladen* cum. ftanfch. Mcn vind£ deeze in de 2uidelyke deelen van Europa, wordende in Languedok Lafer ge* noemd. Zy is van Marfeille aan de Kruidkungen toegebragt , en wordt deswegen Franfch gebynaamd. De Steng is hoog en geftreept; de Bladen gelyken, in de verdeelingen, naar die van de Haagdoorn , zo J. Bauhinus aanmerkt, De Wortel is zeer groot en welriekende , zö wel als 't Zaad, dat bleekgeel is van Kleur. iv. C4) Laferkruid met Lancetvormige, effenranfdh^jl" dige, ongedeelde Vinbladen. Smalbladig- Door Mor is on is deeze, onder den naam van Groot Smalbladig Laferpitium, met langere onverdeelde Slippen , afgebeeld. Zy groeit ook (3) Laferpitium Foliolis Cuneiformibus furcatis. Laferp. Fol. Ramulofis fesf. r. Lugdb. 10j. Las. Fol. quinquelobis. H- Clif. 96- Las. Callicum. c. e. Pin. iS6. Rat- Hijl. 416. Las. e regione Masfilia: allatum. J. B. Hijl. III. p. 137. (4) Laferpitium Foliolis Lanceolatis integcrrimis. H. Clif. 96. r. Lugdb. 102. Laferp. anguftif. ma;us. mobis- Hijl. w. p- 321. S- 9- t- 19. f. 9. Laferp. Fol. longioiibus &c.Pluk. Mm. 207. t. 198. f. 4.  Kroontjes-KrujdenS s>3 rlV. ook in de Zuidelyke deelen van Europa, zoafdeël; Li nnjeus zegt, en men vindtze , zo wel als^vu^ de voorgaanden, in de Kruidhoven. stuk. (c) Laferkruid met Lancetvormige efenrandige Jfa, Vinbladen , de buitenften Samengegroeid, ri-fti* Op fommige plaatfen in Duitfchland komt p"uslC ' deeze voor, die door den vermaarden Breyn in Pruisfen ontdekt, befchreeven en afgebeeld werdt. Hy vergelykt de Bladen by die der Tamme Daucus of Karooten. Tusfchen dezelven komt, het tweede of derde Jaar na de ZaaiJing, zegt hy , een Steng fchieten van een Elle of hooier. De Kroon is groot,uit Straalen beftaande v°an twee of drie Duim langte. De Bloempjes ZVn Sneeuwwit, en daar opvolgen gevleugelde Zaaden die zekere Lymerigheid uitgeeven , welke de Handen welriekend maakt, alsmenze, groen , daar tusfchen wryft. Die Reuk fchynt als uit Citroen, Benzoinen Wortelzaad,famengefteld te zyn , en de Smaak is niet onaangenaam. ((,) Laferkruid met ovaal -Lancetvormige, ef- ™; fenrandige, gefteelde Bladen. ^S*' H ciif. L Boehm. Ups. .o«. Laferp. Fol. Rad. patent. R. lugii. i* Daucoides Prutenicum. BREÏN Cent. <67. t. 84. Srp. minus. lUVIN- Pmt. t. «. hall. G««. 177. kram. Auftr. 74- REIS- t6' „„- {") LaferpltWn, Foliolü OVaU - LUMbUW te. & Cfef. II, uul. VIII. Stuk.  94 Beschryving der IV. Het Zaad, dat men in de Apotheeken Semen Fvf.EL Sileris montani noemt , komt van dit Kruid , Hoofd- 't welk fommigen meenen het Sejeli Masfilienstuk. j-e te zvn ^ yan dI0SC0RIDES) dat in de J^^'Theriaak en andere oude Winkelbereidfelen of Opiaaten geeifcht wordt. Men heeft het 'er ook wel voor gebruikt, en C. Bauhinus noemt deeze Soort Ligufticum, dat het Sefeli der Winkelen is. Anderen oordeelen dit het Ligufticum van Dioscorides te zyn, dat van Ligurie zyn naam bekomen heeft, alwaar het nog by Genua, op ruuwe Gebergten,overvloedig groeit , zo Do do Né us, die 'er een goede Afbeelding van geeft, heeft aangemerkt. Het valt bovendien in Ooftenryk, op den Berg boven de Badwaters van Baden, als ook in Languedok en Provence. Hjller merkt aan,dat het in Switzerland niet zeldzaam is op onbe. lommerde Rotfen. Het wordt in Vrankryk Livêche of ook Sermontaine geheten; doch de Duitfchers noemen 't Sefelkraut. De Wortel is dik, Takkig, met een Borftelige Haairkroon en zeer Kruiderig: de Steng dik, gearmd, van één tot zes Voeten hoog. De Bladen zyn zeer groot van omtrek, glad, Zeegroen , met gevinde Takken, de Vinnen driedeelig, ge- fteeld; 95. Mat. Mii. 124. Lijtufticum quod Sefeli Officinartim. c. B. Pin. 162. Siler montanum. MOBIS. Hij}. III. p. zy6. S. 9. t. 3. f. 1. Gouan. Monsp. 140. Gee. Prov. 246. KRArf; Au(lr. 74. Hall. Helv. 441.  Kroontjes-Kruide». 95 fteeld ; de Vinblaadjes larv; ' Htt JJJV^ algemeene Omwindzel is brccdl' r- vu * omgeboogen: de byzondere zyn fmal- cn veel- Hoofdbladig. De Kroonen zyn zeer groot, beftaande .r^ uit geele gelykbladige Bloempjes: het Zaad is fmal , langwerpig Eyrond en gevleugeld (*> Het is zeer Kruiderig en Windbreekende, wordende van het Bergvolk veel gebruikt om de Spyzen en Dranken een Geur te geeven, in plaats van Anys-Zaad. Men noemt het Ezels-Komyn. Den Wortel kaauwenze voor de Smaak en tot een Kwylmiddel tegen Kiespyn. (7) Laferkruid met Liniaal Lancetvormi- ze Aderachtig geftreepte, onderfcheidene tium />?«- ° ced..r.oides. Blaadjes. smaibiaDit heeft zeer fmalle Blaadjes en wordt derhalve by de Varkens - Venkel vergeleeken. 't Is nogthans van de Smalbladige verfcheidenheid der voorgaande Soort , die in Provence voorkomt , verfchillende. De Heer S eg uier heeft deeze in (*) Het zaad , merkt Linn«;U3 aan , geOenfd te zyn, zonder Vliegjes, doch , het gene in de Winkels daar voor 't fchepe komt, is weezentlyk met Vliesjes voorzien: ten ware men het Sefeli - Zaad daar voor neemen wilde, 't welk ik in het Gefligt van dien naam zal befchryven en grootelyks hier van vetfchilt. (7) Laferpitium Foliolis Lineari - Lanceolatis Venofis &c. Am. Aead. IV. p. 3i°- Laferpit. Peucedanoides. SEG. Veron. iii. p. "7- t. 17- Laferp. exoticum , Lobis anguft. Pi.uk. Mm. 107. t. sff- f- »• I ii. deel» vin. stuk.  96 B e s c h r Y V i n G der IV. in de Runder - Valey van 't Gebergte Baldo, Afdeel. jn ,t Veroneefche , waargenomen. stuk!" (8) Laferkruid met Liniaale Vinblaadjes* La/erpi- Tournefort vondt in de Levant een UcLm!U' Kmid' dat hy Orientaalfche Cachrys noemde, venkel- met dunnere Bladen van Ferula cn eengewiek3 g* te platte Vrugt. Hy merkt aan, dat de Bladen meer naar die van Venkel geleeken, dan naar die van 't gezegde Kruid. Zyne Afbeelding vertoont het zeer fraay. De Wortel was, aan 't boven-end, een Arm dik; de Kroonen een half Voet breed, met geele Bloemen, en de Vrugt met fmalle Vliesjes 'gevleugeld, doch Spongieus of Kurkachtig, gelyk die van het Nootekroon , bevattende in haare holligheid een Zaad, dat grooter was dan een Garftekoorntje. r.lx: (o) Laferkruid met fcheef Hartvormige Bladen Chiromum. . T1, .,, , Haitbiadig. en ruige Bladjteelen. Deeze Soort hebben ibmmigen Chironiuin genoemd, anderen Panax Heracleum. Het Loof zweemt naar dat der Pinilernakelen, van welk Geflagt het door de Omwindzels onderfcheiden wordt. (8) Laferpitium Foliolis Linearibus. Cachrys Oriënt. Ferula folio tenuiore , Fruftu alato plano. Tournf. Cor. 23. //. II. p. 121. t. Reize p. ios. (9) Laferpixium Foliolis oblique Cordatis. Pamx Heracleum. Woris. Hifi. UI. p. 3ij. s. 9. T. 17. 1. Panax Paflinacx folio. C. E. Pin. iss. Panaces peregrinum. Dod. PemptZog. Panax altera recentiorura , Olus atri rel Paftinaca: folio. Lob. hm. 702. Gó'UAfi Monsp. 140.  Kroontjes-Kruiden. wordt. De Bladfteelen zyn zeer ruig. By Mont- IV. pellier is de Groeiplaats op Rotièn. Afdeel, Hoofd» (10) Laferkruid met naakte ongebladerde Bloem- SX(JK. fteelen, die half Klootronde Kroonen hebben: x. de Vinblaadjesyeeldeelig, Liniaal enjrpit>n t:,^jfj!' plex. Op de Ooftenrykfe Gebergten vondt di| 5P'jj$r> Heer Jacquin deeze, welke door den Heer s Haller op de Switzerfche Alpen was waargenomen en eenigermaate verfchilt van degene, die 'zyn Ed. , onder den naam van Jlpifch Laferkruid, met de uitcrfte Kwabbetjes kort, yeeldeelig, hadt afgebeeld en befchreeven. II e r a c l e u m. Heilkruid, Dit Geflagt kan , om dat de naam op Pa. wees, als een algemeen Geneesmiddel, is toe* gepast geweest, billyk Heilkruid geheten worden , offchoon 'er geen Planten in voorkomen, wier Geneezende kragt berucht is by de heden» daagfeheu. De Kenmerken zyn , een ovaale, uitgerande , famengedrukte , geftreepte, gezoomde Vrugt : de Bloempjes mismaakt , ingefneeden en ingeboogen : het Omwindzel ligt afvallende, Zes Soorten , meestendeels Europifche, worden 'er thans in opgefchreeven, naamelyk; (i) Heil- (io) Laferpitium Scapo ruido apbyllo Sec. La?. Fol. multas £dis Lanceolatis, Rad. Umbelli tnfiJ.s. Hall. ervend, in Aft. fielv. v. p. 75. N. ïoi. Vide & Er.um. Ptur.t. fit tv. 441. T. u. Q U. Dt&L. VIJL ST'JS.  93 BïSCHBYVIMG DER IV. (t) Heilkruid met de Blaadies Vmswyze verAfdeel. , ;, ~ , „, j , vi. aeela en effen: as Bloemen eenvormig. Hoofdstuk. Men noemt dit Kruid gemeenlyk Beerenklaamv, l-Uamom dat net weleer, in de Duitfche Apotheeken , verkeerdelyk Branca Urfina is genoemd ^Teeren- Seweest efl V0OT de Acanthus in de Klyfteerpn kiaauw. gebruikt, zegtDoDONéus.De Latynfchenaam is afkomftig van het Griekfch Sphondylion. In 't Franfch noemt men 't Berce of Branche Urjine, in 't Engelfch Cow Par/nip, om dat de Runders naar 't zelve gretig zyn; gelyk de Konynen het ook gaarn eeten. Door geheel Europa groeit het in Velden , Bosfchen en op lommerryke plaatfen. Dit Gewas is wegens de fchielykheid van zynen groey vermaard. Het heeft deStengzeer pypachtig en gegroefd , met Takken gearmd , twee Ellen hoog en dikwils hooger, met zeer groote ruige Bladen , die gepaarde Vinnen hebben, meest ten halve in vyven gefneeden, de Kwabben verfcheidelyk Zaagtandig. De Bloemen zyn ook ruig, in groote Kroonen vergaard, fomtyds wie , fomtyds rood : de buitenffen uit ongelyke Hartvormige Blaadjes beftaande : de binnenften byna rcgelmaatig, met een omge- boo- fj) Heracleum Foliolis pinnatiGdis lavibus Sec. SyJ!. Nar. XII. Gen. s+2- p. 210. Veg. XIII. Gen. 345- p. 233. H. Clif. ioj. Pl- s"'e- 231, 243. R. Lugdb. ii3- Sphond. vulgaie hi'rfutuni. C. B. Pin. 157. Spondylium. Don. Pempt. 397. Spond. Acanthus Geinianica Fuchfii. Lob. Ictn. 703.  Kroontjes-Krui den, 99 fcoogen top en uitpuilende rand; zo dat zy als IVV ingefneeden zig yertoonen. De Zaaden zyn by- A¥°^k' na Hartvormig, plat, gerand, met vier Stree- Hoofdpen getekend en gebladerd. S™K' . Die volgens Haller. Ik verftaa dan niet, hoe de Bloempjes eenvormig kunnen zyn en de Vinblaadjes effen; gelyk Linnaus zegt. De Verfcheidenheid met fmaller Bladen is, volgens Haller, niet van het Gemeene Beerenklaauw verfchillende. Zy heeft,volgens Bauhinus, de Bladen veel meer gefnipperd. Men vindt 'er ook een met gekrulde Bladen, dat mede hier t'hyis behoort. Somtyds komt het voor met donker paarfche , fomtyds met vergulde Bladen (*). Het Kruid wordt nog heden in verzagtende Klyfteeren , Pappen en Stoovingen, gebruikt. De Polakken en Lithauwersmaaken'er, door Gifting, een Drank van als Bier, dienen? de ook fomtyds tot een Geneesmiddel of Kruiderwyn (f). Immers dit Kruid is bitterachtig, heet en fcherp , en derhalve tot plaatsvulling van de regte Beerenklaauw of Acanthus gantfeh ondienfeig, zo Doktor S co poli aanmerkt (j.)„ (j) Heilkruid met Kruiswys' gevinde Bladen, . ilde Blaadjes Liniaal, de Bloempjes een- a%mfo-'9 ■yormjS' '„ 'sm'albj* j> We-di?. (*) WEIG. Flor. Tom. Rug. p. 53? (f) Epb. N. C. Dec. 2. Ann. 6. Obs. 6e. Ann. j. O'j?. 37. (J.) Flor. Carnioliea. Vienns. 1760. p. 330. (2.} Heracleum Fol. emeiato - pinnati? , Foliolis lii.e'.rjbns , C 2 Co- ld DZÏL. yill. STUf.  ICO Beschryving der IV. „ Wegens de groene eenvormige Bloempjes AfDEEL. ^ (jzegc L innjeus) zonder ik deeze nu af Hoofd- „ van het Sphondylium.'' Daar moet dan, zo trvK' het fchynt, inde bepaaling der eerfte Soort een jrwuy- mjsflag Zyn> jje tegenwoordige, zegt zyn Ed., komt in Sweeden cn Engeland voor, en de Smalbladige, welke J a c Q u i n onder de Weener Planten afbeeldt, fchynt 'er naauwlyks van te verfchillen. Gedagte Verfcheidenheidis thans hier t'huis gebragt. iit ^ Heilkruid met Bladen , die uit vyf Vin- Sibiricum. Blaadjes beftaan , waar van de midieljlen Siberifcb. ongedeeld, en eenvormige Bloempjes. De Scheeden der Bladen hebben van onderen een digten witten Baard, in deeze Soort, welke door Gmel in is waargenomen, en de Bloemen zyn groenachtig geel, beftaande uit gelyke Blaadjes. Door gantfch Rusland kwam dezelve hem ; als ook van de Jaik tot de Oby Rivieren, in Siberië , zeer menigvuldig voor. Men gebruikt 'er de Spruiten tot Moes en de Stengen, in kookend heet Water afgetrokken, leveren Drank uit voor het Gemeen; wordende na de Gisting gekookt en dan van de Vcrmo- gen- Corolüs uniformibus. Mant. 57. S*phondyI. hltfutum Fol. anguftioribus. C. B. Pin. 157. Prodr. 83- RlV. Pint. 5. Sphondyl. hirs. minus Fol. tenuiter luciniatis. Pluk. Pbyt. T. 63. f. 3- JACQ. Vind. zij. T. 2. f. 1, 2. (3) Hera;leum Fo!. pinnatis, Foüolisquinis Sec. Mant- 354. ff Ups. sj. Paftinaca FOl. limpliciter pinnatis &c. Gmel. Sii. I. p. 218.  Kroontjes-Kruiden. ior genden zelfs niet verfmaad. Het groeit eens ^JV.^ Mans langte hoog. vi. Hoofd* f4.) Heilkruid met Bladen -, die uit vyf Fin-.im. Naadjes heftaan, waar van de middeljlen H^kam ongefteeld, de Bloemen geftraald. i°fl««f». Onder deezen bynaam betrekt LinnjEUS hier het Kruid, dat Gmel in van de Oby Oostwaards tot aan Kamtfchatka vondt groeijen, en het welke die Kruidkenner zig fchynt verbeeld te hebben tot het gewoone ruige Beerenklaauw te behooren. Het verfchilde echter van het Duitfche Kruid deezes naams, zo hy erkent, door een grooter Geftalte, welke het in de Tuinen behieldt. De Steng van 't zelve was dikwils ook van eens Menfchen hoogte, en de Kroon, zeer groot zynde , hadt vyftig of meer Steelen van kleine Kroontjes, die hy uit tien Steeltjes, of daaromtrent, famengefteld vondt. De Steng, Takken en Bloemfteelen waren altemaal ruaw, door ftyve Haairtjes : de Bladen van onderen Wollig. De Rusfen op Kamtfchatka, zegthy, noemen (4) lltracleum Fol. pinnatis &c. Herac]. Foliolis palmatis ferratis. U. Clif. 103. R. Lugdb. 113. Panax Sphondylii folio f. Heracleum. C. B. Pin. m- Heracleum Fol. pinnatlfidis. G-MKi. Sik I. p- in- Panaces Heracleum f. potius Spondylium alterum. Ood. Pempt. 307- Sphond. majus f. Panax Hetatleum ouibusd. TOURNF. Infl. 320. BOERH. Lugdb. i. p. 66. ii. Deel. viii. $tuk.  ioi Beschryving der Atmk.mcn het Zm'Kruid 5 niettegenftaande het Landvi. volk aldaar, de Stengen raauw kaauwende, dikHoofd. wiIs de Lippen en hec xandvleefch daar door TwóVy. *o1 BIaarties krygt» door de fcherpheid van den *«e. Bast, die ook maakt, dat een Steng of Tak ^ aan de bloote Huid makende, dien doet oploopen met Puiften, waar uit Zweertjes ontftaan. De vcornaamfte Zoetheid heeft in de Bladfteelen plaats, welke men van de Wortelbladen neemt , en dezelven, na dat 'er de Bast afgehaald is, by Bosjes droogt, aan welken dan eefl geelachtig Meel groeit, 't welk men 'er op een Döek of Papier af kan kloppen. Veertig Ponden van zulke gedroogde Steelen leveren ongevaar een Vierendeel Ponds Van dit Suikermeel uit. Men laat het 'er doorgaans aan zitten, en dus worden die Bladfteelen op Tafel voorgezet. Ook gebruiken de Rüsfen niets dan zodanige met Meel bezwangerde Steelen tot het ftooken van Sterken Drank uit dit Kruid ,• een Eigenfchap in hetzelve by toeval, en door fchaarsheid van deBcsfen, daar zy hunne Kwasf 'Van maakten, ontdekt. Na dat zekere Gest van de gedagte Steelen zelf met cenige Berg - Besfen bereid is, doen zy dien Gest in eeh mengzel van veertig Ponden of eens zo veel der gedroogde Steelen met Water, en, na de Gisting van een Etmaal, wordt alles in een Destilleer-Ketel gedaan ; waar van in 't eerst een fterke , vervolgens een flapper Geest komt. Men haalt dien Geest tweemaal ever j dan heeft hy de fterkte van  Kroontjes-Kruiden. 103 van den besten Jenever en is aangenamer *W'A#£^ Smaak. Het Suikermeel der Steelen levert op ^ de zelfde manier , doch in minder veeineia , STUK. ook Geest uit, maar men maakt 'er een foort van Bier of Wyn van, die zeerligcin thoofd Haat Men heeft ook uit de gedagte Steelen , met'geftamptePynboom-Pitten, een Soort van Mede gemaakt. Dit alles, zegt Gmelin,heeft het gebruik der Sterke Dranken, onder de Ingezetenen van Kamtfchatka, zeer doen toeneemen: zo dat, indien hetzelve heilzaam ware of tot Geneering ftrekte , de bynaam van deeze Soort, en zelfs de Geflagtnaam, daar door gebillykt zouden zyn. (S) Heilkruid met gevinde , vedenyds rimpe- v Uge,rmweBladen, de Bloemen eenigszms H I J CUm- gejtraald. ooften- . rykfch. Dit Ooftenrykfe verfchilt dus van het voorbande; als ook door de Bloemfteelen ruuw te hebben, die in de Panaces effen zyn, zegt L i n n M u s. Het onderfcheid beftaat meest in de kleinte , zynde dit een Kruidje van maar een Voet of anderhalf hoog, in het opklimmen der toppen van den Schneeberg voorkomende. De Blaadjes zyn wederzyds ruuw zegt de Heer Tacquin, daar B a u h i n u s het geheele GeJ was (5) Heracleum Fol. pinn- utrnque rugofis Sec. JACQ. Vini. it6. Sphondylium Alpinum purum. C B. Pbu 15713. BUKS- VIII- 21- G 4 II. DUL. VIII, STUK.  104 Beschryviko d e r Ar^ZaS. flegtS bezet gevo°rfen hadt met gladde vi. Haantjes. ° B HoOFD- (ij Lavaskruid met veelvoudige Bladen , deiTVS. Blaadjes aan 't end ingefneeden. u$u*# 1 Levifticum. Dit Kruid is onder ons bekend by den naam Gew0jn. van Lavas, in Brabant Lavetfe , in 't Franfch Livêche of Ache de Montagne, in 't EngeHci Lovage, in 't Hoogduitfch Liebftockel : gelyk onze Boeren het ook Lubbeftok of Manskragt heeten f*). De Italiaanen noemen het Liguftico, naar den naam van een ander Kruid, waarvoor men het in de Winkels gebruikt heeft. Het groeit wild op de hooge Bergvelden in de Zul delyke deelen van Europa, gelyk in Languedok en Provence en verder in Italië. Uit éénen Wortel geeft het dikke Stengen van meer dan Mans hoogte, die van binnen hol zyn, fomtyds in Takken verdeeld, geelachtig groen, zo wel als de Bladen, die glanzig zyn, van gedagte figuur. De Bloemkroonen zyn geel; de Zaaden langwerpig geftreept , en van een zeer Herken Reuk, die ook in't geheele Gewas plaats heeft: (1) Ugufikttn Fol. multiplicibus tkc. H. Clif. Ups. Mat. Mei- ii* R- Lugdb. 104. saw. Monsp. 261. SoUAN Monsp. 141. Gek. Prov. 247. Aneelica mon.tana pcrennis , raludapn folio. TOORNÏ. Jnfi. 313. Ligufticum vulglte. C. E. Pin-ip. Leviftlcum vulgarc Mor. Hifi. UI. p- 27*- S. 9- T. ?• i- 1. DoO. Perapt. 311. Levifticum Germ. Laferpitium- Los. Ie703. (*) De GORTna. Fl- Mg. p- 78- G 5 II. Deel. VIII, Stuk.  iö6 Beschryving der IV. heeft: zynde de Wortel groot, dik en Vleezig, Afdeel. yan jjUjteD zwarcachtig van binnen wit. Hoofd- Het Lavaskruid wordt in de Tuinen van stuk.. Duitfchland, Vrankryk, Groot Brittannieen de ^""^Nederlanden , geteeld, en het wil 'er zowel voort, dat men het zelfs in de Velden en by Boeren Wooningen aantreft; waarom fommigen hetzelve, ten onregte, vooreen inlandfch Kruid van ons Gewest hebben aangezien. Dat men het voor de Panacea van Plinius of Panacts vanTHEoPHR astus gehouden heeft, waj niet minder fout. Het bezit aanzienlykc kragten , zo tot Windbreeking, tot prikkeling van de Maag en 't Gedarmte en dus tot bevordering van de Spysverteering; als, door zyne verwarmende hoedanigheid , tegen inwendige Verftoppingen en Pynen, die uit koude onftaan; inzonderheid tegenBorstkwaalen. Het Gemeen, zegt Scrodbr, zuigt den Tabaks - Rook door een hollen Steel van dit Kruid in, om den Hoest te doen bedaaren. Tegen de Moederkwaaien is het byzonder dienftig. Het is ook Zweetdry vende en Tegengiftig. Men gebruikt den Wortel en het Kruid, doch inzonderheid het Zaad, dat veel op Sterkendrank gezet wordt, om het gene men in de wandeling Lavas noemt te bereiden. u W\*m ^ Lavaskruid met duhbeld drievoudige Bladen. Sccthicum. Dit Sckotich. (t) U&fiÜmm FoHfe biternatis. Lig. Fol. daplicato- terna- tis.  Kroontjes-Kruide». 107 Dit indeNoordelyke deelen van Engeland , in JV.^ Sweeden en Kanada voorkomende, is aan het vl_ gezegde kenbaar. Tournefort heeft het HoofdSchotfch Lavas met Eppebladen getyteld. Een zelfde , doch kleiner , hebben wy aan de Oevers van deYszee gevonden, zegtLinn^eus, die het toen Zee-Eppe noemde. Het valt ook aan deZee-Kuftin Virginie (*). (3) Lavaskruid met veelvoudig gevinde Ela- u~ujllcum den, de Blaadjes Vinswyze gefmaldeed. ™t'n"* Griekfch; Dit Kruid heeft breeder en dikker Bladen dan de Dolle Kervel, naar welke het, in Geftalte, eenigszins gelykt. Het ftinkt ongemeen, én daar van heeft het den naam by de Autheuren. Lobel wil, dat het verkeerdelyk Sefeli Peloponefiacum genoemd zy. De Groeiplaats is op hooge Gebergten in Morea en Rhetie, aan de Grenzen van Tirol, als ook in Provence. (4) La- tis. H. Chfi. Tl. Sutc. r. ZfUgttt. 104. GRON- Virg. 31Lig. humilius Scoticurn. flUK. Alm. 217. t- 9«- f- 2. Apium matitimum Tl. Lapp. 107- Liguft- Scot. Apii folio. TouRNï. Infl. 324- Sefeli maritimum Scot. Herm. Par. t- P- "7- . (*) Zonderling is 't , dat men in de Flora Suecica dit Kruid Ligufirum genoemd vindt. (3) Liguflicum Fol. multiplicato - pinnatis &c H. Chff. 97. R. Lugdb. 104. GER. Prov. 247. Cicutaria latifolia fcetida. C. b. Pin. 161. Cic. latif. foetidisfima. LOJV. Uon. 734" Sefeli Peloponnefenfe. CAM. Epit. J14. ii. Deel VIII. Stuk.  loB Beschryving der Afdeel ^ lavaskruid met dubbeld gevinde Bladen; vi. " de Blaadjes famenvloeijende, ingefneeden, Hoofd- effenramdig. STUK* iv. Deeze groeit op den Schneeberg cn andere jZ$uT Coftenrykfe Alpen. Lobbl hadtze in eenige ooflen- Hoven van Nederland gezien, doch ïn 't wiljvks. de groeijende gevonden op Heuvels in het Piemonteefche, niec verre van Turin. Zy groeit ook omltreeks Verona en elders in Italië. „ ,v;. (5) Lavaskruid met meervoudig verdeelde in. fe- gefneeden Bladen , de Wortelbladen drie- ^ cornwal- vmdigf £flnwf y^Mgj cffcnrandig. In Cornwall is deeze groeijende gevonden, en als een Steenbreeke van dat Land doorPE. tiver opgetekend. p7reÈri- ^ Lavaskruid> welks groote Kroon hynageen num. Omwindzel heeft; de zydelingfen van on- getóh!1" deren ^liezig ^n; met eenigermaate Tak- kige Straalen. In f4) Liruflicam Fol. bipinnatis , Folioüs connuentlbtii &c. jAcq. Vind. 221. seg. Veren, ïII. p. 225. Ligafticum alterum Lobelii. dalech. Hifi. 744. Lig. «lt. Belgarum. Lob. Ie. 786. Sefeli raont. Cicuta: folio glabrum. C. B. Pin. i«. ^ Sefeli primum Mont. Panöonicum. Clus. Hifi. 2. p. i93. (!) Liiufiicum Fol. decompofïtÏJiflcifis tee. Am. Acad. IV. p. 3io- Smymium tenuifol. noto. K&j. SuppL 254. A»gl. 111. p. 2oS. T. 8. Saxifraga CornubUc. F£r. Hert. T. -s f. s. (5) Lifufiieum TJmbelIa: ptiraariat 5tc. Fetrofelinum Horlenfe latifolium. C. B. Pin. ,53. Apium Hortenfe magnum Pettofelini fapoic. J. „. Hifi. m. p. S9.  Kroontjes-Kruiden, ioö In Portugal groeit deeze, die eenftyve hoe-^lV^ kiee Steng heeft van twee Voeten hoogte; de VI Blaadjes drievoudig als die van Peterfelie ver-Hoo^ deeld; de Bladfteelen wit gevliesd: de Bloemen d ■ geel, met witte Meelknopjes: de Vrugtbeginzels effen,naauwlyks geftreept. Zy gelyktook, in Smaak en Reuk, naar de Peterfelie, maar alles is ftyver en grover. Het fchynt de Breedbladige Tuin-Peterfelie van C. Bauhinus te zyn , die van fommigen Engelfihe genoemd wordt, by zyn Broeder afgebeeld. C?) Lavaskruid met gevinde Bladen, wier ag-L%a";ciult terfte Blaadjes met een Blaadje vermeer-BaUaHderd zyn. BaieatifchJ Deeze, op de Balearifche Eilanden, in de MiddellandfcheZee, en by Rome voorkomende is in de Upfalfche Tuin gekweekt, doch zou' van een twyfelachtig Geflagt zyn, als nog geen volkomen Zaad voortgebragt hebbende , zegt Linn jeus; doch hadt bevoorens reeds cezegd, dat de Zaaden langwerpig, byna Rolrond en geftreept zyn (*> De Steng was maar een Voet hoog, A N g E E i c a. Engelwortel. Dit Geflagt beeft eene rondachtige, gehoek- te (7) Uguflkum Fol. pinnatis , Foliolis innrrusauctisFolioIo. Mant. 11%. (*; vergelyk. Sjst. Nut. Veg* XIII- fc Mm\. loco Ctf«o, H. DSEL. VUL STUK.  ïio Beschrwing der 'v* te Vrugt , die niet voos is, met omgeboogeo t°^L' Stylen : de Bloempjes zyn gelyk en hebben Hoofd* kromme Blaadjes. Het bevat vyf Soorten als STUK. VOlgt. Angelica (i) Engelwortel, die het onefene Finblad ge. Archange- kwaBd heeft» lioa. Tamme. ■ Men tee](. deezg -Q de midde,fte deelen van Europa uit Zaad, en hierom wordtze van B auhinus Sativa, en van anderen tamme Engelwortel geheten. Zy groeit, niettemin, wild in de Zuidclyke deelen van Europa, op hooge Bergen , gelyk in Provence op de Bergen van Colmars. Aan den anderen kant is zy in alle de vogtige , belommerde , Mosfige Valeijen der Laplandfche Gebergten gemeen , komende ook aan de kanten der Rivieren, die daar uit afvloeijen, voor. Men vindtze, bovendien , in Sweeden, Noorwegen, Deenemarken en op Ysland, alwaar zy een zeer hooge Steng fchiet. Ook komt zy op eenige Gebergten, van Duitfchland en Bohemen , voor. De naam is, in de meefie Taaien van Europa, overeenkomftig met den Latynfchen Angelica3 die wegens de beminnelyke en als En- gel- (0 Angelica Foliorum impari lobato. Syfl. Nat XU Gen SH- p- 2ir. r«. XIII, Gen. 3+7. p. ZH. Fier.'Lapp. Suee, 233 , 24j. Mat. Md. uo. H. Clif. s7. R. Lugdi xoi. Angelica Gtiva. C. B. Pin. iSJ. Angelica major. bon. ftmpt. Ut. Imperatoria fativa. Touknf. Inft. 317. Gak. A.x. zjj.T. ss. Cs.lx.Prou. z47. Angelica Smyruiuw Cordi, /.OS. Jc. ^jig.  Kroontjes-Kruiden. iii gelachtige hoedanigheden, daar aan zou gege-AfIJ;l; ven zyn ; des wy ze ook Engelwortel noemen. vï. De Laplanders, zeer veel op hebbende met ratHoor*Kruid, dat die van Dalekarlie Qiianrot heeten, J£) geeven aan den Wortel van het eerfte Jaar, nog geen Steng fchietende, den naam van Urtas ; het Kruid van 't eerfte Jaar noemen zy Fatno , dat van het tweede Jaar Eotsk, en de gefchilde Steng Rafi. Gedagten Wortel houden zy voor een uitmuntend Middel om de Gezonde h'eid te bewaaren,en kaauwen dien in plaats van Tabak. In eene hevige Ziekte, de Bofch-Lappen veel overeenkomende, welke een Krampachtig Kolyk fchynt te zyn , kennen zy geen beter Middel , dan deezen Wortel. Maar de Stengen , inzonderheid , maaken hunne byzondere Lekkerny uit. De Kinderen, die in de Zomer hunne Rendieren hoeden, brengen 's avonds met zig een Schoot vol van deeze Steelen, voor dat de Kroon zig ontflooten heeft geplukt, en deeze worden van 't Huisgezin gretig verflonden. „ Ons zelf mishaagde deeze Spys niet, tóen' wyons in Lapland bevonden, zegt Ltn" n-ffius: want dezelve is bitter en een weinig " Kruiderig, verfterkende en verfrisfchende den * Mond en Maag, na het gedurig gebruik van ?' laffe Spyzen en Drank : gelyk ongezouten " Vleefch en Vifch , Melk en Water, onge" meen: maar; ('t zy dat het Gewas in deTui-! nen van aart verandere; 't zy dat onze Smaak " verfchilde;; toen wy uit Lapland t'huis ge" 3} ko. Xlp psEt. VIII» STW,  112 Beschryvino der IV. „ komen waren behaagde ons deeze Kost mee ™EL- „ meer". Zeker is 'c3 dat zy de arme Lap. Hoofd- landeren minder fmaaken zou , indien zy van «tuk. ooft en Fruit, of ook van andere Aardvrug. ten, voorzien waren. 't Gewas heeft fomtyds een Steng van een Arm dik en van eens Mans langte, die glad en knoopigis,van binnen hol. De Bladen zyn zeer groot, fterk gevleugeld, dik gedeeld en omvatten de Steng met een ruime Vliezige Scheede. De algemeene Kroon is groot en vlak, uit veele Straalcn befiaande en heeft dikwils een éénbladig Omwindzel : de byzondere Kroontjes zyn Klootrond, en hebben de Omwindzels uit veele fmalle Blaadjes betraande, dieomgeboogenzyn. De Bloemblaadjes zyn Eyrond , fpits, groen ,' ligt afvallende: de Meeldraadjes wit; de Zaaden breed, plat, gevliesd en geelachtig. De Wortel is groot en dik, van binnen wit, een aangenaamen Kruiderigen Reuk hebbende, gelyk het geheele Gewas, en de Zaaden, Hy geeft een geelachtige, vette Vogtigheid uit, van dergefyken Geur. Deeze Wortel en het Zaad, niet alleen, maar ook het Kruid is in de Geneeskunde vermaard, wegens de Zweet- en Pisdryvende hoedanig! heid , die daar in plaats heeft. Zy verfterken de Maag , breeken de Winden, en zyn dus dikwils tegen Kolyk,Maag- en Darmpyn, dienihg. Men houdtze ook voor een goed Borstmiddel. Uitwendig dient dit Kruid tot verdryving  Kroontjes-Kruiden. H3 ving van koude Gezwellen, enz. De Wortel , AfJJ^ overdwars gefneeden, levert, zo wel als de Steng, VI. een Balfem uit, die minder fcherpis dan de ge -Hoofddefinieerde Olie. De Smaak is eenigszins bitter,3^ met eene Kruiderigheid, welke heet is, en zeer lang byblyft in de Mond, inzonderheid die van het Zaad, wanneer men 't kaauwr. (2) Engelwortel met gelyke , Eyrond - Lancet- A\sUes, vormige , Zaagswys' getande Finbladen. fi1™1^ Men heeft getwyfeld, of 'er ook verfchil mogt zyn , tusfchen de gedagte Noordfche of Laplandfche en de Tamme of Tuin - Engelwortel ; maar Linn^us verzekert van neen. De Wilde, evenwel, die ook in Lapland groeit, is daar van aanmerkelyk verfchiliende. Zy wordt van fommigen Water - Angeliha genoemd, als groeijende in Moerasfïge Berg - Valeijen , zelfs in Duitfchland. Men vindtze ook in onze Provintiën vry algemeen , gelyk in Vriesland, Gelderland en hier in Holland by Haarlem, ja niet ver van onze Stad, in de Veenianden; in Noord • holland en elders. Naar de voorgaande gelykt zy in Gewas, doch valt fchraalder, hebbende ook de Bladen donkereren de Bloemen wit. De Geur is (z) AngtlieaVoL iqaalibiis ovato - Lanceolaris Terratis. ff. Ciif. 97- W. Stat. 234, l+S' Mat. Md. ui. (Ibon. Virg. 31. hall. Helv- 4+4- tatgdh. 103. gort. Belg. 78- F'Lapp. 16*. Ang. Sylvcfttis major. C. B. Pk. ljJ.'Ang. Sjrl. veftris. dod. Tempt. Ui. LOB. h: 69S< H ii. Deil. viii. Stuk.  H4 Beschryvihc der IV. js veei minder dan in de Tamme en dus hecfc Afdeel. , , VI. zy zo veel kragt niet , wordende niet dan by Hoofd- gebrek der andere, of by plaatsvnllinge, gestuk. bniikt. Alllli:ca C3) Engelwortel met zeer wyd gemikte BlaVirtuiüa- den, de Blaadjes Eyrond, Zaagswyze ge- Gekranste. tand, de Steng gekranst met Bloemfteelen. In de Upfalfche Tuin is deeze geteeld en waargenomen , die men dagt afkomftig te zyn Uit Italië. Zy heeft de Steng van gelyke hoogte als de Tamme, maar dezelve heeft twee of drie Kranfen, ieder van vier of vyf Kroonen, boven malkander. Die der aangehaalde Autheuren zyn 'er niet volmaakt mede overcenkomftig. Ook verfchilt het Zaad aanmerkelyk van dat der eerfte Soort. iv. (4) Engelwortel met het uiterfte paar Blaad. Atrspur- . . J 1 purea. jes vereenigd en het Endblaadje gefteeld. Donket- paarfche. (5) Engelwortel met de Blaadjes gelyk, Ey. Lucida rond, ingefneeden - Zaagtandig. Glanzige. j)ec. (3) Angelica Fol. diVaricatisfimis Sec. Angel. Alp. ad nodos florida. TouRNF. lhfl. 313. Angel. fylv. montana. C. B. Pin. 115- Ang. mont. maxima Sec. Pluk. Alm. 30. T. 134. f. 1. Ang. multiplicata latiore Umbella. Lob. Uluflr. 144. . (4) Angelica Foliolorum excimo pari coadunato &c. Mant, 354. R- Lugdb. 103. Angelica Canadenfis atropurpurea. CORN. Canad. igs. T. 199. Cs) Angelica Fol. a:qual. ovatis incilb-rerratis. H. Clljf. 97. Ups. 62. R. Lugdb. 103. Angelica lucida. Canadenfis. Corn. Gunad. i9S. T. 197. Aloaiü,. Mijl. \\\. p. 2Si. S.s. t. 3. f. r,  Kroontjes-Kruiden. 115 Deeze beiden, in Kanada groeijende, zyn door IV. Cornutüs opgegeven en afgebeeld. Men Afd,eel. vindtze in de Europifche Kruidhoven. Hoofdstuk. S 1 u u. Water-Eppe. Di^nia. De Vrugt is byna Eyrond, geftreept: her Omwindzel der Kroonen veelbladig; die de Bloemblaadjes Hartvormig hebben in dit Geflagt, Jt welk negen Soorten bevat, als volgt. Cl) Water-Eppe met gevinde Bladen yeneen _i- endelingse Kroon. lati/oumu. Brecdbla- Dit Kruid noemt men gemeenlyk Water - Ep-di&epe, in 't Hoogduitfch Was fer- Eppich of Wasfermarck ; in 't Franfch Hache d'Eau of Berlef in 't Engelfch Water- P'ar/nip. De Griekfche naam Sion% waar van men Sium gemaakt heeft, is van Dioscorides afkomftig. Het groeit, door geheel Europa, overvloedig in 't Water of aan de kanten van Rivieren, Beekjes , Poelen en Moerasfen. In onze Nederlanden is het in Graften , Slooten en allerley Wateringen , byzonder aan den Duinkant, gemeen. DoDONéus zegt, dat het, met dikke, hoekige, geftreepte, holle Stengen, tot drie Ellen en hooger opfchiet; doch het is my, hier te lan- ie (1) Sium Fol. pinnatis , Urabelll terminali. Syfl. Nat. XIIGen. 345- p- WiB Veg. XIII. Gen. 348. p. 234- «. Clif. 98. FL Susc. Vaill. GOUAN tkc. R. Lugdb. 104. Sium latifolium» tj B. vettig»'g'ad en zagt. Aan 't y;*7."Wy end der Stengen komen de Kroonen voort, die groot en ruim geftraald zyn. Het draagt kleine geribde Zaadjes. De Wortels zyn Vezelachtig en het Kruid heeft een Bitumineufen Reuk. «• . (2) Water-Eppe met gevinde Bladen, deOxelSuftif aan de Takken drievoudig. Wond. Hier wordt de Plant bedoeld, die den Wortel Ninfi der Japoneczen uitlevert, zyndedes- we- (s) Sium Fol. Serritij pinnatis, Raraeis ternatis. Sifarum montanum Coraenfe , Radice non tubcrofi. Ksmpf. Amcett. tis. T. si*. burm. .F/. Ir.d.g. 79. T.29. f. I.  Kroontjes-Kruiden. iiy wegen, buiten de Thee cn Rhabarber, de ver- JPj^ maardlte van Afle. Haar voornaamftc Groei- VL" " plaats is op de Bergen van Corea, een Land-Hoofdfchap aan de Vaste Kust, tusfchen Japan en 'S*™*'^ Noorder deel van China. Een gedeelte hier van 'syK1 ' behoorde aan de eerden, het andere was onderworpen aan de laatften : zo dat van die beide Rykcn de Inzameling dezer Wortelen aldaar kon gefchieden. Die van Japan bekomenze ook uit de Gebergten Kataja in de Provincie Sjamfai, volgens Kaemper , welke aanmerkt dat het Kruid zig wel laat voortteelen en weeldig groeit in dc Tuinen van Meaco of Miako, een der Keizcrlykc Steden; maar dat de Wortel,aldaar geteeld, byna geen kragt heeft en meestal JaarIyks derft, blyvende in de koude Gebergten over. Zyne Groeiplaats moet derhalve op om. trent van 35 tot doGraaden Noordpools hoogte zyn; dat maar weinig Zuidelyker is dan de Alpifche Bergen van Switzerland. Eerst uitfpruitende heeft het Gewas, (zo die Authcur meldt) maar een enkeld Worteltje,van figuur als een Pinfternakel, doch ilegts een Pink dik en drie Duimen lang, witachtig en Vleezig, met fyne Ringetjes of Spleetjes. Hetzelve is van onderen fomtyds , op de manier der Wortelen van het Mandraagers-Kruid, als in twee Dyën en Schenkels verdeeld , waar van het den naam Nindfin, als naar een Menfch gelykende, gemeenlyk Ninfi, heeft. Worteltjes van die figuur zyn in de grootfte achting. De Reuk is als H 4 dcr II. def.l. vin. Stuk.  i2o Beschryving der IV. der geele Wortelen of Karooten ; de Smaalti Afdeel. zcgE ^ ^ ajg ^c onze Suikerworteltjes , Hoofd- doch met minder en aangenaamer zoetheid , stuk. zynde door eenige flaauwe bitterheid getem*;s«. Wy" perd. Vervolgens voortgroeijende , bekomt het Gewas, in de Japanfche Grond, aan den Stoel meer Wortelen , tropswyze by elkander met de koppen vergaard, en aldaar veele Knoppenuitgeevende tot nieüwe Scheuten , door welken men het gemakkelyk kan voortplanten. Het krygt (vervolgt K/empferJ een Steng van anderhalf Eüe hoog, dunner dan een Pink, hol, geftreept, met Rietachtige Knoopen, Leedjes maakende van anderhalf Duim lang. Aan Steeltjes, die deeze Knoopen omvatten, komen Bladen naar den ouderdom der Plant verfchillende. In 't eerst zyn dezelvcn enkeld, flaauw getand en Hartvormig; als het Gewas een Voet hoogte heeft , vyf aan den Steel, naar die der Water-Eppe gelykende : vervolgens volwasfen zynde , komen aan de Takken Bladfteeltjes voort, welke drie kleine Blaadjes , naauwlyks grooter dan eens Menfchcn Nagel , hebber. De Kroontjes geeven, uit een Bladerig Omwindzel, Straaltjes van een Duim lang, met Kroontjes van witte gelykbladige Bloempjes, waar op Zaad volgt dat geftreept is en naar AnysZaad zweemt. Verder groeijen in de mikken ■der Takjes rondachtige Knoppen, als Erwten, die, of op den Grond vallende of geplant wordende, zo wel toe Voomseling dienen als het Zcad. Dee-  Kroontjes-Kruiden. i&* Deeze befchryving en de Afbeeldingen van JV.^ K\emfer vergelykende, met die, welke door - vl> den Heer N. L. B urmannus als ten uiter-Hoofdfte naauwkeurig opgegeven wordt, kan ik er zeer weinig overeenkomst in vinden : vooral niet wat den Wortel aangaat, welke,volgens «edagten Autheur , gantfch niet Knobbelachtig Ts, daar dezelve zig , in gemelde Afbeelding, wel degelyk als zodanig, en als naar deKlaauw van een Ranonkel gelykende, vertoont. Het onderfcheid is uit de daar nevens gefchetke blykbaar. Doch, volgens fommigen, zou dejapanfehc Ninfi- en Chineefchc Gin/eng-Plant aanmcrkelyk verfchillen. In Virginie en Nieuw Tork is een Soort van dit Geflagt gevonden , welke naar het Japanfche Gewas van Kaempher veel gelykt (*> De (*) Sium Folio infimo Cordato, Canlinis ternaris , omnibus crenatis. Gp.on. Virg. 43- Sium Americam.m. Cold. Noveb. 54. Anonymos Flor. Atropurpureis , Foliis ex uno Pe,. , r. .„t m -01 & 4:0. Vervolgens zal men diculo terns. CLAVT. *»»«•• ö de Kanadafche Araliafirum , die voor de Gmfeng gehouden wbldt en tot bet Geflagt van Panax behoort , onder de PoUgamia befchreeven vinden. Sommigen willen dat de GinrL der Chineezen volmaakt met de Kanadafche, zo even «mèïd, oveteenkomftig zou zyn. Vid. GËOÉirR. Mat. Med. Tom II p 112. &c. Anderen merkende Ninfi en-Gmien? voor fep zelfden Wortel aan , of ten rrinfte van dergelyke kragt Vid- Triixw. Thtt. Medio, p. 73- RUTrY. Mat. Med- p. 219, Hoe »j zy , de regte japanfche Ninu is Inerte lande tegenwoordig weinig te vinden, H 5 H. DEEL. VIII. STUK.  122 Eeschryving der ■é& n1?; Tf'ï ',,iD we!kc deeze Worte;s bvde VI. Oofterfche Volkeren zyn , blykc niet alleen uit Hoofd- de byzondere ftaatie met welke zy ingezameld, *7*L-de zorgvuIdi8heid waar mede zy bewaard en viSc ■ toebereid worden; maar inzonderheid uit den Prys, dien zy gelden. Gedagte Autheur zegt, dat men in Japan een Katti, dat is vyf Vierendeel van een Hollandfch Pond, voor om en by de honderd Theil, dat is driehonderd en vyftig Guldens , verkogt. Gemeenlyk verhaalt ment dat zy tegen Goud opgewoogen worden, 't welk in Ooftindie en hier wel waar kan zyn. De Chineezen hebben over de fcragten veel gefchreevcn en merken dien Wortel byna als een algemeen Geneesmiddel aan. De Ginzeng is, by hun, de laatfte toevlugt in alle zwaare Krankheden. Men kan niet ontkennen, dat hy een ongemeene Hartfterkende kragt bezit; ten minde by andere Cordialia gemengd zynde. Hy geneest derhalve veele Zwakheden, neemt Slymerige Verpoppingen weg; herftelt de Eetenslust, verftérkt de Eerst cn kan dus ook dienen om de langduurigl eid des Levens te bevorderen; doch 't is voor den Gemeenen Man een te duure Medicyn. Ey de Grooten wordt hy veel gebruikt, om de lust cn kragt tot Voortteeling te vermeerderen. ^vr. (6J Water - Eppe met gevinde Bladen , de rïfidïus. Blaad' Virgini- fchc. f*1 s'""n Fol. pinnatis &c. Pimpinella Fol. tanceol. gU- bris acurn. Gbon. Virg'. 32 , 44. Oenanthe msx.ma Virginiana &c. ilouis. hijl. m. p. iSs. S. n. T- 7. f. 1.  Kroontjes-Kruiden. 123 Blaadjes Lancetvormig en byna effen- iv. ,.J Afdeel, randig. vi. Deeze Virgïnifche Water - Eppe heeft de^™™' Sten- ftyfachtig, ongetakt. De Blaadjes , byDiginia. vyf of zes Paarcn aan een gemecnen Bladfteel "roeijende, met een Sluitblaadje aan't end,zyn tang en fmal, fpits , glad, welriekende da uïterïte fomtyds tot het midden ingefneeden. Zy draagt kleine Bloempjes en een gebladerd Zaad als der Pinfternakelen , volgens Clayton; dat hier weinig ftrookt. Hy hadtze als een Soort van Pimpernel aangemerkt. De Wortel is als die der Vierde Soort. (7J Water • Eppe met Liniaale afloopende fa- mengegroeide Blaadjes. ^zSWegens de Zeisfenvormigheid der Bladen gafb* Rïvinus hier den naam van Falcaria aan. Het Kruid groeit in verfcheide deelen van Europa, als ook in de Levant. Sommigen hebben het tot het Ammi, anderen tot het Eryngium betrokken. Eenigen hebben het Crithmum gehet-n. Men noemt het in 't Hoogduitfch SicheU kraut , dat is Sikkelkruid. In de Elfaz groeit het (7) Sium Foliolis Hnearibus decurrentibus connatis. H. Clif. ,« R. Luiib. ib'J. sauv. Mm>p. Ammi perenne re- ' pens. MOP.,3. Hijl. Hl. P- *»4. S. ?■ T. 8- f- ». Eryngium quartum. Don. P«^t. Eryngium montanum recent.orum. Lob. U. P- m- Crithmum quartum. Cam. Eptt. 275. we1nm. t. 99 , Iï. deel. VIII. stuk.  124 Beschryving der Wk het overvIoediS- De Steng is Takkig gearmd, VI - van een Elle en fomtyds hooger. De Bladltee- Hoofd. len omvatten de Steng en geeven drie lange t~ VlDbIaden uit> die overal even breed en Zaags- v;St. 3*wyze getand zyD. Het heeft yle Kroontjes , witte Bloempjes en lange Zaaden , die fcherp' zyn en welriekende, Het geheele Gewas is van een zoutigen Smaak. Het komt ook voor met bonte Bladen. In de Hoven is het haatelyk door zyne fterk .voortkruipende Wortelen • terwyl het min/te ftufcje, dat overblyft, een 'nieuwe Plant geeft. &. ^ Wa!er " Eppe met alle Bl^en dubbel. Gritcum. vinnig. Giiekfche. Deeze Soort heeft Tournefort in Griekenland ontdekt en is dezelve dus, door Zaad in de Kruidtuinen van Europa voortgekweekt. s;iL. Water " EPPe nut de Wortelbladen drie- sicüiaan- voudig en dubbelvinnige Stengbladen. Deeze is, onder den naam van Siciliaanfche Daucus, met Pinfternakel-Bladen , afgebeeld door Zanoni. De Wortel, zegt hy, is niet on- (t) Sium FoUis omniï,us bipinnatis. H. Cliff. 9, r Jj* '°S- tyfm* OW» folio Apii. TOUUNF. Cr. (9) Sium Fol. Radiqalibus ternatis, Caulinis bipinnatis. R. loj. Myrrhis Fol. Paftinaca; late virentibus. Tournf. C". zz. Daucu, Paflinacs folio skalas Za(j  Kroontjes-Kruiden. tzj onaangenaam en Kruiderig, zowel als 't Zaad, ^ en de Bloesfem , die een weinig op de 'long vi. bye; maar het Loof fmaakt als Peterfelie. S i s o n. Steen-Eppe. ftg* Dit Geflagt heeft ook een Eyronde geftreepte Vrugt en verfchilt van 't voorige meest, doordien het de Omwindzels,zo van de Kroonen als Kroontjes , beiden , byna vierbladig heeft. De Bloempjes zyn vrugtbaar ; derzelver Blaadjes platachtig; de Kroontjes yl gedraald. Het bevat zes Soorten , meest Europifche Planten; als (i) Steen - Eppe met gevinde Bladen en opftaan- de Kroontjes. Amomm». Kiuidetr- Op vogtige Slykerige plaatfen in Engeland, sezegt Linnjeus, groeit deeze, die het Prefofelinum Macedonicum van Fuchsius is by D o d o n é u s. Het Kruid heeft de geftalte byna van de Gewoone Water-Eppe en het Blad is ook zodanig, maar het Zaad Kruiderig fcherp, en zeer welriekende, 't Wordt voor het Sifon van D ioscorides gehouden, dat men SteenEppe noemt. Men gebruikt hetzelve in onze r Win- fi) Sifon Fol. pinnatis, Umbellis ere&is. Syf{. Nat. XIX. Gen. 3+6. p. in. Veg. XIII. Gen. 3+9. p- 235. r- Lugdb. 105. SAUV. Monsp. 232. Sifon quod Amoraum Officinis nostris. C. B. Plu- 154. Amomum Germanicum. TKAG. Petrofel. Macedonicum Fuchfii. Dod. Ptmpt. 657. ii, DBEL. viii. SïW,  126 'Beschryvinc der IV". Winkels voor 'c SentenAmomi, zegt Bauhinus; Afdeel. terwyi vee]e Autheuren te vergeefs zig hebben Hoofd uitgefióofd, om het Echte Amomum der Ouden stuk. te bepaalcn ; 't welk nog onzeker blyft.* * Zie 't stuk', bl. (2) Steen - Eppe met gevinde Bladen en knik*• kende Kroontjes. SeSeïZ Van deeze zcgt Morisos, dat dezelve in Koornland- Engeland voorkomt aan de kanten der Landen: tusfchen 't Koorn en aan de Haagen, inzonderheid op Slykerige Gronden : maar van de voorige, dat zy aldaar voornaamelyk Zandige Gronden bemint, groeijende aan de Dyken van nieuwe Graften of Slooten, als ook aan de Haagen of Landfcheidingen. De Stengen zyn twee Voeten hoog; de Bladen byna als die van de gemeene Pimpernel. Deeze groeit oojc in Provence , de andere by Montpellier in Languedok. Ca W\ife ^ **teen ~ ^PPe met driwwdige Bladen. dafchê?' Deeze, zo wel in Virginie als in Kanadahuisvellende, verfchilt door haare driebladigheid grootelyks van de voorigen. De Kroon is drie- dee- (2) Sifon Fol. pinnatis , Umbellis cernuis. r. Lugdb. io$. H. Ups. 63. Sium terreftte UmbcUis rarioribus. Moais. Hifi. iii- p. 283. S. 9. T. S- f- «• GEE. Prov. 24S. (3) Sifon Fol. ternatis. H. Clif. 99. Gron. Virg. 147. R. Lugdb. 106. KAJ.M. Jtin. III. p. 2*9. Myrrhis Canadenfis rriJobata. Mor. Hif}._ III. p. ,o#j s. 9. t. 11. f. 4. Myrrhis Canadenfis. Riv. Pent. T. 53- Myrrhis trifblia Canadenfis Augelici facie. Tourna Infl. 315.  Kroontjes-Kruiden. 127 deelig-, ongelyk, zonder Omwindzel; de Kroon- ^IV.^ tjes beftaan uit zeven of minder Bloempjes en VL hebben het Omwindzeltje zeer klein;de Bloem-Hoofd- STUK» blaadjes wie en eveneens. (4) Steen - Eppe met driedubbeld gevinde Bla- sjJ; den, de Wortelbladen Liniaal; de Stengbladen Borftelig; de Stoppelblaadjes langer &eya Deeze, in Portugal, Italië en Barbarie groeijende, wordt gehouden voor de Plant, die het Echte Semen Ammios der Apotheeken uitlevert. Men noemt ze Kleine Ammi, in onderfcheiding van de Groote, die tot het Geflagt deezes naams^.^ ^ behoort*. C. Bauhinus geeft 'er Venkel- hier voor. bladen : anderen Haairachtige Bladen aan. By Tournefort voert zy den naam van Allerklein/te fcherpe Portugeefche Venkel. De gelykenis kan men zien uit de Afbeeldingen. In die van Shaw zyn de Blaadjes Draadachtig dun. De algemeene Kroon is by ons genaveld, zegt Gouan,- de byzondere hebben een vyfbladig Omwindzeltje. Het Zaad der Echte Anmi, dat eene Zweetdryvendeen Tegengiftige kragt heeft, komt over Egypte uit Arabie, zo Camerauïus aantekent. Het wordt 'er op de Vlakten f4) Sifon Fol. tripinnatis &c. Sifon Fol. Caul. fubcapillaribus H Ups. 63- Mat. Md. 14°. Fcenic. Lulïtan. minimum acre SHAW- Afr. 232. Ammi.lacin. Caulibns Capillaribus. //. Clif- «9- R' W- 96. Ammi parvum foliis Fcenicul. C. 07*. jJ9, Ammi. CAM- Epiu 522. Ammi peipuiiUum LOB. Iton, 72J. xi. DML. vul, stux,  128 Beschryving der 4 k& tcn geteeId > zoForskaohl waargenomen AF°?. heeft (*). Hoofdstuk. (5) Steen - Eppe die kruipt , met tweedeelige v. Kroontjes. Sifon WUQdit™' °P plaatfen , die 's Winters onder Water ftioomde. geftaan hebben , als ook in Slooten en Moerasfen, komt deeze Soort in eenige deelen van Europa voor. Zy heeft de Bladen, die onder Water zyn , Venkelachtig verdeeld, doch de bovenften zyn als driepuntig gekwabd , beiden Vinbladig. De Stengetjes zyn naauwlyks een Span hoog, en daar aan komen Kroontjes van twee, drie en zelden vier Straalen, zegt MoRison, met witte Bloempjes. Hier op volgen geftreepte Zaadjes, die naar het Gewas vry groot zyn. Men vindt het by ons , aan den Duinkant, in üilftaande zoete Wateren, 't Is onder alle Kroontjes-Kruiden van Europa het allerkleinfiej zoLinn^us heeft aangemerkt. Het voegde beter in 't Gellagt der WaterEppe. vi. (6) Steen - Eppe met Haairdunne gekranste Verlialla- ni ;• tum. Blaadjes. jQee, Gekiar.fte. (*) Flor. AZgypt. Arah. Hafn. 177;. p. CIX. (s) Sifon repens Umbellis bifidis. Fl. Suec. ii. n. 249. It Scan. 397. Sium Fol. fubmerfis Capillaribus , emerfis pinnatis." R. Lugdb. ioj. Sium min. Fol. imis Ferulaceis. Moris. Hifi. .p. 283. S. 9- t. 5. f. j. sium min. umhellatum. Pluk. Pbp. T- 61. f. 3. Sium minimum. Raj. Hifi. p. 44t. (*) Sifon Folioüs «Sticiilitis Capilhribas. Carum Fol. Ser,  Kroontjes-Kruiden. 129 Deeze groeit in de Zuidelyke deelen van ^* Vrankryk en op de Pyreneefcbe Bergen. Men * vindtze Veld - Daucus, met Bladen van Water-HoofdDuizendblad, genoemd. Tournefort heets™K'. ^ dit Kruid Karwey met uitermaate fyne Bladen , '^m' en Wortels als der Affodillen. Anderen hebbenze tot de Oenanthe betrokken. Zy is gemeen in de Moerasfen van Planet by St. Leger in Yveline, niet ver van Parys, zegt Vaillant , bloeijende in Auguftus en September. Volgens anderen groeit zy in Bergvelden ,en heeft de Steng een Elle hoog. De Bloempjes zyn wit en vierbladig. De Zaadjes zyn,daar zy aan elkander raaken, wat fmaller dan op zyde, hebbende op de rug drie Ribbetjes en vier t^imelyk diepe Sleuven overlangs. Men vindt het iby Morison afgebeeld. B db 0 n. Gom-Eppe. De Planten van dit Geflagt, tot welken Gomdraagende behporen , worden onderfcheidea :door eeneEyronde, geftreepte, Haairige Vrugt. Het bevat vier Soorten, waar onder twee uit Afrika afkomüig. (0 Gom- Set. vemciUaris. SAtlv- Menip. itfs, Carvi Folüs tenuisfirai» Asphodeli radice. TöüRNF. bijt. 90. Daucus Pratenfis MilleFolii paluftr. folio. C. r. Fin. ijo. Oenanthe Fol. pinnatis. 'JDAUB Paris. 90. VAILL. Paris 30. GO'jan Monsp. 143.. Geb. Prov. 249. Oenanthe Millef >ïü palufttis folüs. Mojtis, ilijl. III. p. 2-89- S. 9- T. 7. f. to. I 51. deel. vin. Stuk.  i3° Beschryving der Afmel. (l) Gom~EPPe met Guitachtig - Eyrondegekarvi. telde Vinbladen cn menigvuldige Kroontjes. Hoofd stuk. Het Loof van dit Kruid , dat in Macedonië jM.«>/a-eD Barbarie groeit, gelykt zeer veel naar de geecdomcum. woone Peterfelie. Het wordt gehouden voor de niféhePe- P^nt, die het Semen Petrofelini Macedonici der twfeiie. Apotheeken , dat in de Theriaak komt, uitlevert De Steng is een Elle hoog,- de Kroontjes zyn wit en het Zaad is zeer klein, aangenaam van Reuk, wordende voor Windbreekend, Pisdryvend en Afzettende gehouden. ii. (2) Gom - Eppe met Ruitachtige , getande , Galbanum- gladde gefireepte Vinbladen, de Steng met Plant< een Zeegroenen waafem bedaauwd. Verfcheide Autheuren hebben van dit Kruid gewag gemaakt, dat de zo bekende Gom Galbanum voortbrengt, die ons over Marfeille uit de Levant of Syrië wordt toegebragt. Dioscorides fchryft dat dezelve afdruipt van zekere Ferula, welke Metepion genoemd wordt. Onder de hedendaagfchen hebben fommigen het Ge- (1) Bubon Foliolis Rliombeo - ovatis Sec. Syft. Nat. XII. Gen. 347- P- 212. Veg. XIII. Gen. 3$o. p. 235- H. Clif 95. Ups. 62. Mat. Mei. 133. R. Lugdb. !oo. Apium Macedonicum. C. E. Pin. 154. Petrofelinum Macedonicum. LOB. It. 708. Ood. Pempt. «07. (z) Bubon Folioüs Rhombeis dentatis Sec. II. Clif. 96, Mat. Mei. 132. R. Lugdb. 100. Anifum Aft. Frut. Folio Anifi , G.ilbaniferum. Pluk. Alm. 31. t. 12. f. 2. Ferala Aft. GalbaHifera. H6RM. Par. i6j. t. i«3.  Krgontjes-Kruideiï. 13* Gewas tot de Atiys betrokken, wegens de figuur der Bladen s die ook iets hebben dat naar de VL Lavas zweemt, waar van hetzelve tevens de Hoori*. Geftalte uitdrukt. Het groeit in verfcheide dee*8™^ len van Afrika , zo men wil, zelfs in de Zui- >SJmai delykfte en Noordelykfte, als ook in Perfië. Die Plant, welke Lobel Ferula Galbanifera noemt ; levert geen Galbanum uit , maar een andere hoogroode Gom , zo Tournefort waargenomen heeft. Uitwendig dient de Galbanum , of op zig fcelf of in Pleifters gemengd , tot rypmaaking van Gezwellen ongemeen. Inwendig is 't een goed Middel tegen Verftoppingen , zo in dë Darmen als in de Ingewanden en zelfs in de Borst , laxeerende tevens en Windbreekende. De berooking daar mede is tegen Opftygingen, Stuipen en Vallende Ziekte , nuttig bevonden^ Zy komt in een menigte van Sameugeftelde Winkelmiddelen en zelfs in verfcheide Opiaaten, om dat meh 'er een Tegengiftige kragt aan toege* Fchreeven heeft* (3) Gom-Eppe mei gladde Vinbladen; dé onderften Ruitachtig, Zaagswyze getand; ummifede bovenften Vindeelig en drietandig. Kwpfcae. Dee- (!) Bubon FolioKs glsbris, infedoribus RhOmbe's ferrati» &c. R. Lugdb. ioo. Ferula Afr. Galbanifer» Fol- Mynbid.s. COMM. Hors. IU p. lij. T. $S. I 2 lis Dïet. viii, stus*  132 Beschryving der A ^eel Deeze, ook van de Kaap afkomftig, worde fvj_ 'van Commelyn insgelyks eene Afrikaanfche Hoofd- Galbanum draagende Ferula genoemd,• om dat STUK* zy, gekwetst zynde aan de Steng, een derge»<£<. W" lyk Gomachtig taay Vogt , van Reuk als de gedagte Gom , uitzypelen laat. Zy is, zo wel als de voorgaande , Heefterachtig, groeijende hier, in de Tuinen, hooger dan zeven Voeten, met een Stam van twee Duimen dik, bleek groen , en van binnen vol Merg. De Bladen, by den Top voortkomende , zyn die van de Wilde Kervel gelyk , en geeven een Speceryachtigen Smaak , wanneer men ze kaauwt , van zig. De Bloemen zyn klein en geel; de Zaadjes langwerpig en gefleufd , even als die der andere Afrikaanfe. iv. (4) Gom-Eppe met Liniaale Vinbladen. Bubon "ftyftu- Uit de Afbeelding van Barrelier ziet *2e> men, dat deeze de Vinbladen zeer fmal en veel naar die van de Ferula gelykende heeft. De Zaaden fchynen zeer groot te zyn. De Groeiplaats is op Sicilië. C o m 1 n u m. Komyn. De Kenmerken van dit Geflagt, behalve een Eyronde geftreepte Vrugt, zyn vierftraalige Kroontjes met vierdeelige Omwindzels. De (4) Baton Foliolis Linearibus. H. Cliff. 9;.r. Lugdb. 100. Ferula durior f. rigidis Sc brevisfimis folüs. BOCC Mus. ii. p. «4. T. 76. BARK. Har. 61. 7. 77c  Kroontjes-Kruiden. 133 De eenigfte Soort (1), daar in vervat, is^J^ het Kruid, welks Zaad men Komyn - Zaad noemt, V1. den bynaam hebbende van den Griekfchen naamHooFDCyminon , daar aan door de Ouden gegeven. : Naar den Latynfchen naam, Cuminum, noe-c««;«a« men het de Spanjaarden en Italiaanen Comino, c"~c. de Franfchen Comin. de Engelfchen Comyn,de Duitfchers Kimmel. 't Gewas komt, in geftalte en Bladerloof ,dc Venkel zeer naby ; doch groeit zelden een Voet hoog , hebbende geele Bloemkroontjes. Het komt van zelf voort in Ethiopië, Egypte en in de Levant; beminnende een heet Klimaat. Men vindt het niet in onze Openbaare Kruidhoven; maar in Italië en op 't Eiland Maltha wordt het veel gezaaid , van waar men hier het Zaad bekomt, dat een byzonderen Reuk heeft, en van dergelyke kragten is als andere verwarmende Zaaden. Zekere Pleifter heeft daar van den naam. Oenanthe. Druivebloem. Wanftaltige Bloempjes; de middelften ongeftecld, onvrugtbaar: de Vrugt met den Kelk cn de Stampers gekroond. Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge ■ Aagt, fi) Cuminum. Syfl. Nat. XU. Gpn. 348- P-iI2- *V*Ï» Gen. 3s i. p. 235. Cuminum. Mat. Mei. 139. CuminumSemirie longiore. C. B. Pin. 146. Cuminum Sativum. Cam. Epit. 518. Cum. D:o;coiidis. Lob. Icon. 742. Fanic OueatCuminum diftum. ToöBNF. Inft. 312. I 3 IT. DKÏI.. VHI. ïtuk.  13+ Beschryvikgder AedeÈl flagt ' 'C weIk v^f of zes Soorten bevat, als vi. ' volgt. Hqofd» stuk. (O Druivebloem, dat Spruitdraagend is ,met oJalaht de StenSblad™ gevind, Draadachtig en fiftulofa, hol. Topachtig. Dit Kruid, dat in de Staande Wateren van onze Nederlanden , als ook in veele andere deelen van Europa , gemeen is , heeft de eigenfehap, van uit zyne onder Wrater voortkruiper.de Wortelen nieuwe Scheuten uit te geeven en zig dus voort te planten. Als men het in de Tuinen kweekt, hangen 'er Knobbeltjes aan pn op deszelfs Vezelige Wortelen, en daarom noemen fommjgen het Filipendula, in 'tHoogduiefch Tropfwurts. Het wordt van DojjoN é u s Welriekende Waterbiezen geheten, om dat de Stengen hol zyn. De meefte Autheuren noemen het Oenanthe ; een Griekfche naam van duiftere betekenis. Mislchien is dezelve van den Reuk, eenigszins naar dien der Wyngaardbloemen gelykende , afgeleid. Men vindt 'er een Groote van cn een Kleine, welke, neveDs el- kan- (i) Cmantbe Stoionifera &c. Syfi. Nat- XII. Gen. 349. p. 112. Veg. XIII. Gen. jjt.p. 235. Oen. Fol. Caulinis Filtulofis teretibus. K. Clif. 99. R. Lugdb. 10S. HALL. &A>. 432. Fl. Suec. 23S , 250. GoUAW Monsp. 144. GEB. Prcv. 245,. VAILL. Pari,. 14S. Wetg. J»«. Rug. si. Ocnanfhe Aqua^ tica. C. B. Pin. 162. h. Scan. 243. Oenanthe. Riy. pent. t6. Juncus odoratus aquatilis. Doa. Pempt. j90. lob. 7U- Oenanthe Aq. triflora. Mofijs. Hifi. m. p. 259.5. 9. f. -.  Kroontjes - Kruiden. ï>5 , kander, door Lobel afgebeeld zyn, verfehil- JV.^ lende raerkelyk in Gewas. Beiden hebben zy de V1. eigenfchap, dat de Kroontjes, in 't eerst vlak,Hoofdm 'tbloeijen Kogelrond worden en ftekehg. tiet Zaad is eenigszins welriekende, (a) Druivebloem met alle Blaadjes veeldeelig, 0^aK,i„ Jlomp en byna gelyk. ^ vergiftig. Deeze Soort groeit veel in de Noordclyke deelen van Engeland aan Beekjes en de kanten der Moerasfen, zegt Lob el, die haar eerst in Afbeelding gebragt heelt. Aan de Oevers van de Theems by Londen hadt Lihnjeus dezelve overvloedig ingezameld. Zy valt ook , volgens Morison , in de Zuidelyke deelen. Leche heeft ze in de Provincie van Sweeden , die men Schonen noemt, gevonden. Volgens G e r A r d groeit zy in de Moerasfige Veengronden der Bergen van Provence. In onze Nederlanden komt zy zeldzaam voor. Dit laatfte, immers, blykt,uit de Waarneeming van den vermaarden Haagfen Geneesheer S i At.pert van der W iel, die verhaalt, dat nu juist, terwyl ik dit fchryf, op weinig Weeken naaeen Eeuw geleeden, den 20 April, naa- (,_) Oenénih Fol. omni'.us muïtif. &c. tl Clif Fl. SuK, r. I,ugdb' GOUAN. Ger. Sec. Oenanthe Chacrophylli f >h s. c. b. Fi«- 162- TO'ïRNF. lnft. 3-3- Oenanthe Cicutz tóe Succo vitofo croceo. LOB- Icon. 730. PVC Trans. 1747. N. 4*0. p. 235- T. 3. STALP. V. D. WIEL. Oh. rar. Tora. I. p. m. MORiS- Hifi. UI. p. 288. S. 9. T. 7- f- 2- I 4 XI. Dïel. vin. Stuk.  i3ö Beschryvj.no der Afm'el naamelyk' van 'tj331-1677, zeker HaagfchBüfFVif ' ger, metzynen Vriend 's morgens vroegtydig naar Hoofd- zyn Tuin gegaan, aldaar eenige Wortels uit den S™*'sw Grond naalt}e, om die 's Middags tot den Maal* *i™Wy' tvd te gebruiken, meenende dat het PeterfelieWortels waren. Zy proefden en aten 'er van fat Vcrfnapering , doch niet lang daar na wérden zy met een groote Hitte in de Keel en Maag bevangen en kfeegen daar op zwaare benaauwdbeid , Duizeligheid , Pyn voor 't Hart, Walging cn Buikloop; terwyl den een de Neus begon te bloeden , de ander met geweldige Stuipen bevangen werdt. Na twee ünren verloops ftierf de geen, die het meefte daar van gegeten hadt de ander een Uur laater. Een Kruidkundig Raadsheer in 'sHage, een deezer Planten uit des overleedencn Tuin inden zynen hebbende doen overbrengen 5 waar dezelve weeldig groeide en bloeide ; werdt door gezegden Doktor de Afbeelding uitgegeven, zo van de gcheele Plant in 't klein,, als van een Blad in de Nataurlyke grootte, als ook van den Wortel en het Zaad , die men in zyn Werk vindt. Uit welken blykt, dat het geenszins de Land- noch Water - Scheerling kan zyn geweest; aUo die dergelyk Loof noch Wortels niet hebben. En, wat de manier aangaat, op welke dit Vergiftig Gewas in dien Tuin kon gekomen zyn, is het eer te denken, dat hetzelve onder de gezaaide Peterfelie opgegroeid, dan dat het Van vreemd Zaad geteeld zou zyn. De  Kroontjes-Kruiden. Hl De andere PMoriën , doorhem bygebragt, ^ ^ gaa ik om dat men niet zeker weet, welke TL Wortels 'er gemeend worden, voorby. De fi--Hoofdguur derzelven nogthans , als naar Karooten ot Pinkfternakels gelykendc ,. doet om geen arrder Kruid denken dan dit, zelfs in het bengt van ï he o p h r a s t u s, die zegt, dat by de Noordfclie Volkeren zekere Wortels gevonden werden , waar van de genen, die dezelven aten , aanftonds ftierven. 't Geen S t r a no van zeker Vergift, 't welk de Ccmtabri uit een Kruid, naar de Eppe gelykende, bereidden, en dat zy by zig droegen , om 'er in alle gelegenheden, die zulks vereifchten, gebruik van te maaken, meldt, fchynt meer op de Dolle Kervel toepasfelyk. De Engelfche Doktor Me ad heeft, ten onregte , deeze Oenanthe voor de Cicutagc houden (*> Het Ongeluk dat de Franfche krygsgevangenen te Pembroke,nu ruim dertig Jaar geleeden, door dit Kruid overkwam, gaf aanleiding om'er een nieuwe Afbeelding van te maaken , welke in de Verhandelineen der Koninglyke Sociëteit van Londen , op 't jaar i747 , en daar uit in Maandelykfe Werkjes is geplaatst. JNiettegenftaandezulks gebruikte in Engeland, nog in den Taare 1758 , een Man van omtrent agtenvyftigTaaren , ongevaar vyf Lepels vol van het Sap J der (*) Ds Venenis p. i'3- ï 5 u. deel. viii. ïtv* gaa ik om dat men niet zeker weet, weiue TL Wortels 'er gemeend worden, voorby. De fi-Hoon, _ ******** nnp-rhans . als naar Karooten or ■ .  138 Beschryving der 1V- der Wortelen van dit Kruid, 't welk de Heer vi vv a t s o n Hemlock - Dropwort noemt, by misHoofd- tafting als een Geneesmiddel : waar door hy , stuk. mcc zwaare Stuiptrekkingen , na ruim drie Uuren veiloops den geeft gaf f *). De Wortels dan, van dit Kruid, hangen getrapt aan een gemeenen Stoel en gelyken eenigszins naar Karooten of Franfche Raapen,-maar, wanneer menze doorfnydt, gecven zy een Saffraankleurig Vogt uit. De Steng, die geftreept is, Pypachtig hol en met Leden; roodachtig, ros of paarfch van Kleur, groeit dikwils twee Ellen of eens Mans langte hoog. Het Loof gclykt meer naar dat der Eppe of Sellery, dan naar dat der Tamme, Wilde of Dolle Kervel: het is ook donker groen, en deonderfte Blaadjes zyn brecder dan de bovenften. Sommigen zyn enkeld , de meeften dubbeld gevind. De figuur is Wigvormig, ingefneeden, elfen, gelinieerd. De Bloemfteeltjes zyn hoekig geftreept : de Bloemblaadjes wit, ingehoogen en niettemin fpits; de Meelknopjes bruin. Het algemeene Omwindzel ontbreekt zo wel in deeze Soort als in de voorgaande. irr. (3) Drulvebloem met de rand-Steeltjes van de Prclifira. KrOO- Kindetend. (*) Fbilof. Trar.Jafl. lor 175s.VOL. L. P. ii. p. gjc. (3) Otnmthe Umbcllulaium Pedunculis &c. OenantheFlosr. Di>ci &c. R. Lugdb. 10s. Oen. Flosc. radiantibus t'm'jellaruiu piolifetif. Hin. Clif. 99. Oenantheprolifera Apula. C. B. Pin. 163. moris. Hijl. iii. p. 289. s. 9: t. 7. f. j.  Kroont jes-Kruiden. j29 Kroonen langer, Takkig, en met Manne- &1V^ foke Bloempjes gekroond. vi. J Hoofd- Deeze Italiaanfche, die zo wel in Apulie, als stuk. op Sicilië en Kandia groeit, heeft, (zegt Mo- m?'< RisoN,) Stengetjes van een Voet hoog, met Kroontjes van zeer fraaye Bloemen, welke zig byna als die der Madelieven met Kindertjes, zo men ze noemt , vertoonen. De Bladen zyn breed en Vinswyze ingefneeden : de Wortels Vezelachtig. (4) Druivebloem met Kogelronde Vrugten. Deeze Portugaaliche heeft do Zaadjes, wan- *l« Stylen gekroond is, dat Kaapfe Kroonb*xlv. ^cs * kmid *■ uit myne Verzarneling, t'huis bren'n£. i gen, waar V3n de gedeeltelyke Afbeelding in Fig a, op Plaat XLV, is gegeven. De Steng van 't zelve is dik en ftevig, van binnen hol en ver-  Kroontjes-Kruiden. 141 verdeelt zig in veele Bloemtakken, waar van dit 'er één vertoont. Deeze lakken komen uit vi. een foort van Scheede voort. De Bladen aan Hoofdde Steng zyn , gelyk het daar nevens gevoeg- a_ de, Hertshoornachtig, in puntige Blaadjes verdeeld. Aan de Takken komen getropte Blaad■ jes en de Takjes zyn met Stoppeltjes bezet. De algemeene Kroon heeft, zo wel als de byzondere Kroontjes , een veelbladig Omwindzel. Men vindt 'er één aan 't end van ieder Tak, laag zynde en byna ongedeeld : terwyl de zydelingfe, die dezelve omringen, daar boven uititeeken, zynde merkelyk kleiner. Deeze beftaan uit Mannelyke of onvrugtbaareBloempjes,welke de Blaadjes egaal en byna rond hebben, mee een Puntje , de Meelknopjes Eyrond en dubbeld. De middelfte Kroon heeft tweeflagtige Bloempjes , zynde hier beladen met de Vrugtbcginzels of onrype Zaaden, gekroond met den Kelk en de beiden Stylen als gezegd is: hoedanig een Vrugtje by B , vergroot zynde, is onder 't Oog gebragt. De middel - Kroon heeft omtrent twintig , de zydelingfen omtrent tien Straalen, ongelyk van langte. De volgende Geflagten hebben geen alge. meen Omwindzel» PhellandriuM. Water-Kervel. Dat de middelfte Bloempjes kleiner zyn; de Vrugt Eyrond , glad, met den Kelk en Stylen eekroond , maakt de Kenmerken van dit Ge* Aagt* II. DSM,, VIII. STUK.  Beschryving der IV. flagt, 't welk twee Europifche Soorten bevat * Afdeel. , , 3 vu naamelyk. Hoofdstuk, CO Water - Kervel met de verdeelingen der i. Bidden wyd gemikt. Phellan- w™™. Sommigen hebben dit Kruid, verkeerdelyk, ücmeene. verwafd met de Groote Scheerling en het derhalve Water - Scheerling genoemd, dat zeer oneigen was. Men kan het, met veel meer reden * Water - Kervel heeten. Van waar de Griekfche naam, Phellandrion , oirfpronglyk zy , is duifter. Het groeit aan de kanten van Rivieren en Moeraden, en in ondiepe Wateren , door geheel Europa. Ey ons komt het veel in Slooten en Graften voor, en de Verfcheidenheid, welke Water - Duizendblad, dat Kroontjes draagt, met Koriander-Bladen ,byC.Bauhinus heet, volgens Ray, in dieper en breeder Rivieren van Engeland. Het heeft een zeer dikke holle Steng, die onder by Verdiepingen Vezels uitgeeft, in den Grond der Sloöten, fomtyds opichietende tot twee (1) Pheltandrium Foliorum Rainificationibus diVaricatis. 5>y?. Nat. XII. Gen. 350 p. 213. Peg. xiii. Gen. 353. pi 236- Pliellandrium. H. Clif. 100. r. Lugdb. ios. Ft. Suee. 23!- vaill. Paris. iyp. gouan Monsp. 14;. jAcq. Vir.i: 50. reio. Gedan. 88. weig. Pom. Rag. 55. DüD. Pempt S9l- HALL. Helv. 432. Ctcutaria paluitris tenuifolia. c. B. PU. 161. Cicutaria paluftris. Lob. Ie. 73$. fit Mdlefoiium Aq. umbellatum Coriandrt folio. g. B. Pin. j+s, Mi/lefoliura Aq. Matth. Diosc. u. p, 4s4.  Kroontjes-Krui d en, 143 twee Ellen hoogte, maaken de een zeer Takkig Gewas, als een Boompje, met groote Bladen, F VI> 1 die fyn verdeeld zyn. De uiterftc Blaadjes, zegt HoofdHaller , zyn half gevind en Lancetvormig:^"^ de Bloemkroonen niet zeer groot. Het Zaad, ffï"' ' dat Kruiderig en fcherp is, van ouds berugt tot Geneezing van Vuile Zweeren ,Knoestgezwellen , Kankers en 't Heet Vuur, vindt men op nieuws aangepreezen door den Jongen Heer Heister. Zyn Ed. zegt, dat dit Kruid, in Duitfchland, Water - Venkel, Paarde - Venkel of Wilde - Venkel, genoemd wordt; zynde het Zaad daarvan by'het Gemeen, reeds lang tot alle Wonden, Zweeren en aanmerkelyke Kwaaien, als een algemeen Geneesmiddel in gebruik geweest. Het heeft , volgens zyn Ed. , een zeer Balfamieke hoedanigheid , {trekkende , zo tot verfterking der Vaste Lighaamsdeelen , als om, door eene zagte prikkeling , de taaije, Lymerige Vogten beweeglyker te maaken. Een Vierde Loots, daarvan , wil hy dagelyks eenige maaien ingenomen hebben. Hy , noch zyn Vader, de vermaarde Laurentius Heister, hadden , in Pa. tienten met Wonden en Zweeren behebt, ooic eenige kwaade uitwerking daar van gezien; maar hetzelve , naar oogenfehyn, dikwils mee vrugt gebruiken laaten (*). Volgens den Heer G m el in werdt het PheU lan' (*) D. EL. PR1D. HEISTER!, Obfirv. it Ph'.UrMh &c. Eph. Nat. Cur. Vo 1. V. p. 4«°- II. BEBL. VIII. STUK.  144 Beschryvinc der ]V. landrium Aquaticum , in Tartarie , een doode» Afdeel, Vergift geacht voor de Schaapen ; zynde Hoofd hetzelve, reeds lang, als nadeelig voor de Fairstuk. den aangemerkt geweest. De Ridder Linn je u s , (zegt hy) dit Kruid zorgvuldig , zo zelf als door zyne Leerlingen, onderzogt hebbende, befloot, dat niet zo zeer dit Kruid, als het Olyphant - Torretje, daar op bevindelyk (*) , hiervan wel deoirzaak kon zyn. Het groeit ook op vogtige plaatfen in de Zuidelyke deelen van het Rusfifch Gebied (f). it. (2) Water - Kervel met eene byna naakte Stens Pbe"an ' driumMut- m dubbeld gevinde Bladen. tellina. ^switiet- gen Y^xmAy dat de Switzers Muttry of Muu teren noemen , waar van het misfehien den naam Muttellina heeft, maakt deeze Soort uit. De Groeiplaats is op hooge Gebergten der Zuidelyke deelen van Europa , inzonderheid op de eigentlyke Alpen, alwaar de Runders , door hetzelve te eeten, niet alleen veel, maar ook <*) Ctirculh PatapltBkus. Zie decza Nat. Hijl. i,D. ix. Stuk , bladz. 470. (f) Gmfx. Reizc dureb Rusland. 17ss - 1770. Peterib, 1774. i. d. p. 162. (i) Phetlandnam Caule fubnudo , Foliis bipinnatis. Sefeli Caule vix Ramofo &c. Hall. Hdy. 43'.- Meum Alp. Umbelia purpurascente. c. B. Pin. 14s. Pliellandrimn Alp. Sec. Tournf. Infi. Muttellina vulgo in Alpibus dieïa. üesn. Muttellina. J. B- H'fi- III. p. 66. Cam» Epit. %. Daucus montanus- clus. Pann. 700.  Kroontjes-Kruiden. 145 ook een zeerKruiderige Melk geeven. Het was JV.^ van C. Bauhinus Alpifch Meum, meteen vu paarfchachtige Kroon, genoemd, doch T our-Hoofdis efort bragt het, met reden, hier t'huis. Een goede Afbeelding , daar van , vindt men by Camerarius. De Heer Haller noemt het Sefeli en betrekt 'er toe den Ooitenrykfchen E erg - Daucus, door Clu s iu s befchreeven. Het heeft, zegt zyn Ed., een dikken Wortel, met Stengetjes van maar eenige Duimen hoog en hardachtige Bladen als van Kervel, die de Vinblaadjes fpits veeldeelig hebben. De Kroonen zyn niet groot , zegt hy , en naakt, maar de Kroontjes, paarfch van Kleur, daar zy uit bellaan, hebben de Omwindzeltjes zo lang als de Straalen of Bioemfteeltjes. Het Zaad is half 'ovaal, eer met een Kringetje dan met den Kelk gekroond. Cicuta. Water-Scheerling, De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn , een byna Eyronde uitgegroefde Vrugt. De algemeene Kroon heeft ook geen Omwindzel • 't welk hetzelve van dat der Groote Scheerling, hier voor befchreeven, onderfcheidt (*). On- (*) L% merkt wylen de Haagfe Hoogleeraar Schwekcke san , volgens Linn.eUs , die de Kenmerken (in Gm. Plant.) dus 'opgeeft : maar de Heer Haller zegt, dat zo wel de Algemeene als byzondere Kroontjes een Omwindzel hebben; 't welk fomtyds inde eerden byna ontbreekt. K n. cef.l vin, sim.  I4 nagenoeg met elkander, en met het gene Hoofd- dat ik gedroogd bezit, overeen; maar zy verstuk. fchillen aanmerkelyk tenopzigt van den Wortel, jrwffiuy- we]]je's Winters, door het afrotten zyner Vezelen , op 't Water dryvende , zig byna als een Raap vertoont; doch in de Zomer, wanneer het Gewas in groeyftaat, veel gelykt naareen Sellcry-Wortel, als hebbende verfcheide dikke Vezelen aan een kort Hoofd. Hy is overdwars geringd; doch heeft in 't eerfte geval die Ringen veel zigtbaarer dan in 't laatfte : gelyk men, de Afbeeldingen vergelykende, kan zien. Van buiten is hy geelachtig, van binnen geheel wit van Kleur en heeft een niet onaangenaamen Reuk, wanneer hy frifch wordt doorgefneeden, gcevende ook een Melkachtig Sap uit, dat volgens den Heer Schwencke zoet is. Ik heb het niet geproefd, maar bevond, na dat hy een Etmaal, dus doorgefneeden, buitenshuis gelegen hadt, dat hy van binnen geheel geel was geworden , en het Vogt Harflachtig rood, met een affchuwelyken Stank Hier uit kan men begrypen , dat deeze Wortels genoegzaam aanlokkelyk zyn voor 't Vee en onkundige of hongerige Menfchen, inzonderheid (*) Van die verandering , buiten den Stank, maakt WEPIER ook gewag , en dit zal de reden zyn, dat J. Bauhinus van den Wortel zonder oepaaling zegt: gekwetst zynde, reeft Av een rosachtig Sap uit, fchtrp van Snaak,, Vid. RAJI Hijl. Plant. Tom. I. p. T$o.  Kroostjes-Kruide^.' i49 heid , voor Kinderen , die , al wat aangenaam ^ÏV.^ fmaakt, gereedelyk ten lyve flaan. Van derzei- ' VI, ver kwaade uitwerkingen vindt men by de Ou- Hoopdden niets aangetekend: misfchien om dat ^ m^ weinig of niet groeit in de Zuidelyke deelen van Europa. Zelfs zyn de Vergiftige Eigenfchappen, daar van, aan die onderzoekende Geneesheeren Clusius, Dodonveus en Lobel, niet bekend geweest (*). Ik fpreck van de Water - Scheerling in 't byzonder. Simoh P & u lLi, Geneesheer te Roftock in 't Mccklemburgfch'c, niet ver van de Oostzee , was misfchien de eerfte, die van de doodelyke kragt der Wortelen van dit Kruid, in Noorwegen Sylencshbar genaamd, gewag maakte (t). Aan een Watermolen by Koppenhagen waren eenige Menfchen, door het eeten der in Schyven geineeden Wortelen , geftorven. De vermaarde Wepferus gaf een aanmerkelyke Hiftorie hier van aan (*) Van het Geelfappige Vergift van het Druivebloarn (Oenanthe Succovhofo Crccee) , dat zeer ten onregre hier mede verward wordt door Doctor Meao , (op aanleiding vat» Wepïekus.) hebben zy iets geweten, en de Land-Scheerling was hun bekend. Ct) in zyn Werk genaamd Quadtipartitum Botantccn , de c-rfte maal te Roftock uitgegeven in 't jaar i«fo, en aldaar Clasf. III- de Cicuta. p. 163. 't Wootd betekent Punten van Schoemnaakers Elfen zegt LinnjeuS-, die het, in Noorwegen zynde, bevonden hadt onze Water - Scheerling te zyn. Misfchien is die naam van de Kuiltjes of Putjes, die 'er in de Kringen van deezen Wortel zyn , als of zy 'er met een Els in geftoken waren , oitfpronglyk. E3 ii. DEEL. viii. STUK,  ijo JBeschryying der IV. aan 't licht. By gelegenheid dat, in "t laatst Afdeel. yan maar(. des taars .q cens Berg-Vlak- Hoofd- te daar de Bronnen van den Donau zyn, twee stuk. Jongens cn zes Meisjes, famen te^en den Mid7\ve>wy dag ujtgaande } van deeze vVorcels , door het trappen der Bcellen op den Oever van een Beek bloot gemaakt , aten ; waar van zy zeer zwaare Toevallen kreegen, zynde de beide Jongens, die het meest daar van genuttigd hadden, binnen één of twee Uuren tyds geftorven , doch de Meisjes herfteld geworden. Het Volk, aldaar, kende, voor dien tyd, de doodelykeuitwerking van dit Kruid niet: olfchoon zy wiften dat het van de Bceftcn niet genuttigd werdt; maar fchreeven 'er toen het verlies, dat zy van hunne Varkens voor eenige Jaaren geleeden hadden, aan toe; weshalve dit Ontuig door hun, vervolgens, zo veel mooglyk, werdt uitgeroeid. De Toevallen, hier door in Menfchen veroirzaakt wordende, zyn;Duizeligheid, Maagpyn, Zwelling van den Buik, de Hik, Walging en Braakluft, met zwaare Stuiptrekkingen , fluitende de Tanden vast op malkander, zo dat de Mond niet dan met het uiterfle geweld kan open gebroken worden: het Hoofd trekt agterover en het Bloed loopt fomtyds tot de Ooren uit: waar op , indien de Lyder geen verligting krygt, door hét ingenomene uit te braaken, gemeenlyk de Dood volgt, en dan loopt 'er een groenachtig SJym uit den Mond van "t Lyk. Niet  Kroontjes-Kruiden. ij1 Niet alleen de Wortel, waar ook het Kruid, ^IV^ heeft die nadeelige Eigenfchappen (*). Men VL vindt door den Heer Ltnnjeos aangemerkt,Hoofddat de Inwooners van Tornea (f) en de na-. ♦ ^ buurige plaatfen in Lapland, toen zyn Ed. zig aldaar bevondt, hem klaagden over eene Sterfte onder 't Rundvee in fommige Velden, inzonderheid aan de Rivier gelegen; alwaar de Water-Scheerling in menigte groeide, die derhalve door hem voor de oirzaak van deeze Sterfte gehouden werdt : want andere Landftreeken waren daar van bevryd. De Toevallen verzekerden hem nog mier daar van: alzo die Beeften de Buik Berk opzwol, dat zy met Stuipen bevangen werden en afgryzelyk bulkten, eer zy üierven. Drie Koeijen,in't jaar 1744 , te Roslag in Sweeden, aan den Oever , een menigte van deeze Wortels vindende , die 'er van elders gebragt of door 't Water bloot gemaakt waren, vraten dezelvtn op en ftierven CD- Eenige Die- f*> Ook het Zaad, zegt de H<4pgleeraat Schwsekckb , ia zyn Ed. Verhand. U, 43: maat ik vind daar van , zo by hem , als by anderen , geen Proeven. (f) Tornea is geen gedeelte van Lapland, gelyk aldaar, bladz. 4i , gezegd wordt, maar een Vlek of Stad. (I) Flor. Soa- p. 84. De Heer Schwencke heeft uit dit zelfde Verhaal opge.nar.kt , d-t het vier Os/en waren , en dat de Hoeier mede ftierf. LiNN«US zegt, Boves praftantisfim*. P,eS die mee den Hoeder of Dryver naar de Smid:e gingen, wDarfchynlyk om gebrand te wfetden , en fpreekt van het laatfle niet. K 4 ii. deel.. viii. stok.  152 Eëschryving dér 1V" Dieren, evenwel, fchynen daar van minder aanAFviEEL doening te hebben, gelyk WEPFERosin HonHoofd- den ondervonden heeft: en het Kruid wordt, zegt 'ïww -mCn ' ^ fommiSeD > Selvk van Paarden en virl".eeVJy Geiten, zonder nadeel gebruikt. In 't Voorjaar 1714 , hadden drie Duitfche Soldaaten, van Utrecht vertrekkende,onder weg Wortels van de Water - Scheerling gegeten , meenende dat het Kalmus - Wortelen waren. Zy ftierven daar aan, in minder dan een half Uur tyds. Dezelven openende , zag men de Wanden van de Maag gefchroeid en de Maag vol van een witachtig Schuim. Men vondt de Longen en Spieren van het Hart flap en flets, maar de Vaten waren vol van vloeibaar Bloed 't Geval van den jaare 1756 , heeft in onze Nederlanden wel het mcette gerugt gemaakt. Vier Kinderen, twee Jongens en twee Meisjes, waar van de oudlle omtrent veertien Jaar, en het jongde twee. Jaaren oud, in Zestienhoven onder Delfland, (niet ver van 't Dorp Overfchie, dat (*) Mem. ie i'Acad. ies Sciences de 171?', niet 1716, gelyk de zelfde Hoogleeraar zegt, en , van het 's morgens vroeg nuchteren uitgaan, is daar niets te vinden. Het moet zekerJyk de Wortel van onze Water - Scheerling geweest zvn • alzo 'er gezegd wordt: WEPFEB , qui a fait un Traité expres fur cette R&cine Sec. Maar het laatfte, dat men by dien Autheui geen Menfcb daar van zo fchielyk heeft zien fierven , is niet zo zeker: want in zyn eerstgemelde Jongen, van zes Jaaren , duurden , zegt hy, de Toevallen naauwlyks lange: dan een half Uur, of hy was dood.  Kroontjes-Kruiden. 153 dat een half Uur van Rotterdam legt,) zig den AflV^ i Maart , 's morgens, alleen te huis bevinden- vu de en hongerig zynde, aten van de gedagteHooraWortels , welke aldaar overvloedig voorkomen' aan de kanten van 't afgeveende Land. De Moeder , omtrent tien Uuren 's voormiddags t'huis komende, vondt alle die Kinderen op den Grond leggen, in vreezelyke benaauwdheden met zwaare Stuipen, doende niets dan walgen, braaken en afgaan. De Oogen waren verdraaid en het Schuim Rondt hun op den Mond. Kort daarna ftierf de oudlte Jongen: het tweede Kind, een Meisje van zes Jaaren, leefde nog tot 's namiddags ten drie Uuren, en het derde , een Jongetje van vier Jaaren, ftierf's anderendaags 's morgens te negen Uuren,- zynde het jongde, een Meis. je, dat misfchien weinig daar van genuttigd had, alleen overgebleeven (*J. Het befte Middel in zulk een Geval is, op alle mooglykewyzen het braaken te verwekken, met door den open gebroken Mond een groote veelheid laauw Water of Melk, met Olie en Boter, Suiker of Honig, naar dat men by der hand heeft, in te gieten. Een Aftrekzei van een Pyp vol of twee Tabak kan, in haast, tot dit einde dienen. Ook zyn verzagtende Klyfteeren tot het wegneemen der Benaauwdheden , uit (*) Volgens het Verhaal van den Delftfchen Doktot Box, in het werkje van den Heet Schwsncke , over de WaterScheerling, 's Gravenhage. 17J6. K 5 ii. DSSL. viii. SïUS,  Beschryving der IV. uit Winden ontftaande en om de Stuipen te Afdeel. doen bedaaren , of ook, het gene reeds in 't Hoofd- Gedarmte gekomen is, te loozen, nietondienstuk fljg_ Vervolgens zal mm, niet zonder vrugt, v^eT!Wy'eenige Theriaak of ander Opiaat, met Hartfterkende Middelen gemengd , kur,nen ingeeven , om de voikomene herftelling te bevorderen. De Heer LirnjEus maakt van de WaterScheerling alleen tot Geneeskundige gebruiken gewag , als zynde die tot de bereiding van 't Emplqftrum Cicutce dienftig ; doch , amgezien tot dien Hektor , zo wel als tot het Unguenturn Cicutce, het Sap des Kruids geeifcht wordt, en de Ouden geene dan de Groote Land-Scheerling fchynen gekend te hebben, die veel overeenkomst met het Conium van Dioscorides » zie heeft * ; zo zal men , myns oordeels , beter hierdoor.' doen, zig aan het gemeen bekende Kruid, dat op 't drooge door geheel Europa groeit, te houden. Het eenigfte zou zyn, dat de WaterScheerling fterker is ; maar men heeft zelfs uit het cnvoorzigtig uitwendige gebruik der Gemeene Dolle Kervel gevaarlyke Toevallen zien omftaan f*): zo dat men naar geen kragtiger, in dit opzigt, behoeft te zoeken. Ik voeg hier by, dat de uitwerkingen, die uit het gebruik van de Cicuta der Ouden voort- kwa- (*) BoBELL. Cent. II. Obs. 3. Item s- PAUIXI Qusdrip. Bot. Clasf. Ui. tcferente Hoffmanno , O fer. Tom. II. p, 199.  Kroontjes-Kruiden. 155 kwamen , veel meer overeenkomst hebben met een zagt werkend Vergift, dan roet een , twelk ' VI zulke geweldige Toevallen cn een zo fchielyken HoofdDood veroirzaakt. Het was een Aftrekzei of famengeltelde Drank, door welken m te geeven, het Lighaam allengs van onderen op begon te fterven; wordendede Omloop des Bloeds daar door vertraagd en eindelyk geheel vernietigd ; welke verdoovende Eigenfchap erkend word't in de Groote Land - Scheerling, hier voor befchreeven, plaats te hebben. Droevig is *t, dat men de Water-Scheerling zodanig met de Water-Kervel (Fhellandrium) en met de Water - Eppe (Sium) % verward heeft; van 'er zelfs den zelfden naam aan te geeven. Hier uit zyn , buiten twyfel, die tegenftrydige Berigten ontitaan , dat men in de Zuidelyke deelen van Europa de Bladen en Spruiten der Cicuta zonder hinder tot Salade en in Moes gebruikte, gelyk Sc a li gr r verhaalt. Zekere Hollandfche Vrouw zou zig daar dooiden Slaap verwekt hebben , zegt Fontanus. Ook fchryft Mat'thiolus , dat de Cicuta in Italië niet zeer Vergiftig ware: weshalve het niet te denken is , dat deVenynige Druppeltjes, Acquetta di Neapoli genaamd, daar van bereid worden. Water-Scheerling met BoldraagendeTak- ït, ken. v\\.B.iMf;ra. lioldrja- (j) Cicuta Ramls Bdbifciis, Ammi Fol. Laciniis Capilla-gende. li- ii. dpel. VIII. stuk.  i j6 Beschut ving der IV. Dit Gewas, dat onder den naam van Ammi Afdv^l te boek gefield is door den Heer GronoHoofe- vius , groeit in Kanada en Virginie. Het is stuk. een Waterplant, die de Bladen zeer fyn ver^™ev>y tjeeld heeft, met witte Bloemen en den Reuk van Komyn ; groeijende niet hoog. Het heeft een gehoekte Steng. iit. (3j Water - Scheerling met de Tandies der Cicuta J macuUta. Bladen ge/pitst, de Bladfieelen Vliezig Gevlakte. fn am dg tweekwabbig. Niettegenftaande deeze , die ook een Virginifche Waterplant is, insgelyks den Reuk en tevens den Smaak van Komyn heeft in het Zaad , fchynt zy doch tot de Vergiftigen te behooren. De Steng is, volgens den Heer Clayton , hol en glad , als die der Dolle Kervel, van onderen gevlakt. Men heeftze, niettemin, Virginifche Engelwortel genoemd gehad, en Mitchelius maakt 'er een nieuw Geflagt van, onder den naam van Myrrha. Meergemelde Hoogleeraar Schwen ck e,dezelve uit Zaad geteeld hebbende, was, door het Kruid dikwils te onderzoeken, met Duizeling en Hoofd- pyn laribus &c. Gnoi». Vir&. j t,+», OmbeUifeta Aquat. &e. RAJ. Suppl. 2S0. (3) Cicuta Fol. ferraturis raucronatis &c. jEgopodium Fol. Lanceol. Gkon. Virg. 32 , 44. Angelica Cariba:anim elatior, . Olnfatri folio. Pluk. Alm. ji. t. 76. f. r. Angelica Virginiana Fol. acutiorib'js Sec. MCRIS. Hifi. III. p. 281. Myrrha. Mitch. Gen. 18.  Kroontjes-Kruiden. 157 pyn aangedaan. Volgens zyne Afbeelding gely- iv. ken de Bladen vry veel naar die van de Europi-Afdeel. fche Water-Scheerling. De Steng was ook van Hoofd* binnen hol , met Leden , in Takken verdeeld stuk. en fchoot op tot de hoogte van zes of zeven Digyaia, Voeten. Het grootfte verfchil beftondt in de Wortel, die volgens zyne Afbeelding een PeenWortel is, gelyk hy den Wortel van de WaterScheerling genoemd hadt , zynde dezelve, en niet deeze, een Knobbel - Wortel. Hier komen aan den Stoel verfcheide Wortels, welke de gedaante van Peen of Karooten , dat is van de gemeene zogenaamde Wortelen hebben, zynde met zeer veele Vezelen omringd : van buiten bruin - ros , van binnen wit Vleezig en hebbende geen Reuk. Die van het Zaad fcheen hem naar Anys en Venkel, ondereen gemengd, te gelyken (*). iETHDsi (f). Tuin-Scheerling. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, gehalveerde driebladige, hangende Omwindzeltjes en eene geftreepte Vrugt. Twee Soorten zyn 'er thans van opgegeven, naamelyk (1) Tuin- (*) schwencke over de Wttcr-Schterlmg , bladz. z%. (tj i'e Heer Haller fchryft Ethufa, om dat men, onder de naamen der Cicuta, föovr* vindt; doch eigener i, het woor van mdtp fchtoeijen (in brand fieeken) afkomftig. ii. dhl, viii. stuk»  153 Beschryving der IV. (i) Tuin-Scheerling met gelykvormige Bladen. Afdeel. vi. Dit Kruid , dat in de Tuinen van byna ge- stuk.D' neel Eur0Pa » nu en dan » als ecn Onkruid j. voorkomt ; ja zelfs in fommige Landen zeer Mthufa gemeen is verdient een naauwkeurige onboinaa- derfcheiding. Men is doorgaans zogereedniet, ke - om Kruiden , die in 't wild groeijen, tot Spyze te gebruiken : het moet by toeval, door gebrek of door een mistafb'ng zyn , dat men zig daar aan vergaapt : maar het tegenwoordige komt fomtyds onder de Peterfelie voor, en kan ligtelyk daar voor gefnecden worden. Men vindt het, naamelyk, by den kundigen Naarngeever , C. Bauhinus, Kleine Dolle Kervel, die naar Peterfelie zweemt, getyteld, en T r a g u s noemt het Ondeugende Peterfelie : Gesnerus een Soort van Dolle Kervel , Clyfen genaamd: 't Gemeene Volk, zegt Lobel, Wilde Peterfelie. Men vindtze hier by de Stad, op den Wegnaar Amltelveen, als ook by Deventer en Zwoll, en (i) Alibufa Foliis conformibus. Syfl. Nat. Veg. xiii. Gen. 3SS- p. 236. mtinifai Syfl. Nat. xii. Gen. 352. p# 213. H. Clif. 100. R. J.ugib. 109. Ft Sutc. gotjan. Monsp. ger. Prov. Kram. Auflr. scop. Cam. &c. Cicuta minot Petrofclino fimilis. C. B- Pin- l«o. toubnf. lnfl. VAU.L. Paris. &c. Cicutaria £atua. Lob. Icon. ii. 2s0. Cynapium. RlV.T. 75. rupp. Dill. KALL. Helv. 433- (*; Habitat pasfim in Hortis et Agtis prope Viennam. Kkam. Auflr. 77. EUe vient cornmunemenr dans fes J.itiins autout de la Ville. touune. Par. 4.15- Nihil in Hortis fre* quentius. Hall. Helv. 43 3-  Kroontjes-Kruiden. ijd en in Vriesland aan de Wegen. Sommigen noemenze ook Honds -Peur/elk , waar van R ivinus zyn Cynapium gemaakt heeft, datHooPD» tot een bynaam ftrekt : de Engelfchen ïoolf-s™f*^ Parslsy, wegens haare uitzinnigmaakende hoe- '&v''a' danigheid. Dit Onkruid fchiet zo hoog niet op als de Groote Scheerling, hebbende den Wortel fomtyds een Pink dik en wit, van figuur als die der Peterfelie. De Steng is ook geftreept, van -binnen hol en groen met een blaauwachtigen waasfem , doch by den Wortel biuin. Het Loof is donkerer groen en heeft geen aanmerkelykcn Reuk; waar dcor men het best van de Peterfelie en Kervel, wier Reuk zo kenbaar is, als ook van de Groote Dolle Kervel, kan onderfcheidtn. Hierom heeft Lobel het Cicutaria fatua geheten. Aan Rukken gewreeven , niettemin , geeven de Bladen ook een walgelyken Look-Reuk uit. Zy zyn groot van omtrek , met weinig Vinnen en gefnipperde Vinblaadjes , de Slippen byna gevind, de Slipjes Lancetvormig, vlak ,ten halve in drieën gedeeld. De Stengblaadjes komen in figuur, byna. met "de anderen overeen. Het heeft weinige Kroonen, wien het algemeene Omwindzel ontbreekt. De buitenfte Bloempjes zyn ongelykde biricenften gclykbladig, allen wit van Kleur. Het Zaad heeft vier diepe Sleuven en drie dikke Ribbetjes, verfchillende door zyne grootte en dikte, (byna als die van Koriander,) van het Peter- Peil. DEEIm viii, STUK.  i6o Beschryving der IV. felie - Zaad cn naby komende aan dat der Groo. Afdeel. te Doue i naamelyk. CtriM. ^ ^"ander mt enkelde ronde Vrugten. vum/"" Het Zaad van dit Kruid is algemeen bekend Tamme, onder den naam van Koriander, maakende deszelfs Zaadjes, nog aan malkander zittende , een Vrugtje van Kogelronde figuur, byna zo groot als Peper. Het behoudt zynen Latynfchen naam, die van het Griekfch Korion of Keriannon af te leiden is , in de meefte Taaien. Het komt van zelf voort in de Velden der Zuidelyke deelen van Europa , onder 't Koorn; wordende hier, in Zeeland, als ook in Noordholland, by Eekhuizen, veel gezaaid. Men noemt het Groote Koriander, in tegenftelling van de Wilde, niettegen traande het maar een dunne Steng heeft, van een Elle hoog. De Bladen zyn verdeeld in fmalle Snipperingen. De onderden heeft het veel breeder; de bovenften fmaller; gelykende de eerden veel naar die van 't Moederkruid. Het heeft lugtige Kroonen van witte Bloemen, waar op 'tgezegde Zaad volgt dat eerst groen is, vervolgens geelachtig. De- (ij Coriandrum Frudtibus globofïs. Syjl. Nat. XII, Gen. 3 53- p- 213- Veg- XIII. Gen. 3»«. p. i37. ft. Clif. Ups. Jt. Lugdè. 109. GoUAN Mtnsp. u;. Mat. Med. ur. Coriïndrum majus. C. B. Pin. 153. Tournf. Inft. 316. T. 16s. Coriandrum. Cam. Epit. ju. Lobel. Ic. 705. Dod. Pempt.  Kroontjes-Kruiden. i*ï Dewyl dit Kruid een Stank heeft als dte^JJ^ der Weegluizen , zo hebben fommigen hetzel- vl. ve mede voor Vergiftig gehouden : maar het*»™Zaad, ryp en droog zynde, heeft in tegendeel een aangenaamen Kruiderigen Reuk ; doch is bitterachtig van Smaak. Men houdt het voor een Windbreekend en Hartfterkend Middel , «elyk veele andere Kroontjes-Zaaden, en het zou tegen afloopende Koortfen byzonder dien. ftig zyn. Het behoudt echter altoos iets dat het Hoofd beroert , en hierom is bet Bier , daar mede aangezet, fterker dan anders; maar aan Koek geeft het een aangenaamen Kruiderigen Smaak. Uitwendig wordt 'er, in Zalven, gebruik van gemaakt tegen Vmirigheid, Schurft en andere Huidkwaaien. (a) Koriander met dubbelde Frugten. drum Tei- Deeze groeit ook wild in de Velden van I«lie. Zy heeft een enkelde Steng: de Kroon is zelden famengefteld of meervoudig: het algemeene Omwindzel eenbladig; byzondere heeft het niet: de Bloemblaadjes zyn niet geftraald; de Meelknopjes paarfchachtig. Twee ronde Bol- , (t) Ce-rianirum Fruftibus didymis. H. Clif. r. Lugdb. GEB. Prov. zSo. Cot. minus tefticulatum. C. B. Pm. USPLUK. T. 169. f. 2. TOURNï. Inft. Coriandti altera icon. DOD. Pempt. 302. LOB- hor,. 706. «. Cor. fylyeftre fcetidislïmnm. C. B. Pi». 158. Sec Vertm. ii- p- ï!- L4 xi. DULt viii. STOK*  "58 Beschrïvikq der Afdeel Bolletjes by elkander gevoegd, en dus Teftikc»- Hnnln acht'g' maaken de Vni& uit» veel naar die van Hoofd- >t Kleefkruid gelykende. De Stank van * Kruid 1S ™cr dan m de Tamme; van die Verfcheidenhe.d ten minfte, welke den naam van Wilde uitermaate Stinkende Koriander voert. S c A » d i x. Naaide-Kervel. Een Elsvormige Vrugt: een geftraaldeBloem met uitgerandc Blaadjes : de Blommetjes in 't midden dikwils Mannelyk, en het Loof naar dat van Kervel meer of min gelykendc ; maaken de Kenmerken uit van dit Geflagt, waar in tien Soorten, meest Europifche, vervat zyn :* als sLdu CO NaaIdc " Kervel met gejleufde gehoekte Zaaden. welbekende. Deeze Soort f die My}.rhis gerjoemd wordt wegens den Reuk, groeit op de Bergvelden in Italië en Provence. Men noemtze in 't Franfch Cerfeuü musquè , in 't Ncerduitfch Welriekende Kervel. Zy komt by ons niet dan in de Tuinen voor. 't Gewas en Loof gelykt zeer naar de Dolle Kervel , maar het Zaad verfchilt grootelyks, als zynde grooter dan Komyn - Zaad,langweren) Scend'x Scminïbus fiilcatis angutatis. Syfl. Nat. Gen. 3J4- P- 213. Kg. XHI: Gen. iS7\ p. Z37. H. Clif. rol. Ups. ««. R. lurdi. ni. gouan Monsp. 145. ger. Prov. i/o. Tourkf. Infl. u«. T. i7j. Myrrhis major Cicutiria odorara. C. B. Pin. 160. Myrrhis. DOD- Pimpt. 701. LOB- km. 73*.  Kroontjes-Kruiden. i<5<7 werpig, m en zwartachtig, eenigszins fpits ge" punt, doch weinig overeenkomende met de op- VI gegevene Kenmerken. De Wortel is lang euHooFD, wit, eenigermaate voos, doch zoet en tot Spy-™K\^ ze bekwaam , fmaakende byna als de Pwtcernakelen, (U) Naaide Kervel, die de Zaaden efen en. «j^ ' zeer lang gefruit heeft. Deeze is in de Zaay-Landen der Zuidelyke en middelfte deelen van Europa , zelfs ook in onze Provinciën , gemeen. Dc Italiaanen noe~ menze Scandice , naar den Griekfchen naam Scandix. Men heeftze te Rome ook Acula of Naaldekruid genoemd gehad, wegens de figuur der Zaaden, en dit volgen de Franfchen met Aiguille de Berger , dat is Herders - Naald: de • Engelfehen met Pinkenelde en Sterckes - Bilt of Oijevaars- Bek-gelyk dit Kruid ook hier te Lande , by de Boeren , gehete" wordt. De Duitfchers noemen het JSFadelkorffel, Venus - Strahl en Hechelkam; zinfpeelende apPeEten Vener is % Gen bynaam, welken het bekomen heeft van de Kamachtige figuur der Zaadhoofdjes. In Spanje beet het Qmxmes ; wordende aldaar ter Matkt gebragt ais Moeskruid , op fommige plaatfen. Het (i) Seandtx Semln. Isvibus Roftro longisfimo. H. Clif. Ups. R. Lugdh. Scandix Semine Rofhato vulgius. c.b. Pin. ■ ,52. Scandix Pe&en Veneiis. DOQ. Pempt. 701. LOB. U.li6s Eecïan Veneiis. CA.M. Epit.. io*. L5 II. Dsel.VIII. STUK,  IV. Afdeei VI. Hoofd stuk. Twist»] vijf. ra. Sctndl. Ctrefoliui TuinKeive:. 170 Beschryvinc der Het heeft eenigermaate den Reuk en Smaak " van Kervel en is van geneezende kragt ook niet ontbloot. Dit Kruid heeft Stengetjes van een Voet " hoog , met lange , ruige, fyn verdeelde Bladen } de Vinnen gevind; de Vinnetjes zeer diep in twee- en drieën verdeeld, vlak en zeer fmal. Het heeft de Kroonen meest enkeld , en de Blaadjes van 't Omwindzel zyn doorgaans tweehoornig. De Blaadjes der buitenfte Bloemen zyn zeer ongelyk; der binnenften byna egaal; eenigen Mannelyk anderen tweefiagtig. De Bekken der Zaaden zyn wel twee Duimen lang. (3) Naaide - Kervel met glanzige Eyrond Naald\. vormige Zaaden, en zydelingfe engejieelde Kroontjes. Deeze Soort is de Gewoone of Tuin-Kervel , die in de Zuidelyke deelen van Europa gezegd wordt van zelf voort te komen, doch in de middelfte en Noordelyke deelen meest in de Moeshoven wordt geteeld; hoewel zy ook hier en daar, aan de Wegen en kanten der Akkeren , zelfs hier te lande, in 't wilde komt opfchieten. Men noemtze, volgens den Griekfchen naam Charophyllon, in 't Latyn Cerefolium, in't Italiaanfch Ctrefoglio, in 'tFranfch Cerfueil, in (j) Scandix Semin. nitidis ovato - fubiilatis Sec. H. Clif. r. Lugdb. Fl. Suec. txc. GRON. Vlrg. iz. Mat. Mtd. jj7. Clmophyllum fativum. c. e. Bin. iSz. Chsrefoliurn. Dod. Pcmpt. 700.  Kroontjes-Kruiden. 171 in 't Engelfch Chervel, in 't Hoogduitfch Korf- ^ fel- of Kerbelkraut, en by ons Kervel. De Geftalte is iedereen bekend. Men weet H< dat de Bladen zeer fyn verdeeld en geelachtig s£ groen zyn ; de Stengen gegroefd , van binnen hol , van één tot twee Ellen hoog opfchietende : de Bloemkroontjes wit en de Zaaden als gemeld is. Het Kruid heeft een byzondere welriekende Geur cn geeft eene Kruiderigheid aan het Moes daar het in gekookt wordt. In 't Voorjaar gezaaid zynde, fchiet het in de Zomer fchielyk; doch in de Herfst gezaaid zynde. duurt het den gantfchen Winter.. De nuttigheid van dit Kruid is in een byzondere Verhandeling daar over, door Helwigius, befchreeven. Het is uitwendig, in Pappen, een zeer goed oplosfend. en verdryvend Middel: inwendig dient het uitgeperste Sap,by uitftek, tot wegneeming van Vertrappingen der Ingewanden, als ook tot rypmaaking der Huimen in de Borst. Men pryst hét tegen de Roos en Gezwellen , en byzonderlyk in eene Opftopping van 't Wateren, den Steen en 't Graveel ; zynde , zo wel als 't Zaad , by uitftek Pisdryveriöe- Ook wil men dat, door deszelfs gebruik, het Zog vermeerderd worde. (4) Naaide - Kervel met Eyronde ftekelige Zaaden, eenvormige Bloemen en eene gladde Steng. De f4) Scandix Sem. ovatis hispidis. &c. Scand. Sem. lüspi Ü. DEEL. VIII. STUK. vi; 'derl; VI. iofd- jk. IV. Scmdix Anthrifans Ruuwzaadige. I.  IV. Afdeel, VI Hoofdstuk. r Tweiwyvize. v. Scandix 'Aali'-aiis. Emdciyke, i i ( (li * ■ 1 i i 1 172. B eschryving der De ruuwheid der Zaadjes onderfcbeidt dit Kruid , dat men Wilde Kervel noemt, van de Kervel, naar welke het in Geftalteveelgelykt, wanneer zy beiden grocijen op fchraale Gronden. Men vindt het, zo in onze Nederlanden, als in andere deelen van Europa, op wilde wocftc plaatfen, aan de Wegen, Dyken, ja'zelfs aan Muuren by Geneve en elders onder dc Dolle Kervel groeijende. i (5) Naaide - Kervel met Elsvormige JleMige Zaaden, gejlraalde Bloemen en gladde Stengen. Deeze groeit op zeer dorre, opene Bergvelden jn de Zuidelyke deelen van Europa. Van ie gewoone Naaide - Kervel , die men VenusKam noemt, verfchilt zy meest door de Groeiplaats , zynde Rcukeloos , volgens Gerard; maar, volgens anderen, hebben de Bladen , als sy gewreeven worden, eenjgermaate den Reuk :n Smaak van Kervel. Sommigen zeggen , datzy , ;ekaauwd zynde, naar Anys ruikt, weshalve, ;n om dac de Bladen eenigermaate naar die van Venlif. H. Clif. 101. [Fl. Sutc. R. Lugdb. ui.Myrrhis fyltreftr. lemin. asperis. C. B. Pin. \6o. Myrrhis fylv. zquicolorum. 3ol- Ecpbr. I. p. 110. t. ri2. Chiroph. fylveftre Sem. reWbus hirmtis. TouRNF. 314. Geb. Prov. 2jr. (s) Scandix Sem. Subulatis hispidis Sec. Gouan Monsp. Gek. Prov. 251. Scandix Cretica minor. C. B. Pi», fl. garid. Prov. 431. Tab. 89. Sc. fem. Roftrato Italica. g. . Predr. y%, Anifon»*sthrem. COL. Ecphr. I. p. 89. T. jio-  Kroontjes-Kruiden. *73 Venkel gelyken , Column a haar Anifomara-^ thrum heeft getyteld. (6) Naaide-Kervel met byna Rolronde jïeke-s Uge Zaaden , een ftékelige Steng en gezwollen Knietjes. ■ Op Sicilië is de Groeiplaats van deeze, die de Steng ruuw heeft door zagte omgeboogen Doorntjes; de Leedjes vanboven Knoopigverdikt; de Bladen driemaal drievoudig; de Vinblaadjes ingefneeden, ruuw en uitgebreid. Het algemeene Omwindzel ontbreekt : de byzondere zyn twee- of driebladig, Elsvormig, klein: de Vrugten ftekelig door opftygende Haantjes, lang, Rolronden aan beide enden ftomp. (7) Naaide-Kervel met zeer ruige Zaaden , wier Haairtjes tem zo lang zyn als het Zaad. In Egypte groeit deeze volgens Doktor Tüf ra , met Stengetjes van een half Voet hoog byna glad, zo wel als de dubbeld gevinde Bla den , wier Vinblaadjes Lancetvormig Eyrom zyn. De Heer Forskaohl heeft aldaar, b Ak (fi) Scandix Sem. fubcylindr. hispidis &c. Chatroph. Artic» lis tumidis &c. H. Clif. io2. R- Lugdb. m. CeretoÜum at nuum noJofum &c. MoRlS. Hijl. Ui. p. 3°3. S. s. T. ü f 4. Myrrhis nodofa annua Semine aspero. MOR- Bits. 288. ' (7) Scandix Sem. hUfutiifirnis, Pilis Semine duplo lengii übus. Mant. STIL DEEL. VIII. SttSS» IV. LFPEEL* VI. [OOFD- tuk. VI. Scandix sdofa. K.noopigevir: Trichtfperma.Ruigzafdige, > l f >. H  IV. Afdeel, vl Hoofdstuk. TwteviyVigC viii. Scandix ihfe/ta. Uedooin<ï<* ix. Grandifltra. Gtootbloemige. X. Procamitns. Leggende. BlSCHHYVlSG der Alexandrie , een Soort van Naaide - Kervel ge. vonden , die dc Vrugten of het Zaad wel zeer ftekelig, doch. de Stengen ruuw hadt, wordende van hem Scandix infejïa geheten (*), gelyk de volgende by den Ridder, waar van de befchryving aan zyn Ed. door D. Zoega is medegedeeld. (8) Naaide - Kervel met de buitenjle Zaaden Jlekelig en half Klootronde Kroontjes zeer digt getrapt. De Steng van deeze was, in de Pot, byna een Voet hoog gegroeid , met Bladen als die van Kervsl. De kleine Kroontjes hadden omtrent zes vrugtbaare en voorts onvrugtbaare Bloemen; de Meeldraadjes lang, met paarfche Meelknopjes; de Bloemen wit. Van de twee Zaaden was het buitenfte alleen met gewrichte Doorntjes bezet: het binnenfte flegts ruuw, gelyk de beide Zaaden van het middelfte Bloempje. (oj Naaide-Kervel met de Zaaden korter dan het ruige Steeltje. (10) Naaide.Kervel met glanzige), Eyrond- Els* (*) Flor. AZgypt. Arai. Hsfn. 177*. p. 51. (1; Scandix Seraine exteriore Iiispido, Umbellulis confertii. fimis, hemisphsticis. Vtg. XIII. (9; Scandix Sem. Pedunculo villofo brevioribus. R. Lvgdi. Xli. Scandix Oiienulis Flore maximo. Tourni. Cer. 2J. (10) Scandix Sem. nit.dis Ovato - Subuiatis, Fol. decompofitis. Gron. firg. 147. Cerefolimn Virg. procumbens Fhmariae foliis. Moitis. Hijl. UI. p. 3e3. S.t. ii. % uitim4  Kroontjes-Kruiden, 175 Elsvcrmige Zaaden en Vinswys" verdeelde Bladen. H De voorgaande is een Levantfche, deeze een Si Virginifche , met Bladen als van Duivekervel i ef wier Vinblaadjes op de manier van Varen ingefneeden zyn, en witte Bloemen. Cherophyllum. Wilde Kervel. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt , zyn, een omgeboogen holrond Omwindzel: ing'eboogen Hartvormige Bloemblaadjes en eene langwerpige effene Vrugt. Het bevat eenige Soorten van Wilde Kervel, terwyl de Tamme of Tuin-Kervel, daar het den naam van voert, reeds in het voorgaande is befchreeven. (1) Wilde Kervel met een gladde geftreepte Steng, de Knietjes een weinig gezwollen. Deeze, die by ons,hier om de Stad, en verder by de Wegen en Velden, door geheel Europa , onder de Ruïgzaadige Naaide - Kervel voor (1) Qltropbyllum Caule latvi ftriato, Sec. Syfl- Nat. XII Gen. 35$- p- JHH' Gen- 3SS- P' 238- chatr0 phyll. Sem. lsvibus nitidis. H. Cliff. 101. R. Lugdb. iu Mat. Med. 1+3. EI. Suie. Belg. &c. Sec. Chzipphyll. fylvi ftte perenne Cicuta: folio. Tournt. Ir.fl. 114. Fl- Lapp. 10^ Myrrhis fylv. Seminibus lacvibus. C. B. Pin. 1s0. Cicutati vulgaris. J. B- Hijl. III. p. nr. Raj. 4*9. Myrrhis. FucHi HiS. SU- A. ajï. II. DHL. VIII. STW. IV. VI. 0ofb- UK. iigynia, t. Ch&rophyllum Jylvestre. Gladzaadige. , 1  IfC) Beschryving der IV. Afdeel vi. Hoofd - STUK* Tweewy- voorgemeld , en onder de Dolle Kervel, voort' komt, gelykt in Loof veel naar de Jaatfte. Hierom is zy ook Cicittaria genoemd , by j. B a t> h i n ü s en andere Autheuren , doch by D odon^os, offchoon dus aangehaald , vindt men ze niet (*). De Afbeelding komt voor, byFucny srus, onder den naam van Myrrhis, en daarom noemen fommigen dit Kruid de Myrrhis van Fuchjius. Mor ison heeft het ook in Plaat vertoond (f). De Steng is een dikke holle Pyp, als die der Dolle Kervel, doch ruig en niet gevlakt. De Bladen zyn doorgaans glad, met ruige Ribben, maar fomtyds ook geheel ruig en zeer groot. De Heer Haller heeft ze van een Elle lang gezien. De Kroonen zyn plat en hebben een algemeen Omwindzel , dac eenbladig is , fomtyds ontbreekende ; de byzondere beftaan uit eenige breedachtige Blaadjes, zig door den tyd ombuigende. De Bloempjes zyn wit; doch men heeft 5er gezien met paarfche Bloemen: de Zaaden of Vrugtjes Kegelachtig en glanzig zwart: doch Boerhaave maakt gewag van zodanig een Kruid met geftreepte Goudgeele Zaaden. 'c Is (*) Uitgenomen in het Franfche Werk, alwaar de figuur van FuciisrJS gebruikt is , onder den naam van Myrrhis , zynde de Plant, welke dus voorkomt in het Larynfche Werk , op de by LiNN#tis en be Gorter aangehaalde Bladzyde 701 , de Welriekende Naaide - Kervel van hier voor. Het zelfde hee t in her Nederdmtfche Kruidboek plaats. (t) moris. Umtell. t7.t. I. f. 41. fiijl. fit P- 3°j. S. 9. t. ii. f. s.  Kroontjes-Kruiden; 177 1 Is een overblyvenei Onkruid, in Vrankryk ^ Perfil d'Asne, en in Engeland Cow-lVeed genaamd , om dat in 't Voorjaar de jonge Bladen^ tot een aangenaam Voedzel voor de Runders en' ander Vee verftrekken. Hierom is 't zonderling, dat de Boeren het zouden vervloeken, zo L i nnjeus zegt ("*)• Het komt in de Laplandfche Bosfchen overvloedig voor, by de Hutten der Ingezetenen. In Sweeden noemt men het Hundluka, Hundkax of Hundkumin, dat is HondsKarwey. Het Kruid wordt gezegd, onder den naam van Cicutarias Herba , in de Geneeskunde bekend te zyn, als tegen het Heet Vuur dienftig. „ In Wyn gekookt, zou het kragtiger zyn dan „ de Tuin-Kervel, zoom de Stonden te ver„ wekken als tegen de Pesten andere Venynen; „ doch wy raaden niemand aan, zegt J. B a uhinus, om 't zelve in de plaats van My„ rhis te gebruiken, alzo wy het eenigermaate Vergiftig oordeelen te zyn." In twee Huisgezinnen te Montpelgard, die de Wortels van deeze Wilde Kervel 's Winters hadden gegeten , in plaats van witte Wortelen , hadt hy daar van droevige uitwerkingen, byna als die van de Dolle Kervel, gezien. Waarfchynlyk zal dat Moeskruid , bereid zynde van Kervel , die op de Wallen der Stad door de Meid verzameld was, waar van Bartholi- nu! (*J Rufticis deteitabilis. Hort. Clif. p. lol. M II. deel. VIII. Stok, iv. LFDEEL. VI. -lOOFD- ruK.  i/8 Beschryving der IV. afdeel. VI. Hoofd• STUK* TweewyV'gt. ii. Churopbyilam bulbefum. Raapachtige. N u s de kwaade gevolgen in een Burger van Koppenhagen, die kort na den Maaltyd ftierf \ gelyk ook in twee andere Perfoonen; verhaalt, zodanig Onkruid zyn geweest (*). In S weeden wordt, door het Vrouwvolk, op fommige plaatfen met de Bloemen groen geverwd. (2) Wilde Kervel met een gladde Steng, die aan de Leedjes gezwollen is en van onderen fiekelig. Deeze heeft, volgens L1 n n je u s , haare Groeiplaats in Noorwegen, Duitfchland, Hongarie, als ook in Switzerland, alwaar nogthans de Heer Haller haar te vergeefs, op een Veld by Bazel, door Caspar Bauhinus aangeweezen, gezogt hadt. In Provence groeit zy op de Bergvelden en is by Weenen in Ooftenryk in 't Kreupelbofch en aan de kanten der Wyngaarden zeer gemeen. Zelfs brengt men 'er, in't Voorjaar, de Raapachtige Worteltjes, even als by ons de Knollen, met het jonge Loof ter (*) BABTHOL- Hifi- Anatom. rar. Cent. IV. Obs. 4S. fub litulo. Olm ex Jtiirrhide pernioiofum. (z) Ch&rophyllum Caule laevi &c. LEYS. Hal. 258. Chact. Fol. fupradccompofitis &c. H. Ups. 64. Chacr. Radice rurbinata Carnola. K. Cliff. 102. R. Lugdb. 112. Cieutaria Bulbofa. C. B. Pin. 161. Myrrhis annua Semine ftriaro Tuberofa, nodofa, Coniophyllon. Pluk. Mm. 249. T. rolt. f. 2. Myrrhis fcetens. Riv. Pent. 49. Hall. Helv. 453. GEB. Prov. 252. Ka AM. Aujlr. j%.  Kroontjes-Krui den. 179 ter Markt; doch welke Spyze, zo Clusius aanmerkt, fomtyds het Hoofd bezwaart. In de Elfaz houdt menze ook , na het affchillen van 't den zwarten Huid, als Raapjes gegeten, voor8 zeer fmaakelyk. Hoe klein ook deeze Wortelen zyn, maakt doch het Kruid een enkele Steng van eens Mans langte hoog, met ros bruine Vlakken en gladde Leedjes , van boven verdikt. De Bladen zyn glad en zagt, lang gefleeld met zes of zeven paar Vinnen , die breed en wier Blaadjes in drie of vieren verdeeld zyn. Het heeft de Bloemen wit; de Zaaden Eyrondachtig en geftreept, taamelyk groot, naar Anys ruikende, zo fommigen willen , zynde de Reuk van het Kruid volgens anderen ftinkende. (3) Wilde Kervel met een ruuwe Steng en gezwollen Knietjes. Deeze , die , zo wel als de eerfte Soort, aan de Wegen cn in Wildernisfen, door geheel Europa zo wel als in onze Nederlanden groeit, verfchilt aanmerkelyk door haare bruine of bruin paarfch gevlakte Steng. Het is een Jaarlyks Onkruid , (3) Ch&rtpbyUum Caule fcabro Sec. Chir. Caule maculatc Skc. II. Clif. R. Lugdb. Fl. Suec. GolïAN. Mor.sp. &c. Myrihis Pinnulis femipinnaris ordinatim decrescentibus. Hall. Helv. 453. GORT- Belg. 83- Charophyll. fylveftre. C. B. Pin. 152. Myrrhis annua vulgaris Caule fusco. Mgris. H'Ji. b. 302- S. S- T. 10. f. 7. M a II. Deel. VIII. Stik IV. ^derl. VI. IOOFDTUK.Digynla, m. Cb&rcpby-lumtemulum. Bruine.  180 Beschryvinc der IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Tweewyvige. IV. Ch&rophyüumhirfutum. Ruige. kruid , dat het Loof ook zeer fyn verdeeld en ruig, naar dat van Varen gelykende heeft. In hoogte komt het met de eerftgemelde overeen. Of dit meer begaafd zy met de gedagte het Hoofd beroerende hoedanigheid, gelyk de bynaam fchynt aan te willen duiden (j) , is my niet gebleeken. De Kroontjes van hetzelve knikken eer zy open gaan. (4) Wilde Kervel met een egaale Steng; de Blaadjes /pits ingefneeden ; de Vrugten met twee Baardjes. Dit Kruid , dat aan de kanten van Beekjes en op vogtige Bergvelden , in de Zuidelyke deelen van Europa, groeit, is in Switzerland niet zeldzaam. Men vindt het Witte en Roode Cicutaria der Moerasfen , door C. Bauhinus, getyteld. Tot hetzelve behoort de Brockenbergfche Myrrhis van THALiusendeRuigachtige Berg - Sefeli met Bladen van Dolle Kervel, volgens den lieer Haller. De (■f) Sommigen hebben dien veranderd in temulentum; maar men vindr het dus overal by LlNNaus. (4) Ch&ropbyllum Caule a:quali Sec. gouan Monsp. 147. KBAM. Auflr. 7s. Jacq. Vind. 50. ger. Prov. z$z. Chacr. Foliolis disfeftis Sec. H. Clif. 101. R. Lugdb. 111. Cerefolium latifolium album & ruorum. Mobis. Hijl. III. p. 304. S. 9. t. 10. f. 6. Cicutaria paluftris latifolia alba & rubra. C. B. Pin. 1s1. Myrrhis paluftris. Riv. Pent. jo. Myrr. Sem. ftri&is longisfimis. Hall. Helv. 453- Selëü montanum Cicuti folio fubhitfutum. C. 8. Pil- iSI. Prodr. t$. Cicutaria paluftris. LOB. Icon. 73J-  Kroontjes-Kruiden. 181 De Wortel , die eenige Ellen lang is, geeft by tusfchenwydten Vezels uit, gelyk die van de Water-Kervel. De Steng is pypachtig hol, gearmd , en zeer ruig door ftyve Haairen. De Bladen zyn nu breeder dan (maller, van onderen rüigachtig, en hebben de Vinnen gevind; de Vinblaadjes fcheef tweekwabbig, rondom met fpitfe Tandjes, de uiterften famengevoegd. Op de Tandjes hebben zy witte Stippen of Kliertjes. De Kroonen zyn klein en rond, ook knikkende voor dat de Bloempjes ontluiken, en kort gedeeld. De Bloesfem is wit of rood van Kleur. Het heeft de Zaaden zeer lang , fmal en fyn geftreept. (5) Wilde Kervel met een egaale Steng, de Blaadjes onverdeeld en Zaagswyze getand; de Vrugten met twee Baardjes. Deeze Soort groeit in de Ooflelyke deelen van Duitfchland, hebbende C. Bauhinus haar uit de Laufuits bekomen. Zy gelykt zeer naar het Gerards-Kruid , wordende van hem Wilde ruige Reukelooze Angelica geheten , dat tegen den Bynaam zou fchynen te ftryden; maar hy erkent , dat de Wortel een Mediciraaien Reuk heeft. Hier zyn de Steng en Bladfteelen ftekelig. (6) Wil. (j) Ch&rophyllum Caule squali , Foliolis ferratis integri» &c. H. Clif. ioz. R- Lu^db. m. Cer. fol. rugofo Angel, folio. Bocc Mus. II. p. 29- T. is- Angelica fylv. hiifuca inodora. C. E. Pi». 156- Proir. 82. M 3 II. Deel. VIII. Stuk. IV. Afdeel. vi. Hoofdstuk. Digynia, v. C/]£rophyllumAromaticum. Kiniderfge.  i8i Beschryvihgder IV. Afdeel vi. Hoofdstuk. VI. Chs.ropbyllumColnratttn Gekleurd' VII. jAurcum. Geelzaadi (8) Wil- (6) Cb&rophyllum Caule 2gua!i Sec. Jaco^. Hort. T. ft. Myrrhis pcrennis lutea Daucoides. MORIS. Hij?. III. p. 30:. S. 9. T. 10. f. 6. Pluk. -PAyf. 100. f. j ? f7) Charopbyllam Caule squali ccc. Myrrhis perennfs alba minor , fol. hirlutis, Semine Aureo. Moris. Vmb. 45. rupf. Jen. p. 227. Myrr. Radice Lignofl perenni. HALL. Gotr. 184. Myrrhis minor. C. IJ. Pin. 160. (6) Wilde Kervel met een egaale Steng; de Bladen meervoudig Vinswyze verdeeld; de Omwindzeltjes gekleurd. Deeze, in Ulyrie groeijende volgens den Heer Arduinos, heeft de Steng rond en vooral ;• van onderen ruig ; de Bladen yl bezet met Haairtjes ; de Omwindzeltjes Eyrond , gefpitst en geel gekleurd, van langte als de Steeltjes : het Zaad als in de volgende, maar fyner geftreept. (7) Wilde Kervel met een egaale Steng, ingefneeden Vinblaadjes en gekleurde Zaaden , die gejleufd en ftomp zyn. Deeze Soort heeft Ruppius by Jena gevonden en Haller te Gottingen. Dezelve heefteen Houtigen Wortel die overblyft. 't Gewas is ruigachtig , met de Bladen van boven glad en Spoelvormige Vrugtcn. De Zaaden zyn geel met donkere Streepcn, ook fomtyds bruinachtig, volgens Morisow.  Kroontjes-Kruiden. 18; (8) Wilde Kervel, die Heefterachtig is. Deeze, een Dolle Kervel Boom genoemd door Plukenet, die in Virginie groeit, is nogthans maar een Heefter , met Bladen van Wilde Kervel, zynde zeer groot, de Vinnen wyd van elkander, niet ruig, Zaagtandig ingefneeden. Zy draagt dunne witte Kroontjes, wier Bloempjes allen vrugtbaar zyn. Imperatoria. Meefterwortel. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn, een rondachtige famengedrukte Vrugt,die in't midden bultig is, aan den rand gezoomd. Het heeft ingeboogen gerande Bloemblaadjes. De eenigfte Soort daarvan (i), onder dien naam bekend , groeit natuurlyk op of aan den voet der hoogfte Bergen van Switzerland, Oostenryk en Provence. 't Is een Kruid, dat uit een Knobbeligen, gerimpelden Wortel, die voortkruipt , Steelen voortbrengt van een Voet lang. rond en lievig, zynde de Bladfteelen van groote Bladen, die uit Lancetvormige Vinbladen fa men (8) Ch&rophyllum Fruticoium. Cicuta Arbor Virgmians, Flux. Mant. 49. Cicutaria Arb. Virg. RAJ. Suppl. 2$7. (1) Imperatoria. Syfl. Nat. xii. Gen. 3js- P- 215. V'g xiii. Gen. 359. p- 238- H. Clif. 103. Ups. 6$. r. Lugdi Ho. Mat. Med. 122. Imperatoria major. C. b. Pin. is6 lmper. Oftruthium. lob. Icon. 700. Aftrantia. DOD. Pempt. 320. Magiftrantia. CAM. Epit. s3 = - M 4 ii. DESL. VIII. STUK, IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk, VIII. Cha.rophyllum Arhoreseens. Boomachtige. i. Imperatoria Oftruthium. Alpifche.  184 Beschryving der IV. Afdeel vi. Hoofd stuk. TwetvJ^ mengefteld zyn , fomtyds drie- fomtyds twee» 1 kwabbig , op de kanten fpits getand. Hier tusfchen komt een getakte dikke Steng voort, van een of twee Ellen lang, met een breede witte * Kroon getopt, die geen Omwindzel heeft: maar dat der famenftellende Kroontjes is veelbladig, fomtyds naauwlyks te vinden. Het Zaad is rondachtig, geüreept, dikwils aan de kanten gebladerd en fchraal voorkomende, welk laatfte meer plaats heeft in Kroontjes - Kruiden die voortloopcn. De Wortel is in zulk een achting by de Ouden geweert, dat zy 't Kruid deswegen Aftrantia, als met den invloed der Sterren begaafd , en Magiftrantia of Meefterwortel genoemd hebben. De Latynfchen naam Imperatoria heeft eene dergelyke betekenis. De Franfchen behouden dien , maar de Engelfchen noemen het Pellitoire of Spayne en Mafterwort, dat is Meclterkruid. De oirfprong van den bynaam, Oftruthium, is zo blykbaar niet. De geiieele Plant is zeer heet van Smaak; de Zaaden hebben een aangenaamen Kruiderigen Geur; maar de voornaamfle kragt heerfcht in de Wortel, die niet alleen fterk Winddryvende is, maar ook dienftig tegen allerley koude en Slymerige Verpoppingen , 't zy in de Ingewanden , in de Vaten, of in de üitwerpbuisjes , en dus 't gcheele Lighaam zuivert. Groote Geneeskundigen gebruiken dikwils denzei ven tegen het Kolyk, de Waterzugt, Derden-  Kroontjes-Kruiden. 