HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE, BENEVENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING DER BOOMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUIDEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, VOLGENS HET ZAMENSTEL van C. LINNJEUS. nieuwe uitgave met 105 pi/aten. IX* deel. te AMSTERDAM bij LODEWYK van ES, Jh de Kalverftraat, N°. 96.   INHOUD van dit STUK, GIERDE AFDEELING, De KRUIDE N. XIII. Hoofdst. Befchryving der Tvvin- tigman kige kruiden (IcO- fandria), dat is die ten minfte twintig Meeldraadjes hebben: tot welken de menigvuldige Sosrten van Middagbloem of Ficoides, Ganferik of Vyfvingerkruid, Aardbezie, Braamboos, Tormentil, Nagel wortel en anderen, betrokhn zyn. Bkdz. I XIV. HooFosï. 'Befchtfv'm der Veel» jianhige Kruiden (Polyandria), dat is die veelmeer dan twintig Meeldraadjes hebben, tot welken , onder anderen, de Maankcippin,Fióri- , pen , Corchorus , Pconie , Ridderfpooren, Monnikskappen, Akeleijen, Anemonen, Ranonkclen, belmoren* • 81 * 2 XV'  XV. Hoofdst. Befchryving der Twee- magtige Kruiden (Didynamia,) dus genaamd, om dat zy vande vier Meeldraadjes twee langer hebben dan de twee anderen : waar toe de zogenaamde Kransjes - Kruiden, gelyk de Melisfe , Thym , Orégo , en veele anderen; als ook de Grynsbloemigen, gelyk hei Leeuwenbek-, VingerhoedKruid , enz., enz. behooren. Bladz. 266 XVI. Hoofdst. Befchryving der Viermagtige Kruiden (Tetradynamia),dz/.r genaamd, om dat van zes Meeldraadjes, in derzelver Bloemen, vier langer zyn dan twee anderen, die tegenover elkanderJlaan: gelyk dit plaats heeft in de Kool, Radyzen, Violieren, Lepelbladen, Th'aspi en veele andere Kruiden. — 593 AAN.  AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden. Plaat LUI. Afbeelding van een der Tw i n t i g m a n nige kruiden: naamelyk tegenovir Bladz. 33 Fig. i.HetKaapfe Mefemlryantliemum, of Middagbloem , gemeenlyk Ficoides genaamd, zo als hetzelve met ten deele geflootene, ten sleele door bevogtig'mg geopende Zaadhuisjes zig vertoont. Zie bl. 35. 2. Zodanig een Zaadhuisje vergroot. 3. Hetzelve geilooten en Fig. 4- geopend doorgefneeden, zynde de aanwyztng der Letteren U. 35,36 verklaard. Plaat LIV. Afbeelding van Veel- mannige Kruiden. " Bladz. 139 Fig. 1. De C01chorus OUtorius uit Oost- indie met zyne Zaadhuisjes. bl. 141. — a. Een fraaije Japanfche Corchorus met dubbelde Bloemen. hl. 145. * 3 Plaat  Fig. i. De Ruèïlia repanda of Uitge- gulpte. . bl. s?6. •»— 2. De Ruëllia ringens of Gryn- zige. . . bl. 577. —. 3. De Ruëllia articulata, Gewrichte of Kortledige Ruëllia. bl. 579, Allen uit Ooftindie. Plaat LX. Afbeelding van Vier- magtige Kruiden. tegenover Bladz. 611 Fig. x. De Braba Muralis uit Japan. . . bl. 611. —— 2. De Bunias Orientalis of Ooster- fche Knodsvrugt. . bl- 741. Waar van het Zaadhuisje by Letter A vergroot. — 3. De Cleome dodecandra of Twaalf- mannige Hederik uit Oostindie, bl. 753. By Letter B ds Bloem daar van vergroot. B E-  BESCHRYVING DÉR P L ANTEN. VIERDE AF DEELING» De KRUIDEN, XIII. HOOFDSTUK. Befchryving der TwintigManni geKrui* den (Icoiandria), dat is die twintig of meer Meeldraadjes hebben : tot welken de menigvuU dige Soorten van Middagbloem of Ficoides, ' Ganferik of Vyfvingerkruid , Aardbezie, Braainboos, Tormentil , Nagelwortel en ara» deren , behooren. 't.g^^gg.etal van twiryig Meeldraadjes, aU § f> % leen , onderfchcidt deeze Klasfe \ «F niet; maar 'er komt by, dat dezeiven in den Rand van den Kelk zvn ingeplant, en dus worden 'er ook toe betrokken die meer hebben dan twintig Meeldraadjes , als zynde daar door; van de Veelmannigen ondericheiden , in welken de Meel A ■ draad- li. dess» ix, stux,  fi Twintigmannige Kruiden. IV. draadjes hunne ftandplaats op 't onderfle van Afdeel, de Bloem hebben, tegen het VrugtbeginHoofd- zcl aar> (*> Het getal der Meeldraadjes, nog. stuk. thans, is in deeze Klasfe op ver naa zo groot pritwy- niet ais jn (je volgende. Heteerfte Geflagt, dat hier voorkomt, behoort tot de Driewyvigen , alzo de Eén- en Tweewyvigen, als allen Boom- of Heetterachtig zynde , reeds befchreeven zyn. Het voert den naam van , Sesuvium. Dit heeft een vyfdeeligen gekleurden Kelk, zonder Bloemblaadjes; het ZaadhuisjeEyrond, driehokkig , omgefneeden , bevattende veele Zaadjes. */Wrf«* De een'Sfte Soort van hetzelve CO is door Tortula- (Jg taflrum. a«htig.!em" °e duiflerheid "3« het woord Recepucalum heeft ray- ne uitdrukkingen daar omtrent verfchillende gemaakt : zie de Tytels van het X. en XI. Hoofdftuk der Heefteren , als ook het ». D. I. Stok van deeze Nat. Hificrie ; alwaar ik da» gene, 't welk de Bloemblaadjes , den Kelk , het Vrugtbeginzel en de Meeldraadjes famen verbindt, (volgens PbiL Bot. N. 88. Rneptatuhm genaamd,) niet oneigen he: Xloemkaije genoemd heb ; hoewel het in veele Bloemen, inzonderheid in de Syngwfia , daar het een weezentlyk Deel is, eigener den naam voert van Steel. (i) Sefuvinm. Syst. Nat. XII. Gen. «24. p. 3i3. feg. XIII. Gen. 624. p.'388. JAcr*. Hij}. i5J. t. 9S. Portulaca Fol. Lanceol. convexis &c. Loefl. hin. 191. Port. Curasfaviea &c. rluk. Mm. 303. T. aitf. f. ,. Hebm. Par. 212, t. 212» foit. niarina latüblia. ïlvm. Sp. f, h. 223. f. zl  ICOSANDRI-A. 3 de voornaamfte Kruidbefchryvers tot het Poi'-Af^* felein betrokken geweest. Men vindtze onder xm!'U den naam van Kurasfaufch leggend Porfelein ,Boofdmet lange , fmalle , glanzige Bladen en roodeSTUK* Bloemen , zeer wel afgebeeld door den febran-B£'"^r deren Pluken et. Zy heet Breedbladig Zee Por felein by Pl um ik r. Rumphius noemcze 'Crithmus Indicus of Indifche Zee-Venkel en zegt dat zy in Oostindie , naar 't Portugeefche Perexil do Mar, van de Hollanders ook Zee-Peterjelie geheten wordt , doch in 't Maleitfch Gelang laut, dat is Zee-Porfelein. Dit Kruid, dat zo wel in West- als in Oostindie valt, is ook door den Heer j acquin afgebeeld , die het aan de Zeekusten der Karibifche Eilanden heeft gevonden en afgebeeld. Het is , zegt by , een Sappige overblyvende Plant, met dikke , ronde , gladde, verfpreide, Takkige , leggend - opftygende Stengen : de Blaadjes zyn Lancetvormig , glad en Sappig, dik , gepaard, anderhalf Duim lang. Uit de Oxels komen cenbloemige Steeltjes voort, met Reukelooze , van buiten groenachtige, van binnen witte , Roozeklcurige of paarfche Bloemen, die als uit een famengegroejde Kelk en Bloemblad ichynen te beflaan , als hebbende dubbelde Tippen. De Meeldraadjes waren paarfch. Op Mar- Port. Aizoides &c. Slo\n. Jam. 88. Hifi. r. p. zo.;. Crithnws indicus. RUMPH. Amb: vi. p. K>J. t. 72. f. i. BUKM, Fl. Ir.d. A Z II, deel, IX. Sim.  ■ 4 TWINTIGMANKIGE KrüIDEM. IV. Martenique hadt hy altoos.vier, opKubadrie^ A™1, op Domingo drie ofvierStylen in deeze Bloemen Hoofd, waargenomen , en met het getal der Hokjes was stuk. het even 't zelfde. vv™y jn Ooftindie houdt men dit Kruid voor hec weezentlykfle Ingrediënt van het Atsjaar, een Verfnapering uit verfcheide Kruiden, Bloemen en Wortelen , die men op gepekelden Azyn vervaardigt , en by allerley Spyzen op Tafel zet, om Appetyt te verwekken: wordende derhalve dit-Kruid, in de Ambonfe Taal, zo Rum» phiüs zig verbeeldde, ook As/ar geheten. In de Rang der Vyfwyvigcn volgt een zeer uitgebreid Geflagt van Kruiden , dat den naam voert van Mesembryanthemum. Middagbloem. Die door den geleerden Breynius aan deeze Kruiden gegeven was, om dat zy meest omtrent den Middag, maar eenige Uuren', de Bloemen ontlooken hebben; gelyk zyn Ed. het zelf verklaart. Dilleniüs heeft flegts, om redenen, de I in Y veranderd. Het heeft een vyfdeeligen Kelk en menigvuldige Liniaale Bloemblaadjes,- het Zaadhuisje Vleezig, beneden de Bloem en veelzaadig. De meeften zyn met vyf Vrugtbefginzels en Stampers voorzien, doch men vindt 'er twee Vierwyvigen en vyf Tien- of veelwyvigen onder. Tot  ICOSA NDRIA. 5 Tot dit Geflagt zyn de meeftë Planten, die^J^. men te vooren Ficoides genoemd hadt, betrok- X1U; * ken : waar uit en derzelver Geftalte en de plaats Hoofdder afkomst kenbaar is ; alzo men den Baar-5™* moeder van byna allen op den Zuidhoek vanKi(J. Afrika , genaamd de Kaap der Goede Hope, vindt. Het bevat tusfehen de veertig en vyftig Soorten, welke , naar de Kleur, in Wit- Rood- en Geelbloemige onderfcheiden zyn. J. Met Witte Bloemen. (1) Middagbloem met overhoekfe , Spilrondachtige ftompe Bladen, die aan den Voet anthemum kanthaairig zyn. Knoop- bloemig. Deeze groeit, in Egypte en in 'tNapelfche, op Zandige plaatfcn aan de Zee, die van den Vloed befproeid worden. (2) Middagbloem met overhoekfe Eyronde Te- CryJ^ pelige gegolfde Bladen. ^^idig. (t) Mefemiryanthemum Fol. altern. teretiusculis obtutts, B.fi ciliatis. Syft. Nat. XII. Gen. 6z8. p. 344- VeZ. XIII. 8 H. Ups. 119- Kali Cnsjula: minons toliis. C. B. Vp-l '89 MOB. S. j. T. 33. f- 7- Kali Neapolitanura Aizoides repens. COL. Ecphr. II, 7* T. 73- Kalli fecundurrr, ALÏ J&fjpt 11S- T- ,27' (2) Me/embr. Fol. altemis dvatis, Papulofis undulatis. H. C/tf a««- Ups. 117- Lugdb. .81. X. I. GOUAN Monsp. ,1 FABK. Hetmft. W- Mes. Cryftallinum. DiLL. Eltb. i T HO. f- »'*!• ficoides Africana Fol Plantag. undutato, Midi Argenteis asperfo. URAOL* Succ. j. T. 1.5f. 4«- A 3  6 TwiNTIGMANNIGE KRUIDEN. Afdeel 10 h Franrch is dee*e Soort by den naam van lx tUL ' Glaciale s by ons onder dien van Tskruid bekend; Hoofd- om dat de Bladen zig als met bevroozen Water"rvw - druPPc,s bcfprengd verwonen. De Steng, van vïty. .." een Vinger lang, is bezet met gepaarde Bladen en gècft veele langs den Grond verfpreide Takken uit, met overhoekfe Bladen. Die Ysachtige pukkeltjes zyn blaasjes met Water gevuld en verdwynen derhalve in de gedroogde Plant t'eeneraaal. De afkomst febynt ook uit Afrika te zyn. Mfiliri- ^ Middagbloem met half Spilronde Tepeïige onderfcheiden Bladen; de Bloemen onneEgyptiich. Jiedd in de Oxèlen; de Kelken vyfdeelig. \ CeZ'uii. («0 Middagbloem met half Spilronde Tepeïige fitrum^ onderfcheiden Bladen ; de Bloemen ons,e- Woemig. Jleeld in de Oxelen; de Kelken vierdeelig. Zo weinig verfchillen daar in deeze twee Soorten , waar van nogthans de eene een Zaay - Gewas, de laatftc Heetterachtig is. De eerfte zou haare (3) Mtfemhryantbeum Fol. femiteretibus Papulofis dirtinctis, Flor. fafiiibus Axillaribus &c. Kali /Egypriacam Fol valde Jongis hitfutis. C. E. Pin. 286. Kalli tertium. Alp. jEgypt. 119. t. (4; Me/.mbr. Foi. femiteretibus &c. Mef. Ramis qndique Papillofis, Folio crasfioribus. H. CliJ~. irs N. 2;. R. Lwdi. «3. N. 22. Mef. Cap. Genicuüfiorum. Dill Eltb. 171. T. tos. f. 261. FkciJes Neapolitana Fiere cjndido. Eradl! Smc. 5. T. 17. f. Faer. tklmjl. Zi?.  IcosAndria. 7 haare Groeiplaats in Egypte hebben. De an- Jto^ dere, die men verkeerdelyk voor Neapolitaanich xm. heeft aangezien, is van de Kaap afkomftig, ™f°°™m wel als alle de volgende Soorten. (5) Middagbloem met half Rolronde, en pui- MeJ;miry. Jlige , onderjcheidene Bladen , gefteeldea^™" Bloemen en vierdeelige Kelken. rum. Nagtbioe.; Deeze voert dien bynaam, om dat zy, tegen^sde eigenfchap der meefte anderen , de geheele Nagt bloeit , zynde de Bloemen over dag famengetrokken. Dus verfpreidt zy , in de duifternis , een zeer aangenaamen Geur. De Bloemen zyn van binnen wit, doch in eenigen van buiten rood , in anderen Saffraankleurig. (6) Middagbloem met Spilrondachtige , pui- Sp^etiU Jlige, omgekromde , onderjcheidene, geGlanzg. tropte Bladen en Vingerachtige Kelken aan 't end. De Steng heeft witte Stippen op de niet alletuitcrfte Takken ; de Bladen zyn driekantig rond, (5) Mefimbryanthemum Fol. femicylindr. impundtatis distinais &c. Mes. Fol. Subulatis , ferm - cylindr. H. Clijf. 2ïo. N. 28. R. Lugib. 28«- N. 28. Mef. Noaifbmm &c. Dl IX. Elth. T. 20S. f. 162, 2S3. ■ (6) Mtf'mbr. Fol. fubteiererrbus ïBipunftatis &c. Mes. Fol. confert.s fplendentibus fcc. DILI. Elth. 270. T. 204. , f. 2G0. Ficoides Cspenfis Frucescens. ERADL. Suci. I. p. 7. T. 6- ■A 4 U. SEIE.. IX. STUK,  8 twintigmannige kruiden: IV. rond, aan de enden fpits, die der Oxelen krom : Txm!" de B,oem geelachtig uit den witten; de Kelker Hoofd regtopfiaande Vingerachtig fïomp, zegt de Ridder*. Vo,8cns Di-'.lenid's zyn de Bladen vist. r. faPPig > bleek groen , met uitpuilende groene Stippen of Wratten , inzonderheid daar het Plantje bloeit, befprengd. Plet heeft ongevaar een Voet hoogte. Me/emiry- ^ Middagbloem met Elsvormige, rumv pui- ^uhirnum Jlige , famengegroeide Bladen, aan de jum. tippen uitgebreid; een opjtaande Steng3 Gekroond. mt een driedeelig Bloemtrcsje. tlllrjl'm. ^ MiddaSbloem met platachtige LancetVittjebreid.' vormige, puijlige, uitgebreide, onderjchei¬ dene , gepaarde en overhoekfe, afflandige Bladen. ix. (9) Middagbloem met overhoekfe Lancetvor- Tripohum. J Longbia- mige dg- ' (7) Mtfcmhry&r.themur» Fol. Subulatis , fcabrido - pundtatis &c. Mef. Fruc. foliis albis umhellaris. Fabr. Iklmfl.z+y. Dilu. Elth. 277. T. 20%. f. 266. Ficoides Africana erecla teretifolia &c. Hbrm. Par. T. 166. 13radl. Succ. 4. p. I2, T. 34. Pluk. Phyt. 117. f. j, ()?) Mcfembr. Fol. planiusculis Laijceolatis &c. Mefembr. tortuofum Fol. Sempervivi expanfls. Din. Elih. 234. T. 182. f. 223. Ficoides Capenfis. Pet. Gaz. T. 78. f. 10. Fic. Afr. procjmbens Sec. Bbadl. Snee. m. p. 7. 7-. ,5_ (9) Mefembr. Fol. alrern. Lanceolatis &c. H. Clijf. 217. Ups. 128. & R. Lugdb. 283. N. ii. Mef. Tripolii folio , Flore Argenteo. DriL. EUb. 230. T. 179. f. 220. Fk. Afr. procumbens &c. BBAOL. Suce. V. p. 14. T. 47. Fic. Afiica, rmm etc. tuvs. jiunt, 77. t, 329, f.  ICOSANDRIA. 9 mi'ge platte Bladen , losfe enkelde Stengen JV^ en vyf hoekige Kelken. xm.'j Hoofd- Middagbloem, dat ongepeld is, met byna$VUKm Spüronde, opftygende, puntige famenge- «m^ _ groeide Bladen en agtwyvige Bloemen. ö t Calamtfor- Deeze vier Soorten zyn door haare bepaalin-;£-ach% gen genoegzaam onderfcheiden. Zy komen , gelyk de voorgaanden , in het draagen van witte bf witachtige Bloemen overeen ; zelis het Uitgebreide , thans hier geplaatst, dat de Bloemen van binnen wit, van buiten geel hèeit. Het Gekroonde groeit Heefterachtig , een Voet of anderhalf hoog en heeft zelfs Kroontjes van witte Bloemen, als die der Asters of Chryiaöthen, zeer welriekende. Te agt Uuren 's morgens gaanze open, en blyven dus tot een weinig na den Middag, üeeze is in onze Tuinen gemeener dan de overige Soorten, zeid Hermannos De drie anderen zyn Kruidig , allen de B'-dcn met Puistjes hebbende, inzonderheid het Uigebreide , welks Bladen als die van Donderbaard zyn en met Zilverachtige Tepeltjes praaien Het volgende heeft de Bladen als van die wilde Soort van Ader, welke in zoute Wateren groeit, Tripolium genaamd, meest glad, co tóf tn T.;:t~.S~ A 5 H. DEEL, IX STUK.  IO TwilMTICMANNIGE JvRUIDEN. TV. glad, doch aan de kanten als met kleine Tand- AfTÏFFT * xni. 'Jes gezoomd. Het laatfte Penachtig, wegens de Hoofd - rondheid der Bladen, in Engeland getyteld, heeft stuk. dezelven als bezaaid met ontelbaare fvne aroene Pukkeltjes (*). B. Met roodachtige Bloemen. Mejlmbn- ^ Middagbl°em dat ongefleeld is, met drie. anthemum kantige Liniaale Puijtige Bladen, aan ds BeUidiJlo- tippm drievmdig gnmL Msddievig. Uit enkele Bladen, die kruislings ov.jr elkander en getropt groeijen , beftaac dit Plantje, 't welk, op Steeltjes van anderhalve of twee Duimen lang, Bloempjes draagt, die niet alleen in grootte en figuur, maar ook byna in Kleur, met die der Madelieven overeenkomen. Hierom draagt het den gedagten bynaam , welke, ik weet niet by wat toeval, thans,geheel oneigen, is veranderd (-f). fii) Mid- (*) 't Woord impunliata, zal zekerlyk deeze Puistjes betekenen : want pm8ata Folis hebben ingedrukte Stippen of Purjes. Pbil. Bot. p. +$. (lo) Mefimbryar.tbtmu^ acaule, Fol. rriquetris Linearibus &c. ff. Ctif. & r. L«sdb. n. 13. Gouan Mms». 243.Mefcmbr. Bellidiflorura. Diu.. Eltb. f. 233. (t) In BeÜiiifoUum , naamelyk , (Syjl. Hat. Ed. XII. & VeS. XIII , beiden,) terwyl de Bladen geenszins met die der Madelieven ftrooken. Daar bevindt zig tegenwoordig alhier in de Horrus Medicus een Soort, welke Lancetvormige platte Bladen , byna als d.e der Madelieven, heeft en enkelde Bloemfteelen met groote vyfkantige Vrugten, kom?nde het  ICOSANDRIA. (n) Middagbloem met driekantige, driehoe- ki&e PuiJUge, onderjcheidene Bladen. xm. ö HoofdWel vyf veranderingen heeft de geleerde !tuk. Dillenius afgebeeld van deeze Soort van ^xl^ Middagbloem, die de Bladen als naar den Griek-«gb™™ fchen Letter a gelykende heeft, waar van de ^tóe"bynaam. In cenigen zyn zy alleenlyk cp de zy-kig. den , in anderen ook op de Rug getand en verwonen zig tegen 't Licht als met Gaatjes. Het zyn laage Plantjes, die men ook in onze Kruidhoven vindt, draagende welriekende Roozekleurige Bloemen. (ia) Middagbloem met byna Eyronde, gete- pelde, onderjcheidene Bladen , die aan de Gebaard.* tippen gebaard zyn. Van deeze, die hy Gejlraalde noemt, heeft Dillenius ook Verfcheidenheden. 't Zyn kleine Plantjes , die de Bladen aan de tippen Straals- het Bellidiform- van den Heet n. l. BUKMAN NO Sy oogfchynlyk , zeer naby. (n) Mtfemhrymthemum Fol. triquetris , Deltoidibus dentatls Sm H. Cliff. Sc R. Lugdb. N. 14- GOUAN Monsp. 244FABR. Helmft. 2+3. Mefembr. deltoides Sec. DlXL. Eltb. f. 24? • 247. Ficus Aizoides Afr. eiecia &c. VotK. Ht#. T. 224- .0 (12) Mefembr. Fol. fubovatis Papulofis difonóhs &e. ft. Cliff- & R- I'«g- N- S- GOUAfï Mensp. 244- FABR- Helmfi. 248. Mefembr. Radiatum &c. DiLL. 'glit, f- 2S*-i"06. Frcoide» Capenfis Frutescens Sec. Bbadl. St.«. I. T. j. & i*. Ficus Aizoides. VOLCS- Hesp. T. 214- f- s- ii. ceeu. is, stvx.  ta TwlNTIGMANNIGE KRUIDEN. 'Afm'el Straalswyze gebaard hebben, zo wel als deKelxiii.' ken, en ditwystaan, zoLinnjeus opmerkt, Hoofd- dat die deelen des Bloeiems van het uitwendige Me/elt ^ Middagbloem met Cylindrifche getepelde antlTmlm onderjcheidene Bladen en ruige Stengetjes. bispidum. Rmg' Dillenius beeldt deeze af, onder den naam van Raairig Glinjlerend Middagbloem; want de Blaadjes, Wormachtig rond en aan 't end dikker, waar doorzy veeltyds nederhangen; zyn als met ontelbaare glinfterende Yskorreltjes digt bezet, en de Stengen, zo wel als de Takjes , begroeid met flyve Haairtjcs, hoedanigen men in geen andere Soort van dit Geflagt, zegt hy, aantreft. Zy verfchilt naar de Bloemen , die fomtyds hoog of bleek paarfch, fbrn, tyds Roozekleurig, fomtyds zelfs Oranje of roodachtig geel , voorkomen , van een aangenaamen Reuk. Het Plantje groeit van één tot twee Voeten hoog en bevindt zig ook in de Akademifche Tuinen. Cr4) (15) MefembryaKlhemum Fol. Cylindr. Papulofis diftinótif ie. Miix. Dia. 176. f. 3. Mef. Caule hispido. H. Cliff. & R. Lugdb. N. 7. Mes. Piloium micans &c. Dnx. EM. p. 289-291. f. 277-281. Ficoides f. Ficus Aizoides Afr. Fol. longo tenui , Flora Aurantio. Bradl. Sw.c IV. p. u. T. 3j. Ficus Aizoides teretifolfa &c. Volck. Hesp. T. 12+, f. 2.  1 c O s & N D R I A. 13 ri4) Middagbloem met rwg^Jfge /«n«g«- groeiie i>t«/Hge 2H«te» «» een Haamg ^ • Stengetje. STUK< Van deeze Soort zyn de Bladen Liniaal, half x,v.^ Soilrond , Sleufachtig vlak , ondoorfchynende h enP bbe'n den rand, inzonderheid naar en Voet toe, met eenige Haairtjes, de Steng Wollig. no Middagbloem met Elsvormige onderfchei-$ dene Bladen, die van onderen overal Stip- Rmw. pelig gedoomd zyn; de Kelken fiomp. (16^ Middagbloem met Elsvormige getropte™-.^ > \enigermaate ruuwe Bladen , gedoornde^ Kelken en uitgerande Bloemblaadjes. ~RvT) tlleniUs zyn deeze twee daardoor ondeAhede" ** *^ de n de Bloem tot een Hoofdje vergaard e an. (lere dezelven uitgebret ^J>SS-^ U Fol. pubescentibuS *c. H. Clif. ^fÈ^ Fol. labatWs diftinftis Bcc. H. C^B, (16) MSjemv ficoides Ca- 77. f. 3. JJ, DEEl. IX. STUK»  H T WINTI GMANNICE KRUIDEN. AfdTel PUrpel"" Zy §aanDietdan met heeteZonnefcfayu na. 'ÜP 'l midden van den Dag, open, en fluiten' Hoofd* zig wel haast wederom : doende zulks eeniee Dagen Da malkander- DeStengetjes hebben onTO-ge. derfteuniDg noodig of zakken naar den Grond. Middagbloem dat de -Leedjes der Stenambemum gen uitkopende heeft in Samengegroeide ÏÏS3T" gefpÜJÏe > S'ffippelde , van onderen getaZ de Bladen. JS§ Cl8) ïfidda^1°em met Spilrond-driekantig, Gedoofd, geftippelde onderjcheidene Bladen en getakte Doornen. iS£ 09) Middagbloem met visvormige gelepelde «fogfe onderjcheidene Bladen, aan de tippen uit. gebreid, en een knobbeligen Wortel. Deeze drie zyn uit haare bepaalingen genoegzaam kenbaar. Van de Doorntjes, aan 't endder bladen zo zigtbaar, openbaart zig niets in de aan- flllff>''l'y™thtr««m AitlcMs Caü,;n;s term;natfs &(. . mm*t. & a 1^. n. iö. i'EBn. ltl. Mefembr; p.eiloliatum. Oill. El-h f ■, ™" succ- r' «. *t & .\S. BVRM. Afr. t. S5. f. , l■ rr/Z/(fr'r F0!' tCKti "ttiquetris Punaatis min&" *c' TorLff' FlC' AfriC3nl 3Cu:ds tógbfinli &c nS:%/x lm'p-iis'ERADL< Su:c- T- »■ FAB«» 09) *^?r. Fol. Sdbütó F3p;,!ofiS dfffih*, Ag H. & R Z^A W. 4. Fabb. Helmfi. >w. Mot. Frut. Ra. d.ce ingenr, tuberofj. Oill. JJ/tf, f. „*  I c o s A N B R I A. 15 aangehaalde Afbeelding van den Hoogleeraar JV^ j. Buumannus, op de eerfte Soort, die XIII>" fomtyds twee-, fomtyds driedoornig voor-Hoofdkomt , volgens Dillenius. De andere heeft zeer lange Doornen , by elkander getropt nia, uitgroeijende tusfchen de Blaadjes , die rond, kort ,en driekantig zyn. De laatfte is duidelyk onderfcheiden door haaren grooten knobbeligen Wortel, niet zelden zo groot als eer.s Menfchen Hoofd en nogthans in weinig Aarde groeijende. Zy zyn alle drie Heefterachtig en komen voor, in de Europifche Kruidhoven. (20) Middagbloem met byna Draadachtige, M^ry_ gladde, onderjcheidene Bladen, langer dan anthemum de Leedjes; en leggende Stengen. Dunbladig. By Dillenius heet deeze te regtDara* btadig Middagbloem, Zy heeft leggende Stengetjes, die door den tyd Houtig worden, met zeer gladde, vry lange, dunne Blaadjes , die dikwils omgeboogen zyn. Op 't end der Stengetjes komen opilaande Steeltjes, met een zeer fchoojje After-Bloem, die bleekrood is, doch door de Zonnefchyn als Goudkleurig van binnen wordt, openende zig verfcheide Dagen na malkander. (2l-> (20) Mefembrynimthemum Fol fubacinaciformibus incurvis Jnftatis diftinfti. &c. ft Cliff. & K. Lugdb. N. i9. Mefembr. Falcatum minimum. Dill. Elth. t 276. Ficoides Afta Fol. mang.Enufbrmi Sec. Bbaol. Sacs. V. p. o.T. 41- ('24') Mefembr. Fol. tcreiiusculis compresiis Sic. Mes. Falcatum minus Flore Caraeo minore. Dill. Elth. f. 274. (15) Mefembr. Fol. femi - Cylindcicis recurvis &c. Mafömbr. Loreum. Dill. Elth. f. iss. B II. DSEL. IX. STOK. IV. ÏDE ".Li XIII. OOFD-, •VK. XXIII. tefembry* it hernam ilcatum. ieisfen,atig. XXIV. Glcmsra* im. moppig, XXV. Loreum. K-iemig^  ■ IV. Afdeel xm. Hoofdstuk. •ïo TwI NTIGMANNIGE KrüIDEN. Deeze munt uit door de grootte van haare Bloemen, welke, gelyk die vam de Kromftcelige met groote paarfche Bloemen van Dillenius, zo even aangehaald, byna een Handbreed groot zyn en zeer fraay, doch insgelyks hier zeldzaam te befchouwen. Men behoeft zig flegts de groote After - Bloemen voor te ftellcn , om zig de fchoonheid te verbeelden van zodanig cene Bloem, met eene in deZonnefchyn fchitterende geele Krans en in 't midden Oranjekleurige Meeldraadjes. Bovendien is deeze Soort aanmerkelyk door haare Vrugt, die niet, gelyk in meest alle de tot nog toe befchreeven Soorten , zig gelyk de Schepzeltjes der Peeren , wanneer de Bloemblaadjes afgevallen zyn en de Vrugt gezet is, voordoet; maar hier de grootte heeft van een kleine Vyg, wordende, deswegen, dePiant genoemd deFyg der Hottentotten, als van dit Volk niet alleen, maar ook van de Europeaanen aan de Kaap, met Smaak gegeten wordende. Hierom heeft dit geheele Geflagt den naam van Ficoides bekomen , die thans , misfchien niet gepafter , in Middagbloem is veranderd: want Hermankus zegt, dat de Vrugt van alle de Soorten, van welke figuur en grootte ook,een zoet Sappig Vleefch bevat, eer datzy, droog wordende, ryp Zaad uitlevert. Dit kruipend Gewas, dat men ook in de Nederlanden gehad heeft, groeide en bloeide in de Elthamfche Tuin van den Heer She- RAROs  1 c O S A K D R 1 A' 21 sard, in de Provincie van Kent in Engeland nu vyft g Jaar geleeden, en bmgt -er ook rypeVrugten voort (*) ; waar uit de geleerde! D i l lf « i us ontdekte, dat dezelven met vyfbokkig zyn, gelyk H e r m a ns v s hadt ge-, zeSd , maar in tien of elf Holligheden een menigte kleine Zaadjes, als Zand, bevattende. De Bladen zyn een Vinger lang en dik, glanzig, driekantig , byna gelykzydig , aan den Voet famengegroeid , zy hebben een ruuwe Kraakbeenige Rug en aan den anderen kant eene fchcrpte , die ook wat krom loopt; zo dat ze zig mede Sabelachtig voordoen. Voorts is 't byzonder, dat dit en het Gekroonde Middagbloem op het Zandige Zee-Strand aan de Kaap, en alle de overigen in de fchuinte of aan den voet der Eergen groeijen zouden , gelyk L i NNiEos verzekert. (30) Middagbloem met Elsvormige geftippelde, gladde onderjcheidene Bladen; een Heefterige Steng en tweekleurige Bloemen. ^ (*) In deeze deelen des Aardbodems moet het evenwel, gelyk alle de Soorten van dit Geüagt, in Potten gehouder en wel bezorgd worden tegen de Winter-Koude. (30) Mefcmbryantbemum Fol. Subulatis livibus &c. Min Diïï. 177. f. r. Mes. tenuifoj. Fruticescens Fiore Croceo DnL Eltb. f. 2jg. Ficoides f Ficus Aizoides Afr. mino erefta &c. HERM. Lugib. 250. T. 249. MORIS. S. 12. T 6. f. 4. Fic. Cap. Frutescens &c. BRADL. Suce. 1. p. 8 T. 7. ii. Deel, ix, stuk. IV. Ifbeel. XUl. lOOFD- ruir. Pentagy, ia. XXX. Mefembry. antbemum Bicolorttm. Tweekleo ng.  IV. Afdeel Xill. B--Cu IJSTOK. r.igc. XXXI. Mtfcmbry- emhemura Serraium. Zaagtand-g. 23 Twintigman nige Kruiden. De Bloemen van deeze hebben aan de bin. nenzyde een Goudgeele, aan de buitenzyde eene paarfche Kleur, vertoonende zig in '% geheel Saffraankleurig volgens Dillenius die aanmerkt dat de Afbeelding van Hermannüs vandezyne verfcbille. Hetwierdtby hem een Heeftertje van twee Voeten of meer hoogte , zeer Takkig, de Blaadjes dun, ftomp driekantig en zo wel als de Kelken bezet hebbende met groene Puistjes, doch niettemin glad op 'c gevoel. Deeze Soort bloeit het geheele Jaar en draagt Vrugten die naar de voorgaande gelyken, doch veel kleiner zyn. Zy is thans hier te Lande , niet alleen in de Openbaare Tuinen, maar ook anders, niet ongemeen; zo dat ik zelfs op de Markt daar van een Plant ge» kogt heb, omtrent een Voet hoog, vol Bloempjes ttaande, die uitgefpreid zig zeer fierlyk vertoonen, (31) Middagbloem met Elsvormige, driekantige geftippelde onderjcheidene Bladen, aan den Raghoek agterwaards Zaagtandig. De Bloemen zyn , in deeze Soort, in 't midden hol als een Vingerhoedje, 't welk Dillenius in geene andere hadt waargenomen. De Zaagtandigheid der Bladen heeft" zy ook mee f31) Mrftmbryar.themum Fel. Subulatis triquetris punéïatis &c. H. Cliff & R. Lugdk. N. ij. Mes. femmm Floie Ac«tabnlifortni Imeo. Diu.. Elth. f. 238,  ICOSANDRIA' 23 met zeer weinigen gemeen. Het wordt een Heefter met Houdge dunne Stengen, meet dan anderhalf Elle. hoog. Middagbloem met byna Rolronde gete- pelde onderjcheidene Bladen , en eene rw-; yye Steng. De Blaadjes en een gedeelte der Stengetjes ZVn in deeze Soort als met Zilver - Stippen belid 't welk dezelven voor ft Oog doet tintelen E»e Bloemen, die met verfeheide Oranjekleurige Blaadjes praaien en in't midden zwarte Vezels, tondom de Meeldraadjes, hebben , 1 fie S dit Gewas ook niet weinig. Het maakt eefdun-Takkig waggelend Heeftertje, van een of twee Voeten hoog. f«o) Middagbloem met driekantige , Jpitfe geftippelde, onderjcheidene Bladen, de Kelkblaadjes Eyrond- Hartvormig. ^ „1, Mh,***- Fol. fubcylindr. Papulofis di W * &c- H' C"//' J„ . EUb. f. 5^ides CaP" « ïr G«.T. ^.F.coldes C^t^eU^enceo &c. BRADL» * I- » eens &c. Mom8. Hi/I. til. p. So7. S. 12. T. des Afra, Caule Lignofo 8cc. übadl. S*« W- P- U. 37. Ficoides &c. HERM- Luiib. *«7« T' z*8' B 4 II. DEEL. IX. STUK. IV. iFDEEL. XUI. ïoofDrus. XXXII. Uefembry nïhemum micans. :intelcnd. xxxni. Gïaucum. zee-groen  IV. A'DEEL. xiii. Hoofd, «tuk. **;tfwyv'%e. XXXIV. M'fembryfimhemumCorniculaturn. (jelioqrnd. Dee- (*} Zyn Ed. haait het gezegde aan, van Hermaknus ,datde Smaak der Bladen Zoutig is of Waterig laf, „aar de hoedamghcrd van den Grond , waar het groeit: ■mant, Zegt hy, de Planten die aan Zee groeien moeten ee* zouten Snaak, belten ; doch wy weeten dat dit niet a'toos plaats heeft, en hicc voor zagen wy , dat maar het Eetbare alleen en het Gekroonde aan den Zeekjnt groeijen zojden. C34; Mefembryanlbemum Fol. rriquetro-femi - Cylindricis fcabrido.puna.His &e. Mes. Fol. Corr.ieulatis longiori'.us & breWoribus. Dill. Elth. f. ,52 , 2J3> „4, Fico;des CapenGs fol.o triapgulari. Pet. Gaz. T, 77. f. 10. Ficoides AUic. repiara &c. eradl. Succ.. iv. p. is. T. 40, M Twintigmannige Kruiden. Dit wordt een Takkig Heeften je van een EL Ie en meer hoogte, en is derhalve niet zeer natuurlyk uitgedrukt in de Afbeelding van Hermannus. De Blaadjes, die het heeft, een kleine Pink dik , zyn driekantig en ruuw door een menigte van Puistjes, Zeegroen van Kleur. De Bloem , 's morgens open gegaan, gelyk zy verfcheide Dagen agtereen doet, fluic zig op den Middag als de Hitte deï Zon niet kunnende verdraagen, zegt Dillenius (*), die aanmerkt dat de Zaadhuisjes vyfhokkig zyn',' maar door de nattigheid open gaan, bevattende in 't midden , onder eene Vliezige Ster veele Zandachtige, kleine, donker geele Zaadjes', (24) Middagbloem met driekantig half Rolronde ruuw geftippelde Bladen, die boven den Viet met een verheven Streep zyn famengegroeid.  IV. Afdeel xiii. Hoofdstuk.XXX vin Mefembrtinthemunferuculutum- Spitsbladi xxxix. Hoftratum. Snebbig. i 1 J i n k flS Twintigmannioe Kruiden. (38) Middagbloem met driekantig - Rolronde, fpitfe, Samengegroeide , Boogswyze, ongeStippelde onderjcheidene Bladen. Aan ieder Knietje van de Steng, die een of twee Voeten hoog groeit en van de Takjes welken dezelve uitgeeft , komen twee dikke ;.S,app,ge Bladen gepaard voor, van anderhalf of twee Duimen lang en een Fennefchaft dik , byna rond , en in derzelver Oxelen bevinden zig kleiner getrapte Blaadjes , waar van de middelflen , langer dan de overigen, die Houten Pennen, welke dikwils in 't gebraden Vleefch fteeken , eenigszins gelyken,- volgens Dillenius. Doorgaans zyn de tippen der Bladen, zowel als de toppen der Takjes,paarfch, en de Bladen vertoonen zig poreus, met kleine Gaatjes. De Bloemen komen in Kroontjes voort, zy zyn klein en bleek geel , doch zeer welriekende, wordende van Vrugtjes, die neest vyfhokkig voorkomen, gevolgd. (39) Middagbloem 'zonder Steng , met half- Rol- (ii) MefembryMtitmw, Fol. triqwtro- Cylindc &r H & R. Imsib. N. 1*. H. Vp, Fa br. Heb.fi. U9] lefembr. Fol. Vemculiformibus , Flor. Melüni. umbe!|a,is. siLL. Eltb. f. „9. Ficoides Afra arborescens, Fol. tereti lauco, apice purpureo crasfö Boerh. Lugdb. I. p. 291. (39) Mefembr. acaule, Fol. lemi-Cylindr. connatis exter> mberculatis. H. Clijf. & R. Lugdb. N. f3. Mefe[ribr. oitram Arde* referens. Dill. Eltb. f. 2zj.  I c o s A n D a I A. 29 Rolronde , uitwaards geknobbelde, famen- ^ gegroeide Bladen. _ De Bladen, in deeze Soort naar de Sneb van s. een Reiger gelykende, heeft dezelve daar M den bynaam. Van de voorgaanden verfchilt zy gelyk de volgende, doordien de Bloemen op'enkelde Steelen , uit den Stoel der Plant groeijen ; gelyk in de Paardebloemen en het Havikskruid. Breede witte Stippen komen op de Rug der Bladen, doch niet zeer menigvuldig , voor. Ook zyn dezelven aan de enden fomtyds wat Tandachtig gedoomd. C40) Middagbloem zonder Steng, met Kanthaairig getande gejtippelde Bladen. Jeder Blad vertoont als een gaapende Bek met Tanden in deeze , tot welke zo wel die naar een Hondsbek als die naar een Katten-Smoel gelyken, beiden door Dillenius afgebeeld. door den Ridder t'huis gebragt zyn. De Bladen , naamelyk, zyn Geutswyze hol van boven. en op de kanten bezet met fcherpe Doornen 't Plantje draagt Goudgeele Bloemen, waar o] vyfhokkige Zaadhuisjes volgen , doch die ii (ao) Mtfimbryantbe,num acaulfi , Fol. ciliato-dental! punöatis. H. Cliff. & BL. Lugdb. N. ,2. Mill. DM. 1 ,77 f , Mefembr. Riftum Caninurn & Rittum Fehnu Jprefentans. DH.l. Elth. f. 231 , 23o. Ficoides Afra F< criangulari Enfiformi crasfo Sec. MART, Cm. 30. T. 30. h. bul. ix. stüh. iy; xm. OüFD* PUK. "entttgy at xl. Mefembrf antbemum ringens. randbekkig. > I s n .1.  Icosandria, 3« Men neemt dit dus , om dat de Bladen tegenover elkander zeer in grootte verfchillen. Men zou het, wegens derzelver wonderlyke O figuur, ookwanftaltig kunnen noemen. Zy zyn" zeer dik en Sappig , van buiten met zwarte,) Stippen getekend. Deeze Soort is eigentlyk niet ongeftengd , maar heeft de Bloem byna ongelïeeld en het Zaadhuisje agthokkig. (43) Middagbloem zonder Steng, met driekantige geheel effenrandige Bladen. t De witachtigheid der Bladen, welke lang,\ dik en ftyf , glad en glanzig zyn, geeft den bynaam aan deeze Soort, die groote geeleBloemen op enkelde Steelen draagt en meer dan vyf hokjes in de Zaadhuisjes heeft. (44) Middagbloem zonder Steng, met Tongachtige Bladen , die aan den eenen kant dikker en ongeftippeld zyn. De Bladen zyn altemaal eenigermaate Tongachtig in de Verfcheidenheden van deeze Soort, wier (43) M'fembrlar.themum acaule, Fol. ttiquetris integerrimis, Mes. Fol. robuftis albicantibus. Dill. Eltb. f. ziz. Ficoidei Afr. Fol. triangulair Enüfotmi glauco crasfo , Fiore amplc Aureo. BUADL. Succ. V. p. 20. T. 43. (44) Mifembr. acaule, Fol. Linguiformibus altera marginc crasfionbus impunclatis. H. Cliff. & R. Lagdb. N. 8. FdBB ftelmft. 249. Mes. Fol. fcalprato. DILL. Eltb. f. 224. j$ Fol. Liuguifotmi latiore. f. 21J. y. anguftiote, f. zz6. ) longiore. f. 227. u. deel. ix, stuk; IV. FDEEln' ZUL OOFD'UK. *enteig-j* 1. XUIT. lefimbry ntb'mttm übidam. Witachtig. sxiï. Linguiforme. rongbla» üg.    ICOSANDRIA. 33 dellyn haaien, en dus in grootte geenszinsA voor die van het Kromfabelige en Eetbaare Middagbloem zwichten. De Vrugt worde door B aanryping platachtig als een Kaasje , zittende , in een Kelk met vyf Punten en gedekt met n> eene Ster van vyftien Straalen , waar binnen echter doorgaans maar tien Holligheden zyn, bevattende kleine rosfe Zaadjes. Van een byzonder gebruik der Bladen van deeze Plantgewasfen vind ik niets aangetekend. Het Sap , dat de meeften bevatten, is laf en fmaakeloos, een weinig famentrekkende , als dat van Huislook ; doch in twee of drie aan Zee groeijende Soorten , gelyk ik opgemerkt heb, taamelyk Zoutig. De laatfte Soort of het Pookbladig Middagbloem, bevat in zyre Bladen een fcherp bytend Sap , byna als dat van Arum, zegt Dillen i cs. De Ridder merkt aan , dat de Soorten van dit Geilagt ook op andere manieren , 't zy volgens de Jaarlykfe groeijing , de gefteldheid of 't ontbreeken der Steng,die fommigenflap3 anderen Houtig hebben; of volgens de Bladen en eindelyk ook ten opzigt van het getal der Vrouwelyke deelen zouden kunnen onderfchei. den worden. Dit laatfte komt thans inzonderheid in aanmerking , by gelegenheid van zekere Zaadhuisjes , die men federt onlangs van de Kaap medegebragt en voor Kaapfche Bloemen, welke door de nattigheid opengaan, heeft uit ^event. 't Blykt klaar dat het Zaadhuisje! c zy U. diil. ix. Stuk. IV. fDEJSI^ XUI. OOFD•UK. 'mtag)'. i. \ I 1  tv. Afdee: ' x!u. Hoofd stuk, ryfw vip. 34. Twintigmannige Kruideh. zyn van een Soort van Middagbloem: doch van welke is tot nog toe niet zeker. Volgens v ■ de figuur , die rond en platachtig is, als een ~ Kaasje , en de grootte , zouden zy behooren kunnen tot het Gehoornde, tot de twee eerfie Verfcheidenheden van het TongMadige, of tot het laatstgemelde Pookbladige ; maar het Namiddags, uit Zaad van de Kaap geteeld, fchynen zy allernaast te komen: i. wegens 't Gewas: 2. wegens de Blaadjes j 3. wegens de Zaadhuisjes; 4. de zwarte Zaadjes, als ook dat hetzelve een Jaarlyks Plantje of Zaay-Gewas wordt gezegd te zyn. De geleerde Dillenius hadt reeds die manier van open gaan der Zaadhuisjes door de nattigheid , in meer dan ééne Soort van Middagbloem , waargenomen. Hy beeldt zulks af in het Tongachtige met breede Bladen , doch 't welke maar negen Straalen heeft en even zo veel Zaadhokjes. Ik vind, in de Hortus alhier, maar agt Hokjes of Celletjes in de Vrugten der Tongbladige Soort. In het Gehoornde was derzelver getal vyftien of zestien,'t welk zeer naby komt aan de mynen, zo, die ik omtrent een Jaar geleeden gekogt heb, als in zodanig een Plantje met twaalf zulke Vrngten, my deezen Jaare door een Oostindifch Schipper van de Kaap bezorgd : doch het Gewas verfchilc te veel en komt nader aan de Soort die Namiddags genoemd wordt s om de gezegde redenen. Is  X'CÖSANDÏtIA. 33 in Fig. ï » op Plaat LUI, geef ik de Afbeelding van myn geheele gedroogde Plantje met zyne Vrugten of Zaadhuisjes * waar van de l meeften geflooten, doch twee of drie geopends zyn, gelyk zy* na effen in 't Water geftooken te zyn geweest, aanftonds beginnen te doen, zynde in eenige Minuuten geheel met Straalen uitgebreid, als nader blykt in de eenmaal in Middellyn vergroote Vrugt, die zig gelyk een After of Sterrebloem vertoont , in Fig. t welk een vyfdeeligen Kelk heeft en „eene Bloemblaadjes, dus grootelyks van het voorgaande , waar in dezelven zo menigvuldig Ln, verfchillende. De Stamper wordt een Zaadhuisje, dat vyfklcppig is, met vyf Hol ligheden. c ^ He n. deel. ix Stuk» IV. ?deei,. xnr. >orD- UK. entetgy  IcosandRïa. 41 (10; Spirsa met tweevoudig gevinde, ge-^ fluimde Aairen en tweehuizige Bloemen. De naam van Geitebaard , in 'c Latyn Bar-™ ba Capret , in 't Gxiekfch Jruncm, is wegens de figuur der Bloemen aan zekere Kruidend gegeven , waar van deeze Soort in de Geberg-b3 ten van Ooftenryk, Switzcrland en Auvcrgne, als ook in Virginie, groeijende, de fraaifte is. De Afbeelding, welke Tra cos daar van gegeven hadt, is door alle anderen overgenomen , doch door my een weinig verbeterd, zegt Camerarius. Gedagte Autheur noemde ze Pycnocomon , Tabernasmontancs Dry mopogon, in 't Hoogduitfch Waldbart, dat is Bofchbaard, Woud - Geitebaard of Sickblumen, in 't Franfch Barbe de Chevre. 't Is een .Heetterachtig Kruid , in 't wilde dikwils zesVoeten hoog, doch in onze Tuinen laager groeijende. Het oriderfteunt zig door zyne ftevige Stengen en heeft Bladen, die uit een langen Bladfteel beftaan , gevind met andere Bladfteelen, waar van de twee agterften vyf-, de twee volgende driebladig zyn, en het end van den grooten Bladfteel is dikwils een- bla- (IO)Spir*a Fol. fupndccompoStis , Spicis papïculatis, Floribus dioicis. Aruncus. H. Cliff. 4«- *• GKON. VirS. ,21, 77- Barba Caprs Koribus oblong». C. B. Pin. i«3. Baiba Caprz. C a m. H*rU 26. T, 9. C5 H.DEIL. K, 5 TUI, IV. deel. Xllt. )OFDJK. x. >pir&A unetts. Seitelid.  ICOSANDRIA. 43 kanten der Hakbosfchen, zegt C l u s i u s, zeer menigvuldig. InSwitzerland is het niet gemeen,' zynde hier te Lande , op een Waard aan de Lek, by Wyk te Duurftede , gevonden. Het fpreidt zyne lange Bladen iangs den Grond in 't ronde uit, 'die bezet zyn met zeer ipïts getande Vinnen en kleine Vinnetjes daar tusfehen. De Steng , die naakt is, één of anderhalven Voet lang, draagt een Kroon van meest zesbladige Bloempjes uit een zesdeeligen Kelk, met veele Meeldraadjes. Het Vrugtbeginzel, daaj tu^fchen , wordt een rond Hoofdje , uit eer getal van vyftien tot twintig Haauwtjcs be ftaande, zo Haller meldt. Tournefori zegt , dat de Zaaden tot een rond Hoofdje, * welk naar een Tonnetje gelykt , vergaan zyn. De Bloemen zyn welriekende zo in dit als u de voorgaande Soort, waar uit men een kragtij Oogwater plagt te deftilleeren. In beiden is d Wortel famentrekkende. zynde van deeze in d Winkelen onder den naam van Roede Stee? Ireek Wortel bekend geweest. Men heefi ze tegen de Aambeijen en den Witten Vloe aangepreezen. Het Kruid hebben fommige over de Slaa gebruikt , en bevonden dat h< de Verteering hielp, zynde fmaakelyk en zet verfrisfehende (*). (12) Sf (*) Fabregou, Hifi. des Plaat, envir. Paris, ii. dhl. IX, Stuk. IV. Afdeel. xm. ioOFD- iTUKj Pemagy tra. [ l d 1 ■t r i-  IV. IAfdeei x1h. Hoofd ■ stuk. xii. Spirsa Ulmaria. Reynette 44 Twintigmannige Kruiden; (12) Spirea met gevinde Bladen , het endelingfe grooter en gehvabd, de Bloemen Trosachtig. De Latynfche naam , Ulmaria, is aan dit Kruid gegeven, om dat de Bladen veel naar. die der Ypen of Olmeboomen gelyken. Men noemt het ook wel, gelyk de eerfte Soort, Geitenhaar d, doch het voert, in 'tbyzondcr, den naam van Regina Prati , in 't Franfch Reine des Préz , dat is Koningin der Velden , waar van de Nederduitfche naam , Reynette, zyne afkomst heeft. Het is by ons, gelyk door geheel Europa , op vogtige lommerige plaatfen , aan Waterkanten 3 by Haagen en op Velden, hielen daar gemeen. Dit Kruid verfchilt van 't andere Geitenbaard, zo doordien de Bladen enkel. Vinnig zyn, als doordien de Bloemen niet zulke verfpreide Katten maaken , maar digt te famen zyn gehoopt. De Bloempjes heeft hetzelve meerendeels vyfbladig, en de Bloemblaadjes zyn niet Eyrondachtig, maar Spatelvormig. De Zaadhuisjes maaken kromme Haauwtjes uit, ten getale van zes, zeven of agt, vergaard. In (ji) Spirta Fol. pinnatis , ïmpari mijore lobato, &c fiat. Mei. 241. H. Cliff: ,9r. R. Lagdb. 277. GouAN Monsp. 245. Fl. Saee. 405, 440. Goiit. Belg. 141. Barba Capis Flor. compaöis. C. P. Pin. 164. Regina Prati. Dod. Pen.pt. 57. Lob. Ie. 7n. hau.. Htlv. 307. Ulmaria. Ctus, Pann, 5pp.  IcosAndria. 45 In kragten verfchilt dit Kruid van de voorbaanden weinig. De groote Boerhaave hadt trt dienttig bevonden, om de ongeregelde beweeging der Zenuwen te doen bedaaren, en vérfterkende , door zyne famentrekkende hoedanigheid. Het Gemeen gebruikte den Wortel tegen Buikloop. Bet gedeftilleerde Water , z^gt Haller, wordt in Koortfen met Uicflag, daar de Geneesheer de Uicwaafemmg tragt te bevorderen , dikwils voorgefchreeven. fiO Spiraea met Vinswys' drievoudige Bla* den, het oneffene vyf kwabbig gepalmd. In Siberië groeit deeze , die in geftalte naar de naastvoorgaande gelykt, hebbende het Kruid reukeloos , maar den Wortel welriekende. De Vrugt is als die van het Dropwortel, niet gedraaid gelyk in de Reynette. (U) Spirsea met drievoudige Zaagswys' getande, bynagelyke Bladen en eenigermaate gepluimde Bloemen, Van (l9) Spirx* Fol. pinnato-tetnatls, Foliolo impari fa- JÖI Filipendula FoUÜ ternatis. H. Chff. *ï. Ups SÉ, Flore amplo pcntapecalo Virgimaru. PLUK. Ab. jS,3. T. 23*. f- S. U. Dsai- ik. stok. iv: iFDEELi XIII. IOOFD* TUK. Peatagy* lid. XÏIT. Spirdtit ïalmata. Gepalmde. XIV. TrifoliatO. Drieblad!- \ ge.  ICOSANBRIA. 5E guur , bovendien verfchillen. Dus heeft men roode en witte van de gemeene Soort, die men Tamme Aardbeden noemt, en anderen, byna f Oranjekleurig , met groote donkere Bladen,s' V/Me of ook wel Engelfche genaamd, in wier „ Vrugten , die grooter zyn dan de lamme, de Zaadjes ingedooken zitten , daar zy uitpuilen op de anderen. Deeze Wilde Aardbeziën houden ook vaster aan den Kelk. Voorts zyn 'er nog die men Ruige noemt, wegens de Ruigheid der Bladen en deeze leveren Vrugten als Pruimen uit, doch minder aangenaam van Smaak of laffer dan de Tamme , die wederom zoeter en minder rinfch dan de gemelde Engelfche zyn. Even 't zelfde meldt Pater Frezier van de Aardbeziën van Chili, by de Stad Conceptïon geteeld wordende, met ronder, dikker en ruiger Bladen; de Vrugten doorgaans van grootte als een Ockernoot en dikwils als een Ey, bleek rood van Kleur en laf. Boerhaave hadt deeze , in Europa overgebragt en voortgeteeld zynde , in de Leidfe Akademie - Hof, als Blcem noch Vrugt geevende, voorgefïeld. In 't Jaar 1730 bloeide zy in de ElthamfeTuin cn heeft federt Vrugt gedragen , doch dezelve wierdt aldaar niet ryp , zo Dillenius verhaalt. De Wortel cn de Bladen van dit Kruid zyn openende en wat famentrekkende ; maar dé Vrugten overtreffen die grootelyks in gebruik ; D 2 za ii. Dm. IX. Stuk, IV. fdeel, xiii. [oofd. °«hsi'. 'ia*  ICOSANDRIA» 53 Sommigen hebben het gewoone Aardbefie- { Kruid, toevallig geen Vrugten draagende, voor het Onvrugtbaare aangezien ; doch de Heerf Gerard merkt aan , dat men de eigentlyke onvrugtbaare Soort in Provence niet wild groei- J jende vindt; offchoon Garidell dezelve als zodanig heeft voorgefteld. Deeze, meent hy, is een bewys, dat men de Aardebeijen, gelyk hy gedaan heeft, tot het volgende Gefiagt zou moeten betrekken. Zie hier de befchryving, welke onze Ridder van dit Onvrugtbaare Aardbezie-Kruid, dat, volgens hem, in Engeland en Switzerland groeit (*), heeft gegeven. „ Dikke neergedrukte Stronkjes , met Lan„ cetvormige Roestkleurige Stoppeltjes gedekt; „ de Bladen drievoudig ftomp Eyrond, Zaag. „ tandig , geftompt, flapper , Haairig , Flu„ weeligzagt,van onderen witachtig, met zeet „ Haairige Steelen : de Bloemdraagende Sten„ gen Draadachtig dun , leggend, flap, met „ kleiner en minder Bladen. De Bloemen eenzaam, getteeld, wit.: geen Staarten",, Po- GouAN Mnsp. 247. dalib. Paris. 14. HlIDS. Angl. I9ï. Fragaria fterilis. tournf. Inft. 29S. C. B. Pin. 327. lob. Ie. 698. GER. Prov. 47°- Hall. Helv. }iU Frag. fterilis f minima vesca &c. mouis. Hifi. ii. p. ISS. S. 2. t. 19 f. J- (*) Volgfns Lobel wordt het ook in de Nederlanden , oj de Rotfen en in de Bosfchen omtrent Doornik, veel gevon' D 3 ii. deel., ix. Stuk. IV. iïDEEL. XLU. IOOFD- ruK. Polygy ia.  54 Twi NTIGMANNIGJE K RUIDEN. IV. Afaeel. XIII. Hoofdstuk. feelwjvigt. *1I.D. V.St. bl. 12j. II. Peientilla ^inferma. Zilvetfclioon. Potentilla. Ganferik. De Kelk en Eloem komt met die van «e voorgaande overéén; maar het heeft de Zaadjes , die rondachtig en naakt zyn, op een klein droog Stoeltje zittende. In dit Gefiagt komen tien Soorten voor met Gevinde, veertien met Gevingerde en vyf met Drievoudige Bladen. Van de eerfte heb ik de eerfte Soort , als Heefterig zynde, reeds befchreeven*: des A. Met gevinde Bladen. (2) Ganferik met gevinde Zaagswys' getande Bladen, kruipende Stengen en eenbloemige Steeltjes, Van dit zeer gemeene Kruid, is zo wel de Nederduitfche als de Latynfche Geflagtnaam ontleend. Men noemt het gemeenlyk Argentlna, in 't Nederduitfch Zilverfchoon of Zilverblad en Blik , wegens de Zilverachtigheid der Bladen , welke zeer fterk is, wanneer het op de Klcy groeit, zegt de Ridder. Het heeft dien glans üerker op drooge plaatfen cn aan de Wegen, (2) Po'.tntilta Fol. pinnatis ferr.itis Caule repenre. Mat. Med, 24S. R. Lugdh. zi$. H. Cliff. ioj. GOUAN Mmp. 248. Gek. Prov. 4S7. Hall. Helv. 33S. Kram. Auflr. 146. Fl. Suec: 41;. Gokt. Belg. 144. Argentina. Dod. Pempt. 600. Argent. Potentilla. Lob. 1c. 69%. Potentüla. C. b. Pin. 321. Cam. Epit. 758.  I 'C o s A N D r ï a. 5f gen , dan in de Velden. Ik heb het hier in Holland , zo wel op Veen en Kley , als in Zandgronden , ja tusfehen de Steenen , even tierig gevonden, en dus komt het ook in andere deelen van Europa voor. Het maakt tusfehen, de koude cn heete Lugtftreek geen verfchil; zynde in Provence zo gemeen als in Duitfchlané, Rusland en Sweeden, Anferina wordt het insgelyks genoemd, waarvan zekerlyk de Hoogduitfche naam Grenfich en Genferich, zo wel als de onze Ganferik, zyne afkomst heeft. De Ganzen , naamelyk, zegt men, wulen 't gaarn eeten onder 't Voer. By de Engelfchen noemt men het Wild Tanfy,dnt is WildReinevaren, of Silverweed, dat is Zilverkruid. Wegens de uitneemende kragten, in de Geneeskunde, voert dit Kruid den naam van Potentilla. Het komt byna met de Kina-Bast overeen, zeid' Boerhaave, wordende de Afloopende Koortfen daar door dikwils wegge nomen, indien men het uitgeperfteSap derBI* den een Uur voor het aankomen ingeeft. Uit wendig opgelegd dient het tot Bloedftemping. geneest Wonden en Pynlyke Ontfteekingen. Tot de Oorfmerten, in Kinderen , dient een weinig vaa het gekneusde Kruid met Ceruis opgelegd. Het Zaad en de Wortel is, zo wel als 't Kruid, van eene famentrekkende hoedanigheid , en dus dient het Afkookzel, inwendig, tegen Loop en Bloedloop. Men kan hel in Vleefchnat kooken, als wanneer het dikwils D 4 deI II. DEEL. IX, STUK. IV. Afdeel, xiii. 300FD- itük. Polygy i  IV. 'Afdfel. xi u. Hoofd, stuk. nr. Pnentilla $ricea. Wollig. i ] 3 i i IV. ffultifida. .Yeeldsebg. i ] 1 )6 TWIHTIGMANNIGÉ KRUIDEN.' 3en Witten Vloed geneest. Zelfs wordt het Kruid, dat Zuurachtig is meteenigefamentrekIcing, ook wel in Moes gegeten. (3) Ganferik met dubbelt gevinde , wederzyds Wollige E laden, de Slippen evenwydig digt aan elkander, en leggende Stengen. In Siberië komt deeze voor, die naar de /oorgaande gelykt, doch veel kleiner is en de bladen famengelteld heeft uit Eyrcnde Wollige paadjes, welke Karnswyze verdeeld zyn. De Stengetjes , twee- of driemaal zo lang als de Bladen, neerleggende, hebben aan 't end eeni*e geele Bloempjes. (4; Ganferik met dubbeldgevinde Bladen, de Slippen effenrandig, afftandig, van onderen Wollig en leggende Stengen. Van deeze , die in Siberië, Tartarie of ook n Klein Me groeit, heeft de Geftalte insgelyks reel overeenkomst met het Zilverfchootu Cs) (}) Potentilla Fol. bipinnatis &c. Potent. Fol. pinnatis jirfutis Sec. hall. Goett. II. p. 106. Potentilla Fol. dupli-, 3to - pinnatis 85c. Gmel. Aft, (4) Potentilla Fol. bipinnatis Sec. Fentaphyiloides fupi1UB minus &c- A» RMh. 116. Pentaphylloides repensFoiis pinnatis. nrjxe. Cent. I. p. ,0. T. „. f. ,. ^ reBt3. •hyll, iupina , minor &e. amm. Rutb, 117, Gouan Momt, 48.  icosandria. 57 (f) Ganferik met gevinde en drievoudige Bla- den , de buitenften grootst, en kruipende xuu ' hoofd- St&arten. stue, Deeze gelykt naar het onvrugtbaare Aardbefie,.KmÜ en heeft de Bladen F.'uweelig met gehaairde Steeltjes. Zy groeit in Sibcne. AjM- r6) Ganferik met gevinde overhoekfe Bladen , vvyf Eyronde gekartelde Blaadjes en eene $<ïigi regtopftaande Steng. Die Kruiden, welken de vermaarde Tournefort , als naar het Vyfvingerkruid gelykende, Pentaphylloides genoemd heeft, enkel door de Bladen daarvan verfchillende, zyn, zo wel als dat Kruid zelf, tot dit Gefiagt betrokken Het tegenwoordige is Aardbezie-draagend Vyfvingerkruid, of Vyf blad, door Clusios genoemd, die hetzelve in Neder.Ooftenryk overvloedig vondt groeijen. Het komt ook voor in Siberië en in Sweeden, meest aan de ZYden der Bergen. De Vrugten gelyken naar 'J Aard- (5) Potentilla Fol. pinnatis ternitifque Sec. Potent.Foi.novenis palmnis apice ferratis. HALL. Coet, II. p. io«, (6) Potentilla Fol. pinnatis alternis &c H. Cliff. 193. «■ WfLtb. 63 , 7«- Flor. Suec. II. p. 45 3- Pentaphylloides eteftum. 1. b. Hifi, II. P. 39S. moris. H(/ï. II. p. £*■ s. z. t. 20. f. i. Quinquefoliutn Fragiferum. C. B. Pm, 3'.«> Clus/h;/?- II. p- *°7: GoUAN ■«•«/>. D 5 II. deel. IX. stok.  53 TwiNTIGMANNIGE KRUIDEN. Afdml Aardbeziën» doch heb^en niets aangenaams. Het Tui?' heeft de onderfte Bladen vyf-of meer-Vinnig, Hoofd- de bovenften maar drievoudig aan de Steng'^ STÜK- die ongevaar een Voet hoog groeit , zynde rood van Kleur. rJ3ha W Ganferik met geïnde byna egaale Bladen cfaT\d m byna tweedeelige Blaadjes, egafted. ^e buitenfien famenloopende. P™L- (8) GaDferik met gevinde Bladen, de Blaadjes tim «nel- rondachtig, getand, egaal; de Steng regt^unp «e - opjtaande. Deeze beide Soorten zyn door Tournef 0;r t in de Levant waargenomen. Men vindt de eerfte ook in Siberië. TtJftiva- Ganferik met de onderfie Bladen gevind, r.ka. de bovenften drievoudig ; de Blaadjes inge- nifch. fneeden Zaagtandig; de Steng regtopftaande en ruigachtig. Waarom deeze , die in Kanada groeit, den bynaam van Penfylvanifche voere, is my dui. fier. «s (10) f7) Potentilla, Fol. pinnatis fuba-qualibus Sec. Pentaphylloides Oriëntale fupinum &c. Touenf. Cor. 21. U) Potentilla Fol. pinnatis, Foliolis fubrotundis &c. Pentaphylloides Oiientale ereaum &c. Tourkf. Cor. 21. Büxb. Cent. I. p. 30. T. 48. (9) Potentilla Fol. inferioribus pinnatis &c. Mant. 76 Pentaphylloides Canadenfe Fol. Agrimoni*. Eoerh. Lu?dL I. p. 40.  60 TwiNTI GMANNIGE KRUIDEN. Afdeel £etneenften is ' groeiendein Italië en de Zuide*xm!" Ivke deelen van Vrankryk aan de kanten der Hoofd; Landeryëu. De Bladen zyn wederzyds groen, 8TÜK- doch volwasfen byna kaal, zegt de Ridder. P,™'u* (la? Ganrerik mt vyfvoudige Wigvormige, ArgeJea. ingefneedene , van onderen Wollige Bla' intermedia. C *3 ) Ganferik met de Wortelbladen vyf- de Middciflag. Stengbladen drievoudig, en eene byna o/>« Jlaande , zeer Takkige Steng. ■èZ'a Ganferik mt ^ven- en vyfvoudigeWïg- Ruig.' vormige ingefneedene Haairige Bladen, en eene opftaande ruige Steng. Van deeze drie is de eerfte in Europa vry algemeen, komende zelfs in onze Nederlanden, byzonderlyk in Vriesland , op veele plaatfen in " fn) Potentilla Fol. quinatis Cunelformibus ïnrifo &c Potent. Fol. digitalis &c. Fl. Suec. +r7, +J4. Potent. Fol. di_ gitajis mcifo - ferratii, Caule etefto. H. Cliff. iP3 Quinquefolium Folio Argemeo. C. B. Pin. 325. Pemaph. m;_ Jius. cam. Epit. 76a. (13) Potentilla Fol. Radicalibui quinatis. Caulinis iernitis. B. Mant. 75. Qiiinquefol. mont. luteum ereclum hirlutum C «* la,. Prodr. 13,. Raj. Eur. 2.3. «all. Helv. 340. * _ (H> JWM. Fol. feptenatis quinati£que Cuneifoimibus mans p.lofis. Quinquef. mont. ereflum hitfutum luteum MAGN. Jtoup ilS. G OU A N 249. Qyinquef. Wit. minus ang. foiiis Monspeüacam. Raj. uts.  ICOSANDRTA, 61 ■0 de Wouden, in Bosfchen, laage Gruppelsen , ÏVJ^ Hey-Velden voor, zo Mes se aantekent. mu De andere , als een rniddelflag tusfchen deezs Hoofden de Noorweegfe aangemerkt, groeit in Swit-8™*zerland : de derde omftreeks Montpelher, als„ia. ook in Provence en de Pyreneen. Zy verfchilt en munt uit, door de lange ruige Haairen, die onder aan de Bladen en aan de Steng zyn. (I5) Ganferik met zevenvoudige ongefteelde pxv.^ Bladen , zittende op het verbreede Stop- supüuru. peltje. pelde. Deeze Siberifche heeft een opftygende , Draadachtige, gladde Steng, aan den top verdeeld , met omvattende Stoppeltjes, die eenzaam zyn en uitgerand. De fmalle Bladen, zeven , agt of negen in getal, komen uit de gedagte uitranding voort. fj6) Ganferik met de Wortelbladen vyfvoudig, xvi. Wigvormig, Zaagswyze getand; de Steng- j^^v bladen byna gepaard ; de Takken Draadachtig dun en neerleggende. ^ (IS) PptmMa Fol. feptenatis iesfdibus &c. Potent. Fol. novenisStip'-Hsmfidentibus. Gmel. Sik III.p. isj.T. 37-f- ?• ' (16) Po'extilla Fol. Radicalibus quinatis Cuneiformibus fc'.atis &c. Am. Aoad. IV. p. 274- Quinquef. minus tepens Lanuginofum luteum. C, B. Pi». 32S. Quinquef. IV. flavo flcie, Lecuncia Species. CLUS. Hifi, 11. 1c p. xo6. Cnur.quefolio fimil» enneaphyllos h.rluta. C. B. 32S. frodr. I3Shall* Htlv. 340. SRAM, Anfir. I4S> 11. deel ix, stuk»  62 TWINTIGMANNICE KRUIDEN. Afdeel. ^ Ganferik met de Wortelbladen vyfvoudig xm. Jlomp met fpitfe Tandjes; drievoudig aan Hoofd» de steng die mi t STUK. ° ö P™"i;ia ^l83 Ganferik met de Wortelbladen vyfvoudig, vZZus Zaagtandig , fpits; drievoudig aan de nei. xviii.' &encle Steng. Attrea. Gcmdbioe. Van deeze drie komt de eerfte, die fomtyds ook negenbladig is, op de Gebergten van Oostenryk , Swkzerland en in rt Veroneefche, als ook, volgens den Heer Th dnb erg, in Japan voor. De tweede vindt men op drooge Velden m de kouder deelen van Europa, zelfs in Lapland. Zy groeit in de Landen byden Esfenburg, buiten Harderwyk, zegt de Heer deGorter. De laatfte , die de Bloemen zeer hoog geel of Goudkleurig heeft, komt niet alleen in Switzerland, op de Alpen, maar ook op de Bergvelden in Provence, voor. Doch in deeze allen heerfcht, wanneer menze met de Afbeeldingen vergelykt, een groote verwarring, zo de Heer Haller. aan- f17) Potentilla Fol. Radicalibus quinatis acute ferratis retufis. &c. Fl. Si.ee. +19. Gort. Belg. r45. Fotentilla Fol. quinatis incifis &c. Fl. Lapp. ziz. H. Cliff. 194. R. Ltgikm 276. Quinquefolium minus repens luteum. C. b. Pm. ji/. • Pentaphyllutn f. Qm'nquefolium minus. TAbkrn, Je. iZ3. OF.D. Dan. T. 114. (is; Potentilla Fol. Radicalibus quinatis ferratis acumi. Jiatis &c. Am. Aead.lV. p. 3 is. HALL. Helv. 339. T. ff. C 4- QuinquefoJ. minui repens Alpinum Aureum. C. b! «*. 3 2j. jADct PiU. 91 , 245. Potent. Foi. margine Sericets &c. Ger. prl)v. 4S8. Jcop. Ann. Ii. p. 53.  I cosandria. 6 aanmerkt. Waarfchynlyk fpeelt dit Kruid in &eA™> figuur en 't getal der Bladen, en in de Kleur ™f?J~ der Bloemen , naar de Groeiplaats. Zo heeft Hoofd. ook de Heer Jacquin deeze laatfte aan het51™* Voorjaars.Ganferik ondergefchikt, en Doktor nilysr S go po li merktze als eene Verfcheidenheid daar van aan. Door kweeking in de Tuinen wordt de Bloem grooter en aanzienlyker. De Stengetjes van deeze Kruiden zyn omtrent een half Voet lang, leggende gedeeltelyk op den Grond. (19) Ganferik met vyfvoudige Haairige Bla- P™]ls den en een opjtygende ruige Steng. Ca^nfis. De Heer Kalm heeft deeze in Kanadawaar-daafch* genomen, die de gedaante hadt van het Aardbefie - Kruid, met het Stengetje een Vinger lang. De Bladfteelen , en.de Bladen van onderen , zyn witachtig ruig als Fluweel. (ao) Ganferik met vyfvoudige Bladen , aan den xx. top Oogluikend Zaagtandig; leggendeDraad- Wlta; achtige Stengen en ruige Stoelen. OO (19) Potentilla Fol. quinatis villofis, Caule adfeendente hitfnto. Quinquefolium Canadenfe humilius. MORIS. Hifi. XL p. 188. (20) Potentilla Fol. quinatis, api'cè conniventi ferratis &c. Quinquefolium album. hall. lt. llelv. 70. Quinquef. album minus. c. B. Piu, 325. Pentaphyllum majus Fiore albo. clus. Hifi. 11. p. los- Kram. Auflr, 14s. Gouan Mmp. 249. GER. Prtv. 469» ii. Deel. IX. Stuk»  (54 TwiNTIGMANNIGE KRUIDEN. IV. (21) Ganferik met vyfvoudige , 'aan den top Txni.L' Oogluikend Zaagtandige Bladen; leggende Hoofd- veelbloemige Stengen en ruige Stoelen. STUK. xxr.; (2i) Ganferik met byna drievoudige, Wolli- CaulZèns. ge, Oogluikend drietandige Bladen ; een- Geftengd. bloemige Stengen en gewalde Stoelen, xxu. ' Gbnzfg. (23) Ganferik met zevenvoudige Jlomp Eyron- xxiu. de, Zaagswys' getande, Wollige Bladen', WaUens'.: de Sten& 0PJiüande; de Bloemblaadjes korter dan de Kelk en gewolde Stoelen. Deeze vier Soorten kan men uit haare bepaa» lin gen genoegzaam onderfcheiden , zo zy niet in malkander loopen. Meest zyn zy tot het Witbloemige Vyfvingerkruid van Clusi üs betrekkelyk , inzonderheid het GeUecgdc, dat men ook omftreeks Weenen vindt, komendedie beiden tevens in Switzerland voor. Op 't hoogfte is dit Kruid een Voet hoog, en de kleine Soort Potentilla Fol. quin. apice conn. &c. Quinquef. album liujus. G. E. Prcir. 159. Cauicscens. C. E. Pin. 325. Hau. Opusc. 263. N. 50, 47. Album minus alterum. C. B. Pin. 32$. Quinquef. z. minus albp flore. Clus. Hifi. u. p, Io5, ]4CQ. Vind. 244. (22) Potentilla Fol. fubternatis tomentofis conniventi-ttidentatis &c. Am. Acai. IV, p. 316. Heptaphyllum Argenleum Alpinum &c. Bocc. Mu>. li. p. 20. T. 5. Trifolium A p. Arg. Perfici flore. C. B. Pin. 328. Pon. £ald. 222. Raj' Hifi. 615. Comaroides Aipina Argentea Sericea Perfici flore. SiG. Ver. I. p. «97. (23) Potentilla Foi. feptenatis obovatis ferratis tomenofis; Caule erefto ; Petalis Calyce brevioribus; Reeeptaculis Lanatis.  ICOSANDRIA. 6$ Soort een Handpalm. Het Glanzige is op den IV. Baldus-Berg, in 't Veroneefche, gevonden, en Gomaroides door den Heer Següier getyteld. Hoofd» Dit heeft de Bladen , die aan de Steng drlevou-"™. dig voorkomen, Zilverachtig gefluweeld eïi»ia.°ysr Bloemen naar die van den Perfikboom gelykende. De laatfte, die de Wortelbladen zeven- en de Stengbladen drievoudig heeft, fchynt aan de Waldenfer Bergen , in Savoije , bepaald te zyn. Ganferik met vyfvoudige Bladen , krui- p™Jfu pende Stengen en eenbloemige Bloemjleeltjes. rip^ms. r KtuipencU Deeze Soort is het Gemeene Vyfvingerkruid, dat alom in Europa voorkomt op vogtige plaatfen. Het groeit by ons in Holland in de Duinvaleijen, in de Wouden van Vriesland , enz. Volgens den Griekfchen naam Pentaphyllon, noemt men het in 't Latyn Qjdnquefolium, in 't Franfch Cinquefeuille en in 't Engelfch Cinquefoil of Vyfbladig Gras. Dodonjeus geeft 'er den bynaam aan van Groot, en het heeft, inderdaad, de Stengen veel langer dan de mee- fte (24) Petentilla Fol. quinatis , Caule repente, Pedunculis unifioris. Mat. Mei. 2+7. Fl. Succ. 418 , a;6. Gort. Belg. 14j. R. Lugdb. ijs- n. 7. GoUAN Monsp. 249- GeR. Prov. 469. jacq. Vind. 91. gron. Virg. 163. Quinque-* folium majus repens. C. B. Pin. iz%. Cyinquaf.majus.Oor>. Pempt. 116. Lob. Ie. 695. Pcntiphyllum vulgatisfimura. RAJ. Hifi. 611. E H. DSELi IX, STUK,  66 TWINTIGMANNI GE KrUIDEW.' AfZ'hl.^ aDdere Soorten> hoewel het langs den Grond xm. ' kruipt, uit de knoopen Wortel fchietende. De Hoofd- Bladen beantwoorden aan debenaaming, en hier K«w door is het ied"een bekend, draagende door- viit. gaans geele Bloemen. Dit Kruid heeft eene famentrekkende Wondheelende hoedanigheid , inzonderheid de Wortel, welke deswegen in fommige Apotheeken, nagehouden wordt, en fomtyds in Afkookze! tegen den Bloedloop, of ook in Gorgeldranken , voorgefchreeven. C. Met drievoudige Bladen. jwL ^ Ganferik met driev. Bladen, een Takkige i£fpe' opgeregte Steng, de Bloemfteeltjes hovende Mw't'pel- Knietjes voortkomende. tien; Den bynaam voert deeze, als by Montpellier in Languedok voorkomende, doch ik vind 'er by GouAN,in dit Gefiagt, geen melding van gemaakt. Zy gelykt zeer naar het AardbefieKruid, maar verfchilt 'er van, door de Stengen een Voet of anderhalf hoog te hebben en drooge Vrugten. De Blaadjes zynEyrond, ftomp en egaal getand. (26) (2j) Potentilla Fol. ternatis , Caule Ramofo erefto &c. H. Ups. 134. Pentaphylloides majus ereeïum, Flore luteo. Mobis. Hifi. ii. p. Is3. s. j. T. 20. f. 2< Pent3phylIoides ïragarix folio. M&ati. Monsp. 304. Fragaria fterilis Alpini caulescens. Boebh, Lugib, l. p. 42,  ICOSANDRIA. 69 T o r m e n t i'l t a. Tormentil. ^vr-u Een Kelk die agtdeelig is , met vier Bloem- H*£. , blaadjes. Rondachtige naakte Zaaden, die aan3TUI(. een kleineu droogen Stoel gehecht zyn. Dus Poinr komen de byzóndéré Kenmerken voor van dicBÏ ■ Gefiagt , 't welk aan het Vyfvingerkruid zeer naa verwand is, en waar van twee Europifche Soorten zyn. (1) Tormentil met eenbynaregtopftaandeSteng en ongepelde Bladen. '/pftfnde. Op drooge Velden van ons Wereldsdeel groeit dit Kruid vry algemeen, komende by ons voor in de Duin-Valeijen en op Zandige Gronden, als ook op de Heide in Gelderland menigvuldig. Men noemt het in de meefte Taaien , naar het Latyn , Tormentille of Tormentil, doch by de Duitfchers Birckwurts en Rothe Beihvurts, wegens de voornaame Geneeskragten, die de Wortel, in fommige Kwaaien, heeft: gelyk het bv ons Landvolk , daar het natuurlyk groeit, J ook O) Tt-rmmtiU Caule ereftiuscuio, Pollis fesGlibus. Systj Kat.XII. Gen. «35- P- H* «K- XIII. p. 399- Mat. Med. z49. Tórmenrilla. H. Cliff. .94- B~ *7«. Gouak .,9- geb. Prov. 470. gort. Afc. 14*. VU Sm. 459. R Z.W. 2.3. Cam. 6SJ.DOD. *t8.' TormentU!a'vel Hepnphyllon. Lob. *. s,«. Tormentilia fylveftns. C. b. P*. 3*6. /i,Totmentilla Alpina.Cam. Hort. 171. E 3 II. DEEL. IX. SlUK,  ?0 Twi NTIGMAHNIGE KRUIDEtf, Afdol °°k wd Memmtel genoemd wordt, om dat » xin. ' het een Geneesmiddel is voor de Bloedige Pis Hoofd, van 't Rundvee (*). De naam van Zevtnblai TJL- gelyk fommi8en het Gok> zelfs in andere Taav-m Jen, heeten, komt eigener toe aan het GerardsKruid (f). De Tormentil fchiet getakte Stengetjcs, van twee Duim tot een Voet hoog, Krans wyze be, zet met diep ingefneeden Lancetvormige Blaadjes, van ongelyke grootte, fomtyds vyf, fooityds zeven in getal. De Bloemen, die op 'tend der Takjes groeijen ,zyn vierbladig en bevatten van agt tot zestien Meeldraadjes^ volgens den Peer Haller , die aanmerkt, dat 'er op de Alpen eene Verfcheidenheid van voorkomt, veel aanzienlyker, hebbende fomtyds de Bloem vyfbladig. Deeze laatfte is 't, welke Camerarius. fchryft, dat door hem van de Tirohche Gebergten was medegebragt, hebbende den Wortel veel grooter , welriekender en rooder, dan , de Gemeeüe Tormentil. Zy wordt van de Switzers deswegens Rothwurts , dat is Roodwortel, geheten, Hy is knobbelig en bevat van binnen een Bloedrood Sap, wordende, als een voornaam Stoppend middelwegen den Buikloop en (*) Dan worden de Beeften gezegd om H Meer te Jlaan zo de Heer be Gortfb aanmerkt. (r; Het AZgapodium, narrndyk , andets Pe,dsgra,ia ge naamd ; zie 't voorgaande Snik. biadz. 291.  icosandria. 71 cn andere Vloeijingen , die uit napheid der IV. Vaten ontftaan , met vrugt, in Afkookzel 01 xm> Aftrekzel gebruikt. De Mondfpoeling, daar me-Hoofdde , dient om losfe Tanden vast te maaken ms™*de Mond. Uitwendig kan men het Poeijer tot „,.„.78 Bloedftcmping in Wonden en tegen de fterke vloeijing van Sweeren gebruiken. Die van 't Eiland Ferro bereiden 'er het Leder mede (*), (2) Tormentil met kruipende Stengen en g*^g^ deelde Bladen. Ureptms. J Kruipende. Hoewel 'er in de voorgaande Soort ook veranderingen plaats hebben, met verftrooide leggende Stengen; zo fchynt echter dit Kruid daar van te verfchillen , dewyl het gefteelde Bladen heeft. In Engeland, omftreeks Oxford, groeit het aan de kanten der Akkeren. In kragte komt het overeen met de gemeene Tormentille. Ge ti M. Nagelwortel. Hier is de naam van Gè'um, dien Tourhefort aan een Gefiagt van Kruiden gegeven hadt, welke thans tot het Steenbreek betrokken zyn, (*) A&. Hafn. Tom. I. p. 88. (2) Tormentilla Caule lepente, Foliis petiolatis. HUDS. Jlngl. 197. Pentaph. minus viride Flore Aureo tetrapetalo. Moeis. Hifi. li. p- i9°- Pentaph. reptans alatum Fol. ptofundius ferratis. Piot. Oxf. 6. §• 7. T. j. f. S. E4 Sfe DEEL. IX. STUK.  ■ 72 TwiNTlGMANNIGE KRUIDEN. j£Zk Zyn' °P den vao,m van den beroemden Ge s. xui< nekus toe een Geflagtnaam gebezigd voor de Hoofd Soorten van dat Kruid, >t welk men CaryepjM. P'^tebeeten. Tourkefort h$2L zelve .aus voorgefteld , en deswegen geef ik er den naam van Nagelwortel aan Vyf Soorten, meest Europifche, komen in dit Gefiagt voor, naamelyk t»iW Cl) N;age,w°rtel knikkende Bloemen; de {»«■«*, Bloemblaadjes kleiner dan de Kelk; de V™* »» , ^ naakte MakigeBal'. den: de Bladen drievoudig. In Virginie komt deeze Soort voor welke - weinig cf niet van die van Hermannus met een kleine Bloem , die wit is, en een Rcuke loozen Wortel verfcbilt. De Wortelbladen zyn dubbeld gevind en de Zaadhuisjes niet ruig-Je Bloemen tegen 't bloeijen knikkende. Gemeen, Klootronde Haamge Vrugten, die naakte Haa' (O Ce,m Flor nuK.tibus, Fet.lis Calyce mm'oribus, Fr. globofis &c. Syjl. KM. XII. Gen. 636. p. 3„ 1. '"' p. 3S9. fl. Cliff. ORon. r,vs. j5. CuryopwL v r: giniana &c, HeBm. Pdr. T. p. „,, J ' J 3 Vlr (,) Geu» Jlot- ere^i, , Fruftu globofi, villofo &c. ^ iW GORT. A4. I45. HALL. fl,/v, ,',«. c/,vontl la« vu.gari, C. B. 7%. „, Caryopfi^g' Ï37- LOB. ƒ* 695. CAM. Efit. 7zi%  I c o s A n d R I A.' 73 Haakige Baarden hellen: de Bladen Lier- ^pDV*u acJitig. xin. HOOFD- In de meefte deelen van Europa komt diUTUK. Kruid, dat by G es nero s den bynaam heeft P°h'sr van Steedfch , op lommerige plaatfen , in de Bosfchcn en elders, voor, Het groeit, by ons, in de Haarlemmer en Alkmaarder Houten. Men noemt het in 't Latyn CaryOphyllata , in 't Franfch Galiot of Benoite, in 't Engelfch Avens, Herb Bennet, in 't Hoogduitfch BenediStenWurts en in 't Nederduitfch Gezegend of Nagelkruid. Het maakt een Kruid , met opgaande gebladerde Takkige Stengen van drie Voeten of meer hoogte. De Bladen hebben hunne Vinswyze verdeelingen fpits getand. Op 't end van ieder Takje komt een enkelde Bloem van vyf geele Blaadjes, die over de vyftig Meeldraadjes bevat en den Kelk omgeboogen heeft, zo wel als de Stylen : den Stoel en Zaaden ruig, tot een rond Hoofdje vergaard , ieder met een Haakig Baardje. De Wortel is bitter, famentrekkende en vol zuur; ruikende, als men hem in 'c vroege Voorjaar uit den Grond haalt, maar niet altoos, naar Kruidnagelen, Op Wyn getrokken , verfterkt hy de Maag , is een Wondmiddel, Blocdvioeijingen en Roode Loop geneezende. Zyne verfterkende hoedanigheid maakt hem dienflig in Afloopende Koortfen, in Uitflaande of BeE 5 fmet» II. DUl. IX, stuk.  74- TwiNTl GMANNICE KRDTDEN. ArDML.fmettfyke Ziekten en in a]Ie Gevallen, daar xin. eene flapheid der Vaten heerfcht. Hoofd- stuk. (3) Nagelwortel met knikkende Bloemen j langGeumRh werpige Vrugten en gepluimde omgeboogen vaiare. Baardjes. Beekig. J Deeze noemt Lob el Rondbladig Nagel, kruid der Noordelyke Landen met Wolachtige Bloemem Hy zegt dat dezelve in de Bosfchen van Brabant by Mechelen, als ook in Normandie, doch inzonderheid in Engeland, overvloedig groeije. Men vindtze ook in ruige Laanen en Bosfchen van Vriesland. Voorts is de Groeiplaats in Sweeoen , alwaar men ze Faorpungar of Baggpungar noemt , op vogtige Velden; in Duitfchland of Ooftenryk, als ook in Provence, op natte Bergweiden. By Montpeüier groeit dit Kruid, dat men Benoite Aquatique tytelt, volgens Gouan naauwlyks anderhalve Handbreedte hoog. In Switzerland, daar het zo op de Alpen, als op laage Landen en aan Beeken voortkomt, heeft Haller In de B'oemen) wier Blaadjes famenluiken tot eene Rolronde* figuur, meer dan honderd Meeldraadjes geteld. De O) Geum Florlbus nut. Fr. oblong. ArifKs plumofis torris. TL Suec. H. Cliff. R. Lugdb. GOUAN MoK,p, GORT. Belg. 147. HALL. Helv. 356. KRAM. Aujlr. &c. Geum Rivale. ■R'. Lapp. zis. Caryoph. Aquatica nutante Flore. C. B. Pu. 321. Car. Septentrionaiium. LOB. Ie. 694- B, Caryoph, Aq. altera. C. B. Pin, 3i2.  76 Twintigmannige Kruiden. AfdTel jeS geeD Handbreed hoog, volgens Baoiiixhi. ' nus: doch men weet, dat de zelfde Kruiden, Hoofd- doorgaans , hoe hooger op 't Gebergte hoe ^Jx«rUeiner 8roeiien- Clusius vondt het BergviSe. Nagelkruid, in 't Ooftenrykfe, met SteDgetjes van een Voet. ce'um ^ NageIw°rtel met eenvormige ingefneeden reftma. Bladen , de overhekfen kleiner , en krui- Kruipend. ^ De Bladen van deeze Soort gelyken naar die van Eppe of Sellery byzonder. De Wortel is zeer lang en geeft kruipende Staarten uit, waar door het Kruid zig voortplant. De Stengen zyn eenbloemig , naauwlyks langer dan de Bladen; De Groeiplaats is in Switzerland of W.illis* als ook in de Valey van Barcelonette , een Prinsdom in de Alpifehe Bergreeks, op de Grenzen van Provence en Savoije, alwaar Barrelier hetzelve gevonden heeft. D r y a s. Hertenkruid. De Kelk is in agten gedeeld met agt Bloemblaadjes, in dit Gefiagt, 't welkgeftaarteHaai. rige Zaadhcofdjes heeft en de twee volgende Soorten bevat. (0 f5) Gum Foliolis uniformibus incifis &e. Car. Fla2e!!is fol.ofis. HALt. Enum, rs. Car. Aipina Apü folio, C. B. Pin 3". Car. Alpina tenuifolia incana &c. Barr. Rat. SSg. T. *Oo. EOCC. Mus. ifio. T.  ICOSANDRIA. 77 (I) Hertenkruid met vyf Bloemblaadjes enge- AJJ^lm vinde Bladen. xm. HoOFD- Dceze , op Kamtfchatka groeijende, heeft stuk. de Wortelbladen gevind, uit zeven of negen Blaadjes beftaande , die allen langwerpig, Ur,amaU niaal en byna Wigvormig zyn. De Steng , vyf biadig. twee of driemaal zo lang, is Draadachtig dun en meest zonder Bladen. De Kelk is in tienen Weeld, de Bloem heeft vyf witte Blaadjes en een menigte van Meeldraadjes met ronde Knopjes, 't Getal der Stylen en Vrugtbeginzelen is ook menigvuldig, 't Gewas komt met het Vyfvingerkruid zeer overeen, doch de Vrugtmaaking is verfchillende. fa) Hertenkruid met agt Bloemblaadjes en en- oaYp'etaia, kelde Bladen. Van deeze Soort, die op de hooge Gebergten van Europa in 't algemeen groeit, heeft het Gefiagt zynen naam , op den Eikenboom zinfpeclende , om dat de Bladen 'er eenigszins naar gelyken. Op de Laplandfche Alpen vondt Lin- fiS Drycis Flotibus peutapetalis , Foliis pinnatis. Am. Acad. II. p. 35 3. CaryophylUta pentapbyllea. j. b. Hifi. %Dr]as Flor. oftopetalis , Fol. fimplicibus. Dryas. FL Lapp. 2.5- Fl- Suec. 4-6. H. Cliff. 195. *. «79hall Belv. 335- seg. Ver. Sn. Chan^drys tett,a. f. montana. CU* M U P. i'S». Fann. 6lo. T. *!». Lenea., Chamsdrys Alpina. oed. Dan. T, 3,1. II, DEEl, IX. STUB.  ?8 Twintigmankige Kruiden, êÏÏLl l,nn^üs het menigvuldig, doch nergens XilI; ' anders in 't Sweediche Gebied. In Swiczerland Hoofd- kwam het den Heer Haller ook voor op T2>. hageT Geb^tcn- Clusius die het onder vip. den naam van Derde Gamanderlyn afbeeldt, fpreekt 'er dus van. „ Voorts komt een andere fraai je Soort voor, „ die voortkruipt met Takjes van een Span „ lang , bruinrood van Kleur, hard, Houtig, i, met Bladen ongeregeld daar om heen, wel' „ ke naar het Loof der echte Gamanderlyn » gelyken , maar een weinig kleiner zyn en „ van onderen grys , van Smaak zeer famen* >, trekkende en opdroogende. De Bloemen ko„ men enkeld voort op lange Steelen; zynde 5> wit van Kleur en beftaande uit agt of ne„ gen Blaadjes, van grootte omtrent als die „ der Wyfjes Ciftus, en veel'Meeldraadjes in „ 't midden hebbende, Reukeloos, op welken „ ruige Zaadhoofdjes volgen , byna als die 5, van 't Goudbloemig Nagelkruid. De Wor„ tel is hard en Houtig, her- en derwaars ftrekkende, met eenige zwartachtige Veze„ len. Ook fchieten fomtyds de langs den 5, Grond verfpreide Takken Wortels: des men „ 'er geheele Plekken mede bedekt ziet. Gesj, nerus noemt dit, zo ik meen , naar fom„ miger gevoelen Her ba Cer vi, en S i m l e r u s , »> in zyn Vertoog over de Alpen, Rirtswurtz , » als ook Alpifche Gamanderlyn." C o.  Icosasd ria. 79 C o m a r n Wi Waterbezie. . IV« Afdeel; xiii. Van dit Gefiagt zyn de byzondere Kenmer- Hoofdt ken, een tiendeelige Kelk met vyf Bloemblaad- stuk. jes, kleiner dan de Kelk, en de Stoel der Zaaden Eyrond, blyvende, Spongieus. De eenigfte Soort (i) , zeer bekend onder n l. den naam van itooa Moeras - *^yj Maa , voert pa/a/?r». hier den Griekfchen naam Comarum, voor/Fra- Roo(1, gitm gebruikt geweest , niet oneigen; dewyl het Kruid een Vrugt heeft als een drooge Aardbezie. Ik noem het derhalve , aangezien dit Kruid in ftilltaande Wateren en vogtige Landsdouwen , zo hier als elders door geheel Europa , zelfs in Provence , in Lapland en in Rusland, voorkomt, Waterbezie. Het heeft de gedaante byna van het Gemeene Vyfvingerkruid, doch de Wortel verfchilt zeer, als beftaande, gelyk die der meefte Wa- ' terplanten, uit de enkele .Steng , welke Vezelen fchiet in den Slykerigen of Zandigen Grond. De opftaande Steng is fomtyds een Voet , ook wel een EUe hoog , gebladerd , ruig- (I) Comarum. Syft. Nat. XII. Gen. «38. p- 353- rtg. XIII. p. 3 99- Gort. Belg. 147. Ger. Prev. 472- Fl. LaPP214. Fl. Suec. 422, 463. R. Lttgib. 27s. HALL. Helv. 3 37Quinquefol. paluiire rubrum. C. b. Pin. 3*5- lob. Ic. 691. Quinquefolium nuartum. Don. Pempt. 117. &. Pentaph. paluftre rubrum crasfis & villofis fijliis &C. n.UK, t. 212. f. 2. RAJ. Hijt. UI- p- j*<ï. 21. DKIL. IX. STUK»  80 TwiNTIGMANNIGE KRUIDEN. AfdIÉl ruigachtig en aan 't end veelbloemig. De xiii. -B'aden zyn eigentlyk niet gevingerd, of Waai- lSSrFD* jerachtig' geIvk ZY in de Afbeelding van LoEEL Cn DoDON^us voorkomen (*), maar viSe. 3 gevind, beftaande uit twee of drie paar Eyronde Zaagtandige Vinblaadjes, met een endblaadje , dat grooter is. De Bloem heeft een zeer grooten, donkerrooden , tiendeeligen Kelk, met de Punten beurtlings kleiner, en daar in vyf zeer kleine, Bloedkleurige Blaadjes,Tongswys' gevormd , met ongevaar dertig Meeldraadjes. Eene Verfcheidcnheid van dit Kruid, met dikke ruige Bladen, is in Engeland en Ierland waargenomen. (*) De Afbeelding van MORiSON S. 2. T. 19. f. 4 a]. waar zy niet minder zodanig zig vertoonen , fëhynt naar de gemelde , met eenige goeddunkelyke veranderi™, «, kopieerd te zyn. XIV*. HOOFD-  PoLYANDRïA. %t XIV. XIV. HOOFDSTUK» Hoofd* STUK. Befchryving der Veelmannige Kruiden (Polyandria) , dat is die meer dan twintig Meeldraadjes hebben, tot welken, onder anderen , de Maankoppen , Plompen -> Corchorus , . Peonie , Ridderfpooren , Monnikskappen , Akeleijen, Anemonen, Ranonkelen, behooren. De Klasfe der Veelmannigen, van welker hoedanigheid reeds meer dan eens gefproken is, bevat, in de Rang der Eenwyvïgen, de volgende Geflagten. A c t m A. Krifboffelkruid. De Kelk en Bloem, beiden , zyn vïerbladig in dit Gefiagt, welks Vrugt een Bezie is mëc ééne Holligheid en half Schyfrond- Zaaden. Daar komen in voor, de twee volgende Soorten. (i) KriftofFelkruid met een Eyronde Tros en ^ Sappige Vrugten. Spie*ta. r ° Geuadg. Dit ' (i) ABtn Racen») ovatd , Fruftlbüs Eaccatls. Syfl. at. XII. Gen. 644- V- 3s9- Veg. Xlll. p. 4°«- OED. T)an. 49J. Adsa. H. Oiff. *o9. r. LugM. 48o. ÜOUAN Mtnsp. 25*. p Ger« II. Deel. IX, stuk,  PoL-eANDRli» 8? Schelkrüid met Kroonswys' vergaarde JjG^ Bloemfteelen. Deeze Soort voert in 't byzonder den naam tuk. van Chelidonium of Chelidonia, *t welk zo veel ck .jor.um zegt als Zwaluwen Kruid ; wegens een oudeW^ overlevering, dat de Zwaluwen daar mede het Gezigt van haare Jongen herftellen of opbelderen zouden. Hier van is de Spaanfche naam Celidonia, de Franfehe Chelidoine en de Engelfche Celandine afkomftig. Het wordt, met den bynaam van Groot, van het Kleine Zwaluwenkruid, dat onder de Ranonkels zal volgen, onderfcheiden De Duiifehers noemen het Schellwurtz of Schelkraut, Schwalbenkraut en Goldwurtz; gelvk wv het gemeenlyk Vinkende Gouw heeten, misfchien wegens het Goudkleurige..Sgi of ook Schelkrüid en Oogklaar. Die laatfte benaaming fchynt met de Franfehe Edaire overeenkomftig- Het groeit overal in Europa op Steenige , woefte plaatfen , by Heggen^ en 'fa ci&» Peduncuüs wnbeilatis. Syfl. N3t.XII.Gen. * V n Vt*. XlH. p. *o5. Chelid. Pedunculis muit.no- *J* *J*. OKR. P..». 37.- KRAM- Ajlr. «»?. B Suec. < m«T £f/e. 148- Chelidonium mijus vulgare. T^pL Z cL ljus. 000. Pe,P, .8. LOB. 2; 760. füCHS. m 865. 0. Chel. majuS Fol. Q,~ F 4' n. DEEl, IX, ST«K'  94 Veelmannige Kruiden. aJIêi . eenbloemige naakte ftekelige Steng en dub- xiv. * ^Id gevinde Bladen. Hoofdstuk. Deeze heeft haare Groeiplaats op de Swita»w>. zerfche en Ooftenrykfe Gebergten , als ook op de Pyretieén. Het is een klein Plantje, naauwlyks een half Voet hoog, zeer ftyve Haairen en een ruige witte of geele Bloem hebbende', van een Duim breed. De Kelk is ruig, het Zaadhuisje Eyrond met vyf Stempels. De Bladen zyn zeerfyn verdeeld, byna als die van 't Koriander - Zaad. pjpl'vtr ^ Maankop met ftekelige Zaadhuisjes ; de Zudicauie. Steng eenbloemig naakt en ftekelig ; dt fteng.akt" Bladen enkeld, Vinswyze uitgehoekt. Deeze Scort, met welriekende Bloemen in Siberië voorkomende , verfchilt weinig van de voorgaande, zo de Ridder aanmerkt, doch de Stcngetjes, die zy opichiet, waren aldaar by de twee Voeten hoog. Het is eene zeer fraai ie Plant. CO nura faxatile Corhndri folio. SEG. Ver. i. p. 4is. t. 4. f. 4, Argemone Alp. Cor. folio & Arg. Alp. Fol. Scandicis lutea.* C. B. Pin. 172.' Priir. 93. Pluk. Alm. 179. T. 247. f. 3. ClH>. 2, T. 6. f. 4. ;4> Papaver Capfulis hispidis, Scapo imifloro «cc. Pap. Errat. nudicaule Flore flavo odorato. Dm, Elib. 302. T. 224. f- 2Ui. oed. Dan. T. +i. Pap. Errar. luteo flore. amm. Rttlb\ Cl. N. 81.  POLYAKDRIA. 95 (O Maankop met gladde Klootronde Zaad- IV. . . . n Afdeel. huisjes , een Haairige veelbloemige Steng X1V. • en veeldeelize ingepneeden Bladen. Hoofd- stuk. Dit by ons, en overal in ons Wereldsdeel , . v. in de Koornlanden zeer bekende Gewas, datj^**men Koornroozen , Klapper-Roozen, Koornheul ^koUc. of Kankerbloemen , doch gemeeclyk Kollebloemm noemt, heet in 't Franfch Coquelicoc, Pavot Sauvage of Confanons, in 't Engelfch Red Poppy of Cornrofe. Die benaamingen zyn meestal van de Bloemen , welke als fierlyke Roosjes het ftaande Koorn, door haare fchitterend roode K'eur, opluiftcren, en tevens van de overeenkomst met het gewoone Heul, afkomftig. De geftalte is genoegzaam bekend : des ik alleen acht zal geeven op de Verfcheidenheden. Men vindt het kleiner engrooter naar den Grond en Groeiplaats, zynde hetzelve grootst aan den Heer Haller voorgekomen in 't Land omftreeks Avenches , een Stad in Switzerland. Natuurlyk is de Bloem hoog Menie-rood, met de Nagelen der Blaadjes donker paarfch gevlakt, maar (5) Papaver Cspfulis glabris globofis &c. Pap. Fol. piti„atifidls hispidis, Frutla ovato.' Mat. Mei. zit. H. Cliff. ' jol. R. Lugdb. 478. GoUAN Monsp. 253. ger. Prov. 373. kram. Auflr. 150. Fl. Suec. 428 , 468. gort. Belg. 149. pap Caule mukifbro , Fohoio hispido Sec. H. Ups. 156, gron- Oriënt. \S7- Pap. Erraticum majus. C. B. Pin. 171. & pleno fine & minus. Ibid. Pap- Erracicum. dod. Pempt. 447. los. Ie- *1S* hall. Htlv. 303. ii. deei» ix. stuk.  96 Veelmannige Kruiden.1 IV. maar zy valt ook met wit gemengeld en men Fxiv.L''teeltze in de Tuinen, als bekendis, met dub» Hoofd» belde of gevulde Bloemen , die witte Randen "UK* hebben. Gesnerus hadtze zelfs geheel wit vige. gezien. 't Gewas, dat zig jaarlyks zaait, is kleverig en wat zwaar van Reuk, komende de Bloemen, in hoedanigheden , de kragten van het Heulfap op een verren afftand naderen. Men gebruiktze in Borstdranken en Aftrekzeis als Thee , om den Hoest te verzagten en de Syroop, daarvan gekookt, is ten dien opzigte van een vry algemeenen dienst, zo wel als het Extrakt of verdikte Sap. Papaver (6*> MaankoP met langwerpige gladde Zaaddubium. huisjes, een veelbloemige Steng met aange- Twyfelaar. drukte Haairtjes en Vindeelige ingefneeden Bladen. In de Noordelyke deelen van Europa groeit deeze onder "t Koorn , volgens Linn^eus. Zy verfchilt door de langwerpigheid der Zaadhuisjes allermeest van de voorgaande Soort. som%- ^ MaankoP mt ë,ladde Kelken en Zaad. rum. huis- Slaapbol. (4) Papaver Capfiilis oblongis glabiis &c. Fl. Suec, z. N; 4fi7. Pap. Erraticum Cap. longisfimo glabro. Tournf. Inft. za. Rupp. Je» 3. 0. 71- Argemone Capltulo longioreglabro. Moris. Bles. 233. Wft. II. p. 279. S. 3. T. 14. f. 17. jicffc Auftr. T. zj. (7) Papaver Calycibijs Capfuliscjiie glabris &c. Mat. Med. UI.  POLYANDRIA. 97 huisjes; de Steng omvattende ingefneeden IV. mi Afdeel. Bladtn. xiv. Hoofd» In Europa is thans op veele plaatfen der Zui-sTUK. delyke en middelfte deelen die Kruid genatura- *»a* lizeerd en wordt in 't wilde groeijende gevon-*' ' den, hoewel het veeleer uit de Oofterfche Landen afkomftig fchynt te zyn. Het menigvuldig gebruik of misbruik , immers, dat men onder de Chineezen al van ouds gemaakt heeft van het Heulfap, om de Geilheid op te wekken , fchynt zulks aan te duiden. Niet minder heeft dit, reeds voor veele Jaaren, plaats gehad aan de Vaste .Kust van Indie en onder de Perfiaanen. Toen Mandelslo zig op een Maaltyd bevondt te Amadabat, werdt den Gallen Opium, op verfcheide manieren bereid, in een Gouden Kistje aangebooden, om de Minnedrift in hun te verfterken. By de Turken is het niet minder daar toe, als tot moedgeeving in andere opzigten , inzonderheid omze onvertzaagd te maaken in het vegten, zo gemeen, als by ons de Sterke Drank. Een menigte Kameelvragten worden jaarlyks uit Klein Afie naar Konftantinopolen en Egypte gebragt: want geen Turk, zo arm Ijo. ft Cliff. loo. R. Lugib. 479. HALt. Helv. 303.gooam Monsp. 15 3- grb. Prov. 373- KBAM. Aujlr. 150. GOBT. lieig. 149- Papaver hortenfe femine albe, nigro, Criftatum 8t flore pleno album. C. b. Pin. 170, 171. dod. Pempt. 4iJ» lob. /«. 172 • *74- G jl. lub IX. Srus.  9B Veelmannige Kruiden; Afdeel 3rm °f of h5-'maaIct: 'er gebruik van. Aldaar XIV< ' bezaait men 'er de Akkers mede , gelyk elHoofb- ders met Tarw , of gelyk byons, in NoordST£mwy- Hol,and'ook gelchiedt, tot inzameling der Slaap. v;Se. bollen. In Arabie wordt het, volgens F o r skaohl, op de Bergen geteeld. , Men noemt het gemeenlyk, volgens den Latynfehen naam Papaver, in 'c Franfch Parot , in 't Engelfch Poppy , in 't Hoogduitfeh Magfamen of Molm en by ons Maankop, mis. fchien om dat de Vrugten als met een Maan gekroond zyn, of ook Heul en Slaapbollen,wegens de Pynftillende en Slaapverwekkende hoedanigheid. Die met zwart Zaad groeijen in Gel-' derland wild onder 't Koorn \ doch die met wit Zaad worden in de Tuinen of op Akkers geteeld. In de Tuinen heeft menze, gelyk bekend is , met zeer fraaije gevulde witte , zwarte, roode en bonte Bloemen. Daar komen ook van deeze Soort voor, met gekronkelde of aan den Rand gekerfde Bloemen , wit, rood en bont van-Kleur, zo met wit als met zwart Zaad. Tot den Teelt der Slaapbollen, in de Streek by Enkhuizen , en op Langedyk by Alkmaar, worden Papavers met enkelde witte Bloemen, die zwaarder Koppen geeven, gezaaid. Vreemd is 't, dat men oudtyds het Zaad, om Brood daar van te bakken, gebruikt, of hetzelve onder 't Deeg gemengd zou hebben. Matthiolus verhaalt , dat onder 't Bergvolk in Trente, en verder in Stirie en Sclavonie, dg  PottfANDRïA. 99 de Oiie, daar uit geperst, tot bereiding der Spy- AJ^rL, zen gebruikt, en de overblyvende Koekjes ge- xiv. geten werden. Het zelfde, byna, verzekert Hoofd, Wagnerüs in Switzerland plaats te heb-b * . ... . Mams ben , daar menhet in 't Argow overvloedig zaait. gymii. J Het Zmd, zekerlyk, heeft zeer weinig van de hoedanigheden der Slaapbollen, en de Olie of Emulfie, daar van gemaakt, is van byzonderen dienst in Hoest en Borstkwaalen. De Koppen zyn als een Slaapverwekkend en Pynlüllend middel algemeen bekend. Verfch en gekneusd, met Melk gekookt en uitwendig als een Pap opgelegd , dienen zy tot verzagting, week- en rypmaaking van Gezwellen. Zy zyn bitter van Smaak en ruiken fterk naar *t Opium, dat men in Afie en Indie,door infnyding, als een Traan ofGomharst overvloedig uit dezelven krygt. In fommige deelen van Europa heeft men hetzelve 'er, op de zelfde manier, in een gunfeig Saizoen , ook in kleine veelheid uit bekomen: doch het verdikte Extrakt , door Afkooking bereid , heeft byna de zelfde Eigenfchappen* Sommigen vernaaien, dat men het meefte door kneuzing , uieperfing en verdikking van het Sap, in Klein Afie vervaardigt (*). Van 't gebruik des Heulfaps, dat de Oofterfche Volkeren , zo 't fchynt , naauwlyts ontbeeren kunnen , heb ik reeds gewag gemaakt. Onder de Grieken was het bekend by den naam van Opion of Mekoneion , waar van de La* ' (*> TdURNEF. i' la Mat. Md. Taia, I. pi 277. II. DE2.I. IX, STUK. G 3  ico Veelmannige Kruiden. IV. Litynfche benanmingen zyn afgeleid. Het heet Afdeel. AJr c » ^ ^ ? . . xiv. Aff1071 otAmflon hyde Arabieren, engemeenlyk Hoofd- Amfioen by de Indiaanen. Uit de Levant ea stuk. Oostindie wordt het ons toegebragt. Door de viSe. gewoonte kunnen de Turken het in verbaazende veelheid , tot een half en geheel Drachme of Vierde Loots, zonder merkelyk nadeel, inflokken. Het brengt hun flegts in een vrolyken Luim, in Dronkenfchap of Verwoedheid,even als by ons de Sterke Drank. Zy kunnen 'er twee of drie Dagen mede toe, zonder Spyze. Onder de Europeaanen dienen eenige Greinen, meer of min , naar het Geitel, tot een heilzaam Middel in het ftillen van fommige Kwaaien en Pynlykheden, die uit een te fterke aandoenlykheid der Zenuwen ontflaan. Dus is het in de Loop, Roode Loop, Kolyk, Maagpynen en Jicht, Kies en Tandpyn en andere Ongemakken , dikwils zeer nuttig. Als men van het befte , zuivere Opium heeft , zyn geen Bereidingen noodig, die men anders overvloedig, tot zogenaamde verbetering of wegneeming der fchadelyke hoedanigheden, in trein gebragt heeft. Eenigen meenden , dat het van eene uitermaate koude natuur was, en voegden het derhalve by zeer heete Middelen : waar uit de Theriaak, Mithridaat, Philonium en dergelyke Elektuariën meer, gefprooten zyn. Anderen vervielen tot een vlak ftrydig denkbeeld, en tragttenmet Azyn, Limoen-Sap, Vitriool - Geest en dergelyken, deszelfs kragt te maatigcn. Eenigen ge»  POLYANDRIA. ld gebruikten verfcheiderley Zouten, anderen Wyn, KJ^ Èrandewyn of andere Geesten: fommigen meen- x, v. ' den het door Gisting of Rooflering te verbete Soofdrcn. Nutteloos zeker en belachelyk'. want des™*ver'doovende Eigenfchap is het eenige dat daar in heerfcht en die moet flegts getemd worden door de veelheid te verminderen, niet door byvoeging van tegenftrydige zaaken. Evenwel wordt het zeer nuttig by Zweetmiddelen gevoegd, en helpt derzelver werking: zo dat de gezegde Opiaaten , noch ook het Laudanum , zo nat als droog, niet onnut zyn. Op 't voetfpoor en gezag van Galenus is het Opium, dat de Ouden zekerlyk gebruikt hadden , een langen tyd uit de Geneeskunde verbannen geweest ; doch in 't laatst der voorgaande en in deeze Eeuw inzonderheid, kwam hetzelve wederom in veel achting, na dat fommige voornaame Geneeskundigen zig daar van met vrugt als een Geheim bediend en dus in de Geneezing, van veele anders byna ongeneeslyke Kwaaien, veel Roem behaald hadden. Platerus Sylviüs en Sydekham, zyn onder deeze de voornaamften. 't Is echter een Middel, welks gebniik alle voorzigtigheid vereifcht, en ''t gene men veeleer te min , dan te veel moet voorfchryven. In Heete Ziekten zonder Uitfiag, in Koortfen die uit Verftoppingen of dikte de's Bloeds ontftaan, cn in dergelykeOmftandigheden , is het, zonder voorgaande Ontlastingen , nadeelig , zo wel als in fommige G 3 Ze* ii. deel. ix. stuk.  ioa Veelmannige Kruiden, AfÏul. Zenuwkwaalen. Men vindt ook Menfchen die xiv. het niet verdraagen kunnen. Anderen gewen. Hoofd- nen 'er zodanig aan , dat zy een groote Cifte F,nwy. °00dj'S hebben tot Pynfïilling. Van zekere vige. Vrouw , my bekend , v.erdt ten dien einde Weekelyks een Diachrne Laudanum Opiatum gebruikt. Niet onwaarfcliynlyk is dit Heulfap het JVepenthes van Homerus, dat alle zor» en kommer deedt vergeeten. Verwondcrlyk is 't , dat een zo klein en onfchadelyk Zaadje , door zyne ontwikkeling in eene vrugtbaare Aarde , een Plant uitlevert, in wier Zaadhuisjes een zo ongemeene kragt' en zonderlinge hoedanigheid huisvest, dat één enkel Grein van het verdikte Sap de werkingen van het Zenuwgeftel cp de Zintuigen kan beletten. Een weinig Opium, 't zy alleen, of met andere dingen gemengd , ingenomen, verwekt een geiusten Slaap , ftilt zwaare Pynen, flopt Ontlastingen en bevordert de Doorwaafemin» met een maatig Zweet. Te groote veelheid doet de Menfchen in ten diepen Slaap vallen met Verlies van Kennis en Gevoel, Koude der Ledemaaten , Stuiptrekkingen en zwaare Ademhaaling, waar cp fomtyds de Dood volgt. Die" 'er niet van fterven, komen doorgaans vry met een fterken Buikloop of overvloedig Zweet, naar 't Heulfap ftinkende, van eene zwaare Jeukt in de Huid vergezeld. Hierom is in de zodani. gen het gcreedfte, door Klyfteercn van onderen, en , zo 't mooglyk is, ook door Olie of Braak-  P O L Y A N B R I A 103 Braakmiddelen van boven , Ontlafting M^ JL ken Voorts moet men de werking der Inge- X1V. wanden en Zenuwen weder tragten op te wek-Hoob-dJen, door prikkelingen aan de Neus cn e ders door Blaartrekkende Pleifters; als ook nia. door'het ingeeven van Zuurachtige Dranken. Sommigen willen dat het Bevergeill anderen dat de Kamfer, hier, een byzondcr Tegengift zou zyn. f8) Maankop met gladde langwerpige Zaad- ™^ huisjes , een veelbloemige effene Steng enfambrigevinde ingefneeden Bladen» pyieneefch. In 't Prinsdom Wales wcrdt deeze Soort eerst waargenomen , zynde een overblyvende Plant, die ook in andere deelen van Engeland cn op de Pyreneefche Bergen groeit. Zy gelvkt meer naar de Kollebloemen of Koornroozen, dan naar het Heul of eigentlyke PapaverKruid. In 't wilde bereikt de Steng met meer dan een Voet, doch wordt in de Tuinen, alwaar het Loof ook groener is, fomtyds wel een Elle hoog. Zy verdeelt zig in Takjes,die, zo - f%) Papaver Capfulis glabris oblongis &c. HUDS. Angl. 203. rap. Fol. pinnatis , Fr. acuminato. H. Cliff- *»* R- EL. 9to. T. zz3. f. 190. Argccnone Cambro - Br.tamuca totea. Moris. Hift. II. P- z97- S. 3- T. Ï4, f- »■ PjErtat. Fytenaiciirn Flore flavo. C. B. fm ?"dr' G4 II. DEEL. IX. STUK.  IV. Afdeel, xiv. Hoofd STUK. Eenviy- ix. Sfipaver Oriënt o le. Levantlch, 1 t i / R C g R k o; aa u ü Ta h 104 Veelmannige Kruiden. zowel als de Bladfteelen, rufghaaïrlg zyn.draa- TJtA rT ™atW&°™> Zwavel, geel p;. Daar op vo]gen ^ , Zaadhuisjes , van onderen fmal,er en aan den top eemgermaate Snuidg, zegt Linnjeüs, die aanmerkt, dat deeze Soort yvf of zes en die van t gevvoone Heul of Slaapbollen tien, maar de volgende zestien Stempels heeft. (9) Maankop met gladde Zaadhuisjes, eenbloemige ruuwe gebladerde Stengen en gevinde Zaagtandige Bladen. Dit is een zeerfraaije Zaay-Plant, geIyk de ïemeene Papavers uit Zaad, dat de vermaarde louRNEFORTdaar van in Armenië verzaneld heeft, m de Europifche Tuinen voortgeeeld. Zy is over 't geheel zeer ruig, hebbende een n t Sulphur vulgare , qui pou exfucationem in AurMtiac *' tr^fire, zegt plUAUVSS. Hy bcxifpr MoZ*~ AV. dat zy pallide fiavam i„ lutettm veranderd i ebln ««. nogthans fpreekt van Sulpiüra W n Ed. , Z3 a d00t LlNKï;,S) « :tged mede bedoeld worde. Maar hoe weinie " ■derlcheiding gedagt hebbe , b!ykt uh C l £ n dit zelfde Kruid in Pine.ce Flore, Flavos U pj itecs toefchryft. ' 1 r'iroms (9) Papaver Capfulis glabris , Cauübus unifloris &c H ».Ji6. Papaver Fol. pinnaüs Fr. giobolb. R. /w, ' * . Oneuralehirfutislimum, fl. magno. ToVRm? Cr g" n, UI. T. p. 117. Comm. Har. T. p. 34, 7  P o l Y a n d r i a. 105 een Penwortel die Bladen uitgeeft van een Voet lang , byna verdeeld gelyk in de Koornroozen. De'Stengen waren aldaar,in 't wilde, gemeen-H lyk anderhalf of twee Voeten, hier in dé Hof-*1 tus wel drie of vier Voeten hoog, met groote^. roode vyfbladige Bloemen , donker vlakkig genageld , en dus veel naar die der gemeene Kollebloemen gelykende. De Zaadhuisjes zyn rond en glad en flegts met twaalf Stempels gekroond, volgens Toornefort, die aanmerkt, dat de Zaadbol vol vuil witte fcherpe heete Melk zit, zo wel als de Wortel. Men maakte 'erwel geene Opium van , doch de Turken , aan die Drogery gewend , aten de groene Bollen tot verfnapering. Argemone. Klepheul. De Bloem is zesbladig met een driebladigen Kelk in dit Gefiagt, het welke de Hoofden of Bolletjes met opengaande halve Kleppen heeft , verfchillende anders weinig van 't voorgaande. Drie Soorten zyn tot hetzelve t'huis gebragt, naamelyk. (i) Klepheul met vyfkleppige Bolletjes en gedoomde] Bladen, Dit (1) Argemvne Capfulis quinquevalvibus Sec. Syfl. Nat. XII. Gen. 6+9. p- Jfio. Vig. «II. p- 407. Argemone. II Cliff. 201. Ups. 135- R- Lugdb. 479- Mer. Sur. T. p. 24. Papaver Spinofum. C. B. Pin. 171. Prodr. 93. T. p. 91 GS pa II. DEEL. IX. STOK, IV. tdeel; xiv. 30fd- UK. Monêgy~~ I. I. Argemtnt Mcxicana. Westinlifch.  IV. 'Afdee xiv. Hoofd stuk. Eeuw* io!ï Veelmannige Kruiden. Dit Gewas, natuurlyk afkomftig uit de West* indien } is in de Zuidelyke deelen van Europa niet alleen , maar ook in de middelde deelen , _ in de Tuinen thans gemeen (*> Men noemt het aidaar Argemone en het is 't Gedoomde Papaver van Ba dhin os , dat een Steng krygt van een Voet hoog, met Bladen naar die van den Gezegenden Diftel gelykende, maar zagt en glanzig , met witte Aderen , loopende de punten in geele Doornen uit. Dus zyn ook de Steng en Takjes gedoomd, die op 't end Bloemen hebben, geel van Kleur, middelmaatig van grootte, waar op een gedoomd Hoofdje volgt, omtrent een Duim dik, ryp zynde zwart, met Klepjes ten halve opengaande en de Zaaden uitlaatende , die rond en zwart veel grooter dan het andere Papaver - Zaad zyn! Het is een iïerlyk Zaay-Gewas, by 't afbreeken een geelachtig Sap uitgeevende, gelyk het Groote Schelkrüid. Merian zegt, dat men het in Suriname Maccaï. noemt, groeijende aldaar als een wilde Diftel in deBosfchen, byna eens Mans langte hoog. Is dit het zelfde ? Volgens Hernandez gebruikt men, in Mexiko, het Zaad als een fterk Purgeermiddel. Gouan zegt, dat de Bloemen wit zyn. Or> Papaver fpinoiurn luteum. Mokis. Hifi. II, p. a;7. s 3. T H- f. s. (*) Ik vind echter niet, dat het 'er in 't wüde groeit jeiyk uit het geaegde van den Ridder zou fchynen,  P o l y A H D R I A. 107 Onder de Italiaanen zou men de Vrugt noemen Figo d'Inferno of Helfchc Vyg. ( 1 t r r e r- f  IV. Afdeei xiv. Hoofd* stuk, i. Sarracer.i, parpurea. Paaifche. ii. Flava. Gcele. I 3 3' C tl t U P C 108 Veelmannige Kruiden. 03 Sarracenia met bultige Bladen. (2) Sarracenia met gejlrekte Bladen. Deeze Gewasfen groeijen op vogtige plaatsen in Noord - Amerika. Zy zyn zonderling, doordien de Bladen als holle Scheeden uitmaaken, zynde in de eerfte Soort bultig, kort en op den Grond leggende, in de andere overendltaande, zeer lang en Buisachtigf weshalve men die Trompetbloem noemt. Zodanig een Blad was, nu ruim twee Eeuwen geleeden, te Rochelle, aan L o n E l gegeven, zyn' de overgebragt door Schippers, die verzekerden , dat het een Blad van een Harst- of Wierookboom ware. Hier twyfelde hy met reden aan; niettegenftaande hy het, onder die benaaming, in Afbeelding gebragt heeft. Het was, zegt hy, van eene vreemde gedaante mn 'c onderfte tot boven aan den Kapswyzen op dubbeld en als 't ware van twee Velletjes jemaakt, als een Scheede of Trechter van nderhalve Handbreed , aan 't end gehkende aar een gaapende Zots-Kaproen. Op dêrgely- ke fi) Sarracenia Fol. gibhls- Syst. Kat. XII. Gen. 6Sz p Si. reg. XIII. p. 4°8. H. Cliff t2J. gbon. rirg. ',6*. o.Iophyllum WtginianiKn. Moris. Hifi. I. p. J33. Bucaiphyllum Amerieanum &c. Pluk. Alm. 7,. Amaltb. lS. . 3/6. f- «• Limon. petes't. C. B. Pin. i9z. i (z) Sarracenia Sol. ifciftis. ibidem. PIUK. ^mslth, f. ILL. Ic. i6i. T. 241. riutil limpidi rolium. Lob. Ie. II. 152. Limon.um peregtiu, Fol. fbrm4 Floiis Arittoiochi*. B. Pin. 192.  p o L y A N D * I A. 109 Kc manier komen ook de Bladen, in de daar van gemaakte Afbeeldingen, voor. L i n n mo s ■ mérkt zulks aan als eene Verandering van het Blad der Plompen; dus buiten 't Water in ftaat om 't zelve op te vangen en in te houden , als door eene byzondere voorzorg der Natuur (*). Doch hoe komt het dan, zou men mogen vraagen dat zo veel duizend andere Planten derIkke voorzorg niet behoeven F Of, kon dit Gcwas daar, in Amerika, zo het van dergelyke natuur ware geweest als de Plompen, ook niet in 't Water groeijen ? De vergelyking en teepasfirig, inderdaad, te ver getrokken, wordt laf en belachelyk ! MoaisoN verbeeldt zig, in tegendeel, dat het Kapje aan 't bovenfte der Bladen, dezelven fluitende, die befchut voor het inloopen van het Regenwater, en ditisoott, uit het maakzel der Bladen, veel aanneemelyker- terwyl de Scheede van *t Blad voor een gedeelte open is, en dus veel Vogts zou moeten verliezen. Sommigen hebben de Bladen, in fi. cuur by die der Bloem van Hol wortel, (AH lolochia) en de Plant by 't Limonium vergelee ken De Bloemen , ondertusfehen, gelyken, ir manier van Groeijing, wel wat naar die van 't volgende Geflagt. Nym f /#) Sic Metomorphofis W^u >« fito» Sarrtuema , n Vk Aiuom pluviahm txcipUni tt rttvm* extra Aamumt Jat : mir» »««■* providentiü > Syst. Nat, Veg. XIH. p 40S. U, DK5L. «• Sï«Ka iv; Ifdeel.' XIV. 300FD« iTÜKi Monogyna. 1  IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk, Eeawyvige. L Vlymph/L» iutea. Geele. II. Alha. Witte. J P P G G i< 1 c i al! ft "° VeELMANNICE KRülDEtf. N y m p h M a. Plompen. Welks byzondere Kenmerken zyn. Een Veeloladigc Bloem, met een vier- of vyfbladigen Kelk: dc Vrugt een veelhokkig, geknots Bezieachtig Zaadhuisje. Vier Soorten, uit alle de Wereldsdeelen, zyn m dit Gefiagt vervat, naamelyk (r) Plompen met Hartvormige efmrandige Bladen, den Kelkgrooter dan de Bloem en vyfbladig. (2.) Plompen met Hartvormige effent andia Bladen, den Kelk vierdeelig. Onder den naam van Plompen is dit Kruid bekend in onze Nederlanden, alwaar het, op veele plaatfen, de Rivieren en andere heldere Wateren bedekt met zyne groote breede rondichtige Bladen , die fomtyds wel zo groot aTs 'annekoeken voorkomen en derhalve by 't Gemeen (1) NympUa Fol. Coidatis integertïmis Cal. Pet. maiore snt.phyllo. SJfi. Hst. xii. Gen. 5f3r p. Ml. ^. ^ 4o«. H. Cliff. 20J. R. La%liK 40S- GouAN - _ EB. Prov. J74. KRAM. ijo. ft W. 4*cï, *69 aar. 1M. &c. Nymphrea Iutea major. C. B. Pm iÏ!msP4'.IUteJ• C4M' «M-»«*A»«.W £20 FO!' Cord-,'ntee«r-Cal- quadrindo.Nymph.  m Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk. Eenwy- vigt, 1 i i ( 2 ) in vyf dikke Kelkbladen, geel van Kleur en 'groot, van veertien tot twintig kleine Bloemblaadjes bevat als Nageltjes en een menigte Meeldraadjes , omringende het Vrugtbeginzel dat geen Styl heeft, maar een platten Stempel ] met zo veel Sleuven als 'er Hokjes in de Vrugt zullen zyn. De Witte Plompen hebben een vierbladigen of vierdeeligen Kelk, waar in van zestien tot twintig Bloembladen , grooter dan de Kelk, naar 't midden allengs verkleinende tot Meeldraadjes, wier getal by de zeventig is. Hier komen zo veel Stylen voor, als 'er hokjes zyn in het Vrugtbeginzel. De Vrugt van deeze is nagenoeg Klootrond, en, zo wel als die der Geele Plompen, welke eehe Peeragtige of Kegelvormige figuur heeft, in veertien Hokjes verdeeld, die gladde Eyrondachtige Zaaden bevatten. In de Geneeskunde zyn de laatften vermaard freweest. Het gedefinieerde Water van de Bladen en Bloemen worde gehouden voor verfrisfchende en verkoelende; weshalve de Turken ïun Sorbet fomtyds daar mede bereiden , zo rAvERNiER verhaalt. Anderen neemen het ïitgcperlle Sap der Bloemen en Bolletjes volens Veslingius. Ook heeft men het tot temping van Bloedftortingen en Vloeijingen likwils , by andere Middelen gemengd, voorefchrceven. De Reuk der Bloemen is eenigsins Slaapverwekkende. De Bladen, aan de toeten gelegd, of in Baading gebruikt, dienen te-  ï> O L Y A N D R I A» 113 ücgen Hoofdkwaalen. Men heeft *cr een Syroop van gemaakt en een Olie, beiden verzagtende . en Pynftillendc, De Wortel is , in de witte 1 Plompen , famentrekkende , vry dik en rond.s Men heeft 'er, in tyden van gebrek, fomtyds, gebruik van gemaakt tot Spyze. Van beiden , zo wel de Geele als Witte, komt eene Verfcheidenheid voor die kleiner is; zynde zo gemeen niet als de groote. De kleine Geele met een groote Bloem (*), groeien veel in de Oude Ysfel in Gelderland, als ook by Leerdam en elders, zo de Heer de Gorter fchryft: de kleine Witte Plompen vindt men tusfchen Muiden en Naarden , binnensdyks, in de Braaken. (3) Plompen met Hartvormige getande Bladen. Algemeen is deeze bekend onder den naam van Egyptifche Lotus, aldaar Nuf ar genaamd, waar (*) De kleine Geele Plompen, met een kleine Bloem, be> hooien tot een ander Geflagt: zie 't voorgaande VII. STOK, bladz. 49$. Deeze vallen in 't Wyde Sparen by 't Huis te Heemirede en in de Veenen op veeie plaatfen , als ook in Vriesland , enz. (3) Tsympbxa Fol. Cordatis dentaris. Fl. Zeyl. 194.. HasÊRLQ; Itin. 471. Nymph. Fol. amplioribuS 8cc. BROWN. Jam. 343. Nymph. Indica &c. BliOWN. Jam- 343- Nymph. Indica &c. SLOAN. Jam. 120. Hifl. I. p- 152- Lotus JEgyptia. alp. uEgypt. 103. Fxot. 214. T. 213, *W. &c. Ambel: Hort. Mal. XI. p. SI. t. 20. Katatti - Kitjil. RUMPH. Amb. VI. p. 172. BURM. Fl. Ind. Iio. „ H II. deel. IX, Stuk, IV» IFDEELi XIV. ■ÏOOFDrUK. Monogjia. iir. tïympb&a Lotus. Egypte fche.  PotYANDRlA, il$ dén ware (*) In Virginie groeijen de gemeene Europifche Witte Plompen} die aldaar zelfs met' gevulde welriekende Bloemen voorkomen , zo 1 de Heer Clayton meldt ; terwyl Kalm' die met getande Bladen in .Nieuw Jerfey waargenomen heeft (f). Men kan hier uit van de Geftalte oordeeleCi Alp in os zegt j dat het in Egypte wel op plaatfen groeit , daar het Water eens Mans langte diep is: zo dat de Blad- en Bloemfteelen dan zeer lang moeten zyn. De Bloem, als een fchöone witte Roos, met eenige geele punten, is byna drie Duimen breed. De Zaadhuisjes zyn ronde Bolletjes , als een Mispel of wat grooter, in de vier Kelkbladen vervat, Waar in Zaadjes als Koolzaad. Het Kruid blyft groeijen op Gronden daar het Water afgelooloopen isi maar fterft tegen den Winter; waar" uit blyktj zegt hy , dat het een Jaarlyks Gewas is. Het heeft een langwerpig ronden Wortel , niet veel grooter dan een Hoender -Eyj van buiten zwart, van binnen géèlachtig, Vleèzigj hard , famentrekkende en zoetachtig vad Smaak» In deeze Bloemen heeft de zelfde eigenfchap als in onze Plompen plaats. Zy fluiten zig, tegen den avond, als een ronde BoJ, eü duiken onder Water , waar uit zy 's'morgens (*) Hort. tltf. p. ïoj. (D OKON. Fl. Pirg. p. SI. H a II, DEEL, IX. STUK. IV. IfdeelI xiv. lOOFDTUK. Monogys. na.  Polyandrie. 117 merkt aan, dat de Bladen flegts een weinigfl kleiner, Zaagswyze getand en meer geaderd,1 de Zaadjes ook kleiner zyn dan die van de ge-E meene Witte Plompen (*). (4) Plompen met Schildvormige overal geheele Bladen. * In de beide Indiën komt dit Gewas voor ,g 't welk Rumphiüs Groote Indifche Waterplomp noemt , zeggende dat hetzelve van de Europifche Plompen niet alleen in de Bloemen en Vrugten, maar ook daar in verfchille, dat de Bladen zig doorgaans ruim een Voet verheffen boven't Water. Zy hebben Steelen van vier of vyf Voeten lang, met hun tweeën of drieën uit éénen Wortel fpruitende , regt, een Vinger dik, van buiten met fcherpe Puntjes, van binnen met Gaatjes, door welken men blaazen kan, (*) Be Plant. Exot. p. 228. Ik kan derhalve niet zien, dat die Autheur ten deezen opzigte van Gevoelen veranderd zy , gelyk by Ru.mphius. gemeld wordt. Hy zegt immers: Mirunt eerte efl eur Veteres Lotum Nympbe* fimikm non fecerint & fótiïs & Caulibut & Floribus & Capitibus & vel eiiam Radiee &c. (4) Xympb*a Fol. peltacis undique integtis. H. Clif. 302. Fl Zeyl. |i*>3. Nymph. Indica Faba Sgyptia di£ta 6cc. hÈrm. Par. T. p. 205. Nymphaa Fabifera &c. Pluk. Mm. 267 T 322. f. I. opt. Taratri. RUMPH. Amb. VI. p. T 73. Tamara. Hort. Mal. XI. p. $9- T- 30. Ben-Tamara. T. 3'. 6. Nymph. affinis Glandifera Virginiana. MORIs. Hifi. III. p. JH- R*J: Sappl- «)*• H 3 II. DEEL. IX. STUK. IV. FDEEL. XIV. [oOFDrUK. IV. Nympbaa '.elumbo. cxmdtaa;nde.  IV. 'Afdeei xiv. Hoofdstuk. Henw) 118 Veelmannige Kruiden, kan , als wanneer daar uit loopt een wit Lyme* "gSap, als Koeijen ■ Melk, welk zig laat uk* rekken en tot Draaden ipinnen, gelyk van Zyde of Spinnewebbcn. De Bladen, Schiklvormig op 't end der Steelen gehecht, zyn langwerpig rond, twee Voeten over 't kruis, geplooid als een Zonnefcherm of met Ribben naar den Rand loopende, van boven meest vlak, doch in 't midden Trechterachtig. De Blocmfteel is langer of wel zes Voeten hoog , en heeft op 't end een Koker van vier Bladen , die zig ontlluitende de Bloera vertoont, van grootte als de grootfte Zonnebloemen ; want de Bloembladen zyn zeven Duimen lang en vier Vingeren breed, doch verkleinen inwaards. Alen vindt 'er tien buitenften van die grootte cn zeven daar binnen , omringende een Trechterachtig Vrugtbeginzel, met cenen Krans van dikke geele Meel» draaden , die witte Knopjes hebben. De Bloemen zyn gemeenlyk Roozekleurig of bleek paarfch , doch men vindtze ook van andere Kleuren, gelyk in de voorgaande Soort, en zy worden tcffens wegens den aangenaamen Reuk , Df uit Bygeloovigheid , van de Chineezen en Indiaanen zeer bemind. De Vrugt, welke onder den naam van Egyptïfche Boon van Dioscorides in 't Werk van Dodohjeüs, uit Clusius ontleend, die dezelve een Vreemde Vrugt, naar een Slaapbol gelykende , genoemd hadt, is afgebeeld ,  P o t ï A N D R I A. Itp beeld C*) 9 Seen andere z?n datl hec Zaad" / huis van deeze Plant. Het wordt anderhalve Handpalm breed en wat minder hoog, barften- F de door rypwording van boven open, en dan' een menigte Hokjes vertoonende, in ieder van„ welken een zwarte Boon fchuilt, die van binnen wit is, in tweeën fplyc en een groen Kiempje bevat. Men houdt deeze Plant, die in 't Maleitfch Taratti genoemd wordt, voor de Colocafia der Ouden. De Wortels zyn eetbaar, zo wel als die der Plompen , doch worden in Oosundie zo veel niet gebruikt als de Zaaden of Boonen, welken men te Batavia nog niet geheel ryp zynde , en dus in de geflooten Bollen, op de Markt brengt, als wanneer zy byna van Smaak zyn als Hazelnooten. De gedroogde of geheel zwarte Boonen komen by Zakjes te koop; maar deeze moeten eerst gekookt of gebraden worden , om ze te kunnen kaauwen; 't welk veel by de Thee gefchiedt. Geweekt zynde, worden deeze Boonen bekwaam tot Voort teeling t even als onze Tuinboonen: dan bekleedt menze met wat Kley en laatze dus in 't Water zinken ; 't welk op een plaats gefchicdende, daar geen te groote diepte is, een genoegzaa- me (*) In zyn KruUfoek , bladz. 1419. en is ontleend nit Clus. Exot. Libr. 2. Cap. 13. Men vindtze in 't zelfde Kruidboek , bladz. 832 , onder den naam van Egyptifcht Boone befchreeven. Zie ook Dod. Pempt. p. JI8. - H4 II. DSÏL. IX. STUK. IV. FDEELt XIV. [OOFD» 'UK. Monvgy'a.  IV. Afdeel xiv. Hoofd STUK. Een wyvige. t. JUentzelia aspera, Ruuwe. 120 Veelmannige Kruiden. me aanfokking maakt: want de Wortels loopen, fterk voort en men vindt dit Gewas op Ondiepten in Rivieren of in verfche Haarde Wateren op Java cn andere Eilanden menigvu.ldig. Mentzelia. Dit Gefiagt is benoemd eer eere van den Kruidkenner Mentzelius, door wien een fchoone Lyst van de benaamingen der Planten , uit de Ouden verzameld, met de Afbeeldingen van eenige nieuwe zeldzaame Kruiden, aan 'c licht gegeven werdt. De byzonderc Kenmerken zyn: een vyfbladige Bloem en Kelk, waar ondereen langwerpig Vrugtbeginzel, dat een Rolrond, veelzaadig Zaadhuisje wordt. De eecigfte Scort fi), die in Amerika haare Groeiplaats heeft, heeft de Bladen en Vrugten ruuw , waar van de bynaam. Het is een Heefterachtige Plant , anderszins naar de Onagra gelykende, weshalve TouRNEFORTbaar onder dien naam voorgefteld hadt. De Bladen zyn langwerpig, fpits, op de kanten gegolfd en ruuw, nagenoeg als die der Beton;e ; de Kelken en Vrugten, die uit de Oxels der Bladen (t) Memzelia: Sy?. Nat. XII. Gen, tf.70. p, 364. Veg XIII. p. 4". fl Clijff. 491. Am. Acad. v. p. .398. lotfl." lt. 22;. Mentzella Fol. & Fr. asperis. Plum. Gen. 41. Ic. I74. Brown. Jam. 249. Ojingra Amer. Fol. Betonka:. T01.KNF. inji. 302.  IV. 'Afdeel xiv. Hoofdstuk. f Eeuw) vige, * ii. d. V. Stuk , bl. 25?«71. ; I B. ii2 Veelmannige K ruiden. nigbakjes of kleine Blaadjes, benevens eeD groot 'getal van Meeldraadjes, ten minde vyftien voor ieder Bloemblaadje , zo dat derzelver getal omtrent tagtig bevonden werdt. De Vrugt, "welke het aldaar, in de open Lugt, tot rypheid bragt, was als gezegd is. Het voorgaande Gefiagt komt dit in eenige opzigten zeer naby, zo de Heer Jacquin aanmerkt, doch ver» fchilt in anderen daar van ten hoogde. C 1 s T u s. Veldroosje. In dit is ook de Bloem en Kelk vyfbladig; maar de Kelk heeft twee Blaadjes kleiner en het Zaadhuisje is rondachtig. De Soorten, wier getal meer dan veertig is, heeft de Heer Linnüïus, naar dat zy Stoppeltjes hebben of niet hebben en naar 't Gewas, in Rangen onderfcheiden. Die van den Eerden als volkomen Heeders zynde, zonder Stoppeltjes, heb ik reeds befchreeven *: zo dat thans maar de overigen hier volgen en deeze zvn meedendeels de genen, welken de vermaarde Tolrnefort, om dat de Zaadhuisjes eerir hokkig waren, van 't Gefiagt van C 1 s t us,dat lezelven veelhokkig heeft , onder den Geflagtiaam Helianthemum hadt afgezonderd. Aan deeze getf ik , om dat de Bloemen als kleine EtooM(?S7yn, weshalve men ze ook in 'tFranfch R.qfe Canine noemt volgens Bauhjnus, den ïaam \m Veldroosje.  124 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel Xiv. Hoofd» stuk, Eenuyvi xvir. Opus Fumana. Haifmannig. 1 Jlaande , zonder Stoppeltjes : de Bladen Liniaal, de Steeltjes eenbloemig, de Kelken driebladig. - Dit is ook een Heeflertje vaneen Voethoog, met roodachtige Takjes, groeijende in de Zuidelyke cicelen van Europa. Door een driebladigen Kelk te hebben en zestien zeer korte Meeldraadjes, die allen vrugtbaar zyn, verfchilt het inzonderheid van de volgende Soort, welke de helft der Meeldraadjes zonder Knopjes heeft. (17) Veldroosje , dat laag-Heejlerig is , leggende , zonder Stoppeltjes; de Bladen overhoeks, Liniaal, ruuw gerand; de Steeltjes eenbloemig hebbende. Of die hoedanigheid van zestien Meeldraadjes zonder en zestien met Knopjes te hebben, altoos ftand houde in deeze Soort, is my duifter. De fchrandere Oerard merkt de twee aangehaalde van Bauhinus, met Heybla3en, als Verfcheidenheden aan. De Bladen zyn *lad, aan den rand ruuw, met zeer fyneDoorntjes: Chamsciftus Erica: folio luteus & elatlor. C. B. Fin. 466. Pluk. Airn. 107. T. 83. f. s. (.17) Ciftus Suffr. proe. exftipulatus, Fol. alt. L:n. &c. liftas Cdnle proc. fol. alt. Fl. Suec. 455 , 474. Go an Monsp. ï;s. Ger. Prov. 393. fa Cham.TCiftus Err x folio, uteus humilior. C. B. Pin. 46s. Heliaathemum Fol. altetnis nguftistiu.iS. Hall. Heiv. 359.  P o l y a n d r i a. i2j tjes: de Bloempjes naauwlyks grooter dan de J^eU Kelk. Zy groeit in Vrankryk, in Svveeden enm xiv. Switzcrland. De Heer Haller betrektze«°«»beiden ook tot ééne Soort. (18) Veldroosje , dat laag - Heefterig is, leg- gende, zonder Stoppeltjes; met de Bladen ca™>-^ gepaard , fiomp Eyrond, ruig en van on« ** deren Wollig, de Bloemen byna in Kroontjes. ■ In de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, die van de Grysheid der Bladen, welke anders naar de Myrtebladen gelyken , haaren naam heeft. Aan 't end det Stengen komen ongedeelde Kroontjes voort , van Bloemen met ruige Kelken. Men vindt 'er een Verfcheidenheid van , die de Blaadjes ovaal, wederzyds met dunne Haairtjes befprengd en niet Wollig van onderen heeft. De Portugeefche is het grootde van Gewas : de Vcroneefche heefc Lancetvormige dompe , driedreepige, wederzyds groene en de Kelk twee Bordelige Blaadjes. (19) (rs) Gfius Suffr. procumb. exftipulatus, Fol. oppos. obavatis &c. KRAM. Auftr. iji. GER. Prov. 397. GoUAtt Monsp. 