01 3170 5485  HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE, BENEYENS EENE UITVOERIGE BESGHPJJVING der B O OMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUI-; DEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, YOLGENS HET ZAMENSTEL -^^r** van 'Mi H a L I N N A E Ü S. nieuwe uitgave met 105 platen. ^ deel. te AMSTERDAM mi LODEWYK van ES; in de Kakerftraat, N<\ 96.   INHOUD van ötT STUK. F1ERDE.AFDEELING, De KRUIDEN* XVII. HqofdST. Befchryving der E n k e fc» b roede r ic eKRO ide NfMo- nadelphia;, wier Meeldraadjes tot een zelfde Voetfiuk fameagevoegd zyn, 't welk plaats heeft in de Geraniums, Malva's, enz. Blad& a XVIII. Hoofdst. Befchryving der Dub» belbroederige KRUIDEN (Diadelphia;) onder welke de Vlin« derbloemige (Papilionacea') meestendeels begreeptn zyn: zo dat daar in onder anderen voorkomen de Gefiagten van Erwten, Boonen, en dergelyke eetbaare Vrugien, alsook van Vitfen, Cicers,Lupinen, L* thyrusi het Stalkruid, Klaver, en metr andere zo Veld- als Bloemplanten* —— 74 ft % XIX. Hoofd-  XlXi Hoofdsï. Befchryving der Veel» broederi ge Kr ui den (Polyadelphia), dus genaamd om dat dg Meeldraadjes tot verfcheide Voetftukken zyn vereenigd ; gelyk in 't St- Jans Kruid enz. plaats heeft. Blad?, 330 XX. Hoofdst. Befchryving der Samenteelige Kruiden (Syngenefia), bevattende de Straal-,Sterre- of Zonnebloemige enz : gelyk de Salade, Endivie, Cicorey, Artichokken , Scorzoneeren en andere eetlaare; de Paardebloemen, Klisfen, 't Reinevaren, Duizendblad 3 Mater, Alfem, Byvoet , Kamille en andere Geneeskragtige; de Afters, Koorn- en Zonnebloemen, Gulde Roede, Chryzanten en andere fierlyke; de Doornen, Diftels en andere fchadelyke Planten of Onkruiden. > 343 AAN*  AANWYZING der PLAAT EN en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden. Plaat LXI. Afbeelding van Enkel- broeierige Kruiden. tegenover Bladz* 7 Fig. i. Het Kaapfe Oijevaarsbek, dat ik Speenbladig noem (Geranium Chelidonium.~) • , Zlf oh »• — 2. Het Oostindifche Abutilon or Hoorn-Heemst (Sida Indica), vaet zyne Bloem en Zaadhaisje. bh 44, By Letter B de Vrugt van het gemeene Abutilon. Plaat LXII. Afbeelding van Dub- belbroederige kruiden. - '—' •"—" "9 Fis U Het Tapanfche Kruisbloem (Poly gala Japonica). . oh 8$. A. Deszelf's Bloem vergroot, waar in a de twee groote Kelkblaadjes, b de kleinen en c de Bovenlip der Bloem aanwyzen. « B, De Styl zeer fterk vergroot. 2 ' De doorboorde Rammelaar, (Cro- ' talaria perforata) van de Kaap der . Goede Hope. . «. 97- , Het Degenbladige Wondkruid (AnthyMs Enfifolia) ook van de Kaap afkomftig. . . W. 120; C Deszelfs Bloem vergroot, waar in a het gebaarde Steeltje, b de Vlag , c de Vleugels en d den Kiel aanduiden. D. De Kelk met zyne ruige punten. E. Het Zaad en F de driepuntige Bitjes. 1» « Plaat  Plaat LXIli. Afbeelding vari Dub- belbroederige Kruiden, tegenover Bladz. ig$ Fig. i. De Halfsnaanswyze Kllmboon (Phafeolus Lunatus), van Java uit Oostindie. . . bl. 135.] Fig. 2. De Smalbladige (Lathyroides), uit Japan. . bi. 141. Plaat LXIV. Afbeelding van Dub- belbroederise Kruiden. ■ —— 133 Fig.' i. De Driekwabbige Slingerboon (Dolichostrilobus). . bh 153. — 2. De Veelbloemige (polyfiachyts). bl. 156. Deeze beiden zyn uit Japan en van de laatfte is by A de Bloem geopend voorgefteld , waar in a de Vlag, b de Vleugels , c den Kiel en d den Styl, benevens de Meeldraadjes aanwyzen. De Eeltige punten, door welken de Kiet famengedrukt wordt , vertoonen zig aan den voet der vergroote Vlag B , en zyn aangeftipt met Letter e. Plaat LXV. Afbeelding van Dub- uelbroederige Kruiden. —— ■ j$f Fig. i. Een Japanfch Gewas, dat naar den Lathyrus Pijiformis gelykt. bl. 197. 1. Het Tweebladig Haanekop (He. dyfarum diphyllum,0 van de Kaap. bl. 234. 3. Een Gehoornde Rolklaver, (Lotus fufruticofus) van de Kaap. bl. 311. . 4, Een Eenbladige (Lotus monophyl- lus,~) gemeenlyk voor Hedyfarum gehouden, uit Oostindie. bl. 314, Plaat  @r & at LXVI. Afbeelding van Sa- f l menteelige Kruiden. Jegfiliwlr Bladz. 3m Kir ï HetGefmpperdeKnikbloeinCP«; 3' t"o waar van het Zaad met zyn ^ ^ _4.rSbTaWadigè W,'«w,Sffw- 3ss. ' Van dit laatfte is de Kelk by• c , een Blommetje by den een.Zaadje by e, vergroot voorgeiteia. Alle deeze vier Planten zy*n door den Heer Thukberg in Japan verzameld. • ' Plaat LXVII. Afbeelding van Sa-! _ menteelige KRUIDEN. - 3*7 WO. i Het Smalbladig Straalkop (^w- * *' '«Hf cmguflifM") van de KfP- , W' SI°" Hier van wyst Letter a een Straalblommetje , of Tongblommetje van den Omtrek , aan : b eert' Trechterblommetje van de Scnyi, die Meelknopjoa (AntbeTa) en een . Stamper (.Pifiillum) met een volmaakt Sterns hebben, en derhalve Tweeflagtig zyn. Zie . W. 5M. 2 Het Gepluimde Blootzaad (Atöw' jjo pcmkulata) uit Oostindie, van Tava. * * 5ftc _ q. Het Goudkleurig Droogbloem (Gnaphalium Aureum) van de Kaap. • .6*. 59®a Een Blommetje van den Omtrek is by c en het Zaadpluis by d, met ongemeen fterkc Vergrooting voor- gefteld. »  Plaat LXVIII. Afbeelding van Sa- menteelige Kruiden, tegenover Bladz. 593 Fig. 1. Het Zandig Droogbloem (Gna- phalium Aremrium) uit Japan. bl. 593. — 2. Het Japmfche Hoefblad (Tusfi- lagojaponicd) met zyn Bloemfteng. hl. 634. 1— 3. Het Vindeelige Valkruid (Amica Gerbera) of dergelyke, ook uit Jap->n. . . bl. 714, Hier van zyn de Rand- of Tongblommetjes by a en de Trechter, blommetjes by b , met ongemeene Vergrooting voorgefteU, om het Verfchil der Teeldeelen aan te toonen. . , Plaat LXIX. Afbeelding van Sa- MENTEELÏGE KRUIDEN, i ■ . gly Fig. i, Zeer klein Tonderkruid (Conyza pufilla). . . bl. 618. 2 Kaapfch Fynftraal (Erigeron Capen- Je.) . bl. 629. -— 3. Zwartkelkige Chryfanth (Chry- fanthemum atratum.) . . ,62. 740. i»^— 4. Zeer kleine Koedille (Catula pu- mila) . . . bl. 772. Deeze vier zyn my van de Kaap r der Goede Hope toegezonden en aldaar verzameld. 13 E>  BESCHR YVING DER P L ANTEN. VIERDE AF DEELING De KRUIDEN. XVII. HOOFDSTUK, Befchryving der E n k k l b r o e d e r i g e K r ü i. des (Monadelphia), wier Meeldraadjes tot een zelfde Voetftuk famengevoegd zyn,'twelk. plaats heeft in de Geraniums, Malva's, enz, gS^fc^gg, aar hec Getal der Meeldraadjes zyn i£ % de Planten iu dccze Klasfe onder% $ fcheiden. Van die met vyf heb ik alle de Geflagten reeds onder de Heefiers befchreeven, en van de genen, welken 'er tien hebben , blyven alleen nog maar de Kruidigen over, in 't Geflagt van G e r a n i^u Mt Oijevaarsbek. Ik heb reeds opgemerkt, dat de Soorten hier in Onderdeelingen gebragc zyn, naar dat onder de Meeldraadjes meer of minder voorkomen , A die ii. DEEL. X. STUK.  2 Enkelbroederige Kruiden. IV. Afdeei Hoofd ituk. Ticnmat nlge. * Zie II D. V. ST bladz. 3 Geranium Cal. monoph. Fol. Ovatis plicatis finuatis &c. H. Clif. 34$. R. Luidt. 354 N. 31- BrjRM. Ger. N. $4. Ger. Fol. Althss Afr. odore Melisfac. Boerh. Lugib^ i. p. 263.  MONADELPHIA. 5 fen heeft en zo wel leggende Stengen als deA JHeemstachtige, dus genaamd, om dat het Loof naar Heemstbladen gclykt, zynde de Plant over H 't geheel Wollig. Deeze heeft vyf of zes Bloem- D fteeltjes in een Kroontje ; doch de middelfte heeft maar twee Bloempjes by elkander; zo de Hoogleeraar A. van Royen waarneemt Hier zyn de Bloemblaadjes ook niet langer dan de Kelk n dus de Bloempjes mede klein en roodachtig of bleek paarfch. De Gouwachtige heefc maar vyf Meeldraadjes : de Kruisbesachtige vier M^elknopjes en in de Heemstachtigezyn de Bloemblaadjes zwart gevlakt (f): of liever van buiten donker paarfch, met een witten raid: van binnen roodachtige de twee bovenften aan den voet met geftipte Bloedkleurige ftreepjes (j). Allen zyn het kleine Plantjes, doch de middelde komt fomtyds opgeregt voor, als de eerfte, en de laatfte heefc den Geur van Melisfe, zoBoerhaave aanmerkt. (25) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken, dub- beid (*) In Proir. F!»r& Leidenfti, loc. clt. De beroemde! Hermannus hadt 'er één, twee , drie of vicrbloemige Steeltje, aan toegefchree^en en de Heer N. L. Uurmannus zegt, Fiosculi pufidi ruklli gemini vel flares. De Geianiis. p- 4'- (t) S'if" Nat- Vl&- XUI' P" (+J Mant. alt. p. 43 3. Geraxism Cal. monoph. Fol. bipinnatit Linesribiis A 3 Ciuat- ii. DEEto x. STOC< IV.' 'DEEL. KV II. 30FD. UK. 'taniria. xxv. Gerania ?oriandriolium.Korianderiladig.  IV. Afdeel, xvn. Hoofdstuk. . XXVI. Geraniun. Mfrrhifolium. Kcivelbladig. XXI'II. P/slificum Kinderend XXVIII. Jluritum. Geoord. 6 Enkelbroederioe Kr ui©ew. beid gevinde, Liniaale, rappige Bladen en een Kruidige Steng, die bynaglad is. (26) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken en dubbeldgevinde Bladen; de onderjten Hartvormig gekwabd : de Steng Kruidig; de Kelken Striemig. (17) Oijevaarsbek met èenbludige Kelken, Bloemftengen uit den Wortel en famengeJlelde Klootronde Kroontjes. (28) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken, Bloemftengen uit den Wortel, ovaale, meest enkelde Bladen en famengeftelde verdeelde Kroontjes. Dus fquarrofis &c. Ger. Fol. Coriandri. Riv. Pent. t. tog. Ger Afr. Coriandri folio, Fl. incarnatis, minus. Hebm. lugdb. 179. t. 28o. (26) Geranium Cal. monoph. Fol. bipinn. inf. Cord. lobatis &c. bobm. Ger. N. 59. bebg. Cap. j7s. Ger. Afr. Betonicac folio laclnlato ct maculaio. Hf.bm. Lu^db. 27s. t. 281. fi. Ger. Afr. tuber. Anemones folio. Hehm. Par. 17^ t. 178. Geran. ^.thiop. Myrrhidis folio. Bbeïn. Cent. ns, T. f9. (i7) Geranium Cal. monoph. Scapis Radicaü'jus , tJinbel14 compofita globofa. Ger. Afr. Alyrrh. folio, Radice Rap3. LC34 Comm. Hort. II. p. 125. t. 63. £. Ger.Pjoliferum. Bubm. Ger. N. 70. Tab. 2. y. Ger. Pinnacum. Bubm. Ger. N. 66. Ger. Afr. Ailragili folio. Comm Prul. 53. T » f28) Geranium Cal. monoph. Scap. Rad. Umb. cornp.'divifa &c. Mant. 433. Ger. Cap. hirfumm Radice Raps. Sej. Mus. I. p. 28. t. 18. f. 4. J# Ger. Auritum. Bubm" Ger. N. 61. Ger. Afr. Fol. plerumquc Aaritis. Comm, Utrt. II.   .3Peel PliAAT LXI.  MONADELFHIA. 7 Dus onderfcheidt thans de Heer Li » n m v s deeze Soorten van Kaapfche Geraniums, of liever brengt de genen, die te vooren onderfcheiden waren, tot deeze vier Hoofdfoorten. Het Loof ondertusfchen is zo verfchilknde in byzordere Planten , dat men die naauwlyks vooi Verfcheii'enheden zou durven aanzien , indien het niet uit de Afbeelding van Seea bleek, dat een zelfde Wortel van dit flag van Kruid, wlkormn onverdeelde, ovaale en daar tusfchei geoorde en fyn gelnipperde of gevinde Bladei uitgaf. De veranderingen ondertusfchen, in di gezegde Planten voorkomende, welke 's Win fers overblyven , houden ftand. De meefte hebben een Wortel die dik en knobbelig is e van figuur als een Raap , fomtyds een Vuis grootwelke, gebraden zynde, van de Hotter totten by gebrek van ander Voedzel wordt ge geten. Het Koriarderbladige is Jaarig en heel zodanigen Wortel niet. Het Kervelbladige worc gezegd maar vier Bloemblaadjes te hebben e vyf Meeldraadjes , beurtlings onvrugtbaar < zonder Meelknopjes en de Oppervlakte d Bladen bruinachtig : de Kinderende heeft dil wils dubbelde Kroontjes, de Bloemen zwart « donkerpaarfch , zo wel als de laatfte, die for tyds zeer klein valt, geen Handbreed hoog < zuurachtig is of zeer wrang van Smaak. 1 tw it, p. T' 6U •• Ger* !oneifoUum'liuBM- Cer- N-' Tab. 2- Zf Ger* Oxaloides. li '*>d. N. 71. Tab. *. II. DEBI.. X. STUK. IV. AFDEEL xvu. HOOFDSTUK.Deeandria. I l 1 1 t t it a £ :r c)f1:n3e se •7.  IV. Afdeel xvii. Hoofdstuk. Geranium Cbeiido- Ktum, ipeenbla dip. Pl LXI. Fig. ,. 8 Erkeebroederige Kruiden. twee laatfte Soorten hebben ook maar vyf MeeL» 1 draadjes. Dat Kaapfe! Oijevaarsbek, waar van ik hier in Fig. i, op Plaat LXI, de Afbeelding mededeel, heeft volflrekt de hoedanigheid van het Kinderende, als 'c welke dus genoemd wordt, zo Ray aanmerkt,. „ om dat de Steng zig „ Kroontjeswyze in Stengetjes verdeeld, die „ ieder een Kroontje van Bloemfteeltjes draas> gen." Het Loof niettemin, van die Soort, hoewel grootelyks, gelyk ik gemeld heb, verfchillende, komt geenszins zodanig voor, als ic deze van myne Verzameling, hocdanige ik onder alle de afgebeelde Afrikaanfche Geraniums gecne vind: des ik dezelve, om dat de Bladen veel raar die van het Speenkruid gelyken, Spemblodig noemen zal. Zy zyn breeder dan lang, en met glad , maar rtiuw, gelyk in fommigen der aangehaalden op de laatfte Soort; maar zy zyn geenszins Ge-oord , noch ook niet Gekwabd gelyk in de volgende: des deeze myne hier als een middeWag van die beiden, of als een nieuwe Soort, verfchynt. De Kroontjes zyn ieder door een Kransje van Stoppeltjes of Blikjes , :o menze noemen wil, gefchoord of hebben een Omwindzeï, gelyk in de Kroontjes-Kruiden. Flet bovenfce Kroontje was zeven-, de onderften 3f laagften vyfbloemig : de Kelk vyfbladig of Siep in vyven gedeeld, met vyf bleek paarfche, lonVcr geftippelde Bloemblaadjes: 't getal der Meeldraadjes vyf, ieder met een Knopje voorzien 3  MoNADELPHlA. 9 gien, en de Styl enkeld , doch aan 't end in vyf Stempels verdeeld , gelyk in de anderen. Zie by Letter A denzelven in de Kelk ver-i toond. C29) Oijevaarsbek met eenbladige Kelken,een geknotte Steng, de Bloemftengen byna uit den Wortel en het Kroontje famengefield. De gekwabde Bladen onderfcheiden inzonderheid deeze Soort,die dezelvennaar Wyngaardbladen gelykende heeft, indeby nagt of buiten Zonnefchyn ruikende , door den vermaarden Comm el vn uit den Amfterdamfchen Kruidtuin afgebeeld. De Ridder voegt hier als Verfcheidenheden twee anderen by, door den Heel N. L. Burmannus in Plaat gebragt; waai van de eene zeer ruig is en daar van den by naam heeft : de andere daar van byna alleei verfchüt door Vindeelige Bladen. Een knobbe lige Wortel is aan alle deeze drie eigen. 'tZy: laage Plantjes. (30) Oijevaarsbek met eenbladige ongefteeU (2i>) Geranium Cal. rnonoph. Caule truncato &cc. R. Luga 5Jz. N. li. bubm. Ger. N. 58. Ger. Afr. Noctu olcns tl berofum VitiS foliis hirfutis. Comm. Hert.. II. p. 123- '. 6i. Ger. hirfutum. Bubm. Ger, n. 6 3. t. 2. V- Pi «atifidum. li. ibii. n. 69. t. 2. (30) Geranium Cal. monoph. fesfilibus fcc. r. Ü. 17. Borm. Ger, n. 57. H. Cliff. 344. Ger. ttif AS CoE 11. mtu x{ stuKa IV. VFDEisL." XVI l. }0O7Dt tuk. XXIX. Geranium 'obatum Qekw ;!)d. 1 1 e xxx. Tri/Ie.' <" Droevig. 1- 1- |. :e. N.  io Enkelbroederige Kruid en. IV. Afdeel, xvn. HoOFT> STUK. Tienman. *<&'. \ J Kelken en tweedeelige eenbladige BloemJtengen. Tot beflüTt der Afnkaanfche of Kaapfe Oi. .jevaarsb: kken dient dteze zeer bekende Soort die van het niet ruiken dan by nagt of in den donker haaren bynaam heeft , of ook van de onbevallige Kleur der Bloemen. Men vindtze fraay in Afbeelding gebragt door den vermaarden Breyn, die aanmerkt, dat het breed- en fmalbladig voorkomt , doch anders weinig ver» fchillerde. Beiden hebben zy een grooten dikken knobbel - Wortel, vuil paarfch van Kleur en het Kruid , een Voet of anderhalf hoog groeijende, is veelvoudig Vinswyze verdeeld, gelykende naar het Loof der Karootcn. Men riet het fomwylen zo breed als dat der Pinkflernakelen , fomwylen fynder dan dat der Wilde Kervel gefnipperd. Volgens den Ridder heeft het de Bloemftengen tweedeelig eenbladig. Dit wil zeggen , dat aan ieder Knietje der Bloemftengen , behalve het Stoppel - Krarsje, een Blad groeit, 't we!k aan de bovenfte Knietjes grooter is dan aan de ond< rften.-want de Steeg heeft er drie of v:er, ver van elkander, volgens B r i' i n , df ch zes of zeven , volgens den 3eer N. L. Burmannus. „ Aan den oir, fprong der Bladen, zegt deeze, komen zeer 33 lange Sobn. Cmai. 109. T. iio. Ger. Noöu ofens jErhiopi. urn, e.ad. tuberofa &c. JJejsïn. Cm. 116. T. su  M o n a d E E p H 1 11 lange enkelde Bloemfteekjes, die Kroontjes. " wyze, in een Omwindzel, van langwerpig H Eyronde uitgerande Blikjes gemaakt, gefteel*, de Bloempjes als uit een middelpunt fprei* dende ophouden." *t Getal dier Bloempjes bepaalt Brey n op negen of tien in een Kroontje. Hoe dan de pypachtige Kelken ongefteeld kunnen zyn, gelyk Linnjeus zegt, begryp ik niet. De Bloemen hebben hier die ongelykheid niet, welke in de andere AfrikaanfcheGe ramums heerfcht, zynde van Kleur uit zwart achtig paarfch, bruin en geel gemengeld, zeg gedagte Heer Bur.maknus , die aangaand! de byzondere Eigenfchappen van dit Droevig* het volgende meldt. De Bloem heeft by nagt een verkwikken „'pslfamieken (*), doch over dag in 't gehee „ geenen Geur: duurende dezelve tot den D; geraad toe, maar by de minfte Zonnefchy „ verdwynende. Het Loof is aangenaam va Smaak en kan, als een verkoelend Voedze1 onder de Moeskruiden geteld worden. Vc " eens Hermannüs bevat de Wortel ee " 6 „ vli (*) Hoe kon dan de Ridder daar van zeggen: Coro Colore et Odore triftes ? Een Balfamieke Geur, als vanM keljaat met Wierook gemengd , en een -ot, klikkende a tenaamheid , immers kan niet droevig genoemd worde noch in hoedanigheid , noch in aiiwerkmg: dewyl dez< veeleer het Hart vetheugt. Wil men zeggen, hy heeft niet gemeend; dan is evenwel de uitdrukking zeer onei! en onverftaanbaar. ,Jl. DEEL. X» Sro*. IV.. Afdeel xvii. Hoofd* STUK. Dicandria» i 1 l- n n 1n ig )S- 11 > Ive dar ;ea  IV. Afdeel xvii. Hoofdstuk. Tienma\ nire, xxxi. Geraniut Romcmum, Roomlcb xxxii. Cicuta- ïynbladig xxxiii. Mo/chaturn. Welriekend. C ia Enkelbroederige Kruiden; ^ „ vlug Zout met zoecheid gemengd , en worde '„ by de Wilden, ev<^, als byons de Aardappe. „ Jen, Aardoooten en dergelyken, voor een j,, lekkere Spyze gehouden." C. Myrrhina. Kervelbladige. Met vyf Knopdraagenie Meeldraadjes, vyf. bladige Kelken en h ergeboog.ne v mgten: meest jaarlykfe Kruiden. ( (30 Oijevaarsbek met veelbloemige Steeltjes, vyfmannige Bloemen, gevind- ingefneedene Bladenen Bloem/lengen uit den Wortel. (32) Oijevaarsbek met veelbl. S'eeltjes,vyfm. Bloemen,gevinde ingefneedene fiompe Bladen en Takkige Stengen C33) Oijevaarsbek met veelbl. Steeltjes tvyfm. Bloemen, gevinde ingefneedene Bladen,de Spruitblaadjes Vindeelig. Bui- fjij Gtri&k Fed. mulrifloris , Hótibèi pentandr-s &c BUBM. Ger. N. 30. Ger. Mytrhinnm tenuifolium, FJ. am. plo pnrpureo. bare Har. 568. T. I24J. Confer< Gei3niuIn Petra-urn Macn. Mcn.p. io9. Geran. fcetidum LOB. Iilu/ir 13+. mor s. H.ft. 11. p. s. T> ,4< (■ 1?< Geranium Peu. mulrifl. Flor. pentandr. Uc. Mae Mei 337. Gort. Belg. iSS. Halo. UW». 369. Bum. Arf,. lw.' Fl. Saec. S79 , 625. g01un Mmsp. 3+0. H. Cliff. 3,4 r. Lugib. 3Sz. bubm. Ger. N. 33. Ger. Ccut.'foüo' ■ mu. er fopinumj C. B. Pin. „„. Ger. S«piniim. DoD. rempi. «j. lob. Ie. 618. fMj G«-W„» pêj. maUm. p!. pent< FoK p;nn' iBei& totyledoaibus pia^ifid... H,n. ss. Busm. Ger. n.  g O H i B ï l P S I A' 13 Buiten het gemelde komen deeze drie Sop*ten in geftalte en in het Loof, dat naar de Wilde of gewoone Land - Dolle ■ Kervel gelykt,5 overeen. Heteerfte, dat te Romen op deStraaten groeit, verfchilt van het tweede , door geen Stengen te hebben, die getakt zyn ,maar Bloemftengetjes uit den Wortel of Stoel. Dit Fynbladige is een Onkruid in veele deelen van Europa, komende aan den Duinkant in onze Provincie, als ook in Zandige Bouwlanden en aan de Wegen , overvloedig voor. Gemeenlyk zyn de Bloempjes bleekrooJ, doch men vindt het, in de Haarlemmer-Hout, met witte Bloemen. Hier van komt eene Verfcheidenheid voor, die srooter is , hebbende de leggende Stengen wel een Elle lang ; doch gemeenlyk valt het zeei klein en laag, zynde onder d;n naam van Of jevaars-Bek of Kraanhals bekend; dewyl dc Zaadhuisjes daar van de figuur zeer wel uitdruk, leen. De Bloemen zyn in fommig geftippeld, n ander niet. Voorts i» , ten opzigt van de ver deelins der Vinblaadjes, een a.anmerkelyk vel fchil met het Welriekende, dat zyne Natuurly ke Groeiplaats in de Levant zou hebben; te: rninfte Uitheemfch geoordeeld wordt door de: Heer Haller; hoewel men het op fommig plaatfeu in Duitfchland en zelfs, volgens de „. Geranium Cicutx folio Moschatum. C. B. Pin. 31 %OH. lt- 6S9- II, deel. s. Stuk. iv; xv1l IrjOFD- ruE. Jeeendria. \ 1 e n W. 9-  IV. AfDEKl XVH. Hoofdstuk. xxxiv. Geranium Cbium~t GrieW'cli. #4 Enkelbroedericï Kruiden; Hoogleer D. de Gorter , in ons Neder' land agter den Kranenborg, aan de Wallen der Bouwlanden vindt. Het heeft de Vinblaadjes die in het gemeene doorgaans ook gevind zyn,' alleenlyk Vinswyze ingefneeden , of aan den rand ilegts gekarteld,en altoos breeder, volgens Halier, die tien Meeldraadjes in deszelfs Bloemen, en zo wel tien als vyf in die van het Fynbladige of gewoone, gevonden hadt (*). Terwyl het Fynbladige weinig of byna geen Geur heeft, is dit laatfte begaafd met eenfterken aangenaamen Moskeijaat-Reuk, en daarom komt het in de Apotheeken voor, by den naam van Geranium Mofckatum. Niettemin hangen de hoedanigheden, om welken men het tot een Geneesmiddel gebruikt heeft, meest af van een zuurachtige famentrekking , welke 'er in heerfcht, en deswegen is het voor een uitmuntend Wondmiddel gehouden geweest. Sommigen hebben 'er , bovendien , eene byzondere kragt tot uitdryving, In uitflaande Ziekten, aan toegefchreeven. (34) Oijevaarsbek met veelbl. Steeltjes, yyfnu Bloemen en Hartvormig ingefneeden Bladen ; de bovenften Lierachtig Vinswyze verdeeld. (35) (*) hifi. Stirp. Helv. mchoata. Bernat i7«s. Tem. 1. p, 07» (S4) Geranium Ped. multifl. Fl. pent. Sec. Burm. Ger. n. jo. Ger. Chium vernum Caiyophyllat* folio. Tournj. Ctr. to, mart. Cent. 4. T. 4.  M O H A Ö E t. P H I A. IS ($5) Oijevaavsb-k met veelbl. Steeltjes, vyf'm. ^ Bloemen en Hartvormige eenigermaate gekwabde Bladen. ^ (36J Oijevaarsbek met byna driebl. Steeltjes , vyfm. Bloemen, Hartvormige gekartelde, A ingefneedene, rmwe Bladen en neergedruk- a te Stengen. f-7) Oijevaarsbek met veelbl. Steeltjes vyfm. » Bloemen , en Eyronde Zaagtandige Liniaale gryze Bladen. (38) Oijevaarsbek met veelbl. Steeltjes, vyf Bloemen en Hartvormige vyf kwabbige Bladen; de Bloemftengen uit den Wortel. , De mrefte byzonderheden , waar in deeze vyf Soorten verfchillen, zyn hier aangetekend. /•,<} Geranium Ped. multifl Fl. pent. &c. H. Cliff- 3++R, Lugdb. 35.. burm. M. 34- Ger. Fol. Alth**. C. B Pin 5.8. Ger. Mrlaco.des. Lob. t, 66z. («6) Ger. Ped. fubtr.fl. Fl. penrandris 8a. Ger. Pedunc. Mtai, 8ce. B.. Lugdb. 3Sr. M. .x. Ger. minunum ptocumbeni Folio Betome*. Mo». Hifi. II. p. 5.2. S. S- T. SJ.S ,0. Ger. pufill. maritiawm AJto. C Betonic* folio. Pi.uk. ^ïGer. Ped. muitin. Fl. pent. Sec. Ger. Agypt. gUocoohyllon. DïLL. 15°* T. ..4. & A; genteum , Ueliotiopii min. folio. SHAW. Afr.ito.X. zö° 0, Geranium glaucum. Burm. Ger. N. 61. T. 1. (jgj Gsr. Ped. multifl. Fl. pent. Fol. Coid, quinouelo. bis 3 Scapis Radicalibus. XI, DEEL. X. SSUK. IV. XVII. OOFD? 'UK* XXXV.. geranium 'a.acoides • Mriuw:nng.> XXXVI. M'riti- %m. ieekants. X XX ' II. Glaucoibyllum.^eegruen. XXtViI'. drduinum. vyfkwab' lig.  IV. Afdeel xvu. Hoofdstuk. Ttenmat XXXIX. Geranium Gruinum. Kraanbekkig.XL. Ciconium. Langbekkig. 16 Enkelbroederige Kruiden. Zy komen alle meer of min overeen in de fi. guur der Bladen, geheel anders dan inde voorgaanden en Hartvormig of Eyrond. Zy vallen niet groot van Gewas. Het Zeegroene, inzonderheid, is, zo wel als het Zeekants en Vyfkwabbige, zeer klein. Het eerfteis door Tournefort op 't Eiland Chio of Skio, in de Griekfche Archipel, gevonden. Het Maluwachtige groeit aan de Kusten der Middellandfche Zee, in Italië en Vrankryk, als ook, zo wel als 't volgende, aan die van Engeland. Het Zeegroene in Egypte, en het Vyf kwabbige aan de Kaap: zynde dit laatfte door den Heer B u rmannüs aan den Ridder medegedeeld (*). Hetzelve heeft de Bladen vyfkwabbig, Hart. vormig, ftomp, gekarteld, van onderen ruuw en Bloemfteelen uit den Wortel, zonder tSten. gen. (39) Oijevaarsbek met byna veelbl: Steeltjes,. vyfm. Bloemen en drievoudige gekwabde Bladen. (40) Oijevaarsbek met veelbl. Steeltjes, vyf. man- (*) Waarfchynlyk na de Uitjraave der Dlslertatie van zyn Ed. de Geraniis ; dewyl men daar in van 'c zelve geen gewag gemaakt vindt. (39) Geranium Ped. fubraultm. Fl. pent. &c. Goiww Monsp. 3*r- Bl/RM. Ger. N. 3z. ff. Cliff. w. y. Ger. ?ed. bifloris pentandris &c. r. Lugdb. 3Sl, n. 14. Ger. lati-' rolium Acu longisfima. c. li. fin. 319. (40; Ger. Ped. multifl. Fl. pent. Stc. Am. Ac. 4. p. 2?I. BUR.M.  tnannige Bloemen en gevinde Vindeelige Jlompe Bladen, Deeze beiden,die door de langbekkigheiddeiZaadhuisjes uitmunten , groeijen in de Zuidefyke deelen van Europa. De eerfte valt inzonderheid op 't Eiland Kandia of Creta. In Languedok en Provence is de andere, op dorre , drooge Velden , gemeen. In Switzerland heefl H aller ze vergeeffch gezogc : hoewel C. Bauuinus de Groeiplaats ook in WalliferLand aantekent, De langte van de Naalden fte'lt hy op vyf Duimen, Colümna op drie 't welk nader met de bepaaling van J. 15 a u htnus, op ruim een Handbreed, ftrookt. ' Is zeker, dat dezelven by uitftek lang zyn ii beide deeze Soorten wordende deswegen jn ' Franfch genoemd Bec de Grue; in 't Spaanfcl Jgujetas , dat is Naaldekruid. De Ridder on derfcheidt de laatfte van de andere niet allee door de Vindeeligheid der Bladen , welke ind eerfte gekwabd zyn, maar ook door de legger de Stengen, die overendftaau in het Kraanbek kige. C. B a u h i n o s maaktze, in het Lang bekkige , met fyn verdeelde Bladen, twee E) len lang. De Bloemen zyn blaauw of blaauw achtig paarfch in beide deeze Soorten en d Zaa< BUBM. Ger. N. 28. lACQ; Hort. ig. GER. Trov. 4ta. Ge Cicuia: folio Aai longisümi. C. B. Pin. lï». Prodr. ij Ger. Apulum Coiiandnfolinm. COL. Ecpbr. I. p. '56. ' B ii. esm.. x. stuk. iv: afdeel,' xvi!„ Hoofdstuk. Deca>:driat » l C 1 1 e l- r. 3. r,  18 Enkelkroederige Kruiden} IV. Afdeel. xvii. Hoofd* stuk. Tienman- xli. Geranium Tuberofum. Knobbelig. 1 J J Zaadjes, welken 'er, als gewoonlyk in dit GeAagt, vyf zyn, hebben geflingerde Staarten (*). Hoewel maar vyf geknopte Meeldraadjes in de Soorten van deezen Rang voorkomen, heb» ben de meeften nog vyf daar buiten, die plat, Vliezig en onvrugtbaar zyn. Zy ftemmen in de Veelbloemigheid der Steeltjes overeen , en dit onderfcheidtze van de volgende Soorten. Vyf zulke Veelbloemigen heeft Forskaohl in Egypte gevonden, onder welken ook het Maluwachtige en Langbekkige was. De overigen noemt hy Ruig, Dikbladig en Driehoekig, naar de gefteldheid van het Loof. Alle deeze, zegt hy , hadden vyf vrugtbaare , geknopte Meeldraadjes (f). D. Batrachia Ranonkelachtige. Met tien geknopte Meeldraadjes en tweebloemige Steeltjes : overblyvende Kruiden. (41) Oijevaarsbek mettweebU Steeltjes en veeldeelige Bladen:de Slippen Liniaal, onderdeelig, ftomp. (*) De Naald of het Zaadhulsje , naaraelyk , der Oijetaaisbekken , beftaat uit de famengevoegde Staarten der laaden ; gelyk ToubnefoRT zeer fiaay, op Plaat 142 , xrroond heeft ; alwaar z.g tevens , by A, de Koker dei tfeeldraadjes, het Kenmerk van deeze Klasfe, openbaart. (t) Flor. jEgypt. Arab. p. isj. (±1) Geranium Ped. bifloris , Fol. multipartitis, Laciniïs .inearibus &c. Gouan Monsp. 341. H. Cliff. 345. r. Mgib. sjo. Bubm. G°r. N. 9. Ger. Tuberofum majus. C. !. Fin. 313. Ger. Bulbofum, Lob. Is. 661.  (42) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, ge- ^ zwollen Kelken en geheele Bloemblaadjes: ' den Stamper zeer lang; de Bkemjteng ge- j gaffeld.' De eerftë van deeze twee, die den Wortel Bolachtig heefc, groeit in Engeland, zo wel alsin ïtalie, daar de andere, die ook een dikkent knobbeligen Wortel heeft , haare Groeiplaats heeft. De Steng van deeze wordt fomtyds een Elle 'hoog; de Bladen zyn rondachtig gehoekt en diep ingefneeden, doch niet zo fyn verdeeld als die der andere. Zy heefc fierlyke paarfche welriekende Bloemen. f43) Oijevaarsbek met eenzaame Bloemfleeltjes tegen de Bladen over ; de Kelken eenigermaate gebaard; de Steng opjlaande; de Bloemblaadjes gegolfd. (44) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes,dubbeid, tegen de Bladen oven de Steng'uitgebreid; de Bloemblaadjes onverdeeld. (45) (4i) Geranium Ped. bifl. Cal. inflarfs , Peïafis integris, Stylo longislimo &c. H. Cliff. R. Lugib RUKM. Ger. 3* 10. Geranium Batrachioi'ïes odoratum. C. B. Pin. 318. Mo p,s. Ihft. II. p. SH> S- 4- T. 16. f. 15. Ger. Batr. long rad. odoratum. J. B. Hi/?. 111. p. 477- (43) Ger. redanc. folir. oppofitifoliis &c. JacC^ VtnA »«. gouan Mom?. 34'- *; L"Z^>- 350. N. 5. BUBM Ger. N. 11. Batrachioides liirfutnnj Fl. atro - rubente. C. E Pin. 318. (4t) Ger. Ped. bifloris oppofitifoliis gcminis «re. Miu B i m II. D2BL. X. STCS» IV. IFDEËt.' XVII. iOOFD' TUK. xlii. Geranium nacrtrbi\um. Jrootwosïlig- KUIT» Pb&um. Donker. XLIV. Fuscum. Biuib.  2© Enkelbroedrrige Kruiden'. IV. Afdeel xvii. Hoofdstuk. xlv. ' Geranium refiexumK Omgeboo gen. xlvi. Nodofum Knoopig. XLVII. Striatum. Gefireept. (45) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes en, Bladen overhoeks; de Bloemblaadjes omge. boogen , geknipperd, zo lang als de Jlom~ pe Kelk. (46) Oijevaarsbek met tweebl- Steeltjes, uitgerande Bloemblaadjes, en de Stengbladen driekwabbig, onverdeeld, Zaagtandig, van . onderen glinjlerende. (47) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes en vyfkwahbige Bladen ; de Kwabben in 't midden uitgebreid: de Bloemblaadjes tweekwabbig en Netswyze geaderd. De Byrjaamen wyzen de voornaamfte byzonderheden deezer Soorten aan, door welken zy meest uitmunten. De twee eerften hebben de Bloemen donker paarfch of bruin, de volgende fterk omgeboogen (*): de vierde Knoopige Stengen; SitJ. N. 7. Get. phamm five fuscum Petalis reflex is. Touenf. Inji. 267. Ger. Mont. fuscura. C. B. Pin, 3!8. Ger. fuscura. Lob. Ie. 663. (45) Geranium Ped. bifl. Foliisque alternis &c. Ger. Fl. purpureo reflexo Italicum. Babr. Ie. 39. (46) Ger. Ped. bifl. Petalis ematginatis &c. Gouan Montp. 34t. H. Cliff. 343. R. Lugdb. 3So. N. 2. burm. Ger. N, 7. Ger. Nodofum. C. B. Pin. 318. Ger. magn. Folio ttifido. J. B. Hijl. III. p. 478, Ger. y, 6. Plateau. Clus. Hifi. II. p. lol. (47) Ger. Ped. biflotis Foliis quinquelobis &c. BuBM. Ger. N. 6. Ger. Romanum verficolor f. ftriatum. Moris. Hifi. ii. p. jió. S. 5. T. i«. f. 14. (*) De Vetfcheidenheid van vlakke of omgeboogeneBloe- perj  M o n A d e l p h 1 a. 21 gen; de vyfde geftreepte Bloemblaadjes. Het f geen Omgeboogen heet, komt in geftaltezeer overeen met die bekende Tuinplant, met don-! kerpaarfche Bloemen, natuurlyk groeijende op' de Ooftenrykfe en Switzerfche Gebergten. De' andere Soorten groeijen in de Zuidelyke deelen van Europa. Het Knoopige is in Provence en Languedok gevonden. Dit heeft de Bladen driedeelig , terwyl die der anderen vyf of zeskwabbig en als gepalmd zyn. Het Geftreepte. dat in Italië huisvest, heeft een bruine Vlak aan ieder hoek van 't Blad , op de hovenzyde. (48; Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, byna Schildvormige vyf kwabbige , infneedig Zaagtandige Bladen: de Steng opgeregt; de Bloemblaadjes uitgerand. (40) Oijevaarsbek met tweebl zeer lange neergeboogene Steeltjes, geheele Bloemblaadjes en vyfkwahbige ingefneedene Bladen. men hangt hier van den Ouderdom af, zegt Haxxer , HIJi, Stirp. Helv. inchoata. p. 4°+> (48) uranium Ped. bifl. Fol. fubpeltatis , &c Fl. Lapp. *66- Suec. in. Oed. Dan. ii*. «• Cl.f) 344. R.. Lgdb. 35<- GOUAN Monsp. 34Z. BOBM. Ger. N ii. Ger. Batiachioide» Folio Aconiti. C. B, Pin. 3i7.TouRNi Infl. . j (49) Ger. Ped. bifl. longisfimis declinatis 8cc. Am. Acaa IV p. 313- BURM. Ger. N. 13. Ger. Sanguineum majus BFSL. Eyjl. Vern. I. T. 9. f- V. Ger. Batrachioides Paluft. Fl. sanguineo. Dell. App. $5. Shb, ito. T. 134- f' 1 1 HALL. Opuse. 109. B3 ii. deel. x, Stok. IV. .FDEELi . XVII. lOOFD* TUK. Itcmdria, XLVIIT. Geranium Sytvaticum. Bofchig. XLIX- Paluftre. Moeraslig.  S2 ENKELBROED EillG E KrüIDEK. !V. Afdeii xvii. Hoofd, stuk. l. Qir'.mum Pr/iienfi Veldig, (5oj Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes,byna Schildvormige vecldeelige rimpelige fpitfe Bladen en gekeele Bloemblaadjes. Deeze drie Soorten behooren tot bet Kruid , _ dat men Ger. Batrachioides noemt, als veel naar de Ranonkels of naar de Aconiet gclykende door bet Loof, welks figuur en vcrdeeling het grootfte onderfcheid maakt. In onze Provinciën fchynt 'er geene te groeijen , nrar in de middelfte en Noordelyke deelen van Europa, enin Switzerland , komen zy allen voor. Op Ysland zelf valt de eerfte en derde: wordende van het Volk aldaar met de eerfte Violetkleur geverwd (-{•_). De middelfte is zo gemeen niet in Europa: men vindtze echter ook in Duitfchland , en in Rusland nam de Heer D. de Gorter dezelve in vogtige Bosfchen en aan Oevers der Rivieren, overvloedig waar. De Bloemen zyn bleekrood, paarfchachtig of Bloedkleurig , dat is donker rood. Een aanzienlyken Tak daar van heb ik uit Japan bekomen , welke met de Afbeelding van Dillknius volkomen ftrookt. Deeze Soorten zyn naar dc Groeiplaats ge- by- (co) Ger. Ped. bifl. Fol. fubpeltatis Jtc. Fl. Suec. 573. hall. Helv. 567. Kram Aulr.ia;. Got'AN Mmsp. 342. H. Cliff. R- Lugdb.zsa. bukm. G:r. N. 16. Batrachioides Gratia Dei Getmanotura. C, li. Pin. 31s. Ger. 3. Batrachioides majus. Clus. Hijl. II. p. ioo. Doo. Pimpt. 63. Lob. Ii. (f) hall,- Hch. ir.cbanta. p. 403.  M 0 N A „ E t P H I A. *3 bynaarnd. Zy inbakken verdeeld, omtrent een Ule en fomtyds hooger, ten minfte de eerfte, die mcnHc meest in Bosfchen aantref t. Deeze komtfornwySn met witte Bloemen voor, de laatfte die de gemeenfte is , en ook wild groeit op de Bergvelden in Languedok en Provence, heef.blaauwe Bloemen, en deeze is oudtyds als eenvoc*. naamMiddeltotGeneezingvanKankersKnoes gezWenen,VVondCnenZweer^,gebrukt,waa om zy den naam heeft van Gratia Dei, dat is Godsgenade , der Duüfcheren. Zulks werdtaan een Balfamieke hoedanigheid, daar in huisvestende, toegefchreeven. f*i) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, uit: \erande Bloemblaadjes en eenigermaate Schildvormige Bladen , die in zeven drieüeelige Kwabben gedeeld, en met een fluweelachtige Wolligheid bekleed zyn. Oo de toppen van den Baldus-Berg, in 't Veroneefche, groeit dit Verzilverde Odevaarslek dat een overblyvend Plantje is, gelyk de voo'rgaanden, maar klein en teder, byna ongefteeld, hebbende paarfche Bloemen. ^ nr N. 8. G=r. Argenteum Alpinam.c. 3VP5' 'V,\ vZ »»■ N- - !on^ Radica,um E. Tm. 3'8- FLUS. r»V* _ Ge, PON. Bald. 34- T. 34*. »G. Ver. I. p. 471- T. Atg. Montis Baldi. }. B. Uift. UI. p. 474- B 4 II, peel.. X, Stks. [V. )eel. vii. oed- ik. :andria. LI. Irgenteura. eizilveid.  IV. AfDÊEI xv». Hoofd «TUK. til. Otrakiun Macula turn. Gevlakt uit. Ptrenai cum. Pyre. neelch, ArrMcum. Arabifch. 24 ÏKmmoïDïRicB ICruidêk. (ja) Oijevaarsbek «2fi* tWMj/. j*^. . un gegaffelde opjlaande Steng, vyfdeelige t'«gefneedene Bladen, de bovenjien ongejieeld. In Virginie en Karolina groeit deeze, die de . Stengen twee Voeten hoog, een dikken knot>beugen Wortel en paarfchachtig blaauwe Bloemen heeft. 03) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes ; de onderjie Bladen in vyf veeldeelige Kwabben gedeeld en byna rond ; de bovenjlen drie kwabbig: de Steng opjlaande. Dit Pyreneefche Oijevaarsbek heeft lange, verfpreide, leggende Stengen en Bladen als gemeld is, rood gerand. De Kelkblaadjes zyn aan de tippen rood geklierd: de Bloemblaadjes eens zo lang als dc Kelk, paarfchachtig: de vyf buitenfte Meeldraadjes korter met misdragtige Meelknopjes: de Zaadjes langwerpig met een lang Snuitje, zo Doktor G e r a r r> op de Bergvelden in Provence heeft waargenomen. Of men deeze Soort in de nieuwe befchryving van Ysland met Geranium Montanum , dat ik on. (St) Geranium Ped, bifl. Caule dichotomo ercilo Sec GBON. «fj. ,01. Boem. Ger. N. ,7. Ger. Batrach.oide» Amer. maculatum Sec. Dill. Eltb. t. uz. f 1J5,. (53) Ger. Ped. bifl. Foi. inferiotibgs quinque parritomultlfidis rotundaris &c. hdds. Angl. Geranium columbinum Pyr. perenne maximum. Toubnf. Uft 2S8. Ger Ped bifloris. Pol. multifidis, Laciniis obtufis ina-tjnahbus, Petalis bifidi«. BUBM. Ger, N. zs. GEK. Prov. p. ,8.,. T. Ifi.f z  M o » a d e v p h i a. as onder de opgegevene Soorten van Linn^us niet vind, bedoele f*), Hykt my niet; doch het zon kunnen zyn; alzo meer Planten derf koude Bergtoppen in het Zuiden met die vair t Noorden gemeen zyn. De Heer Forsuol vondt in Yemen een Geranium , dat hy Arabicum tytelt, met tien vrugtbaare Meeldraadjes, twee Bloemfteeltjes en ronde ingefneedene Bladen , draagende witte of roode Bloemen By zegt niet, of het een overblyvend dan jaarlyks Sware. Men wiefch.met deszelfs Afkooksel in Water, het Hoofd, tegen Hoofdpyn, onder de Arabieren (t> E. Annua. Jaarlykfe. Met tien geknopte Meeldraadjes en tweebloemige Steeltjes. (51) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, uitgerande Bloemblaadjes Jtekelige Zaaddop' jes en driedeelige Spruitblaadjes ,in 't midden geknot. Bovendien heeft deeze Soort, die uit Bohe' me zo men wil, afkomftig is, nog deeze byzonderheid, dat de Kelken gebaard zyn, vol («) OlOïsen. Befdr. ven Tstand. 1J7S- p. *J7. f + l Flor. AZgfpt. Arob. p. i»4- (,.) Geranium Ped. bifl. Pet. emarS. Arütk htftlt &c a Ac IV. p. 3*3- SURM. atr.S.Sf Ger. Battaehioidt Bohémien». Diu.. BUS. I„. T. .33- f- 160. Ger. Bat minus annuum. MORIS, Hij}. IÉ. P- JU- S. 5- T. IJ. t. I. B S H. Dïsi- X. Stik. IV. f deel. XVII. [OOFD. ruK. \eca;:iria, LIV. Geranium Bohemifum. Boheemfch. t s r.'  25 Enkelbroederige Kruiden. IV. Afdei xvii Hoofi stuk. tv. G'rani Robertu Robbert i:t«id. is een Lymerig ruig Plantje, dat SteDgetjes fchiet 1 'van één of anderhalven Voet hoog en blaauwe Bloemen heeft. Na 't bloeijen worden de Steeltjes en Kelken rood, de Zaaddopjes zwart. De Spruitblaadjes hebben de figuur der Bladen van den Tuipeboom. (.5$) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, en '™ Haairige tienhoekige Kelken. ;- Niet alleen op de Rotfen der Noordelyke deden van Europa, gelyk Libmüs zegt, maar ook op die der middelfte en Zuidelykfte deelen , en bovendien op Muuren , Steenachtige Gronden, in ruigte en Wildernisfen, komt deeze Soort, in odz-j N-derlanden en elders voor. Men noemtze 'er RoLbertskruid , naar den Latynfchen naam, in 't Franfch Herbe a Robert, in 't Engelfch Hierb Robert, in 'c Hoogduitfch Ruprechts - Kraut, of ook Schartenkraut en Klein Scholwurtz. Het heeft die benaamingniet van den vermaarden Franfchen Robertus, doorwien hetzelve., benevens veele andere Kruiden , zo door hem als anderen getekend, in Plaat gfbragt is (*): maar van eenen St. Roheit of Rupertus, wegens de uitneemende krag- ten (5 5' Geranium Ped. bifl. C.ilycibus PiloCs decem - angulatis. Mat. Mei 33s, gort. Belg. 199. kram. Aufir. 203, VI. Suec. s?S , 619. Gouw Homp. 342. K, Cliff. 34+. R. hugib. 35'- Ge anium Robert. primum. C. b. Pin. 315. Ger. Robeitianum Dod. Pempt. 61. LOB. Ie. 6;j, (*) &oïirt1 leoiu Fier, in Quarto. Parit.  M O N A 0 e *« * H 1 A- L? ten daar aan toegefchreeven. Ondert«fcto J komt al die Roem byna daar op nu, dat bet * eélgoed Middel is voor in en uitwende Kwet-Hoe ZZZ inzonderheid in Pappen of Steovingen* S zynde, als wanneer het ook dient om hef Water af te dryven, Gezwellen te doen e al en tegen de Roos of * St. Anthom s He" Af tookzel in Water of Aftorn Wvn geneest de Barften in Lippen en Tepels, en dient tot Bloedftemping. Somnugenhebben het ooi tegen 't Scheurbuik en de Kanker aanl preezen^Het is fterk en Bokkig van Reuk overtreffende in hoedanigheden dc andere Soor- t£Het is een laag Kruid , hebbende de Bladen Vinswyze , doorgaans in drieën en dan verder j„ vyven ongelyk verdeeld, glad of ruig, fomtyds roodachtig, de Bloemen paarfch ofw t. De Kelk is Haairig, en van de vyf Blaadjes , waar dezelve uit beftaat , zyn twee met drie Kielen, één met tweeën twee met ééne Kiel; datdenzelven tienhoekig maakt. Het groeit ook in gelukkig Arabie, zegt Linnveus. (56; Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, Pie- ,.s) QirarAunt Ped. bifl. Ca', pynnvdati, ongaUti.ta. r ? *7 Fl Suec. 574- OED. Dan. »l3. KRAM. Jh#r. : C i ramidaale hoekige , verheven - rimpelige Kelken en vyfkwahbige ronde Bladen. Op Steenige plaatfen en Gebergten groeit deeze, die van de Glanzigheid der Bladen haaren bynaam heeft, door geheel Europa. Zy heeft kleine paarfche Bloempjes , wier Blaadjes, zo wel als in de voorgaande onverdeeld zyn. C 57) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes en Blaadjes overhoeks, by de Bloemen; wier Blaadjes tweedeelig zyn: de Kelkenflomp: de Steng byna regtopflaande. (58) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes ge* baarde Kelken , tweedeelige Bladen , ruige Zaaddopjes en uitgerande Bloemblaadjes. (59) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, die langer dan het Blad zyn, vyfdeeligveeldeelige Bladen, gladde Zaaddopjes en gebaarde Kelken. Dee. ($7) Geranium Ped. bifl. Foliisque Eleraübuj alternis &c. OUAN Idonsp. J4i. Fl. Suec. J77. GORT. Belg. is9. BurmI ;r. N 11. Ger. 21. Ger. Ped. bifloris, Fol. fparlis Renirmibus &c. hall. Helv 36*. Ger. Columbinum villom, Petalis bifid s purpmeis. Vaill. Paris 7S. x. ij. (58) Ger. red. bifl. Calycibus Ariftuis &c. Bubm. Ger . 24. ron ir,.g. IOo. R. Lugib. Sji. Ger. Colümbi-' im Caio'. num &c Dill. Elth. f. 161. (S9 Ge- Ped. bifl. Foio longioribns &c. Gort Bel, 19. GOU .N Mmsp. 34}. Kram. Auflr. 204. Fl, Suec. S76 er. Prov. 434. hall. Helv. 367. UiLL. Paris. ,,. T. f. 4.  Monadeï-pHia: es> Deeze drie Soorten behooren tot het Kruid, 1 dat men Duivepoot of Duiven - Voet noemt, 3 wegens de figuur der Bladen, die byna rondHc van Omtrek maar ingefneeden zyn. De eerfte1™ en laatfte groeijen alom in Europa, enkomen ook-in onze Nederlanden wild voor : de raiddellte groeit natuurlyk in Karolina en Virginie. De eerfte, die eene opgeregte Steng heeft, munt uit door de zagtheid haarer Bladen, de gezwollen Kelken en dat de Stoppeltjes tweedeeligzyn: de tweede heeft de Kelken ruig gebaard en ryp zynde rood ; met zwarte Zaaddopjes daar in: de derde heeft zeer lange Bloemfteeltjes en de Kelken grootelyks gebaard en groot. Allen zyn het laage Kruidjes, met de Stengen veelal langs den Grond verfpreid. (60) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, ge-q baarde Kelken , geheele Bloemblaadjes , ruige Zaaddopjes en byna gevingerde Vin* deelige Bladen. Dit Kaapfche heeft Draadachtige Stengen, aan de Knoopen met Borftelige Stoppeltjes bezet. In fommige Monfters komen de Steeltjes vierbloemig voor, gelyk men dezelven by den Heer (60) a-rauiKM Ped. bifl kis, Cal. Ariftitis &c. Am. Acai. VI. Aft. 26. Gec. Ped. bifl. Fol muttipattitil..B.. Lug&.iSU K. 11. BUKM- Ger. N. 2«. Tab. U Ger. Aft. temiifolium. PWK. Pbyt. is«. f. 4. Ger. Afr. Fol. PnlfatiU* infra Argen.•eo , Fl. albo. BOER». Lugdi. I. p. -4. -j, xstsu x, STue» deel; VII. OFD* IBf. andria* lx. '.rr.nium incanum. Grys.  IV. Afdeel xvii. Hoofdstuk: Titnmcm nige. LXI. Geranium dis/etlum Verdeeld. LXII. Retuniifv Hum. Rondbladig. LXIII. Tufdlum. Zeer kleiit. ( 30 Enkeebroederige Kruiden; Heer Bdrmannus afgebeeld vindt. De Bladen hebben van onderen eene Zilverachtige Wolligheid. Behalve het Duiven - Voet en het Zagtbladr'ge Oijevaarsbek , valt ook het Maluwachtige, het Zeekants, en Zeegroene, onder de Kaapfche Planten. (60 Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes ; de Bladen eerst in vyven, dan in drieën gedeeld ; de Bloemblaadjes uitgerand en niet langer dan de Kelk; de Zaaddopjes ruig.. (fiz) Oijevaarsbek met tweebl, Steeltjes ; de Bloemblaadjes byna geheel , niet langer dan de Kelk; een leggende Steng en Niervormige ingefneedene Bladen. (63) Oijevaarsbek met tweebl. S'eeltjes; uitgerande Bloemblaadjes, neergedrukte Steng en Nieryormige gepalmde Liniaale fpitfe Bladen, Dee* (Si) Ger. Ped. biflorii Fol. qninquepartito - trifidis &c. GOUAN Monsp. 343. Fl, i«t. ir. N. 622. Ger. majus Fol. imis longii ad Pediculum divilïs. Mor, s. 5. T. 3. f. 3. VAIIX. Par. T. Ij. f. 2. (e:) Ger. Ped. bifl. Pet. fubintegris longit. Calyeis Sec. gort. Belg. 200. GoUiN Monsp. 343. Kram. Aujlr. 204. Ö. Cliff. 344. Fl, Suec. 57j. R. Lugdb. 351. N. 9. Ger. Fol. Malva: rotando. C. B. Pin; 31S. Ger. Columbinum. Vaill. Paris. 79. T. ij. f. 1. p€s Colunibinus. Don. Pempt. 61. Lölfc 1c. 6ss. (63) Ger. Ped. bifl. Pet. emarginatis 8rc. Burm. Ger. N. 23. Columbinum humile &c. Rij. Angl. III.p. 3J9.T. 16. f. 2. ïei. Col. tennius laciuiatum. C. b. Pin, 318. Pnir. \%t.  U O R A D E * * H I *. 3r Deeze drie komen of overal of in fommige deelenvan Europa voor. De Rondbladige ook , m ons Nederland, aan de Wegen op ZandigeHo plaatfen. Deeze is heteigentlykeDwtvm-^,^ in 't Franfch Pied de Pigeon, in 't Engelfch Doyesfoot in 't Hoogduitfch ook Schartenkraut genoemd wordende. Niets gemeener dan 't zelve aan de Wegen in Switzerland,zo Haller fchrvft. Elders komt het op Bouwlanden voor. Hier onder vallen Plantjes zo klein dat men ze byna voor de laatfte Soort, die in Engeland en Vrankryk waargenomen is , zou houden. Alle deze hebben zeer kleine Bloempjes en dus weinig aanzien. De Zaaddopjes van het Kleine krullen met hunne Staartjes aan de Punt van den Srvl om, gelyk in eenige andere Soorten. Ue Stengen van het Rondbladige of Groote Duiven - Voet zyn fomtyds een Elle lang. F. Uniflori. Eenbloemige. Met tien geknopte Meeldraadjes. (61) Oijevaarsbek wet meest eenbl. Steeltjes,( ' de Bladenfpits vyfdeelig; de Blaadjes Vins■wyze verdeeld. In Siberië is de Groeiplaats van deeze Soort, die verfpreide Stengen van een Vbet^ met Bladen als gezegd is, heeft, geevende de Stengen uil Geranium Ped. fiibunifloiis . Fol. qninque - pwtitta acutis , Foliolis pinrntifidis. BURM. G». M. $• JiCQ.. iOft. T. is- IJ. DESl X. STWK. EV.' yu. OFDIE. ar.dria, LX'V. J'. .tr.ium Sibiricum, Sibenfch.  Afdeel xvn. Hoofdstuk. lxv. Geranium Sangui- «eum. Bloed- Icleutig, 32 ENkELbrOEDERÏGE Kruiden. uit ieder Mikje een lang Bloemfteeltje met wit' te paarfch geftreepte Bloemen in vyfbiadige gebaarde Kelken. (65) Oijevaarsbek met eenbl. Steeltjes; de Bladen eerst in vyven , dan in drieën gedeeld, van omtrek rond. Op droogc belommerde Velden in Europa, meest in de Zuidelyke en Bergachtige dcelen, komt deeze voor , die het Bloedkleurig Oijevaarsbek is van C l u s 1 u s, groeijende, volgens hem, in alle Hakbosichen van Opper- en Ne. der-Ooftenryk, als ook op hooge Grasvelden. Het heeft de Stergen , zegt hy, zeer fakkig en Knoopig, ruig en van boven, aan de Zonzyde , rood of paarfchachtig : de Bladen als gezegd is; vyfdeelig, met de Slippen meest in drieën, doch ook fomtyds enkeld of in tweeën gedeeld ; ruig, van boven groen, van onderen witachtig : de Bloem zeer groot, byna als een Veldroosje , rood van Kleur: de Zaaddopjes krullen zig om. Het heeft een dikken roodachtigen Wortel en is ook van eene famentrekkende hoedanigheid. (66) (<5j) G'-ranium Ped. uniflotis Fol. quinque - partit's tri» fidis &c. Bubm. Ger. N. 3. Ger. Ped. fimpl. unifloris. Hall. Hei-j. 36J. Fl. Suec. 571. KBAM. Auflr. 204. R. Lugdb. 350. GOUAN Monsp. 343. Ger. Prov, 435. Ger. San'uineum inaximo Flore. C. b. Fin 31 s. Ger. 7. Saraato-des. Clus. Hijl, It. p. 202. fa Ger. Hsmat. Lm. aftrienft. Dill. Eltb. f. I4j.  MORADEI-PHIA." 33 (66) Oijevaarsbek met eenbl. Steeltjes; de Steng Vleerig met Knoopjes m eenzaame geftrekte Doornen, * Een zonderling gedoomd Knobbelgewas, dat niettemin een weezentlyke Soort van dit Geflacbt is, maakt deeze Kaapfche uit, Welke de/ Ridder befchryft als Heefterig en Sappig, met een Houtige Doorn uit ieder Knobbel; de Bla» den ovaalachtig, met Klierige Stippen: de Kelk vyfbladig en onder de tippen gebaard als in de Europifchen, naar welken dit Geranium ook in Vrugtmaakende deelen gelykt. Dit heeft de Ridder derhalve geoordeeld,zy» ne plaats te moeten behouden, niettegenftaande de Heer N. L. Burmannus hetzelve achtte tot een ander Geflagt betrekkelyk te zyn, zo wel als het Grootbloemige (*), thans door L i »hmvs uitgemonfterd. Dit,naamelyk, verfchilt van de overigen , door een eenbladigen uitgebreiden , aan den Voec Diet Pypachtigeh Kelk, gelyke Meeldraadjes en vyf onderfcheiden Stampers , niet tot een Snuit famengegroeid. Ook heb {«5) Geranium Ped. unifl. Cauie Carnofb nodulofo, Spinis folitariis ftiiftls. Mant. 98. Ger. Spin.& Nodofum , Fol. renexis. Bubm. Afr- iiVT."3*> Ped. fimpl. unifl. He. bubm. Ger. N. 1. (*) Ger. Grandiflorum. Sp. Plant. II. N. s7- Oer. Frut incanum, Flore magno luteo dentato. BURM, Afr. tl. T. •4. f. 1, BURM. Ger. N. I. c ii. DëZL. X, STUK. IV. XVII. ÏOOFD" rtm. lxvi. Uranium Spinatm. ledootnd.  IV. Afdeei xvii. Hoofd«tuk. Twaalf mannige. •it.D. in.ir.b) •13. r. Tentapetet phtenitea. Xoodbloe- i 34 Enkelbroederige Kruidsk. hebben deElsvormige Vrugtbeginzels naauwlyks ' een blyk van Styl en ieders Stempel is Wratachtig (t). Pentapetes. Tot de Twaalfmannigen is dit Gefiagt betrokken, waar van de twee laatfte Soorten reeds >onder de Boomen befchreeven hebbende*, my thans de eerfte nog ftaat te befchryven, als Ci) Pentapetes met Piehwys' Lancetvormige Zaagtandige Bladen. f Naar 't Mottekruid zweemt deeze taamelyk, wat de Geftalte aangaat , doch de Bloem en Vrugtmaaking doetze nader komen aan de Heemst. Het is een fierlyk Kruid, met groote hoogroode Bloemen, dat hier in de Hortus, omtrent honderd Jaar geleeden , is geteeld geweest en naar die Plant in Plaat vertoond door den beroemden C o m m e l y n. De vermaarde Trew bragt het ook in *t Koper, 't Kruid dat by Rumphius , onder den naam van Godlooze Bloem, is Jfgebeeld , (dus genaamd zynde , om dat de Bloem, (f) buem. F/, Cap. Prcdr. p. i9. fi) Pentapetes Fol. Haftato - Lanceolatis ferratis. Min. OiB. T. ïoi. Alcea Indica lucido haftato folio. PlüK. P&yt. ' x*s'f' 3- BlattariaZeylanicaFloteamplococcineo. Comm. wt. I. p. ir. t. 6. Flos impius. Romph. Amb. v. p.ass. r. ioo. f. i. sjasmin. Hort. Mal, X. p. i. T. I, TBIW. ^*r* T. S. BURM. Ft. Ini, i4t.  Mgnadelphia. 33 Bloem, als den Hemel niet durvende aanfchouwen, fteeds nederhangt of zydewaards geftrekt is,) fchynt my hier van grootelyks te verfchilien. Dat in de Malabaarfe Kruidhof voorkomt, genaamd F jasmin of Oostindifch Mottekruid , hadt breede Hartvormige Bladen , als die der Brandenetelen, zeer Haairig op lange Steelen, en eene groote Meniekleurige Bloem. Thans komen wy tot de Veelmannigen, dat is die twintig en meer Meeldraadjes hebben, onder de Enkelbroederige Kruiden, en da3r in allereerst tot het Gefiagt van S i o a. Hoorn - Heemst. Hetzelve bevat verfcheide uitheemfche Planten, die wegens de Bloem naar de Heemst of Maluwe gelyken , doch wier Vrugt doorgaans met Hoorntjes is bezet, befiaande uit verfcheide famengevoegde Scheedjes , die ieder een enkel Zaad bevatten. De Kelk is enkeld en gehoekt, de Styl veeldeelig. Een- en twintig Soorten komen in 't zelve voor , zynde meestal Jaarlykfe of Zaay - Gewasfen , naa< melyk. (i) Hoorn - Heemst met langwerpig Hartvor- mi- fl) Sida Fol. Coidato - oblongis ferratis &c. Sy/l.Kat.Xll Gen. 837. Vet,. XIII. p 517. H Up>. isj. Fl. Zeyl, 2J4-R tilgdb- 349. H. Cliff. 34«l BURM. Ft. lr.d. 145. &c. Alce: Garpini folio, Araer. Frutescens Sec. COMM. Hert. I. p C 2 S H. DSEL, X, STOK, IV. Afdeel* XVII. Hoofd- iT JK. Dodcean* Aria. r. Sida Spir.o/a. Gedaoriv. de.  IV. AfdeelJ xvn. Hoofdstuk.n. Sida alb*. Witte, i i l •tl.D. ' V.STUB, [ bl. 320. i d V ,1 T 1 nr. Rkombiftiia. Ruitbladigf. < J t 1 1 i \6 Ehkelbroederige Kruiden; mige Zaagtandige Bladen, Borjteligc Stop. peltjes en byna gedoomde Oxelen. (2) Hoorn - Heemst met rondachtig Hartvormige Bladen, Borftelige Stoppeltjes en byna driedoornige Oxelen. De eerfte van deeze twee fchynt nader de Smalbladige Silaguri van Rümphius te zyn, an dat dit Kruid behooren zou tot het Geitenruid der Westindiën , welk men aldaar voor "nee gebruikt *. Immers het heefc een Pylaarje, dat de Meeldraadjes draagt, in 't midden an zyne gecle vyfbladige Bloempjes. Het is en Heeftertje van eenige Voeten hoog; de anere een Jaarlykfch Kruid, dut van dc Wollige ritheid der Bladen zynen naam heefc, die aan ; end niet fpics maar rond zyn , ds Bloemen wit net paarfche Stempels en de enden der Bladfteeiü paarfchachtig. (3) Hoorn - Heemst met Raitachtig Lancetvormige Zaagtandige Bladen, de-Ovelen eenigermaate tweedoomig. (4J . T. 1. Althza Virg. bidéns Sec. Fi.uk. Alm. 25. T. 9. f. . Malva Ulrairoiia femiiie duplici Roftro. Xourkf. Injim 6. Si'.igurinm RuMPH. Amb. Vl. T. IS. f. 2, (2) Sida Fol Cordatis fubrotundis Sic. Alali'a bicornls anguifbiba: folio vilkfo Si glabio. DiLL. Eltb. f. 210. Alhia Roftiata Coimandelienfis &c. Flik. Alm. 26. T. 9. .3. • (3) Sida Fol. Lanceolato • Rbomboidibus fetratis Sec. tl. "lig. 346. R. Lugdb. 349. Ft. Zeyl. 252. GltON. Virg. lot I lvinda unicomis , Folio Rhomboide , perennis. DlU.. Ulb. ti6. T, 172. f. in- T, i». f. 1,  MONADELPH1A. 37 (4) Hoorn-Heemst met roodachtige, geplooi- ^ de, Zaagtandige Bladen. (5) Hoorn-Heemst met Wigvormige ftompe „, Zaagtandige, van onderen Wollige Bladen^ De figuur der Bladen onderfchcidt deeze ,al--£ temaal, gelyk de twee voorigen, Oostindifche Planten, hoewel men de Gedoomde ook aan de s Kaap en in Noord-Amerika, de Ruitbladige md de beide Indiën aantreft. Deeze is Heeüeng en overblyvende, zo wel als de Elsbladige, die zeer naby komt aan de volgende, welke tot het Silagoeri van Rumphi üs behoort. Zyn tweede Soort fchynt het Ruitbladige te zyn , welks Bladen eenigszins fcheef voorkomen; hoewel de Heer N. L. Börmabnüs die betrekt tot een Spitsbladige Sida: want Rumphius zegt zelf, dat de Bladen Romp zyn. De Afbeelding, beken ik, vertoontze wel degelykfpits: doch het fchynt my toe, dat zo wel in eene zelfde Plant, a's in byzondere, aanmerkelyke Verscheidenheden voorkomen. De Bladen, immers ,aan de Takken en Plantjes, my onder den naam van Ruitbladige toegezonden , verwonen weinig Ruit° ach- Sida. Fol. Otbiculatis pücatis fetratis &c. H. Cliff. 34«. Fl. Zeyl. 153. R. Lugdb. 349. Malvinda Stellata Aln.foli.. ti) Sida Fol. Cuneif. remfis &c. Ahhaea Ind.ca lat.otefoHo Cordiformi. Pluk. Alm. zC. T. f. 2. Silaguriu». RUMW. Amb. vi. p. 44- 19- C 3 II, DEEL. X. STUK. IV. PDEKL. XVII. OOFD'UK. iv. da Alni' 'ia. sbladige. v. Retufa. ompbla- ige.  IV. Afdeei XVII. hoofd' «TUK. Veelmal VI. SM Glit ris. Kant haai «ige. VII. Ttiqaetra Driekantige. VIII. Jamaiten- Ja mama. fche. IX. Viseo/a. lymerige. 38 Enkelbroederige Kruiden. achtigs en zyn byna Lancetvormig, diep gekar' teld , aan 't end eenigszins rondachtig ; dus veel naar die van de Thee gelykende, zo Rum_ phius te regt aanmerkt. De Stompbladige heeft "dezelven aan 't end zeer breed en uitgehoekt; tusfcben welken de Elsbladige als een middel! flag uitmaakt. Deeze Planten worden gezegd van eene verzagtende en rypmaakende natuur te zyn, gelyk de Heemst. (6) Hoorn-Heemst met ovaale Zaagtandige ftompe Bladen, kanthaairige Liniaale Step* ■ peltjes en gedoomde Zaaden. (7) Hoorn-Heemst met Hartvormige, Zaagtandige , eenigermaate Wollige Bladen en driekantige Takken. . (8) Hoorn-Heemst met Eyronde Zaagtandige Wollige Bladen,naauwlyks gefteelde Oxel* bloemen en vyf tweehoornige Zaaden. (9) Hoorn.Heemst met Hartvormige gekar- tel- (6) Sida Fol. ovalibus retufis ferratis &c. Am. Aeai. v. p 201. Malva minima fupinaFol. oblongis ferratis &c. Bhown.' Jam. 282. Malva minor Betonica; folio 8cc. SLOAN. jfam S>6, Hift. I. p. 217. T. 137. f. 2. (7) Sida Fol. cord. ferr. fubtomentafis. Sida ttifblcata. jacq Amer. 26. Hift Isj. (&) Sida Fol. Ovaris ferratis tomentofis &c. Am. ^cai, 7. p 401. Sida humilior Fol. ovatis fetratis. Browat. 7ara' 180. » '" (») Sida Fol. Cord. crenatis tomentofis &c. Am. Aeai. V.  M o N A » E L P H I A. 3S> lelde Wollige Bladen; de Bloemen meest eernaam; de Zaadhuisjes zevenhokkigrond «n plat. * In de Westindiën en op 'c Eiland Jamaika in 't byzonder, is de Groeiplaats van deeze' Soorten , uitgenomen de Driekantige , welke de Heer Jacquin op 't Eiland St. Domingo gevonden heeft. In de Keizerlyke Broeihuizen te Wecnen is deeze eens Mans langte hoog opgefchooten ; de anderen zyn kleine of laage Kruiden naar de Heemst gely kende; weshalve Sloane de laatfte noemt Alcea met Popelierbladen, die ruig en flaauw Zaagtandig zyn. (10) Hoorn-Heemst met Hartvormige, iets gehoekte, Zaagtandige, Pluizige Bladen. Deeze Soort, die in Oostindie en aan de Kaap valt , heeft weezenlyk Hartvormige Bladen , met veele fyne Haairtjes, als Pluis, bezet. Het is een Jaarlykfch Kruid, dat Dillenuts afbeeldt, onder den naam van Tweehoor nige Maluwe met zagte Bladen , welke byn; rond zyn, en zodanig komt ook de Afbeeldic) voor y p. 401. Sida viscofa & vüloft &c. BK ' . .„ , „ , (io) Sida Fo!. Cordatis fubangulatis, ferratis villofis. Mal ,a bicornis BaUotes folio molli. Dill. ««4. f- AUlx Maderaspatana , fubrotnndo Folio molli & hirfuto, auitif lis. pluk. Alm. iJ.T.Ui. f- *■ Fi- ^«P- J*7' C 4 II. DSSXn X. STÜKo iv; .FDEP.l. XVII. | IOOFD- ruK. Ha. X. Sida Cordifclia.Haitbladige. 1 » :a i-  IV. Afdee xvii. Hoofd ITUK. Veelmal *>&'' xr. Sida ttm* betlata. Kroontjesdraagende xii. Paniculata. Gepluimv de. xiii. Pe ibkciftlia. i-rtenrandige. 40 Enkeebroederice Kruiden: voor, welke Plukenet gegeven heeft van " ze!cere HeemsE van Madrasf met zagte ruige • fterk gehaairde Bladen ; doch waar van aanmerkelyk verfehik de Heemst met Moerbefie* Bladen van Plukenet (*), met veel langer dunner Bloemfteeltjes in de Oxelen, en dunner Stengetjes, minder ruig, met ruuwe, niet zagte Bladen, hoedanige ik, onder den naam van Hartbladige, van Java heb ontvangen. Doch volgens de aanhaalingen zyn 'ex meer Verfcheidenheden van deeze Soort. De Katou-Uren van Malabar wordt in Afkookzel Pisdryveade gezegd te zyn, (11) Hoorn-Heemst met Hartvormige eenigermaate Hoekige Wollige Bladen, Kroon* tjesbloemen en tweefnuitige Zaadhokjes. (12) Hoorn-Heemst met langwerpig Hartvormige gefpitfte, Zaagtandige, van onderen Wollige Bladen, en Haairdunne zeer lan* ge Bloemfteeltjes. (13) Hoorn-Heemst met Lancetswys'Hart- VOT" (*) Althaa Morifolia Ind. Or. ad. Fo'Iornm finus Capitu» lis fingalaiibus patvis. Pluk. Alm. t. 132. f. ,4 (n) Sida Fol. Cord. fubangulatis tomentofis Sec Sida major asfurgens fubfrmicofa et fubvillofa. Ebown. Jam. igi? (12; Sida fol. Cordato - oblongis acuminatis Sec.Am.Acad. V. p. 401. Sida humilior Raraofa teres &c. Bbown. Jam. i80. (fS) Sida Fol. Cordato - Lanceolatis in tegenimis Sec. Fl. Ztyt  JVI O N A D E l I H 1 A: 41 vormige efenrandige Bladen en eene ge- ^ pluimde Steng. (14) Hoorn -Heemst met Hartvormige Zaag-, tandige, ftekelige Bladen en veelbloemige gekropte Bloemfteeltjes aan 'tend der Stengen. De vier Soorten zyn op het Eiland Jamaika, in de Westindiën, waargenomen, hoewel de derde ook voorkomt, zo 't fchynt, in ZuidAmerika en op Ceilon in Oostindie. De eerfte is vry groot, de tweede klein van Gewas; de derde heeft geheel |Effenrandige Bladen, veel naar die van 't Scammoneum gelykende, ah blykt uit de Afbeelding van Dille mus, die dezelve uit Ceylonfch Zaad geteeld hadt Hier komt by een Soort met zeer groote Bla den en Haairige Stengen, van Plumieb gevonden, hebbende insgelyks gefternde Vrug ten. De vierde, die de Bloemen bykans in ron de Hoofdjes vergaard heefc , is wegens de ftt keligheid der Bladen gebynaamd. Behalve di Gc Zeyl. ïsi. Loefl. 137- r- 34». N' 2' SiOFDJK. a. XVIH. Sida ' Afiitica. Lfiattlche.  44 Enkelbroedêrïce Kruide»; IV. Afdeel. xvii. Hoofdstuk.Vubnan- 4 XIX. Sidalndica. Oostindithe.FL. LXI. Fig. 2. J 1 ] i 1 I i i merkelyke hoogte. De geftalte is byna als der voorgaande en de Vrugten of Zaadhuisjes worden by de Kroon van een Trepaan , of Panboor, zynde een Heelmeefters Werktuig,vergeleeken : doch op Malabar noemt men 't Ge. [vas des wegen, in 't Nederduitfch, Lobhalfen, dat zeggen zal willen Halslobben, als eenigermaate naar een ouderwetfe Halskraag gelykende. Voorts heeft zy met de volgende veel Jvereenkomst, dat uit de bepaalingen blykt. (19) Hoorn-Heemst met Hartvormige eenigermaate gekwabde Bladen' , omgeboogene Stoppeltjes; de Bloemjleelen langer dan da Bladjleelen en veelhokkige ruuwe ZaadhuiJ' jes, langer dan de Kelk. Van dit Ooftindifche Abutilon is de eerfte Afbeelding gegeven door Camerarius, velke vervolgens doorBAUHiNus.en naderïand door Morison, fchynt gekopieerd te syn. De laatfte heeft voorzigtig het Zaadhuisje )f de Vrugt, door den eerften daar nevens genoegd, als geheel ondeugend afgebeeld zynde, veg gelaten. Terwyl op de Afbeelding van de üloem , en van 't geheele Gewas, by die Auheuren, ook niet te roemen viel, en my geen ïetere daar van was voorgekomen, heb ik een ge. (19) Sida Fol. Cotdatis fublobatis &c. Cam. Hort. 3. T. . J. B. Hift. ii. p. 659. Mor. Hift. ii. p. $31. s. i. T. 9. f. 4. Althsas Theophrafti fimilii. C. b, Pin. 316.  U o H a D E v t H ï a; 45 gedeelte van een fchoonen Tak daar van, mjr Stjava toegezonden, daar toe gebruikt. Zie , 11 LXI. 4 «. * Blvkt uit denzelven, hoe De de Vrugten famengefteld zyn uit veele gehoorn- . de Scheedjes , digt te famen gevoegd en dus,,, plat van boven. De Hoorntjes, veel korter dan iu 't gemeene, fpreiden zig aan den omtrek uit. Detzelver Steeltjes, als ook die der Bloemen, zyn doorgaans langer dan de Bladfteelen , en de Bladen eenigermaate gekwabd. huisjes bekleedt een zagte Wel igheid. De Zaadhuisjes van het gemeene Abutilon zyn veel langer, fpirfer en dubbeld gepunt, gelyk uit de Afbeelding van een rype Vrugt van t *elve, bv B, blykbaar is. Dezelve heeft zesentwintig Punten en dus dertien Hokjes of Haauwtjes: ik heb 'er met dertig Punten. De Heer N. L. Burmannus geeft, on-; der den naam van Getroste, een nieuwe Oostindifche Soort op , met Hartvormige gekartelde Pluizige Bladen en veelbloemige Steeltjes in de Oxelen (*> Deeze fchynt overeen te komen met die,welke,in het Werk van Ehret door T a e w is afgebeeld en omftandig befchreeven (t)' Het eenigfte is , dat de hokjes van (♦) sida Fol. Cord. cienatis riUofis , Racerais AxiUaribui "Jj?5£ FFól. fatrowndo". Cordatis fublobati,, Pedune.um fctllatis., capfulis multUoculatibu». p. 49< T; «»• H, DEEL. X. STUK» DEE14 :vn. OFDIK. '. lactmdjit. ietiofte.  IV. Afdeei XVII. Moofd: stuk; xr. Sida trispa. Gekrulde XXI. Criftata, Gekamde. I 46* Enkelbroeder 1ce Kruidejc de Vrugt of Zaadhuisjes hier veelzaadig zyn 't * welk ftrydt tegen de Geflagtsbepaaling. ' (20) Hoorn - Heemst met Hartvormige eenigermaate gekwabde, gekan. Wollige Bladen en knikkende opgeblazene veelhokkige gekartelde uitgegulpte Zaadhuisjes. Deeze die in Karolina, als ook op een der Bahama's Eilanden is waargenomen, en uit Zaad in de Elthamfe Tuin geteeld, heeft kleine Bloempjes en een kleine Vrugt, die uit zodanige Zaadhuisjes beftaat, als gezegd is, welke ieder ook twee of drie Nierachtige Zaadjes bevatten. Zy heeft de Steeltjes , waar aan de Vrugten hangen, dun en geknakt, met opftaande Bloempjes. (ai) Hoorn-Heemst «25* Hoekige Bladen,de wderften Hartvormig, de bovenften Vioolachtig; de Zaadhuisjes veelhokkig. Uit de aanhaaÜDgen blykt, dat hier de Per* (zo) Sida Fol. Cord. fublobatis, crenatis tomemofis ace. Lof.el. Is. 2.4.0. Abutilon Veficariutn crispum. Dill. Elth 6. t. s. f. S' Abutilon Americanum &c. Mart. Cent. zg. t. 29. Abutilon aliud VeGcarium. Plum. Ic. ij. t. 2j. (21) Sida Fol. angulatis , infer. Cordatis, fuper. Pandura: fotmibus. &c. Gouan Monsp. 344. Sida Fol. crenatis,infer. Cotd. obtufis, fupetioribus öcuminatis. r. Lagdb. 349. N. \. Sida Fol. Cord. obfolete ferratis. H. Cliff. Abutilon Lavatets folio, Ftufta criftato, Dill. Elth. f. 2. 0. sidi ?ol. infer. Cordato- angulatis , fuper. Haftatis, Petilig io. egerrimis, R. Lugdt, 34a. N, 3, H. Ups. xgg.  MONADELIHIA. '47 fifehe Sida, waar van de Heer Bürmannus,^ ait het Kruidboek van Garzin, een byzondere Soort gemaakt heeft (*) , ook t'huis be-j hooren kan. Men vindt in het Loof een aanmerkelyke Verfcheidenheid, zo dat zelfs de on-< der - Bladen, gelyk de Heer Gouan aanmerkt 4 dikwils Handpalmswyze in vyven gedeeld, ten minfte vyf hoekig, voorkomen, zynde aan den rand niet gekarteld en donkerrood; de Bloemfteelen eens zo lang als de Bladen; de Bloemen eens zo groot als de Kelken en bleek blaauw. Ook heeft het de bovenfte Bladen, zegt hy , fomtyds Lancetvormig, fomtyds Piekachtig. By Dilleniüs waren de onderfte Bladen Hartvormig; de bovenften fmaller en wat hoekig, even als in de gedagte Perfifche, die dc bovenften ook niet volkomen ongefteeld heeft Men vindtze fomtyds in 't midden fmaller, ei dus'eenigszins naar een Viool gelykende. D< geheele Plant is ruig , of met Wolligheid be kleed en heeft, om dat de Zaadhuisjes als ge kamd zyn, dien bynaam. Twee andere Soorten van Sida, onder deby naamen van Getropte en Geftraalde, bevooren door Li w n mvs opgegeven, maaken thans hs Geflagt van Malaclwa uit , dat door my reed onder de Heefters is te boek gefteld (f). A! (*) Sida (Per/utO Fol. infetioribus petiolatis Cotdatii ac minatis, fupeiioribus feifilibus Lanceolatis de.tatis , Pedm etilis folltariis uniflotis. Fl. Ini. p. ut. T. 47- f- *• (■f 1 Zie het II. Deels. V. STUK .deezMtf^ W, 37 Ha PEEL,, X. STUK» IV.' IFDE2L xvu. ÏOOFD- ru» PolycnWia. l ? C s ll- M  IV. Afdeel. XV1U Hoofd. STUK. Veelmannige. I. Altb&a Officinalis. Gemeene, j I ï 1 C 2 ♦ tl D 48 EnkelbkoEderige Kruid en. Althéa. Heemst. Een dubbelde Kelk, waar van de buïtenfte in negenen gedeeld, en verfcheide eenzaadigë Zaaddopjes, maaken de Kenmerken uit van dit Geflagt, waar in maar vier Soorten begreepen zyn. CO Heemst met enkelde Wollige Bladen. Deeze Soort is de Gemeene Heemst, die in veele deelen van Europa aanBeeken en byons, inzonderheid in Noordholland , aan de kanten van Slooten, Vaarten en andere Wateren groeit. Men noemtze in 't Latyn Althcea of Ibiscus, cvaar van 't woord Ibifch by de Duitfchers afgeleid is; in 't Franfch Guimauve, in'tEngelfch Mars-Mallows , als Moeras - Maluwe; gelyk sy, in ons Land, ook Witte Maluwe genoemd wordt, wegens de witheid van het Loof, doch ;emeenlyk Heemst of witte Heemst. Met ftevige Stengen, van twee Ellen en hooier, fchiet dit Kruid op en pronkt met zynewitichtige Bladen, waar van de onderften kwabbig , -ancetvormig, Zaagtandig; de bovenften hoel kig (1) Althta Fol. fimplicibus tomentolïs. Sy/}. Jia(. x\l. en. 839. p. 459- V-eg. XIII. gig. Mat. Mei. 338. gort. elg. zoo. Oed. Dan. s3o, kram. Auflr. zoS. Ger. Prov. 1%. gouan Montp. 3+5. H. Cliff. 348. r. Lugib. 3j7.aisa Dioscoridis & Flinii. C. B. Pin. 313. Althsa Ibiscs. 5d. Pempt. 6SS- lob. U. 6SS. Altha*. CAm. Spit. 6S7, Althsa laeiniato folio. C. B. Pin, jjtf.  MOSR&DELPHÏA^ 49 Mg, zyn. In de Oxelen draagt het, op korte& Steekjes , groote Klokvormige Bloemen, mee uitgerande Bloemblaadjes, wit of bleekrood van E Kleur, in't midden een Stander hebbende,met Meelknopjes beladen. De Vrugt komt nagenoeg  MQHADEtrHlA. 53 Malva. Maluwe. De Bloem en Vrugt is , in dit Geflagt, we- j derom, gelyk in de Heemst, en de Kelk dub s beid, maar bet heeft den buitenften driebladig, ( en daar door wordt het zo van het voorige als van het volgende onderfcheiden.' Het behelst twee - en • twintig, meest uitheemfche Soorten , waar van de vyf eerften onverdeelde, de overigen gehoekte Bladen hebben, als volgt. (i) Maluwe met Hartvormige gekartelde Wollige Bladen en langwerpige ruige Aairen. (a) Maluwe met Hartvormige gekartelde Wollige Bladen , en getrapte zydelingfe Bloemen; de Steng Heefterig. De eerfte van deeze twee groeit op Jamaika: heeft Ryzige Stengen en lange Aairen van ongedeelde Bloemen: de andere is uit Oostindie overgebragt in onze Akademie - Tuinen; zyndt een zeer Wollig, Heefterig Gewas, met rond ach (i) Malva Fol. Cord. crenatis tomentofis ÏVc. Syfl. Na XII. Gen. 84*. p. 4;s>. Veg. XIII. p. S'9- Am. Atai. \ p. 401. Althza Spicata Betonics folio villofisfimo. SL 54 Enkelbroederige Kruide». achtige Bladen , welks Vrugt zig eenïgermaate puntig gehoekt vertoont. (3) Maluwe met langwerpig Eyronde fpitfe Bladen, gekropte Bloemen en tien driepuntige Zaaddopjes. (4) Maluwe met Hartvormige Jlompe ruuwe Bladen , ongedeelde gekropte Bloemen en tien jlompe gekartelde Zaaddopjes. (5) Maluwe met Hartvormige gekartelde Bladen, zydelimfe eenzaame Bloemen, aan de enden Aairswyze. Deeze drie zyn Jaarlykfe of Zaay - Gewasfen, .Ucn van eene Kruidige natuur. De eerfte,hoevel Koromandelfe gebynaamd, fchynt tot Ameika te behooren. De tweede groeit in Indie, lan de Ganges en dus in Bengale. Zy gelykt iaar de voorgaande zeer, maar is fteviger. De lerde, eindelyk, ook naar haar Vaderland by;enaamd , heeft de Steng maar een Voethoog, eftrekt, rond , Takkig en in de Bloem tien iaairige Stylen , langer dan de Meeldraadjes. Van (i) Malva Fol. Ovato - oblongis aciuis Sec. H. CUjf.Ups. 'OUAN Monsp. 347. Althsa Coromandeliana &c. Plus. 'dant. 10. (4) llzlva Fol. Cordatis obtufis fcabris Sec. Mjlva [ndica butili fabrotundo folio &c. Pluk. P6yt. 74. f. 6. Bubm. '.. Ind. 149, (s) Malva Fol. Cord. crenatis, Flor. lateral. folitariis rm. Spicatis. r. Lugdb. 3 tg. Althara Aracr. pumiia, F.'ore iteo Spicato. Brey.n Cent, 124. T. sj»  MONADELPHIA. 55 Van alle deeze Soorten fchynt de Vrugt veel ^ naar die der Hoorn - Heemst te gelyken. H (6) Maluwe met een opgeregte Kruidige Steng, sl gepalmde Bladen, eenzydige Oxel-Aairen ^ en getande Zaaden. * (7) Maluwe met een opgeregte Kruidige Steng, ü gekwabde Bladen, eenzydige Oxel-Aairen J en effene Zaaden. 1 Zeer weinig verfchillen deeze beiden, in Peru waargenomen, gelyk uit de bepaahngen blykt. De laatfte, die by de Hoofdftad Lima groot, heeft de Bloemen blaauw, de andere paarfch en van deeze is de Steng drie Voeten hoog. lien Zaadjes, van boven met Tandjes, maaken een dergelyke Vrugt, doch in de Limafche is dezelve ongetand. (8) Maluwe met een Heeflerige Wollige Steng, gepalmde ruuwe Bladen (+) en veelbloemige Bloemfteeltjes. In Spanje is de Groeiplaats van deeze, vol gens den Ridder,hoewel BAUHiNüsde Heem, r<) Malva C.ule«eaoH«b««,te.GOOAN^.J47 Caule Frut. tomentofo *c Malva Fol. Iris doch dit >al , denk ik, een Drukfeil *yn, D 4 II, deel 3t, se!*» IV; fdexl; xvii, OOFEUK. Vf. [alva Pf iviana. Peruaan-, he. VII. 'tntenfit. iimalchft. vnr. Bryonifc Ha. Gepalmde, t 3 !-  IV. afdeel; xvii. HOOFE(TUE. IX. Capmjis, Kaapfe. ■ I 3 ] J 3 « 3 t 2 3 1 Só* Enkelbroederige Kruide»; met Wilde Wyngaardbladen uit Oostenryk afkomftig fchynt te rekenen. De Plant is fraay gedoomd over de vlakte der Bladen, zegt Lm- (9) Maluwe met Hartvormige vyf kwabbige Bladen en eene Boomachtige Steng, Tot eens Mans langte hoog groeit in de Europifche Tuinen ditKaapfche Gewas, waarvan het Loof meer of min gelyktnaar dat der Kruisbeziën. Het heeft Eyronde , Hartvormige of Lancetswyze, doorgaans gekwabde Bladen, groo:er of kleiner, ruig of glad. De Steng is altoos Heefterig en Houtig. Als eene Verfcheidenheid wordt daar toe betrokken eene Ruuwbladige met enkelde Haairen , niet famengefteld , gelyk in anderen, en de Bloemen niet knikkende, maar Dpgeregt. De Bloemen zyn rood of roodachtig, netroode Stippen en de Bloemblaadjes Hartvornig. Somtyds zyn de Bladen vyfkwabbig tot >oven toe, doch ik hebze van de Kaap bekonen met driekwabbige en enkelde Bladen, zeer net die vanPlükehet overeenkomfcig. O o) f9) Malva Fol. Cord. quinquelobis, Caute Arboresctnre. jouan Momp. 347. H. Cliff. 349. Ups. j„i. r. lugdk 56. N. 3. Malira Afr. Frur. Folio Grosfulatia:. Eoerh. -MgA. I. p. 271. Malira Cap. Frut. Grosf. folio miuoreglaro, item majore hirfuto. Dill. E.th. T. i«s. f. 206,,307. Malva Caule Frut. Pilis fimplicibus. Am. Acad. IV. p. 25. Malv. Afr. Ftut. fl. rubro. Comm. Hert. II. p, J?K . 86, FLUK. Amalth. 140. T. 431. f. s.  MOHADEIÏHIA. J7 (10) Maluwe met een kruipende Steng en veel- & deelige Bladen. Deeze Karolinifche heeft, in tegendeel,krui-r pende Stengen, welke hier endaar Wortel1 fchreten en Bladen naar die der gemeene Alcea ge , vkende De Bloemen zyn klein, Wynrood van; Kleur, met hoogroode Nagelen. De Vrugtheeft, de figuuT van een Trepaan , zynde van boven geknobbeld en in de omtrek gekroond met twee Baardjes uitieder Zaaddopje: dus wederom veel naar die der Hoorn-Heemst gelykende. (li) Maluwe met een uitgebreide Steng, hoeKoe Bladen, ongedeelde gekropte Oxelbloemen en gladde gaapende Kelken. Deeze wordt aangemerkt de kleinfte Bloemen te hebben van alle Malvaas en daar jari heef zv den bynaam. De Groeiplaats is aan de Bar blryfche Kust. Zy verfchilt van de volgend, door de Steng driemaal zo hoog te hebben, d< BlaLn fpitfef.de Kelkenglad.de Bloemei {10, Malva Caulerepente , Fol. multifidis . GOUA*. *Jj H CM 347. Bps. zol. R- L-g». 35«. S. », Abi n. Cl'ff-}*?' l flore helyulo. diii. EM. j.1 tilon repens. Alces toUis , n MAR" 4. f. 4. Abut. Car. repens , AlCwi 101. guv Caule patulo, Fol. angulatis Sec. Arn. Aca III. p. 4,6. Malva annua totundifolia. MORIS.. U- ■ ï. Malva Tlngitana Flote ccetuleo , puva. TWK. «. ■ ,4. f. 2. JACQ; Hort. T. 39. D 5 IV. FDEELi XVII. [OOFD- X. Malvaarolinia*a, .arolini:he. xr. Parviflora, Kleinbloenaige. I % i. ?■ t.  IV. 'Afdebl xv i. Hoofd stuk. Arabifche xii. Malva ro tuniifolia. Ronubla dige. £111. Syhejlris. Wilde. i h V hl b Gi 5& ÊNKELBROEDERIGE KaüIDE».' ongefteeld, de Zaaddopjes van boven rimpelig ' en op zyde getand. In Arabie vond t de Heer F o r s k a o h l eene Soort, die hy Berg-Maluwe roemt, met eene 'leggende Steng, vyfkwabbige , Zaagtandige , Pluizige, zagte Bladen, en geknopte ruige Kei. ken in de Oxelen. O 2) Maluwe met een hurkende Steng , Hartvormig ronde faauw vyfkwahbige'Bladen en de vrugtdraagende Bloemjteelcjes neergeboogen. (iq) Maluwe met een opgeregte Kruidige Stengzevenkwabbige Bladen; Haairige Bloem- en Bladfleelen. Deeze twee maaken de Gemeene Maluwe of Kaasjes-Bladen uit, die in onze Nederlanden 10 wel als door geheel Europa, tover bekend syn. Men onderfcheidtze in Kleine en Groote, lie in de zelfde Grond haare verfchillendhcid gehouden, niettegenftaandede Kleine meer voor- komt (i*)Mri,s CauIe P">ftrat0, Fol. Cordato - orbiculati, c. Mat. Aed. 339. gokt. Belg. 200. Güuan M,n:p.i47. I 347' r- /-"**- hall. Helv. 383- GBON. >'?• 7». Malva fylv. Folio fu'.rotundo. C. B. Pin }14 alva fylv. pUm,la. Dod. Pen.pt. 6s}. KepeDS pumiia. Loi,; 1 652. (li) Mahi Caule erecio Herbaceo Sec. Gort. Belg. i0] >'an Mcmp. 348. Sec. Malva fylv. procetioi. Dod./w" 3. M. [yW. piocei. vulgaiis. Iob. Ie. 6so.  