185 dendaagfe Koonfen, enz. Hy werkt niet alleen door Zweet, maar inzonderheid op de Waterwegen en verwekt fomtyds ook Afgang. Onder de Tegengiftige Middelen is hy een van de beroemditen. Slymerige Borstkwaalen zyn 'er ook door tot Geneezinge gebragt. De Stonden zet hy af, verwekt de Kraam en bevordert de Vrugtbaarheid. Als een zoogende Moeder eer weinig daar van inneemt, zegt men, doet hy 't Kind Wormen loozen. S e s e l 1. Berg-Venkel. Klootronde Bloemkroonen, die een Omwind van één of twee Blaadjes hebben, en eene Ey ronde geltreepte Vrugt, zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, dat ik Berg-Venkel noem, dewyl de meefte Soorten op Bergen voorkomen en Venkelachtig Loof hebben. 't Getal der Soorten, altemaal in Europa groei jende, is elf, naamelyk (1) Berg-Venkel met een hellende Steng; de Kroonen voor 't bloeijen knikkende. Het laatfte heeft dit Kruid met eenige Soorter van Wilde Kervel gemeen. Het groeit in d Zuidelyke deelen van Europa, met Bladen naa die van Pimpernel gelykende,en geeft een Stenj uit van een Voet hoog , die rond is en voor he bloei (1) Sefeli Caule declinato , Umbellis nubilibus nutantibu Syfl. Nat. XII. Gen. 3 S7- f - zis- Veg. XIII. Gen. 3«o.p. zjg. M 5 II. deëi» VIII. Stuk. IV. Afdeel. VI. 30OFDTUK. DigfnU. r. Sefeli Vim pineltoides Pimpernel acbtige. r t  i86 Beschryvjng der IV. Afdeel. VI. Hoofd- STUK. ir. Sefeli montanum. Karaeybladige. m. Glaucurr.. Zeegroene. i 'i bloeijefj nederlegt, vervolgens byna regt wordt, met een of twee Blaadjes. De Omwindzeltjes der famenftellende Kroontjes zyn fmal; de Zaaden ovaal met drie Ribbetjes. (2) Berg-Venkel met de Takdraagende Bladfteelen Vliezig, langwerpig, effenrandig; de Stengbladen zeer fmal. In dit Kruid gelyken de Wortelbladen naar het Loof der Karooten , doch de Stengbladen zyn Venkelachtig, en, die uit hunne Oxels Takken maaken, hebben een Vliezigen Steel, als een Scheede dezelven omvattende. De Steng is ook maar een Voet hoog , rond en effen: de Kroonen hebben korte Steeltjes en de Zaaden zyn ruigachtig. Het groeit op Heuvels in Vrankryk en Italië. (3) Berg-Venkel met de Takdraagende Bladfteelen Vliezig, langwerpig, effenrandig: de Blaadjes enkeld en dubbeld, Geutswyze, glad en langer dan het Bladfieeltje. Ge- (i) Sefeli Fetiolis Ramifetis Membranaceis oblongis &c. H. Clif. 102. R. Lugdb. 112. gouan Mcnsp. 142. Meum latioliuin adulierinum. C. B. Pin. 14S. Saxifraga montana miïor Italica. Mobis. Hifi. III, p. 272. S. 9. t. 2. f. 1. Carïifolia. Vaill. Paris. t. 5. f. 2. Foeniculum Cylv. perenne ferula; folio breviori. Tournf. Infi. 311. (3) Sefeli Fetiolis Ramiferis &c. Guett. Stamp. 64. Ger. 'rot'. 253. Foeniculum fylveftre glauco folio. tournf. Infi. ic. Daucusglaiicofolio Stc. j. S. Hifi. ni.p. id.  Kroontjes-Kruiden. 187 Ger ar d noemt de Blaadjes Draadachtig in dit Kruid , dat in Provence en Languedok,' op dorre Bergvelden , groeit , en in geftalte veel naar Venkel-gelykt. De B'.oemkroonen zyn' voor de ontluiking paarfchachtig , vervolgens wit, met Meelknopjes van die Kleur. (4; Berg-Venkel met de Blad[teelen aan de Takken Vliezig, Buikig, uitgerand. InOoftenryk, Duitfchland enVrankryk groeit deeze Soort,die een geftrekte,geftreepteSteng heeft , van een Span hoog en daar boven : de Bladen zyn dubbeld gevind en ingefneeden; de Bloemen uit den Violetten witachtig, 't Geheele Kruid heeft een Bokachtigen Reuk, volgens Vaillant , die zegt, dat het volftrekt de Saxifraga Pannonica is van Clusius, en dat het, in de Tuinen aangekweekt, volmaakt de Geftalte van het andere Italiaanfche BasterdMeum, van Lobel, bekome. De Heer Jac quin heeft het by Weenen naauwkeurigwaargenomen en befchreeven. (5) Berg- (4) Sefeli Petiolis Rameis Membranaceis &c. H. Cliff. 103. r. Lugdb. 112. gouan Monsp. 148. Foenic. fylv. annuum Tragofelini odore. vaill. Par. t. 9. f. 4- Libanotis tenuifolia Germanica. C. b. Pin. 158. Spurmm Meum alternm. Lob- loon. 778. Jaco,. Vind. S2j. Saxifraga Pannonica. Clus, Fann. 69j. h. deel. viii. stuk. IV. Ledeel. VI, lOOFD» TUK. Digynia. iv. Sefeli Annuum. aailykfe.  i8S Beschryving der IV. 'Afdeel, Vi. Hoofdstuk. v. Sefeli Am- Ammijlduige. vi. Tortuofun Marliliaan fche. ($■) Berg-Venkel, wier Wortelbladen de Blaadjes over elkander leggende hebben. Dit is een zeer klein Takkig Plantje, in Portugal en Italië groeijende, dat het Loof byna van Duizendblad heeft, zeer fyn gefnipperd , fcherp van Smaak. Het draagt veele Kroontjes, wier Straalen aan den omtrek langer, in 'tmidden kort zyn. De Bloemblaadjes zyn wit, de Meelknopjes Violetachtig, de Zaaden geftreept. (6) Berg-Venkel met een hooge Jlyve Steng en Liniaale gebondelde Bladertjes, Dit Kruid groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, inzonderheid in Provence by Marfeilje, waar van het den bynaam van Marfiliaan~ fche bekomen heeft. De meefte Autheuren naamelyk , achten dit te zyn het Sefeli Masfilienfe , waar van het Zaad in de Theriaak en andere Opiaaten ge-eifcht wordt; doch Lin- nve us O) Sefeli Fol. Radicalibus Foliolis imbr'cads. J.icq. Hort. T. j2. Ses. Petiolis Membrana deftirutis. R. Lutdb. ii2.Fcenic. Lufit. minimum acre. Tournf. Infi. 312. saxifraga annua acris , &c. Mok. Hifi. III. p. 272. Ammoides. C. B. Pin. 1S9- mor. Hifi. in. p. 291. (6) Sefeli Caule alto rigido, Foliolis linearibus fascicpiarij. GOUAN Monsp. 148. Ger. Prov. 252. Oenanthe ftriata rigidï. H. Clif. 99. Sauv- Monsp. 257. sefeli Masfiüenfe Fceniculi folio. C. B. Pin. lor. Fcenicu'um rortuofum. J. B. Hitt.lll p. 16. Sefeli Masfiüenfe nonnullis, Gallis Fcenic. rortuofum. Cam- Epit. 511. sefeli Masfiüenfe Fceniculi folio. Lob. Icon, 78 5. HALL. Helv. 430.  Kroontjes-Kruiden. 189 jïjEüs fchynt het Sefeli Creticum , dat in 't Geflagt van Tordylium, onder den bynaam van ' Officinale , befchreeven is, daar voor te hou-t den. Dit kan echter geen plaats hebben, als men acht geeft op de Zaaden , die voor Semen Sefelios Masfilienfis hier in de Winkels bekend zyn , volmaakt overeenkomende met de Kenmerken van dit Geflagt en Hemelfchbreedte van de Schildachtige figuur van het Krielzaad verfchillende. Niet minder is het onderfcheid tusfchen dit en het Semen Sileris monta* ni, hier voor in 't Geflagt van Lazerkruid befchreeven, dat van fommigen 'er mede verward wordt. Het Zaad van deeze Sefeli heeft, zo wel als de geheele Plant, die omtrent een Elle hoog groeit, een aangenaamen Kruiderigen Reuk. Te Montpellier noemt men het Kruid Faniculum tortuofum , zegt j. Bauhinus, om dat de Steng, die ftyf en Houtig is, kort boven den Wortel gedraaide Takken uitgeeft, en de Bladen naar die van Venkel gelyken; Dat menze gebcndeld noemt, is , om dat 'er geen twee maar doorgaans vier Vinblaadjes tegen elkander over ftaan. Het draagt kleine Kroontjes, en heeft een langen witten Wortel. (7) Berg-Venkel met een algemeen éénbladig Om- (7) Sifili involucro univeifali monophyllo, Sec. Am.Acad., IV. p. 310. Sefeli tertium. Boebh. Lugdb. I. p. $0. Thapfia Fceniculi folio. C. B. Pin. 14s. Ferula: facie, TliapGa fiv» Turbith Gallorura. J. B. Hifi. Ut: p. 45' II. Deel. VIII. Stuk. IV. fdeel; vi. [oofd- rus. Digynia. VII. Sejeü Turhith. 'urgeeieiv le.  iqo Beschryving der IV. Afdeei VI. Hoofd* stuk. Tviseviy vip, * VII. Sr bladz.547 VIII. Sefeli Hippbmarathrum. Ooftenrykfe. Omwindzel en gejtreepte, tuige, geftylde • Zaaden. Deeze, ook in de Zuidelyke deelen van Eu. ropa , op de Gebergten , groeijende , wordt Turbith der Franfchen genoemd of Afchgraauwe Turbith der Winkelen, by Lobel; zynde de Wortel met een zeer fcherp Melkachtig Sap voorzien. Hy zegt, dat men denzelven, in de Noordelyke Landen, byna overal voor den Turbith-Wortel in de Apotheeken gebruikt. De echte Drogery van dien naam komt uit Oostindie en is de Wortel van een Soort van Winde, welke ik reeds befchreeven heb*. (8) Berg - Venkel met Samengegroeide eenbladi* ge Omwindzeltjes. In 't Ooflenrykfe, doch ook in andere deelen van Duitfchland, op hooge dorre Bergvelden , groeit deeze, welke men den naam van Paarde-Venkelheeft gegeven. De geheele Plant is glanzig. De Wortel lang, een Pink dik, van binnen witachtig , is , gekaauwd zynde, in 't eerst zoet en walgelyk, vervolgens bitterachtig. De Stengetjes zyn maar één of anderhalf Voet hoog , Biesachtig , met weinige Takjes. De Wortelbladen , byna altemaal driedubbeld gevind, (s) Sefeli Involucellis connato - moiiopbyllis. Jacq. Vind. .924. Daucus rnonr. multifido bievique folio. C. B- Pin. 150. Hippomarathrum. RlV. Pent. 66. Rupp. Jen. III. p. 2S0, SC8AM. Auflr. 82. HAAL. err.end. iij. Helv. 13c.  Kroontjes-Kruiden. 191 vind, hebben gefleufde Vliezige Bladfteeien, en zeer fmal verdeelde Vinblaadjes. De algemeene Kroon heeft geen Omwindzel: dat der! byzondere , daar zy uit beftaat, die Klootrond! zyn , is eenbladig, hol, met fpitfe Tandjes, de Vrugt langwerpig geftreept en glad. Dus heeft de Heer Jacquin dit Kruid , op bloote Steenige Heuvelen, by Hamburg, Medling, Petersdorf in Oofienryk, en dus byna op de zelfde plaatfen, daar Clusius zyne Saxifraga Pannonica vondt, aangetroffen; doch deeze, fchoon door C. Bauhinus, op zynen BergDaucus met veeldeelige korte Bladen , aangehaald, fchynt nader te behooren tot de Vierde Soort. Maar de Paarde - Venkel was daar toe ook door den Ridder betrokken geweest. (9) Berg-Venkel met dubbeld gevinde Bladen, de Blaadjes ingefneeden fpits, de Omwindzeltjes Borjielig en langer dan het Kroontje. Burserus heeft op de Pyreneen dit Kruid verzameld, 't welk van C. Bauhinus Alpifche Karwey geheten wordt. Het groeide'er met een Stengetje van een half Voet hoog. (10) Berg-Venkel met een Draadachtige wyd ge (9) Sf/eli Fol. duplicato- pinnatis &c. Carui Alpinum. C. b Pin. iss. Proir. 84- burs. VIII, 36. (10) Sefeli Caule Filifotmi divaricato Sec. Pimpinella Saxi fiaga tenuifolia. C. b. Pin. 160. Pndr. 84- burs. VIII. j Pimpinella tenuifolia. Riv. Pent. T. si-Hall. Helv. 430. II. Deel. VIM., STOK, IV. \fdeel-. VI. iOOFDTUK.Dig'jnia. IX. Sefeli Py. Ten&am. Pyreneefche. X. Saxifragum. Steenbreekende.  IV. Afdeel. VI. Hoofd» stuk. Tvieewyvip. xi. Sefeli elatum. HoogC. 192 Beschryving der , gemikte Steng; de Bladen dubield drievoudig Liniaal ; de Kroonen meest in zesfen verdeeld. Aan het Meir van Geneve en in Duitfchland groeit deeze,met Stengetjes vaneen Voethoog, dun en rond ; de Bladen klein , met weinige Kroontjes. De Heer Haller heeftze tot het Tragojdinum betrokken. (11) Berg. Venkel met een lange Steng , die Eeltige Knietjes heeft: de Bladen dubbeld gevind; de Finnen Liniaal afjlandig. In Oofienryk en Vrankryk , zelfs by Fontainebleau, groeit deeze laatile Soort, die, in de Tuin geteeld, een Steng bekomt van Mans langte, effen, met witachtige Knietjes. De Bladen zyn Zeegroen, Liniaal-Lancetvormig, aan de Steng weinig en kleiner. De Kroonen zyn, naar 't Gewas te rekenen, dun geftraald en klein; de Bloemen wit. In de volgende Gcflagten, in 't algemeen, komen geen Omwindzels, van de Kroonen of Kroontjes, voor. T h a p s 1 a. Vleugelzaad. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn een langwerpige Vrugt, die wederzyds een Bla- (u) Sefeli Caule elongato Sec. Mant. 357. Daucus montanus fol. Foeniculi longiore. MACN. Monsp. 294. Fctnic. lylveftre ebfiné &c. Vaill. Paris. j*. Ajuum mant. Fol. tenitiore. c. B. Pin. 153.  Kroontjes-Kruiden. 15» Blaclerigen Vleugel heeft. De Griekfche naam is van het Eiland Thapfus, alwaar zodanig Kruid het eerst gevonden zou zyn, volgens Dioscor 1 d e s , afkomftig. Vyf Soorten zyn 'er maar in vervat, naamelyk (1) Vleugelzaad niet getande ruige Vinblaadjes , die aan 't grondjluk vereenigd zyn. Deeze, die in Spanje, Portugal, Provence en Languedok,wild groeijende gevonden wordt op Steenachtige Gebergten, maakt een ronden Kring van ruige groene Bladen, tusfchen welken een Knoopige Steng tot één of twee Ellen hoogte opltygt, zynde een Vinger dik, van binnen hol eri Spongieus, met een groote geele Bloemkroon, die, als het Zaad aanrypt, Klootrond wordt. De Bladen gelyken naar die der Ferula, of naar die der Dolle Kervel, eenigcrmaate De Wortel is lang en dik, van boven Haairig, van buiten zwart, van binnen wit , en vol van een Melkachtig Sap , dat zeer bitter en fcherp is en walgelyk van Smaak. De Spaanfchen noemen het SumiU lo, de Franfchen in Languedok Malkerbe, dat is Kwaadkruid. De Wortel, niettemin, werdt van (1) Thapfia Foliolis dentatis villoGs, Bafi coadunatis. Syfl. Kat. XII. Gen. 358. p. 216. Veg. XIII. Gen. 3S1. p. 239. tl. Cliff. ioj. R. LugU. 113. Thaplïa latifolia villofa. C. B. Pin. 148 Thapfia prima. Cjlu». Hijl. II. p.i9z- Thaplïa quor. hirfuta & aspera Cicuta: folio. MAGN. Monsp. 249. Sefeli Peloponnenfe majus. LOB. Icon. 736. DOO. Ptmpt, 313. N II. Diil. vin, SruK. i IV. Afdeel.' VI. Hoofd« stuk. Digynia. i. Thapfia villofa. Ruigaaairig.  ts>4 Beschryvinc ber IV. vi. Hoofdstuk. ii. Thapfia ftciida. £ tinkend. ;an fommige Apotheekers, in Spanje, in plaats van den echten Turbith gebruikt; zo Gtusius verhaalt. (2) Vleugelzaad mei veeldeelige Finblaadjes,' die van agteren /maller zyn. Onder deezen bynaam komt een Spaanfche voor, die Thapfia met Karooten-Bladen getyteld wordt. Zy fchynt geen andere te zyn dan die van Salamanca by Clusiüs, aldaar van het Gemeen Canndheja genoemd wordende, wegens de Rietachtige Steng van drie of vier Vingeren dikte, en meer dan Mans langte hoog. Dezelve, zegt hy, heeft de Bladen veel grooter en den Wortel dikker, die by de oude Wy ven , aldaar voor Kwakzalver fpeelende, veel in gebruik is, om de Stonden en andere Ontlaüingen te verwekken; doch hy werkt, door Braaken en Afgaan, zo fterk, dat de Patiënten 'er dikwils door in gevaar raaken. Of het moest de volgende Plant, ook aldaar en elders in Spanje groeijende, by de Ingezetenen Tuero genaamd , die een yzelyken Stank heeft, zyn (*): maar de Bladen van Libanotis verfchillen veel van die der Eppe, en Boerhaave maakt daar van, vol- (1) Thapfia Folioüs raultifidis fBafi anguflatis. II. Cliff. joj. r. Lugdb. 113. Thapfia Carotae folio. C. B. Pi». »4«Th. Carotz effigie. J. B. Hifi. lil. p. 187. MORIs. Hifi. lil. p. 319. S. 9. t. ig. f. 7. Thapfia Fol. Apii, fostidiilïraa, ïlore luteo. Boerh. Lugdi. i. p. «o. (*) Vid. CLUS. Rar. ILsp. p. 431.  Kroontjes-Kruide»; 395 volgens Tournefort, ook een andere Soort (f). (3J Vleugelzaad met gevingerde Bladen , de Blaadjes dubbeld gevind en Borjlelig veeldeelig. Deeze, in Apulie door Columna ontdekt, heeft de Steng twee of drie Voeten hoog en Knoopig , met Kroonen van een Span breed, de Bloemen geel. Het Loof is op de wyze van 't gcmeene Duizendblad en de groote Bladfteel verdeelt zig Vingerachtig of Straalswyze. Zy heeft den Wortel een Duim dik , vol witte Melk, die aanltonds ftolt als Gom, zynde zeer fcherp van Smaak, zo wel als 't Zaad. (4) Vleugelzaad met gevinde Bladen, de Blaadjes Vinswyze verdeeld, de Slippen Lancetvormig. Deeze, door Magnol afgebeeld, was van de (f) Thapfia Fol. Libanotis fceridiifima. Thapfia quarta CluGi Tuero vocata Sec. (3) Thapfia Foliis digitatis &c. Thapfia Fol. multifidis Setaceis. r. Lugdb. Vti'. Th. tenuifolia, Petiolis radiat:s. Mor. ïlifi. HL p. 3 <9- S. 9. T. tï. f. 9. Panax Asclepium Apuium. col. Ecphr. i. p. 87. T. 86. (n) Thapfia Fol. pinnatis, Foliolis pinnatifidis &c. Mans. 57. Thapfia five Tutbith Garganicum Semine latisiïmo. J. 8. Hifi. XU. p. je. Thapfia Thaliflti folio. MifiN. Mtnsp. 117, T. 2 ss. N a II, DSÏl. VIII, ÏTVJE, IVi Afdeed» vi. Hoofdstuk.nr. Tbapfm Asclepium. Dunbladig. 'iv. Garganic*. Vinbladi*.  196 Beschryvinc d £ r IV. Afdeel VI. Hoofdstuk. Twttiuy vilt. v. Thapfia Trifoliat/l. Drtebladig. Ie Kust van Afrika gebragt en in de Koningyke Tuin te Montpellier gekweekt; doch men vindtze, volgens G o u a n , ook in 't wilde by die Stad. Wegens den Wortel wordt zy oek Bafterd-Turbit of Turbith van den Berg Garganus in Apulie , dat een gedeelte van 't Ryk van Napels is , getyteld. De Bladen gelyken laar die van het Thaliótrum, dat in de Velden groeit, met fmalle Blaadjes. (5) Vkugelzaad met drievoudige Eyronde Bladen. Deeze Virginifche heet Water - Eppe met het onderfie Blad Hartvormig , de Stengbladen drievoudig, allen gekarteld, by den Heer Gronovios. Zyn Ed. merkt aan, dat het Gewas veel overeenkomst heeft met de eerfte figuur van de Japanfche Ninzi, by Kaempferüs; uitgenomen , dat het in allen deele veel kleiner is, verfchillende ook door de donker - paarfche Kleur der Bloemen, en , doordien zy maar één Hartvormig Blad heeft, hoedamgen 'er drie in de gedagte Afbeelding voorkomen. Ieder Zaad heeft vyf Vliezige Wieken overlangs, zegt de Ridder , en zo wel geen Omwindzels als de voorgaande. Dus gelykt de Plant weinig naar die der Water-Eppe, en zoude, wat het Zaad aan- (5) Thapfia Foliis ternatis ovatis. Syfl. Nat. XII. Veg. XIII. Sp. Plant. 376. Sium Folio infimo Cotdato, Caulinis ternatis, omnibus crenatii. ckon. Virg. 31,43. Siwn Ameticanum. Cold. Nevth.  Kroontjes-Kruiden. ïof aangaat, veel meer met het Lavas- of Lazerkruid overeenkomftig zyn. Li n n m u s oordeelt, dat hetzelve veel naar 't Zaad van ?t Selinum I Carvifolium of Monnieri gelyke, doch het ont-' breeken der Omwindzelen liet niet toe, dit Gewas in dat Geflagt te brengen. Ook vind ik dat de eerstgemelde Soort van Selie de Zaadjes maar met drie of vier Ribbetjes en Sleuven heeft. Pastinaca. Pinfternakel. De Vrugt is ovaal, famengedrukt plat (*): de Bloemblaadjes zyn omgeboogen , onverdeeld, in dit Geflagt, van het welke drie Soorten, allemaal Europifche, zyn aangetekend. fi) Pinfternakel met enkelde , Hartvormige, gekwdbde, glanzige ,fpits gekartelde Bladen. In de Zuidelyke deelen groeit deeze, die de Steng effen, van anderhalf Voet eD hooger heeft; de (*) De Vrugt , Tuit twee Zaaden betraande, wordt bl. i4o. gezegd Compresfi - planus, dit is op zyde; de Zaaden bladz. isi , Dcpresfo - plana, dat is van boven of neergedrukt plat te zyn. De Heer Halleb zegt , dat het Zaad plat iï met een Bladerigea Zoom. Dit bevind ik in de mynen. TonRnefobt zegt, dat zy dun, gerand en groot zyn. Zyvetfchillen in grootte geweldig. Ik heb 'er grooter dan zyne Afbeelding en ook wel die vietmaal zo klein van Oppervlakte zyn. (r) Paftinaca Fol. fimpl. Cordatis &c. Syft. Nat. XH. Gen. 3S5>. p. 21S. feg. XIII. Gen. 362. p. 240. Mant. 58. Taftin. Folio quafi Libaootidis latifolia:. Eoerh. Lugdh. I. p. «7. N3 II, Deel VIII. Stuk. IV. Afdeel,, vi. joofd» tok. Dsgynia, T. Paftinase '.ucida. Glanzige.  19& Eeschryvino der. IV. Afdeel. VI. Hoofd. stuk. Tviuvjyvigc, II. Paftinaca fdtiva. Gewoons. * Bladz. tl- de Bladen Hartvormig, byna gekwabd,ftyfachtig, rimpelig, glanzig, aan den rand met fpitfe Tandjes. De Bloemblaadjes zyn geel, de Zaaden famengedrukt en Schyfrond. Men heeft zulks in de Upfalfche Tuin waargenomen. (2) Pinffeinakel met enkeld gevinde Bladen. In de middelite en Noordtlyke deelen van Europa groeit deeze zo wel als in de Zuflelyke , waar LinNjEüs, zekerlyk door een misflag, de Woonplaats gefield hadt {*). In onze Nederlanden en elders, komt het niet alleen wild voor, in de Weiden, als ook, op fommige plaatfen , aan de Wegen; maar men Vindt het ook in de Tuinen en op de Moeslanden, door kweeking tam gemaakt , als wanneer het de zogenaamde Pinfternukels uitlevert , die men niet met de Witte Wortelen verwarren moet, gelyk bevoorens is aangemerkt * In de meefte Taaien van Europa, zelfs in 't PoolfchenBoheemfch,heeft het een naam van 't Latynfch woord Paftinaca af- (i) Paftinaca Fol. fimpliciier pinnatis. H- Clif. Ups. R. Lurdb. n+. Fl. Saic. GORT. Belg. «3. GOUAN. Monsp. 149. GER. Prov. is*- /8. Paftinaca fylv. latifolia & Paft. fativa rftifolia. C. B. Pin. ijj. Doo. Pempt. 6%o. LOB. Icon. 709. (*) In Sptc. Plant, naamelyk, alwaar zyn Ed. zegt. habitat in Europ*. Auftralitris tudiratls &• pascuis : hebbende te voorcn , in Hortc Cliffertians, veel beter daar van gezegd : tnscit 'ia Anglia , Italia, Germania, Sec, en hetzelve nadet. hand zelfs in Sweederi gevonden : groeijende dit Kruid in fouamerfn aan dc O.'ftzee ook in 't wilde zeer overvloedig. Vid. WEiGïLH Flor. Fem, Rug, p. $6.  Kroontjes-Kruiden. 190 afkomftig, welke ook dikwils aan de Daucus gegeven wordt, om dat men gemeenlyk de Wortelen verwart. De Engelfchen noemen 't ook Parfnip, de Franfchen Panais, de Italiaanen Elaphobosco, naar den Griekfchen naam van dit Kruid: als ftrekkende tot Voedzel der Herten. 't Gewas is echter grootelyks daar van ver fchillende. Men vindt het Breed- en Smalbladig. De Steng groeit eens Manslangtc hoog. De Bladen zyn zeer lang, met kort gefteelde, ge paarde, half driekwabbige Vinnen,die verfehei delyk rondom getand zyn, voor 't overige gely' en glanzig. De Kroonen zyn lugtig, met lang Straalen : de Bloemen geel, het Zaad welrie kende. De Pinkfternakels, die in 't wilde, of in ee fchraale Grond, dun en klein zyn, worden, i een zwaaren Grond , inzonderheid in de Kley uitermaate groot. Ik heb ze gezien van by d drie Voeten lang en aan 't Kop-end byna ee Vuist dik. Zy verfchaffen, gekookt zynde, ee aangenaam en gezonde Toefpyze, tot Vleefc en Vifch; of ook gefnipperd en met 01ie,Azy en Peper beftrooid, onder Latuw of Salade, e van de Duitfchers worden zy, om den Smaï en Geur, in 't Wortel-Moes gekookt. Mc wil zelfs, dat dc naam van hunne bekwaamhe: tot Voedzel afkomftig zy (f ). Door Koude c Vor (t) Paftinaca vocata, quod ejus Radix prscipuus ilt pafi N 4 K II.DttL.VIU, STW. iv; Afdeel; vi. Hoofd* stok. Digynia, C s 1 1 » e 3 a h n n k n d n st as 0-  ■Beschryvins dér IV. Afdeel vi. Hoofdstuk Tyieewy ■ vife. iii. Paftinaca Opopan..x. Goradraagende, j ( ] ] i ] i ) < ï 3 Vorst worden zy beter en lekkerder; des menze veel in de Vatten eet. Da: de wilde,oude, ftokkige ondeugend zyn en zelfs van een kwaade hoedanigheid , wil ik wel gelooven. Zy zetten door den Afgang en 't Wateren een weinig if en verwekken Minne - Lnft. Het Zaad werdt, am zyne verzagtende kragt, met Drop tot Pillen gemaakt, van Boerhaave veel. gebruikt :egen den Steen en Zweeren van de Blaas, zegt Haller. De Wilde zou fcherper zyn , dry. pende het Water, de Stonden en zelfs de Vrugt if, volgens B uch wal dus (*_). (3) Pintternakel met gevinde Bladen . de Blaadjes aan den voor/len Grondjteun uitgefneeden. De Groeiplaats is in de Zuidelyke deelen van ïuropa. Zy wordt Panax Heracleum genoemd, hoewel men twyfelt of zy wel de Plant der Ou- fomini. Eft enirn'odorata , jucunda Sc Cibo dele&abilis. s1dor. Libr. XVII. Cap. 10. ex RAJO. (*i Hall. Helvet, p. 147. O) Paftinaca Fol. pinnatis, Foliolis Bafi anticj excids. Syfl. reg. XIII. Paftin. Fo!. decompoGtis pinnatis. Sp. Plant. 376. V. Clif. tot. R. Lugdb. 114. gouan Monsp. 149. Paft. '0l. bipinnatis. geb. Prev. 154. Paftin. fylv. altisGma. "Oubnf. Inft. 3I9. garid. Aix. 3ji. Pan3X Cofiïnum. C. K Pin jsS. Tabebn. Ie. %i. Panax Heracleum. Moris-Hifi. II. p. jij. S. 9. T. 17. f. 2. Sphondylto vel potius Paft. lerm. affinis Opopanax vel Pfemio- Coftns , Flore luteo. J. ■ Hifi. in. p, ijff. Panaces peregrinum. Dod. Pompt. 300, m- Ic. 701,  KrOONTJES-KrUIDKN. 2QI Cuden van dien naam zy;) misfchien, om dat zy alle andere Kroontjes - Kruiden in grootte overtreft. D o d o n é u s beeldt haar af onder den i naam van Vreemd of TJitheemfch Panaces. Aq- ' deren noemen het Panax Cofiinum, als mee den Coftus - Wortel eenige overeenkomst hebbende, of wel, om dat men de Wortels , voor eenigen tyd, in plaats van de echte Coïtus, aan de Apothekerspiagtteverkoopen,waar over MatïHioi-üs klaagt. . De Bladen van dit Kruid zyn ontzaglyk groot. Zy bereiken anderhalf Elle langte en één Elle breedte. IvE n begrypt ligt, welke dikke Bladfteelen het moeten zyn, die deeze Bladen hebben. Dezelve zyn ruig en Geutswyze gefleufd, verdeelende zig, wederzyds, in Vintakken , die met enkelde Bladen bezet zyn, van eeneovaale figuur, drie of vier Duimen lang en twee Duimen breed, rondom gekarteld of getand. Dikwils vindt men deeze Vinbladen , aan de ééne zyde , omtrent ten halve als af- of uitgefneeden , en deeze uitfnyding heeft van agteren of by den Grondfteun plaats, 't welk de bepaaling eenigszins opheldert. Het is in de gedagte Afbeelding vanDonoséus, die men ook by Lobel vindt, blykbaar: doch wat de voorfte Grondfteun betekent, blyft my nog duifter. De Wortelbladen zyn, volgens den Ridder, enkeld gevind, met vyf Hartvormige Blaadjes of liever Bladen, van gelyke uitfnyding als gezegd is, cn hebben de Bladfteelen byna fteIN 5 ke- II. DuLi Vin. Stuk» IV. ^EBEEL, VI. iOOFDTUK.Jjigy.ia,  202 beschryvins der IV. Afdeel. vi. Hoofdstuk. Tweewy vip. kelig. De Steng is zes of zeven Ellen hoog, fomtyds byna een Arm dik en Knoopig, of met Leden j van boven gearmd met Bloemfteelen , draagende ronde Goudgeele Kroonen. Op de Bloemen volgt een Vrugt van twee Zaaden, die plat zyn en geftreept, naar Pinfternakelen Zaad gelykende, doch gröoter. De vermaarde Boerhaave heeft verfcheide Soorten van dit Geflagt, als Planten in de Leidfe Akademie - Tuin geteeld, opgegevén, die misfchien enkele Verfcheidenheden zyn van deeze Panax, wier Wortel, die een aanmerkelyke dikte en langte heeft, in de Zomerfche Maan. den ingefneeden zynde, zomen wil, de bekende Gom , Opopanax genaamd , uitlevert, 't Is zeker, dat ons dezelve uit de Levant wordt toegebragt , komende misfchien uit Syrië, alwaar de Panax t die men Syriacum noemt, buiten twyfel groeit. Ook betekent het woord zo veel als Sap van de Panax, en men heeft deeze Soorc uit Zaad, dat in die Gom gevonden was, geteeld. Men krygt ook niet alleen in Italië,maar zelfs in de middeldeelen van Europa, by heete Zomers, een dergelyk Sap en Gom uit de Stengen van dit Gewas. De vermaarde Italiaan, P. ËdcCoke, cindelyk , verzekert, dat de Skibaan fche Panax, met ruig Zaad, welke ookby Montpellier in Languedok groeit, volftrekt de zelfde Plant zy als de Syrifche, welke de Opopanax uitlevert (*). Het (*) Rajus ex Adveisariis D- Tangrid RoniNóOff. MJtk Plsmt,  Kroontjes-K ru ide sr. Hét is een Harstachtige Gom, die in ronde Korrels voorkomt, van buiten ros of roodachtig, van binnen geelachtig wit; zeer bitter en fcherpf van Smaak, wat zwaar en eenigszins walgelyk' ruikende ; vettig en niettemin wryfbaar. Somtyds komt zy in gfooter Klonten over, die bruint rood zyn of zwart, vermengd met vuil,brokjes van Steelenen Zaaden. Men verkiest de Korrels die geelachtig rood zyn en fterk van Reuk. Zy vatten Vlam als Harst en wnrden, niettemin , grootendeels in Water ontbonden, dat'er Melkachtig van wordt. Door Üverhaaling kwamen uit twee Pond meer dan tien Oneen van een Zuurachtig Vogt en ruim vyf Oneen Olie. De zelfde veelheid van Sagapénum , die ook van een Soort van Panax, of van de zelfde Plant, in Periie óf Indie, fchynt voort te komen,gaf nagenoeg even zo veel zuurachtig Vogt, maar by de negen Oneen (waar onder meer dan drie Oneen van eene blaauwe) Olie. Uit beiden kwam een weinig vlugge Alkalyne Geest. Men kan dus deeze Gomharften in hoedanigheid eenigszins vérgclyken, en daar uit befiuiten, dat de laatstgemelde veel kragtiger zy ; gelyk wederom de Opopanax de Galbanum aannierkelyk overtreft. Dikwils worden deeze drie Gommen, ten zelfden oogmerke, in de Voorfchriften der Ge« Plant, p. 4U. Panax Scmint blffiit» Skulttm, zegt hy:docli ik vind vim de ruigte van het Zaad in de befchryvingea niet gemeld. II. Dskl. VIir> Stuk, IV. .FOEliL. VI. lOOED» ruic. Digynïa. Gom Ipopauax.  AOi Beschryving der IV. Afdeel. vi. Hoofdstuk.Tweewy*<£«. Gom Ammoniak. Geneesheeren famengevoegd. Zy komen by elkander in verfcheide ouderwetfe Winkelbereidingen , zo in als uitwendig; gelyk de Theriaak en Pleifter-Zalven. Maar,terwyl de Galbanum meest tot rypmaaking gebruikt wordt, alzo zy veel meer dikke Olieachtige zelfftandigheid bevattende en dus ook meer laxeerende is; zo wordt de Opopanax inzonderheid in Borstkwaalen , Lammigheden en daar inwendig koude flymige Stoffen te verdunnen en uit te werpen zyn, zo wel als de Sagapénum, aangepreezen (*J. Tot Borstkwaalen , echter, bedient men zig meest van de Gom Ammoniak, die ook buiten twyfel van eene nog onbekende Soort van Kroontjes-Kruiden , en misfchien ook wel van een Panax komt; dewyl de Zaaden , die men 'er dikwils in vindt , eenige overeenkomst aanduiden. Zy heeft haar naam van den Tempel van Hammon , die geftaan zou hebben in dat gedeelte van Afrika, 't welk bezuiden de Middellandfche Zee, tusfchen Egypte en Barbarie, gelegen is en oudtyds Lybie genoemd werdt. Dioscorides zegt, dat zy het Vogt of Sap is van een Boom-Gewas, naar de Ferula gelyken de, en Plinius noemt hetzelve Metopion. Deeze Gom, die, gelyk men weet, uit famengegroei- de (*) Galbanum & Opopanax , praterquam quod digerant, eraolliens quid habent, fed Opopanax digetendo, Galbanum jnolücndo, coquendoque, pwcelüt. WwtTVMat. Med. Loni. 8c Rot. 1775. p- 3*7.  Kroontjes-Kruiden. 205 de Korrels van witte rood-en geelachtige Kleuren beftaat en daar door als gemarmerd zig ver* toont, laat zig ook in Water ontbinden. Men I vondt 'er, door overhaaling, veel minder zuur-8 achtig Vogt in, en byna even veel vlug Alkalyn; doch veel meer Olie dan in de Opopanax. De Reuk is niet fterk;de Smaak in 'teerstzoet, vervolgens een weinig bitterachtig. Van openende', oplosfende en verdunnende hoedanigheden , zo in- als uitwendig , is ook deeze Gom niet onbedeeld. Zy wordt ons van Alexandrie in Egypte toegebragt. De oirfprong van de Myrrha, die uit de bovenfte deelen van Ethiopia , Abysfinie, of uit het midden van Afrika komt, is ons niet beter bekend. Sommigen willen dat het de Thraan van een Boom zy , om dat Dioscor ides zulks zegt; doch 't is onzeker, of wy de zelfde Soort van Myrrhe hebben. Sommigen achten dit zelfs, wegens den niet aangenaamen Geur, onwaarfchynlyk. 't Is nogthans hier omtrent bedenke, lyk, dat de Myrrhe nog heden, zo wel als oudtyds, tot het balfemen der Lyken , inzonderheid in Egypte , gebruikt wordt. Die wy thans hebben , komt in Thraanen van verfchillende grootte en Kleur , fterk en onaangenaam var Reuk en zig zeer Harstachtig vertoonende. Zy vat ook Vlam ; doch vermengt zig byna zo wel met Water als met Oliën en Geeften, en laat zig niet gemakkelyk geheel ontbinden. Door Over haaling kwam 'er maar half zo veel Zuurach ti h. DIU. viii. stuk, IV. Ifdeel. vi. lOOFÖ» ruK. Digynia. Myrrha. t 7  206 Beschryvinc de» IV. Afdeei VI. Hoofd «tuf. Twee vj' V%e. tig Vogt en byna even zo veel Olie van, als uit de Opopanax , voorgemeld. Daar uit mag men belluiten , dat het Harstachtige hier vafcer famengegroeid zy en verbonden met het Armoniakaale Zout (*_), In het verdunnen , openen en wegneemen van Slymige Verftoppingen der Ingewanden , Klieren of Uitwerpende Vaten, ipant zy boven alle de gemelde Gom - Harften de Kroon. Inzonderheid is dc Myrrhe dienftig in Hoest en Borstkwaalen, daar Stoffen ryp te maaken en te Ioozen zyn. Niet minder nuttig is haar gebruik om de Spys verteering van de Maag en het Gedarmte, wanneer die door flapheid, koude Slym of Wormen is geftremd, te bevorderen en te regt te brengen. In Rottige Ziekten, daar uitwerping door Zweet vereifcht wordt, is zy een voornaam en in Zweeren, zo uit als inwendig , een voortrcffclyk BalfamiekMiddel, dat inzonderheid het bederf weert en de Verrotting tegenftaat. De zogenaamde Olie, door Afdruiping 'er van bereid , dient tot het wegneemen van Sproeten, Rimpels en Lidtekens in de Huid. Zy komt ook in veele Winkelmiddelen. Pomet zegt, wel is waar, ftelliglyk dat de Myr- (*) Daar wordt ook van zekere vloeibaare Myrrhe, Statte genaamd , die zeet welriekend ware . gefprokea, en deeze zou in het Gefchenk der drie Koningen aan den nieuwgelioorea Heiland vervat zyn geweest ; doch wat reden daar voor zy , is my onbekend ; aangezien de Aloë au Wierook i-ooge Speceryën waren.  Kroontjes-Krui den. 207 Myrrhe van een fterk gedoomd Boompje komt met Olme-Bladen doch aangezien hy den* oirfprong van de Duivelsdrek ook opgeeft van £3 een Boompje , mede door hem afgebeeld, met" Wynruitblaadjes; ('t welk zekerlyk valfch is ;) ' zal men het andere ook van weinig waarde mogen achten: temeer, om dat Dioscorides groote Kroontjes-Kruiden Boomen noemt, gelyk in 't geval van de Gom Ammoniak blykt. Nu vinden wy, dat de Engelfche Heer Mitchel, onder zyne nieuwe Geflagten,een van Myrrha opgeeft, 't welk een Kroontjes - Kruid is Cf). Zie hier de Kenmerken of befchryving. Het heeft een uitgebreide algemeene Kroon, doorgaans van drie zeer lange Straalen, met byzondere Kroontjes * die eens zo veel lange ongelyke Straalen hebben en eenvormige Bloempjes van vyf kleine Blaadjes. De Vrugt, die langwerpig is , beftaat uit twee lange geftreepte, wederzyds gelyke , Zaaden, die in een Puntje uitloopen. De Omwindzels ontbreeken t'eenemaal, zo dat het tot deezen Rang behoort. Echter was dit Kruid, van welks Loof of Geftalte hy geen woord zegt, in Virginie door hem gevonden. Aan- (*) De oirfprong van dat denkbeeld mag wel zyn, dat de Atabifche Gom, die men fomtyds onder de Myrrhe in Soorten vindt, haar afkomst van Sleedoornachtige of andere gedoomde Boomen of Heeftets heefr. (t) Mitch. Nov. Gen. p. ig. Item Efb. Nat. Cht. Vot. yui. App. 117. tl. DEM,, VIII. STOR IV. FDEEL« VI. OOFD"UK. Yigynla,  acS Beschryving der IV. Afdeel, vi. Hoofdstuk. Bdellium Aangaande de Gom-Harst, welke de Ouden Bdellium noemden , is nog minder zekerheid. Sommigen fielden , volgens Matthiolus, dat het niet anders dan Myrrhe zy geweest. Dioscorides maakt 'er drie, Bauhinus zes Soorten of Verfcheidenheden van. Volgens Plinius kwam zy van een Boom, van grootte als de Olvven , mft Bladen als der Eiken enz. Dezelve groeide in Arabie, Indie en Medie. Pluk f. net beeldt een Bde iium - draagende Amerik::anfche Boom af. Po met zegt, dat men aan de Gom Anime en anderen dien naam geeft. Het gene wy in de Winkels voor Bdellium hebben, is een taaije zelfftand'gïvid, van buiten eenigszins naar Myrrhe gelykende , doch van binnen roodachtig half doorfchynende; zo dat zy niet kwaalyk zweemt naar Lymkoek» jes. Zy vlamt aan de Kans en is niet onaangenaam van Reuk. Dikwils vindt menze, in de Kasfen , gemengd onder de Myrrhe, en fomtyds onder de Arabifche Gom : zo dat deeze drie Gommen zekerlyk in de zelfde Landftreeken , van Abysfinie of Ethiopië, en misfchien alledrie van Boomen voortkomen. Thevet verze• kert, dat hy wel tweeduizend Myrrhe'en Bdellium draagende Boomen, in één Bofch, by elkander groeijende, gevonden heeft (*). Smyr. (*) De Boomen , die de Anbifche Gom uilleveren, heb ik in het li. deels lil. stuk, bladz. 61+ , enz. reeds befchreeven.  Kroontjes-Kruiden. aoo Smyrnium. Veld-Eppe. ± Een langwerpige gettreepte Vrugt: de Bloem-f blaadjes gefpitst en gekield: onderfcheiden dit3 Geflagt, waar van vyf Soorten, meest uitheemfche, voorkomen; naamelyk (i) Veld-Eppe metenkelde omvattende Steng- ^ bladen. l Deeze Soort, die in Italië , op Sicilië en op! Kandia groeit, wordt Smyrnium genoemd wegens den Reuk van Myrrhe, die zy heeft, en daar van heeten fommigen haar Myrrhe - Kruid. De Ouden verhaalen, dat deeze Plant groeide op 't Amanus-Gebergte in Cilicie, een Landfchap van Klein Afie. De onderfte Bladen gelyken naar die van Eppe, als Vinswyze verdeeld zynde en redelyk groot van omtrek: maar, die aan de Stengen groeijen , naar die van 't Kruid dat men Doorwafch noemt; alzo zy lang - rondachtig, zonder infnydingen zyn , en als van de Steng en Takken doorboord , wordende naar boven langs hoe kleiner. Het groeit omtrent eer Elle hoog , en verdeelt zig boven in Kroontje: van geele Bloemen , waar op een rondachti zwaï (i) Smyrnium Foliis Caulinis (implicibus ample-xicaulibu; Syfl. Nat. XII. Gen. i6o. p. 216. Ve%. XIII. Gen. }6,. p a4o. H- Clif. 104. Ups. 66. R. Lugdb. 114. Smyrnium pe regrinum rotundo f. oblongo folio. C. E. Pin. 154I Prodt Si. Smyrnium Amani Moniis. DOD. Pempt. 698. LoB. L 7051. Smyrnium Cret. perfoliatum. J. B. HiSi III. p. I»J- O ii. DEKt. vul. Stuk. IV. lFDEEL. VI. lOOFD- ruK. Digynia, r. imyrnisum •irfolia- um. )oarUadeige. i r y t  IV. Afdeel. vi. Hoofd stuk. ii. Smyrnium AT.gypna- Egyprifclie III. Olufatrum. Europifche. ■ I t i i I ai» Beschryving der zwart Zaad volgt. De Wortel is zwartachtig en heeft, zo wel als'tgeheeleKruid,een verwarmende hoedanigheid. (2) Veld-Eppe met twee enkelde Hartvormige effenrandige Bloembladen. De vermaarde Hasse lquist heeft deeze gevonden in Egypte, zynde van grootte als de gemeene. Forskaohe vondt 'er een Smyrnium met famengedrukte byna Schyfronde Zaaden. (3) Veld - Eppe met de Stengbladen drievoudig, gejteeld en Zaagswyze getand. Dit Kruid groeit in Spanje, Vrankryk, Engeland en in onze Provinciën, komende veel op 't Eiland Tesfel voor; volgens Commelyn, in wordende Groote Wilde Eppe genoemd. Het Zaad is in de Apotheeken bekend, onder den naam van Semen Oleris atri. De Franichen noenen het Maceron, de Italiaaneii Maccerone, de Engelfchen Alexanders. Sommigen noemen dit Kruid ook vrelPetrofe- li- ben alle de Vinblaadjes fcherp Zaagtandig gefpitst: de Stengbladen zyn meest dubbeld drie of vyfvnudig, met de twee buitenfle Blaadjes aan elkander ?evoegd. Zywas Geitenpoot, met de opperde Stengbladen negenvoudig , genoemd geweest. (5) Veld - Eppe met de Stengbladen dubbeld drievoudig en effenrandig. Deeze Virginifche heeft de Steng anderhalf Voet hoog, effen en weinig Takkig: Bladen byna als Akeleijen, driemaal drievoudig, langwerpig Eyrond, glad, effenrandig en blaauwachtig groen. De Bloempjes in 't midden der Kroontjes zyn Mannelyk. Volgens Clayton hebben de Bladen een aangenaamen Reuk. A n e t h u m. Dille. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, een byna Eyronde, famengedtukte , geftreepte Vrugt: de Bloemblaadjes ingekuild , effenrandig. Het bevat drie Soorten, dewyl 'er de Venkel ook toe betrokken is. CO Dille (5) Smynium Fol. Caa'ims dupl'caro - ternatis integerrimis. Smyrn. Fol. Cau'. petiolatis &c. Gron. Vsrg. i+i, ♦ 5-  Kroontjes-Kruiden. 213 (1) Dille met famengedrukte Vrugten. Door geheel Europa wordt dit Kruid Jaarlyks f in de Moeshoven gezaaid Men noemt het, naar den Latynfchen naam Anethum, in 't Italiaanfch Anetho, in 't Spaanfch Eneldo, in't Portugeefch^ Éndros, in 't Franfcb Aneth. De Hoogduitfche t naam is Dille, waar mede de Engelfche en Hollandfche ftrooké. Het groeit naauwlyks een Voet hoog, en komt, in gedaante, vry wel met de Venkel overeen , verfchillende daar van meest, doordien de Zaadjes gerand zyn of gezoomd en dc Blaadjes platachtig, niet rond (*> 't Gebruik van dit Kruid is meest huishoudelyk in de Zuidelyke deelen van Europa. De Bladen zyn zeer aangenaam van Reuk en worden tot Slaap - verwekking fomtyds aan 't Ledikant gehangen, of ook tegen dc benaauwdeLugt der Ziekenkameren gebruikt. Het Zaad is fter- ker (1) Anethum Fiudiibns compresfis. Syfl. Nat. XII. Gen. |6I. p. ZIS. Veg. XIII. Gen. 3«4- p. -40. Mat. Mei. I4«H. Clif. 106. R. Lugdb. utf. GouAN Mir.sp. &c. TOUBNF. Infl. 317. Anethum Hortenfe. C. B. Pin. 147. DOD. Pempt. 298. LOB. hon. 77Ó. (*; 'e Is zonderling, daar de Ridder de famer.gedrubte Vrugt onder de algemeene Kenmerken opgeeft, dit zyn Ed. 'er deeze Soort alleen door onderfchedt, én de venkel door Eyror.de Vrugten, 't welk tegen de Geil igts - Kenmerken fhydt. Beter misfchien had hy de Dille door platachtige en de Venkel door roniaebtire Blaadjes onderfcheiden s of doot de platte en rondachtige Zaaden. 0 3 A II. DEEL. VIII. STUSE. IV.. fc'DEEL. VI. [OOFD- I. Arelbun raveolens, Sterkruiende.  2i4 Besciiryving der IV. A'DEEL VI. Hoofdstuk. Twee uii Vip. V. Anetbu, Segetum. VeldDilie. ker en minder aangenaam van Reuk dan Venkelzaad , doch kragtiger tot Windbrecking, tegen de Hoest, den Hik en andere Kwaaien,uit opgaaring van Slymige Stoffen in de Maag en van Winden : des het ook byzOnder dient tegen Opflyging en Benaauwdheden. Men acht dat 'er de Melk en 't Zog, zo wel in Beeften als in Menfchen , door vermeerderd worde; maar 't menigvuldige gebruik verzwakt het Gezigten de Teeldeelen ongemeen. (2) Dille met drie Stengbladen en ovaale Vrug" ten. Van deeze , die de Kleine Jaarlykfe Portugeefche Venkel is van Tournefort, met Reuk van Dille, vindt men een omftandige befchryving door Vandelli. Zy heeft een rond Stengetje van maar een Span hoog, met drie of vier Takjes , en Blaadjes die zeer fyn verdeeld zyn, het bovenfte driemaal drievoudig. De Kroon is verhevenrond en beftaat uit negen Kroontjes, met geele Bloempjes. De Groeiplaats was in Portugal. Caspar Bauhinus hadt zyne Kleine Wilde Dille, die hier mede overeenkoruftig fchynt, in zyne Tuin geteeld uit Zaad, dat hem door Columna uit Sicilië was toegezonden. (3) Dille (1) Ar.eihun Fol. Caulinis tribus, Fruéribusovalibus. Mant. 219. Aneth. fyh'Cftre minus. C. B. Pin. 247. Proir. 76. Foenicu'.um LuGtanictun minus annyum , Anethi odore. TOURNf. Infi. 313.  Kroontj es-Kruiden. r 15 (3) Dille met Eironde Vrugten. Dit Kruid is meer bekend in Europa cn vry gemecner dan de Dille , komende , op veele plaatfen , in 't wilde voor } zelfs in onze Nederlanden. Doch men moet onderfcheid maaken; tusfchen de gemeene Duitfche Venkel, de Italiaanfche en de Wilde Venkel. De Italiaanfche of Roomfche is tweederley, waar van de eene het Zaad fpitfer en fcherper dan de gewoone Duitfche Venkel , de andere hetzelve ronder en zoeter heeft, wordende deswegen genoemd Zoete Venkel. Onder de Duitfche cn Franfche, wederom , komt ook een Zoete voor, en het fchynt dat de Kweeking inzonderheid veel daar toe doet; alzo de Planten , uit het Zaad van Zoete Venkel geteeld, het tweede of derdejaar verbafteren in VïMe Venkel. In Langucdok,by Montpellier , groeit deeze overal, zo de Heer G ou a n aanmerkt, eens Mans langte hoog, en in Provence, volgens Gerard, op drooge, Steenigc Gronden ; in Engeland byzonder op Zee- (,) Anethum FruaibuS ovatis. Mal. Md. 147. ÏY. Clif. Ups. r. Lugdb. H5. GOUAN Monsp- l$°> GRR. Prov. zSs. GORT. Belg. S4. &c. Foeniculum dulce. C. B. Pip. H7- fl. Fccn. vuig. Germanicum. Md. y. Foen. vuig. Italicmu , Setiinc oblongo, guftu acuio. lbid. }, Foen. fylvefti*. ilid. KALL- Belv. 4zi. Don. Pempt. 179. Fcenicu'um live Marathrum vulgatlus dulce. LOB. 77S- O 4 XL deel. vin. Stuk. IV. Afdeel* vi. FIoofd- ÏTUK. 11:. Aneibum Fcer.icu urn. fenkel.  2j.6 Beschryving der IV. Afdeel vi. Hoofdstuk. Twexvyvïge. Zeedyken en Kryt - Rotfen der niterfte deelen van Gornwal. Het zoete Venkel-Zaad wordt veel op Madera en de Vlaamfche Eilanden geteeld. ' De naamen van dit Kruid, in de Europifche Taaien , zyn afkomftig van den Latynfchen , Foeniculum. Dus noemt men het in 't Italiaanfch Fenochio , in 't Spaanfch Hincio , in 't Portugcefch Funcho, in 't Franfch Fenouil, in'c Engel fch Fennel en in 't Hoogduitfch Fenchel of Fennikel. Den Latynfchen naam zou men misfchien van de fynheid der Bladen, als naar Hooy gelykende , afleiden kunnen. Uit een witten Wortel, diefcherp van Smaak is, geeft het een redelyk dikken Steng, meest beftaande uit de Schecdcn der Bladfteelen , die zig ten minfte drievoudig , Vinswyze , al fyner en fyner verdeden , zynde de uiterfte Blaadjes Haairachtig dun. De Kleur van 't Loof is uit den Zeegroenen donkerachtig. Het maakt groote fierlyke Kroonen van gcele Bloemen, en levert dan het bekende Zaad uit, 't welk altoos gefleufd, doch in fommigen ronder is , in anderen fpitfer en zo verfchillende van Smaak als ik gemeld heb. In 't Moes is de Venkel zeer aangenaam , wegens den byzonderen Geur van het Kruid, welks Afkookzel met Melk zeer verzagtende is, zo in als uitwendig. Het uitgeperfte Sap kan tot het zelfde oogmerk dienen. Dat der Wortelen werdt van Zacutus met een goeden uitflag gebruikt in Koortfcn, welken het door Zweet te verwekken  Kroontjes-Kruiden. 217 ken genas. Dezelven zyn de kragtigften der vyf Openende Wortelen; dus genaamd, om dat derzeiver Af kookzel veele Verftoppingen wegneemt, k Men wil dat de Bast derzei ven, in Hartfterken- « de hoedanigheid, byna den Ginzeng - Wortel der • Chineezen zou evenaaren. De jonge Bladen en Spruiten, als ook de Stengen die men op de wyze van Sellery in de Grond wit maakt, zyn een byzondere Lekkerny, tot Winterkost, by de Italiaanen. Ook worden de groene Zaadkroonen dikwils,als Salade, met Olie, Azyn enPeper gegeten. Het Zaad heeft een byzondere verzagtende kragt in de Hoest en Borstkwaalen; zo wel als het Water en de Olie , daar uit of uit het Kruid geftookt. Het is verdryvende en oplosfende, uitwendig opgelegd. Men verhaalt dat een Jongen , wiens Neusbloeding men niet te ftempen wist, door het eeten der Spruiten, groene Toppen en Zaaden , genezen werdt. Ook zou de hardnekkige Scheele Hoofdpyn in zeker Man , door den Rook van Venkelzaad uit een Tabakspyp op te zuigen, overgegaan zyn. 't Is Windbreekende en dient om de walgelykheid der Sennebladen, in een Aftrekzei, weg te neemen , enz. (*). C a r u m. Karwey. Een langwerpig Eyronde Vrugt, die geftreepi is (*) Vid. RUTTÏ Mat. Md. p. 202. O 5 II. DEEL. VIII. STUK» IV. 'DEEL. VI. OOFD•UK. Oigynia.  218 Beschry ving der IV. Afdeel. vi. Hoofd (TUE. r. Caram Carui. Kaïwey. i I i 1 < I rt is; een eenbladig Omwindzel en gekielde Bloemblaadjes , die ingeboogen uicgerand zyn; maaken de byzondere Kemnerken uit, van dit Geflagt. De eenigfle Soort (i) heeft, volgens Plinius , haar naam van Caria, een oude Landftreck in Klein Afie. Men noemt het gemcenlyfc Carui, in 't Italiaanfch Caro, in 't Franfch Carvi, in 't Engelfch Caravays en in 't Hollandfch Karwey. De Duitfchers geeven 'er den naam aan, van Garben of Weisf -Kummel, dat is Witte Komyn; gelyk fommigen der Ouden het ook Cuminum Cereum of Wafch- Komyn plagten te heeten. Anderen noemen het, met Bauhinus, Veld-Komyn , om dat het wild groeit in de Velden , niet alleen der Noordelyke deelen van Europa , (gelyk LinhjEds zegt), en in die van 3nze Nederlanden,- maar zelfs in Lam uedok cn Provence, alwaar het op de Bergvelden zeer ;emeen is, zo wel als in QofteDryk omflreeks Weenen , en in Karniolie. Ja in Switzeiïand 'roeit het zelfs op de allerhoogfte Velden en op lieder Alpen, volgens Haller , wiens bechryving van dit Kruid ik hier zal volgen. Het heeft een Kegelachtigcn Penwortel. De bladen zyn lang, weinig breed, met gepaaiMe VinCO Camm. .V. Nat. xii. Gen. 3fis. p. 2>s. frfe. Xlir. ien. 3«s. p. 24°. Dod. Tampt. 199- Fl. Lapp. 105. Fl. ut». 245. 260. Mat. Med. i3s. H. Cliff. jos. r. Lurdb. i«. hall. Helv. 423. GoUAN Monsp. ijo. GER. Prov. 5j- Kram. Aujlr. i». Cuminum pratenfe , Carvi Omcinam. C. B. Pin. ijg. CAM. Epit. S16.  Kroontjes-Kruiden: 219 Vinnen , de eerfte Vinnetjes by den Steel el- ^ kander ktuifende ; waar uit een byzondere gedaante van Loof fpruit, met platte, lange, fpit-t fe Slippen. De Steng is gearmd, met de Takken in Kroontjes uitloopende , van witte Bloemen, 't Eenbladig Omwindzel, daar de Ridder van fpreekt, vind ik in geene Afbeeldingen , zelfs niet by Camerarius; noch ook in myn gedroogde Kruid. Het Zaad van Karwey wordt veel gebruikt om een Geur te geeven aan Brood, Kaas en veelerley Gebak. Men doet het ook in Vleefchnat en andere Soepen. Het wordt vertolker d en dan veel gekaauwd van de genen die Badwateren drinken; om dat het voor de Maag uitneemend is en de Winden breekt. DeBuikpyn wordt'er, daarom, dikwils door weggenomen, 't Is ook goed voorden Hoesten in Borstkwaalen. Het behoort tot de Vier Groote Verwarmende Zaaden;geeft veel Olie door Destillatie uit, en komt als in 't midden tusfchen Venkel cn Komyn. Aan den Wortel, nog jong zynde, fchryven fommigen -niet minder kragt toe. Hy kan op de zelfde manier , als de Pinfternakelen , gegeten worden, zynde ook aangenaam van Smaak en geurig. Pimpinella. Bevernel. Dit Geflagt bevat niet de gewoone Kruiden van dien naam , waar aan ttym den bynaam van Sanguiforba geeft en waar van de Wilde of Groote reeds hier voor , onder den naam vaE ii. DEEL. viii, STUK. IV. EDE EL. VI. DOED'UK.  IV. Afduei vi. Hoorn STUK Tmeew) vige. » Zie bl. 332,i *t voorg. VII. Stui I. PimpmelL Saxifraga K'eine Steenbice ke. 220 Beschryving der van Sorbenkruid, is befchreeven *, en de Kleine • of Tuin - Pimpernel onder de Eenhuizigen, die Veelmannig zyn , ver hier agter, ftaat te volgen. Zodanig vcrfchillen de Vrugtmaakende "deelen in Kruiden , die men onderden zelfden naam begreepen hadt! Maar het bevat de Be' vernel en andere Kroontjes - Kruiden, totwejken •ook de Plant, die het Anys - Zaad uitlevert, is betrokken. De Kenmerken zyn, een langwerpig Eyronde Vrugt; ingeboogen Bloemblaadjes , en byna Klootronde Stempels, 't Getal der Soorten, meest Europifche, is zeven , als volgt. ( (0 Bevernel met enkeld gevinde Bladen, de Vinnetjes der Wortelbladen rondachtig, die der bovenjlen Liniaal. Het Kruid dat do vermaarde Tournefort Tragofelinum genoemd hadt, en wel het Kleine , maakt c!eezc Soort uit, tot welke, zo 't my toefchynt , de beide Soorten van Haleer, hier onder opgetekend, behooren. Want in (O Pimpinella Fol. pinnatis, Foliolis &c. Syfl. Nat. xii. Gen. 36;. p. ii7. Vtg. xiii. Gen. }6S. p. 14.1. Fi. Stut. 2+6. Mat. Med. 1 zS. Pimpinella. H. Ciiff. 106. R. Lagdh. 11 j. Pimpinella Saxifraga minor. c. B. Pin. ,60. P mpinclla Saxifrsgia. cam. Epit. 77s. saxifraga parva. Dod. Pempt. 3ij. Bipinelia Saxifraga minor. Lob. Un. 719. Tragofeliniun minus. toubwf. Infi. 309. Tragos. Pinnis fi»brotunige. IV. Flmpinel peregrinc Vreemde v. Anifum. Anys. bladige Bevernel, met de Vinnetjes aan 't end " driepuntig, tot welke zyn Ed. deeze betrekt, . in Switzerland zeer gemeen , hebbende Sten- getjes van een half of een Voet hoog, die gewarmd zyn, en de Bladen met vier Vinverdeelin- gen. De Steen-Daucus met Zeegroene Bladen van j. Bauhinus fchynt hier te behooren. (4) Bevcrnel met de Wortelbladen gevind,gea karteld; de bovenjlen Wigvormig ingefnee. den : de Kroontjes voor 'ï bloeijen knikkeilde. Op Sicilië, in Italië, Provence en in Spanje, groeit deeze Soort, welke Vreemde Selie genoemd werdt door Clusiüs, die dezelve op de Velden by Salamanca waarnam, hebbende een Steng van een Elle hoog en Zaad draagende, dat naar Peterfelie-Zaad geleek, vaneen fcherpen Smaak en Kruiderigen Reuk. (5) Bevernel met de Wortelbladen driedeelig ingefneeden. Dee- f4) Pimpinella Fol. Rad. pinnatis crenatis &c. Anifuin Fol. Radicalibus pinnatis. H. Clif. 107. Ups. 67. R. Lugdb. irf. Apium peregrinum Fol. ïubrotundis. C. U. Pin. 153. Daucus tertius Dioscoridis. COLUMN. Ecphr. Lp. 108. T- iop. GF.B. Prov. 2j 6. (5) Pimpinella Fol. Radicalibus trifidis incifis. Syfl. Nat. Veg XIII. Anifum Fo'. Radic. fimpücibus. Mat. Med. 141. H. Clif. Ups. R. Lugdb. 116. Goimn Monsp. rjr. Anifum Hcrbanis. C. B. Pin. 159. Anifum vulgare. Clus. Hijl. II. p. 1*2.  Kroontjes-Kruiden; z** Deeze Plant, die het Anys-Zaad uitlevert, ^ heeft te vooren, met de voorgaande, een Geflagt uitgemaakt , doch is thans tot het tegen-» woordige betrokken. Tournefort hadtze ^ t'huis gebragt tot het Geflagt der Eppe. Zy wordt door geheel Europa, jaarjyks, in de Kruidhoven en op de Moeslanden gezaaid ; het weite ook gefcbiedt in onze Nederlanden. Men kan de Natuurlyke Groeiplaats , die in de Levant of in Egypte fchynt te zyn, met geene zeker* beid bepaalen. De naam is, in byna alle Taaien, met het Latynfche woord Anifum en dit met het Griekfche Anifon overeenkomftig. Dus noemen haar de Italiaanen Anifo, de Engelfchea Anife, de Franfchen Anis en wy Anys. jt Gewas, dat zelden een Elle hoog groeit, heeft een ronde Steng, in eenige Takjes verdeeld. De onderfte Bladen gelyken eenigermaate naar die van Eppe of Sellery, maar zyn witachtig en Wollig ; de Stengbladen fyn verdeeld. Het draagt Bloemkroontjes die wit zyn en daar opvolgt het bekende Zaad, welks aangenaame Reuk en Smaak hetzelve van veel gebruikmaakt in de Samenleeving. Op dergelyke manier als de Karwey, mengt men het in Brood en Gebak: het is een der voornaamfte Windhreekende en Borst-Middelen, bezittende dus de kragten tegen l02. Ahïfum. Don. rW. 299- LOB- Um. 721. ApiumAnifum diftum Beo To'-am. Uf. 3°s- (3- Cumimim senma wrandioie & minore. C, E. Pm. i4«- R-AJ' £jc,r' 5S' P IJ, Deel» VIH. stuk, IV.' DÉÊLi VI. )ofd4 uk.  s20* Beschryvihg der' IV. Afdeel, vi. Hoofd«tuk. Tweeviy- vr. Pimpinella iichotima. Gegaffelde. VIT. Dioica. 1 weehui- tegen 't Kolyk en andere Kwaaien, in hooget graad , welke inzonderheid in de daar van gedeftilleerde Olie uitmunten. Het behoort, met veel regt, tot de Vier Groote verwarmende Zaaden en komt in verfcheide Winkelbereidingen der Apotheeken. Die van Maltha noemen dit Kruid Zoste Komyn , en hebben dan nog een ander, 't welk zy Zoete Anys heeten, als zynde wat zagter van Smaak. Dit laatfte, dat fommigen Komyn noemen , heeft de Zaadjes ronder en kleiner. Deeze Soort van Anys wordt op het Eiland Maltha , tot gebruik en tot den Uitvoer, in menigte geteeld. (6) Bevernel met de Bloemfteeltjes tegen de Bladen over, die tweemaal in drieën gedeeld zyn , met Vliezig gewiekte Steelen. In Spanje groeit deeze Soort, die een Plantje is van maar een half Voet hoogte, zeer Takkig, met de onderlte Blaadjes driedubbeld drievoudig , de bovenften zeer fmal. Overvloedig is het getal der Kroontjes, welken 't zelve draagt. (7) Bsvernel die zeer klein is, met talrykefamengejlelde en enkelde Kroontjes. Dee- (tf) Pimpinella Pedunculis oppofitifoliis, Fol. Floiiferis bitrifidis ,Petiolis Alato - Membranaceis. Mant. 58. (7) Pimpinella pumila , Umbellis numerollsfimis &c. jac(jVind. 227. Auflr. T. 28. Mant. 3J7. Sefeli pumilum. Sf. Plant. 373. Fceniculum rnontaiHim pumilum, Club. H>Jl. 11. p, 200,  Kroont jes-Kruidèn. 227 Deeze in Oofienryk, als ook in Provence , wild groeijende , is maar een Handbreed hoog, en geheel bezet met Kroontjes. Hier van komen 1 Plantjes voor met enkel Mannelyke en onvrugt-s baare Bloemen, doch de Wyfjes - Planten hebben dikwils ook Meeldraadjes. Apium. Eppe. Dit Geflagt heeft een Eyronde geftreepté Vmgt 5 een eenbladig Omwindzel en egaale Bloemblaadjes. Het bevat maar twee eigentlyke Soorten, die zeer bekend zyn, naamelyk (1) Eppe met de Stengbladen Liniaal en zeer kleine Omwindzeltjes. , r Dit Kruid wordt, onder den naam van Peterfelie, in 'tFranfch Perfil, in't Engelfch Parsley , in 't Hoogduitfch Peterfilge, in Europa , overal in de Moeshoven geteeld , zelfs in de Zuidelyke deelen, daar het, op fommige plaatfen wild of inlandfch geworden is j door 'c geftrooide Zaad. Op 't Eiland van Sardinië groei! het aan de Bronnen en Waterbeeken. Di (i) Apium Fol. Caulinis linearibus, Involucellis minutis Syft. Nat. Xlï. Cen. 364- P- «7.- Gen- 3«7- p j4I. Mat. Med. 127- # Gif. Ups. R. Lugdb. 11S. Apiun Hortenfe Pettofelinum vu'go. C B. Pin. 15 3 TdURNF. Infi 305. Apium HJttenfe. Dod. Pempt. 694. Apiura vel ÏS tiofelinum ciispum. C. E. Pin. 153. P 9 II. DSBl. V1U. Ifi LFDEEfc, VI. roOFD* ruK, Ziigynid, r. . Apium Penfelinum. Peteifelie».  IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk, ♦ Bladz. jjo. II. Apium [raveet'.ens. Sellery. »ÜS B ÈSCÖRÏVÏNG DE1*, De geftalte, als ieder een bekend, zal ik niet befchryven. Men gebruikt het, in de Huishouding, veel, wegens den Geur en Smaak, welken het aan eenige Spyzen geeft. Zulks heeft omtrent het Kruid en de Wortelen plaats, welke beiden openende, afzettende en Pisdryvende zyn, gelyk ook het Zaad. Men teltze onder de vyf Groote Openende Wortelen, waar van de Syroop in veel gebruik is. Het gedeftilleerde Water van Peterfelie heeft een verkoelende hoedanigheid. Zonderling is 't, dat het Kruid niet voort wil in de heetfte Landen des Aardbodems. Men zegt, dat het veel gebruik daar van 't Gezigt benadeelt en het zou een Vergift zyn voor de Pappegaaijen. Onder de Verfcheidenheden is behalve de Gekrulde , gemeenlyk Krul - Peterfelie genaaamd , welke meer tot fieraad der Schottelen dan voor de lekkerheid dient, en die men Wortel-Peterfelie noemt, welke insgelyks hard en onfmaakclyk is van Loof : inzonderheid te tellen de Peterfelie van Macedonië , zogenaamd; waar van het Zaad in de Apotheeken ook bekend is, een weinig van het Peterfelie - Zaad verfchillende. Dezelve is, als de eerfte Soort van Gom-Eppe, hier voor befchreeven *. Eppe met Wigvormige Stengbladen. Dit f2) Apium Fol. Caulinis Cuneiformilms. Mat. Mei. 128. fl. Clif. Ups. R. Lu-git. jij. GOU1N Mtnsp. I$t. Ger. Priv'  Kroontjes-KruidEN. 229 Dit is de Apium der Apotheeken, een Kruid dat men wild groeijende vindt, in vogtige Weiden en aan de kanten der Wateren, in de meeste deelen van Europa, en overvloedig aan Sloo-1 ten en Beekjes in het laage gedeelte van onze Nederlanden. Men noemt het, by on?, JuffrouwMerk of Eppe, en Wilde Seldrie by 't gemeen. De Hoogduitfche naam is Epfig,de Iraliaaniche Apio, de Framche^c/«,en de Engelfche Smallage. Men noemt het ook Paludapium, Jac is Moeras-Eppe, met den Griekfchen naamJE/eofelinum, onder welken Dodonóüs dit Kraid voordek, overeenkomltig; om het dus van de Tuin - Eppe, gemeenlyk, volgens het Italiaanfch Celleri, by ons Sellery of Seldrie genaamd, te onderfcheiden. De Wortel is lang en dik, Takkig of gearmd, met veele Vezelen, fterk van Reuk. Hier uit komen dikke , Geutswyze , Bladfteelen voort, die Vinswyze bezet zyn met breede gekwabde, donker groene, gladde Bladen , het uiterfte half in drieën gedeeld , in de omtrek diep en fpits getand. Het fchiet Stengen , fomtyds twee Ellen hoog , dik , hol, hoekig en Takkig, met Knoopen en fmaller verdeelde Wigvormige Bladen. Prov. 2S6. Gort. Belg. ts. Apium paluftre live Apium Officinarum. C. b. Pi». 154. TOURNF. Injl. 10$. Eleofelinum. dod. Pempt. 69f. Eleofelinum, Paludapium. Lob. Icon. 707. j3 Apium dulce, Celleri Italorum. Touenj. lttfi. 3°5« P3 IJ. DEEL. VIII. STUS IV. Afdeel. vi. eïoofdtuk.Digynie*  ?3o Beschryvïng der IV. Afdeel vi. Hoofdstuk. Twtew) vige. den. In de Mikken der Takken zitten de Bloem' kroonen byna ongedeeld, niet zeergroot, met witte Bloempjes , doch die van buiten byna groen zyn , en daar op volgen diep gefleufde 'Zaadjes, nog kleiner dan die van de Peterfelie, Groot is de verandering , welke dit Kruid door de Kweeking ondergaat. Van fcherp, walgelyk en byna Vergiftig, wordt hetzelve een zeer aangenaame Spyze , wier gebruik, tot Salade, de Franfchen van deltaliaanen en wy vervolgens van de Franfchen, geleerd hebben. Het wordt zelfs zo aangenaam , dat fommigen het Zoete Eppe hebben genoemd, houdende dezelve voor een byzondere Soort; doch dit kan niet zyn, alzo het in de Noordelyke Landen, in eenige Jaaren tyds, in Wilde Eppe verbaltert. Daar zyn Verfcheidenheden van, met roode en witte Steelen , als ook met dunner en dikker Struiken , welke laatfte Brdbantfche Seldrie geheten wordt. Men plantze in Greppels,en , als 't Gewas zyne grootte heeft, worden die met Zand gevuld , onder 't welke de Seldrie haare witheid krygt en eetbaar wordt. De Wortel is onder de Vyf Openende in kragten de minfte niet. Het Zaad geeft, door DefHUatie, een fcherper Oüe zelfs dan Anys - Zaad. Ook telt men het onder de vier Kleine Verwarmende Zaaden, en in Windbreekende hoedanigheid is het geen van de minften ; doch het menigvuldig gebruik zou ook nadeelig zyn. Het uitgeperfteSapdesKruids wordt voor een Koortsmiddel gehouden, en dient tegen het Scheurbuik in de Mond, M a o-  KroomT J ES-KRUir»EiT. S.0,1 jEgopodiom. Gerardskruid. Een langwerpig Eyronde geftreepte Vrugt H onderfcheidt dit Geflagt, waar van de eemgfteiT Soort (i) Wilde Kleine voortloopende Engelwor- 1 tel U genoemd geweest door Bauhinus. Dus heeft Tournefort ze ook m datGeflagt geplaatst en anderen noemenze Basterd- of Wilde Engelwortel. De Echte heeft Omwindzels aan de Kroontjes en deeze niet. DodoNéus merkt ze als een Wilde Soort van Meefterwortel aan, en zegt, dat de Brabanders haar Geraart-, dat is Gerardskruid heeten. Men noemt het dus ook in 't Franfch en Engelfch, doch bovendien Goutwort of Voet - Euvel Kruid, naar den Latynfchen naam Podagraria, die mooglyk alleen daar van daan komt, dat men het op de Velden met Voeten treedt. Anderen noemen 't Geiten - Poot, naar den Geilagtnaam, of ook Haatte-Poot, en gemeenlyk Zevenblad, om dat het zeven Bladen op een Steel heeft In Duitfchland noemt men 't ook wel Wilder Rolder, dat is Wilde Vlier. Het M ««podium Fol. Caulinis fummis ternatis. Sy/l. Nat. «Veen. 365. P- «*; V* ™' Gen" ^ * HJ' 7f Gï*. Prov. zsé. KRAM. Auflr. ... we.o. ft-. *«. „ RE.G. G«*. 91. MM- 7«- MAÏP- ^ VAILI- FLr ia gort. Belg. »6. Angelica fylv. minor f. Errat.ca. c B. Pi». '55- tourni. fc/f. 5.3- Hal» Geraidi. Dod. Pempt. »*•• Podagraria. HALL. «t7. B 4 II, DEEL. VIII. STUK. IV, 'DEEL* vi. oofd*. uk. yigyma.  aga VyfMAïTNICE KRUHJEM. IV. Afdeel vi. Hoofdstuk. Driewyvige. Het wordt van Camerarios, met regtenbïl' lykheid , de Pejl der Tuinen geheti n, als een Onkruid zynde, dat men na?u«'yks uitroeijen kan. Het groeit veel aan de Haagen, in Bosfchen en Wildernisfen, aan de kanten der Wegen en Wallen, zo in onze Nederlanden, als in Engeland, Vrankryk,Duitfchland en de Zuidelyke deelen van Europa , zynde zo gemeen niet in 't Noorden. De Wortelbladen zyn als gezegd is. Het fchiet een gearmde Steng, van drie Voeten hoog , met drievoudige Bladen en witte Kroonen , op lange Steelen, en draagt half Eyronde Zaadjes. Het heeft eenige Kruiderigheid, doch wordt in de Geneeskunde niet gebruikt. Dus de Tweewyvigen, in de Klasfe der Vyfmannigen, befchreeven hebbende, gaa ik tot de Driewyvigen over, onder welken het eerst voorkomende Geflagt van Kruidpn den naam voert van T U R N E R A. Van dit Geflagt is de Kelk vyfdeelig Trechterachtig en de buiten - Kelk tweebladig : vyf Bloemblaadjes zyn in den Kelk ingeplant: de stempels zyn veeldeelig; het Zaadhuisje eenhokdg en driekleppig. Het heeft zyn naam van den Engelfchmati Turneros, door wieneenHiftorie der Planten van Engeland, op een Alphabetifche manier, s aan 't licht gegeven. Vier Soorten, altemaal jitheemfche, zyn 'erin vervat, naamelyk. CU Tur-  P e n ï a n d r i a. 233 (1) Turnera met ongepelde Bloemen uit de Bladfieelen , de Bladen aan 't begin met ' twee Kliertjes, f De Groeiplaats van deeze Soort is op Jamaika en verder in de Westindiën. Men vindt er£ fraaije Afbeeldingen van, zo door den Heer, linnjeds zelf , uit den Cliffortfchen Tuin, als door den Engelfehen Heer Martin aan t licht gegeven. Sloane noemt het Cittus met Brandenetel. Bladen, geele Bloemen en dnehoJkige Zaadhuisjes. De Bladen gelyken veel naar die der Olme of Ypeboomen. Het iseemgszins Heefterachtig. Men kan fomtyds naauwlyks onderfcheiden ,of de Bloemen op de Bladlteelen dan in de Oxelen zitten ; dewyl de Bladfteel zo kort is in fommige Planten. Men vindt 'er eene Verfcheidenheid van, die de Bloem klemer met gefpitfte Blaadjes, en Blikjes zonder Klieren de Bladen ftomper heeften de Meelknopjesniet geel: zynde deeze door den Heer Miller afgebeeld. (*) Turnera met ongepelde Bloemen uit de Bladfieelen, de Bladen zender Kliertjes. Dce- „1 Turner'a Flor. fesfil. Petiolaiibus 8cc. Syst. Nas. XII c0 TurneraJ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ Gen. 373- P- ■ ■ * na. T. 10. R. Lugdb. 414.Turner: Pcrinlis E oriieris. tl. <~"JJ- 1'— 0 SLbfc fW* Gen. ,5. MART. Cen, T. p- 49-Ciftu S * folio , Fl.luteo. SLOAN. Jam.U- B».I. p^zo, T „7 ^Turnera Flor. fesfil. Petiolaribus Sec. Am. Acad. V. , M P 5 ;i,DSEi..VIiï. Sru*. IV. ,FDEEL. VI. [OOEDCUK.I. Turnera 'Imifiiïa. ieklicide. II. Punsilea. Ongeklierde.  234 Vyfmannige Kruiden. IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk. JDriewyvigc. III. Turnera Siieides. Twceoorfleligc. vi. Turnera Cifioides. Kaakte. ! t t i i l I Deeze komt, ten opzigt van de gedagte zonderlinge hoedanigheid, met de voorige overeen, doch is zeer klein en ruig, met kleine getande Bladen en geele Bloemen. Zy groeit ook op Jamaika. C3) Turnera mei twee - Borftelige Bloemjleeltjes in de Oxelen , de Bladen ftomp Eyrond , Wigvormig, Zaagswyze getand. Deeze,inBrallI groeijende, heeft Stengetjes fan een Handpalm hoog en ongefleelde Wollige Blaadjes, uit wier Oxelen de Bloempjes voortkomen , die zeer kort gedeeld zyn, en niettemin twee Blikjes als Borftels hebben , met een dikken , vyfdeeligen Haairigen Kelk. (4) Turnera met naakte Bloemjleeltjes in de Oxelen der Bladen, die aan de Tip Zaags•wyze getand zyn. Deeze heeft de Steng gehaaird, zo wel als de /oorgaande, doch geene Blikjes aan de Bloembeden. Uit den naam, dien 'er de Groote Boer- haa- 9j. Pursüea minima hlrfUta. Ebown. Jam. igs. Cbamarcisiis luteus &c. Petiv. Caz. 59. t. 38- f. 9- Chamscist. Uricat folio. Slqan. uts. f. 6. (l) Turnera Pedunculis Axiïl. bifetis Sec. Mant. s%. (4) Turnera Peduncul. Axillaribus aphyllis Sec. Pumilea ubhiifuta fimplex Sec. Ekown. Jam. 189. Helianthemoies. eoebh. Lugib. II. p. 169. Helianth. Betonicx folio. lum. Ie. ijo. f. 1. Cliarascciftus Caule hitfuto &c. Sloan. ts, f. 7,  p ï N T A N D U I A. 235 haave aan gegeven heeft, blykt eenigermaate de Geftalte, die naar de Ciltus gelykc. üe Steng Aiheeft de hoogte van een Vinger; de blaadjes H zyn Lancetvormig, van onderen Wollig, zoweki als de Kelk , en de Steeltjes zo lang als de B oem. 1 Zy groeit by de derde Soort op Jamaika, ais ook in Zuid-Amerika en te Suriname. Telephium. Smeerwortel. Een vyfbladige Kelk en vyf Bloemblaadjes , die in het Bloemkasje ingeplant zyn: het Zaadhuisje eenhokkig , driekleppig. Dus komen de Kenmerken voor, van dit Geflagt, 't welk twee Soorten bevat, als volgc. (1) Smeerwortel met overhoekfe Bladen. , Van deeze geeft I m p e r a t u s de Afbeelding,J onder den naam van Telephium van DioscoRlDE.s , en voegt 'er by, dat femmigen het Kruid Helenium van Crateva noemen. Clusius heeft hetzelve , onder den naam van het Echte Telephium, dat zynen naam van eenen ^ , Ko- (I) Telephium Fol. alternis. Syft. Nat. XII, Gen. 374- p-a0 Vet. «II. Gen. 377- P- «• Vts' 7°- «• CW73. r. Lugdb. 434- Teleph. repens Folio non dcciduo. C. e Pin ?87- Telephium iegitimum. CLUS. Hijl. II. p- «71mpsr. Ihjl. Nut. 56.. GOUAN Monsp. IJJ. FASR. HelmiOT , v r»nm Aix. *S6- Ciltus Foha /W. 197. GER- Prov. 45°- CARID. ^.x. .50 Mojoranz. C. B. 4*5- Lob. /«.. II. P- Hf, p. i3J- Telephium bioscoiidis. tousnf. II. Deel. VIII. Stuk, [V.' DEEL. vi. DOFD^ UK. rigyttia. T. nelepbium vtperati. Echte.  IV. Afdeei vi. Hoofd STOK. DrUvjy vige. ii. Te'tpbiun tpptf't'f»lium.Faaibladi ge. Ï36 Vypmannige Kruiden; ^ Koning van Myfie hadt, door wien bet tegen * vuile Zweeren gebruikt werdt, befchreeven. Het ■ is het Smeerwortel niet, dat men gemeenlyk'dus en ook wel Hemeljleutel noemt, in 't Latyn of Griekfch Anacampferos , betrokken tot het Geilagt van Huislook. Het heeft zyne Groeiplaats in Provence, op verfcheide plaatfen. Lobee kreeg het, door middel van een Apotheker die het op den hoogen Berg van St. Bonaventura, naby de Stad Aix, voor hem hadt uitgettoken. ,, Uit een Wortel, met een Houtachtig Struik* « je, (zegt hy,) dat den Hals wat gekromd „ heeft, en zo wel boven als beneden knobbe» üg is , groeijen Takjes van een Handpalm „ lang, die Biesachtig, regt, buigzaam en wit„ achtig zyn, met blaauw groenachtige Blader„, tjes, als van Linfen, bekleed. Boven op de „ Stengetjes komen witte Bloemen , naar die „ van den Iaagen Ciftus of Heiden - Hyfopgely„ kende, waar op Zaad volgt, dat bitter is van „ Smaak." In de Afbeeldingen kan ik die omgedraaide Eloemltaartjes niet vinden , welken 'er in fommige aanhaalingen van den Ridder aan toeeefchreeven zyn. Het groeit in de Openbaare KruidB;VememhCb 'er ^ Takje van met getrqpte (2) Smeerwortel met gepaarde Bladen. Dee- ' f*J Fol. oppofitis. Telephium Myofotidis Fol. mphotdm conjugatis. SHAW. Afrit. N. f^.ft lccn.  Deeze is door den beroemden SHAwinBar-^ barie gevonden, die 'er Bladen als van 't Mui. zen-Oor, doch grooter en gepaard, aan toe-B fchryft, zeggende van dit Kruid; „ de toppen" „ van deszelfs kleine Takjes krommen zig om ' „ als die der Zonnewende. De Bloemblaadjes zyn klein en de Zaadhuisjes enkeld met drie „ Hokjes, bevattende verfcheide Zaadjes." Corrigiola. Riempjes. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn , een vyfbladige Kelk en vyf Bloemblaadjes, even als in de voorigen, maar het heeft een enkeld drietandig Zaad. Maar een enkele Soort is hier van bekend (1), ( die veelal op de Zandige Oevers der Rivieren,, in Duitfchland en Vrankryk, groeit. C. Bau-, hincjs noemt dezelve Klein Oever - VarkensGras, en zegt dat het aan de Rivieren in Switland en deLaufnitsvoorkomt.Mobison vondt het byPont Neuli, aan den Weg van Parysnaat St. Germainen laye. In deElfaz groeit het overvloedig , aan de Oevers van zekere Rivieren, bloeijende in 't laatfte van den Zomer: zo ook in (1) Corrigiola. Syfl. Nat. xii. Gen. 375- p- Vtt xiii. Gen. 378. p- 245- H.Vps.Cliff. R. Lugdb. 420. GOUAN Monsp. isj. GEB. Prov. 449- Polygonum Litsoreurn minui &C. C B. Pin. 28t. Prodr. IV. MoRIS. Hifi. ii. p. 593. S. j. t. 29. f- !• Polygoni vel Linifolia, per temm lj?arfa< flore Scorpioidis. J. B. RAJ. Hifi HS. II, DEBI., viii. STOK, VTi fDEEÏ^ VI. WEDUK. "rigynia, i. Corrigiola Attorea. Oeveriempjes,  238 Vyfmanuige Kruiden. IV. Afdeel vi. Hoofd. stuk. Driewy vige. in Languedok en Provence. By den naam van Polygonifolia is 'er een Geflagt van gemaakt door Dillenius, en dus befchryft ook Vaill a n t hetzelve , onder de Planten omitreeks Parys. Het is een Plantje, naauwlyks een Handbreed hoog , dat zig met zyne Stengetjes en Takjes, Riemswj'ze,langs den Grond uitfpreidt, op wier Toppen de Blommetjes famengehoopt zyn. De Blaadjes zyn langwerpig, Zeegroen, en klein. De Kelk is roodachtig bruin , doch de Bloempjes beftaan uit vyf witte Blaadjes, waar op een enkeld driekantig Zaad volgt (*). Pharnaceum. Muur-Spurrie. Plinius zegt, dat fommigen de Santorie Pharnacéon noemden , naar eenen Koning: zo dat dit een eigennaamig woord is , op eenige uïtheemfche Planten toegepast. 't Geflagt heeft een vyfbladigen Kelk, zon* der Bloemblaadjes , zynde het Zaadhuisje driehokkig en veelzaadjg. Het bevat thans zes Soorten, als CO Muur- (*) Dit zerrt Dillenius duidelyk en Halles: doch MoRlSQN gebrmkr wooruelyk de befchryying van C. Bauhinus, die zegt, dat veel zeer k'elne Zaadjes, als in het Dui-» zendgrein , ie Kelkjes opvullen. vaili ant fpteekt ook vin een Zaadje in ieier Xe!k , en dewy' !>ct Dmzericigre'n maar eenzsadige Zaadhuisjes hetft, zo zal Bauhinus, mer dis uitdrukking, niets anders geineend hebben,  P B N t A N ü R I A. 239 fi) Muur « Spurrie met byna gekroonde %yde- ^ Ungfe Bloemfteeltjes, die zo lang zyn als de Liniaale Blaadjes. ^ Deeze Soort, by Rotboek iu Pommeren zeer . gemeen , groeit ook in Spanje, Rusland en in Ooftindie. 't Is een Zaay-Gewas, dat menQl Kleine Muur, van gedaante als Walftroo, metge Zeegroene Bladen, by Amman genoemd vindt. B oxb a u m geeft 'er den naam aan van Allerklcinftepaarfche Spurrie. Minuartiüshadt het Cerviana getyteld. . Uit een Houtig Worteltje komt een Roosje van fmalle Blaadjes voort, die omtrent een half Duim lang zyn, en uit deszelfs middelpunt verfcheide dunne ronde Stengetjes, die geel o£ roodachtig zyn, glad en met Leedjes, byna een half Voet lang , hebbende dergelyke Blaadjes, Kranswyze, als in het Walftroo, geplaatst. Zy geeven Takjes uit en dunne naakte Bloemfteeltjes die aan 't end, Kroontjeswyze, in Steeltjes'verdeeld zyn , welke ieder op 't end een witachtig Bloempje draagen, welks Blaadjes de Meeldraadjes en den Styl geheel bedekken. Het Zaad- (1) Pbamaceum Pedunculis fubumbellatis &c. Syfl. Nat. Gen 376. P- "o. Vt%. XIII. Gen. 379- P- **5-Pharnaceum glabrum &c. Phil.Bot. p. 258. Cerviana. MlNUART. Triehli. pentaftemon. Hall. Cott. Alfine pumila Gallii facie,Foh.s nlaucis. AM*. RMb. 84. Alfine Saxifraga Ind. Oriënt. &e. Pluk- Mant. 9. T. 332-f- Spagul* porpwea minuna. UUXB. Cent. III. p. 33-. T. fiï. f- II. DEEJ. YIIU STUK, IV. 'DEElii VI. iofd« jk. I. 'btrnam Cerna. adbiadi-  IV. Afdeei vi. Hoofdstuk. ii. Pharnaceum Meliugo- Zagtbladi»■ iii. Depresflm.Ruige. 1 l 1 240 VtfMannige Kruideh; Zaadhuisje is rondachtig en bevat veele zeer kleine rosfe Zaadjes. Dus vind ik dit Kruidje door Amman befchreeven. (2) Muur-Spurrie met eenbloemige zydelingfe Steeltjes , de Bloemen van langte als da Bladen, en een neergedrukte Steng. Met deezen bynaam fielt de Heer L1 n n m u s thans een Oostindifch Kruidje voor , dat door den jongen Heer Bürmannüs, onder den naam van Mollugo Spergula, was afgebeeld, en met het Ceylonfch vyfbladig Muur, van den ouden Heer, fchynt overeen te komen. Het gelykt in gedaanté, zegt zyn Ed., naar het Illecebrum Ficoideum volkomen : de Vrugtmaakende deelen zyn als die van de Gekranste Mollugo (*)} en het verfchil van die Soort,welke bevoorens den zelfden bynaam voerde, is aanmerkelyk. (3) Muur-Spurrie met eenbloemige zydelingfe Steeltjes en Lancetvormige ruigachtige Bladen. Dee- (2) Pharnteeum Pedunculis un'floris lateraübus &c. Mant. 160. Mollugo Spergula. Sp. Plant. ijl. BORM. Fl. Ind. p. M. T. j. f. 4. Aliine ere&a pentaphylla Flore albo. Burm. 'ieyl. 13- T. 7. (*) Zie ishdz. 221 , in 't voorg. Stuk. Linnxusoordeelt hans, dat het gedagte C.-y!onfche Muur hier nader t'huis ehoote, dan tot de Mollaro llriïïa, bladz. 220. (3 i Pharnaieum vei. unin. lateraiibus, Fol, Laaeeolatis ubescenribus. Mant. sti.  e n t a N D R I A. 24I Deeze Oostindifche heeft, volgens den Ridder, een menigte leggende ronde, ruigachtige Stengetjes, van een Spanlang. Uit de Oxelen komen verfcheide Lancetvormige Blaadjes, die ook ruigachtig zyn , met kleine enkeide Stoppeltjes. Zy draagt Bloempluimpjes die gegaffeld en ongelyk zyn. (4) Muur-Spurrie met gemeene Bloemjleeltjes die zeer lang zyn en Liniaale Bladen. In Afrika is de Groeiplaats van daeze, die men in onze openbaare Kruidtuinen vindt. Zy heeft een opgeregt Kroontakkig Stengetje, met verfpreide fmalle Blaadjes en Bladerige Stoppeltjes , die witachtig zyn en de Stengetjes grys maaken , doordien zy dezelven omkleeden. De Bloemen , die witachtig zyn , maaken een Kroontje. Hier zou men, misfchien, als eene byzondere Soort, die Kaapfche kunnen by voegen, welke de Heer N. L. Bürmannds onder den bynaam van Wollige voordek, als de Steng Wollig hebbende , met getropte Liniaale Blaadjes omringd en zeer gladde Bloemfteeltjes aan 't end: of ook die, welke te vooien onder den bynaam van Mollugo voorgefteld was, zynde by Hermannus, in de befchryving der Planten van {4) Pbarnaeeum Pedunc. coram. longisfimis, Foliis lineari; b'js. //• Ctiff. +9z. r- Lugdb. m. Ma»:- 3SS. An Pi.UK. Pbyt. T. 30+. f. 4. 0. II. DEHL. VIII, STVK. IV. Afdeel. VI. ÜOOFD- ITUK. TrigynUt. iv. Pbarnazsum incanum.Gryze. TomcnUfüm.Wollige-  IV. Afdeel vi. Hoofdstuk. Driewyvige. V. Pbarnaeeum dijlitbum. Gegaffelde vi. Cardifohnm. Hartbladig. I 1 i c 1 242 Vyfmannige Kruisen. van den Leidfen Akademie - Tuin, afgebeeld, met de benaaming van Hurkend Afrikaanjch Muur, in de gedaante van Walftroo; welke Soort, die korte Bloemfteeltjes heeft, door den HeerBercius omitandig is befchreeven (*). (5) Muur - Spurrie mettweedeeligebogtige Trosjes en byna Liniaale ruigachtige Bladen. • Tot deeze nieuwe Oostindifche Soort is het naar Spurrie gelykend Muur van P l u k e n e t , dat geaairde Bloemen heeft, die uit de Oxcls der Bladen voortkomen: als ook een ander Muur, dat ruig is en veelbloemig, t'huis gebragt. Die beiden zyn zekerlyk de zelfde Plant, welke de Bladen fmal en eenigermaate Wollig heeft; het Zaadhuisje eenhokkig, driekleppig en veelzaadig. (6) Muur-Spurrie met tweedeelige end-Trosjes ; de Bladen ftomp Hartvormig. Onder de zeldzaame Afjikaanfche of liever Kaap- (*) Pbarnaeeum Pedunculis unifloiis Iateralibus, Fol. lineaibus. Syfi. Nat. XII. Mol!. Fol. feptenis linearibus. H.Clijf. t. Alfïne ptocumb. Gallii facie Africana. Hebm. Lugdb. r. 11. Rubia stellaris f. Asperula minor humiiparfa 5cc. LUK. Mant. 163. T. 331. f. 4. (s) Pbarnaeeum Racemis bipartitis fiexuofis &c. Mant. 22 r. llfine Spergula Ind. Oriënt. Pluk. Mant. 9. T. 331. f. 4. Llfine holoftea villofa &c. Pluk. Alm. 22. T. 130. f. 6. (6) Pbarnaeeum Racemis bipart. teiminalibus, Fol. obcoratis. «4m. Atad. VI. Afr. 6. Spergula e Cap. bonx Spei, ol. Portulacs minoribu» ftellatis. Peïiv. Mus. 478.  pentandrea. 243 Kaapfe Planten , welken onder de Voorzitting ^ van den Ridder, door den HeerPRiiNïz, uit de ryke Verzameling van de Heeren Burman- l kus Wereldkundig gemaakt zyn , bevindt zig5 deeze , die leggende Kruidige Stengen heeft , van een Voet lang, met Knoopige Leedjes en veele Bladen, van eene Hartvormige figuur, met het breedfte buitenwaards, glad, effenrandig en witte Bloemen van grootte als die der AkkerSpurrie , in gegaffelde Trosjes vergaard. DeHeerFoRSKAOHLvondt,byLohaja in Arabie, nog twee Soorten van dit Geflagt, waar van hy de eene Pbarnaeeum Umbellatum , de andere obfeurum noemt, zynde beiden zeer kleine Plantjes. A l s i n e. Muur. Dit Geflagt heeft een vyfbladigen Kelk en vyf gelykeBloemblaadjes, zynde het Zaadhuisje eenhokkig en driekleppig. In hetzelve komen drie Europifche Soorten voor, naamelyk (i) Muur met tweedeelige Bloemblaadjes en Eyrond Hartvormige Bladen. Dit (s) Alfine Petalis bipartiris , Foliisovato - Cordatis. H. Clif. 173. R. Luidt. 449- GRON- Virg.161. Fl. Lapp. Suec. Belg, &c. Sec. Alfïne pentafteinon Fetalis bipartitis. Hall. Helv. 48(S. Alfine media. C. B. Pin.^so. Alfine minor. Doo. Pempt. 29. Als. min. recentiorum f. Hippia minor. Lob. Ie. 460. Alfine vulgaris five Morfus Gallinx. J. B- Hifi, III. p. SS*. Alfine. CAM. Eplt. iso. ii. DEEL. viii. STOK» iv: .FDEEL. VI. loOED- TUK Trigy.is. r. Alfine media. Gemeen.  a44 Vyfmannige KruiJden. IV. Afdeel vi. Hoofdstuk. Driewy. Dit is het zo bekende Kruid, dat men in 'tNi> ' derduitfch Muur noemt, welke naam, volgens fommigen , van 't Franfche woord Mouron, in 't Franfch dit Kruid betekeneude, zou afkomftig zyn; maar dat is de naam van 't Guichelheil en hec Muur wordt Morgelinevan de Franfchen geheten. Dc Engclfchen noemen het Chickweed, de Duitfchers Hunerbifz, dat is Hoenderbeet; om dat de Hoenders naar 't zelve gretig zyn. Zy noemen 't ook Vogelkruid , alzo het een Geneesmiddel voor de Vogeltjes geacht wordt, cn die beide benaamingcn zyn by ons ook bekend: ja in de hooge deelen van ons Land wordt het, by 't Gemeen, Erf geheten (*), dat met denDeenfchen naam Arfwe overeenkom (lig fchynt. Dus noemt men het ook, in verfcheide deelen van Sweeden , Arf: zo dat die benaaming nog een overblyfzel zyn zal van den Inval der Deenen en Ncordfche Volkeren in dit Gewest. 't Geheele Geflagt van Alfine was bevoorens, door den Ridder, onder dc Tienmannigen geplaatst (f) : ja zyn Ed. beweerde met kragt van redenen , dat de Grootte geen weezentlyk verfchil maakte, en dat overzulks het groote , middelflag en kleine Muur, allen , tot een zelfde Geflagt behoorden. Want zyn Ed. telde geen meer Soorten, dan 'er gedaanten in den beginnegefchapen zyn , en hieldt het Muur met vyf Meel- draad- (*) DE oortek. Flor. Belg. Id. I. p. SS. (t; FL Snee. Ed. I. p, i3t.  PENTANDRIA. 245 draadjes voor een enkele Verfcheidenheid (*). Naderhand moet zyn Ed. een Openbaaring gekreegen hebben ; niet alleen dat dit Muur wel f degelyk in 't Paradys reeds als een byzondere' Soort beftaan heeft ; maar dat het zelfs tot een byzondere Klasfe behoorde; hebbende zyn Ed. het Groote Bofchmuur, in 't Geflagt van Stellaria, en het zeer Kleine Muur, in dat van Arenaria, onder de Ticnmannigen gelaten. Zodat dus het Gewoone Muur tot drie Geflagten behoort (f). Het tegenwoordige , dat allergemeenst is in Europa, groeit veel aan Wallen en Wegen, als ook in de Hoven, alwaar het Jaarlyks, en wel 't.geheele Jaar door, overvloedig voortkomt uk gevallen Zaad. Om die reden telt men het ook onder de laffige Onkruiden. Het is zeer Takkig , met dunne Steeltjes en Eyrond Lancctvormige gepaarde Blaadjes , alles ligt groen. Dikwils kruipt het langs den Grond; fomtyds verheft het zig, door middel der byftaande Planten , tot aanmerkelyke hoogte. Het is zeer Sappig , wordende door Deüillatie byna geheel in Wa- (*) Flor. Lappox. p. i4s- Item. Thil. Bot. p. 99. Species tot numeramus , quot diverfa: fotmz in ptincipio funt crèatac. (f; Sommige Autheuren, gelyk Haller, Gekard, enz. hebben wel eenige Soorten, boe vetfchillende ook in 't getal der Meeldraadjes , by een gevoegd; maar alle die Kruiden welke onder den naam van Alfia voorkomen , in één Gcfligtte biengen, was byna onmojglyk. Q. 3 u. rtüEi.. viii. st»k. IV. iFDEEL. VI. [OOFDVVK.Trigynia.  246 Vyfmannice Krüideh. IV. Afdeel vi. Hoofdstuk. Driewyvip. ii. Alfine mu tvonata. Gefpitst. Water ontbonden. Het Sap is eenigszins zuurachtig en zoutig, kunnende, gelyk veele anderen , met vrugt gebruikt worden tot oplosfing van Verftoppingen der Ingewanden. Ook dient het tegen Kwaaien van dc Keel cn Borst. Het Kruid is indeTcering aangepreezen, en uitwendig in verzagtende, oplosfendc Pappen en Stoovingen. Dit heeft hetzelve met het Groote en met het Water-Muur (*), dat veel in Slooten en Beekjes aan den Duinkant groeit, gemeen. (1) Muur met Borftelige Bladen , gebaarde Kelken en korte Bloemblaadjes, die geheel zyn. Deeze, in Walliferland door den Heer Halleu gevonden,en onder den naam van Dunbladige, met zeer kleine gekroonde Bloempjes, afgebeeld , heeft zeer Takkige opltaande Stengetjes en zeer fmalle, getropte, fteekende Bladen. De Bloemen komen in de jongheid , langs de Steng: in volwasfcnheid by Kroontjes op den top (*) Alfine Aquatica major. C. B. Pin. i;r. Als een Verfcheidenlieid van deeze aangemerkt door den Heer de Gorter , Fl. Belg. p. 89. En waarfchynlyk de Alfine nearina. dod. Fempt. p. Sofa) Alfine Fol. Setaceis , Calycibus Ariftatis, Tetalis integris brevibus. Mant. 35S. Arenaria Fol. Setaceis mucronatis Sec. Sp. Plant. I. p. 114. Alfine Fol. Setaceis mucronatis Sec. Sp. Plant. i. p. 114. Alfine Fol. Fasqiculatis renuisfimis. HALL. He.'v. 389. T. 7. f. z. seg- Veren. III. p. 173. Polygonura anguft. Gram. Folio ereclum. Magn. Bot. p. zn.  Pentandria. 247 top voort. De Bloera is geflooten ; de Kelk geeft Stekeltjes uit. ö ! (3) Muur met geheele Bloemblaadjes en Els-t vormige Bladen. Omftreeks Parys is deeze waargenomen door 1 den Heer Vaillant, die 'er de Afbeelding van uitgegeven heeft. Het Kruidje is zonderling, doordien de Grasachtige Blaadjes over ééne zyde ftaan. Het draagt vyf bladige Bloempjes met vyf Meeldraadjes , en behoort des tot dit Geflagt zo wel als de voorgaande Soort, welke uit het Loof niet gemakkelyk van de Minuartk montana en Arenaria Fasciculata te onderfcheiden is; dan die beiden zyn regtopflaande met geftrekte Takjes; deeze heeft dezelven langen losjes vcrfpreid. Het zoude misfchien ook dc Arenaria met Borftelachtige Bladen , vyfmannb ge Bloemen en Elsvormige Kelkblaadjes, van Loeflikg, kunnen zyn. D r y p 1 s. Kroondoorn. Een vyftandige Kelk en vyf Bloemblaadjes: het Zaadhuisje rondom gefneeden, eenzaadig. Dus (3) Alfine Fetalis inregris Fol. Subulatis. Spergula Fol. Filiformlbus Sec. Guett. Stamp. 299. dalib. Paris ijj. av fine Segetalis, Gramineisfol. unum latusfpectantibus. Vaill. Fsris. s. t. 3- f. 3- ii. Deel. viii. Stok. IV. \fdeel. VI. lOOFDTUK. Hl. Alfine Seretalis. ^oornland» Muur.  248 VyfmAnkice Kruide». IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk.1. Drjpis f?,wfa. Snjndle. Dus komen de byzondere Kenmerken van dit Geflagt voor, het welke maar ééne Soort heeft, die naar een Kroondraagende Doorn- of DiftelPlant gelykt (1). Dezelve is ook Diftel met zeer dunne Stekelige Bladen , als die van den Geueverboom, door Morison getyteld. C. B a uhinus hadtze Gekroonde Doorn , die ongebladerd is , geheten : om dat de Bladen niet dan Stekels fchynen te zyn. De Griekfche naam Drypis ziet ook op de Stekeligheid van dit Gewas. Het groeit in Moorenland en Italië, aan dc Zee-Stranden. De Heer J a c q u i n hetzelve van de Ooftenrykfe Oevers in zynen Kruidtuin bekomen hebbende, merkt aan, dat hetzelve 's Winters fchynt te fterven, doch in 't Voorjaar uit de dorreStengen nieuwe Takken fchiet, die aan't end met Bloemen gekroond zyn. Het is geheel Reuk- en Smaakefoos. De Bladen zyn Elsvormig en loopen uit in een fteekende Doorn. By de Bloemen en aan de Mikken der Takken zynze breeder. De Bloemen, ongedeeld * komen Gaffels wy ze voort. Zy zyn roodachtig wit, met groene Kelken. Het Zaadhuisje is als in 't ronde ingefneeden, en gaat dus f0 Drypis. Syfl. Nat. XII. Gen. 37S. p. ui. Veg. xiir. Gen. 38i. p. 246. Ger. emacul. 1312. Drypis Iralica acule.ua. MlCH. Crn. 24. T. 23. Drypis Theophr. f. Anguillari. LOB. U. 7S9. TAEERN. Ie. 144- J. B. Hifl. III. p. 3S8. Spina Dmbella Fol. vidua. C. B. Pin. 388. Carduus Fol. ten. Soinois Sec. MORJS. Hifl. III. p. i6i. s. 7. t. 32. f. 8. jACQfc Yini. p. %a\. Hert. t. 40. Mant. 359.  Pen tandria» 249 dus waterpas open, bevattende een Niervornrg Zaad, H B a s e l l a. Beetklim. s: Dit Geflagc heeft geen Kelk , maar een zevendeelige Bloem , met twee breedcr Slippen tegenover elkander, en deeze Bloem, zig fluitende, maakt eene Bezie, waar in een enkeld Zaad aanrypt. Drie Soorten, altemaal Oostindifche, komen in 't zelve voor, naamelyk (1) Beetklim met vlakke Bladen en enkelde Bloemfteelen. » (2) Beetklim met Eyronde gegolfde Bladen, en enkelde Bloemjleeltjes, langer dan het Blad. (3; Beetklim met Hartvormige Bladen en digt getrapte Takkige Bloemjleeltjes. Deeze drie Soorten erkent Linnjeus al te naa (1) Bafella Foliis planis, Pedunculis fimplicibus. S-fi. Nat. xii. Cen. 379- p- 221. Fez.- XIII. Gen. 3;!a- P- 246. Bafella. Hort. Mal. VII. p. 45- T. z\- Ft- ^yl. 119- GOUAN Mmsp. 156. Cuscuta Fol. obcordatis. ff. Clif. 39. Gandola rubra. Rumïh. Amb. V. p. 417. t. 154- f- Solanuru tindtorium Zeyl. minus. HEKM- Par. app. 12- (2) Bafella Fol. ovatis undatis &c. Gandola alba. RumpK uts. Mirabili Petuvianz affinis Tinftoiia , Betas fblro,.fcaadens. Pluk- Mm. 252. t. 63. f. 1. (3) Bafella Fol. fubcotdatis , Pedunculis confettis Ramons Syfl. Nat. XII. ii. dsm.. viii. stu*. IV. fdeeU vi. OOFp* :un. "rigfnia. i. lafella ubra. Roode. II. Alba. Witte. in. lucida. ïlanzige-  250 VïFMANNIOE KftUIDEN. IV. Afdeei vi. Hoofd, stuk. Driewy' naa verwant te zyn: doch zy houden, zegt hy, " zig beftendig in de Tuinen. Waarfchynlyk zal zyn Ed. 'er de Oostindifche Moeshoven mede bedoelen , in welken dit Kruid, dat zo wel aan de Kust van Malabar , als op Ceylon en door geheel Water-Jndie groeit, tot Moes geteeld wordt. Men noemt het Beetklim, om dat de Bladen naar die van de Beetegelyken en dat het een R ankgewas is, klimmende als de Winde, zomen het 'er gelegenheid toe geeft, 't Verfchil van de eerfte en tweede Soort beftaat niet in de Bloemen , die in beiden witachtig zyn, cn uitermaate klein, maar in de Kleur van de Ranken, Steelen en Aders der Bladen, die paarfch zyn, van binnen groen. Tot de tweede wordt een Klimmend Verw-Gewas betrokken, met Beete-Bladen, dat Plukenet heeft afgebeeld, zynde van Cochinchina afkomftig en de Nagtfchade in Gewas nabykomende; doch die Autheur hetzelve in de Comptonfche Tuin te Fulham verzameld hebbende, zegt dat het Mosachtige hoog. roode geaairde Bloemen heeft, en dat men deeze tot Miniatuur - Verwc gebruikte, niet de Besfen, van welken nogthans door Rdmpdiüs verzekerd wordt, dat zy , zwartachtig als Vlierbesfen, een paarfch of Purperrood Sap uitgeeven, 't welk de Vingers en het Linnen kleurt. Van binnen hadt de Plukenetfe een Slakhoornachtig Zaad : in die van Rtjmphius was het rondachtig. Dit zou kunnen famengaan ,• doch de Ridder hadt te vooren het Gewas, fchoon vyf Bloem-  P e n ï a n d r i a. 251 Bloemblaadjes en Meeldraadjes hebbende, tot ^ het Geflagt van Cuscuta betrokken, om dat de Kelk en alles overeenkwam (*>Thar>s heeft het, H volgens de bepaaling, geen Kelk (t); maar aan\ 't hoofd der Klasfe vindt men , dat het geen Bloem (Corolla) heeft; cn een zcsdeeligen Kelk die een Bezie wordt ; waar in een Klootrond Zaad (+). Dit fchynt volftrekt tegenftrydig; doch de kleinheid der Bloempjes heeft het onderzoek derzelvcn duifter cn zeer ongemakkelyk gemaakt. Sarothra. Veegkruid. In dit Geflagt is de Kelk in vyven gedeeld, de Bloem vyfbladig; het Zaadhuisje eenhokkig, driekleppig, gekleurd. , Het bevat maar ééne Soort (1) , die den bynaam, als naar de Gentiaan getykende, voert, komende natuurlyk voor,op drooge Zandvelden in Virginie en Penfylvanie. Buiten Philadelphia vondt Kalm dezelve op de Velden, en onder (*) Vid. Hort. Cliffort. p. 39- (f) Vid. Gen. Plant. Ed. V. & VI. Item Syst. Nat. Veg. XIII* P- 146* (4) corolla milla, Calyx fexfidus, Sem. unum globofum, Cslyce bacoato. lèid. \>. iSS- (O Sarothra. Sjg. Nat. XU- Gen. 38e. p. M r,g. XIII. Gen. 383- p- *47- Am. Aoad. III. p. n. KALM. Urn. II p. 253 , a73- GRON- Virg. M. 47- Cent. min. ipieatum f. scoparium, Manlandicum novum. PLUK. Mant. lil. T. 3+»- »• 4- ii. DEEL. viii. STOK. IV. FDEEL. VI. OOEDUK, rrigynia. i. Sarothtia Ger.tiar.oiies. ücntiaanjchtig.  aj2 Vyfmannige Kruideis% IV, Afdeei VI. HoOFD' STUK. Driewy vige. i. Farnasfic paluftris. Aloeraslig. 't Kreupeïbofch, zeer gemeen. Men betrekt 'er toe, het Nieuwe Marilandfche Bezemkruid van Pluk ene t. Het is een Kruidje, dat regte gearmde zeer Takkige Stengen heeft die Sappig zyn, met Kleine E'svormige Blaadjes en geele Bloemen, des morgens alleen bloei jende, waar op een fpits, rood Zaadhuisje volgt, met kleineZaadjes gevuld. Men noemt het 'er , in 't Er> gelfch , Ground - Pine, volgens Clayton^ Het is zeer verzagende , en dient, gekookt zynde, Paps wy ze opgelegd, tot Geneczing van Ontfteekingen en Kneuzingen. Tot de Vierwyvigen overgaande, is daar van het eerfte Geflagt. Parnassia. Parnas - Kruid. Dit heeft den Kelk vyfdeelig, met vyf Bloemblaadjes en vyf Honigbakjes, die Hartvormig zyn, op de kanten gehaaird met Klootronde Topjes: het Zaadhuisje vierkleppig. Maar ééne Soort komt 'er in voor(i), welke den naam van Gras van Parnas gevoerd heeft, hoewel de Bladen geenszins Grasachtig zyn. Evenwel is het, door geheel Europa, by dee- (i) Parnasfia. Syfl. Nat. XII. Gen. 381. p. 221. Jfeg.xm. Gen. 384- p- 247. II. Clif. 113. R. Lugdb. 420. GOUAN Monsp. 15S. GEB. Prov. 430. VAILL, Paris. TouilNF. er.v. Fl. Sa»:. Lapp. £el?. Sec. Gramen Parnasfi albo fiinplici flore. C. B. Pin. 309. Gramen Parnasfium. Dod. Pompt. j64. por. nasfia paluftris & vuig. Toqrnf. 24S. Pyrola rotundifolia pa» uïtris. Mollis. Hifl. III. p. 5oj. s. J2. t. lo. f. 3.  pENTANDRlA. 253 deezen zonderlingen naam bekend, groeijende A alom op Mocrasfige plaatfen of vogtige Velden." In onze Nederlanden komt het Overvloedig in f Fommige Hey - Valeijen en aan den Duinkant voor: want (tinkende Poelen of brakke Wate-» ren bemint het niet. Eenige Duitfchers noemen het ook Weisfer Leberblumen en de Uplanders, in Sweeden, Sldtterblomfter, zegt Linn je u s. Het is aldaar , in vogtige Velden, zeer gemeen , inzonderheid op de Laplandfche Bergen en in de Wildernisfen , welken het door zyne fraaije Bloemen zeer verfiert. De gedagte naam zou van een Kruid, op den Berg Parnas groeijende, waar Dioscorides Klyfachtige Bladen aan toefchryft, afkomftig zyn. De Stengetjes, die maar één Blad hebben, van gedagte figuur, 't welk zy als doorbooren, zyn een Voet lang en doen het dus eenigszins naar Gras gelyken. Ieder heeft op den top een Bloem, die vry groot is, wit van Kleur en aangenaam van Reuk, Het maakzel der Bloemen is van binnen zonderling en door Tournefort taamelyk wel in Plaat gebragt. Dc Bloemfteng draait zig een weinig om, en de Meeldraadjes, eerst het Vrugtbeginzel digt belluitende, breiden zig vervolgens uit. Evolvulus. Kruip- Winde. Dit Geflagt verfchilt van de Winde door eene Raderachtige, vyfdeelige, niet Klokvormige maar platte Bloem , die een vyf bladigen Kelk heeft. Het II. Dm, VIII, Stuk, IV. FDEf vi. [oofd- ruK. I^trag-j' a.  254 Vyfmannige Kruiden. IV. Afdeel. VI. Hoofd STUK. Vierwy vige. I. Evulvuhs jNummularitti. Rondbladi geil.Gangetim Cti. Bengaalfche. Het Zaadhuisje is driehokkig en bevat enkelde Zaa !en. De meefte Soorten kruipen of leggen op den Grond, waar van ik het den naam geef. 't Getal is vyf, altemaal Oost- en Westindifche Planten. (l) Kruip - Winde met rondachtige Bladen, een kruipende Steng en ongejleelde Bloemen. Deeze vindt men op Jamaika en op Barbados, volgens Sloane, hebbende blaauwe Bloemen. Zy heeft enkelde Bloemen in de Oxelen, volgens B r o w n, en is van beiden tot de Winde betrokken geweest. Qi) Kruip - Winde met ftomp Hartvormige , gefpitfte, pluizige , gefteelde Bladen , ver» fpreide Stengen en eenbloemige Steeltjes. In Indie komt deeze voor, die leggendeTakIcïge Stengen heeft van twee Voeten lang en Hartvormige Bladen, dikwils breeder dan een Duim , ftomp met een Puntje. De jonge Bladen en Bloemen zyn zeer ruig. (3) Kruip- (i) Evolvulns Fol. fubrotundis &c. Syfl. Nat. XII. Gen. 381. p. 222. Weg. XI I. Gen. 385. p. 247. ConvolvulusNummularius. Sp. Plant. !. p. ZS7- Convolvulus minor repens Slunimulariae folio. SLOAN. "Jam. 5S. Hifi. I. p. 157. T. 99. 7. 2. Convolvulus Herbaceus repens &c. BROWN. Jam. 153- (z) Evelvulut Fol. Coidatis obtulïs Sec. Am. Aead. IV-p. 306. UUSM. FL Ir.d, 76.  PENTANDRIA. 255 (3) Kruip-Winde met ftomp Hartvormige , gehaairde gefteelde Bladen, verfpreide Stengen en driebloemige Bloemjleeltjes. 1 s ' Volgens Commelyn heet deeze ViftumClandi, op Malabar. Hy noemtze Kleine IndM fche Winde, met Bladen van Muur en rood-} achtige paarfche Bloemen. Hier behoort de zeer' kleine Winde van Bisnagar, by Plukenet afgebeeld. De Heer Bürmannus heeft een dergelyke ontvangen van Koromandel. Twee ruige Ceylonfche Gewasjes , door den zelfden in Afbeelding gebragt, zyn tot deeze Soort betrokken. Zy zyn leggende of kruipende en hebben de gedaante byna van Muur. (4) Kruip-Winde met Lancetvormige Haairige ongejleelde Bladen, regtopftaande Stengen en lange driebloemige Bloemjleeltjes. Met lange zeer dunne Bloemfteeltjes , die twee Blikjes hebben , en fmalle Bladen, komt deeze, volgens Browne, op Jamaika voor. (5) Kruip. (3) Evalvulus Fol. obcordatis obtuGs &c. Fl. Zeyl. 76. Conv. Fol. ovatis obtufis, CauleFiliformi. H. Clif. fig. Anagallis hufeta minor &c. Bukm. Zeyl. p. 11. t, s. f. 1. a t. 9. f. 1. Viftnm - clandi. Hort. Mal. xi. p. 131. t. 64 Convolvuli minima fpecies Eisnagarica &c. Pluk. Alm. ui. t. 9. f- i- EuRM. Fl- Ind. 77- (4) Evolvulus Fol. Lanceolatis Villofis &c. Am. Acad.lV p. 306. n. na. Convolv. Herbaceus erecius 3cc. Bkowk Jam. ij»- T. 10. f. a. II. DEEfci VIII, STUS. IV. lFDISEL, VI. ÏOOFD» rus. Hl. \voivulus Mfinoid.es. luuractiige. IV, Liniftlius. «afchblalige.  %$6 Vyfmawnige Kruiden. IV. afdbei VI. Hoofd stuk. v. Evo'.vult tridttta sus. Drietand ge- •II. D. II. STliK, bl. ZZl, enz. (5) Kruip - Winde met Liniaal Wigvormige, driepuntige; aan den verbreeden Grondfteun getande Bladen en eenbloemige Bloemfteelen. ! Zeer aartige Blaadjes heeft deeze Soort, in _ Ooftindie groeijende en door den Heer N. L. Bürmannus in Plaat gebragt. Zy fchynt ook een Kruipend Plantje te zyn, van weinig hoogte, doch met windende Stengetjes. Door den Heer N. L. Bürmannus zyn nog twee Soorten van dit Geflagt, wier eene üitgerande Hartvormige, de andereKlyfachtige Blaadjes heeft , uit Oostindie afkomftig , befchreeven en in ^Afbeelding vertoond (*). Nu volgen de Vyfwyvigen onder de Vyfman» nige Kruiden, naamelyk 4 r a l 1 a. De drie eerfte Soorten van dit Geflagt, tot de Boomen behoorende, zyn bevoorens ,daar ik ook de Kenmerken opgegeven heb*, omflandig befchreeven : des ik flegts de twee volgende nog moet voorttellen. (4) Ara- (s) Evolvulus Fo!. Lineati - Cunc/onnibus tricufpidaris &c. Conv. minor procumbens , Acetorella fol. cVc. Pluk. Mant. 117. T. I67. f. $. Sendera - Clandi. H. Mal. XII. p. 133. T. 6j. Conrolv. Ind. barbatus minor Sec. Pluk. Alm. 117. T. z-6. f. 5. burm. Fl. Ind. p. 77. T. 16. f. 3. (*) Fl. Ind. Tab. 30. I. i, :.  P E N T ft N D R I A. 257 (4) Aralia met een gebladerde Kruidige e ff ene Steng. Hier maaken de Bloemen en Vrugten geen. Kroontjes, waar zyn Troswyze aan 't end der Takken vergaard, 't Is een fraay Gewas , dat, op allerley Gronden in Kanada en Noord-Amerika groeit, geevende uit een langen dikken Wortel een knoopige donker paarfche Steng, waar aan dubbeld drievoudige Bladen, die Eyrondachtig en Zaagswyze getand zyn en fpus uitloopen. De Steeltjes, uit de Knoopen voortkomende , draagen Bloemen, naar die van den Wynftok gelykende , waar op Besfen volgen , die rood aanrypen , zynde dan zeer aangenaam van Smaak. Munting heeft dit Gewas Angelica Baccifera genoemd en het onder dien naam afgebeeld, (5) Aralia met een byna naakte Steng en twee drievoudige Bladen. Dit Kruid noemt men in Virginie, alwaar hei in (4) Aralia Caule Foliofo Heibaceo laevi. H. Ups. 7° Cold. Kovel/. 67. Aralia ex Alis florifeta. H. Clif. 11,3. R Lugdb. 2.SS. Fanaces Carpirnon f. Racemofa Canadenfis. CORH Canad. 74. T. 7S- BARR. hen. 7oS- Chtiftophoriana Can*. denfis racemofa & ramofa. JMORIS- Hifl. i. p- 9- f. i. t *' U) Aralia. Caule fubnudo , Foliis binis ternatis. H- CliJ „j. grok. nrg. 34- a. Lugdb. 94- Chtiftophoriana. Vtrg Sara: radicibus &c Pluk. Alm. 98. T. 238. f- 5. R , 11. deel. vill. Stuk. IV. Vfdeel. vi. ïoofdtok. IV. Aralia \acemtfa. Trosdraa» jende. V. tiudicaulisï Ongebladerde.  S58 Vyfmannige Kruiden. IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Vyfuiyvige. i. - Statice Jtrmerist. Anjelieiachtig. in 't Gebergte gevonden werdt door den Heer Clayton, wegens de Wortelen Sahaparil, en een dergelyk, misfchien het zelfde, komt op Java voert, volgens den Ridder , die 'er van zegt: De Steng is zeer kort of ontbreekt byna. Het heeft twee lang gefteelde Bladen, die uit vyf getande Vinbladen beftaan , en waar tusfchen een ongebladerde Bloemfteng opfchiet, welke driedeelig is of drie Kroontjes draagt. Statice. Strandkruid. De Kelk is eenbladig, geheel, geplooid, rappig: de Bloem vyf bladig, in dit Geflagt en het draagt een enkel Zaad; zynde het Vrugtbeginzel, in de Kelk vervat, met vyf Stylen gekroond. Agttien Soorten , meest Europifche, komen 'er in voor, als volgt. (i) Strandkruid met enkele Kopbloemige Stengetjes en Liniaale Bladen. Dit Kruid , dat men by ons gemeenlyk ZeeGras noemt, om dat het aan den Zeekant van zelf (O Statice Scapo fimplici Capitato. Syfl. Nut. xii. Gen. 3t+. p. zzz. Peg. XIII. Gen. 388.p. 148. H. Clif. nj. r. Lugdb. 194. Gouan Monsf. 157. GRON. Virg. ijo. Sec. Limonium aphyllocaulon Gramin. globofum. Mor. Hifl. UI. p. «01. S. 15. t. 1, f. 19. Catophyllus mont. msjor& minor. C. B. Pin. in. Statice. Tournf. Infl. 34i-Gramen polyanthemum majus & minus. Dod. Pempt. 5*4. Statice Lufitanica Scotzoners folio. Tournf. Infl. 341, j4Crv ntrt. T. 42.  PENTANSaiA. 359 zelf groeijende wordt gevonden, komt op dergelyke plaatfen zeer overvloedig voor in Sweeden 5 gelyk by ons in Zeeland, op de Stranden; doch het groeit niet minder op de Ootlenrykfe1 Gebergten, ja zelfs op die der Zuidelyke deelen van Europa , in Languedok en Provence, alwaar men het le Gazon d'Efpagne of d'Olympenoemt: waarfchynlyk om dat het aldaar, zo wel a7s hier en elders , tot groene Paden of Terrasfen, of ook tot afperking der Bedden in de Tuinen , gebruikt wordt. Een Zandigen Zouten Grond fchynt het voornaamelyk te beminnen , groeijende dus ook aan den Ryn en Moefel op vogtige Velden , zelfs in Bohème en Silezie (*), Eenige noemen 't bloeijend Zee - Gras, om zyne fraaije Blommetjes en de Daam van Berg-Anjelier is 'er, wegens 't gezegde, vry algemeen door de Kruidkundigen aan gegeven; tot dat hei door Tournefort, in navolging van deHi ftorie der Planten van Lyons, Statice geheten, en onder dien naam in een byzonder Geilagi geplaatst werdt. Dodonjeüs hadt het, een voudiglyk, Feelbloemig Gras getyteld. tiet Kruid is door zyne Grasachtige ftyve Bladen en Roozekleurige Blommetjes, in Hoofdjes vergaard, zeer bekend; doch in de Tuinen ge- kweekt (*) Men vindt het, volgens tlNN^us, ook in Noord - Ame< tika, doch by den Heer GronoVIUS is thans niet deeze maai ide volgende Soort aangehaald. Vid. Fl, Virg, Ed. 1761, ja, 4I' R s U. Dia. Vilt. Stok» VU Afdebl, VI. 300FD- tuk. PlHtagy* li».  IV. Afdeel. ; VI. Hoofdstuk. Pyfuiyvige. II. Statice Limonium.Bteedbla- 160 Vyfmannige Kruiden. cweekt heeft het flapper Bladen. Het verfchik ïanmerkelyk in grootte : hebbende fomtyds de Bloemftengetjes wel een Span hoog; doch dat men tot Grondtapytwerk , Parterres of Veldjes,, gebruikt, blyft laagcr. Of dit een weezentlyke Verfcheidenheid zy , is duider : maar Tournefort gewaagt van een Portugeefch ZeeGras met Scorzonere- Bladen, welke grysachtig zyn, en dit maakt een weezentlyk verfchil uit. (».) Strandkruid met een gepluimde ronde Bloemfteng en effene Bladen. Door geheel Europa, en zelfs in Noord- Amerika, komt dit Kruid aan de Zeekust voor. Men noemt het Limonium, welke naam van deSlyk, daar het in groeit, afkomftig fchynt. Daar is een groot Limonium, 't welk veel op de Zeeuwfche Schorren, op 't Koegras en andere buitendykfe Vogtige Velden , Slikken en Hooilanden, die men oudtyds Bemden en Maerfchen plagt te noemen , groeit. Hierom meent Lobel, dat de Latynfche naam zo veel betekene als Bemptkruidt en telt het onder de Bemptplanten, die aan den Zeekant groeijen. Denaam vanBempt, Bemd of Beemd, is, na de bedykingen, aan alle vlakke (z) Statice Scapo Panictilato tereti Sec. Statice Caule nudo Ramofo. H. Clif. lis. R. Lugdb. 119. GOUAN Memp.isj. Ger. Prov. 3+0. FL Suec. 254 , 270. Gron. Virg. i)0, 48. &c. &c. Limonium maritimura majjs. fit minus Oieas. folio, y, minimum. BOCC. Sic. 2;. T. 19.  Pentandria. a6i ke groene Landsdouwen bygebleeven. Op zodanige Schorren en Marfen groeit het ook overvloedig aan de Middellandfche Zee ;doch aldaai valt eene Verfcheidenheid die veel kleiner is met Madelieven-Bladen, door Lobel afgebeeld. Een Allerkleinst Limonium , naaUwlyk: vier Duimen hoog, werdt door CasparBauhihbs op een Eilandje, niet ver van Marfeil le, gevonden. Behalve die met Olyfbladen kwa men Doktor Ger ar d de twee gemelde ei nog eene andere Verfcheidenheid aan de Zee kust van Provence voor, welke een naakte, gepluimde Steng heeft, met Spatelvormige llom pe Bladen. Door Linn^eüs zyn twaalf Ver fcheidenheden opgetekend , van deeze Soort ja zyn Ed. zegt , dat byna ieder Zeekust eer verfchillend Gewas van dien aart uitlevert. M or i s o n telt vyfendertig Kruiden onder den naam van Limonium, waar van elf de Stengen getaki en met Bladen, vyftien dezelven getakt en ongebladerd, de overigen ongetakte naakte Sten. getjes hebben , behoorende deeze meest tot de voorgaande Soort. De figuur der Bladen is derhalve verrchillen de, doch meest Lancetvormig, en vry breed o Spatelvormig, aan 't end rond; zo dat ik nie begryp , hoe de Engelfchen h it Zse - Lavende kunnen noemen : want Ray hadt geen ande in Engeland gevonden dan het Gewoone. Do domus zegt, dat veelen het, wegens de ge lykheid der Bloemen en Kroontjes, roode Valt R 3 riaa ii. deel. viii. stuk. IV. Afdeel. vi. Hoofdstuk. Pentugynia* l .  IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Vyfwy vige. III. Statice incana. Grys. <&ö2 Vyfmannice KruIdïn. Haan geheten hebben. Die gelykheid is zekerlyk wat ver gezogt. Lobel verhaalt, dat de Apothekers te Lyons , zeer belachelyk , den Wortel voor Beken rubrum fleetcn ; alzo dat daar te Lande en als voor hunne Voeten groeit. Dezelve is roodachtig , doch de Bladen, -welke hy by die van roode Beete vergelykt , zyn bly -groen, met lange roodachtige of rosfe Ribben of Steelen. Zy komen alleen by den Wortel voort. Het heeft taaijc Stengen van de zelfde Kleur, ongrvaar éen of anderhalf Voethoog, verdeelende zig in Takjes , die bezet zyn met éénzydige Pluimen van paarfchblaauwachtige Bloemen. Op vogtige zoute Gronden valt het hooger dan op drooge plaatfen. De famentrekkende Smaak, die 'erin heerfcht, geeft blyken van eenige nuttigheid, in de Geneeskunde. (3) Strandkruid met een gepluimde Bloemjteng; de Bladen Lancetvormig, drieribbig, een weinig gegolfd, fpits getipt; de Takjes van de Pluim driekantig. Deeze, van Forskaohl in Arabie waargenomen , is uit Zaad in de Upfalfche Tuin geteeld. Ik vind 'er echter, in deszelfs Lyst van Egypt fche en Arabifche Planten, geen gewag van. Profesfor S. C. Gmel in vondt by Afhachan, aan de Kaspilche Zee , een Statice, welke (3) Statie* Scapo paniculato , Fol. Lanceolatis trinervüs &c. Mant. S9, 513.  Pentandria. 263 ke hy rubella noemt en dagt misfchien de incana te kunnen zyn. De Wortelbladen, die den Stoel uitmaaken , waren zeer week, van onderen Wollig en wierden door den Ouderdom van' 't Gewas, zegt hy, Bloedrood (*). f4) Strandkruid met een gepluimde Steng en Spatelvormigs Jlompe Bladen. De Bladen van deeze Soort zyn fomtyds langwerpig Hartvormig , met een infnyding aan 't end , gelyk men een's Menfchen Hart gewoon is af te beelden , fomtyds alleenlyk ftomp en Spatelvormig: des zy wel een Verfcheidenheid zou kunnen zyn van het Gewoone Limonium ; doch groeit maar een half Voet hoog, voorkomende aan de Oevers der Middellandfche Zee. (5) Strandkruid met een gepluimde leggende Steng, de onvrugtbaare Takken naakt omgeboogen; de Bladen Wigvormig. Deeze, die de Takjes Netswyze door elkan der gevlogten heeft, groeit op 't Eiland Maltha al (*) Reixn ditreb Rusland. II. Th. p. i>9- PI. 34- (4) Siaiice ScapO paniculato Sec. SAW. Monsp. 15. Au JVic. i6z. Lira. maritimum minus Fol. Cotdatis. C. B. Pin it/i. Prodr. 99. Lim. min. Coid. BARR. Ic. tos. (5) Statice Scapo panicuiato profhato Sec. Limon. minus Vitgulis recüformitet ie invicem impiicacis. Pluk. Alm. n 1 T. +!• f"- 4» Limon. reticulatum. RAj. Hijl. is6. BQCG Sic. li. T. 44. R 4 II. deel, VIII. Stuk. IV. \fdeel. VI. rloOFDTUK. Pentagy lia, IV. Statice Cordata. Hartvorïiig. V. Reticulata. Netswys.  IV. Afdeel, vi. Hoofdstuk. vi. Statice F.chioides. Ruawblaié 1 I ( i vir. Specie/a. Sieriyk. viii. To tarica. Taitarifch. ] J f f ! <&\ Vyfmannige Kruiden. als ook in Griekenland en by Mompellier. De Hoogleeraar Pallas heeft dezelve ook aan de Zout-Meiren , in de Zuidelyke deelen van Siberië, fomtyds drie Spannen hoog ,aangetroffen. ( 6) Strandkruid met een gepluimde , ronde , Steng , die Leedjes heeft, de Bladen ruuw. De Bladen van deeze Soort , welke aan de Zeekust van Languedok en Provence groeit, zyn reel kleiner dan die der Madelieven, doch van iergclyke figuur, met oneffenheden, welke deselven ruuw maaken. Het Stengetje is een Handpalm hoog en heeft de Pluim gewricht met ge« ;affelde Takjes. De Kelken zyn klein en fpits : Ie Bloemb'aidjes uitgerand , bleek blaauw met ?ene paarfche Streep, (7) Strandkruid met een gegaffelde tweefnydende Steng, Eyronde gefpitfte Bladen en vergaarde Bloemen. (8) Strandkruid met een gegaffelde Steng, de Biet- (6) Statice Scnpo paniculato terctï articnIato, fol. fcabris. .imon. minus aniiuum ballatis foliis. Magn- Monsp. 157. ;. 156. GouAN Monsp. 157. Ger. Prov. 340, Gar. 285. (7) Statice Scapo dichotomo ancipiti &c. Limon. Flor. e!eantisCmis. Raj. Hifi. 397. Limonium ektius, Plantaginis jliis Sic. ARum. Ruth. 129. Limon. Foliis Lanceol. muronatis Radicalibus &c. Gvjel. Sib. II. p. 221. T. 91. f. r. (8) Statice Scapo dichotomo Sec. Gmel. Sib, u. p. J2, •. si. Limonium Ör. Plantag. folio , Flotitus unjhellatis. fouRNF. Cor. 25. Bobrh. Lugdb. i. T. p. 76. Limon. elaius &c. Amm. Rw.b. 130.  P-ENTAKDR.IA. 2Ö5 Bladen Lancetvormig ge/pitst, de Bloemen, A; overhoeks, van elkander afgezonderd. H De Bladen van deeze beiden gelyken naar diesi van Weegbree en leggen op den Grond, dochj hebben een Doorntje aan 't end: bcftaande het verlchil, volgens Amman, voornaamelykdaar in, dat de eene de Bloemen in Hoofdjes vergaard , de andere Aairswyze geplaatst heeft. Zy zyn in beiden wit. De eerfte is, volgens Gmelin, in geheel Siberië gemeen, groeijende dikwils maar een Handbreed, fomtyds een Elle hoog. Het Landvolk aan de Irtis gebruikt de gedroogde Bladen in Aftrekzei, als Thee. Zy leggen ook dit Kruid op Wronden en Gezwellen. De anderé, die als Kroontjes - Bloemen heeft, valt in Tartarie. (oj Strandkruid met een gepluimde Stengen Elsvormige fpitfe Bladen. } s Den bynaam heeft deeze van haare fteekende Bladen , naar die der Anjelieren gelykende, en een Plag maakende die naar een Egel zweemt. A l p 1n u s noemde het Echinus of andere Boks- doorn. (9) Statice Scapo paniculato , Foliis Subulatis mucronatis. Limon. Fol. Sub. raucron. pungenribus. R. Lugdb. 192. Limon. Oricnt. fwtt-scens. tournf. CV- 25. Lim. Cespitofum fol. aculeatis. BuxB. Cent. II. p. I». T- 10. Limon. Grec. Juniperi folio. Tournf. CV. 25. Echinus f. Tragacantha altera. Alp. Exot. $7- T- S«. Rs Bi deel. viii. Stuk, IV. deel.' VI. 30fduk. 'entagy- IX. Statice 'cbinus. teekend.  266 Vyfmannige Krtjidefs iV.f Afdeel vj. I-IOOFD «TUF» X. Static! Jlexuofa. Bogtig. xr. Purpurata. Gepurperd doorn. De Groeiplaats is in de Wocflynen van Griekenland en Klein Afie. (10) Strandkruid met een getakte bogtige Steng, geribde Bladen en endelingfe Tros - Bloemen. Door S te i lerüs is deeze in Siberië gevonden en aan Gmelin medegedeeld. Zy heeft de Wortelbladen Eyrondachtig en op de wyze der andere Soorten getropt. De Steng is een Span hoog, bogtig getakt, en getopt met zeer fraaije Bloemhoofdjes , uit gekleurde rood en witte Kelken en kleine blaauwe Bloempjes famengefteld. (11) Strandkruid met een eenigermaate gebladerde Steng; de Bladen Jtomp Eyrond Wigvormig , drieribbig, gejpitst. De Heer Bergius noemt deeze Kaapiche, die hy omftandig befchryft, Statice peregrina. Zyn Ed. betrekt 'er toe het Heejlerig Kaapfch Limonium van Ra y, dat naar ons gemeen iiuropiich gclykt. Ook meent hy, dat het Zee-Gras met een naakte Takkige Steng, welke zo wel als de Bladen ruuw is, van Gmelin, eenzelfde («o) Statice Scapo Ramofo flexuofb Sec. Stat. Fol. ovalibus. muticisnervo'is & .Gmelin. Sib.U.p.ti7-T. 19.f. I. (11} Statice Cau'e fubfoliato Sec. Mant. 59. Statice pcrestina. ij erg. Cap. 00. Limon. Fruticofum Csp. B. Spei , vuigari nuftrati lïrmlc. Raj. Suppl. z$6. Gmel. Sib. ii. p. Z'S- BURM. Fi. Cap. Prodr. p, 8.  PEKT ANDRIA. £67 de Plant zy. De Steng is ongevaar een Span hoog.De Kelkenen Bloemen zyn paarfchachtig,4 waar van de bynaam. ï S' (12) Strandkruid met een laag Heefterige gebladerde Steng ; de Bladen getrapt, Wigvormig , glad en Jlomp ; de StengenJ'chi•aalbloemig. Aan de Middellandfche Zee groeit deeze, een Plantje van naauwlyks een Vinger hoog, met bleekroode Bloemen. Bevoorens was het onder de Verfcheidenheden van 't gewoone Limonium ppgeteld. (13) Strandkruid met een Heefterige Steng, die van boven naakt en Takkig is, met ongejleelde Hoofdjes, en Lancetvormigs Scheede - Bladen heeft. In Siberië groeit deeze Soort, die Stengetjes van minder dan een Voer hoog maakt, zig in Takjes verdeelende, die met Hoofdjes van kleine blaauwé Bloempjes, in Schubbige witte Kelkjes , gekroond zyn. AaD de Zout - Meiren ii haare voornaamfte Groeiplaats. (14) Strand (12) Statice Caule Suffruticofo Foliofo &c. Mant. $9. Li mon. Maritimum minimum. C. B. Pin. 192. Prodr. 