256. Chamatciftus Fol. Myrti minoris incanis. C. B. Tin. 4.66. Chamaic. Fo!. Myrti Taientmac canis & cinereis. J. B. Hift. II. p. is. Chamatciftus tertius. Clds. Hifi. I. p. 74. 0, Helianth. Alpinum Serpilli folio nigr. hirs. SEG. Ver. III. p. i9s- T- ó. f. 2. Helianthemum Fol. Mytti minoris fubtus incanis. ToURNF. lnft. S4«. SCOP, Ann. *i p. 53. Ham. 4° 3- i ii. niiL. ix. Stuk.  136 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk,xix. Ciftus Italicus Italiaanlc xx. Marifoliu Vetoneefc] XXI. ^nfMU'. Engelich, i i (19) Veldroosje, dat laag-Heejlerig is zonder Stoppeltjes,met gepaarde Jlekelige Bladen, de onderjlen Eyrond , de bovenjlen Lancetvormig; de Takken uitgebreid. j° Ita!ie komt deeze, die naar de voorgaande veel gelykt, voor. Het is een Heeftertje, dat de Steng maar een Span hoog heeft. ; C20) Veldroosje, dat laag- Heejlerig is zon*. der Stoppeltjes , met gepaarde langwerpige gejleelde Bladen , die vlak zyn en van onderen grys. By Marfeille tn Vcfona, als Ook in Switzerland , groeit deeze Soort, welke verandert met Lancetvormige BIaden, die van boven glad zyn „ en Ovaale Bladen , boven wat Haairig; doch van onderen hebben zy altoos een digte Wolligheid en zyn grysachtig wit. 00 Veldroosje, dat laag - Heejlerig is zonder 7-T- 68. (■f) Ciftus Stipulatus. Flor. AZgypt. Arab. p. w. I a II, DEEL. IX, STUK, IV; Afdeel^ Xlif. Hoofdstuk.xxvm, Ciftus Niloticus.Nylbooriig. XX!X. AZgyptia* cus. Egyptifch,  13* Veelmannige Kruiden. IV. aan den oirfprcng, doch de helft korter dan de AFx|v"" Bladen (f). De andere, door den Heer JacHoofd- quin, zo hy verhaalt,uit Zaad geteeld, hadt stuk. by ie[jer j3!aa(jje maar één Stoppeltje, en verv\ge.nwr fchilde voor 't overige grootelyks van het Ceylonfche Plantje, ondu den naam van Cyti-Cistus door den Heer J.Burmannus afgebeeld. E. Gedoppelde laag - Heefterige. xxx. (3°) Veldroosje laag-Heeft, geftopp. de BlaSqï'fmZus. den met rondachtige Schubben bedekt hebGefchubd. bende. In Spanje groeit deeze, die een Hceftertje is met opdaande l akken van onderen vierhoekig; de Bladen Lancetvormig ovaal, dikachtig , gedeeld , gepaard of drie by elkander: zeer kleine Stoppeltjes en ronde getropte Bloemdeeltjes. Volgens de Afbeelding van BarreLier gelykt deeze veel meer naar het zoeven gemelde Ceylonfche, dat de onderde Bladen getropt, de bovenden gepaard heeft. xxxi. (SO Veldroosje laag-Heeft, geftopp. opftaan- Eenzyd'ig. dC > (t) Daar van zil het WilgMadig Veldroosje, dat ze ook fchynt re heWian, den Spaanfchen naam bekomen. (30) Ci/lus Sufft. Stiv. Fol. obteais Squamis orbiculatis. Ciftus humilis Flor. compaöis in 'Verticillos , minoris Haii« mi foliis. BAH». Ie. 327. B0CC. Mas. ii. p. 76. t. 64. LoESL. IC 67. (ii) £iftas Suffr. Stip ereftus, Fol. alternis oppofitisque Lanceolatis fcabris, Spicis fecundis. Mant. 2«.  P o l t a n d r i a. 133 de, met overhoekfe en gepaarde Lancetvnr* IV. mige ruuwe Bladen , de Aairen over eene X1V_ zyde. K™™' j stuk. Id Egypte is ook de Groeiplaats van deeze, Mtngj* aan de ge-zegde Kenmerken onderfcheideïyk. Zy heeft doorgaans maar tien Meeldraadjes, gelyk de andere , onder den naam van EgypRfche zo even voorgefteld. {32) Veldroosje laag-Heeft, geftopp. leggend; C?/J£r. met langwerpig Eyronde eenigermaate «/'••«»;- 0 £ ° j - tii Surreylch, lïaairige Bladen en Lancetvormige Bloemblaadjes. In 't Graaffchap Surrey van Engeland, by Croydon , groeit deeze Soort, die door den Heer Dl l l enius is in Plaat gebragt. (33) Veldroosje laag - Heeft geftopp. met de xxxm.^ onderfte Bladen Cirkelrond , de bovenften „-„"'*"'1 " Eyrond. 1)ladig/> (34) Veldroosje laag - Heeft, gejlopp. met lang- xxxiv. werpige Bladen en effene Kelken. SerpiUi/t- (35) Qjendelbladig. ' (32) Ciftus Suffr. Stip. procumbens, Fol. ovato - oblongis &c. Hi/ds. An%l. 205. Helianth. vuig. Petalis Flor. perangustis. Dill. Eltb. 177. t. 145. f. 174- (33) Ciftus Suffe. Stip. Fol. infer. orbiculatis, fup. ovatis. Ciftus humilis f. Chamaxiftus Numraularia; folio. Gouai Monsp. iy«. Hel. ad Nummulariam accedens. j. B. Hift. ii. p. 20. (34) Cijius Suffr. ftip. Fol. oblongis &c. gouan Monsp. *5. I 3 ii, Deel. ix. stuk.  134 Veelmannige Kruiden. AfIeÊl. ^ Ve!drOOSie laag-Heeft, geftopp. met Lixiv. " niaale gepaarde en overhoekfe Bladen; de Hoofd» Bloemfteeltjes ruig en kleverig. OMGk. ^6) Veldroosje laag-Heeft, geftopp, leggen. tinofus. de, met ovaal - Liniaale gepaarde zeer kor- ^xxxvl U 9 Tr°Pswys' wrgaarde Bladen. Vr"'f°~ (37) Veldroosje laag - Heeft, geftopp. byna Thymbia- regtopftaande; de Bladen Liniaal, vanan- xxxvn. deren met twee Sleuven engrys; de Kel- Piltfus. km effm Haurrig, T *> Deeze vyf Soorten zyn , zo door haare By. naamen , als door de Bepaalingen., genoegzaam onderfcheiden. Zy vallen zeer klein en groeijen in de Zuidelyke deelen van Europa , de twee. de ook op de Bergen van Ooftem yk. De derde heeft z5s> Kbam. Auflr. ISU Cbamatciftjs repens Serpillifolia lu. tea. C. B. Pin. 456, Chamaxiftus ftcundus. Clus. Hifi. I, P- 73. (}$) Cifias Suffr- Srip. Fol. Linearibus oppofois SccGeh. Prov. 394- Chamarciftus incanus Tragorigani folio, EARH Har. $iz. T. 41j. Heiian hernum Thymi fio iiicano. J. B. Hifi. II. p. 19, (36) Cifius Suffr. Stip, procumbens, Fol. ovali - Linenribut &c. GOUAN Monsp. *s7* Chamrcciftus humilis Tliymi folio, oliganthes. Barb. 1c. 444, (37) Cijius Suffr. Srip. ereft. Fol. L''nearibus &c. Gouau Monsp. 257. Oef. Prov. 39;. Chainrtciftus Fol. Thymi incanis. C. B. Pin. 466. Chamatcift. quartus. Clus. Hifi. j. p 74. fi. Ciftus Stipuiis quaternis &c. j,. Crftus Fol. villofts Lsnceolatis &c. Kei. f. Cift. humiiis Folio Sampfuchi , Capitulis valde hirfmis. J. B. Hifi, U. p, 20, Toürnf. Infi.z^.  PoLYANDRIA. I3J heeft geele, de laatfte witte Bloemen, volgens IV. den Ridder. Hier onder komen aanmerkelyke A™^L* Verscheidenheden voor en tot deeze Soort heeft Hoofd. G £ r a r d byna alle Berg Cifti met kleine STUK« witte Bloempjes t'huis gebragt. g*f°™m (38) Veldroosje laag -Heeft, geftopp. metLan- xxxvm. cetvormig Liniaale Bladen, die van onde-lee'^"fas.a ren Wollig zyn. GetI0St' Dit, in Spanje groeijende, heeft de geftalte van Rosmaryn : de Blaadjes zyn zeer fmal en van onderen een weinig ruig , met Liniaale Stoppeltjes. Het draagt zeer lange end-Trosfen van Bloemen , wier Kelken hoekig en effen zyn, over ééne zyde. (39) Veldroosje laag-Heeft, leggende; met Xxxix. Lancetvormige Stoppeltjes , en langwer-™™the' pige , omgejlagene , een weinig Haairige nyüpbliBladen. ' * Deeze Soort, die men in Duitfchland ge- meen- (38) Ciftus SuflV. Stip. Fol. Lanceolato-Linearibus &c. Mant. 76. Ciftus LavenduU folio Thyrfoidej. bark. Ie. 193. (39) Ciftus Suffr. procumbens &c. Gouan Monsp. 257Gf.r. Prov. 395. Hall. Helv. 358. Kram. Auftr. tournf env. Par. 93- W; Suec. 433- R- Lugdb. 47«- n9? Chamaiciftus vulgaris Flore luteo. C. b. Pin. 465 Loes. Prusf. 43. T. s. Flos Solis Panax Chironium. Cam. Epit. 501. Flos Solis. DoD. Pempt. 193. LOB. Ie. 436. Heydenïfop of kieynen Ciftus. DOD. Kruiib. 29$. I 4 II. deel. IX. Stuk.  iS6 Veelmannige Kruiden. Afdeel mccnivk Hdden' Hlr°P noemt , om dat zy het X1V_ ' Loof als van Hyfóp heeft en 'er veel op de Hoofd- Heijen of drooge Velden groeit, is in alle Bos. "fl™ - fcheC ornftreeks Paivs te vinden, zegt Tour- Wijf.""17* NE FORT. £)us kojj ne(. Qok wd ^ . ^ menze in de Ooftenrykfe Nederlanden vond: ten minfte is zy omtrent de Krytbergen in Engeland , en op droogej Velden in Sweeden, niet minder gemeen dan in de Zuidelyke dee. len van Europa. Dit geheele Gefiagt van Kruiden heeft 'er by To urne fort den naam Helianthemum v an, die eigen tlyk Zonnebloem betekent, of Zonnebloempje , gelyk de Engelfchcn het heeten , doch by de Franfchen noemt men 't ook Hysfope des Préz , dat is Veld-Hyfop. De Afbeelding van Dodonjeus enLoBE l is met de zelfde Houtfnee-Plaat gedrukt als die van de Eerfte laage Ciftus van Clusius, welke Autheur daar van zegt, dat dezelve Bladen naar die van 't gemeene Heiianthemum gelykende, doch kleiner heeft (f). Hierom is ook de Afbeelding, in 't Nederduitfche Kruidboek van Don onheus, beter, zo wel als die van Camerarius, welke dit Kruid vertoont met afgezonderde Stengetjes, tot boven toe bezet met gepaarde Blaadjes', die in de Oxelen twee Stoppeltjes hebben, zynde vry ruig en allen langwerpig ovaal, zo Halle r zegt, (t) CLUS. Rar. mp, p. w. Ic.p. ,su  PoLV and r i a. 137 zegt (f). De Bloemen zyn fomtyds hoog, fomtyds bleek of Zwavel - geel. Men heeft dit Kruid voor een Wondmiddel gehouden , cn , H om zyne famentrekkende hoedanigheid, in Gor-s" geldranken gebruikt gehad. »: (40) Veldroosje laag-Heeft, geftopp. metEyronde Bladen en Stekelige Kelken. s In Spanje en Languedok groeit deeze , die door Clusios onder de Soorten van Ladanum draagende Ciftus , als de tedere Takjes kleverig hebbende, geteld werdt. Men vindtze, zegt hy, overvloedig op woefte plaatfen aan de Taag , boven Lisfabon , als ook in fommige deelen van Spanje, daar de Ingezetenen het Kruid Romero , dat is Rosmarynj heeten. (41) Veldroosje laag-Heeft, geftoppeld en uitgebreid, meiLancetvormige ruige Blaad-" jes. Op (f) Helianthemum Fol. fiibhitfutJs , omnibus longe ellipticis. Helv. 358. (4.0) Cijius Suffmt. Stip. Fol. ovatis, Calycibus hispidis. gouan Monsp. iS7- Cift.43 Ledon Rosmarini fbl. fubtus incanis, C. b. Pm. 4S7. Helianth. anguflo Serpylli folio, Villofura Flore Aureo , Italicum. barr. Har. jit. T. 48S. Ledon octavum. CL'JS. Hifi. I. p. 3. PANN. Ic. p. ifij. (41) Cijius Suffmt. Stip. parulus &c. Helianth. album Germinicum. Tabern, Ic. ioSz. Hel. Saxatile Fol. & Caul. Oblongis &C.MENTZ. Pug. %■ f. 3. DIM.. Elth. 177. I f ii. Deel ix, stuk. IV. jubel. xiv. oofd'UK. Mor.ogy CL. xl. Ciflus hirtus. :;l«lig. xll (psnninus. Apennynfch.  138 Veelmannige Kruiden; IV. Afdeel. XiV. Hoofdstuk Eeniuy vigc, xlii. Ciflus Pdlifolius. Poleybladig. 1 i < Op de Apennynfche Bergen in Italië h3dt Mentzel deeze Soort, in 't midden der voorgaande Eeuw, op zyne Kruidzoekers Reize van Bononie naar Pifa , gevonden. Het bedekte den geheelen Top van eene Kryt-Rots, beneden welke een Beek nederftroomde, waar door die Rots , kort daar na, zodanig ondermynd werdt, dat zy geheel inftortte ; gelyk hem, toen hy te feononie terug kwam, werdt verhaald. Uit hoofde van die Rots, daar een zeer fmal Pad over heen liep, werdt de Pasfagie naar een Grot met een Maria - Beeld, in de Rots uitgehouwen, Madonna del Sasfo geheten. Dus ziet men , met welk een Lyfsgevaar dit Kruid door hem was ontdekt. Het is Heelrerichtig en groeit omtrent een Voet hoog , zeer rakkig, met witte Bloemen. (42) Veldroosje laag-Heeft.geftopp. leggende, met Langwerpig Eyronde gryze Bladen, effene Kelken en Zaagtandige Bloemblaadjes. Op het Duin by 't Steedje Brent , aan de £ee-Kust van Somerfet in Engeland, fchynt de :enigfte Groeiplaats te zyn van deeze Soort, :en fierlyk Kruidje uitmaakende met witte Bloe- (4a) Ciftus Suffiut. Stip. procumbens 8cc. Huds. Angl. üoj. Cittus humilis Alpinus dunot &c. Ti.UK. Alm, 107. T. 53. f. 0. Chamrcftus mom. Polu folio. r4j. Angl.JV. p. r. 274. f. 2. Hel. montanum, Polii folio incano, Fi.oandi.0. Dill- Eltb. 175. t. hs. f. 171.    POLYANDRIA. 139 Bloemen, door Dillenius, die 't zelve aldaar verzameld hadt , afgebeeld en befchreeven. s (43) Veldroosje laag-Heeft-geftopp. met overhoekfe Lancetvormige vlakke e ff ene Bladen. b 1 Dit Plantje, in Arabie door Hasselooist gevonden , ook een Voet hoog, met Lancetvormige gladde fpitfe Bladen, die in de Jongheid ruigachtig zyn , met enkelde Bloemlteeltjes en vyfbladige Kelken , heeft dikke knikkende Zaadhuisjes. Dus verlchilt hetzelve aanmerkelykvan het Egyptifche Veldroosje, voorgemeld. Cor chorus. Dit Gefiagt heeft cok een vyfbladige Bloem en een vyfbladige afvallende Kelk ; het Zaadhuisje veelkleppig, in Hokjes verdeeld. Het bevat agt uitheemfche Soorten , waar omtrent veel verwarring heeft plaats gehad, thans verbeterd door den Ridder, als volgt. (1) Corchorus met langwerpige buikige Zaadhuis- (43) Ciftus Suffrut. Stip. Fol. alternis Lanceolatis phnis fcevibus. Am. Acai. IV. p. ZJ.S. Cent. 38. (1) Corchorus Caps. oblongis Ventricofis, Foliorum Setraturis infimis "etaceis. Sy/l. Nat.Xll. Gen. 675. p. 369-VeS. XIII. p. 416- FI.Zeyl.'lÏ3:.H.Ups.ltf. gr. Or. 170. H.Gliff, 209. r. Lugib. 478. gcuan Monsp. 2S8. fabr. Helmft. 250 Corchorus Plinii. C. E. Piu. 317- Corchorus f. Melochia Tournf- In/!. 1S9- Csrchoriis. CAM. Hort. 47, T. 12. ii, deel. ix, stuk, IV. .FDEEL. XIV. [oofd rus. XLIII. iftusAracus. jabifrh. i. Corchorus Olitorius. Moes kruidige.  142 Veelmannige Kruid ek. IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk,ii. Cêrch oru. trüocu/ari Driehokk ge. m. Tridms. Dtietandi" ge- (2) Corchorus met driehokkige, driekleppige, driekantige Zaadhuisjes , de hoeken twee. deelig ruuw hebbende, de Bladen langwerpig met de agterfte Tandjes Borftelachtig. 'i. In Arabie nam Forskaohl deeze Soort 'wild voortkomende, waar. Dezelve hadt ronde opgeregte Stengetjes van een Voet lang, met gefteelde langwerpig Eyronde Bladen overho°ks, gelyk in de voorige fcherp getand , en hebbende, aan de onderhoeken der bovenfte Bladen, ook een Draadachtig Tandje , doch aan de onderfte Bladen niet. De Bloemfteeltjes kwamen meest tegenover de Bladen voort; dikwils met twee Bloemen, hoekige Kelken hebbende en imalle geele Blaadjes. De Zaadhuisjes, als gemeld is, hadden enkelde Tippen. (3) Corchorus met Liniaale Spilrondachtige, ruuwe Zaadhuisjes; de agterfte Tandjes Borftelachtig. Behalve die van Plukenet, met fmalle Bladen , heeft de Ridder hier ook t'huis gebragt dat Kruid, 't welk de Heer N. L. Burmannus onder den naam van Driehokkige uit het f» Corcistus Caps. ttiloc. trivalv. triq. &c. Mant. 77, 5e6. (l) Corchorus Caps. Linearibus teretiusculis fcabris &c. Mant. $66. Corchorus Americ. angufto barbato folio. Pluk.' "hyt. t. 127. f. 4, Corch. trilocularis. Burm. F), Ind. 123, '. 37. f- *•  PoI/YANDR IA. 143 het Kruidboek van Garcin, in Afbeelding hadt gebragt, hebbende zeer blykbaar drietan. dige Zaadbuisjes. De Steng van 't zelve , zegt zyn Ed. , is Heefterig , met opgeregae Takken en Liniaal - langwerpige Bladen , die de Tandjes egaal , doch de agterften wat langer hebben: de Bloemen in de Oxelen eenzaam , twee of drie; hebbende drie, zeer wydgemikte , tweedeelige Stylen : de Zaadhuisjes als driekleppige Haauwtjes , over al even breed, met drie kromme Punten door de rypwording openbarftende. De Groeiplaats was in Indie. (4.) Corchorus met langwerpige driehokkige Zaadhuisjes, welke driekleppig zyn met zes Sleuven en zes Punten ; de Bladen Hartvormig met de agterfte Tandjes Borftelachtig. In de heetfte deelen van Zuid-Amerika als ook in de Westindiën, groeit deeze , die daar van den Bynaam heeft. Door de rondachtlgheid der Bladen is zy voornaamelyk onderfcheiden. De drie Stylen zyn ook gegaffeld en de Tanden der Zaadhuisjes wyken ver van elkander. C5 (4) Corchorus Caps. oblongis trilocuiaribus , tiiralvibm &c. LOF.fi.. It, 124. N. 12. Alcea Cibanaf. Corchorus Americana. Plub. Fhyt. T. 127. f. 3. Triurnfetta fijbvillofa BBOWM. Jam. 232. T. 2j. f. I. II. Deel* IX. stuk* IV. Afdeel; xi v. FIoofd. STUK. Monogf' lia. iv. rorchorn$ -yÈftuans* Heet. landige. )  IV. Afdeel xiv. Hoofd • STUK, v. Corchorus Capfularis Doosach tige. i vr. Ikrfutut. Ruige. ii c f. 1 x zi J' 144 Vêelmannice Krüiden. (j) Corchorus met rondachtige , van boven, platte, rimpelige Zaadhuisjes, de agterfte Tandjes der Bladen Borftelachtig. Hier zyn _ de Zaadhuisjes grootelyks verfchillende van de voorgaanden, vertoonende zig als ronde geribde Doosjes , van boven plat. Deeze Soort fchynt de Tamme Ganja te zyn ranRDMPHiüs, wier Vrugten hy by Kruisbeziën vergelykt. 't Gewas , zegt hy, fchiet met een ftyve Steng van meer dan Manshoogte; de Bladen zyn Lancetvormig, ook fyngefchaard en van agteren twee Draadachtige om» geboogene Tandjes hebbende. Het heeft de Kelkflippen korter dan de Bloem, wier Blaadjes uitgerand zyn. Men maakt 'er tot Moeskruid veel werks van, doch het wil geftoofd vorden, gelyk orzc Porfelein f-zynde, wanneer nen 't in Moes kookt, bitter. Het wordt ten hen einde in Bengale en China, als ook op .ernge Eilanden van Oostindie , op Akkers ezaaid en aangekweekt. (6) Corchorus met rondachtige gevolde Zaadhuis* (s) Corchorus Caps. fubtotundis depresfis &c. Corch. Fol f. Serrar. minoribus. H. Cliff: 210. R. Lugdb. 478. Aj.cea* litoriaf. Corch. Americanus &c. Pluk. Alm. 18. T. 25* 4- Burm. Ft. Ind. j23. Ganjj fativa. Rumph. Amb. V. D" IS. T. 78. f. 1. f* (6) Corchorus Caps. fubrotundis Lanatis &c. Corch. Ara inig. Fol. Chamadryös. brein. Prodr. III. p. J6. Gua. •ma Frut. Cham.drifoÜa &c. Plum. Cm. 36. Ic. 104 .Cq. „imtr, tiift. I6j. *  P O L Y A N D R I A. 14S huisjes; de Bladen Eyrond ftomp, Wollig, egaal gitmd. 1 In Zuid - Amerika groeit deeze, die ook in s de Westindiën waargenomen is door den Heer J a c qu 1 N. Het was een opftaand Heeftenje * met ronde Takken en langwerpig Eyronde wederzyds Wollige Bladen , overhoeks ,• tegenover welken gemeene Steeltjes van Bloemkroontjes groeiden , hebbende de Kelken Wollig en de Bloemblaadjes geel. Dus kwam de Plant by de Havana voor , met ftompe, doch op Kurasfau met fpitfe B'aden en op 't Eiland van St. Manen waren de Bladen alleenlyk inwaards zaet en wederzyds groen. De Groeiplaats was aan de Zee - Kust, op ruuwe Steenige plaatfen. (7) Corchorus met langwerpige Zaadhuisjes, die, zo wel ah de Steng , Haairig zyn}^ de Bladen langwerpig en egaal getand. Dit is de Corchorus met Olmen-Bladen van Plu mi er, die het geheele Loof bezet heeft met ftyve ftekelige Haairtjes. Hy vondt dezelve in Zuid-Amerika. (8 ) Corchorus met Liniaale famengedrukte twee-; ( f7) Corchorus Caps. oblongis Cauleque pitoGs Sec. Corchorui Folio Ulmi major. PLUM. Sp. 7. Ie. I°3. 2- f8) Corchtrus Caps. Linearibus comprcsfïs bjvalribus &c. GouAN Montp. zs7. Corchorus Amér. Fol. & Fruclu angultioribus. Toübnf. lnjl. i}9. Corchoru! Folio Ulmi minor. j£ plum. II. Deel. IX. Stvk.; IV. tFDEKLi XIV. lOOFD" TUK. Monogf ia. Vit. Corchorus irtus. tekelige. , ,V!IT- 'iiiquofvS. Ha iuwriagemje.  IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Eenwyvigl, Javamcut. javaanfche. Japtnicus Japanfche. pl. li". Fig. z. ] i I 1 146 Veelmannige Kruiden. tweekleppige Zaadhuisjes; de Bladen Lmcetvormig egaal getand* Dit was een Kruidje, met een Heefterachtig Stengetje , de Bladen glad hebbende, zonder verlangde Tandjes, en dus, gelyk het voorige, aanmerkelyk van de anderen verfchillende. Pi umier, deeze ook aldaar waarneemende], aeeftze Kleine Olmbladige geheten. De Voorjaars-Bloefém is ongebladerd, met vier Meeldraadjes en een vierbladigen; de Herfst-Bloe-fem vyfbladig, veelmannig met een vyfbladigen Kelk, zegt de Ridder. De Heer N L. Burmannus geeft de Afbeelding van een andere Soort van Corchorus (*_), welke zyn Ed. de Javaanfche noemt, en aanmerkt ronde ftekelige Zaadhuisjes te hebben, maar de Bloempjes, daar aan voorkomenJe , fchynen geenszins met die van dit Gefiagt :e ftrooken. Ik vertoon hier , in Fig, 1, een Japanfche Corchorus, die de Bladen zeer naby komende heeft aan de laatfte Soort, doch ongelyk getand , hoewel 'er die Borftelige Tandjes, van agteren , aan ontbreeken. Zy heeft, nogthans, 3e twee Draadachtige Stoppeltjes aan den oir- fprong 'jujm. Sp. 7. Ie. 105. f. 1. Corchoro affinis Chamadryos blio Sec. Sloan. Jam. 50. Hifl. I. p. i+j. T. 54. f. 1. :oreta Fu!. min. &c. brown. Jam. 147. (*J Corchorus Caps. fubrot. hispidis &c. Burm. Fl. Ini. >-.«3, T. 36, f. 3.,  POLY ANDRIA. 147 fprong der Bladfteelen, even als de anderen. De'wyl de Zaadhuisjes aan mynen Tak niet voor-i komen , zo kan ik daar van niet fpreeken. Al-1 leen merk ik aan,dat de Bloemen hier veel-ofs volbladig zyn , hebbende de buitenfte Blaadjes uitgerand, die daar aan volgen rond, de bintenfcen fpits gepunt. De Heer Thunberg heeftze voor een Soort van dit Gefiagt opgegeven. Onder de Tweewyvigen van deeze Klasfe, voert het eerfte en het eenigfte Gefiagt van Kruiden den naam van P je. o n i a. Peonie. Het heeft een vyfbladigen Kelk en vyf Bloemblaadjes ; geen Stylen maar Eyronde ruige Vrugtbeginzels, wier getal natuurlykst twee fchynt te zyn , en even zo veel Zaadhuisjes. Het bevat thans de drie volgende Soorten. (1) Peonie met langwerpige deel-Bladen. De Gemeene of Winkel - Peonie wordt hier" be- (1) Psonia Foliolis oblongis. Syft. Nas. XII. Gen. 678. p. 370. Veg. XIII. p. 417. Mat. Mei. 267. H. Cliff. 212. Ups. 149. GOUAN Monsp. 2J8. GER. Prov. 382. hall Hein. ju. es. Pa:onia communis f. Fcemina. C. B. Pin. 323j Psonia fcemina. LOB. Ic. 682. Dod, Pempt. 149. pionia Fol. nigticante fplendido , qua; Mas. C. B. Pin. 323, Pceo= nia Mas. Lob. Ie. 684. Dod. Pempt. 194. K 2 II. deel. ix. Stuk. IV. Lfdeelï XIV. [OOFD- ruK. Digynia). I. "ionia öficinalis.jenieenc.  IV. 'Afdeel xiv. Hoofd- STUK. Tiaeevgvige. (*) Beter wordt derhalve , in 't Latyn, Pxcnia dan Ftit: «ia gefchteeven. 148 Veelmannige Kruiden; bedoeld, die haaren naam van 'tGriekfch Paionia beeft (*) , in 't Engelfch Peiony, in 't Franfch Pivoine. De Duitfchers noemenze ook Koningsiloemen en Pink/ter - Roozen; de Vlamingen Mastbloemen, zegt D o d o n é u s. De Spanjaarden noemenze Rofa del Monte, dat is Bergroos. Zy groeit in de Bosfchen der Gebergten van de Zuidelyke deelen van Europa. Het Kruid is iedereen bekend. Van ouds heeft men het, zeer belachelyk, 'mWyfjes- en Mannetjes Peonie onderfcheiden: daar deeze Planten niet zeer veel in 't Loof verfchülen. Beiden hebben zy Bladen die gekwabd zyn, doch die van het eerfte of Wyfjes-Peonie zyn regelmaatig verdeeld in Eyrond Lancetvormige , die van het laatfte onregelmaatig in ongelyke Kwabben. Voor 't overige is 't Gewas byna eveneens, dan dat de Bladen van 't zogenaamde Mannetjes Peonie - Kruid donkerer zyn. In beiden maaken de Bloemen groote Roozen , niet ten onregte Peonie-Roozen genoemd , waar van de dubbelde, paarfch van Kleur, zeer lierlyk ftaan in de Bloemhoven; terwyl de Enkelde, na het afvallen van de Bloem, met haare fchoone Zaadhuisjes pronken. In het Loof, niet alleen, verfchillen de gemelden, De eerfte heeft Wortels, welke uit aan  PotYANDRIA. I45 aan Vezels gehechte Knobbels , byna gelyk die der Asphodillen , beftaan. De andere of Mannetjes Peonie , welke tevens de Steng hooger' heeft, en de Takken paarfch gekleurd , met Vinswys verdeelde Bladen, heeft Wortels die van een dik Hoofd Takkig allengs verdunnen en niet geknobbeld zyn. Van deeze zyn de Wortels berugt als een Middel tegen de Vallende Ziekte , doch op zig zelf niet genoegzaam. Zy zyn een weinig Kruiderig en famentrekkende. Van de Wyfjes - Peonie zyn de Bloemen, met de zelfde inzigten, 't zy in Konferf, of in Syroop, zeer opgehemeld geweest; doch het fchynt, veeleer, dat zy eene verdoovende of Slaapverwekkende Geur hebben en het Zaad heeft men Braak verwekkende of ook Purgeerende bevonden (*). (2) Peonie met een geblader den Kelk en gladde neergedrukte Zaadhuisjes. Van (*) Mibi Oiiir virulenlus videtur , neque plaat affinitds tiellebori, zege de Heer Haller: Linn^us beveiligt denaverwantfehap van de Peonie met het Aconitum en Delphinlum, uit den leelyken Reuk en kwaadaartige hoedanigheden , welken de Peonie zou hebben : Fase, Rar. Ups.p, 10. Dit wordt echter gemeenlyk zo niet aangemerkt. Zie zyne Mat. Mei. p. 94-- Porro , Vis AmuUtiea, ei a Gaieno trituta, noviter efl comprebata a modernis, ut Riverio , Foresto, Bartholino ücFernelio: zegt Rutty Mat. Mei. p, 375. (z) Pmnia Calyce Foliofo, Capfulis glabris depresiis. Pceonia Fruct. quinque glabris patentibus. Gmel, Sib, IV. p. IS4. T. 71. K 3 II, DEEL. IX. STUK. IV. \FOEE14 XIV. ÏOOFDITUK.Digynia. ir. P^Lonia anomala. Ongeregelde.  IV. Afdeel, xiv. Hoofdstuk. Twctwy vige. 150 Veelmannige Kruiden. Van de Winkel-Peonie verfchilt deeze, volgens den Ridder, door ongeregelde of ongelyk verdeelde Biaden ; als ook doordien de ■ Kelkblaadjes Lancetvormig getipt, zo lang als 'of langer dan de Bloem zyn; met gladde Vrugtbeginzels, meest vyf in getal. De Groeiplaats is door geheel Siberië. Volgens Gmelin is het verfchil zeer aanmerkelyk, gelyk blykt uit zyne hier volgende befchryving en de Afbeelding van dit Kruid. „ De Wortel is zeer knobbelig cn groot, „ met zeer dikke Takken van een Voet lang „ in de Grond verholen , van buiten geelach„ tig, van binnen wit, met den Reuk der Iris „ van Florence. Daar komen van vier tot zes „ Stengen uit voort, van twee Ellen en hoo„ ger , rond , effen , een Pink dik, in de onderfte helft aan de eene zyde fchoon rood , „ ftevig, tot het derde deei der hoogte Blader! „ loos, maar verder met Bladen overhoeks, op „ groote tusfchenwydten, bezet; de onderften „ gekwabd en lang gefteeld ,• de bovenften ge„ vingerd en byna ongefteeld , glad en glanzig. „ De Bloemen, aan 't end, zyn fraay, of bleek „ of hoog paarfch, van negen of tien Blaad„ jes, met een vyfbladigen Kelk, van Lancet„ vormige Bladen, die naar de Stengbladen >» gelyken."  IV. Afdeei Xiv. Hoofd stuk. DriélV) vige. I. Belpbimu Coti/oiida, Wilde. 152 Vëelmannigen Kruiden. een Spoor gehoornd is, heeft volgens den Ridder dit Gefiagt, welks Vrugt beftaat uit drie of één Zaadhuisje. _ 't Getal der Soorten van hetzelve is agt, waar van de drie eerlten één t de anderen drie Zaadhuisjes hebben, als volgt. „ (O Ridderfpooren met eenbkdige Honigbakjes; de Steng eenigermaate verdeeld. Den naam Belphinium beeft dit Kruid zekcrJyk van de figuur der Bloemen , wier Honigbakje een Dolphyn gelykt , en Ridderfpoor wordt het wegens de Spoorachtig uitfteekende Punt van 't zelve geheten. De naam Cmfolida Regalis zou afkomüig zyn van het geneezin van Wondjes , door de Bladen op te leggen. Dat men 'er den Eernaam van Koninglyk of Ridderlyk aan gegeven heeft, kan zien op de Letteren, waar mede de Bloemen praaien van de Tuin-Ridderfpooren, ftraks te befchryven (*). De Wjlde Ridderfpooren, die men ook we! Cal- (0 Delphinium Ne&ariis monophyllis, Caule fubdivifo. Syft. Nat.m. Gen. 6ti. p. 37o. reg. xlll. p. 4,g. Mat. Med. 268. H. Oiff. ziz. R. ^.«lGouan Monsp. zSt. GER. Prov. 390. kram. Auftr. 252. Fl. Suec. 440, 47 - , 1 Velpatmum II. deeli ix. Stuk» IV. Vfdeel. XIV. ■lOOFD- ruK. IV. lelphinium amtignum. Twyfel-] chtige. v. Peregri- Uitheem"che.  PolyAndria. 157 niet alleen in de Tuinen overgebragt zynde, maar zelfs op zyne Natuurlyke Groeiplaats , zodanig, dat Gmei-in 'er wel zes byzondere Afbeeldingen van aan 't licht gegeven heeft. De Stengen zyn glad of zeer ruig; de Bladen diep of weinig ingefneeden, grover of fyner, ja fomtyds byna als in de gewoone Ridderfpooren verdeeld , fomtyds hard , fomtyds zagt en de Bloemfteeltjes zeer lang of kort; de Bloemen grooter of kleiner, zonder in Soort te verfchillen: dewyl het Zaad van eene zelfde Plant alle die Verfcheidenheden uitlevert. De Bloemen zyn uit den blaauwen paarfch. (8) Ridderfpooren met vierbladige Honigbakjes , korter dan de Bloemblaadjes en gepalmde Bladen met Jlompe Kwabben. Dit Kruid , in de Zuidelyke deelen van Europa, op Steenige Gronden, groeijende, is al gemeen bekend onder den naam van Staphifa gria, welke , om dat het Loof eenigermaat( naar Wyngaardbladen gelykt , daar aan is ge geven. In Engeland noemt men het, deswe gen , Stajifaker, doch by de Franfchen Herl aux Poux en by ons Luiskruid ; om dat d Zaaden , die zeer groot zyn, tot Poeijer ge ftamp (8) Delphinium Neftatiis tetrsphyllis&c. Mat. Mei. 261 H. Cliff. Ups. r. Lutib. 481- GouAN Monsp. z%9. gei Prov. 391. Staphifagru. C B. Pin. 324. Dod. Pempt. }Si Staphifagtia f. Vicifolia, Fedicalaris. LoB. Ie. 689. II, deel, IX, Stuk. IV.i Afdeel»' XIV. Hoor»* STUK. Trigynia, VIII. Delpbinium Staphi/a- gria. Luiskruid.. e t  IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk. Oriewj/v t ] i r. Aeenitum LycoSonum. Wolfsdood. 158 Veelmannige Kruiden. ftampt en op het Hoofd geftrooid, dat On« ' gediert doen fterven. Tegen de Schurft en der- gelyke Huidkwaaien wordt hetzelve, met A.zyn gemengd en opgelegd zynde, niet ondien- ftig geacht. Inwendig zynze zeer gevaarlyk en van eene fchroeijende verflikkende hoedanigheid. Voorts heeft dit Kruid , dat een Elle hoog groeit , met blaauwe Bloemen, geen gebruik. In deeze Soort is de agter uitfteekende Hoorn van 't Honigbakje, gemeenlyk de Spoor genaamd , zeer kort en flomp en de Kwabben der Bladen zyn driedeelig; doch eene Verfcheidenheid van 't zelve komt voor met wit geaderde Bladen, die in zévenen gedeeld zyn, met fpitfe Slippen en deeze heeft de Spoor zo'lane als het Bloemfteeltje. Acokitum. Monnikskappen. Het bovenfte Bloemblad is in dit Gefiagt ECapswyze gewelfd , waar van het den naam roert. Het heeft de Bloem ook vyfbladig zonIer Kelk en twee gefteelde omgekromde Holigbakjes. De Vrugt beflaat uit drie Haauwtjes n de drie eerfte, en uit vyf in de vier laatfte ioorten. (O Monnikskappen met gepalmde veeldeelige ruige Bladen. In (rj Attnitum Fol. palmatis muldtjdis villofis. Syji. Nat. XII,  POLYANDRIA. IJO In de Hoven zyn deeze Monnikskappen met geele Bloemen, die op de koude Gebergten van Europa baare natuurlyke Groeiplaats hebben , f als een Bloemplant niet onbekend. Zy hebben3 de Bladen overeenkomftig met de Gemeene blaauwe , wat de Schildvormige gedaante betreft, doch veel breeder en niet tot aan den Steel toe ingefneeden, drie of vyfkwabbig en eenigermaate Haairig, met de Kwabben fpits en Zaagswyze getand. De Bloem heeft een lange naauwe Helm of Kap, aan den top een weinig verbreedende en Wollige Vleugels, het Onderftuk Lepelachtig hol : beftaande dus uit vyf Blaadjes. Hier door maakt dezelve natuurlyk de figuur uit van zekere Mutlen , die in de Noordelyke Landen veel gedragen worden van het Scheepsvolk: maar het bovenfte Blaad. je alleen vertoont zig als een Laplandfche Schoen. De Kleur belangende , die is by alle Autheuren bruinachtig of Oker - geel genoemd; doch in Lapland , alwaar dit Kruid op de Gebergten overvloedig groeide , was dezelve niet anders xii. Gen. 6si. p. 371. Vtg. xiii. p. 419. Acon. Fol. peltatis multificlis Sec H. Ciiff. 213. R- lugdb. 48». GOUAN Monsp. 2j9. ger. Prov. 391. kram. Auftr. ij3. HALL* Helv. 312. Fl. Lapp. Suee. &c. Aconitum Lycodl. luteum. C. b. Pin. 183- Besl. Eyft. AÜJl. z%. f. 2. Aconitum lecundum. Cam. Epit. %zj. Aconitum luteum Ponticum. Iob. Ie. 677. Acon, Lycoft. luteum majus. E*oD. Ptmps, 439. Tourne. Inft. Tab. 24e, II. Deel. IX, Stuk, IV. Lfdeel; xiv. lOOFD» ruK. Trigynia,  160 Veelmannige Kruiden.' IV. Afdeei XIV. Hoofd stuk. ders dan blaauwachtig Afchgraauw , en zoda"nig is dezelve ook in Rusland waargenomen, ■ door den Heer de Gorter. Men behoeft evenwel niet te twyfelen , of de Kleur der Bloemen is geel in de Zuidelyke Landen: alzo de Heer Haller die in Switzerland enScopoli in Karniolie, alwaar het Kruid in hooge, drooge , Berg * Bosfchen gemeen is, aldus hebben bevonden. In Lapland moet dit Kruid zeer fors groeijen, dewyl het Bladen heeft , die zig van den top des Bladfteels, in 't ronde, een Span uiifpreiden: naar 't gene de Ridder aantekent, zynde tot twee derden in Slippen verdeeld , van boven donker-, van onderen glanzig groen. Zyn Ed. fpreekt van geene Haairigheid of ruigte deezer Bladen , en hadt gezien , dat het Vrouwvolk dezelven in de Pot fneed en 'er Moes van kookte,'t welkzy zonder nadeel aten ; gelyk dit Kruid ook van Schaeffer Rendieren Kool genoemd werdt: terwyl nogthans geen Beeft*.n 'er de Tanden in floegen. 't Schynt derhalve geenszins die Geele Monnikskappen te kunnen zyn, waar van Lobel getuigt, dat zy van de Jaagers voor de Vergiftigften gehouden en daarom Wolfsdood geheten worden : ja dat dit Kruid, op fommige plaatfen groeijende, zo veel Venyn heeft, dat de Bloemen, gekaauwd zynde , de Mond en Tong fcbroeij>n, verwekkende Duizeligheid of draaijingc in 't Hoofd.' Zou het, anders, die Vergiftigheid alleen hebben  P O L V A N D R I A. l6l ben in de Zuidelyke Landen ? 't Was in 't vroege Voorjaar dat van het jonge Loof, op^ die wyze , in Lapland tot Spyze gebruik ge-1 maakt werdt. Het wordt 'er Acharas en in! Medelpad Geske geheten. , (1) Monnikskappen met de Slippen der Bladen Liniaal, aan 't end breeder en door 't 1 midden geftreept. De Gemeene Blaauwe Monnikskappen , wier Groeiplaats ook is in de Bergagtige Landen van Europa, hebben het Loof veel fyner verdeeld ; de Bladen, ook Schildvormig, beftaan uit drie Kwabben , welke tot aan den Steel toe van een gefcheiden zyn, en verder diep ingefneeden. De Bloem-Aair is wel óén of anderhalf Voet lang , famengefteld uit donkerblaauwe Bloemen, wier Helm kort en wyd is, veel gelykende naar de Yzeren Stormhoeden der Oude Wapenrusting, 't Getal der Meeldraadjes is, volgens den Heer Haller, veertig en dat der Haauwtjes of Zaadhuisjes drie o£ vyf. Van de Vergiftigheid van dit Kruid, dat zy- (2) Aconitum Fol. Laciniïs Linearibus luperne Iatioribus Sec. H. Cliff. R- Lugdb. 483. gouai* Monsp. 259. geb. JProv. 391. KRAM. Auflr. 153. Fl, Suec. 442. hall. Helv. 312. Aconitum cceral. f. Napellus. C. B. Fin. 183- Napellus, dod. Fimpt, 442. Dod, Furg. 317. Napellus verus coeruleus. lob. Ie. 679. L II, Deel. IX. Stik. iv: lFDEELö xiv, loOFD- ruK. Trigyia. it. .Aconitun, lapeilus. iemeene.  IÖ2 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk. Vrietuy vige. (*) Wepf. Cie. Aq. Hijl. &c. p. 232. (t) Dod. Purgant. Hifi. p. 319. (l; AU, Stsekjio'.m, Vol, I. 173j. p. 4», zynen gewoonen naam Napellus van de Raapachtige Wortelen heeft, is men in 'talgemeen overtu'gd. Hierom noemen de Duitfchers hetzelve , niet alleen Tzenliuelin , Kappenbloemen en Narrenkappen, maar ook Duivelskruid en Wolfswortel of Wolfsdood, gelyk het voorige; dat de Franfchen Tue - Loup beeten : dewyl men daar van , even als van het Rottenkruid voor de Rotten , gebruik maakt om de Wolven te dooden. Ten dien einde worden de Bladen of brokken der Wortelen in nukken Vleefch geftoken , dat men als Aas den Wolven voorlegt. Wepferus heeft daar van de doodelykheid in zodanig een Dier ondervonden , de Toevallen befchreeven en de uitwerkingen van *t Venyn , door *t Kreng te openen, onderzogt. Hy beweert daar uit, dat hetzelve van eenen heeten , fcherpen aart zy (*). Te Antwerpen hadden eenige Menfchen de Wortels gegeten , en waren daar van geftorven , zo DoDONffios meldt (-f). Een laater Hiltorie, van deszelfs nadeelige uitwerkingen, komt ons in de Swecdfche Verhandelingen voor Q). Daar hadt het eeten der raauwe Bladen , een Slaapzugt j Verdooving der Zintuigen , verkleuming des Lighaams en eindelyk de Dood verwekt. Buiten tegenfpraak is het derhalve een  POLif&ndria» 163 een gévaarlyk Kruid. Zie hier de fraaije Waarneemingen van Doktor Scopoli, dienaan-A gaande, van zyn eigen Hand (*). e ,, Het groeit in hooge Bosfchen en Berg-" Weiden van Karnïolie aan de Boeken, wor-w. „ dende Sleni - Gloüluk genoemd. Voor het „ affcheeren van dit , met 's Helhonds BekSchuim befmette Kruid, wagten zig de Bee„ ften: hoewel zy het droog,en onder't Hooy „ gemengd, zonder nadee! vreeten. De fchoo„ ne Eloem - Aairen verlokken de onkundigen; „ om zig Hoed en Kleederen daar mede te verfieren; 't welk hun dikwils een zwaare Hoofdpyn verwekt. Dat zyne Handgezwol„ len waar, in welke hy de Steng van dit Kruid „ lang gedragen hadt, vertelde weleer de op5, regte en ervarene B a yeru s, Hoogleeraar „ te Infpruk , reeds oud van Dagen zynde. „ De vermaarde Haller nogthans verklaart ,, dit algemeene denkbeeld, uit eigen Onder„ vinding, ongegrond (f). Het Afkookzel der „ Wortelen doodt de Weegluizen: het Poeijer ,, kan voor Rottekruid tegen de Muizen en „ Rot- (*) Flor. Catniol. p jjo. (•)") Licet bane Vulgi perfuaftonem varisfimam esje eenfeat Cl. hallerj's. Dus heeft het Doktor Scopoli. Zeketlyk fthuilt daar een Drukfeil van e'én Letter, 't Zou kunnen moeten zyn rarisfimam, veris/Imam of vanisfinsam, en men zoude het niet gemakkelyk kunnen vastftellen, indien het laatfte niet , Wooidelyk, by den Heer Haller gezegd werde. Zo veel verandering kan een Drukfeil van eene Letter veioirzaaken. L 2 ii. Deel, ix stuk, IV. FDEEL» XIV. OOFD» UK. TriSr i.  IV. Afdeei Scir. Hoofd* stuk. Driew vige. 164. Veelmannige Kruiden. Rotten verftrekken , wanneer men het onder • 5, Boter mengt 3en brengt alle Dieren den Dood „ aan , door Ontfteeking en byna invreeting „ der Darmen. Het Tegengift is Olie of laauw "„ Water, lang en overvloedig ingenomen,* als „ de fcherpheid door verzagting en verdunning „ kragteloos maakende." Ik heb deeze Hiftorie te meer van gedagten Heer ontleend, aangezien dit Kruid aldaar wild groeit en gemeen is. Men vindt het in Switzerland veel by de Hutten van 't Bergvolk op de Alpen. In Sweeden kwam het, op fommige plaatfen, wild groeijende voor, uit gevallen Zaad. Geen Dieren eeten hetzelve'er, dan alleen het Ras der Bokken, die daar van fterven : weshalve het 'er in de Bosfchen uitgeroeid wordt. Ik fpreek hier van de gewoone Monnikskappen, met blaauwe Bloemen, waar mede nogthans het Vrouwvolk, in Sweeden , den, den rand der Schottelen met Spyze verfiert. En, dat men uit hetzelve ook eene Artfeny zou kunnen haaien , wil ons de Weener Geneesheer en Lyf-Arts Storck wysmaaken (*). Het Extrakt van de Aconitum met blaau„ we Bloemen (zegt zyn Ed.) wordt door „ nieuwe Proeven langs hoe meer aangepree„ zen, en het is, inderdaad, een voortreffelyk „ Ge- (*) In Lihelle de UJn Med, PulfatUU nigr. Vind. 1771. p- 58.  PoLYANDRIA. 165 „ Geneesmiddel , dat veel uitvoert in kleine „ Giftc. Het is zeer dikwils van dienst in Venus - Kwaaien , daar audere bekwaamc „ Middelen te vergeefs gebruik zyn: fomtyds 9, neemt het de Uitzettingen der Beenderen weg en maakt de ftyve Gewrichten be„ weeglyk. Meestal heeft het verlichting toe,, gebragt aan het Podagra, de Jicht en zeer „ hardnekkige Pynlykheden van dien aart. Ik heb het in dergelyke Kwaaien ingegeven, „ fchoon die gepaard gingen met fterke Koorts, „ doch dan met een bekwaame veelheid Sal,, peter; en waargenomen, dat fomtyds de al„ lerhevigfte Pynen, binnen eenige Uuren tyds, „ geheel verdweenen , die men in veele Da. ,, gen, door een menigte van andere Genees„ middelen, zelfs niet hadt kunnen verzagtea. „ Meestal volgde 'er een overvloedig Zweet „ op. De Patiënten kunnen twee, drie, vier, „ vyf of meer Greinen van dit Extrakt, by „ verdeelingen , in 't Etmaal verdraagen" (*). (3) (*) Dat heet inderdaad ex Toxico Salas: want men vindt aangemerkt, dar dit Kruid ei^entlyk Toxicum genoemd mogt worden, om dat de Batbaaren hunne Pylen , Tjxa genaamd , daat mede vergiftigden. Dod. Purg. 319 : doch men weet ook , dat fommige zodanige Vcrg.fren inwendig onfchadelyk zyu : waar van het Spreekwoord Pocu.a morte cartnti dat echter hier geene toepasfing heeft. Ondertusfchen kunnen 'er zo wel Infekten op aazen en neftelen, gelyk men by de Ouden gemeld vindt, als op de Wolfsmelk en andete L 3 icherp- II. DEEL, IX, STUK. IV. Afdeel» XtV. HOOFDTUK.Trigy- ':ia.  PoLYANBRIA. 167 danigheden in hetzelve ook door Gesnerus waargenomen , en daarom heeten het de Duit-t fchers Gifftheü volgens Camerarius, dies hetzelve beter afgebeeld heeft dan Lob el ens' Dodoncüs. Het werdt daarom Aconitum Sa~ lutiferum , van den eerstgemelden , getyteld. De Smaak is bitter met eenige zoetheid. Sommigen hebben het naderhand s misfchien in het Kruid bedroogen, verdagt gemaakt. Zy febreeven 'er een geweldige bitterheid en een gevaar» lyke Purgeerende kragt aan toe ; ja het zou, volgens lloFFMAN) Hoofdduizeling verwekken. Het wordt niettemin door den beroemden Geoffroy , ter veelheid van een Scrupel of Drachme , in Kwaadaartige Koortfen , die uit Slym en Wormen in 't Gedarmte ontdaan, door Ondervinding aangepreezen (*;. Deez' erkent ook de groote bitterheid of fcherpte van den Wortel , dien hy zegt in 't Dauphiné veel in gebruik te zyn tot Wormdooding en tegen Buikpyn. Volgens L 0 b e l verkogten de ivluilftooters te Venetië het Gemeene Volk ft) denzelven als een Tegengift. Hy komt in het Orvietaan van Touloufe. (5) Mon- (*) GïOFïR. Mat. Md. Tom. ii. p- n- (■f) Dat mtt hun muil/loeten te bedriegen is, zegt LOBF.t. cn verftaat 'er buiten twyfel de genen door, die met Re. üquie - Kasjes te kuslen omloopen, en inmiddels vooc Kwakzalver fpeelen, in Italië. L 4 I . DïEL. ix. STUX. IV. ■ PDEEL. XIV. lOOFD 'UK. Trigjnia.  i68 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel. xiv. fïc'ofd" STUK. v. Acciium •variegatum. Bonte. vi. Camviarum. Getipte. i i ) (5) Monnikskappen met Vyfwyvige Bloemen, de Slippen der Bladen halfdeelig, aan 't end breeder, Deeze kleine blaauwe Monnikskappen hebben haare Groeiplaats ook op de Bergen van Italië en Bohème. (6) Monnikskappen met byna vyfwyvige Bloemen; de Slippen der Bladen Wigvormig, ingefneeden, fpits. In de boven - Ooilenrykie Landen groeit deeze Soort, van welke drie Verfcheiden heden waargenomen zyn door den vermaarden C l usius. De eere, naar de gewocne Monnikskappen veel gelykende , op de Bergtoppen by Saltzburg: de andere, wel drie Ellen hoog groeijende , op den Neuberg en . de derde op den Judenberg, den hoogden van geheel Stirie,zegt hy, daar men de Spica Celtica inzamelt (*). Dee- (j) Aconitum Flor. pentagynis , Fol. laciniis femipartitis fuperne latioribus. H. Cliff. 214. Ups. 151. r. Lugib. 482, Aeonitum ccerul. minus f. Napellus minor. C. B. Pin. 183. Acon. ccerul. parvum. DOD. Pempt. 441. Dalems. Hij} 1743. Lyeo&. ccerul. parvum facie Napelli. LOB. Ic. 473. (6) Aconitum Flor. fubpentagynis &c. Acon. violaceum fi. ire Napellus. 2. fi, Ac. purp. f. Nap. 3. y. Acon. ccer. purp. Fl. maximo f. Nap. 4. C. B. Pin. .83. Acon. Lycoft. Tauicum & Nfubergenfc. Clus. Hifi. H. p. SJ , s6. It£m Ju. lenbergenfe. Md. p. 97. Penn. p. 406-413. (*) Zie bladz. i9J , in het voorg. vii. Stuk. Het Landchap stirie, anders Stiermark, genaamd, legt in 't Zuider- deej  P o l y A n D r I A. IÖQ Deeze heeft een dikke ronde Steng, van twee Ellen: de Bladen zyn zeer breed en groot, zo wel als de Bloemen , die in deeze Kruiden f paarfchachtig Violet zyn van Kleur, hebbende5, aan den Helm een uitfteekende Punt of Tip ,' evenals aan fommige Karpoets - Mutfen. 't Getal der Zaadhuisjes of Haauwtjes is drie, vier of vyf. De gewoone blaauwe Monnikskappen komen , volgens dien Autheur, op die Bergen ook overvloedig voor, inzonderheid by de Mesthoopen der plaatfen , waar het Vee, in de drie Zomer-Maanden , zyne Stallingen heeft. (7) Monnikskappen met byna vyfwyvige Bloemen , veelkwabbige Bladen , en de Helm der Bloemen lang uitgeftrekt. Deeze , die in Penfylvanie groeit , hadt de Bladen drie- of vyfkwabbig, hoekig getand, naakt; de Bloemen blaauw, en van een byzondere figuur , zynde de Tip van den Helm haakig en zeer lang. Alle deeze Kruiden bly ven over. Cimicifuga. Wantsdryver. De Heer Linn^os maakt thans een by« zonder Gefligt van dit Kruid, 't welk zyn Ed. bevoorens als een Soort van Aiïcea, met der bynaam van Wantsdryver, hadt voorgefteld. De deel van Duitfchland , aan de Grenzen van Ooftenryk er Hongarie. (7) Aconitum Flor. fubpentagyms, Fol. multilobis, Corob lamm Galea longius extenfi. L5 II. DEIL, IX, STUK, IV. FDEEL. XIV. [OOFD- ruK. Vigyjjja.lJ VII. Aconitum tncinatum. tlaakige..  P o j, t a n p r I a. 171 draadjes en vier Stylen voor; doch daar heeft een aanmerkelyke verandering, ten opzigt van het getal , zo der Bloem- en Kelkblaadjes, als B der Vrugtmaakende deelen, in dit Kruid plaats.8. De Rang der Vyfwyvigen, in deeze Klasfe,Bi bevat de drie volgende Gefiagten van Kruiden. Aq.uileg ia. Akeley. , Dit heeft vyf Bloemblaadjes , zonder Kelk, en vyf gehoornde Honigbakjes , tusfehen de Bloemblaadjes: beftaande de Vrugt uit vyf afgezonderde Zaadhuisjes. (O Akeley met kromme Honigbakjes. In Europa heeft dit Kruid zynen naam meest' met den Latynfchen overeenkomftig, waar uit niet onwaarfchynlyk is, dat het eerder door Zaad overgebragt, dan dat het natuurlyk zou zyn aan de Noordelyks deelen. Het groeit, niettemin, in Steenachtige Bosfchen van Oostenryk en Switzerland; men vindt het wild in Vrankryk, als ook in onze Nederlanden , ja zelfs in Sweeden. In de Tuinen is het, als een (l) Aquilegia Neetariis incurvis. Sy/l.Nat. XII. Gen. 684p. 372. Veg. XIII. p- 4^0. Aquilegia. Mat. Mei- 272- H. Cliff. 215. b-. Lugdb. 482. GoUAN Monsp. 260. ger. Prat;. 392. kram. Auflr. ijs- Aquilegia fylveftris. jS, Hortenfis ijmplex y. multiplex flore magno. 3. flore inverfo: s. Flote Rofeo multipüci. £ Degener virescens. C. B. Pin. I44« Hall. Helv. 31*. Fl. Sust. 2. N. 478. II, Deel. ix, Stuk, IV. FDEEL. XIV. OOFD. rus. 'entagï' %. i. Aquilegia, ulgaris,\ iemeene.  17a Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel, xiv. Hoofdstuk. V-jfwyvige. ii. Aquilegia Alpina. Alpifche. een Bloemplant, zeer gemeen, en fpeelt aldaar met eene oneindige Verfcheidenheid van enkelde en dubbelde, omgekeerde en geflerndé Bloemen. De Kleur is gemeenlyk uit den blaauwen of paarlch; doch ook wit of bont, groenachtig enz. Zy zyn zo aangenaam en vermaakelyk om te zien , zegt M unting , als eenige Bloem zyn mag. Men noemtze fomtyds Klokkebloemen, doch gemeenlyk Akeleijen , in ?t Hoogduiffch Ackeley, in 't Franfch Ancholies of Ayglantines, in 't Engelfch Colombines, In Italië geeft men 'er ook den naam van Celidonia maggiore, dat is Groot Schelkrüid, aan. Daar groeit eene Verfcheidenheid in Siberië, die de Bloemen blaauw heeft, met de Honigbakjes witachtig gerand. 't Gewas is iedereen bekend. Sommigen pryzen de Tincfuur der Bloemen in Gorgeldranken aan eu het Afkookzel der Wortelen tegen 't Scheurbuik. Van het Zaad wordt inzonderheid als een uitdryvend Middel, in Fokjes en ander Uitflag, gebruikgemaakt. Het zoude, volgens Clusids, zelfs de Kraam bevorderen. (i) Akeley niet regte Honigbakjes , korter dan de Lancetvormige Blaadjes. - In (i) Aquilegia Neclatiis tectis, Petaio Lanceolato breviorilifous. Aquil. Montana magno Flore. C. B. Pin. 144. Prodr. 7S. j. B. Hifi. iii, p. 4.4. raj. Hifi. 707. hall. Helv.  PoLYANDRIA. i?3 In Switzerlarsd vondt Bursertjs deeze b] de Bladen van Pfeffers en Scheuchzer bo ven de Alpiiche Valey , Waldnacht genaamd Dat het geene Verfcheidenheid van de gemeene Akeleyen is, blykt, niet alleen uit het verfchi der Honigbakjes , maar ook daar uit , dat d( Bladen veel fyner en Liniaal gefnipperd zyn de Bloemblaadjes Lancetvormig en zeer lang 't welk de Bloem grooter en fraaijer dan in d< gewoone maakt, fchoon blaauw van Kleur. Dt Heer Haller heeftze ter breedte van dri< of vier Duimen uitgebreid gezien. Maar één< Bloem komt op den top van de Steng, of, zc dezelve een Tak heeft, twee. Gemeen is deeze Soort in fommig deel van Switzerland (*). (3) Akeley met regte Honigbakjes en de Meel draadjes langer dan de Bloem. Deeze Noord - Amerikaanfche wordt Virginifch Eyloof genoemd van Clayton , die aanmerkt , dac de Bladen gepaard, gefteeld. Eyrond , glad , aan 't end Zaagtandig zyn. '1 Gewas klimt by de Boomen op, daar de Tak- kei (*■) Nafeitur paslim in Aquilegicnfi ditione. Emmi. AH llelv. vi. p. 37- {t) Aquilegia Ncii74- Nigells Arvenfis corrmta. C. B. Pin. 14J. Mei. fflv. alt.CAM. Êplt. $$,. Mei. lylv. dod. Pempt. 303. Mei. fylï. alt. Cap. teflö. xi« Aquilegiae, Lob. Ie. 742 M II. Deel. IX. Stok» IV. Afdeelt xiv. Hoofdstuk. Pentagy nia. III. Tiigelle» Arvenfis. Akker»  i7» Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel. xiv. Hoofd. stuk. iv. Nigella Uispaniea. Saaaniche, v. Orientalis, Levant, fche. tendeels los van elkander en niet tot een ronden Zaadbol vereenigd. Het Zaad wordt gezegd ook welriekende te zyn en heet van Smaak.' (4) Nigelle met tien Stampers, zo lang ah de Bloem. Bauhinus hadt het Zaad van deeze ontvangen , onder den naam van Spaanfche Nigelle» Hy noemtze Breedbladige met een enkelde groote blaauwe Bloem , die in grootte der Bloemen alle andere Soorten overtreft. Zy groeit omtrent een Elle hoog en verfchilt in Loof van de voorgaanden weinig. Het Zaad was zwartachtig, zonder Reuk. (5) Nigelle met tien Stampers, langer dan ds Bloem. Zeer fierlyk is deeze, die van Aleppo in Syrië haare afkomst heeft, door de fraai je geele Bloemen, welke , benevens de lange Hoorntjes in 't midden uitfteekende en als Haauwtjes gefatfoeneerd, haar van alle de overigen doenverfchillen. Re- C4) Fiftillis dem's Corollani a:quantibus. H. Ups. 154. Gouan Monsp. 261. Nigella lattfolia F!, majore firapl. ccetuleo. C. B. Pin. 145. Prodr. 75. Nigella Hispanica F!, atnplo. Mor. Hifi. III.'p. s 16. S. 12. T. is. f. 9. (s) X'gella Pift. denis, Cor. longioribas. H. Clif. Ups.K. Lugdb. gouan Monsp. utfupra. Nig. Chalep. lutea Corniculis Ion gioribus. Moris. f. 10. Raj. App. 525. Nig. Ol. FloiC flavoj femine alato plano. Tournf. Cor. 19.  P ö t ï A N b R I A. l^r> Reaumuria. De byzondere Kenmerken van dit Gefiagt zyn, een zesbladigeKelk, vyf Bloemblaadjes het Zaadhuisje eenhokkig, vyfkleppig cn veelzaadig. Het heeft zyn naam naar den beroemden R eaumur. De eenigfte Soort (i) , op de ZeeOevers van Egypte , Syrië en Sicilië groeijen de , is een Plant , die de Gcffcalie van de Kali en tevens van den Tamarifch heeft , zynde Klein Heefterachtig Huislook met Wormachtige Blaadjes genoemd geweest. Zy zyn Vleezig, fmal, fpits en ongedeeld, uitgebreid, befprengd met Daauwachtige Stippen. De Bloemen, aan 't end voorkomende , tusfehen de Blaadjes ingedooken , zyn Roosachtig als die van 't gewoone groote Huislook , wit van Kleur. Een gchaaird Plaatje, aan de zyden der Bloemblaadjes wederzyds gehecht , maakt het Honigbakje uit. Tot de Zeswyvigen behoort het volgende Gefiagt, dat den naam voert van s t R a- fl) Reaumutici. Syff. Kat. XII. Gen. 586. p. 372. PegXIII. p. 4,21. Sedum Siculnm vermicu'amra Fl. Saxifragre alba:. Bocc. Sic, T. 6. f. 7. MORIS. Hifi. III. p. 481. S. 12 t. 9. f. 6. Sed. min. Aibotesc. vermicuiatum. Lob. Ic, 380 Sedum minus Fruticofum. C. B. Pin. 284. Kali vermicuiatun &c. 1urr. 888. Kali Atabicum primum genus. rauw, ït. p. T. 37. c. j3. Pin. 289. M 2 II. Deel IX, Stue. iv: Afdesl.' XIV. HOOFDiSTÜK.Pentagy~ nia. r. Reaanurid vermicula.-, ta. Gekranfte. i  ïoo Veelmannige Kruiden.* IV. Afdeei xiv. Hoofd ■ STUK. Zuwyv, i. Stratiote Aloides. Euiopifci Stratiotes. Ruiterskruid. Een tweebladige Bloemfteng, meteen driedeelig Bloemkasje en drie Bloemblaadjes : de " Vrugt een.zeshokkige Bezie , onder de Bloem gebooren , maaken daar van de byzondere Kenmerken uit. Het bevat eene Europifche en eene Oostindifche Soort, als volgt. (i) Ruiterskruid met Degenyormig driekantige , met fyne Doorntjes op de kant gehaair»« de Bladen, Op zuivere niet fterk ftroomende Wateren, der Noordelyke deelen van Europa , gelyk in Sweeden , Rusland , Deenemarken, Engeland en onze Nederlanden , komt dit Gewas voor, dat in geftalte veel naar een Aloë-Plant gelykt, en daarom ook Moeras-Aloë van fommigen getyteld is of Alöides, gelyk Boerhaave hetzelve noemt. Anderen hebben 't by het Huislook of de Yucca vergeleeken. De naam van Stratiotes is 'er aan gegeven, om dat de Bladen Degen- of Zwaardvormig en op de kanten fcherp ge- (i) Stratiotes Fol. Enfifoimi - triaugularibus ciliato-aculeatis. Sy/i. Nat. xii. Gen. 687- P- 373- Peg. xiii. p. 4*t. Stratiotes. Fl. Lapp. Suec. H. Cliff. zxi. r. Lugdb. 10. gort. Belg. ijl. Oed. Dan. 337. Militaris Aizoides. lob. Ie. 375. Stratiotes potamios. dod. Pempt. j88. Aloè' palnfois. C. B. Pin, 28£.  IV. Afdeel. xiv. Hoofd. STUK. U. Stratiotes jWimoides. o.iftindilcq. i i i 1S2 Veelmannige Kruiden. (2) Ruiterskruid met Hartvormige Bladen, Aan de Kust van Malabar groeit dit Kruid, hetwelke de Bladen rondachtig met een punt, fterk geribd, opgedoornd heeft: de Bloemileng naakt, vier of vyfhoekig,eenbloemig: de Bloe- * men witachtig driebladig 3 waar op ronde Zaadhoofdjes volgen, met veele kleine Zaadjes gevuld. De Bladen leggen niet op t Water neer, gelyk die der Plompen ; maar verheffen zig, met omgekromdc Punten, daar boven; terwyl de Plant, even als die der voorgaande Soort, ap 't Water dryft of zwemt. Onder de Vselwyvigen verfcheide Soorten , die tot de Boomen en Hcefters behooren, reeds befchreeven hebbende, komen wy tot het Bloemgewas , dat den naam voert van A n e m o n e. Behalve de uitwendige gedaante beflaan hier ie byzondere Kenmerken in een getal van zes :ot negen Bloemblaadjes, zonder Kelk, en veee Zaaden. In dit Gefiagt zyn niet alleen degenen, die nen gewoonlyk Anemonen noemt, en dergelytcen, maar ook de Pulfatillaas en zelfs de Hepalicaas begreepen; zo dat hetzelve dus vyfen- twin- (2) Stratiotes Fol. Cord>tis. Fl. Zeyl. 223. SagittJria: afinis Malabarientis &c. Comm. Mal. 23j. Tluk. Alm. 326. )ttel-Ambel. Hart. Mal. xi. p. S5. r. 45.  POLYANDRIA. 183 twintig Soorten bevat, in vier Rangen verdeeld, als volgt. A. Met eene byna gekelkte Bloem. i (1) Anemone met iriehvabbige effenrandige Bladen. Men noemt dit Plantje, dat in 't Voorjaar tot fieraad der Bloemtuinen dient, Hepatica of Leverkruid, een naam die, om deeze of gene redenen, ook toegepast is op verfcheide andere Kruiden. Dit noemt men, derhalve, tot onderfcheiding , ook wel driebladig of Aard - Leverkruid ; dewyl 'er een Korstgewas is, eat SteenLeverkruid geheten wordt, groeijende op vogtige plaatfen. Gemeenlyk voert het den eernaam van Edel Leverkruid , wegens de fraaiheid der Bloemen, of Hepatica, in 't Franfch Hepatique, in 't Engelfch Livenvort. Sommigen hebben het Trifolium Aureim , dat is, Gulden Klaver, getyteld. Het geeft uit den Wortel veele Steeltjes, omtrent een half Voet lang, aan 't end ftyve Bladen (1) Ar.emone Fol. t/iiobis irtegerrimis. Syjl. JW. XII. Gen. 694. p. 374! Vfg, XUI. p. 424. Hepatica. H. CUff. z»3-Mat, Md. 277. R. tugdb. 4S7- Gouan Monsp. 2«r. Kram. Atiftr. 154. ger. Prov. 379- B. Saee. 44Ï- gron. Virg. fii. Ranunculus tridentatus vernus. tourne. Inji. 286 , 287. Trifolium Hepaticum Flore ilmplici & pleno. C, E. Pin, 3 39. M 4 II. DEEL, IX, STUK. IV. Afdeel. xiv. Hoofd- itük. I. Anemone Hepnuca» Leverkruid.  334 Veelmannige K ruide». IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Veelwy* Vigc, ii. Ar.ement paters. Uitgebreide. (3; (z) Anemone Pedunculo involucrato. Fol. digitatis muitiCdisj Pulfatilla Folio Anemones fecunda, f. fubrotundo. C. B. Pin. 177. Prodr. 94- Puls. poiyanthos violacea Anemotjes folio. BEEXN. Cent, Helw. Puls. $z. t. z, S. den hebbende, in drieën gedeeld, en dus naar die van Klaver gelykende. Op korter Steeltjesy tusfchen de Eladfteelen , komen de Bloemen voort5 die, volgens Hal l er , tot vyfentwintig Meeldraadjes hebban. In 't wilde groeijende in de Berg - Bosfchcn van ons Wereldsdeel, zyn de Bloemen gemeenlyk blaauw, doch fomtyds wit en rood. Dus vindt menze enkeld, maar in de Tuinen met dubbelde Bloemen van alle die Kleuren, als ook paarfch of Violet. Het Zaad zit, met Pluis omwonden , op een Kaffigen Stoel. Tournefort hadt dit Bloemplantje tot de Ranonkels betrokken. Wegens cenige famentrekkende en verwerkende hoedanigheid, heeft het Edel Leverkruid,als tegen verzwakkingen van de werking der Lever dienftig, den naam bekomen. Om die zelfde reden vindt men 't ook in Breuken, Zaadvloed en Borstkwaalen aangepreezen. B. Met een gekransten Bioemlteel en geftaarte Zaaden. (2 ) Anemone met den Bloemfleel gekranst , de Bladen gevingerd veeldeelig.  P O L T A N D R 1 A. ï8j (3) Anemone met den Bloemfieel gekranst, de Bladen drievoudig gevind , Haairig plat, /pits ingefneeden. 1 (4) Anemone met dubbeld drievoudige ruige Bladen. (5-) Anemone met den Bloemmeel gekranst, de1 Bladen gevind, de Bloem regtopftaande. i {6) Anemone met den Bloemjieel gekranst, de Bloemblaadjes regt, de Bladen dubbeld gevind. (j) Anemone met den Bhemfteel gekranst, de Bloem- (j) Anemone Ped. invol. Fol. triplicato - pinnatis &c. Hall. Emend. 62. Puls. lutea Apii hortenfis folio. C. b. Pin. 177. Hall. Helv. T. 6. Pulfatilla lutea. Cam. Epit. jg;. (4) A".emone Fol. biternatis inciiïs. Anemone Alpina alba minor c. b. Pin. 176. {5) Anemom Ped. invol. Fol. pinnatis &c. Oed. Dan. 29. Fl. Suec. 44S. Lapp. 223. Pulfatilla Apii folio Vernalis. C. b. Pin. 177. Prodr. 94- helw. Puls. 63. T. 6,9 , ro. Anemone Tubis Caudatis involucris multifidis Sec. Hall. Flor. 1147. T. 21. (6) Anemone Ped. invol. Petalis rectis, Fol. bipinnatis. Oed. Dan. 153. Puls. FoU dccomp. pinnatis. Mat. Med. 276. Fl. Suec. 44.6. Gouan Monsp. zSr. Gek. Prov. 379. KRAM. Auflr. 151. dalw. Par. 16a. H. Cliff. R. Lurdb. 437Pulfatilla folio crasfiori & majore flore. C. B. Pin. 177. helv, Puls. T. 8. Pulfatilla. CAM. Epit. 398. lob, Je 281. Dod. Pempt, 433- (7) Anemir.e Ped. invol. Pet. apice reflexis &c. Puls. Fol. decompofitis pinnatis, Flore pendulo. H. Cliff. Fl. Suec. R. M 5 ■ £a£^ II. Deel. IX. Stuk. IV, Afdbee,, XIV. lOOFD» TüK. m. Anemone lilpburea. Zwavel» ;Ieurig. IV. Valdenfis. Saidilche. V. Vernalis. Voorjaarchc. vr. "ulfatilla. Ssmeene. VII. Dratenfis. v'eldfche.  iS6 Veelmannige Kruiden. IV. 'Afdeel. xiv. Hoofdstuk. viii. Anemom AlpineAI pi lelie Kenkenichelle. : Bloemblaadjes aan de tippen omgeboogen, de Bladen dubbeld gevind. (8) Anemone met drie famengegroeide Stengbladen, welke meervoudig verdeeld zyn, de uiterjlen veeldeelig: de Zaaden ruig geJlaart. Alle deeze Soorten behooren meer of min tot het Kruid , dat men Pulfatilla noemt of Herba Venti , wegens de geduurige beweeging , die 'er in de Langilaartige Zaadhoofdjes plaats grypt door den Wind. In 't Franfch heet hetzelve Cor/uelourde, in 't Engelfch Pasque-Flower, in 't Hoogduitfch Kuchenkraut of Kuchenfclielle, gelyk by ons Keukenfchelle. Misfchien zal die benaaming van de Schelachtige figuur der Bloemen , in eenige Soorten, afkomftïg zyn. De Groeiplaats is in verfcheide deelen van Europa, en de eerfte valt ook in Siberië. De Zwavelkleurige is in Switzerland, de volgende op 't Gebergte Baldo, in 't Veroneefche, waargenomen. De Voorjaars Keukenfchelle groeit in zeer lutdb. 487. Puls Fl. minore nigricante. C. B. Pin. 177. 3ELV. Pais. 66. t. I*. 8c t. II. Puls. vuig. fjturatiore Floe ClA'S. hifi. i. p. 246. Puls. Flore claufo., Los. Ic. 283. (8) Anemone Fol. Caulinis ternis connatis &c. Anemone fubis Caucktis. Hall. Helv. itt. Anemone fylv. fecunda 2L.V3. Hift. i. p. 246. Pann. 383. Pulfstilia alba. Lob. Ic. 182. Anemone Alpina alba major et minor, C. B. Pin. 176. "roir. 54.  roS Veelmannige Kruiden; IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. xxi. Anemone Apennixa. Italiaanfthe. XXII. Ranunculeides.Ranonkelachtige. ] ( 1 ] < 1 1 xxiii. Narcisfifltra. Narcisbloemige. ■ i i < i i (21) Anemone met fpitfe Zaaden , ingefneeden Blaadjes en menigvuldige Lancetvormige Bloembladen. Deeze Bofch - Haanevoet met blaauwe Bloemen , groeit op de Apennynfche Bergen en ellers in Italië, als ook in Engeland. (aa) Anemone met fpitfe Zaaden, ingefneeden Blaadjes , rondachtige Bloembladen en byna tweebloemige Stengen. Deeze Geele Bofch-Haanevoet groeit in de haarlemmer-Hout, in 't Haagfche Bofch, als tok in Vriesland en elders, zo in onze Nederinden als door geheel Europa, op lommerryke ïofchvelden. Behalve de Kleur der Bloemen raderfcheidt menze van de gemeene Witte, roorgemeld, door het Gewas , dat de Krans)laadjes ongefteeld heeft. (23) Anemone met Kroontjes- Bloemen en platachtig ovaale naakte Zaaden. f21) Anemone Sem. acutis, Foliolrs incifis &c. Ranunc. n«nor. Fl. ccemleo, Apennini Montis. Mentz. Rag. T. 8. f. . Anemone Geranii Robert. folio , ccerulea. C. B. Pin. 174. (22 i Anemone Sem. acutis, Foliolis incifis &c. KRAM. Au/Ir. 56. OED. Dan. 140. Ft. Suec. 45', 486. GORT. Belg. 152. I. Cliff'. 125. R. Lugdb. 488. Ranunculus Nemorofus luteus. I. U. Pin. 17S. Ran. phragm. luteus Nemorofus. J. 'S.Hift. ii. p. 413. Lob. Ic. 67i. (13) Anemone Flor. umbellatis, Semin, depreslo - ovalibus udis. Ger, Prov. 381. Anem. multiflora, Sem. lxvi latis-  POLYANDRIA. 107 (24.) Anemone met getropte Kroontjes - Bloemen en veeldeelige Bladen. Zo lang de Zaaden van deeze laatfte, welke de vermaarde TouRNEFORTin Armenië vondt niet bekend zyn , kan men niet zeker weeten, zo de Ridder aanmerkt, of dezelve van de Nar cisbloemige Berg -Ranonkel van Bauhinus die tot de voorige Soort betrokken wordt , verfchille. Zy heeft, zo wel als die, ruige Bladen , naar het Loof der Monnikskappen of Wolfs. dood gelykende, en draagt fraaije witte Bloemtrosfen , op Stengen van ongevaar een Voet, De eerfte, die op de Gebergten van Ooftenryk, Switzerland en Siberië groeit, heeftze fomtyds een Elle hoog. (25) Anemone met Kroontjes - Bloemen, enkelde gekranste Stengbladen en dubbeld drievoudige Wortelbladen. Ic firno. HALL. Hdv. 330. Ran. mont, hitfutus humil. Narcisli flore. C. B. Pin. 182. Ran. mont. 2. lp, altera. Clus. Mijl. I. p. iSJ. FANN. Ic p. 3««- Caryophyllata Alp. quinquefolia. C. B. Pin. 32*- Item Ranunculus «ontanus hirfutus albus altior. C. B. Pin 1S3. (24) Anemone Flor. umbellatis congeftis &c. Ranunculus Or. Aconiti Lycoctoni folio, flore magno albo. Tournf. Cor. 20. It. UI. p. T. 92- (zS) Anemone Flor. umbell. Fol. Caul. fimpl. verticillatis, Radicalibus biternatis. Ranunc. Nemor. Aquil. foliis Virginianus, Asphodeli Radice. Pluk. Alm. 310. T. 106. f. 4. Thalicïrum Caule unifloro &c. GRON. Virg. 6z, sj. N 3 ii. diu. ix. stuk.] IV. Afdeel. xiv. Hoofd-! ! STUK. XXIV. ' Anemone fascieulaia. Gewilde, xxv. TialiCIroi- des. Akeley bladige.  ïq8 Veelmannige Kruide». IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Vtelviyi. 'Atragenl Aip'ma. Alpifche- In Virginie groeit deeze Soort, welke Won tels als der Asphodillen heeft , en Bladen als 3e Akeleijen, volgens Pluk ene t. De Bloemen komen voort op lange enkelde Steeltjes, die getropt zyn , en met een Kransje van vier zodanige gefteelde Bladen omringd, Kalm vondt dergelyke in Kanada, met witte Bloemen en geele Meeldraadjes. A t r a G e n e. Dit Gefiagt wordt gezegd een vierbladigen Kelk en twaalf Bloemblaadjes te hebben; doch elders merkt men aan (*) , dat het een dubbelde Blcem heeft, van vier groote buitenlte en twaalf binnenfte Blaadjes, zonder Kelk, De ■Zaaden zyn met Staartjes voorzien. Het bevat drie Soorten, een Europifche, een Kaapfe en een Oostindifche, als volgt. (i_) Atragene met dubbeld drievoudige Zaagswys getande. Bladen en vier buiten, - Bloemblaadjes. Dee- (*) In de optelling voor aan de Klasfe: welk verlchil, meermaals door my opgemerkt , voorbedagtelyk fchynr gemaakt te zyn door den Ridder, om dat het onzeker is, of men die vier buirenfte Bladen voor den Kelk moet houden. Oek ftaat aldaar , dat de Zaaden gebaard, hier dat ze geflaart zyn. (i) Atragene Fol. dnpl. ternatis ferratis &c. Syfi. Nat. XII. Gcm. 69S. p. 376. f?eg. XIII. p. aSjiï Clem. Fol. Cord. erena».  IV. 'Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Vetlwyvigt. iii. Atragene Zeylanka. Ccylon- fche. 200 Veelmannige Kruiden. gebragt is en befchreeveu. De Bloemen zyn zee? groot, naar die der dubbelde AnemoDen eenigszins gelykende, zittende op lange ruige Steelen en hebben de Bloemblaadjes van buiten grootst en paarfchachïig, naar binnen allengs kleiner, wit en de Meeldraadjes, in 't midden, Saffraankleurig. Het Zaadhoofdje is Eyrond en ruig, als dat der Anemonen. (3) Atragene met tweebladige Klaauwieren. Deeze Plant, tot de Ceylonfchen behoorende, heeft de Bladen gefteeld, gepaard, met de Steelen in Klaauwieren uitloopende, gelvk van de Lathyris: de Vin-Bladen zyn Eyrond, drieribbig, kort gefteeld. Aan 't end der Stengen komt een Pluim , meest van negen Bloemen, wier Kelk vierbladig is, 't getal der Bloemblaadjes , die eens zo lang zyn, twaalf, met korte Meeldraadjes en langwerpige Zaaden, die uitIoopcn in een lange gepluimde Staart. Het is een klimmend Plantgew;». Clematis. Dit Gefiagt heeft geen Kelk, maar eene vier-, zeldzaam vyfbladige Bloem , draagende veele Zaaden, die geftaart of gebaard zyn. Het bevat twaalf Soorten , de negen eerften klim- men- (3) Atragene Cirrhis diphylïi?. Fl. Zeyl. n6. Atragene. Am. vtcad. i. 405. Clematis Zeylanica Flor. obfolete paivis. 3ERM. Zeyl. }S. BURM. Zeyl, 66,  PoLÏANDRIA. 20Ï mende, de drie laatften overend ftaande, als volgt. (i_) Clematis met enkelde Bladen, de Stengmet gepaarde Klaauwieren klimmende, en eenbloemige zydelingfe Bloemfieelen. Deeze Soort, in de Nederlandfche AkademieTuinen bekend, groeit in Spanje wild, hebbende Bladen doorgaans enkeld, met lange Steeier als der Peereboomen , die getropt voorkomen aan de Knietjes van de Steng," doch fomtyds ook drievoudig of drie op een Steel ', gelyfc Tournefort zulks nader waarnam. De Bloemen komen , verfcheide by elkander, uil de Oxels der Bladen voort, ieder op zyn eiger Steeltje en veranderen in groote ruige Zaad hoofdjes. (a) Clematis met famengefielde en verdeelde Bladen; de Blaadjes Eyrond, eenigermaa' \e gekwabd en effenrandig. Der (i) Clematis Fol. fimplicibus , Caule errrhis oppofiti fcandente , Pedtmculis unifloris lateralibus. Syfi. Nat. XII Gen. 696. p. 376. reg.Xlil. p. \ii.H. Cliff: ms. R. I,ugdb, 487. Clem. per. fol. Pyti incilis. C. B. Pin. 300. Clemati altera Bcetica. Cius. Hifi. I. p. 123- pann. Ic. p. 222. (z) Clematis Fol. compofitis decompolïrisque , Fol. ovatii fublobatis integerrimis. H. Clif. 22$. r. Lugdb. 48s. Clera ccetulci vel purpurea repens. C. B. Pin, 300. Clemitiris altera. Clus. Hifi. I. p. 122. Cam. Epit, 6»6, Clem. ccerule; ii. pleno. C. b. Pin. 300. N S h. deel. ix, stuk," IV. Afdeel? XIV. HOOFDITUK. t. Clematil Cirrbofa. Geklaa^w,erde, rr. Viticella. Wynrankige- [  soa Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel, xiv. Hoofdstuk. feelwyV'Sf. iiiClematisyiorna. Drieblad!» ge. iv. Crispa. Gekulde. c ( .1 1 Den bynaam voert dit Kruid, om dat het als ;en Wyngaardje klimt met zyne Rankjes, langs de Stammen en Takken der Heefteren in de Bosfchen en Haagen van Italië en Spanje. De onderfte Bladen zyn Hartvormig , de middelften driekwabbig, de bovenften gevind. Het draagt groote Bloemen , die paarfch zyn of blaauw en kruislings verdeeld , komende fomtyds dubbeld voor. De Bloemblaadjes, die fpoedig afvallen , zyn aan de zyden dunner en byna driehoekig. Het ftrekt tot fieraad der Bloemhoven. (3) Clematis met famengejlelde en verdeelde Bladen; fommige Vinblaadjes driedeelig hebbende. Naar het Loof van de Agtfte Soort, die men ïn 't Franfch Vorm noemt, zouden de BJaden gelyken van deeze Karolinifche, welke de Bloemen Lederachtig geflooten, de Zaaden met gepluisde of gepluimde Staarten heeft. Zy groeit ook in Virginie. (4) Clematis met enkelde en drievoudige Bladen , de Blaadjes efenrandig of driekwabbig. Dee- (i) Clematis Fol. comp. decompofitisque, Foliolis quibusim rrifi lis. Gbon Virg. 6z , 84. Flammula fcandens Fl. oriaceo claufo. Dill. Eltb. 144. t. ns. f. 144. clem. >urp. repens &c. Raj. Hifi. i9z8.ScandensCaioliniana planta liomx fufc. Fet. Siec. 27. (4 Ctmaus fol. Gmpl. ternarisque, Foliolis integris rxi)bisve. Clematis Flore crispo. Dill. Eltb. Si. t. 75. f. 34.  Folyandria; S03 Deeze heeft de Bloemen zonderling omgekruld , en fchynt ook afkom ftig te zyn uit Karolina. Het Zaad is niet gepluimd of gepluisd, f zo Dillenius aanmerkt. 1 ( 5 _) Clematis met famengejlelde Bladen , de Blaadjes ingefneeden , hoekig , gekwdbd, 1 Wigvormig ; de Bloemblaadjes van binnen j ruig. Die zelfde Autheur, deeze afbeeldende, merkt aan, dat zy door den vermaarden Tour ra efort, op deszelfs Levantfchen Reistogt, is ontdekt. De Bloempjes hangen nederwaards . met omgekromde Bloemblaadjes , zynde van onderen ruig. De Zaadhoofdjes beftaan uit ruige Staartjes. Het Loof, dat eenigermaate naarPeterfelie gelykt, is Zeegroen. (6*) Clematis met drievoudige Bladen; de Blaadjes Hartvormig, eenigermaate gekwabd hoekig en klimmende: de Bloemen tweehuizig. (?) (5) Clematis Fol. compolïtis ; Foliolis iRcifis angularis, lobatis &c. Clematis Oiientalis Apii folio , &e. Tournf. Cor. zo. Flammula fcandens Apii foüo glauco. Dill. Eltb. 144. T. ns- f- '4S. (6) Clematis Fol. ternatis, Foliolis Coidatis &c. Clem. Virg. FannonicE fimilis. PLUK. Mant. ji. T. 379. tf- 4- Clem. Florid. Fl. albo odoratisfimo. ALE1N. 4nat, I. p. 79. T. 7. GRON. Virg- 6%. 84. ii, DEEL. IX. STVK. IV. tFDEEL» XIV, [OOFD- ruK. V. Clematis *)rientalis, Levautche. VI. Virginiana. Virgini- êhe.  P o L y a n d r i a. iO$ Deeze, naamelyk, groeit aldaar, zowel als in Gelderland en in Vrankryk, zynde in Duitfchland, op fommige plaatièn, zeer gemeen. De Franfchen uoemenze Fiorne,óe üuitfchersLy* nen of Waldnben , dat is Bofch - Ranken , en fommigen.by ons, geeven het Gewas den naam van Klim, die echter met de Klyf- en Maagdenpalm te veel verwarring maakt. 't Is een Kruid, dat fomtyds tot eens Mansi langte en hooger de Boomen en Struiken in de Bosfchen beklimt, met zyne Ranken, veel gelykende naar die van den Wyngaard, waar van de Latynfche naam Fitalba, als hebbende hetzelve kleine , witte welriekende Bloemen. De Bladen zyn in fommig niet , in ander een weinig ingefneeden of getand : men vindtze ook fomtyds fmaller , fomtyds breeder : meest vyf aan een Steel, van Hartvormige figuur; komende deeze Verfcheidenheden anders in Gewas en ruige Zaadhoofdjes overeen, 't Getal der Meeldraadjes loopt tot zestig, zegt Haller; de Zaadjes hebben lange Stylen en zyn met een Zilverkleurig pluis gekroond. Byzonder gelykt naar deeze Soort dat Japanfche Gewas, waar van ik in Fig* 2, op Plaat LV, de Afbeelding mededeel. Men kan,uit de figuur van het Blad en Bloemtakje, daar van oordeelen. Het heeft een vierbladige Bloem of Kelk, waar in ik agtendertig Meeldraadjes, gelyk by overgroot zyn voorgefteld, heb gevonden SI» diels IX, STUlLj IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk. Polygy- PL. lv. Fig. 2.  èoo Veelmannige Kruiden. IV. , Afdeel. , xiv. Hoofd* ; STUK. ix. Clematis Flammula. Schroeiien • de. 1 !eti, met zeer groote Meelknopjes en zes of zezen Stylen, zittende in het Pluis dat de Zaadjes croont als b, met omgekromde Stempels. (9) Clematis met de onderfte Bladen gevind\ gefm'pperd; de bovenften enkeld effenrandig Lancetvormig. Deeze Soort komt doorgaans leggende of ;ruipende voort, aan de kanten der Wegen en bouwlanden in Provence, als ook in Languedok, n fommige deelen van Duitfchland,enin Graauwjunderland. Zy beklimt de Struiken en Heefters ;elyk de anderen. Den naam van Flammula heeft dit Kruid becomen, wegens de fcherpe, brandende hoedanigheid , welke plaats heeft in het Sap der Blalen. Men noemt het Herbe aux Gueüx, dat is Bedelaars - Kruid : want zy misbruiken 't zelve jodlooslyk , om zig Zweeren te maaken in de Huid en daar door de Menfchen tot medelyden te verwekken. De Duitfchers noemen het, deswegens , Brenriewurtz of Blatterzug. Evenwel fchynt het twyfelachtig, of deeze dan de regt* apftaande Flammula, die volgt en gemeener is, daar (9) Clematis Fol. inferiot-ibus pinnatis laciniatis &c. GÖUAN Monsp. z'z. kram. Aujir. 157. HALL. Helv. 334- GBK. Prov. 382. H. Clif. lij. R. Lasrji. 486. Glematitisf. Flara■nula repens. C. B. Pin. 300. Raj. Hifi. 021. Flammula. Doo. pempt. 40*. Clematis altera utens , Vulgi Flammula. Lob.  PoLYANDRlA. 207 daar mede bedoeld worde. De Heer Haller^ fchryft die hoedanigheid toe aan de voorgaande Soort, welke door anderen onfchadelyk wordt1 verklaard. 8 (10) Clematis met gevinde Liniaale Bladen, en enkelde zeshoekige Stengen. 1 Aan de Oevers van de Adriatifche Zee, by Venetië, als ook by Montpellier in Languedok, komt , volgens den Ridder , deeze voor, die, gelyk de mceften, een overblyvende Plant is, met veele opftaande Stengen, uit kruipende Ranken gefprooten. De Vinbladen zyn fmal enftyf, dikwils by vyf paaren groeijende: anders verfchilt zy weinig van de voorgaande en volgende Soort. (11) Clematis met gevinde Bladen, de Blaadjes Eyrond - Laneetvormig effenrandig, de\ Steng (10) Clematis Fol. pinnatis linearibus Caulibus fimplicibus liexagonis. Clematis maritima repens. C. B. Pin. 300. Prodr. 155. All. Nic. 122. (11) Clematis Fol. pinnatis &c. Kram. 'Aufir. 157. Ger. Prtv. 382. gouan Monsp. 263. H. Cliff: Ups. R. Lugdb. 486. Flammula refta. C. B. Pin. 300. Flammula Matthioli. Clus. Pann. 297. Flammula altera. Dod. Pempt. 4os.Flamm. alt, furrecïa. Lob. Ic. 627. Flammula Jovis. CAw. Epit. «?*. II. Deel. IX, Stuk, IV. FDEEL. XIV. lOOFD- X. Clematis ïïaritimat eekants. XL ïreBa.  o.c-8 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Veelviynige. xii. Clematis integrifotia. Geheelbladige. Steng opftaande, de Bloemen vyf- en vier* bladig. Deeze, die op de Heuvelen van Opper- en Neder - Ooftenryk , als ook in de Zuidelyke deelen van Vrankryk en elders voorkomt, verfchilt, buiten deopftaande Stengen, van de gemelde Kruipende Flammula weinig. Zy is het, die in 't byzonder, of zo wel als die, Flammu* la Jovis gctyteld wordt; misfchien om dat zy in fcherpte uitmunt. De HeerStorck heeft, omtrent agt Jaaren geleeden, te Weenen een Vertoog uitgegeven over 't uit- en inwendig gebruik van dit Kruid , en met veele Ondervindingen getragt aan te toonen, dat het fomtyds een zeer kragtig middel zy in zeer hardnekkige en Iangduurige Hoofdpyn, in Ongemakken die uit de Venus - Ziekte ontdaan ; in Schurft, Daauworm en ander loopend Zeer of Kanker • achtige Huidkwaaien; ja zelfs in 't Beenbederf. Vericheide Vrouwsperfoenen, met groote Zwaarmoedigheid geplaagd, waren door het Aftrekzei tot herftelling gebragt. Een verzwooren Kanker in het Borst, die door geen Dolle Kervel of andere Middelen te verzagten was, hadt men 'er door genezen (*). (12) Clematis met enkelde Eyrond-Lancetvormige Bladen en knikkende Bloemen. By (*) STORCK de Taljatilla. p. 57. (iz) Clematis Fol. limpl. ovaw -Lanceolafi ï|or. cei- nuis.  P O L ï A N D R I A. 200 Ëy Lobël is de Afbeelding gebruikt,welke Cl u sius geeft van deeze Ooflenrykfe Clema- : tis, die aldaar in de Velden aan den Dunau groeit y \ als ook in Hongarie en Tartane. Zy maakt hiers in de Tuinen geen onfierlyk Gewas uit, zo door t haar Loof als de blaauwe Bloemen, die knikken of nederhangen, hebbende in 't midden een bolletje van geelachtig Pluis, uit de Meeldraadjes en Stylen beftaande. Daar op volgen ruige Zaadhoofdjes , gelyk in de voorgaanden. De Stengen groeijen omtrent een Elle hoog en zyn roodachtig met breede fterk geaderde , geheel ongetande Bladen, die enkeld en tegenover elkander Haan. T H A t ' I C T R O Mé Een Bloem van vier of vyf Blaadjes,zonder Kelk, en Zaaden die niet geftaart zyn, maakt de byondere Kenmerken uit van dit Gefiagt, 't •welk voor 't overige door zyne byzondere Geftalte, gelyk het voorgaande, zig onderfcheidt. Het bevat veertien meest Europifche Soorten, als volgt. (O Huis. Kram. Aujlr. ïjj. H, Cliff: tips. R. Lagd. +S(T. GöüAtJ Monsp. 26;. FABR. Helmfl. 114. Clematitis ccerulea erecla. C. B. Pin. 300. Clem. ccerulea Panriohica. Clus. tïift. I. p. 123. Pann. 293. Ic. 294, 295. Clem. alt, minoï longifolia. Loa. Ic. 628. O II. DIEL. IX. STUK. iv: lFDE3ï»i XIV. iOOFDTUK. Pentagyi ia.  Polvahd*!^ aas den Wortel van Nieskruid. Anderen geeven het ^ den naam van Helleborus van Hippocrates. Do ' DONiEus heeftze Buphthalmum getyteld, omt dat de Bloemen als naar een Osfen - Oog gely s ken zouden. Zy munten door haare geele Kleur m en grootte fierlyk uit in 't fyne groene Loof ; Weshalve dit ook een Tuin- en Bloemplant is, natuurlyk voorkomende in verfcheiden deelen van Europa, op lugtige Heuvelen en hoogeLanden. Zy groeit maar een Voet of anderhalf hoog en heeft de Punten der Bladen eenigszins ityf en ftekelig. Veelen houden haar voor het opregte Zwarte Nieskruid der Ouden en de Wortels ■worden , zo men verhaalt, in Opper Saxen en in Vrankryk, tot Purgeermiddelen gebruikt. (4) Adonis met vyftien Bloemblaadjes en eene'p Eyronde Vrugt. Zo ik de woorden van Me n tz el wel begryp , dan behoort die fraaije Soort, met de Bloem als een Tulpje door hem afgebeeld , niet tot de Apennynfche Bergen in Italië, alwaar hy de voorgaande Soort wild groeijende hadt gevonden , maar tot het Brandenburgfche, daar deeze, met Knoopige Stengen, door hem was waargenomen. De Ridder ondertusfehen zegt, dat deeze, weinig van de voorgaande verfchillende, in Siberië en op de Apennynen haare Groeiplaats heeft. (4) Adomt Flor. pentdecapetalis, Fruftu ovato. Helleborus niger Ferulaceus, Caule geniculato &c, Mentz. Pug.T 3. f. r. II. d.el, u. Stuk. IV. .fdeel XIV. !00FD» i*UK« a. IV. \dor.is A~ Italiaanse.  222 VEÈ tMANNIGE KruIDEJ?.' IV. Afdeel, xiv. Hoofdstuk.v. Adonis Capenjis. Kaapl'che, i ( 1 1 t F r 1 4 heeft. Hy voegt 'er by, dat dezelve den ganf> fchen Zomer bloeit. (5) Adonis nut tienbladige Bloemen, platachtige Vrugten, en dubbeld drievoudigeBla~ den, de Blaadjes Hartvormig Zaagtandig. De Afbeelding van den Heer Bormannds, hier aangehaald , fchynt vry veel te verfchillen van die , welke Commelyn, in de befchryving der Planten van den Amflerdamfchea Tuin, gegeven heeft van de Ethiopifche Ranonkel roet ffy ve Bladen, welke de Bloemen uit den *eelen groenachtig heeft. De Bladen zyn hard en ■uuw in 't aantasten en van eene brandende of rchroeïjende hoedanigheid, gelyk het Loof van brnmige Ranonkelen , met welken inderdaad ieeze Plant, in 't uiterlyk aanzien , veel meer )vereenkomsc heeft, dan met de andere Soor:en van dit Gefiagt. Ranunculus. Ranonkel. De Bloem,van dit uitgebreide Gefiagt, heeft en vyfbladigen Kelk en vyf Bloemblaadjes, die .innen de Nagels voorzien zyn met een Honigroerend Gaatje. De Zaaden zyn , gelyk in 't oorige, tot Hoofdjes naakt famengeboopt. Het Cs) Adonis Flor. decapetalis, Fruftibus depresfis &c. Acsa trifoliata hirfuta &c. Burm. Afr. 174.. T. 51. Chriftohoriana Afr. Ranunculoides. Boerh. Lugdb. II. p. 62. Raunculus jïrhiopicus, Fol. rigidis &c. Comm. Hort. I, p. 1. ". 1. Imperatoria Ranunculoides Afr. enneaphyllos &c. PtUK. Vra. ijs. T. SS. f. 2.  Poly andria. 223 Het bevat over de veertig Soorten, die onderfcheiden worden, naar dat zy de Bladen en-' keidof ingefneeden en verdeeld hebben als volgt, f S' A Met enkelde Bladen. (1) Ranonkel met Eyrond ■ Lancetvormige ge-R fteelde Bladen en eon hurkende Steng. 1 (2) Ranonkel met Liniaale Bladen en kruipende Stengen. k (3) Ranonkel met Lancetvormige Bladen , de Steng overcnd Jlaande. % Deeze, door het gezegde verfchillende, komen in de Noordelyke , zo wel als in de Zuidelyke deelen van Europa , op vogtige plaatfen voor. De (i) Ranunculus Fol. ovato-Lanceolatis Sec. Syft. Nat. XII. Gen. 699. p. 378. Veg. XIII. p. 428. Gort. Belg. 154. Fl. Suec 4S8, 493. HALL. He/u. 3»--. GoUAN Monsp. 264. GER. Prov. 383. H< Cliff. 228. R. Lugdb. 489. Ranunc. long.folius paluftris minor. C. B. Pin. 180. Flammula Ranunculus.Dod. Pempt. 432. Lob. Ic. 670, fit Ranunculus paluftris Fol. ferratis C. B. Pin. 18o. (2/ Pflnunculus Fol. Linearibus Caule repente. Fl. Lapp. 236. T. 3. f. s- PI- Suec. 4jp, 49j.Ran. Flammeus minimus Spergula, folio. Bum Cent. %. App. 41. GORT. Ingr. 88. Ran. repens Gram. folio. Amm, Rmb. 80. T. ,,13. f. Oed. Dan. T. 108. (3) Ranunculus Fol. Lanceol. Caule ereflo. Gort. Belg. 154. G.ouan Monsp. Sec. Sic. Ran. longifolius paluftris major. C. B. Pin. 180. Ran. Lanceolatus major. Tab. Ic. 48. 0, Ranunc Flammeus latiori Plaat, folio, margiuibiis pilcj* fis. Pluk. Alm. 312. Ui Deel IX, Stuk, iv: LFDEEL. XIV. 100FD- r. anunculuS 'lamm%la. Kleine. II. Reptans. ruipenc'c III. Lingütt. gelkolsn,  IV. Afdeel xiv. Hoofd stuk. Veelw) v!gc. è24 Veelmanniöë Krüiden. De tweede , evenwel, fchynt meest in Sweeden , Deenemarken en Rusland, aan de Oevers van Rivieren en Meiren, waargenomen te zyn* De Heer Linn^us heeft dezelve, in de beTchryving der Planten van Lapland, afgebeeld. De eerfte heet in 't Neerduitfch Klein Egelko* kn, een benaaming, die, zo wel als de Latynfche Flammula, betrekking heeft tot de fcherpte van het Loof. Men vindtzein vogtigeWeidlanden en Moerasfige plaatfen van onze Provintiën, overvloedig. De Ouden hebben reeds opgemerkt, dat zy fomtyds getande, fomtyds effenrandige Bladen heeft ; welk onderfcheid de Afbeeldingen by DonoN-ffiusen Lobelaantoonen ; doch men vindt getande en ongetande Bladen op eene zalfde Plant. Evenwel komt de eene hier, de andere daar, menigvuldiger voor,gelyk de Heer Haller in Switzerland waarnam; maakende de Kruipende, voorgemeld, tot eene derde Verfcheidenheid. De hoogte ftelt zyn Ed. tot een Voet of een Elle , zo wel in deeze als inde zogenaamde Groote Egelkolen,die door 't Gewas aanmerkelyk verfchillen, gelyk uit de Af beelding van T a b e r n je m o n t a n u s blykt, doch meest door de grootte der Bloemen en Bladen, welke fomtyds naar die der Smalbladige Weegbree gelyken en aan de kanten Haairig zyn. De Heer Linn^üs zegt,dat dezelve een Takkige gebladerde Steng heeft, fomtyds anderhalf Voet hoog. In onze Provintiën is deeze Soort zo gemeen niet, komende meest in Sloo-  PoLYANDRlA. 225 Slooten voor, gelyk menzedus by Utrecht, Haarlem, Deventer, Zwoll en elders aantreft. Zo wel als de Clematis, die den bynaam van Flammula voert, hier voör befchreeven, wordt dit Kruid ook fomtyds van de "Landloopers misbruikt, om de Huid der Kinderen te docnzweeren. In Vrankryk gebruikt men het tot een Blaartrekkend middel. Zy is de fcherpfte der Ranonkelen , zegt de Heer Haller van de eerfte Soort, welke in Gelderland door de Boeren, die haar Egelgras noemen , aangemerkt wordt als eene oirzaak van deGelligheid of Waterzugtder Schaapen,zo de Heer de Gorter aantekent. (4) Ranonkel met Eyronde gefteelde Bladen eti ongefteelde Bloemen. Omftreeks Parys, en op Moerasfige plaatfen van 't Eiland Sicilië, komt dit kleine Ranonkeltje voor , hetwelk taamelyk brecde fpitfe Blaadjes heeft en Bloempjes, die aan de Knoopen der Stengetjes groeijen. C5) Rinkel met Lancetvorraig Liniaale onver- (4) Ranunculus Fol. övatis pet'olatis &c. H. Cliff. 228. Dalib. Pat. 154. Ranunculus Parificnfis pumilus Plantaginells foliis. PET. Gaz. 40. T. 25. f. 4- Vaill. Mem. 1719. p. s2. T. 4. f. 4- li. ti-a". Siculus Folio rotundo vix férratö. PET. Gaz- 39- T. 24- F. 9- (5) Ranunculus Fol. Lanceolato-Lih. indivifis &c. Ger.' frov. 384. Ran. Gtaraineo folio Bulhofiis. C. B Pin. isi. //. Cliff. R. Lugdb. 489. Dalib. Par. j«s. Sim.. Monsp'. sj. P II1 Deel, IX, srm. IV. Afdeel? xiv. Hoofd-; stuk. Potygynis. IV. Ranunculsi wdiflorus. KnoopMoèmige* V; Gramine^Si Grasbladi»  426 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk.* Ranunculus Pyren&us. ïyreneeiche. tl ' Parnasfi- Farnasblactige. (6) Ranonkel met byna Eyronde geribde ge* Jtreepte effenrandige gefteelde Bladen en Kroontjes - Bhemen. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, (*) Ranunculus Fol. Linear. indivifis Sec. ger. Prsv. 384. 5.anunc. Alp. pumilus Gramineo folio, Fl. albo. ToURNt. 'n/i. 2-9Z- Ran. pumilus Gramineis fohis. J. B. Hijl, III. p, 15° |8. Ran. montanus Folio Gramineo. c. B. Pin. 180. y. [dem Flore multiplier'. Ihii. Ran. Fol. Gramineis. Dod. Pempt. 428. LOB. Ie. 671. (6) Ranunculus Fol. fubovatis Nervofis &c. Ran. Mont. Giaminis Farnasii folio. TOUKNi. InJ2. z%6. verdeelde Bladen en een regtopjlaande zeer effene Steng met weinig Bloemen. (*) Ranonkel met Liniaale onverdeelde Bladen en eene regtopjlaande gejireepte , byna tweebloemige Steng. Deeze beiden , groeijende in de Zuidelyke deelen van Europa, zyn kleine Plantjes met Glasachtige Bladen , doch grooter Bloemen dan de Kleine Egelkolen. De eerfte heeft dezelven geel, 3e andere wit. De Wortel is, in beiden, eenigszins Knobbelig of Bolachtig, doch meest in de eerfte, terwyl de laatfte denzelven uit verfcheide Bolletjes beftaande,diemet een digtBos van Draadachtige Vezelen bezet zyn en de Bladen ook fmaller heeft. Deeze groeit meer op Bergachtige plaatfen, gelyk in de Pyreneen.  PoLYANDRIA. S27 ze, die ruïgachtige ovaaie Bladen heeft en een enkelde Steng, met een tweebladig Kransje aan 't end j waar uit van twee tot vier gedeelde Bloemen voortkomen, met een paarfchen Kelk3 en witachtige paarfch geaderde Bloemblaadjes. (7) Ranonkel met fpits Eyronde de Steng omvattende Bladen, die veelbloemigis, en een] gebondelden Wortel heeft. < Op de Pyreneen en Apennynfche Bergen groeit' deeze Soort, die ook voorkomt in de Europifche Kruidhoven. Zy heeft de gedaante byna Van hetl Kruid , dat men gemeenlyk Doorwas noemt, met Bladen als die van Weegbree, Zeegroenachtig als de Wilde Veld - Kool. De hoog» te is een Voet of meer. (2) Ranonkel met Eyronde Zaagtandige Bladen en een naakte eenbloemige Steng. ï De Bladen van deeze zyn van boven als met Blaasjes bezet , gelyk de Afbeelding van C l tj- sitjs (7) Ranunculus Fol. ovatis acuminatis amplexicaulibus , 8cc. H. Cliff: 229. R. Lugdb. 484, Gouan Monsp. er5j. Ran. Mont. Fol. Plantaginis. C. B. Pin. 1s0. MORis. Hiff. ii. p. 444. Si 4. T. 30. f. 36. Ranunc. duicis &c. Mentz. Pug. T. 8. F. 6. Ranunc. Pyrensus Fl. albo. Clus. Car. App. alt. (8) Ranunculus Fol. ovatis ferratis Scapo unifloto. II. Cliffï 229. Ran. latifol. bullatus Asphodeli Radice. C. B. Pm. igr. Rnnunculüi Lufitanicus. Dod. Pempt. 429. Ran. Luik. Clafii. LOB. Ie. 673. P 2 ii. deel. IX. £1us. IV. iFDEEÈ* XIV. Ioofd: TUK» VIT. lanunculai mplexi-, au.is, iirivattenJ le. viti. BulUtusi laazige»  228 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel xiv. HOOFD' STUK. Veelwy vige. IX. Ranancult Ficaria. Speenkruid. * Blad! «7? sius duidelyk aantoont. Uit een tropje derzelven, op den Grond verfpreid, komen Steeltjes voort van omtrent een half Voet hoogte, met Goudgeele welriekende Bloemen, dikwils dubbeld of volbladig en fomtyds ook met Kindertjes , gelyk men zegt. Het een en andere heeft dikwils in de Ranonkelen plaats. Dit Kruid groeit in Portugal en op Kandia, zegt Linb^eus. | (o) Ranonkel met Hartvormige gehoekte gefteelde Bladen, de Steng eenbloemig. Dit Kruid, dat door geheel Europa, op vogtige Gronden en dikwils in de Bosfchen, onder 't Geboomte groeit, is van ouds bekend by den naam van Chelidonium of Chelidonia minor , in onderfcheiding van de Stinkende Gouwe of het •Schelkrüid, hier voor befchreeven*, dat Chelidonium majus wordt geheten. Sommigen hebben het Ficaria genoemd, om dat de Wortels tegen de Aambeijen beroemd zyn, of daar van de figuur hebben. Hierom noemen het ook de Engelfchen File - Wort , de Franfchen Petite Eclaire en de Duitfchers Feigwartzen - Kraut of Klein Schehvurtz en wy Speenkruid of kleine Gouwe. De (9) Ranunculus Fol. Cordatis angutatïs &c. Mat. Mei. 274. Gort. Belg. 15$. kram. Auflr. 159- Fl Suec. 4«o, 496. GoUAN Monsp. 2«j. H. Cliff'. 228. R. Lugdb. 490. Ficaria. Dill. Nov. Gen. 108.Ficaria vulgaris. HALL. Helv. 321. Chelidonia rotundifolia major & minor. C. B. Pin. 167. Chelidonium minus. Dod. Pempt. E49. lob.? Ie. 593- Scrophularia minor, f. Chelidon, minus vulgodiaum. J. B, Hi(f.lll.p.ql*  S30 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Veeiwy- Stengblad} Lancetvormige by de Bloemen s die twee of een aan de Steng voortkomen. Dus bepaalt de Ridder het Kruidje, dat men gemeenlyk Thora noemt of Phthora, wegens de Vergiftige eigenfehap, van ouds daar aan toegefchreeven , welke zelfs die van de Soort der Monnikskappen, Wolfswortel genaamd, zou overtreffen. Hierom wordt het ook Aconitum Pardalianches geheten, als van de Jaagers gebruikt wordende om de Pylen te vergiftigen, waarmede 'iy het Wild Gedierte fchooten. Ten dien einde werdt 's Voorjaars het Sap, daar uit geperst en verdikt zynde, in Blaasjes, Osfehoornen of Schoeren, te koop geveild , zegt Lob el. Dewyl zulks eerst by de Waldenfen en dergelyk Bergvolk fchynt in gebruik te zyn geweest, noemde men dit Kruidje Thora der Waldenfen; doch het is vervolgens ook op andere hooge Gebergten der Zuidelyke deelen van Europa, en zeits op de toppen van den Schneeberg by Weenen, en elders ontdekt. De Heer Jacquin befchryft hetzelve, als een glanzig Plantje,met Beenachtige Wortelen, geevende zeer lang gefteelde rondachtige Bladen uit, en daar tuffchen een Stengetje,als gemeld is, zig dikwils in Takjes verdeelende, en dus vyf bloemig. De hoogte, zegt hy, is van twee Duim tot een half Voet, geevende de grootfte doorgaans vyf, de kleinlte drie Bladen uit den Wortel. Een klein geel Bloempje kroont het  P O L V A N D R 1 A. 231 het Stengetje of ook deszelfs Takjes, en daar op volgt een Hoofdje van drie , vier of vyf, Eyronde, gefpitite, gladde, bruine Zaadjes. De Wortels, gekaauwd, waren zyn Ed. altoos Smaakeloos toegefcheenendoch de Bladen fchroeiden zyne Tong als Vuur. Dit Kruidje is door deezen Kruidkenner naar 't Leven afgebeeld, waar uit de eigentlyke figuut der Wortelen en Bladen blykt, zo als zyn Ed. hetzelve op de Gebergten vondt. Hy merk! aan, dat de Bloem uit vyf, zes of meer, nooit uit vier Blaadjes beftaat, gelyk Ruri'ius dezelve verkeerdelyk afgebeeld hadt, misleid zynde door een gedroogd Plantje. De meefte Au. theuren maakenze vyfbladig. Op de Bergen bloeit het ftraks na 't fmelten van de Sneeuw, doch ïn de Tuinen overgebragt zynde in de Maanc April (*> 5. Met de Bladen ingefneeden en verdeeld. (11) Ranonkel met de Wortelbladen Niervormig, gekarteld, eenigermaate gekwabd \ de Stengbladen driedeelig Lancetvormig effenrandig; de Steng veelbloemig. De Heer Haller fchynt deeze Soort, di< of (*) iacc4. Obs. L p. is. t. 13. (11) Ranunculus Fol Rad. ctenatis fublobatis &c. Ran. Fol Radic. Cord. fublobatis. R. Lugdb. 490. N. 9. Ranunculu! Asphoddi Radice Cieticus. C. B. Pin, 181. Ran. Creticus latifolius. Clus. Hijl. I. p. i39?4 TT. DEEL. IX. STUK. IV. Afdeel» xïv. Hoofdstuk. Polygy XI. Ranunculus Creticus. Kandiafche.  figs Veelmannige Kruiden. IV. 'Afdeel. XI >'. Hoofd stuk. Veelwyvige. xit. Rw.unculus Casjutiicus. Fummetfche, xiii. Auricomus. Goucihaaiï'ge. Dp Kandia groeit, te venvarren met de voor-, gaande dewyi de aangehaalde van den Hoogleeraar A. van Royïk, daar toe door hem betrokken wordt. By aldien de Thora met Bladen ven Varkens-Brood , by J. Bauhinus befehreeven, daar toe behoorc; dan zou de eene inderdaad weinig van de andere verfchillen. (ia) Ranonkel met ie Wortelbladen rondachtig Hartvormig gekarteld; de Stengbladen Vingerachtig getand; de Steng veelbloemig. Door Preyn is deeze Soort van Ranonkels gevonden in 't Hertogdom Kasfuben, behoorende tot Agter-Pommeren, waar van zy den bynaam voert. In gelTalte gelykt zy veel naar de volgende, waar mede zy verward was door J. Bauhinus , maar 't Gewas is veel hoqger , met fterker, dikker Stengen cn grooter Bladen; zynde,die uit den Wortel voortkomen , byna gelyk als van de voorgaande Soorten of van het Water - Goudsbloem, dat men Dotterbloem noemt. (13) Ranonkel met de Wortelbladen Niervor- mig (12) Ranuncnlus Fol Radicalibus fubrotundo - cordatis crenat's &c. Ran rotundifol. Vernus Sylvaticus major vel Casfubicus, Fo'io Thora: feu Ca'ths. breyn Prodr J.p.^;. (13; Ranunculus Fol. Radicalibus Reniformibus crenatis ncifis 8cc Kram. Auftr, 159. HiLL. Heh. 327. leys. Hal. 487. Fl. Suec. 462 , 45S. GoüAN Monsp. s6s- DALIB. Far. 167. H. Cliff. 229. R. Lugdb. 490. N 6 Ran, Nem. fi Sylv. Fol, fubiotundo. C. B. Pin. 17S. Rsn. rotundif. Ver.  P o l y A n d r i A. 233 mig gekarteld ingefneeden; de Stengbladen Liniaal gevingerd; de Steng veelbloemig. h Ë (14) Ranonkel met de Wortelbladen Hartvor- n mig gekarteld; de Stengbladen drievoudig gelioekt; de Steng byna driebloemig. j De bynaamen drukken eenigermaate de hoe- e danigheden uit van deeze Soorten , die weinig verfchillen , fchynende de laatfte , die in NoordAmerika groeit, als eene misdragt of verbattering te zyn van de eerlte. Deeze is vry gemeen, op vogtige Velden , in verfcheide deelen van Enropa, en wordt Goudhaairig genoemd, wegens de kleur der Meeldraadjes, by anderen Zoete of Zagte Bofch - Ranonkel, als geen de minfte fcherpheid hebbende in het Loof. Haar Steng groeit , volgens J. Bauhinus , tot één of anderhalf Elle hoog. (ijj Ranonkel met de onder Jle Bladen gepalmd, de bovenden gevingerd, de Vrugten langwerpig. Var Vernus fylv. ]. B. Hifi. III. p.'jff. Ran. Auricomus. Ran. dulc. Tragi. LOB. Ie. 669. (i4-) Ranunculus Pol. Rad. Cord. crenatis Sec. R. Lugdb. 490. n. 7. gron. V'rg. iss. Rin. Virgin. Flore parvo , rnolliori folio. Herm. Lugdb. 514- boerh. Lugdb. I. p. 32. (15) Ranunculus Fol. inferioribus palmatis &c. gort. Belg. p, 155. kram. Aufit. 159. HALL. Helv. 323. gOUAN Monsp. p 5 II. Deel. IX. Stuk. IV. FDEEL .' XIV. oofd'uk. XI". anw.eulus abortïvas. I'idragtic. XV. Seeleratus. WaterHaanevoer.  P o l v A N D r I a. 235 In de Tuinen maakt deeze een fierlyk Bloem- . gewas, met dubbelde witte Bloemen. Zy komt met enkelde, die klein of groot zyn , in Swit- h< zerland en elders op hooge Bergen voor. Hal-st l er merkt aan, dat zy op de Jura drie of vierró Voeten hoog groeit, doch op de Alpen ter laagte blyft van een Span. (*) Ranonkel met gepalmde effene ingefneedene Bladen, een regtopjlaande Stengen Lini-£ aale Blikjes. »(/ Deeze, de Bladen niet tot aan den Steel toebl verdeeld hebbende, en hooger groeijende met grooter Bloemen, wordt als een byzondere Soort aangemerkt, doch zal waarfchynlyk ilegts eene Verfcheidenheid van de voorgaande zyn , op welke de beide Figuuren van Lobel en DoDoséos, roet den zelfden Stempel gedrukt, door Haller worden aangehaald. Zy komt immers ook op de zelfde plaatfen voor. Haller merkt aan , dat de Bladen driekwabbig zyn, doch de twee zydeüngfc Kwabben verdeeld hebben, waar door zy zig als gepalmd of vyf- dee- IT. 497- r- lugdb. 490. n. lo. Ran. Mont. Aconiti folio , albus, Flore majore. £, Fl. minore 7. F!, multiplier. c. B. Fin, 179, 182. Rw. Mont. tertius. CLUS. Pan». 36%. Ran. Fl. albo. dod. Pempt. 429. (*) Ranunculus Fol. palmatis Isvibus incifis, Caule erefto > Braóre's Lineatibus. Mant. 79. Oed. Dan. ui. ]. B. Hifi. 111. p. 860. Ranunculus albus Fl. fimplici. LOM. h. 6CS» Ran. Montanus quartus. clus. Pann, Ic. p. 37°- II. deel, IX. Stuk. [V. DEEL. KIV. )OFDUK". *. anuncu. Plaia. ilius. tsnusidige.  236 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. xvi i. Ranunc ulus MyHcus. Xllyrifche. XVIIt. 'Afiaticus. Aliaiifche. deelig voordoen: de Bloem, zegt hy, is een Duim breed en wit: het Kruid heeft weinig fcherpte. (\~l) Ranonkel met drievoudige ejfenrandige Lancetvormige Bladen. Niet alleen in Illyrie, tegenwoordig Sclavo» nie genaamd , maar ook in andere Zuidelyke deelen van Europa en zelfs in de Noordelyke, fchynt de Natuurlyke Groeiplaats te zyn van deeze Soort, in onze Nederlanden vreemd, zo Do don jeu s aanmerkt. Derzelver Wortel is een Knobbel van dergelyke Bolletjes , als de Wortelbolletjes van het zo even befchreevene Speenkruid zyn ,doch wat langwerpiger :zy heeft ronde Stengetjes van één of anderhalf Voet hoog, met Bladen als gezegd is, eenigszins Wollig, en op den top bleek geele Bloemen. (18) Ranonkel met drievoudige en dubbeld drievoudige Bladen, de Blaadjes driedeelig ingefneeden , de Steng van onderen Takkig. lot (17) Ranunculus Fol. ternatis integerrimis Lanceolatis. Gf.h. Prov. ji6. GouAN Monsp, z^s- Fl- Suec. 471 , 500. H. Cliff. 230 R. Luidb. 491. N. 15. Ranunc. anguftif. Gramola Radice , major & minor. C. B. Pin, 1 g 1. Ranunculus grumola Radoe quartus. Clus. Hifi, I. p. 240. Ranunculus lllyticus. DOD. Pempt. 428. LOBs Ic. 672. (iSy Ranumulns Fol. ternaris biternatisque &c. MILL. Z)i&. T. z'.6. Ranunculus Fol. ttipattitis laciniaris &c. H. Cliff. s3p. Ups. R. Lugdb. 490. n. 11. Ran. Grumola Rad. Ra-  233 Veelmannige Kruiden. IV. jen komen t'elkens wederom nieuwe en ftand^Fxfv.L houdende veranderingen. Hoofdstuk. (19) Ranonkel met meervoudig famengejïelde x!x. Bladen , een geheel enkelde eenbladige een- Ranuncu- 7 ; ■ n lusRutt/o- bloemige üteng en een knobbeligen Wortel. lias. bMigé?1'" °P de ho0g«e Bergen van Ooftenryk groeit deeze , die Bladen als van Wynruit uitden Wor^ tel voortbrengt, en Stengetjcs met aangenaam roode, of ook Goudkleurige Bloemen, waar van men 'er heeft die dubbeld of vololadig zyn. xx. ^50) Ranonlcel met rüiSe Kelken, tweebloemiCiaciaiis. ge Stengen en veeldeelige Bladen* Ys-Ranon- kel'xxï. ^ai^ ^anon!fe' *»* een tuigen Kelk en eenbloe]fiivaUsi mi£e Steng; de Wortelbladen gepalmd; dg Ranonkel.; Stengbladen veeldeelig ongefteeld* (22) (19) Ranunculus Fol. fupradecompofitis &c. H. Cliff. 2304 R. Lugdb. 491. N. iz. Ranunc. Rutaceo folio, Fl. fuaverubente. C. b. Pin. Igr. Moris. Hifi. n. S. 4. T. 31. f. j4. Kram. Auftr. 160. Hall. Fier. is6s- (20) Ranunculus Calycibus hirfutis, Caule bifloro, Fol. mul* tifidis. VI. Suec. 464 , sot. Fl. Lapp. 233. T. 3. f. i. Rani mont. purp. Calyce villofo. |. B. Hifi. Hl. p. 86$. Scheuchz. Alp. 339. T. »p. f. 1. Oeo. Dan. T. 19. Ranunc. Alp. Coiiandri folio. Barr. 1c. 456. (21/ Ranunculus Cal. hirfuto, Caule unifloro, Fol. Radicalibus palmatii, Sce. Fl. Lapp. 232. T. 3. f. 2, 3. Fl. Suee. 46$, J02. Hall. Iielv. 326. Ranunculus minimus Alp. luteus. J. B. Hifi. III. p. Sór.  252 Veelmannige Kruiden. IV. In Siberië en Kappadocie ftelt Linnjeus *fxivEI' ^e Groeiplaats vaD deeze Soort, die weinig van Hoofd- de voorgaande verfchilt, dan door Goudgeele stuk. Honigbakjes , gaapende hoog geele Bloemen en vfc?™*' Vrugtbegmzels of Scampers die uiiwaards geboogen en als leggende voorkomen. Het Plantje groeit naauwlyks een Span hoog en beminc de hoogde Bergtoppen , daar de Sneeuwwateren afvloeijen, zegt Buxbaum, die hetzelve in Kappadocie waargenomen hadt. ISOPYRUM. Geen Kelk, vyf Bloemblaadjes , driedeelige Honigbakjes , die Pypachtig zyn en kromme veelzaadige Zaadhuisjes. Dus komen de Kenmerken van dit Gefiagt voor, 't welk den Griekfchen naam Ifopyron, dien Dl oscor i des gebruik te, bekomen heeft. Drie Soorten zyn 'er in vervat, naamelyk T (i) Ifopyrum met Elsvormige Stoppeltjes en I/op*™* fpitfe Bloemblaadjes. ^Duiveker- In de Bosfchen van Siberië komt dit fierlyke vclig. Plantje voor , dat Bladen byna als de Duivekervel en Stcngetjes heeft van drie of vier Duimen, fomtyds twee Handbreedten hoog en kleine Bol- O) Ifipyrum Stipalis Subulatis , Petalis acutis. Syfl. Nat. XII. Gen. 701. p. 380. Veg. XIII. p. +«, H. Ups. 157. Goi'AN Monsp. 268. Helleborus Fumaria; foliis. Abm.üki*. p. 74. T. 12.  254 Veelmannige Kruiden. IV. Berg - Akeley met kleine Bloemen en Bladen AFxnfL van Thalictrum is deeze by de Kruidkundigen Hoofd genoemd geweest. Bauhinus hadt dezelve stuk.. vac de Switzerfche Alpen. De Heer Haller %ip?wy' merkt aan > dat zy de Steng kleiner dan een Handbreed, met eene enkele blaauwe Bloem heeft. Dat Plantje, 't welk MentzeL onder den naam van Akeley met Thalictrum - Bladen en zeer kleine witte Bloempjes voorftelt, van de Apennynfche Bergen , meent zyn Ed., zou misfchien eene Verfcheidenheid hier van kunnen zyn. Helleborus. Nieskruid. Vyf of meer Bloemblaadjes zonder Kelk, tweelippige Pypachtige Honigbakjes en veelzaadige bykans regtopftaande Zaadhuisjes, zyn de Kenmerken van dit Gefiagt, 't welk de Planten bevat, die onder den Geflagtnaam van ouds be«. kend zyn. Zy leveren vyf, meest Europifehe Soorten uit, naamelyk l ("/") Nieskruid met de Bloem op het Blad zit- tltlkUrus. v J . , üijfm* is. tenae. Vl0e''. xxr ■ bloeijend. Wei- vo , Thalicïri folio. C. B. Pin- 144. Prodr. 75. J. B. Hifi. III. p. 484- hall. Helv. %s°. MoRlS. Hifi. III. p. 4j8. S. ia. T. 11. f. j. (1) Helleborus Flote Folio infidenre. Sy/i. Nat. XII Gen. 702, p. 3.1. fsg. XlII.p.43i. H. Ciiff.Ups. Scc.R. Lugdb. 48*«  056 Veelmannige Kruiden, IV. (2) Nieskruid met een byna tweebloemige, o?7i'Afdeel. trent naakte Bloemjleng en Voetachtige Hoofd» Bladen. STÜ*i Deeze Soort groeit in Ooftenryk en Italië op HeUehrut Steenachtige Bergen. Men vindtze Zwart Nies"%w3it. kruid met Rooskleurige Bloemen gètyteld. De Wortel' geeft in 't Voorjaar dikke Stengetjes , welke aan 't end een Rooskleurige Bloem, van taamelyke grootte, draagen; middelerwy] verheffen zig de Bladfteelen hoogèr dan de Bloemen, enfpreiden zig ieder uit in een trop Bladen , van gedaante als Laurierbladen, Lederachtig taay en overblyvende. Deeze maaken met elkander eene Voetachtige figuur, op hunnen Steel. Vervolgens groeijen de Vrutgbeginzels aan tot Zaadhuisjes , als Haauwtjes vergaard, die in de Bloem, welke van Kleur verandert, aanrypen. Zo dat dit Kruid ook, iu zyne groeijing en Vrugtmaaking, zeer byzonder is. De Heer S cop ol1 vondt, in Karniolie, daar van de volgende Verfcheidenheden. r. Met witte Bloemen , de Honigbakjes en Meelknopjes geel gekleurd hebbende, de Vrugtbeginzels met de Blikjes en Steng paarfchachtig: 2. Met roode Bloemen , groenachtig van bodem, de Ho- nig- (z) Helleborus Scapo fubunifloro fubnudo Fol. pedatis. Mat. Med. 273. ff. Ups. is8. R- Lutib.^n.H. Cliff. 227.G0UAN Monsp. 268. KRAM. Auflr. 163 ScjP. Cam. 556. Heileb. niger Fl. rofeo. C. B. Pin. 186. hill. Anat. t. r. Helleb. legitimus. Cl"s. llift. i. p. 275. Helleborus niger. lob. Ie, Ö8i. Verarruin nigtum primum. Dod. Pempt, 385.  PoLYANBRIA. 263 de van de Geftalte der andere Soorten, heb-^IV.^ bende de Wortelblaadjes byna als die van Kla- X(V> ver, zeer lang en dun gefteeld, met de Bloem- Hoofd. fteng nog eens zo lang. De Bloemen Vrugtmaa-ST^' king alleen heeftze hier t'huis gebragt. Kalm m-fl> vondt den Grond der Bosfchen, inKanada,op veele plaatfen met dit Kruidje alleen, of ook onder Klaver Zuuringen Stevenskruid, bedekt. De Bladen en Steelen werden van de Wilden en Franfchen gebruikt, om Wol, Leder en andere dingen, geel te verwen. C A l t h a. Geelbloem. Den naam van Populago, die aan dit Kruid door Tabernaïmont gegeven en door Tournefort behouden was, heeft de Ridder veranderd in Caltha,een naam aan de Goudsbloemen gemeen, welken zyn Ed. onder den Geilagtnaam Calendula heeft begreepen. In Kenmerken verfchilt het weinig van 't voorgaande, dan dat de Bloem geen Honigbakjes heeft. Maar ééne Soort (1) is hier van bekend, welke van Bauhinus genoemd werdt Cal-?aiujiru. tha paluftris,dat is Moeras-Geelbloem, dewylmoeraffi2' dit (s) Caltha. Syfl. Nat XII. Gen. 703. p. 381- V'Z- XI1U p. +31. GoRT. Belg. 160. kram. Auftr. 163- hall. Heiv. 319. gouan Monsp. 268. &c. H, Chf 2*8. R. LugS.^4. Gron- Virg, 166. Populago mnjoc 8c minor. tab. Ic. 7So. TOURNF. Ir.ft. 273. Caltha païuftris. C. B. Pin. 27S. Dor». Pempt. 598. lob. Ic. 594. R 4 ii, Deel. IX, Stuk,  Polyandrïa? 265 Hydrastis. Waterblad. IV. Afdeel, Tot de Klasfe der Veelmannigen en den Rang :-i00fdder Veelwyvigen behoort eindelyk nog dit Kruid, -tuk. dat gelykt naar het Hydrophyllum, voor heen befchreeven *, door my Geutjes - Bloem genaamd, en derhalve geef ik hier, als in 't Water groeijende , den naam van Waterblad aan. De eenigfte Soort daar van CC, insgelykseen HJPlant van Noord-Amerika, en van Kanada in 'tciLX/?*. byzonder , is niet zeer bekend. Zy heeft tweeKM;!dJafclï• gefteelde gepalmde Bladen, aan den voet uitgehold , wier Kwabben een zydclings Kwabbetje hebben , Zaagswyze getand zynde en groen , naar die van den Ahornboom gelykende. Geen Kelk heeft zy , maar drie Bloemblaadjes zonder Honigbakjes en de Vrugt is een Bezie , uit eenzaadige Korrels beftaande , volgens den Heer Ellis, zegt de Ridder. De Kruidkundige Mill br heeft dit Gewas , onder den naam van Warneria, in Plaat gebragt. XV. HOOFD- (1) Hydranis. Syst. Nat. XII. Gen. 704. p. 381.ff<. XIII. p. 432. Hydiophyllam vcrum Canadeniimn. Sp, Plant, I, p, 146. Warneria. Mill. Ic. 290. T, 28$. R s H. Desl. IX, Stuk,  DlDYNAMlA. 267 gen van Bloot- en Schidlzaadigen verdeeld, en IV. de meeüen zyn Kruiden, gelyk wy nu zullen xv> ' zien. Hoofd- DeBlootzaadigen , dus genaamd omSTUK* dat de Zaaden bloot aanrypen in de byna onver ^TZ\a'. anderde Kelk, zyn de gezegde Kransjes - Kruiden, de Bloemen veelal Kranswyze geaaird of in Kransjes om de Steng en Takjes draagende. Derzelver algemeene Eigenfchap is, dat zy een Vrugtbeginzel hebben , 't welk als een Propje fluit in het onder-end van de gelipte Bloem en waarop een enkelde dunne Styl Haat, die zig doorgaans, aan 't end, Gaifelswyze in twee Stempels verdeelt, dikwils buiten de Bloem uitfteekende en een weinig langer dan de Meeldraadjes , waar van twee langer, twee korter zyn, gelyk tot de Kenmerken van deeze Klasfe behoort. De Meeldraadjes komen onder uit het Pypje van de Bloem voort, en 't getal der Zaaden is byna altoos vier. Het eerfte Gefiagt heet A j u g a, Senegroen. Onderdeezen Latynfchen naam,die vanfommigen aan de Chamsepitys is gegeven, komt hier het Kruid voor, dat men gemeenlyk Senegroen noemt, en deszeis mede-Soorten. De Kenmerken beftaan in een gelipte Bloem, welke de bovenfte Lip zo klein heeft, dat de Meeldraadjes daar boven uitlteeken. Hier H. Deel. IX. Stuk.  268 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Hier van komen de vyf volgende Soorten voor Af^.el-naamelyk Hoofd* stuk. (i) Senegroen met omgekeerde Bloemen. i. Or1/,?Jh. Deeze door Toürnefort inde Levant Levantfch. gevonden en uit Zaad in de Europifche Tuinen voortgeteeld, msakt een niet onfierlyk Gewas uit, zo de geleerde O i ll e n iüs aanmerkt , wegens de aartigheid haarer Bloemen , die als omgekeerd zyn , hebbende de bovenfte Lip zeer groot en de onderfte klein, met byhangcnde Kwabbetjes , van Kleur wit met 'paarfche Randjes, of blaauwachtig Violet, meteen wit Vlakje. Voorts is de Plant zeer ruig , groeijende een of twee Voeten hoog en gepaarde Bladen hebbende , Kruislings aan de Steng geplaatst, welke naar die van de volgende gelyken. p XlmUi' ^ Sene2rocD dat vierhoekig pieramidaal is en fiT ruig, met de Wortelbladen zeer groot. Fierami- da*'- In Sweeden, Switzerlaud, Duitfchland, groeit dee- (i) Ajuga Floribus refupinaf's. Syfi. Nat. XII. Gen. 705. p. 387. Peg. XIII. p. 438. Teucrium Stam. tub. CotoiH brevioribiu. R Lugdb. 306. Bugula Oiient. yil'ofa, Fiore inverfo candido & cceruleo. TouRNF. Cor. 14. Dill. Eltb. 60. T. si- f. 61. (2, Ajuga tetrago"o-pyramidalis &c. KRAM. Au/Ir. 164. Fl. Suec. 47s, 5)2. OfD. Dan. i8j. Mat. Med. 306. dalib. Par. 169. Confolida mrdia Piatenfis cceruiea. C. B. Pin zso. Cons. Diedis Geneve.ilïs. J.B. Hifi. iii. p. 43*. Bugula Fol. ant>u!o. fedentatis Cauiciïmplici. Hall. Helv. 635. Phyllochnois. Ren. Sp. .us.  DlDYSAMIA. 269 deeze Soort, die de Bloemen pieramidaal beeft»Ap^*w verfchillende weinig van het Gemeene Senegroen, xv. dan dar zy de Stengen ruiger en de Bladen die-HooFiX per gekarteld heeft, zo J. Bauhinus, die*TJ^_ dezelve by Geneve vondt, aanmerkt. De Bloe -jpermia. men waren paarfch, rood of wit. (3) Senegroen met een enkelde Steng, de StengMaden zo groot als de Wortelbladen heb- Aipi»a. Alpifch. bende. Deeze , op de Switzerfche en Ooftenrykfe Alpen huisveftende , heeft de Bloemen blaauw en de Blikjes niet gekleurd, maar groen. (4) Senegroen met Wollige geftreepte Bladen Ge™;H/;fi en ruige Kelken. Geneeffcb. De Kruidkundige Heer G e r a r n merkt deeze aau als eene Verfcheidenheid van het Pieramidaale , Haller van het Gemeene Senegroen , en Clusius was van het zelfde denkbeeld. Zy komt zo wel als de anderen in Oosténryfc, Provence en elders voor , en verfchilt byna alleen door haare Vleefchkleurige of bleekroode Bloemen. (5J (3) 4j«g<* C3u,e fitnplici , Fol. Caulinis &c. Ajuga Foi. oblongo- ovatis. Mill. Diiï. 2. Bugula Folio maximo &c. Boerh. Lugdb. i. p. i«4. Bug. Alpina maxima. Tournf. Jnfl. 209. G) Ajuga Fol. tomentofis lineatis, Calycibus hirfutis. Bugula Carneo flore. Clus. Hifi, ii. p. 43 • gei», Prov. 275. II. Deel. ix, Stuk..  570 TWEEMAGTIGE K RUIDEN. IV« (5) Senegroen dat glad is met voortkruipends AFDEEL. o„; ^ xv. benemen. Hoofdstuk. Dit is het Gemeehe Senegroen of /«groen, 4^s« Sroeiiende niet a]Jeen , gelyk de Ridder zegt , reptans. in de Zuidelyke, maar ook in de middelfte dee- Kruipend. len van Europa< Het komt) jn onze Wcderian. den, veel voor op de Weidlanden en aan de Wegen. Volgens den Heer Haller is het, in Switzerland, met blaauwe Bloemen zeer gemeen , met roode niet zeldzaam en met witte Bloemen komt het op de Bergen voor. Het heeft een opflaande Steng van een half Voet, die Bloefem draagt en deeze geeft zydelings Scheu* ten uit, die op den Grond leggende wederom Bloemftengen fchieten. De Biaden zyn ovaal, weinig ruig , met groote kerven ingefneeden , om laag langwerpiger , aan de Stengen byna rond , dikwils roodachtig met veel Pluis daar tusfehen, maakende boven een digte Bloem - Aair, yan agten meerbloemige Kransjes. Hier op volgen vier Zaadjes die in de Kelk vervat zyn. Dit Kruid wordt van fommigen Bugula, van anderen Prunella geheten. Men houdt het voor de Confolida media der Ouden en onder dien naam is het in de Winkels, als een Geneesmiddel, bekend, (s) 4j»&<* glabra Stolonibus reptantibus. Goht. Belg. ; met ^ken, van boven rimpe, *w*j,g> va? onderen Willig, bleek groen :deKelk av. is ongelyk verdeeld, met de bovenfte Slip Hartvormig: de Bloem witachtig, zonder eenigeboven - Lm, de onderfte driedeelig en heeft zeer korte Meeldraadjes, SL, (l2> Gamander met Wigvormig Zaagswys'inScl ' «ifl^ , tof een Steel¬ tje ver/mallende, en eenzaame gefteelde Bloemen. Op vogtige Velden van 't Eiland Kuba,inde Westindiën , vondt de Heer J acquin deeze, met de SteDg anderhalf Voet hoog, en in de Keizcrlyke Broeihuizen, te Weenen, voortgeteeld , is zy aldaar een overblyvende Plant geworden. De Onderlip der Bloempjes gelykt naar een Hellebaard, De Zaaden zyn zwartachtig. C19) Gamander met Eyronde Zaagtandige Aidumfe. Bladen en eene geaairde, ronde, ongejlect- de end - Tros. Dit (18) Teuerium Foi. Cuneatis, Serrato - inciils, glabris , ia Petroium arrsnuatis, Flor. iolit. peduncularis. jAcc>. Oh. II p. J. T. 30. Amtr. Hifi. 171. Tab. 183. f. 7+. (is) Teuerium Fol. ovatis ferratis , Racemo fpicaro tereti fesfili terminali. Ment. 81. Teuerium Spieis ovatis, ctenatis, fubhrrfutis &c. ARD. Sp, 1. p. iz. r. 3.    DlDYNAMIA. a8ï Dit Kruid , door deD Heer Arduin opgegeven en afgebeeld, is geheel ruigachtig , en heeft Heefterige Stengen , met een geelachtige l Haairigc Aair aan 't end. (20) Gamander met Eyrond Lancetvormige Zaagtandige Bladen , en eene opftaande t Steng, die aan 't end een ronde Aair heeft,f van zesbladige Kransjes. Deeze Kanadafche Plant met fmallere egaal getande, Wollige, platte Bladen; heeft,in de Tuinen voorkomende , gerimpelde Bladen, die grooter zyn , ongelyk getand en van onderen naauwlyks ruig, naar Brandenetel - Bladen gebykende. Zy heeft den Reuk van Knoflook in Virginie. (ai) Gamander met Eyronde ongelyk getande ^Bladen en Bloemtrosfen aan 't end der Stengen. Deeze Virginifche heeft, zo wel als de voorbaande , roode Bloemen en de Bladen verfchilJcn weinig, doch zyn lang gefteeld, de Stengen, rood en ruigachtig zegt de Ridder. De (zo) Teuerium Fol. ovata - Lariceobtis ferratis &c. Chamredrys Canadenfis UiticS folio fubtus incano. TCR'RNï. Infl. 20J. GRON. Virg. 64 > 87. (21) Teuerium Fol. ovatis inzquaüter ferratis , Racemis terminalibus. GR8N. Virg. «4, 83- Teucr. Cal. bilab.afis, inferne Ventricofis , Racemis a:qualibus, Fol. Cordatis dupit; cato-crenatis petiolatis. GoUAN Monsp. zs9. S 5 ii. Deel. ix. Stuk. IV. VFDïEL. XV., -lOOFD- ruK. xx. Teu-rium. ^.anadi' Je, K nadi:ae, xxr. - Virgini" jfirginirche».  IVc Afdeel xv. Hoofdstuk. Japonhum (apanfche. Ix. LVI. fig- 1. I 1 s ! xxii. 'Teuerium Ilircani- cum. Hyrcani- fche., xxiii. Jtiasfdim- fi. .MarfdHeIche. I t (22) Gamander met langwerpig Hartvormigs Jlompe Bladen, een gearmde gegaffelde Steng, en zeer lange ongepelde, gedraaide Aairen aan ,t end. De Stengen zyn Kruidig van deeze Soort, welke Bladen als die van de Winkel-Betonie heeft sn zeer lange Aairen, van Bloemen dieSlangstvyze om dc Steng zyn famengehoopt. De afcomst fchynt uit het Landfchap Hyrcanie, tot Perfiebehooiende, aan de Kaspifche Zee te zyn. (23.) Gamander met Eyronde, rimpelige ^kar- te. (22) Teuerium Fol. Cordito-oblongis obtulïs , Caule rachiato dichotomo &c. Teuci. Pol. Cord. eren. petiolas. Hall. Cott, 315. ar du in. Sp. 13. t. 4,. fabr. lelmjl. 8r. O}) Knrium Fol. ovatis rugolls &c. Teucr. Creticuin. Clus. 2Üi TwEEMAGTICE KRUIDEN. De Heer Thunberg heeft in Japan eene Soort van Teuerium gevonden , welke zyn Ed hier fhuis brengt. Ik zal, dewyl zy een weinig verfchilt , de Afbeelding daar van , volgens myn Exemplaar, hier mededeelen, als waar uit men daar van kan oordeelen: zie Fig. 1. Pr,. LVI. De Bladen zyn meer Lancetvormig dan Eyrond; doch mooglyk zyn de onderflen brceler geweest. Ook komt my de Steng niet rood loch ruig voor ; 't welke de Heer Linn^os 'an Gouan, die aan het Teuerium Virginicum ;elfs Hartvormige Bladen geeft, ontleend zal lebben.  DlDtNAMlA. 