M o H A D « l * H 1 A* 50 komt op dorre drooge Steenachtige plaatfen , en de Groote meer in Bosfchen en Velden, in het Gras. Het onderfcheid is boven aangewee«n. Meest openbaart zigzulks aan de rondheid der Bladen in de Kleine, die de Bloemen kle ne enbleeker heef, Deezegroeit insgelyks Noord-Amerika. Van de Groote heb ik era Monfter nit Japan bekomen, aan de hoebgheu der Bladen, die echter meest vyfkwabb.gzyn en aan de ruigte der Stengen en B.adfceelen ken baar. Zelden vindt menze zo diep verdeeld, a Admiraal die af beeldt (*). De %^derZaad huisjes.om welke men het *^f^n(*£ js zelfs den Kinderen bekend Ia t Franfc wordt hetto.in 't Engelfch Mallom, i \ Hoogduitfch Pappeln geheten. De Ouden hebben eenige Soorten van dit Krn tot Moes gebruikt , gelyk nog tegenwoordi plaats heeft onder de Oofteifche Volkeren. H is 'er niet onbekwaam toe, doch wat laf v; Smaak , als vervuld zynde met een Slymei Sap 't welk de Maluwe tot de zelfde oogmi ken als de Heemst dienfdg maakt. Het Afkoc zei der Bladen verzagt alle Scherpheden, zede Borst als in de Waterwegen en in het C darmte. Derhalve worden de Bladen dikv in Klyfteeren gebruikt en de Konferf derBl< men is ook niet te veragten. In Pappen won de Bladen tot verzagting en rypmaakingop legd. Men neemt daar toegemeenlyK de Rc (*) Verandering, der hfekfm, Amft, T77+= »• * II. DEEL. X. STUK. IV. \BDESI.. XVII. Hoofdstuk. Polyan' dria. 1 i » 1 a d g it n ig :rk- reIjs )£- len gend- jla*  IV, Afdeel 2 VII, Hoofdstuk,xiv.i Malva JHauritia* na. Baibarifche. xv. Hiipanica. Spaanlche. I 1 1 f< r 3 Li A ós Enkelbroederice Kruiden. bladige of Kleine ; doch de Groote is ruim zo kragtig en komt in deezen byna met de Heemst overeen (*). (14) Maluwe met een opgeregte Kruidige Steng , vyfkwahbige Jlompe Bladen; delBloem en Bladfteelen gladachtig. Deeze, die in Italië, Portugal, Spanje voorkomt, zynde gelyk de voorigcn een Zaay-Gewas, gelykt maar de voorgaande, doch heeft vyfribbige Bladen en de buiten- Kelk Lancetvormige Blaadjes ; de Bloemen zyn donker rood. (15) Maluwe met een opgeregte Steng, halfronde gekartelde bladen en de buiten-Kelk tweebladig. In Spanje groeit deeze Soort, die verfpreide ruige Stengen heeft en naauwlyks gekwabde gladde Bladen; de Bloemfteeltjes eenzaam eeniloemig ; dra&gende groote Vleefchkleurige lloemen. (*) ruttt Mat. Me/, p, Jol (.4) Malva Caule ercSo Herbaceo &c. Malva Hederaceo ,lio. e. .. Pm. 3.5. H. Upu 10„. Malva major ,e„ia. alich thft. 586. 0. Malva Folio Ficus altera. C. b. pm. S Proir. 137. (ij; Malva Caule etefto 4 Fol. femi - arbicnbn, ivC «H.. h. ,57. Malva romndifolia glabia ex Hispaaia, p™. w. 2j8. T. 44. f. 3. ra.  M O N A D E L F H I '£ C16) Ma7uwe met een opgeregte Steng , ftoe-^j kige Bladen,gekropte ongepelde Oxelbloe- , men en ruwe Ketóen. "c De Heer j a c ci o i n heeft de Afbeelding gegeven van deeze, die zig in de Europifche Kruid- ve hoven als een Zaay - Plant bevindt, haar af G£ komst uit China hebbende en ook groeijende aan de Kiap der Goede Hope. Door de gekranfte Bloemen , die ongemeen klein en wit van Kleur zyn, wordt dezelve onderfcheiden. (17) Maluwe met een opgeregte Steng, hoekige gekrulde Bladen en gekropte Oxel-c bloemen. Deeze Gekrulde, gekronkelde of kroeze Maluwe, is in de Tuinen niet onbekend en ftrekt tot een groot fieraad wegens de hoogte van haar Gewas, dat meer dan eens Mans langte bereikt. LobeL zegt van vier, vyf, zes en fomtyds tien Ellen hoogte, doch dit is ongeloof baar. De (l6) Malva Caule ereéïo, Fol. angulatis, 1U>U Ajillati* bi g ofe, lesfflibu,, Calycibus feabtis. H. Cliff. Ups. *. iuj. 35*. N. 4- Mal» ann„a fotundifolia Flosc.««L imis Moris. Hift. II. P. $zt. Malva S.nenfis etefta ïïcuii, alb. minim,s. BQEKH. U£S. I. p. B««. TL Ind, p. 149. Tl Cap. PrJr. p. 20. JACQ^ «««. T. 40. fl7) Malva Caule erefto, Fol. angulatis cnspis &c.MalTa Fol. angulatis cnspis Sec. Malva Fol. angulatis crisis &c. H. Cliff: 3*7- Ups. 200. Malva Fol. ctispis. C. B. Pm. US MtlVa Ctispa. DOO. Pempt, 6SU LOB. if. 6$i. II, Rssj. X. Stok. V. )EELa VII. OFDJK. SVI. Malva rticilla- kianfte, JCVU. Crispa. ekiulde»  IV. Afdjiki xvii. Hoofd stuk. xviu Malva Alcea. Alcea. IX. Mofcbata Ruikende ( J 1 da Enkelbroederige Ka-uïE^rsj Bloemen zyn niet grooter dan van de gewoone 'Kaasjesbladen en van dergelyke Kleur. De afkomft is uit Syrië. 08) Maluwe met een opgeregte Steng en veddeelige ruuwachtige Bladen. (19) Maluwe met een opgeregte Steng, de Wortelbladen Niervormig ingefneeden; de Stengbladen in vyven en verder Finsniyze gefmaldeeld. Dat dit Kruid, 't welk men gemeenlyk Alcea noemt, geenszins van de Maluwe afgezonderd behoorde te worden, wyst de Gettalte aan. Het verfchilt 'er alleen van door de veeldeeligheid der Bladen, die plaats heeft in deeze beide Soorten, ruikende de Bloemen der laatfte naar Moskeljaat. De Kleur is fomtyds wit, gelyk in de groote en kleine Kaasjes'bladen; onJer welken het wild voorkomt in de Zuidelyke Jeelen van Europa , zelfs ook in Vrankryk Duitfchland en Groot Brittannie. In een befmettelyke Bloedioop zou dit Kruid met voordeel zyn gebruikt. (20j (n) Malva Caule ereflo, Fol. multipartitis fcabriusculis. iALL. Helv. 363. daub. Par. 2c9. GoiUN Monsp. 34, ser. Prov. 476. kram. Auflr. 206. r. lugdi }s6 m_ :ea vulgaris major. C. B. Pin. 3Io. Alcea vuigaris. Don. Fempt. 656. Lob. Ie. «55, (iS) Malva Caule erefto Fol. Rad. Ren;for,n;[)us &c. I. Ups. 2oz. GOUAN Monsp. 3+8. F/. Suec. 11. N. 6zs. Malva mcntana. f. Alcea rotundifoüa laciniata. CoL.Jïcpir, . p. 148. T. 147. Alcea vulgari, minw. c. B. Pht JI6<  f20) Maluwe met een opgeregte Steng, Palms- ^ wyze getande Bladen , de Bloemen kleiner dan de Kelk. . Deeze E^yptifche valt teerder, met Draadachtige , ilappe S:engen en heeft de öoderfie Bladen vyfkwabbig, de bovenfte dnedeehg ,met, fmalle Slippen. De Bloempjes , die op lange Steeltjes, eenzaam , in de Oxels groeijen, zyn blaauwachtig. (ai) Maluwe met een Eggende Steng, vyfdeelige driekwabbige Liniaale Wovtelbladen; de Bloemfteelen langer dan de Stengbladen. Aan de Kusten van de Middellandfche Zee zou volgens den Ridder deeze groeijen, die de Bloemen veel grooter dan de voorgaande, de Bladen ftomper en de Steng van onderen bezei heeft met veele eerst leggende dan opfcygende Takken. Zy voert den bynaam naar den beroem den Tournefort , die in zyn Vaderland aan de Zeekust, deeze Maluwe met Oijevaars bek-Bladen hadt gevonden; doch Doktor Ge RARl (10) Malva Caule erefto.Fol. palmatis dentatis&c. Jacq fort T. 65. Alcea vEgyptia Geran i folio. LIPP. Ms. (11) Malva Caule decumbente Fol. Radicalibus quinqu paititis &c Am. ^ad. IV. P Z83- Malva maritim, Gall, Ptovlncialis, Geranii folio. Toornï. hH. 9t. Alcea mino HïRM Parad. «. T. 9. Alcea tenuifolia humilis Gallopr, fi„cialis &c. PLOK. Alm. v%. t. 4+. f. 4. ger. Prov. +7 ii. deel. x. stok. IV. LFDEEL. xvii. lOOFD» rus. xx. Malva Egyptia. Egy^tiche. xxr. TourneforMaria. Touinefoitfe. i ) 1- r. 1T  IV. Afdeel, xvii. HoOFD« STUK. xxii. Sherardina. Sherardfe. ( 1 i t ï l t k 41 6j. Enkelbroëderige Krure én; RArd merkt aan, aldaar geen andere ontdekt te hebben dan de Ruikende Alcea , voor befchreeven; zo dat hy twyfelt, of zy wel daar van verfcbille. (22) Maluwe met hurkende Stengen, Schyf* ronde geplooide Wollige gekartelde Bladen, en eenzaame eenbloemige gekromde Bloemfteeltjes. In de Velden van Bithynie is deeze zeer kleine Soort van Maluwe door den vermaarden Sherard gevonden, zo Tilli us bericht, en daar van voert zy den bynaam. Zy heeft Draadachtige leggende Stengen, van twee Voeten lang, zegt de Ridder, zeer kort getakt, met indachtige Blaadjes en roode Bloempjes, maar 3e Vrugt is, naar evenredigheid, vry groot. L a v A t e r I\. Degedagte Kruidkenner, Tournefort, ladt deezen Geflagtnaam naar de Zurichfe Ge! eesheeren Lavater ontworpen (*). Ik heb e vooren reeds, toen ik de Heefterige Soorten efchreef, het verfchil met de Maluwe en leemst, in de driedeelige buiten-Kelk beaande, aangetekend (f). Thans blyven nog daar (22) Malva Caul. proftratis, Fol. otbiculatis plkatis &e. >. Plant. 1674. AlalvaCtetica minor hirfuta. Buxa. Cent. Apt. ;. Malva humifuia minima. Tm.. Pis. ios. T. 3$.f. z, [*) Mem. de l'Acad. des Sciences, ijos. p, 107. (ft 3"e «. d. v. Stok, bladz. jso.  Monade lfhia., 65 daar van de drie volgende Soorten te befchryven over. (7) Lavatera met een Kruidige Steng, ontbloo- • te Vrugten en ingefneeden Kelken. Nicttegenftaande de Kruidige Steng, groeit nogthans deeze Plant Heefterachtig , fomtyds' twee Ellen hoög en blyft over. Zy valt in Thurlngen , daar zy den naam van heeft, als ook in Ooftenryk , Tartarie en zelfs in Sweeden , volgens LiNNiF-os. Camerarius heeft dezelve eerst in Afbeelding gebragt en merkt aan, dat zy de Bladen harder heeft dan in de gewoo. ne Heemst en een groote Bloem van Alcea. De Bloemblaadjes zyn diep en rappig ingefneeden , 3t welk Dillen ius tot een Kenmerk dei Alceaas ftelt, niet de verdeeiing der Bladen var dit Kruid, die om laag byna rond, aan de Stens vyfhoekig en om hoog driedeelig zyn. De ge beele Plant is bekleed met eene ruige Wollig heid. Het Zaadhuisje komt met dat der Kaas jesbladen overeen. (8) Lavatera met een opgeregte Steng, de on der (y) Lavatera Caule Hetbaceo , Fraftibas denudatis, Ca lycibus incifis. H. Ups. 103. r. Lugiï. 3 55- N. 6. Altlw Thuringiaca. Cam. Ho,t. i*. T. 6. Alcea *hur. grand flor; Dil-l. EUi>. 9. t. S. f. t. Alth. FlotC raajore. C. B. Ph 3 if, (s) Lavatera Caule erefto , Ramis inferioribus diffaf &c. H. Ups. ZOX. jac(£ Hon. T. 41. Malva Cretica anni altisfima &c. Tournf- Cèr. z. Malva annua hirfuta. Mori fÜjl. II. P- 5x1. s. f.T.tyf- J. E 11. DEEL. X. STUK, IV. Afdeel. XVII. rlOOFD. TUK. VII. 'javattra Tburingia- rhutingfe. vnr. Cretica. ' Kandiafehe. s ia s.  66 Enkelbroederice Kruide». IV. Afdeel. xvu. Hoofdstuk. V'.elman* *,ige. IX. LnvaterA ttimsjiris. Driemaan- 1 I l } & b derjle Takken verfpreid, getrapte eenbloe* mige Bloemfteeltjes, en gekwabde Bladen, waar van de bovenften fpits gepunt. Dit is een Jaarig Kruid , op Kandia door Tournefort waargenomen , met Bladen zo hoekig als die van de Klyf en kleine Bloempjes Kroontjeswyze om de Stengen. Het is zeer ruig, groeit zeer hoog en heefc de Bloemblaadjes zo wel ingefneeden, als het voorgaande. (9) Lavatera met een ruuwe Kruidige Steng, Lancetvormige Bladen ,eenbloemige Bloem* fteelen en de Vrugten met een Schyfje gedekt. Zonderling is dit Kruid, in Spanje door C Lr. ; J us waargenomen en federt in de Kruidhoven /an Europa verfpreid: inde eerlte plaats, doorlien het niet meer dan drie of vier Maanden in vezen blyfc : ten anderen , doordien het zo ^erfcbillende Bladen heeft. In 't algemeen zyn lezelven bleekgroen, van onderen witachtig, ik en een weinig Wollig ; maar, aan een zelfte Takje , fommigen hoekig als van de Klyf, bmmigen gefpitst met twee Vleugels, fommigen (9) Lavatera Caule fcabro Hetbaceo , Fol. Lanceolatij :c. H. Ups. 2c3. |ACq. Hort T. ?z. H. Cliff. 348. Gouah tonsp. 149. r. La^db. 3 5 5. N. 4. Malva folio vario. C. B3 in. 315. Prodr. p. T. 137- $. Lavatera Fol. fubeoraaris c. r. Lagdb. N. 5. Lavatera Alth. folio et facie,Flore ru* :o. Touhnï. Mens, de 1706.  M o n a d e r. p h ï a: 67 gen rondachtig , kleiner dan een Nagel, doch ^ allen in de omtrek Zaagtandig, zegt B a tj h is o s. Het draagt paarsachtige Bloemen op lan H ge Steeltjes en het Zaad rypt in Blaazige hok-5' jes aan, zynde met een rond Schyfje gedekt, di waar door het verfchilt van andere Maluwachtige Planten. M a l o p e» Dit Geflagt wordt met een byna gelyken naam, als de Malacoides van Tournefort, onderscheiden , om dat het volffrekt naar de Malva gelykt , hebbende ook een dubbelen Kelk, den buitenften driebladig, maar de Vrugt is als een drooge Braamboos , uit verfcheide ronde eenzaadige Zaaddopjes famengehoopt. De eenigtte Soort (1) is het gedagte Kruid , dat Maluwe met Betome - Bladen door de Autheuren genoemd was en Alcea by Barrelier, die aanmerkt, dat het de Heemst, by fommigen Sida genaamd , zy van J.Baühisus. Derhalve is het dan ook de Moeras-Heemst met (O Malopt Fol. ovatls , crenatis, fupra glabiis. Syjl. Nat, xu. Gen. 8+J. p- 4**- mh V- H' ?f 3*7 Ups zo6. GOOATJ Monsp, 35<=. r. Lugdb. 3Ï7- Malaco.de. TOBBOT. W- 5S' T' 15< M,Wa Eet0niC2 f0U°' M0R,S m u. p- *«•s- 5-t-ll- f- b0c0, sk'1s't' * f a Alcea Betonics folio, Fl. puip. violaceo. BAB». U AW. Althn paluftri» eytïm Flore, Ariftolochis utriculis LOS. «54- E s g, D2HU X; ITOKÏ IV.' 'DEKLj XVH, OOFB* 'UK. Pciyati' ia» r. Malspe Malacoïles. Europifche.  68 Enkelbroederigk Kruiden. IV. Afdeel xvii. hooi'd' «tuk. Vee'raan nige. met Cytinus- Bloem en Blaasjes van Holwortel, door Lob el afgebeeld. Wilde Maluwe met Betonie - Bladen heet het by den vermaarden Italiaan Boccone, door wien het omftreeks " Pifa ontdekt werdt. Het is een laag Kruidje, maar een Stengetje hebbende van één of twee Handpalmen , langs den Grond of hurkende, met Bladen op large Steeltjes, zeer naar die der Betonie gelykende, rondom gekarteld, uit wier Oxelen een lang Bloemfreeltje voortkomt, met één of twee Bloempjes als der gemeene Kaasjesbladen. Van de Vrugt is reeds gefproken (*). De Geflagten van Urena cn Gosfypium zyn onder de Heefters gebaekltaafd : des nu alleen nog de zes laatfte Soorten overblyven van 't Geflagt van HlDISCUS. Het welk ook een dubbelen Kelk, maar den buitenften veelbladig en een vyfhokkige veelzaadige Vrugt heeft, gelyk boven breeder is gemeld , alwaar ik de twintig eerfte Soorten heb belchreeven (f): zo dat hier volgt. (at) (») De Sida van Theophrastus draagt nullen die van de Heul gelyk en is een Waterplant zegt Lobel, die dit Plantje daar voor houdt, 't Schynt dat het Zaadhoofdjecerst vervat zy in de geflooten Kelk, en dus zig als een Bolletje veitoone. immers andets kan ik het een en andere niet overeen brengen. Ct) Zie li. D. V. Stuk , bladz. j,S , enz. Onder deeze komz  M0NADELPHT6. «9 (21) Hibiscus met vyfhoekige fpit/e Zaagtandige Bladen, een ongetoomde Stengen knikkende Bloemen. * Een groote neerhangende geele Bloem heeft deeze Soorc , die uit Ceylonfch Zaad in de Leidfe Akaderoie - Tuin was geteeld, met Hou- ( tige Stengen van twee Ellen hoogte, niettemin een Jaarlyks Gewas, met Loof als Wyngpatdbladen. De Bloemen zitten in een Kelkje, uit welks midden een lang Styltje opfch.et met Oranjekleurige Nopjes fierlyk gepluimd. Op de Bloemen volgen Vrugten, die als uit vyf famengevoegde Scheeden bettaan en gevleugeld, in de Holligheden veele Zaadjes bevattende. (w) ü\b\icüs met Piekswys' Hartvormige Blo.% J der, komt de HHscus Sahiariffa, of Zuuibladige, die niet allee, in de beider, Ind.ën valt , maar ook in Japan, gelyk nv uit de daat van overgezondene blykt. De Heer jMCfiill geeft daar geene Afbeelding van , gelyk verkeetde.yk,, Lï Nat. Veg. XIII. p. 5>S, is aangetekend; maar allee, dfbef^yving, door my overgenomen en geboekt, blad, *'f»0 tlilhcus Fol. qulnqumgularibus acutis ferratis Sec Fl Zeyl iöj. Alihw md ca Vit s folio Sec. HEEM. Lugdi l6'. T. *?• Ka-oti-Beloeren. Hort. Mal. VI. p. 79-T. 4< Z) Koucut Fol. Cotd.to-hafta.is , PeduaoLs. .Jtcr. .,P Kt Ze-A. 0.66. Ketmia Zeylanica urens püofa anut Ïb. Kak. I. T- ... f- 3- BURM. 3*. «7. Aicea pen coccos, Ranoncu.i Auticomi folio & facie. Fluzl. Alm, ■-„ f 3. burm. Fl. 15 5- T. 48- E 3 H. DEIL. X. STOK. IV. FDEEL XVII. lOOFD- XXI. Wbiicut 'jtifoHus. yyngaardilad.ge. XX11. Zeylaxical, Ceyioniche. i l t is 3. a- r.  IV. Afdeel. xvii. Hoofd» stuk, xxm. Hibiscus Vir^inicus. viigimfche. 70 Enkelsroederige Kruiden. den en overhoekfe eenbhemige geknikts Bloemfieeltjes. Ouder de Ceylonfche Planten is deeze byden naam van Ketmia voorgefteld door den Hoogleeraar J. Burmannus, die het Kruid eentervirens noemt in plaats van urens (brandende) zo als men het by Seb a,doch niet in 't Tweede, gelyk de aanhaaling van den jongen Heer, en in navolging van dien ook by den Ridder luidt, maar in het Eerfte Deel zyner Kabinetten, te regt getyteld vindt, en omfcandig befchreeven. Aanmerkelyk fchynen daar van de andere Afbeeldingen te verfchillen. Het Kruid zegt Seb a hadt Wyngaardbladen en over 'r, geheel een ruige brandendeHaairigheid. Volgens Linnjeus is de Bloem plat ; de Vrugt beftaat uit vyf Zaadbokjes en het heeft tien Meeldraadjes, waar van de vyf buitenften dikwilsonderfcheidenzyn. De Bloem is Zwavelgeel met eenen donker, paarfchen Navel. (23) Hibiscus met de onderfte Bladen Hartvormig gefpitst, Zaagtandig; de bovenjlen Piekswyze. In Zoutige Moerasfenvan Virginie groeit deeze Soort, welke een opgeregte groene gladde Steng Oa) Hibiscus Fol. inferioribus Cordatis acaminatis Sec. Eeon. rfrg. ioz. Alcea f. Eamia Asaerjcana patll0 fioje. Pluk. Pbyt. 6. f. 4,  M o N A D f- 1 * h 1 71 Steng heeft en rcode Bloemen, meest op een-J zaarce Oxelfteeltjes; de Vrugten uit vyf en- , kelde Zaadhuisjes beftaande d.e de figuur heb-«o ben van een Kromhals der Chymisten , zo ^ Claïton heeft opgemerkt. Ai Wegens de Zaadhuisjes behoefde derhalve van dit Geflapt dat Heefrcrig Waterkruid niet uit^emonfterd te worden , 't welk de vervolger van Trew , door Ehret afgebeeld zynde, vooyftelt onder den naam van Malache (*). Op Wka vondt Sloane het overvloedig aan de Oevers van fommige Rivieren. Hoewel de Zaadhokjes van hetzelve,volgens de Afbeelding , weinig naar een Retort gelyken, en het gcele Bloemen heeft, fchynt het nogthans vry naby te komen aan deeze Soort. Die zelfde Konftenaar Ehret heeft een Virainifch Gewas afgetekend , welk ook veel getokt naar dit flag van Planten. Het was door h*m Abutilon genoemd en de Ridder hadt daar van, onder den naam Napm, een Geflagt gemaakt in deeze Ktofe (f) ï doch het is met reden thans, dewyl "er Mannetje en Wyfje van zyn , door zyn Ed. tot de Tweehuizigen be~ trokken. . (*) Malachc fcabra. TREW E/^.T. So, Abutilon Frm.Aq. FoKoCordato , B.o-e pattide tateo. Hor». *)<* Frut.cofa Aq. Fol. Co-dato fcabro,Fl. pailide l«.o. S w AM. Amer. 97- H.JU l' xi. p. 4S9- Sp*. rum. P..«f E 4 ii. DEKl» x, STUK. v; >EEÏ<. VII. OFD* K. i.  iv. Afdeel; xvji. HOOFD.STUK. xxiv. Hibiseat ptntaear- ptt Vyfvrugti- XXV. eus. Afrikaan Ce, I m t 1 t i F. ?i Enkei.eroe.derice Kruiden. (24) Hibiscus met de onderfte Bladen gehoekt Hartvormig , de bovenften eenigermaate Piekswyze , de Bloemen byna knikkende en den Styl neergeboogen. Dit Kruid iq dc Moerasfen vau het Venetiaanfche Gebjed vootkomendc , gelykt zo zeer. oaar de voorgaande Soort, dat het wel daar uit kon gefprooten zyn, zo de Ridder oordeelt. Het heefc de Steng drie Voeten hoog; aan den top Bloemen op eenzaame Oxelfceeltjes. Debuitenfte Kelk is uitgebreid met Elsvormige Straalen;. de Bloem bleekrood met geele Meeldraadjes; de Styl wit met vyf geknopte roode Stempels. (25) Hibiscus met de Bladen eenigermaate Wigvormig en byna drietandig , de bovenften gepaard; de Bloemen aan 't end. Aan de Kaap valt deeze, die een klein HeeHertje is, met zeer kort gefteelde Bladen, meest Ine, doch ook fomtyds vyftandig aan 't end der fakken, alwaar de Bloemen voortkomen, op :eer korte Steeltjes, 't Gewas ruikt naar MoseJjaat* (26) 'f24; mittui Fol. inferioribus Cordatis angulatis fcc. ff. W- 350. R. Lugiï. )S9. Ketmia palufitis &c. Mich. F/cr. 4. I ozz r. It. 1. p, jo,. Ketmia pal. minor folio angus> Zamhich. t-enet. ijj. T. ,1. (2S) Hihhcus Fol. mbcunearis fubtridenmis &c. Jfmnt r«. Alcea veficatis iimilis *tbiopica Mofchiun icdoloa. .UK. Alm. 13. t. =54. f. i.  M o « A d e L » h I a. 73 CQ6) Hibiscus metdrieJeeüge ingefneeden Bla- ^ den en opgeblazen Kelken. Onder den naam van Triona» , by welken: het de Ridder tot een byzonder Geflagt ge tekd St, vindt men deeze Plant,die een JaarlyK fieraad der Bloemperken uitmaakt, m de Han fen Lyft van den Leidfchen Akadenue-Tmn geboekt. Zy heet Veneliaanfclie Alcea by de oude Autheuren, of Blaazige ,^dc\rmTournefort hadtze betrokken ,n t Geflagt van Ketmia. De Bloemen gaan met dan teget dnMÏÏag open; twee Uuren daarna zynzc tederom geflooten en verwelken, zo dat me S e gentlyk nietveel aan heeft, hoewel deze ven fchoon rood zyn. De Steng is anderhal hoog , verfpreid en ruig, zo wel als d I" , di/aartig zyn wegens de Kloo, , .. hppft voteens L1 n n & u f , ,5rfhJfdtiededigendebovealten vyf kwa GOUMJ Mom?. «!.«• / . „ Aj r W»- 3S8. Alcea vetaua. C. B. ft», 3 7. r. » . Ketmia Veficaaa A reetina Solifequa. Lob. /<:. «5°- A». cl. Toubw. /»/?• 'O.. Alcea Vef.catia Cap. Bor-x S. M0R,S. fr-e/, »7, «•/»• II, P. 533. E 5 l\, DïEt. X. STUK. IV. Ifbeel; XVII. ^OOFD» TUK. XXVt. Hitiscas trionum. Blaazige. I f e s 1- e- :n is. "riek  IV. Afdeei xvii. Hoofd. stuk. Walman nige. ■■ $ ia * '■ ] ] i 74 Ddbeeleroederige Kruiden. Jen. Deeze fchynt , 70 zyn Ed. oordeek, uit het Trionum door de Ruuwblacige Kaapfe Maluwe bezwangerd, te zyn gtfprooten (*). m De overige Geflagten dcezer Klasfe, Stewar. Ha, Camellia, Mefua , Morifonia, reeds onder de Boomen, en Gordonia onder de Heefters befchreeven zynde, gaa ik thans tot de volgende over. XVIII. HOOFDSTUK. Befchryving der D ubbelbroeoerige Kruiden fDiadelpfaiaj) onder welkende Vlinderbloemige ( Papilionacece ) meejlendeels begreepen zyn : zo dat daar in onder anderen voorkomen de Gejlagten van Erwten. Boonen , en dergelyke eetbaare Vrugten, als ook van Vnfen, Cicers, Lupinen, Lathyris; Ae*StaIkruid , Klaver » en meer andere zo Veld- als Bloemplanten. ^pot de Vyfmannigen , dat is die vyf MeelJ- draadjes hebben , in deeze Klasfe . beloort het Geflagt van M o n n i e R i a. Een vyfdeelige Kelk met de boven de Slip ang; een Smoelachtige Bloem : twee Meel- draad- (*) Filia Trionii e Malva Capenfi r«brcfa Patie. Syft.  D i a d e l p h i a. '75 draadjes, het bovenfte met twee, het onderfte met drie Meelknopjes, en vyf eenzaadige Zaadhokjes , maaken de Kenmerken uit. De fchrandere Loefling heeft de eemg-' fte Soort, door hem Driebladig bygenaamd(i), in Zuid-Amerika ontdekt. De Steng van dif Kruid was een Voet hoog: de Bloemen kwamen Aairswyze voort, zynde wit van Kleur, met den Mond van 't Pypje in vyven gedeeld, maakende een enkelde Bovenlip en een vierdeelige Onderlip. Het Vrugtbeginzel was rondachtig met een enkelden Styl en platrondachtigen Stem pel Dit Gewas valt ook aan de Kaap, doch aldaar heeft het de Steng overal bezet met kleine Doorntjes (*). Onder de Zesmannigen komt voor, het Ue flagt van F o m a r i a. Duivekervel. Een tweedeelige Kelk , een Sraoeïachtig Bloem ■ twee Vliezige Meeldraadjes, ieder m< drie Meelknopjes ; maaken de Kenmerken Vc dit Geflagt uit, dat veelal Kervelachtig verdee de Bladen en daar van den naam heeft. Het bevat dertien Soorten, waar van de twi eerden de Bloemen met twee, de overigen m ééne Spoor hebben, als volgt. (,) Monnierh. Syfi. Nat. StI. Gen. S;o. p. f XIU. P- 5ï9- I-O8'1" H'V- '97' (*) BURM. Fl. Cap. Prodr. p. *>. H, Dist X. STUK, IV. iFDEEL xviu. ÏOOFD» TUK. r. Munnieria rïfolia. Driebudi;e. e it n l- ;e 0  IV. Afdeei xviii. HoOfDSTUK.1. Famariü Cacallarit. Gekapte. II. Spstlabilii Aanzientyke. 111. Woailis. Édele. i I J6 DtlBBElBROEDERIOE KküIDEN. (i) Duivekervel met een naakte Bloemjteng. Dit Virginifche Kruid heeft een knobbeligen Wortel, die uit Vleezige Bolletjes Schubswyze i> famengefteld, met lang gefteelde driedeelige en verder Vindeelige Bladen , waar tusfchen een Stengetje uitfpruit met zeer mismaakte Bloemen. Het groeit ook in Kanada. (a) Duivekervel met een gebladerde Steng, de Bloemen van agteren tweekwabbig. In Siberië komt deeze voor, een Plant met zeerfchoone Bloemen, veel gelykende naar de Bolwortelige, maar in alle opzigten grooter. De Bloemen zyn van grootte als een Duimlid en loopen van agteren in tweegelyke ronde Kwabben uit. Het Kruid heeft een opgeregte Steng en de Bloemtros zonder Blikjes. (3) Duivekervel met enkelde Stengen, de Blikjes korter dan de Bloem en onverdeeld. Dee. (i) Famaria Scapo nudo. Syft. Hat. XU. Gen. 849. p. \69. Fe-. XIII. p. Sz9. H. Cliff; 35i.K.. W*. 393.Ghoj*. Virg. 103. Fumatia Siliquofa , Radice gtamola. Pluk." 'Mm. Ui. T. 90. f. 3. Cspnotchit Americana. Bo'Rh' lugdb. I. p. 309. Bicucullata Canadenlis , Rad. tuberof' iquamatü. Mtm. Par. 1733. (*j FumarU Flot. poftice bilobis , Caule foliofo. Am ttoi. VII. T. 7. W,Ü™* Caul. fimplicibus , Btaöeis Flote brevior;buS idtvtas. gmel. sa. iv. p. 66, T. 34s } *  p ï a D e l ï h i a; 7? Deeze , van den zelfden Landaart , is van dergelyke Geftalte , hebbende de Steng één of anderhalf Voet hoog en Wortelbladen byna alsfc die der Akeleijen, een Span groot. De Bloemtros, over ééne zyde, is voorzien met Lan-4 cetvormige Blikjes. De Bloemen, eens zo groot als in de volgende , zyn wit, met geele randies en hebben den Reuk van Primula Veris, maar de Lippen zyn niet uitgerand noch Zaagtandig: de Keel is zwart getipt; de Kelk klem, met Tandjes. (4) Duivekervel met een enkelde Steng, de Blikjes van langte als de Bloemen. Onder den naam van Boontjes Holwortel zyn de Kruiden in de Geneeskunde bekend , welken de Ridder betrokken heeft tot deeze Soort. Zyn Ed acht dezelven overeenkomftig wegens den Vleugen Wortel, die echter in de eene ho is in de andere niet ; verfchillende dezelver ook in de Geftalte aanmerkelyk , des de Heei Halles dezelven Soortelyk onderfcheidt Deez' acht het ook niet waarfchynlyk, datz} bei f4) FumarU Caule fimplicï, Brafleis longïtudine Floruti Mar. Mei. H4- GOBT. B.lg. *** goua» Monsp ,5 H Cliff. S5>. R- W*. 3'*- Fl- Suec- KRAM' AuJir- & m Fum. Bulb. Rad. Cava major. C. B- Pin. r*3- B.ad;X c va. dod. Pempt. W Rad. cava Hetbariorum. Lob. U. 75 »* y Radice non cava major & minor. C. B. P-n- 14 xjd 'cava minor. doo. Pempt 3*7- Fabaeel Radice Ca „os altera, lob. h. 759. Radix «va fttttt fl«e.i*.p.76o ÏI. DSEt. X. 5tbk. FDEEL.' XVUL iOOFD» WK. Hexan.' 'ia. iv. FumariA Buthofa. Bolwortelige.  IV. Afdeei xviii. Hoofdstuk. Zesnsai ttige. ' *ii d. VI. Stuk, bl. 210. tlb.bl. V. Fumaria Jempervi" itns. Alryd groene. i C i 78 Dü-BBELBROEDERIGE KRUIDEN, beiden uit ééne Plant zouden gefprooten zyn ' gelyk Li n NjE us geopperd hadt. Die met den hollen Wortel, merkt hy aan, heeft de Steng tweebladig, en Lancetvormig Eyronde Blikjes • die met den digten Wortel veelbladig. en de' Blikjes gevingerd. De Kleinere, welke LonEtaf beeldt, en Hol wortel noemt met groene Bloemen, zou een jongere Plant zyn. De Wortel van de eerfte, ondertusfchen, is ook fomtyds niet hol maar digt, en de Bladen, zo wel als de Bloemen, zyn gemeenlyk paarfchachtig, fomtyds wit;van hetzelfde maakzel in beiden (+); Van veelen wordt dit Kruid, als ik gemeld heb*, onder de Osterlucie geteld, wat de Wortelen aangaat, en men vindt 'er dergelyke kragten aan toegefchreeven f. Het Extrakt, dat men 'er met Wyngeest van maakt, is zeer bitter, iets Zoutig met een langduurige fcherpte; dat met Water is niet minder bitter, beiden zonder Reuk (J,). Het dient tegen Afloopende Koortfen, gelyk andere bittere zaaken. LJitwendig ftrekt het Poeijer tot zuivering van Vonden of Zweeren en belet de opgroeijing 'an 't weelig Vleefch. (5) Duivekervel met Liniaale Haauwen, tot een Pluim vergaard en een opftaande Steng. (t) hall. Hifi. Stirp. Helv. ir.tboata. i7 yekervel en Gryfekom heeten ; zonder dat van alle die benaamingen de oirfprong zeer blykbaar is. De laatfte zou afkomftig kunnen zyn van de gryze kleur van 't Loof. Plinius leidt den eerften daar van af, dat het Sap tot opheldering van 't Gezigt zou dienen als de Rook; 't welk tegenftrydig fchynt. Het is een Kruidje met fyn verdeelde Bladen, als van de gewoone Kervel, doch Zeegroen van Kleur en als berookt , groeijende naauwlyks een Voet hoog en zigwyduitfpreidende. Het heeft gefteelde Bloem- Aairen,die Roozekleurig zyn, van een byzondere onregel. maatige figuur, door Tournefort zeer fraay in Plaat vertoond. Indien men de Bloemen °s morgens opent, dan verfpreiden zy ongelooflyk veel Stuifmeel. Het Zaadhuisje is rond, van groot f}p. KRAM. Auflr. 207. HALt. Heiv. 5oj. GORT. Ingr Ui. GouAN Monsp. 3S3. Fumaria Officinamra et Dioscori üs. C. B. Fin 143. Fumaria. DOD. Pempt. $9. Capnoa Ï.OB. Ie 7SC'. TOUKNS. Injl. Tab. 287, F 11- DEEL. X. STÏiB. IV. Afdeel, XVIII, ÜOOFDTUK. Htxaru>  IV. Afdefi XVIII. Hoofdstuk. Z/smm Hf- X. Fumaria Capreola' ta. Haikigc. tl DuEbELBROEDERICE kruiden.' grootte als een Peperkorrel, en bevat een en» kei Zaadje. Dit Kruid, van ouds als een Geneesmiddel bekend, is inzonderheid in heete Landen dienftig, wegens den overvloed van zyn verkoelend Sap, dat tevens de Maag verfterkt door zyne bitterheid en den Afgang bevordert. Hier in komt het met de Suikereyachtige Kruiden, gelyk de Paardebloemen en anderen, overeen, 't Is een uitmuntend Bloedzuiverend Middel, tegen Vuurig Uitflag, Jeukt en andere Huidkwaaien , als ook tegen 't Scheurbuik dienftig. Men gebruikt daar van het uitgeperfte Sap of Afkookzel , of tot Pillen verdikte Extrakt. Veel wordt het in Meydranken voorgefchreeven. Door Kryftallizatie komen uit het Sap Salpeterige figuuren, even als de Boontjes Holwortel, voorgemeld, die van gemeen Zout uitlevert. Deeze zal het misfchien zyn, die men Holaardkruid noemt , zoBoerhaave meldde (*). (io) Duivekervel met eenzaadige getroste Zaadhuisjes en klimmende eenigszins Haakige Bladen. Voor eene Verfcheidenheid van de Gemeene (*) Letl. fpur, de Plant. p. 38Q- (10) Fumaria Feric. monofpetm. Racem. Fol. icand. fubcinhofis. Okd. Dan. 34o. C. g. Pin, 143. Funtiria majaï fcandeas Fl. pallidioie. RAJ. Hiji. 401.  D I A D E t P H 1 Ai 83 Duivekervel wordt deeze, die met haare Klaauwiertjes by de Planten opklimt, door Doktor Gerard gehouden. Hy acht dezelve uit de H Gemeene te zyn gefprooten , wanneer deeze81 gelegenheid had, zig elders aan vast te maaken;^ doch waarom , mag men vraagen , komt dan Biet alom die Haakige Duivekervel voor. De andere zelfs hecht zig door verwarring dikwils aan de byftaande Kruiden. "(li) Duivekervel met eenzaadige geaairde Zaadhuisjes,een opgeregte Stengen Draad» s achtige Blaadjes. In Spanje, Provence en Italië, groeit deeze Dunbladige Duivekervel, die veel digter Aair dan de Gemeene heeft, met hooger Kleurige Bloempjes; hoewel menze , zo wel als die , ook met witte Bloemen aantreft, Zy fchynt mede een Verf ge- (*) Hifi. Stirp. Ha,, incboat. p.   o Deel PLAAT L.XII.  DlADELPHlA. »S ss feven. In een Pint Water deedt men, ten 1 dien einde , een ünce van dit Kruid tot de l, helft verkooken en gaf daar van drie Lepels „ in 't Uur. Niet zonder vrugt zou het, volgens Z Crahtz, in de Teering gebruikt zyn." (7) Kruisbloem met gekamde getrojle Bloemen, opgeregte Stengetjes en Lancetvormig Liniaale fpitfe Bladen. Door de fmalheid en fpitsheid der Bladen zoi deeze , die by Montpellier op drooge dorn Heuvelen groeit, onderfcheiden zyn, doch d fchrandere Doktor Geraud, in Provenc ook deeze waarneemende, merkt dezelve flegt als eene Verfcheidenheid van het Gemeer Kruisbloem aan. Het Japanfche Kruisbloem, hier door my 1 Fig. 1, op Plaat LXII,vertoond, zoum mee'r regt een byzondere Soort kunnen uitma: ken. Het heeft, naamelyk, de onderfte Blaai jes byna volkomen rond en de bovenden rondachtia:, 't welk ik niet opgemerkt vind eenig Europifch. Ook komen hier de Bloem ciet Aairswyze aan den Top vergaard voo maar op zyde is een Tros van Zaadhuisjes in K (7) Polygala Flor. Crift. Racemofis &c. Gouan Mot 35 S- PoJxgala acurioiibus Foliis Monfpeliaca. C. B. . a07. Polyg. vuig. col. obfoleti, Fol. anguftisCmij. ], .Hifi- UI. p. 33ö. F f h. Deel. x. Stuk. IV. Afdeel.' xvm. Hoofd- !TDK. Oliaadria. vu. Polygala Monfpdiaca. Moncpcl- lieit. I 3 s e Q Japonica lapanlch. :tPL.LXlI. I- Fig. «.* 1- in r, de :1- sp. 15.  90 DübbElbroederige Kruiden. IV. Af dbei. xviii. Hoofdstuk. Agtmanwgt. VIII. Polygala Poniculata Westindifch. Co) ff) II. d. V. Stuk deezec Nat. Hiftorie, bladz. 433. PI. XXV. Fig. 1. (I) Volgens tiNN. Gen. Plar,t. zouden deeze de Vleugels van de Eloem zyn, waar door zyn Ed. die Vlinderachtig maakt ; doch het ia eigener dezelven , gelyk hy ia Syfl. Nat. Ed. X11, XIII. beiden doet, voor Kelkblaadjes te houden , nietregenftaande zy gekleurd zyn : alzo zy buiten zitten en overblyvende het Zaadhuisje influiten. (8) Polygalaïlot. Cu&. Racemisnudis &c. Am.Acad. V.p. 402. Polygala Herbacea minoreiefta 8tc,Brown. zij. Kelken. Ik heb de famenftelling der Bloemen van dit Kruid elders uitvoerig voorgefteld, toen ik een Kaapfe Heefterige in Plaat vertooHde en befchreef (f). Hier hebben zy de Meelknopjes aan 't end van een gevouwen Vliesje, waar uit Hall er oordeelt , dat het Kruisbloem niet tot de dubbelbroederigen behoore. De Styl fcheen my dubbeld geknopt te zyn of twee Stempels te hebben. Voorts is hier de vergroote Bloem by A vertoond: alwaar a de twee groote Kelkblaadjes (4.)} b twee van de drie kleine en c de Bovenlip der Bloem, die de Meeldraadjes influit, aanwyzen. De Styl met zyne twee Stempels is in 't byzonder, door zeer fterke vergrooting, by B, en het Stengetje, voor 't overige , ten natuurlykfte afgebeeld. (2) Kruisbloem met gekamde Bloemen in naakte Trosjes vergaard , Kruidige opgeregte van boven Takkige Stengetjes en Liniaale Bladen.  f9) Kruisbloem met gekamde Bloemen, een naakt zydelings Trosje , Kruidige Sten- ' getjes en Lancetvormige Bladen. 1 Deeze beiden , waar van de eerfte in de Westindiën, op Jamaika , de andere in Siberië groeit, gelyken zeer naar malkander en de laatfte inzonderheid naar de gemelde Japanfche Soort;te meer,om dat deonderfte Bladen rondachtig worden gezegd te zyn. Men vindt aldaar, behalve het Gemeene Kruisbloem, dat ook overvloedig in Rusland, en zelfs op Ysland groeit, nog meer Verfcheidenheden , die meer of min daar van afwyken in Geftalte en in het Loof. De veertien volgende Soorten, meest Kaapfe, Oost- en Westindifche Heeftertjes, reeds befchreeven zynde, als gemeld is, kome ik tot de Kruidige, die ongebaard zyn, dat is zodanige Kammetjes niet aan de Bloemen hebben; als (24J Kruisbloem met ongebaarde Bloemen, dit geaaird zyn, een opgeregte Kruidige zee\ enkelde Steng en breed Lancetvormige Bl® den* T (9) Polygala Flor. Crift. Racemo laterali nudo &c. Po lygala multicaulis. Amm. Rfth. N. 43 j +4 i «• (24) Polygala Flor. imberbibus Sp:catis &c. Am. Ac* II. p. 139. T. 2. MUX. Di3. T. 5. GRON. Virg. I. p. 8, ff. p. 103. Mat. Mei. 34J- Plantula Alarilandica &c. BA Suppl. 640. KlERNANDIR Red. Siaega. Msaogt. An Aeai. uis» II. Deel. x. Stok» VfdseI»' XVIU. ÏOOFDTOK. IX. Polygala iibirica. iiberiicti. XXIV. Sexega. • Tegengif» tig. I !•  IV. Afdeei 'ixvj1i. Hoofd stuk» Agtman 1 ] { P» DüEBELBROEDERIGE KrüIDEU. In Virginie, Maryland en Penfylvanie, groeit 'dit Kruid, welks Tegengifdge hoedanigheid, in 't jaar 17-36, door de Iodiaanen aan de Ingezetenen van Penfylvanie bekend gemaakt en federt door Europa verbreid werdt. Zy noemden het Sennagar, en het wordt, in navolging van dien, Radix Senega of Seneka geheten, hoewel de Engelfchen hetzelve Rattle- Snake Root,dat is Ratelflang- Wortel, tytelen. Uit een Houtig, Vezelig Worteltje geeft het enkelde mgetakte Stengetjes, die rond, glad, Daauwlyks een Voet lang en zwak zyn, onregelmaatig bezet met Eyrond-Lancetvormige, naauwlyks gefteelde, gladde Bladen, opwaards grooter dan beneden. De Steng loopt in een los Aairtje van ongedeelde witte Bloemen uit. De Jndiaanen hadden veele Jaaren reeds deezen Wortel aan de Europeaanen in Penfylvanie verkogt, als een Geheim tegen den Beet der Ratelflangen; 't welk van goede uitwerking bevonden werdt. Men gebruikte ruim een half Drachme van het Poeijer, inwendig 5 doch de [ndiaanen kaauwden den Wortel, fiokten het Sap in , en leiden het gekaauwde op de Wond. Doktor Ten net nam in het gezegde Jaar /erfcheide Proeven , en bevondt de Tinctuur net Wyngeest geel en brandend fcherp en een Braakmiddel; het Aftrekzei met Water wit.chtig en ook , om dat het een geweldigen loest verwekte, niet gebruikbaar; maar op ouden ipaanfchen Wyn gezet, of in Water gekookt, gaf  DiAdelphia; 93 «af hy van het Vogt, 'om de drieUuren, drie ^ Lepels in en hieldt daar mede aan, tot dat deH( Toevallen bedaard waren. J Dat, naamelyk, deeze Wortel eene zo fter-^ ke uitdryvende kragt heeft, deedt hem derzelver nuttigheid in het Zydewee, Borst- en Hoofdkwaaien , als ook in de Jicht en andere Ziekten uit Verkoudheid fpruitende, onderzoeken, en de uitkomst was in deezen hem zo gunftig, dat aan zyn Ed. door de Algemeene Vergadering te Philadelphia deswegen een Gefchenk, van 75 Ponden Sterlings, gedaan werdt. Inderdaad men verhaalde , dat federt het gebruik van dit Geneesmiddel naauwlyks een'.tiende deel der Menfchen, als anders, aan dergelyke Kwaaien geftorven waren. Die van Parys hebben federt het Bittere Kruisbloem ook tegen dergelyke Kwaaien gebruikt, als boven is gemeld *. J (25) Kruisbloem met ongebaarde Bloemen in langwerpige Hoofdjes; een opgeregte Krui-1 dige zeer enkelde Steng; en Lancetvormi* gefpitfe Bladen. (aó) Kruisbloem met ongebaarde Bloemen in ron- e fjj) Polygala Flor. imbeibibus obloncp-Capitatis &c. Am- Affii. U. p- 140- P^yg- Flotid- lutea- Pu,K' Amalth> j t. 438. f. 6. ?o'- Virgniani Flore luteo Capit.ito Pet. Silo. 58. PolygiU FoUoblongisFlor. fpeciofis Aureis. GRON. VtTg. 104. Ui) Polygala Flor. imberbibui globofo - Capitatis &e, Am. II, Dsst X, Si«. [V. DTLZX.1 iofd- :viii. JK. ïandria* ' Blada. >. xxv. Polygala ttea. Geel. xxvr. Viridm- 'KS. Groen» chtig.  IV. Afdeki xviu. Hoofdstuk. Agtman XXVII. Polygala triflora. Driebloe mig. XXVIII. Clausoidts Melkkruidig. *ii. D. vii. Stok, bl. 7i8. 94 DUBEEtBROEDERlGB KrdIdEIT; ronde R'ofdjes; een opgeregte Kruidige zeer enkelde Steng , en Lancetvormige ftompachtige Bladen. Deeze beiden vallen in Virginie en andere deelen van Noord - Amerika. De laatfte heeft de Bloemen bleek groen met eenige roodachtig, heid in de grootfte Blaadjes; weshalve anderen dezelven Rood noemen. De hoogte is wat meer dan van het gewoone Europifche Kruisbloem. (»7) Kruisbloem met ongeb. Bloemen , byna drie op een Steeltje; een Kruidige opgeregte Steng en Liniaale Bladen overhoeks. (28) Kruisbloem met ongeb. Bloemen; veel. bloemige Steeltjes zydelings; verfpreideKrui» dige Stengen en fpitfe Bladen. Deeze twee, waar van het eerfte, gelyk de roorigen , een Jaarlyks Kruidje is , het andere overblyft, komen op Ceylon voor. De laatfte heeft het Loof naar dat van Zee-Melkkruid* gelykende, waar van de bynaam. C29) Am. Acai. H. p. 104. Polygala tubra Viïg. SpicA patvt ampacta. Pluk. Alm. 300. (17) Pohnala Flor. imb. Ped. fubtrifloris &c. Fl. Zeyl, 169. Linaria minima Zeylanica. Bubm. Zeyl. 143, (ï8, Polygala Flor. imb. Ped. multifbris lateralibus 3cc. PI. Zeyl. 270. Alfine Glaucis maiin* folio. Bu»m. Ztyl Bubm. Fl. hi.  p I A D E I * H I 95 (29) Kruisbloem met ongeb. Bloemen, de Zaadhuisjes kanthaairig getand; de Steng Kruidig en opjlaande. t Deeze valt ook in Oostindie en heeft het Stengetje maar een Vinger hoog, Takkig, zynde ■ mede een Zaayplantje. Het Zaadhuisje is aan^ den rand overal gehaaird. (30) Kruisbloem met ongeb. Bloemen; rappi-& ge Bloemfleeltjes ; eene Kruidige Takkigei opgeregte Steng. (31) Kruisbloem met ongeb. Bloemen van el- j kander afjlaande; Liniaale gekranjie Ela-t den-, een Kruidige Takkige Steng. (32) Kruisbloem met ongeb. Bloemen; de Bladen in 't kruis geplaatst. Deeze drie behooren tot de Verfcheidenheden van het Kruisbloem, in Noora-Amerika voorkoop) Polygala Flor. imb. Caps. ciliato-dentatis &c. Fl. Zeyl. -68. BURM. Fl. Ind. 104. (jo) Polygala Flor, imb. Polyg. Mariana anguftiore folio , Flore purpureo. PLUK. Mant. U3- T. 438. f- J- f3i) Polygala Flor. imb. fpatio remotis &c. Polyg. Caul. Filiformibus &c. Gron. Virg. 103. Polyg. Mariana qnadrifolia minor &c. Pluk. Mant. i$3. T. 438- f- 4. (Si) Polygala Flor. imb. Fol. quaretnis. Am. Acad. II. p. ,38. Grok. Virg. 103. Pol. quadrifolia f- Cmciata, PLUK. Alm. 301. B.AJ. Safpl, «39. II, OKEL. X. STUfc IV. FDEEL XVIII. OOFD■OK. XXIX. °olygala Ciliata, Canthaaiï- XXX. mgumta. loedkleu. g- XXXI. 'erticilla' bekranst. XXXII. Cruciata. SekrulM.  IV. Afdbei xviii. Hoofd stuk. Agtma itige. i. Crotalaria ptrfirata. Dooibooide. j i l 96 Dubbelbroederige Kuüidek, komende en verfchillen aanmerkelyk van elkan= " der niet alleen, maar ook van de voorigen, gelyk zelfs de Bynaamen aanduiden. De eerfte heeft de Bloemen paarfch of donker rood, de "tweede wit, de derde uit den groenen roodachtig en tot een rond Hoofdje vergaard y sdyjfc dit plaats heeft in andere Soorten. De Geflagten van Securidaca, Nisfolia, Abrus, Pterocarpui, Erytltrina, Piscidia, Borbonia, Spartium, Genifta, Aspalathus, JJlex, Amorpha, reeds onder de Boomen en Heefters befchreeven zynde, komen wy thans, onder de Tienmannigen, tot het Geflagt van Crotalaria. Rammelaar. Dus wegens het rammelende Zaad in de Haauwen genaamd, waar van de Kenmerken, behalve die der Vlinderbloemen, zyn, een ge.' zwollen Haauw, welke gefteeldis, en famengegroeide Meeldraadjes , met een Spleet van boven. 't Geflagt bevat agttien uitheemfche Soorten 'an welken de twaalf eerften enkelde, de zes )verigen famengeflelde Bladen hebben, als volgt. (1) Rammelaar met doorgroeide Hartvormige getande Bladen. Dee- (1) Crotalaria Fol. petfoliatls Coidatis deaticalatis. Syfl fat. XII. Gen. 85z. p. +77. ytg. xm> p> s^ Mmt\ }9. Crot. Fol. pet. ovatii raargine fcabry. Am. Acad. VI A. 3». *"  DlADELPHlA, $)7 Deeze Kaapfche is een Boompje, dat aan 't end der Takken geele Bloemen, Kroontjeswy-' ze heeft, met de Vlag van buiten grysach-1 tig ruig. De Bladen zyn oogfchynlyk doorboord,' alzo de onderfte Kwabben over elkander heen, leggen • gelyk my uit een Tak daar van, die ik van de aap ontvangen heb, en waar van een gedeelte hier in Fig. 2, op Plaat LX1I, afgebeeld is , blykt. Zy zyn ftyf, glad, fraay geaderd, van Hartvormige figuur, op de kanten met fcherpe Doornachtige Tandjes. De Bloemen komen twee op een Steeltje aan den top voort, en zyn niet groot. Het Zaadpeultje wordt gezegd, famengedrukt, glad, niet getëeeld en fpits te zyn (*). (2) Rammelaar met doorboorde, Hartvormig Eyronde Bladen. In Karolinais de Groeiplaats van deeze, welke de Bladen weezentlyk , gelyk die van het Doorwas , doorboord en aan den omtrek niet getand heeft: waar door zy aanmerkelyk van de voorgaande en volgende verfchilt. (3J Rammelaar met Hartvormige, omvattende, (*) Am. Acai. VI. p. 94. uts- fz) Crotalaria Fol. perforatls Cordato - ovatis, Cioïalaua F-erfoliata: folio. DILL. Elth. Iï2. T. 102. f. 1". (3) Cistalaria Fol. Caul. amplexicaulibus Cord. alternis, Flotalibus oppofitis Src. Am. Acad. V'. Aft 39. Genifta perfbliata otbiculats feliis, Sek • Thtt» I. T, 2f. f. s. G II. Dexl. x. Stuk. IV. LfdeelJ XVIII. ïoofdTUK, DtcanIria. ir. Cntalari* ■perfoliata, Dootblsdige. III. AmplexicaulisOmvattende.  IV. Afdeel, XVIII. Hoofd- (tuf. Tienmannire. IV. Crotalaria Sagittalis. Pylvormige. V. Chininfis. Chineeiche, i J>8 DüBBELBROEOERIGE KrüïDEH. ie , overhoekfe Stengbladen ; die by de Bloemen gepaard Niervormig, gekleurd} de Bloemen eenzaam. Uit de Afbeelding by Seba ziet men klaar, dat deeze, fchoon ook doorbladig genoemd wordende , alleenlyk ten deele omvattende Hartvormige en geenszins ronde Bladen heeft,gelyk hy zegt: dan aan de Bloemdraagende Takjes, volgens LiNNiEus. Het is een Heefter, aan de Kaap groeijende, die uit de mikjes der Takken eenzaame,gefteelde, geele Bloemen voortbrengt. (4) Rammelaar met enkelde Lancetvormige Bla* den , de Stoppeltjes langs de Steng afloopende, eenzaam, tweetandig. ^ Dit Amerikaanfch Kruidje, naauwlyks meer dan een Span hoog, heefc het bovenfte van de Stengetjes Pylswyze bekleed met de Stoppeltjes, die langs dezelven, onder de Bladen, afloopen. Het draagt kleine dikke Haauwtjes, met Nierpormig Zaad. CS) Rammelaar met enkelde Eyronde eenigermaate gejteelde Bladen en zeer kleine Stoppeltjes. Dic (4) Crotalaria Fol. fimpl. Lanceolnis Sic. GROtf. Firg. les. H. Cliff. 357. R. Luttb. 374. Cror. Americana. Mart. Cent. T. 43. Crot. hirfuta minor Am er. Herbacea. Herm. Lugdi. 202, T. 203. PLUK. Alm. I2ï. T..I69. f. 6. Cro•1. Sagittalis dabra. Ikid. T. 277. f. 2 f (5) Crotalaria Fol. fimplicibus o?atis fubpetiolatii Sec lUBM. Ft. InH, p. iJS,  Dit is een overbly vend Gewas, in China vallende, dat de Steng en Takken ruigachtig heeft en rond; de Bladen Haairig ; de Kelken ruuw, E de Bloemen geel. (ó) Rammelaar met enkelde Lancetvormige c . Bladen , die Steelachtig ongefteeld zyn,; de Steng geftreept. ( Uit Oostindie komt deeze, die aan de Kust van Malabar Catou Tandale - Cotti genoemd wordt» Zy bevindt zig in onze Openbaare Kruidhoven en maakt een fierlyke Zaay-Plant uit, veel naar Brem gelykende, met GoudgeeleBloemen, aan Stengen van drie Voeten of hooger. De zonderlinge figuur der Vrugtmaakende deelen is door Ehret zeer fraay in plaat vertoond, f?) Rammelaar met enkelde fpits Eyronde Pluizige ongedeelde Bladen en byna ongejleelde Bloemen. Dit is een Heeftertje, aan de Kaap groeijende , dat de Bladen, die ligt afvallen ,als Schubben, («) Crotalaria Fol. fimpl. Lanceolatin Petiolato.fesulibus &c. Mant. +59. $ Cliff. 5s7- Ups. Ho. R.. Lugdb. 374. Trew. Ebret. T. 47- Crotalaria Benghalenfis Fol. Genift* hirfutis. PLUK. Alm. izz. T. 1&9. f. S. Catou-TanduleCotti. Hort. Mal. ix. p. 47. T. 36. burm. hl. Ind. 155. (7) Crotalaria Fol. ü'napl. ovaüs =cutis &c. Am. Actd. vi. Afr. T. *9. (12) Crotalaria Fol. fimpl. obtufis , Caulibus proftratis 8cc. Mant. 516 , 57°. Aftragalus bifiorus. Mant. 273. Crotalaria Maderaspatcnfis Filofeila: folio. Pet. Gaz. T. 30. f. 10 Crotalaria nana, BUBM. Fl. Ind. ij6. T. 48.f. 2. G 3 II, BUL. X. STVK. IV. XVlll. Ï00FIJTUK. Detan. ria. xr. Irotalarift 'ferrucofa. Wrattige. XII. Biflora. rweebloe» myge.  102 DüBBELBROEDERlC E KrüïDZN, IV. Afdeel. xviii. Hoofd» stuk. Tienman- «fit. xiiï. Crotalaria laiifolia. TSieedhla- dige. XIV, l.anaris. Haifrn santjes. XV. J.aburnifolia. Giadbladi- i 3 4 Zeer omftandig is deeze door den Ridder befchreeven , die uit Zaad in de üpfalfche Tuin geteeld een geheel andere gedaante aangenomen hadt , dan natuurlyk. Op 't Eiland van St. Johanna was zy door den Heer Koenig waargenomen. Men vindt hier ook dat kleine Kruidje van Java, 't welk maar Stengetjes van een Handbreed hoog heefc, door den HeerBrjRMiKRDS afgebeeld, t'huis gebragt, dat driebloemig was, zo zyn Ed. aanmerkt, met zeer kleine ftompe Zaadhuisjes : maar 'c zelve hadt gladde en dat van Linnjeus ruigaehtige Blaadjes. De Vrugt, anders byna Klootrond, wordt in de Tuinen byna Rolrond, zo de Ridder aanmerkt, (13) Rammelaar met drievoudige ftomp Eyronde Bladen , de Bloemen zydelings en eenigermaate getrost. (14) Rammelaar met driev.fpitsEyronde Bladen enhalf Hartvormig Maanswyze Stoppeltjes. (15) Rammelaar met driev. Eyronde gefpüjle Bladen, geen Stoppeltjes en gejleeldePeul- Van f13) Crotalaria Fol. ternatis obovatis &c.Crot. Loti folio Flore paivo ra'riegato. Dill, E'tb. ml t. j02. f. m. Crotal. tnfolia Fiuticofa &c. Slqan. Jam, 114. Hifi. 11. p. (3- T. 176. f. 1 , 2. (li) Crotalaria Fol. tem. ovatis acutis &c. Crot. Fol. ern. Foliolis fesfibbus. Hoit. Cliff. 357. (15) Crotalaria lol. tem. ovatis acuminatis &c. Fl. Zeyl 78. Crot. Aliatica Fmtescens Flor. lutei's amplis&c.'HïHM." '.ugdb. T. p. 197. Nella Tandale - Cotti. Hort, Mal. U. p. )■ T. i;. BURM. Zeyl. 82. T. is.  D 1 A D E l p M I A. 103 Van deeze drie groeit de eerfte op Jamaika, j in de Westindiën, de tweede in Afrika, de derde in Ooftindie. De eerfte wordt gezegd Ho Heefterig te zyn en de laatfte zelfs Boomach-ST* tig , maar deeze heeft den Stam flegts twee^. Voeten hoog, volgens Hermannus, blyvende tot het derde en vierde Jaar in 't leven. Men vindtze in de Bosfchen van Oostindie. Behalve de ongemeene gladheid der Bladen, die donker groen , en de grootheid der Bloemen, die geel zyn , heeft deeze dit byzonders, dat de Zaadpeulen aan lange Steeltjes hangen, waar door het rype Zaad daar in nog meer kan rammelen of ratelen. Deeze en andere Soorten, waar mede zig de Kinderen vermaaken, worden deswegen Kiligüippegenoemd, by de Indiaanen. (16) Rammelaar met driev.ftomp Hartvormig ge gefpitfte Bladen , getroste Bloemen enc een Heefterige Steng. g< Op Rotfen aan de Kaap groeit deeze , die een Heefter is van agt Voeten hoogte , met hoekige Takken , aan 't end Eyronde Bloemtrosfen draagende, welke Violet zyn van Kleur. (17) Rammelaar met drievoudige Eyronde gefpitfte Bladen , Borftelige Stoppeltjes en ruige Zaadpeulen. ^e (,5) Crotalaria Fol. tern. oVord. muctonatis &c. Mant. «6. Spart'mm Sophoroides. Ierc. Cap 189. f-,-7 1 Crotalaria Fol. tern. ovatis aciiramatis &c. Mant. |,7J G 4 11, DMI» X. S™B' V. 'BEL. mi. 3FD« K. )tean- xvi. 'Otalarii irii'o'.ia. artbladi- xvii. va-na, Gtyze.  i(J4 -Dubbelbroederige Kruioës, IV. 'Afdeel xviii. Hoofdstuk. Tienmannigs. XVIII. Crotalaria quinquefo~ /ia. Vyfbladige, i On. 440. Crot. Fol. tern. Petioiis nudis. H. CÏif. 358. H. Ups 210. R. Lugdb. i7S, Crot. trifoüa Fruticofa Sec. sloaw* Jam. 141. Hifi. 2. p. j4. t. fj u cro£3l3ria trifoha; Riv. Tetrap. 138. (is) Crotalaria Fol. qainatis. Bubm JY. Art*. iJ7. Crotal. pentaphylla SU. latis valde tumid/s. Raj. ffi/?. Jil. p. +6j. Nellia Tandale-Cotti. //t>rr. ix. p. su t. \s'. (*) Sophora alba. zie ii. d. v. Stuk r bladz.*?. "mm" vindt dat Ktuid door Ehbet zeer fraiy afgebeeld. Tkew riant, fel, T. 75, De grysheid der Bladen geeft den bynaam aa» ' deeze, die over 't geheel Pluizig is of met een fyne Haairigheid bekleed, hebbende geaairde groenachtig geele Bloemen en eene ruigachtige Vrugt. In de Oxels der Bladen zit een Eeltig knobbeltje. De Bloemen zyn getrost, geel van Kleur. De Groeiplaats is in de Westindiën,als ook in Afie, volgens den Ridder. (18) Rammelaar met vyfvoudige Bladen. Deeze Oostindifcheheeft eenigeBladen drie, doch meest vyf op een Steeltje, zynde fmal Lancetwrmig, aan 't end ftomp, de zydelingfe korter; de Kelken Klokvormig,- de Bloemen getrost, overhoeks, glad. De Witte Rammelaar, uit Karolina afkomftig, is, wegens de afgezonderde Meeldraadjes fhuis gebragt in 't Geflagt van Sophora, en dus ioor my reeds onder de Tienmannigen geboek[taafd (*;.  JDIADELÏHIA. im O n o n i s. Stalkruid. a. Dit Geflagt heeft een vyfdeeligen Kelk met ^ Liniaale Slippen; een geftreepte Vlag-; een dikST gezwollen Zaadpeultje , dat ongefteeld is, en de Meeldraadjes zyn ongefpleeten iamenge- r' groeid. Van de vyfentwintig Soorten,daar in vervat, zyn de vyf laatften onder de Heefters befchreeven f. des ik hier de overigen voorftel, vol- y1 gens haare Onderdeelingen: ais w A. Met byna ongefteelde Bloemen. (1) Stalkruid nut eenzaame Bloemen , grooterc dan de Bladen, waar van de onderfien drie-" voudig;de Takken gladachtig en gedoomd. Deeze, die in de Zuidelyke deelen van Europa groeit, zou de Echte Anonis der Ouden zyn, een Kruid , waar aan zy fcherpe Wondzuiverende kragten toefchreeven , hebbende een aangenaamen Reuk. Het gelykt naar de volgende, maar is korter, ftyver, meer gedoomd, byna glad, met eenzaame Blo.mfteeltjes, die eens zo lang als de Blikjes zyn. (2) Stalkruid met getrojie tweevoudige Bloemen; drie- (1) Ononis Flor. folitarns Foliolo majoribus 8tc. Syjl. Nat. Xll. Gen. S63. p- +78, Veg. X1U. p. 541- Anon!s legit'ma Antiquorum. ToURNï. Ccr. 28. . (2; Onsnis Flor. Racemofis geminis &c a. Onont» 'Flor. G s fttb- H, DeïU X» Stuk-, IV. LV1II. )OFD» UK. Oteana. 11. D. Stuk, ■ +88, z. nonis An* quorum* Echt. ir. érver.Jls. Gemeen.  xs6* DtTBBE lbroede rige KrüIDek. IV. Afdeel. xvui. Hoofdstuk. Tiexmannigt. i i II f j t J drievoudige Bladen de bovenften eenzaam en ruigaehtige Takken. Dit is het Gemeene Stalkruid of Prangwor. tel, in geheel Europa bekend , dat naar den tyd des Jaars gedoomd voorkomt of ongedoornd, zo de Heer deGorter aantekent. Anderen hebben het Gedoomde en Ongedoornde voor Verfcheidenheden aangezien van eene zelfde Plant. Daar is een Ongedoornde Soort, die weezentlyk van het Gemeene verfchiide, door rommigen opgegeven, en Hall er beweerde met kragt , dat dezelve in allen deele grooter m onderfcheiden ware ; maar twyfelde naderhand daar aan ten hoogden ff). De Bloemen zyn meest panrfch, doch fomtyds wit: de Peultjes kort, fcheef vierkantig, driczaadig. De joiige Plant, zegt hy, is nog niet gedoomd. Hoe 't zy, men noemt dit Stalkruid, dat in Egypte en 't nabuurig Afie, zegt hy, volgens BAssELQüisT,de dorre Woeftynen en Zandgelden bedekt, in 't Latyn Anonis of Ononis t 3aar 't Griekfch , in 't Franfch Arefte Bceuf of ïourande-, in'c Engelfch Cammock of Rest-Harow\ in 't Hoogduitfch Hawhechel en Och/en- brech , ilifésfilibus, folit. lat. Ramis inermibus. Gort. Btl?, io5. *t. Suec. 6iz. Hall. Htlw. 5 88. Go-tan JUtn,p. iS9„ gïr. 'nv. 48S. r. Lugib. s7S. Anonis Spinis carens purpurea. :. B. Pin. 389. $. Eaclem Canle fpinofo. H. Cliff m.Mat. V'd- 3S7. Anonis fpinofa Flore patpureo. C. B, Pin. 38?. .noni's. Dod. Pempt. 743. Lob. lt. 11. 2S. (t) fitlv, insbtat. Tom. I. p. 155.  D i A D E h S H I A. I07 jfjcA, gelyk in 't Neerduitfch ook Osfenbmks; misfchien om dat hec in 't ploegen een beletzei is en als 't ware de Osfen dus den nek E breekt; of ook Ezelkruid, als een aangenaams' Voeder voor de Beeften; 't welk van 't jonge d Kruid, dat ongedoornd is, te verftaan zal zyn. Immers dit wordt zelfs, op fommige plaatfen, met Zout ingelegd, om als Zuurkool totToefpyze te gebruiken, zynde het Loof zoetachtig van Smaak. Het uitgeperst Sap is Zoutig, lymerig en eenigermaate fcherp. In de Geneeskunde gebruikte men den Bast des Wortels , waar aan een openende Pisdryvende kragt, inzonderheid tegen den Steen en't Graveel dienftig, toegefchreeven werdt; doch de Ondervinding heeft geleerd, dat 'er weinig meer in fieekt, dan in de gewoone Openende Wortelen. (3) Stalkruid met verfpreide Stengen, opgeregte Takken, de bovenjle Bladen eenzaam en Eyronde Stoppeltjes. Aan de Zeekusten van Engeland, inzonderheid op t EilandMann is deeze, die naauwlyks eene Verfcheidenhcid van de voorgaande fchynt te kunnen zyn, door Dillenius waargenomen. Zy maakt een laag kruipend Plantje uit, me (3) Ononis Caul. diffafo Ramis ercctis &c. Anonis mati tima ptocumbens Foï. hitfotie pubejcentibus. dill. EMl t9 T. »j. f- **• U. DSIl'X. stuk, IV. FDEEL XVIII. OOFD" CUK. Daania. 111. Ononis rcpens. Kruipend.  iv; 'Afdeel. xvm. Hoofdstuk. IV. Ononis. minutisji* ma. Zeer klein. V. Mitisfim* Zeer aagt, ] l I 1 i l 108 DubBELBROËDERIGE kruiden. met ronder dikker Bladen , welke Wollig ruig zyn, en is veel minder zwaar van Reuk. (4) Stalkruid met byna mgefleelde zydelingfe Bloemen, drievoudige gladde Bladen, De> genvormige Stoppeltjes en rappige Kelken, die langer zyn dan de Bloem* In Italië, Provence, Languedok, Switzerland en Ooftenryk , groeit die zeer kleine Stalkruid , naar het laacstgemelde gelykende, met zeer korte Bloemfteeltjes, doch de Bladfteelen vry lang (t>n gladde Kelken hebbende, met Baardjes , die dezelven langer dan de Bloemen maaken. Het Peultje is Eyrond, bruin en korter dan de Kelk. (5) Stalkruid met ongedeelde geaairie Bloemen en Stoppel. Blikjes, die Eyrond Buikig zyn en rappig, leggende Schubswyze op elkander. Op (♦) Ononis Flor. fubfesfilibus Iateralibus &c. Gooan Monsp. sjo.R. Lugdb. 375. N. 3. Ononis Iutea fylr. minima. Col. Ecphr. I. p. 304. T. 301. Anonis Spinofa iurea minor. C. !. Pin. 389. JBarb. Ie. 1107. (t) Ptiioti brtvisfimi ftaat in de omftandige befchryving ■an dit Kruidje: Sy/f. rei. xll en Dit za[ v^ chynlyk Ptdunculi' moeren zyn; anders kon "er de aange!aade ran van Roy*n , Pttioiis longisfinsis, niet toe be,oo,en. (5, 0»enis Flor. fesfilibus fpicatis «cc. On, ftip. Flor. otois Membt. integetrimis. R, Lugdb. 376. Anonis AlopecuroiFes m tis tnnua purpurascens. Dill. Elth, 1%. T. 14. f. 87. 10KII. Hifi. 11. s. z.T. ij. f. 4.  D i a d e e- 9 h i a: too Op Barbados en in Portugal groeit deeze Soort, een jaarlykfch Gewas, een of twee Voeten hoog, dat de Bladen Fluweelachtig zagt l heeft , drie op een Steeltje, gelyk in demeeftes Soorten , doch met breede Blikjes die Vliezig, zyn, aan den voet; waarin deeze van de anderen verfchilt. (6) Stalkruid met gebladerde Aairen , enkelde < Jlompe Bladen en verbreede Stoppeltjes. Op Sicilië , in Portugal en Spanje, groeit1 deeze , die paarfche Aairen heeft en niet gedoomd is, een jaarlyks Kruid,met alle Stengbladen aan de kanten gekarteld. (7) Stalkruid met de Stoppeltjes en Blikjes ge* tand; de Bladen enkeld geftreept; de Bloemen eenigermaate gejleeld. Een Plantje van een Handbreed hong, Takkig , ruig, dat de gedaante van Oogentroost heeft, in de Zuidelyke deelen van Europa, aan den Zeekant, voorkomende, maakt deeze Soort uit die zeer breede Hartvormige Stoppeltjes ' heef (6) Ohm** Spids foliofis &c. Ononis flor. fpïcatis.tf. C/itf 358. K. Lugdb. 376. Anonis Situla Alopecuroides.ToORNI Infi. 408 GOUAN Monsp. )$9- (7) Qnon.s Sripulis Btafteisque dentatis 8cc. R. Lugdb. S76 Anonis lutea Trixagin* folio , maritima. BARR. ft. 77* raala. Anonis non fp.nofa, Fl. luteo variegato, ang. marm »a. Tbow.1. hjf- 4°*- An. marit. mitis Folio taado fel lïto. Bocc. Si'- 70. T. 38. f. J. dskju x, stuk. iFDEELi XVIII. ïooFrx TUK. Decan- ri'a. VI. )nonis Al»* tecuroides. Vosfetaattij. VII. fariegata^ Bont. c I  IV. Afdjjei xvm Hoofd STUK, V1H. Ononis p iescens. Ruigacl tig. IX. Ctrnua. Knikken* X. Umtellatt Kroontjes XI. Filiformis Draadachtig. Ito DUBBEtBROEDERIGB KRülDSNo beeft en geplooide Blaadjes, met eenzaame Q" xelbloemen. B. Met gefteelde Bloemen. (8) Stalkruid met zeer korte Bloemfteeltjes, niet gebaard , de bovenfte Bladen enkeld , en Eyrond - Lancetvormige effenrandige Stoppeltjes, In 't Zuidelyke van ons Wereldsdeel is ook de Groeiplaats van dit Stalkruid, dat de Steng een Voethoog, insgelyks Lymerig ruig en dikke Peultjes heeft, byna ais die der Linzen. (o) Stnlkruid met geftrekteBloemtros/en, Wigt vormige Bladen en knikkende /malle omgekromde Peultjes. (10) Stalkruid met Kroontjes-Bloemen, drievoudige uitgerande Bladen en leggende Stengen. (1 O Stalkruid met byna driebloemige Steeltjes, ongebaard ; de Blaadjes drievoudig, byna ongejleeld; Eyrond met een puntje. (12; (S) Ononis Ped. mutieis brevisfimis Sec. Mant. lij. Anonis purp. procumbens 8cc. Moris, Hift. II. p. is%. (9) Ononis Racemis ftii&is , Fol. Cuneiformibus &c, £, Cytifus jEthiopicns. Sp. Plant. 1042, Fl.UK. Alm. 128. T. 278. f. |. an? (10) Or.onis Ped. mutieis umbellatis Sec. Mant. 166. (11) Ononis Ped. mutieis fubtrifioris &c. Mant. léf. Lotus exflipulatus Stc. Berg. Cap. s.6s.  D 1 A 23 B t ¥ ff 7 A. tlï Ci2) Stalkruid msï gefieelde Bloemen aan lange Trosjes; de Bladen drievoudig en byna rond» s (13) Stalkruid met de Bloemjleeltjes eenbloemig, zeer lang en ongebaard; de Bladen c drievoudig f pits; de Stoppeltjes Eisvormig* en leggende Stengen» > Deeze vyf Soorten groeijen aan de Kaap der Goede Hope. De eerfte is een Heefter, in de geftalte der Kanarifche Brem, met ronde paarfchachtige Takken; de anderen zyn Kruidige, meest hurkende of neerleggende, laage Gewasjes. Allen hebben zy de Meeldraadjes famengegroeid, het Kenmerk van dit Geflagt. (14) Stalkruid met ongebaarde eenbloemige Steeltjes , drievoudige rondachtige ge&ar-j telde Bladen en knikkende Peultjes. Een zeer klein, Lymerig ruig, Kruidje, dat in de Zuidelyke deelen van Europa voorkomt; maakt deeze Soort uit. Het heeft alle Bladen drievoudig, dikachtig; de Kelken Homp en de Peul- (iï) Ononis Rac. Pedunculatis Iongis &c. Am. Acad. VI. Afr. Ji- (13; Ononis Ped. mutieis uniflotis Iongisfimis &c. Mant, »6S. Lotus proftratus Sp. Pl «°9° (14) Ononis Peduncuiis utuflons maticis Sec. Anonis purp«tea non'fpinofa minor. Bars. Is. «54, mala. Anonis antipa pumila Flore p'jtpcuascente. TsöSNF. hfi» 408,. II. DIEL X. STUK. IV. FDEEÏi. XVIII, [OOFD- rux. XII. Ononis ape'.fis. aapfch, XI' I. "'roftrata. .eggend, xrv. l'Clinatt, inieicnd.  ti2 Dubbelbroederice Kruiden. IV. Afdeei xvm. Hoofd «tuk» XV. Ononis Cenifia. Fiemon< teefch. xvr. Cberleri. C herlas. Peultjes digt onder het Steeltje omgeboogen, ' bruin. Cis) Stalkruid met ongebaarde eenbloemige Steeltjes,drievoudige Wigvormige Bladen, Zaagtandige Stoppeltjes en leggende Stengen. Van den Berg Senis ,in Piemont, aan wiens Voet rnen dit Kruid waargenomen heeft, is het gebynaamd; hoewel het ook voorkomt in Spanje. Het heeft leggende Stengetjes van een Vinger lang en is dus uitermaate klein, met paarfch en geele Bloempjes, lang gefteeld. C. Met gebaarde Bloemfteeltjes. Ql6) Stalkruid met eenbl. geb. Steeltjes, drievoudige Bladen en Zaagtandige Stoppeltjes. By Montpellier hadtC iierlerus dit Plantje gevonden en aan Baüh inusgebragt: waar van de bynaam. Het groeit 'er, zo wel als in Provence en elders, op Rotfige woede Gebergten, nietgrooter dan het voorgaande, maar is ge- fis) Ononis Fediinc. muricis unifloris &;:. Mant. zSj.Anonis inermis glabta, Vaginis Lanceolatis criftatis &c. Allion Ftiem. a,j. t. 10. f. 3. Anonis luteo - purp. minima angustifolia. Hisp. EARR. Rar. 833. t. 1104. (16) Ononis Vtd. uniflotis Ariftatis &c. Ger. Prov. 487. gouan Monsp. sfic. An. pufilla et viscofa purpurascente Flo te. Touene. Inji. 408. Andnis ttif. affinis pufilla glabta f.aticans Chetleti. j. B, Hiji. ii. p. 354.  Diadelphia. 113 geheel Lymerig ruigrmetlang-BorfteligeStoppeltjes en paarfche Bloemen. Het zou misfchien «ene Verfcheidenheid van het Zeer kleine Stal- V, kruid kunnen zyn (*). (17) Stalkruid met tweebl. geb. Steeltjes en c Liniaale knikkende Peultjes. m éi Een fraaije Plant, met Bladen als die derCi-p ceren en Peultjes even als in 't Kruid, dat men Vogelpoot noemt, vergaard , maakt deeze Siciliaanfche uit. (18) Stalkruid met eenbl. geb. Steeltjes, en enkelde Bladen, de onderjten drievoudig. 1 (19) Stalkruid met eenbl. geb. Steeltjes, drieyoudige Lancetvormige Bladen en effen-, randige Stoppeltjes. (ao) (*) Want dit kwam dert Heer Hale-er, in Switzetland, geheel Lyinerig tuig voor , zelfs de Kelken , waar door liet tegenwoordige van hetzelve, als glad zynde, door LINnmus onderfchciden wordt. Zie Hift. Scirp. Ilelv. imhoat. J. p. 156. (17) Ononis Pedunculis Wfloris Ariftatis Sec. R. Lugdb. 3,76. Anonis filiguis Omithopodii. Boerh. Lugdb. II. p. 34Foenura Gracum Siculum Siliq. ornith, Tournf. Inft. 409. (18) Ononis Ped. unifl. Arift. Fol. fimplicibus Sec- ger. Prov. 436. Gouan Monsp. s«o. Anonis Spinis carens lutea latifolia annua. Tournf. ïnfi. 409. An. lutea viscofa latifolia minor. barr. Rar. 840. T. 1239- /S. Anonis annua ereclior latifolia glutinofa Lufïtanica. Tournf. Inft. 409. (19) Ononis Ped. uniflotis Atiftalis &c. Anonis non Spinofa Fl. luteo variegato. C. B. Pin. 389. Anonil lutea non H « sP'n» ii. Deel. x. Stuk» IV. .FDEEl'l xviii. oomj 'UX« „ XVI'. nonis Or» thopodi- its. Vogel- JOtig. XVIII. Viscofa. ymerig. XIX. 'inguis. meetig.  ïi4 Dübbelbroederige Kruiden. IV, Afdeel XVIII, Hoofdstuk.xx. Ononis Matrix. Slinkend. (20) Stalkruid met eenbl. geb. Steeltjes, drie* ' voudige Lymerige Bladen , effenr'andige Stoppeltjes en Heejlerige Steng, Deeze drie, het zy dan veel of weinig verfchillende, maaken een Onkruid uit in de Zuidelyke deelen van Europa, groevende op de Velden en Akkers, tusfchen 't Gras en Koorn. Men houdt, ten minfte de twee laarftvn , voor het Natrix van Plin ïus, een Kruid, waar die Autheur van zegt , dat de Wortel, uitgetrokken wordende , een Bokken Stank heeft: weshalve men daar van gebruik maakte om de Vrouwtjes van bedwelmdheid te verlosfen. Misfchien was die Scank tegen Opftya;ing van Winden dienftig. Het Kruid, immers, zelfheeft, zo de Ridder aanmerkt , een zwaaren Theriekaalen , volgens anderen een Bitumineuzen Reuk. De Bladen zyn ovaal, platachtig, aan de punt Zaagtandig in de laatfte, en de Peultjes veel langer dan in de andere Soorten, Rolrond. Ten Spin. Natrix Plinü. Dal. Hijl. 449- fi. An. lutea mitis oxytiiphylla ad foi. petiolos Capreolata, Pluk. Alm. 3 j. t. 13j. f" S. (10) Ononis Ped. unifl. Arift. Fol. ternatis viscolïs &e. Mant. 440. GER. Prov. 486. GOUAN Monsp. 359. H. Cliff. 358. r. Lugdb. 375. Anonis viscofa Spinis carens lutea major. C. B. Pin. 389. Ononis lutea. CAvt. Epit, 4+5. Nattig. Riv- Tetr. 6i. Nurix Plinü Herbariorum. lob. Ie. ii, is. HALL, Hetv. incbeat. p. ijs.  D ï a B e t V H I A. IïS Ten opzigt van de enkelde of drievoudige^ Bladen is dit Geflagt ook niet beftendig. By Alexandrie in Egypte immers , kwam den Heer F Forskaohl, op Heuvelen , Cherlers Stal-8 kruid overvloedig voor , ter hoogte naauwlyksrf van een Span. In het drooge Saizoen bevondt hy dat hetzelve alleenlyk om laag drievoudige Bladen hadt, maar in 't vogtige, fterk in groey en bloey zynde , hadt het alle Bladen drievoudig. Hy vondt daar nog een Soort met Zaagswys' getande Bladen, welke witte Bloemen hadt, met de Vlag rood. Hem was op den Berg Chadra, in Arabie, een Vyfbladig Stalkruid voorgekomen , dat een Heefter was, van drie Ellen hoogte. Asthïiiis, Wondkruid. VanIdit Geflagt heb [ik, de Heefterigen befchryvende , ook reeds gemeld *, dat het een^ Blaasachtigen Kelk heeft, die een rondachtigt Zaadpeultje influit. Ik zal het den naam, die aan eenige Soortenis toegepast, behoudenlaaten, en ftellen thans de Kruidigen voor, als (i) Wondkruid met vier Vinhlaadjes en zydelingfe Bloemen. De (i) Amhyllis Ketbacea Fol. quatetne * pinnatis &c. Ger. Prov. 49O. GOUAN Monsp. 360. H. Ups. ui, H. Cliff'. 371Btv Lugdb. 389. Lotus pentaphyllos Veficaria. C. B. Pin, 332. Ttifolium halicacabutn, Gam. Hort. 171. t. 47. . H 2 II. DïSL. X. STUK. IV. fdeel, XVIII. lOOFD. rus. Iiican) ia. * II. D. '.Stuk , ladz.491. i. 'Antbyllis ttraphyl'a. /ieibladij;.  TV. Afdeel XVill. Hoofd stuk. Tienman nige. II. Antbylhs fulnera. tia. Gemeen iió Dubbslbroederige Kruiden. De Bladen zyn in deeze Soort zo wel onregelmaatig als de Bloem en Vrugt in de anderen; Aan een Steeltje komen drie of vier zeer kleine Blaadjes en een groot aan 't end. Zy heeft de Bladdeeltjes plat en de Bloemen veel grooter dan de volgende, van boven wit, van onderen geel. De Groeiplaats is niet alleen in Italië en op Sicilië , maar ook in Languedok en Provence. £2) Wondkruid met ongelyk gevinde Bladen en een dubbeld Hoofdje. Door geheel Europa niet alleen , maar ook in Rusland en zelfs op Ysland, vindt men in 't wilde dit Kruid, dat den naam van Wondkruid, Vulneraria, wegens eene fame^trekkendehoedanigheid , met veele andere Planten gemeen, fchynt bekomen te hebben. In onze Provincie is het zeldzaam. De oude Kruidbefchryvers hebben hier den Griekfchen naam op toegepast. en het was Peuldraagende Anthyllis van de Nederlanders geheten , zo Lob el meldt: de Engeli fchen (1) Anthyllis Herb. Fol. pinnatls inatq. gort. Belg. 205. Kram. Auftr. 210. Fl. Sae:. 594. Gort. Ingr. m. ger. Frov. 489. GOOAM Monsp. sfil. R, Lugdi. 389. Loto affinis Vulneraria pratenfis. C. b. Pin 332. Vulneraria Ruflica. Tournf. Infl. 391. Lagopodiam Fl. luteo. Tabern. Ie. 925. Anthyllis Lenti iimilis D3D Pempt. 552. Anth. leguminofa Belgarum. Lob. Ie, II. p. 87. Vuln. fupina Flore coccineo. Dill. Elth. 431. t. 320. f. 413. Loto affinishht. luta Flote rubro. C. b. Pin. m. Vuln. Ruftica Flore albo» Tournf. Injl. 291,  Dl ADELPHIA. II? fchen noemen het Kidney-Vetchoï Ladies Fin-^ ger, de Franfchen Vulneraire. Het groeit raauwlyks een Voet hoog, en heeft H de Bladen by verfcheide paaren gevind, het en-" delfte veel grooter, met een fyne Wolligheid^, bezet en grys. Boven bydè Bloemhoofdjes,die dikwils dubbeld zyn, komen gevingerde Bladen, De Bloempjes, die zeer weinig buiten den ruigen opgtblazen Kelk uitüeeken, zyn doorgaans geel, doch men heeft ook dit Kruid met roode en met witte Bloemen waargenomen. In 't onderfte van dien Kelk zit een zeer klein Eenzaadig Peultje. (3) Wondkruid met gelyke Finblaadjes, het Hoofdje aan 't end over zyde, de Bloemen] fcheef. In Switzerland, Languedok en Provence, als ook in Ooftenryk, groeit deeze op de Gebergten. Zy heeft ftyve Stengetjes, naauwlyks een Handbreed hoog: zeven, negen tot twaalfpaarige Vinblaadjes en hoog paarfche Bloemen, wier Vlag als op zyde legt. (4) (3) Anthyllis Herb. Fol. pinnatls acqualibus Sec. GorAtJ Monsp- 3Si. HALL. Helv. s«9- Eaiba Jovis pumila Villofa. garid Aix,$l. T. 13. Afttagalus incanus tomentofus. raRR. Rar. Is. 71*. Aftr. villofus Fl. globofis. C. B. Pin. iSU Aftr. purpureus. Dalech. Hift. i347« H 3 l- H. Deel. X. Stuk, IV, 'DEEL. CVII1. OOFD* UK. Decor.' ia. in. inthyllis iloniana. Bergs.,  Il8 DtlBBELBROEDERIGE KrUIDEK. IV. Afdeel, xviii. Hoofd* stuk. iv. Anthyllis Comlcina, Kraay. pootig. v. Lotoides. Krorahaauwjg. (4) Wondkruid met ongelyke Vinblaadjes en eenzaame Hoofdjes. In Spanje vondt Loefling deeze, wier Stengetjes aan den Wortel kruislings uitfchieten ; een geheel withaairig Kruidje , van een Span hoog, met Hoofdjes van zeven tot negen witte Bloempjes , in een drievoudig of gevind Blaadje vervat.' (5) Wondkruid met driedeelige Bladen en driekantige gehandelde Kelken, zo lang als de Peultjes. Veel verfchilt dit Kruid , dat die zelfde Kruidkenner in Spanje waarnam, van den Coronopus uit eenKeizerlykExemplaar door Doi>on.<£Us afgebeeld, waar van het Origineel in Syrië en Paleftina groeijen zou. Het is een Haairig leggend Plantje, met Hoofdjes van vyf of zes Bloemen, wier Kelken zeer lang zyn en dus de Rolronde Peultjes, hier ook veel langer dan in de andere Soorten , geheel bekleeden. Met elkander maaken zy als een Kraaijen - Poot uit , gelyk Bauhinus van zyn aangehaalde vyfbladige Lotus heeft gemeld. Om dat de Stoppeltjes van grootte en figuur als de Blaadjes zyn, kan deeze daar toe behooren. Cö (4) Anthyllis Herb. Fol. pinnatis, inarq. Capit. Iblitariis. Loul. (s) Anthyllis Herb. Fol» tripartitis, Cal. prismaticls fasci- cu-  ü I A D E L P H I A. "9 (6) Wondkruid «iet on/pljk Finblaadjes , zydelingfe Bloemjleeltjes langer dan het Blad en ongebladerde Hoofdjes. \ Door deeze bepaaling onderfcheidt zig dat Kruidje, 't welk Doktor G e r *r o af beeldt ent Provence aan den Zeekant by St.Tropez < onder de Pynboomen zegt te groeijen van de overigen Soorten genoegzaam. Het heeft veele Kruidige, ronde gladde kruipende Stenge e , van een Voet langte en daar boven. De Bladen beftaan uit zeven of negen Wigvormige Vinnetjes het uiterfte grootst: de Hoofdjes uUtwu, 4 of meer Bloemen, op welken een kort Eyrond Peultje volgt. - {- >e el m !s- ad .iin  Ï22 DUBBELBROEDERICE KRUIDE». IV. Afdeel xvni. Hoofe STÜK. Tienman nige. I. Aroehis Hypoiéea. \ Indifche, . 1 z d £1 bruin Zaad, als bv E, en het driepuntige Blik'je komt by F, in dergelyke vergrooting,voor. Bchaive de Anthyllis Asphaltoides, (misfchien Aspalathoid.es), die ik door den Ridder niet geboekt vind in zyn Samenftel der Natuur; hoewel zy aan het Vlafchbladige Wondkruid fchynt naby te komen ; vind ik door den Heer N. Lv Burmannus nog maar ééne Ononides, dat is Stalkruidachtige , onder de Kaapfe Planten opgettkend; doch deeze hadt drievoudige Eyronde Bladen en de end-Hoofdjes gefteeld; zo dat die geen van beiden myn gedagte Kaapfe Plantje kunnen zyn. Ook waren zy beiden Heefterachtïg en de Heefterigen van dit Geflagt heb ik, als gezegd is, reeds voorheen befchreeVen. A r a c h i s. Aard-Eikel. Een tweelippige Kelk, omgeboogen Bloem; famengevoegde Meeldraadjes en een bultige, dikke, geaderde, Lederachtige Peul, maaken ie byzondere Kenmerken uit. Van dit Geflagt is maar ééne Soort bekend (i), ;roeijende zo wel in Oost- als Westindie. Men heeft- (i) Arachis. h. Cliff. sj3- Ups. iig. r. Lugdb. 390. Uactiidna quairifolia villofa Flore luteo. Plum. Gen. 49. ;hbet. PtB. T. s. f. 3. Senna tetraphyUa f. AM congener irluta M)deraspatana. Pluk. Alm. 341. t. tfo. f. 2. Chaïatbalanus Japonica. Rumph. Amb, IV. p. 426. T. ij6 Munubi. mabcgr. Bras. 37. fi. Arachidnoides Amencana, n«il. Mem. Par. 1723. p, 3i?t ?•, j9t  £) i A i> e i J? H i A* 1*3 heeftze yZracfó genoemd of Arachidna, dat by ïh e o p h r a s t u s een Plant was met Vrugten boven en onder den Grond. By menigvuldige Reis- en Landbefchryvers vindt men 'er,onder veelerley uitheemfche naamen, gewag van gemaakt. Dus heet zy MunduU in Braül, Manobi in Peru en Mani in andere deelen var Zuid-Amerika. In de Westindièn, daar men ze tot Voedzel teelt , noemen de Engelfchei haar Earthnuts of Aardnooten , de Fran fchen Pijtaches of Amandelen , en de onze; Aardakers, dat zo veel als Aard-Eikels zegge wil. Men noemtze ook Piendels, naar't Enge fche woord Pindals; om dat de Kern eenigszir gelykt naar Pynappel - Pitten. In 't Gewas fchynt eenig verfchil te zyn. 1 Ooftindie heeft men het uit Japan bekomer zegtRüMPHius, wordende het, deswegei aldaar Katjang Japon, dat is Japanfe Boontjes genoemd, die hy echter met de Amerikaanfc! of Westindifche , by ons Kurasfaufche Aan kers genaamd, gelyk Relt. De Paters du Ie tre en Labat hebben deeze omftandigdo wat gebrekkelyk befchreeven en afgebeeld; 1 mende zy in 't Neerduitfche Werk van d laatften onder den naam van Pimpernooten vo De Heer Nissole, van Montpelher, v beterde zulks en befchreef de Plant als vol „ Zy heeft een regten witten puntigen F „ wortel, aan alle kanten Vezelig, die Si „ getjes uitgeeft van omtrent een Voetlang u. DEEL. x, stuk. IV. iupEELi XV1H. HoornJ stuk. Dccan-i dria. I 1 1 S n » j ie la- R- :h oenDr. sr- énte,al-  IV. 'AprEBi Hoorn- btuk. Tienman Vge. 'J 3 3 3 3 J s: f< éi 31 SI »' 39 124 rUBBEriJROEDERIGE KRUIDEN.' „ allen behalve bet middelfte op den Grond „ leggende, roodachtig, Haairig, vierkant en „ knoopig ; Bladfteelen uitgeevende met twee „ paar Ovaalachtige Bladen , van anderhalf „ Duim lang en een Duim breed; boven bly „ groen, onder witachtig. De Bloemen, uit „ de Oxels deezer BJadtteeJen, tusfchen twee „ Stoppeltjes, voortkomende, zyn insgelyksres, delyk laDg gsfteeld. Zy hebben een Vlag van „ grootte als eens Menfchen Nagel,, met Vleu„ gels en een dubbelen Kiel, waar tusfchen „ zig de Styl vertoont, gelykende naar een ge„ tand Peperhuisje." Sommigen van deeze Bloemen zyn met Meeldraadjes voorzien, anderen aiet, volgens Linwjeus. „ De Styl kruipt , na 't bloeijen , in den „ Grond , en wordt een vuilwit Vfiezi Peul, tje , met verfcheide ftreepen, hangende aan , een Staartje van ruim een half Duim lang, te. Deeze Peultjes zyn anderhalf of ook min, der dan een Duim lang en' ongelyk van dik, te, aan de enden doorgaans dikst, in 'trnid, den wat gekneeren, cn loopen dikwüs uit in een kromme ftompe punt. De meeften bevatten m twee holligheden twee rondachtige Pitten, met een bruin Huidje bekleed als een Amandel, dat zwart wordt, wanneer de Vrugt veroudert of verdroogt. De zelfuandigheid is wit en vettig, de Smaak laf en eenigermaate raauw , gelyk die van groene Ucers of drooge Erwten," De  D i A D e £ ï H i A. 125 De befchryving deezer Peulen komt met de mynen overeen. Volgens Rumphius heeft menze in Ooftindie een halven Vinger lang en fomtyds met drie Keeften of Pitten, welken men aldaar gebraden of geroost by de Thee gebruikt, tot Verfnapering; doch zy zyn droog van Smaak en (toppende of hard om te verteeren , gelyk onze Amandelen en Hazelnooten. De Negers houden 'er veel van en teelenze op hunne Kostgronden , zo in onze als andere Europifche Volkplantingen. Van fommige Planters worden zy ook geteeld , tot mefting vat de Zwynen en tot Aas der Hoenderen. Men perst 'er een Olie uit, weinig te kort fchietende by die van Amandelen, en dus zo wel tot Spyze als tot Geneesmiddelen dienftig. Ii Karolina worden deeze Aard-Eikels zeer vee gezaaid (*). L u v i N u s. Vygeboon. Een tweelippige Kelk; vyf langwerpig Meelknopjes , vyf rondachtige, en een Leder achtige Peul. Dus komen de byzondere Ker merken voor van dit Geflagt; waar in de zt ven volgende Soorten vervat zyn. (O Vygeboon met overhoekfe Kelken zonde B\ (+) P bil. Trans. for. »7«9- VOL. LIX. P. 2. p. 379. (j) Lupinits Cal. altetnis inappendicularis &c. Sy/l. Ni XII. Gen. »6s- P- 4«r. Vtg. XIII. p. 545. MILL. Dill. ï7o. f. ij Kalm. Itm. UI. p, 96. GRON. firg. 104. L pin H. DSBL. X. STOK. IV. Afdeel^ xvui. 3oöfd- iTUK. Dtean* iria. i [ f r. . Lupinui ' perei-.is. Over ilyvende. r. r. 1- 11$  IV. Afdeel, xmu Hoofd- stuk. TienmanV'ge. \ \ n. Lupinut. elbus. Witte, ( r p i c b i 125 DUBBELliROEDERIGE KRUIDEN: Byhangzeltjes : de Bovenlip uitgerand, de Onderlip geheel. In Virginie groeit deeze Soort van Lupinen, die in Geftalte met de Europifche kleine blaauwe overeenkomt, doch de Kelken zonder byhangzeltjes of zydblaadjes heeft, en bovendien verfchilt door een overblyvenden kruipenden Wortel. De Bloemtrosfen zyn zeer lang en de Bladen befcaan uit agt Lancetvormige fcompe gladde Blaadjes, Straalswyze op den Steel geplaatst. Zy groeit 'er op zeer magere Zandgelden en fchraale Gronden tusfehen het Geboomte, vertoonende zig in 't Voorjaar fraay, ioor haare paarfch blaauwe Bloemen , welke an het Vee, inzonderheid van de Paarden, dik* vils afgegeten worden. (2) Vygeboon met overhoekfe Kelken, zonder byhangzeltjes: de Bovenlip geheel, de Onderlip drietandig. Deeze maakt de gemeene Zaay-Lupinen uit, ie witte Bloemen hebben en groote Haauwen aèt witte platachtige Schyfronde Zaaden, als Erwi inus Rad. reptatrice perenni. R. Lugdb. j3i. moris. Hift. U p. 87. S. z. T. 7. F. 6. (z) Luphus Cal. alt. inappend. &c. Mat. Mei. jro. H. tif. Ups. R. Lugdb. 