99- Lin ■Xmt. minimum glabium. Pluk. Alm. 221. T. aoo. f. 5 Lim. Sic. folio cordato. BOCC Sic. 64. T. 34- (Hj Statice Caule Fruticofo , fu:etne nudo Ramofo &« Stat. Fol. e Lanceolato Lineanbus 8cc. GMBL. SU. U* P'"' T. 8s. f. 2 , 3- ïi. EEfL. VIII. STUK» IV. FDEEli VI. loOFD» rus. xrr. Statice minuta. Zeet lein. XIIT. Sajrvti* co fa. Heefteiig.  268 Vyfmannice Kruide». IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk. XIV- Statice monopeiala, Houtig. (14) Strandkruid met eene Heefterige gebladerde Steng, eenzaame Bloemen, en Lancetvormige Scheede ■ Bladen. De Stengbladen zyn Liniaal of zeer fmal ia deeze Soort, welke Houtig is , volgens Boe cone en op Sicilië groeit. Dikwils komen 'er Gallen aan voor , die door het fleeken van Infekten veroirzaakt zyn (*). Zy hebben fomtyds de grootte van een Eikel. De Wortel van dit Kruid is ontzaglyk groot, hebbende fomtyds de dikte en langte van eens Menfchen Been , en van binnen zo rood zynde als Brafiüe - Hout. Niettemin fpreidt hetzelve zig daar van flegts Takswyze langs den Grond uit, als het Varkens-Gras, met Bladen naar die van den Olyf- boom (14.) Statice Caule Fruticofo foliofo Sec. Stat. Fol. Cmle Lanc. Linearibus. H. Clif. R. Lugdb. 192. Limonium Lignofum Gillas ferens. Bocc. Sc. 34, 35. T. 16, 17. (*) Gallas fitpe fsrt ex PbaUna. RF.AUM. Ins. III. T. 3» F. r-4: zegt LiNNiEUS , in Spec Plant. Ed. II. p. 39*. Rbaomur fpreekt, wel is waar, van zodanige Gallen, die >p 't F.iland Cyprus gevonden waren , en hem uit Egypte jezorgd, zittende aan een Soort van Limonium maar het onvolkomen Uiltje, dat hy 'er by afbeeldt, hadt zekerlyk decelven niet veroirzaakt, en hy kon niet onderfcheiden , of het Infekt, dit hy 'er binnen vondt, een RuDsje ware üan een Wormpje. Ook was het gezegde Uiltje niet kenbaar. Waar"chynlyker is derhalve de gisline in Hort. Cliffeniano , dat leeze Gallen, gelyk die van andere Gewjsfen, uit het fteeten van Wespen voortkomen. Zie het Hoofdftuk van de Gall - Wespen,, in het I. Deels. Xll. stuk, van deeze myne Nat. Hi/iorie, bladz. 107, eaz.  boom of van Zee - Porfelein gelykende. De ^ Bloemen zyn vry groot, als die der blaauweSyring, pelyk gedagte Autheur aanmerkt, en be-f ftaan Üegts uit één Blaadje , even als in het5 Portugeefche Strandkruid met veeldeelige Bla-„ den vanTouRNEFOR x. Onder den zelfden bynaam geeft Forskaohl een Soort van dit Geflagt, by Alexandrie in Egypte groeijende, op, welke nader fcheen overeen te komen met de voorgaande Siberifche. f15) Strandkruid met een Heefterige geblader, de Takkige Steng en Elsvormige Bladen. Deeze heeft de Bloemkelken Goudgeel, waar van de bynaam. Het Kruid is door Amman afgebeeld en was op Bergvelden in Siberië ge vonden door den Heer Gmelin, die het onder den naam van Limonium met Kali-Blader befchryft. De Wortel is maar een Schryfpendil en heeft een Bloedkleurig rooden Bast, van bin nen wit zynde, zoet van Smaak. In alle Kelk jes, byna, kwamen hem roode Wormpjes vooi (16) Strandkruid met een Heefterige Takkig Steng, de Takjes Schubbig , door Kaf jes die met een Haairtje getipt zyn. I (is) Statice Caule Frut. Foliofo Ramofo &c. Gmel- & ii. p. 218. Limonium Marit. hum. Ephedra: facie &c. Ai MAN Rt»t>- 131- t. 18- f. ï- (l6) Statice Caule Frut. Ramofo &c. Limonium Ferulac< Folio. GMB- Ui. Mom. Hifi. 1II.S.U.T. I. f. >3.ï« Aha. »I. t. 28. f- 4- H, deel. viii. Stuk» IV. VFDEEL. VI. [OOFDr rus. Pentagyia. XV. Statice Aurea. Goudkleurig- ! e xvi. Feruiacea. 'Deelbladig. a i. fi o  S7<3 Vyfmannige Kruiden. IV. Afdeel. vi. Hoofd- stuk. Vyfwy* vige, xvii, Statice Pruim/a. Rypig. xvir. Sinutzta. Oitgetioeki. Id Barbarie , Portugal, Spanje, komt deeze Soort voor , die de Stengen rondachtig byna Houtig en gepluimd heeft, zonder Bladen; de Takken Draadachtig dun , en Schubswyze bekleed met zeer kleine Kaf jes: de Bladen fyn verdeeld: de Bloemen eenigermaate op elkander leggende, opüygende, eenzydig, geel van Kleur. (17) Strandkruid met een bogtige, Takkige , Zemelige Steng. Deeze is , door den vermaarden Shaw, in Afrika gevonden en befchreeven; doch hy heeft de Takjes voor Blaadjes aangezien, zegt Lin» n.L,yiii( ïv; Ifdeel» VI. looFDr TUK. Penta^i*. \\. Linum per enne. Ovetbly^ vend.  47ö Vyfmannige Krüidew. IV. Afdeel. VI. Hoofd» stuk. Vyfwy. vige, III. Linum Viscsfum. Kleverig. iv. liirfutum. Ruig. Ed. aanftonds beantwoorden , uit zyne aanhaaling, hier onder geplaatst, alwaar dezelve het den naam geeft van Wild overblyvend Hemelfchblaauw' Vlafch , dat regter op Jlaat, enz. zeggende , dat het overvloedig groeit op de Heuvelen en aan de kant der Bouwlanden by Cambridge. (3) Vlafch met Lancetvormige , Haairige, vyfribbige Bladen. Deeze Soort groeit op de Gebergten vanLombardie,alsook by Augsburg en elders in Duitfch. land. (4) Vlafch dat de Kelken ruig, ge/pitst, ongefteeld, overhoeks geplaatst heeft, zowel als de Bladen , maar die aan de Takken gepaard. Öp verfcheide hooge drooge Velden, zo in Oofienryk als in Tartarie . groeit deeze Soort van Vlafch, welke byna van hoogte als het Gemeene is , met dikke , ruige Steelen en Bladeren (f) Vlafch (3) Linum Foliis Lanceolatis , Pilofis, quinquenerviis. Lil. fylv. latifol. Caule Viscofo , Floie mb.o. C. B. Fin. 2J4. Raj. H,fl. io7+. (4) Linum Calycibus hirtiutis &c. Lienm fylv. latifol. hirfutum coetuleum. C. B. Pin. 339. Mobis. Hifl. ii. p. J73- s- j- t. 2(5. f. j. Raj. Hifl. 1073. Linum fytaftre latifolium. Clus- Hifl. I. 317. Lin. fylv. iprimum. fANN. IJl. T. ajs. XRAM. Auflr. SS,  P B N T A N D * I A. Hff ($) Vlafch dat de Kelken ge/pitst heeft, d Bladen Lancetvormig, verftrooid, gejtrekt, ruuw en puntig, de Steng rond en van onderen getakt. Deeze Soort groeit in dat gedeelte van Europa , 't welk men oudtyds Gallia Narbonenjïs plagt te noemen ;naamelyk in Languedok en Provence. Het heeft de Stengetjes een Voet hoog . Houtig : de Bladen donker groen, zeer fcherr. gepunt: de Bloemen groot, Hemelfchblaauw . in Kroontjes. (6) Vlafch met gefpitjle Kelken, en verjir'ooide Borjlelig Liniaale Bladen, die naaragteren ruuw zyn. Agt (S) Linum Calycibus acuminaris &c. Lin. fylv. ccerul. folio acuto. C. b. Pin. 214. Proir. 107. Lin. fylr. anguflif. carui. amplp flore. magn. SaüV. Gouan Memp. isj.Geb. Prov. 420. (S) Linum Cal. acuminatis , Fol. fparfis &c. Lin. perenne Fol. anguftioribus. hall. Helv. 371. Lin. fylv. anguftifolium Flore magno. C. b. Pin. 114. Lin. fylv. V. anguflif. Clus. Hijl. I. p. 3iS. ffm Lin. fylv. anguflif. Fl. magno inrenfe ccer. Tournf. l„jt. 3 40. 5, Fl. magno violaceo. Mi. 9. Lin. purp. diflinólo. Uii, ». Fl. magno ccer. *: velut cinereo. Mi. Lin. fylv. V. anguflif. aliud genut. Clus. Hifi. I. p. 311. {ƒ. Lin. fylv. ang. Fl. dilute purp. vel carn. C. B. Pin. 214. Lin. Oxypli. multicaule. Eocc Mus. II. p. 169. t. 12;. „, Linaria Capill. folio altera. C. b. Pin. 213. Lin. anguftifolitm album &c. Tournf. Infi-. 340. Z. Lm. fylveftre anguflioribut 6c denfioribus foliis , fl. minore. C. B, Pin. 214, Lin. Fol. altein, Linearibus&c. Scop. C*rn.t$, S 3 K. Desih VIII. Stok, ! IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk.v. Linum Narbonen, fa. Narbonfch. vr. Tenuifi- Hum. Dun')ladig.  278 Vyfmannige Kruide». IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk. fyfwy- vilt. vit. Linum GaUisum. i'ianfch. Agt Verfcheidenheden heeft Linn^us opgegeven van deeze Soort , die op drooge Velden in Vrankryk en Switzerland haare Groeiplaats heeft, hoewel men ze in Languedok en Provence, ja zelfs in Karniolic cn in Oofienryk ook aantreft. De Ridder wil echter thans, dat men de Vierde daar van zal uitfluiten. De Kleur der Bloemen , die of hoog blaauw, of paarfchachtig, of bleekblaauw en zelfs Vleefchkleurig zyn, maakt het meefte venchil in deezen. De Heer Forskaohl vondt een dunbladig Vlafch, met geele Bloemen , in Arabie. Volgens Haller geeft de Houtige Wortel veele Stengetjes van een Voet no0g • dié, Heelterachtig en gearmd zyn , met zeer fmalle, dikachtige Blaadjes en de Kelken zyn gebaard. Linnjeus noemtze Eyrond, zeer gefpüst, en, gelykerwys de Bladen, met kleine Stekeltjes Zaagswyze getand. (7) Vlafch met gefpitjle Ehvormige Kelken', Liniaal Lancetvormige overhoekfe Bladen: twecbloemige Steeltjes van de Pluim en byna engejleelde Bloemen. ■ Deeze byzondere Soort groeit in Bosfchen van Languedok en Provence. Somtyds heeft dezelve drie,fomtyds vyf Stylen op 't Vrugtbeginzel. (8) Vlafch (7) Linum Calycibus Subulatis aeutis &c. Lin. fylv. minus Flore luteo. C. B. Pin. 214. Lin. Fol. lineari - laneeol. Sauv. Monsp. $3. Lin. Cal. acutis. GOUAN Monsp. jjj>, ||er. Priv. 421. Tab. té. Fig. I.  Pentandria» 279 {8) Vlafch met-Eyronde , fpitfe, ongedoornde Kelken : de Bladen Lancetvormig, de on-' derjten gepaard, 1 s Deeze, die het Wilde Vlafch is van Dodon & u s, groeit aan den Zeekant in Italië, Pro * verice en Languedok; doch ook op het Geberg- s te van Baden in Oofienryk. Zy gelykt vry veel naar het Tamme Vlafch , maar de Bloemen zyn geel. Ook heeft zy veel overeenkomst met de voorgaande Soort. (9) Vlafch met geronde ftompe Kelken, Liniaale fpitsachtige Bladen en neergeboogen] Stengen. Behalve de Vierde wordt hier ook t'huis gebragt de Eerfte verfcheidenheid van het Dunbladige Vlafch , hier voor befchreeven. Naar de volgende gelykt deeze Soort zeer, maar de Stengen hellen en de onderfte Bladen zyn ichubs- wys' (8) Linum Calycibus ovatis acutïs muticis Sec. Linum Caule fiihplici &c. H. Clif. 114. R. Lugii. 434. Gouan Mtntp. 159- ger. Prov. 419. kram. Auftr. 87. Linum maritimum Iuteum. C. b. Pin. 214. Lin. luteum Narbonenfe. j. B. Hifi. lil. p. 4S4- Linum fylveftre. Dod. Pompt. i3+- (9) Linum Calycibus rotundatis obtulïs &c. Sp. Plant. ïCyz. Jacq. Vind. 2Z9- Lini tcnuifolii, Var. fit piima. Sp. Plant. 398. Linum fylv. perenne cceruleum , noftras. Raj. Hifi. 1073. Lin. perenn. min. cceruleum. AIORIS. Hifi. lil. f. 573. N. 4. Lin. fylv. quint. anguRif. alt. Clus. H>jT. I. p. 318. Lini tcnuif. Var. quarta. S4 II, Deel. vul Sxsk IV. Vfdeel. V). ïoofb- ruK, VII'. inum Ma itimum. .eekants. IX. llpinum. ilpilch.  sj?y V y f ma mntge Kruiden. IV. , 'Afdeel. . vi. Hoofd- i STI.K. Vyf*}- ( Vip. X. Linum Auflriacum. Ooltentyks. xi. Virpr.it- ViJgm.fch. XII. ffli.vum. 'Geil. ! vys' orngeboogen. 't Gchecle Gewas is effen net eenvoudige ronde Stengetjes, die byna op len Grond leggen. De Bladen klimmen op: dc Bloemen zyn blaauw en niet klein. Het groeit 3p de Ooftenrykfe Bergen. (10) Vlafch met geronde ftompe Kelken, en Liniaale fpitfe regiachtige Bladen. Van dit Neder-Ooftenrykfe Vlafch, dat op Jen Kalenberg en anderen groeit, zyn de Stenjen korter dan in 't gewoone, de Bladen verfpreid; de Bloemen voor 't bloeijen knikkende; ie Kelken Eyrond, ftomp. fn) Vlafch met fpitfe Kelken overhoeks, de Zaadhuisjesftomp; een Draadachtige Pluim ; Lanceivormige overhoekfe Bladen; de Wortelbladen Eyrond. In Virginie enPenfylvanie groeit deeze Soort; 3ie geele Bloemen heeft, ongevaar een Voet jÓóg. (12) Vlafch met byna Zaagtandige juuwe, Lan- (10) Linum Cal. rotund. obtufis &c. Lin. fylv. anguflif. :oI. rarierttms. C. B. Pin. 2.14. Lin. fylveftre fecundum. f AREFN ■ Ie ilï- Mant. 359. KRAM. Aufir. 17. (11, Lir.um Calycibus acutis alternis Stc. Lin. Rainis Foütsque alten,s Sic. GSOH. Virg. 35, 4S. (iz) Lir.um Ca'ycibus lubfrrrato -fcabris Sec. Mant. 360. Lin. fy'.v. latifol. luteum. C. B. Pin. 214. Linum latif. «ram. ]. B. 'Hifi. iii. p. 4j<. Lin. fylv. eert. latifol. Clus, 'iifi. I. p. 317- fan»- Jol. KRAM. Aufir, g7. Mant. }6cf  pentandria. 2§ï' Lancetvormige naauwlyks gefteelde Kelken: in een Pluim van gegaffelde Takken. Deeze heeft , aan de Blaadjes, wcderzyds een Stip : de Kelk is hoekig: de Bloemblaadjes zyn geel met Saffraankleurige Streepen. De Groeiplaats is in Oofienryk, Karniblie, Langue' dok en elders. (13) Vlafch met Elsvormige Kelken en Lan cetvormige geftrekte gefpitfte Bladen, du aan de kanten ruuw zyn. In Languedok , Spanje en op Sicilië, groei dit Kruid, dat tot het Steenzaad is betrokkc; geweest door C. B aühinus. 't Gelyktinder daad niet weinig naar hetzelve, volgens de Af beelding van de Pasferina met Vlafchkruid - Bla den by Lobel, welke door j. B a u h i h u is aangehaald. De Bloemen zyn Tuilachtig ver gaard: de Kelken eens zo lang als het Zaadhuis je, daar in vervat. (14) Vlafch met Liniaale fpitfe ruuwe Bladei en laag Heefterige Stengen* li t^u) Linum Calycibus Subulatis &c. Lin. Fol. afperis &i magn. Monsp. 164. Gouan. iss- Ger. Prov. 411. Lirhos Linaiiï folio Monspel. C. B. Pin. is?. Pasferina Lobeli i. B. Hifi. iii. p. 455- Pasferina Linarias folio. Lob. h (14) Linum Fol. linearibus acutis Icabris &c. L'num an guftifolium Fruticofum Valentinum. TouiNF. hg. 340. S s h. Okei.. viii. Stuk. IV. Afdeel . vi. Hoofdstuk. «ia. ■ xnr. , Linum firiïï.um. Gettrekt. ! xiv. Suffrutico- fam. 1 Heefterig.  al2 Vyfmannice Kruiden. IV.' AfdEELi VI. Hoofdstuk. XV. Linum jirforenm. Hoornachtig. i XVI. Campanuiatum.Klokbloemig. i ] 1 In 't Ryk van Valence, dat tot Spanje behoort; groeit deeze, volgens den vermaarden Kruidkenner Tournefort. (15) Vlafch met Wigvormige Bladen en Boomachtige Stengen. A l p 1 n u s kreeg van 't Eiland Kandia, onder Jen naam van Boomachtig Vlafch, een Tak van xn Plant, welke de Bloemen, Vrugten en Zaaien, volmaakt naar die van Vlafch gelykende, ladt. Zy is, zegt hy, Boomachrig , hebbende tengere ronde Takken, fcheef geftrekt en zwart van Bast: met Bladen als die der Myrthen byaa geheel bedekt, en aan de toppen Bloemen iraagendc, die geel van Kleuren zeer bitter wa« •en. De Vrugt, van grootte als Cicers, bevatte zier Zaaden, aan die van het Vlafch volkomen ;elyk. 't Gewas groeit, volgens LinnjEus, )ok in Italië. (16) Vlafch, welk het Grondjiuk der Bladen, wederzyds, Klierig gejlippeld heeft. Tot de Klokjes is deeze betrokken geweest: vant de Bloem heeft eene alszins Klokvormige fi- fit} Linum Fol. Cuneiformibus , Caul. Arborescenribus. ILP. Exot. ij. t. 18. (li) Linum Fol. bali utrinciue &c. gouan Mtnsp. ijq. 3er. Prtv. 420. Lin. fylv. luteum Fol. fubrotundis. C. 3. Pin. ïi2. Rapunculus nemor. anguflif. li. 93. Camp. lutea. Jnifolia Montis Lupi. Lob. /(. 414. Campanula Linifoli» utea. j. b. Hijl. \\. p. «17.  P E N T A N r> R I A. a3,3 figuur. Men vindt het Kruid op den Berg van St. Loup by Montpellier, als ook in de Zuidelyke deelen Provence. De Stengetjes zyn maar etn Vinger lang, hoekig en loopen dikwils aan t end uit in drie groote gefteelde Bloemen, met Lancetvormige fpitfe Kelken. De onderfte Bladen zyn breed en rondachtig; de bovenden als die van Vlafch: de Bloemen geel. (17) Vlafch met gepaarde Lancetvormig Liniaale Bladen, de endbloemen gefteeld. Deeze Soort, in de Leidfche Akademie Tuin zig bevindende, was uit Afrika afkomftig. (18} Vlafch met de Bladen by de Bloemen Lancetvormig en gepaard, de Bloemen overhoeks en ongefteeld, mee Kelken zo lang als dt Bladen. Op Kleijige Velden van Italië groeit deeze, die de Stengen hoekig, effen, in twee of drieen gedeeld heeft ; de Bladen wederzyds van agteren met een bruine Klier, die aan de Stengen overhoeks en Lancetvormig, aan de Tak. ken (17) Linum Foliis oppofitis lineari - Lanceolatis Sec. R. Lugdb. 434. Lin. Afncanum Inteum Fol. conjugatis. bserh. Lugdb. i. p. 234. (is) Linum Fol. Flotiferis oppofitis Lanceolatis Sec. H, Clif. 114. Linum luteum ad iïngula Genicula floridum. C. b. Pin. 214. Moris. Hifi. ii. p. J74- S. s- t. 26. f.lf. Lin. Juteum fyl». latifoliurn. col- Ecpbr. II. p, 79. t. 80. II. Desl. VIII, Stuk. ü.fdeel. VI. Hoofd* stuk. Pentugynis. XVII. Linum AfriiO.' num. Afri- kaanfeh. XVIIL Nodifltrum Knoopbloemig.  IV. Afdp.ei vi. Hoofd STUK. xdc. JJnur» o tharticum Purgec zend. 284 Vyfmankige Kruiden; ken fmalfer en gepaard : de Eloemen geelach" tig, met een Bladerigen Kelk. (10) Vlafch met gepaarde Eyrond Lancetvormige Bladen , gegaffelde Stengen en fpitfe * Bloemblaadjes. Op de Velden der Noordelyke deelen van Europa niet alleen, maar ook in Pruisfen, Oofienryk, ja zelfs in Languedok en Provence, groeit deeze Soort, welke men Purgeer - Vlafch noemt. Men vindt het in onze Nederlanden in de Zalliker Waard, volgens den Heer de Gorter. In Switzerland is niets gemeener op de GrasLanden , volgens den Heer Halder. Men viDdt het hy weinigen goed afgebeeld, dan by J. Bauhinus en by Lo es el. Het Plantje groeit naauwlyks een Handbreed hoog en heeft rondachtige Wortelblaadjes, de bovenden fmaller en de Bloemblaadjes, die wit of bleek geel zyn, fpits* 't welk , benevens de kleinte der Bloempjes, hetzelve van de andere Soorten onderfcheidt. Het Loof is uitermaate bitter en dient tot een Purgeermiddel voor 't Landvolk. Een Handvol, daar van, een nagt ge- (19) Linum Fol. opp. ovato - lanceolatis, Sec. H. Clifi r. Lngdb. 434. gouan Monsp. ISo. GïH. Pnv_ Gort. B-lr. 90. Ksam. Auflr. «7. Fl.Sutc. lss, in. M»t. Mti. u7- IVnura Pratenfe Flotibus exiguis. C. B. Pin 214 Alfine verna glabra Flor. nn-bellatis albis vel potius Un' m-mnrum. J. B. lüjl. III. p. 4„. Spersij[a faifolu Lipi pimbs. Lois. Fras/. 261. T. if.    Pentandria. 285 getrokken in Wey of Water, dat men 's morgens inneemt, doet zagtclyk afgaan, en even 't zelfde kan men doen met een vierde Loots van 't gedroogde Kruid. (20) Vlafch met gepaarde Bladen , een gegaffelde Steng; de Bloemen viermannig en vierwyvig. Wegens de gelykenis van de Vrugt naar die van 't Vlafch, noemde Michelius dit kleine Kruidje Linocarpum. Anderen hebben het Linoides geheten en Vaillant Chamcelinum , dat is Laag Vlafch. Om dat de Zaadhuisjes, open geborften , zig met hunne Hokjes Raderachtig geftraald vertoonen, gaf D1 l l e n 1 ü s 'er den naam aan van Radiola. Niettegcnftaande het in getal der Vrugtmaakende deelen van dit Geflagt afwykt, oordeelt de Ridder , dat het daar toe behoore. Het heeft vier Meeldraadjes, vier Stylen , vier Bloemblaadjes en agt Hokjes in de Vrugt. De Bladen, naar die van Muur gelykende, zyn naauwlyks grooter dan een Speldekop en de Zaadjes byna onzigtbaar, zonder Mikroskoop. 't Geheele Plantje, dat zeer Takkig is, groeit naauwlyks een halven Vinger hoog. De En- (lo) Linum Fol. oppofltis Src. H. Clif. 114. R. Lurik. 434. Ft. Saec. ufi, 272. GORT. E'-lg. 91. OED. Dan. 17Ï. Chamtclinum vulgare. VAILL. Paris. 33. T. 4. f. 6. L.nc-carpum Serpilli folio. MlCH. Gen. 23. T. 2r. Radiola vuig. Serpillifolia. PvAJ. Angl. II!. p. 161. T. 15. f. %. Polygon. minimum, f. Millegrana minima. C. fi. Pin. 212. Loü. 1c. 4.82. ii. Deel. VIII. stu2, IV; iFDEEl. VI. HOOFD/} ITUK. xx. Linum Radiola. 3efttaald.  sSö Vyfmamnige Kruide»: IV. Afdeei vi. Hoofdstuk, Vyfw-j vige, xxr. Linum qnadrifo' ham. Vierbladi£ (21) LiKum Foliis quaternis. tin. Afric. Rubiae foliis quatemis ftellatis. RAJ. Suppl, jïj. EwtM. Fl, Cap. Fredr. Engelfchen noemen het Allfeed , als byna geheel uit Zaad beftaande, en het behoort tot het zogenaamde Duizendgrein. Be Groeiplaats is op vogtige Zandgronden, door geheel Europa, als ook in onze Nederlanden, doch niet algemeen. Vlafch met kruislingfe Bladen. Deeze Soortheeft Stengetjes van een half Voet •of hooger, die by tusfchenwydten met vier Blaadjes omringd zyn en zig boven in Takjes verdeelen, met taamelyk groote vyfbladige Bloemem Behalve dedze wordt ook het Zeekants - Vlafch, door den Heer N. L. Burman mus, onder de Kaapfche Planten geteld. De Bloempjes van het kleine Kaapfe Plantje, alhier in Fig. 1, op Plaat XLVI, natuurïyker grootte, vertoond; heb ik bevonden vyf Meeldraadjes en vyf Stylen te hebben,- des hetzelve rolflrekt tot deezen Rang behoort en volgens de Geitalte komt het aan geen Geflagt^ daar in, nader, dan aan dat van Vlafch. Het enkele dunne Stengetje , daar van , is by my Bladerloos, doch dewyl het drie Knoopjes heeft ^ geloof ik , dat het Bladertjes gehad zal hebjen ; doch of die kruislings om het Stengetje aebben geftaan, of enkeld, is my onbekend. f22) Vlafch  Pentandria. aS) (22) Vlafch dat de Bladen gekranst heeft. In Italië groeit deeze Soort, die een Plantje is van een Handbreed hoog, dat uit een dun lang Worteltje ronde Stengetjes fchiet, met Kransblaadjcs van een Duim of daar omtrent lang. Op den top heeft het vry groote paarfehblaauwe Bloempjes, op welken een rond Zaadhuisje volgt, dat tienhokkig is gelyk in de andere Soor« ten. Aldrovanda. De Kenmerken van dit Geflagt, zyn een vyf. deelige Kelk, vyf Bloemblaadjes, een vyfklep. pig Zaaihuüje, dat in ééne holligheid tien Zaaden bevat. Het is benoemd naar den vermaarden Natuurbefchryver Aldrovandus , en bevat, tot nog toe, maar ééne Soort (1), voorkomende op Moerasfige plaatfen, zo van Italië als van Oostindie. Monttus heeft de eerfte, in de Verhandelingen der Geleerden Sociëteit van Bonome, befchreeven en in Afbeelding gebragt. De indifche is voorgefteld door den fchranderen Plu- (22) Linum Foüis Verticillatis. Linum fylv. Flore erfo, j?!or,!>us verticillatis. EOCC. Mus. II. p. 49. T. 42. rjj, Suppl. 514- barr. Rar. 6S5. T. 1226. (ij Aldrovanda. Syft. Nat. XII. Gen. 3S6. p. 225. fig, XIII. Gen. 390. p. 251. MONT. AS. Bonon. II. f. 3. p. 404. T. 12. Lentieula paluftris Indica. FLUK. Alm. 211. t. 41. fi, 6. BURM. Fl. Ind. p. 78. II, DEEL, VIII. SïUH. IV. Afdeel^ VI. Hoofd1» STüR. XXII. Linunt Vcrticilla* turn. Gekranst. L Aldro-oans ia fifuu. lofa. Blaasachtige.  «88 Vyfmannioe kruiden; IV. 'AfDtiïL. ti. HoorD> STUK, vige. i I s i. Drtfera retundifoli*.Rondbladig. ii. J.inzifolie. Langbla- tüg. C j 1 2 ti I 1 Plukenet. 't Gewas heeft rondachtige Blaadjes , gelyk ons Eendekroos, die met twee Haairtjes aan 't agter - end gebaard zyn. Ook draagt het Blaasjes, byna gelyk de Utricularia, maar ligt getropt by elkander. D r o s e r Ai Zonnedaauw. Dit Geflagt heeft een vyfdeeligen Kelk en vyf Bloemblaadjes. Het Zaadhuisje is eenhokkig, ;elyk in 't voorgaande en aan den top onk vyf. ;leppig, bevattende veele Zaadjes. Voorts worlen de Planten , tot hetzelve behoorende, door ;ëkere byzondere gedaante , die 'er den naam ah geeft, onderfcheiden. In zes Soorten zyn y verdeeld, als volgt. (O Zonnedaauw met de Bloemjleeltjes uit den Wortel en fchyfrondt Bladen. (2) Zonnedaauw met de Bloemjleeltjes uit den Wortel en langwerpige Blxden. Deeze beide Soorten komen op vogtige Hey- Vel- (1) Drefer* Scapis ladicatis Fol. orbkulatis. Syfl. Nat. XIX. én. 3S7- P- zz$. Vtg- xiu. Gen. 391- p. 151. Mat. Mei, 58. r. Lugib. 417. GOUAN Monsp. 160. Fl. Lapp. Sute. 'tig. Wl!G. Fora. 60. REIG. Gei. f,6. GRON. Virg. 3J. FL eyl. ito. EUKM. Zeyl. 207. t. 94. f. 2. Ros SoJis folio rondo. C. B. Fin. 357. Rorida f. Ros Solis major. los. Icon. 11. (z) Drofera Scap. Rad. Fol. oblongis. Fl. L*pp. Stuc. Belg. Lugib. 417. Ros Solis folio oblongo. C. fi. Fin. $S7- Ros slis. Dob. Pempt. 474, IWm Rorida rcinot. hot.Icm |iLj  pENTARP&IA, aSo Velden door de geheele Veluwe, op Grasheu-^ veltjcs by Naarden, als ook in Friesland, en elders in onze Provintiën, voor. Zy groeijen voorts, fi door geheel Ëuropa , niet alleen, maar ook insl Afia, Afrika en Noord - Amerika; ten minfte deH;, rondbladige: want de langbladige is minder gemeen. Men zou echter met den Ridder kunnen twyfelen, of het ook een Verfcheidenheid mogte zyn. Men heeftze beiden Ros Solis of Zonnedaauw genoemd, om dat de Blaadjes op de kant met Haairtjesbezet zyn, waar aan men altoos, zelfs ih 't heetfte van de Zonnefchyn, hier eh daar Druppeltjes ziet van een kleverig Vogt, 't welk zig als Daauw vertoont. De fchikking der Blaadjes cn dcrzelver figuur wykt in het Ceylonfche, dooi: den Heer Bürmannus afgebeeld , aanmerkelyk van het Êuropifche, dat de Blaadjes vry lang gefteeld heeft, af cn komt meer met het Afrikaanfche, van Hermans us, overeen (*). In fommige deelen der Nederlanden noemt men dit Plantje, dat uit een Roosje van Wortclbaden ongefteelde Bloemftengetjes , van ongevaareêrt Vinger hoog, uitgeeft, Loopigkruid , om dat de Koeijen 'er loopig of geil door worden, volgens DodonjEus, wanneer zy daar van eeten. Voor't Wol vee ondertusfehen is het %o wel in Virginie nadeelig bevonden als in Swic- zer* (*) Ros Solis AFricanus minimui Fol. obiongo- focun^isi Hebm. Cat. Plant. Afr. p. 19. T U« ds&ï,. vin. Stuk» jy. fdéel.' vi. oofduk. Pentagfc  290 VVFMANNIÖE KrüTDEN. IV Afdeel Vl. Hoofdstuk. Vyfvjy m. Drofira Lufitanic, r.iitilgeelcn. ÏV. Capenfis. zerlanci. Het is fch rp, maakt Zweeren in de HuiJ cn veroirziakt de'Peering inde Schaapen, gelyk men by Ailburg ondervonden heeft, volgens Borrichios (*). Hierom is het te verwonderen , dat hetzelve in Menfchen, als een Bnrstmi Idel , zodanig aangepreezen zy geweest (f) Evenwel loopt men 'er op Cey Ion niet minder hooa; mede, dan in Europa, volgens Hekmannus. Het Zout daar van zou tegen de Verftoppmgen van de Lever , Milt en het Darmfcheil, een byzonder Middel zyn (].). (3) Zonnedaauw met de Bloemjleeltjes uit den ,; Wortel. de Bl iden Elsvormig van onderin verhevenrond: de Bloemen tienmannig. R A ju s acht dit Kruidje , dat in Por u al groeit, geen Soort van Zonnedaauw te zvn. Het heeft wel d< rgelyke gehaairde Bladen, d ch 't getal der Meeldraadjes van de Bloemen is a't ;os tien. De Bladen zyn zeer fmal, een Span lana;, en de Bloemen vry groot, wier Steelen eenige Blaadjes hebben. (4) Zonnedaauw met de Bloemjleeltjes uit den WOT' (*) Atl. H f<. Ann. IV. Ohs. 58. (t HAl L. H:V. p 37!. (4 BURV. Zeyl. ■ . 208. (; Drojtra ca is [laf. &e. Ros Solis Liifiranicus Fol. Aïpl'odeli minpris. AI iris. Hifl. III. p. 620. s. 15. t. 4. f. 4. fLUK. 4lm. 323. r. 117. f. 2. RAJ. Suppl. sst. (♦J Oro/tr* Scapis Rad. Kc. Dïos. Fol, ad Radicexn longis-  Wortel en Lancetvormige van onderen ruuwe Bladen. £5) Zonnedaauw met een enkelde gebladerde Steng en Lancetvormige Bladen. Deeze beide Soorten groeijen aan de Kaap der Goede Hope, als ook in andere deelen van Afrika, ten minfte war. de laatfte becrefc, welke de Vader van Breynius van de Kust van Guinee hadt ontvangen. Zy verfchillen aanmerkelyi ten opzigt van de Bloemen, die in de eerfte geaaird, aan dë ééne zyde van 't top-end aan lange Stengen voortkomen, in de andere met haai tweeën uit het top-end van korte Stengetjes. Deeze zyn gebladerd en die der eerfte ongebla derd , een Span lang. De Bloemen zyn in dc laatfte bok veel grooter dan in de eerfte, wie: Bladen , uit den Wortel voortkomende, lan| gefteeld zyn en dikwils omgekruld. Van de laatfte , welke de Bloemen wit of fchoon paarfcf heeft, komt eene Verfcheidenheid voor, by Plu renet , aan de Afrikaanfche Kust, tegenovej Madagaskar, verzameld, hebbende de Wortel blaad- gisliffiis, FI. Spicatis. BlJUM- Afr. 209. T: 7$. f. 1. Roi Solis Aft. Fol. praïlongis, Caule nudo altisfimo. Ra). Suppl jlS- (s) Drofera Caule fimpl. foliofo Sec. Drofera FoU ad Ca* jem oblongs alternis, Fl. amplo purpure >. burm. Afr.no. T. 75. f- 2. Ros Soüs Folio angufto Flore amplo. ÜRÈYrJ trodr. III. T. 2i. f- 2. Ros SdU Af.. Cifti Flore albo j Caule foliofo. Raj. Suppl. j 15. (i. fiifcJïjt. i;«o; fiê: f. T 3 II. eeejw viii. stuk, IVï Afdeel; vi. Hoofd- STUK. . v. Droftra Cipflora. Gtoocuioft» tuig. 1  i?* Vyfmanwige Kruiden; IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk. VyfwyfL.XLVI. i i i blaadjes korter en breeder en aan het Bloemiïengetje langer fmaller Blaadjes, met een kleinere Bloem. Zodanig een Plantje heb ik van de Kaap bekomen ; zo wel als van het Grootbloemige; 't welk ik, om dat van de Wortelbladen door de Heeren Bürmannus en Breyn geen gewag gemaakt en flegts enkele Takjes afgebeeld worden; als ook wegens een aanmerkelyke verfchillendheid,in fommige opzigten; hier op PI. XLVI. Fig. a, in de Natuurlyke grootte afgebeeld, mededeel. Dit Plantje heeft veele fyne roode Worteltjes, byna zo lang als de Bladen , die aan den Stoel in 't ronde uitfehieten , van een Stroobreed aan 't begin allengs verfmallende en in zeer fyne puntjes uitloopendc. Op de zyden zyn deeze Blaadjes over de geheele langte, eveneens als in het gewoone Zonnedaauw, met Knopjes gehaaird, Het Stengetje, uit het midden voortkomende , is wit-Wollig en bezet met dergelyke Blaadjes, uit wier Oxelen hetzelve Bloempjes uitgeeft, wier getal hier, met het cndelingfe, Irie is. Deeze Bloempjes beftaan ieder uit een Kelk van vyf dergelyke met Knopjes gebaairde Blaadjes , byna even zo lang als de Bloemblaades, en zeer puntig , zo dat de uitgefpreide Kelk dg gelyk een Ster vertoont. De Bloemblaadjes :yn aan 't end rond en roodachtig van Kleur. fyf Meeldraadjes omringen den Stamper, die :en langwerpig rond Lighaam heeft of Vrugtbejinzel, waar op een enkel dun Styltje met een klein  PeMTANDRIA. 293 klein Knopje als Stempel. De Meelknopjes zyt zo lang als de Meeldraadjes. Zy beftaan iedei uit twee Rolronde deelen, nevens malkander, roodachtig van Kleur, doch die aan 't onderend een zwart rond Schyfje hebben , waar in het puntje van het Meeldraadje fteekt, daar z^ waarfchynlyk zig op beweegen of draaijen, gelyk men dit in eenige andere Bloemen waarneemt. In de vergroote Bloem , by A, en daar nevens , by a, is dit blykbaar. ■ Niettegenftaande de overeenkomst der gedaante met de Soorten van dit Geflagt, beken ik, heeft in dit Plantje een aanmerkelyk verfchil plaats; doordien het geen vyf Stylen en zeer groote Meelknopjes heeft: dus zou het nadet met het Geflagt van Roridula overeenkomen , maar het kan tot de voorheen befchreevene eenigfte Soort daar van * niet betrokken worden, als geen;Heefter, noch Heeftertje zynde, gelyk de Heer N. L. Bürmannus 'ervan zegt; hoe zeer ook de Deelen der Vrugtmaaking gelyken mogen. Zy worden, in het GrootbloemigeZonnedaauw, thans, door den Ridder aldus befchreeven. ,, De bodem van de Bloem is zwart. Dc „ Meeldraadjes zyn zwart , van langte als de „ Kelk: de Meelknopjes Hartvormig geel; de „ Stamper zwart. Het Vrugtbeginzel is Eyrond, „ en aan hetzelve zitten rondom den top, niet „ op denzelven, vyf zwarte Stylen, van langte T 3 „ als II. Deel. VIII, Stuw. i IV. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Pentagfi * Bladz. 691. in 't VII. Stuk.  294 Vyfmannigê Kruiden. IV. Afdeel vi. Hoofd- STtK. Drofera Ooftin*fch. i. Giftkia, Fbxrr.actoides. Muurach tige. „ als de Bloemblaadjes, en aan 't end verdeeld • „ in twee dunne Haaircjes." (6) Zonnedaauw met een Takkige gebladerde Steng , de Bladen Liniaal., Deeze Soort, in Ooftindie vallende, endoor den Hoogleeraar J. Bürmannus onder de Ceylonfche Planten afgebeeld , heeft volgens zyn Ed. een Stengetje van een half Voet lang , dun , Takkig , met zeer dunne Blaadjes overhoeks, ten halve , naar 't end toe, met Haairtjes gedekt, üit dcrzelver Oxelen komen de Eloemfteeltjes voort, met drie en meer, of ook fomtyds met enkelde Bloemen. Het overige was zyn Ed.,even als in de andere Soorten van Zonnedaauw, voorgekomen. G i s e k i a. De Kenmerken van dit Geflagt, dat zynen naam van den Kruidkenner G i s ek e heeft, zyn, een vyfbladige Kelk , zonder Bloemblaadjes , en de Vrugt uit vyf rondachtige Zaadhuisjes s ieder met één Zaadje , digt aan elkander gevoegd, beftaande. De eenigtte Soort (i), daar van bekend, is on- (6) Drofera Caule Ramofo Foliofo Fol. linearibus. Ft. Zeyl. üi. Ros Jolis Ramofus Caule foliofo. BURM. Zeyl. 207. T, 9*. f. i. Anka Puda. Hort. Mal. X. T. 20. (1) Gifekia. Syfi. Nat. f eg. XIII. Gen. 13+0. Mant. 561. Köiremerj Alolluginoides. Mubr. Comm. Gott. Nov. T. 3. p. T- 2. f. 1.  Peeï tanbrïa» 205 onder den naam van Koolreutera dienaar de Mollugo gelykt , door den Hoogleeraar Mürb*y in dc Gottinger Verhandelingen befchreeven. t De Heer Linnjeus geeft 'er den bynaam8 Pharnadoides , als een Kruidje naar 't Pharna- „, durn gelykende, aan. D' ch zyn Ed. zegt thans, dat het de gedaante heeft van 't Blecebrum Ficoide im. De Stengetjes zyn Kruidig, glad, rond , een Voet lang . op den Grond leggende, aan de bovenzyde geftreept , met Knietjes ver van elkander : de Blaadjes gepaard en Ion: gefteeld, Lancetvormig ovaal, flomp, effen : de Eloemfteeltjes komen enkeld in de Oxelen voort: zy zyn rond en naakt, draagende een veelbloemig Kroontje, met Bloemen van buiten groen, van binnen w't, die neerhangen, d ich by'tbloeijen zig opregten. De Groeiplaats is in Ooftindie. Crassula. Dikblad. De Kenmerken van dit uitgebreide Gefligt zyn: een vyfblad'ge Kelk. vyf Bloemblaadje s" vyf Honigfchubbetjes onder aan 't Vrugtbeg nzel en vyf Zaadhuisje? , by elkander veraard. Hier kan men de dikte der Bladen , naar die van 't Hn'slookgelykende, byvoegen, waarvan het den naam gekreegen heeft by Dillemus. Ver de m«eften zyn Afrika^nfche of liever Kaapfche Planten. Onder de Soorten van hetzelve, wier gei al thans tot vyfentwint g is aangegroeid , komen "er voor die Heefterachtig zyn , gelyk de tien T 4. eerEi. Ufit, yin, sras, IV. iFDEEL v!. ÏoOFd- Pent&gy a.  ■A ÏÏ' Afdeel, vi. Hoofd. ITUK. J. GrcsfuU coccinea. Hoogrood ii. Csmofa. pikioond. ] 190" Vyfmannïce Kruide», eerffen: de overigen zyn van een Kruidige ge-, flalte. (O Dikblad met Eyronde , platte, Kraakbee-, nig op de kant gehaairde Bladen, die om de Steng Scheedswyze Samengegroeid zyn. Deeze, uit den Hortus Medicus alhier door den vermaarden Commelyn in Afbeelding gébragt, beeft een ronden rooden Stam , als uit verfcheide Leedjes beftaande , die zig iip Takken verdeelt , welke met gemelde Bladen bezet en lan den top met Tuiltjes van Rcode Bloemen gekroond zyn. Deeze Tuiltjes zyn dubbeld gegaffeld en de Bloemen in vyven gedeeld. Hy aadt ze Cotyledon geheten. (2) Dikblad met Liniaale Kraakbeenig op de kant gehaairde Bladen, die om de Steng Scheedswyze famengegroeid zyn; de Steng Hdejterig met een end - Tuiltje. De fmalhcid d;r Bladen onderfcheidt vporlaamelyk deeze , die ook van de Kaap afkomüig is, gelyk de voorgaande en volgende. De Stengen zyn een Span hoog en vergaan jaarlyks, doch fi) CrttfuU Fol. o»atis planii Cartilagineo -ciliatis tkc. lyfl. Nat. XII. Gen. 388. p. zzs- Peg. xin. Gen. #92. p' 41. Mant. 36c. H. Clif. 116. R. Lugdb. 454. Gotyled!' Vfr. Frutescens. Comm. Rar. 24. T. 24. Ujudl. Sm*, j. p. . T. 30. BREÏN Prtdr. III. p. 30. T. 20. f. 1. (ï) CrasfulaltA. linearibus Cartilagineo - ciliatis bx. Ment; ,2,2. Beug. Cap. 84..  P'entandria. 197 doch de Wortel blyft over. De Kroontjes zyn kiein , maar de Takken zeer lang , zo Ber61 ü s aanmerkt. s (3) Dikblad met platte famengegreeid - doorboorde effene Bladen, de Bloemen Tuilachtig gepluimd. Deeze heeft de Steng een Span hoog, van bóven lange ronde Sappige Bladen uitgeevende , en daar tusfchen komen Tuiltjes van geele Bloemen voort, (4) Dikblad met Elsvormige , rypig ruuwe Bladen, getuilde Bloemen en eene Heejier-' achtige Steng. Dit is een Heeftertje van een Voet hoog,gegaffeld , hebbende de Takken Bloedkleurig en, zo wel als de geheele Plant, gelyk als met Ysdeeltjes befprengd. De Bladen zyn gepaard, Liniaal, Vleezig. Op de toppen draagt het kleine Tuiltjes van witte Bloemen , met Lancetvormige uitgefpreide Blaadjes. (5) Dikblad mei gepaarde, uitgebreide, famen- ge- ' (3) Crasfuls Fol. planis connato - perfoliatis Isvibus &c. Crasf. Fol. tetetibus Sec. Mant. 60. Eurm. Afr. 37. t. 23. f. 2. Sedum Afric. umbcllatum. pluk- Alm. 340. t. 3 '4'-• (4) Crasfula Fol. Subulatis Pruinolb - fcabris &c. Mant. 60, (5) Crasjula Fol. oppofitis patentibus connatis &c. Crashte Mefembryantli. foliis longisasperis. Diix. Elth. 117. t. f9 f. 117. Coryledon Afiicana fiiuts^ens &c. mart. Cent. T 5 24. J/L. Deel. VIII, Stuk. IV. 5'DEELi' VI. lOOFD- ruï. III. Crasfil* fvi, Geel, IV, Jruir.ofa. Rypig. v. Ruuw.  2s>3 Vyfmawnige Ksüides. IV. Afdeel» VI. Hoofdstuk. V-jfwym VI. ' Cras/ula perfoijata. Douiblï- i l 1 ( I I ( t 1 l I 1 ( gegroeide,ruuwe, op de kant gehaairde Bladen : de Steng agterwaards ruuw. Deeze, die door de ruuwheid van de Bladen en Steng uitmunt, is door I) i l l e m u s in Afbeelding gebragt. Zy is , gelyk alle de voorgaanden, van de Kaap afkomftig. (6) Dikblad met I ancetswys' Elsvormige, on. gefteelde. /aangegroeide , gejleufde Bladen , die van onderen vtrhevenrond zyn. In de Europifche Tuinen komt deeze zo wel als de eerfte voor, moetende bewaard worden in de Winterhuizen. Commelvm heeftze genoemd Aloë, diegefteeld is en doorb'adig, niet gedoomd , Zeegroen van Kleur. Zekerlyk zal He Hongleeraarde Bloemen niet gezien hebben, velken dit Gewas, in 'tjaar 1725, in de Elhamfche Tuin by Londen voortbragt, en waar )it blykt, dat het van de Aloë , het Huislook :n dergelyke Planten , in Geflagt verfchille. De >teng is kruislings omringd met dikke Bladen , lie fcheppende ftaan en van boven Geut.'wyze litgehold zyn, welker zwaarte zy, dikwils zes, gt Voeten en hooger groeijende, zonder fteun- zel 4. t. 24. Ficoides Afrum frut. boehh- Lugih I. p. 192. . ii. (6) Crasfu'a. Fol. Lanceolaro - Subulttii Sec H Clif n«. .. Lutih. +5f. crasf altisfima perfoliata. Dul. Eitt, 114. . 9". f. 113. Mill. Ie. tos. AlocAfricana Cauieicens Sec. gmm. Prol. 74. t. 23.  Pekt & n d k. i a. 299 zcl naauwlyks kan draagcn. De Plant heeft, piyk de volgenden, mede haar afkomst van de Kaap. | (7) Dikblad met gepaarde, Elsvornüg fpitfe , uitgebreide , fommigen agteromgekromde 1 Bladen; de Steng Heejlerachtig. 1 Van deeze, die met een Steng van maar een Voet hoogte in de Upfalfche Akademie - Tuin geteeld is, heeft men 'er eene Verfcheidenheid , van dergelyke hoogte , die in eenige opzigten verfchilt; doch zo, dat zy beiden onder de ge, dagte bepaaling vallen. De Bladen zyn niet grooter dan die van den Geneverboom, de ouden krommen zig om, en de Steng geeft fomtyds Wortels uit, (8) Dikblad met Elsvomige, een weinig opwaards gekromde , flaauw vierhoekige uitgebreide Bladen; de Steng opgeregt, Boomachtig en Wortelfchietende. Deeze , ook in onze Kruidhoven bekend, v. Heefterig, met een Steng van drie Voeten hoog, zegt de Ridder ; hebbende de Bladen gepaarc ei (7) Cmsfala Fol. oppos. Subulatis acutis patentibus &c Mant. öt. p, Crasfula Caffca. Mant. 222. (s) Crasfula Fol. Subulatis lub • incurvis &c. H. Cliff.iU R. Lugdb. 4S5. Cotyledonoides Africanum. BrtADL. Suei y p. is. T. 11. f- Crasfula Subulata. Berg. Cap. s Spitsa CapenGs Comofa Fl. albo. Fetiv. Cazoph. T. so.f. 8. 51. DEEL. viii. SlWb IV. LEDE Et,, VI. [OOFD' rus. vii, Crasfula) 'ruticuleI. Heefterig- vin. TetragtnÊk VierhoB- kig- ! I 1  330 Vyfmannige Kruiden. IV. Afdeel VI. Hoofd- •TUK. IX. Crasful tivallata Befchut. X. Cultrai*. Mesvormig- XI. Cras/ul» Spixofa. Gedoomd. i i en een naakte ronde Bloemfteel, waar op een zeerTakkige, driedeelige, getopte Pluim,van witte Bloemen, met paarfche Meelknopjes. (9) Dikblad met gepaarde byna Lancetswys\ Mesvormige Bladen , digt aan elkander. (10) Dikblad met gepaarde, ftomp Eyronde, effenrandige, byna Mesvormige fcheeve Bladen ; Paarswyze famengegroeid en wat van eikanderen af. De Bloemen van deeze beiden komen in die eigenfehap overeen, dat zy hier te Lande nooit opengaan. (11) Dikblad met eene geheel enkelde Steng, gefpitfte Bladen , en ongefteelde zydelingfs Bloemen. Deeze is niet aan de Kaap maar in Siberië waargenomen door den Heer Gmelin,zynde bevoorens tot het Geflagt van Navelkruid betrokken geweest. Zy heeft Wortelbladen, in 't ronde gefchikt, als hetHuislook, die byna allen Elsvormig zyn, en een enkelde regtopftaanig Steng van een Voet lang, Spiraalswyze met Bla- (9) Crasfula Fol, oppaïiris fublanceolatis &c. Mant. 6\. (ioj Crasfula Fol. opp. ohtufe ovatis integerrirnis &c. H. y*f. 4S«- R- Lusdi. 4j5. Crasfula Anacampferotis folio, >ill. Eltb. nj. T. 97. f. 114. (11) Crasfula Caule firriplicislimo &c. Mant. 3»g. Crasfni Foliis planiasculis mucromtis. Gmel. Siter. iy. p. 173. T, 7. f. z. Cotyledou fpinula. e?. Plans. 6rj.  P E N T A N TJ R I A. 3°* Bladen omringd. Van drie tot vyf witte Bloe-^ men zittèn in de Oxelen, maakende Aairen boven aan de Stengen. J (12; Dikblad met eene kruidige gearmde Steng; de Bladen Hartvormig ongefteeld, de Stee-, len eenbloemig. Deeze wederom behoort, gelyk alle de volgende , tot de Afrikaanfehe of Kaapfche Planten. (13) Dikblad meteen Kruidige gegaffelde Steng; Lancetvormig Eyronde Bladen, en eenbloemige Steelen. Een Plantje van naauwlyks een Handbreed hoog, 't welk eenigermaate de geftalte van de kleine Santorïe , doch dikke Sappige Blaadjes heeft, maakt deeze Soortuit. De Bloemen zyn van buiten paarfch, van binnen Goudgeel. (14) Dikblad met een Kruidige gegaffelde ruuwe Steng, Lancetvormige Blaadjes, de endelingfe Bloemen getropt. Di , Crasful"Canle Herbaceo Brachiato &c Am. Acai. VI Aft. 8. Sedoides Afr. annua Cenrauroides. Herm. Parad. I6j (15) Crasfula Caule Herb. dichotomo &c. Sedum Affica „urn annuum, Centaurii minoris folio, Flore Aureo. HERM Lugdb. S5°- T. IS3- . . (14) Crasfula Caule Herbaceo dichotomo fcabro Sec. Ficoi des Afric. annua minima Muscofa. herm. Par. 170. Crasful glomerata. BERG. Cap. ts. lt deel. VIII. Stuk. IV. LfdeeL. vi. ïoofdXUK. XII. T Crasfula lentauroi*- 1 les. Santorieichtig. XIII. Dichotomo* Gegaffeld, XIV. Glomerata.Genopte. i  30S VyfMANNIGB KRBiDEW. IV. AfDEEï VI. ^ÏOOFD STUK. yyfwy wijf. XV. Crasful, JtHgof*. BoiÜelij XVI. JUuscofn Mosachiij Dit heeft niet meer hoogte dm 't voorgaande. ' Sommige Bloempjes komen uit de Oxe's der Blaadjes, die Vleezig, dun en fpics zyn .enkeld voort, anderen tropswyze aan 't end der Takjes, gelyk in de Vettekous. Het heeft een eenblddigen vyfdeeligen Kelk, met vyf kleine witte Bloem» blaadjes , aie veel kleiner zyn. 't Geen B e rciüs onder deezen bynaam befchryft, is wat verfchillende, en heeft het getal der Vrugtmaakende deelen fomtyds ze3. (15) Dikblad met een Kruidige opftaande Steng en gegaffelde Takken, met gepaarde ftomp > Eyronde Borftelige Bladen; de Steeltjes eenbloemig. Van deeze wordt gemeld, dat de Steng een Span hoog en, wat ftekelig is; de Bladen gepaard t geftreept, effenrandig, de onderften dikwils gefteeld. Veel Bloemen komen op enkelde Steeltjes, aan 't end der Takjes voort, wier Kelken Borfteüg zyn (*). fiö) Dikblad met éen Kruidige leggende Steng; de Bladen gepaard, Eyrond, bultig en op elkander leggende: de Bloemen eenzaam én ongefteeld. De (if).Crasfula Cau'e Herb. ere&o dichotomo , Fol. obovatis •flrigofis, Fedunc. unifloris. Am. Atad. VI. Afr. 9. (*) Calyces ft'igofi ftaat 'er in Am. Acad. Dit betekent j dat zy, geiyketwys de Bladen, met kleine Borftelige Haairtjes bezet zyn. Phll. Bot. p. 219, 45; (16) Crasfula Caule Herbaceo proftrato , Fol. opp.ov. gibbi* irnbricatis, Flor. fesjilibus foiitarüs, Am, Acad, VI. Aft. 10,  Pbnta.kdr.ia. 3°3 De Stengetje? zyn Draadachtig, zelden Takkig in deeze zeer kleine Soort, we!ke zeer kleine Vleczi^e Blaadjes heeft. De Bloempjes zyr van langte als de Blaadjes. (17) DikWad met gepaarde ovaale platachtigt ver af Handige , op de kant gehaairde Bla den en endelimfe Bloemtuütjes. Dee7e Soort groeit omtrent een Voet hoog met een kort Stengetje dat verfcheide Takje uitgeeft, die met Blaadjes als van Huislook doch by paaren kruislings geplaatsr., bezet zyn Hen vindtzein de Europifche Kruidhoven. Dikblad met gepaarde Eyronde geJUppel de kanthaairige Bladen, de onderjten lang werpig. Een rond Stengetje , met Vleezige Blaadje van gezegde figuur, die met kuiltjes geftippeld van onderen verhevenrond zyn. en op de kan zeer fyn gehaair.t: zeer korte Tuiltjes in deOxc len , van witte Klokswyze Bloempjes met paai fche Meelknopjes, heeft deeze Soort. (19) Di fi7) Crasfula Tol. oppofïtis ovalihus planjusculis , diltin tis, Ciliatis. H. Cliff. 496. R- Luiib. 4,5. Crasfula Cauk eens Fol. Sempervivi ciuciatis. Dlix. Eltb. 116. t. 98. 116. 18) Crasfula Fol. oppolïtis ovatis- punclatis ciliatis Sc Craslula Cauie flacculo &c. MlLL. Oi3. Teieptuum Fiute tens &c. RAJ. Suppl. 118. ii, DEEL,. VIII. STUK., IV. Afdeel; v 1. Hoofdstuic. xvir. Crasfula Ciltata. Kjn.tb.aai- Jig, > » ■ XVIID Puiciaia. _ ' Ge.tippeld. | c l* :sf.  3$4 Vyfmannige KRuiDjsiri lV. Afdeei vi. Hoofdstuk. xix. Crus/al, Subulata Elsvoimi] XX. AhtrmfcHa. Overhock xxr. Rubf.L Ruudach- (19) Dikblad met Elsvormige Spilronde uitge* breide Blaadjes en eene Kruidige Steng. Deeze is Afrïkaanjch wit Huislook van Her MANNüs genoemd, 't Gewas heeft Sappige Sten' getjes hooger dan een Span, met fmalle, dikke :-groene gefpitfte Blaadjes ,die kruislings de Steng omringen. Het draagt een Kroontje van witte Bloempjes en daar op volgen kleine Zaadjes t in vyf by elkander gevoegde Haauwtjes. (ao) Dikblad met Zaagswys' getande platte Blaadjes e-verlweks , een zeer eenvoudige u Steng en hangende Bloemen. Deeze is door den Heer j. Bürmannus afgebeeld onder de Afrikaanfche Planten , ca befchreeven , als Takken uitgeevende van twee Voeten lang, die paarfch en ruig zyn, bezet met getande, langwerpig fpitfe Bladen, uit wier Oxelen eenzaame gcele Bloemen voortko;nen , met korte Steeltjes. (21) Dikblad met Spoelachtige een weinig platte (19) Crasfula Fol. Subulatis teretibus parentibus , Caule Hetbacedi Mant. }6o. Sedum Afric. umbeüatum album. Herm; Lugdb. 5Jï. Spiraa Capenfis Comofa Flore albo. FETiv. Caz. t. 89. f- 8. Ctasf. Subulata. Beug. Cap. 83. (20) Crasfula Fol. Serrato - denratls &c. II. Clif. 497. r. Lugdb. CrasC. Fol. oblongis acutis dentatis &c. BiirmAfr, st. t. 24. f. 1. Cotyledon flore luteo media. Herm. Lugdb. 191. (ii) Cmtfule Fol. Fufiformibus fubdepreifi» &c, Seduaj  P E N T A lï D R I A. 30$ *e Bladen; e£W vierdeelig gebladerd Kroontje van ongejleelde Bloemen met omgebooge71e Meeldraadjes. Dit Kruidje, thans wegens de Vyfmannigheid van het Huislook, dat tien Meeldraadjes heeft,' uitgernonfterd , voerde aldaar den zelfden bynaam. Daar waren wel vier Verfcheidenheden aangehaald , doch ik plaats hier ilegts de befchryving, welke de Ridder van het zyne geeft. Dit hadt een Stengetje van een Vinger hoog , met verftrooide , langwerpige, ftompe, Vleezige Blaadjes, de onderden by vieren: een drieof vierdeelig Kroontje met omgekromde Takjes en ongefteelde Bloemen, wit van Kleur en zeer gefpitst, met een ruigen paarfchachtigen Kiel en een Vrugt van die zelfde Kleur. De meefte Autheuren hebben het, wegens de Geftalte, onder het Huislook geteld, 't Gelykt zeer naar die Soort, welke den bynaam van Jaarlyks voert. Het groeit in de Zuidelyke deelen van Europa , als ook in Switzerland. (ai) Dikblad met een Kruidige Èteng, uitgebreide Bladen en gekranjie gebaarde Bloemen, „. Dit mber.s. Sp. Plant. 619. OED. D*n. 82. Sedum Foliis oblonKO-ovatis, Floribus in (ummum Caulemcongeftis, Calycerubentc. HALL. Helv. 396. (22) Crasfula Caule Herbaceo, Fol. parentibus Sec. Mant «Si. Syst. Nat. XII. Tom. 3. App. p. ijo. Sedum annuurs II. DSSt. VIII. STUK. IV. \fdeel; VI. EIOOFDITUK.Pentagy•ja. xxir. *" Crasfula Vcrticilla- Gekra ist.  506 Vyfmannige Kruiden. IV. Afdeel. vi. Hoofdstuk. vijf. 1 xxm. Crasfula tiudicaulis. Naaktftengig. ,xxiv. Orbicularis. Roosbla. dig. Dit kleine Plantje, by Montpellier in Languedok ontdekt door MAGNOLius,en door hem in Afbeelding gebragt, is niet nieuw, zo de Ridder aanmerkt,en ookgeene Verfcheidenheid van de voorgaande Soort. Het groeit in 't wille niet meer dan één of twee Duimen hoog. Linnaïus heeft het in de üpfalfche Tuin geeeld, met een enkeld Stengetje van een Vinder hoog, dat roodachtig is en weinige Takjes jitgeeft, met zeer kleine Vleezige Blaadjes. De Bloempjes omringen Kranswyze de Steng; zy bebben een groenen Kelk en witte Bloemblaadjes met paarfche Slippen of Baardjes, 't Getal der Vrugtmaakende deelen , in 't algemeen, is vyf. De Kelk fluit zig na 't bloeijen en dan Reeken de puntjes van de Bloemblaadjes door de Spieeten heen. Dit alles moet met een Mikroskoop waargenomen worden. De gefternde Zaadhuisjes zyn groot, rood van Kleur en met het jloote Oog taamelyk zigtbaar. (23) Dikblad met Elsvormige Wortelbladen en eene naakte Steng. (24) Dikblad met Kinderende Rankjes , die be. minimum Ste'latum rubrum. magv. Monsp. 238. T. 237. Ger. Prov. +26. Tillsa erecïa. Hort. Ups. 24. (23) Crasfula Fol. Sububris Radicalibus Caule nudo. H. Cliff~. 11S. R. Lugdb. 455. Crasfula Csspitofa longifolia. DlLL. 2ltb. li'i. T. 98. f. I'5. (24) Crasfula Sarmentis Proliferis ,determinate Foliofis Sec. H. Clif. 496. R. Lugdb. lliid. Cra;f. Orbicularis repens Fol, Sempervivi. Dill, Elth. nj. t. leo, f. uj.  Pent amdria. 307 hepaaldelyk gebladerd zyn; de Bladen zeer uitgebreid en op elkander leggende. 1 (45) Dikblad met een flappe kruipende Steng en 5 gepaarde Blaadjes. Deeze drie laatfte Soorten , wederom, zyn van de Kaap afkomftig en door den beroemden1 Dillenius in Afbeelding gebragt. De Stengetjes van de eerfte en derde vallen fomtyds een Voet hoog of lang, en komen opftygen uit het midden der Bladen, die in de tweede Roosjes op den Grond maaken , gelyk fommig Huislook. Deeze heeft zeer kleine Stengetjes, naauwlyks een Vinger hoog. In de derde kruipen zy langs den Grond. Alle de Soorten van dit Geflagt, uitgenomen de Sibcrifcbe, die thans de Elfde is en de twee hier naaltvoorgaande Europifche, hebben haare Groeiplaats op 't Zuid-end van Afrika of aai de Kaap der Goede Hope. Men vindt 'er een entwintig , waar onder eenige byzondere, doo den Heer N. L. Bürmannus opgeteld ii zyne voon'lelling der Kaapfche Planten , en on der de Oostindifchen brengt zyn Ed. eene Cras jula Scutellaria te berde , welke de Bladei overhoeks, Nierachtig, holrond en flaauw, ge kar (zs) Crasfula Caule flaccido Kpente , Fol. oppof tis. Crasfula Fortulaca; facie repens. dill. Elti. lbid, I jij. V 2 BEEL. VIII. STUK* rv. kFDEEL* VI. lOOFD ' rus:» XXV. Crasfula, ptllucida. Doorr :hyneud.  3. Deeze Vrugt, die men Ananas noemt, valt grooter, kleiner en pieramidaal of byna geheel f' rond. De algemeene benaaming, by de meelle Naden van Europa, is Pyn-Appels, maar de Franfchen noemenze ook Pain de Sucre, dat is Suikerbrood. In de Indiën vallen zy dikwils van die figuur; hier te Lande zyn zy doorgaans ronder en kleiner, hoewel menze 'er ook gerreld heeft van zeven Duimen hoogte en derden Duimen omtreks. Rumphius zegt, dat zy in Ooftindie een Voet lang vallen en van dikte als eens Menfchcn Been. De grcotte, derhalve, maakt geen weezentlyk verlchil uit, zo min als de figuur; doch men heeft 'er, met het Vleefch witachtig en Goudgeel; zynde de Kleur van buiten ook meer of minder geel, met ros of bruinrood gemengd. De Bladen zyn gemeenlyk blaauwachtig en fterk gedoomd; maar men vindt 'er, die dezelven helder grom en weinig of niet gedoomd hebben; gelyk de Wilde Ananas, Pitta genaamd , by Plumier, van welker Bladvezelen, met Katoen gemengd, in Indie Garen gemaakt wordt, daar men in Bengale Zakdoeken en andere Stoffen van weeft. Deeze moet wel onderfcheiden woiden van de Amerikaanfche Aloë, wier Bladen het Fil de Pite, ook een foort van Garen of Touw , uitleveren. In Oostindie groeit deeze wilde Ananas zo menigvuldig, zelfs op afgelegen  Hexahdria. 315 • gen Eilanden , dat men 'er die naauwlyks denfceD kan van buiten ingebragt te zyn, gelyk de Tamme, wier Vrugt, aldaar geteeld,in 'teerst 1 tien Dukaaten goldt, zo A co sta meldt. i De Ananasfen worden byna van iedereen ge „ preezen , wegens haare lekkerheid. Sommigen vergelyken den Smaak by dien van Aardbefiën, anderen by dien van Druiven. Me r ian wil, dat men 'erveelen van onze aangenaamfte Vrugten te gelyk in proeft. Zo hebben zy ook een zeer aangenaamen Reuk. Maar de hoedanigheid verfchilt aanmerkelyk naar de behandeling en den Landaarr. In de Westindiën , daar zy rykelyk zyn, moet men zig dikwils in 't gebruik derzelven , gelyk van andere verkoelende Vrugten maatigen , om niet in 't Kolyk of den Rooden Loop te vervallen (*). Hierom zynze, wat 'er ook van gezegd mag worden, tot Voedzel niet zo dienftig als de Banannen. De Slaavinnen zelfs weeten door het rykelyk eeten deezer Vrugten, die zy in 't Bofch vinden, zig de Vrugt af te dryven; zo men verhaalt. Hier te Lande is het Sap wat fcherp , zo dat men 'er door tot Bloed. (*) Sommigen noemen de Ananasfen verhittende, om dat zy Ontfteekingen maaken in de Ingewanden ; doch die kunnen ook uit een fcherp Zuur ontftaan , en derhalve kan menze, van een fcherpen Wynachtigen Smaak zynde, ondcc de Verkoelende Vrugten tellen. Men heeft immers , mee dat oogmerk , het uitgepeifte Sap , in de Indien, wel in heete. Koortfen gebruikcii laaten : doch de hoedauighcid deeset Vrugten is zeer verfchillende. II. DEEL. VIII. STUS IV. LFDEEL. VII. lOOFD- TÜK. Mottogy-  IV. Afdeel vu. Hoofdstuk. Eernxiyvige. ii. Bromelü Pinguïn. Getroste. i i t J 315 Zesmannige Kruide». Bloedwateren zou kunnen vervallen; gelyk in ' Italië wel gebeurt. Men fnydt derhalve de gefchilde Ananas, en legt de Sneedjes in Spaanfchen Wyn , of in Water; waar door de fcherpigheid verzagt wordt en dus kan menze zonder gevaar gebruiken. Ook wordt 'er,in de Indien, een zeer lekkere Wyn van gemaakt. Door de aangenaamheid der Vrugten worden de Kakkerlakken aangelokt, die op de Plant voortteelen ; gelyk dezelve ook tot voeding van Wantfen en ander Ongediert, en van de Rupfenürekt, die de bekende Ananas-Kapel uitleveren. j CO Ananas met kant-Doornige gefpitjle Bladen en een Tros aan 'i end van de Steng. Een zeer fraaije Afbeelding van deeze vindt men onder de Planten van Ehret, door Tuew uitgegeven ; waar uit blykt , dat de bovenfte Bladen, by de Vrugt-Tros, rood zyn. Zywas met afgebeeld door Miller, noch ook door Plumier, zo Dillenius aanmerkt, die het Gewas ook in Plaat gebragt heeft. Het wordt op de Engelfche Eilanden Pinguin genoemd. De Beer Ja c quin verhaalt, dat men op Jamaika laar van leevende Omtuiningen der Landcryën :n Hoven maakt, welke zo fterk zyn, dat geen Menfch fï) Bromelia Fol. ciïiato -fpinofis mucronatis , Racemo ïrminali. H. Clif. R. Lugdb. Brown. Jam. 193. N. 4. *c.^ Amer. 9t. Trew. Ehnt. f. 5,. An. Americana fylv. irera minor. Pltjk. Mant. 29. T. 23s. f. 4. Pinguïn. Dill •Ath. 320. T. ï4o. f. 311.  HeXANDRIA, 3I7 Menfch in ftaat is, daar over heen te klimmen, en geen Beeften 'er door kunnen breeken. De Bladen zyn zeer ftyf en met fcherpe Doornen gewapend , vyf of zes Voeten lang. Het maakt een Steng van twee of drie Voeten, die zeer fraay is en beladen met veele Rooskleurige Bloemen , van omtrent twee Duimen langte. Hier op volgen geelachtige Vrugten, die langwerpig Eyrond en klein zyn (*), zuurachtig en niet aangenaam van Smaak; hoewel zy van de Muizen of Rotten zeer bemind worden, die deswegen in menigte onder deeze Planten neftelen. 't Gewas geeft Afzetzels uit, gelyk het Huislook , waar door het zig fterk voortplant. C3) Ananas met regtopflaande Bladen , en ongejleelde by den Wortel vergaarde Bloemen. Deeze, in Zuid-Amerika groeijende, is ook in de Westindiën gevonden door den Heer JacquiNj die de zonderlinge Eigeafchappen waargenomen heeft. Het is , zegt hy , een fraaije ongefteelde Plant, met niet dan Wortel- of Stoelbladen , doch zeer talryk, Elsvormig Li- ni- (*) De Heer Jacqj'in zegt van een Duim of een weinig grootet, doch by Trew komen zy een Vinger lang en dik, voor zynde bruinachtig van Kleur. De Anan«s van acosta, welke maar de gtootte van een kleine Citroen hadt, zou in dat opzigt meer met deeze of de volgende Soort fttooken. ƒ3) Bromelia Fol. ereftis , Flotibus acaulibus, fesfilibus, Sggregatis. JACCJ; Amer. Hifi. 90. Hart. 31 , 3j> ii, deel. viii. sxus, IV. Afdeel. VII. EIoofd- STUK. Mor.ogy- itr. _ Bromelia Karatas. Ongefteelde.  IV. Ar- i vu. Hoofdstuk. Eenviy vige. (4) Ana- 318 Zêsmannige Kruide». niaal of Degenvormïg, op de kant gedoomd en regtopflaande, doch zo ftyf niet als in de andere Soorten, en hierom aan de Punt dikwils omgeboogen , meer dan eens Mans langte hoog. " De Bloemen zyn Rooskleurig , zonder Reuk , byna drie Duimen lang, met den Kelk en 't Vrugtbeginzel Roestkleurig gehaaird. De Vrugten , ook van drie Duimen, van ovaale figuur, twee of driehonderd in getal, zitten in 't kaffigemiddelpunt der Bladen , en beflaan een holte van een half Voet middcllyn. Onder een Lederachtigen geelen Bast hebben die een witachtig Sappig Vleefch , dat van een zoetachtig zuuren Smaak is , en waar in veel gladde rondachtige Zaaden , die bruin van Kleur zyn , neftelen. Gefchild zyn deeze Vrugten , volkomen ryp zynde , niet onaangenaam van Smaak ,• doch onryp zynde zo fcherp, dat 'er de Mond fomtyds door aan 't bloeden raakt, en de Tong als ontveld wordt, in de genen, die ze eeten, In de Keizerlyke Tuin te VVeenen hadt deeze Plant reeds Vrugt gedragen. Op Martenïque ea Kuba heeft hy dezelve, op Bofchachtige plaatfen der Gebergten , groeijende gevonden , wordende van de Ingezetenen, met een Karibifchen naam, Kar at as geheten. De Vrugten ryp wordende , wyken de Bladen van een, naar den Grond , en geeven dus gelegenheid, om 'er by te komen, fchietende de Plant vervolgens haare Mzetzels tot voortplanting uit.  H E X a n d r i a. 319 (4) Ananas met Zaagswys' gedoomde Jlompe Bladen en overlwekfe Aairen. f Deeze heeft de Bladen Tongachtig, dat is, aan 't end ftomp,en een Bloemfteng met zydelingfe Aairen , aan welken de Vrugten als Besfen groeijen; zo dat zy van de voorgaanden zeer < verfchilt. Plumier heeftze in Zuid - Amerika waargenomen. (5) Ananas met de Wortelbladen Doornachtig getand, de Stengbladen geheel effenrandig. Deeze, door dien zelfden Pater in Zuid-Amerika gevonden, onderfcheidt zig door de gebladerde Steng, die ver buiten de Bladen uitfteekt, van de gewoone Ananasfen. Myns oordeels zou ze derhavle beter den naam van Bladjlengig mogen voeren. (6) Ananas , die byna ongejteeld is , met vergaarde ongejleelde Bloemen en afzetzels in de Oxelen. Volgens den Heer Jacquin wilde deeze zeer (4) Bromelia Fol. fertato - fpinofis obtufis , Spïcis alternis. Brom. Ramofa & Racemofa, Foliis Arundinaceis ferratis. Plum. Gen. 2«- !<■• «4- f- (?) Bromelia Fol. radicalibus denrato - fpinofis &c. Bromelia Pyramidata aculeis nigris. Plum. Gen. 46. Ie. 62. (6) Bromelia fubacaulis, Flor. aggregatis fesfilibus , Axillis Stolonifens. Jacq^ Vind. n,Dïsfc,vm. stuk» IV. LFDEELi VII. [OOFD- ruK. IV. Bromelia Jngutara. Jecongde, V. Vudicaulis. Naakt- j leng. vi. Humilis. Laags.  IV. Afdeel vu. Hoofdstuk. 'Eenvjyvige. vii. Bromelit Activiteit Krombla-j dige. 320 Zesmannige Kruiden. zeer wel voort, en hadt verfcheide maaien Bloem en Vrugt gegeven in deKeizerlyke Broeihuizen. De Bladen zyn ongemeen ftyf en fterk gedoomd , doch korter dan in de andere Ananasfen. Dertig Bloemen , blaauw van Kleur, komen in 't middelpunt der Plant, zonder Steel of Steng voort, byna als in de Karatas, voorgemeld. De Vrugten zyn klein. Zy fchiet, uit de Oxels der onderfte Bladen, dikke korte Byfcheuten of Afzetzels, die nieuwe Planten maaken. De afkomst zal zekerlyk ook uit de Westindiën zyn. ( 7) Ananas met een verfpreide Pluim en op de kant gedoomde gefpitjte omgekromde Bladen. Deeze wordt door de gezegde byzonderheid thans, volgens den Heer Jacquin, van de Derde Soort afgezonderd, en voert den bynaam van Piso ontleend. Men noemtze in Nieuw Spanje Mexocotl, 't welk Hernandez als een Plant die Vrugten gelyk Pruimen, by elk«v ander als eene Ananas vergaard, voortbrengt, zynde zeer aangenaam van Smaak, heeft afgebeeld. Wanneer de Vrugt ryp is , hangen de Bladen geel, even of zy verflenst waren, naar den Grond (7) Bromelia Paniculi diffcfa Sec. Sp. Plant. i. p. -8f. Bromelia Fol. fpinofis. Caraguata - Acanga. Fis. Bras. 190. r. 191. Mexocotl f. Manguei. Hebn. Mex.lyz. Mobis. Bijl. ii. S. 4. T. 22. f. 7. Brom. Fol fpinofis oblique teciirvis. fi. Ups. 73. Karatas Fol. altisfimis &c. Plum. Oen. 10 ?  H e x a n £ r i a. 32I Grond omgeboogen. Zy komen uit een kort dik Stammetje , niet uit den Stoel of Wortel voort, en bevatten den tros van de gezegde Vrugten. Morison heeft de figuur van Herna ndez overgenomen of gekopieerd. TillAndsia» Diï Geflagt, door den Ridder benoemd, tei «ere van zekeren Tillands, den eerden en cenigften Kruidkundigen, die weleer in Finland is geweest, bevat verfcheide Westindifche Ge» wasfen, die even als de Marentakken op Boomen groeijen, en in derzelvcr Schors geworteld zyn. Het heeft een driedeeligen blyvenden Kelk e, de Bloem is Klokvormig , eenbladig, in drieën gedeeld: het Zaadhuisje eenhokkig met gepluisde Zaaden. Dit Geflagt bevat zeven Soorten , altemaal Westindifche of uit Zuid - Amerika , hier volgende. (r) Tiilandfia met een gepluimde Bloemfteng; Vol- (1) Tiilandfia Scapo paniculato. Syfl. Nat. til. Gen. 392. p. 232. fig. xiii. Gen. 39«- p- 259- H. Clif. 129. Viscum Caryophylloides maximum &c. Sloan. Jam. 76. Hifi. I. p. jSb. Visci modo Arboribus Indicis adnascens. C. B. Pin. 423. Caraguata multiplici Spicik Plum. Gen. 10. Viscum Peruvianum aliud , Aloé's facie, Arboribus item innascen* LOB. Adv. p. 452 & 4;;. ken. U. 249. f. 1. X U. Deel VIII, Stuk. IV. Afdeel. vii. Hoofdstuk, S.lontgy» nia. i. Tiilandfia Uiricula* ta. Elaasdiaagende.  322 Zesmannige Kruiden. IV. Afdeel. vil. Hoofdstuk. Etnwy- v>e< Volgens de befchryving van den vermaarden S l o a n e omringt deeze Plant, met veele bruine Vezelen , de Takken of Stammen der Boomen, waar op zy groeit, en maakt zig dus een vafte Randplaats, waar uit Bladen voortkomen, naar die der Ananasfen of Aloë-Planten gelykende , van derdhalf Voeten lang. Zy loopen puntig uit, doch zyn aan den Wortel een Handpalm breed, omvattende elkander zodanig, dat door de famenvoeging der zyden van verfcheide Bladen met malkander een foort van Kelder of Bak gemaakt wordt , waar in het Regenwater zig even als in de Bladen van onze Vollers Kaarden vergaart, en door de kleine opening van boven niet fchielyk weg dampt. De knobbelachtige Voet der Bladen aan de Steng, maakt dat dezelve zig als met Blaazen beladen vertoont. Dit Water ftrekt, door een byzondere gunfte van den Schepper , tot Dorstlesfching voor Vogelen en andere Dieren, ja zelfs voor Menfchen, in dat heete Klimaat. Want , dewyl deeze Plant niet fchadelyk of Vergiftig is, kan men het zonder hinder drinken ; gelyk Dampier verhaalt , zelf gedaan te hebben, Gedagte Bladen, nu, geeven uit het midden een ronde Steng, van drie of vier Voeten langte, die altoos loodregt ftaat, om dus het Wa. ter te kunnen vangen. Gekwetst zynde, geeft zy een doorfchynende witte Lymerige Gom uit. Boven verdeelt zy zig in Takjes, die hier en daar bezet zyn met Bloemen van drie Blaadjes,  jes, bleek geel of groenachtig van Kleur, mei paarfche Meeldraadjes , waar op driekantige Zaadhuisjes volgen, die kleine Zaaden, met een iang Pluis voorzien, bevatten, en zelf in de drie Blaadjes van den Kelkbegreepen zyn. Deeze Zaadhuisjes , eenigermaate naar die der Anjelieren gelykendc , kunnen de reden zyn van den bynaam, welkenLin nmxs s geeft aan dit Gewas, dat zig, voor 't overige, byna als een Aloë' Plant vertoont. (2) Tillandfia met de Bladen van boven Zaagtandig gedoomd, en een gebladerde Aair. Deeze heeft de Bladen ook eenige Voeten lang, naar die der Ananasfen gelykende, doch breeder en ftomp, en eene pieramidaale Aair , met Bladen tusfchen de Bloemen, 't welk dezelve zeer fraay bont maakt. Zy groeit op oude rottige Boomftammen in Zuid-Amerika. £3) Tillandfia met Tongachtig Lancetvormige Bladen , die effenrandig zyn en aan den Voet Blaasachtigi Door (*) Tillandfia Fol. fuperne ferrato - fpinofis , Spiei ComoQ: Tillandfia parafitica maxima &c. Erown. Jam. is$. 6a«guata clayata & Ipicata. Plum. Gen. 10. Ic. 75. f. j. (3) Tillandfia Fol. Lanceolato - Lingnlatis, integerrimis, fcafi Ventricofis. jACOv Am. Hifi. 92. T. 62. Tillandfia media parafitica Sec. Brown. Jam. 194. Viscnm Caryophyll, «axiraum Sec. Sloan. Jam. 77. Hifi. i. p. 1S9» T, 12e,, B.aj. Sappl. tos- Caraguata latifolia & clayata. Pli»j, Geit, lp. Ie. 74,, % * h. Deeju vhi, sy0& : IV. Afdeel. vii. Hoofdstuk. Mmsgj' nia. ii. Tillandfia ferrata. Zaagtand!? ge. iii. Lingulata. Getongds»  324 Zesmannige Kruisen. IV. Afdeel, vu. Hoofdstuk. Emv>) Vijf. iv. Tillandf, tenuifolia. Dunbladi £e- Door den Heer Jacquin is deeze, zo wel als door Pldmier en Sloane, afgebeeld. De Bladen vcrbreeden zig Tongachtig naar 't end en rondachtig by den Voet, alwaar zy ook 'het Regen-Water, even als de eerfte Soort, vergaderen ; doch de Steng is hier enkeld en kort. Op Iommerryke en vogtige plaatfen, in groote Bosfchen,op 't EilandMarteniqae,komt dit Gewas op de Stammen van ontzaglyke Boomen voor , wordende van de Franfchen aldaar Bofch-Ananas geheten. (4) Tillandfia met Draadachtig dunne, effenrandige Bladen en eene enkelde losfe Aair. Deeze die den zelfden Heer overvloedig voorkwam op het Geboomte , dat by Kartbagena groeit aan de Zeeüranden, is merkelyk kleiner dan de voorgaanden. Zy heeft de Bladen EIsvormig dun, naar'tbegin verdikkende, ook hol gcfleufd als die der anderen, maar fpiraal omgedraaid en door witte dwarsbandjes bont; dus naar een- Soort van Aloë gelykendc. 't Gewas is daarom fraay en praalt met roode Bloemen, die ver van elkander voortkomen aan een dunne regtopftaande Steng, Het draagt bruine Zaadhuisjes. (5) Til- (4) Tillandfia Fol. Filiformibus integerrimis &c. R.ZagaS. 25. Jaco.; Amer. Hifl. p. 02. f. 63. Till. parafitica parva&c. BEOWN. Jam. 194. Rencalmia Spici multiplici. Plum. Ce». 37. Ie. 23s. f. x. Viscum Caryophylloides minus &c. Sloan Jam. 77- Hifl. i. p. l»o. T. I». f. 1.  Hexak dria. 325 (5) Tillandfia met zeer korte Wortelbladen, een byna naakte Steng, en eenigermaate verdeelde opftygende Takken. Als een Kandelaar, met veele Armen, breidt zig deeze uit, met kleine Bloemtakjes, die overcnd ftaan op de dwars - Takken der Steng. De Bladen, welke den Stoel maaken, zyn zeer kort, 't Is ook een Bygewas, als de anderen. (6) Tillandfia die een Halm heeft, met op elkander leggende zydelingfe Aairen. (7) Tillandfia met Liniaale gejleufde neergeboogen Bladen, een enkelde gefchubde Halm en enkelde Aair. Deeze twee, ook in Zuid - Amerika door PaterP l v m 1 e r ontdekt, fchynen meest door de gefteldheid der Aairen te verfchillen. (8) Tillandfia met Elsvormige ruuwe Bladen, die (s) Tillandfia Fol. Radicalibus brevisfimis &c. Tillandfia Parafitica major &c. ürown. Jam. 194. Renealmia Ramofislima &c. Plum. Gen. 27. Ic. 237. (6) Tillandfia Culmo Spicis imbricatis lateralibus. Viscum Caryopliylloides anguftifolium. C.ATESB. Car. II. p. 89. T. So ? Renealmia Spica mulriplici. Plum. Gen. 57. Ic. 238. f. 2. (7) Tillandfia Fol. linearibus canaliculatis reclinatis cVc. Ren. non ramofa fquamata 6c rloribus niveis. Plum. Cen. 57- Ie. 238. f. 1. (2) Tillandfia Fol. Subulatis fcabris &c. R. Lugdb. is. TiU. parafitica parra pruinofa &c. Brown. Jam. 19+- Vis- „ _ 3 cnm II. Deel. VIII. Jtuk. IV. Afdeel . va. Hoofdstuk.v. Tillandfia baniculata. Gepluimde. VI. Polyfia:hia. VaelAairige. VII. Monofia■bya. EnkelAairige. VIII. , Recurva'a. Omgecromde.  326 Zesmanhige Kruide». IV. Afdeel. vii. Hoöfdt STUK. Eenuiflligt, ix. Tillandfii Vsr.eoiiet. Maachti6e- die omgeboogen zyn , eenbloemige Halmen en tweebloemige Kaf jes. Door S L o a n e is deeze op de Boomen van Jamaika waargenomen , die aanmerkt dat het Gewas, in manier van groeijing, in Blaasachtigheid der Bladen aan de Steng, en in 't opvangen van 't Regenwater, met de eerfte Soort overeenkome, maar door de Grasachtige fmaïheid der Bladen, welke veel naar die der Anjelieren gelyken , daar van vcrfchille. Ook zyn de Bladen met een korte witte Wolligheid bedekt, die dezelven , gelyk inde volgende, als met Ryp bedaauwd doet voorkomen. Het heeft een dunne Steng en eene driebladige paarfche Bloem, met gepluisd Zaad als de overigen. (9) Tillandfia die Draadachtig is} en ruuw, met omgedraaide Takken. Deeze Soort, op de Takken der Boomen groeijende als de anderen, hangt als Mos van de zeiven nederwaards, en heeft de Stengetjes en Takjes Draadachtig dun. De langte, welke dee« cum Caryophylloitles minus Sec. Sloan. Jam. 77. Hijl. I. p. 190. T. 121. f. 1. (9) Tillandfia Filiformis Ramofa intorta fcabra. N. Clif. J29. R. Lugdi. 2j. gkok. Virg. 36. earr. AZjuir.. 99. Renealmia parafitica Sic. Beown- Jam. 192. Visc. Catyophyll. tenuisfimum &c. Sloan. Jam. 77. Hifi. I. p, 191. t. 122. f. 2 , 3. Cuscuta Ramis Arborum innascens Sec. Pluk. Alm. 126. t. is. f. 5. Canynbaya. a1arcgx. Bras. 4S. Pet. Caz. t. «2. f. is.  Hexandria. 327 deeze Draadachtige Stengetjes nederhangen, is fomtyds tot twintig Voeten. Het wordt van de Engelfchen , deswegen, een oud Mans Baard i genoemd. De Vogeltjes, die Hangnesten aan des uiterfte Takken der Boomen maaken, ueemen fora-, tyds daar toe de Draaden van dit Gewas. Het komt voor in Virginie, aan de Vaste Kust van Zuid - Amerika en in de Westindiën. burmannia. Dit Geflagt is door den Ridder benoemd, ter eere van den vermaarden Hooglceraar der Kruidkunde, in de Hortus Medicus deezer Stad Amfteldam , den Hooggeleerden Heer Joannes Bürmannus , die door zyne befchryving der Ceylonfche, niet alleen, maar ook der Afrikaanfche of liever Kaapfche Planten, als ook door de Latynfche Vertaaling van 't Ambonfche Kruidboek van R u m p h i u s en andere Werken , zig een eeuwigen roem verworven heeft. De byzondere Kenmerken van hetzelve zynj een driekantige , driedeelïge, gekleurde Kelk , met Vliezige hoeken: drie Bloemblaadjes, een driehokkig regt Zaadhuisje, met kleine Zaadjes. Het bevat twee Soorten, waar van de eene op Ceylon, de andere in Virginie haare groeiplaats heeft: als (1) Burmannia met een dubbelde Aair* Ge- (1) Burmannia Spica gemina. Syfl. Nkt, XII. Gec. 393- x4 ?-A II. Deel, VIII, Stuk, IV. Afdeel. vii. ïoofd* rus. Msnogy- barman * a dUlicha Tweeaitigc.  328 Zesmannige Kruiden. IV. Afdeel. vii. Hoofdstuk. Enwy- U. Barman' na Hf tra t' .veealoc mige. Gedagte Hoogleeraar heeft deeze Soort, die op Moerasfige plaatfen van 't gemelde Eiland groeit ,omfr.andig befchreeven en afgebeeld. Men noemtze 'er Jamei of Jawul en Dyajawul, dat is, Water-Jawul. Hermannus hadtze genoemd Ceylonfche Hyacinth der Moeras/en. 't Is een klein Plantje , met Grasachtige Blaadjes van twee Duim lang, allen by den Wortel groeijende, waar tusfchen het een Stengetje heeft van één of anderhalve Span , met eenige Blaadjes overhoeks bekleed, en zig verdeelende in twee Aairtjes van zeer fraaije Bloemen, die blaauw van Kkur zyn en o verend ftaan , als op een ry geplaatst. Zy hebben een Pypachtigen Kelk, met drie Vleugels op zyde en van boven in drio geele Puntjes uitloopendc. De zes Meeldraadjes zyn zeer kort en het Zaadhuisje langwerpig met drie hoeken. Ca) Burmannia met twee Bloemen* Deeze , in Virginie groeijende , is ook een klein Waterplantje, dat een fraaije paarfche Bloem op den top van het Stengetje heeft, volgens Clayton. De Bloem beltaat uit drie Blaadjes , die als Pluimen uitfteeken aan de zyden van den Kelk. De Stengetjes zyn zo fyn als Haair, naakt, y ??J. jrtg. XIIL Gen. 3S7. p. 260. BlHlM. Zeyl. 50. T. 20. f. 1. Tl. Zeyl. 128. //• Clif. 128. R. I.agdb. 125. Planta ZeylaBics Aquatica ?cc. RAJ. Sufpl. jfQ. (j) Burmamia Ftoie gemino. tl. Clif. 128. Burmanriiï Scapo bifioro. Gron- Wt* 1*.  HeXANDSIA. 329 naakt, komende uit een Tropje van fmalle Blaadjes voort en de Wortel is Vezelachtig. TltADESCANTIA, Dit Geflagt is door R u b p 1 u s benoemd naar eekeren Engelichen HeerTradescant,van wiens Kruidtuin een Planten -Lyst, in de befchryving van zyn Kabinet, is gegeven. De Kenmerken daar van zyn, een driebladige Kelk , drie Bloemblaadjes; de zes Meeldraadjes ruig door gewrichte Haairtjes en de Stern» pel Pypachtig: het Zaadhuisje driehokkig. Zeven Soorten komen thans in hetzelve voor, naamelyk Cl) Tradescantia die opgeregt is en gladbladig, met getropte Bloemen. Deeze is in de Bloemtuinen niet onbekend, maakende een Plant uit van gladde Biesachtige Wortelbladen, tusfchen welken Stengen voortkomen, die korter zyn, met tropjes van Bloemen , die uit drie rondachtige Bloemblaadjes beflaan. De Bloem valt grooter of kleiner en van fi) Tradescantia ereéta Isvis , Floriluis congeftis. Syft. Nat. XIK Gen. 394- p- 233- Veg. XIII. Gen, 398. p. 2S0, tl. ClijJ. 127. Ups. 73. r. Lugdb. 37. GOUAN Monsp. 162. Rupp- Jen. 48. Gron. Virg. 36 , 49. Ephemerum Virginia, num, Flore cceruleo minori. Tournf. Infl. 3.S8. Eph. Fhalangoides triperalum &c. Moris. Hifi. III. p. 606. s. :j. T. 2. f. 4. Alliura live Moly Virginianum. C. B. Pin. afdeel. , vii. HoofdSTUK. ; Eenviy-, v'sge. 1 . ii. Tradescantia Malabarica. Malabaatfehe. iii. Nervofa. Geribde. iv. Cenicula ta. Knoepige •30 Zesmannige Kroidek. an Kleur blaauw, paarfch, rood of wit, met :enige veranderingen, 't welk agt Vericheidenicdcn uitmaakt, die door Tournefort voor soorten geteld zyn. Deeze Kruidkenner vergelykt ie Zaadhuisjes by Tarwe - Graan. De Bloem:ropjes zyn in twee Jange fpitfe Bladen vervat. det wordt, gemeenlyk , Ephemerum geheten. (2) Tradescantia die opgeregt is en gladbladig, met zeer lange enkelde Bloemfteelen. De Afbeelding van deeze, die aan de Kust van Malabar groeit, vindt men, onder den naam van Tali-Pulli, in de Malabaarfe Kruidhof. (3) Tradescantia met de Steng eenbloemig. Deeze , by Suratte gevonden , heeft verfpreide Stengetjes van een Handbreed hoog , met korte Lancetvormige Scheedachtige Blaadjes , en aan 't end een Draadachtigen langen Bloemfteel. De Bloem is groot en heeft drie vyfribbige Blaadjes, gelyk ook de Bloemblaadjes veelribbig zyn : zes Meeldraadjes met violette Haairtjes en een aan 't end haakigen Styl. (4^ Tradescantia die nederlegt en ruig is. Op (a) Tradescantia ereéïa lasvis, Pedunculis folirariis Iongisfimis. Tali-Pulli. Hort. Mal, IX. p. MJ. T. 63. BURM. Fl. Ind. p. 79- (3) Tradescantia Scapo unifloio. *-tmt. 223. (4) Tradescantia hirfuta procumbens. Trad. Caule geniHilato , bafi repente. iAcp^ Amer. Hijl. 54. »• «4- Ranun-  H e x a n d r i A. 331 Op Martenique vondt de Heer Jacqüin dit Plantje, dat zeer teder is en Stengetjes heeft die in 't eerst langs den Grond kruipen, maai vervolgens zig opregten. De Bladen zyn Hartvormig en meest op de kanten wat ruig, doch zo ruig niet als in de Afbeelding van die, welke Plu mier in Zuid - Amerika vondt. (j) Tradescantia met een Takkige Steng èn ongejleelde zydelingfe Bloemen. Deeze, voorheen Commelina genoemd geweest. groeit in Oostindie op Waterige plaatfen. De Steng is ook van onderen kruipende, met Liniaale Blaadjes, uit wier Oxelen de Bloempjes als uit Blaasjes voortkomen , die gekleurd zyn. Zy zyn eenbladig, Trechterachtig, in drieën gedeeld en blaauw gezoomd , met zes gehaairde Meeldraadjes, even als de andere Soorten. (6) Tradescantia die kruipt , gladbladig mei tweehladige Schubbige Bloemfcheeden. Des. ctilus f. Damafonium repens Parnasfix foliis villofis. Plum. Ic. 116. f. 2. (i) Tradescantia Caule Ramofo, Flor. fesfilibus Iateralibus. Mant. 321. Commelina Axillaris. Sp. Plant. p. «2. Ephem. Phalang. Maderaspat. minimum. Pluk. jtlm. 135-, T. 174- f- 3- Ner-Pulli. Hert. Mal. X. p. 28. T. 13.burm Fl. Ind. p. 16. (6) Tradescantia repens Iscvis , Spathis diphyllis intbricatis. Commelina criftata. Sp. Plant. 61. Fl. Zeyl. 32. Ephem. Zeylanicnm procumbens inflamm. Herm. Parad. 14S. Rij, Hifl. f66. burm. Fl. Ind. p. is. T. 7. f. 4. II. Deel, VIII. Stuï, IV. Afdeel» vii. Hoofdstuk. Menogy* nia. V. Tradescantia Axillaris.Oxelbloemige. vi. Criftata. Gekuifde.  IV. 'Afdeel, vii. Hoofdstuk. EenwyV'gt. vii. Tradis tantia Pa pilionaeea Vlinderichtige- (7) Traieseentia repens latvis, Spathis triphyllis imbricïcis. Mant. 61, 513- Buhm. Fl. Ui. p. 17. T. 7. f. 1. 333 Zesmannkse Kruiden. Deeze, opCeylon en Malabar, inMoerasfige Gronden, voortkomende, is door den Heer N. L. Bürmannus afgebeeld. Zy heeft de Bloempjes wederom driebladig, met Haairige Meeldraadjes, een geknodlten Styl en een Pyp. achtigen gekartelden Stempel. De Bloemfcheedjes beftaan uit zes paar of minder Bloempjes over ééne zyde. Het Plantje heeft ronde,Takkige, verfpreide gladde Stengetjes. (7) Tradescantia die kruipt en gladbladig is , met driebladige gefchubde Bhemfcheeden. Deeze Soort is ook door gezegden Hoogleeraar afgebeeld en aan den Ridder medegedeeld. Zy maakt een klein Plantje, dat uit de Knietjes Wortel fehiet, aan de Kust van Koromandel, uit. Door de gekleurde Schubbetjes, waar in de Bloempjes zitten , vertoonen die zig eenigszins Vlinderachtig. Linnjeus merkt het als van 't voorgaande weinig vcrfchillend aan. ponted eria. Dit Geflagt, naar den beroemden (Italiaan Pontedera getyteld, heeft de Bloem eenbladig, inzesfen gedeeld, met twee Lippen;drie Meeldraadjes in de tippen, drie in 't Pypje der Bloem ingeplant; het Zaadhuisje met drie holligheden. Het bevat vier uitheemfche Soorten , als volgt. (O Pon-  Hexanbria. 333 CO Pontederia met Eyronde Bladen en koppige Bloemen. Op Waterige plaatfen, in 't Ryk van Mala-, bar, groeit deeze, welke Bladen als de WaterWeegbree heeft of liever naar die van de Can.' nacorus gelykende. De Bloemen komen, byna 1 als in het Parnaskruid, uit dejBIadfteelen voort, zynde de Stengen hol en Kruidig. (2) Pontederia met Hartvormige Bladen en een knikkende Bloemtros. ', Tot die Soort, waar aan de Heer N.L. Bürmannus den naam van Scheedige gegeven hadt, is door den Ridder thans ook t'huis gebragt het Moeras - Moes van Rumphids, 't welk de Bladen naar die van 't Kalfsvoet gelykende heeft, 't Is een groote Waterplant, met dikke fappige Bladfteelen, uit welker Blaasjes de Bloemüengen voortkomen. Somtyds zyn de Bladen ronder , fomtyds fpitfer. Zy worden van de Macasfaren , inzonderheid daar men Ryst teelt , veel tot Moes gebruikt. (3) Pon- (1) Pmieieri* Foliis ovatis Floiibus Capitari". Syst. Nat. XII. Gen. 39J- p- 233. Veg. XIII. Gen. 399. p. 4«r. Plantaginis Aq. Fol. Flor. glomeratis. Pluk. Alm. 199. Narukila. Hen. Mal. XI. p. 67. T. 34. (2) Ptnuderi* Fol. Cordatis Racemo cernuo. Mant. ui. Pontederia Vaginalis. Buhm. Fl. Ini. p. so. Plantaginis ftellatx foliis &c. Pluk. Alm. 199. T. nj. f, 4. ol»s pal«ftte. Rum?H. Amb. VI. p. 171. T. 7J. I. U. DHL. VIII, STUK. IV*. VII. Ll00Frj. tuk. i. "emeierta ovata. iyionde. ir. ^aginalis. cheedige.  33* Zesmawnige Kruiden. IV. Afdeel. vii. Hoofdstuk,iii. i Pontederia Cordita. Hartvormige. ( IV. Haftata. Piekvoiaiige. I C3) Pontederia met Hartvormige Bladen en geaairde Bloemen. Deeze Soort is een Virginifehe Water-Plant, lie eenigerraaate naar de Water - Weegbree gelykt, volgens Pluk en et ius, hebbende jen Aair van blaauwe Bloemen als een Hyacinth. Volgens Clayton zyn de Bladen van eene Pylachtige figuur , met lange ronde Biesachtige Steelen. De Bloemen van de gezegde Aair zyn :enbladig , in twee Lippen verdeeld, die welerom in drieën gefneeden zyn, 't welk zes Slippen maakt, hebbende de bovenfie van binnen een geele Vlak. Het Zaadhuisje is rimpelig en van eene Peerachtige figuur, een enkel Zaad influitende. (4) Pontederia met Piekvormige Bladen en Kroontjes - Bloemen, In verfcheide deelen van Oostindie groeit leeze Plant, die eenigermaate naar het Pyl- kruid (3) Pontederia Fol. Cordatis Floribus fpicatis. H. Clif133. R. Lugdb. 87. GRON. Virg. jo. LoEFL. Itin. ^.Gladiolus lacuftris Vitg. caeruleus. FETiv. Gaz. i. t. 1. f. 1». Sagitt* fim. Planta Pal. Virg. Moais. Hifi. iii. p. «rs. s. 1$. t. 4. f. 8. Plantag. Aq. accedens 84c. Pluk. Maat. ijï. t. 349. f. uit. buiw. Fl. Ind. 80. (4} Pontederia Fol. Haftatis , Floribus Umbellacis. F2. Zeyl. n». Sagitta: quodamraodo fimüis Planta Maderaspa:ana &e. PLUK. Alm. 3-«- T. «°- f- 8. M0R1S. utfupta. '. 7. Carimgala. Hort, Mal. XI. p- 5>i- T. 44. burm. Fl. \ni. p. so.    H e X & n D r I A» 335 kruid gelykt, doch op de manier van dit Geflagt de Bloemen, uit het midden derBladfteelen of Stengen, als uit een Blaasje voortbrengt. Die van Java , onder den naam van Plompen met Pylswyze Bladen, door den Heer Kleinhof aan den Hoogleeraar Bürmannus was gezonden, hadt meer dan twintig Bloemen. Linn m u s merkt aan , dat deeze Soort een Tongetje onder de Bloem heeft, gelyk in de Makbaarfe Carimgola ; het welk aan de tweede Soort ontbreekt. Hier ter plaatfe behoort het Kaapfe Kruid, dat in Fig. 1, op Plaat XLVII is voorgefteld , hetwelke, fchoon in eenige opzigten overeenkomende , nogthans te veel verfchilt, om tot het voorgaande Geflagt betrokken te worden. Ik maak 'er derhalve een nieuw Geflagt van, hetwelke ik, wegens de verdienften van den Franfchen Kruidkenner deezes naams, doop met den thans openftaanden naam van Renealmia» De Kenmerken zyn, een zesbladige Kelk en driedeelige Bloem, gelyke Meeldraadjes en Meelknopjes, rondom het Vrugtbeginzel, eneeneénhokkig Zaadhuisje, De eenigfte Soort, my daar van bekend, beeft Biesachtige holle Bladfteelen, ter langte van vier Duimen uit den Wortel voortkomende, en op . 't end langwerpig ovaale Bladen hebbende, fcheef en ongelykzydig , waar van de grootften onge< vaai ii, d5.i. vin, szus» IV. Afdeel; VII. rlOOFDTUK. AfflKSgJ» li&, i, KerualmlA Capenfis. Kaapfche. Fl. XLVII. Fig. I,  IV. Afdeel, vn. Hoofdstuk. Eenwy* Vigt, Dcszelfs Bloem is in zesfen gedeeld en op- ftaan- 336 Zesmannige KruidëiC vaar twee Duim lang zyn en één Duim breed. Hier in gelykt zy veel naar dat kleine Kruidje* 't welk thans Limofella genoemd wordt, of ook naar de voorgaande eerfte Soort. De Stengen , die meer dan een Voet hoogte bereiken, verdeden zig meer dan eens Gaftelswyze, en eindigen in Tropjes van Bloemen, die meestal ook in tweeën of in drieën verdeeld zyn. By ieder verdeeling hebben de Takken een , naar boven langs hoe fmaller en kleiner , Lancetvormig Blaadje. Aan de toppen worden deeze Blaadjes als Stoppeltjes. De Kelk, die men gefteeld kan noemen, is groen en zesbladig fpits gepunt,bevattende de eenbladige Bloem, die ftomp gelipt is en Oranjekleurig, De zes Meeldraadjes zyn zeer dun en klein, met groote langwerpige, Liniaale Meelknopjes, van aanmerkelyke dikte, Zy omringen het Peerachtige Vrugtbeginzel > dat een langen Styl heeft, met een driedeeligen Stempel, en eene eenhokkige Vrugt worde. Men kan zulks duidelyk in de vergroote Kelk, by a, befchouwen. De minder volkomen Bloemen hebben de Kelken vyfbladig, en maar vyf Meeldraadjes. Hier de Hamanthus , Galanthus en veele andere Geflagten , die tot de Bolplanten behooren, overflaande, koom ik tot dat van Asparacus. Aspergie.  E-ï e X a xt d R ï a. 337 ftaande, met de drie binnenfte Blaadjes aari de tippen orageboogen ; de Vrugt een Bezie met drie holligheden en in ieder twee Zaaden. H Dertien Soorten vindt men thans in dit Ge-s1 flagt opgetekend, meest uitheemfche , döch^ waar onder ook Europifche voorkomen , gelyk 'CO Aspergie met een opgeregte ronde Kruidige Steng , Borftelige Bladen en gelyke Step- o peltjes. De Griekfche naam , Asparagos, is tot alle Natiën byna van Europa overgegaan ; zo dat de Italiaanen dit Kruid Asparago, de Duitfchers Spar gen, de Engel fchen Sperage, de Franfchen Aspergos en wy Nederlanders Aspergies en gemeenlyk Sperfie of ook Koraalkruid noemen» Meest, echter, geeft men den naam van Sperfies aan de Jonge Spruiten, die, wanneer zy zig effen boven den Grond vertoonen , óm laag uitgeftoken worden , en dan gekookt tot een lekkere Toefpyze ftrekken. Ten dien einde teelt men het Kruid uit Zaad, en plant vervolgens de jaarige Stoelen in Bedden van Paarden - Mest en Zand , waar door dezelven in 't derde Jaar eed (i) Asparagus Caule Herbaceo tereti ere&o Sec. Syfl. Nat. XII. Gen. 410. p. 245. Vtg. XIII. Gen. 424. p. 274. Mat. Md. 169. K. Clif. ïzï. R. Luiib. 28. Fl. Suec. 272 , 29r'. P. A.soatagus fativa. C. B. Pin. 489. V. Asp. maritiraus cras. Ëore folio. 3. Asp. fylv. tenuisfimo folie. C. B. Pin. +90, Jt-lant. 490. GOUAN Mensp. 176. GER. Pr- f. 3- (5; Aspar.gus Aculeis ijl tams reverfis, Kamis angulatis &c Mant. 63. Asp. aculeatus. Afr. Corrudi tcrtia Clulïi fi> itlilis. RAJ. Suppl. 359- N. ? & z. (6) Asparagus Aculeis folitariis , Caule erefto , &c. Asp. Aculeis alternis , Ranvs folitariis &c H. Clift. izz. R. Lugdb. zt. A p. aculeatus m:nor farmentofus. Pluk. Alm. iv T. 15. f. *. Asp. Afiaticui. Jèukjj. Fi. Ind. p. %z.  H E X A N D R I Al 343 OrHer den bynaam van Afiaticus is deeze, in Ooltindie groeijende , voorgefteld door den Heer Bürmannus, die daar toe de Kleine gedoomde Aspergie van Madrafs , welke rank achtig groeit, volgens de Afbeelding van Plu-, k e n e t betrekt. (7) Aspergie met enkelde Doornen , gehoekte bogtige Takken , en getropte driekantige , ftompe , afvallende Bladen. Boven Lisfabon , niet verre van de Taag , vondt Clusius deeze Wilde Aspergie, die ook op andere plaatfen van Portugal en Spanje groeit, overvloedig, 't Is een Heefterig G 'was , met witte Stengen, zig in Takken verdeelende, die bogtig en aan ieder bogt voorzk-n zyn met een enkelde . fterke, nederwaards geltrekte Doorn. Daar nevens geeven zy tropjes uit van vyf of zes opltaande Blaadjes , in welker midden aan dunne Steeltjes neerhangende Bloemen voortkomen, waar op een roode Sappige Bezie volgt, d>e driedeelig fchynt, doch gemeenlyk maar één en fomtyds twee Zaaden bevat. (8) As- f7) Asparagus Acul. folitariis , Ramis angulatis flexuoft 8iC. R. Lurd. 29. Asci aculeims Spinis liorridus. C. B. Pin, Corruda tertia. Clus. Hifi, II. p. '7«- Hisp. p. +6». Ie. 461. Aspar. (ylveftris tettius. DOD. Pempt. 704. Corrada Êmia Clufii. lob. 'e- 7 88. XI. DEEL. VIII. STÖSS» iv: 'VFOEELi vn. ElOOFD» tuk. Monogyia. VIT. Asparagus nlius. Witte.  34* Zesmannige Kruiden. IV. i*-FDEEL VII. Hoofdstuk.vni. Asp'ragu aeutifoiiu SpitsbU- ix. ïitrrid*!. Schroo«jelyke. (8) Aspergie met een ongedoornde hoekige Hee* Jlerige Steng, de Bladen Naaldachtig, ftyf, blyvende, gefpitft, egaaL De vermaarde Clusius vondt deeze, die '•hy de eerfte Corruda noemt, insgelylcs in Spanje, alwaar men deeze wilde Soorten, door malkander , Esparragos noemde , en by de Grieken, zegt hy , Wilde Afpergies. De Steeltjes of Spruiten , voegt hy 'er by, zyn ook eetbaar, doch bitter, en de Wortels overtreffen in Geneeskragt die der tamme Aspergies. 't Woord Corruda is van Latynfcbe afkomst en zou van het afvallen der Bladen afgeleid kunnen worden; doch dit heeft in deeze Soort geen plaats. Dezelve is Heefterachtig en heeft van vyf tot zeven Blaadjes, die Draadachtig dun, een weinig ftyf en ftekelig zyn. De Wortels hangen tropswyze aan den Stoel en zyn Spoelachtig dik, gelyk in de Affodillen : 't welk ook plaats heeft in de voorgaande cn andere zo tamme als wilde Aspergies. Hier zyn de Besfen, in de rypheid , Afchgraauw. (o) Aspergie die ongehladerd is , Heefterig ; vyf- (t) Asparagus Caule inermi angulato Fruticofo, Sec. gouan Mtnsp. 176. Asparagus Fol. acutis. C. b. Pin. +90. Asparagus fylv. Cam. Epit. 260. Corruda prior. Clus. Hijl. Ti, p. 77. Hisp. p. 4J7. Ie. +J8. (9} Asparagus aphyllus Fruticofus Sec. Asp. Hisp. Aculefc ««floribus hotridm. TOUKHF. Infi. 30e.  tï E X A N D R I A. 345 vyfhoekig met vierhoekige famengedruktt gefireepte Doemen. Wegens de ontzaglyke Doornen , van eer Vinger lang, welken deeze Spaanfche heeft, is de bynaam van Tournefort ontleend. (io) Aspergie met een ongedoarnde , hoekigt Heefterige Steng , de Bladen Elsvormig. geftreept, ongelyk en fpreidende. Buiten de Doornen , die met hun drieën oi vieren getropt voortkomen , heeft dit Gewas, dat op 't Eiland Sicilië, in Spanje en Portugal groeit , geene Bladen : des het Bhderloos geHoemd mag worden. De Besfen hebben, ryp zynde, een zwarte Kleur. Men kan hier toe de He' fterachrige Aspergie, welke Tournefort op Kandia vondt, en afgebeeld heeft a betrekken. (n) Aspergie met viervoudige Doornen en vergaar- (ro) Asparagus Caule inermi angulato &c. H. Clif. tVU R. Lugü. is- Asp. aculeatui alter , tribus aut quatuor Spinis &c. C. b. Pin. 4.90. Corruda altera. Clus. Hi/l. II. p. 178. Hisp. 457. Ie 4s9- Asp. fylv. alter. dob. P'mDt. 704. Corruda: varietas &c. i.ob. Ie. 787- /3. Asp. Cret. fruticofus gcc. tournf. Rfist. bl. 91- Tab. (tl) Asparagus Spinis quaternis &c. Asp. fol. quinis Setaceis 5rc. H. Clif. 21. Asp. aculeatus triplici Spini furreftus. ïluk. Alm. t. 7s. f. 3. Asp. rubicundus. berc Cap. it, Corruda Africana, Spinisbreïious aduncis. RAJ. Svppl-iSS- Y4 II. Deel. VIII. Stuk. ! IV. Afdeel. vii. Hoofd» stuk. Mentgy «ia. x. Asparagut apbyllus. Blader- looze, 1 xi. Capenfss. Kaapfclie.  344 Zesmannice Kkuide»; IV. Afdeel VII. Hoofd, stuk. Eevwy- XII. Asparag» Sarn.entt- Jus. Rankige. XIII. JTeritcilla tus. Gckrausti gaarde ronde Takken, die BcrJleMge Bla. den hebben. Deeze voert,in 't byzcndcr,den bynaam van Kaapfche. De Wortel is knobbelig of Bolachtig: de Stengen zyn Draadig, bogtig, Heefterachtig. Zy heeft vier uitgebreide , iets omgekromde , zeer fcherpe Doornen , uit vier Oxelen Draadachtige Takjes voortkomen, flap, ongedoojnd, afvallende, met Borftelige, fcherpe korte Blaadjes, zynde dc Takken, tusfchen de Takjes, ftyf. (ia) Aspergie met enkelde Liniaal-Lancet» vormige Bladen; een bogtige Steng en omgekromde Doornen, De Afbeelding van li erm a n nüs verklaart genoegzaam dit Gewas , 't welk op Ceylon in de Bosfchen groeit, en aldaar van de Inlanders Hatawarija , van de Europëers Scorzonera ge? heten wordt. De Wortels, naamelyk , in Melk of Vleefchnat gekookt, of met Zout, Azyn en Peper, toegemaakt, zyn een lekkere Verfnapering. (13). Aspergie met gekranste Bladen. In, (li) Asparagus Foliis folitariis Linesri-Lanceolatis &c. Tl. Zeyl. 114. Asp. acul. Zeyl. maximus Sarmentofus. Hebm. Lugdb. 6z. T. 63. Schada-Veli-Xelangu. Htrt. Mal. X. p. ts>. BURM. Ft. Ir.d. p. 81. (13) Asparagus Fol. vftticiljati?. Asp. Orientalis Foliis GaK Ut. TOUBNI. Ctr. 21. Do^B. Cent. V. App. 47. T. 37.  Hexakdria. 345 In de Levant, Klein Afie en verder Oostwaards , heeft dit Gewas zyne Groeiplaats, zynde door Tournefort tot de Aspergies be- f trokken. Verfcheide andere Gewasfen, bevoorens door K den Ridder hier t'huis gebragt, zyn thans in het volgende Geflagt geplaatst , waar van ik de Eoomachtigen reeds befchreeven heb , zo dat nog twee Kruidige daar in overblyven, als volgt. D r a c JE n a. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , door my , omftandig te boek gefield (*). Het bevat vyf Soorten , waar van de twee laatften zyn , als volgt. (4) Dracsena die Kruidig is en eenigermatt geftengd , met Degenachtige- Bladen. Dit is een fchraal Gewas , dat omtrent tei hoogte van een Elle opfchiet, met Bladen als die van fnydend Lifch, verfcheidene by elkander getropt en dus een nieuwe Steng uitgeeven de, op 't laatsteen dun Stengetje met Bloemen die als aan Draadjes hangen, gerternd zynde er zesbladig, hoogblaauw van Kleur met zes gee le Meeldraadjes. De Vrugt is Bcfleachtig me een; (*} II. D. II. Stuk, bi. 116, ent. (4! Drac&na Herbacea fubcaulesccns, Fol. En/lformibu! Mant. 63. Gladiolus odpratus Indicus. rumph. Amb. V. 1 W' t- n' y 5 IL DESt. VIII. Stuk. IV-. FDfiEL, VII. ÏOOHD- ru«. Monogy- IV. Exfifttia. Degenbli- d!gC. i  IV. Afdeel. vii. Hoofdstuk. Eenvjyvige. v. Gramini- folia. Grasbladi- ] t \ c i e t B * ra 34ö Zesmankige Kruiden. eenige Pukkeltjes, zoet van Smaak en geeft een paarfchachtig Sap , dat de Handen verwt. De Wortels of derzelver Vezelen , gedroogd zynde, komen onder ander Reukwerk en daarom noemt Rumph ius dit (Jewas Welriekende Oostindifche Gladiolus, zeggende dat dezelve veel op Java groeit. (S) Dracsena die Kruidig is en ongefiengd, met Liniaale Bladen. Deeze Soort, die mede in Ooftindie groeit, heeft Grasachtige Bladen , die zeer geftreept zyn , een Span lang: de Blnemfteng is weinig anger, geevende aan ieder Tandje van de Tros rier of vyf Bloemen uit, welke als uit een ftomp £afje voortkomen. Convallaria. Dalkruid. Een zesdeeüge Bloem en een gevlakte Belle net drie holligheden, in ieder een Zaadje beattende. Dus zyn de byzondere Kenmerken van it Geflagt opgegeven, waar in de Heer LinrJEus drie onderdcelingen gemaakt heeft; de erfte met Klokswyze, de tweede met Trech:rachtige en de derde met Radvormige Bloeïen. De tweede bevat de Polygonata van Tourefort; de derde deszelfs Smilaces, voor een ge-> O) Drtc*n* Herbacea acanlis , Fo!. Iinearibus. Aspa»us Graminifolius. Sf. Plant. 4*0. BURm. Fl. Ind. pf  HEXANDRIA. 347 gedeelte ; de eerfte alleen het volgende Kruid, ^ dat den naam aan 't geheele Geflagt geeft. E * Met Klokswyze Bloemen. S' Ci) Dalkruid met een naakte Bloem - Steng. ' Onder den naam van Lelietjes van den Dale is* dit Kruid in ons Land zeer bekend, wordendey ook Meibloemen genoemd, gelyk in Duitfchland, i of Lely Convaly, met een bafterdnaam. De Franfchen heeten het Muget of Lys des Villées ; de Engelfchen Lilly Convally , May ■ Lilly of Conval - Lilly. Het groeit op Bergvelden, in Valeijen of Dalen, en in Bosfchen der middelfte deelen van Europa , gelyk in Duitfchland en Switzerland , als ook in onze Nederlanden hier en daar; doch allerovervloedigst in Sweeden , zo Linnasus aanmerkt. Men heeft het ook in Siberië gevonden. Het komt insgelyks in de Zuidelyke deelen van Europa voor. Het Kruid geeft, uit een voortloopende Wortel , twee breedachtige Bladen , naar die der Leliën eenigszins gelykende , welke een Stengetje influiten, van ruim een half Voet hoogte, met een Aair van kleine witte Bloempjes, zeer aangenaam van Reuk. Hier van wordt een Water en Geest gedeftilleerd, die Hoofd- en Hart- fter- jfi) Convallaria Scapo nudo. Spt. Nat. XII. Gen. 421. p. s46. Veg. XIII. Gen. 42;. p. 27$- a/at. Med. 167. M. Clif. Jt. Lugdb. 26. Gouan Mtonsp. 176. gort. Belg. 97. &c II. Deel. VJil. ssua IV. fdeel. vu. oofd- rus. i. enfalla' a Maja- LeHetjei m den iale.  IV. Afdke VII. Hoofd stuk, Eenwy Vilt. ii. ConvalU via veriitillala. Gekranst UI, Polygonatum. Salomonszegel. ! 348 Zesmannige Kruiden. Herkende is, gepreezen tegen de Vallende Ziekte en andere Zenuwkwaaien. Het Poeijer der, gedroogde Bloemen kan tot een Niesmiddel dienen. De roode ronde Besfen zyn. zo wel als de Bladen en Wortel?, zeer bitter. Van de Bladen maakt men, met Kalk, een fchoon groene Kleur, die duurzaam is. ** Met Trechterachtige Bloemen. f» Dalkruid met gekranste Bladen. Op ruuwe Steenachtige Gebergien der Noordelyke deelen van Europa, zelfs van Lapland, niet alleen , maar ook der Zuidelyke deelen , gelyk in Provence , groeit dit Kruid, dat met zeldzaam is in Switzerland, noch ook in de Bosfchen van Ooftenryk en Hongarie. Het heeft regte Stengen van een Elle hoog, die fomtyds getakt, fomtyds enkeld zyn , Kranswyze by verdiepingen omringd met vier of vyf fmalle Lancetvormige Bladen , uit wier Oxelen de Bloempjes, en voorts de Besfen, aan Trosjes neder, jangen. (3) Dalkruid met overlwekfe omvattende Bla. den, M c*m*U*rjs Eol. verticillatis. H, Clif, nc. r. Lugtk. 16. GOUAN Monsp. t77. ger. Prov. i3j. Ft. Suee. Lapp kc. Polygonatum alterum. Doo. Pemp,. 3+5. Poivg. 3 pliura ramofum. c. b. Pin. }0i , J0«. Tournf. Infl. 7i. fjALL Helv. 288. OeO. Dan. SS. li) OnvallarU fol. alternis araple». caulifans Sec. Mat; Mei  Kexandria» 340 den, ee» tweefnydende Steng en byna eenbloemige Üxeljteeltjes. Dit Kruid, dat op dergelyke plaatfen , onder en bv bet voorgaande , doch ook in onze Nederlanden en elders, waar het andire niet groeit, Zelfs in v irginie en Siberië j voorkomt: wordt Salomms ■ Zegel gedoemd, naar den Latynfchen naam, dien men 'er in de Apotheeken aan geeft. Men leiüt dien naam af van de Merken , als met een Stempel ingedrukt, welken op de Wortels zouden zyn. De Griekfche naam, Polygonatum, fchynt duidelyker van de bogtigheid der Wortelen ontleend. Men noemt het in 't FrairTcn Seau de Salomon, in 't Ëngclfch Solomons Seal, maar in 't fioogduitfch lVeisfwurtss dat is Witte of Witwortel. Het maakt Stengen van omtrent een Elle hoogte, die niet Takkig zyn, maar knikkende, bezet met ovaale Bladen, dikwilsopwaards (taande , wier Ribben aan de kanten evenwydig loopen. Het Kruid heeft dus een byzondere gedaante , waar aan het zeer gemakkelyk kenbaar is Men heeft 'er Verfcheidenheden van, jn de hoogte van 't Gewas,in de grootte der Bladen, ia de Reuk der Bloemen , als ook daar in ver- fchil- JHei. ISS. H. Clif. R. Lugdb. GOUAN Monsp. GEB. Prtv. j3(. Fl. Belsr. Sues. &c. &c. Polygonamm latifolium vulgaie. C. B. Pin. ?oj. Doo. Pcnpt. 3+5 , 3+S. Polygon. viilgo Sigillum Salomonis. ). E. H'ft. lil. p. jij. ii. Deel. VHIi Sïur. IV. S.FDEEL. Vil. HoofdstukMonogy- . (6) Convallaria Fol. amplexicaulibus plurimis. Folyg. Virgin, ere&um fpicatum Sec. Moris. Hiü. III. p. 536. S. 13 t. 4. f. 7. Polygon. Canad. lpicatuni fertile. Corn. Canad p. t. 3 3- (7) Convallaria Fol. amplexicaulihus ternis Sec. Convall Flor. Racemolis &c. Gmel. Siier. i, p. j6. t. 6. Fhalangiu» veratri foliis. amm. Kuth. 127. {i, deel. viii, stuk* IV. A.£dee&f vii. Hoofd' stuk. Monogi', nia. vi. Convallaria Jlellata. Geiterad*. vn. Trifolio. Driebladig.  St5* Zesmankige Ksuidën; IV. Afdeel vu. Hoofdstuk. i>l\t. vin. Convallaria bifolia Tweebiadig. Ip de Bosfchen van Siberië is deeze waargenomen door den Heer Gmelin, zynde Phalangium mee Bladen van Wit-Nieswortel Kruid door Amman getyteld. Zy heeft twee, drie of vier Stengbladen van yerfebÜlende grootte en breedte. De Bloempjes komen yl aan een naakt Stengetje voort en daar opvolgen roode Besfen, bevattende twee of drie geelachtige Zaaden. (8) Dalkruid met Hartvormige Bladen. Dit Kruid, dat men Eenblad noemt, hoewel het aan de Steng altcos twee Bladen heeft, is door geheel Europa gemeen. By ons vindt men het in 'e Haagfe Bofch, in Gelderland, Vriesland en elders. Eerst komt, uit den Vezeligen Wortel, een enkele Steel met één Blad, waar nog één of twee aan de Steng, die maar een Handbreed hoog is, bygevoegd worden, zynde allen Hartvormig. De Bloempjes, dieyl aan het Stengetje liaan j fpreiden zig door den Ouderdom langs hoe meer in de vlakte uit. Het draagt roodachtige Besfen, die tweehokkig zyn, doch gemeenlyk maar één Zaad hebben, dewyl het andere misdraagt; terwyl die van 't Salomons Ze- fs) Cinvallaria Fol: Cordstis. H. Clif. nj. R. Lutib. 7.6. GOUAN Monsp. 177. GER. Prov. 1'3'j. Fl. Belg. 98. Fi. I.app. Saec. £, kram. Aufir. 57. Gmel. Sib. i. p. 3y. Liliurn convalliom minus. C. E. Pin. 304. Gramen ParnasG. Cam. Epis. 744. tnifolium. Dod Ptmpt. 105. Monophylloh. i.03. Icon. 303. Söülits umfolia tiuraiUiina. Touani". Infl, £54-  H e x a n r> r i 353 Zegel veelzaadig zyn. Dit maakt een merkelyk verfchil met de opgegevene Kermerken; hoewel de Besfen , door haare Vlakkigheid voor de rypwording, in de meelle Soorten daar aan! voldoen. « Aloë. De Kenmerken , waar aan dit Geflagt, dat uit zig zelve kenbaar is, onderfcheiden wordt, zyn een hangende Bloem (*), die het Vrugtbeginzel omvat en het Honigbakje in haar bodem heeft ; de Meeldraadjes in het Kasje ingeplant. Van dit Geflagt zyn veele Soorten, meest allen uit Afrika afkomftig , in de Broeikasfen der Liefhebberen bekend en tot de eerfte Soort kunnen een menigte Verfcheidenheden betrokken worden, welken ik zal optellen. Linn^eus heeft de Soorten, elk op zig zelve, en volgens de Bloemen , en volgens de Bladen, befchreeven , als volgt. (0 Aloë f*) Corolla efetla, Ore patulo, vind ik wel als Kenmerken opgcgewn, maar zulks is tegenftrydig , aangezien de meefte Soorten van dit Geflagt hangende Bloemen hebben. 3k geloof, derhalve , dat dit Corolla in/era zal willen zyn , waar door hetzelve zig van 't volgende blykbaarlyk onderfcheidt. Ook hebben zy allen geen uitgebreiden Mond. De Amerikaanfche Aloë, die federt veele Jaaren doot haat blocijen in Europa zo veel gerugts gemaakt heeft, is in 't volt gende Geflagt geplaatst. z II. Dan. VIII. Stuk, IV. Afdeel. vu. 3oofdtuk. Monogy* la.  354 Zesmannice Kruiden. IV. Afdeel VII. Hoofdstuk. i. AhÜperf Kat/.. Doorbla dige. (i) Aloë met gefieelde , knikkende , getroste; byna Cylindrifche Bloemen. Aloë met getande , Scheedswys omvattende Bladen aan de Steng, die dikwils wortelt, fchoon opftaande. Hieronder zyn de volgende Verfcheidenheden door den Ridder begreepen. A. Aloë uit Afrika, die een Steng heeft ,met meer Zeegroene Bladen, de Steng omvattende en itompsr gepunt. B. Aloë uit Afrika , die een Steng heeft met minder Zeegroene Bladen, op 't end aan de Rug gedoomd. C. Aloë uit Afrika, die een Steng heeft met breeder Zeegroene Bladen , die aan alle kanten gedoomd zyn. D. Aloë uit Afrika, die een Steng heeft met Zeegroene zeer korte Bladen, die aan 't end, van binnen en van buiten, een weinig gedoomd Eyn. E. (i) AloeVlor. pedunculatiscernuis , Corymbofis8cc. Alogfoi. Caulinis &c. Syfl. Nat. XII. Gen. +26. p. 248. Vog. XIII. Gen. 4Jo.p. 278. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. 23. GOUAN Monsp. 179. A. Aloë Afr. Caulescens &c. Comm. Pr tl. 68. T. 17. Sar. 44. t. 44. B. Aloë Afr. Caulescens 8tc. Comm. Pral. 69. T. is. C. Aloë Afr. Caulescens &c. Comm. Prul. 70. T. 19. D. Aloë Afr. Caulescens &c Comm. Przl. 73. T. iw Rar. 4J. T. 4J.  HexantjRiA. 35S Ë. Aloë uit Afrika» die een Steng heeft,met Zeegroene Bladen, wier geheele Rug gedoomd is. F. Aloë uit Afrika , die een Steng heeft met kortere Zeegroene Bladen , in- en uitwaards een Weinig gedoomd. G. Aloë uit Afrika, die een Steng heeft, met Zeegroene , de Steng omvattende'Bladen. H. Aloë uit Afrika, die een Steng heeft, met gedoomde Bladen, die wederzyds witachtige Vlakken hebben. I. Aloë uit Afrika, die een Steng heeft, doorbladig is en Zeegroen, niet gedoomd. K. Aloë uit Afrika met Zeegroene Bladen , die aan den rand en op 't end aan de Rug gedoomd zyn, met roode Bloemen. L. Aloë uit Afrika, die gevlakt is en gedoomd» de grootfte. M. Aloë uit Afrika, die gevlakt is en gedoomd, de kleinfte. N. e. Aloë Afr. Caulescens Sic. comm. Tr&U 71. T; 2»« Hort. li. T. 13- hall- Ceett. 7t. F. Alcë Afr. Caulescens &c. Gomm. Prol. 72. T. 21. g. Aloë Afr. Caulescens &c. Comm. Hort. II. p. 27. T-14. H. Aloë Afr. Caulescens &c. Comm. Hort. ii. p. 9. T. s i. Aloe Afr. Caulescens 8cc. comm. Pr&l. 74. t. 25. k. Aloë Afr. Fol. glaucis Stc. comm. Pral. 75. t. 24 Hort. II. p. 23. t. 12. L. Aloë Afr. maculata fpinofa major. Dill Elti. 17. T* ï4- f- '5- M. Aloë Afr. maculata fpinofa minor. dill. Eltb. I2i T. t5 f- i«. Z 2 H. DEEL, YIII. STVS. IV* AfDEEÈ;, vii. hoofdITUK. Ar»»#gj« nia.  35° Zesmanhige Kruiden. Iv« N. Aloë uit Afrika met Myterachtige gevnf" doomde Bladen. stuk!d' °- A]oé van Socotwa » die fmalbladig is en En'wy. gedoomd, metpaarfche Bloemen. v!iC- Deeze Verfcheidenhéden van Afrikaanfche Aloë, komen daar in overeen, dat zy allen dikke Vleezige Bladen hebben, die een geelachtig bitter cn Hinkend Sap uitgeeven. De Bladen groeijen in de meefien aan een dikke Steng, doch in de vyf laatften komen zy getropt by den Wortel voort; hoewel door den Ouderdom zig ook fomtyds op een Steng verheffende, gelyk in de Elfde, welke, zo Dillenius oordeelt, de zelfde is als de Agtfte, hebbende de Bladen ook gevlakt. De Steng zit als een Paaltje in de Grond , uitloopende in veele Koordachtige Vezel-Wortelen. Altemaal, behalve de Negende, hebben zy dc Bladen , die in allen meer of min rond van Rug en hol van binnen zyn, op de kanten gewapend met fcherpe, flerke en kwetzende Doornen. De laatlte, van 't Eiland Socotora, aan den 'ingang der Roode Zee , afkomftig , heeft, volgens Commelyn, een Sap, dat wel ook geel en bitter is, doch minder vies van Reuk , gelyk die der beste Aloë, naar dat Eiland genaamd. n. Aloë Afr. Alitriformis fpinofa. Dim.. Elti. zi. T. 17. F. i9. O. Aloë Succotrina anguftifolia fpinofa, FI. purpureo. COMM. Hort. f. p. 91. T. +s. Aloë Americana Anans Floribus fuaverubentibiis. Pluk. Alm. sg, T. 2+0. f. 4.  H E x A N O R I A, §57 naamd. De meeften zyn uit den Amfterdamfen iy; Kruidtuin afgebeeld , en veelen bevinden zigafde£l. in de Broeihuizen van voornaame Liefhebbers. Hoofd. Men vindtze byna allen, en nog veele anderen,stuk. met Kleuren'in het Kruidboek van Wein-^«w m a n n , op meer dan dertig Plaaten, zeer natuurlyk voorgefteld. Twee voegt de Ridder nog , als Verfcheidenheden , onder byzondere naamen, by deeze Soort; te weeten P. Aloë met opftaande Elsvormige Wortel- Ahf bladen , die overal bezet zyn met weerlooze u™^. Doornen. Deeze wordt Laage Aloë genoemd, om dat zy kleiner dan de voorgaanden valt, hebbende de Bladen maar vier Duimen lang, wederzyds bezet met Wratten en naauwlyks fteekende Doornen , en uitloopende in een Punt, die naar 't midden van de Plant is omgeboogen. Tweemaal 's Jaars fchiet zy een Bloemfteng, zelden hooger dan anderhalf Voet , welke roode Bloemen draagt, die aan 't end groen zyn, by den top vergaard als in de anderen. Het Sap was in 't eerst een wéinig bitter, doch aanftonds zoet wordende, bevonden, Q. Aloë met getropte , Scheedachtige, ge- Abt vlaK Edite Aloë. P. Aloë Fol. ereélis Subulatis tadicatis Sec. H. Clif. \%\. r. Lugdb. 24. Aloë Afr. humilis &c. comm. Pril. 77. t. IS. Kar. 46. T. 4-6. q. Alpë Fol. Spinoiïs confertis , dentatis, vaginantibus, planis maculatis. Mat. Med. 160. H. Clif- 130. Ups. %s. Z 3 II. D£sl. VIII, Stok»  3?ö Zesmannige Kruiden. IV. vlakte , platte , getande, gedoomde Blad :n. Afdeel. ^ „ vu. De Groeiplaats van deeze, die de waare Aloë- Hoofd- plant der. Autheuren geacht wordt te zyn, is in EC«'v,y. Ar"rika en de bei(Je Indien, komende ook voort v'c'- in Italië, op Sicilië en Maltha, op de Dakenen op oude Muuren. Zy kan , derhalve , ook wel in Spanje groeijen , van waar zy, volgens Munting , overgebragt werdt, die 'er, zo wel als Rumphius, den naam van Spaan]'che Aloë aan geeft , en zegt, dat de Franfchen dezelve Perroquet noemen. Men vindtze by veele Autheuren afgebeeld , en daar uit blykt, dat zy aanmerkelyk van die van Socotora , by Commedyn , verfchille ; hoewel zy ook, waarfchynlyk, op dat Eiland groeit, en van fommigen Aloë Socotorina geheten wordt. Dat de Waare of Echte Alcë ook in Arabie winkel- groeit, fchynt te blyken uit de Waarneemingen Alos- van wylen den Deenfchen Geneesheer Forskaohl. Deeze, immers, vondt by Lohaja een Aloë, met gevlakte Bladen en geele Bloemen , hebbende de Steng anderhalf Voet hoog; en eene andere, waar aan hy den naam ceeft van Winkel • Aloëalzo het groene Lyme* rige Sap der Bladen den Reuk vandeSocotryn- fe r. Lugih. 12. GOUA-N Monsp. iso. Erowm. Jam. i6j. BCBW. Fi. Ind. »}. Aloë vulgaris. C. B. Pin. 2%6. Aloë vera. Munt. Ic. t6. Ka&naku f. Catavala. Hert. Mal. XI. p. 7. T. 3. Sempervivum majus Indicum. Rumph. Ami. v. p. 271- Aloë vera de Barbados. KNOKK, Rtgnum Flora. Noïknb. 1770. p. ij. Tab. a. j.  H e X A n D r. i A. 355 fe hadt. Deeze, van de Arabieren Sahr genoemd, worde dus door hem befchreeven (*> " De Bladen zyn uitwaards dunner, van bo- Hoofd,,'ven hol, van onderen rond; hebbende aan8™^ * de kanten opftaande, platachtige, korte Door-^/"015'" „ nen, digt by en tegenover elkander. Aan den Voet zyn ze plat en maaken een Scheede. De Kleur is groen, met wit gewolkt, van onderen rosachtig. De Steng is twee Ellen hoog, „ rond , glad, Afchgraauw, fomtyds in tweeën '', gedeeld , met eene end-Tros van een Voet „ langte. De Bloemen zyn rood, kort gedeeld, , neergeboogen, rondachtig driekant, hebbende de Slippen van den Mond aan 't end om„ gekromd ; de drie binnenlten beneden de tip " famenluikende en een weinig langer dan de , overigen. Ieder Bloem is van onderen gefchoord , door een Vliezig , Lancetvormig , „ afgeboogen Blikje." De manier der Bloeijing en de Bloemen ko* men volftrekt in de Echte Aloë met de Doorbladige overeen , zegt Linnaïus, en daarom heeft zyn Ed. dezelve tot die Soort betrokken, hoewel zy de Bloem een weinig minder verdeeld fcheen te hebben; maakende daarvan een dubbelde Verfcheidenheid , zo ten opzigt van de Bloemen als van de Bladen, uit. De Drogery , die den naam van Aloë voert, is (*) Flor. AZgypt. Arah Hafn. I77S- p- 7S- Z 4 li. Dïsl. VIII. Stuk.  $6c Zesmannige Kruiden: Afdeel iS het verdikte SaP van zodanige Planten, en vu. ' dewyl men het Sap derzelven van byzondere Hoofd- hoedanigheden , in fommigen ftinkende, in anstuk. deren maar we,-njg onaangenaam van Reuk , vip. bevindt te zyn (*j ; acht men het zeer waarfchynlyk , dat de byzondere Soorten van Aloë uit byzondere Planten komen. Van de Bereiding kan het ook veel afhangen ; of naamelyk het van zelf uitloopende Sap der Bladen, dan het uitgeperfte, of eindelyk ook het Afkookzelvan het overblyvende na de perfing, tot het bereiden van dit Extrakt gebezigd worde. Voorts maakt de Groeiplaats hier in mede een geweldig verfchil: want in het Sap der Oostindifche Aloe - Planten, van deezen aart, vondt Rumi> h i u s geen de minfle bitterheid: welke hetzelve ook doorGifting geheel verliest, zoBoerhaave uit Wedelius heeft aangetekend (f). Men twyfelt derhalve niet , of de Aloë die men Socotorina\ wegens haare eerfte afkomst, noemt, en lucida , wegens haare helderheid , is het verdikte zuivere Sap van die Plant, welke Commelyn onder deezen naam heeft afgebeeld. De Aloë Hepatica fchynt het verdikte en waarfchynlyk door uitperfing verkreegene Sap te (*) Het gene in 't Oude Teftaruent ondet den naam van Akt voorkomt, meent men het zogenaamde Agallochum of Lignum Aleës, dat is welriekend Hout , geweeft te zyn ; doch in 't Nieuwe Teftament wordt van dit verdikte Jaji gefproken. (|) Citm. Tom. II. p. i«4.;  HEXANDRIA. <36t Êe zyn, van de gemecne of Echte Aloë, laatst ^YJj^ befchreeven. De CabaUina, die vol onzuiver- vlu heden is, zwart, donker en zeer ftinkende, Hoofdzal van de een of andere ftegte Soort, of mooglyk op de laatfte manier van Bereiding , of door nia, afkooking, vervaardigd zyn. De Aloë, in 't algemeen, beftaat uit Gom-en Harftige deelen; waar van de eertten het voornaamfte Purgeermiddel zyn , en hierom wordt de Leverkleurige , ten dien opzigte, van fommigen verkoozen : doch als het op 't uitwendige gebruik, tot zuivering van Wonden en Zweeren , of toehaaling derzelven , aankomt; wanneer de Balfamieke hoedanigheid meest gezogt wordt, dan zal de Harstachtigfte en zuiverfte de befte zyn. Verfcheide wasfchingen en bereidingen der Aloë , die men in de Winkels oudtyds heeft ingevoerd, zyn nutteloos;dewyl de Natuur zelve de befte bereiding en menging gemaakt heeft van dit Sap, waar van men, naar de byzondere oogmerken , de een of andere Soort gebruiken kan. Inwendig fchaadt het niet, dan door te veel aanhouding, als ook door zyne fcherpheid, in fommigen , die het niet ver- draagen kunnen. (2) Aloë met getroste, knikkende , byna Cy- ir. V. J " ,. Aloé v.:» rhgata. Bonte. (2) Alt* Hor. Racemofis cernuis &c. Aloë Fol. Caulinis trifatüs imbiicatis &c. Aloë Fol. Canalicuiatis 8cc. H. Clif. j3z Ups. 87. R- Lugdb. 14. Gouan Monsp. 180. Aloë Afr. Z 5 hu' H. DEEL. VIII. STUK.  362 Zesmannige Kruiden." IV. lindrifche Bloemen , die een gelyken gaa- Afdbeu penden Mond hebben Aloë met de Steng- Hoofd» bladen drievoudig , Schubbig regtopfiaan- «tuk. fa en foie Kraakbtenige hoeken. Eenwy- v's'' Deeze Soort , bont genaamd, wegens de tekening der Bladen , met groote en kleine witachtige Vlakken op een donker groenen Grond, heeft dezelven zeer dik en ftyf, in een driehoekige punt uitloopende, op de kanten en de Rug met een witte ruuwe Streep, dcch ongedoornd. Zy zyn by den Wortel getropt en geeven een dunne Steng uit, luchtig bezet met roode Bloemen. Het Sap der Bladen is zoetachtig. Op Kleijige plaatfen aan de Kaap groeit deeze, die door Afzetzels zig rykelyk voortplant. In 't Franfch noemt menze Pappegaais - Aloë, zegt G o u a n~ in. C3) Aloë met gejleelde hangende, Cylindrifch "ikha. &i~ Eyronde kromme Bloemen. Aloë met Tong- ^Tweezy- achtige uitgebreide Bladen , op twee ryën. Dee- humilis Fol. es albo & yiridi variegatis. Comz.i. Pr&l. 79. T. 28. Rar. t. 47. TlLL- Pis. 7. T. 7. f3) AloS Flor. pednncnlatis pendulis &c. Aloë Fol. Linguiformibus &c. H. Clif. Ups. R. Lugdi. Aloë Afric. Fl tubro &c. COMM. Hort. H. p. 15. t. 8. fi. Aloë Afr. &c.' Md. p. 17. T. 9. y. Aloë Afr. fesfiü», Fol. Carinaris Verrucofis. Dill. Elth. 22. t. 18. f. 20. Mlix. Dia. T. 19. 3. Aloë Afr. Fol. planisconjugatis. MART. Cent. H. t. rr. ». Aloë Afr. Arborescens raontana non fpinofa Sec. Comm." Hort. II. p. <. T. 3.  