289 den Lancetvormig effenrandtg, van onde- IV. ren Wollig. ArxvfW HoOFD- t3°J Gamander met eene end-Tros \ de .S/a* stuk. riera Liniaal, aan den rand onipeboogen. „XXJC- (31) Gamander met eene end-Tros; de Bla- Leggende. den Wigvormig rond en gekarteld. p*mai- 't Verfchil van deeze driebeftaat inzonderheid ^Pyrenee-. in het Loof, alzo zy allen de Bloemen getrost hebben aan 't end der Stengetjes, die neerhurken of op den Grond leggen. De eerfte groeit in de Zuidelyke deelen van Europa en omftreeks Parys ; de tweede, die 'er veel naar gelykt , in de Velden by Weenen; de derde op de Pyreneefche Bergen. Deeze heeft dit byzonders, dat de Blaadjes naar 't end der Stengetjes langs hoe grooter en breeder worden. De Bloemen zyn in deeze rood, in de anderen wit. (31) Gamander met rondachtige Aair en lang. xxxn* (30) Teuerium Cor. Term. &c. Polium monranum repens. C. B. Pin. 220. Pol, mont. fup. minimum. lob. Ic. 43 8. (?i) Teuerium Cor. Term. &c. Teucr. Fol. Cuneiformibus crenatis &c. R. Lugdb. 305. H. Cliff. 301. Polium Pyre. naicum fup. Heders terrelrris folio. Tournf. Injï, 206. Pol. Saxatüe purpureum Chama:dryoides , ampla coma. Bocc, Mus. II. T. 61. BARR. Rar. 315. T. Io8ï. (32) Teuerium Spicis fubrotundis &c. GotJAN Monsp. 270. H. Cliff'. 302. R. Lugdb. s°3. Cron. Oriënt, 74. «.Polium mon- T II. Diii,, IX. STUS.]  DlÖYNAMIA, 291 uivormige gekartelde Wollige Bladen at opjtaande Stengen. f34) Gamander met ongesteelde end - Hoofdjes, Liniaale vlakke viervoudig getropte- Bladen en leggende Wollige Stengen. In Spanje groeijen deeze beide Soorten en meer andere Verfcheidenheden van dit Kruid, die door Barrelier waargenomen en keurig in Afbeelding gebragt zyn. C35) Gamander dat gedoomd is , met de Boven ■ Lip der Kelken Eyrond, de Bloempjes agterover , en dubbelde Bloemfteelt jes. In Portugal is de Groeiplaats van deeze Ge« doomde Gamander , een Plantje uitmaakende, fomtyds een half of geheelen Voet, zeldzaam een Elle hoog, dat zeer Wollig en ruig is, met langwerpig ronde Bladen , op de kanten fiaauw gekerfd, tegenover elkander, in de Oxelen Doorn- nen (34) Teuerium Capit. tecminalibus fesfilibus. Am. Aeai iv. p. »7$. Polium Hisp. mont. pumilum, Rosmarini folio , Bl. tubro. Tournf. Inft. 207. rol. mont. pum. rubr. bark. Je. 1092". '(3j) Teuerium fpinofum &c. loefl. It. 147. Chamaidr. multifida fpinofa odorata. Grisl. Lus. io. Chamsedt. fpino. ia. C. b. Pin, 248. Prodr. 117. Ic. mor. Hi/l. iii. p. 42JV S. 11. T. 22. f. i7< /S. Teuerium mucronatum. Sp. Plant 703. Scord. fpin. odotatum. corn. Car.. 123. bars. Rar 31,9. T. 202. T 2 II. DEEL, IX, STUK. IV. Afdeel. xv. rloOFD» iTUK. xxx'v. Teucium pumilum. Zeetdeine. xxxv. Spinofum, Gedoorn-; de.  «S>2 Tweemagt ige Kruiden. IV. i Afdeel. xv. Hoofdstuk, Bliotza.it' dige. I. Satureja Juliana. Juliaanfcne. ien hebbende van aanmerkelyke langte, onder de Bloemen , die rosachtig geel van Kleur zyn of witachtig, met zeer korte Meeldraadjes. Het we lriekende gedoomde Waterbok van Kanada, maakt eene Verfcheidenheid uit van deeze Soort. Satureja. Keul. De byzondere Kenmerken van dit Gefiagt beflaan daar in, dat de Slippen of verdeelingen der Bloempjes byfia gelyk zyn en de Meeldraadjes van elkander afftandig. Het bevat agt Soorten, waar onder het gewoone Tuinkruid van dien naam begreepen is; naaTielyk. ("i) Keul met top'Kransjes en Liniaal Lancetvormige Bladen. De Virginifche tot het Gefiagt van Thym betrokken zynde, is deeze, die in 't Hertogdom Toskanen groeit, thans de eerfte Soort. Dezelve wordt, by dePifaners, Thymbra vanSt. Juliaan geheten, om dat zy gemeen is op ongebouwde plaatfen van St. Juliaan in Hetrurie, als ook op ruuwe plaatfen aan de Zeekust van dat Land, fchryft Lobel, die zig verbeeldde, dat het de Ech- fi) Satureja Verticillis fjstigiatis Sec. Sy/l. Nat. XII. Gen. 707. p. 389. Veg. XIII, p. 4+1. Sat. Flor. Verticillatis. r. Lugdb. 324. Sar. fpicata. C. B. Pin. 218. Satnreja perennis, Verticillis fpicatim & denfius dispofiris. Mon. Hifl. III. pa 412. S. 11. t, 17. f. 4. Thymbra S. Julianif, Satureja vera» Lob. Is. 425.  D i d y n a m i a. 293 Echte Satureja zy van Dioscorides. HieiL om noemt menze , in de Nederlanden, zegt hy, Keule van St. Juliaan. 'tIs een Kruidje, naauw-l lyks een Handbreed hoog, beftaande uit dunne Rysjes met zeer fmalle Blaadjes en dus eeniger-y maate naar de Thym gelykende, ook fcherpvan Smaak en welriekende. (a) Keul met ftekelige gekranfte Bloemen en langwerpige fpitfe Bladen. \ ï Dit is de Echte Tliymbra van Clusius , groeijende op Kandia en in Barbarye. Tournefort heeft een Gefiagt van Thymbra gemaakt,dat hy door BloemkransjesvandeThym, Keul en Kalaminthe onderfcheidt. Hier inmaakt deeze de eerfte Soort en de voorgaande de laatfte. Men vindtze by Barrelier afgebeeld onder den naam van Kretifche Thym van P or?a, die gekranst is. Bauhinus noemt dezelve Kretifche Keule. 't Getal der Kransjes, die byna naakt en Klootrond zyn, is in deeze maar half zo groot als in de voorgaande Soort. De Reuk zweemt naar dien van de gewoone Keule. (2) Keul f» Saturejo Vlou verticiilatis hispidis &c R. Lugdb. tz*. Satureja Cretica. C. B. Pi*. 2.8. Thymbia legitima. Cxus. Hifi. h p. SS8. TouRNF. I»Jh '97- Thymum Creticum Pons verticillatum. BARR. Rar. *•?»• T- 8s!T 3 ii. DEKtrt ix, STUK. IV. Ifdeei.. XV, ÏOOFD- tuk. Gymnotermiet, ii. Satureja "bymbra. retifche.  294 TwEEMAGTIGE KrüIDEN, IV. Afdeel» xv. Hoofdstuk. ut. Satureja Gr&ca. Gnekfche. iv. Jllonana. Berg-Keul, v. Horten/is. Gcwuone. (3) Keul met byna driebloemige zydelingfe Steeltjes en Omwindzeltjes die kleiner dan de Kelk zyn. Deeze, op de Eilanden van Griekenland groeijende, verfchilt van de volgende , door minder gcfpitfte Bladen en zeer kleine Omwindzeltjes. De laagfte Blaadjes zyn als die van Thym, van onderen paarfch, de overigen fmal!er,en zy hebben glinfterende Stippen van boven; de Bloempjes paarfchachtig. (4) Keul met enkelde Eloeir.fteeltjes, zydelings, aan den top getropte ; de Bladen ge/pitst Liniaal Lancetvormig. Deeze Berg-Keul groeit wild in Toskanen en Provence, op drooge dorre Velden in 't Gebergte. Zy is harder van Blad en Steelen dan de Gewoone en blyft over. (5) Keul met tweebloemige Bloemjleeltjes. Dit (3) Satureja Pedunculis fubtriflorïs Iateralibus &c. Samrfja Annua OrientaVs tenuior. Moris. Hift. Hl. p. 411. s. 11. T. 17. f. 2. Clinopodium minus exoticum. FLt'K. Alm. 110. T. «4. f. 8. Clinopodium Creticum. Alp. Exot. 26$. T. 2s4. (4; Satureja Pcdunc, lateralibus folitarjii &c. Zjkn. Goett, 315- WlLL. Olis. 109. Satureja Tedunculis dichotomis &c. R. Lugdb. 324. ger. Prov. 275. KRAM. viufir, \66. Melisfa Fol. linearibus integerrimis. H. Cltff. 30s. Satureja montana. C. B. Pin. 218. Sat. perenn:s. Riv. Mon. 41. Saxifraga fecunda. CAM. Epit. 717. (sj Satureja Pedunculis bifloris. Mat. Med. 284. Gort. Melg.  J3-IDYNAMIA. 295 Dit is de gewoone Keul, Kun of Boonkruid, by ons in de Tuinen gezaaid wordende, om een Geur te geeven aan geftoofde Tuinboo- E nen; waar toe het byzonder fchynt gefchikt te s' zyn. In 't Hoogduitfch noemt men het Saturey,^ Ser'genb-aut of Pfefferkraut , in 't Franfch Sariette of Sdvorée; in 't Engelfeh Savoury: welk alles zyne afkomst fchynt te hebben van den fcherpen, doch niet onaangenaamen Smaak en Geur , die 'er plaats in heeft. Derhalve wordt zy van het Gemeene Volk veel tot Toefpyze gebruikt, inzonderheid tot het inleggen van Kool. In de Geneeskunde dient die Kruid als een Maagmiddel, tot Hartfterking en opwek, king van Minnelust. (6) Keul met geaairde Bloemen en gekieldegeJlippelde kanthaairige Bladen. , Dit, cp 't Eiland Kandia, in Griekenland en de Levant groeijende , wordt gehouden voor de Echte Thym der Ouden. In Spanje komtzy overvloedig omftreeks Madrit, by Kadix.en aan de Zee-Kust der Zuidelyke deelen voor. Zy is Belg. 163. GOUAN Monsp. 273--GER. Prov. vjf. R. Lugdb. 314. Satureja Hortenfis. C. B. Pi*. zi8. LOR. U. 416. Sanueja altera. Cam. Epit. 437. Thymus ere£tus annuus Fol. Lanc. linear. H. Cliff. 306. (6) Satureja Flor. Spicatis &c. Mat. Med. 283- GROM, Oriënt. 71. Thymus Capitatus qui Dioscoridis. C. B. Pin. 2i9< Thymum iegitimum. Clus. Hifi. I. p. 357- Thymum Cret incanum Capitatum. BARR- tc. 897. T4 II. DïEL. IX. STUK. IV. FDEE! . XV. OOFD- :uk. GymnO" erm'ui, vr.*_ Satureja apitata. Seaarrde.  ' IV. Afdeel xv. Hoofd. stuk. Blottza digc. VIT. Satureja Gedoorn de. vin. Viminca.. Ryzige. * II. D. VII. Stuk. bladz, ij'. 296 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. is fterker van Reuk en kragtiger dan de ge - woone Thym, die in een byzonder Gefiagt zal volgen, en wordt, tot onderfcheiding, in de Winkelen Kretifehe Thym genoemd. De Bloemhoofdjes onderfcheidenzevan de andere Soorten van Keul, genoegzaam, (7) Keul met gedoomde Takken en Jlekelige Bladen, & Op Kandia , in 't byzonder, fchynt deeze Soort te groeijen, die Heefterig is, met een ftyve Steng van een Voet hoog, de Takken in Doorens unloopende, de Bladen fmal en fpits met witachtige Haairtjes befprengd, Tropswyzeaan 't end geplaatst, (8) Keul met driebloemige Oxel-Steeltjes- deOmwindzelen Liniaal; de Bladen Lancet, vormig Eyrond, geheel effenrandig. Indien deeze maar twee Meeldraadjes had zou zy tot de Kunel, hier voor befchreeven *' behooren kunnen ; als naar welke zy, volgens den Ridder, veel gelykt. Brown hadtze *v zige Kruizemunt geheten. De Heer N.L.Bur- Satureja R,miS fp;nofis , FoUis h:spidis. ^ IV. p- 317. Sar. Cretica fnuescens Spinoft. Tournf. Car 13. Sat. Cretka fyinoü. PoN. 2I. *' C«r< f8) Satureja Ped. Axillaribus trifloris &c. Am Acad V ?. 399. Burm. Fl. IKd. ]J6 Memha ».w \ ,  208 TwEEMAGTIGE K RUIDEN. IV. Afdeel. xv. Hoofdstuk. Blootzaadige, II. Thymbra feriiciilata. Gekranste. 1 1 < 1 < I i i i I. Hysfopus Ojffisinalis. «juvoone» i j comt zy wel het naafte; des de beroemde D odart haar Ruige paarfche Keul van den Libanon noemde, 't Is een Houtig, Heefterig Plantje van ongevaar een half Voet hoogte, met paarfche Bloemen, zeer fcherp van Reuk cn Smaak. (a) Kun met gekranjle Bloemen. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit leeze, die de Stengen naauwlyks een Voethoog leeft, en gepaarde zeer fmalle Blaadjes, in wier Dxelen de Bloempjes zitten; zo dat dezelve veel ïaar de Hyfop gelykt. Nogthans zou het wel :ene Verfcheidenheid kunnen zyn van de voorbande Soort. Hyssopus. Hyfop. De onder - Lip van de Bloem heeft in 't midlen een Tandswys' Slipje: de Meeldraadjes zyn •egt en afftandig of van een wykende in dit Gelagt, 't welke drie Soorten heeft, hier volgende. ' (O Hyfop met éénzydige Aair en en {Lancetvormige Bladen. Dit f2) Thymbra Floribus verticillatis. Hysfopus angaftifolia noiitana aspera. C. B. Pin. 21 s. Hysfopus montana. Dal. 'iifi. 394. (ij Hysfopus Spicis feciindis Fol. Lanceolatis. Syji. N Haller geeft aan het Kattekruid twee Voeten, Cl u s ius ruim een Elle hoogte; doeh ik heb het veel hooger gezien. Dit Kleine zal misfchien het Smalbladige van Dodon.<ï:us zyn ; doch hoe het de Bladen uitermaate fmal kan hebben, is uit de bepaaling duifter. De Bloemen zyn rood met blaauwe Meelknopjes. v. ($) Kattekruid met gepluimde Bloemen enLanVerantsa. cetvormige Zaagtandige ongedeelde naakte uktains. Bladen. vi. (6} Kattekruid met gekranjïe naakte BloemNaakt. trosjes, de Bladen langwerpig Hartvormig Zaagtandig ongejieeld. Vï'r. (7) Kattekruid met ongefteelde Kranswys7 ge^Knigï' aairde Bloemen , de Kransjes met Wollig¬ heid omwikkeld. Van Peregiina Cataria anguftifolia ? Lob. 1c. ftj, Dod. Pempt. 99- (s) Nepeta Floribus paniculatis tec. Cataria Betonica: folio artnuttiore, Flore ccemlescente. Gerb. Tan 87. (6) Kepeta Flor. Racemis Verticiliatis nuclis Sec. Mentha Cuaria Hisp. olim Sideritis altisfima Flore albo. j. B. Htft. iii. p. 226. (7) Nepeta Flor. fesfilibus verticillato - ïpicati* &c. li. ClijJ. 311"  DlDYNAlttlA. 317 dit laatfte geeft , daar zyn Ed. de Groeiplaats IV. aan tocfchryft in Provence , Spanje en Italië, ^.f21, „ Een ftyVe Haairige Steng: Lancetvormige, Hoofd„ ftompachtige, rimpelig geplooide Bladen metSTUK„ drie of vier fpitsachtige Tandjes: HartVor-^.^,***" ,, mige Zaagswys' gedoomde Blikjes: ver af- Handige, ongefteelde zesbloemige Kransjes, „ tusfchen welke de Steng ruiger is: geele Bloemp- jes, met een krom Pypje, de boven-Lip Li„ niaal,half tweedeeligomgeboogenopftaande> „ Sneeuwwit ; de onder - Lip zeer klein ,• de Meeldraadjes binnen 't Pypje : de Kelken ,, ruig met vyf gelyke Doorens." (11) Yzerkruid met Hartvormige ftompe Plui- zige Bladen, ongedoornde gewalde Kelken, Lmat'a.' een langwerpige Aair en opflaande Steng. GewolIenthaft;um Sec. j. B. Hifi. Itl. p 219. tab. Ic, 349.Mentha Fol. ovatis tomentofis 5cc. hall. Helv. 6J7. II. DEEL. IX, STUK,  320 TWEÉMAGTICÈ KrOIDÉIÏ. IV. Munt. Dé Franfehe naam is Meitthdjlre, gelyk Afdeel. ^ üQ]. a]jen oncjer djeu naam voorkomen by Hoofd* ecnige Kruidbefchryvers. De vierde, die nog stuk. wej a!icrmeest zou verfchillen, heeft de Bladen rf|£iWzo wel Vyol!jg ajg dg tweede Soort< De gene, welke Linnius op de Groene uit Cameeariüs aangehaald heeft, is een Tamme of Hof-Munt, zowel als die van D od on m us, welke Loiïel noemt Roomfchè Munt der Winkelen of betere Smalbladige (*). üeeze zal het mooglyk zyn , welke fomtyds in plaats van de befte of Kru'bladige gebruikt wordt, hoewel zy ongelyk fiaauwer is van kragten en grover van Reuk ; weshalve de Engeifchen haar Horfe Mint noemen, dat is Paarde- Munt, ofSpearMint, wegens de lange Aairen, waar door zy zig van de volgende onderfcheidt. v. (s) Munt met Hoofdjes • Bloemen en Hartvortl%a" ini8e Setande , gegolfdê , ongedeelde Bla- Kmize- den, munt. (*} Megttia Romana Officinarum five prrclrantior ariguöifolia. Lob. 1c. 507 , zynde de zelfde Figuur ais de Derde Munt van dodon2eus. Linn^us hadt ook de Vierde aangehaald, doch die is gekranst en ftrookt dus hier in geenen deele. In Ilorto Cliff. merkt zyn Ed: dezelve als een Verichcidenheiof aan. Ook acht hy aldaar zelfs de Wride en Groene uaauwlyks te verfchillen. (5) Mentha Flor. capitatis, Fol. Cord. dent. undulatis Sec. Mat. Med. 278. H. CV.ff. 306. II. Ups. 168. XlSAM. Aujlr. 169. Mentha crispa Danica f. Germanici fpeciofa. Moius. ilïfi. IIÜ p. 367. S. II. T. 6. f. J. Mentha crispa. Riv. Men. 47.  • Di dyn & mi fi» 321 den ; de Meeldraadjes van langte als de IV. DT „ Afdeel; Bloom. XV- Hoofd. Hoe deeze, die onder den naam van Beenfche stuk. of Duitfche Munt voorkomt en reeds lang be- Gymnekend is geweest in de Kruidhoven , haare Q\/fCTm"s' gentlyke Groeiplaats in Siberië kan hebben, is zonderling. Men kanze eigentlyk als een middel - Soort tusfchen de genen die Aairen en Hoofdjes Bloemen hebben , aanmerken. Het is de echte Kruize-, dat is Kroeze Munt, dus genaamd wegens de Gekruldheid der Bladen, welke zy ligt verliest, zo Mujsting aanmerkt; wanneerze niet om de twee Jaaren wordt opgenomen en verplant. „ Zy heeft voortkruipcnde Wortels gelyk de andere Soorten. De Stengen zyn fomtydsen„ keld,fomtyds Takkig ,tot een. Elle lang,aan ,, de Knietjes voorzien met twee rondachtige „ Bladen, tegenover elkander, de onderfte wel ,, een Duim of anderhalf breed, diep Zaagtan,, dig ingefneeden en als gekruld. De Bloemen „ komen in taamclyk dikke ftompe en dikwils „ korte Aairen voort, zynde paarfchachtig , „ Pypswyze, aan den Mond in vieren gedeeld 5, en digt getropt." Dus, nagenoeg, komt by Morison debefchryving voor van de Kruizemunt, welke men keurt voor de befte Munt, als een fcerker aangenaamen Reuk hebbende en dus bekwaamer zynde dan de andere Soorten , tot Destillatie. X 'c Is II. os».. IX, Stuk,  3*i TwEEMAGTIGE KauiDEW^ AfSel 'C Is 5edereen> naamelyk, bekend, dat door de xv. ' Apotheekers en Chymiften uit dit Kruid heilHoofd- zaame Middelen bereid worden. Het gedeftil- '™^-leerde Water i Geest en 01ie> zyn voortrefFedigc. lyk tot verfterking van het Hart, opwekking van den Appetyt , wegneeming der Walginge, Windbreeking en dus tegen Maagpynen en 'c Kolyk. Hierom dient het grootelyks in Kinderen en zwakke Geitellen , verzagtende den Hoest die uit fcherpe ilymige Stoffen in de eerfte Wegen dikwils ontftaat en zelfs de Wormen uitdryvende. Bovendien is de Syroop en Konferf van bet Kruid Maagfterkende en eenigszins famentrekkendc. Uitwendig opgelegd, dient hetzelve om Gezwellen te doen verflaan, inzonderheid die der Vrouwen Borften , als ook tot behoeding voor Verfterving. De Melk, daar Bladen van Kruizemunt in geweekt zyn, wil naauwlyks ftremmen, en L in nücus merkt aan, dat men van den Melk der Koeijen , die op Waterige plaatfen , waar veel Wilde Munt groeit, graazen, en uit gebrek dezelve genoodzaakt zyn te eeten, geen Kaas maaken kan (*_). vr. (6) Munt met Hoofdjes - Bloemen ; Eyfonde Mtntha „ jir/uta. Zaag* Ruige. (*) Ruws? Met. Md. Lond. & Rotterd. 1:75,p. 324. (e) Mentb- Flor. Capitatis, Fol. ovatis fesfilibus &c. Huds. Anti. 223. N. 10. Mentha Aq. hirfuta f. Sifymbrium hirfutiui. J. B. Hijl. iii. p. 224. Sifymbrium hirfutum. Raj. Angl, 111. p. 233. Mentha sifyrobr, hitfijta &c. Raj. AngU UI. p. 233. T. ïo. f. 1.  D ï D Y N A M 1 A. 323 Zaagtandige byna ongefieelde ruigachtige * Bladen ; de Meeldraadjes langer dan de ,3jyi' ' Bloem. Hoofdstuk. Deeze verfchilt van de volgende weinig, dan Gymntdaar in , dat de Bladen wat ruiger zyn; des dt^llrm"u Heer Haller , die dezelve ook in Switzerland vondt, daar van flegts eene Verfcheidenheid maakt. Men heeftze in Engeland insgelyks met ronde Bloemhoofdjes en ronder Bladen waargenomen. (7) Munt met Hoofdjes - Bloemen , Eyronde vu: Zaagtandige gefteelde Bladen; de Meel-J^**. draadjes langer dan de Bloem. Watet- Munt, Deeze is zeer gemeen aan de kanten van Rivieren en Beeken, Slooten en Graften, als ook op Moerasfige plaatfen, zo door geheel Europa, als in 't byzonder in onze Nederlanden. Dus komt zy ook dikwils by de voor befchreevene Wilde Munte voor , en is van fommigen daar toe betrokken geweest, doch zy onderfcheidc zig, niet alleen door de gedagte Kenmerken, maar (7) Mmha Flor. Capit. Fol. ovatis , ferratis fesfilibus. &c Gort. Rek. 1S4. Fi.Suic. 4S2. Gors. Ingr. 92. kram. Au/lr. 169. ger. Prov. aöp. G.9UAN Monsp. 279. H. Cliff. 306. R. Lugdb. 32$. Hall. Helv. 6jg. Mentha rotundifolia paluftris f. Aq. major. C. B. Pin. zzj. Menth. Aq. f. SiJ fymbria» Lob. Ic. J09. Sifymbrium. D00. Pempt. ^y.Kruidh. X a ii. Deel. ix. Stuk  334 Tweemagtige Kruiden. IV. maar ook door een veel fl erker Reuk, die op ^FxvfL*ver naa de aangenaamheid niet heeft van de Hoofd» Kruizemunt, zweemende meer naar dien van stuk. Kattekruid. Men wil , dat zy het Sifymbrium Bhotzaa- ^ 0udeQ zy . wordende Rogdg Wüd& MmU van DodonjEUs getyteld. De Franfchen hee» tenze ook Menthaflre en de Duitfchers RosfMuntz of Water - Muntz, dat is Water-Munt. De Bladen en Steelen zyn fomtyds roodachtig, waar door deeze Soort van de gedagte rondbladige Wilde Munte onderfcheiden wordt. Men heeft ze ook wel in plaats van dien in de Apotheeken gebruikt, en zy zoude , volgens Loe e l , de Balfamine of het Kalfemkruid der Winkelen zyn , doch de meelten geeven dien naam aan de Kruizemunt. vin. (8) Munt met Hoofdjes- Bloemen; Eyronde gefrtTita. Jieelde Bladen; de Meeldraadjes korter dan 'PeP«- de Bloem. Munte. Deeze, dje men Pepper-Mint, dat is PeperMunt , in Engeland noemt, fchynt aan dat Ryk byzonder eigen. De Reuk van 't verfche Kruid, zo wel als van 't gedroogde, is Kruiderig, gelyk die der gemeene Munte, de Smaak als van Peper, maar fchielyk overgaande in een Salpetigen Smaak, met aandoening als van Koude op de (>s) Mer.tba Flor. Capit. Fol. ovatis ferratis petiolatis Sec. Mentha Spie. breviotibus * habitioribus, Fol. Meathae fases Sec. Raj. /Ingl, III. p. 234. T. 10. £.  DlDYNAMIA. 325 de Tong, gelyk in de Kamfer plaats heeft cn^V-^. zulks neemt men ook in 't gedcftilleerde Water Xv. ' waar: des dit Kruid in lang zo veel niet ver- Hoofdwarmt , als men zou oordeelen uit gedagte Pe- GJmmSm per-Smaak. Daar komt, door Deftillatie, een permis. zeer fcherpe Olie uit. Met Yzer - Vitriool wordt het Afkookzel groen; doch zulks heeft ook plaats met dat der andere Wilde Munten (*). (9) Munt met Kransjes - Bloemen ; Eyronde fpitsachtige Zaagtandige Bladen; de Meel-fativa. draadjes langer dan de Bloem. M2" (10 ) Munt met Kra7isjes - Bloemen; Eyron- x- . . Gentilts. de fpitfe Zaagtandige Bladen; de .Meet-Hof-Mundraadjes korter dan de Bloem. . te' (11) Munt met Kransjes-Bloemen; Eyronde At™j.u fpitfe Zaagtandige Bladen; de Meeldraad- Akker- jes zo lang als de Bloem. J 6 Het (*) B.UTTV Mat. Md. uts , p. 323, 324. (9) Mentha Flor. veiticïllatis , Foliis ovatis acutiusculis &c. Mentha crispa verticillata. G. B. Pin. 227. Menth.crip. vert. Fol. rotundiore. J. B. Hifi. III. p. 215. (10) MenthaYXot. Vertic. Sec. GOUAN Monsp. 279. Menth. Hort. verticillata Ocymi odore. C. B. Pi». 227. Mentha Vertminor acura , non crispa &c. J. B. Mijl. III. p. (11) Mentha Flor. Vertic. &c. GoRT. Belg. 165. Fl. Snee. 48I. GORT. Ingr. 92. KRAM. Au/Ir. 170. HALL. Helv.6%%. DALIB. Paris 178. GER Prov. 165. H. Cliff. 307 B.. Lsgii. 326, Mentha Arvenfis Verticill. procumbens. MORiS. Hiff. III. p. 3«9- S- n. T. 7. f. 5. Calamintha Arvenfis verticillata. C. B. Pin. 229. x3 II. Deel. IX. Stok.  326 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. 'Afdeel ve,***il is» vo'gens de bepaalingen, zeer XV- ' klein tusfehen deeze drie Soorten, als meest bcHoofd- ftaande inde meer of minder langte van de Meelstuk. draadjes,ten opzigt van de Bloem. Detweeeerlten dj! ZSa' worden gezegd in de Zuidelyke declon van Europa haare Groeiplaats te hebben; de laatfte is een inboorling zelfs der Noordelyfce, gelyk in Rusland en Sweeden. Het zal die zyn, waar van Lobel fpreekt, zeggende : „ in Vriesland, by Kampen en Zwol, groeit een Wilde Mun„ te, die de Bladen bruiner, langer en niet zo 3, ruuw heeft." Zulks, ten minfte, wordt getuigd van deeze (*) , die anders zyne WaterKalaminth zou zyn , welke volgens hem op Akkers groeit in de Nederlanden. Men vindtze overvloedig in Vriesland op de Kley en in de Wouden , doch in Holland niet, zo 't fchynt. Wat nu het onderfcheid deezer drie Soorten aangaat: de eerfte heeft gekrulde Bladen, de tweede niet', maar de Stengen van deeze zyn rood en daarom fchynt het wel de zogenaamde Roomfche Munte, en mooglyk die, welke DodonjEos eerft afbeeldt, zeggende het de Bruin-Heilige te zyn, die zeer aangenaam is van Reuk, wordende Diement genoemd van de Duitfchers , en van de Franfchen, zo G o u a n zegt, la Menthe ou Baume des Jardins , dat is Hof- Munte (*) Naamelyk dat dezelve op die plaatfen groeit: zie Gost. Flor. Belgiea en Meese Fl. Fris. pok aan Slooten en de kanten dei Wegen.  DlDYNAMlA. 327 Munte of Hof - Ealfemkruid. L o n e l heef t de- IV. zelve afgebeeld onder den naam van Mentha Avxv^1' cruciata, misfchien om dat de Bladen kruislings Hoofdftaan : dat is, zegt hy, Kruis- of Kruizemunt.STÜK' Doch deze benaaming zoutoepasfelykerzyn op de ffJ3? gezegde Zaay - Munte, welke mooglyk niet ved verfchilt van de Vyfde Soort. De Akker - Munte, die, als gezegd is, vry algemeen in Europa groeit, onderfcheidt zig bovendien door haare verfpreide Stengetjes, komende veel op Koorn» landen voor, na den Oogst. (12) Munt mei Kransjes-Bloemen en Lancet- xir." vormig Eyronde gladde, fpitfe effenrandige Bladen. Kleine. Deeze , die Kleine Water - Munt genoemd wordt door Ray, is in Engeland gevonden: doch, zo de Water - Kalaminth van Lobel , voorgemeld, hier ook betrekkelyk zy, dan zoudezelve insgelyks in de Nederlanden groeijen: alzo hy daar van zegt. „ In Nederland en Engeland „ groeit het op braakleggende en bezaaide Ak„ kers, als ook aan de kanten van Velden en „ Beemden." Maar, om de waarheid te zeggen, ik geloof dat deeze Soort ook in de voorgaande loopt. 03) f12) Mentha Flor. Vertic. &c. Am.Acad. IV. p. Si 8-Mentha Aquatica exigua. Raj. Angl. III. p. 232. Menrli. Hortenfis qnatta. Füchs. Hifi. 219. CrHaniintha Ac., fielgarum & Matthioli. LOK. Ie, 505. X 4 II. DEEL. IX. STUK.  DlDYNAMIA. 329 fmalbladig en deeze wordt gemeenlyk Pulegium IV.' ' Cervinum of Herts-Poley geheten. De eerfte a™m; groeit byna door geheel Europa wild, komende Boofdby ons op vogtige plaatfen, omtrent den YsfelJTmren elders voort: de andere groeit in de Zuide- Gjr«lyke deelen van Vrankryk by dezelve. Het is by de Kruidkundjgen uitgemaakt, dat zy tot dit Gefiagt behooren, wordende meest onderfchei. den door een byzonderen Reuk. Sommigen keuren het Smalbladige of Herts-Poley, dat llcrker van Reuk is , dienftiger tot Geneeskundige oogmerken. Het Kruid is fcherp en bitter van Smaak, openende kragtiger dan de Kruizemunt en in 't byzonder dienende tot afzetting der Stonden. Zelfs het gedeftilleerde Water daar van en de Olie wordt ten dien einde, en fomtyds tot bevordering van de Kraam, gebruikt. In de Kinkhoest der Kinderen , in Opftyging en Borstkwaalen , is het Sap of Aftrekzcl der Poley een uitmuntend Middel. De Reuk alleen neemt fomtyds de Walging en Benaauwdheid weg. Voorts dient het uitwendig, inStoo. vingen, Baden en Pappen, om veelerley Pynlykheden te verdryven. Op 't Hoofd of agter de Ooren gedragen, was het, volgens de Ouden, een behoedmiddel voor Zinkingen. Zy plagten het in veelerley Spyzen te mengen; gelyk het by de Engelfcheu nog in gebruik is,om gehakt in Saucyfen , Worst, of Bloedbeulingen te ftoppen, of ook by de Podding te doen; doch door 't kooken verliest het zynen Geur. X 5 De II. DEEL: IX. STUK.  330 tweemagtice kruiden. Wa DC tWCe °Verige Soorten' als gezegd is, en xv> ' 't Gefiagt van Perilla, reeds onder de Heefters Hoofd- befchreeven zynde, gaa ik over tot dat van STUK. Biootzaa- G l e c o m a (*). Aardveil »>ge. Welks byzondere Kenmerken zyn, dat ieder paar Meelknopjes in de figuur van een Kruis famenluikt, en dat de Kelk vyfdeelig is. GW- De eeniSfte Soort CO» door geheel Europa Ktduracea. gemeen, voert den naam van Hedera terreftris Ktmpend. da£ is ^ardveiim om dat zyaisde Klimop, doei' met de Ranken langs den Grond kruipende , zig verfpreidt. Haller heeft den naam Chamtsclema van Cor dus, Laage Klim betekenende, gebruikt. Anderen noemenze Chamtscisfut , dat wederom op 't zelfde uitkomt. By de Franfchen heet dit Kruid Rondote, Lierre terrefire of Terrette: by de Engelfchen Ground-Ive, by de Duitfchers Gundelrebe. Wy noemen het Aardveil, Hondsdraf of Onderhave. Het Kruid is, zo door het gezegde , als door zy- (*; Sommigen fchryven Gleehoma , doch 't is beter den Ridder te volgen, dewyl zyn Ed. deezen Geflagtnaam van 't Griekfche Wootd y^-tt,, door Diqscobides gebruikt, heeft afgeleid. ( i) Glecoma Fol. Reniformibus crenafis. Sy/l. \'at. XU. Gen. 7r4. p. 393. Veg. XIII. p. 44;. Mat. Mei. p. 303. Gort. Belg. iös. kram. Auftr. 170. Fl. Sêtc. 483, *,». Gort. lngr. 92. Ger. Prev. 257. GoUAN Monsp. 280. Calaminrha humüior folio rotundiore. Tournf. 194. Chama> clema. Hall Helv. 6s2. Hed. terreftris vulgairs. C. IS. Pin, sos. dod. Pempt. 394. LQB, jc. p.  DlDYNAMlA. 33Ï zyne Niervormige gekartelde Blaadjes en de IV. fierlyk blaauwe Bloemen, iedereen bekend.Het At^EL* heeft die byzonderheid, dat de Bloemfteeltjes, ^oofdvan vier tot agt,een halfrond Kransje maaken stuk. dat over ééne zyde helt. De Reuk is fterk, dey G^**9" Smaak bitter en wordt, als het lang afgekookt is, wrang. Men pryst het, inzonderheid, tegen Borstkwaalen , by Teeringachtige Menfchen : ook tegen de Roode Loop en andere Kwaaien. Onder Haver gekapt is het zeer dienftig om de Paarden Wormen te doen loozen. Bier doet het fpoediger ftryken , zegt men , dan de Hop of iets anders: weshalve het ook, van de Engeifchen, Alehoof en Tunhoof geheten wordt. De Verfcheidenheden van dit Kruid , door Tournefort opgetekend, met paarfche Bloemen, alsook de kleinere, die laager blyft enfraaijeris dan de groote, door Vaillant in drie Afbeeldingen fierlyk vertoond (t),fchynen van den Grond af te hangen ; maar die met Bloemen van een Duim lang , welke de Heer Haller in Switzerland,onder de andere groeijende vondt, en hoedanige ook omftreeks Parys, door gedagten Autheur, is waargenomen en befchreeven; verfchilt veel in Gewas , hebbende ook de Bladen, die in de gemeene paarfchachtig geaderd zyn, van onderen geheel groen. Deeze zal de Berg - Aardveil der Au- (f) Bttan. Paris. t. vi. f. 4. - f. ii. de». ix, stuk.  332 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Autheuren zyn, die de Bladen ronder, ruiger, ArDEEL. groo[er heeft en fterkef js R^k^ Hoofd, jende in het Thuringer Woud overvloedi» (+) stok. ° k' L a m i u m. Doove Netel. De boven • Lip der Bloem is geheel en gewelfd ; de onder - Lip tweekwabbig ; de Keel heeft wederzyds een getanden Rand in dit Gefiagt, tot het welke de agt volgende Soort«t , behooren. u«\ium ^ Doove NeteI met Hartvormige, ongelyk örvsia. en /pits Zaagtandige Bladen, de Bloemen G,oote- met een gezwollen Keel, de Kelken gekleurd. In Ooftenryk en Italië groeit, volgens den Ridder, deeze op de Gebergten. Zy is zeer groot van Gewas, heeft byna gladde Bladen en een groote paarfche Bloem, 't Gefiagt, dat Michelius onder den naam van Papia hervoortgebragt heeft en afgebeeld , in eene Valey van 't Apulifch Gebergte Gargani door hem gevonden, is eene Verfcheidenheid van deeze Soort. Ou ft) Vid. Cam. Epit. p. 401. (1) Lamium Fol. Cord. ina-qualiter argutcqne ferratis &c. Syft. Nat. XÏK Gen. 716. p. 393. Hg. XIII. p. 44$. Lamium maximum Sylv. alterum. C. B. Pin. 231. Lamium most. Sax. ferme glabium. Till. Pi:, yj. t. 34. f. 1 ? Galeopfis maxima Pannonica. Clus. Hiji. n. p, 3j.£, Orvala Garganica. Sp. Plant. 207. Papia Garg. Mjch. Cm. ao. T. 17.  DidynAmia. 333 (2) Docve Netel met Hartvormige ruigach- IV. tige Bladen ; de Bloemen meteen gezwollen^™**1" Keel; het Pypje regt, wederzyds met eenUoovD» dubbelen Tand. stuk. n. (3) Doove Netel met Hartvormige rimpelige £ami«»> Bladen, een effene Steng en gladde Kelken**»'van langt e als het Bloempypje. fche.Sam~ (4) Doove Netel met Hartvormige gefpitjle tumg-i Bladen en tienbloemige Kransjes. ' *£ffcne. Deeze drie Soorten, in 't uiterlyke aanzien mI'uUniet veel verfchillende, hebben allen in Italië '^Vlakte, haare Groeiplaats , doch de middelde zou ook in Siberië en volgens Boerhaave hier in de Nederlanden voorkomen. De eerfte vindt men zeer fraay door Ehret afgebeeld; waar uit blykt, dat het dubbelde Tandje, wederzyds, niet aan het Pypje , maar aan de Bovenlip plaats heeft. (1) lamium Fol. CorcT. pubeseenribus &c. tam. Garf, fubincanum. Till. Pis. 93. T. 34. f. 2. Lamium Citari* folio, Flore purpureo. Mem. de l'Acad. de Par. '1717. p. 351. TREW. Ehret. Tab. 7$. ( 3 ) Lamium Fol. Cord. mgofis 8cc. Lam. purpur. fcetidum. Tlvk. Phyt. 198. f. 1. Lam. purp. non fcerens Fol. oblongo. C. B. Pin. 231. bocc. Mus. II. T. 23. Galeopfis Flor. purp. mijore, Fol. non maculato. J, B. Hifi. III. p. Sir. RAJ. Hifi. SS9- (4) Lamium Fol. Cord. acuminatis Sec. Lam. alba litiei notatum. C. B. Pin, 231. Lamium Plinii montan. Campoclarenfium. Col. Ecphr. I. p. 190. T. 19». Lam. maeula£um, C. B. Pin. 231. II, Deel, ix, stuk,  334- TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. heefc. Van een Berg by Rome heeft zy den Afdeel, bynaam. De laatfte komt de Witte Doove NeHoofd» telen zeer naby, verfchillende meest daar van stuk. door de paarfche Bloemen , de wit geplekte Bkoizaa- B]acjen en dat zy wederzyds maar vyf, geen tien Bloemen heeft. In de Zomer, echter, verdwynt de witte Vlak der Bladen. v'. (5) Doove Netel met Hartvormige gefpitjle l'tumm. Zaagtandige gefieelde Bladen en twintig- v""e" bloemige Kransjes. Tot deeze Soort hadt de Ridder bevoorensalle de voorigen , als Verfcheidenheden , t'huis gebragt. Zy is door geheel Europa gemeen, en , onder den naam van Doove of'Hondsnetelen, zeer bekend in onze Nederlanden , alwaar zy veel voorkomt in het Gras aan de Wegen. In Vrankryk noemt menze Ortie morte , in 't Engelfch Deadnetle , in 't Hoogduitfch Todnesfel, dat is Doode Netel, om dat zy de gedaante van Brandenetelen heeft en de Handen niet brandt. Men wil dat het de Galeopfis der Grieken zoude zyn, dus genaamd, om dat de Bloem naar den Smoel van een Kat, wanneer die byten wil, gelykt. Sommigen noemenze Archangelica, welke be- naa- (ï) Lamium Fol. Cord. acuminatis ferratis petiolatis Sec. Mat. Mei. 307. Gort. Be'g. Gouan Monsp. R. Lugdi.Sec. Sec. Lamium album non fcetens Folio oblongo. C. B. Pin. 231. Galeopfis. Cam. Ppit. göj. Urtica iners five Lamium primum. Dod. Pempt. ijs'. Lam. album vulgare five Archan. gelica. Moris. Hijl. M, p. 384. S. ii. T, lï. f. I.  Didynamia; 33 dat Commelyn zegt op het Kraaijenest langs den Weg naar Heemftede en om Utrecht te groeijen , als eene Verfcheidenheid hier t'huis behoort, gelyk de Heer D. de Gorter hetzelve dus geplaatst heeft. Fl. Belg. p. 166. tournefort fchynt te ontkennen, dat die Soort, by Parys, met paarlche Bloemen voorkome: Env. de Paris. 108. VaillaNt heeft ze 'er met bleekroode Bloemen gevonden. De Kelken zyn van onderen paarfchachtig , zegt GoUAN, en de Bloemen komen fomtyds met niet meer dan twee Meeldraadjes voor. (7) Lamium Fol. Flor. fesfilibus ampjexicaulibus obtufis. GORT. Belg. &c. &c. utfupta. Gron. Plrg. 66. Lamium Folio Caulem ambiente minus & majus. C. B. Pin. 231. Motfus Gallins Folio Hederula: alterum. Lok. Ic, 463,  342 TwEEMAGTIGE KRUIDElfc" W; Hit Kruidje, in de Gebergten van OpperAfdeel. Ooftenryk en voorts in die van Italië en Pro■*Hoofd- veDce groeijende, heeft Aairen, welke naar die stuk. van het Kruid, dat men Vosfenfiaartjes noemt, if^tzaa' g^yken. De Stengetjes zyn naauwlyks een Handbreed hoog, en het heeft aan den Wortel ronde, dikke, Wollige Blaadjes. slv'. f4) Betonie met de Aair van onderen gebla* kirfuta. derd en de Helm der Bloemen geheel. Ruige. By Piftoja, in de Apennynfche Bergen, hadt Mentzel deeze gevonden, hebbende de Bladen als met Wolligheid bekleed en groote paarfche Bloemen. De Heer B a s s i heeft dezelve nader onderzogt en van de voorgaande verfchillende bevonden. De Aair is hier niet afgebroken. v\ (5) Betonie die een Aair heeft met gevolde tieraclta. v* _ , . ' ö Gladde. Kelken en Draadachtige Tanden; de Bladen Lancetvormig, kaal. In de Oofterfche Lauden is de Groeiplaats van deeze, die de Steng en Bladen byna glad heeft, een groote Wollige Aair, met Draadachtige Tandjes en geele Bloemen , wier Bovenlip naauwlyks langer dan de Kelk is, de De c2 folio Alopecuros quornndam. J. B. Rijt. jjl. p. 303. Korminuin Alp. luteum Betonica: Spica. Raj. Hijl. 547, (4) Bttonica Spica Bafi foliofa &c. Bet. Fol. hirfutiS, Flor, purpureis amplisfimis. AlENTZ. Pag. (s) Bttonica Spica CaJycibtis lauatij, &c.  DlDïNAMlA. 343 de Onderlip driedeelig en de Meeldraadjes vanjV.^ langte als de Bovenlip. , xv. ° Hoofd. S t a c h y s. Andoorn. 8TUK* Gymnt-, fperrain. De Bovenlip is gewelfd, de Onderlip aan de zyden omgeboogen, met de middelfte Slip grooter en uitgerend: de Meeldraadjes,afgebloeid, buigen zig zydewaards in dit Gefiagt, 't welk de volgende Soorten heeft. CO Andoorn met zesbloemige Kransjes en Hart- Si vormige gefteelde Bladen. Een zeer goede Afbeelding geeft Tabern^emon t, onder den naam van Bofch-Netel. van dit Onkruid , 't welk door geheel Europa voorkomt in de Bosfchen. In Vriesland, Overysfel en Gelderland, is het ook aan ruige Wallen en Wegen gemeen. Bauhinus hadt het Zeer groote Jlinkende Doove Netel der Bosfchen getyteld, maar Tournefort bragthetmet reden tot de Galeopfis t'huis, als het echte Kruid van (i) Stacbys Verticillis fexfloris , Foliis Cord. petiokttis. Syft. Nat. XII. Gen. fi9. p- 394- Veg. XIII. p. 4+7-GoRT. Belg. 169. kram. Atifir. 175- GOUAN Monsp. 282. VI. Sust. 48 9. H. Cliff: 309. r- LaZib. n7. hall. Helv. «32. Lamium maximum Sylvaticum fcetidum. C. B. Fin. n*. Galeopfis procerior fcetida ipicata. Tournf. Jnft. isj. Galeopfis legitima. Clus. Bft. Ü. p. 35. Urtica Heraclea.Tab, le. 536. Y 4 ii. deel- ix stuk.  D i d * n a M i a; 345 jes en Liniaal Lancetvormige, de StenS A™zu. half omvattende, ongepelde Bladen. xv. Hoofd- De ruuwheid, mooglyk, der Kruiden van dit 5TUK. cn de twee volgende Geflagten heeft den naam g^. van Andoom in trein gebragt , wordende de pirm,aStachys genosmdWelriekende. Deeze is, byTAbern^mont, onder den naam van Bruine Water-Andoom afgebeeld , groeijende aan Waterkanten door geheel Europa. Men vindtze ook in Vriesland en Overysfel menigvuldig. Hy noemtze dus, „ wegens de bruinheid der Bladen „ en der Bloemen, die echter ook dikwils bont „ voorkomen, dat is van buiten roodachtig en „ van binnen wit geftreept. Het befiaat dikwils „ geheele Akkers, zegt hy , en dan zyn de „ Wortels aangenaam van Reuk. Men gebruikt „ het als een verzagtend en Wondmiddel, als „ ook tegen de Derdendaagfche Koorts." (3) Andoorn met veelbloemige Kransjes, de m. Tandjes der Bladen Kr aakbeenig getipt, de Ai™fJs Bloemen met een platte Lip. Aipifch. (4) Andoorn met veelbloemige Kransjes, de jv. Tandjes der Bladen Schub swyze, de Steng^^. Wollig. Van (3) Stachys Vert. multifloris &c. Stach. Fol. Lanceohro. ovatis &c. H, Cliff. Lugdb. 317. Stachys latifolia major. Pluk. Alm. 3sS. T. 317. f- 4. Pfeudo-Stachys Alpina. C. B. P'K. 236. Prodr. 113. (4) Stachys Vert. multifloris &c. Stach. Vett, quadragin- Y 5 II. Deil. IX. STUS.]  DiöynaiScia; 34? (6) Andoorn met zeer Takkige Takkenen Lan- IV. cetvormige gladde Bladen. xv- Hoofd* (7) Andoorn met de Takjes in een Doorn miJ-stuk. hopende. VI, Stachys Op 't Eiland Kandia is de Natuurlyke Groeiplaats van deeze drie Soorten, die men ook in VII. ° de Europifche Kruidtuinen heeft. De eerfte ge- Gs^^d> lykt veel naar het Duitfche Andoorn, doch heeft de Bladen donker groen , zonder eenige Wolligheid en die by de Bloemen zyn niet omgeT boogen , gelyk in hetzelve. De andere heefc gladde Bladen en Hinkt naar Jodenlym. De derde is aan 't end der Takken gedoomd. Dezelve groeit omtrent een Voet hoog, zy heeft Lancetvormige ruige Bladen en Bloemen in figuur en Kleur naar die van Salie gelykende, wordende Ezels - Thym van 't Landvolk op Kandia genoemd, zo Clusiüs aantekent. f8) Andoorn met Wollige Bladen, die Eyrond- vur. T n Orientalis. ^m Levantfch, (6) Stachys Ramis ramofisfimis , Fol. lanceolatis glabris. H. Cliff. 310. r. Lugdb. 3'8. Sideritis glutinofa Bitumen tedolens. Moris. Hifi. IlT- p. 389. Zan. Hifi ijs. (7; Stachys Ramulis SpinS terminatis. H. Cliff". 310. R. Lugdb. 318. Stachys Spinofa Cretica. C. B. Pm. 236. MpRlS. Hifi. III. p. 38». S. 11. T. 10. f. ». Gaidarothymo. Clus. Hifi. II. p. 311. (8) Stachys Foüis tomentofis ovato - Lanceolatis, Floraiibus Verticillo brevioribus. R. Lugdb. 318. Stachys Or. alrisiïma fcetidisfima. TOURNF. CV. iz, BOERH. Lugdb. i. p. U4. II. Deel, ix, Stuk;  348 TweeMagtige Kruiden. IV. Lancetvormig zyn, en by de Bloemen kor- ^Fxv?L' ter dan J>et Kransje. Hoofd- stuk. Deeze zeer groote en uitermaate Stinkende pieetzaa-Soort, is door den vermaarden Tournefort in de Levant waargenomen. ix. C9) Andoorn met byna geaairde Bloemen, niet PaUflZL ftekelige Kelken, de Bladen Lancetvormig ïoodich. ongefteeld. Wollig rimpelig effenrandig. Van deeze Soort, uit het Joodfche Land afkomftig, die de Kelken byna tienhoekig heeft, is de Bovenlip der Bloemen holrond, geheel, paarfchachtig, zo wel als de Onderlip, maar de Keel wit gevlakt. jr. (ro) Andoorn met Hartvormige ftompe Wolzeeiwnts!' liSe gekartelde Bladen en langwerpige ge. heel effenrandige Blikjes. Aan de Kuiten der Middellandfche Zee groeit deeze , een Kruidje, dat de Steng maar een Span hoog heeft, met een Aair van zesbloe- mi- (») Stachys Flor. fubfpicatis Sec. Stachys alba anguflo Salvia: folio. BARK. Ic. 279. Sid. incano Olei folio Sec. Volk. Norii. 353. Sid. molii cineteo Olear. folio 8cc. Bocc. Mus. II. p. 141. t. 109, 112. (10) Stachys Fol. Cord. obtufis tomentofis crenitis Sec. Mant. g2. j«:q. Hort. T. 70. Betonica maritima Fl. ex luteo pallescente. Dill. Elth. $0. t. 42. f. jo. Betonica Heraclea latifolia Dioscoridis. Donat. Ver.et. 84. Bocc. Mus. ï. p. 164. t, 127. Sideritis Salvis folio noftias. Magm. Monsp. 243.  D I d * n A m I A. S49 mige Kransjes en gewolde Kelken, die vyftan- dig zyn enfcherp, naauwlyks gebaard, deBloe- " men geel. Hoofdstuk. (11) Andoorn met tweebloemige Kransjes. sfuiys Volgens de Waarneeming van den Leidfchen ^wpfch! Hoogleeraar D. van Roijen, heeft deeze Kaapfche een Stengetje van een Handbreed hoog en gelykt naar de paarfche Doove Netelen; doch de Blaadjes zyn glanzig, hoewel gehaaird. (12) Andoorn met zesbloemige Kransjes, leg- xit. gende Stengen; de Bovenlip der Bloemen R^ tweedeelig , wyd gemikt en omgeboogen. Op de Heuvelen der Zuidelyke deelen vaa Europa groeit deeze Soort, die de Stengen leggende, vierhoekig,Pypachtig en broofchheeft, met gefteelde Hartvormige Bladen , alles dunnetjes met Haair bezet, de onderften ftomp,de bovenften fpits, Zaagtandig: de Kelken gebaard. Andoorn mét byna geaairde Kransjes, xm* Hart- *£• (n) Stachys VertLciHis biflotit. Mant. 82. Sideritis etedla Tettcrii pratenfis folio ^Srhiopica. pluk. Alm. 245. T. jij. (12) Stachys Verticillis fexfloris , Caulibus proftratis &c. Galeopfis Caule pilofo &c. All. Kic 44- Marrubimn nigrum lotundifoliHtn. C. B. Pin. 230. Ocymum Valentinum. ClUs. Hifi. ii. p. 4*- (IS) Stachys Veiticillis fubfpieatis 8te. Sidetitis vuig. haft; II, Geel. IX, Sius*  35° TwEEMAGTIGE KrüIDEN. AfdSl. Hartvormig ovaale gekartelde ruuwe Bla. xv. den en opjlygende Stengen. Hoofdstuk. Deeze , ook in de Zuidelyke Landen groeif??rym™' jcDde' metTakkige Stengetjes van een half Voet hoog, heeft de Kransjes ver van elkander en niettemin Aairswyze geplaatst, de Kelken gedoomd en de Bloemen geel. sfZ'y* t1*) Ando°ra met zesbloemige Kransjes, Eyjlariyt • rond'Lancetvormige Bladen , die drieribbig effen en gefteeld zyn, en opftaande Stengen. ArvJnfs. {15^ Andoorn met ^sbloemige Kransjes, {lomAkker-' pe, byna kaale Bladen . de Bloemen van Andoorn. lmgt& ais dg Keifan m jia^g stengen. Dee- futa ereéte. C. s. Pin. 233. Sideritis vuig. Clus. Hifi. ir. p. 39- Sid. Fl. luteolo. Riv. Mon. 70. Tetrahit Caule erec" t», Fol. petiolatis. Ger. Prov. 271. Betonica Fol. interVerticillo. Sec. hall. Helv. 646. (i-O Stachys Verticillis fexflorij , Fol. ovato - Lanceolatis fee, S,tach. Fol. Lanc. fesfil. H. Cliff. 310. R. Lugdb. 317. N. 7. Gron. Virg. 66. Betonica verticillata , Cal. Spinofis. H. Ups. i6S. Betonica Foliis &c. Hall. Helv 64y. sideriris Atvenfis latifolia glafara. C. B. Pin. z,3. Alysfum majus. Tab. Hijl. 9i9. (15) Stachys Verticillis fexfloris, Fol. obtufis nudiusculis &e. Glecoma Fol. Cord. oblong, crenatis. H. Cliff. 3o7. R. Lugdb. 320. Sideritis Caiyc. fubinermibus hispidis. Fl. Suee' 4*8. Sid. Alfines Trixaginis folio. C. B. Pm. 233. Pr,dr. iii. Mauubiaftrum vulgare. Tournf. Inft. i9o. fi. Lamium Paludofum Belgicum Melisfe foIio. herm. Lugdb. itU T. 313. Marrubiadrum paluftre fcetidum. Tquknï  DlDYNAMIA. 35I Deeze twee komen in de meefte deelen van IV,1 Europa en de laatfte in onze Nederlanden voor, ^y?*" tot welke men het Doove Neteltje met Melis- Hoofdfe-Bladen, door Hermannus afgebeeld ,stuk* dat hy zegt van zelf op Moerasfige plaatfen van ff?rZ!' ons Land weeüg te groeijen, en een dergelyken Stank te hebben als de Doove Netelen, t'huis gebragt vindt. De Bloempjes zyn , in hetzelve, naauwlyks zo groot als de Kelten, die puntjes hebben, doch niet prikkelen. Hier is de Steng flap, naauwlyks een Voet hoog: het Jaarlykfe heeft de Steng'in Bergachtige Landen opftaande, in Velden leggende; gelyk het Regte Andoorn dezelven eerst hurkende en verder opftygende heeft. Deeze Onkruiden zyn voorheen door den Ridder tot de Betonie of elders t'huis gebragt geweest en veelen hebbenze tot het Yzerkruid betrokken ; in welk opzigt men hier letten moet op de geftalte der korte Meeldraadjes, die regthoekig uitwyken , zo dat zy een kruis maaken met de twee langen , die regt zyn. In de Betonie zyn de Meeldraadjes allen regt, gelyk ook in het Yzerkruid , ö£ welk , bovendien, door de Bovenlip plat en kort te hebben verfchilt (*). Ook zyn de Wortels, in veele Soorten , met Knobbels bezet als Aardappelen Cl.)» Bal- (*) GER. Prov. p. 172. (t) GOUAN Monsp. p. 283. II. deel. ix. Stok.  352 Tweemagtige Kruiden. iv. B a t l o t a. Balloté. Afdeel. Hoofd- Een Trompetachtige Kelk, die vyftandig is stuk. met tien Streepen, en de Bovenlip van de Bloem Bioctzaa-gekarteld , holrond. Dit maakt de byzondere d'&e' Kenmerken uit van het Gefiagt deezes naams, waar in de vyf volgende Soorten begreepen zyn. i. (t) Balloté met Hartvormige onverdeelde Zaagnfgtla.ta tandige Bladen en gefpitjte Kelken. Zwarte, Dit meent men te zyn de Balloté der Ouden, gemeenlyk Zwart Malrove of Stinkend Andoorn genaamd , in 't Franfch Balloté, in 'tEngeifch Black Horehound. Het Kruid groeit door geheel Europa, op Steenige en Zand-Gronden , aan Haagen en Wegen, als ook in onze Nederlanden. Het heeft een Steng van omtrent een Elle hoog, met rond Hartvormige Bladen, die wel zwartachtig of donkergroen., doch ook eenigermaate ruig zyn en getand, in wier Oxelen Kransjes voortkomen met paarfchachtige Bloemen. De Stank onderfcheidt het duidelyk van de Malrove. Men houdt het voor dienftig tegen de Opftyging, en het Aftrekzei is (i) Balleta Fol. Cordatis indivifis Serratis , Gal. acuminatis. Sy/1. Nat. XII. Gen. 720. p. 39s. Peg. XIII. p. 448gort. Belg, 170. kram. Auflr. 174. hall. Helv. 64s. gouan Monsp 283. ger. Prov. 165. Fl. Suec. 484. &c. 11. Cliff. ju. R. Lugdb. 3ij. Balloté f. Marrubiumnigrum. Dod Pempt. 90. Lob. Ie. 518. Matrubiaftrui» Balloté , Pias-, fium fuctidura. Tas. p. $40,  DlDÏNAMIA. 353 as tegen 't Voeteuvel aangepreezen geweest. IV; Afdeel} (2) Balloté met Hartvormige onverdeelde Zaag- g00p'D„ tandige Bladen en byna geknotte 'Kelken, stuk. 11. Zeldzaam komt dit Kruid met witte Bloemena!^allota voor, hoewel het dus in Sweeden, in Vrank- w'itte. ryk, en volgens Boerhaave ook alhier, is waargenomen. Zulks zou maar eene Verfcheidenheid zyn, indien niet de Kelken ook verfchilden. (3) Balloté met Palmswys' verdeelde getande nfc Bladen en eene gevolde Steng, Gewoide. In Siberië , naar den kant van China, groeit deeze, welke de Bladen byna als die der Aalbesfen, half in drieën of in vy ven verdeeld heeft, van boven glad en blygroen, van onderen mee eene Zilverkleurige Wolligheid. L)e Bloemen zyn zeer groot, van binnen bleek geel, van buiten wit en uitermaate Haairig,de bovenfte Lip Lepelswyzeuitgehold ,de onderfte Hartvormig, aan de zyden twee uitgerande byhangzels of Oorlappen hebbende en met paarfche Streepen getekend. De Kelk is een weinig ruig. De Zaa- (z)'Sa!lcla Fol. Cotd.acum. ferr. Calyc. fubtruncatis. Fl. Stee. II. N. 530. Balloté Flore albo. TouRNF. IbJI. 185. VAILL. Par. zo. Balloté. Cam. Epit. S72° ' (3) Malhta Fol. palmatis, Caule I.anato. Balloté Fol. Geranii Batrachiofdes. AMM. Ruth, 47. Fhlomis Fol. multifïdis. GMEL. SiS. III. p. 241- T. 54- Z II. DEEL) IX. STUK,  TwEEMA6TJ.CE KRUIDEN. IV. Zaaden zyn bruin , naar een driehoekig Prisma AFxvfL* gelykende, met kuiltjes uitgehold en ruuw. Hoofdstuk. (4) Balloté met Hartvormige Bladen, gebladerde ^H-. ' JairensgeknotteKelkenenLiniaaleBaardjes. ^weirie-J' In de Westindiën groeit deeze Soort, welke kende. ^ r_.eef j A c qu 1 n aanmerkt, zeer welriekende te zyn , wordende van de Inwooners op St. Domingo in Baadingen gebruikt. Schoon 'er fomtyds maar twee Zaaden in één Kelk aanry* pen , dat B R o w n e meende altoos plaats te hebben , heeft zyn Ed. 'er meest vier in waargenomen , gelyk in de meelte Kransbloemige Kruiden. v. (») Balloté met gehalveerde , tweedeelige} half Tweezy- geaairde Kransjes. dige. Deeze Oostindifche is niet minder fterk en aangenaam van Reuk, leverende op Ceylon een Olie en Water uit, daar men tegen Opftygingen en Moederkwaaien gebruik van maakte. Zy gelykt naar de Betonie of naar het Kattekruid , heb- (4) Balltta Fol. Cordatis, Spicis folioGs 5cc. TAcq. Amer. 171, Mefofphsrum hirfutum &c. Brown. Jam. 157. T. is.f. 3, Marrubiaftrum maximum ,F1. cocruleo ,Natdïodore.SloAn. Jam. 64- Wft' h p' '71- t- ,oi> f" 2' (5) Ballota Vertic. diinid. bipartitis Semisprcatis. Monarda Flor. Verticillatis iiC.Fl. Zeyl. 14? Marrubium odoratisfimum Eetonies folio. BURM. Zeyl. ijs- T. 71. f. I, Stachys Indica procerïor, Bctonics folio. Raj. Hifi. ïtyz. An Martubiii» Indicum ? BURM, Fl. Ind. p, '*7«  D I D Y N A M I A; hebbende een vierhoekige Steng en Hartvormi- IV. ge, Zaagtandige, Wollige Bladen. Afdeel,1 xv. hoofd- Marruisiom. Malrove. stuk. In dit Gefiagt is de Bloemkelk ook Trom-/pirmiam petachtig, ftyf en tienftreepig : de Bovenlip tweedeelig, Liniaal, opftaande. Bet bevat tien Soorten, waar van de vier eerften vyftandige , de zes laatfcen tientandige Kelken hebben. A. Met vyftandige Kelken. (i) Malrove met Wigvormige vyftandige ge- ï. i plooide Bladen, de Kransjes geen Omwind- y^rrjL zei hebbende, fon. WigWadU Den bynaam voert dit Kruid , om dat menS£' het oordeelde te zyn het Alysfon van G a l ekus, dat tot Geneezing der genen , die van een dollen Hond gebeten waren, ftrekte. Clusius vondt het in Spanje en uit Zaad , door hem vergaderd , is het aan de Kruidhoven van Europa medegedeeld. Het heefc.de Steng, zegt by, omtrent een Voet hoog, vierhoekig, verdeeld fl) Marrabium Fol. Cuneiformibus quinquedentatis &c. Syfi. Nat. xii. Gen. 721. p. 3^;. ye?. Xm. p. 4+8. j£ Cliff. 311. R. Lugdi. 314. Marr. album Fol. profunde incifis. Moris. Hifi. iii. s. 11, t. 10. f. 12. Alysfon verticill. Fol. profunde incifis. c. D. Pin. 232. Alysfon Galeni, clus. Hifi, ii. P- 35. Rar. p. 187. lob. Ic. 524.. Z 2 ii. Deel, ix. stuk.  356 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. deeld in Takken, die zeer Wollig zyn. DeBlaAFxv-!t'den' van gezegde figuur, zyn grys cn bitter, Hoofd» doch Reukeloos. De Kelkjes hebben vyf Doorn» stuk. tjes cn bevatten paarfche Bloempjes, die klein BhotzaA-^^ ^ (irie aan jeder Zyje yan j-jet; Takje. it. (2) Malrove met Eyrond ■ Lancetvormige Zaag-, nJlt^ere- tandige Bladen en Borftelige Kelktandjes. £vieemde. C3) Malrove met byna Eyronde gewalde, aan Candidisfi. end uitrandig gekartelde Bladen; de Kelk» mu™^et tandjes Elsvormig. Deeze beiden , door Dillenius op eene zelfde Plaat afgebeeld , zyn afkomftig uit de Zuidelyke deelen van Europa, en in 't byzonder van Kandia zo 't fchynt, vooral de laatfte, die dikker en ronder van Bladen is, hebbende ook de Kelkpuntjes ftyver. «iv- (4) Malrove met de Kelktandjes Borflelig.regt Supinum. T . Leggende. en ruig. De (z) Marrubium Fat» ovato - Lanceolatis fetratis &c. Kram. Auflr. 174, Clus. Pam j89. Gouan JHmsp. 184. H. Cliff. R. Lugdb. uts. gron. Orimt. 73. Marr. alb. Istifol. & anguftif. peregrinum. C. B. Pin. 250. Marr. alt. Pannonium. Clus Hifi. II. p. 34. Marr. cand. alt. Hisp. Lob. Ic. ui. Dill. Elth. 219. t. 174. f- jij- (3) Martabiunt Fol. fubovatis Lanatis Sec. H. Cliff s'ï.' R. Lugdb. 315. N. 4. Marr. album candidisümum & villofum. Tournf. Ctr. tz. Marrubium Fol. rotundo candidisflmo. Dill, Eltb. 219. t. 174. f. 214- (4) Marrubium Dent. Cal. Setaceis redlis villofis, Cliff. 312. R. Lugdb. 3ij. N, 6. Marr. Hisp. fupinum Fol. Sericei» As,  D I D ï N A M I A. 357 De Spaanfcbe Malrove met Fluweelig verzil- IV. verde Bladen en leggende Stengen van Tour- afx^el' nefort, welke door den HoogleeraarA.vanHoofdRoïen, volgens den Ridder, op deeze SoortSTUKis aangehaald , wüDilleniüs in zyne^f^" Fig, 215. vertoonen. De Afbeeldingen byBAnr e l 1e r verfchillen nogthans daar van aanmerkelyk. Misfchien zyn wel de drie laatfte Soorten fiegts voor Verfcheidenheden van de Cretifihe Malrove aan te zien. B. Met tientandige Kelken. (5) Malrove met de Kelktandjes Borftelig en v. haakig omgeboogen. HumvuU gare. Dit maakt de gemeene Malrove uit, welke Gemeene. door geheel Europa hier en daar voorkomt op Zandige, Steenige, dorre Gronden. Veelminder nogthans groeit dezelve in Ooftenryk dan de Tweede Soort, die in het Land omftreeks Weenen , aan de kanten van Wyngaarden en Bouwlanden , als ook op drooge Grasvelden over- Argenreis. Tournf. UJt. 19a. Marr. album Hisp. majus. Barr. Je. Css, 68(5. Marr. alb. Serrceo parvo & rotundo folio. Bocc Mus. ii. p. 7«- T. 69, (<) Marrubium Dent. Crlycinis Setaceis uncinatis. Mat. Mei- 30j. Fl. Suec, 48$. gokt. Belg. 171. kram. Auflr. 175. hall- Helv. 6+8. ger. Prov. 16$. dalib. Par. 182. gouan Monsp. 284. H. Cliff. r. Lugdb, uts. Mirrubium album vülgare. C. B. Pin, 230. Lob. Ie. 517. Dod. Pempt. 87. Clus. Panu. 588. £, Marmb. ajbun* tiUofum, C. B, Pin. 230. Preir. ns. Z 3 h. Deel. ix. Stus.  D i d y n A m 1 A. 363 het tégen Opftyging en andere MoederkwaaleD Af^l. aangepreezen. De Groeiplaats is door geheel xv. Europa , op Steenachtige Gronden en aan de HoofdWegen. Het komt ook voor, in Rusland en Si-'!T"S" 0 GymnO' berie. fpermia. Dit Kruid heeft een Steng die tot vier Voeten hoogte, ja tot eens Mans langte fchiet , met lange opgeregte Takken. De Bladen, onder breedst, gefteeld en donker groen , zyn driedeelig, met de buiteufte Kwabben grootst en tweedeelig, de middelftc kleinst en driedeelig , overal fpits gepunt: zo dat het aan zyn Loof zeer kenbaar is. In de Oxels der bovenfte Bladen, die maar driepuntig en iömtyds geheel Lancetvormig zyn , komen Kransjes voor met zeer pluizige Bloempjes, wier Bovenlip bleek paarfch is, de Onderlip wit metpaarfche Vlakjes. Het heeft een doordringende Reuk en werdt, wegens zyne bitterheid , van Boerhaave geroemd als een uitmuntend Middel tegen Hartkloppingen , Pyn voor 't Hart en dergely ke Kwaaien , uit Slym ontftaande , waar door de werking en uitwerping der Maag belet wordt: zo dat zyn Ed. het Aftrekzei daar van, in die gevallen , ten minlte gelyk ftelde met dat van den Malakfen Varkens - Steen (*). Ca; Hart- (*) Hijl- Plant. Op. fpur. lond. 1731. pag. ï59- It'din Left. Ms. mei faientis : Aan» 1713. yide & HALLKb.um aliosque. ii. beu. ix, Stuk.  SH Tweemagtice Kruiden. IV. (2) Hartgefpan met Eyrond' Lancetvormige Afdeel. Zaagtandige Bladen en ongepelde gedoorn- Hoofd- de Kelken. ■tok. Lam* Deeze, die in Bohème en de Ukrainegroeit, heeft een vyfdeeligen gebaarden Kelk en zeer eJl™™' kleine Bloempjes, naauwlyks langer zynde dan heemfch. de Kelk. Op Java komt zy ook voor, volgens den Heer N. L. Burmannus. ui. (3) Hartgefpan met driedeelige gefnipperde Bla» Sifch!' den en Pluizi& Kelken- De Zaaden van deeze, in de Woeftynen van Tartarie verzameld , hebben in de AkademieTuinen Planten uitgeleverd van niet minder hoogte dan het Gemeene Hartgefpan, met vierkantige gefleufde Stengen. De onderfte Bladen zyn, byna tot aan het Steeltje, in vyf of meer Slippen verdeeld ; de middelften in drie voornaame en deeze wederom in fmallere, niet zelden getande Slippen. De Bladen, die aan 'tend der (2) Lttnurus Fol. ovatis lanceolatis ferratis &c. Sideritis Fol. ovatis &c. H. Cliff. 313. R. Lugdb. 322. Marrubiaflrum fol. Cardiacat. Bocc. Mus. ii. t. 98. Chenop. Hysfopi latioribus foliis Madetasp. pluk. Alm. 110. t. 164. f. 2. burm. Tl. ind. 127. (3) Ltoaurus Toi. ttipattitis laciniatis , Calycibus villofis. li. Ups. 171. GoUAN Mcnsp. 285. S.d. Fol. ttipartitOTnu!tifidis. II. Cliff. 313. H. Ups. 469. R. Lugdb. 321. Card. Oriënt, csnescens Foliis Ranunculi. Tournf. Car. 12. Card. Fol. tenuius & profundius incifis. Amm. Rutb. p. 49, jo. Mill, ic. 80.    o i d y n a m i a. 365 der Stengen en Takken groeijen, vindt men^ij^ doorgaans met drie zeer i'malle fpitfe verdeelm- XV«en „ Alle deeze Bladen zyn , zegt Amman .Hoofd„ geheel glad , van boven donker groen, van , onderen bleeker; de Bloemen , Kelken eü/petmia. " Zaaden, gelyk in het Gemeene Hartgefpan, doch de Bloemen fcheenen myminder pluizig „ te zyn., de Kransjes menigvuldiger en digter, „ zo dat, boven aan de Steng , het een byna „ het andere raakte." Dit Kruid was ook, op de zelfde plaatfen , met geheel ruige Stengen en Bladen voorgekomen. (4) Hartgefpan met driedeelige veeldeelige, Li- J^ru! niaale , ftompachtige Bladen. s Sibeufch. Deeze, dje door Amman is befchreeven en afgebeeld onder den naam van Reukelooze Balloté met Bladen van Hartshoorn , maakt , volgens Gmeli w,.een loutere Verfcheidenheid der voorgaande uit, die de Bloemen merkelyk grooter en de Bovenlip byna gelyk heeft met de Onderlip. Zy gelyken zeer naar die van de Balloté, als. zynde de Bovenlip Lepelswyze uitgehold en de Onderlip in drieën gedeeld. De Kelken zyn vyfhoekig en Ieopen in vier ftekelige puntjes uit. (4) Lemarus Fol. tripartitis multifidis Lineatibus obtuGosculis. H. Ups. 170. Balloté inodora Fol. Coronopi. Am». Rutb. 48. T. 8. GMEL. Si*. III. ?. -3» BURM- ^ **<*. P117- II, DIAU \t. STUK  3«5ó TWEEMAGTIGE KküIDEW. IV. uit. Ook zyn de Kransjes met Eorfteltjes geAfdeel. fchoord, even als in de anderen. I Hoofd. De Groeiplaats deezer Kruiden is door geheel stuk. Siberië, en, fchoon dezelven in de Tuinen veel J£"zaamgrooter Bladen voortbrengen, dan in 't wilde, v> zyn doch derzelver Slippen altoos fmaller, zegt "i^nicn!' G M E L1N> dan in 'C Semeene Hartgefpan. De pi»lvu'. Tak van een Japanfch Kruid, onder den naam F'S' van Leonurus Cardiaca overgezonden, komt zo volmaakt met de voorgemelde befchryving van Amman overeen , en verfchilt door'het Loof zo zeer van het Gemeene , dat ik hetzelve niet dan tot een der laatfte Soorten kan t'huis brengen, en wel liefst tot de Derde, om dat hetzelve de Bladen fpits heeft. Nogthans fchynt het ook wel daar van een Verfcheidenheid te zyn, aangezien die, van Java onder den naam van Byvoet overgezonden, de Kelken uitermaate gladheeft, zo de Heer Burmannus aantekent : 't welk van deeze Japanfche niet gezegd kan worden. Zie daar van de Afbeelding, Pr,. LVII, Fig.i, waarnevens, byA,een Bloempje , viermaal in langte vergroot, in zyn ftekelige Kelk. Tusfchcn de Boven en Onderlip verwonen'zig , na dat dezelven wat van één gebaald zyn, de vier Meeldraadjes , twee langer, twee korter, met hunne rondachtige Knopjes en de Styl, die in twee Stempels uitloopt, gelyk in de meefte Kransjes. Bloemen. Phlo-  D I D Y N A M I A. 3^ P h l o m i s. Viltkruid. IV." Afdehl,1 Dit Gefiagt heeft een hoekigen Kelk ; de Hox0^# Bovenlip legt als op de onderlle neer, zyndeSTUK. femengedrukt en met Pluis begroeid. Bovendien Gymnt-~ hebben de meefte Soorten Wollige Bladen -/P™"' weshalve veele Autheuren dezelven, hoe zeer ook in Bloem- en Vrugtmaaking verfchillende , tot het Wollekruid betrokken hebben (*)-.maar ik geef 'er, tot onderfcheiding, den naam van Miltkruid aan, 't Getal der Soorten , meest Europifche, is dertien, als volgt, (i) Viltkruid met rondachtige Wollige gekar- pJtelde Bladen; de Omwindzels Lancetvor- Frutko/a. mig; de Steng Heefterig. ueeftaig. Een zeer fraay Bloemgewas maakt deeze die af komiïig is van drooge Steenige Heuvelen in Spanje enjtalie. Zy groeit He etterachtig, anderhalf Voet hoog , geevende Takken uit, die zeer yl bezet zyn met Hartvormige breeder of fmaller Bladen , hebbende doorgaans maar twee, (i) Phlemis Fol. fubrot. tomentofis crenatis &c. Syft. Nat. XII. Gen. 723. p. 397- f'S» XIII. p- 4so. H. Clif. 31j.R. lugdb. 318. n. 1. Verbascum latis Salvia; foliis. C. B, Pin. 240. Verbascum fylv. alterum. Dod. Pempt. 14s. fit Phlomis Cret. Frut. Folio fubrot. Fl. luteo. Tournf. Cor. 10. Phlomis latifolia Capitata , lutea grandifiora. Dill. Elth. ii6, T. 137. f- 30s. (*) Naamelyk tot het Verbascum , dat ICSds in 't VU, STUK, bladz. 622 , enz. is befchteevea» II, DEEL, IX, STUK,  368 TwEEMAGTIGE KrüIDER. IV. twee , zelden drie Kransjes of Kroontjes van Fxv.EL' Bloemen, die kleiner of grooter, geel of GoudHoofd- kleurig zyn. Zo wel de Stengen als de Bladen «tuk. zyn mfit een ^jgjg Wolligheid , als Vilt, bedip."**"' grodd, 't welk de benaaming biilykt. Men wil dat dit het Phlomos zy van Dioscorides, hebbende den naam daar van, dat mende Wolligheid der Bladen tot Pitten van Lampen bezigde. PMÓmise. Viltkruid met Liniaale Jlojnpe OmwindPurpurea. zeis, korter dan de Kelken; de Bladen Paarfch. langwerpig Hartvormig en Wollig ; de Steng Heefierachtig. De Steng van deeze, die weczentlyk van de voorgaande verfchilt, is ook wel eenigszins Heefterig en Wollig, doch doorgaans zwak en de Bladen zyn fpits Hartvormig, de onderfien zeer lang gefteeld : de Bloemen, paarfch. Zy groeit natuurlyk in Portugal en Italië. m. (3) Viltkruid met de Wortelbladen Pylswys' Le'vantfch Hartvormig, wederzyds Wollig ruig. Dee- (z) Phlomis InjcJucris linearibus obtufis &c. Mill. DiÖ. T. 205,. Verbascum fuirotundo Salviz folio. C. B. Pin. 240. Salvia Fruticofa Cifti foiio haud incano. Pluk. Alm. 329. T. 57- f. 6. Phlomis Frut. Lufitanica. tournf. lnft. 178. (3) Phlomis Fol. Rad. Cord. Sagitc. &c. Mill* Dicl.T. 404.. Phlomis Oriënt. Fo!. Auricu!. incanis, ü, luteo. Niss. COUAN Monsp, 28j.  372 TwEÈMAGTICE KRiJIDEür. IV. Op veele plaatfen in Oostindie groeit deezer Afdeei soort) dje in verfcheide Afbeeldingen doorPLUHoofd- ken et fchynt vertoond te zyn. Niet alleen aan stuk. 't end der Stengen, maar ook laager, heeft het Bintzaa- Zyne Bioemfcransjes} d;e weinig naar Hoofdjes gelyken. Dit blykt inzonderheid uit de Figuur van het Verwondering! - Kruid, byRüMPHius, misfchien wegens eenige byzondere eigenfchap dus genaamd. Immers het heeft een zeer fcherp doordringend bitter Sap , zegt hy, dat men met Water mengt, en dan, by 't aankomen van de Koorts , den Patiënt in de Oogen druipt, die deszelfs bitterheid in de Mond gewaar wordt. Dus zou het, door in 't Hoofd te dringen, een Middel tegen de Koorts zyn, dat inderdaad meer te verwonderen dan te gelooven is. Het groeit ter hoogte van twee Voeten, met een Kruidige vierhoekige Steng, in verfcheide Takken verdeeld, waar aan Lancetvormige, zeer lange gepaarde Bladen, die op de kanten fomtyds hier cn daar getand en ook wel een weinig Wollig zyn. De Kransjes zyn gefchoord door Elsvormige puntjes. De Kelk heeft zeven ofagt kleine Tandjes , waar van het bovenfte langst. De Bloem is wit, met de Bovenlip ruig, zeer kort, gewelfd, fluitende op de Onderlip, welke groot is en uitgebreid met twee zydelingfe In« fnydingen; het middel'tuk breed , eenigermaate geplooid. De Meelknopjes zyn zwart, famengedrukt, geknot. Van de Stempels zit de eene, die ftomp is, boven aan den Styl; de andere, laager, is Elsvormig en fpits. Met  374 Tweemagtige Kruiden. Afdeel deCZe S°°rt de BovenliP van de Bloem groot Fxv. ' en de Onderlip klein; zo dat ik niet kan zien, Hoofd- hoe dezelve te veel naar de voorgaande gelyke. stuk. 2y groeit ook in Oostindie. xi. (n) Viltkruid met /pits Hartvormige Zaag- mpet*™" tandige , eenigermaate Wollige Bladen , K«tekiuii zeventandige gebaarde Kelken, de bovenfte «% i Tand grootst, en een Kruidige Steng. Een jaarlyks Gewas maakt deeze Soort uit, die te Suriname fchynt te groeijen, zynde door Hermannus, onder den naam van Amerikaanfch Hartgefpan, met Kattekruid-Bladen en korte pluizige donker roode Bloemen /afgebeeld. De Bladen zyn in deeze, gelyk in de voorige, groen, en zy heeft ook twee Draadige Stempels! (ia) Viltkruid met Lancetvormige Zaagtandige Bladen , tienhoekige Kelken met tien flappe Tandjes en een Heefterige Steng. xn. Deeze zeer bekende en niet minder aanzien- Leonurus. . Leeuwe- v" ftaart. (n) Phlomis Fol. Cord. acutis ferratis fubtomenrofis 8cc. Cardiaca Americana annua, Nepeta: folio Sec. Herm. Lugdb, iij. t. 117. (li) Phlomis Fol. Lanceolatis ferratis Sec II. Cliff: ju. r. Lugdb. ji:. n. i. Sideritis Africana Flore Aureo oblongo. BAi'TH. Haf». II, p. J7. Fig. Leonurus Cap. B. Spci. ereïn. Cent. T. 85. sfb. Mus. I. p. 22. t. r4. f. 1. Srachys Afr. frutescens anguftifolia, Flore lonsisfimo phceniceo,Leonurus tdii»a. MORis» Hifi. Jij, p. 333. S, 11. t. lp. f. 17.  D 1 bV N a m I a. 38I Deezè , die in Koord - Amerika valt, heeft Af^'L. Stengen vah anderhalf of twee Ellen hoogte , F°v. 4 met Bladen als van Munte bezet, welke van Hoofdonderen grys en welriekende zyn. De BloemenSTUK* komen aan den top der Stengen voort, in dikke/?e^T Kransjes, van onderen, in plaats van Borftels, met Lancetvormige Blaadjes gefchoord. (3) Börftclkrans met rimpelige Bladen' en ge- c™opi!a fïeelde Hoofdjes in de Oxelen, die vlak en Mum ru. n 1 1 fofum. gejtraald zyn. Rimpelig, Deere, in Karolina op Jamaika en Guajana, aan dc Vaste Kust van Zuid - Amerika, gevonden , verfchilt door de rimpeligheid haarer Bladen niet alleen, maar ook door de gefteeldheid der "Blocmkransjcs van de anderen; terwyl zy niettemin, doordien de Kransjes met fmalle Blaadjes als geftraald zyn , aan dc Kenmerken van dit Gefiagt eenigermaate voldoet. Men noemtze op Jamaika, zegt Sloane , Wilde Hoppe. ' (4/) Borftelkrans met een Boomachtige Steng, ÏV. Heefterig, (3) Clkiïpitdiufa Fol. rugofis , Capitulis Axillaribus &c. Clin. rugofum Capir. Scabioft. Dn. l. Elth. f. 85. Scabiofe affinis, Chryfanthemi facie, Lamii foliis,Americana. Pluk. Alm. 33s- T. zzz. f. 7. Sideritis fpicata Scrophularia: folio &c. sloin. Jam. «s. Hifi. I. p. 174- T. 199. (. z, Mentha Melisfoides Americana. pluk. Mant. 129. (4) Clinopodium Caule Arboreicente, Fol. ovalibui crenatis , Cal. Labio inferiore fubrotundo. FoKSK. Flor, ^.gypt. Arab. p. 107. ovaa- a._ II. DEHL. IX, SïUKi  3§1 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. Afdeel ovaals Bladen die gekarteld zyn en de On. xv. ' derlip van den Kelk rondachtig. Hoofdstuk. Dus bepaalt de Heer Forskaohi, eene ^fo^fl-Soort van dit Geflagt, welke hy in Arabie waarnam , zynde een Heefter van drie Ellen hoog, met gepaarde ruige Takken en Bladfteelen. Dezelve hadt, in ieder Oxel, negen ongedeelde Kransbloemen , waar onder vierdeelige Draadachtige Omwindzels. De Bovenlip der Kelken was Lancetvormig, opftaande, groen; de Onderlip rondachtig en Vliezig. Voor het bloeijen vertoonde zig , hier door, het Kransje als met Schubben bekleed. De Bloem hadt de Bovenlip gewelfd, wit en ruig; de Onderlip breed en Hartvormig, de Meeldraadjes uitfteekende met rosfe Meelknopjes. Origanum. Orégo. In dit Gefiagt, van een zeer bekende naam, zyn de Kelken tot een vierhoekig, Aairvormig, Hoofdje vergaard. Het bevat elf Soorten, als volgt. órïgtum W 0réS° mt ^zige Wollige Bladen en ySgypiia- naakte Aairen. \ Ara» Egyptifche. (j) Origanum Fol. Carnofis tomentofis, Spicis nudii. Syfl Nat. XU. Gen. 7zS. p. m. jreg. xm. p. 452. HAssElQ: ■''•479, Ji7-MajoMnarotundifo)iafcutellata exotica.TouKNF. Infl. 199. Origano cognata Zataihendi. c. b. Pin. 223. MoHls. Hifi. ih. p. 36o. s. ii. t. 3. f. uit. Zatarhendi. Alf. "£gypt. 9+. t. 9S> vesl. Obftrv. p. »i, 33.  386 TwEEMAGTIGE KrüIDEN. IV» (6) Orégo met lange gefteelde vergaarde AaiAfdeel. rm^ m ym im^u ais de Xslken^ Hoofdstuk. Q) Orégo met rondachtige, Pluimswys' rond o«Ji»«<» getropte Aairen; de Blikjes Eyrond, lan* Htracieoti- ger dan de Kelken. turn. Gnekfche. Deeze vier Soorten m^&ü a]s Versheiden* Vuifurt. heden uit, van het Kruid dat men Orégo noemt. o?e>.eeDeDe Jaat0e groeit door geheel Europa, zelfs in onze Nederlanden, overvloedig in Gelderland , tusfchen Zutphenen Doesburg, alsook by Wyk te Duurftede, zo de Heer de Gorter meldt. Zyn Ed. heeftze ook in Rusland aan de Oevers der Rivieren , in Bosfchen en op woefte Velden , waargenomen. Niets gemeener dan dit Kruid , aan de kanten der Kreupelbosfchen , zegt de Heer Haller. Men noemt het in 't Franfch Origan, in 't Engelfch Origane, in 'c Hoogduitfch Doften , Wolgemut of ook, gelyk by ons, Wilde Mariolein. Een opflaande, zeer Takkige, ronde Steng, van twee of drie Voeten hoogte, is paarswys' be~* X6) Origanum Spicis Iongis peduncnfatis aggregatis Sec. Origanum Heracleoticum , Cunila Gallinacea Flinii. C. B. Pm. 223. lob. Je, w*. (7) Origanum Spicis fubrotundis panicnlatis conglomeratis &c. Origanum Fol. ovatis 8rc. Mat. Med. 199. Gort. Belg. 171. kram. Auflr. ij6. Fl. Suec. 480. HALL. Helv. 656, GER. Prov. z6). GouAN Monsp. 288. GRON. Virg. 6J , 91, Gort. hgr. 95. Origanum fylveftre. C. B. Pin. 233. DoD, Pempt. 285, Agroiijamim f. Onites major. Lob. Ie, 492,  3»8 TwEEMACTlGE KrüTDENJ IV. C%) Orégo met langwerpige vergaarde ruige Afdeel. Aairen en Hartvormige Wollige Bladen. Hoofd* ^ Orégo met lange, drievoudige, gefteelde VIIr pluizige Aairen en Eyronde pluizige Bladen» Origanum Onites. (10) Orégo met ruige Aairen en Eyronde ^Heeften- Wollige ongefteelde Bladen. IX. Syriacum. (11} Orégo met Eyronde ftompe Bladen en synfehe. rondachtige gedrongene Aairen, die eenU Marum. germaate ruig zyn. Kandia- fche* De drie eerften zyn ook als Verfcheidenheden Maj,'rana.v&\ dat Kruid, 't welk men gemeenlyk MarioManoiein. \t{n noemt , volgens de Franfehe benaaming , die, gelyk de meefte andere Europifche, haar afkomst heeft van den Latynfchen Majorana. De Duitfchers noemen het Major-an en Meyran, de En- (8) Origanum Spicis oblongis aggregatis hirfutis &c. HüDS. An^l. 229. Orig. Lrgnolüm Syracufanum perenne. Bocc, Mus. II. p. 45. T. 38. Origanum Onites. C. B. Pin. 222. an ? (9) Origanum Spicis' longis ternatis pedunculatis villofïs &c. Majorana Syriaca vel Cretica. C. B. Pin. 224, Marurn Syriacum. Lob. Ic. 499. (10) Origanum Spicis hirfutis 8tc. Majorana Cretica Origani folio, villofa Satureja: odore. toubnf. C#r. 13, Marum Creticum. Alp Exot. 289. T. 288. (11) Origanum Tol. ovatis obtufis Sec. Mat. Mei. 298. II. Cliff. 304. Ups. 161. r. Lugib. 324. gouan Msnsp. 289. Majorana vulgaris. C. B. Pin. 224. DOD. Pempt. 270. Amaracus vulgatior. lob. Ic. 498. /8. Maj. renuifolia. C. b. Pin. 224. Hort. odorata perennü. Mokis. Hifi. III. p. 359,.  D i d y n a m i 391 Thymus. Thym. 1V- Afdeel» xv. De byzondere Kenmerken van dit Gefiagt HooFD. beftaan daar in , dat de Keel van den tweelip- *tuk. pigen Kelk met Haairtjes of Pluis is geflooten. Gyk»t> Voorts heeft het een byzonder aanzien en de Bloemen zyn ook in Hoofdjes vergaard. Het bevat thans elf Soorten, als volgt. (i) Thym met Hoofdjes - Bloemen, kruipende T^mas Stengen en platte Bladen , die Jlomp en serpyllum. aan den voet kanthaairig zyn. Wllde' Dus wordt de Wilde Thym bepaald, die men gemeenlyk Quendel noemt of Onzer Vrouwe Bedftroo, in 't Hoogduitfch ook Kunlein of Kumel, in 't Franfch Serpolet, in 't Engelfch Mother of Thime, dat is Moeder van de Thym. Zy groeit door geheel Europa en is, in onze Pror vinciën, op Zandige drooge Gronden en Heyvelden gemeen. Aan de Oevers der Neva-Stroom,' in Rusland, groeit zy zo menigvuldig, dat dezelven op fommige plaatfen als geheel daar mede bekleed voorkomen ; zo de Heer D. de Gorter verhaalt. Van (i) Thymus Floribus Capitatis tic. Syft. Nat. XII. Gen. 727. p. 399- Ptg. XIII. p. *S2. Mat. Mei. 2*2. G0RT.&/5. 239. Ingr. 9S-kram. Auflr. 177. Fl, Suec. 477. GER. Prov. 262. H. Cliff. 30S. R» Lugdb. 325. N. 2. Serpyllum vuljare minus, majus &e. C. b. Pm. 220. Serpyllum vulgare. Dod. Pempt. 277. Bb 4 U. DïIL. IX. STUK. I  392 TwEEMAGTï GE KRUIDE»" Afdeel „V" dit genoegzaam bekende Kruidje, dat xv. Heelterig is en niettemin zeer klein, 2Vn Hoofd, aanmerkelyke Verfchcidenheden. Behalve een mLa™»ië ^grootte, vindt men het *S* 00k met fmal'er of breeder Blaadjes , gr0oter of kleiner Bloemen , welriekende of met Ci Boenen - Reuk. De Hoofdjes zyn fomtyds phiizig of Wollig,'t welk door Infekten veroirzaakt wordt. Het heeft doorgaans paarfche, doch komt ook voor met witte Bloempjes. By de Ys kolken van 't Grindelwald in Switzerland vondt de Heer Haller het zonder Reuk. Gemeenlyk is de Quendel van een fterken met onaangenaamen Geur, en kan tot dergel vke Ongemakken als de Mariolein gebruikt worden; doch, dewyl men de Thym heeft, worde zy meest over 't hoofd gezien. 7%L ra) JhYm, dkn regtapfiaat, met omgekrulde 8S&. Ü m Kranswys'geaairds Geen Kruid is gemeener dari dit in Lan guedoken Provence; gelyk het ook veel voorkomt op Steenige Heuvels en Gebergten, in ■ f2) Thymus eredtus Fol. revolutis 8cc. Mat. M,d gokt Bl[s. I72. n. eng. r. lu£ii. n. u goüan mo~ • 289- rhymus vulgari. Folio latiore & termiore. c B Pin ilS- *. Thymum duriu.. DOD. Pempt. z:6.Lo]s. U.W.£ Thymus fupinus candicans odorams. Tousnf. UJ1. I$6. £ Thymus CapituUs minwibus Masffienfis. IKL  D I D ¥ N A M I A. 3S>3 in de middelfte deelen van Spanje, wordende&J^U aldaar Tomillo falfero, of enkel Salfero geheten, zo Clus ius aantekent: terwyl men de Echte HoofdThym van Dioscorides, die in 't GefiagtqT"E* van Keul voorgefteld is*, aldaar Tomillo noemt. fpermTa. De Franfchen naam is Thim , doch omftreeks * aiadz Montpellier ook Poteen Frigouls. In't Engelfch293, noemt menze Thyme , by ons, zo wel als in Duitfchland, Thym of Thymiaan. Die naamen zyn van den Griekfchen Thymos, welke de moedgeevende of verfterkende hoedanigheid aanduidt, afkomftig. Het Kruid, dat men hier in de Kruidhoven , te Lis , Hillegom en Noordwyk, overvloedig teelt, is hooger en heefteriger van Gewas dan de Quendel, hebbende een opgeregt Stammetje en niet vlakke maar omgekrulde Blaadjes. Ook komen de Bloemen niet Aairswyze, maar by Kransjes om de Takjes voort. Men vindt het met breeder en fmaller Bladen ; ook meer of minder welriekende en groener of witachtig van Loof; met grooter of kleiner Hoofdjes: want aan den top zyn de Bloemen by elkander vergaard. De Thym is van een zo aangenaamen Geur, dat Boerhaave getuigde , hoe men het Aftrekzei daar van , op Wyn gezet , in verfterkende hoedanigheden byna gelyk kon ftellen met de Indifche Kruideryën. Met heet Water afgetrokken, kan zy ook dienen als een Hoofden Maagmiddel, en is in Baadingen, zo wel als Bb s de II, Ceel. IX Stok.  394 TWEEMAGTIGE KRUIDEN.' IV. de Quendel, niet buiten gebruik. Op die wyze xv."' 8eefc men daar roede , in Spanje en elders, aan HooFDr de Wynvaten een frisfehen Reuk. STUK. TtyL ^3) Thym met Kranswys' geaairde Bloemen, Zygii, een laag - Heeft 'erige opgeregte Stam en Li¬ niaale Bladen, die aan den Voetkanthaairig zyn. Atlüs. ^) Thym met gekranste Bloemen, eenbloemige Steeltjes, opgeregte Stengen, die eenigermaate Takkig zyn, enfpitze Zaagtandige Bladen. v.. (?) Thym met zesbloemige Kransjes en jlompAlpifche.' achtige holle Bladen, die eenigermaate Zaagtandig zyn. r7PLua. W Thym met veelbloemige zydelingfe Steel» Fcperige. tjesj (3) Thymus Flor. verticillato - fpicatis Sec. Thym. angufto Iongioreque folio. bark. Je. 777. Serp. fylv, Zygis Dioscolidis. Clus. Uijl. I. p. 358. Serpyllum folio Thymi. C. B. Pin. 220 ? (4) Thymus Flor. Verticillatis Sec. Fl. Su:e. 478. Thym. Caul. vix Ramofis. H. Cliff. 30s. R, Lugdb. 325. Gort. Belg. 172. kram. Auflr. 177. GER. Prov. 263. gouan Monsp. 290. Acinos multis. J. B. Hifi. III. p. 259. Clinopodium Arvenle Ocymï facie. C. B. Pin. 125. Clinopodium vulgare. Lob. Ie. jo6. (s) Tbymut Vert. fexRoris &c. HALL. Helv. «53. Clinopodium montanum. C. B. Pin, Bocc. Mus. II. p. 59. T. 4j. Acini pulchra fpecies. j. B. Hifi, III. p. «20. Clinopod. Auftr. Clus. Pann. p. 623. (6J Thymus Pedunc. ranltifloris Jateijlibus &c. Marum Hisp,  DlDYNAMIA. 395 tjes, Eyronde fiompe gladde geaderde effen- IV: randige Bladen. afxv!l* Hoofd» Van deeze vier fchynt de eerfte, die Heefterig stuk. is en in Spanje als ook in Languedok groeit .het G?*K»Zygis van Dioscor ides te zyn. De tweede wordt van veelen gehouden voor het Acinos, een welriekend of Balfemkruid der Ouden. Deeze is in Europa op Zandige, fteenige drooge Gronden gemeen en komt in Vriesland veel voor op Zaailanden en Akkeren. De derde, die veel naar dezelve gelykt, maar grooter is en de Bloemen veel grooter heeft, valt op de Bergen van Switzerland en Ooftenryk. De laatfte, in Spanje groeijende , gelykt naar de vierde Soort van Melisfe,maar is glad en heeft kleine Blaadjes. .De Spaanfchen noemen dit Kruid Piperella, om dat het vry lang zyn zwaaren Reuk, die mooglyk Peperachtig is, behoudt. (7) Thym met groote gefchubde Hoofdjes, vit. Eyronde Blikjes en Lancetvormige Bladen, cèplaittes. Hoofdjes- (8) Thym- Hisp. nigrum. BoCC. Mus. II. p, 166. T. 117. BARR. Rar. 354 T. «94- (7) Thymus Capit. imbricjtis magnis &c. Thym. Lufit. cephaloios, Cap. majori & minori. Tournf. /»/?. 195. Tiagoriganum Dict. capite , Hisp. BARR. Ic. 788. Bocc. Mus. II. p. 50. T. 43. Thymus cephaloios. Do». Pempt. 276.Thymum. Los. Ic. 424. II, Deel IX, Stuk,  DlDYNAMIA. 40Ï nella en in 't Engelfch Baulm of Baume, dat is iv. Balfem geheten , dat met het Latynfch woord Afdeel* Citrago ftrookt. In de Apotheeken, nogthans , Hoofd-' is het overal bekend , onder den naam van Me-STÜK* lisfe, die daar van, zo men zegt,zyne afkomst^^?*^ heeft, dat de Byën in den Reuk veel behaagen vinden; weshalven men het ook Jpiqftrum tytelt. Dit Kruid is genoegzaam bekend , als Stengen hebbende van een Elle of hooger en Bladen die ovaalachtig zyn , wat ruig, Zaagtandig , donker groen , gepaard; geevende , uit de Oxelen , de Bloemen , als gezegd is. Een Verfcheidenheid daar van komt voor, die wat kleiner en eene die wat ruiger is, met grooter Bladen. In 't algemeen wordt het onder de Hartfterkende Kruiden geteld , doch het is een van de zwakften, meer beminnclyk wegens den Geur in Toefpyzen: weshalve, moog!yk,het Landvolk hier hetzelve Aalkruid noemt, zo de Heer de Gorter meldt. Een langduurig gebruik van deszelfs Aftrekzei, Water, Geest of Olie, heeft in Zenuwkwaaien fomtyds wonderen uitgevoerd. Sommigen zyn 'er door herfteld van Hartkloppingen , Beevingen , Lammigheden en Beroerten. Ons Vrouwvolk weet zig de Stonden te verwekken, zegt S. Paul li, door verfche Melisfe te draagen in haar Muilen of Koufen of door het Afkookzel te drinken van dit Kruid; Ce II. Deel. IX. Stok. 00  401 TwEEMAGTIGE K RUIDE». IV. (a) Melisfe met gegaffelde Oxelfieeltjes , van AF^fL' langte als de Bloemen. stuk!" (3) Melisfe met gegaffelde Oxelfieeltjes, van ». langte als de Bladen. Melhfa traniiflo- , . , ra. Deeze beiden behooren toe het Kruid, dat bioem'ige. men in de Winkels Calamintha noemt, onderin, fcheidende de eerfte, die voortreffelyker is , zig C3W1- foQT j,a:lre Bioemen j die twee Duim lang zyn. Berg^Kah-Dus m' g dan deeze te regt Grootbloemig genoemd worden , als byna alle Kransjes - Kruiden hier in overtreffende. De andere is, evenwel, fierlyker Bloemgewas, als de toppen der Stengen bekleed hebbende met lange Bloem-Aairen, die paarfch zyn. Dezelve groeit niet alleen in Italië, Switzerland en Vrankryk wild, maar komt ook in Engeland aan de Wegen, Dyken en elders voor. De Stengen zyn]Takkig,vr.n drie Voeten en hooger. Het Loof, veel naar dat der Melisfe gelykende , is ook aangenaam van Reuk, wat fter- ft) Melisfa Pedunc, AX'Maiibus &c. Calamintha magno Flore C. B. Pin. 229. Tournf. In/?. 194.. Ger. Prov. zsi. Gouan Monsp. 190. Hall. Helv. 651, Calam. montana praiftantior. Lob, Ie. 512. {3) Melisfa Ped. AXill. &c. Melisla Flor. ex Alis fuperioribus Ped. confertis. Mas. Mei. 295. Kram. Au/lr. 178. Gouan , Ger. Hall. Sec. H. Ciff. 307. R. Lugib. 320. Calaminrha vuig. & Officinarum Germ. C. B. Pin. 228. Cal. montana. Do». Pempt. js. Cal. mont. vulgaiis. Los. Is-. H J.  DiDtNAMIA. 4O3 fterker zelfs, en kan , in kragten, als een mid- IV; delflag, tusfchen deeze en de Kruizemunt, wor- Ati£^' den aangemerkt. Hoofde stuk. (4) Melisfe met gegaffelde Oxeljieeltjes , die vr. langer dan het Blad zyn, en een opftygen-mpnï!1 de ruige Steng. , veid-Ka* 0 0 hminfh, In Italië , Vrankryk, Switzerland, Engeland is deeze Soort vry gemeen , komende ook in de Duinen van Holland, in het Sticht en elders in onze Provinciën voor. Men noemtze Wilde Foley. 't Is een Kruid dat inzonderheid door de hurkende Stengen en door den Reuk van de Berg-Kalamiinh verfchilt,dien het veel fterker heeft, naar den Reuk van Pulegium trekkende: des het ook in Zenuwkwaaien dienftiger zy. Het heeft de Bloemen kleiner en minder famengehoopt, blaauw van Kleur. In Virginie groeit ook dit Kruid, alwaar de Heer Clayton een Soort van Kalaminth waarnam, die de Bloemen in de langte van de Steng, byna ongefteeld, gekranst hadt, met een zeer fterken Poley - Reuk. Cs) (4) Melisfa redunc. Axill. dichoromis Sec. Gort Belg. 173. xram. Auflr. 178. gouan Mensp. 291. H. Cliff. jos, R. Lugdb. 321. GRON. Virg. 90. Calamintha Pulegii odore f, Nepeta. C. B. Pin. 228. /3. Calamintha mont. prrealta Pulegii odore. Bocc. Mus. ii. p. 4S. t. 40 & 3S.Pttlegium fylv. f. Calarn. altera. DOD. Pempt. 93. lob. Ie. 513, Cc 2 II. deel. IX. Stuk  404 TwEEMAGTICE KrüIdEIT. IV. C5) Melisfe met end -Trosjes en zeer korte een- Af^ei" zaame Bloemteelt jes. Hoofdstuk. Naar de voorgaande gelvkt deeze , die de 7- Stengetjes maar een Handbreed hoog , regt, ty't'ïca^ donker paarfchachtig heeft, de Bladen Eyrond , fche?d'a" geërfd, veele Kransjes, uit eenbloemige Steeltjes beftaande , zonder Bladen Troswyze aan 't end der Takken , met bleekpaarfche Bloemen. Van deeze wordt de Groeiplaats gefteld te Montpellier en in Spanje. De Italiaanen noemen dit Kruid Mentuccio minore of Nepetellat Zegt B A R K E LI E R. vi. " (6) Melisfe met verdunde Roedachtige Takjes, Heefterigé. de Bladen van onderen Wollig, de Steng Heejlerig. Deeze, die in Spanje groeit, is Heefterig met gekranfte Bloemtrosjes en Blaadjes, als die van Mariolein , welke Wollig en grys zyn. Zy wordt, zo wel als de naastvoorgaande , ook tot de Kalaminth gerekend te behooren. Dra- O) Melisfa Racemis terminalibus Sec. Calam. incana Ocymi foliis. C. B. Pin. zzs. Cal. Pulegii odore minor. barr. lp. 1166. Calam. Clinopodii Auftriaci foliis , Odore Pulegii. Puik. Alm. 75. T. 163. f- 4? (6) Melisfa Ramis attenuaris virgatis &c. Mclisf Caule Fruticofo Fol. verticillaris. R. Lugdb. 311. Calamintha Hisp. Frut. Mari folio. Tournf. Injl. 194. Calam. montana incana minor. M0R1S, Hifi. III. p. 413. N> *•  D I D y n A m i A. 405 Dracocephalum. Draakskop. IV. AfdeeL.' Wegens den uitgefpannen Keel, met de hol- h0ofdïe Bovenlip, die de Bloem als den Kop van een stuk. Draak of Slang doet vertoonen, heeft dit Gefiagt, Gym*. ? , ,11 fpermta. deezen naam bekomen en behouden. Veertien meest uitheemfche Soorten zyn "er in vervat, als volgt. (1) Draakskop met geaairde Bloemen en Lan-Dr/^c'oetm cetvormige Zaagtandige Bladen. cbaium_ Virginid- In Noord - Amerika groeit dit Kruid , waar virginifch. aan Breynius eerst den gezegden naam gaf, zynde hetzelve bevoorens Vingerhoed met Perfikbladen genoemd geweest en Wederik met paarfch geaairde Kalotjes-Bloemen. De Stengen zyn vierkant , een Elle hoog; de Bladen twee of drie Duimen lang, de Bloemen bleek paarfch. De Heer de la Hire nam in dezelven waar, dat zy een Tandje hebben by bet Vrugtbeginzel, 't welk hy ook maar in de Hyfop en twee andere Kransjes-Kruiden vondt. Bovendien bleeven zy , horifontaal bewoogen wor- (1) Dracocephalum Flor. Spicau's, Fol. Lanceolatis ferratis. Ssft. Nat. XU. Gen. 729. p. 4°i- feg- XHL p. 454. H. Cliff. 308. R. Lugdb. 31 r. Dracocephalum. 1ïbeyn Ic' 33. T. 27. Mem. de 1712- p. 276. t. ir. Dracoceph. angus- tifoiius. moris. fiifi'. in. p. 407- s. il. t. 4. f. 1. Pfen- dodigitalis Periicrc foliis. Bocc. Sic. t*. t. 6. f. 3. Lyfimachia Galericulata fpicara, purp. Canadenfis. BARR./c. lij*. Cc3 E. DEEL. IX, STUK|  406 tweemagtige kruiden. IV. wordende, in dat poftuur ftaan, daar menzein Afdeel. . „ xv. bragt. Hoofdstuk. Ca) Draakskop met geaairde Bloemen en Ja» ± mengefielde Bladen. Tiracete- Lttm/f"' Onder de Kransjes - Kruiden ( Verticillatce) Kananfch. js het hebben van verfcheide Bladen aan éénen Steel zo zeldzaam, als hetzelve gemeen is onder ds Kroontjes-Kruiden {Umbellatce). De driebladigheid , welke in dit Kruid voorkomt , is in de gemeldcn byna zonder voorbeeld. Het was uit Zaad, van de Kanarifche Eilanden afkomftig, hier in de Hortus geteeld , fchryft Commelyn, die *t zelve met Rivinus Cedronella noemde, wegens den fterken TerbenthynReuk, welke in hetzelve plaats heeft. Moris o n geeft het den naam van Camphorofma, als den geur van Kamfer met eene Tinctuur van Aloë gemengd, zeer aangenaam hebbende (*), wanneer het behandeld wordt. Toitrnefort noem- (z) Dracocephalum Flor. Spicatis, Foliis compofitis. Mat. Md. 293. H. Cliff. 308. R. Lu^ib. 31/. gouan Monsp, 291. Dracocephalo affinis &c. Volck, Nor. T. p. 145. Camphorosma, Moais. s. 11. T. 11. f. uit. Moldavica Amer. trifolia odore gravi. Tournf. Inft. 184. Cedronella C3nar. viscofa. Comm- Hart. II. p. 81. T. 41. (*) Beide die Reuken zyn echter in 't algemeen juilï n:et bemind, zo min als die van Terl enthyn; 't kin zyn, dat ze,by elkander gevoegd , aangenaam worden: doch, zowel als de Smaak , verfchilt de Reuk in byzondere Menfchen. Dat de een lieflyk keurt is voor den anderen fomtyds affeliuwlyk , ten minfte onaangenaam.  DlDTNAMIA. 407 noemde het Driebladige Amerikaanfche Molda» ^JV. * vica, zwaar van Reuk. Het heeft vierkantige xv. gladde Lymerige Stengen,tot drie of vier Voe Boofdten hoogte opfchietende, de Vinbladen, meest T°K^ drie en fomtyds ook vyf aan een Steel, zyn Lan-y-petmla! cetvormig, diep gefchaard, ongelyk van grootte. De Bloemen, die bleekrood zyn en groot, maaken een dikke Aair aan 't end der Stengen uit. Gedagte Hoogleeraar merkte aan, dat het uit den Reuk en Smaak bleek van eene Pisdryvende hoedanigheid te zyn. Linnjeus fielt het in de Apotheeken bekend, onder den naam van Melisfa Canaria , hebbende een oplosfende kragt, dienftig in Hoofdpyn en Zenuwkwaaien, enz. {3) Draakskop met geaairde Bloemen en Hart- D™'egm vormige F'inswys' uitgelwekte Bladen. pbaium Pinnatam f4) Draakskop met byna geaairde Bloemen ,Vin^eedie> de Stengbladen langwerpig Eyrond inge " Peregri- fneeden en Liniaal - Lancetvormige Doorn-nam^it_ achtig getande Blikjes. heemfch. Deeze beiden zyn in Siberië waargenomen dbor Gmelin, hebbende de eerfte leggende Hee- fte- (3) Dracocephalum Flor. Spicatis &c. Gmel. Sibcr. III. p. 2jj. T. sz- &• UPS- lS5- (4) Dracocephalum Flor. fubfpicatis Sec. &c. GmEL. S'b. III» p 237. Dracoccph. Fol. oppofitis Stc. Am.Acai. IV, p. 518. Cc 4 M DKEL, ix. STB».  408 TwEEMACTICE KRUIDEN. Afm'el. fte"ge StenSeties' met Bladen van Reuk als de xv, ' Lavendel en een zeer Kruiderigen Smaak. De Hoofd- Aair hefferat uit kleine blaauwe Bloempjes, ter "°«M*>Iangte en dikte van cen Duim ftmengehoopr. rfise. De andere gelykt naar de Ruifchiana zeer,doch verfchilt door de fchikking der Bloemen , als ook dat de Bladen harder en breeder zyn,zegt die Autheur. v. (5) Draakskop met geaairde Bloemen, de Bla» JJracoee- 1 737 ; ■ r phahmAu- aenen Blikjes,Liniaal, verdeeld,gedoornd. Jlriacum. iyksfCn" C<5) Draakskop met geaairde Bloemen, de Blavi den en Blikjes Lancetvormig , onverdeeld, ™fhui~ ongedoornd. Noordfch. De groote Boerhaave hadt een Soort van Planten, ter eere van den beroemden Ru ysch gedoopt, hebbende fmalle Bladen , dunner dan die van Rosmaryn en zeer fraaije groote blaauwe Bloemen, doorgaans by zesfen in Kransjes en aan den top Aairswyze vergaard. Deeze groeit , by Weenen , op zeker Gebergte, met Sten- (5) Dracocephalum Flor. Spicatis &c. Hysfopus Spicis interluptis. H. Cliff. 364. Hysf. Auitriacus magno Flore. Herm. Lugdb. 330. Ruifchiana fmfura Fol. Iaciniatis. Amm. Rutb. 50. Chamrcpitys ccerulea Auftriaca. C. b, Pin. 250. Chaxasp. Auftriaca. Clus. Pann. «32. (6) Dracocephalum Flor. Spicatis &c. Fl. Suec. 2. N. SS.7,G0UAN Monsp. 291. H. Ups. 16,. Ruifchiana glabra Fol in- tegris. Amm. Rutb. 50. Ruifchiana Flore cceruleo magno. boerh. Lugdb. I. p. 172. R. Lugdb. 323. Prunella Hysfopi folio viridi &c. MORIS. Hift. III. s. 1 ij T. 5. f. 9,  4ÏO TWEEMACTIGE KRUIDEN. IV. die gemeen is aan de bovenfte deelen van de AFxvEL Rivier Jenifea. Zy wordt Berg-Kattekruid niet Hoofd Bladen van Veld - Eerenprys genoemd door Bux$tuk' eaüm en zeer flegt in Plaat vertoond. Meer gerf»^r"Za"*lykt het Loof naar dac der Brandenetelen, zynde zeer fterk van Reuk. De hoogte is een of twee Voeten. De andere munt uit door de grootte der Bloemen , die ook paarfch of Violet zyn en lang geltedd. Zy valt maar een half Voet hoog , kruipende onder 't Mos dat op Rotfen groeit en is reukeloos. èfacou. ^ DraakskoP met Kransjes - Bloemen , Lantjv-jum cetvormige Blikjes en Haairige Tandjes. «fcn.'da De beroemde Tournefort ftelc een Gefiagt van Planten, waar aan hy den naam geeft van Moldavica, afgeleid van den bynaam van zeker Kruid, dat voorgefteld was onder de benaaming van Moldavifche Melisfe, dus genoemd naar de afkomst uk Moldavië. Dit Gewest nu, onder de Heerfchappy der Turken zynde,' noemt menze ook Titrkfche Melisfe. Het Kruid naamelyk, zweemt naar de Melisfe, groeijen- «. de twce Ellen hoog en heeft de Tandjes der Bladen , gelyk Lobel dit in zyne Figuur , hoe (9) Dracocephalum FJor. verticillatis &c. Mat. Mei. z9i. M. Ups. h« H, Cliff. 3c8.r. Lugdb. 3iï. gouan Monsp'. 191- Meüsfj peiegrina Folio oblongo. C. ü. Pin. 225,. Melisfa Moldavica. Cam. Epit, J76. MelisfoptylliiR, Twciciim. Ï0B. Ie. sis, 'J  D i d y n a m t a; 411 hoe klein ook , zeer wel vertoont, Draadach- IV. tig (*), zo wel als die der Blikjes by de Bloe- AFxv.EL* men, die ook een gezwollen Keel hebben, ge- Hoofdlyk men zulks by Tournefort kan zien.stük* Het heefteen aangenaamen Citroen - Reuk, eagf/^Z' wordt geteld onder de Geneesmiddelen. (10) Draakskop met Kransjes - Bloemen, lang- x. werpige Blikjes, gedoomde Tandjes en by pfffi^J' na IVollise Bladen. 3 Grysach> tig. (i i) Draakskop met Kransjes • Bloemenen rond- XIachtige Zaagswys' kanthaairige Blikjes. -^^ïïoé mig. Deeze beiden komen in de Levant voor, alwaar Tournefort die heeft gevonden en dezelven ook tot het Gefiagt van Moldaviea betrokken. De Grysachtige heeft Bi aden als van de Betonie, de andere komt voor met Wilgtbladen. De Bloemen zyn in beiden niet groot en in de laatfte gefchoord met Schildvormige Blikjes. (12) (*) Die draadachligbeid heeft meer plaats in de kleine Blaadjes dm in de groote, welke flegts getand zyn, gelyk in de Afbeelding van CamerArius. (10) Draeecephaum Flor. verticillatis &c. H. Cliff. 30s. r. Lugdb. 3t2. Ups. 66. Gouan Monsp. 292. Mill Dift. t. 129. Mo'd. Or. Betonica: folio &c. comm. Rar. t. 28» Sideritis incana Olca; folio Montls Libani, Volck. &:orib. T. p. 3S3- (ir) Dracoceph*lum'So\. verticill. Flonlibus orbiculatis. R. Lugdb. 312. Moldaviea Orientalis Salicis folio, parvo Fioitt cceruleo. Tournf. Cor. n. II. deel. IX, Stuk.  4ti TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. (12) Draakskop met gekartelde Bladen, de 'Afdeel, Wortelbladen Hartvormig; de Stengbladen Hoofd- rondachtig ongefteeld , en langwerpige ge- «tuk. fnipperde Blikjes. XII. pfliïmAi- 0 3) Draakskop met Kransjes - Bloemen , de ^'orfdbia. Blikjes langwerpig Eyrond en geheel effen- dig. randig ; de Bloemen taamelyk groot en xin. knikkende. Hutans. Knikkend, Draakskop met Kransjes - Bloemen, de Thym'ifo. Blikjes langwerpig effenrandig ; de Bloe» ThymWa- men naauwlyks grooter dan de Kelk. dig. Siberië, wederom, is ook het Vaderland van deeze drie Soorten , waar van de eerfte 'er op de Gebergten groeit, hebbende de Bloembladen en Blikjes gekleurd : de tweede en derde verfchillen zeer weinig, dan in de grootte en kleinte der Bloemen, 't Gewas fchiet op drooge dorre plaatfen naauwlyks drie Duimen , in vrugtbaare Gronden een Voet en hooger op. De Bloe- (12) Dracocephalum Fol. crenatis , Radic. Cord. Caulinis orbiculatis fesfilibus &c. At~t. Petrop. 1770. p. 556. T. 29. f. 3. (13) Dacocephatum Flor. verticill. &c. H. Ups. 167. N. 6. Moldaviea Betonica: folio. Amm. Rutb. 44. Gmel. Sib. Hl. p. 2)1. T. 49. f14) Dracocephalum Flor. verticill. &c. /ƒ. Ups. 1S7. Cedroi.ella Tartarrca perennis Urticafolio. R. Lu^di. 437. Moldaviea Orieiitalis minima Ocymi f'icie. Comm. Rar. T. p. 19. Muld. Betonie* folio. Amm. Rutb, 4S, Gmel. Sib. III. f>.*33. T. jo.  DlDYNAMIA. 41*3 Bloemen zyn bleek Violet en hebben ruige Kei- IV. ken. De Reuk is , wanneer men 't Kruid tus- Fxv.Et' fchen de Vingers wryft, welriekende en fterker Hoofddan in de Tuin - Melisfe. STUK' Gymntt* fpermia. Horminum. Sclarey. Dit Geflagt heeft een Klokvormigen Kelk, met vier byna gelyke Punten, de vyfde grooter en uitgerand: de Bovenlip der Bloem holrond. Dit Geflagt bevat niet de gewoone Kruiden „ r: ö ° Horminum deezcs naams , welke de Ridder geoordeeld heeft Pyrenaitot dat van Salie te behooren*} maar een an-Cpy;enee. der (O, dat daar van de eenigfte Soort uit-fchemaakt. Hetzelve is onder den naam van Py-l^Ü^L reneefche Melisfe voorgefteld, afgebeeld en be-1*0» fchreeven geweest. J. Bauhinus betrok het reeds tot de Scarley , noemende hetzelve Gallitrichum (een gelykftaandebenaaming) met ronde Bladen en groote Violette Bloemen. L i nnjeus heeft het door de gezegde Kenmerken getragt af te zonderen; maar de Kruidkenners , die deeze Plant nader op de Groeiplaats onderzogt hebben, gelyk de Heeren Haller en O) Horminum. Syfl. Nat, xii. Gen. 730. p. 401. Veg. xiii. p. 45S. H. Cliff. 30». r. Lugdb. 310. Hall. AS. Helv. vi. p. loij Melisfa Pyrenaica. Magn. Hort. t. p. 133. Scop. Anti. 2. p. 5J. ciallitricrmm Folio rotundo &c. J. E. Hijl. III. p. 313. MoBIS, Hifi. III. p. 35>j, raj, Hifi. J4«- II. deel IX. Stuk.  4»4 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. Afdeel S c 0 p 0 L1» bevinden den Kelk zodanig niet xv, 'Hy heeft de Bovenlip drietandig, de Onderlip Hoofd, tweedeelig , met de Slippen Kruisvvys' op el& kanc^er» en t>ovendien tien Streepen, beurt om iigt. ~ 'beurt dikker, met een groote roodachtig blaauwe Bloem , wier Bovenlip tweedeelig, de Onderlip driedeelig is en de Slippen rond. Het fchynt derhalve een Soort van Melisfe te zyn , volgens den laatstgemelden. De Steng van dit Kruid is omtrent een Voet hoog, byna ongebladerd , maar begroeid met eenige Lancetvormige Blikjes. De Kransjes hebben weinige ongefteelde Bloemen , die zeer groot zyn en wyd gaapende, Violet van Kleur , met een uitfteekende Styl. De Wortelbladen zyn lang gefteeld, rondachtig of byna volkomen ovaal en aan den omtrek Zaagswyze getand. Veelen der Bloemen hangen knikkende nederwaards. Het is een fierlyk Bloemplantje, dat natuurlyk groeit op de Pyreneefche, Switzerfche en Tyrolfche Bergen. De andere Soort van dit Geflagt, Virginifche gebynaamd, welke Wigvormig langwerpige Bladen heeft en een tweebladige Steng, zynde de Donker roode Melisfe met Senegroen-Bladen van Dillenius, oordeelt de Ridder thans eene enkele Verfcheidenheid te zyn van de Lier» iv.Vtuk' ila(liSe Salie, reeds befchreeven *. b:ïdz.j7.' Mb« (*) In de optelling van de Kenmetken der Geflagten, aan 't hoofd der Klasfe, vindt men Comlla quamor Lacinirs lubscquales: 't moet Calycis zyn.  D I D Y N A M I fl. 415 Melittis. Kruisbloem. IV.' Afdeel. xv De Kelk wyder dan het Bloempypje-: deaooFDBovenlip der Bloem plat, de Onderlip gekar-^tjk. teld, en Kruiswyze Meelknopjes. Dus komen/ ^TJ*" de byzondere Kenmerken voor , van dit Geflagt , dat ik desweaen Kruisbloem tytel. De cenigfte Soort (1), grót ijende in de Berg- MJ;'llh Valeijen van Oodenryk, Switzerland, de Zui- Meih/o-; rielyke deelen van Vrankryk en Engeland, heeftMetiTieoV h:t Loof van Melisfe en is daarom Melisfophyl- d|slum genoemd geweest. Lobel beeldtze af, onder den naam van Melisfe van Fuchsius, en Tournefort heeftze getyteld , Laage Breedbladige Melisfe, met een zeer groote paarfchachtige Bloem. Ziet hier, wat 'er de Ridder van zegge. „ De Kelk is Klokvormig , opftaande, bree„ der dan de Bloem en driedeelig; de bovenfte „ Punt dikwils , wederzyds , een zeer klein „ Tandje hebbende. De Bloem is wit, met het „ Pypje tweemaal zo lang als de Kelk en den „ Mond vierdeelig uitgebreid : de Bovenlip, „ naamelyk , rondachtig , regt en effenrandig ,, hebbende; de Onderlip driedeelig, met de „ middelfte Kwab grootst, vlak, effenrandig, „ paarfch: (1) Melittis. Syjl. Nat. xii. Gen. 731. p. 402. Vtg. XIU, p. 4.55. H. Cliff. 309. r. Lugdb. 3tS>. GOUAN Minsp. 292. Lamium montanum Melisfa: folio, C. B. Pin. 231. Melisf» Ifuchlli. Lob. ft, sis. II. DEÏli ix; stuk.  ii6 Tweemagtige Kruiden. . Iv' „ paarfch : dc Meelknopjes geel en korter dan Afdeel." r, „. „ r xv. 5j de Bloem. Hoofdstuk. O c y m u m. Balfemkruid. Elooizaa- di&e' Dit Geflagt beftaat meest uit vreemde Planten , welken een welriekende Geur en Aromatieke hoedanigheid hebben , waarom zy gemeenlyk den naam draagen van Bafilicum en in 't Nederduitfch Bafilik of Balfemkruid genoemd worden. Sommigen willen zelfs dat men Ozimum zou moeten fchry ven , als die benaaming afleidende van den Geur. De Kenmerken, behalve die van deeze Klasfe, beftaan daar in, dat de Kelk een rondeBo. venlip en vierdeelige Onderlip heeft,-de Bloem, die als 't ware agterover legt, de eene Lip vierdeelig, de andere onverdeeld ; en de buitenfte Meeldraadjes hebben van onderen een uitfteekzel. Dertien Soorten, meestal Oost- en Westindifche Kruiden, zyn 'er in begreepen en thans in deeze Orde geplaatst door den Ridder. ol'ymum ^1 ^ BalfernIcruid *# Pluimswys' gebondelde Tbyrfifio- " Bloemen en een zeer Takkige Steng. ram. biae'rrïg." Een °PSeregt. Houtig Stengetje, van anderhalf Voet hoog, geheel in Takjes verdeeld, die - (0 Oeymum Flor. panicularo-fascicutatis Caule Ramofisfimo. Syfi. N*t. XII. Mant. 84. Vcg. XIII. Gen. 752. p. 455.  DlDYNAMIA. 4I7 die aan 't end digte Bloem-Aairen hebben, IV. en dus met malkander een Pluim maaken, on- F£**u detfcheidt deeze Soort , uit Oostindie afkom- Hoopdftig. Dezelve heeft gefteelde, ovaal-Lancet-STUK* vormige Bladen , -wederzyds groen en kaal,^™;'" flaauwelyk getand. De Takjes, Blikjes, Bloemen en Stampers, zyn paarfchachtig, doch de Onderlip, zo wel als de Meeldraadjes wit. De Reuk is als van Wynruit. (p.) Balfemkruid met ongetande Meeldraadjes, n. ' die beurtlings aan den Voet gebaard zyn. J^X" rum. Kruidnagelig Balfemkruid der Monnikken was Kruidnagel deeze genoemd , om dat de Monniken, zo zy voorgaven, eerst het Zaad daar van te Rome gebragt hadden; doch van waar is onzeker. Colümna verbeeldde zig , dat hetzelve zou zyn het Acinos van Dioscorides , een Kruid, dus genaamd , om dat 'er de te fterke Afgang door gefluit werde. Onder de Thym voert ééne Soort , welke daar voor van veelen gehouden wordt, gelyk ik gemeld heb, dien bynaam.Het» Acinos geleek veel naar het Ocymum, doch was ruiger van Takken en Bladen en zeer welriekende , wordende tot Bloemruikers, en tot Keuken-gebruik, van de Egyptenaaren gezaaid, zo Pli- (2) Ocymum Staminibus edentulis , alternis Eafi barbat*. Mant. 85. Ocymum Caryophyllarum Monachorum. J. B. Hifi. III. p. 2S0. Acinos Dioscoridis. COLUMN. Tbytoh, T. 7. Dd II. DIIL. IX. STUK»  420 TWEEMAGTIGE KRUIDEN.' IV. ninglyk Kruid betekent, afkomftig, In Oostin- ^FxvEL* ^aar ^iet' z0 we' a's 'D Pe,'fie «wildgroeit, Hoofd- noemen de Maleijers hetzelve Sulasfi , doch de stuk Europeaanen pleefchkruid, zegt Rumph ius, i?i.0,zaa'of Doodkruid. De eerüe benaaming heeft daar van zyne afkomst , dat men het 'er veel by Vleefch kookt; de andere van het gebruik, dat 'er de Indiaanen van maaken, met hetzelve op de Graven te ftrooijen of daar in te planten , ten einde de Zieltjes der Overleedenen door den Geur, zo zy waanen, te verkwikken. Men heeft het 'er bruin, wit en zwart, naar de Kleur van 't Loof dus genaamd, dat men aldaar in de Tuinen zaait. Zo zyn, in Europa, ook Verfcheidenheden van deeze Soort, een grooter naamelyk, een met gevlakte of gekrulde Bladen, en een groen Balfemkruid, dat de Bladen hobbelig heeft, bekend. De Gemeene Bafilik groeit omtrent een Voet hoog ; de Groote heeft wel Stengen van een Elle en daar boven. De Reuk is naar dien van Kruidnagelen of ook wel van Citrocnfchillen en zelfs van Anys trekkende. Men maakt 'er by ons zo veel gebruik niet van als elders. In Italië is het zeer gemeen, dit Kruid in Potten te houden in de Venfteren en in de4Vertrekken, als ook in de Bloemhoven, om den aangenaamen Geur. Niet minder werks maakt men van deszelfs aankweeking in Egypte en Arabie,alzo de Oofterfche Natiën ongemeen verzot zyn op deszelfs Reuk. Men noemt het 'er Zatarhendi of  D I D ï N A M I A.' 421 of Indifche Thym ; als ook den Indifchen oir- Ap^' fprong erkennende van dit Balfemkruid, of van xv\ * die Soort met Vleezige ftyve Bladen , welke HoofdForskaohl, onder anderen, aldaar waarge-S™K*^ nomen hadt, wordende 'er uit de Bergachtige fptrmia. Landen van Afie te koop geveild. De Wortels daar van hadden zo Herken Reuk, dat de Ingezetenen gewoon waren die, met Moskeljaat, Zivet en andere fterkruikende dingen aangewreeven, hy zig te draagen , om altoos aangenaam te ruiken. Zeker is 't, dat men in die heete Landen , alwaar de Uitwaafeming des Lighaams zeer ftinkt, zulke hulpmiddelen meer, dan in ons Wereldsdeel , noodig heeft. Hier van 't gebruik der Reukwerken by de Ouden. (fH Balfemkruid met Eyronde effenrandige Blar vr. V / Ocymum den* minimum. Zeer. klein. 't Gezegde betreft bet Tamme Balfemkruid , dat in die Landen zo wel gezaaid wordt als in Europa; het Wilde behoort tot eene volgende Soort, zo wel als het Kleine , 't welk deeze Soort uitmaakt. Dit is een zeer klein Plantje , in groeijing veel naar de Quendel gelykende en zeer aangenaam van Reuk. De hoogte is naauwlyks een Hand- fs) Ocymum Tol. ovatis integerrimis. H. Ups. \ (9- GouAN Monsp. 293. Ocyra. Fol. ovatis incanis. H. Cliff- 315. r. lugdb. 3*2. Ocimum minimum. C. B. Pin. 226. M0B15. Bijl. III- P- 4°7. S. tl- T. *°- f' «7- Dd 3 tl. Deel. IX. Stus.  422 TwEEMAGTICE KRUIDEN. IV. Handbreed, volgens Morison ; zo dat hetAFxvfL' zelve> ook bovendien uit de Geftalte, die beHoofd- kend is, het Citroen- Ozimum van Rumphius STÜK- en Bauhinus, 't welk ik 'er toe betrokken ^/»Mza«-vind^ dac ruim zo groot als het gemeene wordt, niet kan zyn (f). Ocjll'm (-7) Balfemkruid met langwerpige Jlompe , Sana™. Zaagtandige gegolfde Bladen, een ruige ' e' 'e* Steng en Hartvormige Blikjes. Dit Oostindifche, uit Zaad in de üpfalfche Akademie - Tuin gewonnen, hadt een regte gearmde rondachtige Steng, van anderhalven Voet hoog, donker paarfch, met witte Haairtjcs. De cpftaande end - Trosjes waren van dergclyke Kleur. Het hadt naauwlyks eenigen Reuk. vut. Balfemkruid met byna Lancetvormige ge- fpüfte, omtrent Zaagtandige Bladen, ron» Ameti- de Trosfen en eene bykans Kruidige Steng, kaanlch. ° Dit Amerikaanfche heeft een opgeregt Stengetje van een Voet hoog, dat rond is en ruuw, met gepaarde gefteelde Blaadjes en Haairige Bladfteelcjes. De end-Trosfen beftaan uit ron- ' de (■f) Ocimum citratum. Rumph. Amb. V. p. 255. t. pj," f. 1. Burm. Fl, ini. 129. (7) Ocymum Fol. oblongiusculis , obtufis , ferratis unduJatis 8cc. Mant. 8j. (%) Ocymum Fol. fublanceolatis , acuminatis fubferratis &c. Am, Acad. IV. p. 276.  DïDYNAMIA. 423 de zesbloemige Kransjes met witte Bloemen, 't Is " ook een Zaay - Gewas. Afdek u xv. (9) Balfemkruid met Eyrond - langwerpige h0ofdZaagtandige Bladen , Hartvormige omge- stuk. hoosene holronde Blikjes en Draadachtig ix. 0 * Ocymum dunne Aairen, tmtaflt- rum. Dat de hier aangehaalde Kruiden allen tot ra^nbloeéén Soort behooren zouden, is niet waarfchynlyk. De kleinte , immers , van die Ceylonfche Munte, welke de Hoogleeraar j. Burmannus afgebeeld heeft, ftrydt tegen de grootte van het Wilde Balfemkruid van Rumfhiüs, welks onaaagenaame Reuk, wederom,met dien by uitftek lieffelyken Geur, aan het Heefterige Ocymum van Madrasf door P l u k e n e t toegefchreeven , niet het allerminfie ftrookt. „ De Steng (zegt de Ridder), is één of twee „ Voeten hoog, rondachtig, paarfchachtig,ge„ armd, yl befprengd met Haairtjes, en kort „ getakt, met lang-Eyronde , ftomp Zaagtan„ dige, zagte, langgefteelde Bladen. Het heeft ,, drie lange, fmalle , gefteelde end-Aairen, met gepaarde, gladde, Hartvormige, holle „ Blikjes, digt omgeboogen. Drie Bloemen „ ko- (9) Ocymum Fol. ovato - oblongis ferratis Sec. Ocym. Maderaspatamun Frutescens Sec. Plok. Alm. 2ös. t. 208. f. 4. Bafilicum agrefte. rumph. Ami. V. t. 9*- f". 2» Mentha Zeylanica Spicata pufilla Sec. fluRM. Zeyl. IJS. t. 70. f- a. Burm. Fl. Ini. 129. . Dd 4 H. DEEL. IX. STUK.  4^5 tweemagtige k r tj i d e tt. IV. Roode, die niet alleen inde Kleur der Bloemen, ^FxvEL zodanig , verfchillen , maar ook in het Loof, Hoofd- dat de eerfte hoog groen, de andere donker en STUK* als Bloedkleurig heeft of donker bruin groen. Btaua*-^ hefc) ,ej. ecn Tak vanj die de bepaaling van deeze Soort volkomen uitdrukt, en de Bladen zodanig heeft, gelyk ook de Aairen, als in de Afbeelding van dien Autheur, volgens wienhet 'er niet dan in de Hoven groeit. De Kelk, merkt Linnjeus aan, gelykt byzonder naar dien van 't Helmkruid, en de Bloem verfchilt grootelyks van die der andere Soorten: want zy heeft de Bovenlip zeer klein en opftaande, de Onderlip zeer groot en Zeisfenvormig , waar in de Meeldraadjes en Styl bewonden zyn. De Hoogleeraar N. L.Bürmarnüsbrengt hier de Vergulde Mujana der Ambonfe Eilanden t'huis , welke tot fieraad in de Hoven te Batavia gehouden wordt, als fchoon bonte Bladen hebbende , in 't midden bruin rood met Goudgeele Randen , die kleverig zyn, ruikende naar Terbenthyn. De Vrugtmaaking echter van deeze , die naauwlyks Bloem geeft , was niet zeer bekend. xiii. (13) Balfemkruid met leggende Takken en oiïPU vaale geftreepte Bladen. w'd' Dee- (13) Osymum Caulibus pioltiatis , Fol. ellipticis lineatfs. Mant' 5öö.  DlBYNAMIA» 42? Deeze Soort, ook Oostindifch, heeft eenAF^*Lo opgeregte Steng van een Span , die zeer wyd x£ gemikte leggende Takken uitgeeft, en Bladen Hoofdheeft, als gezegd is, een Duim lang. Lang-STUK' werpige end-Trosfen, van Kransjes gemaakt,yj,eSS*fl" beftaan uit zeer kleine blaauwe Bloempjes. Dus vinden wy ver de meefte Soorten van Balfemkruid uit Oostindie afkomftig; terwyl men op 't Zuid-end van Afrika noch geene Soort, in 't wilde groeijende, heeft gevonden; maar in Arabie heeft de Heer Forskaohl 'erverfcheidene waargenomen , onder welken de Zatarhendi reeds gemeld, welke oenig verfchil hadt in de Meeldraadjes , die met hunne kromte aan de Bloem vast gegroeid waren, enz. Triciiostema. Vezelbloem. - Wegens de overmaatige langte en dunte der Meeldraadjes heeft dit Geflagt den naam, waar by komt, dat de Bovenlip der Bloem Zeisfenachtig is. Van hetzelve zyn maar de twee of drie volgende Amerikaanfche Soorten. f 1 ) Vezelbloem met zeer lange iiüfteekende m J; „ v ■* Trtchcifte- Meeldraadjes, ma dicbotO' ma Van deeze , die in Virginie en Penfylvanie,GesaffeId- of (1) Trichoftema Staminibus longisfirnis exfertis. Syft. Nat, XII. Gen. 733- p- 4°3. Veg. XIII. p. 4S«- H- Ciiff. 493- K» Lugdb. 310. Gron. Virg. 90. Scutellaria ccerulea Majorana: folio Americana. RAJ. Suppl. 311. Casfida Matiana Majotans Folio. Pf.tiv. Stee. 243. ii. Deel. IX, Stuk,  4'*2 TWEEMAGTIGE KRUIDE». IV.' ook in Maryland groeit, wordt gemeld, datzy a'xvEL" Bladen als de Mariolein heeft, die langwerpig Hoofd- en zagt zyn; de Bloemen Violet, uit de Oxels STÜK' der Bladen voortkomende, op lange Steeltjes zittende , en van een aangenaamen Harftigen Reuk. rn. (2) Vezelbloem met korte ingellootene MeeU Trichojlc , r. ma Bra- draadjes. thiatum. Gearmd. Tn Noord - Amerika is de Groeiplaats van deeze Plant, die , fchoon 'er het hoofd - kenmerk aan ontbreekt, nogthans door den Ridder hier is t'huis gebragt. Dillenius beeldtze af, onder den naam van Virginifch Teuerium met Orégo - Bladen en zegt dat zy het Blaauwe Helmkruid is met Mariolein - Bladen , van Banister. Zy groeide by hem omtrent een Voet hoog en hadt Violette Bloemen, eenigszins naar die van het Gamander gelykende. m. (3) Vezelbloem met Borjlelige Bladen.. Setaceum. Borfteiig. jk voeg >er fjeeze Soort by, op 't gezag van ■wylen den Heer Gronovius, die met deeze bepaaling een Virginifche Waterplant aanduidt, welke de Heer Clayton befehryft als laag zynde, met Vezelige Wortelen, een on- ge« (2) Trichofiima Stam. brevibus inclufis. Teuerium Virg. Origani folio. Dill. Eltb. 380. t. 28$.f. 369.ScurellariïccexuleaMajorana; folio Bauifleri. Pluk. Alm. T. 44.1. f. 8. (3) Triehtfiema Foliis Setaceis. GaoN. Virg. 90.  44-2 TWEEMAGTIOE KRUIDEN. IV. Afdeel. xv. Hoofdstuk. Blaotzaa zet met ftyve Haairtjes. De Bladen zyn gepaard of tegenover elkander, gelyk in alle de anderen, de Bloemen viermaal zo groot als in de Gemeene , zegt de Ridder. Onder den bynaam van Indifche Bruinelle Relt de Heer N. L. Bormannus eene Soort (*), met de Bladen langwerpig van boven gekarteld, Hoofdige Aairen en kanthaairige Blikjes, betrekkende daar toe de Javaanfche Bruinelle vanKLEiNbof , en aanmerkende , dat de Bladen eenigermaate Haakig zyn als die van het Knoopbloemig Yzerhard gefteeld (f _). Zyn Ed. hadt ook een andere rat Java ontvangen, die naauwlyks van de Gemeene verfchüde, dan dat zy kleiner ware. In Virginie groeit de Gemeene Bruinelle, en eene die grooter is, met groote blaauweBloemen. Ik heb uit Japan een Takje, dat volgens den Heer Thunberg de Gemeene zou zyn, maar 't Gewas komt my zwaarer voor; de Bladen zyn Lancetvormig ongefteeld by de BloemAair, die de Blikjes byna rond en op de kant gehaaird, met een zonderling Zeisfenvormig uitIteekzel heeft: de Kelken met lange fpitfe punten (*) Prunella {Indica) Fol. oblongis fuperne crenatis, Spicis capitatis , Bradte s ciliaris. Burm. VI. Ind. p. 130. (f) Fol. fubuncinatis inftar Verbtn& nodiftora petiolatis. Dit is my wat duifter, ora dat de Bladen van dat Kruid niet haakig noch gefteeld zyn , en, zo dezelven flegfs naar die geleeken, dan moeiten zy eene Wigvormige figuur hebben. Ook begryp ilc niet, waar in de Aairen van de andere Sooiten, die cok Hoofdige Aairen hebben, verfchillen.  DlDYN AMIA, 443 een en de Stempel is tweedeelig met omgekromde Enden , niet uitgerand , gelyk men elders leest (*_)• De Meeldraadjes vind ik wel aan 't end gegaffeld en aan de ééne punt de Meelknopjes draagende , doch de Meelknopjes zyr dubbeld; Eyrond, twee endelings aan malkander gevoegd met een middelftukje en daar mede op het ééne puntje geplaatst: zo dat 'er weezentlyk agt zyn. Of dit ook in de Europifche plaats hebbe, vind ik niet aangetekend. C L E O N I A. De vierdeelige Stempel onderfcheidt dit Ge flagt van het voorgaande. De Geflagtnaam i; by de Ouden bekend en voor Helenium of iet: anders gebruikt geweest. De eenigfteSoort, daarin vervat (i),groeijende in Portugal en Spanje , gelykt veel naai de Bruinelle en is door fommigen daar toe be trokken geweest. Zy heeft een gearmde Steng ongevaar een Voet hoog, opftaande, vierhoe kig, met gepaarde Takken. De Bladen zynLan cetvormig, nietftomp, glad, uitgehoektZaag tan (*) Stigma emarginatum. Gen. Plant. p. 2S1. (1) Cleonia. Syfi- Nat. XII. Gen. 736. p. 404- f<£.XIII, p. 4J8. Mant. 414. Prunella Braéteis pinnato-dentatis erliatis. Loefl. It. 148. Mill. Ie. 47. T. 70. Prun. odoratï Lus. Flore violaceo. barr. Ie. 561. Clinopodium Lus. fpï. catum verticülatum. Tournf. In/1. 195. Bugula odoiata Lu» fitanica. Moris. Hift. III. p. 19U S. U. T. 5. f. -f. II, DEEL. IX, STUK, IV. Afdeel.1 xv. Hoofdstuk. Gymnfi fpaiaia. I. Cleonia Lujïtaniea. . Portugeefche. j  444 TweeMactige Kruiden. IV. IAfdebl xv. Hoofd, stuk. Shoizaa i'gt. y tandig. Aan 't end der Takken komen langwerpige Aairen voort, met Lancetvormige Blikjes, die aan 't begin Vinswyze getand, verder kanthaairig zyn, loopende in een flappen Borltel uit. Ieder Blikje bevat een Bloempje, dat driemaal langer is dan de Kelk, Pypachtig, met de Bovenlip klein en in tweeën, de Onderlip in drieën gedeeld, van Kleur paarfchachtig blaauw, met een witte Vlak in de onderfte Lip. De vier Meeldraadjes, twee zeer kort, hebben beneden de punt een zydtakje , dat Meelknopjes draagt, welke eenigermaate naar de genen, die ik in de Japanfche waargenomen en zo even befchreeven heb, fchynen te gelyken. Immers de Heer Loefling befchryft dezelven, als boven en onder een byzonder Knopje maakende, met een Knietje tusfchen beiden ,dat geen Stuifmeel hadt; doch in myn Voorwerp zyn zy volkomen afgezonderd en geelachtig, terwyl het middelftukje regt is en van Kleur als de Meeldraadjes, naamelyk roodachtig bruin. Hetmoet een welriekende Plant zyn , volgens de A likeuren. Het Projium dat vier Besfen draagt, reeds ander de Heefters befchreeven zynde , komen wy thans tot het Geflagt van P h r v m a. Dat door een enkel Zaad zig van alle de anleren van deezen Rang onderfcheidt. Hier  D i r> y n a m i a: 44S Hier van is de eenïgfte Soort (i) een Ame-^, rikaanfche Plant, die Tzerhard met een zeer eenvoudige Aair genoemd is geweest door den Heer I Gkonovius. Zy heeft breede getande Bla-S den , die gefpitst zyn, twee over elkander en paarfchachtige Bloemen, met de Bovenlip twee-, c de Onderlip driedeelig , in een lange Aair gefchikt, en een dun Pypswys' Kelkje hebbende,' dat nederwaards knikt, aan den Mond ruig zynde en één Zaadje, als een Tarwegraan, bevattende. De Kelkjes zyn tegen de Takken aangedrukt. Het groeit in Virginie op belommerde plaatfen. Ik gaa thans over tot den Rang der Schuilzaadigen, onder de Tweemagtige Plan ten , tot welke de meeften behooren van de genen, die Tournefort in zyne Klasfe, van Kruiden met een Eenbladige onregelmaatige, fomtyds Smoel- of Grynsachtige Bloem, geplaatst heeft. Zy verfchillen van de Blootzaadigen, die ik thans befchreeven heb , daar in, dat hier de Zaaden in het Zaadhuisje zyn beflooten. Sommigen hebben een twee, drie of vier, anderen en wel de meeften eenen vyfdeeligen Kelk. Het Zaadhuisje (i) Phryma. Syjl. Nat. XII.Gen. 738. p- 4°+. Veg.XllI. p. 458. Am. Acad. III. p, 19. Leptoftachya. Mitch. Gen. II. p. 34. Amaranthi Siculi Bocconis Spica &c. Pjluk. Am&hh. S9. t. 380. f. 5. Verbenaca Mariana, PET. Mus. S94. Verbena Racemo firnplicisfimo &c. GRON, Virg. 92. R. Lugdb. $3°. ii, Dhïl. ix, Stuk iv; .FDEEL» XV. foOFDI TUK. I. Phryma lepiofta. iya. Smal- taiiig*  44 neforï gaf de laatfte den Reuk van Ap„ pelen: wat my belangt,(zegtGasidell) ,, ik vind dat zy byna den Reuk van Meloenen „ heeft." Hy heeftze fraay in Afbeelding gebragt en zegt dat ze gemeen is op woefte Velden in Provence. Alle de Soorten van dit Geflagt zyn Onkruid, dat jaarlyks vergaat en uit gevallen Zaad weder voortkomt. De Heer N. L. Burmannus heeft een Kaapfch Oogentroost , met Eyrondgetande Bladen, opgetekend (*]. Medamptrum. Zwartkoorn. De Bloem heeft , in dit Geflagt, ook een vierdeeligen Kelk;de Bovenlip is famengedrukt, aan den rand omgeboogcn: het Zaadhuisje tweehokkig , fcbuins, aan dc eene zyde gaapende; waar in twee bultige Zaaden, die naar Tarwegraan gelyken , zo Tournefort aanmerkt, en zwart zyn, waar van de Griekfche Geflagtnaam , die Zwartkoorn betekent, zyne afkomft heeft. Het bevat de vyf volgende, altemaal Europifche, Soorten. CO (*) Euphrafïï (C'affn/is) Foliis ovato -dentatis. BURM, Fl. Cap. Proir. p. 12.  