366. Lupinus fativas Flore albo. c. 1 Pi". 3f7- Lupinus fativus, Dod, Pempt. LOB. It. I. 6f.  DfADEtPHIA» J&7 Erwten. Volgens den Latynfchen naam noemen fommige dezelven Wolfsboonen , in 't Franfch' Lupins, in 't Engelfch Lupines; doch gemeen-1 lyk, als gezegd is,Vygeboonen: 't welk vreemd3 voorkomt, daar dezelven zo bitter zyn: doch, in warm Water trekt 'er die bitterheid uit en zy worden niet alleen eetbaar, maar zelfs zoetachtig van Smaak. In Italië worden zy vee' tot Spyze gezaaid; als ook om de Landen vet te maaken, zo fommigen willen: doch het is een zwaar Voedzel , dat Winderig maakt en dus niet dienftig dan voor het Arbeidsvo'k; hoewel de oude Wysgeeren doorgaans hunnen Knapzak daar van vol hadden. Geweekt zynde, en dan mooglyk geplet, werden zy tot een Soort van Penningen in de Schouwfpelen gebruikt (*). In Barbarie was men gewoon de Runders daar mede te meften. Het Meel van Lupinen behoort onder de weekmaakende en oplosfende Middelen. Het Afkookzel dient tot Wondzuivering en ingenomen doodt het de Wormen. C3) Vygeboon met half gekranjle Kelken, die by hang- (f) Deeze noemde men, deswegen , Nummi Comiei, en hiet van hst quii dijlent jEra Lupinis, by Hobatius: als ook het fcliertzende by PlAUTUS: Matera to hoe pingues fl tmt Aura in Barbaria Boves. Men heeft dit vetkeetdelyl in Erva verandeid , geiyk VossiüS aanwyst, en daar ui dwaaslyk het volgende opgemaakt .■ Stxlti ignorant, q* dijlent Erva Lupinis. Mant alt. 441. (%) Lupinas Cal. femivetticillacis appendienlaeis tec. fl Ch n« d»*t. x. st»k. IV. \fbeel XVIII. Joofdt TUK. Deern'■ria. III. Luoinus varius. Bonte. t I  IV. Apdeej xviii. Hoofd- STUK, Titnmm wig*. IV. Lupinu, birfutus. Ruige. : 128 DuBBE LBROEDER I GE KRUIDEN," hangzeltjes [hebben ; de Bovenlip tweedee. lig, de Onderlip byna drietandig. Deeze voert den bynaam, om dat het Zaad -geftippeld is, en de Bloemen zyn ook uit den rooden en blaauwachtig paarfchen bont , de •Blaadjes Liniaal. Zy vak zo hoog niet als de voorgaande , welke fomtyds meer dan een Elle opfchiet. Deeze Wilde Lupinen groeijen in Italië en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, op de Akkers, onder 't Koorn. (4) Vygeboon met overhoekfe Kelken, die byhangzeltjes hebben; de Bovenlip tweedee. lig, de Onderlip drietandig. Op de Griekfche Eilanden , in Provence en in Spanje, is deeze gevonden, die weinig van de voorgaande Soort, dan in het gemelde en in de ruigte verfchilt. De geheele Plant, naamelyk, is bekleed met rosfe Haairtjes, zelfs de Zaadpeulen ; de Blaadjes veerbreden naar 't end en zyn dus Spatelvormig ,• de Bloemen blaauwachtig. (5) Cliff. 49j. Ups, 367, Lupinus fylv. tl coeruleo. C. B. Pm. 548. Lyp. fylv. Fl. purpureo Semine rotundo. J. B. HiJÏ. Hifl. II. p. 291. Segetum fylv. Lup. Fl. coeruleo. Lob, le. II. p. 64. Geb. Prov. 490. (4) Lupinus Cal. alternis appendiculatis &c. H. Cliff. 499. Ups. 209. Lup. peregrinus major f. villoius cceruleus major. C. B. Pin. 3+8. Proir. 148. Lup. exoticus hirfutisfi«lus. J. B. Hift. II. p. 259. Lup. lanuginofus latifolius hunilis, Fl. coeruleo - putpurascente, Stoloniferus. óhaw.-4/>, s9ï. GER. Prov. 491.  © ï a o e % v h ï a; jas ff.) Vygeboon wief gekranfte Kelken, die byhangzeltjes hebben ; de Bovenlip tweedeelig, de Onderlip geheel. Van de voorgaande heeft deeze de Geftalte, en is ook geheel Haairjg, maar heeft de Bloemen roodachtig wit, met de Vlag in 't midden rood, de Bladen Lancgtvormig ftompachtig. (<5) Vygeboon met overhoekfe Kelken , du byhangzeltjes hebben , de Bovenlip tweedeelig, de Onderlip geheel. O) Vygeboon met gekranfte Kelken, die byhangzeltjes hebben ; de Bovenlip twe,edeeüg t de Onderlip drietandig. Grootelyks verfchülen deeze , waar van d< «erfte Smalbladig is en de Bloemen blaauw; d< andere breedbladig en dezelven geel heeft. Zi worden beiden in de Bloemtuinen gezaaid, » wel als de meefte voorgaande Soorten , wil groeijende in de Zuidelyke deelen van Europa Me ($) Lupinus Cal. v.ertkill. appendic. &c. Lupinus pete eiinus major, Flore vatio. Herm. Lugdb. }%6. (6i lupinus Cal. alternis appendic. Sic. Lup. anguftifb Uns cceruleus elatior. RAJ. Hifi. 908. Lap. Fl. coeruleo mi nore. RlV- Tetr. (7 , Lupinus Cal. vertkill. &c. H. Cliff. Ups. R. Lugdl 56?. GOUAN Monsp. jfii. Lupinus fylv. Flore iuteo. C. I Tin. 348. Lup. Fl. luteo Sem. comptesfo vario. J. B. Hif ïf. p. 291. BABR. Icon. 1051. D0D. Pentpt, jjo. LOB. Ii ft. 6S. j JT, DEEL. X. STÏJSt. IV» Afdeeï, XVIII. H.qofd? .TUK. V. Lupinus pilofus. Haairig. VI. Anguflifoi lius. Smalbladige. VIL Luteus. Geel?, r i \ > i  IV, Afdeel, xviii. Hoofdstuk. Tienmanmie. 130 DüBBÏLBROEDERÏ GE KRUIDEN Men vindtze by Weinmakn, op Plaat074, zeer fraay met haare Kleuren voorgefteld. De Lupinen zyn geen onaartige Bloemplanten , inzonderheid de laatstgemelde Geele, die niet alleen fchoone Bloem-Aairen heeft, maar ook een aangenaamen Reuk. De Bladen groeijen in allen Straalswyze op den Bl idfteel, die zeer lang is, en hebben in fommigen de eigenfchap, van zig 's avonds famen te trekken. Die Kaapfe met eenvoudige langwerpige gehaairde Bladen , te vooren als eene Soort geboekt, is thans uitgemonfterd (*). Voorts verfchillen zy kragtig door het Zaad; doch, de onderfcheiding by den Ridder alleen genomen zynde van de Kelken, is het zonderling, dat zyn Ed. 'er geene heeft, die de beide Kelklippen onverdeeld hadt; hoedanig de Heer Gerard de Ruige in de Bosfchen aan den Zeekant van Provence waarnam. In Egypte vondt de Heer Forskaohl dat een dergelyke werdt aangekweekt, daar het Volk de Steelen raauw van at, als die gefchild waren, en de Boontjes tot Spyze kookte. De Arabieren noemdenze Termisen hier van zyn bynaam (f). Hy merkt, dat zonderling is, aan, hoe men de Kolen van dit Kruid,als ongemeen ligt zynde, al- (*> Lupinus integrifolius. Sp. Plant, ioiff. ^4m, AcaA. VI. Afr. 43\ (f) Lupinus (Termis) Calyeibus alternis appendiculatii, Labio nuoque inregto , acuso. Fier. ACgyps^ Arak. p, 'Si.  DlADELPHXA. IJl aldaar tot het maaken van Buspoeder gebruikte. Om die Kolen te bereiden, werden deSteelen digt by elkander in een Kuil geflopt, dan l Vuur daar op gelegd , en als het in brand was5 aanftonds met Aarde overdekt ; even als men t de Goudsmids . Kolen vervaardigt. Tot zes deelen gezuiverde Salpeter, werdt van Zwavel en van deeze Kolen, ieder één deel, genomen. De Bloemen van deeze waren wit of blaauw^ Een andere, ook in Egypte door hem gevonden , die hy Gevingerd noemt, fcheen nader met de Smalbladige over een te komen; doch de Bladen beftonden uit negen Wigvormige Blaad. jes , en de Bloemen kwamen aan Troswyze Kransjes op enkelde Steelen voort, zynde wit, geel en blaauw , gemengeld. Deeze hadt een overblyvende Wortel; daar alle de andere Soorten (uitgenomen de eerfte , Virginifche) JaarJykfe Planten zyn. Phaseolus. Klifnboon. Ik kome nu tot de befchryving van dit Geflagt , in't welke alle die Khmmende Boonen be« greepen zyn, wier Bloemen den Kiel, met de Meeldraadjes en den Styl, fpiraal omgedraaid hebben. Zodanig zyn 'er negen en daar op volgen nog zes niet flingerende of windende Soorten. I* OJ U. Cssl. x, Sim, IV. FDEEEcs XV11I. [oofb« ruK. Daan» ri*.  I IV. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. i. Fhafeoltts vulgaris. Gemeene, I3ï DüBEEL broederige KrüIDES. (1) Klimboon met een windende Steng, gftrojle tweelings - Bloemen, de Blikjes kleiner dan de Kelk en hangende Peulen. Buiten twyfel hebben de zogenaamde Roomfche of Turkfe Boonen, die met deeze Soort bedoeld worden , den Latynfchen naam Phafeólus, van Phafélus , een Vaartuig by de Romeinen, bekend ; doch daar zyn onder de Ouden geweest , die door Phafélus een andere Plant verRonden; even als Dolichos door fommigen van Phafeolos, beiden Griekfch, ondericheiden werdt. Het zyn doch Planten geweest van dergelyken aart, als Boonen voortbrengende, die in grootte, Kleur en hoedanigheid oneindig verfchilden. Door Phafélus zouden zy een kleiner Soort van Boontje* , en mooglyk die van Lathyrus, verftaan hebben , en dus waren die inlandfch in Italië of daar omftreeks: terwyl de Phafeolus een uitheemfch Gewas maakte, aldaar van ouds in de Tuinen geteeld wordende, en in de Oofterfche Landen misfehien nog eer bekend; dewyl menze uit Indie afkomftig rekent. Naderhand zyn zy door geheel Europa verfpreid, on« (1) Phafeolas Caule volubili, Flor, Racemofis &c. Syfl. Kat. XII, Gen. $66. p. Veg. XIII. p. 54S. Phas. Rai. annud 8cc. Mat. Med. 351. R. Lugdi. 367. Phafeólus vulgaris. Lob. Ie. $9. H. Cliff. j$9. Smilax Horr. f. Phifeolu» majot. C. B. Pin. 33». fl, Phafeólus puniceo Flore. (John, Car.ad. 184. Phis. Indicus Flore coccineo feu puniceo. Mo» BIS. Hifi. II. p. 69.  D ï A D E I, P h I A, 13S ónder den naam van Turkfche of Roomfche ^ Boonen by ons; in Duitfchland onder dien ving Welfclte Bohnen , Windbohnen of Fafeolen ; in ^ Vrankryk onder dien van Baricots; in Engeland onder dien van Kidney- Beans, jaarlyks gezaaid* wordende en gebruikt. D i o s c o r i d e s hadt deeze Plant reeds Smilax Hortenfis genoemd, dat is Tuinwinde, omB dat zy zig aan Stokken omfüngerc , gelyk de Klokjes-Winde. Zonder Klaauwieren, naame]yk, weet dit Gewa^ zig even zo wel en beter vast te houden als de Erwten en dergelyke Planten. Het is driebladig of draagt aan zyne Ranken op éénen Steel drie Bladen, van eene fpits Eyronde figuur, en uit de Oxelen komen gedeelde Bloemtrosfen voort, van witte of bleeke Bloemen, daar dan hangende Haauwen op volgen, die meer of minder krom en breed, ook korter of langer zyn en ronder of platter. Dewyl men deeze, groen en nog weinig gevuld , in den Pot fnydt, omze geftoofd te eeten, worden zy gemeenlyk, by ons, Snyboonen geheten. Deeze Scheeden, Haauwen of Hulfen,worden by de Grieken Loboi genoemd en by de Latynen Lobi, wegens de hangende kwabbige geftalte. Men heeft 'er zeer groote breede van, die men Slagzwaarden noemt, ook Krombekken, welkeronder, fmaller en dikker van Schil zyn; des men van deeze liefft de Boonen eet, die dikker, malfer en menigvuldiger in de Haauwen vallen, De Kleur der Boonen is gemeenlyk wit, waai I 3 var ii. Deel x. Stuh i IV. fdejci,. oofd» xvui. uk. Decar.- Turkfe aonen. Snybo»' nen.  IV. Afdeei xviii. hoofdstuk. 'Tienman 1>ige. Witte. Bonte Boonen. 134 DüBBELfiROEDERIGE KRUIDE!?. van menze Witte Boonen noemt; doch men vindt *'er ook zwarte, roode, geele,gefpikkelde,geftreepte en van gemengelde Kleuren. De groene Snyboonen geeven een ligt en zagc Voedzel, dat den Afgang bevordert; de verfch gepelde jonge Boonen zyn ook zeer gemakkelyk verteerbaar en gezond: maar de drooge oude Boonen zyn zwaarderSpyze,dienftiger voor Arbeidsvolk; anderszins dikwils Benaauwdheden maakende of andere Kwaaien , byzonderlyk, wanneer menze met weinig Boter en veel Zuur gebruikt. Van veelen worden zy ook in Vleefchfop of Water gekookt en dus met lang nat, zo men zegt, gegeten. Als een Geneesmiddel zouden zy tegen 't Graveel verftrekken kunnen, zo fommigen willen. Behalve de gedagte veranderingen is 'er een Soort van deeze Boonen , weinig in Gewas verfchillende, doch met höogroode Bloemen, gemeenlyk Bonte Boonen genaamd of Piet Heins Boonen; om dat die beroemde Vlootvoogd dezelven , in 't voorfte der voorgaande Eeuwe, uit Amerika eerst in Europa overgebragt zou hebben. De Kleur der Boonen is zwartachtig en Roozerood, met zwarte Streepjes en Vlakken. De Hulfen zyn dikker en ongelyker dan die der anderen, tot fnyden onbekwaam; doch de Boonen, jong zynde, zeer aangenaam van Smaak. Men houdt deeze Plant dikwils toe fieraad aan Stokken in de Bloemtuinen , maakt 'erPrieelen van, enz. CO   z Dool PLAAT LXI11.  r D 1 A D E L F H I Ai «35 (2) Klimboon , die de Haauwen halfmaansiryze als Houwmes/en heeft en effen. In Benpale was deere waargenomen, die de zydelingfe " Blaadjes aan de buitenzyde eens zo breed en uj Bloemen zeer klein en groen hadt. De Boontjes waren Eyrond, famengedrukt ge-' ftreepf Ik oordeel de Plant, welke ik uit Oostindie ontvangen heb, in Fig. 1, op PlaatLXIII. afgebeeld , en wegens het Loof en wegens de figuur der Haauwen , hier mede overeenkomftig (*> (3) Klimboon, die de Vlag der Bloemen omgejlagen en met de Kelken eenkleurig heeft. Uit Afrikaanfch Zaad geteeld hadt deeze it 't laatfte des Jaars 1736 in de Cliffortfche Tuh gebloeid. Zy is , niettegenftaande haare onbe valligheid, door den Heer J ac q_u i n in afbeel ding gebragt. Aan een zeer hooge windend» SteDg draagt zy hier en daar Bloemen, waa °I (1) riöfitlu CmA. vol. Leg. Acinaciformibus fublunat tevlbnj. Phai- Bengha^enfis fcandens ücc. Eeeg. Viadr. 9J (*) We', waar i» 'i, dat in al!e Boonplanten van deeze uit, Reljk RilMWrus aanmeikt , de raiddeltib niet re, doot de 7.vdbl^d«s loopt, maar het vetfchil zal in dee! wat groot» zyrt, dza in de anderen, alzo het in 'tbyzoi iet i* op£<'r<«Itt. (,) PifjMut Cnlc vol. Flor. Vexillo 8cc. H. Chff. 31; ]A«t «rt. T. «. i 4 iv; XVUI. Hoofdstuk.11. Hafeolat 'ur.atus. Talfmaans* wyze. pl. Lxur. Fig. i. nr. Inancenut. Onbevallige. 1 l r s 1 ;t e  i Afdeel. x"i1i, hoofd- stux. IV. Phf/eolus Farinofus.' Aieehgc. i 1 fexillatus. GtootVlag,- 1 j i 1 a j l 1 tc (36 DUBBELBRc-ÊBÉRrGE KRüID ÉHj, yp groote Haauwen volgen, met Zaaden dié1 ■oodachtig zyn geftreept. De Bladen zyn langer Jan in de gewoone Klimboonen, het middelfte van de drie Eyrond Lancetvormïg. C4) Klimboon met de Bloemjleelen eenïgermact-te Hoofdig vergaard; de Zaaden vierhoekig Rolrond en alt gepoeijerd. Een Oostindifche, welke de Bladen hoekig, ls die van Klyf heeft en Roozekleurige Bloe-nen , maakt deeze Soort, Baniream genaamd >y de Javaanen» (S) Klimboon met de Bloemfteeltjes dikker dan de Bladfleelen tot Hoofdjes vergaard £ de Vleugels eenigermaate Zeisfenvormig. v/anftaltig; de Haauwen Liniaal geflrekt. De grootheid van de Vlag doet deeze, die 'an de Havana afkomftigis, uitmunten. Zy leeft welriekende Bloemen , en is een Plant lie als in 't midden ftaat tusfchen die en 't volgende Geflagt. De Bladen zyn lang, hnal en uig, volkomen Lancetvormïg. f6) (4) Phafeólus Caule vol. Ped. fubcapitatis &c. hl. Ups. 14. Phat. peregrinus Fl. Rofeo, Sem. tomentofo. Niss. 1730. p. 57?. t. 42. Phas ini. Hedera: folio angu>fo. Raj. Suppl. 348. Bubm. Fl lni. 157 f S) Phafeólus Caule vol. Pedunc. Petiolo crasfioribus &e, LCQ. Hort. T. 102. R. Lugdi. 367. N. 4. Phas. Fl. odoia* , Vexillo amplo patulo. DijlL, Elth, f. j02.  D I A D e L p h I A.' I37 (6) Klimboon met Hoofdjes • Bloemen, die geblikte Kelken hebben en zeer groote uitge-' fpreide Vleugels, de Bladen langwerpig' driehoekig. 1 De Vleugels van de Bloem, die eene Kleurt als bleekroode Wyn heeft, zo Dille mus' ineldt, zyn in deeze zeer groot, 't Gewas, dat windend is , bereikt, gelyk in de voorgaande, drie of vier Ellen hoogte. Het heeft zyne afkomst uit Karolina. (j) Klimboon mei los geaairde Bloemen, de Vleugels zo lang als de Vlag. Aan de Bloemen van deeze , die uit denÉ paarfchen blaauwachtig of Violet zyn, geeft Dillenius breede languitgeftrekte Vleugels, 't Gewas is als der gemeene Klimboonen, maar de Haauwen zyn fmal en klein, bevattende Nierachtige Zaadjes. (8) Klimboon , half windende, met geaairde Bloe-, (6) PhafeUus Caule vol. Fl. Capitatis, &c. Phas. Radice annua 8cc. R. Lugdb. 368. N. j. Phas. Fl.' helvolo , Alis amplis patu'is. Dill. Elth. f, 300. (7) Phafeólus Caule vol. Flor. laxe Spicatis 5:c. Phas. Fl. purpureo, Alis amplis longe ptotenGs Dill. Elth. f. 303. (8) Phafeólus Caule femi - vclubili , Flor. Spicatis &c:, Mant. 100. Phas. ftrumofa Radice. Am. Acad. iv. p. 347. Phas. Earbadenfis ere&ior , Siliq. anguft sGma, Tinctorius. Dill. Elth. f. 301. Phas. fubhirfutus Am::, exitiofus. Pluk. Alm. 290. T. 214. f. 1. I 5 IfdeeD. XVIU, iOOFD* TUE. VI. Phafeólus ielvolut. ïtootvleu* el. VIL Ahtus. .angvleuel. VIII. Semierec us. Vergiftige.  I38 DürsBELBROEDERIGE KRUIDEN. IV. Afdeel, xvm. Hoofdstuk. Tinnan mge. IX. Phafielu! Caracalia, SlakhiiOtnige. Bloemen, ongeblikte Kelken, groote uitge' fpreide Vleugels en Eyronde Bladen. In Zuid-Amerika en op Barbados groeit dee« ze, die een opftaande Steng heeft van drie Voeten hoogte, dan verder windende, en drievoudige Bladen , welke naar die van de Stinkende Klaver zweemen. By avond voegen zy zig, op een byzondere manier, tegen den Steel en met denzelven tegen de Steng aan; tot befchutting , als 't ware, van het Vrugtbeginzel. De Bloemfteelen zyn een Voet lang en hebben een Aair van tweelings - Bloemen, met Cylindrifche Kelken, de Vleugels driemaal zo groot als de Vlag , rood van Kleur. Zy draagt zeer fmalle Haauwen, waar van het Zaad Vergiftig is: want die van Barbados noemeDze Killwench, dat is Hoeredood , en Fuddlefish , als de Visfchen dronken maakende. Ook fchynt zy tot verwen aldaar gebruikt te worden. (9) Klimboon die de Vlag met den Kiel Spiraal omgewonden heeft. Wegens de zonderlinge omdraaijing der Bloem , die eenigermaate naar een Slakhoorn gelykt, heeft deeze den bynaam. Zy is uit de Indien af- kom- (9) Tbefttlus CaHle vo!. Vexillis Carinfqtie fniraliter eonrolutis. TRfw. Har. 14. T. 10. Phas. Rad. perenn' fubromnda B. Lugih. 3*7. Phas. Ind. Cochleato Flor Tbiomj. Oh. 9}, T. 94. Raj, Hifi. 1190. Bronj. Fl. lui. 11S.  P 1 a d E t, ï « i &. 139 komftig, zynde door de Portugeezen eerst in Italië gebragt, en federt , als een byzondere' zeldzaamheid, in de Europifche Kruidtuinenfi aangekweekt, 't Gewas blyft over, en klimt ,8' op de manier der Snyboonen , doch zo fterk id dat men 't,in ééne Zomer, tot vyftien en meer Ellen hoogte heeft zien komen. De Steng is Houtig en Takkig ; de Bladen als gewoonlyk Triomfetti heeft de Bloem omftandig be» fchreeven. (10) Klimboon met een opjiaande gladde Steng t Blikjes grooter dan de Kelk en hangende famengedrukte rimpelige Haauwen. Laage Turkfche Boonen noemt men deeze, die ook uit Indie zouden af komftig zyn; mede een Jaarlyks of Zaay-Gewas,dat witte ofpaarfche Bloemen heeft, draagende in lange ronde Haauwen Boontjes die wit zyn, of roodachtig bont en van verfcheidene Kleuren. Zy worden ook Italiaanfche Boontjes genoemd. Men kan ze ruim zo goed tot Spyze gebruiken als de gemeene Witte Boonen: want zy zyn aangenaamer van fmaak. (11) (10) Phafeólus Caule ersaiusculo lxvi &c. Am. Acad. IV. j>. 184. Phas. vulgaiis Italicus hum. f. minor, albus cum orbita nigricante. J. 8. Hift. 11. p. SS8. Smilax Siliq. furfum ligente f. Phas. parvus Italicus. C. U. Pin. 389- BUB.M. Pi. lnd. is8* 11, diu. x. stuk; IV. Ifdeel xviii. ïoofd» rus. Dectn' ia. X. Phafeólus nanus. Laagen  IV. 'Afdeel, xmi. Hoofdstuk. xl Phafeoh RadiMs. Geltraaldi XII. Max. tCadelie. XIII. JUungo. ileiske. Ï40 Dübbelbroederige Kruiden. (11) Klimboon met een opflaande ronde Steng, Hoofdjes-Bloemen en Cylindrifche Haauwen horizontaal. Dit is een klein Öostindifch Gewasje, dae 'Boontjes niet grooter dan Vitfen draagt, meest •ligt groen , anderen bleek geel, vaal of Levervcrwig en fommigen ook zwart. Zy worden Kadjang Kitsfil genoemd van de Javaneezen. Deeze groene Kadjang dient niet alleen met de anderen, welken ik ftraks befchryven zal, tot Proviand der Schepen en Voedzel van den gemeenen Man ; maar zy wordt voor de befie Soort gehouden , zynde ligter verteerbaar en veel malfer dan de grootere Soorten van deeze Boontjes. (12) Klimboon met een opftaande hoekige flekelige Steng en hangende ruige Haauwen, die een kromme Punt hebben. {13; Klimboon met een bogtige ronde ruige Steng en Haauwen, in Hoofdjes vergaard. Wei- (n) Pbaféclus Caule eteelo tereti &c. AB. St,chh. 1741. p. zo*. t. 7. f. 2. Phas. Zeyl. Siliq. radiatiin digeftis. Dill. Elth, f. sc4. Phafeólus minimus. Rumph Amb. V. p. 38S. t. 139. f. 2. Bürm, PI. Ind. isg. (12; Phafeólus Caule eretïo angulofo hispido &c. H. Cliff. 499- R. J.u&db. 367. Fl. Zeyl. 28o. GK0N. Or««. 217. Phas. Oithocaul.s Mungo Ferfarum. Hirn. MeX. 887. Cadelium. b.Uii,PH. Amh. V. p. 388 t. 140. burm. Fl. Ind. 158. (U) Phafeólus Caule flexuofo tereti birfuto, Leg. Capit. hirtis. Phas. hmutus flexicaulis Mujigo afHnis Maderaspat. Caule tereti. Pluk. Alm. 290.  D I A D E L P H 1 &. 14* Weinig verfchillen deeze twee Oostindifche, de eerfte Max gebynaamd, volgens den Arabi- A* fchen naam, de andere Mungo volgens den Per- h< fiaanfchen. Het zwarte Zaad, naar KorianderST gelykende , dat de Kadelie van Rumphius^. voortbrengt , wordt gegeten en gekookt als de gedagte Boontjes, maar is veel flegter Voedzel en bitterachtig. De Sineezen maaien 'er Meel van, daar zy Riempjes van maaken als de V>.rmicelli der Italiaanen; dienende ook om in Vleefchnat te kooken,en dan niet onaangenaam: Zy zyn de lymerigften van alle de KadjangBoontjes. Het Zaad der Mungo wordt,aan de Vafte Kust van Indie, gebruikt tot PaardenVoeder, en het Afkookzel dient, als Gerite water , in Koortfen. Avicehma geeft 'er den naam van Meiske aan. (14) Klimboon met een opftaande Steng en Lancetvormige Bladen. L Op Jamaika is deeze wild groeijende gevon i den met een groote hoogroode Bloem. ZyS werdt, door Sloane, by de Lathyrus vergeleeken en draagt fmalle Haauwen, volgens de waarneeming van Browne. Met de bepaaling fchynt volmaakt die Ja-] pan- ti±) Phafeohi Caule erefto , Foüolis Lanceolatis. Phas. Jnor eredus Prateufis, Folüs oblongis 8tc. BMWK. Jam. „i. Phafeólus eieftus Lathyroides. Sman. Jam. 71. H,Jl. J. p. 183. T. 116. f, i. |I. DI1L.X. STOK. IV. deel; vi n. IOFDJK. a. xrv. "hnfeolai athyrai- matbladiapanfche, 'L.lxui. Fig. I.  IV. Af 0e3si xviii. Hoofd. STUK, Titr.mat nigt. Kaapfche. XV. Phafiolu Spb&rO' Jpermus. Rondzaa dige. 14? DüBBELBROEDERICE KRUIDEN. panfche overeen te komen, waar van ik de Af. • bedding in tig. 2, op Plaat LXI1I. gegeven heb. Dat dezelve een flingerend Gewas zy, is uit dé geftalte van den Tak , dien ik daar van heb, 'met Knietjes voorzien en in Leden verdeeld niet waarichynlyk. De Heer N. L. Burmannus geeft een Soort op, onder deKaapfe Planten, die de Steng overend fraande, met Knietjes en geftreept heeft, de Haauwen famengedrukt, plat en de Bladen Eyrond Lancetvormig (*), (15) Klimboon met een opjlaande Steng en Klootronde Zaaden, zwart genaveld. ■ De Kogelronde Boontjes, wit van Kleur met een zwarten Navel , onderfcheiden deeze, die onder den naam van Caravances op Jamaika ea in anderen deelen der Westindiën, na 't Regen* Saizoen, gezaaid worden. D o L 1 c h o s. Slingerboon. In dit Geflagt heeft de voet van de Vlag twee evenwydige langwerpige Eelten, die de Vleugels van onderen famendrukken. Het bevat eenentwintig flingereDde of zig omwindende en vyf overend ftaande, byna alte. maal uitheemfche Soorten, als volgt, CO d*) Phafeólus Capenfis. Fltr. Cap. Predr. p. u. (is) Pbajalas Caule ereclo, fem. globofis Sec, BROWN. Jam. 2jï. phas. ereétus minor , fem. Sphzrico albo 8c«. SLOi,x. Jam. 71. Hifi. fc p. iSS, r,II7.f.i, }.  D iadELpHIAV US (i) Slingerboon met Haauwen als Houwmesfen , de Zaaden Eyrond met een geboogen Navel aan 'f end. In Egypte groeit deeze, Lablab genaamd , die 'er, volgens Al pinos, een Boomgewas maakte, dat honderd Jaaren en langer in 't leven bleef, zynde geduurig groeD. De Boonen, in lange breede Haauwen vervat, waren zwart of rood , en dienden tot Spyze , wordende hel Afkookzel met Saffraan , tot Borstkwaalen , verwekking der Stonden en Waterloozing, gebruikt. Ook fpeelde het Gemeene Volk me< deeze Boontjes; waar van de naam , (dewyl Laab by de Arabieren Spel betekent,) zoVesl i no tü s oordeelt, afkomftig kunnen zyn. De Heer Hasselquist, die in Egypte waarnam, hoe men dit Gewas aldaar tot be kleeding van Afdakken, Prieelen en GaanderySt in de Tuinen en aan de Huizen gebruikte, merkl aan, dat hetzelve aldaar van buiten fcheen in gebragt te zyn, misfehien uit Indie over Euro pa: aangezien men hetzelve 'er, in de Land taal, Ful Frangi, dat is Europifche Boonen noem (1) Doliebes volubilis , Legura. ovato - Acinaciformibu Sec. Syli. Nat. XII. Gen. $67. p. 481. Vtg. XIII. p. 54Ï R. Lutdb. 368. Ootj&n Mensp. 365. H, Ups, ïi+. His iEtq.. Ifm, 48 3- Phafeólus «gyptiacus nïgro Semine. C. I Pi». 341. tournf. /«/?• 414. Plws. niget Lablab. ali «£Syft. 74. t. 75. VESLISC. p. i7> Jl. DXEI. X. STOK. iv: r\.PDEELa XVIII. Hoofdstuk.1. Dolicbos Lablab. Egypti- fche. 1  144 DUBBELBROEDERIGE KROIDEH.' IV. Afdekl. XVIII. Hoofd» stok. Titnmm. Kift. It. Dolichot Sinenjls. Chineefche. noemde. Het bloeide aldaar in de Maand Sep. tember. De Peul was aan de Rug ruuw , van onderen bezet met veele kleine pukkeltjes. De Steng is ook ruuw: de Bloemen komen by Krans, jes, van vier of vyf by elkander, voort; donker paarfch of wit, en 't Gewas heeft met dat der gewoone Turkfche Boonen veel overeenkomst. In de Europifche Tuinen is het een ZaayPlant, die naar de gewoone Turkfche Boonen veel gelykt, hebbende de Steng ruuw en de Bloemen komen byna aan Kransjes voort, van vier of vyf by elkander, donker paarfch of ook wit van Kleur. Aan den voet van ieder Blad zyn Borftelige Blikjes , doch aan de Kelken komen zy Eyrond voor en vry groot. (2) Slingerboon met hangende Rolronde Haauwen , die dik zyn , de Bloemjleelen opgeregt, veelbloemig. Van de Chineefche Boontjes , in 't Maleits Katjang Sim genaamd, verhaalt Rumphius, dat menze in Nederlandfch Indie aan Hokken plant, gelyk de gewoone Snyboonen , waar zy zig met dunne taaije Ranken om winden, en daar by oploopen , hebbende de Bladen wat fmaller en glad. De Bloemen zyn wie of paarfchachtig en hebben de Vlag agterover geboogen. Maar (z) Dolhios roUb. Leg. pendulis Cylindricis &c. Am. Acad. IV. p. s«. Dolu Sinenlis, Ruupii. Amb. V. p. I7S. T. IJ*. GOUAN Monsp. 3«j,  Di & d ® t. 9 « i a, 145 Maar in 't byzonder munten deeze uit door de langte der Haauwen, die zig als Kraalkettingen vertoonen : gelyk dit- by ons ook in de zogenaamde Princesfe - Boontjes plaats heeft;hoewel' zy maar ééne holligheid hebben: welke Boontjes omtrent van die grootte bevat, zeer aangenaam van Smaak en wit of rood van Kleur. Men eetze 'er op dergelyke manier; naamelyk de grcene Haauwen aan ftukjes gefneeden, dan in Water gekookt en voorts begooten met een vette Saus. Van deeze beiderley zyn my de Haauwen van Batavia toegezonden, die ik in Liqueur bewaar, hebbende omtrent de langte van een Elle en de dikte van een Pink, gelyk Rümphius zegt: 't Gewas fchynt men in de Koninglyke Tuin, te Montpellier, te hebben of gehad te hebben. {3) Slingerboon met Rolronde ruige Haauwen, die aan 't end een Elsvormig krom Nageltje hebben; veelbloemige Steeltjes en een fiekelige Steng. (4) Slingerboon met byna Rolronde Haauwen, Tropswyze vergaard, aan de tippen krom, en holrond. Dus' (j) Dolkhos volub. Legura. Cylindr. hirfutis, &c. Phas. l-.irfutis Siliquis ere&is & aduncis. PtUM. Sp. 8. Ic, izt. (n) Dolkhos volub. Legum. Capit. fubcylindr. apice re« cuevo eoncavo. H. Ups. 214. Iaccj. Hort. 23. Cacara ni« j;ra. r.umph, Amb, V, p. 331, T. 138. Bubm. Fl, Ini. p. 158. K ' . . ii. Deel. x. Stuk. IV, \fdeel. xviii. joofd" tuk. Decaitiria. iii. Dolkhos Uncinatus. Haakige. iv. Jngukula- ïenagclde.  146 Dubbelbroedexice KnüiUENi IV. 'Afdeel. xvm. Hoofdstuk. Timmanui't. v. Dtliehn Jïn/tfirmit. Zabelach- ( Dus worden deeze beiden onderfcheiden, waaf van de eerfte in Westindie , de ander in Oostindie groeit, zyn deeze laatfte de Zwarte Carare van Rumphiüs, dus genaamd, om dat de rype Boonen zo zwart zyn als Git. Raauw zyn zy , gelyk de Turkfche Boonen, zeer ongezond en voor het Vee vergiftig ; doch men kanze, door in Water weeken en opkooken , tot een goede Spyze maaken. De Javaanenrooften of braadenze in de heete Afch en eeten ze dan , als 'er het zwarte Velletje afgefprongen is, uit de Hand of gebruikenze tot eenige Medicyn. (5) Slingerboon met Zabelachtige Hamwen, op de Rug drie Kielen hebbende, de Zaaden met een Dopje bekleed* Op Jamaika groeit deeze, die Zeer groote Boon, met Zabelachtige Haauwen, en de groote Naad tvederzyds met een uitpuilende Rib, het Zaad mt en in een Vliesje beflooten, van B r o w n e ;n Sloane gety teld wordt. Het Gewas fchynt )vereenkomftig te zyn met de Houw- Mes Boon van Rumphius, misfehien in Oostindieovergebragt; als gekweekt wordende op Java ea an- (5) Dolichcs volub. Leg. Glad. Dorfo tricarinatis , Sem, ftrillatis. H. Cliff'. 3s0. Phafeólus furreftus major &c.Bkown. Jam. 291, Phafeólus maximus Sil. Enfiformi, Nervis infigtiiti &c. SLOAN. Jam. 6%. Hift. I. p. 177. T. 114. f. I, i, \. Lobus Machzroides. RumPH. Amh. V. p. 375. T. 13;. f. 1. Bara Marska. Hm. Hal. VIII. T. 44.  sndcre Eilanden » om de Boonen-tot Spyze te gebruiken. De Haauwen, zegt die Autheur, zyn een Handbreed of een Span lang, twee Duimen breed, fehaars een Pink dik , plat, in eenige Bulten verdeeld, aan de kanten wat hoekig en met fmalle Vlerken gezoomd. Ik heb 'er zodanig eene van meer dan een Voet lang en anderhalf Daim breed, een Vinger dik, en dus gelykende naar onze grootfte Haauwen, die men Slagzwaarden noemt; derden Boonen bevattende. Een andere van dien aart, welke ik heb. gelykt volkomen naar een Halve Maan, bevat zes Boonen , gelyk Rdmphius van de zynen zegt, en heeft een krom Nageltje of haakig Puntje, gelyk de voorgaande Soorten. De verfpreide verheven Rimpels, daar Lihn^üs van fpreekt, zyn zeer zigtbaar in deeze. (6) Slingerboon met Vliezig vierhoekige Haauwen. Behalve die zonderlinge gefteldheid der Haauwen , onderfcheidt zig deeze door haaren Knolachtigen Wortel. Zy loopt by Stokken op, gelyk andere Klimboonen, en heeft de Bladen glad, de Bloemen zeer groot. De groene Haauwen worden aan Rukken gefneeden en gekookt ge («) Dolkbos volub. Legum. Membranweo - quadrangulatis. Lobus quadrangularis. RUMFH. Amb. V. p. 374- Ti IS3. Burm. Fl. I**"- »SJ>. An Lobus petrus Cattilagineus i Clus. Exot. Lib. 3- Cap. 9. = K a ii. deel. X. STUK. IV. Afdeel," xviii. Hoofdstuk. Decar.iria. vr. Solicbes tttregmi' lobus. Vierhoekige.  IV. Afdeel. ' XVIII. Hoofdstuk. VII. Dolicbes fesquipcdalis. Anderhalfvoetfe. VIII. Altisftmus. Zeer hooge- [48 Dobbelbroederige K r u i d e r. ;egeten , als ook de Wortel, doch de rype Boonen zyn bezwaarlyk te verteeren. Men noemtze op Java Catjang Botor. Ik heb 'er Haauwen van, die my overgezonden zyn, omrent een Voet lang. (7J Slingerboon met byna Rolrondes gladde, zeer lange Haauwen. De langte van anderhalven Voet en daarboven maakt deeze Haauwen doch niet langer, dan die van de Sineefche Slingerboonen, voorgemeld. De geftalte is ook als der gewoone Klimboonen. Zy vallen in Amerika. (8) Slingerboon met getroste ruige gelyke Haauwen, de Zaaden met een Klepje om* ringd, de Bladen wederzyds glad. In groote Berg - Bosfchen, op 't Eiland Martenique, en aan de fteile Oevers van Beeken , groeit deeze Soort, die de hoogfte Boomen beklimt, laatende uit derzelver Loof zeer fraaije Bloemtrosfen aan de enden van Steelen , die fomtyds wel twaalf Voeten lang zyn, tot vermaak der reizende Luiden, nederhangen. De Bloemen zyn paarfchachtig blaauw , met een geelen Kiel, van eene wonderlyke figuur; de Haau- {7) Delicbos volub. Legum. fubcylindr. Ia:vibus longislïmls. Jacq. Hert. T. 67. (8) Delicbos volub. Legum. Racemofis hirtis acqualibus &c. Jacc^ Amtr. 27. Hift. 203. T. 283- Hert. MM. VIII. T. 36.  DlADELPHlA. 149 Haauwen gelyken veel naar die der volgende Soorten. i (9) Slingerboon met getroste Haauwen, die de , Kleppen byna gekield en ruig hebben, met drie Bloemfieeltjes by een. (10) Slingerboon met getroste Haauwen, Lancetvormig overdwars gejleufd, de Zaaden zwart geringd. Van deeze beide Soorten , wier Groeiplaats is in de beide Indien, worden de Haauwen genoemd Jeukboontjes, in 't Franfch Pots a gratter, in 't Engelfch Cowage of Cow-Itch, wegens" de bekende eigenfchap, van eene brandende Jeukt in de Huid, zelfs der minst gevoelt ge Menfchen , te verwekken. In Oostindit noem (9) Dolichos volub. Leg. Racemofis Valv. fubcar. hirtls Pedunc. ternis. Mant. 441. jACCl; Amer. Hiji. 20U t. ui Phas. Americanus &c. Pluk. Piyt. T- 21+. f- ti th3: utriusque India: Lobis villofis pungentibus minot. sloan Jam. 69. Cacara pruritus. rumph. Amb. V. p. 393. 1 142. Nai-Cotana. Hort. Mal. VIII. p. 61. T. is. f -Zeyl. S39- bubm. Fl. lnd. IJ9. (10) Dolichos volub. Legum. Racein. Sulci» tiansverfin lanceolatis» Sem- n''° cin&''- Iacq^ Amer, Hift. 202. 1 18*. f. «4. Phas. Sil. latis hisp. rugolïs. Plum. Jc. t. 10; Phas. Amer. Frut. 8cc. fluk. Phyt. T. 213. f- 2. Pha Brafil. Ftut. sloan. Jam. «s. Bijl. I. p. 178. Zoophth: mum. BsowN. Jam. 29c. Muowa. Marcgr. Bras. 1 Kaku- Valli. Hort. Mal. VIII. p. 63. T. 35, burm. Fl. h 155. T, fl. deel. x» st.uk. IV. liFDCEL." xviii. -ÏOOFD» tuk. IX. Dolicboi frruriens. Jeukende. x. Urens. Brandende. W *' 1 Ir ). d.  25® Dubbelbroederige KauiBïri, IV. afdeel. xvui. Hoofdstuk. Tienmannip. i noemt menze ook Maagden of Krieuwel - Kruid om de zelfde reden. Van de eerfte Soort zyn de Boontjes, die de langte en dikte ongevaar van een Vinger of Pink hebben , gemeenst ï van de andere,die wel een Span lang en veel dikker vallen, de Zaaden of Boonen, gemeenlyk CXrfen of Ezels - Oogen, en ook wel Duivelsboonen genoemd wordende , wegens de Toverachtige hoedanigheid, die de fndiaanen daar aan toefchryven. Van de kleinften, welke in Oostindie tam en wild voorkomen, aldaar Cacara Gattal genaamd , kunnen de Boontjes, wel bereid zynde, tot Spyze (trekken (*). *t Gewas is in beiden aan dat der gewoone Klimboonen niet ongelyk , en heeft Bloemen die aan Trosfen hangen, elk op zig zelve naar een vliegende Horfel, of naar een Wyfjes Nagtka. sel, eenigermaate gelykende , en dus ook van sen zeer vreemde figuur. Van de kleine komen dikwils dertig Bloemen,van degrooten watminJer voor , in ieder Tros, die een zeer fraai je vertooning maaken. Zy hebben geen Reuk en syn in de eerfte Soort rood of paarfchachtig , n de andere geel. De Vlag is Eyrond en kleiner (*) Plukenet merkt aan , dat de Atnerikaanfche jeukboontjes het Zaad bruin geflipperd hebben, en oadetfcheidtze daar door van de Ooftinrtifche , wier Zaaden , zegt hy, ütoos glanzig zwart zyn; doch volgens uumphius hebben rtceze de Boontjes rond, plat, als Lupinen, en zwartachtig jruin met gcele Streepjes of plekken: dat byna op 't zelfdo litkomt. Zodanig zyn de Zaaden in myne Jeukboontjes.  O ï A B S L P H ï IJ-I oer dan de andere Bloemblaadjes: die de laog^ te hebben van anderhalf Duim. (u) Slingerboon met getroste Haauwen, dis< famengedrukt en vierzaadig zjn, de Bladen Ruit achtig. > Op Jamaika is deeze zeer kleine Soort gevonden, die met Draadachtig dunne Stengen of Ranken tot eens Menfchen hoogte opklimt en niet alleen de Bloemen, maar ook de Zaadpeulen zo ongemeen klein heeft, dat zy by devoorigen ongemeen affteeken. Het Haauwtje n iwlyks een Duimbreed lang en bevat: dn. of vier zeer kleine ronde Afchgraauwe Zaadjes. die bruin geftippeld zyn. (19) Slinaerboon metbyna tweebloemigeSteel tjes , ovaale famengedrukte Haauwen t gladde Bladen, Aan de Kaap valt deeze , waar van zy dc bynaam heeft. Men vindt daar-ook, volgei den Heer N. L. Bcrmanhüs, dc naai voorgaande Soort. C*« OO Michs volub. Legum. Racemofis ftc. Do!. minlm ■ H Cliff %so. T. zl H. Ups. 2:4. Phafeol f. 2 Phi nunimus fceridus to. Sloan. U>ft. i. p. i. r'ul)D°lichu volub. Pedunc. fubbifloris, Leguwinjbus Upöcïs compresfis.Pol. glabris. Am. Acad. VI. Afr, ■ ïhas. Afr. luteus. HERM. Afr. 17. K 4 II. DEEL. X. STUK, IV. lïBEEL, XVIH. ÏOOFOÏUK.XI. Dolidts niniwas. ZtCt ■deine» ■ xii. C<«pe«/  I56 DuBBELBROEDERIGE K RUIDEN." IV. AjDEBL. XVIII. Hoofdstuk. Tienmannipt. xxi. Dolichos ■paiyftachyos. Veelbloemige. P). LXIV. F'£- 2. 1 ( ] h I 1 a f d e b e d S Z3 r< dat dit Gewas zig over Boomen , RotfcD, en waar het by kan komen , uitbreidt, maakende 2en wonderlyke verwarring. Op Ambon, zegt Rumphius, duurt het niet meer dan vier of vyf Jaaren, en is zeer gekweld met Hinkende rioomluizen, wanneer men het niet fnoeit of suivert. (ai) Slingerboon met een blyvende Steng en zeer lange Aairen , die dubbelde Bloemfteeltjes hebben ; de Haauwen ge/pitst en famengedrukt. In Virginie was deeze Soort waargenomen , velke Haauwen als Erwtepeulen draagt volgens ?layton. Ik heb , onder dien naam, den 5ank van een Japanfch Gewas bekomen, alier in Fig. 2, op Plaat LXIV., afgebeeld, etwelke , volgens de daar aan bevindelyke Uadfteeltjes, geen drievoudige , gelyk alle de aderen van dit Geflagt, maar Gevinde Bladen :hynt te hebben. De Bloemen, niettemin,voloen volftrekt aan de Kenmerken , gelyk uit me derzelven , by A geopend voorgefteld, lykbaar is: alwaar a de Vlag, b de Vleugels n c den Kiel, als ook d den Styl en Meel. raadjes aanwyzen ; waar van negen tot een :heede , die den Styl omvat, famengevoegd n en het tiende afgezonderd is. De twee Eel- fn) Dolichos vorab. Caule perenni, Spicis longisfiinis , dicellis geminis &c, Gron. Virg. p, icö.  Diadelphia; 157 £eltigc punten, door welken» de Kiel famengedrukt wordt, vcrtoonen zig aan den voet der Vlag, zeer duidelyk by e, in de aanmerkelyk vergroote figuur met Letter B beftempeld: zo dat men niet kan twyfelen, of deeze Plant hier t'huis behoore. Behalve de Chineefche, voorgemeld, enverfcheide anderen, kwam den Heer Forsicaohl ook deeze Soort van Slingerboonen in Arabie voor: ten minfte befchryfc hy, onder dien naam , een Gewas by de Arabieren Sjef genaamd, waar van de rype Boonen, gegeten Wordende, Buikzuiverend waren. Hetzelve droeg Haauwen van een Span lang, een Duim breed en een Vinger dik ; dus aanmerkelyk grooter dan gezegd is. Hy vondt 'er eene met een Boomachtige Steng, en eene Heefterige , waar van de Boonen 3 paarfch van Kleur , door de Karavaanen uit Abysfinie medegebragt werden, dienende aan het Gemeene Vrouwvolk en Kinderen, te Kairo, tot fieraad. Voorts werdt in de Velden van E gypte een Soort geteeld met verfpreide Sten gen , van anderhalven Voet, op den Grond leg gende,daar men de groene Haauwen,gekookt. van at, met Olie en Azyn, even als by ons dc Princesfe - Boontjes , zogenaamd. In de Oxel; hadt dezelve zeer lange Steelen aan 't end getrost met Bloemen, en vervolgens met opftaan de ronde Haauwen, een Span lang. Dergelyke kwam hem te Lohaja in Arabie voor, met windende Stengen. De Chineefche groeiden aan de Sloo- 11, Dnu x. stuk; IV.1 flFDEEli. XVIII. Hoofdstuk. Daar.' iria, Arabifch*  158 Dubbelbroederige Kruideit,' IVAfdehiXviii. HoOFDf STUK. xxii. Dolichi Soja. Japanfche Slooten der Akkeren by denNyl, twee Ellen * hoog, met den Wortel in 't Water ('*). (22) Slingerboon met een opftaande bogtigs Steng , opgeregte Oxel- Tros/en en hangende flekelige byna tweezaadige Haauwen. Men vindt wel verfcheide Soorten van dit Geflagt in Japan, doch deeze verdient den bynaam met het grootfte regt, om dat 'er de Japanfche Soja van gemaakt wordt. Het is een Lymerig en niet onaangenaam ziltig Sap, dat in Flesfchen overkomt , en, in plaats van Vleefch-Sap of Sjeu, over Erwten en andere Spyzen gegeten wordt , om den Appetyt te verwekken. In Oostindie is inzonderheid daar toe veel in gebruik, zo wel het Echte Japanfche, als het nagemaakte Ghineefche en ander van flegter hoedanigheid. 't Gewas , daar men de Japanfche Soja van maakt, gelykt veel naar het Loof der Turkfche Boonen, doch de Bladen zyn minder breed, en het heeft een opftaande Steng, met verdraaide Takken , tot vier Voeten hoogte groeijende , volgens KjEMPfer. De Bloempjes zyn zeer klein, bleek blaauw, en gaan naauwlyks open: de (*) Flor. AZgypt. Ar ah. p. 151. (22) Dolichos Caule ereilo flexuofo &c. Mat. Md. 3Sj. Tl. Zeyl. 5 54- Phafeólus Japonicus Fruftu albo, exquoSoia confieiunt Japonenfes. PsAj. Hift. \\\. p. 43g. phas. ereflus Gliquis Lupini. KiEMPH. Am. 837. T. p, 83S. Ac7. Stockbolm, 17S4. p. 280. T. 9.  DIADEÏ.PHIA. iSf Zaadhuisjes, ruig gehaaird , anderhalf Duim lang, gelykeu naar die der geele Lupinen, en bevatten twee, zelden drie, witte Zaaden, als Erwten , doch Boonachtig van figuur: gelyk my uit zodanige Haauwtjes, die ik van Japan ontvangen heb, blykt. Van Zaaden, welken men uit China hadt gekreegen, heeft de HeerBergius te Stokholtn dit Gewas geteeld en hetzelve in Afbeelding vertoond. Hy bevondt het geheel ruig, de Bladen Ruitachtig Eyrond en de Bloempjes nog kleiner, dan gedagte Autheur die getekend heeft: 't welk mooglyk aan 't Klimaat zal toe te fchryven zyn , of aan eenige Verfcheidenheid. Immers , het gene ik daar van uit Japan heb bekomen , heeft de Bloempjes niet kleiner dan dat van K.smpfer. (*). Van deeze Boontjes maakt men in Japan niet alleen een Bry, genaamd Mifo, die voor Boter verftrekt, welken men,volgens deeze Autheur, aldaar niet heeft (f): maar ook en wel inzon- ge- (*) bergius is zelf daar omtrent vetbyfterd : want hy zegt , dat de befchtyving van dien Autheur meer overeenkomftig is met zyne Waarnecming, dan de Afbeelding: doch Flcseaü FUrihus Ervi paris , fexilli Petalisque retlts , vix expanfes; betekent geen Bloempjes die men naauwlyks zien kan zonder den Kelk te openen. (■f) Het fchynt dethalve mis te zyn , dat men dien Boter van zwarte Soja - Boontjes maaken zou, gelyk uit Shsrard is over genomen door RAYr want de zwarten gebruikt men in Japan tot een Geneesmiddel voor Aatabarftigen, zegt Kxmpfek. Q. 0£EL; S» STUX. IV. Afdeel; xviii. Hoofdstuk. Decan' iria.  iGe Duebelhroederice Kruiden. ïv. Afdeel xvin. Hoofd. stuk, Tientaen r.igt. i 1 derheid, de gcdagte Soja of Sooju. Om deeze te bereiden, worden gelyke deelen van week gekookte Boontjes en Garst of Tarw onder elkander fyn gewreeven en met een gelyk deel Zout, in een Pot, bedekt: daar men dan byna zo veel Water op giet. Dagelyks wordt die Stoffe eenmaal omgeroerd , en , na dat zulks twee of drie Maanden geduurd heeft, doorgezeegen. Het uitgeperfte Vogt bewaart men in Vaatjes en de overblyvende Klomp wordt op nieuws met Water begooten en eveneens behandeld. De manier, op wélke de Soja door de Chineezen bereid wordt, is volgens den Sweedfchen Kapitein Ekeberg zeer verfchillendc. De gekookte Boontjes, zegt hy, worden op een Zeef uitgefpreid, en, met Meel van dergelyke Boontjes omwenteld, neergezet in een Korf. Dus, met Matten toegedekt, laat menze eenige Dagen fchimmelen , vervolgens hard droogen; dan gezuiverd zynde, worden zy in Potten gedaan, met Pekel begooten , en in de Zonnefchyn gezet. Zes Weeken geftaan hebbende en het Vogt bruin wordende, giet men 't af, doende fomtyds daar eenige Kruideryè'n by. Dus ziet men ligt, dat die Soja veel Heg. :er moet zyn dan de Japanfche. Zy neemen er ook wel, zegt hy, by gebrek van de Wite, Patlau genaamd, zwarte Boontjes toe, die :y Ha£tau heeten , en verbeeldt zig, dat men der-  D ÏA D ELPHIAv l6l dergelyke Sjeu van onze Turkfche Boonen zou tanen bereiden (*). £23) Slingerboon met een opgeregte Steng en. tweelingfi Liniaale byna opjlaande Haauwen, Deeze Soort is in Gewas veel kleiner dan T. IJ. fii) Glycine Fol. fimpl. Cordatis, Caule pubescente tri quetro. Mar.t. 301. Crotalaria Afarina. BEBG. Cap. i»4 Lens Elatines Folio ilngalaii , minor, pilofa , Flor. iuteis, e Madersspatan. PLUK. «imalik. 131. T. 4H> f> *• L4 li. deel. x, Stuk. IV. ifDEEL." XVIII. lOOFD- ruic. IX. Glycine Apios. Vinbladi;e. x. 7rutescens. Heefteige. xi. Mmopbyl', a. Enkelladige.  l68 Dubbelbroedersce Kruiden. IV. Afdefi xviii. Hoofdstuk. t Tienman ni&t. Kaapfe Plantje naar het Mans - Oor zweemden y en dan zoude Glycine monophylks van den Heer Bürmanküs (*) Rotten - Oor genaamd, van Koromandel, daar toe behooren kunnen; maar "Bergius zegt, dat dè Bladen van de zyne Romp Hartvormig met een Puntje zyn. Die van Plukenet, hoewel van Madras afkomltig, gelykt ook naar de gezegde Oostindifche het allerminfte niet: maar de zeer kleine Amerikaanfche Klimboon van Commelïh, fchynt als de eene met de andere te verbinden ft). De Kaapfche heeft, volgens den Ridder Stengen van twee Voeten, volgens Bergius uitermaate lang, Draadachtig dun, driekantig, gehaaïrd, neerleggende: de Bladen Hartvormig wederzyds ruigachtig. Zy draagt in de Oxelen eenzaameBloemfteeItjes,eenbloemig, met Violetkleurige Bloemen , in een byna driedeelig Omwindzel. Het Vrugtbeginzel is langwerpig en Pluizig. Erythrina. Koraalzaad. Gevoeglyk kan ik hier de Kruidige Soort plaatzen van het Geflagt deezes naams, waar van (*) Glycine Caule volubili , Fol. fimpl. Reniformibus, Flor, lateralibus Faniculatis. Bvrm.'FI. Ind. p. 161, T. 50. f. ï. (f; Phareolus minimus Amer.perennisFloreIateo,Fol. Afatli Lanuginolis folitariis. Comm. Hort. i. p. 4S, t. ij.  DlADELPHIA*: 1(5? van de anderen , als tot de Boomen behoorende, reeds omftandig befchreeven zyn *. De' Bloem heeft de Vlag veel langer dan de andere i deelen en de Kelk is tweelippig. ) (i) Koraalzaad met drievoudige Bladen en zeer \ eenvoudige Heefierige jaarlykfe Stengen. ' Zo hoog ais de anderen , zo laag van Ge^ was is deeze , welke uit eenen dikken Wortel , veel naar dien van Wilden Wyngaard gelykende , Stengetjes uitgeeft, weinig dikker dan een Schryfpen, een of twee Voeten hoog, meest jaarlyks vergaande, terwyl de Wortel overblyft. De Bladfteelen zyn dikwils van onderen gedoomd , de Bladen verfchillen van de andere Soorten , door eene Pylswyze figuur. Zy beeft opgeregte Trosfen of liever Aairen van hoogroode Bloemen, gelyk men dit in 't Werk van Ehret; door den Keizerlyken Lyf-Arts en Hofraad Trkw uitgegeven , zeer fraay afgebeeld vindt, üe Meeldraadjes zyn hier weezentlyk dubbelbroederig: het tiende, naamentlyk, van de andere negen gefcheiden; niet allen famengegroeid of vereenigd , gelyk in de andere Soorten, volgens den Ridder: hoewel Dil- (i) Erythrina Foliis ternatïs, Caulibus Cmpücisfimis 8cc. fl. Cliff. 354- R- Lugdb. 373. N, 2. Coral Carolinienfishastato Folio. Dill. Elth. 107. T. 90. Corallodendron humile cic Catesb. Canl. 49- T. 49. Tnsw. Ebrtt. T. ss, L 5 II. DEEL X, STUK. iv; Lfdeel; XV11I. ÏOOFD- / run. * 11. D. II. STUK, 'ladz. 169 , nz. I. ErytbrivS Hetbacea, huidige.  i?:> DubbeleroEderige Kruiden. IV, (Afdeel. xv11i. Hoofd» STUK. ' 'Tienman nige. i. Clitoria Ternatee. Molukkifch. Dïllenius het tegendeel fchynt waargenomen te hebben (*_). Zy draagt larjge, dikke, knobbelige Haauwen , bevattende Boontjes die Koraalrood zyn , met een zwart Vlakje. De ■ Groeiplaats is in de Zuidelykfte deelen van NoordAmerika aan de Misfippi - Rivier , als ook in Karolina. Clitoria. Kittelbloem. Een agteroverleggende Bloem, met een zeer groote uitgebreide Vlag , die de Vleugels befchaduwt, komt als een byzonder Kenmerk van dit Geflagt voor , 't welk de vyf volgende uitheemfche Soorten inhoudt. (i) Kittelbloem met gevinde Bladen. Dit is een Gewas met flingercnde Ranken, 't welk veel .voorkomt op de Molukkifche Eilanden , in 't byzonder op Ternate. Het draagt groote blaauwe Bloemen, Vlinderachtig doch 't onderfte boven; zo dat de groote Vlag zeer by de andere deelen uitmunt en met dezelven als de Schaamdeelen der fchoone Sexe afbeeldt. Hier- (*) Stam'ma ver/as medium afummitate cc'éunt, (zegt hy) óVagini infttr Styium amhiunt. (l) Clitoria Fol. pinnatis. Sy/l. Nat. XII. Gen. 169. p; 4S4. Veg. XI1L p. S49. H. Cliff: 3- Mat. Mei. 35*. Pifum. Cam Epit. *«J. fl. Pifum hortenfe majus. y. Pifum fine Corti ce duriore. ). Pifum umbellatum, Pifum majus quadra tam. C. B. Pin. 34*- II. Ceel. X. Stuk. iv; FDEEL. XVIII. iOOFD- ruK. Decani hui. T. Pifum Cativuns. ZaayErwten. I 1  174 DiTBBELBRoEDERÏGE KrDIDEN. IV. Afdeei xviii. Hoofdstuk. Tienmai ttigt. merf door den naam van Dop-Erwten van de * zogenaamde Suikerpeulen ; waar onder vroege voorkomen, genaamd Heete Erwten, en Krombekken, die minder fmaakelyk zyn. Ook zyn "'er, die de Bloemen en Vrugten, als in Kroontjes , aan den top der Stengen draagen. Voorts is het Gewas en de hoedanigheid der Vrugt aanmerkelyk naar den Grond verfchillende. Alle deeze noemt men in 't Latyn Pifa, waar van de Italiaanfche naam Pifo , de Franfche Pois en de Engelfche Peas of Peafe, zekerlyk afkomftïg zyn. De Duitfchers noemenze Ërbfen en de Peulen Schoten, 'z Is een Gewas, dat door Takken of Rys onderfteund moet worden en zig vasthoudt met zyne Klaauwieren, ftygende, in vette Gronden, wel tot tien Voeten hoogte op. De graauwe, en vaale of Kapucynen , zogenaamd, maaken het zwaarfte Loof en hebben blaauwacbtig paarfche of bleekroode, de Witte of Geele, en Groene Erwten, witte Bloemen. Allen verfchaffen zy,behoor!yk toebereid zynde , een voedzaame, en voor gezonde Menfchen zeer wel verteerbaare Spyze; doch in zwakke geitellen veroirzaaken zy dikwils Winden en Verftoppingen. Van de zagtfte groene Peultjes , ondertusfchen, tot de harde drooge Erwten, die men voor Scheepskost hier te lande mede geeft, is in deezen , trapswyze, een groot verfchil O) C*) Sunr inflativa cmn Pellibus atguenociva, Peilibus abla- cis  D I A D E L P H I A. 175 (2) Erwt met de Bladfteelen vierblaiig , de Stoppelbladen gekttrteld , de Bloemfteelen A eenbloemig. I %• Onder het Koorn, in de Noordelyke deelen van Europa, groeien deze Wilde Erwten, doch a zyn thans in Sweeden zeldzaam, zo Linnjeus aanmerkt , die het op de Akkers in Westgothland vondt, en aldaar dus befchreef. Het is een jaarlyks Gewas, dat de gedaante der Zaay-Erwten heeft, doch veel kleiner, met vierbladigeSteelen, de Bladen langwerpig Eyrond, met groote gekartelde Stoppeltjes en eenbloemige Steeltjes. De Bloemen hebben de Vlag blaauwachtig met paarfche Aderen, de Vleugels donker paarfch, den Kiel wit. B&uhinus, die het uit een Tuin van Straatsburg hadt, heeft het een fchoone Soort van Erwten, met hoekige Bladen, getyteld. (3) Erwt met de Bladjleelen van boven plat' ach', tis font bona Pifa fatis. Schol. SaUm. Zo dit op drooge Peulen of op Dop-Erwten ziet, dan is 't verftaanbaar: anders vind ik het tegenttrydig. (2; Pifum Petiolis terraphyllis &c. It, West-Gotth. 107. Fl. Suec. 11. N. 659. Pifum pulchtum folio angutofo. J. B. Hifi. 11. p. 297- mor. Hifi. 11. p. 47. S. z. t. t. f. 4. (s) Pifum Petiolis fupra planiusculis &c, Fl. Suec, 60S. 11. N. 640. Wgettb. 190. Pifum Stipulis integerrisnis. H. Clijf. .36S. Lugdb. 362. Pifum marïnum. B.AJ. Hifi. S92. Fl. Lapp, 27». Pis. fpont. perenne repens humile. Mor. Hifi.II. p- 47- s. 2. t. 1. f. j. Pifum minus f. Ervilia. Dod. Pempt, 521. Pifum fylveftre. Cms. Pann, 734, [I, DEEi. Xt STUKt IV. PDEEt. xviii. [OOFD- 11. Pifum ■venfi. Wilde. 111. Mariti•tum. isekantie.  IV. Afdeel. xviu. Hoofd, stuk. Tienmantage. ï}5 Dübbelbroedërige Kruiden. achtig, de Steng hoekig , de Stoppeltjes Pylvormig , de Steekjes veelbloemig. Op de Zandige Zee - Oevers der Noordelyke deelen van Europa en Noord-Amerika, komt van zelf deeze Soort van Erwten voort, die weezentlyk verfchilt van de voorgaanden. De Europifche is geheel ruigachtig, uitgenomen de bovenkant der Bladen ; de Kanadafche t'eenemaal glad, en tweemaal zo groot zegt de Ridder, die deeze overblyvende wilde Erwten in Westgothland, op 't Strand, dus bevondt. De Stengen waren ten hoogden een half Elle hoog, hoekig en wat ruuw; de Bloemen blaauw bont: de Peulen en Erwten kleiner en bitterer dan de anderen , doch niettemin eetbaar , wordende Strand • Erwten genoemd in Sweeden en Zee-Erwten in Engeland, alwaar menze ook aan de Kutten vindt. Niet onwaarfcbynlyk is 't, dat de Ingezetenen, aldaar, in tyden van gebrek daar van geleefd hebben, gelyk Gesnerus verhaalt: doch dat zy, gelyk C a m b d e n wil, dieftyds door een wonierwerk zouden voortgekomen zyn, verdient geen geloof: zo min, als dat zy uit den Voorraad van een verongelukt Schip waren opgekomen ; want, in de Tuinen gezaaid, behouden zy haare hoedanigheid, dat de Wortel 's Winters overblyft , terwyl die der andere Erwten iltoos vergaat. Op Ysland groeijen deeze ZeeErwten aan den voet des Bergs Hekla, en elders,  D i a d e l v h i &, 17; •■ders , wordende van de Ingezetenen Bonna Gras geheten (*;. (4) Erwt met de Bladjleelen afloopende, Vliezig tweebladig , de Bloemjieeltjes een bloemig, In de Zuidelyke deelen van Europa groeit du Kruid, datfornmigen tot de Lathyrus, becrokker hebben, onder 't Koorn. Het wordt ook Cicer Qroboides genoemd. Tournefort maakte 'er een byzonder Geflagt van , onder den naam van Ochrus, van't Griekfch Ochros, dat op de geele Erwten is toegepast. Dodom^us noemt het Gewss Wilde Erwten (f). De geüalte is als die van de Lathyrus en het onderfebeidt zig- doordien de Bladfteekn als Bladen zyn , welke aan 't end twee of ook vier Blaadjes en bovendien een Klaauwier uitgeeven. De Stengen of Ranken zyn byna als die der gewoone Erwten en de Peu'en verfchillcn 'er ook weinig van , maar de Erwten zyn harder en kleiner, fomtyds geel , fomtyds bruin en zwart. Oro- (*) ölofs. Reifi dareb Iilar.d. 177$, 2. d. bl. 237. f4) Pifum Petioiis decurrentibus Membnnacèis dipliyllis &c. II. Cliff. 570. Ups. 215- GoriAN Monsp 366. r. Lu^db. 3«2. Ochrus folio integro Capreo'os emittente. C. B. Pin. s+J. Ervilia fylveftria. dod Pempt 522 Ochrus five Errilia. Los. Ie. II. 68. Tournf. Infl. T. 219, "O. ft) Kruidboek, bladz. 838. M II. Deel, X. Stuk. r , IV. Afdeel, xi'iii. HoOFIM stuk. IV. Pifum Ochrut Itahfche.  178 Dubbelbroederige Kroid em. IV. Afdeel. xviii. Hoofd* stuk. Tienman nige. t. Orobus Latbyroitles. «Udbladi g«. ït. Hirfulus. Ruige. O r o b u s. Erven. In dit Geflagt is de Sryl Liniaal, rondach» tig, van boven ruig: de Kelk vyfdeelig, van onderen ftomp, fcheef, met de bovenfte Slippen dieper verdeeld en korter dan de anderen. Tien Soorten komen in hetzelve voor, als (1) Erven met gepaarde byna ongefteelde Bla~ den en getande Stoppeltjes. De Bladen zyn twee aan twee by elkander gevoegd aan de Stengen, in dit Gewas, dat Amman onder den naam van Lathyroides heeft afgebeeld. Het mag om de Haauwen dus genoemd zyn of om de Bloemen : want in deGellalte of het Loof is weinig overeenkomst met de Lathyrus. Ondertusfchen wordt aangemerkt, dat het de Bloemen en Haauwen als der Vitfen heeft. De Bladen zyn gefpitst Eyrond; de Stengetjes een of twee Voeten lang. Het groeit op opene Berg-Velden door geheel Siberië. (2) Erven met gepaarde gejleelde Bladen en effenrandige Stoppeltjes. Be- (t) Orobas Fol. conjugitis fubfesfilibu» &c, Syfl. Nat, XII. Gen. 871. p. 48$. Veg, xui. p. sso. H. Ups. ïio. Lathyioides ere&a, Folio ovato acuminato. Amm. Ruth. 151» T. 7. f. 2. (2) Orobas Fol. eonjugatis petiolatis &c. Cr. Caule fimpl. Fol. hinis ovatis. U, Cliff. 166, R. Lugdb. i66. N. 4. Or. latif. repens. Boerh. Lugdb. II. p. 46. Or. Sylvatictis. Busi. Cent. UI. p. 22. T. 41.  DlADELFHlA. IJ! Bekender is deeze , uit Thracie afkomftig. die zo wel blaauwe Bloemen als de voorgaande . maar de Bladen en Haauwen ruig heeft. Box b & v m merkt aan, dat de Bladen by de Steng gtoord zyn, C 3 ) Erven met gevinde langwerpig Eyronde Bladen en halfmaanwys' ronde , getande Stoppeltjes, Behalve in Siberië komt deeze ook in Italië en in Provence voor. De laatfte evenwel ver fchilt aanmerkelyk van de andere , die eene Steng van twee Ellen hoogte heeft, zeer Tikkig. en eenen krobbeligen Wortel , met Vinblaadjes van vier of vyf Paaren, de Bloemen eerst bleek, dan geel en eindelyk byna Oranjekleur. Die op de Bergvelden van Provence groeit, is maar ruim een Voet hoog en heeft een enkelde Steng; de Bloemfteeltjes zeer lang, de Bloemen bleek. De Stoppeltjes van deeze zyn half Pylvormigen effenrandia;. Het is,volgens Hsller, een zeer fchoon Bloemgewas. (4) Erven met Eyronde Vinhlaadjes , half Pyl- (3} Orobus Fol pinnatis ovato - oblongis &c. Orob. Alp. Satifolius. C. B. Pin. 351. Prodr. 14.51. BUBS. XIX. t5I. Orobus Fol. ovato - Lanceolatis &c. GMF.L. Sib. IV. p. 13. T. 4. Mant. 441. 0. Orobus Fol. cjuinatis &c. GE3. Prov. 491. Oiob. fylv. pallido fiore. C. E. Pin. 351. Galêga montana Dalecharapii J. B. Hift. II. p. 3*3- (4) Orobus Fol. Finnatis Ovatis Sec. Orobus Caule firn, M 2 P1» II. Deel. X. Sujk, r IV. AfdeeE,» Xvm, tlQOFD3TUK. 111. Onbut luteus. Geele. IV. Vernul. Vootjaaifc.  J.80 DUBBELBROEDERICE KrOIDE». IV. Afdeel. xvm. Hoofdstuk. Tienmannige. V. Tuherofus. Knobbelige- Pylvormige effenrandige Stoppeltjes en eene enkelde Steng. Van deeze, die in de Bosfchen van Europa gemeen is , verfchilt de voorgaande, door de Steng hooger en minder hoekig, de Blaadjes breeder, de Stoppeltjes fmaller, de Bloemfteelen langer, de Bloemen groot er, overvloediger en Geelachtig te hebben, zo Doktor Gerard aantekent. Door haare paarfche Bloemen wordt het Kreupelbofchniet weinig verfierd. Zy draagt opltaande Haauwtjes , bruin van Kleur , met ronde Zanden , waar van het Meel onder de Geneesmiddelen is opgetekend. (5) Erven met Lancetvormige Finblaadjes, half Pylvormige effenrandige Stoppeltjes, en eene enkelde Steng. Wegens den knobbeligen Wortel is deeze vermaard , die in de Bosfchen door geheel Europa j roeit. In Duitfchland noemt menze Christianwurtz en elders Berg- Cicers. De Bloemen zyn ook paarfch, de Haauwen in 't begin paarfch- ach. plicisfïmo &c. H. Cliff. 356. R. Lugdb. n. 2. HALL. Helu. 6»z. Fl. Suec. 595 , 541. kram. Au/Ir. 213. Orobus Sylvaticus purpureus vernus. C. E. Pin. 351. Thal. Herc. go. T. 6. ($) Orobus Fol. Finnatis Lanceolatis &c. H. Cliff %6S. R. Lugdb. n. 3. GouAN Monsp. 366. Aftragalus fylv. Foliis oblongis glabris C. ü. Pin. Aftragalusfylvaticus.Thal. Fiere. 7.T. 1. Lathyrus anguftifolius Radice tuberofS. loe;» Ftusf. J3J. T. 37,  DXADELPHIA. ïOl achtig en ryp wordende bleek, bevattende kleine blaauwachtige Zaadjes. In Schotland wordt" de Wortel, wegens den zoeten Smaak, totf Spyze gebruikt , zegt H aller , en tot eens Geneesmiddel, waar mede de Boeren den Hon-, ger cn Dorst verdryven en Borstkwaalen (*). (6_) Erven met tweepaarige Degenachtige Bla-{ den', Elsvormige Stoppeltjes en enkeldet Stengen. , Eee?e Smalbladige, in Siberië door den Heer Gmelun waargenomen , fchynt niet veel te verfchiilen van die vierbladige, welke Doktor Gehard in Proveuce op drooge dorre plaatfen vondt. De Kruidkenner Carolus Tos. san us hadt een dergelyk Gewas in Bourgondie gezien, dat wederom met den derden Oostenrykfen Orobus van Clusius veel overeenkomst heeft, (?) Erven met een Takkige Steng en zespaarige langwerpig Eyronde Bladen. Dee^ (*) Helv. incloat. 1768. Tom. i. p. isï. (6) Orobus Fol. bijugis Enfiformibus &c. Gme»... Siber. IV. T. 14. f. 5 fl, Oroh. Caule Ramofo , Fol qiatetnopinnatls &c. Gsr. Prov. 493. Órob. Oxicntalis, Fol. anguft, Cn&x brevisfimar. TOURNF. Cor. j6. Ataci f. Apios leguminofe Species Tosfano Catolo. j. B Hifi. 11. p. 3i«- Oiobus Fannon. tertius. Clbs. P&nr.. p. 739. (j) Orobus Caule Ramofo Fol. fexjugis ovato - oblongis H. Cliff. R. Lugdb. 366. GOUAN Monsp. 367- HALL. Helv M 3 6°3 ii. deel. x. Stuk. IV. Li DEEL XVIII. lOOFD- ruK. Deean'ria. vr. Orobus anufl.folius.SmalblaLige. Vil. Niger. Zwaite.  ï8a DUBBBLBROEDERIGE KrüIDEBJ. IV. Afdeel. X'lll Hoofd stuk. Tienman' V 111. Orobus Py. renaicus. Pyreneeftlie. i ix. Sylvaticus, Bosfchige, < S i 4 Deeze, die ook, zo wel in de Zuidelyke als Noordelyke en Ooftelyke deelen van Europa, op de Gebergten groeit, wordt gehouden voor den regten Orobus , en gebynaamd wegens ds Kleur der Haauwen en Zaaden. Ook wordt dk Kruid door 't droogen zwart. De Afbeelding, welke Clusius *er van geeft, is onder den naam van Aftragaloides door DoDOK*usen Lobel overgenomen. De Wortel, dien zy lang , dik en Houtig heeft, is insgelyks zoet van Smaak. (81 Erven met een Takkige Steng, tweepaarige Lancetvormige geaderde Bladen en eenigermaate gedoomde Stoppeltjes. Van de groeiplaats heeft deeze den bynaam, ;n komt ook in Languedok voor. (o) Erven met een Takkige ruige leggende Steng; de Bladen byna zevenpaarig. Van de voorige Soorten vallen 'er drie in 5weeden en andere deelen van Europa, doch gee. ïoj. PI, Suec. 597 , «43. Orobus Sylv. Vicis: foliis. C B. "in. 352. Oiobus Pannonicus alter. Clus. Penn. Fig. ad alc. ultima. Aftragaloides. Dod. Pempt. 551. Laii. Ie. 11, 8. (8) Orobus Caule Ramofo , Fol. bijugis &c. GOuAN 'iomp. 367. Oiobus Pyren. Fol. Nervofis. Tournf. lnfi. 3 5- Pluk. Phyh 210. f. 2. (9) Orobus Caule Ramolo hirfuto decumbente &c. Am. 'cad. IV. p ...84. N. 66. Orobus fylv. noftras. Raj. Angt. I. p. 3*4- Hifi, 1892. Mem. de Paris 170S. p. 109, Tab. S.  D I A D e l P H I A« l83 geenera Engeland of in onze Nederlanden; maar ^ deeze komt natuurlyk in Engeland en Vrank- ' ryK voorc Men vindt ze by Raï onder den I naam van Engelfchen Bofch-Orobus befchree-8 ven en door Ch om el als eene Franfche in c Afbeelding gebragt. Zy is gemeen op de hooge Vdden van den Goudberg , Cantal en Pui de Dome in Auvergne , een Provincie, die in 't midden der Zuidelyke deelen van Vrankryk legt. \ Gewas verheft zig zelden meer dan een Voet hoog. De Haauwtjcs zyn ongevaar een Duim lang en een vierde Duims breed. Lathyrus. Een platte Styl , naar 't end verbreedende , aan de bovenzyde ruig, (trekt inzonderheid tot onderfcheiding van dit Geflagt, 't welk ook de twee bovenlte Kelkpunten korter dan de ande. ren heeft. Hier kan men by voegen, dat de Bladüeel d orgaans in een Ivlaauwier uitloopt,zyn de hoekig en op zyde voorzien met twee,zeld zaam met verfcheide Bladen. De Latynfche of Griekfche naam, Lathyrus (die wel van Lathyis , gelyk het Wolfsmelk Kruid fomtyds genoemd wordt , moet ondei fchciden worden ,) is in algemeen gebruik hoewel men fommige, in 't Hoogduitfch, P1a\ erbfin of Platte Erwten, in 't Franfch Gesft in 't Engelfch Cicheling, genoemd vindt. 't Getal der Soorten, waar van de negen ee ften eenbloemige , de vier volgende tweeblo M 4 ™ II. DEEL. X. STUK. IV. kFDEELi XVIII. lOOFD- Dceanria. t '•> > i-  IV. Atdz: t XVIII. Hoofdstuk»i. J.athyrus Aphaca. Ongebla.' derde. I . < : £ I I 2 C ï t SJ J 3' li 1 184 Dübbelbroederige Kruiden mige, en de laatffcn veelbloemige Steeltjes heb. ben , meestal Europifche Planten , is eenentwintig, als volgt. (1) Lathyrus met eenbloemige Steeltjes , 0». gebladerde Klaauwieren en Pylswys' Hart-, vormige Stoppeltjes. Van dit Kruid , dat in de Zuidelyke deelen van Europa onder 't Koorn groeit, heeft de vermaarde To urne fort een byzondbr Gelagt gemaakt onder den naam van Aphaca. Vol;ens Loeel zou het op veele plaacfen in de Nederlanden; volgens anderen ook in Engeland voortkomen. Het is in Switzerland en Vrankryk, »p de Akkers, niet ongemeen, en fchynt het iruid van dien naam, by Plinicts, niet te :yn (*). Het heeft dunne Ranken en breede toppeltjes in plaats van Bladen , waar tusfehen iet Steeltje uitfehiet, met een klein geel Bloemde. De Haauwtjes zyn taamelyk breed-, met even of agt gladde ronde Zaadjes. Somtyds och zeer zeldzaam , geeft een der Klaauwie! en twee Blaadjes uit, gelyk in de andere Soorïfi. In Vrankryk noemt men 't Lifette. O) tl) Latbjru, Pedunculis uniffotis , Cfrrhis aphylFs &c •A -y*. XII. Gen m. p. 486. yt% X(I(>p. M,,Goè ; ü-,p. j«7. Latb. Cmhis aphyllk. H. Cliff. $6? R. , ,u DAt'B- Par" ll7- vicia 'uwa tol. Convoiruü raino.. C B. Pm. 34S. Aphaca. LOB lc. li. p. 7o. Aph^ OURNF. hft. 3Q9. T, 223> AlILL. T- 4J_ (*) Aphaca foliis tcnuibus adnwdum, paalo altior Len- ti-  D I A b e L V H I A> 185 ( E L ? H I fl» 2Q3 deelen van Vrankryk , leveren dit Gewas uit, dat men Aardakers noemt. Men wil , dat het de Arachidna zou zyn vanT h eop h r astüs, en fommigen hebben het tot deApios, dat een Soort van Wolfsmelk is, wegens de knobbelige Wortels, zeer ten onregte t'huis gebragt. De Franfchen noemen het. Glands de Terre , de Engelfchen Peafe -\Earthnuts , de Duitfchers Erdnusf, ErdeicUcn of Erdfeigen, en by ons, onder 't Gemeene Volk, Muizen met Staarten, dat beter gezegd zou zyn zonder Staarten; dewyl men die Vezels, welke den Staart verbeelden , 'er doorgaans afdoet tot het gebruik. 't Gewas heeft lange flappe Stengetjes,opden Grond leggende, en Klaauwieren met twee Ey. ronde Blaadjes, die, gelyk in fommige Soorten van Erwten, naar elkander toegekneepen zyn. De Bloemen, op lange Steekjes, Troswyze, vier of vyf by elkander voortkomende, hebben een fchoone Roozekleur en zyn niet onaangenaam van Reuk. De Aardakers zyn in fommige Landen , gelyk in ïartarie, een gemeene Spyze , en worden by ons, gelyk bekend is, dikwils tot Verfnapering en voor Lekkerny genuttigd , even als de Karflengen. Het gedeftilleerde Water der Bloemen is door fommigen aangepreezen. Ook zyn 'er, die de Wortels gehouden hebben voor de Uudaim der Hebreen (*). (16) (*) ha1x. Helv. iahoat, Tom. I. p. I8s„ N u. Deel» x. Stuk. IV. Afdeel; xviii. HOOFD" Decait" drie,  194 Dubbelbroederige Kruiden.' IV. •Afdeel; xviii. Hoofdstuk. xvi. Lathyrus Pratmfis, Geelbloe-, mige. (16) Lathyrus met veelbloemige Steeltjes, tweebladige enkelde Klaauwieren en Lancetvormige Bladen. Deeze , die door haare geele Bloemen zig on« derfcheidt, komt iD de Velden op veele plaatfen ran Europa , als ook op Ysland , voor. Men rindtze by ons aan den Duinkant, als ook op Zandige Bouwlanden in de Provincie van U:recht, Vriesland en elders. Aan Beeken, op de Oevers vanMeiren en in vogtige Weiden,komt lit Kruid , dat men Geele Wikken noemt, in jwitzerland overvloedig voor. Sommigen willen, dat het waardig zou zyn te zaai jen en aan :e kweeken, als een uitmuntend Voeder zynde /oor het Vee(t)» De Stengen zyn van een Voet tot een EUe lang en zwak; de Klaauwieren fomtyds in drieën gedeeld; de Blaadjes een weinig smgekruld en famengekneepen; de Zaadhuisjes fort en wat krom , bevattende ronde geele baadjes. s (17) (16) Lathyrus Pedunculis multifloris , Cirrhis diphyllis Sec. gobt. Belg. 207. gouan Mensp. 369. kram. Auflr. 214. Obd. Dan. j27 P>ï Lugdb. 364. Lathyrus fylv. luteus, Foliis Viciae. C. B. Pin. 3+4- Lath. luteus fylv. Dumetotum. J. B. Hift. LI p. 304. (t) Eximium Fabulum eft , quod feri inereatut et coli. Hall. Ilelv. ineheat. Tom. I. p. 189. Ptsflans in Pratis Fabulum, fed refpuit aprica. Linn. Fl. Suec. 11. p. zss-Me. lei hans edefe fertur, Menand. Satag. 19.  (27) Lathyrusf«£f veelbloemige Steeltjes y tweebladige Klaauwieren, Degenvormige Bladen en Vliezige Leedjes. (ï8) Lathyrus met veelbl. Steeltjes, tweebl. Klaauw. Lancetvormige Bladen en v~lie-_ xige Leedjes. (19) Lathyrus met veelbl Steeltjes, twee- en yierbladige Klaauwieren , Lancetvormige Bladen en Vliezige Leedjes. Tot een van deeze, die in Europa hier en daar voorkomen, behoort de Tros- of BouquetLathyrus, welke met haarfterk oploopend Gewas en fchoone Trosfen van Roozekleurig paarfche Bloemen, aan Stokken of Prieelen, onze Tuinen verfiert. Dezelve komt ook, op fommige plaatfen der Nederlanden, in 't wijde voort uit gevallen Zaad, en verfiert aldaar de Haagen„ Met de laatfte fchynt zy wel de meefte overeen- f17) Lathytu* Ped. multifl. Cirthis diphyllis, Foliolis Ea* tfformibus &c. H. Cliff. i«y. Fl. Saec. j98 , 6+*. Dalh. Faris zi6. Lathyrus fyk. major. C. S. Pin. 433. Lath.fylïeftris. DOD. Pempt. 513. (18) Lathyrus Fed. multifl. Cirrh. diphyllis Sec. gort» Belg. 107. H. Cliff Pv. Lugdb. 364. N. 13. Lathyrus latifoJius. C ». Pi»' tH' GAR- Fnv- 27j- T. 108. Lathyrusmaj, latiF. Floie purpureo fpeciofior. J. B. Hijl. 11. p. 303. Lathyrus latiore folio. Lob. Ic. 11. 68. Lathyrus Ped. multifl. Citrh. diph. tesraphyllisqUe &c. Fl. Suec. 11. N. <4«. Gouan Monsp. 37o. Lathyrus ts&jor Narbonenfis anguftifolius. J. B. Hijl. 11. p. 3**, N » II. DEES- X. SXUS, IV. \fdeel« xv m. Hoofd? t'js. xvii. Lathyruf rylvejlris.1 Wilde. xv111. tatifiliuSt Bieedjladige. xix. Hetera- ihyllus. Smalblao lige.  I06 DüBBELBROEDERIGE KrüIDEHj IV. Afdeel. xviii. Hoofd. stuk. Tienmanr.igt. XX. Lathyrus Falufiris. Moewsli- eenkomst te hebben , alzo de Bladen Lancetvormïg zyn,niet Ovaal, gelyk LiNN^usvan de Breedbladige zegt. Allen zyn zy hem in S weeden wild voorgekomen en de beide laat[ten dikwils met vier Bladen aan de Klaauwieren. Het zyn overblyvende Planten, die uit den Wortel in 't Voorjaar weder uitfpruiten. De eerfte heeft de Bladen Degenvormig, nietbreeder dan de Steng , die in allen , tusfchen de •tnoopen , met Vliezen is gevleugeld. Deeze wordt, wegens den Stank , van het Vee verfmaad, zegt de Ridder. De Haauwen zyn lang en fmal, dik, bevattende ruuwe Zaaden. (ao) Lathyrus met veelbloemige Steeltjes, veelbladige Klaauwieren en Lancetvormige Stoppeltjes» Op Moerasfige Weiden der Noordelyke deelen van Europa, in Deenemarken, Sweeden , Lapland , als ook in Groot Brittannie en in Rusland, groeit deeze Soort, die aanmerkelyk /an de anderen verfchilt, door haare veelbïa3ïge Klaauwieren. Zy heeft, naamelyk, twee of drie paaren Blaadjes, die zeer famengekneepen zyn en opwaards gekeerd ftaan: Steeltjes met (20) Lathyrus Ped. multifl. Cirrhis polyphyllis Sec. H.Clijf. 36$. Fl. Suec. 600, 6*8. OED. Dan. 39». r. Lugdb. 364, Fl. Lapp. 221. Lath. Paluftris Flore Orobi nemorenfis verni. \VPP. Jen. 210. emend. HALL. 260. Vicia Lathyroides f. Lath. Vicix-formis. Pluk. Alm. 387. T. 71, f. 2. CIyiiicnum Parifienfe Fl. coeruleo. Tournf. Uil. 336.   .2Deel Plaat lxy.  Diadel ph ia. 197 niet drie of vier paarfche Bloemen en 't Gewas komt uit een overblyvende Wortel voort, die geheele plaggen Gronds beflaat. i (2 O Lathyrus met veelbl. Klaauwieren en Eyronde Stoppeltjes breeder dan het Blad. Door geheel Siberië komt, volgens Gmelin, deeze Soort voor, die wegens haare geftalte den bynaam voert , en door de breedte der Stoppeltjes van de anderen verfchilt. Zy heeft dezelven breeder dan de Bladen, zegt de Ridder, Eyrond, aan den voet gefpitst en naauwlyks hoekig. De Bloemen groeijen Aairswyze, van zes tot vyftien, op korte Voetjes, aan 't end van lange Steelen : zy zyn paarfchachtig bont, met een Kiel als in de Erwten, de Bladen doorgaans driepaarig , aan enkelde Klaauwieren: langwerpig Eyrond, gefpitst, naar elkander geboogen als in de wilde Erwten, doch niet ingekneepen , gelyk in de meefte Lathyrusfen , en geenszins verdubbeld , gelyk in de Tuin-Erwten (_*). Het Japanfche Gewas, in Fig. 1 ,op PI. LXV, voorgefteld, komt in het Loof, als ook wat de Bloes (zi) Lathyrus Ped. multifl. Cirrhis polyph. &c. Link Dec. p. 39. T. zo. Vicia Ped. multifl. Cirrhis heterophyllis, Stipulis maximis. Civiel. SU. IV. p. 7. T. 1. (*) Foliola convoluta, ut in Pilo maritimo & Ochro, nee involuta ut ia plerisque Lathyris; minus eonduplicata ut in Pilo fativo. Linn. N3 II. Deel. X, Stok, IV. VfdeiL xviii. ïïoofdtuk. XXI. Lathryut ?ififormis. Erwtachige. fapanfehe. e"l. LXV. Fi£. t.  I98 DOBBELBROEDERIGE KR JJIDEK, IV. Afdeel. xvui. Hoofd- stok. Tienmanhige. Arabifche. Bloemen en derzelver Kelken aangaat, groote» lyks met de Afbeelding en befchryving overeen, doch verfchilt in weezentlyke omftandigheden» De Stoppeltjes, naamelyk, zyn volmaakt driehoekig , Pylvormig en zeer fpits gepunt (f): anderszins ook zeer breed en de Bloemen hebben den Styl niet gebaard, (dat tot de Geflagten van Lathyrus en Vicia, beiden, behoort,,) maar Liniaal, of overal even breed, en dus, in deezen, nader komende aan 't Geflagt van Orobus, tot hetwelke dit Kruid evenwel niet gevoeglyk betrokken kan worden , om dat het Klaauwieren heeft. Voor 't overige zyn de Bladfteelen agtbladig en de Bloemen komen getropt aan lange Steelen voort, zynde vry groot «n paarfchachtig , dat wederom volftrekt met den Erwtachtigen Lathyrus ftrookt. De Stengen of Ranken fchynen ook eenigszins gehoekt te zyn. Ik vind de Blaadjes zeer fterk geaderd en met een klein puntje voorzien, even als in de gezegde Afbeelding. In de Bosfchen van Arabie kwam den Heer Forskaohl een Lathyrus voor, dien hy Aanzienlek noemt, hebbende een windende Steng en anderhalf-driepaarige Blaadjes, met twee Bor- (t) Aanmerkelyk is 't , dat in de Afbeelding , welke de jonge Heer Linksus van den Erwruchtigen Lathyrus geeft, de Stoppeltjes ook geenszins Eyrond en byna driepuntig zyn: ook niet breeder of grootet dan de Blaadjes, hoewel dit in de befchryving , daar tegenover, wordt gezegd.  DlADELPHIA. 199 Borftels daar tusfchen : doch deeze hadt eenbloemige Steeltjes en geelachtig witte Bloe-' men. De Styl was van boven rond en ruig, met I een zeer fyne overlangfe Sleuve. De Wolliges met eenbloemige Steeltjes , drie by elkander,, hadt elf Vinblaadjes en geen Klaauwieren; de Haauwen famengedrukt, liniaal f *). Vicia. Vitfen. Als een byzonder Kenmerk van dit Geflagt is opgegeven, dat de Styl, digt onder den Stempel, overdwars gebaard is. Het bevat de zeventien volgende Soorten , waar van de negen ecrften veelbloemige Steeltjes , van taamelyke langte, de overigen byna ongedeelde Bloemen in de Oxelen hebben. Ver de meeften zyn Europifche Onkruiden. (1) Vitfen met veelbloemige Bloem-, veelbladige Bladfteeltjes, de Blaadjes Eyrond, de agterften ongefieeld. Grootelyks gelykt het Gewas van deeze, die in Engeland, Vrankryk en de Nederlanden,op de (*) Lathyrus fpe&abilis et L. tomentofus. Flor. jEgypu Arab. p- 135- (1) Vina Pedunc. multifl. Petiolis polyphyllis &c. Syft. Nat. XII. Oen. 87Ï- P- 4S7- Fig. XIII. p. J52- H. Cliff. 369. R. Lugdb. 365. Pifum fylveftre perenne. c. B. Fin. 343. Pifum fylveftre. CLUs. Pann. 734- Pis- fyIv- nanuro MOR1S. Hift. II. 47- S. J. T. I. f. 6, M 4 II. Deel. X. Stsk. IV. Ifdeel xviii. ïoofd» tuk. Decan* 'ria. r. Vuia Pififormis.Erwiachti-  IV. Afdeel < X' III. HOOFD SXUK. il Vicia Dametorum, dei Heggen. 'II. Sylvatiea. der Bosfchen. IV. Casfubica, Heeflerige V. Cracca» Veelbioe«ige. 203 DüBBEtBROEDERICE Krüidéh, de Akkers tusfchen 't Koorn groeit, naar de gcwoore Zaay - Erwten , doch valt veel kleiner. Het Ooftenrykfe, door Closiüs,'nu twee Eeuwen geiteden, op de Bergtoppen in Oeftenryk waargenomen, zou 'er,volgensMorison , wat van verfchillen, In beiden gelykt het Zaad naar kleine Erwtjes, bruin gevlakt. De Bloem is geelachtig, de Wortel blyft over. (ï) Vitfen met veelbloemige Steeltjes , omgeboogen Eyronde gefpitjte Blaadjes en eenigermaate getande Stoppeltjes. (3) Vitfen met veelbl. Steeltjes, ovaale Blaadjes en gekartelde Stoppeltjes. (4) Vitfen met byna zesbloemige Steeltjes, tien Eyronde fpitfe Blaadjes en effenrandige Stoppeltjes. (j) Vitfen met veelbloemige Steeltjes, op el- kan- (z) Vicia Ped. multiflotis , Foliolis reflexis &c. Gouan Monsp. 37°. Fl. Suec. 604 , «4,9, Dalib. Paris. 219. vicia maxima Dumetorum. C. B. Pin. 345. Cracca Sylvatiea. Riv. Tetr. 50. (3) Vicia Ped. multifl. Foliolis ovalibus Sec. Fl. Lapp. Suec. r. Lagdh 355. GO' an Monsp, 371." vicia multifiora maxima perennis teiro odote. Pluk Alm. 387. t. 71. f. 1. (4) Vicia Ped. fubfexfloris Sic. Fl Suec. 11. N, 053. H. Cliff. 369- r- Lugdb. 364. Vicia multifiora Casfuhica fru>escens, S'iiqul Lentis Pluk. t. 72. f. 2. oed. Dan. T. 98. (s) Vicia Ped. multifl. Flot. imbricatis &c. Gobt. Belg. Zot. Goiian Monsp. 37»- H. Cliff. 3«8. r. Luidb. 