H e x a n D a I a. 3''3 Deeze wordt, in 't Franfch, Aloë a bec de IV. Ccmne , dat is Eendebeks - Aloë , geheten. De'1™"1" Bladen hebben inderdaad iets, dat naar de fi-Hoofdguur van zulk een Bek gelykt: terwyl zy ook,STUs:op een zonderlinge manier , op elkander leggennu.'"">sy'' en maar aan twee zyden, tegenover malkander, groeijen. Wegens derzelver figuur noemt menze, ook niet oneigen, Tongen-Aloë. De Stengen, die daar tusfchen voortkomen,zyn, zowel als de Bloemen, Koraalrood in fommigen.Eenigen hebben de Bladen Wrattig , anderen maar gepukkeld of met witte Vlakken: 't welk aanmerkelyke Verfcheidenheden maakt, die door de Tongachtigheid der Bladen en de kromte der Bloemen tot deeze Soort famengebragt zyn. Dus komt hier ook de Aloë van Co mme- p;;eat!^ lyn met geplooide Bladen t'huis : een zeer^cepiaot» misfelyk Gewas , dat de Bladen by uitftek lang en Tongachtig heeft, voortkomende uit den top van een dik Stammetje. Zy draagt roode Bloemen en kan in de befchry vinge van den Araftcrdamfen Kruidhof nader befchouwd worden. ("4) Aloë met geaairde Eyronde, ruige ge kar- IV telde Bloemen , wier binnenfie Slinpen fa-, .AU,i' ' fp'ralis. inenluiken. Aloë met zesvoudige, Eyron-sp-mic. de, gefpitfte Stengbladen. Dee- (4) Moe Flor. Spicatis ovati» muricatis &c. Alcë Fol. Cau!. f#xfariis &c. Al. Fol. ovat. acum. Caulinis quinquefdriarn imbricatis. H. Clif. Ups. R. Lugdb. Aloë Afr. eredia rotunda &c. DlLL. Elib. 16. T. 13. f- 14- Comm. Pril. 83. T. 32» II. D5FA. VIII. STUJS»  364 Zesmannige Krdideit; Afdeel DeCZC S°°rt' °P VeIden in groeijenvn. de, maakt een Gewas je uit, dat zeer bekend Hoofd- js in de Broeikasfen der Liefhebberen van vreemEenly. de Kruiden- Het groeit van een Handbreed tot v;se. een Voet hoog, en beftaat uit korte dikke Blaadjes , met een zeer fcherpe flyve Punt, welke als Spiraalswyze om een Steng groeijen, die zy geheel on?.igtbaar maaken. Somtyds geeft dit Plantje, van boven of ter zyden, eene dunne Bloemfteng uit, van één of anderhalf Voetlang met hangende Bloemen, die in 't eerst paarfch^ vervolgens witachtig zyn, doch aan den Mond groen, en voorts als gezegd is. Het Sap is Waterig en Smaakeloos. De Franfchen noemenze AM en Epi, dat is Geaairde of Koorn - Aair Alcë. Vloë ^ A]°ê met 8eaairde driekantige tweelippige r»u/a. Bloemen , die de onderfte Lip omgejlagen Geknakte. hebben. Aloë met de Stengbladen vyfvoudig Ruitachtig gebuikt , met een driekantige Vlakte uitpuilende. In Afrika groeit deeze op Kley- Gronden volgens den Ridder. Men geeft 'cr, wegend de zonderlinge gedaante der Bladen, in 'tFranfch den naam aan van Aloë a Pouce ecrafé, dat men in (5) Aki Flor. Spicatis triquetris bilabiatis &c. Aloë Fol Caulinis Sec. H. Clif. ,32. Ups. 87. r. Lugdb. 14. gouan Monsp. «o. Aloë Africana brevisfimo craslisfimoque folio Comm. Hort. II. T. e. T Hier wordt die Soort van Aloë bedoeld , I^'E1>, welke, uit de Westindiën afkomltig, en aldaar V1I. Metl genaamd , zo groote Planten maakt, dat a°°*D' menze naauwlyks uit en in de Winterhuizen *T™l£r ban brengen. Men vindt 'er met Bladen van „;„. meer dan een Vadem lang, byna een Voet breed en meer dan een half Voet dik: zo dat het geheele Gewas, in zyne Tobbe, byna twee Mans langten boven den Grond komt met de Punten zyner Bladen, en eenen omtrek beflaat van verfcheide Vademen. Zodanig is de grootte ongevaar -van deeze Plant, wanneer zy aan 't bloeijen toe is, een tydftip dat veelen in de tyd van twee Eeuwen , dien dit Gewas in Europa is geweest en aangekweekt (*), te vergeeffch hebben verwagt en dus hunne moeite vrugteloos belteed in verlangen om hetzelve een Steng te zien fchieten als een geheele Boom (f), met een fierlyk gearmde Kroon van Bloemen, meer dan ni. p. 22. Syst. Nat. XII. Gen. 4*7. p. 249. Veg. XIIIGen. 431. p. 272. ff. Vps. si. Aloë Fol. Lanceolatis dentatis. &c. ff. Clif. 130. R. Lv7dè. 22. Aloë Folio in oblongum mucronem abeunte. C. B. Pin. 286. GOUAN Mtnsp. 1S1. Aloë ex America. Dod. Pempt. 359- (?) Deeze Plant heeft, zo ik meen, eerst in Italië gehai ]ac Anton. CortusuS , eender Edelen van Padua , groot van verdienften in de Kruidkunde. by wien ik ze ondet andere uitgelezene Planten zag , in den jaare ijêi : fchryft camfrarius Hert. Med. p. II. (|) Men noemtze, in 't Franfch, Aloë en Arbre , dat is Boomachtige of Boom - Aloë : welke benaaming ik hier hel» gebruikr. ForSKAOHl vondt in Arabie een Alei Arborea, uit wier Sap Vergift gemaakt werdt. Flsr. Arab, p. CX. Aa II. deel. VIII. Stuk,  37° Zesmannige Kruiden. IV. dan een Vinger lang , die een zeer aangenaaAFvnfL* men Reuk verfpreiden en zelfs Honig uitftorHoofd- ten in Bakjes daar onder geplaatst. stuk. Reeds in ^ jaare I5g0j evenwel, heeftdeevip!"^' ze Westindifche Aloë gebloeid in de Tuin van den Groot Hertog van Toskanen , een Steng fchi etende van meer dan twaalf Ellen hoog. Vervolgens bloeide 'er te Rome één, in de Tuin van den Kardinaal FARNESE,in 'tjaar 1Ö25; een andere te Madrit, agt Jaaren laater, die vyfentwintig Voeten hoog wierdt. In de voorgaande Eeuw hebben 'er ten minfte nog twee in Duitfchland gebloeid, en in deeze is, na het Jaar 1730, het bloeijen deezer Aloë-Planten, meest van Vera Cruz - in Nieuw Spanje afkomftig , zo gemeen geworden, dat men het niet meer als iets zeldzaams befchouwt (*). 't Is bekeud dat federt, zo te Leiden als hier te Amfterdam , verfcheidene gebloeid hebben. Dit komt buiten twyfel daar van daan, dat de Planten , in de Kruidtuinen van Europa aangekweekt, door den tyd haaren daar toe bekwaamen Ouderdom , van vyftig of misfchien honderd Jaaren, hebben bereikt (f). Bit (*) Te Leiden heeft deeze Aloë, de eerfte,maal zo Teel bekend ia, in de Nederlanden, gebloeid 't jaar 1735. (\) Gemeenlyk laat men de Steng en Plant na het bloeijen verwelken en verdorren 5 doch de Hovenier van'tKeizerlyke Hof, te Weenen, heeft zodanig eene Aloë-Plant, met haare Steng, die 'er in "t Jaar 1760 , of daar omtrenr, gehloeid hadt, in het zeer groote Broeihuis den Winter over in 't Leven behouden, en dus daar aan, in 't volgende Jaar, nieuwe Bloemen enrype Vrugten , benevens een menigte Afsetsels, bekomen, jaco^ Oh. App. p. 3-07,  HexAndria. 371 -Dit Gewas, dat men AM Americana major IV. noemt, (inonderfcheiding van een kleine Soort, ^virl* die volgt,) is thans in de Zuidelyke deelen van HoofdEuropa zo gemeen , dat men 'er in Portugal STUK» Haagen van maakt, naar 't zeggen van Lin-'nïa'mS3^ hm vs. Zyn Ed, verhaalt', dat hetzelve,in de Westindiën en Amerika, op drooge Steenachtige Heuvels voortkomt. In Nieuw Spanje groeit het zeer veel, wordende aldaar gebruikt tot Omtuiningen der Landeryën en om de Woom'ngen te befchutten voor den aanval vanVyandcn en Verfcheurende Dieren. Dc Bladen naamelyk zyn, Tandswyze, op de zyden gewapend met fcherpe Doornen en loopen aan 't end niet alleen fpits, maar in1 een dikken , Herken en zo fcherpen Stekel uit, dat de Amerikaanen zig daar van als een Els bedienen, en ook de Punten hunner Pylen dikwils daar mede wapenen. De Bladen zyn Zeegroen en hebben een Soort van Daauw of Waafem, die maakt, dat 'er de Tekens der aanraaking met den Vinger lang op blyven Haan. Men vindt 'er een Verfcheidenheid van, die de Bladen fmaller, dunner en groener heeft, doch voor 't overige weinig fchynt te verfchillen. De Wortel is voorzien met veele Vezelen, gelyk in andere Soorten. Hy geeft veele Afzetzels uit, die men zorgvuldig wegneemt, om de Moederplant fcragtig te maaken. Te vergeefs zou men hier de bitterheid zoeken, die in de Echte Aloë - Plant heerfcht: alAa 2 zo U. DHL» VIII. STUK.  Zesmannige Kruiben; IV. zo het Sap der Bladen ziltig is; ja men wil, dat AFvlEEL'net Merg derzelven en der Stengen, in AmeHoofd- rika , gekookt zynde gegeten worde , zynde stuk. jus zeer aangenaam van Smaak. Ook voegt men Vif.inWy' 'er bY> dat net SaP van den Wortel, doorkooking verdikt zynde, Suiker uitlevere, en door Gilling Wyn worde, doch die zo fterk is, dat zy niet dan voor de Wilden drinkbaar geacht worde; flaande de Europeaanen , die 'er niet gewoon aan zyn , aanftonds in 't Hoofd. Men kan 'er dan ook Azyn van maaken, gelyk ligt is te begrypen. De Amerikaanen zouden zelfs door den heeten Damp, der gekookte of op 't Vuur gebraden Bladen, zulk een Zweet weeten te verwekken , dat de Venus - Ziekte 'er door genezen werde; zo Clusius verhaalt. Hy hadteen Netje , van de Bladvezelen door de Zuster van zyn Hospes gemaakt, te Valence gezien, en gehoord dat men te MadritHembden, daarvan vervaardigd , te koop hield (*). Men kan dus te regt zeggen, dat deeze Soort van Aloë den Wilden, in Amerika en de Westindiën , Voedzel en Dekzel en allerley Levensbehoeften uitlevert. De Stengen , die zo dik als Sparren of Juffers zyn,dienen tot fchooring der Daken en de drooge Bladen tot Dakpannen of Schindels: terwyl de Vezels of Draaden gebruikt worden , om het een met het andere te verbinden, en de Doorens aan 't end zelfs dienen kunnen tot Spykers en Nagelen. (ij BOOmCtJ R*r. Stirp.Hisp. p. 442-44*»  hexandria. 838 (2) Boom - Aloë met getande Bladen, de Meel- IV. draadjes niet langer dan de Bloem. AF?fiEL Dit is de Kleine Amerikaanfche AloëvanMvN-llv°K° ting , welke fommigen ten onregte met de n. voorgaande Groote verward hebben. Zy was^^ alhier weggeraakt , doch werdt, met den aan- veeiteeüvang deezer Eeuw , aan den Hortus Medicusge' weder bezorgd door den Burgermeefter H u njje; zo Comm el yn verhaalt. Men onderfcheidt ze door de kortheid der Meeldraadjes, die in de andere veel langer dan de Bloem zyn , genoegzaam. De Bladen zyn zelden meer dan twee Voeten lang en in 't midden ruim een half Voet breed. De Steng , welke zy hier in de Hortus uitgaf, was ruim tien Voeten hoog (*), en droeg aan den top wel een Kroon van veele geelachtig groene, opftaande Bloemen, in figuur naar die van de Groote Alcë gelykende , doch de onderfte Takken waren met veele Afzetzels of jonge Planten beladen: ja, dat verwonder! yk is , de overigen bragten zelfs, na het (z) Agavi Fol. dentatis, StamiuibiK CoroUam aquantibus. Aloë Americana potygona. Comm. Pril. 65. T. ij. Aloë Americana. RUMPH. Amb. V. p. 273. T. 94. (*) Hier uit blykt , dat zelfs de vermaarde Riecer, in zyne IntroiuUh ad nothiAm Rerum Naturaliwn tkc. de Groote met de Kleine verward heeft, zeggende, dat uit het midden det Bladen een Steng komt, van dikte als een Arm e» van hoogte als een kleine Piek: want in 't eerst befchryft hy de Bladen als vyf of zes Voeten lang. Zie bladz. 43- > 432. Aa 3 H. DEIL. VIII. STUK.  37-1 Zesmannige Kruiden. ArpMfc. het ver{lenzen dcr Bloemen, een menigte zulvu. ke Spruiten voort. "££D" Hermanmus heeft wel, in de befchry£«wy- vinS der Planten van den Leidfen Tuin, een Spruitdraagende AM, die by Haarlem, op de soSm-Hofftede van den Heer de Fl ines, gebloeid jende. hadt (*) : doch dezelve verfchilde t'ecnemaal van de befchreevene zegt Commelyn: weshalve hy die, tot onderfcheiding, Polygona, dat is Vcelteclige, genoemd heeft. In deeze, 't is waar, zyn de Meeldraadjes veel laüger dan de Bloem vertoond ; 't welk dezelve nader brengt aan de Groote Westindifche Aloë, waar van de oen en andere mooglyk flegts Verfcheidenheden zyn. Want deeze hadt de gedaante vaneen jonge Plant daar van, cn bragt een Steng voort van zes of zeven Voeten hoog. De Wilde Oostindifche AM van Rumphius , welke door hem met de Amerikaanfche vergelecken wordt, fchynt my nog meer van de gedagte Kleine af te wyken, (hoewel zy ook Spruitdraagende is,) als hebbende een Steng van drie of vier Mans langten hoog (f). De (*) Aloë Americana Sobolifèra. Herm. Lurii. 16. T. 17. (t) Ik weet nier, welke van deere dc Aloë Am'rhma Sohlifera ceweesf IV, die uit Zaad, dat door den Heet DF. LA CORBUUNF. ann de Rivier der Amazoonen vergaderd was , voottgeteeSd , in den jjare 171S8 te Schonbrunn in de Keiaerlykc Tuinen , gebloeid he-fr. In 't Voorjaar was de Steng reeds zeventien Voeren en had van veertig tot vyfrig Bloemtakken. Gazette de leid: , g Avril 17SS.  H E X A N D R I A. 375 De Heer Jacquin befchryft, onder den ™^ naam van Agave Cubenfis, een dergelyk Ge- F{?f,EU was, dat veel op 't Eiland Kuba,inde West-Hoofdjndiën , door hem , groeijende gevonden was.STUj^ Hetzelve hadt een zeer fraaye gedaante. De „4 Bladen waren Degenvormig gefpitst, dik, opftaande, bleek groen,, drie of vier Voeten lang. Een opgeregte Steng, van vyftien Voeten , was zeer fchoon gepluimd met menigvuldige hangende Bloemen, aangenaamer van Reuk dan de Afrikaanen. De Vrugtmaakende deelen kwamen met die van dit Geflagt overeen, 't Is mede een Spruitdraagende Gewas, draagende aan de Takken van de Bloempluim Bolletjes, welke nieuwe Planten voortbrengen. De Ingezetenen, by wien dit Gewas Maguey genoemd wordt, gebruiken de Bladen of derzelver Merg om het Linnen te wasfchen, in plaats van Zeep (*). (3) Boom - Aloë met Tandachtig gedoomde J1^ Bladen en eene zeer eenvoudige Steng. VirgfnU*. Virgim- Van deeze , die in Virginie groeit, vallen defche' Bladen in de Herfst af, doch de Wortel blyft over. Zy heeft eeo enkelde Steng als een Lelie, (*) JACQ_. Amer. Hifl. p. Ioo. Hy betrekt 'et toe de Naquametl, MARCGK. Bras. L. 2. p. Itf. (?) Agave Fol. dentato - fpinofis , Scapo fimplicisfimo. Gkon. Virg. 52. Aloë Fol. Lanceoi. Spiaê Cartilaginei tetrainatis. Am. Acad. III. p. 22. Aa 4 ii. DEEL, viii. STCK.  g-6 Zesmannioe Kruideit. IV. lie, met overhoekfe ongefteelde Bloemen beAf vfnL'zet» dic aan8en aam van Reuk zyn, groen van Hoofd- Kleur, met de Meeldraadjes eens zo lang als de stuk. Bloem, en zeer lange , trillende , opleggende vig'.nWr Meelknopjes. De Bladen zyn fmal, met kleine Doornachtige Tandjes. iv. (4) Boom - Aloë met geheel effenrandige Blafaiida. den. Stinkende.' Deeze Soort Verfchilt van de anderen, doordien de Bladen geheel zonder Stekels, niet dik, flap en volkomen gelyk of effen van Rand zyn. Aan 't begin, echter, zyn zy fmaller en dikker, worden naar 't midden breeder, en eindigen in een Punt die niet fcherp is noch gedoomd. Deeze Bladen vallen wel vyf Voet lang en vier Duimen breed. Zy komen voort uit een dik rond Stammetje, van een Handbreed hoog, 't welk de Wortel is, die daarom Knobbelachtig genoemd wordt, zynde met roode Vezels in de Grond vast. De Bladen fpreiden zig in de rondte uit van een Hoorn , die in 't midden Raat, gelyk in andere Aloë-Planten. Zy hebben een aanmerkelyken Stank. Van deeze Plant worden voornaamelyk, in de Westindiën , daar de Inlanders dezelve Piet noemen, de Bladvezels tot Draaft) Agave Fol. integerrimis. Am. And. III. p. 22. Aloë Fol. integetrimis patentimculis &c. H. CHJ. 132. Alcë Ameticana viridi & rigidisfimo Folio , Piit di&a Indigenis. Comm. Hort. II. p. 35. T. 18. Aloë Amer. Radice tubemfi minor. Pluk. Alm. iy. T. 258. f. 2.  Hexandria. 37? den. en in H byzonder op Kurasfau van de& P^ Schoenmaakers gebruikt : zo dat die Draaden yn> zeer fterk moeten zyn. De Afrikaanfclie £ooot-Hoofd-; o^,metwittezeerwelriekendeBloemen(*)^tuk die men lang in de Hortus Medicus alhier gehadnU- a heeft , fchynt 'er in Gewas naar te gelyken.Hier zyn de Bloemen by getekend, zo als men die aan de Kaap waargenomen hadt. A c o r o s. Kalmus. Een Cylindrifche Bloemfteng, Aairswyzegedekt met zesbladige naakte Bloempjes, die zes Meeldraadjes, doch geen Styl hebben: de Vrugt driehokkig. Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge- j.^ flagt, welks eenigfte Soort (i), in ons Land, caiamus. zo de Heer Linnjeüs aanmerkt, gemeenerGemeenei dan elders , evenwel ook overvloedig groeit in verfcheide deelen van Duitfchland, gelyk omftreeks Weenen , by Dantzig, in Pommeren ' in Switzerland, ja zelfs in de Zuidelyke deelen van (*) Aloë" Africana Arborescens, Flor. alblcantibns fragrantlsfirais. comm. Hert. Amft. ii. p. 7. T. 4- (1) Acoius. Sy/l. Nat. XII. Gen. 43°- P- *+9- **É- xtITGen. 434. p- Mat- MeL l5- R- L*Sil- 6- GoüAN Monsp. 181. B, Cm 137- Fl. Belg. 98. Ff, Snee. 277,297Acorus verus f. Cal. Atoinaticus Officinarum. C B. Pin. 34Typha Aromatica Clava rugosi. Mor. HiH. III. P- 24s- S8. T. '3- f- 4- £. Acorus Afiaticus Rad. tenuiore. HEEM. Lugdb. 9. fl- Zeyl. 13»- Acorum. RUMPH. Atnh. V. p. J7*« T. 72. f. U Waembu. Hort. Mal. 11. p.jj. T. 60. Aa 5 II, DBEL VIII. STUK.  37^ Zesmannige Kruiden. AfdÏei vansweeden- is deszelfs Groeiplaats aan nii *de kanten van Graften, Vy vers, Slooten en MeiHoofd, ren; by ons in de Trekvaarten tusfchen Haar- S£L- km ' LeidcD ' Ddft en den Haa§ 1 naar U*««. trecht: tQe : in Slooten en Graften van Gelderland ; als ook in de Provincie van Vriesland op Moerasfige Gronden en in Poelen of ftaande Wateren. Morison heeft het in fommige deelen van Engeland en zeer overvloedig tusfchen Sluis en Brugge in Vlaanderen waargenomen. In Vrankryk fchynt het zeldzaam te zyn. Waarfchynlyk zal het ook in Griekenland en Klein Afiegroeijen, dewyl het Gewas aan Dioscorides is bekend geweest en voor deszelfs Echte Acorus of Akoron gehouden wordt. Die Griekfche naam is in Italië en zelfs in Duitfchland overgebragt met de Plant , welke Keizer Maximiliaan de II, zo men wil, uit de Turkfche of Tartaarfche Landen kreeg (*). Gemeenlyk , echter , noemt men 't in Europa Kalmus, naar den naam van Caiamus Aromaticus, die 'er in de Apotheeken aan gegeven wordt. Van Mor is on is het Kruiderige Lifchdodde, met een rimpelige Knods, getyteld. Het heeft, inderdaad , iets dat naar de geftalte van Lifch zweemt, en pelykt door zyne Aairen naar de Plant die men Typha noemt, groeijende op dcr- ge- (*) Sommigen meenen, dat het dus voortgeplant zou zyn ■in ons \v'e:eldsdeel: doch de algemeenheid maakt zulk» by my onwaarlchynlyk.  H E X A N D R I A. 3/9 gelyke plaatfen. De Bladen zyn lang, naauw- AfjJ;u lyks een Vinger breed, met'de rag een weinig VII. uitpuilende, doch de eene helft, langs de RibJ°°FD' heen , is breeder dan de andere, en de Kleur fchoon glanzig groen. De Aair, of zogenaamde«a. Knods, is niet verheven, gelyk in de Lifchdodden, maar komt zydelings uit een Blad voort; hoewel fommigen dit een Steng noemen. Met Zaadhuisjes beladen is dezelve fomtyds een Vinger lang. De Wortel van dit Gewas, die lang, dun en Knoopig is , bevat deszelfs uitmuntende Kruiderigheid , welke echter ook in de Bladen plaats heeft, en de Vaarten , in 't doorreizen, met haaren Geur vervult. De Smaak, echter , is niet aangenaam; hoewel men de Schyfjesvan den gedroogden Wortel dikwils in Koek bakt, om die geuriger en verte erbaarer te maaken. Hy is een goed Middel voor de Maag, Windbreekende en verwarmende. Men kan hem op Wyn zetten en dus gebruiken. Het gedettillcerde Water is ook niet zonder. kragt. Hy komt in verfcheide Opiaaten en andere Winkelmiddelem Als eene Verfcheidenheid wordt hier t'huis gebragtde Oostindifche Kalmus ,of Acorus metf°°findl" een dunner en knoopiger Wortel, van H e r m a nnus gemeld, en volgens hem anders weinig van de Gemeene of Europifche Kalmus verfchülende. Op Ceylon wordt deeze Vazumbo, aan de Kust van Malabar Waembu geheten. R ump huis , die ze afbeeldt, zegt, dat men het Ge- II. Deel- viii» Stuk.  380 Zesmannige Kruiden. ÏV. Gewas,in de MaleitfeLanden,Deryngonoemt% ATvu.L 'c welk de Portugeezen Dirimgo fchryven, en Hoofd- fomtyds Coryango : ook waren 'er die het ATa«tuk. run noemden , welke naam eenigszins overeenv!pnwy' kornt met Acorum. Het groeit 'er overvloedigst in de Waterryke Landen, gelyk aan de Ganges in Bengale. Hy hadt het echter ook op hooge drooge Gronden der Molukkes zien groeijen. De Wortel was fcherper en heeter dan die van onze Kalmus. Die op Ceylon voortkwam, was aangenaamer van Reuk en Smaak dan de Europifche. De Chineezen leggen de Bladen in de Bedfteden om de Weegluizen te verdryven, en verbeelden zig ook, dat het, in de Huizen opgehangen , de Booze Geeften verjaagt: misfchien , om dat het de kwaade Dampen wegneemt. Orontium. ! De Kenmerken zyn, een CylindrifcheBloemfteng gedekt met zesbladigc naakte Bloempjes: het Vrugtbeginzel zonder Styl ; de Vrugt een eenzaadig Blaasje. orontium De een,'gfte S00" van dit Gewas fi), tot jquAti- nog toe bekend, groeit in Staande Wateren en 'waterig. aan Beeken in Kanada en Virginie, volgens den O) Orontium. Syst. Nat. xii. Gen. 431. p. 2jo. fig. XIII. Gen. 435. p. 279. Am. Acad. iii. p. I7. t. r. f. 3. Kalm. Itin. iii. p. +tj 6g. Arum fluirans Pene nudo. Eanister y-rg. ISH. ClTESB. Car. i, p. 83. t. 82. SEL. ftg. iv- d. PI. <4-  Hexandria. 381 den Ridder. De Geftalte is zodanig met die van het Kalfsvoet-Kruid overeenkom (tig, dat men- v°Um * ze met het Arum Virginkum verward heeft. Hoofd 't Zou het dryvend Kalfsvoet met eene naakteST^ _ Schaft zyn van Banister, daar Catesby„;a. m&r de Afbeelding van geeft, zeggende dat het een Aair heeft van blaauwe Bloemen, aan 't end van Stengen , die vier Voeten lang zyn ; waar op groene Besfen volgen, die nooit hard worden, afvallende wanneer zy ryp zyn. De Bladen waren ovaal , ruim een Voet lang, groen en kwamen aan lange Sappige Steelen voort. De Vrugt-. maaking fchynt my, in haar geheel, meer naar die van 't Kalfsvoet te gelyken , en de zelfde Aanhaalingen vindt men aldaar, by den Heer Gronoviüs (*). Volgens L1 n n jE u s behoort hier de Taaho of Taahim - Wortel der Amerikaanfche Wilden, daar Kalm van zegt, dat zy dezelven, onder de Afch gebraden, aten, en dat de Zwynen 'er zo gretig naar waren , dat die dezelven diep uit den Modder gingen uitwroeten. Zy groeiden in Noord-Amerika dikwils zo dik als een Man om zyn Middel , en waren raauw zo fcherp, dae men ze voor de Menfchen Vergiftig achtte. Kalm zegt, dat dit de Wortel van het Virginifche Kalfsvoet is, by de Wilden in Karolina Tuckahoe genaamd, en aldaar gedroogd gegeten wordende. „ ki- (*) zie Arum Fol. enetvi ovato. GaON. Virg. p. 142. ïï, Bïei. VIII. SïUS  382 Zesmannige Kruiden,) A*pL. -K-ichardia. Hoofd- .Ecn zesbladige Kelk, een eenbladige Bloem, stuk. die byna Rolrond is en drie Zaaden, komen Eenwy- als byzondere Kenmerken voor. v'ge'^ De eenigfle Soort van dit Geflagt (1), teVc- fcatldia ra CfUZ §roe^ende > is door Houston waarRuuwe. genomen en befchreeven. De Plant behoort tot de Gefternde (*). De Steng is hoog, gearmd, eenigermaate als met Leedjes, flaauw vierhoekig, ftekelig, met ftyfachtige, verftrooide, omgeboogene Haairee De Bladen zyn Lancetvormig Eyrond , overhoeks geribd , effenrandig, eenigermaate gefteeld en ruuw. De Bloemen zyn doorgaans ook Kranswyze famengehoopt, Endhoofdjes mankende die geftraald zyn met vier of meer Bladen. De Bloemen zyn lang en dun, *u.pcri' £clvk in de Ruuwkruiden*, maar in zesfen gedeeld en de Vrugt beftaat uit drie Zaaden. Canarina. De byzondere Kenmerken van dit nieuwe Geflagt zyn dus opgegeven. Een zesbladige Kelk en zesdeelige Bloem, die Klokvormig is en zes Stempels heeft, boven het Zaadhuisje, dat zeshokkig is en veelzaadig. cmirir.a De eenigfte Soort (1), te vooren door Lin- Campar.w la. ' NJE u s Klokjes- , , „, , achrge. (O R'chard.a. Syfl. Nat. XII. Gen. 43+. p. ,,,, rei. XIII. Gen. 434- p. 251. Veg. XIII. Gen. 435. p. (") Zie hetII. D.I. Stuk deezer Atea«r/. Hifl. bladz. 190 (0 Canarina. Syft. Nat. Keg. XIII. Gen. tt.i. p. 283. Mant»  H E X A » D r I A. 383 xjevs onder de Klokjes geplaatst en aldaar onder den naam van Kanarische door my befchree- " VÏIi * ven (*), is wegens dezesdeeÜgheid inde Vrugt- Hoofdmaaking , aldaar gemeld , door den Ridder af-8™^ gezonderd, en hier geplaatst. Ik zal dit Gewas nia, m'tr derhalve niet nader befchryven. FRAN.KENIA. Van dit Geflagt is de Kelk vyfdeelig Trechterachtig , met vyf Bloemblaadjes ;, de Stempel in zesfen gedeeld : het Zaadhuisje driekleppig met ééne holligheid. Het bevat drie Soorten, altemaal in Europa groeijende, als volgt. (\ \ Frankenia met Liniaale Bladen, die aan 1. v ' . , Frankenia den voet op zyde genaaird zyn. uv-„. Gladde. Naar Mant. zzs- Campanula Canatienfis. Sp. Plant. 238. Syjl. Nat. Veg. XIII. p- i7j(*) Zie 't voorgaande VII. sïuk, Madi. 59«. (1) Frankenia Fol. Linearibus bafi ciliatis. Syjl. Nat. XIT. Gen.'441. p- 253- yt£- XIII- Gen. 44j- p- 283. Frankenia Fol. conferus. R. Lugdb. «{* Frank. Fol. Aciformibus congeftis. s. Monsp. 46. g00an Monsp. 185. GER. Prov. 319. Franca Flor. folit. &c. guett. Stamp. II. p. 4$ 9- Francs marir. fup. faxatilis &c. MlCH. Gen. 23. T. 22. f. 1. Lychnis fup. maritima Erica; facie. Raj. Angl. III. p. 38. Anthyllis repens Italica. Till. Pis. 4S. Polyg. Frutic.-iupinuru &c. BARR. Ic. 714. BOCC. Mus. l. p. 7- T. li. Polygonura malit. minus foliis Serpylli. C. B. Pin. 281. Kali f. Vermiculari marina: non disfimilis. J. B. Hijl. 111. p. 703-Po'ïÊ- a^ium pufillum &c. Lob, Icon. 422. II, deel. VIII, STUB,  3^4 Zesmannioe Kruiden. IV. Naar eenen Doktor Franchi, te Floren» A™*fu ee praktizeerende, een groot Kruidkenner, heeft Hoofd- Michelius den Geflagtnaam Franca ingeSTUK- lteld, waar van de Ridder, zo 't fchynt, Franvif,!™*' kenia gemaakt heeft. Deeze Soort groeit aan de Kusten van de Middellandfche Zee, zo wel in Italië als in Languedok en Provence. Men vindtze by de Autheuren, wegens de uitwendige gedaante, tot het Varkensgras betrokken; hoewel Ray het Lychnis noemde, wegens de Bloempjes, welke Anjelierachtig zyn. Het gelykt ook eenigszins naar Heide. Sommigen vergelyken het by de Kali. Het groeit naauwlyks een Span hoog en heeft knoopjge Takjes met getropte Wormachtige of Naaldswyze Blaadjes. Meest komt het hurkend of leggend voor; doch uit de Afbeelding van den Heer S. G. Gmelin, die hetzelve by de Aftrachanfche Zoutmeiren vondt, fchynt het veeleer opftaande te zyn (*). 11. (a) Frankenia met ruige Stengen, en gebon- ïir/ufa!" delde en& - Blaadjes. Ruije. Deeze, zo wel als de voorgaande, allerbest by "Michelius afgebeeld , was door hem in Apulie en door Tournefort op 't Eiland Kan? (*) Rtize darch Rusland. 11 Th. T. 41. (z) Frankenia Caulibus hirfiitis &c. Franca maritima fup. multiflora candida. Mich. Gen. 23. T. 22. f. 2. Folygon. Crer. Thymi folio. C. b. Fin. 281. Prodr. 331. Alfine Cre* tica marir. fupina &c. Tournf. Cir. 4;. Nothtia hiifuta. berg. Cap. 171. T. i. f. 2.  HeXAN DRIA. 3S5 Kandia gevonden. L1 u n je u s voegt hier thans IV. hcc Kaapie Plantje by, 't welk de vermaarde Af°£eU Sweedj Bercius, onder den naam van No- Hooföthria , heeft afgebeeld en befchreeven (*);STU^ doch hetwelke zyn Ed. tot de Enkelbroederi-Bi3, °n°£y* gen hadt t'huis gebragt, om dat de Meeldraadjes in een Cylinder famenloopen. Ook verfchilt zyne Afbeelding veel van die des eerstgemelden. (3) Frankenia metjlomp Eyronde Bladen, F™> van onderen als gepoeijerd zyn- puiveruie,» ut. Onder den naam van^Kt/j3;ZiwbcfchryftCLU-ng STUK,  386 Zesmannige Kruiden. IV. rnen , welke vierbladig zyn , witachtig of bleek AFvnEL' Paar^*cn- Hct heeft een Zoutigen Smaak , en Hoofd, fchynt, volgens hem, als met fyn Zout befprengd ïtuk. te zyn> Tournefort hadt dit Kruidje tot v;ze'nwy' het Muur betrokken (*}. Pep lis. De Kelk is Klokvormig, aan den Mond in twaalven gefneeden , met zes Bloemblaadjes , daar ingeplant, en het Zaadhuisje heeft twee Holligheden in dit Geflagt, dat twee Soorten bevat. i. Cl) Peplis met ongebladerde Bloemen. Peplis Psrra/a. q_ Moerasfige overftroomde Gronden en in fche. ondiepe ftilftaande Wateren, zo van onze Nederlanden , als in Switzerland en elders in Europa ; groeit dit kleine Kruidje , 't welk door Michelius en andere voornaame hedendaagfchen is afgebeeld en befchreeven. Dillenius hadt het, onder zyne nieuwe Geflagten , by (*) Alfine maritima fupina Fol. Chamsfyces. Toubnf. Inft. App. <6S. (i) Peplis Floribus apetalis. Syfl. Nat. xii. Gen. 442. p. 253. Veg. xiii. Gen. 44«- P- zli. GORT. Belg. i02. Ft. Lapp. j28. FL Suec. 291, 312. hall. Helv.^oO. Glaueoides paiuftre Portulacae folio. MlCM. Gen. zi. T. 18. Glaux. paluftris. Pf.tit. Gen. 43. T. 43. Glaux Aquatica folio fubror. LOESs. Prusf. 106. T. 20. Glaux altera fubrotundo folio. Vaill. Paris. 80. T. ij. f. $■ Alfine paluftris minor Serpillifolia. c. B. Pin. 2SI. Glaux paluftris &c. Toubnï, Infl. «8.  Hexandria; 387 by den naam van Portula voorgefteld , waarAl.*^Lvan de bynaam is ontleend. Sommigen hebben Vli.' het Glaux of Glaucoides genoemd, om dat het Hoofddaar naa gelykt. By Bauhinus heet hetSTUK" Kkine Moeras-Muur met wilde Thym Blasd-^,,:™'" jes. Het heeft 'kruipende Stengetjes , die overal Wortelen en onder elkander verward zyn, eindigende in een Roosje van Bladen. De Bloempjes komen aan de Stengetjes, in de Oxels der Bladen voort , en zyn als gemeld is. Dikwils komt de Kelk zonder Bloemblaadjes voor,draagende evenwel Vrugt. Tournefort heeft het Moeras - Glaux, met een geftreepte geflootene Bloem en Porfelein - Bladen, getyteld. (a) Peplis, met viermannige eenbladige Bloe-p^ n- meri, trandra. Westindi- Dit is een teer jaarlyks Plantje, in de West-fcie* indien groeijende, 'twelk rondachtige Blaadjes en in dcrzelver Oxelen eenzaame Bloempjes heeft. De Wortel is Vezelig en brengt kleine Knobbeltjes voort. De Steeltjes zyn twee Duimen lang : de Bloempjes wit. Om de gelykheid der Geftalte heeft de Ridder het hier t'huis gebragt. Van de Tweewyvigen is de Atraphaxis on- (i) Peplis Fioribus tetrandris monopetalis. JACQ; Amer, Hifi. 100. T. 180. f. 29. Am. Acad. V. f. 412. Amrnanill hirta &c. Beown. Jam. 145. Bb b II. Bui,. VIII. STUK.  388 ZesmanNige Kruiden. IV. Afdeel Vil. Hoofd stuk. Drievjyvige. T. Rumex Paiientia. Tamme. onder de Heefters reeds befchreeven , en de Kyst betrek ik tot de Grasplanten: gaande derhalve tot de Driewyvigen onder de Zesmannigen over; waar van het eerfte Geflagt is R u m e x. Patich. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn, een driebladige Kelk en drie famenluikcnde Ëloemblaadjes, welke blyven en het bekleedzel worden van een driekantig Zaad. In hetzelve komen byna dertig Soorten, meest Europifche, voor; dewyl de Zuuring en anderen van dien aart ook daar in bcgreepen zyn. Zy worden in drie Rangen onderfcheiden , als volgt. * Tweeilagtige, die de Klepjes van de Bloem met een Korreltje getekend hebben. CO Patich met tweejlagtige Bloemen, de Klepjes effenrandig, één Korreldraagende: de Bladen Eyrond Lancetvormig. Dit Gewas wordt in de Hoven gezaaid en derhalve Tamme Patich of Patiëntie genoemd , welke naam misfchien van 't Franfche woord Patience afkomftig is. Men noemt het, in 't La- (i) Rumex Flor. hetmaphroditis, Valvulis integerrimis uniek Graniferl : Fol. Cordatis. Syst Nat. XII. Gen. 44*. p, 2J4- Vcg. XIII. Gen. 4s1. p. 284. Lapathum hortenfe Fo.lio oblongo. C. B. Pin. 114, Lapathum fativurn. Dod. Ptmpt. 6*4.  H E X A N D R I A. 3S0 Latyn, zo wel als de volgende Soorten, Rumex; want Lapathon is een Griekfch woord. De Icaliaanen heeten het Lapatio of Rombice, de En-f gelfchen Doek, dc Duitfchers Mengelwurtz ,s Streiffwurtz en Zitterwurtz, of Grïndwurtz, r Alle welke benaaraingen ook toepasfelyk zyn op de volgende Europifche Soorten. De tamme Patich krygt dikwils een Steng van eens Menfchen hoogte. De Bladen zyn fomtyds een Voet lang cn een half Voet breed , ten minfte wat de onderden aangaat; want naar boven worden zy allengs kleiner. Zy zyn ftyfachtig, ruuw en oneffen. De Zaadbladen zyn Pylvormig, als die van Zuuring,zegt LiNN^osen de Steng is wel rond, doch gefleufd. Hy loopt uit in eene Aair van Bloemen ,■ waar op Zaaden volgen van gezegde hoedanigheid. Dc Wortel is van buiten rood, van binnen geel van Kleur. Het Kruid wordt tot Moes gebruikt, doch is gantfeh niet aangenaam van Smaak. De natuurlyke Groeiplaats zou zyn in Italië. fa) Patich met tweejlagtige Bloemen, de Klepjes effenrandig , één Korreldraagende : de, Bladen Lametswys Hartvormig, De (z) Rumex Flor. Herra. Va!v. integ. &c. Mat. Mei. J2S. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. iztj. Lapathum Folio acuto tubente. C. E. Pin. n j. Lapathum ru'iens. Doo. Pempt. 6so. C4M. Epit. ZZ9. Lap. Sanguiueum. LOB. Icon. zjo. GoilT» Belg. 103. Bb 3 h. deel. Vin. Stuk. IV. l'DEEL, VU. IOOFD- rus. Trigy. n. Rum-x ïanguiotu Bloedtteepige.  390 Zesmannice Kruiden. IV. Afdfel. vu. ' Hoofdstuk. Drievffvi_\e, 1 i I ] iii. Rumex wticillattts. Gekranste. iv. Britar.nlca. Btitcannifche. De Bloedkleurige Ribben en Aders der Blaten onderfchciden deeze inzonderheid van de andere Wilde Paiich. Hier om noemt men 't Bloedkruid of Draakenbloed in onze Nederlanien , daar hét van zelf niet alleen in de Moesroven , maar ook aan Wegen en op ruuwe plaatfen voortkomt. Het gelykt anders veel naar de Spitsbladige Soort, en kan daar voor in de Geneeskunde gebruikt worden. Het Sap, dat hen'er uitperst j is Bloedrood en maakt Afgang; loch het Zaad, in Af koakzel gemengd, zo wel ris de Wortel, wordt tot Bloedftemping aangewezen. (3) Patich met tweejl. Bl. de Klepjes effenrandig . allen Korreldraagende ■■ de Bladen Lancetvormig, met Rolronde Scheeden. (4) Patich met tweejl. Bl. de Klepjes effenrandig , allen Korreldraagende : de Bladen Lancetvormig, met flaauwe Scheeden. Deeze beide Soorten zyn als Virginifche Planten door den Heer Gronovius opgetekend. In de voorgaande is een Cylindrifch Vliezig Stoppeltje, dat het Leed je byna tot de helft bekleedt ; doch in deeze niet. De Bloemfteeltjes, in (5) Rumex Flor. Herm. Sec. Lapath. Aq. Fol. Iong'is anguftis acutis &c. gron. Virg. 39, 55. (+) Rumex Flor. Hermaphr. Sec. Rumex Aq. Sec. Cold. Neveh. s?. Lapathum Fol. longis latis vix acuminatis &cGron. Virg. 39, jj-  Hexand ria. 39t in de andere dikker, zyn in deeze HaairachrJg dun. Zy is meer gepluimd ; de voorgaande meer geaaird en heeft de Bloempjes Kranswyze aan I de Knietjes der Stengen of Takken. Clay-' ton fchryft aan deeze roode Ribben en Aders toe; doch Limk^us heeft 'er van bekomen, die ze niet hadt: waarom, mooglyk, de Blocdttreepige door zyn Ed. ook als een Virginifche is aangemerkt. De Wortel is van buiten zwart, van binnen geel. (5) Patich met tweejl. Bl. effenrandige Korreldraagende Klepjes en Lancetvormige gegolfde fpitfe Bladen. De Wilde Patich komt met fmalle gegolfde of gekrulde Bladen door geheel Europa, op wilde woefte plaatfen, aan Wallen en Wegen, in vogtige Weiden, en aan de kanten van Slooten, veel in onze Nederlanden voor; doch de Heer Haller oordeelt dezelve niet weezentlyk van de Water-Patich te verfchillen. (6) Patich met tweejl. Bl. en getande Klepjes, al- (s) Rumex Flor. Hermaphrod. Sec. H. Cltff. ï)S. Fl. Suec. 294, 31.4. gort. Seis;, p. 103. gouan Monsp. 186. ger. Prov. 4*5, kram. Aaflr. 162. Fl. Lapp. 129. Lapathum Folio acuto cr:spo. C. B. VU- nS- Lap acutum crispum. Tab. Ic. 436. /3. Lap. Foliolonglsfimocrispo.Boerh. Lu^db. 2. p. sj. N. 10. (6) Rumex Flor. Hermiphr. Sec. Bb 4 II. Deel. VIII. Stuk. IV. \fl'eel. VIL lOOFDTÜK. Trigy lia. V. Rum'X ■rispus. 3ekrulde. vr. Perficanoities.Smalbladi-  29% Zesmannige Krdides, IV. afpeil VII. Hoofdstuk. Driewj Vige. VII. JF.gypiips, ïgypiifehe. vur. Dentatus. üeianck. allen Korreldraagende, de Bladen Lancet» vermig. Deeze , ook in Virginie groeijende', is een • zeer Takkig Plantje, van een Span hoog, met Lancetvormige , gefteelde, gegolfde, gladde, effenrandige Bladen, terwyl de Klepjes der Bloemen wederzyds drie lange Tandjes hebben, zynde allen gedekt met groote bleeke Korreltjes. (7) Patich met tweejl. Bl de Klepjes driedeellg geborjleld, het eene Korreldraagende. Deeze heeft , aan dé Klepjes der Bloemen , zeer lange Borftelachtige Tandjes, waar door de Zaadhuisjes zig als gebaard vertoonen. De Groeiplaats is gefield in Egypte, alwaar For sk a oh l een Soort van dit Geflagt vondt, met gebladerde Aairen, welke eenigszins naar deeze fcheen te gelyken. Hy heeft ook de voorgaande en volgende, aldaar of in Arabie, waargenomen (*). (8j Patich met tweejl. Bl. de Klepjes allen getand en Korreldraagende; de Bladen Lancetvormig. Thans is deeze, ook uit Egypte afkomftig, van de (7) Rumex Flpr. Hetmaphr. &c. H. Ups. g5. wach. Ultr. 391. Lap. iEiyptiacura annuum , Parietatia: foliis Sec. Till. Pis. 43- T. 37. f- i. (*) Flor. AZgypt. Arah, p. 76. ($) Rumex Flor. Hermaphr. Sec. Lapathum iEgypt. Capful. fetaims alba & crenata. Dul.. Etth. 191. t. 15;. f. j/2. II, p. jgo. Lap. folio minus acuto. C. B. Pin. m. Lap. vuig. Fol. OutLifo. I. E. Rat n:r> t 1 r. . J "-4J- "'ft- I7S' Lapathum. -am. Epit. 228. gort. Bels. 104.  Hexandria. 307 Door de ftompheid der Bladen, by den Wortel naar die van Beete gelykende, verfchilt dce-^ ze alleen van de voorgaande , volgens c a m e- j eakius , die 'er byna de zelfde kragten aans toefchjyft. Van de Water-Patich is zy dooide getandheid der Zaadklepjes ligt te onderfcheiden. Zy komt by de voorige in de meefte deelen van Europa voor, en overvloedig op Zandige Gronden , als ook in de Moeshoven van onze Nederlanden. C13) Patich met tweejl. Bl. en getande Klepjes ; byna maar één Korreldraagende; de Wortelbladen Lierachtig. Deeze heeft haar bynaam wegens de fraai* heid van 't Gewas, welks Wortelbladen naar een foort van ouderwetfche Schilden, of naar het Speeltuig, dat men een Viool noemt, gelyken. Zy loopen naar 't end rondachtig en breeder , hebbende wederzyds een ukgulping by den Steel. De Stengbladen zyn langwerpig Eyrond en niet uitgehoekt: de Bloemtakjes omgeboogen: de Klepjes van den Kelk getand , aan de tippen ftomp, waar van het buitenfte een (13) Rumex Flor. Hermaphr. Sec. Lap. FI. Herm. Fol. Lyratis. Guett. Stamp. 1. p. 7. Lap. Ram. procumb. Sec. MoR. Hifl. 11. p. sto. Lap. pulchrum Bonoircr.fe finuitum. J. B. Hifl. 11. p. 9?s. RAJ- Hifl. Lap. Arvenfe fubhirfutum &c. Till. Ris. 93- T. 37. f. 2. H.ALL. JSmend.iO Will. Iliuflr. s. Gort. Belg. 103. ie» dsel. vm, srus IV.1 lFDEëL. VII. l0OFJ>è rus. Trigy. xin. Rumex pul&her. Schoone.  398 Zesmannige Kruiden. IV. Afdeel vil Hoofdstuk, Erievjy. vige, XIV. Rumex Hucephalcpborus.Osfekoppi ge- xv. Aqu&ticus. WaterFatich. een Korreltje draagt. in de overigen is het zeer flaauw (*). De Groeiplaats is in Engeland, Vrankryk en Italië , ja, volgens Boerhaa» VEj ook in onze Nederlanden. ** Tweeflagtige, die de Klepjes zonder Kor* rekje, of naakt, hebben. (14) Patich met tweejl. Bl en getande naakte Klepjes; de Steeltjes plat verdikt en omgeboogen. De omgekrulde Kelkblaadjes geeven aan de Zaadhuisjes de vertopning van een Osfekop,in deeze Soort, welke Zuuring van Napels met Ocymum - Bladen is genoemd geweest, groeijende in Italië. Drie Bloempjes komen altoos by malkander voor. ("15) Patich met tweejl. Bl. en ongetande naakte Klepjes; de Bladen Hartvormig glad, ge/pitst. Door (*) In deeze Soort fchynea dan de Zaadklepjes van den Kelk, niet van de Bloem , afkomftig te zyn. (14J Rumex Flor. Hermaphr. &c. H. Ups. 90. Rum. Fr. dent. Cal. reflexis , Cap. Bovinum referentibus. H Cliff. 139. Acetofa Ocymi folio Neapolitana. C. B. Pin. 114. Bucephalophoros. Col. Eephr. 1. p. 151. T. 150. (ij) Rumex Flor. Hermaphr. &c. Fl. Suee. ii. N. jij. Mat. Med. 177. Lap. Aquaticum Folio Cubitali. C. b. Pin. 116. Lapathum palniire. Tab. Ic. 437. Hippolapathum. DaLech. Hifi. 604. Cam. Epit. 232. Herba Brittannica. Munt. Menegr. T. 1. Hydrolapathum majus & minus. Loc Ic. 2ïj t 286. Lapathum Aq. minus. C. b. Pin. 116.  hexandria. 399 Door deeze bepaaling inzonderheid wordt deeze Soort van dc Gekrulde Patich onderfcheiden, A by welke zy aan de kanten van Slooten en Graf- H ten, Meiren cn Moerasfen, zo in onze Neder-ST landen als door geheel Europa groeit. Men vindt „,-, 'er een Groote van, die de Bladen dikwils meer dan een Elle lang heeft, op fommige plaatfen, en de Steng één of anderhalf Elle hoog, en eene welke Kleine Water - Patich genoemd wordt; hoewel Boehmer deeze, in deLeipziger Kruidbefchryving, voor eene byzondere Soort houdt. Munting heeft, met veele redenen , getracht te ftaaven, dat de Groote Water-Patich de echte Britannica der Ouden zy, en die benaaming moest, volgens hem, niet van 't Eiland van Groot Brittannie , maar van de kragten afgeleid worden. Brit, zegt hy, betekent by de Friezen vastmaaken, Tan een Tand en ka of hica uitwerping. Dus zou die naam een Kruid betekenen , 't welk Tanden, die waggelen en anders uit zouden vallen, vast zet. Een famentrekkende kragt heeft, zo wel als een bitterachtige wrange Smaak, in de Wortel plaats, gelyk in deSpitsbladige en andere Soorten. Deeze is 't , welke eigentlyk Peerdick of Paardik geheten wordt. Men noemtze , in de Elfaz, Water - Rhabarber : want , op drooge plaatfen geteeld, heeft de Wortel een aanmerkelyke purgeerende kragt en wordt derhalve het Gemeen , door fommige Chirurgyns, by dubbelde Gifte , in ii. Düi.. vin. s«ib; IV. FDEEL» vu; 50 fd" uk. Tri®i.  4oo Zesmannige Kruiden» IV. Afdeel, VII, Hoofdstuk. xvr. Rumex Lunaria. Doornachtige. XV11. Vtfieanut. B'uasdraagcude. in plaats van Rabarber ingegeven; zo Doktor Mappüs verhaalt (i<5) Patich met tweejl. Bl. en effene Klepjes: de Bladen Hartvormig; de Steng Boomachtig, Deeze Boomachtige Patich, met byna ronde Bladen, in de openbaare Kruidhoven bekend en van de Kanarifche Eilanden afkomftig, heeft de Bloem in drieën , niet in zesfen gedeeld, zegt de Ridder. Het Maankruid der Arabifche Wysgceren hadt Klyfachtige Bladen, en fchynt derhalve hier van te verfchillen, doch de Heer Haller merkt aan, dat de Blaadjes in de jongheid rond, inde volwasfene driehoekig zyn. (17) Patich met tweejl. verdubb. Bl. en alle Klepjes zeer groot, Vliesachtig, omgeboc» gen', de Bladen onverdeeld. De Vrugt van deeze is Blaasachtig, waarvan zy den naam heeft, komende ook in de open- baa- (*) Hifi. Plant. Al/at. p. 163. (is) Rui.iex flor. Hermaphr. Sec. VW. Ciif. 32. U. Clif. 13». r. Lugdb. 320. Acetofa Arhorescens fubtotundo folio Pluk. Alm. g. T. 2S2. f. 3. Lunaria Magorum Arabum. J, b. Hifl. 11. p- 994? Hall. Helv. Cl7) Rumex Flor. Hermaphr. geminatis 8sc. H. Clif. t/pj, R. Lugdb. Gouan Monsp. «7. Oxalis feu Acetofj Americana. ISARR. Icon. 1112. Acct. Americ. Fol. longislimis Pediculis donatis. C. B. Pin. 114. Rrttir. 54. Mok. Hijl. ll.p, }*J. S. S' T. 28. f. 7.  HexandRia. 401 baare Tuinen voor. Men vïndtze Amerikaanfche Zuuring, met zeer lang gefteelde Bladen ,by de Autheuren genoemd. Bauhinus befchryftze en Morison beeldtze af, onder dien naam. L-innaïus , echter, ftelt de Groeiplaats in Afrika te zyn;bevoorens in Afrika en Amerika: Bürmannus in Afia, Afrika en Amerika. De laatfte hadt een Zuuringachtige Patich met rondachtige Bladen van Java ontvangen; doch in de Afbeeldingen van deeze Soort zyn zy zodanig niet. Het is een Jaarlyks Zaaygewas , welks Bladen driekantig of Pylvormig als die der Melde , en zeer lang gefteeld , een Zuurachtigen Smaak hebben, volgens Bauhinus. (18) Patich met tweejl. afgezonderde Bl. het ééne Klepje een groote Vliezige Netswyze Wiek hebbende: de Bladen ah uitgeknaagd. De geleerde Shawvondt deeze Soort,gelyk uit de bepaaling blykt, in Egypte: Forskao h l heeft wel de Blaasdraagende , maar niet deeze, aldaar aangetroffen. Het kan deGefchil» derde (Rumex piStus) niet zyn, welke zyn Ed. by Rofette doorgaans op Zandige plaatfen vondt: want die hadt de Klepjes Korreldraagende ongetand, fis) Rumex Flor. Hermaphr. dïflindtis &c. R. ia^rfi.uo, Acetofa ffircyptia Rofeo feminis involucro Folio lacero Lippi. SHAW. Afr. 5. f. 5. Cc ii, Deel. viii. Stuk. Afdeel; vii. Hoofd. 5 TUK. Tri&r tia. xviir. Rumex Rofeu*. Roozekleurige.  403 Zesmannige Kruiden. !V. tand, de Bladen Liniaal , Vinswyze gekarteld AtJiZu!" De Bladen zyn hier op de kanten als uitgeHoofd fcheurd, gelyk in de Rakette : e Zuuring , voorgemeld, door onze Landsgenooten aan gegeven wordt. In dit bekende Gewas zullen weinigen opgemerkt hebben, dat 'er van hetzelve Planten zyn die alleen Mannetjes en anderen die niet dan Wyfjcs Bloemen draagen : weshalve hetzelve tot de Tweehuizigen behoort. Onder de Kruidkundigen zelfs zullen veelen, misfchien, niet gelet hebben op het ondericheid dier Planten, ,dat „ naamelyk Ól Mannetjes kleiner zyn, metpaar„ fche Blcemfteeltjescn gaapende Kelken ,heb,. bende zes Meeldraadjes met geele Knopjes, „ die paarfch worden , uitgenomen het Voet„ ftuk, dat geel blyft: dat de Wyfjes ■ Planten „ grooter zyn , met de grootfte Kelkblaadjes „ omgt boogtn , de kleinften opgeregt, het „ Vrugtbeginzel dekkende , drie Stylen met „ roode gepluimde Stempels : als ook dat de ., Klepjes allengs , tot w.twordens toe, verj, bleeken." Dus heeft Doktor S co poli dit onderfcheid , wel waardig in een zo gemeen Plantje onzer Velden met een keurig Oog nagegaan te worden, voorgefteld en befluit daar uit, dat  HEXANDRIA. dl* dat de Mannetjes - Plant , tot de bevrugting , IV. niet grooter behoeft te zyn dan de Wyfjes. In yf*u de Tweehuizigen , inderJaad, waar het Stuif- Hoofdsneel door den Wind moet overgebragt worden ,stuk. kan dit kleine verfchil van hoogte weinig nadeel ni£rigr doen. Ondertusfchen vergaat wel het derde deel der Wyfjes - Bloemen zonder zig tot Vrugt te zetten, offchoon zy het Mannetje zeer naby hebben, getuigt die zelfde Heer. Aanmerkelyke Verfcheidenheden zyn tot deeze Soort betrokken. Behalve die met w tte Bloemen, door Tournefort waargenomen , komt 'er ook een Gekrulde op 't Tapyt. Deeze allen groeijen op de Velden ; doch de Zeer groote Wilde Berg-Zuuring van C. B a uhinus is door Scüeuchzer , Haller en anderen, op de Switzerfche Alpen gevonden, groeijende, tegen de natuur der andere Planten, op de hooge Velden hooger, dan in de Valeijen. Nog eene, die een zeer breed Blad heeft, nam Boccone in Italië op de Bergen waar. Deeze beiden verfchil'.en anders niet van de gewoone Veld - Zuuring. Het Loof van deeze Plant komt met deTuinZuuring, in hoedanigheden, byna overeen. Men kan het als Salade nuttige*], gelyk by 't Landvolk dikwils gefchiedt. In de koude deelen des Aardbodems verltrekt het voor de Ingezetenen en voor 't Scheepsvolk, dat 'er aanlandt, tegen 't Scheurbuik totMedicyn. De Groenlanders mengen, ten dien einde, de Bladen van Veldzuuring en II. Deel. VIII. Stuk.  4i2 Zesmannige Kruiden. IV. en Lepelbladen , in hunne Pottagiën onder- *^FvniL een ^00r '£ ovc"ge '1S aan den Wortel een Hoofd- byzondere kragt, tot het wegneemen der Ver•idk, ftoppingen van de Lever, toegefchreevcn Boervf&"ewy' haave prees het Zout, door Kryftallizatie uit het geperfte en geklaarde Sap bereid, in heete Ziekten en Rotkoortfen grootelyks aan, xxvu. C27) Patich met Tweehuizige Bloemen en Lan»^cfeil cetvormig Piekswyze Bladen. Sch >aps- Zmkei. Dit Kruid is, in zyne Verfchcidenheden, genoegzaam kenbaar aan de Piekswyze figuur der Blaadjes , die by Ca me rarius,.Dodoneus en Lob ei. , vry wel vertoond wordt. Het groeit ook in alle deelen van Europa en wordt door de bccaaming van Schaaps-Zurkel of Kleine Wilde Zuuring, onderfchciden: want het Gewas valt in allen deele kleiner, dan 't voorgaande. Op Zandachtige Gronden groeit het dikwils zo overvloedig, dat het Koorn daar door verdrukt wordt : gelyk in Brabant en Vlaanderen veel plaats heeft. Een half Voet zyn de Sten- (*) BARTHOL. AH. Med. 1671. Obs. 9. (z7 )E-"nex Floribus Dioicis, Foliis Lanceolato -halbtis. 11. Cliff. Sic. &c. utfupra. Acetofa Arrentis Lanceolata. C. b. Pin. u*. Oxalis Ovina. tabern. Ic 440- Oxslis minor. Ca.m. Epit. ijl. Oxalis tenuifolia finuata Vcrvecina. Lor. Ie. 291. Oxalis minima. Dod. Pempt. 650. Var. 2. Acetofa Lanc. anguftifolia repens. C. E. Pin. 114. Prodr, ss. 3- Acetofa Arvens. minima non Lanceolata. C. b. Pin. 114 4. Ace;, min. erteïa Lobis multifidis. b figuur Piekswys' Hartvormig of Spate'achtig is, zyn op de gewoone manier geaderd, niet fiork geribd en hebben midddmaatige Steden , die vry dun zyn. Geen Wolligheid heeft in 't geheele Gewas plaats. Op 't end der Takken komt. uit een dergelyke Vliezige Beursachtige Scheede , het Bloemfteeltje voort, dat de Kroon draagt, benevens nog een byzonder Stedtje , met een enkeld Kmontje , hoedanigen 'er vier op het andere Steeltje zyn , elk een byzonder Steeltje hebbende. Van de Omwindzels heb ik gefproken. 't Getal der Bloempjes, in ieder Kroontje , fchynt omtrent tien te zyn Blykbaorlyk hebben dezelven , door 't Mikroskoop ocderzogt zynde , een Kelk die verdeeld is in drie fpitfe, waar binnen drie ftompe Bloemblaadjes. In 't midden van de Bloemzyn drie lange dunne witte Stylen , ieder met een roodachtigen Stempel geknopt, en omringd van zes kortere Meeldraadjes met groote ronde Knopjes. Dus komt het getal,gelyk de Ridder fpreekt, in deeze Plant volmaakt met dit Geflagt overeen (*_), en , zo veel ik zien kan, in deeze klei- (*) Dat is Calyx 3 fidus; CeroiU 3 fttaUt} Staaina 6 Styli 3 ! Sent. 1. II. ESSU VIII. SXD3,  4ió Zesmannige Kruide»; IV. kleine Bloempjes , hebben zy een roodachtig Fvfi. 'bruin , driekantig Vrugtbeginzel , 't welk de Hoofd- overeenkomst nog vermeerdert. Maar, volgens *i-'tu ^e onderzogte Bloempjes, zou zy tot de Tweede, flagtigen onder de Patich behooren. Uit de gedagte groote Scheeden , waar uit de Takken en Bladfteelen voortkomen , vermoed ik dat het een Waterplant zy, in welken men meermaals, gelyk in het Fonteinkruid, zodanige Vliezige Scheeden vindt; dienende, naar myne gedagten, om de nog tedere Knoppen voor de te fterke aandoening van het Water te befchutten. M e d e o l a. Van dit Geflagt zyn de byzondere Kenmerken , een zesdeelige Bloem , die agterom geboogen is , zonder Kelk, en de Vrugt eene driezaadige Bezie. Twee Soorten, beiden Uitheemfche, komen 'er in voor, naamelyk r. (i) Medeola met gekranste Bladen en ongedoorn» de Takken. na. ^virgini- In deeze Virginifche, welke naar het Pariscie' kruid gelykt, is de Steng, op zekere hoogte, Kran.s- (i) Medcola Fol. verticillatis, Ramis inermibus. Syfl. Nat. XII. Gen. 4Jo. p. z$s. Veg. XIII. Gen. 455. p. 287. Med. Fol. Stellatis, Fruftu baccaro. Gron. Virg. 39, ss- Lilitim f. Martagon pufiltum &c. Pi.uk. Alm. 401. t. 323. f. 4. Herbjc Paridi affinis Mariana &c, PETIV. Mus. 421. Raj. Svppl. 3JI & 3Jf.  HexAhdria. 4if Kranswyze omringd met zes of zeven Lancet- Ivj vormige Blaadjes. Op den top groeit eett trop- "j^1* je van Bladen > 't welk eenige Draadachtig dun- Hoofdne Steeltjes uitgeeft , die tusfchen de Bladen ST"K* neerhangen , ieder niet één Bloempje 3 dat gë- „ia, ftraald is, met ómgeboogen Punten en bleek. Op de Bloem volgt een vogtige Bezie, zwart Van Kleur, met di'ie of Vier harde Zaaden; (2) Medeola niet gevinde Bladen , de Blacid- MeLilA jes Overhoeks: Aspara^oi= J des. Dit Gewas, onder den naam van Afrikaaniche achtiges Klimmende Spergie met Myrthebladen, door TilliUs geboekt, is ook door Hermahnus, als in de Leidfe Tuin bevindelykj afgebeeld. De Stengen zyn rond en ongedoornd; de Bladen komen op eene andere manier Voort dan iri de gewoond Vinbladige Planten, én hebben doorgaans zeven Blaadjes wederzyds. h Gewas klimt dikwils op , tót meet daü ééns Maria langte hoog. De Bloemen komen, aan Steeltje! hangende, uit de Oxels der Bladen, en dp dezelven volgden fchóónroode Besferi, als diedef Spergies, Volgens H e r m a n n u s;" Van de Veelwyvigen komt in deeze Klasfd éérj (1) Medeola Fol. pinhasis , Foliolis altemis; Aspar. Foli tvato - lariceolatis Sec. H. Clif. 122. R. Lugdb. 29. Asp. Afn feandens Myrti folioi Till. Pis. 16 T. 12. f. l,2.fcaurué Alexancirina Ramofa Fru&u e fummit. Caulium. HbKm* Lagdh «7>. T. 681. Dé II. Deel. VIII, Stuk.  418 Zesmannice Kruiden. IV. één Geflagt voor, 't welk den ca m voert vaa Afdeel. „ vn* A L i s m a. Water - Weegbree. Hoofd- ° stuk. -pen Qrie^fchen naam Alisma, van Diosvigt.™*' corides afkomftig, geeft de Heer Linn je v s aan dit Geflagt, waar in verfcheide Soorten van Water-Weegbree begreepen zyn. De byzondere Kenmerken beftaan in een driebladigen Kelk en drie Bloemblaadjes, mét zes Meeldraadjes en verfcheide Stampertjes, volgende daar op veele Zaaden. 't Getal der Soorten is agt, als volgt. t. (i) Water - Weegbree met Eyronde fpitfe TUntagt Bladen en ftomp driehoekige Vrugten. Groote. ^ Verfcheidenheden van dit Kruid ; waar van de eene, die Breedbladigis, zeer fraay by Camera rius, de Smalbladige by LoBELenDonoNéus afgebeeld, komen door geheel Europa aan de kanten van ftilftaande Wateren en in ondiepe Meircn of Moerasfen voor. Men zietze by ons 9 aan den Duinkant en elders, fi) Alitna Fol. ovatis acutis &c. Sjjl. Nat. XII. Gen. 45S. p- 2j7- Kg- XIII- Gen. 4<5o. p. ï88. GOUAN Monsp. 190. GER. Prov. 137. VAILL. TOURNF. Par. fl. Belg. StC. Alisma Fru&u obtulb trigono. Fl. Lapp. Sutc. GMEL. Sib. I, p. 77. Plantago Aq. latifolia. C. B. Pin. 190. Plantago Aquatica. Cam. Epit. zSa. fi, Piant. Aq. anguftifoüa. C. B. Pin. 190. Plant. Aq. Don. Pempt. p. 696. Plant. Aq. Fol. Beti aut Plantaginis, Flore Gallh albi. Lob. b. ,00. Daraafoniura, Hall. Helv. 300.  Hexandria. 4ïq ders , veel in zcdanige Slooten , inzonderheid IV. de Breedbladige, die de gemeende is. Misfchien ArD£ïL' komt het verfchil der Bladen alleen van de hoe-Hoofddanigheid van den Grond, 't Gewas verheft zigSTUXboven 't Water , zo met zyne Bladen als Sten- n-Jflur gen, welke met een fchoone Aair of Pluim van witte Bloemen, praaien. De Wortel beftaat uit een dik bos Vezelen, De Bladen zyn, even als in de Weegbree, overlangs fterk geribd en lang gefteeld. De Aair is aartig met haare Steeltjes gekranst en deeze wederom met kleiner Bloemfteeltjes. De Vrugt is een Hoofdje van veele eenzaadige Haauwtjes , in 't ronde geplaatst, doch in drieën verdeeld. Men wil dat dit Kruid voor het Vee Vergiftig zy. Fabregoü zegt, dat 'er Koeijen van zyn geftorven. Deszelfs Sap is zo fcherp, dat men de Bladen tot een Blaartrekkend Middel gebruiken kan, zo Haller meldt. (2) Water - Weegbree met Eyronde fpitfe ir. Bladen , gekroonde Steeltjes en Klootronde^fJ".""' Vrugten. Geele. In Zuid-Amerika komt dit Gewas voor, 't welk allergrootst Damafonium van Plu mi er geheten wordt. De Bloem is geelachtig, de Vrugt Klootrond. C3) Wa. (1) AUsae Fol. ovatis acutis &c. Damafonium maximum Kanrag. folio, Flore flavescente, Fr. globofo. fU2M. Spec. 7. Ic. 11$. Dd 2 ll. Bsee. vill. Stuk.  4*o Zesmannige Kruiden. IV> (3) Water - Weegbree met langwerpig Hart* ^vii.1" vormige Bladenen zeswyvige Bloemen: de Hoofd- Zaadhuisjes Elsvormig. STUK. 111. Deeze Soort , die de Haailwtjes der Zaaden ^™fa^"Sterswyze geplaatst heeft en daar door, zo wel Gefternde. ais door de Bladen, zeer zigtbaar van de anderen verfchilt, is , zo wel als de volgende, Bamafonium genoemd door Vaillant en andere Kruidkundigen (*). De vermaarde Tournefort hadt 'er, onder dien naam, een byzonder Geflagt van gemaakt en de Bloem, zo wel als 't Zaadhuisje, zeer fraay afgebeeld; gelyk men de geheele Plant by L o b e l vindt. Zy groeit in Engeland en Vrankryk op Waterige plaatfen. iv. (4) Water-Weegbree met ftomp HartvormiHmWadi- &e ^lMen > twaalfmannige Bloemen en ge. Haakig gefpitfte Vrugten. Dee« (3) Alisma Fol. Cotdato - obiongis &e. Alisma Frudtu fexcoini. H. Clif. 141. Gouan Monsp. 190. R. Lugdb. $6. Plant. Ag. Stellata. C. B. Pin. 190. Plant. Aq. minor altera. LOB. It. 301. Damaibnium ftellatum. dal. Hift. 1058. (*) vaillant vertaalt dat woord , Flale de Berger of Herders - Fluit en de Duitfchers noemen dit Geflagt Frofchlöffél, dat is Kikvorlch - Lepel; welke beide benaaminger» my wat vreemd cn ver gezogt voorkomen. f4) Alisma Fol. Cordatis obtufis &c. Damafonium ramofum Folio CordiFoimi. VA1LL. Mem. de 1719. p. 28. Sagittaria Virginiana &c. MOR. Hifl. III. p. 618. S. If. T. 4. f. 6. Ranunculus Aquaticus, Afati foliis 8cc. tl.VM.Sp. 7. It, 234. f. a.  Hexandria. 421 Deeze ^ die als een middelflag tusfchen de IV. Water-Weegbree en het Water-Pylkruid uit- Apyffl' maakt, groeit, volgens de Waarneemingen, zo Hoofdwel in Zuid- als in Noord - Amerika. Ten min-STIJK* fte wordt de Water - Ranonkel, met Mans - Oor„?°lysr Bladen, die aan de Knoopen Kroontjes draagt, van Plomiek, bier ook t'buis gebragt. (5) Water - Weegbree met ftomp - Eyronde vBladen en eenzaame Bloemfteelen. natans?" Dryvende. (6) Water - Weegbree met Liniaal Lancet- vi. vormige Bladen en Klootronde rappige Zaad- 2;TeT'u' huisjes. Ranonkel- achtige. Deeze beide Soorten groeijen op fommige plaatfen van Vrankryk, Engeland en S weeden, in de Slooten. De eerfte moest niet verwarren met den Water - Ranonkel, die Grasachtige en ronde Bladen heeft. Zy heeft doorgaans agt Zaadhuisjes. De andere komt in onze Nederlanden , overvloedig , in de Trekvaarten van Zuid- (5) Alisma Fol. Ovatis obtuiïs , Sec. Fl. Suee. II. Damas. repens Potamogetonis rotun&folii folio. Vaill. Mem. 1719. p. 29. T. 4- f- 8. Ranunculus paluftris Fol. Gramineis & fubrotundis. Petit. Gen. 47. Zinn. Goett. 112. (6) Alisma Fol, Lineari - LanC'-o'atis Sec. Al. Fr, glabofo undique echinato. Hort. CUJf. R. Lugdb. 4S. Fl, t^ilg. 107. Go (jan. Monsp. 130. Sec. Sec. Damas.. anguft. Plant. foho. VAIIX. Mem. 1710. p. a. Plant. Aq. humilis anguftifoiia. J. b. Hijl. III. p. 738. Lob. Ie- 300. Ran, Aq. plant, folio, anguftisfimo, PET. Gaz. 41. T. 25. f. n, £>d 3 II. DEEL. VIII, SïUS,  422 Zesmannige Kruiden. IV, Zuidholland , als ook in Overysfel en Vries. Afdeel. janci 0p Landen , die Moerasfig zyn of onder Hoofd- Water ftaan, en elders, meest op Zandige Gronstuk. den voor. Zy wordt kleine Water - Weegbree gey de Soort en Plant. De verdeeling van de Kelk en Bloem is van vyven tot agten en dit volgt"'"' ook het getal der Meeldraadjes, welken het van vyf tot agt heeft, doch meest zeven en dus is alsdan ook de Bloem en Kelk verdeeld. Zy zyn korter dan de Bloem, en hebben Pylswyze Knopjes. De Styl is Draadachtig met een enkelden Stempel en het Zaadhuisje Eyrond, van langte als de Kelk, tweehokkig s bevattende veele Eyronde Zaadjes. De eenigfte Soort (i) , weleer Sibthorpia genoemd geweest , is een Plant met leggende,p^filatt. ronde , ruigachtige Stengen , van één of twee Hurkend«° Voeten langte. De Bladen, die Nierachtig rond, met dertig Tandjes, gefteeld en ook ruig zyn, groeijen overhoeks , en hebben Bloemfteeltjes in de Oxelen. Deeze komen meest dubbeld , zeiden één- of drievoudig voor : zy zyn dun, ftaan regtop , ieder met ééne Bloem, die geel is van Kleur. De Afrikaanfe Sibthorpia van Shaw fchynt ook veel naar deeze te gelyken. De Groeiplaats is in de Levant. On, (i) Difandra. Syfl. Nat. Ve£. XIII. Gen. p. 290. Sibthorpia Fpl. Reniformibus crenatis, &c. Syft. Nat. XII. p. 42!. Sp. Plant. 880. Am. Mai. III. p. 22. PLUK. Phyt. T. 2J7, f. J- Pd 5 ii. Heel. viii. SrvïE.  4fsS* Zevenmannige Kruiden. IV. Onder de Tweewyvigen voert het eenigftc 'ArDEEi. Gefjagt den Daam van Hoofdstuk. L i m e u m. v>se. Dit heeft een vyfbladigen Kelk en vyf egaale Bloemblaadjes : het Zaadhuisje' is rond met twee holligheden. Vmcm ^e eei!,ëfte Soort (i), van de Kaap afkomAfrieantm. ftig, heeft de geftalte van de Corrigiola of TeKaapich. ]epnium - zegt de Ridder. De Stengen zyn flap, leggéride , hoekig , naakt; een Span lang : de Blaadjes overhoeks, ver van elkander, Lancetvormig Liniaal, klein,naauwlyks gefteeld. Aan 't end komen famengcfrelde naakte Bloemtrosjes voort, die vry lang gefteeld zyn. In 't Jaar 1766 is aan den Hoogleer Bürmannus een Takje overgezonden , dat de Blaadjes langwerpig Eyrond en de Steng regtopftaande heeft, de Trosjes niet zo lang gefteeld, fchynende van her voorgaande te verfchillen. Een laag Limeum, met Eyronde Bladen, vondt de Heer FoRSkaohl by Lohaja in Arabie. Dit hadt leggende Stengetjes : de Kelk was naauwlyks gekield, met fpitfe Bloemblaadjes (*_). De Driewyvigen leverden in deeze Klasfe geen Geflagt uit, des ik het hier nevens op Plaat XLVIII, in Fig. 1, afgebeelde Japanfche Kruid heb (1) Limeura. Syfl. Hat. XTI. Gen. 45»; p. 259. Veg.XlU. 463. p. 291. BURM. Prodr. Fl. Cap. p. r'i, (*) Flor. AZgypt. Arab. p. 79.    Heptandria. 49.7 heb ingevoegd als een nieuw Geflagt. onder lv. 0 0 Afdeel. den naam van vin. Hoofd- TRUëLLUM. Troffelkruid. STujr. Om dat de Bladen naar een Metzelaars ■ Trof- K,f£™r" fel (*) zweemen. Zygelyken wel zeer veel naar die 'van dat Kruid, 't welk onder den naam van Doorbladig Duizendknoop door den Hoogleeraar N. L. Bürmannus is afgebeeld, hebbende ook agterwaards gedoomde Stengen: doch het verfchilt daar van door de plaatzing der Bloempjes, welke hier tot Hoofdjes vergaart zyn; als ook door dc Vrugtmaakende deelen, zeer veel. Dit Kruid , dan, heeft lange dunne Knoopige Stengen, met omgekromde Doorntjes bezet, zo wel als de Bladfteelen en Middclrib der Bladen , wier figuur , als gemeld is, men in de Afbeelding befchouwen kan. Haar punten maaken byna een gelykzydigen Driehoek uit. Op 't end der Stengen of Takjes , zig Gaffelswys' vcrdeelende, komen getropte Bloempjes, ieder een zevenbladigen Kelk hebbende en zeven Meeldraadjes, met dubbelde rosfe Meelknopjes. De Bloem is eenbladig, in vy ven verdeeld, paarfchachtig van Kleur. Drie Stylen zitten op het Vrugtbeginzcl, dat een pyramiedaale driezaadige Vrugt wordt. De (*} De Latynfche benaaming van dat V/crkmig (Trulla) is niet zeker; doch de Franfche (Truè'lle) heeft éaai veel overeenkomst mede. II. DEEL. VIII. STUK.  423 Zevenmannice Kruiden. Afdeel. De Vierwyvfeen geeven het Geflagt vaa vin. „ Hoofd- öAURurus. stuk. _ rurvg. Dat een Kat draagt met eenbloemige Schubben, vervattende zeven Meeldraadjes, zonder Bloem, en vier Vrugtbeginzels, waar op vjer eenzaadige Besfen volgen. Twee Soorten, beiden uitheemfche, zyn thans daar in voorgefteld, naamelyk sJürn ^ Saumrus met een gebladerde veel-Aairige cernuus. Steng. Knikken. Dit Virginifche Gewas heeft Hartvormige zeer fpitfe Bladen , naar die van de Tamnus gelykende en uit een Vlies, dat de Sreng Scheedachtig omwindt , met hunne Steelen voortkomende. De SteDg is beladen met hangende Bloem-Aairen, gelyk die der gewoone Amaranthen , wit van Kleur met veele zwarte Meeldraadjes, die niet ligt te tellen zyn, voor dat de Aair haare Schubben verboren heeft, gelyk menze dus by Plu ken et vindt vertoond. De Kelk is Vliezig, eenbladig, zeer klein. Op' Waterige plaatfen groeit dit Kruid in menigte. De Wortels zynverzagtende, weekmaajcende * op- (O Saarurus Caule foliofo polyftachyo. Syjl. Nat. xii. Gen. 459- p- 159- Peg. xiii. Gen. 464. p. 291. Saur. Fol. Cordatis petiolatis Sec. H. Ups. 9i. Saur. fol. proftinde Cordatis &c. Hi Clijf, r. Lugdb. g. Gron. Pirg.^o, S6. Setpentatia repens , Flor. Stam. fpicatis Sec. Pluk. Alm. 345, t. 117. L i, 4.  Heptandria.' 4ao oplosfende en Pynftillende fchryft C l a y t o n. IV. Afdeew (2) Saururus fcorader SteBg, met eene enkelde ^J^^ Aair, stuk. De Heef Koe nig , deeze in de Wateren saJums van Oostindie aantreffende , was van vermoe-"^'^fe* den of ze niet wel tot dit Geflagt behooren mogte, hoewel hy het juilte getal der Meeldraadjes niet heeft kunnen waarneemen. 't Kruid gelykt zeer naar ons rondbladig of dryvend Fonteinkruid , maar heeft drie Draadachtige Stylen, De Bladen zyn Hartvormig ovaal t drieribbig, glad met zeer lange Bladfteelen , en dryven op het Water. Dat met Bladen als Zyde en Goudkleurige Aairen van Pluk en et, fchynt hier van in Soort te verfchillen. Nog blyven de Zevenwyvigen over, tot welken het Geflagt behoort, dat den naam deswegen voert van S e P t A S. Welks Kenmerken zyn, een zevendeelige Kelk , zeven Bloemblaadjes , zeven Vrugtbeginzels, en zeven veelzaadige Zaadbuisjes. Het getal van zeven is derhalve hier zeer volkomen. De (2) Saururus acaiilis, Scapo monoftachyo. Mant. 227. Paiya Kalanga. Hort. Mal. XI. p. 31. T. iS- Confer. Posamog. Ind. Fol. Seticeis Spica Aur«4. PLUK. Pèyt. Tab, 34*. ii. DlEL. viii. STUK,  43° Zevenmannige Kruiden. Afdeel de eenigfte ^00rt (O van de KaaP a{"komvin! 'ftig> bevondt zig , onder den naam van Trien- Hoofd- talis met rondachtige gekartelde Bladen , in de stuk. Leidfe Akademie-Tuin. Plukenet, diehet Septas Kruidje afbeeldt, twyfelde of het een kleine lu^Tche. Sooit van Doronicuin ware, dan of het tot Hieracium behoorde. Hy noemt het, in 't Engelfch , Little Grim the Collier. De Bladen van zyn Plantje, aan den Wortel groeijende, geleekea naar die der Aun'culaas en de Bloem, op een Stengetje enkeld daar uit voortkomende , was donker Saffraankleur. Daar is van de Kaap onlangs een Plantje gebragt met Liniaale Bladen en Oranjekleurige Bloemen, tot dit Geflagt behoorende. IX. HOOFDSTUK. Befchryving van de Agtmannige Kruide n ( Oótandria), tot welken de Spaanfche Kers en veeierley Soorten van Varkens -Gras of Duizendknoop , waar onder de Boekweit, enz., behoren. "p\e Agtmannigen, dat is die agt Meeldraadjes in de Bloem hebben, zyn door den Ridder, ook, in Een-, Twee- Drie- en Vier- wy- (t) Septas- Syfl. Kat. xu. Gen. 450. p. 259. veg. xnr. Gen. 4fls- p- 291. Am. Acad. VI. Afr. 13. BuRiu. Prodr. Cap. p. u. Doronici an fpecies pumila Auricula: Urfi fulir» glabro. ri.UK. Mant. 6c. t. 34.0. f. s. Trientalis fjl. fubro'untiis crenatis. r. Lugdb. j;s.  OCTANDRIA. 431 wyvigen verdeeld , waar van de eerfte Rang, IV. als gewoonlyk, de meefte Geflagten bevat, die ^f**1" wederom gefmaldeeld zyn, naar dat zy Bloem- Hoofd* blaadies hebben of niet. Van de eerften komen,TUS* . .T . . Monozy de volgende Kruiden voor. „,•«. TROPiEOLOM. Spaanfche Kers. Dit Geflagt heeft den Kelk eenbladig, gefpoord en vyf ongelyke Bloemblaadjes : de Vrugt beftaat uit drie drooge Besachtige Zaaden. 't Getal der Soorten is vier als volgt. Cl) Spaanfche Kers niet Schildvormige (*) TrJ^luja uitgegulpte Bladenen fpits-Borjlelige Bloem- minus. ,, ,. Kleine. blaadjes. Dit thans onder den naam van Spaanfche Kers algemeene Kruid,natuurlyk groeijende in Peru, omftreeks Lima , is by de twee Eeuwen reeds in (*) Scbildvormig gebiuik ik, als een algemeene benaaming, voor Peltaium, 't welk eigentlyk maar op de inplanting van liet Steeltje in de vlakte des Blads, niet in den Rand of aan *t End , ziet, en geenszins op de figuur. Pbil- Bot. p. 43. Fig. 92. (1) Troptolum Fol. Peltatis repandis , Petalis acuminatoSetaceis. Syu. Wat. XII. Gen. 461. p. 263 Vtt,. XIII. Gen. Gen. 4«6. p. 29$. H. Ups. 93- Trop. Fol. peltatis orbieulatis. H. Clif. 143. R Lugdb. 46a. Cardamindum minus & vulgare. tournf. Feuill. Peruv. Ui. p. 14- T. 8. Nafturtium Indicum majus. C. B. Pin. }oS. Naftuitium lndicura. LOB. Ic. 616. Fig. med. IL DEEL. VIII. STBS'  434 ACTMANNIGE -KRUIDEN* Afdeel. iD EUi"°pa bekeDd geweeSt (*)' ^ '« FnmfcH u. "noemt men het la Capucine , wegens de figuur stü°kd' vah dc bioem: in andere taa,en Indiaanfche of ^Eelwy- SPaanfche Kers> dat niet oneigen is, dewyl het «gn over Spanje uit Indie herwaards is gekomen. Tournefort hadt het Cardamindum gehe* ten , als Cardamum Indum , zo hy het ververklaart tf) ; doch dien bafterd - naam heeft Linnajus getragt te verbeteren met Tropceo* lum\ willende daar mede aanduiden, dat het van de Tuinlieden veel gebruikt wordt om zekere Pieramieden van Latwerk te bekleeden , waar aan het met zyne Bladen de Schilden en metzyw he Bloemen , Helmen met Bloed gekleurd, en van een Lans doorftoken , zou kunnen betekenen en dus een foort van Zegetekenen der Ou* den affchetzen Q,)t Deeze zowel als de volgende Soort hadt zyn Ed. Tropwlum met Schildvormige Schyfronde Bleu. den genoemd gehad. Thans onderfcheidt hy ze door de figuur der Bloemblaadjes , die in dekleine Soört, volgens de Afbeeldingen Van Dodo n « u s en Lobel, puntig voorkomen; doch ik vind niet, dat zy Borftelig gefpitstzyn, en in (*) Habitat In Peru, Lima innotuit ij8o ptr Dodmaum. Dus (Hat "er in Spet. Plantar. Linn. Maar de zinfclieiding zal dus moeten zya. Habitat Lins. in Ptra: imu>tuit Annü Ij80 pet Dodon&um. (t) ü:t betekent Indiaanfche Kers: want 't Griekfch Car' damon is ons Na/lur:iuui of Kets. (1) Hirt. Ciifsrt. p. 143.  OCTANDRIA. 433 in de aangehaalde Afbeelding der Kleine ge- ^ . meene Spaanfche Kerfe, welke men in Vrank- ™£f ' ryk la petite Capucine noemt, uit F e u i l l e e , Hoofdzyn dezelven zo Romp als in de andere . dieST"** volgt, genaamd »;*. (2) Spaanfche Kers met ScUldvormige byna Tr^'Mhm vyf kwabbige Bladen en Jlompe Bloem-'^r^ blaadjes. Een zonderlinge misflag , van inodora voor Jndica, maakt de aanhaaling van Herman, nos tegenttrydig en onverftaanbaar. Hy noemt dit Kruid Klimmende Indifche Viool, den Smaak hebbende van Tuinkers, zeer groot en welriekende. Dezelve was , zegt die Hoogleeraar, een nieuwe Soort, in den jaare 1684 eerst door toedoen van den Edelen Heer Beverning uit Amerika in Nederland overgebragt en vervolgens zo aan de Tuinen der Liefhebberen als aan den Leidien Akademie-Tuin medegedeeld. De aangenaame Reuk en fierlykheid maakt dit thans gemeene Gewas , inzonderheid met dubbelde of volle Bloemen , behaaglyk. Het wordt zo wel van Stek als door Zaad voortgeteeld, en dus van (z) Tropzolum Fol. peltatis fubquinquelobis, Petalis obtn» fis. H. Ups. 93. Trop. Fol. pelt. orbicitlatis. /»■ Clijj- 143Catdiinind. ampliotifolio & majori Flore.Tournf. FEUiUL. Ptr. UI. p. 14. T. 8. Acriviola maxima Odorata. Boï.Ktf. lugd. 1. P- *4+- viola Indica feandêns, NasturtU fapore.maxiren odorata. HERM. Lugdb. «is- T. fizji. Ee 11. DgF.l. VIII. Stuk.  434 Agtmannige Kruiden'. IV. van een Jaarlyks in een overblyvend Kruid verAfdeel. anderd> De B]aden gebrai!ct men jn peru a,seeu Hoofd- Wondmiddel en tegen 't Scheurbuik, tot Mestuk. dicyn. in. C3) Spaanfche Kers met byna Schildvormise Hybridum. vy > kwabbige efenrandige Bladen, en ver- üaftcid. anderlyke Bloemblaadjes. In zekere Tuin te Stokholm was uit een vreemd Zaadje voortgekomen een Soort van Spaanfche Kers, ;tneest byzonder door de Bladen , die niet regt Schildvormig, maar Wigachtig en vyfkwabbig waren: welke door den Heer Bergids is afgebeeld en omlïandig befchreeven. Ook is 't opmerkelyk, dat de Bloemblaadjes in deeze byna geduurig veranderen. iv. (4) Spaanfche Kers met byna Schildvormige vTeemcT*' vyf kwabbige getande Bladen ; de Bloem, blaadjes Kanthaairig als gefcheurd. Pater F e it i l l e e heeft deeze Plant niet ver van Lima in Peru waargenomen. Zy is wel duidelyk van de anderen verfchillende, hoewel zy ook een Rankgewas maakt, dat byde Boomen , zegt hy , tot aan derzelver Toppen, opklimt. De Bladen gelyken cenigszins naar die van het geCs) Treptolum Fol. fubpeltitis quinquelobis integerrimis, Petalis variantifaus. Mam. 64. Trop. Fol. fubpelr. fubcun. quinquelobis. Bf.rg. AH. Helm. 1745. p. 32. T. r. (+) Troptolum Fol. fubpeltatis &c. Cardamindum Quinque» folii folio vulgo Malia. Feuill. Peruv. U, p. 7Ss. fl *z.  OctandrïA. 43§ gewoone Pasfiebloem. De Bloemen hebben twee iv.' groote en drie zeer kleine Blaadjes > vertoonen- tenyzii de dus als de Vlerken van een Vogel; weshal Hoofd». ve de Spaanfchen den naam van Paxarito aan stuk. dit Gewas hadden gegeven. Voor 't overige ^'«'sr verfchilde het , ten opzigt van de deelen der Vrugtmaaking, niet van de andere Spaanfche Kers , zo die Pater omftandig befchryft. Het Zaad was fcherp en een weinig zuurachtig van Smaak. R ii e x I A. Een vierdeelige Kelk en vier Bloemblaadjes die in den Kelk zyn ingeplant: de Meelknopjes afgeboogen en een vierhokkig Zaadhuisje in de Kelk beflooten. Dus komen de Kenmerken voor van dit Geflagt, 't welk drie altemaal Amerikaanfche Soorten heeft, naamelyk (i) Rhexia met ongéfteelde Zaagswys' getande i. _ T_ .. Rhcxta Bladen en gladde Kelken. virgmic*. virgini- Deeze , in Virginie groeijende, en aldaar ,fchcwegens het Zaadhuisje, de Zuigbottel of het Pypkannetje genaamd, heeft de Steng met Vlie- zi- (i) Rhexia Fol. fesiïlibus ferratis Sec. Syfl. Nat. XII. Gen. 4.63. p. 2Ó3. Peg. XIII. Gen. 4«8- f- Gron. Virg. 41, ss. Aliphanus vegetabilis Carolinianus. pluk. Amalih. g. Lyfimachia non pappofa Virg. &c. pluk. Alm. 23j. T.. 202. f. s. Ee 2 H. DïBS.* vul STUK,  43ö Agtmannice Kruiden; Afdee Z'^e ^anten' de Bladen gepaard , eenigermaate IX- Lancetvormig , ongedeeld en Haairig ruig. Aan Hoofd- 't end komt een gegaffelde Bloemfteel voort, stuk. me(. eenzaame vierbladiee, roode Bloemen, Eenwy- ,. . ' ° » w%e. die Zeislenvormige geele Meelknopjes hebben, dwars op de Meeldraadjes geplaatst. Hierom noemen fommigen het Ankerbloem. De Vrugt is langwerpig , dikbuikig , met een famengetrokken Mond. Men noemt het 'er, volgens Cl a yton, ook Soepkruid. plllxia ^ Rhexia met kanthaairige Bladen. Maryi'and- Deeze , in Maryland waargenomen , heeft dergelyke Bloemenen is geheel ftekelig,de Kelk bezet met Borftels, die aan 't end gefternd zyn. Zy valt ook in Brafil. ilï. (3) Rhexia met overhoekfe, gefteelde , vyfdse- Acifanth- i'gg QxelDloemen^ Westindifche. Deeze Westindifche, door BitowNE^a- fanthera genaamd , heeft Houtige Roedswyze Stengen , met vierhoekige Takken, en drierib- bige Eyronde , gekartelde Bladen, tegenover elkander. De Bloemen komen eenzaam voort , gelyk in de andere Soorten. Oe- (2) Rhexia Fol. ciliatis. Lyfimachia non papp. Terrae Ma» tianrc &c. Pluk. Mant. 125 T. 428. f. 1. (3) Rhexia Flor. alternis Axillaribus pedunculatis &c Ame Acad. V. p. 396. Acifanthera erefte Ramofa &c. Brown. Jam. 217. T. 22. f. 1.  O C T A N I) R I Ai 437 Oenothera, Onagri. IV. Afdeelé Die Soorten van Planten, welken Toürne.ho*d F o r t in het Geflagt van Onagra hadt geplaatst, stuk. " zyn door den Heer Lihnjeus met deezen Mow Griekfchen naam, die van Theophiustds*5"1'"" afkomftig is en een foort van Lyjimachia betekend heeft, beftempeld. Men moet denzelven als Enothera of Oinothera uitfpreeken. De Kelk is vierdeelig met vier Bloemblaadjes cn het onderfte van het Bloemfteeltje wordt een Rolrond Zaadhuisje met ongepluisde Zaadjes,in vier hokjes vervat. In dit Geflagt komen tien Amerikaanfche Soorten voor, naamelyk (i) Onagra met Eyrond - Lancetvormige vlakke r. Bladen, de Steng Doornachtig ruig. j^£fc'* Tweejaati- Dit Kruid , in Virginie en andere deelen van£e' Noord - Amerika natuurlyk groeijende , is, nu ruim anderhalve Eeuw geleeden, in ons Wereldsdeel overgebragt en aldaar zodanig genaturalizeerd, dat men het thans, uit gevallen Zaad, over- (i) Oenethera Fol. ovato - lanceolatis planis &c. Syfl. Nat, XJI. Gen. 464. p. 21S3. Veg. XIII. Gen. 4*9. p. 19c. ƒƒ. Clif. 144. r. Lugdb. 251. gouan Monsp. 192. Fl. Belg. 109 Gron. firg. 254, 58. Kalm. hin. 111. p. J09. Lylimachia lutea corniculata. C. B. Pin. 24;, 516. MORis.Hsfl. 11. p. 271. S. 3- T. 11. f. 7. Hyoscyamus Virginianus. ALP. F.xot. 325. T, 324. Onagta latifolia. tournf. Infl. 392. Ee 3 IT. DEF.L. VIII* STUK  438 Agtmannige Kruiden. 1V« overal in 't wilde, zo wel als in de Tuinen, AFix.EU ziet voortkomen. Men noemt het gemeenlyk Hoofd- Gehoornde geele Wederick, wegens de overeen«tuk:. komst der Geftalte met dat Kruid cn om dat de vi^!"Wy' Zaadhuisjes zig als Hoorntjes vertoonen. 'tSchynt het Virginifchc Bilfenkruid te zyn van Alpiecs. De Afbeeldingen, evenwel, die men 'er van heeft, voldoen,myns oordeels, weinig aan de natuur. Het Kruid, dat in het tweedejaar eerst bloeit en dan vergaat, heeft de Wortelbladen ongevaar een half Voet of langer en een Duim breed. De Steng , die het fchiet , bereikt dikwils vyf of zes Voeten hoogte, en verdeelt zig in veele Takken , die insgelyks met dergelyke doch kleinere Bladen bezet zyn , welke een witte iniddelrib hebben , zynde zagt, groen en Sappig, aan de kanten naauwlyks uitgegulpt; doch de onderfte Bladen vindt men dieper ingefneeden. Uit de Oxels der Bladen komen Bloem-, fteelen voort, met groote vierbladige geele Bloemen, die tegen den Avond open gaan, en dan een zeer lieflyken Geur verfpreiden. Den volgenden morgen verflenzen die Bloemen , en tegen den avond komen anderen te voorfchyn: 't welk een goed deel van den Zomer duurt. it, Onagra met Eyrond Lancetvormige vlak- «#r",7?(£», ke Bladen en eene effene weinig gehaairde Kien ;.ke- Stgng jj (;) Oer.otUra Fo!, ovato • Lanceolatis planis &c. Oenotfc. FoJ.  OCTANDRIA. 43£) Deeze zou, volgens de bepaaling , de Steng Aplv" minder ruig hebben dan de voorgaande; hoewel ,x M i lle r die ftekelig noemt. Zy is rood, ruuw Hoofden met Haairen befprengd, volgens den Ridder. S™K' De Bladen zyn eenigermaate, als met landjes, n-,a. uitgegulpt en zo zagt niet. De Kelk heeft zyn Pypje viermaal zo kort en beneden de Punt met een Tandje. De Bloemblaadjes zyn de helft kleiner. De Vrugt is met een agtdeeligen, niet vierdeeligen Stempel, gelyk in de voorgaande, gekroond en de Zaadhuisjes vierkleppig. Voorts gelykt dit Kruid , dat mede in Noord-Amerika groeit, naar dezelve zeer. (3) Onagra met Lancetvormige vlakke Bladen; itfde Steng paarfchachtig en gedoomd. »uri°ata.a Gedoorn- Deeze gelykt naar de voorgaande zegt dedeRidder , maar heeft de Vrugt van boven niet agtdeelig : de Steng is met roode Stippen befprengd ; de Groeiplaats in Kanada. • (4) Onagra met fyn getande Bladen, enhlde T IV„- ra Lmgiflora. Haairige Stengen en afjtandige tweekwab- LangWoebige Bloemblaadjes. mx^' In Fol. Lanc. Caps. Ventr. corrcis. Zinn. den. 199. Oenothera Fol. Lanc. dent. Caule hispido. MlLL. Ie. 189. f. 1. (3, Omothera Fol. Lanceolatis planis &c. Syst. Nat. Veg. XIII. (4) Oenothera Fo!. denticulatis, Cauübus fiinp!. Pilofis, Petalis dütamibus bilobis. Mam. 227. Ee 4 II, Deel. Vill. SruK.  44° Agtmannice Kruiden. IV. In 't Land omfireeks Buenos Ayres, in ZuidAFixfL' Amerika , groeit deeze , die in de Upfalfche Hoofd- ïuin is gekweekt en naauwkeurig waargenomen. stuk. Uit (jCn Stoel, die met veele breed-LancetJ^nwy- vormjge j3]3cien omringd was , kwamen doorgaans vyf Stengen voort, zynde ruig en groen, met langwerpig Eyronde , getande, ongefteelde Bladen bezet. De Bloemen kwamen, met een Haairig Steeltje, uit de Oxels der bovenfte Bladen voort, en hadden vier geele , ftomp Hartvormige , tweekwabbige Bloemblaadjes , zeer veel naar die van de gt woone Onagra gelykende, zo wel als het Zaadhuisje (*). o *~ (5) Onagra met langwerpig Lancetvormige , tulvaivl* gtfpitfte, vlakke gladde Bladen. Agtklep- pige. Deeze Soort, die door de Agtkleppigheid der *Kg?Iu'Zaadhuisjes zig onderfcheidt, komt in andere opzigten giootelyks met de vcorgaanden overeen. De aangehaalde figuur van Plum ie r gelykt ook naar de Kleinbloemige , zo Linn^üs aanmerkt. Ik vind aldaar de Zaadhuisjes vierkantig afgebeeld. De Heer J a c q u 1 n baalt niettemin die figuur ook aan op deeze Soort, wel- (*) lk denk dat de Ridder , met Oenothera Or.agra, de hünms, zynde onze eetfte Soort , bedoele: want ik vind neigens eene Soort met dien bynaam. (5) Oer.othera Fol. Lanceolaro - ohlongis acuininatis , planis glabris. JaCQ; Amer. 19. Hifi. t. 70. Onagra Fo!. Periicarrae anguftionbus Flore magno imeo. Ilum. Sp. 7. Je. 17). f. i.  O C T A N D R I A; 44I welke zyn Ed. op de meefte Karibifche Eilan- IV*. landen, inde Westindiën, hadt aangetroffen. IkAF°xEI-" heb, uit Oostindie, zo wel een Takje van de HoofdKleinbloemige als van deeze ontvangen , waar van5TUK* de Afbeelding, doormy,hieropPi.AATXLVIII,f);gra Saücis amjufto, dentatuque folio. FEUiLL. Peruv. III. p. 4g. f. 36. (*) Op deeze meikt Dillenius aan , rist d't Kruid de Oenoihera of Onagra der Ouden nier kan zyn , om dar alle Soorten een Amerikaanfchen oirfprong heb'ien. Ik kan niet tfenken , dat myne Oojnndifchcn aldaar uil Westindifch Zaad voortgcteeld zouden zyn.  OctAndria. 443 f7y Onagra die ruig is , met de Bladen van IV. w/ ° , , afdeel. èovjw gtoa. ix. HoOFD- Ook deeze komt in Zuid-Amerika voor,3Tuir. zynde door Pater Plumier aldaar waargeno-^ vn. men. 't Gewas is Pleefteracbtig, zeer ruig, met^Jf'" Bladen naar die van den Oleander gelykende. auise- (8) Onagra met Tandig uitgelioekte Bladen , |™;t de Steng knikkende getopt, ffltplwek. Dit Jaarlykfch Virginifch Kruid, door Pluken et in Afbeelding gebragt, is ook in de üpfalfche Tuin geteeld. Het hadt de Stengeen Voet hoog, regtopftaande, met overhoekfe ongedeelde Bladen als boven, en Bloemen in dc Oxelen, die zeer Haairig waren, hebbende een fpitfen Kelk op een Steeltje, boven het Vrugtbeginzel, dat een vierhoekig Zaadhuisje wierdt, met uitgerande Kwabben van boven en vierkleppig. Het heeft vier Bloemblaadjes, zo lang als de Kelk. By nagt flaapt het, zegt de Ridder, met de bovenfte Bladen uitgehold (*). (9) Ona- (7) Oenoihera hirta Fo'. fupra glabïïs. Oênöfh. asfurgens hirfuta. EKOWN. Jdni. 203 3 Onagra Fait. & hirfuta. Ncrii folio , Fl. magno luteo. Plum- Sp, 1- U, 174- f- 2. (s) Oenoihera Fol. dentato - finiiatis tkc. Mant. 2:?. Lyfimachia Corniculata maritima &c Pluk. Alm., 23J. T. 203. f. 3. '*) Dormit no£tu , Foliis fupetiortbus excavatis. Mant. 428. ii, deel. VIII. Stuk.  444 Agtmannxge Kruiden. 'Afdeel ^ Onagra met Lancetvormige eenigermaate IX. ' getande Bladen, gefleelde Zaadhuisjes met Hoofd* ypjj/è /zoe&jj en ge/fcetó> Bloemtros/en. oell'btra Deeze Virginifcbe heeft een roode Steng en. ■a. finalle Wilgenbladen , die zwart gevlakt zyn, Mee8eii«eovefhoeks: de Bloem is, volgens Clayton, groot en fraay , zittende op een fierlyk gefti eeptZaidhuisje. DeKelk,vierbladigen paarfchkleurig, barst dikwils maar aan ééne zyde open. Pumiia 0na2ra met Lancetvormige flompe gladde zeer" eenigermaate gefleelde Bladen , leggende fe!e'"e- Stengen en Spitshoekige Zaadhuisjes. In Noord-Amerika is de Groeiplaats van deeze, die een Kruidig rond Stengetje beeft van een Handbreed hoog en ovaal Lancetvormige Bladen. De Bloemen komen eenzaam in de Oxelen voort en hebben ftomp Hartvormige geele geftreepte Blaadjes. De Zaadhuisjes zynovaalachtig ftomp , agthoekig en vierkleppig. De Wortel blvft over. Epi- (9) Oer.otiira Fo'. Lanceolatis Ibbdentatis , &c. Oenoth. Flor. Calyce mononhyllo. Gron. Virg. 42, 58. Oenothen Fol. Lan.eolaris, Flot. termin. paniculatis. Gouan Monsp. i93.0nat-ra anguft.foüa, Caule rubro, Flore minore. Tournf. Infl. 302. (10; Oer.othera Fol. Lanc. obtufïs glabris fubpetiolatis Sec. Oen«h. Foi. Radical. ovatis &c Mill. DitJ. T. m. tyfimachia Slüctüofa glabra minor Mariana &c. Pluk. Mant.lz). Lyfim. Marilandica parva. Raj. Sappl. 416.  OCTANDRIA. 445- Epilobium. Basterd-Wederik. IV, Afdeel» Die Kruiden, welken men gewoon is Chavice. lX> ... , !3oOl-D- nerion te noemen, zyn hier begr. epen onder STI7, het gelyknaamig Woord Epilobium, aanduiden- Monogyde, dat de Bloem op het langwerpige Vrugtbe-niaginzel of Haauwtje groeit. Men geeft 'er, om dat zy veel naar het Wederik gelyken, in 't Neerduitfch den raam van Bafterd- Wederik aan. De Kenmerken komen met die van het voorgaande Geflagt byna overeen , verfchillende ten voornaamfte daar in, dat het gepluisde Zaaden heeft. Het bevat zeven Soorten, waar van de twee eeriten de Meeldraadjes afgeboogen. de overigen dezelven regtopftaande en regelmaatig, de Bloemblaadjes in tweeën gedeeld hebben : dus (i) Bafterd-Wederik met verspreide Liniaal' r. Lancetvormige Bladen en ongelyke Bloemen. F^uiï!fT- lium. Aan de kanten van Graften, Slooten, Moe- s.uaibiarasfen , Meiren en andere Wateren, is dit Kruid,dl£' zo in onze Nederlanden als door gantfeh Europa, fj) Epilobium Fol. fparfis Lineari- Lanceolatis Sec. Syfl. Nat. XII. Gen. 4««- p. 254. Peg. XIII. Gen. 471. p. 295. GOUAN Monsp. 193. Fl. Belg. 109. Epilob. Fol. difformibus. Fl. Suee. 304 , 327. Epil. Fol. Lanceolatis integerrimis. Fl. Lapp. 146. H. Clif. JJ4. Lyümaclüa Chamamerion diéta anguftifoüa: fi. latifolia: y. Alpina. C. E. Pin. 24?. Prodr. 116. Gmel. Sib. I. p. 21a. hall. Hily- 40S. Tournf. infi. p. 302. t. 187. lU Deel, vin. stuk;  44Ö Agtmannige Kruiden: IV. pa, tot in Lapland , gemeen. Het komt met 'xf*1'bteeder of fmaller Bladen voor, en gelykt zeer Hoofd- veel naar het Wederik in geftalte. Het groeit stuk. z0 hoog, dat men de Hutten der Bofch - Lapvi£e.nwy~ p™, dikwils,als met eene Bosfchagie daardoor omringd vindt, die dezelven, wanneer het met zyne fchoonc purpere Bloemen praait, zig als Paleizen doet vertoonen, zoLinn^eus aanmerkt. Men zal zig hierover niet verwonderen , wanneer men zig erinnert, hoe de Meftvaaltcn, Vuilnishoopen en Wildernisfen, hier te Lande, 'er dikwils door verfierd worden. Hoe fraaymoet dan die Landftreek in Switzerland, ("door de verwoefting van het Bofch Bremgarten , daar de Denneboomen, in 't jaar 1720, aan een Kwaal geftorven zyn,) welke 'er vol van is, met dit Onkruid praaien. Op de Alpen komt eene Verfcheidenheid voor die kleiner is, naauwlyks een Voet hoog, met zeer fmallekorte Blaadjes, naar die van Rosmaryn gelykende, zo Bauhinus aanmerkt. Het gewoone Kruid deezes naams, heefteen regte , ftyve, gebladerde , niet Takkige Steng; bezet met langwerpige, fpitfe, weinig of niet gekartelde Bladen, die van boven glad, van onderen Wollig zyn, en uitloopende in een Pluim van paarfche Bloemen, met Kelken van de zelfde Kleur. Van de vier Bloemblaadjes laaten de twee onderden door een groote gaaping den Styl door, die dus nederhangt of knikt, gelyk de Meeldraadjes : het welk door Tournefort zeer  OC TANDRIA. 447 zeer wel in Afbeelding is vertoond. Men vindt- Ivze ook met witte en met bonte Bloemen, ten '^J" minfte wat dc kleine Alpifche aangaat, die door Hoofd. den Jrieer Haller is afgezonderd. S1ÜK* (a) Bafterd - Wederik met overhoekfe, Lan- „ cetvormig Eyronde Bladen en ongelykeuti'^iium'" Bloemen. lireedbia- dige. Deeze , die in Siberië groeit, verfchilt van de voorgaande niet alleen door de Bladen veel breeder, overhoeks en niet verfpreid, wederzyds met eene zagte Wolligheid bekleed te hebben ; maar ook , doordien de Bloemen eens zo groot zyn. Het Merg of Pit der Stengen wordt door de Ingezetenen van Kamtfchatka , op den Ooftelyken uithoek van Alle, voor een lekkerny gehouden. Ook heeft men aldaar bevonden, dat het Aftrekzei der Bladen tot de Gefting der Heilkruid Bladfteelen gebruikt, meer Geest uitleverde (*). Aanmerkelyk verfchillen deeze twee Soorten van de volgende: want zy hebben de Bloemen ongelyk met geheele Blaadjes; de Meeldraadjes om laag naar den Styl hellende, den Stamper neer geboogen ; de Bladen overhoeks en by 't uitbotten omgekruld: 't welk in de anderen geen plaats heeft. C3; Bas- (z) Epilobium Fol. alternis Lanceolata - ovatis, Flor. insc«jualibus. Oed. Dan. 565. Gmel. Sib. 1. p. zit. (*) Zie bladz. 101 - 103 , hier voor. II. Deel; VIII. Stuk,  44'd Agtmannige Kruiden. AfdIÉl, ^ Basterd - Wederik met gepaarde Lancetvor* fdjx! ' mige Zaagswys' getande Bladen, die aflooHoofd' pende de Steng omvatten. stuk. Êtlwum De ruiSheid der Bladen maakt deeze , die hirfutnm. overal onder de eerfte of op de zelfde plaatfen Ru'ÊC- groeit, t'over kenbaar. Zy wordt ook, zo wel als die , Herba Antoniana van fommigen genoemd, 't welk men St. Anthoni's- Kruid vertaaien kan, en misfchien afleidelyk is van de kragt tot verdryving van vergiftige Dieren of booze Geeften , welke 'er aan toegefchreeven wordt. De Duitfchers noemen het, om die reden, Unholden- dat is Tover - Kruid. Het zou bok daar op kunnen zien, dat de Bloemen, op Azyn gezet, dienftig geacht worden tot verdryving van de Roos, genaamd St. Anthoni's Vuur. Anderen noemenze beiden Filius ante Patrem, dat is , 't Kind voor den Vader,- 't welk meer cigenfchap heeft, als daar op zinfpeelende, dat de Haauwtjes zig eer vertoonen dan de Bloem. Dit Kruid is ruigachtig en heeft den Voet der Bladen in 't midden hooger dan aan de zyden. Het komt voor met grootere en met kleinere Bloemen, en van dit laatfte heeft men een groote (i) Epilobium Fol. oppofitis Lanceolatis ferratis 8cc. H. Clif. r. Lugdh. FI. Sue:. Belg. Gf.H. Prov. &c. Lyfïraachia filiquofa hitfuta magno flore. C. B. Pin. 245. Lyfimacliia purpurea. Fuchs. Hifl. 491. Icon. 275. fi. Lys. filiq. hirfara parvo flore. C. B. Pin. 245. Prodr. 116. HALL. Helv. 40s. Oed. Dan. sas.  ÜCTANBRïA. 449 té Soort, wel twee Ellen hoog en een kleine, , maar een Voet hoog opfchietende , volgens iXtE Bauhinus. Haller merkt die met groote HoofdBloemenals de hoogde van allen aan, gröeijen-STUK' de, aan den Waterkant, wel eens Mans lang-«;a. msTi te hoog. De Bloem van deeze is een Duim breed en donker paarfch, die der andere bleek rood. Beiden komen zy ook voör met witte Bloemen. (4) Bafterd• Wederik met gepaarde Eyronde IV-' , „, , " * Epilobiu» getande Bladen. momanum. Bergmin- (5) Basterd-Wederik met Lancetvormig ge-tieade' kartelde Bladen, de onderften gepaard; de TeiZgo- Steng vierhoekig» ham- ö 6 Vierhoeki* (6) Bafterd - Wederik met gepaarde Lancet-£e" vr vormige effenrandige Bladen ; de Bloem" Paiufire. blaadjesuitgerand; de Steng regtopjiaande.^."3^' (7) Bas- (4) Èpilohium Fol. oppölïtis Övatis dentatis. H. Clif. R. L+gdt. Sec. Fl. Suec. Lapp. Belg. Pro-u. Sec. Lyfimachia Siliquola glabra major. C. B. Pin. 24J. Pfeudo-Lylïmachium purp. primum. Dod. Pimpt. 85. Kruidb. 11;. (5) Epilobium Fol. Lanceolatis Denticulatïs , ittiis oppofïtis, Caule tettagono. GouAN Monsp. 194. Lylim. Siliquofi glabra minor. C. B. Pin. 245. Raj. Hifl. sol. Chamïnerion giabrum minus. Tournf. Infl. 303. Willich. Obs. 69. (6) Epilobium Fol. oppolitis Lanceolatis integerrimis Sec. Fl. Suec. Belg. Sec. Epil. Fol. linearilius. Fl. Lapp. 149. R. iugdb. 251. Lys. Siliq. glabra angnllifolia. C. B. Fin. 245. Ff II. Dïei. viii. Stuk.  450 AcTMANNICE KRUIDEN. IV. (7) Bafterd - Wederik met gepaarde Eyroni Afdeel. Lancetvormige effenrandige Bladen , o»« Hoofd. gefleelde Haauwtjes en een kruipende ituk. Wortel. vit. alpZumT De Heer Haller oordeelt, dat alle deeze Aipüche. vjer soorten f cjjg \a ons Wereldsdcel , hier en daar , zo op Moerasfige plaatfen, als op Zandgronden , in de Hoven en op Gebergten voorkomen , enkele Verfchcidenheden zyn , misfehien door de Groeiplaats of door vermengde Bevrugting, gelyk in meer andere wilde Kruiden plaats heeft, veroirzaakt. De Kleine Gladde , met een vierhoekige Steng , is in de Hoven', by ons , zeer gemeen en heeft zelden meer dan een Voet hoogte : de Groote Gladde komt meer op verhevene Zandige Gronden voor: de Smalbladige in vogtige Duin - Valeijen , en de laatfte, in Beekjes der Alpen groeijende, met zeer kleine Blaadjes, is in Vriesland, aan ruige Wallen , door M e es e waargenomen. In allen zyn de Bladen glad en zy maaken een zeer laftig Onkruid uit, door middel van de gepluisde Zaaden zig alom verfpreidende. A N- (7) Epilobium Fo!. opp. ovato - Lanceolatis integerrimis &c. Epil. Fol. ovalihus.■ Fl. Suec. ?os , 331. Fl. Lapp. ito. Epil. Fol. ell. obrufe Lnnc. torum latve. Hall. Helv. 409. Chamacn. Alpinum Aliines foüis. Scheiichz. Alp. 132 , 332. Lys. Siliq. nana Frunells foliis. BOCC. Mus. II. p. iSI. T. i$o.  OcTANDRIA. 45K Antic horos. flv.' Afdeel. Van dit nieuwe Geflagt is de Kelk, zo wel Ho0p'D. als de Bloem , vierbladig: het Zaadhuisje Els -STUK. vormig, vierhokkig en vierkleppig, bevattende ^sr veele Zaadjes. De eenigfle Soort hier van (jJ is, volgens r. den Ridder, een klein Plantje, naar de Corcho-r^tóc,{'* rus gelykende , dat in Arabie groeit. De Sten-""* getjes, die rond zyn,een Handbreed lang,leggen op den Grond : de Blaadjes, die gefteeld zyn en ovaal, ftaan overhoeks: de Stoppeltjes zyn Elsvormig. Twee Bloempjes , zeer kort gefteeld en geel, komen tegenover malkander ïn de Oxelen voort , met dikachtige Steeltjes en twee Blikjes. De Vrugt is knikkende, digt onder de Steng omgeboogen. Fuchsia. Dit Geflagt, dat naar den ouden Kruidkenner F u c h s i u s benoemd is, van de Viermannigen thans hier verplaatst, heeft geen Kelk, de Bloem agtdcelig , en het Vrugtbeginzel, daar onder , wordt eene vierhokkige veclzaadige Bezje. Twee Soorten zyn 'er thans toe betrokken , naamelyk (i) Fuch- (t) Antlchoras. Syjl. Nat. Peg. xih. Gen. i2f7. p. i97. Sjft. Nat. xii. Mant. 64. Ff a H. Deel. VIII, Stuk.  452 Agtmannige Kruiden. IV*. Ci) Fuchfia met eenbloemige Steeltjes. Afdeel. Hoofd " ■^rner''ia èÏOeK deeze, die een zeer stuk. " eenvoudige Kruidige Steng heeft, met driei. voudige Lancetvormige ongedeelde Bladen en tr^byiu" eeDe regtopftaande Tros aan 't end. Driebladi- ge. (2) Fuchfia met veelbloemige Steeltjes. n. Muitifiora. Van deeze vind ik niets byzonders aaDgetemige. kend. C h l o r A. Een agtbladige Kelk , een eenbladige Bloem die in agten gedeeld is: het Zaadhuisje eenhokkig , tweekleppig veelzaadig. Dus komen de byzondere Kenmerken voor van dit Geflagt, tot het welke thans de drie volgende Soorten betrokken zyn. I. (i) Chlora met doorgeboorde Bladen, CrrTt Dit ge> ' ' (l) Fuchfia Pedunculis unifloris. Syfl. Nat.XIII. Gen. 128. p. 299. Mill. Diïï. 4. Fuchfia triphylla Flore coccineo. FLUM. Gen. 14. t. 133. f. 1. (z) Fuchfia Pedunculis multrfloris. Mut. (1) Chlora Fo iis perfoliatis. Syfi. Nat. XII. Gen. 1258. p. 267. Peg. xiii. Gen. iïs8. p. 299- Gentiana perfoliata. Sp. Plant. 335. Blackftonia. Huns. Angl. \ac. Gent. Caule dichotomo, Fo!. conn. Cor. oftofidis. H. CliJJ. 81, 49s. R. Lugdb. 433. GoUAN Monsp. 129. DALIB. Par. 82. Ff. Belg. 73. Centaufiutn luteum peifoliatum. C. E. Pin. 278. Moris. Hifi. U. p. 565. s. j. t. 25. f. 1,2. Cent. parv. fl. luteo. Clt's. Hifi. ii. p. 180. Chlora. Renealm. Sp. 80. t.76. Centautium pulillum luteum. C E. Pin. 278. Cent. novum. Col. Ecphr. z. p. 78.  OCTANDRIA. 453 Dit Kruidje, dat in geheel Europa, buiten IV. de Noordelyke deelen, als ook in onze Neder- A™x.EL* landen, groeit, is doorbladige geele Santorie ge- Hoofdnoemd geweest , om dat het veel naar dezelve STUK' gelykt, zynde zelfs ook bitter van Smaak. Hetn;J^°n2:>' maakt een Stengetje van ruim een Voet hoogte, met Blaadjes die 'er zodanig om fluiten, dat zy zig als doorboord vertoonen , maakende zelfs een hol Kommetje om de Steng, waar het Regenwater in vergaart, gelykerwys in het Kaardenkruid. Uit deeze Kommetjes komen de Bloemfteeltjes voort, metGoudgeele Bloempjes, die vyf, zes of ook agtbladig zyn. Men vindt het in dc openbaare Kruidhoven. (2) Chlora, die vierbladig is. u. Chlora In de Zuidelyke deelen van Europa groeit dit H"!^^0" Plantje, 't welk aangemerkt wordt uit de voor-divi<.ecWa" gaande Soort, door het Vierbladige Vlafch bezwangerd, te zyn gefprooten. De Steng is manieën Span hoog , gewricht of met Leedjes: dc Blaadjes zyn zeer fmal, en maaken met hun vieren Kransjes uit. Vyf Bloemfteeltjes komen aan 't end voort, ieder met drie Bloempjes, in agten gedeeld , maar fmalbladiger dan in de voorgaande. (3) Chlora met gepiarde Bladen, rii. Dee- Dod'can- dra. (2) Chlora Fol. quatetnis. Cïentiana Foliis quatemis. Sp'. TwaalfPlant. 1671. 0 (3) Chlora Fol. oppofitis. Chironia dodecandra. Sp. Plant. Ff 3 m- 11. Dm., vin. iïïx,  454 Agtmannige Keüides, Afdeel "^eeze ë10™ 'm Virginie en wordt van Clayix. ' ton genoemd Kleine Santorie , met VleefchHoofd- kleurige Bloemen , die in elf of twaalf flippen ste1'w ■ zyn verdeeld- MeD ziet hier «it de Geftalte der viie!1W Planten van dit Geflagt, terwyl zy in Bloemen Vrugtmaaking van het gemelde Kruid , dat onder de Gentiaan betrokken is, verfchillen. Steleera. Naar den vermaarden S tell e e us, die uit Rusland de Ooftelykfte deelen van Siberië doorkruist heeft , is dit Geflagt benoemd , welks Kenmerken zyn, een vierdeeligeBloem,zonder Kelk, met zeer korte Meeldraadjes en een enkeld Zaad , dat een Snuitje beeft. Twee Soorten komen 'er in voor, naameiyk ï. (i) Stelleramet Liniaale Bladenen vierdeeli* Tmfirti. ge Bloemen. Smalbladige Tournefort, die dit Kruidje, zo wel als 273. Gentiana Flor. 12 petalis, Fol. difïinais. Ghon. Virg, -7, 32. (1) Stellera Foliis lioearibus, Flor. quadrifïdls. Syst. Nas. XII. Gen. 483- p- 273- Peg. Xlll. Gen. 488. p. 309. Am. ^cad. I. p. 400. Sauv. Monsp. 6S. GouAN Monsp. is7. Gf.r. Prov. 444. Pasferina Fol. linearibus &c. Guett. Stamp. 25- DALIB. Parts. 118. Thymelaea Linan'a: folio vulgaris. Vaill. Par. is;. Tournf. Par. f37. Pasferina Tragi. J. B. hijl. 111. p. 45«. Hall. Helv. 137. Lithofpermnm Linaris folio Germanicum. C. B. Pin. iS9. Linana altera Botryoides montana. Col. Ecphr. p. s;. T. 80.  OCTANDRIA. 455 als anderen, omftreeks Parys gevonden heeft, Aj£J^ merkt aan , dat Columna, die 'er de befte 1X. Afbeelding van heeft gegeven, het maakzel der HoofdBloemen niet gekend heeft, 't welke, zegt hy door J. Bauhinus wel is befchreeven. Zy«;a. gelyken veel naar die der Thymelcea, weshalve hy ze ook in dat Geflagt hadt geplaatst. Met de Gnidia en Pasferina, twee Geflagten van meestal Kaapfche Heefters, door my voorheen befchreeven (*), waar dit tusfchen komt, ftrooken zy ook zeer wel. Ik begryp naauwlyks , waarom J. Bauhinus dezelven by een Korfje vergeiykt. Zy zyn Trechtenchtig en vierdeelig, doch zeer klein , komende aan de zyden ongefteeld voort in een fyne Wolligheid , die naauwlyks te bekennen is dan op de Zaadjes, met de Bloemblaadjes gekroond, welke eene Peerachtigc figuur hebben, zynde uitermaate klein. Aan dit Kruid, ongevaar een Voet hoog met een regt Stengetje , opgroeijende , werdt door fommigen , zegt Tracüs, de naam gegeven van Pasferina, om dat de gladde Blaadjes naar de Tongen der Vogeltjes , die men Mosfchen noemt, gelyken; zo Bauhinus het verklaart , die hetzelve Pasferina Tragi noemt. Dit is dan de onfprong der benaaminge van dat Geflagt, hier tot een bynaam gebruikt. Hy beeldt het in 't Zaad ftaande,doch anders redelykwel, af; (*) Nat. tSfi'- II. D. IV. STUK, bladz. S4S, 549- Ff 4 ii. Deel. viii. Stuk.  4Jó Agtmakkige Kruiden. IV. af; nellende het als een Wilde Soort van Steen?ix.EI" van Steenzaad voor. De Groeiplaats is in Italië, Hoofd- Vrankryk , Duitfchland , op drooge Velden. stuk. ii. (%) Stellera met Lancetvormige Bladen en vyfchamtjat- deelige Bloemen. &e ?«kbWi, De bynaam Chamcejasme is de naam, welken de vermaarde Gmelin aan dit Kruid, door hem in Siberië ontdekt , gegeven hadt. Het komt in Geftalte taamelyk met de kleine Santorie overeen; doch uit éénen Wortel fchieten wel van twintig tot dertig Stengetjes, die dun en zwak zyn , doorgaans minder dan een Voet lang. Die Wortel is ook groot en zonderling. Van boven dikwils dikker dan een Duim, verdeelt hy zig gemeenlyk in twee Wortelen van een Voet lang en van eene zo zonderlinge gedaante , dat men in fommigen de figuur van 't. Onderlyf van een Menfch waarneemt, even als in de Wortel van het Mandragers Kruid. Hy bezit een aanzienlyke purgeerende hoedanigheid : want twee Scrupels , daar van , na 't droogen fyn gewreeven en met Honig gemengd, deeden een fterk Menfch vyf of zes maal afgaan en twee of driemaal braaken , doch zonder benaauwdheid of aanmerkelyke Buikpyn: 't welk wylen de Heer Gmelin zelf hadt bygewoond, On- (z) SitUera Fol. Lanceolatis; Floribus qulnquefidis. Am. Acad. i. p. 4c0. Chamariasuje Radice Mandragora;. A.mül <«jfi. p. 16. T„ t.  OCTANDRIA. 457 Onder de Tweewyvigen van deeze Klasfe is het eenigst overgebleeven Geilagt, dat my nu IX nog te befchryven ftaat, genaamd Hoofd- ° stuk. MOEHRINGIA. -d'êï' ma. Naar den niet minder vermaarden Kruidkenner deezes naams, Geneesheer te Jever in Oostvriesland en Lid van de Keizerlyke Akademie, door wien verfcheide Planten, in derzei ver Verhandelingen , omftandig befchreeven zyn. De Kelk en Bloem, beiden, zyn in hetzelve vierbladig: het Zaadhuisje eenhokkig, vierkleppig. De eeniafte Soort, hier van fi), isMosach- i. . , „ . ,. . , Moehnngia tige gebynaamd , om dat het Kruidje zig byna Muscifr. als Mos vertoont. Het is tot de Soorten van MosacntiMuur t'huis gebragt geweest en Berg-Muur> met Haairachtige Bladen door fommigen genoemd. Dalechamp befchryft het, onder den naam van Mosachtig Muur , volgens M orison, aldus. „ Dit Mosachtig Muur, inde „ Stammen van rottige Boomen , op vogtige Muuren en andere donkere natte plaatfen VOOrtCi) Moehringia. Syfl- Nat. Xll. Gen. 4S9- P- 275- Veg, XI11. Gen. 494. p. JU. GOUAN Monsp. is7- Alfine monrana Caplllaceo folio. G. B. Pin. 25L Scheuchz. Alp. 503. T. fi- PLUK. Alm. 23. T. 75. f. 1. Aienaiia Corolüs toitapetalis. Gek. Prov. 404. Alfine anguflif. minima montana, QOL.. Ecpbr. 1. p. 292. T. 290. Alline tenuif. Aluicofa. C. B. Pin. 151. MORIS. Hijl. 11. p. 551. S. S- T. i|. f. 12,. HALL. Helv. 390. Ff 5 dbzl. vin. stvb.  458 A g tma nn i e e Kruiden. IV. s> voortkomende, geeft, uit een dun, kort geAfdeel. ^ haajrd vvorteltje s veele verfpreide Takjes Hoofd- „ die zig taamelyk van den Grond verheffen' S1UK* »' met kleine Haairdunne, digt getrapte Blaadvist, » Jes > en wlttc met tweedeehge Bloempjes , „ waar op zeer klein Zaad in kleine Hokjes „ volgt , die vyfdeelig zyn , gelyk in de an„ dere Muur-Soorten." Het groeit in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Italië, Oostenryk en Switzerland, op vogtige plaatfen der Gebergten , aan Bronnen en Beeken. De Heer Haller fchynt het met de eerfte Soort van Vetmuur, hiervoor befchreeven (*), verward te hebben. Onder de Drïewyvigcn van deeze Klasfc,behoort tot de Kruiden een zeer uitgebreid Geflagt, dat den naam voert van Pölygonum. Duizendknoop. Hier in , naamelyk, zyn, behalve het Onkruid van dien naam, dat mengemeenlyk Varkensgras noemt , ook de Kruiden, welken tot de Geflagten van Biftorta en Perficaria behooren, ja zelfs het Boekweit en anderen, wegens de overeenkomst der Vrugtmaakinge en Geftalte , begreepen : weshalve 'er ook Soorten onder voorkomen, die in't getal der Meeldraadjes en der Stylen verfchiilen, gelyk wy zullen zien. De V) Zie liet vil Stuk deezei Nat. Hij!, bl. 408.  OCTANDRIA. 459 De byzondere Kenmerken zyn opgegeven te IVV beftaan in een vyfdeelige Bloem , die als voor Afdixel* Kelk verftrekt en een hoekig Zaad. Hoofd- De Soorten, wier getal zevenentwintig is,STÜK* zyn in de volgende Rangen onderfcheiden. „u"^' * Atraphaxoides. Met een Heefterachtige Steng. (i) Duizendknoop , die de Steng Heefterig Pol^'mum heeft en twee Kelkblaadjes omgeboogen. frutescms. Heefterig. Dit Kruid , te vooren Atraphaxis genaamd met den Griekfchen naam der Melde, naar welke het eenigszins gelykt, geeft de benaaming aan deezen Rang. Tournefort heeft het in de Levant gevonden en Oofterfche Patich, een laage Heefter, met een fraaije Bloefem, geheten. Dergelyk een Gewas groeit ook in Siberië, maakende aldaar een Heeftertje met lang uitgefpreide Takken, en Bladen veel naar die van 't Varkensgras gelykende, glad, ftyf en geribd, brengende een driekantig Zaad tusfchen drie rondachtige Rooskleurige en fraay geftreepte Blaadjes voort. ** BiCi) Polyganam Caule Fruticofo cVc. Syfl. Nat. XII. Gen. 490. p. 275. Veg- XIII. Gen. 495- P- 3 met de Bladen aan den rand geribd, de onderHoofd- flen ovaal, de bovenften liniaal en het Zaad ah STDrLy-DruiVeJ)itten' De Bloem> zegthy, is altoos wit «g,. en het Zaad rond met een byhangzeltje. De Ribben der Bladen, in den rand uitloopende, maaken dat dezelve zig als geftippeld vertoont. Dit overal in de Alpen, nu hooger dan laager, voorkomende Kruid, merkt zyn Ed. aan, hetzelfde te zyn, met dat gene , 't welk Amman volgens de Waarneeming van Messerschmid voorftelt, als in Siberië of Rusland groeijende, en van het gemeene Naterwortel niet alleen door de rondheid van het Zaad, maar ook daar in verfchillende, dat in het onderfte van de Aair Bolletjes voortkomen, die een jong Plantjezyn. Dit heeft ook in de Alpifche Planten plaats,en derzelver Aair draagt, dus, fomtyds Bladertjes in plaats van Zaad, gelyk Tournefort het een en andere duidelyk heeft afgebeeld (*). De Tartaaren kooken dit Kruid met den Wortel en gebruiken 't zelve als een Geneesmiddel tegen Pynlyken Buikloop. Gmelin, die het overvloedig in de Velden der Mynwerken van Argun vondt, getuigt, dat de Tunguzers den Wor- (*) Zie Ir.Jl. s. Herb. p. ,«. T. »„, Quod TourtNEÏORTIUS ex vulgari fpecie fUgit, 2egt de Heet HALLER, doch ile meen dat zyn Ed. daar mis in heeft. Die Kruidkenner heeft duidelyk een (ongdraagende Aair, en nier van de gemeene maar van een andere soort, afgebeeld, gelyk hyifl de befchryving zegt,  octa.ndria» 403 Wortel zorgvuldig tot Winter- Voorraad opzog- IV. ten in de holen der Berg-Muizen, gebruiken-^ ^f1** de dat arme Volk dien , onder den naam van Hoofd» Muka, tot Spyze. STUK* Trigy- *** Persicaria. Met een tweedeeligen Stamper of minder dan agt Meeldraadjes. (4) Duizendknoop met vyfmannige half-tweewyvige Bloemen , die in vieren ongelyk rirginiaverdeeld zyn, en Eyronde Bladen. virginiteit. Van deeze Virginifche, die in de Europifche Kruidhoven bekend is, zegt Clayton, dat zy de Kelken wit, in vy ven gedeeld en op een lange ry, aan den top van de Steng, Aairswyze geplaatst heeft, zynde de Bhden zagt en fpits, het Zaad glanzig en hard, een weinig famengedrukt en aan de punt ruig. De Styl is ten halve in tweeën gedeeld. (5) Duizendknoop met vyfmannige half-twee- r jjra - Hum. J Padclibla- f4) Polygcnum Fïor.pentandrisfemidigyn^s &c. PerfiV. Flor. pentandris digynis 8cc. WACHENb Ulir. 2? 8. Pers. F!. Stamhiibus quinis. H. Clif. R. Lugdb. z\ê. N. 3. GouAN Monsp. 198. Gror. Virg. 43,61. Pers. frutescens maculola Virginiana. &c. Tooline. Infl. 510. (5) Po-f^onum Flor. pentandr. femid'gynis Sec. Pers Flor. pent. dig. &c. WACH. Ultr. 257. Perficatia major, Lapathi foliis, Calyce Flor. purptireo. Tournf. Inji. 510. Perücana Hydtopiper. I.ob. Ic. 3 r j. ii. Deel. viii, Stub^  464 Agtmannige Kruiden. IV. wyvige Bloemen , de Meeldraad] as egUal Afiieel. mt regelmaaüge Bloem. Hoofd. stuk. Zeer wel is 't, dat de Ridder deeze van het rig?™r gewoone Water-Peper , dat volgen zal, onder* fcheidt, maar zyn Ed. zal niet opgemerkt hebben , dat de Afbeelding van Lob el,hier aangehaald , juist even de zelfde is, als die van Dodonaus, door hem t'huïs gebragt tot de Negende Soort (*), en Tournefort zou dit Kruid 'er, door een byzonderen naam, niet van afgezonderd hebben , indien het niet anders dan door de Meeldraadjes verfchildc. Voeg hier by , dat Lobel de zyne neemt voor het gewoone Waterpeper , met witachtige en Lyfverwige Bloemen, gelyk hy in zyn Kruidboek zegt. Deeze Soort, met paarfche Bloemen , groeit in Vrankryk, zegt de Ridder , en befchryftze dus. „ De Steng is regtopftaande, ftevig, effen, „ met ruigachtige kanthaairige Scheedjes en Eyronde gefteelde Bladen , van grootte als ,, die der Phytolacca. De Bloemfteeltjes ftaan „ tegen de Bladen over, van langte als deBla„ den en zyn Trosachtig ge-aaird." (6)Dui* (*) Tot het drukken der Werken van Clusius, DoDomos en Lobel, zyn van veele Planten de zelfde Hommee- Plaaten gebruikt.  O C t A n d r I a. 46$ (5) Duizendknoop met vyfmannige half-tWee'ryyfge Bloemen en eene Eyronde Aair. 1X-' Hoofd' Dus heeft thans LiNN^us dit Kruid beterST0K. bepaald, terwyl de Heer J a c Q v 1 N heeft waar- ju genomen,dat in 't Water de Meeldraadjes kov-^f^^ ter, op 't Land dezelven langer dan de Bloem r^lla£zyn. Dit Kruid, naamelyk, heeft voortloopende Ranken, die zig van den kant der Slooten, Graften en Meiren, op 't Water üitfpreiden en aldaar een geheel ander Gewas verbeelden , met de Bladen breeder en glad : terwyl de- . zeiven , op de Wal, volmaakt Lancetvormig ruigachtigjfmaller en als ingekrompen zyn, daar het opftaande Stengen heeft. Sommigen hebben hier van een byzondere Soort van Perfenkruid gemaakt (*), die in eene Verhandeling op zig zelf door Schulzius is befchreeven. De Afbeelding van DodonjEüs is taamelyk , hoewel zy het Kruid buiten 't Water affchetst: die van Lon el,hier een geheel andere,fchynt hetzelve ook te willen vertoonen : doch beiden heb- (6) Pol-jibnum Flor- pentandr. femidigynis fee. Pets. Fl. Stam.quinis Sec ff Cliff. R. Lugdb. N. i. Pers. Flor. pcn.andr. digynis &c. Ft. Suec. *!»,,, 341' Ft. Belg- "4gouan Monsp. 198- gek. P'ov. 449. kram. Aufir. Iir. Sec Potamogeton Salicis folio. C. B. Fin. 193. Perficaria Sa!, folio Stc. Tournf. Infl. 5°9- Potamogeton. Dod. Pempt. S8iFotam. live Stachvtes Fontalis et fpicata. lob. Ie. 307. (*) Fetficaria acida peculiaris. Jung. Hofm. Fl. A'.tdorf. trêw. Comm. Lit. Nor. 1737- t. >'• t. i , G g II. DSltL. VIII. STUK.  466 Agtmannige Kruiden. IV. hebben zy daar in mis , dat zy de Ranken met F?xEL* Worteltjes afbeelden en zeggen, dat het door Hoopd- middel van die Worteltjes zyn Voedzel uit den stuk. (jroncj zou trekken onder Water. Het is altoos, viSe"W7' zo veel ik waargenomen heb , in de kanten der Vyveren , Slooten en Graften, geworteld en fchiet van daar zyne Ranken, langs de Oppervlakte , verfcheide Ellen uit , terwyl de Bloem-Aairen zig daar boven regtflandig verheffen tot een Handbreed of meer hoogte. De Heer Haller vergelykt de Bladen, zo wel als de Aairen , by die van het Naterwortel, en zegt dat de Aairen altoos roodachtig zyn, of bleekrood. Dikwils vindt menze fchoon paarfch van kleur, 't Getal der Meeldraadjes is vyf, de Styl diep in tweeën verdeeld cn het Zaad platachtig Eyrond. Dit Kruid komt op dergelyke manier, als gezegd is, door byna geheel Europa voor. Men geeft het, in 't gemeen, dergelyken naam, als aan de Soorten van Fonteinkruid; hoewel dit, in 't byzonder, by ons ook wel den naam van Roowilligen voert ; om dat de Bladen als der Wilgen en de Ranken rood zyn. Op 't Land groeijende, bloeit het zeer zelden en fchynt alsdan buiten zyn Element te zyn. Men heeft 'er, ik weet niet om welke reden , een Steenbr'eekende kragt aan toegefchreeven, doch welke niet genoegzaam blykt; gelyk de geleerde HofArts T r. e w omflandig , in de Neurenburgfche fche Verhandelingen, heeft aangetoond. (7) Dui-    Ö C '* A N D & ï A. 4§7 (7) Duizendknoop Wiet gekartelde Bladen. ^ IV.i Zodanig eene Soort heeft de vermaarde Shaw ho^-d. in Barbarie waargenomen. Ook is een Water- stuk Perfenkruid s met gekartelde Bladen, van Java vu. oveïgebragt. firraium. Z.aajitan- (8) Duizendknoop met Vyfmdr. driewyvi-&&- ge Bloemen en Lancetvorml&t .laden. 0lenn)lr». Gelaarsd. Deeze groeit in Siberië , volgens den Heer pl. xux<; Gmelin. De Heer P allas vondtze'er,aan Rs- *• de Oevers van zeker Meir, overvloedig. Zy heeft Bloemen, die uit eene menigte lange Aairen famengefteld zyn, en Lancetvormige 0mgeboogene Bladen; doch is inzonderheid onderscheiden door Buikige effene Scheedjes, Veel wyder dan de Steng en onverdeeld, by den Voet van ieder Blad , waar door de Steng zig als met Laarsjes vertoont. Deeze gefteldheid heeft volkomen plaats in dat Oostindifche Perfenkruid, waar van ik, hit myne Verzameling, hier de Afbeelding, in Fig. l > op Plaat XLIX. mededeel, 't Gewas" heeft een dikke holle Steng, donkerbruin van Kleur, omringd met de gezegde Laarsjes, die zig (7) Polygonuni Fól. ctenaris. Polyg. Fol. öblotijrö crenato. SHAW. Afr. 489. BuBM. Fl Ind. p. 89- f8) Polygonuni Flor. pentandris trigynis &e. PÊrlic. Splcis Jongis numerofis, Vaginis integris &c. GMEL. Siè* III. p> Si. T. 8. Cg 2 II. DEEL' VIII. StUK,  4<58 Agtmannige Kruiden.' Afdeel z'g 'd 'c bovenfl:e 8edeelte als Kousjes in mal1X. ' kander fteekende vertooncn , ros van Kleur. Hoofd- Dc onderften aan myn Tak, die aldaar opeen ST"K' Voet langte een Kwartier Duims dik is, zvn viSr. rykelyk een Duim lang. Zy zyn niet alleen aan den bovenkant, maar over 't geheel, met kleine Haairtjes bezet, en de Bladfteelen komen op zyde uit dezelven voort. Haar Geweefzel is Vliezig dun , geaderd , en vertoont zig byna als de Wieken van een Vlieg, met het Mikroskoop gezien. De Bladen zyn volmaakt Lancetvormig , met een lange fpitfe punt, wel zeven Duim lang,aan beidezyden zeerruuw gehaaird. De Aairen verdeelen zig zeer ruim en beftaan uit enkelde Bloempjes, overhoeks geplaatst,ieder vervat in dergelyke Schubbetjes of Blikjes, als de Stoppeltjes voorgemeld zyn , hoedanig een Schubbetje, vergroot, by A is voorgefteld. Ik heb de Bloempjes bevonden vyf Meeldraadjes te hebben ; waar uit nog te meer blykt, dat dit Gewas niet tot het Gebaarde Perfenkruid behoore. Het Zaad is fametigedrukt rondachtig. ix. (9) Duizendknoop met zesmannige half twee- Hyd,,pi. wv- ?er. Scherp. (9) Polygonum Flor. hexrniiris femidigynis Sec. Polyg. Fol. Lanceolatis. Mat. Mei. 178. Perficaria Flor. hexandr, &c. Hort. Gif. 46. r. Lugdb. Zit. gouan- Monsp. 198. ger. Prov. 448. vaill. tournf. Par. Hall. Helv. isi. FL Suec. 3ïo, 343. Fl. Belg. 114. Perficaria urens feu Hydropiper. C. B. Pin. lol. Hydropiper. d0£>. Pempt. 607. Los. Ic. jij.  OCTANDRIA. 