DlDYNAïAlA» 459 (1) Zwartkoornmet vierhoekige Aairen, Hart- IV. vormige Blikjes, ■ die getand zyn en Schubs- afdeel. wyze dist op elkander leggen. Hoofd- J STOK. Deeze Soort heeft Aairen, die uit Kamswyze Blikjes beftaan , en voert daar van den by- rUm crij/}a. naam. Het groeit niet alleen in de Noordelyke, Gekamd. maar ook in de Zuidelyke deelen van Europa, gelyk in Switzerland en Provence, komenoe aldaar op het Gebergte , in Bosfchen en op woefte Velden voor. De Steng is omtrent een Voet hoog met fmalle Blaadjes als van Vlafchkruid en geele Bloempjes, die aan 't begin purperkleurig , en geel gebaard zyn, hebbende de Bovenlip wit of paarfch, zo de Heer Haller aantekent. (2) Zwartkoorn met Kegelachtige losfe Aai- A™ren en Borftelig getande gekleurde Blikjes. Akkerrg." (3) Zwartkoorn met de Bloemen zydelingsNJ£ OVer- Lommerig. (1) Melampyrum Spicis quadrangularibus &c. Syft. Nat. XII. Oen. 741. p. 4°6- Veg. X1IL p. 460- «. Suec. 510, ,45. Melamp. lut. anguftifolium. C. B. Pin. 2 34- Mei. lut. Linaris folio. C. B. Prodr. 112. Mei. anguftifol. criftaturn. PLUK. Alm. 249. T. 99- f- 2- GER- Ptov- 2-95' (2) MeUmpyrum Spicis Conicis:laxis &c. Fl. Suec. 511 , 54S. gort. Belg. 17S- GoUAN Monsp. 297- Mei. Fol. laciniatis laxe fpicatis. r. Lugdb. 298. Mei. purpurascente Coma. C. B. Pin. 234. Triticum Vaccinum. dod. Pempt. HL lob. Ic. 37. (3; Melampyrum Flor. fecundis lateralibus 5cc. Fl. Suec. 512* IU DEEL, IX, STUK.  4<50 TWEEMA«TIGE KRUIDEN. 'Aideei °Ver ™nen ^mt' &etande Blikjes, de bo~ XV- ' verijlen gekleurd en onvrugtbaar: gewolde Hoofd» Kelken. STUK. iv. (4) Zwartkoorn met de Bloemen zydelings over Melampy- ,, , , J, , . J ° rum Pra. eenen kan ; de Bladpaaringen ver van el- ""veidig kander; de Bloemen geflooten. SyZ'ati. (5) Zwartkoorn met de Bloemen zydelings over Bosfchig ™nm ^ant ' de Bladpaaringen ver van el¬ kander; de Bloemen gaapende. Deeze Soorten kan men aanmerken als Verfcheidenheden van het Kruid,dat men in Vrankryk Blé de Vache of de Boeuf, in Engeland CowWheat, in Duitfchland Kuh - Weitzen noemt; welk alles betekent Runderen - Tarw, met het Latynfch woord Triticum Vaccinum overeen* komftig. In 't Hoogduitfch noemt men 't ook Fleifchblumen, dat is Vleefchbloemen en in Brabant Peertsbloemen, zonder dat ik van die twee laatfte benaamingen eenïge reden weet. Men wil, dat het Rund- en Wolvee, dit Kruid on- Nder ji2, 547. Oed. Dan. 305. Melampyrum Corr.4 ccerulea. C. 2. Pin. 234. Farieidria fylv. prima. Clus. Hifi. ii. p. 44. f4) Melampyrum Flor. fee. lareial. &c. Ft. Suec. 513,548. Gokt. Belg. i7S. kram. Auflr. 1s2. Mei. Fol. Lanceolatis. Fl. Lapp, 240. Melampyrum luteum latifolium. C. B. Pin. H3- (5) Melampyrum Flor. fee. lateral. &c. Fl. Suec. 514, 549- Melamp. Flor. fparfis fesfilibus binatis Stc. hall. Helv. 627. Melamp. latifol. Fl. parvis luteis. Cf.ls. Ups. 32. Oed. Dan. us. Fl. Lapp. 140, Ger, Priv, 285.  D i d t N a M i a« 461 der 't Gras eetende, daar vet van wordt. De IV. Boter, zegt men, maakt het hooger van Kleur. Afd*bl' Misfchien brengt het de Paarden ook wel in 't HoofdVleefch : doch Paardebloemen is een geheel an- stuk. der Kruid. Sommig Landvolk noemt het Hengel ifpffi of wel de Geelbloemige Veldig gebynaamd, die, zo wel als het Akkerige, in onze Provinciën gevonden wordt. Men houdt het voor een Miswas der Tarwe 3 'zegt Lobel, van het laatstgemelde fpreekende cn merkt aan , dat het x\airen heeft als VosfeStaartcn. Dit groeit fomtyds een Elle hoog. De andere Soorten vallen laager en verfchillen als gemeld is. L a t h r je a. Schubwortel. De Kenmerken van dit Geflagt zyn ook een vierdeelige Kelk; een neergedrukte Klier aan 't onderfte van den Naad des Vrugtbeginzels, en een eenhokkig Zaadhuisje. Onder dien vreemden naam begrypt de Ridder vier Planten, die als byzondere Geflagten door Tournefort voorgefteld waren. De voornaamften hebben den Wortel als uit Schubben famengefteld en daarom noem ik ze Schubwortel. Zy maaken de vier volgende Soorten uit. (1) Schubwortel met een onderaardfche ge- 1. takte Steng en opgeregte eenzaame Bloemen» cu^Jit- Dee-™- Verborgen. O) Lathr&a Caule Ranaofo f«Bt«ieftri &c, Syft, Nat. XII. Gen, fl. Peel. IX, Sïuk,  462 TwEÏMAGTIGE KrüIDEH. IV. Deeze was Clandefiina genoemd, om dat zy Afdeel. haare steDg onder den Grond verborgen houdt. Hoofd- Men vindt ze deswegen Verborgen Kruid of stuk. Clanieftine de Leon getyteld. Het groeit in lommerryke Bosfchen van Vrankryk, Italië,Spanje, en de Pyreneen. Op den Grond maakt het Plaggen, gelyk het Huislook, uit veele Schubben famengefteld , welken ieder een Bloem uitgeeven, veel gelykende naar die derHaanekammen of Geele Ratelen van onze Velden, wel twee Duimen lang , meest paarfchachtig, doch ook fomtyds wit van Kleur. Op fommige plaatfen fchynt dit Gewas met zyne Takjes boven den Grond te ryzen , gelyk Burserus hetzelve dus op de Pyreneefche Bergen vondt: op anderen is het zelfs met zyne Bladen geheel onder den Grond verborgen, gelyk Dalechamp hetzelve in Spanje waarnam, komendede Bloemen alleen te voorfchyn. 't Is nu juist tweehonderd Jaar geleeden , dat hy hetzelve de eerfte maal ontdekte te Pancorvo, in 't Stigt van Burgos , aan den Grooten Weg, naby de Bronnen van Hontoria, uit welken een Rivier ontipringt die Gen. 743. p. 4oS- V<1- XIII. p. 4So- Lathr. Fol. Cordatis, Flor. Fasciculatis. GUETT. Stamp. 454. Dalib. Par. 193. Clandefiina Flore fubcceruieo. Tournf. Inji. «ji. Dentaria aphyllos fl. purpureo. Raj. Hifi. 1230. Orobanche Flore majore &c. C. b. Pin. 87. Prodr. 31. RuDB. Elys. II. p. 233. f. 54 & JZ9. f. 2. MoRIS. III. s. 12. T. IS. f. is, Planta claBdeftina, Madrena. Dal. Hifi, s«°.|8. Clandefiina, Madtonna, occult», bqrel, Oh, 30. Cent. 1%  DlDYNAMIA. 463 die in de Ebro valt. Daar maakten de Bladen A?IV*iï aan de onderaardfche Takken een Soort van Pyn- xv> appelen , gelyk hy 't zelve afbeeldt; waar vanHooFDde Barbiers zig bedienden om Schurfte Hoofden5TUK' te zuiveren. Want deeze Plant bevatte een/pertlfa," fcherpachtig of zeer doordringend bitter Sap , en werdt in 't Graaffchap Pernia, daar zy in een Bofch overvloedig groeide, Maclronna geheten; als zynde byzonder dienftig om de Vrouwen te redden van Onvrugtbaarheid. Koeken in Boter gebakken van Tarwe - MecL, dat met het Sap daar van bellagen was, hadt hy in dat opzigt veel zien uitwerken. Een Vrouw van vyftig Jaaren , onder anderen , werdt daar door genezen van een langduurige Ziekte, krygende de Stonden wederom , en brengende een Zoon ter wereld (*). (2) Schubwortel met Klokswys' gaapende u. Bloemen. • Gaapend. Naar het doorluchtige Geflagt van Phelypeaux , in Vrankryk,'twelk voornaame Mannen, Voorftanders der Natuurlyke Hiftorie, heeft uitgeleverd, hadt Tournefort dit Kruid getyteld, waar van hy een Portugeefch met geele en een Levantfch met hoogroode Bloemen, beiden door (*) Hifi. des Plant, de Lyon. Tom. I. p. 960. (2) Latbr&a Corolüs campanulato- patemibus. Phelypasa Lulïtanica Fl. luteo. £. Phel. Orieiitalis Flore coccineo, Toubhf. Cor. 47, Tab. 479. II, Deel, IX, Stok.  464 TwEEMAGTICE krüidew.V IV. door hem waargenomen, kende. Het eerfte was AFxvfL' een SaPP'8 flantJ'e« van anderhalve Handbreed Hoofd- hoog, op 't end van een gebladerd Stengetje, stuk. ais van Huislook, drie of vier groote, Trech5wa,w terac|ltjgej geele Bloemen uitgeevende.Het bloeit in 't Voorjaar en is zeer fraay. ui. (3) Schubwortel met de Lippen der Bloemen Lathr&a , , , jinèiatum. onverdeeld. Levantlch. De Bloem is in figuur zeer verfchillende, doch het Zaadhuisje byna eveneens, in dit Kruidje, door den zelfden Kruidkenner in de Levant waargenomen, en dus genaamd in navolging van Cor dus , als een Plant die geene Bladeren heeft. iv. _ (4) Schubwortel met een zeer eenvoudige Steng Ew^ch!' en hangende Bloemen, die de Onderlip driedeelig hebben. Zeer fraay vindt men dit zonderlinge Kruid, dat men Onblatt of Schuppenwurtz in Duitfchland noemt , by Mentzel afgebeeld, die aantoont, hoe de Steng gedeeltelyk voor Wortel (3) Lathraa Cor. Labiis indivifis. Anblatum Oriëntale Flore purputascente. Tournf. Cor. 48. (4) Lathr&a Caule fïmplicisfimo &c. Fl. Suec. 5i8.kbam. Auflr. 182. gort. Ingr. 98. OED. Dan. 1)6. SquamariaRivini & Loniceri. Hall. Helv. 611. Anblatum. Dod. Pempt. SS3. Dentaria major. Cam. Epit. 70$, Clus. Pann, 451. Anbl. Fl. e rufo candicante. Tournf. Cor. 48. Orobanche Rad. dentati major. C. b, Pin, tS. Ment*. Pug. t. j. f-5.  D I D ? N A M I At ' 4S5 cel verftrckt eh zegt, dat het in Pruisferi en '1 IV.' Brandenburgfe menigvuldig voorkomt onder lom- xv> merryke Beukeboomen, eerst als een Kam naar Hoofd. den Grond gekromd, vervolgens tot een Span3TUK* hoog zig opregtënde. Het Stengetje draagt over de ééne zyde, een Aair van groote rondachtige paarfche Schubben, waar tusfchen ruige Kelken , de Bloemen bevattende, die een paarfche Boven- en witte Onderlip hebben. De Wortels zyn wrang en bitter. Het gedeftilleerde Water van dit Kruid plagt tegen dé Vallende Ziekte in gebruik te zyn* SchwalbEA» Een vierdeelige Kelk, met de bovenfte Kwab r. zeer klein, de onderfte zeer groot en uitge- Americana^ rand, cnderfcheidt dit Geflagt, waar van maar^™^ ééne Soort is (1) , in Virginie groeijende. Dezelve heeft een enkelde, niet Takkige, op (taande, ruigachtige, vierhoekige Steng, met Lancetvormige ruige, doch niettemin zagte Bladen * uit wier Oxelen de Bloemen voortkomen, die donker-rood zyn, Pypachtig , in twee Lippen verdeeld, waar van de bovenfte geheel is en gewelfd, de onderfte driedeelig. Zy hebben een ruig* ft) Schwaibea. Syjï. Nat. ftg. XUI. Gen, 7H> P- «°&» Vtsr. XItl. p. 4«f. GroN- tr,H. 9u Euptafia majox ^j*fM«< PJUVK. Mant. 73. T. 345- f- 1 ? Gg II. Deel IX, Stuk*  DlDYNAMIA. 46? pjes voortkomen> die byna in vyven egaal ver- IV. de:-ld zyn , doch zodanig , dat twee deelen tot ^v.1*" de Boven - drie tot de Onderlip behooren. Hier Hoofd» op volgen kleine rondachtige Zaadhuisjes, in3TüK* tweeën open fplytende en een rondachtig Zaad-y^f^T je bevattende. Halles zegt» dat de Zaaden Kegelvormig gefpitst zyn en donker van Kleur. Hy merkt ook aan , dat Mentzelden Wortel te rond heeft afgebeeld, alzo dezelve langwerpig is. Morison niettemin heeft zyne Afbeelding van dien Autheur ontleend. Zie hier, met hoeveel gemak wy de Vrugten plukken van het Zweet dier onvermoeide Geesten, welke geen gevaar ontzien hebben om de Kruidkunde te verryken. Mentzel verhaalt, met welk een moeite hy, in de Maand Mey des Jaars 1654 , tot ontdekkinge kwam van dit aartige Gewas; op den top van een der hoogfte Bergen van Duitfchland , hangende als 't ware over 't Steedje Mittenwalde, in 't midden tusfchen Infpruk en Munchen , daar de Rivier Ifer oirfprong neemt, die fterk afloopende in den Donau valt. Hier begaf hy zig 's middernagts, alleen, uit den Herberg , naar dien Berg, en hadt voorts den geheelen volgenden Dag noodig, om deszelfs Top te beklimmen. Midde* lerwyl zig hy rondom zig niets, dan de Toppen der nabuurige Alpen met Sneeuw bedekt en fpringende Damherten of Steengeiten; het Steedje, daarbeneden, naauwlyks onderfcheiden kunEende , wegens de Wolken , met Donder en Gg 2 Blik. II. Peel, IX, Siuas  468 TwEEMAGTIGE KRUIDEN^ IV Blikfem gemengd , die als onder zyne Voeten Afdeel. ZWeefden. Eindelyk, den Top bereikt hebbenHoofd de, deedt zig aan hem, tusfchen het gruis van stuk gebroken Steenrotfen , die nog nat waren van Scbuilzaa- de gefmoicen Sneeuw , dit Kruid op, 't welk door zyne onverwagte verfchyning, op zulke afaelegene plaatfen , ook andere Kruidleezers verrukt het ft In Switzciland hebben Scheuch. ze.., Haller, Gacnebin, hetzelve aan de kanten der Yskolken cn op Toppen der fteilfte Bergen waargenomen: zo dat het, als't ware, een Kluizenaar is onder de Planten, die de famenleeving met Menfchen en Dieren, ja zelfs de Warmte fchuwt. Pedicularis. Luiskruid. In dit Geflagt is de Kelk vyfdeelig, het Zaadhuisje tweehokkig, gefpitst, fcheef, bevattende Zaaden, die een bekleedzel hebben. Voeg hier by de gedaante van de Bloem, diegehelmd is en gelipt, hebbende een Smoelachtige en zeer byzondere figuur. De naam zou daar vanafkomItig zyn , dat het Vee, weidende op Landen, daar 't zelve veel groeit, Luizig worde. Misfchien hangt zulks van de flegte hoedanigheid , des Voed7els op zulke Landen, af: misfchien is 't een verdigtzel. Hoe 't zv: het bevat zestien, meest Europifche Soorten; de drie eerften met een Takkige , de volgende met een enkelde Steng, (O  Dl DYN e\ MI h* 46O (1) Luiskruid met een Takkige Steng ; de Kei • , ken gekamd en eeltig gejlippeld.; de Bloe- Xv. men fcheef gelipt. stuk™" In de Moerasfen der Noordelvke deelen van B , .11 • Pedicularis Europa groeit deeze, die op 't uiterlyk aanzien paittJiris. naauwlyks dan in grootte van de volgende ver- MoeiasliS" fchilt. Men vindtze echcer ook in Oottenryk , aan den Ryn en in Switzerland, alwaar zy zelfs niet zeldzaam is, komende aldaar op vogtige Velden en in de Bergvaleijen , niet alleen met roode of paarfche , maar zelfs met witte en met groene Bloemen voor. Doootséus zegt, dat men het Fiftelkruid , in de Moerasfl.ge Streeken van Holland, fomtyds grooter dan elders vindt. Dit betrekt Haller tot deeze Soort .welke, volgens den Heer de Gorter. voorkomt in Gelderland, op de Stads Weide, by Harderwyk. (2) Luiskruid met een Takkige Steng , lang- n. wer Bosfcbig.' (1) Pedicularis Caule Ramofo Calycibus criftatis callofopunftatis &c. Si ft- Nat. XU Gen. 74«- P- 4°7- Kg. XIII. p. 4M. Mat. Med. 314- GORT Belg. 170. kram. Auftr. 183. Ft. Suec. 505 , 551. HALL. Helv. 6zi. Ped Pratenfis rubra elati ir. Raj. Hijl 700. Ped. Danica maxima. Lob. llluftr. 147. Pedicularis. Tab. Hifi. p. 499. Ic bona, (z) Pedicularis Caule Ramofo Sec. GORT. Belg. 170. Fl. Suec. 504, 5?'. Ft. Lapp. i4<. kram. Auflr. hall. Helv. nts. <:0uan Monsp. 29». H- Cliff. 3i«. R. Lugdb. 198. Pedicularis pratenfis purpurea. C. B. Pin. 163. Fistiilaria, Dod. Pempt. jjS. Pedicularis. Lob. Ic. 748. Gg 3 iU Deel. IX stuk.  470 TwEEMACTIGE KrüIDEN. !V. werpige, hoekige, effene Kelken en de Bloe- Hoofdstuk. Dit komt in Bosfchen , op Hey-Velden en ScbuUztuh Weidlanden voort , zynde door geheel Europa, i>ze' als ook in onze Provinciën, vry gemeen. Men noemt het, in 't Hoogduitfch, RöJel of Rodelkraut , en by ons Roode Ratelen , welken naam het van de C.ccle Ratelen cf Haanekam* zie men *, naar wien de Bloem wat gelykt, fchynt a z"t5°" aangenomen te hebben. In 'c Frar fch wordt het Pediculaire , in 't Engel fch Lotifewort, en ;n T. Hoogduitfch ook wel Laufekraut, dat is Luiskruid, geheten. Hier van heeft het Geflagt den naam. Het heeft een laage leggende Steng:met uitgebreide Takjes , groeijende zelden een Voet hoog. Kleine Vinblaadjes , fyn ingefneeden', komen zo uit den Wortel als uit de Takken voort, en maaken dat het eerst opfchietende Kruid wel naar Varen gelyke. Het heeft lange, fmalle , bleek paarfchachtige Bloemen, met ten vyfdeeligen Kelk, waar van het onderfte Tandje klein, de overigen gekamd zyn. Het Zaadhuisje is fnuitig, fcheef gaapende,en bevat Eyronde Zaai den. Men heeft dit Kruid weleer voor famentrekkende, en uitwendig tot Geneezing van Wonden en vuile Zweeren dienftig, aangezien; waarvan het den naam van Fiftelkruid zoude bekomen hebben. De voorgaande Soort is nog in fommige Apotheeken bekend. Het heeft, gelyk de mee-  D i d y n a m i a. 47Ï meeften van dit Geflagt, een onaangenaame tv; fcherpheid. (3) Luiskruid met een neergeboogene byna^°*^ Takkige Steng; de Helm der Bloemen met m een fpitfe Snuit; de Kelken gekamd en eeni- Pedkuiarit Jr . Roflrata. germaate ruig. snuittg. De Snuitige Bloemen , paarfch van Kleur, onderfcheiden deeze Soort, een klein Plantje, op de Switzerfche en Ooftenrykfe Alpen groeit jende en meest op den Grond neerleggende. (a ) Luiskruid met een enkelde Steng . drievou- iv. , Sceptrun» dig gekranste gejlooten Bloemen, gekamde caroiinum Kelken en regelmaatige Zaadhuisjes. scepter.g, Deeze, die in de Noordelyke deelen van Europa , op vogtige Veengronden , in Bosfchen en elders groeit, is zeer fraay door eene regtopftaande Steng van drie Voeten hoogte,meest ongebladerd , doch fomtyds ook geheel gebladerd , uitloopende in een Aair van Kransjes , weifa) Pedicularis Caule deelinato fubramofo &c. kram. Auflr. 183. N. 3. Ped. Caulibus refiexis, Spicl laxa purpurea. sf.g. Ver. III. p. Ped. Alpina Foliis alternis. hall. Helv. 6iï. t. iö. f. 1. Ped. Alpina Filicis folio minor. C. b. Pin. 163. (4; Pedicularis Caule fimplici, Flor. terno - Verticillatis &cFl. Suec. 50s. Oed. Dan. 26. Ped. Caps. fubrot. regutaribus. r. Lugdb. 299. Ped. Alpina Folio Ceterach. helw. Flor. 39. t. 39. Scepttum Carolinum. rudb. U. i. t. i. Ft. Lapp. 243. t. 4. f. 4. H. Cliff. 31S. Gg 4 II. DEEL. IX. STUK,  47» TwEKMA GTIGE KRUIDEN. IV welke ieder uit drie , vier of vyf Bloemen be- xvEL Haan, gelyk als in de Lupinen. Zy zyn gehelmd , Hoofd- met e: n kleine Onderlip en geel, meest geflpo- VT*' » d°ch aan den Mond B1oedkIeurig.' De Kruid, Vindeelig ep gekarteld. Het Zaadhuisje is rond, meteen Puntje, en bevat Zaadjes,die in een rimpelig Vlicsje zyn beflooten. De vermaarde Ruobeck, dit Gewas op zyn Laplaudfchen Reistogt ontdekt hebbende, gaf 'er, ter eere van K auel den XII., Koning van Sweeden , den naam van Kareis Scepter aan. Het is federt in de Hoven van ons Wereldsdeel voortgeplant. Fdl'uUru ^ Luiskruid met een enkelde Steng en vier- ■verliet Ha- voudige Bladen, Sa. Glanst. Dceze j, gemeener dan anderen op de Swit* zerfche Alpen , en komt ook voor op die van Oottenryk, in Languedok en Provence. Het is een Kruidje van naauwlyks een Span hoog, dat dergelyke Blaadjes als de voorgaande maar gekranst aan de Stengetjes heeft, die gekroond zyn met fraaije paarfche Bloemen, welke witte Kelken hebben. (f'Pedicularis, Caule. Cmplici , Fol. quaternis. KRAM Aujlr. i8j. N. 4 Ped. Alp. Fl. purp. fpiotis , Fol. pinn." , venticijhti's Hall. Hfiv, 6z3. T. 17. f. 1. filipendula montana alre.a. C. 8. Pin. 163.  DlDïNAMIA. 47? (6) Luiskruid met een enkelde Steng en Lancetvormige Zaagtandige gekartelde Bladen; xv> * de Bloemen 't onderfte boven. Hoofdj STUK. In Siberië komt deeze voor, die de Steng een pJ^Urii Voet hoog heeft ; de Bladen onverdeeld, diep r,/B?««Zaagtandig, overhoeks geplaatst. De Bloemen; a'0mge„ in de bovenfte Oxelen ongefteeld , zyn hoogkeerd. paarfch van Kleur, en leggen alsa&teroyer ,met een Haakige famengedmkte Helm en de andere Lip groot en rond; zo dat zy veel gelyken naar de Vlinderbloemen. (7) Luiskruid met een enkelde Steng, Vindee*RJJJ-^ lige Zaagtandige Bladen , een gebladerde ^fatten.. Aair, gekleurde KelkenenftompeBloemen. (8) Luiskruid met een enkelde Steng; de Helm ™r. der Bloemen ruig gerand» Droevig;. {<)) Luiskruid met een enkelde Steng; de Bla- ix. den gevind en agterwaards Schubswyze. vtorrUg. (10) f6) Pedicularis Caule fimplici Fol. Lano. ferr. eren. Flot. refupinatis. l7) Pedicularis Caule fimpl. Stam. &c. Ped. Alpina Pol. „U. pinnatis. HALL. Helv. Szj. T. l6. f. i. (g) Pedicularis Caule fimpl. Coroll. Gal. &c. (9) Pedicularis Caule fimpl. Fol. pinnatis retro - imbricatis. Fl. Lapv. I*. f. *• Suec. 5°9 i 556. HALL. Helv. 611. Ped. Alpina folio Ccterach. C. B. Pin. J«3. Og 5 H, DF.EL. IX. STUK.  474 Tweemagtige Kruiden. IV. (10) Luiskruid met een enkelde Steng, en TandsAFXv£L' wys' gevinde Liniaale Bladen; de Kelken Hoofd- ruig. STUK. x. (iO Luiskruid met een enkelde Steng, gevin- /W«r,> de Zaagtandige Bladen: de Kelken gerond Ruig. en glad; de Bloemen met eene Haakigfpit- XT- . fe Helm. Incamata. J Bleekrood. r . xu. (I2) Luiskruid met een enkelde Steng , VinLappcnica. deelige Zaagtandige Bladen en tweedeelige landfch. ftompe Kelken. Ver de meefte Soorten van dit Geflagt zyn Planten , die zig niet vertoonen dan aan onvermoeide Geeften , welken het niet verdriet hun Lighaam, tot verryking der Kruidkunde, af te martelen en zig in Levensgevaar te ftellen , door 't beklimmen der Hemelhooge Bergruggen van ons Wereldsdeel. Dit blykt in 't byzonder aan deeze zes, waar van N. 7 nergens gevonden is, dan by de Ysklomp, uit welke de Rhone ontfpringt, zo Haller meldt: N. 8 en 11 in Siberië: W. 10 en 12 alleenlyk op de Laplandfche en N. 9 zo wel op deeze als op de Switzerfche Alpen. Op die van Piemont, nogthans, fio) Pedicularis Caule fimpl. Fol. dentato • pinnatis &c. Fl. Lapp. 24J. T. 4- f. 3. Oed. Dan. T. 30? (11) Pedicularis Caule fimpl. Fol. pinnatis ferratis &c. Ped. Fol. airernis &c. all. Pedem. 54. T. 12. f. 2 ? (i:> Pedicularis Caule fimpl. Fol. pinnatifidis &c. Oed. Dan. T. 12. Fl. Lapp. 242. T. 4. f. 1. Fl. Suec. soy ,554. H. Cliff. 326. R. Lugdb. 29$.  D I D t N A M 1 A. 47S thans, is een dergelyke als het Bleekroode aanA W den Heer Allion voorgekomen, met de Kei- x/< ken ruig en fpitfer. Ook valt de laatfte in Dee-dooFDnemarken en Sweeden ; zynde in onze Kruid-8T™J._ hoven bekend. /permis. Het onderfcheid van deeze Soorten moetb'yken uit de bepaalingen. De Bladen zyn meestal Vindeelig of gevind , gelyk in dit Geflagt algemeen is: de Bloemen gehelmd. De zevende Soort heeft dezelven paarfch of donker-rood, zo wel als de negende , maar in de agtfte zyn dezelven geel: in de tiende en elfde bleekrood, Vleefchkleurig of incarnaat. De twaalfde j wederom , heeft de Bloemen geel. Deeze is zeer gemeen op de Laplandfche Gebergten. (13) Luiskruid met een enkelde Steng, eenge-pKUU^ bladerde Aair: de BUemen een fpitfe mt-comof*. gerande Helmhebbende envyftandige Kelken. GetfoPfe 1 Op dehooge Gebergten, in Piemont, is deeze door den Heer Allion gevonden, die de Eloemen bleek geel heeft. (14) Luiskruid met een enkelde Steng, een ge- nv. bladerde Aair : de Bloemen een zeer Jlom-JZziai. pe (13) Pedicularis Caule fimpl. Spica folios* &c. Ped. fol. liis pinnatis, Cal. non criftatis 8cc. Allion Pedem. 50. T. Pedicularis Caulé fimpl. Sp. foliofa &c. jACt* P,»d. 9,0 Ped Fol. alt. Pinnis pinnatis &c. Hall. Helv. 6z3. T ,'7 f 1. Ped. Alp. Eilicis folio major. C. S, Pin. 163. II, DEEL; IX, STUK.  4"6* TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. pe onverdeelde Helm hebbende en vyftandize Afxdveeu Kelken. Hoofdstuk. Zeer duidelyk vindt men de Afbeelding van Sdmizaa-deeze , met overhoekfe Bladen , welke als die * van Varen de Vinnetjes gevind hebben, en lange uitfieekepde Blaadjes aan de Bloem - Aair, by den Heer Haller, gelyk zy ook op de Oostenrykfe Bergen by Weenen, door den Heer Jacqui n , zo wel als op die van Switzerland door Schkuchzer, is waargenomen. De Steng valt een' Voet en hooger: de Kelken zyn ruig en ongelyk verdeeld £ de Bloemen als in de voorgaande gekleurd. xv. (I5) Luiskruid met een enkelde Steng , een ctlatfl ita °f wat gebladerde A<ür, de Helm der Kana- Bloemen Borjielig tweetandig ; de Kelken daalch. , , , nederwaards geknot. In Noord - Amerika vondt de Heer Kalm dit aartig Plantje, dat de Steng maar een Spanboog hadt, met overhoekfe Vindeelige, ingefneedene, gekartelde, ftompe, effene Bladen; en aan 't end een Eyrond Aairtje van ruige Kelkjes met witte Bloempjes en daar tusfchen kleine Bladertjes, O) f15) PedlcuUrii Caule ilmplici, Spiea fnhFoh'ofa, Coral. lis Galea fetaceo - bidentasis , Calycibus deorfum truncatiS. Mant-, 86.  DlDYNAMIA. 477 (16) Luiskruid met een enkelde Steng, ge- IV.' kamde Kelken en Bloemen die de Helm met ^eeu een Haakige Snuit hebben. Hoofdstuk. De Afbeelding , welke Closids gegeven pJcvJ-r!t heeft van dit Kruid, op de Alpen van Ooftenryk en Provence groeijende , is zeer fober, ge-Knob'jelis. lyk uit de fraaije Afbeelding van den HeerHALler blykt. DoDON«as en Loeel hadden dezelve overgenomen onder den naam van BergFilipendula, om dat de Wortels byna gelyk die der Affodillen, knobbelig, dik en Houtig, aan ê den Stoel hangen. De Bladen breiden zig, byna gelyk in dat Kruid, langs den Grond uit en zyn zeer fraay gevind , met diep ingefneeden Vinblaadjes , fomtyds als die van 'tMillefolium. Uit het midden fpruit een naakte , onverdeelde Steng, van minder dan een Voet hoogte, die op 't end een dikke Aair draagt van bleek geele Bloemen, welke, gelykerwys in de derde Soort, aartig gefnuit zyn. Aanmerkelyk is 't , dat men geene Soorten van (is) Pedicularis Caule lïmpl'ici , Calyeibus criftatis &c. Pedicularis Alpina lutea. seg. Veron. Ilt- p. "6. Ped. Alpina Fol. alternis pinnatis Sec. hall. Helv. «ïo.T. If. GoUAN Monsp. 298. Ger. Prov 282. Ped. Alp. Asphodeli radice Flore purpurasceme. Toupnf. lnji. 173. Filipendula mont. Flore Pedicularirc. C. B Pin. j63. Alcöorulophu» montana Fl luteo isakr Ic. 4s0. uocc. Mus. 315. T. 8. Ale&. primus. Clus Pa™ 708. Filipendula montana. DOD. Pempt. s6. Oenanrhe f. Filipendula. Ï.ob. Ic, 7i<3, ii. DSEL, IX, stuk.  478 TwEEMAGTIGE KRUIDEW. IV. van dit Geflagt, noch in Ooft-, noch in Westxvf indie, noch ook aan de Kaap der Goede Hope Hoofp- of ergers anders in Afrika of Arabie, of in ee- SJ-tuUzaa nig° aac5ere heete Landen des Aardbodems, heeft 4ïie!Z<"a aangetroffen: zo dat hetzelve een Vyandfchynt te zyn, zelfs van gemaatigd warme Lugtitreeken, houdende zig op in de Valeijen der koudftc Bergtoppen, aan de kanten van Ysklompen , ja in de Sneeuw. De figuur der Bloemen, zou men eenigszins mogen denken, of dienen kon, om de tedere deelen der Vrugtmaaking, in die * Groeiplaatfcn , voor de geweldige aandoeningen der Koude te befchutteu. Want zy hebben een Helm, die, in 't algemeen gefproken', de Meeldraadjes en den Stamper dekt ■• ja zyn in fommigen byna of geheel geflooten, leverende niettemin ryp Zaad uit: maar het eind - Oogmerk der Scheppinge is niet te doorgronden. Gerardia. De Kelk is vyfdeelig; de Bloem heeft twee Lippen , waar van de onderfte driedeelig met uitgerande Kwabben , de middelfte Kwab in tweeën gedeeld: het Zaadhuisje tweehokkig en gaapende in dit Geflagt, dat, zo de Hoogleeraar J.Burma hsus meldt, door Pater Plumier benoemd is naar een en Ger ar dus, door wien, nu bykans tweehonderd Jaar gelceden, in 't Engelfch een Hiftorie der Planten uitgegeven werdt. Deeze naam kan thans, met meer regt,  DlDYNAMIA. 470 ■ regt j tot vereering ftrekken van den vermaarden 1V. Doktor Gekard, die kortlings de Planten xv!"1" van Provence regelmaatig heeft befchree ven. HoofdHet bevat de zes volgende uitheemfche Soor-STÜK* ten. (i ) Gerardia met byna Eyronde , Wollige , Ge}'ardia uitgegulpte Bladen , van langte als de tuten/a. ■ni a i KnobbeBloemjteelen. lige. (2) Gerardia met Liniaale Vindeelige Bladen n. en eene byna Takkige Steng. Ridder- Van deeze beide Soorten groeit de eerfte in^°gtlbla" de heetftedeelen van Zuid-Amerika, de andere in Oostindie. Van de eerfte, dat een zeer laag Plantje is, zonder Steng , met Bladen als van Senegroen en Wortels als der Affbdillen, zyn de Vrugtmaakende deelen nog niet zeer duidelyk bekend. De laatfte heeft een opftaand Stenr ' getje van een Voet hoogte,met eenige Takjes, gepaarde Liniaale gevinde gladde Bladen , en Bloemen in de Oxelen aan den Top van de Steng, over ééue zyde, zeer kort gefteeld. De Kelk is Pypachtig, met vyf fmalle Tandjes van de (1) Gerardia Fol. fubovatis tomentofis repandis longitudine Caulis. Syfi. Nat. XII. Gen. 747. p. 408. Peg. XIII. p. 462. Gerardia humilis Bugula; foliis, Asphodeli radice. FUJM. Gen. gi. Ic. y$. f. 2. (2; Gerardia Fol. Linearibus pinnatifidis, Caule fisbramofo. Am. jtcad. IV. p. J.J8. II. Deel. IX. Srux,  48o TwEEMAGTIGE K R U ID E N. ÏV. de zelfde langte : de Bloem langwerpig, gaaAfdeel. petlje? jn vyven gedeeld met de twee bovenfte Hoofd- Kwabben korter dan de anderen en vier Meelstuk. draadjes , met dubbelde Meelknopjes» Dit is &**weeü Jaarlykfch F]aDtje< "i- (3) Gerardia met Liniaale Bladen. Cerar dia ^aaifche. Deeze Soort, die, zo wel als de volgende, haare Groeiplaats in Virginie en Kanada heeft, is een Kruid met Draadachtige Stengen vaneen Voet langte en zeer fmalle Bladen. De Bloemen komen aan 't zelve ongefteeld of met lange Steel« tjes voor, zynde van Kleur hoog paarfch, doch in figuur zeer verfchillende. Men vindtze Ra^ derachtig, Klokvormig, als Pypje sof a's Vingerhoeden : zo dat da:.r cp geen Itaat te maaken zy. De Zaadhuisjes zyn rond. iv. (4) Gerardia met Lancetvormige Vinswy? ge' Geele?' tande Bladen en eene geheel enkelde Steng. Niet alleen de K'eur der Bloemen, maar ook het Loof verfchilt in deeze, dat fomtyds naar de Bladen der Groen-Eiken gelykt. Zy heeft taaijè (3) Gerardia Folii* L'nearibus. Digitalis Fol. Linearibus Floribus remotis. GRcN. Virg. Ijs. Dgitaüs Virg. rubra, Folio et facie Antirrhini vulgaris. FJ.uk. Mant. Cf. T. 388, f. 1. (4) Gerardia Fol. Lanceolatis pirinatO- dentatis,Caule fimplicisfimo. GBXMf. Virg. 94. Digitalis lutea elatior Jacea: nigra: foliis. Pluk. Mant. 64. T. 389. f. 3. Digitalis proce* rior Floridana. Pluk. Alm. 7». T. 389. f. 1.  Dl D ¥ N A M I A.» 48! taaije Stengetjes van een Voet of booger en IV»1 groote fraai je geele Bloemen, die aan den Mond AjD;?plM< in vy ven gedeeld zyn , met ronde Slippen. De HoofdZaadhuisjes zyn als die van 't Vingerhoedkruïd.>TUK* (5) Gerardia met langwerpige dubbeld Zaag- G^rjia tandige Bladen , de Steng gepluimd , de TeduuUKelken gekarteld. Lulskrm- De zelfde Groeiplaats heeft deeze, die naar 't Luiskruid gelykt, wordende ook door 'tdroogen zwart. Zy is Heefterachtig en heeft groote geele gepypte Bloemen, aan den rand in vyven gedeeld, met den Reuk van geele Violieren. C6) Gerardia met Eyronde Zaagtandige Bla>„, vv j r- • 7 ai T 7>i-i- GlatinofaS den en Liniaale Jtekelige Blikjes. Lymerige» In China heeft de Heer Ösbeck deeze waargenomen, welke hy afbeeldt. Het is een Kruidje met een opgeregt rond Stengetje en korte Takjes, de Bladen gepaard , gefteeld , Eyrond, fpits hebbende, breeder dan een Duim, met enkelde end-Trosjes van zeer kort gefteelde Bloemen, met de Kelken in vy ven gedeeld, Lymerig ruig , zo wel als de Draadachtige Blikjes. C h e- (5) Gerardia Fol. oblongis duplicato - ferratis Sec. Gbon. Virg. 94. Digitalis VcrbeCna: foliis. Pj.UK. Mant. 64. Dig. Mariana FUiperululas folio. Raj. Suppl, 397. (s) Gerardia Fol. ovatis fcrratis , Eraiteis Linearrbaa h!».« pidis. osb. It. T. 9. Hh ii. Teel. ix. stuk.  4?2 Tweemagtige KrI'IDÏB. IV* C h e l o n e. Schildbloem. Afdeel. xv. Hoofd. Dit Geflagt heeft de Bloem Grynsachtig,opstuk. geblazen, geflooten en zodanig gefatfoeneerd, schuiizaa. fat korter dan het Blad. Onge- ftengde. Gesneria met Eyrond ■ Lancetvormige ge- Tomll'tofa kartelde ruige Bladen, de Bloemfteelen zy- woHge. deling}, zeer lang en Tuildraagende. Het verfchil deezcr Soorten blykt nagenoeg uit de bepaalingcn en bynaam en. De eerfte is geftengd; de tweede heeft de Takken als tegen de Rotfen aangedrukt, met aan 't end getropte Bladen : van de derde, welke den Heer j a cqoin aan def Zeekusten des Eilands Kuba voorkwam, getuigt hy, dat het een Hecfterige Plant is, met opftaande Stengen van twee, drie (1) Gesneria Fol. Lanceolatis ferratis fesfilibus Sec. Syjl. Nat. Xll. Gen. 749- p- 409. Vcg. XIII. p. 46}. Gesneria humilis FL /hvescente. Flu.u. Gen. 27. Ie. 133. f. 2. Dijiralis folio oblongoferrito, sloan. Jam, 60. Hifi. f. p. 16 2. t. 104. f. 2. (2) Gesneria Fol. Lanceolato -ovaris ferraiis 3cc. Am. Acai. V. p. 4°°- Getneria Rupcftris IndiTria Sec. Brown. Jam. 262. Rapunculu aiShis anomala Vasculifera &c. Sloan. uts. t. 102. f. 1. (3) Gesneria Fol. ovato - Lanceolatis crenatis Sec. H. Cliff. 318. JacxJ; Amer. 179. Gesneria ere&a Fol. Lanc. rug. hirfutis ic. llKOWN Jam. aei. Gesneria amplo Digitalis folio toaentofo. Flum, Gen. 27. Je. 134.  DlDYNAMlA, 4§? dfleof vier Voeten hoogte, die rond zyn,zei-Af*V*l, den Takkig , broofch, verfcbeidene uit een F°v> * zelfden Wortel. De Bladen zyn op de Rug Wol- Hoofd-. lig, van boven ruuw, geaderd, Lymerig enST"j^ £inkende, vyf Duimen lang. Uit de OxelenfpiZfa,' komen gemeene Bloemfteelen voort, vanongevaar een half Voet , aan 't end een Tuil draagende van tien Bloemen, die Lymerig, ftinkende, niet fraay, van buiten vuil groen, van binnen paarfchachtig zyn. Het is een Eyronde Pyp, die aan 't end zig Trechterachtig uitbreidt, in vyven gedeeld, met ftompe Slippen, waar van de twee bovenften hol en opftaande , de drie onderften vlak zyn. Van de Meeldraadjes zyn twee langer, twee korter: het Zaadhuisje was platrondachtig, met den Kelk gekroond, en bevatte een menigte Zaadjes, zo fyn als ZaagzeL Meest vondt hy dit Gewas met zyne Worteen in de Spieeten der Rotfen ingeboord. Die van Plu m i er hadt de Bladen breeder en kon ierhalve een Verfcheidenheid van deeze zyn. AntirrhinuM. Leeuwebek. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, behalve dm vyfbladigen Kelk, eene Bloem, welke meer of min de figuur van een Leeuwen - Smoel of a'toos iets Bekkigs heeft, en inde meefteSoorten een nederwaards uitlleekendeSpoor, die voor Hongbakje verftrekt: als ook een tweehokkig Zaadhuisje. De figuur der Bloem onderfcheidt dan voorHh 4 . naa- II. DïEI,. IX. S*"UK.  488 TwEEMAGTTGE KrTJIDENJ IV. naamelyk dit Geflagt, in het welke, bchalvede ArXvEL' gewoone zo genaamde Leeuwebekken, ook het Hoofd* Vlafchkruid is begreepen. Dus komen 'er me"ÜK* rj'gvuldïge Soorten van voor , die thans op de dige. Za<" volgende manier in Rangen zyn onderfcheiden. A. Gefpoorde met hoekige Bladen. UntYrü. ^ Leeuwebek met Hartvormige vyfkwabbinam Cym- ge Bladen overhoeks , en hangende Stengen. balaria. Kiyfoiad'g. Dat Lihnjetis van deeze Soort de Groeiplaats alleen Relt op Rotfen , en aan oude Muuren, te Bafel, Parys en Haarlem , is te verwonderen en zeer gebrekkelyk: want men vindtze niet alleen in onze Nederlanden aan de Muuren of Vellen van Delft, Utrechten verfcheide andere Steden ; maar zy kwam den Heer Haller, in Switzerland , te Zug zeer menigvuldig voor, en Ray merkt aan, dat niets gemeener is op vogtige Wanden, Puinhoopen en Stcenen , in Italië: gelyk zy ook op oude Muuren te Marfeille en wie weet op hoe veel andere plaatfen , groeit. Te Venetië, Padua en ir de nabygelegen Dorpen , hangt overal aan dt -Wegen cn Wanden van de Huizen, gelyk Val / (i) Antirrhinum Fol. Cordltis quinquelobis alternis. gy/i. Nat. XII. Gen. 750. p. 410. Veg. XIII. p. 464. H.C/yf. 3ij. Ups. ijs- R. Lugdb. 29S. N. 4. GOUAN Monsp. 299. Hall. Helv. «13. Gost. Belg. 175. Sec. Cymbalaria talica Folio Hcder-r. LcB, Je. 6jt. Cymbalatia, t, E, Fn, 306, Cam. Epit, sffo.  D I D "ï N Af'M I A. ©F Muur, dit Kruid , zegt Lobel. De ^d-^-^ der hadt derhalve behooren te zeggen, dat de xv> -Groeiplaats is aan Rotfen en vogtigeoude Muu-3oofdren. van veele Steden in Europa, inzonderheid3™*, in de Zuidelyke deelen. fpermia* Het wordt Cymbalaria genoemd, zo men wil, naar de Cymbels, een foort van Speeltuig der Ouden , en mooglyk komt zulks van de figuur der Bladen her, die zo rondachtig zyn, dat men het voor een Soort van Navelkruid gehouden en in plaats van dien in de Popeljoen - Zalf gebruikt zou hebben. Eigentlyk gelyken de Bladen meest naar die van Klyf. Het hangt met zyne Rankjes nederwaards „ hebbende zeer lange Blad- en Bloemfteelen en de Bloempjes ten deele geel, ten deele paarfch van Kleur, met een kromme Spoor. (2) Leeuwebek met Niervormige zeer Haai-An™r'h.m rige Bladen overhoeks, enhangende Stengen.r.um PiU- ° fum. Deeze, uit de Alpen afkomftig, en doordenGehaaird*' Heer J a c q u 1 n naar een gedroogd Exemplaartje in Afbeelding gebragt, is, zo wel door de figuur van 't Blad als door de Haairigheid,genoegzaam verfchillende , om eene byzondere Soort uit te maaken. Men kanze, derhalve , Haairig Cymbelkruid noemen. C3) (2) Antirrhinum rol. Reniformibus Pilofisfimis alternis. Mant. 1+9. Jacq. Oès. II. p. 28. T. +8. Linaria Hedera: folio • villofo f. Cymbalaria Alpina- Tournf. In/1. 169. Hh 5 II, DEEL. IX, SJOK  49<3 TwEEMAorige Kruiden; ^* (3) Leeuwebek met Piekvormige overhoekfe Afdeel. ' Bladen en leggende Stengen. Hoofdstuk. (4) Leeuwebek met Eyronde Bladen overhoeks 111. _ en leggende Stengen. Antirrhi- "inZ Eia' (5) Leeuwebek met Piekvormige Bladen overïiekbladig. noeks , uitgebreide Stengen en de BladSpuriam. fteeltjes doorgaans Klaauwierachtig. Onecht. v. (6) Leeuwebek met Piekvormige Bladen over- Cceth3.a' hoeks, een regtopjlaande zeer Takkige Steng wierd. enftyfachtige Bloemjleelen. VI. jEgyptia- Deeze vier maaken als Verfcbeidenheden uit, Egyptifch. van een Kruid , dat men houdt voor het Elatine der Grieken. De twee eerften komen op de Akkers in Duitfchland , Engeland , Vrankryk en Italië voor , zo de Ridder aantekent, wordende de eerlte, die de Blaadjes Fluweelachtig gehaaird heeft, in 't Franfch genaamd la Velvo. te (3) Antirrhinum Fol. Haftatis alternis, Caul. proc. Oed. Dan. 426. gouan Mtnsp. 299, Gf.r. Prov. 292. H. Cliff, 323. R. Lugdb. 29j. N. j. gr3n. Virg. 68. Elatine folio icuminato fl. luteo & fl. cceruleo. C. B. Pin. 253. Elatine. CAM- Ep't, 754. Linaria Seg. Nummulariacfolio &c. Toubnf. Infi. 169- (4) Ant.lol. ovatis alternis &c. Gort. Brlg. 177. Gouan Mtnsp. 300, ger. Prov. 292. R. Lugdb. 295. N. 6. Elatine Tolio fubrotundo. C. B. Pin. 253. Veronica fcemina. Dod. Pempt. 42, (s) Ant. Fol. haftatis alternis &c. Mant. 242. Jaco^Hert. T. 82. Linatia. Till. Pis. T. 32. f. 2. (6) Ant. Fol. haftatis altenlis &c, Linaria Mempli. puraila &c. LIFP.  DlDYNAMlA. 491 te, ook aan de Kaap gevonden. De tweede IV. groeit in Bouwlanden by Utrecht, Haarlem, als ook in Gelderland en elders. Het zyn Kruidjes Hoofdmet leggende Ranken, die de Bladen veel naariTUK't Loof der Klimmende Boekweit gelykende heby^f^" ben, inzonderheid de twee laatften, wier Groeiplaats is in Egypte , hebbende opftaande Stengetjes enblaauwachtig paarfche Bloempjes. Forskaohl vondt 'er twee Soorten, van deeze verfchillende, B. Gefpoorde met gepaarde Bladen. (7) Leeuwebek met drievoudige Eyronde Bladen. 'J^^L num tri» (8) Leeuwebek met viervoudige Lancetvormi- ge Bladen, een opgeregte Takkige Stengen0"1 gelleelde Bloemen. Trio™;. 0 tbophorum. (9) Leeuwebek met viervoudige Liniaale Bla-^^f'1 den en een opgeregte geaairde Steng. ;>x. Pu*ou. (10) Leeuwebek met Liniaale getropte Bla-re^Xdu den, x. Rk. is. f. 2.  D i s> y « a m i &♦ 493 Hemelsbreedte verfchilt. Het Vriebladige komt IV. in Spanje voor , als ook in Italië, hebben- Afdxe^l* de geele en paarfche Bloemen. Dit valt niet Hoofd* meer dan een Voet hoog. De volgende Soort ?STU]tin Portugal en Amerika groeijende , is eenf^i*' Kruid van Mans langte en maakt dus in de Tuinen een fraaije Vertooning door zyne Bloemen , die dikwils drie by elkander als drie Vogeltjes , naar de gewoone figuur der Bloemen van het Vlafchkruid, op den top der Stengen voortkomen: doch zy zyn grooter dan in de andere Soorten en paarfch van Kleur, gelyk in de ge-, ne die daar van den bynaam voert, zynde een Kruid dat in Italië aan den Voet van den Berg Vefuvius groeit, met zeer kleine Bloemen. Dit heeft een aanmerkelyken Reuk, doch het Kruipende heeft de Bloemen Reukeloos, groeijende in Engeland, Vrankryk cn Italië wild. Deeze twee, zo wel als de vier volgende, hebben zeer fmalle Bladen. Het Montpellierfe is welriekende -en gelykt veel naar het Ryzige , dat geftrekte Takken als Rysjes heeft, aan Stengen van een Voet hoogte, maar dit laatfte, in Spanje door Loefling waargenomen , heeft de Bloemen zeer lang, het andere zeer kort gefpoord. Van het Tweefiippelige , dat ook de Bloemen geel, doch met twee Oranjekleurige Stippen heeft, verfchilt dat Ryzige doordien het in alle opzigten veel grooter is ; zynde dit maar een Span hoog, weshalve het Klein Geel Jaarlyks Vlafchkruid heet, op de Bouwlanden voorkomende in Ita- ii, DEEL. ix, stuk,  494 Tweemagtiqe Kruide». ÏV» Italië ec SpaDj'e. Het laatfte of Droevige , elnAFxv.EL' delyk» dac men bv Gibraltar heeft groeijende Hoofd- gevonden, is een Kruid met veele gladde Stenstok. gen ^ dikwils neerleggende , en Liniaale eenigers^izaa- maate vieezige rondachtige Zeegroen bedaauwde Bladen. De Bloemen vallen in 't geele,paarfche of Afchkleurige , en het Zaadhuisje is Bekkeneelachtig , gelyk in de eigentlyke Leeuwebekken , zo genaamd. xv. ( (15) Leeuwebek mef byna viervoudige LiniaaKu^'fupi' k Bladen » verfpreide Stengen en getroste nam. Bloemen (*). Leggend. xvi. (16) Leeuwebek met byna Liniaale Bladen > Akkerig!' de onderjlen viervoudig , de Kelken Lymerig gehaaird ; Aairswyze Bloemen en een opgeregte Steng. (-7) (15) Antirrhinum Fol. fubquaternis Linearibus &c. R. Lugdb. 296. N, 17. Gouan Monsp. 301. GEB. Prov. 290. N. 6. Linaria pumila fupina lutea. C. B. Pin. ar). Ofyris lutea fylveftris. Lob. Ie. 410. (*) Caleari retlo (met een regte Spoor,) is thans hier bygevoegd; doch de befchryvingen , zo wel als de aangehaalde Afbeeldingen van dit Kruid, toonen, dat het een kromme of omgcboogene Spoor heeft. De voorgaande Soort heeft een regte Spoor of Staart. (16) Ant. Fol. fublinearibus inferioribus quaternis &c. R. Lugdb. 297. N. 21. Gouan Monsp. 300. Ger. Prov. 291, N. 10, Linaria Arvenfij ccerulea. C. B. Pin. 213. Prodr. 117. Dill. Elth. f. 198. /j. Lin. pumila Foliolis catnofis. C. B. Pin. y. Linatia qusdiifolia lutea. Id,  DlDTNAMIA. 495, (17) Leeuwebek met de Stengbladen Liniaal IV. overhoeks; de Wortelbladen Lancetvormig *f°eel.' drievoudig; de Bloemen Tuilachtig. Hoofdstuk. (t8) Leeuwebek met Lancetvormig Liniaale xvir. verfpreide Pluizige Bladen , de onderjlen ^Tniisviervoudig; een leggende Steng en geaairde firianum. Lrmgfpoot. Bloemen* xvm> Saxatile. {\ 19) Leeuwebek met de Wortelbladen viervou- B.otzig.j dis Lancetvormig', de Stengbladen Liniaal xix. , -r>, ■ • Viscofumt overhoeks; de Kelken Pluizig en digt aan Lymerig. de Steng, (o o"} Leeuwebek met vyfvoudige Liniaale Vlee- xx. v „, , Mulsicau. zige Bladen. u. Veelfteng. (21) Leeuwebek met viervoudige Elsvormige an. Vleezige Bladen; opgeregte Stengen enge- zeegroen. aairde Bloemen. (22) (17) Antirrhinum Fol. Caulinis Linearibus alternis &c. Linaria annua purpureo - violacea. Gouan Monsp. 300. Ger. Prov. 292. N. is. Linaria ccerulea minor. Lob. lil. 103. tin. ccerulea Calcaribus longis. J. B. Hifl. III. p. 461. (18) Ant. Fol. Lanceolato - Linearibus fparfis villofis &c. Linaria maritima minor viscofa Fol. hirs. Flor. luteis. M0EIS. Hifi. II. p. 499- (19) Ant. Fol, B.ad. quaternis Lanceolatis Sec. Am. Acad, IV. p. 319. (20) Ant. Fol. quinis Linearibus Carnofis Flor. Capitatis» R. Lugdb. 296. N. 11. Lin. Sicula multicaulis Molluginis folio. Bocc. Sic. 38. t. 19. f. i. (21) Ant. Fol. quaternis Subulatis Carnofis &c. Lin. matitima Foliis fuccalentis. JJUXB. Cent, IV. p. *J» T. 37. IU DEEL, IX, STUSÏ  495 TwEEMAUTIGE KRUIDE». IV. (sa) Leeuwebek met viervoudige Liniaal* Arxv!L Lancetvormige Zeegroene Bladen, ver/prei- Hoofd* de Stengen en getrofle Bloemen met een ÏTÜK* regte Spoor. xxii. dmZipt Alle deeze,wederom, zyn Smalbladige Soor»«»». ten van Vlafchkruid , waar van de eerfte naar Aipifth. j,et £)roevige veel gelykt, hebbende geele Bloemen, en een omgeboogen of kromme Spoor. Het volgende is gemeener dan die, op de Akkers van Engeland , Vrankryk en Italië, waar van zy den bynaam heeft. De Bloemen van dit en het volgende , wegens haare lange Spooren kenbaar, zyn blaauw, die van het Rotzige, welk, zo wel als het Lymerige, in Spanje valt, zyn geel. Veele Biesachtige Stengetjes heeft die daar van den naam voert, voorkomende op Sicilië en in de Oofterfche Landen, waar ook het Zeegroene zyne Groeiplaats heeft , met zyne Vleezige Sappige Blaadjes; doch diezelfde Kleur heeft plaats in bet Alpifche Vlafchkruid ,'twelk de Bladen Kranswys geplaatst heeft, ver van elkander. Dit groeit in Ooftenryk, Switzerland, Italië, Provence en op dc Pyreneefche Bergen. Het heeft de Bloemen blaauw met een geel Verhemelte , zegt de Ridder. Voorts zyn alle deeze Soorten klein van Gewas, fommigen maar een Hand- (22) AMirrlmumSdi. quaternis Lineair - Lanceolatis glaucis &c. R. Lugdb. 297. N. 22. Linaria quadrifolia fupina. C. B. Pin. ais- 0, Lin. ccerulea repens. y, Lin. fol. Carr.o.'Is cinereis, Ihid.  D I Ö ï N A M I A, 497 Handpalm , anderen een Voet of daar omtrent IV; hoog, of nederleggende op den Grond. ^xvf" , HoofiX {23) Leeuwebek met gepaarde langwerpig £;v-stuk* ronde Zaagtandige Bladen , een opgeregte **}n,h. Steng , getroste Bloemen en tweehoornige nam bicar». Zaadhuisjes. Tweehoog nig. (&a) Leeuwebek mei alle Bladen gepaard Ey- Xxiv. rond en Pluizig, enkelde Stengen, de Bloe- v^°{^' men zydelings tegenover elkander. (25) Leeuwebek met de meejle Bladen gepaard, xx v. langwerpig, de Bloemen overhoeks. °ilmT'^°' Orégobla- (26) Leeuwebek met de meejle Bladen over-üis> hoeks , Lancetvormig ftomp , en de Steng ^-JJj* met veel verfpreide Takjes. Klein. Dee- (23) Antirrhinum Fol. oppofitis ovato - oblongis ferratis. Am. Ac ai. VI. Afr. 17. Linaria Pol. copiofis oblongis dentatis, Caps. Comiculata reflexa. burm. Afr. 21 j. T, 7j. f. 3. Antirrh. Capenfe. Burm. Prodr. Fl. Cap. (14) Ant. Fol. omnibus oppofitis ovatis villofis Sic. Anti' Saxatile minus. barr. Ic 597- Linaria Hispanica Nummularia folio villofo. Touunf. Infi. 169. f25) Ant. Fol. plerisq. oppofitis oblongis, Flór. alternisi R. Lugdb. lip. Ni 23. GOUAN Monsp. 501. Linaria Saxatilis Serpylli folio. Toubnf. lnft. 169. Orontium Saxatile Thymi folio, Fl. rubello. Barr. Ic. 1313. Antirrhinum Sax-tile. ld. Ic. 593, J102, noj. [zG) Ant. Fol. plerisq. altertfis Lanceolatis obtufis , &c. H. Cliff. 32-1. Fl. Suec. 502, ƒ58. OEB. Dan. 502, SCO?. Cam. 470. hall. Helv. 6TS. kram. Au/Ir. 184. GER. Prov. 291. Gouan Monsp: 3or, Antirrh. Arvenfe rnjjus. C. Ii éi IL Diel. IX. Stuk,  498 Tweemactige Kruiden. IV, Deeze vier Soorten hebben de Eladen zo fmal AlxvfU n'et« Het Tweehoornige valt aan de Kaap en is Hoofd' door den Hoogleeraar Burmannus afgebeeld. stuk. jjet vo!gendey r\at \a Spanje groeit, munt uit %^haa' in ruigte der Blaadjes , die byna rond en Pluizig gehaaird zyn. Het derde moet wel een zeer veranderlyk Plantje zyn, gelyk de Ridder daar van getuigt, indien alle de door hem aangehaalde Afbeeldingen van Barrelier daar toe behooren zullen. De Bladen worden by die van Quendel , Thym, Orégo, of zelfs van Muur, vergeleeken. Zy zyn niet alleen ronder of langwerpiger , maar ook glad of Haairig, en, dat wel het allergrootffeverfchil uitmaakt, men vindtze in de meefte Afbeeldingen met lange Spooren , gelyk de beide voorigen ook gefpoorde Bloemen hebben , afgebeeld ; doch in dat, welk by Barrelier getyteld wordt, als de Blaadjes van Thym en roodachtige Bloempjes hebbende , komen zy, even als in het eigentlyke Leeuwenbek - Kruid , zonder Spooren voor en geheel verfchillende van figuur. Of het evenwel de zelfde Plant kan zyn, laat ik daar. Dit Orégo- Bladig Leeuwebek of Vlafchkruid heeft zyne Groeiplaats in Spanje , Languedok en Provence. Deeze drie zyn allen kleine Plantjes van een Span of een Voet hoogte, zo wel als het zo- B. rk. 2iï. Ant. tertium. Cam. Epit. sa. Linaria pumila; vulgnur Arvenfis. tournf. Injï. 169. Ant. minimam altei«m repens. Lob. It. 40*.  DlDITNAMIA. 499 zogenaamde Kleine, dat gemeen is op veelerley IV. Gronden door geheel Europa, komende in on- a™f.Et^ ze Nederlanden ook voor in de Zandige Koorn- Hüoofdlanden , by Haarlem, Utrecht, Harderwyk eniTUK* elders. Het wordt by ons genoemd Kleine f^eld-/f-ff£^ Orant en heeft de Bloempjes zeer kort gefpoord, zynde gantfch Lymerig en Haairig,met de Takjes dikwils langs den Grond verfpreid, de Bloempjes van boven Violet, van onderen geel. Het Zaadhuisje, dat Eyrond is, gaat met twee Gaatjes open. C. Gefpoorde met overhoekfe Bladen. (27) Leeuwebek met overhoekfe Hartvormige, xxv*n» de Steng omvattende Bladen. iltoïy. maticum, In de Montpelgardfe Tuin hadt Gaspar .oaima* Bauhinus deeze, in't jaar 15-94, geplukt ,tic 4 zynde aldaar voortgeteeld uit Zaad dat van Florence gezonden was , onder den naam van Allerhoogst Dalmatifch Vlafchkruid met Laurierbladen , en dezelve ook onder den Daam van Overblyvend Kretifch Heefterig Vlafchkra,id bekomen. Zo dat men daar uit de afkomst gisfen kan (*). Maar wy zyn thans uit de Kruidlee- zin» (27) Antirrhinum Fol. alternis Cordatis amplexicaulifaus. Linatia latifolia Dalmatica magno Flore. C. B. Pin, ai». Prodr. 105. Linaria maxima folio Lauri. J. B. Hlft. III. p. buxb. Cent. I. p. 15. T. 24. (*) Habitat in Creta , Armenia unie innotuit ijs4. C. B. zegt de Ridder en tekent het tooi een Jaarlykièh Gewas aan, Ü3 II. Deel. IX. Sius,  50O TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. zingen van den fchranderen Buxbaum verzekerd , A?xv.EL dat deeze fraaïje Plant op ongebouwde Velden Hoofd- jn Armenië zeer gemeen is en even de zelfde STUK* als het Levantfche Vlafchkruid met een zeer Süg'lzaa~ groote geele Bloem, door Tournefort op zyn Reistogt gevonden. Zy heeft ronde Houtige Stengen , hooger dan een Elle, met Bladen van twee Duimen lang en half zo breed, ongefteeld ; de Bloemen drie- of viermaal zo groot als die van 't gemeene Vlafchkruid, uit den rosfen geel of Goudkleurig- xxym. ic a8 ) Leeuwebek met Lancetvormige ruige nu2b. 614. Linaria vulgaris lutea Flore majore. C. 3. Pin. 212. Lifcaria prima. Dod, Pempt. 183. Ofyris Linaria f. Urinaria. LCf$. .*;. 40S. ü 3 \\\ diel ix, stuk.  joa Tweemactige Krdiden. IV. aanmerkelyken Stank over zig, inzonderheid de AFxvfL' Bloemen, die in Sweeden zelfs Fliegen-Blumen Hoofd- genoemd worden, om dat het Landvolk dezelSTÜK; ven in de Venfters plaatst tot afweering der iigt!'Z"a Muggen, zo de Ridder aantekent. Dit Kruid, dat gemeenlyk, gelyk hier aan den Diemermeers-Dyk in het Gras, tot twee Voeten hoogte voorkomt, en zeer kenbaar is aan zyne dikke getropte Aairen van bleek geele Bloemen met Staarten en hoog geelen of Oranjekleurigen Smoel, ondergaat een zonderlinge verandering of verbaftering, waar van men weinig weergaa vindt in het Ryk der Planten. Wel is 't waar , dat fommige enkelde Bloemen , gelyk die der Ridderfpooren , door dubbeld te worden ook een andere gedaante bekomen en haare Spoor of Staart verliezen; doch dan heeft zulks plaats in de geheele Plant: terwyl hier, in tegendeel, een enkelde Bloem van een geheel andere figuur, en dikwils tusfchen de gewoone Bloemen van het Vlafchkruid in, op eene zelfde Steng, verfchynt (*)* Feitria Ik fpreek hier van de Peïoria, een Kruid dat Warend' 'n den ^aare I?42j door zekeren Student der kmid. Kruidkunde , Zioeberg genaamd, op een Ei'and der Provincie Roslag, aan de Kust van Sweeden, zeven Mylen van Upfal, ontdekt werdt, en federt ook op andere plaatfen, zo in (*) FAïBIC. Fkr. Helmjlüi 210.  DlDYNAMIA. JO3 in Sweeden als in Duitfchland , is gevonden, IV. Men kan hetzelve niet dan als een Bafterd- ^vf1" Vlafchkruid aanmerken: want het komt in alle Hoofdopzigten met het Gemeene overeen , uitgeno-STWK* men de Bloem, die van eenregelmaatigeTrom-/pfrm^' petachtige geftalte is , een Cylindrifch, doch onder uitgezet Pypje hebbende, met een vyfdeeligen Rand, en niet alleen vyf Meeldraad, jes van gelyke langte, maar ook vyf Hoornachtige Honigbakjes, onder aan de Bloem, Deeze Bloemen , die in 't eerst vrugtbaar fcheenen , heeft men bevonden te misdraagen; zo dat men dit Kruid , 't welk echter beftendig dezelfde Bloemen behoudt, door Afzetzels moest voortplanten, dat zeer gemakkelyk in de Upfalfche Tuin , alwaar het zig bevonden heeft, is gefchied (*). (32) Leeuwebek met Lancetvormige drierib- xxm. hi- ■Ar-"rT^'' num LinU folium. ■ (*) Vid. Disfert. de Feloria Am. Aead. I, p. sS- Ibidem- Vlafchque T, iii. Linaria Proles hybrida noemt linn.ots het-^^'S* zelve, zo in Sp. Plant. Anni 1763. p. 859! als in Syy?. Nat. Ed, Veg. XIII. Anni 1774- p- 465; doch in Disjuis. U Qtt&ft. Acad. Tetrop. Ann. 1760, wordt dit Kruid niet ran hem geteld onder de Plant* hybrida, waar van zyn Ed. zegt drie of vier, die hy aldaar opnoemt, te kennen en ?oor nieuwe Soorten te houden: zo dat hy deeze niet als zodanig moet aangemerkt hebben. (3ij Antirrhinum Fol. Lanceolatis alternrs trinerviis &e. ,'maria Amer. parvo Flore luteo. C. E. Pin. nz. Linaria 'onftantinopolitana Sec. Tournf. Car. 9, Buxb, Cent, I. p." S. T. 2.s, f. 2. ü 4 I. Deel. IX. Stuk.  504 TwEemagtige Kruiden. pg"E L ^Se Bladen overhoeks , getrojie Bloemen, xv_ ' wier Steeltjes afjlandig zyn en korter dan Hoofd- het Blikje. «TUK. xxxri. (33) Leeuwebek met Liniaal Lancetvormige tum'ctaU- Bladen overhoeks , gerrofle Bloemen , met ATéppifch ^e Kelken langer dan de Bloemen en opge¬ regte Stengen. xxxt". (34) Leeuwebek met Eyronde gladde Bladen ^m*e-"" overhoeks, met de Bloemfteehjes inde Oxe- boogen. Un, die Vrugtdraagen verlangd en omge- kromd; de Steng leggende. xxxv. (35) Leeuwebek met overhoekfe Liniaale ^it""'"1"' Bladen ver van elkander en gepluimde Bloe- Langitee- men, wier Steeltjes langer dan het Blad ''e* en gejlrekt zyn. Deeze vier zyn Plantjes van weinig hoogte. Het eerfte, dat volmaakt de Bladen van Vlafch heeft, is in Klein Afie, het volgende by Aleppo in Syrië waargenomen. Linn^us fchryftaan bei- (33) Aniirrbinum Fol. Lineati - Lanceolatis alrernis &c,R. Lugdb. 196. n. 16. Linatia Cbilepenfis minor ereöa. mobis. Hifi. II. p. s°2. S.5. T. 3S. f. 9. Lin. annua anguftifolia. Tbiu.MF* Obs. 87. T. 87. f. *• Raj. Hifi: 1884. Linaria Flote albo. Riv. Mon. T. 80. f. 2. (34) Ant. Fo!. ovatis alternis glabris &c. Lin. pufilla procumbens latifolia. Raj. Hifi. 755. Antirrh, procumbens Raraofum. All. Cors. zot. f. i. (35) Ant. Fol. alt. Linearibus remotïs &c. Lin. Lufiranïc ntaritima Polygala; folio. Tournf. Infi. 169,  DlDYNAMIA. 505 beiden de Groeiplaats in Italië toe. Het laatfte IV. dat, volgens den Heer Bukman in us, aan de Vfxdv.bi" Kaap valt, heeft de Bloemen witachtig , het cJoofd» andere geel. Dat, welk de Bloemfteekjes na VTtm* bloeijen naar den Grond omgeboogen heeft, komt, fpfT„£ volgens Brander , in Barbane voor. Dit is naauwlyks een Span hoog en heeft bleeke Bloemen , die lang gefpoord zyn , met een geelen Smoel. Het Langfteelige, dat Tourinefort aan de Zeekust van Portugal hadt gevonden, heeft Houtige Stengetjes, die zeer Takkigzyn, van een Span lang en Blaadjes als. die van 't Varkensgras, met geftrekte Bloemfteekjes .driemaal langer; effene Kelken en geele Bloemen, van buiten blaauw geftreept. D. Met ongefpoorde Bloemen. Hier volgen nu de Soorten van dit Geflagt, die gemeenlyk Leeuwebekken genoemd worden , hebbende de Bloemen Smoelachtig, zonder Spoor of Staart, als (30) Leeuwebek met ongejïaarte Bloemen die seaaird zyn, de Kelken rond. «usmajus. ö Groot. On- • (S«) Autlrrhinum Corollis ecaudatis, Floribus fpicatis, Calycibus rotundatis. H. Cliff. 3*4. k. Lugdb. 294. Sp. 1. gouan Monsp. j02. Antirrhinum vulgare. toubnf. Injl,, Antinh. Dod. Pempt. m. lob. hi 404- Ant. majus rotundiore & longiore folio. C. E. Pin. 211. Ant. latifoiium. BAKB.. Icon. 6jS. U> Deel, IX. StüB.  5CÓ TwEEMAGTlGE KRUIDEN, IV. Onder den naam van Leeuwebekken, is deeze ApXyEL Soort als een tweejaarige Zaay- Plant bekend in Hoorn- onze Bloemhoven , groeijende wild in de ZuiÏTUK' delyke deelen van Europa, op drooge SteenachScbuiizaa-^ plaatfen, ja zelfs op Muuren. Men noemt bet Kruid , naar de betekenis van den Griekfchen naam, in 't Fnanfch Mufle de Vemi, in 't Engelfch Kalves - Sneut,in 't Hoogduitfch Kalfsnofe, om dat de Bloemen of Zaadhuisjes naar den Smoel of Neus van een Kalf gelyken zouden. Men vindt het, hierom, ook Kalfs-Muil in 't Nederduitfch genoemd. Daar zyn Verfcheidenheden van , met brecder of fmaller Bladen, doch in 't Gewas overeenkomende. Het verfchilt bovendien in de Kleur der Bloemen, die of paarfchachtig , en wit of geel, zyn en de Hoven niet weinig' vcrfieren , inzonderheid , doordien het eenige Voeten hoog' groeit. Ook zyn deeze Bloemen zeer aartig, dewyl menze door drukking kan doen gaapen, hebbende an° derszins een geflooten Smoel. xxxvii. (37) Leeuwebek met ongejlaarte Bloemen, die ^Kti-rts- lyna geaaird zyn, de Kelken langer dan ram Oren- uum. de Bloem. Middel- Dit baar. (37) Antirrhinum Corollis eeaudatis, Flor. fubfpicatis Sec. Mat. Mei. 3Ii. GORT. Belg. 177. KRAM. Auflr. 185. Fl. Sare. 52°, SS9- GoUAN Monsp. 30Z, GfcK. Piov. 2S9. k. iugib. 204. Antirrh. Arvenfe majus. C. B. Fin. 212. Ant. fylv. Phyteuma. DOD. Pempt. 18 2. Ant. vulgo Caput Caniï &c. Los. Ie. 404. fi, Antirrh. BARR. Ie. 651, 652,  DlDÏNAMIA. 507 Dit Kruid , dat door geheel Europa op de IV. Akkers wild groeit, komt ook in onze Ne- Ah£E£L. derlanden , doch zeldzaam , voor. Men noemc Hoofd* het 'er, Orant , Knappers of Knaptandekens-™*Kruid , willende dat netzelve zou zyn "het 0-fpAr£a[' rontium of Arantium der Ouden. Het valt in alle opzigten kleiner dan de gewoone TuinLceuwebekken, en heeft de Bloesem ook minder Aairachtig , doch de Kleur der Bloemen verfchilt weinig, zo min als de figuur : want zy zyn paarfch met een geel Kinnetje. Het Zaadhuisje valt in deeze Soort ronder en drukt zeer wel de figuur uit van het Bekkeneel van een Aapen- of Hondskop; weshalve het ook dien . naam voert, in 't Franfch Oeil de Chat, dat is Katten-Oog. Met drie Gaten , die als de Oogen en Mond vertoonen , zig openende , Hort het, gelyk 't voorgaande, zyn kleine zwarte Zaadjes uit. Men heeft oudtyds , aan het Orant, een inbeeldige kragt, tegen betovering, toegefchreeven gehad. Sommigen willen dat die laatfte Venynig zoude zyn (*> C33) Leeuwebek met ongejlaarte Bloemen in xxxvm. de Oxelen , de Kelken Vlinderachtig , de^'p^'r Bladen Vleexig. \r\Uonacfum. Vlinder. (*) Venmata Flanta , zegt LiNNiE'JS in Sp. Plant. vanaclu'Ê' dit, doch het wordt niettemin van zyn Ed. in Mat. Mtd. aangehaald : offchoon die aanhaaling in Sp. Plant, by de voorgaande Soort was geplaatst. (3») Antirrhinum Coroll. ecaadatis &c. Mant. 85. Antirrh. Papilionaceum. BURM, Fl. Ini, II, Desl. IX. Srux,  5o3 Tweemactige Kruiden. IV. In Pcrfie groeit, volgens den HoogleeraarN. Arxv,K1" Burmannus, deeze Soort van LeeuweHoofd- bek, die niet alleen door de Vlinderachtige fiSTUIC* guur der Kelken , door zyn Ed. duidelyk in «i a • pjaat vert00nfj 5 maar 0ok door de Bladen verfchilt, die rondachtig en Vleezig zyn. Zyn Ed. hadt dezelve uit G a r z i n s Kruidboek, alwaar dit Kruid Perjïfche Afarina in de gedaante van Penningkruid getyteld werdt, hoewel de geüalte meer naar die van Orégo gelykt. xxxix. (39) Leeuwebek met ongejlaarte Bloemen; de y^mAfa- Bladen Hartvormig gekarteld , gepaard, 'iC'dMa ^e ^tm&en neerleggende. d's' Weinig bekend is deeze Soort, dan in de openbaare Kruidhoven. Zy groeit natuurlyk in de Gebergten van Provence, Dauphiné, en inzonderheid in dat van de Sevennes in Languedok, zo Lobel aantekent. Wegens de rondachtige figuur der Bladen noemt men het Afarina, als naar het Mans. Oor gelykende, doch het Loof komt eigentlyk meer met dat van het Hondsdraf of Aardveil overeen ; zo dat men het, zonder Bloemen, naauwlyks daarvan onderfcheiden kunne en zoude het met regt Steenveil genoemd mogen worden zo hy oordeek , zeggende dat het een Pisdryvende kragt heeft. (40) (is) AnUri>i;«um Cor. ecaud. Tol. oppofitis Sec. H. Cliff". 313. r. Lugdb. 295. Afarina f. Hederula Saxatilis rnagno Flore. C. B. Fin. 306.  DlDYNAMIA. 509 (40) Leeuwebek met ongejlaarte Bloemen; de IV. Bladen Eyrond, Wollig, gepaard\ de Sten- Arxv\EL gen nederleggende. Hoofdstuk. Deeze, wier Bloemen,in de Afbeelding van Barrelier, verkeerdelyk met Staartjes Ver- ttmn motte. toond zyn, is door Tournefort SpaanfchZa£tbi;di£Pluizig Leeuwebek, met Lymerige Orégo-Bladen , getyteld. De Bladen zyn door de Wolligheid zeer zagt en daar van heeft het den bynaam. E. Gefpoorde met gaapende Bloemen. (M "i Leeuwebek met de Wortelbladen Tong- «r. ' n ct 17 j Bellidifo- achtig getand gejlreept, de Stengbladen $ttm. verdeeld en effenrandig, bUd£Ucf" De Bladen van dit Kruid gelyken meer naar die der Chryfanthen , dan naar die der Madelieven. Het heeft een Steng van drie Voeten hoog, die rond is en Takkig, en in de Oxelen zeer kleine paarfch- of blaauwachtige Bloempjes, (40) Antirrhinum Cor. ecaud. Fol. oppofitis &c. Antirrhinum Hisp. villofum Origani folio glutinofo. Tournf. Infi, 168. barr. Ic. 598. (41) Ant. Fol. Rad. Lingulatis dentatis lineatis, Caulinia partitis integerrimis. Mant. 417. H. Cliff. 498. R. Lugdb. iaj. Gouan Monsp. 303. Linaria Bellidis folio C. b. Pin. 2iï. Prodr. 106. Ic, Linaria odorata. Dod. Pempt. 184. Lin. purp. odorata. Lob. Ic, 407. Dodartia Sec, Mill, Dit~K N. ». ii. DEEL» ix. STUK,  SlO TwEEMAGTlGE KeüIDEH. IV. pjes, met een omgekromde Spoor Sommigen AfxvlEL* willen 'c Iliet toc de Linaria betrekken. C. BauHoofd- hinüs bcefc een ander, met ongeftaarte BloeSTUK men, gelyk hy duidelyk zegt , met zyn Ma^ta'wdeliefblaJig Vlafchkruid bedoeld, Dooowéus noemt het welriekende. In Languedok groeit het op verfcheide plaatfen. Antirrbi- Leeuwebek met Liniaale Bladen over- num Cana* hoeks, en gaapende Bloemen, die de Onder* daafch. in Virginie en Kanada groeit deeze, welke een Draadachtig Stengetje van omtrent een Voet hoog, dat naauwlyks Takkig is, heeften gladde fmalle Blaadjes als van Viaïch. De Bloempjes , die Violet zyn , hebben een Elsvormig Staartje. Cymbaria. Bootjes• Vrugt. Wegens de Geftalte van het Zaadhuisje, dat als uit twee Bootjes , naast elkander , famen^efteld is, voert dit Geflagt den naam, zynde,alleenlyk om dat het een tientandigen Kelk heeft, van het voorgaande afgezonderd. Cyllaüa De eeniëfte Soon van (i), in Siberië op ver- Daurica. Ichei* Sibeiifch. (42) Antirrhinum Fol. Linearibus alternis &c. Ant. Caule /impiicisfimo longisfimo Sec. Guon. Virg. ey, 94. . (1) Cymbaria. SyJ}. Nat. xii. Gen. 751. p. 412. y(g. xiii. p. 4«7. cymbaria JJaurica pumila incafla. amm. Rutb N. 47. T. j. f, 2.  Didynamia. 511 fcheide plaatfen groeijende, geeft uiteen zelf- IV. den Wortel drie of vier Stengetjes, zeldenhoo- Amxz*u ger dan een half Voet, Wollig grys, met Bla- Hoofdden, byna als die van 't gemeene VlafchkruidSTUK* en eenzaame of twee en drie Bloemen by el •/pef *j kander, voortkomende uit een Pypachtigen Vliezigen Kelk, die met tien of twaalf fmalleSlipjes , welke men anders een Omwindzel -ftoemen zou, gefchoord is. Deeze fchynt de Ridder te houden voor Tanden van den Kelk. De Bloem is eenbladig, Smoelachtig en vry groot,fchoon geel, van binnen als met roode Druppen getekend. Zy is dikwils een Duimbreed lang en een Pinks dikte wyd, hebbende de Bovenlip in tweeën, de Onderlip in drieën gedeeld. Uit de wanden komen doorgaans vier Meeldraadjes voort, die zeer lang en dun zyn. Het Vrugtbe-. ginzel heeft één Stamper en wordt een Zaadhuisje als gemeld is, dat kleine Zaadjes openfpringende verfpreidt. De Groeiplaats is op opene drooge Bergveldeu. Die Soort van Martynia, welke een Jaarlykfe Zaay - Plant uitmaakt, bekend wegens haare zonderlinge Zaadhuisjes , is in de befchryving van dat Gefiagt, onder de Heefters, reeds geboekt T o r e n i a. Naar een Sweedfchen Kruidkenner, die dit Ge- (*) ii. Deel v. Stuk , bladz. 19S, 11. Deel. ix, stuk.  512 Tweemactige Kruiden. IV. Geflagt in Ooftindie waargenomen heeft, is het Afdeel, genaamd. De Kelk is tweelippig, met de boHoofd» venfle Lipdriepuntig. De Bloem , naar die van «tuk. 't Vingerhoedkruid gelykende, heeft de BovenSit'uiizaa. ljp byna geheel en terug geboogen, de Onderlip in drieën gedeeld. De vier Meeldraadjes zyn korter dan de Bloem en twee derzei ven hebben nog de langte van het Pypje niet; zy hangen paarswyze aan de Onderlip en de twee bovenfte hebben op zyde een Takje dat niet geknopt is. De Styl is Draadachtig, de Stempel Slakvormig tweedeelig,- het Zaadhuisje langwerpig met menigvuldige Zaadjes, en kwam den Heer Osre c k voor, eenhokkig te zyn. i. Deez vondt de eenigfte Soort, daar van(ij, aÏXT in China * hebbende ovaale , kort gefteelde , ^«jo tindi- gekartelde Bladen, tegen elkander over. 't Is een laag Plantje , naar 't Oogentroost of Aardveil gelykende met een Smoelachtige Bloem , die grooter of kleiner valt. De Soorten van Besleria , een klimmend Amerikaanfeh Gewas , zyn ook, zo wel als die van Craniolaria, reeds befchreeven,des komea wy tot de Scro- fi) Torenia. Syfl. Nat. xii. Gen. 754. p. 412. Veg xiii. p. 4Ö8. Am. Acad. ui. p. 2$. Osb. Hin. 210,274. Euphrafia: affinis pufïlla planra. Pluk. Amaltb. %$. T. 373. f4 2. Afarina: foliis & facie Caps. bivalvi lignofl. Pluk. Am.tg. T. 360. f. 3. Hederae terreftris Sp. Comm. Mal. 3j.Kaka-p«, Hort. Mal. ix. p. xoj, T, jj, Burm. Fl. Ini. p. jji.  P I D Y N A M I A. 513 Scrophudaria Scrofelkruid. IV« AFDEEti De Kenmerken daar van zyn; een vyfdeéli- ,xv' „, , J . „. i-iüOFD- Kge Kelk ; ten Klootrondachtige Bloem , 'tSTUKt onderlle boven, en een tweehokkig Zaadhuisje, Angit* Het bevat de vyftien volgende meesc Europi--^"8"1* fche Soorten. CO Scrofelkruid met Hartvormige Zaaetan- r-, n, , Serophela* dige Jpitje Blaaen , van agteren rond; deTia ManSteng Jtomphoekig. Veel gelykt deeze Virginifche, die volgens Ray Brandcnttcl Bladen heeft, naar de volgende , doch valt eens zo hoog. De Bladen zyn lang gefteeld 3 tegenover elkander geplaatst en hebben den Reuk van Vlier. De Bloempjes zyn groen van Kleur met een ros Lipje. (2) Scrofelkruid met Hartvormige drieribbige li. Bladen en een vierhoekige Steng. Knoupfgs Dit Kruid, wegens de knobbeligheid zyner Wor- (1) Scrophularia Fol. Cord. Sérr. acatis Sec. Sy/l. Nat: XII. Geil. 75S. p- 4'3- Veg. XIII. p. 4«8. H. Ups. 177. G&ON. Virg. 71, 95. Sctoph. Maiilandica &c. RAJ, SuppL 3?«. (2) Scrophularia Fo!. Coid. trinerviis Stc. Mat. Mei. 310, GORT. Belg. 1-8. Fl. Suec. 520, jéo. KRAM. Auflr. I8J. HALL. Helv. 618. GOUAN Monsp. 303. Ger. Prov. 28I. r. Lugdb. 293. Scrophularia nodofa fceiida. C. B. Pin. 23s. Scrophularia. D< d. Pempt. so. CAM, Epit. 84S, Sctaph.raarior. LoK. Ie. 533. Kk 11 deel, is. Stuk.  514 TwEEMAGTIGE KrüIDEK. IV. Wortelen gebynaamd, is bet Groote Speenkruid, AF3xvf" dus om het van het Kleine dat het Schelkrüid Hoofd- is *, te onderfcheiden ; in 't Franfch Scrophu^u- 'uaa laire en by fomm'8eD Herbe du Siége, in 't Endig. Z"a' gelfch Figwort, in 't Hoogduitfch Feigwartfen*zie -kraut getyteld. Die benaamingen zien eigentlyk bladz. z28,0p je Geneeskragten daar aan toegefchreeven. Men noemt het, in Duitfchland, ook Braunwurtz of Zwarte Nagtfchade , wegens de donkerheid van het Loof; byons fomwylen Helmkruid, wegens de figuur der Bloemen. Het groeit byna overal in dit Wereldsdeel en komt in onze Nederlanden op veele plaatfen voor. Het heeft opgeregte Stengen, dikwils van een Elle en booger , die niet zo ftomphoekig als in de voorgaande Soort, en niet zo fcherphoekig als in de volgende zyn (*). Van boven fpreiden dezelven zig Takswyze uit, en zyn begroeid met gepaarde Bladen, veel naar die der Groote Brandenetelen gelykende, doch vlak en glad en niet brandende , donkerer groen. Aan 't end zyn de Takjes bezet mer Trosjes of Tuiltjes van Bloemen, donker paarfch van Kleuren van eene Helmachtige figuur. De Meeldraadjes zyn bezet met Haairtjes die roode Knopjes hebben, vervolgens Waterig van Kleur, zegt Doktor S CO POL I. De (*) In Sp. Plant. Ed. i. ftaat Caule ebtufangnb, in Ed. 2. aeutangulo : in Syfl. Nat. Ei. feg. XUI. wederom »*t*J*ngul»; ik noeraze derhalve flegts vitrfoekig.  DlDlfHAMlA. fig De Bladen van dit Kruid, die Hinkende en IV*.1 bitter zyn , hebbende eene openende oplosfen- AF£**** de kragt. Her AfkoV-czel daar van ftrekt tot zui- Hoofd* vering van Zweeren en tot wegneeming vanSTUK* Schurft of Ruidigheid. Men heeftze , üit- en jp^taT inwendig, tot Geneezing der Aambeijen aangepreezen , waar toe een Zalf van dezelven bereid werdt; doch veelen hebben hier geen baat by gevonden. Het Poeijer der Wortelen heeft eene Wormdoodende hoedanigheid. Door middel van hetzelve, in Spaanfche Zeep gemengd » zyn koude Kliergezwellen aan den Hals tot verflaan gebragt. Dus zou dit Kruid voldoen aan den Latynfchen naam, dien ik met Scrofelkruid verduitfcbt heb, om dat men gedagte Klier- of Kropgezwellen, naar 't Latyn Scrophul®3 Scröfels noemt. Het kleine Schel- of Speenkruid heet by J. Bauhinus ook Scrophularia (*), (3) Scrofelkruid met Hartvormige ftompe ge- ffi»' fieelde afloopende Bladen; de Steng Vlie rUAaJ** zig gehoekt en Bloemtros/en aan 't end der "cWjtörf Takken. Speenkruid» , j De voorgaande Soort komt wel meest Op vog- ti- (*) Zie bladz. 228. hier voor. (3) Scrophularia Fol. CordatisobtuGs Sic. Mat, Mei. 3ii.' H. Ups. 177. Gouan Monsp, 303. Ger. Prov, 289. Gort. Belg, 178. Scroph. Aquatica major. C. B. Pin. 23;. Scrophularia Aquatilis. Dod. Pempt, 50. Scroph. foêmina., cah> 867, Kk * " U, Deel. ix stuk,  5iö Tweemagtige Krüiden. IV. tige plaatfen voor , doch deeze groeit aan cte Afdeel. kanten van Beekjes, in Moerasfen en Wateren. Hoofd- Hierom noemt menze , met reden , Waterreu*. Speenkruid en fomtyds Beekfchuim of St. Antho^ui!zaa'nis-Kruid, in onze Nederlanden. De Wortels zyn Vezelachtig zonder Knobbeltjes: de Steng fchiet fomtyds op tot eens Mans langte: hy is op de vier hoeken als met Vliesjes gewiekt. De Bladen gelyken naar die van Betonie, en hierom is het ook Water - Betonie geheten. Aan de bovenfte Takken komen losfe ongebladerde Aairen , van getroste Bloemen, aan veelbloemige Steeltjes. Zy zyn donkerpaarfch met groen gemengd : de Slippen van den Kelk zyn rond, de Vrugt is fpits en in tweeën fplytende, even als ïn de voorgaande Soort. Deeze heeft dien fterken Stank van Vlierbladen zodanig niet als de voorgaande » doch verfchilt in kragten weinig, en is uitwendig als een Wondmiddel aangepreezen. Dat dit Kruid overeenkome met de Liquitaja der Braliliaanen, in het wegneemen van den walgelyken Smaak, welken het Aftrekzei van Senebladen heeft, is Wereldkundig ft)» iv. (4) Scrofelkruid met Hartvormige van ondeSrio°Aur,\u- ren Wollige Bladen , die van agteren by i"'". hangzelties hebben en Bloemtrosfen aan 't Ge-oord. , , J _ end der lakken. De i\) Vid. Eph, Kat. Cur. Cent. VII. Obs. 6s. (4) Scrophularia Fol. Cordatis fubtus tomentolis &c. LOF.ïfc» Betonica AquaticaSeptentrionaüum-Lob. if. {33,  '■ De Water-Betonie der Noordelyke Landen, Ap^' uit Lobel hier aangehaald, volgens hem in Fxv?L* Normandie , Engeland en de Nederlanden groei- Hoofdjende, is de zelfde Afbeelding als die der Wa-STVKm_ ter • Betonie van DonoNéus, welke door an- fffrSa, deren op de voorgaande Soort aangehaald wordt. In beiden hebben derhalve die byhangzeltjes of Ooren plaats, welke in de Spaanfche zagtbladige van Barrelier zo blykbaarzyn; doch Haller merkt dezelven als eerfte Blaadjes der Takken aan (*). (5) Scrofelkruid mei Hartvormige dubbeld ScrJp'haU. Zaagtandige Bladen en eene famengefteeldenaScoro. t.1 dama. Bladerige Bloemtros* Melisfe- bladig, Deeze heeft omtrent de Bladen als die van Melisfe of van de Wilde Salie, welke menScorodonia noemt. Het is een Kruid dat twee Voeten hoog groeit, in Portugal en op 't Engelfch Eyland Jerfey voorkomende. (6) Scrofelkruid met Hartvormig langwerpige ge-folia, Betoniebladig. (?) In Iconibin Veterurn ima [Folia] imam alteramve Pinnam accesforiam habent, fed ex fuirt omnino prima folia Ramorum. Hall. Helv. p. «19. (s) Scrophularia Fol. Cord. duplicato • ferratis &c. R. Lugdb. 196. Scrophularia Melisfa; Folio. TOURNF. Infi- 166. Scroph. Scorodonia: folio. pluk. Alm. 33s. T. 59- f- j. (6) Scrophularia Fol. Cordatis oblongis dentatis &c. Mant. %T. Scrophul. Betonica: folio. Tournf. Infi. lót. Scroph, Ag. montana mollior. BARR. ƒ«• 274« tnala. Kk 3 II. .Orel IX, Stuk.  5ï8 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. getande Bladen , de Tandjes enkeld, doek naar agteren dieper ingefneeden. (7) Scrofelkruid met Lancetvormige Zaagtantandige gefteelde Bladen, drievoudig aan de Stengen, en gepaarde Takken. • (8) Scrofelkruid met byna Fleezige ongejleelde effene Bladen, die aan de tippen omgekromi zyn. De bepaalingen en bynaamen onderfcheiden deeze genoegzaam. Het Betoniebladige en Ree* fterige Speenkruid groeit in Portugal : het Levantfche is door 1 o urnefort op zynOosterfchen Reistogt ontdekt. Hy geeft 'er Hennipbladen aan. De laatfte is een Heeftertje , dat door zyne altoos groene Kroon tot fieraad der Plantverzamelingen ftrekt, geevende fraai je Pluimswyze Aairen uit van paarfche Bloempjes, met witte Meeldraadjes, waar fpitsronde Zaahuisjes op volgen, met kleine bruine Zaadjes gevuld. De Blaadjes zyn klein, en gelyken naar die van het Gamander, doch dikachtig. Men bewaart het in de Winterhuizen. (9) (7) Scrophularia Fol. lanceolatis iëtratis petiolatis &c. Scroph. Fol. Lanc. ferr. r. Lugdb. z94. N. 8. Scroph. Oriënt. Fol. Cannabinis. ToURNF. Cor. 9. (8) Scrophularia Fol. fubcarnofis fesfilibus latvibus Sec. Mant. 413. R. Lugdb. 294. N. 6. Scroph. Lus. Frut. Verbenace foliis. tournf. Infi. 157. Scroph, peregtinaFmtescens. Hes^, 547- t. 547, IV. Afdeel. xv. Hoofdstuk. VIT. ScroDhulafia Oritntalts. Levantfch. VUL Frutcsceni, Heefterig.  DlDYNAMIA» 3x9 (9) Scrofelkruid met Hartvorm ige Bladen, aan de Steng drievoudig, en Bloemfteekjes in de Qxelen , die eenzaam maar tweedeelig zyn. (10,) Scrofelkruid dat gladde Bladen heeft,de onderjlen drievoudig gevind en ftomp, de lovenften enkeld; met byna driebloemige Oxelfteelt jes. Scrofelkruid met afgebroken gevinde, Hartvormige ongelyke Bladen ; een endelingfe Bloemtros ; de Oxelfteeltjes dubbeld en gegaffeld. Van deeze drie Soorten, die ten opzigt van de Bloemfteeltjes in de Oxelen overeenkomftig zyn, groeit de eerfte natuurlyk in de Zuidelyke deelen van Europa : de Driebladige is in Afrika en op Korfika gevonden: de Vlierbladige, die in (9) Scrophularia Fol. Caulinis ternis Sec. H. Cliff. 32*. Ups. 177. R. Lu^db. 29i. gouan Monsp. 304. Scroph. Fl. luteo. C. B. Pin. 236. Prodr. 112. Ic. Lamium Pann. 2. exoticum. Clus. Bifl. II. p. s8- (10) Scrophularia Fol. glabris infer. ternatis &c. Scrophul» Sambucifolia&c. Pluk. Alm. 338- T. 313- f- 6. Bocc. Mus. IL p. 65. (lij Scrophularia Fol. interrupte Pinnatis Cordatisinaiqualibus &c. Scroph. Fol. difformibus. R. Lugdb. 293- N. 4. Scroph. Sambucifolia. Alp. JExor. 203. T. 202. Mill. DiS. t. 231. Scroph. Fol. laciniatis. C. B. Pin. 23*. Prodr. 112. Moris. II. s. 5. T. 8. f. 6, p. Scroph. Lufitanica maxima flor», Fol. disfeclis. Raj. Sappl. $»6. Kk 4 II. Deel, IX, Stuk» IV. 1 FDEELë XV. rloOFD3TUK. IX- Scropbuta. ria Verna.\is. Voorjaars. X. Trifoliata. Priebladig. XL Sambucifolia.Vlietbladig.  jzo TwEEMAGTICE KRUïDE». |V. 'Afdeel x^. HoiiFD Stuk. Schuilzaa. Uige. XTI. Scrophularia Canini Vindeeiig. in het Loof weinig daar van verfchilt, komt in Spanje, Portugal, en in de Levant, voor. "Deeze heeft een regtopiiaande Steng met famengeItelde Bladen, die vyf of zeven Vinblaadjes heb- ' ben en kleine daar tusfchen, Hartvormig,ruig, van boven glad , Zaagtandig , het endelingfe grootst. De Tros beftaat uit dubbelde Bloemft«.ltjes met groote paarfchachtige Bloemen, die de Onderlip groenachtig hebben. De Voor- jaarfe ftinkt en bloeit in Maart, hebbende de Steng een Elle hoog^ (12) Scrofelkruid met Vindeelige Bladen, een naakte end - 'Iros en tweedeelige Bloem/teeltjes. Dit Kruid , dat in de Zuidelyke deelen van Europa , als ook in Switzerland groeit, voert den naam van Hondsruite , of Helmruite, zo Lobel zegt, die aanmerkt, „ dit men het zelden vindt dan in drooge heete plaatfen, op Akkers en aan de kanten , gelyk in 'cLand M vin Languedok, als ook omtrent Raverneen „ Rome, waar het veel groeit." Het.heeft veel Rysachtige Scheuten of Stengen , die in het groote anderhalf E'le hoog vallen ,• doch fommig blyft veel laager. De onderfte Bladen zyn flegts ingefneeden, gelyk die der Kollebloemen , doch de Stengbladen beftaan uit Vinnetjes, die we- (li) Scrophularia Fol. p.innatifidis &c. H. Cliff. 312. R, l,ugdb. 294 • GOUAN Monsp. 304. Scrophularia Ruta Canins di£u. C. B. Pin. 236. Ruta Canina. Lob. lt. 11. p. jj. ■  D I D Tf N A M I A. 521 wederom ten halve gevind zyn. Aan den top komen losfe Bloempluimen , van ongefteelde Bloempjes , wier Kelken als verzilverde Ran- H den hebben , zynde de Bloem paarfch en wit;" de Meelknopjes groot en purper,het Stuifmeel^ Goudglanzig. Het Loof Hinkt gelyk in verfcheide anderen. (13) Scrofelkruid met de onderfte Bladen dubbeld gevind, eenigermaate Vleezig en %eerr glad, de Trosfen in tweeën gedeeld. Tot de breedbladige Hondsruite wordt hier van den Ridder t'huis gebragt die zonderlinge Soort, welke de vermaarde Tournefort op 't Griekfche Eiland Naxia vondt. 'Dezelve 'hadt Zeegroene Bladen, byna gelyk die van de Thapfia verdeeld , aan een Steng die dikwils drie of vier Voeten hoog wordt ,• de grootften agt Duimen lang , naar boven kleiner, alwaar Bloemen voortkomen van figuur als in het Speenkruid , groenachtig met donker paarfche Lippen. De Kelk heeft ronde Punten en het Zaadhuisje, dat fpits is, bevat kleine Zaadjes. Op andere Eilanden van de Archipel groeide'deeze Plant ook , gelyk mcnze mede vindt op Kandia, te Napels en elders in Italië. (13) Scrophularia Fol. inferioribus bipinnath &e. Scroph. Fol. Fu'icis modo' laciniatis f. Ruta Canina latifolia. C. B. tii. ïV>- Scroph. Saxat. lucida. Bocc. Mus. II. p. HS. T. 117. Scroph. glauco folio &e. Tourni. Cor. 9. lt. i. p. S*. t. 85. Kkj & DEEL. IX, STUK. IV. 'DEEL.' XV. OOFD* 'US. Anüif 'ermia, xYprJ irophulaa lucida. Glanzig.  522 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Afdee: xv. Hoofd STUK. Schtiilzat XIV. StrophuU na coccinea. Hoogrood XV. Psrfgrina. Vreemd. De Ridder geeft thans van dit Kruid de volgende " befchryving. Het heeft een ronde regte groene Steng: de Bladen gelyken naar die der Honds. b ïUite, maar zyn eenigermaate Vleezig: de Bloem" tros is regt en opftaande, met bleeke Bloemen, die de Bovenlip rood hebben. (14) Scrofelkruid met viervoudige Eyronde Bladen en Kranswyze geaairde bloemen. Wegens de Kleur der Bloemen voert dit Ge•was den bynaam, dat te Vera Cruz in de Westindiën groeit en Bladen als der Brandenetelen, by vieren of in 't kruis om de Steng geplaatst heeft. (15) Scrofelkruid met Hartvormige geftreepte glanzige Bladen, tweebloemige Steeltjesin de Oxelen en een zeshoekige Steng. Deeze gelykt naar het gewoone Groote Speenkruid, doch de Bloempjes en Bladen zyn fraaijer volgens Camerarius, die hetzelve den bynaam gaf van Vreemd, hoewel Jaarlyks van zelf uit Zaad voorkomende. Misfchien was het te Neuremburg vreemd : want het groeit wild (14) Scrophularia Fol. qtiat. ovatis, Flor. vertlcillatis fpieatis. r. Lugdb. 294. N. 9. Scroph. Fl. coccineo, Fol. Urtic* quaternis. Houst. Ms. (iS; Scrophularia Fol. Cordatis lineatis Iucidis Scc.H.Clif. R. Lugdb. Gouan Monsp. 304. Scrophularia Urtica: folio. C. B. Pin. 236. Scroph. peregrina.Cam.hort. 15?.T. 43.Scroph, annua Folio Urtica:. Mobis, Hifi. II. s. T. 8, f, I,  DlD'YNAMIA. 523 wild in Italië, als ook in Languedok en Provence , alwaar het gemeen is aan de Wegen en in Bosfchagie. De Bladen zyn als die der Brandenetelen.,, maar zeer glad: de Steng' fcherphoekig , donkerpaarfch ; de Bloem Purperkleur. De Bloemüeeltjes draagen van twee tot vyf Bloemen. C e l s 1 a. Een vyfdeelige Kelk, een Raderachtige Bloem; gebaarde Meeldraadjes en een tweehokkig Zaadhuisje. Dus komen de byzondere Kenmerken voor van dit Geflagt, 't welk naar den wyd vermaarden Celsus benoemd is. Het bevat thans de drie volgende Soorten. (1) Celfia met dubbeld gevinde Bladen. In de Grazige Velden van Armenië en Kappadocie komt dit Kruid in Mey en Juny bloeijende voor. Het heeft de Steng een Elle hoog, fomtyds in Takken verdeeld, met Bladen naar die der Agrimonie gelykende, of ook wel fyndeeliger. Het heeft Bloemen als die van't Motte- of Wollekruid , hier en daar één, bleek rosachtig geel van Kleur» . (2. (1) ètlfia Fol. bipinnatis. Syfi. Kat. XII. Gen. jsp p 414. Veg. XIII. p. 469- U. Ups. 179. t. 2. ff. Cliff. 31., R, Lugdb. 301. Verbascum Oriëntale Sophia: folio. Toürnï. Cot. s. Buxb. Cent. v. p. 17. Blattaria Or. Agrimonis folio, guxa. Cent. i. p. 14. T- 2°« IU DEEÏ.. IX, STUK, IV. \fdeel; xv. ÏOOFDr TUK. Angioi rpermia. I. Celfia Orientalis. Levantfche. I  IV. AfDEEI XV. HOOFLstuk. II. Ceffic, ArRurus Steelblo fnige. 1 ; J24 TwEEMAOTIGE KïÜIDEN. f2) Celfia met de Wortelbladen Lierachtig ge. vind en de Bloemfteekjes langer dan de Bloem. Tot het Wollekruid is deeze betrokken geweest, onder den byna3m van Artturus, die :-men, door een Drukfeil, thans veranderd vindt in 'tmalle Woord Ariturus (*). Vaneen Plant, ArSiurus Creticus door Puna genaamd, wordt gewag gemaakt , en deeze is het aangehaalde Laage Kandiaafche Wollekndd met gefnipperde Bladen, volgens Bauhinus. Dit fchynt wat te verfchillen van het Wilde Kretifche, waar van het Zaad aan Alpinus, onder den naam van ArÜurus, uit Kandia meermaals was toegezon. den, zonder dat hy hetzelve voor den regten Ariïuruserkende. Misfchien, evenwel, zouden de Ster gelykende Goudgeele Bloemen aanleiding kunnen gegeven hebben tot dien naam , alzo ArSturus de naam is van de Noordfter. De onderfte Bladen , zegt de Ridder, zyn Lierachtig gevind, met kleine Zyblaadjes, de bovenfte enkeld; die byde Bloemen ongefteeld, Hart- (i) Celfia Fol. Radicalibus Lyrato - pinnatis, Ped. Flore ongioribus. Verbascum Arfrurus. Sp. Pant. a54. Mant. 339. t'erbascum humile Cret. laciniatum. C. B. Pin. 24.0. Verb. irasfica: folio. Col. Ecphr. II. p. 8r. t. 82. Verb. Sylveftrê Creticum. ALP Exot. t. r22. (?) In Sy/l. Nat. Veg. xill. p. 459; want zelfs wordt iaar aangehaald Verbascum Ariturus Sp. Plant. 254. Mant. 119 ■ terwj'I men op die beide plaatfen leest Artlurus,  D I D y K A m I A. 525 Hartvormig, Zaagswys' getand. Het heeft een lange end-Tros van geele Bloemen, ieder op een eenzaam Bloemfteeltje, dat langer dan de Blaadjes is (*). (2) Celfia met de onderfte Bladen Lierachtig; de bovenften Eyrond, de Steng omvattende. Deeze Soort, ook op Kandia groeijende, heeft' de Bladen, die in de voorgaande gepaard waren, overhoeks, de Kelken Zaagtandig en vier Meeldraadjes, de twee bovenften Haairig, de onderften elfen met grooter Meelknopjes; de Bloemen geel met twee Roestkleurige Vlakjes. Digitalis. Vingerhoed. Een Klokswyze vyfdeelige Buikige Bloem, die eenigermaate naar een Vingemoed gelykt, onderfcheidt dit Geflagt , 't welk ook een vyfdeeligen Kelk heeft en een Eyrond tweehokkig Zaadhuisje. Het bevat de agt volgende Soorten. (1) Vingerhoed met Eyronde fpitfe Kelkblaadje (*) Pedunculi Foliis Floralibus longiores, Mint. Des fW«>r« ttitis Flore longioribus ook een misfl^g fchynt te zyn. (3) Cel/ia Fol. infer. Lyratis Sec. Blattaria perennis Cretica incana, Foliis binis conjngatis, MoriS. Hifi. II. p. *ss. Cl) Digitalis Calycinis Foliolis ovatis acutis. Syfl, Nat.Xlï. Gen. 758. p. 414. Veg. XIII. p. VO. H. Cliff. 3'8.R. Lugdb. 191. gouan Monsp. 30J. gort. Belg. 179. Digitalis purputea folio aspero. C. B. Pin. 243. Digitalis purpurea. Dod. Pempt. i6i. fl, Dig. alba folio asper.0, C. B, Pin. '43. HALL. Helv. 616. li. Deel, IX, stuk. iv: Afdeel; xv. Hoofd- iTUK, IIT. Celfia Cretica. Doarbla- T. Digitalis >urpurea. S aarfch.  525 TwEEMACJTIGE KküIDEK. iv; Afdeei XV. Hoofdstuk. Schuilzat ügt, tl. Digitalis minor. Klein. jes en jïompe Bloemen, de Bovenlip onvet" deeld. In de Zuidelyke deelen van Europa, als ook -in Switzerland en Ooftenryk , ja zelfs in een gedeelte van onze Nederlanden , groeit dit Kruid, dat een tweejaarige Bloemplant is in de Hoven. De Franfchen noemenze Gants de Notre Dame of Onzer Vrouwe Handfchoen: ook Gantelets; de Engelfchen Fox- Glove, de Duit. fchers , gelyk wy, Vingerhoed - Kruid of Vin* gerhoeden. 't Gewas heeft groote breede , Eyrond-Lancetvormige Bladen, die ruuw zyn, op de kanten getand , aan een Steng van drie of Vier Voeten hoogte , dikwils getakt en geaaird met zodanige Bloemen , als gemeld is, paarfch of ook wit van Kleur. Men heeft het voor een Wondmiddel gehouden en de oplegging van 'c gekneusde Kruid is tegen de Jicht, Kliergezwellen eh de Engelfche Ziekte aangepreezen. \ Is fcherp van Sap en Boerhaave merkte het inwendig als zeer Vergiftig aan, inzonderheid de Zaadhuisjes (f). (2) Vingerhoed met gladde Bladen en flompe Bloemen, de Bovenlip tweekwabbig hebbende. In (t) Hifi- Pi™*, Left. (put. Loni. 1731. p. 3o8. ;tern i„ Mf. Fatiis mei. (2) Digitalis Fol. laevibus, Cor. obtufis Sec. Mant, J67. Dig.putputeaHispanica tninot, Touknf, Infi, ifij.  D I D Y N A M I A. 517 In Spanje nam Tournefort deeze waar, die de helft kleiner blyft en Bloemen zeer veel naar die van 't Paarfche Vingerhoed gelykende, zelfs in grootte, maar meer Stippen in 't Gehemelte heeft. zonder bleeke Kring. De Bovenlip is dieper ingefneeden, de Onderlip zeer (lomp; de zydelingfen omgeboogen en de Meelknopjes hebben Roestkleurige Stippen, (3) Vingerhoed met langs de Steng afloopende Bladen. De groote Wollige geaderde Zaagswys' getande Bladen onderfcheiden deeze Soort, die anders veel naar het eerfte gelykt, groeijende insgelyks in Spanje. Het heeft paarfche Bloemen , bleek van Keel met Bloedkleurige Stip. pen, aan den rand in vieren gedeeld. Het fchynt nit het gewoonePaarfche Vingerhoedkruid,door bevrugting van hetWollekruid, te zyn gefprooten. (4) Vingerhoed met de Kelkblaadjes Lancetvormig ; de Bloemen /pits , de Bovenlip tweedeelig hebbende. Dee- (5) Digitalis Fol. decurrentibus. Dig. Verbasci folio, purp. minor, perennis Hispanïca. barr. 1c. 1:85. Dig. anguftoVerbascifolio montana. Bocc. Mus. II, p. 108. T. sj. (4) Digitalis Calycinis Foliolrs Lanceolatis &c. ff. Cliff. 318. r. Lugdb. 293. GUUAN Monsp. 305. Digitalis major lutea f. pallida, parvo Flore. C. B. Pin. 224. Digitalis lutea nainote flore. Mor. Hifi. II. S, j. T. s. f. J. Dig. lutea patva. Lob. Ic. $73. II, DEEL. IX, STUK, IV.' afdeel; HOOFD' STUK. Augio. icrtnia., va. Thapfi. Wollig, IV. Digitalis lutea. Geel.  Sü8 tweemactige KsaifjEjf. IV. xv. Hoofd STUK. Schuilza.v digt. v. Ambigua. Twyfelachtig. vr. Digitalis Ferrugin'ta. Roestklcii. : i i Deeze, zo wel als het Paaifche, in Vrankryk t Italië en Switzerland , op Zandige plaatfen j groeijende , heeft kleine bleek geele Bloemen. De hoogte, zegt Goüa^ , is anderhalf Voet; de Steng geftreept, met langwerpige, Lancetvormige, half de Steng omvatten Je , gekartelde^ gladde bladen en fpits liyrunde Bladerïge Blik* fes. De Bloemen zyn niet geftippeld of gevlakt* (s) Vingerhoed met de Lip der Bloemen uitgerand, de Bladen van onderen ruigachtig. Van de voorgaande verfchild deeze, door veel grooter Bloemen te hebben, komende voor 't averige zeer raa daar mede overeen. Indien het 3e Soort is , welke de Heer Haller onder ie Switzerfche Planten heeft opgetekend , dan valt zy ook grooter, hebbende de Bloemengeaicrd en gevlakt (*). (6) Vingerhoed met de Kelkblaadjes Eyrond Jlomp en uitgebreid, de Onderlip der Bloemen gebaatd. In (!) Digitalis Coroila'rurrï Labio emarginatö Sec. MuRR. jtett. 62. Digitalis Fol. Calycinis Lanceolatis, Galea incifl, IALL. Fier. 331. Digitalis lutea major. C. B. Pin. 224. (*; Digitalis Fol Galycinis Linearibus acutis Flote- Venofo aaculoio. Hall. Helv. 617. Weinm. Kruidb. T. 463. d. (6) Digitalis Calycini« Foïiolis ovatis obtufis patenribirs tot het welIce maar ééne Soort betrokken Doosdraa-js (tV te vooren Capraria Gr at ioloides genaamd. 8ende' Dezelve was eerst in Virginie , op Waterige plaatfen, groeijende, waargenomen, doch werdt naderhand door den Heer Lindern in de El- 299. Royena Fol. acute dentatis et veluti fpinolïs, Flore luteo. Houst Hu (i) Lindernia. Syft. Nat. Vtg. XIII. Gen. 1315- 475- Capraria Gratioloides. Sp. Plant. II. p. 87S. Lindernia, Alliow. Allq. 17S T. 5. Pyxidaria repens annua ,Flosc. monop. unilabiatis. Hkd. Mfat, I. p. 152- t. 1 8c 2. p. 2*7. Ruëllia Pedunculis folitariis unifloris. Gbon. Vtrg. 73. Gratiola Flor. ïedunculati», Fol. ovatis «enatif. Gron, Virg. 3,  DlDYNAMIA. J33 Elfaz gevonden, befchreeven en afgebeeld ,on-A^V.^ den naam van Doeskruid, dat kruipt, een Jaar- xv> lyks Gewas met eenbladige eenlippige Bloemen. HoofdNaar deezen Kruidkenner hadt de vermaardeSTUK". Allioh hetzelve Lindernia getyteld. De/pnmïa. Ridder merkt aan, dat het uit Virginie verhuist zy in ons Wereldsdeel. 't Is een klein Waterplantje , dat een vierkante broofche gladde Steng heeft, fomtyds Takkig en Zwiepigi met kleine ongefteelde Blaadjes , veel naar die van Guichelheil gelykende, en Pypige Bloempjes, die in twee Lippen verdeeld zyn, waar van de bovenfte Helmachtig, de onderfte driedeelig. Ieder Bloempje komt eenzaam uit een Oxel der Bladen voort, en zit op een lang dun neerhangend Steeltje, üe Kelk is in vyf lange Punten diep verdeeld. Het Zaadhuisje is langwerpig en fplyt in tweeën van boven tot beneden , bevattende veele zeer kleine Zaadjes. Dus heeft de Heer Clayton dit Kruidje in Virginie , alwaar het in de Herfst bloeide, waargenomen. De Bloemen zyn bleek blaauw of paarfchachtig. M a n o l e a. Handbloem. Een vyfdeelige Kelk en Bloem, de laatfte met de Slippen Elsvormig en als uitgefpreide Vingers van een Hand , daar dit Geflagt den naam van heeft: het Zaadhuisje tweehokkig en veelzaadig. Dus komen de Kenmerken van dit LI 3 Ge" II, Deel. IX. £tuk.  534 TwEE'MAGTlCE KRUIDEN. IV. Geflagt voor, 't welk de twee volgende Kaap- r°xv. Planten bevat. Hoofd» stük. (O Handblcem met naakte Bladen, byna on- Mal'uiea geelde Stengen en overhoekfe eenbloemige chïiZ" Steeltjes. lus. bioemtg. ®e vermaarde Commelyn hadt deeze Soort , wegens de gezegde figuur der Bloemen, Chei' ranthis, dat is Handbloem , getyteld. Zy groeit aan de Kaap der Goede Hope. Op den Grond fpreidt zy Lancetvormige Bladen uit, diep ingefneeden en groen, waar tusfchen Stengetjes voortkomen van een Span hoog, met kleine of enkel zeer fmalle Bladen , aan den top Aairen hebbende van kleine geele Bloempjes, als gezegd is. T'mtl'te/a ^ Handbloem met Wollige Bladen, gebla* wollig. derde Stengen en veelbloemige Steeltjes. • Dit Kaapfe Plantje is een geheel Wollig leggend Kruid, met ftomp Eyronde gekartelde gepaarde Bladen , hebbende een end - Tros uit overhoekfe Trosjes beftaande en fmalle Bloempjes, fi) Mar.ulta Fol. nudis , Caul, iubaphyllis, Ped. alterm's unifloris. Sy/l. Nat- XII. Gen. 1244. p- 4'J>. Vt£. XIII. p. 476. Manulea Fol. nudiusculis. Mant. 8 8. lobelia Cheiranthus. Sp. Plant. 1319 Cheiramhus Africana Flore luteo. COMM. Hort. \\. p. 83. T. 42. (z) Manulea Fol. tomentoiïs , Caulibus Foliolis,Ped. multifloris. Mant. 410. Selago tomemofa, Sp. Plant. 877. Scl. Racemis Ramoiis. Am. AccA. VI. Aft. 22. Pluk. Pèyt. T. |IS. f. *♦  DlDYHAMIA. 535 pjes, hoog geel van Kleur. De Meeldraadjes, IV. ^ in de gezwollen Keel van 't Pypje, zyn twee- AïDxB£Lmagtig met een geknopten Styl. Naar het Ge- Hoofd» aairde Glimkruid * fchynt hetzelve veel te gely-STUK*_ ken. De Bloempjes zyn regelmaatiger , dan in de voorgaande Soort, verdeeld. *n. d. v. STUK , bladz. 327. Hebenstretia. Dit Gefiagt is benoemd naar zekeren Doktor Hebensïreit , die op bevel van den Koning van Poolen naar Afrika gereisd was ter bevordering van de Kruidkunde. Het heeft een dubbeld uitgeranden Kelk, van onderen gefpleeten; de Bloem met eene opftygende Lip , die in vieren gedeeld is; de Meeldraadjes in de verdeelingen van den rand ingeplant, en een tweezaadig Zaadhuisje. De drie volgende Soorten, ook aan de Kaap groeijende, zyn thans in hetzelve opgegeven, naamelyk (13 Hebenftretia met Liniaale getande Bladen «n gladde Aairen. tiadentata. Getande. De (1) Heber.Jlretia Fol. Linearibus dentatis , Spicis Iaevibns. Syst. Nat. xii. Gen. 770. p- «*>'• Veg. xiii. p. 47«Cliff. 326. r. Lugdb. 300. berg. Cap, ij3. Valerianella Africana Fol. anguftis 8cc. Comm. Hort. ii. p. *47- T. 109. Rapunculus Fol. infeiioiibas multifidis, fuperioribus limp!. dentatis, Flor, fpicatis. Burm. Afr. t, 41. f, f. LI 4 II. deel, IX. stuk.  53°" tweemagtïge KrüIDEN. IV. De Steng van deeze is opftaande, een Voet Afdeel. hoog^aan denvVorte] en ondej. de Aairen met Hoofd- enkelde opftygende Takjes: de Bladen zyn st«k. overhoeks verfpreid, Liniaal, eenigermaate ftejiie. kekg , met Tandjes, opgeregt, in de Oxelen veele getakte Blaadjes hebbende. Aan 't end komt een langwerpige Aair, met Elsvormige Blikjes j op tien ryën overlangs gefchubd, eenbloemig : want de Aair beftaat uit vyfbloemige Kransjes, overhoeks geplaatst. De Bloem is wit j op de rug van den Keel rood en zonderling door de plaatzing der Meeldraadjes, waar van de twee onderften omgekromd zyn. Des morgens zyn de Bloemen Reukeloos, 's middags Hinken zy walgelyk en 's avonds hebben zy een aangenaamen Geur. woélfire- Hebenfl:retia met Liniaal effenrandige üa inugri- Bladen, f.Um. d°"getan" Deeze heeft de Bladen gepaard en losfe Aairen met eironde Blikjes, zo de Ridder aantekent. Ook komen de Blaadjes fomtyds Kranswys om de Takjes voort. De Kanthaairige van den Heer Bergius fchynt tot deeze of de voorgaande te behooren. Mogelyk zyn zy alle drie flegts Verfcheidenheden van dit Gewas. C3) (i) Hcbtnjtrttia Fol. Linearibus integerrimis. H, Cliff. 497. r. Lugdb. 300. Pedicularis fol. anguftisfimis dentatis. Bunns. Afr, T. 4», f. t. Hebenftietia ciliata. Berg. Cap. ij^.  D i d y n a m i a. 537 (3) Hebenftretia met byna Fleezige Hartvor- a*v*eL mige ongefteelde Bladen. xv> Hoofd- Dit is een opftaand Heeftertje, witachtig ,stuk, glad, met weinig Takjes en die alleen van bo- in. ven: de Bladen overhoeks of gepaard, onge-,^ Corda- fteeld of byna de Steng omvattende, Hartvor-"^atuot_ mig ftomp, naauwlyks gekarteld, Vleezig, vanmi^. onderen bultig. Aan 't end heeft het een ongefteelde Aair van Bloemen, die wit zyn met een rooden Keel en famengedrukte geele Meelknopjes, gelyk die der eerüe Soort. Erinus. Balfembloem. Dit Geflagt heeft een vyfbladigcn Kelk en den rand der Bloem in vyf byna gelyke deelen gefneeden, met uitgerande Slippen; de Bovenlip zeer kort en omgeboogen : het Zaadhuisje tweehokkig. In hetzelve komen thans de vier volgende Soorten voor, naamelyk. (1; Balfembloem met getmte Bloemen en Spa- ^;inus telachtige Bladen. Alpinus. DeeJiuiopiich» (3) Heben/lretia Fol, fubcarnofis Cordatis fesHlibus. Mant. 4;o. (1) Erinus Floribus Racemofis , Foliis Spatulatis. Sy/l. Hat. X». Gen. 771. p. 4*°- Vtg. XIII. p. 477. Erinus. H. Cliff'. 320. r. Lugdb. 3ot. gouan Monsp. icó. hall. Helv. «29. Ageratum ferrat. Alp. glabrum Fl. purp. ToUKNï. Infi. 6;i.T. 422. Ageratum purpureum.Dal. Hifi. r»84. Ager. minus Saxatile Flore albo. barr- Rar. 13. T. iija. LI 5 n« dsil ix, sïük.  J3S TwEEMAGTl/GE KRUIDEN. IV. Deeze, op de hooge Gebergten der ZuidexvfL ^ke dee,eo van Europa groeijende, is Glad Al. Hoofd- pifch Ageratum, met paarfche Bloemen, van stuk Tournefort genoemd geweest, die ook tlige. tle ^oem en Vrugt in Afbeelding heeft gebragt. 't Geflagt van Ageratum , dat fommigen Klein Balfemkruid heeten, zal naderhand volgen. Dit paarfche hebben fommigen Moschatellina getyteld, wegens den aangenaamen Geur der Bloemen , niet te kort fchietende by dien der Violen en deswegen noem ik dit Geflagt Balfembloevu De Wortelbladen van dit Kruid, op den Grond Roosjes maakende , zyn allen Liniaal Spatelvormig , ruigachtig, met eenige Tandjes wederzyds by de Punt. Het heeft verfcheide Stengetjes van een Handbreed hoog, opftaande, rond, ruig,met fmalle Blaadjes overhoeks. Deeze zyn overhoeks bezet met Bloempjes, uiteen vyfdeeligen Kelk voortkomende met een lang Pypje, waarin vier Meeldraadjes en een rondachtig Vrugtbeginzel mer een zeer korten Styl, den Stempel geknopt hebbende met twee rondachtige Oortjes, tegenover elkander. Het komt ook met witte Bloemen voor, en veel ruiger, zo van de eene als van de andere Kleur. eW», ( 2^ BaIfembl°èm met zydelingfe ongedeelde jifric.Kus. Bloemen en Lancetvormige eenigermaate tonlct &UndtBladen' Dee- (a) Erinus Flor. lateralibus fesfilibus, Fol. Lanceolatis den-    DlSYNAMlA.' 539 Deeze, op den Zuidhoek van Afrika natuur- IV. lyk groeijende, bevondt zig in de.HollandfcheAFD{f^ Kruidhoven onder den naam van Buchnera ,Hoofdzynde door den Hoogleeraar J. Burmannus,tuk* Lychnidea geheten , om dat de Bloempjes veel/pef naar die van Lychnis zweemen. Men heeft het met ftompe en met fpitfe Bladen, gelyk uit het Werk van den Leidfchen Hoogleeraar A. van R o y e n blykt. De laatfte zo het de zelfde is, heeft de Bloemen in een Kroontje vergaard by den Heer Burmannus. (3^ Balfembloem met Lancetvormig Eyronde nr. Zaagtandige Bladen. raviamu' tem- Aan den Noordelyken Oever van de Rivierviaanfch* de la Plata , in Paraguay, vondt Pater Feui llé e dit Kruidje, dat derhalve niet met reden Peruviaanfch genoemd kan worden, te minder, daar het ook aan de Kaap der Goede Hope groeit. Het Stengetje, dat eenigermaate Haairig is , met gepaarde Bladen als die van Eerenprys bezet, verheft zig tot negen Duimen, en draagt op 't end een Hoofdje van getuilde Bloempjes, fchoon Bloed- tatis. Buchnera Fol. obtufis ferratis. ff. Cliff. soi. r. Lugdb. 300. Lychnidea villofa &c. Burm» Afr. 139. T. 50. f. r. Euphrafia Ethiopica. Pluk. Mant. 73. 0, Buchnera Fol. acutis dentatis. 0.. Lugdb. 300. Etinus umbsllatus.BUBM.fwi'-. Fl. Cap.'t (i) Erinus Fol. Lanceolato ■ ovatis ferratis. Lychnidea Veronica: folio Flore Coccineo. FSU1LL. Ftr. III. p, 36. T. is< f. 3. II. Deel. IX, Svss.  540 Tweemacttge Kruiden. IV, Bloedrood , op welken een langwerpig Zaad» Afdeel. nujsje v0]gti vrv°K.D' CO Balfembloem met gefnipperde Bladen. Erinus In 't Ryk van Chili, op by de veertig GraafaGeftip-'der duider Breedte, nam die Pater dit Kruidje perd. waar, dat zig fiegts een half Voet verhief met zyn rond, groen, Stengetje,zynde een weinig Haairig, zo wel als de Blaadjes, zeer veel, zegt hy, naar die van het Kleine Yzerhard gelykende. De Bloemen, als een Kroontje op den top groeijende, waren Vleefehkleurig, en hadden het Pypje een half Duim lang, aan den Mond zig ter zelfde breedte uitbreidende op de manier van de Bloemen der Primula Veris: dat is even als in de andere Soorten van dit Gellagr. Cepen/is. In verfcheide opzigten , doch inzonderheid rLaLvin.wee>ens de Zaadhuisjes en den vyfdeeligen Kelk, ftg. i. fchynt tot dit Geflagt dat Kaapfch Gewasje te behooren , waar van ik hier, in Fig. i, op Plaat LVIII , de Afbeelding mededeel. Ik heb nu onlangs een aanzienlyken Tak daar van bekomen. De Bloempjes fchynen my in vyven vry egaal verdeeld en niet blykbaar tweelippig te zyn, anders zou men het tot het Oogentroost kunnen betrekken. Men kan de groeijing der Bloempjes, de langte van derzelver Steeltjes en van het Pypje, als ook die van het Gewas, dat Hee- f4) Erinus Fol. laciniatis, Lychnidea Verben» tenuifolis folio. Fkuill. Piruv. III. p, 35. t. aj. f. a.  D I D T » A M I Ai 54Ï Heefterig is met ronde Houtige roodachtige IV. Stengetjes en Takken, in de Afbeelding zien, ^v*** en de figuur der Blaadjes, die grootendee's Herts- Hoofdhoornig ingefneeden of getakt zyn, is met Ver-STUK* grooting daaronder by Avoorgefteld. Zy ftroo-/p^g£ ken genoegzaam met die der Averoone, om te denken dat het Ethiopifch Plantje van P lukenet (f) , 't welk de Heer Bukman kus op de voorgemelde Hebenftretia aanhaalt ,hier bedoeld mogte zyn : want derzelver Blaadjes gelyken weinig naar die der Averoone (|). Buchnera. Dit Geflagt is, naar den zeergeleerden Heer Buchnerus, Voorzitter van de Keizerlyke Akademie der Natuur- onderzoekeren, getyteld. Het heeft den Kelk fiaauw vyftandig; den rand der Bloempjes in vyven gelyk verdeeld, met Hartvormige Lippen, en een tweehokkig Zaadhuisje. Zes uitheemfchc Soorten , waar onder verfcheide Kaapfezyn, komen in hetzelve voor, naamelyk Cl) Buch- (f) Êupht«fia:arEnis.ffithiopica, Abrotani campeftris folio , Cauliculis mbenribus. Mant. 73. (1) Het Abrotanum cnmptjlrc heeft, volgens den Ridder , Folia multifida linearia en die Hebenftretia lintaria dentatat gelyk ook uit de Afbeelding het groote veilêhii dei Bladen blykt. ii. Past. ix, stuk,  54* TWEEMAGTÏCE KRUIDE». IV. (i) Buchnera met getande Lancetvormige drieFxvfL' rihbige Bladen. Hoofd- stuk In Virginie en Kanada is de Groeiplaats van i. deeze, die als een Soort van Wollekruid isaan- Bnehneru , /ter/fa**,gemenct geweest, wegens haare rimpelige Haairige ^gwerP'g gefpitfte Bladen , aan den rand Zaagtandig, twee tegenover elkander, draagende op den top der Steng, die niet Takkig is, een dunne Aair van Trechterachtige Violetkleurige Bloemen , waar op een tweehokkig Zaadhuisje volgt, in de vyfdeelige Kelk verholen. Twee Meeldraadjes zitten in de Keel, twee in 't midden van rt Pypje. Het Kruid wordt door 't droogen zwart. cell'ua ^ Buchnera met Wigvormige vyftandige gladKnikken- de Bladen , geaairde Bloemen en een Hee- de' fterige Steng. Pl.lvii.1. Het Kaaps Heefterachtïg Kruid, in Fig. 2 's' 2' op de gezegde Plaat vertoond, voldoet nie°t alleen aan de Geflagts-Kenmerken, gelyk blykt uit de vergroote Bloem , by Letter B, maar ook aan de befchryving, welke de Heer Linn^us daar van, als op de Bergen aan de Kaap der Goede Hope groeijende, dus geeft. „ De ft) Etuhnira Fol. dentatis Lanceolatis trinerviis. Sy/l. Ntt. xii. Gen. 77*. p. 4io. Veg. xiii. p. 477. Buchnera Fo!. dentatis oppofitis. Gbon. Virg. gs. (a) Buchnera Fol. Cuneatis quinque-dentatis glabris Floi, Spicatis, Caule Fruticolb. Mant. 251.  D i D y N A M ï A. 543 „ De Steng is Heefterachtig , een half Voet IV: „ hoog, bepaald Takkig , als 't ware gewricht A™ftm ,, door Lidtekens der afgevallene Bladen en Hoorn» ,, paarfchachtig: de Bladen gepaard, (dikwilsSTÜK* „ drievoudig^ ongefteeld, Wigvormig, vyftan-y^'f"." „ dig, (aan de tip wederzyds met twee fpitfe „ Tandjes,) effen en niet korter dan de Leed„ jes. Endelings heeft het langwerpige eenzaa„ me Aairen, van ongefteelde opftaande Bloe„ men, met een Liniaal fpits Blikje, korter „ dan de Kelk, die Pypachtig langwerpig is, „ en ten halve in vyven gelyk verdeeld, de „ Slippen met een Vliesje famengevoegd heb„ bende. De Bloem is wit, met een vyfhoekig „ Pypje, tweemaal zo lang als de Kelk., om„ gekromd, met een platten vyfdeeligenRand, „ die byna Eyronde Slippen heeft en Meeldraad„ jes binnen den Keel, twee laager, benevens ,, een ingeflooten , omgeboogen , dikachtigen „ Stempel." Dit bevind ik grootendeels plaats te hebben in myn afgebeelde, als ook in de vergroote Bloem; zynde het Zaadhuisje , in de Kelk vervat, by C, en doorgefneeden , om de twee holligheden daar in voor te ftellen , by D, met dergelyke Vergrooting in Plaat gebragt. 't Is wel waar, dat het Kruid in eenige weinige opzigten iets fchynt te verfchillen , doch het heeft te veel overeenkomst, om niet het zelfde of dergelyk te zyn, en het is ook, waarfchynlyk door 't. droogen, zwartachtig bruin. II. DIM., IX, STUK.  J44 ÏWEKMAGTIGE KRUIDEN. IV. (3) Buchnera met drietandige Bladen, gefieelAfdeel. fa Bloemen en een Heejlerige Steng. stuk?1* °P Zandiëe Velden aan de Kaap groeit, volhi". gens den Ridder, deeze, die een zeer Takkige .Steng van dergelyke hoogte: de Bladen gepaard Etïuopi- en ongefteeld, van grootte als die van 't Var- fche' kensgras, byna glad, doorgaans beneden de Tip wederzyds een Tandje hebbende, de Bloemen naar het end der Takken, zydelings, gepaard, gefteeld heeft, met eenbladige vyftandige Kelken en geele Bloemen met lange Pypjes: het Zaadhuisje Eyrond - langwerpig , tweehokkig, byna zo lang als de Kelk. iv. (4) Buchnera met getande Liniaale Bladen en Sf-he. ruigachtige Kelken. Deeze, die den bynaam vanKaapfche voert, gelykt zeer naar het Kaapfche Neusbloem , * Bladz. hier voor befchreeven *. 't Is een Plantje van #51. maar een Handbreed hoogte , van boven Takkig, met geaairde Bloemen, zo de Ridder aantekent, en over 't geheel Lymerig ruig, met de Tandjes ver van elkander; zynde dit ook een Jaarlyks Gewas. On- (i) Buchnera Fol. ttidentatis , Flor. peduuculatis , Caule Fruticofo. Mant. i r ! m. Alienata. Verbaftet-; de.  54» TwEEMAGTIGE KRUIDEN* IV. Afdeel, xv. Hoofdstuk. Scbuilzaa dijf. X. Linnaa Borealis. Moordfche L I N N JS. A. Dit Geflagt kroont den naam van den Grooten Ridder, die het Samenftel der Kruidkun' de, niet minder dan de geheele Natuurlyke Hiilorie, in een goeden Smaak gebragt heeft. Hy is thans den 10 January deezes Jaarsi-778, ruim een Maand voor dat ik dit fchryf,den Weg van alle Vleefch gegaan (*). Een Klokvormige Bloem, en dubbelde Kelk, die van de Vrugt tweebladig, die van de Bloem vyfdeelig, en deeze boven het Vrugtbeginzel, dat een drooge driehokkige Bezie wordt. Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt voor, welks eenigfte Soort (1) gemeen is op •de drooge, dorre Bofch-Velden, niet alleen van de Laplandfche Alpen, maar byna van alle koude Bergruggen in Europa en Afia, ja zelfs in Kanada groeit. De Noordelyke deelen , gelyk Lapland, Rusland en Siberië, fchynt het by- zon- (*) jEterno Frutices Linnaus in Mxe cemantes, Amfteliae pofuit gratus Amicitia:: At Dea Plantaruin Soboles cui credita , Myltas Frondibus hie titulum fubdidit ipfa lui. Jac. Phil. D'orvillb. (i) Linna-a. Syjï. Nat. XII. Gen. 774. p. 421. Veg. XIII. p, 478. Linnara Flor. geminatis. Fl. Lapp. 250. T. 12. f. 4. H. Cliff. 320. Fl. Suec. J2i. 512. s de Meeldraadjes naauwlyks uitfteekende. Deeze beide Soorten komen in ons Wereldsdeel , doch de eerfte meer in de Zuidelyke Landen, gelyk Languedok en Provence,of ook in Switzerland, de andere vry algemeen voor. Deeze, die ook in onze Nederlanden valt, groeit in (l) Orobawht Caule fimplicisfimo latvi , Stam. exferti?. Sjfi. Nat. XII. Gen 779. p. 412. yeg. xui. p. 479. Gouan Monsp. 308. Orobanche majore Flore. C. B. Pin. 88. MoBis Hifi. III. S. 12. t. is. f. 2. Orob. magna purpurea Monfpesfuima J. B. Hifi. II. p. 732, (1) Orohancbe Caule fimpl. pubescente , Stamin. fubexfertis. Lof.fl. lt. ijl. Orob. Caule fimplicisfimo.//. Cliff. 321. r. Lugdb, 299. gouan Monsp. 308. Ger. Prov. 288. Orobanche major Garyophyllum olens. C. b. Pin. 87. hall. Htlv. tjio. Dod, Pmpt. jj2, Rapum Genift«. Loli, U. II. p. 89.  Di dyn & mi 4. 557 in de Zaaylanden op de Wortels vanverfchei- IV. de Gewasfen, doch meest op die van de Brem, en hierom wordt zy 'er Bremraap geheten, zo HoofdLonel aantekent. Deze manier van GroeijingSTÜK* is door hem en anderen in Plaat vertoond. LiN-^f^": njeus zegt , dat zy op de Akkers en drooge Velden van Europa, inzonderheid, een By was is van de Vlinderbloemige Planten. Ook wil men, dat de Griekfche naam, Orobanche, daar van afkomftig zou zyn, dat 'er de Orobus en andere Haauwvrugten door verworgd worden; weshalve de Duitfcbers het Gewas Erven - Wurger noemen, de Engelfchen Strangleweede, Anders heet het in 't Hoogduitfch Sommerwurtz, in 't Engelfeh Broomrape , in 't Italiaanfch Coda di Lion , dat is Leeuweftaart. DeHongaaren noemen hetzelve Miskaars. zo Clusiüs aantekent. Zo wel de Geftalte van de een als van de andere heeft dit Plantje, 't welk in de eerfte Soort voorkomt met een blaauwe , in de andere met een witachtige Steng , van een Voet of meer hoogte, die onder uitloopt in een dikken Knobbel, byna als een Raap, zittende daar mede op de Wortels van andere Planten of Boomen. De Steng is boven bezet met Bloemen van eene Smoelachtige figuur, in de eerfte Soort paarfch of Violet; doch in deeze alwaar zy naar Anjelieren ruiken, bleek, fomtyds witachtig en ook Goud of Saffraangeel, volgens Scheüchzer. Op de Wortels der Olmen, in de Koninglyke Tuin ii, DEEL ix, SIUK«  558 TWEEMAGTIGE KitUlDEïf. IV. Tuin te Aranjuez in Spanje, vondt Loef- Afdeel xv# ling deeze Soort met bleek geele Bloemen, Hoofd- van boven een weinig paarichachtig, en de ge. s&m a neete-Plant was bruin, zonder eenigen byzondezaa'ren Reuk. Ia de Bloemen heeft, bovendien,een aanmerkelyk verfchil van grootte plaats. Met veel moeite en drift werdt dit Plantje, zo Lobel verhaalt, van de Alchymiften in Mey opgezogt, die hetzelve aftrokken van de Wortelen der Brem , doende de Raap in een Kromhals en daar van een Olie overhaalende, die zeer uitmuntende was tegen den Steen. In de Nederlanden , zegt Clusitjs, werdt her. Poeijer van de Bremraap,met laauwen Wyn ingenomen , voor een kragtig Middel tegen Kc lykpynen gehouden. Ook is de Konferf van 't Kruid , of de Syroop, door fommigen tegen Zwaarmoedigheid of Miltziekte aangepreezen. oJïl'cte ^ Leeuwftaart «iet eengeheel enkelde Bladerig Americana. gefchubde Steng en uitfteekende Meel- Ameri- , ,. kaanfch. draadjes. In Karolina komt deeze aan de Wortels der Boomen en Heefferen voor, wier Stengetjes naauwlyks een Span lang, een. Vinger dik,rond en gekleurd zyn , Sappig, geheel Schubswyze bekleed met Lancetvormig Eyronde, ongefteel- de, (3) Ortianche Caule fimpücisfuno, Foliis imblicato ,StaWinibus exlèrcis. Mant. s8.  D i D Y n A M I Ai 559 de, fpitfe Blaadjes : de Bloemen waren onge- IV; fteeld en krom; de geheele Plant geel vanAF°Ev^: Kleur. Een dergelyke, doch ftompbladig, hadt Hoofd« de Ridder uit Siberië bekomen. STÜK* (4) Leeuwftaart met een geheel enkelde Steng, 0 JJ*e& omgekromde Bloemen, die langer dan de etmaa. Eyronde Blikjes zyn en de Steng bynaKsilkUend' naakt. By Aranjuez in Spanje nam de Heer Loeflikg deeze byzondere Soort waar, welke hy twyfelt, of het ook het Portugeefche Leeuwftaart zy van Tournefort , met donkerpaarfche Bloemen. Dezelve groeide op de Wortels van het Opftaande Veld-By voet met den Reuk van Carlina, op zeer dorre Velden. (5) Leeuwftaart met een Takkige Steng en vyf- R v. deelige Bloemen. TaTkfg. (6) Leeuwftaart met een Takkige Steng en vier- r. vr- j- Dl Virginia- tandige Bloemen. Ka. Dee- virgi- nifch. (4) Orobanche Caule fimpl. Corollis recurvatis , Bracteis ovatis Corolla brevioribus ,• Caule nudiuseulo. LOEEL. It.isz. (5) Orobanche Caule Ramofo Corollis quinquefidis. H. Cliff'. 321. R. Lugdb. 299. GOUAN Monsp. ios. GER. Prov. 288. hall- Btlv. 610. dalib. Paris. 191. GORT. Belg. 180. Osb. It. 58. Orobanche Ramofa. C. B. Pin. 88. Orobanche. Cam. Epit. 311. (6) Orobanche Caule Ram. CoroH. quadridentatis. GROM. Virg. 96. Orobanche minor Virginiana lignofior Sec. M0RIS. Jiift. lil. p. soi. S. 12. T. 16. f, 9. RAJ, Suppl. 59$. yh dssl:ix stok,  5Ö0 TWEEMAGTIGK KRUIDEN.- IV. Deeze beiden verfchillen door de TakkigAFxv.EL' neid der Stengen van de voorgaanden. De eene Hoofd- komt op drooge plaatfen door byna geheel Eustük. ropa voor f en jn (je £)ujnen van ons £an(j onder de Helm , als ook by Heemftede. Zy is geelachtig, met kleiner Bloemen, die paarfche Blikjes hebben; volgens Gouan. Men vindtze met blaauwe of paarfche, en ook met witachtige Bloemen. De andere heeft de Heer Clayton in Virginie eens op den Wortel van een Taxis gevonden. Zy groeit 'er op de Wortels van veelerley Geboomte. Haar Steng is Houtig en over 't geheel met kleine Blommetjes yl begroeid, driemaal zo lang als de Kelk,die viertandig zyn en vierhoekig, en dus egaal van rand, niet Smoelachtig, doch niettemin vier Meeldraadjes hebbende en in Vrugtmaaking met de anderen overeenkomftig. vit. (7) Leeuwftaart niet ie Steng eenbloemig zon- Eenbloemig. In Virginie, of eigentlyk in Maryland, was ook de Groeiplaats van deeze Soort, die kleine Goudkleurige Gentianel door Pluken et getyteld wordt. Zy heeft een geheel naakt Stengetje , op welks top een enkel Klokvor- mig (7) Orohanrht Caule unifloro , Calyce nudo. Gron. Virg. 96. Dentaria: f. Anblato Cordi affinis. Fl. Virg. 70. Gentianella minor Aurea &c. Pluk. Mant, sy. t, 348. f. 3. Aphyllon. Mitch, Gen. 2$,  DlBYNAMIA.' 