36+. Fltr. luec 6os , &sz. Vicia fylv. fpicata, C. B. Pin, 345. Vicia multifiora. Tournf. ïnfl. 397,  D I A D E L P H I A. 2oï kander leggende Bloempjes, Lancetvormige ruige Blaadjes en effenrandige Stoppeltjes. (6) Vitfen met veelbloemige Steeltjes , afftandige Bloemen, Liniaale Blaadjes; de Stoppeltjes van onderen gekarteld. Deeze vyf, in het gedagte verfchillende, komen in verfcheide deelen van Europa,als Onkruid , voor; in Bosfchen, Velden en op woefte plaatfen. Die der Heggen verfchilt van de eerfte door de Bloemen niet geel, maar blaauw, de Blaadjes langer en de agterlten niet digt aan de Steng te hebben. Die der Bosfchen valt ook in Sweeden en heeft witachtige ; de Kasfubifche, dus naar een Hertogdom in Pomeren, am de Ooftzee, genaamd, uit den rooden paarfch» achtige Bloemen. Deeze is HeelTerig en heefc Haauwtjes als der Linfen. De Veelbloemige, in onze Nederlanden veel aan de kanten der Wegen en in de Velden voorkomende, heeft meest paarfchachtig blaauw en ook wel witte of boDte Bloemen, op zeer lange Steelen. Deeze wordt gemeenlyk Wilde Wikken 'of Vitfen en fomtyds Krok genoemd. Rivinus hadtze Cracca geheten, waar van de bynaam. Zy valt ook op Ysland. In Switzerland noemt men het Vo- (6) Vicia red. multifl. Fl. diftantibus &c. gouan Monsp, 371. Gr.k. Fbov. 4s8> Vicia OnobrycMdis Floie. C. b. Pin. 3^5. Frodr. 14.9. N 5 ii. DIU. X. stuk. IV. Afdeel. xviu. Hoofd. stuk. vi. Vicia Ono« iryeboidet. Afftandi-  ÖOï DuBBELBROEDERIGE K R D I D E N." IV, Afdeel; XVIII. Hooft* STUK. Tienmannige. vii. Vicia Nis< /diana. Nisfoliaaniche. Vogelhooy , en het is 'er veel in gebruik tot Beeften - Voeder (*). De Haauwtjes zyn breed en fpits, met ronde zwarte Zaadjes. Zo digt als deeze de Bloemen, Aairs of Troswyze, aan malkander heeft , zo ver zyn dezelven afftandig in de laatfte, die naar dezelve anders veel gelykt, maar de Blaadjes uitermaate fmal, en maar zeven- of agtpaarig, daar de Veelbloemige 'er dikwils twaalf of veertien paaren heeft, 't Getal der Bloemen, in die tot dertig, is hier zelden meer dan twaalf; doch dezelven zyn veel grooteren fraaijer, blaauw van Kleur of paarfchachtig de Haauwtjes langer, breeder, bevattende tot twaalf Zaadjes (f). In Switzerland is deeze , niet minder dan in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, gemeen (]■). ;' (7) Vitfen met veelbloemige Steeltjes, langwerpige Blaadjes , effenrandige Stoppeltjes en ruige Eirond- langwerpige Haauwen. In de Levant groeit deeze , die zespaarige Blaadjes , zeer fmalle Stoppeltjes, en vyf of zes donkerpaarfche Bloempjes op de Steelen heeft; (*) HALL. IUIv, inchoat. Tom. I. p. I8j. (t) Le^umina latisfima , zegt LlNN/EüS van deete, volgen» Gerabd , doch Haller zegt alleen.- Siliqua quam priori ■pTOporiione longior, glabra , plana in medio latior. Q) Ibidem. (7) Vicia Pedunc. multifl. Fol. oblongis &c. Vicia Oriënt. Fl. Suiverubenre , Siliquis brevisllmis. Eoehh. Lugdb. II. P. 4+ '  Dl ADELPHIA. 203 heeft; de Haauwen knikkende, langwerpig Eyrond, ruig, vyfzaadig. (§) Vitfen met veelbloemige Steeltjes, gejleufde, byna twaalfbladige Bladjteelen; de Blaadjes Lancetvormïg, glad. Zeer veel gelyken. deeze Siberifche naar de! gewoone Veelbloemige Wikken, volgens G melin, die 'er de Afbeeld' ig van geeft; dan de Blaadjes zyn glad, de Stoppeltjes grooter en de Haauwen opitygende. Zy groeit tot een ongemeene hoogte , overtreffende misfchien alle Soorten van dit Geflagt. Immers ik vind dat de Steng fomtyds drie Vademen lang wordt, komende daar van verfcheidene uit éénen Wortel , en dus levert dit Gewas, in de Noordelyke deelen van Afie , een zeer gewenfcht Voeder uit voor het Vee. Voeg hier by, dat de Wortel twee Jaaren overblyft : des men het ook elders, met vrugt, kan zaaijen en voortteelen. In de Herfst van 't eerfte Jaar, wanneer de Stengen dikwils twee Vadem lang zyn,kan het reeds worden gefneeden. (9) Vitfen met veelbl. Steeltjes; de Blaadjes en (8) VicU Ped. multifl Petiolis fulcatis Sec. gouan Mmsp. 371. H. Ups. 219. N. ö. Gmel. Sib. IV. pi 10. T. 2. Vicia perennis max'ina. kalm Alt. StökK l'7*7> P- 64« (9) Vicia Ped. multifl. Fol. integerrimis &c. Vicia Ped iubquinqueflsns &c. H. Cliff. 368. Ups 219. R. Lugdb 355. Vicia Benghal. hirfuta et incana , Siüquis Pilt. HeRm Lugdb. 623. T. 62f. 11. dsel. X, Stuk, IV. &Fr KKL. XVIII. loOFD» iTUK. vnr. Vicia biennis. Tweejas'ge- IX. Eenghaknfis.Bengaal- !che.  204 du3belbr0eder i ge kruiden." IV. Afdeel. xviii. Hoofd» stuk. Tienman fige. x. Vicia faliva. Tamme. f Stoppeltjes efenrandig; de Haauwen byna regtopjtaande. Uit Bengalen is deeze, volgens Herman,nus , afkomftig, die men, wegens de hoogroode Kleur der Bloemen, toe fieraad der Tuinen nahoudt; maar Gerard merkt aan, dat Tournefort weleer dergelyke op de Hierifche Eilanden, by Toulon, heeft ingezameld. Hec is een Jaarlykfch Zaay - Gewas, welks Steelen veeleBloempjes,over ééne zyde, draagen, en Haauwtjes als Erwte - Peulen, bruin, met eene witachtige Haairigheid en zwartachtige Zaadjes, een weinig kleiner dan Peperkorrels. (10) Vitfen met ongedeelde Haauwtjes, die overend Jlaan, meefl twee by elkander in de Oxels der Bladjleelen: de Blaadjes Jlomp: de Stoppeltjes getekend. De tamme Wikken, die men tot BeeftenVoeder in verfcheide Landen zaait, verfchillen van de zelfde Soort , in de Bouwlanden door geheel Europa,als ook hier in de Nederlanden, van zelf voortkomende, zo de Heer Hallek aanmerkt, eenigermaate; als welke de Blaadjes bree* (10) Vicia Legum. fcsfilibus fubbinatis erectis Sec, Vicis Leg. ere&is, Petiolis polyphyllis &c. H. Ups. 118. GouAM Monsp. 371. R. Lugdb.' 355. GORT. Belg. 208. Fl, Suec. 601, 6j+. Oed. Dan. S22. Vicia fativa vulgaris alba, Semine nigto et Sem, totundo nigro; item acutiore Foiio. c. IS. Pilt. 344 , 345. Vicia anguftifolia. Riv. Teer. dill App.tf, Craccz primum genas. Bod. Pempt. 541.  DlAOELPHIA. 205 breeder en de Steng Takkig heeft: doch zulks kan uit de kweeking ontdaan. Meer onderfcheid baart de grootte en Kleur van 't Zaad , dat doorgaans zwart , doch ook fomtyds wit is. 't Gewas onderfcheidt zig door Blaadjes, die meer ( of min Wigvormig , dat is aan 't end breeder en aldaar in de uitranding met een puntje voorzien zyn. In de gezaaide komen deeze Blaadjes fomtyds Hartvormig voor; daar zy in de wilde dikwils zeer fmal en byna overal even breed zyn. Ik heb zodanige veranderingen van dit Onkruid uit Japan bekomen. In 't wilde groeijende, is het een groot bederf voor 't Koorn, niet alleen de jonge Scheuten verflikkende door zyne ftrengelende natuur, maar ook door zyne vermenging onder't Graan hetzelve gebrekkig maakende. Hier van heeft, buiten twyfel, de Latynfche naam Vicia, dien men in 't Italiaanfch Veccia; in 't Franfch Veche of Vesfe , in 't Engelfch Viche of Vetch vertolkt heeft, zo wel als ons Vitfen. zynen oirfprong. Het Duitfche Wieken , dat wy in Wikken hebben overgenomen, zal misfehien van de omwikkelende Ranken afgeleid zyn. Men noemt het in Engeland ook Tare, en ir Brabant Krok, volgens Dodonjeos; ziende dit zo wel op deeze als de andere wilde Wikken , welke veele Bloemen Troswyze aan lange Steelen draageu. Deeze hebben 'er doorgaans maar twee, die van langte als de Blaadjes zyr ei II. Bees.. X. Stok. IV. \FDEJslv.' Hoofd. xvni. tuh. Decan* '■ria, l  IV. Afdeei xviu Hoofdstuk, Tkr.ma; fiige. XI. Vicia La tbyroides. Zeat kleine. (i2; (*) HALL. Helv. incboat. Tom. I. p. 187. (11) Vicia Legum. lêsfil. folitaiiis ere&is glaSris &C» GOUAIJ Monsp. J71. Oed. Dan. 58. Vicia Lschyrcidês Sec» Her.m. Par. T. 242. Vicia montana minima. Ata. Atad, ï» p» 167, Vicia minima. RlV. Tttr, 163, So5 DUBBELCROEDERICE KllüIDEff, en de Stoppeltjes haakig getand. Van onderen * zyn dezelven als met een Brandmerkje getekend, volgens den Ridder. Wat nu het gebruik deezer Wikken aangaat : "men zaaitze in verfcheide Landen, zo om de Paarden, die vermoeid zyn, door een Voertje, onder Erwten en Haver te verkwikken, als tot Aas voor de Duiven. Tot Beeften - Voeder is het Kruid uitmuntende. Het Meel der Zaaden, 't zy met Rog gemengd, of ook op zig zelve, dient by het Landvolk in Switzerland, in Sweeden en elders , tot Brood. In Engeland geeft men het Afkookzel den Kinderen fomtyds in ,om de Mazelen en Pokjes uit te dryven. Ook is het tegen den Steen aangct reezen (*). (11) Vitfen met ongefteelde, eenzaame, opgeregte gladde Haauwen en zes Blaadjes, de onderfien jlomp Hartvormig. In de Noordelyke niet alleen , maar ook in de Zuidelyke deelen van Europa, komt deeze voor, naauwlyks een Handpalm hoog zynde, met zeer kleine blaauwe Bloempjes, bloeijeade bykans het geheele Jaar.  DIA©«£PHÏ A, 20? (ia) Vitfen met ongeftseld omgeboogene Haairige Haauwen , die vyfzaadig zyn; de Eloemvlaggen glad. j (13) Vitfen met ongejleeld omgeboogene Haai' rige Haauwen , die vyfzaadig zyn , de Bloemvlaggen ruig. (14.) Vitfen met byna ongejieelde hangende gladde vierzaadige Haauwen , de Blaadjes Liniaal uitgerand. la de Zuidelyke deelen van Vrankryk komen deeze voor; de eerfte ook in Italië en de Levant. Zeer weinig verfchilt dezelve van de tweede, die ook de Bloemen geel, doch ruighaairig heeft, en de derde is door haare zeer fmalle Blaadjes , boewei zy die fomtyds breeder heeft, opmerkelyk. De Kleur der Bloemer. is blaauwachtig paarfch en zy gelykt, zo dooi de figuur der Bladen, als door de Geftalte, naai de gewoone Zaay - Wikken , of ook naar dc volgende, ongemeen. (ia) Vicia Legum. fesfilibus reflexis pilofis Sic Gouas Monsp. 37*. Vicia fylv. lutea Sil. hitfuta. C. B. Pin. 345 Moris. S. t. T. Ui f. s. (T3) Vicia Legum. fesf. &c. GOUAN Monsp. 372. jAcq Auftr. T. 34. (14) Vicia Leg. fubfesfil. pendulis glabrls &c. GoUAl Monsp. 37*. Vicia petegtina anguftisfimis folii». Pluk, Alm ilS. T. »33- f- 6. ii. deel x, Siss IV, LFDEEL. XVIII. IOOFD1 TUK. xir. Vicia lutea. Geele. XIII. Hybrida. Baftetde. XIV. Peregrina. Vreemde. \ I  aoS DubeelbroedErice Kruiden. IV. ArDEEI xvm. Hoofd stuk. xv. Vicia Sepium. Wilde. XVI. Xdtbynica, Bithyni fdie. (15) Vitfen met gejleelde opflaande Haauwen t meest vier in getal, de Blaadjes Eyrond effenrandig . naar 't end der Steelen verkleinende. Kleine wilde Wikken of Rinkel - Wikken noemt men in ons Land deeze, volgens den Heer «e Gorter. Zy groeit door geheel Europa , zo wel als by ons, aan de Wegen en in de Akkers, of ook in de Haagen, waar van zy den bynaam heeft. Men vindtze ook in de Bosfchen. Door het gemelde, als ook door de kortheid en kleinte der Trosjes, wordt zy van de andere wilde Wikken onderfcheiden. (16) Vitfen met gejleelde eenzaame opgeregte Haauwen ; de Blaadjes viervoudig ovaal Lancetvormïg; de Stoppeltjes getand. Uit Klein Afle fchynt deeze afkomftig te zyn, die men thans op Akkers aantreft in Italië en in Beijeren. Zy beeft hoekige Stengen, Klaauwieren met tweepaarige Bladen en eenzaame Oxelbloemen, DeHaauwis famcngedrukt, of op zyde (ij) Vicia Legum. pedicell.fubquarernisereais&c. Gort. Belg. 208, Gouan Monsp. 372. Vicia Leg. adfcendentibas &c. Fl. Suec. S02, 6jr. ff. Cliff. %6z. r. Lugdb. 3ss. Vicia Sepium Folio rocundiore acuto. C. B. Fin, n$. Vicia. Dod. Pempt. 321. lob. Ic. II. p. 75. (16) Vicia Legum. Pedunc. folitatiis erectis&c. R. Lugdb. 363. N. 6- Clymenum Eithynicum Siliqua" iïngulari Flore ninore. Boerh. Lugdb. li. p. 43. Cracca flor. alais &c. BUXB. Cent. III. p. jij. T. 4J. f. t.  DïADEÏ-PHIA. 209 de plat , langwerpig Eyrond, ruig, bevattende ©ngevaar zes Zaaden. (17) Vitfen met byna ongesteelde , byna drievoudige ,opgeregte Haauwen, zes Eyrondachtige Bladen en getande Stoppeltjes. Een Gewas , dat leggende op de Velden ir Provence gemeen is, jaarlyks voortkomende uit gevallen Zaad , maakt deeze Soort, die Wilde Boontjes heet by Do do Né us. De Steeltjes gyn cenbioemig op magere, driebloemig op vette Gronden: de Bloemen donkerpaarfch ; de Boontjes zwart en rond. Men vindt het fomtyds met viervoudige fpitie Blaadjes. (18) Vitfen met een opjlaande Steng en ongekiaauwierde Bladjleelen. De voorgaande Soort verbindt aan dit Geflagt de gewoone Tuinboonen of Boeren-Boonen, zogenaamd ; hoe zeer ook in Gel'talte van de Wikken verlchillende. Derzclver natuurlyke Groeiplaats f17) Vicia Legum, fub'fesf. ïubternis etedh Sec. Gouaw Monsp. 37Z. Vicia Petiolis mferior. rriphyllis &c. R. Lugdb. Sêj. Vicia Narbonenfis. Riv. Tetr. Vicia fylv. Fr. rotuncfo atto. C. B. Pin. 338. Boona fylv. f. Phaféins. DOD. Pempt, $16. Sylv. Graecorum Faba. Lob Ic. II. 5%. (18) Vicia Caule ere&o , Petiolis absque Cirrhis. Mat. Mcd. 3S3. GORT. Belg. 309. M. Clijf. 359. CouAN Monsp. 373. R. Lugdb. 366. Faba. C. B, Pin. 3;s. Boona f. Phafélus. DOD. Pempt. sn. Faba major recentiorum. Los. Ie. 11. 57- fi. fab* minor f. Equina. C. B. Pin. 33.• O II. Deel. X. Stuk. IV. AfDKEL. XVIII. Hoofdstuk. X'/rl. Vicia Narbonen/,!. Natbonfche. XVIII. Faba. Tuinboon,  2io Dubbelbroederige Kruide». IV. Afdeel. xviii. Hoofdstuk. Tienmannige. plaats is, volgens de waarneeming van den Heer Leeche, by de Kaspifcbe Zee, aan deGren» zen van Perfie, op Rusfifchen bodem,en in Egypte. Door geheel Europa worden zy in Tuinen en op Akkers jaarlyks geteeld. Men noemtze, volgens den Latynfchen naam , Faba, in 't Itaüaanfch Fava , in 't Franfch Feve , in 't Engelfch Beans of Garden - Beans , in 't Hoogduitfch Bonen. 't Gewas is iedereen bekend. Naar de hoedanigheid van den Grond fchieten zy hcoger op, of blyven laager ; gelyk die, welke men Veld of Paardeboonen noemt , daar door inzonderheid en door de kleinte der Vrugten onderfcheiden. Dat de Vleugels der Bloemen in 't midden een Fluweelachtige zwarte Vlak hebben, is kenbaar; zo wel als deaangenaameReuk der Bloemen, die echter, te fterk zynde, het Hoofd bezwaart; waar van het Spreekwoord, in de Boonen te zyn , afkomftig is. Onder de frifch en groen gepelde Boonen, die witachtig zyn, komen fomtyds roode voor; doch die Kleur is niet beftendig: want zodanigen, gezaaid, brengen dikwils wederom witte voor. Men twyfelt, of wel deeze Boonen de Faba der Oudeh,in 'tGriekfch Kuamos genaamd , zyn; alzo die rond waren: des fommigen meenen, dat zy of de Veldboonen , die men gemeenlyk Paarde- of Duiveboonen noemt , of de voorgaande Wilde Boontjes, daar mede bedoeld hebben. Hoe 't zy, de Boonen, inzonderheid ge-  DïADELPHIA. 211 gedroogd, leveren een zwaar Voedzel uit, dat in zwakke Menfchen Winden baart en benaauwd-' beden. Zeer jong en als nog ongeboren, zyn' zygemakkelyk verteerbaar en gezond. De Ve!d-S boonen (trekken tot gewoone Spyze der Hok-, duiven en tot Voeder voor de' Paarden. Het Meel der Boonen , zo wel als het gedsftilleerde Water der Bloemen, beeft zyne nuttigheid in de Geneeskunde. Wat het Zout belangt, dat men uit den Afch der verbrande Scoppelen trekt, dit komt nagenoeg met andere Loogzouten overeen. E R v u M. Linfen. Door een vyfdeeligen Kelk, van langte als de Bloem, onderfcheidt zig dir. Geflagt, waar in de gewoone Linfen begreepen zyn. Het bevat de zes volgende Soorten. (i) Linfen met byna tweebloemige Steeltjes en famengedrukt verhevenronde Zaaden. G Dit Gewas brengt de Linfen voort, die in 't Franfch onder den naam van Lentilles bekend zyn, in 't Engelfch Lentils genaamd. Het komt als een Onkruid op de Koornlanden voort in de Zuidelyke deelen van Europa, doch wordt ook (i) Ervum Pedunculis fubbifhtii &c. Cicer Ped. bifloris &c. H. Ups. 224. Mat. Mei 3S0. R. I/uzdb- 339. H. Cliff. 370. Lens vulgaris. C. B. Pi>u 3+S, Lens, DOD. Pempt,szS. LOR. 1c II. 74» O a II. DEKL. X. STUK. IV. iFDEEL.' XV11I. -JOOFDTOS. Desem, 'ria. T. Ervum Lens, ewiione.  m2 Dubbelbroederjge KruïdefïJ IV. Afdeel xviii. hoofd' stuk. TunmAti' Kige, II. Ervum tt' tra/permum.Vierzaadig. ook wel op Akkers gezaaid, 't Is een Kruidje met Klaauwieren , dac op zig zelf zelden hooger dan een Voet opfchiet, doch met behulp of fteunzel wel tot een Elle hoogte klimt. Ook valt het grooter en kleiner. De Blaadjes zyn zespaarig en het gelykt voorts naar de Wikken, maar heeft zeer kleine Haauwtjes, met twee of drie Zaadjes, ryp wordende geel van Kleur en van zodanige figuur,dat men de gefleepen Vergrootglaasjes , naar dezelven , Lenfen noemt. De Linfen zyn van ouds bekend als een zeer flegt Voedzel, dat echter naar den Grond,waar op zy geteeld worden , veel verfchilt. In Provence worden zy , zonder hinder, door het Gemeene Volk gegeten. Galenüs heeftze onder de oorzaaken van het Schurft, eene Volkziekte in Egypte zynde, geteld. Voor de Paarden zyn zy nadeelig bevonden. Men gebruikt, in Duitfchland , dikwils het Afkookzel om de Kinderpokjes uit te dry ven , en het is tegen Keelziekten aangepreezen. Het Meel der Zaaden maakt door oplegging Gezwellen ryp; gelyk het Boonen-Meel. Van Linfen, met Gerst gemengd, wordt een goede Koorngeest gedestilleerd (*). (a) Linfen met byna tweebloemige Steeltjes en vier Kogelronde Zaadjes. In (*) H4LL. Helv. ir.cboat. Tom. I. p. rsj. (i) Ervum Pedanc. iubbifloris, Sera. globofis quaternis. Pi  D I A D E L P H I li. &13 In de Koornlanden van ons Wereldsdecl komt deeze voor; een Zaaygewas, met een hoekig Stcngetje ,- de Blaadjes doorgaans tien: E de Bloemfteeltjes zeer dun, metéén, tweeën* fomtyds vier Bloempjes , die Bloedkleurig of, Violet zyn en de Haauwtjes fomtyds vyfzaadig. (3) Linfen met veelbloemige Steeltjes en Kogelronde dubbelde Zaaden. Van de Wilde Vitfen is deeze, die Kleine Krok genoemd wordt, niet alleen door de Geflagts ■ Kenmerken , maar ook door de kleine ruige Haauwtjes verfchillende. Zy groeit alom in de Koorn- en Bouwlanden , en komt ook, zo wel als die , in onze Provinciën voor. Aan de Biadfteelen is zy voorzien mee veele fmalle Blaadjes, en draagt doorgaans vier kleine blaauwachtig witte Bloempjes aan ieder Steeltje. De Haauwtjes zyn wel gemeenlyk twee , doch ook fomtyds drie-of zelfs vierzaadig. C4) Fl. Suec. 60S , 655. Gouan Monsp. 374. Vicia Segetum, Siliquis ilng. glabris. C. b. Pin. 34$. mobis. S. 2. t. 4. f. 16. r.1v. Tetr. 167. (3) Ervum Pedunc. multiftoris, Seminibas glabolïs binïïs gouan Monsp. 374. Cicer Ped. multifloris Sein. globolis. H. Cliff. 370. gort. Belg. 209. R. Lugdb. 389. vicia Segetum cum Siliquis p!u.rimis hitfutis. C. b. Pin. 34;. C:acca minor. tab. Ic. 507. Cracca: alterum genus. Doo. Pempt. 542. Atacus f. Cracca minima. Lob. Ie, ii. 7$, O 3 II. Peel. X, Sim. IV. FDEEL« xviii. OOFD" fUE. Dec&rx. ria. III. Ervum Ytrfutum. Ruige.  214 DÜBBELBROEDBB.IGE KaülDEN. IV. Ai'" tel. xvni. H'.ui'D5T17K.IV. Ervum Solor.icnfi. Fraalche. ] v. Monar.tbos. uiige. ( t vt. Erviiia. Eiven. 3 \ J l li £ CO Linfen met byna tweebloemige gebaarde Bloem-, de Bladjteeltjes ge/pitst metJtom~ pe Blaadjes. In 't vroege Voorjaar heefc men deeze zeer kleine Soort van Vitfen groeijende gevonden by het Paleis Chambord, dat door den Koning van Vrankryk aan den Marfchalk, Graaf van Saxen , tot zyn Verblyf gefchonken werdt, leggende in *c Landfchap Sologne of Neder - Orleanois, waar van de bynaam. Zy komt ook omltreeks Jarys en in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, m elders, voor. Den hoekigen Lathyrus komt ?y, volgens den Ridder, naby. (5) Linfen met eenbloemige Steeltjes. Onder 't Rusfifch Gebied in Afie groeit dee:e, die eens zo groot is als de gemeene Linfen in ftompcr Blaadjes heeft; de Haauwtjes met wee of drie witte Zaaden. (6) Linfen met de Vrugtbeginzels Golfswyze geplooid, de Bladen oneffen gevind. Dit (*) Ervum Ped. fubbifioris ariflatis 8cc GouAN Monsp. ix. Vicia Ped. uni-biflotisve &c. Guett. Stamp. I. p. 2!J. icia piacox veina minima Solonienlïs. Moris. BUs git. lift. ii. p. 63. vicia minima pracox Patifieniium. Tournf. >Jl. 397. (s) Ervum Ped. uniflotis. Vicia Pedunc. uniflotis, Foüo1 integerrimis. Hort. Ups. 219. Leus monanthos. Herm. tgdi. ?ffo. Kalm. AU. Sioekb 17+7. p. 60. (6) Ervum Germinibiis unuato• plicatis &c H.Ups.zz*. Mat.  D i a r> e l. p h i a. aif Dit Kruid in Vrankryk, Italië en de Levant, oatuurlyk groeijende, wordt van de Italiaanen Mocho genoemd , van de Spaanfchen Tervo, van de Franfchen Ers, in 't Nederduitfch Erven, volgens den Latynfchen naam Ervum of Erviiia. Men vindt het ook overvloedig in fommige Landen, gelyk by Bern, in Switzcrland , daar het, zo wel als de Linfen en Vitfen, gezaaid wordt. 't Is een klimmend Gewas , veel naar de laatstgemeld, n gelykende, doch zonder Klaauwieren of met zeer kleine puntjes aan 't ene der Blad lieden , die dertien en meer Eyrond* Blaadjes hebben. Het groeit, meteen Takkig* Steng , van een Voet tot een EUe hoog. Di Bloemfteeltjes hebben van twee tot vier han gende witte Bloempjes en de Haauwtjes drie o vier Zaaden. Sommigen willen dat het de Orobus der Ou den zou zyn, en hierom wordt het Meel de Zaaden geteld onder de Winkelmiddelen. Oo ftrekt het in fommige Landen tot Spyze, z< voor Menfchen als voor het Vee; maar de or verteerbaarheid van het Zaad, of Winderigheid maakt het voor beiden gevaarlyk. Het Met wordt fomtyds onder 'c Brood gemengd, in r de Mat. Wi- 36i. GOUAN Monsp. 374- Ervum IA}, penduü H. Cliff. 3 7°. Ervum. Cam. Epit. 21 j. Mochus f. Cic fativum. DOD. Pempt, $2*. Orobus receptus Herbarioiui LOB. /«. II. V- O 4 II. Deel. X, Stks. IV. /S.FIEEL. xviii. Hoofdstuk. Decandria. j r > 1 q I. et x.  IV. xvii] H >oi i STUK. Tiexmu »>gt. t. Clttr An tmum. Gewooni S1Ö DUBEEtEROEDERIGE KRUIDE ff. den van fchaarsheid der Graanen ; doch daar . van heefc men de Menfchen aan 't kwynenzien ■ raaken, zo wel als de Paarden, door 't gebruik va" 't Zaad. De Duiven eeten het, dat zonderling is, buiten hinder, en de Hoenders fterven "er van , door opfpanning van de Krop, naar men verhaalt. Ook worden van het Meel Koeken gemaakt, die men in de Zon laat droogen, en dan in Provence gebruikt om het Rundvee te meften. Cicer. Cicers. Een vyfdeelige Kelk van langte als de Bloem, met de vier bovenfte Slippen op de Vlag leggende , en een Ruitswys', gezwollen, tweezaadig Haauwtje ; maakt de onderfcheidende Kenmerken uit van dit Geflagt. Het bevat , volgens den Ridder, maar ééne 'Soort (i>,die Arietinum gebynaamd wordt , om dat de Zaaden veel naar een Rams-Kop zouden gelyken. Dios cori des noemde ze reeds Krios , dat het zelfde betekent, en men heeftze, vervolgens, Arietina geheten. In 't Pranfch noemt menze Pois Chiches of Chiches de Belier, ook wel 'Se/es; in 't Italiaanfch Ceei, in 't Engelfch Cicers, in 'c HoogduitfchSiZen. (f) Cictr FoKolis ferratis. Syft. Tut.J. I. Gen. s7S. p. ASs. Veg. xiii. p. SJ4. H. CJif. „o. H. Ups. 224. Mat.Mtd. ss9- Cicer fativum. C B. Pin. ,+7. cicer Arierimim. Dod. Ftrnpt. sis. Atietinum Djosc. Lob. Ie. ii. p. 71.  D i a d e l p h i a; 117 fem of Kichern, anders ook wel Sifer - Erbfen ^ by ons gemeenlyk Cicers of Sifers. Natuurlyk groeijen. zy , in de Zuidelyke deelen van Europa, onder 'c Koorn. 't Gewas heeft een opftaande, takkige Steng,; van een of twee Voeten hoog , met gevinde Bladen , wier Steelen gefchoord zyn door groote getande Stoppeltjes. De Vinblaadjes zyn gemeenlyk agtpaarig, met een oneffen Blaadje aan 't end ; Eyrond , met fpitfe Tandjes gezoomd. In de Oxels komen eenbloemige Steeltjes, met paarfche en fomtyds witte Bloempjes, in ruige Kelken vervat. Het Zaad is ook van verfchillende Kleur, rood, ros of zwart. De Cicers worden, zo wel als de Erven, die weleer Zaay-Cicers genoemd zyn geweest, op verfcheide plaatfen in ons VVereldsdeel, in. zonderheid in de Levant en Barbarie, aan de Kust van Afrika , alwaar zy een zeer gemeer Voedzel der Menfchen zyn , gezaaid. De Grie ken noemenze Erebinthos, de Spanjaarden, wan neer zy geroost zyn, Garvancos. Men eetzi niet alleen gekookt, maar ook raauw en groen doch 'er heeft eenige fcherpte en bitterheid i plaats, die ze voorveelen onaangenaam maakt Men plagtze, gelyk bekend is, dikwils tebran den, en dus tot vervalfching van de Koffy t gebruiken; waar van zy den Smaak, zo fom migen willen , het allerbest nabootzen. Het Ai kookzel is verzagtende en bevorderc de On lading > zo door Afgang als Wateren. De O 5 hee 11. deel. x, stuk, iv; iFDSEL. xnn. "Iqqfd" iTUK. DfCiSK- \ria. i > 1 s k  ai8 Dubbelbroederige Kruiden. IV. Afdeel xviii. Hoofdstuk. Tienmanr.ige. i. Glyeyrrbiza ecbinata. Gedoomd. heefc men'er een Sceenbreekende kragt aantoegefchreeven. De Geflagcen van Liparia, Cytifus, Geoffroya, Robinia, Colutea , reeds onder de Heefiers befchreeven zynde, komen wy toe dac van Glycvrrhi z a. Zoethout. Een Kelk met twee Lippen, de bovenfte in drieën gedeeld en een Eyrond famengedrukt Haauwtje, maakt dc byzondere Kenmerken uit. Het wordt in de drie volgende Soorten onderfcheiden- (i_) Zoethout met gedoomde Haauwtjes engeJloppelde Bladen ; het endelings Blaadje ongejleeld. In Apulie, op den Berg Gargano, als ook in Woeftynen van Tartarie, heeft men deeze ge. vonden, die van haare ruige of gedoomde Zaadhoofdjes den bynaam heefc. In dccze zyn de Haauwtjes, zo wel als de Bloempjes , tropswyze aan 't end der Stengetjes vergaard. Zy heeft de Wortels ook lang en fliertig, geelachcig van Kleur, zoet en eenigszins wrang van Smaak , byna van de zelfde hoedanigheid, als die van 't (i) Glyzyrrbiza Legum. echinatis , Fol. Stipulatis &c. Sy/l. Nat. xii. Gen. 882. p. 49C. Veg. xiii. p, 557. R. lugdb. }sS. h. Ups. 230. GOUAN Monsp. 376. Glycyrrhiza Zzpite echinato. C. B. Pin. 35a. Dulcis Radix. CAM. Epit. ti3. Glyc. veia D'oscoridis. Dod. Ptmpt. 341.  D i a d e l p h i A. 3io 't gemeene Zoethout. Van deeze, die aan os cor i de s bekend was, is de Griekfche naam' Glycyrrhiza. dat Zoete Wortel betekent, af-f komftig. De Bladen zyn gevind, en hebbenden' gemeenen Bladfteel gezoomd, de Blaadjes Lan-fl cetvormig Eyrond , met Degenvormige Stoppeltjes. (2) Zoethout met gladde Haauwtjes ; geen Stoppeltjes, het endelings Blaadjegejteeld. Dus onderfcheidt zig duidelyk de Plant van het Gemeene Zoethout, die van de gladheid der Haauwjes den bynaam heeft. In 't wilde groeit zy in de Zuidelyke deelen van Europa , wordende by ons en elders, in menigte, om de Wortels, voortgeteeld. De Vinblaadjes zyn Eyrond; de Bloem- en Vrugt-Aairen langwerpig en niet digt getropt. De dunne lange voortkruipende Wortelen, die naauwlyks uit te roeijen zyn , van buiter bruin, vanbinnen geelachtig, maaken groenoi gedroogd een voornaam Borstmiddel uit. Men noemtze in 't Latyn Liquiritia, in 't Engelfcl: Liquorice, in 'c Fianfch Reglisfe. Zy ftrekken. zo wel als het verdikte Sap of Af kookzel, Dro\ van Zoethout genaamd , in veele vennengingei e: (i) Glycyrrhiza Leg. glabiis , Stipulis nullis. Mat. Me, 362. H. Ciiff. 490. r. Lugdb. 386. GOUAN Monsp. 37 Glyc. Siliq. & Germanica. C, B. Pin. 3S*. Glyc. vulgari DoD. Pempt. 341. II. DSCIn X, STUKi IV. lFDSEL| XVIII. lOOFD- rug. Decan. ria. II. " jlycyrrhi. ia gUbra. Gladde. 1 l 1  IV. 'Afdeel, xviii. Hoofdstuk. Tienmannige. iii. Glycyrrhiza hirfuta.Ruige, ] $ *It.d. J V. STUK, J OJ. 518. t VI VIII. Coronilla Securiiaca. Bylzaadig. 220 Dübbelbroederige Kruiden. en bereidingen, tot verzagting der fcberpe Vogten, in het Nierenwee en Graveel: doch het menigvuldig gebruik verflapt de Maag,beneemt de Eetlust en maakt vergaaringen van Slym , die hinderlyk zyn, in de Ingewanden. (3) Zoethout met ruige Haauwtjes : het endelings Blaadje gejleeld. Deeze, die zeer ruige Haauwtjes heeft, is m de Levanc door den vermaarden Kruidkenner Tournefort waargenomen. In Arabie zag Forskaohl een Zoethout-Gewas, met gedoomde Stengen en Takken, dat aldaar door ie Benjaanen uit Indie was gebragt en in Tuilen gekweekt werdt. Coronilla. Kroonkruid. De Kenmerken van dit Geflagt zyn reeds op;egeven toen ik de zeven eerfte Soorten, die leeiteng zyn , befchreef *. Het heeft de Vlajr ort; de Kelk is tweelippig met de Bovenlip ia ^ee, de Onderlip jD drie Tandjes gedeeld • het ;aauwtje als uit Leedjes beftaande. De vier »gende Soorten zyn nog daar in begreepen. (8) Kroonkruid met de Haauwtjes Zwaardvormig en veele Finblaadjes. Het rs) Glycyrrhiza Leg. hirfutis &c. R. r.ugdb W Qh~ ■ent. Siliquis hirfurisfirnis. TorjRNF. Infi. Cor. z6' ! %)C,r,niUa Hetbacea , • Leg. Falcato - Gladiatis &c. H. Cliff.  DlADEtPHIA. 221 Het Zaad van deeze gelykt veel naar het Yzer van een Byl, en daar van heeft het Kruid den naam, wordende in 't Engelfch deswegen E Axjeed of Axwurt geheten- Men zou het, in * 'c Neerduitfch, Bylkruid kunnen noemen. De ( Steng, die een Elle hoog opfchiet, is hol: de Bladfteelen hebben wederzyds van negen tot elf Vinblaadjes, die ftomp Eyrond zyn, en de Bloemfteelen , die de Bloemen in Kroontjes draagen, zyn langer dan de Bladen. Het groeit in Spanje onder 't Koorn. (9) Kroonkruid met opjiaande Spilronde dikke menigvuldige Haauwtjes, en veele gladde Vinblaadjes. Naar de Kleur der Bloemen, die in de voorgaande Soort geel is , hier fraay bont, heeft deeze den bynaam. ByCLusios wordt zy een ander flag van Bylkruid geheten. De Heer H aller verzekert, dat zy het zo berugte Sainfoin der Franfchen is, 't welk als een zeer goed Voed Cliff. 363. R. Lugdb. 386. Gouan Monsp. 373. Securidaca lutea major. C. B. Pin. 398. Hedyfirum primum. dod Pompt. 54s. Hed. f, Securidaca m3jor. LOB. Ie. II. 76. Se> curidaca. TOURNF. Infl. T. 224. (9) Coronilla Herbacea Legum. ere&is teretibus torofis Iiumerolïs &c. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. 386. GoUAN Monsp, 378. Secutid. Dumetotum major Flore vario. C. B. Pin 349. Securidaca altera. Clus. Pann. Hedyfarum put pureum. Tab. p. 516. Coronilla Caule brachiato 8cc. HALL Helv. inehoat. I, i«8. GAME. Prov. Ic. 25- 11. Deel. X, Stuk. iv; .cdeeL. XVIII, . tOOFD- rvK. Decan• ria. ix. Coronilla jaria. Bontbloenig.  IV. Afdee XVII] HooFt STUK. Tienmi "•ge. X. Coronilla Cretica. Kandiaich, 2i2 Dubbelbroederïge Kruiden. ^Voedzel voor het Vee is aangepreezen, doch _ 'moeieJyk voort te teelen, om dat men 'er niet ■ gemakkelyk Zaad van wint. Sommigen hebben Mit verward met het Kruid, dat Esparfette ge" noemd wordt (*), 't welk ik vervolgens zal befchryven. Hec groeit overvloedig in de Koornlanden van Ooftenryk en Bohème, Vrankryk, Switzerland en de Zuidelyke deelen van Europa. Het heeft uitgebreide Stengen, die Takkig gearmd zyn, van een Elle en langer; de Bladfteelen bezet met Eyronde Blaadjes van tien of meerpaarenen regteBloemfteelen, die met omtrent twintig Bloempjes zyn gekroond. De Kelk is kort, de Vlag paarfch, de Kiel bleek meteen zwart Snuitje; de Vleugels zyn Vleefchkleurig, de Haauwtjes lang met Leedjes, ieder een Rolrond Zaadje bevattende. (10) Kroonkruid met vyf opjiamde, Spilronde, gewrichte Haauwtjes en elf Vinblaadjes. Deeze , op Kandia door T o u r n e f o r Tgevonden, verfchilt van de voorgaande meest door het {*) Zie 't Werk over de Nleawi VPyze van Landbouwin, IV. Stuk, hladz. 132. alwaar, het gene men Gezond Hoo? noemt , zekerlyk Salnfoin zal zyn. (10) Coronilla Herbacea Legurninibus quinis ereöis &c. Lugdb. 387. jACf ruggelings omgekromd heefc, gelyk uit de Af- Uensp. 379. H. Cliff. J6A. R. Lugdb. 38j. gokt. Belg. !o. Omithopodium majus et minus. C. B. Pin. 3;o. 3,. rnith. Ra.!ice tuberculis nodofa. Ibid. Dod. Pempt. j+4. 8b. lc. II. 81. Tournf. Infl. 400. T. 224. (z) Ornitbopus Fol. pinn. Leg. recurv. compr. rugofis&c. r. Cliff R. Lugdb. Gouan Monsp. 379. Ornithopodio affirmrfc» Scorpioides. C. b. Pin. 5so. Scorpioides Legumi)fa. Lob. Ie. 11. 9S.  D l A D E L P II 1 &m fis5 Afbeelding by Lob el blykt. Het Kruid is Wollig en heeft de Blaadjes ongefteeld , de Bloenifteeltjes kort, doorgaans rnet twee geele Bloempjes. Co) Vogelpoot met drievoudige byna ongeJleeU de Blaadjes, het endelingfe grootst. Deeze, in de Zuidelyke deelen van Europa onder 't Koorn menigvuldig voorkomende, isby fommige Ouden Scorpioides, by anderen Telephium genoemd geweest. De eene benaaming heefc van de Zaadhuisjes, die als een ScorpioenScaart omgekromd zyn, de andere van de Bladen, naar die van 'c Porfelein gelykende, haaren oïrfprong. De Steng is opgeregt, met breede Stoppeltjes en naakte Bloemfteeltjes, veeltyds vierbloemig. Ook beeft het veele enkelde Blaadjes. f4) Vogelpoot met viervoudige Blaadjes en eenzaame Bloemen. Op Jamaika is deeze door Sloane waargenomen , en Vierblad getyteld, met geele Bloemen. (5) Ornithopus Fo!. teinstis fubfesfilibus &c. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. GouAN Mor.sp. 379. Scorpioides Portulacae folio. C. B. Pin. 287. RlV. Tetr. z\ó. Scorpioides Matthiolii Dod. Pempt. 71. Scorpioides Sc Telephium Anguillara; an Tel. Crateva?. lOB. 1c. 391. (4) Omithopus Fol. quaternatis, Flor. folitariis. Am. Ac ai. V. p. 402. Quadrifolium ereetum Fl. luteo. Sloan. Jam, 74. Hijl. I. p. 18«. T. utf. f. 3. P II. Deel. X, Stuk. IV; Afdeel,' xviii. Hoofdstuk. lil. OrnHhopüi Scorpioides. Driebladig. iv. Quadrlïbylla.Pierbladig,  aaó Dubbelbroederice Kruiden. IV. Afdeel, xviu. Hoofdstuk. Tienmainige, I. Hippocrepis mijlliauofa.Eenhaauwig.11. JHultiJiBquofa.VeelhaauW«g.111. Comofa. Gekroond. men. In Geftalte va-fchilt zy grootelyks van de anderen, hebben ook een regte ronde Haauw. Men heefeze echter niet nader tot eenig ander Geflagt kunnen t'huis brengen. Hippocrepis. Hoefyzer. Een plat Haauwtje,dat aan de eene zyde verfcheide diepe uitrandingen heeft, en dus als uit verfcheide Hoefyzertjes van Paarden fchynt te beftaan, maakt het Kenmerk en de benaaming van dit Geflagt, waar in deeze drie Soorten zyn begreepen. (1) Hoefyzer met ongefieelde, eenzaame regte Haauwtjes, (2) Hoefyzer met gejleelde getrepte ronde Haauwtjes , die aan den eenen rand gekwabd zyn, (3) Hoefyzer met gejteelde getrapte Boogswy- ze (z) Hippocrepis Legum. fesfilibus folit. retkh. Syft. Nat. XII. Gen. 83$. p. 492. Ver, XIII. p. 558. H. Cliff. Ups. 8,. Lugdb. 384. GoiMN Mon:p. 380. Gbon. Oriënt. 229. Ferrum Equinum Siüqua iïngulari. C. B. Pin. 349. Ferrum Equinum. Don. Pcmpt. 545. Lob. Ie. II. 94. (2) Hippocrepis Leg. t/edunculatis confertis circularibus 8cc. H. Clifi. Ups. &c. Ferrum Eq. Siliqua multipüci. C. B. Pin. 345. Ferr. Eq. alt. polyceration. COL, Ecpbr. i. t. 300. (3) Hippocrepis Leg. Ped. confert.arcuatis, Stc. K, Lugdb. 384. &c. Fetrurn Eq. Germ. Siliquis in iummitate. c. E. Pin. 345. Fe.-rum Eq. comoliim f. Capitatum. COL. Ecpbr. i. p, 30a. t. 301,  13IAJDELPHIA» 22j ze Haauwtjes , aa» dra buitenjlen rand uitgegulpt. -Zy verfchillen weezentlyk, doch groeijei onder malkander op drooge Krytachtige Gron den j in de Zuidelyke deelen van Europa ,wor dende in 't Italiaanfch Sferro Cavallo , in 't Franfct Fer a Cheval geheten. Die betreft voornaame lyk de eerde , die ook in de Levant is waargenomen ; terwyl de middelde ook in Oostindie en de laatlte zelfs in Duitfchland en Groot Brittannie groeit. Deeze is een overblyvend Kruid, daar de anderen jaarlyks vergaan. Allen komen zy in Gefcalte overeen , gelykende naai de Wikken , met gevinde Blaadjes en naauwlyks meer dan een Voet hoogte. Columna heeft deeze drie Soorten onderfcheidelyk afgebeeld. Scorpïurus. Scorpioenftaart. Hier is de Haauw byna als de Staart van eer Sccroioen omgedraaid , Spilrond, met Bandet getekend. Vier Soorten worden aldus bepaald. (i) Scorpioen-Staart met eenbloemige Steeltjes; de Haauwtjes overal met Jlompe Schubben bekleed hebbende. OJ (i) Scorpiurus Pedunc. uniflotis 8cc. Syfl, Nat. XII. Gen 8SS. p. 492- Veg. XIII. p. $58. Scorpioides Sih'cj'ia crasfi Boëlii. Tournf. Injl. 402. T. 125. Scorpioides Bupleuri folio &C. MORJS. Hij. 11. S. z. T, II, f. 5. P 2 II. Dssl-X. Stuk. IV; Afdeelt xviu. HOOFOT 1 STUK. ■ Decati' iriax 1 ï.' Scorpiurut Vermicula* ta. Wormachtig.  128 DuEEElbr0eder i GE KRUIDEN.' IV. Afdeel. xviu. Hoofdstuk.11. Scorpiurus Muricata. Gedoomd, UI. Sulcata. Gefhufd. iv. Subviihfa. Rmg.cii- (2) Scorpioen • Staart met tweebl. Steeltjes; de Haauwtjes uitwaards ftomp gedoomd. (3) Scorpioen - Staart met byna driebl. Steeltjes ; de Haauwtjes uitwaards met afgezonderde fpitfe Doornen. (4) Scorpioen - Staart met byna vierbl. Steeltjes ; de Haauwtjes uitwaards met getropte fpitfe Doornen. Alle deeze, in de Zuidelyke deelen van Europa voorkomende; verfchillen weinig meer dan hier gemeld is, hebbende allen Lancetvormige Wortelbiaden, gelyk die van het Haazen - Oor , ongebladerde Bloemfteelen van een half Voet hoog en de Zaadhuisjes digcer of ruimer gedraaid , fomtyds naar Rupfen gelykende ; weshalve de Franfchen het Kruid la Clienille noemen, de Duitfchers Raupen-Kraut. Misfchien zyn zy allen uit eene zelfde Plant gefprooten. JE schynomene. Schaamkruid. Van dit Geflagt, welks Kenmerken een twee- lip- (1) Scorpiurus Ped. bifloris &c. moris. uts. f. 4. (Si Scorpiurus Ped. fubtrifloris &c. H. Cliff. 364. Tipt. 233. r. Lugdb. 383. GouAN Monsp. 381. Scorpioides Bupleuri folio. C. b. Pin. 2S7. Scorpioides prius. DOD. Ptntpt. 71. Lob. Ic. 457. (*) Scorpiurus Ped. fubquadrifloris Jcc. GOUAN Monsp. gSl. MORIS. uts. f. z.  DïADELPHIA. 229 Ijppige Kelk zyn, en een Haauw, die uit geknotte eenzaadige Leedjes beftaat ; de twee eerfte Soorten onder de Boomen befchreeven hebbende*, plaats ik hier de volgende. (3_) Schaamkruid met een ruuwe Steng, de Leedjes der Haauwen in H midden ruuw. (4) Schaamkruid met een ftekelige Steng, de Leedjes der Haauwen half Hartvormig; gefpitjle Blaadjes en kanthaairige Blikjes. (5) Schaamkruid met een gladde Steng,Jlompe Blaadjes, de Haauwen aan d'eene zyde dik, rond en Jlomp. Van deeze drie is het middelde op Jamaika waargenomen , de beide anderen in Ooftindie. Het laatfte wordt Gajate-Struik genoemd, als een Boompje of Heeftertje zynde , met lange Rysachtige Takken , de Bladfteelen met menigvuldige Vinblaadjes als der Tamarinden; de Bloe- (3) AZfchynomne Caule Herbaceo fcabro &c. H. Cliff, 3S5. Ups. 233. Fl. Zeyl. 298. r. Lugdb. 384. Mimofi non Spinofa major Zeylanica. Bbeïn Cent. fu T. $2. R&J mji. 98i. (4) JEfchyr.omene Caule Herbaceo hispido &c. Hedyft' rum Caule hitfuto Mimofa: foliis alaris. Sloan. Jam. 74, HUI. I. p. iSö. T. ïu. f. 3. AU. Petr. 1763. p. 321 T. 12. (5; vZfcbyncmenc Caule Herb. lacvi 8cc. R. Lugdh. 33c, Gajatus. Rumph. Amb. IV. p. 64. T. 24. Neli - Tali. Hart Mal. IX. p. 31. T. IS. BUBM. Fl. Ind. p. 170. P3 II, DEEL. X. STOB, IV. Afdeel XVIII. [lüOFD' STUK. ♦ II. D. III. ST. bl. 183III.jEfcbyntmene aspf >r. ruuw. ' iv. Amerieanat Ameriiwanfeh.V. Indica. Ooftin. difch.  «30 DlTBBELBROED ERI GE KUUIDIK» IV, Afdeel, xvin. HOOFD» STUK. Tienmannige. vr. JE/cbyno mene Ses ban. Egyptiich, vil Pumila. Zeer klein. Bloemen naar Boonen Bioesfem gelykende, drie of vier by elkander; de Haauwtjes lang, fmal en bleek, een half Voet lang, een Scroohalm breed, aan de zyden met zwarte Streepjes en Stippen getekend, Zaadjes als van Fenegriek bevattende. (6) Schaamkruid met een gladde Steng, Rolronde gelyke Haauwen en Jlompe Blaadjes. Tot Haagen wordt deeze Soort, onder den naam van Sesban , in Egypte veel gebruikt, cn ftaat fierlyk , zo Forsk aohl getuigt, dienende vervolgens tot Brandftof. In een Jaar tyds bereikt de Steng vier Ellen hoogte cn de dikte van een Arm, zynde de Takken, na drie Jaaren verloops , tot Talbout bekwaam. Het draagt gcele Bloemen en Haauwen van meer dan een Voet langte. Op Ceylon is dit Gewas ook waargenomen. (7) Schaamkruid met een gladde Steng , de Haauwen aan de eene zyde Zaagtandige in St midden ruuw; en gcfpitjle Blaadjes. Deeze heeft ookhaare Groeiplaats in Oostindie. ' (6) vZ/cbyMmine Caule Herb. lui &c. Enierus Siliquis duabus longisüaiis. BUKM. Zeyl. 93. T. 41. Galega /Egyptiaca Siliq. Arriculatis. C. B. Pin. 352. Scshan, ALP. *£gypt. tl. T. 82. BUKM. Fl. Ind. p. 170. (7) jE/cbyntmene Cauie Httb, la>vi &c. Hedyfarum annuum minus Zeyl. Mimofi: foliis. Fl. Zeyl. 551. NotiTodda- Vaddi. Hert. Mal. IX. T. io. Bubm. FL ind. p, 170.  D i A d e d ? h I A. ' 231 die. 't Is een Plantje van een half Voet hoog, onder Takkig; de Bladen gevind hebbende met Lancetvormige fmalle Blaadjes. K Hedvsarum. Haanekop. d Denaam, Hedyfarum, fchynt het allernaafte van een zoeten Reuk afgeleid te kunnen worden, welken fommige Soorten van dit Geflagt hebben zouden. De Zaadhuisjes zweemen in veelen meer of min naar Haanekammen, niet minder dan zulks in 't Kruid van dien naam, hiervoor befchreeven, ten opzigt van de Blikjes plaats heeft*, en dewylzy veelal in Hoofd-. jes zyn vergaard, hebben 'er de Duitfchers den! naam van Haanekop , dien ik hier van hun overneem , aan gegeven. Deeze Zaadhuisjes maaken Haauwtjes Bit, van één of verfcheide éénzaadige Leedjes. Ook is de Kiel overdwars ftomp ; gelyk ik gemeld heb in de befchryving der Heefterige Soorten f. Voorts zyn dezelven in Kruiden met enkelde , twee-of drievoudige, en met veelvoudige of gevinde Bladen, agtervoïgelyk onderfcheiden. Thans komen hier de volgende in aanmerking, (a) Haanekop met enkelde Lancetvormige fpit . -f' (2) Htdyfarüm Fol. fimpl. Lanceol. acutis. Örnithop. Ma derasp. Bupleuri folio. PET. Gaz. 18, T. 11. f. 12. Scor pioides Madeiasp. Gram. Leucanthemi foliis. Pluk. Amalti, T. 443- f- 4- BUBM. Fl. Ind. p. 163. P 4 II, Deel. X-, Stuk, IV. FPEELi XVIII. OOFDs :vs. Decan* ■ia. * zie 't x. Stuk, >1. 4s0. t V. ST. bl. sn- ir. [Jedyfartua '■ Bupleuri- folium. Haazcnouïig.  232 DUBBELBROEöERIGE KrüIDEK. IV. A i-deel, xviii. Hoofdstuk* ui. Htdyfarun Hammularïftlium.Wigbladig IV. JMtiniliferam. Gekraald. V. StyracifoHam. Rondbladig- VI. Htniforme. Nierachtig vii. Strorium. Zaflerig. Je Bladen, de Steng ongedoarnd,en rappU ge Stoppeltjes. C3) Haanekop met enkelde Wigvormige Bladen. (4) Haanekop met enkelde ronde Bladen, de Haauwtjes Kettingvormig , uit ronde Leedjes beftaande. (5) Haanekop met enkelde Hartvormig ronde. Jlompe, van boven gladde Bladen, die van tnderen Wollig zyn. (6) Haanekop met enkelde Nierachtige Bladen en ronde Stengen. Dus ondeifcheidt men deeze vyf Ooftindifche Soorten , welke in de figuur der Bladen vry veel overeenkomst hebben , uirgenomen de eerfte, in welke zy naar het Haazen- Oor gelyken. Die, welke de Bladen aTs van de Sty« rax heeft, is Heefterig en Wollig ; de anderen zyn altemaal laage Kruidjes en 'meest gladbladig of ongehaaird. (7) Haanekop met enkelde Nierachtige uitgerande Bladen en eene driekantige Steng. Hier (3; Hidyfarum Fol. fimpl. Cuneiformibus. Fl. 2Tcfl. 333, Onobr. Mad. Nummulariae foli» , Ornithopodii Siliquis. Pet. Gaz. 41. r. z«. f. 4. (4) Bcdyfaram Fol. Umpl. orbiculatis, leg. Moniliformibus. Mant. 102. EX'rm. Fl. lr.i. p. I6g. t. 52. f. 3. ($) Hidyfarum Fol. fimpl. Cotdato - orbiculatis &c. (6) Hidyfarum Fol. fimpl. Reniformibus Caule tereti. Burm. Fl. Ind. p. 164. t. $2. f. i. (7) Htdyfarum Fol. fimpl. Remform. emarginatjs, Csule tïï-  DlADBtïH-IA. 233 Hier wil de Ridder, wegens de Haauwtjes, dat Indifch Kruidje betrokken hebben, 't welk de Heer N. L. Burmannus eenbladige Gly-1 cine getyteld hadt. Hetzelve, aan de Kuft vans Koromandel verzameld , werdt aldaar Rotten-„ Oor genoemd van de Ingezetenen, wegens de gedaante der Bladen, door welke het veel gelykt naar de voorgaande Soort, wier Haauwtjes uit veele Leedjes famengewricht zyn. Dit heeft, volgens LtNN^us,de Haauwtjes tweeledig, volgens Burmannus eenzaadig; de Bladen gevlakt en Rankig windende Stengetjes (*). (9) Haanekop met enkelde Eyronde Jlompe Bladen. (10) Haanekop met enkelde Eyronde gekartelde Bladen;de Haauwtjes bedekt door gewelfde rappige Blikjes. (11) Haanekop met enkelde Lancetvormïg Hart- ttiquetto. Mant. 270. Glycine monophyllos. Eürm. Fl, Ind. iöi. T. 50. f. 2. Lens Maderasp. Nuirim. folio, rsx Gaz. T. 31. f. 1. (*) De agtfte Soort is onder de Heefters bcfchreeven, (pj Hedyfarum lol. fimpl. ovatis obtufis. H. Cliff. +4.9, Ups. 233. Fl. Zeyl. 290. R. Litgdb. 3SS.Hed humiie Capp folio maculato. DILL. Elth. 170. T. 141. f. i«i. rio; ïledyfuram Fol. fimpl, ovatis ferrulatis&c. Mant. 270 Lens Maderasp. Elatines folio. Petiv. Gaz. T. 30. f. ii. (li) Uedyfarum Fol. fimpl. Cordato • Lanceolatis &c. Fl Zeyl- 287. Genifta atticalata rcpens, &c. BURM. Zeyl. 104, T.49.f. I. P 5 11. ds.es,. X. Stuk. IV. iFDEEL. XVIII. IOOFD« TUK. Decanria. XX. Hedtfirum *na:u ai'im. Gevlakt. X. Latebrofum. Schuilhok» kig. XL Vtginale, Scheedig.  234 Dübbeluroederice Krdiden. 1V' 'Afdeel* xvm. Hoofdstuk. xv.. fledyfarum trl/juetrum. Driekantig- * ii. D. v St.bl. 527 XIV. Diphytlum Tweebladig.ïl. LXV. Fig. Hartvormige Bladen, eenvoudig gejleeld en Scheedachtige ^Stoppeltjes, Cio) Haanekop met enkelde langwerpige Bladen , gewiekte Bladfteelen en driekantige Takken. De reden der Bynaatrrn, van de drie laatften, blykt uit de hepaalirgen der Soorten ge» ooegzaam. Ook onderfeheiden zig dezelven door de Bladen, die in de eerfte gevlakt zyn en als der Kapperen; terwyl de tweede dezelven byna als van Muur of liever als van Blaauwbesfen heeft 5 de derde eenigszins naar die van Porfelein, de vierde naar Oranje-Eladen gelykende. Dee?e laatfte fchynt onder de BergBoontjes door Rumphius geteld te zyn. Allen groeijen zy , zo wel als het Pynappelige , dat ik onder den naam van Ceylonfch reeds befchreeven heb *, in Ooftindie. (14) Haanekop met tweevoudige gejleelde Bladen en dubbelde Eyronde gefpitjle ongedeelde Blikjes. De (12) Hedyfarum Fol, fimpl. oblongis &c. Onobr. Zeyl. monoph. Buhm. Zeyl. 176. T. si. Bubm. Fl. lr.d. T. 52. f. z. ïhafeolus momanus ieptimus. Rumph. Amb. VI. p. 1*6. (li) Hedvfcrum Fol. binatis petiolatis &c. Fl. Zeyl, 291. Hed. minus dipbyllum &c. Sloan. Jam. 73. HUI. I. p. 18j. RaJ. Suppl. 4J8. Onobryihis Madeta;p. diphyllos PLUK. Alm, 270. T. 24*. f. 6. & T. 102. f. 1. Nelam-Ma- ' li.  Dl A d e l p h i a. 23« De tweebladigheid onderfcheidt deeze Soort, een hurkend of leggend Plantje , dat in de beide Indien, doch met eenige verandering, voorkomt, gelyk Plu ken et 'er ook twee aanmerkelyke verfchillcnde van Malabar heeft ten opzigt van de Blaadjes, die in de eene Ey roodachtig fpits, byna gelyk inde Ceylonfcht van den Heer J. Burmannus, doch onge 'fteeld ; in de andere , welke hy de klemio noemt, geheel Lancetvormïg en zeer fmalzyn Met deeze laatfte komen de Blaadjes overeei van dat Kaapfe, waar van ik hier de Afbee ding in Fig. 2 , op Plaat LXV, om die re den, mededeel. ■ Hetzelve heeft ronde Stengetjes en Takjes waar aan , uit de hoeken, lange Bladfteeltje voortkomen , met twee zeer fmalle endeling fpitfe Blaadjes. Zy zyn gefchoord door twe puntige Stoppeltjes. Naar 't end toe zyn c Takjes bekleed met dubbelde ovaale Blikjes die een zonderling byhangzeltje hebben, wa; van ik nergens melding gemaakt vind. Tu fchen deeze Blikjes zyn de Bloempjes verva en zy geeven vervolgens de Zaadhuisjes uil die ,uic verfcheide rondachtige ruige of fteke «e Leedjes famengevoegd, de zogenaamde Haam tjes uitmaaken. In het Ceylonfche van geda ü Hort. MM. IX. P. i6i- T. «*. f3. Hed. bifolium Fol vatisücc BoRM.^.ni- T. 50, f.,. *»«.«•'»»•» II, DEEU, X, STUK. Afdeel. XVIII. hoofdstuk. 1 dria, 1 » s s e e 9 ir s- * i- 9" S- sn O" 5.  IV. Afdeel, xviu. Hoofdstuk, Tienman uiie. xx'x. Hei f .rnm Jun.eum. Bicsachtig. xxx. Vi-laceum. Violet. i. ] C ■ tt 236" Dmbbeleroederigk Kruiden. ten Hoogleeraar , fchynen de Leedjes van elkander afgezonderd voor te komen. De joDge Heer maakt van één enkeld Kaapfch Hedyfarum gewag, dat zyn Ed. Capenfe tytelt, met drievoudige Wigvormige uitgerande Bladen en eenzaadige gladde Haauwtjes (*). (29) Haanekop met drievoudige Lancetvormige Bladen, eenledige Ruitachtige Haauwtjes, en byna gekroonde zydelingfe BloemJleeltjes. Dit Eiesachrige, wegens't Gewas, niet wegens de Bladen , dus genaamd , uit Indie afkomftig , was van Zaad , dat de .Hoogleeraar D. van Roijen overgezonden hadt, in de üpfa'fche Tuin geteeld. Het fchynt ook zyne Groeiplaats te hebben in Siberië. Naar 't vol?ende gelykt het zeer, doch heeft de Kroontjes ïorter dan de Bladen, de Bloemen wit. C30J Haanekop met drievoudige Eyronde Bladen, tweevoudige Bloemen en naakte geaderde Ruitachtig gewrichte Haauwtjes. (30 (*) Vhr. Cap. Prodr. p. 22. » f291 Hcd./arum Fol. termtis Lanceolat's Sec. LlNK. Tiee. t. 4. Hed. tnphyll. Flosc. albis polyanthos. Aym.R;:h. I. 154. Cytifus faxatilii Melilori folio &c. ld. ibid N.2gr. (joj Hed farum Fol. ternatis ovatis , Flor. geminaris Sec. BON. Virg. -n. p. 108. Melilotus Flore violaceo odoie reislo. Clayt. N. ioj.  D I A P E L P H I &♦ S37 (31J Haanekop met drievoudige Liniaal • Lancetvormige Blaadjes, gepluimde Bloemenen Ruitachtige Haauwtjes. I s (3a) Haanekop met drievoudige Bladen, een naakte Bloemjleel en gebladerde hoekige Steng. \ (33_) Haanekop met drievoudige ftomp Hartvormige Bladen, leggende Stengen en zy--> delingje Tros/en. 1 Virginie heefc deeze vier Soorten uitgeleverd, waar van de eerfte de Bloemen Violet, de bei-! de volgenden paarfch en de laatfte dezelven rood en wit bont heeft, 't Gewas, voor 't overige , is door de bepaalingen genoegzaam onderfcheiden. Uit Japan heb ik een gedroogde Plant bekomen, die naar het Gepluimde veel gelykt, doch de Bladen zo fmal niet heeft en weinig minder lange Steelen dan het Naaktbloemige. Het Kruipende was uit Ceylonfche Zaaden , welken de Amfterdamfe Hoogleeraar C o m me- L Y N (31) Hedyfarum Fol. tern. Lineari - Lanceolatis 8cc. Gron. uts. Onobtychis Mariana triphylla &c. Pluk. Mant, 140. T. 432. f- 6. (ja) Hedyfarum Fol. tetn., Scapo Flotifero nudo. Gkon. Virg. II. 107. Hed. Caule Florifero nudo longisiïmo, Gbon, Virg. I. «6. (33) Hedyfarum Fol. tetn. obcordatis &c. Hed. Caul procumbente. gron. Mi. Trifolium procumb. Ttifolii Engifeti folio. Dill. Elth. 172. T. 142. f. l9> lh Deel. X. stuk. IV. LFDEELt XVIII. [OOFD- ■ TOK. XXXI. ledyfarum P„nieulaum. Jepluiind. XXXII. Nudiflo- Naaktiloemig. XXXIII. Keoens. ttuipend.  IV, Afdeel. xviu. Hoofdstuk. Tienmanuige. xxxiv. Hedyfarun bamatum. Haakig. xxxv. Triflorum. Driebloemig. xxxvi. Harbatum. Gebaard. 1 133 DubBElbroederice Kkijidbn. lyn overgezonden hadt, in de Ekhamfe Tuin geteeld. Het Loof geleek veel naar dat van Aardbezie - Klaver. Dit vondt men ook in JS'oordAmerika met Houtige Stengetjes, gladde Bladen en geaairde Bloemfteelcjes, hebbende een kort gefpitst famengedrukt Haauwtje, waar in een enkel Zaad. ("34) Haanekop met drievoudige geaderde naakte Bladen, ongedeelde Aairen en tweezaadige Haauwtjes, die gedekt zyn,hebbende een Haakige punt. Dit naar een Lotus gelykend Plantje, dat zo wel in Oosr- als in Westindie groeit, heefc geele Bloemen en komt zo wel glad als ruig en Lymerig voor. (35) Haanekop met drievoudige Jlomp Hartvormige Bladen, leggende Stengen 'endrie eenbloemige Steeltjes by elkander. (36) "Haanekop met drievoudige Bladen, lange eenigermaate Takkige Tros/en,geboogen Haauwen en Haairige Kelken. (37) (34) Bedyfarum Fol. tern. nervoil. nudi's Sec. Trifol. irocumb. Zeyl. hirfiimm. Burm. Zeyl. ais. T. 106. f. z. tnonis non fpinofa minor glabra 3. 504. Onobrychis Saxatrlis Fol. Viciae anguft. Tournf. Ufl. 390. (50) Heiyfarum Fol. pinn. Legum. monosp. Criftx dent. Subul. Gouan Monsp. 382. Onobrychis Fructu echinato minor. C. B. Pik. 350. Proir. 149. BURS. XIX. i3j. Heiyfarum Fol. pinn. Leg. monolperni. aculeatif Sec. Caput Galli minus Fmftu maximo infignitei echinato. TRruMF, Oh. 65. II, Deel. x, Stuk, IV. Lfdeel." xviii. IoOFD» tuk» xlix. ledyfarum axatill. teenminicnd. l. Caput Halii. Ustandig. LI. Crifta ïalli. Haane-  3*6 DtTBBELBROED-ERIGE KRUID Ih. IV. Afdeel xviii. Hoofd stuk. Tienmanniet. i Heiyfarum Ktaiorium. Bewegend Haan;ku». 1 i I < 1 ! 1 Gedaante geeven van eencn Haane- of Hoenderkop ; terwyl het laatfte , welks Bloemblaadjes egaal zyn, als met Haanekammen praait. Dit billykt de Geflagtsbenaaming. Zonderling komt het voor » dat men in de IVestindiën naauwlyks eenige Soort van dit jeilagt aantreft , terwyl 'er zo vee-len zyn in Do tindie. Behalve de eerfte, Alhagi gebynaamd, iie op Pinnige plaatfen in Egypte gemeen was, ;ondt de Heer Forskaohl in Arabie een Hedyfarum Lappaceum , dus genaamd om dat le Hoofdjes, als Kiisfen, aan de Kleeders han. ;en bleeven, en een Violaceum, wegens de Kleur Ier Bloemen, beiden leggende Planten, met gedichte Haauwtjes. Wy hebben gezien, dat jok veele Soorten de Zaadhuisjes hebben van ;en enkel Lecdje. In September deezes Jaars 1778 , te Leiden zynde , heeft de vermaarde Hoogleeraar D. /anRoyen, in de Akademie- Turn aldaar, ny een nieuwlings ontdekte Soort getoond, die ;enoemd werdt Hedyfarum motorium; wegens ;en byzondere beweeging naauwlyks in eenige tndere Plant bekend, welke in deszelfs Bladen >laats heeft. Het Kruid was omtrent anderhalf Zoet hoog, ïakkig , met lang gefceelde, Lanetvormig Eyronde Bladen, ongevaar drie Duinen lang cn drie Kwartier Duims breed, met "pitfe Stoppeltje s wederzyds. Aan het begin heefc eder Blad twee zeer kleine Blaadjes, als Ooren , relke by wylen elkander naderen en weder af - wy-  D i & d e l p h i a. 54? wyken, keerendezig de Bladen met hunne punten naar de Zon. In de Hortus, alhier, vind ik ] thans ook een zeer klein Plantje daar van, » Ind igofera. Indigo. dn De Haauwen zyn imal en gelyk in dit Geflagt , welks Bloemen aan den Kiel wederzyds gefpoord voorkomen, mee een uitgebreiden Kelk. Ik heb 'er ook reeds agt Soorten van, onder de Heefters befchreeven ; des nog maar de zes volgende overblyven. (2J Indigo met drievoudige Bladen en ongejieelde zydelingfe Bloemen, tr Aan de Kaap der Goede Hope [groeit deeze , die de Haauwtjes Liniaal, omgeboogen, vierkantig, aan de tegenoverzyden breedst heeft, Q3) Indigo met drievoudige Lancetvormige Bladen , zeer lange Tros/en en knikkende d Haauwen. Deeze, van den zelfden Landaart, voorheen tot de Cytifus t'huis gebragt, heeft een overblyvende Steng , die met drie Ribben, van de af- (2) hdigofera Fol. ternatls , Flor. fesfilibus lateralibus. Am. Acad. IV. p. 3*7- (3) Indigcfera Fol. tern. Lanceolatis &c. Am. Acad. VI. Afr. 37. Cytlfos Pforaloides. Sp. Plant. 10+3. Cytifus Africanüs. B.1V. Tetr. 71. f. VS- Trif. jEthiop. ex Alis fpicatum. ÏLUK. Phyt. 3*0. f. 3- Q4 H. Deel x, Stuk IV. 'dem*; ;vuï. )OFDÖK. Dccana. II. ndigofera ifoiiata. iebladig. Hl. Pftralti■s. e-aaird.  IV. Afdeel xviu. Hoofdstuk. Tienmanflirt. iv. Indi^ofera precttmi'.r.s. V. Enncaphylla. Negenbladig, VI. Fentapbylla. Vyfbladig. *48 D ÜB B ELVE R'0 E DE R I S E KRDTDEir, afloopende BJadfteelen, gehoekt is, zo wel a!s ' de Bloemfteelen , langer dan de Bladen, mes een veelbloemige Tros geaaird. Pluicene-j noemtze derhalve Ethiopifch Drieblad, welk Aairen geeft uit de Oxelen. De Bloemen zyn rood, met geele Meelknopjes en een paarfchen. Styl: de Haauwen veelzaadig.. (4) Indigo met drievoudige Jlomp Eyronde Bladen , een Kruidige leggende Steng en gejleelde Aairen. (5) Indigo met zeven gevinde Wigvormige Finblaadjes , kggende Stengen en zydelingfe Aairen. (6) Indigo met vyf ovaale Vinblaadjes, leg. gende Stengen en tweebloemige Steeltjes. Deeze drie Kaapfche Plantjes komen in veele 'pzigten met malkander overeen. Het middel[le heeft van vyf tot negen, doch meest zezen Vinblaadjes. Het laatfte valt wat groo;er dan hetzelve , en heeft de Bloemen rood. (7) (4) InJigcfera Föl. tern. obovatis , Caüle Herbaceo &c. Mant. 271. (5) Ir.dipfera Foï. pinnatis Omeatls feptenis &c. Mant. 71, 571- Hedyfarum proftratum. Mant. 102. Indi^ra Fol. pin„. oviVlhas quinis &c, SyJ}< ^  Dia delphi a.^ 249 (7) Indigo met gevinde en drievoudige, Jlomp Eyronde Bladen , zeer korte Tros/en en ronde horizontaale Haauwen. 1 ! Aan de Vafte Kust van Indie, op Malabar en Ceylon , valt deeze , die Anil van Madras , genoemd is , hebbende gryze Bladen, als der Wikken, en ruige Stengen. Het is een jaarlyks Kruidje, met de Steelen fomtyds drie. fomtyds meerbladig, en de Bloemfteelen met drie Bloemen gekroond. Men fchryft 'er Geneezende kragten aan toe. Behalve eenige Soorten van dit Geflagt vondt de Heer Forskaohl ook eene Plant, welke den Egyptenaaren tot Verwftof diende, en daar hy den naam van Indigofera tinStoria aan geeft, van de Soort deezes naams, die de Indigo uitlevert (*) , verfchillende. Dezelve, naamelyk, hadt de Bladen tweepaarig met een oneffen Blaadje, de Bloemen geel en aan den Kiel gefpoord, doch gewrichte Haauwen. Zy werdt, in de Landtaal, Mie geheten. „ De Zaaden (daat „ van , zegt hy, ) met Sefam-Oüe en Armo, .„ niak-Zout gemengd, 'smorgens ingenomen, » dry (1) Indigofera Fol. pinn. ternatisque obovatis tkc. Fl CZc-il. 274. Am. Acad I. p. 408. Colutea Siliquofa glabra ternis quinisve Foliis Maderaspatana. Plt'K. Alm. 113. T 166. f. 1. Nir - Pullari. Hort. Mal. IX. T. 67. Raj. Suppi 470. BURM. Fl; Ind. 171. (»; Zie dezelve omftandig befchteeven, in dit II, Deel; V. Stuk, bladz. 540. ^ 5 II. DEEL, X, STUK,1 IV. LFDEEL. XVIII. lOOFDTUK. VII. Indigofera 'lahra. ' Glad. Egyptifch.  *5ó Dübbelbroederige Kruiden. IV. , Afdeel. xviii. ! Hoofd» . STUK. Arabifch Indigo. j 1 1 f 1 i i. Galega Otficinalis, Winkels. < 51 , dryven den Lintworm uit. De Dieet moet , zyn : drie Dagen van Water zig te onthou, den; geen andere Spys te eeten dan Brood: „ maar Koffy mag men drinken". De Arabieren hadden , zo hy getuigt, een ndigo-Plant, die zig van de gedagte ondercheidde door langwerpig Wigvormige Bladen sn ongewrichte Haauwen,doch de Zaaden niet:emin door Dammetjes onderfcheiden hebbenie. Zy kwam by Surdud van zelf in de Akkers r-oort, en werdt in 't Arabifch Houer genaamd. Dveral werdt dit Gewas gekweekt om deblaauve Verw , die zeer bemind werdt tot Kleedy, :o van 't Man als Vrouwvolk , onder de Araneren (*). Galega. Vlakkenkruid. Dit Geflagt heeft den Kelk met Elsvormige randen , die byna egaal zyn : de Haauwen bhuins geftreept , met de Zaaden tusfchen de Streepen. Het bevat de tien volgende Soorten. (i) Vlakkenkruid metgeftrekte opftaande Haait* wen en Lancetvormige geftreepte kaale Blaadjes. Dit (*) Flor. u£gypt. Arah. p. 137. (!) Galega Legum. ftridtis ereftis &c. Syjl. Nat. xii. !en. 890. p. 496. V'g. xiii. p. 56ï- Galega. Mat. Mei. 49. H. Cliff. 3 ït, desl. X. Stuk. IV. FDEEL." XVIII. OOFD- ruK. iv. Galega Wginiana. 'ilginifch. v. Villcfa. Ruig.  IV. 'Afdee: xviu Hoofd STUK. vr. Galegt maxima Zeer groot. VII. Furfure* Paarfch.blocinig. VIII. Caribdta. Karibifch. ] *S4 DUBBELBROEDERIGE K RiTj i D K ff. (6) VlakkeDkruid met geftrekte opftygendeglad" de Haauwen , Lancetvormige Stoppeltjes en langwerpige gladde geftreepte Blaadjes. (7) Vlakker kruid met geftrekte opftygende glad. de getmfte Haauwen, endelings; Elsvormige Stoppeltjes en langwerpige gladde Blaadjes. Onder de Ceylonfche Planten zyn deeze drie befchreeven en afgebeeld door dén beroemden Hoogleeraar J. Bukmannos. De middelde, die zeer groot is van Gewas, zou maar twee Bloemen by elkander hebben. In de anderen maaken zy lange Aairen uit en zyn in de laatfte paarfch van Kleur. C8; Vlakkenkruid met geftrekte hangende gladde getrofte Aairen, gladdegefpitjteBlaadjes en eene Heefterige Steng. Op de Karibifche Eilanden nam de Heer Jac Quin deeze Soort waar , een Heeltertje van twee Voeten hoogte , de Blaadjes een Borllelig puntje hebbende , gelyk de Winkel • Soort; de («) Galtga Leg. ftriöis adfeend. glabtiï &c Flor. Zeyl. ioo. vicia Fol. glabr. Venofis oblongis Sec. Burm. Zeyl. izs. r. los. f, z. (7) Galega Leg. fttift, adfeend. &c. Coronilla Zeyl. Her>acea, fl. purpurascente. Bi'rm. Z>yl. 77. T. 32. Burm. Fl. W. 171. (SJ G'lega Leg. friess glabris pendulis Racemolls Sec. iCO,. Amer. Hijl. zit. T. 125,  D i A jd e r. p h ï a. 855 de Bloemen rood en »it bont ; de Haauwen lang en plat, met gladde zwartachtige Zaaden,' E , (9) Vlakkenkruid met zydelingfe Aairen, dies gefteeld zyn, geftrekte hangende Haauwen en uitgerande Blaadjes van onderen Haairig., ï Deeze Ceylonfche is, zo men verhaalt, ook een Plant, die de vermaarde Verwltof, Indigo genaamd , uitlevert. In Geftalte verfchillen de Gewasfen van dien aart, gelyk ik verhaald heb,aanmerkelyk (*> (10) Vlakkenkruid met twee zydelingfe Haauwen, die glad zyn ; zydelingfe Blaadjes uitgerand , van onderen Fluweelachtig en eene Heefterige Steng. Deeze , van den zelfden Landaart, is een Houtige Heefter , bruin van Gewas. Alle de gedagte Ooftindifche zyn bevoorens door den Ridder onder den Geflagtnaam Cracca, als een weinig van de Galega verfchillende, voorgefteld geweest. P h a- (9) Galega Spie. latetalibus pedunculatis Sic. Fl. Zeyl.loi. Ata. Acad. 111. p. 19. burm. Ft. Ind, p. 171. Aftragalus Zeyl, sericans. Herm. Zeyl. 3+. (*) Zie li. Deels, V. Stuk , bl, 5-40. (10) Galera Legum. biiiis lateralibus glabris 8fc. Cracca Leg, binis &c. Flor. Zeyl. j03. Eupils. HERM. 2,yl. HEURM. Z-.yl. 50. Hs Deel, x. Stuk, IV! Ifdeel. XVIII. ï00f1> ruK. IX. Galega 'mtloria. beurend. X. Sentico/a. itruikig.  IV. Afdeel. xvni. Hoofd» •TUK. Tienmanligt. l l ( t. Phaea B&tica. Spaanfch. \ ] t 1 { I a b g i T I I f< 555 DUBBELBROEDERÏCE KRUIDEN. P h Ac i, Bootpeul. Als een byzonder Kenmerk van dit Geflagt komt voor, dat hetzelve de Haauwen of Peulijes half tweehokkig heeft. Zy zyn aan de zyden Blaasachtig gezwollen en gelyken dus, in 3e meefte Soorten, naar een Schuitje of Bootie, gelyk Tournefort van de eerfte zegt, m daar van heb ik den Nederduitfchen naam mtleend. Het bevat de zes volgende Soorten. (O Bootpeul dat Haairig is , met een opgeregte Steng en Spilronde Schuitachtige Haamven. In Spanje en Portugal groeit deeze Soort, die 'an Clusius Aftragalus Bceticus getyteld i'erdt. Tournefort hadtze , wegens de ïaauwen , afgezonderd , en Aftragaloides geleten. 't Gewas, dat ongemeen Wollig is cn ■eel naar hetKootkruid gclykt, groeit ongevaar !rie of vier Voeten hoog, doch heeft een on;emeen grooten Wortel, fomtyds een Arm dik an den Stoel, vervolgens zig in Takken uitreidende. De Zaaden, naar kleine Boontjes slykende, werden Clusius gezegd Ontftee- king CO Pbaca Caulescens erecla pilofa , Legum. tereti - Cymiformibtó. Syff. Nat. XU. Gen. ggi. p. 4S7. reg.xui. ■ 565t Fhaca Legum. reétis. R. Lugdb. 39o- Aftragaloides ufitanica. Toomct. lnft, 399. T. 223. Aftragalus Bzticus anuginoms Radice amplisllma. C. B. Pin. 3S>. Aftragalus rte. Clüs, Hisp. 4ss.  ,D 1 a » E X I' H I A. ^5? •Ontfteeking in de Monden Keel te baaren, wanneer menze kaauwt. De Wortel hadt een on aangenaamen Smaak, en was, gedroogd, harder dan Hoorn. Hy vondt hetzelve eerst, op Heuvels boven Lisfabon , aan de Theems^er naderhand niet ver van Madrid , op zyn Rei: r>aar Kadix , overvloedig , tegen 't end van Ja ■nuary, in Bloem liaan» (z) Bootpeul dat glad is , met een opgeregU Steng en langwerpige opgeblazene , eenigermaate Haairige Haauwen. Men vindt deeze op de Gebergten der koude Landen , Lapland en Siberië, als ook op dt Toppen van den Schneeberg in Ooftenryk; alwaar zy de Stengetjes maar vier of vyf Duimen hoog heeft, volgens den Heer J AcQüirr. De Siberifche zal, buiten twyfel, groote! zyn van Gewas,als een dikken Wortel hebbende, van ongevaar een Elle lang, en eenjftevige Takkige , doch leggende Steng , die ruig is, 't welk niet met de bepaaling ftrookt; terwyl ook de Blaadjes van onderen ruig zyn, volgens Gmelin. De Laplandfche heeft de Stengen glad , en in deeze is dc Haauw met ééne holligheid. 00 fl) Phaea Caulesc. ere&a glabra &c. Phaea Legum. pendulis, femi - ovaiis. Gmel. Sik IV. p. as. T. 14. Phaea frigida. Fl. Suee. II. N. 657. JACQ. Vind. 26j. Aftragaloides e.<:tior eiefta Vicia: foliis &c. AMM. Roth. 148. R h. deel. x. sxub. IV. , Afdeel* xviu. Hoofd* STUK. Decan.' dria. ir. Phaca Aip'ma. Alpifch.  «58 DubbelbroedErige Kruiden. IV. Afdeel» xviu. Hoofdstuk. iii. Thoea jlralis Zttidelyk iv. Trifoliati Briebladig (3) Bootpeul met een Takkige leggende Steng en Lancetvormige Blaadjes , de Vleugels der Bloem ten halve in tweee'n gedeeld. Dus wordt thans de Italifche onderfcheiden , 'die ook in Switzerland s Provence en andere Zuidelyke deelen van Europa groeit. Deeze heeft de Blaadjes byna zespaarig , Haairig, Afchgraauw; de Bloemen witachtig geel , met een Violetten Kiel, niet fiechts aan de Punt een Vlak van die Kleur hebbende , gelyk de voorige , waar van zy weinig verfchilt:. Inderdaad deeze twee Soorten loopen , door haare verfcheidenheden , zeer in malkander , en , in de jongheid ruig zynde, worden zy volwasfen glad; 't welk haar voor byzondere Planten heeft doen aanzien. (4) Bootpeul met drievoudige ovaale Jlompe ', Bladen en halfronde Haauwen. In China groeit deeze, die Draadige Takkige Stengen heeft en drievoudigegefteelde ftompe Blaadjes , van onderen Wollig , geltreept, het middelde grootst; Lancetvormige Stoppel, tjes , Borftelig gepunt, en endelingfe Trosfen van gepaarde Bloemfteeltjes. De Haauwen zyn half (5) Phaea Caule Rsmofo proftrato &c. hall. Entend, 22}. Phica Caul. diffufa &c. Ge».. Prov. 519. Aftragaloides Alpina fupina glabra , Fol. acutioribus. Till. Pis. 19. T. 14- f- i. (4) Phaea Fol. ternatis ovaübus obtufis , Legum. feraietbicuhtis. Mant, 270.  D ï A D E £ F H I A. ayo,, half Schyfrond , Buikig gezwollen , met een Borftelig krom puntje. (5) Bootpeul, dat ongefleeld is, met de Vrugtdraagende Keiken ovaal, opgeblazen, glad. Inde Levant is deeze zonderlinge door Tournefort waargenomen , die de Wortelbladen uit twaalf en meer paarcn van Lancetvormige gefpitfte Vinblaadjes famengeftelJ heeft en regte Bloemftengen aan 't end getror-c. De Haauwen zyn klein, binnen een langwerpigen Kelk begreepen. (<5) Bootpeil , dat ongefteeld is, met gevingerde Vinblaadjes. Op de Gebergten van Siberië' groeit deeze Soort, die door dtngeleerden AMM&Nin Afbeelding was gebragt. Hy heeft 'ér een Gryze van met Vleefchkleurige en eene Ruige, die'kleiner is, met paarfchachtige Bloemen. Astragalus. Kootkruid. Een tweehokkige bultige Haauw maakt de onderfcheiding van dit Geflagt, welks Latyn» fche naam, volgens fommigen, van de figuur der Wor- (5) Phaea acaulis , Calycibus Fru&iferis &c. Screbeb Dee, 9. T. 7. Aftragaloides Orientalis Veficaria &c. Tournf. Cor. 27. (S) Phaea acaulis Fol. pinnatis , Foliolis digitalis. Aftragaloides &c, Amm. Rutii T. 19. f. 1 , s, R a 11. rsiL x. stok. IV. Afdeel; • xviii. Hoofdstuk» v. Phaea Veficaria. Blaazig. vi. Sihiriea. Siberifch,  4Ö0 DUBBELBROEDERI GE KRUIDEN.1 IV, 'Afdeel, i XVIII. Hoofd. STUK. Tienmannige. j 1 l I. 'Aftragalus Altpecuroï* des. Vosfen. ftaartig. II. Chriftia- KUS. Kiiftelyk. III. Caphatus. Hoofdig. Wortelen , volgens anderen van die der Zaa. len , als naar een Koot gelykende, zou afkomstig zyn: weshalve ik het Kootkruid noem. Het bevat wel twee en - veertig Soorten, onier welken de tien eerften opftaande, de vol. 5ende agttien verfpreide en fomtyds leggende Stengen hebben , beiden gebladerd ; de twaalf die daar aan volgen , ongebladerde, en de twee aatften Houtige Stengen. Deeze twee heb ik jnder de Heefters befchreeven ; de overigen /olgen hier. A. Met opftaande gebladerde Stengen. (ij Kootkruid, dat geftengd is, met Rolronde byna or.ge/leelde Aairen , Wollige Kelken en Haauwen. (a) Kootkruid , dat geftengd is en opftaande, met gekropte Bloemen , byna ongefteeld, uit alle Oxels der Bladen. (3) Kootkruid , dat geftengd is, met Kogel- ron- (1) Aftragalus CautescenJ Spicis Cylindr. &c. Sy/l. Nat. XI . Gen. 892. p. 498. Veg. XIII. p. $66. Aftrag. Cap. obiongis fesf. H. Cliff. }6u R. Lugdb. 391. GOUAN Mensp, 384. Aftr. Alp. procerior A.'opecuroides. TOURMF. Inft. 416. MlLL. DiS. T. 5 8. li,) Aftragalus Caul. ereclus &c. Aftr. Oriënt, maximus ereeius, incanus, Cauleab imoad fummum florido. TourtNï. Ccr. 29. Uin. i 1. p. T. 254. Afttag. D.oscor. vulgo Chiifti*na Rad X. D\UECH App, 26 ? (O AÜragalus Caul Capitulis Globofis &c. li. Cliff. 36a. R. Lugdb. %%)\. Afttag, Orieijt. rillolisfimiu Sec. TouRNi ■ C#r. iy.  DlADE LPHIA. 2ÖI ronde Hoofdjes, die zeer lang gefieeld zyn en uitgerande Blaadjes. (4) Kootkruid , dat gejlengd is, opjiaande en \ Haairig , met geaairde Bloemen en Elsvormige Haairige Haauwen. Van deeze vier groeit de eerfte , zo Lin» Njeus zegt, in Siberië en in Spanje, de twee anderen heefc Tournefort in de Levant ontdekt; de laatfte komt voorin Siberië en in Thuringen. Zeer fraaije Bloemgewasfen maaken zy uit, inzonderheid de tweede, die de Aftragalus van Dioscorides, gemeenlyk Kristdyke of Krijten - Wortel van Dalechamp, fchynt te zyn. Deeze hadt de geheele Steng , tusfchen de Bladfteelen, met Bloemen beladen, welke geel, in de volgende Soort paarfch, en in de laatfte geelachtig zyn. 't Getal der Vinblaadjes is groot in deeze Kruiden , die allen ruig zyn van Loof, en maar één of twee VoeT ten hoog groeijen, uitgezonderd de eerfte,waar van de Bladen een Elle lang zyn , hebbende meer dan twintig paar groote Vinbladen, van Eyronde figuur. (5) Kootkruid meteen vyf kantige gladde Steng, Op' (4) Afiraialus Caut. erebus Pilofus Sec. H. Ups. zz6. Amm. Ruih. 166. Cicer mont. Lanuginofum erecium. C. B. Pi». 347. Proir. 148. (5; Jflragalus Caule pentagono glabio &c. Mant. 45>s. HS. / Aftrogalus temiifoiius. Sp. Plaat. 1065. Onobrychis fpic: ta Flore pufpureo. C. B. Pin. 350. Onobrychis prima Cl fii. Pann. p. 7JI. R 4 ii. DSKL. X. STUÏ. IV, deel; [Vlll. 30fd* uk. Dica.it' ia. viii. 1/!raga!*t \nobr)cbi!. SmalMalig. ) 1 i«  IV. Afdeel xviu. Hoofd. STUK. IX. Aftragalu ÜiigtHo/ui Draslig. X. CarolMaflus. Karoünifch. ( 264 Dübbelbroederice Kaüidew^ (9) Kootkruid met een byna opftaande Steng geaairde Bloemen en opgeregte naakte ge~ zwollen platachtig ronde Haauwtjes, met' een omgeboogen punt. t . In Siberië , dat als het Vaderland der Afcragalusfen fchynt te zyn , die meest op hooge drooge Gronden en Bergen voortkomen, vindt men deeze op vogtige Velden , waar van zy den bynaam heeft. De jonge Plant heeft de Steng meer opftaande, dan de volwasfene. (10) Kootkruid meteen opftaandeeffeneSteng; geaairde Bloemfteeltjss en Eyrond-cylindrijche Haauwen, met den Styl gefpitst. Deeze Karolinifche, die de Bloemfteelen van langte als de Bladen heefc, de Bloemen groenachtig geel van Kleur, groeit in de Tuinen tot twee en drie Ellen hoogte , volgens Dillenius. 5t Getal der Vinblaadjes is van zeven en agt tot twintig paaren, met een oneffen endBlaadje. Tegen den avond fluiten zig deeze Bladen paarswyze , en hangen nederwaards , welke beweeging, in vecle Vlinderbloemige plaats hebbende, van Cosous reeds in het ( Zoet- fo) Aflragalus Caulescens ereftiusculue &c. Gjhel. Sib. [V. p. 40. T. 17, is. H. Ups. ii6. (.10) Aflragalus Caul. erecïus lzvis Sec. Aftr. Flor. Raetnofis. R. Lugdb. 391. Aftr. proceiior non repens. Dill, E/**. 4J. T. 39. f. 4J.  DxADEIiPHl a.' 265 Zoethout naauwkeurig opgemerkt, door Lïnh je u s de Slaap der Planten wordt genoemd B. Met gebladerde verfpreide Stengen. s (11) Kootkruid met verfpreide Stengen , de^ Haauwen byna Rolrond gefpitst, de Blaad- c jes omtrent kaal. c Deeze , die in Virginie en Kanada groeit, heeft een Aair van groenachtig geele Bloemen, waar op korte dikke Haauwtjes volgen aan eene Heefterige bruine Steng. Van onderen hebben de Blaadjes een zeer fyne Wolligheid. (ia) Kootkruid met leggende Stengen , de Haamven byna Klootrond, gezwollen, ge-; fpitst en Haairig. In Ooftenryk, Switzerland, Italië , is de Groeiplaats van deeze, die de Zaadhuisjes van figuur als een Balzakje heeft en de Blaadjes ftekelig. Zy wordt Wilde Cicers genoemd, als naar dat Gewas gelykende. Os; (*) Zie 't I. D, I- Stok vin deeze Jtatuarlybj Hiftorie, bladz, J , en Uitgezope Verhand. V. DEEL, aan 't begin. (11) A/lragaius Caulescens diffufus Sec. Gbon. Virg. 107. Aftr. Canadenfis Flore viridi -flavescente. Tournf- /a/ï.*ifi. dill. Elth. 4«- T. 59- f- +5. dod. Mem. T. SS. (ii) Aftragalus Caul. proftrams Sec. H. Ups. zi6. GOUANT Monsp. 384- Aftr. Leg. fubglcbofis Sec. H. CHf. 3«o. R. Lugdb. 352. Cicer fylveftre lol. oblongis hispidis roajus. C. B Pin. H7- Cicer fylveftre. Cam. Epis. 2-05. B. 5 II. DEEL. X. STÖK, IV. lFDEELÏ XVIII. [oofd- ruK. XI. Iftragalus anaienfts. Kanaaalch. XII. Citer. tekelig.  t66 Dubeelbroedêrice Kruiden, IV. Afdeel. XVIII. fiOOFDSTUK. XIU. Aftr. %alus wiicropbyl» lus. Kleinbla- dig. XIV. glycyphylhs. Zoetbladig. XV. Jicmofus. Haakig. XVI. tontorluplicatus.Gedraaid. XVII. Btticus. Spaanfch. o A 1 i 1 ti S s I c (. (13) Kootkruid met uitgebreide regte Stengen , ovaale Blaadjes , byna gezwollen Kelken en rondaciitige Haauwen. (14) Kootkruid met leggende Stengen en byna driekantige gekromde Haauwen, de Blaadjes ovaal, langer dan de Bloemteeltjes. f15) Kootkruid met hurkende Stengen, Elsvormige kromme gladde Haauwen en Hartvormige van onderen ruige Blaadjes. (16) Kootkruid met hurkende Stengen , gedraaide, geplooide, gejl^ufde ruige Haauwen. (17) Kootkruid met hurkende Stengen , gejteelie Aairen en driekantige regte Haauwen, die aan de tippen Haakig zyn. Van (li) Aftragalus Canlesc. recto - patulus &c. Cicer Fol. blongis hispidis minus C. B. Pin. 347. (i*; Aftragalus Caul. proftrams 8sc. GOUAN Monsp. 384. ftrag. Legum. Lunatis biventricofis &c. H. Cliff. 3s2. ft. ugdb. 392, N. 7. Fl. Sute. $91, 6z8. Aftrag. luteus pe:ntiiï procumb. vulgaris. Moris. Hift. II. p. 107. Glycyrliza fylv. C. B. Pin. 352. (15) Aftragalus Caul. procumb. Leg. Subulatis recurvas glabris. GÖBAN Monsp. 334. H. Cliff. 362. R. Lugdb. )z. N. 6. Aftrag. Monfreüacus. Clos. Hijl II. p. 234. :curidaca lutea minor Corniculis recurvis. C. B. Pin. 349. édyfarum airerum. DoD. Pempt. 54S. (i5j Aftragalus Caul. procumb. Legnm. cantottuplicatis analiculatis villofis. Aftrag. repens Siliquis undulatis. Buxb. int. III. p. 22. T. 39. (17; Aftragalus Caul. procumb. Spicis pecïunculatis &c. Afirag.  D I A D E h V H I A. 26? Van deeze, naar de hoedanigheid gebynaamd, f groeit de eerüe, die naar de Wilde Cicers gem, doch veel kleiner is, in Siberië en eeri* gedeelte van Duitfchland. De tweede, évWüd Zoethout getyteld wordt, komt in de Bosfchend van Europa voor. Men vindtzc zo wel inbweeden als in Languedok en Provence. De Haakige Aftragalus is in de Zuidelyke deelen met minder gemeen. Zy wordt dus genoemd naar de gefcalte der Haauwen , die in de volgende op eer e zonderlinge manier gedraaid doende zig'Bladerig voor in de laatfte Soort, welke van haare Groeiplaats in Spanje en Portugal den naam heeft. Men vindtze ook op Sicilie en de Gedraaide, welke zeer verandcrlyk is in grootte en geltalte, groeit in Siberië. De drie laatften zyn jaarlykfê, de twee eerlten overblyvende Planten. • (18) Kootkruid met verfpreide Stengen, ge~ fteelde zydelingfe Hoofdjes en regte Elsvormige gefpüjte Haauwen. 09) Aftcae. Caule ereao, Flor. Spicak 8rc. R. tig*, fou * l' , T 9 f. H. Securidaca Sicula Siliquis foliap. los. »• *• y' J ^rocum-,e„s.TOUKNS. 'hfl- „6. A , hirlurus &c. Lk. T. 79- f- 4- C.lauci Legaminofe affin.s. C. B. Prl. iso- Stella LeguminoQ. j. B. fl» U. P- ■» Loa 7s. II. ss. II, DEM.- X.SIUK, IV. .FDEEt, XVIII. OOFD' 'UK» Qicait' 'ia. xvnr. 4JlragaIus Steita Gefternd,  IV. Afdeel, xviu, hoofd' stuk. x x. Aftragalu Sefameus. Ge klaaiiwd. xx. Pentaglottis, Vyftongig. XXl. Epiglottis. Eentongig. I s 3 2 i &6t\ DüBBELB ROEDERIGE KRUIDEN» 09) Kootkruid met verfpreide Stengen, byna ongefteelde zydelingfe Hoofdjes en opgeregte Elsvormige Haauwen , die aan de tippen omgekromd zyn. ' Zonderling zyn deeze twee, in de Zuidelyke deelen van Europa groeijende, wegens de Gefternde Hoofdjes, wier Haauwtjes, in de eene byna regt, in de andere Klaauwachtig omgekromd zyn , gelykende eenigermaate naar die van het Seiamum. De Bloempjes zyn klein, blaauwachtig , en het getal der Haauwtjes is in de laatfte veel minder dan in de voorgaande Soort. -f20) Kootkruid met hurkende Stengen, de Haauwtjes omgeplooid, famengedrukt, gekamd , met een omgeboogen punt; aan Hoofdjes vergaard. (ai) Kootkruid met hurkende Stengen; de Haauw- (19) Aftragalus Caul. diffufus, Capit. fubfesf. lateraliuus fc. H, Cliff. 367. Aftr. annuus anguftifolius. Gabid. Aix. o. T. 12. Pluk. Alm, 60. T. 79. f. 3. Ornithopodio affiïis Fruftu SteUato. C. B, Pin. 350. Vicia Sefamea Apula. ZOL. Ecpbr. I. p. 303. T. 3or. (20) Aftragalus Caulescens procumbens Sec. Mant. 274. aftrag. echinams. MrjRR. Gott. 222. Aftragalus Hisp. Silijua Epiglortidi fimili Flore purpureo mapr. Herm. Lugd. A- T. 75. GUux Hispanica, Riv. Tctrap. 