439 wyvige Bloemen, Lancetvormige Bladen IV. en.naatiwlyks gehaairde Stoppeltjes. Afdeel fToOFB- Onder den Griekfchen naam Hydropeperi ofsTu.?. Waterpeper, is dit Kruid in de meeite Taaien .T''iy van Kuropa.bekend, hoewel men het in 't Franfch"'-'3" Curage noemt. Het groeit byna overal in ons Wereldsdeel, op vogtige Zandgronden. Het is zeer Takkig cn Knoopig , met fmaller Lancetvormige Bladen- en fchraalder Aairen, dan het gewoone of zagte Perfenkruid. Het heeft overal gladde Stoppelfcheedjes , doch die niet dan aan de mikken der Takken kanthaairig zyn. By de Ouden hadt dit Kruid zo grooccnnaam, dat Paracelsus hetzelve Mercurius terrestris noemde, willende dat alle Kwaaien daar door, op een Sympathetifche manier, weggenomen werden. Het is zo heet, dat men de Tong brandt door het te kaauwen, en zig daar mede af te vecgen maakt Vuurigheid aan 't Fondament. Niettemin bedient men 'er zig uitwendig met vrugt van , in Pappen met Armoniak-Zout, om koude Gezwellen te doen verflaan,en tot zuivering van Zweeren, inzonderheid in Paarden , is het Kruid op zig zelf dienftig. De ligte Husfaaaren leggen de gekneusde Bladen op Ontvellingen door den Zadel gemaakt, welke daar door gencezen. Inwendig heeft men het gedeltilleerde Water tegen 't Graveel aangepreezen.- Het Afkookzel in Vleefchfop, of door andere Middelen verzegt, is dienftig beGg 3 von- H. Deel VIII. Stuk.  4?o Agtmankige Kroiden. Afdeel. vondcn te§en de Verftoppingen der Ingewan* nx. ' den, in de Waterzugt, Geelzugt, enz. Men Sük*i>" ZCgt' d3t het de VIooijen vcrdryft en dat de »rie"Wy. Muggen of Vliegen niet zullen komen aan viSe. Vleefch , 't welk met het Sap is beilreeken; weshalve het van fommigen Vkoijen- en Muggenkruid geheten wordt. Ook wordt "er een Wormdoodende kragt aan toegefchreeven. Pviyznum ^I0^ Duizendknoop niet zesmannige tweewy Ptrficaru. vige Bloemen , langwerpig Eyronde Aairen , Lancetvormige. Bladen en kanthaai-. rige Stoppeltjes,. Zeer veel komt ook dit Kruid, niet alleen in geheel Europa , maar inzonderheid in de laage deelen van onze Provinciën , aan de kanten der Wegen , in de Hoven en Bouwlanden voor. Het voert den naam van Perficaria, in 't Franfch Perficaire, in 't Neerduitfch Per/en- of PerfikKruid ; om dat de Bladen veel naar die van den Perfikcn - Boom gelyken. In 't Engelich noemt men flo) Polygonura Flöl". htxmdris digynis &c. H. Cliff. R. Lugdb. gouan M'mp\ GFJl. Prvv. Fl. Belg. Suec. txc. Stc. Ferficarm ruitis. J. B. Hifl. III. p. 775. Fl. Lapp. 71. Perfcarla mitis macidofs ct non maculofa. C. B. Pin. 101. Pers. fol. anguftisfimis «cc. Hall. Helv. isi. Perficaria mitis. LOB. Ic. 315- Perficaiia. Dod. Pempi. 608. Pers. angustifolia. C. Ii. Pin. lor. Pro.ir. 43. Pets. Fol. fir'ir. tomentofis. Hall. Helv. I8i. Perllcaria pufiüa repens. Rat. Ar.gl. 1H. p. i4J- Perficaria minor. C. B. Pin. 101. tyORJS. H'Jl. li s. 5- t. 19.  OCTANDRIA. ijl men het Lake-Weed of Ar smart: in 't Hoog- IV. duitfch Perfichkrauu Afdeel. Ongemeen veel veranderingen komen in dit Hoofdzo gemeene Onkruid voor. Het verfchilt voorSTUKeerst daar in , van meer of minder > en fomtyds niJ"&T geheel niet gevlakt te zyn; daar anders de onderite Bladen met een groote halfmaanswyze Loodkleurige Vlak zyn getekend. Ook heeft het de Aairen onryp groen, doch bloeijendewit of rood. In fommig zyn de Bladen breeder, in fommig fmailer, en ook wel van onderen Wollig, zo Haller opgemerkt heeft. Men vindt het doorgaans met leggende Stengen , die zig opregten, fomtyds een Elle hoog: maar het kleine kruipende Engelfche Perfenkruid doet zulks m'et, en fchynt evenwel tot deeze Soort te behooren. Dit Perfenkruid heeft eene zagte, eenigszins famentrekkende , zout- en zuurachtige Smaak. Het wordt gehouden voor een goed Wondmiddel, en is dienftig tot Infpuitingcn ter zuivering van de Borst, na dat de Etter daar uit ontlast is. Men heeft het ook tot Steenbreeking aangepreezen. fu) Duizendknoop met zesmannige driewy- xr. . Polygonum y' barhutum. (li) Polygonum Flor. hexandris trigynis, Spicis virgsiis &c. üeja"lr^* Perficaria Maderaspatana longiore foüo hirfata. Pluk. Alm. 288. T. 210. f. 7 ? Pers. Foi. ovaris glabris KilAsCH. Comm. Petrop. 17.47, p. 375- T. 13 ? Velutta Modela Mucu. Hort. Mul. XII. p. i4j. T. 77. IIURM. 'Fl. Ind. p. tg. Gg4 II. Diel. VUL Srux.  47* Agtmannige Kruiden. IV- yjge Bloemen , Roedswyz; Aairen , Lan- AfDEEL. ö „, , J , A! , ix. cetvormige Bladen, en geknotte Stoppeltjes Hoofd- dje Burftelig gehaaird zyn. STUK. Driewy Uit deeze bepaaling blykt, dat de hier bcdoelde Soort de Stoppeltjes zeer lang gehaaird en als een Baard maakende heeft. De Ridder verklaart zulks , uit zyn Chineefch Exemplaar vyaarfchynlyk , met te zeggen , dat derzei ver Borftelige Haairen byna zo lang zyn als het Stoppeltje. Ik heb 'er van Java, met die Haairen een halven, ja een geheelen Duim lang , qn dus langer dan de Stoppeltjes ; verfchillvnde daar in grootelyks van het Gelaarsde Perfenkruid , in Fig 1. afgebeeld. Hier fluiten ook de Stoppeltjes digter om de Steng en de Aair is niet zodanig , maar de Steng en middelribben der Bladen zyn roodachtig. Haairigheid of Wol word ik aan de Steng niet gewaar, zo min als aan de Bladen, die altemaal Lancetvormig zyn, gelyk Lin nüjus zegt: hoewel zyn Ed. eek een Perfenkruid, met Eyronde gladde Bladen , daar toe fchynt te betrekken. De gebaardheid der Stoppeltjes en de figuur japanfeh. der Aairen betrekt hier dat Japanfche Kruidje, f?K j. waar van de Afbeelding in Fig. % is medegedeeld. Hetzelve heeft een dun knoopig Stengetje, dat zig in Takken verdeelt, die aan *t end geaaird zyn. Aan ieder verdceling en by den cirfprorg der Blaadjes: groeit een zodanig Scheed- ach.  OcTANDRIA. 473 schtig Vliesje , met zeer lange Haairtjes. De IV. Eladen zyn Lancetvormig , doch naar de langte Af"£el* taamelyk breed , en dun. De Blommetjes derSooFD* Aairen zyn ook door gehaairde Blikjes, elk op,TOK* zig zelve, gefchoord , en als daar ingekast. Ik bevind in dezelven zes of zeven Meeldraadjes en het Zaad is driekantig, gelyk in de anderen van deeze Soort. (ia) Duizendknoop met zevenmamiige twee- wyvige Bloemen , Eyronde Bladen , een ^ xir. regtopftaande Steng en ruige Trompet ach- Oriëntale* tige Stoppeltjes. ooitafch. Dit overal thans, zelfs in de gemeene Bloemhoven van Europa , zeer bekende en om de fierlykheid van zyn Gewas en Bloemen beminde Kruid, is door Tournefort, in 't allervoorfte deezer Eeuw , op zyn Levantfchen Reistogt ontdekt, en uit het Zaad in ons We. reldsdeel voortgeteeld. 't Is een Jaarlyks Gewas, dat in grootte alle andere Soorten van dit Geflagt verre overtreft, groeijende wel zes of zeven Voeten hoog. Men heeft het, uit Zaad van Smyrna gezonden , hier in de Hortus Medicus meer fu) Folygonum Flor. heptandris d!f>yn>*s c. H. C'lijf. 42. Ups. $6. R. Lugdb. 216. gouan Monsp. 199. MlLL. Ditl. t. 201. Perficaria Orientaiis Nicotiana: folio , Calyce FIomm purpureo. Tournf. CV. 38. Comm. Rar. p. t.. 43. Schovanna modela-muccu. Hort, Mal, xii. p. 147- t. 76. JSua.vi. Fl. Ind. p. 89. Gg5 fl. deel. viii. $tvs'  474 Actmannige Kruiden. IV. meer dan twaalf Voeten hoog geteeld. Hy geeft Afdkkl. ,cr b!aderi van tabak aan t dQch zy fchynen Hoofd- my meer naar die van Patich of zelfs , als men *TUK- op de evenwydige Ribben acht geeft, naar die vfglkwy' van 't Oostindifche Bloemriet te gelyken; vallende de onderften zeer groot, wel een Voet lang en meer dan een half Voet breed. Plier te Lande heeft het weinig ruigte, doch het gene in Ooftindie groeit , van waar ik een fchoonen Tak thans voor my heb,is overal met eeneaanmerkelyke witte Haairigheid bezet, en heeft de Bekerachtige Stoppeltjes , inzonderheid , zeer ruig van buiten , doch zonder Haairtjes op de kant. Het is met fierlyke paarfche Bloem -Aairen gekroond, en ftrekt dus, in de Herfst, tot fieraad van Tuinen en Buitenplaatfen. p fma Duizendknoop met agtmannige tweewy- PeKjyiva- vige Bloemen, Jlekelige Bloemjleeltjes, Lan- penfyiva- cetvormige Bladen en ongedoornde Stoppel- nilch. tjes. In Penfylvanie komt, volgens Ka lm, deeze Soort voor, die veel naar het gewcone Perfenkruid gelykt , doch grooter is en geftrekter in alle opzigten; zynde de Bladen van onderen ook zeer ruuw en de Bloemfteelen met ftyve Borfteltjes bezet, die zeker Lym uitgeeven : de Aairen Trosachtig. Men heeft dergelyk ook in Engeland waargenomen. P o- (i3) Polygonuxi Flor. eclandris digyn's Src Terraria mitis major Florilms pallidioribui. Raj. Angl. ui. p. i+j. Huos.  OCTANDRIA. 475 POLYGONÜM. IV; * * * * Met onverdeelde Bladen en agtmannige ix. " Bloemen. Hoofd, STUK. (14) Duizendknoop met agtmannige driewy- xiv. ; vige Oxelbloemen en Eyrond - Lancetvor- mum\ ' mige altyd groene Bladen , de Steng laag Zeck:incsHeejlerachtig. Deeze Soort , Zeekants-Duizendknoop genaamd , in 't Franfch Renouée de Mer, groeit op de Zee-Oevers der Zuidelyke deelen van Europa, de Levant en Virginie , volgens den Ridder. Zy gelykt naar de volgende zeer, maar is ftyver en grooter: de Blaadjes zyn altyd groen en worden door 't droogen blaauw; de Steng is hard , Heefterachtig en blyft over. (15) Duizendknoop met agtmannige driewy. p xvvige Oxelbloemen , Lancetvormige Bladen aJ*ui -e. en leggende Kruidige Stengetjes. Gemeen. Dit f14) Polygonum Flor. OcJaiirlris trigynis Axillaribus &-C. Polygonum maritiniurn latifolium. C. B. Pin. 28 r. TouiïNF. Jr-fi. Gouan Monsp. 198. Folygonum maririmum. Cam. Epit. 691- (15) Polygonum Flor. oüandris rrigynis Axillaribus Sec. Mat. Mei- 186. H. Clif. R. Lu^ik. GOUAN Monsp. GER, Prov. vaill. Paris. TOURNF. Fi. Bel?;. &c. &c. Povro. num latifolium. C. E. Pin. 281. /3. Polyg. hrevi angu<*ofr>. lio. 3,.. Pol. oblongo angufto folio. C. B. Pin.z$:.#_ pol. ang. fol. Cal. purp. & t. Pol. ere&um humile, Fob orb'..,n. Dill. App. Sj. Hall. Helv. 1b2. Polygonum mas. DoD. Fempt. 113. lob. Ic. 419. II. Deel. VIII. Stuk.  476 Agtmannige Kruiden. IV. Dit Kruid voert van ouds den naam van PoAïd^el.iygonum 0f Centumnodia, by ons Duizendknoop, Hoofd- wegens de Knoopigheid van deszelfs Stengetjes, stuk. en yarfóns , Q.ras t misfchien om dat de Varvfg?*™"1' ^ens net: eeten , daar het van andere Bceften wordt voorbygegaan. Het heet ook Kreupelgras, om dat het op den Grond legt. De Duitfchers noemen het Wegegrasf en Wegetritt, de Franfchen Renouée of Terrasje of Corrigiole, naar den Latynfchen naam Corrigiola , die 'er ook aan gegeven wordt: de Engelfchcn Knotgrasf. By de Grieken voerde het veelerley benaamin-' gen. Het komt overal in Europa , zo wel als in onze Nederlanden, aan de Wegen en op woeste plaatfen voor, zeer weelig groeijende in de' allerfchraalde Gronden, en die beklecdende als een Tapyt. De Bladen zyn in 't algemeen uit den ovaalen gefpitst cn worden op eenigen afftand van den Wortel grooter. Men vindt 'er Vcrfcheidenheden van, met fmaller , brcedcr, korter of langer Blaadjes : men heeft het ook met opflaande Stengetjes Bladerloos gezien. Overal, by den oirfprong van een Blad. of Takje, maakt het Stengetje een Knietje en daar is een zeer dun Vliezig Scheedje , waar in vier Bloempjes, by malkander, vervat zyn, op welken een driekantig, zeer klein, Zaad volgt. Dit Onkruidje, welks Zaad,door een byzondere voorzienigheid van den Schepper, rykelyk aan de Wegen verfpreid , het kleine Gevogcï-  OCTAKDRIA. 477 te 's Winters tot Aas {trekt; waar vande by- IV. naam is ontleend; heeft ook nog andere nuttig- Afd,xel* heden. Wegens zyne famentrekkende hoedanig-Hoofd-; heid is het Sap daar van of het Aftrekzei in WynSTUK:* of Water, en het Kruid zelf, uitwendig opge-„:jf>'*y' legd, tegen Breuken, Bloedloop en andere Vloeijingen, nuttig bevonden. Een Blaadje daar van opgelegd en ftyf aangedrukt, heelt een verfche Wond. De Ingezetenen van Karniolie gebruikenze, met vrugt, op Adderbeeten <*J. f*i6) Duizendknoop met agtmannige driewy- xvi. vige Oxelbloemen , ovaale Bladen en een?reai™*'a opgeregte Kruidige Steng. °pgetegt. Uit Zaad, dat Kalm van Philadelphia hadt medegebragt, is deeze voortgekomen. (17) Duizendknoop met agtmannige driewy- xvrr. vige Bloemen , gewrichte Pluim - Aairent^'"ula' en geknotte Scheedswyze Stoppeltjes. Gewricht, Deeze werdt in Kanada door dien zelfden Heer gevonden. Zy maakte Stengetjes van een Voet hoog , in Bloempluimen aan 't end verdeeld ,met Liniaale gladde Bladen. De Pluim was fa- f*) SCOPOLI, Carn. p. 42 ?• (is) Polygonum Flor. oftandris trigynis Axillaribus, Fol. ovalibus , Caule eredto Herbaceo. (17) Polygonum Flor. oftandr. trigynis, Spicis arciculatis, paniculatis; ftipulis Vagin. truncatis. II. dxil. VUL sm,  478 Agtmannige Kruiden: IV. famengefteld uit Draadachtige Aairen, van bleekAFDix?" roode Bloempjes, Hoofd- „ stuk. (18) Duizendknoop met agtmannige driewy» xv'ui. vige Bloemen , die Trosachtig zyn; Lan<- Zhvanca- cetvormige Bladen en een uitgebreide wyd viyd ge- gemikte Steng. Men vindt dit Kruid, dat Tournefort Veelbloemige Takkige Orkntaalfche Boekweit noemt, zo wel in Alle als in Italië. Het Blad gelykt naar die van Perfenkruid , zynde zwartachtig van Kleur en de Bloemen wit. De Steng groeit, in Siberië, van één tot drie Ellen hoog, cn geeft op zyde Takjes uit van een Voet lang. Hier is, in de laatfte Uitgave van het Samenftel der Natuur, de Zevende Soort, zynde het Zaagtandige Duizendknoop, geplaatst. ***** Helxine. Met byna Hartvormige Bladen. Deeze Rang bevat de Soorten van Duizendfis) Polygonum Flor. odlandris trigynis Sec. Helxine Fol. Lanceol. H. Ups. 96. Fagopyrum Oriëntale Ramofum Sec. Buxb Cent. 11. p. si. T. 31. Toübnf. Cor. 39. Perficaria Alp. fol. nigricante, Flor. albis. all. Peiem. 41. T. 8. Pers. Alp. alt. Saxatilis. Eocc. Mus. II. p. 108. T. 83. Ters.montana &c. Amm. Rutk. 240. Pers. Caule diffufo. Gmel. SU. Hl. p. 58. t. 11. f. 1. Po'yg. Spicis paniculatis. Gmel. 5/*. 111. p. $7. T. n. f. I.  OctAndria. 479 zendknoop , die naar Boekweit gelyken en IV. men zal hetzelve , ttraks, daar onder geteld ArixEL* vinder. Hoofdstuk. (19) Duizendknoop met agtmannige driewy- xtx. vige Bloemen , ruuwe Bloemfteelen, Ey- c/mn/t. ronde Bladen en Hartvormige Blikjes. chmeeich. Van dit Gewas is de Steng, volgens den Ridder, bogtig; de Bladen zyn Eyrond-Hartvormig of breed Eyrond , wederzyds glad; de Bloemfteelen ftekelig , aan 't end dikwils driedeelïg. Het heeft breede Scheedswyze Stoppeltjes, die niet ingefneeden of kanthaairig zyn, Eyrond. De Bloemen komen, by weinigen, in rondachtige end-Hoofdjes voort. I Hier mede oordeelt de Heer N. L. BuR-javaanfeh. mannus dat Kruid overeenkomftig; 't welk zyn Ed. van Java ontvangen hadt, onder den naam van Javaanfche Klimmende Berg - Boekweit, welke aldaar Rankachtig tot agt Voeten hoog groeit, zynde onder den naam van Sit-Java bekend. Ik zal hier de befchryving invoegen van een japanfeh. Rankgewas, waar van ik een aanmerkelyken j^'** Tak, wel anderhalf Voet lang , uit Japan bekomen heb , zynde in Fig. 3 , op Plaat XLIX. het bovenfte gedeelte daar van afgebeeld. De Rank is dun , rond en roodachtig, geevende de Cl9) Polygonum Flor. o&andris trigynis, Fedunc. fcabris, Fol. «vatis, BradieisCordatis. burm. Fl. Ind. so. T. 30. f. 3. h, Deel, Vin, Stuk.  a8ó Agtmannige Kruiden. IV. overhoeks Bloemtakjes uit, die zeer wyd geAF ixEL' mikt zvn > Trosachtig bezet met Bloempjes: zo Hoofd- dat, ware het niet om de Bladen, dezelve tot stuk. (je Agttiende Soort betrekkelyk zou kunnen zyn. J^t"lwy' De Bladen zyn hier byna volmaakt Hartvormig, doch puntig, en vry lang gefteeld. Geen ruuw. heid is aan dezelven of aan deBioemfteeltjes te befpeuren. De Bloempjes, die ieder in een Blikje zitten, zyn ontzaglyk klein. Ik heb niettemin,door 't Mikroskoop ,in één derzei ven agt Meelknopjes en drie driekantige Vrugtbeginzels of Zaadjes, zeer duidelyk waargenomen: zo dat het Gewas zekerlyk hier t'huis behoort. De Kelk of Bloem is vierdeelig. xx. C20) Duizendknoop met Pylvormige Bladen, ^laïuT™ de Steng gedoomd. ï'Tbladig. Deeze, op vogtige plaatfen in Virginie en Maryland groeijende , is een Gewas dat naar het Boekweit gelykt, doch fmaller Bladen heeft, die van agteren uitgehold zyn, ver van elkander geplaatst. Het klimt fomtyds als de Winde by . 't Geboomte op, en heeft de Ranken gedoomd. Men vindt het in vogtige Weiden, wordende aldaar Cow-longue geheten , zo Clayton aanmerkr. (ai) Dui- (zo) Polygonum Fol. Sagittatis, Caule aculeato. Gmel. Sib. iii. p. 6$. t. 13- f. 2. Gron. Virg. 44, 61. Helxine Caule erecto, Aculeis reflexis &c. H. C'tijf. ijl t. ii. R. Lugdb. 2ii. Fagotritico fimilis &c. Pluk. Mant. 74. t. 398. f. 1. Plant. post. e novo Belgio. I.AEr, Amtr. 73. t. 74.  Octandria* 481 fai) Duizendknoop met Piekvormige Bladen, IvV ; o* j' a AFDEEL* de Steng gedoomd* IXi ' HOOFDÏ Op waterige plaatfen , in Virginie en Flori- stuk. da, komt ook deeze voor, die naauwlyks dan xxr. door de figuur der Bladen, welke naar die van Jrl,jï7*u£ Kalfsvoet gelyken, verfchilt. Het is een klim- Piekbladig> mend Kruid* (22,) Duizendknoop met driehoekige Bladen, xm. een gedoomde Steng en deorbladige, ronde, turnf'1'*" gaapende, Bladerige Stoppeltjes. &™tbli* Deeze Soort, naar de voorgaanden gelykende, is door den Heer N. L. Bürmannus in Plaat gebragt, en heeft , vo'gens zyne Afbeelding , de Bladen veel breeder dan zy lang zyn; terwyl nogthans zyn Ed. daar toe de Chineefche Plant, naar Boekweit gelykende, van Plukenet betrekt , welke de Bladen driemaal zo lang als breed heeft. Ook hadt dezelve opgeregte Stengetjes en opftaande Doornen: de zyne was een Rankgewas , met omgeboogen Doornen, zynde Klimmende gedoomde Beziedrdagende Zuuring van Klein hof getyteld, die op (21) Polygtnum Fól. liaftatis Sec. Fagotritico fimilis fpinofa fcandens.Ari folio latiore &c. PLUK. Amaltb. 87. T. 39j. f. 3. Planta ptior e novo Eelgio. Laet. Amtr. 73. (22) Polygonum Fol. triangularibus j Caule aculeató Ècc. Burm. Fl- Ind- 90. T.sj.fi2. Fagotritico fimilij fpinofa raj^ inor Sinica. Plus. Ameltb. 87. T. 398- f. ti Hh i ii, deel. vin,  482 Agtmannige Kruiden,' IV. op de Bergen van Java groeit. De Bloempjes AFfxEL' verfchillen ook zeer. Myn Japanfch Gewas, in Hoofd- Fig. i, op Plaat XLVIIi, afgebeeld, komt in STUK- het Loof vry veel met dat van zyn Ed. overi&.ieVJy~een, doch verfchilt, gelyk ik aangemerkt heb, in Bloem- en Vrugtmaaking, niet alleen, maar ook in de figuur der Stoppeltjes , welke hier doorblaJerig geflooten zyn vertoond. De afkomst was van Java. ?*hUl'u ^23^ Duizendknoop met Pylswys' Hartvet' Tataricum. mige Bladen, een ongedoornde opgerekte fche.'""" Steng en eenigermaate getande Zaaden. Het verfchil van deeze Siberifche of Tartaarfche met de gemeene Boekweit, beftaat daar in; 1. dat zy dc Bloemen niet wit en hol, maar groen en vlak cn twee derden kleiner heeft: 2. dat de hoeken des ZaaJs aan ieder kant twee fiompe Tandjes hebben : 3, dat zy anderhalf of tweemaal zo veel Zaad geeft ais de gemeene. Derhalve zou deeze Siberifche met voordeel kunnen geteeld worden, te meer, omdat zy de Koude en Vorst veel beter kan uitftaan; zo de Heer Linnaïus aanmerkt. xK\v. (24) Duizendknoop met Pylswys* Hartvor- Jiuckweit. (2;) Polygonum Fol. Cordato - Sagittatis Sec. Fagopyrum erectum Ftuitu aspero. Amm. Ruth. 142. Gmel. Sib. nu p. «4. T. 13. f. 1. ,H. Ups. 96. Clif, \si. Fagotrmcum Sibiricuin. Afi. Stockb- 1744. P- los- T. 4. (24) Poiysronum Fol, Goidato - Sagittatis &c. Mat. Mei. 182.  OCTANDRIA. 483 Mge Bladen, een byna regtopflaande en- IV. gedoomde Steng en de hoeken van het **fc»Bk Zaad effen. Hoofd- TV v STUK. Dit Kruid heeft zynen Griekfchen naam Fa- Trigjgopyron, den Latynfchen Fago- triticum en den"'""' Hoog- of Neerduitfchen Boekweit of Bueckenwaite , van de gelykenis naar de Nooten der Eeukeboomen ; terwyl het tevens voor Tarw of Weke verurekt. De Engelfchen heeten het Buckweat of Brank. Men noemt het, in de boventte deelen van Duitfchland, ook Heiden-Kom, in 't Franfch Blénoir of Bied Sarrafin ; zo om de bruinheid , als om dat men het voor drie of vierhonderd Jaaren eerst uit Afrika of Arabie ± en dus van de Sarrazynen, bekomen heeft. Linnmus ftelt nogthans de Groeiplaats in Afie. Het wordt tegenwoordig in alle deelen van Europa gezaaid. Het onderfcheidt zig van alle andere Soorten van Koorn door zyn Gewas, 't welk geene Halmen maakt, maar een Takkig Kruid met Klyfachtige Bladen, aan den top met witte Bloempjes gekroond ; waar van het Gezigt, zo wel als de Beuk, byzonder aangenaam is in de Bloeityd cn duizenden van Byekorven vult met Honig 18$. Helxine Caule eredto inermï. Ii. Ups. Clif. R. Lugdi. 217. Gouan Monsp. 199, Fi. Suec. Belg. Eryfimum cercale Fol. hederaceo. C. b. Pin. zBS. OcymumCeieale Tas. ff//?, 27e. Fagopyroa. dod. Pempt. 712. Hh 2 EN DSEi. VIII, STO*,  48i Agtmannige Kruidïs. Afde' n'g en Wa*"ch' ^et êroeit fchielyk en rypt 'Fi>x.EL fchielyk aan , doch verdraagt geen guur Weer Hoofd- of aanmerkelyken Vorst,ookgeenefterkedroogS*ÜK* te, Ondertusfchen is 't een voordeel, dat het vit™ y" in de fchraalfte Landen groeijen wil, en dezelven eerder mest dan uitpuurt. Dit Kruid wordt in fommige Landen, gelyk in Italië, tot Voedzel voor het Vee, nog eens 5n de Herfst gezaaid ,• doch in de middelfte en Noordelyke deelen van Europa, gelyk ook by ons, ftrekt het gebroken Graan of Grutte, en bet Meel daar van , als bekend is, tot Voedzel voor den Gemeenen Man. Dit Koorn maakt een der voornaamfte Voortbrengzelen van Karniolie uit, zegt Doktor Scopoli. Het is een zeer gezonde Spyze en op den duur beter dan Tarw alleen ; dewyl het ligter verteert en meer Afgang maakt; maar het verfterkt in lang zö veel het Ligrtaam der Arbeidslieden niet, als Garsten-Gort of het Rogeen-Brood. Voor zwakke Lieden is het zelfs een Geneesmiddel. Men kan 'er ook Brood van bakken;dat wel fmaakt.doch het is wat bruin. Het Afkookzel, of Bry daar van, in Karnmelk, is een zeer goed verkoelend Middel in heete Koortfen. De Pap van 't Grutten - Meel ftrekt ongemeen tot rypmaaking van Gezwellen, als ook om Pynen te doen verflaan. Lobel zegt, dat hy Bier van Boekweit hadt gezien, 't welk aangenaamer doch bruiner ware, dan van ander Koorn. Het Vee, inzonderheid het Pluimgedierte, wordt 'er vet van. Mera  0CTANDRIA. a8s Men gebruikt het in Switzerland om Varkens ^v*tl te mesten. De Doppen hebben, als bekend is, F ,Xj * ook haare nuttigheden. Hoofd(25) Duizendknoop met Hartvormige Bladen,^xxv.^ een windende gehoekte Steng en ftompach- c\XyohZ tige Bloemen, Eoekwia. Totdeeze Soort zou de naam vaxiHelxine, welke aan de Boekweit gegeven wordt, meer fchynen te behooren ; alzo dit Kruid door zynó windende Ranken als nedertrekt. Hierom wordt het, van Dioscorides, zo men wil, Cifampelos geheten, als zig om de Wyngaard • Ranken flingerende. Gemeenlyk noemt men 't Zwarte Winde of Wilde Boekweit, en wegens het Zaad mag men het ook wel Boekwinde heeten. Het groeit door geheel Europa, gelyk by ons, in Bouwlanden , Moeshoven, aan Wegen enz. Men heeft het als een laftig Onkruid aan te merken. De Stengen zyn geftreept, en geeven Bloemtrosjes uit de Oxels der Bladen, waar op Zaaden volgen, met den driekantigen Kelk bedekt, zegt Linnasus ; die 'er Violetkleurige Meelknopjes aan toefchryft. De Heer Haller, on- fu) Polygonum Fol. Cordatis , Caule volubili angulato *£C. Helxine Caule volubili. H- Clif. r. Lugii. GïR. Prov. 449. scop. Carn. 413. kram. Auli. 113. P'or. Belg. us. Convolvulum nigrum. Dod. Pempt. j6. Helx'ne Cisfampelos altera. Lob. Ie. 62.1. Convolvulus minor femine ttiingulo. C. B. Pin. 295. Fagopyrum vulgare fcandens» T OURÏ. Infi. Jfl. Hh 3 II. DIIL. VIII. STVX.  486 Agtmannige Kruiden. iy. ondertuffchcn , merkt aan, dat hier de agt BolAfijml ]etjeSj die mca jn (je Bloem van de gewoone Hoofd. Boekweit vindt, ontbreeken: 't welk nader onstvk. derzoek verdient. V?hnÜm ^2<5^ Duizendknoop met Hartvormige Bladen, Oumeto- een windende effene Steng en Kleiachtig •«ooge. gewiekte Bloemen. Deeze zeer groote lang-Rankige Soort van Boekwinde groeit in de lommerryke Bosfchen der Zuidelyke deelen van Europa, zegt LinNjeus, aanmerkende, dat dezelve witte Meelknopjes heeft. Ik vindze echter onder de Kruiden van Languedok en Provence niet aangetekend. De Heer Haller zegt, dat zy overvloedig, in Switzerland, in de Heggen groeit. Hy zou ze voor eene Verfcheidenheid van de voorgaande houden : doch volgens den Ridder heeft zy de Kwabben der Bladen van agteren rond; de Steng niet geftreept en de Pluim beftaat uiteen famengeftelde Tros, die overhoeks in tweeën is gedeeld. Voeg hier by dat de Zaaden gevleugeld zyn, zo wel als de Bloemen. xxxvii. (27) Duizendknoop met Hartvormige Bladen, $tjj£ en een regtop klimmende Steng. De- (16) Polygonum Fol. Cord. Caule volubili laevi &c. Fagopyrum &c. Dlix. App. 60. Rrjpp. Jen. 99. Hall. Helv. 17 3- Fagop. Sylvat. icandens , Flore foliaceo. Pont. Anth, 265. Fsgop. majus fcandens. Va'LL. Pm. $2. f27) Polygonum Fol. Cord. Caule crecto fcandente. Fagop. fcand. Americ. maximum. Touhnf. Infi. 511. Ffcgop. fond. Ca»-  octandria. AS? Dewyl in deeze Westindifche of Amerikaan- IV. fche de Bloem en Vrugt fumengedrukt Vliezig /lP^Et. zyn , zo behoorde zy mede afgezonderd tewor- Boofd. den. Hen is een zeer uitgebreid klimmend Ge-ST"K; was, dat allergroot/ie Amerikaanfche Boekweit nia% 'w genoemd wordt van H e r m a n n ü s ', geevende ook veel grooter Zaad dan de gewoone. Deeze drie laatfte Soorten hebben dit gemeen, dat de voet der Bladfteelen van onderen met een Gaatje doorboord is ; zo L i« n m u s aanmerkt. Cardiospermu m. Hartvrugt. Een vierbladige Kelk, vier Bloemblaadjes en een ongelyk vierbladig Honigbakje , komt in dit Geflagt voor, dat zynen naam heeft van de Vrugt, welke beftaat uit drie famengegroeidc Blaasachtige Zaadhuisjes. Twee Soorten, beiden uitheemfche, zyn 'er in vervat, naamelyk. (O Hartvrugt met effene Bladen. By cJj.^ permum Caule rub. Semine nigro. grom. Pïrf. 4*, «2. Fagotr. vo- Halkaea. lubile majus Virginianum. Punt. Alm. x^i.T. 177- f" 7'**oo=tia< Fagop. fcand. f. Volubilis nigra major. Sloan. Jam 46. Hifi. i. p. i;s. t. 90. f. r. (r) Cardiospermum Fol. lxvibus. Syfi. Nat . XII. Gen. 493. p. ify.Kig. xiii. Gen. 498. p. 3IS- fS Qif. Ups. r. Lugdb. 4«4. Gooan Monsp. 199. Fl. Zeyl. 142- Veficariura Fruftu nigro. C. B. Pin. 743. Halicacabum. RUMPH. Amb. vi. p- 60. t. 24. f. 2. Halicacabus peregtinus. D0D. Pempt. 4J5. fl. Corindum ampliore folio , Fruétu maximo. y. CorInd. Fr. & folio minori. tournf. Infi. 4JI. BUBM. FUIniL p- 90. H h 4 U. Z?E5L, vïii, St'«ij,  4^8 Agtmannige Kruide». IV. By Tournefort vindt men een fraaije FD^EL' Af bedding van de Vrugt van dit Gewas, die Hoofd- grooter of kleiner voorkomt, en dus VerfcheiS"jjrl" - denheden maakt- Wel twee Eeuwen is dit Kruid viS"CWy reeds in Europa bekend geweest, alzo men het by Dodonaïus afgebeeld en befchreeven vindt. In Vrankryk noemt men het Pots demerveille, in Engeland Black Winter - Cherrie , in Duitfchland Schwarts Schlutten , wegens de bruinheid der Vrugten, welke Blaasachtig zyn als die der Alkekengi , en hierom noemt gedagte Autheur het Zwarte of Vreemde Krieken van over Zee. Dit is een weezentlvke naam, dewyl men 't Kruid uit Ooftindifch Zaad geteeld zal hebben. Het maakt een Takkig Gewas, met dunne gefleufde Ranken, die Vinswys' verdeelde Bladen hebben en zeer lange Klaauwieren , veel langer dan de Bladen. Deeze Klaauwieren, aan 't end in tweeën gedeeld en omgekruld, geeven daar tusfchen een Steeltje uit, dat zig in drieën verdeelt, met Bloempjes, als gezegd is , die een klein groen Kelkje hebben. Hier op volgt een Blaasachtige Vrugt, drie harde ronde zwarte Zaaden , als Erwtjes, bevattende. Het groeit, volgens Rumphius, in Indie veel op zandige plaatfen , in verlaten Tuinen en aan vlak. ke Oevers van Rivieren. C, 'L- ^ HartvruSt mM Bhden , die van onderen p 'mum Wollig zyn. Dee- Aa,'"]-*' C1' Cardiuftrmtm Fol. fubtus tomentofis. Cardiosp. ville, koar.lch. fum, Fol. incilïs otitufis, Petiolis btsnbus. Hill, DiR,  OCTANDRIA. 4^9 Deeze , in Brafil vallende, gelykt naar hetAF^L, voorgaande , doch heeft de Huisjes en Bladen ™|EL* van ondereu Wollig ruig , en de Bloemfteel- Hoofdtjes, tusfchen de Krulletjes der Klaauwieren ,STUK« met tien of elf Bloempjes, die na 't afvallen der nJriW Vrugtmaakende deelen overblyven, zynde ftyf, en de Zaadhuisjes {maller. De Vierwyvigen , in deeze Klasfe, leveren de drie volgende Geflagten van Kruiden uit. Paris. Wolfsbezie. De Kelk is vierbladig in dit Geflagt, met vier fmallere Bloemblaadjes en de Vrugt een vierhokkige Bezie. Hier van is maar ééne Soort bekend Ptr£' welke onder den naam van Rerha Paris of Pa-^^aa" ris - Kruid, door den grooten Kruidkenner Tour- vieibiadie. befort , werdt befchreeven. Men noemt het, in 't Franfch , Raifm de Renard of Vosfendruif, in 't Plooeduitfch Wolfsbeer of Einbeer, en by ons Wolfsbezie of Spinnekoppen, inzonderheid in Brabant, volgens Dobonjeus. Het groeit veel in 't Soenjer- Bofch by Brusfel, en verder in andere deelen van F.uropa, tot zelfs in Lapland toe. Uit (ï) Paris. Syfi. Nat. XII. Gen. 49?. p, 278. Veg. XIII. Gen. 500. p. 3is. H. Clif. R- Lugii. 461. GOUAN Monsp. 300. GEB. Pro*. 143. HALL. Helv. 412. Fl. Suee. 325, 346. Fl. Lapp. ijs. Solanum quadriful. Bacciferum. C. B. Fin. I6.7. Aconitum Salutiferum. TAB. Hijl. 720. Herba Jaris. DdD. Pempt. 414- tin $■ jj, deel. viii. stus  49o Agtmannige Kruiden. Amsel Uit e°n StenSetie va° omtrent een Span hoog , ix. " geeft het vier Bladen uit , fpits Eyrond van Hoofd- figuUr, die in 't kruis ftaan, en geftreept zyn. ,tf*rV,'-üit middeD derzelven komt cen Steeltje, ■viit. met een Bloempje van vier zeer fmalle groenachtige Blaadjes, fmaller en korter dan de vier Kelkbladen. In 't midden is een vierdeelig Vrugtbeginzel, van agt Meeldraadjes omringd en met vier Stylen, die omgekruld zyn, gekroond. Hier op volgt een zwartachtige blaauwe Bezie, die in vier holligheden veele Zaaden bevat. Sommigen hebben dit Kruid by de Nagtfchade vergeleeken en 'er een verdoovende kragt aan toegefchrecven. Anderen noemen 't heilzaam. De Besfrn, die een Zuurachtig Sap bevatten, worden van Viervoetige Dieren zonder hinder gebruikt. Lobel verhaalt, dat menze gemengd hadt onder een Tegengift, waar door een Hond , dien hy Rottckruid en Sublimaat, tot een half Drachme, hadt ingegeven, was genezen. Het Zaad zou Menfchen, die half gek waren, herfteld hebben. Het Kruid geftampt, en als een Pap verfch opgelegd, neemt de Zwelling der Teeldeelen, en andere Ontfteekingen , fomtyds weg. A d o x a. Muskuskruid. De Kelk is tweedeelig beneden, de Bloem vier of vyfdeelig, boven het Vrugtbeginzel geplaatst ,  octandria. 49I plaatst, dat een vier-of vyfhokkige Bcziewordt, IV. met den Kelk famengegroeid. Afdee^ De eenigfte Soort, hier van bekend (1), IsHoofbook.in de Bosfchen van ons Wereldsdeel niet*™* ongemeen, en groeit zelfs in Sweeden, ByBern A}'gxa in Switzerland vondt de Heer Haller TgMwbttth menigvuldig. L 0 b f. l noemtze Allerkleinfte 2£a»Eutopuch, nonkel der Noordelyke Landen , met een Kruidige Mosachtige Bloem, 't Is mede een zeer klein Plantje, met Blaadjes als van Duive Kervel en niet onaangenaam van Reuk; weshalve Cord its 'er den naam van Moscliatellina aan heeft gegeven. Die Muskus - Geur is echter niet dan by 't bloeijen te befpeuren. „ In 't vroege Voorjaar (zegt Haller) brengt het uit zyn Stengetje, op ongeblader„ de lange Steeltjes , zyne geelachtig groene ,, Dobbelfteentjcs voort. Het zyn Teerlingfe Aairtjes van vyf Bloemen, de vier zydeling„ fen Raderachtig , in vyven gedeeld , ieder ,, met een driebladigcn Kelk en tien Meeïdraad- jes, uit het Pypje van de Bloem, en vyf cn„ kelde Stylen. De Vrugt is vyfhokkig, vyf- zaadig, door aanryping zagt wordende en » Beft) Adoxa. Syfl. Nat. XII. Gen. 49«. p. 278, Veg. XIIL Gen. 501. p. 3 ij. H. Clif. 152. R. Lugdb, 252. Gouan Mcnsp. 200. weis. Pom. Rug. 75. Fl. Suec. 316, 347Moschatellina. CoRB. Hijl. 172. Ranunc. nemorofus Moscliatellina dictus. C. B. Pin. 178. Fumaria bulbofa feu Tubeio£1 minimj. Tab. Ic. 35. Raminc. rainim. Se^tenrrionalmirt &c. Lob. Ic. 674. II. Deel. VIII. STOKi  492 Agtmannice Kruiden. IV". Bezieachu'g. De bovenfte Bloem, alleen, is *ïx. L' ti in vieren gedeeld , met vier Vrugtbeginzels Hoofd- „ en Stylen en agt Meeldraadjes. Ik heb ook een s™** „ Teerling-Aairtje gezien, dat uit agt Bloempjes v%e.'wy' 55 beftond." Van de middelfte of end Bloem , als de voornaamfte, heeft Linn^üs de Kenmerken , zo in deeze als in anderen, afgeleid (*> Eutini. Water-Muur. De Kelk en Bloem zyn , in dit Geflagt, beiden vierbladig : het Zaadhuisje vierhokkig, vierkleppig , platachtig. Twee Soorten, beiden Europifche, komen in hetzelve voor, naamelyk. t. (i) Water-Muur met gepaarde Blaadjes. Eiatixe J fel."1"' Men vindt deeze Soort in eenige deelen vaa pjïibiadig. Europa, doch gantfeh niet algemeen. Zy is in Rivieren en Meiren van Lapland en Sweeden, onder Water , niet zeldzaam. De bynaam is van B u x e a u m ontleend, die haar in de Oosterfche Landen zal hebben aangetroffen. Zy valt ook in Virginie. Vaillant heeft dit Kruidje omftreeks Parys , of wel in de kleine Meir- (*) Vide Phil. Bot. n. 178. (1) EUtine Foliis oppofitis. Syfl. Nat. xii. Gen. 497. p. 278. Veg. xiii. Gen. 502. p. 315- R- Lugit. 4:2. Fl.Lapp. 156. Fl. Suec. 527 , 34«- Gbon. Virg. ijj. Hydropiper. Euxb. Cent. in. p. 3j. T. 37- f- 3- Alfinaftrum SerpillifoKutB. Vaili.. Paris. 5. T. 1. f. I t z.  OCTANDRIA. ' 493 Meirtjes van 't Bofch van Fontainebleauwaargenomen, alwaar het dikwils den Grond en de ]X. kanten met zyne groente bekleedt. In de Elfaz Hoofdwas het ook gevonden door Doktor Matpus.8.^*^ Het heeft kruipende Stengetjes , geen half Voet lang , overlangs geftreept en als verdeeld in kleine Leedjes, aan welker voeg de Blaadjes , tegenover elkander voortkomen. Deeze gelyken naar die van Muur, doch zyn langer en fpitfer. Uit derzelver Oxelen komen Steeltjes met Bloempjes van gezegde hoedanigheid: 't welk dit Kruidje van de Muur -Soorten onderfcheidt. Het is den Heer Vaillant met witte vierbladige en met Rooskleurige driebladige Bloempjes, voorgekomen. (a) Water - Muur met gekranste Blaadjes. u. ElatimAl- Minder zeldzaam fchynt deeze Soort te zyn,-^^; als groeijende , by Abo , Leipzig , Parys en dig. Montpellier, in Water-Graften, zo deRidder aantekent. Bauhinus hadt 'er, onderden naam van Water - Paardeftaart, met Bladen van Vlafch - Bezemkruid, gewag van gemaakt. Ge - dag- (2) Elatine Foliis veiricillatis. R. Lugii. *si. Fl Smc. II. N. 349. sauv. Monsp. 1s4. BOEM. Lipt. 127. Elatine Fol. emerfis Lineaiibns , immerfis Capillaceis. Atl Monsp. 1743. p. ?o. Ericoides facie Pinaftells. R.UPP. GtUr 9°.Equifetum paluftte LinariaE fcoparia: folio. C. B. fin. if. Aifinaltrum Gallii folio. Vaill. Paris. 6. T.l.f. 6. Alfinaftrwa Gratiols folio. TOURNF. Injl. 244, Rij. Suppl. 502. II. DEEL. VIII. STUK.  494 ACTMANNICE KRUIDEN. IV. dagte Vaillant ncemtze, zo wel als de Afdeel. voorjge i Alfnafirum , dat is naar Muur gelyHoofd kend Kruid, doch geeft 'er 't Loof aan van WalsTuic. fj.r00 f en onderfcheidt hetzelve van 't Muur jptrvy door eenen eenbladigen Kelk. Tournefort noemt ook een Alfinaftrum met Loof van Godsgenade. De Heer Vai llant toont in zyne keurlyke Afbeelding van dit Kruidje aan, hoe de Bladen van het onder Water zynde gedeelte meer naar 't eerstgemelde , en die van 't boven Water uitlteekende naar die van 'tlaatstgemelde Kruid gelyken: zo dat het eene zelfde Soort is. Een of twee Duimen verheft zy zig met haare Stengetjes boven 't Water, en gelykt dan wel wat naar de zogenaamde Katteltaarten. In de Oxels van die Blaadjes zitten holle Kelkjes,in vieren gedeeld , een vierbladig Bloempje bevattende, waar op een rond Zaadhuisje volgt, dat in vieren fplyt , even als in 't voorgaande; De Groeiplaats was in verfcheide Meirtjes der Bosfchen omftreeks Parys, alwaar het in July cn Auguflus bloeide. X. HOOFD*  Enneandria, 495 IV. Hoofd» X. HOOFDSTUK. STUE« *' Befchryving der Negenmannioe Krdid ïN (Enneandria,) dat is die negen Meeldraadjes hebben , van welken maar weinigs Gejlagten, era daar onder de Rhabarber, voorkomen. Tn deeze geheele Klasfe zyn maar zes Ge* Aagten begreepen, van welke ik drie, naamelyk, dat van den Laurierboom, den Laurus;-Tinus, en het Anacardium, te vooren onder de Tienmannigen gerekend, reeds in haare Soorten befchreeven heb. Nublyven dan nogdrie ter befchryvinge over, waar van het eerfte onder de Een- , het tweede onder de Drie- het andere onder de Zeswyvigen forteert, als volgt. Cassytha. Vlegtkruid. De Bloem , die voor een Kelk verftrekt, is zesdeelig : het Honigbakje beftaat uit drie geknotte Klieren, welken het Vrugtbeginzel omringen: de binnenfte Meeldraadjes zyn Klierdraagende: de Vrugt is eeüe eenzaadige Pruim in dit Geflagt, 't welk thans twee Ooscindifche Soorten bevat, als CO Vlegfi. tl. deel» viii, stuh. °  496 Negenmannige Kruide». IV. (i) Vlegckruid met Draadachtige losfe Ranken* Afdeel. Hoofd. Den Griekfchen naam Casfytha, behoorend* •tok. toe het Warkruid, in 'c Latyn Cuscuta, dat cïsfthtft- reeds befchreeven heb * , is gegeven aan TUiftrmis. het uitheemfche Kruid van dien aart, 't welk dm»dach- ajdaar dergeiykeu naarn geeft. Het valt in * vu. Oost cn Westindie. Aan de Kust van MalaSTUK.w. jjgj. noemen de Hollanders het Meer-Vlegtwortet. Rumphius meent dat de Indiaanen van 't woord Cuscuta hun Koes - Koes gemaakt hebben, waar mede zy allerley Bygcwasfen der Boomen , die een warrig aanzien hebben, betekenen. Aan het tegenwoordige, dat, gelyk het Europifche, veelerley Kruiden en Heefters omftrengelt en verflikt, hadt men geen Wortels in de Grond kunnen vinden. De Heer Jacquin nam dit Vlegtkruid in de Westindiën, by Karchagena, waar, en heeft de Zaaden daar van , door zyn Ed. medegebragt , in de Keizerlyke Broeyhuizen te Weenen uit den Grond op gekreegen : waar uit btykt, dat het weezentlyk, even als ons Warkruid , zynen eerftcn (i) Casfytha Filiforrais laxa. Syfl. Itat. Xtt. Gen. 500. p. 281. Veg. XIII. Gen. ioj. p. 318. Osb. Itin. 24.3. jACq. Amer. 20. Hf}, nj. T- 79. Cuscuta altera f. major. CaMBLL. Luz. 1. n. 1. Pkt. Gaz. 77. T. 49. f. 12. Cuscuta Baccifera Barbadentitim. Plok. Alm. 126. t. 172. f. 2. Cusfuta. RUMFH. Amb. v. p. 491. t. 184. f. 4. Acatfia-Vaflli. Hm. Mal. V. p. 8 3. T. 44«  E N N E A N D R I A. 49? eerften oirfprong in de Aarde heeft, gelyk or- IV. j' ■ Di Afdeel; dmaire Planten, x. 't Gewas gelykt naar de Europifche Cuscuta Hoofdzeer, doch verfchilt in de Vrugtmaakende dee-ST^ len , welke, dat zonderling is, veel overeen-^. komst met die van den Laurierboom hebben. Het beftaat uit een menigte van Takkige , Draadige , Ranken , welke de Planten, daar het by kan komen , als met Pootjes vatten, zo dat men hetzelve 'er, zonder kwctzing, niet af kan fchcuren. Zyn Ed. bevondt, dat het een driebladig Bloempje hadt in een driebladig Kelkje; 't welk dan famen een zesdeelige Bloem uitmaakt. De Vrugt is een Nootje, gekroond met een puntje van de blyvende Meeldraadjes. (2) Vlegtkruid met Houtige gedoomde Ranken, ^rr. Deeze Gehoornde Soort hadt de Heer BüKt^™"" mannus, in 't jaar 1758, van Java ontva'n-ueteoind. gen , onder den naam van Bloem zonder Blad draagend Rankgewas. Zyn Ed. heeft hetzelve met Ploorntjes , die naar Doornen gelyken en met de Vrugten, afgebeeld. Rumphius fpreekt wel van een Hoornachtige Cuscuta , die men op dc Gebergten van Celebes vindt, doch merkt hetzelve maar als een Soort van taay Garen aan , dat de Indiaanen tot Vlcgtwerk ge- brui- (2) Casfytha Ramis lignofis fpinofis. EUBM- Fl. Ind. 93. X. 33. f. 1. Mant. 732. Casfytlia Cornea. RU^lFH. A»h VIL p. %%* ïi II. deel. VIII, StüK.  4£>8 Negenmannige Kruiden." Af!>ee k™ken' zonder gewag te maaken van eenige x. "Doornen of Hoorntjes, en 'tafgebeelde fchynt Hoofd, daar onbekwaam toe. Hier fchynt het Geflagt van Volutella ; een ongetakt, Bladerloos, Gewas, 't eeaemaal uit dunne Draaden beftaande , en zig om de Boomen vlegtendej't welk wylende Heer Forskaohl in Arabie waarnam , t'huis te hooren. Het droeg een fmaakelooze Bezie, waar van het Zaad ecnigszins Peperachtig was, doch niet fcherp. De Kinderen aten die Besfen, cn dezelven werden van de Arabieren, gekneusd,op Wonden gelegd. Tb weet niet, waarom hy dat Gewas niet tot de Casfytha betrokken hebbc. R h e u m. Rhabarber. Dit alom zeer bekende Kruid heeft een zesdeelige blyvende Bloem, zonder Kelk (*), met Meeldraadjes cn drie Styltjes: zynde de Vrugt, die in de Bloem aanrypt, een driekantig Zaad. Vyf Soorten van hetzelve zyn door den Ridder opgegeven, naamelyk. Rbeum (^ Rhabarber mst gladde Bladen en wat ge. Rbapor.- Jleufde Bladfteelen. Levant- ±Jl((*) In de Lysr der Gefloten vindt men Ca!. 6, in plaats van Cal. o of Calyx nullus; een Drukfeil dien men onverbeterd in Syfl. Nat. Veg. Ed. XIII. heeft overgenomen. (O Fol. glabris, Fetiolis fubfulcatis. Syfl. Nat. XII. Gen. 501. p. trf. Pig. XIII. Gen. SoS. p. 319. Rbeum Fol. ghbtis. Mat. Md. i9t. H. Ups. ss. Rheutn. R. Ltsgdk,  Ekneandrïa." 499 Dit Kruid werdt, door Linnaïus, in den IV. |aare 1737, toen hy den Cliffortfchcn Tuin uit- AfD&E*- • gaf, voor de zelfde Soort aangezien , als de HoofdMonniken-Rhabarber, thans in het Geflagt vanSTUK' Patich geplaatst *. Bauhinus oordeelde het- bIad* z^ zelve de Rha of Rheum van Dioscorides Wet voor. te zyn, dat niet onwaarfchynlyk is. Het wordt, niet oneigen , Rhaponticum, naar zyne Groeiplaats , in de Levant en Klein Afie, genoemd en is ten onregte voor het Kruid, welks Wortel de echte Rhabarber , die wy thans gebruiken, uitlevert, gehouden geweest (f_): doch zy Verfchilt daar van aanmerkelyk. De Steng is meer dan een Elle hoog en wel twee Duimen dik, hol, gefleufd , aan de Knoopen Bladen geevende, die fpits uitloopers. De Wortelbladen die aan dikke paarfche Steelen van twee Voet langte voortkomen , zyn glad, rond en zeer groot, fomtyds wel anderhalf of twee Voeten lang en breed; des de Plant met dezelven in 't ronde een plaats beflaat van eenige Voeten middellyns. De Steng maakt een getakte dikke Aair , van witachtig geele Bloempjes, Lugib. 229. II. Cliff. 155. Rhaponticum. Alp. Rhspont. i, T. 1. Rhapont. Fol. Lapathi majoris glabro. Rha Sc Rheum Dioscottdis. C. B. Pin. 116. Lapathum prxaantisfimum Rhabatbarum OiKcmarura di£fcum. AlOB. Hifl. ii. p. s77- s. 5. T. 27. f. 1. • (t) Door den vermaarden Mokison zelfs, wordt de Pontifche en Cbinccfche Rhabarber-Plant, als een en de zelfde, be» fchteeven en afgebeeld. Ii a h. Dsat. vill. Stuk.  5oo Negenman;n i ge Kruiden". Afdeel pjcs' v6c1 daar ^e der ^a"ch gelykende, doch x. 'met negen Meeldraadjes, waar op een driekanHoofd- tig Zaad volgt. sr^' De Wortel, van deeze Plant, is van buiten vige. zwartachtig van binnen geel , zonder Reuk,van eene vooze zelfltandigheid , welke, wanneer menze kaauwt , het Speekzél Saffraankleurig maakt. In veele opzigten komt hy dan met het Rha van Dioscorides, dat die Autheur, als in de Landen van het hedendaags Turkye groeijende befchryft, overeen. Hy purgeert zagtelyk, gedroogd in Poeijer gebruikt zynde van een half tot een geheel Loot, of in Afkookzel tot een ünce : maar heeft fterker famentrekking dan de echte Rhabarber, des men 'er zig met vrugt tegen den Loop en Rooden Loop van bediene (*). il^ (2) Rhabarber met eenigermaate Haairige ge- Rbabarba- golfde Bladen en effene Bladfte§len. rum. Moskovi- Weinige Drogeryën hebben de Wereld, over haaren eigentlyken oirfprong , in zo veel verwarringe gebragt, als de Rhabarber. Wanneer Tour- (*) Tournf. Mat. Med. i. Rirt. p. 55. (z) Rbeum Fol. fubvillofis , Petiolis arqualibus. Am. Acad. iii. p. 2it. t. 4. Rheum undulatum. Sp. Plant. ii. p. 531. Rheum Fol. fubvillofis. Mat. Med. 197. H, Ups. 98. Gouav Monsp. zo}. Rhab. Fol. oblongo, crispo uudulato , Flagellis fparfis. GeoffR. Mat. Med. ii. p. IXj. Rhabatbarum Sinenfe , Folio ctispo &c. Amm. Hetb. zos. Rutb. 9. Acetofa montana Sec. Mesfetfchmidii. Amm. Rutb. zzs.    Enneandria. 5ci Tournefort zig, in 't begin deezer Eeuw, * IV. in Armenië bevondt , waren aldaar Pakhuizen Afd^el' gevuld mee deeze Drogery , die men wel wist Hoofduit Tartarie te komen, doch niet van welk Kruid/™* Hierom merkte hy naderhand aan, dat de Plant, n-j"sr die de Winkel-Rhabarber uitleverde, nog onbekend ware,of van niemand, zo veel hy wist, befchreeven. Toen het Rusfifche Ryk, in deeze Eeuw,zulke fterke voortgangen maakte in de middelfte deelen van AGe , werdt door hunne Kruidkundigen dit Gewas ontdekt, hetwelke van fommigen, al te voorbaarig, voor de echte Rhabarber-Plant gehouden werdt (*). 't Verfchilt veel van de voorgaande Soort. De Steng is driemaal zo lang als de Wortelbla- pl. l. den, doch deeze zyn langwerpiger en gegolfd, B£' J' of (*j Gelyk , hy voorbeeld , door den vermaarden GeofSROY, wegens de gelykheid der Zaaden, mer de genen welke uit China voor die van de Echte Rhabarber - Planr gezonden waren.' als ook in de Verhandeling (de Riahariaro) onder Voorzitting van den Heer LiNN/eus , in 't jaar 1712, te Upfal verdedigd , (Am, Acad. uts.j en wanneer dc Ridder zelf, in't jiar 1740, getuigde, dat de Rhabarber in Holland zo god en kragtig, als in de Oofterfche Landen, gegroeid ware, fchynt zyn Ed. geen andere bedoeld te kunnen hebben : (Zie Siokhoimfe Verh. ii. Iiand- p. 197.) of het moest de voorgaande Soort zyn geweesr, welke zyn Ed., drie of viec Jaaren te vooren , nou voor de Echte Moskovifche en Chinee'che hieldt (Hort. Cliff. p. tss-) niet alleen, «nar deeze ook, in 't jiar 1749 , nog voor de Winkel-Rhabarber der / -heeken. Zie Mat. Med. p. 66. N. 197, Btfupra. II. Deel. vin. stuk.  5©2 Negenmannige Kruiden. IV. of eenigszins gekruld op de kanten, anderhalfAvwei. maaj z0 |ang a]s breecjt De Bladlteelen zyn weiHoofd. nig of niet gefleufd, glad en groenachtig.. De stuk. Bloempluim beftaat uic verfpreide Takjes en is v?ê.ewy~ niet z0 tigt getropt, als die der voorgaande. Zie de Afbeelding van de Steng verkleind, in Fig. U op PI. L. hier nevens. Dat deeze geenszins de echte Rhabarber-Plan t zy, offchoon zy van de Rusfen Siberifche Rhabarber genoemd werdt, is door den Heer Amman , in 't jaar 1739 , reeds aangetoond. Zyn Ed. maakte zulks op uit de Berigten van M e sserschmid, in Siberië gereisd-- hebbende , wien door eenHeidenfch Priefter verhaald was, dat de 'echte Rhabarber - Plant van de Tanguters ' Gfungka genoemd werde , en in dat Land ter grootte van eens Kinds Ploofd overvloedig groeide. Deeze Plant, in tegendeel , werdt van deTartaaren Tfchune geheten,groeijende in Gebergten aan de Rivier Uda en omftreeks het Meir Ukir-Nocr, in Daurie (*)., Zy hadt een Zuurachtigen zeer aangenaamen Smaak , en van het Volk werden de Stengen of Bladlteelen , daar van , zo raauw tot verfrisfehinge voor den Dorst, alsgekookt tot Moes gegeten. Hierom werdt zy Berg- Zuuring,met Bladen van een Elle lang, door Messersch- mid (*) De Heer PALLAS fpreekt van hooge Bergen , beooften dat gedeelte van Siberië , waar hy reisde, die met Rhapontik (Rheum undulatum) gelyk hy zig uitdrukt; 't welk deeze Soort is, begioeid waren en daar van den naam hadden. II. Dïei». II, Boek, pag. 531.  Enneandria. 503 m 1 d genoemd. Ook hadt de Rusfïfche Gezant, IV. Heer Pa min , toen hy zig, in 't jaar 1751, F^EL* te Upial bevondt, verhaald, dat het by de HoofdRusfen zeer gemeen was, de Bladen van deezeSTUK' in Vleefchnat te kooken, en die op allerley ma- „i^'^' nieren als Moeskruid te nuttigen: gelyk men dezelven ook , kaauwende, een weinig Zuurachtig bevondt te zyn. (3) Rhabarber met gepalmde gefpitfte Bladen, nr. Rheum Deeze Soort, die door haare Bladen zeer^jXtde. van de anderen verfchilt, heeft men nu eeni- pL. L. gen tyd voor de echte Chir.eefche Rhabarber- zPlant, by den Muur , die Tartarie van China fcheidt, groeijende, gehouden. Na dat dezelve door den Heer D. de Gorter, uit Rusland terugkomende , was in zyn Tuin geteeld en bekend gemaakt, werdt het Zaad , in 't jaar 1763, ook medegedeeld aan den Heer Hope, Hoogleeraar in de Genees- en Kruidkunde op de Univerllteit van Edenburg en Schotland , by wien in 't jaar 1765 een Plant Steng fchoot en bloeide, waar van hy een fraaije Afbeelding aan 't licht gegeven heeft (*_). In veertien Dagen (;) Rheum Fol. patmatis aciiminafis. linn. Ups. Fase. 1. p. 7. t. 4. Phil. Tranfatl. 176$. p. 252. t. 12, 13, Rhabarbe. Brun. Oriënt. 192, t. 7;. (*) Zie Phil. Tran/aS. als boven. Ik heb dezelve hier, sot de helft verkleind, overgenomen , met de figuur van 't Ela4 by A en een Bloemtak; e in de Natuurlyke grootte bf U , daar nevens. Ii 4 II, Deel. VIII. St?;k,  504 Necenmannige Kruiden. IV. gen groeide de Steng van vier tot agt Voeten Afdeel, hoogte, en was zeer fchoon , met veele pragHd< fd tige Pluimen van Vleefchkleurige Bloemen stuk. Kranswyze geplaatst cn fierlyke Bladen aan den Aniviy Voet. Deeze Bladen waren twee Voeten lang en hadden Steelen van de helft dier langte, meest groen, maar in fommige Planten met kleine paarfche Vlakjes , in anderen byna geheel paarfch. De Steelen liepen aan 't begin des Blads in drie of vyf Ribben, van onderen, uit, die het Blad üevigden , van eene Hartvormige figuur, diep ingefneeden , met fpitsachtige Slippen, van boven groen , van onderen witachtig, aan beide zyden eenigermaate ruuw. De Steng, die onder twee Duimen dik was , hadt toen veertien Leden en aan ieder een omgeboogen Blaadje , allengs verkleinende naar den top, en de gezegde Kransjes van Bloempluimen uitgeevende. De Bloem en Vrugtmaaking kwam met de overigen van dit Geflagt overeen. Ten opzigt der hoedanigheden meldt die Hoogleeraar , dat de Bloemen een famentrekkende Smaak hadden, zo wel als de Bladen , doch deeze waren bitterachtig, de Bloemen zuurachtig, gelyk de Bladlleelcn en Ribben, in welke laatlten eene walgelyke bitterheid heerfchte. Wat den Wortel aangaat , dezelve gaf verfcheide Arrnen of Takken uit een dikken Knobbel of floofd, 't welk, doorgefneeden zynde , een Slymig zoet Sap hadt, doch denzeiven kaauwende bevondt men daar in niet alleen de Reuk en Kleur  Enneandria. 505 Kleur, maar ook den Smaak van de Winkel- IV'. Soort. Ook hadt zyn Ed. het Poeijer van dee-AF£EEL zen Wortel, in purgeerende kragt, waargeno-Hoofd men even zo kragtig en gemakkelyk te werken,STÜK' als de echte Rhabarber. n;aTr'&r De Heer de Gorter , voorgemeld, een levendigen Wortel van deeze Rhabarber-Plant aan den Heer Linn^us gezonden hebbende, gaf deeze 'er, onder de zcldztame Planten van den Upfalfchen Tuin, in 't jaar 1767 de Afbeelding ook van uit; waar in de figuur der Bladen zig duidelyk vertoont , zo wel als de Stoppeltjes, die de Steng, in het mikje van ieder Bladfteel , Scheedachtig omvatten. De Bladen zyn hier, gelykerwys in die van Hope, Vinswyze verdeeld en zweemen eenigermaate naar die van den Acanthus of Beerenklaauw. Op 't end der befchryvinge fpreekt de Ridder dus. „ De eenigfte Autheur , die de echte Rha,, barber op zyne natuurlyke Groeiplaats gezien „ heeft , is l e B r u n , doch men moet zig „ beklaagen dat hy , fchoon zelf een Schilder zynde , zulk een gebrekkelyke Afbeelding daar van heeft gegeven. Deeze Soort van „ Rheum komt overeen met de Winkel Rha- barber: want de Voorjanrs - Spruit (Gemma „ Fernalis) is geel, niet rood : de Bladen , ge,, droogd zynde, kunnen , in Reuken Smaak, „ niet van gerooste Rhabarber (Rhabarbarum „ toftum) onderfcheiden worden : bovendien „ gelyken de verdeelde Bladen meer naar de I i 5 » ruu- II. Deel VIII. Stuk.  5o5 Negenmahnige Kruiden. IV. „ ruuwe Figuur van d e B r u i n , dan de te vcoAfdeel.^ ren be] Hoofd > (4) Rhabarber met eenigermaate gekwabde 5stuk. zeer Jlompe , zeer gladde , glanzige Bla- iv. èen, met kleine Tandjes. como'*"t\m. Dikbladi- Deeze, ook in Tartarie en China groeijende ,£eheeft de Bladen Lederachtiger of dikker en digter dan de anderen , met rondachtige minder blykbaare Kwabben ; gekarteld aan den Kraakbeenigen Rand met fpitfe Tandjes; wederzyds zeer glad, met fteviger Ribben , en de Takjes van de Bloempluïm knikkende, zegt Linnjjus, Het is die Soort, door den fchranderen MitLER afgebeeld, welke volgens deezen de gewoone Winkel - Rhabarber zou uitleveren. De Hoogleeraar Pallas fcheen niet vreemd van dit Denkbeeld, toen zyn Ed. onlangs , zig in Rusllfch Tartarie, en wel in de Handelplaats Kiachta, bevindende, aldaar de Gepalmde Rhabarber niet bekend vondt; wordende hem verzekerd , dat de echte Rhabarber - Plant maar kleine Infnydingen hadt. De Gepalmde, ondertusfehen , is uit Zaad geteeld, dat men van de Tartaaren daar voor bekomen heeft, en werdt by Moskou, op een groot Veld, aangekweekt, ten (4) Rheum Fol. fublobatis , obtufisfimis, glaberrimis , !ucidis , denticulatis. Rheum Fol. Cordatis glabris, marginibus linitatis , Spicis diviiis nutantibus. MlLL. DiB. T* II. Dsti. vill. Srinc,  508 Negenmannige Kruiden. Ar deel e,"nde daat v3n dcn wortcl » ais cle ecilte x^ ' Rhabarber zynde, door den tyd te kunnen ge- Hcofd- bruiken. Zyn Ed. verbeeldt zig, derhalve,dat "BK* de Rhabarber, die men in de Winkelen heeft, vige, wel van verfchciderley Planten van dit Geflagt mogt komen (*), die ten aanzien van den Grond, waar zy groeijen , zo 't my voorkomt, ook wel een weinig in Blader-Loof verfchillen kunnen. Doch het is zeker, dat de befchreevene Soorten , zig hier in de Hortus Medicus bevindende , weezentlyk onderfcheiden blyven. Dus is aldaar het Bheum undulatum aan zyne gekrulde kleine , het CompaStum aan zyne overmaatig groote effene Bladen, en het Palmatum aan zyne diepe Infnydingen kenbaar. Maar het is ook bekend; hoe ongemeen de Wortels naar den Grond, den tyd des Jaars, het Saizoen en naar dat het Kruid een Steng gefchooten of niet gefchooten heeft, verfchillen. Dus verandert fomtyds het zoete Sap derzelven in bitter; gelyk in de Raapen of Knollen en Radyzen : even als men die beide Smaaken inde Rhabarber - Wortel waarneemt (f). In de Soorten van Winkel-Rhabarber, zelfs die uit eene zelfde Kas komt, is, voor 't ove. rige, gelyk men weet , een aanmerkclyk verfchil; zynde het ééne Stuk geeler, het ander als wit (*) Paï.las Razen. lil. Deel, bladz. iss, enz. ft) Want, volgens den Hoogleeraar Hope , was het Sap van den doorgefneeden Wortel eerst zoet, en vervolgens, i.nder 't kaauwen , als die van de echte Rhabaiber, welke altoos iet; bitteiachtigi heeft. Zie bladz. 5-04.  E-NNEANDRIA. 509 wit en rood gemarmerd en andere byna geheel IV. wit. Men kan de deugd byna aan den Reuk ont-AFDtMI" dekken. De Moskovifche geldt byna eens zo Hoofdveel als de Oostindifche , die niettemin kragti-STUK* ger dan dezelve fchynt te zyn, geevende meern;air'&y' Extrakt, meer Harst en na de verbranding meer Zout (*). Beiden komen zy van de Chineczen of ïartaaren , de eene over Rusland , dé andere onmiddelyk uit China , met de Schepen der Oostindifche Kompagnie, ons toe. Ik zal van haare byzondere kragten in deeze en gene Kwaaien , (dewyl zy meest tot enkele Buikzuivcring gebruikt wordt,) noch van haare Stopping na 't Purgeeren , welke alleen in 't Poeijer , niet in 't Afkookzel of Aftrekzei, Tinctuur of Syroop, plaats heeft, gewag maaken. Het laatfte is in de gerooste Rhabarber zeer aanmerkelyk. Best is 't, dat men ze met andere Middelen gemengd voorfchry ve. (s) Rhabarber met korrelig ruuwe Bladen en v. effene Bladfteelen. Dit Wrattige, (*) Zie Kalesberc , Proeven en Aanmerkingen over de Rhabarber, enz. Hei. Vaderl. Letter - Oeff. V. Deel. N. 6. Mengelw. bladz. 223. (s) Rheum Fol. granulatis , Petiolis aqualibus, gront. Oriënt. 130. Lapathum Or. aspero 8c Verrucofo folio. DiLL. Elth. 191. T, iss. f. 192. Lap. Or. tomentofum &c. Breyn Eph. Nat. Cur. Cent. 7. p. 7. Lap. Or. aspetum 5cc. Potock Oriënt. 189. T. 84. Ribes Arabum. Rauw. Ie. 266, 282. Ribes Ar. foliis Petalïtidis. C. B. Pin. 4Sf- Ribes le. gitimum Arabum. Clus. Hift. I. p. 120. Extt. IV. C. 21. II. Die l, VUL Stuk,  gio Negenmannice Kruiden. IV. Dit Gewas, dat in de Oofterfche Landen Afdeel, gr06jt> js wegens de gelykheid hier t'huis geHoofd- bragt; hoewel het met de Rhabarber geen meet stuk. overeenkomst heeft dan alle de Soorten van vfi".ewy' Patich , zo Dillenius oordeelt. Men noemt het, in 't algemeen, Aalbes der Arabieren, om dat dezelven uit de Stengen en Bladlteelen een zuurachtig Vogt perfen , waar van door hun eene verfrisfchende Geley gekookt wordt. Hier van is veel vertiering naar KonftantinopoIcn uit Paleftina cn Syrië: want dit Kruid groeit overvloedig cp de Bergen Libanon en Karmel; als ook in Perfie , alwaar men de jonge Spruiten met Peper en Zout eet; zodeBruin verhaalt. Dit heeft veel overeenkomst met het gebruik der Golfbladige Rhabarber, die BergZuuring genoemd wordt in Siberië, gelyk ik heb gemeld (*). Men heeft dit Kruid meer dan agt Jaaren in de Elthamfe Tuin gehad, zynde derwaards van den (*) Bladz. J03. In de Bladen van 't Rheum undulatum, waar van verfcheide Planten hier in de Hortus zyn, vind ik, by 't kaauwen , geen merkelyke Zuurheid , doch de Smaak komt my als die van Beete, Spinagie , Patich en dergelyke Moeskruiden, voor: ook zonder aanmerkelyke bitterheid. Zy vertoonen zig geheel glad en groen, zonder eenige Wolligheid. Die van 't Rheum eompaUum aldaar, fomtyds wel drie Voeten lang groeijende , zo my de Heer Storm verzekert, en dus de grootften onder de Hhabarber - Planten, zyn gtysachtig met eenige wirte Haairtjes,doch zonder Tandjes , en ik kan 'er ook geen Kraakóeenigcn Rand aan befpeuren. De ondetkant van deeze Bladen, die zeer breed zyn, heeft een zigtbaar Netwerk van kleine Adertjes, dat men niet aan 't Undulatum vindt: doch zy fchynen my niet dikker noch digtet van zclffland'gheid te zyn , dan dc andeten.  Ë n N EANDRIA. 5!! den Berg Libanon bezorgd docr Doktor She- IV. hard, zo Dillenius aantekent: zonder a™eel; dat het Bloem of Vrugt voortbragt. Het gaf Hoofd» alle Voorjaaren uit den Wortel, die dik en langSTUK' is, byna als een Pinkfternakel, een groote Knop n-J"sr of Kool van Bladen , die zig uitbreidende de grootte byna van Dokkebladen bereikten, zynde drie Voeten breed en twee Voeten lang, Zy hadden derhalve ook zeer dikke, korte Steelen cn zwaare Ribben, tot vyf in getal, zig allengs verdeelende. De geheele Oppervlakte van het Blad , en inzonderheid de Ribben , waren bezet met WTrattige Korreltjes als Kandy-Suiker,- doch meest aan de boven zyde. Van Potock wordt 'er een groote paarfche Vrugt aan toegefchreeven ,• doch dit zou misfchien de gedagte Knop of „Kool, die 's Voorjaars uit den Grond fpruit, kunnen betekenen. Het Takje, van Clusius voor de echte Ribes der Arabieren afgebeeld , en de rondbladigheid, welke aan dit Kruid door de Autheuren toegefchreeven wordt , doen my hier denken om de Schottelftruik vanRuMPHius, die ook byna nooit Bloem of Vrugt draagt, en wiens Bladen van dergelyke figuur en grootte zyn. Ik heb daar van hier voor in 't Geflagt der Crasfula gefproken. 't Geflagt van Butomus, behoorende tot de Water - Lifch , zal ik , wegens de gelykheid van Geftalte, tot de befchryving der Le'lieachtige of Bolplanten befpaaren. XI. HOOFD- II. Dut. VHI. Stus,  JI2 TlENMANNIGE KRUIDEN. IV. afdeel, ^^mmmmmmmmmmmsmm Hoofdstuk. XI. HOOFDSTUK. Befchryving der Tienmannige Kruiden, dat is die tien Meeldraadjes hebben, tot welken , behalve het van ouds bekende Esfchenkruid, Voetangel, Wintergroen, Steenbreek, Zeepkruid, de Anjelieren, Duizendfchoonen; verfcheide Soorten van Lychnis, Klaver-Zuu-' ring, Huislook, het Sternmuur, Zandmuur, Spurrie , ook het nieuwlings ontdekte Kruid, dat men Vlicgenknip noemt, en veele anderen , betrokken zyn. Zeer veele Soorten van deeze Klasfe zyn door my reeds onder de Boomen en Heefters befchreeven: zodat alleen de volgende overblyvcn, naamelyk C O d O N. Van dit nieuwe Geflagt zyn de Kenmerken door den Leidfen Hoogleeraar , den Heer D. van Royen, zodanig aan den Ridder opgegeven , dat hetzelve den Kelk en Bloem, beiden, eenbladig, in tienen gedeeld,- een Honigbakje van tien Schubbetjes: het Vrugtbeginzel Kegelachtig en het Zaadhuisje tweehokkig , vcelzaadig heeft. De  Dec AJJDRIA. JI3 De eenigfte Soort daar van, Royeni door IV; L iNNJE üs gebynaamd (1; , wier Groeiplaats AK°IE c}L* Hartvormig Eyrond, iets uitgegulpt, onver-R°y"^mA) deeld, gefpitst, Lederachtig, glad, vanboven ongeaderd. De Bloemen gefteeld , boven de Oxelen voortkomende, gelyken naar die van de Belladonna, zynde witachtig en van buiten met tien paarfchachtige Streepen getekend. Ook is het geheele Kruid geftreept. Dictamnus. Esfchenkruid. De Kelk en Bloem zyn beiden vyfbladig l de Meeldraadjes met Klierachtige Stippen bcfprengd: het Zaadhuisje beftaat uit vyf famengegroeide Hokjes, in die Geïligt. De naam van een , in de Geneeskunde def Ouden zeer bekend Winkelkruid , gemeenlyk Diptam genaamd , thans tot het Geflagt van Öriganum betrokken , is hier gegeven aah de Fraxinella , een Plant, die beter deezen naam behouden hadt (1). Evenwel is deszelfs Wor- 1, 1 i.„] DiUamnus ' alias. ...... — Etuopifchs (1) Codon. Syfl. Nat. xii. Gen. mr. p. 29-. Pij. xiii, p. 330. (1) Diétamnus. H. Clljf. isr. H. Ups. 102. R. Lugdb. 463. GouAN Monsp. 205. GER. Prov. 382. Garid. 191. T. 38. Diftamnus albus vulgo Fraxinella. C. B. Pin. zzz. Mat. Med. zot. Fraxinella. Hall. Helv. sir. Rf.nealm. Sp. nz. T. ui. dod Pempt. 348. Lob. Ic. J37. Kk u. DïIL. viii. st«K,  514 TlENMA NNIGE KRUIDEN. A de'l tc'' onc'sr ^en naam van ^^amn^ Radix, xi. in de Apocheeken bekend , en wordt dikwils Hoo?d voor den echten Dictamnus [der Ouden ge» stuk. j)ruijctj zynde van een verwarmende, Hartftervip. kende en Tegengif tige"1 hoedanigheid : zo dat hy ook komt in de Theriaak en andere Winkelbereidingen. Het Kruid , dat in de Zuidelyke deelen van Vrankryk , in Switzerland , Oofienryk en Italië , in Bergachtige Bosfchen groeit , bereikt, met zyne Takkige Stengen, fomtyds de hoogte van vier of vyf Voeten , zegt Haller, en ik heb hetzelve, hier in de Tuinen , byna zo hoog gezien : des ik my verwonder, hoe de hoogte door Gcdan maar tot een Voet en door DodonjEUS tot ander halven Voet of hooger gefield worde (*). Van onderen heeft het Bladen , die gevind zyn en gekarteld, veel naar de Bladen van den Esfcheboom gelykende doch kleiner. Boven fchiet het aanzienlyke Bloempluimen van een paarfchachtige Kleur , die den Hof zeer verfieren. De Bloemen zyn taamelyk groot en vyfbladig, doch onregelmaatig, hebbende tien zeer lange , ver uitfteekende Meeldraadjes ; gelyk men dit in de fraaije Afbeelding van dezelven, by Tournefort, duï. de- (*) Te wceren in zyn Neetduitfche Kruidboek , bl. sst. in 't Latynfche vindt men , dat het Stengen van een Kilo of hooger heeft; 't welk beter (kookt. By GOUAN moet aiUiudo ptdalis zckedyk ook een misflag zyn.  delyk kan zien , zo wel als de Vrugt, die uit IV, vyf Haauwtjes beftaat, welke ieder een krom Afdeeï.« Zaadhuisje bevatten , dat Veerkragtig open Hoofd-' fpringt en zyne ronde , zwart glanzige Zaadjes STüK« uitwerpt. De Voetjes der Bloemen en Vrugten f*msv zyn ruig en kleverig, de onderften tweedeelig en tweebloemig. Zy hebben een fterken Reuk, die van eenigen Bokkig, van anderen Citroenachtig geoordeeld wordt, en fommigen willen , dat 'er iets nadeeligs in fchuile. Men vindt dit Gewas ook met Sneeuwwitte Bloemen. De gedroogde Wortels zyn wit, en hier van heeft het Kruid den bynaam. Zygophyllum. Dubbelblad. In dit Geflagt is de Kelk en Bloem ookvyfbladig , doch het heeft een tienbladig Honigbakje , waar door het Vrugtbeginzel gedekt wordt. Het Zaadhuisje heeft vyf Holligheden. Het bevat negen uitheemfche Soorten, waar van reeds een onder de Boomen, en drie onder de Heefters befchreeven zyn, zo dat 'er nog vyf overblyven, als (i) Dubbelblad met gepaarde , gefleelde Bla- r. den, de Blaadjes ftomp Eyrond, de Steng fj^hll Eyrond. go. " vvl- Kappew> (3) Zygophyllum Fol. conjugatis petiolatis, &c. Syfl.Nat. XII. Gen. 524. p. 29?. Veg. XIIT. Gen. ffi. p. 333. Zygoph. Caps. Prism. pentxdris. H. Ups. 103. Sp. PI. 1. p. 385- GBON. Oriënt. 132. Zygöph. Fol. petiolatis. H, Cllff. Kk 2 WOy II. Deez,. VIII. St.UK.  5I6" TlENM ANNIG E KRUIDEN. IV. Wegens de tweebladigheid van dit Kruid A™i.KL' heeft het Geflagt den naam. Het groeit natuurHoofd- lyk in Syrië en de Noordelyke deelen van Afristuk. jja ^ zo r_, 1N N je u s aanmerkt. Sommigen hebviiel"™*' ben het tot de Kappers betrokken; anderen Fabago genoemd , wegens de Haauwtjes , die het draagt: ecnigen Capparis - Fabago, dat is HaauwKappers. 't Is het Ardifrigi van Avicenna, het Andirian van Rhases, en wordt van de Ingezetenen der Oofterfche Landen Morgfcmi geheten, zo Raowolf getuigt. Uit een rcdelyk dikken Wortel , die overblyft, komen jaarlyks groene Takken voort, welke op knobbelige Voetjes gepaarde dikke ovaale Blaadjes uitgeeven. De Bloemknoppen gelyken naar die der Kappers, doch opengaande hebben zy maar korte Meeldraadjes, omringende den Styl, die een langwerpige Vrugt wordt, beftaande uit vyf Zaadhuisjes. De Smaak van 't Kruid wordt geoordeeld naar diender Kapperen te gelyken , zynde bitterachtig en een weinig heet. In Syrië zou men het tegen de Wormen ingeeven. . ii. (V) Dubbelblad met gepaarde gefleelde BlalumZd-' den, die rolrond Vleezig en effen zyn. neum. Roodbloe- Deemig. itfo. R. Lugdb. 450. Gouan Monsp. 10S. Fabago Belg. feu Peplus Parillenfium. Tournf. 259. Capparis Portulaoc folio. C. B Pin. 480. Capparis Fabago. doo. Pempt. 741. lob. Ie. II. p. st. (2) Zygophyllum Fol. conjug. petiolatis &c Zygoph. Caps. Cy-  Decandria, 517 Deeze, door Shaw in Barbarie gevonden, 1V. onderfcheidc zig van de voorgaande niet alleen Al'x*fiL* door de Rolronde figuur der Bladen en Haauw- Hoofdtjes , maar ook door de hoogroode kleur derSTUS' Bloemen» nia. (3) Dubbelblad met gepaarde gefleelde Bladen, nr. die geknodst, Vliezig en grys, als met een lumubJ*. Spinneweb overtoogen zyn. witbiadig. Deeze, door den jongen Heer Linn.'EUs in Plaat gebragt , is een Sappig Heeftertje , dat volgens Doktor Roque in Egypte groeit, hebbende een Vleezige Vrugt, die kort en Romp is , met tien flaauwe hoeken ; doch men hadt 'er, te Upfal, maar het Vrugibeginzelvan gezien. De Heer Forskaohl heeft, zo 't my toefchynt, dit zelfde Heeftertje by de Zoutpannen van Alexandria in Egypte gevonden (*). en ftelt het voor, met den bynaam van Kinderend, om dat de Bladen uit malkander voortkomen. De Vrugt , zegt hy, is een windachtig vyfhoekige en vyfhokkige, van buiten Sappige Bezie. In de Woeftynen, tusfchen Kairo en Suez , vondt hy een andere met Rolronde Bezieachtige Vrugten , en eene derde, die hy Per- Cylindrieis. Sp. Plant. I. p. 3ss. Fabago Arabica teretifolia. SHAW- Afr. 231. f. 231: ( 3 ) Zygophyllum Fol. conj. petiol. &c. LINN. Dec. I. T. *. (*) Zygophyllum prolifemm &c. Flora AZgypt. Arabi'.a, descr. Plant, p. S7. Kk 3 II. deel. VIII. stok.  5ï8 TlEKMAHKIGE KRUIDEH. IV. Porfeleinachtig Dubbelblad noemt, zynde zeer afxiEL' gemeeD in de allerdorfte Wildernisfen van AHoofd- rabie (*). stuk. iv. (4) Dubbelblad met gepaarde , ongejleelde , ■ZigtphU jiomp oyaaie Bladen. lam /KjtU' * J ""suri- Door den Heer Roeander is deeze te naamfch. gurjname gevonden , en men beeftze te Upfal aangekweekt; doch zy is aldaar, zonder Bloem of Zaad te geeven,ver!ooren gegaan. De Stengen zyn Kruidig effen , verfpreid, rondachtig, een Voet lang: de Bladen gepaard en ongefteeld, met vyf omgeboogen Stoppeltjes. r ix. (9) Dubbelblad met enkelde ongejleelde Rol%3& ronde ^aden. De gedagte Heer Forskaohl hadt, uit Arabie , Zaaden gezonden aan den Ridder, die te Upfal een teder Sappig zeer klein Plantje voortbragten van deezen aart, doch 't welk 'er niet gebloeid heeft. Misfchien zal het de laatstgemeldc Soort, van hem aldaar gevonden, die ook de Bloemen geel en de Blaadjes Rolrondachtig hadt, geweest zyn. De Arabieren achtten dezelve dienftig om Vlakken der Oogen weg te (*} Zygoph. Dcfertorum & Pormlacoides. Uid. (+) ZygtpbyUum Pol. conjugatis fesfilibus, Foliolis obovatis ictuGs. (9) Zygopbyllum Fol. fimplieibus fcslilibus Cylindticis. J.Unt. 68.  Decandria. 519 te neemen, wanneer de verfche Blaadjes, in iv. Water gekneusd, daar werden opgelegd. af-öbel. „ Hoofd» F A G o N i a. 8tük. De vermaarde Tournefort heeft dit Ge- g£g* flagt van Planten, ter eere van den Koninglyke Franfchen Lyf- Arts, Fagoh, benoemd. Het heeft de Kelk en Bloem , gelyk de voorgaanden , vyfbladig , de Bloemblaadjes Hartvormig; het Zaadhuisje vyfhokkig, tienkleppig,met één Zaadje in ieder Hokje. Voeg hier by de Drieb!a Jigheid der Soorten, waar van het getal drie is in dit Geflagt, naamelyk (1) Fagonia die gedoomd is , met Lancetvor- ^ r. mige , vlakke, effene Blaadjes. crAca. KandiaDe Afbeelding van deeze vindt men by C.fclieBauhinus, die dezelve Gedoomde Kretifche Klaver of Drieblad noemt. Het heeft, zegthy, een langwerpigen gehaairden Wortel, die verfcheide Stengetjes, van omtrent een half Voet hoog, uitgeeft, naar den Grond hurkende,zeer Takkig , hoekig , met drie fmalle Blaadjes op een Steeltje , welke een Doornachtig puntje hebben. Aan de Mikjcs der Takken komen, bo- ven- (1) Fagor.ia Spin0fa , Foüo'is Lanceolatis &c. Syfl. Nat. XII. Gen. 515. p. 29j. Peg. XIII. Gen. $3?. p- 33+. H. Ups. 103. H. Cliff. 160. R. Lugdb. 461. GoUAN Mor.sp. 20S. Tournf. h.ft. 265. T. 141. Tiifolium Spinofum Creticura. C. B. Pin. 330. Prodr. 142. Cl-Us. Hifl. U.p- 242- Kk 4 II. Deel. VIII. Stus.  520 TlENMAINNIC-fi KftUID EN," IV. men, bovendien , vier Doorntjes voor. De Blce- xIEL mcn gelyken naar die der Veld-Klokjes of Cis, Hoofd- tus, en zyn paarfphachtig blaauw, zittende op étok. een Xnopje, dat een Vrugt wordt van gezegde v-,ge. hoedanigheid. ii- (2) Fagonia die ongedoornd is. ffl™'"'. Deeze fchynt, alleenlyk door gedagten Kruid-, kenner, in Spanje waargenomen te zyn. in. (3) Fagonia die gedoomd is , met Liniaale. Atiki&&ï verhevenronde Blaadjes. Eehalve de eerfte vondt de Heer Shaw in Arabie deeze Soort, waar van hy zegt* dat de Bladen weinig breedte hebben, vojfappig zyn en geflcufdals Rosmaryn- Bladen. Uit zyne Afbeelding blykt, dat de Doorens langer zyn dan de Blaadjes , even als dit plaats hadt in de Plant, welke van Forskaohl voorgefteld is onderden zelfden naam. De Arabieren noemdenze Schokt. De Bloemblaadjes waren Violet, langwerpig uitgerand. Een andere , in dc Woestyne by Kaiio in Egypte hem voorgekomen . hadt de Bladen ruuw, met vier gekranste, ronde, fpitfe Stoppeltjes, Tri- (z) Figcnia inennis. Fagonia Hispanica non fpinofa. Tournf. Infi. 265. (}) Fagonia Spinofa Foliolis linenibus convexis. Fagonia Aiabica longislimis Aculeis (Jonata, Shaw. Afr. sus.  Decandria. 511 Tribulus. Voetangel, IV. Afdeel. De Kelk is vyfdeelig ; de Bloem heeft vyf h0qir^ uitgebreide Blaadjes , en geen Styl, maar een3ÏUK> Vrugtbeginzel, dat eene Vrugt wordt, die uit Mono, vyf bultige , gedoomde , veelzaadige Huisjes^""-'"' beftaat. Voorts zyn de Bladen in dit Geflagt veelpaarig gevind , even als in de Cicers, Vitfen en ander Haauwplanten. Het bevat vier Soorten, meest uitheemfche, als volgt. (1) Voetangel met byna vierpaarige Bladen 1. 7» de buitenjlen grootst; de Vrugt tienzaadigmaximus. ongedoornd, zeergroot. Het Groote Voetangels Kruid, in de West* indiëngroeijende, valt, volgens Slo a ine, maar anderhalf Voet hoog ; des de bynaam zien zal op de Bloem, welke het zeer groot en welriekende heeft. Die Autheur getuigt, dat 'er een Vrugt op volgt, welke een lange Snuit heeft, byna als die van 't Geranium, doch voorzien is met fterke, niet zeer fpitfe Doorens. Het moet derhalve een ander Gewas zyn, 't welk Loef- LING (:) Ttibulus Fol. fuhquadrijugis , exrerioribus mpjoribus &c. Syfl. Nat. XII. Gen. 527- P- Peg.xill. Gen.532. p. 334- Eoeil. Iiiri. 208. H. ClijJ. ióo. Tnb. Fol. fen s pinnatis. Erown. Jam. 220. T. 132. f, 3. Trib. rerr. major &c. sloan. Jam. 90. Hift. I. p. 209. T. 132. f. 1. Tribulus terrettr. Fr. turbinato , Fol. lanuginofis, Plum. Sp. 7. Ic, 154. f- i. Kk 5 II, DEEL, VIII. SIUK,  521 TlENMANNIGE kruiden. IV. ling in Cumana op den iNcerdoosthoek van AFxi!EL' ^u'd " Ameri'{a vondt , van hem allergrootfte Hoofd- Voetangel genaamd > dat hy oordeelde,wegens stuk. je or.gedoornde Vrugt, als een middelflag te zyn v>sftTWy' tusfchen dit en 't voorige Geflagt. In die van P lu m ie r was de Vrugt zo fterk niet gedoomd als in andere Soorten. tl (2) Voetangel met byna vyfpaarige, vry gelylaxugino- ke Blaadjes en tweehoornige Zaaden. rus. ^oosiin- Deeze Ceylonfche, door den Hoogleeraar J. Bürmannus afgebeeld en befchreeven, heefc Bladen byna als die der Vitfen, ruig zo wel als de Steng: dc Bloem is byna eens zo breed als in het gemeene Voetangel - Kruid en brengt een ftekelige Vrugt voort, op een lang Steeltje. ln- . Co) Voetangel met byna zespaarige vry gelyGemeen."' ke Blaadjes en rierhoornige Zaaden. De Zaaden zyn, in deeze, zo min als de voorgaande gedoomd', maar de Vrugten of Zaadhuisjes ; des de bepaaling niet ftrookt. Zy maakt een (z) Tribulus Fol. fubquinquejugis Sec. Trib. Foliolis quinque parium. Kor. Z.yl. 168. Ttib. terrerbris Zeyhnicus &c. burm. Zeyl. 22(5. t. 10s. f. 1. (3) Tribulus Foliolis fexjiigatis Sec. H. CISg. Ups. E.. Lugdb. 460. gouan Mor.sp. 207. BRowN. Jam. 220. Tribulus terrefitis Ciceris folio , Fru&u aculeato. C. B. Pin. 2-0. Tournf. Infl. 266. Trib. terreftris. Lob. Ic. ii. 84.. Dod. Pempt. ssj. Trib.terr. minor incanus Hifpmicus. BARR. Rar, 54. T. jss. 1  Decandria. 523 een Onkruid uit, dat in de Zuidelyke deelen van IV. Europa zeer gemeen is , zo aan de Wegen eniiSD^1Voetpaden als in 't Koorn, 't welk 'er aanmer-Hoofdkelyk door benadeeld wordt. Het is Voetangel of'TUK' Minkyzer genoemd, wegens de figuur der Zaad-f!isf/l""'sr huisjes, en Aard - Voetangel, om het van 't Water-Voetangel-Kruid , dat men Waternooten noemt, te onderfcheiden*. Die benaaming isbu*zz'e niet oneigen: want Vee of Menfchen, welke met in 't vooig. bloote Voeten gaan op Velden, daar dit KruidSTUK' veel groeit, fteeken de Zaadhuisjes in de Voeten en blyven daar in hangen; zo dat men niet gaan kan. Hier om noemen fommige Dukfchers het Burzel-Dorn, dat is Tuimel-Doorn. Het heeft leggende Stengetjes, die ruig en roodachtig zyn ;de Vinblaadjes op de kant gehaaird, van onderen ruig en fcheef Lancetvormig; de Bloemfteekjes eens zo lang als de bladen. He t draagt beurtlings drie paarige en zespaarige Blaadjes. Van de vyf Zaadhuisjes heeft ieder zyne byzondere Doorntjes en bevat eenige Druifkorrelige Zaadjes. (4) Voetangel met agtpaarige byna gelyke w. Blaadjes. gS*. Deeze Kurasfaufche , door Hermannusdifch.'"" uit den Leidfen Tuin afgebeeld, heeft een byzonder groote Bloem , naar die van den Cis- tus f4) Tribulus Foliolis oclojugis fubarqualibiis. Trib. fol. octo parium pinnatis. R. Lugdb. 460. Trib. terr. major Curasfav. Herm, Par. 23 s. T. 236. Trib. terr. Amer. Argemones flore flavo. Pluk. Alm. 374. T. 67. F. 4. II. Deel. VIII. Stuk.  524 TlENMANNICE KRUIDEN. IV. tus gelykende, geel van Kleur. De Vrugt is vol. Afdeel gens j3REyn fterk gedoomd en beftaat als uit Hoofd- vyf Driehoeken; doch de Tribulus Cijïoides »tuk. van Tournefort, hadt tien rondachtige Bmwj- Vrugten zonder zyd - Doorntjes (*). Dit komt vry naa overeen met de bepaaling van de eerfte Soort. De Heer Forskaohl vondt by Kairo in Egypte een Kruid, dat hy Vyf mannig Voetangel noemt j Gotba geheten by de Arabieren. Zo 'er in eenige Bloem meer dan vyf Meeldraadjes waren , ontbrak 'er een of twee Bloemblaadjes. Het Zaad was tweehoornig. Het hadt een leggende Steng en werdt van het Vee tot Voeder niet verfmaad. Thryallis. Dit Geflagt heeft de Kelk vyfdcelig cn vyf Bloemblaadjes : de Vrugt beftaat uit drie Zaadhuisjes. t. De eenigfte Soort (1), Heejierachtig Kruid JhnaUisyan piso by Markgraaf genaamd , in fit- Bralïl groeijende, is een Heeftertje met ronde fche?33"" gewrichte Takken; de Bladen gepaard, gefteeld , Eyrond, effenrandig,met Borftelige Stoppeltjes. Aan 't end, uit de mik der Takken , komt een enkelde Tros , van een Voet langte,voort, met zeer (*) Gen. Plant. Ed. VI. Gerra. p. 3 7*(r) Thryallis. Syft. Na:. XII. Gen. p- j9«. Veg. XIII. Gen. j33. p. 334. Fruticescens Herba Pifonis. Marcgb., £rai. 79. f. 3,  Decandria. 525 zeer korte Borftelige Blikjes en Draadachtige IV. Steeltjes , langer dan de Bloem, die klein is ^^u^ en geel. Hoofdstuk. MoNOTROPA. Bladloos. Mtmtgyi nia. Hier is geen Kelk , ten ware men de vyf buitenfte Bloemblaadjes voor een gekleurden Kelk wil houder*. Anders is de Bloem tienbladig en daar van maakende vyf buitenften eenfoort van Honigbakje uit. Het Zaadhuisje is vyfkleppig en bevat veele Zaaden. Twee Soorten komen in dit Geflagt voor, als volgt. (1) Bladloos met de zydelingfe Bloemen agt, r. de endelingfe tienmannig. Mfypop7* ihys. Deeze gelykt zodanig naar de Orobanche , Europidat Tournefort het Plantje Orobanchoides c e* heeft getyteld. Plet komt in Europa, zelfs in Languedok en in Sweeden, als ook in Kanada, hier en daar op de Wortels der Boomen in de Bosfchen voor; want het behoort tot de Byge- was- (1) Monotropa Flor. Iateralibus o&andrïs , terminali deenndro. Syfl. Nat. XII. Gen. 530. p. 296. Veg. XIII. Gen. 536. p. 33J- Fl- Suec. 329 , 35i. Orobanche, qure Hypopiihys dici poiest. C. B. Pin. 88. Prodr. 31. Orob. Hypopithys lutea. Mentz . Pug. Tab. 3. Orob. Fl. brev. dupl. MORiS. Hifl. UI. p. 504. S. 12. T. 16. f. 20. Orob. Verbasculi odoie. Plot. Oxf. 146. T. 9. f. 6. Pluk. Alm.zyj. T. 209. f. j. Orobanchoides. TouRNF. Mem, 1706. p. 104. Oft. Hypopitis. HALL. Helv. 411. II. desl, VIII. Stuk.  J-26 TlENMANNIGE KRUIDEN. IV7. wasfen. die hun Voedzel zuigen uit een andere Afdeel. pjan(;> de heet haller vondt het in swk. Hoofd zerland, zo wel in de Beuken- als in de Pynstuk. boom - Bosfchen : Mentzel in Pruisfen en ^Fmwy- ,t j3rari{jenburgfche , onder de hoogfte Harstboomen. Aldaar komt eerst, zegt hy, een rond geel Knobbeltje, alsof 'teen Paddeftoeltjeware, in de Voorzomer te voorfchyn , en fchiet vervolgens meer dan een Span hoog boven den Grond ; terwyl het dikwils meer dan een Elle diep op den Wortel van een Boom zit. De Steng is onder den Grond met op elkander leg. gende Schubben gedekt, die zy ook daar boven heeft, maar yler en dunner, zonder Bladen. De top kromt zig in de jongheid om , doch regt zig naderhand op, en heeft Bloempjes ,met den aangenaamen Reuk van de Primula Veris; doch die fchielyk tot Stank overgaat en de Plant, verdorrende,wordt zwart. Dilleniusheeftze Hypopithys genoemd, als onder de Pynboomen of Dennen groei jende, en'er dus een nieuw Geflagt van gemaakt, daar hy zes Bloemblaadjes aan geefc : Haller vier, houdende dan de buitenften voor den Kelk. Tournefort, op de meelte Bloemen ziende, maakte ze agtbladig. Doktor Mappus was het, in de Bosfchen van den Elfaz , onder dorre Bladen en Steenbrokken , voorgekomen met vierkantige en vierhokkige Zaadhuisjes, gelyk Tournefort heeft; doch in 't bovenfte komen zy wel vyfi- hok-  Decandsïa. 52? bokkig voor, zegt Hal leb. Het Zaad is zo IV. klein als Stof. Afdeel. (2) Bladloos met de Steng eenUoemig , de^°^°' Bloem tienmannig. ir. Mor.olropa De Bloem , die eenzaam aan den top dèr^M^foeSteng groeit, is knikkende en altoos vyfbla-1"^dig in deeze Soort, en heeft tien Meeldraadjes. Men vindt het Gewas wel afgebeeld door Gatesby, die zegt, dat het agt of tien Duimen hoog groeit, zynde Vleefchkleurig, en de Steelen bezet heeft met kleine fpitfe Blaadjes : doch het zyn maar Schubbetjes, volgens C laytok. Zyne Afbeelding vertoont het met een gevlogten Wortel of Stoel, die naar een Vogelnest gelykt. De Engelfchea, in Virginie, noemen het Broomraape. D 1 0 s 1 i, Vliegenknip» De Kelk en Bloem zyn beiden vyfbladig in dit Geflagt, 't welk het Zaadhuisje eenhokkig, bultig en veelzaadig heeft. Voor weinige Jaaren is de thans daar van bekende Soort (1) eerst in Europa gebragt, en r, (z) Mmoiropa Caule unifloro Flore decandro. Mon. Flore kawiiilï!" nurante. Gkon. Virg. 41. Mon. monanthos Virginiana &c. Moris. Hifi. 111. p. J02. s. 1 z. T. 16. f. j. male. Orobanche Virgin. Flore pentapetalo cernuo. Pluk. Alm. 273. T. 209. f. 7. Catesb. Carol. I. p. js. T. 36. bene. Sm.lGid.Vog. H. D. p. 58 T. 72. (1) Dionasa. Syfi. Nat. Vtg. XIII. Gen. 1307. p. 335. El- H. Deel. VIII, Stuift  ja8 TlENMANNIGE kruiden.' IV. berugt geworden door een Brief van den Heer Afdeel. ellis aan LinnjEüs, te Londen, den 23 Hoofd- September 1769 gedagtekend; waar in diefchranstuk. dere Natuur-onderzoeker meldt, hoe hem in ■v;pmwy' 't ïaar ll65 > cloor den Heer Collinson, een droog Exemplaar gezonden werdt van dit Plantje, 'tgcne in (t uiterlyk aanzien veel naar dat Kruid , 't welk men Zonnedaauw noemt, fcheen te gelyken , doch bevonden werdt de Kenmerken te hebben van een nieuw Geflagt, zynde door zyn Ed., derhalve, Dioncea gedoopt. Het was door den Heer Bart ram, Koninglyken Botanist in Philadelphia, overgezonden. Vervolgens kreeg men van den Heer Young , van daar, verfcheide levendige Planten, in Engeland, en wierd tevens van deszelfs Eigenfchappcn öndefrigt. Het groeit op Moerasfige Heijen, tusfchen Noord- en Zuid - Karolina , op omtrent 35 Graaden Pools Hoogte, en bemint vogtige lom» merryke plaatfen, bloeijende aldaar in July en Auguftus. Hier zyn de Winters kort en de Zomers zeer heet, gelyk in Portugal en Spanje. Uit een Schubbigen Wortel geeft het veele Bladen , waar van de grootften, hem voorgekomen, de langte van drie en de breedte van anderhalve Duim hadden. Zy beftonden uit tweededen, waar van het onderfte Hartvormig is, met de Punt Ellts. Epilt. etirn Icone colorato. Ang!. item Germ. tit. li Belgice. Qinito.  DEC&NDS.IA» $19 Punt naar den Wortel gekeerd en dit diende ^Y*^ als tot een Steel voor het eigentlyke Blad, dat XI_ op 't breede end zittende als een tweede Lid Hoofduitmaakt, zynde de gemelde Vliegenknip. STUK" Dit Blad, naamelyk, beftaat uit twee Kwab-„.f^^ ben of Lippen , van half Eyronde figuur, op de kant ieder een ry van ftyve Borftels hebbende, en van binnen met kleine roode Kliertjes bedekt, die zig, door 't Mikroskoop, byna als Aardbefiën vertoonen. Doch die aanmerkelyke roodheid hebben alleen zodanige Bladen van de Plant, welke voor de Zonnefchyn bloot . ftaan. Voorts bevinden zig , in 't midden van ieder Kwab, tusfchen de Klieren , drie kleine regtopftaande Doorntjes. Deeze Kwabben gaan niet open , wanneer zy iets gevat hebben, dat 'er tusfchen fteektj maar wel als men het 'ergemakkelyk kan uithaalen: wil men zulks met geweld doen , zo breekt veeleer de eene Kwab af. Ondertusfchen worden door gedagte Kliertjes verfcheide Infektcn, gelyk Vliegen en anderen , aangelokt, die, zo dra zy 'er op gaan zitten , bekneld raaken, door het fluiten der Kwabben en dood gedrukt: want de gemelde Stekeltjes en Haairtjes houdenze vast, zo dat zy niet ontworftelen kunnen. De zelfde fluiting der Kwabben gefchiedt, wanneer men ze met een Scroohalm of Naald van binnen aanraakt. Het Kruid maakt een Steng van omtrent een half Voet langte , die regtopftaat en rond is, uitloopendein een Trosje Bloemen, Sneeuwwit LI van ÏI, DHL. VIII, STOK*  530 Tienmannige Kruiden. IV. van Kleur, veel naar die van 't Parnaskruid geAF xifL' lykende. Hier op volgt, in Karolina, een rondHoofd- achtig Zaadhuisje, met veele zeer kleine ZaadStuk. jes_ jn Engeland was men met haare aankweeVif'.ttWy' kmg nog niet volkomen geflaagd en hadt 'er geen ryp Zaad van kunnen teelen , en, of men die Gevoeligheid aldaar reeds waargenomen hebbe, Cwelke veel afhangt van den trap van Hitte; terwyl zy niettemin geen fterke Zonnefchyn verdraagen kan ;) blyktmy niet duidelyk.,,Om „ aanmerkelyke Proeven , dienaangaande, in 't „ werk te ftellen, zou het dienftig zyn, (zegt „ Ellis op 't end van gedagtenBrief,) eeni„ gen daar van in Potten met ligte Veen-Aar„ de te planten en die dan, geduurende den „ Zomer , onder een Verdek of in een open „ Broeihuis te houden, in Bakken met Water, ,, als door welke behandeling , met haarenaart overeenkomftig , men de Warmte zodanig „ zou kunnen maatigen , dat de Gevoeligheid ,, zekerlyk veel toeneemen zou. 's Winters „ moet menze in de open Grond houden, on„ der een Glazen Klok, en als het fterk vriest „ dezelve met Stroo - Matten zorgvuldig toev dekken ; op welke manier men in Engeland „ verfcheide Planten 's Winters over behou„ den heeft." jussieua. De Kelk is vier of vyfdeelig , met vier of vyf Bloemblaadjes, zittende boven op het Vrugt- be-  D E C A N D R ï A» 531 beginzel, dat een vier- of vyfhokkig Zaadhuïs- IV. je wordt, langwerpig, aan de hoeken open bar-A™EIEt* ftende en een menigte van zeer kleine Zaadjes Hoofdbevattende. STUE* In dit Geflagt, naar den beroemden Franfchen ni^°msr Kruidkundigen, den Heer de J üssieu, genaamd, komen vyf Soorten, altemaal uitheemièhe, voor, naamelyk (O Jusfieua die kruipt, met vyfbladige tien-* r. mannige Bloemen en langwerpig Eyronde rfpae^tua Bladen. Kruipende. Dit Oostindifch Gewas groeit in en aan de kanten van het Water, kruipende met zyne Stengen langs den Grond en overal Wortelfchietende , daar het Blad- en Bloemfteelen uitgeeft. De gedaante komt met die van Wederick, inzonderheid wat de Bloemen aangaat, grootelyks overeen: maar de Zaadhuisjes gelyken naar Kruidnagelen. Hier is, als eene Verfcheidenheid, de Klimmende Oostindifche bygevoegd, welke de Vrugten zo lang als de Bladen heeft. (s) jusfieua die glad is, met vyfbladige byna xt. on- ZeilU Tedoe. f j) Jusfieua repens, Flor. pentaperalis decandris &c. Syfl. Nat. XII. Gen. 531- p- *»7- feg. XIII. Gen. 538- p. 33j. Fl. Zeyl. 169. burm. Fl. Ind. 103. Lylimachia Fr. Caryophylloideo. Burm. Zeyl. 146. Nir - Cararnbu. Hort. Mal. II. p. 99- T. 51.RAJ. Hifl. ijto. fi, Jusfieua adfcendens. Mant. 65. (z) Jusfieua glabra , Flor. pentapetalis fubfesfilibus &c, Burm. Fl. Ind. 103. T. 34. f. z. LI 2 11. Deel. vin. Stuk,  532 TlENMANNIGE KRUIDEN.1 ÏV. ongedeelde Bloemen en gepaarde Liniaat- Afdeel. r , • d, a XIi Lancetyormige Bladen. Hoofdstuk. Van Java is deeze, door den Heer Pryon, Eenvjy- gezonden aan den Heer Bürmannus, die haar in Plaat gebragt heeft. De figuur der Vrugten komt met de voorgaanden overeen , maar de Bladen zyn fmal en fpits, die van de andere ftomp. ï". (3) Jusfieua die regtopfiaat , met vyfbladige pe\*?JïX. Bloemen en gebladerde Bloemjleelen. Boom ach- . tige. Dit is een'Boompje, in de Valley van Li¬ ma, de Hoofdftad van Peru, door Pater F e ui l l é e waargenomen. Het verheft zig tot de hoogte van twaalf Voeten , en was door hem Laurierbladige Onagra genaamd, met eene vyfbladige Bloem , die geel is van Kleur, anderhalf Duim breed. De Bladen geftampt en als een Pap opgelegd , waren zeer bekwaam om verouderde Gezwellen op te losfen en te doen verflaan ; inzonderheid die der Liesfchen, waar mede men veel gekweld is in dat Land. iv. (4) Jusfieua die regtopfiaat en ruig is , met Sufiruuco- vierbladige agtmannige, gefleelde Bloemen. Heefterige, Hier (3) jusfieua erafta Flor. pentapetalis Pedunculis foliofis. Onagra Laurifolia, Flore ajnplo pentapetalo. Feuill. Peruv. 7 is. t. 11. (*) Jusfieua ere&a villofa , Flor. tetrapet. o&andris pedun- cus  De-c and r ia.' 533 Hier behoort de Carambu van Malabar, die 1V. een laag Heeftertje is, van anderhalf of twee ™i.EÏ" Voeten hoog , groeijende in Vogtige Gronden Hoofden zeer kleine Bloempjes, doch ook kleine Vrup;-STUK' Mor.Ogy- ten hebbende: maar door den Heer Burman-«fa. nus wordt daar toe ook t'huis gebragt de Cattu Carambu, uit dien zelfden Kruidhof, waar van de Vrugten als groote Kruidnagelen zyn, byna viermaal zo lang en dik; de Zaaden talryker , rondachtig , eerst wit en vervolgens ros van Kleur. (5) Jusfieua die regtopfiaat en glad is , met v. vierbladige agtmannige , ongejleelde Bloe- 1"$"" men. Regtop- ftaande. Op Waterige plaatfen van 't Eiland Barbados hadt de vermaarde Sloane deeze Soort vergaard, hoedanige ook in andere deelen van de Westindiën , door Plumier , is waargenomen. Hier mede komt de Katalaanfche Jasmyn- boon eulatis. BURM' Ft. Ind. p. 103. Ludwigia Capfuüs oblonpis uncialibus. R- Lugdb. 252. Lys. Ind. non pappofa Sec. hekm. Lugdb. 39«. Carambu. Hort. Mal. II. p. 5$. T. 49. b.aj. Hifl. ij 10. Mant. 381. (s) Jusfieua erefta glabra &c. Fl. Zeyl. 170.//. Ups. 103. burm. Ft. Ind. 103. Ludwigia Capfuüs oblongis. H. CliJ~% 491. Onagra Perfica; foliis ampiionbus. Puim. Spie. 7. T. 17$. f. 2. Lyfimachia lutea nou pappofa etecta Sec. Sloan. Jam. 85. Hifl. I. p. 37- T. ii. f. 1. Jasminum Cataion. Fl. luteo. Seb. Tbes. i. p. 42. T. ;6. f. 3-Herba Vitiliginum. Rt/MPH. Amb. VI. p. 49- T. 21. f. i. Mant. 381. LI 3. II, Deel VIII, Stuk.  53+ TlENMANNIGE KrüIDEN. IV.- ioom van Seb a , die in de Tuin van den HeexAfdeel. „ xi, van Beaumont gebloeid hadt, overeen, Hoofd- zynde dus waarfchynlyk genoemd, om dat men "jfa - liem Uit SPanJe hadt: Dek°men. Het Plekkenkruid *•&<•. van Rdmphids betrekt men ook tot deeze Soort: zo dat derzelver Groeiplaats zou zyn in de beide Indien. Men geeft bet in Oostindie dien naam, om dat de wryving met het Zaad, *P welk zo fyn is als Tabaks - Zaad , zekere witte Plekken op het Aangezigt , daar de Ir* diaanen veel mede behebt zyn , wegneemt. Het heeft de Zaadhuisjes veel korter dan de Bladen, die Lancetvormig, aan de kanten effenrandig, niet gekarteld of getand zyn: 't welk eigen is aan alle de Soorten van dit Geflagt. P v r o l a. Wintergroen. De Kelk is vyfdeelig met vyf Bloemblaadjes, ook in dit Geflagt, welks Vrugt mede een vyfhokkig Zaadhuisje is, dat aan de hoeken open gaat. Daar komen zes meest Europifche Soorten in voor, als volgt. * ^ CO Wintergroen met opgaande Meeldraadjes ïJaifoim. en een neergeboogen Stamper. Rondga- r2) Win¬ ti* (i) Pyroia St-m!n. adfeend. PiMlo declinato. Sy/l. Nat. XII. Gen. 545- P- 301. Veg. XIII. Gen. 554- p. 340. Mat. Med.zsr. Am.Acad.l. p. lj6. GOUAN Monsp. zot. Fl. Belg. 117.OF.D. Dan. 110.Fl.Suec.l30, 360. Pyr.fol. integerrimis. Vir. CUJf. 37. r. I.ugib. 440. Pyroia Noveboracenfis. Colb. 99. Tyt. Stam. & Pitfillo declinatis. Fl. Lepp. i(,s. hall. Helv. 410. Pyroia a Pyri folio, Lob. Ic. 294. Tyrola roïmdifolia.Rond'jla-  DECANDRIA. 535 (a) Wintergroen met Trosachtige verfpreide IV. Bloemen, de Meeldraadjes en Stampers regt. afd^el, (3) Wintergroen met de Bloemtros over ééne zyde. . ,1. Pyroia ; (4) Wintergroen met byna Kroontjeswyze Bloemjleeltjes. m. Secunda. (j) Wintergroen rat?ï tweebloemige Bloem- Eenzydis- Gekroond. ("6) Wintergroen mej i „ Afdeel» Bloemen. XI< .Hoofd. Deeze Plant hadt Plukenet van Madrasi^uK;. bekomen , doch haare Groeiplaats is door den n. Ridder gelteld in Arabie. De Steng is een VoetJ^'/*' lang , rond , opftaande , met gepaarde , langM«^;«. ^ gefteelde, ovaalachtige fappige Blaadjes. Ver-nig. fcheide Bloemen komen famengehoopt, overhoeks , in de Oxelen voor; zynde ongefteeld, van binnen bleek , van buiten groenachtig. Zy beftaan uit een eenbladigen, Klokvormigen, vyfdeeligen Kelk , zonder Bloemblaadjes. Vyf Borftelige Meeldraadjes, van langte als de Bloem, heeft deeze. Het Vrugtbeginzel, daar binnen, is ftomp en rood,met twee omgekromdeStylen. (3) Driebloem met byna tienmannige tweewy- Dr}ll'dra Vige Bloemen.': Tienman- n'g. Van deeze Soort hadt dc Hooglceraar N. L. Bürmannus een Afbeelding gegeven onder den naam van Zaleja , een Oostindifch Plantje van Koromandel gezonden ,• het welke zyn Kd., om dat hy 'er twaalf Meeldraadjes in waargenomen hadt, onder de Twaalfmannigen plaac- fte (O Trianthema Flor. pentandris digynis. Mant. 70. Portulaca: affinis Polygonoides, Bliti folio & facie, Maderaspatenfis. Pluk. Alm. 304. T. 120. f. 3. (3^ Trianthema Flor. fubdecaniris digynis. Mant. 70. Zaleja. EuRM. Fl. Ind. 110. T. 31. f, 1. II. DBIl. VIII. STUK.  540 Tienmannige Kroiden: IV. fee ; doch de Ridder heeft hetzelve hier ge-* 'Afdeel, fo^fa f zeggende dat het meest tien , zelden Hoofd- twaalf Meeldraadjes heeft en de geftalte van stuk. Glinus. Het Stengetje, dat Kruidig is , zegt v^"wyZya Ed., heeft overhoekfe Takken ; gepaarde, gefteelde , ovaale , effeurandige , gladde Bladen, ongelyk van grootte, en kort gefteelde Bloempjes in de Oxelen , die uit een vyfbladigen Kelk beftaan , met ovaale verdeelingen, zonder Bloemblaadjes. Het Vrugtbeginzel is Romp , met twee Stylen en het Zaadhuisje als in de andere Soorten. Het verdeelt zig, naamelyk, in de rondte overdwars , in dubbelde hokjes, bevattende dus boven twee, eu onder twee, langwerpige vierhoekige Zaadjes. ChRïsosplenium. Goudveil. De Kelk is in vieren of vyven gedeeld en gekleurd , in dit Geflagt, 't welk misfchien van de Kleur der Bloemen en van de figuur der Bladen zynen naam heeft. Bloemblaadjes ontbreeken 'er aan. Het Zaadhuisje is tweebekkig,mct ééne holligheid, en bevat veele Zaadjes. Twee Europifche Soorten zyn 'er in vervat naamtlyk i. (i) Goudveil met overhoekfe Bladen. Cbnfifplf nurnalur- (a) Goud_ mfoliam. v ' «eiiitula- (1) ChrjMpUniurn Fo!. alternis. SjrJf. Nat. XII. Gen. jsj. p. 303.rc5.XIII.SJ8- P. 34»' .R.4*ot.3I7i3«J.OED. Dar.. 364. Chry  Decandria; 541 (?) Goudveil met gepaarde Bladen. IV, Afdeel^ Deeze beide Soorten of Verfcheidenhcden van Hq*f1v Gulden Steenbreeke , gelyk men ze by de Au- stuk.0* theuren getyteld vindt, komen in verfcheide ir. deelen van Europa voor. Den naam heeft het^^f" daar van, dat het naar de zo genaamde Steen, m'fetif»breekc eenigsziDs gelykt en Goudgeele Bloem-tobiadig. pjes draagt. Het groeit in Engeland, Normandie en Nederland, onder het Steenlever - Kruid (Lichen), op vogtige Steenachtige plaatfen, zo Lobel zegt: volgens DodonjEüs in Brabant en Vlaanderen, op Waterige Steenachtige Gronden. Die Soort , met gepaarde Bladen , welke zy afbeelden , hadt Haller in Switzerland , daar de andere by Bern gemeen is , niet gevonden ; maar zy groeit in Languedok. Dezelve heeft de Bladfteeltjes korter en de Blaadjes wat ronder dan de andere, ook grooter en geoord. Men vindt dezelve ook in de Levant en in Kanada. De eerfte is in Swee- , den Cluyfofplenium. H. Clif. 145. r. Lugdb. 209. Chr. Fo!. ampl. Auüculatis- FL Lapp. 151, Chrys. Fol. Pedicuüs oblongis. Tournf. Infl. 146. Sedum paluftie luteum majus &c. Mori8. HM. III. p. *77- S. 12. T. 8. f. 8. (2) Cbryfofplenium Fol. oppolïtis, SAUv. Monsp. 128. GOUAW Monsp. 201. Chtys. Fol. ampl. Auüculatis. Tournf. Infl. 14ö. Saxifraga Aurea. dod. Pempt. 316. Lob. Ic. 312. Kruldb. 728. Saxifraga rotundifolia Aurea. C. b. Pin. 303. Sedum paluftre luteum, Foliis fubrotundis fesiïlibus. Moris. ori. f. 7. Alch. rotundifolia Aurea hirfuta. FIERM. Lugdb. 14. ED. Dan. 3&$. II DEEL. VIII. SïKS  542 Tïenmann ige Kruide». IV. den, Rusland en Lapland, op verfcheide plaat* Afdeel. fen ^ yry gemGen. Hoofd- Het is een Kruidje van omtrent een Handstl'k. breed hoogte , dat by den Wortel en aan de j™ wyze Bloemen. Van Petersburg in 't jaar 1760, STUK*_ door den Heer David de Gorter, toen D'&m*' Lyf-Arts van de Keizerin, naar Upfal gezonden , heeftze - aldaar gebloeid en is in Afbeelding gebragt door den jongen Heer Linnsüs. Ik kogt voorleeden Jaar, hierop de Markt, een fchoone bloeijende Plant daar van, welke in de open Grond zeer tierig by my groeit, doch tot heden ( o Sept. 1777.) geen nieuwe Steng gefchooten heeft. De Geftalte was aanmerkelyk van die Upfalfche verfchillen de, gelyk uit deeze ccr my toen daar van opgemaakte befchryving blykt. De Plant hadt wel dergelyke Bladen, als ge. meld is, maar twee enkelde Stengen, een Vin. ger dik en anderhalf Voet lang, donker-rood; aan den top overhoeks verfierd met Horizontaaie Steeltjes, ieder een Trosje draagende van ongevaar tien of twaalf Bloemen. De meeften derzelven waren vyfbladig, hebbende vyf Meeldraadjes en drie Stylen: zeer weinigen zesbladig met twaalf Meeldraadjes en maar eenigen met twee Stylen of Stampers. Met tien Meeldraadjes heb ik 'er geene Bloem aan kunnen vinden. De Kleur was bleek paarfch. Zy bloeide in een Pot, in de Maand April. Men heeft in Sweeden waargenomen, dat de Steng jaarlyks in dc Grond kruipt, zwart wordt Mm 3 en H. DHL. VIII, STUK,  55o Tienmannige Kruiden. IV. cn een nieuwe Plant maakt, en dat de Wortel, Afdeel, die zwartachtig van buiten , van binnen VleeHoofd- zig wit is, gekaauwd zynde eenen fterk famen»TüK. trekkenden Smaak heeft. xn. (12) Steenbreek met Jlomp Eyrond. gekartelde, ^MvtTs. byna ongejleelde Bladen; de Steng naakt, sneeuw- fa Bloemen famens.eliocpt. minnend. J o x Aangaande deeze , die, behalve de gedagte Bergtoppen,op Spitsbergen, in Lapland, Deecemarken en Sweeden, ook in Virginie en Kanada groeit, meldt de Plecr Linn jeus, dsrt hy geen Plant in 't bevroozen Lapland kende , welke de Koude beter verdraagen kon dan deeze. Zyn Ed. hadt dezelve bloeijende gevonden onder die altoosduurende Sneeuw, welke nooit door Zönnefchyn of Regen ontdooit, en wel aan de kanten, daar de Sneeuwkorst een weinig van den Grond afwykt: maar in dc fchuintcn der Alpen, die door het Sneeuw - Water bevogtigd werden , groeide zy overal menigvuldig: zo dat deeze Steenbreek te regt Sneeuwminnend mag geheten worden. Wonderlyk verfchillende is het Gewas, fomtyds zeer klein , met een Stengetje van een Vin- (11) Saxifraga Fol. obovatis crenatis , fubfesfilibus &c. Fl. Snee'. 354, 368. Fl. Lapp. n. 176.T. z. f. 5, 6. Gron. Virg. 160, 69. Saxifr. Fol. obl. rot. dent. RAj. Angl. Ul. p. 354. T. 16. f. 1. Sempervivum minus dentuum. Mart. Spitzi. 43. T. F. f. A. Puk. Phyt. zzz. f. 2. Sedum rcrtium. Oed. Dan. T. is.  D e c a n d R i a. 551 Vinger hoog ; fomtyds eens zo groot, gelyk Ray dezelve in Engeland waargenomen heeft. Somtyds is het Stengetje één, fomtyds twee-; bloemig en het maakt ook wel een Kroontje.1 Doch altoos is het daar aan onderfcheidelyk, dat het de Blaadjes van onderen rood , de Stylen paarfchachtig heeft. De Wortel is Vezelig, de Steng naakt, de Bloem wit. 3) Steenbreek met rondachtige, getande, lang gefteelde Bladen en eene naakte Steng. Deeze , in Siberië groeijende, heeft de Bladen rondachtig , zo diep ingefneeden, dat zy zig als gekwabd vertoonen, met fpitfe Tanden. De Bladfteelen zyn driemaal zo lang als de Bladen en de Bloemen klein. (14) Steenbreek met Eyronde, byna geftompte, Kraakbeenig gekartelde Bladen ; de Steng naakt en gepluimd. Deeze, veel naar het zogenaamde Geum gelykende, komt op Gebergten van Biskaije in Spanje voor. De Bladen zyn met hoeken ge- kar- (11) Saxifraga Fo!. fubrotundis dentatis , Iongins petiolatis &c. Sedum bicorne ferntum &c. Moms. Hifl. iii. p. 478. S. 12. t. 9. f- 17- (14) Saxifraga Fol. obovatis fubretufis &c. Saxifr. Fol. Cuneiformibus retufis &c. H- Ups. 108. Geum Fol. iubrotundo minori, Fiftillo Floris tubro. Magn. Hort. 8 8. t. 8. Mill. Ic. 141. f. 2. Mm 4 II DEEL. VIII, Sl*K, IV. Ifdeel. xi. üoofdtuk,DigyniO. XIII. Saxifraga. buntlata. Gellippeld. xiv. Umirofa. Lomme:ig.  55* Tienmannige Kruiden. iv. 1 Afdeel. xi. Hoofdstuk. xv. Saxifraga Cuntifolia. Wigbladi-- xvi. Hirf*t*. Ruig. xv u. Cm. Nietüladig. ;arteld en geenszins Hartvormig by de Steelen, Jie een kanthaairige ruigte hebben. (ij) Steenbreek mtt Wigvormige, zeer fiompe, uitgegulpte Bladen, en een naakte gepluimde Steng. (16) Steenbreek met Hartvormig ovaale, Jlompe, Kraakbeenig gekartelde Bladen en eene naakte gepluimde Steng. (17) Steenbreek met Nierachtige getande Bladen en een naakte gepluimde Steng. Deeze drie Soorten komen niet alleen tenopzigt van de Steng , maar ook daar in overeen, dat zy een omgeboogen Kelk hebben , onder het Vrugtbeginzel. De Geftalte verfchilt ook weinig, dan wat de gemelde figuur der Bladen aangaat. Altemaalgioeijenzy op hooge Gebergten jn Europa. ** Met (15) Saxifraga Fol. Cuneifotmibus obtuflsfimis repandis &c. Cotyledon altera olim Alatthioli. J. B. Hifi. III. p. 684. Coryiedon aut Sedi fpecies quaïdam. Gesn. Fase. 19. T. iz. f. 57. (16) Saxifraga Fol. Cotdato - ovalibus retufis, &c. Geum Fol. circinato, acute crenato. MAGN. Hort. T. p. S7. (17) Saxifraga Fol. Reniformü u'i dentatis tic. Sanicula rnontana rotundifolia minor. C. b. Pin. 243. Sedum mont. totundifol. minus album non guttatum. mobis- Hfi. 111. p. 478 S. 12. T. 9. f. 12. Gouan Monsp. 209. Geum. anguft.fol, Auuimnaie. Toirnf. Ifft- zso.  D e c a n d s. i a. 553 ** Met onverdeelde Bladen en eene gebladerde Steng. Cl ii) Steenbreek met de Stengbladen Eyrond gepaard, Schubs wyze; de bovenjten kanthaairig. Op de Rotfen der Spitsbergfe , Liplandfche ,' Pyrcncefche en Switzerfche Alpen , komt deeze voor, die Draadachtige Kruipende Stengen heeft, met Blaadjes bezet en aan 't end een enkelde ongeile elde Bloem. (19) Steenbreek met Lancetvormige overhoekje kanthaakige Stengbladen, en leggende Stengen. (20) Steenbreek met Liniaale overhoekje kant haairige Stengbladen en getropte Wortelbladen. (21) Steen- (is) Saxifraga Fol. Caulinis ovatis oppofitis &c. Fl Suec. 359 , 369- ft- Lapp' j79- T. 4. f. HALL. Helv 403. Sedum Alpinum Erieoides purpurascens. C. 8. PM 284. Pr'dr. x32- MORIS. [IJl. lil. p- +80. S. 12. t. 10. f 36. GesN. Fase. 26. T. 9- f. 3- (i9j Saxifraga Fol. Caulinis Lanceolatis alternis ikc. Sax Sedi foliis crenatis nsperis. SCUEUCH*. li. U. p- 140. T. 20 f. 3. Sed. Alp. Fol. crenatis asperis. C. B. Ph. 28+. Piodr 132. GESV. Fase. 22. T. 6. f. 27. GER- Prov. 423. (20; Saxifraga Fol. Cnul. Lin. altemjs Sec. S Xifraga an gnuif. Auturnnalis. BRF.YN Cent: 106. T. 48. Sedum A!p Flor. luteis raaculofis. C. B. Pi». 284. Mm 5 il DEEL. vixi. STUK. IV. Vfoeel. XL FIoofo. ;tuic. ^ xv;ir. Saxifr/.ga Oppofui'olia.Paarblad,g. XTX. sissera. XX. Autumnalis, Heiftlcü.  554 TlENMANNICE KRUIDEN. IV. ArDEEL xi. Hoofdstuk. xx l. Sixlfreq Hirculus. Bokkig. XXII. vfizoides. Dondei baardig. (21) Steenbreek met Lancetvormige, overlioekfe , naakte ongedoornde Stengbladen , en eene opftaande Steng. (22) Steenbreek met Liniaal Elsvormige verfpreide naakte ongedoornde Stengbladen en leggende Stengen. Deeze vier Soorten komen bier en daar op hooge Gebergten, zo in de Zuidelyke alsNocrdelyke deelen van Europa, inzonderheid in Switzerland, voor. Behalve het gemelde verfchillen zy weinig , zynde allen kleine Plantjes, die meer of min naar Huislook of Donderbaard gelyken, buiten de Bloem. De eene, die den bynaam van Bokkig of den naam van Bokje voert, hadt denzelven , wegens den Reuk, van cenen Groninger Apotheker Dortmannus genaamd , door wien zy in het Land by Groningen gevonden was , bekomen; zo dat dezelve tot de inlandfche Kruiden van onze Nederlanden behoort. Het is een fraay Plantje, met geele Bloemen , groeijende onder het Parnaskruid, by zeker pleizierig Dorp in 't Graaffchap Drenth; (21) Saxifraga Fol. Caul. Lanceolatis alternis Stc. Gmel. ■Si*. IV. t- 65. f. 3. Sax. Fetalis latisfimis luteis lineatis. hall. Helv. 309. t. 8. Chamsciftus Frif. Foliis Nardi Celticre. C. B. Pin. 466. Hirculus q. Chamaxifti genus, Clus. Car. 5. (22) Saxifraga Fol. Caul. Lineari - Subulatis Sec. Fl Suee. Lapp. Sedum Alpinum Fl. pallido. C. B. Pin. 2s4. MoatS, Hift. Hl. p. 477. s. 12. t. 6. f. 3. Oed. Dun. t. 72.  Decandria. 555- Drenth ; zo c l ü s i ü s , die het afgebeeld heeft, verhaalt. Men vind het óok in Sweedcc , Lap- * land, Switzerland cn Siberië. E s (23") Steenbreek met Nierachtige Stengbladen , die getand zyn en gefteeld , de Steng ge- * pluimd. • Op de hooge Gebergten van Switzerland end Ooftenryk , als ook in Languedok en Proven.ce, groeit deeze , die den naam van BergSanikel voert, by de Duitfchers Wild Schelkruid of Witte Sanikel genaamd. Deeze verfchilt in Gewas zeer van de voorigen. Meest gelykt zy naar de Zeventiende Soort , en deeze beiden voeren by fommigen den naam van Gè'itm, onder welken zy bekend zyn in de Bloemhoven. Het is een fraay Plantje, dat uit den Wortel lang en ruig gedeelde Nierachtige Bladen voortbrengt , die fomtyds ook eenigszins Klyfachtig zyn. De Steng wordt anderhalf of twee Voeten hoog en heeft witte Bloemen, met Bloedkleurige Stippen", eenigermaate naar die van 't St. Jans Kruid gelykende. De ruigte der Bladfteelen verdwynt meest door de kweeking. (24) Steen- (23) Saxifraga Fo!. Caul. Reniförmi'jus clematis petin'a ■ tis , Caule paniculato. Ssxifraga Fol., Réuiformibits acute crenatis. H. Cli£. 167. R. Luvdb. 453. Hall. Helv. 4C0. Sanicula montana rotundifolia rrnjor. C. C. Pin. 243. Sa ■ nicula Alpina. Cam. Epit. 764. Gisn. Fase. 19. T. 10. f. 25. Geum rotundifol urn msju;. Toubnf. Infi. 251. GEB. Prov. 425. Gaiyophyüa live Geum recentioium Folio Hedetaceo. Lcb. Ic. 613. 11. Deel. Vlll. Stvk« IV. FDüEL. XI. oofdt van. XXII 1. ixifraga otmdifo- Inndbla-  J56 TlENMANNICE KRUIDEN. IV. Afdeel. XI. Hoofd» STUK. xxiv. Saxifraga Granulaia 'Kouelig. *** Met (14) Saxfraga Fol. C'ulinis Reniformibus lobatis &c. Mat. Mei. zij. H. Cliff. i<7. R. Lurjb. 4,3. gouan Monsp. 210. ger. Prov. 422. kram. Aufir. 118. hall. Helv. 401. Fl. Suec. 3J0. Oed. Dan. ji4. Sax fraga rotundifolia alba. C. B. Pin. 305. Saxifraga alba. dod. Pempt. 316. Saxifraga alba Chelidonides. Lob. Ic. 612. Saxifraga Quatta. Cam. Epit. 719. f24.) Steenbreek met Niervormige gekwabdt Stengbladen , een Takkige Steng en Korreligen Wortel. Onder den naam van Witte Steenbreek is dee_ze vry algemeen bekend en berugc wegens de zonderlinge eigenfchap, dac de Stoel beftaat uit een vergaaring van ronde Korreltjes, van grootte als Koriander - Zaad , boven de Vezelige Wortelen geplaatst. Deeze Korreltjes zyn bitter, en van fommigen voor het Ziadder Plant gehouden geweest, aangezien men uit ieder Korreltje een nieuwe Plant kan voortteelen. De onderftc Bladen zyn Nicrvormig, als die van 't voorgaaude , de Stengbladen diep ingefneeden en byna gevingerd, de Bloemen wit. Dit Kruid is van de Ouden als tegen den Steen dienftig aangemerkt geweest, byzonder het Aftrekzei van den Wortel. Het Sap der Bladen is Slymerig en Zuurachtig, gelyk dat der Huislook, zynde hetzelve zekerlyk openende en PisJryvende: doch weinig in gebruik.  Decandria. 557 *** Met gekwabde Bladen en regtopftaande Stengen, (25) Steenbreek met Palmswys' gekwabde Bladen, de Stengbladen ongejleeld, de Steng Takkig en Beldraagende. Deeze wordt Boldraagende genoemd, om dat zy bovendien aan de Stengen zekere Bolletjes draagt , verfchillende anders byna niet van de voorgaande , waar van zy maar eene Verfcheidenheid fchynt te zyn. Het Vrugtbeginzel is, in heiden, beneden de Bloem. Men vindt deeze in Italië op belommerde Steenige plaatfen, Het voorgaande Witte Steenbreek is door geheel Europa, zelfs in de Ooftenrykfe Nederlanden, gemeen. (3.6) Steenbreek met gepalmde gefteelde Stengbladen en eene geheel enkelde eenbhemigi Boldraagende Steng. Op de Laplandfche Gebergten was deeze ge meen, en is door den Ridder afgebeeld. Mer vindt . (25) Saxifraga Fol. Caulinis palmato-lobatis Sec. Sax bulbofa altera. COL. Eepbr. I. p. 318. T. 317- Sax.fraga ai folia Eulbos gerens. C. B. Pin. 3«9- Sedum bicorne rotundi fol. erectum &c. MOBIS. Hifi. III. p. 474- S. 12. T. 9 f. 24. (26) Saxifraga Fol. Caul. palmatis petiolatis &c. Oed Dan. T. 22. Saxifr. Fol. palmatis, Caule (implici unifloro Fl. Lapp. 172. T. 2. f. 4. Htrt, Clif. 167. Ft- Smc. 351 373- II. DïIL. VIII. STUK, IV. Afdbel. XI. Hoofditub:. xxv. Saxifraga Bulbifera. Boldraagend. xxvr. Cernaa. Knikkend. t  558 TlENMANNIGE Krü;IDEN. IV. Afdeel, XI. HOOFDfcTUK. XXVII. Saxifraga Jiivularis. lictlimmncnd. 1 XXVIIt. Geranioi- Kraansbekachrig. XXIX. Ajugifoiia. Onpaarbladig. .d 7 l rindtze ook in Sweeden en Deenemarken. De Bloem knikt een weinig en heeft het Vrugtbeginzel boven. Zy komt ook voor met een 5etakte Steng. (27) Steenbreek met gepalmde Stengbladen , het bovenfte , onder de Bloem, Eyrond ; de Steng enkeld en meest tweebloemig. Deeze was in Lapland zeer zeldzaam, heb)ende Stengetjes van een Vinger hoog. Men dndtze ook in Sweeden en Deenemarken. Haae Groeiplaats is meest aan de Beekjes, op de yde der Bergen. (2.8) Steenbreek met Nierachtige Wortelbladen, die vyf kwabbig zyn en veddeelig; de Stengbladen Liniaal en een byna naakte Takkige Steng. (29) Steenbreek met Palmswys' vyfdeelige Wortelbladen; de Stengbladen Liniaal onverdeeld en veelbloemige opklimmende Stengen. C3o) Stcen- (17) Saxifraga Fol. Canlinis Palmatis &c. Sax. Fol. Raicalibus quinquelobis, Flor. ovato. Fl. Lapp. 174. 1.x. f. . Fl. Suec. 3S2- OED. Dan. T. Hg. (28) Saxifraga.Fol. Radical bus Reniformibus, quinque>bis. Am. Acad IV. p. 471. Mant. 383. (29J Saxifraga Fol. Rad. palmato- quinque-partitis &c. m. Acad. IV. p. 47'. GER. Prov. 424.  Decandria. 5/9 {30) Steenbreek met Nierachtige gepalmde Haairige Stengbladen : de Stengen en Steeltjes Draadachtig. Van deeze drie groeit de eerfte op de Pyreneen, de andere op de Bergen van Provence , zo LinnjEüs verzekert; de derde in Siberië. Deeze laatfte heeft zeer lange Bloemileeltjes,in tweeën gedeeld, en vry groote witte Bloemen. C31) Steenbreek met Wigvormige in drieën gedeelde , overhoekfe Stengbladen en eene regtopgaande Takkige Steng. Deeze Soort groeit op Zandige plaatfen en op Gebergten , als ook op de Daken der Huizen, in Europa. By ons komt zy veel voor, op vogtige Gronden en oude Muuren, zo in Gelderland en Overysfel als in het Stigt én in Holland. Men vindtze Drievingerig Huislook der Daken getyteld door Bauhinus. De Blaadjes zyn als die der Steenruite, doch het heeft Steeltjes van omtrent een Handbreed hoog. (32) Steen- (30) Saxifraga Fol. Caul. Reniformibus palmatis pilofis, CaüEbiis; Pedunculisque Filifbrmibus. (31; Saxifraga Fol. Caulinis Cuneiformibus &c. Fl. Suec. 353. Fl. Belg. n8. GOUAN Monsp. zio. GER. Prov. 422. Saxifr. Fol. trifidis &c. R. Lugdb. 457. Sax. Fol. omn. trilobis &c. Fl. Lapp. 173. H. Cliff. 16S. Sedum tridj&ylite' Te&orum. C. B. Pin. 28j. Paronycliia altera. DOD. Fempc. 113. Lob. Ic. 469. ii. DEEL. vui. stok. IV. Afdeel. xi, Hoofd- ituk. xx?. Saxifraga Sibirica. Sibenfch. xxxr. TridatlyV.tes. Dtiekwabbig.  5ÓÓ TlENM ANNIGE K RUIDEN. IV. Afdeel. XI. Hoofdstuk. xtxn. S'-xifraga Petrta. Rotsminncnd. XXXIIT- AMcendens. Opklimmend. XXXIV. Ctiffuofi. Plag'nüukend. (32) Steenbreek met de Stengbladen driedeelig gepalmd ; de Sip pen byna in drieën gedeeld ; de Steng met veele Slappe Takjes. Op de hooge Gebergten der Noordelyke en Zuidelyke deelen van Europa , hier en daar , groeit deeze , die naby komt aan de voorgaande, doch, behalve 't gemelde verfchil, ook de Bloemen viermaal zo groot heeft. (33) Steenbreek met de Stengbladen Wigvormig aan de tippen getand ; de Steng opklimmende en eenigermaate ruig. De Groeiplaats is op dergelyke Gebergten. Het Kruidje heeft een digt gebladerd Bloemftengetje van een Handbreed hoog. (34) Steenbreek met getropte Liniaale Wor- tel- (32) Saxifraga Fol. Caul. Palmaro - triparritis &c. Saxifraga alba petrsa. pon. Bali. 339. f- 337- Saxifraga Aizoides Alpina &c. plus. Alm. 331. T. 222. f. 3- Sedum tridaftylues Alpin. mijns album. C. B. Pin. 284. AlORIS. Hifl. UI. p 479. S. 12. T. 9- f- a8. (33) Saxifraxa ,Fol. Caulinis Cuneiformibus &c. Mant. 384. Sax frjga Pyrenaica tridadt. latifolia. Tournf. Infl. 253. Gouan Monsp. 210. Ssx. Pol. palm.itis, Cau e denfe foliofo Florigero. ALL. Pedem. 12. T. 3- f. r. Sedum rridi&ylites Alpin. Caule foliofo. C. B. Pin. 284. Sedum rtid. Alpinum mams, tcriinm. C. B. Prodr. 131. (34) Saxifraga Fol. Radic. aggregatis &r. Mant. 383. Saxfraga Fol. lïmpl. & trifidis &c. Hall. Hth. 405. Opusc. 292. T. 1. f- i. SEQ. Vir- 451. T. 9. f. 4- Sedum tridadiylites Alpinum minus. C. B. Pin. 284. Prjdr. 