561 mig geboogen Bloempje voortkomt uit een vyf- IV; tandigen Kelk, zynde dit geheele Plantje geel-^Efix; achtig, volgens dien Autheur. Dat gene, welk Hoofd. men in Virginie heeft waargenomen, hadt een3TUK« Scheede om het Stengetje en eene bleek blaau-/?ffX" we Bloem in twee Lippen gefneeden, waar van de bovenfte twee-,de onderfte driedeelig. Mircheliös maakt hier van , onder de benaaming Jphyllon, een nieuw Geflagt. f8) Leeuwftaart met de Steng eenbloemig. de vnr. Bloem ah in een Scheede. SJS£ Oouin- In Zandige Grond,op de Kust van Malabar,difch' groeit deeze Oostindifche Soort, met kruipende Wortelen, daar veele geelachtige , byna doorfchynende Stengetjes uit voortkomen , die geheel Bladerloos zyn, met een tweebladige gantfch onregelmaatige Bloem , die tusfchen haare Lippen, als 't ware, een Klok uitgeeft. By Kairo vondt de Heer For ska oh l een Leeuwftaart met eene Gekartelde Bloem; doch in Arabie, by de Stad Mór, kwam hem eene Soort voor, die hy Verw- Leeuwftaart noemt. Deeze hadt een Sappige Steng, Spiraalswyze bezet met Bloemen, geel van Kleur, ieder befchut door een Blikje. De Kelk was dubbeld, een (8) Orobanche Caule unifloro, Flore fublpathaceo. .ffiginetia. Sp. PI. I. p. 652. Tsjera -Cumulu. Hort. Mal. XI. p. 97. T. 47. Aphyllos Indica, Fl. dipetalo difformi &C. raj. H'ft. 111. p. 404. burm. Fl. ini. p. 133, Nn ii. CESï., ix, STUK.  5Ö2 T WEEMAGTIGE K R UID E IV. een buitenfte tweebladige, een binnenfte vyfArxv!L' deelige: de Bloem was Pypachtig, aan den rand Hoofd- egaal in vy ven gedeeld. Zy groeide op de Worstuk. tejs van OU(ie Planten ff). Schuilzaa- *£f» Hyobanche. Ruigftaart. De zevenbladige Kelk en de Smoelachtige Bloem zonder Onderlip, onderfcheiden dit Geflagt van het voorgaande ; terwyl het ook een tweehokkige veelzaadige Vrugt heeft, i. De eenigftê Soort, daar van (t), voert den sïtZÏ bynaam van Bloedrood, wegens de Kleur. Aan Bioediood.fje Kaap komt zy, insgelyks, op Wortels van andere Planten , als een Bygewas, voor, en ook elders aan de Kuiten van Afrika, zo *t fchynt. De geftalte is volkomen als die van 't Leeuwftaart: de Steng een half Voet hoog, Houtig , geheel bekleed met Schubachtige Blaadjes en aan 't end uitloopende in een ruige Aair, die driemaal zo breed is, bezet met Blikjes en Bloemen: zo dat ik het, te regt, den naam van Ruig* ftaart geef. DoDARTIA. Dit Gefiagt , ter eere van den vermaarden Franfchen Akademist, Dodartius, benoemd, heeft een tweelippige Bloem, met de Bovenlip veel korter dan de Onderlip; een vyftandigen Kelk (t) Orobanche Tinfloria. Flor. tAZgypt. Ar&h. p. 112. (1) Hyobanche. Syjl. Nat. Veg. XIII. Gen. 1317- p.480. Mant. 2j j. Orobanche Mauritanica Fl. purpureo. PET. Gaz. T, 37. f.«f. Oiobanches Species ^thiopica, Pluk, Mant, H*,  D d ï n a m i a. 5S3 Kelk en een tweehokkig Klootrond Zaadhuisje. W Het bevat de twee volgende Soorten. Afdeel.' CO Dodartia met Liniaale effenrandige glad- Z°°k.d" de Bladen. L Dodartia Deeze heeft Tournefort byden Berg°£^£ Ararat, in Armenië, ontdekt en aldaar tereerevanfdl8« gezegden Heer gedoopt. Zy fchiet Houtige Stengen, zegthy, van anderhalf Voet hoog, die van onderen af getakt zyn , rond, fchraal bezet met Lancetvormige getande ongefteelde Bladen, uit wier Oxelen , aan 't boven - end, de Bloemen \ Aairswys voortkomen, welke donker - violet van ' Kleur zyn. Door het Zaad is deeze Plant in da Europifche Tuinen voortgeteeld. Zy groeit ook in Tartarie. (2) Dodartia mét Eyronde Zaagtandige ge- rr. pluisde Bladen. 0 Van deeze Oostindifche zyn de Stengen rond-0**' achtig en, zo wel als de Bladen, met Pluis begroeid , niet zeer Takkig. Aan 't end komt een Tros met kleiner Bladen, beftaande uit gepaarde Bloemen, met ftompe ruige Kelken. De Kleur is' geel. SE- (1) Dodartia Fol. Linearibus integerrirnis glabris. Sy/l. Kaf. Xlt. Gen. 780, p. 423. mill. Ditl. t. 27. Dodartia. H. Cliff~. 32Ö. R. Lagdb. 297. Dod. Oriënt. Fl. purp. tournf. Cor. 47. Itia. UI. p. T. 208. (2) Dodartia Fol. ovatis Sertatis villofis. Sy/l, Nat. Vt-, XUl. Nn s ÏL DlEi. IX, STUK.  564 Tweemagtige Kruiden; IV. S e s a m u m. Vygboonen. Afdeel Hoofd ^en vv^eelige Kelk en een Klokvormige vyf stuk. deelige Bloem , met de onderfte Slip grootst. sdaiizéia-Een beginzel van een vyfde Meeldraadje: een 's' Lancetvormige Stempel: een vierhokkig Zaadhuisje, Dus komen de byzondere Kenmerken van dit Gefiagt voor, in 't welke de twee volgende Soorten zyn begreepen. Sefl'mum ^ Vygboonen met Eyronde langwerpige «ƒOrimtau. fenrandige Bladen. Ooftetfch. ; Dit is het Sefamum der Ouden, dat Camerarius, onder den naam van Echt Sefamum, volgens een drooge Plant, hem door Rauwolf gegeven, taamelyk wel heeft afgebeeld. Het werdt in de Tuinen te Tripoli uit Zaad geteeld en groeide by Felugo of Babylonie. De Inwooners noemden het Samfain of Semfen. Eertyds was het, volgens Plinius, uit Indie gebragt in Afie, van daar in Griekenland en voorts in Italië; doch het fchynt naderhand aldaar verwaarloosd te zyn. Hedendaags wordt het (1) Sefamum Fol. ovato • oblongis integris. Syft. Nat, Xir. Gen. 78i. p. 425. Veg. XIII. p. 481. H. Cliff. 31s.Fl.Zeyi. 107. Sefamum Ped. inter duas glandulas. r. Lugdb. zgz. Cron. Oriënt. 76. Sefamum Veterum. C. B. Pin. 17. Digi«alis Or. Sefamum difta. Tournf. Injl. 16$. Burm. Zeyl. • s7- t. 38. f. 1. Sempfeu. Alp. Algypt. p. t.47. Schit-Elu. hert. Mal. IX. p. ioj. t. s*. BUKM. Fl. Ir.d. 133. CAM. Hart, t. 44,  DlDYNAMIA. 5CT5 het nog overal in Arabie geteeld, zo Fors ka- IV» o hl meldt': maar de eigentlyke Groeiplaats is ^f1" aan de Vafle Kust van Indie, op Ceylon en Ma-Hoofdlabar. Ik heb Takken daar van met Bloem enSTÜX* Zaad uit Japan bekomen, jjtm'a! Volgens den Ridder heeft het een regtopftaande ronde Haairige Steng, met weinige Takken,die om laag geplaatst zyn: de Bladen gepaard, gefteeld , langwerpig Eyrönd, eifenrandig, geaderd, befprengd met kleine Haairtjes: de Bloemen eenzaam in de Oxelen, met een zeer kort Steeltje, aan welks Voet twee Blikjes, fmal en kort; ieder een geel doorboord Kliertje bevattende. De Kelk is vyfdeelig,gaapende; de Bloem als van 't Vingerhoed-Kruid, wit, flaauw vyfkwabbig, ftomp, met de Onderlip langer en rond ; tusfchen de twee hoogften van de vier Meeldraadjes een beginzel van een vyfde zonder Knopje. (2) Vygboonen met de onderfte Bladen drie- lT. -7,„7»-~ Sefamum deehg. Indium. „- , Indilch. Het verfchil der Bladen, die breeder of fmaller en eifenrandig of Zaagtandig by de Autheuren voorkomen, zal uit een verandering of verbaftering van 't Gewas ontftaan zyn, dat meer plaats heeft in Planten , die jaarlyks uit Zaad wor- (2) Sefamum Fol. inferioribus trifidis. R. Lugdb. 292. Ses. Indicum. Rumph. Amb. V. p. *o4. T. 76. f. f. Ses. alterum Fol. tiifidis, Oriëntale , Semine obfcuro. f LUK. Alm. 344. T. 109. f. 4. Burm. Fl. Ind, 133. Nn 3 h deel. IX, Stuk,  5<5 derite Bladen fchynt een weezentlyk en blyHoofd- vend verfchil te zyn. Volgens Rdmphiüs is dit het Echte Sefamum, dat men op de Eilan- Sehuilzaa- , T ,. , , ^ x-.ua.ii 4igt, den vanlndie overvloedig teelt, groeijende omtrent een Elle hoog, en waar van een witte of geele en een zwarte Soort is, dus naar de Kleur van het Zaad genaamd. Volgens fommigen heeft deeze Soort zwart, en de voorgaande witachtig Zaad, gelyk ik het laatfte ook bevind in myne gedagte uit Japan. Die van Malakka noemen de eerfte deswegen Wit, de andere Zwart Bitsjam , doch de algemeene naam in Water-Indie is Widfm op 't Maleitfch of Wïdfor by de Javaanen. In 't Italiaanfch heet het Sefamo; in Spanje Jorgelim of Alegria\ in Vrankryk Jugoline; by de Engelfchen Sefamy: de Duitfchers noemen het Sefamkraut of Flachsdotter, en Lobel geeft het den Nederduitfchen naam van Vygboonen, Dit laatfte kan van de Zaadhuisjes afkomftig zyn , die zig Boonachtig voordoen en van de zoetheid des Zaads. Het zyn dikke vierribbige Haauwtjes, ongevaar een Vingerlid lang, geelachtig witte of zwarte Zaadjes, omtrent van grootte als Lynzaad , doch ronder en dikker, bevattende. In Egypte , zo wel als in Arabie' wordt daar een Olie uitgeperst, die in meer gebruik is en aangenaamer dan Oly ven - Olie. Men maakt 'er, in de Spyzen , veel werks van en brandtze fomtyds in de Lampen, 't Is ligt te be-  DlDYNAMïA. 567 grypen, dat dezelve alle dienften doet, zo uit- IV. als inwendig , welke men heeft van dergelyke AFxD(fï2L* zoete,zagte Oliën. Het Vrouwvolk, in deOos-HooFDterfche Landen, gebruiktze dikwils in de Bad- 'TÜKftooven om vet of poezel te worden, zo A L-/pfrmj'J' r i nos verhaalt. Door dit Zaad in Water te kooken, krygt men 'er mede een Olie van, die aan de Vafte Kust van Indie niet minder in gebruik is. Ja, zo wel in China en Japan, als op de Eilanden van geheel Oostindie, is deeze Olie zeer bekend. Men achtze in de Spyzen beter dan de Kalappus- Olie uit Kokos - Nooten jwant zy wordt zo ligt niet rans. Doch in dit opzigt is , naar de manier van bereiding, bewaaringen de Soort van Zaad, een groot verfchü. Het is zeer voedzaaam, inzonderheid het witte, waar van men op Java Koekjes bakt, met Suikeren Rystemeel, die zeer lekker zyn en op een Reistogt van goeden dienst. Het wordt ook wel uit de Hand gegeten of op Gebak geftrooid. De Heer N. L. Burmannus heeft nog een Soort van Sefamum, welke zyn Ed. de Javaanfche noemt, hebbende Lancetvormige getande ongefteelde Bladen. Het zoude de BakelTjulli van Malabar en de Patjar-Aijer der Javaanen zyn, eene Moeras-Plant met een blaauwachtige Bloem, volgens Klein hof; doch die Malabaarfe hadt roode Bloemen. Het Zaadhuisje is, volgens zyn Ed., fpits Klootrond, vierhoekig famengedrukt, met vier holligheden. Nd 4 M 1- ii. Deel. IX. SittKé  5<53 Twëemagtice Kruiden. Af^'el. M i m u l u s. Potzer. XV. Hoofd. Dit Geflagt, naar de potzige figuur van de stuk. Bioem geDaamd, heeft de Bovenlip aan de zytige; Z"a' den omgeplooid; de Kelk is vyftandig en Pris. matiek; het Zaadhuisje tweehokkig en veelzaa» dig. Men vindt 'er de twee volgende uitheemfche Soorten in vervat. Mi'muias fotzer die opjlaat, met langwerpige Lintrmgens. aale ongedeelde Bladen. Virginifche. „ Dit Kruid , in Virginie en andere deelen van Noord-Amerika groeijende, vertoont zig als een Soort van Wederik , met een Steng van twee Voeten hoogte, die vierhoekig is en glad, zo wel als de Bladen, welke de Steng omvatten en uit wier Schoot eenzaame Bloemen voortkomen, die groot zyn en blaauw, van binnen geel, hebbende de Bovenlip in tweeën, de Onderlip in drieën gedeeld. Het komt op vogtige plaatfen voort. Zeker Gehemelte van drie gelyke ftompe Slipjes, vertoont zig als Tanden in de Mond, en des wegen maakt Mitchelius 'er een (i) Mmulas ereclus, Fol. oblongis Linearibus fesfilibus. Sy/l. Nat. XII. Gen. 783. p. 413. Veg. XIII. p. 48i. Hort. Ups. 17s. T. j. GKON. Virg. 96. Euphrafia Floririana &c. Pluk. Amalth. 83. t. 393. f. 3. Digitalis perfolista glabra. MoMS. Hifi. 11. p. 479. s. s. t. 8. f. 6. Gratiola Canadenfis latifolia Fl. magno coetuleo. BOEHH. LugS. II. p. Cynorynchium. Mitch. Gen. n*v.  D i d ï n a m i a. 569 een nieuw Geflagt van , onder den naam vanAf.JD^L, Honds/moei. xv. (2) Potzer die kruipt, met Eyronde Bladen, g^us™" De Plant, welke Pater F e u 1 l l é e aaneen Mlmuh, Rivier in Ryk van Chili ontdekte, komt, in-^.aan. derdaad , ten opzigt van de Bloem, aan ditGe-fciie. flagt taamelyk naby, inzonderheid, wegens de kantige geftalte van den Kelk. Zy is fchoon geel, van binnen met roode Vlakjes in de Keel getekend. Het Kruid heeft lange kruipende Ranken , die uit de Knoopen Wortel fchieten en Eyronde Bladen met zeven Ribben geaderd, op de kant Zaagtandig, glad , fchoon groen. Hy hadtze tót het Genadekruid betrokken. Ruëllia. Dit Geflagt, naar zekeren RuSllus, die de Werken van Dioscorides in 't Latyn vertolkt heeft, getyteld, is taamelyk uitgebreid. Het heeft een vyfdeeligen Kelk; een byna Klokvormige Bloem: de Meeldraadjes twee aan twee naby elkander en een Zaadhuisje, 't welk,nat wordende, door middel van zekere Veerkragtige Tandjes open fpringt. Het bevat dertien uitheemfche Soorten. (1) Ruëllia met Eyronde effenrandige Bladen, RJ:l/ia Pierami. ,- daals. (z) Mimutta repens Fol. ovatis. Gratiola Fol. fubrotundis nervofis, Flor. luteis. FEUlLL. Peruv. ii. p. 745. t. 34. (1) RuiUia Fol. ovatis integerrimis Sec. Syfi. Nat. xii. Nd SI Gen' II. Dkfx. IX, Stuk.  570 TWEEMAGTIGE KRUIDEK. " IV. Eyronde Aairen; de binnenfle Blikjes dub- Afdeel. foi^ en twee ongejleelde Bloemen, Hoofd* stuk. In de Westindiën groeit deeze , die Blechum Scbwhaa- was getyteld door den vermaarden Browne. Sloane noemde ze Hooger Bruinelle met witte Bloemen. Evenwel wordt aangemerkt, dat zy leggende Stengen heeft en losfe vierhoekige Aairen, uit Hartvormige Blaadjes famengefteld, die de gezegde Blikjes en de Bloemen bevatten. By Plomier komt zy, onder den naam van Pieramidaale Barleria. met blaauwe Bloemen, voor. li. 00 Ruëllia met gefteelde Bladen, en driebloeRuii ia mige korte Bloemfteekjes. Ruifchen- , »'„*.,-, de. Om dat de onderfte Bladen dikwils in deeze Soort zo dor voorkomen , dat zy onder 't behandelen een geruifch maaken, is deeze door Dillenius ruifchende gebynaamd. Zy heeft ruige Hoofdjes, uit welken de Bloemen voortkomen , die groot en Trechterachtig zyn, van Kleur Cen. 7S4. p. 423. Veg. Xlll. p. 481. Am. Aced. V. p. 400. Barleiia pyramidata Flore cceruleo. Plum. Cen. 31. Ie. 42. f. 3. Blechum Fo.'. oblongo - ovatis. brown. Jam. lil. Brunella elatror Flore albo. SloAN. Jam. 05, Hifi. i. p. 173. T. top. f. r. (2) Rui'llia Fol. petiolatis, Flor. verticiüatis fubtrifloris. H. Ups. 172. H. Cliff. 3t8- R. Lugdb. 291. GouAn Monsp. 207. Gron. Virg. 97. Ruëllia ftrepens Capicnlis Cornolis. Dill. Eltb, 330, T. 24». f. 3".  DlDVNAMlA. 5?r Kleur blaauw of wit, en daarop volgen ronde Zaadhuisjes. De Steng heeft omtrent een Voet hoogte. De af komft is uit Virginie en Karolina.i (2) Ruëllia met gefteelde Bladen en lange byna verdeelde naakte Bloemfteeltjes. Om dat de Bloemen het eerfte Jaarna de zaaijing verholen bleeven, heeft deeze den bynaam. Vervolgens breiden zy zig wel uit en het Plantje gelykt veel naar de Primula Veris, maar de Zaadhuisjes zyn in deeze Soort Spilrond en barften met kragt open, als menze in 't Water dompelt: weshalve men het Zaad, onder den naam van Snap-Dragon, van de Barbados hadt bekomen. (4) Ruëllia met geheel effenrandige Bladen , gegaffelde zydelingfe Bloemfteeltjes en ongefteelde Kelken, de bovenfte Slip grootst. Naar een Soort van Klokjes, in de Koornlanden door geheel Europa gemeen (*), heeft Slo- ane (i) Raé'lëa Fol. pet. Pedunc. longis fubdivifis. H. Ups. 179. Ruëllia Fol. [êsffibus , PcJunc. trifloris. H. Cliff: 308. R. Lagd. 291. Ruëllia Caps. tereribus. Djll. Elth. 328. f. 320. (4) Ruïliia Fol. integerrimis , Pedunc. dichotomis lateralibus, Sec. Ruëbia Pedunc. muliifl. dichotomis Sec. H. Cliff. Sr 8. R. Lugdb. 292. Speculum Vehetls majus impatieiu. SLOAN. Jam. $9- Hifi. t. p. 158. T. roo. f. 2. (*) Zie het Vil. Stok van deeze Plantbefchryving.bladï. 5S>7- IU Deej., u, Stuk, IV. Ifdeel." xv. ■lOOFD» ituk. Iir. Rui'llia clandefli- ia. Heimely- ce. IV. Paniculi- ■a. 3epluimle.  57& tweemagtige kruiden. IV. Afdeel. xv. Hoofdstuk.Schuilzaa i'g'. v. Rulllia Tubcrofa. Knobbe lige. ane deeze genoemd Groote gevoelige VrouwenSpiegel, Natuurlyk groeit zy op Jamaika en bevindt zig ook in de Europifche Tuinen. Het is een overblyvende Plant , met een leggende 'ruige Steng, uit dikke Knietjes Wortel fchietende en opftaande Takken hebbende van drie Voeten hoogte; dc Bladen ruuwachtig, aan de Steng grooter dan, aan de Takken, die, afvallende , terwyl de Plant bloeit, een Homp Doornachtig Steeltje overlaaten. De Bloemfteeltjes hebben Lancetvormige Elikjes van de zelfde langte. De Bloemen zyn paarfch, niet Klokvormigmaar tweelïppig, met de Bovenlip in tweeën, de Onderlip in drieën gedeeld. (j) Ruëllia met Eyronde gekartelde Bladen en eenbloemige Bloemfteeltjes. Van eene Ruëllia die laag is, met Wortels als der Asphodlllen en een blaauwe Bloem, hadt Plu mier gewag gemaakt. Deeze fchynt overeen te komen met de Blaauwbloemige Gentianelle van Sloane op Jamaika gevonden, die daaromtrent ook aanmerkt, dat het Zaadhuisje door aanraaking van Vogt open barst , gelyk in de andere Soorten. Li nnjEus heeft in ($) Rui'llia Fol. ovatis crenatis, Pedunculis unifloris. Ruëllia capfulis anguiofis. dill. Eltb. 32s. Ruëllia humilis Fi, cceruleo Asphodeli Radice. Plum. Gen. 12. Genrianella Fi. coeruleo &c, sloan, "J*m. Si. Ilift. i. p, 149. t. sj. f. 1.  D i d r n a m i aj 573 ïn de voorige opgemerkt, dat 'er gemeenlyk aan 't Middelfchot drie geboogene Tandjes zyn, die,' wanneer het buitenfte Bekleedzel wordt nat ge- < maakt, hunne kragt oefenen,om het Zaadhuis-' je te doen open fpringen, gelyk doorgaans plaats/ heeft in de Soorten van dit Geflagt f*). (6) Ruëllia met (lomp Eyronde Bladen, die de Kransjes omwald heeft met weerlooze gè-> gaffelde Doornen. 't Gezegde is zeer blykbaar in de Afbeelding, welke de Heer N. L. Burmannos van deeze zonderlinge Soort gegeven heeft, fchynende van die van Pluken et wat te verfchillen, welke een ruigachtige Steng hadt, doch elders komt dezelve Kruidig, vierhoekig en effen voor; by gezegden Hoogleeraar rond. Het Kruid groeit in Oostindie. (7) Ruëllia met getande kanthaairige Bladenen gepaarde Bloemen. Door (*) Waarfchynlyk wordt door dia bevogtiging zekere Lymerigheid, welke de Klepjes famen hielde, ontbonden : want dat het door weekmaaking van de twee Klepjes zou gcichieden, gelyk de Ridder zig verbeeldt , denk ik niet; eensdeels om de fchielykheid en andersdeels Om de kragt van 't open fpringen. («) Rui'llia Fol. obovatis 5cc. Am. Acai. IV. p. S20. Eu. phtafia Acinos latiore folio. Pl.UK. PAyt, T. 275. f. 7. BUBM. fl. Ind. p. rs+. (7) Rui'llia Fol. dentatis ciliatis&c, Ruëllia Perfica.BUAM. WL Ind. p. ijj, T. 42. f. i, II. Deel. IX. Svjs* IV. AFDEEL. XV. ÏOOFDTUK. Angialermia. VI. Ruëllia entacula. a. iprietige. VII. Ciliaris. Kanthaitige.  IV. Afbeei xv. Hoofd STUK. VIII. R«m iiflora. Tweeblo mige. ix. Crispa Krulbla«iige. 5/4 tweemaotige kruide». Door denzelfden Heer is, onder den naam van " Perfifche Ruëllia, een zodanige, die ook in Ooscindie groeit , afgebeeld en befchreeven. (8) Ruëllia met tweevoudige byna ongedeelde Bloemen. :- De Groeiplaats van deeze, daar Dillenius gewag van maakt, is in Karolina. (9) Ruëllia met eenigermaate gekartelde Lan'. cetvormig Eyronde Bladen , welke Eyronde Bladerige Jlekelige Hoofdjes heeft en kruipende Stengen* Deeze , welke de Heer O s b e c k op open Heuvelen in China waarnam, is een laag Heeftertje, zegt hy, naar onze Haanekatnmen gelykende, met een byna ronde Houtige Stam en Bladen als gezegd is, aan de bovenzyde groen, van onderen witachtig, aan den rand eenigszins Golfswyze geboogen of gekruld en gedeeld, overhoeks geplaatst. De Bloemen zyn in Kegelvormige Hoofdjes vergaard aan den top der Stengen , en hebben een dubbelen Kelk, die kleverig is; de onderfte tweebladig, van Liniaale op de kant gehaairde Blaadjes; de bovenfte of binuenfte vyfdeelig, ook met fmalle Slippen. (8) Rué'llia Flor. geminis fubfeiilibus. B.ue'11. minoreFolio, Floribus gemellis. Dill. Elth. 331. (9) RuSUia Fol. fubcremris Lanceolaco - ovatis &c. Oss. Itin. 240. Adiiatoda Luzaneniis Spici plani. Fitiv, Gas. T. 73. f, «. BURM. Fl. Ini. p, 13r.  ■   DlDYMAMlA» 575 pen. De Bloem is Trechterachtig, ifl vyven gedeeld , met de verdeelingen byna rond; geel van Kleur. < i (10) Ruëllia met Lancetvormige ftomp getan. de gefteelde Bladen en kruipende Stengen. Op Java, in 'tbyzonder, ftelt Linn^eus de Groeiplaats van deeze Soort, toe welke zyn Ed., niettemin, de Molukfe Tuin ■ Bruinelle van Rumphiüs t'huis brengt. Die Autheur zegt, dat daar van op de Molukkes valt, een Breedbladige en een Smalbladige ; beiden Kruiden zynde, die de Stengen met Leedjes hebben, de eerfte wat ronder en meer langs den Grond hurkende dan de laatfte , die de Stengen boven wat vierkant heeft. De Bladen zyn gepaard of tegenover elkander , met de paaren in 't kruis geplaatst.- doch in de eerfte op vyf- of zes Duimen langte , twee Duimen , in de laatfte maar één Duim breed. Ook verfchillen die Bladen daar in, dat zy in de eerfte ongeregeld Zaagtandig zyn , en aan de kanten wat gefronzeld, als of zy ftekelig waren, in de laatfte grof en wyd getand , niet gefronzeld , van boven met korte Haairtjes bezet, en daar door wat ruig op 't gevoel , van onderen paarfch, van boven groen, met Ribben diefchuins en bogtig voor- f lo) Ru'illia Fol. Lanceolatis obmfe dentatis petiolatis, Cauie repente. Burm. Fl. Ind, 135. T. 40. f. 2, Prunella ilolucca. B.umph, Amb. VI. p. 30. T. 13- f- B. II. Deel, »IX. Stuk, IV. Ifdeel xv. , joofdtuk* x. RaiUlia ■tpinda. üitgegulp'  IV. Afdeel xv. Hoofdstuk Scbuilzaa digc. i Fl. m. F>S. i. I l t f i I P g' di v; 't B di J76 TwEEMAGTÏGE KkUIDEH. voorwaards loopen. Aan 't opperfte, zegthy, ' draagen zy een korte dikke Aair, van Schub- achtige donker groene Bladertjes gemaakt, daar beftorven bruin onder loopt, op de kanten Haai'rig, met eenige Baarden, waar tusfchen een langhalzig Bloempje voortkomt, 't welk hy by de Primula Veris vergelykt. Ook meldt de Ridder, dat dit Kruid gefteelde Aairen in de Oxelen draagt van fmalle Blikjes met Haairig gebaarde Kelken. De Afbeeldingen, ondertusfchen, van Rumphius, vertoonen niets van die Aairen, zo min als de aangehaalde van den Hoogleeraar Bürmannus, die de Smalbladige, voorgemeld, wil vertoonen: maar zy komen eenigermaate te voorfchyn in de Wilde Molukfe Bruilelie van Rumphitjs , waar van een Witte s en Roode, zo die Autheur fchryft. Ik heb uit Japan en uit Java verfcheide Tak:en bekomen van dit Kruid, die inzonderheid :hynen te behooren tot de witte Wilde Soort n in welken de gezegde Bloem - Aairen zeer root en blykbaar zyn , komende voorts nageoeg overeen met de gedagte befchryving van Lumphius. Een derzei ven , in Fig. i, op laat LIX., in de Natuurlyke grootte voormeld, toont het verfchil met gedagte Afbeel. ngen aan. Een andere is my, onderden naam n Djaron Pompwan, toegekomen. Het Kruid, welk wylen de Chirurgyn Richter van itavia hadt mede gebragt,en dat hy zeid al,ar Daun Giegi, dat is Bytend Blad, genoemd te  DID7NAMIA. 57? te worden , behoort mede tot dit Geflagt en misfchien tot deeze Soort, die de Bladen fomtyds byna eifenrandig heeft. „ Hetzelve heeft een Zeepachtige Reuk en Smaak, het dryft „ fterk af door de Waterwegen, in de Witte Vloed van Befmetting ontflaande. Het dient „ ook tegen Jichtige Pynen , Graveel en in,, wendige Verzweeringen , volgens de geluk55 kige Ondervindingen van Doktor Maas." Dit hadt by dien aangaande in de Apotheek te Batavia aangetekend. Volgens Rumphios werdt het op de Molukkes meest tegen Tovery gebezigd. Cil) Ruëllia met langwerpige effenrandige Bladen , eenzaame ongedeelde Bloemen en leggende Stengen. Zo deeze Soort dat indifch Gewas met tweehokkige Vrugten, Bladen en Bloefem van Nagtfchade ware, dat onder den naam van Upudali in de Malabaarfe Kruidtuin is afgebeeld , dan moest het met bogtige Stengen, even als de Winde, langs den Grond kruipen. Ook zyn de Bloemen van hetzelve aan den Mond egaal in vyven gedeeld , dat geenszins plaats heeft in deeze Soort, welke de Heer Osbeck, in China, (n) Ruëllia Tol. oblongis integerrimis tic. Fl. Zeyl. 234. OSB. Mn. 2*9. Lychnis articulara fepens Folio Vincae pervincs. BURM. Zeyl. 144. Upudrli. Hort, Mal. IX. p. I»5« T. 64- _ Oo ii, Deel, IX. stuk, IV. Afdeei» xv. 300FDITUK. Angio* rpermi«. xr. Ruillia ringens. I Grynzige. r-l. lix. Fig. 2.  573 TwEEMAGTlGE KRUIDEK IV. Afdeel, xv. Hoofdstuk. Scbuilzaadige. X!I. Ruëllia ar.vpoia. Tegennoetige. na, aan 't Strand, in 't Water, overal groeijende vondt, met opgeregte ronde Stengen,van een half Elle en meer hoogte, en Lancetvormige Bladen; de Bloemen aan den Mond in twee Lippen gedeeld. Ik heb zodanige Takjes, van ruim een Voet langte, uit Oostindie bekomen, welke in het Loof zeer overeenkom ftig zyn met de Opgeregte Ruëllia van den Hoogleeraar N. L.Burmankus, doch een Smoelachtige of gaapende Bloem hebben, gelyk uit de Afbeelding daar van, in Fig. 2, PlaatLIX, blykbaaris. (12) Ruëllia met gefpitst Zaagtandige Bladen, een Kruipende Steng en byna geaairde endBloemen, vyf of drie by malkander. Dit fchynt een opgeraapte bynaam te zyn , om een Kruidje te betekenen, dat volgens Osbeck ouder de voorgaande vermengd, en dus op 't Strand in 't Water, in China groeit; doch tot het welke betrokken wordt, het kleine Onkruidje , by Rumphius, in Indie genaamd Caranasci, in 't Nederduitfch de Korst van de Pot, wegens de manier van groeijing , op de wyze van het Muur en dergelyke Planten in Europa ; naamelyk aan den Grond kleevende en als daar op geplakt, gelyk de aangebrande Korst in de (ra) Ruëllia Fol. mucronato - ferratis Caule repente &c. Fl. Zeyl. za. Gentianeüa utriusque Indire iinpatiens , Fol. Agerarr &c. Pluk. Mant. 167. T. is*, f- *• Crufta Ollsr. B.u.MPH. Amb. V. p. 460. t. 170. f. 3- H>rt. Mal. IX. p» 113. t. 5».  Didynamïa; 579 de Rystpotten. Het kan zig dan ook, op de wyze van het Muur, wanneer het fteun heeft, aanmerkelyk verheffen. De Kelk is vierdeelig; de Bloem ongelyk vierkwabbig: het Zaadhuisje tweehokkig, tweekleppig, met langwerpige Zaaden. Agt platte waren 'er, volgens Osbkck, in het Zaadhuisje van de voorgaande Soort. f13) Ruëllia met Lancetvormige gefpitfte effenrandige Bladen , ongedeelde Bloemen, gefteelde Blikjes langer dan de Kelk en kruipende Stengen. De Ridder heeft deeze Soort overgenomen van gezegden Heer Burmannos, in wiens Afbeelding, nogthans, ik geen blyk zie van gefteelde Blikjes en de Bloemen zyn 'er ook niet volkomen ongefteeld. Op Java zegt die Heer dat dezelve valt en zou de Plant zyn met een ge* aairde Vrugten Silagoeri - Blad, van Klein» hof. LiknjEos fchryft 'er Stengetjes aan toe van een Handpalm hoog, met gefteelde Bladen en zydelingfe eenzaame Bloemen; dat we. derom volftrekt tegen gezegde Afbeelding ftrydt. My is, voor deeze Soort, uit Oostindie een Tak bezorgd van meer dan een Voet langte , die dik en Houtig is, met dikke Gewrichten en kortledige Zytakjes ; de Blaadjes zeer ftomp Lancetvormig hebbende en ongefteeld: dus wei. nig (13) Ruëllia Fol. Lanceolatis acaminatir integerrimis 8ss. Mom. 83. Burm. Fi. Ini. 135. t.' + i. f. 1, Oo 2 ii. Deel. ix, Jiub, IV: Afdeslj xv. Hoofdstuk. Angie P' 4SI' Am' •A""i' IV* F 3 zo. Anchufa anguftifolia Verticillis longis aculeis atmatr! PLUK. Mm, 30. T. 13 3. f, 4- Oo 3 El. Deel. IX» Stuk, IV. &.FDEEL. XV. 300FD» TUK» Ar.giê'permia, l SarUria itngifolia. Langbladige.  5Sl TwEEMACTIGE kruiden. iv. Afdeel xv. Hoofdstuk. li. Barlrria SoUnifo ü Breedbia dige. III. Hyfirix. Kwetzea de. (i) Barleria met Oxel - Doornen en Lancetvor' mige Bladen met kleine Tandjes. Een Takkige gewrichte Steng, aan de Knoopen gedoomd , met kleine blaauwe Bloempjes .ongefteeld, eenzaam in de Oxelen, heeft dee'ze , die in Zuid-Amerika groeit. Mill er heefc dezelve met geheel effenrandige Bladen. (3) Barleria met gepaarde enkelde Oxel - Doornen en effenrandige Lancetswys Eyronde Bladen. Van de volgende moest deeze, volgens de Waarneeming van den beroemden Hoogleeraar D. van Royen, afgezonderd worden, door de Steng niet ftevig maar zwiepig, de Takken byna vierhoekig, de Bladen wederzyds glad te hebben, en in de Oxelen gepaarde enkelde ongefteelde horizontaale Doornen. De aangehaalde , die Rümphiüs de Tzervarken - Struik noemt , heeft, volgens denzelven, aan ieder Knietje van vier , zes tot agt Doornen , en wordt, (t) Barleria Spinis Axillaribus , Fol. Lanceolatis denticulatis. Barleria aculeara Solani folio anguftiore. Plum. Gen. 31. Ie. +3. f. 2. Barl. Spinis Axill. Fol. Lanceol. integerrimis, Flor. verticill. Sesfilibus. mill. Ditl. 3. (3) Barleria Spinis Axill. gemihis fimplicibus &c. Lycium Ind. Spinis quaternis &c. Seb. Mus. I. p. 2r. T. 13. f. 1. Me'aropyro cognataMaderaspatana Spinis horrida. Pluk. Alm. *43.T. 119, f. s, Hyftrix Frutex. Rumph. Amb. VII. p. XI. T. 13.  DIBYHAMIA. 5S3 wordt, om dat menze, gelyk onze KiuisbezieBoomen, zonder kwetzen naauwlyks aantaftea kan, dus geheten. (4) Barleria met vier Voetangelige Oxel-Doornen en effenrandige Lancetswys' Eyronde Bladen. Ten opzigt van de Doornen fchynt de laatftgemelde meer overeenkomftig te zyn met deeze Soort, welke thans daar van is afgezonderd. Zy heeft de Stengen rond en lievig, de Bladen ruigachtig, zegt de Ridder. (5) Barleria met gebaarde eenzaame Oxeldoornen en rondachtige effenrandige Bladen. Tot de beide Indiën behoort deeze, zynde een zeer Doornachtig Heeftertje, met Palmbladen. (6) Barleria met langwerpige effenrandige Bid' den; twee Kelkblaadjes breeder en kanthaairig, twee Liniaal f pits. Dee- (4) Barleria Spinis Axillaribus Pedatii quaternis &c. sari Tol. integerrimis Spinis lateralibus. R. Lurdb. 19r. Fl. Zeyl a3r. Prionitis. H. Clif. 48S. Coletta-Veetla. Hort. Mal. IX. p. 77. T. 4t. burm. Fl. Ind. p. ijj- (s) Barleria Spinis Axill. oppofitis folitariis 8cc. Barl. Amer. ipinofisGma ftutescens, Buxi folio parvo. AMM- Hert, 104. Carrifchulli. Hort. Mal. ii. p. 9<- t. 47- (6) Barleria Fol, oblongis integerrimis &c. Osb. Itin.HS t. 8. Melainpyro cognata Madera;paterifis &c. MORIS. Hifi, iii, p. 4ï9- S. ïï. t. 23. f. 7- O04 ïl. Deel. IX, Stuk, IV. a.fdeel xv. ' Hoofdtuk.iv. Barleria 57 ionites, voerange- ige. v. Buxifoliet. palmbladige. vi. Crifiata. Gekamde.  5®4 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Afdeel, xv. Hoofd- «TUK. Schuilaaa- vn. BarltriA coecinea. Hoogroode. 1 I I 1 ( Deeze valt in Oostindie, zo welby Madrasf aan de Kust van Koromandel, als in China , daar Osbeck het een Heefter bevondt te zyn, van meer dan drie Ellen hoogte, doch niettemin zo zwak van Stam, dat zy, zonder Iteun, zig niet overend kan houden. De Bloemen , zegt hy, die blaauw zyn , vallen ligt af: de Bloempyp is gcboogen en aan derzei ver onderfte deel zitten de Meeldraadjes vast, waar van, behalve een onvrugtbaar, twee zeer kort en twee zo lang als de Stamper zyn. De bovenfte Lip is breed en ovaal, de onderfte vjerdeelig met lange fcherpe punten. Twee Kelkblaadjes hebben eene Kamachtige gedaante en zyn eenigernaate gedoomd, de twee anderen Liniaal,Ipits sn effenrandig. Het Zaadhuisje is lang en puntig, met twee holle Kleppen en Veerkragtig, bevattende in ieder Hokje twee platachtige Zaaden. (7) Barleria die ongedoornd is, met Eyronde, fyn getande, gefteelde Bladen. Men vindt deeze, in Zuid-Amerika groeiende, byPnuMiER afgebeeld. Zy heefteen ;ewrichte, Takkige Steng en Kranswys verjaarde hoogroode Bloemen , met de Bovenlip ïitgerand, de Onderlip in drieën gedeeld. De (O Btrliria inermis, Fol. ovatis denticulatis petlolatïs. arleria Solani folio , flore coccjneo. Slum. Ge«. 31 Je i. f. 1.  D 1 D T N X M I A. 5?5 DeGeflagten van Duranta, Oviéda, Folkameria, Clerodendrum en Fto of Kuifchboom zyn onder de Heefters befcbreeven. Van hetllaatfte heeft de Heer Thunberg een nieu-" we Soort, die rondbladig is , en waar van ikjj een fraai jen Tak bezit, in Japan waargenomen. De Bontia en Avicennia bebooren tot de Boomen en zyn daar voorgefteld. Des volgt hier het Geflagt van COLUMNEA. Dus naar den vermaarden Kruidkenner Columna gedoopt; waar van de Kenmerken een vyfdeeligeKelk zyn, met de Bovenlip der Bloem gewelfd en onverdeeld, aan den Voet gebocheld; de Meelknopjes tot een Kransje famen verbonden : het Zaadhuisje tweehokkig. Twee Soorten komen 'er thans in voor, naamelyk Ci) Columnea met zeer ruige Bloemen. In de Bosfchen van 't Eiland Martenique,als ook op Jamaika en elders in de Westindiën, groeit (1) Columnea Corollis hirlurisfimis. Syfi. Nat. XII. Gen. 792. p. 4*7- Veg. XIII. p. 484- Col. fcandens phceniceo Flore, Fruftu albo. PiUM. Cen. s8. Ie. 89- f- 1- Acliiraenes major Herbacea hirfuta , oblique asfurgens. BROWN Jam. 270. Rapunculus Fruticofus &c. SlOAN. Jam. 58. Hifi. I. p. is7. T. ico. f. 1. jS, Columnea fcandens Fl, lutescente Fruftu albo. PMJM, Oen. zl. Oo 5 h, deel, ix. stuk» IV. FOSEL* XV. OOFD' UK» Ai:ioisrmia. I. Columnea fcandens. Klimmenie.  IV. 'Afdeel xv. Hoofdstuk. Schuifaaa dige. ' ti. Ctlunsnia hngifolia, Langbladige. (z) Celxmnea Fob Lanceolatis longislïmis fubferratis gla« bris. Mant. 90. Bahel - Tfiulli. Hert. Mal. IX. p. 169. T. *?« Digitali affinis Indica Blattatire folio. Co.mmel. 386 TwEEMAeTIGE KrüIDKN. groeit dit Kruid, een Klimmend Gewas, welk Brow ne genoemd heeft Achimenes, die grooter en Kruidig is,fchuins op itygende ruig,met Eyronde gekartelde Bladen tegenover elkander, beurtÜDgs kleine en gepaarde Bloemen in de Oxelen overhoeks. Een weinig fchynt hier van dat Gewas te verfchillen, welk Sloanenoemt Heejlerige Raponce met langwerpige effenrandige pluizige Bladen tegenover elkander en eene Haairige paarfche BJoem. Plomiirheeft 'er eene Verfcheidenheid van met geelachtige Bloemen , de Vrugten wit, zo wel als in zyne rosbloemige, beiden klimmende Gewasfen. (2) Columnea met Lancetvormige, zeer lange , byna Zaagtandige gladde Bladen. Deeze, in Oostindie groeijende, en van den Heer Commelyn genaamd; een Plant naar het Vingerhoed Kruid gelykende met Bladen van- Mottekruid; hadt de Heer N. L. Bürmannüs tot het Geflagt van Sefamum t'huis gebragt, gelyk ik bevoorens heb gemeld. De Ridder oordeelt, dat dezelve volftrekt tot één Geflagt met de Achimenes van Brown bchoore. Aca n-  Didynamia; 58? Acanthus. Beereftklaauw. Een Bloem met ééne Lip, die neergeboogen ( en driedeelig is, en een tweebladige, tweedee-, lige Kelk, onderfcheiden dit Geflagt, waar van het Zaadhuisje tweehokkig is, gelyk in de voor-^ gaanden. Het bevat de volgende Soorten. (i) Beerenklaauw met uitgehoekte ongedoomde Bladen. (a) Beerenklaauw met vindeelige gedoomde Bladen. ' Deeze twee Kruiden, beiden in de Zuidelyke deelen van Europa wild groeijende, noemt men gemeenlyk Beerenklaauw; hoewel een Soort van Hcilkruid ook dikwils dien naam voert, als naar deeze gelykende*. DeLatynfchenaam is Acanthus of Branca Urfina, waar van het eerfte op de fiekeligheid, het andere op de figuur derBladen ziet, die naar een Beerenvoet gelyken. Branca is een Italiaanfch woord , dat een Klaauw of fï) Acanthus Fol. finuatis inermibus. Sy/l. Nat. XII. Gen. 793. p. 427. Veg. XIII. p. +84. Mat. Mei. 318. II. Cliff. 315. Ups. I8i. Gouan Monsp. 309. R. Lugdb, 304. Acanthus fativus f. mollis Virgilii. C. li. Pin. 3s3-Carduus Acanthus f. Branca ürfi. J. B. Hifi. III. p. 75. Acanthus fativus. Dod. Pempt. 719. Lob. Ic. II. p. a. (z) Acanthus Fol. pinnatifidis Spinoils. H. Cliff. R. Lugdb. GOUAN Monsp. uts. Acanthus aculeatus. c. B. Pin. 381. Acanthus fylverfris, dod. Pempt. 739. Chamsleonta Monfpelieufium. lob. Ic. II. z. II. deel. IX. Sras> IV. {FDEEL. xv. lOOFDTUK. Angio* termia. I. Uanthus mollis. Zagt. II- 'pir.ofus, gedoomd. * Zie 't .'III. St. )ladz. ps.  j88 TwEEMACTIGE KRUIDEN." r IV. Afdeel xv. Hoofdstuk. Schuilzaa d'gt. (3) Bec of Voet van een Beest betekent. Die benaamin'gen zyn in de Europeaanfche Taaien nagevolgd. De eerfte Soort, evenwel, is zagt en niet gedoomd , verfchillende dus zeer van de laatfte, die de Bladen ook veel dieper verdeeld heeft en naar de Diftels gelykt. De eerfte wordt Tamme Beerenklaauw geheten, om dat zy dikwils in de Tuinen wordt gekweekt wegens de fraaiheid der Bladen, welken de Ouden in het Snywerk der Kapiteelen van Kolommen, als ook tot Handvatzeis van Bloempotten en andere Ornamenten der Bouwkunde, nabootften. Ook teltmenze,in de Geneeskonst, onder de verzagtende Kruiden. Beiden hebben zy eenopftaande Steng, aan welke de Bloemen op even de zelfde manier voortkomen , die ook van gelyke figuur zyn. De Kelk beftaat uit zes Blaadjes, zegt Gouan, waar van het bovenfte en onderfte breeder zyn, hebbende wederzyds twee kleine fmallere Blaadjes. De Bloem heeft eene breede Onderlip, van vooren in drieën gedeeld, van agteren Ringswyzc; terwyl de vier Meeldraadjes, Houtig flyf, aan 't end een Meelknopje hebbende als een Schuijertje, de plaats beflaan van eene Bovenlip. De Vrugt gelykt naar een Eikel, die in de .Kelk aanrypt, en tweehokkig is, bevattende bultige Zaaden. Op Sicilië en in 't Napelfche is dit Kruid zeer gemeen. In Languedok en Provence groeijen de beide Soorten.  DidynAmia» $8$ (3) Beerenklaauw met Lancetvormige effenrandige Bladen, die aan den rand gedoomd zyn. Deeze , die men wil dat de Echte Tamme Acanthus van Di os co 111 de s zou zyn, werdt door R au wolf, van wien zy op den Berg Libanon in Paleftina gevonden is, Welfchen Berenklauw geheten. Morison en Bobart hebben, volgens de aantekening van R a j u s , te regt opgemerkt, dat dezelve door de Kenmerken , die in de bepaaling gegeven zyn, van de andere Soorten van dit Geflagt verfchille. (4) Beerenklaauw met uitgegulpte Tandswys' gedoomde Bladen, en eene Heejlerige ftekelige Steng. Op Slykerige zoute Gronden , aan de Zeekusten van Oostindie , komt deeze voor, die by Rumphius den naam van Oostindifchi Hulst voert, als een Heeftergewas zynde, dat veel naar Hulst of liever naar deSteekende Palm gelykt. 't Is een Heefter van drie of vier Voe- ter (3) Acanthus Fol. Lanceolatis integerrimis rnarglne Spinofis. Gkon. OrUnt. Acanthus Dioscoridi. vel fativus, Rauw. ttin. zss- R*J- Suppl. sis. (4) Acanthus Fol. repandis dentato- fpinofis Sec. Osb. Itbt. 92. Acanthus Malabaricus Agrifolii folio. PET. Gas. T. 94. f. it. Frutex Indicus Spinofus Stc. Pluk. Phyt. z6i. f. 4' Card. Aq. five Indarum Dilivaria. CAMM- La». «• N» IS' Aquifolium Indicum. RUMPH. Amh. VI. p. I«3» 7«« Paiua -Schulli. Hert. Mal, II. p. 93. T. 4!» U. DlEL.IX stuk. iv: Afdeel; xv. hoofd-I stuk. III. Acanthus Dioscori. dis. Gehéelblaaig. iv. Ilicifolius. Hulftbladig.  59° TWEEMAGTIOE KrüIDEN. IV. Afdeel, xv. Hoofd. stuk. Schuiizaa digi. v. Acanthu JHadiraspatenTts.Vierbladig vi. F.iaiis. Eetbaar. teri hoogte, aan 't end der Takken een Tros of Aair hebbende van Bloemen, als die van't Beerenklaauw; waar op een dergelyke Vrugt volgt, met vier zwarte Korrels naar Kaau woerden - Zaad • gelykende. (5) Beerenklaauw met viervoudige Bladen, 0> xelbloemen en kanthaairige Kelken. . Tot deeze Soort, by Madrasf, aan de Kust van Koromandel, gevonden, betrekt de Ridder ook het Kanthaairige Beerenklaauw van den Heer N. L. Bürmannus, die daar van een byzondere Soort gemaakt hadt. De Af beelding van het Vierbladige Kruid , aan de Ganges groeijende, dat naar het Melampyrum gelykt, by Plukenet, verfchilt vry veel van de z'yne. Het heeft, volgens zyn Ed., een Kruidige gegaffelde Steng,vier ovaale ongedoorndeBladen; den buiten - Kelk met kanthaairige Blaadjes gefchubd; den binnen-Kelk vierbladig, ongelyk; het Zaadhuisje rood. In Arabie vondt de HeerForskaohltwee zonderlinge Soorten van Beerenklaauw. De eene noemt hy Eetbaar (6); welke ook vier Bladen by O) Acanthus Fol. quaternis, Flor. Axillaribus, Calycibua :iliatis. Adiutoda Maderafpatenfis Calyce Fbarbato.PET.^*». t3. Acanthus Ciliaris. Burm. Fl. Ini. p. 139. t. 42. C. 1' Vlelarapyro affinis tetraphylla Gangetic a &c. Pluk. Phyt' r. 99. f". 3. (6) Acanthus Fol. Lanceolatis fubdeatatis, Spicis Braele»» ipinofis. Flor. AZgypt, Arab. p. 114,  D i d y n a m i a. 591 by elkander hadt, aan de onvrugtbaare Takken Lancetvormig, eenigermaate getand, ftomp, met kleine Doorntjes en Aairen van twee Duim lang, die digt, op vier ryen, Schubswyze bekleed' zyn met Blikjes, langer dan de Bladen, Eyrond; Lancetvormig, fterk geribd en aan den rand zeer Doornig; de Bloemen bleek blaauwachtig. Hier van waren de Bladen, raauw, fmaakelyk om te eeten. Men verhaalde hem, dathet verfche Zaad, met eenig Speekzei nat gemaakt, in de Hand gehouden, met een flag aan Hukken fprong. De andere, die hy Boomachtig noemt (7), was een groote Heefter van vier Ellen hoogte, aan 't end der Takken Aairen hebbende van roode Bloemen en Lancetvormige Blikjes, op de kant gehaaird met Draadachtige Doornen, een half Duim lang. De Bladen van deezen Heefter waren Liniaal Lancetvormig, aan den rand gegolfd, uitgehoekt, Tandswys' gedoomd, gepaard, een Span lang. Deeze werdt van de Arabieren Senaf, de andere Sogaf geheten. P e d a l 1 u m. Minkyzer. Een vyfdeelige Kelk, een byna Smoelachtige Bloem, met den rand vyfdeelig, draagende een Kurkachtige, vierhoekige Noot, aan de hoeken gedoomd, tweehokkig, met twee Zaaden. Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt voor, (7) Acanthus Caate Axbor.ec-, Foliis finuato ■ dentatis Spi- nofis. im. II. deix, IX, Stuk, IV. Afdeel XV. 300FDTUK. Angic- VII. Acanthus irboreus. Boomach-  592 T WEE ma G TI CE KrüIDEN. IV. Afdeel xv. Hoofdstuk. Schuilzac **ge. T. Peda Hum JUurex. Osstindifch. XVI* HOOFD, i (*; Zie het veorg. VII. Stuk , bladz. 35*. (t) I» het VIII. STUK , bladz. jat. (i; Pedalium. Syft. Nat. Gen. 794. p. 427. Veg. XIII, p. 48$. Burm. Fl. b.d. 139. T. 4s. f. 2. Kyoscyamus ma» litimus Fruciu Tiibuli aculeato. burm. Zeyl. 122. Patiraja. Herm. Zeyl. 41. Mutex. Fl. Zeyl. 440. Kaki - Mullu. Hort, Mal. X. p. 14j. T- 7ï- voor, dat wegens de figuur van de Vrugt, veel ' naar onze Europifche Waternooten, gemeenlyk Minkyzers genaamd (*), gelykende, den bynaam voert. Zelfs wil men dat de Cingaleezen "op Ceylon die Vrugten tot Voetangels gebruiken zouden. Deezen naam heb ik aan het Landkruid, Tribulus, gegeven (f). De eenigfte Soort fi), Zee - Bilfemkruid met Vrugten als der Waternooten, by den Heer J. Burmannus genoemd , is door den jongen Heer in Afbeelding gebragt, die aanmerkt, dat de zyne veel teerder zy, dan degene die in de Malabaarfe Kruidhof is vertoond, hebbende ook eene ftomp Eyronde Vrugt,- de Steng met een witte Wolligheid bekleed; de Bladen overhoeks, getand, eenigermaate ruuw en glanzig; de Bloemen in de Oxelen eenzaam. Die van Ceylon hadt de Bladen gepaard, gegolfd, gefteeld en de Vrugten , als gezegd is, met vier Doornen gewapend: zo dat de gedagte daar van eene Verfcheidenheid zou moeten zyn.  Tetradïnamia, 593 XVI. HOOFDSTUK. i Befchryving der ViermAgti ge Kruiden ( TetradyDamia), dus genaamd , om dat van zes Meeldraadjes, in derzelver Bloemen, vier langer zyn dan twee anderen, die tegenover elkander Jtaan: gelyk dit plaats heeft in de Kool , Rady2en , Violieren , Lepelbladen, Thlaspi en veele andere Kruiden. Die Planten, welken de vermaarde Tournefort in ééne Klasfe hadt t'huis gebragt, onder den naam van Kruisbloemige; om dat zy vier Bloemblaadjes hebben , die als de Wieken van een Molentje in 't kruis ftaan , hebben de gedagte eïgenfchap , welke dezelven van alle anderen onderfcheidt. Bovendien is haare Vrugt een Haauw of Haauwtje, 't welk plaats heeft in weinige andere Planten: des deeze Klasfe als zeer natuurlyk kan aangemerkt worden. Tournefort hadtze , naardefiguur en gefteldheid der Vrugten, in verfcheide Rangen verdeeld; doch Lins«us maakt 'er flegts twee, van Haauwtjes-en Haauwdraagende. waarvan de eerfte veertien, de andere zeventien Geflagten bevat. De Kelk, zo hy 'er is byna altoos vierbladig, zit altyd onder het Vrugtbeginzel , dat het onderfte van den Styl uitmaakt en de Vrugt wordt. Deeze Klasfe heeft Pp geen II. Deel. IX. Stuk. IV. 4fdeel.' xvi. 300fd-. tuk.  594 Vi ermagtige Kruiden; IV. Afdeel xvi. Hoofd- stuk. Haauvi' tjesdraagende. i. JHyagrum perenne. Oveibly. rend. geen Geflagt van Boomen of Heefiers uit^ele. ' verd, en volgt hier dus in haar geheel. Haauwtjesdraagende. M y a g rum. Vlafchdotter. In dit Geflagt beftaat het Haauwtje, dat dik» wils ééne holligheid heeft, uit holle Klepjes en loopt uit in een Kegelvormig Styltje , van de Bloem overgebleevec. Het bevat de volgende Soorten. ■ (i) Vlafchdotter met de Haauwtjes tweeledig eenzaadig, de Bladen endwaards uitgehoekt met Tandjes. In Duitfchland groeit deeze, die men één-of tweezaadig noemen kan. Doktor Mappus zegt, dat de Vrugt beftendig twee Zaaden voortbrengt. Tournefort, niettemin, hadtze geteld onder de eenzaadigen en wordt hier in door Doktor Gera.ro gevolgd. Haller merkt, in navolging van Gaspar Bauhinus, die dit Kruid ook afbeeldt, aan, dat het Haauwtje. altoos wel twee hokjes heeft, boven elkander, doch dat het onderfte meestal ledig is; (i) Myagrum Siücuüs biarticulatis monorpermis Sec. Sy/l. Nat. XII. Gen. 79«. p. 431. Vet. XIII. p. 4S7. Gouan Monsp. mi. GER. Prov. 342. Crambe Fol. Lanceolatis denrato-lïnuatis. H. Cliff. 340. R. Lugdb. 329. Rapirtnnn monofpermiim. Tournf. Infi. 210. C. B. Pin. 95. Prodr. 37. Ic. AUfï. Ms. p. t. 266.  is-: weshalve evenwel dit Kruid eenzaadig zou kunnen genoemd worden: maar, werwaards dan met de verzekering van Mappds, zo even ge-! meld, die ook door Rupi'i us en Mor ison' beveiligd wordt f *). 'c Is een Kruid dat fomtyds grooter, tot anderhalf Elle , fomtyds kleiner, tot een Voet hoogte, altoos zeer Takkig voorkomt, met Bladen naar die der Raapen gelykende, fomtyds Lancetvormig, fomtyds Lierachtig Vinswyze yerdeeld, zynde de bovenften altyd minder ingefneeden dan de onderften. De Bladen hebben Steelen; de Zaadhuisjes, die Aairswyze groeijen , zyn rondachtig met een punt en byna ongefteeld, de Bloemen geel. (2) Vlafchdotter met gejleufie-effene HaauW' tjes , de Bladen langwerpig en Tandswyze uitgehoekt. (3) Vlafchdotter met gejlmfde Haairige rimpelige Haauwtjes en langwerpige Jlompe getande Bladen. (4) (*) Beter hadt derhalve de Ridder gedaan , met in de bepaallng 't woord dispermis te behouden: want dewyl 'er altoos twee Hokjes zyn, en fomtyds zekerlyk twee Zaadjes zyn gevonden , kan men de voortbrenging van één Zaadje hier niet dan gebrekkelyk aanmerken, (1) Myagrum Siliculis fulcatis lavibus &c. H, Ups. 18a. Rapiiïrum Oriëntale Fol. Raphani, Capfulis rugofis. IlOïKH. Lugdb. jj. p. 2. (3; Myagrum Siliculis fulcatis pilofis, rugofis &c, H,Ups, 103. P p 2 II. Osei,, ix. Stuk. IV. afdeel. XVI. Ioofd- TUK. Siiicuhfx. II. Myagrum Oriëntale. Levantfch. in: Kugofam. Rimpelig.  EKMAGTIOE KRUIDEN. IV. Afdeel, xvi. Hoofdstuk. IV. Myagrum Hispanieum. Spaanlcli, •v. Perfolia. turn. Dooiblaüg. (4) Vlafchdotter met effene byna ronde Haauwtjes en Lierachtige Bladen. Van deeze drie gelykt de eerfte, uit de Levant afkomftig, veel naar de voorgaande,maar is een jaarlyks Kruid : de tweede groeit in de Zuidelyke deelen van Europa zegt Lin n-ffius j de laatfte in Spanje. Deeze verfchilt van de drie voorigen aanmerkelyk in geftalte. Zy heeft eene ruuw Haairige Steng en getande gefteelde langwerpige Bladen. De Bloemen komen aan lange Koedswyze Trosfen voort, en daar op volgen Rolronde effene Haauwtjes, beftaande uit een langwerpig gefteeld Lighaam, daar een Eyrond Haauwt je op zit, naauw van Hals, met het onderfte Leedje tweehokkig ledig , het bovenfte eenzaadig. De Bloemen zyn geel. (5) Vlafchdotter met ftomp Hartvormige, byna ongefteelde Haauwtjes en de Steng omvattende Bladen. In de Koornlanden der Zuidelyke deelen van Vrankryk, en van Switzerland, groeit deeze, die de Haauwtjes wel driehokkig maar eenzaadig heeft, in het middelfte hokje alleen Zaad- draa- (4) Myagrum Siliculis btvibus fubtorofis &c. Sinapi Hisp. minus Raphani folio. Tournf. Infl. 227. (5) Myagrum Siliculis obcordatis fubfesfilibus &c. GouajJ Monsp. 311. H. Ups. ui. Cliff: 328. R. Lugdb. 330. Myagrum monolpeiruum latifolium. C. B. Pin. 109. Prodr. 52. T. si. Moris. Hifi} II. P.267.S, 3.T.2i.f.antepenulr.  Tetradynamia. 597 draagende. Haar gedaante is als een omgekeerde Pieramied, met een klein Puntje boven uitfteekende. De Bladen gelyken veel naar die der H Suikerey: de hoogte is fomtyds meer dan eens" Elle. Het heeft kleine geele Bloempjes. (6) Vlafchdotter met ftomp Eyronde gefteelde 2 eenzaadige Haauwtjes. ƒ Naar deeze Soort heeft het Gefiagt den naam. Zy is, zo wel als de voorgaande en volgende, een Jaarlykfch Zaay-Gewas, dat men in 't Franfch, als ook in Vlaanderen , Cameline noemt, in 't Engelfch Gold ofpleafure, en in 't Hoogduitfch Dotter, hein- of Vlafchdotter. Het komt in verfcheide deelen van Europa van zelf voort in de Bouwlanden , en is onder 't Vlafch niet ongemeen, wordende op fommige plaatfen, gelykin 't Ovetysfelfche, in Zeelanden het Luikfe, als ook in Lotharingen , veel gezaaid wegens 't Zaad, daar men Olie uit perst of flaat. LihNjeus onderfcheidt het Tamme van het Wilde, doch Haller niet, offchoon het eerfte de Zaadhuisjes meer gezwollen heeft. De Steng, zegt deeze, met het Loof, is door ruigte (6) Myagrum Siliculis obovatis peduncnlatis monofperm's. CoRT. Belg. 181. Fl. Suec. 541, 56+- KRAM. Auflr. 187. GOUAN Monsp, 311. Myagrum fylveftre & fativum. C. B. Fm. 109. Camelina f. Myagrion. DOD. Pempt. si*- Alyafon Fol. Auriculatis glabris, profunde dentaris. Hall. Helv. 537. Myagrum fcetidum. C. B. Pin. 109. LlfJD. Al/at. 94. T, r. PP 3 ii. Deel ix, Stuk, IV. ?DEEL. Xi'. OOFD» 'UK, VI. lyagrum \tivum. Tan».  593 Viermagtige Kruiden.' IV. Afdeel xvi. Hoofd» stuk. Haauvitjesdraagende. t < ] ; vii. Myagrum par.lculal.m. Gefluimd» 1 ü tcrunwachtig, gearmd, drie Voeten hoog: deBladen zyn Lancetvormig Ovaal, fpits gepunt, flaauw Zaagtandig. De Bloemblaadjes bleekgeel; die van den Kelk bultig, ligt afvallende. Het heeft een Hartvormig dikHaauwtjemeteenblyvend Styltje, dat veele geele Zaadjes , byna Eyrond , heeft; waar van misfchien de naam afkomftig is. De Olie, uit dit Zaad geperst, is zsgt, in Geneesmiddelen dienftig en ook tot de Spyzen gebruikbaar of in de Lampen , gelyk Raap- en Lynzaad-Olie. Door den Ridder is hier ook, als eene Verfcheidenheid, t'huis gebragt het Stinkend Vlafchdotter van Bauhinus, dus wegens den Stank, wanneer het tusfchen de Vingéren gewreevcn ivordt, genaamd. Hetzelve komt in Bloem en :n Vrugt overeen, maar heeft dc onderfte Blaiert met fpitfe Tanden en de bovenften ookdieier ingefneeden , allen glad, veel fchraalder ert langer. Haller, die het afgezonderd had, leht, niettemin, dat men het 'er by zou kun» lèn voegen. Omftreeks Gotticgen kwam het overvloedig voor. (7) Vlafchdotter met Linsachtig ronde Stippelige gerimpelde Haauwtjes. In (7) Myagrum Siliculis Lentiformibus orbiculatis. Stc. Gouan Monsp. 311. hall. Helv. 536. Fl. Suec. ƒ42. H. Cliff. 318. 1. Lugdb. 330. dalib. Paris. 193. Myagrum monofpernïirfutum (Uitruis rotundis. Lof.s. Prmf. 174. t. $6. Myngro milis Siliqui rotunda. C. E. Fin. 100. Prodr. sa. t. js.  Tetradïnamia. 599 In veele deelen van Europa groeit deeze aan de kanten der Akkerlanden, ja ook in Sweeden en Rusland , inzonderheid by dc Paleizen aan;den Neva-ftroom en is 'er gemeen aan de Wa-S' terleiding van Ladoga. Akker- Rapiftrum, met ge-oorde fpitfe Bladen, hadt Tournefort dezelve geheten, die hyomftreeks Parys vondt. De rondheid der Zaadhuisjes onderfcheidtze meest van de voorgaande. (8) Vlafchdotter met Linsachtigeftomp Eyronde gladde Haauwtjes , gefteelde lang-i werpige Zaagtandige ruuwe Bladen enge-\ pluimde Stengen. Drie Planten, eenigszins verfchillende , waren den Ridder bezorgd , die tot .deeze Soort fchynen te behooren. Men heeftze , wegens de Zaadhuisjes , tot het Thlaspi betrokken gehad. Dus hoort hier t'huis het Kleine en Groote Thlaspi der Alpen met ronde Hoofdjes, door Bauhinus afgebeeld, li a lle r noemt het Kruid, Alysfon met ovaale, gefteelde, effene Bladen, dieyler Zaagtandig zyn. Het kleine groeit Plag- acb- (8) Myagrum Siliculis Lentiformibus obovatis glabris 8cc. UcQj Vind. 257. Gouan Mom?. 312. Cochlearia perennis Saxatiüs minima. MAGN. Hort. 59. Alysfon Alpinum. sec. Ver. i. p. 378- Thlaspi petrxum Myagroides. Pon. Bad. 3-57. T. 3?s. Thlaspi terrium Saxnile. Cam. Epit. 33 «• Thlaspi Alp. minus Capitulo rotundo & majus. C. B. Pin. 10S. BAUH. Prodr. 49- T. 49- HAIX. Helv. Slt. Pp 4 ii, Dsel. IX. Sr VB. IV. led bel, xvi. [oofd'uk. Wt»bf** vin. Myagrum axatïle. teennüa* >end.  6CO VlERMAGTIGI KrüIDEN. iv; Afdeel. xvi. Hoofdstuk. Haauw ijndraa- ix. Myagrum AZgypüum Egyptiich. achtig, een Handpalm hoog ; het groote heefc leggende Stengetjes, Men vindt het niet alleen op de Switzerfche Alpen , maar ook in 't Veroneefche , in Karniolie en by Montpellier op de Gebergten. De langfte Meeldraadjes zynraakende aan elkanders zyde geplaatst, en hebben den top gegaffeld , met de binnenfte punt geknot , de buitenfte uitwaards geboogen, zegt Jacqüin; de kleinften hebben wederzyds een Klier; de Styl is kort: dc Zaadhuisjes zynKlootrond. C9) Vlafchdotter met hoekige Haauwtjes en driedeelige Bladen. Door Hasselquist is deeze in Egypte waargenomen , die een gemikte Steng hadt, met Roedachtige Takken en gefteelde Bladen, in drieën of vyven verdeeld; de Zaadhuisjes met twee vierhoekige Leedjes, de Bloemen geel. De Geftalte is als die der Zee - Rakette (*). V e l l a. Tongetjes. In dit Geflagt is het middelfchot eens zo groot als de Klepjes en van buiten Eyrond, weshalve de Haauwtjes zig als getongd voordoen. Den Griekfchen naam hadt de Ridder van Galenüs ontleend. Twee Soorten zyn 'er van, naamelyk CO ' (9) Myagrum Siliculis angulatis, Foliis rripartitis. Hasselq. (*} Cakile Serapionis Emcac folio. lob. Ie. 223. Bunias Cakile. Linn,  Tetradynamia; 6oi Cl) Tongetjes met Vindeelige Bladen en hangende Haauwtjes. Dit is een Jaarlykfch Kruid, in Spanje groei-r jende, dat, volgens Clusius, een enkele Steng heeft, die kort boven den Wortel zig in veele anderen verdeelt, 't Gewas, ruig en ruuw ,j verheft zig ter hoogte van een Voet, met Bladen byna als die van de Tuinkers, maar fyner verdeeld , groen en niet minder fcherp van Smaak. De enden der Takjes zyn Aairswyze bezet met bleeke Bloempjes , waar op kleine tweekleppige Zaadhuisjes volgen , met een uitfteekend Tongetje, als boven is gezegd. (i) Tongetjes met geheele ftomp Eyronde gehaairde Bladen en opjtaande Haauwtjes. By Aranjuez, in Spanje, groeit, volgens den Heer M i nu art , deeze , die Heefterig is , met onverdeelde, niet gefteelde, ruige Bladen; de grootfte Meeldraadjes by paaren famengegroeid hebbende met hunne toppen , zondei Meelknopjes. Ana (i) Vella Folii» pinnatrfidis , Silrquls pendulis. Syft. Net XII. Gen. 797. P- 43'- ^'S- XUI- P- 4«& Vella. H- cl'J) 329. Ups. isö. R. Lugdb. 331- gouan Monsp, 312. Naftur tium fylveftre Erucae facie. C. B. Pin. lot. Naft. fylv, Va lentinura. Clus. Hisp. p. 4". H. 4j3- Hifi' P- (2\ Vella Fol. rntegris obovatis, Ciliatis <<de Daken en Puinhoopen vondt, eenzelfde ware, dan een andere Soort (*). De Afbeeldingen, inderdaad, toonen een aanmerkelyk verfchil, inzonderheid die , welke Zahosi voorftelt, van eene Plant, uit Zaad van Sumatra inOostindie te Venetië voortgekomen , en hem medegedeeld , hebbende het Zaadhuisje als de Kop van een Vogeltje. Ik vindze echter, door den Hoogleeraar N. L. Burmannus, niet geteld onder de Oostindifche Planten. Zie hier de befchryving , welke Linnjeus geeft van deeze Soort, ^ „ De merkelyk ontlooken: zo dat het zeggen van Bellonius, aangaande deeze Roos {Radice Aqua impofitS fe explicans) hier proef houdt. Zelfs twy fel ik , of door Warm Water , wanneer men deze Roosen daar in dompelt, ds Ontluiking wel fpoediger gefchiede. Ik heb in koud en in warm twee zulke Roozen byna gelyk zien open gaan. f» Anafiatica Fol. acutis , Spicis folio longioribus &c. Anaftatica qua Myagrum ex Sumatra. Grom. Oriënt. 78. Myagrum e Sumatra & Syria femine fpinofo. ZAN. Hiji. 142. T. $5. Thlaspi Hiericho fylv. affine. Bocc. Mus. 135. T. 98. Jaccj. Auflr. T. 6. Rofa Hiericontea fylvefttis. C. B Tin. 484. alia. CAM. Hort. T. 4». (*} Botanici duas ftatuunt Species: quJ in re dlfferant ignoro; magnitudo enim diffeientia non eft. LlNtf. in Hortt Ciiffortiano , de Anaftatkfr. p. 3*1. 11= ümu> .lx. stuk. IV. fdeel.' XVI. OOFD* fUK. Siliculofz*  ÜUil VlERMAGTIGE KRUIDEN. IV. Afdeel xvl Hoofdstuk. Haauw tjtsdraagenie. V. Subtdaria Aquatica. Waterig. ■ I I i i i l l De Bladen Lancetvormig .Zaagtandig, ge„ fteeld j eenigermaate ruuw: zeer korte Aairen, „ puntig uitloopende, in de Oxelen: de Bloem„ blaadjes afltandig , Liniaal, uitgerand, van „ langte als de Kelk: de Zaadhuisjes ongefteeld, „ byna Eyrond , ruuwachtig, met een in- of }i ongewricht Puntje" (f _}. SunuLARiA. Elskruid. Een eifenrandig Eyrond Haauwtje met Eyronde holle Klepjes , tegen het Middelfchot aangekant en de Styl korter dan het Haauwtje. Dus komen de byzondere Kenmerken van dit 3eflagt voor, 't welk van de Elsvormigheid der Bladen den naam heeft, en maar ééne Soort bezat die , in de Noordel yke deelen van Europa , op overftroomde Moerasfige plaatfen en in Rivieren groeit. Men vindt het op de Slykerige Oevers van de Neva, in Rusland, overvloedig. In Sweeden en Lapland groeit hetoveril in de Meiren, op een Zandigen Grond, en ilyft onder Water. De vermaarde Sherard ondt het ook, op vogtige plaatfen, in Ierland, en (T) Syfi- Nat. Veg. XIII. p. 488. (i; Subularia. Syft. Nat. x. Gen. 799. p. 452. Veg. XIII. . 488. Fl. Lapp. 253. Suec. 527. GOBT. Ingr. loi. Alysim. paluftre Folio junci. Buxb. AS. Petr. n. p. 360."T. 3. f. i. Grainiiiifolia Aquatica Sec. Pluk. Alm. iso. T. m. . s. Oed. Dan. T. 35. Gramen Junceum hybernum Thlaseos Capitu'ts, Stoatdi. MORIS. Hift. IJl. p. 229. s. 8. T, •. f. uit.  Tetradtnamia; €c? en noemde het Klein Ierfch Bies-Gras, met Hoofdjes van Thlaspi: Ray Biesbladig Kruid,' onder Water groeijende, met Zaadhuisjes van de', Lepelbladen i Plukenet tytelt het Grasbladig. Dit Plantje geeft in Ierland, uiteen Vezeligen Wortel, verfcheide Biesachtige, fpitfe, halfronde Blaadjes, één of anderhalf Duim lang en daar tusfchen dunne Steeltjes, van twee of drie Duimen, met twee , drie of vier rondachtige Zaadhuisjes een Vingerbreed van elkander. De Heer D. de Gorter heeft in Rusland hetzelve met vierbladige witte Bloempjes,in een vierbladige Kelk , gevonden ,• doch Meeldraadjes kon zyn Ed. 'er , wat moeite hy ook aanwendde, zelfs met een Vergrootglas, niet meer dan vier in ontdekken. De Ridder, evenwel, heeft, buiten twyfel, ook de twee kleinen gezien ; alzo zyn Ed. zegt, dat die geen Tandjes hebben. De Styl, zeggen zy beiden, ontbreekt 'er aan. Een geheel ander Kruid is het, dat de Heer Forskaohl Subülaria purpurea genoemd heeft. Hetzelve hadt Stengen van een Elle hoog, en langwerpig Hartvormige gladde eenigermaate getande Bladen: de Bloemen paarfch. Hy vondt hetzelve in Arabie, alwaar het Bockel werdt geheten. Wegens de gcfteldheid der Haauwtjes heeft hy het hier betrokken. IU Deel. ix. Stuk. Dra- IV. Slfdeel» xvi. iOOFD^ iTUK. Siliculofa*  *o8 Viermagtice Kruiden. iv; Afdeel, XVI. Hoofdstuk. Haauvj ijesdraagende. i. Draba Aizoides. Huislookachtig. ii. Ciliaris. Kanthaaiiig. III. Alpina. Alpiich. 1 ) I 1 i Draba. Tafchkruid. Dit Geflagt heeft een Haauwtje dat niet uitgerand is , langwerpig ovaal, met platachtige ' Klepjes, aan 't middelfchot evenwydig en geen Styl. Verfcheide Soorten, die men tot het Herders Tafchkruid betrokken heeft , zyn 'er in begreepen: des het getal derzelven agtis, als volgt. (1) Tafchkruid met een naakt enkeld Bloemjlengetje, en Degenvormige gekielde kant-, haairige Bladen. (2) Tafchkruid met een bynh naakte Steng en Liniaale Bladen , aan den rand en Kiel gehaaird; de Bloemblaadjes niet uitgerand. (3) Tafchkruid met een naakt enkeld Bloemjlengetje en Lancetvormige effenrandige Bladen. Deeze Kruidjes , op de Gebergten van ons We- (1) Draba Scapo nudo fimplici Sec. Sy/7. Nat. XII. Gen. ioo. p. 432. Veg. XIII. p. 489. Mant. 91. Alysfum Alp. lirfurum luteum. Mill. DiB. T. 20. f. 2. Sedum Alp. dis. lut. C. B. Pin. 284. Leucoium luteum Aizoides monanum. COL. Ecphr. II. p. 62. Burfa Faftoris Alpina Rofëa utea. Moms. Hifi. II. p. 30S. S. 3. T. 20. f. 9. (2) Draba Caule fubnudo, Fol. linearibus &c. Mant. 91, Jraba Caule loliolb &c. Gek. Pro. 344. T. 13. f. 1. (3) Draba Scapo nudo fimplici, Fol. Lanceolatis inteerrimis. OkD. Dan. 56. Fl. Lapp. Suec, H. Gif, 333, R, '.ugdb. 3 33. jACCJ. Fir.d, 254,  X E T R A D Y N A M I M 609 Wereldsdeel groeijende, hebben in Geftalte eenige overeenkomst. Het eerfte heeft effene, Liniaale, gekielde, kanthaairige Bladen, die niet! gelyk in het Derde langwerpig ovaal.zynenruig,s zonder Kiel. Het verfchilt van het Tweede, doordien de Wortelbladen famengehoopt zyn , als in het Wormbladig Huislook: daar het Kanthaairige de Bladen overhoeks aan uitgebreide Takjes heeft en den Kiel gehaaird. De Bloemen zyn in dit laatfte wit, maar in het Huislookachtige, zo wel als in het Alpifche geel. Het Kanthaairige heeft den Styl langer dan de Meeldraadjes c*)- (4) Tafchkruid met naakte Bloemftengetjes en byna Zaagtandige Bladen* • Van het vroeg bloeijen in 't Voorjaar heeft dit Onkruidje, dat men door geheel Europa en ook in onze Nederlanden overvloedig vindt, den bynaam. In de Zuidelyke deelen, gelyk op Sicilië, bloeit het zelfs in de Winter. Het is Ge- (*) Hoe dit overeenkome met dc bepaaling der Kenmerken, van geen Styl te hebben , is my wat duider, en ten opzigt van den Styl niet minder tegenitrydig, dan in 't voorgaande Geflagt. (4) Draba Scapis nudis, Foliis fubferratis. GORT. Belg. 18I. KRAM Auflr. r87- Fl- Suec. 523, 567- HALL. Helv. S38. GRON. Virg. 7S. H. Cliff. %i\.W. Lugdb. 333.GOUAN Jitomp- 3ü. Burfa Faftoris minor Loculo oblongo. c. B. Pin, 108. Alysfon vuig. Polygoni folo, Caule nudo. SEC Ver. I. p. 575-T. 4. f- S. Paronychia vulgaris. dod. Pempt. us. Par. Alfinefolia. Lob. Ic.469. Q^q ÏI. DïïL. IX), STUK. IV. FDEEL, XVI. [OOFD. ruit. ïiliculef*. iv. Draba rerna. Voorjaar».  610 VlERMAOTlCE KRUIDEN, IV. Afdeel XVI. Hoofdstuk. Haauu fjesiraagendt. V. Draba Pyrenaici /yreneelcl vi. Muralis. Muurig. Gemeene ParonychiagenoemdbyDoDONéus, ' die echter erkent, dat het de Paronychia der Ouden niet zy. Van fommigen, evenwel, wordt het tegen die Kwaal in 't end der Vingeren, de Vyt genaamd , als een byzonder Middel aangepreezen. Het geeft Stengetjes van twee of drie Duimen, uit een Roosje van Eyronde Blaadjes, doch komt ook met ronde Haauwtjes, en met driedeelige Blaadjes voor. (5) Tafchkruid met een naakt Bloemflenge\ tje en Wigvormige gepalmde driekwabbige Bladen. Op de hoogde Bergtoppen, zo wel in Oostenryk en Provence , als der Pyreneen, groeit deeze Soort, een niet minder klein Kruidje dan het voorgaande. De Steng, van onderen leggende en gebladerd, is boven naakt of Bladerloos : de Wortelblaadjes zyn vyfdeelig, de anderen driedeelig} de Bloempjes paarfch. , (6) Tafchkruid met een Takkige Steng en Eyronde ongedeelde getande Bladen. Ter (s) Draba Scapo nudo, Fol.Cuneiformibustrilobis. Ge». Prov. 344- L0EFL. lt. si. J4Cq. Vind. zSS- Alysfon Pyrenaicum perenne minimum Fol. trifïdis. tournf. In/1. 217. all. Pedtm. T. 6. (6) Draba Caule Ramof. Fol. ovatis fesfilibus dentatis. Draba Caule Ramofo, &c. R. Lugdb. 333. Gouan Mens?. 313. ger. Prov. 34$. hall. Helv. S3». Fl. Suec. jat. Burfa Faftoris major loculo oblongo. C. B. Pin. 108. Prodr. jo. T. jo. Alysfon Veronica: folio. Tournf. Inft. 217. Myagroides fubrotundis ferratis foliis. Babr. Ic. siS.fi, Diaba ne- pa*    T E T R A D Y W A M 1 &. él! Ter hoogte van een Voet komt deeze Soort , ïn Languedok, op vogtige Rotfen voort, en elders op Muuren, doch ook dikwils in Bosfchagiën; weshalve het Bofch-Tafchkruid hiertoe mede betrokken is, dat Ruig Alpifch Herderr■ Tafch by Bauhinus wordt genoemd en afgebeeld. Dit laatfte is naauwlyks getakt, dan door de Bloemfteeltjes boven aan het Stengetje, en heeft de Bloempjes niet wit, maar geel.Zodanig een Plantje heb ik uit Japan bekomen en in Fig. i , op P la av LX , voorgefteld; ten einde hetzelve met de gedagte Figuur van Bauhinus te vergelyken , die zegt, dat de .Stengetjes drie of vier Duim lang zyn. Ik vind de Blaadjes hier ook zeer ruuw en op ieder zyde met drie Tandjes bezet,- de Zaadhuisjes Eyrond en met lange Steeltjes. (?J Tafchkruid met eenbladige Bloemftengetjes, de Blaadjes ruigachtig, de Haauwtjes fcheef gefteeld. Het onderfcheid der Wortel- en Stengblaadjes, waar van de eerften ongetand, de anderen ■ ge. raorofa. Sp. Plant. X. p, «41. Draba minima Muraljs Dit, coides. Col. Ecphr. I. p, 174, T. 272. (7) Draba Scapo unifolio, Fol, fubhirfuris, Siliculis obliq; pedicctlatis. ceo. Dan, T. 142. Draba FoJ. birluris incanis ad Terram ovatis, ad Caulem'jiaitdsömis dentatis. Hall. Helv. jsp. jico,. Auflr. f. j. Burta Faftoris Alpina ijirfuta, C. K. -Prodr. T. p. 51. Qc. 2 ij. pkel. 1%. stuk. IV» Afdeel; XVI. Hoofd- iTUK. Silisulofa. PL. LX. PiS- tl vir. Draba birta. Ruig.  6l2 VlERMAGTIGE KRUIDEN.' IV. üfd££L« xvi. hoofd' stuk. liaauvj tjesdraager.de. vut. Draba incana. Grys. getand zyn, in Switzerland waargenomen ,ftrekt tot Kenmerk van deeze Soort , die ook op de Ooftenrykfe en Laplandfche Bergen voorkwam. Zulks heeft wel in de gedagte van Bauhinus, 'maar in myne Japanfche geen plaats, die als een mïddelflag fchynt te zyn tusfchen beiden. (8) Tafchkruid met de Stengblaadjes talryk en grys, de Haauwtjes langwerpig fcheef en byna ongejleeld. Deeze , die ook op de Gebergten, zo der Zuidelyke als Noordelyke deelen van Europa voorkomt, gelykt in Geftalte veel naar de Ruige en zelfs naar de Muurige ; doch deeze drie Kruidjes , hoe klein ook , verfchillen door het gezegde te veel , om ééne zelfde Soort uit te maaken. L e p i b i u m. Peperkruid. Dit Geflagt onderfcheidt zig door een uitgerand , Hartvormig , veelzaadig Haauwtje, met gekielde tegenftrydige Klepjes. Behalve het gewoone Kruid van dien naam, zyn 'er de Kruiden, tot de Kers behoorende,en anderen in begreepen. 't Getal der Soorten is twintig, als volgt, CO Pe- (8) Draba Fol. Caul. nuffrierofis incanis &c. Oed. Dan. T. ijo. Gouan Momp. 314. Ger. Prov. 34'- F!- Suec. 526. Lencoijum f. Lunatia vasculo oblongo contorto. Pi.uk. Ala. lij. T. 42. f. i.  Tetradïnamia. 6»3 (i) Peperkruid met de Stengbladen Vinswyze veeldeelig,die aan de Takken Hartvormig, 1 omvattende, onverdeeld. Hi st Dit zou het waare Eerfte Thlaspi van D i - u oscorides zyn, volgens Zanoni,hoewel ? het van alle andere Soorten van Thlaspi groo-'n telyks verfchilt door het Loof. De onderfted'£ Bladen zyn , als die van fommige KroontjesKruiden , gevind en Vinswyze gefmaldeeld; de bovenften als die van het Doorwafch, omringende de Stengen Takken : zo dat het zig Doorbladig vertoont. De Zaadhuisjes hangen aan de Steeltjes nedetwaards en zyn rondachtig, veel gelykende naar die van de gewoone Kers. De Groeiplaats wordt gezegd te zyn in Perfle en Syrië. Volgens Ra uwolf is het een zeer fchoone Soort van Kers , te Aleppo op oude Muuren van Gebouwen uitermaate gemeen. Bauh i nus noemt het Alexandrynfche Thlaspi, waarfchynlyk naar de afkomst van Scandrona in Syrië. (2) Pe- (1) Letidium Pol. Caulinis pinnato • multijidis &c. Syfi. Nat. XII. Gen. 801. p. 43 3- Veg. XIII. p. 489- tl, Cliff: 331. r. Lugdb. 33J. GRON. Oriënt. 79. Nafturtium fpicairra Feilïcum perfoliatum , maximum. MORIS. Hifi. II. p. 294. s. 3. T. 2s- f- -7- Thlaspi Alcxandrinum. C. 15. Pin. jc8. Prodr. 50. Thlaspi verum Dioscoridrs primtim, Zan. Bijt. 193. T. U9- raj. Hifi- 830. 3 II. Deel. ix. Stuk, IV. PEEI. XVI. )OFDUK. I. oidium •rfelia- aoibla-  614 Viermagti cs Kruiden. IV. Afdeel. xvi. Hoofd, stuk. il / epidium Vejicariam Biaaz.g. iii. Nudicaui:, filootfieng. IV. Procanf tint. Leggend. v. Alp™*™. Alpiich. (2) Peperkruid met gezwollen Knietfes~aan de Stengen. Die byzonderheid, van de Stengetjes by den oirfprong der Takjes fomtyds gezwollen te heb,ben, onderfcheide deeze Soort, welke Bladen als de Tuinkers heeft. Zy groeit ook inde Oosterfche Landen, op dorre Velden. (3) Peperkruid met een naakte geheel enkelde Bloemjteng, viermannige Bloemen en Vindeelige Bladen. (4) Peperkruid met uitgehoekte Vindeelige Bladen aan 't end grootst, cen naakte BloemJleng en leggende Trosdraagende Stengetjes. Twee zeer kleine Kruidjes, by Montpellier groeijende , hebbende het eerfte de Stengetjes naauwlyks een Handbreed hoog en het andere dc Blaadjes zeer verfchillende. (5) Peperkruid met gevinde effenrandige Bla¬ den. (2) Lcp-.dium Caulium Geniculis infhtis. Lep. Oricnt. Nsfturiii folio, Caule Veficario. TOURNF. ter. 15. BcxB. Cent. i. p. 17. t. 25. (3) Lepidium Srapo nudo fimplicisfimo &c. Gouan Monsp. 314. Nafluit, minimum ve*uura &c. Magn. Monsp. 137. t. iir-, (4} Lepidium Fol. ïinuato - pinnarifidü extreme nyjoie. KTjüurt. pumiium fupinum vernum. MAGN. Monsp. is;. t. 184. (5) Lepidium Fol. pinnatis integerrimis. &c. Am. Acad. IV.  T e T R a d T N a m I a. 615 den, een byna geworteld Bloemflengetje et Lancetvormige gefpitfte Haauwtjes. (6) Peperkruid met gevinde effenrandige Bla den en uitgerande Bloemblaadjes, kleine} dan de Kelk. Naar de Groeiplaats zyn deeze twee gebynaamd. De eene komt op de Ooftear^kkfe, Swit zerfche en Italiaanfche Alpen voort: de andere groeit, in Sweeden en Engeland, op Steenroo zen. Volgens Boerhaave zou dit laatfte tol de inlandfche Planten van onze Provintiën bchooren. Het zyn beiden zeer kleine Kruidjes die meer of min naar de Kers gelyken. Het eer fte heeft de Bloemblaadjes grooter dan de Kelk, (7) Peperkruid met de Wortelbladen gevind} de Stengbladen Lierachtig. (8j Peperkruid met gevinde Bladen en half- maans- IV. p. 311. Iacc^. Vind. 258. Nafturt. Alp. tenuisfime difi. fum. C. B. Tin. ioj. J. B. Hifi. II. p. 918. Thlaspi mori' tan. minimum. Dalkch. Hifi. 1180. Cardamine Alpina tertia minima. CLUS. Hifi. II, p. 128. (6) Lepidium Fol. pinnatis integerrimis &c. Gort. Belg. 182. FL Sun, sas. It. Oei. j2. Cardamine pufrlla Saxmlis montana Oiscoides. CoL. Ecphr. I. p. 274. T. 273. Naftui. tium pumilum vernum. C. B. Pin. 105. (7) Lepidium Fol. Radicalibus pinnatis, Caulinis Lyratis. Lepid. Fol. infer. alterno - pinnatis &c. Ard. Spee. 1. p. r9( T. 8. At7. Slock'j. i75ï- p- 273. T. 8, 9. (8) Lepidium Fol. pinnatis , Folioiis Lunatis Sec. Lepid. Spinofum &c. Ard. Spec. 2. p. 34- T. 16. II. DEEI, IX, STUK. IV. A?deeL» xvi. Hoofdstuk,vt. Lepidium TtiTtum. Rorzig. VIL Catdami' «es. Spaanfche. VIII. Spinofum. Gedoomde.  IV. Afdeel. xvi. Hoofdstuk. Haauwtjesdraa • gendr IX. Lepidium faiivura. TuinKers. 6i(5 Viermagtige Kruiden. maanswyze Blaadjes; de uiterjlen verlangd] de Takken gefpitst. Van deeze twee groeit de eerfte in Spanje, de andere in de Levant. De Spaanfche heeft de onderfte Bladen Vleezig en Zeegreen, gevind, met het uiterfte Vinblaadje veel grooter en allen fyym rond : zo dat zy zeer naar die van de Cardamine gelyken. De andere heeft het Stengetje een Span hoog, met witte Bloemen en Wigvormige Zaadhuisjes. (cD Peperkruid met viermagtige Bloemen en langwerpige veeldeelige Bladen. Van de gewoone Tuin - Kers , hier bedoeld, is de Natuurlyke Groeiplaats, van waar zy haare afkomst heeft, onbekend. Ook kan men niet verzekeren, dat de Grieken roet hun Kardamon of de Romeinen met hun Naflurtium, dit zelfde Kruid , wat de Soort aangaat, bedoeld hebben ; dcwyl zy hetzelve, als gemeen zynde, niet befchryven. Doktor Scopoli maakt een geheele Klasfe van Najlurtia, waar in hy a'le Kruiden van dergelyken aart en , in st algemeen, dc Kruisbloemigen plaatst. Het tegenwoordige voert in 't Franfch den naam van Cresfon of Cres. (9) Lepidium Flor. tetradynamis , Fol. oMongis multifidis. Mat. Med. 322. Gobt. Belg. 182. H. Cliff. 331. R. Lutdb 3 3$. Naftnmuin Hortenfe vulgatum. C. E. Pin. 103. Naftur-' tium Hortenfe. Dod. Pempt. 771. 0. NaHumum Hortenfe crispum. C. B. Pin. 104. Prodr. 44. „  Tetradyhamia. Ö17 Cresfon du Jardin, in 't Engelfch Cw/y.maar in 'c Italiaanfch noemt men 't Nafiurtio of Agretta, in 't Hoogduitfch Cresf of GartenCresf.ti Gemeenlyk wordt dit Kruid gezaaid tot Toe-" fpyze, om 't zy over de Salade of op zig zelf ' met Olie en Azyn , of tot inlegging te gebruiken, als wanneer het zeer verfrisfchende is en opbeurende, dienftig tegen 't Blaauwfchuit. Met Suiker op een ftük geboterd Brood gegeten, is het zeer aangenaam en heeft byna den Smaak van Aardebeijen. Tot dit einde moetde Tuinkers jong , en naauwlyks een Handbreed hoog gegroeid , afgcfneeden zyn., Wanneer menze fchieten laat, dan krygt zy ronde Stengen van één tot twee Voeten hoog, met veel fyner gefnipperde Bladen. Men heeft 'er eene die Breed- en eene die Smalbladig is, en van deeze beiden Krulbladige Tuin - Kerfe. De Bloemen groeijen Aairswyze aan den Top, en daar op volgt het Zaad , dat veel fcherper dan het Kruid is , zeer fterk van Reuk en van eene brandende Hoedanigheid , doch niettemin zoetachtig van Smaak. Men gebruikt dit uitwendig in Kwyl-, Nies- en Vuurigmaakende middelen. Gcftooten en in Reuzel gemengd, is het goed voor drooge Schurft, Dauwworm en andere Huidkwaaien. Inwendig worde het tot üitdryving in uitflaande Ziekten, gelyk de Fokjes en Mazelen, aangepreezen. 5 E. Deel, IX Stuk; (io) IV. FDEEL.' XVI.. OOFD-j 'UK.  6iS Viermactige Kruiden. 'Atdekl XVI. Hoofdstuk.x. Lepidim l.vrttum Lierbladi XI. Lttifoliui Breedbladig. XII. Subulatur, Elsvunnij (10) Peperkruid metLierachtige gekrulde Bladen. (u) Peperkruid met Eyrond Lancetvormige. niet ingefneedene, Zaagtandige Bladen. > Ci 2) Peperkruid met Elsvormige onverdeelde r. verfpreide Bladen, de Steng eenigermaate Heejlerig. Deeze drie zyn als Verfcheidcnheden van het Kruid, 't welk gehouden wordt voor het Lepi'[dium van Plin rus, dat hy zegt Laurierbladen te hebben , doch die zagt zyn. Men zou hetzelve in de Nederlanden , te vergeefs, dan in de Tuinen zoeken, zegt Donojsëustdoch het komt aan de kanten van eenige Slooten omtrent Haarlem, en mooglyk elders, voor. Den Hovenieren is het haatelyk wegens zyn voortkruipende Wortelen. In Engeland, zelfs in Vrankryk , omftreeks Parys, en verder in de Zuidelyke deelen van Europa, groeit het overvloedig, hier cn daar , aan Rivieren en Eeeken. Ik fpreek hier van het Breedbladige ,• want het Lier- (10) Lepidium Fol. Lyratis crïspis. Lepid. Oriëntale Naflurtii crispi folio. tournf. Cor. ij. Itin. 339, r. 339. (11) Lepidium Fol. ovaro - Lanceolatis &c. H. Cliff. 330. R. Lugdb. 334- Gouan Monsp. 315. Gort. Belg. m. Fl. Suec. $33. Lepidium latifolium. C. B, Fin. 97. Lepidium Plinii. Dod. Pempt. 716. (12) Lepidium Fo!. Subulatis indiviGs Iparfis &c. Lepid. Capillaceo folio Fruticofum Hispanicum. Toub.ni. lnft. H6,  Tetkadysamu. 619 Licrbladïge valt in de Levant en dat met Elsvormige Bladen in Spanje. Van fommigen wordt dit Kruid, wegens de fcherpe hoedanigheid, die 'er in heerfcht, Pipritis genoemd , en dus heet het ook, by de Duitfchers , Pfefferkraut , by ons Peperkruid, by de Franfchen Pasjerage, by de Engelfchen Vittander of Dittammer. Het heeft de Steng zeerTakkig en hooger dan de Tuin-Kers; ja fomtyds tweemaal zo hoog opfchietende ; de Bladen glad en vettig , de Bloempjes Aairswyze vergaard, zeer klein, zo wel als 't Zaad. Het kan, als een fchroeijend Middel, uitwendig tot wegnceming van Lidtekens en zuivering var Zweeren gebruikt worden. Van het wegbyten der Schubbige Vlakken in de Huid, in eene Kwaal Lepis genaamd, zou het den naam hebben. In de Wildernisfen, by Alexandrie in Egypte , vondt de Heer Forskaohl eene Soort, op welke de gezegde naam , om cen andere re den, toepasfelyk kon zyn. Dezelve hadt de Z3ad. huisjes getropt, breed Hartvormig, aan den rand gedekt met twee ryën van op elkander leggen, de Schubben. Deswegen wordt dezelve Lepi dium Squamatum van hem getyteld. (.13) Peperkruid met Liniaale Bladen, de bóven- (13) Lepidium Fol. Linearibus , fupeticribus intcf»errimis &c. thlaspi Luiitanicum umbeüatum, Gramineo folio,tlO' re albo. Toubns. Inft. 213. li. Deel. lx. Stuk. iv. iVFDEEL.' xvi. ïoofdtuk. Silicuhfa. xiii. Lepidium Gramim- Grasbladig.  IV. Afdeel xvi. Hoofd stuk* Haauw tjesdraa. gende. XIV. " Lepidium Suffruticofum. Heefterig. XV. Didymum. Tweelings. XVI. Ruderale. Puinhoopig. i 1 620 VlËR'MAGTlCE KRUIDEN. venften effenrandig ; de Steng Roedswyze gepluimd en zesmannige Bloemen. Naar de Tuin-Kers gelykt deeze, doch is fyner van Loof: de onderfte Stengbladen zyn Zaagtandig , de bovenften niet. Van de agttiende Soort verfchilt zy door zes Meeldraadjes te hebben, Volwasfen werpt zy de Bladen af. (Li) Peperkruid met Lancetvormig Liniaale dunne effenrandige Bladen en laag-Heefterige Stengen. (15) Peperkruid met Vindeelige Bladen, een opgeregte Steng en tweelingfe Vrugten. Van deeze twee groeit de eerfte in Spanje, een Handbreed, de andere valt elders en heeft de Stengetjes een Voet hoog. (16) Peperkruid met tweemannige Bladerlooze Bloempjes, de Wortelbladen Tandswys' gevind. Op Puinhoopen, aan de Wegen en elders t komt dit (14) Lepidium Fol. Lanceolato - Linearibus Sec. Mant. 91. f15} Lepidium Fol. pinnatifidis , Caule ere&o, Fiuilibus lidymis. Mant. 92. (iSJ Lepidium Flor. diandris apetalis Sec. GORT. Belg. 182. 30uan Monsp. 3 IS- Fl. Suec. 534. H. Cliff. 331. R. Lugdb. I3J. OlD. Dan. 184. Nafturtium Sylveftre Ofyridis folio. C. 5. Pin. 105. Naft. ar.gufiifolium. Fuchs. Hifi, 307. Thlaspi erinus hortenfe Ofyridis folio. Los, le. 214.  Tetradïnimia; 621 dit Kruid in fommige deelen van Europa alsook in onze Nederlanden voor. Men vindt het op' eenige plaatfen by deeze Stad Q*). Het wordt I Klein Bezemkruid genoemd, om dat het zig Be-s zemachtig voordoet en laag blyft. Het groeit , volgens den Heer N. L. Btjrmannus, ook aan de Kaap der Goede Hope. f17) Peperkruid met byna driemannige vierbladige Bloemen en Liniaale gevinde Bladen.* (18) Peperkruid met tweemannige vierbladige Bloemen; de onderfte Bladen Lancetvormigj Zaagtandig , de bovenften Liniaal effen* randig. Deeze twee Soorten verfchillen weinig. De eerfte heeft haare Groeiplaats in Virginie en komt ook in de Westindiën voor : de laatfte in de Zuidelyke deelen van Europa, aan de Wegen, als ook aan Muuren. Beiden zyn het Jaarlykfe of (*) Het Plein » buiten de Muider - Poort, ruikt in de Herfst fomtyds naar den Kersachtigen, geur vau dit Kruidje. (17) Lepidium Flor. fubtriandris tetrapetalis, Po!. Linearibus pinnatis. Lepid. Fol. Lanc. lin. ferratis. Gron. Virg. 97. R. Lugdb. 334. Iberis humilior annua Virginiana Ramofior. MORIS. Hift. Iï. p. su- s. 3-T. 21. f. 2. sloan. Jam* 80. Hifi. t p- 19'. t. ras. f. 3. RAJ. Hifi. 827. (18) Lepidium Flor. diandris tetrapetalis, Sec. R. Lugdb. 334. H. Cliff. 331. Gouan Mensp. %\%. Ger. Pm. 34*Iberis latiore folio. c. li. Pin. 97. Iberis. Dod. Pempt. 7r4. Iberis Catdamantica , Lepidium Iberias^ Pauli. Lob. Ic. zit. ii. Deel. ix, Stuk. iv. ifdeeLS xvi. loOFD- roK. Silieulcfie. xvrr. Lepidium rirginifch. XVIII. Iberis. ,uropilch.  IV. Afdeel xvi. Hoofdstuk. Haauv t)e dra: gendt. xix. Lepidium Bonarien/è BucnAyres. xx. ChaUpenfe. Aleppifch. 622 Viermagtige Kruiden. of Zaay-Planten. De laatfte, Iberis genaamd, ' wordt in veele deelen van Europa Wilde Kers geheten of Sciatica - Kers, als van ouds zeer geroemd zynde om uitwendig tegen de Jichtige "Pynen der Leden en in 't byzonder tegen de Heupe-Jicht, te gebruiken. De fmalheid derBladen onderfcheidt het zeer van 'c Lepidium van P li n 1 ü s, reeds befchreeven,• terwyl men dit Lepidium van Paulus genoemd vindt: want deeze beide Kruiden komen in fcherpe , fchroeijende hoedanigheid, byna overeen: zynde deswegen ook Wilde Radys geheten, zo Lobel aantekent. (19} Peperkruid met tweemannige vierbladige Bloemen , dat alle Bladen Vinswyze veeldeelig heeft. Van Buënos Ayres, in Zuid-Amerika, was deeze afkomftig , die twee Voeten en hooger opfchoot, Bladen hebbende als van 't Reynevaren en lange Aairen van Bloempjes, wier Blaadjes niet zigtbaar waren voor het bloote Oog. (20) Peperkruid met Pylvormige ongedeelde getande Bladen. Een (19) Lepidium Hor. diandris tetrapetal.s Sec. Lepid. Fol. pinnarifidis incifïs. r. Lugdb. 33s. TMasoi Bonarienfê mulÈwciifu-n Flore invifibili. Dill. Eltb. ig'i. t. ass.f. 370. (20; Lepidium Fol. Sagittatis fesfilibus dentatis. Cent. 1C9. Mm. Aead. iv. p. 32,. Draba CJ,aleperiSs ieptas hamilioi Ie*, mok is. Hi/i. n. p, 3i4,  Tetradynamia. 623 Een kruipende laage Soort, van Aleppo in de Levant afkomftig, is deeze, die de Bladen va» gezegde figuur en taamelyk groen heeft. Thlaspi. Veldkers. Een uitgerand, ftomp Hartvormig , veelzaadig Haauwtje , met Schuitachtige Klepjes die Kielachtig gerand zyn ; maakt de byzondere Kenmerken van dit Geflagt uit, dat ik Veldkers tytel. Het Zaaiplantje der Bloemtuinen, dat men gemeenlyk Thlaspi noemt, is 'er niet in begreepen. Het bevat de tien volgende meest Europifche Soorten. (1) Veldkers met byna Schyfronde Haauwtjes en Lancetvormige effenrandige Bladen. Een zeer fchoone Soort van Thlaspi, die een Voet hoogte bereikt, met taamelyk breede Bladen aan de Steng, welke in een Aair van paarok Visfelkruid geheten. In de Geneeskunde ;yn deeze Zaaden bekend, doch weinig in gebruik. (3) Veldkers met byna Eyronde Buikige Haauwtjes en langwerpige jlompe getande gladde Bladen» De Look-Reuk onderfcheidt voornaamelyk leeze, die de Zaadhuisjes Buikig Eyrond heeft in minder gerand , groeijende in dc Zuidelyke ieelen van Europa. (4) Veldkers met rondachtige Haauwtjes en Lan- ïelg. 183. Ft' Lapp. aji. Suee. j;o. KRAM. Aufi. 188.HALL. ielv. $4J. GOUAN Monsp. 316. GER. Prov. 348. H. Cliff. )30. r. Lugdb. 333. Thlaspi Arvenfe Siliquis latis. C. B. Pin. ics. Thlaspi latius. Dod. Pempt. 712. Thlaspi Diosc. )iabs & Chjmaelina: folio. Lob. /f.412. (3) Thlaspi Sil. fubovatis Ventricofis &c. Thlaspi Alliura edolens. Mobis. Hifi. H. p. 297- S. 3. T. 18. f. 28. Scorolo-Thlaspi Dl. Aldrovandi. |. b. Hifi. ii. p. 932. (4) Thlaspi Sl. fubrotundis, Fol. Lanceolato-linearibus Sec. go'JAN Monsp. 316. Al~l. Petrop. 1760. V. 5. p. 330, r. 5. Lepidium Fol, pulpofis. HALL. Gottt. 24;. Thlaspi parum Saxarile Fl. rubente. C. b. Fin. 107, Llthonthlasps quu»  TetradynAmia. 625 Lancetvormig Liniaale ftompe Vleezigt Bladen. (5) Veldkers met rondachtige Haairige Haauwtjes en Bolvormige ruige Stengbladen. In de Zuidelyke deelen van Europa, gelyk Italië en Provence, komen deeze Soorten voor 2 uit haare bepaalingen genoegzaam kenbaar. De eerfte groeit ook in Spanje en ds laatfte in dt Wyngnardcn en Akkers van Ooftenryk. Dee ze heeft een enkelde Steng, van ongevaar een Voet hoogte, voortkomende uit een Krans vat Wortelbladen , die lang gefteeld en ruig, van eene Eyronde figuur zyn. (6) Veldkers met rondachtige Haauwtjes en Pylvormige getande gryze Bladen. Zeer gemeen is deeze, in fommige deelen van Europa, op Akkers, aan de Wegen en op open Velden.'In oaze Nederlanden komt zy wei- nig tjuartum. Col. Ecphr. L p. 279. T. 277, f. 2. Thlaspi mont.. pingui folio. bark. Ic 845. (5) Thlaspi Si}, fubrot. pilofis &c. R. Lugdb. 333. saut. Monsp, 120. Thlaspi Capfulis hirfutis. j. b. (ii/1. ii. p. 922, Thlaspi villos. Caps. hirfutis. C. b. Pin. 106. Prodr, 47, T. 47. (6) Thlaspi SU. fuhtotundis, Foliis Sagittatis dentatis incanis. Gort. Belg. iss- Kram. Auflr. 189. Hall. Helv. J44. Gouan Monsp. 317. R. Lugdb. 3 3 3. Thlaspi Arvenfè Vaccariï incano folio majus. C. b, Pin. «oS. Thlaspi larifolium. fuchs. Hifl. 30S. Thlaspi alt. dod. Pempt, 71a, Tal. vu'gatisfimum Vaccarice folio. Lob. Ie, 213, Rr II. Deel. IX. «T3K. IV. Afdeel^ X'/t. Hoofdstuk.v. Thlaspi hirtum. Ruige. VI. Campejlre. Veldmannende,  62Ö Viermagtige Krdiden: IV. Afdeel xvi. Hoofd' STUK. Haauw tjesiraa* genie. VII. Thlaspi Jttontanui Bergs. (*) Van een Afrikaanfch Thlaspi , dat de Zaadhuisjes byna Eyrond , de Bladen Lancetvormig, Zaagtandig en zeet glad heeft, maakt de Heer N. L. EUbmannus gewag. (y) Thlaspi SU. obcordaris Foliis glabris &c. gouai* Monsp, 317. Thlaspi Alpinum Beilidrs ccerul ex folio. C. B. Pin. 106. Thlaspi montanum Glafti folio minus. Ihsi. Thlaspi montanum fècundum. Clus. Hifi. II. p. 131. Thlaspi Badeniê. Pann. Ie. 467, Thlaspi perfoliatum minus, C. B. Pin. 106. nis* voor. Tusfchen Amersfoort en Nykerk op de Veluwe, als ook by Zwol, heeft menzegevonden. In Switzerland groeit zy overal, zegt H a l l e r , aan Muuren, Landfcheidingen, enz. ' De Steng is ongevaar een Elle hoog en met Bladen, als gemeld is, bezet, de onderhen Ey" rond of Vindeelig, zagt op 't aanraaken en als een weinig gehaaird. De Zaadhuisjes, van boven ledig, vertoonen zig als gewiekt (*). (l) Veldkers met ftomp Hartvormige Haauwr, tjes en gladde Bladen; de onderjlen Vleezig ftomp Eyrond effenrandig \ de Steng' lladen omvattende: de Bloemen grooter dan de Kelk. In Switzerland, Ooftenryk, Italië en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, groeit deeze Soort, die zelden meer dan een Handbreed hoogte bereikt , in Bosfchen op de Gebergten. Clusids noemtze Thlaspi Badenfe, als op den Berg, die over de Stad Baden hangt , vier Mylen van Wee-  Tetradynamia; 6a? Weenen, voorkomende. Hy geeft 'er Stengetjes aan van een Voet of laager. (8) Veldkers met ftomp Hartvormige IJaauw-, tjes ; de Stengbladen Hartvormig glad eenigermaate getand; de Bloemblaadjes van langte als de Kelk; de Steng Takkig. In Switzerland, Duitfchland, Vrankryk komt deeze op opene Velden voor. Zy heeft effene Kruidige Stengen en witte Bloempjes naauwlyks grooter dan de Kelk; de Meeldraadjes langer en wit, met geelachtige Knopjes. De Haauwtjes zyn in deeze, en de voorgaande en volgende , als die van 't Herdérs Tafch Kruid. (9) Veldkers met ftomp Hartvormige Haauwtjes en eenigermaate getande Bladen; de Steng omvattende; de Bloemblaadjes zo lang als de Kelk: de Steng eenvoudig. Gerardos voegt dit met het Doorbladige famen ; doch Haller fcheidt het 'er van af. Het is een laag Kruidje , dat in Ooftenryk groeit, met kleine witte Bloempjes. O) (g) Thlaspi JU. obcordatis, Fol. Caulinïs Cordatis, glabris 8cc. Thlaspi Arvenle perfoliarum majus. C. B. Pin. icS. barr. Ic. 815. Thlaspi Oleraceum. tab. Ic. üis, Cam. Hort. t. 7. f. C. (9; Thlaspi Sii. obcordatis, Fol. fubdentatis &c. Thlaspi Vaccarire folio Buifs Faftoris Siliquis. C. B. Pin. ioj. Prldi% 47 ? Thlaspi pumihzm tertiurn Clus. Hift. II. p. 3t. Rr 2 tl. Deel, IX Stuk. IV. Afdeel xvi. F]OOFflÏUK. vin. Thlaspi perfolta.' 'ttm. Doorbladi' 5e. IX. Alpeflre. Alpifche.  623 Viermagtige Kruiden. IV. Afdeel xvi. £300FDSTUK. x. Thlasp Burfa Pafioris. Herders Tafchjes. (10) Veldkers met ftomp Hartvormige Haauw' tjes en Vindeelige Wortelbladen. Dit Kruid is algemeen bekend onder den naam van Herders Tafchjes of Beursjes-Kruid, ingevolge den Latynfchen naam Burfa Paftoris 5 alzo de Haauwtjes daar van de figuur zeer wel uitdrukken. In andere Taaien geeft men het dergelyken naam. In 't Franfch noemt men het ook le Tabouret, als of dezelven naar dergelyken Zitftoel zweemden. Het groeit, als een Onkruid, door geheel Europa , en byzonderlyk in onze Nederlanden, zo in Tuinen als op Akkers en aan de Wegen: doch verandert in Loof aanmerkelyk , komende met de Wortelbladen, die gemeenlyk diep ingefneeden zyn, fomtyds niet uitgehoekt voor, en de grootte verfchilt, naar de Groeiplaats , ongemeen. Het valt ook in Japan. Cocmlearia. . Lepelkruid. Dit Geflagt heeft een uitgerand, gezwollen, ruuw Zaadhuisje , met bultige ftompe Klepjes. Het bevat agt Soorten, waar onder, behalve de gewoone Lepelbladen, ook de Mieriks-Wortel en andere Kruiden zyn begreepen; als CO (10) Thlaspi Sil. obcordatis , Fol. Radicalibus pinnatifidis. Mat. Mei. 3:4- GORT. Belg. i8j. 8cc. &c. Burfa Paftoris major Folio finuaco. C. B. Pin. 108. Burfa Paftotis. Dod. Pempt. 103. £. B. Paft. media. C. B. Pin. 108. y, B. Paft. major Folio non finuato. C. B. Pin. log.  Tetradynamia. 62c; (l) Lepelkruid met de Wortelbladen rondachtig Hartvormig; de Stengbladen langwerpig en eenigermaate uitgehoekt. H si Deeze Soort, aan de Oevers der Zee, zo by ons als in andere Noordelyke Landen.-, gemeen, 0 is het bekende Lepelkruid, dat ouder den naam < van Lepelbladen , zo in de gemeene Samenleeving, als in de Apotheeken gebruikt wordt. Het Loof heeft een fcherpen Reuk en cen prikkelend heeten, zoutigen Smaak, 't Is een der voornaamfte Middelen tegen 't Blaauwfchuit, wordende deswegen van de Engelfchen Garden* Scurvy-Grasf geheten , dewyl men 't ook in de Tuinen teelt : doch dan is het veel minder fcherp en kragtig.De franfchen noemen 'tHerhe aux Cueilliers , de Duitfchers Loffelkraut. Men gebruikt het of raauw, de Bladen kaauwende, of het uitgcperfteSap in Meydranken of het Aftrekzei met andere Kruiden. De vlugge Geest, die 'er door 't overhaalen van komt, vervliegt door 't kooken t'eenemaal en laat niet dan bitterheid over. Dus is ook het verdikte Uittrekzel wel openende en uitdryvende maar heeft de gezegde hoedanigheid niet. (2) (1) Cochlearia Fol. Radicalibus Cordato-fubrotundis Sec. Sj/1. Nat. X!I. Gen. soj. p. 434. Veg. XIII. p. 491. Afar., Med. 320. GORT. Belg. 183. Fl. Lapp. Suec. Oed. Dan. 135. H. Cliff. 332. R. Lugdb. 335. Cochlearia folio fubrotundo. C. B. Pin. 110. Cochlearia DOD. Pempt. j94.Cochi, Batava. LeB. Ie. 293. Rr 3 II. Dhl. IX, Stuk, IV, ?I)EEI„ XVI. 0OFDUK.ï. eblenria ffichalis. ïemeen.  6$o Viermagtige Kruiden. IV. Afdeel, xvi. HoorD- SÏUK» li. Cochlearia Angli:a, Engelfch. III. Danica. Deenfch, (2) Lepelkruid met alle Bladen Eyrond 1M~ cetvormig. Als eene Verfcheidenheid van de gemeens Lepelbladen is deeze aangemerkt geweest, die overvloediger in Groot Brittannie dan in onze Nederlanden groeit, en nagenoeg de zelfde kragten heeft. Zy verfchilt door langwerpige uitge» hoekte Bladen van de andere, en komt hier buiten Amfterdam aan den Ykant, als ook op 't Strand by Harderwyk, voor. (3) Lepelkruid met hoekig Pylvormige Bladen, die allen driekantig zyn. Deeze , in Deenemirken gemeen, verfchilt aanmerkelyk , zo door de figuur der Bladen, ■welke Klyfachtig zyn , als door de ongetakte Stengen, en dat het de zydelingfe op den Grond hurkende heeft. Lobel merkt het aan, te groeijen op de Engelfche Zeekuiten. Boerhaave heeft het, als hier inlandfch zynde, getekend. (4) (2) Cochlearia Fol. omnibus ovato - Lanceolatis. Oed. Dan. 319. Gort. Belg. 184. Hijds Angl. 248. Cochlearia Fol. fiuuato. C. B. Pin. 110. Raj. liijl. 833. Cochlearia Brittanica. f. Anglica. Lob. h. 194, (3) Cochlearia Fol. Haftato - angulatis omnibus deitoidibus. Mant. 425. gort. B'/g. 184. Fl. Suec. J38. OED. Dan. joo. Cochlearia Aremorica. Tournf. Inft. zi$. ThlaspiHederaceum. Lob. Ic. firj. Cochlearia Dmica repens. C. B. Pin. 110. Prodr. si. y. Cochlearia minor ereüa. Ib.  Tetradynamia. 631 (4) Lepelkruid met Niervormige effenrandige, Vleezige Bladen. Op 't Eiland Aalholm vondt B ar tholikus een kleine Soort van Lepelbladen, welke | als ook op Ysland en in Groenland voorkomende, Groenlandfche getyteld wordt. De Wortelblaadjes zyn zeer klein en Vleezig, ongeaderd, niet ingefneeden en lang gefteeld. Ik heb, voor veele Jaaren , aan de Helder dergelyke kleine Lepelblaadjes gevonden, die ik in onzen Tuin overbragt, en vervolgens aldaar uit Zaad voortgeteeld zyn, maakende wel redelyke planten uit, doch behoudende de kleinte en figuur der Blaadjes, niet grooter dan een DuimsNa°-el. Ik twyfel naauwlyks of dit zal deeze Soort, welke derhalve tot onze inlandfchePlanten kon behooren, geweest zyn. (5) Lepelkruid met Findeelige Bladen, en neergedrukte Stengen. oF {*.) Cochlearia. Fol. Reniformibus ihtegris Carnofis. H. Cliff. 498. R. Lugdb. 335. Cochlearia minima repens Infuls Alholmts. BiRTH. Haf*. hl p- '43. Ic. Cochl. minima ex Mont. Wallix. BOERS- Lugdb. z. p. 10. (j) Cochlearia Fol. pinnatifidis , Caule depresfo. Gort Belg. rs$. GOUAN Monsp. 318. Fl' Sate- 539- H. Cliff. 331 R. Lugdb. 335. &c. Ambrofia Campeftris repens. C. B. Fin iS8. Ffeudo-Ambrofia. CAM. Epit. 5»«. Cornu Cervi alt repens. Dod. Pempt. 110. Coronopus repens Ruellii. LOR Ic. 438. Nafturtium fylv. Capfuliscriftatis. TOURNF. Ir.fi. 114 Rr 4 II, Deel. IX, Stuk» IV. Afdeel^ xvi. Hoofd* tuk. IV. Cochlearia SroenlanUca. Groen- j ands. ., v. Coronopus, Hertshoorn.  o"3i Viermagtige Kruiden. IV. Afdeki XVi. Hoofdstuk. Haaui tjesdraagende. VI. Cnhleari ATtnora- MeerRadys. Op open Velden en plaatzen , zo wel in de Zuidelyke als Noordelyke deelen van Europa, gelyk zelfs hier by Amfterdam en elders in ons _ Nederland , aan de Wegen, komt dit Kruidje voort, dat men, wegens de figuur der Bladen> Hertshoorn, in 't Franfch Corne de Cerf, en wegens dj hoedanigheid Zwynen-Kers noemt, of ook, wegens de manier van groeijing, Kraaijen-Toet, in 't Engelfch Crows-Foot. Het is Kruipende of Bafterd - Ambrofia van fommigen getyteld; hoewel men voor die benaaming weinig reden heeft. Het legt met zyne Stengetjes t'eenemaal op den Grond neer, hebbende zeer fyn gefnipperde Bladen en aartig gekamde Haauwtjes; zynde, in die beide opzigten, grootelyks van het Lepelkruid verfchillende. Tournefort hadt het, met veel reden, genoemd Wilde Kers met gekamde Zaadhuisjes. In hoedanigheid , immers ook , gelykt het veel naar de Tuinkers, en wordt in fommige Landen, even als die, over de Salade, of op zig zelf of met Azyn ingelegd,als Toefpyze, gegeten, zoRoëLLius aantekent. Dit Kruid is, bovendien, een voornaam Ingrediënt der berugte Steenbreekende Middelen , in Engeland publiek gemaakt. (ó) Lepelkruid met de Wortelbladen Lancetvormig gekarteld; de Stengbladen ingefneeden. Dit (6) CmkUarU Fol. Radicalibus Lancco!aris cienatis &c. Mas.  Tetradynamia. 033 Dit Gewas hadt gezegde Kruidkenner reeds betrokken tot het Geflagt van Lepelkruid, hoec zeer het ook in Geftalte van de Lepelbladen £ verfchille. Het groeit aan de kanten van Rivie-^" ren en Beeken in Engeland; te Montpellier in 't Water , onder het Kafteel; by Weenen bovendien op Akkers; by Lund in Sweeden op de Velden, en hier op de Bouwlanden by Ulenpas aan den Ouden Ysfel in Gelderland. Gesnerus vondt het in Switzerland op een Veld groeijen, beueden Laufanne, doch twyfelt of het niet hy toeval daar gekomen ware. In Pommeren is het aan de Dyken van Graften en op Puinhoopen vry gemeen. Zo dat men ziet, hoe dit Kruid verfcheiderley Groeiplaats verkieze , aartende ook zeer wel in de Hoven. Volgens den Latynfchen naam Raphanus Rujlicanus wordt het Wilde of Boeren - Radys, in 't Franfch. Grand Raifort fauvage , in 't Engelfch Horfe-Reddish, en in 't Hoogduitfch Meerrettich geheten. Van deezen laatften naam, die op de groeijing in 't Water fchynt te zien , zal onze Hollandfche Mierik-o{ Mieredik- Wortel afkomftig zyn ; hoewel men 't gemeenlyk Peperwortel heet, wegens den fcherpen Smaak. De Wilde Radys van Dios- co Mat. Mei. 3". gort. Belg. 18;. Goi'an Memsp. 318. Krim. Auflr. 190. Hall. Helv. 543. Cochlearia Folio Cubirali. tournf. Inft. 11$. Armoracia. Riv. Raphanus Ruft canus . crasfa Radice , Lapathi folio. Lob, Ic, 3jo. Raphanis magna. dod. Pempt. 67%. Rr 5 II. I'EEL, IX: Si VS, IV. lFDEEL. XVI. [oOFD« •UK. lisuhft.  634 Viermagtige Kruie-ek. IV. Afdeel xvi. Hoofdstuk. Haauvj tjtsdraagtndc. 1 j I i I corides, die by de Romeinen Armoracia genoemd werdt, ftrookt niet hier mede. Het Kruid gelykt veel naar de Water -Patich , doch de Bladen zyn grooteren ruuwer ,deSten' gen laager en dunner , met witte Bloemen en kleine Haauwtjes, als die der Lepelbladen. Door den Wortel munt het inzonderheid uit, die op de Moeslanden geteeld en beiheeden zynde te koop gebragt wordt. Dezelve heeft zo icherpe vlugge deelen, dat het in de Oogen byt van de genen, welke ze fchraapen of raspen, om toe Toefpyze in Sausfen of op zig zelf te gebruiken. De Peper-Wortel maakt een Schroeijend of Blaartrekkend middel uit, fterker dan Look. Door 'c uitdroogen verminderen allengs de kragten en het gedeftilleerde Water verliest ook wel dra zynen fcherpen Reuk. Behalve de fcherpheid is 'er ook eenige zoetheid, byzonder in het uitgeperfte Sap, en het Afkookzel, van 't gene na de deftillatie overblyft, ruikt naar Raapen. In 3e Provincie van Limoges,in Vrankryk, worden van 't Gemeen deeze Wortelen, na dat zy een poos in Water gelegen hebben , met Olie gebraden of geftoofd gegeten. Het Sap doet, als nenlaauw Water daar op drinkt, braaken, doch net Suiker tot een Syroop gemaakt, en dus ihregeven, heeft men 't zelve tegen 't Graveel, ien Steen en 'e Scheurbuik, als ook in de Wa:erzugt, dienftig bevonden. De Wortel, op Rinfe vVyn gezet, doet fterk waterenen is in fommi\c fleepende Kwaaien met Vrugt gebruikt.  Tetradynamfa; 635 (7) Lepelkruid, dat de Stengbladen Pylswys' Hartvormig, omvattende heeft. I Niettegenftaande dit maar een Jaarlyks Kruids is, gelyk de gemeene Lepelbladen, heeft het de Steng wel twee Ellen hoog, met Bladen als ge-c zegd is, die boven zeer fmal worden en eened getakte Aair van witte Bloemen, waar op ronde Zaadhuisjes volgen , met Zaaden van fcherpen Reuk en Smaak. In 't Land, omftreeks Regensburg , komt deeze wild voor. (8) Lepelkruid met Lancetvormige, getande, omvattende Stengbladen. < Deeze Soort heeft leggende Stengen, die een weinig Takkig zyn en Piekvormige, breed Lancetvormige, gryze Bladen, zegt de Ridder,die haar bevoorens tot het Peperkruid hadt betrokken. De aangehaalde eerfte Draba van C l ijsi us, heeft opftaande Stengen, omtrent een Voet hoog, van boven met de Bloempjes gekroond. De Groeiplaats is in Ooftenryk, Vrankryk (7) Cochlearia Fol. Caulinis obcordato - Sagittatis amplexicaulibus. H. Cliff. 332. R. Lugdb. 335- Lepidium Glaftifotium. C. B. Pin. 97. MORIS. Hifi. II. p. 312. S. 3. T. 21. f. 3. Cochl. alrisfima Glafti foiio. TOURNF. Inft. 21!, Lepidium annuum. LOB. Ie. 321. (8) Cochlearia Fol. Lanceolatis Sic. Lepid. Fol. Lanceolatis amplexicauiibus dentatis. H. Cliff. 3?'- Draba umbellat» f. major Capitulis donata. C. B. Pin. 109. Monif. uts. f. 1 Draba, prima vulgaris, Clus. Hifi, tl. p. las< ii. DSEL ix, stuk, IV. FDEELi XVI. LOOFDE tuk. vii. ocblearta Uaftifolia, Weedblai ig-t vin. Draba. iekioond.  IV. Afdeel, xvi. Hoofdstuk. Haauwtjesdraagende. ï. IbcrisfemferflorlKS. Altydblce jend. ir. Seapervire; s. Aliyd groen. iii. Cibraltarica. Grbraltars. 636 Viermagtige Kruiden. ryk en Italië , aan de Ploegvooren , zegt de Ridder. Omftreeks Weenen groeit dit Kruid overal, aan de kanten der Velden en nevens de Wegen (*_). Iberis. Scheefbloem. De Bloem is onregelmaatig, met de twee uitwaardie Bloemblaadjes grooter, in dit Geflagt, dat veelzaadige uitgerande Haauwtjes heeft. Zulks heeft in fommige Soorten van Thlaspi plaats, die tot hetzelve betrokken zyn; weshalve ik het den naam van Scheefbloem geef. Twaalf Soorten zyn 'er in begreepen,- naamelyk Ci) Scheefbloem, dat Heefterig is, met Wigvormige effenrandige Jlompe Bladen. (2) Scheefbloem, dat Heefterig is, met Liniaale fpitfe effenrandige Bladen. (3) Scheefbloem dat Heefterig is,met de Bladen aan de tip getand. (4) (*) Kram. Aujlr. p. m. (1) lbens Frutescens, Fol. Cuneiformibus Sec. Syjl. Nat. XII. Gen. 80+. p. 435. Veg. XIII. p. 491. li. Cliff. no.üps. 184- r- Lugdb. 316. Riv. Tetrap. 224. f. 2. Leucoijum Frut. Umbell. Feriicutn. Moris. Hift. II. p. 296. Thlaspi latif. polycarpon , Leucoii foliis. bocc. Sic. %$. T. 22. f. a - 1. Thlaspi Fiur. Folio Leucoii femperfiorens. Seb. Thes. I. p. 2. t. 13. f. 4- (2; lieris Frutescens, Fol. Linearibus acutis Sec. H. Cliff. r. Lugdb. gouan Monsp. 3 rs>. Riv. tetrap. uts. f. 1. Thlaspi montanum fempervirens. C. b. Fin. 106. Thlaspi Ctet. perenne Fl. albo. barr. Ie. 214 & 734. (.3) Iberis Frutescens Fol. apue dentatis, Thlaspid. Hisp. am-  Tetradynamia. 637 f4) Scheefbloem, dat laag-Heefterig is,met Lancetvormig ■ Liniaale, Vleezige, fpitfe, effenrandige, op de kant gehaairde Bladen.ïï si Deeze vier Soorten zyn Heefterig en volgens de bepaalingen verfchillende. De eerfte heeft s haare Groeiplaats op Sicilië en in Perfie. MenR noemtze Thlaspi of Taraspi des Jardiniers, zegt Gouan. De tweede valt op Kandia: de derde heeft men by Gibraker groeijende gevonden. De vierde komt wild voor op drooge Zandige plaatfen, in de Zuidelyke deelen van Europa. De twee eerften, die ook aan de Kaap groeijen, zyn fraaije Bloemgewasfen, wel Heefterig doch weinig hoogte hebbende, inzonderheid de zogenaamde Perfifche , die tevens een aangenaamen Reuk heeft , bloeijende byna het geheele Jaar: de volgende blyft altyd groen:die van Gibraltar gelykt veel naar de Perfifche, zo Dillenius aanmerkt, groeijende ook maar een Voet of anderhalf hoog: de laatfte, door G a r 1 o e l l afgebeeld, vertoont zig Heefterachtiger dan de anderen. Deeze heeft Wormachtige fpitfe Bladen, zo Columna aanmerkt. (5) ampüore Flore, Folio crasfo denrato. Dill. Elth. iti. T. 387. f. 371- (+) Iberis Suffruticofa Fol. Lanceolato - Linearibus &c, Thlaspi Saxatile vermicutato folio. C. B. Pin. 107. Gabid. A) Ihtris Herbacea Foliis Linearibus fupetne dilatatis ferratis. H. Cliff. 330. R. Lugdb. 336. Thlaspi umbellarura Cret. Flore albo odoro minus. C. b. Pin, i0s. ThlaspiparYum 4. odorato Flore. Clus. Hifi. II. p. 131. eris Herbacea Fol. Ovaris glabris aveniis integerrimis &c. Am. Ac. IV. p. 278. Thlaspi humile Spici purpu. rea. buxb. Cent. I. p. 2. T. 2. f. 1. 00 Iber" Herbacea Fol.Linearibus pinnatifidis. Am. Acad. IV. p. 278.-gouan Monsp. 31;,. Thlaspi Umbell. Nafturtii ïolio Monspeliacum. C. 3. Pin. 106. Thlaspi alt. min. Umbell, lob. Ic. :18. (12) Iberh Herbacea Fol. iinuatis , Caule nudo fimpüci. Goet. Mtig. ijj. gouan Monsp. w, Fl. Suec. n6, $si. OED,  Tetradïnamia. 041 gehoekte Bladen : de Steng naakt en een- IV. voudig. ATvi.lj Hoofd» Van deeze vier groeit de eerfte op de Geherg- stuk. ten van Piemont en Savoije:. de tweede valt in Si&W»/*. Arabie en Klein Afie: de derde aan de Kusten der Middellandfche Zee en de vierde is vry algemeen in ons Wereldsdeel. Deeze laatile wordt Klein Herders Tafch Kruid geheten, om dat de Zaadhuisjes naar die van 't gewoone gelyken . hoewel het Gewas veel kleiner en het Loof verfchillende is. Men vindt het op drooge,dorre, Zandige , ja zelfs op Muuren en Steenachtige plaatfen, zo elders als in onze Nederlanden. A l y s s u m! Tanddraad. Sommige Meeldraadjes hebben , in dit Geflagt , iuwaards een Tandje, 't welk tot de voorraamfte onderfcheiding dient; zynde het Zaadhuisje , gelyk in de voorigen , uitgerand , dat is, van boven eenigermaate uitgefneeden. Het bevat zeventien Soorten, welke in drie Rangen verdeeld zyn , naar dat zy of eenigermaate Heefterig of Kruidig voorkomen, of dikke Haauwtjes hebben; als volgt. A. Laag- Om Dan. 323. H. Cliff. 318. R. Lugdb. 33«. Burfa Pafrolis minor Fol. incifis. c. B. Pin. 108. BuifaPaftoris minor, dod, Pempt. rc3. Faftoria Burfa minima. Lob, Ic. zil, Ss ii. Deel, Jx. stuk,  642 ' Viermagtige Kruide». IV. A. Laag-Heefterige. Afdeel. *v1, (i) Tanddraad met de oude Bloemirosfen als Hoofd- v j j ituk. gedoomd en Bladerloos. Mysfum De Doornen, die deeze Soort heeft, beftaan Gedoo'nd u^c verharde enden van de oude Bloemtakjes. 't Gewas, dat in de Zuidelyke deelen van Vrankryk , en in Spanje, op hooge Berg - Rotfen groeit, heeft Wigvormige gryze gladde Bladen. Men vindt het gemeenlyk Gedoomde Thlaspi getyteld. De Bloemblaadjes zyn wit en geheel,- de Meeldraadjes Tandeloos (*). h. (2) Tanddraad met leggende overblyvênde Stenj/a7"b;/«- gen; de Bladen Lancetvormig Liniaal, Aityd jpits en effenrandig. groen. 111. (3) Tanddraad met Heefterige gepluimde Sten- Saxatile. „„„ Rotzig. 6en (1) Alysfum Racemis Senüibus Spiniformibus nudis. Syff. Nat. XII. Gen. 805. p. 43$. Veg. XIII. p. 493. H. Cliff. R. Lugdb. 331. dalib. Paris. 197. Thlaspi Fruticofum Spinofum. C. b. Pin- io8. Leucoijum f. Thlaspi fpinofum. ƒ. B. Hifi. II. p. 93i. Thlaspi Spinofum Hispanicum. barb. Ic. So8. (*) Een zonderlinge verkiezing van den Ridder, die Soorten , welke meest van de Geflagts - Kenmerken afwyken, in •t voorfte te plaatzen. Ik zou dezelven agter aan voegen. (2) Alysfum Fol. Lanceolato - Linearibus acutis. H. Cliff. R. Lugdb. uts. Thlaspi Halimi folio fempervirens. Herm. Lugdb. $94. T. J9S- (i. Thlaspi parvum Halimi angufto incano folio. BOCC. Mus. II. p. 45. T. 39. (3) Alysfon Caul. Frutescent. paniculatis Stc. Ard. Spec. i. p. 18. T. 7. R. Lugdb. 331. N. 6. MILL. DiS. T. *o, f. N 1.  T e t r A D y N A m I A. Ö43 gen en Lancetvormige , zeer zagte uitge- IV} gulpte Bladen. • Afdeel.1 XVI. (4) Tanddraad inet laag-Heejlerige verfpreide Stengen, rondachtige gryze Bladen en ge- iv. kleurde Kelken. Alysfum Alpe/lre. Van deeze drie heeft de eerfte, die op dor- Alp,fclu re plaatfen in de Zuidelyke deelen van Europa groeit, Bladen als de Smalbladige Wilde Melde: de tweede , op Kandia door Tournefort waargenomen, komt met gegolfde Bladen, als die der Violieren, voor : de derde op de BergRotfen van Provence, naar den kant van Italië, gevonden, heeft de Steeltjes naauwlyks een halve Handbreed hoog , en byna ronde Blaadjes, die grys zyn, gelyk in de meefte Soorten van dit Geflagt. De Bloemblaadjes zyn in alle deeze Kruidjes zonder uitranding. B. Kruidige. (5) Tanddraad met Kruidige Stengen, gryze v. getande Bladen, en vier gegaffelde Meel-Ilyperh' draadjes. Nootd. j-poote. r. Alysfon Cret. Saxatile Fol. andulaiii incanis. Tournf. Cor. if. Thlasri luteum Leucoii folio. Bocc. Mus. 79. T. 93. (4) Alysfum CauHbus SuffniricoGs diffuus, Fol. fubrot. in canis , Cal. coloratiS. GER. Prov. 352. T, 13. f. 2. Mant. 92, (s) Alysfum Caulibus Herb. Fol. incanis dentatis Sec. Lunaria Fol. el lipt. incondite dentatis. KRATSCH. AS. Ptsr, 1747. p. 38i. t. 15. f. 1. Ss 2 U. DiEL. IX. Sim.  044 Viermagtige Kruiden; IV.' In Noord-Amerika komt deeze voor, diede AFxvf.L'twee Meeldraadjes met een fpits Nageltje geHoorn- tekend, de vier overigen aan den voet met een stuk. Ujtgeranc] Schubbetje heeft. vi. (6) Tanddraad met een opgeregte Steng, LaniMan'üm? ietvormige gryze effenrandige Bladen, ge* Givs. tuilde Bloemen en tweedeelige Bloemblaadjes. Dit Heefterige gryze Thlaspi isomftreeks Weenen vry gemeen,zo wel op Zandige alsopSteenige plaatfen en komt 'er zelfs op Muuren voor. Het valt ook op Gebergten in verfcheide deelen van Europa, zelfs in Sweeden. By Mechelen, in de Nederlanden, groeit hec zo menigvuldig, datCLUsius het daar van gebynaamd heeft. De Steng is ongevaar een Voet hoog en bezet met Bladen die in grysheid uitmunten. vu. C7) Tanddraad met Kruidige verfpreide Sten^AiJer"*' &en * ^n*aa^e Wollige Bladen en famenge- kieinst. drukte Haauwtjes. In Spanje is de Groeiplaats van deeze zeer kleine leggende Soort, die Bladen als de Zee- Vio- (6) Alysfum Caule erecïo , Fol. Lanceolatis incanis inte• jerrimis &c. Ger. Prov. 351. Kram. Auflr. i»i. Fl. Suec. SZS. H. Cliff. 332. r. Lugdb. 331. Thlaspi Fruticofum incanum. C. B. Pin. 108. Thlaspi ine. Mechünienfe. Clus. Hifi. ii. p. 132. (7) Alysfum Ciul. Hetbaceis diffuus Sec. Al. procumbens annuum. Sauv. Metb. 70. Lunaria annua minima Htspanica, Fol. Leucoii maritimi. Boerh. Lugdb, II. p. 6.  Tetradynamia. é45 Violieren heeft. De Bloemblaadjes, in de naast- IVvoorgaande wit, zyn hier geel en een weinig XVI. "itgerand. (8) Tanddraad met Kruidige Stengen , alle Jgj^ Meeldraadjes getand en blyvende Kelken. Cohomum. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Oostenryk en in Duitfchland, is de Groeiplaats van dit kleine Plantje, dat zeer kleinegeele Bloemblaadjes heeft en vier Meeldraadjes in 't midden inwaards getand, de twee overigen meteen Schubbetje aan den voet. Het is een Jaarlykfch Gewas, gelyk hét voorgaande, maar het gryze hlyft over, gelyk het volgende. (9) Tanddraad met Kruidige verfpreide Sten-^«-^ gen en byna Lancetvormige Doornachtig Bergs. gejlippelde Bladen. In Switzerland en Duitfchland groeit deeze Soort, die Heefterig is en langs den Grond kruipt, fg) Alysfum Caul. Hetbaceis, Stam. omnib. dentatis &c. lACC, Vind. 114- GFB. Prov. 3ji. Clypeola Silic. bilocul. tetraspermis.H. Cliff- 319. Thlaspi Alysfon di£tum Campeftre raaius. C. B. Pin. 107. Alysfon minimum. CLUS. Hifi. 11. p. 1SJ. Alysfon. CAM. Epit. SS 8. f. J. (9) A'ysfum Caul. Herbaceis diffuus, &c. H. Ups. rst. Ucq. Vind. 2J8. Auflr. T, 37- Alysf. Fol. Lanceolatis obtufe incanis &c. H. Cliff. 33a. R- Lugdb. Ui. Thlaspi Alpinum repens. C. B. Pin. 107. Thlaspi montanum luteum. J. B. Hift. II. p- S*8- SS 3 4 II, deel IX, stuk»  64Ö Vi ermagtice Kruiden. Afdeel km'Pt ' hebbende weinig meer dan een Spsn xvi. ' hoogte. De Bloemblaadjes zyn geel: vier MeelHoofd- draadjes aan den top gefpleeten , twee met een STUK* Tandje aan den Voet. 'Ji'tfim Tanddraad mt e^n Kruidige Steng, de Can.Pt/tn. Meeldraadjes tweeborjtelig hebbende en af- Vettig. vallende Kelken. Chl'ta- C") Tanddraad met een opjiaande Kruidige 'schiidi Steng, ongeflmlde ovaale famengedrukt platte Haauwtjes en gefpitfte Liniaale Bloemblaadjes. Van deeze beiden , ook Jaarlykfe of Zaay. Gewas jes , groeit het eerfte op drooge Velden in Languedok en Provence ;hct andere, dat van de Schildvormigheid der Haauwtjes zynen Bynaam heeft , in de Zuidelyke deelen van Europa, als ook op den Berg Libanon, in 't Beloofde Land. Dit wordt gehouden voor het Alysfon van D ioscoridEs, dus genaamd, of om dat het tegen de Hondsdolheid zou die! nen, weshalve deEngelfchen hetMadwort noe- men, f io) Alysfum caule Hetb. Statuin. a;pat;s p:)r; setarum. Gouan Monsp. 321. Alysfon incanum Serpylü folio, Fruöu Sudo. TOUKNF. Ir.ft. 217. til) Alysfum Caule ereflo Hetbaceo &c. Lunaria Siliculis fubfesfilibus incanis latetalibus. r. Luid. 333, Cron. Oriënt. so. runaria Leucoii folio, sil. oblonga majori. Tournf. In}'. 218. Leuc. Alysfoides clypeatum majus. c. B. Tin. aor. Alysfon Dioscor, dod. Pempt. 89.  Tetradynamia, 6.^ men, of om dat het Afkookzel daarvan den Af*v;u Hik zou doen bedaaren (*). Dit vait naauw- \vu ivks een Handbreed, het andere ongevaar een Hoofd- j stok. Voet hoog. SijkiihAt C. Met gezwollen Haauwtjes of langwerpige gefiootene Kelken. (ia) Tanddraad met een Kruidige Steng, Lan> jnj^ cetvormig Driehoekige Bladen 3 en gezwol-s;»uaium. len Haauwtjes. biadige.* Onder den naam van Vreemde Rakette heeft Clüsius deeze , die in Spanje groeit, zeer fraay in Plaat gebragt. Uit éénen Wortel fchiet zy Stengen van anderhalf Voet hoogte, met Bladen als gezegd is , die, gelyk in veele andere Soorten, fcherp zyn van Smaak, zo wel als 't Zaad. De Bloemblaadjes zyn diep ingefneeden. fn") Tanddraad met een Heefierige Steng. »nLancetvormige , eenigermaate getande, KandiWollige Bladen en Klootronde Haauwtjes.™kh' (14) (*) Het Grickfch woord Lus/a betekent zo wel het een als 't andere. (12) Alysfum CjuI. Herb. Fol. Lanceolato - deltoidibus , Siliculis infhris. Al. Fol. Lanceolato - repandis dent3tis. H. Cliff. 3 3 3- R. Lugdb. S32. Alysfoides incanura Fol. finuatis. T01RNF. Infi. 218- Leuc. incannm Siliq. rotundis. C. B. Pin, 201. Eruca peregrina. CLUS. Hifi. II. p, J34' Hisp. 410- T' 421. (13) Alysfum Caule Fruticofo, Fol. Lanceolatis fubdent. tomentofis &c. Alysfoides. Frut. Ctet, Leucoii folio incano. gg 4 TOURNF. H. Deel. IX* Stuk.  <54$ Viermagtige Kruide»; Afdeel- ^ tadddraad mt een -kruidige Steng, wyd FxvfL' gemikte Takken, de Wortelbladen Jlomp Hoofot Eyrond en eenigermaate Wollig ; de Haauw- STÜK* tjes opgeblazen. XIV. GeUlntfZ De wYd gemikte Takken en kleinere Bloemwyd ge- men, die hoog geel zyn , onderfcheiden deeze van de voorgaande Soort, welke door Tournefort op Kandia is waargenomen. vfricuia. ^I5^ Tanddraad met ee» Kruidige opgeregte tum. Steng, gladde Lancetvormige effenrandige Levantfch. Bladen en opgeblazen Haauwtjes. rlfaaria. (l6) Tanddraad met Liniaale getande Bladen BUazig. en opgeblazene , fpitfe, hoekige Zaadhuisjes. Van deeze laatfle, die Tournefort ook in de Levant vondt, hadt hy een byzonder Geflagt gemaakt onder den naam van Blaaskruid , om dat de Haauwtjes zeerBlaasachtig zyn. Het groeide in Armenië naauwlyks een Handbreed hoog. (17) Tournf. O. tj. Leucoium luteum utriculatoSemine. Alp. Exot. 117. t. 118. (it) Alysfum Caule Herbaceo, Ramis divaricatis Sec. Mant. 52. Alysfum. Ard. Sp. 2. p. t. 10. (iS) Alysfum Caule Herbaceo erecro , Fol. larribus Sec. Mant. s2. Thlaspi Frut. Leucoii folio viridi. Tournf. Infi. 218. (is) Alysfum Fol. Linearibus dentatis. Veficaria Orientaüs Fol. dentatis. Tournf. CV. 4S. JTjfc. II. p. ic,. Reizen. 11. D. p. s7.  T E T R A D Y N A M I Al 6i\9 (17) Tanddraad met Heefterachtige leggende Stengetjes. Lancetvormig driehoekige Bla- xvu * den en ftekelige Haauwtjes. Hoow. In de Levant groeit ook deeze , welke die *™;m Kruidkenner op Kandia vondt. Zy heeft Hou- Dei^um. tige Stengen, die Haairig zyn en bogtig: de^ge. " Blaadjes Lancetvormig, wederzyds met een hoek, groen, met eenige Haairtjes befprengd; Trosjes van weinige Bloemen, die blaauwachtig, paarfch of Violet zyn en ruige Haauwtjes. Clypeol-A. Schildzaad. Een uitgerand , Schyfrond, plat, famengedrukt afvallend Haai .vtje, onderfcheidt de Planten van dit Geflagt, 't welk de drie volgende Soorten bevat. (1) Schildzaad met Schyfronde. eenhokkige, 1.^ eemaadige Haauwtjes. jmMaspu Tanddraa- Dedi6- (17) Alysfum Caule fuffmtescentibus ptofttatis &c. Al. Creficum Fol. angulatis. TOURNF. Cor. ij. Leucoijum Saxatile Thymi folio hirfurum. C. li. Pin. zoi. Littoreo - Leucoium minimum fupinum. Col. Ecphr. I. p. -%z. T. 28+. (1) Clypeola Siliculis orbic. unilocularibus &c. Syft. Nat. XII. Gen. 807. p. 437- ^S- XIII. P- 494- H. Clif. 3*9. Ups. 18J. B.. Lugdb. 331- GoUAN Monsp- GER. Prov. 353. Jonthlaspi minimum Spie. Lunatum.Tournf. Inft. 0.10. Thlaspi elypenura Serpilli folio. C B. Pin. 107. Thlaspialt. min. elypeatum Serpylli folio. Lob. Ic. 215. Ss 5 II. DEEL, IX, STUK.  650 Viermagtige Kruiden. AfÏeÊl. De vermaarde Tournefort hadt den xvi. ' naam Jonthlaspi ontleend van Columna, door Hoofd- wien deeze Soort allerkleinst, geaaird, Maan. thIIuw- zaadig jonthlasPi was geheten. Lobel heeftze, tjesiraa- onder den naam van Klein Schilddraagend Thlas&:nde' pi, met Quendel - Blaadjes, afgebeeld. Het Kruidje groeit in Italië, Languedok en Provence, op Muuren, Zandige, drooge, Steenige plaatfen > omtrent een Handbreed hoog (*). ciytu C^ Schi!d2aad «w» Schyfronde tweehokkige tomenu/a. Haauwtjes en eenigermaate Wolliee Bladen. Wollig. ö Dit groeit op Rotfen in de Levant: het heefc Heefterige Stengetjes en fyne zeer witte Blaadjes als die van Qniendel. De Bloempjes groeijen Pluimswyze aan de Stengetjes, gelyk in de anderen. (3) Schildzaad dat overblyft, met Eyronde zeékanu? tweehokkige tweezaadige Haauwtjes. Dit, aan de Kusten der Middellandfche Zee groei» (*) De Meeldraadjes zyn als die van "t Alysfum, dat is met Tandjes (Stamina Alysfi) zegt de Ridder: waarom dan niet tot dat Gefiagt betrokken. (2) Ctypeola Siliculis orbic. bilocularibus. Mant. oz. Alysfum Orienrale. Ard. Sp. 2. p. 32. T. ij.f. 1.Alysfum.Cret. Saxarile Serpylli folio &c. Tournf. Cor. is. (3) CÏypnla perennis Siliculis bilocularibus &c. Mant. 415. Gov'an Monsp. 