223. f. 2. (21) Aftragalus Caul. procumb. &c Mant. 27+. Aftrag. il. Crrdatis acutis penduiis &c. H. Cliff. 362. R. Lugdi. 9»- Aftr. Hisp. Sil. Epiglott. fimili, Fl. al'10 nvnor Herm. ugdb. 7«. T. 77. Glaux minima. Riv. Tetrap, s23. f, |. .fliataloides incana. Babr. Ie. 537. f. 1.  Haauwtjes Hartvormig gefpitst omgeplooid en naakt, in ongefteelde Hoofdjes. (ast) Kootkruid met leggende Stengen ; de, Haauwtjes Eyrond, omgeboogen, famengedrukt en Haairig, met omgeboogenpun- j ïera; oara Hoofdjes vergaard. Zeer veel gelyken deeze drie Spaanfche naar elkander. Altemaal zyn het laage Kruidjes , naauwlyks een Handbreed hoog , met zeer dunne, byna leggende Stengetjes , en menigvuldige ovaalachtige Vinblaadjes; de Bloempjes in de eerfte paarfch, in de tweede wit, in de andere blaauwachtig. De Haauwtjes die zeer klein zyn, gelyken zeer naar het Strotlapje ofKraakbeenig Tongetje, dat in de Zwelging de Lugtpyp overdekt , deswegen Epiglottis genaamd; zoHermannus aanmerkt. Zy zyn by elkander getropt i ten getale van vyf of meer; terwyl de laatfte van agt tot tien Bloempjes in een Hoofdje vergaard heeft, op de manier der Klaveren. In de eerfte Soort zyn de Zaadhuisjes ruuw, in de tweede glad, in de derde als met een zagte Haairigheid bekleed. Alle drie zyn Zaayplantjes. (a3) Kootkruid met hurkende Stengen ,geJleeU d (22) Aftragalus Caul. proftratus &e. Mant. 274. Aftragalas viliofus procumbens &c. RA]. Suppl. 4;4- (23) Ajlragalas Caul. procumbêijs &c. Aftr. Syriacus hirfutus. C. B. Pin. 3Si? Aftr. Syiiacus. Les. U. II. 79I 11. DEEL. X, STOK» iv; \FDEEti XVIII. ■JoOFD- ruK. xxu. 1/lragalut ypcglttlis. Kromongig. xxur. Syriacus. > Syrifch.  470 DUBBELBR0ËBER.ÏGE KRüiDEI?. IV. 'Afdeel . xviu. Hoofdstuk. Tienman. *ige. xxiv. Afircgalus Atenarius. Zandig. xxv. Glaux. "Klaverig. i ( 1 I f n h de Hoofdjes , omgebotgen Bloemen en Eyrond langwerpig Wollige Haauwen. In Siberië groeit deeze Soort, die wel gelykt naar de Syrifche Aftragalus van Lojjel, maar veel grooter is en de Bladen fmaller heeft. De Bloemen zyn ge'ropt en groot, gelyk in die, welke Lob el eerst te Aleppo in Syrië hadt waargenomen: maar vervolgens hadt hy ze ook in Brabant, uit Itaüaanfch Zaad geivonceu zynde, gezien. (24) Kootkruid, dat byna geftengd is en hurkende , met de Bloemen eenigermaate getrost en opgeregt, de Blaaen Wollig. (25) Kootkruid met verfpreide Stengen, gejleelde Hoofdjes, die gefchubd en Eyrond zyn ; de Bloemen opgeregt, de Haauwen Eyrond, Eeltig, opgeblazen. Naar het Glaux van D10 s c o r i d e s gelykt nzonderheid de laatfte van deeze twee, die in ipanje gevonden is door C l u s > u s , terwyl le andere in het losfe Zand der Zeekuften zo an Engeland als Sweeden groeit. De Bloempjes zyn f245 Aftravalu* fubcaulescens procumb. Sec. Fl. Suec. II. I. 6s». Aftiag. incanus parvus noftras. Pluk. Alm. 59. .aj. Angl. 111. p. }i6. T. 12. f. 3. Glaux montana pur. urea noftras Raj. Hijl. 939. (2j; Aflragalui Caulesc. d.ftufus 8fc. Ciccri fylveftri ml* iri affinis. C. B. Pin. 347. Glaux Diosccridis, CLUS. ijl. 11. p. 240. Tt 241. Lob. Ie. 11. 80,  DlABEtPHIA. S^I ayn paarfch van Kleur, in Hoofdjes vergaard als die van Klaver , hoewel het Plantje in 't ' geheel veel naar Zoethout gelykt. I (26) Kootkruid met leggende Stengen, gefteeh de Kroontjes en driekantige opgeregte ; Haauwtjes , die aan de tippen Elsvormig1 zyn. (21) Kootkruid met hurkende Stengen, hangende getrofte Bloemen en wederzyds fpitfe Haairige Haauwtjes. Op de koude Gebergten van Lapland, zo wel als die van Switzerland, groeit deeze laatfte , terwyl de andere in China haare groeiplaats heeft. Beiden zyn het zeer kleine Plantjes, naauwlyks een Span hoog. (28) Kootkruid dat byna geftengd is, de Stoelen omtrent tweebloemig hebbende; de Haauwen Haakig, Elsvormig en dubbeld gekield. Dit is een klein teder Egyptifch Plantje, met Stengetjes van een Span, die op den Grond leggen en rood zyn met witte Haairtjes, waar tus- (15) Aftragalus Caul. proftratus &c. Mant. ia;. Mill. Fhd. TrJ.ns. i7«J. p. 138. (17) Aftragalus Caul. procumbens &c. Oed. Dan. jr; Aftrag. Ped. folio longioribus &c. H. Cli/J. 362. R.. Lugdb. 392. Aftrag. Alpinus minimus, Fl. Lapp. 2S7. T. 9. f". r, Fl. Suce 592 , (61. (28 / Aftragalus fubeaulescens , Scapis fubbifloris &c. Phaea Leguminibus arcuatis. S.. Lugdb. 39?» II. Deel* X. Sïus, IV, Lfdeeï, xviu. ïoofd' TUK. XXVI. iftragdius üspuncig, xxvir. 4lpinus. Alpifch.3 xxvnr. Trhnejlris. Driemaanlig.  IV. Afdeel xvm. Hoofdstuk. xxix. Jtffragalu Ftrticillaris. Gekranfte xxx. Mor.tanUS. Bergs. XXXI. pijicarius. Blaaiig. 272 DOBBELBROEDERIGE K.RUIDEN. tusfchen eenige Blaadjes. Het heeft geele Bloem1 pjes, aan de tippen Oranjekleur. C. Zonder Bladerige Stengen. Cao) Kootkruid , dat ongeftengd is, met de Blaadjes tropswyze ten halve gekranst. In Siberië groeit deeze Soort, die de Bladen wel gevind, doch nier, gelyk gewoonlyk, de Vinblaadjes enkeld, maar vier of vyf by elkander heeft: zo dat de opftaande Bladfteelen zig byna als gekranfte Stengen vertoonen. C30) Kootkruid, dat byna ongeftengd is, de Bloemfteel langer d m het Blad; de Bloemen los geaaird opftaande ; de Haauwen Eyrond met een geboogen punt. (31) Kootkruid, dat ongeftengd is, de Bloemfteel langer dan het Blad; de Bloemen les geaaird; de Kelken en Haauwen opgeblazen ruig. (29) Aftragalus acaulis Foliis aggregato femi - verticillatis. Mant. 275. Aftrag. Pedunculis radicatis, Fol. linearibus &c. Gmel. ai*. IV. p. 63. Aftragaloides incana non Ramofa. Amm. Rutb. 149- T. 19. f. i Se iso. T. 19. f. 2. (30; Aftragalus fubacaulis &c. R, Lugdb. 392. ]ac<£ 'ind. z«4. Gouan Monsp. 38(5. Onobrychis Flor. Vicia: najoribus Sec. C. B, Fin, 3SI. Onobrychis quarta. ClüS. Hift. II. p. 140. Cït) Aftragalus acaulis Scap. Folio longioribus Sec. Aftr. rUpinus Tragacanths folio, Veucarius. Tournf. Inft, 417, kUGW. Hort. T. p, 27,  D i a d e l v a i a73 '(3a) Kootkruid., tiaf ongeftengd is, de Bloem zo lang als 't Blad; de Kelken byna Klootrond gezwollen, naakt. Van deeze drie groeit de eerfte in Switz-crland, de tweede in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, de laatfte in Siberië. Deeze heeft Vrugten byna naar die der Lqaibaartfe Linfen gekkende en de Bloemen zyn paarfchachtig, in de eerfte rood. Het zyn overblyvende Plantjes. (33 Kootkruid, dat ongeftengd is, met opgeregte Bloemfteelen , Kanthaairige Blaadjes en Eyronde gezwollen ruige Haauwtjes. (34) Kootkruid . dat ongeftengd is, met een ■opgeregte Bloemfteel , langer dan de Bladen en Elsvormige cfgebUzene Wollige op* geregte Haauwtjes. 'C35) Kootkruid, dat ongeftengd is, met neerge Aftragalus acauiïs Scapls Folia aquantibus &c. Aftr. acau'os, Lep. inflatis fubglobofis. Am. Acad It. p. 3J9- f335 Aftragalus acau'is Scapo erefto , Foliotis ciHaris &c. Aftrag. Afric. Flore luteo odorato. Bkeïm Cent. 72. Raj. hift. 39S. Aftr. perennis &c. Moais, Hift. II. p. 103. S. 2, T. 24. f. 3- C34) Aftragalus acaulis Scspo erefto &c. H. Ups, zzS. AftrJg. Alpinus totus Sericeus Sec. Hall. It. 83. T. a. f. a, Aftr. Fol. ovato-Lanceolatis &c. hall. Helv. 5öö. t. j, aJ p. 15$. (iS) Aftragalus acaulis Scapis declinatis &c. gouan 3 Monsp. II. Deel X. Stuk A FDEELj XVIU. Hoofdstuk. XXXI r. Altratnlut Ph-fodit. Gezwollen. XXXIIL Caprir.us. Barbarylch. XXXIV. Uraienfis. Wollig. XXXV. Mo-.fpes. fulanus Mompelliers.  IV. Afdeel, XVIII. Hoofd» stuk. Tic-.man xxxxvi. Aftragalus tncanus. Cirys. 274 DUBBELBB.0EBEK.1C E KRUIDEN. geboo^en Bloemfteelen van langte ah de Bladen en Elsvormige ronde byna Boogswyze gladde Haauwen. . Van de afkomst of Groeiplaats hebben deeze haar naamen komende de eerfte aan de Barbaryfche Kust, de tweede in een gedeelte van Siberië, de derde by Montpellier in Languedok voor. Allen zyn zy overblyvende Kruidjes. De eerfte heeft zeer welriekende gcele Bloemen, in de anderen zyn dezelven paarfchachtig. De twee eerden zyn ruig en hebben gezwollen Haauwtjes, de laatfte is glad en heeft de Vlag der Bloemen uitermaate lang, de Bloemfteelen dikwils veel langer dan de Bladen, zo Gouam op de plaats zelf waarnam. De middelfte werdt door den beroemden Haller op den top van het hoog Gebergte Neunenen, in Switzerland, gevonden en de laatfte komt op dorre plaatfen in Provence voort. f36") Kootkruid, dat ongeftengd is, met neetgeboogen Bloemfteelen en Wollige Blaadjes, de Haauwen Elsvormig, bynaBoogswyze , grys; aan de tippen omgekromd. In Languedok en Provence vindt men deeze, die dikwils twintig Bloempjes aan een Steeï heeft Monsp. 38J. H. Ups. 227. Aftrag. Monfpesfulanus. J. B. Hift. III, p. 338. (}6) Aftragalus acaulis Scapis declinatis &c. Gouam. Monsp. 38s. Ger. Prov. 522. Onobrychis incana Fol. IonE Qiibus. C. B. Pin. 350. Predr. 149.  DïADELPHÏA. 275 Heeft; de Bladen zo wel grys als de Haauwen, die eenigermaate krom en gezwollen zyn. Somtyds komen zy byna regc voor , hebbende alleenlyk een ftyf omgeboogen puntje. De Kelken zyn Blaasachtig. , (37J Kootkruid, dat ongeftengd is , met een hurkende Bloemjleel, de Kelken en Haauwen ruig, de Blaadjes fpits Lancetvormige Men vindt deeze, die in Switzerland, als ook in Sweeden en Duitfchland groeit, door den Heer H aller keurlyk in Plaat gebragt. De Bloemen zyn geel en hebben eene gefpitften Kiel, van onderen paarfchachtig. (38) Kootkruid , dat ongeftengd is, met de Bloemfteelen korter dan het Blad, de Haauwen knikkende; de Blaadjes een weinig^ uitgerand en kaal. (39) Kootkruid , dat Steng noch Bloemfteel heeft, met Elsvormige Haakige Haauwen1 langer dan het Blad en ftomp Hartvormige^ Blaadjes. C40) (37) Aftragalus acaulis Cal. Leguminibusque villolïs Sec. Ji. Oei. 50 , 662. Fl. Suec. $93. Aftragalus acaules Fol. petacutis. HALL. Ue'.v. 567. T. 13. Ci%) Aflragnhs acaulis Scapis folio brevioribus &c. Afttagalus fupinus minor Flosculis albis. Boékh» Lugdb. II. p. 54- (39 j Aftragalus acaulis exfcapus Leg. Subtilatts Hainati» Folio longioribus, Foliolis obcorrlatis. S 2 II, ceel. x, stuk. IV; Afdeel, xviu. flOOFDITUK. DecanIria. xxxvir. 4ftragalut Campe. }ns Veldig. xxxvnr. leprtsfis. Neergerukt. XXXIX. Tnsatus. Kromtauwig.  $7$ DünBELBROEDER I GE KruIDSw; IV. Afdeel, Hoofdxviit. STUK. XL. Afiragalu txfcapb.it Ongefteelu. Bi- (40) Aftragalus acaulis exfcapus, Legum. Lanatis , Fol. villofo. Mant. 275. Aftragalus perennis fupirms, Fol. & SU. büpidis. Btixa. Hall. 32. Glaux raontana acaulon. C, B» Pin, 347. Fnir. 1+7, r.upp. Jen. 2. p. 270. f40) Kootkruid, dat Steng noch Bloemjleel heeft, met gevolde Haauwen en ruige Bladen. In Europa groeit de eerfte van dee7.e drie op 'Gebergten; de tweede is by Aleppo waargenomen , de derde in Thuringen. 't Zyn overblyvende Kruidjes , allen zeer laag en klein. De tweede heeft negentien Vinblaadjes, de Bloempjes klein en wit, doch de Haauwtjes groot, 't Getal der Vinblaadjes is van een-cn-twintig tot drie-en-dertig in de laatfte, die ook de Bloempjes menigvuldig by den Stoel heeft, in Eyronde Blaasachtige Kelken. De Bloempjes zyn geel. Dit Geflagt bemint zodanig de Gebergten , dat men 'er geene Soort van aantreft in de Nederlanden. Zo veel te meer komen 'er in de koude Geweften van Afie en op de Alpen voor. Men vindt 'er zeer weinigen in Oost- en Westindie of in Amerika, maar in Egypte heeft Forskaohl drie Soorten waargenomen. De Heer N. L. Burmannus heeft alleenlyk de Sefameus , hier de Negentiende Soort, onder de Kaapfe Planten opgetekend.  Dia del, phia, £77 Biserrula. Zaagpeul. ' Van de figuur der Haauwtjes, die wederzyds } Zaagswyze getand zyn , heeft dit Geflagt den , naam. Zy zyn tweehokkig, plat, met het middelfchot op zyn kant. Maar ééne Soort is 'er tot nog toe van bekend (i), welke door Tournefort Pelecinus genoemd werdt , naar den Griekfchennaam, by d j. oscorides gebruikt , die Zaagkruid betekent. C 1. u & 1 us hadtze betrokken tot het Bylkruid , Securidaca , met den bynaam van Vreemde;doch Tournefort geeft 'er dien van Gemeen Zaagkruid aan. Het groeit op Sicilië, in Spanje, Provence en Languedok, alwaar men het la Sciet dat is de Zaag, tytelt. Het gelykt veel naar het Kootkruid , en is een Zaay-Gewasje, met Kruidige, ronde, geftreepte Takkige Stengetjes , aan welke lange Bladfteeltjes , fomtyds met een-en - twintig Vinblaadjes. De Bloempjes komen Tropswyze, gefteeld , in de Oxelen voort, en daar op volgen de gezegde Haauwtjes , bevattende Nierachtige Zaadjes. Ps o- f,) Biferrula. Syft. Nat. x!i. Gen. 893. V 5o°" XUI. p Wo. H. Cliff: 361. R. r.«gib. 390. Petecinus vulgaris. tournf. Injlé 417. T. =34. Bof.bh. Lugdb. ii. p,»ï. Aftragalus putp. annuus peregtinus. Mobis. Hifi, ii. p. 107. S. 2. T. 9. f. 6. Securidaca peregrina. Clus. Bijl. II. p. S 3 ii. deel. X. STUK. IV. IrrEELi xviii. üoofdtuk. TJecanl,ia. i. Biferrula "eiecinus. Gemeen.  r?8 DUBBELBROEBEBIGE KRUIDEfï. IV. Afdeel. xviii. Hoofdstuk'. Tienman»'g'. xi. Pforalea PaUftina, Joodlch. Xll. Amerkana{ Amerikaans. xu1. Tetragonoloba. vierhoekig. : i i i P s o u a l e a. Stippelblad. Van dit Geflagt, welks byzondere Kenmerken beftaan in de Kelk met Eeltige Stippen befprengd cn het Zaadpeultje byna daar in beflooten te hebben, zyn de tien eerften en de laatfte der agttien Soorten reeds befchreeven (*): des nog maar de zeven volgende overblyven. (lij Stippelblad met alle Bladen, drievoudig! de Blaadjes Eyrond; de Steeltjes ruig-, aehtig ; de Bloemen in Hoofdjes vergaard. (ia) Stippelblad met drievoudige Bladen, de Blaadjes Eyrond en Tandswyze gehoekt, met zydelingfe Bloem-Aairen. Naar de afkomst zyn deeze beiden gebynaamd, üie Kruidige Stengen hebben , en daar in van 3e voorigen verfchillen. De Bladen zyn op de zelfde manier met Stippen als bezaaid in de laatfte, die weleer gekweekt is in de Europifche Tuinen. (13) Stippelblad met drievoudige getande Bladen , (*) Zie II. Reels. V. Stok, Madz. 5+7, en Plaat X!X. Fig. 2. (ir) Pforalea Pol. omnibus ternaris , Foliolis ovatis &e. >yff. Nat. Peg. XIII. (iz) Pforalea Fol. tern. Folioi's ovatis &e. Trifolium Ameicanum. lob. 1c. 11. p. 3:. dod. Pempt. C. B. Pin. »7' (13) Pforalea Fol. tcrr.. dentatis, Caule fiexuofo Sec. lont. 104.  D i a b e r. p h i a. a?9 den, bogtige Stengen, zydelingfe Aairen , e« geftrekte vierhoekige Haamyen. Volgens Foeskaohl groeit deeze in Ara-S, bie, die de Bladen byna als der Meiilotcn heeft en opftaande Bloemtrosjes in de Oxelen, niet* Borftelige Stoppeltjes j de Bloemen zeer kort ^efteeld; de Haauwen groot, van langte als de Bladen. Misfchien zou deeze tot het Geflagt *an Indigo bchooren kunnen, zegt de Ridder. f14; Stippelblad met enkelde Eyronde Bladen, die eenigermaate getand zyn, en Ey , ronde Aairen. Van deeze Oostindifche geeft de Hoogleeraar M. L. Burmannus een fraaije Afbeelding, van die van Plukenet daar in grootelyks verfchillende, dat de Bloemtrosjes zeer lang geüceld zyn. De Bladen gelyken naar die der Hazelaaren of liever naar die der Olmen. Zy komt, volgens den Franfchen Kruidkundigen Jussieu, van de Kust van Koromandel, daar menze tegen Vuurigheid en Jeukt gebruikt, wordende aldaar Corbovire, of Bruin Zaad, geheten. ('15) Stinrelblad met vyfvingerige Bladen, de Blaadjes ongelyk. Vat! (i4) Pforalea Fol. fim.1. ovatis. H. Ups. Vfot. ¥olio integto fubrotundo. Jtiss. Mem. de i74+-p. J»f; Va^c „ium Fol. fimpl. ovatis. R. UgH. i*9- i-oto .ffims Cory li folio. Pluk. Alm. xxii t. oS. f. s. BURM. Fl. Int 172. T. 49- f- z- (is) Pforalea Fol. digitato-quinatis Sec. H. Ufs. 125 S 4 Pl° 11. deel X. Stuk. IV. lFDEEL. XVUI. Ï.OOFD» ruif. Decar.ria. X'V. Pfralea lorylifolit. Enkel- . iladig. XV. Pentaphylla. Vyfuladig.  IV. Afdeel xviu. Hoofdstuk. Tienmat, XVI. Pforalea froftrata* Leggend. 183 DüBBElBROffDERICE KRUIDE». Van deeze Plant , die naar het Vyfvinger• kruid in geftalte veel gelvkt, was de'Wortel voor omtrent vyftig Jaaren , in Soanje bv de Geneeskundigen in gebruik, onder den naam van Contraijerva. Men weet, dat de echte Wortel van dien naam reeds lang vry fchaars geworden is. Of het de Radix Drakenavan Clusius zy , zal ik thans niet onderzoeken £*> Die van dit Kmid , drie Duimen lang en een half Duim dik, gelykt naar een Vinger of Pink; zynde van buiten geelachtig, van binnen wit* een weinig Kruiderig, en fcherp van Smaak. Het groeit in de Westindiön of aan de Kust van Malabar , en komt in kragten met de andere Contraijerva overeen. Ciö) Stippelblad met meervoudig Vingerig verdeelde Liniaale Bladen. De Groeiplaats van deeze Soort is aan de Kaap der Goede Hope, alwaar verfcheide Soorten van dit Geflagt, gelyk wy gezien hebben, voorkomen. Deeze geeft Steeltjes uit de Oxelen, met ronde Trosjes van geele Bloemen. 0?) Pforali, penuphylla Radice crasfa. ]cs* Mem. ,744. p. {*•> ik heb daar van in de befchryving der Dorflenia, een Gtv/as, waar van men d. Contraijerva afkomttig rekent emftardig gefproken. zie 11. Deel. Vil. stuk, bladz. 3<7. 0<) Pforalea Fol. fupradecompofitis Digitalis liuearibus. Am. Aetd. VI. Afr. u.  Diadelphia; 231 (li) Stippelblad met gevinde Bladen en Rolronde Aairen endelings. I De Ridder hadt bevoorens van dit Kruid, 'ts welk hy in de befchryving van den Chffortfchen Tuin afbeeldde , ter eere van den vermaarden D a le, een nieuw Geflagt gemaakt onder den^ naam van Dalea: welke hier als een bynaam behouden wordt. Het was een Zaayplantje uit Amerika, hem door den fchrandereo Miller medegedeeld, omtrent een Voet hoog groeijende en fyn gevinde Blaadjes hebbende,met eene Aair aan 't end van blaauwe Bloempjes , die weinig naar Vlinderbloemen gelyken. Wegens de geftippelde Blaadjes fchynt het meest hier t'huis gebragt te zyn , en billykt dus de Gqfjagtsbenaaming. Trifolium; Klaver. Dit Geflagt bevat veele zeer bekende Kruiden, die meestendeels de Bloemen tot Hoofd jes vergaard hebben en de Vrugt is een Haauw tje, naauwlyks langer dan de Kelk, afvallend» en niet gaapende. De Soorten van hetzelve, meer dan veertij in getal, zyn in vyf Rangen verdeeld , naa dat zy de Haauwtjes naakt of gedekt, of d Kelken ruig hebben of Blaazig, of Schubbig Hoofdjes als der Hopps. J. (17) Pforalea Fol. pinnatls, Spicis Cylindr. terminalibu MiLL. Ditl. Dalea. Hort. Cliff. 363. T. 22. S 5 ii. deel. X. Stuk. IV. lFdeel; XVIIï. lOOFD. rus. xvii. Pforalea ïalea. Rondaai- ig-c r f. s.  232 Dubbelbroedeuïge Kruiden, IV. Afdeel xviu. Hoofdstuk,i. ' Xelilotu toerulea. Bldauwe Melote. ii. Ir.dka. Indilche. A. Met naakte Haauwtjes; Meloten. (l) Klaver met Eyronde Tros/en, de Haauwtjes h-df naakt gefpi st; de Steng opgeregt; de Aairen langwerpig. Dit in Bohème en Libye , zo M a t t h i olos fchryft, groeijende, is in de Winkels bekend onder den naam van Zevengetyden- Truid of Welriekende Kla ver. Men vindt het in 't Franfcb Melote odorant grtyteld en anderen noemen het Lotus. Het onderfcheidt zig van de Klavers, door een opgeregte Steng van een Elle en dikwils hooger met bla::uwe B'oemhoofdjes, die een zeer aangenaamen Reuk vei fpreiden. Om derzelver wille wordt het in de Hoven gehouden en in de Kruidtuinen van ons Land, te Lis, Hillegom, Noordwyk en elders, gezaaid. (a) Klaver met getroste naakte eenzaadige Haauwtjes en een opgeregte Steng. De (1) Trifolium Rscemis ovatis, Legum. feminudis mucroji3tis Sec. Syfl. Kat. XII. Gen. Ss>«. p. 501. Veg. Xlll. p. nu H. Clijf. 375. R. Lugdb. 3Si, Lotus Hortenfis odorara. c. b. Pin. 311. Lotus fylveitris. Cam. Epit. 8:4. (O Trifolium Legum. racemolïs nudis Sec. H. Ups. 223. Trifolium ereftum Sec. f7. Zeyl. 552. Melilotus lutea Ind. Or. Sec. fluic. Alm. 246. T. 45. f. 4. g# Melilotus humiis erefta. Tluk. f. 5. y. Mei. vuig. affinis. J. B. Hifi. 11. ?■ 371. i. Melilotus lutea minor &c. Moais. lift. II. p, [tl, buum, Fl. /Ind. 172. Fl. Cap. Fredr. 22.  DlADELPHI-A» 583 De ronde eenzaadige Peultjes, in Aarswyze , Trosjes vergaard, onderfcheidendeezeIVMote, die in Indie , als ook aan de Kaap der Goedei Hope groeit , genoegzaam. Het is een ZaayPlantje, waar van Verfcheidenheden voorkomen, met witte en geele Bloempjes, als ook grooter of kleiner van Gewas. In de Europifche Kruidhoven is het weinig bekend. (3) Klaver met getroste naakte tweezaadige Haauwtjes, die Lancetvormïg zyn, de Steng opgeregt. (4) Klaver met getroste naakte tweezaadige, rimpelig fpitfe Haauwtjes; de Steng opgeregt. (5) Klaver met getrofte naakte tweezaadige rimpelige ftompe Haauwtjes, een opgeregte Steng en ongetande Blaadjes, (6) Klaver met getrofte naakte tweezaadige Vlie zige Haauwtjes , de Steng byna opgeregt. Wei (5) trifolium-Leg. Rscem. nudis difpermis Lanceolatis &c (4) Trifolium Leg. Rac. nudis dispetmis &c. Mat. Mei SS5. gort. Belg. Zlo. R. Lugdb. 2*3- dalib. Paris, 22: H Cliff Ups. ivc. Trifolium odoratum f. Mel.lotus. d01 ÏWt. 5«7. LOB. Ie 11. 43- Melilotus Officinatum Ge «*4 fl. Flore albo. Toubnb. Wc ,07. v. Melilotus vul altisfimafrutescens.fl.albo vel luteo T. R*j. >'PP ;«"' (j) Trifolium Leg. Rac. nudis disp. &c. Mel.lotus Itabc lol. rotundis. C. E. Pin. 3 31. Melilotus Italica. Cam. Hor 5)9. t. 29. Lob. Ie. 11.43' _, .- . (6) Trifolium Leg. Rac. nudis disperm.s ttc. Tof. peta tum Cret. C. B. Pi*. 339- Pr>dr- T« P' II. Deel. X. Stuk. IV. .FDEEL.' XVIU. loOFD» L'UK. Decanria. 111. Melilotus ■*# onica. Poolfche. iv. Offisinalis, Winkels. V. Italica. Itaüaanfche. VI. Cretica. Kandia(che. tS- 1  284 Dubeelbroederige Kruiden. IV. Afdeel xviii. Hoofd•tuk. Tientaai tiige. i Weinig verfchillen , in Geflalte, deeze vier • Soorten , onder welken de eene eigentlyk, of in 't byzonder, in de Apotheeken bekend is by den naam van Mekte of Mallate, naar den 'Latynfchen Melilotus , dien de Franfchen en Engelfchen ook navolgen met Melilot; terwyl de Duitichers het Kruid Steinklee of Guldenklee tytclen , dat is Steenklaver of Gulden Klaver. Het is door geheel Europa op de Velden gemeen , zo wel als in onze Provinticn. Aanmerkelyke veranderingen komen 'er in voor, die men van de Groeiplaats alleen niet kan afleiden. Zo heeft de vermaarde Tournefort, omltreeks Parys, een Heefterige Mdote waargenomen , met de Stengen vier of vyf Voeten hoog, zo wel met witte als met geele Bloemen, cn deeze hadt eenzaadige Haauwtjes. Camerarius merkt aan, dat in de Italiaanfchedezelven fomtyds twee-, fomtyds éénzaadig zyn. Deeze werdt by Rome Coronella geheten, doch [iet Landvolk elders noemde ze Malatro. De beroemde Haller vondtze eens , in Switzerland, zes Voeten hoog. De Kandiafche heeft ronde platte Haauwtjes, met een Draadje aan 't end, welke, nogzagt zynde, eetbaar en zoet, ioch gedroogd uitermaate bitter zyn, Gemeenlyk heeft dit Kruid, volgens den laatft;emelden Kruidkenner (*), een Steng die hard n Takkig is, van twee Voeten hoogte, De Blaad- C*) Helv. inehtat. i. p. Ijj.  DlABELPHIA. 285 Blaadjes zyn als die van Klaver, doch kleiner, ^ glad, Zeegroen, Eyrond, diep Zaagtandig. Op j *t end van ieder Takje groeit een Aair van om- H gekeerde, neerhangende Bloemen, met een geplooide Vlag , haakige Vleugels en verdeelde Kiel. De Haauwtjes zyn dik en rond , overdwars gerimpeld, één- of tweezaadig. De Meloten zyn van een fterken, byzonderen Reuk, van eenfcherpen, bitteren Smaak, inzonderheid het Zaad, daar het Brood zeer bicter van wordr. Voor 't Vee nogthans is het Kruid niet onfmaakelyk. Men houdt het gedeftilleerde Water der Bloemen in fommige Winkels naa, om het tot verfterking van ander Reukwerk te gebruiken. De Pleifter van Meliloten is in de Apotheekeu bekend. Voorts worden ook de Bloemen dikwils in Stoovingen, Pappen en Klyfteeren, tot weekmaaking en verzagting, gebezigd. Op zig zelf alleen zou het, wegens zyne fcherpheid, eer Oplosfende of Verdry vende, dan Ettermaakende zyn. Het Afkookzel der Bloemen nogthans, met die van Kamille, wordt, met vrugt, tegen de Pynen van Bloedloop, Nierwee en Graveel, ingegeven. (7) Klaver met naakte agtzaadige byna drie- voute) TrifiUum Leg. nudis oaofpermis &c. H- Clif. 376. Tlif. Siliquafum Loto aflïne , Siliquis Ornithspodii. Plok. Alm. 371- T- 68- f- »' Faenu6raceura l>umile lePens &cB.4J.' An'iU Hl. p. 33t. T, 14. f- 3. OED. Dan. 3fi8. ii. DMU X, stuk; IVi OEELa ;vin* >OEDUK. ■ Deenyi■■a. vii. Melitetus Ornuhopo* dioides. VogelpoO" tige.  iv. Afdeei XVIII. Hoofdstuk. Tienman r.ige. vut. Trifoliun. Lupinafler Lupinachtige. j i 1 ( t t / I d n l A a§6 Dübbelbroeöbrige Kruide». voudige Haauwen , tweemaal langer dan de Kelken en neergeboogene Stengen*. Ia Engeland en Vrankryk groeit deeze, die •een Jaarlyks Gewas is, gelyk de voorgaanden, doch klein en kruipende, dat Haauwtjes heefc naar die van 't Vogelpoot gelykende, en dus aanmerkelyk langer dan de Kelken, welke veelzaadig zyn (*;. B. Met gedekte veelzaadige Haauwtjes. (8) Klaver met gehalveerde Hoofdjes, vyf voudige ongefteelde Blaadjes en veelzaadige Haauwtjes. In alle Bergachtige Streeken van Siberië komt ieeze voor, met Stengen van zeven of agt Leedes , die uit Scheedachtige Stoppeltjes, vier, ry£ of zes , langwerpige Zaagcandige Blaadjes voortbrengen van ongelyke grootte. Aan 't end :omen Bloemhoofdjes , lang gedeeld, paarfch »f wit, en daar op volgen veelzaadige Haauvvjes, langer dan de Kelken. (0) (*) Met regtkan deeze gezegd worden vetlsaadigi Uasawies te hebben : maar hoe de benaaming van Lcguminiius ilyfpermis, welke men in Syjl. Nat. aan 't hoofd van deezea .ang vindt, op de voorgaande Soorten van Meliloten, die : Haauwtjes één. of tweezaadig hebben, pasfe, begty'p ik iet! (8) Trifolium Capitulis dimidiatis, Fol. cjuinatis &c. H. 'ps. 228. Lupinafler. BUXB. Alt. Petr. IJ. p. ,4J. T. 20* mm. Ruth. r*3 , i44. Trif. Legum. polyfpermis, Foliis' uiibtis. Gmel. SW. IV. p, rj>. T. 6. f. t.  D I A D E L P H I A. ag? £9) Klaver met de vrugtbaare Hoofdjes agterm geboogen en de Haauwtjes driezaadig. In Virginie groeit dit Kruid, dat de Bloe-s men als vierbladig , groot en fchoon paarfch heeft, aan den top der Stengen famen gekropt. De Blaadjes zyn Eyrond en zagt. < (10) Klaver met ronde Hoofdjes, tweezaadige Haauwtjes , de Kelken van langte ah de , Bloem, Zaagtandige Blaadjes en Ruitach. tige Stoppeltjes, In Velden en Weiden van Italië en Spanje groeit deeze Soort van Klaver, een zeer klein Kruidje, met lang gefteelde gladde drievoudige Blaadjes, deonderften ronder, d;bovenden fmaller, geftrekt en breede fpitfe Stoppeltjes. De Bloemfteeltjes komen uit de Oxelen voort, met ronde Aairtjes van zeer kleine Bloempjes. (11) Klaver met Kroonswyze Hoofdjes , vier* zaadige Haauwtjes en opjtygende Stengetjes. (I2) (9) Trifolium Capitulis Fmcliferis refiexis &c. Gron. Virg. II'. n. 110. Trifol, raontano fiinile Virginianum, Plok, Mant, 28 j. (10) Trifolium Capitulis globofis &c. Trifol. Pratcnfe annuum minimum &c. MICH. Gen. 29. Tj *S> f- 7- (11) Trifolium Capitulis umbellaribus &c. Trif. Pratenfe Corymbifeium. MlCH. Gen. 28. T. aj, Fig. z 6. a, Trif. Oriëntale akisfimum Caule Fiftulofo. VA1LL. Paris, ÏJS. T. 12. f. 5. Trifol. Flore albo, Riv. Tetrap. T. 127, t. z. II, DEEL. X. STOfr LFDEEL» xviii. lOOFD* ruE. IX. Trifolium ■eflexum. )mc;eboaene. X. Striiïum. leltrekte. XI. Hybridum. Bafterde.  a8g DüBBELBROEDERIGE KrüIBEn. IV. Afdeel XVni. Hoofd» STUK. XII. Trifolium "repens. Kruipend< ] (li) Klaver net Kroonswyze Hoofdjes, vierzaadige Haauwtjes en kruipende Stengetjes. Deeze laatfte maakt de Witte Klaver van onze Weiden en Velden uit, welke door geheel •Europa gemeen is en van de Roode of Paariche zig duidelyk onderfcheidt. Zy is , niettemin, zelf zeer veranderlyk, komende wel doorgaans met drie Blaadjes op een Steel, maar ook fomtyds met vier, vyf en zes, ja dikwils met gevlakte Blaadjes voor, en verfchilt ten opzigt van de grootte , zo van 't Kruid , als van de Bladen en Bloemen , ongemeen. Men heefc 'er eene Verfcheidenheid van gezien , met gebladerde Hoofdjes. De algemeene eigenfchap is, dat de Bloempjes ieder een eigen Steeltje hebben, onder 't bloeijen opftaande , vervolgens knikkende, \ welk dan een Kroontje maakt. Zy hebben een witten of paarfchen Kelk, met twee korte en drie lange punten. De jonge Bloempjes zyn wit, wordende allengs paarfchachtig en eindelyk bruin wanneer zy verflenzen. Ook befcaan zy uit vyf Blaadjes , gelyk de Vlinderbloemen in 't algeneen , daar die van de gewoone paarfche Klaver eenbladig zyn. De Haauwtjes, hoewel meest vier-, zyn fomtyds ook tweezaadig. De (}~) Trifolium Cap. umbellaribus Sec. Mat. Mid. 35,,. ïoxt. Bels;, iii. gouan Monsp. 388. Fl. Suec. II. «65^ 3ron. firg. no. R. Lugdb. 378. Sec, Trifolium Pratenfe ilfcum, C. li. Fin. ii7.  D ï A ï> e t * 'ft ï 'At De Bloemen hoewel welriekende-, zyn in 'de Geneeskunde weinig of 'niet bekend. Het' Af trekzel daar van kan als Thee gebruikt wor-! den , zegt Gunnerüs (*). Hét Kruid dient tot een uitmuntend Beeften-Voeder, dat echter minder geacht wordt dan de Roode Klaver» {13) Klaver met Kroonsivys' Klootronde Schubbige Hoofdjes ; de Vlag afgeboogen en t overblyvènde; de Haauwtjes vïerzaadig. 1 Deeze, uit Amerika a'fkomftig, bevondt zig in de Hollandfche Akademie • Tuin te Leiden» (14) Klaver met Kroonswyze Hoofdjes, naakte Bloemftengen, Liniaal-Lancetvormige Bladen en hangende tweezaadige Haauwtjes. Wegens de zoetheid der Wortelen voert deeze laatfte den naam van Berg • Zoethout , in 't Franfch Regtisfe de Montagne.. Zy groeit, inderdaad , op de Alpifche Gebergten van Switzerland en Italië, als ook op de Pyreneen (t^ De (*j Flora Norveg. p. 5«. (13) Trifolium Cup. umbellato - glóbofis , imbticatis &c. a.. Lugdb, 379. Lsgopus Americanus Fior, majoribus como Cs. PET. Mus. 21+. Ci 4) Trifolium Cap. umbellaribus , Scapo nudo &c. II. Cliff. 49^. GoUAN Monsp. 389. Trif. Alpinum Fl, magno, Radice dulci. C. ■. Fin. 328. Prodr. 143- Anonis acaulis Flot. longisfimis, Fol. non ferratis. HALL* HeVo, 588. (|) Nusquam in Mcntibus 4 zegt de Heer HALLER 'er thans van , terwyl hy niettemin de Groeiplaats op de Alpen 'V .. aan- II. DEV-. X,STUH. w LPDEFX* XVIU. iOOFfi-j TÜX. Xllt. Trifolium '0 mof urn. iroonige. ' XIV- 4ïpinum>, Alpifche.;  IV. Afdeel. Xviu. Hoofdstuk, Tienman tsigi. XV. Trifolim Jubterrauturn. Onderaudfche. 2UO DüBBELBROEDERIGE KrüIDEH. De Bfoemen, die groot en paarfch zyn, komen in een Kroontje vanagt of tien, op een Steeltje van een Handbreed hoogte, tusfchen de Bladen uit den Wortel voort.' de Blaadjes zyn fmal en zeer glad. Baühinus hadtze , uit Spanje , onder den naam van Spaanfch Zoethout, bekomen. Elders gebruikt menze voor gemeen Zoethout ( *). C. Met Pluizige Kelken. (15) Klaver met Pluizige vyfbbemige Hoofd' jet: het middelpunts Kransje, dat omgeboogen enjiyf is, de Vrugt omkleedende. Deeze Soort van Klaver, die in Italië, Vrankryk en Engeland voorkomt, heeft de zonderlinge eigenfchap, dat derzei ver Klootronde Zaadhoofdjes in den Grond dringen : dus eenigermaate met dat Gewas , 't welk men Kurasfaufche Aardakers noemt, overeenkomende. Het heeft kruipende Stengen, Hartvormige Blaadjes en geelachtig witte Bloempjes. 06) aanwyst. Of hy zeggen wi! , dat zy niet op de Toppen, maat in de Valeijen graeije , is my duifter. Miafchien ontbreekt 'er het woord nifi aan. (*) Van het Gewoone Zoethout fprak ik , bladz. zro, hier voor. Zie een Vettoog over deiielfs Teeling. Jiieuwe Zandtouw , IV. O. bladz. aij. (ij) Trif,Hum Capit. Villofis quinquefloris Sec. H. CHf, Vps. Gouan Monsp. &c. Trif. firbterrïneum. Riv. Teirap. Trif. Blefenfe. Dod. Mem. iv. p. s,3. Tlif. fKtenfe fi»püt tmtn cithobleps. Barr, Je, 8|i.  DlAOELjpKIA, (ï6) Klaver met Pluizige Klootronde Hoofdjes , de bovenfie Kelken geen Bloempjes' hebbende. i ïü Arabie en Syrië is de Groeiplaats van deeze Soort, die Draadachtige leggende Stengetjes, Van een Voet langte heeft, met zydelingfe ron-, de, ruige, gedeelde Bloemhoofdjes. De onderfte Bloempjes zyn alleen vrugtbaar, de ove. rigen verminkt, in Wolligheid verteerende, vullen het Hoofdje en buigen de vrUgtbaare Kelken zydelings af, die zy verbergen» (li) Klaver met Pluizige ronde eenzaame endHoofdjes , alle de Kelken vrugtbaar, leg-* gende Stengen en Hartvormige Bladen. (ï8) Klaver met byna Eyronde Aairen', de Kelkranden Borftelig Stekelig , de Stengc uitgebreid, de Bladen Eyrond. (19) Klaver met Pluizige lange Aairen, een- bla-i t (iS) Trifolium Cap. Vil!. Globofis Sec. ff. Cliff. 374, R. Lugdb. J7S. Trifol. Orieutale Cap, Lanuginofo. TouRNï. Cor. 27. O?) Trifolium Cap. Vill. Glob. termiualibus &c. R. Lugdb. j79. Gouai» Momp. 389. Trif. Globofum repens. C. B. Pin. 329. Prodr. 143. Lagopus minor fupinus. 11AKR. h. 359. (18) Trifolium Spicis fubovati» Sec. Trif. Globofum f. Capit. Lagopi rotundiorc. C. B. Pin. 329. Prodr. 143. Tlif, Cap. Glomerato rigido. J, B.fli/?. u. p. 377. (ij) Trifolium Spicis Villofis longis &C. II. Cliff. R. t a. Lvgü. II, Diu.< X. Stuk, iv; Ifdeel; XVIII. i00FD4 TUK. XVI. TrifoUunt 71ohfum. Rondïooidige» xvir. CherkrU Iberiërs, xvnr. Lappet' lum. Klishoofige. XIX. Ruhens. -oodachge. .  a?2 DübbELbroederice Kruide»; Afdeel* XVIII. Hoofdstuk. Tienmanrige. , I ] ] J i XX. Trifolium Prajenfe. Pajrfchblocmige. bladlge Bloemen , de Steng opgeregt, de Bladen gekarteld. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, Languedok en Provence, vindt men deeze drie ioorten, komende de laatfte, die van deroode fiairen haaren bynaam heeft, ook voor inSwit:erland en Italië. De eerfte heeft de Kelken jeheel Haairig, wordende deswegen , in 't rranfch, la Houpe genoemd. De tweede, met üisachtige Zaadhoofdjes, groeit veel in Boschen aan den Zeekant. De laatfte heeft haare ;ladde Stoppeltjes en ruige Kelktandjes zeer lang. (20) Klaver met ronde iets Pluizige Hoofdjes s omringd met gepaarde Vliezige Stoppeltjes , en eenbladige Bloemen. Dit is de gemeene Roode Klaver, die men Veldklaver , of ook Varkens - Klaver , in onze Provinciën noemt, in 'tFranfch Treffie of Triolet , in 't Italiaanfch Trifoglio, in 't Engelfch Trefoil, in 't Hoogduitfch Klee of Dreyblat, dat is Drieblad , gelyk de Latynfche naam Trifolium betekent. Zy onderfcheidt zig van de Witte, voorgemeld , behalve de Kleur, door haa- Lugdb. gouan Monsp. Trif. mont. Spica Iongisfima rubente. C. li. Pin. 328. Lagopus major alter. Dod. Pempt. 578. (20) Trifolium Spicis Globofis fubvillofis &c. Gokt. Belg, ati. Fl. Suec. dalib. Paris. kram. Auflr. &c. &.. Lugdb. 380. Trif. Pratenfe putpureiitn. c. b. Fin. 327. Ttjfol, Pratcnfe. CAM. Epit. 532. '  DlABELPHIA» 293 haare eenbladige Bloempjes, iets ongemeens in deeze Klasfe. De Velden maakt zy tot vette 1 Weiden voor het Vee, en uit de Bloemen zui-1 gen de Byën veel Honig. Men zaaitze derhal-s' ve in de Landen , doch op zig zelf alleen is, zy voor de Beeften een te zwaar Voer, baarende geweldige Opfpanningen, daar de Paarden aan fterven kunnen: weshalve men altoos hetzelve mee Hooy van Gras of gekapt Stroo mengen moet. Van de Ieren wordt de Klaver, onder den naam van Chambroeh, zonder hinder tot Spyze gebruikt. In Lapland maakt men,by Koorn-gebrek, van de Bloemen Brood (*> (ai) Klaver met byna Klootronde ruige endHoofdjes , een opgeregte Steng, en Lan- _ cetvormige Zaagtandige Bladen. =, In verfcheide deelen van Europa groeit deeze Soort, die Grtote paarfche Klaver genoemd wordt, gelykende naar de gewoone zeer, doch doorgaans grooter zynde van Gewas, en verfchillende door twee end-Hoofdjes te hebben en groene fmalle Stoppeltjes. (22) (*) Urgente Annona e Ploribus Panis conficiendus. Fl. Lapp. . fii) Trifolium Spicis fubglobofis yillous term'.nalibus &c. B.. Lugdb. 380. Trif. Mont. putpureum majus. C B. fin, 318. Trif. majus fecundum. CI.V5, Hifi, II. p. «-S. T3 II. DEEL.X. STUK. IV. Lfoeel« xviii. 100fd-- tux. Decanria* xxr. Trifolium ilpeftre. Groote.  20Ki ^ De twee voorden behooren tot het Onkruid ;* op drooge Zandige Velden gemeen, dat men in ons Land Haazepootjes y in Frankryk la, Batte n de Liévre noemt. Dit heeft een fameDtrekkende kragt, en wordt in Sweelen veel gebruikt tegen de Galziekte van het Rundvee '(*) De derde voert in 't Franfch den naam van Treft* *tiolé, dat is Gedernde Klaver, om dat de uitgebreide Kelken zig als Sterretjes aan de Aair verwonen.. Deeze groeit, zo wel als de eerfte „ alleenlyk in de Zuidelyke deelen van Europa. De laatde verfchilt veel door haare Zilverachtige Hoofdjes en Schildvormlge Zaadjes, waar van zy den bynaam fchynt te hebben, hoewel de bytangzeh» der Kelkjes ook SchHdachtigzyn Al pi hij, hadt dit fraaije Plantje uit Zaad van Kandia geteeld. Deeze vier Soorten, zo wel als de voorgaande, derven jaarlyks. v (28) Klaver rnet ongefteelde zydelingfe Ey. ronde Hoofdjes , de Kelkflippen ongelyk , ftyfen omgekromd. In de Zuidelyke deelen. van Europa, als ook in Vrankryk omdreeks Parys,en in Groot Brittan' C*5 SttukL. Verk. i7.+7. p. g7. x&fy fy&fct CaPit- f«fi'ibus lateralibus ovatis &c. fl -W. R. La&db. GoïJAN Monsp. hall. Helv. &c. Trif. -apit. oblongo nspeto. c. B. Pin. 3i9. ProdT. ,40. Trif. minus Cap. patva albo eehinato Bakr. Jc. g7o. Ttif FlosEuttl albis &c. VAiJU.. Parit. m, T. 33. f. i  D ï A D E h T H I A. flO? tannie, groeit deeze Soort van Klaver, die min- A der Takkige Stengen dan de Haazepootjes heeft. Zy is door de ronde ruuwe of ftekeligqr3 Hoofdjes zeer kenbaar. (ap) Klaver met. ongedeelde half Klootronde ' flyve Hoofdjes; de Kelken gefireept, mlgebreid,. «gaai. , (30) Klaver met ongejleelde byna zydelingfe Eyronde Hoofdjes , de Kelken rond, ge-c ftreept. (31) Klaver met langwerpige gejleelde Hoofdjes, een opgeregte Steng en gepaarde* Bladen* . f - De: beide eerften , die in Europa groeijen , hebben de Kelken tienftreepig. in de eene naakt, in de anders Haairig. De laatfte Soort heeft van haare Groeiplaats, by Alexandrie, den bynaam. Forskaöhl zegt , dat menze in 't Arabiich Berfim noemt, en fpjeekt 'er dus van (*). Dit is die Klaver, welke de Egyptenaars » by (29) Trifolium Capit. fesfilibus heraifphsricis rigidis &c. Ji. Cliff. R. Lugdb. 8cc. Trif. Arvenfe fupinuiu Verticillatmn. BABR* Ic. 882. (jo) Trifolium Cap. fesfilibus fublateratibus ovatis Sec. Tl. Suec. 6i>, 669. Trif. parvura hirfuturo. YA1LL- Paris, I9S. T. 33- f- s. (31) Trifolium Capit. oblongis Fedunculatis, Caüle ere*> to, Fol. oppofitis. Am. Acad. IV. p. *8Ö. (*) Fkr. uEgypt. Arab. p. 139. Ts II. DEEL. X. SlUSi IV, 'DEEL. XVIU. oofd. rus. XXIX. Prifolium jlomera- \m. ickropte. XXX. Striatum, eftteepte, xxxr. Alexanrinum.Egypti:he.  9$8 DtfBBELBROEDERICE KrüIDEN; IV. Afdeel, XVIU. Hoofd» stuk. Tienmanmgi. XXX'IL -Trifolio» uniflorum. Eenbloe» mige. }, by geheele Akkers bouwen, als het befte en „ byna eenigfte Voeder der Lastbeeften. Twee„ maal in 't Jaar wordt zy, gelyk het overige „ Koorngewas, niet gezaaid ; maar by 't afneemen van den Nyl. Wanneer de Landen „ hoog zyn , brengt men 'er met Werktuigen „ Water op , en werpt het Zaad in de bevog„ tigde Aarde. Drie Oogften heeft men van ,,. deeze Klaver, welke elke reize een half „ Elle hoog opfchiet. Ieder Oogst, waar van ,, de eerfte de befte is, valt om de drie Maan„ den; daarna fterft het Kruid. Men zaait de „ Klaver ook wel met de Tarwe te gelyk, op „ een zelfden Akker, en het gemengde Zaad „ heet Chalit ; doch men fcheidt het van el„ kander met een Zeef. Tot den Oogst fnydt ,, men 't niet met den Sikkel, maar rukt het „ by den Grond af met de Hand, den Worj, overlaatende die dan waarfchynlyk nog Beeften - Voeder geeft (*). (33) Klaver die ongeftengd is, met driedeelige, byna driebloemige Steeltjes, korter dan de Stoppeltjes zynde. h'AtO'l .. \'% (*) De Heejlerige Klaver van de Kaap, op deeze volgende, is thans onder den naam van Pforalea bratJeata bekend en befchteeven. Zie ons II. D. V. Stuk, bladz. 151. (3 3) Trifolium aeaule , Pedunc. trifidis &c. Trifbi, veraum repens purpureum & Flore albo exiguo. Buxb. Cent. III. p. 17. T. 31. f. 1 , 2. Spica trifolia. Alp. Extt, i6j. T. 168?  O t A p E I- P K I *♦ In Arabie, Paleftina en Syrië, inzonderheid^ by Konftantinopolen en op Kandia , groeit dee- . J zonderlinge Soort, welke getande Blaadjes» als van Klaver , op lange Steeltjes heeft, tusfchen welken de Bloemen veel langer voortko^ men, byna gelyk in het Edel Leverkruid De Kelken zyn lang en Pypaehtig, met tien Stree, pen, egaal gepunt, D. Blaazige, met Buikig gezwollen Kelken. (34) Klaver met Eyronde Aairen; de Kelken opgeblazen, glad, vyftandig, de algemeene*, OmmndzeU vyfbladig. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Spanje en Italië , groeit deeze, dieby Montnellier veel voorkomt aan de Wandelpaden. Zy heeft de Blaadjes zeer glad, de Bloemfteeltjes anderhalf of twee Duimen lang, de Hoofdjes als met Spog befmet. De Haauwtjes, langer dan de Kelk en puntig , bevatten vier Zaadjes. Zy heeft de Bloempjes rood. (35) Klaver met byna Eyronde Aairen en ag-} ter-u (SA Trifolium Spicis Ovatis, Calyclbus infktis glabtisb J H. Cliff. 37.3. R' S7«. TtifoI.Capttulo Spumo- WTul éf l Pin. 3*9- Prodr. 140. Ttifol. Fragtferum. B CO T^L85Spicis fubovatis , Cotollis fupinatis, te. H Cliff. R. Lugdb. „«. GOUAN Monsp. 392. GORT. Belg. aI2. Ttifol. Fiatetife Folliculatam Flote invetfo. BARR. K«r. S24. T. S7»« II. DEIJ.1 X. StOK,' [SS DEEL» CVIH. )OED4 UK* Decax4. KXX1V. Trifoliurm \umofum. huimige. XXXV. efupina\m. Omgelogen e.  IV. Afdeei XVIII. Hoofdstuk. Tienman xxxvi. Trifolium soment »• fum. Wollige. XXXVII. Fragife rum. Aardbetïe Klaver. 3O0 D tJ'B W\% L,B ROEDERIGE KRUIDEN. terover geboogen Bloempjes , de Kelken opgeblazen met een bultige Rug, de Stengen leggende. ■ Deeze komt op fommige plaatfen in Europa voor. Men vindeze in Engeland, als ook in ons Nederland aan den Ouden Ysfel, by Ufenpas. De Kelkjes gaapen aan de onderzyde overlangs; de Haauwtjes zyn tweezaadig , rondachtig en zeer klein. (3 f> »,  D ï A E E L V H I A* 3'05 weinigen in de andere WereldsJeelen en naauwlyks meer dan eene in de Oost- of Westindiëo; 't welk aan de Gronds hoedanigheid zal zyn coe te fchryven. In Arabie vallen volgens ForsKAOHLvier Soorten,aan de Kaap weinig meer. Lotus. Rolklaver. Een Rolronde geftrekte Haauw: de Vleugels opwaards in de langte famenluikende , en een Pypachtige Keik. Dit zyn de onderfcheidende Kenmerken vsn dit Geflagt , 't welk den van ouds bekenden naam van Lotus voert, dien ik verduhfch met Rolklaver. Drie Heeiterige Soorten, daar van, zyn befchreeven , de overigen volgen hier. (1) Rolklaver met eenzaame Vliezig vierhoekige Haauwen, gladde Bladen en Lancetvormige Blikjes. {o) Rolklaver met eenzaame Vliezig-vierhoekige Haauwen en hurkende Stengen , de Bladen van onderen migachtig. (3) (1) Lotus Legqm. folitariis Mesnbranaceo - quadrangulis &c. Syjï. Nat. XI!. Gen. r79. p. 5°4- fig. XIIJ. p. S7I-1 gouan Monsp. 203. fl. Su'.e. 610, 676. leys. Hal. 6jz< lotus tetragonolobus Maiitimus Fl. luteo. Barth. ASl, 11 p. 34Ó. ,(1) Lotus Leg. folit. &c. GOUAK Monsp 394- Lotus Fra»eniis Silifj. luteus. C. B. Pin. 33*. GORT. Belg. 213- Lotus tetiagonolobus. Riv. Tetrap. 79. V IL DaxL, X. Stuk. IV." AföesL. XHil, HoOt'DSTUK. Dec&nAi ia. t. Lotus maritimus. Zeekaiitle, h. Slliquofus. t e uli ge.  3oö Dubbelbroederige Kruiden: IV. Afdeel xviii. Hoofdstuk*lil. Lotus tttragon». Mus. vierkwabbige. IV. Conjugatus, Paarige. V. Tetraphyllui. Vierbla» dige. (3) Rolklaver met eenzaame Vliezig - vierhoekige Haauwen en Eyronde Blikjes» (4) Rolklaver 'met gepaarde Vliezig - vierhoekige Haauwen, de Blikjes langwerpig Eyrond. t Dat deeze vier weinig verfchillen , is uit de bepaalingen blykbaar. Zy komen alle in de Zuidelyke deelen van Europa en de eerfte meest; aan den Zeekant voor. De tweede zou ook in ons Land zyn gevonden , zo Boerhaave aantekent. De derde is als ongemeen fraay door Camerarius geboekdaafl en afgebeeld. Zy heeft een hoogroode Fluweelacht:ge Bloem en bevindt zig in onze Kruidhoven. De vierde komt meest by Montpellier in't wilde voor, en heeft, zo wel als de anderen , gcele Bloemen. (5) Rolklaver met eenzaame Haauwen , de Blaadjes drievoudig, Wigswyze Hartvormig ; een dergelyk enkeld Stoppeltje en eenbladige Blikjes. Dee- (3) Lotus Leg. folit. Sec. H. Ups. 220. H. Cliff. 37*. R" Lugdb. 388?. Lotus tubet Siliqul anguioft. c. B. Pin. 332. Lotus pulchertima tetragonolobus. CiMER. Hort. 91. t. zS. (4) Lotus Legum. conjuearis Sic. GouAN Monsp. 39+. Lotus luteus Siüqua angulofa. Boerh- Lugdb. ii. p. 3 7. (ï) Loras Le?umin. foiitatiis, Fol. ternatis obcordatoCuncatis, Stipuü lolitaria fimili Braóleis monophyllis. Sjfl, Nat. Feg. XI11.  D ï A D E t T> II I A. 3ö? ÏJèezej waar van de Groeiplaats niet gemek wordt, heeft Draadachtige Stengetjes en éét enkeld Stoppeltje , dat naar een Blaadje gelykt maar langwerpig is, aan het Bladftceltje. Dé Bloemen zyn geel , met de Rug van de Vlas donker paarfch. Zy komt in plaats van d< Kaapfe leggende, die thans tot het Stalkruid li betrokken (*). (ó) Rolklaver met byna eenzaame bultige omgekromde Haanven. In Italië 5 op Sicilië en Kandia, groeit deeze Soort van Lotus, welke kromme Haauwen heeft, groen zynde zo lekker als Erwte-Peulen, en derhalve van de Kinderen veel gegeten wordende, zo Alp;n us meldt. (7) Rolklaver uiet meest twee Haauwen, Ziniaal famengedrukt en knikkende. (M) Rolklaver met meest twee Haauwen, Li- ni- f*) Zie bladz. lil , hier voor. (6) Lotus Legum. fuWolitariis gibbis incurvis. H. Cliff. «70. R. Lugdb. 383. Lotus pentaphyllos SiliquJ cornuta. C. B. Pin. j32. Lotus ediilis Cretica. Raj. Hift. 96-7. Lotus oligocet. Cteiica lutea. Moris. Hift. II. p. I?6. S. 2. T. 18. f'. 5. Trif. Coïnicuhtum. Creticum. alp. Exot. T2s8. (7) Lotus Legum. fubbinatis Lineaiibus compresfis &c. H. Cliff. R. Lugdt. GouaN Monsp. Lotus Siliquis geminis peregrina. Boebh- Lu^db. II. p. 38. (8; Lttus Legum. fubbinatis &c. H. Cliff, R. Lugdb, &c4 V 3 Le" II. DEEL, X, STOKt IV. AföeJsl» XVIII. , Hoofdstuk. Decaft' dria. . VI. Lotus fidu lis. EetbaaiCs VII. Peregrinuf. Vreemde. vit. Angufiisft* Zeer fmalls.  308 DöBBELBROEDERIGE K R 0 ï D E ff. IV. Afdeel, xviu. Hoofd* stuk. Tienman nige. ix. Lotus Arabicus. Aiabilcbe. x. Ornithopldioides. Vogelpootige. niaal en opwaards geftrekt ; de Steng opftaande, de Bloemfteelen overhoeks. In de Zuidelyke deelen van Europa komen • deeze voor, die doorgaans twee Haauwtjes by malkander hebben, fomtyds ook diie cn zelden één Zy zyn uitermaate fmal in de laatfte Soort» Het zyn Kruidjes van een Voet of anderhalf hoogte. (9) Rolklaver met ronde gebaarde HaauWen, hurkende Stengen , driebloemige Steeltjes en eenbladige Blikjes. In Arabie is deeze gevonden door den Heer Forskaohl , die leggende Stengen heeft, van anderhalf Voet langte, zynde uit Zaad in de Upfalfche Tuin geteeld. Zy flaapt by nagt, met de Bloemen digt tegen 't gemeene Steeltje aangevoegd en bedekt met het Blikje, de Blaadjes en Stoppeltjes famenluikende. (10) Rolklaver met byna drievoudige kromme Samengedrukte Haauwen en verfpreide Stengen. 00 Lotus pentaphyllas minor hirfutus Siliquis anguftisfimis. c. b. Pin. 332. (9) Lotus Legum. Cylindr. Arilhtis &c. Mant. 104. {10} Lotus Legum. fubtetnatis &e. H. Cliff". Ups. K. Lugdb. GOUAN Monsp. &c. Lctus Siliquis Ornithopodii. C. b. Pin. 332. Lotus pecüliaiis Siliquoia. CAM. Hort. 91, t. 25.  PlADELPH IA. 309 (11) Rolklaver met byna drievoudige Haauwen , de Steng Kruidig , opgeregt, de Blaadjes Liniaal. 1 Van de eerfte deezer , die op Sicilië groeit, wordt ook verzekert, dat zy by Nagt flaapt;. de andere vak op St. jago een der Kaap - Ver- • difche of Zoute Eilanden, alwaar het Zaad, op 't end der voorgaande Eeuw , door den Kaapfen Gouverneur van der Stel ingezameld werdt , dat federt in de Hoven van Europa is voortgefprooten. Dit is een altyd groen Heeftertje , met de Blaadjes en Stoppeltjes zeer fmal, de Bloemen, die meest drie by elkander groeijen , zwartachtig paarfch met een geelen Kiel, dc Haauwen rond en niet krom , gelyk in de voorgaande , alwaar zy naar die van het Vogelpoot - Kruid gelyken. (12) Ro'klaver met byna drievoudige Haauwen , de Steng Heeflerachtig, de Bladen Fluweelachtig glinjlerende. De Groeiplaats van deeze fchynt niet alleen op Kandia , maar ook in Spanje en in Syrië te zyn. (11) Lotns Legum. fubternatis , Caule Herbaceo ere£to &c. II. Cliff. r- Lugdb. GoUAN Monsp. Sic. MlLL. DiU. t. i«8. Lotus anguftifolia&c. Comm. Hort. II. p. 165.t. 83, (12) Lotus Legum. fubternatis &c H. Cliff. r. Lugdb. Lotus Arpentea Cretica. PLUK. Alm. 126. t. 43. f. r. Lo. tus poiyeeratos Fruticoft Cretica Argentea. moris. Hifi. ii. p. 177- V 3 Ui Deel- x. Stuk. iv; \fdf.el, xviii. iOOFD' tuf. XI. Lotat 7acoh&us. :t j.goche. XIT. Cntieus. Kandiafche.  3,10 Dubbelbroederige Kscides. VK Afdeel xviu. Hoofdstuk. Tienman*igt. xvi. I.OtUS COTm piculatus. Gehoornde. ] 1 i 3 1 I l t zyn. Het is een laag- Hceftcrig flap Plantje, dat zig Zilverachtig vertoont, met de Eloemen meestal drie , doch fomtyds ook vyf by elkan-. der, gelyk in het voorgaande, geel van Kleur, en lange ,rcgtc, Rolronde knikkende Haauwen. De drie volgende Soorten, als gezegd is, onder de Heeftcrs befchreeven zynde , komen, wy tot de (16) Rolklaver met neergedrukte Hoofdjes % leggende Stengen en Cylindrifche uitgebreide Haamven. Onder den naam van Gehoornde Klaveren nf Gekroonde Mekten, is deeze niet alleen in onze Provinciën , maar ook door geheel Europa beiend. Zy greeit op dorre drooge plaatfen , zo, vel als in dc Weidlanden , alwaar zy een uitnuntend Voeder voor de Beeften uitlevert, dat fommigen raaden aan te kweeken. De Engelrchen noemen het Lady-Finger Grofs of Vrou-, wen-Vinger Gras, de onzen fomtyds JuffersSchoentjes : 't welk op de figuur der Haauwtjes , lie een opgewipte tip hebben zal zien. Men loemt het in 't Hoogdnitfch ook Unfer Frait-. wen (u) Lotus Capitulis depresfis . Caulibus decumbentibus kc. GORT. Eilg. 213. GouAN Monsp. 305. Lerus Caule Serbaceo Sec. H- Cliff. 371. R. Lugdb. 3S8. Kram- Auflr% 24. Fl. Sute. fep , 67J. Lotus f. Melilotus pentaphyllos ninor glabta. C. li. Pin 332. Trifolium Corniculatum, I. >od. Pcnspt. 5-3. Melilotus Coronata. LOB. Ie. ii. 44. /&, otus pentaphyllos Sic. C. 6. Pin. 3 3*. y. Lotus pent. Fru:scens, tenuhüinis foliis. Ibid.  Diadel ph ia. 3ÏX wen Schuhn, in 't Franfch Couronne Royale, om ^ dat de Bloempjes als in geele Kroontjes ver- ' gaard zyn. Gemeenlyk komt het omtrent ter hoogte van een Voet voor en heeft zwakke Stengetjes, die, zig zelf niet kunnen oprechten. Zy verdeden zig menigvuldig en zyn bezet met Bladfteeltjes, op 't end drie Blaadjes hebbende, fon> tyds ronder, fomtyds langwerpiger, met twee dergelyke Stoppeltjes aan den voet van 't Steeltje , gelyk in meest alle Soorten van dit Gefttrgt. Op 't end komen Kroontjes van Goudgeele Bloempjes, dikwils zeven in getal, Sterswyze geplaatst en als gefchoord door een of twee driebladige Kransjes; daar op volgen even zo veel Haauwtjes, die Rolrond zyn, aan 't end getipt, bevattende ronde Zaadjes. De Bloemen zyn niet onaangenaam van Reuk en Smaak, en worden fomtyds in plaats van de Meloten , naar welken zy veel gelyken, gebruikt. Ook leveren zy, zo wel als 't Kruid, een blaauwe Vcrwftof uit (*). DeHoornklavcr groeit, in vette vogtige Gronden , veel hooger en fomtyds Heefterachtig, op haar zelve ftaande, waar door zy zig byna als een ander Gewas vertoont. Dit deedt my denken, of het Kaapfe Plantje, waar van een Takje in Fig 3, op myne LXV.»«*. V 4 ii. Deel. x, stuk. IV. Led hel." xviii. joofd» tok. Deerns* Capenfis, Kaapte. PL. LXV.  ÏV. Afdeel xviii. Hoofdstuk.. 3TV xvtt. lotus CyufiiMts. \v uilige. 312 DöBBKLBROEDERIGE KRÜIDEK, uit de naauwkeurige Afbeelding daar van, dat de Blaadjes maar één klein rond Stoppeltje onder aan het Steeltje hebben ; 'r. welk zeer byzonder is cn alleen gemeld wordt in de Vyf, de Soort, die deswegen Vierbladig is genoemd i maar tot welke dit Plantje niet kon behooren, dewyl de Hoofdjes doorgaans uit vyf of meer Bloempjes en Zaadhuisjes beftaan. Ook zyn de gedroogde Bloemen niet groenachtig, gelyk men bevindt in deGehoornde Klaver plaats te hebben, maar geel. De HoogleeraarN. LBurmaknus beeft verfcheide nieuwe Soorten van dit Geflagt onder zyne Kaapfe Planten ; een Heefterige , naamelyk, een laag-Heefterige , een Smalbladige, een Vosfeftaartige cn een Pluizige, boven en behalve de Leggende, de St. Jagofche, de Kandiafche en Ruige van den Ridder, opgetekend. Tot geen derzelven is dit myn Plantje betrekkelyk. Ook «rookt hetzelve niet met de thans uitgemonfterde Mauritanifche, welke insgelyks van de Kaap. der Goede Hopeafkomffig was. f17) Rolklaver met gehalveerde Hoofdjes, een verfpreide zeer Takkige Steng en Wollige Blaadjes. In (,?) Ut*, Geit. «mWiatts, Caule difiufa Ramofefimo &C.R. Lugdb. 387. Lotus Sihquofa M,ritima lutea, Cyt.fi fade. BARR. Rar. ft, T. 1031. CytUus. LOB, U. II. P> 45-  DlADE&PH 1 A. 313 In de Zuidelyke deelen van Europa, aan den ^ Zeekant , vak deeze, die een Heefterig Gewas fchynt te zyn , naar den Cytifus gely-H kende. 03) Rolklaver met ongehinderde Hoofdjes enf ongejleelde vyfvoudige Bladen. r Zeer verfchilt deeze, die door Toorne^ fort in een Geflagt, onder den naam Dory enium, is t'huis gebragt, van de anderendoor haare Gevingerde Bladen. Zy is van Loeel Vorycnium der Montpelieren genoemd geweest, groeijende in Languedok en Provence meer dan in Italië. Men vindtze ook in Ooftccryk op de Gebergten, en in Savoije , niet ver van 'Geneve, werdt zy onlangs door den Heer S a u s s u r e verzameld. '1 Is een Heefterig overblyvendPlantje, met fty ve Takkige Stengen , van anderhalf of twee EUen hoogte , begroeid met tropjes van langwerpige Bladen ', als die der Lupinen , maar kleiner. Op den top der Takken komen Hoofdjes van zeer kleine Bloempjes , witachtig van Kleur 5 en daar op velgen langwerpig ronde Haauwtjes, meteen enkel'Zaadje. Myns ■ (is) Lotus Capit. aphyllis, Fol. fesGlibjs quinatis. Couan Monsp. '3 95- Dorycnium Fol. dig'.tatis fesfihbus. H. Cliff. 371. R. Lugdb, 389. kram. Aujlr. 224. Trifol. album sn» goftifolium 8cc. C. 6. Pin. 3=9. Dorycnium Monspelieufium. TOURNF. Infl. 395- Ig- H- »• V 5 II. DEEL X. STUK. IV. fdeeLo XVIII. OOjFD:UK, xvin. otus Do' Gevin^  314 DübbElbroederige Kruiden. IV. Afpeei xviu. Hoofdstuk. T ienmcn r.ige. ' 'XIX. jMonophyl- lus. Eenbladi ge- Fl. lxv. Fig. 4. Myns oordeels zou dit Kruid gevoeglyker tot het Geflagt van Hedyfarum , daar verfcheidö Soorten ook met eenledige en eenzaadige Haauwtjes voorkomen, zyn t'huis gebragt geweest, 'En, ik vind het vreemd , dat het Oostindifch Kruidje, waar van een Takje in Fig. 4, op myne Plaat LXV , is afgebeeld, tot dat Geflagt betrokken zy, aan welks Kenmerken het geenszins voldoet. Immers een der voornaamften Van 't fledyfarumis, datdc Haauwtjes uit Leedjes famcngefteld zyn, ten minde in Vakjes verdeeld ; terwyl dit tegenwoordige geheel Rolronde Haauwtjes heeft, met eene enkele doorloo. pende Holligheid , die verfcheide Zaadjes inhouden (*> Ik noem het derhalve Eenbladige Lotus of Rolklaver, 't Is een klein hurkend Kruidje met veele digt geknoopte Stengetjes, die aan ieder Knoopje twee fpitfe Stoppeltjes hebben , van eene Kafachtige hoedanigheid. De Blaadjes, overhoeks op lange dunne Steeltjes voortkomen\ de C*i Meest zou het naar het Penningiladig Haanekop, dat ook IVigbladiz, genoemd wordt en insgelyks Kaffige Stoppeltjes heeft, RClyken; 't we'k volgens de ;ianhaaiincen van den Heer N. l. Burmannus wonderlyke veranderingen on 'ergaar Hetzelve zou voorkomen met kleine fteke'ir>e Haauwtjes of als die van de Vogelpnofjes, en metzodanigen , die door gcene i eedies of middell'chotje? onderfcheiden zyn. Doch, lolgens de befchryving in Flora Zey. lanica, is dat Kruid OIs de stoppeltjes langer dan de liladfteeltjes, de Haauwtjes neergeboogen , krom, eenïaadig hebbende), gtootelyks van dit tegenwoordige verfchiilende.  D I A P E L P B i a» SIS de, zyn meest volkomen Eyrond , de bovenften iets langwerpiger. De Bloempjes zitten : Aairswyze aan 't end der Takjes en zyn paarich- ; achtig; waar op volgen Rolronde Haauwtjes,I van ruim een Duim langte , aan 't end fcheef, gepunt, op welken zeer onduidelyk zig eenige tekens van verdeeling openbaaren , die flegts door de uitzetting der Nierachtige Zaadjes , welken zy bevatten, vëroirzaakt zyn. TrigqnellA. Hoornklaver. Dit Geflagt, in het Loof ook naar de Klaver gelykende, onderfcheidt zig door de figuur der Bloem, als een Driehoek voorftellcnde; doordien de Vlag en Vleugels byna egaal van grootte en uitgebreid zyn. Hier op zinfpeek de Latynfchen naam. De Haauwtjes zyn in veele als Bokshoornen , en daarom noem ik hetzelve Honnklaver. Het bevat de tien volgende Soorten, (ï) Hoornklaver «iet- gejleelde. getrofte, neerhangende Liniaale regte Haauwen , de Blaadjes eenigermaate Lancetvormïg. (a) Hoornklaver met gepelde, getropte ,neer- han- (1) TrifjMlla Legum. Peduncul. congeftis &c. Syfl. Nat XII. Gen. S9«. p. sos. Vtg. XII. p. Vf«. Trigon. Legumin. Pedunculatis. » Cliff. 378. R. Lugdb. 381. Lotus Montan. humilior titfWia &c. Amm, Ruth. is• (6) Trigonella Leg. Pedunculatis congeltis Sec. Gort. Eelg. 214. gouan Mansp. 3^7. Ttifol. Flor. Spicatis &c. H. Cliff, 37OFB"j UK. ttellata. elchot- i. "ornata» :draaid. ,rbina- jlachtig. ttruxta. )oorwc« n. Arabica, (Viabifch. 'ornnata. lekioond. Ciliaris» Kanthaiig,. 1  IV. Afdeei XvlII. Hoofd» 8tuk. Hirjut/l. Ruig Fuidula Styfekhiig, ïeeikicin Maricata, Gedo ind. Ni; ra. 2. wart- Lecixiatt. Gefnipptrd. t 3s8 DüBBELDROEDERIGE KrCIDIR,' I. Slakkenkruid met eenzaame Kogelronde , zeer korte ftekelige Haauwtjes , en Zaagtandige Stoppeltjes. K. Slakkenkruid dat driebladig iê, met gedoomde S'akhoornige Haauwtjes , de onderfte Blaadjes Wigvormig flomp, de bovenften rond- aebtig. L. Slakkenkruid met Slakhoornige Haauwtjes, die uitweidig overhoeks haaki» gedoomd zyn; de Siopptitjes efF^njandig. M. Slakkenkruid dat tweevrugtig is , met eert rond klein gedoomd Zaadhuisje. N. Slakkenkruid met weinigbloemige Steeltjes en Slakhoornige Haauwtjes, met Haakjas z» lang als dezelven. 0. Slakkenkruid met een gedoomde Vrugt, de liladen Liniaal en Tandswys ingefneeden. " Zo 1. Med Leg. Mum Globofis &c. &c. Med. echinau hirfuta Tournf. Gek. N. 13. Garid. 309. K. Med tnphylla, Leg. Cochleatis fpinofis Sec. Ger. N.< n. vaiix. Paris. T. 33. f. 7. L. Mèd. Legum. Cochleatis, Aculeis uncinatis &c. Osn. 111. Medica echinata minnia, ƒ. B, Hijl. IK p. 385. M. Med. Cochleata dicarpos, Cups. Spinofit. rotunfc. moris. utfupra. f. ir. Ger. Pm. N. s. N. Med. Pcdunc. paucifloris &c. Geb. N. i.. Morists. f. 19. • O. Med. F#aa echinato, Fol. Linearibus denratii. Gouan W#»7>. <0». Medtcago Syriaca. Rir. Tttrap. 205. Med.  0 I A p E r4 P m I fi. 2.2"? Zo veele Vcrfcheidenheden komen 'er voor van het zogenaamde Slakkenkruid , welke bovendien ook in andere opzigten verfchillen. De eerfte , naamelyk , heeft op drcoge Gronden de Stengetjes maar een Handbreed, op vogtige vette Gronden een Voet lang, op de Aarde leggende: de tweede heeft de Stengen ten deele opgeregt , een Elle, de vierde fomtyds wel anderhalf Elle lang. Weinig kleiner zyn zy in de vyfde , doch de Arabifche valt kleiner, zo wel als de volgende. Het Loof aangaande , dit heeft de Blaadjes naar die van Klaveren of Meliloten. meer of min gelykende, uitgenomen • de laatfte, alwaar de Bladen langwerpig en Tandswyze uitgehoekt voorkomen. Van het verfchil der Zaadhuisjes, dat in de bepaalingen opgemerkt is, geeft Mobison zeer fraaije Afbeeldingen. Zy vallen in de eerfte Soorten als Hazelnooten of grooter, in de laatften kleiner dan Erwten. Sommigen zyn plat als een Dubbeltje, als Schotteltjes of Napjes in malkander, of als Neften van kleine Korfjes,- anderen gelyken naar Tonnetjes, die aartig gedraaid, aJs geborduurd, of ftekelig gedoomd en als de Klisfen met Haakjes bezet zyn. Zy beftaan uit een Slangswyze it dicarpos laciniata. Pluk. Alm. 241. Trif. echinato Capite. dod. Mem. i. p. 123. Trifolium Fruótu echinato. magn. Monip. *7i- T- i7o, Trif. Cochl. Spinefum syriacum, f»l. laciliutis. bbeïn Cent. 81. T. 3+. X 5 ii, deel. x Stuk, IV. Afdeel, xvm. hoofd* stuk. Dtcandria.  'Afdeei„ xviii. Hoofd. stuk. TienmanC'S1' MON- 530 DüBBELBROEDEaiGE KrüIöEK in één gedraaid Strookje , waar tusfchen de Nierachtige Zaadjes zyn vervat. Van dit Slakkenkruid , 't zy dan hoedanig ook, wordt weinig of geen gebruik gemaakt, dewyl men beier Kruiden tot Beeften - Voeder heeft. Het dient alleenlyk tot aartigheid, wegens zyne zonderlinge Zaadhuisjes, in de Hoven en groeit als Onkruid in de Koornlanden der Zuidelyke deelen van Europa. In Egypte is het, op vogtige Velden , gemeen. Het Gedoomde zou ook in Friesland voorkomen, zo Me es e aantekent. XIX. HOOFDSTUK. Befchryving der Veelbroederige Kruide n ( Polyadelphia ) , dus genaamd om dat de Meeldraadjes tot verfcheide Voetiïukken zyn vereenigd \ gelyk in 't St. Jans- Kruid enz. plaats heeft. De meefie Geflagten van deeze Klasfe be, hooren tot de Boomen en Heefters en zyn derhalve reeds befchreeven. Qok komen 'er maar elf in voor , die in de Rangen van Vyf- Twaalf- Twintigmannigen en Veelmannigen onderfcheiden zyn. Tot de Tvraalfmannigen behoort het Geflagt van  lVtoNSONlA* Een vyfbladige Kelk en vyfbladige Bloem;. yyftien Meeldraadjes tot vyf Vezelen famenge-f groeid; een vyfdeelige Styl en vyfzaadig Huisje; maaken de byzondere Kenmerken uit. Maar ééne Soort is van dit Geflagt bekend (*)> die den bynaam van Schoone voert, wegens de fraaiheid der Bloemen. Het is een Kaaps Plantje door den vermaarden Breynius m Afbeelding gebragt, dat eenigermaate gelykt naar de Geraniums. Het heeft veele gefteelde Vv orflbladen , die aan 't end Vinswyze Blaadjes hebben, zeer fmal, doch eenigermaate Lancetvormig. Pier tusfchen komen twee of drie enkelde Bloemfteeltjes voort, die eens zo lang als de Bladfteelcn zyn , in 't midden , op de manier der Anemonen, gekranst met zes Lancetvormige Blaadjes, en op 't end een groote Bloem hebbende , welke uit vyf gelyke Eyronde Blaadjes beftaat en naar die der Nigelle veel gelykt.Men vindt'er vyf. Vezelen in, welke ieder ten halve in drieën zyn gedeeld , met haare Meelknopjes , en uit het midden ryst de Styl als een Pylaartje, dat met vyf langwerpige, by- f,) Momoma. Syft, Nat. XII. Gen. U«. P- SOS. Pig. Xi^l p- sS°- Gm- FlaKt- S7S' ManU I0,: Mohfoma gMI!" diflora. BuUM. Prodr. Ca?. zj. Geranium Folio tenuisfimc dlsfeao, Flore fingulari amplisfimo. BBSYN Prodr. III. Aff. jii T. al. f. « II. Deel. x.Stue. IV. r\FDEEL« XIX. Hoofd j rux»; i. Mor.fon{& fper.o/a. Sclioon?,  332 Veelbroederi ge Kruiden; iv. Afdeel xix, Hoofdstuk, * II. T). v. Sf.bl.5s4, wt, XIII. ïlyperkum Oriëntale. Oofterfch. xiv. Scabrum. jauuw. XV. Repen. Kruipend. i c P' P' fl c A byna Rolronde, gekleurde Stempels praalt. Ik heb een Exemplaar van deeze Plant. Onder de Veelmannigen komt het Geflagt van H y p e r 1 c u m. St. Jans Kruid. Waar van ik reeds veertien Soorten onder de Heefters heb beichreeven*; zo dat nog maar een*en - twintig overbly ven, als volgt. 03) St« J/ö}s Krajd met driewyvige Bloemen, omgeboogen Stoppeltjes en langwerpige Tandswys' gekartelde Bladen. (14) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, een ronde laag Heejlerige gedoomde Steng en langwerpige Bladen. (15} St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, een ronde kruipende Steng en Lancetvormïg Liniaale jlompe Bladen. In de Levant heeft de vermaarde Tournéort deeze drie Soorten ontdekt, waarvan e eerfte Stengen van een Elle hoog en Bladen hadt flS) Rypericum Flor. trigynis Stipulis refiexis &c. Brit. Oriëntale Ptarmicx foliis. Tournf. Cer. iS. It. II. T. 97. (H) hypericum Flor. trig. Caule tereti &c. Am. Acad. '. p. i»7. Hyp. Oriëntale Caule aspe.o purpureo. tournf. ir. 19. (15) Hypericum Flor. trig. Caule tereti repente 8tc. Ami ■ ai. Ibid Hyp. Oriënt, folygoni foiio. Touekï. Ctr. ij.  PoLYADELPHIA. 333 hadt als het Wilde Bertramonzer Velden, ieder met twee Oortjes, die zig als omgeboogene * Stoppeltjes vertoonden : de tweede ruuwe en f paarfche , Kruidige Stengen, met Bladen van6eene ovaal Lancetvormige figuur: de derde kleine Blaadjes , als van het Varkensgras en Draadachtige kruipende Stengen. (iö) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, de laigften ongejleeld; de Steng tweejhy- lp dig Heefterig , de Bladen Lancetvormïg-t< Liniaal, In Noord-Amerika groeit deeze; die regte paarfchachtige Stengen heeft ; een Kleurigheid zeer eigen aan dit Geflagt. De Bladen zyn fmaller dan die van den Olyfboom en gelyken veel naar het Loof der zogenaamde Egyptifche Wilg. Het Gewas blyft altoos groen en draagt zeer fraaije geele Bloemen , waar van die der onderfle Mikjes ongedeeld, de overigen, welke deAair uitmaaken, gedeeld zyn, zelden meer dan zeven in getal. Zy hebben de Meeldraadjes kor- i ter dan de Bloemblaadjes. (17) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen en Liniaale over elkander leggende Bladen. In (l6J Hypericum Flor. trig. primordialibus fesfilibus 8cc. Mant. 106. Hyp. Flor. lètai - ttigynis &c. GRON. Virg. It. 112. (17) Hypericum Flor. trig. Fol. Lineaiibus unbriatis. Hyp. Eri- H. Peel X. stuk. iv; .fdeel^ xix. [oorn; XVI. ïyplricufB olftcum* ïnderentL XVII. Ericoidesï ieyachtig,  , IV. Afdeel, hoofdxix.STUK» xviii. Hypericum Cnnadenfe. Kauadaafch. xix. Virginicum. Virginilch. ] j ( ; i 334 Veel ua o e de e i c e Kruidet?* ïn Portugal en Spanje groeit deeze, die zeef klein is van Gewas en zig geheel Heyachtig vertoont, met eene Afchgraauwe wolligheid. (18) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen•' de Bladen Liniaal - Lancetvormïg, de Steng vierhoekig, de Zaadhuisjes gekleurd. In Kanada groeit, volgens den Heer Kalm, deeze , die ronde Takkige Kruidige Stengetjes heefc en zeer kleine gefteelde Bloempjes, van grootte als der Spurrie, gevolgd wordende van 'oode Zaadhuisjes. {19) St. Jans Kruid met 'driewyvige negenmannige Bloemen , een ronde Steng en Eyronde omvattende Bladen. Aan zekere jonge Virginifche Dame , J enij ï Colden genaamd, werden, door Dokcor Gard en,de Kenmerken gezonden van sen Plant, niet ver van Nieuw Engeland, in t jaar 1754 gevonden, doch welke zy reeds in ïiaare Verzameling hadt, hebbende dezelve een |aar vroeger ontdekt. Aan deeze gaf die Kruidkundige Dame, naar welke waarfchynlyk 't jeflagt van Coldenia benoemd is, ter eere van ge- ïricoides minimum Fol. cinereis. Pluk. Alm, 189. T. 93. '. 5. Hyp. toment. Lufitsnicum minimum» Toubnf. Infi. i$a, 08J Hypericum Floi. trig. Fol. Lineari-Lanceolaris &c. (19) Hypericum Flor. trig. enneandris Sic. Mant. z%%, Gardenia Colden, Otferv. Edinh Vol. II. (1750). p.  Pot, Y AD E t P H I A» S3J gezegden Doktor den naam van Gardenia (*). Hy oordeelde , naamelyk, de Plaut van die Ge-& flagt verfchillende ,> waar toe 'nogthans Lik li KiEüs dezël've, onderden naam van Vkginifcli* St. Jans Kruid, betrokken hadt. Want zy heeft maar drie Bondels, ieder van drie Meeldraadjes , en daar tusfchen drie ftompe Klierachtige Honigbakjes. De Geftalte, evenwel, komt veel met die van 't gewoone St. Jans Kruid overeen. (ao) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen^ en vierkante Kruidige Stengen. i Wegens de vierkante Stengen 3 die in dit k Kruid zeer opmerkelyk zyn, voert het den bynaam. De Groeiplaats is door geheel Europa en zelfs in ons Land aan vogtige Beeken en op de Velden in Zandige Landsdouwen.- Men noemt het Rertshosy, in 't Engelfch St. Johns Grasf. Het groeit hooger en grover dan het volgende. (al) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, twee-1 (*) 't Geflagt van Gardenia, een zeer fchoonen Kaaafen of Ooftindifchen Bloem - Heefter bevittende , is door my reeds in het II. D. iv. Stuk , blariz. 387, befchreeveti. (zo) Hypericum Flor. trig. Caule quadrato H.-:baceo» GORT- Belg. lis- GpiJAN Monsp, 402. KRAM. Aujlr. zts. fl, Suec. 6i4 , 679. Lugib. 473. Hyp. Ascyron diaum Caule quadrangulo. J. B. Hift. 111. p. 582. Ascyron. Doo. Tempt. 78- LOB. lc. 399- (zi) Hypericum f), tiig. Caule ar.cipiti &c. Mat. Med. 368. Gort. Belr. zie. kram. Au/Ir. «4. Gouan Monsp. 401. II, deel. X. Siun. IV. fideel. XIX. OOFD^ ruit. xx. ypericuni "2_%airan- tlarè. Yierhoe- g- xxi.' Perfora- Gemeen,  IV. Afdeei.1 xix. fïOOFDblü-Km i j ] * i c t 4 C 336 Veelbroederigr Kruiden. tweefnydende Stengen en Jlompe doorfchy. nend geflipte Bladen. Dit is het gemeene St Jans Kruid, in da Apotheeken by dea naam van Hypericum bekend , dat men in 't EngeHcfi ook St. Johns Wort. maar in 'c Franfch Millepertuis noemt, om dat de Bladen met een menige van Gaatjes fchynen doorboord te zyn ; weshalve het ook Perforata en Porofa is getyteld. Die doorfchynende Stippen, nogthans, zyn Heets Olieblaasjes. Eenigen hebben het Fuga Dcemonum cn by ons Landvolk Jaagt den Duivel geheten, om dat het tegen Opltygiog, Benaauwdheden en Zenuwkwaaien , die de Menfchen bmtyds als bezeten maaken, dienftig is. Het Kruid , dat op Akkers, Velden, aan de Wegen en in Bosfchen , zo by ons als door geheel Europa, van zelf groeit, komt ook veel in de Tuinen voor, en is iedereen bekend. De bloemen zyn geel, doch aan 't end der Blaades met zwarte Stippen befprengd; gelyk ook eder Bondeltje van Meeldraadjes een zwart Cliertje heeft. Dit alles outftaat uit de overdoed van Olie of welriekende Gom - Harst , laar Terbenthyn gelykende, die het \fcrekzel er Bloemen in Wyngeesc rood kleurt, hoewel y ook afgeeft in Water. Door Deftillatiekomc uit >*. R. Luiib. 47+. Hall. JI-.lv. 630. Hypericum vulgare • B' 27i>- Hypericum. dod. tempt, 76. Lob. U.S'jsI.  P O L Y A D E t T K i Ai 337 Bit een Pond der Toppen van dit Kruid , die men meest gebruikt, wel een Once Olie, en de Wortels geeven een zuuren Geest, als Ho- nigachtigi Het St. Jans Kruid wordt gehouden voor een uitmuntend Wondmiddel,inzonderheid de Olie, welke op de Bloemen geftaan heeft; die, niet rans géworden , ook zeer dienftig is tot Brandfteden. Als een Geheim hebben fommigen die Olie, met het uirgeperfte Sap gemengd, voor een Wondbalfem uitgevent. Inwendig wordt het Aftrekzei der Bloemen als Thee, tot verzagting van de fcherpheid der Vogten, en om de Kwetfuuren der Ingewanden, in Bloedloop én andere Vloeijingen, te geneezen , zeer ge» roérad. Eenigeiï hebben 'er Koortsverdryvendé kr?gten aan toegcfchreeven- De Ouden achtten het St. Jans Kruid openende en Pisdry vende. Boerhaave heeft uit deszelfs gebruik een heefchheid zien ontdaan m de Keel. Daar heerfchc, naamelyk, een fcherpe bitterachtige Smaak, zelfs in de Bladen, en het Afkookzel is Wormdoodende. Het Zaad is meest Samentrekkende. Droog geeven de Bloemen aan Wol, die van Aluin doortrokken is, een taamelyk fehoone geele Kleur. Het Aftrekzelen Afkookzel der Toppen wordt, als men 'er Koperroot in doet, groen (*)♦• (*$ (*■) hall. Helv. héoat. ii. p. s. Item Sbttï' Mee', Jiltd. ad tit. Hyp. ; v ft. riKEi. x, s*na< Afdeel' xix. hoofd»;  33* Veslbroederige Kruibbn. IV. AïDKEL. XIX. Hoofd» •tuk. XXII. Hypericum humifufum leggend XXIII. Crilpum. Gekruld. xiir. Mmt/nu* Bergmin' acad. (jxi) St. Jms Kruid met driewyvige Bloemen 9 in de Oxelen eenzaam , tweefnydige leggende Draadachtige Stengen en gladde Bladen. St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen t ronde Stengen en ongejleelde Lancetvormige Bladen, die aan den voet Golfswyzt getand zyn. Deeze beiden in de Zuidelyke deelen van Europa, de laatfte inzonderheid op Sicilië, in Kalabrie en Griekenland gtoeijende, zyn kleine Plantjes, door het gemelde zig genoegzaam onderfcheidende. De laatfte heeft ongemeen kleine gekrulde Blaadjes. De eerfte heeft men ook in Sweeden en by ons gevonden. (24) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, Zaagswys geklierde Kelken, een opgeregte ronde Steng en Eyronde gladde Bladen. ' (zï) Hypericum Flor. trig. Axillaribus folitariis &c. Gort. JBelg. Fl. Suec. II tfgi. Gu?tt. Stamp. II. 174. Oed. Dan. T. 141. HALL. Helv 3«o. Hyp. minus fupin. glabrura. C. B. Pin. 279. Hyp. fup. minimum. Clus. Hift. II. f. iti. Lob. Ic, 400. (a3) Hypericum Flor. trig. Caule tereti &c. Mant. 106V Hyp. ctispum triquetro et cuspidato folio. BOCC. Mus, II. p. 31. T. iz. Hyp. Fol. patvis crispis f. finuatis, Siculuta. b.AJ Hift. I019. (24} Hypericum Flor. trig. Cal. ierrato • gland, Sec. Oed. Hut. t. 173. Fl Suec. II. 683. Hyper, elegamislimum. J, fi. Hifi. III. p. $83. Hill. Plant. 557. T. 14. Androfae111 um Campoclarenfèv-CoL. Ecphr. U p. 73. T. 74. Ascyruie ft Hyp. btfeliuni glatuum{ oen pwföawm.C.fi» ¥'«1***9%  F Ö i ï ADEïoPHIAo' 33^ (25) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, Zaagswys geklierde Kelken, een opgeregte ronde Steng en Eyronde ruigachtige Bladen* Op de Gebergtenzo wel der Noordelyke als Zuidelyke deelen van Europa, komen deeze beiden voor en de laatfte valt zelfs in Holland aan Duinbeeken en op vogtige Gronden , als ook in 't Sticht en elders. Men noemtze Ruig Herts ■ Hooy ; om ze dus van dat Kruid met vierkante Stengen, 't welk Herts-Hooy genoemd wordt> hier voor befchreeven, en op de zelfde plaatfen groeit, te onderfcheiden. De een zo wel als de andere Soort, meest in de ïuigte of gladheid der Bladen verfchillende * valt ook in Switzerland. In kragten gelyken zy het St. Jans Kruid eenigzins. (26) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, Zaagsvtys geklierde Kelken en half omvat- j tende bogtige Wollige Bladen; de Stengen leggende. f27) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, een u (is") Hyperion» Flor. trig. Sec. Gort. Belg. zi?. Souaiïd Mtnsp. 401. H. Cliff. 380. R. Lugdb, 474. Hyper. Androfemum di&um. ], B. Hift. III. p. 38z. Androf. Ascyron diüunj Caule xotundo. MORi*. Hift. II. p. 171. s. I. T. t.f. 11. (26) Hyptrkum Flot. trig. Sic. Gort. Belg. sis. GouAUt Monsp. 402. Hyp. fup. tomentofun. C. B. Pin. 27e, ClBfe Hift. II. p. 181. (17) Hyptricum Flor, trig. Caule fiibaocipiti &Ci Ya We -W-W X, ITVKg IV; Afdebl. xix. Hoofd? stuk. XXV. Hyperitunt hirfutum, Ruigbla- MVT. Tcmtnu- im. Wollig, XXVH. PcrfaUaè m. ^ooibU» ■ g«  •340 Veelbroederige Kruiden; IV. Afdeel^ xix. Hoofdstuk. XXVIII. Hypericun Blodes. Pluizig. XXIX. Pulchrum, Schoon. een byna tweefnydige Steng, omvattende Eyronde Bladen; het Kroontje met de Bloemen ongejleeld. (a8) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, een ronde kruipende Steng, pluizig %o wel ah de Bladen, die rondachtig zyn. Deeze drie, waar van de eerfte in de Zuidelyke deelen van Europa, de laatfte op Moerasfige plaatfen van Vrankryk en Engeland groeit, hebben veel overeenkomst. (29) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen, Zaagswys geklierde Kelken , Hartvormi' ge gladde doorboorde Bladen , era, ronde Stengen. In de Zuidelyke deelen van Europa, als ook in Switzcrland, doch zeldzaam , komc dit Kruidje voor,dat Tragus fchoon of fraay St. Jans Kruid genoemd heeft. Het heeft de Bloemen byna Oranjekleurig. C30) (28) Hypericum Flor. trig. Caule teteti rcpente Sec. Ascyrum fupinum Villofum paluftre. C. E. Pin. 280. Asc. fu« pinum Blodes. Clus. Hifi. App. alt. Catyophyllus paluftris , Foliis fubrotundis iucanis , Flor. Auteis. MfinTz. Pag, T. 7. f. 3. an ? > » (19) Hypericum Flor. ttig. Calyc, fcrraro-glasdulofis gouan Monsp. 403. Hyp. Calyce fertato, Fol. Cotd. connatis. Hall. Gott. 11s. Hyp. minus ereóhjm. C. b. Pin, 279. Hyp. pulchrum Tragi. J. S, Hifi. lil. p. 383. oed. Dm. 75.  