131. Sedum Mos-  DecAMDRIA.' «$ï telbladen, die geheel of driedeelig zyn,en een regtopgaand , byna naakt en meest tweebksmig Stengetje. i {35) Steenbreek met veeldeelig gepalmde verfpreide Stengbladen, die fpitfe Slippen hebben, en een opjtaand Stengetje. i Volgens Gunnerüsïs deeze Groenlandfe eene Verfcheidenheid van de voorgaande , die op hooge Gebergten in de Zuidelyke deelen van Europa en in Switzerland groeit, maakende aldaar Plaggen als Mos. De meeue Rotfen der Alpen zyn bekleed met dit Kruidje , zegt de Heer Haller. Het heeft Steeltjes van maar drie Duimen hoog en ruigachtige Blaadjes. **** Met gekwabde Bladen en leggende Stengen. (36) Steenbreek met Hartvormige , driekwabbige en onverdeelde Stengbladen ; de Stengetjes leggende. (37,) Steen- Moschatella Alpina lufea. Gesn. Faïc 15. T. 6. f. n. G-OUAN Monsp. 210. (35) Saxifraga Fol. Caulinis palrnato - multifidis &c. Sax'.Fr. tridaftylites Gtoenlandica, Dill. Elth. 337. T. 353. f. 3*?- (3S) Saxifraga Fol. Caulinis Cordatis ttiloMs integiisque , Caul. ptocurnbentibns. Saxifraga exigua Fol. Cymbalaiiar. BUXB. Cent. II. p. 4°. T. f- t. Nn II. DEEL. VIII, STUK. IV. Ifdeel» XI. 3ooFrv TUK. xxxv. Saxifraga Sroenlanlita. Groenarids» xxxvl Cymbalaria. Hartblï» dig.  JfJ2 TlENMANNIGK KRUIDEN. IV. Afdeel. xl Hoofdstuk. xxxvn. Saxifragt Hederacea, Klyfachü- XXXVIII Hypnoides Mosacht ge. (37) Steenbreek met Eyronde gekwabde Stengbladen en Draadaclitige Jlappe Seengetjes. (38) Steenbreek met Liniaale Stengbladen die onverdeeld of drietandig zyn, leggende Spruiten en regtopjtaande ?iaakte Stengetjes. [ Deeze drie Soorten verfchillen meest door de 'figuur der Blaadjes. De eerfte groeit in de Levant; de andere op 't Eiland Kandia, de laatfte komt overal, in Europa, op de hooge Bergen voor, en is zelfs in Gelderland op de Hey, tusfchen Harderwyk en Hermelo, door den Heer de Gorter waargenomen. De Bladen, die den Stoel maaken en op den Grond leggen , zyn zeer fraay in drieën of in vy ven verdeeld: de Stengetjes een half Voet lang. Zonderling is 't, dat men van dit uitgebreide Geflagt nog geen ééne Soort, of eenige Plant tot heïzelve betrekkelyk , in Oost- of Westindie, noch ook in Afrika of in Arabie, aangetroffen hebbe. Tia- (37) Saxifraga Fol. Caul. Ovatis Iobatls, Caule Filiformi flaccido. Saxifr. Cretica annua minima , Hederaceo folio. tournf. CV. 18. f38) Saxifraga Fol. Caul. Linearibus &c. Saxifr. procumbens &c. H. Clif. 16%. R. Lugdb. 453. N. 6. GOUAN Monsp. z\o. Fl. Belg. jis. HALL. Helv. 404. Sedum Alp. trifido folio. C. li. Pin. 284. MORIS. Hijl. III. p. 475. S. 12. T. 9. f. 26. (3. Saxifraga procumbeni &c. R. Lugdb, ♦54- N. 7.  Decandria. 503 Tiarella. Myterzaad. De Kenmerken van dit Geflagt zyn een vyf-t deelige Kelk met vyf Bloemblaadjes, die on-s verdeeld zyn , daar ingeplant : het Zaadhuisje eenhokkig tweekleppig, hebbende het ééne Klepje grooter dan het andere. Twee geheel uitheemfche Soorten zyn daar in vervat, naamelyk. (1) Myterzaad met Hartvormige Bladen. In de Noordelyke deelen van Amerika en, Afie groeit deeze Soort, welke Mitella met een naakte Steng is genoemd geweest, 't Gewas, dat Bladen byna als het Aardveil heeft, gelykt in Geftalte veel naar het gewoone Sanikel of Witte Steenbreek en is daar van meest door het Zaadhuisje , dat zig als een Bisfchops - Myter opent, onderfcheiden. Hetzelve bevat zwarte glanzige Zaadjes. (2) Myterzaad met drievoudige Bladen.'' In de Noordelyke deelen van Alle, dat is in' Si- (1) Tiarella Foh Cordatis. Syfl Nat. XII. Gen. r. Scleranthus Annuus. . Jaarlyks. I. rr  $66 TlENMANNIGE KRUIDEN. IV. Afdeel XI. Hoofdstuk. Tweevjy vige. ïl. Scleranthus perennis. Overblyvend> Deeze Soort is de Kmwei vanDo»on.ffius, by geen anderen naam, zo hy zegt, ergens bekend, eerj Onkruidje, dat door geheel Europa byna voorkomt op drooge Zandgronden , in. 'zonderheid in de Akkers of Koornlanden. Men vindt het door fommigen, wegens de geftalte, tot jhet Varkensgras betrokken. Niettegenftaande het zeer fmalle Grasachtige Blaadjes heeft, gaf Tournefort het, wegens de Bloem en 't Zaadhuisje, een plaats in het Geflagt van Alchimilla , dat nogthans maar vier Meeldraadjes heeft. Dit Plantje verfchilt zeer, naar den Grond waar op het groeit. Het valt in de Akkers en Tuinen wel drie of viermaal zo hoog als op dorre Velden, waar het een zeer laag Takkig Kruidje is, grys of witachtig van Kleur , doch aan Waterkanten groener. Het Blommetje bevat vyf langer, vyf korter Meeldraadjes: het Vrugtbeginzel heeft twee Stylen en het Zaad vereenigt zig door de rypwording met den Kelk. (o) Hardbloem mtt gejlooten Vrugtkelken* Deeze groeit op dergelyke plaatfen als de voorgaande, dochis lang zo gemeen niet in ons We- (i) Scleranthus Caïyc. Fru&us claufïs. Fl. Suec. p. 349 KHAM. Aufir. iij. OED. Dan. 563. Knawel incanum Foi." inajori perenne. Raj. Angl. hl p. j6o. t. 5. f. 1. Alchimilla fupina Gram. folio majori flore. Vaill. Par. 4. t. r. 5. Polygon. minus polycarpon. Tab. Hifi. I2rj.Polygonum Eolonieum Cocciferum. ]. E. Hifi, III. p. 378.  Decandria. 567 Wereldsdeel, behalve in Polen; alwaar het dat Plantje zou zyn , 't welk het Poolfche Grein, daar ik omftandig van gefchreeven heb, uitle-I vert (*). Het komt in alle opzigten, zo H a l-s ler aanmerkt , met het voorgaande overeen; doch de Bloempjes zyn grooter en het blyft 's Winters over, (2) Hardbloem met de Vrugtkelken zeer wyd en gedoomd, de Steng eenigermaate Haairig. t Deeze Soort is nog zeldzaamer dan de voor-v gaande. Men vindtze by Montpellier en in Italië, zo Linnjeüs aanmerkt. Zy heet BergVarkensgras met Wormachtige Blaadjes, by C. Bauhinus: by anderen Polycarpon, wegens de menigte van Zaad. De geftalte is als die der voorgaanden , en zy groeit ook omtrent een Handbreed hoog. Gyp- (*) Zie het I. Deels X. Stuk van deeze Natuurlyke HtJlorie, bladz. 4S4 , enz. Als ook ledeb.mullf.rs Mikros\. Vermaaklykbeden , I. Dee!. bladz. 49 , PI. 32: alwaar het Plantje, benevens het Grein en deszelfs Infekt afgebeeld en omftandig befchreeven wordt : zo maar dat het eigentlyke Plantje is : want het Loof fchynt zeer te verfchillen. Ook groeit dat Grein aan de Wotteltjes van vetfcheiderley Kruiden. (l) ScUrantkus Cal. Fritft. patentisfimis, &c. Am. Acad. IV. p. 313. Polycarpon. Dal. Hijl. 4++. Poiyg. mont. Vetmiculatas foliis. C. B. Pin. 281. Vermiculata nova planta. COL. Eepbr. I. p. 295. T. 29*. Nn 4 II. DEEL. VIII, STUK. IV. VFDEEL. XI. fOOFD- ruc. Digynis. III. '.krantbus Polycar- DS. eelzaadig.  «(58 Tl e kma k k i C E KR0IÜ2N. j IV. 'Afdeel. xi. Hoofdstuk. TweewyV'ge. I. Gypjophila rtpens. Kruipende. Gypsophila. Gipsminner. De Kelk is eenbladig, Klokvormig en hoekig in dit Geflagt , met vyf Eyronde, ongedeelde Bloemblaadjes : het Zaadhuisje Kloot» rond j met ééne Holligheid. Tegenwoordig bevat hetzelve tien, meest Europifche Soorten. Ci) Gipsminner met. Lancetvormige Bladen, de Meeldraadjes korter dan de uitgerande Bloem. De Planten van dit Geflagt zyn, door haare Bloemen en Gewas , veelal Anjelierachtig en gelyken tevens naar Muur. Dus is de tegenwoordige Kleine Steen - Anjelier, met Grasachtige Bladen getyteld van C. Bauhinus, Haare Groeiplaats is op de Bergen van Siberië, Oofienryk , Switzerland en de Pyreneen. De Wortel, zegt de Heer Haller, is eenige Voeten lang, niettegenstaande de Stengetjes maar een half Voet hoog zyn, met veelefmallq dikachtige Blaadjes , fpits gepunt , draagende de Bloempjes, die Vleefchkleurig zyn, op naakte Takjes, als in Kroontjes, aan 't end. (2) Gips* (i) Gypfephila Pol. Lanceolatis 5tc. Syft. Nat. XII. Gen. 55?. p. f06. Vig. XIII. Gen. 563. p. 346. Am. Acad. III. p. 13. Cfr. Ptov. 409. T. ij. f. 2. Saponaria Caule fimplici &c. H. Cliff. It><5. HALL. Helv. 3S0. n. 6. RüPP. Jen.Uy, Alline Orientaüs altisfima &c. BuxB. Cent. III. d. 32.T. 60, Caiyophyllus faxatilis fol. Gramin. minor. C. B. Pin. zn. '  Decandria. 569 (2) Gipsminner met Lancetvormige effene Bladen , verfpreide Stengen en de Stampers langer dan de Klokvormige Bloem. Deeze fchynt weinig van de voorgaande te verfchillen en de Groeiplaats is ook op de Europifche Bergen. (3) Gipsminner met Lancetvormige ruuwe Bladen en omgekromde Bloemen, die tweehuizig zyn. In Wocftynen van Siberië en Tartarie groeii deeze , die zeer kleine Bloempjes heeft, mei lange kromme Stylen. (4) Gipsminner met Lancetvormige byna drieribbige Bladen en regte Stengen. Van de volgende verfchilt deeze, die in Siberië groeit, bovendien , door twee of viermaal zo groot te zyn, hebbende een opftaande Steng van anderhalf Voet hoog en Bladen van een Vinger lang en breed. M Gips- (1) Gypfophila Fo!. Lanceolatis Isvibus &c. Alfine anguftifolia Caryophylloid.es multiflora glabra purpurascens perampla Radice Aftragiliti. pluk. Bl*. zz. T. 75. f. z. (3) Gypfophila Fol, Lanceolatis fcabtis tkc. Am. Acad III. p. 23. Alfine ftutescens Caryophylli folio, Flore partt albo. gebb. Tanasf. 15. (4) Gypfopiila Fol. Lanceolatis fubttinerviis Sc. Saponaija Calycibus pentaphyllis &c. H. Ups. 107. Nn 5 U. Peel. VIII. Stuk, IV. AfdeelJ XI. HOOFDSTUK. II. Gypfophila ïrofl.-ata. Leggende. nr. Pamculata. Plui'iibloemige. IV. Aliisfima. Zeer: hoog.  IV. Afdeel XI. Hoofdstuk. v. Gypfoph'u S'rutbiam Srruisvederige. vr. Fafligiata. Getopte. < 570 Tienmannige Kruiden. (5) Gipsminner met Liniaale Vleezige Bla. den, aan de Oxelen getropt en fpilrond. Dit Kruidje , in Spanje groeijende, bevindt zig in de Europifche Kruidhoven , onder den , naam van Saponaria, welken het in 't Spaanfch te regt voeren kan , wegens het gebruik, dat men 'er aldaar van maakt. In de Provincie la Mancha, naamelyk, wordt de Wortel, die zeer dik is en diep in den Grond nederfchiet, met de Kleeders of het Linnen, dat men wasfchen wil, gekookt, en verftrekt dus voor Zeep; weshalve de Spanjaarden het ook Jabcmera, dat is Zeepkruid heeten, zo Loefling verhaalt. De Bloempjes, die wit zyn, maaken ronde Hoofdjes aan 't end der Stengen. fjd) Gipsminner met Lancetvormig Liniaale fiaauw driekantige , effene , fiompe, eenzydige Bladen. Dit f5) Gypfophila Fol. Linearibus, Axillaribus, confei ris teretibus. I.oril. Itin. 73. Saponaria Gaule fimplici &c. H. CUff. 166. R. Lugdb. 444. Saponaria Lychn. folio , Flosc. albis. C. B. Fin. 206. Kali vermiculatum albo globofo flore. BARR. Rar. 64. T. 1I9. bocc. Mus. II. T. 122, (6) Gypfophila Fol. Lanceolato - linearibus 8cc. Am. Aeai. III. p. 23. Saponaria Calycibus pentaphyllis &c. It. Gotb. 182. Fl. Suec. 346. GouAN Monsp. 211. Sapon. Fetalis ova:is &c. Hall. Gm. 117. T. 2. f. 1. Caryoph. Saxatilis Fol. 3ramineis , Umbellatis Coryrnbis. C. B. Pin. 211. Folygo;um majus erectum anguftiColium. Mentz. Pug. T. 2. f. 2. Lychnis Gypfophila. Gmel. Sib. IV. T. 61. f. 1.  D e c A N D R I A. 571 Dit Kruid , dat op Steenachtige plaatfen in Gothland, Pruisfen, Languedok en Switzerland groeit, heeft een Houtigen Wortel, die een Vinger dik is en geeft daar uit een tropje lange, ronde, dunne Blaadjes, fchietende Stengetjes van een of twee Spannen hoog ; wier top met een dikke Tros van witte Bloempjes als gekroond is. De geftalte is anders aan die van 't Varkensgras gelyk. (7) Gipsminner met Eyrond Lancetvormige, de Steng half omvattende Bladen. Volgens Dillenius groeit deeze tot anderhalf of twee Ellen hoogte: zo dat de Vierde Sóórt, van anderhalf Voet, ten onregte den bynaam van Zeer hooge of Allerhoogfte heeft. De onderfte Bladen zyn als die van 't Zeepkruid , terwyl de bovenften naar die der Lych* nis gelyken. De Bloemkelken zyn Klokvormig met Hoeken. De Groeiplaats is in SpaDje en de Oofterfche Landen. (8) 'Gipsminner met Liniaale platte Bladen , ongebladerde Kelken, een gegaffelde Steng en gekartelde Bloemblaadjes. In (?) Gypfophila Fol. ovato - Lanceolatis iëmi - amplexicaulibus. Saponaria Fol. Lanceolatis &c- H. Clif. isj. Spergula multifiora &e. DlLl.. Elth. 36S. T. 176- f- 3 57- Gypfophila tomentofa. Sp. Plant. 583- Linum fylveftre latifolium, Fl, albicaate. BARR. Rar. 6yo. T. 1002. (8) Gypfophila Fol. Liueatibus planis Sec, Saponaria Cal, pen- H. DEEi; VIII. STUK. IV, Af-nïïEL» XI. Hoofdstuk»Digynia. VII, Gypfophila perfoliata. Doorbladi- VIII. Murali:. Muurige.  5?2 TlENMANNIGE KRUIDEN. IV. Afdeel XI. Hoofd» •TUKT. ' Twcewy Vigt. ix. Cypfopbilt rigida. Styfbladi' X. Saxifraga. 'Steenbreekende. In Sweeden, Duitfchland en Switzerland, aan de Wegen, groeit, volgens den Ridder, deeze, die Zeer kleine Muur■-Anjelier van Bauhinus getyteld wordt. De kleine Moeras'Lychnis, van M e n t z e l , hier t'huis gebragt die in 't Brandenburgfe en Silezie voortkomt, is meest maar één, fomtyds twee of drie, en zelden vier Duimen hoog. Het Plantje groeit een Handbreed hoog in Provence, (9) Gipsminner met Liniaale platte Bladen, een gegaffelde Steng , tweebloemige Steeltjes en uitgerande Bloemblaadjes. Weinig meer hoogte heeft deeze , die by Montpellier in Languedok en misfchien ook in de Nederlanden groeit, zegt Linnjeus. By gedagte Stad werdt zy alkrkleinjle Santorie geheten. Bauhinus hadtze ook bekomen van Florence. C10) Gipsminner met Liniaale 'Bladen, hoekt- pentaphyllis «cc. Fl. Suec. 347. Sap. Fol. Lïneaiibus. Fl. Lapp. 171. Caryophyllus minimus Mnralis. C. B. Pi». 211. Lychnis parva paluftris, Fol. acutis Lancaolatis, Flosc. purpureis. Mentz. Pug. T. 7. f. 4. Gyps. Fol. linearibus planis &c. GER. Pre*. 408. (9) Gypfophila Fol. Linearibus planis Ssc. Gouan Monsp. ui. Saponaria Caule dichotomo, Fol. Subulatis planis.//. Clif. 166. r. Lugdb. 445. n. 6. Lychnis fylv, minima exiguo flore. C. b. Pin. 106. Predr. 103. Tunica minima. DAL. Hifl. ri9i. (10) Gypfipbila Fol, Linearibus , Cal. angulatis , Squamis qua-  D E C A N D R I A; 573 i kige Kelken , vier Schubben en uitgerande Bloemblaadjes. In Oofienryk, Vrankryk en Switzerland, groeit deeze, volgens den Ridder, welke de Steng een Handbreed hoog, opftaande, Draadachtig en gegaffeld heeft, met Liniaale fpitfe Bladen en den Kelk met vier Blaadjes omringd , die half zo lang als de Stamper zyn : de Bloemblaadjes uitgerand en bleekrood, onder met drie flaauw paarfche Streepen getekend. Saponaria. Zeepkruid. De Kelk is eenbladig naakt , met vyf genagelde Bloemblaadjes: het Zaadhuisje langwerpig met ééne holligheid, in dit Geflagt, 'twelk agt Europifche Soorten bevat, naamelyk. (i) Zeepkruid met Rolronde Kelken en Eyrond' Lancetvormige Bladen. Dit quatuor, Coroll. emarginatis. gouan Monsp. 212. Dianthus Rad. repente. R, Lugdb. 444. kram. Au/Ir. 322. Dianth. Cal. lato Sc brevisfimo. Hajll. Helv. 381. Caiyoph. Saxifr. ftrigofior. C. b. Pin. 21 r. Lychnis pumila Caryophyllata. barr. Rar. «4. T. 598. (1) Saponaria Calycibus Cylindricis &c. Syfl. Nat. XH. Gen. SS9- p- 3t>7- Veg. XIII. Gen. JÖ4. p. 347. Mat. Med. 214. R. Lugdb. 444. H. Clif. 165. Ups. 106. GOUAN Monsp. 212. Fl. Belg. 119. Ger. Prov. 412. H\Mï..Helv. 378. Saponaria major Ijevis. C. b. Pin. 20S. Saponaria. Doo. Pempt. 179. Lob. /f.314. Lychnis fylv. qua: Saponaria vulgo. Tournf. Infl. 336. ^ Sapdharia concava Anglica. C. b. Pin. 206. Mor. Hifl. 11. p. 548. S. j. T. 22. f. j2. Genciana folio convoluto. J. b. Hi/1. III. P- S2I- ii. Deel vin. Stuk. IV. Afdskl.' X;. Hoofd-. STUK. Digynia, r. Saponaria Offioinalis. (.eneescragtig.  574 TlENMANN I6E KRUIDEN. IV. Afdeel. xi. Hoofdstuk. Tweevjy vige. Dit Gewas , dat men gcmeenlyk Zeepkruid noemt, groeit niet alleen in de middelfte deelen van Europa , maar ook in de Zuidelyken en zelfs in Virginie. By ons komt het veel aan 'den Duinkant van onze Provincie, als ook in de hoogfte deelen van Gelderland en elders , voor. In Switzerland groeit het, zo de Heer Haller aantekent, menigvuldig aan de Wegen en zelfs die Verfcheidenheid met dubbelde of gebladerde Bloemen , welke men ook fomtyds in de Nederlanden vindt. De andere, met holronde Bladen, fchynt eene Basterd - Soort te zyn. Dit Kruid zweemt veel naar de groote Gentiaan , doch is uit zig zelve genoegzaam kenbaar en in de Kruidboeken vanDoDONJEUS en Lobel zeer natuurlyk afgebeeld (*). Het heeft ronde knoopige Stengen, fomtyds van een Voet , fomtyds van'een Elle of hooger, wanneer men het in de Tuinen teelt. De Bladen groeijen -er tegenover elkander aan : zy zyn Lan- (*) Te verwonderen is 't , dat LlNNtëUJ Afbeeldingen die goed , ja keurlyk zyn, uit zo bekende Kruidboeken, dikwils niet aanhaalt. Gezweegen nog de verbaazend veele fouten, die 'er in de aanhaalingen van de Spet. Plantarum lyn , welken ik niet alle heb kunnen te regt btengen. Hier was in plaats van die Autheuren, CAM. Epit. p. ijï, aangehaald , 't welk in kram- Aufir. en Gort. Fl. Belg. i» overgenomen ; terwyl men by Camerarius noch op die Bladz. noch in 't Regifter, van de Stpenaria gewag gemaakt of eenige Afbeelding van dat Kruid vindt: nuar een bloote mtlding in cam. Hm. p. 15ï-  DecAndria. 575 Lancetvormig Eyrond, ftevig , glad, met drie Eibben overlangs. Op 't end der Stengen komen de Bloemen Kroontjeswyze voort, zynde bleekrood , wit of paarfchachtig. Zy hebben' een Anjelier- of Lychnisachtige figuur en de Kelken zyn in 't midden eenigszins gezwollen. Men erkent in dit Gewas eene Zeepachtige hoedanigheid, welke hetzelve, in Afkookzel, bekwaam maakt om Verpoppingen der Ingewanden , waar uit Sleepende Ziekten ontftaan, te ontbinden. Hierom wordt het, door Boerhaave , tegen de Geelzugt en Melancholie, aangepreezen. Volgens eenigen zou 'er ook eene Zweet- en Pisdryvende, ja de Stonden voortzettende eigenfchap in plaatshebben. Met Water gevvreeven , fchuimt het als Zeep. Het is zeer bitter van Smaak. (2) Zeepkruid met vyf hoekige pieramidaale Kelken en Eyronde gefpitjle ongefte_elde Bladen. Men noemt dit Kruid Vaccaria, om dat het op de Weilanden , daar de Koeijen graazen, voortkomt, die 'er veel Smaak'in hebben. Het groeii (2) Saponaria Cal. pyramidatis quinquangularibus &c. H Ciiff. 166. H- Ups. 107. r. Lugdb. 443. GoUAN Monsp 2iï. ger. Prov. 412. kram. Auftr. 119. HALL. Helv. 379 Guett. Stamp. 287. Lychnis Segemm rubra Fol. Peifoliatr C. B. Pi". 204. Vaccaria. DOD. Ptmpt. 104. lfatis fyly Vaccaria di&a. LOB. Ie. 352, II deel. VIII. stuk. IV. Ifdeel: xi. ïoofdtuk. Digyr.ia, 11. Saponaria Vaccaria. Wcidlandig.  57°" Tienmannige Kruiden. IV. AFDEEL. XI. Hoofdstuk. Tweevjy vige. III. _ Saponaria Crelica ■ IGndiafch. IV. Torrigens. Hangend. groeit ook wel op de Akkeren tusfchen't Koorn. Men vindt het in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Duitfchland, Switzerland, Italië en de Levant. De geftalte zweemt veel naar die der Weedc, of ook van het zogenaamde Doorwas : weshalve Gesnerus hetzelve Perfoliata rubra noemde. De Bloemen zyn Roozekleurig of wit : de Steng bereikt een Elle en meer hoogte; zy is zeer Takkig en draagt van boven Bloemen , die zonderling zyn , wegens de vyf» hoekig gevleugelde Kelken. De Bladen , die dc Steng zeer digt omvatten,zyn van eeneblaauwachtig groene Kleur. (3) Zeepkruid met vyfhoekige gejlreepte Kelken , een regtopftaande byna gegaffelde Steng en Elsvormige Bladen. Deeze , op dorre plaatfen van Kandia groeijende , heeft de Steng lymerig gehaaird , een Voet hoog, met Elsvormig imalle Bladen en opftaande Bloemen, beftaande uit kleine Blaadjes. (4) Zeepkruid met Cylindrifche ruigachtige Kelken, zeer wyd gemikte Takken en hangende Zaadhuisjes. In ()) Saponaria Cal. quinquangularibus ftriatis &c. Saxifraga altera. Alp. Exit. 292, T. 291. (4) Saponaria Cal. cylindr. pubescentibus, Ramis divarieatisfimis, Frutlibus penduls. Mant. 239. Silene potrigens. Syfl. Nat. XII. Tom. 9. App. p. 230. Lychnis Chalepenlis annua &c. Maats. Hijl. II. p. 141,  D E c a N d u i a. 577 In de Upfalfche Tuin is deeze, uit de Levant afkomftig, met een Steng van twee Voeten hoog, geteeld. De Bladen zyn fmal en, zowel als het geheele Loof , in het bovcnlte gedeelte, ook lymerig of kleverig gehaaird (*). (5) Zeepkruid met Rolrondachtige Kelken, een opftaande Lymerigepaarfchachtige Steng en overlwekfe Takken met geflipte Bloemen. Dit is een opftaand Kruidje van een Span hoog, Lymerig ruig, met fmalle gladde Blaad jes en vyfdcelige Kelken , die aan den Rand Vliezig zyn: geheele witte Bloemblaadjes met drie paarfche Stippen en Violette Meelknopjes. (6) Zeepkruid mét Rolronde ruige Kelken én gegaffelde leggende Stengen. Dit Kruidje , in Switzerland , Italië en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, op belommer- d< (*) Aforis. Hijl. tlï. p. 541- Fig. rnala : wordtin Sys't. Nas. fcg. XUI. gezegd. Ik vind her aldiat niet, maar in Tom. II. p. 5+J- befchreeven , zonder Afbeelding. (5) Saponaria Cal. fubcylindricis, Caule erecto viscidopüipurascente , Ramis aiiernis , Corolüs ptm&atis. Mant. 70. Sap. Caule dichotomo tiafuto &c. Aiid. Sp. 1. p. 24 T. 9. (6) Saponaria. Cal. Cylindr. vülofis &c. Sap. minor qul busdam. 3. b. Hijt. itl. p. 344. Lychnis vel Ocyrnoides ré [Cns niöntanum. C. B. Pin. ïoó. Ocyrnoides redens Po'y. fonifolia. Lob. Ie'. 341. Saponaiia humrfufa Cal. tuhüiüfö, 'Hall. HHz. 378. Gouan Monsp. asz, Ger, Pre*. 41». Oo II. Deel, VUL stok. IV. "i F DEEL. XI. tlOOFD* > i'ÜK. Digynia, V. Saponaria] Illyrica. Slavonilch. VI. Ocynsoiden Rondbladig.  57S TlENMANNlGE KRUIDEN. IV. , Afdeel. XI. Hoofdstuk. Tvieeviyvige. VII. Saponaria Oriintalis. Levamfch. 1 VIII. Lutea. Geel. ie Steenige plaatfen voortkomende , verfchilt door zyne rondachiige Blaadjes , als die van Bafilicum , van de anderen. Hierom wordt het ook Ocymoides geheten , of kruipende met de Bladen van Varkensgras, by Lobel, en klein Zeepkruid by j. B a u h i n u s. (7) Zeepkruid met Rolronde ruige Kelken en een gegaffelde, opftaande, uitgebreide Steng. In de Levant is deeze door Tournefort ontdekt , die van de voorgaande weinig verfchilt , doch de Blaadjes fmaller heeft, en de Vrugtkelken Eyrond , met verhevene Haairdraagende Stippen; de Bloemblaadjes fpits uitgerand, zonder Kroontje. Het groeit een Handleed of een Span hoog. (8) Zeepkruid met Spilronde Kelken en Bloemen , die een Kroontje hebben, in Kroontjes vergaard, met byna Liniaale gejleufde Bladen. Op (7) Saponaria Cal; Cylindr. villofis 8cc. Tl. Ups. to6. N. 2. r. Lugdb. 445. n. 7. Lyclinis Oriënt, annua fupina &c. Tournf. Cor. 25. Dill. Eltb. 2oj. T. 167. f. 204. (8) Saponaria Calyc. teretibus , Corollis Coronatis &c. Lychnis Flor. umbellatis &c. all. Fedem. 29. T. ;. f. 2. Globularia lutea montana. Col. Ecpir. I. p. 152. T. ijs. Bellis montana globofo luteo flore. C. B. Fin. s.62. Lychnis lutea montina &c. BARR. Ic. 49s. Lychn. rubra Globularis capitulo. BOCC. Mus. II. p. 7S- T. 62. f. i. Silene Flot. in Capitulum congeftis? Hall. Helv. 376. T. 7.  DECANDRIA. 57 Op de Gebergten van Piemont, en in andere deelen van balie, groeit dit zonderlinge Kruid je, dat een Hoofdje, byna, als de Madeliever heeft, met geele Bloemen , zynde de bovenfte Bladen, inzonderheid de Kelken, ruig. Dianthüs. Anjelier. Een Rolronde , eenbladige Kelk, van onderen met vier Schubben ; vyf genagelde Bloemblaadjes en een Cylindrifch eenhokkig Zaadhuisje, maaken de byzondere Kenmerken van dit Geflagt; 't welk twintig Soorten bevat, waar van de drie laatften, als Heefterachtig, tevooren reeds befchreeven zyn (*) ,de overigen hier volgen. Zyzyn in drie Rangen onderfcheiden, naamelyk * Met vergaarde Bloemen. (i) Anjelier met Tropswys' vergaarde Bloemen; de Kelkfchubben Eyrond - Elsvor mig, zo lang als het Pypje ; de Bladen' Lancetvormig. Dit is de Duizendfchoon der Hoven , die in de (*} Kladz. 107, enz. in het V. stuk. (0 Dianthus Flor. aggregatis feciculatis &c. Syfl. Nat. XII. Gen. jSo. p. 307. reg. xill. Gen. 5SJ. D. 348^ H. CUff. Ups. sos , los. R.. UgS. 444. GOUAN Monsp. 2,3. Catyophyllus Hottenfis barbaat» latfohus. C. 8. Pm. 208. Thyrfis. Renealm. Sp. 47. £ catyoph. barb. Hort. anguftifolius. C. E.P.Vi. 209. Armeriasïlos alter. Dod. Ptmpt. 176. A*meria altera. los. Ic. 448. Oo s ii. DEEL, viii. stuk, 9 IV. Afdeel.1 XI. Hoofdstuk.Digynia, r. DUntèus arbatus. Du.zend"choon.  580 Tienmannige Kruiden. IV. Afd-el. XI. HoOFD STUK. Tixieewy vige. ii. Dianthus Carthufi*»■»». Raithuizers. de Zuidelyke deelen van Europa in 't wilde groeit en van fommigen Gebaarde of Baard • Anjelier genoemd wordi. In 't Latyn heet menze Armerius flos of Armeria, welke naam van het Franfche woord Armoires afgeleid wordt door Dodon^bs, die zegt, dat men ze in Brabant Keykens noemt , eene benaamiag, welke zo veel ze^t als Bloemtuiltje. In Duitfchland geeft men aan deeze en ha:tre mede - Soorten den naam van Tonner- of Veld - Nagelein, dat is Veld-Anjeliertjes. (2) Anjelier met byna vergaarde Bloemen, de Kelkfchubben Eyrond gebaard , byna zo lang als het Pypje; de Bladen Liniaal en drieribbig. Waarom deeze den bynaam van Karthuizers voere, is my duifter. Men noemtze in Vrankryk le Bouquet parfait, dat is het volmaakte Bloemtuiltje, volgens GodA n'. De Groeiplaats is, volgens den Ridder, op dorre lugtige Velden van Duitfchland, Italië en Sicilië. Van de voorgaande Soort verfchilt zy door de Bladen de helft fmaller, ftyver en niet één maar drie- rib- (1) Dianthus Flor. fubaggregatis &c. H. Ups. Guett. Stamp. 284. gofan Monsp. 213. Caryopli. fylv. vulr. brifolius. C. B. Pin. 205. Car. Arvenlis Calyculo Flor. aumerofo. Loes. Prusf. 37. f. 7. /8. Car. fylv. Flore rubro plurimo de fuinmo Caule prodeunte. seg Per. +34 T. 8. f. 2. Armerius Flos primus; Ooo. Pempt. 176. Armeria five Caryo» phyllus minor lylveflns fol. Utittibus. X.ob. Ie. 4t«.  Decandria. " 581 ribbig te hebben ; de Steng een weinig ruuw: de Bloemblaadjes afftandig , van boven ruig: de Stampers langer dan het Pypje. Deeze Soort is veel Anjelierachtiger dan dc voorbaande en heeft het Loofuroener, worden de, zo wel nis die, in de Tuinen geteeld. D odün*üs noemtze Keikens of gemeene Tuiltjesbloemen: om dat de Bloemen een volkomen Tuiltje uitmaaken. Daar zyn van deeze, zo wel als van die , aanmerkelyke Vcrfcheidenheden: komende dezelve ook voor met dubbelde roode en witte Bloemen , fraay voor 't Gezigt. doch minder aangenaam van Reuk. De Bladen zyn breed in vergelyking met die der gewoone Anjelieren , maar fmal, ten opzigt der eerfte Soort. (3) Anjelier met vergaarde Bloemen: de rloemblaadjes tweedeelig, met drietandige Slippen: ' Deeze gelykt naar de voorgaande zeer, maar heeft de Steng dunner, de Bladen Grasachtiger en meer gekield: de Bloemen insgelyks gebondeld en bleek geel of Strookleurig uit den ro^fen ; daar die der voorgaande Soort gemeenlyk paarfch zyn. De Groeiplaats der aangehaalde van Barrflier , welke echter van de bepaaling verfchilt, was in Italië. (4) An- ()) Dianthus Flpr. aerjregatis, Petalis fjifidis , Lacinüs trldentatis. Mant, 563. Caryopli. montanus umbeilatus &c, barr. Rar. 6*8. t. 4.97. Oo 3 ii. deel. viii. stok. IV. Afdeel. xi. Hoofd. 3 tuk. Digynia. iii. Dianthus herrugi- r .sachti-  58- TlENMANNIGE KRUIDEN. IV. Afdeel. XI. Hoofdstuk. IV. Dianthus ^meria. Wilde. V. >Tr.lifer. Kinderen de. (4.) Anjelier met Tropswys' vergaarde Bloemen; de Kelkfchubben Lancetvormig ruig , zo lang als 't Pypje. Deeze groeit overvloedig op dorre Velden, in Sweeden , Duitfchland, Vrankryk, Switzerland en Italië, 't Is eene Soort, die een zeer lange Steng heeft, met fmalle flappe byna Grasachtige Bladeren; de Bloempjes van boven getropt en uit vyf ipitfe Blaadjes beftaande, die op de kanten eenige Tandjes hebben en paarfch zyn met witte Vlakjes. Jaarlyks vergaat dezelve, zynde een Zaay-Gewas. (5) Anjelier met de Bloemen tot Hoofdjes vergaard ; de Kelkfchubben ftomp - Eyrond , langer dan het ''ypje. Op dunne Stengetjes van een half Voet hoog, draagt deeze een ronden Kelk, als een Hoofdje, beftaande uit een gemeen Omwindzel van verfcheide kleine Anjelierachtige Bloempjes. Men vindt- (4) Dianthus Floribus aggregatis fasciculatis &c. Fl. Suec. 34?. gouan Monsp. 213. H. Ciifi. itfj. R.Lng^.443. N. 5- Caryoph. barbatus fylv. C. E. Pin. 203. Armeria fylv altera Sec. Los. Ie. 448. Tunica Scjuamis ad balk Calycis longe mucronatis, Floti atqualibus. Hall. Helv. 381. (j) Dianthus Flor. aggiegatis capitatis &c. GOUAN. Monsp. 213. H. Ups. its6. Ced. Dan. 221. Caryophyll. fylv. prolifer. C. B. Pin. 20». SEG. Ver. 26. T. 7. f. I. Caryoph. fylv. annuus &c. Mokis. Hijl. li, p. 563. Armeria piolifera. Lob. Ie, 449.  D E C A N D R I A. 583 vindtze op drooge Velden in Duitfchland er de Zuidelyke deelen van Europa. ** Met eenzaame Bloemen, veelen op één Steng. (6) Anjelier met eenzaame Bloemen en agt Kelkfchubben grooter dan de Bloem. Deeze, in Duitfchland voorkomende, fchym uit de voorgaande gefprooten of vcrbalterd tc zyn en is mooglyk maar eene Verfcheidenheid daai van. De Bladen zyn fmaller, de Steng is Takkig ; de Bloemen eenzaam , niet getropt, ftee kende het Bloempje naauwlyks buiten het Pyp. je uit. (7) Anjelier met eenzaame Bloemen, de Kelkfchubben byna Eyrond en zeer kort; de Bloemblaadjes gekarteld* De (s) Dianthus Flor. folitariis , Squamis Calycinis &c. Caryophyllo prolifero affinis, unico ex quolibet Capitulo flore. C. b. Pin. 219. Catyoph. fylv. minimus. Tabebn. Hijl. 29°. (7) Dianthus Flor. folitariis , Squamis Calycinis fubovatis brevisfimis Sec. Mat. Med. 213. H. Clif. Ups. &c. Sec. R. Lugdb. 443. Corenarius *. Caryophyllus hortenfis limplex Flore majore. C. b. Pin. 208. /S. Caryoph. altilis major. Ibid.zoj. y, Car. maximus ruber & vatiegams. C. b. Pin. 209. Inshricatus. )m Caryoph. Flore pleno, ex Squamis Calycinis longisiime imbricatis. H. Cliff. Cat. Spicara Frumenti referens. E. N. C. Cent. III. p. 368. T. 9. ». Inadorus. Tunica anguftifolia procumbens , Petalis ferratis. hall. Hilv. 382. O O 4 Ca- ii, Deel. viii, Stuk, ]V. Afdeel. XI. Hoofdstuk. Digjnia, VI. Dianthus diminntus. Verkleinde. vn. Car-jdphyl' lus. TuinAujalier.  584 TlENMANNIGE KRUIDEN, IV. Ai-deel. xl ^ooed' stuk. ■Tu,eevjyvi^e. De gewoone Tuin-Anjelieren , die men in 'e Franfch Oeillets , in 'c Engelfch Pinks, in 't Hopgduitich Nagleinof Nelken, en in 't Neerduitfch Giroffels of Nagelbloemen heet, maaken deeze Soort uit. DeLatynfcbe naam Caryophyllus komt met dien der Kruidnagelen overeen , wegens den aangenaamen Reuk , en deswegen worden zy , van de Italiaanen, Carofoli genoemd : doch dat de Anjelieren dien naam van de Kruidnagelen bekomen zouden hebben, gelyk men gemeenlyk ftelt, is my zeer onwaarfchynlyk; alzo zy in ons Wereldsdeel zekerlyk eer bskend zyn geweest, en van de Arabieren Carunfel gebeten worden. Men vindt 'er by de Autheuren , onder den naam van Betoniga of Vetonica Coronaria , gewag van gemaakt , en Onder dien van Flores Tunica, naar het Herba Tunica van Dioscorides, komen zy in de Apotheeken voor. De meeften echter noemenze, jp't Latyn, Ocellus Damascenus of Barbaricus, deels ziende op de gedaante der enkelde Bloemen, deels op derzelver afkomst. De geleerde Ra y ftelt derzelver Natuurlyke Groeiplaats in Iralie ; anderen ook in Switzerland cn in de Zuidelyke deelen van Vrankryk. 't Is zeker dat men aldaar de enkelde roode Anjelieren , uit welken, waarfchynlyk, de anderen door de ïuiuierkpnst voongekweekt en verme? Caryophyllus fylv. bifforus. C. B. Pin. 209. Pritr. 104. Car. fylv. flor. rubro inodoro &c. Seo. Ver. 4:5- T. 7. f. 3.  D e C & N D R I A, 585 menigvuldigd zyn, wild groeijende vindt. Deeze zouden Reukeloos zyn , volgens den ■ Ridder, hoedanjgen de Heer Segdiek omftreeks H Verona vondt ; doch het kunnen die, welke5' Bauhinus Wilde tweebloemige Anjelier noem- ' de, met Stengetjes van een Handpalm hoog, niet zyn , en de aangehaalde van den Heer Haller heeft één, twee of drie, groote, welriekende, Rooskleurige Bloemen, aan 't end der knoopige Stengen. Die Kruidkenner acht het ook waarfchynlyk , dat dezelve dc Vader der meefte Tuin - Anjelieren zy. Hy groeit 'er op Steenige plaatfen. De geftalte der Anjelier-Planten is te bekend cn te veranderlyk, om daar op ftaan te blyven, Gewoonlyk groei jen zy, tot omtrent twee Voeten hoogte doch, fommigen worden door Konst, op eene verbaazende wyze verhoogd en Heefterachtig gemaakt. De Bloemen, in de Wilden enkeld, krygen door kweeking een ongemeene volheid van Bloemblaadjes, zwaarte van Bloem, fraaiheid van Kleur en lieffelykheid van Reuk. Men behoeft, daar omtrent, de Tuinen der Bloemiften flegts te raadpleegen. Ook vindt men een verbaazende Verfcheidenheid van de raarften derzei ven, die het Oog verrukt, met Natuurlyke kleuren, by Weinmann op agt Rlaaten vertoond (*). Zo groot is die Ver- fchei-i (*) weinm. Kruidt. PI. N. 33* tot N. 339- Oo 5 II. Deel. VIII. Stuk» IV. fdeel Xl. OOFD» :uk.  536 Tienmannige Kruiden. IV. Afdeel. Xt. Hoofdstuk. Twtewyvige. Cefchub«ie Anjelier, i i i ] c vm. Dianthus Peir.eridia- Namiddatfe. t i fcheidenheid van Kleur, dat men, onder de dubbelden , van gemengelde Kleuren, moeite heeft om twee Bloemen , die malkander volkomen *elyk zyn, aan te treffen. Zy fpcelen met den ïeerlykften Gloed van Rooze , Karmozyn en ?urper-rood, in veelerley veranderingen, met *eel en wit gemeenlyk Strecps- of Vlakswyze getemperd. Zo vindt men 'er ook die geheel Zweeuwwit, rood of paarfch, of geel zyn. De zonderlingfte Verfcheidenheid maakt de Gefchubde Anjelier uit ,• dus genaamd, om dat ie Kelkfchubben verdubbeld en als op elkandeen geftapeld , een groene Aair vormen van omTent een Vinger lang , die aan 't end, zeld:aam, een groote enkelde Bloem voortbrengt, 'n fommigen zyn ook de beide Stylen zeer lang :n als Ramshoornen omgedraaid; maakende dus ;cn aartige Vertooning. HetZaaijen baart,zelfs n dit opzigt , oneindige veranderingen: maar jet inleggen behoudt de gedaante en kleur. Wat de kragten aangaat: de Bloemen zyn, in c algemeen, Hartfterkende , door haaren Geur. det gedefHlleerde Water kan tot een zagt Zweetmiddel dienen. Ook maakt men 'er een Kbnferf van en Syroop, die fomtyds tot dezelfe Oogmerken wordt gebruikt. (8) Anjelier met eenzaame Bloemen ; twen Hart- (i) Dianthus Floribus folitariis , fquamis binis Cordatis, revisiimis Sec. Sp. Plant. 1673. Caryoph. fylv. & Saxatilis lore magno La&co &c. Tournf. Cot. 23.  D E C A N D R I A. 587 Hartvormige zeer korte Kelkfchubben en uitgerande byna onverdeelde bloemblaadjes.1 Volgers Forskaohl, zegt Likk^üs,| groeit deeze by Konftantinopolen j volgens Hasselqüist in Paleftina. 't Gewas komt de gewoone Anjelieren zeer naby. De Steng heeft drie of vier lange enkelde eenbloemige 'lakken ; de Kelk maar twee , korte , fpitfe Schubben. De Bloem is geel,van opderen groenachtig wit: de Meeldiaadjes zyn van langte als de Kelk; de Stampers wordeD zo lang als de Bloem , die kort na den Middag eerst ontluikt en te tien Uuren 's avonds weder toe gaat. (9) Anjelier met eenzaame Bloemen, twee Lancetvormige Kelkfchubben en gekartelde Bloemblaadjes. De Kleine kruipende Nagelbloemen, met zwartachtig groene bladen,vanJ.Bauhinüs,zouden deeze Soort zyn , welke niet alleen in de Zuidelyke, maar ook in de middellte en Noordelyke deelen van Europa , wild voorkomt. De Blaadjes kwamen in figuur , Kleur, Reuk en Smaak, met die van Hyfop overeen. (10) An- f9) Dianthus Flor. folitariis , Squamis Calycinis Lanceolatis binis &c. H. Ciiff. I64. GOUAN Monsp. 114. Fi. Suec. 342. Car. limpl. fupinus latifohus. C. B. Pin. 209. Ecronica Coronaria f. Caryophyll. minor, Fol. viridi-nigricante , repens. J. B. Hijl. III- p. 319. ii. DllL, VIII. STUK. IV. lFDEEL. XI. IOOFDTUK,Digynia. ix. üi.mthus De'.toides. Kleme.  588 TlENMANNIGE KRUIDEN. IV. Afdf.el XI. Hoofdstuk.x. Dianthus glaucus. Zeegroen XI. CihmJSt. Chineefche. » (10) Anjelier met byna eenzaame Bloemen , vier Lancetvormige korte Kelkjeaubben en gekartelde Bloemblaadjes. Deeze is een inboorling vin Groot Brittannie; ten minfte was zy aldaar op Heuvelen groeijen:,de gevonden. Het Plantje groeit omtrent een Voet hoog, met breedachtige fpitfe Bladen, en draagt op 't end der Takken middelmaatige Anjelierachtige Bloemen. (ti^ Anjelier met eenzaame Bloemen, dt KelkJclmbben Elsvormig , uitgebreid, zo lang als 't Pypje ; de Bloemblaadjes gekarteld. Chineefche leggende Anjelier , met ViolierBladen en een eenige Bloem , heet deeze by Tournefort, die 'er de Afbeelding en befchryving van geeft, in de Verhandelingen der Koninglyke Akademie van Parys, Zy was aldaar uit Zaad geteeld in het voorde deezer Eeuw. Men kweektzé ook in de Tuinen te Batavia als een zeer ilerlyk Bloemgewas, dat jaarlyks moet gezaaid worden. Het wordt deswegen, in fommige (10) Dianthus Flor. lubfolitariis , Squimis Cal. Lanceolatis quitetnis brevibus, Corollis crenatis. II. Clif. 164. Ups. io+. Tunica Ramolior, Flore candüo cuin Corol'4 purpurea. DlLL. Elth. +00. T. 298. f. 34-8. (11) Dianthus Flor. folitariis, Squam. Caïyc. Sec. H. Clif. 164. Ups. 104. R. Lajr*.. 443. Caryoph. Sinens. fupinus. Leucoiji folio, Flore unico. tournf. Mem. de 1705. p. 34S. f. j. Ml li.. Ic. 81. f. 2.  Decanduia. 589 migc deelen van Vrankryk , la mignonette ge' heten» Men heeft 'er aanmerkelyke Verfcheidenheden van , ten opzigt van de Kleur. De meelten zyn enkeld , en van onderen vuil wit,( naar 't groene trekkende ; doch men vindt 'er die half dubbeld zyn of met twee ryën van Blaadjes , onder de zelfde verfcheidenheid van Kleuren , veelal Rmgs- of Kroonswyze elkander vervangende (12) Anjelier met eenzaame Bloemen, de Kelkfchubben Elsvormig van langte als het Pypje; de Bloemblaadjes veeldtelig , de Steng regtopjlaande. ] Deeze, hoewel by Montpellier en Verona in Itahe groeijende, volgens geachte Aütheuren, is door den Heer Gouan niet opgetekend. Zy heeft de Steng een Voet hoog, de Bladen Grasachtig en groen, niet blaauwacbtig of Zee - groen. De Bloemblaadjes zyn diep ingefneeden, gelyk in de volgende. (13) Anjelier met eenzaame Bloemen, de Kelk' fchubhen byna Eyrond en zeer kort : de Bloemen veeldeelig en in de Keel ruigachtig. Op (*) Zie eenige Veifcheidenheden daar van, in WEI NMANNS Kru'ibotk. , Plaat N. 329. Hz; Dianthus Flor. folit. Squamis Calycinis Subulatis &c. Aman. Acad. IV. p. 313. {13; Dianthus Flor. folit. Squamis Calycinis fubovntis biev. &c. H. Ups. Fl. Suec. GOUAN Mor.sp. 2.14. Car. Pe- t.i. II. deel. VIII. Stuk. IV. Afdeel. XI. joofdtuk.Digynia. xir. Dianthus Menfpeli- Montpelïeife. XIIT. Vlumarius. Gepluimde.  5QO TlENMANN lOE KrüIDEN. IV. Afdeei xi. Hoofdstuk. TvjCewy vign. XIV. Dianthus Jupertus. Frejtige. Op Bofchachtige Velden van Europa en Ka1 nada groeit deeze , die men gemeenlyk PluisAnjelier of Pluimpjes noemt; om dat de rflaadjes Pluisachtig verdeeld zyn. De Franfchen "heetenze l'Oeillet a Plume ; de Duitfchers Feder - Nelcke. Het is een klein Grasachtig Zoodje , van lange fmalle doch Zeegroene Blaadjes, 't welk dunne Stengetjes uitgeeft, met Bloempjes van verfchillende Kleur, enkeld of dubbeld, aangenaam van Reuk. (14) Anjelier met gepluimde Bloemen de Kelkfchubben kort en fpits ; de Bloemblaadjes Haairachtig fyn verdeeld ; de Steng regtopflaande. Deeze, by fommigen als eene Verfcheidenheid van de gewoone Pluis - Anjelieren aange. merkt, groeit wild in Vrankryk, Duitfchland, Deenemarken , Sweeden, enz. Zy he^ft den bynaam van Pragtige, in 't Hoogduitfch Hoch- muth, talis mnkifidij. Fl. Lapp. 170. H. Clif. 174. R. Lugdb. 4+3- Car. fylv. Flore laciniato , fine Corricu is «doro. C. B. Pin. 210. Car. fylv. V. Sp. alia. Clus. tïï/t. I. p. 284, PANN. Ic. p. 320. Caryophyllus minor. DOD. Pempt. 174. Superba alba. Lob. Ic. 450. (14) Dianthus Flor. paniculstis &c. J.icq. Obs. 40. T. T. 2j. Oed. Dan. 578. Fl. Suec. II. p. 3*3. k.kam. Aufir. 121. geb. Prov. 410. Am. A'.ad. IV. p. 272. HALL. Helv. 382. Tunica montana altisdma |Flor. ten. laciniato. Rupp. Jin. II. p. »i8. Car. lïmpl. alter flore. laciniato odoratislimo. C. B. Pin. 2to. Car. fylv. VI. Clüs. Hifl. I. p. 284. Pann. 1c. p. 323. Car. minor alter. Deo. Pempt. 17$. Superba Aufttiaca Cluiïi. Lob. 1c. 451.  Decak r> r i a. 591 muth, wegens haaretrotfe Vertooning en hoogte van Gewas. Men vindtze door den Heer JacQüin fierlyk afgebeeld, die aanmerkt,! dat zy zig zeer wel laat aankweeken. Hy hadt-' ze, in een Winterhuis te Weenen, van Auguftus tot February des volgenden Jaars, zien bloeijen ,• inmiddels haaren zeer aangenaamen Geur , inzonderheid by avond , verfpreidende. Het een en andere maaktze zo beminnelyk, dat de Franfchen haar la Mignardife tytelën. Zy heeft , volgens den Heer Halleu, Stengen van een Elle of hooger, die wit zyn, eerst leggende dan opftaande, met Grasachtige Bladen van anderhalve Lyn breed. Op den top der Stengen komen lang gefteelde Bloemen voort, wier Kelk twee Kleine Schubbetjes heeft en dan twee paaren van maatig gebaarde Schubben. De Kleur der Bloemen is doorgaans wit, doch ook Vleefchkleurig of paarfch, met een groen Navcltje dat gehaaird is , en de Zaadhuisjes zyn als in de gewoone Anjelieren. * ** Met eenbloemige Kruidige Stengen. (15) Anjelier met byna eenbloemige Stengen; de Kelkfchubben Eyrond ftomp; de Bloem-. blaadjes veeldeelig, de Bladen zeer fmal. In (15) Dianthus Cauübus fubunifloris &c. Fl. Belg, iro. Fl. Suec. 343, 384. Gouan Monsp. 214. Ger. Prov, 4u. Dian'h. Caule fimplici unifloro. monn. Obs. 152. Car. fylv. humilis Flor. unico. C. E. Pin. zog. Cu. fylv. primus. Clus. IV. Kfdekl. XI. ■lOOFDTUK»Digynia. XV. Dirmtbut iirenarius. z»nrlInjelidt.  502 Tien man ni ge Kruid en'. IV. Afdeel. XI. Hoofdstuk. T-üieewyvige. XVI. fiiar.lhuS Alpines. Alpilch. In 't Stuifzand der koude deeien van Europa , gelyk de Ridder zegt, niet alleen , maar ook op onze Heijen , naar den kant van Zwol en elders j ja op de Alpifche Bergvelden , zo in Provence als in Odftearyk en Switzerland, groeit dit kleine Anjelierrje , 't welk Stengetjes van maar een Vinger of een half Voet hoog heeft en op den Grond een trop van zeer ftyve Blaadjes , uit een dikken Houtigen Wortel fpruituide. Anderszins heeft het veel overeenkomst met de voorgaande , wat de Bloempjes aangaat , die ook fyn verdeeld zyn, doorgaans paarich* of roodachtig van Kleur. (16) Anjelier met de Steng eenblosmig, gekat" telde Bloemblaadjes , de buitmfte Kelkfchubben zo lang als ,t Pypje ; de Bladen Liniaal ftomp. Op de Ooftenrykfe Bergen groeit deeze , die de Steng maar een Vinger lang heeft, voortkomende uit een Houtigen Wortel, welke Plaggen 1 uit- Clus. Hifi. i. p. 2fï. Pann. jit. Arnierius Flos terrius. Dod. Pempt. 176. Car. repens humilis minimus vu'r;at!sfimus rubellus. LOB. Ie. 4+t. Tunica Fol. luevilius rigidis, Caule unifioro. hall. Helv. 385. (16) Dianihus Caule unifioro , Corollis crenttis &c. Caryophyllus pumilus latifulius. C. B. Ptn. 209. Prodr. 104. Car. fylv. Flore magno inodoro hirfuto. C. B. Pin. 209. Car. fylv. fecundus. Clus. Hifi. I. p. 283. f. 1. Pann. Ic. 318. Tunica Fetalis ferratis in fine Unguis lanuginolïs. hall. Helv. 38;,  uitgeeft van fmaïle Grasachtige Blaadjes, doch breeder dan die aan de Steng , welke uit drie f Leedjes beftaat. De Bloem is groot j en beftaat 1 uit geronde Blaadjes, mét korte Tandjes, door-8 gaans paarfch en wit van Kleur, in de Keel wat ruig. Een dergelyke Soort vindt men in Switzerland. (17) Anjelier mei de Êteng byna eenbïoèmig, gekartelde Bloemblaadjes , de Kelkfchub-, hen zeer kort, de Bladen Elsvormig. De Wilde véelbloemige Anjelier, van B A o it 1ïïüSi hier aangehaald j groeide, zegthy, by Möntpellier j op Steenige plaatfen; dofch Gouan maakt daar van geen gewag; Die van Dille, niüs groeit op hooge Steenrotfen in Engeland. De Wortel, welke overblyft, geeft dergelyke getropte Bladen , als die van 't Zeegras, en eenige Stengetjes van een Span hoog, uit vier Leedjes beftaande. De Kelkfchubben zyn breed j ovaal en zeer kort* De rand der Bloem is de helft korter dan het Kelkpypje, gerond, gekarteld. Meest komen de Bloemen eenzaam voort $ doch hebben fomtyds nevens zig eeri tweede j uit den Oxel van st bovenfte Blaadje. (11) Steen- (17) Dianthus CaulÈ fubünifioro ; Corollis crenatis &c. Cat. fylv. repens multiflorus. C. B. Pin. 209. j$% Tunica Rupeftris . Folio csfib raolli ,• Flore Carneo. DILL- Elthi T. 298. f. 385- Caryoph. alt. minimus, Flore miciS Avjieiï Sonfperfo. LOB. Ic. 444. Pp IE. ÖEEfci VIII, STOT. IV. .FDEEfci XL ÏOOFD- run, Digynié. xvir. Dianihü'i 'irgïmut. jefpikkëlle.  t IV. Afdeel. xi. t Hoofdstuk. Driewy vige. I L Caeahalus Bacciferts. > Eefiediaugend. 94 ÏIENMANNICE KRUIDEN.' Ik gaa over tot de Driewyvigtn onder de Tiennannige Kruiden , waar van het eerfte Geflagt icn naam voert van Cucubalus. Blaaskelk. Een opgeblazen Kelk; vyf genagelde Bloemblaadjes , zonder Kroontje aan den Keel; en een driehokkig Zaadhuisje, komt in dit Geflagt voor, 't welk vyftien Soorten, meest Europifche, bevat, als volgt. (1) Blaaskelk met Klokvormige Kelken , afftandige Bloemblaadjes, gekleurde Vrugten en wyd gemikte Takken. In Tartarie , Duitfchland , Vrankryk en Italië , ja volgens den Heer de Gorter ook in onze Nederlanden , komt dit Kruid voor, dat door Dodonóus is afgebeeld onder den naam van Krulpend'i Muur. Lobel verbeeldt zig , dat het de Cucubalus van Plinius mogte zyn, en hier van is de Geflagtnaam, door Tournefort, ontleend. De reden zal mooglyk zyn , dat het Besfen , naar die der Nagtfchade gely- ken- (1) Cusubaius Calycibus Campanularis Sec. Syst. Nat. xii. Gen. 561. p, 30?. Veg. xiii. Gen. c66. p. 3+9- Cucubalus Caule Ramofo, Flor, trigynis &c. H. Clif. 170. H. Ups. 109. r. Lugdb* 448- Gouan Mensp. 215. Alline fcandens Baccifera. C. b. Pin. 250. Alfine repens. Dod. Pempt. 403. Lychnanthus volubilis. GMEL. Aft. Petrop. 1759. VOL. xiv. p. jij, T. 17. f. l. Cucubalus. TOUIUNÏ. Infl. 359. T. i7*>  DecAndriai. 505 kende draagt: dóch Plini üs fchynt rriy daar mede die zelf te bedoelen. 't Is een Kruid , dat zig niet zonder behulp kan opregten , hebbende lange ronde, knoopige Stengen en gepaarde Bladen, als die van Muur, doch veel grooter. Op 't end der Takjes draagt het gefteelde Blaasachtigc Kelken, Bloemen eh Zaad: welk alles men by Tournefort zeerfraay vindt afgebeeld. De Vrugten , eerst groen , vervolgens zwart, hebben byna de grootte en figuur van Geneverbesfeh. Indien het Kruid fteun krygt, klimt het niet zelden eens Mans langte hoog. (2) Blaaskelk met byna Klooironde, gladde. Netswys' geaderde Kelken, drtehokkige Zaadhuisjes en byna naakte Bloemen, Dit Krüid, zèer naai- de Lychnis gelykéndé, is Schuim-Papaver van Lobel genoemd, om dat het boven aan de Takjes, by de Bloemen , èen witteSchüimachtigheidheeft. DoDONéus acht het zeer naby te komen aan 't PoUmonium der Ouden. Het groeit op droogs Velden der Noordelyke , niet alleen , maar ook der Zuide- ly. , (i) Caeuialus Cal. fubjioDolïs, glibris fee. Fi. Smc.Beig. gouan Monsp. zij. ger. Prov. 413. Cucub. Flor. trigynis &c. H. Clif. j76. r. Lugik 4+3. Lapp. igó. Lychn. fylv. qua: Behen album vnlga. C. B. Pin. zoj. Papaver Spümeüm Sdc. lob. Ii. 340. Behen album feu Poiemoniurri. X>oa Pempt. 172. gort. lh?r. ö8, ^ ijychn. maritima repen!. It. Cotbl. 1)7. Pp S II. Deel. vin. stu*. m AFDEELi XI. Hoofdstuk. TrigyniSi til Cucuhaltii Behen. Wit 3eerw  596 TlEHMANNÏ GE KRUIDEN.1 IV. lyke deelen van Europa , en in Friesland, votAfdeel. gens ^EESE. In geheel Rusland is het op.de Hoofd- Koorn - Velden gemeen. In de Tuinen komt stuk» fomtyds een Vrouwelyke Verfcheidenheid voor, jirkvy- die k]einer is dan de Tweeflagtige Men vindt het ook met breeder of fmaller, met gladde , met ruige Bladen , en meest met witte, doch ook met roodachtige en paarfche Bloemen. De Steng is ongevaar een Voet hoog, opftaande , zeer Takkig met fpitfe gepaarde Bladen. Van de Meeldraadjes zyn vyf langer , vyf korter , zo de Heer Haller aanmerkt.Het Zaadhuisje is rondachtig gefpitst en gaat met vyf Punten open , bevattende Nierachtige Zaaden. De Wortel van dit Kruid is wel wit en taamelyk lang ; doch dezelve wordt geenszins gehouden voor het Behen album der Arabieren, het welke van een Soort van Centauren afkomftig zoude zyn. in. (3) Blaaskelk met Jlomp Eyronde Vleezige Bla- Cucubalus , Tabarius. fl£W. Boonbla- dis« Op Sicilië is deeze Soort waargenomen, die door de gedagte gefteldheid der Bladen aanmerkelyk verfchilt. (4) Blaas- (3) Cuiuhalus Fol. obovatis Carrroiïs. r. Lugdb. 44S. Lyclm. maritima Saxatilis Fol. Anacampferotis. Tournf. Cor. 14. Boerh. I^ugdb. I. p. Z14. Behen album f. Polemonium Saxatile, Fabaiia: folio Siculum. Bocc. Mus, 133. T. si.  DECANDRIA.' 597 (4) Blaaskelk met zydelingfe overal neerleggen- Wde Bloemen, onverdeelde Stengen, de Bla- A¥™kl. den van onderen agterom geboogen. Hoofdstuk. Een zodanige Soort vondt de beroemde Tour- iv. kefort op zynLevantfchen Reistogt, naby den£"«/«,'°' Berg Ararat in Armenië, met Stengen van drie lymerig. Voeten hoog: doch deeze hadt de Kelken niet Blaasachtig. Hier mede fchynt een Lychnis, in Sweeden, Italië en Engeland, wild groeijende, die by nagt bloeit, overeen te komen. De Steng is wat kleverig, de Bladen omvatten dezelve en de Bloemblaadjes zyn diep in tweeën gedeeld. (5) Blaaskelk met vier Blaadjes in 't kruis. v. Stellatus. In Virginie en Kanada vindt men dit Kruid, Geftei,"i< dat in geftalte naar een Soort van Gentiaan gelykt, geevende uit ieder Knietje vier Blaadjes, die de Steng omvatten, en het naar de Gefternde Kruiden doen gelyken. Het heeft vierdeclige Bloemblaadjes, wier Kwabben nog bovendien in tweeën zyn gedeeld. Het Zaadhuisje gelykt naar een Bezie. (6) Blaas- f4) Cucubalus Flor. later, undique decumbentibus Sec. Fl. Suec. ii. N. 386. Cucub. Fol. amplexicaulibus &c. R. Lugih'. 448 i Lychnis montana viscofa &c. Till. Pis. ioj. Lychnis Or. maxima Fol. Buglosfi undulato. TQUBN. Car, 24. llin. ii. p. T. 3«u ($) Cucubalus Fol. quaternis. H, Ups. %io. Drypis Fol. ■quat. Cold. Nov. ioé. Silene Fol. qaat. Gron. Virg. yo. Lychnis Caryoph. Virginianus, Gentiani foiüs&c. Raj. Hifl. JS9S. PP % ii. Deel. viii. Stuk.  JS>8 J'lBNMANKIGE KRUIDEN. Afdweil ^ Blaaskelk met opjlaande Bloemen, en sg> xi. teromgeboogene uitgerande Bloemblaadjes , u°gFD" we<^erzy^s mi een Tandje gemerkt zynt. cJl'aius ^e heer hasselquist nam ïn Egypte jBfyptÜT deeze Soort waar, die flappe leggende StengetEgyptifch. ïes heeft en Liniaale Bladen. De Kelk is Rolrond, doch wordt in de Vrugt Eyrond, tienhoekig, met kleine Tandjes. De Bloemblaadjes zyn zeer klein en de Bloem heeft dikwils vier Stylen. vu. (7) Blaaskelk met half tweedeelige Bloemblaad? Itiliaariich. jes » geknodjle Kelken , een gegaffelde opjlaande Pluim , afgeboogen Teeldeelen en een opgeregte Steng. In Italië groeit deeze, die de Steng een weinig ruig, de Bladen Romp Lancetvormig , dc Bloemen wit heeft. VIII. TaTtar7ibh." ($) Blaaskelk met tweedeelige Bloemblaadjes, eenzijdige leggende Bloemen, gepaarde eenzaame opgeregte Bloemjleeltjes ; de Steng geheel enkeld. Deeze groeit in fommige deelen van Rusland en Tartarie. Dc Heer de Gorter heeftze om- f6) Cucubalus Hor. ere&is, Peialis emargin. retroflexis &c. Mant. 33f. (7) Chcubalus Petalis famibifïdis, Calycibus Clavatis Sec. Cs) Cucubalus Petslis bipaitiris, Hor. fecuudis decumbentibus «cc. H. Ups. ui. Got/an Monsp. 215. gort. lngr. «8. Lychnis Septentiioaalroia &c. Hall. Gmi% 33.  decandri.fi. 5P9 omftandig befchreeven, cn merkt aan , dat het IV*. Kiuid veele Lancetvormige Wortelbladen heeft, ^rxfEL' en drie harde Stengen van anderhalf Voet hoog, Hoofdmet knobbelige Knoopen, zig boven de helft inSTÜK» Takken verdeelende, in 't geheel eenigermaate T"^m*' ruig, cn opftaande Bloemen. (g) Blaaskelk met uit gerande Bloemblaadjes en \x. byna gekranste Bloemen; de Kransjes ^"-"J"' Kroonswys' en ongebladerd, sibeaich. Deeze is in Siberië waargenomen, alwaar de Heer Pall as een Soort van dit Geflagtvondt, die Houtige Heefterachrige Stengen heeft, dikwils een Pink dik, geevende Jaarlyks nieuwe Takken uit, met zeer fpitfe gepaarde Blaadjes en Bloempjes aan 't end. Dezelve groeide 'er op de Rotfen van hooge Gebergten (*). (io) Blaaskelk met tweedeelige Bloemblaadjes, ,x- , ,, ,, ,. Caibolicus. gepluimde Bloemen, lange Meeldraadjes e7?Katholyks. Lancetvormig Eyronde Bladen. In (s>) Cucubalus Pctalis emarglnatis , Floribus verticillatis, Sec. Viscago Fol. imis petiolatis ovatis Sec. HALL, Geett. I. p. iso. Fig. bona. fiMKL. Sib. IV. p- 140. (*) Cucubalus Fruticulofus. Reizen. II. D. II, B. p. 739. Tab. T. (10) Cucubalus Petalis bipaititis , Flor. paniculatis Sec. H. Ups. in. Silene Fol. ovatis Sic. r. Lugdb. 447. Lychn. Viscola altisfima. Ccpan. Cath. 1:0. Lych. no&. non viscofi, Herbaceo flore. Dïll. Eltb. 425. T. 31S. f. 4°8. ]ACq. Hort. T. 59. gouan Monsp. 21?. PP 4 II. Deel, Vltl, Stuk.  #00 Ti e n m a n m i c e K r Vid e 3. IV. In Italië en op Sicilië is de Groeiplaats van Afdeel. deeze, die Allerhcogfte Lymerig? Lychnis, me? Hoofd- Mosachtige Bloemen, geheten wordt van Cupastuk. N u s. Uit de Wortelbladen gaf zy een Steng J^™wy~ van twee Voeten en fomtyds hooger , doch iq 't geheel niet Lymerig, volgens Dillenius, wicn deeze Soort door den beroemden Boerhaave was toegezonden. Zy bloeit niet dan 's avonds of by nagt. xi' ( 11) Blaaskelk met half tweedeelige Bloem^moUhfi- hlaadjes , een gegaffelde Pluim; de Steng zeei zagt. en ^laden Fluweelachtig; de Wortelhladtn Spatelvormig. Deeze groeit aan de Zeekust van Italië,byna Heefterachtig, met Stengetjes van een Voet hoog en heeft de Bladen altemaal zeer zagta door eene Fluweelachtige Wolligheid, zo weï als de Kelken. out'is (Ia^ Blaaskelk met tweehuizige Bloemen en onppiicpei'ig. verdeelde Liniaale Blaadjes. In Duitfchland , Spanje , Vrankryk, Engeland (n) Cucubalus Pet. ïêmibifidis &c. Lychnis maiirima pulyerulenta , Fol. Carnofo. Tournf. lnft. 338. (11) Cucubalus Floribus dioicis, Petalis linearibus indiviCs. H. Clif. Z7i. R. Lugdb. 44s- OïD Dan. 518. Lychn. yiscofa , Fl. Muscolb. C. E. Pin. zo6. Lychn. fylv. Sefamoides minor. Mentz. Pug. T. 1. f. z. Sefamoides magn. Salamanticum. CLUS. Hijl. I. p. syj. HjSP. Ic. 34j. GOUAK i/lensf. jij. GER. Prov. 413,  pï GANDRIA. 601 Jand en Siberië, groeit deeze, die het Groote IV. Sefatngides van Salamanca, by Clusius, uit-A™*KL* maakt. Sommigen noemden het dus in Spanje. HoofdHet groeide in een Steenige dorre Grond, zq,tuk« wel aldaar als in Languedok en de Zuidelyke T"gw>«> deelen van Provence. Uit den Wortel bragt het regtopftaande Knoopige Stengen voort van een Voet lang, om laag met Bladen byna als die van den Olyfboom bezet ^ hoven geaaird met Mosachtige Bloempjes, wier Kelken, uitzwellende, het Zaad inhielden. De Wortel was" taamelyk lang en dik, wit van Kleur en bleef over. 't Geheele Gewas hadt een bitteren Smaak. Men kweekt het ook in onze Kruidhoven. Het draagt Tweeflagtige en enkel Vrouwelyke Bloemen. Tabern^montanus heeft het,wegens de figuur der Bladen, Oorlepel - Kruid getyteld. (13) Blaaskelk met overhoeks geaairde, eenzy- Xtn. dige , lyna ongejleelde Bloemen, enflaauw^^" byna tweedeelige Bloemblaadjes. ouigeboo- gen. De omgeboogen Aair maakt deeze Soort zeer zonderling. By den Wortel heeft zy Blaadjes als der Madelieven en geeft Stengetjes uit van ruim (13) Cusubalus Flor. (picatis , alterns. fecundis fubfesfili!)us &c. Gouan Monsp. 115. Lycbnis fylv. alba Spica reflexï- MAGN. Monsp. T. p. i7°- RAJ. Hifi. 996. N. j2. Lychnis Meridionalium annua hirluta , Flor. uno verfu du-, pofitis. M0BI6. Hifi. II. p. 544-, Pp s H Deel. VIU, Stus;.  602 TlENMANNIGE KRUIDEN. IV. ruim een half Voet hoog,met fmaller Blaadjes', A™jfL allen Haairig, bezet, 't Is een Zaaiplantje, by Hoofd- Montpellier groeijende. Ray hadt het ook by stuk. Napels en op Sicilië gevonden. xiv. (ia) Blaaskelk met tweedeelige Bloemblaadjes Cucubalus v - , , , ,. Saxifra- en gejtreepte Kelken; de endehngfen byna Iteenbree- zonder, de zydelingfen met Steeltjes. kend, Deeze, in de Levant door Tournefort ontdekt , heeft dc Steng een Handbreed hoog met Liniaale Blaadjes; een ongerteelde Bloem aan 'tend,' de zydelingfen gefteeld: Bladen als die der Anjelieren. xvv O5) Blaaskelk met eenbloemige Stengen, kor- Laagt'lcé- ter ^an &e Bloem. lOlg- Op de Bergtoppen van Italië en Ooftenryk vindt men deeze, die de Wortelbladen tot Plaggen vergaard en de Stengetjes dikwils drieledig heeft , met een langwerpigen , Klokswyzen, uitgebreiden Kelk, die ftomp en ruig is^zolang als het Stengetje. Als Mos bekleedt dit Kruid de kaale Bergen cn verfiert dezelven ongemeen met zyne roodachtige cn fomtyds witte Bloemen; (14) Cucubalus Fetalis bifidis Calycibus ftriatis ftc. ScHRF];. Sec. 9. T. 5. Lychnis Oriënt, minima , Caryophylli folio fee. Tournf. Cor. 2*. (15) Cucubalus Caulibus unifloris Flore brevioribus. Car. Aip. Calyce oblongo birftto. C. B. Pin. 209. Caryoph, fylv. Vil. CLVS. Hifi. I. p. 285#PANM. Ic, p. 325- «rug  Decandria. 603 men ; zo Clusius aanmerkt, die 'er een -V, fraaije Afbeelding van geeft. AFxi.EL Hoofd» Silene. Veldkaars. stuk. De onderfcheidende Kenmerken zyn, een Bui-T 'Sy kige Kelk met vyf genagelde Bloemblaadjes, die aan den Keel der Bloem een Kroontje maaken, 't welk in die van het voorgaande Geflagt ontbreekt. Het Zaadhuisje is hier ook driehokkig. 't Geflagt bevat meer dan dertig, meestendeels Europifche Soorten , meer of min naar de Lychnis gelykende en daar toe betrokken zynde geweest, Die Griekfche naam, 't zy van de flikkering der Bloemen in het ftaandc Koorn of in het groen der Velden: 't zy van het bloeijen by nagt afkomftig ; doet my 'er den naam van Veldkaars aan geeven : terwyl het Geflagt van Lychnis volgt. Den naam van Kleefkruid kunnen zy , hoe Lymerig ook de meeften zyn, naauwlyks voeren; om dat dezelve aan deAparine toebehoort, en die van Lymkruii is oneigen. Silene is de naam, welken Theoph rastos aan eenige Soorten gaf. Zy zyn in drie Rangen onderfcheiden, als * Met eenzaame zydelingfe Bloemen. r. Silene (1) Veldkaars dat ruig is, met uitgerande^^u Bloem- (1) Silene hirfuta , Petalis emarginatis &c. Syfl, Nat. XXI. Gen. ii. Dm.. VIII. Stuk.  604 TlEKMANNlGE KrüIDEÜ?.' IV. Bloemblaadjes, opgeregte Bloemen , en o;;;? ïdeel. geboogen gefteelde over hoekje Vrugten* Hoofd - stuk. Deeze, in Engeland en Vrankryk gevonden, heeft dc Bloemblaadjes niet gekarteld; de onderfte Bladen zyn Eyrond Lancetvormig, naar den Voet op de kant gehaaird; de Kelken niet Haairig maar met Doorntjes op de hoeken. Het Gewas is Lymerig en met Reuk. Siiete ïufi- (2) Veldkaars dat ruig is, met getande onver'"ïost'a- deelde Bloemblaadjes , opgeregte Bloemen geefch. en mikswys, omgeboogene qverhoekfe Vrug¬¬ ten. Deeze Portugeefche heeft de Vrugten horizontaal omgeboogen, zeer Haairig. Van Lymcrigheid vind ik , in dit ruige Kruid, niets gemeld. m. (3) Veldkaars met effenrandige byna ronde Quinque- Bloemblaadjes en opgeregte overhoekfe vyfwon- Vrugten. *'ê- In Oen. sS?. p- 3°9- Peg. xiii. Gcö. $67. p. 350. H, Ups. 113. Viscago Ceraitii foliis, Vasculis pendulis, Anglica. Din.. Elth, 417. T. 309. f. 398. Lyclin. fylv. hiifina annua ,Flore minore albo. Vaill, Paris. mi. T. i«. f. 12. (2) Silene hirfuta , Pcralis dentatis. indivifis Sec. H. Ups. Si3. Clijf. 172. R. Lugdb. 447. N. j4. Viscago hirfuta Lulïtanica fteilato Flore. Eltb. 420, T. S". f- 401. (3} Silene Pet. integetrimis fubrotundis 6cc. H. Ups. 113. Clif. i71. r. Lugdb. 44s. GOUAN Monsp. 216. GER. Prov. 414. Lychn. fylv. Lanuginefa minor. C. B. Pin. 206. Lychn. hiif. Flore eleganter vaiicgato. Raj. Hijl. 997.  f) e é A n D R i A. 605 In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Span - 0* je en Italië , is de Groeiplaats van deeze, dieAf Xjf ^ oök geheel ruig is , hebbende de Kelken der Hoofd. Vrugt opgeregt, Haairig en Lymerig: deBloem-STU,c• . blaadjes, die in de voorgaande rood zyn, paarfch Tr'zyn"*' met een bleeken rand. Zo het de Kleine Wilde Wollige Lychnis is van C. Bauhinus, dan is door dien Autheur, verkeerdelyk, de Zesde Wilde Lychnis, van Clusius in Spanje waargenomen , welke de Bloemblaadjes zeef fpits driepuntig heeft, door Lobel onder den naam van Aüerkleinfte ruige wilde Lychnis overgenomen , aangehaald (*). Ook hadt deeze de Stengetjes maar een Handpalm hoog en die van E. a y, welke duidelyk gezegd wordt de Bloemblaadjes rond en ongekarteld te hebben , een Voet hoog. ' ' (4) Veldkaars met geaairde overhoekfe eenzydi- iv^ ge ongejleelde Bloemen, de Bloemblaadjes Mn'ur'L. tweedeelig. Na£ts- In Spanje , Languedok, als ook in Penfylvanie, groeit volgens Linn^eus deeze, die de Steng wel anderhalf of twee Ellen hoog heeft, vol- (*) Lychnis fylv. hirta minima. LOB. Ie. 339. (4) Silene Flor. Spie. alternis &c Silene Fol. Lanceolatis &c. R. Lugdb. 447. n. ij. Viscago hirta Nocliflora &c. dill. Elth. 420. t. 310. f. 400. Lychnis fylv. hirfuta Sec. BARR. Ie. 10. t. 27. f. 1. Lychn. Seg. Mar. ann. hirta. MORIs. Hift. ii. p. 34S. s. 5. t. ii. f. 7. II.Diil. VIII, Stuk,  <3C6 ÏIËNMAWNIGE KRÜIDEff. IV. volgens Dillenius. De onderfte Bladen 'Afdeel, Zyn Eyrondachtig , hol en ltyf 5 dc Bloemen Hoofd- ongefteeld, wit van Kleur, STUK. v. C5) Veldkaars met byna geaairde overhoekfe suent eenzydige Bloemen , onverdeelde Bloem- Oallica. n Funfch. blaadjes en opjtaande Vrugten. Omftreeks Parys groeit deeze kleine ruige ^ ruikende Lychnis , en geeft Stengen van een tot twee en drie Voeten hoog, zynde minder ruig dan de eerfte Soort, waar van zy ook door de Kleur der Bloemen verfchilt. CttajlUiti (6) Veldkaars dat mig is , met uitgeraTidi Gehoornd. Bloemblaadjes , de Bloemen en Zaadhuüjes opftaande , de Kelken byna ongefieeld en eenigermaate Haairig. Men vindt deeze in de Zuidelyke deelen van Europa. * * Met zydelingfe getroptb Bloemen. juImu ^ Ve^dk^ars met tmedeetige Bloemblaadjes ; Verander- JjOelyk. (s) Silene Flor. fubfpicatis alternis fecundis &c. Silene hirfuta &c. 0ALIB. Paris. 129. Lychn. fylv. hirfuta annua,FI. minorc carneo. VA1LL. Par. 121. T. i5. f. 12. Viscago hirta Gallica. Dill. Elth. f. 399. C6) Silene hjrfuta Petalis einarginatis Sec. Silene rigtdulj. Am. Acad. IV. p. 313. Viscago Ceraftii foliis, Vasc. «eeïris fesfilibus. Dill. Eltb. f. 397. (7) Silene Pet. bifidis, Cal. angulatis Sec. Am. Acad. iv, p. 3tf. Lyclinis Flore albo minimo. Rat. Hijl. 996. Lychn. Arvenfis ruin. Anglica. p. io0+.  DèCANDRiA. 60,7 hoekige gefteelde Kelksn en Lancetvormig IV. Liniaale Bladen. AFxf.Et* (S_) Veldkaars met tweed. Bloembl., de 2?/oê-stck™" men zydelings eenzydig neerhangende; de vnr. Bloempluim knikkende. rJiam. Knikkend. (9) Veldkaars met tweed. Bloembl., de Bloemen jX. eenzydig, met gepaarde driebloemige Steel ■ s£™*™' tjes, maakende byna een Kroontje: de Takken overhoeks. Deeze drie Soorten komen , hier en daar, in ons Wereldsdeel voor: de laatfte aan de Zeekuften van Engeland, als ook in Tartarie. Zy heeft verfpreide Stengen en Takjes, die weinig ruig zyn, de Bladen van boven glad. De Kelken hebben tien paarfchachtige ruige hoeken ; de Bloemblaadjes zyn wit en ten halve in tweeën gedeeld, met de Plaatjes van 't Honigbakje tweedeelig en wit geftreept. (*) Veldkaars met getroste Bloemen, de Kelken * r ^ Paradosta, ■^J Ongeregeld. (t) Uitrit Pet. bifidis, Flor. latetalibus SSc. Sil. Fol. Lanceolatis &c. H. Clif, 171. Fl. Suec. 366 , 388. Lychnis Mout. viscofa alba latifolia. C. B. Fin. 2oj. (9) Silent Pet. bifidis; Coronula fubcoadunats &c. H. Ups. 114, Lychnis maritima repens. C. B. Pin* 20$. Lychn. perenn. anguftif. Marina Anglica procumbens. Moms. Hijl. u. p. 53S. S., J. T. 20. f. 2. (*) Silene Flor. Racsmolïs , Cal. decera - fulcatis viscidis, Flor. aliis Staminibus exfertis , aliis inclufis, Sp. PI. 1673. Lycu- lï. DIEL, VIII. STUK,  OOo* TlENMANNlGE KRUIDEN. . IV. Lymerig met tien Sleuven ; eenige Bloè* *FxiEEL' mm ^e Meeldraadjes uitfteekende, anderen Hoofd- die ingejlooten hebbende. STUK. Driewr j3e ongeregeldheid van de Vrugtmaakende1 W*S' deelen geeft den bynaam aan deeze, die door Z a n o n i is afgebeeld onder den naam van Vreemde of Uitheemfche; een fierlyk Gewas, dat bynagt een zeer lieffelyken Geur verfpreidt. De bloeijende Stengen zyn omtrent anderhalf Voet hoog, en de Takken tusfchen de Bloemen zeer kleVerig. De Groeiplaats zou in Italië zyn. it (10) Veldkaars met tweed. Bloembl., éènedrie» ïfutkofa. deelige Pluim , breed Lancetvormige Bla- Heefterig. deni de steng Heefierachtig. Zeer fraay is deeze Heefterige Soort van Lychnis , door CamerA&ius, met de Bloem en Vrugt afgebeeld. Zy groeit natüurlyk op Sicilië en in Italië, zynde Heefterachtig Zeepkruid door Boe cone getyteld. De Blaadjes gelykèn naar die der Myrtené (n) Veld- Lychriis viscofa petegtina No&iflora ddorata. Zan. tiili. p* 126, T. 50. (10) Siler.i Pet. bifidis , Caule Fruticofo j Sec. Sil. Caule fol. Fruticofo &c. H. Cliff. 171. N. 4. H. Ups4 iti. N. 2. r. Lutib. 446. N. 7. Lychn. Myrtifoüa liehen albo fitnilis. C. B. Pm. 205. Ocymoides Fruticofiim. Cam. Hort, 109. T, 33- Saponaria Frutescens &c, Booc. Sic. 58. T. j-i gouan Monsp, ïiS.  DecAndrïa. €o(j (ii) Veldkaars met tweed. Bloembl., de Bloe- IVi men gefteeld > gepaard , korter dan het A^deei? Blikje; de Bladen Lancetvormig /pits era Hoofd» glad. STUK- xr. In Perfie, aan de Grenzen van Armenië, vondt sp'lee^et. de vermaarde Tournefort dit fraaije Kruid, spitsbiadi» dat hy Lychnis met Bladen van Bupleurum Ey-e°' telt. Zy heeft de Steng drie Voeten hoog, zig Takkig verdcelende uit den fchoot van twee gepaarde Lancetvormige Bladen, en met fraaije witte Bloemen veriierd. Uit het van hem riiedegebragte Zaad [is deeze Plant in Europa voortgeteeld. (ia) Veldkaars met tweed. Bloembl. de tVbr* ~.ilï'. • vjiganteiZi telbladen Lepelachtig en zeer ftomp , de Reusach* Bloemen byna gekranst. tl£' In Afrika groéit, volgens den Ridder9 deeze ; doch misfchien meent hy de Noordelyke deelen: alzo Tournefort haar in Griekenland vondt. Zy heeft de geftalte van het Boömachtige Huislook, De Bladen van 't eerfte Jaaf (u) Silene iet, bifidis, Flor. peduncüiatis &c. Sil. Caule Foliofo Herbaceo. tl. Clif. 171. r. Lügtib. 445. ij. si Lychriis Or. Bupleuri folio. TohRHF. Con 2. It. II. p: 139. t. 154. (ïz) SUènè Pet. bifidis, F al. Radic. Cochieariformibus&s» $ileiie Fol. obverfe ovath crasfis &c. Wachend. Ultr. ssrs Lychnis Craxa, Sodi Arboréscêntfs folio Jc facie , Fl, albcji walth. Hert. 32. T. 11. Ut Dïtt. VIII, STUK-  6io Tienmannige Kruiden. IV. Jaar zyn zeer groot: de Steng van 't volgende Afdeel. js r_wee Voeten lang, met de oaderfte Leedjes Hoofd- kort, de bovenden zeer lang, naakt en Lymestuk. rig, de Kelken ruig. Het Sterretje in de Bloem Driewy- ,s naauwlyks kenbaar. De Bloemen zyn niet dan vige. s nagts open. xiii. (13) Veldkaars met uitgerafide Bloemblaadjes, Cras/ifo- byna ronde Vkezige ruige Bladen en eene mkbdi§. eenzydige Bloemtros. Deeze, aan de Kaap der Goede Hope voortkomende , heeft een Hevige Steng, van twee Voeten hoogte , die ruig is , met overhoekfe Takjes en Bladen als die van Forfelein, dik, "Vleezig, wederzyds gehaaird. De end-Tros bevat van agt tot twaalf Bloemen , van eene droevige Kleur. Onder de Kaapfche Planten betrekt de Heer N. L. Bürmannus , behalve deeze , ook de voorgaande, de Vierde, Zesde, de Zeventiende, Twintigfte , de negen-en-twintigfle en nog een andere Soort, welke zyn Ed. Etlriofijche noemt. Deeze, zegt hy, te hebben een Takkige Steng,^byna geaairde Bloemen, ftotnpe tweedeelige Bloemblaadjes en kleverige Lancetvormige Bladen (*), (14) Veld- (13) Silene Petalis emarginatis, Fol. fuboibiculatis Carn.ofis hiifutis, Racemo fecundo. (*) FUr. Cap. Frodr. p. 13,  DecaNdria. 6n (14) Veldkaars met half tweedeelige Bloem* -V. blaadjes, Eyronde ruuwachiige fpitfe Bla-A™TL' den, een lange byna ongebladerde Pluim.Hoofdstuk. Uit Portugal is deeze afkomftig , een Plant xiv. van ruim een Voethoog, met ronde ruigeSten.^E*"* gen , die dikke Knietjes hebben, en een gearrn-, .üroende Fluim van gegaffelde Bloemfteeltjcs. De °em'S' Kelken zyn Rolrond, knikkende j de Bloemen witachtig groen, met omgekromde Slippen. * * * Met de Bloemen uit de mikken van de Stengen. (15) Veldkaars, de Vrugtlelken fpits Kloot- xv. rond hebbende , met dertig Streepen ; de C^il£h. Bladen glad , de Bloemblaadjes geheel. tis- (16) Veldkaars , de Vrugtkelken Kegelvormig xvr. • hebbende met dertig Streepen; de Bladen K?gJ'y%, zagt, de Bloemblaadjes in tveeè'n gedeeld. rai£' Dee- (14) SHene Petalis Semibifidis3 Fol. ovatis &c. Silene Fol. lanceolatis &c. H. Clif. 171. r. Lugdb. 444. N. 9. Lychn. Ocymaftri facie, Flore viridi. Hebm. Parad. p. T. 199. (is) Silene Calycibus Fiuctus GiobofiS Sec. H. Ups. 110. gouab Mensp. 216. Cucubalus Cal. Conicis ftriatis. ff. Clif. 171. r. Lugdb. 44S. Lychnis fylv. latifolia Calycibus turgidis ftriatis. C. b. Pin. 205. Lyclm, fylv. fecunda. Clus. Hifi. I. p. 288. (15) Silene Cal. Fru&. Conicis &c. H. Ups. 110. Lychn. fylv. anguftifolia , Ca!, turgidis ftriatis. C. B. Pin. 205. Lychn. "glabra annua , Fol. oblongis mucronatis Sec. moris. Hifi. 11. p. 542. s. s- t. ?ö. f, e. Qq a , 11. Deel, yiii, Stuk.  6l2 TlENMANNICÏ KrüIDEN. IV. Deeze beiden groeijen in Spanje. De eerfte ^FxiEL k°mt °°k iQ onze Nederlanden voor; de andere Hoofd- in Provence en de Levant. Beiden zyn het stuk* jaarlykfe wilde Planten. sv/fi* (17) Veldkaars, de Kelken Eyrond , glad en ben. Netswyze geaderd hebbende. Rood- Bean" Deeze, op Kandia groeijende, verfchilt van die van 't voorgaande Geflagt , welke den zelfden bynaam voert; door geen overblyvende Plant te zyn; door de kortheid der Bloemblaadjes , die paarfchachtig zyn , met witte Meelknopjes: den Kelk ftomp, de Bloemen knikkende, met het Steeltje uit de Mik, korter zynde dan de Bloem zelf. xviir. (18) Veldkaars met de Bloemblaadjes uitgeGe&tekt' rand; de Kelken glad, Netswys' geaderd, fpits en langer dan het Bloemfteeltje; de Steng gegaffeld en gejlrekt. xix. Cr9) Veldkaars met hangende opgeblazene VrugtHaiigswi- kelken, die tien mum hoeken hebben. (20) Veld- (iy) Sittne Caïyc. glabris Sec. Lychn. Veficaria Cretica. DiLI.. Elth. 427. T. 317. f. 409. Lychn. Cretica patvo flore, Calyce ftriato purpurascente. Tournf. Cer. 24. (18) SiUxe Petalis emarginatis tkc. Am. Acad. IV. p. 314. Silene Caule fubdichotomo , Flor. eredlis fubfesfifibus Stc^ Am. Asad. I. p. 158. (19) Silene Cal. Fiuftaferis pendulis inflatis &c. H. Upt. 109, Cucub. Flar. trig. erectis. H. Cliff. 170, 171. Viscag» hirfuta Sicula Sic. Dill. Elili. 421. T. 31a. f. 404,  Decandria. c13 (30) Veldkaars met tienhoekige Kelken, de IV. Tanden zo lang ah 't Pypje, de Steng AFfi.EEL« gegaffeld, de Bloemblaadjes tweedeelig. Hoofdstuk. Van deeze drie groeit de eerfte in Spanje; de xx. rvveede op Creta en Sicilië; de derde zo wel in s^ne N>e- r ' uflora. Duitfchland als in Sweeden. CamerariusNagtbloeheeft dezelve zeer fraay afgebeeld. De Kelken mi£' zyn zeer Lymerig of kleverig, met langer Tand; jes dan in de overigen, zegt de Ridder. (21) Veldkaars met Cylindrifche ruige Bloem- xxrkelken en eene gegaffelde Pluim. vlrgini- fche. Dit Virginifche Kruid is van verfchillende Geftalte; hebbende de Steng fomtyds een Vinger lang in een Bloemtuiltje uitloopende; fomtyds een Voet lang , aan 't end in drieën gedeeld , met het middelfte Steeltje altoos eenblocmig. De Bladen zyn langwerpig of breed Lancetvormig: de Bloemen fchoon hoog rood. (22) Veldkaars met uitgerande Bloemblaadjes, xxu. Leeuw-j (2) Silene Cal. decem - angularibus Sec. Cucub. Cal. Fr. bekkige. _j ov. eredïis. //. Ups. 109, Ft. Suec. II. N. 389. Lychnis no&iflora. C. E. Fin. 205. Ocymoides NocKflorum. CAm. fbn. 109. T. 34- (21) Silene, Calycibus Floris Cylindricis villofïs, &c. Lychnis Flore iimpl. fpeciofb coccineo &c. QBON. Virg. 161, 70. Lychn. viscofa Virginiana Flore amplo coccineo f. Muscipula Regia. Pluk. Alm. 231. t. 203. f. 1. (22) Silene Per. emarginatis, Caïyc. ovatis Sec. R. Lugdb, 47. N. 13. Viscago Amer. Noftiflora, Antirrhini folio.Dill. Elth. f. 403. Qq 3 II. ntitL. VIII. STOK,  6i4 Tienmannige Kruiden. IV. Eyronde Kelken , driedeelige Steeltjes en ^xi^" Lancetvormige Bladen met Kanthaairtjes. HOOFD' •tuk. (23) Veldkaars die regtopfiaat enongehaair'dis, xxur. met byna Klootronde gladde geaderde Kel- tliia. ken, en ongeopende Bloemen. Rcodach- tige" (24) Veldkaars met een gegaffelde gepluimde haptrta. Steng. effene Kelken, zeer korte uitgeran- Digtbioe- fa Bloemblaadjes en gladde Lancetvormige Bladen. Deeze drie zyn naauwkeurig afgebeeld en befchreeven door Dillenius. Zy hebben de gewoonc hoogte van een of twee Voeten. De eerfte onderfebeidt zig door Bladen als van 't Lecuwenbeks-Kruid ; de tweede en derde doordien de Bloemen naauwlyks zigtbaar en in de laatfte dikwils zonder rand zyn, met maar vyf Meeldraadjes. De eerfte groeit wild in Virginie en Karolina; de tweede in Portugal en de Levant, de derde in de Zuidelyke deelen van Europa. xxv. (25) Veldkaars met een gegaffelde gcpluim- Pirtnfit. fa Soiüfche. fi3) Siler.e ete&a ïxvls , Calycibus fubglobolïs &c. H. Ups. in. Visc.ïgo Lufitanica &c. D;ll. Eltb. f. 406. (24) Silene Caule dichotomo paniculato , Stc. Viscago \xvis inapett j Flore. Dill. Eitb. f. 407. (15) Silene Caule dichotomo paniculato. Cal. ftriatis, petalis b:fidis , Fol. linearibus. An Var. praicedentis. Am. Accsd. Hf. p. +09.  D fi C a n D r ï a- 6lS de Steng, geftreepte Kelken , tweedeelige^^ Bloemblaadjes en Liniaale Bladen. hoq!;dIn Portugal nam Loef lino deeze waar,«tuk. die de Geftalte van de voorgaande heeft, doch Tr.gr-** fmaller is van Blad, een Plantje maar een Span hoog, met Liniaale Blaadjes en Haairdunne lange Bloemtteeltjes. (26) Veldkaars , die regtopjtaat en effen fe^jgj^met opftaande tienhoekige Kelken en twee-**.^ < deelige Bloemblaadjes. fche. Deeze, wier Groeiplaats is op 't Eiland Kandia, heefteen gegaffelde Steng, met Lymenge Leedjes en gladde Kelken; de Bloemen fchoon paarfch van Kleur. c-7) Veldkaars met tweedeelige Bloemblaadjes, ^«J^ een gegaffelde Steng, ongejleelde Oxelbloe\^™l mm en gladde Bladen. Gelyk dc geleerde Dillenius aan de uit hem aangehaalde Soorten, wegens de Lymeri- ge (zS) Sikne erefta lavis , Cal. ereto decem-angut &c. Viscago Fol. infer. Bellidis , fupsr. Tunica: &c. DlLL. È\tbr f. 40+, 405. Lychn. Viscofa &c. MAGN. Hort. 126. (27) Sikne Pctal. bifidis, Caule dichotomo &c. Silene Flor. ftiftylis &c. SAUV. Monsp. 145. GoUAN Monsp. ZIJ. GEB. Prov. 41 s- Lychn. fylv. Viscofa rubra altcta. C. B. P'n. 2oj. Lychnis fylv. 3. CU». Hifl. L p. *89- MoKipuli VM- ' earia five Lychnicjis fpecies. j. B. iii. p. 349Qq 4 JJ, DEEL. VIII, STUK.  6ie Txenmaknige Kruiden. .. lV' ee kleverigheid, welke aan de Stengen, Bladen. afdeel, s ^ xi. " of Bloemkelken plaats heeft, den naam van Hoofd- Viscago gegeven hadt, zo zyn fommigen ook,, aTUE' om dat 'er fomtyds de Vliegen en Muggetjes z»f;Vi»>-aan hangen blyven , Lychnis Muscaria of Muscipula genoemd geweest. Dien bynaam geeft de Ridder aan deeze Soort , welke mooglyk daar in uitmunt. Clusius verzekert zulks van zyne Vierde Soort, in Spanje waargenomen, welke de Toppen,zegt hy, zo kleverig heeft, dat 'er Muggetjes , Vliegjes en Mieren, als met Lym gevangen, aan hangen blyven (*). xxviil. (23) V'eldkaars met getropte Borflelige Bladen,, Silene po- .. 0 * hpbyiu. aan de bloeijende lakken gepaard. Veelbladi- se- Die van den Hoogleeraar van Royen wa$ een Afrikaanfche. De andere, van Clusius groeit in Ooftenryk en Bohème. xxix. (qo) Veldkaars met getropte Bloemen aan den Armeria.» getropte, tOp; (*) GluS. Hij?, p. 340, 342. Zyne Afbeelding komt met die van J. Bauhinus, op deeze Soort door Gf.rabd aangehaald, overeen. Die, welke Lobf.l Vlügenet - Kruid noemt flrookt mder met een der drie voorgronden , of wel met de laatfte, welke de onderfte Bladen als der Madelieven , de bovenfte als der Anjelieren heeft. Kruidb. p. fif. (28) Silene Fol. Fascculatis Setaceis Sec. R. Lugdb. 447. N, 18. Lychnis fylv. plurimis foliis fimul jun&is. C. B. Pin. 205. Lychnis fylv. o&ava. Clus Hifl. i. p. 290. (29) Silene Flor. Fasciculalis falbgiatis Sec. H. Ups. 110. SilQfie Fol. Lanceolato - ovatis glabris &c. H. Clif. 172. R. Lugdb. 446. GouAN MoMfp., 217. GER. Prov. 41;. Viscago  D E C A N D R I A. ÖI7 r top; de Bloemblaadjes niet ingefneeden', de . lovenfte Bladen Hartvormig en glad, Hoofd- Onder de Duizendfchoonen is deeze van fom-STrjK. migen betrokken , om dat de Bloemen aan den TrtfrM, top vergaard voorkomen : anderen noemenze kleine Kcnjlantinopels, om de zelfde reden. Zy groeijen wild in verfcheide deelen van Europa en zyn in 't Zuidelyke van Sweeden zeer gemeen. De geftalte zweemt naar die der Kleine Santorie: de hoogte is ongevaar een Voet: de Bladen zyn Meelig Zeegroen; de toppen der Steelen kleverig. Door de langte der Kelken, die eens zo lang als de Bloem zyn, munt deeze Soort uit, die ook als een Bloemplantje in de ffoven gezaaid wordt, zynde een Jaarlykfch Gewas. (30) Veldkaars met opjlaande Bloemen, uitge-Sif**r'a„ ronde Bloemblaadjes, ronde Kelken enLan-pèftru. , Grasbladt» cetvormige Bladen. ge. In deeze Soort en de volgende zyn de Bladen Calyce Petalis duplo lorigiore, FIo(. umbellatis. HALL. Helv. 374. Oed. Dan. SS9. Lychn. viscofa purpurea latifolia Izvis. C. B. Pin. 205. Atmerius Flos quartus. DoD. Pempt. V7C, Muscipula f. Armoraria alteia & Atmerius Flos 3. Dodonasi. Lob. Ic. 4S4- (30) Silene Flor. ere&is Petalis emarginatis &c. Fl. Stuc 367. Lapp. m. Alfine Alpina i>la')ra. C. B. Pin. 25*. Prodr. «18. OfD. Dan. T. 4. RAJ. Hifi. 1c03 ,'031. AuiiculaMu ris Alp. glabra. J. B. hifi. Hl. P- 2S0. 0, Car.Holoft. Alp. Gram. C. B. Pin. 2to. Prodr. 104. 5 JI, Dl EL. VIII. STOK.  oi3 Tienmannige Kruiden. IV. den zeer fmal en* Grasachtig , inzonderheid ; 'Aweel. wanneer dezelve op'befchaduwde plaatfen Raat. Hoofd- Het Kruidje geeft Stengetjes uit van maar een stuk. Handbreed hoog en groeit op Rotfen der hoo. *;^.rfcw>'ge Gebergten van Ooftenryk en aan de Grenzen van Switzerland. xxxi. (31) Veldkaars met byna eenbloemige StengetJiftZga. jes , de Bloemjleeltjes zo lang als die; de kénde01'6' Bloemen tweejlagtig en Vrouwelyk ; de Bloemblaadjes tweedeelig. Op de Krytbergen van Vrankryk en Italië groeit deeze , die volgens fommigen de Steen* Ireeke der Ouden zou zyn. De Stengen zyn maar een Vinger hoog. xxxir. (32) Veldkaars met byna eenbloemige leggende Wollige.' Stengetjes en Lancetvormige Wollige Bla- den, zo lang als de Kelk. Op de Alpen van 't Wallifer - Land en Piemont groeit deeze volgens Allioni; een laag Plantje , met leggende Houtige Stengetjes van een Handbreed lang , en Lancetvormige Wollige kleverige Blaadjes , hebbende opfcaande gefteelde Bloemen,die by nagtReukgeeven. (33) Veld- (31) Silene Caulibus unifiorts Sec. Caryophyll. Sixifragus. C. B. Pin. 211. Saxifraga antiq. qutbusdam. J. B. Hijl- III. p. 338. Lychn. minor Saxifraga. SEG. fer. 431. T. 6. f. z, (32) Silene Caul. fubunifloris decumbentibus. Lychn. purnila faxttilis Alpina Sec. Am. Acad. Lp. 15S. Lychnis mint; ma pinguis e Corfica. Bocc. Mus. T. 3+ ?  DECANDRIA. 6lQ (33) Veldkaars die geen Steng heeft en ,als . neergedrukt is , met uit gerande Bloem- '" Xi. blaadjes. Hoofd» j stuk. Op de Laplandfche , Ooftenrykfe, Switzerfche, Pyreneefche Bergen, groeit deeze Soort 3 aeaulis. die voorkomt in de gedaante van Mos. Uèt^^1* zelfde Kruidje vindt men ook op de hooge Sneeuwbergen in 't Prinsdom Wales in Engeland, volgens Dillenius, die 'er een fraaije Afbeelding van geeft. Het verllert de Bergvelden in Lapland ongemeen, met zyne paarfche Bloempjes; hoewel men het ook met witte aantreft. Het zelfde heeft plaats op de Rotfen der Alpen in Switzerland , die als met een Tapyt van dit4 Kruidje overtoogen zyn. Stellaria. Sternmuur. in dit Geflagt is de Kelk vyfbladig uitgebreid, met vyf tweedeelige Bloemblaadjes ; het Zaadhuisje eenhokkig veelzaadig. De meefte Soorten gelyken naar Muur en de gezegde Kelk doet de Bloempjes zig gefternd vertoonen, waar van de naam. Het bevat 'er agt, meest Europifchen, als volgt. (1) Stern- (1) Silene Scaulis depresta Petalis emarpinatis* OF.D. Da*. T. si. Silene aeaulis. Fl. Lapp. 18+. Fl. Suec. 3S8 , 387. hall. Helv. 37J. Lychnis Alpina pumila Folio Gramineo. C- B. Pin. 206. Djll. Eltb. p. 20S. Muscus Alpinus Lychnidis flore. j. B. Hifi. III. p, 767. ii. Deel. vul Stuk.  020 TlENMANNIGE KrüJDEN. IV. (i) Sternmuur met Hartyormige gefteelde BlaAF xifL* den»de Pluim beftaande uit Takkige BloemHoopd- fteeltjes. STUK. i. In veele gedeelten van Europa komt dit al« ienHTum. lerhoogfte Muur in de Bosfchen voor. IMen Bofch ■ vinrjt het ook, in onze Nederlanden, hier en minnend. J daar , op belommerde plaatfen. De verfchillende Vrugtmaaking niet alleen, de wyl hetgewoobUd2»6 Ee ^uur ^eSts vv*" Meeldraadjes heeft*, maar a z'w'inzonderheid de grootteonderfeheidtdit Gewas, het welk Stengen heeft, dikwils van meer dan een Elle hoogte en Bladen als die van Glashuid of Nagtfchade, op de kanten gegolfd en als 't ware eenigszins uitgehoekt. De Bladen zyn , gelyk in 'c gewoone Muur, gepaard,- dc Bloemen hebben altoos tien Meeldraadjes. • hDoma ^ Stefnmuur mt Eyronde ongejleelde BlaGegaffeld.' - den, een gegaffelde Steng, eenzaame Bloemen en omgêboogene Prugtfteeltjes. (3) Stern- (1) Stellaria Fol. Cordatis petiolatis Stc. Syfl. Nat. xh. Ge». 5«j- p- 3ir. Peg. xiii. Gen. 5S8. p. 352. Gort. Btlg. p. 121. GOUAN Monsp. 218. KB Am. Au/Ir. 124. Ft. Suec. 2. N. 391. Alfine altkfima Nemorum. C. B. Pin. 2jo. Alt. montana Hederacea maxima. Col. Ecphr. 1. p. 289. T. 290. Alfine montana latifolia, Flore laciniato. C. si. Pin. ajo. Rrjpp. Jen. 109. Als. Fol, Cord. Teralis bipartitis. Hall. Helv. 386. Alfine ma>r. Dod. Pimpt. 29. Aliine .maxima. Lob. Ie. 460. (2) Stellaria FoJ. ovatis fesfilibus, Caule dichotomo &c.  De ca noria; 6ai (3) Sternmuur met Lancetvormige fyn getande IV. Bladen en vyfdesüge Bloemblaadjes. Afdeel. Van deeze twee groeit de eerfte, zegt LiN-g^g*0" N je v s, op de Switzerfche en Siberifche Alpen, in, de andere in Siberië. Deeze heeft, volgensj\"f°£* Amman , fmalle langwerpige WilgenbladenStwaiend. en eene witte zeer fyn gefnipperde Bloem. (4) Sternmuur met Lancetvormige fyn getande iv. Bladen en tweedeelige Bloemblaadjes. oogen-' troost. (5) Sternmuur met Liniaale efenrandige Bla- v. den en gepluimde Bloemen. GrTsachtfg. Deeze twee Soorten , in onze Nederlanden zo wel als in andere deelen van Europa , tot zelfs in Sweeden en Provence, op belommerde vog- (3) Stellaria Fol. Lanceolatis ferrulatis , Petalis quinquepartitis. Alfine Saxatilis angufl» et oblongo Salicis folio &c. AMM. Rath. 83. T. 10. (4) Stellaria Fol. Lanceolatis ferrulatis , Petalis bifidis. Alfine foliis Lanceolatis. Ii. CU ff. 171. Ft. Suec. 371, 392. gort. Belg- jin. kram. Aufir. 114. Car. Holofteus Arvenlis, Fiore majore. C. B. Pin. aio. Holofteum Ruellii. LOB. Ie- 4«• ($) Stellaria Fol. Linearibus integerrimis 8cc. Alfine Fol. Linearibus Fl. Lapp. iatc. Belg. H. Clif. 172. R. Lugdb. 449. gouan Monsp. 2I8. ger. Prov. 403. Car. Atvenfis glaber Flote minore. C. B. Pin. 210. Gramen ftaridum minus. Tab. Ie. 232. fi, Alfine Folio Gram. anguftiore palustris. Dill. App. 69. y. Car. holofte»s Alp. angultifolius. C. B. Pin. 210. Prpir. 104. N, 6. II. DlEL, VIII. STUK,  622 TlENMANNIGE KRUIDEN. IV. T vogtige plaatfen, en veelal in of onder 't Gras Afdeel, groeijende , hebben den naam van Oogentroost* Hoofd- Gras , als naar de Euphragia, in eenig opzigt, stuk. gelykende, bekomen. De Engelfchen noemen'c Driewy-Stitchvwt. Rüellius hadt 'er den naam van Holofteum aan gegeven, als ware het den Ouden dus bekend geweest. In 't Gewas is een aanmerkelyk verfchil tusfchen beiden, doch zo veel niet, of fommigen hebben het voor Verfcheidenheden aangezien, zelfs van het Water-Muur. De eerfte, die het Groote Oogentroost - Gras genoemd wordt, fchynt door het Middelflags aan de tweede of het Kleine verbonden. Morison geeft van die met groote en kleine Bloemen dezelfde Afbeelding en van beiden komen Verfcheidenheden voor. Het Kruid heeft Knoopige Stengen, bezet met breeder of fmaller, fpitfe Grasachtige Bladen, die in het Groote éenigszins ruuw zyn. De Stengen kunnen zig op zig zelf niet ovcrend houden, maar hebben eenig Steunzel, 't zy van Kruiden of Heeftertjes, coodig. In het Kleine zyn de Bloemen Pluimachtiger, aan den top vergaard ; in het andere meer verfpreid; in beiden Sterachtig, zo door haare gefpleeten Blaadjes als den uitgebreiden Kelk. Het Zaad is klein als Geerst. vi. (ó] Sternmuur met langwerpige Bladen en Sy~ a'aftllL na tweebloemige Steeltjes. (7) Hoornig. ( «) Stellaria Fol. ©blongis, Pe.iiculis fubbiflori:. k. Suec. ii. n.  DecANDRIA. 623 (7) Sternmuur met Els vormige Bladen, byna IV. tweebloemige Stengen , uitgerande Bloem- Ar^!t" blaadjes , langwerpige Vrugtbeginzels en Hoofd» gejlreepte Kelken. stuk. vxr. Op de Laplandfche Bergen komen deeze bei- ,?^"aria den voor. De laatfte is zeer klein, en heeft deTwétbjpe-' gedaante van Vetmuur. De Wortelbladen zynmig' Elsvormig , hoopswyze vergaard en geeven Draadachtig dunne Stengetjes uit, van een Vinger lang, ten grootften deele naakt, van boven in twee Bloemfteeltjes gedeeld , met getuilde Bloempjes. Een dergelyke heeft Seguier, in 't Veroneefche, waargenomen. (8) Sternmuur met Spatelachtige Bladen, een' vnr. epfiaand gegaffeld Stengetje, met overhek- f"^' fe Takjes eu uitgerande Bloemblaadjes. P C ' Dit Plantje, dat in Spanje voorkomt, heeft Stengetjes van een Span hoog, die Haairig zyn, zo wel als de Bladen. De Bloempjes zyn taamelyk grrot, Klokvormig, met de Kelken kle. verig , j "yk het geheele Kruidje. De Meeldraadjes zyn wit, zo wel als de Bloem; de Meelknopjes blaauwachtig. Are- f"7) Stellaria Fol. Subulatis , Scapis fubbifioris &c. Fl Suec. II. N. 395- S3gina Ramis erecïis bifloris. Fl. Lapp'. Ijs. Ofc>. Dar.. T. 12. Moehringia Scapis bifloris. Fl. Suee. I. N. 316. Alfine f olygonoides &c. SEG. Ver. III. p. 177. T. 4- f- 1. Arenaria Fol. Subulatis &c. Am. jlead. I. p. ï58. {%) Stellaria Fol. S^Sathulatis, Caule ecsSto bi&io, Ramfa altetnis , Petalis emarginati*, II. Deei. vhi, stuk.  Ö24 TlENMANNIGE KRUIDEN» IV. Arenaria. Zandmuur* Afdeel. Hoofd* E ^rer^cm' van ^c Geflagt met het voorgaarlstük. de, beftaat inzonderheid daar in, dat deBloemblaadjes onverdeeld zyn; 't welk een blykbaaf Kenmerk uitmaakt. Voorts hebben de vyfentwintig , meest Europifche Soorten , die hetzelve behelst, altemaal eene meer of min Muurachtige geftalte, zo wel als die van 't voorgaande. Veelen hebben de Groeiplaats op Zandgronden, tvaar van de benaaming. t. (O Zandmuur met Eyronde fpitfe Vleezige Arenaria Bladen» PeplQides. Forfeleirt- . _ _ biadis- Men noemt deeze, diein onze Zee-Duinen op verfcheide plaatfen, als ook op de Stranden van Vriesland en elders , byzonderlyk in de Noordelyke deelen van Europa, groeit, gemeenlyk Zee • Porfelein; om dat zy rondachtige dikke Blaadjes heeft, byna als die van 't bekende Kruid, dat wy Porfelein heeten. Overvloedig komt zy voor, aan den voet der Laplandfche Bergen, daar die afloopen in den Noorden Oceaan. Linn^us vondt dit Kruidje op 't Strand van Oeland, dat in de Oostzee, tegenover Kalmar, aan (i) Arenaria Fól. ovatis acutis Carnofis» Syfi. Nat.XÜ. •Gen. js+. p. 3ii- Veg. xiii. Gen. 569. p. 3 53- A Belg. 112. Suec. 37$ , 39c Lapp. 149. Alfine Littoralis Foliis Portulacrt. C. B. Pin. 251. LoÉsS. Prusf. 12. T. 2. TelSphium maritimum Pottulaca; folio. Buxb. AcJ. iii. p. 271. Anthyllis maritiraa Lentifolia. Comm. Heil. 11, Reig. Ge» dan. 121.  D E c & » ï> a i A* Öa5 San de Kust van Sweeden legt. Het valt ooTï AFJD^*fcj: op de Pruisfifche Stranden en is door den Heer Dtu * Loesel afgebeeld. HoofdDit Plantje heeft kruipende Wortels, waar3™**^ uit veele laage Stengetjes fpruiten , kruislings n&y' bekleed met Blaadjes , als gezegd is, en op den top vry groote Bloemen draagende, zegt Reiger, die het by Dantzig heeft waargenomen. (a) Zindmuur met Eyronde gekielde , omge- ir. kromde, viervoudig gefchubde Blaadjes-, tetraque. tra. Veele enkelde Stengetjes van een Vinger hoog vierkantig heeft dit Kruidje en draagt een gefteeld Hoofdjej doorgaans van vyf of minder Bloempjes, in een Vyfbladige Kelk begreepen , zynde het Zaadhuisje eeuhokkigen vyfkleppig. Hetgroeit, zo wel als 't volgende, in de Zuidelyke deelen van Europa, hier en daar op de Bergen. f3) Zandmüur met ftomp Eyronde Blaadjes, im leggende Stengetjes en tweebloemige tyde-%f°^{Qéi lingfe Steeltjes. mis (4) Zandmuur met flomp Eyronde Blaadjes eii iv, een zydelings tweebloemig Steeltje. Dit zvduos?" mig; (7.) Arenaria Fol. ovatis , catinatis, recurvis quadrifariam imbticatls. Caryophyllus Jaxatilis Ericaifolius ramofus repens. C. 15. Pin. Mï. Prodr. izj. BURS. X!. ijs. jS. Gypfophila aggtegata. Sp. PI. 581. MAQN. Monsp. 53. T. j.GF.R. Prov. 40s. (i) Arenaria Fol. obovatis obtufis Sec. Mant. ri. Arenaria Caule re£to proftrato, Fol. ovatis. Hall. emend.4.N. 1S5. (4; Arenaria Fol* ovatis obtufis, Pednnc. laterali biftoio; Gmel. Si*. IV. p. 159. Rr II. Dikl. VIII, Stvx,  626 TlENMANNIGE K RUID Elf. Afdeel Dit Siberifc{l KruidJ'e heeft ook het Draadi ^IxE^!I", acht,'g Stengetje een Vinger hoog, met gladde Hoofd- Blaadjes , uit wier Oxelen de Bloemfteeltjes «tuk. voortkomen. Arl'aria ^ Zandr"uur met Eyronde fpitfe gepelde getrintrvia. ribde Blaadjes. Drieribbig. aJïia. Zandmuur met Eyronde geribde Kanthaai* Kanthaai. rige fpitfe Blaadjes. «ge. Van deeze twee komt de eerfte, die Muur met Weegbree - Bladen genoemd wordt, in de Bosfchen van Europa, als ook in ons Land, voor : de andere groeit 'op de Hemelhooge Gebergten aan de Grenzen van Switzerland, Duitfchland en Italië. vu. (7) Zandmuur met Eyronde glanzige byna ^MiddeT- Vleezige Blaadjes, een kruipende Steng en landtche. eenbloemige Steeltjes. Op de Balearifche Eilanden, in de MiddelIandfche Zee, is deeze Soort waargenomen, die de Stengetjes maar een Duim hoog heeft,zynde dus ongemeen klein en als een middeiflag tus- (5) Arenaria Fol. ovatis acutis petiolatis nervofis. H. Cliff. 173. Fl. Suec. 374 , 397. R. Lugdb. 451. GOUAN Monsp. GER. Prov. 404. Alfine Flantaginis folio. J. B. Hifi. III. p. 364. Oed. Dan. 329. Fl,- Bilg. 121. (6) Arenaria Fol. ovatis nervofis ciliatis acutis. OED. Dan. 345. Alfine Serpilli foiio multicaulis & multiflora. Seg. Ver. i. p- 421- t. 5. f. 2. (7) Arenaria Fol. ovatis lucidis fubcarnofis &c. Syfl. Nat^ XII. Tom. 3. App. p. ïio.  DeCANDRIA. 627 iüsfchen het Kanthaairige en Veelfteelige Zand- IVV muur,- welk laatfte, hier volgende , door Gf.-4™^ rard flegts als een Verfcheidenheid van hetHooFD* Kanthaairige wordt aangezien. stuk. Trigyni/t\ (8) Zandmuur met Eyronde ongeribde, onge- vnr. Jieelde , fpitfe Blaadjes; de Bloem grootermul7c7u* de Kelk. £dftee% Deeze, die de Bloem zeer groot heeft,groeit op de Switzerfche Alpen en de Pyreneen. De Heer Haller heeft 'er de Afbeelding van gegeven. (0) Zandmuur met byna Eyronde , fpitfe ,s ongejleelde Blaadjes ; de Bloem korter dam'L? ' de Kelk, 't Getal der Meeldraadjes onderfcheidt deege Soort, die in de Tuinen , alwaar zy ook Veel voorkomt , zo zeer naar het Gemeene Muur gelykt, dat het te verwonderen is, hoe de (i) Arenaria Fol. ovatis enerviis fesfilibus acutis Sec. Am. Acad. h p. 16Ï. N. lis. Alfine Fol. Lanceolatis Sec. HALL. Helv. 390. T. 7. f. 3. (9) Arenaria Fol. iubovatis acutis fesfilibus &c. Fl. Belg. 122. Fl. Suec. 373 , 398. KRAM. Aufir. I2J. GOUAN Monsp-. 218. H. Cliff. 173. r. Lugdb. 4jt. Alfine minor multicauÜSi C. B. Fin, asl. Alfine minor. FUchs, 23. Als. minor Fuchfii. Lob. Icon. 4S1. Alfine minima. Don. Pempt, 30. Alfine minor Lini Capitulis. C. B. Pin. 251. Alfine Fol. Lanceelatis , Petalis integtis, Calycis magnituiine. HAi&i Helv. 389- Rr 2 U. DEEL VIII. StüK.  óiS5 Tienmahnige Kruiden; IV. de Ridder deeze Onkruiden zo wyd van elA™EL" kander heeft afgezonderd (*). Het tegenwoorHoofd- dige valt echter op Muuren en ichraale woefte stuk, plaatfen , zeer klein 5 als de Stengetjes, volgens ^Dr,ewr ^ jjeeJ. f-} A L L E R } ma3ï vjer Dllim lang hebbende, op den Grond vcrfpreid, Takkig en bezet met hardachtige, een weinig ruige,fpitfe Blaadjes : de Bloempjes uitermaate klein en niet grooter dan de Kelk. De Afbeeldingen van W ei nmann, door hem aangehaald (f J, verfchillen zeer van die van Loeel er. Dodo njeus, in welken dit Kruidje, zo als het in de Hoven en op vette Gronden groeit, fchynt afgefchetst te zyn. (10) Zandmuur met Lancetswys'' Elsvormiss '^Arenaria , . . ', _ ö triflora. Kanthaairige Blaadjes , de Takjes byna ^Driebioe- driebloemig; de Bloemblaadjes ftomp en ge¬ ftreept. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze , die opftygende ronde Stengetjes heeft van een Handbreed hoog, met Geneverboom- ach- (*) Zie bladz. 245 , het Gemuite; bladz. 620, het Groote en thans hier het Kleine Muur ; welken Haller beter, myns oordeels, altemaal onder den Geflagtnaam Al/me begreepen en in Rangen onderfclieiden heeft ; gelyk Linnsbs met de Valeriana en anderen heeft gedaan. Zie het voorgaande VII. Stuk, bladz. ist. (t) Kruidboek.. Tab. n. 77 a , & n. 78 g. (10) Arenaria Fol. Lanceolaro- Subulatis Ciliatis Sec. Mant.  DecANDRIA. (Jap achtige Blaadjes en ruige driebloemige Steeltjes; IV. de Bloemblaadjes eens zo lang als de Kelk. Afdeel. . , „ , HoOFD- (11) Zandmuur mtt Liniaal - Lancetvormige, stuk. rauwe Bladen* en zeer lange, leggende, xr. onvrugtbaare Stengetjes. m^ntlTJ* _ Bergmin- Deeze Soort, die op de Bergen der Zuidelyke nenddeelen van Vrankryk groeit, heeft de Bloemblaadjes , volgens de Waarneemingen van den Heer Monnier, eens zo lang als de Kelk. De Bloempjes zyn zeer groot; de Zaadhuisjes hangen nederwaards. fji 2) Zandmuur met Draadachtige Bladen en xir. Vliezige Scheedmaakende Stoppeltjes. roo«T* Deeze , die rood genoemd wordt wegens de Kleur der Bloemen, komt in dergelyke Geftalte als de Spurrie , met eenigermaate gekranfte Blaadjes, zo in de Weid- als Akker-Landen, hier (11) Arenaria Fol. Lineari - Lanceolatis fcabris &c. Am. Acad. IV. p. 272. Alfine Fol. Linearibus acuminatis &c. ilONN. Ois. 27. (ia; Arenaria Fol. Filifonmbiis &c. Fl. Belg. 122. Fis Stuc. 176, 399- Gouan Monsp. 2ig. oc. Campeflrls. Alfine Spergula: facie minor. C. B. Pin. 2ji. Prodr. 115. Polygonum Fól, Gram, Spergulx Capitulis. Lof.s. Prusf 205. t. 63. Marino. Arenaria Fol. Lineari'jus lonnitudine internödiorum. II. Cliff. 173- A. Lugdb. 451. GüON. Virg. 161. Spergula marina nollras. R.AJ. Hifi. 1036. Alline Spergula; facie media. C. B. Fin. 2jl. KRAM. Au/lr. 125. Alfine pentaftemon, Fo!. Vaginis ad exortum fqualentibus. HALL, Helv, 387- Rr 3 ii, DEEL, viii. STUK.  é30 TiENMAKNIGE KROLDEN.' IV. hier en daar, door geheel Europa, voor. Die ' aan Zee, en in 't byzonder ook aan de StranHoofd- den van onze Zuiderzee , by den Muiderberg s*u*' cn Harderwyfc groeit, Zeg - Spurrie genaamd, in ™£ welke de Heer Kalm by Abo in Sweeden maar vyf Meeldraadjes heeft waargenomen, verfchilt bovendien eenigermaate van de Land - Soort, welke zekerlyk tien Meeldraadjes heeft (f). Deeze groeit aan de kanten der Bouwlanden , te Hcemze in Overysfel y als ook by Frane-. ker in Vriesland en elders , zegt de Heer n e G O R TER. De Scheedachtige Stoppeltjes maaken beide deeze Kruidjes kenbaar ,die zeer Takkige Plant-, .jes zyn , langs den Grond kruipende, met de Stengetjes rykelyk een Vinger lang, vol Knoopjes ; fomtyds met blaauwe, fomtyds met paarfch-. achtige zeer kleine Bloempjes en Hoofdjes als de Spurrie. Sommigen hebben dezelven tot het Duizendknoop betrokken. Vil. (13) Zandmuur met Liniaale Vleezise Blaadjes. jtmaria , . . _ VliezigeStoppeltjes enruigachtige Stengen. MiddelOag. In Duitfchland en Vrankryk groeit , volgens LiNKiiis, dcezc, die naar het Roode ZeeZand- (t) Oe Heer HALLER tytelt dezelve wel pentaflemtn ; doch zegt in de befchryving duidelyk , dat zy rien Meeldraadjes heeft: zo dat dit een Drukfeil moet zyn. f13) Arenaria Fol. Linearibus Catnofis Sec. Aren. tetetifolia vecna. Rupp. Jen. II. p. 113. Spergula annua Sec. Dill. Ciesf. 46. Eph. N. C. Cent. V. S. 6. p. 175. T. 4. MOEISBUs. 228. Alfine Spergula: facie minima, Sem. marginatis. T. VA1LL. Air. 8.  Decandria. 631 Zandmuur zeer gelykt, doch minder Takkig is, IV. hebbende de Bioempjes wie en de Zaadjes mee Af°iE£L« een Vliezigen rand. Hier dekt de Kelk het hal- Hoofdve Zaadhuisje, even als in de voorgaande Soort. nTÜK* De Bloempjes ontluiken te twaalven, doch in Tr'iyn"' die te negen Uuren. (14) Zandmuur met half Cylindrifche Vleezi- ge Jlompe Bladen, Lancetvormige BLem- Bavarica, blaadjes , en de end - Steeltjes byna twee-Beietfcl1* voudig. In Beijeren en op 't Gebergten Baldo, in 't Veroneefche , is deeze waargenomen ; zynde een dergelyk Plantje als de voorgaanden. (15) Zandmuur met Liniaale Bladen , Borjle- xv. _ lige Wortelbladen , een ruigachtige Pluim . en Lancetvormige Bloemblaadjes. nend"""11" (16 ) Zandmuur met Elsvormige Blaadjes , xvr. Saxatiiis. ge-Sieen\ie- , Yend. (14) Arenaria Fo!. femicylindr. Carnofis obtufis &c. Am. Acad. iv. p. 515. Alfine Alpina Fol. teretibus obtufis, Fl, alba. Seg. Veren. \. p. 429. Saxifraga Bavarica. Raj. Bijt. 103 3- {15) Arenaria Fol. Linearibm , Radicalibus Setaceis Sec. Mant. 71. Alfine Oriënt. Caryophylli folio, Fl. parvo albo. Tournf. Cor. 17. (16) Arenaria Fol. Subulatis, Caul. Fanicuiatis &c,Got.tt. Stamp. ii. p. 281. gouan Monsp. 219. Als. SSxatilis Se multiflora , Capillaceo folio. vaill. Par. 7. T. 2. £ 3. hall. Opusc. 113. Als. Saxuiü.s Laricis folio. T Hort. Monsp. r.i. T. 11. Ais. Car. tenuifolia. Pluk. Alm. 22. T. 7-f- 3 An' Rr 4 11. deel. vin. Stuk.  63a Tienman» ige Kruiden. IV. gepluimde Stengetjes en Jlomp Eyrondê ^Fxi!EI" Kelkblaadjes. stuk?* Deeze Soort is door verfcheidene, doch alDritwy lerfraaist door den fchranderen Vaillant, v'&c' in Plaat gebragt , die dit Kruidje , omftreeks Parys gevonden, omftandig befchryft. De Heer Haller zegt, dat het in Switzerland. alwaar het, zo wel als in Diiitfchland en in Siberië , groeit; zeer veeleTakkigeStengetjes heeft,van drie Duimen langte , met gepaarde en dikwils getropte , fmalle puntige , doch niet fteekende Blaadjes. De Bloempjes komen op den top , Kroontjeswyze , voort en maaken dit Plantje , dat 'er op alle Steenachtige plaatfen der Alpen gemeen is, niet onaartig. - xvii. (17) Zandmuur met Elsvormige Blaadjes, gei""r7'a pluimde Stengetjes en gefpitfte geftreepte. Yuoijaaa. Kelken. Deeze, die op de hooge Bergen der Zuidelyke deelen van Europa groeit, verfchilt, zo wel als de Vyf tiende Soort, van het Steenlievend Zandmuur weinig ,• dan in het gemelde en in grootte. Het Gipsmi.nnend, in de Levant door Tournefort gevonden, heeft de Stengetjes een thyllis Lychnitis annua. Bah». 1c. j8o. Als. Fol. conjugatis, linearibus, Petalis integris. Hall- 385. (j7) Arenaria Fo!. Subulatis, Caul. Paniculatis Sec. Mant. 72. Alfine glabia tenuisf. fol. Herm. Par. 12. t. 12. Als. puiilla pukhro Flore tcnmsfirag. RAJ- Hifi,. 1033.  De candria. 033 een half Voet; dit Voorjaars-Zandmuur heeft IV. dezelven naauwlyks een Handpalm hoog en Afdeeêzeer Haairig. De Bloemblaadjes zyn, in't eer-Hoofdfte, wel driemaal zo lang als de Kelkpunten. STUK« (18) Zandmuur met Elsvormige van onderen xvm. fiehlige Blaadjes. A1^dl. Stekelig. (19) Zandmuur met Elsvormige Boomachtige xix. Blaadjes , opjlaande Stengetjes, gejtreepteJZ^"1' Kelken en langwerpige Zaadhuisjes. oenew biidig. (20) Zandmuur met Elsvormige Blaadjes, een KX- . gepluimd Stengetje, opgeregte Zaadhuis-DmÊd£, jes en de Bloemblaadjes Lancetvormig } korter dan de Kelk. Deeze drie komen in Geftalte meer of min met elkander en met de voorgaanden overeen. Zy groeijen in de Zuidelyke deelen van Europa. De laatfte heeft de Kelkblaadjes zeer gefpitst of gebaard, van onderen met twee groene Streepjes : de Bloemblaadjes maar half zo lang: de Bladen by"t Voetje famengegroeid. (21) Zand- (1%) Arenaria Fol. Subulatis fiibtus hhMis. (19) Arenaria Fol. Subulatis Spinofis Ste. Arenaria Fo!. Linearpjus erecïis , fubtus ftriatis &c. Ger. Prov. 4oc. t. 55. f. i. (10) Arenaria Vol. Subulatis, Caule paniculato «coGouAn Monsp. 219. Arenaria Fol. fubuiatis &c. Guett. Stamp. u. p. 282. Alfine tenuifolia. j. B. llift. ui. p. 364. yalll. Par, ■;. t. 3. f. 1. Rr 5 II Deel, VIII. Stur./  634 TlENMANNICE KRUIDEN. IV. (2jJ Zandmuur met Borftelige Blaadjes, het ^ xifL* Stengetje van boven byna naakt, de Kelken Hoofd. ruigachtig. STUK. xxi. Op Bergichiige plaatfen in Switzerland, als £ZV>"aa.odk by Geneve , Parys en Montpellier, groeit Lorkebia- ^eze j die Alpifch Muur met Biesachtige Bladen van C. Bauhinus genoemd wordt, zynde door zyn Broeder , onder den naam van Muizen-Oor met een fraaije Bloem en zeer fyne Blaadjes, zo Haller zegt, wel afgebeeld. Vaillantnoemtze Lychnoides die overblyft, met Geneverblad. Uit een langen Houtigen Wortel brengt zy Stengetjes voort van een half Voet hoog, met zodanige doch llappe Blaadjes en Bloemen op den top, die wel een Duim breed zyn; 't w-lk iets byzonders is in dit Geflagt. Hierom is de gezegde Afbeelding, de eenigfte mooglyk, welke men 'er van heeft, bezienswaardig. Het Kruidje groeit in de Kloven der Steenrotfen. xxii. (22) Zandmuur met Liniaale opgeregte aange'cè&iwt"' drukte Blaadjes en langwerpige geftreepte Kelken, Van (zij Arenaria Fol. Setaceis, Caule fuperne nudiusculoStc. gouan Monsp. zit). Alfine Fol. Fasckulatis&c. hall. Helv', 388. Alfine Alpina Junceo folio. C. B. Pin. 251. Prodr. 118. Lychnoides Juniperi folio perennis. V asll. Paris. 131. (22) Arenaria Fol. Linearibus ereflis appresfis &c. Am. Acad, IV. p. 315. Auticula Muris pulchro flore Folio tenuisCmo. J. B. Bift. III. p. 3«i- Car. Saxatilis Folygoni minolis folio et facie. Buks. XI. 12;.  Decanbria. 635 Van de voorgaande Soort, is dc Kelk , zo IV. LiNN^Eos zegt , langwerpig, geftreept, rol-^^21" rond en ruigachtig: zo dat hier zo wel die van HoofdJ, Bauhinus kon t'huis gebragt worden, alsSTUK' tot dezelve , en de naaktheid der Stengetjes van T'sy,"a' boven toont dat 'er geen verfchil in zy. Ook hadt die Autheur het Kruidje op de Bergen omftreeks de Stad Geneve, niet op de Ooftenrykfe Alpen, gevonden, waar de Ridder de Groeiplaats ftelt van deeze. (23) Zandmuur mei Elsvo-mlge Blaadjes een xxni. opftaand gejlrekt Stengetje , getropte Bloe- men en zeer korte Bloemblaadjes. '"'Getrapt By Montpeliier groeit deeze volgens G o u a n , zegt Libh^eüs. 't Is een Jaarlyks Kruidje, met het Stengetje een Handbreed hoog en gefpitfte opftaande Blaadjes j de Bloemen getropt, op korte Steeltjes ; de Kelk uit lange fpitfe Blaadjes beftaande, met uitermaate kleine Bloemblaadjes: zo dat deeze Soort hier niet behoorlyk geplaatst is: want daar op volgt het (24) Zandmuur met platte Elsvormige geftrek- xxm te Blaadjes , getropte Wortelblaadjes en Oranèjh-: eenbloemige Stengetjes. Gr'ootbiqe- misr. Dat (ii) Arenaria Fo!. Subulatis . Caule ere&o. ftriclo, Sec. (24) Arenaria Fol. Subulatis planis ftri&is &c. Alfine uniflora et gtandiflora. Fol. acuminatis, Petalis integris. ALL. Peiem. 49. T. 10. f. 1. U. Euu VIII, SrcvU  656 TlENMANNIGE KrüIDES. IV. Dat in Grootbloemigheid overeenkomt met Afdeel, Jlct Lorkebladig en Geftreept Zand - Muur , Hoofd- doch daar van verfchilt, doordien de Bbemstuk. biaaiijes onverdeeld zyn. Het heeft de Kelk» v&.'CWy~ blaaijes brecder dan die aan de Steng, met verfcheide Streepen en ftyf: de Zaadhuisjes lang. werpig, van langte als de Kelk. Ook was hier van eene Verfcheidenheid, met een driebloemig Stengetje, den Ridder toegezonden. r xxv. (25) Zandmuur met Elsvormige Blaadjes, laag 'tlrljhra. Heefterige Stengetjes en dubbelde Bloemen* vuichbla. dig- In de Zuidelyke deelen van. Europa komt , volgens den Ridder, dit Kruidje voor, dat korte verdraaide overblyvende Stengetjes heeft met jaarlykfe opftaande enkelde Takjes en fpitfe gladde Elsvormige Bladen. Op 't end komen , doorgaans twee , Bloemfteeltjes, hst een na 't ander voort, met Bloemen, wier Kelk uit Lan-. cetvormige Blaadjes beftaat, zynde de Bloemblaadjes Romp Eyrond, wit van Kleur. Cherleria, Dit Geflagt heeft de Heer Haller benoemd , ter gedsgtenisfe van een uitmuntend Kruidkenner diens naams, aan wien wy, z?gt hy, veele fchoonc Planten,die by J. Bauhinus voorkomen, zyn verfchuldigd. De f25) Arenaria Fol'. Subulatis , Caul. fuiïïuricolis, Fioi. gemmo. Syfi. Nat. p~tg, X 111.  D 2 e a n b s i a. ds? De Kelk is, volgens Linnjeus, vyfbladig, IV. gelyk in de voorgaande Geflagten , maar het Af heeft vyf tweedeelige Honigbakjes , die naar Hoofd. Bloemblaadjes gelyken: de Meelknopjes zynSTUK* beurtlings onvrugtbaar : het Zaadhuisje is een- Trty.m?> hokkig, driekleppig, driezaadig. De eenigfte Soort (i) is een Bergplantje, dat 1. op de Alpen van Switzerland en Italië groeit.sedoide'. De Heer Haller nam het aldaar waar en be-riulsluoki- ge. fchreef het , als zeer digte Plaggen uitmaakende, met kruipende Takkige Stengetjes, en zeer fmalle , gepaarde, digt getropte, fpitfe Blaadjes ; zo dat het zig byna als Mos, met Bloempjes als van Muur , vertoonde. Want die Plaggen geeven Stengetjes uit, naauwlyks twee Lynen of een zesde Duims lang, met een famenluikend Bloempje, dat uit langwerpige Kelkblaadjes beftaat en een Peerachtig Vrugtbeginzeltje bevat , met drie Stylen , gelyk het Muur: maar hetzelve is door Meeldraadjes omringd , waar van vyf tusfchen de Kelkblaadjes, vyf anderen ieder uit een Hartvormig Nageltje, de gezegde Honigbakjes uitmaakende, voortkomen. Voorts heeft dit Plantje, wegens de Roos- ach- (i) Cherleria. Syfl. Nat. XII. Gen. j6f. p, jij.^.XIII. Gen. 57°. P- 355. hall. Helv. 391. t. 6. Opusc. 300. T. «'fi 3- Sec. Veren. Iü,p. 180. T. 4. f. 3. Lychnis Aipina Muscolis füliis &c. Plub. Alm. 233. t. 42. f. 8. Sedum Montanum perpufillum , luteolis Floribus. Park. Theatr, 738. II. Eibl. VIII. STBK'.  638 TlENMANNIGE KRUIDEN* IV. achtige uitfpruiting der Wortelblaadjes, ook ,Arj>^L' eenige gelykenis naar het Huislook, en voert Hoofd* dus daar van den bynaam niet alleen, maar ook S*ÜK* by fommigen den naam : wordende Zeer klein vi&e'eV/i Berg - Huislook met geele Bloempjes getyteld. Garidella, Naar den Hoogleeraar in de Kruidkunde, GaRidell, van wien een uitvoerige befchryving der Planten van Provence,omftreeks de Hoofdflad Aix en elders groeijende, aan 't licht gegeven is, heeft de vermaarde Tournefort een Geflagt van Planten gedoopt ,• waar van de Kenmerken door LiNNAtus aldus opgegeven zyn. Een vyfbladige Kelk als uit Bloemblaadjes be* ftaande, met vyf tweelippige tweedeelige Ho* nigbakjes en drie famengehechte veelzaadige Zaadhuisjes. Gtriitti* De eenjgfte Soort O) > allereerst in Provence Nkdia- ontdekt door gezegden Heer GaridelL, is, NigeTach- onder den naam van Kandiafche Nigelle met Ven«ge- kei - Bladen , door Mouisok voorgefteld en af. (1) Garidella. Syfl. Nat, xii. Gen. S66. p. 313. Veg. xiii. Gen. 5?i. p. sss- Tournf. Inlt. 655. T. 430. H. Clif. 170. Ups. ios. r. Lugib. 48I. GOUAN Monsp, 219, GER. Prov. 390, GARID. Aix. 203. T. 39. Nigellaftmm nns & Foenicul. foliis. MagN. Hort. T. p. 143. Nigells Cteiica Fol. Foeniculi. C. B. Pin. 146. MOR. Hifi. 111. p. 51e. }, 12. T. 18. f. 6, Oenanthe Indica lèraine Coidato. earr. It, 1240.    D f. c a n d r i a. 639 afgebeeld. Ten minfte wordt die daar toe be- IV. trokken , hoewel de Bloem zig geheel anders, ar£eel; dan by Tournefort,vertoont. Ook fchynt Hoofdmy die Plant, Indifche Druivebloem met Hartvor-*TVK' mig Zaad genaamd en afgebeeld by Barrelier , tr'^n!awelke door Gerard op de Garideïïa aange< haald is, noch meer te verfchillen. Hoe 't daar mede gelegen zy: het Gewas, dat jaarlyks uit Zaad 'voortkomt, in de Europifche Tuinen , zweemt veel naar dat der Nigelle , en heeft Stengen van anderhalf of twee Voeten hoogte, zo Garidell aanmerkt, die het Zaad eenigszïns Kruiderig bevonden hadt. De Malpighia, Banifleria, Hiraea, en andere Boom- of Heefterige Plant - Gellagten, welke deezen Rang brikken, reeds door my befchreeven 1 zynde, zal ik, eer ik overgaa tot de Vyftvyvigen van deeze Klasfe, hier nog een Japanfche Plant befchry ven, waar van ik op de nevensgaande Plaat de Afbeelding heb gebragt; noemende dezelve Reynoutria. Naar zekeren Heer van Reynoutre, waar van Lob el getuigt, dat dezelve aan de Kruidkunde zeer veel dienft gedaan heeft; zo als ik bevoorens heb gemeld (*). lm- (*) ii. d. vii. Stuk , bladz. «4, II. Deel, VIII, Stuk,  640 TlENMANNICE kruiden» IV. Immers in dit Kruid heb ik de Bloempjes be» Afdeel. von(jen tjen Meeldraadjes of liever Meelknopjes Hoofd- te bevatten, en het Vrugtbeginzel is driekantig s stuk. met (jnj. Stempels gekroond: uit welken hoofde, Drifwy- ancjcrs f dit Gewas tot het Duizendknoop betrokken zou kunnen worden. Het heeft den Kelk vyfbladig, zonder Bloemblaadjes. Tt De eenigfte Soort, my daar van bekend, heeft Reynoutriaeen Vooze, ronde, doch eenigszins gegroefde JapCiche.of geltreepte , bruinachtige Steng, die bogtig F,g.' ii'"is en knoopig, overhoeks Takken uitgeevende, welke , zo wel als de Steng , overhoeks bezet zyn met lang gefteelde Piekswys' Hartvormige Bladen, de grootften wel vier Duimen lang en derdhalf Duim breed. Hier en daar komen aan de Knoopen , en in de Oxels der Bladen, drie of vier Ristachtige Bloem-en Zaadtrosjes voort, met zeer kleine Bloempjes, van gezegde hoedanigheid. De Bladen verkleinen niet naar boven, maar komen zelfs naar *t end der Takken veel grooter voor, dan om laag. Terwyl ik het Geflagt van Cotyledon, onder den naam van Navelkruid, als veele Heefteri*i'.d. gen bevattende, reeds befchreeven heb*, zo yJJ^Vö.komt hier thans eerst in aanmerking het Sedum. Huislook» Welk Geflagt alleenlyk door de vyfbladigbeid der Bloemen, die in het Navelkruid eenbla. dig zyn, daar van verfchilt: als hebbende ook een  Decandria. ö4i een vyfdeeligen Kelk, en vyf Honigfchubbetjes IV. aan den Voet van 't Vrugtbeginzel, dat eene/U'^EL Vrugt wordt, die uit vyf Zaadhuisjes beftaat. Hoofd- Voorts moet men de byzondere gedaante ,STtJ£* iedereen bekend , in aanmerking neemen; gelyk de Soorten van dit Geflagt, wier getal agttien is, in twee Rangen , van platbladigen en rondbladigen, onderfcheiden zyn. * Platbladigen. (ï) Huislook met viervoudige Bladen. u Sedum vit ■ Deeze Soort, welke in de Zuidelyke deelen Q^wnst.' van Europa, en in Siberië, haare Groeiplaats heeft, komt in geftalte en de grootte der Bladen veel met de volgende overeen; doch ver* fchilt aanmerkelyk doordien de Bladen gekranst , meest vier, zelden vyf by elkander voorkomen. Zy zyn Lancetvormig, op de kanten getand, naauwlyks een Duim lang en in derzelver Oxelen komen dergelyke Bloemtrosjes, als in de Japanfche Plant , zo even befchreeven. De Steng is rond , opftaande, een Voet hoog. Cs) Huislook mtt platachtige Zaagswy getan- ïu dg Telephitmi H«mel- (1) Sedum Foliis quaternis. Syfl. Nat. Xlt. Gen. $75. p.fleute'3 ii6. Veg. XIII. Gen. 579. p. 355. Am. A:ad. II. p. 252. t. 4. f. 14. Sedum Aparines facie. Raj. Extr. »J3. Moius. Hifl. iii. p. 473. (2) Sedum Fol. planiuscuiis ferratis, Corym'10 foliofo &c. Mat. Med. 217. H. Clif. 175. r. Lugdb. 4SS. GOUAW S S Menip, II, DEEL. VIII, STOK,  642 TlENMANNICE KRUIDEN. IV. de Bladen, een Bladerige Tros en opftaan- ArDxEjfL' de Steng. stuk. Onder den naam van Telephium is dit Kruid algemeen bekend , hoewel men het ook Cras- v'tl' fula noemt , welke beide woorden door LinNjeus tot Geflagtnaamen gebruikt zyn (*)• Tournefort hadt 'er een Geflagt van gemaakt onder den naam van Anacampftros. Sommigen noemen 't ook. wegens de Dikbladigheid en de gelykenis naar 't Loof van Tuinboonen, Faba cras fa ; gelyk de Nederlanders het Wel Donderboonen en Wolfsboonen heeten; doch gemeenlyk Hemelfleutel of Smeerwortel: de Duïtfchers Wondkraut, Knabenkraut, enz : de Franfchen Orpin of Reprife , of ook Joubarbi des Vignts i, de Engelfchen Qrpyne, de Italiaanen Faba Gras/a. Deeze veranderlykheid der naamen komt meer voor in Kruiden, die wild groeijen door geheel Europa en tevens van aanmerking zyn ; gelyk dit, 't welk veelal op drooge plaatfen, van Spanje tot in Sweeden , als ook in onze Ne- JAonsp. 210. Fl. Belg. p. 123. Fl. Suec. 386. KRAM. Juflr. 116. Sec. Telephium vulgare. C. B. Pin, 287. Tel. album. Fochs. Hifl. 800. fit Tel purputeum majus y, minus. i. latifolium peregrinum.C. B. Pin. 287. f. Sedum Fol. ova- libus ferratis &c. HALL. Helv. 39s. Tel. Hispanicumprimum Clus. Hifl. 2. p. 66. Hisp. Ic. p. 331. Anacampfeios maxima. J. B. Hifl. III. p. 682. (*J Zie blad». 