322. Thlaspi Alysfon diclum maritimum. c. b. Pin. 107. A'ysfum marit. Tournf. InJ{. A.'. Caul. diff. Fol. Lin. Ger. Prov. j,c, Thlaspi montanum perenne* fl. albo. Barr. Ic, 844.  Tetradynamia. 651 groeijende, in Languedok en Spanje, heeft leg- IV. gende Stengetjes, die zeer Takkig zyn,en groe- A™^L' ne zeer fmalle Blaadjes. De Bloempjes zyn van Hoofdbuiten Roozekleur, van binnen wit en deMeel.STUK* draadjes blaauwachtig ongetand. Peltaria. Schyfzaad. Hier is het Zaadhuisje niet uitgerand, byna Schyfrond , plat famengedrukt, niet gaspende. Daar door wordt dit Geflagt onderfcheiden, r. welks eenigfte Soort (1) op de Ooftenrykfe ^-J^J" pen, tusfchen Iftrie en Kroatië, by 't KafteelLookreuSnxcnftain, overvloedig door den Heer Jacquin1"2' waargenomen , van den Herken Lookreuk gebynaamd is. De onderfte Blaadjes zyn Hartvormig gehoekt, de bovenften, of die aan de Steng, welke een half Voet of meer hoogte heeft, zyn Lancetvormig Eyrond, fpitsachtig en de Zaad> huisjes eenhokkig, eenzaadig. De Berg-Thlaspi van Clusius, hier aangehaald en op de zelfde plaats gevonden, hadt de Stengbladen en Wortelbladen gelyk hier gemeld is: de Zaadhuisjes byna Cirkelrond en plat; zo dat dezelven naar een Schyf geleeken of naar een Rondas der Ouden (*). De (1) Peltaria. Sjr/7. Nat. xii. Gen. 806. p. 437- Veg. xiii. p. 494. Clypeola perennis &c. Ard. Sp. 16. T. 6. Thlaspi mont. Glaftï folio rnajus. C. ii. Pin. 106. Thlaspi mont. primum. CLUS. Hift. ii. p. 130. Pann. Ic.p.465. (*) In Orbem Pelts moda efjormata, waar van zekerlyk ie Geil, DEEL. ix, stuk,  ós» Viermagtige Kruiden. Afdeel De Heer "N' L. Bdrmannus beeldt, uit xvi, het Kruidboek van Garzinus, een Kruidje mukfd af' dat 7yn ed* Peltaria Garzini tytelt. Het m'auwha komt in de Zuidelyke deelen van Europa op Ge- Hoofdbergten voor, hebbende de Steng wel een Elle '^'^. hoog, ruig en ruuw, zo wel als de Bladen, die vry diep uitgehoekt zyn. De Bloemen vertoonen, door haare uitgezette Kelken, de Honigbakjes zeer duidelyk en zyn bovendien met byhangzeltjes als Oortjes in deeze Soort voorzien: weshalve Bauhinus 'er Spooren aan toefchryft, gelyk het Vlafchkruid heeft. Van de Zaadhuisjes misdraagt dikwils de eene helft. (1) Brilkruid met ruuwe Haauwtjes en Lan- m]^tella cetvormige ongejleelde Zaagtandige Bladen. Apuia. Apulifch. (2) Brilkruid met ruuwe Haauwtjes en Lier- , achtige Bladen. Licrbiadig. f/i^ Pirillfvniri vnt>t. aln.il/li> TT/muwties en Petandi IV- _ — o ju uormop'je- ruige Bladen. Ha. 0 Herts- (5) Brilkruid met gladde Haauwtjes en Lan- jj]£wblil" cetvormige Zaagtandige Bladen. (6) v. L&vigata. (z) Biscutella Siliculis fcabris , Fol. Lanceolatis fesfilibus Giad* ferratis. Manc, 254. Biscutella didyma. Sp. Plant, im.Thlaspidium Apulutn fpicatum. TOORNF. Infi. 214. jondraba Alysfoides Apula fpicata, COL. Ecphr- I. p. as3. T. 284- f. >. (3) Biscutella SiL fcabr. Fol. Lyratis. Thlaspi biscutatura Raphani f. Irionis folio. BOCC. Sic. 45. T. 23. (4) Biscutella Sil. glabris Fol. dentat» hirtis. Mant. 25?. (5; Biscutella Sil. glabris, Fol. Lanceolatis ferratis. Mant; 2jj. Leucoium Alysfoides umbsll. montanum. COL. Ecphri I. p. 283. T. 284. H . Peel . IX, Stuk»  <554 Viermaötice Kruiden. AfSl; ^ brilkruid mt ruuwachtige Haauwtjes e» XVI. * Lancetvormige Wollige Bladen. Hoofdstuk. . Van dat flag van Brilkruid, 't we!k de Haauw- Biscutella tjes boven van elkander afwykende heeft, zyn fenp'rvi. aanmerk'elyke Verfcheidenheden, thans, indee" Aityd ze vyf Soorten ouderfcheiden, naardat de Haauw6toen- tjes ruuw of glad en de Bladen meer of minder ingefneeden zyn. Sommig daar van heeft Bladen , welke naar die van 't Havikskruid gelyken, komende ook tropswyze uit den Wortel voort. De hoogte van de Steng is omtrent twee Voeten; doch in het gladde minder en het laatfte, dat alcyd groen is, verfchilt wel allermeest door laag - Heefterige Stengetjes en Bladen als die der gewoone Violetten (*), Dit valt in de Levant, als ook in Spanje; de overigen komen in Italië en andere Zuidelyke deelen van Europa voor. De Bloemen zyn hier de helft kleiner, dan in de eerfte Soort. De Zaadhuisjes deeze' Soorten, die van den Styl afwyken , beantwoorden meest aan den Geilagtnaam, dewylzy zig byzonder Brilachtig vertoonen. L v. (S) Biscutella SU. fcabrrusculij Sec. Mant. 2jr. Thlaspi kJscutellatum luteum AnchuCü folio. Bakr. Har. 39.T. 841. bocc. Mus. ï6j. T, 122. (*) Wegens de Viool- of Violierachtige geftalte is het voorzette! Jon of Jjn aan fommigen deszer Planten gegesren; gelyk Jtniraba, Jmthlaspl,  Tetradynamia; C55 Lunaria. Penningkruid, IV. Afdeel; Wegens de figuur der Zaadhuisjes, die ovaa- Hoofele, plat famengedrukte, effenrandige gefteelde stuk. Haauwtjes zyn, voert dit Geflagt den naam van SUieulefa. Maankruid , Lunaria, in 't Franfch Lunaire ; die anders aan een klein Plantje , dat tot de Cryptogamia behoort, gegeven wordt. Wy noemen 't deswegen Penningkruid. Sommigen hee • ten 't ook wel, om dat de Haauwtjes, verdroogende,zig Zilverachtig vertoonen,Zilverbloem: doch zulks is oneigen. Om de zuiverheid van deeze Haauwtjes , noemen de Engelfche Hoveniers het Kruid Honejïy. De Kelk beflaat uit Zakvormige Blaadjes. Het bevat de twee vol« gende Soorten. CO Penningkruid met overhoekfe Bladen, x. ' Lunaria ., rediviva. (2) Penningkruid met gepaarde Bladen. overbiyj vend. Deeze twee maaken het Kruid uit, dat men j^nu^ gg. Tweejaatig. (1) Lunaria Fol. altertits. Syft. Nat. XII. Gen. s09. p. 438. Veg. XIII. p. 49j. be3l. Eyft. Vern. 7. f. 2. Lunaria Fol. Cordatis. H. Cliff. 333- R- Lugdb. 332. gouan Monsp. 323. hall. Helv. 540. Viola Lunaria major Siiiqua oblonga. C. B. Pin. 203. Viola latifolia, Lunaria odorara. Clus. Hift. I. p. 197- (2) Lunaria Foliis oppofitis. Ft. Suec II. N. 583. Lunaria major Siiiqua romndiore. J. B. Hi/1. II. p. 88r. Viola latifolia. dod. Pempt. isr. Dalfch. Hift. soj. MoftlS. H'ft- IL P» S. 3. T. 9. f. ï. BESL. Eyft, uts, f. f II. Deel. IX. Stuk,  o'jff Vl e 1<1M ac ti ce Kruidën. IV. meenlyk Penningkruid tytelt. Somtyds noem!; A'xvf!" men het ook Leucoium Lunatum , wegens de Hoofd. Bloem, welke veel naar die der Violieren gelyke. stuk. pjjer van is de laatfte het gewoone, dat men tseX7a™'in de Bloemhoven zaait wegens zyne fierlykg'né. heid, een Plant uïtmaakende, die in het tweede Jaar bloeit en dan verdort of geheel vergaat; middelerwyl met zyne Zilverachtige Haauwtjes, die meer dan eens Duims Nagel groot zyn, pronkende. Weinige Planten vindt men, welke dus,door hun verwelken, den Tuin verfieren. Ondertusfchen heeft het zeer zwaare Wortels , byna als Franfehe Raapen , waar van het Bulbonac heet, en het Loof beftaat uit groote Eyrond Lancetvormige getande Bladen ; brengende op een Steng van een of anderhalf Elle hoogte een fierlyke Pluimkroon van paarfchachtige Bloemen voort, welke , gelyk in de overigen , uit vier Blaadjes in 't kruis beftaan, even als in de Violieren , tot welken het door fommigen is t'huis gebragt. De andere Soort heeft een overblyvenden Wortel, en ruikende Bloemen. De Zaadhuisjes zyn in deeze veel langwerpiger en puntig , bevattende , gelyk die der andere, platte ronde bruine Zaaden. De andere groeit natuurlyk in het Thuringer - Woud ; deeze is in Switzerland niet ongemeen en komt ook in Ooftenryk op fommige plaatfen voor. Zy valt overvloedig in de Berg - Bosfchen , zo van Opper- als Neder - Ooftenryk, volgens Clusius, die aanmerkt, dat menze ook Griekfch of'Wel- rie-  TfiTRADYNAMlA» 657 riekend Maankrnid noemt (*_) , hebbende de IV. Bloemen byna den Reuk van Violette of Da-AF°vf.L' snaftbloemen : maar het Kruid is fcherp met Hoofd. aanmerkelyke bitterheid. STUK' Of deeze twee Soorten weezentlyk verfchil- s'l'culc-^' len, fchynt nog niet uitgemaakt te zyn : ten minfte gaat het Kenmerk van de overhoekfe of gepaarde groeijing der Bladen,gelyk de Ridder zelf erkent, niet volkomen zeker. Thans gaa ik over tot de Afdeeling der Haauwdraagende. Waar onder het eerfte Gefiagt den naam yoert van R i c o t i A. Welks byzondere Kenmerken beftaan in eene eenhokkige langwerpige famengedrukte Haauw , die platte Klepjes heeft. De eenigfle Soort daar vanfi) is, wegens r. de Groeiplaats, Egyptifche gebynaamd, volgens ^"'^ den Heer j u s s 1 e u. Dezelve heeft de Bladen sameervoudig Vinswyze verdeeld, op de manierEgypt'rchff' van fommige Kroontjes - Kruiden, de Blaadjes drie» (*) De Heer Fo rskaohl nam in de Woeftynen by Kairo in Egypte een Soort van dit Geflagt waar , die byna niets van deeze verfchilde, dan dat zy Liniaale Bladen hadt. (i) Ricotia. Syft. Hat. XII. Gen. 810. p. *}t. feg. XIII. p. 496. Cardamine Fol. iupradecomp. &c. Sp. Plant, I, p. 656, Lunaria Fol. fupradec. Sec. MlLL. /«. \6,9' Tc . II. dfel, IX, STUK,  660'■ , Viermagtige Kruiden. IV*Afdeel, xvi.' Hoofdstuk. liaeuvj draagtK- „ wit of eenigszins paarfchachtig. Hier op vol,. gen Haauwen, byna als die van Mofterd-Zaad, „ maar korter; welke veelal misdraagen, doch „ fomtyds dikker worden en Zaad inhouden, „ 't welk, als de Haauwen open barsten, daar „ uit fpringt. Behalve dit Zaad komen, byna „ aan den oirfprong van ieder Blad, zekere Knob„ beitjes voort , gelykende naar Leliebolletjes ,, en als uit Schubben famengefteld, eerst groen, j, vervolgens zwart of bruin en zeer onaange„ naam van Smaak. Deeze Knobbeltjes, om „ welken die Soort Boldraagend heet, vallen „ zeer ligt af en brengen in de Grond nieuwe. ,, Planten voort." De negen- en vyfbladige blyven laager van Gewas. De laatfte is 't, die men fomtyds, ia Duitfchland, Wilde Senf, dat is Wilde Mofterd noemt: want zy heeft den reuk van Rakette i zo dat zelfs het gedeftilleerde Water tegen de Vallende Ziekte is aangepreezen geweest. Men houdt het Kruid, bovendien, voor een Wond» middel. Cardamine. Schuimblad. Dit Geflagt, den bekenden naam Cardamine hebbende, om dat de Kruiden, daar in vervat, naar de Kers gelyken zouden, verdient denzelven nogthans niet, als meest laf zynde van Smaak. Gemeenlyk noemt men het Koekkoek*. Bloem, wegens 't zogenaamde Koekkoeks - Spog, door  Teieadïhamh.' 66t door de Schuimbeestjes veroirzaakt (*) , daar de Bladen veel mede bezet zyn, en deswegen1 zal ik het Schuimblad heeten. ] De byzondere Kenmerken beftaan in eens Haauw- of Zaadhuisje , van dergelyken aart in 't open fpringen , als die van het TandwortelKruid; doch de Stempel is hier niet üitgerand en de Kelk eenigermaate gaapende. Het bevat de vyftien of zestien volgende j meest Europifche Soorten , die op deeze manier in Rangen zyn geplaatst. A. Met enkelde Bladen. fji) Schuimblad met eenvoudige Eyronde effenrandige Bladen , die lang gefteeld zyn. (2) Schuimblad met eenvoudige byna Hartvormige Bladen. (2) Schuimblad met eenvoudige Lancetvormige Bladen , die Tandig uitgehoekt zyn , en naakte Stengen. De (*) Zie hetzelve befchreeven, in het I. DeEls x. Stuk, van deeze Natuur/yfc Hijlorie , bladz. 288. (1) Cardamine Fol. fimplicibus ovatis integerrimis &», Sy/l. Nat. xii. Gen. 8n. p. 4)8. Veg. xiii. p. +9«. Fl. Lapp. 20(5. T. 9. f- Pt' Suec. 564 , 590. h.\Lt. Helv. }6s. Naft. Alp. Bellidis folio minus. c. B. Pin. :oj. (1) Cardamine Fol. fimplicibuS fubcordatis. Naft. monraIium Afari folio. BOCC. Sic. 5.T. 5.HSRM. Par.p. T.203. (3) Cardamine Fol, liinpl. Lanceolatis finuato - dentatis Caulibus nudis. Tt 3 II. DEEL. IX. STUK, w. ifdeel» XVI. loOFD* TUK, Uiquofai, I. Cardamint Vellidifo- lia. Madelief)ladig. u. 4farifelia. Vlansoor)ladig. III. Vudicauliu Naakclengig.  IV. Afdeel xvi. Hoofd STUK. Haauw draagen. dc. iv. Cardam'm Petrita. Rotzig. V. Pefedifo.ie Neerzetbladig. döa Viermagtige Kruide», De figuur der Bladen onderfcheidt deeze Soorten , waar van de eerfte haare Groeiplaats op de Laplandfche, Switzerfche en Groot Brittannifche Bergen, de tweede op die van Italië heeft. De 'derde, die volgens Gmelinüi Siberië groeit, heeft Lancetvormige Haauwtjes als het Penningkruid, zegt de Ridder. (4) Schuimblad met eenvoudige langwerpige getande Bladen* Dit Kruid heeft den bynaam, omdat het,in Engeland en Sweeden , op hooge Rotfen groeit. Gemeenlyk noemt men het, deswegen, SteenIers. in 't Engelfeh Rock-Kresfe, hebbende in geftalte wat gelykheid met de Tuinkers, maar de Bloem en 't Zaadhuisje, welks Klepjes onder en boven een weinig afwyken, doch niet omkrullen , betrekken het tot dit Geflagt. Ook vind ik van geenen fcherpen Smaak daar in gemeld. B. Met drievoudige Bladen. (5) Schuimblad met de onderfte Bladen onverdeeld , de bovenften driekwabbig en gevind. CO (4) Cardamine Fol. fimplicibus oblongis dentaris. Oed, Dan. 386. Fl. Suec. II. N. $91. Huds. Angl. 255. Cardamine Petraca Cambrica, Naft. facie. DIll. Eltb. 70. T. (Sr. f. 71. Naft. Petrxum. Pluk. Alm. i6\. T. 101. f. 3. Pstiv. Herb. sc. f. 3- (5) Cardamine Fol. inferloribus indivifis &c. Naft. Alpinum minus Refeda: folio. C. 11. Pin, 104. Pndr. 4$. Ic. Bocc, II. 41, T. 4S,  ÏETRADïSAMIi. 663 (6) Schuimblad met drievoudige jlompe Bladei en een byna naakte Steng. (7) Schuimblad met drievoudige fpitfe Bladen en een zeer Takkige Steng. De drieb'adigheid onderfcheidt alle deeze drie Soorten,die in kleinheid ook by de anderen uitmunten , hebbende de twee eerften de Stenget* jes naauwlyks een Handbreed hoog. Het Neerzetbladige groeit op de Gebergten der Zuidely ke deelen van Europa: het Driebladige ook of die van Ooftenryk en Lapland: het Afrikaanfch heeft Bladen als die van 't Kriftoffels- Kruid ei witte Bloemen. C. Met gevinde Bladen. (8) Schuimblad met vyf ingefneedene Vin blaadjes. (9) Schuimblad met gekoppelde gevinde Bla den (6) Cardamine Tol. ternatis obtufis, Caule fubnudo. Jacq, Auflr. T. 27. Vind. 6J4. Card. Fol. ternatis. hall. Helv $59. k Suec. s«3. Fl. Lapp. 2$7. H. Clif. 33fi-b-. Lugdb 346. Nafturt. Alp. trifolium. C b. Pin. 104. Card. Alpin: CLUS. Pann. 454- Ic 456. LOB. Ic. ili. (7) Cardamine Fol. ternatis acuminatis Sec. Naft. Afri fol. ternis , facie Chriftophorianre. Herm. Par. p. T. 202 Naft. Afr. Flor. albis fpicatis &c. Pluk. Alm. r51. T. 101 f. 5. raj. Suppl, 4t4. (8) Cardamine Fol. pinnatis, Foliolis quinis incifis. Card mine glabra Chelidonii folio. T. Barr. Ic. 156. Naft. Py aquat. latifolium. herm. Par. 203. T. 204. (9) Cardamine Fol, pinnatis incifis Stipulatis &c, GouA Tt 4 M"" K. DEEL, IX, STUK» ! IV. AfdeelJ xvi. Hoofd» STUK. VI. Cardamine trifolia. Driebladif*. VII. Africaza. Afrikaanfch. 1 1 VI IK ' Chelidonia. Gouwbladig. IX. Impatiens. 1 Gevoelig* 1- s 1,  661 Viermagtige Kruiden; IV. Afdeel xvt. HOOFD" ITUK. Haauu draagtn- x. Cariamm parviftorc Kleinbloeraig. den , die ingefneeden zyn, en engeblader* de Bloemen. Van deeze beiden groeit de eerfte op de Py« • reneefche Bergen en in Italië: de andere door geheel Europa en zou volgens Boerhaave ook in onze Nederlanden huisveften. Deeze bereikt dikwils een Voet hoogte , en komt fomtyds met vier Meeldraadjes voor. De Bloemblaadjes zyn niet alleen zeer klein, maar verdwynen fchielyk: 't welk de reden zal zyn, dat de Ridder'er in 't geheel geene aan toegefchreeven hadt (*}. (10) Schuimblad met gevinde ongejïoppelde Bladen , Lancetvormige ftompe Blaadjes, en Bladerige Bloemen. Naar de naastvoorgaande gelykt deeze, die volgens Boerhaave hier ook inlandfch zou zyn , aanmerkelyk: maar heeft de Vinblaadjes Lancetvormig ftomp , naauwlyks getand ; de onderften Eyrond en glad ; de Meeldraadjes korter dan de Bloem: de Zaadhuisjes half zo groot, opgeregt op horizontaaie Steeltjes. 00 Monsp. 3ïi. Cardamine Fol. pinnatis Pinnislaciniatis. Gort. Belg. 186. Fl. Suec. 561. Hall. Helv. 557. H. Cliff. 3 36. r. Lugdb. 345. Sifymbrium montan. tenuifol. barr. Rar. T. 155. (*; Planta certe nulla Petala habet. Sp. Plant. gr*. (loj Cardamine Fol. pinnaris exftipulatis Sec. Gort. Belg. 185. Cardamine Prarenfis parvo flore. Tournf. Ik/I. 124. Boerh. Lugdb. 11. p. 17. N, 4. Naft, Pratenfe parvo flore, c. B. Pin. 104. Priir. 44,  Xetradysamia: 66$ (11) Schuimblad met gevinde Bladen , de Blaad- ^ jes gepalmd, egaal, gejteeld. Sr Op Sicilië, Corfica en de Eilanden van Grie-«' kenland, als ook in Duitfchland, groeit deeze£ Soort, die mede weinig hoogte heeft. (12) Schuimblad met gevinde Bladen en viermannige Bloemen. Deeze, die de Bladen en Steelen ruig heeft , Kleine Waterkers by Bauhinus geDaamd, groeit op vogtige plaatfen , als ook op Akkers en in Tuinen , in verfcheide deelen van Europa, zelfs in onze Provinciën. Zyiswat flapper, doch anders van hoedanigheid als de Waterkers. Zy groeit ook in Virginie. (13) Schuimblad met gevinde Bladen, de Wortelblaadjes rondachtig , de Stengblaadjes Lancetvormig. Ge- (11) Cardamine Fol. pinnatis, Fol. palmatis squalibuspetiolatis. Mant.-w. R. Lugdb. 34f- «• Ups. m. Naftur tium mont. nanum, rotundo Thalicïri folio. Bocc. Mus. II p. 171. T. 166, Sio minimo arünfs. bocc. Sic. 84. T. 44 f. z. (11) CardamineVol. pinn. Floribus tetrandris. aoSX.Sdg, j87. Ft. Suec. J6i. gron. Virg. 99. R- Lugdb. 34S- Nafturtium Aq. minus. c. b. Pm 104. Sifymbrium Aq. alterum. cam Epit. 270. (li) Cardamine Fol. pinn. FoliolrS Radic. fubrotundis &c Gort. Belg. 1%?, Gouan Monsp. 314. Kram. Auflr, jj>j % fis U, DïSL, IX. stuk. IV. FDEEL. XVI. LOOFD». ruK. xt. ardamine Grtca, Grieks.^ xu. Hirfuta. Ruig. XIII. pratenfis. Gemeen.  666 Viermagtige KruïdenJ IV. Afdeei XVI. Hoofdstuk. Haauv Araagen* (14) Schuim- TU Sate. 559- lepp- 158. Naflurtiura pratenfe magno flore. C. B. Pin. io+. fi. Folio rorundiore. lbid. Flos Cuculi. Dob. Pempt. 592. Cardamine five Sifymbrium alt. Dioscoridis, item Cardamine altera &c. Loi. Ic, 21e, Gemeen is deeze Soort op de Graslanden a ' inzonderheid die laag en vogtig zyn, door geheel Europa en vooral in ons Holland, als ook in Vriesland , alwaar men ze Pinkjierbloem noemt. '"Anders is de Nederduitfcbe naam Koekkoeksbloem of Water - Fiolen, de Hoogduitfche GauchHum, de Franfehe Patferage, de EngelfcheLadies-Smock of Cue kok -Flower. Het heeft harde Hevige Stengetjes van een Voet enhooger,voortkomende uiteen tropvan lange enkeld gevinde Wortelbladen, wier Vinblaadjes byna rond , doch aan de Stengen langwerpig zyn. Het bovenfte praalt met redelyk groote vierbladige Bloemen, uit een dergelyken Kelk, hebbende de Meeldraadjes zeer ongelyk en den Stempel Klootrond. Lobel geeft twee Afbeeldingen van dit Kruid , onder den naam van Cardamine, hier in verfchillende, dat de Vinblaadjes ronder of langwerpiger zyn. Daar komen ook Verfcheidenheden van voor naar de Bloemen, die grooter of kleiner, wit of paarfchachtig zyn. Gemeenlyk ftrekt het tot Sieraad der Weiden en Hooylanden en komt in hoedanigheden , zegt men, de Waterkers zeer naby.  tetradïhamh: öó7 (14) Schuimblad met gevinde Bladen , uit de Oxelen fpruitgeevende. * Weinig minder algemeen is deeze Soort, die| door haare bitterheid uitmunt, in Europa. In Vriesland , als ook in Overysfel, by Mafte- < broek , komt zy in Slooten voor. Het is een' Waterplant, veel naar de Waterkers gelykende, doch door haare hoekige, dikwils driepuntige Blaadjes, en door de Geflagts - Kenmerken, daar van verfchillende. Ook is de Bloem veel grooter, maar de Smaak komt overeen zo de Heer Haller aantekent. (iS) Schuimblad met gevinde Bladen, de Blaadjes Lancetvormig, aan den Voet eentandig. Deeze Virginifche Soort heeft de Vinblaadjes Lancetvormig en dus het Loof eenigszins gelykende naar dat vau 't Herders Tafch - Kruid , doch een weinig roodachtig en geoord. De Bloemen zyn wit j de Haauwtjes famengedrukt. fl6] (14) Cardamine Foliis pinn. Axillis Stoloniferis. It. Westgoth. 76. Card. Fol. pinnatis, Fol. fubrot. angulofis. HALL Helv. ss.. gort. Belg. J87. gouan Monsp. JZ4- Card, Flore majore elatior. Tournf. Injl. 124. Naft. Aq. majui et amarum. C. B. Pin. 104. Prodr. Ic. p. 4J. Naft- pyre naicum Aq. latifolium, purp. Flore. Hrrm. Par. T. p. 20; (rs) Cardamine Fol. pinn. Fol. Lanceolatis Bafi unidents tis. GaON. Virg. 99. PET. Gaz. T. 105. f. is. Naft. liurf faftoris folio &c. Pluk. Alm, 251. T, tot, f, 4- II, Deel. IX. Stuk, iv: FDEEL. XVI. lOOFD* ruK. xiv. 'ardamine mara. Bitter. xv. T,rgin'-ea. Virgin Xch. t  668 Viermagtige Kruide»; IV. Afdeel xvi. Hoofdstuk.xvt. Catiamin Indica. Oostindifch. T. Sijymlrh* i/»)». Gemeene. (16) Schuimblad met eenvoudige, ftomp Eyronde getande Bladen en lange Bladfteelen. Deeze Soort heb ik van den Jongen Hoogleeraar Burmannus ontleend , die dezelve ! onder den naam van Laage breedbladige Javaanfche Cardamine ontvangen hadt en aanmerkt, dat de Stengen een Handbreed hoog waren; de Bladen glad en korter dan de Bladfjeelen ; de Haauwen Liniaal, geftrekt. S i s y m b r i u m. Waterkers. Schoon niet alle Soorten van dit Geflagt Waterplanten zyn, zal ik nogtharjs den naam ontleenen van de eerfte en voor naamfte. Het heeft een Haauw met niet omgekrulde , maar van een wykende Kleppen , en een uitgebreiden Kelk en Bloem. Her, is derhalve niet zo duidelyk, als men wel wenfchen mogt, van het voorgaande onderfcheidten. Het bevat by de dertig Soorten, als volgt. A. Met afgeboogene korte Haauwen. (i) Waterkers metafgeb. Zaadhuisjes, engei vinde Bladen, de Blaadjes byna Hartvormig. Dit (is) Cardamine Fol. fimplkibuj obovatis denticulatis, Petiolis longis. Bubm. Fl. Ini. p. 140. (1) Sifymbriam Siliquis declinatis Fol. pinn. Sec. Sy/l. Mat. xii. Gen. 813- p. 439- Veg. xiii. p. 497. Mat. Mei. 3ir. Gort. Belg. m. Kram. »4ujlr. 193. Fl. Suec. ssz. Hall. helv. s*9. gouan Mcnsp. 325. dalib. Paris, Zos. Gbo.v. JfflJl .Xl^ilU HVsri.  Tetrad ynamia.1 669 Dit Kruid, in de zoete Wateren door geheel Europa gemeen , noemt men Water-Kers, in*'t Franfch Cresfon ft Eau, naar den Latynfchen H naam Najlurtium Aquaticum, die in de Apo-81 theeken alom bekend is. Het groeit met een Ve- ; zeligen Wortel in den Grond van ondiepe Beeken , Slooten en Graf ten, en verheft zig door het Water met een getakte Steng, bezet met Bladfteelen, wier Vinblaadjes Eyrond en ftomp getand zyn De Bloemen, naauwlyks hooger dan de Bladen, een weinig boven 't Water , zyn klein en wit; de Zaadhuisjes korte breede Haauwtjes , van den Bloemfteel afgeboogen. Het heeft den Smaak byna van Tuinkers, en wordt, in Azyn gezet, dikwils tot verfnapering gebruikt by de Geregten. Niet minder is het 's Voorjaars in gebruik in Meydranken, om het Bloed te zuiveren. Tegen 't Blaauwfchuitishet Sap of Afkookzel een der beste middelen, volgende aan de Lepelbladen. (2) Waterkers met afgeboogene langwerpig Eyronde Haauwen, de Vinblaadjes Lancet-^ vormig Zaagtandig* (3) Virg. 17c. Slfymbria Cardamine. Fuchs. Hifi. 723. Nafturtium Aq. fupinum. C. B. Pm. 104. Naft. Aquaticum. dod. Pempt. 592. Cratevas Sion Erucajfolium. Lob. Ic. 209. (*) Droevig is de Afbeelding van dit Kruid by AtoRisou S. 3. T. 4, f. 8 : die 'er zelfs Lancetvormige fpitfe, geheel effenrandige Bhden, aan geeft. (2) Sifymbrium Sil. dedin. gort. Belg. UÜ. KRAM. Aufitr. ii, Deel. ix, Stuk, IV. 'deel. xvi. ooed* 'uk. 'iliquofs.. ir. fymbrium 'ylvefire. Wilde.  670 VlERMAGTIOE KRUIDEN. IV. Afdeel xvi. Hoofdstuk* in. Sifymbrium amphibium. Tweeflag. tige. j ] I i 1 4 1 I 3 i i t I (3) Waterkers met afgeboogene langwerpig Eyronde Haauwen , de Vinblaadjes Vindeelig Zaagtandig. Weinig verfchillende Onkruiden maaken deeze uit, die door geheel Europa op vogtigeplaatfen voorkomen. Van de eerfte is 't zonderling, lat menze in de Stad Hoorn, en weinig elders in Holland, doch wel inOverysfelaantreft. De:elve wordt, om datze veel naar de Raket gelykt , Wilde of Water-Raket geheten. De anlere, die men Water -Radys zou kunnen noenen, verfchilt door de verdeeling der Vinblaades zo wel van de voorgaande, als op zig zelve, waar uit Verfcheidenheden fpruiten, welke fomnigen hebben aangezien voor byzondere Sooren, die of in 't Water, of aan de kanten , of op 94. oed. Dan, 409. Fl. Suec. II. N. S94. gouaw Monsp. 25. ger. Prov. 358. R. Lugdb 341. Eruca paluftris Na:urtü folio, Siiiqua oblongi. C. B. Pin. 98. Eruca paluftris riinor. Tab. Ic. 447. Eruca fylveftris. Fuchs. Hift. 243. (3) Sifymbrium Sil. declin. &c. gort. Belg. 188. gouam Monsp. %z$. ger. Prov. 358. hall. Helv. 548. Sifymbr. 'ol. pinnatifidis ferratis. Fl. Suec. ssi* Sis. Fol. infimis Caillaceis &c. H. Cliff. 337. R. Lugdb. 341. Raphanus Aq. 'ol. in profundas lacinias divilis. C. B. Pin, 97. Prodr. T. >• 38- fi. Sis. Fol. fimpl. dentatis ferratis. H. Cliff. 33*. R. lugdb. 341. Raph. Aq. Rspiftri folio. C. B. Pin. 97. Raph. iq. alter. C. B. Prodr. uts. j,. Sis. Aq. Fol. variis. Vaill. 'aris. 185- Sis. Fol. hnij integris ovatis ferratis, fup. pinnas. hall. Heh, 548. Raph. fylv. Offieinarum Aqnaticus, os. Ic, 319.  T E T R i D ï b i M I A; 671 op 't drooge groeijen. De eene, Moeras-Ra- IV: dys getyteld , heeft de onderfte Bladen geheel 4xvifU fmal en de bovenften diep Vinswyze verdeeld: Hoofd» de andere , eigentlyk Water - Radys genaamd ,STUKheeft de Bladen onverdeeld, maar diep inge' Siliiu^> fneeden, met groote fpitfe Tanden: de derde, Land - Radys te heeten, heeft de onderfte Bladen Eyrond, Zaagtandig , de bovenften weezentlyk gevind. Deeze komt derhalve als tusfchen beiden en verbindt de eene met de andere. Dit laatfte Kruid groeit dikwils een Elle hoog en dus hooger dan de gedagte Water - Raker. Het is heet en fcherp van Smaak en van eene verwarmende hoedanigheid , wordende der halve fomtyds van de Apotheekers in plaats van het Peperkruid gebruikt, zo Lobel aantekent (*,). (4) Waterkers met byna Eyronde Haauwen, iv. de onderfte Bladen Lierachtig, de bovenften dubbeld Vindeelig, de Steng mvat-f^aee&h tende, en Draadachtige Stylen. Deer (*) Te weeten in plaats van het Breedbladige (Lepidium latifolium) wordende dat Raphanus fylve/lri; Ojftsinarum geheten : Raphanus fylv. f. Lepidium Officir.arum. Nucl. Belg. Mat. Medtc£, Rutty fpreekt ook van de Medicinaale kragten van 't Lepidium , doch LiNPJ-sus telt het niet ondec de Geneesmiddelen: zie bladz. 518 , hier voor. (4) Sifymbrium Siliquis fubovaris , Fol. inf. Lyratis &c. Raphanus minimus repens luteus, Fol. tenuiter diviiis. Moris. Hift. II. p. z3s. S. 3. T. 7. f. 1. Alysfum Fol. pinnatis multiformibus All. Ptitm. 40, T. 7. Sifymbrium Fol. pinnatis &c. AS Hilv. IV. p, 288. ij. deel. IX. Stuk.  672 Viermagtige Kruiden. IV. Deeze Soort die op de Pyreneen, als ook op A^EL de Switzerfche Alpen en op de Gebergten van Hoofd. Piemont groeit, is een zeer klein Kruidje, dat stuk. de Bladen fyn verdeeld en getroste geele BloeJraZgeT' men heeft- De ^ is Haairacbtig dun en '6 *• Zaadhuisje ovaal, met kleine Zaadjes. v'. C5) Waterkers met gevinde Bladen, de BlaadWlnac"ti-m jes Lancetvormig diep Zaagtandig, de uiterft™ ™™niêd- bladige. De Groeiplaats van deeze, welke Bladen als die van 't Reinevaren heeft, is in Savoije, volgens den Ridder, die echter daar toe de Indifche Raket, welke Heefterig is, van Zanoni, betrekt. Deeze was vry groot en Takkig ; van eenen fcherpen Reuk en Smaak , gelyk de anderen. Het Loof geleek volftrekt naar dat van Reinevaren. Haller zegt, dat men de Reinevaarbladige Raket van Morison ook voor een Switzerfch Kruid kan houden. vi. (6) Waterkers met effenrandige Bladen, de fom"^" onderjlen drievoudig Vindeelig; de boven- Dunbiadi- ften onverdeeld. In (j) Sifymbrium Fol. pinnatis, Foliolis Lanceolatii &c. r. lugdb. 6S9. Eruca Tanaccti foliis. Moris. Hift. U. p. zi\. s. 1. T. 6. f. 19. Eruca Frutrcofa Fol. Tanaceti Indica, Zan. Hift. 8(5. T. 33. (6) Sifymirium Fol. integerrimis , infimis tripinnatifidis &c. Eruca Fol. linuato - dentatis &c. Ger. Prov. 3*9. Sinapï Tol, latvibus glaucis , Finnis Lin. ratiter dentatis, Hall. 1 A3.  T E T r a d Y N a m i a.' 673 In Italië, Vrankryk , Switzerland, groeit deeze ^IV. Dunhladige Raket, wier lang gefteelde Bladen ' F£**u byna naar die van 't Eiken Varen gelyken: doch cïoofd* ^an de Steng komen dikwils Bladen als dievan,TUIU n . T^n Siliquofdt. 't Vlafchkruid. De Steng is ongevaar een Elle hoog; de Haauwen zyn anderhalf Duim lang; famengedrukt , als uit Leedjes beftaande, en bevatten platachtige Eyronde Zaaden. Aan de Dyken by deeze Stad , als ook aan de Wegen om Utrecht, groeit deeze Soort, die men Wild Mofterd-Zaad noemt, menigvuldig. B. Met ongefteelde Haauwen in de Oxelen. ('7') Waterkers met de Haauwen byna enge- vu. „ , , „, , Si/ymbrium fieeld in de Oxelen eenzaam ; ae BladenjZpinum. Tandswys' uitgehoekt. Leggende. Een nieuwe Soort, door den Heer Dantï d'Isnard , in 't jaar 1701 , omftreeks Parys aan den Weg langs de Seine gevonden, maakt deeze uit, welke hy afbeeldt en zeer omftandig befchryft. Zy blyft niet, gelyk de anderen , over, maar is een Jaarlykfch of Zaay-Gewas. De Haauwen, veel naar die van 't Eryfimum ge- ly- A3. Helv. VI. p. 84. N. 17- Sïnnpi Erucae folio. C. B. Pin. 99. Eruca tenulfolia perennis. J. B. Hift. II. p. 861. Vaill. Paris. so. (7} Sifymbrium Siliquis AxiHaribus fubfesfilibus &c. W. Ups. 191. Eryfimum Cau'e decum>enrc. R. Lugdb. 343-Eruea fupina alba, Siiiqua iingulari Sc-, ISNARt». Jfrmi «e lV-*' p, jj5, T. 18. Vv II. Dïel4 IX. Stuk.  <5;4 Viermagtige Kruide»; Afdeel ^ende, wordende agtervolgelyk ryp. Tusfchen ^vE,fL de Vingers gewreeven, heeft dit Kruid een on- Hoofd- aangenaamen Reuk , byna als die van Look; ST^'ftTa doch gekaauwd een fcherpen Smaak, als die irAagtr.de. van Mosterd - Zaad. De Syroop, van het Sap gemaakt, was tot Geneezing der Heefchheid in de Keel, uit Verkoudheid ontftaande, zeer dienftig bevonden. Het groeit, volgens den Ridder, ook in Gothland en in Spanje. Sifymbrium Wal:er,cers met ongefteelde Haauwen, die poiycera- Elsvormig zyn , in de Oxelen vergaard , Veelhoor- en Tandswys' uitgegulpte Bladen. uige. Wegens de menigte van Sikkelachtig kromme Haauwen wordt dit Kruïd fee Ihoor nig'genoemd en als een tweede flag van Eryfimum of Irio aangemerkt. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit het op Steenachtige plaatfen, en gelykt zeer naar de gewoone Steen-Raket, zynde het Zaad niet minder heet en fcherp van Smaak. ix. (9) Waterkers met een geboogen Tros, Lier- ifum{'^' achtige Bladen en een opftaande geblader- TafchHa» de Steng, aee' Om (O s'fymbrium Srliq. a^iillaribus fesfilibus 8ic. jAcq. Hort. T. 79. 11. Ups. 193. Gouan Mtxsp. 326. Eryfimum polyceraaon f. Corniculatum. C. B. Pin, rór. Eryfimum alte-rum. Lob. Ic. 20S. Irio aitera. dalech. H;ft. 653. jACq. Hort. T. 79. (9) Sifymbrium Racemo flcxuofo , Fol. Lyratis &c. Dill. Blei. J79. T. lts. f. 177. Am. Acai, IV. p. 323. Hesperis Flora  TexradïhAMia, <&?j Om dat het Loof naar 't Herders Tafch Kruid IV. gelykt, voert deeze dien bynaam , hebbendé zeer Afxvi" kleine witte Bloempjes en lange Haauwen. Zy Hoofdgroeit op vogtige Bergvlakten in Italië. sT0K- Siliquofn. C. Met naakte Stengen. (w) Waterkers, die byna ongeftengd is, met x. Lancetvormige , Zaagtandig uitgehoekte /üt* gladachtige Bladen en eenigermaate rauwe MlIliriËe» ' opftygende Bloemftengen. (ïi) Waterkers, die ongefteeld is, metVins- ^hJI% wys* getande eenigermaate Haairige Bladen Mannige." en effene Bloemftengen. (12) Waterkers, die ongefteeld is, met Lier- .x}1' achtige effene Bladen , opftygende Bloem. RyzigéJ Jtengen en zeer kleine Bloemen. Van Flore albo minimo , Siiiqua' longJ &c. Boerh. Lugdb, ii. p. 10. Draba Pal. Siliq. major Alp. Burfa: Paitotis folio. Cui". Skc. 3. Hesseris Fol. dentato -pinnatifidis Sic. Sp. Plant. p. 928. Hesp. Fol. multifidis r. Lugdb. 332. fio) Sifymbrium fubacaule, Fol. Lanceolatis &c. Sif. Fol. Lanc. finuato • ferratis &c. H. Cliff. 337. R, Lutdb. z^i. Gouan Monsp- 326. Ger. Prov. 359. Eruca Viminea Iberidis folio , Flore luteo. barr. Rar. +21. T. 131. Eruca mi* nimo Flore Monfpelienfis. j. b. Hift. ii. p. 862. (11) Sifymbrium acaule Fol. pinn'ato - dentatis fubpiloüs. Eruca Monenfis laeiniata Flore lureo majore. Dill. Eltb, ï3S■ T. m, f. 13J. Eruca perenn. & SsXatilis, Radice crasïi, e Rupe Vi&orisi. Tournf. S'bel, Sifymbr. Fol. pinnato» finuntis. ger. Prov. 360. (12) Sifymbrium acaule, Fol. Lyratis lajvibus &c. Eruci mi- Vv a ïl. Deel, IX, Stuk,  Ö76 Viermagtige Kruiden. IV. Van deeze drie , in Geftalte niet veel ver^FxvnL' fchillende, en uit gezegde bepaalingen kenbaar, Hoofd- groeit de eerfte in Vrankryk en Itaüe, vry alstuk. gemeen; de laatfte op Sicilië en by Montpellier , fcaagmdt. volgens den Ridder : de middelfte op 't Eiland Man, aan de Westkust van Engeland , en in Provence. In de twee eerften zyn de Bloemen zeer groot, in de laatfte klein; in allen geel van Kleur, 't Is klaar, dat deeze Plantjes, door haare naakte Stengetjes, zig Ryzig vertoonen. xiii. (13) Waterkers met een byna naakte Takkige BttËrT. StenS 5 de Wortelbladen Jtekelig, rappig Barre- getand. lierfe. 0 In Spanje en Italië groeit deeze, die door den vermaarden Barrelier alleen ia Afbeelding is gebragt. In Provence is dezelve op de Akkers , aan de kanten der Zaaylanden en Wyngaarden , gemeen , volgens Geraud ; doch Gouan heeft de Soort , die deeze Autheur bedoelt, tot het Muurige t'huis gebragt. De aangehaalde kleine Wilde Raket van Bauhinus was by Montpellier verzameld. C14) Wa- minima Sicula Burfa: Faftoris Folio. BOCC. Sic. 19. T. 10. Eruca Vinealis parvis luteis Floribus. AlORlS. BUs. 26$. (li) Sifymbrium Caule fubnudo ramofo &c. Eruca fylv. minor lutea , Burfa: Faftoris folio , Italica. BARR. Rar. 1016. Eruca fylv. minor , Butfx faftoris folio. C. B. Pin, 91. Priir. j9.  Tetradynamia. 677 (14) Waterkers met een byna gebladerde Tak- kige Steng en Lierachtige regthoekig ge- Xvi. " tande ftekelige Bladen,met getakte Haairtjes.^°*°' In Duitfchland en Switzerland, op Zandige xiv. plaatfen, groeit deeze Soort, die door de ruuw- Arenofum, heid der Bladen uitmunt, hebbende nietteminZandiecgladde Kelken, en fchoon paarfche Bloemen. (15) Waterkers met een enkelde opgeregte Steng, vf^tim die boven glad is en Lancetvormige fteke-num. Spaanicti. lige voorwaards getande Bladen. In 't Ryk van Valence en by Madrit in Spanje , komt deeze voor , die de Steng een Voet hoog, dun, weinig Takkig, met fmalle Wortelbladen , welke zeer ruig zyn door witte Haairtjes, en Draadachtige Bloemfteeltjes, langer dan de Bloem, heeft. D. Met gevinde Bladen. (i5J Waterkers die Stengig is, met rappig xvi^ uit gehoekte gedoomde Bladen. T3oRappige' (H) Sifymbrium Caule fubfoliofo Ramofo &c. Fl Suec. II N. 597. Sifvmbr. asperum &c. hall. Helv. 5 5». Eruca ccerulea in Arenofrs provenier». C. B. Pin. 99. Prodr. 40. b\br. Ic. 19s. Eruca fylv- major mnorque &c. Loess Prusf. 6i(is') S^fymbritim Caule fimplici erefto &c. Erucn hirfut» Floribus albiS. BARK. Rar. 4*3- T. 195- f- i- BOCC Mus. IV. p. 84, T. 80. (16) Sifymbrium Caulescens , Fol. tuncinatis murrcatis. Mant. 155. ,t Vv 3 II. deel. IX Stuk.  0?3 Viermagtige Kruiden, IV. De Wortelbladen van deeze , die naar de xvi!L' Groeiplaats gebynaamd is (*) , gelyken zeer Hoofd- naar die van 't Herders Tafch Kruid, even als ST°K* in de voorgaande Soorten. In 't tweede laar iraagtnde. lcniet zy eerst een Steng, doch bloeit ook in het eerfte. Een Dag of twee voor het bloeijen zyn de Bloemen omgekromd. Dezelven hebben vier Honigbakjes, waar van de twee langften den voet der Kelkblaadjes zodanig uitdryven, dat zy gaapen. De Bloemen zyn geel. $j£!*Tim Waterkers met ruuwe Haauwen, Vin- asperum, deelige Bladen; de Vinblaadjes Lancetvor•Kunne. mig Liniaai, eenigermaate getand ; de Bloe¬ men langer dan de Kelken. By Montpellier groeit deeze Soort naauwlyks een Handbreed boog, zegt Gouan: J. Bauhinus hadtze 'er ook zo klein gevonden, doch myn Schoonzoon C h e r l e r u s s zegt hy, heeft dezelve in vogtige Greppels, tusfchen die Stad cn de Baden van Belleluque , een Elle hoog waargenomen. xtoï, Cl8) Waterkers met de Bloemblaadjes kleiner ïiekfdd.' dan de Kelk , en de Bladen veeldeelig ge¬ vind. Op (*) Habitat in Patra. d. vandell. Mant. uts. (*7) Sifymbrium Siliq. fcabris , Fol. pinnatifidis &c. GOUAN Monsp. 326. sinapi parvum Siiiqua aspe;3. C. B. Pin. Sinapi Monspcfulanum Siiiqua asperé hirfura. J. E. Hift. 11. p. S;7. Sis. Fol. pinnatifidis &c. Ger. Prov. 360. OU Sifymiriitm Petalis Calyce minoribm &c. Mat. Med. 33*.  TETKADYNAMIA. 679 Op Steenachtige plaatfen, aan Wegen, Dy- IV. ken en op Kerkhoven, groeit dit Kruid, zo in A™^KU' onze Nederlanden , als in andere deelen vanHooroEuropa. Het is kenbaar aan de fynheid van zyn5T0K" Loof: weshalve fommigen hetzelve tot de Al- Sll'iue^i' fem hebben t'huis gebragt en Seriphium geheten. De gewoone naam is Sophia of Sophia Chirurgorum, dat is , de Wytheid of 't Verftand der Heelmeeftcren. Buiten twyfel legt de reden daar van in de voortreffelyke hoedanigheden, welke aan dit Kruid, door uitwendige oplegging , tot zuivering en heeling van Wonden zyn toegefchreeven. By verkorting noemt men 't, in plaats van Sophie-, Fiekruid. Het Zaad is zeer klein, roodachtig geel, fcherp en heet van Smaak , eenigszins famentrekkende, wordende tot een vierde Loots tegen den Buikloop, als ook tegen Koortfen, niet zonder vrugt, ingegeven. Tegen den Blaasfteen en tegen de Wormen is het ook door beroemde Autheuren aangepreezen. Waarfchynlyk doet het den meeften dienst, in die Ongemakken, welke uit vergaaring van Slymige koude Stoffen ontftaan. De Duitfchers noemen 't deswegen Welfaamen en Sophiè'n - Krant, de Engelfchen Flixweed, Het Loof, 332. Gort. Belg. 1S9. Hall. Helv. 337. Kram. Auür. 194. Fl. Suec. 5 53. GOUAN Monsp. 325. GM. Prov. Naftuitiuia fylv. tenuisfime divifum. C. E. Fin. 105. Sophia Chimrgotntq. LOB. Ie- 738. Sophia. dod. Pempt. 133. SciipbiiiiJJ Abfinthium. FUCHS. Hift. Vv 4 II. deel. ix. Stuk.  63o Viermagtige Kruiden: IV. Loof, dat eenigermaate ftinkt, kan ook van Ax?,i.EL* dienst zyn. Hoofdstuk. (ig) Waterkers met rappig uitgehockte Jlappe SifnArmm Bladen , de Blaadjes byna Liniaal en geaitis/.mum. heel effenrandig, de Bloemlleeltjes flap. Zeec h°°xx (10) Waterkers met rappig uitgehoekte getan- ihd. de kaale Bladen, een effene Steng en op- opfcande. gmgte Haamven. Van deeze twee is de Groeiplaats der eerfte niet alleen by Montpellier , maar ook in Armenië en Siberië: der andere vry algemeen in Europa. Het fehynt de Apulijche effene Irio met Raketbladen, van Columna, te zyn. Van de voorgaande Soort verfchilt zy, door de bovenfte Bladen niet in Liniaale zeer lange Vinnen gcfneeden, en alle Bladen meer getand;dz Steng korter,minder glad ,de Haauwen opftaande en niet flap hangende te hebben. Volgens J- (19) Sifmbrium Fol. runcinatis flaccidfs &e. Gouan Monsp. 327. H. Ups. 19?- Eryfimum Sil. laxis &c. H. Cliff. 33*. Eryfimum Fol. Sinapi , Sil. longisf. & ftriaisfimis. Bi.xB. dut. V. p. 16. t, 51. Er. Monspcsfulanum, Sinapios folio. walth. Hort. 55- t. 21. (-0) Sifymbrium Fol. runcinatis dentatis nudis Sic. Gort. Belg. 190. Gouan Monsp. 317. Ger. Prcv. 362. Kram. Auflr. 194. Fl. Suec. II N. 596. Eryfimum Fol. lynto-pinnatis, cxt:ma haftato. Dalib. Paris. 201. Erys. latifolium majus glabrum. c, B. Pin. lol. Monis. Hifi. V. p. 2rg, S. 3- t. 3. f. 3 Irio lacvis Apulus Erucre foiio. col. Ecphr. I. p. 2*4. t. z) Eryfimum Fol, Lanceolatis ferratis. R. Lugdb. 342. DALlB. Paris. 201. Fl. Suec. ij. N. 602. teucoijum Iuteum fylv. Hieracifolium. C. B. Pin. 201. Prodr. 102. Leucoium fylf. inodorum. Raj. Hift. 781. Rrjpp. Hall. 77, N0r< e. Ger. Prov. 363. Xx II. deel. tix. stuk.  g"oo Viermagtige Kruiden. IV. Cheirant hus. Violier. Afdeel. Hoofd- ^et Vrugtbeginzel heeft wederzyds een Klierstuk. achtig Tandje ; de Kelk is geflooten en heeft Haauw- twee Blaadjes aan den voet bultig: de Zaaden iraaif.it. , zyn plat. ✓ Tot dit Geflagt, van een zo bekenden naam , zyn betrekkende zeventien volgende Soorten. J- (i) Violier met Lancetvormige getande kaale tius Ery. Bladen, een geheel enkelde opftaande Steng vieUunti- en vierltoekige Haauwen. ge. Ten opzigt van de figuur der Haauwen komt deeze met het voorgaande Gefiagt byna overeen. In geftalte zweemt het Kruid naar de Violieren. De Bloemen zyn Zwavelkleur en van een zeer aangenaamen Reuk , een weinig grooter dan die der Tuin - Violieren. De Ribben der Bladen loopen in de Steng uit. De Groeipl aats is in Hongarie en Frankry k, zegt de Ridder. n. CO Violier met Liniaale onverdeelde, byna Aftfché? Wollige, Bladen en eene Takkige Steng* Dee- (l) Cheiranihus Fol. Lanceolatis dentatis nudïs &c. Syjl. Nat. XII. Gen. gij. p. 441. Veg. XIII. p. 499- Gouan Monsp. 328. ALLïON. Peiem. T. 8. f. 2. H. Ups. 192. Leucoinm luteum fylv. angulrifol. C. B. Pin. 202, Leuc, fylveftre. Clus. Hift. L p. 299. j. B' Hift. II. p. s73. (i) Cbeiranttus Fol, Linearibus integtis tomentofis &c. Eryfimum Fol. Lin. iiicanis integris. Ger. Prov. 363. Leuc. anguftif. Alp. Fl. Sulphureo All. Peiem, 44. t. 9. f. 3- leuc-  Tëtradïhamia. ©pr Deege, op Gebergten in Italië en Provence IV.' groeijende 5 verfchilt van de voorgaande door ^vi1* fmaller , gryzer Bladen , grooter Bloemen en Hoofd. dunner Haauwen te hebben* stuk. (3) Violier met Lancetvormige fpitfe gladde Bladen, hoekige Takken en eene HeeJlerU «*n chtt. Se St™g> "''Maat, bloem. Dit wordt gemeenlyk Muurhloem genoemd, Om dat men *t dikwils op oude Muuren ziet groeijen en bloeijen. Anders noemt men 't ook wel, om de zelfde reden, Steen - Violieren of Geele Violieren wegens de Kleur. De Franfchen noemen 't Gyrofie'e jaune, de Engelfchen WalU Flower, dat is Muurbloem. Het overtreft de anderen in aangenaamheid van Reuk, welke een der bemindften is onder de Bloemen, inzonderheid in die, welke men Goudldkenfe noemt, uit» muntende, en wel allermeest in de dubbelde of gevulde Bloemen, welke als Roosjes zyn. In 't wilde komen de gemeene Steen - Violieren ook fomtyds met dubbelde Bloemen voor. Het Aftrekzei of uitgeperfte Sap wordt geacht de Ston- Leucoium anguftif. Alp. Flore Sulphureo. Tournf. Ik/1. 222. (3) Cbetrar.thus Fol. Lanceolatis acutis glabris &c. Hat. Mei. jat. GORT. Belg. I9U GOUAN Monsp. 329. KRAM. Auflr. 19s. DALIB. Paris. 197. R. Lugib. 3 37- H. Cliff 33*. Leucoium lureum vulgare. C. E. Pin. 202. Leuc. luteum Dod. Pempt. 16a. —- magno Flore. y# ferrato folio. S. pleno Flore mnjus er minus, C. E. Pin. asi, Xx 2 H . 'JEEL. IX. STUï,  69a Viermagtice Kruiden» IV- Stonden en de Kraam te bevorderen. De Olie, Arxvi.L' welke daar op geftaan heeft, is Pynftillende. Hoofd- De bynaam Cheiri is van Arabifche afkomst , STUK* en by denzelven zyn de Bloemen in de Apothee*2jXken bekend , zo wel als de Olie , die daar op geftaan heeft, onder den naam van OleumCheirinum of Keyrinum. Men zal derhalve niet ligt twyfelen, of de Geflagtnaam is uit dat Arabifch Woord en 't Griekfche Anthos famengefteld : zonder dat men hier zou denken om 't Griekfche woord Cheir, dat een Hand betekent, gelyk de Ridder zulks verklaart (_*): want Handbloem, fchoon niet oneigen, is zeer onbepaald, en geenszins op deeze Bloemen,in 't byzonder, toepasfelyk. iv. (4) Violier met Lancetvormige fpitfe gladde hu^Frvti. eenigermaate Zaagtandige Bladen en een cuiofu*. Heejlerige Steng. ge' Zeer gelykt deeze Soort, die in Spanje groeit, naar de voorgaande, doch valt maar een Handbreed hoog. Ook zyn de Bloemen agtmaalkleiner (f), vvel geel, maar minder ruikende, hebbende blaauwachtige Meelknopjes , zegt de Ridder. (5) (*) Fhil. Bot. p. 177. (4) Chtiranthus Fol. Lanceolatis acutis Sec. Mant. 94. Leuccium luteum minus, fruticans. barr. Ic, 112%. (f) Zo dit in middellyn betekent, dan moeten de Bloemen zeei klein zyn.  Tetradvnamia. 693 (5) Violier met ftomp Eyronde, ongeaderde IV. uitgerande Bladen, de Haauwen Elsvor- A?xn^ mig getipt. Hoofd* stuk. (6) Violier met ovaale ftompe naakte ruuwach- y. tige Bladen en een verfpreide ruuwe Steng, ^l'ctiüs. Levant- Deeze , die aan de Zeekust der Zuidelyke fche. deelen van Europa groeit, gelykt veel naar de Mt^mutl voorgaande, van 't Eiland Chio , gemeenlyk zeekanrs. Skio, aan de Kust van klein Afie, niet ver van Smyrna, door Dillenius afgebeeld, maar is grooter, en heeft een dik groenachtig Blad. De Bloem is Violet, in de voorgaande roodachtig en kleiner, groeijende deeze een Handbreed of een Span hoog. (7) Violier met Lancetvormige ftompe effen- vit. randige Bladen , een opgeregte Steng en Zo^ll ingeflooten Meelknopjes. "b- Aan de Zoutmeiren, in Siberië en Tartarie, nam (5) Cheiranthus Fol. obovatis aveniis emarginatis &c. H. Ups. Ï87. Hespetis Caule Ramofisfima &c. H. Cliff". 335-RLugdb. 337. n. 3. Herperis Siliquis hirfutis, Fl. parvo rubello. Dill. Elth. f. 178- Leucoium Thlaspeos facie. Herm. Par. 192. T. 193. Hesp. Chia Saxatilis. TOURNF. Cor. lö. (6) Cheiranthus Fol. ellipt. obtufis nudis &c. Mam. 568. Hesperis maritima fupina exigua. Tournf. In/1. 223. Leuco'um minus Fl. violaceo. Barr. Ic. 1127. Leucoijum maritisuum parvum pluk. Piyt. 432. f. 2. (7) Cheiranthus Fol. Lanceolatis obtufis integerrimis ,Caule er«£to, Antheris inclufis. Mant. 93. Xx 3 11. deel, ix, stuk,  694 Viermagtige Kruide f*. IV. nam de Heer Lerche deeze waar, dienaar AFxvf.L ae volgende veel gelykt, maar agtmaal kleiner Hoofd- is, zegt de Ridder, en byna Heefterig, bly- *th1*u. ven^e veeIe JaareD over» DeBloemen zyn paarfch, drJ^Ju'.in 't midden geelachtig:de Stempel ftomp { dik, tweedeelig; de Reuk als der volgende. vin. (8) Violier met Lancetvormige effenrandige »£t;«a" ftompe gryze Bladen; de Haauwen aan '6 «J* end geknot enfamengedrukt; de Steng Hee* fier achtig. Hier worden de gewoone Violieren, die men gemeenlyk Violetten noemt, bedoeld, waar van men zo fchoone met dubbelde Bloemen teelt, die een alleraangenaamften Reuk hebben , niet alleen , maar ook fierlyk zyn voor 't Gezigt, Men noemtze, tot onderfcheiding van de anderen , ook wel Stok - Violieren , om dat zy een Boomachtig Stammetje hebben. De Griekfche naam , Leucoium, is'er, wegens de grysheid der Bladen, aan gegeven. Sommigen hebben dezelven geheel wit en als met Meel gepoeijerd. De Engelfchen noemenze Stock Gilly Flower , de Franfchen Violier of Gereflêe , de Duitfchers Garten- VeiloïTuin-Violier, en deze benaaming hebben zy zekerlyk van den Reuk, welke naar dien van Violen zweemt. 'tGe- (8) Cieirembus Tol. Lanceolatis integerrimis o'otuGs ineanis &c. H. Ups. Cliff.K. Lugdb. 337.N. 2. Leucoium incano folio Horrenfe. C. B. Pin. 200. N. I, 2, 5, 6» 7. Viola, aloa, Sc purpurea. Lob. Ie. jy.  Tetradynamia. 095 't Gewas is iedereen bekend en de manier van . Teeling laat ik voor de Tuinlieden over; dewyl 'er byna niets gemeener is in de Liefhebbery. HoofdMen'vinrttze, zo wel dubbeld als enkeld, met5™'* witte , paarfche , roode , Vleefchkleunge en bonte Bloemen, welken men by Wei nm ann fierlyk vertoond ziet (+> Zeventien Verfcheidenheden van deeze Violieren zyn door Boerhaave opgetekend. Eene derzelven met geheel groene Bladen , die niet Wollig zyn, en witte zeer welriekende Bloemen, is uitmuntende en verfcheide Jaaren duurzaam. (9) Violier metdigt getropte, omgekromde, ge- cj*;m_ golfde Bladen en eene onverdeelde Steng, thu* Fme- 6 J q Jiralis. Een byzonder flag van Violieren, te Upfal inVenftetiee't jaar 1753 uit Zaad geteeld, en dus gebynaamd om de fierlykheid. 't Gewas is tweejaarig, de Wortel Vezelig; de Steng een half Voet hoog, een Vinger dik , regtopftaande, naakt; de Bladen Kropswyze, aan den top, als die van Kool vergaard, zyn Lancetvormig, krom, ongefteeld, ftomp, gegolfd en grys : de Bloemtrosfen geftrekt, opftaande, van hoogte als de Steng: de Bloemen paarfch met een Goudglans. (10J Violier met Lancetvormige eenigermaate ge-]aar!ykfe. (f; Kruidt. Fl. N. 641, «45 , fs>) Cir.rar.thus Fol. conferro - capitatis recutvatis undatis, Caule indivifo. LlNN. Dec. 31. T. is. (10) Chetranthüs Fol. Lanceohüs fubdentatis, obtufis incanis &c. Leucoium incanum minus. C. B. Pin, 200. X x 4 II, Deel IX, Stuk»  695 Viermagtige Kruiden. Afde'el getande ftompe, gryze Bladen ; de Haaiu xvi, * oven Cylindrifch en f pits gepunt; de Steng Hoofd- Kruidig. stuk. é-fftnf' Deeze kleine Violieren,die volflrektjaadyks. Msa (' flerven , kunnen naauwlyks als eene Verfcheidenheid van de gewoone aangemerkt worden A niettegenftaande zy ook de Bladen grys hebben» zo wel als de naastvoorgaande in welke de, Bloemblaadjes geheel zyn , in deeze uitgerand, of aan den Rand een weinig uitgefneeden. 't Gewas is veel kleiner dan in de gewoone Stok - Vio-, lieren : de natuurlyke Groeiplaats aan de Zeekmt der Zuidelyke deelen van Europa. cht&tAm,' f11) v*o!l'er met Lancetvormige eenigermaate tbus Lino- getande en Wollige , byna Vleezige Bla- □êvèrige. den '•> de Bloemblaadjes uitgerand; de Haau¬ wen Wollig. Aan de Oevers der Middellandfche Zee is de Groeiplaats van deeze, die de Steng een Voethoog en grys heeft zo wel als de Bladen, wel. ke ftomp getand zyn; de Bloemblaadjes Hartvormig paarichachtig; de Haauwen Elsvormig, niet langer dan het Blad en Wollig. De Hoogleeraar Pal las heeft op de SJykerige Oevers aan deKaspifcheZeeenomfcreeks de (n) Cheirantbas Fol. Lanceolatis fubdentatis Ac. Lett<;oium maiitimum anguftifohum. C. li. Pin. aoi. Leucoium maritimma minus. Clus, lajl. i. p. as 8.  T E T R A D Y N A M I hl ÖQ7 de Rivier Irtis, in de Zuidelyke deelen van Si- W berie, deeze Soort van Violieren; ten minften " een Plant naar dezelve gelykende, gevonden,Hoofd» daar hy de Afbeelding van geeft (*). In een5TUK* drooge Grond komen derzelver Bladen byna ge- S'!,1U0J'^ vind voor. Dezelve maakt, zegt hy, met haare rype Haauwen eene byna Klootronde Struik, die verdroogd zynde door den Wind afgebroken en, gelyk veele andere Terras-Planten van dat Gewest,ver heengevoerd wordt. Men begrypt ligt, dat hier door de verfpreiding van het Zaad zeer wordt bevorderd; vooral in dit Kruid, welks Houtige Haauwen niet open fplyten, voor dat zy fterk uitgedroogd en vervolgens door den Regen eenige maaien bevogtigd zyn. Eerst hadt hy 't zelve toe de Uitgehoekte Violier betrokken (t> (ia) Violier met Liniaale eenigermaate uitge. xrtv hoekte Bladen en ongejleelde Bloemen, fflef,/»";".' gegolfde Blaadjes; de Steng Heefterig. "D-Ioevige> (iq) Violier met getande ftompe Bladen ,effe- xin. Trilobus. Driekwab. bige. (*) PAIXAS Reizt. II. Deel. II. Boek, Tab. K. Fig. 2. (f) 't Zelfde bladz. 489. (12) Cheiranthus Fol. Linearibus fubfinuatis &c. H. Cliff. 332. r. Lugdb. 337. n. 4 ? Gf.s. Prov. 3Ö4. Leucoium minus , breviori folio, obfoleto Flore. barr. Ic. 999. N z. Lavenduls folio. bocc. Mus. T. 'li. BARR. Ic 803. (13) Cheiranthus Fol. dentatis obtufis, Cal. Isvibus &c. Leucoium maritimum minimum Hisp. vernum. tournf. Infi« 22r. BaUH. Pin- 201. Prodr. so%. Xx5 II. Dbel IX. Stue.  698 Viermagtige Kruiden. IV. ne Kelken en Knoopige Haauwen, die ge. Afdeel» ypifxt, Draadachtig dun en glad zyn. hoofd' stuk. De Droevige, dus wegens de onaanzienlyke Haaa-w- Kleur en Reukeloosheid der Bloemen genaamd, ■raap*. groei.t jn Spanje, Italië en Provence : de Driekwabbige komt ook in Spanje en volgens den Ridder naby de Hiéres-Eilanden, aan de Kust van Provence voor. Deeze heeft Takkige Stengetjes van een Span hoog, met Lancetvormige ftompe Bladen en paarfche Bloemen. De eerfte is Heefterig: deeze een Jaarlykfe Plant. C/tv'!" Violier met Lancetvormige rappig uitge- tbus iace- hoekte Bladen, gehaairde Kelken en Knoo- ^PP'ge ^S ^rietandige Haauwen. In Portugal is de Groeiplaats van deeze Soort, die de Bladen fmal, de Bloemen uit den geelen paarfchachtig ; by nagt ontluikende; zeer fterk van Reuk en de Haauwen aan de tip byna drietandig heeft. xv. 05) Violier met Lierachtige Bladen , de tip. •Tricaspi. -pm der Haauwen drietandig. DiiepiM- tige. (I6J VlO- (14) Cheiranthus Fol. Lanceolatis runcinatis , Caiycibus piloGs &c. frj) Cheiranthus Fo'. Lyratis,Siliqoii apice tridentatis. H. Cliff. 3 35- R. Lugdb. 338. GHON. Oriënt. 80. Leucoium marinum. Cam. Hort, 87. t, 24, mokis. HM. p. 142. s. 3. T. 8. f. 13.  Tetradynamia: Ö9ö (16) Violier met Wollige,ftompe, eenigermaa- ^j^* uitgehoekte Bladen, die aan de Ta&e» ' XVi. geheel, de Haauwen gedoomd. s^uk*^ Deeze komen aan de Zeekust, de eerfte by cfVrr;„_ Tripoli in Syrië, de andere in Spanje en by detousShtu* Hierifche Eilanden in Provence voor. Beiden "uitgezyn zy Wollig of ruig van Loof, inzonderheidhoektede laatfte, die de Haauwen zeer lang en met ftekelige Puntjes heeft. Deeze maakt het tweede Jaar een Steng van twee of drie Voeten hoogte , zeer Takkig, doch met weinig Hevigheid. De Bladen zyn in beiden uitgehoekt. (17) Violier met evaale famengedrukte Haau-F*J"^ wen, Liniaal Lancetvormige Bladen en eene EgyptiHeefterige opgeregte Steng. Deeze Soort, in Egypte en Arabie groeijende, heeft, volgens den Ridder, de Steng Heefterig en Takkig, met Zilverachtig gryze Bladen , die fpits en geheel effenrandig zyn : de Kelk langwerpig, de Bloemblaadjes paarfchach- t'g (16) Cheiranthus Fol. tomentofis obtufis fubfinuatis &c. Leucoium maiitimum finuato folio. C. B. Pin. zoo. Leuc. maritimum magnum latifolium. J. B. Hifi. II. p. 27$. (17) Cheirar.thus Siliquis ovalibus compresfis, Fol. Lineaii - Lanceolatis &c. Fatfetia .Egyptiaca. Turr. Farfetia. Venet. 1765. Quarto. p. 1. T. 1.Thlaspi Fruticofum Ramofum , Leucoiji acutis foliis , Argenteum. Pluk. Alm. 35$. Lunalia Fiut. perennis incana. TQURNE. /f. 1. T. sa. ::. dxsl. ix. stus,  700 Viermagtige Krdidenj IV. dg wit, met geele Meelknopjes en Zaadhuisafxvul' ïes' bvDa a's d'e van 'c Penningkruid, BulboHoofd- nac genaamd. By nagt geeven de Bloemen alstuk, jeenlyk een aangenaamen Reuk. dwieV!' Wegens de Zaadhuisjes hadt de vermaarde Tournefort tot het Geflagt van Lunaria een Gewas betrokken, dat hem gebragt was van het Eilandje Kaloyero, in de Griekfche Archipel , by Amorgos. Het geleek echter, in Gewas , veel meer naar de Violieren, hebbende Houtige Stengen van omtrent een Voet hoogte , met getropte Bladen, en uitfteekende geaairde Bloemtakken , met geele Bloemen. In de Koninglyke Tuin te Parys was deeze Plant, die door de Bladen, welke Lancetvormig, Wollig wit, en byna als die der Gryze Violieren of Violetten waren, een weinig van de Egyptifche fcheen te verfchillen. Zonderling is 't , daar Linn^cus op deeze Soort den naam van Forskaohl aanhaalt, dat men in de befchryving der Planten van Egypte en Arabie, doordien Autheur, niet van dezelve gefproken vindt. Hy geeft drie Soorten van dit Geflagt op, waar van de eene, Droevige gebynaamd, by Kairo gevonden, Tandswys uitgehoekte Bladen hadt; de andere, Liniaale getyteld, hadt dezelven Wollig en eene Takkige verfpreide Steng: de derde, by Alexandria groeijende , Pluizige genaamd , hadt leggende en getande Bladen , ook Liniaal, gelyk in de voor-  Tetradymamia: ?oï voorgaande. Dus allen van de Farfetia verfchil- IV. ^ , Afdeel» lende (*). xvi. Hoofd- Heliophila. Zonneminner. STUK. SWquofx, Dit Geflagt, welks Griekfche naam daar van afgeleid zal zyn , dat het natuurlyk groeit op plaatfen die aan de Zonnefchyn zyn bloot gefield , heeft twee Honigbakjes omgekromd naar den Blaazigen voet des Kelks. Het bevat de volgende uitheemfche Soorten. (1) Zonneminner met Lancetvormige onver- Ht£phiU deelde Bladen. , irsugrifo. ha. (2) Zonneminner met Liniaale Findeelige bf^*f~ Bladen. u. Coronopi' Volgens de laatfte vermaaning van den R^der >«*1Wac,.g() behoort de Afbeelding der Jfrikaanfche Violier, met blaauwe Bloemen en Hertshoornbladen, by S eb a , tot de eerfte Soort, 't welk zonderling is; niet minder dat dezelve aldaar voorkomt met het (f) Flor. AZgypt. Arab. p. 119 » (1) Heliopbila Fol. Lanceolatis indivifis. Sy/l. Nat. XII. Gen. sis. p. 441. Vtg. XIII. p. Soi. Cheiranthus Fol. Lanceolatis integerrimis. Am. Acad. VI. Afr. a3- Leucoium Afric. cceruleo Flore , latifolium. Herm. Lugdb. T. p. }6s. SElt. Mus. f, T. 17. f. J. Nafturtium Petrxum Ethiopicum. Pluk. Fhyt. T. 432. C (j) Htlitphiia Fol. Linearibus pinnatifidis. Leucoium Africanum , cceruleo Flore , angufto Coronopi folio. Herm. Luadb. T. p. 3«7- Leucoium Africanum Flore Lini ccerulei, Molluginis folio. Pluk. Alm. 213, T. 100. f. 3. II, diel. IX, Stuk.  ?0s VlERMAGtlGE KrÜIDEPI. Afdeel het bvvoegzel Gr0Qte '> terwyl dit kleine Plant™vl 'jes zyn, volgens H e r m a n n u s , uit Zaad van Hoofd de Kaap geteeld; het eerfte twee Handpalmen, ST"K* het andere wat hooger groeijende. Het eerfte Haauw, r , m , draaien- heelt de Bladen met witte Haairtjes, het ande*• re glad, en in beiden zyn de bovenfte van de onderhen aanmerkelyk verfchillende , en van beiden komen 'er met breeder, fmaller, met gladde en ruige Bladen voor. De Bloempjes gelyken naar die van Vlafch: het Zaad is eenigerr maate fcherp van Smaak. De Heer N. L. Burmannus heeft hier, met den Bynaam van Gryze , een Oostindifch Plantje t'huis gebragt , dat Gryze Javaanfche Violier door Garcin was getyteld (*) en waar van de Geftalte wel eenigermaate gelykt; doch de Bloem- en Vrugtmaaking waren niet duidelyk genoeg onderzogt, zo 't fchynt, voor den Ridder, om het als een Soort van dit Geflagt aan te neemen. II e s p e r i s. Damast. De Bloemblaadjes zyn fcheef geboogen in dit Geflagt, dat een Kliertje binnen de kortfte Meeldraadjes,- den Stempel aan den Voet gegaifeld, aan den top famenluikende heeft, en een geflooten Kelk: het Zaadhuisje geftrekt. Het bevat de zes volgende Soorten. fO <*) lUliopbi'a Caule flesuofo, Fol. Linearibus fubfaicati» Obtufis. burm. Flor, hd, p. 44o.  T E T R A D ï S A M I i. 7°3 (1) Damast met een Stekelige Takkig uitgebreide Steng. Aan den Geflagtnaam beantwoordt deeze, die niet dan by avond en by nagt zeer aangenaam ruikt, zynde over dag byna zonder eenigen Geur. De Groeiplaats is in Ooftenryk en Hongarie, als ook in Switzerland aan den Rhyn en elders. Zy heeft Stengen van een Elle hoog, en Bladen veel naar die der Damastbloemen gelykende, doch breeder en dikker en weinig getand. De Bloemen zyn bleek en niet bevallig. (2) Damast met enkelde opgeregte Stengen, Eyrond Lancetvormige fyn getande Bl& den en aan de tippen uitgerande Bloem' blaadjes* Zeer bekend is deeze Plant,die men gemeenlyk Bloemen van Damatt of Winter - Violieren, in 't Hoogduitfch ook Nachtviolen, in 'tFranfcl (1) Hesperis Caule hispido ramofo-patente. Syff. Nat XII. Gen. 817. p. 44a. re& XIII. p. S°L U Ups. 187 JACQ^ Vind. n8. GOUAN Monsp. i%9- Hesperis Caule his pido procumbente. H. Cliff". 335- R. Lugib. 338.Hesp.mon tana pallida odoratisfima. C. B. Pin. 202. Hesperis Panno Eica. CAM. Bart. T. 18. CLUS. Pann. 333> ïc. 3 34- (1) Hesperis Caule fimplici erecto Sec. H. Cliff. HS-Up. 188. R. Lugdb. 338. Dalib. Paris. 197. Hesperis Horter fis. C. B, Pi". 201. Viola Matronalis. DOD. Pempt. 16: Lot, ie. 323. 0. Sibirica. Sp. Plant. 92J, ft. DKÏLc IX, STU*» Afdeel^ XVI. HOOFD^ »TUK. I. Hesperis tri/lis. Droevige. II. Matrona.lis. Gewoone.  76>4 VlBRMAGT IQB KRUIDEN. IV. AFbEEL XVI. Hoofdstuk. Haauw draaiende. 1 ] <3) Jüliane of Casfoulette, ook Geroflêe de Dames , 1 in 't Èngelfch Dames Violets noemt. Die benaamingen zien op den aangenaamen Reuk, welke deeze Bloemen by de Vrouwelyke Sexe 'zeer bemind maakt. Hierom beet zy ook, in 't Latyn, Viola Matronalis of Viola Damascena, misfchien als haare afkomst hebbende van Damaskus in Syrië. Men vindtze echter wild groeijen in fommige deelen van Italië. Van dit bekende Gewas zyn aanmerkelyke Verfcheidenheden, uit de Kweeking fpruitende. Zo heeft men het met witte, paarfche en met witte rood geftreepte of gevlakte Bloemen, en van alle deezen komen enkelde en dubbelde voor, of met gevulde Bloemen, als kleine Roosjes. De witte dubbelde zyn aangenaamst van Reuk en meest bemind. De Engelfche Hoveniers noemenze gemeenlyk Rocket, zegt Rayj ils komende in fcherptede Raket naby, zowel lis 't Zaad: weshalve dit Kruid gezegd wordt :egen Hoest en Borstkwaalen, als ook tot Zweetdry ving dienftig te zyn, zo Clüsiüs gewaagt. Hier is thans ook, door den Ridder, de Siberifche t'huis gebragt, welke in allen deele aaar de gemeene gelykt, doch de Steng eens 10 hoog heeft en de Bladen, fmaller, de Bloem)laadjes niet uitgerand , en de Nagels eens zo ang als de Kelk; de Bloemen paarfch.  TÈTRABÏSAtólA.' 705 (3) Damast met enkelde opftaande Stengen, byna Piekvormige getande Bladen en ftompe Bloemblaadjes. Deeze, die omftreeks Weenen aan den voet der Bergen en kanten der Wyngaard - Plantagiën groeit , verfchilt zeer weinig van de Gemeene, dan dat zy geheel Reukeloos is, zo Clus i ü s aanmerkt» f4) Damast met een %ëet Takkige verfpreide Steng , Lancetvormige gefteelde fpits getande ruuwe Bladen en ongefteelde Haauwen. Niet aan de Kaap , maar in de Noordelyké deelen van Afrika, zal waarfchynlyk de Groeiplaats zyn van deeze, die ook in de Zuidelyke deelen van Europa voorkomt. Het is een Plant geheel ruig door driepuntige Haairtjesj met fmalle roodachtige Bloemblaadjes en geftrekte ronde Haauwen. (5,) Damast met een opgeregte Takkige Steng, en (3) Hespiris Caule fimpliei eiecro &c. Hesp. fylv. inódó- ïa> C. B. Pin- 202. Hesperis rertia. Clus. Hift. I. p. 25?. Hesp. altera Pann. inodora fyh-eftris, Pann. 335. te. ïi6. (4) Hesperis Caule Ramofisfimo diffufo &c. GouAn Mónsp. 3«0. GEK. Prov. 36;. Hesperis Afr. Hieracii folio hirfutö, Niss. Atl. Leucoium Gallicum folio Halimi. Bocc, Sis. 77. t. 42. f. (s) Hesperis Caule ereSo Ra ruofo &c. Turritis aniiUa ver. na, Fl. purpurascente. Touknf. lnft. 224. GOUAN Monsp, Yy ss». II. DEEL. IX. STUK, IV. AfdëeL* xvï. Hoofd» stuk. nr. Hesperit inodora. Reukeloo» ze. ?v. Afticami* Afrikaanfc. y, P~erna* Voorjaar»,  ?o6 Viermagtige Kruiden; IV. Afdeel. XVI. Hoofdstuk. Haauw ■ iraagende. vi. Hesperis Ucera. Rappig. i. Arabis Alpina. Alpifch. en Hartvormige omvattende Zaagtandige Pluizige Bladen. Aan de Zeekust van Provence en in Languedok groeit deeze Soort, die breede ftyve, diep getande Bladen tropswyze heeft, en Stengetjes van omtrent een Span hoog, met paarfche Bloemen. (6) Damast met rappig uitgeheekte Bladenen driepuntige Haauwen. In hoe verre deeze van de Rappige Violier verfchille, en of zy niet een en de zelfde zy, is my uit de befchryving en bepaaling duifter. A r a b i s. Honigfehub. Dit Geflagt onderfcheidt zig door vier Honig.' kliertjes, ieder binnen een Kelkblaadje, als een Schubbetje omgeboogen zynde. Het bevat de tien volgende Soorten. (i) Honigfehub met de Steng omvattende getande Bladen. Op 330. ger. Prov. 355 Leucoium maritimum latifblium. C. E. Pin. 201, Leuc. min. rotundifolium Fl. purpureo. Earb, Jc. 87S. Leuc. marinum alterum. LOB. Ic. 333. (6) Hesperis Foliis rune/naris , Siliquis tricuspidatis. Cheiranthus lacerus. Sp, Plant. 925. Leucoium Lulitanicum purpureum, Fol. eleganter dentatis. Herm. Parad. T. p. 19s. (i) trabis Fol. ampiexicauliuus dentatis. Sy/l. Nat. xii. Gen. 81*. p. 443. Veg. xi1l p. joi. H. Cliff. 335- r- Lugdb.  T E T R A D ï N A M ï A. Op de Alpen van Switzerland, Ooftenryk Lapland , als ook op Ysland , groeit deeze fomtyds met een enkelde, fomtyds met eei getakte Steng zig uitfpreidende. De Plant is naar de Groeiplaats, ongemeen veranderlyk Zy komt fomtyds maar een Span , fomtyd; twee Voeten , fomtyds twee Ellen hoog voor naar dat zy op een droogen fchraalen Berg grond of in de Tuinen groeit, Ook heeft zydi Bladen fomtyds glad en fappig, fomtyds droo en Wollig» De Haauwen zyn opftaande, lang met korte Steeltjes. (2} Honigfehub met een naakte Steng. In Siberië groeit dit zonderlinge Gewas, da de Wortelbladen Vinswyze uitgehoekt en lang werpig, byna als die van 't Havikskruid heeft waar tusfchen een Stengetje van een Vinger lang dat aan *t end getuild is'met paarfche Bloe men van deezen aart. Daar komen van vooj met Lancetvormige effenrandige Bladen. (3 Lugdb. p. 338 j 33S>- N. i, 1. GOUAN Monsp. 331. KüAM Auflr. 197. HALL. Helv. $6u Arabis Caule fimplici &C Fl. Lapp. 2j7, Fl. Suec. sss, 604. Draba alba Siliquoi repens. C. B. Fin. 109. Draba alba Siliquofa. Ibid. Dra ba fecunda 8c tertia. Clus. Hifi. II. p. I141 12J. Drab altera. Pann. 46*. (2) ArabiiCzulc nrtdo. Am. Aeai. II. p, 358. t. 4, f. ac Yy 2 U. DEEL. IX. STUK, , IV. AFBEEts) 1 XVI. 1 Hoofd» stuk. 1 Siliqiief&, ï i ir.' Ai-ahte gratuUflt tra. Groot» " bloemig, » »  708 Viermagtige Kruiden: iv. Afdeel xvi. Hoofdstuk. nr. Ar„bis Tbaliana. Thaiiaans. 1 IV. Bellidifo- Madelierbiadig. (3) Honigfehub met gejteelde Lancetvormige effenrandige Bladen. Niet alleen in de Noordelyke, maar ook in de Zuidelyke deelen van Europa heeft deeze haare Groeiplaats, Zy komt van zelf voort in de Laanen van den Koninglyken Tuin te Montpellier, en is, omftreeks Bern en Switzerland, in de Koornvelden gemeen, vallende ook op Oostenrykfe Gebergten. By ons komt zy, zo wel als te Petersburg en elders, overvloedig voor in Zandige Moeshoven. Men vindtze niettemin gebynaamd naar Th a lid s, die 'er , onder de Planten van 't Hercynifch Woud, een Afbeelding van heeft gegeven. Uit een Roosje van Wortelbladen, die Ey•ond of Lancetvormig en fomtyds Tandswyze litgehoekt zyn , komt een Stengetje voort van anderhalf Voet, met fmaller Blaadjes , dat de Haauwen draagt. {4) Honigfehub met de Bladen eenigermaate getand, by den Wortel Jtomp Eyrond, aan de Steng Lancetvormig. Naar (3) gratis Fol. petiolatis Lanceolatis integerrimis. Gouan Monsp. SM- ger. Prov. 566. kram. Auflr. 197. hall. 'ielv. 561. R- Lugdb. 339. Dalib Paris. 200 Fl. Suee. \6j. Turritis vulgaris ramofa. Tournf. Infi. 224. BurOe Pafloris fimilis Silquofa major. C. B. Pin, 103. Pilofella Siiquofa minor. ThAl. Herc. 84. T, 7. f. D. (4) Arabis Fol. fubdenratis Sec. jaccj; Obs. 22. T. ixj Nafturr. Atpinum BeUidis Folio majus. C. B. Pin. 105. Prodr \0. j. B. Hift. II. p. 870. Planrula Cardamines zmula. Clus. Hift. II. p. 129. Turritis Fol, omnibus glabris ovatis. Hall" Hel». $60.  Tetradynamia: 709 Naar de eerfte Soort gelykt deeze, maar heeft de Bloemblaadjes opftaande en fmal: de Haau- ' wen digt by elkander. De Groeiplaats is op de E Ooftenrykfe en Switzerfche Gebergten , als ook in Italië, hebbende Boccone dit Kruidje by Lucca verzameld. (5) Honigfehub met de Bladen glad; by den Wortel Lierachtig ; de Stengbladen Liniaal. 1 (6) Honigfehub met ftekelige Bladen; de Wortelbladen eenigermaate Lierachtig;de Steng- s bladen Lancetvormig* (2) Honigfehub met de Stengbladen eenigermaate Lierachtig, die aan de Takken Lancetvormig ingefneeden. Buiten de aangetekende zaaken gelyken deeze drie veel naar malkander. De eerlle groeit in Virginie, de tweede in Ooftenryk en de derde is door den Heer Haller, waar van zy den bynaam voert , op deszelfs Alpifchen Reis- (5) Arabis Fol. glabris , Radicslibus Lyratis, Caulinis Linearibus. Gron. Vir?,. 99- Cheiranthu-Caule Friiformi Jsvi , Fol. Lanccolalis, intimis incifis. Fl Virg. I. 76. (6) Arabis Fol. hispidis, Rad. fublyratii, Caulinis Lanceolatis. (7) Arabis Fol. Caul. fublyratis , Rameis Lanceolatis incifis. Nafturtium Barbarea: foliis. C, 13. Pin. roj. Predrm 46. Sifymbrium Fol. imis Barbare*, fuper. ir.tegris dentatis. HALL. Opusc. lor, et Icon, p. nz. Yy 3 II. Deel. IX. stuk. IV. .fdf.el. XVI. loOFD. TUK. Siliculofe. V. Arabis Lyrata. rerbladig. VI. Hispida. rekelig. vu. Hallen. Hallers,  710 VlERMAGTIGJJ KkdIBEH, iv; a.FDEE1 xvi. hoofd. stuk. viii. Arabis Ct vcdenlts. Kanadaafch. ix. Peildata Hsngbloe «lig. x. Turrita. Kromhaat Wig, Reistogt waargenomen. De Bloemen zyn in al» " len wit. (8) Honigfehub die hangende Bloemen heeft, niet de Stengbladen Lancetvormig getand en glad. (o) Honigfehub met de Steng omvattende Blo* den , platte, Liniaale, neerwaards gekromde Haauwen en eenigermaate rimpelige Kelken, {10) Honigfehub met de Steng omvattende Bladen , platte, Liniaale, neerwaards gen kromde Haauwen en eenigermaate rimpelige Kelken. Deeze drie komen in veele opzigten overeen. De eerfte, die in Kanada en Virginie groeit, heeft ftyve Diftelachtige Bladen op den Grond uïtgefpreid. De tweede , wier Groeiplaats is in Siberië , ftrookt in de hoedanigheid der Bladen met (s) Arabit, Fol. Caul. Lanceolatis dentatis glabris, Flor. pendulis. Gron. Virg. 100, Emca Virg. Bellidis majoris folio. Pluk. Alm. 134, t. 8ö. f. 8. (9) Arabis Fol. ampiexicaulibus , Siliq. ancipitibus &c. H Vps. tor, Turritis latifolia hitfuta , Srliq. pendulis. Amm' Rutb, 58. (10^ Aralis Fol. ampiexic. Siliq. decutvis Sec. ]ACq. Auflr. T. Ir. Vind. ns. II. Ups. 191. GoUAN Monsp. 33;. Lcu-, eoium Hesperidis folio. Tournf. Infl. ui. Braslica fylve. ftris albido flore , nutante Siiiqua. Bocc, Mus. II. p. gr, T, 72. Bare. Ic. 353. Turrita major Pfatea,u. Clus. (Sfl.JI,  TïTRADYNlMU, 7II met de laatfte, een Jaarlykfch onkruid, dat op Bergachtige plaatfen in verfcheide deelen van Europa gevonden wordt. Aan de omgekromde Haauwen is hetzelve zeer kenbaar , komende anders, in Gewas, de Wilde Kool zeer naby. De Bloemen, in de voorgaanden wit, zyn bleek geel in deeze Soort, die door den Ridder dus befchreeven wordt. ,, De Wortelbladen zyn langwerpig ovaal, dik, ,» gty* • aaD den rand gegolfd; de Stengen een „ Voet hoog , naauwlyks getakt; de Bladen „ omvattende, getand , de bovenften Zaagtan„ dig, minder grys : de Haauwen Liniaal, fa* ?) mengedrukt, byna ongefteeld , effen , ftyf, overhoeks, naar de onderzyde geboogen". Turritis. Turrekruid. Dit Geflagt, wegens de plaatzing der Haau wen dus genaamd , heeft knypende Kelken 3 die ovtr<.nd ftaan, zo wel als de Bloemen, en zeer hr ge hoekige Haauwen. Het bevat de drie volgende Soorten. (1) Turrekruid met de Wortelbladen getand f flekelig , de Stengbladen efenrandig omvattende en glad* C2) (1) Turritis Fol. Radicalibus dentatis hispidis, 8cc. Gort. Beljr. J92. Fl. Suec. 544. HALL. Helv. $6a. DALlE. Paris. 205. R. Lugdb. 33», Brasfica fylv. Fol. circa Radicem Cicholaceis. C. B. Fin. 112. Yy 4 II. Deel, ix. Stuk, IV. Afdeel. xvi. Hoofdstuk. Siliqutifx, i. Turritisglaèra. Glad,  712 Viermagtige Kruiden. IV. Afdeel. xvi. Hoofd» srus:. u. Turritis hrfuta. Ruig. (2) Turrekruid met alle Bladen ftekelig, de Stengbladen omvattende. Men verlangt goede Af beddingen, om deeze beiden van eikanderen van de laatfte Soort van Honigfehub , Turrita gebynaamd , te onderfcheiden. In Switzerland vondt de Heer Haller dit laatfte naauwlyks doenlyk. Ten opzigt van de anderen , die niet alleen in veele deelen van Europa , maar ook in onze Nederlanden groeijen, is de onderfcheiding ook niet zeer duidelyk. Misfchien verwarren deeze Onkruiden, veel naar de Wilde Kool gelykende, door de Voortteeling wel ondereen. Hier te Lande komen zy op oude Muuren ibmtyds voor. De hoogte verfchilt niet minder : want de laatfte Soort heeft Stengen van een Elle of maar van een Voet, gelyk Gouan dezelve by Montpellier waarnam. Op den Grond maaken zy een Roosje van Wortelbladen , gelyk de Rakette en andere Kruiden van deezen aart waar uit de Stengen voortkomen , die aan 'e end Pieramieds- of Toorenswyze met Bloemen en Haauwen beladen zyn. By de Engelfchen heet het, des wegen, Tower- Mufiard of Tooren-Moftert; by de Franfchen Tourette en by ons Tune. of Toorenkruid, f2) Turriri, Fol. omnibus hispidis. Caulinis amplexicauii, bus. Ibidem. Eryfimo fimilis hiifuta , non lacioiata , alba. C. B, Pm, ior. Prodr. p, t. 41,  TetradynXmia: 713 (3). Turrekruid met de Wortelbladen getanden ftekelig ; de Stengbladen ten halve omvat- • tende* ' 1 Deeze in Ooftenryk door Jacquin, als ook in Gothland waargenomen , heeft wel de geftalte der naast voorgaande , maar de Steng en Stengbladen zyn geheel zonder ruigte; effenrandig en niet volkomen de Steng omvattende: de Bloemen grooter , met de Blaadjes Eyrond langwerpig , zeer ftomp, eens zo lang als de Kelk en wit van Kleur: de Kelken een weinig famengedrukt en regtopftaande. 't Gewas zou tweejaarig zyn of overblyvende. Brassica. Kool. Behalve een opgeregte knypende Kelk en Klootronde Zaadjes , wordt dit Geflagt onderfcheiden door vier Eyronde Honigkliertjes, waat van wederzyds één tusfchen de kortfte Meeldraadjes en den Styl, en één tusfchen de langfte en den Kelk. Hier zyn, behalve de Wilde en Tamme KoolPlanten , ook de Raapen, ja zelfs de Rakette, t'huis gebragt ; doch ik zal dezelven daar van afzonderen ; begrypende dus maar zeven Soor ten in dit Geflagt, als Ci) Koo (S) Turritii Fol. lUdicalibus dentatis hispidis, Caulini . (»J Brasjca Radice Cauleque tenui, Fol. Caulinis nni. >rm. .Hl &c. GORT. Beis;. ,93. kram. Auflr. Ger. rov 3«8. Fl. Suec. „4. H. Clif. 339 r. Lugdb. ?4+. tasl. Campeftris perfoliata Fl. luteo. Loes. Prus/1 20. FL app. 26s.  Tktradïkamia. ?ï5 Onder den naam van Veld - Kool met Bladen 'van Doorwas komt deeze, zo in onze Nederlanden als in andere deelen van Europa, als ook in Rusland, voor. Zy verfchilt" van de voor-1 gaande, door dien de Wortelbladen wat ingefneeden en ruig zyn; terwyl die alle de Bladen glad heeft. Beiden zyn het Jaarlykfe of ZaayPlanten , en mooglyk kan men die met witte Bloemen, welke minder gemeen is, als eene Verfcheidenheid van deeze, wier Bloemen geel zyn, aanmerken. (3) Kool met de Steng omvattende , Spatelvormige, uitgegulpte Bladen, de bovenften Hartvormig effenrandig. In Provence valt zodanige Veld-Kool met paarfche Bloemen, welke veel grooter zyn: het Kruid is hooger van Steng, heeft korter Haauwen en kleiner Zaad, zegt Doktor Gerard. Waarfchynlyk zal het deeze zyn, daar Clusi os onder de Spaanfche Planten gewag van maakt: maar hoe kan dan de Steng flegts een Voet hoogte hebben , gelyk de Ridder zegt ? Van onderen blyft zy over. (4) Kool met de Stengbladen Pylswys' Hart- vor- (3) Brasftca Fol. >mplexicaulibus fpatulatis repandis 3tc. Brasfica Campeirris perfo'iata Flore purpurea. C. B. Fm. in. Tournf. Infi. 220. Biasfica fylv. Fabarire foliis. T. 2St f. 3, 4. (4) Brasftca Fol. Caulinis Cordato - Sagittaris Sec. Brasfic* Alpina perennis. Wwe--Hall. 7j, II, Peel. IX. Stus, IV. Afdeel. xvi. Hoofdtuk. Swquoft. iir. BrasficaArvenfis. AkkerKool. IV. Alp-:**. Berg, Kooi.  716" Viermagtige Kruiden. IV. Afdeel, XVI, Hoofde stuk. Haauwdraagendc. ' V. Brasfica Chinenfis. Chineefche. VT. Violacea. Violette. *n. Olertcea. McesXool. vormig, de Steng omvattende; de Wortel' bladen Eyrond; de Bloemblaadjes opjlaande. In Duitfchland groeit deeze, die van de voorgaande weinig verfchilt, doch een geheel overbly vend Onkruid is, hebbende een klein Bloempje. (5) Kool met ovaale byna effenrandige Bladen; die by de Bloemen de Steng omvattende Lancetvormig : de Kelken langer dan de Nagels der Bloemblaadjes. (6) Kool met Lancetvormig Eyronde gladde, onverdeelde, gelande Bladen. Deeze beide Soorten groeijen in China, van waar de Heer Osbeck het Zaad hadt medegebragt der eerfte , die Cadjoe - Coe genoemd wordt van de Ingezetenen. Deeze heeft Bladen byna als de Hondstonge, maar glad, aan den Wortel, en geele Bloemen. De andere, door den Heer Gmelin gezonden, en in de Upfalfche Tuin geteeld, heeft groote Bloemen, Violet van Kleur. (7) Kool met een Struikmaakend Spilronden Vleezigen Wortel. On- ($) Brasfica Fol. ovalibus fubintegerrimis &e. Am. Acad. IV. p. ï8i. Burm. F.. Ind. 14a AH. Ptirop. 1761. p. 331. (ó. B-asfica Fol. Lanceolato- ovatis glabris &c. H. Ups. 191. (7J Brasfica Rid ce Caulescente tereri Carnola. Mat. Mcd. 3:7. cciat. Beg, 194. 11. Cliff. 338. R. Lugdb. 34?. gouan Monsp.  TetradynaMia* 717 Onder deezen tytel begrypt L inn^eus al- ^ le de Verfcheidenheden van Kool , waar van zyn Ed. 'er tien of eif heeft opgetekend. Mos ; tinc kende 'er twaalf en by To urn efort5 komen 'er meer dan twintig voor (*J. In 't algemeen noemt menze Brasfica , in 't Franfch Chou, in 't Engelfch Cabbage of Colewort, in 't Hoogduitfch, gelyk by ons Kohl of Kool; maar onderfcheidtze met de bynaamen van SluitBloem-, Raap en Krul, of Boeren-Kool: naar de geftalte. Van de Sluitkoolen zyn 'er , wederom , Witte , Roode, Kappertjes en Groene of Savoifche, zogenaamd. In 't Franfch worden deeze genoemd Chou Pommé, en de laatfte Chou de Monsp. 3 3 3« et. Syheftris. Brasfica Maritima Arborea. MORis. Hift. ii. p. 208. (ï. Viriüs. Br. alba vel vipdis. C. B. Pin. in. y. Rubra. Br. Capitata rubra. lbid 3. Capitata. Br. Cap. alba. Ibii. i. Sabaada. Br. alba crispa. lbid. Undalata. RENEALM. Sp. h3- £. Ltciniata. Br. Lacin. rubra. J. B. Hift. ii- P> »3*« *' Selenifta. Br. angufto Apii folio. C. B' Pin. IU. £ Sabelliea. Br. fiiubriata. lbid. Br. Sabellica. Ren. Sp. 134. T. 133. »• Botrytis. Br. Cauliflora. c. B. Pin. in. REK. Sp. IJl. T. 133- CAM. £/>"■ as!- *. Napo-Brasfi. ca. Br. Rad. Napiformi. Touhnï. Infi. zi9. Napo-3rasfica. C. B. Pin. lil. iWr. J4- A. Gongylodes. C. B. Pin. UI. Br. Caulo-Rapa. j. B. Hifi. ii. p. 829- Caulo - Rapura, CAM. Epit. ««• Vlda & D0D- -Pf»/». 6iI " 615, L0B' U' 243 - 24J. &c. (*\ Wpoi Bauhinum triginta Species profl mt, zegt Rott7; doch'dm zyn 'er twaalf Soorten van Wildi of Veld-Kool enz. onder begreepen. ii. Dkiu ix. Stuk, IV. LFDEEL. XVI. loOFD- ruK. Siliquofa,  7i8 Viermagtige Kruiden, iv. Afdeei xvi. Hoofdstuk. irjagenil de Milan ou de Savoije. Van de Witte en Roo* *de zyn 'er kleine , aanmerkelyk gekruld, gelyk de Moskovifche, en die, welke de Brabanders _ Roosjes heeten , wegens de geftalte en Kleur. 'ti De Bloemkool heeft langer en breeder Bladen dan de anderen, fomtyds langer dan een Elle, en in 't midden derzelven komt uit de Steng als een Bloemhoofd voort, dat zig, als men het ftaan laat, eindelyk in Bloemen uitfpreidt, en Zaad draagt. In 't Franfch noemt men deeze Chou fleurt, in 'c Engelfch Colliflower. De Raapkool of Koolraap , heeft onder de Bladen een gezwollen ftruik, die een eetbaare Raap uitlevert. Men vindtze ook met Wortels als lange Raapen of Karooten, in Duitfchland Dor/en of Dorfchen genaamd, by Neuremburg en naar den den kant van Bohemen veel tot Winter-Voorraad gezaaid wordende. Behalve de Kool met gekrulde Bladen, die Spruit- of Boeren- Kool ge. noemd wordt, en die waar van men ilegts de Spruiten eet;is 'er ook met gefnipperdeBladen welke men Bruinkool noemt, enz. Dat de Kool den Ouden bekend geweest zy is blykbaar. De Grieken onderfcheidden ze in drie Soorten, gekrulde, effene en wilde Koolbegrypendedie allen onder den naam van Kramie Cf). By de Romeinen was de Kool in zo veel (♦) De gekrulde werdt hy hun SHinoides genoemd , als het loof gelyk dat der Epae hebbende ; hoedanig eene nog geveld is onder de Verfcheidenheden.  Tetradynamia. 7*9 veel achting, dat de Arts Crysippus daai van een Werk gefchreeven hadt, derzelvei dienst toepasfende op alle Lighaamsdeelen. Die voornaameGeleerden,Pythagoras en C a' to, hebben haaren Lof verbreid. Waarfchynlyker is 't derhalve, dat deeze Aardvrugt uit de Zuidelyke in de Noordelyke deelen van Europa overgebragt, en door kweeking allengs verbeterd zal zyn; dan dat de tamme of Moes - Kool haar afkomst zoude hebben van zekere wilde Kool , op de Kalk-Rotfen by Doveren , en dus aan de Zeekusten in Engeland groeijende. Het Zaad, immers, van de Bloemkool, moet nog, om goed te zyn, uit Italië worden overgebragt (*_). Sommigen ftellen de invoering var de Kool , in Groot Brittannie , op de Zesde Eeuw (f). Gedagte Wilde Kool, in de eerfte plaats voor gefteld door den Ridder, voert den naam var Boomachtige of hoogftammige getakte Zee - Kool by Morison , door wien zy in het mid tzulks; doel by geen minder kundigen vind ik opgemerkt, dat de zo danige Bloemkoolen berer zyn , die , uit hier te Lande ge •wonnen Zaad, van Kool uir Cyprus of Engellch Zaad alhie gebroeid , ten tweeden maale voorrgeteeld worden. Aanm ever Luibuizen, Plantazen enz. Leid. 1737- p. 338. (t) Ri TTï, Mat. Mei. p. 70. U> dsel.1x. stuk. IV. , Afdeel." xvi. Hoofd* stuk. Siliquvft, 1 Boomach» fige Zeev Kool. I l  720 Viermagtige Kroideit. IV. Aizzzi XVI. Hoofd STUK. Haast: iracgm overblyvcnd Gewas , dat een Struik of Stam • kreeg van drie of vier Ellen hoogte, aldaar bloei - • jende en Vrugtdraagende. Die Struik was dik en groen , van onderen ruuw, van boven dikwils f getakt en eetbaare Spruiten uitgeevende. Hy was omringd met breede, roodachtig groene of donker roode uitgehoekte rimpelige Bladen, met een blaauwachtigen Waasfem a's bedaauwd. De Haauwen waren een Handbreed lang met ronde rosfe Zaadjes, 't Gewas kon ce Winterkoude uitftaan: het jonge Loof werdt 's Voorjaars gegeten of ingelegd. Ray meende dat het de gemeene . niet fluitende Roode Kool van B a u» hinus, waar van Morison de befchryving ten deele ontleend heeft, zoude zyr>. Een aanmerkelyke verbaflering heeft, door 't zaaijen, in de Kool plaats. Uit de gemeens Witte en Roode, ongeflootece, komen, ineen wel gemeste Grond, de Witteen Roode Sluitof Kabuis - Kooien , wier Zaad , wederom, in een fchraale Grond niet dan ongeflootece Kool uitlevert. „ Dus heb ik ze, aan de kant van een „ Bofch , tien Ellen hoog zien opfchieten (zegt „ Morison). Het Zaad van Krul-Kool uit Italië , in de Tuinen by Londen gezaaid , „ bragt Spruitkool voort, doch uit derzelver ,, Zaad kwam niet dan gemeece gladde Kool. „ Dus gaat het ook met Zaad van de Bloem,, koel, in Engeland geteeld, waar van zeker „ Hovenier, te Bramford, defchadelyke Onder„ vinding hadt. Hebbende, naamelyk, aan de „ War-  Tetradynamia.' J&i s} Warmoeziersby LoDden een menigte van Zulk 39 Zaad verkogt , kreegen die daar uit niet dan Kooien zonder Bloem >, en bragten het voor ,i, den Regter, die gedagten Hovenier> deswe-* gen , verwees , om de gemaakte Onkoften aan de Warmoeziers te vergoeden. Met de „ Savoifche Kool* uit Italiaanfch Zaad geteeld » is het even 't zelfde.". Men kan die verbastering niet toefehtyven aan vermenging van het Stuifmeel, maar aan den Landaart. Dit Gewas is , 't zy in Spruiten, Blad eö Bloem, gezooden en gedoofd $ 't zy tot Zuur» kool ingelegd, gelyk de gewoone manier der Duitfcheren is , van veel nuttigheid in de Huishou* ding. De Spruiten, bf welde Spruit-Kool zelf, benoemt men onder de Hoffelyke Luiden met den Italiaanfchen naam Broccoli, Men acht het een gezond Voedzel te zyn, dewyl het een ver= zagtende eigenfchap heeft en den Afgang niet alleen, maar ook de Waterlopzing bevordert, kunnende zelfs niet fchaaden, al wordt zy raauw gegeten. Hier uit blykt, dat fommigen de Kool verkeerdelyk voor zwaai* om te verteeren hebben uitgemaakt. Evenwel, dewyl zy ligt tot Rotting overflaat, kan zy in Galachtige Geftellen, in heete Ziekten , en daar Verpoppingen in 't Gedarmte plaats hebben , zeer nadeelig zyn. Ook maakt het veel verfchil, welke Spys of Drank men daar by,, of daar op , gebruike. Het Afkookzel, inzonderheid van Roode Kool, met Honig, Suiker of Zóethouts- DrOp,iszeer Zz dien* ii. DEit. 1%. Stuk. xvi. ïoofdtuk.  7£2 Viermagtige Kruiden; iv; Afdeel xvi. Hoofdstuk. draagznde. VIII. Brasfica Napus. Stelt raap. IX. Rata. Knol. dienftig voor Heefchheid der Keel, Hoest en 'Borst-Kwaaien. Op geftoofde Kool kan men meer Wyn drinken, dan op andere Kost. In het Sap echter heerfcht eenige fcherpheid, die zig zeer duidelyk openbaart in de Vezels der Wortelen , welke zelfs heet zyn van Smaak. Het Water Hinkt na dat men Kool gegeten heeft, en dit Water zou tot zuivering van Zweeren en Fiftels firekken kunnen. Ook zyn de Bladen , gefchild, tegen Dauworm en andere Huidkwaaien dienftig : zy neemen de Wratten weg , als men 'er die mede wryft, en, op Rooden Wyn gezet, verftrekken zy tot een uitmuntend middel tegen 't Blaauwfchuit. K. a p a. Raap. Te baarblykelyk verfchillen deeze van de Kool, door haaren eetbaaren Wortel, om niet als een byzonder Geflagt te verfchynen: dus (8) Raap met langwerpige of Rolronde Wortelen. (9) Raap met Klootronde Wortelen. Dee- f8) Brasfica Rad. Caulescente Fufiformi. Mat. Mei. ut. Gort. Belg. 193, Gouan Monsp. 332. Fl. Suec. 547. R. Lugdb. 324. dalib. Paris. 199. Napus fylveftris. C. B. Pin. 95. Eunias Sylv. Napus Fl. luteo. Lob. Ic. zoo. CAM. Epit, 220. 0, Napus fativa. C. B. Pin. 95, Dod. Pempt. 674. (9) Brasfica Rad. Caul. otbiculari deprest"! Carnofa. H. Clif. 3 39. Ups. 190. Mat. M:d. 319. R» Lugdb, gort. Btlg.  Tetradynamia. ^23 Deeze beiden verfchillen meest in de figuur der Wortelen, die men in de eerfte Stek-Raa^ pen, Franfehe of Parysfche Raapen, in de laat-E ite Knollen of enkel Raapen noemt. De Fran-8' fchen heeten de eerften Navets ,de anderen Ra- ' ves; de Engelfchen zeggeniVaveH'j' en Turneps; de Duitfchers Stokrubenen Ruben, 't Gewas heeft ook wel eenigeonderfcheiding, doch die naauwlyks dan voor Tuinlieden te befpeuren is. Het Bladerloof is iedereen bekend. Wat de Wortels aangaat, die men Raapen noemt, deeze zyn in de eerfte langwerpig, Rolrond en gemeenlyk wit van Kleur. Lobel, niettemin , verhaalt, dat hy zodanige Raapen , die Goudgeel waren, gekreegen hadt te Boefingen, een Myl van Iperen in Vlaanderen, by den Heer Jan van Halewyn, Heer vanVoxvrye; die daarvan veel in 't Land zaaide , digt by 't gezegde Slot. Van de gemeene Raapen komen 'er voor die byna rond, die platrond, en die langwerpig zyn , als bekend is, en onder deeze is de geele Kleur, wat de ronde aangaat, de gemeenfte. De platachtige noemt men Knollen en deeze zyn wit, wordende de Stoppel - Knollen, die men in den Herfst zaait, des Winters veel gebruikt. Van deeze heeft men 'er met witte, zwarte als ook met geele Schillen. De Belg. utfupra. Rapa fylv. Raj. Hift. 8oo. fi, Rapa fativa lotunda. c. b. Pin. 89. Rapiim. cam. Epit. 218. y, Rapa fativa oblonga f. fcemina. c. B. Pin, 89. dod. Pempt. 67}. Zz z II, Deel. ix, stuk. IV. FDEELs XVI. ÏOOFD- )Uift»tf&.  724 Viermagtige Kruiden; IV. Afdeel. XVI. Hoofdstuk. Ha&uvidraagende. I KoolZaad. De Raapen vallen fomtyds zeer groot. By de Duden wordt van veertig, vyftig en zestig Ponden zwaarte gefproken. Matthiolus verhaalt, dat hy 'er in 't Grondgebied van Anagnï gezien hadt, van honderd Ponden gewigts. Hoe nngeloofiyk dit voorkome, is 't nogthans zeker, lat zy in eeu vette Grond zeer groot geteeld worden. De grootften zyn juist de lekkerften niet. In 't algemeen verfchaffen zy een aangenaam en ligt verteerbaar Voedzel; maar in de Schil heerfcht een aanmerkelyke bitterheid en fcherpte, voornaamelyk in die der Knollen en Stekraapen, welke dikwils dezelven geheel doordringt en ze byna oneetbaar maakt. Het Afkooksel en Sap der Raapen is als een zeer nuttige Gorgeldrank tegen de Sprouw befaamd. Het is ook dienftig in Keelziekten , Hoest en Borstkwaalen f*),als mede tegen'tBlaauwfchuit. De Hoogleeraar Ruysch , negentig Jaaren oud zynde , prees de Raapen, zo tot Spyze als Geneesmiddelen , Hemelhoog Ct). Deeze beide Soorten komen in verfcheide deelen van Europa wild voort, en hebben dan een langen dunnen Wortel; doch inzonderheid de eerfte , die het zogenaamde Koolzaad uitlevert, waar van de Raap-Olie geperst wordt. Geheele Akkers worden met hetzelve, als bekend (*) Tusfif fanata Decoiïo Raparum. Tulf. Oh. L'rbr. iv. Cap. 20. (tl In Prologo Curar, rentvatarum feu Tiefauri nivi. Amftel. 1728,  TetradynAmia. 725 kend is, in onze Nederlanden en elders bezaaid, en dus groeit het meer dan eens Mans langte hoog. Van hoe veel gebruik die Olie, zo omf in de Lamp te branden, als om Zeep te maa-8 ken en in Zalven zy, is Wereldkundig. Zy heeft een zeer verzagtende hoedanigheid. Het Zaad wordt aan de Kanaries en andere Zingvogeltjes gegeven , tot gladheid van den Keel (*). Eruca. Rakette. Deeze, hoewel ook tot het Geflagt van Kool betrokken, verfchilt grootelyks ten opzigt van de Haauwen , die Degenvormig plat gepunt zyn; terwyl zy geen Raapachtigen Wortel heeft en een byzonderen fcherpen Smaak. (10) Rakette met rappig uitgehoekte Bladen, een ftekelige Steng en effene Haauwen. 00 (*) In Engeland bezaait men geheele Akkers, zo met hetzel ve als met Raapen of Knollen , en Iaat het Vee derzei ver Loof affcheeren: want de Ondervinding heeft geleerd, dat zulks tol verbetering der Wortelen ftrekt. In Noordholland wordt tot ontginning der Kleijige Graslanden, die men bouwen wil, na dat zy geploegd zyn, eerst Koolzaad daar in gezaaid ;'t welk het Onkruid verflikken doet en den Grond mul maakt (misfchien ook daar aan de overtollige Geilheid beneemende} en dus bekwaam tot een Teelt van Koorn. Vergelyk het Venoog over dc Teeüngen 't gebruik van 't Koolzaad. Nieuwe Lanihuw. IV. Stuk. bl. is». (10) Brasfica Fol. runcinatis, Caule hispido, Siliquis Ixvibus. GORT. Belg. 195. GoUAN Monsp. 333. GER. Prov. 369. KRAM. Auflr. 199. Sifymbrium Fol. pinnato - dentatis. H. Cli§. 3S7« R. Lugdb, 341. Eruca fylv. major lutea Cau- Zz3 l! It. DEKU IX. Srvs. IV. Vfdeeu XVI. [OOFDIUK. Siliquof*. x. Brasfica Erucaflrum. Wilde.  72(3 Viermagtige K ruiden. IV. Afdeel, xvi. Hoofdstuk,ix. Brasfica Sruca. Tamme. (li) Rakette met Lierachtige Bladen , een ruige Steng en gladde Haauwen. Van deeze beiden wordt de eene Wilde, de andere Tamme Rakette genoemd. De Franfehe naam is Roquette , de Engelfche Rokett, de Duitfche Raucken. Dc eerfte groeit niet alleen in de Zuidelyke deelen van Europa, maar ook in onze Nederlanden, in Engeland en elders , op Muuren enSteenige plaatfen: de andere zou in Switzerland aan de Wegen wild voorkomen, doch wordt gemeenlyk in de Hoven gezaaid, om als Toekruid by de Salade te gebruiken. De geftalte van de een en andere verfchilt weinig dan in de Bladen , welken de Wilde Vinswyze uitgehoekt en veel naar die der Paardebloemen gelykende heeft, de Tamme aan 't end zeer breed, als die der Raapen. In beiden komen de meefte Bladen tropswyze uit den Wortel voort en geeven in 't midden de Stengen uit, die Aairswyze met Bloemen en Haauwen bezet zyn. Veel breeder en korter zyn de Haauwen dan in de Kool en bevatten platronde Zaadjes. De Rakette zou haaren Latynfchen naam , zo fommigen willen, van de brandende hocda- nig- lc aspero, C. B. Pin. 98. Eruca fykeftrij. dod. Pempt. joi. LOB- Ic. io+. (ii) Brasfica Fol. Lyratis, Caule hirfuro , Sil. giabris. Mal. U-t. 33c. H. Ups. 190. H. Cliff. 337- Eruca latifolia alba. C. B. Pin. 9$. Eruca latifolia alba. Tourntf. Infi. iij. Eruca Sativa. Lob. Ic. 204. Eruca, Camir. Epit. jos.  Tetradyn&mia» 727 nigheïd hebben, die 'er in heerfcht; 't zy we-( gens den heeten Smaak , 't zy om dat 'er de Minnelust door aangeprikkeld wordt (*). Def Reuk is fterk en voor veelen onaangenaam: dess het meest gebruikt wordt van de ltaliaanen (f). De Monniken van zeker Kloofter, aan de Kust van Languedok, het Zaad gekreegen hebbende van een Spaanfchen Landlooper, als een Middel om de vadzigheid te verdry ven, werden daar donr zo aangehitst, dat zy hunne gelofte van Kuifchheid verbraken, zegt Lobel, die het gezien en bygewoond hadt. Hy merkt aan, dat 'er een Roomfche Rakette is, met Bladen als de Waterkers, zwart Zaad hebbende en geele Bloemen, die in de gewoone Rakette wit zyn , ook fmaakelyker en kragtiger , ten minfte in Italië van meer gebruik , wordende deswegen Gentil genoemd in Spanje. Deeze zal het zyn, die Camerarius afbeeldt (l). Van de Wilde is ook eene Verfcheidenheid met fmaller Bladen, die overblyft (§; , terwyl de anderen Jaar- (*) Exeitat ad Venerem tardos Eraea Maritos. COLUMF.lla. Et Venerem revoeans Eraca morantem. MARTIALlS, Nee minus Erueas jubee vitare falaces. OVIDIUS. (\) Acris eft, Saporis notisfimi, luxuriofa Herba. Hall. Helv. 553. (I) Men vindtze ook by MORISON , 'Hijl. S. i. T. 5. f. 4- (§) Eruca terroifolia perennis Fl. luteo. j. b. tSfl. ii. p. 86 r. TOURNF- Inft. tZf. &C. Vide gouan & GER. UtS. Maar Linn. heeft deeze onder de Sifymbria gelaten, zynde de Dunbladige Waterkers hier voor, Zz 4 II. Diil. IX. Stuk. IV. lfdeel xvi. [oofdt-uk.Siliquifi.  Afdeel xvi. ' Hoofdstuk. Haauuaraagende xir. Eruca Tfeficaria. ?a8 Viermagtige Kruiden. jaarlykfe Planten zyn. Het Loof niet alleen , maar het Zaad, is in fleepende, Slymerige Kwaa* len niet ondienftig, geneest in fommige gevallen de Hoest en Verkoudheid, en komt in Veneria* ïe Winkelmiddelen (f). (12) Rakette met rappig uitgelmekte Bladenen, Jlekelige Haauwen, die gedekt zyn met een gezwollen Kelk. In Spanje heeft Loefling deeze waargenomen , die in Engeland opgekomen was uit Zaad van Aleppo , zo Mor ison verhaalt , zeggende, dat zy de Stengen een of anderhalf Elle hoog heeft, met ruige Takken en groote Bloemen , die zwart geaderd zyn, de Bladen zwart gevlakt. De ftekelige Haauwen onder, fcheiden ze, bovendien, van de andere Soorten. S 1 n & p 1 s. Molterd. De wyd gaapende Kelk onderfcheidt voorBaamelyk dit Geflagt van het voorgaande, als zynde de Bloem ook met dergelyke Kliertjes tusfchen de kortfte Meeldraadjes enden Stamper, en tusfchen de langde en den Kelk, voorzien. Het heeft de Bloemblaadjes, bovendien, regt, niet fcheef, genageld. Hier ft) Gelyk liet Ek&. BiafuLTion , de TahuU magnar.i. Wtati,, wegens haare uitwerking dus genoemd, enz. (12} Brasfica Fol. runcinatis, Siliquis tectis Calyce tu,-. mido. H. Upu Eruca Chalepenfis, Caulibus et Siliquis briutis. Moris. Hifi. jr. p. 2J8, ' ^  T E T R, A P V N A M I A. 7*0 Hier van komen voor dertien, meestal Eu-^ ropiiche Soorten. i (i) Mofterd met veelhoekige, rondachtig ge-s zw ollene effene Haauwen, die langer zyn dan de tweefnydige Snuit. Dit Onkruid , op de Bouwlanden en aan de Wegen , zo in onze Nederlanden , als door geheel Europa voorkomende , voert den raam van Herik of Hederik'm ons Nederland, doch wordt van de Boeren, in Vriesland, Krodde genoemd, in 't Engelfch Charlock of Wilde Mofterd, in 't Franfch Moutarde.Het groeit een Elle hoog, met rauwe Bladen , die Lancetvormig ovaal zyn , fomtyds eifenrandig , fomtyds Vinswyze ingefneeden. De Bloemen zyn vry groot, geel of bleek van Kleur; de Zaadhuisjes bevatten veele ronde, rosachtig zwarte Zaadjes, van eene fcherpen heeten Smaak. (1) Mofterd met de Haauwen agterwaards ftekelig, aan de punt byna vierhoekig, op zyde plat. Dus (l) Sinapis Siliq. multangulis torofo - turgidis 8cc. Syji. Nat. XII. Gen. 821. p. 444- Veg. XIII. p. $03. GORT. Belg 19$. Fl. Suec. 548 , 610. KRAM. Auflr. 199. hall. helv 5S4. Gouan Monsp. 335. H. Cliff. 338. R. Lugdh. 343 Rapiflrum Flore luteo. C. B. Fin. 95. Sinapr Arvenfe prrc' cox Semine nigro. TOURNF. Injï. 227. Rapithum. DOD, Pempt. 67S. Rapiftittm Aivorum. Lob. Ic. 98. (z) Sinapis Siliq. retrorfum hispidis &c. Am. Acid. IV, Zz 5 p l\. deel. ix. Stok. Orientalis, Levantfche. iFDEEL, XVI. JOOFD» ruK. I. Sinapis irvenfis.t ikkerige. II. Orientalis. Levantfche.  ' IV. Afdezi XVI. hoofd' STUK. iii. Sinapis Brasffeat Koolacl. tige. IV. Ma. Witte. V. Nigra Ewaiic. f, s 730 Viermagtige Kruiden. Dus onderfcheidt zig derze, die naardevoor"gaande veel gelykt, zynde door Tournefort in de Levant waargenomen. (3) Mofterd met ftomp Eyronde, fyn getanu de, effene Bladen. In China valt deeze, die de geftalte byna van Kool heeft, als ook dergelyke Bloem eu Haauwen , de Steng anderhalf Voet hoog. (4) Mosterd met ftekelige Haauwen, die een Jcheeven, zeer langen, Jtekeligen Snuit hebben. C5) Mofterd met gladde [Haauwen, tegen elkander aangedrukt. Deeze beide , gemeenlyk by den naam van Witte en Zwarte Mofterd , of de laatfte, die meest in gebruik is , by dien van Mofterd bekend , komen wild voor in de Zuidelyke deelen van >. 180. sinapi Oriëntale maximum Rapi folio. Tournf. Cor. 17. (3) Sinapis Fol. olravatis denticulatis lzvibus. Sy/l. Nat. lil. App. p. 631. (4) Sinapis Siliquis hispidis Sec. GORT. Belg. 19J. Hall. ielv- t$3- Gouan Mensa. 334. Geb. Prov. 370. H. Cliff. \. Lugdt. uts. Sinapi Apii foüo. C. B. Pin. 99. Sinapi farivum alterum. Dod. Pempt. 707. sinapi agrefte. Lob. !c. 103. (s) Sinapis Siliquis ghbris, Racemo appresfis. Mat. Med, ,26 Gort. Belg. 196. Hall. Gouan Sec. Sec. Sinapi Rapi >iio. C. B. Pin. 99. sinapi fativurn piius. D3D. Pempt. 706. in. fativurn. Lob. Ic. zo:.  Tetrabïsamu. 73* van Europa, en worden alom, gelyk in de Nederlanden , op Akkers gezaaid. Zy zyn, naa-' melyk, Kruiden, die 's Winters vergaan, gelyk 1 de voorige Soorten. De Franfehe naam is Mm-' tarde of Seneve, de Engel fche Mujlard , de Hoogduitfche Senf. Zy verfchillen zo zeer niet in de hoogte van 't Gewas, Stengen hebbende van ongevaar een Elle hoog, of in manier van groeijing , als in het Loof; dewyl de Bladen van de Witte veel naar die van Eppe of Sellery, der Zwarte meer naar die der Raapen gelyken. De Bloemen zyn in beiden geel, en hebben zelfs geele Kelken, verfpreidende een zeer aangenaamen Geur; maar de Zwarte heeft de Bloemen kleiner en de Haauwen ruig, byna aan de Steng evenwydig. In deeze is het Zaad uit den bruinen ros en flegts van binnen, in de andere ook van buiten geel; 't welk maakt dat de gemalen Mofterd van de eene veel bruiner ziet dan van de andere. In de Huishouding is de Mofterd van veel dienst, gelyk bekend is, als ftrekkende om zoute Spyzen eetbaar en laffe fmaakelyk te doen zyn, en dus inzonderheid van veel gebruik by Vifch, Vleefch en Spek. De weinige Kostbaar heid maakt, dat deeze Kruidery alom te bekomen is voor den gemeenen Man. Om ze tebe reiden , wordt het Mofterd-Zaad met eeni£ zuur Vogt, gelyk Karnmelk , Azyn of Verjuii gemalen; 't welk de Loogzoutige vlugge feberpheid tempert en dus de Mofterd gebruikbaai maakt II. d1el. ix. stuk. IV. IfDEEL. XVI. ÏOOFDTOK. SiSqaofe,  73a Viermagtige Krdïdew. IV. 'Afdeel xvi. Hoofdstuk. Haauv. iraagendi vi. Sinapis P\reKaica. Pyrenee,fche. (6) Sinapis Siliquis ftriatis fcabris Sec. Eryfimum DentU Leonij folio perenne Pyrenaicum. Tqcrnf. Infi. tis. maakt. De naam zou daar van afkomftig zyn , dat men 'er oudtyds verzuurde Most toe bezigde. Niet minder kragtig is hetMofterd-Zaadals een .Geneesmiddel; 'c zy inwendig tegen 't Blaauwfchuit; dewyl niet alleen de zuure Vogten , maar ook de fcherpheden van Zee-Zout daar door getemperd worden. In Vry fterziekte, Wankleurigheid en Verlammingen , is een maatig gebruik daar van zeer nuttig. Uitwendig dient de Mosterd tot een fchroeijend Blaartrekkend Middel ; als ook om Slym te doen loozen in Beroerte en Lammigheden , wanneer het Zaad gckaauwd wordt. Het zwarte is veel kragtiger en feherper dan het witte, gelyk uit de gemalen Mofterd , die men Scheeps - Mofterd tytelt, om haare duurzaamheid, blykbaar is. 't Bezit zulk eene vlugge fcherpheid, dat men dikwils daar door tot Niezen aangezet wordt, en met dit oogmerk kan het ook in verfcheide Toevallen dienen; gelyk in Opftyging en Vallende Ziekte. Zo vlug zyn deszelfs werkzaame deelen, dat alles door Deftillatie overgaat, blyvende in de Kole geen 't allerminfte Zout. (6) Mofterd met gejlreepte ruuwe Haauwen en rappig uitgehoekte effene Bladen. (7J  Tetradynamia. '733 (7) Mofterd met migachtige opgeregte Haauwen , die een famengedrukte Snuit hebben;' de Bladen Lierachtig Pluizig. 1 1 (8) Mofterd met effene, byna gewrichte, uitgebreide Haauwen; de Bladen Lierachtig rappig uitgehoekt en eenigermaate ruig. (9) Mofterd met gebondelde Takken, de bovenjle Bladen Lancetvormig effenrandig. Dus onderfcheiden zig deeze vier Soorten, waar van de eerfte op de Pyreneefche Bergen door Tournefort is gevonden; de tweede op een Berg van 't Eiland Sicilië door Ar. düinus. Deeze beiden blyven over, de twee volgende, die Jaarlyks fterven , hebben haare Groeiplaats in China en andere deelen van Oostindie. De laatfte is zeer lang van Gewas, en heeft het Loof naar de Salade gelykende. (10J Mofterd met effene gelyke Haauwen; de Bladen Lierachtig langwerpig glad; de Steng ruuw. 00 (7) Sinapis Sil. pubescentibus ete&ij Sec. Sinapis hirfiita , Caulibus Frutescentibus Sec. ARD. Sp. r. p. zi. t. 9. f8) Sinapis Sil. lzvibus fubarticulatii patulis Sic. Sin. Sil. glabtis 8tc. Ard. Sp. 1. p. 23. t. 10. (9) Sinapis Ramis Fasciculatis Sec. H. Ups. 191. Sinapi Indtcum maximum Laérucx folio. HERM. Parad. Z30. T. 230. (10) Sinapis Siliquis lscvibus scqualibus &c. Sinipi Hisp. pnmilum album. TOURNS. Injl. 117, Eruca fylv. Flore albo Italica. BARR. li. U 2. II, DHU VL, STUK. IV. LfdeeL XVI. joofdtue« vii. Sinapis mbesecr.s. Ruigichtige. viii. Zbinenfis. Chineeche. IX. Janeea. Biesachtige. X. ErucöidêS. Raketachtige.  734 VlERMAOTICE KRUIDEN. IV. Afdeei, XVI. HoOFDr STUK. xr. Sinapis HiiparJca Spaanfche XII. Incana. Gryze. XIII. L&vizata. Gladbladige. 00 Mofterd met dubbeld gevinde Bladen, de Slippen Liniaal. (12) Mofterd met aangedrukte effene Haauwen; de onderfte Bladen Lierachtig ruuw, de bovenften Lancetvormig; en eenruuwe Steng. De laatfte, hier opgenoemd, heeftuitermaate korte Haauwen. Het Loof der eerftegelykt naar dat der Rakette; der tweede naar de Tuinkers. Allen groeijen zy in Spanje, maar ds eerfte , die Raketachtig is, komt ook voor in Italië; de Gryze in Portugal en Vrankryk, zynde door Vaillant onder de Planten, omftreeks Parys groeijende, opgetekend. (13; Mofterd met effene uitgebreide Haauwen; Lierachtige gladde Bladen , de bovenften Lancetvormig, en de Steng effen. Als een Onkruid heeft deeze, gelyk de voorigen, in Portugal en Spanje haare natuurlyke Groeiplaats. De hoogte is omtrent twee Voeten , en de Haauwen zyn uitermaate lang. Volgens (11) Sir.apis FcJ. duplicato • pinnatis &c. Sinapi Hisp. NaIturtii folio. tournf. Inji. 227. (ii) Sir.apis Sil, Racemo appresfis Iarvibus tic. Ars. Aead. I?. p. z$i. Eryfimum Fol. fubincanis , Siliquis bievisfimis. HERM. Parad. 115. t. 115. Vailt.. Paris. sr. (ij) Sinapis Siliquis livibus patulis &c. gouan Mmsp. S3+. At». Acad. IV. p. aji. Eryfimi varietai. Herm. Par. SS.  T £ I RADïBAMH; 73? gens den Heer Burmanhus komt deez Soort, als ook de Witte, aan de Kaap voor. Een Soort van Mofterd , by Kairo groeijen de-, heeft Forskaohl, met den bynaan Har ra naar 't Arabifch, befchreeven. Dezel ve hadtovaaleuitgehoekte ftekelig ruige Bladen een gladde Steng en neerhangende Haauwen Het Loof werdt van het Vee met Smaak gegeten en het Poeijer der Bladen, in Water, aar zwangere Vrouwen ingegeven (*). Raphanus. Radys. De Bloem heeft, in dit Geflagt, dergelyke Honig-Kliertjes als de twee voorgaande: di Haauwen zyn dik, eenigermaate gewricht ei Rolrond; de Kelk is geflooten. Het bevat di vier volgende Soorten. (1) Radys met dikke Spilronde tweehokkigi Haauwen, Tot deeze Soort behooren de Tamme of Tuin Ra (*) Flor. AZgypt. Arob. p. 119. (1) Raphanus Siliquis teretibus torofis bilocularibut. SyA Nat. XII. Gen. 822. p. 44J- Veg. XIII. p. jo*. Mat. Met 3ZS- GOKT. Belg. i9«. H. Cliff; 190. R. Lugdb. 544 * Raphanus minor obloneus. C. B. Fin. 95, Raph. mina purpureus. Lob. Ic, 201. fi, Raph. major orbicularis rotun dus. C. B. Pin. 96. y, Raphanus niger. C. B. Fin 96. Ra phanus magnus. LOB. Ie. 201. Raph. f. Radiculafati»a. Don Pempt. 676. S. Raph. Chinenfis annuus Oleiferus. Burm. Ft leid, 140. H. Deel. IX. Stuk, 2 IV. Afdeel^ xvi. -Hoofdstuk. Silrquo/tt, l I. Raphanus fa'.ivus. Tamme.  73© VlÉRMAGTIOE KrDIDEN. IV. 'Afdeel xvi, Hoofdstuk. Haauw draaiende. < 1 Radyzen, van welken de gewoonften langwerpig zyn en mee het gedeelte van den Wortel , dat uit den Grond opftygt, paarfch, als bekend is; de anderen byna volkomen Kloot- of Knolrond ; weshalve zy Knolradyzen genoemd worden. De Franfehe naam is Raifort of Radi; de Engelfche Radish; de Duitfche Rettich, allen van den Latynfchen Raphanus afkomftig. Een derde, die van buiten zwart is, voert den naam van Ramenas of Rammelas , zynde veel grooter en fcherper dan de anderen , en van eene Peerachtige figuur. Van eene vierde, in China groeijende , die Olie uitgeeft, wordt door den Ridder gewag gemaakt. De eigentlyke plaats deï afkomst, daar zy wild groeijen, fchynt Diet bekend te zyn. Het Loof heeft veel overeenkomst met dat der Raapen. De Haauwen zyn omtrent een Pink dik en groot, bevattende vry groote ronde, roóde Zaaden , in eene fpongieuze zelfftandigheid als ge* cefteld. Dit Zaad heeft een openende en Pisdryvende kragt, maar doet , alleen gebruikt synde, dikwils braaken , zo Boerhaave aanmerkt. De Wortel is, naar den trap van fcherpte, meer of minder gezond, bevorderende likwils de Verteering en de Maag verfterkende. De Radyzen kunnen tegen 't Blaauwfchuit dienen, :n in Slymige Borstkwaalen, inzonderheid der■elver uitgeperfte Sap, dat zelfs tegen den Steen jepreezen wordt. In de Kinkhoest der Kinderen s het fomtyds van dienst geweest. De  T E T R A D Y N A M ï A. 73? De gewoone Radyzen worden by Pera en daar omftreeks , aan de Zwarte Zee, Veel gezaaid j zo Büjcbadm aantekent, waar van dan de kleinften, overgelaten, in *t volgende Voorjaar Steng fchieten en bloeijen. Dit heeft den vermaarden Tournefort, zegt hy,bedroogen, die dit Gewas aanzag voor een Soort van Mofterd , maakende daar van driederley Vroege Konftantinopelfche Akker - Mofiert, met zwart Zaad, naar de Kleur der Bloemen , welke wit, paarfch geftreept of paarfchachtig waren (2) Radys met leggende Haauwen, langer dan de geheele Plant. In Final is deeze door Braad waargenomen jn 't jaar 1764 , en federt in de Upfalfche Tuin geteeld. Zy gelykt naar de voorgaande, maat heeft de Bladen fpitfer , de Steng korter, paarfchachtig; de Haauwen twee of drie Voeren lang, éénhokkig , en als een Slang op den Grond nederleggende. Dit is zekerlyk een zon« derlinge Soort. (3) Radys met Spilronde, gewtichte seffeneeen* hokkige Haauwen. In (*) BuXB. Cent. I. p. 15. Vid. T o OEN f. Cor. Sinapi Arvenfe prarcos Conftantinopolitanura, ïemine nigra &c. (z) Raphanus Siliq. decumbcnubiu tota Plant! liuigioribus. Munt. SS' LJNN. Dec. t. 10. (3) Raphanus Siliquis ceieiibus attiCttlatts Jcc. QOB.T- Belg, Aaa l»6 II. Deel ïx, Stuk» IV. AfdèkI» xvi. FiooFD- iTUK. Siliquvfit. II. Raphanus Caudaiui. Geftaaite. III. RapbanlQrum.Wilds,  733 Viermagtige Kruiden: iv. Afdeel xvi. Hoofdstuk. Haauw iraagtnde, IV. Rapbanut Sibïricus. Sibeiifche. In Vrankryk worde deeze Raifort Sauvage, 1 dat is Wilde Radys, genoemd en hier te Lande byde Boeren AVy*,zegt de Heer de Gorter. Op de Akkers en Bouwlanden, in veele "deelen van Europa, is dit Onkruid gemeen. Het heeft met de Herik of Hederik, voorgemeld, veel overeenkomst in Gewas, doch verfchilt zeer door de Haauwen , die het alhier t'huis brengen. Daar komen Verfcheidenheden van voor, met witte, geele of paarfche Bloemen. Het is fcherp en van een Herken Reuk. (4) Radys met Spilrondedikachtige ruige Haauwen en Liniaale Vindeelige Bladen. ^ In Siberië groeit deeze, zynde een klein Plantje , dat de geftalte van Raket beeft , met de Stengetjes meestendeels naakt; de Bloemen groot en geel; de Haauwen als Koraal-Kettingen met een lange Snuit. De figuur der Smaakelooze Alpifche Cardamine, by Columna, gelykt naar dit Kruid. De Heer Forskaohl heeft by de Pieramieden in Egypte, aan de kanten der Landen en op een Eilandje in 't Riet, eene Soort van Radys waargenomen, welke hy Lierbladig noemde. Dezelve hadt ftekelige Stengetjes van een Voet i9«. GOUAN Monsp. 334. KRAM. Auflr. i99. HAlL. Heh. Rapiftrum Flore albo, Siiiqua articulata et Fl. luteo. C. 8.' fin. 9$. Rapiftrum Flore aibo Eruca: foliis. Lob. 1c. i99. ' (4) Raphanus Sil. teretibus torulofis vilIoUs 8cc. Raph. Fol, innatis Pianis confiiienriuus. Gmel.  Tet&adïnamia. 739 Voet hoog , aan den Wortel leggende en dan ■weder opltygende. B ü n i a s. Knodsvrugt. Een afvallend,rondachtig geknot Haauwtje, met vier hoeken die ongelyk Doornachtig gefpitst zyn, maakt de Kenmerken uit van dit Gefiagt , 'c welk de agt volgende Soorten bevat. (i) Knodsvrugt met wyd gemikte tweehoornige Haauwtjes , die van onderen gedoomd zyn. In Siberië groeit deeze, een zonderling Kruid, dat het Haauwtje dwars ovaal heeft, wederzyds uitloopende in een zeer lange fterke Doorn, zo dat het tweehoornig fchynt, in 't midden vier regte kleine Doorntjes hebbende. (a) Knodsvrugt met gedoomde Bloemtros/en. Deeze, die den naam van Gedoomde Kool by Alpinus voert, groeit in de Ooiterfche Landen en in Barbarie. De Stengen heeft zy een Voet hoog , Biesachtig , de Bladen langwerpig Ey (i) Burias Siliculis drvaricato • bicornibus Ea!ï fpinolïs. Syft. Nat. XII. Gen. 823. p- 446. Vet. XIII. p. 5«4- Burfa Faftoris Orientalis , Draba foliis, Siliquis comutis. toijbhï. Cor. IS. (i; Btmias Racemis Spinesccnribus. Bunias Silicuüs ovati» fcuiis &c. turk. Farfet. 11. Brasfica Spinofa. AI.F. Fxoi. 201. t. 200. C. B. Fm. rri. Prodr. 54. Crambe Spinolisfr» ma Arabica. SHAW. Afr. 179- Aas II, Dl KL. IX, STUK» IV. Afdeel.' XVI. Hoofd» stuk. Silifuof*, r. Buntas Cornuta. Gehoorn~ de. n. Spinofit. Gedoorn* de.  *74ö Viermagtige Kruiden. IV. Afdeel. xvi. Hoofdstuk. Haauw iracginde. Hl. Buxias Erueazo. Vierhoekige. Eyrond, Homp, en aan 't end der Takjes komen Doornen voort, aan wier zyde ongefteelde Bloemen. Het Zaadhuisje is fpits Hartvormig, bevattende een zeshoekig Nootje, met de twee hoeken breeder , waar in eenzaame rondachtige Zaaden. Het Loof werdt, volgens Alpinus, 'in Egypte in Vleefchnat of tot Moes gekookt, of raauw als Salade, gegeten. ("3) Knodsvrugt met vierhoekige Haauwtjes , die de hoeken met twee Kammen hebben. Niet minder byzonder is dit Kruid , dat op vogtige Velden by Montpellier voortkomt, wegens zyne vierhoekige puntige Haauwtjes. Het fchiet drie of vier Stengen , van, een Voet en fomtyds een Elle lang, die rond en ruuw zyn, zo wel als de Wortelbladen , welke naar die van 't Havikskruid gelyken , maar de Steg. bladen zyn weinig uitgeboekt. Het heeft geele vyfbladige Bloemen, 't welk iets aanmerkelyks is in deeze Klasfe (*). Men noemt het in 't Franfch la Masfe au Bedeau, dat is de PedelsKnods , wegens de aartige figuur der Zaadhuisjes. C4) (}) Sunias Siliculis tetragonis, angulis bicriftatis. Gouan Monip. 335. Bunias. H. Cliff. 3+0. r. Lugdb. 34+, Eruca Monspeliaca. C. B. Pin. 59. Prodr. 41. T. 41. Erucago. Toubnf. Infi. %it. T. j03. (*) CAspar Bauhinus «egt zulki en beeldt het zodanig af; doch Tournefort fchryft 'et vietbladige Bloemen aaa toe.  Tetradynamia. 741 (4) Knodsvrugt met Eyronde bultige Wrattige Haauwtjes. Een blyvende Wortel heeft deeze, die in de, üpfalfche Akademie-Tuin een Plant was van eens Mans hoogte, doch te Montpellier, volgens Gouan , maar een Voet hoog groeide. Tournefort heeftze in de Levant gevonden en geeft 'er Bladen als van de Paardebloemen aan. In de voorgaande zyn zy voorwaards; hier agterwaards uitgehoekt. De Haauwtjes zyn Klootrondachtig met een kromme Punt, aan de ééne zyde Buikiger en de geheele Plant is fcherp van Smaak. De Groeiplaats wordt door L i nnacus in Rusland gefield; doch het is 'er door den Heer de Gorter, zo't fchynt, niet gevonden. Van deeze Soort my geene Afbeelding voorgekomen zynde , heb ik die van cen Blad er een Takje met de Zaadhuisjes en Bloemen daar toe, uit myne Verzameling ontleend. Zh Fig. 2, op Plaat LX , hier voor. Het Zaad huifje zelf is , om de Wrattigheid te toonen aanmerkelyk vergroot by Letter A voorgeftelc Dat Kruid in Arabie groeijende, 't welk Fors kaohl Bunias Orientalis tytelt,een Heeftertj- zyr (4) BurJat Siliculis ovatis gibbis Verrucofis. GouaN Mons} 33S. Bun. Fol. retroifum finuatis. fl. Ups. 186. Craort fol.'pinnato-haftatis. r. Lugdb. 33°. Cr. Oï. Dcntis Lei nis folio, Erucaginis facie. Tournf. Of, 14. Aaa 3 II. DEEL- IX. STUK. IV. Afdeel. XVI. rloOFD» TUK. IV. Bunias Orientalis. Sofieifchc. > e  iv; Afdee] XVT. floOFD' «TUK. V. Bunlas CakjU. Europi the. ?4* VlERMACTICE KRUIDEN, zynde met Eyronde Bladen en getroste Bloe"men, fchynt hier van te verrchillen. Het werdt van de Banjaanen tot Spyze gebruikt. (5) Knodsvrugt met Eyronde effene tweefnydU ge Haauwtjes. Deeze, die aan den Zeekant van Holland, by Santvoore en elders ; ook buiten Stavoren in Friesland, en verder aan de Kusten van Europa, als ook van Afrika en Amerika, ja zelfs van Ysland,op veele plaatfen voorkomt, wordt deswegen Zee-Raket, in 't Franfch Roquettede Mer geheten. Ey heeft, naamelyk het Loof van Rakette, en wordt gehouden voor het Cakile van Serapion; des Tournefort 'er ook dien naam aan geeft. De Bladen zyn uitgefneeden,dik én Vleezig;de Bloemen paarfchachtig rood; van grootte en figuur als die der Stekraapen ; de Zaadhuisjes naar een Piekyzer gelykende, uit tweededen beftaande, ieder met ééne holligheid en één Zaad. Somtyds zyn dezeiven vierhoekig, van onderen getand , zo Gouan aantekent. Behalve de Breedbladige vindt men 'er Verfcheidenheden van, met Li- ni- (j) Bunias Siliculis ovatis Jarvibus ancipitibus. Gouasi Monsp 33S. Gort. B,lg. t97. crambe Fol. Succulemi. Lmeanbus &c. Sauv. Monsp. zSo. Raphanus Siliq. ovati, angul. monospamis. fl, Sueo. s69. gron. ritf. 9t. H. CUff. 340- R- Lugdb. 344. Eruca maritima Itajica &c c' B. Pin. 99. Cnkile mar. Fruöu Haftsformi. TovRNy, Ctr 4». T. 483. Cakile Sctapionis. Lob. k. jij.  