PoLYADÉLPH IA. 34ï (30) ' St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen Zaagswys geklierde Kelken, de Bladen Hartvormig rond en glad. £ Op de Pyreneefche Bergen groeit deeze Soort, welke de Bladen byna rond heeft, als die van 'i Penningkruid , van onderen roodachtig , de Bloemen groot en bleek geel, met de Blaadjes in den omtrek gekarteld. Zy is. niet, gelyk de voorgaande, opgeregt , maar leggende, hebbende Stengetjes van omtrent een Handbreed langte,- , . Moh ' l : (^1) St. Jans Kruid met driewyvige Bloemen. Zaagswys geklierde Kelken en byna ge' Ixanfie-Bladen. Dit naar Hey gelykend Kruid , is voor de echte Coris van Dioscorides gehouden. Het groeit op drooge Heuvelen der Zuidelyke deelen van Europa en in de Levant. De Stenf bereikt van één tot twee Ellen hoogte. Aai dei C30) Hypericum Flor. trig. Cal. ferrato-Glandnlofis &c Hyp.Nummu1aris folio. C. E. Pm. *79- Prodr uo. PLUAlm iS3. T. 93- f". 4- Atidrofetnum fupinum SaxJtile. Bocc Mus- II. P- 13 4- T- 9U (31) Hypericum Ffor. trig. Cal.ferMt»- Ghud. cVc.Gp.or» Oriënt. Zio. Hyp- t Cor;,; 'eg!tima E"cffi finiilis. McBIS Hift. 11. p- 4S8- s- Vt T- f' 4' Hypericoides Coris 9UC tundam'. J. B. Hijl. III. p- 334- Coris lutea. C. B. Pk 28°. Hyp. faxatile tenuisfimo Sc glauco loho. Toubn: Infl. 255. Y 3 II. DEEL. X. STU*> IV. \.FDEEL.' XIX. •ÏOOFD» TUK. XXX. 'lypericum Nummw 'arium. Penningbladig. xxxr. Coris. Heyachtig. 1 l  3 IV. i xix. Hoofdstuk. 1 Kyperictum mutilum. yssmiakt. 1 i j j I kx, hoofd* 42 Veelbrobbeiice Kroidbit. len voet van ieder Blaadje zyn twee Stoppeltjes, van de zelfde figuur en grootte: dus konen 'er, dewyl de Blaadjes gepaard zyn, als ces Blaadjes, die een Kransje maaken, by el:ander voor; zegt de Ridder. (32) St. Jans Kruid met tweewyvige Bloemen ï de Blaadjes Eyrond ongejleeld. Met dit Virginifch Kruidje, dat naar de Kleiie Santorie gelykt , doch de Blaadjes zo digt tegen de Steng aangedrukt heeft, dat het zig ils Bladerloos vertoont, beiluit ik hier de befchryving van dit Geflagt, als hebbende de :wee volgende Soorten , die Heefterig zyn, reeds voorgefteld. Ook loopt hier mede de iüasfe der Veelbroederige Kruiden ten einde, {31} tiyptrictm Flor. digynis, Fol. ovatis fesfïlibus. Gnori. 's'rg. III. Centaurium latcum Aquaticum reifbliatum Floie Savo 0 Foliis fubrotundis glaucii. Claït. M. a.«.  S ? » C B n E s I A. 34! XX. HOOFDSTUK. jBeMrrt der Samenteelige Kruiden (Syngenefia) , bevattende de Straal-, Sterre- 0/ Zonnebloemige enz: gelyk de Salade.Endivie, Cicorey, Artichokken, Scor "zoneeren en andere eetbaare; de Paardeboe men, Klisfen , 't Reinevaren, Duizendblad Mater, Alfem, Byvoet, Kamille en ander Geneeskragtige; de Afters, Koorn- ««Zonnc bloemen, Gulde Roede, Chryzanten en ar, dere fierhke; de Doornen, Dittels en andet fchadelyke Planten of Onkruiden. De reden der benaaming, de eigenfchappe en onderfcheiding der Planten , die Sc menteelige genoemd worden , om dat de Blo< men uit een menigte van Blommetjes, m ee semeene Kelk vergaard , beftaan ; is dóór m zo omftandig verklaard , toen ik de Heel ers daar toe behoorende, befchreef (*), dat ik d£ Leezer fiegts daar toe behoefte wyzen, eu dl gaa ik Voetftoots over tot den Eersten Rang. Egaale VeeVwyvery. Die zodanige Kruiden bevat, wierlBlomm ' -*) «e tö* geheele **£ HoojdwuiC. aan 't begin 1 het ii dssl», vjl. stok, «leer.et Nmurlykfi Wfitrit. y 4 II. DKl>. X. t TWKi i iv; Afdeel; XX. HOOFD" STUK. i .« 1 (1/ • a ie es ,  IV. Afdeel, xx. Hoofd STUK. Egaale Veelwyve- i. Geropogsn glabrum. Gladbladig. II. llirfutatn. Ruigbladig. 344 SamenTEEtiGis Kroiber. tjes, uit welken de Hoofdjes beftaan , alien Tweejlagtig zyn , dat is zo wel een Styl en Vrugtbeginzel als Meeldraadjes hebben.' In deeze Rang komen negentien Geflagten voor, die Tongbloemig , negen die Kopbloemig en der! tien die Schyfbloemig zyn, als volgt. A. Tongbloemige. Semiflosculofi. Geropogon. Grysbaard. De Stoel met Borfielige Kafjes bezet ; een enkelde Kelk; het Zaad op de Sqhyf met Pluimachtige Zaadkuifjes ; dat van den Omtrek met vyf Baardjes. Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt voor, dat de drie volgende Soorten bevat. CO Grysbaard met gladde Bladen. fa) Grysbaard met Haairige Bladen. Deeze twee, in Italië natuuriyk groei jende, verfchilien meest door dè gladheid of ruigte der Bladen , welke Grasachtig zyn, komende 3e Geftalte, voor'c overige, die van het Boksbaard (i) Geropogon Fol. ghbris. Syjt. Nat. XII; Gen, 904. f. SIS. Peg. XIII. p. 592. Tragoporan Gramineo folio [labmm. Raj. Suppl. i+9. Trag. Cal. Cotoll. Radio longio. libus. H. Ups. 245. jacq,; Hort. T. 33. (1) Geropogon Fol. pilofis. Tiag. Crarnin, foliis hitfutis, Z. B. Pin. 275. COL, Ecphr. I. p. 232. T. 231.  S y n g e n e s i A. S4S baard naby. De Kelken , naamelyk, zyn groop ter dan de Krans'der Bloemen , die in beide deeze Soorten'. roodachtig zyn van Kleur. 1 t f3) 'Grysbaard met de Kelk in een byzondere Kelk begreepen. Deeze vergaat niet jaarlyks, als de anderen, en heeft veel Takkige Stengen, met de Bloemen aan *t end, die voor het bloeijen knikken. f't Getal der Blommetjes is menigvuldig. Tragopogon. Boksbaard. Een naakte Stoel, een enkelde Kelk en Gepluimde Zaadkuifjes, onderfcheiden dit Geflagt, dat bovendien aan de Geftalte kenbaar is. Men vindt 'er de elf volgende Soorten in begreepen. (i) Boksbaard met .de Kelken zo lang als de Bloemkrans; de Bladen onverdeeld en geflrekt. Niet ongemeen is deeze Soort in verfcheide deelen van ons Nederland , voorkomende aar We- (3) Geropogon Calycibus Calyculatis. Jacq_. Hort. T. 106 (1) Tragopogon Cal. Corolls radium a:quantibus Sec. Syjt, Nat. XII. Gen. 905. p- JiS- Vtg. XIII» p. 59a. Ttag. Cal, ïlorem fupcrantibus. &c. Maf. Md. 371. Gor.T. Belg, «9. Fl. Suec, «48 , «84, R. Lugdb. 119. DALIB. Paris 141. Tragopogon Pra:enfe luteum majus. C. B. Pin. 274 TOUBNF. Injl. T. 270. Tragopogon. DOo, Fempt. i$6. LOJB YS H. Deel. x. Stuk. IV. XX. ÏOOBDTUS. irr. jeropogon Zalycula* um. Gekelkt, I. Tragopt%on Pratenfe. Gemeen. i  34• ftg. XIII. p, >o|, gcoaoneia Orientalis latifelia Stt. T9UANS. Qtr. f6. IV* ifdebl» XX. lOOFD- rux. 'ilygamlé jitalis, i. Scorzcneréi 'tmntofa. WoUig,  IV. Afdeel, xx. Hoofdstuk. it Scor zonen humilis, Laag. III. Kipanica Spaanfch, I 352 SamèntEÊLIGE KrüiDÉN. (2) Slangewortel met de Steng byna naakt, eenbloemig ; de Bladen breed Lancetvor* mig geribd en vlak. (3) Slangewortel met een takkige Steng, en omvattende Bladen, die onverdeeld zyn en gekarteld. Wie van deeze twee de Scorzmera der Apotheeken zy, fchynt twyfelachtig. Misfchien zal de laatfte uit de eerfte , die men in verfcheide deelen van Europa wild aantreft, zyn gefprooten. In Ooftenryk valt zy op de Gebergten en groeit in Svvitzerland in de Kloven der Marmer-Rotfen , aan den kant van Wallis. De laatfte evenwel, die men gemeenlyk Spaanfche noemt, groeit natuurlyk in Sp.?nje en Siberië. Radwolf vondtze op dc Akkers by Aleppo, en by de Cederboomen , op den Berg Libanon. Deeze verfchilt van de andere niet alleen in 't Loof en de manier van Groeijing, maar ook in de Wortel, welke Iyviger is, en daarom wordt deeze ter teeling van "de Wor- rTC*) Scirzttura Caule fabnitdo unifloro &c, Mat. MeL 371. KBAM. Auflr. zz7. JACQ^ Auflr. T, 36. Fl. Suec. 647', Sss. H. Cliff; ,tz. Scorroneta hurnilis latifolia Neivofa. C. ï. Fin. Z7S. CLUr. Fann. 636. Ic, «35. CO Scorzonera Caule Ramofo, Fol. amplexicaulibus Sec. Gort. Belg. 219. GOUAN Monsp. 405. H. Cliff. 383 R Lugdb. i,9. gmel. Sib. II. p. 6. gbon. Orim. 'z44, ico«. latifolia fïnuata. C.B. Pik. 275. Scorzonera f. ViperaU. lob. ƒ.. 551. Scorzoneia. Dod. Pempt, 257.  S Y N G E N E S 1 A; 333 Wortels die men Scorzoneeren noemt, in de Kruidtuinen en Moeshoven gezaaid. De oirfprong des naams , van 't Spaanfchei woord Escorzo , dat een Adder in de Katalo-s nifche Taal, of een Pad, ten minde eenig Ver-, giftig Dier betekent (*), zou eer de b'enaaming van Adder- dan van Slangenwortel billyken. Ook wordt het Kruid in 't Latyn Piperaria, zo wel als Serpentaria , geheten. Waarfchynlyker komt die benaaming van de Adderachtige figuur en Kleur der Wortelen. Men heeft het oudtyds tegen de Beeten van Venynige Dieren heilzaam geacht. In deeze Eeuw hebben fommigen nog daar mede hoog geloopen (f). 't Is zeker dat het Afkookzel deezer Wortelen eene Zweetdryvende en de Wortels zelfs eene voed-; zaame verzagtende hoedanigheid bezitten ,• maakende, zo wel als 't Kruid, een aangenaame gezonde Spyze , wanneer zy gekookt zyn en gedoofd. Somtyds trekken zy wat naar 't bittere > dat meest plaats heeft in de gene die in 't wilde, op fchraale Gronden, groeit, of ook in gedroogde Wortelen ( j). (4) (*) Touknefobt , die zelf in Katalonie is geweest , zegt dat men dus aldaar een Addet noemt. Myn Spaanfch Woordenboek .heeft zulks niet. Misfchien geeft men aldaar dien naam aan verfcheide Vergiftige Dieren, welke men in andete deelen van Spanje anders noemt. (P Vid. Eph. Nat, Cur. Dec, II, Obs, Amt, I, Oh, SI. CJ.) b.utty Mat. Mei, p, 474. z p. deel. X. Stuk, IV. IfdeelS xx, ïoofdtuk. Psfygami*. 'qaaliu  IV. 'afdeel. xx. Hoofdstuk,iv. Sctrzoneri Graminifelia. Gtasbla dig. v. Purpurett, laarfch, vi. felia. Smalbladig.VII. Hirfuta, Ruig. 354 Samenteelige Kruide»; (4) Slangewortel met Liniaal - Degenvormige onverdeelde gekielde Bladen. (5) Slange wortel met Liniaal - Elsvormige t onverdeelde, Sleufswys' driekantige Bladen en Rolronde Bloemfteeltjes. • (6) Slangewortel met Elsvormige onverdeelde Bladen ; verdikte Bloemfteelen; de Steng beneden Pluizig. (7) Slangewortcl met Liniaale Bladen, die ruig zyn, gelyk de eenbloemige Steng. Tot de Smalbladigen behooren deeze vier Soorten, waar van de eerfte in Siberië en Portugal , de tweede in 't Brandenburgfe, in Siberië en Ooftenryk; de derde ook in het Ooftenrykfe, en , zo wel als de laatfte, in de Zuide- ly- (4; Scorzonera Fol, Lineari • EnuTormibus Stc. Scorz, Ltilïtanica Gramineo folio, T. Buxb Cent. II. p. zo, T, zi. Scorz Caule Ramofo Sec. Gmel. Sib, II. p. +, (5) Scorzonera Fol. Lineari -Subulatis Sec. jACq, Auflr, t. 35. Scorz. Caule Ramofo tereti. Gmel. Sib. p. 7. T. 2. Scorz. anguftifolia fubccerulea, C, B, Pin, 27S. Scorz. fylv. Foliis anguftis, Mentz. Pug, T. 1. f. 1. («) Scorzonera Fol. Subulatis integrii Sec. Jacq. Vmi, J40. Gouan Monsp. 405. Scotz. anguilif. prima. C. B. Pin. 275. Scorz. hum. anguftifolia. Clus. Pann. 637. Tragopogon Pinifoliuro Hispanicum. Barr. Rar. T. 495. Kram, Auflr. 2is. (7) Surzonera Fol. Lineatibus Cauleque unifioro hirfutis. Mant. 278. Tragopogon hitfutum. C. B. Pin, 274, Ttagop, alter luteus. Col. Ecphr, 1, p. 234. T. lil.  SYNGENEsIA. 355 ?yke deelen van Europa groeit. In Switzerland komt de derde voor, die het Zwaardbladig Vi~ pergrafs der Engelfchen , doch geenszins het Pynbladig Boksbaard van Barrelier zou zyn, zo de Heer Haller wil. Deeze heeft de Steng naauwlyks een Handpalm hoog, de Bloem is groot en geel van Kleur, gelyk in de laatfte, die geheel ruig is van Loof. De eerfte Soort heeft de Bloemen bleek geel, de tweede blaauw of paarfch met witte Meelknopjes. De Wortels gelyken naar die der gewoone Scorzoneeren. (8) Slange wortel met de Bladen jlomp ge. tand , de Steng wyd gemikt, de Kelken Wollig aan de Tippen. ($0 Slangewortel met Liniaale getande fpitfe Bladen , een opgeregte Steng ; de Kelkfchubben uitgebreid met fpitfe Punten. (lo) Slangewortel met uitgehoekte gekartelde fpitfe Bladen; de Stengen meest eenbloemig.] Dee- (8) Scorztnera Fol. obmfe dentatis, Caule divaricato &c. IlOCC. Sic, is. T, 7. f. A. Scorz. laciniatis foliis fupina, barr. Rar, ioSO. T. Soo. (o) Scorzonera Fol. Lineatibus dentitis acutis &c. R. Lugdb. 120. gouan Monsf. 406. Kbam. Auflr. «8. Scorzonera Fol, Laciniatis. Tournf. Inft. 477. Barr. Rar, T. 799. (10) Scorzonera Fol. imuatis dentieulatij acutis , Cauii« bus fubunifloiis. HasSELCJ. Z 2 II. Deel, X, Stuk, iv: Afdeel. xx. 300FI> STUK. vnr. ?f 0-z^ieret R'efedifo'ia, Tandulalig- IX. Laciniatai Gefnip>erd. X. '| .evanüch.  356 Samenteeiige Kruide»; IV. 'Afdeel. xx. Hoofd. STUK. XI. Scorzonera Tingitana, Tanger. fch. XII. Filroiics. Schubbig. Deeze drie hebben getande of gekartelde en tevens uitgehoekte Bladen, naar die der Paardebloemen meer of min gelykende. In de eerde, evenwel, zyn dezelven byna als die van bet Kruidje , dat men Hertshoorn noemt, ingefneeden , in de tweede zeer fmal gefnipperd. De Groeiplaats is in Spanje, Vrankryk, Duitfchland en van de laatfte in de Oofterfche Landen. (Ju) Slangewortel met alle Bladen rappig uit' gehoekt, de Steng omvattende. Deeze, uit Barbarie by Tanger afkomftig, heeft Bladen nagenoeg als die der Tuin-Papavers , aan getakte Stengen van een Elle en hooger. De Bloemen zyn geel, van buiten paarfch. Zy bevat een bitter, fcherp, onaangenaam Melkachtig Sap. (12) Slangewortel met de hovenjle Bladen omvattende en geheel effenrandig, de onderden gefchaard', de Bloemjteelen Schubbig. In (11) Scorzonera Fol. omnibus runcinatis amplexicauh'bus. H. Ups. 242. Sonchus Tingitanus Papaveris folio. T. Raj, Suppl. 137. Chondrilla Tingitana, Flor. luteis 8cc, Hebm. Lugdb. 657. T. 659. (12) Scorzonera Fol. fup. amplexicaulibus Sec. GOUAN Monsp, 4°<5. Crepis Fol. Rad. ovato - oblongis Sec. R. Luidb. 117. Sonchus fubtot, folio noftras. Pluk. Piyt. si. f. r. Sonchus lasvis anguftifolius. C. B, Pin, 124 ï Sonchus Izv'is Mattfuoli. lob. J(. ziS.  S y n u e n e s i a. 357 In de Akkers by Montpellier komt deeze voor , die Crepis genoemd werdt door Dalechamp, als met het Kruid van dien naam by Theophrastus ftrookende , dat een Elle hoog groeit en Bladen byna als der Endivie heeft, vol van een niet onaangenaame Melk, doch bitterachtig. Van de Italiaanen, alwaar menze in de Tuinen teelt , werdt zy Terra Crepola, van de Franfchen Crepie geheten. Het Loof is veel veranderingen onderhevig. In de Zandige Woeftynen by Kairo in Egypte kwam den Heer Forskaohl de Tangerfche Scorzonecre voor, en by Alexandrie eene Soort, welke hy Cüiata tytelt, die ook de Bloemfteelen Schubbig hadt, met leggende Stengen. De eerfte werdt van het Vee, zelfs van de Kemels, niet aangeroerd, doch van de Ezels geenszins verfmaad. P i c r i s. Bitterkruid. Dit Geflagt heeft een naakten Stoel ; der Kelk in een andere Kelk gevat j het Zaadkuifje Pluimig; de Zaaden overdwars gefleufd. Hier van komen maar de drie volgende Soorten voor, Ci) Bitterkruid met den buitenften Kelk vyfbladig en grooter dan de binnenfte, die gebaard is. _i. Dit fO Picris reriamh. exter. pentaphyllis &c. S-jfl, Nat, Z 3 xn II. DEÏL. X, STUH.. IV.1 Afdeel; xx. Hoofde stok, ï. Picris Echioiies. GebaataV  IV. 'Afdeel xx. Hoofd stuk. II. Picris Hitracioides. RuuWbladig. 35? S AMENTEELICE KRUIDEN. Dit Onkruid, wild voorkomende in de Hak1 bosfchen, aan Wegen en Dyken, in Engeland, Vrankryk en Italië , heeft Bladen als de Wilde Kaarden, zynde ruig en ruuw, als gedoomd; doch het draagt groote geele Bloemen, Koppen maakende byna als die van den Gezegenden Diftel, om welken het van 't Engelfch Vrouwvolk, ten platten Lande denkelyk, veel geacht wordt, zo Lob el aanmerkt, die hetzelve Geele Osfetonge heeten , alzo het, buiten de Bloemen, naar het Kruid van dien naam of naar het Slangekop, gelykt. (2) Bitterkruid met losfe Ommndzels, onverdeelde Bladen; de Bloemjteelen tot den Kelk gefchiibd. Algemeener komt dit in Europa, zelfs in Sweeden en in onze Nederlanden voor. Het heeft de Bladen [onverdeeld, Pylswyze de Steng om- XII. Gen. 907. p. 519. Veg. XIII. p. 39$. Picris Perianthii involucro rnaxirao tkc. H. Cliff. 387. Ups. 241. R, Lugdb. 128. Gouan Monsp, *c6. Hieracium Echioides Capit. Card. Benedidti. C. B. Pin. 128. Buglosfum Echioides luteum. Lob. Ic. 577. fl, Hieracium Capit. Card. Benedicïi. Herm. Par. T. p. 185. f2) Picris Peiianthiis laxis, Fol. integris, Pedunculis Squatnatis in Calycem. Gouan Monsp. 407. gort. Belg. 220. Fl. Sust. 541,686. R. Lugdb. 128. Gmel, Sib. II. p. 39. Kram. Auflr. 2i 8. Cichor. Pratenfe luteum hirfutie asperum. C. b. Pin. 126 Hieracium aspeium majoii flore in Limitibuj Agtorum, J.B. Hijl, 11. p. loijr.  g s N G e k E S i a: 359 omvattende, en paarfche Oxelen. De buitenfte Kelk is eenlosOmwindzel.van omtrent twaalf fmalle Blaadjes, de helft korter dan de binnen-1 fte, die uit even zo veel, ook ftekelige, Blaad-* les beftaat. De Bloemfteelen zyn bezet met Elsvormige Schubben , die zig op den Kelk Eader famenvoegen, als op elkander leggende. (3) Bitterkruid met Vindeelige Bladen , de Kwabben overhoeks gerond. • De Franfche Heer Vaillant , die aan de twee voorgaande Soorten en andere dergelyke Kiuiden, wegens de dwarfe Ribbetjes der Zaaden, welke dezelven naar Mekten doen gelyken ; den naam van Helminthotheca, m 't Franfch Herbe aux Vermisfeaux , gaf, ftelt daar onder het Egyptifch Havikskruid van Lippus. Hetzelve heeft de Bladen byna als die van Steenvaren en bevat een geelachtig Melk- ^ Of deeze Onkruiden zulk eene uitmuntend» Bitterheid hebben , dat men 'er deswegen de Griekfchen naam Picris op toegepast heeft heb ik niet onderzogt. Zy bevatten alle, z« wel in 't Kruid als den Wortel, een Melkach tig Sap , dat eenigszins bitter is, zo Bauhi f,) Picrh Fol. pinrwtifidis , Lobis alternis rotundatis. 1 Helminthotheca hispidofa Asplenioides, Sacco Sulplnua VAÏIX- * fr* P- 2°6- Z 4 H. DEEL. X. STUK. iv; vfdeel; XX. lOOFD- ruK. iii. Picris. AspltnioiUs. Vinbladig» Q i > s  3°b Samenteelice Kruiden. IV. Afdeei XX. Hoofdstuk. Pgaali feelixjyvt i. Sonchus Jlfari-.imü Zeekants, Nus meldt, in dc tweede, die de hoogte " fomtyds van meer dan een Elle bereikt, groeijende ook door geheel Siberië. Op 't Gebergte Gbadra , in Arabie, kwam - den Heer Forskaohl een Kruid voor, dat hy Picris fcabra neemt. Dit hadt de Bladen Golfswys uitgegulpt en door Borftels ftekelig , zo wel als de Kelk en Bloemfteng, die met drie Liniaale Schubben, ver van elkander, was bezet. Het Zaad hadt gefteelde, gepluimde Kuifjes. Sonchus. Melkdiftcl. Een gefchubde Buikige Kelk en Haairige Zaadkuifjes onderfcheiden dit Geflagt, dat ook een naakten Stoel heeft, bevattende de volgende dertien Soorten. fl) Melkdiftel met naakte Bloemfteelen , de Bladen Lancetvormïg, de Steng omvattende , onverdeeld, agterwaards fpits getand. ■ n Door Casï>ar Bauhinus was deeze eerst op den Zee-Oever by Venetië, en vervolgens omftreeks Montpellier, gevonden; doch ik vind ze by Gouan niet opgetekend. De Wor- (i) Sor.chus Pedunculo nudo Fol. tanceolatis smplexieaulibns tkc. 'Syjt. Nat. XII. Gen. 908. p. 519. f%. XIII. p. 594. Sonchus anguflifolius maritimus. C. B. Pin. 124, Pridr. SI. IM.UB. Alm, 3*4, T. 6z. f. 5.  Syngenesia. 361 Wortelbladen hadt zy byna een half Voet lang en een Duimbreed, aan de kanten met kleine ; Doorntjes , Melk geevende als men ze kwet-1fee , even als alle de overige Soorten, zegt8-1 hy, van Sonchus. Tusfchen die Bladen hadt zy maar een enkeld Stengetje, van één of anderhalve Handpalm hoog, met twee of drie Blaadjes en op den top een groote geele Bloem. (J2.) Melkdiftel met de Bloemfteelen en Kelken ftekelig , byna Kroontjeswyze ; de Bladen / rappig uitgehoekt en aan den voet gebaard. Van dit Onkruid, dat op MoerasügeVelden der middelfte deelen van Europa, inzonderheid aan den Zeekant, dikwils voorkomt, ontbreeken goede Afbeeldingen. By Weinmans vindt menze niet ; die, welke Fuchsiüs gegeven heeft van het Groote Havikskruid , door Halier goedgekeurd, voldoet zo weinig als die van Clusius , onder den naam van Zagtere of Gladdere allerhoogfte Ooftenrykfe Ganzen - Diftel. Mooglyk is die van Hill, genaamd Geelhaairlge Varkens - Diftel, welke Hal- (z) Sonchus Pedunc. Calycibusque hispidis fubumbellatis &c. Gort. Belg. "o. H. Ups, 144. Sonchus Cauie eieóèo &c. H. Cliff. 3?J. B.- Lugdb. 129- Sonchus asper arborescens. C. b. Pin. 124. Sonchus laevior Auftr. altisfisnus, Clus. Hijl. ii. p, 147. Pann. 654. Sonchus Atboresccns. ta- bern. Z 5 ii. Deei , X. Stuk. IV. iEDEESü xx. !oof»; 'uk. i'. So«chuS alujins. Moeras»  362 S AMENTEELIGE KRUIDEN. IV. AFDEEL. XX. Hoofdstuk. Egaale Vecltuyve- Hal eer thans aanhaalt, beter (*). Ik oordeel de figuur van den Boomachtigen Sonchus by Tabermemont, onder die der Ouden, best overeenkomftig met dit Gewas , 't welk Ik op Moerasflge of vogtige Gronden in Noord? holland , zo binnen- als buitendyks, byzonder» lyk in Rietlanden , honderd maaien heb waargenomen. Het onderfcheidt zig van alle de andere Soorten , door zyne ongemeene hoogte, van vier Ellen en meer; terwyl de Steng de dikte van een Vinger of Duim heeft, zig in Takken verdeelende , die op 't end groote, fierlyke, geele Bloemen draagen , byna gefchikt op de wyze der Kroontjes - Bloemen. Deeze Bloemen zyn gevat in Kelken , welke , zo wel als de Steelen, een rosfe of geelhairige ruigte hebben. De Bladen , van boven groen, van onderen Afchgraauwachtig , zyn ftyf en glad , met fyne Tandjes gezoomd, en meer of minder ingefneeden , komende fomtyds de Wortelbladen gantfeh onverdeeld voor , doch de Stengbladen zyn gemeenlyk uitgehoekt, èn dikwils aan 't end Piekswyze met zeer groote VleugelsZy hebben byhangzels, als Baarden, ter plaatfe daar zy de Steng raaken. Het Zaad levert Pluizige Hoofdjes uit, gelyk in de andere Soorten. (3) <*) The Yellew - haird Sow - Thift!c. HU.L. iii. T. lij, ÜALL. Htlv, inchost. I. p. II.  S V N 0 E N E S I A. 363 (o) Melkdiftel met de Bloemfteelen en Kelken fiekelig, byna Kroontjeswyze , de Bladen rappig uitgehoekt en aan den Voet■ , Hartvormig. Het kleine verfchil, in de bepaaling van deeze en de voorgaande, verfchoont de verwarring door fommige Kruidkenners, gelyk door HallEa> met de andere (*}• Deeze, naamelyk, verfchilt in Geftalte grootelyks, en komt mee de Afbeelding van het Groote Hankskruid der Autheuren, voorgemeld, ten naaften by overeen Men vindtze op vette Akkers en KleyGronden door geheel Europa , zelfs in Sweeden, alwaar menze Fet-Tiftel tytelt. Het is, wegens de voortkruipende Wortelen, een haatelyk Gewas in de Koornlanden en Velden. (4) Melkdiftel met de Bloemfteelen Wollig>dt Kelken glad, Df rO Sonchus Pedunc. Cal. hispidis «*• GORT. Belg. zzo GOUAN Monsp. 4°7. KRAM. Auflr. >»» Fl. Suec. 642 687 H. Cliff. 384- R- £«.*■ 129. N. 5. Sonchus repen mul'tisHieracmm majus. J. B. Hift. II. p. «»-. Hier, maj* Fol. Sonchi. C. B. Pin. 1*6. Hieracium altetum. Dod. Pemp, 639. Hieracium majus. Lob. U. FUCHS. Hift. 310. (*) j. Bauhinus hadt dit lang te vooten reeds gedaan zo TouRNEïeBT aantekent. Herb. tnv. Par. p. 3o5. U) Sonchus Ped. tomentous , Cal. glabris. Gort. Bel, mi KRAM- Auflr. GOUAN Monop. H. Cliff &< Scnchus lsvis laciniatus latifolius. C. B. Pin. 124. Soncht Uvis. cam. Epit. Z79. dod. Perapt. «43- LOB. lc. ïSS-jf U. Deel. x. Stuk. IV. \fdeülJ XX. lOQFDTUK. III. Sonshut trvmfts. Akker-, IV. Oleraccusl Moesktuidige. e 1 > s  364 S"am enteelige .Kruiden. IV, Afdeel, xx. Hoofd* stuk. Egaale rjr. ] i ( I De verwarring werdt in dit Geflagt vermeerderd, door dien het Loof zagter of ruuwer voorkwam naar den Grond en Groeiplaats, 't welk inzonderheid plaats heeft in deeze Soort, tot welke , ten dien opzigte, aanmerkelyke Verfcheidenheden behooren. Zelfs is die Sonchus, welke men met reden Ruuwe genoemd heeft, als zonder Bloem volftrekt naar fommige Diftels gelykende , daar toe zo wel bctrekkelyk , als de geheel Zagte Sonchus der Autheuren, by ons Haazen-Latuw, by de Franrchen Laitron of Laiferon, by de Duitfchers Hafenkohl en fomtyds ook Melkkruid of Melk: Dijlel genaamd. Dit alles drukt de hoedanigheid uit, als een Plant naar de Endivie, Salade en andere Moeskruiden gelykende , in plaats van welken zy gebruikbaar is cn ook van fommigen gegeten wordt. Kaar Melkachtig Sap leeft niets nadeeügs. Men wil zelfs, dat de Griekfche naam , Sonchos, van deszelfs heilzaamheid afkomftig zy. De Romeinen noemden iet Kruid Cicerhita, als overeenkomftig met de suikerey. In de 'I'uinen is het, om dat het zyn iaad zo fterk verfpreidt, een Iaftig Onkruid. Zo wel de Ruuwe als de Zagte Ganzen Disel groeit dikwils een Elle hoog, en heefc Fakkige holle Stengen, in de eerfte bezet met glad- khas Ist/is minor. TABEBN. Ie. iso. y. Sonchus asper lainiatus et non laciniatus. C. B. Pin. 124. Sonchus asper. iod. Pempt. 643. Lob. Ie. 2J4. LoES. Pruif. T. 77, 78.  SYNGENESIA. 365 gladde gedoomde, in de andere met gantfch ongedoornde zagte Bladen. Deeze zyn breeder, fmaller, met weinige of geene, of metH diepe irjfnydingen. Van boven maakt de Steng" als een Kroontje van Bloemen , die doorgaans geel, doch ook fomtyds wit zyn , zig na den Middag fluitende of famentrekkendef*). Het Pluis der Zaaden vertoont zig door 't Mikroskoop, als bezet zynde met kleine Haakige Doorntjes (f). C5) Melkdiftel met Wtllige Bloemfteelen en Haairige Kelken. n (6) Melkdiftel met naakte Bloemfteelen , ge-ti ■pluimde Bloemen en rappig uitgehoekte Bladen, (7) Melkdiftel met gefchubde Bloemfteelen getroste Bloemen en rappig uitgehoekte Bladen. De' C*) Excubias Flora: agit." ab Hora 6. f, 7 , in 11. f. iz. antemerldianam. Flor. Suei. II. p. 0.69. EoNANN. Microgr. p. 77. f. 94 > SS. (S) Sonchus Pedunc. tonientofis , Cal. PiloGs. GouAN 'Monsp. 407. Sonchus lxvis tenuisfirae dirifus. C. B. Fin. «4. Prodr. 61. Chondrilla lutea, ].B. Hifi. II. p. 120. («} Sonchus Pedunc. nudis, Flor. Paniculatit &c, Ladtuci Alpina glabta Acanthi folio. VAILt. Mem. 17*1. p. 200. JMONN. °^>u 15 7' (7) Sonchus Pedunc SquamoGs &c. KRAM. Auflr. 119. GOUAN Monsp. 408. oed. Ban. 128. lp. i. H. Cliff. jsj. Sonchus Lapp. altisfiraus Flar. cocruleis. Fl. Lapp. 290. Fl, Sute. 644, 689. Sonchus cceïuleus, CAM. Epit, II, DEEL. X»STU8, IV; FDEELi XX. OOFD3'UK, V. SonchuS '.ensrri' us. Zeer :dere. VI. Plumieri, Pyreeelche. VII. Alpinus. Jpifcas.  ,36ó Samenteelice Kruiden.' IV. Afdeel, xx. Hoofd, stuk, JEffiak Veelwyvery. VIII. Sonchus FloridaWis. Floridalche. ■ IXSitiricus. Sibeiilchc. De eerfte van deeze drie gelykt naar de Moeskruidige veel, doch heeft de Bladen zeer fyn verdeeld, en is geheel Haairig, uitgenomen dat de Bladen glad en teder zyn. Dezelve groeit rondom de Stad Montpellier en ook by Florence. Deeze heeft de Bloemen geel, maar de twee volgende blaauw. Die van Plumier groeit op de Pyreneen, de laatfte op de Alpen van Switzerland, Ooftenryk en Lapland. Deeze beiden fchieten dikwils tot eens Mans langte op en verfchillen weinig van elkander. De Pyreneefche heeft Bladen als de Paardebloemen en Bloemen als de Suikerey, geevendede Kelk kleine Harftige druppeltjes uit. Hier is het Zaadpluis geftamd als in de Salade. De Laplanders eeten de Stengen van de andere, nog frifch zynde, gefchild, maar de Melk der Runderen krygt van dit Kruid een bittere onaangecaame Smaak. Deeze drie zyn, gelyk de Haazen - Latuw, eenjaarige Planten. (8) Melkdiftel met gefchubde Bloemfteelen en Lierachtig Piekswyze Bladen. (9) Melkdiftel met gefchubde Bloemfteelen, de Bladen Lancetvormig onverdeeld, ongefteeld. Van (t) Sonchus Ped. Squamofis , Fol. Lyrato 'Haftatis. R. Lugdb. Sp. s. Sonchus annuus Canadenfis altisfimus. VAill. Mem. de 17U. Laöuca altisfima Folio Sonchi laciniato. SolRH. Lugdb. i. p. Si. Csj Smtlna fcd, Squaw, Fol, Lanceolatis &c. H. Ups.  Syngenesia 55 Van deeze is de eerfte, die in Noord -Amerika groeit, een zeer hooge Plant, metblaauwe Bloemen: de laatfte, die door geheel Sibe-I rie en Rusland , ja ook in Lapland menigvul-* dig voorkomt , heeft van een Voet tot drie El-« len hoogte en gelykt, wat de Bloefem aangaat, zeer naar Salade. Deeze verandert niet alleen in de Kleur der Bloemen, welke blaauw of wit zyn, maar ook in het Loof, dat fomtyds onverdeeld is, fomtyds getand of diep ingefneeden , als in de gewoone Haaze - Latuw. Hier heeft ook een Waaken der Bloemen plaats, zo wel als in de anderen, en, zulks by nagt gefchiedende, zal, zo men opgemerkt heeft, de volgende Dag gemeenlyk Regenachtig zyn (*}. (10) Melkdiftel met naakte Bloemfteelen en Lancetvormige getande rappig uitgehoekte Bladen. (11) Melkdiftel met byna gefchubde Bloemfteelen} de onderjle Bladen gefchaard, de lovenflen Pylvormig ongefteeld. De B44. Fl. Suec, II. 690. GORT. Ingr. 119. La&uca Salicis folio Flore coeruleo. Amm. Rutb. üi, 212. (*) FbiU Bot. p. 275. Vergelyk de Uitgezogte Vtrhanitihgen, V. Deel. bladz, it. (ro) Soncbus Tedunc. nudis, Fol. Lanceolatis &c. Mant, f7z. Gmel. Sib. II. T. u. f. 3. OO Sonchus Pedunc. fubfquamstis, Pol, iofeiioftbus luncinatis, fuperioiibus Sagittatis fcsfilibus» II, Deel. X. Sxus» IV. iFDEKI. XX. [OOFD- ruK. 'olygamia qualis, , X. Soncbus Tartari- ras. Tartarï- che. xr. Tubtro/us: Snobbelir  IV. Afdeel, xk. Hoofdstuk. xit. Sozcbus Canadznfts Kanada. fche. 368 Sa'menteelige Kruiden.' De Tartarifche gelykt zeer naar de gedagte Siberifche en zal misfchien daar van gefprooten zyn; de andere gelykt naar beiden , doch heeft een knobbeligen , niet voortkruipenden Wortel. De Bloemen zyn ook in beiden blaauw , en alle Stampers zitten in 't midden der Bloemen, die regtopftaan. (12) Melkdiftel met ftehelige Bloemfteelen, gejchaarde Bladen en getrofte Bloemen. In Kanada groeit, volgens den Heer Kalm, deeze, die Bladen als de Floridafche, getand, van onderen Zeegroen heeft; de Bloemfteelen lang, endelings , met Lymige Haairtjes befprengd en korte Trosfen van blaauwe Bloemen, die groot en fierlyk zyn. Men vindtze ook in Virginie. Behalve het Tragopogon Picroides komt ook de Sonchus Oleraceus voor, onder de Kaapfe Planten. In de heete deelen van de Oost- of Westindiën vindt men naauwlyks Planten van deezen aart; maar in Japan verfcheidene, gelyk my blykt uit de fchoone Verzameling, aldaar onlangs door den geleerden Heer Thuhb e r o gemaakt en my door den Weledelen Heer Radermacher , Extraordinair Raad van Indie , medegedeeld : doch die behooren tot een volgend Geflagt. L a c- (u) Sonchus Pedunc. hispidls, Foüis runciiiatls, Flor. Racemofis. Gron. firg. ii. u5. Chondvilla Fol. pinnatohaflatis denticulatis, Gron. Virg, I. is.  3 V N G E N E S I A. S<% L A c T u c A. Salade. ' Een gefchubde Gylindrifche Kelk , aan den rand Vliezig; een enkeld geftengd Zaadkuifje,! en gladde Zaaden , maaken de byzondere Kenmerken uit van dit Geflagt, 't welk ook den Stoel naakt heeft. De volgende agt Soorten zyn 'er in begreepem (1) Salade met ge[chaarde, getande fpitfe Bidden , van onderen effen; de Steng glad. Op een Eiland in de Oostzee, tot Sweeden' behoorende , vondt de Ridder deeze, die een overb'yvende Wortel, een Steng heeft van twee Voeten ongetakt en aan 't end een fmalle Tros van geele Bloemen, als de volgende. (2) Salade met de Bladen rond getipt, Hartvor* mig aan de Steng, die een Bloemtuil maakt, Dit is de Tuin - Salade , aan iedereen bekend , onder welken als de eerite voorkomt de Latuw, die niet fluit, met vlakke, of met ge- (i) Latluca Fol. runcinatis d'ênticufat's acutis &c. Sysi. Nat. X!I. Gen. 509. p. szo. Peg. XIII. p. 594' !t- G°lh289, Fl. Sue:. «+6 , 6SI. La&uca Fol. Quernis. B.AJ. Hift ^ 22t. (z) Laïluca Fol. rotundatis, CsuUnls Cordatis., Caule Ca, tymbofo. Mat. Mei. 370. GORT. Belg. 221. GOJJAN Monsp. 40!. H, flif. R. Lugdb. 8cc. LacVuca fativa. C. li. PtH. 122, S, Laduca Capiuta. C. 15. Pin. 123. y. Laftuca oxlvt pa, Dod. Fempt. 6t4> «45. ^a^\ 'c- :4*» Aa JI. DEEL. X. SUJK. IV, XX. üoop-b- TUi£» T. LaFt'mei Ofereir.a. Eiken. Jads. ir, Sativa. Gewoons'  IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Egaa 'e Veeliuyvt- rj' (*) Acr.rx. ever 't aanleer, ver. Pkr.t. TsW.tr. &c. Leid. Vil, p. 354- &c. 370 Samenteelice Kruide-*.' gekronkelde Bladen, Kornetten getyteld. Dan heeft men de Krop - Salade, met groene, geele of bruin roode Bladen, welke laatfte genoemd wordt Spaanfche Kroppen. De gemeenfte, die geelachtige Bladen heeft, wordt onderfcheiden in greote of Kloofter - Kroppen , Prinfe- en Princesfe - Kroppen , ook blanke of Haagje Kroppen genaamd. Deeze hebben den voorrang in malsheid; de Groene zyn tot Zomer-Kroppen zeer bekwaam en minder hard te kaauwen dan de Spaanfche. De Roodhaard, zynde een geelbladige Krop met roode kanten aan de bovenfte Bladen ,is de befte tot Somer-Salade, en zeer goed om te ftooven, geevende een digte, vast geflootene Krop (*). De Salade is , zo raauw als geftoofd, eea zeer gezonde Toefpyze , zagtelyk laxeerende en de Verteering bevorderende ; doch op zig zelf alleen, in te groote veelheid of met teveel Azyn gebruikt , is zy dikwils te fterk verkoelende. Ook moet men, in deezen, acht geeven op het Temperament , de Luchtftreek en het Saizoen. In Galachtige Bloedryke Geitellen is zy beter, dan in flappe koude Slymige Lighaamen. Galenus verhaalt, dat zy in de Jongheid hem tot verkoeling ftrekte en in de Ouderdom een Slaapmiddel was. Daar heerfcht, inderdaad , iets zodanigs in de Melk der Sala-  Syngénesia; 371 lade, inzonderheid in die van den Wortel, welke bitter en fcherp is van Smaak, ruikende naar Heul-Sap. De Zaaden, onder dc verkoelende geteld . zyn in Emulfic vnn een zeer verzag-1 tende hoedanigheid, tot Borstkwaalen , pynlyk Wateren en andere Ongemakken dienfrig. C3) Salade met opftaande Bladen, die aan den Kiel gedoomd zyn. (4) Salade met waterpasfe Bladen , die aani den Kiel gedoomd zyn en getand, Deeze wilde gedoomde Soorten, uit welken bedenkelyk de Tuin-Salade kan voongefprooten zyn of geteeld , groeijen in de Zuidelyke deelen van Europa, en de eerfte, Scariola gebynaamd , valt zelfs in de Bouwlanden hier te Muiderbcrg. Men noemtze Wilde Salade of Wilde Latuw , en de laatfte komt, zo Gouan aantekent , by Montpellier ook mee gefnipperde Bladen voor. De Ridder heefeze onderfcheiden, doordien de eerfte de onderfte of Wortelbladen uitgchoekt, de laatfte dezelven onverdeeld of effenrandig hadt; maar andere Kruidkun- (3) La&uea Fol. Vertlcalibns Carind aculeatis. Gort. Belg. 222. Laftuca fylveftr. Cofta Spinola. C. B. Pin. 11}. Moris. III. S. 7. T. 2. f. 17. Herm. Parsd. T. p. 19!. C4) Laftusa Fol. Hori?.ontalibtis lts. GouAW Mtnsp. 408. KRAM. Azjlr. 230. Laft. Caule Foiiisque aculeat s. li. Cliff. 38*. R. Lugdb I2i. Laftuca fylv. Odorc Virofo. C. li. Pin. MO&is.Ibid. f. 16. Ltóuca agreftis. LOB. Ie. z^U Aa 2 II. Deel. x. stuk. IV. Afdeel. xx. Hoofd. TUK» m. Laijuea GcdoornIs. IV. Virafa. icinkende.  %11 S&menteel1ge kruiden.' IV, Afdeel. xx. Hoofdstuk. E^aale] kundigen , gelyk Gesard en Hall er, houdenze voor géén byzondere Soorten. Beiden hebben zy de Steng gedoomd en omvattende Bladen, die meer of minder ingefneeden zyn, en Eyronde Zaaden , met het Pluis lang geftengd. Beiden bevatten een bitter heet Sap, dat gedroogd zynde Vlam vat. De meefte Vogten, die zy door Deftillatie uitgeeven, zyn zuur, het laatfte Loogzoutig. Men heeft 'er tot vierdhalf önce Olie van getrokken, uit vyf Ponden. De laatfte heeft den fterkften Reuk en is zeer Slaapverwekkende. Men heeft 'er zo goede Opium uit gehaald als van de Slaapbol, len (*). Volgens den vermaarden R a ygroeit, zo aan de Haagen en kanten der Velden , als in de Tuinen van Engeland , ook deeze fterk ruikende of ftinkende Wilde Salade , waar van hy aanmerkt , dat dezelve , maatig gebruikt zynde, de Minnedriften eer opwekt dan uitdooft, welk laatfte, dat de Ouden aan de Salade toegefchreeven hebben , door hem in de Tamme of Tuin-Salade wordt erkend f|). De eerfte heeft ook haare Groeiplaats in Groot Brittaanie, volgens Lobel, die het Loof by de Endivie-Bladen vergelykt en 'er eene Afbeelding van geeft, onder den naam van Wilde Lattouwe, zeggende , dat de Apteekers daar van voor (*) HALL Itelv. ineitat. Tom. I. p. g. (t) Syn, Mcthed, Stirp, JSritl, Ind. p, zss.  SYNGENESJA. 373 voor Wilde Endivie gebruik maakten, zo wel in dc Syroop als tot het gedeftilleerdc Water (*>' (5) Salade met Piekswys' Liniaale ongejleelde Bladen, die den Kiel gedoomd hebben. Smalle Bladen als der Wilgen, met eene witachtige Rib , heeft deeze Soort, die aan de Zeekust van Languedok, in Provence, als ook in Switzerland cn Duitfchland groeit. De Wortelbladen zyn als met Vinnen ingefneeden ,• de Stengbladen hebben een Soort van Ooren of Vleugels ; die by de Bloemen zyn Liniaal of overal byna evènbreèd. In fommigen is de Rug met geen of kleine Tandjes , in anderen blykbaar gedoomd. De Stengen heeft het omtrent een Voet hoog. (é) Salade met Liniaale Tandswys gevinde Bladen, de Slippen opwaards getand. De f») Kruidb. bl. 289. (5) Latluca Fol. Haftato - Linearibus fesfïlibus Sec. gooan Jlhnsp. 4cs. B., Lugdb. UI. GüETT. Slstmp, 374- dalib P#r. 23«. Lait. fylv. altera angufto Saligno fo io. Hall. Jen. 207. T. 4. Endivia minor Lafticina Spinofa. bap.r. Je. is«. (6) LalJuca Fol. Lineatibus denrato-pinna'is. &c.gouas Monsp. 409. MiLL. ZUS. T. 157. H. Chff. 384. R. Lugdb, Ui. Chondrilla ccerulea latifolia lacini3ta. C. 11. Pin, 13» Cbonddlla altera. doq. Tempt. ö37- Chondrilla ccerule: Belgarum. Lob. Ie. ~iO. Laéluca peiennis hnmilior, Fl ccituleo. TotiBNï. Inft. \7i? Aa 3 I II. DEEL. X, StüS» iv; riFDEELj XX. 3oofd4 ituk. v. LaSucet SaJigna. WilgWaaige- vr. Perer.n's. Ovetbly-i vende. t  I IV. Afdeel xx. Hoofd stue. v;t. I.&tluca Cnader.ru Kanada» fche. !74 Samenteelig e Kruiden. De meefte hier voor befchreevene Soorten van dit Geflagt Jaarlykfê Planten zynde, verfchilt deeze in 't byzonder daar van , doordien zy overblyft. Het is een Kruidje dat in Duitfchland , Switzerland en Vrankryk, wild groeit, zynde wegens 't Gewas Chondrilla getyteldby de Ouden. Het heeft, volgens PI aller, de Steng drie Voeten hoog, in wyde hoeken gearmd, van boven, daar zy bloeit, naakt. De Bladen zyn blaauwgroen , glad , met een gebladerde Rib en menigvuldige Vinswyze infnydingen , van verfc-iillende grootte , wederzyds, doch meest naar boven , getand. Daar komt eene Verfchcidenheid voor , die de Bladen breeder, maar ten halve gevind , of ook geheel Lancetvormïg heeft. Het draagt fchoone blaauwe , fomtyds ook witte of roode Bloemen, op Steeltjes van een Duim. Het Zaadkuifje heeft een zeer lang Stammetje. (7) Salade met Lancetswyr' Degenvormige, de Steng omvattende, getande ongedoorndg Bladen. In Kanada groeit, volgens Kalm, deeze Soort van Salade , die naar de gewoone Tamme veel gelykt, doch de Steng hooger, de Blaft j la&uca Fol. Lanceolato - Enfiformibus &c. La£t. Canad. aitiifima anguftifolia. TOURNF. Infi. 474. Sonchus fylveltris Fol. laciniato glauco , Cofta nou Spinofa. Raj, Sappl. 137.  S v n g e n e s i a. 375" Bladen veel langer en fmaller, Bloemen niet aan een Tuil , maar getrost heeft. De Bloe- ' men zyn bleek geel. Het Pluis der Zaaden is l OHgeftamd gelyk in de Ganzen-Diftel. (83 Salade met Lancetswys' Degenvormige, ongejleelde, ongelyk getande Bladen. Op Java is, door den Heer Osbeck,1 deeze waargenomen, die naar de Kanadafche veel gelykt, het Zaadkuifje ook zeer kort geftamd hebbende; maar de Bladen zyn meer getand en geenszins omvattende , dat een weezentlyk verfchil uitmaakt. In Arabie wordt, volgens ForskaoHL, dat zonderling is, de Tuin-Salade op de Bergen gekweekt. Voorts vondthy aldaar een Soort die hy Geele noemt , hebbende de Wortelbladen Lierachtig uitgehoekt , aan den rand met kleine Doorntjes bezet; de Stengbladen omvattende, en een andere, door hem genaamd Ongedoornde , met witachtig blaauwe Bloemen en fmal Lancetvormige Bladen } welke raauw gegeten werdt. Chondrilla. Condrille. Dit Geflagt verfchilt van 't voorgaande , teordien het een gekelkten Kelk heeft. Voorts heeft het ook den Stoel naakt en de Zaadkuifjes enkeld (3) LaUuca Fol. Lancealato - Etififormibus fesfilibui ina:» ijualiter dentatis. Mant. 27S. Aa 4 II. DeSL.X. sax. IV. iFDEELi XX. lOOFDTUK, vur. Laffuca ndica. Javaanche.  376 S AM ENTEE E. I G EjKaüIDEff, IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. T. Cbendtilla Jumea. Bicsacht.'ge. (*) Dit is door den Heer d. le Frangq. van Eerkht.y, o? zyne V. Plaat, Fig. 17, 18, zeer ftaay vertoond. (i) ChmirUltt Fol. e-adic. runcinatis , Caul. Linearibus iiïtegrii. Syfl. Nat. XUI. Gen. 910. H. Cliff. 333. R. Lugdb. uo. Hall. IM-j. 755. Gmel. Sib. ji. p, 3. Gron. Or. 241. Gouan jï/ck p. 409. Chondrilla Juncea viscola Arvenllb. C. li. PiK, 130. Chondrilla Juncea. tab. Hifi, H87. Cliondr. viminea viscofa Vineatura. Lob, Ic. keld met een Stammetje, maar de Zaaden zyn gedcornd , niet glad (*). Het heeft, bovendien, een byzondere manier van Groeijing, en bevat de drie volgende Soorten. (1) Condrille met de Wortelbladen gefchaard, de Stengbladen Liniaal onverdeeld. In Vrankryk , Switzerland , Duitfchland , groeit aan de kanten der Akkeren dit Kruid, dat voor de eerfte Chondrilla van Dioscorides gehouden wordt. Het heeft Wortelbladen die Vinswyze uitgehoekt zyn, doch fchie]yk vergaan, zo dat de enkele Stengetjes overblyven , die z;g Rysachtig uitbreiden, onder ruuw , boven effen zynde en getakt, kleine gcele Blommetjes draagende. De Blommetjes komen, drie of vier by elkander, uit de Mikjes der Takjes van de Stengen voort. De hoog. te van dit Kruid is anderhalf of twee Voeten. Het groeit ook in de Levant, en in Siberië.  S y n O E n E s i a. 377 (2) Condrille met Pylvormige Bladen, de Steng ' omvattende, die enkeld is, bezet met by. Al na ongejleelde Bloemen, zydelings. He Deeze, wier Groeiplaats niet gemeld wordt, heeft een enkelde Steeg van anderhalf VoetCr hoogte, om laag paarfch geftreept, met witteg< Haairtjes dunnetjes befprengd : Pylswyze Bladen , 'de Steng omvattende, onverdeeld, langwerpig, aan den rand en kiel ruuw met witte Haairtjes van boven glad ; de onderften gekarteld. De Bloemen komen overhoeks op een kort Steeltje voort, met één of twee Blikjes. De Kelk is Rolrond, geftreept met zwarte Knobbeltjes , die een wit Borfteltje hebben; de onderlle Kelk zeer kort, van Elsvormige blyvende Blaadjes : de Bloem geel, van onderen paarfchachtig, zo lang als de Kelk. (3) Condrille , die een naakte Steng heeft,} met de Bloemen Pluimswyze vergaard. é In Noord-Amerika groeit deeze, zegt de Ridder , en , dat zonderling is, ook by de Pieramieden van Egypte, 't Schynt dat 'er de Slaav (2) CkrJriUa Fol. S3£;ttatis araplexicaulibus, Caule fimplici, Flor. fubfesfilibus lateralibus. (3; Cbonirilla Scapo nudo, Flor. Paniculatis. Mant. 278. Cbondrilta Lacïucacei Foro -Julienlis. B.aj. Hifi. 228? Lktuca nudicaulis. MURR. Comm. Nov. Gotting. Xoin. III, p, - 74. T. 4- Aa 5 n. ciel. x. s-ras. IV; deel» XX. IOFD' UK. ir. minlla 'poiies. ttengde. itt. '.üdicaulisi Ongeblaerd;.  378 Samenteelige Kruiden. iv; Afdeel xx; Hoofdstuf;. l'eeiwyvs Slaa - achtige CoDdrilIe, in 't Gebied van Ve1 netie gevonden, ook toe behoore. De Wortelbladen zyn gefchaard, aan 't end ftomp, glad , aan de kanten als met Tandjes . gchaaird. Het heeft eenige Bloemftengen van een Voet, met één of twee zeer kleine Blaad- jes ; regt, rond en elfen. De Kelk is agtbladig, glad, van onderen met weinige Schubbetjes; de Bloem bleek geel, betraande uit ongevaar vierentwintig Blommetjes, allen in de Omtrek geplaatst, ftomp vyftandig ; terwyl dc StyIcn het midden beflaan van de Bloem , ook bleek geel ; zynde het Pluis der Zaaden, die zwart zyn, Haairig. Noch tot dit Geflagt, dat de Blommetjes op veele ryën heeft; noch tot den Rang der Tongbloemigen in deeze Klasfe , fchynt derhalve dit Kruid te kunnen behooren. Prenanthes. Knikbloem. In een naakte Stoel te hebben, komt dit Geflagt met de voorgaanden overeen, en met het laatfte ten opzigt van den Kelk , doch verfchilt doordien het de Blommetjes, doorgaans maar weinig in getal, op eene enkele ry geplaatst heeft, in de gemeene Kelk ; zynde ook het Zaadpluis enkeld en byna zonder Stammetje. Van het knikken der Bloemen, die Draadachtig dunne Steeltjes hebben, en dus veelal knik- .  S y K g e N e s i a; 379 knikkende neerhangen , ten miniïe niet zo regtop daan als in de voorigen, heeft het zynen Griekfchen naam. De Soorten daar. in ver-K vat , zyn bevoorens veelal tot de Melk- of*1 Ganzen - Dlftels betrokken geweest. (i) Knikbloem met de Bladen Liniaal en} geheel effenrandig. t (a) Knikbloem met brokken der Bladen aan-0 gegroeid. (3) Knikbloem met vyf Blommetjes, de Bla1 den Lancetvormïg, gekarteld. Deeze , op de Gebergten der Zuidelyke deelen van Europa voorkomende , verfchillen aanmerkelyk in het Loof; dewyl de eerfte de Bladen fmal en gelyk van rand , de tweede dezelven, inzonderheid die aan de Steng zyn, cefmpperd heeft. De Steng van deeze is twee ÈK.*n hoog , en door de Lymerigheid bezet met (1) Prenhantes Fol. LtHoarib-hs integerrimis. Syfl. Nat. xii. Gen. 911, p. jzl. Veg. Xtll. p. 196. Prenanthes anguftifolius Fl. putputeo. Vaill. Acl. 1721. p. 195. (z) Prenanthes Fol. Ramentis Cauti adnatis. JACQ; Auflr. T. 9. GOUAN Monsp. 409. R. Lugdb. 120. Chondrilla Viminca viscofa Monfpeliaca. C. B. Pin. 131. Prodr. 68. (3) Prenantbes Flosc. quinis , Fol. Lanceohtis denticula. tis. Gouan Monsp. 409. H. Cliff. 383- Ladtuca raontana purpureo - ccemlca major et minor. C. B. Pin. 123. Sonchus laivior Pannonicus 4. purpureo floie. clus. Hifi. ii. p. 147. Pann. 6jo, T, (55S. II. Deel. x. stuk, iv: XX. OOFD'UK. i. 'renanthet muifolia. Smalbla- n. Viminia. Rvzig. iii. urpurea. Faatt'ch.  380 S amenteelice kruiden. IV. Afdeel xx. hooid' &TVZ. Fytale Vetlwy.e IV. Prenantbei Muuiig. 5 2 » c j met brokjes der Bladen , daar aangegroeid. In de Switzerfche Berg - Bosfchen is de laatfte, die paarfch genoemd wordt wegens de Blosmen, gemeen, zegt H aller. Hy neemt hec een fchoone Plant, wier Stengen zig tot drie en zes Voeten verheffen, de bovenfte Bladen de Steng omvattende, allee glad en Zeegroen. Boven Iromea hangende Bloemen, die als vyfbladig zig vertoonen , wegens de vyf Blommetjes , daar zy uit famengefield zyn en op dezelven volgen lange, gefleufde , fpitfe Zaaden , met ongefteeld Pluis. f4) Knikbloem met vif Blommetjes, de Bla.den gefchaard. Te ïNiontpelgard vondt J. Ba uh mus deeze op de Muuren van 't Kafteel, v/jar van dit Kruid den bynaam heeft, wordende by hem genoemd Wilde Slaa der Muuren, met geele Bloemen ; by anderen tot den Melkdiftel betrokken. Het groeit door geheel Europa, hier :n daar, in Bosfchen, en komt in onze Nederlanden ook by Zwol voor , zo de Heer df. GouTiiR aantekent. Op vogtige plaatfen of in (4) Prenanthes FIosc. qu'nis , Fol. runcinatjs. Or.d. Dan. 39. Gouan Monsp. 41c. Hall. Hclv. 755. Dalib. Par. >}. Gort. Bélg. 2:2. R. Lugdb. 120 N. 1. SjiicIius lsis Isciniatus mujalis , parvrs Fluribus. C. li. Pin. 124. pnebus Isïi's fylv. quartm'. Tab. p. 194. mih: p. 517. Son5us alter Fol. Hcderaceo. Lob. Ie. 235. Lactuca fylv. lüiumoi Flo.e lmeo. j. B. Hifi. II. 1.304.   z X>eel PLAAT LXYI .  S ? N G E N E S I A.' 3§i in vette Gronden fchiet het wel ter hoogte van twee of drie Ellen op , anders maar van drie of vier Voeten. De onderlte Bladen heeft het gevind, de bovenften weinig ingefneeden * doch allen aan 't end breed , driehoekig en van zulk een figuur, dat Lobel ze by Klyfof Klim-op Bladen vergclykt. Ce bovenite Stengbladen , evenwel , zyn lang Lnncetvormig. Aan 'e end komen kleine neerhangende Bloempjes , van eene Sterswyze figuur , geel van Kleur. Het Zaad is Eyrond , gefpitst , geftreept, zwart, met een klein Piuis- Stammetje (*). (S) Knikbloem met vyf Blommetjes, de Bk' den gefnipperd. Dit naar 'tvoorigegelykend Gewas, doch niet volkomen eveneens , heb ik gedroogd uit Japan ontvangen. Het heeft de Steng dik en rond, over de geheele langte bezet met Bladen, naar 'die van den Ganzen - Difiel gelykende, overal Vinswyze , maar naar boven langs hoe fmallei er " f*3 Pappas Jlaplex Siiptiatas , zegt de Ridder. HAller Stipes Pappiger evidehs , doch merkt aan, non h»bet eerkhky Tab. 6. 6^. 21. De Heer Eeukhey nogthans heeft in d e Fiquur van zyne vcorstinals door my ge.nreezen Verhandeling over de Syngétsefia , dat Pluis - Stammetje wel klein , doch zeer duidelyk , eu noemt liet een Halsje. dit het Zaadkuifje d.iaapt. 7ie deszelfs rergroote Afbeelding, Fig. 22. Ik geloof dat de Heer Haller die door verhaafling Zil over 't hoofd gezien hebben. Prenanthes Flosc. quinis , Fol. Laciniatis. Mihi, II. Dhel. X, Stuk. ÏV XX, rÏOOFQ. tuk'. iqualis,' V. Prenanthes Gefnipperd. L'L. LX71. Fig. i.  382 Samenteelige Kruiden. lV. xx. ÏOOFD JTUK. Egaal Veelwyve ry, vi. Prenanthe ttltisfima. Zeei hocg vii. Spinofa, Gedoomd. en op 't laatst byna Liniaal verdeeld. Die bree» ' de driehoekige enden , als Klyfbladen , ontbreeken 'er aan. De Bloemen zyn op 't end Pluimswyze vergaard en hebben een Kelk als tot die Geflagt behoort, welke men vergroot afgebeeld ziet by a, en bevat vyf Blommetjes. Het fchynt niet minder hoog van Gewas te zyn dan de gewoone Ganzen • Diftel. Voorts is een Blad van dit Kruid, aan de Steng zittende en die half omvattende, in Fig 1, op Plaat LXVI. afgebeeld. (6) Knikbloem met vyf Blommetjes, driekwabbige Bladen en een opgeregte Sténg. In Virginb en Kanada groeit deeze Soort , welke zeer hoog en als Boomachtig opfchiet, met veele Takken, hebbende de Bladen als die van 't Kalfsvoet geoord ; de Bloemen klein, geel en als vyfbladig. (7) Knikbloem met een Heefierige gegaffelde, gedoomde Steng. Op den Zandigen Oever van de Roode Zee, by Suez in Arabie , vondt de Heer F o b skaohl zulk een Gewas, dat hy Gedoomd Knikte) Prenanthes Flosc. quinis , Fol. tiüobis, cauie ereclo. Prenantb. Canad. altisfima. Vaill. Mem. de 1721. p. 394. ioncbus elatus f. Dendroides Viiginianus &e. Pi.uk, Alm, SS5- T. 317- f- (7) Prenanthe; Caule Fruticofo dicliotoino Ipinofo. FORSS, Flor. JEgypt. Arab. p, 144.  S Y N G E N E S I A. 383 Knikbloem tyteltï Deszelfs Steng was Heefterig, twee Ellen hoog, rond, met Dooreus van een Duim op zyde : het Loof beftondt uit Li- j niaale «gladde Bladen, fomtyds een weinig ge.s tand en gekwabd : de Bloemfteeltjes waren; Draadachtig dunne Takjes, de Kelken, een half Duim lang, bevattende twaalf geele Bloempjes, met ongedeeld Pluis en daar op volgden Liniaale witte geftreepte Zaaden. De Plant gaf een Melkachtig Sap en ftonk. (ö) Knik ,ioem wet tien Blommetjes, agtdeelige Kelken en Lancetvormige Bladen ; de Wortelbladen onverdeeld en eenigermaate getand. Zodanig is deeze, die in de Zuidelyke deelen van Europa groeit , door den Heer A rduiNUs waargenomen. Zy heeft de Steng gepluimd, de Stengbladen Liniaal en zeer klein. (9) Knikbloem met twaalf Blommetjes, de Wortelbladen Lancetvormïg effenrandig. Nog heb ik uit Japan ontvangen deeze fraai]e Soort , die naast komt aan de voorgaande , doch aanmerkelyk daar van verfchilt , gelyk uil (8) Prenanthes Flosc. clenis, Calycibus püofldis dilant, 107. ARD. Spec. II. p. 36. T. 17. (9) Prenanthes Flosc. duodenis, Fol. Radicalibus Lancco latis integenimis. Mihi, II. deel. x. Stuk»! iFDEEl» XX. loOFD* rux. 'olypamiti '.qaaiis, VIII.' Prenanthes Choniril'oirfos.Getand, ITT. Lur.aeU' ta. Lancetvormïg.Pl- LXVI, Fig. -,  IV. Afdeel, xx. Hoofdstuk. x. Prenanthes Japotika. Japanfch, i 1 ] i Lierbladig. fl. lxv!. Fig. 3. (10) Prenanthes F!o;c fubquindsnis , Foliis Radicalibus Lyratis, Cau'.e iubnudo. Ment. 107. 3U4 Samenteelige Kruiden. uit de Afbeelding Fig. a, blykt. De Wortelbladen , naamelyk , zyn geheel effenrandig , zonder Tandjes : de Bloemen groeijen Tuilswyze op 't end der Stengetjes, die ruim een half Voet hoog zyn. Twaalf Blommetjes vond ik in ééne Bloem van dit Gewas. (10) Knikbloem met omtrent vyf tien Blommetjes , de Wortelbladen Lierachtig , de Steng byna ongebladerd, Volgens den Heer Klei nhof groeit deeze, zo LinnjEüs aantekende, in Japan. Zy iceft de Wortelbladen Lierachtig, als die van de gemeene Lampfana onzer Wegen , fcompichtig , naauwlyks getand , naakt : de Steng gepluimd, by den Grond maar een weinig gekaderd , met Lancetvormige Bladen : menigvuldige , zeer kleine, geele Bloempjes aan rlaairdunne Steeltjes : de Kelken gekelkt, een mkcld of eenvoudig Pluis, langer dan' dc Kelk. Het afgebeelde Japanfche, in Fig. 3, op Plaat LXVI., zou daar mede overeenkomen \ doorlien hetzelve zogenaamde Lierachtige Bladen leeft, doch verfchilt in andere opzigten, des k hetzelve Lierbiadig noem. Het Zaad met zyn iaadkuifje van Haairig' Pluis , is, ftérk verdroot zynde, by b vertoond. Ik heb zeventien mlke Zaadjes in ééne Kelk gevonden. 00  SyïïgENesia. 3S5 (ïi) Knikbloem nut twaalf Blommetjes en Eyronde ongelyk getande Steng - Bladen. ' Dit Japanfche Kruid, 't welk ik wegens de s puntige inkervingen der Bladen Tandbladig noem , behoort zekerlyk tot dit Geflagt. Het- ■ zelve is in Fig. 4, gedeeltelyk, naar 't Leven 1 afgebeeldj alwaar men ziet, hoe het een ronde Steng heeft, die overhoeks bezet is met Eyronde Bladen , welke aan den rand ongelyk en rappig , doch zeer fpits getand zyn , hebbende een menigte puntjes. Zy fchynen zeer dun van zelfftandigheid , zynde door 't droogen geel geworden , dat niet gemeeu is in de Kruiden , uitgenomen de Salade, Met twse Oortjes omvatten zy de Steng en geeven daat een Takje uit, 't welk op dergelyke wyzemet kleine Blaadjes, die ook fomtyds Takjes uit* geeven , praalt. Aan 't end vetdeelen zig alle de Takjes in Haairachtig dunne Bloemfteeltjes, met twee of drie Bloempjes , hebbende een langwerpigen Kelk, die van onderen in een klein Kelkje is gevat , als by c. 'e Getal der Blommetjes, allen Tongachtïg, en van figuur als 'er een by i, ook door Vergrooting, is voorgefteld, telde ik, in verfcheide Bloempjes, tot twaalf, geel van Kleur. Het Zaad met zyn eenvoudig Zaadkuifje, van enkel Haairig (11) Prenanthes Eloscnli» duödenis , Eoliii Caulitti» Ovï* tisinxqualiter denticiilacis. JHib!. Bb II. DSEL. X. STUK. IV. SlFDEEtJ XX. -ÏOOFD» TUK. XI, 'renanihes} Oenticula-1 a. Tandbla- H ?L. LXVI,  386 Samenteelige Kruiden. IV. 'Afdeel. XX. Hoofd ■ BTUK. Egaale (Veelwyvi- XXI. Prenanthes «Ha. Witblcc«ig. I 1 3 3 1 i 3 I rig Pluis, zonder Stammetje , wordt by e vertoond. Dit heeft in alJe deeze Japanfche Soorten plaats, die ook daar in overeenkomen, dac het gedagte Pluis, wanneer men 't zelve met het Mikroskoop beziet,aan de kanten met kleine fcherpe Puntjes , die opwaards ftaan , is gewapend (*). De Bolletjes van het Stuifmeel vertoonden zig onder 't Mikroskoop, by een Zandkorreltje vergelceken, als Erwten by een Meloen. (12) Knikbloem met zeer veele Blommetjes, de Bloemen neergeboogen en byna in Kroontjes i de Bladen Piekvormig gehoekt. In Noord-Amerika groeit deeze , die Bladen lis het Ganzevoet heeft,een Bolachtigen Wor;el, een Bloedkleurigc Steng en getrofte Sneeuwvitte Bloemen. Zy komt ook met bleek geele Bloemen voor. Eene Verfcheidenheid daarvan, met bleek paarfche Bloemen, levert een Wortel uit, die een voornaam Middel is tegen den Beet der Ratelfiangen. De geheele Plant is vol ran een Lymerig Melkachtig Vogt. 03) (*) Byna gelyk zuIIcj in het VI. Stuk, by Letter ƒ, op 'L. XXXU. voorgefteld is, doch de Puntjes fhan hier za ;eregeld niet. Prenanthes Flosculis plurimis , Flor. nutantibus fub. mbellatis &c. H. Cliff. 38j. gron. U. nj. Pxen. ïovanglicanus Chenopodii foliis &c. Pluk. Amaltó, ls5. /ï. ren. Auwranalit &c, Gkok, firg, I. p, 8s,  S y n g e n e s i a. 587 (13) Knikbloem dat kruipt, met driekwabbige Bladen. Deeze, die in de Ooftelyke deelen van Si-; berievait, heefc kruipende Stengen, die Wortel fchieten uit de Knietjes , en driekwabbige gedeelde Bladen, maar het Bloemfteeltje heeft dezelven Lancetvormig en draagt twee of drie Bloemen, ieder met tien Tongblommetjes geftraald, die geel zyn. Het geeft langwerpige Zaaden met eenvoudig Pluis. Dit Plantje fchynt op vogtige Pteatfen te groeijen. Leontodon. Paardebloem. Behalve een naakten Stoel heeft dit Geflagt den Kelk uit losachtige Schubben , die over elkander leggen, famengefteld en het Zaadkuifje gepluimd , doorgaans met een Stammetje. Agt Soorten zyn 'er in begreepen, als volgt. (i) Paardebloem met de Kelkfchubben beneden omgeboogen . de Bladen gefchaard met kleine Tandjes en glad. Ge- £13) Prenanthes tepens Fol. trilobls. Am. Acad. II. p, 360. f. 23. (1) Leontodon Calyce Squamis inferne reflexo &c. Sy/l. Nat. Xtl Gen. 9". p. 5" Peg- XIII. p. S9S- Mat. Med, 363. GORT. Belg. 222. H Cliff 38<. R. Ltwih. 22. &c. &c. GRON. Virg. II. 176. GMEL-; Sib. \\, p 14 Okd. Dan 574. Mens Leonis latiote folio. C B- Pin. 12S. DoD. Pempt «36. Dens Leunis Valgi , f. Urinana, LoB. Ie, sa. Bb a II. CEEL. X. STUK, IV. Lfdeel XX. JOOFDTUK. XIII0renanthej repens. Kruipend. I. L?omcdon Taraxacum. Gewoon.  IV. Afdeel, xx. Hoofd» STUK. Egaale fielwyvt; Tl. \ ] } t t 1 c i j ï ï j tl g I i 388 Samenteelige Kruiden; Gemeener zal men naauwlyks vinden dan die Kruid, door geheel Europa, in Weiden en Velden, als ook aan de Wegen, op Kleijige vette Gronden. Het valt ook in Virginie. In Rusland is het niet minder gemeen en in Siberië komen'er zo wel aanmerkelyke Verfcheiden heden van voor , als in ons Wereldsdeel. Men vindt het met breeder, fmaller, met Bladen die alleenlyk getand , of die zeer diep Vinswyze ingefneeden zyn. Het gemeene,met breede Bladen, vas.de eenigfte , welke Stellerüs op 't 3eermgs.Eiland en in de Weftelyke deelen van Amerika aantrof. Ia de Velden, aan eenige Rivieren van Siberië, komt het voor, metfommge Bladen gefchaard , fommigen onverdeeld >f haauwtjes getand , de Rib en Steelen fomyds blaauwachtig rood , of ook met Wollige Maden. Ik zal de Geftalte van dit Kruid, welke ieer een , tot den Kinderen toe , bekend is, f befchryven. Zy noemen het, gemeenlyk, aardbloemen en die benaaming, (misfchien !aar van afkomftig, dat het van de Paarden retiger, dan van ander Vee, gegeten wordt,) ï bekender dan Hondsbloem, Kankerbloem, aapenkruid en Mol-Salade, wier afleiding ver i zoeken fchynt. Pis in >t Bed, gelyk fommiïn het grappig heeten, komt van de openende ragt, daar in, die de Waterloozing en Afeane evordert, waar van het den Griekfchen naam •«^WflB.gcmeeDlykrara^miqdcAF^thee- ken.  Syn gsnesia. 3§ö ken , hebben zou. Dus noemt men het in 't Franfch ook wel Pis en Lit, maar meest Dent de Lion, in \ Engel fch Dandelion, overeen^ komftig met Leontodon , 't welk Leeuwstand1 betekent. Dit zou op de Tandswyze uithoe-, king der Bladen zien. De Deenen noemen het Lof we Tunge, dat is Leeuwen - Tong; 't welk misfchien ruim zo veel eigenfchap heeft: de Kinderen Kaarsjes, om dat het Pluis der Zaadhoofdjes zig afblaazen laat, blyvende dan flegts de naakte of kaale Stoel over. Misfchien wordt het hierom, van de Rusfen, de Gryzigheid des Priefterdoms geheten (*). Het bevat een bittere Melk, die het geheele Kruid, inzonderheid den Wortel,bitter maakt; doch het jonge Loof is niet onaangenaam om als Salade te nuttigen en vry gezond. Het Sap des Kruids , met den Wortel verzameld, of het Afkookzel van dit met anderen van dergelyken aart, dient in Meydranken tot een kragtig op. losfend Middel ,• en in 't algemeen tegen de Geelzugt zo wel als tot Borst- en Huidkwaaien, Om de overblyfzels van heete Ziekten weg te neeraen, wordt het Extrakt gebruikt. Men pryst een Zalve van den gekneusden Wortel tegen Klier-verhardingen. Het gedeftilleerde Water is eenigszins zuur, en de Geest van het gegiste Kruid heeft een Wynachtigen Smaak en Geur (t). (*) (+) Sacerdotii Canïties. Go ET. Ir.gr. p. ito. (t) HALL, Helvt ir.cboat. T. f. p. 24. Bb 3 ii, Deel x. Stuk, IV. xx. 300EDTUK. Polygamie iqtialts.  390 Samesteelige Kr Dl DEN". IV. Afdeel. XX. HooFDITUK. jf. T^enntoden Bulborum. Bollig. UI. Attrenm. Goudkleu' iv. Haftik. Piekbiadig. 1 1 (a) Paardebloem met langwerpig Eyronde , eenigermaate getande, gladde Bladen , de Kelken effen , de Bloemfteng van boven ftekelig. f3) Paardebloem met gefchaarde Bladen , de Steng byna eenbladig en ftekelige Kei. ken (4) Paardebloem met de Bloemfteng en Kelken effen , de Bladen Lanceivormig getand , geheel effenrandig en glad. Deeze drie groeijen in de Zuidelyke deelen van Europa. De laatfte heeft E'aden van een Voet lang , met breede Tanden overhoeks , g'ad en groen. Deeze is een Jaarlyks, de tweede, met Goudkleurige Bloemen, een overblyvend Plantje der Alpifche Bergen. Dit heeft, zo Doctor Scopoli aantekent, een ruigen of Pluizigen Stoel. Het eerfte is zeer klein, met Eol- f») Leontodon Fol. obïoneo - ovatis lubdentatis glabtis Sec. Gouan Mor.sp. 410. Chondrilla Bulbofa. C. B. Pin. ijo. Chöndi. alt. Diosc. COL. Phyt. 11. T. 4. Chondr. pufilla Marina lutea Bulbofa. Lob. Ie. 230. (3; Leontodon Fol. runcinatis &c. jACq. Vind, 26S. HALL. Hel». 740. T. 24. Hietacium alterum minus. Col. Ecpkr. [J. p. 31. T. 29. Andtyala Aurea. Scop. Ann, 2. p. 19. (*) Taiaxacum Cal. hirfutis Squamis recli5. Hall. He'tv. nchoat. T. t. p. 24; titulo Hieracium Alp. Fol. der.tatis !lore magnt». C. B. c4) Lentcden Scapo Calyceque lam Sec. Dens Leonis glalei Sec Mosis. Hift. iii. p. 75. Taraxaconoides Cho»«iilx glabto virenti folio. Vaill. Mem. 170.  S Y N G E » E s 1 A' S9r Bolachtige knobbeltjes aan de Wortelen. AI-a_ Jen hebben' zy enkelde Bloemftengen. , ' H( (5; Paardebloem met gefchaarde ruuwe SÜPvr den en fpitfe ruige Kelken. 3 Ti Knobbelige Wortels als der Asphodillen heeft.K! deeze Soort, die omftreeks Montpellier by de gewoone Paardebloemen groeit en naar dezelven m geftaltè veel gelykt. In de Velden van den Heer Romieü, Lid van de Koninglyke Sociëteit der Wcctenfchappen. aldaar, komt zy meiiv.'\ uidjg voor s veranderende met eenïgszins Wollige Bladen en zeer ruige.Bloemftengen van anderhalf Voet lang. Somtyds heefc zy Lir.iaale effenrandige, fomtyds Piekvormig Vindeelige" Bladen. De Steng is eenbloemig. ■ (6) Paardebloem met een getakte Steng, ge-' fchubde Bkemfteelen en Lancetvormige getande , onverdeelde gladde Bladen. Dit (sVLeontodon -Fol. rundnatis fcabriï Sec. GoUAS» Monsp. 411. Taxsxaconoides Chondrill* folio hirfuto. Vaill. jfa, de 172I. p- 170. Dens Leonis Asphodeli bulbulis. C. B.' Pin. V-6. Chondrilla alt. Diosc. MonfpelienCum. LOB. Jc 232. D. L. Monfrclienfiuin. 150D. Pompt. 63<«. «.) Lmodon Caule Ramofo Sic. Gort. 223. ». St.ec. 629 , 69j. Gouan Monsp. 410. Crepis Fol. longis denrr.tis !:nearibos. H. Cliff. 3 86. Hietac. Chondtiite folioglabro, RadKe fuccifi majus & minus, C. E. Pin 127. Hetacium quattum et quinturn, DOB. Pempt. 6is> Lob. Ie. 237- % alt. Bb 4 | II. Deïi.. x. Stuk. IV. •DEELij XX. >OFDJK.V. 'eoniódcd herofumi obbeligs VI. Autumna'f. HerfstFaaidejloem.  IV. AïTEF. XX. Hoofd stut. EgaaL Vtclwyv VIT. ~ Leontodcn hiifUum. stekelig. ; $S* Sammiuuce Kruiden* x..,p?i?t?eit al°m iD °BZe Provincièn, en door geheel Europa, in de Herfk op de Velden Het ■ onderfcheidt zig door zynen , als afgefnêeden of gc knotten Wortel, van andere dergelyke Plan- , ten; byzonderJyk van 't Havikskruid, waar toe het betrokken is geweest, zynde het vierde en vyfde by DoooNéus. Haller befchryft het thans onder den naam van Picris met een naakte Steng en Liniaale gladde half gevinde Bladen Op de Ys - Alpen der Va'ey Bagnes in Switzerland, zegt hy, komt het voor met zeer final gevind Loof. Het is 'er, voor 't overige op alle open Grasvelden en in de Bosfchen gel meen. De getakte Steng onderfcheidt het ze-r van voorige Soorten van Paardebloemen. Het groeit ongevaar een Voet hoog cn heeft de Bladen zeer veranderlyk. De Bloem is geel, het ^aad langwerpig, met naauwlyks geftamd, ge. pluand Pluis. ' 6 O) Paardebloem met den Kelk geheel cpge. regt; de Bladen onverdeeld , getand Jlekekg, met gevorkte Borfteltjes. ' De m. 336. Fl. Suec. «-„, 0,4. GouAN Hr. «o. *.H,erac.monra„. mguflifbi. nonniJ)iI ... 2. P,«. i29. H.erac. 6. montan. Clus. Kift. n p <* ,. Hieracium Hedypnoidei. GouanMor.sp. Hier.Afom Jentis ieonis folio f. Laciniatum Lanuginofo folio. C.B Pin' «8. HicnKium Caule aphyllo hirfutum. j. jg. hififan, Icft  3 Y H g E H E - I A. 393 De ftekeligbeid der Bladen onderfcheidt deeze, die in Switzerland, Provence, Languedok en Spanje, op de Bergen groeit. Zy gelykt naar de Paardebloemen meer, dewyl zy een enkelde eenbloemige Steng heeft , maar de Bladen zyn geheel ruuw door Borftelige Haairtjes, fomtyds gevorkt, fomtyds. Elsvormig yoorkomendc. Men vindtze zo wel in Sweedenals in Rusland, daar zy voorkomt met geheel gladde Bladen, zo de Heer de Gorter aantekent, die het Kruid omftandig befchryft. 't Schynt dat Haller deeze ook tot het Bitterkruid betrokken hebbe (*). Doch GuetXaRRj zegt hy, hadt het reeds voor hem gedaan, J a c q u i n fpreekt 'er dus van (|> „ Een herhaald nitt oppervlakkig onderzoek „ heeft my geleerd , dat alle dccze Planten, „ [zyn Ed. meent , de door den Ridder opge , telde Verfcheidenheden] haar verfchil eenig „ lyk te wyten hebben aan den Grond, waai ,, in zy natuurlyk groeijen. De Bloem is vol» „ maakt eveneens , [te weeten geel en met dii „ Geflagt overeenkomftig ,] en het Zaadpluis „ in allen zonder. Stammetje eenigszins ge „ pluimd De Borfteltjes zyn aan de Puni » t0< (*) Picris Caule nudo .unWoro , Fol. asperis dentaris, Jieh. incbiat. i. p. n. (t; Vind. Exum, Obs. «8. p. 2«9- ({) Volfcens de Afbeelding en befchryving van <3en Heel Eirkhev heeft deeze Soort een wel geftamd doch enkel Haairig Pluis. Zie zyne Tab, 6. Fig. ic. Bb s ii. DuT.h. x. Stuk. IV». xx. Hoofs» stuk. Polygantit stquaiit.  .IV. Afdeel• xx. Hoofdstuk;. Fgank Veclwyxie- ry. ] : : i i i V!IT. 1 nntoion iirtum. Ruig, 394 S AMENTEEtlCE KRUIDEN. tot een Sterretje gevorkt in allen; maar in de tweede fraan zy digter, zyn korter ende „ Bladen naauwlyks; ingcfnéede'n.' Deeze groeit „ flegts op Steenige-of Kalkbergen, meest die „ aan 't Zuiden blo'otgefleld zyn. De derde „ komt in de fchuinte der gemeene Bergen „ voor: de eerfte op de Velden. Hieroni bloeit „ ook de tweede eerder , als op een warmer m P1aats groeijende., enz. Dewyl nu deeze Planten in Ooftenryk overvloedig zyn , zou s, men 'cr gemakkelyk kunnen vinden , die >, trapswyze naderen aan deeze Verfcheidenij heded." Dat niet alleen de Grond, maar zelfs het Land 0f Klimaat, een aanmerkelyk verfchil der aan te weeg brenge, zou men' moeten opnaèkën uit de gezegde Waarneeming van den Boogleeraar de G out er , die in Moskovie iet Kruid met Stengen van één tot twee Voeten hoog, de Eladen in de laagfte-'Plantjes neest gekerfd vondt, wederzyds ftekelig, doch ran de figuur der Borfteltjes of Haairtjes niet preekt, beweerende dat de Zaaden een lang kammetje hebben , met een lang, vaal, gefluimd Pluis gekroond , zittende op een vlak. :en geftippelden Stoel (*). (3) Paardebloem met den Kelk geheel opge. regt; de Bladen getand en ruig, met zeer eenvoudige Borfteltjes. Dit (*) Flor. Ingr. p, 141, O) Utr.ioün Cal. toto etuï», Fol. dentatis hirtis Sec. Cic-  Dit groeit ouder de voorgaande in de Zuidelyke deelen van Europa, naauwlyks een half Voet hoog. Het heeft de Kelken minder fte-1 kelig cn byna glad, maar de Bladen zyn zeer ruig gehaaird. Ook is de Krans der Bloern van, onderen niet groenachtig: het Zaadpluis ge- pluimd. , , . Deeze twee laatfte Soorten gelyken door de enkelde Bloemftengen veel naar de Paardebloemen. 'By Alexandrie in Egypte vondt ^ Heer Forskaohl een Leontodon asperum, we.lk de Stengen byna ongebladefd ,de Bladen Tandswyze Vindeelig, met üekelige Borltcltjes , de Kelken rappig , de Zaaden effen met een eenvoudig lang gepluimd Zaadkmfje hadt. Ook heeft hy,in de Woeftynen'by Kairo,een Soort van dit Geflagt aangetroffen, weikehy Gefpitst Paardebloem noemde, en- dus befchreef (*). , Het hadt Stengetjes van een Span , Takkig gevorkt, cn hoekig, glad, groen. De Wortelbladen waren Vindeelig ingefneeden , getand, oegolfd, met'de Tandies uitloopende m een wit Spitsje. Aan 'c end hadt het twee Schubbige Bloemfteeltjes, ieder met eene Bloem. Ue ° Kelk Grepls rol. Lanceohtis dentato - finuatis &c. Sp. Plant. I. p 7P99. Hierom Den** Leonis folio, hïrfutie asperur», Lgis « minus lacinhtum. C. B. Fin. »7. Fr* ö3 Hiel parvum hirfSm Cau'.e aphyllo,disput» ubr ficcatum. J B. Hift. U. p. 1038- (*) Kor. AZgipt. Arob. p. H\> ii, DEEL. x. stus. IV. VfdehlJ xx. ïoofd- ruK. Polygamie) ■.qutuis.  IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Etaalt Veelwyve. ry. I l Hieracium incanum. Grys. j 1 e c f( V JV in ni CJ 395 Samenteelice Kruiden; Kelk hadt opgeregte Schubben , aan de punten omgekromd en de Bloempjes waren geelachtig. Hieracium. Havikskruid. Dit Geflagt wordt van het voorgaande onder. Icheiden door een Eyronden Keft-, die ook uit over elkander leggende Schubben beftaat, en een Haairig ongcfteeld Zaadkuifje. Het bevat de volgende, meest Europifche Soorten , die, Daar dat zy een naakte eenbloemige of veelbloemiie,f een gebladerde Steng hebben, dus in Rang geplaatst zyn. A. Met een naakte eenbloemige Steng. fi) Havikskruid met onverdeelde eenigermaate getande Lancetvormige ruuwe Bladen; de Steel eenbloemig. In Switzerland en aan den Donau op hooge iergen groeit deeze Soort, die deswegen Berg. lavikskruid door Clusius is getyteld. Uit F dlkken Wortel geeft het Kroontjes vanLan;tvormige eenigszins gryze Bladen en daar tushen een enkelen, eenbloemigen Steel, vaneen oet hoogte. CO fi) Hieracium Fol. integenjmis fubdemiculatis &c. Xy/l •iTfV3* p* U1' xm' p- w- ****** T S* Plant- l P- 799. Hier. Mont. anguffif. »oni. incanum. C. B, Pi„. U9. Hietac. fext. Montanum. •us. H,Jl. ii. p. I+,4 j, B< niJlt uu p> lo38>  SïNGENESlA. 397 ; (2) Havikskruid met Eyronde Bladen, verbreede Bladjteelen en byna eenbloemige Stengetjes. I In Switzerland en Savoije groeit dit Plantje naauwlyks een Handbreed hoog , met alle de' Wortelbladen Hartvormig of Eyrond, van onderen Wollig, gefteeld, met Tandjes: de Bladfteelcn zyn Bloedkleurig en van langte als de Bladen , zo wel als de Bloemfteelen, die ruig zyn en op den Grond leggen. Zy zyn met twee of drie kleine Elsvormige Blaadjes als getand. De Kelk is ruig, de Bloem bleek geel en van grootte als in het Muizen - Oor. (3) Havikskruid met langwerpige onverdeelde getande Bladen , tyna naakte eenbloemige Steelen en Haairige Kelken. (4) Havikskruid met Lancetvormige getande glad- (i) Hieracium Fol. ovatis, Petiolis dilatatis ixc.Mant.n9 Hier. Fol. ovato-laneeolatis denticulatis,Pet. dentatis Hall, FUr. 42. Emeni. IV. 25r. Hi'.v, inchoat. p. 17- N. 4». Leontodon dentatura. Mant. to7. Nonne Hier. Natbonenfe rotundifolium Caule aphyllo? J. B, Hijl. 1037. (}) Hieracium Fol. oblongis integris dentatis «cc. GoüAM Montp. 412. Hier. Caule unifloro, Cal. villofo. Fl. Lapp 183. Fl. Suec. 632, 696. Oed. Dan. 27. Hieracium Alpinum pumilum Folio Lanuginofo- C. B. Pin. 129. Raj Anil.lU. p- r«9- t. 6. f. 2..rilofella monoclonos Mobb Hift. III. p. 7g. S. 7. T. 7. f. 5. (4) Hieracium Fol. Laneeolatis dentatis glabris 5cc. Hierac Po II. Deel, X. Stuk, IV. Vpdeel." XX. lOOFDtuk. ii. Juniilum. dein. III. AlpinurK, Mpisclu iv. Taraxaci, Paarde- bloeuaig.  353 Samenteelige Kruiden. IV, Afdeel XX. Hoofd. stuk. v. Jleraeiut. Vtnofum, Geaderd. vi. Pilofella. Muizen» Oor. gladde Bladen, byna naakte eenbloemige ! Steelen en ruige Kelken. ($) Havikskruid met Wigvormige Stekelige Bladen en eenbloemige naakte zeer dikke ' opgeregte Steelen. Van deeze drie komt de eerfte op nooge Gebergten van Europa en op Ysland voor. Zy groeit niet hoog, zo min als de andere, welke mooglyk maar eene Verfcheidenheïd daar van is. De derde, een Virginisch Kruid , is zeer fraay, doordien hetzelve de Bladen metBIoedkleurige Stippen en Aderen getekend heefc, waar van het den bynaam draagt. De Bloem is klein en geelachtig. (6) Havikskruid met effenrandige Eyronde van onderen Wollige Bladen , kruipende Scheuten en eenbloemige Steelen. In ons Nederland zo wel als door geheel Europa Fol. glabtis femipinnatis Calyce ereclo hirfctflfimo; Hall. Entend, N. 96. Hüv. inchoat. p. ±i. N. 49. (5> Hieracium Fol. Cuneiformibus hirris &c. Gron. Virg. ïi4. Hieracium Marianum perelegans. Plok. Mant. 102. (6) Hieracium Fol. integerrimis ovatis fubtus tomcnroTj &c. Mat. Med. 3C9. GoRT. Belg. 223. Kram. Auflr. 131. Hall. Heh. 742. Gouan Monfp. 412. Dalib. Paris. 238*. Fl. Suec. 613, 697. r. Lugdb. 124. N n. Dens Leonis quj" ïilofella Officinatum. Tournf. Infl. 4«9. pilofella major repens hirfuta. C. B. Pin. 262. Pilofella major. cam. Epit. 709. Pilolilla et Holoftiura tacuns. Lob, le, 479.  S Y N e E N E S IA. 390 ropa groeit deeze Soort op drooge Zandvelden. Men noemtzc gemeenlyk Muizen-Oor, om dat de Blaadjes Wollig ruig en hol zyn, in 't Franse!: Oreille de Rat ou Souris, in 't Engelsen ■ Moufe-Ear, in 't Hoogduitsch Meuz-Oori maar ir de Walfche Taal Velvette, en by ons ook Na gelkruid. of Pilofelle naar den Latynfchen naam. 't Groeit hooger dan de Alpifche, wier Sten getje, volgens Gouan, naauwlyks anderhall Duim hoogte heeft; maar is, niettemin, eei zeer klein Plantje , dat men veel by ons op d< Duinen vindt. Het heeft dunne Bloemfteek jes, omtrent een Handbreed lang, aan 't ein< verdikkende en in een zwartachtige ruige Kelk d Blommetjes bevattende , die van binnen gee zyn, van buiten rood of paarsachtig. Niets gemeener dan dit Muizen-Oor, vond de Heer oe Gorter in Velden en lugtig Bosfchen van Rusland, byzonderlyk. op de Eilan den in de Neva-Stroom. Het komt 'er, zégt zy Ed., zeer verfchillend voor naar de Groeiplaat Op drooge dorre Gronden heeft men 'er klein Plantjes van, met enkelde ongebladerde Bloen fteeltjes. In vette Weiden en op vogtige plaa fen valt het hooger, met drie of vier Bloeme op 't end van ieder Steel , die fomtyds 00 één Takje met een fmal Blaadje uitgeeft. E Bladen zyn fomtyds aan beide zyden glad mee II. Deel. X. Stuk» IV, Af de el i XX. uoofdj' stuk. "• Poiygarn\i\ dqanlis. * i \ 1 1 t e tv e t- n k e » SC  IV. 'Afdeel. XX, Hoofdstuk. Eitaale ' VIT. Hieracium èuU*». Twyfeiaar. VIII. 'Auricula. Ooitje, IX. Cymc/um. Kioouig. j i f n 6; I* 400 SAMEBTiELIGEKgttlDEN. meest van onderen Hiairig, met een fyne witte Wolligheid Dit Kruid heeft zekerlyk een famentrekkendekragt, zo fyn en doordringende, zegt Lo, bel, dat het Water, waar in het gekookt is, ongemeen dient om gegloeid Staal te harden. Men plagt bet derhalve in Gorgeldranken of ook regen den Rooden Loop en andere Bloed, vloeijingen inwendig, als ook tot heeling van Wonden en Breuken uitwendig te gebruiken, Het heeft een Melkachtig bitter Sap. I B* Met een naakte veelbloemige Steng. f7) Havikskruid metgehèele, langwerpig Eyronde Bladen,kruipende Scheuten en naak* te veelbloemige Steelen. (8) Havikskruid met effenrandige Lancetvor. mige Bladen, kruïtende Scheuten en naakte veelbloemige Steelen. (o} Havikskruid met Lancetvormige onver* „, deelde (*; Flor. Ingr. p. t2t. (7j Hieracium Fol. inte-tis ovan - oblongis &c. gouak 'Unsp. 4.2. dal. Par. zS7. Fl. Suec. 634, 608. rUofelia ïajot tepens minus hitfuta. C. B. Pin. 162. (8j Hieracium Fo!. integerrirnis Laneeolatis &c. Ft. Lapp. ti. Suec. 6i5, e9S. Mofella major erecta altera. C. B. at. 262. (9) Hieracium Foi. Lanceol. integris Pilofis &c. Hier. Ma. >rum anguft. fol. non finuatum. C. B. Pin. 129. Predr • T. fi7. Pilofella montana hispida parro Flore. C. B, Pin ', z, Pilofella minoii Flore, J. c. Hist. u. p. 1040,  S y n g E n e S I k» 401 deelde Haairige Bladen , byna naakte Bloemfteelen , die aan den voet Haairig zyn en Kroonswyze Bloemen. Tot de Verfcheidenbeden van 't Muizen-Oor. behooren deeze drie, waar van de eerde zo wel' Zuidelyk als Noordelyk in Europa groeit, de tweede in Duitschland en in Sweeden, als ook in Lapland; de derdein Rusland, Deenemarken, Duitschland en Switzerland , zo LinNjeus heeft aangetekend. Deeze heeft Bloemfteelen van byna een Voet, gelyk de voorgaande^ waar van zy verfchilt door de Bloemen als ïn'Kroontjes te hebben, gelyk Bauhinus zeer wel aantoont. (10) Havikskruid met Eyronde eenigermaate getande Bladen, een naakte Takkige Bloemfteng, de bovenfte Bloemen voorlykst. Dit groote Muizen-Oor, dat wegens den Wortel gebynaamd is-, groeit zo wel in Siberië als in Europa, doch in Rusland zeldzaamer, Dit, zo wel als 't Muizen-Oor en dat men Oortje noemt, valt opYsland. De Heer Gmelïm vondt hetzelve met Bloemftengen van een Voet fio) Hieracium Fol. ovatSs (iibden&tts 'Sec, Gouan Monsp. 