236, hier voot, en bladz. 2jj,  Decandria. 043 Nederlanden, gevonden wordt. Het is genoegzaam bekend , als een taamelyk dikke Steng ^xi*6* hebbende, geheel met Bladen, die bleekgroen, Hoofd-; glad en fappig zyn , bezet, en op 't end een5TtJK* zwaare Kroon van Bloemen. De Kleur der-rIaT"£r zeiven , die doorgaans paarfch is, doch ook fomtyds wit ; de minder of meerder breedte der Bladen en hoogte van 't Gewas, als ook de plaatzing der Kroontjes in de Oxelen, maakt Verfcheidcnheden uit, welken voor Soorten genomen zyn geweest. Aan den Wortel heeft het langwerpige Knobbels, die onder de Winkelmiddelen geteld zyn geweest en voor oplosfende gehouden, doch het uitgeperfte Sap der Bladen is inwendig van meer nuttigheid, als eene verzagtende en verkoelende hoedanigheid hebbende , gelyk het Huislook in 't algemeen. (S) Huislook met Wigvormige ejfenrandige nr. Bladen, leggende Stengen en getuilde Bloe. AttZ men. feros. Wond- 't Gewas van deeze verfchilt dus aanrnerke- km'd* lyk van dat der voorgaande Soort. Zy heeft dia Knob- (}) Sedum Fol. Cuneiformibus integerrimis &c. GOUAN Monsp. 221. Ger. Ptov. 427. Teleph. repens Fol. deciduo. C. B. Pin. 287. Teleph. VI. Ccprea Plancii. Clus. Hifi. n. p. 67. Anacamps. minor , rotundote folio , lè'Tjpervirens. J. B. Hifl. lil. p. 682. Teleph. tertïum. DoD. Pempt. 130. T«3, minus fempervirens. Lob. It. 390. Ss S Ut diil, VIII. ST'JS.  644 TlENMANNlGE KRUIDEN. IV.; Knobbels aan de Wortels niet, welke VezelAFxuEL' achtiS zyn de Bladen zyn ronder aan 't end en Hoofd- blyven altyd groen, doch vallen 's Winters af. stuk. Bauhinus merkt aan, dat dit Kruid gemeen v;géyfwy' ZY iQ de Tuinen der Nederlanden. Het groeit van zelf op de Berg - Rotfen in Provence. iv. (4) Huislook met Lancetvormige Zaagswys* Aiffo"T getande plat te Bladen ,een opftaande Steng, sibeufch. met een ongejleelde Bloemtuil aan 'ï end. In Siberië groeit deeze Soort, die veel fmalIer Bladen heeft en geele Bloemen. De Bloemtuil , op den top, is als met een Kroon van Bladen omringd. v. (y) Huislook met Wigvormige, holronde, üafteid. eenigermaate getande , getropte Bladen , kruipende Takken en een Bloemtuil aan 't end* In Tartarie , aan den voet van zekere Bergen , als ook by Trebizonde, aan de Zwarte Zee, is deeze Soort waargenomen , welke de zonderlinge eigenfchap heeft, van Wortels te fchieten uit de Oxels der Bladen. (6) (4) Sedum Foliis Lanceolatis' ferratis planis &c. Sed. Fol. planis Stc. Sed. Fol. planis ferr. Cor. foliott. H. Ups. ix6, Anacampferos Flore flavo. Amm. Rutb. 96. T. 11. Gmel. Sit. IV. p. 173. T. 67. f. 1. (5) Sedum Fol. Cuneiformibus concavis fubdentatis Sec. H. Ups. 116. Anacamps. minor repens, Fl. purpureo. Buxe. Cent. p. sj. T. Si. f. i. Sedum «tinus iepen: Sec. Amm, Rutb. n. 93.  Decandria. 645 (6) Huislook met platachtige gehoekte Bladen IV. en zydelingfe ongejleelde eenzaame Bloemen. Af^eel' Deeze, die Jlekelig of Gejlernd Huislook van stukT Baohinds genoemd wordt, is doorhem vi.' taamelyk naar de Afbeeldiog van GoLüMNA5Jj™ gefchetst, die't zelve in Italië, op vogtige plaat- Geitemd. fen, hadt zien groeijen. Zy fchynt het Derde Sempervivum te zyn van Dioscorides en Plinius; groeijende ook in Vrankryk en Switzerland. (j) Huislook met platte Bladen, eenTakkige vu. Steng en gepluimde Bloemen. Cporfe:ein« achtig. By Montpellier in Languedok, by Geneve, als ook by Halle aan 't Zoute Meir, isditZaayKruid waargenomen , dat men overal in de Europifche Tuinen heeft. Men wil, dat het de Cepcea van DioscoRiDEszouzyn. Het groeit eenigermaate Porfeleinachtig,meer dan een Voet hoog. (3) Huis- fs) Sedam Fol. planiusculis angulatis 8cc. H. Cliff. 176. r. Lugdb. 456. ST. 2. Sed. Echinatum vel Stellatum Fl. albo. J. B. Hijl. Ut. p. «8». Sempervivum tertium. Col. Phyttb. 32. t. ii. Cotyledon Stellata. C. B. Pin. 295. (7) Sedum Fol. planis, Caule Ramofo, Fl. paniculatis. H. Clif. 176. R. Lugdb. 4J6. n. 3- gouan Mtnsp. 221. Sedum annuum album oblongo Portui, minoris folio. Moris. Hijl. iii. p. 473. S. 12. T. 7. f. 37. Sedum Cepa:a diftum. Tournï. Injl. 2«3. Ceprta, C. B. Pin. 283. Gl.us. Hijl. ii. p. 61. CAM. Epit. p. 673. lob. Ie. 393. Ss 3 h. Duel, viii, Stuk,  646 TlENMANNICE KRUIDEN. IV. (8) Huislook met getropte Spatelachtig LanAfdeel. cetvormige Wortelbladen , en eene geheel Hoofd- enkelde byna naakte Steng. stuk. vul In Paleilina is deeze door üasselquist gevonden, die de gedaante van '1 Berg HuisBonfcb." ^ok heeft, met een end Tros zo lang als de Steng, een half Voet hoogte hebbende. ** Rondbladigen. ix. (9) Huislook met gepaarde Eironde {lompe ?um?phyi~ - Vleezige Blaadjes, een Jlappe Stengenver' Cikbladig. Jpreide Bloemen. De dikte der Blaadjes geeft den bynaam aan deeze, die in Switzerland, Portugal, Spanje en Italië groeit. Men vindtze ook in Languedok en Provence, op Steènige plaatfen. 't Gewas vergaat jaarlyks en heeft laage Takkige Stengetjes, met dikke ronde Zeegroene Blaadjes, x. (10) Huislook met verfpreide Elsvormige W>*<"»' ■ Blaad- Omgeboogen. (f) Sedum Fol. Radicalibus Fasciculatis &c. (9) Sedum Fol. oppolitis ovatis obtufis &c. gouan Monsp. Sil. geb. Prov. 427. Sedum Fol. fubglobofis&c. wach. Ultr. 391. Sedum parvum Folio circinato, Flore albo. J. B. Hifi. III. p. 69'. Sedum minus Folio circinato. C. B. Pin. 283. Mobis. Hifi. KI. p. 473- s. 12. T. 7. f- 35. Aizoön Dazy.phyllum. Daiech. Hi/l. 1133. (ip; Sedum Fol. Subuhtis fparfis , Bafi folutis , inferiori- biii  D e c A M d R i A. 647 Blaadjes, aan 't Voetje los, de onderften IV. . , Afdeel, omgekramd. XL ^ . HoofdDeeze groeit aan den Voet der Bergen mSTug:. Europa, zegt Linn^.us. De Heer Hal- penta.r ler zegt, dat zyop de Wallen en in deVel>aden by Bafel voorkomt. De zonderlinge figuur, welke zy maakt, is uit de Afbeelding van Lobel blykbaar. (11) Huislook met Elsvormige vyfvoudig SlifmhRa. geplaatjle Bladen, die van onderen los zynpejin. . era getuilde Bloemen. Rotzig. (12) IMsloók met Spilrondachtige fpitfe Blaad- Hfspua\_ jes, by den Wortel getropt, het Kroontje cum. J . , . Spaanfch. ruigachtig. Deeze beiden zyn in Afbeelding gebragtdoor den geleerden Dillenius, by wien men het verfchil kan zien. De eerfte, by Briftol op de Rots van St. Vincent gevonden, groeit ook op de Muurcn van fommige Steden in onze Neder- lan- bus recutvatis. Fl. Suec. II. p. 1196. Sedum minus luteum Fol. acuto & Ramulis reflexis. C. B. Fi». 283. Sedum Fol. teretibns, Um'iella femicirculari. HALL. Helv. 397. Aizoóu Scotpioides. Lob. Ie. 377. (11) Sedum Fol. Subulatis quinquefariam confettis Sec. H. Cliff. 176. R. Lugdb. 45«- n. 4- gouan Monsp. ml gek. Prov. 427. Fl. Belg. 124. Ft. Suec. 388. Sedum rupeftte repens Fol. comptesfis. DlLL. Eltb. 342- T. z$«. f. 3 33. (12; Sedum Fol. teretiusculis acutis 8cc. Am. Acad. IV. p. ?73. Sedutn Hispanicum &c. Dill. Eltb. f. 3 jaSs 4 ii. deel. vul stuk.  648 Tienmannige Kruiden. IV. landen. Zy wordt gemeenlyk , naar 't Franfch AFDeffL Tt:qUg Madame , by ons Tripmadam genoemd Hoofd- en iomiyds tot groene Terrasfen gebruikt. Som»tuk. migen hebben ze voor een zelfde Kruid, als het if^W)' Omgeboogene, gehouden. De laatfte , in Spanje Eatuurlyk voorkomende, heeft daar van den bynaam. Haar Stengetjes vallen een Handbreed hoog, xi 11. (15) Huislook met langwerpige, Jlompe, SpilJyum" rondachtige, ongejleelde, uitgebreide Blaad- wk. jes, en een Takkig Kroontje. Onder den naam van Klein Huislook is deeze op Muuren en Daken, zo in onze Nederlanden, als elders, gemeen ; groeijende ook op vogtige Rotfen en Steenen. De Witte Bloempjes, op 't end van de Stengetjes, welke minder dan een Voet hoog zyn, onderfcheiden het, in de eerRe opflag, van de anderen. Men kan het Kruid tot verzagting en verkoeling gebruiken; zo wel als het Groote Huislook of Donderbaard, 't welk op 'tend van 't volgende Hoofdftuk, in 't Geflagt van Sempervivum , zal befchreeven worden (*> (14) Huis- : (13) Sedum Fol. oblongis obtufis teretiusculis Sec. Fl. Ectir. Sute. fl. Clif. r. Lugdb- Hall. Helv. Gouan Mmsp. KltAM. Aufir. Sec. Sedum minus teretifol. album. C. B. Pik. zt}. Vermiculatis f. lllecebta major. lob. Hifi. 205. h. 377. Sempervivum minus alternm. Dod. Pempt. 129. (*) Het Sedum rubens is tot het Geflagt van Crasful» bé» trekken, Z;e biadz. 301,  Decandria. 649 (14) Huislook met byna Eyronde, aangegroeid IV. ongejleelde , bultige , nagenoeg opgereg-KvT^u te , overhoekfe Blaadjes en een driedeelig Hoofd» Kroontje. «tuk. xiv. Dit niet minder, by ons en alom, op derge- afrefum lyke plaatfen, als ook op drooge Velden, ge- scherp, meen Kruidje , dat men deswegen Muurpeper noemt, bevat een fcherp Sap , 't welk fterk doet braaken , zynde tevens ook Pisdryvende. Zeker Kwakzalver heeft zig daar van, met een goeden uitflag, tegen de Derdendaagfe Koorts, de Waterzugt en andere fleepende Kwaaien , bediend; zo Boerhaave meldde. Twee Oneen daar van liet hy aftrekken in Melk of Bier. Inwendig, nogthans, is't gebruik gevaarlyk; doch uitwendig kan het Sap tot Wondzuivering gebruikt worden. Het Kruidje is onder den naam van Illecebra minor in de Apotheeken bekend. By de Duitfchers heet het Mauer~ pepfer en Katzen - traublein of Kattendruifjes ; by de Franfchen Pain d'Oyfeau of Vogelbrood; by de Italiaanen Granellofaen Grafella', by de Engelfchen Stone-Krop en Stone-Hoze; gelyk het (14) Sedum Fol. fubovarfs , adnato - fesfilibus , gibbis , PreiSiusculis alternis &c. Mat. Med. 218. fl. Cliff. r. Lugdb. GOUAN Mensp. Fl. Belg. Suec. &c. HALL. Helv. }96. N. 13. Sempervivu» minus vermiculatum acre. C. B. Pin. 283. Illecebra f. Sempervivum tettium. DOD. Pempt. ïzg. Los, Ie. 379- Ss s JI. DBEL VlUt STUK.  650 Tienmannige Kruiden. IV. het ook by de onzen wel Bergknop genoemd Afdeel. WOrdc. Op de Gelderfche Heide, aandekanten Hoofd- van Zandige Bouwlanden by Haarlem en elders stuk. jn onze Provincie , als ook langs de geheele *$fwr Vriefche Zeekust, aan de Dyken en elders, is het gemeen. S/lxv' x C'S) Huislook met byna Eyronde, aangegroeid mfuiare. ongejleelde , bultige , nagenoeg opgeregte, zeshoekig. overhoekfe Blaadjes, die in zes ryên op malkander leggen. In geftalte en kleinte komt dit Huislook, dat ook allerkleinst genoemd wordt , zodanig met het voorgaande overeen , dat fommigen hetzelve daar mede verward hebben; doch het verfchilt baarblykelyk door degroeijing der Blaadjes, die hier, gelyk in de twee voorigen, Wormachtig zyn: weshalve zy ook Vermicularis genoemd worden. De Groeiplaats is op drooge opene Velden der Noordelyke deelen van Europa. Het is geheel Smaakeloos. xvi. (16) Huislook meteen opftaande enkelde Jaar- Jaarlyks. J (15) Sedum Fol. fubovatis &c. gouan Monsp. 222. Fl. Suec. 390 , 404. Sempervivum minus Vermiculatum infipidum. C. B. Pin. 284 ? Sempervivum minimum. Cam. Epit. ts6. (16) Sedum Caule ereclo folirario annuo &c. Fl. Suec. 391, 40j. Sedum minimum non acre Flore «lbo. RAj. Angl. p. 170. t. lx. f. 2.  D e c a n d r i a. 65I lykfe Steng; Eyronde ongejleelde overhoek-^ Je Blaadjes; het Kroontje omgekromd. xif1* Hoofd- Deeze groeit ook in de Noordelyke deelen,tuk. van Europa , en is in dat gedeelte van Swee- PentaSy. den , 'c welk men üpland noemt, op dorre"'"' Velden zeer gemeen. (17) Huislook met een opjlaande Steng, plat- xvn. achtige Blaadjes en eenigermaate Haairige p-ul/ZZ. Bloemjleeltjes. Rui£- Op Moerasfige Velden in Duitfchland, Engeland , Vrankryk en Deenemarken , groeit deeze Soort, welke Moeras - Huislook van fommigen genoemd wordt. De zydfteeltjes hebben maar één of twee Bloempjes , paarfch van Kleur. ("i8) Huislook met een opgeregte Steng en ge- xviii. tuilde Topbloemen. A%%^ bloemig. Op de hooge Bergen van Piemont groeit deeze volgens den Heer Al L ion 1. Zy is aanmerkelyk onderfcheiden van het Roodachtig Huislook , (17) Sedum CaUle ere&o , Fol. planiusculis. Sed. paluftre fubhirfumm purp. C. E. Pin. 2s3. Sed. minus 3. feu paluftre. Clus. Hifl. ii. p. 59- Sed. pal. fecundum, Oed. Dan. t24. (18) Sedum Caule erefto, Flor. Corymbofis fafligiatis. Sp. Plant. r«73. Jacq^- Aufir. t. 8, Sedum faxatile atrorubentibus floribus. C. e. Pin. 283. u. desl, vin. stusc.  ÖJ2 TlENMANNléE KRUIDEN. IV. look, dat , gelyk ik gemeld heb, tot het GeAfdeel. üagt van Dikbiad is betrokken. Het Stengetje Hoofd wordt maar een Duim hoog en de Bloemen stuk. zyn zwartachtig paarfchkleurig , zo wel als 't JjM- Vrugtbeginzel. Penthorum. Vyfpunt. De Kelk is , in dit Geflagt, vyfdeelig, met van geen tot vyf Bloemblaadjes, en het Zaad. huisje vyfpuntig met vyf holligheden. PeJhorum De ^mgüe Soort (i) is een Gewas, in Sedoidis, Virginie op belommerde vogtige plaatfen groeiïchtig°.° 'jende, dat naar de Water - Weegbree gelykt, doch Bladen heeft als het Perfikkruid , aan een Houtige Steng ; de Bloemen tot een kromme Aair famengchoopt. De Steng is rond en een Voet lang, met Bladen van een Duim, uit wier Oxelen eenzaame Trosjes fchieten; doch het bovenfte is in verfcheide kromme Aairen verdeeld. De Vrugt vertoont zig als met vyf Toorentjes; wordende dit Kruid, by die van NieuwJork, Nagtfchade geheten. B e r G I A. Ter eere van den vermaarden Heer Eergius te Stokholm , wien de Kruidkunde, wat de Kaaper!; Penthorum. Sytr. Nat. XII. Gen. S76. p. }r7. Vtg. xiii. Gen. sso. p. 3S9, GUON. V~irg. SI, 71. AcJ. Upu »74*- P- «. t. z.  DecAndria» 653 Kaapfche Planten aangaat, veel te danken heeft, IV.' is dit Geflagt benoemd. Afdeel; Het heeft een vyfdeeligen Kelk en vyf Bloem- Hoofdblaadjes , met een Zaadhuisje dat byna Kloot-STU*. rond is, vyfhokkig en vyfkleppig, bevattende nfjKt"5r veele Zaadjes. De eenigfle Soort (t) is een Kaapfch Kruid- r. je, de geftalte der Ammannia hebbende, met capinju. een Stengetje van een half Voet hoog, regtop-KaaPfcheltaande, effen en Sappig. De Bladen, aan hetzelve, zyn gepaard, Lancetvormig,een weinig ftomp, zeer fyn getand, uitgebreid. De Bloemen komen in Kransjes, ongefteeld, zeer digc by elkander voort, en daar op volgen de Zaadhuisjes, die,naar't uitwerpen der Zaaden,wyd open ftaan blyven, als een Raderachtige Bloem , terwyl hunne Klepjes naar Bloemblaadjes gelyken. Dit maakt een aanmerkelyke byzonderheid uit van deeze Plant. G r 1 e l d m. Grootbloem. Een vyfdeeligen Kelk en vyf Bioemblaadjes met blyvende Meeldraadjes, heeft dit Geflagt; waar op volgen vyf eenzaadige Zaadhuisjes. Hier van is ook maar ééne Soort (1), insge- r. 1.,7,„ Gritlumte* Dunölndig, (1) Bergia. Syst. Nat. Vtr. XIII. Gen. U09. p. JJ9. Mant. 2+1. (1) Grielum. Syfl. Nat. XII. Gen. izsS. p- 31*. f«f> XIII- p. 3y- jjeC Q0\ getyteld. Niets gemeener aan de Wortels der Boomen en in lommerige Heggen, in Switzerland, dan dit Kruidje , zegt Haller; 't welk een Schubbigen Wortel met Tandjes heeft, waar uit een trop Bladen voortkomt, op lange Steelen, Hartvormig, drie in getal, met de punten aan elkander gevoegd op den top van het Steeltje, en ruig door lange Haairtjes. Andere Steeltjes, die Bladerloos zyn, draagen een witte Bloem met roode Aderen. Men vindt het ook fomtyds met paarfche Bloemen of met bonte Bladen , waar van Weinmann de Afbeeldingen voorltelt (*). Het geheele Loof is aangenaam zuur en zeer lekker van Smaak; waar van het mooglyk den naam van Alleluja , die eene verheuging bete. kent, bekomen heeft. De Syroop van het Sap, en de Konferf van de Bladen gemaakt, is der■ halven een zeer nuttig Ingrediënt van Koeldranken in hecte Koonfen, daar het de Verrotting wcderftaat. Ten zelfden oogmerke kan het ook in Vlccfchnat gekookt worden , in plaats van Zuuring. (3) Kla- (*) Kruidboek, Plaat N. ii, a en tl. 20. £.  D E e A N D R I A. 657 (3) Klaver - Zuuring met eenbloemige Stengetjes IV. en drievoudige uitgerande kanthaairige ;°- (4) Oxalis Scapo unifloro, Fol. tèrriatis femibifidis, I. Ofbis LanceSIaris. (5) Oxalis Scapo tuiifloro , Fol, tetnatis bipartitis. öxj- Tt *» lli. DütsL. VIII. Stok,  658 Tienmanntge Kruiden. IV. Drie Afbeeldingen van dergelyke Kaapfe Aitdeel. piantjes s fa ccn Bolachtige Wortel hebben, Hoofd- door den Hoogleeraar J Burmankus ,zyn hier stuk. t'huisgebragt. De Bloemen waren in allen geel. vi. (6) Klaver-Zuuring met een Kroondraagende ruuii'L Sten8 > drievoudige ftomp Hartvormig* violette. Bladen en de Kelken Eeltig gepunt. Naar de volgende Soort gelykt deeze, die in Noord-Amerika groeit, vry veel ; inzonderheid wat de Bloemen aangaat, maar de Blaadjes verfchillen aanmerkelyk. De Wortels beftaan uit verfcheide Schilfers als die der Leliën, en 't is zonderling, dat dit Kruidje op zyne Stengetjes Eolletjes draagt. Het fchynt, volgens Ban 1ster, zeer zuurfappig te zyn. PuVJp'r*. W KIaver-Zuring mei een Kroondraagende Langüeeii- Steng , de Bladen drievoudig byna in tweeën *e' gedeeld, en aan de Tippen van onderen Eeltig. De twee Afrikaanfche Plantjes, uit het Werk van lis Afr. Bulbofa. &c. BURM. Afr. t. 27. f. 4, 5 & t. 30. f. 1. (rg. (7) Oxalis Scapo Umbellifero &c. Mill. Ie. ij>r. f. f. Oxalis Bulbofa pentaphylla et hexapbyüa. &e. BURM. Afr. so, T. ay. Sc t. aj. f. 3,  Decandria. 659 van den Heer Bürmannus hier aangehaald, IV. verfchillen niet alleen in de Wortel, maar ook /iFDiEEl" in de figuur der Blaadjes, die in de eene moog- Hoofdlyk de gedaante van een Geitenpoot zouden%TVK' kunnen hebben; doch zy komen in de langte Ja'!"as*:' der Bloemftengetjes overeen. De Bloemen zyn geel en groot: het Loof is zuur. (8) Klaver-Zuuring met eene Kroondraagende nvz}T- „ . , „. , 0 Oxahsfenr Steng en gevinde Bladen. jitiva. Gevoelige. Dit Kruidje, zeer onvolkomen afgebeeld door Zanoni , is reeds bekend geweest aan Clusius, die deszelfs wonderbaare Eigenfchappen befchryft. Het groeit op Ceylon, aan de Kust van Malabar en in andere deelen van Oostindie ; gelyk ik eenigen daar van, gedroogd, van Java heb bekomen. Uit den Wortel fchiet een Stengetje, van een Handbreed of op 't hoogfte een Span lang , 't welk een Kroon draagt van Bladfteelen , met twaalf of veertien paar Vinblaadjes , naar die der Tamaryn of Lombartfe Linfen gelykende. Uit die zelfde Kroon komen de Bloemfteeltjes voort, weinig langer zynde dan (8) Oxalis Scapo Umbell. Fol. pinnatis. Fl. Ztyl. 180. Oxycides Malab. fenfitiva, garc. Phil. Trans. 1730. p. 379, T. 2. Hetba Miraofa Malabarenfium. Zan. HM. 19$. T. 51. Hetba fentiens. RomPH. Amb. \. p. 301. T. 104. f. z. Hetba vira. Clus. Exot. 290. Hetba viva Fol. Polypodii. C.B. Pin. zsi. Todda Vaddi. Hart. Mal. IX. p. 33. T. 19- burm. Fl. lni. p. 107. Tt a II. DIEL. Vlil. STUK.  ÓCO TlENMANNICE KRUIDEK. IV. dan de Bladfteelen, aan 't end een Trosje geeAfdeel. le Bloempjes hebbende en daar op volgen geHoofd- fternde Zaadhuisjes. itük. Die Oostindifch Gewas]e heeft allereerst een wfcefWJI" voorbeeld gegeven van de Gevoeligheid van fommige Planten, naderhand door de Mimofaas, welken men hier levendig in de Tuinen of wel in de Broeihuizen houden kan , gemeen geworden (*). Zo iemand dit Plantje , terwyl het groen en in zyn fleur ftaat, met de Hand wil aanraaken, ja zelfs te naby daar aan komt, laat het aanftonds zyne Blaadjes vallen; ja , indien men 't weezentlyk vat , verflenst het onmiddelyk. Sommigen hebben dit een Schaamachtigheid genoemd, en Rumphius zegt, dat de Blaadjes van onderen paarfch zyn, welke Kleur dus voor 't Oog verborgen wordt. De Indiaanen maaken elkander wys , dat het van de aanraaking van een zuivere Maagd minder te lyden hebbe, en hunne Tovenaars bedienen zig, in veele opzigten , van dit Kruidje : doch 't is zeker, dat het na de aanraaking zig aanftonds weder opregt en in zyn voorig aanzien herftelt: als ook, dat het van Regen of Wind de zelfde aandoening hebbe ; ja waarfchynlyk by Nagt, op dergelyke manier, flaape (f). Men voegt 'er by, dat het meest aan den Voet der Palm- (*) Zie II. D. VI. STOK, bladz. 437, enz. (i) Zie II. D. 1. Stuk , bladz. 5- Ook noemen de Pos« «ugeeze Indianen het deswegen Dormidtra , dat is Slaap* Plantje.  Decandria. C6l Palm- of Dadel en Kokosnooten - Boomen groei- IV. je, waar op dan eene Zinfpeeling gemaakt Af^el« wordt. De Bloempjes verwelken insgelyks , Hoopdzo dra menze geplukt heeft. Ook fpriogen de5TUK* Zaadjes , wanneer zy ryp zyn en 'er de Zon Jj."'"^ op fchynt , dikwils uit de Zaadhuisjes tot vyf of zes Voeten ver, en dus dengenen, die 'er naar kykt, in 't Aangezigt ; 't welk het wonder , voor de bygeloovige Indiaanen, nog meer vergroot. * * Met de Steng overhoeks gebladerd. k- Oxaat (o) Klaver - Zuuring met eenbloemige Steelen , B^'nfbioe-" een Takkige Steng, de I laden doorgaansge.m,s.ekranst, Liniaal, uitgerand en aan de tippen van onderen gebaard. De beide Kaapfe of Afrikaanfche, van den Heer Bürmannus, hier aangehaald, fchyuen veel overeenkomst te hebben. Van de Zuurheid van derzelver Sap , die in de Gevoelige geheel ontbreekt, wordt hier niets gemeld. (10) Klaver - Zuuring met eenbloem. Steelen, x een Incarnata. Rooze- . „ kleurige. (9) Oxalis Pedunc. unifloris , Caule Ramolo Sec. Oxys Bulbofa trifolia &c. Bubm. Afr. 6$. T. 27. f. 1. «. Oxys Bulbofa anguftifolia &c. li. ibid. f. 2. Oxys Afr. Fol. teBuisfimis Sec. Pluk. Amalth. 1S4. T. 43+. f. $• (10) Oxalis Pedunc. unifloris, Caule Raraofo Bulbifero. Ox. Caule Bulb. H. Cliff. 175. r- Lugdb. 45 8. 0*ys Bul-, bofa Ethiop. minor. COMM. Hort. I. p. +3. T. 22. Tt 3 %, DEEL. viii» STUKe  662 TlENMANNIGE KRUIDEN. Af bjJhl. €m getahe Boldraa^nde Steng; de Bladen x!.'" doorgaans gekranst, de Blaadjes Jtomp Hoofd- Hartvormig. tTÜK. ° OxSffit. Klaver' ^OUrin? met eenbloem. Steelen , fUiftiia. de Steng zeer enkeld ; de Bladen drievou- Ongefteel. fl.^ ruigac]ltig j de Blaadjes onverdeeld. mlu. K'aver- Zuuring met eenbl. Steelen, een Ruige. byna enkelde Steng; de bovenfte Bladen getropt , de Blaadjes tweekwabbig gemikt hebbende. Deeze drie, door het gezegde onderfcheiden zyn aliemaal Kaapfe of Afrikaanfche Plantjes, van weinig hoogte. cJ«Ws- (l3^ K,aver' Zuurïng met Kroondraagende jTHKu Steeltjes en een verjpreid Takkig Sten- ,G.hoom- getjtm Rla_ (n) Oxalis Ped. unifl. Caule firnplicisfimo &c. Mant. 24:. Oxilis Bulbofa &c. burm. Afr. 70. T. 28. f. 1. Oxalii Afr. Bulbofa Sec. PLUK- Amattk. 1*4. T. 454. f. 7. (tz) Oxalis Ped. unifl. Caule fimpliciori 8sc. Mant. 389. Oxdis Rad. Iongi fiijrosa. Bursi. Afr. 71. T. 2!. f. 2. Oxys. Bulb. Afr. SF.B Mus. \. p. 33. T. 22. f. rr. (ll) Oxalis Ped'inc Umbelliferis, Caule Ramofo diffufo. gort. Belg. 115. CouAN Mmsp. 222. ger. Prov. 43r. H. Cliff. Ups. R. Lu^db. A-c. Oxys flavo Flore. Clus. Hifl. u. f. 249. Trifol. acetofum Corniculatum. C. B. Pin. 330. Fl. luteo. Dod. Pempt. 579. Lob. It. h. 32. Oxys Uit. min. repens. .M0R1S. Hifl. Jt. s. 2. T. 17. f. z- «. Oxalis lutea annua Fol. dentatis. Feuill. Per. III. p. 49. f; 24, fi, Oxys Jutea. Amer. hum.üor annua. DrLL. Éltb. t. 28S. OxysZeylamca. Eckm. Fl. Ind. f>. 107. Oxys lutea Indica. Rumph. Anti. V. p. 277.  Decandrta. 663 (14 ) Klaver - Zuuring met Kroondraagende ^ IV.1 Steeltjes en een ópjlaand Takkig Stengetje. FIxfEI" Hoofd- Deeze Gehoornde Klaver - Zuuring , f dus stuk. genaamd om dat de Zaadhuisjes zig als Hoorn- xiv. tjes vertoonen , zynde byna een Duim lang ;)yjr,s*.' fchynt 5 in haare Verfcheidenheden, vry algemeen Ge&iekte. over de beete deelen des Aardbodems verfpreid te zyn. Die Amerikaanfche van F e u i l l é f. en Dillenius, immers, welke op de Derdende zyn aangehaald , verfchillen van de Kruipende Europifche, welke in SpaDje, Provence en Italië , groeit, meer , dan de Virginifche daar van verfchilt; uitgenomen dat deeze laatfte een overblyvend , de andere een Jaarig Kruidje zou zyn. Het gene ik uit Oostindie ontvangen heb, fchynt ook, door zyne Stengetjes, meer naar het Geftrekte te gelyken. Rumphius zegt, dat het in Ooftindie, zyns weetens, nergens in 't wild groeide; immers niet op de Oostelyke Eilanden ; maar alleen op gebouwde Gronden en in de Tuinen, zo van zelf als door Zaad. Dit kan, omtrent het gene in onze Nederlanden voortkomt, ook plaats hebben: want het is zonderling , dat het hier inlands zoude zyn, en niet in Engeland, Vrankryk omttreeks Pa- f14) Oxalis Pedunc. TJmb. Caule Ramofo erefto. Gron. Virg. 161. Brown. Jam. 231 • Oxys Americanalurei ereftior. Tournf. Infl. so. Trifol. Acetofum Cornïcul. luteum majus et. Indicum. f. Virgineura. Mor is. Md. f. 3. tm , n. deel. vm. Stok.  654 TlENMANNIGE KrüïDEN. IV. Parys, noch in Duiffchland. Aan de Kaap hadt Afdeel, r> i 1 . XI Rümphiüs hetzelve, m groote menigte,om- Hoofd- trent het midden dervoorgaande Eeuw, wild STUK' zien groeijen aaD den Voet van iJen Leeuwenberg vffiWy' cn daaromftreeks ; zo dat men het by geheele hoopen vergaderde, en benevens andere Kruiden naar de Schepen bragt, om tot Moes te gebruiken: waar van, die methetBlaauwfchuitbenebt waren, veel baat gevoelden. Dit Kruidje , dan , yerfctrilt., zeer in hoogte en gewas ; zynde het Europifche , 't welk in Spanje groeit , volgens Clus ius een PJantje dat langs den Grond ^ruipt met Takjes van een gpan of wat langer; terwyl het Peruviaanfche, van F £ u i ll E e , een opgeregt Stengetje hadt, van wel een Vinger dik en twee Voeten hoog. Plet Amerikaanfche van Dillenius, uit Karolina afkomftig, dat derhalve het VjrgÜnifche zal zyn , hadt ook een opgeregt Stengetje. De Blaadjes komen nagenoeg met die van deGewoope Klaver - Zuuring of Zuurklaver, gelyk Rumrmus dezelve noemt, overeen en zyn ook .zuur van Smaak. De Bloemen zyn in alle de Verfcheidenheden geel, en taamelyk groot. Ten opzigt van de Zaadhuisjes heeft mede iets dergelyks, als inde Gevoelige plaats; dat naa« melyk, als zy ryp of byna ryp zyn, het Zaad *er , als menze aanraakt, uit fpringt, en wel door Spleetjes die weder toegaan ; zo dat men naauwlyks zien kan, waar het uitgefprongen zy. Ook |s dit Zaad ruuw, gelyk in dezelve, en de  D e c A n d R I a. 665 de Blaadjes fluiten zig insgelyks by Nagt of IV. flaapen, als van die gemeld is. Aru Van de Oostindifche Gehoornde Klaver-Zuu- Hoofd» ring is > zo 't my toefchynt, nog geene Afbeel-S™« diog gegeven. De Hoogleeraar J. Bukman- „f™'"*** Nus heeft, op zyne Ceylonfche, wel die van Plukenet aangehaald, genaamd Haauwdraagend, rundbladig, glad, Drieblad of Klaver, met geele Bloemen van Madrasf f *) : doch men behoeft dezelve maar met een opfhg te befchouwen, om te zien , dat zy niet het allerminfte ftrookt met de Europifche van Clusius, waar mede nogthans die van Rümph iüs, zo wel als die op Madéra, een Eiland in de Atlantifche Oceaan , door Sloane waargenomen was, overeenkwam (f). De Heer N. L. B u rm a n n u s zegt, dat jaarlyks een Verfcheidenheid , van deeze, uit Java gezonden werdt met een kruipende Wortel; maar voegt 'er niet by, wat dit zeggen wil: want de Spaanfche fchiet, bier en daar,uit haare kruipende Rankjes Wortelen zo Clusius zegt en afbeeldt. Nogthans is dezelve , zo zyn Ed. aanmerkt , wel Qnderfcheiden van de Gehoornde Klaver-Zuuring van Ambon, door Rumphi us gemeld. Ik (*) Pfjytogr. t. 131- f- 4. (■(■) De Groote LINNëus heeft dit Eiland Madéra vetward met de Stad Madrasf, aan de Kust van Koromandel; gelyk blykt uit zyne Biblioth. Botanica, Amft. J73S. p. Ui. cjy in nevisfmia Editione, Hala: 1747- p- Sï- Tt5 II. Dkl. vul Stuk.  666 TlENMANNIGE KruIDEN. AfdIÉl. Ik V°eg derhaIve een TakJ'e van de mynen, X1/ van Batavia ontvangen, tot opheldering hier Hoofd- nevens; waar uit blykt, hoe de Oostindifche, *™K' _ in Blad en Vrugtmaaking , met de Europifche vigt? wy~ overeenkome. De Blaadjes zitten, even als in pl. li. alle de oude Afbeeldingen, met haar drieën op oo«mdi- 'c end der Steeltjes : zy zyn niet rond, maar *** Hartvormig, met de Punten naar elkander toegekeerd en breeder dan lang. De Zaadbuisjes komen Haauwachtig voor, als Hoorntjes, doch zyn allen enkeld: zo dat 'er ik 'er geeneKroontjes - draagende eigenfehap in kan befpeuren. Oxlh ^I5^ K,avcr- Zuuring met Kroondraagends Frmtesctnt. Steeltjes , een Heefterige Steng en drie- Heefterige. youdige Eyronde Blaadjes , het middeljte gefteeld. De Bladen of Blaadjes zyn in deeze geheel verfchillende en het Gewas is ook anders, maakende een klein Heeftertje, met opftaande Stengen, die in driebloemige Bloemfteeltjes uitloopen: terwyl het, volgens Mille», geele hangende Bloemen heeft. Bafrellri. ^l6^ KIaV£* - Zuuring met tweedeelige getroste Roüdb;oe- 2loemnuge. Of) Oxalis Pedunc. lïmbellifetis , Caule Fruticofo Sec. Oxys Caule eiefto Fruric. Miix. Dia. 7. Oxys lutea Frut. Trifolil Bituminofi facie, tivta. Sptc.i. lc.i\},C r. (16) Oxalis Tcdunc. bifid s Racemolis, Caule ramofoerecto. Tiifolium Acetofum iubro flore. Babb. Rar. «4. T. 1139. Bocc. Mus. 11. p. 63. T. si. Oxys Rofco fleie erefjiot. ÏEVILL. Ptruv. 11. p. 733. Tv 23,  DE CftNDRI.fi» 667 Bloemfleelties en eene Takhge opftaande IV. „ Afdeei..' Steng. xu _ . , ,, Hoofd. D?eze , door Barrelier afgebeeld en.TUKi. Amerikaanfche Zunrklaver met roode Bloemen pe rt£. XIII. Gen. 583. p. 3S1. Fl. Belg. 126. Oed. Dan. S7«. Kram. Aufir. 12B, Gouan Monsp. 222. Ger. Prov. 416. Agroltemma. H. Cliff. 175. Fl. Suec. 388. 407. r. Lugii. 449. Lychnis Segetum major. C. b. Pin. 204. NigeH.iftrum. d00. Pempt. 173. Pfeudo-Melanthinm &c. Lob. Ic h. Lolium. Fuchs. hifl. 117. Githago. Trag. i2i. Hall. Helv. 37S. (*J Hoiti ClifFort'ani loco citato.  Decandria. 669 het Brood bruin maakt, even of het gebakken IV. ware van Zwart of bedorven Koorn. Het wordt FXEEL' 'er ook, hoewel niet kwaad van hoedanigheid, Hoofd bitter van en de Vogelen laaten dit Zaad leg-s*UK* gen, als het onder hun Voeder gemengd Ls(*).n;ae!"asy' De En-^elfchen noemen het Kruid Cockle, als of het Zaad naar een Slakhoorntje geleek: doch, met een Vergrootglas befchouwd , zweemt het meer naar een Egeltje (f). Wegens deszelfs zwartheid heeten de Italiaanen het Kruid Githoneea daar van heeft Tragus de benaaming Githago afgeleid; als zynde hetzelve, gelyk men zegt, git zwart. De Duitfchers, zegt hy, noemen 't zelve Grosf Raden: zynde dit woord, Rade of Ratte , misfchien van de Raderachtige figuur des Zaads oirfpronklyk. Gemeenlyk heet het Kruid by hun Feld-Naglein of Kom - Naglein en Kornrofen ; wegens de Anjelier-of Roosachtige figuur der Bloemen, die ook eenigszins naar de Nigelle - Bloemen gelyken : weshalve het by ons Koornroozen of ]S[e?élbloemen, en by fommige Boeren Bolderik. getyteld wordt. Het Kruid heeft de Steng meer dan een Elle hoog, rond, met lange fmalleBladen als die van Prey; (*) Dat men dit Onkruid ook in Suriname heeft, gelyk HALLER het van daar bekomen hadt, is niet vreemd, dewyl het Zaad derwaards in 't Europifch Koorn overgebragr zal Eyn. (■f) Semen , Microscopio confpe&um, Echinum in Cs coa* globatura non male exprimit. RAT. lUft, Plant. p. 999. II. DHL. VIII. STUK»  6?0 TlESMANNISE K R UI D E BT. IV- Prey; doch is over 't geheel ruig, en draagt "xifL" op den top ééne Bloem, die de Blaadjes aan Hoofd- den rand egaal of niet ingefneeden heeft, don* STÜB:' ker paarfch en fomtyds ook wit van Kleur. De JTyfwy t£cjt- ^ waar ujt (jeze]ve voortkomt , is Cylindrifch en heeft vyf lange puntige Slippen, welke tusfchen de Bloemblaadjes ver uitfteeken. De tien Meeldraadjes komen onder 't Vrugtbeginzel voort, 't welk vyf hoekig Kegelvormig is, met dikke gepluimde Stylen voorzien. Het Zaad is redelyk groot, hoekig en geftreept. n. ( a) Koornvlam die Wollig is . met Eyrond ^grtjïent- Lancetvormige Bladen en uitgerande B'oemStal k blaadjes, gekroond en Zaagswyze getand» Een fraaije Bloemplant, die twee Jaarenleeft, maakt deeze in de Hoven uit, komende op de Velden in Italië , als ook op veele plaatfen in Siberië voor, zoLinn/eiis zegt. Den naam van Lychnis voert zy by uitmuntendheid, en in 't byzonder dien van Lychnis Coronaria, als in dc Kroonen, Kransfen of Bloemtuilen, door de fchitterend paarfche Kleur haarer Bloemen, uitmuntende. In 't Franfch noemt menze, deswegen , Oeillets Dieu of Coquelourde, in 't Nccr- duitfeh (z) Agroflemma tomentoHi , Fol. ovato - Lanceolatis &c. COCAN Mmsp. lOSU KRAM. Aufir. 128. Coronaria. H. Cliff. 174. R. Lugdb. 4*0. Lychnis Coronaria DiosC. fttiva. C. E. Pin. 203. Lychn. Coronaria. DOD. Pempt, 170. Lychnis. CAM. Epit. 5S9. LOB. Ie. 334, 335..  DeCANDRI A. 671 duitfch Chriftus - Oogen , in 't Engelfch Bqfe- IV. Campion. Dc Duitfchers heetcnzc Marien-, Frou we- of Hemel - Roosjes. Hoofd- Uir een Vezeligen Wortel fchiet deeze Plant,TUK* getakte Stengen van een Elle hoog , die, zo wel als de gepaarde Bladen, met een dikke zagte Wolligheid als Fluweel , wit - Afchgraauw van Kleur, bezet zyn. De Bloemen, die op 't end der Stengen en Takjes, eenzaam, uit een geplooiden Kelk voortkomen, zyn plat en rond, in 't midden een Kroontje hebbende van tien uitfteekende Puntjes. De Kleur is doorgaans paarfch , of ook bleek, hoog en fomtyds Vuurig rood. Men vindtze , bovendien, met dubbelde of volle , met geftippelde en met witte Bloemen. Het Zaad is klein. (3J Koornvlam die Wollig is , met getuilde Bloemen en uitgerande Bloemblaadjes. ma Flos Jovis. Deeze draagt de Bloemen in Kroontjes 0f^ekl00n~ Tuiltjes op den top der Stengen of Steelen, gelyk de Primula Veris, en mag daarom teregt Gekroonde worden getyteld. Zanoni noemtzeSwitzerfcbe;doch zy groeit ook op de Alpifche Berg- (3) Agrcftemma tofficntofa, Petalis emarginatis. GSR. Prov, 41(5. Lychnis Coronaria fylveftris. C. B. Pin. 204- M0RI8. Bift. II- p- st-o. S. s. T. 36. f. 2.. Lychnis L'mbellifera montana Helvetica. Zan. Bift. izt. T. ju Rij. Bift. 993. Lychn. Cor. Umbellif. Alp. Fl. purpurea, BARR. Ie, looj. BOCC. Mus. T. +a. hall. Hit*. )7S, tl de&l. vin, stck.  6"?i ïienmannice K r ui d b ff. IV. Bergvelden in Provence , naar den kant van xiEEL Italië. De Steng is een Voet hoog, naauw. Hoofd- ]yks getakt en draaft een Tuiltje van Roozestük. kleurige Bloemen , meest met die der voorv!pfWy~ gaande overeenkomende ; doch de Bladen zyn wat breeder en met gelyke Wolligheid. iv. (4.) Koornvlsm dis glad is, met Liniaalma'caT' Lancetvormige Bladen en uitgerande ge- R°J'1- kroonde Bloemblaadjes. Hemel- 4 Op de Gebergten van Sicilië was deeze, die naar de eerfte Soort wel allermeest gelykt, door Boccone waargenomen en door Morison afgebeeld , aan wien de Leidfe Hoog* lecraar Hermannüs, vervolgens, de zelfde Plant zondt, die. door hem aan de Kaap der Goede Hope was vergaderd. De gladheid ücr Bladen onderfcheidtze voornaamelyk. Ook z\n de Slippen der Kelken hier veel korter dan de Bloem en niet uitfteeken.de : de Bloemblaadjes meer uitgegulpt en in 't midden met Puntjes, welke de Bloem, even als de Hemelroosjes, in 't midden gekroond maaken, fierlyk Roozekleur. L Y C ii- (+) ■Agroficmma glabra, Fol. Lin. Lanceolatis tkc.H. Ups. 11$. Lychnis Segetum NigelLiitium minus glabrum dida. MOBiS. HUI. t. 22. f. iz. Lydii.is fol, glabris, Cal. dur. BOCC. Sic. 27. Pfcudo-Mcl. eUbrum Sicuhim. raj. Bijt. 999. Lychn. Ffeudo - Melaathas fimiiis, Africana. HEBM. L»lr. t. 393.  DE candria» 673 Lychnis» a lvm AfdeeLs xi. Ëen langwerpige, niet geribde, nochgeplc-öi- Hoofdde, eenbladige Kelk : vyf genagelde Bloem-STUK* Blaadjes, met den rand eenigermaate in tweeën gedeeld cn een vyfhokkig Zaadhuisje; maakt de ondcrfcheiding van dit Geflagt, hetwelke Linn^eos , als by voorrang, den naam van Lychnis, aan de meefte Soorten van Silene en Agroflemma in 't algemeen gegeven geweest, alleen heeft laaten behouden. Ik zal denzelven , om dat hy gemeenlyk bekend en in gebruik is, fchoon hy Kaarsbloem kon betekenen , niet verduitfchen, Agt, meeftendeels Europifche Soorten, zyn 'er in vervat, te weeten. O) Lychnis met getrapte Bloemen aan den n W J , ' o, Lychnii top van een lange Steng. cbkutdt* niet. Dit laatfte voeg ik 'er by , om dat deeze in Konttanülangte of hoogte uitmunt boven alle andere Soor- c' ten van Lychnis. Zouden ook de Franfchen haar deswegen Non pareil noemen, gelyk Fabricius zégt, ën de Engelfchen Nonefuch, dat is, (1) Lychnis Floribus Fasciculatis faftigiatis. Syfl. Nat. XII, Gen. $%o. p. 319- T'g. XIII. Gen. 584. p. 3s1. H. Clif. Ups. B-, Lugdb, 449. GouAN Monsp 223. FABR. Helm/I. lts. Lychnis hirfuta Flore coccineo. T. Infl. 33*- Fl°s Conftarttinopolitanus. Dod. Pempt. 178. Lychnis Chalcedonica f. Conftantinopolitana miniata. Loh. Ie, 340. Vv II. dhl. VIII, Sres.i  674 TlENMANHIGE KrüIDENJ IV. is, Zonder weergaa. Wy fpreeken 'er met zulk Afdeel. eeQ Op0ef njet van f joch befchouwen ze nietHoofd- temin, in de Tuinen , als een Paarl der Bloettuk. men> "Wy heetenze , in de Wandeling, KonJfrt™3' Jlantinopel, en fchryven Bloem van Konftantinopolen , als ware zy van die befaamde Stad, weieerde Paarl van Afie, afkomftig. In Vrankryk wordt dit Kruid ook, waarfchynlyk wegens .de figuur der enkelde Bloemen , la Croix ie Malthe getyteld; dat is, het Maltheezer Kruis. De Duitfchers noemen het Jerufalems ■ Bloem en men rekent haare afkomst uit Tartarie (*). 't Gewas is iedereen bekend. Het maakt Stengen fomtyds van eens Mans langte hoog, die regtop ftaan als een Kaars, zynde knoopig en hol, wat ruig , aan de Knoopen bezet met gepaarde Bladen van eene fpits Eyronde of Lancetvormige figuur, en aan den top een trop Bloemen hebbende, die digt in elkander zitten als een Bal. Gemeenlyk komt het voor met dubbelde hoogroode, doch fomtyds ook met enkelde roode, witte en bonte Bloemen: zynde deeze vier Verfchcidenheden van Konftantinopels aan Mühtihc bekend geweest. Men vindt, zegt (*) Habitat in Rus/ia mr.u Dat is. Zy heeft haat natuurlyke Groeiplaats in geheel Rusland, of in alle Landen van het Rusfich Gebied: wordt thans in Syjl. Nat. Vtg. Ed. XIII. gezegd : doch 't is zeldzaam , dat men 'er in de Flora lngrka van den Heer df. Gorter dan geen gewag van gemaakt vinde. Zou die Aantekening ook , door verhaafting , agter deeze, in plaats van de volgende Soott , die 'et doorgaans in de Bosichen tooikomt, geplaatst zyn?  Decandria. Begt Gesnerus, ook een kleiner, die de IV.' Stengen maar een Elle hoog heeft, en in het AF£EEfe* eerfte Jaar Bloemen draagt: terwyl deeze na Hoofd i de Zaaijing twee Jaar ond moet zyn, en danST1JK* voorts overblyft. Fles Cucss? (s) Lychnis met vierdeelige Bloemblaadjes enl^oekoe^ een rondachtig Zaadhuisje. Bloem, Den naam van Koekoeks - Bloem, die den Latynfchen volmaakt uitdrukt, of dien van Kraaijebloem, voert dit Onkruid, dat op de Velden en in de Graslanden, door geheel Europa, gemeen is, by de onzen. De Engelfchen heeten hetzelve ook Meadow - Campisn , om dat Cant~ pion by hun de gemeene naam der Lychnisfen is,- en Meadow - Pink , dat is Veld - Anjelier: gelyk fommigen het tot de Anjelieren of Duizendfchoonen betrokken hebben. De Bloem is, inderdaad , Anjelierachtig en het maakt in de Hooylanden een fierlyke Vertooning, door zyne groote bleekpaarfche Bloemen, die als met Tandjes ingefneeden zyn: waafom het mooglyk Odontites by de Ouden is genoemd geweest. De Stengen, van ruim een Voet hoog9 zyn f» lychnis Petalis quadrifidis Src. H. Cliff. R, Lagih &c. &c. Fl. Saec. Belg. GER. Prov. KRAM. Aufir. Sec. &e.' Caryophyllus pratenfis Flore laciniato fimplici & pleno. C. E. Pin. z-.o. Mill. Ic. ug, f. 2. Odontites Flinii. Ctos. Hifi. I. p. 292, 293. Aunotaria prat. fylv, Fios Cueuü. Log. ft. Vv 2 li, -Dtmu VHI. SïSB,  676 TlENMANNIGE KRUIDEN. IV. zyn rond en Lymerig , en bezet met fmalle AFxi.EL' Grasachtige Blaadjes ; doch om laag heeft het Hoofd. Lancetvormige Bladen. De Engelfchen noemen 8TUK' het Wild Williams , om dat zy de Duizendv!ié^Wy' fchoonen Sweet Williams heeten. Het komt ook voor met witte , en in de Tuinen pronkt het met dubbelde paarfche Bloemen , niet onaartig; zynde ook wat grooter van Gewas, dan in 'c wilde. in- , (2) Lychnis met viertaniige Bloemblaadjes , c^adriMn- een gegaffelde Steng en gladde omgekromde vle^ndi- bladen. ge. Op de Bergen van Italië en Oofienryk komt deeze voor , die eerst tot het Geflagt van Cucubalus , naderhand tot dat van Silene is betrokken geweest, zynde de Groote Smalbladige Lymerige Lychnis van C. Bauhinus. Het Alpifche gladde Muur met omgeboogen Blaadjes, van Plukenet, wordt hier t'huis gebragt, waar uit men van de Geftalte kan oordeelen. De Bloemen zyn dikwils vierwyvig , zegt de Ridder. (4) Lych- (3) Lychnis Petalis quadri - dentatis &c. Silene quadrifidi. Sp. Plant. «02. Cucubalus quadrifidus. Sp. PI. I.+is. Lychnis Alpina &c. SEG. Vimn. III. p. ]|«. T. s. f. 1. Lychn. Saxatilis Linaiiat folio , glabta. Till. Pis. 106. L. Viscofa anguftifolh majDr. C. B. Pin. 205. Lychn, fylv. X. Clus. Hijl. I. p. 291. Car. minimus &c. LOB. Ic. 44$. Alfine Alp. glabra folio refiexo, Pl'jjs. Ata. tl. T. 75. f. s.  Decandria. 677 (4) Lychnis met byna onverdeelde Bloem- IV". blaadjes. XL , , , , , HoOFD- Op drooge Velden der Noordelyke deelen STUKt van Europa groeit deeze , Wilde fmalbladige iv. _ roode Lychnit by B auhin os genaamd, en de^T* Zesde Wilde Lychnis zynde van Clusi us; al- Lymerige. zo zy ook in Ooftenryk voorkomt. De Steng is een Elle hoog , met veele Knoopen en Lymerig aan den top ; aldaar bezet met gefteelde Bloemen en de Bladen zyn Lancetvormig,breeder dan in de twee voorgaande Soorten. (5) Lychnis met tweedeelige Bloemblaadjes en v. vierwyvige Bloemen. A^pffche, Deeze groeit op de hooge Bergen van Lapland en Siberië , op de Switzerfche Alpen en Pyrencen. Haller, die ze afbeeldt, merkt aan, dat zy op'den Grond een rondje heeft van Tongachtige Bladen , en een Stengetje, dat ongetakt is, van een half Voethoog, op den top meteen Kroontje van1 paarfche Bloemen , die maar voorzien (4) Lychnis Petalis fubintegris. Silene Floribus pentagynis Sec. H. Cliff. i-2. Fl. Suec. 364 , 409. R. Luid*. 445-. Lychnis fylv. viscofa rubra »ngu!r,fo!ia. C. li. Pin. 205. Lychnis fylv, VI. clus. HM. I. p. 239. (5) Lychnis Petalis bifidis flor.bus tctragynis. Fl. Suec. "ii. N, 410. Silene Flor.'cofymbbfis ,'Caule crefto &c. R. Lugdb. 447. Silene Lapponica Alpina fade Viseariaè. Fl. 'Lapp, 185. Silene Flor. ih Cap\t.' Congeftis. hall. t'-l-" 371S. t 7. Ofd. Dan. t. 65. W3 ii. Deel. VHÏ. Stok,  Ofg TlENMANNIGE KruIDEH. IV. zien zyn met drie Stylen. Waarfchynlyk zal 'er Afdeel. verfchil tusfchen deeze en de Sweedfche zyn t Hoofd- welke, volgens Linn^us, vier Stylen heeft. STUK. vi. (ö) Lychnis met tweedeelige Bloemblaadjes, Sihirica"'' een ëeS'affc^e Steng W de Bladen eeniger- Sibcniche. maate Stekelig. g|In Siberië groeit, volgens Gmelin, deeze, die de Geftalte heeft van het Grasbladig Veldkaars , maar een overblyvende Wortel en minder gladde Bladen , zynde voorts door de vyf Stylen daar van onderfcheiden. vu. (7) Lychnis met tweehuizige Bloemen. Dioiea. •rweehui- Gemeen is deeze door geheel Europa. In Pro*IÊ6; vence groeit zy op dorre Steenachtige plaatfen langs de Haagen en Wegen : in Ooltenryk op de Velden en Graslanden: by ons op Schaduwachtige plaatfen, aan de Zanddykjes der Wegen tusfchen Alkmaar en Haarlem; als ook overal in het hooge gedeelte van onze Provinciën, alwaar men (6j Lychnis Petalis bifidis , Caule dichotomo , Fol. fubhiits. (j) Lychnis Floribus dioicis, H. Cliff. 171. r. Lugdb. gouan Monsp. »13. ger. Prov. 4ï7. KRAM Auflr. 129. Fl. Suec, 361. 411. Fl. Belg. lis. Lychnis fylv. f. Aquatica purpurea iimplex. C. is. Pin. 204. Melandrium Piinii genuijium. Clus. Hifi. ï. p. 294. fi, Cu.ubalus Flor. liermaphrod. pentagynis. H. Clif. 170. Lychn. fylv. alba limpiex. C. B. Pin. 204. & multiplex. Hifi. Lychnis fexu diftincta Fol. ovatis acutis. Hall. Helv. 377. Lychnis fylv. dod, PemptK Lob. /*, 33j , 336. Ócirxjpidis. Caji. Epit. 73$/,  D E C A H D R I A. 67J> men die met witte Bloemen meest aantreft; k^ komende die met paarfche Bloemen meer voor *™fu op vogtige Weiden aan den Duinkant, Deeze Hooft* vondt de Heer Haller, in Switzerland, inST°^ Bosfchen, aan de Rivieren op de Alpen gemeener; terwyl de witte meest by Bern groeide aan dorre Wegen. Dezelve , in de Tuinen overgebragt, wordt ligtelyk volbloemig en dan verder door Afzetzels vermenigvuldigd. Zy is zonderling door het verfchil der Sexen; zynde fommige Planten voorzien met gewiekte , rolronde, ruige, kort vyftandige Kelken en tien Meeldraadjes op twee ryën , als gewoonlyk: anderen met Eyronde dikbuikige Kelken en een vyfftylig Vrugtbeginzel, zonder Meeldraadjes. Dit heeft zo wel in de Wit- als in de Paarfchbloemige plaats , doch in de eerfte heeft het Zaadhuisje maar ééne Holligheid. Somtyds komen van beiden ook voor met tweeilagtige Bloemen, doch zeldzaam , en in de Tuinen vindt menze beiden met dubbelde of volbladige Bloemen. 't Gewas heeft Lancetvormige, taamelyk breede^ zagte, doch tevens ruige Bladen, die gepaard zyn en eenigszins gegolfd, groeijende met getakte Knoopige Stengen, ruim een Elle hoog. By fommigen is het Ocymoides of Ocymafirum genoemd en ook, wegens de gezwollen Kelken , tot het Geflagt van Cucubalus betrokken geweest. Die met dubbelde paarfche Bloemen wordt van de Hovenieren, in Enge? Vv 4 ii. Deel, VIII» Stuk.  (58o TlENMANNICE KrDIDEÏ». IV. land. Red BatcJielors Buttons., of Roode Kan.* ^r^E1EL' didaats Knoopen getyteld, zegt Ray. De wit» Hoofd- te is niet minder fraay. Beiden zoudenze, onstuk. ^ a]]e ,je Lychnis - Soorten , best den naam JaT'V' van Vtmwc - Roosjes verdienen. In 't Neerduitfeh wordenze Jenettekens geheten , zo D cv BONéos aanmerkt. De Italiaanen.Spaanfchen en Franfchen, noemenze^'We Bafilicum,maas de Duitfchers , Je langer je freundlicher, Lied,* weien, Walckenkraut of Wiedvrftosf, zo.fommigen aantekenen. Men vindtze ook met dubbel, de groene Bloemen, doch zeer zeldzaam, VIIT (8) Lychms met opgeblazen Kelken, de Bloem~ t-jchnis blaadjes korter , de Steng bykans eenbloe- KtónbL. Viig, de Bloem tweijlagtïg. «lige. Nergens, dan in de Noordelyke Landen, is deeze waargenomen, en wegens de zeldzaamheid door den Ridder afgebeeld, zo als zyn Ed. dezelve gevonden hadt op de Laplandfche Alpen. Hier was de Steng eenbloemig , doch in Siberië heeft menze veelbloemig gevonden. Zya Ed. kende naauwlyks eenige Plant, wier Bloem de deelen der Vrugtmaakinge dus binnen een Klootronden Kelk beflooten hadt. Om die reden was zy ook betrokken tot het Geflagt van Blaaskelk ; doch naderhand, dewyl zy vyf Stylen heeft, daar van afgezonderd. De Bloemen zyn (?) Lychnis Calyce inflato , Corolla Catyce breviore &c. Cucubalus Caule limplicisfimo &c. Fl. Suec. 363 , 412. Cu». $ub. Caule £mpl. unifbio. Fl. Lapp. 181. T. 12. f. i.  D E C A N D R I a- 6Si zyn altoos met Mannelyke en Vrouwelyke dee- IV. , ■ „ Afdeel. kn voorzien. Xl< tt ti HoofdCesasti d ivi, Hoornbloem. sruK. De Kelk is vyfbladig met tweedeel], e Bloem-«;«. blaadjes, en hen Zaadhuisje eenhokkig Hoornachtig, aan den top gaapende, in dit Geflagt, 't welk zestien Soorten, meest Europifche, bevat, waar van fommigen de Zaadhuisjes langwerpig , anderen rondachtig hebben , als volgt. * Met langwerpige Zaadhuisjes. j. Cera/lium (i) Hoornbloem met famengegroeide Bladen, tpJ£f°lia~ Doorbla*. In Griekenland nam de vermaarde TouRNE-dig. fort deeze waar , en verzamelde daar van het Zaad, 't welk in de Europifche Kruidhoven is gezaaid en voortgeteeld. Zy gelykt in Gewas zeer naar het Weidlandig Zeepkruid en fchiet Stengetjes van een of anderhalf Voet hoog, die op den top vergaarde Kelken hebben, met kleine witte Bloemblaadjes en daar op volgt een langwerpig Zaadhuisje, dat met Puntjes gaapt, gelyk die der Anjelieren. Het Zaad is bruin , rimpelig en Niervormig. In Rusland groeit deeze ook, zegt de Ridder, (2) Hoorn» (1) Cera/lium Foliis connatif, Syjt. Nat. XII. Gen. 581, p. 320. Veg. XIII. Gen. 585- p. 3"- tl. Clif. 173. Ups,'. 115. R. Lugdb. 4so. Atycfotis Oriënt, perfoliata Lychnidis folio. TOURNF. Ccr. 18, DlLL. El'.b. 295. T. 217. f. 2,4, Vv 5 XI. deel. vin. Stuk.  682 TlENMANNIGE KRUIDEN» IV. (2) Hoornbloem met Eyronde Bladen ; de AFxf.EL* Blaadjes met den Kelk gelyk; de Stengen Hoofd- verfpreid hebbende. STUK. «• Cs) Hoornbloem dat regtopfiaat, ruig enLy* Cera/lium . , vuigatum. meng zynde. Gemeen. in. (4.) Hoornbloem met vyfmannige Bloemen eil Smerig." uitgerande Bloemblaadjes. Scmldecan- In deeze drie Soorten is een Onkruid onder-1 *Ha7fcien- fcheiden , dat in onze Nederlanden , als ook mannig. omftreeks Parys, en door geheel Europa aan de Wegen voorkomt, zynde by fommigen onder den naam van Basterd-Muur, by anderen onder dien van Muizen - Oor, befchreeven. VailE-ant geeft zeer naauwkeurige Afbeeldingen, waar uit het verfchil eenigermaate blykt, dat meest in de grootte of kleinte, de meer of minder ruigte, en in de gedagte bepaalingen, beftaat. (z) Cerajlium Fol. ovatis , Petalis Calyct acqualibus Sec. Fl. Belg. 127. Cerastium Flor. decandris Sec. Loem,. Itin. 1+3- Myofotis Arvenfis hirfuta puvo Flore albo. Vaill. Par. 142. t. 30. f. 1. Alfine hirfuta magno Flore. C. b. Pin. ïji. Auricula Muris quorundam , Flore parvo, Vasculo tenui longo. j. b. Hifi. iii. p. 359. di) Cerajlium ereftum villofo-viscofum. H. Clif. W.Lugii. 4S0. Fl. Belg. 127. gouan Mensp. 223. ger. Prov. 406. Sec. Myofotis hirfuta altera viseofa. Vaill. Paris. 142. T. 3e. f. r, 3. Als. hirfuta altera viscofa. C. b. Pin. 251. (4) Cerajlium Flor. pentandris , Petalis emarginatis. H. Clif. 8cc. Sec. Myofotis Atrenfis hirfuta minor. VAIIX. Parit. p. 142. T. jo. f. z.  Decandria. 683 ftaat. 't Getal der Meeldraadjes is in de Bloe- IV. men niet beftendig: in de beide eerden komen AFxf.EU 'er vyf, agt of tien voor, en de laatfte heeftSoofd» vyf onvrugtbaare, vyf geknopte Meeldraadjes.3™* (5) Hoornbloem met vyfmannige Bloemen en ^'^^ geheele Bloemblaadjes, pentan* In Spanje is deeze door Loefling waar-J^1** genomen , zynde een zeer klein Plantje, dat van de voorgaande bovendien verfchilt , door groen, niet grys te zyn, en niet meer dan vyf Meeldraadjes heeft, allen geknopt; de Bloemblaadjes veel korter dan de Kelk. f6) Hoornbloem met Liniaal - Lancetvormige vr. Bladen, die ftomp en glad zyn , de Bloemp- ^kkéilg^ jes grooter dan de Kelk. Deeze, die zeer kenbaar is door haare groote Bloemen, komt by het Gemeene en Lymerige Hoornbloem , in de Noordelyke en Zuidelyke deelen van Europa , als ook in onze Nederlanden op Zandige plaatfen overvloedig voor. De naam is Klein ruig Oogentroost - Gras, en by 't Ge- (j) Cerajlium Fier, pentandris Petalis integris. Loefl. hin. 142. (6) Cera/lium Fol. Lineari - Lanceolatis obtufis glabris tcc. gort. Belg. 12s. Fl. Suec. 381. 60uan Monsp. 224. kram. Au/lr. 129. Cer. fol. Cal. hiifutis. ff; Clif. R. LurS. 450. Myofotis Atv. hirfuta fl. majore. VAiix. Par. 141, T. 30. f, Cat. Arv. hirfutus Fl. majore. c. fi. Pin. 210, Kt dess.. VIII, ïtub.  (584 TlENMANNIOE KRUIDEN. ÏV. Gemeen Schtele Oogen zegt de Heer de a™el,g0kter. Hoofd» stuk» (7) Hoornbloem met Lancetvormige Bladen, vu- een ge gaffelde zeer Takkige Steng en op- Cerajlium n j %■ jr ■ ■ diibtto- Jlaande Zaadhuisjes. mum. .Gegaffeld. j-)eeze gr0eit in Spanje onder 't Koorn. Men vindtze Gehoornd Muur door Clusius genoemd en afgebeeld. Het is een ruig Plantje, dat aldaar in 't wilde maar een Handbreed hoog groeit, hebbende kleine witte Bloempjes, waar op gehoornde Zaadhuisjes volgen , die naar Haanefpooren gelyken, zo hy aanmerkt. vin. (8) Hoornbloem met Eyrond - Lancetvormige f'l[*'c"sT' Bladen , een verdeelde Steng en lang¬ werpige Zaadhuisjes. Men vindt deeze Soort in de Noordelyke deelen van Europa, als ook in Engeland, op de Gebergten. ; ** Met (7) Cerajlium Fol. Lanceolatis Sec. R. Lugdb. 450. N. 4. Myofotis Hisp. Segetum. toubnf. Infl. 245. Lychnis Segetum minor. C. b. Pin. 204. Alfine corniculata. Clus. Hijl. 11. p. 384. Pann. Ic. p. 41s. (8) Cerajlium Fol. Ovato - Lanceol. Caule divifo Sec. Fl, Suec. R. Lugdb. 451. N. 8. Caryoph. Holoft. Alp. latifolius. •Oed. Dan. t. 6. Alfine Myofotis facie &c, Raj. Ar.gl. III. ?. 34> T. 15. f. a.  De candria." 685 * * Met rondachtige Zaadhuisjes. IV.' Afdeel» (9) Hoornbloem met Lancetvormige Bladen, xi. Takkige Bloemjleeltjes en rondachtige Zaadhuisjes. JX. Cera/lium In Italië en Vrankryk groeit deeze , die men in Languedok Muizen - Oor noemt, vol- m>? gens Goüan. Het is de Kruipende gryze Lychnis, welke Vaillant onder den naam van Akker - Muizen - Oor met Varkensgras Bladen in Afbeelding heeft gebragt. (10) Hoornbloem met Liniaale gefpitfle glad- x. de Bladen , eenbloemige Bloemjleeltjes, die déftiekt!' eenigermaate Wollig zyn en Klootronds Zaadhuisjes. Op de Switzerfche Alpen , zo wel als op die van Ooftenryk , groeit deeze , welke door den Heer Haller zeer fraay in Afbeelding is gebragt. Scheuchzer hadt ze eerst gevonden. Cn) Hoorn. (9) Cera/lium Fol. Lanceolütis &c. R, Lugdb. 450. N. 2. gouan Monsp. 224. Myofotis Atvenfis Polygoni folio. VA ill. Par. T. 30. f. 5. Ocymoides Lyciinitis reptante Radice. Col. Pbytcb. 115. T. 31. Lychnis incana repens. C. B. Pin. 20 s. (10) Cera/lium Fol. Linearibus acuminatis glabris Sec. Alfine Alpina fubhirfnta Linaria: folio. scheuchz. Alp. II, T. 130. Caryoph. Holofteus Alpinus Sec. Burs. XI, 115, Myofotis Caule hirfuto. hall. Helv. 384. T. j. II, Deel. VIII. Stuk,  686 TlENMANNICE KRUIDEN. IV. (u) Hoornbloem met een overbtyvendeleggenAF xlEL* de StenS ; de Bladsn Liniaal - Lancetyor. Hoofd» mig, eenigermaate ruig. STUK. xi. O2) Hoornbloem met Lancetvormige rumve BMen * g^artelde Bloemblaaajes en Kloot. f*m. rende Zaadhuisjes. Heefteiig. 1 M*XjLm. ^13) HoorribIocm met Hartvormige ongejleelde zecigicGt. Bladen, eenzaame Bloemen en hangende xiii. Vrugten. Aquaticum •««* Van deeze drie groeit (}e eerfte in de Zuidfe- lyke deelen van Europa, de tweede in Siberië, de derde op de Eilanden in den Donau, by Weenen en voorts op vogtige plaatfen in dit Wereldsdeel; komende by ons veel voör aan den Zeekant, by Zandvoort, aan den Muiderberg , als ook op de Helder en menigvuldig aan de Duinen van den Hoorn, op 't Eiland Tesfel : weshalve zy Zee - Muur genoemd wordt. Sommigen hebben deeze met * zie de eerfte Soort van Sternmuur* verward; doch u«h. hi«daar van verfchilt zy, zo door de verdeeling der Bloemblaadjes en de vyf Stylen, als in andere opzigten, genoegzaam. Ook is die aan fn) Cerajlium Caule perenni ptocumbente Sic. Myofiti» aenuisfimo folio rigide». Toukhf. Infl. zos. (iz) Cerajlium Fol. Lanceolatis fcabris &c. (uj Cerajlium Fol. Cordatis fesfilibus &c. Ft. Suee. ÏJ. N. 413. Alfine major. C. B. Pin. 2;o. Alfine maxima So* lanifolia. Mentz. Fug. 1. T. 2. f. 3,  Decandrja. 6S7 aan onze Kusten voorkomt. veel laager van Ge- IV. was(*). AFDEEL. O 4) Hoornbloem met Eyronde eenigermaate^^°' Wollige Bladen , eenbloemige Takken, en Xiv. Klootronde Zaadhuisjes. Cerajtium J latifolium. (15) Hoornbloem met langwerpige Wollige dig. Bladen, Takkige Bloemfteelen en Klootron- , rf j; . . Tomtnti- de Zaadhuisjes. /um. Wollig. (16) Hoornbloem dtt glad is met een geftrekte *n. Steng (+) j Lancetvormige Bladen , zeer^ovérigT* lange Bloemjleeltjes en Klootronde Zaadhuisjes. Van (*) Comm. Ind. HoU. bl. fi, 7. Vergelyk daar mede het Drleribbig Zandmuur, hietvoor en het Water-Muur. bladz. 245. (14) Cera/lium Fol. ovatis fubtomentofis 8cc. GER. Prof. 407. Caryoph. Holofteus Alp. latifolius. C. 15. Pm. zio. Prodr. 104. (rs) Cera/lium Fol. oblongis tomentofis Scc.Gouan Monsp. 224. Car. Holofteus tomentofus kftifoliu* & anguftifolius. C> e. Pin. 210. Prodr. 104. Myofotis tomentofa Linaris folio. tournf. Infl. 245. item latifolia. Ibid. (16) Cera/lium glabrum Caule ftri&o Sec. Am. Acad. IV. p. 315. Alfine Caryophylloides glabra, Flor. pediculi» lougisfimis. SEG. Ver. III. p. t78. T. 4- f- 2. '\) In Sist. Veg. Ed. XIII. Haat Caule flriato, fmet een geftreepte Steng ,) doch dewyl niets daar van gemeld wordt in de befchryving, in Am. Acad. alwaar men Caule ftritlt heefr; zo geloof ik niet dat het een verbetering, maar dat het een Drukfeil zal zyn: gelyk die daar in, zo wel als ia Spec. Piantarum, menigvuldig vootkoruen. II. DSEL VIII, STUK.  <58S TlENMANNIGE KrüIDÏH. IV» Van deeze drie, groeit de eerfte op de Alpen AFxi.EU van Switzerland en de Bergen van Provence, Hoofd- als ook in Languedok , gelyk de tweede, die sïUK* ook in 't Ryk van Granada , in Spanje , is vip?*'*' waargenomen. Deeze beiden zyn Wollig en hebben leggende , zeer Takkige Stengetjes, meer of min een Handbreed lang. De derde, omftreeks Verona gevonden , is geheel glad en heeft een opgeregte enkelde Steng , van een Voet hoog en de Pluim in drieën gedeeld, uit Bloempjes betraande , welke ongemeen lang gefteeld zyn. Of dit aanleiding tot den Bynaam gegeven heb* be, blykt my niet. Elders wordt gezegd, dat de Bloempluim gegaffeld is, met kleine Lancetvormige Blikjes, die aan de kanten Vliezig zyn, zo dat zy Eyrond worden ; de Bloemblaadjes ftomp; de Meeldraadjes tien , de Stylen drie in getal. Spergula, Spurrie. De Kelk is vyfbladig , met vyf onverdeelde Bloemblaadjes : het Zaadhuisje Eyrond, eehhokkig en vyfkleppig in dit Geflagt, hetwelk vyf , meest Europifche Soorten bevat, naamelyk. t. (O Spurrie met gekranste Bladen en tienmanSpergula n{«e bloemen. A'venfiu 6 _.. Gemeene. J->Jt (i) Spergula Fol. verticillatis , Flor. decandris. Stst. Nat. XII. Gen. 586. p. Jat. Veg. XIII. Gen. 586. p. 3«3- H. Cliff. r.  DecAndria. 689 Dit is de gewoone Spurrie, door geheel Eu- IV.' Topa, hier en daar,op de Koorn - Akkers voor- Ar xif**" komende, en by ons in de Zandige Bouwlanden Hoofdoveral gemeen. Men noemtze, deswegen, Ak~ 5TUK* ker-Spurrie, en zy wordt in Brabant, inzon-nia™^ derheid omtrent den Herfst, veel gezaaid zegt Do dojnaïus, om tot Wintervoeder voor de Beeften te verftrekken; doch in Engeland wil het Rundvee 'er naauwlyks aan, zo Ray opmerkt. Lob el, niettemin, zegt,datdeKoeijen de Spurrie zeer gianl eeten en veel Melks daar van geeven. In Holland wordt zy aangemerkt als een Onkruid onder 't Koorn. 't Is een Kruidje dat Stengetjes heeft van een Span of een Voet lang, veelal leggende en kleverig , Kranswyze bezet met een menigte' dunne Blaadjes en aan 't end Bloempjes draagende als die van Muur : weshalve Tournefort het ook daar onder geteld hadt, op 't voetfpoor van C. Bauhinus. De Bloempjes zyn wit , en daar op volgen ronde Zaadhuisjes , met zeer klein zwart Zaad. (2) Spurrie met gekranfte Bladen en yyfman- , wig* Bloemen. Nier^Sr'* Vyfmanni- R. Lugii. 451. GER. Prov. 417. OoKT. Belg. 12.9. Fl. Suec. ge' 377. Spcrguia Fruflu pendule. Fi. Lapp. 190. Spergula. Dod. Pempt. 527. Lob. h. p. so?. Alfine Spergula di&a major. C. B. Pi,:. 251. HAM. Cult. VI. p. 149. T. r. (2) Spergula Fol. Ve t. Flor. pentandris. loefl. Itln. t4j. Cou.vn Monsp. 224. Ger. Prov. 4:7. Alfine Sperguls facie ovrjima. Bot. Monsp. 14. Gort. Belg. 129, Xx ; II. Ceel, VUL Stuk,  éQO TlENMANNI GE K RUI den. IV. Niet alleen in Duitfchland, Vrankryk, EnFxi.EL geland en Spanje, maar ook in onze Provincie, Hoofd- komt deeze Soort voor, groeijende overvloedig stuk. buiten Alkmaar, inde Valeijen by Huisduinen, v!gtYwy" en in 't Bentveld buiten Haarlem. Naar het middelflag - Zandmuur fchynt zy veel te gelyken : immers daar op zyn de zelfde Autheuren aangehaald. ra. (3) Spurrie met gepaarde Elsvormige gladde hell/a!* Bladen en enkelde Stengen, Knoopige. Op vogtige Velden, zo in de Noordelyke als Zuidelyke deelen van Europa , komt deeze voor, die ook in de Duin-Valeijen van onze Provincie en in Overysfel gevonden wordt. J. Bauhinus beeldtze af, ouder den naam van Arenaria of Zandmuur , welke hier voor aan een geheel Geflagt is gegeven. Het is een teder Plantje, naauwlyks een Handpalm hoog. Loes e l heeft het Varkensgras , met Grasachtige Bladen , getyteld. Het Moeras - Muur met Heybladen van Plukenet, dat een fraay wit Bloempje heeft, fchynt 'er mede overeenkomftig. (4) Spur* (3) Spergula Fol. oppofitis Subulatis latvibus, Caul. fimplicibus. H. Cliff. R. Lugdb. Ft. Suec. Belg. &c. Alfine nodola Ge'tmanica. C. B. Pin. z$i. Alfine paluftris Erica folio. Pluk. Alm. 23. t. 7. f. 4. Polygonum Fol. Gram. alterum. LOEs. Prusf. 204. t. «4. Arenaria. |. B. Hijl. ui. p. 723. Raj. Hijl. 1033. Ger. Prw. 41S. Obd. Dan. g6.  Decandria. 69» (4) Spurrie met gepaarde Elsvormige , Kant- IV. haairige, getropte Bladen. Afdeel. Daarin de anderen de Blaadjes flap zyn, ko- stuk?" men zy in deeze ftyf als Lorkenbooms Bladeren iv. voor. De Groeiplaats is in Siberië. Sper?«u I,ariana. r r- , Lorkach- (5) Spurrie met gepaarde Liniaale gladdekBlaadjes, enkelde zeer lange Bloemjleeltjes .v-.. en kruipende Stengetjes. vetruuuri-' ge. . In Languedok groeit deeze op verfcheide plaatfen , omftreeks Montpellier , a!s ook in Siberië, volgens Gmelin. Zy heeft maar een twee Duims Stengetje met gepaarde Liniaale Blaadjes , aan de Knoopen getropt , en zeer lange zydelingfe Steeltjes, met knikkende Bloempjes. F o r S K o h L e a. Naar wylen den Deenfchen Doktor Forskaohl , van wiens Kruidloezingen in Egypte en Arabie ik meermaalen gebruik heb gemaakt, js dit nieuwe Geflagt door den Ridder benoemd. De Kenmerken , behalve die van deeze Klasfe .en Rang, naamelyk tiea Meeldraadjes en vyf Sty- (4I Spergula Fol. cppofiiis Subulatis ciliatis, Fasciculstis. Gmel. Sib. iv. p. sis. (.5; Spergu'a Fol. oppofitis Linearibus Isvibus Sec. Gouai* Monsp. zij. Alline tenuifolia Ped. Flor. long/siimij. Vaill. Paris. 8. Sauv. Monsp. 142. Allïne Caryophylloides glabra Sec. SEG. Veron. UL t. 4. f. 2. XX 2 11. deil. vin. stot.  6g2 TlENMANNIGE KRUIDEN". IV. Stylen, beftaan in een vyfbladigen Kelk, lanAFxifL' Ser dan de Bloem, die tien Spatelachtige BloemHoofd- blaadjes heeft, waar op vyf Zaaden, met Wol ituk. famengehecht, zonder Zaadhuisje, volgen. FtrshhUa De eenigfte Soort 'i) , daar van bekend, was ""'""/"*''• allereerst door Dr. Brown in Engeland over- Vasrhou- dcnde. gebragt uit Gelukkig Arabie en aan den vermaarden Plu ken kt medegedeeld, die ze afbeeldt. Shaw hadtzein Numidie gezien zonder Bloemen, kleevende de Bladen aan de Vingers even als de Klisfën. Men vindt dit zeldzaame Kruid, zo als het in de Upfalfche Akademie-Tuin uit Zaad, dat door gezegden Kruidkenner Forskaohl in de Zandwoeftynen by Kairo in Egypte was vergaderd , en in 't jaar 1762 overgezonden, geteeld voorkwam, door den Heer Linn^us in Plaat vertoond. Uit een Vezeligen Wortel fchiet hetzelve twee Voeten hoog, hebbende de Steng en Bladen , die Eyrondachtig zyn en Zaagswyze getand , van boven met kromme Haakige fterk vasthoudende Haairen bezet, van onderen Wollig, zo wel als de Zaadhoofdjes, die ongefteeld in de Oxels der Bladen zitten, en geheel van de Plant vallen ,• zynde de Zaaden in Wolligheid dermaate verward , dat menze naauwlyks kan (1) Forskohlea. Syfl. Nat, XII. Gen. ltSi. p. 311. Veg, XIII. p. 3«3- Mant. 72. JACC). Hort. 48. LlNN. Fase. I. t. 1. Chamsdrifolia tomentofa Mjscatenfis. PLUK. Alm. 97, T. 27$. f. t. SHAW. Afr. 133.  Decandria. 603 kan ontwikkelen. Voorts is het zonderling, dat Af^' de Meeldraadjes, voor het oogenblik der Ee- xt. * vrugting, zig in de Bloemblaadjes verfchuilen. HoofdMen zou , in de eerfte opflag, dit Kruid v001"5™^ een Soort van Brandenetel aanzien. Onder de Ticnwyvigcn van deeze Klasfe, komt allereerst voor, het Geflagt van Neurada. Dat een vyfdeeligen Kelk heeft en vyf Bloemblaadjes : het Zaadhuisje om laag , tienhokkig, tiehzaadig en gedoomd. De eenigfte Soort daar van (t), door den ■■ ° _ ., , , . , , . Neurada zelfden Deenfchen Hoogleeraar by Alexandna^MamW. in Egypte waargenomen, werdt van de Arab'e- Lessende* ren Saodan geheten. De Steng fcheen Heefterig te zyn, fchoon op den Grond leggende: deKelk was van buiten met veele Schubbetjes bekleed, het Loof Wollig ; de Vrugt Schyfrond, gedoomd, van onderen effen, Wollig. De Wortel doorboort de geheele Vrugt in 't midden,,, en het Schyfje blyft onder den Grond , als een Ring om den Wortel, over. Dus befchryft gezegde Kruidkenner dit Kruid, 't welk volgens L i n n je. u s geheel witachtig en als met Wol overtoogen is , hebbende ronde Stengetjes van een Handbreed of langer, en gefteelde Eyronde , geplooide, hoekig uitgefnee- den {,) Neuraal Syst, Nat. XU. Gtn. sty. p- 3". Veg. XII!. Gen. 587. p. 3«4- ^Zl?'- Arab. p. 90. Xx 3 h. DEEL. Vin. STUK.  094 TlENMANNIGE K R ü I D E N. Afdeel ^ Bladen ' met byna °"gcfteelde Bloemen in XI> ' de Oxelen: doch het fchynt wel met het voorHoofd gaande verward te zyn geweest, dat dikwils in stuk. TJitheemfchc drooge Planten niet ligt is te vcrvige_ 3 myden. Phytolacca. Lakplant. Vyf Blaadjes . die als voor Bloem en Kelk verftrekken, het Vrugtbeginzel bevattende, dac eene Bezie is met tien Holligheden , in ieder één Zaadkorrel. Dus komen de Kenmerken voor van dit Geflagt. het welk voor 't overige in de deelen der Vrugtmaaking zeer verfchiilende is , naar zyne byzondere Soorten, welken het vier Uitheemfchen bevat, als volgt. t*J*m (O Lakplant met agtmannigeagtwyvige Bloemen. Qilandra. ivgtmanni- Uit Gewas fchynt een inboorling te zyn, zo ■* wel van Nieuw Spanje als van Japan en Java. K m m p f e r merkt aan, dat het een Raapachtigen eetbaaren Wortel heeft, een gebladerde Steng van twee Ellen hoogte, Bladen als die yan Patich , vyfbladige g-eaairde Bloemen en Zaaden , welke op de manier van die der Malva geplaatst zyn , Nierachtig, glanzig zwart, van (O Phyiolacta Flor. odlandris oaagynis. Syst. Nat. XII. Gen. 588. p. 322. fr,z. xm. Gen. 5sg. p. Phytolacca Mex.cana Eaccis fesfiiibus. Diia. Elth. 218. T. 239. f. jog, Jamrna Gobo. Kaï^pj;. Am. gj8. T. 825.  ÜECANDRIA. rjOJ van binnen met een wit Merg en laf van Smaak. Van zyne Afbeelding verfchilt die van Dil- Xr. ' eenius, uit den Elthamfen Tuin, weinig; Hoofd. alwaar het, in de vrye Grond geplant zynde,""^j tot dergelyke hoogte opfchoot. Van de volgen-«;«. de verfchilt het door witter Bladen en eene zeer kort in een gedrongen Aair; als ook door de platheid der Bloemblaadjes en het getal van de deelen der Vrugtmaaking, boven gemeld. (2^ Lakplant met tienmannige, tienwyvige ir. n, Pbytolacca Bloemen. ducLdr*. Tienmaa- Deeze wordt Gemeene Phytolaccagenoemd,nigeom dat zy langst bekend geweest en ook gemeener in de Kruidhoven is, dan de anderen. Sommigen hebbenze tot de Nagtfchade betrokken , waar van zy door het bovenflaande genoegzaam afgezonderd wordt. Zy heeft haare Groeiplaats in Virginie, alwaar de Heer Clayton waarnam , dat de Bloem een eigen tl yke Kelk is , behoudende tot de volkomene rypwording der Besfen zyne figuur en kleur. Het gemeen noemt dit Kruid, zegt Colben, Po- (2) Phpalacca Flor. decandris decagynis. H. Cliff. Ups. R. Lu?db. 222. Phyrolacca vulgaris. Dill. Elth. f. 309, 310. Solarium Racemofiim Americanum. Pluk. Alm 3 j 3. T. 22;. f- 3- Pliytolacca Amer. majori & minori Fructu. Tournf. Infl. 299. T. 154- Phytolacca Fo!. integerrimis Gron. Virg. 72. Gouan Monsp. 22s- Solanum Americajium. barr. Icon. 15 e. Xx 4 II, DSEL. VIII. STÜÏ.  £96 Tienmamnice Kruiden. Poke , en merkt aan , dat het Sap daar van » Afdeel. dc&j. ^ 2onEefchyn verdikt, in Eeltige holle Hoofd- Zweeren door zmvering veel verrigt, en, by STÜK* herhaalde Proeven , voiilagen Kankers had geVlge. Bezen. Anderen zeggen, dat de gekookte Bladen van de Virginiaanen gegeten worden. 't Gewas verfchilt van dat der voorgaande weinig , hebbende een aanmerkelyke overeenkomst , in geftalte, met de Melde of Patich, en Raapachtige Wortelen. De Besfen, die zwartachtig zyn , hebben een donkerpaarfch Sap, 't Welk een dergelyke Vcrwe als de Conchcniljc uitlevert. ut. (3) Lakplant met twintigmanri'ge, lienwyvige Thyoiaua. Bloemen. Twintig- ïiiannige. Order de Malabaarfche Planten telt men ■deeze , die een Kruidige maar overblyvende Steng van drie Voeten hoogte heeft, volgens Linnaïus ; 't welk ik echter met een Jaarlykfèn Wortel niet ovejeen kan brengen. De Bladen zyn geftrekter en fpitzer: het Bloemfteeltje is van onderen driekantig, maar binnen de Tros veelhoekig cn iu deeze Soort ruuw. De Bloemen zyn wit: deEesfen donkerpaarfch, . gelyk in de anderen. (4) Lak- (3) Phytulasca Tloribus icof..ndtis decagynis. Phyrol. Spici» Tior. longisiimis Rad. annul. MlLL. DiS. T. ic?. Ekrm. ii. Int!, p. 107.  Decandr ia. 697 (4) Lakplant met tweehuizige Bloemen. IV. Afdeel; In de Madritfche Tuin heeft de Heer A l t-^*^ stromer deeze gevonden, die de Steng vol- ;TÜKi komen Heefterig heeft; de Bladen naauwkeurig IV. Eyrond en glad , van grootte als die van den j^f.!aec!( Zwarten Popelier , maar langer en gefteeld: de TrweömiBloemen even als in dé anderen ,'doch Man-Z'=B' nelyk cn Vrouwelyk op byzondere Planten. XII. HOOFDSTUK. Befchryving der Twaalf mannige Kruiden, dat is wier Bloemen twaalf of meer, doch minder dan twintig Meeldraadjes hebben', gelyk het Mans-Oor, de Porfelein, Agrimonie , de menigvuldige Soorten van Euphorbia of Wolfsmelk, enz. Het eerfte Geflagt, onder de Eenwyvigen hier voorkomende , voert den naam van A s a r u m. Mans-Oor. Dit heeft een Kelk , dié^in drieën of vieren gedeeld is, op het Vrugtbeginzel zittende, zonder Bloemblaadjes, en het Zaadhuisje Lederachtig i gekroond. Het bevat de drie volgende Soorten. (1) Mans- (4.) Th-jtolacca Floribus dioicis. Xx 5 ii DEEL, VIII, STUK.  6$3 TwAALFMANNIGE KRUIDEN. 'Avüeb. ^ ^ ManS * °°r mt Niervormige, Jlompe Bla* "xn. * den 3 twee by elkander. Hoofdstuk. Deeze maakt het Europifche Mans- Oor uit, i. dat in de Kruidhoven hier te lande en alom ^^"«.overvloedig geteeld wordt, komende wild voor isutopikn. jn Bosfchen, zo van Vrankryk als van Duitfchland , Rusland en Sweeden. Het is een Kruid dat korte Bloemdraagende Stengetjes maakt, waar aan de Bloemen voortkomen tusfchen twee lange Bladfteelen , ieder op 't end een Blad hebbende, van zodanige figuur , dat het Kruid daar van den na3m heeft. In 't Franfch noemt men het Oreillette , Bondelle, of ook Cabaret; ia 't Hoogduitfch Hazelwurtz of Hazel-Papel, als groeide het onder de Hazelnooten - Boomen. De Bloem is Klokvormig, in drieën gedeeld , met twaalf Meeldraadjes cn een van boven zesdeeligen Stamper, waar op een zeshokkig Zaadhuisje volgt, met veele Zaaden. Van dit Kruid zyn de Bladen, zo wel als de Wortel, Geneeskragtig. Over 't geheel heefc het een fterken niet onaangenaamen Reuk, zynde bitter en fcherp van Smaak. In kleine Gifte dryft hetzelve 't Water en de Stonden af, lost het geronnen Bloed op en maakt de Longen vry: in (i) Afirum Fol. Reniformibus obwfi» binis. Syjt. Nat. XU. Gen. 589. p. 325. P~eg. XIII. p. 367. As. Fo!. Subeoici'.Lii petiolatis. Mat. Med. 219. H. Clif, 178. R. Lugdb, 107. GODAN Monsp. ii6. GER. Prov. 134. KRAM. Aufir. lil. Fl. Suec. 392. &c. Afarum. HALL. Helv. \s$. dqv. Pempt. 3J8. Le* Ie. «oj« CAM. Epit. 19.  DoDECANDRlA. 60Q ïn grooter veelheid, inzonderheid op Wyn ge- IV". trokken , doet het braaken, cn wordt dus den m ' genen , die niet wel by 'c Hoofd en zeer fterk Hoofdvan Geftel zyn, ingegeven. Tot een Braakmid-STaK' del geeft menden Wortel, in Poeijer, van ecnMw0Syn'a' half tot een geheel Drachme, in een Aftrekzei tot een Loot. Van de Bladen worden een, twee, drie tot agt gebruikt. In Water een weinig gekookt , maaken zy Afgang; maar lang daar in gekookt, krygt men een Drank, die alleenlyk werkt door Waterloozing en dienftig is tegen verouderde Kwaaien. Doch de werking van dit Kruid is naar het Geftel der Menfchen ongemeen verfchillende en deszelfs gebruik, vooral die van het uitgeperfle Sap, vereifcht veel voorzigtigheid. Den Paarden wordt het Poeijer, in Zemelen-nat gemengd, vanéén tot tweeLoot, als een uitmuntend Middel tegen de Vaarnen, ingegeven. Het is in de Menfchen, als een fterk Niesmiddel , tegen langduurige Hoofdpyn aangepreezen geweest. (2) Mans - Oor met Niervormige gefpitfts Kana- 't Is twyfelachtig of deeze, die in Virginie daafch> en Kanada groeit, eene Verfcheidenheid zy van (2) Afarum Fol. Reniformüms mucrona'is. As. Fol. fu.Iicordatis petiolatis. Gnou Vin. sa , 72, As. Canadenfe mncronajto folio. Moars. Hijl. UI. p. gn. S. 13. T. 7. f. 4. Afarura Canadenfe. CoaN. Canad. 24. T. 25. II. DEEL. VIII. STOK.  700 Twaalf mannige Kruiden. IV. van het gewoone Europifche Mans-Oor. Dit ^xn^ Kanadaafch valt in allen deele grooteren heeft Hoofd- de Bladen zo rond niet; ook een weinig ruig. ïtuk, jQ »t vroege Voorjaar komt het met zyn Loof v^e.™3' te voorfchyn. De Wortel kruipt fchuins door den Grond en heeft lange Vezelen van een zeer aangenaamen Reuk, die een byzondere lekkerheid aan den Wyn geeven ;zo menzegekneusd, in een Doekje gebonden > in een Vat Most werpt en die daar mede laat uitgisten; volgens C o r n utus. Het Zaad is zeer heet en fcherp van Smaak, De Virginaanen noemen 't Kruid, by misflag, Coltsfootj zegt Clayton. ut. (3) Mans - Oor met Hartvormige Jtompe }glad* 45*? de Bladen (*> Viiglnifeh. Tot Virginie, Maryland en Karolina, fchynt deeze bepaald te zyn. Zy heeft rondachtige Bladen , als die van 't Varkensbrood, met witte Vlakken. In Reuzel gekookt, maakt men daar een Smeering van, zeer nuttig op Ërandfieden. De Bloem heeft een grooten paarfchen Kelk. De Wortels, die heet en fcherp van Smaak, doch (3) Afarum Fol. Cord. obtufis glabris petiolatis. GRON. Virg. 52 , 72. Afarum Virginianum , Piftolochis fol. fubrotundis &c. PLUK. Alm. si- t. 78. f. 2. MoriS. Hifl. UI. p. f ir. S. 17. T. 7. f. ï. (*) Met gefteelde Bladen (Petiolatis) komt thans, nu de Vierde Soort 'er afgelaten is, in de bepaalin; uiet te pas: aangezien de Eladen van de beide voorigen ook wel gefteeld zyn.  DoDECANDRIA. 7OI doch aangenaam van Reuk zyn, worden voor IV*. een Soort van Firginifchen Slangenwortel ge- xii.el" honden. Hoofd. stuk, TR iumfetta. Mèragf, «ia. Een vyfbladige Bloem met een vyfbladigen Kelk ; een Rekelig Zaadhuifje dat in vieren open fpringt. Zo komen de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, dat naar den vermaarden Italiaan, Tri umfetti, benoemd is, voor. Het bevat vier uitheemfche Soorten, als (i) Triumfetta met de Bladen aan den voet r. uitgerand, de Bloemen zonder Kelk. Lasplu!* Xlisvrug- Op de Westindifche Eilanden , als ook aan''ge-, de Vaste Kust van Zuid-Amerika, is de Groeiplaats van dit Gewas , 't welk de Heer Jacquin, op Martenique aan de Oevers der Beken, in het Kreupelbofch, Heefterachtig vondt, ier hoogte van agt Voeten. Op Jamaika vondt Sloane hetzelve overvloedig en noemde het Agrimonie , die Küsachtig is , zonder Reuk. In het geaairde Klisje, dat naar Heemst gelykt, van (O Triumfetta Fol. na!ï ernaiginatis &c. Syst. Nat. Xlf. Gen. 600. p. 32.7. Veg. XUl. p. 369. H. Cliff. Ups. R. Lpgib, 476. Triumfetta Flor. Cal. deftitiitis. Jacq. Amer, Hifl. ï4«. Tr. Fr. echinato Racemofo. Tlum. Ger.. 40. Ic, ijs. Lappula Bermudenus AUhsoide; fpkata &c. Pluk. Alm. 206. T. 245 , f. 7. Agtimonia Lappacea inodora. sloan. Jam. 92. Hifl. I. p. 211. Raj. Suppl. 247. II. DïRL. VIII, STUK»  702 TwAALFMANNIGE KRUIDEN. Af'eel Van ^e Bermudes'» by Plukenet, vind ik xu. ' niet, dat de Bladen aan den Voet uitgerand zyn: Hoofd- doch de onderfte verfchillen van de bovenfte ,TUK' zeer, gelyk uit de Afbeelding van Plum ie r '**>y blykbaar is. De Bladen zyn rimpelig, zagt en ruig, naar die van Heemst gelykende ; de Bloemen geel , de Zaadhuisjes van grootte als een Erwt, rondom bezet met Stekeltjes. In de Europifche Kruidtuinen is dit Gewas zeer gemeen , en groeit, volgens den Heer N. L. Bürmannus, ook in Oostindie. TrUmfma (2) Trïumietta met de Bladen aan den Voet Hart™- onverdeeld. RSitacbfi. De B,adcn zynj }n deeze Soort)by jenSteej niet uitgehoekt, voor 't overige Hartvormig of Eyrond en fomtyds vry diep ingefneeden, als uit de Afbeeldingen van Rumphius blykbaar is: doch in het Westindifche van Jacqüin zyn de Bladen Ru'tachtig Eyrond, gelyk in het tweede Amboinfche Klisfenkruid van Rumphius. Deez'zegt , dat het een Houtig Heeftertje zy , onder een Vinger dik: de ander vondt het op Martenique, in de Velden, f» Triumfetta Fol. Bafi inregris. Triumf. Fl. Calyculat's, Fol. Rhombeo-ovatis. J.icq^ Amer. Hifi. 147. T. 90. Bartramia. Fl. Zeyl. 174. Lappula Benghalenfis tetrafpermos , Ribelii folio, &c. Pluk. Alm. zo«. T. 41. f. s. Agtimonia Maderaspatana. Pet. Caz. 31. T. 42. f. jo. Lappago Atnboinica. Rumph. Amb. VI. p. 59. T. 2j, f. 2.  DODECANDRIA. 703 den, drie Voeten hoog als een regtopftaande, IV. zeer Takkige Heefter, met ruige Bladen, als ge- AF^Et' zegd is , doch naar boven meest Eyrond , en HoofdBloemen die geel waren met roode Kelken. HettTVK* Kruid ftonk zeer, inzonderheid de Zaaden, in de Oxels als Klisjes by elkander groeijende, en werdt van de Franfchen Coufyn genoemd, om dat de Vrugten als Klisfen hangen bleeven aan de Koufen en Kleederen. (3) Triumfetta met half driekwabbige Bladen 111. en volkomen Bloemen. T}èmi/riilf De Bloemen zyn in deeze altoos gekelkt enP';ekwao* daarom kunnen zy , met regt, volkomen ge-b'gS' noemd worden ; doch dit ftrekt alleenlyk tot haare onderfcheiding van de Eerfte Soort, niet van de Tweede. J a c qu in vondt deeze ook in het Kreupelbofch der Karibifche Eilanden, als een Heefter van zes Voeten hoogte, regtopftaande , zeer Takkig en in geftalte naauwlyks van de Eerfte Soort te onderfcheiden , gelyk my uit een Takje daar van , 't welk ik uit Oostindie ontvangen heb, is gebleeken. (4) Triumfetta met Eyronde onverdeelde of iv. zeldzaamer gekwabde Bladen. iaa?iyki£ Dee- ( 3 ) Triumfetta Fol. femi - tiilobis , Flor. compleris. Mant. 7i. ]ACq. Amer. Hifl. 147. Triumfetta villofa, Fol. inferioribus angulato - ovatis &c. IiROwN. Jam. 233. (4) Triumfetta Fol. ovatis indiviiis tatiusve lobatis. U. DïSL. VIII. STUK.  704 Twaalfmannibe Kruiden. Afde-- Deeze is een Oostindifche, door den kundiFxu!L' 8en Kruidkenner Mille rus afgebeeld, die Hoofd- aanmerkt , dat dezelve zeer lange Bladfteelen STÜK- heeft. , Eenvjy- Portulaca. Porfelein. Een vyfbladige Bloem met een tweedeeligen Kelk en het Zaadhuisje eenhokkig , rondom gefneeden, cf driekleppig. Dus komen de byzondere Kenmerken voor van dit Geflagt, 't welk agt , meest uitheemfche Soorten bevat, en daar onder van een zeer bekend inlands Moeskruid den naam heeft: naamelyk * Met rondom gefneedene Zaadhuisjes. i. (i) Porfelein met Wigvormige Bladen en ongehtteZ* fieelde Bloemen. Gladbtadi- ge' Nanwlyks kan men de Natuurlyke Groei¬ plaats bepaalen van dit Kruid, 't welk zo wel in de beide Indiën wild groeit als in ons Wereldsdeel. In onze Nederlanden komt de Wilde van zelf Tiiumf. Foliis Gblongö-ovatis obtufis Sic. MlLL. Ic. 199. T. zst- (1) Portulaca Fol. Cuneiformibus, Floribus fesfilibus. Syjl. Nat. XII. Gen. 603. p. 328. Veg. XIII. p. 37o. Mat. Mei. 260. R. Lugdb. 473. H. Clif. 207. Ups. i40. GotjAN Alonsp. 227. GEB. Prov. 426. kram- Auflr. 131. GORT. Belg. 130. GRON. PTrg. SI, 73- Brown. Jam. 233. HA li.. Helv. 392. Pouulaca niif?uftifolia lylvelhis & latifolia fativa. C. S. Pin. ïss. Port. jomeftica. Lob. 1c. 388.  Dode candria. zelf voort in de Bouwlanden en Moeshoven, op IV. fommige plaatfen 1 en de Tamme wordt 'er in AF°1jEt' de Tuinen gezaaid. Men noemtze in 't Franfch HoofdPourpier , in 't Engelfch Purjlain en in 't Hoog- stuk* duitich Portulak. Beiden zyn het dik gefteelde ,,,•«, en dikbladige Sappige Kruiden , fchietende de Tamme of Zaay-Porfelein hooger op dan de Wilde , die ook veel minder Sappig is. De Bloemen zitten by tropjes ongefteeld, zo wel als de Zaadhuisjes, die horizontaal open gaan , in de Öxels der Bladen. Deeze bevatten een Zandachtig zwart Zaad. Tot Moes of wel op zig zelf gekookt en gefhoofd, is dit Kruid, dat men jong met Steelen en al gebruikt, zeer fmaakelyk en gezond, zagtelyk ïaxeerende en verzagtende. Het Afkookzel of uitgeperfte Sap dient derhalve ook tegen allerley inwendige Ontfteekingen > en komt daar in met het Sap van Huislook byna overeen. Inzonderheid wordt het tegen de Pynenvan 't Graveel en moeielyke Waterloozing aangcpreezen. Het Uitmelkzel van 't Zaad is verkoelende. Door uitperfing levert een Pond van dit Kruid weinig minder dan een Pond Sap uit. Ci) Porfelein met Elsvormige Bladen over- pt^Mé hoekt; Raairige Oxelen en ongejleelde end- FUn/a. Bloemen. Haairig., By (z) Pirlttlaèa Vol. Sdbiilatrs alternis Jee. Port. Tal. Linearibus acutis. r. Lugdb. 473, Port. Cürasfavica, &c. Com.m. Y y II. DsKL. VIII. STUK,  7©6 Twaalfmannice Kruiden. IV*. By vevfcheidene is deeze Westindifche of* ^FxifL' Zuid-Amerikaanfche Soort van Porfelein afgeHoofd- beeld cn befchreeven. Zy heeft fmalle ronde ïtük. fpKfe Bladen, overhoeks, doch die aan 't end 4jT. "'y' van de Steng of Takken, by de Bloemen , agt m 't ronde geplaatst. De Bloemen , die ongefteeld voortkomen , hebben vyf tien Meeldraadjes en een vyfdeeligen Styl of Stamper. m. (3) Porfelein met vier Blikjes; de Bloemen in fZdri/ïL. vieren gedeeld ; de Steng met Haairige vierdeeli- Knietjes. je. J Een Jaarlykfch Plantje üit Egypte, door Zaad in de üpfalfche Tuin geteeld, is onder deezen tytel door LinnjEüs omftandig voorgefteid. Het hadt menigvuldige , Moesachtige , ronde gladde leggende Stengetjes van een half Voet lang , met gepaarde Eyrond - Lancetvormige Vleezige Blaadjes, befprengd met doorfchynende Stipjes. De Bloempjes , aan 't end voortkomende , waren in vieren gedeeld en hadden agt Meeldraadjes , zo lang als de Bloem, en een Rol- Hort. I. p. 9, T. 5. FfERM. Par. T. lij. Port. Lanu'Inofa procumbens. Pluk. Alm. 30+. T. 247. f. 7. Volk. Nolimb. p. T. 341. Anacamoferos fupina minor. Brown. Jam. 234. (b. Porr. Cor. Lanug. Ffyllii folio. Hebm. Par. T. p. Z14. pluk. Alm, 303. T. 10)'. f. 4. (3; Pirtulaca Brafteis quaternis, Flor. quadtifidis, Cauls Geniculis piloüs. Mant. 73. Port. Lanuginofa procumbens Flore luteo. Herm. Par. zrs. Sedum minus Arabicum Fï. luteo. Pluk. Mant. 16%  D o0ecandria. 70f Rolronden Styl, met vier langwerpige, flom- IV. pe , ruige Stempels. Het Zaadhuisje was £y- AFxnEt* fond , met ééne Holligheid, bevattende veele Hoof'di-ondachtige gedoomde Zaadjes. Wegens de ge-STaK* lykenis naar de voorgaande Soort fchynt ^x-K^Um'i* haive dit Plantje hier t'huis gebragt te zyn. Het Kleine Arabifche Huislook van Plüken e t , met geele Bloemen en platte gefpitfte Bladen, is tot deeze Soort betrokken. De Heer Formc aoül vondt , op-zyne Arabifche Reize, een Soort van Porfelein, welke hy Vlafchbladig noemt , van de Arabieren gegeten wordende. Doorgaans hadt deeze ook maar agt, doch fomtyds van tien tot agttien Meeldraadjes. Her. Loof was rondachtig. Een andere noemt by Schubbladige, om dat de Steng door de dikke fpits - Eyronde Blaadjes zodanig Schubswyze bedekt was , dat dezelve vierhoekig fcheen te zyn. Zy droeg groote geele Bloemen. Een derde, naar deeze gelykende, kwam hem voor, met een blyvenden vierbladigen Kelk (*). (4) Porfelein met langwerpige Vleezïge Bla- iV. ' den, de Steng getuild met ongejleelde ^i'iLtlt Bloemen, Getuiides In (*) Flor. AZgypt. Arab. p. 92; (4) PortuUca Fol. oislcngis Carnofïs , CaUl. Corymbofo; Flor. lesfilihus. Porrul. ereéra , Sedi minoris facie , Capitulo tomentofo. SLO.VN. Jam. ss. Hifl. \. p. 20;. t. 129. f. 3 Halimus minimus &c, Ef.own. Jam. 205. Yy 3 ÏI. psfi., VIII, stuk.  708 TwAALFMANNIGE KrDIBEM, IV". In de Westindiën groeit deeze, die zeer klein Afdeel X1U is, naar Huislook gelykende, met dikke Sappi» Hoofd- ge Blaadjes, tropswyze aan den top der Takjes stuk. geplaatst, en Wollige Hoofdjes. Eenwy vige. ** Met driekleppige Zaadhuisjes. pjt'uiaca Porfelein met ftomp Eyronde platachtige trianguia- Bladen en enkelde driekantige Trosjes. ris. Driehoeki- y^. ni t ge. De Bloemen van deeze zyn zo groot en fraay, dat menze deswegen tot de Ciftus betrekken zou ; doch het Blad is als dat van de gewoone Porfelein. 't Gewas groeit op Klippen aan de Zeekust der Karibifche Eilanden,- en dan vallen, zo dc Heer Jacqitin aanmerkt, de Bloemen kleiner, 't Is een Heefterachtige Plant, met Houtige Stengen , twee Voeten hoog. . VI* (6) Porfelein met Eyronde bultige Bladen . Anacainp. ' J O » feros. wel* Klootbladi»e. (s) Portulaca Fol. obovaris planiusculis Sec. Portal. Racemofa. Sp. Plant. Port. trinngularis. JACQ. Amer. Hijl. s^j..Obs. 3J. T. i). Chainxciftus Americana , Portuiacre folio, Fiore albo. Herm. Par. zi. Hehanth. frutescens , Portui, folio. Plum. Sp. 7. Ic. iro. f. 2. (6) Ponulaca Fol. ovatis gi»>b;s , Pedunculo multifloro &c. Anacampferos Fol. acuminatis. H. Cliff. 207. R. Lugdb. 412. Telephiaftrum Fl. globofo. Dill. Elth. n$. t. z%t. f. 3«3- Portubca Afr. fempervirens. Comm. Hort. ii. p. 177, t. 89. Oxili affinis Planta mamillaris aphylla. Lurm. Afr. 7S. T. 10. f. 2.  dodecandrïa, 709 veelbloemige 'Stee'ltjss en Heefterige Sten- IV. ietjes. _i , ,. „ , Hoofd. Een zeer zonderling Gewas , dat ongemeen SXUK< verfchillende van Geftalte fchynt te zyn naar M Mmnr KÏ3. L y t h r o M. Partyke. Dit Geflagt beyat verfcheide Kruiden , die tot de Lvfimachia t'huis gebragt zyn , weshalve L 1 n n je v s 'er den Griekfchen naam Lythron , welke daar aan gegeven is, op toegepast heeft. Die tot de eigentlyke Lyfimachia behooren, heb ik reeds onder de Vyfmannigen te boek gefteld (|> Behalve 't getal der Meeldraadjes is hier de Kelk in twaalven gedeeld en heeft zes ingeplante Bloemblaadjes : het Zaadhuisje heeft twee Holligheden en veele Zaaden. Tien Soorten bevat hetzelve, naamelyk. (O Partyke met gepaarde Hartvormig Lan- r. . Lythrum Geaairde. (I) Mant. alt. p- 391. Singulare Genus &c. (4J Zie 't voorgaande Vli. STUK, ui^Jz. 50:. (ï) Lythrum Fol. oppolïtis Cordato - Lanceolaris &c. Syfl. Nat. XII. Gen. 604. p. S*«. Veg. Xlil. p. 371- H. Clif. 17r. r. Lngdb. 458. GOUAN Monsp. 227. G?.R Prov. 459. Kram. Aufiti. 131. Fl. Suec. 393. Fl. Lapp. 197. &c, Lyfimachia fpicata purpurer. C. b. Pit:. 246. Bfeudo- Lyiirnacliium purp. alt. dod. Pempt. ss. Salicaria. Toubnf. Infi, 253. Hall. Helv'. 4°5- Lyfinr.ch. purp. &c. lok. Ic. 342. £. Blattaria rubra fpicata major , fol. fubrotundo. Moais. Hifi ii- r>' 4»°- s- %• T-'°-r- v' r-yfimadlia tlifo1Yy 4. Ü, DLEL, viii. STUK.  712 T vv a alfmann i c e KrOIDE.I. IV. cetswyze Bladen en geaairde twaalfmanni- Axn?L' Bloemen. FiOOFD- i stuk. Aan de Wallen der Slooten en Graften, of Eenivj- andere Staande Wateren, in het Riet, komt me' dit Kruid by ons veel voor en verfiert dezelven, met zyne paarfche Bloem - Aairen, ongemeen. Het wordt ook wel als een Bloemplant in de Tuinen nagehouden. Dus treft men het door geheel Europa, op Waterige plaatfen, aan. Niets is in Switzerland gemeener,zo Haller zegt, aan de Oevers der Rivieren. In de Nederlanden wordt het Partyke genoemd , zegt Dodok je d s, en hier van heb ik den naam ontleend. Tournefort maakte 'er een Geflagt van, onder dien van Salicaria , om dat het Loof veel overeenkomst met de Bladen der Wilgen, in 'c Hoogduitlch Weide genaamd, heeft, en hierom zal de echte Lyfimachia den naam van Wederik draagen. Sommigen merken deeze als een bafterd - Soort daar van aan; dewyl zy in Gewas veel overeenkomst daar mede heeft. De Franfchen noemen het Salicaire. Het heeft regtopftaande ftevige Stengen van drie of vier Voeten hoogte, bezet met gepaarde , Bladen , die ruuw zyn , cn boven uitloopende in lange Aairen, van gekranfte Bloemen , paarfch van Kleur. Deeze Bloemen beftaan uit een Ke« gelachtigen hollen Kelk, vanboven twaalf Tandjes fpic. purp. nocc. Mét. 16-. i. Lys, qusdrif. purp. moll. 5» lprjgior, fouis. Ibidem.  Dodec&ndriA» 713 jes hebbende, waar tusfchen de zes Bloemblaadjes zyn ingeplant. Uit deszelfs bodem komen twaalf Afdeel.' Meeldraadjes voort, waar van zes uitfteeken, Hoofd. en in 't midden is een rondachtig Vrugtbegin. stuk. zei, met een geknopten Styl. (a) Partyke met gepaarde Lancetvormige Bla- h™h'TUm den, een Roedachtige Pluim en twaalf man- vw^atum. nige anevoudige Bloemen. tige. In de Levant, in Tartarie en Siberië, groeit deeze Soort , die door Clusius Kleine Wederik met roode Bloemen genoemd en afgeaeeld is onder de Ooftenrykfe Planten. Zy valt zelden hooger dan twee Voeten , en verfchilt voor 't overige in Geftalte van de voorgaande weinig. By Hamburg in Oofienryk werdt zy door den Heer j acquin gevonden, Somtyds komt zy met overhoekfe Bladen voor. £3) Partyke met gepaarde van onderen iets Hf, Wollige Bladen en tienmannige Bloemen,^"""' die Heefterige, ( 2 ) Lythrum Pol. oppofitis Lanceolatis &c. Lythrum Auftriacum, Jacq,. Vind, 243. Aujïr. T. 7. Lys. rubra non filiquofa. C. iï. Pin. 246. Lys. purp. 2. f. minor. Clus. Bift. 2. p. Si- Sal. Or. Salicis foüo acutisfirao Se glabro. TouKKF. Cor. is. Salie, glabra 8cc. Amm. Ruth. ss , 89. Lylim. fecunda f. min. rubto flore. Clus. Pann. 477 , 478. (3) Lythrum Fol. oppofitis fubtus fubtomentofis, Flor. de« candris , Cor. Ca'yce, Calyceque Genitalibus brevioribus. Yy 5 11, deel. viii. stuk.  714 Twaalfmannice Kruiden. IV. die korter dan de F elk zyn, met uitftee- &tliTU kende Meeldraadies en Styl. ^D Deeze, in China groeijende, is een Heefier Eenwy- met een rappigen Base , hebbende de Bladen gepaard, ongedeeld, Lancetvormig, effenrandig cn van onderen eenigermaate Wollig. iv. (4) Partyke met gepaarde, van onderen WolVer'iüiTil- iï£e> eenigermaate gefteelde Bladen en ge- kranfte zydelingfe Bloemen. Gekranite. j j cj v. (5) Partyke met gepaarde Liniaale gefteelde Ceöee'de* Bladen en twaalfmannige Bloemen. vi. (e) Partyke met gepaarde Liniaale Bladen en Lir.eare. a smaiwadi- zesmannige Bloemen tegenover elkander. ge. Zulke veranderingen van dergelyke Kruiden, in Virginie groeijende, maaken deeze drie Soorten uit, gelyk het Europifche ook niet onbedeeld is van Verfcheidenheden. De laatfte komt met onze Hyfopbladige vry naa overeen ; inzonderheid een dergelj ke in 't Water grocijer» de , met roodachtige Stengen , daar dc Heer Claytoh gewag van maakt. (?) Par- (4) Lythrum Fol. oppos. fubtus toraeatoiïs &c. Lyth, fo!» oppos. Flor. verïicillatis. Geon. Virf. 51, 73. P^ Hyfopbia- (jo) Partyke met overhoekfe Liniaale Bladenden vierbladige Bloemen. Th"mife Dee-na. ThymoIa« (7) Lythrum Fol. oppos. ovalibus, Floribus fesfilibus al-diSc' ternis hexandris &c. Parlbnfia Herbacea &c. Bkcjwn. Jam. 199. t. ii- f- 2. (8) Lythrum Fol. opp. ovatis, Flor. alt. fubdecandris, Sec. Melaniura Hcrbaceum reclinatum &c. Brown. Jam. jij. (9) Lythrum Fol. aUemis Linearibus Sec. Mant. 392. H. Cliff'. 178. Ups. hs. R. Lugdb. 458. gouan Mensp. 228. gir. Prov. 459. gort. Belg. 131. kram. Aufir. 132. &c. Salicana Hysfopi folio lariore. hall. Jen. 147. T. 6. f. 3. Helv. 406. Hysfopifoüa. C. B. Pin. 218. & Lyfimnchia rubra non Siliquofa. y, Lys. Linifolia purpmeo - coerulea. C. B. Pin. 24S. fio) Lythrum Fol. air. Linear. Flor. tetrapetalis. Go-jan Monsp. 228. ger. Prov. 459. Salicaria minima tenuifolia. tournf. Infi. 254. Hysfopifoüa minor f. potius Th.ym.ifoLa rruritima. J. B, Hifi, UL p. 792. Polygonum Aquaticum II. Deel. VIII, Stuk,  j>iö Twaalfmannige Kruiden. IV. Deeze twee Soorten komen in Europa, de AFxifL 'aat^c meesc 'n de Zuidelyke deelen voor. Hoofd- Beiden zyn zy klein , doch de laatfte wint het stuk. jn kleinte, en wordt daarom ook wel de Kleine Hyfjpbladige geheten. De eerfte heeft de Steng een Voet of fomtyds een Elle, de andere dikwils maar een Handpalm hoog , zo C. Bauhinus, doorwien het Kruid, onder den naam van Hysfopifolia of kleine Godsgenade, is afgebeeld , aanmerkte. 13e eerfte heeft , volgens den Ridder , leggende , de andere opftaande Stengetjes en ongedeelde Bloempjes. Zy groeijen niet dan op vogtige Moerasfige plaatfen, G i n o r a. De Heer Jacquin heeft dit Geflagt benoemd, ter eere van den Marquis Gi^or i, Keizerlyken Gouverneur van Livorno , door wien de Kruidkunde aanmerkelyk bevorderd werdt. Het heeft een zesdeeligen Kelk en zes Bloemblaadjes: het Zaadhuisje eenhokkig vierkleppig, gekleurd, veelzaadig. i. De eenigfte Soort (i), daar van bekend, nam JZ:rr£ra*a.<$e Heer j a c q u i n aan Zand- en SteenigeOe* vers,op 't Eiland Kuba,waar,en plukte 'er ryp Zaad van in de Maand December. Het is, zegt hy, ininus. BARB. Ic 773- f- i. Hysfopifolia f. Gratiola minor. C. B. Pit' 218. Prodr. 108. (t)Ginora. Syft. Nat. XII. Gen. 605. p. 32J. Veg. XIH. p. 372. JACO,. Amtr. 14S. T, IJl.  öodecandria. J if by, eeh zeer fraaije Heelter , die drie of vier IV* Voeten hoog opfebiet, zig verdeelende in glad- Affjeei.* de, ronde, Houtige Takken , welke Lancetvor-Hoofdmige, zeer kort gefteelde, gladde Blaadjes heb-STUK4 . ben van anderhalf Duim lang en eenbloemigenjfI(""^i Bloemfteeltjes. De Bloemen , hoewel zonder Reuk, zyn zeer fraay, byna een Duim breed, hemelfchblaauw, met een rooden Kelk, en een bruinrood Zaadhuisje , dat naar een gladde Belle gelykt , met witachtige Zaadjes. De Ingezetenen, aldaar, noemden het R ofa del Rio, dat is Rivier-Roos. Agrimonia. Agrimonie. Een vyftandige Kelk met een anderen omkleed , vyf Bloemblaadjes en twee Zaaden op den bodem des Kelks, zyn de Kenmerken van dit Geflagt, 't welk de drie volgende Soorten .bevat. (i ) Agrimonie met gevinde Stengbladen, het r. endelingfe gefteeld, en ftekelige Zaad-jP'™™.* huisjes. Gemeene.' Dit (i) Agrimonia Fol. Caulinis pinnatis , impari petiolato Sec. Syfl. Nat. Gen. 607. p. 329. Veg. XIII. p. 372. Mat. Md. 22t. H. Cliff. 179- Ups. 11 s. R. Lugdb. 240: Gouan Monsp. 228. GEB. Prov. 464. hall. Helv. 407. GORT. Belg. 131. Kbam. Aujlr. 132. Fl. Suec. 394. &c. Eupatorium vetetum f. Agrimonia. c. B. Pin. 321. Agrimonia f. Eupatorium. DOO. Pempt. 28. cam. Epit, 756. GBON. Virg. 53, 74- II, deel, VIII. SrUS.  7i8 Twaalf mannice K r rj i d E r?. Afdeei ^m'^1 wor^c gehouden voor het Eupd* til. torium of Eupatorie der Ouden, waar van hei Hoofd- den bynaam heeft. De naam, dien het in 'e _, * Franfch, Engelfch en Hollandfch voert, beeft wje. met den Latynfchen Agrimonia , wiens oirfprong onzeker is , veel overeenkomst. De Duitfchers noemen het Odermennig of Bruchivurtz , dat is Breuk- Wortel, wegens de famentrekkende hoedanigheid. Het wordt van fommigen ook Lappa inverfa, dat is omgekeerde Klis/en ; om dat de Vrugten als Klisjes zyn en nederwaards hangen . getyteld. Het groeit wild op drooge plaatfen in verfcheide deelen van Europa en in de Nederlanden vry algemeen, gelyk by ons in de Grazige Duin - Valeijen. Ook wordt het in de Tuinen aangekweekt. De Steng is regtopftaande , ftyf en hard en zeer Haairig , meer dan een Elle hoog opfebietende, in dit Kruid, 't welk ruige op de kanten diep ingefneeden of fpits getande Vinbladen heeft , boven donker of zwartachtig groen en van aannierkelyke grootte, met kleine Vinblaadjes daar tusfchen. De grootftc Bladen hebben dikwils zes of zeven paaren van Vinnetjes. De Steng is naauwlyks getakt en loopt boven de Bladen uit in eene Aair van Bloemen, niet zeer digt geplaatst, die geel en kort gefteeld zyn ; waar op Zaadhuisjes , als gezegd is , volgen , met haakige Doorntjes; die als de Klisfen aart de Kleeders hangen blyven. Het eene Zaadbeginzel , daar in , misdraagt doorgaans j zo de Heer Haller aanmerkt» Dit  DoDECANDRIA. 719 Dit Kruid komt, in fommige deelen van Eu- IV. topa , èn op fommige tyden des Jaars, meer of AfJ5'[e[si" min -welriekend voor; inzonderheid de Wortel, Hoo?odie in 't Voorjaar geurig is. In Italië, nogthans,,TÜK* heeft Columna een Soort gevonden , die D'^nl0' blecker groen en grooter is, hebbende altons een zeer f; erken Reuk, dien zy ook in de Kruidtuinen behoudt ; doch voor 't overige van de gemeene weinig verfchilt, welke, dat zeldzaam is, ook op die zelfde plaatfen groeit en geen of een onaangenaamen Reuk heeft (*). Van de groote getande Ooren , welken dit zo bekende Kruid aan den voet der Bladfteelen heeft, vindt men geen blyk in de gewoone Afbeeldingen en befchryvingen. Zy zyn zeer 'blykbaar in een aanzienlyk Tak daar van, (die ik nu kórtlings , ondereen menigte andere keurlyk gedroogde Planten, van de Kaap der Goede Hope bekomen heb,) zynde wat grooter en ruiger dan de gewoone, misfchien meer met de laatstgemelde overeenkomftig. Het Kruid groeit ook in Virginie. De Agrimonie wordt uitmuntende geacht voor Verftoppingen in de Lever, en daarom ook wel Leverkruid genoemd, 't Is zeker, dat zy een (*) De welriekende Agrimonie is, volgens Columna, in Geftalte naauwlyks ondericbeidelyk van de gemeene ; doch in de Afbeelding van Rarhelier befpeurr men een aanmorkelyk verfchil , zo door de Takkigheid der Stengen als de ylheid der Bloem - Aairen: Zie Rar. Ic, 611. Agrimsniu/a tdoratum. Hi üïel VIII, Stuk.  f20 TwAALFMANNIGB' KRUlDENi IY. een weinig famcntrekkende is , en hier doof AFxfiEL' dienen ',a endelingfe ongefteeld, en fiekelige Vrugten. Orientail- fciie. Deeze, in de Levant door Tournefort gevonden, komt de Gemeene zeer naby: maar heeft de Stengen korter dikker, ruig; Stoppeltjes van langte als de tusfchenwydten en omgeboogen , befchaduwen byna de geheele Steng : het oneffen Vinblad heeft geen Steeltje : de Aair is kort, digt en ongefteeld met Blikjes zo lang als de Bloemen. Een zeer dikken kruipenden Wortel heeft deeze Levantfe , die zeer laag blyft, volgens Tournefort. Mooglyk zal daar van de bynaam ontleend zyn. Voorheen was dezelve aangemerkt als eene Verfcheidenheid van de voorgaande Soort. ni. (3) Agrimonie met de Stengbladen drievoudig Mn**** m giaddg Zaadhuisjes. Glad* Be" Vrugt. (z) Agrimonia Fol. Caulinis pinnatis , impari fesfili &c. Agrim. Orientalis humilis, Radice crasfisGma repente &c6 Tournf. Cor. 21. (i) Agrimonia Fol. Caulinis ternatis, Fruftibus glabrs. tl. Clif.  D O D E t A N Ö R ï A. 72I Behalve de gladheid der Vrugten is deeze ook IV. door het Loof verfchillen de , hebbende Co-*™^ lumna, die ze eerst in Italië waargenomen Hoofd» hadt, haar, wegens eenige gelykheid van 't Ge-'TUK* was , Agrimonoides geheten. Tournefort d!^mabeeldt de Bloem en Vrugt onder die der Agrimonie af, waar uit men het verfchil kan zien. De Vinbladen, langs den Grond verfpreid, zyn veel ronder dan in de gewoone en aan de Steng komen alleen drie Bladen op een Steeltje voort, naar die der Aardbeziën gelykende. De Bloempjes zitten, met haar eigen Kelkje, in een ruige, diep verdeelde, veelpuntige Kelk , die tot bevatting ftrekt van het Zaadhuisje, 't welk in grootte naar een Tarwe - Graan gelykt, doch de figuur heeft van een Fkfcb - Kalabasje en doorgaans een enkel Zaadje inhoudt, 't Gewas is niet zonder Reuk en bitterachtig van Smaak ; weshalve men het, volgens C o l u m n a , wel houden zou kunnen voor het Eupatorütm der Arabieren, 't Getal der Meeldraadjes , dat in de gewoone van tien tot twaalf voorkomt, volgens Haller, is in deeze dikwils naauwlyks meer dan agt, zo de Ridder aantekent (*), De Cliff. 179. r. Lugdb. Hl. Agrimonis fimilis. c. B. Pin. 321. Agrimonoides. COL. Ecpbr. l p. 145. T. 144. Boerh. Lugdb. I p. 179. Agrimonoides Semine glabro, barr. Kar, fi!2. (*) Te weetcn in Sp. Plant. Ed. II. p. «43. In Gener, Flantarum vTndt men dit gclieel anders. De Gemeene Agri- Zz mo° II. DEEL. VIII. STUH,  722 TwAALFMANNICE K RUIDE N. IV- De Driewyvigen van deeze Kiasfe leveren de xuEL volgende Geflagten uit. Hoofdstuk. Reseda. Neerzet. f>rie-jyy» vige. Een eenbladige verdeelde Kelk, gefnipperde Bloemblaadjes : het Zaadhuisje eenhokkig mer. een gaapende Mond. Dus komen de algemeene Kenmerken der Soorten van dit Geflagt voor, 'i welk , voor 't overige, zeer veranderlyk is, doordien Linnveus daar toe, behalve de Refeda, ook de Luteola en Sefamoides van Tournefort , welke in de figuur der Vrugt aanmerkelyk verfchillen , en waar van de laatfte zelfs" niet onder de algemeene bepaaling valt; betrokken heefr. 't Getal der Soorten , meest Europifche, is twaalf, als volgt. xefida (l) ^Teerzet met Lancetvormige onverdeelde Lutetu. Bladen , die aan den voet wederzyds een- fandig zyn} en vierdeelige Kelken. Dit •taon'e heeft, zegt hy aldaar, van twaalf tot twintir Meeldraadjes en twee Zaaden : de Agrimonoides, dat is deeze laatfte Soott , ongevaar zeven Meeldraadjes en écn enkei Zaad. In Horfo Cliffeniano hadt hy gezegd: Hufus Fits iexandres efl .- dat is: De Bloem van deeze heeft zes Meeldraadjes. (i) Refeda Fel. lanceolatis integtis &c. Syft. Nat. XIL Gen. Cos. p. 329. Veg. xiii. p. 372. 11. Clif. 212. r. Lagdi. 483. g0.uan Monsp. 229. GER. Prov. 37S, kram. Aufir. 133- GORT. Belg. 112. Fl, Suec. 439, 424. &c.*Luieola hetba Saücis folio. C. B. Pin. ico. TOURNF. Infl. 423. Luteola, Hall. Helv. 31;. Lutum herba. Dod. Ptmpt. so. Los. It. 151.  Do'DKCARDaiA. 72$ Dit Kruid, dat door geheel Europa, alsook -TV*, in onze Nederlanden, in 't wilde groeit, voert ^F°E,Et' den naam van Luteola of Lutum Herba, dat is HoofdGeelkruid , wegens de Kleur die het uitlevert.8™In 't Hoogdnïtfch noemt men het Ackerpfrimme, n!^'r'g7'' in 't Walfch Wauw, in 't Franfch Gaude, in 't Neerduitfch Wouw, in 't Engelfch Dyers-Weeds dat is Verwers - Kruid. Sommigen hebben het Ook voor een Soort van Weede gehouden De Duitfchers noemen hetzelve Stretch'Kraut. Het fpreidt lange en taamelyk breede Bladen langs den Grond uit, tusfchen welken een Steng opfchiet van een of twee Ellen hoogte , die met fmaller Bladen, doch byna overal van gelyke breedte en niet zeer fpits, bezet is. De Stengen zyn Aairswyze begroeid met Bloemen, Van eene zonderlinge figuur. Uit een in vieren gedeeld Kelkje (*) fpFi.it een groot Bloemblaadje, ten halve in zesfen gefpleeten, en het Hohigbakjeuitmaakende,boven geplaatst.Twee zydelingfe Bloemblaadjes zyn klein, enindrieBn gedeeld. Hier komen fomtyds twee Zeef kleinen by, die onverdeeld zyn. Door de onderfte fpleet van den Kelk hangen byna twintig Meeldraadjes , met hunne Knopjes, nederwaards. Het Vrugtbeginzel heeft drie Stylen en de Vrugt is driepuntig, met drie Streepjes gaapende, waar in kleine Zaadjes. Van (*) Calyx profw.dt et 'mtqualher 'fixfiitit efl: , zegt dö Heer Halleb, die hem eerst ook vierdeelig gefield hadt, by nader onderzoek, Helv. p. 779. Zz % II. Dsïl, vin, Stok,:  724 TwAALFMANNIGE KuCID-Etf.' IV. Van dit Kruid heeft de Latynfche benaaming Ar^L' der Seele K,eur (luteu^ 11131-6 afkomst. MoogIIoofd. lyk zal het die , op fommige plaatfen, vry hoog stuk. uitleveren ; dewyl men haar met Saffraankleur v^é.Uvy' verward heeft (*> Hedendaags hoor ik niet dat de Wouw tot verwen gezogt wordt, zegt de Heer Haller (f). 't Is ondertusfchen zeker, dat menze hier te Lande, en zelfs in deeze Stad , nog dikwils bezigt, om een geele Kleur te geeven aan de Lakens en Wollen Stoffen ; gelyk men ook , wanneer dezelven eerst blaauw geverwd zyn, die dan door het Afkookzel groen maakt; kunnende dus , gelyk J. B a u» hikd! zegt, twee zeer verfchillende Kleuren uit een zelfden Ketel haaien. Ten dien einde worden de gedroogde Bloemfteelen van dit Kruid, dat men daar toe op Akkers teelt, met Aluin gekookt. De Wouw , die klein en roodachtig is, geeft meer Kleur dan de groote en donkergroene. De gene, die in 't zwarte valt, of fchimmelig is, als vogtig of onryp ingezameld zynde , is de flegtfte van allen en geeft een blaauwe Kleur. Men verwt, zo wel Zyde als Wolle, geel en Citroenkleur met dit Kruid, waar van Jaarlyks ter waarde van duizend Daalders, ten dienfte van (*) Duj zegt ViEGtLiirs: Jpfe fed in Ptatii Aties jam ftnverubenti Mutice, jam Croceo mutabit Velleta Luto. (T) Non audh nofiro temport a Tinüorihws reauiri. Helt. tl cs.  DoDECAiJDRlA. 725 van Sweeden , uit Vrankryk gehaald werdt, daar IV. men de Wouw meest teelt; hoewel zulks ook AF£nEU by Kent in Engeland en op eenige plaatfen in Hoofdde Nederlanden gefchiedt. Sedert twintig ofSTUKdertig Jaaren zyn ook Plantagicn, daar van, by Tri^nu'' Lund en andere Steden in Schónen aangelegd, die reeds veel opgebragt hebben. Best wil zy voort in Zandige Aarde en moet jaarlyks worden gezaaid , bloeijende in 't volgende Jaar, wanneer menze,in 't midden van het bloeijen, fnydt en droogt. In heeter Gewesten is het droogen naauwlyks noodig (*). (2) Neerzet met Lancetvormige gegolfde Haai- jarige Bladen, canescens. Grysacrt- Dit heeft een overbly vende Wortel. De Stengtlg* is een Voet hoog, opftaande, bezet met witte Haairtjes en Takkig. De Bladen zyn ongefteeld, Lancetvormig, met een Haairigen Kiel, zonder Tandjes, gegolfd. Aan 't end groeit een Tros van witte Bloemen, met elf geele Meelknopjes en zes Vrugtbeginzels, zittende op een gemeen Stammetje. C3) Neerzet7»«r Liniaale Bladen,aan den voet nr. getand, en vierwyvige Bhemen. ^ z?é#oen. (*) SlokMms. Verband. XVIt. Band. 1757- P- 307. (2) Refeda Fol. Lanceolatis nndalatis pilofis. Syfl. Nas. Veg. XIII. f 3) Refeii Fol. Linearitais Bafi der.tatis, Flor. tctragynis. Refeda Linarix foliis. C E. Pin. 100. Predr. +i. Bühs. IV. , Zz 3 %%' II. Deel. VIII. stuk.  726 ï w A A L F AI A N N ï G E & R U ï D E N. AfSel. °P de PFencerche BcrScn is dc Groeiplaats xu, 'van deeze, een Plantje mee dunne leggende Hoofd- Stengetjes en zeer fmalle Zeegroene Blaadjes, stuk. draagende bleek geele Bloempjes, die zig Vexii"'^ zelig vertoonen , en op ieder volgt een enkel Zaad. Dit zegt M om sqn, die het nit Vrankryk bekomen hadt: maarC.BAUHiNus meldt, dat het Zaadhuisjes heeft, vol van zeer kleine Zaadjes. Het zyne was door BuRSERus,inde Zandige Valeijen der Pyreneen, verzameld. Neerzet met Liniaale Jtompe Bladen en purpura*. vyfwyvige Bloemen. ^htig, ' De vermaarde Clüsius geeft de Afbeelding van deeze, zynde een Piantje van Omtrent een Span hoog , met kleine Blaadjes om 't onderfte der Stengetjes , die boven met paarfchachtige Bloempjes geaaird zyn. Het groeide op, Steenige Heuvtls by Salamanca in Spanje. v, (5) Neerzet met Lancetvormige onverdeelde ('{tent!' Bladen en gefiernde Vrugten. Dit 88. Sefiimoidcs Linat'2 folio glauco , Pyrenaica , Flore Sramineo. Moris. Hifl. III. p. 601. S. 15. T. 1. f. 4. Refeda Linarix folio &c. Fx.UK. Alm. 3:7. T. 107. f, 2. r. ij. Suppl. SM. Luteola pumila Pyrenaica, Linarix folio. Tournf. Infl. 424. (4) Refeda Fol. Linearihus obtufis, Flor. pentagynis. Refeda alba minor. c. b. Pin. 10c. Raj. Hifl. 1054. Sefamoides Salmant. patnim,ptim. Clus. Hifl. 1. p. 2915. Rar. p. 346. Lob. h. 3 5s. Sefamoides Foliis ctasfis, Fior. ex herbacea purpurascentibus. Toprnf. Infl. 424. (5) Refeda Fol. Lanccol. integris Sec. Sefamoides Fiuctufleliato. TouBNï. Infl. 424.  Dodecandria. 7^7 Dit groeit te Montpelüer in Gods Tuin zegt IV. de Ridder, en gebruikt daar het woord, waar ^'^u*1 mede hy gewoon is. de Namurlyke Groeiplaats Hoofdaan te wyzen (f). Wat zyn Ed. met die zon-,TUK* derlinge uitdrukking zeggen wil, cn of hy daar rW"A mede iets anders dan den Koninglyken Tninbe* doele, is my duifter. Goüan, die de Planten van deezen Tuin befchryft , heeft wel deeze Soort , doch verklaart die uitdrukking, hoewel hy ze gezien heeft, niet; zeggende zelfs , dat dit Kruid huisvest a l'Efperon , au Mont Saint Loup , in vogtige Spieeten der Rotfen, hebbende de Bloemen byna ongedeeld en Stengetjes van een Handbreed hoog. (6) Neerzet met gevinde Bladen, aan de tip- vi. pen agterom gekromd, vier ivy vige Bloemen,Frutfcuiógaapende vyfdeelige Kelken en de Stengom-^^^. laag Heejlerig. in Spanje is deeze Soort gevonden, die de Steng boven den Grond overblyvende, dikwils twee Duimen dik en zeer kort heeft, uit welks top veele opftygende Stengen voortkomen , met verheven Streepen. De Bladen beftaan uit Lancetvormige Vinnetjes , van vyf tot zeven aan een Steel. Verfcheide Aairen draagt het overhoeks , de voornaamden aan den top der Srcng. De Bloemen hebben vyf of zes Blaadjes, groo. ter dan dc Kelk, en elf Meeldraadjes. (7) ff) Habitat Monfpelü in Iltrto Dei. (6) R'feda Fo!. p-rtmtis apice recisrvaiis Zz 4 II. OFSL. Vlïï. STUK.  JZS TwAALFMANNlOE KjlUIDfN, C7) Neerzet met gevinde Bladen, vierwyvigs^ïiiV" Bloemen en zesdeelige Kelken, Hoofdstuk. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, alsook vit. in Spanje, is de Groeiplaats van deeze, die de ia? a"1' allergroötite genoemd wordt door C. Baühi- wit> nüs. Volgens Loeel verfchilt zy van de Gemeene inzonderheid door de grootte , fchietende haare middelfleng wel twee of drie Ellen hoog. vni. (8) Neerzet met gevinde Bladen die gegolfd. Gegolfd?"' , de Bloemen drie~ of vierwyvig. In Spanje groeit deeze Soort, die de Steng een Voet hoog, geftreept, geftrekt heeft; de Wortel en Stengbladen gevind, met Lancetvormige fpitfe gegolfde Blaadjes, overhoeks kleiner en meer opftaande: Bloemtrosfen san 't end , eok wit, gelyk in de voorgaande. De Kelk is. vyfdeelig , de Bloem heeft vyf Blaadjes met tien geele Meelknopjes. In fommige Bloempjes komen drie , in anderen vyf Stampers voor. De (7) Rejeda Foliis pinnatis , Floribus tetragynis, Cnlycibns , fespartitis. H. Upt. 149. Res. fol,. pinnatis integer/imis. ff. Cliff. ili- GOUAN Monsp. 229. Gm. Prov. t?6. Refeda Fol. Calcitiapar. flore albo. Mor. Hort. Pies Toi.rnf. 4-5. Bot. Monsp. 22i. Reftda maximrj, C. B.Pm. 100. Lob. ƒ& dè^?®*13' onderjten gevind. ÏK. Re/da Dit Kruid is de gemeene Goeie Refeda, die'"'^^ op Krytbergen der Zuidelyke deelen van Europa, volgens den Ridder, groeit. Hy meldt niet, waar die Krytbergen leggen. Van deAutheuren , ondertusfchen , die de Planten van Languedok en Provence befchryven , wordt gezegd , dat zy aldaar voortkomt op de Akkers of Bouwlanden. Te Montpelgard komt zy overvloedig voor, nevens 't Koorn, en te Geneve hsdt men ze op de Muuren groeijende gevonden. Lobel zegt , dat de Nederlanders dit Kruid Vreemde Italiaanfche of Cantabrifche Rakette heeten, zynde hetzelve van hem alom in Italië, ook langs den geheelen Zeekant,- by Lions in Vrankryk en in de Hoven zo van Engeland als Nederland gevonden , waar het van fommigen Italiaanfche Rakette geheten werdt. Hier te Lande, ja zelfs by deeze Stad, groeit zy op Wegen en aan Dyken in 'e wilde. In Duitfch- fp) Rffd'i Fol. omnibus trifidis , inferioribus ninmiis. H. Clif. ziz. R. Lugdb. 483- HALL. Helv. 31 j. Gou\N Memfi. 230. GER. Prov. 377. GonT Belg. 132. Refeda vulgaris. C. B. 100. RAJ- Hifi. 105;. Refeda iutea. \, B. Hifi. UI. p. 467. Ref. Gallica crispa. Bocc. Sic. 77. t. 41. f. 3. Refeda Masfil. pluk. Mm. 317. t. js- f. 4. Zz5 II, Deel, VIII. Stus.  73° Twaalfmaknige Kruiden. IV. Duitfchland , by Weenen en elders , komt zy FxnEL inderdaad op Krytheuvelen voor, en volgens Hoofd- Ray is zy gemeen op Krytige Akkeren. (TUE. twyfe]t nie(. f Qf dlt J^ruid jg de Rgféda ^«""r van ptI1U0Sj vermaard wegens eene bygelonvige Geneezing der Ziekten en daar van den naam hebbende. Zy diende inzonderheid totoplosfing van Gezwellen om die te doen verflaan , en hier van heb ik dan ook den Nederduiifchen Geflagtraam ontleend. De Duitfchers roemen deeze Soort Harnkraut. In 't Engelfch noemt men ze Bafe Rocket of Laage Rakette, zynde de naam van dat Kruid, wegens eenige icherpheid, daar aan gegeven. H aller, nogthans, zegt, dat het een Moesachtigen Smaak heeft, byna als die van Kool. De Smaak kan naar den LanJaart verfchillen. Ook zou de fcherpheid meest in de Wortel huisveften , volgens J. Bauhinus. Het is klein van Gewas , brengende dunne hurkende Stengetjes voort , waar aan Bladen die meest Golfachtig fyn verdeeld zyn in gepaarde Vinnetjes , en deeze zelf zyn by den Wortel ook gefmaldeeld. De Bloemen , die bleek geel van Kleur zyn , maaken taamelyk dikke ongebladerde Aairen uir. De Bloem en 't Zaadhuisje vindt men by Tournefort taamelyk afgebeeld, 't Getal der Meeldraadjes loopt tot twintig toe. (10) Neer.  D O D E C A N D R ï A. 73Ï (10) Neerzet met geheele m driekwabbige Bla- IV. den, zesdeelige zeer groote Kelken. ^xiiV" HOOFD- Op dergelyke plaatfen en by dc voorgaande, stuk. in de Zuidelyke deelen van Europa, komt dee- x». ze voor, die kleiner is cn de onderfte Bladen, phyftum'a ja fomtyds ook de bovenfte, onverdeeld heeft, KU,nomtrent vier Duimen lang, zynde de Stengen ongevaar een Voet hoog. Phyteuma werdt zy te Montpellier genoemd, volgens J. B&uhinu s. De Bloemen zyn wit, de Zaadhuisjes een half Duim lang. (l i) Neerzet met geheele en driekwabbige Bla-^ den, de Kelken korter dan de Bloem. nta nerra' MiddelDe Groeiplaats van deeze, die voor 't overi-!andfchge van de voorgaande weinig verfchilt, is, volgens L innaïus , in Palelïina. (12) Neerzet met geheele en driekwabbige Bla- 0^H'ta. den , de Kelken zo groot als de Bloemen. wehie- De (\a) Refeda Fol. integris ttilobisqne, Calycibus fexpart'tis nvximis. 