T ï T R A D ï N A M 1 A, 743 riaal Vindeelige en met Lancetvormige inge-^ fneedene Bladen. (6) Knodsvrugt met gewrichte , tweefnydige, s: van boven rondachtige Haauwtjes; de Bladen gevind met omgeboogen hoeken. A ét (7) Knodsvrugt met vierhoekige overal Wrat-s tig gedoomde Haauwtjes, de Bladen rap- ^ pig uitgehoekt. e' (8) Knodsvrugt met ftekelige Haauwtjes, ge-' vinde Bladen , de Blaadjes eenigermaate j getand. i Dus onderfcheiden zig deeze drie Soorten genoegzaam, waar van de eerfte in Siberië, de tweede in Egypte, de derde op de Balearifche Eilanden groeit. Allen zyn bet Jaarlykieot' Zaay-Gewasfen. De Steng wordt in de twee laatften een Voet, in de eerfte, die veel naar 't Myagrum gelykt, twee Voeten hoog gezegd te zyn. Deeze heeft de Bloemen paarfchachtig, de twee anderen geel. I s a t 1 s. Weede. De Kenmerken van dit Gefiagt zyn , een Lan- (6) Eunias Siliculis biaiticulatis ancipitibns &c. Mant. 96. (7) lïanias Siliculis tetragotiis , undique Vettucofo - muri eatis &c. Syft, Nat, Xlï. App, p. zil. AH. Petrop, XII. p, $09. t. II» f$) Bunias Siliculis hispidis , rol. pinnatis &c. Mant. 439 Aaa 4 II. DEEL IX. STUK. IV. FDEEL, XVI. OOFD*' VI. Bunias [yagroi- berifche. VII. I £%yptia1. Egypti- :he.j vtir. .aUarica. Baleariche.  IV. Afdeel, xvi. Hoofdstuk, L Tfatis 1'r.rioria, Utineene. 744 Viermagtige Kruiden. LaEcetvormig eenhokkig eenzaadig Haauwtje, dat afvalt,en twee Schuitachtige Klepjes heeft. Behalve het gewoone Kruid van dien naam bevat het, by den Ridder, nog drie andere Soorten. (i) Weede met de Wortelbladen gekarteld, de Stengbladen Pylvormig, de Haauwtjes langwerpig. Dit Kruid noemt men gemeenlyk Weede of Verf weede , om dat het tot blaauw verwen gebruikt wordt. Ten dien einde zaait men het in Akkers, doch het komt ook op veele plaatfen in ons Wereldsdeel, niet alleen aan de Zeekuften, maar zelfs binnenslands, voor. Dus tekent Kramer aan, dat het in Ooftenryk op Gebergte en op Akkers tusfchen 't Koorn groeit. Ook valt het overvloedig aan den Ryn. Tournefort heeft het orr.ftreeks Parys gevonden, en tekent aan , dat het niet dan door de kweeking ver» fchille van de Zaay-Weede, die wat breeder is van B!ad. Anderen hebben bevonden, dat het geenszins de zelfde Plant zy. In 't Franfch noemE men het Paftel, in 't Engelfch Waade of Wod. de , in 't Hoogduitfch Weidt , in 't Spaanfch Guado. Men heeft 'er, in 't Latyn, ook den naam van Glajlum aan gegeven. Het (i) Iflitis Fol. Radicalibus crenatis &c. GoUAN Monsp. 335. ML Sueo. j4S , 6t+. Tournf. Par. 34t. Kram. Auflr. sco. H. Cliff. 3 + i. r. Lugdb. 330. liatis fylv. f. anguttifoha. C. B. Pin. 113. Ifatis fylv. DOD. Pempt. J9. lob, Je, i'i. fi, Ifatjf fativa f. latifolia. C. b. Pi». 115,  Tetradynamia. 745 Het heeft eenopftaande Takkige Steng, van drie of vier Voeten hoogte,met Zeegroene Bladen als gezegd is, die byna driehoekig zyn, aan I de Steng geoord ; komende de Bloemen Kroontjeswyze voort. De Haauwtjes, naar Vogeltongetjes gelykende, hangen als aan Draadjes zeer los en worden door den Wind ligt afgerukt, die dezelven dan, door de ligtheid, her-en derwaards voèrt. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk werdt de Weede van ouds in menigte gezaaid en van daar, tot groot voordeel der Ingezetenen , in de Noordelyke en middeldeelen van Europa ter Verwery vertierd. Het groene Kruid wordt by Thoulouze Guede geheten, zegt Lo e el, doch gedroogd , gerot , gemalen en in zeer groote hoopen vergaard zynde, tot verzending, Paftel genoemd, om dat men het tot Koekjes maakt. In Duitfchland en in de Nederlanden, inzonderheid by Rysfel in Vlaanderen , heeft men het ook overvloedig geteeld. Het lange kooken en de ongemeene bereiding die 'er noodig is, om de blaauwe Kleur uit dit Kruid te krygen, heeft hetzelve , na de ontdekking der Indigo, in onb-uik gebragt. Egter is het nog de befte grondfl'ag van zwart , blaauw en andere Kleuren op het Laken, dat men dan dubbeld Staal geblaauwd noemt. Het Kruid bevat zeer veel vlug Zout, volgens W e d e l i u s , die de manier van be reiding tot Vcrwftoffe omftandig befchryft. B3 't kooken geeft het eerst veel Stank, vervolgen! Aaa 5 II. Deel. IX. Sius, IV. FDEEL. XVI. lOOFD. TUK. SiUcalofJt.  746 Viermagtige Kruiden. IV. Afdeel. xvi. Hoofd* stuk. ii. Jfaus Lufttanicc. Portugee. fche. m. \Armena, Armenifche. een aangenaamen Roozen - Reuk. Zekere Crolach heeft 'er een geheel Werkje over opgefteld. In de Geneeskunde wordt het van fommigen tegen de Geelzugt en Verfroppingen aangepreezen. Geprepareerd is het uitwendig Samentrekkende , zuiverende en Wondheelende, (2) Weede met de Wortelbladen gekarteld, de Stengbladen Pylvormig, de BloemfteeV; tjes eenigermaate Wollig. In Spanje en de Levant groeit deeze , die van de voorgaande naauwlyks verfchilt, maar een Jaarlykfch Gewas is en kleiner, zegt L 1 nnjevs. Volgens Buxbaum, die ze aan de Oevers van de Zwarte Zee , niet ver van den Bosphorus, hadt gevonden , was het een groote Plant, geheel grys , met Zaadhuisjes als de gewoone. C3) Weede met effenrandige Hartvormige aan den voet ftompe Bladen ; de Haauwtjes Hartvormig. Een geheel ander Kruid is deeze, door den gezegden Autheur op drooge Velden van Ar- me- '1) Ifatis Fol. Rad. crenatis &c. Ifatis Cylv. mmor Lufitanica. Hfrm. Lugdb. 57 s. Ifatis Orientalis maxima canes:ens. Tournf. Car. 14. euxb. Cent. 1. p. 4. t. 5. ($) Ifatis Fol. integerrimis Cordatis &c. Ifat. Arm. Fol Braifica: perfoliatae &c. Toubnf. Cor. 14. BuxB. Cent. I n' t. T. 4. *  T E T R A D Y N A M I A. 747 menie, aan de kanten van Beekjes, gevonden. Zy groeit maar een Voet hoog. (4) Weede met alle de Bladen getand. Niets anders wordt van deeze gemeld, dan dat zy in Egypte groeit, alwaar de Heer Forskaohl, onder dien naam, een Kruid befchreef, dat Vleezige , langwerpige, gefteelde, Tandswys* uitgehoekte Bladen hadt, en leggende Stengen. De Bloemen waren bleek Violet, de Haauwtjes platachtig Elsvormig. Het groeide by Alexandrie in 't Voorjaar. Een andere Soort van Weede , die de Bladen Vleezig, gevind en eenigermaate getand hadt, kwam hem voor, omftreeks Alexandrie en in Natolie Cf). C r a m b e. Zee-Kool, De vier langfte Meeldraadjes hebben in dil Geflagt aan den top twee punten, waar van de eene . een Meelknopje draagt, en de Vrugt is een drooge, ronde , afvallende Bezie. Het bevat de drie volgende Soorten. (1) Zee-Kool met de Bladen en Steng glad. Dee- f4) Ifatis Fol. omnibus dentatisj (f) Flor. Mgypt. Arab. p. UI. (1) Crambe Foliis Cauleque glabris. Syst. Nat. xii Gen. 815- p- 44«- Veg..X\U. p. S°j. Ft. Suec. 57°, «*5 OFD. Dan. 316. VSI3. Pem. 1:4. GOVAS Monsp. 330 Crambe Fol. Cord. crispis Carnoüs. H. Cliff. 340. r. tugdl Ml II. Deel. IX. Stuï. IV. Afdeel xvi. Hoofd- STUK. IV. Ifatis AZgyptia. Egyprilche- I. Cramte maritima. Noordfche  748 Viermagtige Kruiden. IV. Afdeel xvi. HOOFDITUK. H&auv. iraig'.r.l: •ZieVI Stok , bl $61. t Bladz 719 hier voor. n. Cr ambt Levantfche. Deeze, die gewoonlyk Zee-Kool of Strand' Kool genoemd wordt, groeit aan de Kusten van Sweeden en Pommeren op eenige plaatfen. Zy is zeer gemeen op de Zandige Zee - Oevers der ' Noordelyke deelen van Vrankryk en Vlaanderen ; als ook op die van Groot Brittannie, inzonderheid by 't Eiland Thanet en Colcbefter, alwaar men ze in 't Voorjaar als Moes eet , verkiezende die zelfs boven de gezaaide Kcol. Zy verfchilt grootelyks van de Soutenelle of ZeeWinde , die men Chou de Mer in Vrankryk :.noemt*;als mede van de Boomachtige Koolf, " beiden ook op die plaatfen groeijende. - 't Is een Kruid, dat naar Krul - Kool gelykt, hebbende groote dikke groene Bladen, hier en daar als Vinswyze uitgehoekt en geplooid , ongevaar een Elle hoog. Uit het midden komen twee of drie Stengetjes, getopt met yle Bloemtuiltjes , waar op korte dikke rende Haauwtjes volgen, die ieder maar één Zaad bevatten. ,: (2) Zee - Kool met ruuire Bladen en eene gladde Steng. Dit Kruid, in de Levant gevonden , h2dc Tournefort tot het Geflagt van Rapijtrum, dac 329. Crambe msrir'mi Brasüc* fo'.io. Tocbnf. I*Jl. til. T. ico. Bra>f. marman monofpsrmos. C. B. Pm. 112. LOB. Ic 245. (a, Crcmie Foliis fcab;is Caule g'abro. Crambe Fol. & Toliolii alternatira rinnatifidis. R. Lujii. 330. Rapiftrun-, Oiicntaie Acsniü folio. TOUENI. Cer. 14.  T E T R A D t N A M I A; 749 dat een dergelyk Zaadhuisje heeft, t'huis gebragt. De Bladen zyn als die van Acanthus en zeer groot, de Bloemen , gelyk in de voor- H gaande, wit. (3) Zee-Kool met de Bladen en Steng, beiden,ruuw* h *l Volgens Morison verheft zig de Steng van dit Kruid tot twee Ellen en hooger: volgens Gouan naauwlyks een Voet hoog. Het heeft doorgaans Bladen als de Radys, doch verandert met Lierachtige Bladen , het end Hartvormig en grooter hebbende; de Bladfteelen zo lang als de Bladen en hoekig. De bovenfte Bladen zyn zeer kort gefteeld, de Bloemen geel. C L e o M e. Hederik. Deeze Griekfche benaaming is weleer gebruikt om dat Onkruid, 't welk ik Steen-Raket genoemd heb , te betekenen. De Duitfchers hebben aan dit Geflagt den naam gegeven van Pillenbloem; om dat 'er drie Honigkliertjes, m ieder hoek van den Kelk , op één naa, één, in plaats hebben ; doch dit zeer oneigen zynde, dewyl men dergelyke Kliertjes ook in de Bloemen (3) Crambe Foliis Cauleque fcabris. H. ITpi. i93- Crambe Fol. funcord. crenatis fcabris. H. Cliff. 34°- LuZdb329. Rapift.um maximum rotundifolium monofpermum. TOURNF- Infi. *«. Corn. Canad.itf. T. H%. MORIS./Ij/?. II. p. ï66. S. 3. T. 13. f. I. BiRR. /">». i%7' gs, csst. IS. STax» IVi 'DEEL. XVI. OOFD*. UK. nr. Crambe ispanica* laanfche.  75o Viermagtige Kruiden. IV. Afdeei xvi. hoofd' stuk. Haauw draagtnd i. Cltomt Fruticofa, Heefierige men van de Kool, Raapen, Radyzen en Mos•terd, vindt, zo heb ik 'er den naam die aan zeker Onkruid, thans onder de Mofterd betrokken , is gegeven geweest, op toegepast. Het heeft alle de Bloemblaadjes opftygende, zegt de Ridder, en het Zaadhuisje is eene eenhokkige tweekleppige Haauw, anders veel naar die van de Mosterd gelykende : weshalve Tournefort het Sinapiftrum getyteld hadt. 't Getal der Meeldraadjes is wel meest zes, zoals toe deeze Klasfe behoort, doch ook meer of minder, gelyk wy zien zullen. Hier in komen voor agttien, meeftendeels uitheemfche Soorten, als volgt. (ij Hederik met Manwyvige viermannige Bloemen , enkelde Bladen en eene Heejterige Steng. Van deeze Oostindifche Plant geeft de Heer N. L. Burmankus de Afbeelding, ftrookende met de befchryving van den Ridder, die zegt, dat zy een Heefterige Takkige Steng heeft, met langwerpig ovaale gladde Bladen, en Trosfen aan 't end, van vierbladige Kelken cn Bloemen, zynde het Vrugtbeginzel met een zeer lang Voetje voorzien , op welks midden zig vier Meeldraadjes geplaatst bevinden. Het draagt langwerpige Haauwen. (O fi) Clecme Flotibri gvnandris tectandtis Sec. 33ukm. Fl. Ind. p. 14c. t. AS. f. j.  T E T R A D ï N A M I i. 751 (2) Hederik mt Manwyvige Bloemen, zeven Blaadje! of minder by één-, en een ge- ' doomde Steng. I 1 (3) Hederik met Manwyvige Bloemen, vyfvoudige Bladen en een ongedoornde Steng. i 't Getal der Bladen op een Steel onderfcheidt < deeze niet alleen, maar ook de Doornen, welken de laatfte niet heeft. Beiden komen zy zo. wel in Oost- als in Westindie voor, en zyn, gelyk de volgende , Jaarlykfe Planten. In Egypte hadt ook VESLiNGiusde Vyfbladige waargenomen , die hy Wilde Egyptifche Lupinen tytelt. Alpinus hadtze, beter, Haauwdraagend Vyfblad geheten. Het fchynt die te zyn , welke Forskaohl Gevingerde Cleome noemt, met de onderfte Bladen vyf-,de bovenften drievoudig; dat weezentlyk plaats heeft in dit Kruid. Voorts is hetzelve zonderling, wegens de Bloemen , wier Rolroadachtig Vrugtbeginzel, (i) Cleome Flor. gynandris, Fol. fubfeptenatis Caule aculeato. Burm. Fl. Ind, p. 1*1. Sinapiftrum Ind. Spinofum, Fol. 5,6,7. numero incertis. EüRM. Ztyl. z's. (3) Cleome Flor gynandris, Fol. quinatis, Caule inermi» jAcq; Hort. T. 2*. burm, Fl. Ind. p. 14 r. Cleome Flor. gynandris Fol. digitatis.H. Cliff. 341.B.. Luzdb. 339. GauAN Monsp. 337. Sinapiftrum Indicum pentaphyllum. Herm. X.urdb. 564. SloAN. Jam. 80. Quinquefolium Lupini folio. C. b. Pin. 320. I.upinus iEgyptius fylveftris. VlstlNG. in Alpin. p. 209. Caara-Yela. Hert, Mal. IX. p, 43. T. 24. II. Deel. IX. stuk. IV. 1FDEEL.1 XVI. lOOFDTUK. ir. Cleome he'tta- >by!la. Levenbla- lige. nr. ^er.taphyla. Vyfbladi-  ?52 VlEEM AGTICE KRUIDEN. IV. ■ Afdeel. , xvi, J Hoofd- i STUK. IV. Cleome tripbylla. Driebladi- V. Fohgfimet, MeerwyVigs. :el, met zes Meeldraadjes, vier langer, twee corter, omringd, ver boven de Bloemblaadjes , iie uit de bovenzyde van het Steeltje voortkonen, verheven is. Dat Vrugtbeginzel, allengs langroeijende, wordt een rond dun Haauwtje, lan beide enden ipits , 't welk kleine ronde Zaadjes inhoudt. (4) Hederik met Manwyvige Bloemen, drievoudige Bladen en ongedoornde Stengen* De driebladigheid onderfcheidt deeze , die aok in de Indien valt en met de twee voorgaan3en zeer naby vermaagfehapt is, inzonderheid wat de Vrugtmaaking betreft. Voorts komen 3eeze drie Soorten daar in overeen, dat haar Zaad, in fcherpheid van Smaak, Reuk en Kragt, weinig van 't Mofterd-Zaad verfchille. (5) Hederik met de bovenfte Bloemen vierman» nig onvrugtbaar en drie ongefteelde Blaadjes , die aan den rand eenigermaate gedoomd zyn. Deeze Westindifche verfchilt wederom weinig , dan doordien de onderfte Bloemen alleen- lyk f4) Cleome Flor. gynandris, Fol. ternatis Sec. Sinapiftrum Ind. triphyllum Flore carneo. heem. Lugdb. JS+. T. 5Sj. kaj, Suppl. 411. Burm. Fl. Ind. p, 141. (S) Cleome Flor. fuperior. tetrandtis masculis Sec. C'eome ere&un triphyllum. BROWN. J.im. 272. Sinapiftrum Indicum triphyllum, Fl. Carneo , non fpiaofum. sl3ak. Jam. »o. Hift. I. p. 1*4. T. is4. t. 1.  Tetkadynamia. 753 ïyk vrugtbaar zyn , dc overigen veel kleiner, zonder Styl of Stempel. . I (6) Hederik met twintig- en viermanmge s Bloemen en vyfvoudige Bladen. (7) Kederik nut twaalf mannige Bloemen en ^ vyf °f drievoudige Bladen. 1 (8) Hederik met twaalf mannige Bloemen en. drievoudige Bladen. Deeze drie, ook allen Oostindifche, komen wederom meer of minder overeen. De laatfte: heeft de Steng , zo wel als de Haauwen , lymerig ruig; dc Bladen altemaal drievoudig, ovaalachtig, effen, het midielfte grootst; dc bovenfte Bloemen byna Mannelyk; den Kelk paarfchtig; de Bloemblaadjes wit, uitgerand: van tien tot veertien Meeldraadjes : de Haauwen ongefteeld , opftaande , Spoelvormig, eenigermaate opgeblazen. Vol- (6) Cleome F!or. icofr-tetrandris, Fol. quinatis. Fl. Zeyl. aio. Sinapiftrum Zeyian. pentaph. viscofum , Flore flavo. Burm. Zeyl. 215.T. 99. Burm. Fl. Ind, p. 141. utctiam fe= t^ue rites. (7; Ckom! Flor. dodecandris , Fol. quin-tis ternati'q'ie, Fl, Zeyl. i.41. Sinapiftrum Zeyl. triph. 3c pentaphyllura &c. MART. Csr', z$. T. ïs- Aria-veria. Hert. Mal. ix. p. *t< € zift) Clnme Flor. dodecandris, Fol. ternati". Fl. Zeyl. 141, hall. Cent. 257. Sinapiftrum triph. pumilum ghbrum &c EuRM. Zeyl. -.'5. T. 100. f. k SloaN. Jam. «o. Hifi, I. p. rs4. T.r24. f. I , OOM, ^ U. Dml ix. srar. IV. Lfdeel. xvi. loOEDTL'K.VI. Cleome co/.-.ndra, 'wintignannige. VII- Viieofa. ^ymciige. VIII. Dodecanira. Twaa!fnp.nniü*..  754- Viermagtige Kruiden. IV, Afdeel. xvi. Hoofdstuk. Haauwdraagen- Pl. lx. ¥>£■ 3. I ix. Cleome G'^miea. F Basachtige. i Volgens deeze befchryving kan hier het driebladige kleine gladde Sinapistrum, met een paarfch Blommetje en eene Vliezige Haauw, dacdc Hoogleeraar J. Burmannus,onder deCeylonfche Planten, afgebeeld heeften befchreeven,geenszins behooren. Het gene door den Ridder uit Sloane hier betrokken wordt,is even "tzelfde als het aangehaalde op de Vyfde Soort, 't Getal der Meeldraadjes maakt hetmyne, van Java onder den naam van Mamam ontvangen, dat in Fig. 3, op Plaat LX. is afgebeeld, naderovereenkomflig Hetzelve is over 't geheel Lymerig ruig. De Blaadjes en Haauwen zyn, gelyk men in de Afbeelding ziet en de laatften wel degelyk gefteeld. De Bloemen befcaan uit vier Blaadjes, aan 't end ftomp, in een Kelk van vier fpitfe Blaadjes vervat.De Styl isSpilrond én geknopt, nmringd van de gezegde Meeldraadjes, gelyk Jit alles in de vergroote Bloem, by B, zigduilelyk openbaart, (oj Hederik met zesmannige Bloemen, zeven* voudige Bladen en ongedoornde Stengen* Te Caijenne in Zuid-Amerika groeit deezes die een Reus is in dit Geflagt. Zy wordt door den Heer J a c q u i n , van wien zy alleen is afgebeeld, dus befchreeven. „ De regte, Hee- Herige , overblyvende Steng , gaat binnen „ twee f9) Cleome Fior. hexandris , Fol. feptenatis &c. Mant, jo. Jaco^ Of-s. IV. p. I. T. 16.  Tetradynamia. 7j$- „ twee of drie Jaaren, in onze Winterhuizen; eens Mans langte te boven , en ik hebze, in 't vierde of vyfde Jaar, twaalf Voeten hoogte zien bereiken. In weinige, door Lidii tekens der afgevallene Bladen oneffene Tak„ ken , breidt zy zig uit en is geheel Lymerig ruig, ftihkende zeer. De gevingerde Bladen, ,, aan de jonge Takken , hebben altoos zeven, inwaards Lancetvormige , gefpitfte Blaadjes „ Aan 't end der Takken komen zeer yleTrós 3, fen, fomtyds een Voet en ook wel eens zc „ lang. De Eloemen zyn lang gefteeld en vai „ de mede - Soorten, my bekend , verfchillen „ de. Zy hebben groene, rimpelige,langwerpi „ ge ftompe Blaadjes , die van boven hol zyi en regtopfcaan , vormende als een eenbladige „ Bloem, door hunne naauwe famenluiking,ei zes Meeldraadjes , van gelyke langte. D< 3, Haauwen zyn rond eh dik, bevattende zwart „ achtig Zaad.1' De Vrugtmaakende deelen zyn doof Linnjeus dus voorgefteld. „ De Kelk uïtgebreic „ met Liniaale Slippen , Lymerig ruig; vie: „ langwerpige , opftygende , famenluikend< „ Bloemblaadjes: de Meeldraadjes langer,neer ,, geboogen, gelyk, in den Stoel ingeplanti d< ,, Meelknopjes Elsvormig : het Vrugtbeginze langwerpig , cp een Voetje zo lang als dc Meeldraadjes : de Stempel niet blykbaar. ' Gewas is brandend heet van Smaak en heef „ een vergiftigen Reuk.'' Bbb 2 (io II. EïEL. IX, SÏ11K, IV. Afdeel." XVI. Hoofd» stuk. Siiiquo/k, ) i I i 1 t : )  /5Ó V 1 K li. M A G T I C E KSUIDÏN, IV. Ajdeel. XVI. Hoofdstuk. x. Cliome acuïeata. Stekelige xr. Gedoomde. XII. Serrata. Zaagtarr«ge. xin. OrniehopOdioiies. Vogelpootje. (10) Hederik met zesmarm. Bloemen, driev. effenrandige Bladen en Doornachtige Stoppeltjes. In Amerika is de Groeiplaats van deeze,die de Biaden drievoudig, lang gefteeld, maar by de Bloemen enkeld heeft, welke eenzaam zyn, gefteeld en klein. (11) 'Hederik mét zesmann. Bloemen; zevenen vyfyoudige Bladen; de Steng gedoomd. (12) Hederik met zesmann. Bloemen en drievoudige Bladen; de Blaadjes LiniaalLancetvormig Zaagtandig. Deeze beiden nam de Heer Jacqoin in de Westindiën waar: de eerfte, die een Heester was van vier of vyf Voeten hoog, geheel Lymerig en ftinkende, op Jamaika; de andere, een Jaarlyks Kruid van twee Voeten, by Carthagena. (13) Hederik met zesmann. Bloemen cn driev. Bladen ;de Blaadjes Ovaal • Lancetvormig. Om- (10) Cleome Flor. hex. Fol. tem. integerrimis , Sripulis Spinescentihus. Syfl. Nat. 3£II. App. Tom. 3. p. ziz.- Ci r j Cleome Fier. hexandr. Fol. feprenaris, quinarisque, Caule fpinofo. mjll. Bitl. n. 7. jaco^ Amer. Hift. 190. Tarenaya. marcgr. Bras. 33. T. 3+. (11) Cleome Flor. hexandris , Fol. ternatis , Fol. LinearlLanceolaris iérrat's. jaccj. Amer. Hift. js°. (13) Cleome Flor. hexandr. Fol. ternatis, Folioüs Ovalil.ancioiatis. Gouan JUresp, 331. H.Clif. i^, K. hugdir. 3'Vo.  Tetradynamia. 757 Omftrceks Pera, by Konftantinopolen, kwam Buxbaum deeze voor, een zeer Takkig Plant- 1 je, dat inde Herfst uit den Grond gerukt door l den Wind langs de Velden voortgedrceven wordt.»' Het heeft een Bokkigen Reuk. De Bloemen zvn geel, de Bloemfteeltjes van langte als de Bladfteelen ; de bovenfte Bladen Ongefteeld. (14) Hederik met zesmann. Bloemen, driev. en enkelde Bladen; de Blaadjes Lancetvar-. mig Liniaal effent andig. Deeze Soort, wegens de Kleur der Bloemen gebynaamd, is uit Portugal afkomftig. De geItalte wordt zeer wel uitgedrukt in de aangehaalde Afbeelding van Barrelier, naar 't gene uit vergelyking met de Takjes, die ik daar van heb, blykt: des ik niet begryp, waarom die van de Haauwdraagende Klaver met geele Bloemen , by hem , beter zou zyn. Dezelve drukt zekerlyk de figuur der Blaadjes zo wel niet uit. (15) Hederik mei zesmann. Bloemen , drie- vou- 340. N. 4. Srnapiftrura Or. triphyllum Ornithopodii Siliquis. TOOMT*, h/l. 231. Dill. Elth. 359. T. z«6. f. 345-Euxb. Cm.'. I. p. S. T. 9. f. 2. (14) Cleome Flor hexjndr. Fol. ternatis folitariisque &c. IL Clff. 3n. r. Liteii. 340. 3- Tiif. SiliquofumFl. viohceo, Lufitatifcnrn. BARR. Ic 8 Bladz. 281 Fig. l. Het Teucrvum Virgïnicum uit Japan. . . bl. 281. De Bloem by A fterk vergroot. — 2 De Nepeta incana ook uit Ja¬ pan. . . bl. 307. De Bloemkelk van 't gewoone Kattekruid of dergelyke uit Ooft. indie, by Letter B. Plaat LVÜ. Afbeelding van Twee- MAGTicii Kruiden. .,,,..,„ . Bladz. 365 Fig. li  Fig. I. Een Leonurus Japmicus of Hartgefpan. . . bl. 356. De vergroote Bloem en. Kelk by A. -—2. De Pklomis Zeylanica- of Oost- indifch Viltkruid. . b}> 371- Waar van B de Bloem , C den Kelk en D de vier Zaaden,allen ve.groot, aanwyst. Plaat LVIII. Afbeelding van Twee- magtige Kruiden. tegenover Bladz. «gp| Fig. 1. De Erinus C&penfis of Kaapfe Balfembloem. ♦ bl, 540. A. Een Blaadje daar van vergroot. .—- 2. De Buchnsra- cerntm van dg Ktap. . 542» B. De Bloem : C het Zaadhuisje vergroot en by D doorgefneeden. — 3. De Sibtliorpia Earopea uit Oos£- indie. . • W. 55*« Plaat LIX. Afbeelding van Twee- MAcnGE Kruiden. — Bladz. 575 Fig:  i8 Twintigmannice Kruiden. IV. Afdeel, xin. HOOFDSTUK. fyfwyvlge. xxv r. MefembrytmthemumFilamentofun.Vezelig. XXVII. Ac'maciformi. Kromfabe- van binnen bultig famengegroeid zyn, en hangende Stengen. Deeze Scort , welke de Bladen zeer lang heeft , onderfcheidt zig van de anderen, doordien zy Stengen als Kiemen uitgeeft, die langs de zyden van den Pot neerhangen en hier en daar bezet zyn met getropte Bladen. Van het Gehoornde Middagbloem, waar mede Dillenius haar overeenkomftig oordeelde, verfchilt zy, volgens LinnjEös, aanmerkelyk. (26) Middagbloem met gelykzydig driekantige, fpitfe, eenigermaate geftippelde ,famengegroeide Bladen , die ruuwe Hoeken hebben ; en zeshoekige Takken. Dit heeft aan Stengen van een of twee Ellen lang, die zig niet kunnen ophouden, Zeisfenvormige Bladen en draagt kleine paarfche Bloemen, beftaande uit Vezelachtige Blaadjes. (27) Middagbloem met Bladen krom als een Sabel, ongeftippeld, famengegroeid; aan den Rughoek rauw: de Bloemblaadjes Lancetvormig. Aan f26) Mefimbryantbemum Fol. squilateii - «iquetris &c. Mefembr. Falcatum niajus , Flore purpureo meciiocri. Dill. Eltb. f. 273. (27) Mefembr. Fol. Acinaciformibus, impunaaris conna:is ace. H. Clif. & r. Lus-db. N. 18. Gouen Mensp. 244. Fabr Helmfl. 249. Mefembr. Acinaciforme, Flore amplisfimj piirpg:eo. DiLLj Eltb. f. 270, 271.  ICOSANDRIA. l£ Aan deeze Soort geeft de HeerLi nnzeüs thans den bynaam van Falcatum, dat is Zeisfenachtig; doch een Zeisfen is van binnen fcherp en deeze Bladen gelyken veeleer naar zekere Hakmesfen , die een uitwaards kromme fcherptc hebben ; verfchillende door baare breedte ook van een Sabel, by welke D 1 llenius ze vergelykt. De zeer groote paarfche Bloemen maaken deeze Soort aanzienlyk. (28) Middagbloem met krom - Sabelige jïompe ongejïippekle , famengegroeide Bladen; die aan de tippen gedoomd zyn, de Steng tweefnydende. Van deeze is de Steng flap. Zy komt aar de voorgaande naby, zegt de Ridder. C. Met geele Eloemen. (20) Middagbloem met gelykzydige driekanti ge , fpitfe, geftrekte , ongeftippelde /amengegroeide Bladen;aan de Kiel eenigermaa te Zaagtandig: de Steng tweefnydende. Dee (28) Mefembryanthemum Fol. Acinacifoimibus obtulïs in punftatis &c. jAC (*j Germen dtpresfum glabram wordt in Decade II. Ra Plant. H. Ups. gezegd, des ik niet begryp , wat in de b paaling door Germinibxs hirüs verdaan worde. Meent m 'er ook de Kelken mede , die weezemlyk ruighaairig zyi Voorts fchynt my het Plantje , dat de thans zo befuf Kaapfe Zaadhuisjes, die dwr de nattigheid open gaan, u levert, naast te komen aan deeze Sourt; gelyk wy ftr; zullen zien. ii, deel, ix, Stuk. IV. iFD-EEI.. xiii. rioOFDITUK.Penlagy* iia. r ) a» ijl te t- ,ks  IV. Afdeei xitu Hoofdstuk, XL'. jMeftmbr^ anthemttm Dolabrifo Byibladig XLTT. l)i/formt. Orgelykblarlig. Men (41) Mefembryanthemum acaule , Fol. Dolabriformibus punctatis. H. Clif. & R. Lagdb. N. ij,. GouAN Monsp. 244. Mefembr. Fol. Dolabriformi.,: Dill. Elth. f. a37. Ficoide» Capenfis humilis &c. Bradl. Smc. f. p. jfi. t. io. (41) Mefembr. fubacanle, Fol. difftrmibus pun&atis connaris. R. Lugdb. ». 31. m.il. DM. t. t7e. f. 2. Mefembr. Fol. difrbrmibus Flore lureo. Dill. Elth. f. 241, 242. Ficoides Mefembr. craslïsfimi et valde flicculento folio, nigrüt Pun&is notato^ Pluk. Alm. 148. t. 325. f. 4. 50 TwlSTIGMABHIGE KrdIDEN. de eene Peerachtig en zeer dun, inde andere ' byna Klootrond zyn; in de eene lang gefteeld in de andere byna zonder Steel; welk verfchil ook in de Bloemen plaats heeft en zelfs is de gedaante niet eenerley. . f41) Middagbloem zonder Steng, met ge/tip. pelde Bolachtige Bladen. Hier is het laage Kaapfe Ficoides, met Bladen naar Hertshoornen gelykende en geele Bloemblaadjes, dat by nagt bloeit, van Br adley , t'huis gebragt. Men weet dat de Hoorens der Damherten aan 't end verbreeden en fomtyds dus een Bylachtige figuur maaken. De Bloemen zyn van binnen geelachtig, van buiten bleek rood: zy gaan 's namiddags om vier Uuren open en bloeijen voorts byna den geheelen Nagt. (42) Middagbloem byna zonder Steng, met ongelyke, geftippelde , Samengegroeide Bladen.  3ï TwiNTlGMANNI GE KhüIDES» IV. Afdeei XIU. Hoofdstuk. Vyfwy vige. XLV. JUifemiry. tsyithemum Pugioniferme. PookblaAg. j : 2 i < S wier eerde dezelven naar een Schoenmaakers 'Snymes gelykende heeft, zo degeleerde Dillenius te regt aanmerkt. Voor 't overige zyn zy in alle de anderen ook aan den eenen kant dunner, glad, dik en fappig, de Bloemfteelen zeer kort en de Zaadhuisjes in de twee eerften rond en plat, in de twee laatften Peerof Vygachtig. Men vindtze in negen , tien of elf, of ook in agt Holligheden verdeeld, maar de Kelk heeft, in alle de Vcrfcheidenheden , ilegts vier Punten of Slippen. (45) Middagbloem met overhoekfe getropte, Elsvormige, driekantige , zeer lange, ongeftippelde Bladen. Deeze, hier dit Gefiagt befluitende,verfch'It van de voorgaande ongeftengde zeer, dewy! zy fomtyds wel twee Ellen hoog groeit, hebbende een regte dikken Stam, getopt met krom veriraaide Takken. De Bladen zyn driekantig als .en Pook of Moordpriem, in 't geheel driekan:ig, meer dan een Vinger lang en Zeegroen geyk Anjelier-Bladen, 't Gewas draagt fchoone ;eele Bloemen , de grootften in dit Gefiagt zegt L,innjêos , op lange Bloemfleelen. 't Is :eker , dat zy ten minfte drie Duimen in middel- (4;) Mefembr yanthemum Fol. alternis, confertis Subulatis ;c. H. Cliff. & R. Lugdb. N. 2. Mes. Fol. Pugioniformi, /. amplo Stramineo. Dill. Elth. f. 269. Ficus Capenfis )aryophylli folio , Flore Auico (peciofo. Eradl. Suci. II. p, t. 14.  IV. At DEEL XIII. Hoofdstuk.I. Aizeon Canarlenf' JK.anaiifch. 38 Twinti cmasmice Kruiden. Het bevat drie ook meest Afrikaar-fche Soorten, als volgt. CO Ficoides met Wigswys' Eyronde Bladen en ongedeelde Bloemen. ■ Men vindt deeze, die naar de gewoone Fteoides eenigszins gelykt, doch brcede platte Bladen , als van het Porfelein, heeft , natuurlyk op de Kanarifche Eilanden. Nissole hadtze, als een nieuw Gefiagt, opgegeven onder den naam van Ficollea. Plu ken et noemde ze Huislookachtig Kali. Zy is door Volckamer afgebeeld, by wienze opgekomen was uit Zaad, dat hy van den Edelen Heer SheRard, uit Engeland, hadt bekomen, gclvk menze ook heden in de Openbaare Kruidho, ven aantreft, 't Gewas heeft veele ronde, roodachtige, fappige Takken, met Blaadjes van gezegde figuur, doch grys en eenigermaate Haairig, op den Grond leggende. Uit de Mikjes brengt het ongefteelde Elocmpjes voort , als gemeld is> bleek groen , en daar op volgen vyfhoekige Zaadhuisjes , gevuld met zeer kleine glanzig bruine Zaadjes* (*) (i) Aizoon Fol. Cuneiformi-oiraris, Flor. fcsfilibus. Syjl. Nat. XII. Gen. 6z9. p. 347. freg. xm. p. Aiz0on Fefchreeven , zo dat alleen nog de vier vol. ;ende ter befchryving open liaan, naamelyk (ia) Braamboos met drievoudige naakte Ela* den en kruipende Kruidige Uitloopers. In Bergachtige Screeken, door geheel Europa, groeit (12) Rabus Fol. ternatis nudis, Flagellk rcptantibus Hericeis. R. Lu%di. 274. GouAN Monsp. 247. Fl. Suec. 4IIi app. 206. hall. lUlv. 344. Ger. Prov. 467. jAcq_. fTnuL «. Ofd. Dan. 134. Chamaerubus Saxaiilin C. B. Pou 10. Rubus Saxatilu Alpinus. CWJS. Pann. ny, 11(1".  ICOSANDRIA. 47 groeit deeze veel op Steenrotfen. Zy maakt een Plantje van een Voet hoogte, dat uit zyne Kruidige Ste'ngetjes driebladige Bladfteelen uitgeeft, met Bladen als der Olmen , doch niet1 /uig j zeer fa men trekken de van Smaak. De Vrugten , die het voortbrengt, beftaan uit veel minder Besfen , dan in de Brummelen, doch de Besfen zyn veel grooter, helder rood van Kleur en bevatten een zeer aangenaam rins Sap. De Zaadjes, in ieder Bes een , zyn ook famentrekkende. (13) Braamboos met drievoudige Bladen, de Steng eenUoemig en ongedoornd. Dit Kruidje, naauwlyks een half Voet hoog, dat de Reuk en Smaak van Aardbefiën heeft, groeit in Sweeden , Kanada en Siberië. Het draagt op de Steelen enkelde Vrugten, die uit veele Besfen famengehoopt zyn en zeer naai de Braamboozen gelyken, rood van Kleur. Dt Rusfen noemen het Knaesnitza , dat is Edele Braamcn. In de Bosfchen van Rusland groei het byzonder veel en wordt ook op de Mosplaggei der Rotfen , in de Gebergten van Siberië, ge vonden. In Lapland firekt het voor de Berg lui (13) R-uhas Fol. ternatis , Caule inetmi unifloro. Ma Md. 244. Fl. Suse. 412. Lapp. 207. T. 5. f- 2. Oed. Da, 488. H. Cliff. 252. K.. Lugib. 274. kubus humilis Flor pnrpureo. Btjxb. Cent. V. p. 13, T. 26. Kubus tiifolius 8t< amm. Rvtb. 1S5. IU DEEL. IX, STUS. IV. \fdeel." XIII. Hoofd» iTTJK. Pelygy-, na. XHïï Rubus ArBicus. Nootdfehe,; I e  IV. Afdeel, xiii. Hoofdstuk. Veilwyvige. xiv. Rubus Chi m&mortts. Aaibesbiadige. 48 ïr? IKTIGMAKNIGE KRülDElfi luiden tot verfnapering en de Geley of Wyn, daar -van in Nordland gemaakt, wordt als een Gefchenk naar Stokholm gezonden, alwaar menze houdt voor eene Lekkerny. In Tuinen aart het Gewas niet, blyvende aldaar onvrugtbaar; Het zyn .an de lekkerfte Besfen in Sweedeni doch hebben dit ongemak , dat zy niet van den Stoel willen, al zynze ryp. (14) Braamboos met enkelde gekwabde Bladen en ongedoornde eenbloemige Stengen. Dit Plantje , dat byna .van de zelfde hoogte is, groeit op Veenachtige Gronden, in de Bosfchen van Sweeden, Deenemarken en Rusland, menigvuldig. Het heeft Bladen als die der Aa\ besfen, en de Vrugten, zo groot als Moerbeijen, eerst rood en door aanryping geel wordende, zyn niet minder aangenaam van Smaak als de gedagte Laplandfche. Door die van Westerbothnie wordt een groote menigte van deeze Braameningelegd , Jaarlyks in de Herfst naar Stokholm gezonden , om tot Toefpyze te gebruiken. De Laplanders eetenze , in Rendie. ren Melk tot Pap gewrceven, met veel Smaak, en bewaaren de Besfen een geheelen Winter onder de Sneeuw op de Gebergten begraven haa- (14; Xubut Fol. (Tmplicibus lobaiis &c. A/at. Mei 244. Fl. Suec. 413. «. Lapp. zos. T. j. f. ,. H. Cliff: 192. R." Lazdb. 279. Chaise robus foliis Ribes. C. B. Pat. 48c. Mortis Notvegia. Till. Abótm. 47. t. j5ö. qed. Dm. r. 1.  ÏCÖSANDfclA. 49 haaiende die 's Voorjaars, even fmaakelyk als. toen zy geplukt werden , daar uit. Van fom- ' ttrigen zyn zy ongemeen tegen het Blaauwfchuitt aangepreezen. 't Is een tweehuizig Gewas, dochs de Wortel van het Mannetje vercenigt zigmet^ dien van 't Wyfje onder den Grond, om een Eenhuizige te maaken, zo de Heer Solander waargenomen heeft. (ij) Braamboos met enkelde Hartvormige onverdeelde gekartelde Bladen en ongeblader- \ de eenbloemige Steelen. r Deeze Kanadafche , te vooren Dalibarda gètytekl , heeft, kruipende Wortelen en Bladen als die der Violen , van boven dun befprengd met Haairtjes, zo wel ais de Stengetjës of Bloemfteelen , die de langte der Bladen hebben en de Bloemen wit. Het draagt vyf Ey* ronde naakte Zaaden en is wegens de Geftal. te hier t'huis gebragt. FragAriA. Aardbezie-Kruid. Dit Gefiagt heeft een tiendeeligen Kelk met vyf Bloemblaadjes en dc Stoel der Zaaden iS Eyrond , Bezieachtig, afvallende.. Het begrypt, 10 de eerfte plaats, het zeer bekende Kruid , welks Vrugten men Aardbeziën noemt, als (1) Aard* (1$) Rubus Fol. fimplicihüs Cordatis indivifis CfflUtis, Sg*s po aphyllo unifloio. Syft. Nat. V% XIII. D ii. DlEt. IX. stuk, iv; FDEEL XUI. toOFD- ruK. Polygy ■a. XV. \ubus Oalibardal ^ioolbla-' lj ge.  50 TwINTFGMANMlG E KrüIDEN. IV. Afdeei xui. Hoofdstuk,i. Fragaria •uesca. Gewoon. (ij Aardbezie. Kruid met kruipende Staarten. Deeze groeit, door geheel Europa , in de Bosichen niet alleen , maar in de Noordelyke deelen zelfs op drooge opene Velden , wild , en wordt in de middelde deelen , gelyk by ons, overvloedig in de Moestuinen geteeld. Bovendien wordt zy hier te Lande ook in verfcheide Bosfchagiën van Gelderland , Overysfel, Vriesland, ja aan den Duinkant van Holland , wild aangetroffen. Men noemtze in 't Latyn Fragaria, in 't Franfch Fraifier of Fraife, in 't Engelfch Strawberry en in 't Hoogduitfch Erdbeeren, 't welk met onze benaaming ftrookt. Het Kruid is iedereen bekend. Uit een harden zwarten Wortel fchiet het lange Bladfteelen met drie Bladen, welke ovaalachtig zyn , en meer of minder ruig,lichter of donkerergroen, grooter of kleinder. Hier aan zyn de Verfcheidenheden kenbaar, die in grootte, kleur en figuur, (1) Fragaria Flagellis reptanribus, Syff. Nat. xii. Gen. 633- p- 345>. Vt£. xiii. p. 396. Mat. Med. 245. H. Cliff. 192. R. Lugdi. 274. Gouan Monsf. 247. Gek. Prov. 470. kram. Auflr. 146. hall. Flelv. 342. Fl. Suee. 414, 450. Gort. Belg. 144- Fragaria Tulgaris. C. 13. Pin. 326. Fl. Lapp. 209. gort. Ingr. go. groi». Virg. s6 , 78. Fragaria Fr. albo. C. b. Pin. 326. Fragaria & Fraga. Dod. Pempt. S72. lob. Ic. 697. Frag. Fr. parvi Pruni magnimdine. C. B. Pin. 327. y. Frag. Chiloënfis, Fr. maximo, Fol. Carnofis hhfiiris. Dill. Elth. 145. T. 120. f. i4«. Frag. crasfis tt lugoUs foliis, Flore & Semine careris. BQerh. Lugdb, \. p. 42.  52 TwiNTIGMANNIGE KROIDEN. IV. Afdeei xiii. Hoofd stuk. Veeliayvige. II. Fragarii «nnopbylU tcnbiadig III. Steriiis. Onviugtbaar. zo over Tafel, als wanneer zy een der lekker11e Fruit zyn onder de Nageregten en zeer gezond , als tot Geneesmiddelen. In de Apotheeken is daar van bet Gedeftil leerde Water en Geest, de Julep en Syroop bekend; waar van de eerften eenigszins Hartfterkende , de laatften Verkoelende zyn. In die beide opzigten, echter, kan men uit andere Vrugten veel kragtiger Middelen bereiden. Het Zaad wordt gehouden voor Stcenbreekende , ten minfte fterk Pisdryvende. Een Pap van Aardebeijen is zeer dienftig op Ontfteekingen. Zy zyn zo Waterig, dat vyf Pond door Deftillatie omtrent vier Ponden Water uitleveren (*). (2) Aardbezie - Kruid met enkelde Bladen* • Dit heeft de Heer Düchesne aan den Heer Linn^eus gezonden en zelf befchreeven. Het zou eene Verfcheidenheid van de voorgaande kunnen zyn , want het eerfte Blad is drievoudig; maar het heeft langer BloemfteeIen, kleiner Bloemblaadjes en ingefneeden Kelken. (3) Aardbezie - Kruid met een leggende Steng en jlappe Bloemtakjes. Som- (*) geoffr. Mat. Mei. Ilt. p. 489. (1) Fragaria Fol. fimplicibus. Syft. Ntt. Veg. Xtl. Sc xiii. (3J Fragaria Caule decumbente , Ramis Flotifeiis laxis. Veg. XIII. Frag. Caule decumbente repente. R. Lugdb. 274, GOUAS  ÏCOSANDRIA. 59 (10) Ganferik met gevinde Bladen en gegaffelde k™.^ leggende Stengen. xin. HOOFD- In Duitfchland en in Siberië is deeze gevon-sTUK. den, zynde door Gmelin afgebeeld. De^;.^ Stengen zyn wel een Elle lang, doch leggen op den Grond, en daarom voert deeze Soort, eggen * by uitftek, den bynaam van leggende, die zeer gepast is. Zy komt by J. Baohinus onder den naam van Pentaphylloides fupinum voor, en behoudt by Xournefort denzelven. B. Met gevingerde Bladen. (n) Ganferik met zevenvoudige Lancetvomi-Rp ™ge Zaagtandige, wederzyds een weinig ge- Regt. haairde Bladen en regtopftaande Stengen. Dit Gewas behoort eigentiyk tot de Soorten van Vyf vinger 'Kruid , hoewel het niet van de ge- (10) Potentilla Fol. pinnatis, Caule dichotomo decumbente. H. Cliff. i»3- Ups. 133. B-. Lugdb. vis- Pentaph. Alpin. minus fupinum. PLUK. Alm. 28 5. T. i°6. f. 7- Pent. fupiimm quorundam. Clus. Hifi. II. p- 107. Pentaph. fpecies. Flore lureo enneaphyllos hirfuta. Ambros. Pbyt. T. 414. Quinquef. Fragifero affinis. C. li. Pi». 32S. Gmfx. ltin. I. p. 149. t. 27. f. 2. Pentaphylloides fupinum. J. E. II. p. 398. tournf. Inft. 298. (n) Potentilla Fol. feptenatis, Lanceolatis ferratis &c. Potentilla Fol. digitalis &c. H. Ups. 133. R. Lugdb.o.7s- Quinquefoltum reftum luteum. C. B. Pin. 325. Quinquefolmm Bltetum vulgare. Doa. Pempt. nS. II. Diel. IX, Stuk.  ICOSANDRIA. 67 0 fneeden en van onderen Wollig zyn , de n,Vta. Steng opfiygende. Öp de Alpen van Lapland en Siberië komt deeze voor, die Bladen als het Verzilverd Gan^ ferik, doch drievoudig en breeder, ruiger, van onderen met een Sneeuwwitte Wolligheid heeft* De Bloemen zyn geel , de Stengetjes omtrent een Span hoog. (28) Ganferik met driév. Bladen, die getand en tI."" ' Giootbloa* (26) Potentilla Fol. ternatis, Caule dichotomo &c. Fot.mls< Fol. ternatrs &ci Fl. Suec. 420 , 457- Ft. Lapp. 211, H. Cliff. I93iR- Lugdb. 27S- OV.O. Dan. 271. Quinquefolium hirfutum luteum paucioïibus laciniis. loes. Frusf. 218. T. 70. (27} Potentilla Fol. ternatis incifis &c. Fl. Suec. ii. N". 4S8. Pot. Fol. ampliter crenatis &c. hall. Goett. ii. p. log. Fragaria fterilis procumbens &e. Awm. Rutb. 109. T. 14- f* z. G11EL. Sit. iii. p. 183. T. 36. f. t- (28) Potentilla Fol. ternatis dentatis &c. Pot. fol. tem. Pet. Cordatis luteis. Hall. Helv. 342- T. 35' f-*> 2- E a XI. DESL.MX. SïtfE.  68 Twi NTIGMAKNIGE KrüIDEN.1 Afdeel. m mderzyds eenigermaate Haairigzyn; xiit. * de Steng neerleggende, langer dan de Hoofd» Bladen. STUK. J^Jvy- in Switzcrland , Siberië en de Pyreneen is de Groeiplaats van deeze Soort, welke opfty. gende rosachtige Stengen van een Voet lang heeft : de Bladen wederzyds eenkleurig. De Bloemen zyn zeer groot, en beftaan uit Hartvormige Blaadjes. Vaillant heeft deeze ook omftreeks Parys waargenomen en de Heer Thunberc in Japan. rSu Ganferik met driev- Bladen * d^ getand fubacautis. en wederzyds Wollig zyn; de Steng neer- Deeze in Siberië, in de Zuidelyke deelen van Vrankryk en in Spanje voorkomende, heeft leggende Stengen, dikwils langer dan de Bladen , die rimpelig , digt gewold, Wigvormig, ftomp en getand zyn, met breede fpitfe Haairige Stoppeltjes. De Bloemen zyn zeer groot en geel met uitgerande Blaadjes; ook de Meeldraadjes geel. Tor- (19) Potentilla Fol. ternatis dentatis &c. Fragaria fter. fylv. Sericea feu incana. Moris. Hifi. II. p. ig7. Frag.affinii Sericea incana. C. B. Pin. 327. Frodr. u9. pot. &c. Caule fubfoliofo. ger. Prov. 4s9. garid. Prov. ipo. t. 37.Frag. flerilis molli Lanugine pubescens. Amm. Rutb. 8+, He, Gmel. Sib. III, p. u3. T. 36, f. 2.  ICOSARDRIA. 75 De Bladen zyn ïuig en rond, naar die van 't ^1V.^ Aardveil gelykende , doch driekwabbig, op 't xmend van lange Bladfteelcn , waar aan eenige Hoofd* kleine Vinblaadjes : de Stengen veelbloemig;9™*^ de Bloemen van buiten roodachtig, en daar op„;V, , volgen Hoofdjes, die zig als uit ruige Veertjes famengefteld vertoonen. Het heeft in de Wortel weinig Reuk of kragt. f*) Naoelwortel met hellende eenzaame Bloe- iv. \ Pmnt JO+ chrift_ an Aclxa Plinii. Lob 1c. 682. Aüxi Racemo ovato Sec. AlILL Dia Aconitum Baccis nïvels. CORN. Camd. 76. T. 77. Cliriftoohoriana Amer. Racemofa, Baccis niveis. MOBlS. iiijl. II. p. g. S. 1. T. *. f. 7.  O) Kriftoffelkroid met zeer lange Trosfen enA^u drooge Vrugten. xlv. HoOFD- Dit Kruid » in Noord - Amerika groeijende, stuk. heeft het uiterlyk aanzien van 't voorgaande en 1 wordt aldaar Richweed , van fommigen Zwarte R^mtfift Slangen-Wortel , geheten. De Bladen ofBloe- Ge"051* men ftinken , zo wel als in het andere : de Bloemblaadjes zyn dik , bultig, zeer klein, gefteeld, met een Borftelig fpitsje en meer in getal dan de Kelkblaadjes. Sansüinaria. Bloedkruid. Dit heeft een agtbladige Bloem en twee* bladigen Kelk : het Zaadhuisje een Eyrond Haauwtje zynde met ééne holligheid. Maar ééne Soort (1) uit Noord-Amerika af- I». komltig, komt in dit Gefiagt voor, die gemeen - ria ««a- ' lyk Kanadaafch Chelidonium genoemd wordt /£K^'na. doch by Morihus den naam van Sanguinaria^^ > heeft (i) AHxa Racemi's longisdmis Fratïibus Gccis. Mat. Mid. ij;. Grocj. Vit%. S9- Chriftoph. Amer. procerior. Dn-L. Elth. 79. T. 67. f. 78. Chrilc. facie her.be fpicata. El.UK. Alm. st. T. 383. f- 3. (r) Sanguinaria. Syft. Nat. Xll. Gefl. 64$. p. iS9Xl 11. p. 406. H. Cliff. 202. FABR. Helm/tod. 221. GRONjVirz. 57. Sanguinaria major Sc minor, Fl. fimplici, & ma-, jor Flore pleno. DlLL. Elth. 3 35- T. 252. Chelidonium majus Canadenfe acaulon. Corn. Can. 212, Moris. Riff, \U p.157. S. 3. t. 11 f- 1. r*j. 5%*- I8S7' Ranunculus VisginienGs albus. Pars. Tbeatr. 327. r«j. Sttppl. <\i Podophyllum. «. Chff. 202. r. Lugdb. 480. fab.. iMm». S47- groh. 57. ,o. TBEW. Ehnt. T. 29. Anapodophyllum Canadenfe Moxini. toubnf. Infl. 239, Catesb Car. I. P- a"GI** Vot I. D.p. 38.T.48. AconitifoliahumiUs.MENTS./'^.T.il. F 3 II,Heel» IX, Stuk»!  86 Veelmannige Kruiden. Anisu ^ Eendenp°°* met tweevoudige half.Hart- xi\\ ' vormige Bladen. Hoofd» stuk. Dit Gewas, door den Heer C o l l i n s o n uit ^W-Vir?Die °nd£r den ZeIfdeD Q;fi3gtnaam overge&• é- zonde" > «s, (volgens den Heer Clayton) " een So0rt van Pod°PhUum of Nehmbo, m'et «iiS. „ Hartvormige Bladen, op zeer lange Steclen „ die cnmiddelykjuit den Wortel voortkomen \ „ tweevoudig gefchikt, van onderen Zeegroen! „ Het draagt een groote Lederachtige , geel. „ achtige, eenhokkige Vrugt, door rypwording „ aan den top Dekzclswys' horizontaal gaapende, met langwerpige glanzige bruinroode „ Zaaden. De Bloemen heb ik nog niet mo^en „ zien. In 't begin \an Mey verzamelde ik dit „ Kruid, op een vogtigen en zeer vrugtbaaren „ Grond,onder hooge Boomen, in Valeijen en „ Kloven der Gebergten." De Heer Linn/eus hadt ook te Upfal de Bloemen niet ge-, zien van deeze Plant, en vraagt, of zy niet liever een Soort van Bloedkrnid zy ? Chelidonium. Schelkruid. Een vierbladigc Bloem en tweebladigen Kelk heeft dit Gefiagt, en de Vrugt is een lang en fmal, eenhokkig , Zaadhuisje. Het bevat de vier volgende Soorten. CO ' t'ï j Pidyhyllw m. binatis femi-cordatis. G90N. Vhg,  38 Veelmannice Kruiden. We, MuUfen en romt^ds ock ^ Akkers en Tui, xiv. " nen , komende van zelf voort uit gevallen Hoofd- Zaad, ,T2L . Df f/bIte van dit K™id ^ genoegzaam be. ^, kend. Men vindt het met Stengen van een Elle hoog, die ruig zyn en getakt, hebbende gevinde Bladen, wier Vinnetjes gekwabd of dieper ingelheeden zyn , zo dat zy naar Eikenbladen gelyken. Tot negen Bloemftccltjes komen aan 't end voort. De Bloem is geheel geel en daar op volgen Haauwtjes als gezegd is. Overal daar men een Blad of Takje afbreekt, ftort hetzelve een Oranjekleurig Sap uit, dat fcherp en bitter is met eenigen Stank, gelyk de geheele Plant, doch inzonderheid de Wortels, waar van het Aftrekzei, in Water of Melkwey, tot een kragtig Geneesmiddel voor de Geelzugt, Vryiterziekte en dergelyke Ongemakken , veel al" uit Verftoppingen in de Lever ontftaande, ftrekt. Tegen Oogkwaaien, die uitwendig op het Hoornvlies haare zitplaats hebben, is het voorzigtjg gebruik van het uitloopende Sap of gedeffilleerde Water niet ondienftig. Een aanhoudende beftryking daar mede neemt fomtyds de Wratten weg , zo in- als uitwendig. Het Sap met Honig gekookt , dient tot dergelyk gebruiken het verdikte Extrakt kan tot Verfterking der Ingewanden worden ingegeven. (O CE. Pm, 144.cb.el. m. fol. Iacmiaro, ;Ci.us. Hm. li. p. aoj, J  F o l y A n d r I A. 8? (a) Schelkrüid met eenbloemige Steelen, ende Steng , die glad is , omvattende, uiige- XIV, hoekte Bladen. Hoofd- Onder den naam van Glaucium, een Griekfch^^ woord by de Ouden gebruikt, wegens de Zee- Glatic)urx. groene Kleur der Bladen toepasfelyk, heeft TouR-^achnefort een byzonder Gefiagt gemaakt van deeze en de volgende Soorten, die zeer naar de Maankoppen gelyken, doch daar van door haa. re Vrugt, welke uit een Hoornachtige Haauw beftaat, verfchillen. Hierom noemt men het Hoorn - Heul, in 't Franfch Pavot cornu, in 't Engelfch Horned Poppy, in 't Hoogduitfch Geel Mag/amen of Geelen Heul, wegens de Kleur der Bloemen, die van de gewoonc Kleur der Papaverbloemen , als ook van die der volgenden verfchilt. Dit Kruid , dat een Jaarlykfe Plant is, komt in 't wilde voort, op Zandige plaatfen, door byna geheel Europa en zelfs in Virgime. Haller zegt dat het overblyft, groeijende op Steenachtige Oevers in Switzerland. Het fchiet zo hoog niet op als de Maankoppen en heeft een gladde Steng met eenigszins Wollige Bladen: ■ de (1) Chelidonium Pedunculis unifloris &c. h. Cliff. ïoi. r. Lldb. 47S. GOUAN Monsp. 25*. GER. Pnv. ï£ KRAMJfir. ,49- DALIB. Par. „». OED. Dan. 5„. GBO». S7, 79. Papaver corniculatum luteum. C. B. Pi", 171-MM. 1c. 270. Don. Pempl. 448. F 5 ' II, DEEL. IX, STUK»  90 Veelmannige K ruiden. Afdeel dC BIoemen vierb,adig en veel grooter dsn die Fxfv. ' van de Stinkende Gouwe , met zeer veele Hoofd- Meeldraadjes , uit welker midden een dik geSTVK' knopte Styl ukfteekt, die vervolgens het Zaad- Eenwy- .... ° Vip, huisje kroont. Gelyk Dioscorides verzekerd hadt,dat het Glaucion Pisdryvende zy; zo laat men hedendaags in Portugal, zegt Todrnefort, de genen , die met den Steen gekweld zyn , een Glas witten Wyn drinken, waar in eene halve Handvol der gekneusde Bladen van dit Kruid is afgetrokken. Tot Zweeren en vooral tot de Kwetzuuren der Paarden, gebruikt men in Provence die zelfde Bladen ("*_). In Engeland, daar het overvloedig op den Zandigea Oever van Cornwall groeit, noemt men het, onder 't Landvolk, des wegen Bruife-Root , gebruikende het, tegen Kneuzingen, zo in-als uitwendig. Het eeten van een Taart of Paftey, niettemin , waar in de Wortels van dit Kruid, in plaats van die van den Zee • Kruis iifte!, gedaan waren , heeft zonderlinge Toevalk n van Uitzinnigheid, die eenige Dagen aanhielden, verwekt (f> CbaLiun Schelkrüid met eenbloemige Steelen, ongecormcuu- fteelde Findeelige Bladen en ftekelipc Dee- (*, Hetioris. aux environs de Paris. 336. ft; LOWIHORP. Trans. Ahridt-d. 11. p. £43. ()) Chelidonium red. unifloris &c. Chel. hispidura &c. go'jan  P O L Y A N D R I A. 91 Deeze Soort,die r.iet alleen door de roodach- IV. tïge Kleur der Bloemen, maar ook door de fy- A^l^L' nere verdeeling der Bladen verfcbiit, groeit in Hoofd. de Ooftelyke en Zuidelyke deelen van Europa, STtnc« Zy heeft, behalve de Stengen en Bladen, zelfs „f^"5^" de Zaadhuisjes ruig , die hier , gelykerwys in de voorige en volgende , door een middelfchot verdeeld zyn en dus van de eenhokkigheid der eerfte Soort verfchillende. Het Loof is niet Zeegroen. Ca) Schelkrüid met eenbloemige Steelen, Vin- }?•, . . _ , Chttida- deelige Limaalc Bladen ; ae Steng effen;nium nyde Zaadhuisjes driekleppig. *Baft«d. In verfcheide opzigten is deeze , die in de Zuidelyke deelen van Europa groeit, komende op de Akkers in Provence voor, van de voorgaanden verfchillende. Zy komt de eerfte en tweede Soort van Maankoppen zeer naby en fchynt dus als een Bafterd - Kruid aan te merken GoüAN Jlfonsp. 25 2. GER. Prov. 372. kram. yiaflr. 349, Gliucium hirfuturn Flore phceniceo. touknf. Inft. 254. Papaver corrücuktum phceniceum hirfuturn & glabrum. C. B. Pin. 17 r. Pap. corn. Fl. phoer.iceo. Lob, Ic. 271. Pap. corniculatum rubrum. dod. Pempt. 449. (4) Chelidonium Ped. unifloris, Foliis pinnstifidis Linearibus &c. GoriAN Monsp. 252. ger. Prov 372. Pap. Cauie Ramofo. H. Ups. 136. sauv. Monsp. isz. Pap. Corn. violsceum. C. 3. Pin. 172. DOD. Pemft. 449. hos. Ic. 272. II, DBÏL. IX. STUK.  Veelmannige Kruiden.' IV. ken te zyn. Zy heeft drie Stempels en ftekelige AFxiv£l"Zaadhu,sjes j welIce met drie Klepjes open gaan. Hoofd- In de Woeftynen by Kairo in Egypte, kwam stuk. den Heer Forskaohl een Kruidje voor, vifeTWy' dat by Twaalfmannig Schelkrüid noemde, hebbende van tien tot veertien Meeldraadjes, een gekruiften Stempel, en een vierhoekig ftekelig Zaadhuisje. Het Stengetje was maar ruim een Handoreed hoog (*_). Papaver. Maankop. Een vierbladige Bloem en tweebladige Kelk heeft dit Gefiagt zo wel als't voorgaande; doch het Zaadhuisje is Klootrondachtig, eenhokkig, met open Gaatjes onder den blyvenden Stempel voorzien. Het bevat de negen volgende, meest Europifche Soorten, waar van de vier eerften ftekelige, de anderen gladde Vrugten hebben. T. (O Maankop met Klootrondachtige uitgegroefbytridam. de ftekelige Zaadhuisjes en gebladerde veel' Baöad. bloemige Stengen. In {*) Fier. JEgypt. Arab. p. ioo. (i) Papaver Capfulis iubglobolïs torofïs hispidii tcc.Syfl. N«. XII. Gen. 648. p. 360. freg. X'II. p. 4o7. GOUAJJ Monsp. 252. Oer. Prov. 372. pap. Foi. ternato - pinnatifidis 8cc. H. Cliff. 201. Pap. Caule ramofo. H. Ups. 136. Argemone Capitulo breviore. C. B. Pin. 172. Arg. Cap.hiifutoratundo.MoR.//^.II.p.278,S.3.T. 14. f. 9. LOB. Ie. 274,  Polyandrie 9S In de 'Zuidelyke deelen van Europa groeit JV-^ deeze Soort, welke Bafterd genoemd wordt, XIV> om dat zy met de voorgaande veel overeen-Hoofdkomst heeft, hoewel nogthans door de Zaad- , huisjes , die ronder en als een Meloen geribd,*, zyn, daarvan verfchillende. Tournefort hadtze tot de Kollebloemen t'huis gebragt. (2) Maankop met geknodfte ftekelige Zaad- huisjes en een gebladerde veelbloemige Arzcmmt. J Ve.drn.inSteng. nend. De Papavers met ftekelige Zaadhuisjes zyn Argemone genoemd , als diende haar Sap tot wegneeming van Oogvlakken, even gelyk dat van 't Schelkrüid. Deeze heeft de Vrugten veel langer en dus meer naar die van 't voorgaande Gefiagt gelykende. De Bladen hebben driedeelige Vinblaadjes; de Bloemfteelen zyn ruuw: de Kelken en Zaadhuisjes Haaing. Zy groeit op Zandvelden in Europa, als ook ra onze Nederlanden. (%) Maankop met een ftekelig Zaadhuisje, een m. w een-^pj".^' Alpifcb. f -1 Papaver Oplülis Clavatis hispidis &c. Pap. Fol- ternpinnatis, Fr. an.ulato. U. Cliff. zot. r. LH». 4«.Gou« „mt?. »„. ger. Pr.v. 373- «T- Sue°- 15\D- nr!' gron. Oriënt. U8. Atgemone Caprrulo long.ore. C. B. Pin. IJ*, lob. Ic *Z* moris. ws. f. i°- gort, £elg. i+S. , ^ (3; Papaver Capfula hispida, Scapo unifloro, nuao «c. Sap. petenne Pilis rigidisfiuus. HAIL. Heh. 304. p*p- Ajf*- IX. DESSWX.STUE»  Pq IYANDRIA. III meen ook dus geheten worden. Men noemt het Meirbladen en Water -Roozen, wegens de ' groote Roosachtige Bloemen : de Engelfchen i Water - Lilly , dat is Water - Lely ; de Duit-! fchers Was/er - Gilgen , Haarwurtz en Seeblumen ; om dat die een binnenlandfeh Meir een Zee heetcn. De Franfchen geevcn 'er ook wel den naam aan van Lis d'Eau of Blanc d'Eau, doch eigentlyk noemen zy de Plant Nenuphar, naar den Dïtynfchen naam Nymphtsa, die van de Nyaiphen, of zogenaamde Watergodinnen, afllamt. Het groeit op gedagte plaatfen door geheel Europa , geworteld zynde in de Grond der Wateren; des het niet dan aan de kantenvoorkome van diepe Graften en Rivieren. In het Zircknitfer Meir van Karniolie behoort hes mede tot de Waterplanten , die , na het uit« droogen van dit Meir in de Zomer, door dï Boeren als Hooy worden t'huis gehaald , zo Dok tor Scofoli aanmerkt. Uit een Vezeliger Wortel fchiet het dikke Bladfteelen , tot aai de Oppervlakte van 't Water zig uitftrekkende . en hunne Bladen, die altoos vlotten, daar 01 wederleggende; terwyl de Bloemen zig een wei nig daar boven verheffen. In dit opzigt komei de bgide Soorten overeen , doch verfchillen piet alleen in de Kleur der Bloemen, welke ii de eene beftendig geel is, in de andere wit maar ook in derzelver maakzel. De Geele Plompen hebben een Bloem, welk i Jlt DSEi. IX. STUK, IV. Ifdeel» XIV. iOOFDTUS. Montgy* tin. 1 I » t » 1 > Q  H4 Veelmannigen Kruiden. IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. EenwyV>£e. waar van Veslingius de Afbeelding heefc uitgegeven , tot opheldering der befchryvinge van Alpinüs; welke Autheur echter niet alleen de geheele Plant verkleind , maar ook de Bloemen, het Zaadhuisje, Blad-en Wortel, in de Natuurlyke grootte , zeer duidelyk onder zyne Uitheemfche Planten , gelyk Veslingius erkent, hadt in Plaat vertoond. Dus was dit Gewas dan genoegzaam afgebeeld: des Rdmpiiius, die hetzelve onder den naam van Kleine Indifche Waterplomp befchryft, met reden de Afbeelding agter weg geiaten heeft. Het groeit niet alleen in Oost- maar ook in Westindle , zo wel als in de Noordelyke deelen van Afrika, zynde door Forskaohl nu onlangs , overvloedig by Rofette , in de Slooten der Rystvelden, groeijende gevonden; die aanmerkt, dat de Jonge Bladen effenrandig de grooten getand, rondachtig, niet Hartvorl mig waren, doch aan den Voet, by den Steel gefpleeten (*;. Deeze Waarneeming, van een kundig Ooggetuige, doet byna denken , dat Ilpinus gelyk had, met deeze Plompen yoor een zelfde Plant te houden als de Europirche : aangezien dus het onderfeheidend Kenmerk der bepaaling van den Ridder verdwynt; Immers zyn Ed. hadt bevoorensook getwyfeld, ;>f 'er wel een Soortelyk verfchil tusfehen heides (*) Flor. AZgypt. Arak p. 100.  iió .Veelmannige Kruiden; IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. Etma y weder opryzen en zig ontluiken. Zulks heeft RcjMPHius in Oostindie opgemerkt, alwaar dit Kruid , dat de Javaanen Tondjo noemen, voorkomt met Sneeuwwitte, Roodachtige of Roozekleurige , bleek Geele en bleek Blaauwe Bloemen; wordende, wegens de fierlykheid zyner Bloemen alleen, by de Huizen van Vermogende Luiden aangekweekt; doch de Chineezen kooken, braaden en eeten , zo wel de Steelen als de Wortelen, zegt hy; even als de Egyptenaaren de Wortels in Vleefchnat kookten, volgens Alpinus, hebbende dezelven dan de Kleur byna van Eijerdooiren. Dus twyfelt men geenszins, of deeze Plant zal de echte Lotus van Theoprastus en Dioscorides zyn , en wegens het eeten van derzei ver Wor telen , Steelen en Bollen, kunnen zekere Indifche Natiën zo wel Lotophagi genoemd zyn, als wegens het gebruiken der Vrugten van den Lotus-Boom, welke op ver naa geen zo algemeene Groeiplaats heeft (*_). Ook verhaalt Plinius, dat van het Zaad, naar Geerst gelykende , in Egypte Brood gebakken werdt, niet alleen ligt verteerbaar en fmaakelyk , mids verfch zynde. maar ook zeer gezond. Men noemtze Arais el NU , als de Wortel uit den Nyl , doch uit de Meiren by Venetië hadt Alpinus dergelyke Wortelen bekomen, en merkt (*; Zie het ii. Deels. iii. stuk , van deeze Nat. Hi* fitrie , bladz. 57o,  PoLVANDRIA» iai den voortkomen , bezet met Haakige Haairtjes^ of Borfteltjes. L o O S A. g Den naam Loafa, welken de Heer Jac-„ quin, ten opzigt van dit Gefiagt, van den Heer A o A N s o N hadt overgenomen, verandert de Ridder in Loofa, waar van de Kenmerken, door den eerften, dus opgegeven zyn. Ken vyfbladige Kelk, van ruige Blaadjes, en een vyfbladige Bloem, met Kapswyze Blaadjes, die aan 't end omgeboogen zyn en vyf Honigbakjes, welke zig tot een fpits Kegeltje faraenvoegen, in 't midden van de Bloem. Het Zaadhuisje Tolrond, driekleppig, eenhokkig, veelzaadig. De eenige Soort (O > fchynt veel te ken naar het Gewas, dat F e tj i l l é e noemt Brandende Ortiga van Chili, met BeerenklaauwBladen, groeijende aldaar zes Voeten hoog, en de Stengen bezet hebbende met fcherpe Puntjes , de Bladen volkomen als die van de eerfte Soort van Klepheul, hier voor. Te Weenen aangekweekt , maakte zy een fraay Jaarlyks Gewas, met dergelyke Bladen, en aartig< geele Bloemen , die de Blaadjes uitgcfpreid er in 't midden een Pieramiede hadden van Ho ni| (i) Loofi. Syft. K* Xtl. Gen. P- ^ xn' p.4n. Ucq.0^. III. P- «5- T3S. Ortiga ChUenfaniH Acanthi folio. FEUH.L. Pcruv. II. 757- T. 4! ï H 5 H. EEBt. is, stuk. IV. FDEEL. XIV. [OOFD- ruit. a. i. Lot/a bispida. 1 Stekelige. s  P O t V A N D R I A. 123 B. Ongeftoppelde laag-Heeftcrige. (14) Veldroosje, dat laag- Heejlerigis, leggende , zonder Stoppeltjes, met gepaarde Li-i niaale Bladen en Kroontjes - Bloemen. 1 De grootte van dit Gewas , dat in Vrankryk en Spanje groeit, is volgens Ctosius maar een Voet. Het heeft zwartachtige Houtige Stengetjes , met zekere Vettigheid bezet; weshalve het van hem onder de Ladanum -geevende Ciftus geteld wordt. fï5) Veldroosje, dat laag-Heejlerig is, opJlygend , zonder Stoppeltjes, met de Bladen overhoeks , gebondeld, Draadachtig glad, en Takkige Bloemfteeltjes. Deeze Soort, dieneer fmalle getropte Blaadjes en geele Bloempjes heeft, groeit op drooge Rotfen in de Zuidelyke deelen van Provence. (16) Veldroosje, dat laag - Heejlerig is , op- Jlaan- (14) Cijlus Sufftutieofus procumbens exftipulatus &c. Ciftus fol. Lineajibus &c. guett. Stamp, z, p. iso. Ciftui Xedon Fol. Thymi. C. b. Pin. 467. Ledon deciinum. Clus Hift. ï. p. 81. Hiïpl lc. p. I67. (15) Ciftus Suffr. adfcend. exftip. Fol. alternis &c. Cift Suffr. procumb. Gpr. Prov. 394- T. 14- Ciftus huiniiis Masfiliotica. Pluk. Mm. 107. T. 84- f- «• (16) Ciftus Suffe. er. exftip. Fol. linearibus, PeduncuÜ! unifloris, Calycibus tiiphyllis. Mant. jSj. Ciftus humilis f Cha II. PEEL. IX. STUK. Itnnm- —v"—" IV. Afdeel, xiv. ;IoOFÏ>. TUK. XIV'. :iftus Urnellatus.jekroond. XV. L&vipes. jladpdotj xvr. Calycinus. Keikig.  130 Veelmannige Kruiden. iv. Afdeel xiv. Hoofdstuk,xxvii. Ciftus Salicifoliu Wigbladij langer dan de Bloem , en heeft drie opftaan' de , twee uitgefpreide Blaadjes , zegt de Ridder. (27) Veldroosje, dat Kruidig is, uitgebreid, ruig en gefioppeld, met getroste opgeregte Bloemen en horizontaale doetjes. De Afbeelding, die van deeze by Lobel voorkomt, is door hem ontleend van den vermaarden C L u s 1 u s, door wien deeze Soort aan de kanten der Wyngaarden by Salamanca in Spanje, als ook in 't Ryk van Granada , waar menze Yerva del Quadrillo of QuadriljeKruid noemde, waargenomen werdt. Het groeit in Italië, by Verona en in Provence. Gesard merkt aan, dat deeze Soort van de voorgaande naauwlyks te onderfcheiden is, dan door de Zaadhuisjes, die langer dan de Kelk zyn, terwyl zy in de voorgaande flegts de langte van den Kelk hebben: want voor 't overige komen zy beiden met opftaande of verfpreide Stengetjes, met ruigachtige of gladde Blaadjes en de bovenften of geheel of verdeeld voor. Ook is *t opmerkelyk, dat, in de Afbeelding der voorgaande , de Bladen meer Wilgenbladachtig en fmaller zyn. (27) Ciftus Herbaceus pstulus villofus ftipulatus &c. H, Ups. 144. Cliff. 206. R. Lugdb. 47$. N. g. vel 10. Ciftus Folio Salicis. C. B. Pin. 465. Ciftus annuus primus. Cm*. Hifi. I. p. 75. Helianrh. annuum humile &c. Seg. Ver. III. p. 197. T. 6. f. 3. Ciftus annuus Fol. Salicis. LOB. /c.II.p.m.  i4o Veelmannige Kruiden; IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk. Einwy vige. huisjes ; de agterfte Tandjes der Bladen Borftelachtig. Deeze Soort zou de Melochia van Alpinus zyn; een Kruid dat in zo veel gebruik by de Egyptenaaren was, als by ons de Spinagie , wordende van bun op dergelyke manier gegeten, en wegens den Lymerigen Smaak bemind, onder de Geregten. Het Zaad was van zulk eene verzagtende natuur, als dat van Heemfr. Hy befebryft het Kruid als naar Majer zeer gelykcnde, doch met langer Knaller cn fpitfer Bladen, de Bloemen klein, SafFraankleurig en Zaadjes, naby komende aan die der Nigdle, in zekere fchecve Hoorntjes beflooten , die geel geftreept zyn, volgens V e s l i n g i v s , door wien aangemerkt wordt, dat de Bladen, aan 't begin der zyden , een Hoornswys' byhangzeltje hadden, uitloopende in een dun. paarfch gekruld Draadje, en dat het gezegde Kruid tot de hoogte van een Elle groeide Het is zeer gemeen in de Moestuinen van Egypte, alwaar het aangekweekt wordt, zo Forskaohl verhaalt, of Jaarljks gezaaid, komende ook van zelf voort op vogtige Vlakten (f). Rauwolf vondt het, voor tweehonderd Jaaren , in de Tuinen by Alcppo, als ook in ie Koornvelden by de Stad Ana, am den Eushraat. Hy tekent aan , dat de Jood^n de gekookte Bladen met Vleefch aten; weshalve het, zo (fj Flor. v£gypt.,Arab. p. CXW.  P o l y A n r> r T A. I4Ï zo hy oordeelde , Joodfch Moeskruid van AviCENNA geheten werdt. Misfchien is deeze Soort af komftig uit Oost jndiej wart, volgens den Hoogleeraar J.Bürm a n n n s , zou het de Wilde Canja zyn oi Öanja Utan van RuMphius (*), die als eer Onkruid groeit op de Ambonfe Eilanden , hoewel het 'er by gebrek, of van 't geringde Volk, ook wel tot Moes gebruikt wordt. De Afbeelding, nogthars , welke die daar van geeft , is zeer gebrekkelykj.als geflooten Bloempjes voorftellende , in plaats van de Zaadhuisjes , die by Alp 1 nus ook niet wel vertoond zyn.LiNnjf.cs noemtze Spcelvormig , vyf hokkig, gefleufd, byna vyftandig of ftomp: misfchien om dat aan fommigen de Tandjes afgebroken waren. Vo'gens Rumphiüs zyn het vyfkantige Huisjes of Haauwtjes, een Nagel van een Vinger lang, naar de Zaadhuisjes van Sefamum gelyker.de, doch kleinder; aan de kanten fcherp, van boven wat open , in vyf Spitfen verdeeld, eerst bruin, naderhand Aardverwig, bevattende een Zandig ros Zaad. Dit komt volmaakt overeen met de Takjes, welken.ik van deeze Soort uit Oostindie ontvangen heb, waar van één in Fig. 1, op Pl LIV. is afgebeeld. In oude Bladen ontbrecken de Baardjes meest, volgcnshein, en dit heb ik ook hier bevonden. GO (*) Ganja agreftis. Rumph. Amb. V. p. lij. T. 78. f. 2. Burm. Index alt. Herb. Ambeinenfis. II, Debl. IX, Stuk. IV. afdr3l, xiv. ' Hoofdstuk. ' Mor.tgyr.ia. pl. liv. Fig. 1.  P o l y a n d r i a. is£ (3) Peonie met Liniaale veelmaal verdeelde deel - Blaadjes. Deeze zeldzaame Soort groeit, volgens dens' Heer Gmeli n , in de Ukraine (*) , en overal aan de Don. Het Loof doetze zodanig naar dat Bloemgewas , 't welk Buphthilmumd genoemd wordt , gelyken, dat LinNjEUS zig verbeeldde, hoe zy uit de Gemeene Peonie , door hetzelve bevrugt, kon gefprooten zyn. Het is zeer fyn , byna als dat van Venkel verdeeld. De Bloemen , aan 't end voor. komende , gelyken naar die der enkelde Peonie-Roozen, en zyn fomtyds zeer klein, fomtyds zeer groot, hoog of donker rood van Kleur, en daar op volgen twee of drie Zaadhuisjes, 't Gewas is anderhalf Voet hoog, vry digt met Bladen bezet en heeft een knobbeligcn-Wortel. Onder de Driewyvigen hebben wy de twee volgende GeÜagten. DelphiniuM. Ridderfpooren. Geen Kelk maar vyf Bloemblaadjes en een tweedeelig Honigbakje, dat van agteren als met een (3) Peonia Foliolis Linearibus multipartitis. LiNN. Fase. p. 9.T. s.ZiNN Goett. I27.GMEL Sib. IV. p. 185- T. 73- (*) Habitat in Verania zegt likn^us , in Fass. Rar. Ups. Zulk een Land weet ik nergens te vinden. Het zal een Drukfeil 'zyn en'tfchepe komen voor Ucrania, gelyk by Gmel1n en in Spec. Ptantarum gezegd woidt. K4 h. Deel. IX. Stuk. IV. l?DEELi XIV. loOFD» i'UK. ur. Pxsnia tenuifoliaa Fynbla» 'ge- .1  1» o L Y A N D R I A. 153 Calcatrippa noemt , komen door geheel Europa, als uok ra orze Nederlanden , hier en daar op de Koornvelden voor. Zy gelyken, in Gewas , naar de gewoone enkelde Ridderfpooren, doch vallen veel kleiner , en hebben mindet Bloemen , die gemeenlyk blaauw of paarfchachtig, doch ook wel wit of rood , en fo ncyds Violet zyn. Daar op volgen enkelde Haauwtjes of Zaadhuisjes. Sommige Apothekers maaien van de Bloemen gebruik tot Violen -Syroop, maar zulks is een kwaa ie vervalfching, dewyl dit Kruid verdagt is van fchadelyke Eigenfchappen. (2) Ridderfpooren met eenbladige Honigbakjes en eene enkelde Steng. Van de Tamme of Tuin - Ridderfpooren is de Natuurlyke Groeiplaats onbekend en waarfchyn lyk zullen die , door Kweeking , uit de Wilde voortgekomen zyn. De reden van den Bynaarr kan men uit het gezegde opmaaken. In 'tFranfch noemt menze Pié d'Jlouette of Leeuwriks Poot dat men in Engeland met Larhfpur navolgt doch de Duitfchers heeten ze , gelyk wy, Bid derfpooren. Z] (2) Delphhium Neft. monoph. Caule fimplici. H. Cliff. R Lugdh &c. &c. Cons. Regalis Hortenfis Flore m.ijore & mmore.fimplici & multiplier. C. B. Pin. 142, Flos Regiss DOD. Pempt. SJ2. LOB U. 239, 24°. K5 iu deel. ix, stu*. IV. Afdsel." XIV. HOOFD^ iTUK. Trigynla. 11." Delphinium Ajacis. Tamme. i f  154 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeei xiv. Hoofdstuk. Z>riewy Ilt. Diiphinia slctmiti. Monnikskappige. co (i) Dflphixm* Necl. monoph. antice quadiidentitis, Caps. folitariis, Ramuiis unifloris. Delphinium Oriëntale annum» ïiore lingulsri. Toukmf. Cer. 30. Zy zyn, zo wel als de Wilde, een Jaarlyks 'Zaay-Gewas , maar groeijen wel drie of vier Voeten hoog en praaien met fchoone BloemAairen van witte, roode , paarfche, blaauwe en gemeDgelde Kleuren, 't welk dezelven tot een voornaam Sieraad der Bloemhoven maakt: inzonderheid de Dubbelde , wier bloemen als Roosjes zyn : want de Enkelde worden niet geacht. a (3) Ridderfpooren met eenbladige Honigbakjes , die van vooren viertandig zyn; eenzaame Zaadhuisjes en eenbloemige Takjes. Deeze Soort, in de Levant groeijende , heeft het Gewas van Ridderfpooren, doch de Bloem van Monnikskappen. De hoogte der Steng is omtrent een Voet , zynde Takkig , met fyn verdeelde ruigachtige Bladen. De Bloem is, behalve het uitwendige Gefpoorde, met een inwendig Honigbakje voorzien, viertandig , de Meeldraadjes omvattende , welke zo lang als de vier Bloemblaadjes en paarfchachtig zyn ; het Vrugtb-ginzél enkeld. Dit heeft men in de Upfalfche Tuin waargenomen.  156 Veelmannige Kruiden. IV. Atdeei xiv. Hoofd- stuk. vi. Dtlphinium gran diforrm. Groot IïjO mige. VIL FJatum. HoogdaiT, inige. / (6~) Ridderfpooren met tweebladige Honigbak• jes , die onverdeelde Lippen hebben ; de Bloemen byna eenzaam; de Bladen famengejleld Liniaal gefmaldeeld, . (7) Ridderfpooren met tweebladige Honigbakjes , die de Lippen tweedeelig, aan de tippen gebaard hebben , met ingefneeden Bladen en eene regtopftaande Steng. In Siberië is de Groeiplaats van deeze twee Soorten, die wel twee Ellen hoog opfchieten, cn de woefte Velden t, door geheel Siberië tot in Kamtfchatka , ongemeen verfieren. Van de laatfte vindt men reeds in de voorgaande Eeuw door B a u n 1 n u s en anderen , gewag gemaakt, onder den naam van Ridderfpooren met Blad van Monnikskappen, als welke op de hooge Gebergten van Europa , in Switzerland en Silezie, gevonden waren : zo dat dit Kruid de koude Gewesten beminne. Het verandert niet (6) Delpbinium Ne&ariis diphyllis , Labellis integtis &c. U. Upt. 150. Delph. Lufit. glabr. Aconiti folio. Roiof. Hort. 61. T. 3. Delph. elatius fubincanum perenne, Floribus amplis Azureis. Amm. Rutb. 175. MlLL. Ic. T. zro. f. I. GMEL. Sib. iv. T. 78. (7) Delpbinium Neft. diph. Lab. bifidis &c. H. Ups. H. Cliff. 213- Gouan Monsp. 2J9. Aconimm cceruleum hirfutum, Flore Confolidap Regalis. C. 11. Pin. 281. Lycoctonon Flore Delphinii. Dop. Pempt. 441. Lob. leen. 671, Delphin. perenne Aconiti folio ampliori. Amm .Sari 174. Mill. Icon. T. 2jO f- 2.GmEL, Si*. iv. p, 187. T. 7S -8o.  iC(5 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. iii. Aconitum Pyrenaicum. Pyreneefche. iv. Anthora. TesengLf- f3) Monnikskappen met veeldeelige Bladen, de Slippen Liniaal op elkander leggende en xappig. • In Siberië, Tartarie en op de Pyreneefche Bergen, wordt de Groeiplaats gefield van deeze Soort, wier Bloemtros voor 't bloeijen knikt. (4) Monnikskappen met vyfwyvige Bloemen, de Slippen der Bladen Liniaal. Op de Gebergten der Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, die den Wortel famengefteld heeft uit twee, drie of vier, hoekige Bollen , aangenaam van Reuk ; de Steng een Elle hoog, met zeer dun gefneeden Bladen , en geele Bloemen als de Monnikskappen. Zy heeft tot by de vyftig Meeldraadjes, met breede Steeh tjes en omgeboogen Knopjes: als ook vyf tweekleppige ruige Zaadhuisjes met veelhoekige Zaadjes. Dit Kruid is van ouds Anthora of Antithota, genoemd geweest, wegens de Tegengiftigehoeda- fcherpfappige Kruiden. Zie voorts dienaangaande het VIII. def.l der Uiegezogte Verhandelingen, bladz. ssZ- (3) Aconitum Fol. muitipartitis, Laciiiüs Lineaiibus i'ncum, bentibus. H. Ups. 152. Acon. Pyrenaicum luteum. Raj, Eur. 367. (4) Aconitum Floribus pentagynis Folior. Laciniis lineaiibus. fl. Cliff. 214. Ups. Mat. Mei. 270. HALL. Helv. 313. Geb. Prov. 391. R. Lagdi. 483. Acon. Salutiferum f. Anthora. C. b» Pin. 184. Anthora f. Antithota. Cam. Epit. 537- L0J3. Ie. 677. Dod. Pempt. 443. Purg. 3Zi.  170 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk, i. Cimicifugtt fostida. Sunkende * Bladz, 8 3 De Byzondere Kenmerken zyn, een vyfbladige Kelk , bevattende vier Bekerachtige Honigbakjes, die voor Bloemblaadjes verftrekken en daar op volgen vier Zaadhuisjes met gefchubde Zaaden. De eenigfte Soort hier van (j), een Siberifche Plant, gelykt zeer veel naar het hier voor ^befchreevene getroste Kriltoffelskruid *. Ook heeft zy iets dat naar het Thaliélrum zweemt ; weshalve Gmelin haar, volgens Amman, ThaliSlroides noemde, die uitermaate ftinkt, De vuile Reuk, welke het wild groeijende uitgeeft, is naauwlyks verdraaglyk : zo dat, indien hetzelve de Weegluizen verjaagt, men bülyk zeggen mag, dat Stank door Stank verdreeven worde. Ook zoude het Afkookzel van dit Kruid tegen de Waterzugt dienflig zyn bevonden. Het groeit, van de Jenifea Oostwaards, door geheel Siberië. Het heeft de Steng fomtyds Mans langte hoog , doch breidt zig iferk zydewaards uit, met ruige, kleverige, gevinde Bladen : terwyl het end van de Steng zig in verfcheide Takjes verdeelt, die Aairswyze met Bloemknoppen bezet zyn. Voor 't bloeijen knikken deeze Toppen, maarregten zig vervolgens op. In de Bloem komen dikwils twintig Meeldraad- (i) Cimicifuga. Syjl. Nat. Veg. XIII. Gen. iziz. p. 420. K6tx» Cimicifuga. 5>. Plant. 7zz. Am. Acai. VII. T. 6. f. i. Gmel. Sih. IV. p. i8I. T> 70. Thaliftroides fcetidisfinum, Chriftophoriana: facie. Amm. Ruth. loz.  PoLYANDRIA. 181 getand zyn (*). Hierom noemt ons Landvolk hetzelve Schaar en en Kaarden; doch gemeenlyk ' heet het Ruiterskruid en Krabben - Klaauw. I Het maakt een Plant als gezegd is, welke op 8 het Water dryft , doch, lange , dunne Worte-B Jen, aan 't end Vezelig, uitgeeft, die uit den Grond der Slooten voedzel haaien. Uit een Stoel van getropte Bladen, die zeer lang en puntig zyn j komen korter Bloemftengen , welke zig Scheedachtig openen als Kreeft- of Krabben - Schaaren, en een Bloem uitgeeven van drie ronde witte Blaadjes, waar tusfehen veele geele Meeldraadjes vervat zyn. De Vrugt, die zeshoekig is, houdt veele langwerpige , kromme , byna gewiekte Zaaden. De Stuitvosfen en Kwakzalvers , zegt Lo* bel, doen de Wortels van dit Kruid in Flesfchen met Water en maaken het Gemeen wys, dat het Wormen zyn, die zy de Menfchen afgedreeven hebben. Dat het een zelfde Kruid zou zyn, als welk Dioscoridus Stratiotes Potamios genoemd heeft en waar aan hy een verkoelende Bloedftempende kragt toefchryft, is, zo lang niet blykt dat het in de Zuidelyke deelen van Europa groeije, gantfeh onwaarfchynlyk. O) (*) Andere afleidingen , gelyk dat het voor 't Krygsvolk zou dienen » enz. komen my belachelyk voor. Men vindt den naam , Stratiotes, ook toegepast op verfcheide andere Kruiden. M 3 II. Deel, ix. Stuk. IV, LFDEEL.' XIV. lOOFD- ruK. Hexagyia.  PoLYANDRIA. I87 seer drooge Bosfchen van Sweeden en SwitzcrJand: de Gemeene op dorre woefte Velden en Heuvelen van ons Wereldsdeel. Aan den mond der Rivier Nerva en in Pomraeren komt deeze overvloedig voort. Die daar aan volgt is op drooge Velden in Duitfchland ,• de laatfte op de Alpen van Switzerland en op de Bergen van Stiermark waargenomen. In 't algemeen zweemt de Geftalte van dit Kruid naar de gewoone Anemonen, en verfchilt volgens de gemelde bepaalingen der Soorten. Aan de Bioemfteng is een Bladerig Kransje, in ibmmigen op de zelfde wyze verdeeld als de Bladen, welke als die van Sellerie of Pinkfternakelen,en van 't Wortelkruid, meest Vinswyze gefnipperd zyn. De Bloemen zyn in de eene Soort grooter, in de andere kleiner; in demeeften opgeregt, in ééne neerhangende; wit, geelachtig , geel, of ook zwartachtig van Kleur. De laatfte Soort heeft dezelven van binnen wit en van buiten fomtyds paarfch, zegt Clüsius, die dezelve dikwils, op de Bergtoppen,zo vast geworteld vondt in de fpleeten der Steenrotfen, dat hy den Wortel, die redelyk dik en Houtig is, zonder de Steenen af te breeken niet daar uit kon krygen. De Pulfatilla is by de Ouden aangemerkt geweest, als in hoedanigheden de Ranonkels naby komende : doch , gelyk 'er onder dezelven zyn van een fchsrpen en van een zagtcn aart, zo is ook dit Kruid verfchillende. De Gemeene Keu- ii. Deel, IX, Stuk. IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk. Potygy  i88 Veelmannige Kruiden. IV. ] 'Afdeel. - xiv. t Hoofd- j STUK. Veelwy i vige. ï ï ( : 1 ] < c i IX. Anemone Coronaria. Fvnblaüi. ge- 1 1 I 1 [eukenfchelle, door haare ruigte grys, met eene roote Bloem, die bleek Violet is, heeft, vol;ens de VVaarneemïngen van den HeerSroucK, Ceizerlyk Lyf-Arts te Weenen ,gceneScherpleid, maar de volgende Soort, Pratenfis, ge* ynaamd, met een kleinere zwartachtige Bloem , i 'er te meer mede begaafd. Deeze zal het zyn, lie de Herders uitwendig gebruikten tot Genee;ing der Vergiftige Beeten, aan het Vee toegciragt ; weshalve zy Bitzwurtz genoemd werdt. vlen hadtze inwendig voor een Vergift gchoulen; doch gedagte Heer beweert, dat het geeftilleerde Water , Aftrekzei en Extrakt daar an, niet alleen veilige, maar ook dienftige Geleesmiddelen zyn in hardnekkige Kwaaien (*). C. Met een gebladerde Steng en geftaarte Zaaden. (9) Anemone met de Wortelbladen drievoudig, wederom gefmaldeeld, en een Bladerig Omwindzel. (10) (*) ANT. st0eck de Vfu Medice PulfatilU nigrieantis. rindob. 177 '• (9) Anemone Fol. Radicalibus ternato - deccmpofiris &c. 'uls. Fol. decompoiïtis termris. II. Cliff. 223 Ups. ijy.r.. 'Mgdb. 437. Anemone tenuïfolia fimplici flore. C. 13. Pin. 74. N. 2-12. /}. Anemone tenuifjlia multiplex rubra. C. !, Pin. 176. Aneincne. Cam. Epit. 386. Anemone an;uftifolia multiplex , mutata Fiorum facie quotannis nov. I. R. P. Mill. Ditl. T. 31. Clus. Hisp. $16.  P o L Y A N D R I A. 18? (;o) Anemone mei gevingerde Bladen en gewolde Zaaden. (11) Anemone met Hartvormige eenigermaatt gehvabde Bladen en een zesbladigen gekleurden Kelk. Deeze drie zyn eigentlyk Tuin-Anomonen waar van de tweede, die deezen bynaam voert in Italië en Provence wild groeit, de laatfte ii Portugal aan de Taag. De eerfte, of Fynbladi ge, is de gene , welke men in de Tuinen ge meenlyk als een Bloemplant nahoudt en wie fchoonheid de Bloemperken niet weinig oplui ftert. Muntiwg zegt,zo iemand alle de ver andering van Kleur en figuur der Bloemen, daai in voorkomende, wilde onderfcheiden, dan zot hy zo veel byzondere Naamen noodig hebben als 'er Dagen zyn in een Jaar. Jaarlyks verandert bovendien , de Bloem in gedaante , uit eener zelfden Wortel , zo Mill er aantekent. 0| tien Piaaten kan men de heerlykfte Verfchei den (10) Anemor.e Fol. digitatis, Sem. Lanatis Puls. Fol. d gitatis. H. Cliff'. 224- An. Horteniis latifolia. C. B. P> 376. Anem. Ger. rotundö folio , P'irp. C. B. Pm. 17 Anemone Hort. Latifolia 'tertia. Clus. Hifi. i. p. 249- aliet Hiip. 309. Anemone prima. Dod. Pempt. 434. (n) Ar.emcme Fol. Cord. fublobaris &c. Pulfatilla Fol. pa matis. H. Cliff. r. Lugik. Anemone Cyclam. f. 'Malva: foli lutea. Moris. Mft. ii. p. 425- s. iv. t. 2;. f. 3- Anemon latif. flava. C. B. Pin. 176. Anemone Hortenfis latifol prima. CLUS. Hifi. i. f, 243. Hisp, 307. II. Deel. IX. stuk. IV. Afdeel. xiv. Hoofd» 3TUK« x. Anemone Honenfis. Ereedbladige, » xi. 1 Paimata. (Gepalmde. r 1 I t t i. t. 9 e a  ioo Veelmannige Kruiden." IV. Afdeel xi'. Hoofdstuk. Veelwyvlge. denheden, ten dien opzigte, in 't Werk van Weinmann keurlyk zien voorgefteld. Hoewel de Kleur meest in 't roode of in het paarfche valt, heeft men 'er ook geheel witte cn blaauwe of Violette, geel en Oranjekleurige en oneindige bonte, zo gemengeld als geftreept. De Bloem verfchilt, bovendien, in grootte, en in enkeld te zyn of dubbeld, gelyk men 't noemt, dat is vol van Blaadjes, die doorgaans in Kleur van de groote of rand-Bloembladen verfchillen. Onder de Enkelden komen ook niet onbevallige voor. Van Konftantinopolen en elders uit de Levant, daar deeze de Velden verfiert, is zy eerst in Vrankryk overgebragt en verder in de Tuinen van Europa verfpreid. De tweede of Breedbladige Anemone heeft rondachtige verdeelde Bladen; de Bloemen zyn Sterswyze uitgebreid , met twaalf of dertien fmalle Blaadjes, doorgaans paarfchachtig rood, en daar op volgen Wollige Hoofdjes. De laatfte Soort, met gekwabde Bladen, die als naar eene Handpalm gelyken, verfchilt van de anderen aanmerkelyk door den gekleurden ruigen Kelk, digt agter de Bloem;welke zy geel heeft. De Wortel is ook grootelyks onderfcheiden, gelykende naar dien der Tormentille. Zy heeft Loof als de Kaasjes-Bladen of als het Varkensbrood volgens Clüsius, door wien zy eerst aan de Taag gevonden werdt en afgebeeld. Van deeze zyn de Bladen, zo hy aanmerkt, zeer heet    P o L Y A N D R I A. IQ1 heet van Smaak, de Wortel is walgelyk en als den Keel famentrekkende. 1 D. Mee een naakte Bloem cn ongeftaarte1 Zaaden. , De volgende hebben meer of min de gedaante der Anemonen , weshalve zy Anemonoides kunnen genoemd worden, als (12) Anemone met een eenbloemige Steng en een Bladerig ftomp Kransje. De Bladen van deeze zyn rondachtig, veeldeelig, gevingerd, aan de randen ruig: zy heeft een Haairige naakte Steng; onder de Bloem een driebladig Kransje , dat gekwabd is,• een uitgebreide Bloem, van zes rondachtige Goudgeeie Blaadjes. De Groeiplaats is in Siberië. Hier behoort die Japanfche Anemone, uit myne Verzameling , welke de Bloembladen eenigszins hol en op de boven of binnenzyde aartig Takkig, van onderen of van buiten byna cvenwydig geaderd heeft , zynde van binnen gevuld met veele Bladertjes en in 't midden de pluizige Staarten der Zaaden hebbende. Het Kransje om den Steel fchynt drie of vierbladig te zyn. Men vindt de Afbeelding op Plaai LV. hier nevens. (13: (i*) Anemone Caule uninoro, Involucro Toliofo obtufo. II. Deel. IX, Stuk, IV. Ifdeel. xiv. Hoofd- TUK. Polygyia. xir. Anemone nbi'ica. ïiberifche, Japonieal [wanfehe. pl. lv. Fig. I.  192 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. xiii. Anemone fylve/irh. Wilde. xiv. Virginiana Virginifche. (13) Anemone met een naakten Bloemstelen rondachtige ruige.ftompe Zaaden. De Bloem van deeze Wilde Anemonen, die in Duitfchland als ook in Sweeden voorkomen , is wit, en zy bloeijen byna 't geheele Jaar, volgens J. Bauhinus. De Bloemllengen zyn, volgens Closius een Handbreed of een Voet hoog , ruig, als de Bladen, welke naar die der Veld-Ranonkelen gelyken. Volgens C Bauhinus ion de Blocmfteng niet geheel naakt zyn, hebbende twee Kransblaadjes. De Bloemblaadjes zyn byna rond. C14) Anemone met zeer lange overhoekfe BloemJleelen, Rolronde Vrugten en ruige flompe Zaaden. Deeze Virginifche is zonderling, doordien ty als 't ware een Takkige Steng heeft-, svant uit derzelver bovenfte gedeelte, dat met drievoudige Bladen gekroond is , komen zeer lan- * f'3) •Ar.emme Pedunculo nudo, Seminibus &c.An. Semin. hirfutis. Ie. Oei. 112. Fl. Suec. 449, 484- kram. Auft. isj. An. Sem. Sera plumofa terminatis. H. Cliff. 224. R. Lugdb. 124. Anemone fylv. alba major & minot. C. E. Pin. 176. °rodr. 93. Anemone fylv. prima. Clus. Hifi. Anemonequaia. DOD. Psmpt. 434. Lob. Ie. 280. (14) Anemone Pedunc. alternis longisiïrais &c. Anemone Caule Ramofo , Petairs Lanceolatis- R. Lugdb. 488. GROM. Virg. 165, «4. Anem. Virg. tertix funilis, Flore patvo. HEBM. Lugdb. 54j. Parad. 18. t. 18.  P Ó t Y A N O R I A. *93 lange Bloemfteelen voort, met kleine Bloempjes, groenachtig van Kleur. (15) Anemone met de Steng eenbloemig, de Bloem tienbladig en drievoudige gekwabde Wortelbladen, Naar de Virginifche gelykt deeze , die uit Brafü afkomftig is , zeer , doch valt kleiner , hebbende de Steng maar een half Voet hoog, en kleine witte Bloempjes. (it5) Anemone met een gegaffelde Steng, ongefteelde omvattende Bladen; de onderfien drievoudig , driedeelig, ingefneeden. Deezé,in Penfylvanie groeijende, gelykt naar de volgende zeer , doch verfchilt in eenlge opzigten. (17) Anemone met eet% gegaffelde Steng , dé Bladen ongejleeld , allen gepaard, omvat' tende, driedeelig, ingefneeden. In (15) Anemont Caule unifloro, Flore decapetalo, Fol. ternatis lobatis Radicalibus. Mant. 79. Anemone Fol. ternatü &c. ARD. Sp. z. p. 27. T. 12. (16) Anemone Caule dichotomo j FoU fesfilibus &c. Aneffl. Canadenfis. Syst. Nat. XH. Tom. III. App. p. ïji.Anemone Penlylvanica. Mant. 247. (17) Anemone Caule dichotomo, Fol. fesfilibus, omnibus oppofitis &c. Am. Acad. I. pi ijs. Binn, Des. II. p< zpt ï. IJ. Mant. 406. N II. DISL. IX. stus5, IV. Afdeel^ xiv. Hoofd-' 5TUK. xv. Anemonè deeapetaM la. Tienbla-! dige, XVI. Penfylva* 'iica. Fenfylv anifchfis xvii. Dicbotomai Gegaffelde*  ip4 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk. VeelwJ•Bigt. XVIIT. Anemor.1 trifolia. Driebladige. XIX. QumquefoHa. Vyfbladige XX. THemsrofa. BofchminBende. In Kanada groeit deeze en in Siberië, zynde, .in 'c jaar 1760 , een leevende Plant daar van door den Heer D. de Gorter aan den Akademie-Tuin te Upfal gezonden. De Steng is een Voet lang en gaffelswyze verdeeld, hebbende aan ieder Mik twee Bladen, die diep in drieën gefneeden zyn en met elkander de Steng omvatten. De Wortels kruipen langs den Grond en geeven nieuwe Spruchtels uit. De Bloemen zyn vyfbladig , wit, van onderen paarfch: de Zaaden , in de voorgaande met een Borfteltje voorzien , hebben hier een klein omgekromd Puntje. (18) Anemone met drievoudige Eyronde, onverdeelde, Zaagtandige Bladen; de Steng eenbloemig. (ip) Anemone met vyfvoudige Ovaale Zaagtandige Bladen} de Steng eenbloemig. (20) Anemone met fpitfe Zaaden , ingefneeden Blaadjes en eenbloemige Stengetjes. Dee- fis) Anemone Fol. ternatis ovatis integris ferratis &c. H. Ups. H. Cliff". R. Lugdb. 488. DALIB. Par. 161. GoUAN Jilinsp. 262. Anemone trifolia Flore albo. J. B. Hifi. III. p. 412. An. trifolia. Dod. Pempt. 436. Alabaftrites f. Dentatia alba. D. Brancionis. Lob. Ic. 231. (19) Anemone Fol. quinatis ovalibus ferratis Sec. Ranunculus Nemorum , Fragaria: folio Virginianus. Pluk. Alm. 310. t. 106. f. 3. f20) Anemone Sem. acutis, Foliolis incifis, Caule unifloCO. Mat. Med. 37*. GouAtJ Monsp. 261, KRAM. Aufir. JJÖ.  PóLyAnDRIA. $H Deeze drie Soorten hebben een aanmerkelyke overeenkomst , niet alleen in de grootte en ge-1 ftalte, maar ook daar in , dat de Krausblaadjes £ op lange Steelen om de Steng geplaatst zyn. Des' eerile groeit in Vrankryk wild en wordt van Lo- , bel Alabaftrites genoemd , wegens de witheid der Bloempjes. Sommige Kruidkenners, zegt hy , noemdenze Klaver - Anemone. Hy hadtze in dé Nederlanden genoeg in den Hof van den Edelen Heer Brancion gezien. De andere; die Loof als Aardbezie - Bladen heeft, groeit in Virginieen Kauada volgens Kalm. De laatfte ^ die de Kransblaadjes ingefneeden heeft, is in de Bosfchen van Europa alom gemeen eri wordt Bofch-Haanevoet geheten , in 't Hoogduitfch Mertzenblumen; om dat zy vroeg in 'c Voorjaar bloeit. Men vindtze, in onze Neder», landen, in de Haarlemmer Hout, in 't Haagfe Bofch en elders, met enkelde witte Bloemen , doch omtrent de VorlMyke Lustplaats het Loo', in Gelderland , komt zy, behalve met enkelde Witte, ook met dubbelde witte Bloemen en met paarfchachtige Bloemen,die grooter zyn, voor; Zö de Heer D. de Gorter aantekent. Men heeft 'er, uitwendigj in de Geneeskunde,eeuige kragt aan toegefchreeven* (ai) DAlIis. Por. 161. F!. Sütc. 450, 415. oed. Dan. 149. gobt. Belg. 152. Anemone Nemorofa Fl. majore. c. b. Pim 17Ó. Ranunculus Phragmites albus vermis. Tournf. Infli Anemone quinta. Dod. Pempt. 435. Nemorofus Ranunculus. Lob. Ic. 673. N a II. DïEL, IX. STUK. IV. fdeeLj XIV. [oofd4 [■UK. Polygy* a.  P O L Y A N D R I A. 199 Deeze Plant, die op het hooge Gebergte van Verona, Ooftenryk en in Siberië groeit, te vooren met haare ruige Zaadhoofdjes , veel naar die der Keukenfchelle gelykende , doch thans nader, door den kundigen Miller, in Plaat gebragt, geeft Stengen van twee of drie Ellen hoogte, zegt Bauhinus , en vertoont zig, door haar Gewas , als een Soort van Clematis. De Bladen, ovaalachtig getand, zitten met hun drieën opeen gemeen Steeltje,dat zig wederom drievoudig aan den gemeenen Bladfteel verbindt. De Bloemen, blaauwachtig wit of paarfch van Kleur, zitten ieder op een zeer lang, dun Steeltje. De Ooftenrykfe heefteen klimmende Steng en verfchilt grootelyks van de Alpifche, zo de Heer J a c q u i n aanmerkt. (ij Atragene met drievoudige Bladen, de Blaadjes ingefneeden getand en vyf buiten - Bloemblaadjes. Aan de Kaap der Goede Hope is de Groeiplaats van deeze Soort, die door den Hoogleeraar J. Burmannus zeer uitvoerig in Plaat ge- natis. R. Lugdb, 487, Clem. Alpina Geranifolia. C. E. Pin. 300. Predr. 1JJ. PLUK. Alm. 109. T. 84- f. 7- M«HIS. Hifi. lil. s. 15- T. 1. f. uk. Clematis cruciata Alpina. Pon. Baid. 355. Mill. Ie. T. 284. Jacq^ Vind. 243. (2) Atragene Fol. ternatis , Foliolis incifis dentatis Sec. Puls. Fol. trifidis dent. Fl incarn. pleno. Burm. Afr. 148. T. 52. Puls. Apii folio ligido , Flore magno. Herm. Afr. 1%. berg. Cap. 148. N4 II. DEEL. IX. STUK. IV. Afdeel. XIV. 3oofd- iTUK. Polygylia. II. Atr agent Capenfis„ Raapiche.  ao4 Veelmannige Kruiden. IV. (Afdejji XIV. HoOFDi STUK. VII. Clemati Dio'ica Tweehui zige. VIII. fitalba. < Vyfbladigi (7) Clematis met drievoudige effenrandige Bladen en tweehuizige Bloemen. Deeze beiden verfchillen daar in van de an, deren , dat fommige Planten Mannelyke, anderen Vrouwlyke Bloemen hebben. De eerde, die in Noord - Amerika voorkomt, heeft een zeer welriekende witte Bloefem : de laatfte, groeijende in de Westindiën, heeft vyfribbige gladde Bladen , die drievoudig zyn; gelykende anders naar de volgende Europifche, zo Sloane aanmerkt, ongemeen. Op Jamaika beklimt deeze en bedekt het Boomgewas aan de Wegen, vervullende de Bosfchen met zyne Reuk; weshalve menze Travellers Joy of Reizigers Vreugde noemt, gelyk in Engeland de volgende. (8) Clematis met gevinde Bladen en Hartvormige klimmende Blaadjes. Dee- (7) Clematis Fol, ternatis integerrimii, Flor. dioicis. Am. Aiad. V, p. 398, Clematis fondens &c, Brown. Jam. 255. Clem. prima f. fylv, latifolia, Fol. tetnis. Sloan. Jam. 84. Mijt. I. p. 199. T. 128. f. I. (8) Clematis Fol. pinnatis, Foliolis Cordatls fcandentibus. GORT. Belg. 153. GoUAN Monsp. 262. Ger. Prov. 381. kram. Aaflr. l$6. HALL. Helv. 334. H. Cliff. 225. R. Lugdb. +86. Clemat'-s la'ifolia integia. J. B. Hi/t. lï. p 125. Clematis tertia. C>im. Epit. 697, Clem. latif. dentata. J. B. Hifi. uts. - italba. Dod. Pempt. 404. Clem. fylv. latifolia. c. b. Pin. 300.  euö Veelmannige Kruiden, IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk.li Tbaiïan Alpinum. Alpifcl ii. Fcetidum, Stinkend (1) Thalictrum met een enkelde byna naakte ' Steng en enkelde endelingfe Bloemtros. Op de Laplandfche Alpen groeit deeze Soort, die zeer klein is van Gewas, hebbende de Steng naauwlyks een Span hoog, Draadachtig dun,de l' Bladen , gelyk in de anderen , zeer famengeiteld en glimmende. Zy heeft vier Bloemblaadjes , twaalf Meeldraadjes , en agt Stylen. De Tros beftaat uit knikkende Bloempjes. (2) Thaliétrum met een gepluimde Draadachtige , zeer Takkige, gebladerde Steng. Deeze , die zig door een Bokkigen Reuk onderfcheidt, heeft haare Groeiplaats in Languedok, als ook in 't Wallifer- en Switzerland. De Steng is ongevaar een Voet hoog, rond , in Takjes verdeeld , met kleine zwartachtig groene Blaadjes van drie Slippen en Mosachtige Bloempjes j waar op kleine kromme Haauwtjes volgen , aan tropjes by elkander vergaard. C3) Tha- (1) TbaliBrum Caule fimplicisfimo fu'jnado 8cc. SvJl.Nat. Xlt. Gen. 697. p. 377. Vtg. XIII. p. 4*«- H. Cliff. 217. R. Lugdb. 485. Fl. Safe. 455, 491. PI. Lapp. 225. Thai. uiontsnum minimum piscox Sec. MORIS. Hifi. III. p. 325. S. 9. T- 20. f. 14. OF.D. Dan. T. ir. (2) TbalitJrum Caule paniculato Filifbrmi Sec. GoUAtï Monsp. 2É3. H. Cliff.K. Lugdb. 485. Thai. minimum fcetidisGmum. C. B. Pin. 3 37- Predr. 147. J. B. Hifi. III.p. 4«ï. Moris. »ti. f. 13.Pluk. Alm. 367. T. fij.f. 4.  P o l T A N D R 1 A. 2li (3) Thaliclrum met vyfbladige Bloemen et Knobbelige Wortelen. In Spanje en op de Pyreneefche Bergen groeil deeze, die zig door haare knobbelige Wortel? genoegzaam onderfcheidt. De Blaadjes gelyken naar die van Klyf of Klimop, en de Bloemen zyn vry groot. (4) Thalictrum met vyfbladige Bloemen en Vezelige Wortelen. (5) Thalictrum met tweehuizige Bloemen. Van deeze (beiden , in Kanada groeijende, heeft de eerfte , die zig, zo wel als de voorigen, in de Openbaare Kruidhoven bevindt, de Steng fomtyds wel twee Ellen hoog: de andere verheft zig , volgens Kalm, naauwlyks een Voet, hebbende de Steng regt, met vierbladige Bloemen en veertig witte Meeldraadjes. De Blaadjes knikken , 't welk deeze Soort genoegzaam 3 (3) ThaliBrum Flor. pentapetaiis , Radice tüberofj. H. Cliff.K. Lugdb. 4S«. Thai. min. Afphodeli Radice. TOURNF. Infi. 271. Ranunculus Thai. folio , Asphodeli Radice. MOR. Hifi. ii. p. 438. S. 4. T. 28. f. 13 • Oenanthe Hedera: foliis. c. B. Pin. 163. MILL. Ic. T. 265. f. 2. f4) Tba'iUrum Floribus pentapetaiis 8cc. R. Lu;db. 48S. Thai. Canadenfe. Corn. Canad. 18S. Thai. EAmerican. Park. Tèeatr. 16$. Thai. mnjus folio Aquilegia; Flore albo, MOR. Hifi. HL p. 32J. (s) ThaliBrum Floribus dioicis. O 2 ii. Disl. ix. stuk» ; IV. Afdeel.' xiv. Hoofdstuk:, Thaliclrum Tuberofum, Knobbelig. iv. Cornuti. Kanadaafch.v. Dioicum, Tweeiuizig.  2i2 Veelmannige Kruiden; IV. Afdeel xiv. Hoofdstuk. VI. Tbali&run minus. Klein. vii. Sibiricum. Siberifch. (s) ThaliclntmVol fexpaititïs, Flor. cernuïs. gouan Monsp. 2ö3- gfk P^ov. 378. hall. Helv. 308. kram. Au/Ir. 157gort. Belg. u 3. Fl. Suec. 4j4, 489. u- gtthl- l8°- tha* liftrum minus. c. B Pin. 335. DOD. Pempt. 58. Thalióïr. Cordi tenuifoliim. Lo li. U. II. 5«. &uta pratenfis minor. Tabf.rn. h 55. Thai. Alp minus Saxatile Rutas folio, Stamin. lutais. seg. Ver. 476. T. 11. (7) Thalitfrum Fol. tripaititis, Foliolis fubreflcxis &c. zaam, zegt de Ridder, onderfcheidt. DeMannelyke en Vrouwelyke Bloemen, bovendien, zyn op byzondere Planten. (6) Thaliclrum met zesdeelige Bladen en knik' kende Bloemen. In de Velden van Europa groeit deeze Soort, die ook by ons in de Zalliker- Waard voorkomt , volgens den Heer D. de Gorter. Zy is daar aan onderfcheidelyk , zegt de Ridder , dat de Tippen der Bladen paarfchachtig zyn en dat de Steng een blaauwachtigen waafem heeft , die twee Voeten hoog groeit , volgens den Heer Haller, hebbende een losfe Bloem Pluim. (7) Thaliclrum met driedeelige Bladen, de Blaadjes byna omgeboogen , fcherp ingefneeden en knikkende Bloemen* In Siberië groeit, volgens den Heer Gme. iih , deeze , die naar de voorgaande veel geJykt, doch de Blaadjes zesmaal zo klein heeft, van  PoLïANBRIA. 213 van kleur als de Duive - Kervel of Wynruit. De Steng is groen en zeer gepluimd. Zy, zo wel als het Geele en Tweehuizige, bloeit laaterdan het Kleine en de volgende. (8) Thaliclrum met driedeelige Bladen; de Steng tweemaal hooger dan dezelven en knikkende Bloemen Volgens den HeerLiNNJEus heeft deeze de Geffcdte van het Kleine Thaliclrum, doch blyfi de helft laager ; terwyl niettemin Mo ris oh aan het Virginifche een Steng van drie Ellen hoogte geeft en paarfchachtige Meeldraadjes , welke,volgens den Ridder,geel zyn in paarfchachtige Kelken ; de Stengen paarfchachtig zon der waafem, zynde de Groeiplaats in Kanada. (y) Thaliclrum met Lancetvormig-Liniaali effenrandige Blaadjes. In Duiifchland niet alleen , maar ook in de Zuidelyke deelen van Vrankryk , groeit deeze Soort. (%) TbaliBrum Fol. tripartitis, Caule Foliis duplo altiore, Floribus cernuis. Thaliéhum vir^inianum elatius glaucum, Stamin. purpurascenribus. MOR. Hifl. III. p. 324.' (9) Tha iSrum Foliolis Lanceolato - Linearibus inregerrimis. tfOUAN Monsp. 2s3. Oer* Prov. 378. HALL. Helv. 308 kram. Auflr. i$7. H. Cliff. zz?. R-. Lugdb.+.7. Thali&ium pratenfe anguftisfimo folio. C B. Pin. 337- Prodr, Ic. p, 146. Pluk. Alm. 364. t. 6;. f. 6. 03 II. Deel. IX Stuk. IV; XïDEIïL. XIV. Hoofdstuk. vin. Th/t'ic trum purpunzscens. Paarfchachtig. IX. AniujlifoHum. Smalbladig  214 Veelmannige Kruiden; IV. Afdeel xiv. IIocfd. STuK. x. TbatiBru fiavum. Öeêïbtöe' jnig. Soort, die uitmunt door de fraaiheid van haare ' Blaadjes. De Steng is één of twee Ellen hoog :• het Loof gelykt naar dat der Kroontjes- Kruide!} en de Steng is lang gepluimd met geele Bloempjes. n (10) Thaliörum met een gebladerde gejleufde Steng en een veelvoudige opftaande Pluim. Deeze Soort is niet alleen in de Noordelyke, maar ook in de middelfte en Zuidelyke deelen van Europa, ja zelfs in Rusland gemeen,alwaar zy met de voorgaande groeit. De Heer Th unie e r g heeft dezelve ook in Japan gevonden y van waar ik een aanzienlyken Tak daar van bekomen heb. In onze Nederlanden komt zy op verfcheide plaatfen , zo in Bosfchcn als in de Weidlanden en aan de kanten der Slooten, voor: weshalve menze Water- Ruit of Poelruit noemt, of ook wel Veld- Ruit , naar den Latynfchen naam Ruta pratenjis, die'er, volgens Lob el, door de Kruidkundigen aan gegeven wordt, Hy erkent nogthans , dat de Bladen weinig naar die van Wynruit gelyken. Dat de Wortel, gelyk in andere Soorten , geel is, heeft 'er den naam van fio) TbaliBrum Caule foliofo fulcato Sec. Gort. Eelg. 153. ft, Suec. 453. Ger. Prov. $79. Gouan Kram. Stc. &c. H Cliff. r. Lugdb. &c. Tlialiftrum majus Slh'qua angulofa f. ftriat3. C. B. Pin. 335. Thaliclrum magnum. Dod. Pempt, 5S Th^liör. majus flavurn. C. B. Pin. 336. Ruta praten-, fis Heibamorum. Lor. Ic. ii. p. se.  P O t y ft N d R i A. 215 van valfche Rhabarber aan doen gceven, of dien van Veld-Rhabarber, by de Engelfchen. Men zege ook dat de Wortelen , in Afkookzel tot; twee Oneen gebruikt, het gebrek van Rhabar-1 ber vervullen kunnen , en van veel dienst in de Geelzugt zyn. De Duitfchers noemenze Heilblatt, dewyl het opleggen der Blaadjes tot Hecling van kleine Kwetzuuren ftrekt. DoooNéus tytelt deeze Groot Tltalicïrum, en zy is zulks weezentlyk in vergelyking met die Soort, welke Klein Thaliclrum heet. Zy fchiet naamelyk .fomtyds tot eens Mans langte op, volgens J. Bauhinus; hoewel zulks meest fchynt te zien op eene Verfcheidenheid, in Spanje groeijende, die fraaijer geele Bloemen heeft 3 deswegen Speciqfum gebynaamd door Linn.ffius. Anderen geeven aan de Steng twee Ellen hoogte. Dikwils komt zy laager voor, en daar zyn Verfcheidenheden van dit Kruid met breeder en met fmaller Bladeren , welke laatfte hetzelve eenigszins doen gelyken naar de voorbaande Soort. Hier van verfchilt, nogthans,het Gewoone zeer, dat de Blaadjes, gelyk de gedagte Japanfche , byna zo breed als lang, een Duim breed naamelyk, en aan 't end, gelyk de voorige , doorgaans in drieën verdeeld of met twee Infnydingen heeft, zynde de Bladen in het geheel driedubbeld gevind. Ook is 't getal der Meeldraadjes veel grooter. De Ridder telt 'er vierentwintig en van tien tot zestien Stampers: doch O 4 ii. Deel IS, Stuk. IV. Ifdeel.' xiv. 3oofd- tük. Veehvj«ge.  IV. Afdeel. xiv. Hoofdstuk, x'. ■TliaHSfrun Jimp.ex Enkeid. xii. Lucidum. Helder. xiii. AquileAf.lium.AUeiey bladig. 2ió Veelmannige Kruiden. doch Doktor Scopol i fcbryft van zeventig tot negentig Meeldraadjes toe aan deeze Soort (*). (li) Thaliclrum met een gebladerde , geheel enkelde , hoekige Steng. i In Sweeden is deeze waargenomen, die van de voorgaande , niet alleen door de helft kleiner te zyn , maar ook door knikkende Bloemen te hebben en in eenige andere byzonderheden verichilde; komende dus het Kleine Thaliclrum nader by. (iz) Thaliclrum met een gebladerde gejlsufde Steng en Liniaale Vleezige Bladen. Deeze , die omftreeks Parys en in Spanje groeijende gevonden is, verfchilt voor 't overige weinig van het Gewoone geele Europifche. De Bladen zyn dikker en niet zo donker groen. f13) Thaliclrum met hangende driehoekige regte Vrugten en eene ronde Steng. Ia (*) Scopjli Flor. Cam. p. 5$?. (is) Thilitlram Caule Foiiofo fimplicisfimo angulato. Oed. Dan. 2*4. Ft, Suec, II, p. 4^0. (\z) Thamrum Caule Foiiofo fulcato &c. Thai. minuslucidum, Liban. Coron. foliis. Pluk. Alm. 3s3. T. 65. f. j. Thai. minus alt. Parifienfè &c. t0ubnf. Injl. 271. Thai. prim. vel Prat. r. Clhs. H-.Jl. i. p. 2.3,. (i3j ToiliSrum Fruft. pestd. tiiangularibus re&is , Caule tereti. Fl. Suec. 45*, 4s7. hall. Helv. 309. ger. Prov. 3Ts- -uan Monsp. 264. ff Clif. 126. r. Lugdb. 48J. Thalictrum majus Fl. Stamin. purpurascentibus. C. E. Pin. 337- Thai niojus Fol. angulofis, Caule licvi. J. B. Hifi, iii. p. 487. Sco?. Cam. 554.  P O L X A N D R I A. 21? In Sweeden en Switzerland fielt onze Ridder de Groeiplaats van deeze , die ook voorkomt in de fchuinte der Bergen in Provence , zo wel als op drooge, onvrugtbaare Heuvelen in Karniolie, en in het Veroneefche. Men onderfcheidtze van de anderen gemakkelyk , door tedere zeer groote , Zeegroene, rond verdeelde Bladen , inderdaad aan die der Akeleijen gelyk , zegt Haller, Scheedjes hebbende aan den Voet der Bladfteelen en verdeelingen, de Bloemen geenszins geaaird of gepluimd , maar een zeer digte Kroon uitmaakende aan den top der Stengen , wit, geel of paarfch van Kleur.- Doktor S c op oli merkt aan, dat de Takken aan 'tend rond zyn, en de Meeldraadjes tot zeventig in getal, paarfch,met geelachtig roode Meeiknop. jes; de Haauwtjes gewiekt driekantig. De langte der Meeldraadjes en derzelver menigvuldigheid maakt, dat men deeze gemeenlyk PluisAkeleijen noemt. {14) Thalictrum met hangende driehoekige omgedraaide Vrugten; de Steng byna tweefnydig. Deeze, volgens den Heer Demidoff ft Siberië huisveftende, gelykt naar de voorgaan de, doch is laager van Steng en heeft alleenlyl witte Bloemen, 't Getal der Bloemblaadjes isi dt (14) Thaliclrum Fruft. pend. triangular. contortis, Gml fnbancipiti. Thai. hybridum Stamin. contortis. Am-Acad, iii P- 47- O J II, deel. ix, Stuk. IV. \fdeku xiv. Hoofd-; STUK. Vielwyvilt. xiv. Tbalitirura contortum. Omgedraaid, 1 s  2l8 Veelmannige Kruiden. IV. Afdeei xii. Hoofd stuk. Vetlviy Vfgt* i. Aionis £jlivalis. zomeifche. dezelve, gelyk in de meelfe Soorten, vier, dat der Meeldraadjes zestig, gelyk in de voorgaande , doch dat der Stamperen maar half zo groot; naamelyk agt; zo de Ridder aantekent. Adonis. De Bloem heeft, in dit Gefiagt, een vyfbladigen Kelk, gelyk in 't volgende , maar beftaat uit meer dan vyf Blaadjes zonder Honigbakje. De Zaaden zyn naakt en ongeftaart, even als inde Ranonkelen. Het bevat vyf Soorten, meest Europifche, als volgt. f (i) Adonis met vyfbladige Bloemen en Eyronde Vrugten. Deeze Soort, die de Bloemen rood of bleekrood , en de Bloemblaadjes langer heeft, komt in onze Nederlandén , zo de Heer de Gorter aantekent,- van zelf voort onder 't Koorn. Zyn Ed, evenwel, geeft 'er agtbladige Bloemen aan, terwyl die volgens den Heer Linnsus vyfbladig en in de Afbeelding van Camerari uszesbladigzyn. De Heer H a l l e r merktze als een Verfcheidenheid van de volgende aan. CO (i) Adonis Flor. pentapetaiis Fructibus ovatis. Syft- N. Pempt, 41». (zij Ranunculus Fol. trirrartitis lobaris obtufis &c, Fl, Lapp. 231. T. 3.f. 4. Fl. Suec. 4ó!, 503. OED. Dan 144, 331. (24 Ranunculus Fol. tripartitis cren2tis Sec. SAOY. Monspm ja 1. Ranunculus Saxatilis magno Flore. C.B. Pin. iZz.Prodr. j>6. gouan Monsp. 260. II, dkel. IX, Stuk.  24lüs, Fol. Ran. Prat. reoentis. C. B. Pin. 181. Prodr. 96. fS. Ran. montanus fu'ihirfutus , Geranii folio. C. B. Pin- 182. Latifolius. ld. Prodr. 96. T. 96. Ran. nemorofus hirlütus pol. Caryophyllatae. loes. Prusf 220. T« 71. Q.2 II. Dï.ïL. IX. STUK.! IV. \.F JEELè •'.IV. iOOFDTUS. PolygT ia. xxrx. RanuniU* Lanunofiii. Wollige» |  a44 Veelmannige Kruiden. IV. j> 'Afdeel. „ xiv. Hoofd« ^ STUK. xxx. R. .nunculus Ch&rophyllus. Keivelbladige. 1 ; < Parvulus, Kleintje. ragelkruid. In Bostenen en op Gebergten komt y in verfcheide deelen van Kuropa voor , ja olgens Boerhaave ook in de Nederlanden. (30J Ranonkel met omgebogen Kelken , geJleufde Bloemfteelen, een regtopftaande eenbloemige Steng, de Bladen jamengefteld Liniaal veeldeelig. Deeze wilde Ranonkel met Kervelbladen en vVortels als de Asphodillen, groeit in Vrankyk en Italië. De Wortel beftaat uit een Klomp» e van kleine Bolletjes, met lange Vezeldraaden loormengd, zegt Bauhinus, en de Bladen gelyken naar die van het St. Anthonies Raapje, naar zyn fyner en als die van de Kervel verdeeld ; de Steng een Voet hoog. (*_) Ranonkel die ruig is , met driekwabbige ingefneeden Bladen , en eene regtopjlaande byna eenbloemige Steng. By Montpellier en in Italië groeit dit Ranon- kel- f30) Ranunculus Cal. retroflexis &c. GOUAM Monsp. z66. GuETT. Stamp. 27$. DALIB. Var. IfiS. ZINN. Go«M2. Ran. grumofd. Rad. Fol. Ran. bulbofi. C. B. Pin. Itl. Prodr. 95. Ran. Chrerophyllos Asphodeli Radice. C. B. Pin, 181. BABR. h. 58i. Ran. mont. leptophyllos Asphodeli Radice. COL. Eephr. \. p. iiz- T. |1l. (*) Ranunculus hittus Fol trilobis incifis , Caule etefto fubunifloro. Mmt. 79. Ran. Arvcnfis parvusfolio trifJdo.C. B. Pin. 179. Ran. Saxatiüs minimus hirfutus. Id. itz.Pridr. 95. Ran, minimus Apulus. Col. Ecphr. 314. T. sifi.  POLÏANDRIA. 245 keltje, dat een dun ruig Stengetje heeft, op *t meefte een half Voet lang. De Bloem , byna A gelyk van grootte als de Bladen en geel, heeft een ruigen Vliezigen Kelk. By Aftrachan, aan ^ de Kaspifche Zee, heeft de Heer Gmelin" hetzelve ook waargenomen , naauwlyks drie «i Duimen hoog (*). (31) Ranonkel met ftekelige Zaaden , de bovenfte Bladen meervoudig Jamengefteld Li- u niaal. r. Deeze Akker - Haanevoet, in de Bouwlanden op veele plaatfen door geheel Europa voorkomende, heeft de Zaadjes, die de Hoofdjes maaken, aan beide kanten ftekelig,'t welk dezelve van de voorgaanden genoegzaam onderfcheidt. (32) Ranonkel met ftekelige Zaaden, enkelde gekwabdeftompe Bladen en verfpreide Sten-J gen. ' Dit (*) Reife dureb Rusland. Petersb. 1774. II. Th. p. 196. (31) Ranunculus Sem. aculeatis Fol. iup. decompofitis Linearibus. Gort. Belg. 157. Kram. Auftr. lai. HhiL.Helv. 323. Fl. Suee. 470, 508. H. Cliff. 229. R. Lugdb. 491. Rin. Arvenfis echinatus. C. r. Pm. 179. Ran. fylveftris tertmt. Dod. Pempt. 427. Ran. Atvorum. lob. ht 66j. C32) Ranunculus Sem. scule:tis , Foliis Simpl. &c. GORT. Belg. 158. GouAN Monsp. 267. H. Cliff. 219. Ups. 157- R. Lugdb. 491. Ran. paluftris echinatus, C. B. Pin. ito, Prodr. 95. Ran. Cret. echinatus latifoüus. ALP. Exit. 263. T. z6t, J. B. Hiff. III. p. 841- II. Deel. IX. Stuk. IV. 'DEEL. XIV. >OFD- UK. Polygya. XXXI. Kar.ancas ^irvenI. \kketaanevoet. XXXII. 'tfuricatus. Gedooine.  246 Veelmannige Kruiden. IV 'Afdeel xi v Hoofd Veelwyvige. xxx!! i. Ranxttcülus Jarvifl.: K!einbioeWige. xxxiv. Orienialis.- fche. Dit is een Water Haanevoet, voorkomende in Slooten, Graften en op vogtige Velden , der Zuidelyke deelen van Europa, Alp i n usbeeldt dezelve van Kandia af, waar uit blykt, dat de Blaadjes,op lange Steelen groeijende, veel naar Wyngaardloof gelyken. De Bloempjes zyn klein, en deeze wordt gezegd een niet minder brandendende eigenfchap te hebben, dan het voorgaande Water Haanevoet. Zy groeit in Vriesland, :>p de Kley , in laagtens en uitwateringen, zo lv'1 Et se aantekent. (33) Ranonkel met gedoomde Zaaden, enkelde geflapperde fpitfe ruige Bladen en verfpreide Stengen. Behalve de Zuidelyke deelen van Europa zou de< ze rok in Engeland wild voorkomen en volgens Boerhaave een inboorling van onze Nederlanden zyn. Zy verfchilt van de voorgaanJe weinig, maar de Bloempjes zyn nog kleiner sn de Zaaden in plaats van Stekels met Knobbeltjes gedoomd. (34) Ranonkel met gedoomde Elsvormige omgekromde Zaaden , omgeboogene Kelken en veeldeelige Bladen. (35) O3) Ranunca'.us Sem. muricatis Sec. Hi ds. Angl 212. Gort. Belg. 15s. Ran. hirfiims annuus Fl. m.nimo. Pluk. Alm. 1ï1. t. SS- f. 1. Raj. Angl, In. p.. 24g. t. n.if, I. mo."is. lift. II. p. 149. s. +. T. 28- f. 21. (3*J Ranunculus Sem. Spinpfo- Subulatis lecmyis &c.  P O L Y A N D R I A. 247 (35) Ranonkel met een regtopjlaande tweebladige Steng en veeldeelige Bladen, die aan de Steng overhoeks ongejleeld. Deeze beiden zyn in de Levant zo *t fchynt. door Tour nefort ontdekt, ten minfte de laatfte, die Bladen als de Monnikskappen en zeer; groote Bloemen heeft. Dezelve zou Heefterachtig zyn. (36) Ranonkel met Draadachtig Takkige Bladen , een naakt eenbloemig Bloemjlengetje en Zeisfenvermige Zaaden. Deeze groeit niet alleen in de Koornlaoden der Zuidelyke deelen van Europa en van het Ooften , maar komt overvloedig in Ooftenryk by Weenen voor. Het is een zeer klein Plantje, groeijende by Montpellier naauwlyks twee Duimen hoog. (37) Ranonkel met rondachtige driekwa'Mge effenrandige Bladen en eene kruipende Steng. (33) (35) Ranuncu'us Caule erecio bifolio &c. r. Lugdb. 492. Ran. Oriënt. Aconiti folio , Fl. maximo. TOURNF. Cor. zz. (36) Ranunculus Fol. Füiformi - ramoüs fic. GoUAN Monsp. 267. H. Ups. 157- GRON. Oriënt. 69. KRAM A:tflr. 1-6ï. ]AC<ï; Vind. 250. Myoluros Tol. ramofis. H. Cliff. 117Lwidb. +92. Melampyrum luteum minimum. C. B. Pm. 234. Ran. Ceratocephalus &c. Moris. Hift. II. p- 440- S. 4. T. 28. .f. 22. r-37) Ranunc* us Fo!. fubrotundis, ttilobis integerrimis &c, Q 4 GORT. li. DEEL, IX, SrUK, JV. 1FDEEL. XIV. ÏOOFDTUK. XXXV. Ranunculus trar.diflous. Groot jloemige. XXXVI. Falcatus. Xromzaaiige. XXXVII. Hederaceus. Klyfbladi-  248 Veelmannige Kruiden. AfIkl, ^ Ranonkel met vlottende Stengen; de Biet* X1V. * den onder Water Haarig verdeeld , en op Hoofd- hetzelve Schildvormie. stuk. ° X".r"«- Van deeze twee Water-Ranonkelen is de l^ Aqua eerfte, met Kijfachtige Bladen , in Europa gantfeb \louende. niet gemeen. In Engeland, evenwel, groeit zy overvloedig en komt ook , in onze Provincie, aan den Duinkant, by Haarlem voor. Deeze ftrekt haare Ranken zo wel langs den Grond als langs de Oppervlakte der Wateren uit. De Bloemen zyn niet geel, maar wit met geele Meeldraadjes (*) , zo Morison aanmerkt. Zy heeft de BJaden heet en fcherp van Smaak.. De gort. Belg. Ij8. dalh. Par. 167. II. Cliff.zn.R. Lugdh 402. Ran. Aq. Hederaceus luteus. C. b. Pin. iso. Mor. ii. S. 4. t. 29. f. 29. (38j Ranunculus Caul. natantibus, Fo). fubmerh's Capilia, ceis, emetfis peltatis. Gort. Belg. iS9. kram, Auflr. isz, hall. Helv. 318. GoUAN Mmsp. z6j. ger. Prov. 3,88Fl. Suec. h. N. 509. Fl, Lapp. 234. r. jiagdk 492. Rin. Aquat. Fol. róiundo Sc Capillaceo. C. b. Pin 180. barr. Ic. 305. Ran. Aquafiiis. Dod. Pempt. 587. Ran. Aq. Hepatica: facie. Loji- Ic. 11. 35. ^ Ranunc. Fol. omnibus Capillaceis. H. Cliff, hall. &c. Pluk. Alm. 311. t. 52. f. %, y. Ran. Aq. Capillaceus. C. b. Pin. 180. Ran. tiichophjllos &c. col. Ecpbr. 1. p. 3 IJ< T- 3I6- MiUefi,l. Marathriphyllon. Lob. 1c. 791. g. R3n. albus fluitans Peucedani foliis. Herm. Lugdi. 492. Millefól. Aq. Fol, Fceniculi, Ran. Flore & Cs,pitulo. c b. Pin. 141. barr. Ic. 366. (*; Somtyds komen 'et maar vyf Meeldraadjes, in voor4 zegt LlNNiSUS , in H. CHff,  POLYANDRIA, 349 De andere komt met aanmerkelyke Verfchei- IV; denheden door geheel Europa, alleenlyk in en ™™u onder Water, voor. Men vindtze met Bladen Hqofdop het Water leggende , die Schildvormig; dat™* is met het Steeltje in 't midden ingeplant en drie-aJ.'ra" kwabbig zyn, doch met de Kwabben wederom verdeeld , altoos breed en glanzig. Hier van geeven Loisel en Dodonj.os (f) een taamelyk goede Af beelding, doch zo voortreffelyfe niet" als die van B a r r k l 1 e r , door wien ook. een Water - Ranonkel, met enkel Venkelbladen, in Plaat vertoond is. Van de zodanigen komen Verfcheidenheden voor , naar dat gedagte Bladen van omtrek volkomen rond, of ongeregeld, of langwerpig zyn. Deeze laatfte, welke ook Water-Duizendblad met Venkelbladen genoemd is heeft de Bloem grooter dan de anderen, een Duim breed, zo de Heer Haller zegtj die het denkbeeld van den geleerden Iodwigius niét onwaarfchynlyk keurt, dat naamelyk alle de gedagte vier flegts veranderingen mogten zyn van eene zelfde Plant. Ondertusfchen komen zy in onze Nederlanden , gelyk in Switzcrland en elders op byzondere plaatfen, in Beeken, SIooten, Graften, Vy vers en andere Wateren, zo binnenlands als aan den Duinkant voor en verfleren derzelver Oppervlakte, met haare witte geeldraadige Bloempjes, ongemeen. Zonet) De gebrekkelyke aanhaaling van Dod- Pempt. 387, in Sp. Plant. Ed. 18c 11., is door hall-Gort, en anderen gevolgd. ii. DEEL, ix. STUK.  250 Veelmannige Kruiden.' IV. Zonderling is 't, dat van dit uitgebreide GeAFx!E?L flagc' 'c welk in ons Wereldsdeelzo veele SoorHoofd ten en Verfcheidenheden uitlevert, tot neg toe stuk. geene jn Oostindie gevonden zyn. In Arabie v(jf? ■ kwam den Heer Forskaohl, behalve de Kervelbladige, in een Graft by de Stad Taas, een Ranonkel voor, welke hy Veeldeelig noemt. De Hoogleeraar N. L. Burmannus telt vier Soorten van dit Gefiagt, uit het Oldenlandfche Kruidboek, als Inboorlingen van het Land by de Kaap der Goede Hope: naamelyk onze Velden Water-Haanevoet, de Wollige en de Boterbloemen. Trollius. Drolbloern. De Kenmerken van dit Gefiagt zyn; geen Kelk, omtrent veertien Bloemblaadjes en veele Eyronde veelzaadige Zaadhuisjes famengehoopt. Men heeft 'er twee Soorten van, naamelyk i. (i) Drolbloern met Oogluikende Bloemen, de ZurtpïL. Honigbakjes van langte als de Meeldraadjes. Luropjlch. Op de Bergvelden door geheel Europa, zo wel in Lapland als in Ooftenryk, Switzerland en ft) Trollius Coro'.lis conniventibus tkc. Sy/l. Kas. XII, Gen- 700. p. 380, Veg. XIII. p. 431- Heileb. fl. chuio &c. Fl. Suec. 474, jio. Heil. Fol. angul. multifidis , Fl. globofo. H. Clif. 227. R. Lugdb. 484. Ran. montanus Aconiti folio, Fl. globofo. C. B. Pin. 18 2. Ran. Flore globofo. Dod. Pempt. 430. Ran. mont. Alp. glomeiatus. Lois. Ic. 675. Trollius Flos. RUPF. Jen.  P o l t ft N d r i A. asr en Provence, groeit dit Kruid, dat een fierlyke IV.' Bloemplant in onze Tuinen uitmaakt. Men heeft ^xiv^" hetzelve, in 't Hoogduicfch, Drollblume gehe-Hoofdten , wegens de figuur der Bloem, waar vanSTUK* misfchien de Latynfche naam , door Gesne-„,-£',':!'ïï* rus 'er aan gegeven, zyne afkomst heeft. Men heeft het, met TourNefort, tot het Gefiagt van Nieskruid , waar het nahy aan komt, betrokken gehad. De Bladen gelyken naar die der Monnikskappen,zyn rond van omtrek,doch tot den Steel toe, op wiens end zy ftaan, vyfkwabbig ingefneeden met dé Kwabben nog meer verdeeld Tusfchen dezelven komen enkelde Stengen voort, van anderhalf Voet hoogte, op 't end een geele Bloem hebbende , die zig als een geflooten Bolletje vertoont, hebbende ten minfte twaalf Bloemblaadjes , in malkander zittende en ontelbaare Meeldraadjes befluitende , die een getal van twaalf tot zestien Stampers omringen, en daarop volgen even zo veel Haauwachtige Zaadhuisjes. Op de Alpifche Bergen, zegt de Heer Haller, geeven deeze Bloemen een aangenaamen Geur. (z) Drolbloern met uitgebreide Bloemen , de T^flius Meeldraadjes korter dan de Hmigbakies. Afiaucus. 1 * J ^ Auatifch. (z) Trtllius Cotoll. patulis, Neftariis Stamine longioribus. Helleb. nig. Oriënt. Ran. folio. TOUBNF. Cor. zo. Heileb. Aconiti folo, Flore globofo. Croceo. Amm. Rrtth. 101. Trollius humilis Flore patulo. BuxiJ. Cent. I. p. IJ. t. II. Deel IX, Stuk,  P o L. Y A N D R I A. 253 Bolachtige geele Bloempjes voortbrengt, vier of vyf Meeldraadjes , waar op Vrugten vol- XIV; gen, die uit veele llaauwtjes beftaan. Iu de A- Hoofdkademie-Tuin van Rusland gezaaid, fchcothetST"*' veel hooger op , en is verder ook, in de Up- nia. yg ' falfche, Helmftadfche en Montpellierfche Tuinen, geteeld. (a) Ifopyrum met Eyronde Stoppeltjes enjlom- pe Bloemblaadjes. ThamnL des. Deeze, die onder den naam van Ranonkel met tr™*£ Bladen van Thaliclrum door Clusiüs voor- tig. gefteld wordt , groeit op de Gebergten van Ooftcnryk, Italië en Karniolie. C L u s 1 o s vondtze met Stengetjes van een Voet, Scopoli maar een half Voet hoog; zo dat het een klein Plantje is, met redelyk groote witte Bloemen, waar in van dertig tot veertig Meeldraadjes , die geel geknopt zyn , en eenige Oorgelykende Honigbakjes. De Vrugt beftaat uit twee,zelden drie eenzaadige Haauwtjes , zegt de Doktor. Dit ftrydt tegen de Geflagts - Kenmerken. (3) Ifopyrum met fiaauwe Stoppeltjes. ° des. Akeley- (2) Ifopyrum Sdpulis ovatis, Petalis obtufis. SCOP. Cam. bladig. 1S5. Kram. Auftr. 161. Thalidr. Batrachioides &c. Bocc. Mus. 8+. T. 79. f- * R-an. Nemorofus Thalicïri folio. C. B. Pin. 178- moris. Hifi. H. S. 4. T. 18. f. 12. Ranunc. przcox fecundus rhaliftri folio. Clus.Hifi.i. P.233.PANN. Jc. p. 37 9- (3; hpyrum Sdpulis obfoletis. Aquilegia montarta H. par- vo, II, DEBIn IX, STUK»  PoLYAKDRIA. 