413. gort. iitgr. hal-.. tJilv. 744. Gm-l. kb. \l. p. i'u T, 13. F- *• Hieraclow Pratsife laflfahutn C. B. Pin. iï9. Hifi. latif. prat mor (a Radice. J. B. Hifi, II. p. iojj. Pilofella major ere&a. C. 8. Pin, isz. Cc II. DEEL. X. SIUU. ■ IV. i.B'DEELi XX. ÏOOFD* TUK. °oiysramia '.auaiis. X. H'eracium ïrAmtsr- Cum. Geknot.  402 Samenteelice Kruiden. IV. Afdeel. xx. Hoofd» «TUK. Egaale Vuiv/yve- sr. Kitreoiuro AurantiMt cum. Otanje- Voet tot een half Elle , die uit den krans der Wortelbladen voortkomen, gelyk in 't volgende. In Switzerland tekent de Heer Halles de hoogte tot twee Voeten en hooger aan. De Steng is regt, geheel enkeld, uitgenomen aan 't boven-end, daar de Aair is van kleine geele Bloemen, met Wollige Stoppeltjes, geIteeld, in gladde blaauwacbtige Kelken. (ii) Havikskruid met onverdeelde Bliden, en byna naakte, geheel enkelde , Haairige, Tuildraagende Bloemfteelen. Bekend is deeze in de Hoven, die het verfiert met zyne fraaije Bloemen van Oranjekleur, 't Is een voortkruipende Plant, welke uit trapjes van Eyrond langwerpige Bladen, effenrandig of met weinige Tandjes, regt opfchietende ruige Bloemfteelen geeft, fomtyds met een Zydtakje (*_), aan den top gekroond met agt of tien Bloemen , die gedeeld zyn , in zwarte ruige Kelken gevat. Zy groeit wild in de Bosfchen van Switzerland en Oostenryk. (12) (li) Hitretluro Fol. integris Caule fubnudo fimplicisfirno PilofoCorymbifero. H. Cliff: 388. Upf. :sS. R. Lugdb. Hf. N. 9, Hier. Hottenfe Flor. atro - purpurafcentibui. CU. Pin. M*. Hier. Germanicum. Col. Ecphr. T. 30. Hall. Helv. incboat. N. 50. Pilofella polyclonos. Syr. êcc. Maais. III. S. 7- T. I. f. 7. f») Dit heb ik meermaa'en opgemerkt en het blykt ook in de Afbeelding by Mitifm ■ des ik het vreemd vind, dat rie Ridder, zegt, Caude jïmpticiijlmt.  Syngbhïsia. 403 fis) Havikskruid met een gepluimde byna naakte Steng; de Wortelbladen ftomp Eyrond, efenrandig, gehaaird. f13) Havikskruid met een gepluimde naakte Steng ; de Wortelbladen Eyrond , Zaagtandig, glad, f14) Havikskruid met naakte veelbloemige Steelen , de Bladen Lier achtig , ftomp, getand. (15) Havikskruid met een naakte veelbloemige Steng; de onder/te Bloemfteelen hooger;de Bladen langwerpig getand en ruuw. De bynaamen toonen de GroeiplaatH-n aan, van deeze vier Soorten , die allen de Stengetjes een Voet of minder hoog hebben, en meer of min naar het Muizen- Oor gelyken- Zy draagen op den top van het SteDgetje vcele Bloemfteeltjes, die te famen een Pluim maaken. Het Joodfche , evenwel, dat in Paleftina gevonden is fü) Hieracium Clule paniculato fubnado 5rc. Gron. Virg II. p. 11+. H;er. Marianum Puim, Gailicae fubrotundo folio. Pi.UK. Mant. T. 420, f. 2. (13J Hieracium Caule nudo paniculato &c. Hier. Pol. IInuato dentatis Sec. Gmil. Sib. II, p. 25. T. %. f. 2. (14) Hieracium Scapo nudo multifloio Fol. Lyratis obt. dent. Am. Acad. IV. p. 328, (ij) Hieracium Caule nudo multifloio, Pei, iflfei, oIÜOribus &c. Am. Acad, VI, Aft. 45. CC 2 ii, DEZL. Xt $TW, Afdeel, XX. Hoofd- «TUK. xtr. Gromvii. Vitginifch. XIII. Gmelini. Siberifch. XIV. SanSum. ]oodfch. XV. Capenjê. Kaaplch.  *0l SAMENTE EtIOE Kruiseet. IV. AfdKSL XX. Hoofd» stuk. Egaal: yeeliuyvc n- XVI. "Jtieraciur .Fanicula turn. Gepluim XVU. Chor.dril Itid's. Langtar XVIIT. Forrifoümm.Preybla- is door H ass elo_u i st, hseft maar van vyf toe zeven Bloempjes, die ge;d van Kleur zyn, gelyk in de anderen. C. Met een gebladerde Steng. Q16) Havikskruid met een opgeregte Stengi de Bladen-overhoeks Lancetvormïg naakt, getand; de Bloem/teeltjes zeer dun. I. Havikskruid met de Stengbladen langwerpig getand en glad , de Wortelbladen Lancetvormïg onverdeeld. (18) Havikskruid meteen gebladerde Takkige Steng; de Bladen Lancetvormïg Liniaal byna effenrandig. In Kanada vondt Kalm de eerfte van deeze drie, met de Steng een Voet; op 't Gebergte, by Weenen in Oostenryk, de Heer Jac<2_uin de tweede, die uitmunt door haare lange Stengbladen , met lange kromme Tanden Ingefneeden, hebbende een Stengetje van een Span. Men vindt daarvan, by hem, een fraai- je f»i6) Hieracium Caule eredïo, Fol. alternis Laneeolatis Sec. (17; Hieracium Fol. Caulinis clongato-dentatis Sec. Jaco^ Vind. 273. t. 7. Hieracium Alp. pumilum Chondtilla: folio. C. E. Fin. 120. Prodr. 64. (is) Hieracium Caule Ramofo foliofo Sec. R. Lugdh. 125; jacq. Vind. 273. t. 6. Hieracium Phalangii foliis. Vaill.' Mem. de 1721. p. 1S4. Hier. Mont. Asphodeli foliis acnfninatis. üocc. Muf. 147. t,. jos.  Syngenesiü» 405 3e Afbeelding, zo wel als van het Preybladige Havikskruid i dat raauwlyks hooger geftengd is , komende ook op de Alpen van Italië f cn WalIiferJand voor, De Heer H aller5 fchynt het onder de Switzerfche Planten te i bedoelen (*). Het beeft de Bloemen zo wel als 't voorige geel, maar met gladde Kelken, C19) Havikskruid meteen Takkige Steng, de Wortelbladen Eyrond getand, het Stengblad kleiner. •. Op oude Muuren en Wallen der Steden, als ook op Puinhoopen en andere Sieenige plaatfen ; zelfs op drooge Zandige Gronden en ia Bosfchen, groeit dit Kruidje, dat men, misfchien wegens de Vlakken der Bladen, Franfch Longekruid noemt,. Het valt grooter, kleiner, met r*) Htfv. 'mchoat. Tom. T. p. 10. Sp. ft. (19) Hieracium Caule Ramofo , Fol. Radicalibus ovatis dentatis &c. CORT. Belg. 223. Ml. Suec. «37,7°'- GouAN, Mm,. 4:3. HALL. Helv. 745- H. Cliff. ï-8- R. Lugdb. 113. N. 7. GoRT. Ingr. 123. GMEL. Sib. II. p. SS. Hier. Caule Ramofo Fol. dentatis. Fl- Lap,. 284. Sc Hier. Malórum Folio pilofisfimo. C. B. Pi». 129. «. Hier. Mur. Uciniatum minus Filofum- C. B. Pin. 129. Pulmonaria Gallics fsmina. Tab. Hift. 504. y. Hieracium macrocaulon hitfutun Fl. maono. RAJ. Angl. hl ?• 169. P.lm. Gall. Flore Hie iacii. Lob. h. 587. 8. ïulmonaria Gallorum rotundifoh lavior. Bark. Ic. =4ï. Cc 3 ' II, Deel. X, StxK, iFDEEL* XX. tOOFD' rus. PclygamU qvalU. XIX. Hieraciutft Murorum. "Longeuuid. t  tps Samenteelige Krüidjk. IV. Afdeel xx. Hoofdstuk, EgaaU Vteivjyvt n> ren. Muisrlrw gend. met breeder cf fmaller, langwerpige of ronde% 'geheel effenrandige of gekerfde Bladen naar de Groeiplaats. In Europa niet alleen, en in Rusland, maar in Siberië, tot op 't Beerings-Ei.Jand, is dit Kruidje waargenomen, dat aldaar in July bloeide. Het heeft op de Bladen fomtyds zeer veel, fomtyds weinig of in 't geheel geene ruigte. De Steng is, naar de Verfcheidenheden, of naar den Grond , waar in het groeit, van een Handpalm of een half Voet tot twee Voeten of een half Elle hoog. De Verfchei-, denheden zyn zeer duidelyk afgebeeld door TabernjEmontanus, die dit KruidBuckr. kohl, dat is Beuken-Kool noemt, en 'er, inwendig , een byzondere kragt tegen LongeKwaalen aan toefchryfe, en uitwendig toe heeling van Wonden. Hierom werdt het zelfs Gulden Longekruid geheten. Het geeft Melk , en heeft een famentrekkende hoedanigheid , gelyk andere Soorten van dit Geflagt. Zonderling is nog dit Kruid, wegens zekeren ruigen Knobbel, van gedaante als een Muis, die gezegd wordt aan hetzelve te groeijen, en weshalve het Myophoron van fommigen is genoemd. Gedagte Autheur hadt 'er veel naar gezogt, doch nooit die Plantmuis gevonden. Zo'zy voorkomt, dan is zy veroirzaakt door Gall-Mekten (*). OO (9 Eft Galla ab Infeftis ginerata. Fl Sute. II. p. ijt. Fan».  g y U G E N E S I A". 4C7 fao") Havikskruid mei een gepluimde Steng; , de B. den omvattende, getand en glad; de Kelk i-Stekelig. , In Moexasfige Bosfchen der Noordelyke dee-. len van Europa, en *eer overvloedig m West-, gothlana',ïs door Linn^us deeze gevonden die door het gezegde van de andere verfchilt, doch 'er anders zeer nabykomt; zo dat het, eelvk zvn'Ed. erkent, wel eene Verfcheidenhe d kon zyn, uit de verfchillende Groeiplaats «fprootcn! Een dergely* Havikskrmd vondt de Heer Haller in Switzerland, met de Steng twee Ellen hoog,fomtyds op Moerasfige plaatfen, doch ook in 't Gebergte (*). Hier Lde acht zyn Ed. dat overeenkomftig, t welde Heer Gmel. n afbeeldt, als aan de kanten der Berg - Bosfchen van de Rivier Jenüea in Siberië voorkomende, en aldaar de geheele Maand July bloeijende. Doch de Ridder heefc dit tot de volgende Soort betrokken. j::?;;^fcH^,ld.xiL Sore W o. ïuW**. * ** Mont. latuol gl. SSnu,". C B. Fin. *. MoRlS. BH. T. 5- f- 47- (*) HELV. Incbtat, p. 19- Cc.4 II. Dtxt.. X» STW. IV. afdeel» XX. lOOFDTUK. XX. tieraciami 'eludo' rloe.Ksfi>. I t  IV. Afdeel. XX. Hoofd» STUK» rxi. Hieracium 1 yrstum litx'Madig XX' t Cerir.tboi des. R.ond!>Ia' dig. xxfir. Caule. Om vuttend. *o8 Samenteelice Kruiden. (aO Havikskruid qti wn veelbloemige Steng Lierachtige gladde Bladen, de Kelken en Bloemfteelen ftekelig. (22) Havikskruid met de Wortelbladen ftomp, Eyrond getand; de Stengbladen langwerpig half omvattende. ■ (23) Havikskruid met de Steng omvattende, Hartvormige een weinig getande Bladen , eenbloemige ruige Bloemfteelen en Takkige Stengen. Deeze drie, waar van de twee laatflen, door den vermaarden To ua n e v o* t ,[ia de Pyreneefche Berden waargenomen zyn, verfchilden door het Loof .te vee!, om tot de voorgaande Soorten t'huis gebragt te worden. ' De Jaatfte komt wederom zeer naby aan de volgende maar is dunnetjes befprengd met Haairtjes die* aan de toppen Kliertjes draagen. Zy heeft de Steng geftreept, de Bladen wederzyds groen met fpitfe Tanden en de Pluim eenigermaate, Wollig* (24) OO Hieracium Caule mnltifloro., Fol. Lyrat;s slaüris fcc> Hier. Caule Ramofo &c. Gmsl, Sib. II. p. ,4. x. 9. (x.) Hieracium Fol. Radicalibus obovatis denticulatis Sec Lugdb. 124. Hier. Fyrenaicum Fol. Ceiiothe, latifoHntn. rouRNJ. Inft. 472. (23; Hieracium Fol. atnplexicaulibu» Cordatis &c Jf CIW. 317. R. Lugdb, ,23. Hier. Pyren. !ongif0l. (Se r\tm. airolmm; amplexicaule. Touknf. inft, 472.  SyngèNESia:: f409 fa4) Havikskruid met de Steng omvattende^ Bladen, die ftomp Eyrond langwerpig en agterwaards getand zyn;een enkelde Steng & en ruime Kelken. Tot deeze Soort, welke van de gezegde Ber- H\ ,en haaren bynaam heeft, en onder verfchil-lende gedaanten voorkomt, (zo dat zy als een™ middelflag tusfchen het Bitterkruid en dit zo wel als 't volgende Geflagt zig verroone, ; betrekt de Ridder thans, voorfteücndcrwyze en tot nader onderzoek , de dus bepaalde Kruiden. B Havikskruid met Lancetvormige , de" Steng omvattende getande Bladen, eenzaame Bloemen, en ruime Kelken (*> l C BhterlrM van de Pyreneen , met ruime v' Bloem-, f24) Kerdiun, Fol. araplext - caul. obovato - laciniatis &c. S^taci^ÏÏ L-ceol. amplexi-caul. dentatis.Flor. col t } Slydbu, laxis. Sf. PU,. „.,. H. Cliff. m. a. L 'ib- »J N. 4.. Hier. Pyten. Blattaria: folio, tomus hirfutum. TOURNF- is (DJ Crepis Aujïritua , Fol. oblongis Denticulatis &c fACCJ. Vind. 270. (E; Hieracium Fol. amplexi - caulibus Sic. Hall. Help. 749. Hier. Alpinum alperum Conyzx facie. C, B. Fin. 121. (•> Helt. htieat, Tom. i, p. tg.  g y h g e n e s i a.' 4'1 5S is de naakte en de gearmde Geftalte van de Steng ook niec beftendig. Dus zou ik ligt tocaemmen , dat onder de Verfcheidenhe^ den, welken ik hier befchryf, waare Soor-. ten kunnen verholen zyn. De vermaarde, " LiNNiEüs, nogthans, laat 'er geenen toe " en tekent met reden aan, dat zelfs het Moe" rasfjge Havikskruid eenige Kenmerken van het Longekruid hebbe" (*). (?5) Havikskruid met een Takkige gebladerde Steng en ruige Bladen: de Wortelbladen Lancetvormïg Eyrond getand- de StengMaden omvattende Hartvormig. De ruigheid, zo wel als de Geftalte, onderfcheidt deeze aanmerkelyk, die op de Gebergten van Bohème , Oostenryk en Switzerlanc groeit, (*) Dit acht ik hiei toepasfelykst, hoewel de Heat HAL' LF.R het juist niet ten opzigt van de laatfte Plant zegt, dii ook uit hem verkeerd aangehaald is, wam p. 74» vindt me. -er geene van dien naam en p. 747» '<» P^ats van acutis fubhirfutis. Ook fchyuen Bladen, naar die van de gewoor Conyzi gelykende, niet zeer ipits te kunnen zyn. Ik vin het naauwlyks wedetom in zyn laatfte Werk , ülwaar ee ongemeene verandering is gemaakt , in de. Soorten van dj Geflagt. (15) Hieraeium Caule Ramofo Foliofo &c. JACO,. Vin 271. Hieracium Alp. latifolium villofum, magno Flore. Cl Pin. 128. PUIK. Alm. 184. T« 194- f- 2- Hier- A1P" *" vi lofum. &JM. Hijl. lil. p. Hl, Hier. 5. P""«- , «■ HALL. Opusc. I4S. HELV. ir.chiat. TOM. I. P. 18. N. 44. II. DEKL. X, STUK, IV. FDEEL» XX. [fJOFD- ruic. lülysrami/t qualis, XX7. HieracianGi hllofum. Pluizig- i 1 1 e i it c l. ■4.  , -V. Afdeel XX. Hoofd, stuk. F.oaafe Veelwyve- xxvr. Jiieracinnt Jum. Lymerig c ] £ i ï d h d k 12 41» SiMENTEELISE KrüIDEH, groeit, zynde door Clusius, onder den naam van Ruig Havikskruid der Alpen, zeer wei afgebeeld. Het heeft de Steng ongevaar een Voet hoog , vry dik, en ruig, zo wel als de Bladen, zynde een Melkgeevcnd Kruid, dat in de Valeijen der Alpen fomtyds wel drie Voeten of een Elle hoog voorkomt, zo de Heer Hall er aantekent. De Bloem is van de irootften in dit Geflagt , vervat in een ruige zwarte Kelk , die met witte Haairtjes gebaard is , hebbende, gelyk over de geheelp Plant", geele Kliertjes aV 't end. (26) Havikskruid met Lancetvormige gefchaarde ruuwachtige Bladen, de Bloemen Kroontjeswyze. In Provence groeit deeze, die een Jaarlyks fewas is , daar de voorigen meest, wat den Vortel aangaat , overblyvende Planten zyn. j 1 NNiEus zegt, dat hetzelve de Bladen zagt n Lymerig heeft, 't welk tegen de bepaaling cbynt te ftryden. Bauhinus, die de Groeilaats by Marfeille in Provence aanwyst, maakt aar van geen gewag. De Steng is een Voet 3og, tpet Lancetvormige Bladen , en het munt jor de kleinte zyner Bloemen uit. (27) f26; Hitrat!*» Fol. Laneeolatis tunciaatis ftabiiusculis Hier. Dentis Leonis folio Floiibus parvis. C, B. Pin. 7. Prodr. 63. Gi.8, Frtx. 163,  S7MGENESIA. 41=3 (27) Havikskruid met een regtopftaande veelbloemige Steng, Lancetvormige getande Bladen en Wollige Bloemfteelen., E s' (aü) Havikskruid met een Takkige gebladerde Steng en'half omvattende langwerpige, uit- £ gegulpte Jlekelige Bladen. J (29) Havikskruid met een opgeregte veelbloemige Steng en Eyrond Lancetvormige getande ,, de Steng half omvattende Bladen. % De bynaamen wyzen het moederland aan van deeze drie, naar malkander, gelykende, waar* van de tweede Schoon Takkig gprengeriaanfch Havikskruid in 't Werk van Ba oh in us is getyteld. Zy was, naamelyk, te Heidelberg in de Tuin van den Apteker Spkencer verzameld, en hadt de Steng meer dan anderhalf Elle hoog. Zy was geheel ruig met geele Bloemen. Die , welke Savoyfche gebynaamd is, verfchilt weinig van de volgende. Cs?) (j?) Hieracium Caule etedïo multifloro 8tc. o-s) Bhrecium Caule Ramofo Foliofo 8ec R. Lugdi. 113. Hier. pulchram Ramofum Sprengerianam. J. B. Hift. II. p. 102*. Mo?.!s. UI. p. 6s- S- 7- T. 5- f. «7- (29) Hieracium Caule erefto multifl jro fee, r. Lugd.. 124. H Upf. 21.. i7'- Suet. U. N. 703. Kietacium Fruticofutn latifol. hirfumm. C. B. Pin. 129. Hier. Sabaudi varietas prima. J. b. Hift. ir. p. 1030. II. DEEL. X. STUfi.J IV. FDEJL.' XX. OOFB'UK. xxv:r. ieraciate "jlmii. 'enfylvaifch. xxvnr. Sprer.^eianum. 1'artu. eefch. XXIX. ■iah&udum. ayoylch.  IV. 'Ar deel XX. Hoofdstuk. XXX. Hieracium, Umbeila turn. Kroonblccm.g. i ( 1 I \ c tl & g< g g C ra< du 414 Samenteelige Kruidew. C30) Havikskruid me; £infoafe eenigermaate getande verfpreide Bladen, de Bloemen Kroontjeswyze* Dit laatfte is het Groot of Heefier-Havikskruid , dat door geheel Europa tot in Sweedes Lapland , ja ook in Rusland en Siberië gemeen is op drooge Velden en Zandgronden. 'Jy ons komt het veel aan de Dykjes en kanton der Wegen omtrent Zwoll, op den Esfenburt bui. ten Harderwyk, in de Wouden van Vriesland , als ook op de Duinen aan den Weg, van iet Kraaijenest naar Schaaphals. buiten Haarem, voor. Van den Havik , in 't Griekfch Hierax, is de naam ontleend, om dat die Vogels, zo Plinitjs meldt, door het Sap de iuifterheid der Oogen wegnamen. Hierom noenen het de Franfchen ook Accipitrine, de mgelfchen Hawkweed. Het heefc de hoogte an omtrent een Elle, een harde ruuwe Steng, ie door de zwaarte fomtyds over zyde helt' iet fmalle fterk getande Bladen, ook wel on' :tand, ruig of glad, draagende een Kroon vau »le Bloemen in blaauwachtige Kelken. Hier op » Hieracium Fol. Linearibus fubdentatis fpariTs Sta*T. Belg. 224. kram. Auflr. tJt, GOUAN. Monsp. 413." mel. Sib. ii. p. 2j. Fl. Lapp. 287. Suec. 6,9. 7o4. H. if. 187. r. Lugdb. 123. HALL. Helv. inchoat. i. 15. Hieaum Frut. anguftifol. majus. C. B. Pin. 129. Hier. Sabaum. Dalf.ch. Hijl. 570. Hier. primmn. ÜOD. Fempt. 6lU :t. alt. gtandius. los. Is. 240,  S Y N O E N E S I A. égiï op volgt een zwart, geftreept, langwerpig, vierhoekig Zaad, welks Pluis de Haairtjes, byna" als een Kooru-Aair, digt en fchubbig met puntjes gebaard heeft C*> Voor 't blooteOog,' evenwel, komt het voor als een eenvoudig Haairig Pluis. Dit Kruid, dat men in Sweeden Nolanaber noemt, is zwaar van Reuk, en de Bloemen worden 'er gebruikt om een fchoone geele Kleur te geeven aan de Wolle (f). De meeste Soorten van Havikskruid hebben dit gemeen, dat haare Bloemen opwaards gekeerd zyn. Men vindt 'er in de heete Lugtftreek weinigen. Geene Westindifche en maar één Kaaps vind ik opgetekend. De Heer N. L. Burmannus heeft een Javaanfch in Plaat voorgefteld , welks Kenmerken niet zeer blyk baar zyn. Garcin hadt hetzelve Meikdifte. met paarfebe Bloemen , getyteld. In Noord Amerika vallen, als gemeld is, verfcheide Soor ten; zo ook ia Siberië: des veelen de koud' Gewesten' beminnen. Hier hebben zy ook i: 't algemeen de eigenfehap, by fommigen ge meld, dat de Bloemen 's namiddags al vroe •zig fluiten, en als verbergen voor de Avondlug He f») Zie deszelfs Vertooning dooi 't Mikroskoop, BON AM Obf Fig. 9*. (I) ?:uticofa Hieracis flivo Colore tingunt. HALL, ui Vide Fl. Suec. 11. & It. Scan, XI. DEEL. X. STUKt IV. XX. ÏOOFD* TUK. tquslii. 1 . t r.  AfDIELi xx. Eoofd- btüf. Tgailt Vtilwyvt *> I ] T. Crtpis P vgtxAa. Naantjes, II. Barfifnüa, Vinbla- A li fa 416 Samekteelige Kruiden, Het laatstgemelde komt aan de Rivier Jenifea zeer dikwils voor, met Stengen, die wegens het ftcekcn van Infekten geknobbeld zyn. C r e p 15, Hondsbloem» Dit Geflagt heeft mede een naakten Stoel i de Kelk is gekelkt met afvallende Schubben; het Zaadpluis gepluimd met een Stammetje. Het bevat veele Soorten , die , wegens de Eloem tot het Havikskruid zyn betrokken geweest, doch in Geftalte ruim zo veel naar den Melkdiftel of het Paardebloem gelyken. Inzonderheid komen de Hoofdjes, met het Zaadpiuis , veel met het laatfte overeen. Ik zal Jen Griekfchen naam Crepir, beboorende toe het Cruid dat men in 't Franfch Crepie noemt, hier /oor befchreeven j derhalve met Hondsbloem , ^elyk men ook wel de Paardebloemen tyteit * /erduitfehen. (O Hondsbloem met Eyronde onverdeelde, Fluizige gejleelde Bladen en leggende Stengen. (a) Hondsbloem met Vindeelige gekartelde Bladen en een naakte Steng met weinige Bloemen. (3) (I) Crepis F»I. ovatis integris Villofis , Petiolatis &e. ift. Nat. Xh, Gen. 91+. p. 514. p-eg. XIII. p. JQ9. Hier> lp. incanum Saxatile Brunellac Fol. integris. Bocc. Muf, ■ p. 33- T. £4. (2/ Crepis Fol. pinnatifidis crenatis ttt. Hier. Siculum Biu> Faltoris folio. Bocc. Mm. U, p, 106 & ni.  SïNGEResiA. %xi £3) Hondsbloem met de Omwindzels langer dan de Kelk en verfpreide Borfielige Schub-' Tien. ^ £ Van deeze drie is de eerfte op de Alpen van Italië , de. tweede by Sicüie, waargenomen.: De laatfte groeit op de Zandige Zeekust, zo van Italië en Sicilië , als van Languedok by jMontpellier en elders. Men vindt het ook in de Bosfchen van Provence. Het is een jaarlykfch Gewas, onder deeze Planten zeer byzonder, niet alleen wegens de uitfteekende Omwindzels, die een Krans maaken rondom de Bloem, maar ook doordien de Blommetjes in de Omtrek geel en in "t midden donker paarfch zyn. Het heeft de Zaadjes Spürond, met een, zeer fyn Haairig Randje gekroond en voorzien met twee enkelde lange Boriièltjes. (4) Hondsbloem, dat de Omwindzels rappig i zo lang als de Kelken, de Bloemen getuild heeft met Eyronde Blikjes, la (i) Crepis Invol. Calyce longioribus &c. Gouan Monïp: 4j4. H. Cliff. 387. Hier. Calyce barbato. Col. Ecphr, Ir. p. 18. t. 17. f. 1. Hier. Eceticum mijus. HÉRM. Pat. t« p. 185. (4) Crepis Involucris (cariofis longitudine Calycis &c' Hier. Mont. Rapifolium. C. B. Pin. 129. Prodr. 6s. RA], Hift. 237- fl. Cichoteum Pratenfe hirfjtum Veficatium. C.B, Pin. 12s. Col. Ecphr. j. p. 238. t. 237, Dd K. Deel, x, Stuk, IV; \fdeel2 XX. lOOFDj tuk; 111. Crepis larbata: Gebaard. 'Sejicarial Blaazig,  41$ Samenteelige Kroitjek. IV. 'Afdeel. xx. Hoofd, stuk. Egeale Veelviyve r-j. V. Crepis Alvina. Alpifcb. vi. Hubra. Roodbloemg. In Apulie groeit dit: Blaazig Hondsbloem t dat veel naar de Suikerey gelykt, tot het welke ook dat Kruid, met Loof als der Raapen, 't welk €>. Bauhinus zegt op den Berg .Wasferfall voort te komen, wegens de gelykheid der Bloemen is t'huis gebragt. Zie daar om wat reden Linn/Eüs de Groeiplaats ook in Switzerland gefield heeft,alwaar Hal lek dit Blaazige nooit hadt gevonden (*). (5) Hondsbloem dat de Omwindzels rappig, van langte als de Kelken, de Bloemen eenzaam heeft. Deeze, die zeer naar de Endivie gelykt, was door den Heer Gmelis uit Zaad geteeld, die de Steng bevondt van een Voet tot byna een Elle hoog te zyn. Natuurlyk valt het ïn Italië. De Haairige Kelk is met dorre Blaadjes omringd en de Bladen zyn omvattende. (6) Hondsbloem met de Steng omvattende Lierachtig gefchaarde Bladen* In (*) helv. Inchtat. T. I. p. 14. f_s) Crepis Invol. IcarioGs longitudine Calycis Sec. R; Lugdb. 126. N. 1. Hietacioides aDnua Endivia: folio, Cap. magno. va1ll. Mem, 1721. p. 246. Hiér. Alpinuni Scorzonets folio, Tournf. lnll. 472, Leontodon Cal, toto ere&o &c. Gmel. Sib, p. 16. T. s. (6) Crepis Fol. ainplexicaulibus Lyrato - runciiiatis. H, Cliff: soo. Upf. 239. Gouan Mtrnsp, 414. Hier. Fol Caul. finuatis, H. Cliff. 3 88. R. Lugdb. N. 2. Hieracium Dentfe Leonis folio Fl, fuaverubente, Tournf. Inft, 3iQ,  S y n g e n e s 2 a." 419 ïn Italië fchynt de Groeiplaats van deeze te '2yn, die het Pluis met een Stammetje heeft, als in de twee voorgaanden ; 't welk tot dit! Geflagt behoort. De Heer Berkhey heeft5 hetzelve afgebeeld C*}- (7) Hondsbloem met fönswys gefchaarde ruige Bladen en getande Bladfteelen. In Duitfchland , Vrankryk , Switzerland , groeit dit Stinkend Hondsbloem , op de Velden en aan de Wogen. Het heeft die eigenfchap met het voorgaande gemeen, dat de Bloemen knikken eer zy open gaan, By den Wortel heeft het veele diep gefchaarde Bladen, aan 'c end driehoekig,zeer ruuw en ruig, zo wel als de Steng, die dik is , Takkig en gebladerd , omtrent een Voet hoog. De Steng, bladen zyn omvattende , halfvinnig en getand. De Bloem is geel, van buiten paarfch, en groot. De Zaaden hebben ook een lang Pluis - Stammetje. Het Kruid heeft een onaangenaamer Geur, welken fommigen by dien van Bevergei ver (*) In zyn Ed. meergemelde Disfettatie , Tab, 6* Fig. 8 (7) Crepis Fol. rnncinato - pinnatis hirtis &c. r- Lugii ïa6. N. 4. Gouan Monsp. 4H. Hieracinm Caflorei odon Monspelienfium. Magn. 129. T. 128. Hier. maximum Eru tas folio. Tournf, inft. 469- ]aco'>a:a Sylv. tomentofa Ci cborei fylv. foho. moris. H;ft. UI. p. 109. Sanecio hirfu tus. C. B. Pin. i?i Erigeron tertium, uob. PtrapU 6*1 Erig. tomentofum. lob. Ie. 22 s, Dd 2 U. ÜEEJ. X. STUK. m \FDEE£,S XX. SoofdJ tuk» Pulygam'a equalis. ' VII- Crepit fxüds. Stinkend. !  4*o Samewteelige Kruiden. IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. vut. Crepis mpora. ir' , Khagadit» loides. Gebanieeid. I vergelyken. Anderen geeven 'er den Reuk varJ bittere Amandelen aan. (8^ Hondsbloem met getande Bladen, de on. derften Eyrond geoord, de bovenften ByU vormig ; de Steng verfpreide ftyve Borftels hebbende. Op Sicilië , als ook in de Levant, groeit deeze Soort, die een zeer ruuwe ruige Steng, met Borftelige Haairen bezet, en Bladen als de Suikerey heeft , met kleine geelachtige Bloempjes. De Kelk is klein, Eyrond en flekelig met een kleiner buiten - Kelkje, van Vliezige afvallende Blaadjes. (9) Hondsbloem met onverdeelde, omvattende, langwerpige Bladen;de binnenfteKelk als met Leedjes gebandeerd en flekelig, beJlaande uit Schuitachtige Blaadjes. In de Upfalfche Tuin is deeze, die de Steng een half Voet hoog en Takkig, den buitenften Kelk half zo langhadtals den binnen den, welke uit dertien evenwydige Blaadjes beftondt, waargenomen. De Bloem was geel, van buiten paarfch- (8) Crepis Fol. dentatis, infer. ovato ■ aurlculatis 8cc. Hie. ;acioides Sicula, Cichorei folio , Flore parva flavescente. Vaill. Mem, 714. (9) Crepis Fol. integtis amplexicaulibus , oblongis, Ca!; Jiter, torulofo-articul. hisp. Fol. Cyinbiformibus, Mant*  S ï N GEN ESlA.' 421 paarfchachtig. Men wist de plaats der afkomst niet. (10) Hondsbloem met omvattende, langwerpige, gerimpelde, van onderen getande Bladen ; een ruige Steng ; den Kiel der Kelken gehaaird. Dit Siberifche Kruid fchynt meer naar die, welken onder den tytel van Pyreneefch Havikskruid voorgefteld zyn", te gelyken. De Bladen zyn fterk geaderd, ftevig en zeer ruig, het Pluis heeft geen Stammetje, zo min als in de beide volgende. (11) Hondsbloem met Lancetvormige gefchaarde, ongepelde, effene Bladen, de onderften getand. Dit Kruid, hoe gemeen ook in ons Werelds? deel, in Rusland en Siberië, of op de Daken , oi flo) Crepis Fol. amplexic. oM. rugofis infern'e dentatis, Caule hirto , Cal. Carina Ciliatis. Syft. Nat. Veg. XIII. Hieracium Caule Rimofo Foliis firmis. Gmel, Sib. II. f 2«. T. 10. (H) Crepis Fol. Lanceolato - runcinatis &c. Gort. Belg 224. kram. Auflr. 233. gort. Ingr. 124. gmel. Sib. II p. 2?. dalib. Paris. 238. Fl. Suee. «40,705. Lapp. 236 II, Cliff. 387. Hieracium Chondrilla: folio hirfutum & gla brum. C. B. Pia. 127. Hier. fecund. Taberk. Hift. S°6. &c Hier. Fol, et facie Chondrilla:. Lob. /c. 239, fi. Dentis Leo nis tertia fpecies, Dod. Tempt. 636, 3 II. CEEL. X. STUK. IV. Afdeel? xx„ Hoofd? ituk. x. Crepis Sibirica. Sibeti&k, xr. Teftoram, det Da. ken.  422 SaMEKTËELICE K r ü i D e ff. IV. Afdeel xx. Hoofd • stuk. Egaalt Veelwyve- rji of op allerley woefte plaatfen, voorkomende », is niet zeer kenbaar , om dat het de 'Bladen ruig of glad, we'nig of veel ingefneeden, ook breeder of fmaller heeft. Zelfs acht de Heer Haller het zeer naby te komen aan het Stinkende, den Reuk alleen uitgezonderd en dat het dikwils hooger groeit. Het Raapbladige van Bauhihus , voorgemeld, zegt hy van verzekerd te zyn, dat een zelfde is. Men noemt het hier te Lande Wilde Suikerey, dewyl het in Geftalte naar dezelve , of ook naar de Condrille, gelykt. Hetzelve komt by deeze Stad en om Utrecht op vogtige plaatfen voor, doch fchynt te verfchillen van dat gene, 't welk in Sweeden gemeen is op alle Dak-n en dorre plaatfen , daar naauwlyks ander Onkruid groeijen wil. Zie hier wat de Ridder van deeze Soort zegge. Geenc Plant is gemeencr dan deeze, geeii ne meer in maakzel en gedaante verander„ lyk , geene meer verward met gelyknaami„ gen. In een vrugtbaarer vetter Grond komt „ het Kruid voor, gelyk het van Taberhemont is afgebeeld; doch in een mage„ re Grond, of naauw beperkt, een Voet hoog , met Liniaale Bladen ais van Hertshoorn , die eenigermaate getand zyn , of „ maar een Handbreed hoog, met Bladen als die „ der Paardebloemen gefnipperd" (*) (12} (*) 't Is zeker dat de Afbeelding van Loeel j hier, zo v.cl  Syncenesia. 423 (12) Hondsbloem met 'gejchctard Vindeelige ^ ruuwe Bladen, die aan den Voet van boven getand zyn, de Kelken gedoomd. De tweejaarigheid onderfcheidt; volgens den Ridder, deeze, welke zyn Ed. in het gedeelte van Sweeden, dat men Schoonen noemt, over. r vloedig vondt. Zy heeft de Steng, zegthy, hoekig, ruuw, maar broofch, van eens Mans langte of vier Voeten hoog. De Kelk is overlangs gedoomd met zagte Stekeltjes en gefieufd. Zy groeit in andere zelfs in de Zuidelyke deelen van Europa , doch of zy tot de voorgaande betrekkelyk zy , is duifter. Verfcheide gelyknaamigen van deeze heeft HaltER daar t'huis gebragt, in 't byzonder het Raketbladig, ruig Havüskruid van j. Bauhinus , maar een Voet hoog, welks Afbeelding of befchryving door Linn^ïüs gezegd wel als die van Dodoneus, door my op 't Gezag van den Heer DR Gorter bygebragt , naar die van Tabernf.mont wél wat gelyke, doch de laatfte verfchilr te zeer en in beiden komen de Kelken, die by den laatften goed zyn, niet met dit Geflagt overeen. (is) Crepis Fol. runcinato ■ pinnatifidis fcabns &c. GOUAN Mon'p. 41*. GORT. Ingr. izs. Fl. Suec. ii. N. 706. Crepis Scanenfis. It. Scan. 17 i. Hier. maximum Chondrillx folie afpetum. C. B. Fin. 1-7. PtUr. «4. Hier. Emca; folie hitfutum. J. B. Hifi. h. p' ?0»5. tene. Hietacioides Fol. varüs fubasperis, Caule altisfimo ftliofo unilloro, HALL. lielv. 751- Dd 4 II. DEEL. X, STUK. IV. Ifpeel; xx. [cqfd* ruK. xii. Crepis visnnis. 'weejaa-  IV, 'Afdeel. xx. Hoofdstuk. xnr. Crepis Virens. Groen* Wadig. xrw Diofcoridts Van oudi bekend. xv. Pulcira. Schoon. i i 424 Samehteelicë Kruide»; zegd wordt goed te zyn, De nieuwe Plant door den Heer Chenal by Bafel, ontdekt^, hadt gedoomde Kelken (*), (13) Hondsbloem met gefchaarde gladde , de Steng omvattende Bladen en eenigermaate Wollige Kelken, (14) Hondsbloem met de Wortelbladen ge* fchaard 1 de Stengbladen Piekvormig', de Kelken eenigermaate Wollig. (1$) Hondsbloem met Pylvormige fyn getan ! de C*) Crepis Calycibus rnuricatïs. Hall. Helv. inchoat. p;. 14, De Heer Halleb heeft zulk een verandering in zyn lieuwe Werk gemaakt, dat de Soorten van zyn cerfieWerk aver de Planten van Switzerlaud 'er dikwils niet in te vinJen zyn. ZjI men dit aan onnaauwkeutigheid en onbeftenligheid ,in hem of in de Ktuiden , toefchryven ? Ten minfteis het vreemd, dat hy de Synger.efia eerft aan 't end, thans in 't vooifte van zyn Stelzel pisatlt. Iets zodanigs zal men den, bidder, ten opzegt van de Planten, niet veiwyten. (13 Crepis Fol. runcinatis giabris amplexicaulibus &c. Hieracium minus glabrum Fol, eleganter virentibus. C. b. Pin. 127. Prodr. 65. Lapfana Capillaris, Gouan Monsp. (14) Crepis Fol. R?d. runcinatis &c. Hieracium majqa ïreclum anguftifolium Caule la;yi. C. B. Pin, 127. Hiera:lum primum. Taeern. Hift. 451 , 5o5. (15) Crepis Fol. Sagitttatis Denticulatis &c. GOVAN Monsp. 414. Chondrilla Hietacii folio annua. Tournf. Inft, 23j, Hieracium pulchrum. J, B. Hift. li. p. 1025. 0, Lapfana Chondrilioides Cal. Pyramidatis. H. Vpf, 245. Hier. Mont» i%. leptomacrocaulon. col. Ecphr. 1, p, 248. T, 240,  $ y N S E N E » 1 & 4»f de. Bladen, gepluimde Stengen en piëtamiedaale gladde Kelken. In de Zuidelyke deelen van Europa komen, deeze drie Soorten voor , waar van de eerfte uitmunt door de fraaije groenheid der Bladen, doch misfchien maar eene Verfcheidenheid is van de volgende , die het Hieracium zou zyn van Dioscorides en dus van ouds bekend is geweest. Tabernemont maakt 'er zyn eerite Havikskruid van , dat hy zeer wel afbeeldt. Het is een Jaarlykfch Gewas, gelyk de volgende Soort, welke Schoon genoemd wordt wegens de Bloemen, die geel zyn, van buiten paarschachtig, gelyk in de anderen. De Kelk is hoekig, fmal en glad, aan den voet bekleed met kleine groene Schubbetjes, (ió) Hondsbloem met omvattende gefchaarde getande eenigermaate Haairige Bladen; dat de Steng gepluimd , de Kelken iets oj wat Doornachtig heeft. In ïtalie was de groeiplaats van fdeeze, die inde grootte, en kleinheid der Bloemen, met de laatfte overeenkwam, doch verfchilde in het Loof. des de Gelyknaamigen tusfchen deeze en die verdeeld moeften worden, zo de Riddei oor (is) Crepis Fol. ampïexioaulibus tuncinatis fubpilofis, 8cc, 2Han$. 107. Dd 5 II. DEEl. X. STUK, IV. iFDEEL, XX. tlOOFD» TUK. Poiygamia zqititlrs. xvr. Crepis neglecJa.! .Verzuimd,  4*5 iSamemteelige Kruiden. IV Afdeel XX. Hoofdstuk. Egaals Vetlwyvi' r>« i. 'Andryala integrifolia.Breed bla- dige, 1 i < i oordeelde. Men heeftzein de KoninglykeTuin te Upfal waargenomen. Andryala. Woldiftel. Den naam van den gemeenen Ganzen - Distel by Theophrastüs , hier gebezigd, vertaal ik door Woldiftel, om dat de Soorten van dit Geflagt allen Wollig zyn. Het heeft een ruïgen Stoel, den Kelk veeldeelig, byna egaal en rondachtig:, het Zaadpluis eenvoudig', ongefteeJd. De drie volgende Soorten zyn 'er jn begreepen. (i) Woldiftel met de onderjle Bladen gefchaard , de bovenfte langwerpig Eyrond en Wollig, Met zo veele verfcheidenhedeu van Loof komt deeze Ganzen-Diftel voor, dat men de Bladen fomtyds geheel , fomtyds tot aan de middelrib toe verdeeld vindt. Hy groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, zo in Italië als in Provence aan den Zeekant. Sommig heefc de f0 Andryala Fol. inferioribus runcinatis &c. Syfl. Nat. UI. Gen. 915. p. 52*. Vtg. XIII. p. 600. GOUAN Monsp. ,15- H. Upf. 240. GoniT. Stamp. z. p. 384. Sonchus vilofus lureus major. C. B. Pin. 124. Sonchus Lanarus, DA» .ech. Hijl, uió. (8, Andryala finuata. Sp. Plant. 1137. ï. Cliff. 3S7. Sonchus villofus luteus minor. C. B. Prsir. 1. Eriophorus Fol. infer. ad coftam usq'ae laciniatis. VAILI.. lm. dc 172;. p. 212,  S YNCïNESlA 45,7 de Steng een Elle, fommig maar een half Voet hoog. De Bladen zyn Wollig , zo wel als de Kelken ; de Bloemen klein en GoudgeeU Dy bevat een Melkachtig Sap, dat bitter is van Smaak. (2) Woldiftel met Lancetvormige onverdeelde_ getande fpitfe Wollige Bladen en eenzaat me Bloemen. Deeze is omtrent ook een Elle hoog in de Leidfe Tuin uit Zaad geteeld, dat, onder den naam van Grys Muizen- Oor van Ragufa, aan den beroemden Hermannus uit Italië was gezonden. Hy badt een zeer getakte Steng en was geheel met een Wollig Dons , gelyk dc voorgaande, overtoogen. (3) Woldiftel met langwerpig Eyronde eenigermaate getande,gewolde Bladen en Tak-< Mge Bloemfteelen. Meer gewold zouden de Bladen van deeze fchynen te zyn , dan die der voorigen. Ook merkt Di lieniüs aan, dat dezelve,zo wel als de Steng, met eene gekrulde gryze Wolligheid (z) Andryala Fol. Laneeolatis indivifis demiculatis &e. Hiet. incanum Lanuginofum Ragufinum , Pilofella: floie. HERM. Lugdb.. 671. T. 673. MILL. Ie 97- T. i4«- f- 2» (3) Andryala Fol. oblongo - ovatis fubdentaris &c. Am. Acad. IV. p. 288. Hieracium Mont. tomentofum. Din, Elth. 1S1. T. 150. f. 180. MIUU I'. 97. T. f- ti 11, Deel. X. Stuk, IV. LfdeelJ XX. [OOFDfüX. r,il.< indryala Xaguftna. Sm.ilbla- III. Lanata, ïewolde.  IV, Afdeei,, XX. Hoofj> stuk, Etaale Veelviyve- ry. i. Hyoferis foetida. Stinken* de. ii. Padiata, Geftraaide. c d c is i g ü ï 4«8 Samenteklige Kruider: heid zo digc bekleed zyn, dat men geen Ade. ren kan zien. Het Kruid, uit de zelfde Land(.treek afkomftig, heeft de Bloemen taamelyk groot en bleekgeel^waar op Wollig Pluis volgt als in de voorigen. H y o s e r i s. Zwynenflaa. Een naakte Stoel; de Kelk byna egaal; het Pluis Haairig en gekelkt, maakt de byzondere kenmerken uit van dit Geflagt, waar in negen Joorten voorkomen, naamelyk A. Met de Stengen naakt. CO Zwynenflaa met eenbloemige Stengetjes, Vindeelige Bladen en naakte Zaaden. (2) Ztvynendaa met eenbloemige Stengetjes; cn gladde gefchaarde hoekig getande Bladen , die aan de tippen gefnipperd zyn, -Van deeze twee verfchilt de eerfte, die op e Bergen van Italië en Opper*Oostenryk groeit, f 1) Hyt/tris Scapis uniflotis , Fol. pinnatifidis, Sem. nais. Sy/l. Nat. XII. Gen.sis. p. JJ5. freg% xm. f oQ iOüAN Monsp. 415. Kram. A*fir. -33. Dens Leonis tenuGnao folio. C. B. Pin. lltf. PrQdr. 6x. Leontodontoides. ilCH. Gen. jt. T. 1S8. x (2) Hyoferi, Scap. nniflori», Fol. glabtis runcinatfs &c. Oüam Monsp, 4i5. R, Lugdb. „7. N. 1. Dens Leonis mot, Foliis taaiatis. C. 3. Pin, PtüIf. ^ IJ0>  g ? H © E N E S I AJ 42Ö groeit, door de Zaaden , die geen Plüis hebben , van de Paardebloemen. Columna uoemtze Stinkend Havikskruid. Micheliüs heeftze zeer fraay in Plaat vertoond. De an-! dere, in Spanje, Languedok en Provence, op de Velden voorkomende, heeft de Bladen aan 't end Straalswyze verdeeld , waar van de bynaam. Anders is zy byna van de zelfde gedaante. f3) Zwynenflaa met eenbloemige Stengetjes, en byna Vleezige gefchaarde hoekig getande Bladen. In de Levant is deeze door Tournefort gevonden, die hy Griekfche Paardebloem noemt. Dezelve heeft dikke Sappige glanzige Bladen, paarfche Steelen, die wat langer zyn en hoe-, kige Kelken. De kant-Zaaden zyn naauwlyks gepluisd. Zwynenflaa met eenbloemige Stengetjes, ruuwe Bladen en gepluisde Zaaden. Or (}) Idyoftris Sap. unifl. Fol, runcinatis &c. Dcns Leo nis Giscus, Fol. Eryfimi crasfis et fucculentis. Tournf Cor. 3$. (4) UyoferU Sap. unifl. Fol. fcabris , sem. pappofis. Fl Cliff. 38«. R. Lugdb, iz7. N, i. Dens Leonis minimus Fol. hirfutis &c. Raj, Suppt. 147. Hieracium minimum fupiauni. Tiagopogotri capitulis, Bocc. Muf. ii, p. 14s. T, 105. IV.' ÜFDEEt? XX. 300FDTUK. Pelygamit zqualis. lil. • Jlyoferrf lucida. Glanzige, iv. Scabra. Ruuwe. )  IV. 'Afdeel. xx. Hoofd STUK. Ëgaak p'eelwyve- V. Tlyoferis Vireiniea Virginifche. VI. Minima» Kleinfte. 430 Samehteelige Kruiden. Op Sicilië werdt deeze door Bocconë" waargenomen , die de Bladen niet gelvk de voorigen glad , maar een weinig ruuw heeft, zynde een zeer klein Plantje, dat voor 't overige insgelyks naar de Paardebloemen of het Muizen-Oor gelykt. De Zaaden zyn met een ruuw randje, en een Pluis van Baardjes, gekroond (*). (5) Zwynenflaa met eenbloemige Stengetjes en Lancetvormige Lierachtige gladde Bladen. Deeze Virginifche, ook een klein Kruidje, heeft geknotte vierhoekige Zaadjes , met een Haairig Pluis gekroond. binnen 't welke eenige witte Schubbetjes voorkomen. (<5) Zwynrnflaa met verdeelde naakte Stengetjes en verdikte Bloemjteeltjes. Dit Plantje mag wel het Kleinfte in dit Geflagt genoemd worden, alzo het met Stengetjes voor- (*) Linn. Syft. Hat. fig. XIII. vergelyk Berkbey , Tab. 5. Pig. 29 . 30. (5) Kyferis Scap. unifl. Fol. Laneeolatis Lyratis glabris. Gron. Virg. I. «o. II. H4. Dens Leonis parvus Flore Aureo. Clayt. N. VS. (6) Ryoftris Caule divifo nudo, Pedunc. incrasfatis. Gort. Selg. Z2S- W. Sute. 630,707. Gouan Mmïp.416. r LwH. 117. n. 2. Hyolêris anguftifolia. Tab. 'Éi'. I80. Hier. minus Tol. fubrotundo. C. B. Pin. u7. Hier. minimum. CLUS. Hift. II. p. 14». Pann. 6iy. T. 64s. Om, Van. T. sol.  S y n c e » e s i 431 voorkomt van naauwlyks anderhalf Duim langte, zo Gouan meldt. Tabernemont' zegt van niet veel boven een Handbreed, maar Haller maaktze een Span of een Voethoog,' doch geeft 'er tevens Bladen aan, die ovaal zyn en het aangehaalde van Bauhinus heeft dezelven rondachtig ; 't welk myns oordeels niet het minde met de Afbeelding van Tabernemontanus ftrookt. De Blaadjes, immers, gelyken naar die der Paardebloemen of van het Havikskruid ,• zynde langwerpig mee Tandjes op zyde, doch taamelyk breed, byna als die der Madelieven, zo Clusius aanmerkt, ja zelfs een weinig langer. De Stengetjes, zegthy, zyn hol, Bladerloos, Takkig en verdikken aan 't end, maakende ronde BloemHoofdjes waar op Pluizige Zaaden volgen. Ray zegt, dat de Zaaden ongepluisd zyn. Op drooge Zandgronden in Europa komt dit Kruidje voor , doch niet algemeen. In Holland valt het, inzonderheid aan den Duinkant, overvloedig. Tournefort hadt het by Meudon omftreeks Parys gevonden, doch wift deszelfs Kenmerken niet (*), üilleniu; heeft de Bladen , met haaren Kelk en gezwollen Steeltje , in Plaat vertoond. Hy merkt aan, dat het Hyoferis genoemd wordt, om dat d< Var (*) Meri. VL nvt P*,is, p. 471, \u bui., x. STUK. IV. VFDEELJj XX.. Hoofdtor» Pc-lygamA  r IV. Afdeel. xx. hoofdstuk. vfi. Hv 'feris Jiedipnois. Gladkop, pige. VIII. Jlbazadioïoides.Ruigkop- IX. Cretica. KandiaCche, ! ï$4 S AfclENT EÊLICE KauIDÊIf; Varkens zeer gretig naar 't zelve zyn. Het *eeft, gekwetft zynde, een bitcere Melk. B- Met ongebladerde Stengen. (7) Zwynenflaa met Eyronde ghdde Zaad' hoofdjes; de Steng Takkig. (8) Zwynenflaa met Eyronde Haairige Zaad* hoofdjes ; de Steng Takkig. (9) Zwynenflaa met Eyronde rtiuwe Zaadhoofdjes; de Steng Takkig. Deeze drie Soorten, waar van de eerfte de Hedypnois is van Tournefort, komen daar in overeen , dat zy een getakte Steng hebben, met langwerpige getande Bladen , die aan den voet wel fmaller zyn,doch niettemin de Steng en Takjes omvattende, meer of minder Haairig; de bovenffe Blaadjes ongetand. De Bloemfteelen verdikken opwaards , gelyk in de <7) Hyoferii Frucl. ovatis glabris Caule Ramofo. GoüUC Monsp iJ6. fl, Upf. 11,6. Lapfana Cal. Frucl. Capitatis iehifcent'bus. H. Cliff: 387. R Lugdb, isr. n, 3< jj,na. jadioioides Calths folio. Vaill. Mem. de 1711, p. 202» Hierac. Cap, inclinans femine adunco. C. B Pin. nS.Hierac. facie Hedypnois.. Lob, 7c. 239. Hedypnois annua, toub.nf. Infl. 1L% {%. Htoferis Fruft. ovatis Pilolis, Caule Ramofo. Lapfa11a Frufti'i Globofis Pilofis. H. Upf. 246. (s>) Hpderis Fr. ovatis fcabris, Caule Ramofo. tapf. ovatis fcabris &c fi, Upf. 24$.  'S y k g e k e s ï a. 4-33 ?n de laatstgemelde. Voor het ontluiken knikken de Bloemen. De Kelken beftaan uit kromme Schubben, in de tweede gehaaird , die na *t bloei jen zig fluiten tot een Eyrond Bolletje of Vrugt, die kromme Zaaden bevat, waar van de buitenften flegts met een randje, de binneniften mét een Pluisachtig Kelkje gekroond zyn. Voorts zyn zy allen jaarlykfê Plantjes in de Zuidelyke deelen van Europa, op dorre plaatfen, en de laatfte op Kandia voortkomende. S e k. i o l a. Haazenkool. Om dat de Stoel Kaffig is zyn de meeste Soorten van dit Geflagt Achyrophorus door den Heer Vaillant getyteld, dat Kafdraagerzou betekenen , doch waar van de Duitfchers , ik weet niet om welke reden , Kugeltrager ge« maakt hebben (*). Geen van beiden my be* haagende geef ik 'er den naam aan, welken fommigen aan den Ganzen - Diftel'geeven , niet willekeuriger zynde dan Seriola, dat Cicoreitje zou betekenen. De overige Kenmerken zyn, een enkelde Kelk en het Zaadpluis eenigermaate Plui machtig (*) Mooglyk heefc iemacd , der Griekfche en Franfche Taaien onkundig, 'c woord Bak, (Gluiaa), 't welk V AiLL A NT gebruikt , voor Balk (een KogelJ genomen. Immers ik vind, in de Nomenclator der Lirnt. Gattangen ( Erf. bey Muller) gemeld, dat Acbympharus Kogeldraager zou betekenen ! Ee Ui Dem., X, Srua, iV. Afdeel. HOOBD1TUK. Polygamin  43* Samenteelige Kruiden? IV. t AFDEEL! . Hoofdstuk.i. Seriola l&vig'ta. Gladachtige.ir. jEthnmfts. Siciliaan£te. ui. Crctenfit. Kandiafche.IV. Vratt. Blandende. ig of Haairig. De vier volgende Soorten ktf* nen 'er in voor. (i) Haazenkool, die gladachtig is, met ftomp Eyronde getande Bladen. (2, Haazenkool . die flekelig is, met ftomp Eyronde weinig getande Bladen. C3) Haazenkool, die ruig is, met gefchaardt Bladen. (4.^ Haazenkool, die brandt, met getande Bladen; de Steng Takkig. , Deeze vier Soorten groeijen alle in Italië of iaaromftreeks. De eèrltè valt op Kandia, zo wel als de derde , die daar van den bynaam voert : de tweede en vierde op Sicilië, Het zyn (r1 Seriola laiviuseula Fol. obovatis dentatis. Sy/l. Nat. XII. Gen. 917. p. 526. Veg. XIII. p. 6gi. Achyrophorus fere g'a>et 6cc. Vaill. Mem. de 1721. p. 278. Hieracium Ramaium Flor. amplis. RAJ, Suppl, 144. R. Lugdb. 125. N. 1, (i) Seriola hifpida, Fol. obovatis fubdentatis. Hypochoexis Cal atq h fp dis. H. Cliff. %%s- Upf. 24°- Achyrophorus hitfutus &c Vaill, utf. Hieracium jEthnenfe minimum Pent. Leon. tol. obtufo. H. Catk. 96. (3; üeriola hirta, Fol. mnciiiatis. Achyroph, hrrf. L>ent. Leon. folio, le/. dent. vaill. utf. (4) Seriola urens Fol. dentatis, Caule Ramofo. Hypochceris Hieracii batbati fo:io &c. vaill. p. 280. Hier. Alp. Dent. Leon folio acuro pilofo. Cup. Caih. 95. Raj. Suppl. 14?» Hypocho-tis achyrophorus. Gouan Mmsp. 41$,  S ï n a e h è 's i a« 435 tya Jaarlykfê Plantjes van weinig hoogtej ten minfte de twee eerften, die in Bladen veel daar de Madelieven gelyken, zynde de tweede op den Berg :iEthna waargenomen. De twee an-' deren hebben Blaadjes, byna als die dér Paar- \ debloemen , beiden ruig , doch de laatfte heefc puntjes als der Brandenetelen \ zo dat men 'er de Handen , als 't ware , aan brandt;, Ook zyn de Schubben van den Kelk bezet met fl-eeleende Doorntjes. fl ï p o c h oe s i Si Biggenkrüid. Volgens den Griekfchen naam en de aanwyzing Van Tabernemont, die zegt, dat men de laatfte Soort Ferekkinkraut noemt, geef ik aan dit Geflagt den naam van Biggenkruid. 't Heeft mede een Kaffigen Stoel, de Kelk is eenigermaate gefchubd en het Zaadpluis Pluimachtig. Men telt de vier volgende Soorten. (ï) Biggenkruid, daï een enkelde 3gebladerde, eenbloemige Steng heeft; de Bladen Lm* * cetvormig met Tandjes. Op de Savoifche Bergen groeit deeze, die zeer hoog is van Gewas en Bladen omtrent als (i) Hypochasris Caule fimplici Foliofo unifioro &c. Syjl, Jte. XII. Gen. yi8. p. 52G. Veg. XIII. p. 601. Hierac. latifol. Pontanum praalt, glabr. &c, Bocc, Maf, II. j^s. t. Ee % II. Deel. X. Stuk. IVïï . AlDEÏt,' XX. ÏOOFDTÜK. PolygdmiÊ iqaaiis, i. 'ypaciccHl '-'ontana, Savoifch.  4?6 S amenteel1ge KrüIDEK.' IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. il tifpocbosri macuiata. Gcv.akt. i als Jer E^divie heefc, zo dat zy Daar dezelve veel gelykt. (z) Bigger.kniid met de Steng byna naakt, een enkelen Tak hebbevde. en Eyrond langwerpige, onver deelae, getande Bladen. Deeze Soort is, onder den naam van Alpifch Havikskruid met getai de Biadün en een groote Bloem, door Haller afgebeeld. Zy groeit niet alleen in Switzerland , mair ook in Provence en Languedok, zowel als in Sweeden, op koude drooge Bergvelden. In Rus'and, aan de Rivier Strelnaja, is dit Kruid, zo op hooge Oevers , als in Bosfchen , zeer gemeen. De Stengen vallen 'er fomtyds ho-ger dan een Elle , zegt de Heer deGorter; de Wortelbladen zyn langer dan een Span , getand en behalve de Roestkleurige Vlakken dikwils aan 't end Roozekleur getekend. De Bloem is jroot cn byna Zwavelgeel. Somtyds heeft het, volgens Gouan , de Bladen Vinswyze verdeeld. Meestal gelyken zy naar die van Eodivie, doch zyn ruig en ruuw. Het komt op de Bergvel>n in Duitfciland ook voor met zwarte Vlakken , zegt Haller, die het by El- (1) Kypocbaris Caule fubnudo, Ramo folitario &c. Fl. Saec. 631,708 daliis Par 239. H. Cliff. 385. R. Lugdb. I2j H:ei. Alp Fo . dentatis, Fl. magno. C. B. Pin. 128; Prodr 65 Hall Hc v 760. T. 2+. Hdv. inboet» Tab. i. ï 1. Hteuc. 1. latifol. CLUS, Fum. 6>l,  S Y K G E N e S ï &. 437 Elbingeroda dus gevonden hadt. Hy geeft 'er een Steng a:n,van een Voet tot een Elle hoog, die meest enkeld voorkomt, zonder zy-Tak.ft Het heeft de Zaaden rimpelig, de Kelk-Schub-S ben ruig en zwart. Van het Blommetje is door \ den Heer Berkhey, tot een voorbeeld van het maakzel der Tongbloemigen ( Semiflosculofi ) een zeer fraai je fterk vergroote Afbeelding gegeven (*> De Duitfchers noemen dit KruidHerba enfin, ze"t Ha l l e r en gebruiken het in Borsikwaalen als ook tegen de Teering. Het wordt 'er, by fommigen , voor de Arnica gehouden. Oofc wordt het, wegens de gemelde Vlakkigheid , wel met den naam van Pulmonaria beftempeld. De Bladen worden , in Smaland, d3t totSwee* den behoort, alwaar men het Fïbler noemt, als Kool tot Spyze gekookt. Den Paarden is het, verfch zynde, zeer fmaakelyk. (3) Biggcnkruid dat glad is, met langwerpige gefchubde Kelken, een Takkige naakte Stengen Tandswys uitgehoekte Bladen. Sommigen verwarren dit met de Kleinde Zwy- (*) In zyne Disfèrt. Tab. 4. Tig. S?' (3) Hypochvrh elabra.Cal. oblongis imbneatis &c. GOKT. B,k. "5. OTD. Dan. 4H- GOUAN Monsp. 4i7. DALIJS, Paris. 239- H. Cliff. 3*6. N. 4. R Lugdb. »«. Hietacium minus Dentis Leonis folio o'-longo glabro. C. E. Pin. 12.7. Ee 3 II, Deel X. Stuk. IV. fdeelJ XX. OOFD» 'UK. olygamiai juaiis. 'Ivpctbctris glabra. Gladbla3ig.  iv; 'Afdeel. XX. HoOFD' stuk. Egaale Veelwyvery. IV. flypochceris. Jladiata. Grootwortclig, 1 f38 Samenteelice Kruiden. Zwynenflaa, voorgemeld, dewyl het ook de Bloemfteelen opwaards verdikt heeft en 'er in Geftalte naar gelykt (*). De Bloempjes zyn hier zeer klein , de Kelken hebben gladde Schubben en het Plujs der Zaaden van den Omtrek heeft geen , van \ midden een Stammetje. Het groeit in Deenemarken, Duitfchland en de Nederlanden , zo de Ridder aantekent. (4) Biggenkruid met gefchaarde Jlompe gladde Bladen, een Takkige naakte effene Steng en Schubbige Bloemjleelen. Dit Kruid is alom bekend en komt in de Zandige Velden van onze Provinciën veel voor. Het onderfcheidt zig meest door zynen Wortel, naar dien der Paardebloemen veel gelykende , wel een Vinger dik en een Voet lang. Taeernemont acht dat het de ech:eHypochoeris zy van Theophr astus,die door (*) Dit kan oirzaak zyn van het verfchü ten opzigt van. ie grootte van 't Gewas, en van het Pluis der Zaaden, waar k bladz. 43 ij vangefproken heb. f4) Hypochosris Fol. runcinatis obtufis fcabris &c. Gort, Velg: 225. Ir.gr. izs. Gouan Miasp. 417. Geb. Prov, iyi. PU Suec. II. N. 709. H, CiitT. 386. r. Lugdb. 12 j. N. 3. Bier. Dentis Leonis foüo obtufb majus fubafpeto ;ulbofum. C.B. P-„. 127. Prodr. 63. Hieracium longius raiicatum. Lob. Ic. 238. Hiet. tettium. Dod. Pempt. 6S9. *er. 7. Tabekji, Hift. 492, Hypocharis Porccllia. Tab, Ic.  g Y n g e n e s I a. 43$ door denzelven met de Endivie , Cicoreyen Paardebloemen, onder de Moeskruiden geteld, wordt, 't welke, zegt hy, nog meer daar ut blykbaaris, dat het voor de Cicorey «tatf»; bekl wyke. Somtyds verdeelt zig de Wortel «it een hoofd, en geeft Knobbelige Worte Is van zig, gelyk de Affodillen ,en dit» het Bo wmelige Havikskruid. met Paardebloem*- bladen , van B adhihos. De Bladen zyn van boven wat Haairig, ruig of ruuw, van onderen Wollig, zagt of glad, en even zo m t ronde op den Grond uitgefpreid. Daar tusfchen fchiet het een getakte Steng , dikwils een ha £ Elle hoog, doch ook laager De Bloemen vallen kleiner en grooter, geelachtig van Kleur, maar zeer vol van Blommetjes, die aan de tip diep in vyven gefneeden zyn. Het Zaad is ovaalachtig, lang en geftreept, met lange Borflels, gevat in een wit, geftaart, hol Schubbetje. Het Kruid geeft een bitteren Melk, naai Heulfap (tinkende (*). L a i' s a n a. Akkermoes. Een naakte Steel; een Kelk die gekelbt is. hel bende allé de binnenfte Schubben gefleufc of Pypachdg. Dus. komen de byzondere Ken merken van ditGrihgt voor, waar inde vier vol gen (*j HiLL- n.'/f. !• P- Ee 4 II. DlIL. X.STW. iv; xx. Joofi> tuk Pel zomin squaiis. 1  IV. Afdeei xx. hoofd" stuk. i. Lapfana tfimmunis Gemeen, 44c Samenteelige Kröidem. gende Soorten begreepen zyn, zeer in de Vreet* verfchillende. (1) Akkermoes met de Vrugtkelken hoekige de Bloemjleeltjes dun en zeer Takkig. Door geheel Europa, wederom, is dit Onkruid gemeen , komende dan hier dan daar, doch by ons meest aan de Wegen en op Steenige Gronden , ook dikwils by Puinhoopen voor. Het wil nogthans ook wel in goede^ vette, vogtige Gronden groeijen , als wanneer het wel drie Voeten hoogte bereikt. Het heeft een Takkige Steng , de onderfte Bladen aan dezelve, (want het heeft geene Wortelbladen gelyk de voorgaande Kruiden,) zyn Lierachtig gevind, aan 'c end rondachtig, glad, van Kleur donker groen ; de bovenfte Lancetvormig getand; de Bloempjes klein en geel, Pluimswyze getuild. De Lampfana of Lapfana was by de Ouden een Moeskruid, dat P l 1 n uts onder de Wilde Kool plaatst, zynde weekmaakende en Afgang verwekkende. Hierom noemen fom. migen het ook Akkerkool of Ryn-Xool, en Millich, dewyl het Melk geeft; doch dit heeft her; (1) Lapfana Cal. Fruft. angulatis Szc. Syjl. Nat. Xlï. Gen. 9I9. p. s*«. reg. XII. p. 602. gort. Belg. zzö.'ozd. Dan. 500. Gouan Mutep, &c. &c. Soncho affiqis t,apCma domeflira. C. S. Ptn. iz,. Lampfana, Don. Pempt, «7?, Lob, le, 207.  Syncenesia; 441 bet met byna alle de Kruiden der voorgaande Geflagten gemeen. Ook fchynt het geenszins' de Lampfana der Ouden te kunnen zyn, die voedzaamer was dan de Patich, zo Dros co-1 rides fchryfc. Onder 't Gemeene Volk ge-, bruikte men dezelve tot Spyze. Ik heb daarom evenwel den naam van Akkermoes verkoozen. Sommigen noemen dit ons Onkruid Pafillaris , om dat het zeer dienftig is tot het ge-, neezen van zeere Tepels. (2) Akkermoes met de Vrugtkelken platachtig rond en ftomp; ongefteeld. Onder den naam van Zacintha maakte de vermaarde Tournefort een Geflagt van dit Kruid, dat inderdaad zonderlinge Zaadhuisjes heeft. Het is deswegen Wrattig Cicorey. by Matthiolus, genoemd geweest: wan dezelven vertoonen zig als Wratten. Zy be ftaan uit verfcheide in 't ronde geplaatfte Doos jes, ieder een Zaadje bevattende dat gepluisi is. Het heeft de voorkoming byna van Cicc rey ,wat het Loof aangaat; de Stengen zyn gi gaffeld,geftreept en ftyf, van een Voet tot et Ell (z) Lapfana Cal. Fruftns torulofis depresfis &c. GouA Monsp. 417, GER. Prov. 173. r. Lugdb. 151. Chondril Verrucaria Fol. Cichorei viridi'jus. C. B. Pin. 130, Cicl Vetr. Clus. Hijl. fl. p. 144. Zacintha. Tournf. Inft, 471 T. Ee 5 II. Deel. X. Stuk. IV; xx, ïoofd» tuk, Polygamia. iqualis, II. Lapfana. ■Zacintha^ Wrattig. 1 n e * Ia  iv; üfdeel xx. Hoofd stuk, Egaale feelviyvt nr; Lapfana Steflata. Sefternd» 442 Samenteeligj Kroideh. Elle hoog : de Bloemfteelen verdikken aan 'ü end ; maar de Bloemen zyn geel, van buiten rosachtig. De naam Zacintha naar een der Griekfche Eilanden , oudcyds Zacynthus, he.dendaags Zante genaamd, en onder 't Venetiaanfch Gebied;was reeds ten tydevan MatTHiotus bekend. Het groeit ook omftreeks Livorno, verder in Italië en de Zuidelyke deelen van Vrankryk. (3J Akkermoes, dat de Vrugtkelkenaan alle kanten uitgebreid heeft, met Elsvormige Straaien ; de Stengbladen Lancetvormïg onverdeeld. Onder den naam van Geftemd Havikskruid komt deeze by de Autheuren voor, wegens de Zaadhuisjes. Het groeit in Languedok en Provence als ook in Italië, zynde een Jaarlyks Kruid, gelyk de twee voorigen, en byna van gelyke hoogte. De Steng is verdeeld en heeft^ Lancetvormige getande Bladen , maar die by den Grond zyn uitgehoekt en fomtyds Vmswyze ingefneeden, (4) (1) Lapfana Cal. Fruft. undique patenti&us Sic. Ger. Prov. 173. GOUAN Monsp 417. H. Upf 24?. Hier. Siliqua "alcata. C. B. Pin 12s. Hier. Stellatum. J. B. Hifi' II. p. j014, Rhagadiolus. tournf. Injl. 479. t. 272. Hier. Naiionenfc falcatura. los, Ie. 24»,  § X n G E n g 3 I «*; 443 (4) Akkermoes, dat de Vrugtkelken aan alle kanten uitgebreid heeft, met Elsvormige Straalen; de Bladen Lierachtig. E By Gerard fchynt dit als een Verfcheidenheid van 't voorgaande aangemerkt te zyn. ■ Het groeit in de Levant en ftrekt in Italië tot'^ Verfnapering, wordende raauw als de Cicorey gegeten, zo Bauhinus meldt. Tournefort hadt van het voorgaande ; onder den naanVjvan Rhagadiolus, een Geflagt gemaakt, gelyk uit de Bladen der aangehaalde van Lobel blykbaar is. De Zaadhuisjes of Vrugten gelyken naar Vogelpooten. Het wordt, in Italië, Ragaggiolo geheten. Catananche, Dwahgkruid. Gedagte Kruidkenner maakte ook, onder den naam van Catanance, een Geflagt, dat de volgende Soorten bevat. Die naam was door DioscoRiDEs~voor een Kruid , dat in Minnedranken kwam, gebezigd: maar welke Plant hy daar door verftond is duifter. Evenwel vertaal ik het derhalve Dwangkruid (*). Misfchien is (4) Lapfana Cal. Fm», und. patentibtis &c. H. Upf. 245. Hier. Falcarum alt. RAJ. Hifi. 25s. Rhagadiolus Lapfanz foliis. Tournf. Cor. 36. Rhag. edulis Hieraciis affinis. J. B. Hifi. II. p. loi4. (») Comme fi on difoit ï Plante qui force oü met dan; la necesfitc d'aiincr. Vaill. Mem. de 1721. OSt. p. 281. II. Din. X, STUKj IV. fdeel. XX. OOFD- :uk. IV. Lapfana ibagadio- s. cvantfch.  IV. 'Afdeel xx. Hoofd - «TUK. Egaate Veetwyvc I. Catanencbe cteru(ea. Elaauw» bloemig. ' n. Lutea. Geelbloetnig. 444 samenteetige K h ü id e n* is de Franfche naam Cupidone. welken V aula nt cebruikt, d ar van . fl ideiyk. Voor den Duitfchen naam Rasfelkraut (*) vind ik geen reden. De Kenmerken zyn : een KaffJge Stoel; een gefchubde rappige Kelk : het Pluis een Kelkje maakende dat uit vyf Borfteltjes beftaat. Drie Soorten komen 'er van voor; als (i) Dwangkruid met de onderjle Kelkfchubben Eyrond. De Blaauwe Bloemen onderfcheiden deeze Soort, welke op Steenachtige Heuvels en Bergen in Provence en Languedok groeit. De Geftalte is als die der Condrille, het heeft Bladen als van het Hertshoorckruid; de bovenften fmal met Tandjes. De Steng is Takkig, en de Bloemhoofdjes gelyken zeer naar die der Koornbloemen. Het Zaad is in Schubbige Ke. gelachtige Knopjes vervat. (a) Dwangkruid met de onderjle Kelkfchubben Lancetvormïg* Dit, (*) LiKS Gati. der Pfianzen durch Dr. FLANEB. Gotha, I77S- (1) Cat^rtür.che cquamis Calyc inferorihus ovatis. Syjt. JCat. XII. Gen. 9-0. p. 527. Veg. XIII. p. 602. H. Clif. 390. R. Luidb 122. Gouan Monsp. 41S. Catananche camlea. vaill. Mem. de 1721 p. 215 Chondrilla ccer. Cyani Capitulo. C. b. Pin. 130. Chondrilla: Spec, 5. Dod Pempt. Ut. (2) Catar.ancte Sq. inferior. Cal. Lanceclstis. H. Clif. R.  8 y n o e N E s ï A. 4*5 Die, dat zig door Geele Bloemen onderfcheidt, groeit in Spanje by Gorduba zeid de Ridder. Zyn Ed. betrekt 'er toe het Kruid , { dat Alpinus afbeeldt, en welks Zaad dies Autheur van Kandia hadt ontvangen: des men, zou mogen onderftellen, dat het op dit Eiland voorkwam. De Bladen gelyken naar die der Smalle Weegbree en hebben fomtyds drie Ribben. De Steng beftaat uit dunne Takjes en de .Bloemblaadjes zyn van buiten Pluizig , zegt Gouan, gelyk in de voorgaande Soort, die overblyft,maar deeze is een Jaarlykfch Gewas. Hier zyn de Bladen groen en buigzaam, in 't voorige grys en broofch. (3^) Dwangkruid met gefnipperde Bladen, De verftandige Miiler maakt dit tot eene Verfcheidenheii van het Geelbloemige. Het werdt door Tournf.fokt, in zyne Levantfetk- Reistogt, op 't Eiland Naxia gevonden en tot de Scorzoneeren betrokken. Het Loof fchynt my meer tot de eerfte Soort dan tot de tweede be- B.. Lutib &c. Catinanche lutea. VAïtL. utf. Chondrilla Cyanoides lutea Coronopi folio non d vifo. Bocc. Muf II. p. 2i. T. 7- Barr. Ic. ii3$. Stoebe rlantaginisfolio. Alp. jExet. 287. T. 28S. (3) Catcmanche Foliis incifis, Catan. lutea Fol. varie inciGs. vaill. utf Scotzon. Grarca Saxttilis et maritima Fol. ptie laciniatis. Tournf. Or. 3S. /«>'«. !• P« T. 323. SI. DESjfc, X. STUKi IV. ifdeel* XX. loOFD* rus. Pohgamtk qttalis. nr. Catanati' che Gr&ca, Gtiekfch.  44 De Wortels dei Tani (*) Zonderling is 't, dat de Mslkgesrende Planten in de kou-, II, DEEJfcj X, STUK. IV. XX. ['lOFD-  IV. Afduva XX. fi'oofd' «tuk. Egaak Veeiwyvi ii. Cicbereu Endivia Tamme, 448 Samehteblise Kruide». Tamme, die in de Moeshoven en Akkers gezaaid "wordt, komen hier onderden gemeenen naam van Suiker fén ter Markt, en worden ook wel gekookt tot Toefpyze gebruikt, doch zyn door .hunne Bitterheid onaangenaam. Het Afkookzei heeft een geele Kleur en is uitermaate bitter. De Paarden laaten het Kruid onaangeroerd, dat, in 't wilde groeijende en bitterer, de Bladen dieper ingefneeden heeft, dan in de Tuinen gekweekt. • W Cicorey met eenzaame gejleelde Bloemen en onverdeelde gekartelde Bladen. Schoon dit Kruid , dat men Endiviè , in >t Latyn ïntybus noemt, in het gemelde niet alleen , maar ook door de breedte der Bladen cn door de Geftalte, van de tamme Cicorey zelfs veel verfchille , zou het nogthans wel door Kweeking daar van af komftig kunnen zyn. Niemand weet, ten minde, waar de Endivïe haare natuurlyke Groeiplaats heeft (*). 2y is nogthans boude of gemaatigde Lugtftteek meestendeels heilzaam en in de heete deelen des Aardbodems veelal Vergiftig zyn. Men vindt aldaar byna geenen van deeze Cicoreyachti»e Kruiden. (z) Cicboreum Flor. folitariis pedunculatis &c. Mat. Mei. 374. H. Cliff. Upf. R. Lugdb. &c. Cichoreum latifolium f. Endivia vulgaris. C. B. Pin.:z$. mtybum fativum. Dod. Tempt. 634. Lob. Ic. 233. 0, Endivia crispa. C. B, Pin, 125. Cam. Epit. 2S3. {*) De Heer Jacqjjin heeft, in zyne Obftrv. Tab. s0, een  S Y N G E N E S I Ai 445, thans een Jaarig, de Cicorey een ovërblyvend Gewas en deelt wel in de bitterheid der laatstgenoemde , maar heeft 'er veel minder van. De Bladen der Planten worden byeen gebon-' den, als bekend is, en dan krygt door 't fmoo ! ren het binnenfte Loof zyne malfchheid, geelheid en zagtheid, die hetzelve fmaakelyk eetbaar maakt. Hier in munt de Krul-Endivie uit , welke de kanten der Bladen als Franje heeft. Van fommigen wordt dit Kruid by ons Andivie, by de Engelfchen Endive geheten. Het heeft in de Geneeskunde, om dat het minder bitter is, minder gebruik. (3) Cicorey met een gegaffelde gedoomde Steng en ongejleelde OxelbLemen. Op het Eiland Kandia, en op Sicilië, groeit' deeze Soort op de Zandige Zee - Dninen. Zy heeft den Wortel taamelyk dik en lang , byna als der voorgaanden, maar de Steng is Houtig en hard. De Bladen gelyken wel naar die der Ci- een kleine Cicorey afgebeeld , welke de Steng naauwlyks een Voet ho"g hadt', zynde een Zaay-Ge was, naar de Endivie ge.ykende, eu > zo zyn Ed. zig verbeeldde, gtooteiyks van deeze twee Soorten vetfchillende. Hy wist ook de afkomst niet. (3j Cichoret,m Caule dichotomo fpinofo, &c. II. Clif' 388. Cich. Spinofum. C. 11. Pin, lzt Pnir. 61. T. i% Chondtillae genus elegans. Clus. Hijl, U, F f II. Deel. X. STUK. IV. &FDEBL. XX. Hoofdtuk» yoly. &c. L3p;>3 majot S, Aicïium D.oscor. C. B. Pin, 198. Eardana f. Lappi major. Dod. Pempt, Perfonata. Cam. Epit. 887. £, Lappa nujor, maman3 Capitulis toaientofis. C. B. Pin. ipï.  S V N G E N E S I ft, 453 de Wegen, op Puin en Vuilnishoopen groeit, ^ onder den naam van Klisfen , Klitten of Kladden, wegens de aankleeving der ronde Zaad-1 koppen aan Kleederen en alle Wollige ruigte.8 De Duitfchers heeten het ook Klette, de Franfchen Gletteron, de Engelfchen Burdock, 't welk van den Latynfchen naam Bardana afkomftig fchynt. De Sweeden noemen het Karborrar, Het wordt ook Lappa geheten, cn in 'c Griekfch Artïion, waar van de Gcflagtnaam is ontleend. Hoe dit Kruid dikke getakte Stengen heeft, met dikke groote Bladen , die van boven donker groen , onder wit en Wollig zyn, zal ik niet omftandig befchryven. Meer aanmerking vorderen de Koppen, die men Klisfen noemt, eerst met paarfche Blommetjes gekroond, vervolgens Zaad inhoudende. Deeze komen fomtyds kleiner , fomtyds met eene aanmerkelyke Wolligheid als doorweven voor, welk laatfte de Ridder daar van meende af te hangen, dat het Kruid zyne meest beminde Groeiplaats hadt. Dus vindt men het, met zulke Wollige Koppen, aan de Vest, tusfchen de Muider en Weesper Poorten, hier te Amfterdam. In Duitfchland komt het zodanig meer voor, dan in Switzerland , gelyk de Heer Haller zelf hadt waargenomen. Maar de fchrandere Mill f. r verzekert , dat die drie Verfcheidenheden , met gladde , wollige en met kleine Koppen , in de Tuinen ftand houden. Ff 3 Hoe ii. Deel. X. Stuk. IV. LFDEELi XX. loOFD» PUK.  454 S amentee l i g e kruiden. IV. Af '>tLtL\~ xx. Hoofdstuk. Euaak feelvry Viry, Hoe nadeelig ook de Klisfen in de Wol des Schaapen en hoe lnftig voor de Voetgangers door Wildermsf n zyn , kan deeze Plant onder de nuttigen geteld worden. De drooge Stengen of Sloppels, die in 't Vuur als Salpeter knappen , gebruikt men, hier en daar, tot Bnndltof en tot Fakkelen. Nog niet in Bloem gefchooten zynde , wordt her Merg, op fommige plaatfen , raauw of gekookt gegeten. De Wortels hebben den Smaak byna van Artisjokken en zyn zelfs, gekonfyt zynde, tot opwekking der Minredriften di.mibg, zo Lob el wil Ook werden zy,dus, wel tegen den Steen en in de Roode Loop gebruikt. Door Destillatie geeven zy} als ook de Bladen, een zuuren Geest. Het Afkookzel derzelven is van grooten dienst, om door verdunning van het Bloed een zagte Zweeting te verwekken, waar door het fchadelyke uitgedreeven wordt: gelyk men leest dat de Polakken , met het Lighaam in Mest begraven , zig daar door alleen van de Venusziekte geneezen zouden. Tegen Jichtige Pynen en het Voeteuvel kan dit Afkookzel, met behoorlyke warmhouding van den Patiënt en van he t lydende deel, nuttig zyn. Men vindt ook, dat het in kwaadaarrige heete Koonfen met vru,2t gebruikt zy. De Zaaden geeven een Emulfic in 't Graveel dienfr'g en zetten fterk het Water af. Niettegenftaande haare bitterheid , worden zy van ibmrnig klein Gevogelte, tot Aas, zeer bemind. Cs)  gYHGENESïA. 455 (z) Klisfen met afloopende Kanthaairig gedoomde Bladen, de Wortelbladen gevind, ■ ds Stengbladen langwerpig Eyrond. B Dit Gewas, op de Alpen van Switzerland en op de Ooftenrykfe Gebergten groeijende, heeft f Koppen byna als de Klisfen, met Puntjes, maar zonder Kaakjes. Hierom heeft de vermaarde H aller hetzelve betrokken tot de Diftels en genoemd Zagte Difiel. met de onderfte Bladen <.cfnipperd,de bovenften geheel,de Kclkichubben omgeboogen (*). De Heer GmeliMj die het insgelyks in Siberië vondt, geeft aan hetzelve getropte Koppen, dieWoldraagendezyn. Deeze Wol is het Pluis der Zaaden , dat de Koppen of Kelken opvult, en daar buiten uitfteekt; zo dat de Plant veeleer tot de Diftels te betrekken fchynt; terwyl zy ook in 't Loof weinig overeenkomst met de Klisfen heeft. Ieder Kop (z) Artdum Fol. decurrentibus ciliato - fpinofis Sic. JACC»; r-ni. 274. Carduus mollis Fol. imislaciniatis. HALL. Hete. 6n t. 19 /«*•« p- »• t« 3- Card. mollis ktifolms Lïppx Capitulis. C E. The. 377- Prodr. 1S5- CiriïumCap. congeftis Lanigeris. Gmel. Sib. ii. p. 6z. t. 24. (O Carduus mollis &c. Hete. Enumer. uts. Op de Plaat „oemthy het, Cdrdttus mollis, Lapp. Capitulis Fol Jcantbi, fuper. integris , in zyn nteuwe Werk Hift. Fl** . mv ir.choe.ta genaamd, bethryft hy het onderden naam van 'Card. ir.ermis, Fol. imis pinnatls, fuperiorlbus ovatolaneeolatis, ferratis, fquamis Calycinis refiexis. Genoegzaam verandeting , zeker , in de. bepaaling van eene zelfde ïlanr! pf 4 II, Deel. X, Stuk» IV, FDFELa XX. OOFS'Ult, n. ArBium erfor.ata, lpifche.  IV. Afdeel xx. Hoofd, stuk. iïi. ArElium Carduelis. D:ltelige. ] i. Serratula TtrtJe-ia. Verwend. l < ] < 45 tv. Serratula SalicifoliA. Wilgbladig. : v. Multifiora. veelbloemig, < ■ 4^° Samenteelice Kruiden. Cirfium met Eyrond-Lancetvormige getande van onderen Wollige Bladen en ruige Kelken' voordek. Gedagte .Wolligheid , met de Handen daar afgewreeven, wordt van het Volle, in Siberië , tot Tonder gebrnikt. Dit, nogthans, heeft maar plaats ten opzigt van dc eerfte, met langwerpige Bladen , welke in 't eerfte Jaar, nog geen Bloem draagende, het Wyfje genoemd werdt door de Tartaaren. De Bloem, zegt Haller, is aangenaam van Reuk en de Stoel met Borfteltjes bezet. (4) Zaagblad met Liniaal Lancetvormige overhoekfe van onderen gryze Bladen, die ongefleeld zyn en geheel efenrandig. Deeze, gelyk de voorige , wel in Siberië, doch op weinig meer dan onze Pools hoogte, voorkomende , is mede door den Heer Gmel1 n betrokken tot het Cirfium. De Bladen zyn van onderen wit; de Bioemkoppen Wollig; de Bloempjes aangenaam paarfchachtig rood. Het heeft den Wortel fomtyds langer doch de Stengetjes zelden hooger dan een Voet en bekleed net een korte Wollige ruigte. (5) Zaagblad met Lancetvormige Bladen, van on~ (4) Serratula Fol. Linesri- Lanceolntis Sic. Cirfium inerne eteftum , Foliis ex Lineari Laneeolatis, infira candidis. 3MF.L. Sib. I. p. 6p. T. 27. ( (j; Serratula Fol. Laneeolatis fubtus . villofis , fubdeciirentibns 8cc. Cirfium inerme , Caul. adlcendenribus Sec. rMEL. Sib. II. p. 7'. T. 28 ?  3 YNGENESïA 4SÏ onderen ruig, byna afloopende erigeheel effenrandig ; de Steng getuild ; de Kelken Rolrond. Weinig verfchillende was deeze, doch hadt de Stengetjes Takkig en de Bloemen greoter. De Heer Gm.elin heefteen Verfcheidenheid daar van uit de Ooftelyke deelen van Siberië bekomen, roet ingefneeden Bladen. (6) Zaagblad met Lancetvormïg-langwerpige Zaagtandige hangende Bladen. (7) Zaagblad met Lancetvormïg-langwerpige Zaagtandige uitgebreide Bladen , die van onderen ruig zyn. (8) Zaagblad met Eyrond - langwerpige ge' fpitfte Zaagtandige Bladen, getuilde Bloemen en rondachtige Kelken. (0) Zaagblad met Liniaale Bladen , de Kei ken (6) Serratula Fol. Lanceolato - oblongis &c, 11. Cliff' 302. R. Lugdb. 143. Serutula Novebor. maxima. Dill. Elth, 2j5. T. 2Ó3. t 34a- (7) Serratult Fol. Lanceolato - oblongis lêrratis Sec. Serr, Virginiana PerfiöE folio fubtus incano. Dill. Elth. 355. T. 264. f. 343. Serrat. praalta Sec. Bocc. Mus. II. p. 45 T. 32. (8) Serratula Fol. Ovato - oblongis acuminatis &c. Gron Virg. 116. Serratula Marilandica, Fol. glaucis, Cirfii infta; denticulatis. Dill. Elth. 354. T. 262. f. 341. (s>) Serratula Fol. Lineatibus &ic. H, Cliff. 3^2, W. Lugdb '43 LE, DSM.» X. STUg. IV, Afdeel* xx. Koofd- tuj£. Pelrgamia tqualis, , vr. Serratula lsov*bora* ten/is. Nieuw|orks. Vit. • Praa'.ta. Zeer hoog. VIII. Glauca. Zeegroen. IX. Squarrofa. Rappig.  42 SAMENTEEL1GE KrUIDEIS. IV. Afdeel, xx. Hoofdstuk.x. gerratult Stario/a. Ruuw. X!. Spicata, Gsaaitd, ken rappig, byna ongejleeld, gejpitst èti zydelings geplaatst. (10) Zii^blad met Lancetvormige effenrandige Bladen . de Keken rappig , gefieeld , ftomp en zydelings. (11) Zaagblad met Liniaale Bladen, die aan den voet kanthairig zyn; de Bloemen ongedeeld , zy deling geaaird; de Steng enkeld. Deeze allen , in Virginie en andere deelen van Noord - Amerika groeijende, zyn meeftendeels overblyvende Planten, dienaar hetBoelkenskruid, de Santorie en dergelyken zweemeni De eerfte, bygenaamd Niemvjorkfe, groeit tot tien of twaalf Voeten, de andere, die Bladen als van den Perfikboom heeft, tot vyf of zes Voeten hoog. De derde, van Mariland af komftig , heeft de Bladen Zeegroen en dieper getand dan de anderen. Deeze is hooger van Steng dan de tweede, die Zeer hoog genoemd wordt, 143. Gron. Pïrg. 116. Cirfium tuberofum Capitulis fquarlofis. Dill. Elth, 83. T. 71. f. 82. C'°/ Serratnla Fol. Lanceol. integertim'S Src. Gron. Virg. ÏI. p. 11S. Eupitotio affinis Ame:icana Bulbofa &c. Pluk» Alm 142. T 177. f 4. (11) Serratula Fol Lineaiibus hall ciliatïs &c Gron fïrg. lis. Citlium tubetofum La&uca: Capitulis ipicaris. Dill. Blth. 8s- T. 72. f. sj. Jacea angultifolia tnberola Radic» yirgmiana, pluk, Alm, 190, T. 424. f. 6.  Sïhbenësia. wordt* doch laager dan de Nieuwjorkfe. Defl twee volgende munten uit door de rappigheid der Koppen of Kelken s die als uit in malkan-I der geftoken Bladerige Schubben beftaan. In de vierde zyn de Blommetjes zeer lang, om-„ gekromd, knikken nederwaards en hebben een lang uitfteekende Styl, met twee punten- Deeze heeft ccn knobbeligen Wortel, gelykerwys de laatfte , met zydelingfe Hoofdjes als die van Salade, welke een Aair maaken. Deeze laatfte munt door de fmalheid haarer Bladen uit* Haar Wortel, die uitwendig een oplosfende kragt heeft, geeft 'er den naam van Throatwort,dat is Keelkruid, aan. C12) Zaagblad met Lancetvormige Bladen, de Kelkfchubben aan de punt rappig ftomp, ( uitgebreid, gekleurd : de Bloemen endelings. (13) Zaagblad met Vindeélige fcheeve fpitfe gladde ongedoornde Bladen; de Kelkfchubben gefpitst; de binnenften rappig. Deeze Sibcrifche komen fomtyds voor met een Steng van drie of vier hoogte f*). Dc (li) Serratula Fol. Laneeolatis , Sqaamis Calycinis Stc. Cülïum inetme Foliis fcabris Sec. Gmel. Sib. II. p. 72.T. 25. (13) Serratula. Fol, Pinnatifidis acutis glabris &c. Carduus Caule Ramofo &c. Gmel. Sib. II. p. 44- t. 17. Jacea Terpens Flote triplicato. zanon. (O Van de laatfte zegt de Riddet Hsrha PMis, doel di II, DSEL. X, STBS, IV. FDEÊfci XX. loOFDÏ XUE. Ptlygamia qualis. XIT. Serratula imara. Bitter. XIII. _ Centeuroi* les. Langfiylig-  464 SAlViENTEELtGÈ KRUIDEN»1 IV. XX. Hoofd stuk. Egaale Veelmyve XIV. Scrratui Arvenfis. Stekelig. De Inwooners der Stad Jacut noemen de eer* fte Bitter Kruid en gebruiken het Afkookzel, zo in de Venusziekte als in de Pynen van 'c Gebeente , daar uit fpruitende. De andere ge, lykt veel naar het Kruid, dat men Jacéa noemt, hebbende fchoone paarfchbloemige Koppen, als die der volgende. (14) Zaagblad met getande gedoomde Bladen. a De vermaarde Tournefort, diedeGcflagten van Jacea, Cirfium en Carduus door de Doornen onderfcheidde, zodanig dat liet eerfte geheel ongedoornde Planten, het tweede Plan* ten met gedoomde Bladen en ongedoornde Koppen , het derde Planten met de Bladen en Koppen, beiden, gedoomd, begreep,'moest dit Gewas tot het Cirfium betrekken Haller, hoewel de onderfcheidiog der Doornen verwerpende , volgt hem in deezen, en noemt het Cirfium met een hoekige Takkige Steng, de Bladen half gevind, de Vinnen hoekig, gedoomd , de Koppen ongedoornd. Anderen had- dit ftrookt met de befchryving vaa Gmel in nie', die zegt, dat in de Tuinen de Steng 2 of 3 Cubiti hoog, de Takken een Voet of minder lang zyn, Misfchien valt het, wild gtoeijende, laagei. (h) Serratula Fol. dintatis fpinofis. Gokt. Belg. 22S. KRAM Aullr. 23$. Fl. Suee. 662, 71*. gouan Monsp. 421. R. Lugdb 13?. Carduus Vinearum repens Sonchi folio. C. B. Fin- 3 7. Fredr. 156. Card. in Avena ptoveniens. C. B. Pin. j77. £. Cirfium Arvenfe Sonchi folio, Rad, repente. Ca*1« tuberofo, Iqurnf, Infl, 445,  $ Y n 'o e n e s ï a: 465 hadden het Diftel genoemd en -wel die in de Üavtr voortkomt, volgens Bauhinus,waar van misfchien de benaaming Haver - JDiftel, wel'ke uf Gorter opgeeft, af komftig is; doch rm<*n zon b>t met de Sweeden eigener noemen JCoorn- Diftel, Akker-Diftel of anders ^eM.Diftelen Kruipende Weg-Diftel of Bóeren-Plaag, om zyne voovnaame hoedanigheid aan te wyzen. Niet minder, naamelyk ,dan in Sweeden(*), Men geeft voor f zegt hy) dat deeze „ Knobbels> in dé Dyzak gedragen, tot gesi neezing der Aambeijen dienen. Sommigen knoopen 'er drie , ten dien einde , in een Slipje van hun Hembd." Carduus. Doorn. Men noemt gemeenlyk, de fterk gedoomde Van deeze Onkruiden, in ons Land Doornens en de minder gedoomde Dijteïen'; weshalve ik die onderfcheiding gebruiken zal tusfchen dit en 't volgende Geflagt. Men vindt, immers, ook dikwils van Doornen en Diftelen gewaagd als eene plaag der Akkeren: zo dat die woorden iets gelyknaamigs hebben. De Planten dan, tot de Doornen behoorende , hebben een Eyronden Kelk , met gedoomde Schubben die op elkander leggen, en de Stoel der Blommetjes is met Haair begroeid. Het bevat dertig Soorten , waar van de eerfte zeventien de Bladen langs de Steng afloopende, de overigen die flcgts ongedeeld hebben. O) 739, in zyn XXI. Hoofdftuk, Nederd. bladz. neg, waar aan de figuur der Bloemhoofdjes llegts niet natuurlyk voorkomt; want de Stekels hebben zulk een Wortel. Gg Z II. DEEL. X. STUK, IV.' afdeei* xx. Hoofdtor:. Polyg/imiet equalit.  46$ Samenteelige KauiDEw; IV, Afdeel. XX. Hoofd* STUK, I. Carduus leueogra. phus. Witvlaklage. II. ' Lanceolatus. Lancet, bladige. III. Nutans. Knikken^ de. IV. Acantho'f des. Sietlyke V. Crifpas. Gekruide (i) Doorn met afioopende getande gedoomde Bladen, naakte zeer lange eenbloemige Steelen en gedoomde knikkende Kelken. (4) Doorn met afioopende Vindeelige fiekelige Bladen, wyd uitgehoekt ; de Kelken Eyrond gedoomd en ruig; de Steng gehaaird. (3) Doorn met half afioopende gedoomde Bladen en knikkende Bloemen: de Kelkfchubben yan boven uitgebreid. (4) Doorn met aflotpende uitgehoekte Bladen, die aan den rand gedoomd zyn: de Kelken gefieeld, eenzaam, opgeregt en ruig. (5) Doorn met afl. uitgehoekte Bladen , die , aan (1) Carduus Fol. decurr. dent. fpinoiïs Sic. Sy/l. Nat. XII. Gen. 9*5- P« S1?