11. Cliff. 412. Ups. 150. Dalib. Paris. 159. R. I wdh. 483. N. 4. Refeda minor vultraris. TOURNF. Infl. 123. Refedx affiais rhyreura'a. C. Ii. Pm. 100. Prodr. 42. Ic. Erucago Apula trifida cfiiinquefolia. Col. F.cpbr. 267. T. 259. fi. Res. min. vuig. Fol. minus inoib. y, Foi. intcgris. Tournf. Infl. Phyteuma. J. B. Hifl. III". p. ;8<5. Fig. (n) Refeda Fol. integris trilóbitque &c. Mant. 5 zwartglanzige Doornen gewapend. Het verfchilt in Geftalte aanmerkelyk van het voorgaande en is niet gewricht. De Bloem zit ongedeeld beneden het paar Doornen,met een korter, Eyrond t hol, groen Blikje. Zy heeft een geflootenKelk, met vyf famenluikende paarfche Slippen, en vyf Bloemblaadjes daar buiten geplaatst, donker paarfch, ongedeeld, Vleezij, geheel en zeer domp. (3) Wolfsmelk dat gedoomd is en naakt, ze- m. venhoekig, met enkelde Elsvormige Bloem-l^Ja. draagende Doornen. zevenhoe- kig. De zeer lange Doornen, die op het end de Bloem en vervolgens de Vrugt draagen, onder* fcheiden in de Tuinen dit Kaapfche Gewas, en maaken het tot een der allerbyzonderften. Men vindt het door den grooten Boerhaa. v e afgebeeld. C4) Wolfs- &c. Comm. Hort, n. p. io7, t. io*. Pluk. Alm. 370.t. 32C. f. 2. (?; Enpborbia aculeata nuda Sic. H. Clif. 19S. r. Lugdb. 194. Am. Acad. III. p. 109. Euph. heptagonum &c. Boebh. Lugdb. I. p. T. 258. Euph. Capenfs Spinis longii iïmpücibai. BRADL. Suec. II. p. 4, t. li. II. diel. YIII, STVX,  TWAALFMANNIGE KRUIDEN.' IV. (4) Wolfsmelk dat gedoomd is en naakt, met Afdeel. ondcrfcheiden Doornen op de knobbelige Hoofd- , , xii. /wenen* stuk. iv. ($) Wolfsmelk dat gedoomd , naakt en veelMUlmmil- hoekig is, met enkelde Elsvormige Doornen. lans. Gctepeid. Uit deeze bepaalingen zyn de beide Kaapfchen, „ v. hier bedoeld , kenbaar; gelyk zy zig in de Eum-.s.' ropifche Kruidhoven bevinden. Toortsachtig. Wolfsmelk dat gedoomd , naakt en veeloffidna- hoekig is, met dubbelde Doornen. winkel- £)e dubbelheid der Doornen, hier gemeld . Euphor- 0 bium. is niet blykbaar, noch in de Afbeelding, noch in de befchryving, welke Commelyn gegeven heeft van dit Gewas, dat hy noemt Veelhoekig gedoomd , naar de Toortsplant gelykend , Euphorbium, met dikker Stengen, en gewapend met fterker Doornen. Het was door den Heer van f4) Euphurbia sculeata nuda &c, Tithymalus Aizoides Africmus, validislimis Spinis es Tubeiculorum intcrnodiis. comm. Prat. SU- T. 9. (5) Euphorbia acuieara nuda muitangularis Sec. R. Lugdb. 195. Eupliorb. Cetei effigie, Caulibus gracilioribus. Eoerh. Lugdb. I. p. 258. Euphorb. aphyllum angulofum Sec. Eubm. Afr. 19. T. 9. f. 3. Tithymalus Africanus fpinofus Gerei effigie. PLUK. Alm. 370. T. 231. f. r. (6) Euphorbia aculeata nuda multangularis Sec. H. Cliff. Ups. R. Lufdb. i9s- GouAN Monsp. 230. Euph, polygonum Spinofum Cerei effigie , Caul. craslïoribus , Spinis valiüoj'tbus armatum. Comm. Hort. I. p. ii. T. n. Seb. Tbes. I. p. 29. T. 19. f. 2. Euphoibium. C. S. Pin. 3 $7. dod. Pempt. 378. lob. Ie. 11. 1$.  D ö fi E c A N ft ft t A. 73? van Beaijmont, vart de AfrikaanfcheKust: IV. omtrent Salee , overgebragt en vereerd aan den Arx?ii.El"> Amfterdarhfchen Tuin. De gemakkelyke Voort- Hoofdteeling, door afgefneeden Stukken, heeft het-STUK* zelve zeer vermenigvuldigd. Het verfchilt niet alleen irt dikte van de Stam en de Takken > maar ook in de manier van Groeijing, gelyk uit vergelyking der Afbeeldingen blykt, en fchynen zo wel die van D o d o n je u s , als die van Lobel, hier te behooren. Men houdt het voor de Plant, waar van de GomEuphorbium, in de Apotheekers Winkels bekend, haare afkomst heeft. Dezelve is zeer fcherp van hoedanigheid, zodanig datzy, onvoorzigtigbehandeld , onder 't ftampen Ontfteekingen der Oogen , fterke Niezingen en zelfs Neusbloeding verwekken kan. Uitwendig zou zy in 't Beenbederf, Peeskwetzingen en als een Blaartrekkend of Brandmiddel van dienst zyn. De fterke Ontlasting die zy , dikwils, met Ontfteeking der Darmen maakt , heeftze van het inwendig gebruik verbannen. In Arabie vondt de Heer FoRSKAOHLhet Winkel- Euplnrbium, Schorur genaamd,met famengchoopte Stammen van een Voet hoog , Plagachtig een weinig boven den Grond uitfteekende. „ Uit dc Melk van deeze en van de Ka„ narifche , Kasfnr der Arabieren (zegt hy,) „ maakt men 'er een fterk Purgeerm-ddel, in„ zonderheid geduurende den Regetnyd , dat „ is in de Herfst, het heilzaarafte te gebruiken Aaa „ ge¬ il. Dekl, VIII. Stuk.  73* Twaalfm annice Kruiden. IV. geacht. Van zeven of agt Druppels , met ^™EL' Meel gemengd , vormen zy Pillen, of neeHoofd- „ men van het Sap der Kanarifche zes of zestuk, ^ ven s van fje andere , die men fterker oorwlge!***')» deelt > vvr" or" zes Druppels met Rundermelk „ in. Het Sap der Tirucalli acht men voor de Oogen fchadelyk, en blindmaakende te zyn 3 wordende deeze Dahan in 't Arabifch gehe„ ten" (*). vu. (7) Wolfsmelk dat gedoomd is, met fcheef gen&L knobbelde hoeken. Olear.dei- Wadig. Het Oostindifche Gewas, alhier bedoeld, wordt by Rumphius gehouden voor het Anteuphor° Mum; dóch dat is een Soort van CacaÜa onder de Samenteelige Planten behoorende. Hy noemt hettegenwoordigeLigui*ria of Lepelblads-Struik, om dat de Bladen naar een oud flag van Lepels, die als een holle Spatel of Tongachtig waren, in 't Latyn Ligulce genaamd , gelyken. Maar weinigen derzei ven , zegt hy, kwamen in Oostindie voor, aan de top-enden der Takken van dit Heefter - Gewas; 't welk in de Malabaarfche Kruid- (*) Flor. jErypt. Ar&b. p. 9t- (7) Euphorbia aculeata , Angulis oblique tuberculatis. H. Cliff. 196. Ups. 139. R. Lugdb. 19+. Euphorb. Afrum Spinofum, Seb. Thes, i. p. ig. T. 9. f- !• Tithjtn. AizoicJes Arboicscens Spinofus, Caud. angulari, Nerü folio. Comvi. Prol. zz, S6. T. C. Bradl. Suec. UI. p- 10. T. is. Tithym. Ind. Spinofus Nerü folio. Comm- Hort. I. z$. T. 13. Ligularia. Rumfh. Amb. !\'. p. SS. T. 40. Ela Calli. Htrt. Mal. ii. p. ?3. T, 43.  DoDÉeANDR lA. 739 Kruidhof vair een geheel verfchillende figuur ^\ is, hebbende een ronden Stam, terwyl dezeL Xu. " ve in de Planten, daar van in onze Europifche Hoofd* Kruidtuinen aangekweekt, meest van onderen,TUK" rond is, dik, hoekig en op de Knobbels be- T,i&:iméi groeid met fchroomelyke Doornen. Het bevat een fcherp Melkachtig Sap , van eene purgrerende hoedanigheid , gelyk de anderen. De Verfche Bladen worden van de Indiaanen dikwils in Pap of Bry gekookt, om tót eehe Buikzuivering te dienen. B. Heefterige ongedoornde; ("welke de Steng niet gegaffeld noch Kroondraagend,hebben.) (8) Wolfsmelk dat ongedoornd is engefchubd , vin. de Knobbeltjes voorzien hebbende met een caput fmal Blaadje. »k Verfcheide zeer wonderlyke Afrikaanfche of" Kaapfche Planten, waar onder voorkomen, die in- fs) Euphorbia inërmis imbticata, Tubercul-'s Foliolo Lineari initrucïis. ff. Cliff. 197. Ups. 139. R. Lugdh. I9f. Am. Acad. III. p. 110. Planta Laöaria Africana. Comm. Hort. I. p. 33. T. 17. Tithymalus Aizoides Africmus , (impl. fquaInato Cmle , Nerü folio. Comm. Pr tl. s%. T. s & n. 2?, 57. T. 7. j3i Euphorb. anacanth. (quamöfum. Isnard. Menu ï-20. T. ii. BKEYN. Prodr. III. p. 29. T. 19. . 'ig. T. 92. fi. lithymaloides Laurocerafi fulio non fettato. D11.L. Eitb.f. 372. Tithymaloides TCKJBNE.65*-  DODECANDRIA. 743 Herige, duntakkige, byna opftaande Plant, vafl^m zes Voeten hoog: geheel vol van een bitteraeh- xu; ' tige Sneeuwwitte Melk. De Stengen wareneen HojfdVinger of Duim dik , Afchgraauw , de jongeST"** _ Takken groen, aan het end Bloempjes draagen-,.^, de van eene hoogroode Kleur en van figuur als een Schoentje, hebbende het Vrugtbeginzel buiten zig, aan 't end, met een ver uitfteekende Styl en drie Stempels, 't Getal der Meeldraadfes was omtrent zestien, met ronde Meelknopjes. Het Zaadhuisje hing vervolgens aan een Steeltje en dit kwam met de Vrugt van 't Wolfsmelk overeen , hoe zeer de Bloem daar van verfchilde. „ Een fterk Afkookzel (vervolgt hy,) van „ de geheele Plant, inzonderheid van de Tak„ ken , wordt van de Geneeskundigen te Ku„ rasfau tot den gewoonen Drank', in onbe„ paalde veelheid , aan de genen, die de Ve„ nusziekte hebben, voorgefchreven. DeAme„ rikaanfche Vrouwluy gebruiken hetzelve, aan „ de Vaste Kust, in Opftopping der Stonden. „ Zy groeit weeldig in de Weener Broeihui,j zen, en laat zig van Stek voortplanten, maar ., heeft 'er nog niet gebloeid." De Bladen waren twee of drie Duimen lang en geleeken, vokens zyne Afbeelding, weinig naar die der Myrten. Men vindt hier ook t'huis gebrngt een dergelyk Gewas, met Bladen als van de Laurierkers, door Dillenius afgebeeld. Dit laatfte fchcen uit Ooftindie afAaa 4 kom- II. Deel. viii. Stuk.  ?44 TWAALFMANNIGE KRUIDEff, AfdeÊi komfli2 te zvn- Tournefort heeft deeze xu. * Gewasfen Tithymaloides genoemd, aJs naar het Hoofd- Wolfsmelk gelykende , door de Vrugt niet STÜK- door de Bloem. W.»pMia ^ Wo,fsmclk dat ongedoornd is, met Zaagshunpiyi. wys' getande gefteelde ongelyke Bladen , 'ongeiyk-. Eyrond, Lancet- en Schildvormig, bladig. xiii. (13) Wolfsmelk met gepaarde , byna Hartve'wf^ vormige, gefteelde, uitgerande, onver deelbJad'ë«- de Bladen; de Steng Heefterachtig. xiv. (14) Wolfsmelk dat ongedoornd, Kruidig en Kindbi"- Takkig is, met byna Hartvormige effen- randige Bladen , korter dan het Steeltje en eenzaame Bloemen. Deeze drie Soorten , allen uit Amerika af-! kospftig, komen in de figuur der Bladen die rondachtig zyn ; ten minne wat de laatften aangaat, taamelyk overeen, doch zyn in Gewas vry veel verfehiUende. De middelfte, die Bladen als bet- zogenaamde Verwioof heeft, is {12) Euphorbia inermiF, Fol. Sertatis , petiohtis &c. Am. Acad. III. p. IJ2. Tithymalus hetetophyllus. Plum. Ic. 250. T. 2jr. f. 3. TiihyraalusCura^favictis, SahcisfJt Atriplicis foliis &c. Pluk. Mm. 3 Sc, T. 112, f. 6. (li) Eupforbia Fol. oppofitis fubcardatis &c. II. Cliff. R. Lugdb. 196. PLUK. Alm. 369. T. 230. f. 3. Tithym. Aïb. Ciuasf. Cotini folio. Seb. Thes. I. p. 7S. T. 46. f. . Comm. Hort. J. p. 29. T. 15. (i4j Euphorbia inermis Hetbscea Ramofa &c. R. Lurdb. \99- n. 31. -  DODECANDRIA. ^45 is wel de bekendfte en groeit op Kurasfau; de IV. laatfte in de Baay van Honduras. AFxu!l' C. Gegaffelde met een tweedeelig of geenSTUK?D' Kroontje, (15) Wolfsmelk, dat gegaffeld is, met Zaags- xv. wys' getande , Eyronde , Jtompe, drierib- oliganolbige Bladen , een Endpluim en enkelded"; , 0 ^ Oiega- Stengen, achng. Deeze, op 't Eiland Ascenfion gevonden , gelykt zodanig naar 't Orégo, dat menze 'er in de eerfte opllag naauwlyks van onderfchei* den kan , hebbende een dergelyk Kroontje. De Steng is naauwlyks een Span hoog. (16) Wolfsmelk dat gegaffeld is , met Zaag- Xvr. tandige , langwerpig ovaale, gladde Bla JpJ"ld' den , wyd gemikte Takken en cndelingfe st. jans Tros/en. bla' (17) Wrolfsmelk dat gegaffeld is, met Zaag- xvir. Maculata. tan- Gevlakt. (is) Euphorbia dichotoma , Fol, ferrularis ovatis Sic. Am. Acad. III. p. 114. (16) Euphorbia dichotoma , Fol. Sèiratis Sec. Am. Acad. III. p. 113. Euphorbia inermis Fol. ovalibus oppofiris &c. H. Cliff". Ups. r. Lugdb. 196. Euphorbia minima reclinata Sec. Erown. Jam. 23c. Tithymalus erectus acris. sloan. Jam. 82. Hifl. I. p. 19-, T. 116. Tith. Amer. Flosculis albis, comm. Pral. 60. T. 60. burm. Fl. Ind. p. 111. (17) Euphorbia d chotoraa Fol. ferratis oblongis pilofis &c. Tithymalus l". Chamafyce altera Viiginuna Sc. Flus. Alm. Aaa 5 371. II. deeij VIII, stuk,  746 Twaalf ma ?s n ige Kruide;?. IV. tandige langwerpige Haairige Bladen, een- Afdeel. zaame Oxelbloemen en uitgebreide Takken. xiu Hoofd- Wolfsmelk dat gegaffeld is, met Zaag- %v\,i. tandige Eyronde gefpitfte Bladen, gefteelde EupborH» Bloemhoofdjes in de Oxelen en Haairige hirta. Ruig. Stengen. Deeze drie Soorten verfchillen, behalve het gemelde , weinig van elkander. De eerde groeit in de Westindiën; de tweede in Noord-Amerika; de derde in Oostindie, alwaar het een eetbaar Kruid is. Rump h i os merkt als iets byzondcrs aan , dat de Melkgecvende Gewasfen, die ruighaairig zyn, geene nadeelige eigenfchap hebben. Dit laatfte verfchilt ook , in deezen, wel degelyk van het eerfte , dat een fcherp Melkachtig Sap inhoudt, en Bladen heeft naar die van 't Glaskruid gelykende. (19) Wolfsmelk dat gegaffeld is , met ZaagFiiuiifera. tandige langwerpig ovaale Bladen , twee- p.ldtaa- ]mf. gend. 372. T. 65. f- 8. Chr.mxfyce. Sloan. Jam. 83. Hijl. t p. jj>s. (is; Euphorbia dichotoma Fol. ferrulajis acuminitis &c. Am. Acad.ÜÏ. p. 114. Euphorbia inermis &c. Fl. Zeyi. 197. Euph. reclinata minor fiibhïrrata. Bbown. Jam. 23-. Tithymalus Botryoides Zeylanicus, Cauiiculis villofis. BURM. Zeyl. 223. T. 104. Efula escuienta. RUMPH. Arnb. VI. p. S+. T. 23. f. 2. (19j Euphorbia dichotomi Fol. ferratis 5cc. Am. Acad. III. p. iis. Tithymalus Botryoides ereétus , Flor. Capirulis conjngatis & longiori pediculo infidentibus. BURM. Zeyl. 22+. T. i05. f. 1. Fet. Gaz. T. 80. f.-14.    PODECANDRIA. 747 hoofdige Oxeljleeltjes en eene regtopflaan- ry' de Steng. Afdeel. XI'. Van de voorgaande verfchilt deeze, die ook Hoofd. in Oostindie groeit, anders zeer weinig, en de8T"K' Hoofdjes fchynen veranderlyk te zyn; immersj in myne Exemplaaren. (20) Wolfsmelk dat gegaffeld is, met een mi- xx. nig gekartelde Liniaale Bladen , een op-f^j^ïf* Jlaunde Steng en getropte end - Bloemen. lia- Hyfopbla- De fmalheid der Blaadjes en de plaatzing dei ^1 Bloemen ftrekt tot genoegzaame onderfcheiding van deeze Amerikaanfche Soort. (21) Wolfsmelk dat gegaffeld is , met Zaag- xxr. tandige langwerpig ovaale Bladen, rondtjfaym'^'~ achtige byna ongedeelde Oxel-Hoofdjes en hym^leggende Stengetjes. Van dat van Plukenet, 't welk de Blaadjes vry diep ingefneeden heeft, zo wel als van het Ceylonfche ruige Wolfsmelk - Plantje, donr den (20) Euphmbia dichotoma, Fol. fubcrenatisLnearibus&c. Euph. dichotoma eieit» teimis , Fol. linearibus &c. IïhownJam. 235. (zi) Euphorbia dichotoma, Fol. ferratis ovali - oblongis &c. Am. Aoai. 111. p. 115. Fl, Zeyl. i9g. Tithymalus Ind. ann. ditlcis , Flor, albis. Caul. viridantibus & rubenribus. PLUK. Alm. 372. t. 113. f. 2. fi. Tith. hmniiii Racemofus hirfutus , Fol. Thymi ferratis. BUBM. Zeyl, 225. t. 105. f. 3. BURM. Fl. Ir.d. p. 112. II. Dsïl. VIII. Stuk.  743 TwAALFMANNICE KrüIDENJ IV. den Hoogleeraar J. Bürmannus afgebeeld ^Fxn.EL'en befchreeven , 't welk zeer ruig is, verfchilt Hoofd- myn Oostindifch Thymbladig Exemplaartje , STUK; ongevaar een half Voet hoog, ten deele in Fig. vi&e"eWy~i 3 op Plaat Lil , in de Natuurlyke grootte vertoond. De Blaadjes van hetzelve zyn maar weinig ingefneeden, fcheef ovaal , en daar vertoont zig naauwlyks eenige ruigte aan dit Gewasje, dan een fyne Wolligheid aan de Stengetjes , die roodachtig zyn gekleurd. K^oo^ ^aar nevens neD ik de Afbeelding gevoegd FiS.2. 'van een dergelyk Oostindifch Plantje, dat in allen deele nog veel kleiner is, hebbende de Stengetjes altemaal zo digt bezet met Knobbeltjes, dat ik hetzelve daarom den bynaam van Knoopig geef. Het onderfcheidt zig hier door aanmerkelyk van het voorgaande , fchynende als geheel uit zeer korte Leedjes famengelteld te zyn. Het Loof en de Vrugtmaaking komt byna overeen, xxn. (22) Wolfsmelk dat byna gegaffeld is , met ^palviflo'ra. Zaagtandige,langwerpige,gladde Bladen, Kieinbloe- eenzaame Bloemen en een byna regtopftaan- de overhoeks getakte Steng. Deeze Soort, die grooter van Gewas is dan de (22) Euphorbia fubdichotoma , Fol. ferratis oV.ongis glabns, F'oribus folitariis. Tithymalus erettus Flor. rarioribus, Fol o'-long's glabris integris. Uurm. Zeyl. 224. t. 105. f. 2. Buaitf. Fl. Ind, p. 112,  DODECANDSIA. 749 de voorgaande , groeit ook in Oostindie. Som- IV. tyds komt zy ongegaffeld voor, met regte Sten getjes , gelyk ik ze heb. De Blaadjes zyn dik- Hoofd. wils bruin gevlakt, de Kelkjes paarfch, de Bloem-STUK* pjcs wit van Kleur. 7>»gj- nia. (13) Wolfsmelk dat gegaffeld is, met onver- xxm. deelde rondachtige Haairige Bladen, een- Ecu£tTeh* zaame Oxelbloemen en leggende Stengen. Gtysachti- 0 geIn Spanje is deeze gevonden, die veel naar de volgende gelykt, maar t'eenemaal witachtig ruig is, de Bladen flaauw uitgerand en een weinig gekarteld hebbende. (M) Wolfsmelk dat gegaffeld is, metgekar- xxiv. telde rondachtige gladde Bladen, eenzaame£ia""*/y' Oxelbloemen en leggende Stengen. Rondbla- Csj) Wolfsmelk dat gegaffeld is, met effen- xxv. Peplis. ran- Hattbi*. dg. (23) Euphorbia dichotoma, Fol. integris &c. Tithymalus exiguus villofus NummulariaE folio. Tournf. Infl. $7. (24) Euphorbia dichotoma , Fol. crenulatis &c. Euphorbia inermis , Fol. oblique cordatis crenulatis &c. H. Cliff. 198. R. Lugdb. 196. Gmel. Sib. 11. p. 237. GRON. Oriënt. iéo. Charma:fyce. C. b. Pin. 293- CLUS. Hifl. 11. p. 187. Hisp. 44-r. Doa Pempt: 377. Lob. Icon. 3s3. (25J Euphorbia dichotoma, Fol. integerrimis femi-cordatis &c. Am. Acad. 111. p. 115. gron. Oriënt. 16}. Gue-'T. Stamp. 2. p. 420. Peplis maritima Folio obtufo. C. B. Vin. 29;. Peplis. Clus. Hifl. 11, p. 137. Hisp. 440. CAM. Epit. 970. Lob. Ic. 353, II. Disi. Vin, stuk.  fóo Twaalf mahnige Kruiden. IV. randige half Hartvormige Bladen, eenzaa- af°jjel me Oxelbloemen en leggetide Stengen. Hoofdstuk. Deeze twee verfchillen, volgens het uiterly» Dricwj-ke aanzien , weinig , gelyk uit de b<;paaling blykt. De eerfte komt in dc Zuidelyke deelen van Europa; als ook in de Levant en in Siberië voor, en heeft haar naam , Chamafyce, ten dee* le van de laatfte, die Peplis en Peplion genoemd werdt by de Grieken, doch van de ïeplus, die ftraks volgen zal , aanmerkelyk verfchilt. Zy groeit aan de Zeekusten van Spanje, Langue* dok en Provence» E^/Iriu (aG^ Wolfsmelk met gepaarde , effenrandige Pohgom- Lancetvormige ftompe Bladen , eenzaame ^smaibia- Oxelbloemen en leggende Stengen. dig< In Kanada en Virginie groeit deeze, die anders naar het Rondbladige Wolfsmelk , Chamxfyee genaamd, zeer gelykt. xxyiu (27) Wolfsmelk dat gegaffeld is, met LanGrasiig.' cetvormig ovaale , gefteelde effenrandige Bladen , en gegaffelde Bloemfteeltjes : de Steng op/taande. Dee- (16) Euphorbia Fol. oppofiris Integerrimis Lanceo'atis obtufis 8cc. Am. Acad. lil. p. u6. Euoh. procumbens, Ramulis a'ternis. Gron. Virg. 58 , 74, Euph. minima ramofisfim3 anguftifolia. r.aj. Suppl. 431. (s7j Euphorbia dichotoma , Fol. Lanceolata - ellipticis Stc. jacq,. Amer. Hijt, i5i. Obferv. II. p. }. t. }I.  dodecandria. 75! Deeze bynaam heeft de Heer Jacquin aan dit Plantje, 't welk zyn Ed. by Karthagena in de Westindien vondt, gegeven ; om dat het in de Weiden aldaar tusfchen 'c Gras groeit en van het Gras onderfteund wordt , in zyne zwakheid. Het fchiet twee of drie Voeten hoog op, en heeft weinige Lancetvormige gepaarde Biaden , van anderhalf Duim lang, met Steelen van een Duim en witte Bloempjes. (s8) Wolfsmelk dat gegaffeld is , mei effenrandigs Lancetvormige Bladen en eenbloemige Oxelfteeltjes, zo lang als die: de Steng'op/taande. Het uitgeeven van Bloemen , eer de Bladen verfchynen , maakt deeze Soort, die in Kanada en Virginie groeit, zeer byzonder. De Bloempjes zyn klein en groen, met geele Topjes. Het wordt van de Ingezetenen , voornaamelyk der Noordelyke Gewesten , tot een Braakmiddel gebruikt, waar van het mooglyk den bynaam heefr. (39) Wolfsmelk dat gegaffeld is, met effenrandige ovaale ftompe Bladen, en eenbloe-1 mi- 3 (ii) Bapbirila dichotoma , Fol. integerrimis Lanceolatis &c. Am. Acad. 111. p. 117. Tithymalus Flore exiguo viridi apicibus flavis &c Gron. Virg. si , 74. (29) Euphcrhia dichotoma &c. Am. Acad. 111. pi jij. Tithymalus perennis Portulaca: folio. Feuill. Per. IJ. p. 707. T. 2 ? II. D2IL. VIII. STUK, IV. AFDEEL^ XII. ÏOOFD1TOK. Trigyiia. XX vin. tupbirbia 'pecacuan- Braikper* rekkend. ^XIX, ortulacri- es. Porfelein:htig.  75* Twaalf mannige Kruiden. IV. Afdeel. XU. Hoofd stuk. Driewyvige. XXX. Euphorbia Myrtifoiia. Myuebladig. XKXI. Peplus. Gekloond. 1 t mige Oxelfteeltjes zo lang als die: de Steng op/taande. In Philadelphia wordt deeze gezegd te groefjenj die een Steng van een Span of een Voet aoog heeft , en het overblyvend Wolfsmelk riet Porfeleinbladen , onder de Peruviaanfche Planten door Pater Feuillóe afgebeeld, fchynt 'er naar te gelyken. (30) Wolfsmelk dat gegaffeld is , met effen* tandige, rondachtige, uitgerande van onderen gryze Bladen, en eenzaame Bloemen i de Steng op/taande. De Natuurlyke groeiplaats van deeze fchynt 3p het Eiland Jamaika te zyn. D. Gegaffelde met een driedeelig Kroontje. • f31) Wolfsmelk met een driedeelig Kroontje; gegaffeld; de Omwinizeltjes Eyrond: de Bladen effenrandig , ftomp Eyrond : en gefteeld. Dee- (30) Euphorbia dichotoma, Fo!. integerrimis Sec. Euphor)ia- erefta Foliolis ovatis oppofitis &c. brown. Jam. 23c. (31) Euphorbia Umbelü trifida , dichotoma, involucellis jvatis &c. Euphorbia Fol. obverfe ovatis integerrimis &c. ■x. Cliff. 199? Fl. Suec. 417 , 416. R. Lugdb. 197. gouan Monsp. 232. Gokt. Belg. 133. &c. &c Peplis f. Efula rounda. C. b. Pin. 291. Peplus. Fuchs. LH/1. Ö03. Deo. 'empt. 37J. Lob. Ic. ,61. fi. Peplis. J. 13, Hifi. «70.  DODËCaNDRIA, 753 Deeze Soort groeit byna overal in de Zaaylanden en Moeshoven , door geheel Europa, zynde een Onkruid, dat Jaarlyks voortkomt uit gevallen Zaad. In onze Nederlanden is het zeer bekend , Wordende aldaar Duivels of HtxenMelk , als ook Kroontjes - Kruid geheten. De Duitfchers noemen het Hundsmilch, dat is Hondsmelk; de Franfchen Reveille Matin dei Vignes ; de Italiaanen Peplo , naar den Griekfchen naam Peplos , waar de Latynfche Peplus van gemaakt is. Het wordt van fommigen voor de regte Efula gehouden en gebruikt, 't Is een KruidjV van ruim een half Voet hoog, dat naar het gewoone groote Wolfsmelk gelykt, en overal , uit afgebroken Takjes en Blaadjes, een wit Sap uitgeeft. De Bloemblaadjes zyn halfmaanvormig. (32) Wolfsmelk met een driedeelig Kroontje; j gegaffeld ; de Omwindzeltjes byna Hartvormig , ge/pitst 5 de Bladen Lancetvormig ftompachtig. In de Zuidelyke deelen van Europa, of oök in de Levant, komt deeze voor. (33) Wolfsmelk met een driedeelig Kroontje; ge- (}-.) Eaphsriïa Umbclla trif. dichotoma Sec. Am. Acad: 111. p. 118. Tithym- annuus fijpinus Sec. Tournf. Infl. 87. Pithyufa mnor Sec. KARR. Ie. 751. (33} Euphorbia Umb. trif. dichotoma Sec. Acuïa ee, Euph- B b b in«* II. Dïït, VIII j STUK. IV.. Afdeel» xii. Hoofdstuk. Tri®niét, xxx11, Fupborbia Falcata. Gezets» 'end,; xxx111. Exigaa. Klein.  f54 I wa ALFMANN1GK KrüIDE». IV. Afdeel. XII. Hoofdstuk. DriewyVige. XXX lv. Euphorbia Tuberofa. Knobbelig. i gegaffeld; de Omwindzeltjes Lancetvormig; de Bladen Liniaal Dit kleine Smaloladige Wolfsmelk komt in de meefte doelen van Europa , en ook in onze Nederlanden , in de Koorn - Akkers , aan de Wegen en elders voor. De Blaadjes zyn in fommig fpits, in ander ftomp, en dit laatfte fchynt meer op laige Gronden en Velden, het andere op Heuvelen te gmeijen. De laatfte Verfcheidenheid , op Steenigen Grond by Montpellier gevonden , heeft de Stengetjes maar één of twee I luimen hoog : zo dat deeze wel gehou» den mi4 worden voor de allerklHnfte Soort. Zy heeft ook een fcherp Melkachtig Sap, gelyk de anderen. D Bloemblaadjes zyn half» maanvormig en de Zaadhuisjes glad. (34J v (dfsmelk met een driedeelig Kroontje, een vierbladig Omwindzel . een n takte Steng en langwerpige uitgerande Bladen. Een inermis, Fol. alternis Linearibus acutis &c. H. Cliff". 199, Ups. 145. R. Lugdb. 197. Gort. Belg. 133. &c. &c. Tihymalus f. EfuU exigua. C. IS. Pin. 291. Efula minima rrar»i. da' ech. Hifl. 1656- lob. h. 357. Rttufa 0, c. b. Pin. 291. Prtlr. 132. y. Tith. exiguus Saxatilis. Ibid. MAGN Monsp. 2J9. T. 255. (341 Euphorbia Umbella trifida 5cc. Euph. inerm. Fol. obl. obtufis enwginaris. R. Lugdb. 199. Tithym humilis folio Lapath. ülxï. Cent. 11. p. 27. T. 23. Tith. Tuberofus acaulos &c. auKM. Afr. s. T. 4. Tith. Aft. humilis &c. Raj. Sffpl. 933.  DODECANDRIA. 755 Een zonderling Afrikaanfch Gewas maakt deeze Soort uit, die den Wortel byna eens zo ' groot als de geheele Plant heeft, zo de Hoog- J leeraar J. Bürmannus, door wien het af-s geheeld is , aanmerkt. Dezelve beftaat als uitf verfcheide Raapen boven malkander en fchiet geen Steng, manr alleen eenige gefteelde, langwerpige groene Bladen, naar die der Beete gelykende j terwyl andere Steelen de Bloem* kroontjes draagen. E. Gegaffelde, met een vierdeelig Kroontje. (35) Wolfsmelk met een vierdeelig Kroontje , gegaffeld: de Bladen gepaard, effenrandig. Deeze , die in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Italië, als ook in Switzerland , in 'c wilde groeit, veel voorkomende aan de kanten der Bouwlanden , wil ook zeer wel voort , en groeit van zelf, uit gevallen Zaad, in onze Tuinen. De Duitfchers noemenze Springkraut, de Spaanfchen Tartago , de Franfchen Espurge, deEngelfchen Garden Spurge. Bydeltaliaa- nen (35) Euphorbia Umbelli quadrifidS. &c. Euph. inermis, Fol. oppofitis &c. Mat. Mud. z%6. H. Ups. 1*0. H. Clif. 198. r. Lugdb. 196. gouan Monsp. 232. ger. Prov. $36. Kram. Auflr. 134. &c. Tithymalus Catapntia dióïus. tournf. Infl. 86. Lathyris major. c. b. Pin. 293. Lathytis. CAM. Epit. 963. FUCK3. Hifl. 4J4- DOD. PtOlpt. 37j. Cataputia minor. Loa. Is. 362. Bbb 2 II- Dïel vin. Stuk. IV. iFOEEL.' XII. lOOFD" run:, TriSr ia, XXXV. Eupborbiq Lathyris.' Springttuid.  ?5. quinquef. bifida, &c. Tthvm.montanus noa acris. GO an Monsp. ui. Grr. Prov. 537. KRAM. Aufir. 134. C. 'i. Pin. 292. Pithyufa f. Efuia minor alten, Flor. ru'iris. LOB. Ie. S(S- Tithym. tuberofus Ge> manicus C. B Pin. 202. Tith. duicis tuberofa Radice. BARRo Ie. 909. Efula dulcis. TRAG. 298. Bbb 4 II. DESL. vin. stuk. IV. <\f"EEL. XII, lOOFDTUK, Trigy. sa. XL. Euphorbia Epithy toides. Stekelig. XLI. Du eis. Zoet.  ?60 T W a ALFMANNIGE KrüIdEK. TV. Afdfel xii. hoofdstuk. Driewy- XLTI. Euphorbia Pitbyufa. Gedoomd, XL1TI. PvTtlandica. Engellch. ] I I f t f deelig; de Omwindzeltje\r byna Eyrond; de Bladen Lancetvormig, ftomp, effenrandig. Op belommerde plaatfen van Italië , Vrankryk en Duirfchland, groeit deeze, die geen de minfte fcherpheid heeft, en daarom den naam voert van Zoet Wolfsmelk. Men vindtze ook dikwils onder 't Koorn in Vlaanderen en Engeland , hebbende een Stengetje van omtrent een half Voet hoog, met kleine Blaadjes en geele Bloempjes. De Zaadhuisjes zyn rood en gedoomd , de Bloemblaadjes onverdeeld. (49.) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje, gegaffeld; de Omwindzeltjes Eyrond gefpitst; de Bladen Lancetvormig, omgewonden agttr waar is Schubachtig. De Bladen zyn als die van de Geneverboomen in deeze Soort, welke in de Nederlanden, Spanje, Italië en Provence, volgens den Ridler, haare Groeiplaats heeft op Zandige plaat. :en. (43) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje;twee- dee- Uz) Euphorbia Umb. quinquef.; bifidi &c. Am. Aai. II, p. 122. Tithym. foi. b.evi us aculearis. C. B. Pin 292 ithvftfa. Dal. Hifi. j6Sz. Tirhym. mar. Juniperi 'folio." OCC Sic. 9. t. 5 MOR!S. Hifl. 111. p. 337. s. ,0_ T_ u 25. Gouan Monsp. 253. Gort. Bdg. i3!. (43) Euphorbia Umb. quinquef. ; dichoromi Sec. Huds. 4nZl. 183- Tithym. mont. Efula folio. Babr. Ic. gzl. Ti. ïymalus maritimus minor. Raj. Syn. 111. p. 313. it> J  DoDECANBRIA. 761 deelig , de Ommndzeltjes byna Hartvormig holrond ; de Bladen Liniaal • Lancetvormig, glad, uitgebreid. Heefterige Stengetjes van een Handbreed hoog, die roodachtig zyr;, heeft ditKru'dje, dat aan de Zeekust van Engeland, inDevons. hire, groeit. (44) Wo'fs melkwit een byna vyf deelig Kroon■ tje ; gegaffeld ; de Om windzeltjes Hart. vormig Nierachtig ; de Bladen op waards gefchubd. Sommigen noemen dit Zee - Wolfsmelk, waar mede de Griekfche naam Paralios fchynt te ltrookcn : doch , alzo 'er verfcheiden Soorten van dit Geflagt aan de Zeekust groeijen, is zulks wat onbepaald. Op onze Duinen by Zandvoort , zo wel als elders in Europa, aan de Zeekuften , komt dit Giwas voor, met ver. fchcide Stengen van niet wel een Voet hoog, die Schubbig bekleed zyn met Bladen als van Vlafcnkruid, Zeegroen. De Bloemblaadjes zyn onverdeeld. (45) Wolfs- ^44) Euphorbia TJmbell. fiibquinqucfïji &c. Euah. inetrais Fol. Seraceo - Lin. confertïs. H. Cliff. zoo. R. La^di. 193. gort. Belg. 13!. gouan Monsp 233. Ger. Prov. 538. cron. Oriënt. Tithym. mjtitimus. C. B. Pin, 291. Xjqd. Pempt. 370. f. 1, 2. Tithym. ParaLos. Cam, Epit. 962. _ Bbb 5 II» Deel. VIII. Stuit, IV. Ifdeel; xii. Hoofd» stuk. Trigynia. xltv. Euphorbia Paralios. Duinzang  IV. AiDBEL, XII. Hoofdstuk. XLV. Euphorbia Akppica. Levantfch. xlvi. Pinea. Pynbladig. XLVII. Stgetalis. Koorniandig. 1 b I 3 i 1 i Ti ê 7öa Twaalfmannige Kruiden. (4>) Wolfsmelk met een vyfdeelig Kroontje; gegaffeld: de Ommndzeltjes Eyrond Lancetvormig ge/pitst ; de onderjte Bladen Borjtelachtig. Op Kandia en in de Levant, by Aleppo , waar van zy den bynaam voert, is deeze waargenomen , die zig als Cypresachtig vertoont , groeijende ongevaar een Elle hoo_\ Zy beeft een Melkachtig Sap, gelyk de anderen; het welk aldaar tot een Purgeermiddel wordt gebruikt, rolgens Alp in os. (46) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje; gegaffeld; de Ommndzeltjes Hartvormig; de Bladen fpits Liniaal getrapt, de Zaadhuisjes gladachtig. C47) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje gegaffeld; de Omwindzeltjes fpits Hartvormig; de Bladen Liniaal Lancetvormig, de lovenflen breeder. Niet (45) Euhcrbia Umb. quinquef.; dichotomi Sec, Am. Acai. ;!. p. 122, Tithym. Fol. infer. Capill. fup. Myrro iimiliis. Moais. Hifl. 111. p, 33S. Tithym. CypansGus. ALP. 'xot. 65. T. 64. (46) Euphorbia Umb. quinquef.;dichotoma Sec. Syfl. Nat. II, Xill. (47) Euphorbia Umb. quinquef.; dichotoma Sec. Am. Acai. [I. p. m. HUD3- Ant>l. 1S2. eul>h. inermis &c. H Ups. ix. sa'iv. Mor.sp 46. goimn Monsp. 23-3- Tith. annuus anato flore. Moais. Hifi. 111. p. 339. S. 10. T. 2. f. 3, th. Lini folio acuto. TouENF. Infl. 86. Tith. Segetum ioafolius. Raj. Ar.zl, 111, p. 312. GïH. Ptiv. 538.  DodEcANdria. 76; Niet alleen in Barbarie of Moorenland, maa; ook in Languedok en Provence, groeit deez< in 't wilde, en wel voornaamelyk in de Koorn landen , waar van zy den bynaam heeft. D Bladen gelyken veel naar die van Vlafch. He Kroontje heeft dikwils de langte van de geheeli Plant , wier Vrugt glad is met ruuwe hoekei en de Bloemblaadjes Wollig. (48) Wolfsmelk met een vyfd. Kromtje; drü deelig; gegaffeld: de Omwindn-ltjes Jlom Eyrond; de Bladen Wigvormig Zuagswy ze getand. De algemeene Kroon heeft in deeze Sooi vyf Straalen, de byzondere Kroontjes drie e deeze zyn op 't end dikwils gegaffeld of i tweeën gedeeld. Zulks ftrekt tot ophelderin der bepaaünge van de Soorten. Deeze kon veel voor op Akkers en Bouwlanden, door gc heel Europa, als ook in Vriesland enQverysfe Aan haare rondachtige getande Bladen is z kenbaar,en groeitongevaar zo hoog als het voo; gedagte Duivelsmelk (Peplus) , dat men Kroot tjes - Kruid noemt r zo wel als dit Zonnewend Wolf (4,8) Euphorbia Umb. quinquef; trifida: dichotoma. Sc Am. Acai. lli. p. 124. Euph. Fol. crenatis &c. H. Cli 198 R. Lusib. 197. GOUAN Monsp. 235. Gr-R. Prov. S3 KRAM. Aufir. 134 GORT. Belg. 134. Fl. Suec Lapp. T thymalus Helioscopius. C. E. Pin. 291, DOD. Pempt. 37 LOB. U. 356. FüCHS. Hifi. 811. HALL. Helv. 194- &C. II. deel. VIII. stuk, ■ IV. , iFDEEL. XII. • ifoOFO- >sruc. . Trigynie. 1 - XLVI1I. \j Eupborblat Helioscopia. ■ Zónrie-i( wendig. t 1 b y t g :. f. i i- L  IV. Afdeel xii. Hoofd STUiv. xl1x. Eupbarbic Ja rata, Zaagtantiig. ' L. V'rrucofa. Wrattig. 764 TWAALFMANNICE KRUIDE». Wolfsmelk , het Kroontje veelal buigende naar de Zon. Het heeft geen fcherp maar een zoet Melkachtig Sap. De Bloemblaadjes zyn onverdeeld, de Zaadhuisjes niet üekelig. (49) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje; drie. deelig; gegaffeld : de Ommndzeltjes van twee Nierachtige Blaadjes, de Bladen omvattende Hartvormig Zaagtandig. * (50) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje, byna driedeelig ; tweedeelig; de Omwindzeltjes Eyrond; de Bladen Lancetvormig, Zaagtandig, Haairig, de Zaadhuisjes Wrattig. Op verfcheide plaatfen, in de Zuidelyke deelen van Europa , groeijen dcezc twee Soorten van Wolfsmelk; waar van de eerfte naar de voorgaande veel gelykt, de ander leggende Stengen heeft en onverdeelde Bloemblaadjes ; de Zaadhuisjes Wrattig en tevens ruig. (sO Wolfs- f49) Euphorbia Umb. quinquef.; trifida; dichotomS &c, Am. Acad. 111. p. 125. Euphorbia inermis, Fol. denticulatis «cc. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. 197 GouAN Monsp. 233. GFR. Frtv. 5?s- Tirhymalus Characias Folio ferrato'. C. B. Pin. 290. Tithym. Myr ites Valentinus. Clus. Hijl. 11. >. I89. Tith. Characias quintus. Doo. Pempt. 369. (50) Euphorbia ümbell. quinquef. fubtrifida ; bifida fcc. rithymalus Myrfin tes Fruftu Vermeit fimili. C. B, Pin. 191. Tith. Fol. fubhirfutii ad Caulem elliptieis , fub Floril jus bir.is fubtotundis. hall. Helv. 191. Gouan Monsp. 233,  DODECANDRIA. 76$ (51) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje;driedeelig ; gegaffeld : de Ommndzeltjes en Bladen langwerpig ftomp; de Bloemblaadjes Vliezig. Aanmerktlyk is deeze Soort, die in Vi'ginie groeit, door hiare Bloemblaadjes, welke van drn Kelk zo onderfcheiden zyn , als in het Vlafth ; wit, vier in getal, zeer dun, rond en groot. Zy heeft Goudgeele Meelknopjes en de Steng is rood, Cƒ2) Wolfsmelk met een vyfd- Kroontje; driedeelig ; gegaffeld: de Omwindzeitjes Eyrond ; de daden Lancetvormig, de Zaadhuisjes Wollig. Op Sicilië , in de Noordelyke deelen van Afrika en de Levant, is , volgens den Ridder, de Groeiplaats van deeze, die enkelde Stengen heeft, van byna een Elle lang en ronde Zaadhuisjes. (53) Wolfsmelk met een vyfd Kroontje ;drie- dee- (si) Euphorbia Umb. quinquef. ; trifida' ; dichoromi &c. Euph. inermis &c. Gron. P~irg. 58 , 74. Tithymalus Marianus Sec. PUIK- Mant 182. T. 446. f. 3- (52, Euphorbia Umb. quinquef.i trifHl Sec. Euph. inermis Fruticofa , Stc. H. Ups. 142. R. Lurfb. 19». Tithym. Arboreus , Caule Coiallino , Folio Hypenci, fericarpio barbat.. boerh. Lugdb. I. 0. i$6. (s$ Euphorbia 1} mb quinquef.; trifida; bifidi &c. Euph. Fol. aitemis &c. Gmel. SU, II. p. ais. T. 93- Tithym. P* II. Deel. VIII. stok. IV. Afdeel. XII. HoofdS stuk. Lr. Eunhorbia\ Coroi.ata, Groot- j bloemig. LIL Corallioid>s. i Koraalachtig. LUI. Pilofa. Gehaairde.  IV. afdeel. xu. Hoofdstuk. DriewyVÏ£t. L(v. Euphorbia Orienialis. Leranifch, 766 Twaalfmannige Kruiden. deelig ; tweedeelig : de Omwindzeltjes Ey rond; de Bloemblaadjes onverdeeld; de Bladen Lancetvormig eenigermaate Haairig, aan de toppen Zaagswyze gekarteld. De geftalte van dit Siberifche is volkomen als die van 't Moerasfig Wolfsmelk, dat,in onze Nederlanden , aan de kanten van Slooten groeit. In Siberië zyn de Stengen twee Ellen hoog. Het heeft Roosachtige welriekende Bloempjes, geelachtig groen , en roode ruuwe als gedoomde Vrugten, van drie Z^adhuisies, alsgewoonlyk. Het Ruige Gryze Wolfsmelk van Bauhinus fchynt hier te behooren ,en nus zou deeze Soort ook voorkomen in de Zuidelyke deelen van Europa. f54) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje; vierdeelig; gegaffeld ; de Ommndzeltjes rondachtig fpits, de Bladen Lancetvormig, Deeze, door Tournefort in de Levant ontdekt , heeft paarfche Stengen , Wilgachtige Bladen en groote Bloemen. Men heeft ze uit Zaad in de Europifche Tuinen geteeld. paluftris villofus mollior ereSus. BARR. Rar. 41. T. S8{. Tith. incinus hirfutus. C. B. Pin. 292- Prodr. I3J ? Tith}. Characias Prareniis incanus. Magn. Monsp. 2js. ( 54; Euphorbia Umb. quinquef. ; quadrilictë &c. Euph. inermis Fol. L.mceolatis &c. r. Lugdb. 198. Tithymalus Oriënt. Salicis folio,Caule purpureo, Floiemagno.Tournf. Or. 2.  D O D E C A M D R I A. 767 (55) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje driedeelig ; gegaffeld; de Ommndzeltjes Haairig gekield; de Bladen Lancetvormig Zaag-' tandig; de Zaadhuisjes Wrattig. s Deeze, die in de Vel>n van Europa gemeen\ is , heefc een regte, gladde Steng, zegt L 1 N-'' KjEUs , van een Voet , volgens anderen eend Elle hoog; de Bladen twee Duimen lang;één Duim breed , glad , Zaagswyze getand : het Omwindsel Lancetvormig : de Bloemblaadjes rondachtig geel en het Loof is van boven geelachtig. Nog jong zynde, heeft het de Bladen met roode Streepjes gevlakt. G. Met een veeldeelig Kroontje. (56) Wolfsmelk met een veeldeelig Kroontje; tweedeelig ; de Ommndzeltjes byna Hartvormig; de Bloemblaadjes byna tweehoor-' nig; (js) Euphorbia Umb. quinquef.; bifida &c. Euph. inermis Fol. La'ceoiatis &c. r. Lugdb. 198. GOUAN Monsp. • 55. GER. Prov 540. Kram Auftr. 134. Tithymilus Arvenfis latifolius Gcrmanicus. C. IJ. Pin. 291, Tithymaplatyphyllos. Fuchs. Hifl. 813- f56 1 Euphorbii Umb. multifid^;bifida &c. Am. Acad. III. u. 127. Tithymilus Lirhcxperini innj >ris folio. gouan. Monsp. 2!*. Tithym. Fol. Pini forte Dioscondij Pithyouia. C. B Pm. Zfz. Eiula minor. dod Pompt. 374. Tithymalus Pin'a. lob Ic 557. Tithymalus AmyrtdaloidL-s anguftifolius. tab Ic. s4'. Vaill Paris 192. Tith. maritimo .iffinis Linariz foho. C. b. Pin. 291. Efula, RlV, Tetr. 217. II.QIIU YII*. STl'X. IV. LFDEEL* XII. loOFD- ruK. lv. ïuphorbia „aijpbyl- tireecibU» 'g. rvr. Efula. Pynboocig.  758 Twaalf mannige Kruiden,; IV. Afdeel- xn. Hoofdstuk. Driewy vige. LVII. Euphorbia Cyparis- Cypreslig. 1 J I ( 1 ] ] I nig; de onvrugtbaare Takken met eenvormige Bladen. De Geftalte van deeze is meer Pynboomachtig dan het Loof , 't welk beftaat uit fmalle Bladen, maar die van Steenzaad of Vlafchkruid gelykende. Men vindt het overvloedig in de Velden van Gelderland en Overysfel, als ook in Duitfchland en Vrankryk. Alle Bloemen zyn vrugtbaar en de Vrugt is glad. (57) Wo'f-melk met een veeldeelig Kroontje; gegaffeld; de Omwindzeltjes byna Hartvormig : ae onvrugtbaare Takken met Borfleligt; de Steng met Lancetvormige Bladen. Deeze, die alom in Europa, als ook in onze Nederlanden voorkomt, wordt gehouden voor 't Gewas, dat den Wortel, in de Apoheeken Rad. Efulce minoris genaamd, uitlevert. De Bast daar van wordt door Kwakzalvers ingegeven tegen de Waterzugt , tot een Scrupel rewigt in poeijer , en vyftien Vrugten doen :ven 't zelfde. Van braave Geneesheeren, nog;hans, wordt dit Middel te gevaarlyk aangenerkt, ten zy men de fcherpheid eerst door Azyn ($7) Euphorbia Umb. multifida &c. Ara. Acad iii. p. 127, Euphorbia inermis, Fol. conferris Linearibus &e. H. Cliff, 199, Ups. 142. R. Lugdbjj 197. GorjAN Monsp. 134. GER. prtv. 4°- kram. Auflr. ijs. Gort. Belg. 13;. Tithymalus Cyarisiïas. C. E. Pin. 29». Dod Pempt. 371, Tith, Cyprcsft. us. TABERN. Kijl. 990, LOB, Ic, 355.  DoDECANDRIA. 7 .'.9 Azyn getemperd hebbe, en dan verliest het veel van zyne Purgeerende kragt. Het Sap, niettemin , met Wynfteen - Zout getemd en uitgewaasfcmd, wordt van fommigen beter dan het Diagridium gekeurd. (58) Wolfsmelk met een byna agtdeelig Kroontjel twttdeslig : de Ommndzeltjes byna Eyrond : de Bladen Spatelvormig, uit gebreid , Vk vg , ge/pitst, aan den rand ruw. Hit Wolfsmelk , dat in de Zuidelyke deelen van Italië cn van Vrankryk groeit, heeft Bladen naar die van de Steekende Palm gelykende en veele groene Stengetjes van een Voet lang , neergeboogen , en door de afgevallene Bladen van onderen gelidtekend. De Bloemen zyn ten deele Mannelyk, ten deele Tweefiagtig: met de Kelken aan den Mond Zaagtandig ; vier geele tweehoornige Bloemblaadjes en gladde Zaadhuisjes. (59) Wolfsmelk met een veeldeelig Kroontje, byna (53) Euphorbia Umb. fu'iodïofida, bifida, &c. Am. Acai. Jll. p. 128. GoUAN Monsp. 23+. Euph. inetmis &c. H. Cliff. Ups. SA'JV. Monsp. Tithymalus Myrfinites lat.foüus. c. b. Pin. Tiihymalus Myts. legitimus. clus. Hifl. II. p. I89. BARR. Ic. I2CO. (59) Euphorbia Umb. multifidü, fubtrifidS Sec. Euph. Fol. Lanceolatis Sec. H. Cliff. 200. Mat. Mei. zss. R. Lugdb. ■j98. FI. Suec. 438. Gort. Bel*. 135. Tithymalus paluftris C c c ïtu» II. Deel. VIII. Stuk. IV. Afdeel. XU. 3oofd- ;TUE. Trigynui LVIII. Euphorbia Myrfinites. ipitsbladig. L!X. Paluftris. Moerasiig.  770 TwAALFM ANNIG e kruiden- IV. Afdeel. xii. Hoofdstuk. Dnenty Fruficof.is. C. B. Pin. 152. Efula mijor. DOD. Pempt. 374. Riy. Tetrap. HALL. Helv. 191. tV)7za driedeelig, tweedeelig: de Omwind' zeltjcs Eyrond; de Bladen Lancetvormig; de Takken onvrugtbaar. Deeze Soort groeit op Moerasfige plaatfen in de Zuidelyke deelen van Sweeden, Duitfchland en de Nederlanden, zegt de Ridder. Men vindtze ook in de Velden by Nerva aan de Oostzee, en m de Rietlanden tusfchen deeze Stad en Muiden komt zy, zo wel als elders voor. Bauhinus noemtze Heefterach'tig; doch zy kan eigentlyk dien naam niet voeren; hoewel zy veele ronde Steelen , meer dan een Elle lang, uitgeeft , die boven Takkig zyn. De Heer H a ll e r zegt, dat dezelve op Moerasfige Oevers in Switzerland tot tien Voeten hoog groeit, doch raagcr valt in de Velden. Hy voegt 'cr by, dat de Steng in geen byzonder Kroontje uitloopt, maar dat alle de Oxels Blad- en Blaemdraa-. gende Takken uitgceven. Dit ftrydt tegen de Afbeeldingen van R 1 v inpshiDodon^üf, Misfchien heeft in deezen verfchil plaats naar den Laqdaart, De algemeene Kroon is, volgens den Ridder, veeldce'ig, vèelbladïg^ de byzondere zyn driedeelig driebladig;de uiterften tweedeelig tweebladig. De Bloeaien van den eerftcn rang zyn Mannelyk vyf bladig, die van den tweeden Tweefiagtig met vier Blaadjes; de Vrugten Wrattig. Dit  DödecakdriA. 771 Dit Kruid wordt van fommigen gehouden voor de Groote Efula der Winkelen , hoewel anderen het Pynboomig Wolfsmelk daar voor aanzien: doch het komt 'er in deezen weinig op aan, alzo de mecltc Soorten van Wolfsmelki die fcherpfappig zyn, in gevaarfykheid overeenkomen, en derhalve hedendaags weinig worden gebruikt. (CO) Wolfsmelk met een zesdeelig Kroontje , gegaffeld: de 'Ommndzeltjes ovaal; de Bladen effenrandig: geen Takken en Wrattir tige Zaadhuisjes. Zo wel in Ierland, waar van zy den bynaam heeft, als in Siberië , Ooftenryk en de Pyreneefche Gebergten, is de Natuuriyke groeiplaats van deeze, volgens den Ridder. Dillenius oordeelde * naamclyk, dat zy nog nergens, in 't wild groeijende , ontdekt ware, dan in betgemelde Ryk (*). Het fchynt ook de Spaanfche breedbladige te zyn van Bauhinus, waar van de Steng mede ongevaar een Voet hoogte heeft: zo dat men deeze Soort onder het Kleine Wolfsmelk moet tellen* (ói) Wolfs- (60) Euphorbia Umbella fe STUK. I LXIIL _ Euphorbia Syivatiea. Bolchmnnend. , lxiv. Characias: Dalkruid.  774 Tw A ALFMANNI ce KrUIDÈN. IV. Afdeel. xii. Hoofdstuk. Driewyvige. t. Gilnas Lotoides. Langbladige- Bloemblaadjes halfmaanvormig en uitgeknaagd, doch het Dalkruid heeft dezelven gaaf en geheel. Behalve de gemelden zyn den Heer Fors; kjohlj in Arabie , nog verfcheide nieuwe Soorten van dit Geflagt voorgekomen , welke zig tot de voorigen, hoe menigvuldig ook^ niet laaten t'huisbrengen i zo dat de Oogst daar in overvloedig is. Onder de Vyfwyvigen van deeze Klasfe voert het eenigfte Geflagt den naam van Glinus. De Kenmerken zyn : een vyfbladige Kelk zonder Bloemblaadjes, doch in plaats van dien vertoonen zig de tweeborftelige Honigbakjes. Het Zaadhuisje is vyfhoekig, vyfkleppig,vyfhokkig en veelzaadig» Twee Soorten komen 'er thans van voor, naamelyk. Ci) Glinus met een Haairige Steng en ftomp Eyronde Bladen. Dit Kruid groeit in Spanje , in Arabie en in Ooftindie ; als ook aan den Euphraat in Klein Afie. (i) Glinus Caule Pllolb Fol. obosrati!. Syjl. Nat. XII. Gen. öro. p. 334. Veg. Xlll. p. 378. Loefl. Ititu 14S. gron. Oriënt. 143. Alfine Lotoides Sicula. bocc. Sie. 21. T. 11. Portulaca Boetica, luteo flore, fpuria aquatica. barr. Rar. 478. T. 336. Eurm. Fl. hd. p. rt2. T. 36. f. 1.  D O p E C A N D R I A. 773 Afie. Myn Oostindifch ftrookt volkomen met het Takje door Barrelieu afgebeeld, van dit Kruid, aan de Rivier by Madrit groeijende ; en, wat de figuur der Bladen belangt, geheel verfchillende van die der Af beeldirge van den Hoogleeraar N. L. Burmannüs, gelyk uit het daar van in Fig. 3, op Plaat Lil, vertoonde Takje blykbaar is. Mooglyk zal zulks aan de Verfcbeidenheden, in dit Gewas voorkomende, zyn toe te fchryven. Volgens Loefeing hadt het Spaanfche, dat hem op Kley-Zandige plaatfen, en in een uitgedroogd Beekje voorkwam, verfcheide leggende Stengetjes , van omtrent een Voet lang, Takkig en als met Leedjes; de Takjes ruig; de Bladen langwerpig , by tweeën of drieën, aan ééne zyde van de SteDgctjes, lang gefteeld: de Bloemen tropswyze aan de Knietjes en by de Bladen , doch aan de andere zyde van de Takjes geplaatst, 't Getal der Meeldraadjes was veranderlyk , van negen tot veertien of vyf tien met dubbelde Meelknopjes; doch dat der Stempelen, onmiddelyk op 't Vrugtbeginzel zittende , altoos vyf, en het Zaadhuisje Eyrond , vyfhokkig, vyfkleppig als gezegd is, (2) Glinus met een rimpelige Steng, de Bladen rondachtig en Wollig. Van (2) Glinus Caule rugofo, Fol. orbiculatis tomentofis. Buum. FI. Ir.d. 113. Aliine Lotoides» Dict3mni Cretici facie Maderaspatana. Pluk. jimalth. 10. T. 35fi. f. 6. u. Dml. viii. Stuk, IV. Afdeel» xn. Hoofdstuk. Pentagynia. Pl. liu FiS; a. ii. Glinus. ZiiElamneidss.Kondbladig. Fig. «.  776" Twaalf mannige Kruiden. IV. Afdeel xii. Hoofd, utuk. fVyfwy. Van deeze Soort ook verfcheide Plantjes uit ' Oostindie bekomen, hebbende, is daar van insgelyks een Takje in Fig. 4. afgebeeld, om het verfchil aan te toonen. De Blaadjes zyn hier veel ronder dan in de voorgaande, doch zo rond niet als in de Afbeelding van dat van Ma. drasf, by Plukenet; hoewel zy, door de witte Wolligheid , die dezelven Zilverachtig maakt , genoegzaam naar die van den Cretifchen Didtamnus gelyken. Voorts komt dit Gewas, in veele opzigten, met het andere overeen , inzonderhèid wat de plaatzing der Blaadjes aan de Stengetjes belangt, maar de Zaadhuisjes zyn niet zo digt getropt aan hetzelve. De Stengetjes zyn hier, inderdaad, wat rimpelig of geileufd , doch niet meer dan in 't voorgaande en ook niet zonder Haairigheid. Het getal der Meeldraadjes heb ik, in beiden , nu eens vyf, dan tien of meer bevonden. De Kelk is vyfbladig , van buiten Haairig, van binnen glad, gelyk men denzelven, met het Zaadhuisje daarin,vergroot zynde, byaziet afgetekend en het Vrugtbeginzel met zyne vyf Stempels gekroond en door Meeldraadjes omringd, by b; als ook by c een enkel Zaadje , dat een wit Vliesje heeft, zynde geribd, bruin van Kleur, niet grooter dan een Zandkorrel, en dus alhier in langte dertig- dat is Lighaamelyk 27000 maal vergroot. Den Heer Forskaohl zyn, in Arabie en Egypte, behalve de Lotoides-, nog twee andere  Dodecandria. 777 re Soorten van Glinus voorgekomen. De eene noemt hy Setiflorus> om dat de Bloemblaadjes, welken zy menigvuldig heeft, aan het top-end in drie of vier Borüels verdeeld zyn, zo lang1 als de Meeldraadjes , wier getal meer was dan, tien. Wegens de Vrugtmaaking fchynt inzonderheid dit Plantje, dat ronde knoopige Stengetjes en rondachtige, kranswys geplaatfte, gedeelde Bladen hadt, hier t'huis gebragt te zyn. Hy vondt het by Dahi, in een uitgedroogd Moeras. De andere, welke zyn Ed. in Zandige Grond , op de eerfte Rustplaats der Karavaan van Kairo naar Mecca aantrof, lag geheel op het Zand uitgefprcid. Hy noemtze Glinus Cryftallinus, om dat de Stengetjes, maar een Vinger lang zynde, r'eenemaalals met Kandy-Zuiker begroeid waren, even als in het zogenaamde Yskruid. Dit zelfde hadt ook in de Blaadjes plaats en de Bloemen , van grootte als een kleine Erwt, half ingedooken in het boven fte der Stengetjes en Takjes , vertoonden zig als Wratten, 't Getal der Meeldraadjes en derzelver plaatzing was zeer ongelyk en ongeregeld in deeze Soort , gelyk in de overigen van dit Geflagt (*}, Het laatfte Geflagt, in deeze Klasfe opgetekend , dat tot de Twaalfwyvigen behoort, voert den Latynfchen naam van Sem- (*) Flor. Aïgypt. Arab. p. 9f. Ddd II. Diei. VIII, Stuk, Afdeel xu. FÏOOFDITUK.Pentsgyia.  f7§ Twaalf mannige Kruidew. IV. Afdeel xu. Hoofd stuk. Kyfiuy? vige. I. Sempervivum Arbis. reum. Boomach- Sempervivum. Donderbaard. Welke aan eenige Soorten van Huislook ge* lyk wy hier voor gezien hebben , om dat zy altoos groen blyven, gegeven werdt; en gelyk het Grcote ruige, hier toe betrokken , gemeenlyk den Neerduitfchen naam van Donderbaard voert, heb ik denzelven hier tot een Geflagtnaam gebruikt. De byzondere Kenmerken zyn, een Kelk in twaalven verdeeld, twaalf Bloemblaadjes en twaalf Zaadhuisjes : waar by het getal der Meeldraadjes komende dit Gellsgt tot een der volmaakften van deeze Klasfe ftelt. Agt Soorten zyn 'cr in vervat, naamelyk CO Donderbaard ma een Boomachtige, effene, getakte Steng. Clusius heeft deeze Soort eenige Mylen van Lisfabon in Pör'tügaï gevonden; doch zy groeit ook op Kandia en eenige Grickfche Eilanden. Hy noemt dezelve het Groote echte Huislook , cn zegt, dat het meer een Heefter dan O) Sèmpervi-jum Caule ArrJorttcenre ■farvi ramofo. Syfi. Nat. Xü. Gea. 612. p. 33J. fig. X'.Il. p. j-g. Semper-. Caule inferne nud > larvi ramofo. II. CiiJJ. Ups. R. LunU 156. Kram. Aufir. ïji. Fasr. Helmjl. 2-0. Sedum nlajus taborescens Roscnte cand.dis. C. B. Pin. zsz. Bbabl. Suec. f. p- 1. T. 3i. Sedum majus iègWmurn. Clus. Hi% n. 7-. >8. Sedum arbore5cens majus Grafurn. Lob. Ic. 37s. *  D o n e c a h fi 1 i a. 77(3 dan een Kruid is, fomtyds twee Ellen hoög groeijende , met een Steng of Stam, die Bladerloos is , een Arm dik , veele Takken van een Duim uitgeevende , die op 't end. als met Kroontjes van Bladen getropt zyn. Deeze Bladen zyn Tongachtig, dik en Sappig, gelyk die van 't gewoone Donderbaard. Somtyds komt tusfchen dezelven , aan den top , als een gebladerde Steel voort , die een Tuil van gefternde Bloemen draagt. Dit Gewas verbeeldt hy zig het Echte groote Mzêón of Sempervivum van D i oscori des te zyn. De Steng fchiet dikwils Wortelen boven den Grond, zo de Ridder aanmerkt. Voorts is deeze Soort byde Liefhebbers der Bloemhoven genoegzaam bekend. Men heeft ze ook met bonte of driekleurige Bladen en rcemtze Boomachtig Sedum of Boom-Donderbaard. Maar, volgens F a n a i c i o s, is het petal oer Meeldraadjes, Bloemblaadjes en Zaadhuisjes , tien. (2) Donderbaard met de Steng door overblyf' zeis der Bladen rappig; de Bladen gekmt. De vermaarde Commelïn heeft deeze «f- ge- f z) Sempervivum Ccule Foliorum rnderibus Utito , Fol lEtufis. Sempeivivr.m Csnle infra Folia licero Set-. H. Ciiff 379. tl Lwrdb. 457. Sedum Canarium FoU omnium maiimis. Comm. tiort. II. p. I89. T. 95. Sedam majus Ca tiarium acaulon, Pilis ad oras Fol. hispidis. Fl.UK. Alm, 340 t. 3H- f. I. RAJ. Suppl. *6i. Ddd 2 II. DlEL. VIII. STÜKj IV. Afdeel* xii. Hoofd* STUK. Pehtaifnia. ff. Sempervivum tZar naric'tfe. Kananfch»  IV. Afdeel xii. Hoofdstuk. Vige. in- Sempervi' Vum Teetorum.Gemeen. 780 Twaalf m ann ige .Kruiden. gebeeld uit den Amiterdamfen Tuin, alwaar zy fomtyds een Steng fchoot van zes Duimen hoog: doch van Bloemen maakt hy geen gewag. By Plukenet is dit Donderbaard ook afgebeeld en befchreeven als ongeltengd, maar de Bladen aan den rand bezet hebbende met eene Franje van ftekelige Zilverglanzige Haairtjes. By de Imvooners der Kanarifehe Eilanden, werdt hetzelve Canzone Celio getyteld. (3) Donderbaard met kanthaairige Bladen en uitgebreide Jfzetzels. Dit Kruid , dat door geheel Europa, zo op de Rieten Daken der Huizen, als op Heuvelen en elders, waar het Zaad Wortel fchieten wil, voorkomt, is het Gemeene Groote Donderbaard, dus naar den Latynfchen naam Barba Jovis getyteld. Hierom noemen de Franfchen het Jou, barbe ; doch de Engelfchen Houfeleech en de Duitfchers Hauslauch, dat is Huislook ; tot welken naam het, wegens de gezegde Groeiplaats, van alle Soorten het grcotite Regt heeft. Op den Grond , (dewyl men het ook in de Tuinen kan houden 0 maakt het Roozen, van dik- (3) Sempervivum Foliis ciliatis, Propaginibus patentibns. Semperv. Fol. Radicabbus Carnofis ciiiatis &c. H. Cliff: 179. E. Lugdi. 4J7-gouan Monsp. 255. Gkr. Prov. 428. kram. Au/Ir. 135. Fl. Suec. 395. GORT. Belg. 136. Mat. Med. 222. Sempervivum majus alterum feu Barba Jovis. Dod. Pempt. ïz7. lob. Uon. 373. Sedum majus rulgaie. C. & P't. 28 3- to'jrnf.  BodecandrjA. 781 dikke zeer fappige Bladen, en geeft zydelings kleine Roosjes uit, tot voortplanting. De Bla-' den zyn op de kanten Haairig of gebaard, aan E de Stengen dunner en naar Myrtebladen eenigs-» zins gelykende. Deeze maaken de Steng, die omtrent een Voet hoog groeit, als met Schubben bekleed. Zy is gekroond met Bloem-Aairen, die zig Takkig u'tfpreiden, hebbende op eene zyde de Bloemen , welke uit een twaalfdeeügen Kelk en twaalf Blaadjes bellaan, doch het getal der Meeldraadjes, die Hevig zyn, met ronde Knopjes, is , volgens den Heer Haller, meer dan twintig: hoewel het Kruid, wederom , maar twaalf Stylen cn daar op volgende Zaadhuisjes heeft. De geheele Plant is vervuld met een Waterig Sap, niet zonder Salpeter, en verkoelt derhalve uitwendig met eenige fcherpheid , hebbende zelfs dit Sap dc vlakkigheid van 't Hoornvlies der Oogen weggenomen. Door te groote verkoelig is het fomtyds, op Ontfteekingen gelegd zynde, fchadelyk bevonden; doch op Brandfteden dient het zeer. Kleine Zweertjes of Wondjes , gelyk die der Lippen en Tong, kan het tot heeling brengen , en wordt in Gorgeldranken met vrugt , tegen Keelziekten cn de Sprouw, gebruikt. Inwendig dient het Sap, of ook deSyroop van Huislook, tot verkoeling in heete Koortfen, in vuiie Kwaaien als ook in de Roode of Bloedloop, waar tegen het Sap, van Boe rha ave, grootelyks aangepreezen werdt. Ddd 3 (4 Dos- II. DEEL. VIII. SWK, IV. Lfdeel* 3511. lOOFO- tvk. Pentary tia.  ?32 TwA ALFMASNIGE KRUIDEN* IV. Afdeel. XII. Hoofdstuk, IV. Sempsr vivat» Globiferum.KlootbJadig. v. AracljKöidt.m. Spiiine» Wcubig. i 1 (O Donderbaard met kanthaairige Bladen en Klootronde Afzetzels. Waar in verfchilt dit (vraagt Hal Eer) van het Gemeene Donderbaard : is het doordien de Bloemblaadjes groenachtig wit zyn, in de andere bleek Roozekleurig ? Morisom merkt aan; dat tusfchen dc- Bladen kleine Bolletjes voortkomen , die van zelf afvallen, in den Grond Wortel fchieten, en de Soort dus voortplanten. J. Bauhinus heeft de Afbeelding van Lob el ontleend, die het aanzag voof eene Verfcheidenheid , door kweeking in de Hoven ontdaan. De Heer J a c QU i Nzegt, dat het maar zes Meeldraadjes en zes Stampers heeft, 't welk een weezentlyk verfchil zouzyn. (5) Donderbaard dat de Bladen met Haair doorweven heeft en Klootronde Afzetzels. Deeze, die wegens de Draaden, met welken de Bladen als famengeweven zyn, zeer byzonder C+) Sempervivum Fol. ciliatis, propatfnibus globofi». Sem* peiv. Fol. Rnd. in globum congeiïis Sec. H. Cliff. 180. R. Cu.idb. 4J7. Sedum majus vulgari fimile Sec. Moris. Hifl. III. p. 472. S. 12. t. 7. % 18. Sedum vulgKi magno fimile. |. B. Hijl. III. p. egg. lob. Ie. p. 373. Fig. finiftra. ]&cq. Vir.d. 84. (5; Sempervivum Fol. Pilis intettextis&c. Semp. Fol. Rad. :n Globum congeflis Sec. H. Cliff. iso. R. Lugdb. «7. N. i. GOUAN Mmsp. 23 c GEB. Prov. 429. Semperv. rubr. uontanum Gnaphaloides. Col. Ecphr. I. p. 202.t. 291. Sedum lont.innmtomcntülum.C.B.f.». 284. hall, Ht'.v,iS} ,394.  DODECA ND RIA. 783 der is, groeit in 't wilde op de Bergen der Zuidelyke deelen van Europa. De Heer Haller ,' die het dus overvloedig in Switzerland vondt,; merkt aan, dat zulks alleen in dc jonge rlanten" plaats heeft ,' terwyl, de Ouden op de kant ge-i haaird zyn. Zy komt , voigens zyn Ed., het Berg. Donderbaard zeer riaby en zou misfchien een zelfde Plant kunnen zyn. (6) Donderbaard met de Bladen, Steng, en de toppen der Bloemblaadjes, ruig. Op de toppen der Bergen, niet ver van Saltz« burg, groeit, volgens Clusius , zodanig een Donderbaard, dat de Bladen ruig heeft, met zes Bloemblaadjes, zes Stampers en twaalf Meeldraadjes. Dc Bloemen zyn wit. (j) Donderbaard met geheel effenrandige Bladen en uitgebreide Afzetzels. Volgens den Heer Haller heeft deeze , die ook op de Switzerfche Alpen groeit, wat kleiner Roosjes van Bladen dan het Gemeene Donderbaard: de Bladen zyn korter, effenrandig ; de Stengen paarfch gefchubd; de Bloemen bellaan uit zeven of agt paarfchachtige, doch niet iïeïlyke Blaadjes. (8) (6) Sempervivum Foliis Caule Fetalorumque apici'jiiS hirtis. Am. Acad. IV. p. 273. Sedum rmjus M'innnum Fol. dentatis. C. li- Pi*. 283- Hall. Helv. p. 781. Coryiedon altera Taurica. cl'is. Pann. 481. (7) Sempervivum Fol. integerrimis , propr^'nibus patulis. Sc- II. Dïel. VHI» Sius.. IV. 1FDEEL.' Xtl. iOOFDTUK. Pentagy. ia. vr, Sempervi* ium hir- Ruig, vil Montanum. BergDonderbaard.  784 Twaalf mannige Kruiden. IV. 'Afdeel xii. Hoofdstuk. VIII. Sempervivum Sediferme.Huislookchtig. 1 1 ê De Plaaten zyn dus ingevoegd. Plaat xlv. tegenover Bladz. 4r xlvi. a8$ xlvil . r\:l XLviii. . XLIX. ■ 4^7 Lir. '~ 'TT (8; Donderbaard met verfpreide Bladen, de onderflen Spilrond; de bovenjlen plat. achtig. In dit opzigt verfchilt deeze, welke door den Heer Jacquin in de Keizerlyke Tuinen te Weenen waargenomen ^was, zeer vee! van de vier voorgaanden , die men, om de waarheid te zeggen , altemaal wel aanmerken mag als Verfcheidenheden van de Derde Soort. Sedum Rofulis liberis Fol. Izvibus. Hall. 393. Sed. Alp. :uwo magno Flore. C. B. Pi». as+. Sed. maju, Monrannm , m. non dentatis. na. 283. Sednm minus Flore rubente. 6. t. 8. f. 2. ger. Prov. 4!9. (t) Sempervivum Fol. fpams, inferioribus teretibus, u,?eJOnbus depresils. jAcq. Hart. t. 81. DRUKFEILEN. ~ ' In 't Voorg. VII. Stok, moest op bladz. 60U 'olgen: tweehokkige Zaadhuisjes, de Stoelbladen lartvormig In dit VIII. Stuk, bladz.'04. RCg. 2Ï, Toor Salie Lees Selie.  ■      HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE, BENEYENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING DER B O OMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUIDEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, VOLGENS HET ZAMENSTEL van C. LINNAEUS. j t nieuwe uitgave met 105 pi-aten. t Vim deel. x»* te AMSTERDAM bij LODEWYK. van ES, in de Kal-ïerflraat, N°. 96.   INHOUD van dït STUK; AFDEELING. De KRUIDEN. VI Hoofdst. Befihnving der Kroontjes' Kruiden , en der overigen nog tot de VTI Hoofdst. Befchryving der Zesmannice Kruiden (Bexaodna), Meeldraadjes hebben, tot welken de Ana. .asfen, Aspergé , Aloë-P anten. Patich o/ Zuuring e» dndiren behooren, 3™ VIII Hoofdst. Befchrynngder Zevenman„igk Ka:ai3den(HePtandria,) waarvan maar weinige Gejlagten voorkomen. — 4*. IX Hoofdst. Befchryving van dé Agtmas- «ice KaoiDK«COÜandria), W^» de Spaanfche Kers m veeferfcy Soorten Van Varkens - Gras of Duizendknoop, wonderde Boekweit ,«»., Wwt- ........ .n. ^2>-> X. hoof0«  X. Hoofdst. Befchryving der Necenmannige Kruiden (Enneandria,") dat is, die negen Meeldraadjes hebben,, van welken maar weinige Geflagten, en daar onder de Rhabarber, voorkomen. Bladz^oj XI. Hoofdst. Befchryving der Tienmannige Kruiden , dat is die tien Meeldraadjes hebben . tot welken, behalve het van ouds bekende Esfchenkruid, Voetangel, Wintergroen, Steenbreek, Zeepkruid , de Anjelieren , Duizendfchooren ; verfcheide Soorten van Lychnis, Klaver -Zuunng, Huislook, het SLernmuur, Zandmuur, Spurrie , ook het nieuwlings ontdekte Kruid, dat men Vliegenknip noemt, en v<.ele anderen, ietrokken zyn. , XII. Hoofdst. Befchryving der Twaalfmannige Krüidkn , dat is wier Bloemen twaalf of meer, doch minder dan twintig Meeldraadjes hebben; gelyk het MamOor, de Porfelein, Agrimonie, de menigvuldige Soorten van Euphorbia of Wolfsmelk, enz* . 697 AAN-  AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreevm worden. Plaat XLV. Afbeelding van K»ooktjes- Krüiden. tegenover B!adz. 41 Fig. 1. Het japanfche Doornzaad (Caucalis Japonka) en daar van een Zaadje, by Letter A, vergroot, bi. 42. 2 Het Kaapfche Druiveblpem, (O- nanthe Capenfis) en deszeïfs Vrugtbeginzel of Vrugtje vergroot, by Letter B. . ♦ hl- *4°. Plaat XLVI. Afbeelding van Vyfman- nige Kruiden. — Bladz. 485 Fig. ï. Een Plantje dat ik, wegens de Vrugtmaakende deel en , Linum Capenfe noem. ^1. 285. 2. Het Grootbloemige Zonnedaauw (Drofera Ciftifiora) in getal der Stylen verfchillende , gelyk blykt uit de vergroote Bloem by A, zyn de een der aartige-Meeldraadjes , zeer fterk vergroot, by a voorgeftcld. • • bl. 29-2. . 3, fijenia umbellata, een Oostindifch Gewas, waar van de Bloemkelk, met de Vrugtmaakende deelen , vergroot is voorgefteld by B en de Vrugt by C. II. 309. * 3  Plaat XLVII. Afbeelding (van ZesMan- n;ge Klujiden. tegenover Bladz. 33f Hg. i. Renealmia Capenfis en de Vrugtmaakende deelen in de Kelk vergroot, by a voorkomende. tl. 336"» 2 Het Zaadbuisje van een Rumex Japenicut, of Japaniche Patich , by de Letters b,c,d, befchreeven . • W-35>* —> 3. Een ander Japanfch Kruid , dat ik Kroontjes - Zuuiing genoemd heb, zie . . u- 4J4- Plaat XLVlIf. Afbeelding van Zevenen Agtmaknige Kruiden. Bladz. 42? Fig. 1. Een Takje van het Ttuëlhmi Japonicum of Japanfche Troffelkruid. .. • 'W. 427' . 2. De Oenothera oüovalvis of Agt- kleppige Onagra , uit Oostin- die, . . ll- 440. Plaat XLIX. Afbeelding van Agtman- nige Kruiden. ■ Bladz« 46? Fig, i Het Gelaarsde Duizendknoop, (Polygonum Ocreatum) uit Oostindie, en een Schubbetje der Bloemen vergroot by Letter A. bl. 467. m 2. Het Gebaarde (Polygonum barbaturn) ook tot het Perfenkruid behoorende, uit Japan. «• 472-  Fig. 3. Een Soort van Duizendknoop, die nader aan de Boekweit komt, insgelyks in Japan groeijende. H. 479. Plaat. L. Afbeelding van Negenman- nige Kruiden. tegenover Bladz. 50I fig, u Dc Rhabarber met gegolfde Bladen (Rheum widulatum,), welke Natuurlyk gezegd wordt te groeijsn in Moskovie, zynde voor de Echte gehouden geweest. bl. 500, c— 2, De Rhabarber met gepalmde , diep ingefneeden Bladen (Rheum palmstum), in Tartarie groeijende, naderhand voor de Echte verklaard. u- 503- " NB. Deeze beide Planten hebben zeer verkleind moeten worden, om ze in dit bellek af te beelden : zo ook het Blad A, dat twaalfmaal zo lang is , als het hier voorkomt; maar het Bloemtakje B heeft de Natuurlyke. grootte. Plaat LI, Afbeelding van Tienman- nige Kruiden. ——— Bladz. 639 Fig. 1. Reynoiitria Japmica, een Japanfch Kruid met Piekswys' Hartvormige Bladen en zonderlinge Bloemtrosjes. ( tt, 640. Tig. a.  $£.a-De Gehoornde Klaver-Zuuring (Oxalis Cornkulata'), uit Oostindi£- NL 665. Plaat Lil. Afbeelding van Twaalf- MAMNiGE Kruiden, ï^enowr Bladz. m F*g. i. Een Soort van Wolfsmelk, Euphorhia, Thymifolia genaamd, ij. 743< — «. Een andere , welke ik Nodbfa ' getyteld heb. ■—— 3> De Glinus Lotoides en ' 4« De Glinus DiSlamnoides, om derzei ver verfcbil en waare geffalte aan te toonen. j/> Het Zaadhuisje, vergroot zynde, is by a , het Vrugtbeginzel met zyne Stempè/s en Meeldraadjes by b vertoond , en een Zaadje, ongemeen fterk vergroot, by c. Alle deeze vier Planten zyn uit Oostindie. NB, Zo iemand de Japanfche Planten , van , p, XLVII. tm Fig.i, PJ. XLVllI, beiden tot hét-Duizend-" knoop betrekken wiljgdyk, volgens deu.Heer.TrfuNBEnc de eerfte het Polygonüm Chinese van bladz. 479 , ZOu Zyn, terwyl de andere naar net perfoliaium van bladz 481 zweemt. Ik heb 'er nie,s 5, pemeld is. Hier v, dt men, omlcnns:chcn, de echte Afbeeldingen van die Planten,' B E-  BËSCHRYVINÖ DER P LANTER VIERDE AF DEELING, De KRUIDEN* VI, HOOFDSTUK. Befchryving der Kroontjes-Kruidenj en der overigen, nog tot de Vyfmannigen lehoorende. fö^^e Kroontjes-Kruiden* in p. > 't Latyn Umbeüifem genaamd, vef*([ *J > ichillen iD geftalte van alle anderen etl hebben, in die geftalte, allen eertc zelfde Soort van Bloemen ; weshalve ook de beroemde Tournëfort daar van een byzondere Klasfe , onder den naam van Kruide?', en Heejtertjes met eene veelbladige Roosachtige Kroontjes - Blóem , gemaakt heeft. Een Roosachtige Bloem , die uit veele Blaadjes , in 'i ïonde geplaatst, beftaat, wordt (zegt die Kruidkenner) Umbellatus genoemd, indien haar Kelk verandert in een Vrugt , welke uit twee ZaaA den ij. deeju vni, sths.  2 Beschryvinc der Afdeel ^en ^arnenê'c^e^ 'sj die aan elkander kleeven vi. als zy groen zyn, maar ryp wordende van één Hoofd- fcheiden. Dceze Bloemen is het eigen, datzy ieder op een Steekje zitten , en in zekere Hoofdjes verzameld worden , die op langer Steeltjes liaan, welke, uit den zelfden top gefprooten, de gedaante van een Zonnefchcrm of Kroontje verbeelden. Dit, hoe algemeen ook, wordt, gelyk by met Ray erkent, niet volftrekt daar toe vereifcht. Een Roosachtige Bloem, metvyf Meeldraadjes en dubbelde Zaaden, is het Kenmerk der Kroontjes-Kruiden. Onze Ridder, evenwel, heeft 'er ook met enkelde Zaaden, mids twee Stylcn hebbende, bygevoegd. Hier maak ik deeze algemeene aanmerking, dat zy meestal famengefteldeof gevinde Bladen hebben, en dat men 'cr, hoe menigvuldig zy ook in Europa zyn , maar zeer weinigen in de Indiën, en zelfs in Afrika niet veelen aantreft. Zeer blykbaar maaken deeze Kruiden , die men ook Zonnefchermbloemige zou kunnen noemen , een eigen Rang in de Natuurlyke Orde *zieim.der Planten uit *. De meefle Kruidkundigen bkdlTsa.erkennen zulks. De Heer Linn^üs onderfcheid^ze naar het Omwindzel of Bcfchutzel van de Kroontjes , Bladerachtig van onderen zittende, en wel i. zo wel aan het algemeene als de byzondere Steeltjes , hoedanig wel dertig GeAagten zyn : i. aan de byzondere alleen en daar van komen agt Geflagten voor; dan zyn 'er 3. n°g flgf j die in 't geheel zulk een Omwindzel niet  Kroontjes-Kruiden. 3 niet hebben, 't Getal der Geflagten van fce?en ^ W aart is derhalve met de Phyüis , een Kroontjes- V1. draagende Heefter, welke ik reeds hefehreevenHooroheb *, zesenveertig. De drie eerften zyn de^^ genen, welke eigentlyk geen Kroontje, maar een ST1K)bi. Iloemhoofdje hebben; hoewel zy anders tot 4°'deezen Rang behooren : weshalve T o u r n efort die in zyne laatfte Af deeling geplaatst hadt: naamelyk. E r y n g i u m. Kruisdiftel. Bloemen als Hoofdjes of ronde Bollen, waar van de Stoel, even als in fommige Samenteelige Planten, bezet is met Kafjes, die de Bloempjesonderfcheiden: de Stoel Kegelvormig, mee een veelbladig omwindzel, beiluitende de Kelkjes der Bloemen en vervolgens Eyrondc Vrugten, in tweeën deelbaar. Dit zyn de byzondere Kenmerken van het tegenwoordige Geflagt, bevattende negen, meest Europifche Soorten, als (*) Kruisdiftel,wet de Wortelbladen Lancetvor- Ery *{ara »,g, Zaagtandig; de Takbladen ^ee-f^n,^ lig, de Steng gegaffeld. Deert) Erwf?«m FoUis Rsdicalibus Lanceolatis feiratis &c. Syfi. Nat. XII. Gen. W, p. *°>- *S> Gen. 3*4. p. lij 'Eryng. Fol. Gladiatis. GRON. Vlrg. 30, 4°. Eryng. ■fiwidom&c.BROWN Jam. .SS- Eryng. Am. fceridum. HRRM. LHdb. zi6. T. Z37- Eryng. Tol. ang. ferr. fcetidum. SLOAN. Jam. 127- Hift. t p. 16*. T. "-56. f. 5 , 4. A 2 II. Dr.ix. VIII. STCK  Beschryvinc der IV. Deeze Soort wordt Amerikaunfche ft'nkende Afdeel, Kruisdiftel getyteld van Hermannus, die Hoofd. vcrnar,lc > dat dezelve in de voornaame Kruidvrw. tuin , van den Heer F & g e r., was voortgekomen Twitwy. uit Zaad van Suriname, alwaar men het Gewas v%e' Itubu noemde , om dat de Slangen hetzelve fchuuwen. Het groeit ook in Virginie, wordende Veld-Kruisdiftel met Tucca - Bladen getyteld door den Heer Clayton, die zegt, dat het voor een keurlyk Middel, tegen de Beeten van Ratelflangen en andere VenynigeDieren,wordt gehouden, en in Koortfen hetzelfde uitvoert als de Contrajerva , waar van het , zo hy acht 3 misfchien een Soort zou kunnen zyn. De Wortelbladen zyn langwerpig en ftompachtig: de Stengen een Voet hoog, groen en hoekig; de Bladen aan de Takjes Wigvormig , omvattende, meest in drieën gedeeld , metpaarfche Doorens op de hoeken. Een regte Bloemfteel komt uit de Mikjes voort, met een algemeen Omwindzel van zes gedoomde Blaadjes, langer dan de Bloemknop , die Rolrond is en beftaat uit vyftandige witte Bloempjes en fpitfe Kafjes daar tusfehen: de Meeldraadjes eens zo lang: dc Zaadcn overal bedekt met halfronde Stippen. Dit Kruid heeft een zeer onaangenaamen fterken Reuk , veel gelykende naar dien van verfchc Koriander- Bladen , zegt Hermannus. Wegens het vlugge Zout, daar in vervat , houden de Amerikaanen het voor een der groot-  Kroontjes-Kruiden. 5 ^rootfte Tegengiften. Ook is het in de Op-JV^ ftyging van veel dienst. vi. Jö ) Hoofd- f» Kruisdiftel met Degenvormige Zaagswys' stuk. gedoomde Bladen , de Takbladen onver- ^n.^ deeld. AiU!lti- turn. Van deeze hebben de bovenfte Bladen Elsvormige Tandjes , de laagere zyn maar Zaagswyze getand en ongedoornd. Men vindt het Kruid in Virginie, op Waterige plaatfen. De Ümwindzels en Kafjes zyn hier onverdeeld. (3) Kruisdiftel met de Wortelbladen ovaal , -igr^ plat gekarteld; de Hoofdjes ge[teeld. riatbiadi. Deeze groeit natuurlyk in Rusland , Polen , Ooftenryk en Switzerland , volgens den Ridder Hy wordt breed- en platbladig genoemd by Baohinus. De Steng is meer dan een Elle hoog en heeft blaauwe Bloemhoofdjes. (4) Kruisdiftel met de Wortelhladzn langwer- pïg» Kleine. G»oi v"g. 4.- Eryng. A»e, Yuccs foho. Vum. *m „, xt tftt f. +. Scorpü Spina. HER». Mex.c »». W.u» LacuftteVitgWanum. F LUK. U?> »«• f- »• Eryn^iunt Fol. RadicaliOns ** HfCHff.V?>,K.Z<«z4k èi si Eiyng. fann. Uufolmr» CüM. Hifi. II. p. ^ V*, «9- Ervngiumfpuaom prim-m Doa «-73». U) Eryngiam Fol. Radical. oblongs inc.fi» *C Ü. A3 Rt |I, Dl££.. VIII. STOK»  6 Beschryving der IV. pig, ingefneeden ; de Steng gegaffeld \ de Afdeel. Hoofdjes ongefteeld. stok™" Dit fchync de platte Kruisdiftel van MatTwtcwj. thiolüs niet te zyn, welke men ook by *** Lob el vindt afgebeeld, groeijende, zo Clusids verfiaan hadt, in de Gebergten van Silezie. Het is de Naantjes - Kruisdiftel van Clusiüs, groeijende in Spanje, op Heuveltjes, een Handbreed en fomtyds een Voet hoog, met zeer dunne veel gearmde Stengetjes en blaauwe Bloemen. * .um (5) Kruisdiftel, die de Wortelbladen Hartvortricusp ,-. mig heeft; de Stengbladen gepalmd, met *Driépunl ogteromgeboogen Ooren ; de Kafjes drie* tige. puntig In de Oofterfche Landen, als ook op Sicilie en in Spanje , is deeze waargenomen, die Syrifche Takkige Kruisdiftel , met de Hoofdjes als van Vlookruid, geheten wordt. Zy zyn derhalve klein en blaatiw van Kleur. Malitu ^ Kruisdifcel met de Mortelbladen rondach- mum. lig i Kruisdiftel. r. Lagdh. 93. N. 4. Eryng. planum minus. C. B. Pin, 386. Eryng. pufill. planum Moutoni. Clus. Hifi. 11. p. ïj8. Eryng. pumilnm. Hisp.^s. T. 456. Dor). Pcmpt. 731. (5) Eryngium Fol. Rad. Coidatis &c. Ata, Acad, iii. p. 40 ƒ. gron. Oriir.t. 76. Eryng, Syriac. ramofius&c. Moris. Hift. iii. p. 166. s. 7. t. 37. f. 13. Eryng. Capit. rfyllii. bocc. Sic. 80. (6) Erynpunt Fol. Rad. fubrotundis plicaiis Sec. H. Cliff. »7.  Kroontjes-Kruiden. 7 tig\ geplooid , gedoomd; de Hoofdjes geIteeld; de Kufjes driepimtig. vi. j hoofd- Deeze voert den naam van Zee- Kruisdiftel, stuk. om dat menze veel op Zandige Oevers , aan den z%*. Zeekant , aantreft. Dit heeft zo wel plaats in de Noordelyke als in de Zuidelyke deelen van Europa. In onze Provincie komt hy veel voor op 't Strand en aan de Zeeduinen; in Friesland aan de Zeedyken , als ook by Harderwyk. Ik heb hem ook by Schagcn , en elders binnenslands, gevonden. De Plant heeft een dikke Steng , omtrent een Voet hoog , witachtig van Kleur en zeer ïakkig , bezet met Bladen , die eer bleckblaauw dan groen zyn, dik, breed en hoekig ingefneeden , met geelachtige Doornen gewapend en geplooid. De Hoofdjes, vaneene rondachtige figuur, zyn als ingekatt met zes Blaadjes , die fmaller en ook gedoomd zyn, en zo wel als de Hoofdjes of Bloemen blaauw. De Wortel is een Vinger of Duim dik en zeer lang, fomtyds tot tien of twintig Voeten : zo dat men hem byna nooit geheel,zelfs niet uit het gulle Zand, kan trekken ; ten ware het jonge Planten zyn: want hy blyft over. Dit Kruid, dat men in Italië Iringio, in Vrank- ryk 8-. F/. Sutc. 220 , 13 3. R- 93. GOUAN. Mtntp. 130. WEIG. Pim RH> <°< Eryng. mirnimum. C. B. Pht./ïiS, CLL'S Hij}. II. p. iSs>. CAM. Epit. 44S. DOD. Pempt. 730. Lob. U, II. 21. A 4 ïl. DEEL, viii. STUK.  8 Beschryving der 'Afdeel. fy^ Panicaut de Mer'» in Engeland Sea- Hollj % vi. ' aan de Ooftzee, Mannes-Treu, en byons ook Hoofd. Eindeloos of Meer-Wortel noemt, is, jong ïta^^i gekookt , tot Spyze zeer bekwaam. De vs*, Wortel is aangenaam van Reuk en zoet van Smaak en daar toe niet minder dienftig; ja in de Geneeskunde zelfs , zo fommigen willen , kragtiger dan die van den Gemeenen Kruisdistel, hier volgende. $S«m M Kruisdiftel met de Wortelbladen omvatten-. tempt/he. de en Lancetvormig gevind. KruiscMel. Deeze vjnd(; men Qp WQefte ^ ^ je middelfte en de Zuidelyke deelen van Europa. Zelfs in onze Nederlanden groeit het Gewas aan de Ysfcl- en Lek-Dyken, als ook te Muiderberg en elders , overvloedig. Men noemt het Veld • Kruisdiftel , Wallen- of Tuimel - Diftel; in Vrankryk Chardon - Roland , in Engeland Eringo, in Duitfchland Brunchen-Diftel of Raden Diftel. Dit Kruid, dat fomtyds tot een Elle en hooger groeit, heeft een regterSteng, doch dik en van binnen voos; met Bladen om laag,die zeer groot en breed, hard en ftyf, fcherp gedoomd zyn , van een driehoekige figuur. Ieder Biad heeft (7.) Eiyngiv/a Fol. Rad. ampljx'caulibus &c Oed. Da». SI*. H. Cllf 'T. Mat. Mti. 114. r. Lugdb. 93. Gouan tfmsp. 150. kram. Au/Ir. 6%. Jaco.. Vini. 44. REyG. Cei ti. Eryngium Ramofisfirniim, Jjaais Fol. Alatis rinnatisque' hall. Hete. 4j;, 1  Kroontjes-Kruiden. 9 heeft een middelrib, waar aan Lancetvormige Vinbladen, die gevleugeld ftaan aan de Rib, en vl> zelf wederom gevind zyn, De Stengbladen zyn Hoon* fmaller en die , welke de Hoofdjes omvatten, ^ zeerfmal, ja Elsvormig en langer dan de Hootdjes , welke Kroonswyze den top van de Steng bekleeden. De Wortel van deezen Veld-, ook wel BergKruisdiftel genaamd , is zo lang niet als in de voorgaande, doch redelyk diken deeze werdt gedroogd in Winkels gehouden, alwaar menze telt onder de vyf kleine Openende Wortelen. f8) Kruisdiftel met de Wortelbladen driedee-R^ lig, van agteren eenigermaate gevind. f^hylH' Deeze munt uit wegens de blaauwheid van hetblaaUWe. geheele Gewas , welke uit den paarfchen moet zien, indien het aan den bynaam zal beantwoorden.'Doktor Scopoli fchryft aan den Kruisdiftel , dien hy in Karniolie vondt , ook cene Amethystkleur toe. üit, en de Driedeeligheid der Bladen, doet my denzei ven hiert'huis brengen. De byfoort groeit in Spanje. De Omwindö ' zeis (8) Eryngium Fol. Rad. trifidis, Bafi fuupinijntis. Eryng. Mont. Amethyftinum. C B. Pin. sSÖ. MOR1S. Hifi. III. p. ifij. S. 7. T. 35. f. Eryng. totttm coeruleum. Besl. Éyji. (8. Eryng. minus ttifidum, Hispan. earr. Ie 3«- Bocc. Mas. T. 7,1. Eryng. Fol. Rad.pinnatis tiiparrius, SCOP. Carn. 538. A 5 II. DEIL. VIII. STUK.  io Beschryving der AflÏÊl Zds beftaan Uit Lanêetvo™ige Blaadjes , die vi. ' insgelyks langer dan de Hoofdjes zyn, volgens Hoofd- den Heer Gou an , door wien deeze Soort by ' Montpellier waargenomen werdt. Erg}*. CS>) Kruisdiftel met gevingerde, gefnipperde, Alp™™. rondachtige Bladen , een langwerpig veel- ■A]i»fche- bladig Hoofdje en driedeelige Borjielige Stoppeltjes. Deeze heeft de Bladen byna rond, in vyven gedeeld, met byna gegaffelde Slippen, die veripreid zyn en plat. De Bloemfteeltjes, uit den Top voortkomende, draagen langwerpig ronde Hoofdjes , met vecle lange Vinswys gedoomde Blaadjes omringd. De Kafjes zyn Borfteli°in drieën gedeeld. Tot deeze Soort zal buiten twyfel de tweede van den Heer H aller behooren', welke zyn Ed. noemt Kruisdiftel, met de Bladen by den Grond Hartvormig, onder de Kroon gevind, op de kant gehaaird en zeer menigvuldig (*). Dezelve, op verfcheide plaatfen der Switzerfchè Alpen waargenomen, hadt de Steng naauwlyks een Span hoog, met één Rolrond Hoofdje , ftaan- O) Eryngium Fol. digitatis, laciniatis, orbicujatïs {kc. Syfi. XIII. Mant. 349. Eryngium Alpinum Spinis horiidum »ipfa« Capitulo longiore. Tournf. Infi. il7. Spi„a alba'. Dalech. Hifi. i4sa. Eryngium Alpinum coeruleum Capitulis Dipfaci. C. B. Pin. 3 8 5. (*) Ery„gi„m Fol. ad Terram Cordatis, fub IJmbella pi*, natis.ciliatis, copiolïsllmis. Hall. Heh. 455.  Kroontjes-Kruiden. h ftaande in een zeer digtc Kroon van Bladen. JV^ De onderlten waren byna Hartvormig en flegts vu getand; die aan de Steng hoe hooger hoe meer Hoofdingefneeden. Het hadt, in zyn geheel, op de Alpen eene zeer fchoone blaauwe Kleur, welke echter, zegt zyn Ed., niet beüendig is en ook in andere Soorten plaats heeft, van dit Geflagt Hydrocotyle. Water-Navel. Een enkeld Kroontje met een vierbladig Omwindzel : de Bloemblaadjes niet ingefneeden: de Zaaden platachtig halfrond. Zodanig zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, 't welk vyf Soorten , meelt uitheemi fchen, bevat, naamelyk: (i) Water-Navel met Rondasvormige Bladen H)drocoty» en vyfbloemige Kroontjes. jjïïSS" Om dat de Bladen als genaveld zyn, of naar die van't Navelkruïd gelyken, voert dit Kruid den naam van Hydrocotyle , dat is Water-Navel. Lob el noemt het Scherp Water-NavelKruid der Noordelyke Landen i want hy hadt het, (i) Hydrocotyle Tol. peltatis , Urabellis quinquefbris. Syfi. Nat. XII. Gen. 322. p. 202. Veg. XIII. Gen. 3*5. p. j,4 h. Clif. 88. b. Suec. 22:, 234. R. Lugdi. 93. Hall. Helv. 425. m??.Ms. 147. GOVAKMomp. no.WEIG. P,m. Rug. 5l. DALIB. Paris. 83. tournf. Paris.^l. Injl.iZi. Ranunculus aq. Cotyledonis folio. C. B. Pm. ito. Coryledoa Aquatica. lob. Icon. 38 7- Krtöib. 47°. II. Dï£l.. VIII. STUK.  12 BESCHR ï VING BKR IV. het, zyns weetens, nergens in Italië of Lar» " VI_ ' guedok gezien : maar in Engeland, Nederland Hoofd- en Normandie , zegt hy , groeit het overvloe- *7W .dig °P 'aage WateriSe plaatfen. Het groeit, '~1is?"wy' evenwel , by Montpellier, volgens den Héér Gouan, als ook in Provence. Het is in Moerasfen van Switzerland, als ook in de Klzas aan den Ryn. Men vindt het, by deeze S.ad, in vogtige Landen; buiten Haarlem in Duin-Valeijen , en in de Wouden van Frieshnd, aan de kanten van Slooten, en elders, overvloedig. Het heeft dunne Steeltjes , langs den Grond of in 't Water kruipende, met Vezelige VVoi% teltjes hier en daar, en uit dezelven komen Bladfteelen voort , die byna het middelpunt fchraagen van een Blad, dat rond is, doch aan de kanten een weinig ingefneeden. Van boven zyn deeze Bladen holachtig en daarom noemen de Franfchen het Ecuelle d'Eau. De Bloempjes , op wat korter Steeltjes onder de Bladen voortkomende , zyn wit : zy beftaan uit vyf Blaadjes , en hebben twee Stylen van elkander af, op het Vrugtbeginzel zittende , dat twee halfronde Zaadjes uitlevert, kranswyze om of op de Steeltjes geplaatst. Het is heet en fcherp van Smaak. uïc ^ Water-Navel met Rondasvormige Bladen totyk Üm* veelbloemige Kroontjes. Mhta. Deeze Gewoon- dc" (*) H}dreatyl: Fol. peltacis, umbeüis rnuWfloris, Brown. Jam*  Kroontjes-Kruiden. ï3 Deeze in beide deelen van Amerika; gelyk In Btafii, alwaar zy Acaricoba genoemd wordt; VI. in de Weflindiën; op Jamaika ; als ook in Vir- Hootdginie voorkomende, heeft de Bloemfteelen veel • ^ langer dan de Bladlteelen, zo dat de Kroontjes boven de Bladen uitfleeken en het Gewas is grooter. Ook heeft zy wel twintig en meer Bloempjes in een enkel Kroontje. Anderszins verfchilt zy weinig van de voorgaande, die ook in Virginie groeit. (3) Water-Navel met Nierachtige, eeniger-H$;otJi maate gekwabde, gekartelde Bladen. UAmetu*. ■vt ) Araeri- Dceze ook zo wel in Zuid- als in Noord- kaanfch*. Amerika groeijende, gelykt naar de eerfte veel, doch de Bladen zyn , aan de ééne zyde, tot het midden ingefneeden en aan den rand flaauwtjes verdeeld in negen Kwabben, die ieder drie kleine Tandjes hebben. Het Kroontje beftaat uit vyf Bloempjes. Loef lino zegt, uit drie, vier 0f vyf. Het Kruidje valt ook m Ooftïndie, en ik heb 'er van deeze of de volgende Soort. (4) Wa- 9«. «s.Hyd.. repens &L Orom. **. Lxma. PL-.M. Sp. 7. Cotyledon Aquanca SU»». Jam. JJ m 1- P- tjtErva de Cz*™oa- MARCQR' 17' Acarico'>a. ïis. Bras. 9°. (,j Hydrocotyle Fol. Renifotmibr.Sfiiblobat;screnat1(.tOSH.. tt. 281 » 3Ci. U. D«i.. VIH, STOK.  14 Beschryving der IV. (4) Water-Navel met Niervormige TandsAfdeel. ^ ge^aj.fe^e bladen. Hoofdstuk. Dit is een Ooftindifch Plantje , by RüM< iv, .pHios Paardevoet genaamd, wegens de figuur ^^«va'der Bladen , welken , zegt hy, meer naar die fcheft'"dl'van net Aardveil dan van het Mans-Oor Kruid lyken. Het heeft kruipende Stengetjes , met Worteltjes aan de knoopen, welke Bladfteelen uitgeeven een half Voet lang en zeer laage Bloemfteeltjes Het groeit in "t wilde langs de Haagen, doch wordt ook in de Tuinen gehouden, om dat de Bladen eetbaar zyn en men gebruiktze om kleine Kwetzuuren te gencezen. Het valt ook, zegt de Ridder, op Jamaika: vcrfchillende van de voorgaande , doordien de Bladen dikker en byna grys zyn, egaal gekarteld, en getrapt voortkomende. v. Cbinenfis. (5) Water-Navel met Liniaale Bladen en fcUenee" veelbloemige Kroontjes. Deeze Chineefche, van grootte als de voorgaanden , heeft ook een kruipende Steng, dc Bla- (4) Hydrocotyle Tol. Renif. dentaro - crenatis. //. Cliff. 88» Flor. Zeyl. 118. R. Lugdb. 94. Valerianeila Zcyl. palufhis repens. herm. Par, t. p. 238. Ranunculo affinrs Sec. Pi.uk. Alm. 314. t. 105. f. s. Pes Equinus Rumph. Amb. V. p. 455. t. 169. f. 1. Codagam. H. Mal. x. p. 91. t. 45. burm. Fl hd. p. 74. Hydroc. Zeyl. Aiari folio. TOVRNF. Inft. 32S. burm. Zeyl. 122. (s) Hydrocotyle fol. Linearibus, Utnbellis multifloris.  Kroontjes-Kruiden. 15 Bladen Liniaal, glad , ftomp , vlak , dikwils ^IV^ twee aan de Leedjes en de Bloemfteclcn zo VI> ' lang als de Bladen. HoofoSanicula. Sanikel. Digyma. Dit Geflagt heeft digte Kroontjes, veel naar Hoofdjes gelykende , waar van de middelfte Bloemen misdraagen. De Vrugt is ruuw. Het bevat drie Soorten , waar onder eene Europifche, als m Sanikel met enkelde Wortelbladen en alle r. vV nu Sanictu* Blommetjes ongejteela. Eunpaa. Euiopi» Dit is de Sanikel der Apotheeken, een Kruidde, dat in Bergachtige Bosfchen door byna geheel Europa en ook in onze Nederlanden groeit. Dezelve is onder de Kaapfche Planten geteld door den Heer N. L. Burmannus. Men noemt het Kruid in 't Engelfch en Franfch ook Sanicle , volgens den Latynfchen naam, die van de Wondheelende kragt zou afkomftig zyn; maar hy wordt insgelyks aan verfcheide andere Kruiden, vooral die tot de Steenbreeke behooren, gegeven. ^ (i) SnnkulaVcA. Radicalibus fimplicibus"&c. Syft.Nat.Xll. Gen. 323. p. 202. Vegt XIII. Gen. 326. p. 225. El. Suec.nz, 2,35 Mat. Mei. lij. GRON. Virg. 14J. Sanicula Officinarum, C. B. Pi». 319. Sanicula. H. Cliff. 88. R. Lugdb. 93. Don. Pempt. 140. HALL. Hel». 449. Sanicula & Diapenfia. LOB- h. ««3 Diapenfia. CAM. ■ Epit. 7«J. OED. Dan. 283* II, D5Et. VIII» STUK,  Bï SCHRYVINC DER IV. Om laag heeft het veele Bladen, naar die' Afdeel van Byvoe£ 0f Vyfvingërkruid eenigszins gelyHoofd- kende, eh op lange Steelen uit den Wortel «tuk. opfchietende , terwyl in 't midden zig eeh of ±%™"Wy' meer Kruidige Stengen verheffen van een Elle hoog, in veele Takjes zig uitbreidende, die de Bloemkroontjes draagen, op welken ruuwe Zaadhuisjes vólgen, die als de Klisfen aan de Kleeders hangen blyven. Niet alleen uit- maar ook inwendig is dit Kruid van ouds vermaard, wegcas zyrie Wbndheelende eigenfehappen, wordende ook Breukkruid genoemd en van fommigen Diapenfia. Htt is eenigszirs famentrekkende en verfterkende. Men gebruikt het Afkookzel tot oplosfing van het ergens geftolde Bloed. SaUui* ^ Sanikel met famengeftelde Wortelbladen, CMtxUnfes. de Blaadjes Eyrond. Kauadt- fche. Deeze komt byha volmaakt met de voorgaande overeen, doch valt dikwils, in alle deélen , tienmaal zo groot, zegt de Ridder (*). De Groeiplaats is in Kahada. C3) Sa- i (i) Sanicula Fol. Radicalibus compofitis &c. Gront. Virg. i4«, 41. Sanic. Canad. amplisfimo laciniato folio. TotjrnfUlfl. !16. (*; Aangezien de Europifche Sanikel een Ellehoog groeif , zou deeze een hoogte van tien Ellen moeten hebben, als men 't eenvoudir» verftaat; doch neemt men 't naar de Wiskonst, dan zou deeze Soort ruim twee Ellen hoogipocijen. De Heer Ghonovius zegt , dat dezelve een Steng van twee Voeten en daai boven heeft.  Kroontjes-Kruiden» t£ ;<3) Sanikel met de Mannelyke Blommetjes &'jj™^ fieeld, de twee/lagtigen ongepeld. Vfc Hoofo» 'Deeze, ook in Virginie en Maryland groei-STuC, jende , heeft de Bladen, die in de andere byna «fe, driekwabbig waren , in zeven Kwabben verdeeld , die ongelyk zyn. De Steng en Takken,, zyn gegaffeld , en als bezet met kleine Klisjes. fche. Hier is , niettemin, de Bofch - Sanikel , met driepuntige Bladen en witte Bloemen, t'huisgebragt door den Heer Gronovjus ; waar aan de Ingezetenen van Nieuw - Jork , volgens Cold en , den naam van Zwarte Slangenwortel geeven. ^STRANTIA, Sterrekruïd. De Blommetjes zyn, in dit Geflagt, omringd met een Bladerig omwindzel, dat gekleurd is, beflaandeuit Lancetvormige, gelyke Blaadjes, die digt tegen elkander fluiten , doch met de Punten zig uitbreiden als een Ster, waar van het den naam heeft. De meefte Blommetjes misdraagen , alzo 'er maar weinige Tweeflagtigen onder zyn. Twee Soorten , beiden Europifche , zyn er flcgts van bekend, naamelyk" f n Sterrekruid met vyf kwabbige Bladen, de t. V J . , • •• j u ri\f AjtranhA Kwabben m drieën gedeeld. uit major, Cioot, (3) Sanicula Flosculis mascuUs Pedünculatis &c. GRötf. Virg. 31,4»- Sanic Fol, feptilobatis &c. U. Üps.si. Sanic. Hatilandica. Raj. Suppl. 160. (1) AJlram.a Fol. qmnqueioBtf Sta, S3J?. Nat. XII. G=ru II, DEtL. VIII. STUK,  ig Bésckryvïng der' IV. Dit Kruid heeft zyne Groeiplaats aan de® *v1fU voet der n0°ge Gebergten in de Zuidelyke deeHoofd- len van Europa. Sommigen hebben het WyfjesSTUK Sanikel genoemd , anderen betrekken het toe jtuwiuj. het jjjesjjj-yjd. in de Tuinen is het bekend , hebbende een Steng van een Elle hoog, die zig boven Takswyze verdeelt, in de gezegde Bloemkroontjes , welke het omwindzel witachtig o£ paarfchachtig hebben. Men vindt ook een kleinere van deeze Soort, van welke misfchieiï Gouan fpreekt , wanneer hy de hoogte van een halven Voet aan dit Kruid toefchryft. In Provence groeit het wild, aan den voet der Bergen, gelyk in Switzerland. De Bladen, die uiB den Wortel voortkomen, zyn helder groen. Van de vrugtbaare Blommetjes komen dubbelde ïondachtige Zaadcn , die in een geplooid Huikje vervat zyn. De Wortel komt in Reuk byna met de Contrajerva overeen. Hy purgeert y doch zagter dart de Nieswortel. Het Extrakt dryft Water en Slym af. ?' '. (z) Sterrekruid met gevingerde Zaagtandige minor. Bladen. Ge- Kltin. 324. p. 20J. Veg.Xllï. Gen. 317- P- hall. Helv. 43?. H. Cliff. 8». Helleborus niger Saniculx folio. C. B. Pin, i8fi. Veratmm nigrum. Dod. Pempt. 387- Aftrantia nigra»1 Lob. Icon. 681. Gouan Monsp. 132, GEB. Prov, 231. (2) Aftrantia Fol. digitatis ferratis. Aftr. Fol. digitatis feptenis. haix. Uttv. 440. Helleborus niger Sanicula; folio 9 minor. C. B. Pin, ISS. Prtdr. 97* Heileb. minimus «K» 3S>CC, Sic, 19. T, (.  Kroontjes-Kruide:?.: 49 Gezegde Heer H a ll e r zegt duidelyk, dat -. deeze Soort niet om laag maar op de Alpen, * vit in Switzerland , groeit. Zo vindt men 't ook Hoofd-, op de Bergen in Provence. Het voert den naam } van Zeer klein Nieskruid der Alpen met de Bloem van Sterrekruid , by Boccone. De Bladen onderfcheiden het van 't voorgaande. ZeveD of negen komen in hetzelve op den top der Steelen voor , en fomtyds vyf. Het K-oontjeis geen Duim breed en altoos wit, met korter Straalen. Bauhinus zegt, dat de hoogte omtrent een Handpalm zy , en dat het ook groeit op de Pyreneen. BüplEURüm. Haazen• Oor. De Omwindzels zyn, in dit Geflagt, groot en vyfbladig : de Bloemblaadjes omgeboogen of ingekruld ; de Vrugt rondachtig, famengedrukt geftreept: de Bladen ftyf en fterk geribd, in eenige Soorten als Haazen - Ooren, waar van het den naam heeft. Het bevat 'er vyftïen, waar van alle de Kruidigen tot ons Wereldsdeel: deHeelterach* tigen tot Afrika behooren. (1) Haazen - Oor dat doorbladerig is, en geen EaJ^ algemeene Omwindzels heeft. rum rotan- Meadifol'um- RondbUdie*. (1) Buplt,urum Involuwis univerfalibus nullis &c. Syfl. Nat. SU. Gen. 315. p. *>U XIII. Gen. 328. p. 225. H. Ups. 6*. r. L*$tlh 109. Hall. Hslv, 437. F.eifbliata vuU £ % m ii, DESfc, viu« stu*<  Sit) Beschryving BËr IV*. Men noemt dit Kruid, dat niet alleen in de Afdeel. Zuidelyke deelen van Europa , maar ook in Hoofd- Duitfchland, en in de Nederlanden, voortkomt stuk. onder 't Koorn, gemeenlyk Doorwas, of Deurjjot- was> jn ,t franfch Persunie, 0m dat de Bladen volftrektelyk van de Stengen Takken doorboord zyn. H aller geeft 'er twee Voeten hoogte aan. De Bladen zyn aan de ééne zyde korter, aan de andere langer , ovaalachtig , Zeegroen en zeer glad. Zes, zeven of meer , byzondere Kroontjes, maaken het algemeene uit. 't Is een Wondkruid , komen in Pleiners tegen de Breuken en in Samentrekkende Pappen, zo die Heer aanmerkt. De kleine met geboogen Takken, van C. BAüHiNus,.heeftde Bladen wat langer , doch de Bloemen zyn, even als in de voorgaande en meeft alle Soorten van dit Geflagt , geel. De zelfde fpreekt van een Doorwas met menigvoudige Bloemen, 't welk onder den naam van Gekruld of Mosachtig Doorwas in Afbeelding gebragt is door C ajrtERARius; zynde een zeldzaam Kruid. Het Kleine , zegt die Autheur, is een kragtig Middel , in Pappen, die men op Beengezwellen legt. (ajHaa- gatislïma Arvenfis. C. B. Pin. 277. Perfoliara. Dod. Ptmft; Jo+. /8. Perf. minor Ramis inflexis & Flore multiplici. C. B. Tin. 277, P«f. ciispa f. Museofa, Cam, Hart, T. 37» P*  Kroontjes-Kruiden; ' z< HaazeD-Oor met vereeniede. Omwinct&eU,. ÏV' x , , . . ,, Afdeel, tjes, het algemeene drieUaaig. Vi. Hoofd» Dit Kruid, de Steng een Elle hoog hebben-stuk. de , is op de Switzerfche Alpen, onder acde- n. ren, door den Heer H aller gevonden, dieSuiiat*m. het in Afbeelding gebragt heeft. Men ziet daar Getond, uit, hoe zeer het van het voorgaande verfchille. De Wortelbladen zyn ongcvaar een Voet lang, fmal en egaal van breedte : de Stengbladen Lancetvormig , en geenszins omvattende. De Omwindzeltjes zyn in agten gedeeld, gekleurd en langer dan de Blommetjes. (3) Haazen-Oor met vereenigde Omwindzel- nr. tjes, het algemeene vyfbladig. P£oi££ Deeze, op de Alpen door Gesnerüs gevonden , hadt zeer fmalle Bladen als die van Gras. Vyf Blaadjes maakten het algemeene Omwindzel van de Kroon uit, en de byzondere der Kroontjes waren Gefternd, ten halven in zesfen gedeeld. Zy hebben zeer lange Steeltjes. (4) Haa- fz) Buplsurum Involucellis coadunatis , &c. Bupl. Alpinum. HALL. Helv. 438. T. lo. Perfol. Alpina anguftïtolia media. C. B. Pin. 277. Prodr. 129. BoRS. VI. J. (3) Bupleurum Involucellis coadunatis &c. BupU Fol. anguft. & nervofis. HALL. Helv. 438. Perfoliata Alpina Gtamineo folio. c. B. Pin. 277. Sedum Petrsum Bupleuti folios ïon. Bald. 247. B 3 11. Dee&. Vin. Stuk.  éi BES CHRV VING DE'R W. f4) Haazen-Oor met vyfbladige ronde Om* 'Afdeel. windzeltjes ; het algemeene driebladig Ey- Hoofd- rond: de Beladen omvattende, Lancetswys'. stuk. Hartvormig. IV. SupUurum £>jt is het Smalbladige Doorwas van C. ■/lng'.tleju;n _ Hoekig. Bauhintjs, waar van :et Groote op de ryreneen door Burserüs het Kleine op de Bergen van Wallifer Land gevonden is. Dit laatlle heeft de Bladen aan den Wortel Grasacbtig, twee of drie Duim lang; de Stengetjes een Voet hoog. Het andere heeft de Wortel-! bladen Lancetvormig, lang gefteeld; de Stengbladen breeder en gehoekt. v. (5) Haazen Oor met vyfbladige Eyronde Om« Zucgi/o- windzeltj.es ; het algemeene byna vyfbla* Lsrigbla. dig: de Bladen de Steng omvattende. Cf. Deeze, die de onderdo Bladen gedeeld heeft en de bovenften doorbladig, groeit op de Switzerfche Alpen en by Gottingen volgens den Heer Ha ller. Men vindt het ook in de Elzas, op hooge Gebergten. Het wordt Breedbladig Berg-Doorwas genoemd. De Steng is een Elle hoog. (6) Haa- ' (4) Bupleurum Involucellis pentïphylli» &c Perfol. Alp. Snguftifolia major. C. B. Pin. 277. Proir. 329. & minor ibidem. (S) Bupleurum Involucellis &c. Bupleurum Fol. imis pe» tlolatis. HALL. Helv. 437. Perfoliata montana latifolia. C. B, Pin. 277. Perfol. montana. Ce.13.Hen. 120, T. ;S. ÜAïï» Als. 4$,  ICroohtjes-KruideN. 23 (6) Haazen-Oor mt vyfbladige fpitfe °m' Ajt^u windzeltjes, het algemeene byna vyfbladig 1 vi." de Bladen Lancetvormig, de Steng bogtig. Hooro. Deeze Soort, die in 't byzonder den naam ^ V1van Haazen-Oortjes in Duitfchland voert, zou r**-»**. die met rondachtige Bladen of de allergemeen- hf™™' fle zyn , van C. Bauhinus. Ondertusfchen heeft het Haazen - Oor met geele Kroontjes» van j. Bauhinus, niets dat naar ronde Bladen zweemt. Tournefort merkt aan, dat by fommigen de onderfte rondachtige Bladen zyn weg gelaten. De befte AfbeeldiDg zou by T r a c u s voorkomen, waar van C o r d u s zig bediend heeft tot de befchryving van zyn Ifephyllon, gelyk hy dit Gewas noemt. Zulks fchynt gelykbladig te betekenen; doch dat is volftrekt legenftrydig : want de onderden Bladen zym gerond Lancetvormig , de Stengbladen worden, naar boven langs hoe fmaller en zyn fpits gepunt. In de gedagte Afbeelding by Tragus vind ik die geenszins Zeisfenvormig, gelyk zy by j. Bauhinus zo blykbaar zyn. Het heeft IdeineKroontjes, maar eentaamelyk hooge bogcige Steng, Dezelve is paarfehachrig, meest mee (6) Bupleurum Involucellis &c. Bupl. Fol, Rad. pedunculatis. guett. Stamp. 59. Bupl. Fol. petiolatis &c. hall. Helv. 439. Bupl. Fol- fubrotundo f. vulgatisfimum, C, B. Pin. 278. Auricula Leporis ümbelli lutea. J. B. Hijl. III. p. 200. f. 1. Ifophyllum. Coud. Hijl. 69. H«tba Vulneiaua. TbaG. Mijl. 451' B 4 II, OïEL. VIII. STUK.  ($ BïsCHRÏVISC DEL IV- met zeven Kroontjes, die hoog geel zyn,vclArnEEL. gens l j N N JK u s. Hoofd- Wat de gemeenheid van dit Kruid aangaat: stuk:. jiet js zekerlyk gemeener j dan onze Ridder zig Tweewy fchynt verbeeld te hebben. Zyn Ed. 1'chryft 'er de Haagen van Misnie en 't Walüfer - Land tot eene Groeiplaats aan toe. Men vindt het in verfcheide deelcn van Duitfcaknd ; in Vrankryk omftreeks Parys , in de Elfaz en in Provence. Tui.cfls bevondt, dat men het JVbndkruid noemde, en H a l l e r merkt aan, dat men het Afkookzel voor een Koortsmiddel houdt (*). vit. (7) Haazen - Oor met vyfbladige fpitfe Om'i edlnritn* windzeltjes, het algemeene driebladig; het xaadig. middel-Bloempje hooger, de Takken wyd gemikt. Dit is een zeer klein Kruidje, groeijende op de Alpen van Wallifer - Land , op de Rotfen yan Itahe en op de Gebergten in Provence, als ook by Montpellier, Het heeft de Stengetjes maar een Handbreed hoog, fterk getakt, met zeer kleine Kroontjes. De byzondere Omwindzeltjes, van ieder Kroontje, zyn vyf bladig,gebaard en ftyf. (8) Haa- (*) Door den Heer BïRGiUS is een Kaap/ch Haazen - Oer welk zeer naa komt aan deeze Soort , befchreei'en. Cap. P- 7«- (7) Bupleurum Invol. &c. Bupl. Fol. Gramineis &c. HALL» Hetv. 4.38. Perf. minor angiiftif. Bupleuri folio. C. B. Pin. 277. Perfol. minima Bupleuri folio. CfL, Eepir, I. p, 84, T- 247»  Kroontjès-Kruiden. 1 iF , (3) Haazen-Oor met famengefielde en tevens Jj*^ enkelde Kroontjes. vi. hoofd- In Spanje groeit deeze , die naar de voor- 5TUif:. gaande Soort veel gelykt, doch naauwlyksvoor ^ vm.^ eene Verfcheidenheid kan worden aangezien, semuomg*. fitum. (9) Haazen-Oor met vyfbladige Lancetvormi-«^™n' ge, langere Omwindzeltjes; het algemeene -IX driehladig ; de Stengbladen Lancetvormig. K~<- . , Ratiunke» Deeze , groeijende in Switzerland en op de lig. pvreneefche Bergen, heeft degelykenis vaneen Ranonkel, zo Lobkl aanmerkt. De onderfle Bladen zyn fmal, de bovenden langwerpig Hartvormig , de Steng omvattende, gelyk uit de Afbeelding van J. Bauhinus blykt. Hy noemt het Bupleurum met Grasachtige Bladen. De Steng is omtrent een half Voet hoog en de Blomnietjes zyn, gelyk in de anderen, geel. (io) Haazen-Oor met een bynanaakie g»gaf- ^ x.^ /^"Stytbladlg {,) Bupleurum Umbell. compos. &C Am. Acal III. p. 4°J. /,) Bupleurum Involucellis 8cc. Bupl. Fol. amplexicaul. 8cc. 'H ïlfr U HAL,, R- ^ maakt een Heeiter van twee Ellen hoogHoofd- te, met Houtige bruine Stengen, en heeftlangeTUK* werpige Bladen, van gezegde figuur, bleek fl'sym*. groen . $e Kroontjes hebben geele Bloempjes: de Wortel is lang en blyft over, gelyk het Gewas, dat in de KoninglykeTuin te Montpellier altyd groen is. Men heeft 'er den naam van Ethiopifch Sefeli aan gegeven , volgens de Ou» den. Misfchicn zal het uit de opperde deelen van Egypte afkomflig zyn. Het groeit van zelf by Marfeille en elders in de Zuidelyke deelen van Provence, als ook in de Levant, op vogtige Steenachtige Gronden. xiv. (14) Haazen-Oor, dat Heejlerig is, met Lu BFrtiTcét^ niaale Bladen , hebbende algemeene en by- „ zondere Omwindzels, Heeftet- »ciiug. ^ Bergen en hopge Heuvels by Aranjuez in Spanje groeit deeze Soort, volgens Loefling, overvloedig. Zy heeft Houtige Stengen van een , twee of drie Voeten hoog , met korte Biesachtige Takjes en Bladen als van'tVlafch, zeer glad. De Omwindzels, in de voorgaande Soort, door hem in Portugal wild gevonden , ■ontbreekende, deeden hem vaftitellen, dat het een andere moeit zyn. (15) Haa- f 1*) Bvptiurum Ftut. Fol. TJnearibus Sec. Am. Aead. IV. p. 169. Lof.fl. Itin. 134 , 188. Bupl. Hjsp. Arboreseerts Gramineo folio Tournf. I»Ji. 310. Bupl. Fiutixïns angultifol. Hisp. BARR. Rar. T. izjj.  Kroontjes-Kruiden. n fgfg Haazen-Oor, dat Heejlerigi-s, met de K.^ Voorjaars - Bladen meervoudig verdeeld , vu vlak, ingefneeden', de Zomer - Bladenlloo^ Draadachtig, hoekig, in drieën gedeeld. ^ „ cv Bupleurum De Winterbladen zyn als die van Peterleiie, diff de Zomerbladen als die van 't Priemkruid. 't Om- wanfcd, windzel beftaat uit verfcheide Elsvorm.ge Blaadjes onder famengevoegd, die afvallen: de kleine bmwindzekjes zyn vyfbladig. Ook zynfommiKe Kroontjes enkeld, anderen famengefteld 5 volgens den Heer Linnjebs. Het Loof der aangehaalde Kaapfchc van den Heer j Burmannus verfchilt aanmerkelyk. Ook worde door deezen van gedagte Winterbladen geen gewa* gemaakt: dat zonderling zou zyn, indien bcrTdezelven , zo verfchillende , gehad bad m de Hortus Medicus alhier; alwaar het, zo zyn Ed. aanmerkte, met gemak werdt voortgeteeld. Echinophora. Stekelkroon. De zydelingfe Bloemen zyn Mannelyk ofonvrugtbaar , de middelden vrugtbaar in dit Geflagt , 't welk een enkeld Zaad draagt, m de vergr'oote Kelk beflooten. Het heeft twee Soorten, beiden Europifche, naamelyk. ^ ^ (U) BupleurumTmt. Fol. Vernalibusdecompofitis &c. Bupl. Fol. Radicalibus pinnato. incifiS &c. R. Lugdb. no.Bupl. Fwtescans Fol. ex uno punfto plwimis juncei, tetragonif, »UBM. Afr. 195. T. 71. f. I? IL D»e1-. v"i. stok.  30 Beschryving der 1V. CO Stekelkroon met effenrandige Blaadjes dit Afdeel. Elsvormig gedoomd zyn. stukvd Gedoomde Zee- Venkel heet deeze by Dodo» . i, k je v s, die aanmc.kt, dat menze aan den Zee«1S$.kant der Zuidelyke deelen van Europa vindt. ^Gecioom-LoBEt noemt dit Kruid Zee-Pinfternakel,oTn dat de Wortels'er den Smaak van hebben, wordende van het Landvolk, aan de Kust van Languedok , zegt hy , tot Spyze gebruikt. Het groeit 'er, onder de Kruisdiftel, aan de Duinen. De Steng is hol en uitgegroefd, anderhalve Elle hoog, als met Knoopen , uit welken op zyde de Bladen voortkomen , die aan een dikken Steel met gepaarde, fmal verdeelde, Vinblaadjes bezet zyn, welke aan 't end fcherpe Doorntjes hebben. Ook is het Zaadhuisje met punten, 't welk de Kroon ftekelig maakt. TTi (2.) Stekelkroon met ingefneeden ongedoorndè Tmuftlia. Blaadjes. se, 1 o d R- f3) Echinophora Foliolis Subulato - fpinofis iiitegerrimij, Ssft:. Nat. JU. Gen. 32S. p. 20+. Veg. XIII. Gen. 329. p. 126. Caucalis Caule Ugnofo &c. R. Lagdb. 96. Sauv. Monsp. 2js. Couan Monsp. 13J. GEB. Prov. 231. Critlimum ma. rir. fpin. C. b. P"n. 28S. Crithmum fpin. Dod. Pempt, 70J. Faftinaca marina. Lob. Uon. 710, Tournf. hft. s66. t, 42J. (i) Echinophora Foliolis incifis inermibus, Echin. Fol. fu. piadecompoilris. Wach. Ultr, 200. Caucal. Caule Lign Fol. incifis. R. I.ugdi. 96. Pastin. fylv. ariguftif. Fr. cchinato, C. B. Pt». 151. Paftj Echinophora Apula. COL. Ecpbr. I, p, SS. T. :or, Ecliin, Paftiii, foto, TOUBNF, /«/?, 5S1S,  Kroontjes-Kruiden. gt Tournefort geeft de Bladen van Pink-^^'^ fternakels aan deeze, die ook in de Europifche v'£ Tuinen voorkomt, zynde insgelyks een over- Hoofdblyvend Kruid. Bauhinus hadt hetzelve van 8™K*. Columna gekreegen, door wien het aan de 'lsm Zeekust van Apulie , in 't Ryk van Napels, op zoute Gronden, gevonden is en afgebeeld, Hasselquistia. ■ Naar wylen den Heer Hasselquist; door zyne Ontdekkingen in 't Beloofde Land en in Egypte vermaard , is door L i n n m u s dit Geflagt gedoopt. Het heeft geftraalde Bloemen , met de middelftc Schyfblommetjes Mannelyk, die van den Rand tweefiagtig , brengende deeze dubbelde platte, ovaale, in de omtrek gekartelde Zaadjes voort: tervvyl de vrugtbaare Blommetjes van de Schyf enkelde halfronde, holle Zaadjes uitleveren , die zo wel als de anderen met twee Styltjes gekroond zyn. De eenigfce Soort , Egyptifche gebynaamd, t. heeft haare Groeiplaats, zegt de Ridder, inf^'^f Arabie. Zyn Ed. heeft evenwel dien bynaam in tatit.^ Oofterfche veranderd. De Oofterfche Pi?ijlerna-c<:het '' kei van Buxbaom zou mooglyk hier toe behooren kunnen. Doktor Hasselquist vondt liit Kruid in Arabie, zynde twee Voeten hoog. Het fi) Hasfelquiftia. Syfl. Nat. Veg.. xiii. Gen. 341. p« \/Uant. 217, Am. Acad. iv. p. 170. jACffc Hort. f, 8;. II, dim» viii, stok.  32 Beschryvino der' 'IV. Het hadt een ftyve Steng, witachtig rauw,1 Afdeel. meC geftee]de Vinbladen overhoeks , en een Hoofd- Kroon van tien kleine Kroontjes , met witte stuk. Bloemen. De Omwindzels waren Elsbladig. T-weewy. ° Tordylium. Krielzaad. i ln dit Geflagt zyn de Bloemen geftraald en allen tweefiagtig ; de Omwindzels lang en onverdeeld : de Vrugt beftaat uit twee platte ovaale Zaaden, die een breeden gekartelden Zoom hebben; weshalve ik het Krielzaad noem. Het bevat zeven Soorten , meestal Europifche Planten, als volgt. ». (ï.) Krielzaad met de Omwindzels langer dan SjHacum. liet Kroontje. .Syriich. De vermaarde Radwolf heeft deeze Soort in Syrië gevonden en de Zaaden daar van aan de Kruidkundigen in Europa bezorgd, 't Gewas is klein, doch heeft de Zaaden groot en met een gekartelden Zoom , als gezegd is. De Bladen komen met die der Breedbladige Pinkfternakel overeen. CO Kriel- (i) Terdylium Involucris TJmbelli Iongiotibus, Syji. Nati XII. Gen, 3*7. p. 204. Ver. XIII. Gen. 330. p. zi7. ƒ/. Gif, Ups, r, Lu»d, ss. GOUAM Momp, 134. GKOÏJ. Oriënt. 78. Tordylium Syr. humilius &c. MOBls. Ml. III. p. 317. S. 9. T. 16 f. 7. Gingiciium Fol. Paftinaca: latifoliz. C. S. Pin. i ji. Gingidium primum. Doo.Pe/npt. 6zo. Tordylium minus limbo gvanulato Syrfacuin. Touknf, Inji. 310. T> 170. •  Kroontjes-Kruiden. 33 (2) Krielzaad met de byzondere Omwindzeltjes IV. van Icmgte als de Bloemen , de Blaadjes ^FD^E6, Eyrond en gefnipperd. Hoofdstuk. Deeze , bekend by den naam van Sefeli Cre- 11. ticum, groeit in de Zuidelyke deelen van Rn-offilinaïe! ropa, aan de Wegen. De Grieken hebben de-Gemcen» zelve Tordylion genoemd. Het Kruid wordt naauwlyks een Voet hoog , en heeft enkeld gevinde Bladen , die Eyrond en Tandswys' ingefneeden zyn, brengende dergelyke Schildachtige Zaaden voort. Men heeft 'er een Pisdryvende kragt aan toegefchreeven. (3) Krielzaad met gejleufde rimpelige geplooide p™;{ Zaaden, het algemene Omwindzel eenila-num. dig en op 't meest in drieën gedeeld. "Deeze , reeds onder den naam van Vreemde Caucalis by C. Bauhinus bekend en door Camerarius afgebeeld , verfchilt van de anderen grootelyks door de geftalte der Zaaden, die echter ook zeer fraay zyn. De gcheele Plant bevat een zoete Melk en fmaakt naar Sellery. De (■>) Tordyliaw Invol. partialibus Sec. H. Cliff. Ups. R. Lugdb, Mat, Mid. SAUV. Monsp. 230. GOUAN Monsp. 134, Gfr. Prov. 235, Tordyl, Narbosenfe minus. TÓi.rne. InJl, 320. Sefeli Creticum minus. C. B. Pin, 161. Sefeli Creticum. DOD. Pempt. 3'4. {%) Tordyüum Seminibus fulcatis &c. Caucalis peregrina Semine rugofo. C. B. Pin, 153. Caucalis Hispanica. Cam, Hort. 37, t, ij. c ji. deel, viii. StVK.  34 Beschryving der IV. De Bladen zyn als die van Kervel. Het algeAfdveieL'meeue Omwindzel heeft drie of minder; het Hoofd- byzondere op 't hoogfl: zeven Straalen. De »tuk. Groeiplaats is , volgens Arduikus, in het Doften. iv. (4) Krielzaad met de Kroontjes ver van elkan* Apuiui1"" der, de Vinblaadjes rondachtig en gefnipApulifch. -perd. Deeze , in Apulie en elders in Italië groeijende, is door Columna afgebeeld, als ook door den Heer Jacquin. Men vindtze allerkleinft Cretifch Sefeli genoemd van C. Bauhinus. Ieder Kroontje heeft drierand-Bloempjes grooter of geftraald. v. (5) Krielzaad met getropte gejlraalde Kroontjes j>!a\\Z"-'"' en Lancetvormige Tandswys' ingefneeden tiootft. Blaadjes. Deeze komt niet alleen in Italië, op Steenachtige plaatfen , voort, maar zy groeit ook in Languedok en Provence aan de kanten der Ak- ke- (4) Tordylium Um'iellulis remotis &c. H, CliJJ. 90. R. ' Lugdb. 94. Tordylium Apulum minimum. COLUMN. Ecpbr. I. p. i2z. T. 124. Sefeli Ciet. minimum. C. B. Pin, isi. JACQ. Hort. T. 53. (s) Tordylium tfmbellis confertis radiatis &c. H. Cliff. 90. R. Lugdb. 94. SAUV. Monsp. 230 , 2J9- GOUAN Monsp. 134. Ger. Prov. 235. Tordylium. Riv. Pent. 1. Caucalis maxima &c. C. B. F". 152. Cauc. major. CluS. Hijl. II, p. lol. Sefeli Creticum majus. C. B, Pin. 161,  Kroontjes-Kruiden. 35 keren en Wegen. Men vindtze Groot Sefeli van IV. Kandia getyteld by Bauhinus, en Groote Av^t' Caucalis met gedoomd Zaad. 't Gewas heeft Hoofdeen geftreepte ftekelige Steng : de Bladen be-STUK'. liaan uit zeven ruige Vinblaadjes, het ende- sym ' lingfe eens zo groot; de Kroon beüaat uit Steelen veel langer dan de Bladen , en de groote meelt uit negen kleine Kroontjes: de Omwindzels zyn vyf bladig, Elsvormigj de Bloemengeftraald, wit van onderen rood; de Zaadenrondachtig , famengedrukt , Itekelig, met een verdikten, gedoornden, rooden rand of zoom. (6) Krielzaad met getrapte Kroontjes en Ey- vi. rond Lancetvormige Vinswys' ingefnee-^fjü*"r den Vinblaadies. , Noorde- lyk. Dit is een gemeen Onkruid op de Akkers en aan de Wegen in de Noordelyke deelen van Europa , zelfs in Sweeden ; hoewel men het cok in de middelde en Zuidelyke deelen aantreft. Men noemt het in onze Nederlanden, daar het niet minder gemeen is, Akker • Klisfen, De bynaam Anthriscus behoort tot de NaaldeKervel, waar van hetzelve grootelyks verfchilt. In («) Tordylium Umbellis confertis Sec. H. Cltff. Fl. Suect R. Lugib. 94. Caucalis Umbella conferia &c. Guett. Stamp, I. p. 8i. C3ucalis Semine aspero FIosc. rubentibus. C. B. P'tu. 152. Icon. Prodr, 80, Cauc, minor Flore rubentê. Moius. üift. III. p, 308. S. 9. T. 14. f. 8. Daucusannuus minor, Flor- rubentibus. TuuilNF. Injl, jog, C 2 II. Deel. VIII. Stuk,  36 Beschryving der IV. in Switzerland groeit dit Kruid, met zyne ruuAFvifL'we Stengen, zode Heer Hall er aantekent, Hoofd- tot vyf Voeten hoog. Hier is het, aan de We«tuk. gen jmmers t veei laager. De Bladen zyn ook j™*vy- ruuw ^ donj.er groen s jB jt geheel driehoekig , met de buitenfte Vinnetjes breeder. De algemeene Kroontjes zyn klein, plat en gedrongen: zy hebben maar ééne of geene Straal, de byzondere vyf fmallc Straaltjes. De Bloemen , dikwils roodachtig gekleurd , zyn Mannelyk en Vrouwelyk; daar op volgen Eyronde Zaadjes, met drie Streepen gewiekt en vol van korte roode Stekeltjes (*> vu (7J Krielzaad mee enkelde ongejleelde KroonTtrdjiium tjes f de buitenjle Zaaden Stekelig heb- Kaoopig. bende. By het voorgaande , aan de Wegen en op de Akkers , komt fomtyds een Onkruid voor , dat de Stengen knoopiger en aan die Knoopen on- (*) Deeze befchryving van dit Kruid , door den Heer HalÏ.f.b, nagenoeg met die van LiNN.EUS Mant. p. jjo overeenkomende , en , zo wel ten opzigt van de Bloemen als van de Zaaden, groote'yks afloopende van de Kenmerken van dit Geflagt , doet my verwonderen , waarom het niet liever in 't volgende geplaatst zy. Tournefort heeft dit en de volgende Soort, wegens de ftekeligheid van 't Zaad, tot hef Geflagt van Daucus betrokken. (7) Tordy.ium Umbell. fimplicibus fesfilibus &c. H. Ups. Cliff. r. Lugdb. 9J- DAL1B. Paris SS. ToURNF. Paris. 18. Caucalis nodofa Echinato femine. c, b. Pin, 15 i.Predr, la. J. B. Hifi. UI. p. 83.  Kroontjes-Kruiden. 37 origefceelde Kroontjes heeft van dergelyke Bloe-^ men en Zaaden. Meese heeft het in Vries- F™*u land; ik heb het hier in Holland gevonden. Het Hoofdis door J. Bauhinus, als naby aan het voo-'!TUK* rige komende , zo niet eene Verfcheidenheid 'S)n daar van zynde, aangemerkt. Zyne Afbeelding nogthans deugt niet. C. Bauhinus heeft het byzonderlyk befchreeven. Hy hadt het van Parys bekomen, zegt Toukjnefort,alwaar het zeer gemeen is aan de kanten der Wegen, Het Zaad van de een en andere komt dikwils onder 't Koorn. Caucalis. Doornzaad. De Blommetjes zyn geftraald,de middelftea Mannelyk of onvrugtbaar: zy hebben de Bloemblaadjes omgeboogenuitgerand, en geheelc Omwindzels. De Vrugt is met Borfteltjes gedoomd. Zes Soorten, altcmaal Europifche, vallen in dit Geflagt, naamelyk fi") Doornzaad met alle Omwindzels vyfoladig; ï- ' het eene Blaadje eens zo groot. grmd;jif DeC- ra. Grootkloe- (i) Caucalis Involucris pentaphyilis Sec, Syst. Nat. XII. m2e' Gen. 328. f. 20S. Veg. XIII. Gen. 331. p. 227. H. ClijJ. 91. R. Lusdb 95. GouAN Monsp. 135. Caucalis Umbella con. fetta &c. GER. Prov zï7- Cauc. Inv. univerfali pinnatifido fcc. Fl. Sutc. 225. DALIB. Paris 84. vaill. Par. 31. &c. Caucalis Involucris latifoliis. Hall. Helv. 448. Canc. Arv. eclunata magno Flore. C. B. Pin. ij2. Eehinophora Flore C 3 m,s- ii. deel. viii. Stuk,  33 Beschryving der Afdeel uceze voert eigentlyk den naam van Caucavi. ' lis, een Woord by Hippocrates bekend Hoofd- en van Dioscorides gebruikt voor een stuk. Moeskruid met welriekend Zaad. De Franfchen Tweewy- , „ n y,Se, noemen nee Bajterd en de Engelfchen Wilde Peterfelie. Het heeft ruige Stekelige Zaadkroontjes , waaf vao het Zaad als Klisfen aan de Kleeders hangen blyft, en hierom hebben fommigen het Echinophora getyteld. Het groeit niet alleen in de Zuidelyke, maar ook in de middelfte deelen van Europa, wild aan de Wegen en op de Koornlanden, wordende in Duitfchland, Engeland en Swceden , ja zelfs aan de Maas en elders in de Ooftenrykfe Nederlanden gevonden. Het is, volgens den Heer Haller, in Switzerland een laag, gearmd, verfpreidKruid, dat de Bladen ruigachtig en zodanig verdeeld heeft, dat menze drievoudig gevind mag noemen. Aan den gemeenen Bladfteel, naamelyk, ftaan Vinswyze andere Bladftceltjes, en deeze zyn met nog kleinere gevind , welke wederzyds drie Vinblaadjes hebben, die ten halve in tweeën of in drieën gefneeden zyn. Het heeft groote witte Kroontjes, wier algemeene Omwindzel drie of vierbladig is : het byzondere heeft drie groote en twee of drie zeer kleine Blaadjes. Van de Bloem- jnagno. Riv. Pent. 2j. Echin. pyenocarpos. Col. Ecpbr. i. p. 91, t. 94. Caucalis. Dod, Pempt. 700, Caucalis albo flor, vulgaris. Lob. Ic, 71%.