255 Weinigen zullen gelet hebben op die zonder- IV. linge hoedanigheid van dit zo gemeen kleine A'xivEt" Kruidje , dat in 't vroege Voorjaar de Bloem- cIoofd. perken verfiert, wordende deswegen Wintet-iiTüK:* Akoniet der Nederlanderen van Lobel getyteld.„,• door fterke Buikzüiveringèn kan uitwerken , is IV. de Wortel Van het Zwarte Nieskruid dikwils AFDEEt« met een goeden uitflag gebruikt, inzonderheid Hoofdin Krankzinnigheden die uit de Zwarte Gal ont-3TUK« liaan , de W'aterzugt en andere hardnekkige f^fk' Kwaaien : doch, in de eerfte plaats, moet hst"1' Extrakt niet dan tot een Scrupel of minder veelheid ingegeven worden ; ten anderen fchynt de werking veel af te hangen van het Klimaat en Saizoen des Jaars. Ook is in de Wortelen zelf, die men gedroogd krygt, een aanmerkelyk verfchil. Men maakt 'er tegenwoordig, in de middelfte deelen van Europa, weinig gebruik van, dan in Samehgeftclde Winkelmiddelen, dewyl wy van het Ooften en Westen veiliger Purgeermiddelen bekomen. Zie hier, nogthans, wat Doktor Sco-= poli , in de Zuidelyke deelen, ten dien opzigte aantekent. „ De Wortelen van zyne Helleborus heeft „ HippocrateSjZO menigmaal hy daar van „ melding maakte, onder de fcherpfte Purgeer„ middelen geteld. Dat die zelfde kragt in de „ onzen zy, leert de byna dagelykfe Ondervins, ding: zo dat het wonder is, dat de Purgee„ rende kragt der Helleborus van Lihnjeus „ in twyfel getrokken worde. In ons Volk is .„ de bekwaame Gifte van het Poeijer der Wor„ telen van twintig tot veertig Greinen bevon„ deu ; terwyl men aan tien Greinen van het „ Extrakt met klaar Water genoeg heeft, doch, „ zo het met Zwavelige en Zuure Vogten beR s reidj U. Deel- ix Stuk.  26o Veelmannige Kruiden. IV. S) reid is geworden, dan behoort men 't in grooA™vf" j» ter veelheid in te geeven en het brengt Iigter Hoofe- „ Buikpyn voort. Een Klyfteer uit het Afkookstuk. ^ zej van een ]-,aif Once des Wortels is tegen v%"lwy' „ Beroerdheid van meer dienst dan de Koloquint „ en andere Middelen. De Boeren geneezen „ hunne Osfen , door onder de gewonde Huid „ een brokje in te fteeken van den verfchen Wortel, waar door eene groote Zwelling en „ geftadige uitvloeijing van Etter ontftaat. Doch 3, daar is in de Helleborus iets geheel byzonders „ en weezentlyk nadeeligs. Ik heb een frisfche „ Meid , geen de minde Ziekte onderhevig , „ dertig Greinen Iaaten gebruiken van den gepulverifeerden Wortel. Hier van kreeg zy „ tweemaal één Afgang zonder Pynlykheden, doch daar op volgde zekere dofgevoeligheid „ der Leden en ongewoone ftyfheid, welke nog„ thans door bekwaame Middelen overging. Is dit dat Vermogen van de Helleborus, ook 3, Stuiptrekkingen maakende , 't welke H i p}j pocrates reeds voor lange waargenomen „ heeft?" ui. (3) Nieskruid met een tweedeelige Steng, de flellebtrut Tnl viridis. laRm Groen. (3) Helleborus Caule blfido, Ramis Foliolis bifloris &c. Heil. Caule aq foiiofo &c. H. Clif 227. Ups. us. r. Lugdb. 484. gf.r. Prov. 389. kram. Aujlr. 163. Heil. niger Horten. Cs Flore viridi. C. B. Pin. 185. Elleborum niürum alterurq, Cam. Epit, 941. Veratrum nigrum fccundum. dod, Pmpt.%%$, Helleboraftrum. Lob. /«, C30.  PoLïANDRIA. 2ói Takken met tweebloemige Blaadjes; de Dia- IV» den gevingerd. xivf1" Hoofd? Deeze andere Soort van Zwart Nieskruid, stok. groeit niet alleen in de Ooftenrykfe Gebergten _Poh£y by Weenen cn elders, maar komt ook in Stee-"'"' nige Valeijen der Alpen in de Zuidelyke deelen van Europa voor. Hier is zy een Tuinplant, niet minder zonderling dan de voorgaanden, alzo de Bloemen uit een Scheede van Blaadjes voortkomen, hoedanigen, dikwils tot negen in getal, Straalswyze.opde Bladfteelen geplaatst zyn, die ook allengs zig boven de Bloemftengen verheffen. De Kleur der Bloemen, bovendien, is groen, en zy openen zig niet zydelings, maar hangen nederwaards , terwyl in dezelven vyf of meer Zaadhuisjes, die naar Haauwtjes zweemen, aan. rypen. (4) Nieskruid met een veelbloemige gebladerde tv. Steng en Voetachtige Bladen. ^L\T Stinkend. Aanmcrkelyk verfchilt deeze . die in Duitfchknd, Switzerland, Provence en Languedok valt, (4) Helleborus Caule multifloro Foiiofo, Fol. Pedatis. Heil, Caule inferne anguftato&c. GER. Prov. 38s. gouanMonsp, 168. H. Ciff. W. Lugdb. Sic. Heil. niger fcetidus. C. b. Pin. 18 5- Helleborafter nraimus. Lob. Ic. 679. Veratrum nigrum tertium. OoD. Pempt. 386. Hall. Helv. 317. fl. Helleb. niger trifoliatus. MORIS. III. S. I». T. 4. f- 7- MUNT. Ic. ad P- 3 34-. Quatto. R3 I'. Dï'L. IX. STUK.  aör Veelmannige Kruipen, IV.- vajt j door dien zy een gebladerde Steng heeft xiv. 'en geene Wortelbladen. Men vindtze, gelyk Hoofd- de voorgaande , als een bafterd - Soort van 't STX>Je'lwrZwarte Nieskruid aangemerkt. Zy groeit wel vige. anderhalf Elle hoog langs de Rivier van Montpellieren bloeit ?er,zo de Heer G ouaw meldt, het geheele Jaar. Anderen haddenze reeds Winter i Nieskruid geheten, zo wel als de eerfte Soort, of Pied de Grifon , wegens de Bladen. De naamen Cïiristwurts , Beerwurts en Vuurkruid s zyn haar met de andere Soorten gemeen. Deeze noemt men,in 't byzonder, Sefamoides en ConJiligo, wegens de Geftalte, misfchien ; of ook Helleborafter , om dat zy in Kragten naar het lNieskruid gelyke. De Wortel is hard, gedraaid , zeer Vezelig , bruin , bitterachtig , heet, en heefteen vunzigen Reuk, gelyk de geheele Plant, v- Cs) Nieskruid met eene eenbloemige Steng en trifitiatus, drievoudige Bladen, Priebladig, Van het Driebladig'zwart Nieskruid, dat door Munting afgebeeld is en tot de voorgaande Soort betrokken , verfchilt grootelyks deeze , die in de Bosfchen van Kanada en Siberië, als ook op Yf-land , voortkomt. Het is maar een klein,doch fieriyk Plantje, grooielyks afwyken- de (s) Helliborus. Scapo uEifloio , Fol. ternatis. Ofd. Dan, j6(5. Am, jisai. ii. p. 5J«. T. 4, f, 18. KAIM. li. Hl. p. 37S> 4So'  i6\ Veelmannige Kruiden. a ^ e' dit KfUid 'n vogt,ge Ve,den en Moerasfen , ja xfvEL zelfs in fiaande Wateren, op veele plaatfen in Hoofd- Europa groeit, gelyk by ons op laage WeidlanSTUK* den. De Franfchen roemen het, deswegen , goud d'Eau ., de Engelfcher Marsh -Marigold, de Duitfchers Wiefsblum, Mofsblume of Botterblume en ons Landvolk Boterbloemen. Het groeit ook in Virginie. Uit een Vezeligen Wortel geeft dit Kruid veele dikke Bladfteelen met gladde dikke ronde Bladen , donker groen , aan den rand fyn gekarteld , en niet zo zeer naar die van den Peppelboom , waar van het den naam fchynt te hebben, als naar die van de Kleine Gouwe of het Speenkruid gelyktnde, maar veel grooter. Met die der Lepelbladen of der kleine Plompen llrooken zy ook taamelyk. De Bloemen zyn zeer groot en hoog geel, ten minfte in de Verfcheidenheid met groote Bloemen , terwyl men de andere in de Tuinen heeft met dubbelde of volbladige Bloemen. De Meeldraadjes zyn tweederley: de buitenften eens zo lang, Knodsachtig , met famengedrukte Knopjes; de bincenften kleineren metbreederMeelknopjes voorzien. Op dezelven volgen veele omgeboogene Haauwtjes, die het Bloemftceltje kroonen Het Kruid wordt gezegd fcherpfappig cn fchadelyk voor het Vee te zyn'; gelyk men ook ziet, dat de Beeften hetzelve ftaan laaren,duch de Bloemen worden fomtyds gebruikt om een geele Kleur te geevcn aan de Boter, H y.  266* TwEeMactige Kruiden. 'Afdeel xv. Hoofd- XV. HOOFDSTUK. STUK. Befchryving der T we emagtige Kruiden (Didynamia,) dus genaamd , om dat zy van de vier Meeldraadjes twee langer hebben dan de twee anderen : waar toe de zogenaamde Kransjes - Kruiden, gelyk de Melisfe, Thym, Orégo j en veele anderen; als ook de Grynsbloemigen, gelyk het Letuwenbek-, VingerhoedKruid, enz. enz. behooren. TT\c algemeene Kenmerken van deéze Klasfe zyn, gelyk ik te vooren een en andermaal gemeld heb , zeer eenvoudig. Hier komen de meelte Planten in, welken de vermaarde Tournefort voorgefteld hadt,onder den naam van Kruiden en Heeftertjes met gelipte en onregeU ma .tige eenbladige Bloemen,- doch waarby, door den HeerLinn^us,nogverfcheidenegevoegd zyn, die in 't getal en de hoedanigheid der Meeldraadjes , waarvan deeze Klasfe den naam voert, overeenkomen. Dus zyn hier de zodanigen in bégreepen , die , volgens de Natuurlyke Orde, den naam van Verticillattz, dat is Gekranfte of Kranskruiden , en van Perfonatce of Grynsbloemigen draagen(*). Zy zyn alle in de twee Rangen (*) Zie het IT. Deels, I. Stuk van deeze Natuurlyke Ilijlsrie , bladz. 154.  DidïnAmia. 271 kend, wordende geteld onder de Kruiden, die IV. men , wegens haare Wondheelende eigenfchap , Afdeel. Confolidae noemt. Het is bitter en eenigszins fa- Hoofd* mentrekkende. Liknjeus hadt zulks aan hetSTÜK« Pieramidaale toegefchreeven. jprmlT." Teucritjm. Gamander. Van dit uitgebreide Gefiagt heeft de Bloem geen eigcntlyke boven - Lip, als zynde daar in tweeën gedeeld en dus een Opening maakende, die de Meeldraadjes als 't ware doorgang geeft of waar door zy zig aan 't Oog vertoonen. Het bevat vyf - en dertig Soorten, alzo 'er 9 wegens de overeenkomst van de figuur der Bloemen , de Veld ■ Cypres, het Waterbok, Gamanderlyn , Folie en andere bekende Kruiden, t'huis gebragt zyn; weshalve ik het den naam van Gamander geef. (rj Gamander met veeldeelige Bladen en een- u zaame Bloemen zydelings. cam-plnT latuw. Deeze Soort, in de Levant en de Zuidelyke Kiokswydeelen van het Napelfche, op vogtige plaatfen, ze' voortkomende ,gelykt veel naar de Derde, maar is glad van Loof, blyft over en heeft witachtige Bloe- (1) Teusriutu Fol. mulfifidis 5cc. Syfl. Nat. XII. Gen. 706. p. 387. Veg. XIII. p. 438. r. Lu^db. 306. N. ii.Teucrium Cal. campanularo. BOERH. Lugdb. i. p. 181. 0. Teucrium fupinum perenne paluftre Apulum glabrum Sec. TlLL. Pis, i63. t. 49. f. i. all. Taur. 53. ii, Deel. IX, stuk.  2?2 TwEEMAGTiGE KRUIDEN. IV. Bloemen , met Klokswyze Kelken, waar van Afxdv?eL de bynaam is ontleend. Hoofd» stuk. CV Gamander met veeldeelige Bladen en ge< ii.' trofte Bloemen. f *Peucrium °Le%M.' In de Levant is deeze door Tournefort &he. waargenomen , die mooglyk maar eene Verfcheidenheid zal zyn van de voorgaande , zo L i nnjeos aanmerkt. m. C3) Gamander met veeldeelige Bladen en drie DmifV gepelde Bloemen by elkander zydelings. km id. De ronde gezwollen Kelken doen de Bloemen van deeze zig eenigszins Druifachtig verwonen , weshalve het tot de Druifkruiden is betrokken geweest. Anderen maakenze tot een Soort van Veld-Cypres en het behoort daartoe voorzeker, zegt Dodonóus, om dat het een Harstachtigen Reuk heeft. Lob el noemt het Gamanderlyn mee gcfnipperde Bladen, die gevind zyn, volgens den Heer Haller. Deez' zegt , dat de Steng naauwlyks ooit een Voet hoog groeit en dat het onder de Stoppels voorkomt (z) Teuerium Fol. multrfidis , Flor. Racemofis, Teucr. Fol.' pinnatifidis &c. H, Cliff. 301. R. Lugdb. 307. N. 14. Teucr. Or. angulUf. laciniatum Sec. Tournf. Cor. 14. Comm. Rar. 2$. T. 2j. (3} Teuerium Fol. mulrifïdis, Flor. later, ternis pednnculaiis. R. Lugdb. 305. N. 10. gooan Monsp. 271. Ger. Prov. 276. H. Cliff 303. R. Lugdb. 305. liotrys Chamairlrioides. C. B. Pin. 13s. Charnzpirys altera. DOD. Pempt, 46.Chamz* drys laciniatis folüs. Los. Ie. 385.  D ï D Y N A M I A.' 273 komt op de Bouwlanden in Switzerland. InAF^'EL, Provence groeit het op Steenige plaatfcn en Rot- 'xv. * fen : in Ooftenryk op Akkers tusfchen de Wyn* Hoofdgaarden. Men viudt het doorgaans op hoogeST"K' Koornvelden in Italië. De ruigte onderfcheidtpfns;a. het aanmerkelyk van de voorgaanden. Het heeft een 'aangenaamen , Wynachtigen, Kruiderigen Geur. (4) Gamander met driedeelige Liniaale effen- randige Bladen, ongedeelde zydelingfeeen-cham&pizaame Bloemen en verfpreide Stengen. ^eid-cy- pees, Dit Kruid is 't, dat men Veld-Cypres noemt in de Nederlanden, in Duitfchland Je langer je Heler , in Engeland Groundpine , in Vrankryk Ive Moschate. Die laatfte bena'aming zou echter nader toekomen aan de Zevende Soort. Het komt in de Zuidelyke deelen van Europa wild op de Akkers voort, doch wordt by ons in de Hoven,daar men Geneeskruiden teelt,gezaaid, als zynde een Jaarlyks Gewas. In 't wilde groeit het dikwils maar een Handbreed , doch in de Tuinen omtrent een Voet hoog, hebbende de Bladen, die zeer fraai zyn, fomtyds zo lang als de (4} Teuerium Tol. ttifidis Linearibus integettlm's &c. Mat. Mei. UT- Gobt. Belg. i«r. Kram. Auflr. 165. Ger. Prov. 276. gouan Mtnsp. 270. H. Cliff; 301. r. Lugdb. 106. n. 9. Gbon. Virg. 64. Chamspitys lutea yulgarrs f. Folio trifiio. C. P. Pm- 249. Chamaipitys prima. Dod. Pempt. 4S. Ajuga f. Chamzpitys mas. Dioscor. Lob. Is. 3S2. s Hi DEEL- IX. STÜK  274 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. Afdeel ^ ^tenSeties'en de Bloempjes in derzelver OxeT°ym ' len. Het is op 't aanraaken kleverig en als HarHoofd- ftig, hebbende een welriekende Geur. Men acht STüK' het een afdryvende kragt te hebben, in opftop%. Ping aer Stonden , en het Aftrekzei zou dienffig zyn tegen de Jicht ; weshalve zy ook Iva Arthritica geheten wordt. TeZrium ^ Gamander met drie- en vyfdeelige DraadMsjoiia- achtige Bladen, eenzaame gefteelde Bloemen Nisfoiiaan- tegen elkander over en een leggende Steng. VJ-. (6) Gamander met driedeelige driefneedige Lityt'. niaale Bladen, getrofte Bloemen en een Bafterde. ftekelige Steng. vu. (?) Gamander met byna driepuntige Liniaale McSaate. Bladen en ongefteelde zydelingfe eenzaame Bloemen. Dee. (5) Teuerium Fol. trificlis quinquefïdisque Filiformibus Sec. Teucr. fupiu. annuum Lulitanicnm. Tournf. Injl. 208.Cbamadrys annua multiflora &c. Mor. Hij}. III. p. 423. s. 11. T. 11. f. 19. (6) Teuerium Fol. tripartitis trifidis Linearibus &c. Ger. Prov. 176. Chamarpitys fpuria multifido Folio , Lamii Flore. c. B. Pin. 250. Pfeudo-Chamrepitys. clus. liifl. II. p, 185. Chamipitys alia. Cam. Epit. 680. Ajuga adulterina. Clus. Pann. 483 ? (7) Teuerium Fol. fubtricuspidatis Linearibus &c. Teuer. Fol. Axiilaribus. &c. Gouan Monsp. 271. Teucr. Fol. Lan«' ceolatis obtufis dentatis &c. R. Lugdb. 305. N. 8. Chama:pitys Moschara Fol. ferratis. c. B. Pin. 249. Chamzpitys fpuria prior. Dod. Pempt. 47. Iva Moschata Monfpelienfis Loil/c. .84. Anthyllisaltera. Clus.Hijl.ll.p. i%6.P«m. 4S  276 TwEEMAGTIC E KRUIDEN. IV. van onderen Wollige Bladen, en zydelingj Afdeel. jg egnzaame gejleelie Bloemen. s^uk*1' (1®.) Gamander met geheel effenrandige Ruitx. achtige fpitfe ruige Bladen , die van onde- ZfxZ ren Wollig zyn. Breedbla- d'g- Deeze beiden behooren tot het Teuerium Bce- ticum van Cldsids , dus genaamd, om dat hetzelve groeit in de Zuidelykfte deelen van Spanje. Het is een Heefterig Gewas, zegt hy, dat fomtyds eens Menfchen hoogte bereikt, doch gemeenlyk laager blyft. Het heeft enkelde Stengen van een Vinger dik, met een witten Bast, en Takjes hier en daar, tegen elkander over; de Bladen een weinig uitgehoekt , van boven donker groen, van onderen Wollig en zeer bitter: de Bloemen wit. xt. C11) Gamander met Lancetvormig Liniaale K^ndiaa- effenrandige Bladen en drievoudige getros¬ te, te Bloemen. Dit Lugilr, 305. N. f. Teucr. peregrinum Folio finuofo. C. E. Pin. 247. Teucr. fruticans Bceticum. CLUS. Hifi. i. p. 34s. Pann. zzS. DILL Eltb. T. 2S4. f. 3(56 , 308. (10) Teuerium Fol. integerrimis Sec. H. Ups. 159. Teucr. fruricans Bceticum ampüore folio. Dill. f. '«7. Teucr. Boet humilius & ramofius. Hort. Angl. T. 3- (lij Teuerium Fol. Lanceolato ■ Linearibus integerrimis Stc. Mat. Mei. 286. H. Cliff. 303. R. Lugili. 307. GOUAN Monsp. 272. Polium anguftifolium :"reticum. C. S.Pin.zis, Rosmarinum Stschados facie. Alp. Exet. 103. T. 102.  ftVÖ TWEEMAGTIGE KroIDEB. IV. rum Syriacum , insgelyks een Ingrediënt is van Afdeel. oude Winkelbereidiogen, De Geur van 't zdIIoofd- ve is alleraangenaamst en fommigen hebben de ituk. i,-ragten van dit x^i-uïdje, (misfchien door den lek-. iigs. keren Reuk misleid zynde, zegt Geoffroy,) ongemeen opgevyzeld. 't Is geenszins de BokOrégo van Lobel , gelyk die Autheur fchynt te willen, noch ook het Marum Syriacum,, dat deeze afbeeldt, maar onder dien naam komt het voor in de befchryving der Planten van den Leidfen Tuin » door Hermannus. Dit wordt dan voor het echte Marum gehouden , zynde witachtig vin Kleur, maar het andere noemt men zwart Marum , om dat dé Blaadjes van boven zwartachtig groen zyn. Het eerde groeit ook op de Hieres - Eilanden by Provence en waarfchynlyk in Syrië. xiv. Ci 4,) Gamander met langwerpig Eyronde ge» Taxmami. ^ effenrandige, ongedeelde Blaadjes , era Laxmanfe. eenzaame Bloemen, die ongejleeld zyn. De Heer L a xm a n heeft deeze, die de Steng een half Voet hoog en ruig , de Blaadjes drieribbig en de Bloemen aan ééne zyde heeft, in Siberië gevonden. xv. (15) Gamander met Eyronde Zaagtandige Blosü'edkh '. ^en; eenzaame driebloemige Steeltjes, met het (14) Teuerium Fol. ovato - oblongis integerrimis lêsfflibus &c. (1$ Teuerium Fol. ferratis ovatis 3 Peduncalis folit, tlifloris 8ec. Teuciiura Chamsdryos folio, Gmel, M>f.  B I D Y N A M I A. 283 telig ingefneedene, gryze Bladen, opftaande Stengen en regte eenzydige Tros/en, Op 't Eiland Kandia, als ook in de Zuidelyke' deelen van Vrankryk, inzonderheid by Marieilje, en op de Hieres - Eilanden by Toulon, zoude Groeiplaats zyn van deeze Soort , die een Hartvormige boven - Lip aan haare Bloemen heefc en zeer aangenaam is van Geur. (24) Gamander met Hartvormige Zaagtandige gejteelde Bladen , de Bloemtros/en over ééne zyde, en opgaande Stengen. Dit Kruid, dat men in de meefte Taaien van Europa Wilde Salie noemt, is by ons aan den Duinkant en op Zandige plaatfen in andere Pro vinciën gemeen. Het groeit ook in Vrankryk . Duitfchland en Engeland. Tournefort hadi hetzelve Heefterige Wilde Gamanderlyn met Me. lisfe- Bladen geheten. Den naam van Scorodonic fchynt het bekomen te hebben, wegens zyne naverwantfehap met de volgende Soort. Ir Swit Clus. Hijl. I. p- 348. Teucr. Frut. incan. Cret. Fl. purpu rco. barr. I'. 869. Chamsdrys Frut. Crerica purp. Flore tourne- Ik/I. 40j. ger. Prov. 277. Fig. ii, (24) Teacrium Fol. Cordatis Serratis Petiolatis Sec. GorI üs.g. 161. DALIB. Paris 171. HALL. Helv. 631. GER. Proi 278. C.O".\N Monsp. 27c. H. Cliff. 301. r. Lugdb. 306. Scokv donia. Riv. Mon. t. r2. Scordium alterum, f. Salvia fylve ftris. C. B. Pin.ztf. Salvia agreftis f. Sphacelus. DOD. Pompt 291. Scordium alterum Plinü. Loe. Is. 497. XI. DZBL. IX, STUK» IV. A.FDEEL. XV. ÏOOFD- ITUK. Gymna. rpermia.( xxiv, Teuerium Scorodonia. Wilde Salie. i  284 TWEEMACTIGE KRUIDEN. IV. Afdeel xv. Hoofdstuk. Blootzaa XXV. Teuerium Scordium. Waterleek. i i l i 1 l Switzerland komt het dikwils voor in de BergBosfchen. Het heeft vierkante, harde Stengen, van drie Voeten hoogte, met rimpelige, donker groene, "byna gladde Bladen , uit wier Oxelen Bloemtakjes voortkomen , met lange Aairen, yl gekranst, van bleekgeele Bloemen, het Pypje en de Meeldraadjes roodachtig. De Reuk is flaauwer dan die van 't volgende , de Smaak bitter. Het heeft een openende en tevens famentrekkende kragt, en zou derhalve,in Aftrekzei,tegen de Waterzugt van dienst zyn. (25) Gamander met langwerpige, ongefteelde, Tandswys' ingefneeden Bladen , twee Bloemen die gefteeld zyn in de Oxelen en verfpreide Stengen. Dit Kruid komt vry algemeen voor, in de meefte deelen van Europa,op Moerasfige plaatfen. By ons vindt men het in de Duinvaleijcn agter het Dorp Lis, en noemt hetzelve Water 'ook, om dat het naar Knoflook ruikt, waarvan bet ook zynen Griekfchen naam Skordion bekopen heeft. De Franfchen heeten het Q'erman- drée f*2$) Teuerium Fol. oblongis feslilibus demaro - Terratis :c. Mat Med. 289. Gort. Belg. Fl. Suec. HALL gouan cc. KRAM. Auür. 365. H. Cliff. R. Lugdb. utfupra. Chanaidrys paluftris canescens f. Scordium Oflïcinarum. Tournf. ijl. 2oj. Scordium. C. E Pin. 247. CAM. Epit. j88 Dod. 'empt. 126. Scordium live Trix)go paluftris. Lob. Ic. 497.  DlDVNAMlA. 285 drée d'Eau, de Engelfchon Water - Germander* IV* dat is Water-Gamanderlyn. Fxv.EÏ" Het bereikt de hoogte van het voorgaande Boofd. niet, hebbende de Bladen met groote Tanden STUK' ingefneeden , witachtig , zagt en zeer Wollig./pcf^ZT' Het bedaat uit zeer Takkige leggende Stengen, waar van de Takjes zig verheffen tot een Voet hoogte. Uit de Oxels der Bladen komen van twee tot vyf Bloemen by elkander , die geen Aair maaken, zynde van Kleur uit den blaauweü bleek paarfchachtig. De middelde Slip van de Onderlip is groot, langwerpig, minder rond en wederzyds aan 't begin gefpleeten. Dus befchryft de Heer Haller dit zeer vermaarde Kruid, welks derke Reuk en Smaak, als ook de Scheidkondige Ontleding, toonen, dat er veel vlug Olieachtig Zout in zy; 't welk hetzelve, door uitwendige oplegging, zeer bekwaam maakt, om de beginzelen van 't bederf en Verrotting in de Lighaamsdeelen te wederftaan : des het daar toe ook in gewoon gebruik is by de Heelkundigen. De aanmerking vanGAlenus 5 dat Lyken, op plaatfen leggende, waar dit Kruid veel groeide, niet verrot waren, laat ik daar. Inwendig dient het Aftrekzei als een kragtig Middel, om de uitdryving van fchadelyke Stoffen , door de Huid, te bevorderen , en is derhalve dikwils in Uiiflaande Ziekten, ja zelfs in de Pest , met voordeel gebruikt. In fommige Borst - Kwaaien is het ook nuttig, zo wel als tot verderking der Ingewanden in de Loop; II. Deel. IX. Stuk.  286 TwEEMAGTIGE KSüIDËfT. Afdeel k°°p' §elyk uic die vermaarde Winkelberei™f' ding, Diascordium genaamd, blykbaar is. hoofd- ütuk. (ofj) Gamander met Wigvormig Eyronde, itt' Te™™ gefneedene , gekartelde gefteelde Bladen , chamA- érie Bloemen by elkander en leggende eeni- ^Gaman* germaate Haairige Stengen. derlyn. Dit niet minder algemeen bekende Kruid, 'c welk by ons in de Tuinen omtrent Lis, Noordwyk enz., ten dienfte der Apotheeken geteeld wordt , groeit in Vriesland wild op Bey - Velden en in fommige Bosfchen; gelyk het dus ook voorkomt in Duitfchland , Vrankryk, Switzerland, enz. Het wordt in 't Hoog- en Neder* duitfcb , Gamanderlyn of Bathengel genoemd, in 't Franfch Chenette of Germandrée, in 't Engelfch Germander of English Triackle. Men kan van de gedaante best uit de Afbeeldingen oor* deelen, terwyl 'er aanmerkelyke Verfcheidenheden van zyn , niet alleen in grootte, alzo het met Stengetjes van vier Duim tot een Voet voorkomt, maar ook in meer of minder ruigte en in de Kleur der Bloemen , die gemeenlyk bleek paarfch is , doch in fommigen wit, ja fomtyds roodachtig en wit op een zelfde Plant. Daar (a«) Teuerium Fol. Cuneifbrmi - ovatis inclfis crenatis &c. Mat. Mei. 288. GoRT. Belg. 162. KRAM. Aujlr. 166. HALL. llelv. 630. GER. Prov. 278. GoUAN Monsp. 272. H. Clif. 302. R. Lugdb. 307. Chamadrys major & minor repens. C. B, Pin. 248. DOD. Pempt. 43. LOB. Ie. 491.  DlDYNAMIA» 2S7 Daar komen van twee , drie tot vyf, boven IV. aan de Takjes, met kleiner Blaadjes gefchoord AF»*Et* voor, en deeze maaken dat het Kruid zig als Hoofde met Aaircn gekroond voordoet. stuk. Zou dit ook de Traag»der Ouden zyfidtor//J^^ welks Afkookzel het Landvolk, zo Celsos fchryft, zig van het Zydewee wist te geneezen ? vraagt Doktor Scopoli. De geleerde Trillkrus was van dit denkbeeld, noemende hetzelve een zeer heiizaame Plant , tegen Borstkwaalen en Jichtige Pynen uitermaate dienftig. Men gebruikt het Aftrekzei met Water, als Thee, of op Wyn gezet. Niet minder is dit Kruid beroemd in Koortfen, als een Maagmiddel , en tot wegneeming van Verftoppingen; doch men moet in allen deezen, dewyl het heet van natuur is, voorzigtig zyn, om het niet te gebruiken daar een fterke Ontfteeking, verdikking of Hitte in het Bloed heerfcht , of eene opftopping plaats heeft in 't Gedarmte. (27; Gamander met Eyronde fpits Zaagtandig xxvir. ingefneedene , gladde Bladen , drie Oxel* ,Te.fium bloemen en eene opjtaande effene Steng, Giinfte- rende, Deeze in de Valey van BarceJonette en op het Gebergte in Provence voorkomende, verfchilt van de voorgaande door een opftaande gladde Steng (27). Teuerium Fol. ovatis acute incifo - ferratis Sec. Chanradrys Alpina frutescens Folio fplendcnte. MAGN. Hert. ji, T. sa- Ger. Prov. 278. II. DEEL IX, STUK.  588 TwEKMAGTIGE K R UID E N. IV. Steng en gladde Bladen, zo dat menze alseenö Afdeel, Verfcheidenheid daar van kan aanmerken. Zy Hoofd- heeft, naamelyk, die zelfde gedaante der Bladen stuk. en van 't Gewas, om welke deeze Kruiden Chaafgt'''zaa'mcedrys, dat is Laage Eik, en fomtyds Quercula of Eikjc genoemd worden. xxvtn. (28) Gamander met Hartvormige Jlomp ZaagTeuerium tandige Bladen, effenrandige holronde Blikfl%7üo.. jes, een Heejlerige Steng en driebloemige Trosjes. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit dit Kruid , dat men gehouden heeft voor het echte Teuerium der Ouden. Het groeit Heefterachtig en heeft bleek geele Bloemen ; doch de Ver* fcheidenheid daar van, die door den Heer J u ss 1 e u voor een byzondere Soort gehouden wordt, heeft dezelven fchoon paarfch. sxix. (29) Gamander met eene end ■ Tros ; de Bla* ^«gfeT' den fig) Teutriuiii Fol. Cord. obtufelerJratis&c. GOUAN Monsp. 273. tl. Cliff'. 302. R. Lu^db. 307. Teuerium. C. B. Pin. 24.7. Cham. Fruticoüor Flore ochroleuco. MoRlS. tlifl. IH. p. 4»r. S. 11. T. 22. f. 1. Teuerium vulgare Frut. primura» Clus. Bijl. 1. p. 348. £# Teucr. lucidum parvo folio, Fl. venufte purpureo. Pluk. Alm. 367. T. 65. f. 2. Charruedrys altera feu asfurgens. Dod. Pempt. 44. (29) Teuerium Corymbo terminali Sec. kram. Aujlr. 166. GER. Prov. 273- dalib. Paris. 172. H. Clif.301. R. Lugdb. 305. Polium Lavandulx folio. C. E. Pin. 220. Polrum ma. jus. CORD. Hijl. 124.  IV. Afdeel. xv. Hoofdstuk. Gymnofptrm-ia. XXXIIT. Teucriur. Capiiamm Hooldigs, £90 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. werpige ftompe gekartelde Wollige oiigefteelde Bladen en leggende Stengen. la Provence, Spanje, Portugal, Italië en in de Levant, heeft men Verfcheidenheden groeijende gevonden van dit Kruid, 't welke gehouden wordt voor het Folion van Dioskorices. Men noemt het in 't Franfch Pouliot en in 't Engelfch Poley. Het is een laag leggend Kruidje met Houtige Stengetjes, de Blaadjes fmal, doch aan 'tend breeder, ftomp en gekarteld , van boven groen , van onderen Wollig hebbende. Aan 't end der Stengetjes draagt het opftaande Tuiltjes van Bloemen. Het heeft eenigen Reuk en een bitteren Smaak; des men het misfchien ook in de Geneeskunde zou kunnen bezigen. Tournefort heeft 'er, wegens de Bloemtuiltjes als Hoofdjes, een byzonder Gefiagt van gemaakt, en daar in een menigte Soorten onderfcheiden; waar toe de volgende behooren. (33) Gamander met gejieelde Hoofdjes, Lan• eet- montanura luteum. /S. album y. fupinum alterum. 9. Suplnum Venetum. g. Mont. repens. C. B. Pin. 220, 221. Polium montanum quintum. Clus Hifi. I. p. 3 «2. Hysfopium Dioscoridis. Col. Ecpbr. h p. j9- T- 67. Polium. Dot». Pempt. 283- (33 j Teuerium Capitülis Pcduneulatis &c. Polium montanum album ferr. latifolium. barr. Rar.3*5. T. 1079,1078. a Pol. Monlpeliacum. J. B. Hifi. UI. p. 699.  Dl D Y N A M I A. 297 M A n n ü s, dergelyke van Java ontvangen hebbende, merkt aan, dat dezelve een Heefterige,' ronde, gladde Steng heeft, van een Voet hoog, 1 In die van Jamaika waren de Stengen vierhoe-5 kig , mids de hoeken verliezende door Ouderdom, T h y m b r a. Kun. Dit Gefiagt heeft den Kelk byna Cylindrifeh, dat is Rolrond, met twee Lippen, wederzyds met een ruige Streep uitgemonfterd endenStyl ten halve in tweeën gedeeld. Ik geef 'er den naam van Kun aan, om dat de Geftalte der Planten ,daar in begreepen, veel naar die van 't voorgaande Gefiagt zweemt. Twee Soorten zyn flegts van hetzelve bekend, naamelyk (i) Kun met geaairde Bloemen. Deeze, die door fommigen voor de Echte Thymbra is aangezien , groeit in Klein Alle en op den Berg Libanon. Zy heeft iets dat naai de Thym en Hyfop gelykt, doch aan de Keul koml fi) Thymbra Floribus fpicatis. Syft. Nat. XII. Gen. 708 p. 389. Veg. XIII. p. 441- GOUAN Monsp. 274- Thymbra fpi cata verior Hisp. barr. Rar. 28I.t. 1230. Thymum ma ju longifolium 8cc. PLUK. Alm. 368. t. M«. f. 5. Hysfbpu! Capirata Africana. Moris. Hifi. III, p. 3«i. Satureja hirluti piirpurea Olibani. Dod. Mem. TS ii. DEEL* ix STUK. IV. Afdeel, XV. joofdtuk» Gymno'pcrmia, I. Thymbra, fpieata. Geaairde. I  304 TWEEMAGTIGE KrUIDEWJ IV. Afdeel. XV. Hoofdstuk.r. Ntpeta Caiaria. Gemeen. i 'j 3 Het bevat vyftien Soorten, waar onder eenige Ooftindifche, als volgt. (i) Kattekruid met geaairde Bloemen, de Kransjes eenigermaate gejieeld, en gejleelde Hartvormige Zaagswys'' getande Bladen. Dit is 't Gemeene Kattekruid, in onze Neierduitfche Taal, als ook in de Franfehe en En» gelfche, doch in de laatfte Catmint genaamd , om dat men het tot de Kruifemunt betrokken heeft gehad , en dat deszelfs Reuk de Katten fchynt te behaagen. Het groeit in veele deelen van Europa, als ook in Virginie, wild cn wordt in de Tuinen geteeld. Men noemt het in 't Engelfch Dok wel Neppe, en by ons Nept, welke benaamingen met de Latynfche Nepeta eenige over:enkomst hebben. 't Is een Kruid, veel hooger dan de Kruizenunt opfchietende, en ook veel grover van Gewas, met een zonderlingen Reuk en zeer bit:er: weshalve het als een Maagmiddel geroemd wordt en tot Windbreeking, afdry ving der Wormen en afzetting der Stonden dient. Men kan het sap inwendig , en het Kruid in Aftrekzei of ook :ot Baadingen laaten gebruiken. (i) Nepeta Floribus Splcatïs Sec, Syji. Nat. XII. Gen. 710.' ). 390. Veg.Xttl. p, 442. GoUAN Monsp. 274. GoBT. Belg, 163- Ger. Prov. 274. Nepeta Fl. interrupte fpicatis Sec. fV. Cliff] R. Lugdb. 31s. Gron. Virg. 6s. Mentha Catarfa imlgaris , major & minor. C. E, Pin. 228. Catajia Herba. )0d. Pempt. 99. LOB. Ie. 511.  D IDYNAMIA. 305 {•2) Kattekruid met gepluimde Bloemen en Hartvormige gejteelde faauw gekartelde Bladen. Dit Kattekruid, dat C l ü s 1 u s aan den Voet der Ooftenrykfche Bergen , en voorts in Hongarie , overvloedig groeijende gevonden beeft, ss hooger van Gewas dan bet Gemeene en fierkcr van Reuk. De Bloemen zyn meer Bluimach* 'dg veifpreid en niet zo digt geaaifd. (3) Kattekruid met gefteelde Kransjes die gétuild zyn, en gefteelde langwerpig Hartvormige .getande Bladen. Van de beide voorgaanden verfchilt deeze inzonderheid door de Kleur der Bloemen, dieniet witachtig, maar paarfchblaauw of Violet zyn, waar van zy den bynaam heeft; De Groeiplaats is in Spanje. (4) Kattekruid mèt getroste Bloemen, de Trosjes vyf bloemig , de Bladen Lancetswys' Hartvormig, getand en Wollig. Ir (i) Kepeta Flor. paniculatis &c. Nepeta. Caule paniculatc &c. R. Luidfr. 316. Nepeta Pann. major & elatior. MORIS Hifi. III. p. 4'S- S. tl'. T. 6. f. 6. Mentlia montana vert! oillata. C. B. Pi». 217. Menthaftrum msntanum. Clus. Pann 535. Ic. J86. JACCJ_ Aujtr. T. 2+. Vind. 106. (3) Nepeta Verticillis peduncülatis corymbofis fcc. Nep, montana purpurea major, fparli SdicS. barr. Ic. 601.BOCC Mas. tl. p. 4s. T. 36.Cataria Hisp. Bttonics folio. Tournf, Inji. Z02. (4) Nepeta Flor. Racemofis, Racemulis quitiquefloria Sec. V Feil. Deel, IX. Jtus» IV. Afdeel,? xv. Hoofde STUK. . II. . Hepeta Pannenicaj Ooltenryks. Vïelacedi Violet; IV. Hepetellai Klein;  Ö i b i S i tó i A|, 3O7 Van deeze drie Soorten groeit de eerfte in |*W de Ukrainë, anders de Krim genaamd,in Tartarie ^ de tweede in Spanje; de derde op ?t Ëi- Hoofd4 land Sicilië. De gemelde Spaanfche heeft, 'vol- STUK* gens J. Bauhinus, wel drie Ellert hoogteen^ZÜ" is fterk van Reuk , met paarfchachtige Bloemen. De Siciliaanfche, laatst gedagt, heeft de Bloem en Reuk van Lavendel, volgens Boccone. Deeze komt in de openbaare Kruidtuinen voor. Behalve een Plant, naai bet gewooné Kat-, topt** tekruid gelykende, uit Oostindie , en waar vanGrys.' ik Oen aanzienlyken Tak bekomen heb , vondt de Heer Thühbeug in Japan een Soort van dit Gefiagt, door hem Grys genaamd, daar ik hier, in Fig. a, op Plaat LVI, de Afbeelding van mededeel» Derzelver ronde Steng en Bladen zyn met eene witachtige Wolligheid bezet^ de Bladen van boven donker groen, van onderen grys , Lancetswys' Hartvormig van gedaante* De Bloemen fchynen Troswyze vergaard te zyn. Daar onder is, by Letter B, de Bloemkelk van 't gedagte Oostindifche Kattekruid, zondet Bloem, vertoond. (8) Kattekruid met ongejleelde Kranswys''ge- ]j™'ta aair de Bloemen, Lancetvormige Blikjes , itatica. van langte als de Kelk, en gefteelde Bladen.ltallWnfch' Dee* 3Ti. R, Lugdb. 316. Korminum fpicatum Lavandulx Flore & Odore. BOCC. Sie. 48. T. 2f. f- (i) Nepeta Flor. fesfilibus verticillnto - fpicatis &c. Mentfra Cataria minor Alpina. C. B, Pin. 128. Predr. 110, Va- II. Deel. IX. Slim,  $08 TwEEMAGTIOE KRUIDEN. IV. Deeze Italiaanfche heeft SteDgetjes van een Afdesl. yoet hoog t met Hartvormige, ftompe, gekarHoof'd telde Bladen en witte Bloemen. stuk. , , ix. (9) Kattekruid met ongepelde Aairen aan t s"rV,u. end en byna Hartvormige ruige Blikjes, de woii.g." BladenJtomp Hartvormig. Op 't Eiland Kandia is de Groeiplaats van deeze Soort, welke door haare Wolligheid uitmunt. Alpinus heeftze afgebeeld onder den naam van Scordotis, welke afkomftigis van Pumus, een Kruid betekenende, dat naar het Waterlook gelykt. Zy hadt rondachtige dikke Wollige, witte Bladen; een Vleezigen Wortel,ruikende fterk naar Knoflook en zeer heet van Smaak zynde. x. (10) Kattekruid met ongepelde Aairen aan 'f löiwont end> ETmde geurde Blikjes en de boüg. venjle Bladen ongepeld. In Spanje en Portugal is de Groeiplaats van deeze Soort, die een knobbeligen Wortel heeft , met enkelde Stengen en langwerpig Hartvormige, (9) Ntpeia Spieis fesfilibus terminalibus &c. Am. Acad. IV. p. 317. Scordium alt. Lanuginofius verricillatum. C. B. Pin. 248. Scordotis. alp. Exot. 284. Tl 283. Clus. Hiff. (10) Ntpeta Spicis terminalibus fesfilibus &c. U. Cliff. K. Lugdb. 316. Mentha tuberofl Radice. C. B. Pin. Nepeta tuberofa ipicata Hispanisa. Bocc, Mus. ii. p. 4*. t. 36. BARK. /«• h31.  DlDYNAMIA. 309 ge, rimpelige Bladen. De Aairen zyn door roo- IV. de Blikjes verdeeld , die de Kelken bedekken , Af^el' dat een byzondere aartigheid geeft aan dit Kruid ; Hoofd» de Bloemen Violet hebbende, STÜK' (11) Kattekruid met end- Hoofdjes, de Meel- xt, draadjes langer dan de Bloem, de Bladen vifgMca. Lancetvormig. virgtnifch. Deeze Virginifche heeft kleine fmalle naauwlyks ruikende Bladen , die een weinig grys zyn: de Bloemen witachtig in ronde Tuiltjes vergaard , aan 't end der Steng, digt getropt. De Onderlip is Zaagswyze getand, doch niet hol, gelyk in andere Soorten. (12} Kattekruid dat een gekranste Aairheeft xir. f met Draadachtige Blikjes en Lancetvormi-ca. ge Bladen, die van agteren (*) geheel ef'hi^^" fenrandig zyn. (13) fn) Nepeta Capitulis terminalibus &c. Cünopod. Fol. Lanceolatis. H. Cliff. 30J. Gron. Virg. 6j. Cl<'nop. Amaraci folio, Flor. albis. pluk. Am. 110. t. 85. f. 2. Moris. Hiji. Hit S. 11. T. 8. f. uit. (12) Nepeta Spica verticillati Bradleis Fiüformibus , Fol. Lanceolatis inferne integerrimis. Mant. $66. Nepeta Malabarica &c. MoRls. Hifi- III. p. 43 J. (*) De Bladen hebben een bovenfte en een onderfte oppervlakte, doch de Punt noem dc het voorste en den Voet het agterfte. Zo ik hier van onderen gezet had, dit zou zeer dubbelzinnig zyn. V 3 ii. Deel ix, Stuk.  jiq TwEEMAGTIGE K r u i d e n. IV. (13) Kattekruid met de bovenfte Lip der Bloe* ^ xt^ei" men effenrandig en zeer kort. Hoofd» stuk. Deeze beide, zeer veel naar elkander gely* X11i. kende Kruiden, groeijen in Oostindie. De Heer Nepeta , jw««._ JLink^us ftelt, met reden, twyfclachtig, of dileh!tm" ^et ^e Leucas van den Hoogleeiaar J. Beumanhüs, onder de Ceylonfche Planten afgebeeld , en dus wegens de groote witte Bloemen genaamd, zy. Inderdaad, die Bloemen hebben, wegens haare groote Lepelachtige boven - Lip, geen overeenkomst ter wereld met de bepaaling van deeze laatfte Soort. Ook verfchilt 'er die van Mor 1 son grootelyks van, zo ten opzigt van 't Gewas , als van de Bladen en Bloemen, De jonge Heer Bormannus, niettemin, brengtze ook hier t'huis. xiv. (14) Kattekruid met geaairde Bloemen en Vinfeddedtg'. deelige effenrandige Bladen. Deeze Siberifche , Lavendel met verfebeidelyk ingefneedene Vettckous-Bladen by Amman gs- (13) Nepeta Corollarum Labio (ïipetiore integerrimo bre\isGmo. Nepeta Indica rorundiore folio. Moris. ats. S. 11. t. 6. f. 7. Leucas Fol. fubrotundis ferratis Fl, albo burm, "Zeyl. 140. t. 63. an ? Kam - Kuika. Hort. Mal. X. p. 179. t. 90. Raj. Hifi. III. p. 296. Burm. Fl Ui. p. 126. (14) Nepeta Flor. Spicans, Fol. pinn.tifidia integerrimis. Lavandula Monnna &c. Aan. Rutb. 69. Lavand. Fol. ovatis fepe lobatis. GMFX. Sib. III. p. 242. t. SS- Betonica Siberienfis. walth, Hort. 122. t. 20.  ]3 ï d v n a m I a. 3jï getytëld, heeft een vierhoekige ruige Steng van JV^ byna een Voet hoogte en een zeer lange Aair xv. van digte Bloemkransjes. Zy ruikt naar Kruife-Hoofdmunt. Die van Irkut bedienen 'er zig van, zo de Heer Gmelin aantekent, tot Zweetitoo-/^^. ven, tegen de anderendaagfche Koorts. Ook werdt het Afkookzel, volgens Stellerus, door fommigen tegen de witte Vloeijing aangepreezen. (15) Kattekruid met geaairde eenzydige Bloe- j™;ta men, Hartvormige laaie Bladen, een Hee-pg™^ fterige Steng en zeer kleine Bloempjes. Op Jamaika is de Groeiplaats van deeze, die de Steng vierhoekig heeft, een Vadem hoog , effen , gearmd, naauwlyks Geurig: de Bladen gefteeld, Hartvormig; de Bloemen geel. S 1 d e r 1 t 1 s. Yzerkruid. De Lavendel reeds onder de Hcefters befchreeven zynde, zo wel als de drie eerfte Soorten van dit Gefiagt, kome ik thans tot de volgende , naamelyk. f4.1 Yzerkruid dat Kruidig is en ftekelig ge- SiZ)t!s w haaird, p^foUata. Dooiblar d'S- f15) Nep'ta Spicis fccunrlis ,Foliis Cotd. nudis &c. Galcopus mocerior, Fol. ovato - acuminatis fenatis &c. Brown. Jam. 259. f4) Siderins Herbacea hispido -Pilofa &c. Sid. Onent.Phlomidis folio. ToURNF. Cor. izi Stachys Foi. obl. acutis amplexicaul.bus Serratis. R. Lugdb. 311. GOUAN Monsp. z77. p v4 ii. DEEL, ix, STUK.  3*2 TwEEMACTIGE KrUIDÉN. Afdek,. lmalrd ' mt de hovenrte ^en de Steng xv. * omvattende. hoofd* ïtuk. ln de Levant en LaDguedok fchynt de GroeiBkotzaa-plaats te zyn van deeze Soort, die de ondcrfte d,sc' Bladen gefteeld, de bovenften ongedeeld heeft cn by de Bloemen fpits Hartvormig. De Afbeelding is door den Leidfchen Hortulanus Meerburg uitgegeven (*]. v. (5) Yzerkruid dat Kruidig is, zonder Blikjes; wnta™'? üe Kelken grooter dan de Bloem en gedoomd j Bergs, de boven-Lip driedeelig. Van deeze Italiaanfche zyn de Bloempjes geel met een rosfen rand , en de Kransjes zesbloetnig, zegt de Ridder. De hoogte is omtrent een Voet en de Geftalte byna als die der volgende Soort. Op Steenige plaatfen groeit het regt op, doch in Velden vindt men 't leggende. vi. (6) Yzerkruid dat Kruidig ist neerleggende , Romana. Roomfch. (*) Jlfl. van ztldz. Gewas/en. Tab, XXVU(5) Sideritis Herbacea ebrafteata &c. Cunila Cal. Iablo fpinofo. fl. Cliff. 313- Ups. 169. GO'jan Monsp. 277. R. Lugdb. 329. Sid. montarn pacvo varioque Flore. C. B. Piu. 233. Sideritis montana parvo Flore. Col. Ecphr. i. p. 195. t. 196. (6) Sideritis Herbacea procumbens ebracteata Stc. Cunila Ca!. Lacinia fuperiore Utiori ovata rrinervi. H. Cliff. 313. R. Lugdb. 32r. GcuAN Monsp. 277. Sideritis genus Verticillii fpinofis. j. B. Bijl. III. p. 425. MoaiS. Hift. lll. S. II. T. 12. f. s.  D I D Y N A M I A. 313 zonder Blikjes,met gedoomde Kelken w Ptmpt, 153, Lamium luteisrn. Lob. Ie. j'rti  DlBYNA mia, 339 gen door geheel Europa , ja zelfs ia Rusland, IV: aantreft. In onze Nederlanden is de laatfte minst Af°ee&; gemeen. R 1 v 1 n ü s hadt de eerfte, zeer onei- Hoofd* gen, Ladanum getyteld , zo D 1 llen iusSTUK* aanmerkt, die derhalve den naam veranderde m/p?rl?aT Tetrahit, welke aan het Yzerkruid, als boven, is gegeven. Dje zelfde Autheur hadt de derde Galeobdolon gebeten. Zie daar den oirfprong der Latynfche of Griekfche bynaamen. De Nederduitfche meen ik duidelyker te zyn* Wegens het Loof, vry veel naar de Hennipbladen gelykende, noemde Boer ha ave de tweede Cannabina, welke voorkomt met paarfche, witte en groote geele Bloemen , die paarfche Lippen hebben. De laatfte, zynde de derde Doove Netel van DonoNéus, is geheel Geelbloemig en verfchilt in Vrugtmaakendé deelen eenigszins van de anderen , als de Lippen effen en ongetand hebbende. Haller heeftze Cardiaca met Hartvormige Bladen getyteld. Zy komt ook met fmalle en fomtyds met wit of zwart gevlakte Bladen voor, en geefc kruipende Scheuten uit den Wortel, gelyk de Munt. In 't algemeen hebben deeze Planten een Krui* dige vierhoekige Steng, met gepaarde niet verdeelde Zaagtandige Bladen en Bloemkransjes , digt om de Steng of Takken zittende, die zig zeer ftekelig vertoonen, alzo ieder Kelk omringd is met gebaarde Elsvormige Blikjes. De eerfte heeft de bovenfte Takjes ruigachtig of Wollig, de andere heeft dezelven ftroef. De hoogte is Y a van II. Peel. IX, stuk,  340 TWEEMAGTIGK KRUIDEN. IV. van een Voet tot een Elle. Voorts moet menze 'Afdeel. door de bepaalingen en Afbeeldingen onderHoofd- fcheiden. STUK, Bkotzea* Betonica. Betonie. dige. De Kelk is in dit Gefiagt gebaard, de Bovenlip van de Bloem opklimmende platachtig, bet Pypje Rolrond. Behalve het gewoone Kruid van dien naam zyn 'er nog vierSoorten in begreepen, naamelyk. i. (i) Betonie met een afgebroken Aair, de mido%Tna"„ deljlip der Bloemlippen uitgerand hebbende. Gemeene. ^ ^ru^ s dat hier in de Hoven geteeld wordt, groeit wild in de Zuidelyke deelen van Europa, in Switzerland,Ooftenryk, en is inde Bosfchen van Rusland zeer gemeen. Men noemt het, volgens den Latyrjfchen Winkelnaam, in'tFranfch Betoine, in 't Engelfch Betony en by ons Betonie. De Steng is opgeregt en groeit een Elle hoog. De onderfte Bladen zyn lang-, de bovenften kort- of ongefteeld, langwerpig Hartvormig, rimpelig en ruig. De Bloemen maaken een (l) Betonica SpicJ inte«upt3 , Coroll. LaciniS Labii intermedia emarginata. Syst. Nat. XII. Gen. 718. p. 394- Veg. XIII. p. 446. Gort. Belg. i«9- Kram. Au/Ir. 16%. Hall, Helv. 645. Gooan Monsp. 27«. Ger. Prov. 273. Fl. Suee. 487. H. Cliff. 310. R. Lugdb. }i6. Betonica putpurea 8c alba. C, B. Pin, 2jj. Betonica, Dod. Pempt. 40. L01. It. S>2.  D i d y n a m i a.' 341 een gebladerde Aair , uit afgezonderde Krans- IV. jes beftaande. Zy zyn natuurlyk paarfch, maar FXvEU men vindtzeook bleekrood en geheel wit, doch Hoofd- , zeldzaam. STÜK^ De Smaak is Zoutachtig, een weinig Kruide-•jp£u£. rig en die der Wortelen bitter. Het is als een Hoofd- en Wondmiddel aangepreezen geweest, doch men heeft den Reuk nadeelig bevonden in het verfche Kruid. Het gedroogde kan tot een Niesmiddel dienen en de Wortels purgeeren Iterk met braaking : des het veiligst is zig daar van te onthouden, 't Schynt dat de kragteu aanmerkelyk naar de Groeiplaats verfchillen. ( die dezelve in de Levant heeft gevonden. De hoogte is twee Voeten , zegt Gouan. (3) Betonie met de Aair van onderen gebla- nr. derd en de Helm der Bloemen tweedeelig.Alof^"f°sm- (z) Betonica Spied integrS , Coroll. Lacinia Labii intermedia integeuima. K. Lugdb. 316 Bet. Orientalis &c. Tournf. Cor. 13. gouan" Monsp. 27S. (3) Betonica Spica Bafi foliofa &c. jaco^. Vindob. zst. Horminum minus album Betonicct facie. C. B- Pin. 230. Prodr. 114. Betonica montana lutea. BABR. Ic. 335? Betoni- Y 3 I, Deel. IX, Stuk.,  544 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. 3 Afdeel Óien Mam zynde' voISens deD Sloten Kruidxv. kenner Clusius. Hoofd Het heeft een Steng van twee of drie Voeten SHL.-,h0°8tej die ruig is ^k hec gehee'e Kruid,en diSe. ]aDg gefteelde Hartvormige Bladen , van een Handpalm groot. De Bloemen komen voort in lange Aairen met kleine Blaadjes onderfcheiden en fteeken ver uit de Kelken, zynde paarfchachtig van Kleur, met een ruigen Keel. Dit Kruid wordt, in hoedanigheden , byna gelyk gefield met de Witte Doove Netelen. Vaillant, een der bekwaamfle Kruidkundigen zynes tyds , hadt hetzelve bevonden een uitmuntend Middel te zyn om Gezwellen tedoenverflaan. Hy deedt de geheele Plant in een Mortier kneuzen en maaktze dus tot een Pap , welke daar tweemaal 's daags verfch opgelegd werdt f*). De Olie, die eenigen tyd op de Bladen gedaan heeft, is onverbeterlyk tot Geneezing van PeesKwetzuuren en Brandfteden. Men bedient zig in Vrankryk , ten platten Lande , met Vrugt inwendig van het Aftrekzei der Bladen en Bloemen, in Water, tegen het Graveel - Kolyk , Klier - Gezwellen en het Zydewee (f;. H. (2) Andoorn met zes of meerbloemise Krans» Stacnys 0 Paluftris. 1£f Moeras- (*) Mem. de l'Acad. 17J7. p, 35,. ft) TOURNF. Herb. env. Par. p. 157. O) Stachys Vert. ,'exfloris, Foi. lineari. Lanceol. &c. Gort. Eelg. &c. Stachys paluftris fcetida. C. C. Pm. i3s. Stachïs Agultica. Tab. Ic, 577,  34-Ó Tweëmagtige Kruiden; IV. Van deeze twee is de eerfte, in Duitfchland ^FxvEL en Switzerland op de Bergen groeijende, donHoofd- ker, doch de laatfte byna geheel wit van Kleur. STUK» Zy komt niet alleen in Duitfchland, maar ook Bkotzaa--^ vrankryk en Engeland voor. De Steng is by de drie Voeten hoog en heeft gefteelde gewolde Kransjes, die fomtyds beftaan uit veertig Bloemen , met Elswyze Blikjes onderfcheiden. Dit laatfte Kruid wordt Stachys van D i o scorides genoemd door Lobel en is de eigentlyke Welriekende Andoorn , boven gemeld. De Bladen zyn ongemeen zagt op 't gevoel en hebben ook geen fcherpheid van Smaak, zo Tournefort aanmerkt:des dié Autheuren, welke dezelven ruuw noemen , een andere Soort op 't oog gehad moeten hebben. Van deeze zyn de Bloemen paarfchachtig en fomtyds wit; de Bladen komen ook fmaller voor en drievoudig , zo Vaillant aantekent. Van de Duitfchers wordt dit Kruid, zegt Lobel, Veld-Andoorn geheten. v. W Andoorn met dertigbloemige Kransjes ,fteecft'ttïr kende kelken en een ruige Steng. Kan. f diaafch. W tafloris. li. Ups. Stach. Fol. oblongo -cordatis Sec. H. Clif. R. Lugdb. 317. Stjchys major Getmanica. C. B. Pin. -36. Stachys. FüCHS. Hifi, 766. dod. Pempt. 90. Lob. Ic. 53°. (s) Staebys Vert. trigintafloris &c. GouAN Monsp, 283./V. Ups. 170. Stach. Fol. obfeurevitente&c. Walth. Hort. io(. T. 19. Stachys Cietica. C. B. Pin. 235. Prodr. 113.  3J8 TWEEMAGTIGE KrUIDEN. IV. overvloedig gevonden wordt, doch elders Vreemd Axv.EI"is' By ons komt de Gemeene in de Duinen op Hoofd* veele plaatfen voor. In Vrankryk noemt menze stok» Marrube blanc, in Duicfchland Weisfer Andorn, df^>'zaa'in Engeland Horehound. De Neerduitfchenaam, dien men ook MalrovieenMzrokigefpeldvindt, is, gelyk de Franfehe en anderen, van den Latynfehen Marrubium afkomftig. Anders wordt zy by ons ook wel Witte Andoorn geheten. Het Kruid heeft vierkantige Stengen van omtrent een Elle hoog en ovaalc Bladen, die rimpelig zyn met kleine en groote Tandjes bezet, Haairig en als met wit Poeijer beftooven. Het heeft dlgte Kransjes, ongefteeld, en witte Bloemen. De Reuk is fterk, iets van Moskeljaat hebbende, zo Hofman wil, en niet zeer aangenaam ; de Smaak uitermaate bitter. Het heeft in de Geneeskunde een aanmerkelyk gebruik, inzonderheid tot Zweet- en Pisdryving, de Verftopping openende en het gene vast zit oplosfende. Tot verwekking der Maandftonden, in Borstkwaalen en verhardingen der Ingewanden, kan het, op verfcheide manieren bereid, van dienst zyn. Inzonderheid ftrekt het uitwendig, in Pappen gebruikt, tot Oplosfing en verhoeding van 't Heet Vuur. Men wil dit hetzelve het Prafium zy van Dioscorides, en onder dien naam komt het fomtyds in de Winkelen voor. (6) Mal-  didynamia. 359 (6) Malrove met Hartvormige rondachtige, IV. uitrandig gekartelde Bladen. Afdezl. HoOFD- Door een uitgerande Haairige Bovenlip der stuk. Bloemen , verfchilt deeze Kaapfe van de vol- VU- ..ii i Marrw gende, die zeer naar dezelve gelykt, zegt d&hiumAS-Ti. Ridder. Ik heb een Tak die Heefterig is, ko-~he> mende anders met de bepaaling overeen en de Bladen van onderen Wollig hebbende, niet van beide zyden , noch effenrandig , gelyk in de volgende Negende, noch langwerpig, gelyk in de Tweede Soort, welke beiden ook in Afrika groeijen, zo de Hoogleeraar N.LBormankus aantekent. (7) Malrove met Hartvormige rondachtige , byna Tandswys' gekartelde Bladen en Jlomp Kruibladitientandige Kelken. gz' Een zeer fraaije Afbeelding van dit Gewas , dat in Italië en Spanje groeit, geeft de geleerde Italiaan Boccone, op de Tytclplaat van zyn Muféum. De Steng is Heefterig,opgeregt, met gefteelde Bladen, die zeer ruig en van onderen Haai- (6) Marrubium FOÏ. Cordnto - fubrotundis , emnrginatocienatis. H. Ci/f. 311. R. Lugdb. 314. Pfeudo-Dictamnus Africanus &c. Comm. Hort. II. p. 179. T. 90. Marrub. album totundifol. minus &c. Pluk. Alm. 242, T. 30S. f. 2. Mart. DiiSt. fpurii Foliis & facie. Hekm. Par. p. T. 200 ? (7) Marrubium Fol. Cord. fubrotundis Sec. Pfeudo - Didïajnnum nigrum rot. 6c crispo folio. Bocc. Mus. II. p. is*. T. 129. Z4 II. Deel IX, Stuk,  3ÖP TWEEMAGTIOE KrüTDEN. IV. Haairig zyn. Het heeft, in Trechterachtige Kelafxvf*" ^en' Paai'fche Bloemen, met de BovenliprondHoofd» achtig, onverdeeld. De Meelknopjes komen niet stok. buiten den Keel. Des maakt het een verfchildfg!tzaa~ lende Soort uit, van de Malrove met Bladen en gedaante van Valfch Diptam, by Hermanbus, welke de Bovenlip gebaard en de Meeldraadjes lang heeft, zegt de Ridder. vm. {%) Malrove, die den rand der Kelken uitgetiu^'ah- hreid heeft, met fpitfe Tandjes. panicum. spaanfche. jn (ieeze js de Bovenlip der Bloem in drie of vieren gedeeld en zy heeft de Kelktandjes beurtlings kleiner, even als in myne Kaapfche voorgemeld. De Bladen zyn groot, byna rond, wit en ruig, aan den rand gekarteld. De Groeiplaats is in Spanje. tx. (9) Malrove die den rand der Kelken plat en inaamnlu Haairig heeft , de Bladen Hartvormig ^vaifch- holrond, de Steng Heefier achtig. Men vindt by Tournefort een fraai je Af- (8) Marrubium Calyc. Limbi» pitentibus Sec. H. Cliff. 312. Ups. 169. r. Lugdb. 3ij. gouan Monsp, 284. Marr. alb. rotundifol. Hisp. herm. Par. T. p. 20,. Marr. fubrotundo folio. barr. Ic. 767- bocc. Mus. II. p. 167.T. 121. (9) Marrubium Cal. LImbis planis vilioiis &c. tl. Cliff; R. Lugdb. &c. Pfeudo - Ditramnus veiticülatus inodorm. C. B. Pin. 22i, Tournf. In/l. 188.T. 89. Pfeudo - Di&amnum. Dod. Pempt. 231. Lob. Ic. J02.  D I D Y N A M I A. 361 Afbeelding der Bloemen van dit Kruid, die uit IV. een Trechterachtigen Kelk fpruiten. Het Kruid Af™el' zelve gelykt veel naar den echten Dióramnus, Hoofdwaar van het den naam heeft (*), doch verfchiltSTUic,w< daar van door zyne gekranste Bloemen , en daty/)tr^9* het geen Reuk heeft. De geheele Plant is met een digte Wolligheid bekleed. De Groeiplaats wordt op Kandia gefteld door den Ridder j maar Lobel zegt, dat het in Italië en elders voortkome. (10) Malrove die den rand der Kelken langer x. dan het Pypje en Vliezig , met de groote Hum Ace- hoeken gerond heeft. "f^{aJ- achtige. Op Kandia zou ook deeze huisvesten; want de aangehaalde Valfche Diptam van Bak relier was van daar afkomftig (f). Hy vergelekt den Kelk byeen Kroes of Kommetje, waar in men Metaalen fmelt, in 't Griekfch Choanos, en dus heeft dezelve ook de figuur van een Bekertje. Na 't bloeijen, zegt Linn Aïus.groeit de (*) Men zal dien, gemeenlyk Dia. Creticus genaamd, in "t Gefiagt van Orégo befchteeven vinden. (10) Marrubium Cal. LimbisTubo longioribus Sec gouan Monsp. 2,2. Pfeudo-Dicï. acetabulis Moluccz. C. b. Pin. 2^z. Tournf. fr.ft. H%- Drtïatnnus falfiis verticillarus Pericarpio Choanoide Creticus. barr. Ic. 129. (■f) De aanhaaling is wel, Fericarpio Conoide Bceticus, als wanneet zy uit Spanje zou zyn ; doch, zo wel op de Plaat als in de belchtyving, ftaat de Tytel zo , als ik die» heb. _ L 5 II. deel ix, Stuk.  3Ö2 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV*. de rand uit, wordt eens zo lang als het Pypje, AFxv.EL' zynde kaal en Vliezig, niet ruig, gelyk in de Hoofd- voorgaande Soorten. Op de kant heeft hy twinstuk. tjg jjoejjeu f je kleinften fpits, de breedften zeer J^f'***'üomp en rond. De Bladen zyn Hartvormig, diep Zaagtandig, dun en ruighaairig. Leonurus. Hartgefpan. De Meelknopjes zyn met glanzige Stippen (*) befprengd in dit Gellagt, 't welk de gewoone Bloemplant, Leonurus genaamd, niet bevat, hebbende maar de vier of vyf volgende Soorten. i. (i) Hartgefpan met de Stengbladm LancetvaréaVZV. mig driekwabbig. Gemeen. Volgens den Latynfchen naam Cardiaca noemt men dit Kruid in 't Hoog- en Nederduitfch Hartgefpan; waarfchynlyk wegens de byzondere Hartfterkende hoedanigheid , welke daar aan is toegefchreeven geweest. De Franfchen heeten 't zelve Agripaume, de Engelfchen Motherwort> dat is Moederkruid: want men vindt het te- (*) Fur.Uis Os/eis, dat is met Beenige Stippen, ftaat in de Lyst der Geflagten, aan 't Hoofd deezer Klasfe. (i) Leonurus Fol. Cauünis Lanceolatis trilobis. Syfl. Nut. XII. Gen. 722. p. s9«. Kg. XIII. p. 449. Mat. Mei. 308. Gobt. Belsr. 171. Fl. Suec. 49*. KRAM. Auflr. 175. GoUAN Monsp, Scu H. Cliff, 313. r. Lugii. 312. Marrubium Cardiaca di&uin, C. 3. Pin. 230. Cardiaca. TOURNF. lnfl. lig. T. 87. DOD. Pempt. 94. LOB. h. 516.  DlDYR AMIA, 369 Deeze Levantfche, door Nissom us voor- IV. gefield, heeft de Kransjes zonder eenige Om- Afx3yKI-^ windzels. Zy fchiet eens Mans langte hoog. Hoofdstuk. C4) Viltkruid met Lancetvormige Wollige Bla- iv. den, by de Bloemen Eyrond, en gewoldeLyehniïll Borlielige Omwindzels» salie-* J 0 . blaclig, In de Zuidelyke deelen van Europa is de Groeiplaats van deeze , die Phlomis Lychnifis van Clusius genoemd wordt, en door hem onder de zelJzaamfte Planten van Spanje is afgebeeld. Lob els Afbeelding is van hem ont. leend, zo wel als die van DodonjEüs. Hec Loof gelykt zeer naar dat van Salie , doch is • fmaller en zo digt met Wolligheid begroeid , dat men 'er ook Lamp - Pitten van maakte. Hier van heeft het Kruid zyn Griekfchen naam Lychnitis, en wordt deswegen ook van de Spaanfchen Candilera geheten. Het groeit, volgens Godan , een Elle hoog en heeft vry meer Kransjes dan de eerfte Soort, welke met Eyronde ongefteelde Bladen, als Blikjes, gefchoord zyn. Die van Dil- »: (4) Pbhmh Fol. Lanceolatis tomentofis Sec. Mill. J3H7. T. 20s. Phlomis Fol. ligulatis Sec. SAUV. Minsp. 143. GouAi* Monsp. 286. Geb. Pro-u. 164. Veib. anguftis Salvia: foliis. C. B. Pin. 240. Verbascum fylv. Fol. Salvia: tenuifoüs. LOB. U. 5ss. Stcechas praüongo & angufto folio. Barr. Ie. 1321. Phlomis Lychnitis. clus. Hisp. Ie. p. 379. Verbascum fylveftre. Dod. Pempt. 146. &, Phlomis Salvifolia lutea &c, Dill. Elth. uts. f. 307, . Aa ii. Deel, ix. stuk.  37° TWE EMAGTI GE KRUIDEN. IV* Dillenius fchynt eene Verfcheidenheid van Aïxv.EL' cen of andere uit te maaken. Hoofd. stuk. Cs) Viltkruid met de Bladen overhoeks gevind; v. de Blaadjes gefnipperd; de Kelken gewold. Phlomis ^GetaTp- C6) Viltkruid met Eyronde Bladen, die van Petd- onderen Wollig zyn; de Omwindzels Els- Samia. vormig geftrekt driedeelig. Driedeelig. vu. C7) Viltkruid met ftekelige Borftelige Omwind- yenüha ze^s' de Bladen langwerpig Eyrond en stekelig. ruuw; de Steng Kruidig. vin. (8) Viltkruid met Elsvormig ftekelige Omwindk^obbeilg. %eis '•>de Naden Hartvormig ruuw; de Steng Kruidig. Van deeze vier, door haare bepaalingen genoegzaam onderfcheiden, is de Groeiplaats der eerfte (5) Phlomis Fol. alternatim pinnatis &c. Phlomis Or. Fol. laciniatis. TOURNF. Cor, 10. R. Lugdb. jig. N. 4. f6) Phlomis Fol. ovatis fubtus tomentofis, &c. Phlom. Invol. Radiis Sub. ftricïis. //. Cliff. 31J. R. Lugdb. 318. N. 3. ïhl. Samia Herbacea Folio Lunarire. Tournf. Cor. 10. (7) Phlomis Involticris Setaceis hispidis &c, H. Ups. 171. Cliff. 315. R. Lugdb. 318. n, 2. gouan Monsp. 286. GER. Prov. 264. Marrub. nigr. longifoliura. C. li. Pin. 230. Herba Venti Monspetienlium. j. b. Hifi. iii. App. p. 854. Heiba Venti. Lob. Ie. $30. (8) Phlomis Invol. hispidis Subulatis Sec. Phlom. Fol.Cotdiformibus &c. Ali. Goett. 211. T. 12. Phlomis Urtica: folio glabra. Amm. Ruth. 40, 35. Gal.maxima Fol. Hoimici. Suxb. Cent. i, p. 4. t. 6.  Didynamia, 371 eerfte in de Levant, der tweede op Samos,der IV. derde in Perfie, Tartarie en de Zuidelyke dee-A™vfL: len van Europa , der vierde op de Velden van Hoofd-' Siberie. Die, welke Herba Venti of Windkruid3TÜK* van Montpellier genoemd wordt, groeit aldaarperJZ"""' twee Voeten hoog, hebbende ftyve ruuwe getande Bladen en blaauwachtig paarfche Blóemen. De vierde heeft eens Mans langte(*)en is aan de Wortels met Knobbels gelyk Aardappelen begroeid. De Kelken zyn ftekelig getand , zo wel als de Bovenlip der Bloemen. In Arabie vondt Forskaohl een Viltkruid met witte Bloemen, dat de Omwindzels Palmswys' Draadachtig hadt, de Bladen Eyrond Zaagtandig. (9} Viltkruid met Lancetvormige eenigermaa- ix. te Zaagtandige Bladen, end - Hoofdjes en ztiUnk'1 agttandige Kelken. f%vm" °P UFig. z'. (*) Altitudo humana zegt Couan 'er van :"Jby buxbaum vindt men flegts van een Voet hoogte gefproken, doch dit zal een Drukfeil zyn; deuryl zyne benaaming dan weinig zou [tronken, zo min als de Afbeelding, alwaar het bovenfte der Steng omtrent een Voet en het Blad meer dan een half Voet lang vertoond wordt. (s>) Phlomis Fol. Lanceolatis fubferratis &c. Leonurus Fol. Lanc. fubferr. obtufïusculis. Fl. Zeyl. zz7. Cardiaca f. Leon. Hysfopi hirfuiis foliis &c. pluk. Alm. 81. T. u8. f. 4. Clinopodium Hysfopi latioribus foliis Maderasp. Pluk. Phyt. T. 1*4. f. z. aut. T. i6i. f. 6, aut. T. 80. f. 7. Herba Admirationis. rumph. *4mb. VI. p. 39. T. 16. f. I. 0. Leonurus Indicus. Sp. PI. 817. Aa 2 II. OlU, IX. STUK»  DidynAmia. 373 Met deeze befchryving van den Ridder komt myne WaarneemiDg ten opzigt van een ichoone AF^f't> Plant van deezen aart, die ik gedroogd uit Oost- xv. indie bekomen heb, nagenoeg overeen. Ik gcefHooFDde Afbeelding van een Takje daar van, omdat _ ' de meefte Figuuren onvolkomen zyn, in Fig. z./perZia. op Plaat LVII. Een Bloempje , geopend en vergroot, komt voor by B , waar in men de vier Meeldraadjes met hunne zwarte Knopjes ziet en den 'bovenften Stempel , tusfchen de Lippen , waar van de bovenfte Lepelswys hol is en zeer ruig, de onderfte gelyk in de befchryving. By C heb ik den Kelk vertoond,die overlangs geribd is en den Mond nederwaards fchuins afloopende heeft, met zes of zeven zeer fyne Puntjes, behalve het bovenfte lange. Voorts heb ik 'er de Zaaden bygevoegd , vier in getal, gelyk in de Kransjes - Kruiden algemeen is, ook viermaal in langte vergroot. Zy hebben ieder twee platte kanten , waar mede *zy tegen elkander fluiten en een ronde , die den omtrek in het Kelkje vult. (10) Viltkruid met Liniaale Ommndzels ,een- x. . lippige fcheeve Kelken en Eyronde gehdaïr- irjie°ms de Bladen. Behalve deeze byzonderheden , die tot genoegzaame onderfcheiding ftrekken, heeft ook dee- (10) Pihtsis Involucris L:nesribus, Calycibus unilabiatis ©büguis , Foliis Lanceolato-ovaris PiloGs, Burm. Fl. Ind.p. ut. Aa 3 II. Ceel. IX, Stus. ,3  D I D y N A M I A. 375 lyke Kaapfe Bloemplant, geeft men gemeenlyk ^IV.^ den naam van Leonurus, dat is Leeuwe-Staart. 'xv< Men vindt een Bloemtakje daar van by Seba FJoofd> natuurlyk afgebeeld en door Breyn, boven.«"^ dien, zeer omftandig befchreeven. 't Schyntdat/permia% die naam afkomftig zy van de figuur der Bloemen , wier Bovenlip, door haare ruigte tevens, eenigermaate de Staart van een Leeuw affchetst; maar de uitermaate fchoone Goudkleurig Bloedroode gloed doet dezelven t'allermeelt affteeken. Het Loof is, eenigermaate, door Bar tholinus in Plaat vertoond. In geftalte zweemt zy naar het Yzerkruid, de Doove Netelen en Malrove tevens, hebbende een Steng van een Elle hoog, die Wollig is en grys, met dergelyke Bladen, welke omlaag effenrandig, hooger Zaagswyze getand zyn, gepaard , geevende uit haaren fchoot dikke Kransjes van Kelken , door Elsvormige Puntjes gefchoord, ieder een Bloem bevattende van gezegde Kleur en fchoonheid. 't Gewas , dat men hierin Winterhuizen houdt, is altyd groen en bloeit tweemaal 's jaars , in 't Voorjaar en de Herfst. Aan de Kaap is het een algemeen fieraad der Hey - Velden. Het is bitter van Smaak en heeft een zwaarenKruiderigenReuk, die lang byblyft in 't gedroogde Kruid. (li) Viltkruid met Eyronde Jlompe eeniger- xni. V.*.» ' Phtomit maa- Ltmotis. Leeuwen- (u) Phlomis Fol. ovatis obtufis lubtomentofis crenatis &c. Oor. A 3 4 Le" II. DEEL. IX. STOK.  376 TwEEMAGTIGE KRU,IDBN. Afdeel. mmU WolliZe Spartelde Bladen, ufm> xv. tandige gebaarde Kelken en een Heelleri™ Hoofd i Steng. STUK. Bimzaa, In Geftalte gelykt deeze naar de voorgaande zeer, maar de figuur der Bladen verfchilt en zy zyn Wolliger, de Bloemen wat korter; de hoogte minder. Door de Gebaarde Kelken komt zy meer overeen met het Kattekruidige, voor befchreeven; verfchillende daar van, wederom door een Heefterige Steng te hebben en kleine' ftompe Bladen, naar die van Mélisfe gelykende. De Bloemen komen, in Kleur, byna met die der voorgaande overeen. De afkomst h ook van de Kaap der Goede Hope. Moluccella. Molukje. .Een Klokswys' verwydende Kelk , brecder dan de Bloem en gedoornd , maakt de byzondere Kenmerken van dit Gefiagt uit, dat de drie volgende Soorten bevat. MiLh, (O Molukje Klokvcrnuge byna vyftanUvu. dtge Keken, die gelyke Tandjes I/ebben. Effene.' / • „ BI l - rr» « mH n-&Mt BeLeonurus minor Cap. Bone Spei. Boxrh. Lugdb. I. p. I8o MILL. Dia. T. 162. f. 2. stachys Afr. frutcscen, Melisfe foliis. Moris. Hifi. III. p. 383. (1) Moluccella- Calycibus Campaniformibus &c. fyft, fat. XII. Gen. 724. p. 398. Vtg. XIII. 'p. 45,. H. Cliff. 311. R. Lugdb. 314. gouan Monsp. 287. Gron. Oriënt. 7S.MeJisla Moluccana Odorata. C. B. Pin. 229. Molucca i>»i». Don.  Dl PVN & MI h* 37? Bevoorens was deeze als eene Verfcheiden- IV. heid van de volgende aangemerkt door den Rid- FXvfL* der, doch men is naderhand onderrigt gewor-Hoofdden, dat zy haare natuurlyke Groeiplaats in de5T"K* Levant heeft, en wel in Syrië , groeijende ,JpeZZT volgens R auwoL f, omftreeks Tripoli. Matthiolus hadt dezelve reeds, zo 't fchynt, onder den naam van Melisfophyllum Turcicum wil* len voorftellen. Zy is aan de Bladen genoegzaam kenbaar, die flegts getand zyn en aan de Bloempjes, die veel kleiner zyn dan de Kelken. Ook heeft het Gewas weinig meer dan twee Voeten hoogte. (2) Molnkje met Smoelachtige agttandige u. T- ,. - MolaccetU Kelken. spino/a. Gedoorn- Deeze is veel grooter van Gewas, als tot eens dcMans langte hoog groeijende ; zy heeft de Bladen veel dieper ingefneeden en byna naar die van 't Hartgefpan gelykende ; de Bloempjes fteeken tot de Kelken uit, die aanmerkelyk en Smoelswyze gedoomd zyn, als ftellende de gaaping voor van den getanden Bek van eenig Beest. Zeer / Dod, Pempt. 92. Melisfa Moluca f. Conftantinopolitana, CAM. Epit. 57j. Caidiaca Melica f. Moluca Syriaca minus aspera. Lob. Ic. yiff. (2) Moluccella Cal. ringentibus octorlentatis. ff. Cliff. R. Lugdb. 8cc. utiupra. Melisfa Moluccana foetida. C. B, Pin. 229. Molucca fpinofa. Dod. Pempt. 92 Melica. f. Moluca aspeiior. Lob. Ic, 517. Tournf. lnft. T. 88. Aa 5 ii. DXELi ix. STUK»  378 Tweemactice Kruiden. IV. Zeer fraay en naanwkeurig vindt men dit verAFxvfL ^cili'' ^oor ^en beroemden Tournefort, Hoofd in Plaat vertoond. Bovendien heeft het KransSTUK' je, dat uit zes ongefteelde Bloemen beftaat, « 2«fl-een Omwindzel van vier drievoudige Doornen. De Lippen van den Kelk zyn zelf gedoomd. Men acht deeze Soort haare afkomst te hebben van de Molukfe Eilanden en daar van heeft het Gefiagt den naam, zynde eerst Molukfe Melisfe genoemd geweest. Volgens Bauhinus is de eerfte welriekende , maar deeze ftinkt. Beiden zyn het Jaarlykfe of Zaay - Gewasfen. ui. (3) Molukje met Trechterachtige vyfdeelige fa™"!*1? Kelken en uitfleekende Bloemen. Heefterige. Deeze Soort, onder den naam van Perjifche door den Heer N. L. Burmannus uit het Kruidboek van Garcinus in Plaat gebragt, onderftelt de Ridder uit Perfie in Italië gekomen, en aldaar genaturalizeerd te zyn. Zy is, zegt zyn Ed., niet te bestig vertoond(*). De Perlifche evenwel, merkt hy aan , heeft de Bladen ruiger , met fpitfer Tandjes: de Kelken met f3) Moluciella Cal. Infundibuüformibus quinquefidis , Coroll. Cal. longioiibus. ,'All. Nie. 51. Moluccella Perfica. Burm. Fl. Ind. 128. t. 38. f. 2. Scordium Spinofum &c. Raj. Suppl. 311. (*) PUlore non optime , zegt de Heer LiNNtëus ten dien opzigte, in Mant. altera, p. 412, en vervolgens, in Ed. Veg. XIII., ex Sieeo: als of de Planten naar gedroogde Ejceraplaaren niet goed in Plaat tc brengen waren.  Didynamia. S79 met Eyronde Slippen , Vliezig, meer gefpitst, byna drietandig; hebbende zulks uit een gezon- ™Vm den droog Exemplaar bellooten. De Bladen zyn Hoofdin deeze Soort Wigvormig aan de tippen ge"8™*^ fehaard met Doornige Tandjes, en in de Hee-y^^T Iterige ongedoornd, zo de Heer Burmannus aanmerkt. Niettemin zegt de Ridder, het is zekerlyk een zelfde Plant. Clinopodium. Borftelkrans. De betekenis van 't Griekfch woord, op 't voetfpoor van Dioscorides, door verfcheide Autheuren, als tot een Geflagtnaam gewettigd, is zo vreemd en onbepaald {*) , dat ik veeleer , dan dien te verduitfchen, verkoozen heb, een benaaming te gebruiken, welke met de Kenmerken van dit Gefiagt ftrookt, als hebbende de Kransjes een Omwindzel, dat uit veele Borftels beflaat en daar in by anderen uitmuntende. Het bevat flegts de volgende Soorten. ( i) Borftel -Krans met rondachtige ftekelige i. Hoofdjes en Borftelige Blikjes. dhm"vli- Dit^arc Gemeen. (*) Want dezelve betekent zo veel als Le&ipcs , dat is de Poot van een Rustbank, Bedftede of Ledikant Hoe verfcheiderley zyn die en op hoe veele tan de Kransjes-Kruiden zou men dit niet kunnen toepazen? (i) Clinopodium Capitulis fubrotundis hispidis, Bracteis Setaceis. Syfl. Nas. xii. Gen. 715. p 398. fig, XIII. p.452. kram. Auflr, 176. Fl. Suec. 479. Ger. Prov. 263. GouAN Monsp, ii. Deel. ix. Stuk.  j$o TwjEE MAcr ige Kruiden, IV. Dit is het Gemeene Kruid van dien naam, in AFxv*U vetjle deelen van Europa wild groeijende , 't Hoofd- welk. de Franfchen en Engelfchen Wild Bajilistuk , cuni , doch de Duitfchers Wirbeldojtd noemen, 4?j°titsaa'dat zo veel zegt als Gekranjie Orégo. 'tGelykt, naamelyk, naar de Orégo vry veel, doch heeft, behalve de Hoofdjes , ook Kransjes, allen in de Oxels der Bladen groeijende, ,welke Eyrond gepaard , Zaagswyze getand en van onderen tuigachtjg zyn, zo wel als de Steng, die regtf - opftaat, twee Voeten hoog. Het heeft doorgaans paarfche , doch men vindt het ook met roode en witte Bloemen , of driebladig door Weynmann (*) en met rimpelige Bladen, alle de Kransjes van elkander afgezonderd, door IVIiller afgebeeld. Het groeit ook in Kanada, dat uit Zaad de helft kleiner Bloemen krygt en het Egyptifche heeft dezelven rood, zegt Li n n m u s. . n. (2) Borftelkrans met de Bladen van onderen Wollig, de Kransjes vlak, de Blikjes Lannum. cetvormig. Dec- Giys, Monsp. 1S7. H. Cliff. wi'.l R. Lugdb. 31 ?•' ClinopodiuraOtigano ïirnile. C. E. Pin. 224. Clinopod.um. CAM. Epit. 363. Ocymum lylveftre Acinos. DOD Pempt. 280. 0, Clinop. Fol. ovatis rugofis Sec. Mill. leu 63. T. $>j. (*) Kruidb. PI. 3S9. (2) Clinopodium Fol. fu! tjs tomentofis &c. R. Lugdb. si). N. 2. Clin, Mentha: folio incanum Sc odoratum Dill. Eltb. 87. t. 74. f. SJ. Ciin. majus Virginianum.&c. MOK. Hifi. Hl. S. 11. T. s. f. 4. clin. Serpentiria di&urn. Pluk. Mant. s 1. T. 344, f, 7.  D I D Y N A M I A. 3§3 't Arabifch woord Zatar Hendi betekent, by IV.' de Arabieren, Indifclie Orégo zegt Veslin- ft&*" g i o s, die aanmerkt dat dit Kruid , wegens den FIoofdaangenaamen Reuk en uitmuntende kragten , zeer!TUK* bemind was, zo in Egypte als in Syrië. Hy/p?rm7a!" voegt 'er de Afbeelding van by, door hem ontleend uit den Tuin van den Venetiaanfchen Edelen Contareni, en beter dan die van At.piNtis , hoewel de Bloem en 't Blad weinig met de bepaaling ftrookt. De Heer H a sselquist nam waar, dat het een Kruidige Takkige verfpreide Steng heeft van vier Voeten, met fpits Hartvormige, diep getande, gefteelde , zeer dikke Sappige rimpelige Bladen. Een lange Aair , uit digt getropte Steeltjes beftaande, wier tropjes als Kranswyze waren gefchikt, beftondt uit kleine Pypachtige Kelkjes, waar in een gelipte Bloem. Het kwam in Arabie voor, aan Wandelpaden. Hy hadt het te Kairo tweemaal gezien , alwaar men 't nahieldt om den Reuk, kragtiger dan die van de Kretifche Orégo, Kruiderig, Hoofd- en Hartfterkende. f2) Orégo met de onder {ie Bladen Wollig es »• ■ Origanum knikkende Aairen. D&ammai Dipt sim, On- (i) Origanum Fol. inferioribus tomentofis, Spicis nntantibus. Mat. Mei. jot. ff. Cliff. 304. R. Lugib. 323.g0uan Monsp. 288. Di&amnus Creticus. C. B. Pin. 222. Cam. Epit. 472, Di&amnuun vetum, DOD. Pempt. 2$i. Los. Ie. ;oz. II, DEII* ix, STUK.  3?4 TwËEMAGTIGE KrüIDEK. Afdeel. ®a^oï ^cn naam van BiBamnus Creticus ia Fxvf^* dit Kruid, van ouds, in de Apotheeken bekend Hoofd- en men houdt het voor de Echte Diptatn der Ouden. De Groeiplaats is op 't Eiland Kandia ; dij." zaa hebbende Tournefort hetzelve, dat hy Wollige breedbladige Cretifche Orégo noemt, zo hy zegt, nergens anders, in de Levant, aangetroffen ; doch het is 'eraan den Berg Ida niet bepaald. Dat het geen Bloem of Vrugt zou draagen, gelyk D i oscor i d es zig verbeeldde, heeft hy wel degelyk onwaar bevonden; gelyk het ook in de Eüropifche Kruidtuinen jaarlyks bloeit. Virgiliüs hadt dit, na Theophrastus, reeds opgemerkt (*). 't Is een Heefterig overblyvend Kruid, met dunne Houtige Stengen en Takjes , waar aan ongedeelde , geheel effenrandige , byna ronde , dikke , zeer Wollige Bladen. Boven heeft het hangende Aairen , die vry dik en als gefchubd zyn , uit Kelken beftaande met paarfche Bloemen. Het is welriekende, en beroemd wegens zyne afdryvende kragt, inzonderheid dienftig om de Stonden en Kraam voort te zetten, als ook tegen 't Venyn; doch hier te Lande wordt het hedendaags weinig gebruikt, dan indeTheriaak en andere Zweetdryvende en Hartfterkende Winkelbereidingen. < Cs) (*) Dillamnum genitrix Cnua earpit ah Idi, Puicribus Caulem Foliis & Flttt nmantm, Purpuret. Maeid. XII,  DlÖï NAMIA. 385 {3) Orégo die alle Bladen glad heeft en knik- IV.' kende Aairen. af$v!^ Hoofde Van den Berg Sipylus, in Klein Afie j fchynt STük. deeze Soort afkomftig te zyn, die zeer dunne bh. Stengetjes heeft, omtrent een Voet hoog en £"^™T kleine, gladde Blaadjes , als van de Mariolein, sipyiifcha,' verfchillende dus grootelyks van de voorgaande, doch dergelyke Schubbige Hoofdjes draagende met paarfche Bloempjes. Het heeft een flaauwen aangenaamen Reuk. (4) Orégo met vergaarde lange regte Pris- iv. matieke Aairen en Vliezige Blikjes, twee-^ff!^^ maal zo lang als de Kelken. (k) Orégo met Eyronde fpitfe Zaagtandige v. , „ . , ,. Smyrn&um'. Bladen en Kroontjeswyze aan den top 7«" smymfthe, mengelioopte Aairen., (6) (i) Origanum Fol. omnibus glabris 8cc. H. Cliff. 304. Pv.' Lugdb. 323. Origanum Montis Sipyli. Herm. Lugdb. 4Ö2. t. 463. Dicïamnus Sipyleus Majorans foliis. Moris. iii. p. 457- S. 11. T. 4. f. 2. (4) Origanum Spicis aggregatis longis Prismaticis &c. Orig. Fol. acutis glabris &c. Mat. Med. 300. Gron. Oriënt. 71. goban Monsp. 288. Origanum Cieticum. C. b. Pin, 21;^ 0. Orig. Folio fubrctundo. Bid. Ger. Prov. 263. Orig. Monspelienfe pulchrum. Cam. Epit. 458. (s) Origanum Fol. ovaris acutis ferratis, Spicis congefli» umbellatim fastrgiatis. H. Cliff: 304. R. Lugdb. 324. Gouam Monsp. 288. Origanum Smyrnreum. Whuel. Lm. raj. Hifi. 4So. Majorana Cretica.Origanifoliis vülofa, TOURNF. Cor. I3i Bb II. Ceel, IX, Stuk,  DlDYNAMlA» 38^ bezet met fpits Eyronde zagte Wollige Bla- IV. den, die eenigszins getand zyn, met een kortAf^l*Steeltje. Op den top komen de gezegde Bloem- HoofdAairen, als Kroontjes, voort, wier Blikjes, dieÏTUK* de Kelken onderfcheiden , doorgaans eeniger-y^?"0" maate, maar in de Aracrikaanfche zeer hoog paarfch gekleurd zyn. De Bloemen zyn gemeenlyk Vleefchkleurig, doch men vindtze niet zelden wit, en het Kruid komt met bonte Bladen voor (*_). Het aanmerkelyke verfchil der Ouden, over de Orégo, is, uit de gezegde Verfcheidenheden naar de Groeiplaats , ligt te begrypen. Allen hebben zy een niet onaangenaamen Kruiderigen Geur, maar de Cretifche munt uit in fcherpheid der daar van gedeftilleerde Olie die derhalve meest tot ftilling van de Kiespyn .gebezigd wordt. De gemeene is ook zeer Kruiderig en kan in Borstkwaalen en andere Ongemakken , daar Verftoppingen plaats hebben, die uit koude Slym ontftaan, 't zy by wyze van Aftrekzei of in Stoovingen en Baden, of anders dienen. In Italië doet menze by de Spyzen. De Bladen en Bloemen zyn tot wegneeming der kwaade hoedanigheid, die in de Champignons mogt zyn, zegt Doktor S c 0 p o l 1 , door een Bisfchop en Prins des Roomfchen Ryks , groot Liefhebber van die Kost, gebruikt geweest. (*) Zie de Verfcheidenheden by WBINMANN, in zyn Kruiib. Plaat N. 772. Bb & h. debl. ix. stok.  D i d Y n a m i a. Ss9 Engelfchen Marjoram. Het is in de Kruidhoven veel gemeener dan de Orégo, doch in 't wilde ™ vindt men 't, zo veel bekend is,nergens in ons f-IoofdWereldsdeel. Derhalve wordt ook de gemeene Orégo , dikwils, Wilde Mariolein geheten. De fptrmia. wyl de Italiaanen het Per/a noemen, zou h?.t welfchynen uit deOofterfche Landen afkomftig te zyn (*). Het gelykt naar de Orégo veel, doch is zeer klein , fyn van Blad en lieflyk van Reuk,inzonderheid die Soort, welke 's Winters overblyft en den Vorst verduurt, wordende Edele MarioMn genoemd en door Stekjes voortgeplant. De Stengetjes van deeze zyn naauwlyks een Voet hoog, de Blaadjes zeer dun en fyn,grysachtig, met bleekpaarfche Bloem - Aairtjes aan den top. De gewoone Jaarlykfe Zaay - Mariolein valt grooter van Blad;doch heeft ook een aangenaamen Geur. Een Engelfche Heefterige Wilde, welke de Onites, voorgemeld , fchynt te zyn, heeft Stengen van een Elle hoog en ruige geaderde Bladen, die in de Jongheid of geheel, of. ten halve , geel of Gouikleurig zyn. Deeze noemt men aldaar, om dat zy , gelyk elders, by de Spyzen gedaan wordt, Pot-Marjoram .fat is Pot-Mariolein. Misfchien zal de Bengaalfche Orégo, door den Heet Buumannus afgebeeld , ook daar toe behooren (f). (*) Habitat in India. BURM. Fl. Ini. p. ti8. (tJ Origanum Eenghalenfe. Burm. Ft. Ini. iz3.t.3!.f.S. Bb 3 ii. Deel. ix. stuk»  39° TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Onder de Geneesmiddelen is dit Kruid bekend AFxv!L' en weSens zynen aangenaamen Geest niet onHoofd* dienftig tot verfrisfching en verfterking van stuk. Hoofd en Herfenen. Het behoort des ook onder d?icTza"~de Middelen tegen Zenuwkwaaien en tot veele andere Ongemakken, alwaar Oplosfende, Openende , Verwarmende Kruiden, dienftig zyn. 't Schynt dat hetzelve het Marum zy van D ioscoRirjEs; doch de Ouden zyn , ten opzigte der befchryvinge van veele Kruiden, zo kort en duifter, dat men zig dien aangaande niet kan verzekeren. De gemeene Mariolein, opKoromandel groeijende , wordt aldaar Marou van de Inlanders genoemd, zo de HeerN. L. Burmannus meldt. Het Murum Syriacum van Lobel wordt in de Apotheeken daar voor niet gehouden; maar een Kruidje, welk behoort tot mzi, het Gefiagt van Teuerium*. Het Marum (f), biaëz.277.dat. Alpinus op Kandia groeijende vondt kwam , volgens hem, byna met dat van Lobel overeen. De Amaracus der Ouden kan niet dan de gemeene Orégo zyn, dewy] Galenus die in Italië wild groeijende hadt gezien. Wat de Sampfuchus aangaat , die werdt, zegt A l p i s v s, van het Volk, aldaar, Mariolein ge, heten, ö " Thv^ (t) Alpinus noemt het Marm , niet Maru; weshalve ik dit veranderd heb.  39Ó TwEEMASTIGE kruiden. r IV. (8) Thym met groote gefchubde Hoofdjes, geafxvfL' tande Bütfes m Borjtelige gehaairde Bladen. Hoofd- stuk. Dit zyn twee byzondere Soorten van Thym yin. met Hoofdjes of Aairen , groeijende in Spanje ViJk/us. en Portugal. De eerfte fchynt veel overeenkomst Ruigbiadi-te nebben met die, welke Clusius Echte Thym noemt, in 't Gefiagt van Keul, als gezegd is, befchreeven. De andere, die in Portugal al'een , door Toua nefokt , is waargenomen , verfchilt door de dunte en ruigte der Bladen. De Hoofdjes zyn paarfchachtig en men heeft 'er met ronde en langwerpige; als ook van de eerfte met grooter en kleiner Hoofdjes. 'ix. (9) Thym met gekranste Bloemen en Wollige ^fJlll""* Kelken, die Borftelige ruige Tanden hebben. mikende. DoDON-ffius wil, dat het Kruid van zyne hier aangehaalde Afbeelding, in Spanje groeijende , het Clinopodium zy van D1 o s c o r id e s, dus genaamd, omdat de ronde Bloem» hoofdjes naar de Pooten van een Bed (lede of Ledikant gelyken zouden. Lobel vraagt, of het (8) Thymus Cap. imbr. magnis &c. Thym. Lufit. Fol. Cap. villofo, Sec. Toi'bnf. Ir.fi. 196. (9) Thymus Flor. verticillatis, Calyc. Lanuginofis, &c. H. Cliff. 306. Ups. 160. r. Lugdb. 315. gron. Oriënt. 73. Sampfuchus f. Marpm Maftïchen redolens. C. B. Pin. 224. Marum vulgare f. Clinopodium. Dod. Pempt. 27r. Maium; an Helenium odorom Theophrafti. Lob. Ic. 499.  D I D Y N A M I A. 39? bet ook zy het welriekende Helenïum van Theo- IV. . phrastus. In de Plantbefchryving der Ouden Af heerfcht, als gezegd is, een groote duifterheid. lloom-. Wenfchelyk ware dezelve niet in die der He-STUK' dendaagfchen. Linnjeus heeft het als m'id-^j^»" delflag tusfchen de Keul en Thym aangemerkt; maar, „ dewyl de Meeldraadjes zig in de bo„ dem der Bloem verfchuilen en de Styl langer „ is dan de Bloem (zegt hy) zo breng ik het „ tot de Thym t'huis." Het verfchil ,ondertusfchen, tusfchen de Thym en Keul, beftaat, volgens zyne Kenmerken , voornaamelyk daar in, dat de Keul een vyfdeeligen en de Thym een tweelippigen Kelk heeft (*), 't welk gemakkelyk te onderzoeken ware. (10) Thym met gekranfte Bloemen, een laag- Eeefterige opgeregte Steng en Jtekelige ge- Tragtrtfpitjte Bladen. ^Kandia- Iche. Op Kandia groeit dit Kruid, 't welk Heefterig is , met dunne zeer getakte Stengetjes-, hebbende zwartachtige Blaadjes en Kransjes van zeer kleine blaauwe Bloempjes, die eenen ongemeen lieflyken Reuk geeven. Het is tot derge-, (f) immers dus zyn die Planten , aan 't hoofd der Klas. fe, in Ring geplaatst. (10) Thymus Flor. verticillatis &c. Tragoriganim Creticum. C. B. Pm. 223. Ttagor. magnum. ALP Exot. 7%. Tragotigani lecundi alt. fpecies. CLUS. Hifi. I. p. 3SS* Hisp- 239. IU DEEJ.. IX» STUK.  G?8 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. gelyke dienften als de Thym bekwaam. Of het FxEvEL' den Griekfcben naam voere, om dat de Bokken Hoofd, het gaarn eeten, is my duifter, STUK. xi. (n) Thym met end - Hoofdjes, eenopgeregtt nrgMcL, StenS ™ Lancetvormige Bladen. Virgini- fche- De Meeldraadjes verfchuüen zig ook op den bodem van de Bloempjes in dit Kruid, 't welk bevoorens tot de Keule is t'huis gebragt geweest. Het heeft fmalle kleine Blaadjes", die weinig ruiken, en witachtige Bloempjes, aan 't end der Stengetjes, die zwak zyn , in ronde Hoofdjes vergaard. De Groeiplaats is in Virginie, alwaar het ook voorkomt met breedere en als met Rosmaryn - Blaadjes , zo Clayton aantekent. De Engelfchen,in Virginie, noemen dit Kruid Serpentaria of Colubrina , dat is Slangenkruid . zegt Peuk ene t. Men vindt Soorten van Arum dus genoemd , wegens de vlakkigheid der Stengen: men vindt de Biltorta dus getyteld omdat de Wortels SIangswyze gekromd zyn! het Penningkruid wordt klein Slangekruid gene- ten, fu) Tbfmn Capitulis terminaübus , Caule erefto. Sara. Kja Virginiana. Sp. PI. 79}. herm. Par. T. p. 31g. clinopodium Fol. Lanceoiatis ^uminatis, Cap. termin. H Cliff 30t. R. Lugdb. „4. Gron. firg. 6s, 9°. Clinopodium Puleg. ang. tigidoque fo' o. Flor. Alm. Mo. T. 54. f. 2 Puleg. eteft. Virg. Moris Hifi. in. S. n. T. 7. f. 8'. S«t.' pentaris Virginiana. E.cc. Mm. tl, p. isi, t. 115,  JDlDYNAMlA. 399 £en, om dat het SIangswyze langs den Grond IV.' kruipt (*): dit zal mooglyk dus genoemd zyn ^™*zui wegens eenige kragt tegen Slangebeeten, 't zy Hoofduit- of inwendig: doch, niettegenftaande Boc-STOïc on e hetzelve Serpentaria Virginiana getyteld/p^™'' heeft, is het getnszins dat Kruid, 't welk den Wortel deezes naams aan de Apotheeken heeft uitgeleverd ; zynde door my reeds onder de Soorten van Ofterlucie voorgefteld (f). Aan de Kaap der Goede Hope groeit, volgens capm/a, den Heer N. L. Burmannus, de Gemt?e-Kaapfche' ne Thym, zo fmal- als breedbladig, en een zeer ruige met Eyronde Bladen, die door Morison afgebeeld is: doch deeze, welke die Autheur uit Bauh i nüs befchryft, was een Europifche , by Frankfort voorkomende, op drooge plaatfen. 't Kan zyn , dat de Kaapfe naar dezelve gelykt. Voorts had ook Ol de nl and aldaar de Quendel ingezameld. Onder de Indifche Planten tekent gezegde /«*«»: Hoogleeraar alleenlykéén Soort van Thym aan, difcke.1"*" die kruipt, met opgeregte Stengen en Kranswys' afgebrokens Aairen; zynde door den Heer Outgaerden als een welriekend Kruid, met geaairde Bloemen, van Kormandel, aldaar Nila-Nagel genaamd, opgegeven (|> Me- (*; Zieïn het vil Stuk deezer Nat. Hifl,, bladz. jo»«' en het viii. bladz. 460. , die Kruiden befchreeven. (f} Zie het vi. Stuk, bladz. 207, enz. (I) Thymus Indicus. burm. Fl. Ir.d. p. 129. II, Dut, IX, Stuik,  400 TwEEMAGTIGE KUUIDEI?. IV. M E l i s s a. Melisfe. Afdeel. Hoofd- F-en dorre Ke1kJ platachtig van boven,met stuk. de Bovenlip eenigermaate getopt: de Bovenlip Bimzaa. der Bloem Gewelfachtig , tweedeelig; de Ona'se' derlip met de middelfte Kwab Hartvormig. Dus komen de Kenmerken ff) voor van dit Gefiagt, 't welk het zeer bekende Kruid deezes naams en de Kalaminth, met dcrzelver Verfcheidenheden bevat, uitmaakende de zes volgendeEuropifche Soorten. M-ihja. C1) Melisfe mt gekranste Trosjes in de OxeOfficmaiis. len, op enkelde Voetjes. Winkel- Melisfe. pi,. zeer fjetende Winkel - Kruid groeit natuurlyk in 't wilde op de Gebergten der Zuidelyke deelen van Europa. Men kweekt het in Duitfchland, Engeland, in Vrankryk enbyons, als bekend is , in de Tuinen overvloedig. Het wordt, wegens den aangenaamen Reuk, Con*. filjede Grein en Citroenkruid , in 't Franfch Cïtronelle of Poncytrade, in 't Italiaanfch Cedro- nel- (f) Men kin die by TouBNFJORT, op zyne Waar sr, opgehelderd vinden. (IJ Melisfa Racemis Axillaribus Vertieillaris &c. SyJl.Nat. XII. Gen. 728. p. 400. Veg. XIII. p. 453. Mat. Mei. 294. GOUAN Monsp. 290. Gfr. Prov. zSt. Gort. Belg. 172. KRAM. Auflr. a78. H. Cliff. 307. R, l.ugib. 320. Melisfa Horrenfis. C. B. Pin. 229. Mei. vuig, odore Citri. J. b. Hifi. lil. p. 232. Melisfa. Dod. Pempt. 91. Apiaflrum.Citrago. Lob. 1c. J14.  Stengetjes van een Handbreed tot een Voet IV. hoog. Een andere, door Amman tot het zelf-ApD^Li de Gefiagt betrokken , die gladde onverdeelde Hoofd» ■ Bladen heeft , is door geheel Siberië gemeen.STUK« De Blaadjes , naar die van Hyfop gelykende omringen de Steng , gelyk in de Geftemde of' Sterbladige Kruiden. Men vindtze 'er met witte en met Vleefchkleurige Bloemen , met die van dit Gefiagt overeenkomftig. Morison hadtze Bruinelle met Hyfopbladen genoemd ; doch verwart dezelve met de Ooftenrykfe. In Sweeden en Deenemarken heeft menze ook ge- . vonden. '(7) Draakskop met byna geaairde Bloemen, Vn. " tweedeelige eenzydige Bloemfteeltjesenting-pf™%°£ werpi" Hartvormige gefpitfte kaale Bladen, biricum. ö Sibetifch. (8) Draakskop met geaairde Bloemen, Eyron- vut, de infneedig gekartelde Bladen en Lancet- f™"difil>' yormige effenrandige Blikjes. bloemig" In Siberië , dat als het Gewest der Soorten van dit Gefiagt fchynt te zyn, komen ook deeze beiden voor. Gmelin beeldt de eene af, die (7; Dracocephalum Flor. fubverticillatis Sec. Nepeta Corymbis geminis &c. H. Ups. 161. Cataria montana Fol. Veronica; PratenGs. BuxB. Cent. 111. p. 27- T. 50. f. 1. Dracoceph. Verticill. Pedunculo cotnmun. elevatis fecundis. Gmel. Sib, Hl. p- *m» t- si. {%) Dracocephalum. Flor. verticill. 8cc. Gmel. Sib. III. p. Cc 5 II. DEEL. IX, STUK.;  4l8 TWEEMAGTIGE KRUIBEN. IV. zo Pliniets verhaalt. Column a zegt, dat Afdeel. ÖQ vVarmoeziers Jaarlyks dit Kruid in 't NapelHoofd- fche of den Kerkelyken Staat zaaiden; roemenstuk. Je hetzelve, wegens de ruigte van het Loof, i&\Tzaa' Urticella, dat is , Brandenetcltje. Het hadt een zeer fterken Reuk, als van Kruidnagelen, welke op het aanraaken de Hand bybleef en tot groote verfrisfebing ftrekte , wanneer men die aan de Neus bragt. De hoogte van de Steng is een Voet of meer (*), geevende Aairen uit met zy-Takjes, gelyk de voorgaande Soort, maar niet zodanig gepluimd. Ocymum (3) Balfemkruid met een Heeflerach tige Steng, gratis/i- Lancetvormig Eyrande Bladen en Spil' mum. . rr» r Aiieraan- ronde Tros/en. genaaawr. Deeze Soort, in aangenaamheid van Reuk uitmuntende, is een Heefterige OoftindifchePlant, met enkelde, Houtige Stengen,'van by de drie Voeten hoog, en Lancetswys' Eyronde Bladen, die Zaagswys' getand, van onderen ruuw zyn. ••Eenige ronde gefteelde end-Trosfen, uit zesbloemige Kransjes famengefteld , met ligt af- val- (*) In de Hiflorie der Pianteit, die op den naam van J. Bauhinus gaat, vindt men , dat de Steng van anderhalf Elle of hooger is. In de Upfalfche Tuin heeft men het, met een Steng van een Voet hoogte , waargenomen. (3) Ocymum Caule Suffruticolo , Fol. Lanceolaro-ovatis, Racemis tetetibus. Mant. 414. Ocymum Zeylan. perenne odoratisfimum latifolium. BURM. Zeyl. 174, T. «o. f. 1, Busm. Fl. Ini, p, 129.  DïDYNAmIA. 4tQ vallende Blikjes , maaken de Aair uit. DeBloe- IV, men zyn wit met geele Meelknopjes. Aan den Apd^ki" Wortel heeft het rondachtige, ook gefteelde HoofdBladen. stuk. (4) Balfemkruid met Eyronde jlompe Bladen, Ivde Kransjes der Tros/en digt by elkander, ail™? tegen 't bloeijen vierhoekig en de Bloempjes mjiglttbloe*i gekarteld. Deeze op Java in Oostindie groeijende is een Zaay- Gewas, dat de Steng een Voet hoog, de Bladen breed en dik heeft, met Lancetvormige Blikjes en zeer groote witte Bloemen. (5) Balfemkruid met Eyronde gladde Bladen v. en kanthaairige Kelken. a/aiceZ' Dit Kruid, in de Hoven van Europa gemeen, lyk bekend , voert in 't Franfch den naam van Bafilic, in 't Engelfch Basfil,m 't Hoogduitfch Bajiliën ; altemaal benaamingen van den Latynichen of Griekfchen Bafilicum, dat een Ko- ning- (4) Ocymum Fol. ovatis obtufis Sec. Mant. ge, ($) Ocymum Fol. ovatis glabris, Calycibus ciliatis. 11. Cliff. 315. Ups. i6s. R. Lugdb. 322. Gouan Monsp. 253. Ocymum Caryophyjl. majus. C. B. Pin. 226. Ocymum. CAM. Epit. 308. g, Ocym. Caryophyll. maximum. C. B. Pin. ±26. y, Oc. latif. maculatum feu crispum. 1b. BARR. Ic. lojs , 1064. 3. Oc, vitide bullatis foüis. C. B. Pin. zis. Tournf. Infl. BaGlicum Ind. bortenfe, Rumfh. Amb, V. p. 26}. T. 92. f. 1, LOB. Ic. s°S. Dd 2 II. Deel, IX, Siuje,  424 TwEEMAGTlCE K RUI DEN. IV. , ■ -komen uit ieder Blikje , byna ongefteeld, xv!L' " met Sladde vyfdeelige Kelken , die de Bo- Hoofd- „ venlip vlak, groot,JNiervormig fpitshebben, " het Bloempje klein en paarfchachtig; welks diS!°'Z"a' i5 Bovenlip vierdeelig is, de Onderlip enkeld. Het heeft vier Meeldraadjes, waar van twee ,, onder een byhangzeltje hebben. De Styl is „ tweedeelig, langer dan de Bloempjes, die zo „ klein zyn , dat menze naauwlyks met het „ bloote Oog kan zien, beginnende te bloeijen „ aan den top der Aairen." Het regte Wilde Bafilicum of Ozimum agreste van Rumphius, in de Landtaal Sulasfi Utan genaamd, fchynt roy dat gene te zyn, waar van ik een Tak, byna anderhalf Voetlang, uit Oostindie bekomen heb. Dezelve, naamelyk, is zeer Heefterig en Houtig, van onderen rond, de Takjes van boven hoekig; de Bladen aan de kanten wat gekerfd, gelyk in zyne Afbeelding , een Vingerlid lang, om laag mooglyk breeder, en ongevaar vier of zes Bloempjes iu een Kransje hebbende, wier Kelken, het Zaad aanrypende, een zonderlinge figuur bekomen. X. (10) Balfemkruid met vierdeelige Bloempjesen C$rfZ ongebladerde Trosfen aan de toppen knik- eb\on. kende. Veel-Aai- ris« Lange ongebladerde opftaande Oxel - Trosjes, over (to) Ocymum CoroTlis quadiifidis , Racemis aphyllis apice nutantibus. Mant. 567. Mukr. Cemm. Gut, mv. t. iii. p. 7». T. 3.  over ééne zyde , met vyfbloemige Kransjes, JV. vyfdeelige Kelken en witachtige Bloempjes, xv> onderfcheiden deeze Soort, een Oostindifch HoofdKruid, dat overblyft, een gearmde ïakkige vV^ Steng hebbende van twee Voeten hoogte,met/permh. gepaarde Eyronde , grof getande , geftreepte Bladen. De Bloempjes zyn vïerdeelig en gely. ken naar die der Munte, doch de Meeldraadjes zyn neergeboogen. (n) Balfemkruid met Liniaal - Lancetvormi- ^mum ge Zaagtandige Bladen. Mmboi- des. Deeze , op Ceylon groeijende , is een zeer tl{JunMch' klein Plantje, naar de Munte gelykende in geftalte. De Bloemen hebben hier een vierdeelige Bovenlip , en een enkelde fmalle Onder, lip, met vier neergeboogene Meeldraadjes. Het groeit omtrent een Voet hoog. ( 12 ) Balfemkruid met Zeisfenachtige Bloe- sJ^r^ mzn, die Takkige Steeltjes hebben. id%tlm. Deeze Soort groeit, volgens Rumphius op alle Maleitfe Eilanden, wordende aldaar Majani geheten. Daar is een Witte van en een 1 Roo- (11) Ocymum Vol Lineati - Lsnceolatis ferratis. Fl. Zeyl. 2i 9. Mentha Zeylanica anguftisfimo folio dentato. RAJ. Suppl. 284. BURM. Fl. Ir.d. p. 129. (12) Ocymum Corollis falcatis, Pedicellis Ramofis. Mant. 84. Majsna rubra. Rumph. Amt. V. p. 291. T. igi. Dd s u, dee.J.-, ix stuk.  DlDYNAMIA. 429 gebladerde Steng, fmalle Grasachtige Bladen , IVen geele tweebladige geilootene Bloemen, naar F°^L' die van 't Duive-Kervel gelykende, doch zon-Hoofd-: der Spoor; één op ieder Stengetje. Of het deSTUKlacgte der Meeldraadjes dan iets anders zy, 'tfp^T welk die zonderlinge Plant hier heeft doen plaatzen, is my niet bekend. ScutELLAria. Helmkruid. In dit Geflagt heeft de Kelk een onverdeelden Mond, die na het bloeijen met een Dekzeltje is geflooten. Wegens de figuur, welke hier door het Zaadhuisje maakt, hadden fommigen het Kruid Casjïda genoemd; welken naam , by Tournefort gebruikt, de Ridder alleenlyk om de gelykluidendheid met verfcheide anderen, gelyk Casfia, Cafia, Casfyta, heeft verworpen , en in plaats gefteld dien van Scutellaria, daar aan gemeenlyk in Kalabrie gegeven wordende, om dat het Dekzeltje der Zaadhuisjes de gedaante van een Kommetje heeft. Ik heb het liever den naam van Helmkruid, in 't Nederduitfch, laaten behouden. In hetzelve zyn vervat de vyftien volgende Soorten. (1") Helmkruid met ingefneeden Bladen, die r. vanS""ellar'a Levantlcb, (1) Stuteltaria Fol. incifis fubtus tomentofis Scc.Sy/l.Nat* XII. Gen. 734- P. +°3. P- 45*. &?'• \1M Gouan tl. DEKL, IX, STUK,  430 TwEEMAetiGE Kruiden. IV. van onderen Wollig zyn, en rondachtig Al?xv!1'" vierhoekige Aairen. Hoofdstuk. Van deeze, die door Tournefort, in mootzaa. Armenië, by de Stad Teflis gevonden,en voorts 2f' uit Zaad in de Openbaare Kruidtuinen van Europa is voortgeteeld, vindt men ook deAfbeelding by Commelïn. 't Is een voortkruipend Plantje met gryze Bladen, die diep ingefneeden zyn, als het Loof van de gemeene Gamanderlyn. De Bloemen zyn geel, ruim een Duim lang en hebben een gehelmde Bovenlip , met twee Vleugeltjes, de Onderlip Hartvormig: de Zaadhuisjes van de gezegde figuur, vier Zaadjes befluitende, gelyk in de andere Kransjes * Kruiden. Het blyft over. li. (2) Helmkruid met byna Hartvormige ZaagcT^dTai tandige, rimpelige, donkere Bladen en een* *wltb'.oe- tydige Aairen, met Eyronde Blikjes. Terwyl de Bloemen der voorgaande thans door den Ridder , dat zonderling is, gezegd wor* Gouan Monsp. i94. Seat. Foliis pinnatifidis. EL Cliff. 3ib oataricaxaS sb n •» • 'der- (*) Zie bladz. 315, hier voor. (9) Scutellaria Fol. fesfilibus ovaris &c. Scut. Fol. integerrimis. Gkon. Virg. 91. ScHtcilaria coerulea Virginiana. Pluk. Alm. 338. T, 313. f. 4. Scut. Teucrii fplio Martlandica'., Raj. Suppl. 310. Ee II. DEEL. IX. ST.UK. IV.' \fdëeLJ XV. 300FDTUK. Cymntti 'permia. IX. Scutellaria mtegrifo- lia. Geheelbladig.  434 TwEEMAGTlGE KRUIDEN.' IV. Afdeel. xv. Hoofd» stuk. x. Scutellaria Hysfopifolia. Hysfopbladig. XI. Peregrina. Italiaanlcb. derften flaauw Zaagtandig , de bovenften effenrandig. (1 o) Helmkruid met Lancetvormige Bladen. In Virginie en Kanada is de Groeiplaats van deeze beide Soorten. (11) Helmkruid met byna Hartvormige Zaagtandige Bladen en lange eenzydige Aairen. In de Bosfchen by Florence en Livorno groeit deeze , aan welke Columna den naam van Casfida gegeven hadt. In 't Franfch noemt menze la Toque. Zy heeft de Steng wel een Elle hoog, met gepaarde Bladen , en Bloemen die gehelmd zyn op de wyze der Doove Netelen , doorgaans paarfch , zelden wit. Deeze, die in Italië, als gezegd is, Scutellaria of Scudellara genoemd werdt, heeft Columna Casfida geheten naar eens Krygsmans Helm, om dat de Vrugten rond en platachtig zyn , befprengd met een dikke Lymerige ruigte , die ruikt en de Handen befmet, terwyl zy groen zyn, loopende van vooren fpits, daar zy gaapen en waar tevens een Rand is of Zoom, die opgeligt wordt, gelyk in de Stormhoeden der Ouden. (12J (10J Scutellaria Fol. Lanceolatis. Mant. 414. (ti) Scutellaria Fol. fubcordatis ferratis &c. H. Clif. 3 17. Ups. 172. R. Lugdb. jïr. GoUAN Monsp. 294. R. Lamium peregrinum f. Scutellaria. C. B. Pin. 231. Casfida. Cot. Ecphr. I. T. p. IÏ7.  D i d y n a m 1 A. 435 (ia) Helmkruid met byna Eyronde gekarteldt gefteelde Bladen , en byna naakte Bloemtrosfen. De bittere Serratula van Rumphiüs, op Amboina groeijende, maakt deeze Oostindifche Soort, een kruipend Plantje, naar de Aardveil gelykende, met rondachtige Bladen, én een end. Trosje hebbende, met zeer korte Liniaale Blikjes, zeer korte Kelken zonder Mondpypje en lange fmalle Bloempjes. Dit zegt Lihh^üs die de Groeiplaats in China ftelt, doch Osbeck hadt aldaar niet meer dan twee Plantjes daai van op een Aardwal gevonden. Het werdt in Indie Aardgal genoemd wegens de bitterheid, en tegen de Koorts gebruikt. (13) Helmkruid met Hartvormig Eyronde gekartelde Bladen en eenzaame Oxelbloemen, wier beide Lippen driedeelig zyn. Dit, 't welk de Heer Jacquinop Rotfen der Zeekust van de Havana , in de Spaanfche Weftindiën, waarnam, was een klein half leggend Kruidje , met eenzaame eenbloemige O. xel- (n) Scutellaria Fol. fubovatis crenatis petiolatls &rc. Osb. hin. 244. Serratula amara. Rtjmph. Amb, V. p. 4s9. T. 170. f. 1, 2. Scutellaria Sinica Betonicae folio, Flor. albis. Pluk. Amaltb. 190. t. 441. f. i. (13) Scutellaria Fol. Cordato - ovaria crenatis &c, JACC», Oh. ii. p. 29. Amer. Hifi. 172. Ee a 11, Ceel. IX, stuk. Wi Afdeel* xv. HoofdJ stuk» xii. Scutellaria Indica. Oostin- difch. xiii.' I < Havanen\ fis. Westia* difch.,.  43&" TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Afdeel xv. Hoofdstuk. Elootzat iige. XIV. Scutellari, eltis/iraa Zeer hoog. XV. Creticum Kendiafch yaponieun Japanfch. xel-Steeltjes, en Bloemen van byna een Duim 1 lang, blaauw, de beide Lippen in drieën, en de Kelk in twee Lippen gedeeld hebbende. De Bovenlip der Bloem, nogthans , was Helmach:' tig, maar het Zaadhuisje fchynt zyn Ed. niet te hebben waargenomen. (14) Helmkruid met Hartvormig langwerpige ' gefpitfte Zaagtandige Bladen; de Aairen byna ongebladerd. (15) Helmkruid dat ruig is, met flomp Hartvormige jïomp Zaagtandige Bladen, geJchubde Aairen en Borjtelige Blikjes. f Deeze beiden heeft de beroemde Tournefort, op zyn Levantfchen Reistogt , waar genomen. De eene moet zeer hoog zyn, de andere is Heefterig van Gewas, naar het Kattekruid gelykende en geheel ruig. De Kelken zyn als die van dit Geflagt, de Bloempjes byna als die van Teuerium , zynde zeer klein en van buiten ruig , het Bovenlipje zig als uitgerand vertoonende , zegt de Heer LinNjeus en vraagt of het dan een waare Soort zy van 't Helmkruid of van hec Teuerium ? 1. De Heer N. L.Burmannus heeftgewag ge- (14) Scutellaria Fol. Cordato - oblongis. Sec. Casfida Orientalis altisfima Uitica: folio. Tolrnj,. Cor. II. (ij) Scutellaria villofa, Fol. Cordatis obtufis Sec. R. Lugdè. 311. Gouan Mor.sp. 1»+. Casfida Cret. Fruticofa folio Cataris Flor. albo. TouKNF, Or. 11.  D i d y n a i.i i a. 43? gemaakt van een zogenaamd Japanfch Kruid » van Java ontvangen, 's welk door zyn Ed , by nader onderzoek, geoordeeld werdt tothetTeu-1 crium te behooren (*). Het door hem aange-s baalde van Plukknet, onderden naam vany eene naar de Wilde Salie gelykende Chineefche Plant, kan, volgens de befchryving,naauwlyks iets anders zyn: want daar van wordt gezegd, dat de Meeldraadjes de plaats van een Bovenlip in de Bloem beflaan , zynde de Onderlip in vyf deelen gefcheiden, het middelde grootst en als een Lepel uitgehold, en dat 'er, in de vyfdeelige Kelk, vier rondachtige langwerpige Zaadjes aanrypen: zynde de Steng vierkant. Het Jav'aanfche hadt, by zyn Ed. , een leggende Steng en gladde Bladen. Hy voegt 'er by, „dat de twee bovenfte Knietjes uit de Oxelen met „ Kransjes dïgt aan elkander geaaird waren.": 't welk ik niet verftaa. De Bloempjes waren blaauw en uitermaate klein: by Plukenet uit den witten paarfchachtig en het Kruid was met een digte Bloem-Aair voorzien. Prunella. Bruinelle. In dit Geflagt, dat de Bloem ook Gehelmd, en (*) Scutellaria ï (Japonica) Fol. ovatis ferratis acuminatis petiolatis Racemis nudiusculis vertrcillato - fpicatis. Burm. Ft, Ini- p. i3°- Scorodoniaj affinis Sinica&c.PLUK- Amalth. 38S. T. 441. f. 2. Herba japonica Flor. Verticillatis.Kl.EIMhoï. Ee 3 11. Deel. IX. Stuk, lFdeel. XV. foOFD» rus. Gymno* vermia.  438 Tweemactige Kruiden. IV. Afdeei xv. Hoofd STUK. Bloetza dige. i. Prunella valgaris. Gemeene en van onderen in drieën gedeeld heeft, zyn * de Meeldraadjes van boven gegaffeld, en heh■ ben aan de ééne Punt het Knopje. De Stempel is niet enkeld , gelyk in het Helmkruid, maar '"tweedeelig, gelyk in meest alle dc andere Ge- Aagten. Het bevat de vier volgende Europifche Soorten. (i) Bruinelle met alle Bladen langwerpig Eyrond, Zaagtandig en gefteeld. Dit Kruid in de Velden van Europa alom, gelyk ook by ons in de Weidlanden , overvloedig voorkomende, voert den Neder- en Hoogduitfchen naam van Bruinelle of Brunella, naar den Latynfchen Brunella, door Tournefort en bevoorens ook door den Ridder gebruikt, doch thans veranderd in den by de Geneeskundigen meer gebruikelyken naam van Prunella. De Engelfchen noemen 't Selfheal, de Franfchen Herbe au Charpentier of ook Bru» nelle, welke laatfte benaaming daar van afkomItig zou zyn , dat het een goed Middel is in Gorgeldranken, tegen zekere kwaade Keelziekte de Bruine genaamd. De anderen zien op de Wondheelende kragt, daar aan toegefchreeven. De (i) Prunella Fol. omnibns ovato - oblongis &c. SyJl.Nat. XII. Gen. 7?j. p. 404. Veg. XIII. p. 45.. Piuneüa Braaeis Cordatis. Mat. Mei. 309. Gort. Belg. 173. Kram. Auftr. 180. &c. &c. Brunella major folio non disfe&o. C. B. Pin. ï«o. Brunella. Dod, Pempt, Symph. petrsum. Los. Ie. 474.  D i d y n a m i a. 439 De zagtlyk famenttekkende hoedanigheid , die 'er plaats in heeft, maakt het, zo uit- als inwendig, tot dergelyke oogmerken bekwaam en t het is ook, op fommige plaatfen, daar toe by 't Landvolk in gebruik. Zy dient de genen, die^, in de Kwikzilver-Mynen van de Krain, door Kwyling, losfe Tanden gekreegen hebben, om dezelven weder vast te maaken: zo Doktor Scopoli ons meldt. Dit bekende Kruid, dat op drooge opene Velden dikwils maar een Duim hoog en leggende gevonden wordt, heeft in vette Weiden en Bosfchen opftaande Stengen van een Voet hoogte en Eyronde Bladen, meest effenrandig. De Bloemen komen op 't end in dikke, korte, gedrongene Aairen voort, en zyn gemeenlyk uit den paarfchen blaauw of Violet, doch men vindt het ook met paarfche en met witte Bloemen. Buitendien zyn 'er Verfcheidenheden van, het Loof betreffende , dat ruiger of gladder is en fomtyds voorkomt met gekartelde Bladen. Thans is eeu nieuwe Soort van de volgende gemaakt. (a) Bruinelle met een groote blaauwe Bloem. Deeze hadt Linn^us in Gothland gevonden- Zy komt ook in Ooftenryken elders voor, vol (2) Prunella ccerulea magno Floie. C. B. Pi». *6r. ft Cm/. 219, 228. Btimella prima non vulgat.s. Clus. Hifi ii. p. 42. pann. U. p. 607. WEIN.YJ. Tab.268 , b, c. H*ll Helv. p. 6J7« Ee 4 ii. DEEL, ix, STüB» IV. FDEEL. XV. [oofd:uk. Gymno>ern>ia. IX. Prunella graniiflara. Grootbloemige.  IV. Afdeel xv. Hoofdstuk. Bhoizaa di&e. iii. Prunella lacimata. Gefnipperde. 440 TwEEMAGTICE KRUIDEti. volgens Clüsius, wiens Afbeelding de Heer Haller. aanhaak, doch zulks komt niet overeen met zyne bepaaling. Want de voor* gaande heeft, volgens zyn Ed., de Aair kleiner en deeze grooter dan de Bladen: waarvan het tegendeel blykt uit deeze Afbeelding. Die van W einmann , door hem aangehaald , ftrooken ook in dienopzigte niet. Ondertusfchen zegt hy, dat de Aair veel grooter is dan eenig Blad dier Plant: de Bloemen een Duim lang en daar boven , doorgaans hoog blaauw, doch ook Vleefchkleurïg , wit , bont, gekleurd. Clüsius merkt wel aan, dat de Bfoemen groot en de Aairen dik zyn, doch fpreekt niet van derzelver langte. Ik heb een Tak van ruim een Voet lang, met Eyronde Bladen, die een Aair heeft van twee Duimen langte en drie vierde Duims dikte; doch de Bloemen zyn niet groot. Misfchien zal men het, wat ook de Heer Haller dien aangaande zegt, nog als eene Verfcheidenheid kunnen aanmerken (*). (3} Bruinelle met langwerpig Eyronde gefteelde (*) Refte Linn/eus Prunelbs guatuor Cl. Halleri conjunxit in unam Speciem , cum Foüorum diverfitas & Flora; magmmdo a varia Natalium locorum indole unice pendeanr. Scop. Cam. 460. (3; Pruuella Fol. ovato-oblongis petiolatis tkc. Brunella Folio lacinhto. C. B. Pin. 26,. Brunella fecunda non vulga.it. CLUS. Oft. II. p. 43. PANN. lt. p. Sog_ s h Petrsum. Lon, U. 475. Biunells altera icon. Dod, Pempt.  D i » y n a m i a; 441 de Bladen , de vier bovenften Lancetvormig en getand. Hier is, wederom, by DodonjEüs enLobel de zelfde Houtfnee-Plaac gebruikt als by Clusius , welke deeze Soort zeer wel voor-J ftelt. Men vindtze ook by Weinmak, doch in lang zo goed niet, met roode en met witte Bloemen , maar zy komen in deeze ook bruinachtig en uit den paarlchen voor. Zy heeft leggende Stengetjes, van weinig hoogte, en de bovenfte Bladen zyn als gevind. Zeldzaamer komt zy alom in de Weiden voor, doch groeit in 't Bentveld buiten Haarlem. Hal LERmaakt 'er twee Soorten van , waar van de eene de Bloemen groot, de andere klein heeft! Omftreeks Parys heeft Vaillant een dergelyke gevonden met blaauwe Bloemen. (4) Bruinelle met Lancetvormig Liniaale, kanthaairige, byna ongefteelde Bladen. Deeze Smalbladige, by Montpellier, in Languedok, als ook in Provence, wild groeijende, heeft de Stengetjes maar omtrent een Span hoog, met digte Knietjes en Bladen, op de kanten bezet :3 6. Brunella Verbenuls folio, Flore cceruleo. Vaill. Paris. 22. t. j. f. 1. Cl) Prunela Fol. Lanceolaro - Linearibus &c. Gouan Monsp. 29S' GER. Prov 260. Brunella Hysibpifolia. C. B. Pin. 261. Brun. anguftifolia integra hirfutior. Moms. Hifi III. p. 3«4- S. ir. T. j. f. 7. Ee 5 11, DEELi IX, STUK. iv; Afdeel," xv. Hoofdituk. Gymno'permia. IV. Prunella Hysfopi/,. lia. Smalbladige.  D ï D ï N A M I A. 445> f i ) Neusbloem met de Bovenlip Elsvormig IV. ' ' .; Afdeel; ere fïrojre. xv. Hoofd* Deeze, door Tournefort in de Levant stuk. gevonden , en wegens de Bloem , die als een t. Olyphants - Snuit heeft , tot zyn Geflagt van orZTaiul Elephas betrokken , heeft Stengetjes en Bladen Levamfch, als het Haanekam - Kruid , ftraks volgende. De Bloem heeft een breede Onderlip: de Bovenlip maakt twee geoorde Vleugels, die de Meeldraadjes bevatten en een lange Snuit, welke zig omkromt en verbreedt, geevende de Stempel uit van den Styl, die in de Snuit beflooten is, tegenover de Meelknopjes. De geheele Bloem is geel Saffraankleurig, maar het onderfte der breede Lip witachtig. De Kelk , daar het hier meest op aankomt, is vierdeelig , en heeft de eene Slip, agter de Snuit der Bloem, Eyrond; de zydelingfen omgeboogen ; de vierde regt en ftomp. Dit Kruid kwam hem in Armenië, aan de Grenzen van Perfie, voor. (2) Neusbloem met de Bovenlip Elsvormig en n. Elephas, reST' T Italiaanfch. In (1) Rbinanthus Corollïs Labio luperiore Subulato incurvo. Syfi. Kat. XU. Gen. 740. p. 4oj. Veg. XIII. p. 419. Elephas Orientalis Flore magno Proboscide incurva. TOubnf. Cor. 48. It. II. Tab. p. iz6. Reize. bi. 113. (z) Rbinanthus Coroll. Labio luperiore Subulato recto. R-. Lugdb. *s>8. Elephas Campoclareniium. Col. Ecpbr. I. p. i8«. T. 188. Euphrafia lutea Floiibus Elephantis Sec. Mo- F f BB. II. DEFX. IX. STUK.  D I JJ Y N h U I 451 Hordt? : de Franfchen "Oefe de Coq, dat is Haa- IV; nekam \ de Engelfchen Rathl of Coxcombre. De AF^f2ï^ hoogte is fomtyds anderhal ven Voet, het heeft Hoofdde Bladen Lancetvormig fpits en fcherp Zaag-STUKtandig, glad, de Bloemen geel. Het verfchilt in jp^fj' de breedte der Bladen en hoogte naar de Groeiplaats , komende op de Gebergten wel een Elle hoog voor. Ook heeft men een Wyfje, dat kleiner was, van het Gemeene als Mannetje onderfcheiden. Men acht het een fchadelyk Onkruid en het is nergens toe dienftig , maakende het Zaad , onder Tarw gemengd, fom~ tyds het Brood blaauw, doch niet nadeelig(*). (4) Neusbloem met ruig -Wollige Kelken en iv. gepaarde ftomp Zaagtandige Bladen ; de Th*""^f Steng zeer eenvoudig. Levantfch,', Aan de Kusten van de Middellandfche Zee, tot in het Beloofde Land , vindt men hier en daar dit Kruid, dat Columna Apulifehe Trixago, met een enkelde Steng, getyteld heeft. Het heeft, naamelyk , Bladen byna als het Gamanderlein, welk (*) Aci. Vratiflav. 1718. fee. HAIXERUM. (4) Rhinantbus Calycibus liirfuto ■ tomentofis Sec. GouAK Monsp. 196, Bartfia Fol. oppofitis 8cc. Sp. Plant. ï. p. S02. Trix.igo Apula unicaulis. Col. Ecpbr. I. p. 199. T. 197. Moris. Bijl. lil. p. 417. S. si. T. 24- f- 8- Crifta Galli Ipicata, Fl. luteo nngno, Mesfane»(is. RAJ. iiifl. 769.Cha.' mxdrys unicaulis fpicata. C. B. Pin. 248. AntiithinurB folio disfe&o. C. B. Pin. zu. Ff 2 H. Dim. VS., Stus,  DlDYSAMIA. 453 Bladen alleenlyk gehaaird, doch geheel effen- IV. randig waren. Zy zyn, ondertusfchen ,welduidelyk getand of ingekerfd , in de Afbeelding Hoofdvan den jongen en in de befchryving wordt door ST°K«^ den ouden Heer Burman gezegd, dat zyge-/?frX!" karteld waren, en wel in beiden; want ik weet niet welke Ceylonfchemetde aanhaaling bedoeld worde ; of die welke enkel Wila, of die welke JVelakula heet, hebbende den Reuk en Smaak van Thym (*). Hoe 'tzy, de afgebeelde heeft een lange Bloem-Aair: des die van Plukenet , met zeer dunne Bladen en byna Kroontjes-Bloemen , hier weinig ftrooke. f7Ï Neusbloem met een gaapende Keel; de vu. v i J , Rhmanthus Bladen uithoekig getand. virgink#s. Virginifche. Virginie is de Groeiplaats van deeze laatfte Soort, welke, door den Heer Clayton, Geel Vingerhoedkruid met ingefneeden Bladen was getyteld. Hy merkt aan, dat hetzelve de Knopjes der Meeldraadjes ruig en tweedeelig heeft. E u- (*) In Flora Mica is aangehaald'Hysfopus paluftris repens tenellus Odore Thymi. BüRM. Zeyl. rz3: doch daar ftaat Fol. crenatis, en repens fchynt zo weinig met de Afbeelding voorgemeld overeen te komen als Fol. crenatts met de bepaaling. (7) Rhinantbus Corollis Fauce patentibus , Fol. finuatodentatis. GttOfJ. ftrg. Ff 3 II. DSEL IX, STUK.  454 Tweemagïige Kruiden. IV. Euphrasia. Oogentroost. Afdeel. Hoofd- De Kelk is vierdeelig en Rolrond in dit Ge' stuk. f]agt, 't welk een Gelipte of Smoelachtige Bloem s^flzaa' heeft, met de onderfte Meeldraadjes aan de eene Kwab van onderen gedoomd en een tweehokkig langwerpig Eyrond Zaadhuisje. Hier komen zeven Europifche Soorten in voor, naamelyk i. (i) Oogentroost met Tandswys' gepalmde Blaïutifiïi* den en by»a Hoofdjes - Bloemen. Breedbla- ( *s- In Italië cn de Zuidelyke deelen van Vrank¬ ryk groeit deeze , die een Stengetje niet hooger dan een half Voet heeft, cnkeld of getakt , met eenige weinige dikke, ruige, byna ronde Bladen , omringd , welke door diepe Infnydingen als Handpalmswys' verdeeld zyn. De Bloemen komen, Aairswyze, met haar tweeën uit zekere Blaasjes voort: zy zyn paarfch van Kleur, en daar op volgt , in de gedagte Blaasjes, ecu langwerpig hoekig Zaad. De Heuvels bekleedt dit Kruidje, in Italië, by Rome , als ook by 'tEskuriaal, in Spanje, als (i) Euphrafia Fol. dentato-pslinatis , Flor, fubcapitarir. Syft. Nat. f-'eg.. xii. Gen. 741. p. 405. Vet,. XIII. p. 460. Gouan' Monsp. 296. Euphrafia pnrpurea minor. C. B. Prodr, II1. Magn. Monsp. t. p. ss- Euphrafia Pratenfis latifolia Jralica. C. B. Pin. 234. Euphrafia 3 latifolia Prarenfis. Col. Ecphr. 200. t. 202. f. 2. Odontites Fol, circa Rad. ovatis ferratis 6cc. £eg. Ver, i, p, 270,  DlDYNAMI.A. 45J als een Tapyt , zegt Bauhinus. Het is bit- IV. ter en werdt ran de Apotbeekers voor de Twee- a™*1*» de Euphrafia van Matthiolus gebruikt. Boom» zo Columna meldt. srUK« (2) Oogentroost met Eyronde gejlreepte fpits n. r>> - EuDhrefi* getande Bladen, offidnaiis. Gemeen. Dit Kruid groeit overal wild in ons Wereldsdeel, wordende in "t Franfch Eufraife, in'tEngelfch Eyebrigt , in 't Hoogduitfch Augentrost geheten. Wy noemen 't Oogentroost, en die benaaming heeft het wegens eene onzekere of niet genoeg beproefde nuttigheid tegen Oogkwaaien. Sommigen pryzen het gedeftilleerde Water , anderen het Sap , anderen het Aftrekzei der Bloemen , daar tegen aan. Het Kruid is bitter en kan dus als een Maagmiddel of ook tegen de Geelzugt dienen , zo Boe n ha ave verhaalde. Of het hier van den Griekfchen naam, die verheuging des Harten betekenen zou, bekomen hebbe, is niet zeker. Takkige of ook enkelde Stengetjes , van een Span of wat hooger , met ongedeelde, ovaalachtige gefpitfte Bladen, die fcherp getand zyn, en van onderen geribd: Bloempjes in de Oxe- len (*) Euphrafia Fol. ovatis lineairs argute dentatis. JUat,t Med. 3 ij. gobt. Belg. 174. Fl. Suec. jitf. Fl, Lapp. 247. Kram. Auft. m. Gouan Monsp. 297- Hall. Helv, 623. Lugdb. 299. Euphrafia Officinarum. C. B. Pin. 233. Euphrafia. Cam. Epit. 767. Dod. Pempt. 54. LOB. Ic. 49S. Ff 4 u. DEÏX1 ix. stuk.  456" TwESMAGTIGE KRUIDEN. 'Apdee leD hebbende' die als Aairen maaken , met de Pxv.EL" Bovenlip opftaande, de Onderlip in drieën verHoofd» deeld, wit met paarfche en geele Stippen,- waar 721'zaa- °P eCn IaD8werP'ge Vrugt volgt, die in twee 4^,. Hokjes veele kleine witte Zaadjes bevat. Zo wordt dit Kruidje befchreevesn, dat ook voorkomt met witte en met Bloemen die paarfchachtig blaauw zyn , of ten deele wit, ten deele paarfch. _ nt r C 3) Oogentr'ooft met Liniaale 'driepuntige £.upora/ia r>7 j trkuspi- tiladen. data. Driepuntig. Oogentrooft met Liniaale Bladen , die odZhe,. allen Zaagtandig zyn. Tandig. v. (5) Oogentroost met Liniaale Zaagtandige BlaLüua. fon f f,oyenjlen effenrandig. Van deeze drie groeit de eerfte in Italië, zo wel als de laatfte, die ook in de Zuidelyke deelen (3) Euphrafia Fo!. Linearibus tricuspidatis. Pluk. Alt». ï+2. T. 177. f. i. Zanoni Hifi. 110. T. 76. (4} Euphrafia Fol. Linearibus omnibus ferratis. GORT. Belg. 175. Fl. Suee. 517. Gouan Mensp. 297. R. Lugdb.ig9. Euphrafia Pratenfis rubra. C. li. Pin. 234. Euphrafia altera. BOD. Pempt. 55, 0. Euphrafia fylv. majorpurpurea latifolia. COL. Ecphr. I. T. p. JOr. f. 1. Pedicularis ferotina purp. Flore. TOURNF. Infi. 172. ($) Euphrafia Fol. Linearibus ferratis &c. Leys. Hal.su. Euphrafia Pratenfis lutea. C. B. Pin. 234. Euphrafia lutea montana anguftifolia major altera. Col. Ecphr. I. p. 204. T. 203. Pedicularis ferotina lutea. Tournf. Infi. 372.  466 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. ruigaehtigen geftreepten Kelk. In Mey bloeit Afdeel. dlt Kruid ^ wellcs Vrugtmaaking n0g nader onHoofd- derzoek vereifeht. STUK Sthttilzaa- T O Z Z IA. digt. De Kelk is vyftandig, het Zaadhuisje eenhokkig , Klootrond , eenzaadig in dit Geflagt, 7Vz«ai 'l Wtl^ °°k t0t D°S t0e maar ééüe S°°rt beV3t C1) » Alpina. gebynaamd naar de Groeiplaats op de Alpifche Alpifche. Bergen in Switzerland, Ooftenryk, Italië en de Pyreneen. Daar groeit dit Kruid op vogtige ruuwe plaatfen , Hemelhoog. Michelius heeft 'er een Geflagt van gemaakt, onder den naam van Tozzia, naar den geleerden Kruidkenner Pater Tozzr, die alleen deeze Plant in Toskanen hadt gevonden. Anderen hebbenze tot het Oogentroost, Tandwortel, enz. betrokken gehad. Uit een aartïg, fyn, als met Muizen - Tandjes gefchubden Bol , geeft het een Steng van omtrent een Elle hoogte, Takkig,vierkant, met Blaadjes als van Gamanderlyn , tegenover elkander, uit wier Oxelen Goudkleurige Bloempjes (i) Tozzia. Syft. Nat. XII. Gen. 74J. p. 406. Peg.Xm. p. 461. Tozzia Alpina lutea, Alfines folio. Mich. Gen. 20. T. 16. Euphrafia lutea Alfinefolia, Radice Squamata. C. B. Pin. 234. Prodr. 111. Dentaria Buguloides, Radice globofa, Squamulis Myodontoideis , Alpina. Mentz. Pag. T. s. f. 3, 4- Orobanche Buglosfoides. &c. Moris. III. S. 12. T. 16. Anonyma f. Gregorii, Radice Dentaria;. COL.^r, II. p. 4S. T. 50,