- Vei- XI'-I. p. 604. R. Lugdi. J34, Cirfium maculis Argenteis notafm. Tournf. Inft. ++8. Catd. Leucogtaphus f. Matias hitfutus. Moris. Bits. 244. (2) Carduus Fol. decurt. pinnatifTdie &c. Gort. Belg. i2g. H. Cliff. 392, r. Lugdi. 132. GouAN Monsp. kram. gort. lugr. Fl. Suec. &c. Carduus Lanceolatus latifolius, C. B. Pin. 38i, Carduus Lanc. f. fylv. Dodonaci. ]. B. Hifi. III. p. 58. (3) Carduus Fol. femi - decurr. fpinoCs Sec. Gort. Belg. 428. Gouan Monsp. 422. Fl. Suec. Sec. Gmel. Sii. II. p. 42. Carduus fpinofnf. latif. &c. C. B. Pin. jgj. Carduus nutans. ]. B. Hift. III. p. 5«. (4) Carduus Fol. decurr. lïnunis Sic. Gort. Belg. 229, gouan Monsp. 42:. Fl. Suec. II. N. 718. Carduus Acan* thoides. J. B. Hijl. III. p. 59. (5) Carduus Fol. decurr. Cniiatis &c. Gort. Belg. 229. Gouan  Syngenesia. 469 aan den rand gedoomd zyn ; de Bloemen aan t end famengehoopt; de Kopfchubben ongedoornd , doch als gebaard en uitgebreid. (6) Doorn met afioopende uitgehoekte kanthaairige Bladen , die van tinderen kaal zyn en getropte gefieelde Bloemen. (7) Doorn met afl. getande Bladen, die aan den rand gedoomd zyn, en getroste opgeregte Bloemen, met ongedoornde Steeltjes. Van deeze zeven komen 'er vyf in onze Nederlanden en door byna geheel Europa voor; drie groeijen in Rusland en Siberië, één op Ysland. De eerfte , die den bynaam wegens de witte Zilverachtige Vlakken der Blader voert, vak in Kampanie en de Veelbloemige,dic weinig van den Kruldifiel verfchilt, omftreeki dc gquan Monsp. 4:1. keam. Auflr. Fl. Sute. Sec. Card. fpinoiisf. anguftifol. vulgaiis. Loes. Ftttsf. 43. t. j. Carduus Caule crispej. J. B. Hift. III. p. 59. (6) Carduus Fol. decurr. finuatis ciliatis &c. Mant. 109, Card- pycnocephalus paluftris. triumf. Gis. 103. t. 103, Cirs. pal. Laa.c. alato Caule , polyanthemum. Vaill. Mem 160. (7) Carduus Fol. decurr. dentatis Sec. gort. Belg, zm Cjrd. Fol. Lneatibus dent. fpinofisf. R,. Lugdb. 134. Fl Snee. gort. Ingr. ut. Carduus paiuftris. C. B. Fin. 377 Moris. UI* s. 7. t, 32. f. 13 • Carduus polyc. anguftlfb lius. dal. Hift. 1743. Gg 3 II. DEEL. X. STUK. IV. Afdeel. xx. :i00fd« ituk. vr. Carduus Oelyanthemus, veelbloemige. Vir. Paluftris. Moeiasfi-  4/o Samenteeeice Ksüideh. IV. Afdeel xx. Hoofdstuk. Egaah Vttivjyvi de Stad Rome. Onder de onzen is de Kn&ken' de zeer kenbaar aan zyne geboogene Ko-ipen en van deezen hebben de Bloemen, vo r dac zy open gaan , zo men wil, een Moskeljaat. Reuk (*). Meest komt deeze aan den Duinkant voor (f) en de Sierlyke. . die Bladen als het Beerenklaauw heeft, is zo gemeen niet aan. onze Wegen als de Lancetbkdige of groote Breedbladige Wegdoorn , die men in de KleyLanden byna overal aantreft, Deeze is op Ysland gevonden, Siberië voedt den Knikkende en Krul-, als ook den Moeras-Difiel, die, zo wel, als de Krul-Diftel, zeer gemet n is op laage Weidlanden , inzonderheid van uitgeveende Plasfen, zo in onze als de andere Provinciën. Onder 't Landvolk noemt menze gemeenlyk, om dat de Steng, als Bladerloos en regtopftaande, zig taamelyk hoog verheft, Kaak Jonker of Boeren-Rottingen. Behoudens, dat dit zowel (*j Gedagte Reuk wordt door D. MAfpus verkeerdelyk. toegefchreeven aan de Bloemen der Stekden voorgemeld ; waar in ze niemand, deuk ik, ooit vernomen heeft. Ct) Verfcheide deelen van deêze Knikkende Doorn of Diftel, hebben den Heer Ledermuller ten Onderwerpe geftrekt van zyne nafpooringen met het Mikroskoop. Dus heeft hy het aartig gepluimd Pluis der Zaaden; de Blommetjes, Meeldraadjes en het Stuifmeel, niet alleen; maai ook de Bladen, Stekels, Stengen enz. daar van , fraay befchreeven en voor "t Oog gebragt op PI. 89-92, van het Tweede Deel zyner Mikroskoopifcbe Perluftigingen, die voor twee of étie Jaaien by de Erven van ï. Houttuïn uitgegeven syn,  g Y N g E n e s i a. 47Ï wel op den Kruldittel zie als op deezen, die^ de Kopnen beiden Trosachtig als tot een Knop vergaard hebben, en daarom mede tot de Veel-J bloemige behooren. Van Hill wordt delaatü^ Moerasflge Mey-Diftel genaamd, en Haller merkt aan (*), dat dezelve de Steng tot zes Voeten hoog heeft 5 naakt en fchraal, zonder Takken , alleenlyk met vleugelachtige Blaadjes bekleed, Deeze wordt derhalve, in 't Nederduitfch, Speer difiel getyteld. (8) Doorn met afioopende, Vindeelig uitgehoekte , ruigachtige gedoomde Bladen, Wollige naakte Bloemfteelen en afvallende KeU ken. Deeze , in de Zuidelyke deelen vau Europa groeijende , fchiet een Steng tot twee Ellen hoogte , zoTriümfetti verhaalt. Het Loof gelykt eenigszins naar dat van den Beerenklaauw - Diftel, doch is van onderen wit gewold, van boven donker groen, met eenig« witte Streepen , die in de Doornen uitloopen Om hoog heeft hy een dikken Knop, van vee le Koppen als Hazelnooten , met gedoorndi Schut (*) Cirfium Caule re&o fubnudo ala» &c. Htlv. inchom I, P. 74- N- !7°- . , (i) Carduus Fol. decurr. pinnatifidb - fïnuatis &c. JAC< Hort. T. 44- Garduus Nemorofus Italicus. BABR. Oh. 9* U. 4Ï7. Carduus pycnopolycephalui fylv. TRIUMS. 01 loo. T. IOI. Gg4 II. DEEL. X. STUK. IV. IFDEELi XX. foOFD" tuk» 'tlygami*. aqualis» vru. Carduus) pycr.oce- pbalus. GrootUop- pige. r.  IV. Afdee] xx. Hoorr STUK. Vttlwyi tx. Carduu jirrentalus.Verzit i.73 S-AMEHTBELIeE KröIdbnI Sehubben bekleed en paarfche Blommetjes Be* vattende , gelyk de meefte andere Doornen - doch die niet opengaan , en evenwel worde het Zaad ryp , dat ia een dikke Wolligheid C Dons of Pluis zit, gelyk in de meefte anderenvan dit Geflagt. De Bloemfteeltjes, die den gezegden Knop maaken, zyn hier niet gevleugeld' en draagen elk drie of vier Kopoen, ieder doorgaans met tien Blommetjes Cj> , (9) Doorn met afioopende gefchaarde gedtornde Bladen, eenbloemige eenigermaate Willige Bloemfieelen en Eyronde gefpitfie gedoomde Kelken. In Egypte groeit deeze , een jaartyks Gewas , terwyl de beide laatften overblyvende zyn. Men heeft hetzelve in de fJpfalfche Tuin geteeld, met een Steng van één Voet hoogte,, de Bladen aan de uitfaydingen met Melkwitte Vlakken, daar zy in Egypte aan den rand als verzilverd zyn. Hy moet 'er niet menigvuldig voorkomen, alzo ik door Fors ka o hl 'er geen gewag van gemaakt vind. (10} (f) Volgens de ^«r. alt. p.4<5ï.Dit komt my veel waai* fchynlyker vooi, dan diie of vier, gelyk men in Syft. Nat vindt. (9) Carduus Fal. deaui. runcinatis Spinofis, &c. Cirfium JEgj'pt. minus, Foliis ad limbum. Argenteij. Gbangk.  S^nsenesïa; 473 f io) Doorn met afioopende Lancetvormige 1 Bladen, die weerlooze Tandjes hebben; den m Kelk gedoomd* Ho ST' (it) Doorn met afi.' Vindeelige Liniaale effenrandige ongedoornde gejleelde Bladen, Ms die van onderen Wollig zyn. Gel Deeze beiden hebben de Bladen geheel onge- C>J doornd en de laatfte , die in Tartarie voor-bic komt, byna zonder eenige Haairtjes of Tandjes. Hier van is een Verfeheidenheid , die deBladen Liniaal gefnipperd heeft , uit Zasd in de Tuinen te Petersburg geteeld, waar van de Steng eens Mans langte hoog wierdt, in Takken verdeeld. De Koppen droegen paarfche Blommetjes en het Gewas zweemde naar de Jacéa, inzonderheid naar die Tuinplant, welke een Muskus-Reuk heeft f*> (12) Doorn met afi. Lancetvormige uitge- knaagd (10) Carduus Fol.. decurr. Laneeolatis &c. H. Cliff. 352. IMlisv. Par, 249. Cirfium majus fingulati Capitulo magno. C. B. Pin. 377- (11) Carduus Pol. deemr. pin.natïfidis Linearibtis &c.Caid. Caule fimplicl &c. Gmel. Sib. II. p. 42. T. 15. ft. Card. inermis , Caule Ramofisfirao 8cc. Id. p. 44. T. 16. (*) Jacea Mofchata. J. B. Hifi. III. p, 34. Vid, Centaurea Mtfcbata in "t vervolg. (11) Carduus Fol. decurr. Laneeolatis, Sec. Mant. rog. Ciifium montanum ïmxim. R4J. Hifi. 3os. Cirs. tomfintonim Radice Bulbofa. J. B. Hifi. III. p- 44. Gg 5 II. DlIL, XtSTUIv V. EEL« [X. 'K. X. SrduUS mus. ;etfd«. XI. inoidêSm lOOÏTL* siaige. XI U Cétnus», Gryzc*  IV. Afdeel, xx. Hoofdstuk. XIII. Carduu Petlinatus Gekamde. xiv. Dcfloratui Langfteeü ge. XV. Monfpeï Jular.US. Montpellierle. 474 Samehteeiige Kruiden. knaagd 'getande kanthaairig gedoomde Bladen , die wederzyds met een Spinnewebbig Dons bekleed zyn. (133 Doorn met afioopende Lancetvormige Fini deeliggekamde Bladen, zeer lange Bloem¬ fteelen , de Koppen na 't bloeijen knikkende. (14) Doorn met »fl. Lancetvormige Zaag* '. tandige , eenigermaate Doornig gehaairde naakte Bladen en zeer lange Wollige eenbloemige Steelen. (15) Doorn met aft. Lancetvormige, eenigermaate uitgegulpte , gladde, ongelyk kanthaairige Bladen , overhoekfe Bloemfteelen en ongedoornde Kelken. Zeker Kruid, by Dioscörides Kirfion genaamd, om dat 'er de Pyn der Aderfpatten door genezen werdt, gaf aanleiding tot de be- naa- (13) Carduus Fol. decarr. Lanc. Pinnatifido - pe&inatis Sec. Mant. =7;). (14) Carduus Fol. deemr. Lanc. Serratis &c, Jacq. Vind. 177. Card. Fol. rigidis molliter fpinofis, hall. Htlv. 677. I. 1». f. 2. Cirfium f. Carduus anguftifolius. C. B. Pin. 377. Prodr. Cirs. fing. Cap. paryis. Poid. Cirfium 3 Montanum. Clus, Hift. tl. p. 145. (15) Carduus Fol. decurr. Lanc. fubrepandis &c. GouAM Monsp. 422. Card. Cirfium Monsp. Fol. longo glabro. J. B. Hijl. in. p. 44. Cirfium Fol. non hitfutis. C. B. Pin. Cirfion. Dod. Pompt. 737. Cirfium altemra. LOB. 'li. 582, 'el Cirfium. p, 581.  SïNgenesia; 4?5 naaming van Cirfium, thans in gebruik voor zekere zagte, niet fteekende of ongedoornde Diftelen. Dus heeft Tournefort dit woord tot een Geflagtnaam gebezigd ; maar H a ller alle onderfcheiding van de gedoorndheid, die by trappen (zegt hy) afneemt, afgeleid , verwerpende , maakt een Geflagt van Cirfium, 't welk alleenlyk door het gepluimde Pluis der Zaaden, dat in de Carduus, zegt hy, enkeld of eenvoudig is, van denzelven verfchille. Ik vraag , of het fomtyds niet duifter te onderfcheiden is, of de Haairtjes van hei Zaadkuifje gepluimd zyn , dan niet ? En of daar in ook geen trapswyze toe en afneeminj plaats hebbe? Linn^us brengt de Cirfia, fchoon de Koppen zelfs ongedoornd hebben de, hier t'huis, in 't Geflagt van Carduus, welks voornaamfte Kenmerk , volgens zyn Ed., Btf ftaat, in de Kelkfchubben gedoomd te hebber Hoe ftrookt dit! Van deeze vier Soorten, allen van die hoe danigheid , is de eerfte, welke een knobbelige Wortel heeft, in Ooftenryk waargenomer Deszelfs Bladen zyn byna grysdoor haare Wol Ikheid. De tweede was te Upfal( voortgekomei in de Aarde, daar men Zaaden van Penfylvani in gezaaid hadt, Zy maakte 'er een Steng va twee Voeten, zynde , gelyk het geheele Ge was, ongedoornd. De derde, onder den naai van Smalbladige Difiel met enkelde kleine Rooft jes bekend, wordt van Haller thans get] tek II. DEBLj X. STUK, IV. iFDiïELt XX. aooFD- ITUK. Polygamie zqva,lis., 1 l 3 a n r-  '47* Samenteelïce Kruiden. IV. Afdeel xx. Hoofdstuk, Egaale Veel'jiyve. rj. t 2 1 \ 4 8 z S teld: Weerlme Diftel, met kanthaairige Blo' en een naakte Steng met weinige Bloemen (*_), Hy merkt aan , dat dezelve de Bladen fomtyds' geheel effenrandig , fomtyds Haairig getand , fomtyds zelfs ingefneeden, ja ook wel eens gedoomd heeft. Doorgaans vindt menze met de Steng zeer Takkig, doch de Bloemfteelen zyn altoos uitermaate lang en dun , de Hoofdjes klein en Wollig. De Groeiplaats is in de Switzerfche en Ooftcnrykfe Bergvaleijen. Jac q.uin zegt, dat hy 'er naauwlyks knikkende Koppen a3n heeft kunnen vinden: fchoon Haller verzekert, dat de Bloem volwasfen dikwils knikt. Ook hadt Clusius dezelven knikkende afgebeeld. Hoe 't zy, deeze Soort heeft de Bloemen zo wel paarfch als de voorgaanden en de laatfte, die van de Stad Montpellier, waar zy aan de Rivier groeit, gebynaamd is. Deeze heeft de Stengbladen Lancetvormig, vederzyds glad , Zeegroen en onverdeeld; de i/Vortelbladen uitgegu'pt en aan de kanten als ;ehaaird met Borftdige Doorntjes. Op korte teekjes draagt zy eenige Koppen aan den top er Steng, volgens den Ridder. Maar hoe :an zy dan het Cirfium van Dodon^üs, velk by aanhaak , zyn ? Dit is het tweede Cirfium (*) Hi -j. ineloat. rcm. ï.y. 74. en aldaar afgebeeld. t. , f. z. In zyn eerfte Werk v/as 't een Diftel nier ftyye zagt idooinde Bladen, enz. Ou de Plaat, aldaar T. iS, noemt fa Ed. het, een. Zagte Diftel, met ftyye zagt gedoomde laden; de SteDg lang met weinig Bloemen.  gSNCENEslA. 477 Sumvatt Lob él, welks eerfte, myns bedunkens, 'er dus beter mede ftrooken zou. Ook zegt DonoN-dsus dat de Kopjes ruuw/achtig gedoomd en ftekelig zynterwyl Linn^üs het befchryft met ongedoornde Kelken (*). (16) Doorn met byna afioopende gejleelde, omtrent Vindeelige , gedoomde Bladen een weerlooze Steng en eenzaame Bloemen Wortels , naar die der Asphodillen gelykende onderfcheidcn buitendien dit Kruid, 't welk o] vogtige Velden groeit in verfcheidc deelen vai Eu (*) Het Cirjlm van DonONStJS behoort , bulten twyfel niet tot deeze maar tot de voorgaande Soort, als de eigen fte Afbeelding zynde van 1 Cirfium montanum van CU SIUS, met de zelfde Houtfneê • Plaat gedrukt: zie Pann. \ 6S9: tetwyl het Cirfium van Lobrï. , Ic. p. 581, volgei deszelfs befchtyving juist by die Stad groeide, daar het hi( van onderen WeUige Bladen», Twee Planten , die de Doorens zonderling geplaatst hebben, weshalve de laatfte den naam van Gejternde voert. Deeze Doorens liaan in dezelve aan de Steng by den voet der Bladen en de Koppen zyn ook bezet met fyne Doorens, daar de Schubben in uitloopen, maar de Bladen, naar die der geele Violieren gelykendej weerloos. Men weet de plaats der afkomst niet, maar de-ander, die den bynaam van Casabona , Kruidkenner van den Hertog van Florence, heeft, fchynt in Italië natuurlyk te groeijen* Deszelfs Steng fchiet wel twee Ellen hoog en maakt een fierlyk Gewas ; wegens de Bladen, die op de kanten met tropjes van twee oi drie fteekende Doorens begroeid zyn. Deeze wordt voor de Acarna van Theophrastus gehouden. (20) Doorn met omvattende, Piekswys'' Vindeelige , gedoomde Bladen ; Bladerloozi Kelken en gejleufde dubbeldoornige punten, Di hum. aculeatus. TRiumf. Obs. T. p. 96- Card. Stellatus Leucoü lutei foüis. Don. Mem. IV. p. söi. (2,0) Carduus Fol. amplexicaulibus &c. Mat. Med. 316 GORT. Belg. 230. KRAM. Auflr. 237. GouAN Mensp. 422, H. Cliff. js3. R. Lugdb. 133. &c. Card. albis maculis notatus vulgaris. C. r. Pin. 281. Carduus Maria:. Dal. Hifi 1475 II. cesl. X, stuk» iv: Afdekl xx. Hoofö- iTUK» ■ PolygamtA agualis, xx. Carduus Marianus, Lieve Vrouwen.  ÏV-. SAfdf.ei XX. Hoofdstuk. Egisele Vtelvjyve- i i « 480 SAtiEWTiEMCÈ K R UID É S* Dè^wittè Streepen én Vlakken merktekenen buitendien deeze Doorn of Diftel, welke des wegen fomtyds Melkdiftel of Marie- en Onzer Vrouwen Diftel geheten wordt. Dus onderfcheidt By zig van den gemeenen brèedbladigen Weg* Doorn, in't uiterlyke aanzien, zeer. De Groeiplaats is, zo wel in onze Nederlanden, by de Wegen, als in andere, doch niet in de Noordelyke deelen van Europa. De Franfchen noemen hem le Chardon Marie. Hy heeft zeer groote gladde groene Bladen, door witte Aderen en Vlakken verfierd, meteen fterk gedöornden rand. Ieder Steng heeft op \ end èen groote paarfche Bloem, wier Kopfchubben een zonderhng byhangzel hebben, aan de kanten en aan t end gedoomd; 't welk deeze Koppen naauwJyks aanvatbaar maakt (*). Het Zaad van deeze Doornen, welken Haller onder den naam van Silybum afzondert is bitter, gelyk dat der meefte anderen van die Geflagt, doefa wordt niettemin van 't klein Gezogelte opgezogt. Het heeft een Meeligheid, lie maakt, dat men de Emulfie daar van tegeu Borstkwaalen met fteekende Pyn, als ook ia 31oedftremmingen aangepreezen vindt. Het Afkookzel der Bladen en Wortelen wordt in Ver" loppingen der Ingewanden , inzonderheid van de 47*. Silyoum 'Card. Maria & Laflens. Lob. Ie. II, 7; lard. Leucographus. Dod. Pempt. 72ï. t*i zie BERKijiiy, Tab. *. f. i2 & tSj, g, f, j.  § ï sr ü is N e 's I a. $1 'de Lever, voorgefchreeven. De Bladen zyn bitter, famentrekkende eh bevatten vry veel Zuur. Op fommige plaatfen gebruikt men hetH jonge Loof voor Moeskruid (*). (21) Doorn met omvattende, hoekig • gedoornde Bladen; de Bloemen eenzaam, byna on- s. gefteeld, omgord met vyf Blaadjes of daaromtrent. Deeze , dien Camerariüs heeft afgebeeld, onderden naam van Syrifche Melkdiftel, is by Aleppo gevonden door Rauw ol f. Het is de Witte Doorn van Dioscorid es , by de Arabieren Bedeguard genaamd. Hy heeft, in de Oxelen, de Koppen byna ongedeeld , gefchoord met twee groote en twee of meer kleine Blaadjes. De Kelkfchubben loopen uit in lange Doorens of Punten. Het Loof vindt men met witte Vlakken getekend, byna gelyk in de Vrouwen Diftel. De Bloemen zyn wit, maar in Egypte vondt Forskaohl dit Gewas ook met paarfche Bloemen. Doorn met ongefteelde tweevoudig Vin* dee-n 1 (+) GEOïTK. Mat. Mei. Tom» IIT. P (21) Carduus Fol. amplexic. angulato-Spinofis Sec. H. Cliff. Ï9s- Ups. 2S0. r. Lugdb. 132. N. 5. GRON. Oriënt. 252. Carduus albis Maculis nor. exotieul, C. B. Pin. 381. Card. Lafteus Syriacus, CAM. Hort. T. 10. (iz) Carduus Fol, feslïubns bifariam pmnatifidis 8tc H. UpH Hh |I, Deel. x. Stuk, IV; rDEÉLa XX. oofd«I Uk. xxr. Carduus 'riaeut. lyrifche,. XXII. 'riophois. Volkop». ge.  Wi afdeel XX. Hoofdstuk. Egaals I^celtvyvt- i i 4 482 Samenteelige Kruiden. deelige Bladen, wier Slippen overhoeks opgeregt zyn; de Kelken Klootrond en ruig. Wolkoppige of Woldoorn kan deeze met regt genoemd worden, hoewel hy zeer verfchilt van den Eriocephalus, die een byzonder Geflagt üjtmaakt, in 't vervolg te befchryven. Hy groeit in Engeland , in Vrankryk , Spanje, Portugal, als ook in Ooftenryk en Switzerland. Loml zegt, dat men hem Monniks ■ Kruin tytelt, om dat de Bollen boven kaal zyn, gelykende dus naar de gefchooren Hoofden der Monniken. Hierdoor verfchilt hy van den gewoonen Breedbladigen Wegdoorn , die ook de Koppen ruig, doch niet zo Wollig heeft (*).. Voor 't overige gelyken de Bollen , eer zy gaapen, zegt hy , veel naar de Zee - AppeleD of Zee - Klitten, dus wederom naar de Klisfen genaamd. De Steng valt wel drie of vier Ellen hoog' en is Wollig grys: de Wortel groot, van buiten zwart, van binnen wit en niet onaangenaam van Smaak, zettende het Water af. Hy groeit )ok in het Zuidelyklïe der Spaanfche Nederlanden. Haller houdt deezen voorden fchoon- ften Ups. 249. Gouan Monfp. 4,5. k. l«gs. .33. n. u.Mn>Ii> 'c. 293. Card. Cap. rot. tomentofo. C. B. Pin. 382. Card'. omentofus &c. Lob. 1c. II. 9. Catduus Eriocephalus'. Dod. 'tmpt. 7*3-/8. Card. Fol. femideemr. Upf. 249. Not. Card. ;omentofus ryrenaicus. Tournf. Inft. 441 ? (*) Yaillamt hadt deezen. gok Eriocepia/us gehetea,  S Y N G E N E S I A. 485 fl'en aller Diftelen van Switzerland, die overal vöoitornt in de Bergachtige Streeken , heb-^ bende zeer groote, fr.iay verdeelde, fterk ge-! doomde Bladen , boven groen, onder wit, de' Bloemen meest paarfch, doch ook fomtyds wit, van Kleur. De ronde Koppen 2yn als Appeltjes aan 'tend der Takken van een zes Voets Steng famengehoopt , en hebben de Kelkfchubben Bladcng , met Wolligheid als Katoen bekleed, ieder ui'loopende in een geele Doorn (-f). Het Zaad is wit, byna ovaal, platachtig cn fchuins geknot. De Stoel , zegt hy, is gelyk die der Artisjokken eetbaar > en dit heeft ,deeze met de meefte Doorens gemeen , wier Stoelen , voor het bloeijen , meestal Vleezig en goedfappig zyn C|> ( 23 ) Doorn met ongejleelde , Vindeelig uitgehoekte , Zaagtandige weerlooze Bladen , de Steng uitermaate Takkig , de Kelken Pluizig en eenigermaate Zaagtandig. 1 (24) Doorn met Lancetvormige klein gedoomde Bladen, van onderen Wollig; de Steng weerloos, Bladerig, eenbloemig. t Zeer( Ct) Vid. Uerkhey. Tab. II. Fig. 26, 17. (|) lldv. incboat. I. p. 74. (23) Carduus Fol. fesfilibus pinnatifidis &c. Cirfium al> tisfitnum Laciniato folio. Dill. Elth. 81. T. 69. f. 80. (24) Carduus Fol. Laneeolatis Spinulofis fee. Cirfium mitius Virg. fingulari Capitulo, Caule foliofo. GflON. Vtrg, IV. Hh 2 II, Deel. X. Stuk. IV. iFDEEL, XX, 100FD' ruK. aolyirarriia qualis. XY1IT. Carduui lil. fimus. Zeer ooge. XXIV. Pirginiaus. Virgini* :he.  iV. jAfdee xx. Hoofd stuk. Egaal V'.elwyv ry. XXV. Cardui heterophy lus. Verfchi hladige. 4H SamentEelige Kruide»; Zeer hoog of allerhoogst Cirfium noemt "Dillenins te regt de eerfte van deeze ■ twee, die uit Zaad van Karolina in de Elthamfe Tuin was opgegroeid tot tien en twaalf Voeten hoogte; inveele Takken uitgebreid, doch weerloos. De Steng was van onderen byna twee Duimen dik. De Koppen waren zeer fierlyk , naar die der Jacéa gelykende , met paarfche bloempjes. Zou het deeze niet zyn, welke Clayton op vogtige Slykerige belommerde Plaatfen, in Virginie , groeijende vondt (f) ? De andere valt 'er laag, doch heeft niet min der fraaije Bloemen. C2S) Doorn tuet omvattende Lancetvormige s r. kanthaairige geheele en gefnipperde Bladen aan de Steng, die meest ééne Bloem draagt met een ongedoornde Kelk. In laage Velden der Noordelyke deelen van Europa en Afie , gelyk by ons ook in Veenachtige Weiden der Wouden in Vriesland, groeit dit flag van Doornen, waar van de naams - oirfprong blykbaar is. Duifterer is de onderfcheidiDg van deeze Soort, welke de Heer Haller met den Knobbelworteligen Doorn , van {■}■) Cirfium altisfimum &c. Gron. Virg. 117,3- (25) Carduus Fol. amplexicaulibiis Lanceolaiis Sec. GORT. Jüf/g. 230, Fl. Sute. 657, 72J, Gldïi., Sib. II. p. ji. GORT. Ingr, 128. OED. Dan. 160. Cirfixim maximum Asphodeli Radice. C E. Fin, 377. Cirfium Britunicum Caule muhi- floro. 5CXJP. Ar.n. 2. p. C%,  Syngenesia. 485 van hier voor * , overeenkomftig oordeelt en het verfchil der Bladen is niet zigtbaar in de Afbeelding van denzelven (f). Evenwel merkt i zyn Ed. eenig onderfcheid met de Sweedfche5 aan, welke de Ridder maar een Steng geeft van eenen of ten hoogften drie Voeten hoog, daar hy ze in Switzerland tot vyf Voeten waarnam.' De Heer de Gorter vondtze In Rusland altoos met verfchillend Loof , de bovenfte en onderfte Bladen onverdeeld, de Stengbladen gefnipperd. Gmelin, dat zonderlinger is , merkt aan , hoe in Siberië de Landfchappen, beooften de Jenifea, dit Gewas niet dan met gantfch onverdeelde Bladen voortbrengen, maar bewesten die Rivier kwam het byna altoos met de Bladen beneden de helft der Steng Vindeelig of gefnipperd voor. Van boven waren zy meest donker , doch ook fomtyds bly groen , van onderen altoos uit den Afcbgraauwen witachtig ; doch ook aan de bovenzyde doorgaans met een dunne Wolligheid bekleed. Het was 'er overal vry gemeen, komende meest aan de Rivieren of op vogtige Gronden voor. Zal men zig nu verwonderen, dat Dottor Scopoli deezen zagten Doorn in Tyrol veel kleiner en geheel Wollig, fomtyds met een veelbloemige Steng vondt ? Linhjïus merkt aan, dat de kweeking deezer Plant in de Tuinen het Loof meer (*; Cirfum montanum Fo!. longis ferratis fubtus incanis. Hclv. ènttm. Tab. XXI. Heh. inchoat. Tab. VIL p. 77 3 7». Hh 3 II. Deel X. Stuk. IV. iFDEEL." XX. ioOFD» TUK. Polyramia * Bladz. '77..  486 S AMENTEELl'GE KRUIDEN.' IV. Afdeel XX. Hoofdstuk.txxvr. Carduu Helenioidei Aamachtige, xxvii. Serratuloidts. Zaagbla<üge. meer gefnipperd maakt. Het heeft overblyveo' de, knobbelige voortkruipende Wortelen» (ji6) Doorn met omvattende Lancetvormige getande -Bladen die met ongelyke Haairige Doorntjes gerand zyn: de Steng ongedoornd. Wegens de Bladen, naar die van het Altantswortel gelykende, heeft deeze den bynaara. Het zou de zelfde byna fchynen te zyn , met die, welke het Loof van Patich of Goe - Henrik heeft, by den Heer Haller', hier voor op het Alpifche Zaagblad als een byfoort aangehaald. Dat zy de voorgaande Soort zeer gelyk is, blykt niet alleen uit Doktor Scopoli, maar uit den Ridder zelf, die zegt, dat de Steng hooger is, dat de Bladen niet zo wit zyn, doch veel menigvuldiger, beilaande byna de geheele Steng, en boven, by de Bloemen, Elsvormig, geenen gefnipperd. Zyn Ed. fielt de Groeiplaats in Engeland en Siberië. Doorn met byna omvattende Lancetvormige on- (i6j Carduus Fol. amplexicaulibus &c. H. Cliff. 392. Ups. 250. Cirfium fingulari Capitulo Squamato vel incanum alterum. C. B. Pin. 377- MILL. Dill. T. 94. Carduus mollis Fol. Helenii. C. B. Pin. 377 } Cits. Btittannicum Fol. den» tatis. SCOP- Ann. 2. p. 60. (27) Carduus Fol, fubamplcxicaulibtts Laneeolatis dcc, JACQ. find, tsr. Card Cal. inermibus acuti?. Gmwl. Sib. U. p. 52. t. 22 & 23. f. 1. Cirfium anguftifol. non laci-. itiatum, C, 3, Pin, 377.  :'SïNOENESIA. 4S7 onverdeelde Bladen , de Tandjes Borftelig gedoomd hebbende; en eenbloemige Steelen. '- (28) Doorn met omvattende Lancetvormige s, Bladen, de Tandjes Borftelig gedoomd hebbende en driebladige Bloemen. - e ' (29) Doorn met Lancetvormige onverdeelde , weerlooze get&iide gladde Bladen , de Bloemen ongebladerd, metJlappe Stekeltjes. Weinig verfchillen deeze drie , inzonderheid 1 de twee eerden, beiden haare Groeiplaats hebbende in Siberië, doch ook, zo 't fchynt, in Switzerland. De eene gelykt naar het ZaagbladKruid, zo wel als de andere. De derde, die in Spanje gevonden is, heeft de Kelken rolrondEyrondachtig, uitloopende in puntige, flappc, uitgebreide Schubben. De Bloemen zyn witachtig geel. De zogenaamde Tartaarfche Doorn werdt, omtrent den jaare 1760, door den Heer Chenal ook aan de Birfa, by Bafel in Switzerland, ontdekt en fraay in Afbeelding gebragt (ij. Zo het die is, welke de Heer Haller noemt, Cirfium met kanthaairige half gevinde Bladen, de Vinnen hoekig gedoornd.de bovenften de Steng omvattende: dan zou hy gemeen zyn in Switzerland en Duitfchland : doch met deeze en (18) Carduus Fol. amplexicaulibus Laneeolatis &c (29) Carduus Fol. Laneeolatis integtis inermibus BK. (t) At~l. Heh. Vol. IV. p. 294. Tab, 16. Hh + ii. DEEL. X. STUK. IV. LFDEEL.' XX. [oOFD* FUK. XXVIH. Carduus r'artari' us. Tartaarde. XXIX, ^lavescens, Geelachige.  IV. ÏVfdeel. XX. Hoofdstuk. Egaalt Veelutyve' ry, XXX. Carduus mollis. ïsgte. 4U Samenteelige Kruide»; en den Diftel Erijithaks, is eenige verwan ring (*;. „ Uit de Ziekte , welke L i n n & o s in de „ Tartaarfche Dooin befchryft (f), zegt Hal. ,s ler, zou ik vermoeden , dat die myn Car„ duus N. 175. [tot welken de Erijithaks be„ hoort], ware : want hy zegt, dat die vol „ wordt; het Pluis tot fmalle Blaadjes zigver„ breedtnde , met groene Zaagtandige Blom„ metjes; den Styl uitloopende in twee kant„ hanige Blaadjes. Maar de Carduus Erifitha3, les verfchilt zeer van mynen Diftel IN. 176,. „ al ware 't flegts , door de meefta! breede en niet half gevinde Bladen (.{.)." (30) Doorn met Vindeelige Liniaale, van onderen Wollige Bladen,de Steng ongedoornd' eenbloemig. Deeze door Clusius zagte Diftel geheten, wordt, zegt hy , gevonden op die geheele ry Gebergten , welke van Kalenberg en den Donau zig uitftrekt rot aan de Switzerfche Alpen, en -zig van daar wederom door Prellenberg en Ham- (*) Chf.NAL. Programm. Bas. 1776. p. 9. (t) De Prokpfi Plant. p. 338. (I) helv. int kat. Tom. I. p. 76. n. 175. is, zyn- zo even gedapte Cirfium. f30 Carduus Fol. pinnarifidis Linearihus &c. Am. jtccd. iv. p 328. Jacq.. Vi'd, z76. Carduus mollis laciniato folio. l. B. Pin. 377. Carduus mollior primus. Clus. IüJI. l\. p, Pann. 661. T. 662. JACQ,. Auflr. T. U.  S y n 6 e h e s i fl» 48p Hamburgerberg, tot aan gedagte Rivier, twee ^ twee Mylen boven Pofen, ombuigt. De Heer Jacquin , die ze allerovervloedigst op deH Badenfche Bergen aantrof, getuigt dat het een*: zeer fraaye Plant is, van één tot vier Voeten "4 hoog naar den Grond , waar in zy groeit. De Steng heeft zy paarfchachtig; de Bladen tot de middelrib toe ingefneeden, boven groen, onder Wollig wit. Zy loopt uit in een enkele Bloem, met een Kelk van flappe Stekeltjes, de Blommetjes fchoon paarfch van Kleur; naar Moskeljaat ruikende, (31) Doorn zonder Steng, met gladde Kelken. Op opene Steenachtige Velden in Europa,zo' wel als in onze Nederlanden , groeit dit Gewas , dat men Everwortel, naar 't Hoogduitfche Eberwurts noemt. In Switzerland is het ook op drooge, dorre Grazige Vlakten niet zeldzaam , hebbende de Wortelbladen opden Grond in 't ronde gefchikt, halfvinnig, met hoekige twee- en drie - Kwabbige Vinnen , die op de kanten met fterke Doorntjes bezet zyn. Een of meer Stengetjes geeft het uit; naauwlyks een Duim lang zynde, ieder met een Bloem. Vindeelige Baards-^ nrys' Zaagtandige Bladen, knikkende Bloem-, fteelen en Lymerige Kelken. ] Den bynaam Erifithales,van P lïni us ontleend , hadt Dalechamp aan een dergelyk Gewas gegeven , dat Bladen als het Beerenklaauw c» Cnitus Fol. amplexicaulibus Pinnatlfiais Sec. Jaccj. Oh. i. 28. T. 17. Vi>J. 279. Card. Prat. Fol. tenuibus lacuüatis. C. B. Pin. 377. Cirfium Acanthoides Montanum &c. Tournf. Inft. 44?- Erifithales. üalech. Hift. 1094, hall. Hely. inchoat. ï. p. 7t- n- i7j{*) CHEN. Programm, Bas. 177*. P- 9' ii. Deel. x. stuk. IV. lFDEEL. XX. loOFD. TUK. Palygamiti qualis. H. Inicus Rifitbalts. 'yndooriige.  IV. Afdeei xx. Hoofs STOK. Veeixvyvt in. Cnicus ferox. woefte IV. P^gmAus Kaan'jes. 492 Samenteelige Kruiden.1' klaauw heeft met geele Bloemen. Het groeit " overvloedig op alle Velden aan den voet der Gebergten, zo in Ooftenryk als in de Zuidelyke deelen van Vrankryk. Het heeft een Steng - van anderhalf Elle hoogte ; doch hooger als men 't in de Tuinen kweekt, zynde, gelyk het voorgaande, een overblyvend Kruid. Het heeft Vindeelige Bladen, van onderen ruigachtig met fyne Doorntjes gezoomd , en knikkende gcele Bloemen, wier Kelken geen Bladerig Kransje hebben ; zo dat daar aan het Hoofd-kenmerk van dit Geflagt ontbreekt. f3) Diftel met afioopende Lintachtige Bladen, die Tandswys' gedoomd zyn en een opgeregte Takkige Steng. Op dorre Bergvelden in de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze , die Lancetvormig-Liniaale Bladen heeft, niet zeer fterke Doornen. De Koppen zyn zo digt met dergelyken bezet, dat men zonder kwetzing dezelven niet*kan afplukken, noch aanraaken. (4) Diftel met ongejleelde, byna Liniaale, zeer (i) Cnicus Tol. decunentibus Ligulatis Sec. Mant. 109, GER. Piov 181. Caiduus Lanceolatus validi.fimis Aculeis, Toüknf. Inft, 4jo. Caiduus Lauceolatus ferocioi. i. u Hifi III. p. 58. (4 Cnicus Fol. fesfilibus fublinearibus confertisfimis &o. j4cq.^,W 282. T. s. CarJ mollis ^lio o*mgo, Cirfii Capitulo. C. B. Pip. 377. Caiduus mollior huajilis aneiiftiFojius. Clus, Patin, 66;,  SïHcBKK&fA: 4$ «gef digtgetropte Bladen; de Kelken ongedoomd. , _ B Deeze behoort, wederom, tot de Zagtes: Doornen, een zonderling Plantjewelks Wor- p tel zwart is en zoet van Smaak , fehietendeeen^ Stengetje van een Handbreed of een half Voet hoog , bezet met zeer lange, fmalle , fpitfe Haairige Bladen , aan de enden omgekromd. Het geeft een enkele Bloem, op den top, uit, die vry groot is , van Kleur paarfchachtig blaauw, met een gefchubdeu Kelk , zonder Doornen. Op de hoogde toppen van den Schneeberg, in Oodenryk, komt het niet dan zeldzaam voor. De fraaiheid doet Clusius zynen fmalbladigen laagen zagten Didel, die hier t'huis gebragt wordt door den Heer j a c q u i n , betrekken tot den Edeldiftel van Gesnerus; maar dezelve hadt, volgens Si ml er, de Steng een Elle hoog met weinige Bladen bezet naar die der Dotterbloemen gelykende; 't welk hier weinig drookt (*). (5) Didel met afioopende onverdeelde Lancet- vor- (*) Per Caulem rara , qua reftrmt Folia Herbx quam Mosfblumen appellamus , zegt SlMF.ER, Uit Kruid vind ik de Caitha paluftris te zyn, welke tonde Bladen heeft. (sj Cnicus Fol. decurrentibus Laneeolatis &c. gouam Menfp. 413. Card. Caule Alato Spinofo. R. Lutih, 133, Acarna major Caule Foliofo. C. B. Pin 379. Chainaileon gabnanticenfis. Clus. Hijt. ii. Wfp. 4*°. /J. Acarna hult. DEIL. X. STlUrtj' „ IV.' fdeelJ xx. OOFD4 'UK. dygamia ualis. v. Cnicus Acarna, paanfehs.  IV, Afdeel. xx, Hoofdstuk E/raalt Veelwyvef3» vi, Spi*oftsfi' mus. Ontzaglyke.^* 4P4 Samewteelige Krdide.h. vormige Bladen, de Kelken Vinswyze ge± doornd. Óntzaglyk gedoomd is wederom deeze, die zeer gemeen door Clusius, op 't Land by Salamanca, in Spanje , gevonden wordt, wordende aldaar Chamceleon gebeten. Hy heeft den Steng in 't wilde een Voet, fomtyds een Elle hoog, doch inde Tuinen gezaaid hooger, zegt die Autheur. In Languedok komt hy, op de Velden, meer dan eens Mans langte hoog voor. De Steng is hard en ftyf, hoekig gevleugeld en bezet met veele lange fmalle witachtige Bladen, die dubbelde Doorens hebben. Aan de toppen komen Kroontjes van vyf of zes ftekelige Koppen , met paarfche Bloemen. Het Zaad is, zo wel als de Wortels, zoet. (6J Diftel met omvattende , Schaarig gevinde, gedoomde Bladen, een enkelde Steng en ongejleelde Bloemen. Op de Alpen van Switzerland, Ooftenryk en Tartarie, zegt Limnjeus, groeit deeze, die minder óntzaglyk en onhandelbaar dan de voorgaande is ; hebbende de Steng fomtyds maar een liumilis caule foiioib. C. B. Pin. 379. picnomon Crets Solonenfis. Dalech, Hijl. i+j6. (6; Cnicus f«L amplexicauübns , finuato - pïnnatis Sec. Carlina polycephalos aba. C. B, Pin. 380. cirfium Alp. Ipinofisfimum &ci hall, Htlv, 6?S. T« zo. Gmel. Sit, u. p. H< T. ïj,  g y n c ê e 6 i a: een Handpalm of een Voet, en zeldzaam anderhalf Elle hoog; fomwylen geheel roodachtig of met roode Vlakken , fomwylen groen ; de Bladen zagt, byna als die der Paardebloemen' ingefneeden , Haairig ruig en met korte Door^ nen gewapend. Hier van wordt de Wortel, die uit veele dikke Vezelen beftaat, zo wel als die van den Zaagbladigen Doorn , hier voor befchreeven, in 't vroege Voorjaar door de Tar» taaren en Kalmukken uitgegraven, en gegeten. De Heer Gmelib zegt, dat die Wortels, gekookt zynde, hem beter fmaaktendan Fran. fche Raapen. Zy worden, deswegen , van hun Epfchök geheten. Somtyds komt de Plant geheel ongeftengd voor; gemeenlyk geftengd met paarfcbe, doch elders ook met witte Bloemen, wier Kelken ongedoornd , maar met Bladen fterk omwald zyn. Haller ontkent (*), met reden , dat dit de zelfde zy ais zyn zeer fterk gedoomd Cirfium der Alpen, 't welk 'er anders veel naar gelykt: want hetzelve heeft, bovendien , zeer ftckelige Kelken (f). (7) Diftel met Vindeelige Bladen en rappige Kelken, met gefpitlte Schubben. (8) (*) Htlv. inchoat, p 75. t., S. (f) De Ridder, wil, dat men 'cr den Kaantjes - Diftel van JACQUIN mede vergelyken zü:fei monocltmcs, zegt I17 .- dat is: maar die is eenftengig .• dat deeze ook is en daar benevens is die geheel weerloos of ongedoornd, Hoe ftrooktdit? (7) Cnicus Fol. puuiatifid.it &s, Csrétaas insrmjs s Fol. pinn II. Dist. X, STUR, IV* Afdeel* XX. Hoofd- tuk» Polygamie tqualis. vil Cnicus. Centauroiies. Ruuwkelkig.  IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk,viu. Cnicus vniflerus. Eenljloe» wige. ix. Ceruuas Knikkende. 49Ö - S'AMENTEEL IGE KrüIDSN; (8) Diftel met Vindeelige Bladen, de Kelken rappig ruig. (oj Diftel met Hartvormige Bladen, de BladJleelen gekruld gedoomd, de Steng omvattende : knikkende Bloemen en rappigé Kelken. Deeze, waar van de eerfte in de Pyreneefchc Bergen valt, de twee anderen in Tartarie, gelyken naar de Centaurea , door haar Loof en Geftalte. Zy hebben de Kelken ruuw en rappig $ wegens de Vliezige Schubben. De laatfte munt uit door haare Hartvormige Bladen, zo by den Grond als aan de Steng, die in de Tuinen eens Mans langte hoog worde, en groote doch knikkende Koppen heeft en geelachtige Bloemen vaneen aangenaamen Honigreuk, Hortende ook een dik Vogt, dat niet onfmaakelyk , maar een weinig bitter is ', uit. O n o p o r d u M. Ezelsdoorn. De Stoel is met Kuiltjes of Putjes als een 'Ho- pinn. ferratis inermibus &c. li. Cliff. 392. Centaur, majus ïol. Cinaia: Cornuti. Atoais. Hift. III, p. 131. S. 7. T. 2j. f. a. (8) Cnicus Fol. pinnatifidis, Calyce fcaiiofo villofö. Mant. 572. Centautea Cal. Membranaceis &c. Gmel. Sib. II. p, 86. T. 3 8. (9) Cnicus Fol. Cordatis &c H. Upf. 251. Card. Fol. e.\ rordato. laneeolatis &c. Gmel, Sib, ii. p, 47. T. 19,  'S v n g k n ë 8 1 &» 497 honigraat, en de Kelkfchubben zyn fpitspuntig in dit Geflagt, het welk nog de vier volgende Soorten van Diftelen bevat, die onder den zon-ï derlingen Griekfchen naam Onopordon begree-8' pen zyn, waar van ik den Geflagtnaam heb ontleend, als boven: dus (ï) Ezelsdoorn met rappige Kelken , 'die de Schubben uitgebreid hebben; de Bladen langwerpig Eyrond en uitgehoekt. «j < Deeze, dien men Witte Wsg-Üiftèl, in \ Eranfch Ëpine blanche noemt, komt door geheel Europa , en in onze Nederlanden, op woefte drooge plaatfen voor. Zeer overvloedig vindt men hem , te Landskroon in Sweeden, op de Wallen. Weinig twyfelt men, of deeze is het Jcanthium van D io sc o r i o e s , en het O«opardon vanAnqüillara, welkebenaaming^ die Ezelveest betekent, hy nog in fommige deelen van Vrankryk en Italië voert. Hy heeft een Steng van zes Voeten en hooger, die Takkig gearmd is en door de afloo- pen« (O Onöporiura Ca!. Squatrofis , Squamis patentibus &c. Syfi. Nat. xii. Gen. 9-7- p 331. Veg. xiu. p. 607. gort, Belg. 231. kram. Afftr. 239. Fl. Suec. 6$i, 724. gouau Jüónfp. 424. r- LugM' l3+- Spina alba f. tomentofa latifolia fylveftris. c. b. Pm. 382. i.oes. Prusf. 261. t. 82. Gaid. tomentolus Acanthi folio vulgatis. Tournf. I»ft, 441, Acanthium. dod. Pempt. 721. lob. Ie, ii. i, li |I. Deel. X, Stuk.. edeel; xx. [oofd» "uk. Felygamitt etjualis, i. Onopir* 'im Acan, hium.  IV. Afdeel xx. Hoofdstuk. Exaali Veslwyvt Tj. 11. Onopt: ium Uil ricum. Middella ndlche, 4.9S Samenteelige Kruiden. pende Bladen als gevleugeld. Zy gelyken naar die van 't Beerenkiaauw en zyn, zo wel als de Steng, met een witte Wolligheid , nu ylder dan digter,oveitoogen. De uitgefneede punten, . aan den rand, zyn driehoekig en hebben op ieder hoek een fterken Doorn, fomtyds twee. Op 't end der Takken komen groote Bloemen, waar van de Kelkfchubben ook fpits gedoomd zyn, met een groot getal Violette Blommetjes. Door verfcheidene is de kragt des Saps van dit Kruid tegen de Kanker , zo in de Lippen als in de Borden, beproefd. Men heeft fomtyds eenige vrugt van deszelfs oplegging gemeend te befpeuren. Inwendig is 'er ook gebruik vaa gemaakt , tegen de Etterborst. Goelicke deedt een Scheidkundig onderzoek op de Wortels, welke eetbaar zyn, zo wel als de Spruiten en Stoel, gelyk die der Artisjokken» Ca) Ezelsdoorn met rappige" Kelken, die de onderjle Schubben Haakig hebben , de Bladen Lancetvormïg Finswyze verdeeld. Het Loof van deeze, die aan de Kusten van de Middellandfche Zee groeit, is Afchgraauw , niet groen : de Steng , die in de voorgaande regthoekige Vleugels heeft , in den Kelk uit- loo- (i) Onepvium Cal.' Squarrofïs Sec, COUAN Monfp. 42+. Spina tjmentofa a!t. Spinofior. C. b. Pin. 332. Acanth. lllyricum. Lob. Ic. ii. 1, babr. Ic, 501.  'S' T N G E N Ë S I Hè 490 ïoopende, heeftze 'hier gegolfd en beneden den Kelk eindigende. Ook zyn de onderfte Kelkfchubben Haakig omgeboogen , Lancetvormig. (3) Ezelsdoorn met Schubbige Kelken. In Portugal en Languedok, doch uitheemfch, 'komt deeze voor , welke uit Arabie haare afkomst zoude hebben. De Koppen zyn niet flekelig, maar de Bladen en Steng, welke meer dan eens Mans langte hoog wordt. Fousikaohl nogthans heeft zulk een Diftel in Arabie niet aangetroffen. (4) Ezelsdoorn zonder Steng. De Groeiplaats was onbekend van deeze, die { Bladen als der Tweede heeft, Wollig witachtig en in 't geheel geen Steng. Uit den Wortel geeft zy een ongefteeiden Kelk of Bloemknop, daar anderen zydelings zig byvoegen. Dit en de drie voorgaande Gefiagten de mrefte Soorten van Doornen en Diftelen, welke wild voorkomen , bevattende, zo kwam ik ■dien aangaande hier tot deeze algemeene Bedenkingen. De {3) Onopordttm Calycihus Imbricatis. ïï. Upf. 249. Card. torn. Acanthi folio air. Lufitanicus. Tournf. Inft.441. bark. Ic. jol. Arabicuï. PLOK. Alm. 85. T. 154. f. 5. Aconthiura altisfiraum Lufitanicum. Mor. Hift. iii. p. is?. (4) Onoporium acau'e. Syft. Nat. Veg. xiii. Onop, rtcaulon ferme, Flore albicante. juss. vaill. Mem. 153. Hali,, Ccett. 357. Ii s II. Deel. X. Srur, IV. Afdeel* XX. HOOFDiTUK. nr. Ontpor* turn Ara'ricum.Irabilche. IV.- Acsmlon^ Ongetengde.  500 S amenteelige Kruï DSlf.' iv; Afdeel. xx. Hoofdstuf. Egaals Veelvoyve ry. De Doornen en Diftelen fchynen als het uit* werpzel en de droefem der Aarde te zyn. Men zietze immers voortkomen op allerley woefte plaatfen en op dé Akkeren het Kruid verftik,ken. Ook worden zy aangemerkt als gevolgen van den Vloek uit den Val gefprooten (*> De Planten , daar gemeld , nochtans zyn geheel andere Ktuiden dan onze Doornen en Diftelen, die ook niet groeijen in 't Beloofde Land, Rabbi Salomon merkt aan , dat 'er twintig naamen van Doornen in 't Hebreeuwfch zyn. Daar komen in de Oofterfche Landen , zo wel als in Afrika en de Indien , veelerley Heefterige, Houtige , Slingerende, Kruipende en Boom-achtige Doorngevvasfen voor, die een onbegrypelyke belemmering in 't pasfeeren der Wildernisfen maaken; gelyk dit in Europa ook met de Haagedoorn , Sleedoorn en dergelyken , doch in minder graad , plaats heèft : maar men kan dezelven , om dat zy zo veel nuttigheid verfchaffen , niet aanmerken als een Vloek des Aardryks. De Witte Doorn, immers, levert uitmuntende Haagen tot afweering van het Vee, en de Zwarte niet alleen Slee - Pruimen, maar (*) Het Aardryk zy oin Uwent wille vervloekt.- ook zal het U Doemen en Diftelen voortbrengen. Gen. IK. vs. 17 , 18. De Aarde, die Doornen en Diftelen draagt, is vetwerpclyk ende naby de vervloekinge. llebr, VI. vs. 8. In 't Hebreeuws heeft men daar Koots ve Dardar ; in 't Gtieklch jtkanthas k*i Trilolous; ', welk volgens Buxtobï het zelfde betekent.  S YNGENESIA SOI maar ook elders de Arabifche Gom uit (*). Deeze Slee-Doorn groeit in Afrika, tusfchen Bar-' foarie en Senegal , maakende aldaar groote Bos-1 fcben, en is waarfchynlyk in Ethiopië gemeen.* Men vindt in Klein Afie, Paleftina, Egypte en Arabie, de Echte Acacia, die niet minder gedoomd is, wegens haar verdikte Sap in de Geneeskunde bekend (f)> en de Alhagi der Mooren, op welker Loof de Pérfen een Soort van Manna verzamelen, die in Greintjes voorkomt als Koriander - Zaad (|). De eerfte is byna de eenigfte Boom in Steenachtig Arabie, daar Planken van gezaagd kunnen worden, waarfchynlyk het Sittim-Hout der Hebreen. De andere, Aghul genaamd by de Arabieren, ftrekt voor de Kemels tot Verfnapering. Waarfchynlyk zullen deeze of dergelyke Doorn - Gewasfen, op andere plaatfen der Heilige Schrift , daar zy als Haagen, Boompjes, of Bosfchen voorkomen (geï-yk de brandende Braambofch van Mos es,) door Doornen bedoeld worden. Immers men vindt daar van fomtyds ook als Brandftof gefproken en de fteekende eigenfchap heeftze veel doen gebruiken tot Gelykenisfen. Maar men heefc 'er ook (*) Zie deeze Nat. Hifi. Ui D. Ijf. Stuk , bladz. 57 S. (•f) Mimofa Spinis gemimtis diftinctis &c. Zie II. 0, III. STUK , bladz. 614. &c. (4.) Hedyfarum Fol. fimpl. Laneeolatis Sic. Zie II. D. V< Stuk, bladz. 124. Sec. ü 3 II. deei- x. stuk. IV. VfdeelJ xx. ioOFD- ruK. °olygamia aqualis.  5oa Samenteelige Krüibbn, IV. Afdeel. xx. Hoofd stuk, Egaale J'tilwyve- ook ander flag Doornen , gelyk die daar SAlom o van fpreekt, als hy zyne Beminde vergelykt by een Lelie onder de Doornen, en op den Berg Libanon groeijen Kruiden van deezcn aart, die andere Figuurlyke Spreekmanieren ophelderen (f). Maar in allen gevalle fchynen de Doornen en Diftelen meer tot nuttigheid , dan tot een Vloek te zyn gefchapen. Men kent 'er een Akker des Luijaards aan en dus beftond de Straf alleen daar in , dat de Menfch , willende de Vrugten desAardryks, Brood en Moeskruiden,, eeten, daar toe den Landbouw oefenen moest, den Akker van Onkruid zuiveren, en dus werken tot zweetens toe. In liet Zweet Uwes aanfchyns zult gy Brood eeten, waren de Woorden van God ; en dit heeft plaats in alle Landen waar men Koorn zaait: doch in veele deelen des Aardbodems leeft men van Dadels, Nooten , Karftengen en andere Boomvrugten, in fommigen haalt men uit de BoomlTammen Meel, men eet de toppen van den Palmiet, tappende Wyn uit de Stammen , of plukt zelfs van de Boomen Brood (f). ti* -TsVliaVxyK.' ? Zal {*) By voorbeeld een Scolymus , ChaméLkon , Carthamus en de Syrifche Melkdcorn , by de Arabieren Bedeguard genaamd. De zodanigen kon bet Gedierte des Velds vertrce3en. Zie z Koningen X'V. vs. 9. (t) Ik, heb hier den in Oostindie en in de Zuidzee onlangs ontdekten Broodboom (Art'ocarpus), Rad'.macbia door len Heer Thunberg genaamd , waar van ik de Vrugt in een  Syncenesia: 503 Zal dan de gezegde Vloek alleen 't Geilagt van Japheth raaken , terwyl de Nazaaten van den vervloekten Cham deSpys als m den Mond .roeit? Men heeft zig daarover niet te beklaag In , als men de nuttigheden van dit Onkruid oaeiaat, die ik in 't byzonder meest opgenoemd heb. In 't algemeen is het Loof der Doornen en Diftelen bitterachtig ; doch welk een heil zaam Bitter levert niet de Gezegende Dille, uit? Ik zwyg van de afzettende hoedanigheid . die aan den Everwortelen anderen toegefchree ven wordt. Van fommigen zyn dc Bladen eet baar als Moes: de Wortels verftrekken aan d Tartaaren tot Lekkerny en de Stoel derBloen knoppen is in 't algemeen eetbaar, gelyk die de Artisjokken , zo Haller meldt. De droog Bloemen geeven een zeer goed Stremzel voc Melk, en hebben frifch in eenigen een Mo; keliaat l in anderen een Honigreuk. De Zaade van den Vrouwen-Diftel ftrekken totMedicy en het Pluis dcrzelven wordt gebruikt tot Do om Bedden te vullen. Dat men van de Stede Papier kan maaken, is uit de Proeven van d Paftoor Schaeffer blykbaar. Van de D tels wordt dc beste Afch tot Glas gebran, zegt Ray. De Groeiplaats onzer Doornen en Diftele fchj een Flefch bezit; de Palmiet, die Koolboom genoemd wc en den Sagoeboom op H Oog. Zie het V. DEEL deezer 1 wrhh HiftorU, alwaar ik die befchieef. li 4 II. DEEL. X. STUK. IV. Afdeel; t'XX. Hoofd» - iTUK. Pclygamla xqualis. g r e r n n is :B :n s- U 1» nt rdt tok  i IV. Afdeel xx. Hoofdstuk. Egaale Veelviyve. ry, i i. Cynara Scolymus. Gewoon. j i ' i ! ] 504 Sam'enteelige Krl»il>en> fchynt aan de gemaatigde Lugtffreek van Europa , Me en Noord - Amerika , bepaald te zyn. Geheel Afrika , Oost- en Westindie , is "ervan ontbloot. Men vindtze veel minder op deBergen, dan in Valeijen en vlakke Landsdouwen. Een vette Grond doetze veel hooier opfchieten ,. doch tot geluk des Menfchdorris bereiken de ontzaglyke kwetzende Doornen zelden meer dan eens Mans langte. Van de zagteDoorns en Diftelen komen 'er tot drie en vier Ellen , ja tot twaalf Voeten hoog voor, gelyk wy gezien hebben. Ik gaa nu ©ver to« een Geflagt derzelven , waar van het gebruik onder ons meer bekend is, genaamd Cynara. Artisjok. Dit wordt van dat der Doornen ondericheiien door een rappige uitgebreide Kelk, mee Vleezige Schubben , aan 't end uitgerand en :en puntje hebbende. De Soorten zyn vier als; vólgt. Ci) Artisjok met eenigszins gedoomde, gevin* de en onverdeelde Bladen, de Kelkfchubben Eyrond. In (i) Cynara Fof. fubfpinoiTs pinnatis indlvifisque &c. Syfl. lat. xii. Gen. 928. p. jji, Veg. xiii. p. 607. GouArf Uonfp. 41$. H. CUff. R. Lugdb. &c, Cinara iylveftris laüalia. C. b. Pin. 384. Cm. Hoit. aculeata. C. b. Pin. 33. Scolymus Dioscor. Clus. Hifi. ii. ?. 153. ^ Cyn. Jott. Fol. non aculeatis. C. e. Pin, uts. Lob. Ic. u. 4.  S y n e e n e s I a. S@$ In de Zuidelyke deelen van Europa groeit op de Velden dit Gewas, dat men hier in Tuinen teelt, onder den naam van Artisjokken. Vee-1 len fchryven Artichokken, naar 't Franfch Ar* tichaud; doch, dewyl het anders uitgefproken, wordt, verkies ik dus te fchryven. Aangezien Galenos 't woord Kunara gebruikt heeft, zo blykt, dat het van Griekfchen oirfprong zy en beter Cynara gefchreeven worde dan Cina. ra, gelyk de genen doen, die het van de Mesting met Asch afleiden. Buiten twyfel zyn de Tuin - Artisjokken geteeld uit Zaad van de Wilde, Scolymus by de Grieken genaamd , die de Steng maar een of twee Voeten hoog heeft. In de Tuinen komen, uit hetzelfde Zaad , gedoomde en ongedoorn» de Planten voor, waar van de eerden, Kardom genaamd , alleen de Stengen of Bladftruiken eetbaar hebben ; waar toe zy in Vrankryk geteeld worden. Voorts is 'er een ongemeen verfchil, naar den Grond, Mesting en Behande ling, zo in de hoogte van de Steng, de meel of mindere infnyding der Bladen , derzelvet breedte ; als in de figuur en grootte der Kop pen, de plaatzing cn ftekeligheid der Schubben en de Vleezigheid , z° van dezelven als vat den Stoel. Men heeftze doorgaans grooter dan een Vuist, als een Pynappelof Kinderen-Hoofd , met uitfteekende , fpitfe en zelfs omgekromdt Schubben ; maar in Engeland vallen 'er, hoe danig eene Lob el afbeeldt, die ronden byn; , li 5 && II. DEEL, X. STUK, Afdeel xx. ïoofdtuk. Polyzamia. t ^ 1  yo5 Samesteslige Kruiden: IV. 'Afdeel. xx. Hoofdstuk. Egaale Veelwyve- VU Cyr.ara Carduncalus. Kandiafehe. effen gebold zyn , van boven plat, een omtrek hebbende van agttien of twintig Duimen zo hy fchryft, en dus ieder op zig zelf een middelmaatigen Ketel vullende, wanneer menze kookt. Dan , naamelyk , zullen de Schubben , naar gedagte,los gaan, die in deeze,onder den naam van Engelfche Artisjokken by de Tuinlieden bekend, digt geflooten zitten. De Zeeuwfche zyn alleen van de Engelfche onderfcheiden , dat zy niet groot van bol vallen ; muntende anders ook in Vleezigheid uit. Van de Artisjokken wordt de Stoel, dat is de Bodem , waar op de Bloemen ruften, wanneer zy gekookt zyn gegeten en de Schubben uitgezoogen. Sommigen viüden hier Smaak in; doch 't is zeker , dat de Saus de meefte aangenaamheid aan deeze Spyze geeft en dat het een zwaar Voedzel zy. De Italiaanen , niettemin , eeten zeraauw, met Zout, Olie en Peper. Het heeft de naam, dat 'er de Minnelust door opgewekt worde , en hierom doet het Vrouwvolk gaarn de Stoelen in Ragouts cn Pafteijen. (2) Artisjok met gedoomde Bladen, die allen Vindeelig zyn; de Kelkfchubben Eyrond. Deeze , van Kandia zo 't fchynt af komftig, zou (a) Cynara Fol. Spinofis , omnibus Pinnatifidis Sec. gouan Monfp. 415. Cinata Spinofa cujus Pcdiculi efitantur. c. b. Pin. 383. Scolymus aculeatus. tab. Hijl. 1075. nühi ii. 3. 3s7,  Syngenesia. , 507 zou een bafterd - Soort zyn kunnen van deA voorgaande en volgens de benaaming zou zy rnet de gezegde Kardons ftrooken. DeAfbeel-h ding by Taberne mont vertoont een aan-p< merkelyk verfchillend Gewas. De Bloem is hoog blaauw, met graauwe Meeldraadjes. Het ïs een overblyvend Kruid, zo wel als 't gewoone , dat ook de Winterkoude gemeenlyk zonder dekzel hier te Lande niet verduurt. (3> Artisjok met gedoomde Vindeelige Bladen, die van onderen Wollig zyn, de KelkJchubben Elsvormig. De figuur der Koppen betrekt hier deezert Tangerfchen blaauwblöemigen Diftel, die de Bladen fyn verdeeld, van onderen Wollig grys en icherp gedoomd heeft. De.Steng is naauwlyks zo lang als de Bladen in deeze Soort, die dus veel kleiner is en niettemin de Zaaden vee\ grooter heeft dan de anderen. (4) Artisjok zonder Steng, met gevinde ongedoornde Bladen, die van boven glad zyn. In Barbarie groeit ook deeze, een zonderlinge Soort, (j) Cynara Fol. Spinofis Pinnatifidis &c. Cin. fylv. Boetka clus. Cur. 35. Card. Ting. Flore magno coeruleo &e. pluk. Alm. 85. T. 81. f- f Confer. Card. Andclufiacus, Pluk, Alm. ss. T. 19- (4) Cynara acaulos Fol. inermibus &c. Cyn. aeau'.oS Tunetana, Tafga diÊta 8cc. TiLL, Fis, 41. T. II. Deel. x. Stuk, i% 'DEEL. XX. 30FD» UK» lygamia aqualis, III. Cynara bumilis. Laage. IV. Acauhs, Onge:engde.  IV, Afdeei xx. Hoofd. stuk» (O Ever- 508 Samenteelige Kruiden; Soort, door Tillius afgebeeld, hebbende • een groote welriekende Bloem. De befchryving , welke hy daar van geeft, is opmerkelyk. „ In het Ryk van Tunis, zegt hy, degeheéle „ Streek van Utica tot aan bet Meir naar 't „ Zuiden , wordt deeze ongeftengde Plant, „ Tafga genaamd, gevonden. Zy heeft een „ dikken Houtigen Wortel, byna zonder Vej, zelen , met Afchgraauwe , niet gedoomde „ Bladen, die gefnipperd zyn, van onderen grys, van boven groen ; de Bloemen aange„ naam van Reuk. Zy groeit doorgaans op een „ droogen Grond, dikwils op Heuvelen, en de „ Gewelven van die Kelders in de Ruinen van „ Karthago, welke, eertyds tot Waterleidingen geftrekt hebbende, thans tot Wooningen voor „ de arme Mooren dienen , zyn 'er mede als „ bekleed. Van dat ruuwe Volk worden de „ Bladen, tegen een Ziekte der Paarden die van „ de Hitte ontftaat, met Gerst gemengd, in. ,, gegeven. Of het eene der Levantfche Mus„ kus - Artisjokken zy van Tournefort „ durf ik niet verzekeren." C a r h 1 n a. Everwortel. Een gedraalde Kelk, met de rand-Schubben lang en gekleurd , bepaalt de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, waar in de zeven volgende Soorten zyn begreepen.  S V N O E M E S I A; 509 ("i) Evcrwortel «zet (Ze Steng eenbloemig, £omr dara de Bloem. A Öp openleggende dfooge Bergen, zo In Duitfch-51 land als in Italië, groeit deeze Plant die Bladen heeft als der Artisjokken, doch ruuwer, enuitai. het midden- derzelven een Kop fchiet, met deft Kelkfchubben uitgebreid en gekleurd , die daar van als een Straalbloem maaken , in 't midden paarfche Blommetjes bevattende en daar op volgen Zaaden met Pluis, die door een Geutswys Blaadje afgezonderd zyn. De Grieken hebben dit Gewas Witte Chamce' leon genoemd, in onderfcheiding van de Zwarte, hier voor befchreeven, welke men gemeen» lyk Everwortel tytelt, als gemeld is. De Wortel van het tegenwoordige komt , onder den naam van Radix Carlince of Cardopathice, in de Theriaak en andere Winkelbereidingen. Op zig zelf wordt 'er een Afzettende, Hartfterkende , Tegengiftige hoedanigheid aan toegefchreeven. Zy heeft een Aromatieken Reuk en Smaak, en bevat veel Olie. De Stoel wordt, iö fommige Landen, even ,als die der Artisjokken gegeten. Ca) (1) Carlina Caule unifloro Flore breviore. Syjt. Nat. XII. Gen. 929. p. feg. XIII. p. 607. Mat, Mei, 378. H. Cliff. Ups, R, Lugdb. i3j. Gouan Monsp. 424. Carlina acaulos magno Floie albo. C. B. Pin. 38°. Chamsleon albus. Clus. Hi/l. II. p- iss- CAM. £/>;'«. 42s. Carlina alter?,, Dgu, Ptmpt, 727. Chamsleon albus. X.OB» It, U, U. Dl-SL, X. «TUK» IV. weel. xx. OOFD* ÜK* li. Carlina tulls, Onge:ngd.  IV. Afdee: xx. Hoofd stuk. li. Carlin - ianata, m. Corymtafa.Getuild. t 310 Samekteelige KaoiDEKT. (2) Everwortel met de Steng gegaffeld ; aan 't end Bloedkleurige Kelken hebbende; den middeljlen ongefteeld. t In Languedok en Provence treft men deeze aan, die fchoon paarfche Bloemen heeft, loo'pende de waare Kelkfchubben allen in een enkelde üooren uit : terwyl in de overigen de Doorens famengeffeld zyn , zegt Linnjeus. De zyd - Schubben der Kelken, zegt hy elders, zyn ongedoornd , de binnenften paarfch, waar tusfchen de waare Schubben zullen geplaatst 2yn. Ploe 't zy; de Bloem, getuigt zyn Ed., is driemaal grooter dan van de Gemeene Carlina; na 't bloeijen werpt de Plant haare Wolligheid af en is vol van een Blcedkleurig Sap. Zy komt met eén , met twee of met drie Bloemen vcor, en in dit laatfte Geval is de middel-Bloem ongefteeld en zeer groot. .De Bladen zyn met groote fterke fcherpe Stekels gewapend. (3) Everwortel met de Steng veelhloemig, fomtyds verdeeld ; de Bloemen ongefteeld, de Kelken geel geftraald. M fa) Carlina Caule bifido Sec. Carlina Caule trifioro dicliotomo. Gouan Monfp. 426. Carl. Sq. Cal. tertnin. purpureo-rubentibus&c. Ger. Prov. 1s3, Carl. Flore purpureo rubente patu'o. T. Gar. Aix. 86. T. 21. Acarna A« traftylidis folio, aroplo Flore. rarr. Ic. 483. (3) Carlina Caule raultifloro fubdivifo. R. Lugih 13$. learna Apula umbellata. Col. Ecphr. i. p. 28. T. 27. fi, .ailina fylv, Eloie Aureo perennis, Toubnb. Injl. so«.  Syngenêsia. sïr f4) Everwortel met de Steng veelbloemig, getuild ; de Kelken der end-Bloemen wit1 gefiraald. fy) Everwortel met zeer weinige ongejleelde zydelingfe Bloemen, , Deeze drie Soorten onderfcheiden zig genoegzaam. De eerfte komt in Italië aan de Zeekant voor, de laatfte in de Wildernisfen van Spanje. Deeze beiden hebben de Bloemkrans geel, de middelfte wit en deeze groeit door geheel Europa , als ook in Siberië, op Bergachtige drooge Gronden. In onze Nederlanlanden valt zy in de Duinen by Heemftede , als ook in Overysfel', Vrieslanden elders, op Zandige Gronden , in Switzerland op dorre Heuvelen. De Steng van deeze Gemeene, welke men, volgens den Heer de Gorter, in 't Hollandfch Driediftel ofWilde Veld - Saffraan noemt, is regtopftaande, paarfch , rond, eenigermaate Wollig , zeer Takkig en veeïbloemig. Alle de Bla- (4) Carüna Caule multifl. Corymbofol Sec. Gort. Belg, -31. Fl. Snee. kram. Auflr. r. Lugdb. &c. GMEL. Sib. II. p, aa. Carlina fylveftris vulgaris. Glos. Hifi. th p. 15 J. Cnicus fylv. Spinofior. C, li. Pin. 378. Carl. Leucacantha. Dod. Pempt. 717. " (5) Carlina Flor. fesfiiibus latetalibus pjucistWs. GoUAM Menfp. 4z6. Carl. Squamis Calycinis terminalibus &c. Ger. Prov, 184. Carlina fylv. minor Hisp. Clus. Hifi, II. p. 157. Acarna Fl. luteo patulo, C. B. Pin, 379, ii. Deel, x, Stok, IV. IFDEEk, XX. ÏOOFD- ruK. IV. Carl'.nS •ulgaris. Gemeen. V. Racemofai Getrost.  ïv. Afdeel xx. Hoofd stuk, Egaale Vtelviyvt ry- vt. Carlina Fyrenaica Pyreneefch. $14 SAMENïEELIGE KRUlEËif, Bladen Zyn gewapend met fcherpe Doorens t 'aan de hoeken van hunne inihydingen of tanden , en zeer Wollig. De Bloemen zyo-paarfchachtig van binnen, meteen bleekgeelachtigen of witten rand. Men heeft in Duitfcbland aan ééne Plant van dit Gewas, uit den Grond gegraven , drie-en-twintig Stengen en aan dezelven op één naa tagtig Bloemen geteld. De middelde Steng, welke de grootfte was, hadt 'er tien. Men hieldt daar, het byzig draagen van zulk eene Steng met drie Bloemen, voor een Middel tegen de Sood in de Maag of Pyn voor 't Hart (*). fó) Everwortel met een veelbloemige Steng , de Bladen afioopende en gefchaard. Op de Pyreneefche Bergen aan de Spaanfche zyde komt deeze voor, die de Geftalte heeft van den Ezelsdoorn , zynde een geheel Wollig en óntzaglyk Doornig Gewas, met alle de Doorens geel. De Kelken , niet zeer groot i hebben losfe gedoomde Schubben , die regtopftaan en rappig zyn, fmal Lancetvormige De binnenfte Schubben, die de Krans maaken, zyn wit, de Blommetjes paarfch. Met veel Bloemen is Kroonswyze de Steng verfierd. (7) (*) Eph. Nat. Car. Nov. Tom. II. Oh. 45. Misfchien zal de voorgemelde naam Cariopathia, aan dit Kruid gege,ven, daar van afkomflig zyn. (6) Carlina Caule rnultifloro, Fol. decurrentibus runcbi3tis, Cat4. tomentpfusPyr. Spinolisfunus, Flore albo. Bürs. xxi; 43,  'S ï N G E il E S I 4J 513 X?) Everwortel met een getakte Steng , de Kelken op de kant gedoomd. * Dus bepaalt de Ridder een Kaapfch Gewas js, dat ook de Bladen gedoomd heeft, en 't welke hy achtte misfchien een Soort te kunnen zyh van het volgende Geflagt of van dat der Gor= '< teria, 't welk verfcheide Doornige Kaapfe Planten influit j doch men moest het, zegt hy , nader zien. Elders was van hem gezegd , dat het een Soort van Gorteria zy (*_). A t r a c t ï t 1 s. Straalkop, Déezen naarri, van oud's voor een Diftel met ftekelige Koppen, die men Veld - Saffraan noemtj in 't volgende Geflagt te befchryven , gebruikt , past de Ridder niet oneigen toe op dit Geflagt, 't welk wegens de Stekeligheid, in navolging van 't Crocodiliüm van Plinius ^ door Vaillant Crocodilodes, als Krokodilachtig , was getyteld. Het heeft de Bloemen gekranst met vyftandige Blommetjes, en bo~ vendien ïs de Kelk met ftekelige Bladen by uit* neemendheid gedraald ; des ik het Straalkop ty« tel. Het bevat de volgende Soorten. (1) (7) Carlina Caule ramofo , Cal. Spinis ciliatis. Am. Aeai. vi. Aft. 45. Carlina polycephalos , Polyacanth^e vi^ari fi* mï.is, iEthiopica. Pluk. Alm. 86. T, 273. f, 4, nraja, (+) Mant. alt, p. 462. Kk II. DtiL, X, Stok,1 xx. ' [oofd^ rux. vii. Carlika 4traSyr ides. KaauTchl  ir; Afdeel. XX. Hoofdstuk. t. Atraliyli. Cammifer, Gomdra» gsndc. 514 Samenteelïge Kroideit: (O Straalkop met een ongemengde Bloem. De eerfte , Gomdraagende genaamd , om dat 'er aan de Koppen een foort van Gomharstftolt, die voor Maftik gebruikt kan worden, groeit op ^Kandia en in Italië. Columna wil, dat het 'de Witte Chamteleon van Dioscorides zou zyn, doch die bragtdeGom, zo hy meldt 3 uit den Wortel voort, en is de Carlina, voorgemeld. Alpinus hadt wel deze Plant uit Kandia voor den Witten Chamadeon ontvangen, maar hy toont aan, dat het de Pynappel - Doorn zy van Theophr astus. Dezelve brengt, zegt hy, uit éénen Wortel veele lange Bladen voort, naar die van Lifch gelykende, maar witter, ftyver, breeder en zagt : in wier midden een Kop gedooken zit, uitwendig befchut door lange, kruis, wys' geplaatfte Stekels , die een witte Wolligheid influiten , met korreltjes van de gezegde Gom. De Wortel is een Duim dik, loopt dun uit, van buiten bruin , van binnen wit, zeer heet van Smaak en aangenaamer, doch flaauwer van Reuk dan de Everwortel der Zuide» lyke Landen. (2) (s) Atratlylis flore acauli. Syft. Nat. xil. Gen. 930. Fig. xiii. p. «08. Carlina acauios Gummifera. C. b. Pits, 3ïo. Carduus Pinea Theophrafti. alp. Exot. 116. t. iz+ i**. Chamsleo albus Dioscjtidis. Column. EepSr, i. p» l.T.iz. '  (a) Straalkop met Tandswys' uitgehoekte Bladen en een geftraalde Bloem, die een uit-' gebreid Omwindzel heeft, de Steng Kruidig. 1 Op hooge Heuvelen by Madrit nam L o e flisc deeze waar, die Stengetjes maakte van; een Vinger of een half Voet op 't hoogfte,zeer iterk gewold en geheel met Blaadjes bekleed, die getand waren en gedoomd , groen, overhoeks geplaatst. De Bloemkop , omringd met dergelyke uitgebreide Bladen , beffond uit Borftelig gedoomde Schubben , een Kelk maaken* de, met negen of tien Tongblommetjes , die tweeflagtig waren , geftraald; in 't midden gevuld met Pypblommetjes , door Kafjes onderfcheiden, fchoon blaauw van kleur. Het Zaad hadt een lang gevederd Pluis. (3) Straalkop met de Omwindzels getralied, Buikig, Liniaal, getand; de Kelken Eyrond; geen Tongblommetjes, 1 Van ( dat het tot geen der opgemelde Soorten behooren kan, en 't fchynt my nader aan dit Ge-1 flagt te komen, des ik het hier voordraag:' te meer om dat het in de meefte opzigten ftrookt, met de befchryving, welke de Heer Bergius van de laatfte Soort heeft gegeven, uitgenomen de vind ik , bladz. 6t , ten opzigt van den Heer Doktor Thunbebg , deeze zonderlinge Aantekening. „ Een be- kwaam Leerling van HNN/eus , die eerst D, BurmAN j „ Planten-Verzameling te Leiden in orde bt3gt, vervolgens „ drie Jaaren lang aan de Kaap botanizeerde , en , na veele aldaar gemaakte nieuwe Ontdekkingen , op(-kosten der „ Oostindifche Kompaguie , naar Batavia gfelcniltf werdt; „ om van daar , in 't jaat 1775 , naar Japan te gaan.' Wat het in ordet brengen van des Heeren Btjrmans ver zameling te Lcid-.n, alwaar dezelve nooit geweest is, en hel in orde brengen zelf, aangaat, moet de Heet g. forste! immer zo fiegt onderligt geweest zyn , als omtrent des> zelfs fchikking naar Batavia en Japan, of k"ien der Oostindi/ebi Kompagnie. Die Heet is alieenlyk, in kwaliteit, op denbo dem der Ed. Kompagnie derwaards vertrokken ; doch het ge ne zyne Reizen en Botanifche Waarneeraingen betteft, zulk: is door zyn Ed. onder begunftiging van eenige pnticulien voornaame Liefhebbers en bevorderaars der Kruidkunde al hier als ook van den Wel Ed. Geftrengen Heer J. c. M. Ra dermache.r, Exttaordinarir Raad van Nederlandfch Indie te Batavia, gefchied. De Heer Fobster , moet derhalve daar vai zeer /legt onderrigt zyn: want aan partydigbiid, welke hy in de loftuiting van zyn Landsman Kolbf. en de verachting der aan merkingen van den zo kundigen Abt de la caille, aangaand dentoeftandvandeKaap der Goede Hope, op de voorgaande ei volgende Bladzyden zo duideiyk blyken Uat, kan ik dit niei toefchryven. ■ . Kk 4 li, deel. x. Stuk» iv; .fdeïl; xx. lOOFD" ruK. 'olygamia •qualit. 1 l-1  IV. A?deel, xx. Hoofd. stvk. SgaaU fftlvjyve- i j 1 < I d v d ei ti k fl v è f( b] al 523 samewtbei.igb Ksbidek. de figuur der Bladen. Men kan daar vanuit het volgende, in vergeving met.het zyne/oor- VolGlTS 9 V°,genS Tak* meer Aaneen Voet,ang y gezonden ^ ^ O^rfr^^^^vandeCarhn^ De zyn rond , wit Wollig, eQ. keld: de Bladen gepaard of tegenover elkander geplaatst, ^«mvormfr Liniaai} nan defl rand 5™ rCgte Doorati^ en in een torntje nuhoopende : van onderen wit Wolig, van boven glad, bleek groenachtig, meer aneen Dy.m lang, aan 't agtcrcnd dunner, Ie Steng omvattende. Op den top van ieder ak komt een groote eenzaame gefteeldeif/w». )e gemeene Kelk beftaat uit vcele over elkan. er leggende Blaadjes, die Lancetvormïg zyn »n onderen Wollig wit, vaH boven glad, aan ï kanten Vinswvze bezet met geele Doorntjes i in een lang Doorntje uitloopende; de bui» aften grooter, geen Duim lang, debinnenften lemer De Bloem is goudkleurig geel, geraaid, famengefteld üit middel-Blommetjes die veeflagtig zyn Trechtervormig, hebbende 11 Cyhndnfch .Pypje , tcr helfte in vyf fpft. ' l^rf PUDtCD Verdeeld' ™en ziet ' b. De Omtrek beftaat uir Tongblommetjer, > a, die Lancetvormig geknot, met Streepjes 'erlangs, aan 't end viertandig zyn en aan den Y°ex  S Y n o £ n e s i hl 5sï voet een Pypje hebben. De gedagte Trechter-' blommetjes bevatten de gewoone Meelknopjes. tot een Cylindrifch Pypje om den Styl , die tweehoornig gedompeld is , famengegroeid ; doch de Tongblommetjes hebben in het Pypje, door my geopend, flegts eenigeonvolkomene Meeldraadjes. De gefteldheid van den Stoel en van het Zaad of Vrugtbeginzel, heb ik, om inync eenigfte Bloem, welke ik daar van heb, niet te fchenden , niet willen onderzoeken. Carthamus. Saffloer. Van dit Geflagt, 't welk een Eyronden Kelk heeft, met over eikander leggende Schubben, die aan de Punten ovaalachtig gebladerd zyn f *}; doch tot de Kopbloemigen behoort, zyn de negen volgende Soorten befchreeven. (13 Saffloer niet Eyronde onverdeelde Zaagswys'' gedoomde Bladen. Deeze, wier Groeiplaats de Ridder in Egypte (*) Zie de Afbeelding van een Schubbetje ; EEUKHiY TAB. II. F%1 4. (r) Carthamus Fol. ovatis integris &c. Syfl. Nat. Xlt. Gen. 931. Veg. XIV.. p. 609. H. Cliff. 394. Mat. Med. 377., R. Lugdb. 135. N. 1. Gouan Monsp. 427. Cnicus fativ. f. Carthamus Officinarum. C. B. Tin, 378. Rumph. Amb. V» p. 215. T. 79. Cnicus vulgaris. Clus Hijl. II. p. 152. Cnicus fat. Theophrafti, Carthamus Officinarum. LOB, Ic. II. ij, Kk 5 II, Deel. X. Stuk, iv; Afdeel, xx. fïOOFD» ITUK. Polygania tqualis» I. Carthamus tintlorius. Gewoone»  jia SamEnteeligE Kruiden; IV. Afdeel. XX, Hoofdstuk. Egaale feelvjyverj. J 1 i ; i i ] c ( i j 3 C r i te fielt, wordt aldaar overvloedig geteeld volgens H a s s e l q. u i s t. Men zaait 'er het Zaad , want het is een jaarlyks Gewas, waar van men driemaal 's Jaars de Bloemen inzamelt, om die aan de Italiaanen, Venedaanen , Franfchen en Engelfchen, te verkoopen, onder den naam van Saffranon, dat anderen Saffloer heeten. Hier mede wordt door de Egyptenaars een fterken Handel gedreevcn, dewyl de Bloemen tot eene Verwltof ftrekken , geevende een Kleur byna ils Saffraan; weshalve menze ook Bajlerd- Saf"raan noemt. Zy hebben bovendien eene purgerende kragt, inzonderheid de Zaaden, die ncn deswegen tegen de Aamborftigheid, Geluw ;n Waterzugt, dikwils heeft voorgefchreeven. Daar van is de Griekfche naam Carthamus afcomftig en Cnicus van de geele Kleur der Bloenen. In Egypte worden de jonge Bladen als salade gegeten. Te Smyrna gebruikt menze om le Melk te doen ftremmen en dus maaken de Lgyptenaars hunne Kaas. Een Ethiopifche Soort an Pappegaaijen eet het Zsad, met Smaak , at een Vergift is voor andere Dieren, zegt lie Autheur. Daarom noemen fommigen het )ok wel Pappegaaijen-Zaad (*_). Die van Aeppo in Syrië bereiden 'er de Spyzen mede, n plaats van Specery. Zie hier hoe de Inzameling (*) Les Ferroquets, !es Gros - Eecs, qu'on nomme Perce. livet et !es Bre'ands en font fort friandé. On ne leur donne is d'autre noutriture a Marfeilte. Titvv. Mats. Rajlijut. om. i. p. 622,  § v N g £ » E s I A. 523 ïing der Bloemen tot Verwftof door hem befchreeven worde. „ Uit de verfche Bloemen drukt men het „ Sap tusfchen twee Steenen , dat men op-* „ vangt ; dus geperst zynde worden zy in „ Bronwater, dat in Egypte zout is, meer dan s, eensgewasfen, dan weder uitgenomen in de „ Hand tot Klonten gedrukt, en deeze Klon„ ten worden , op de platte Daken der Hui„ zen,overStroomatteD uitgefpreid, dekkende », dezelven, tegen de fterke Zonnefchyn, over „ dag, maar 's nagts aan Lugt en Daauwbloot„ gefteld laatende. Dus verandert de Kleur „ van Citroengeel in Oranje, terwyl zy allengs „ droogen , wordende hier toe dikwils omge- keerd en verplaatst. Droog zynde, zyn zy „ tot verzending bekwaam." Volgens Rumphius wordt dit Gewas, in Oostindie, op verfcheide Eilanden, veel geteeld , om daar van een Roozeroode Verwe, Casfomba genaamd, te maaken, die tot hetkleu* ren V3n Lywaat en Zyde, als ook tot Blanketzel dient. Het heeft 'er een Steng van vier en vyf Voeten hoog, ja fomtyds zo dik en fterk, dat men dien tot Wandelftokken bezigt. Niet onbekwaam is het ook tot eene Bloemplant in de Tuinen, en de Bloemen worden dikwils, in plaats van Saffraan , in Duitfchland gebruikt , om de Pottagie, Melk , cn Boter of Kaas, te kleuren. Hier van is de Duitfche naam Saffloer, in 't Nederduitfch Floers , zegt hy, als Bloemen 11, DEEL. X, STUK, IV. Afdeel, x%. :ü00fd« tuk, Poltzaxiïa  524 vsAMENTEELIGE KRUIDE!*, IV. 'Afdeel, xx. Hoofd* STUK. Eiaal; Veelwy viry. men van Saffraan betekende; afkomftig s en meldt, dat het. in zyn tyd, omtrent Regensburg by geheele Akkers gezaaid werde. Doch daar is een groot onderfcheid in dit Gewas naar .de Groeiplaats. De fchoonfte Saffloor, die ia Duitfchland groeit, komt van Straatsburg, daar aan volgt de Thuringfche en de Boheemfche , in welke Landen het Iterk wordt gekweekt. Men teelt het ook in de Zuidelyke deelen van Europa en voor eenige Jaaren is de manier, om zulks het befte te doen. in Swceden onderzogt en befchreeven (*). Men gebruikt het in Spanje en elders om Veders rood te kleuren, niet alleen , maar ook om dat bekende Blanketzel te maaken , genaamd Rouge d'E/pagne , 't welk by de Dames veel in gebruik is (f)« Gemeenlyk valt dit Krnid twee of drie Voeten hoog, met een regtopftaande ronde Steng en drieribbige gladde Bladen, die van Lancetvormige figuur en op de kanten gedoomd zyn. Het is naar boven dikwils Takkig, en draagt Hoofdjes naar die van den Gezegenden Diftel gelykende, gevuld met lange Pypbiommetjcs var, C*) Stokholmfe v*erbm&. XVÜI, Band. i/5J. p. 208. (f) By Geofirov wordt geze?d , dat men die Roozeroode Kleur met Potafch uit deeze Blcemen haalt en by RumPHius, dat men 'erin Oostindie fterk Zuut toe gebruikt; dit fchynt tegenftrydig; w;nt men weet dat die Zouten een veifchil ende u'twerkmg hebben op de Klcut der Planten. fi) De lingre deezor Blommetjes en derzelver piaatzing , is' door den iieer Berkhev r-itvoerlg in Fig, s, van zyne I, riaat, uit de volgende Soort aangetoond.  SïNG-en es ia» 52*5 van Oranje of Saffraankleur» De Zaaden zyn zonder Pluis, van figuur als PyDappel-Pitten , doch vierkantig , wit van Bast en glanzig, bevattende een Kerntje, dat eerst zoetachtig, vervolgens fcherp en walgelyk is van Smaak. (2) Saffloer met een Haairige Steng die boven aan Wollig is; de onderjle Bladen Vindeelig, de bovenjlen omvattende en getand. In Vrankryk, Italië en op Kandia ftelt L1 nhjeos de Groeiplaats van dit Kruid, dat de beroemde Haller in de Zuidelykfte deelen van Switzerland, omftreeks Geneve, aan de Wegen waarnam , zeggende dat het in Walliferland gemeen is. Het voert den naam van Atrattylis by de Autheuren, en valt omtrent een Voet hoog. De Steng is hard, regt en rond, de Bladen aan den Wortel half gevind , zyn fcherp gedoomd; de Bloemtoppen met Kroontjes van dergelyke Bladen omgeven : de Bloemen geel. De Blommetjes aan den omtrek zyn onvrugtbaar , zo hy aantekent, en ipreekt dus. „ De geheele Plant ftort, op welke plaats zy ook gekwetst worde , een Bloedkleurig Sap „ uit (f) Carthamus Caule Pitofo , fupeme Lanato Sec. r.' Lugdb. 136. N. 3. Gouan Monsp. 417. H. Cliff. 394. DaLiB. Par. 25c Atraftylis lutea. C. B. Pin. 37», Atra&ylbv Bön. Ptmpt. 7J6. LOB. Is. II. P- J3. I], Pbim.,X. Stuk»; ïv; Iedeel, XX. Hoofdstuk. ir. Carthamus Ltnatus. Gewolde;  §2fS S'AMENTEE Li'GE KRUlbEjf. IV. Afdeel. xx. Hoofd* JTUK. III. Carthamus Opticus. Kandia. fcb.e. IV. Tingita* tous. Tangerfchc. v. Cteruteat. Blaauwbioemige. „ uit, dat Lyrrierig is en bitter, niet een Ë'arftigen Balfamieken Reuk,in kragten tusfcherj „ het St. Jans Kruid en den Gezegenden Distel komende. In de Winkelen is zy onbekend. „ Met de Bloemen vervalfcht men de Saf- „ fraan (*).*! (3) Saffloer met de Steng gladachtig, de Kelken eenigermaate gewold, negen Blommetjes of minder , de onderjle Bladen Lier» achtig. Aan de voorgaande is deeze Soort niet zeer ongelyk , maar minder Wollig , en heeft de Blommetjes veel minder in getal , wit met zwarte Streepjes in de Keel en zwarte randjes. Hier misdraagen ook, volgens Haller, die aan den omtrek zyn, De Zaaden der overigen zyn gepluisd. (4) Saffloer met de Wortelbladen gevind, de Stengbladen Vindeelig, de Steng eenbloemig. (5) Saffloer met Lancetvormige Doornig ge- tan* (*) Hall. Helv. mohoat. Tom. I. p. 83. (3) Carthamus Caule ktviusculo &c. Atractylis Flore !eucophio. Vaill. Mem. hall. Coett. 364. Cnicus Greticus Atraftyliais folio & facie , Flore leu.coph.zo f. candidisfimo. roüBNE. Cor. 33. f4) Carthamus Fol. Rad. pinnatis Sec. Carduus cceral, ereccus &c. MoRlS. III. S. 7. T. 34. f. 19. (O Canhfonus Fol, Lancesl. Spinofi» - denarie &c. //. / CSf*  § ï » G É K E S I A. 5Ö7 iawie Bladen ; Debe-, X. StuEj IV. Afdeeï,, XX. ÏOOFD!TUK. Polygamie eqaaeis.  53 moet thans ge* baard heeten , en dat van de Spilanthus twee* iandig, terwyl men het vervolgens gezegd vindt twee Baardjes te hebben , het eene kleiner dan het andere (f). *t Is waar, Li NBius zegt thans , dat de gezegde Puntjes der Zaaden in de Bidens agterwaards Haakig zyn (§) , doch heeft zulks wel in alle Soorten plaats ? Gok zegt de Ridder, dat de Blommetjes in de Spilanthus meest vier» (*) Naamelyfc, Sjjl. Nat. Vrg. XIII. p. 5 iy, Receptacalum nuium j p. 610, Recept. Paleacsum , en cp cle zelfde |>ag, Gtnus dijjert a Bidente defecïu Pelearam. Qttid hsc ? Dat men 't misfchien vergeten heeft uit te doenwant in Syfl. Nat. XII. ftondt Recept, nudum Ccnicum, (t) Ge». Plant. Ed. VI. (J.) Semina apice biaiiftata, Aritó altera minote. Syjl. "Hat. Veg. XIII. p. 6is. {§; Gen. Riant. Ed. VI. De Heer BEHKHE2 heeft zulks, cp zyne V. Plaat Fig. 45, uit e'éne Somt van Bidens afgg. beeld; in een andere niet ; zie Fig. 5. Prof. VAN RO'/em meldt het in twee Soorten. Fvodr. ij7,ijS. LI 2 li. DE3L. X. STUK» IV. Afdeel.' xx. Hoofd» stuk. Polygansïli xqnalis.  53» SAMENTEELIOE KrtjIDEH. IV. Afdeel xx. Hoofd. STUK. E^aale Veelwyve'3' i. Spilanthus urens. Brandend. vierdeelig zyn. Jacquin hadtze , in zyne Westindifche, vyfdeelig genoemd, even als dit in de Bidens plaats heeft. Ik zal evenwel dit Geflagt, tod het welke de Heer Li n nasus twee Soorten , van de Verbefina , (die weinig, dan door geftraalde Bloemen te hebben , van de Bidens verfchilt) , uit» gemonfterd, en anderen , betrokken heeft :de3 hetzelve thans zes Indifehe Soorten bevar; hier befchryven (*). Ik merk aan, dat de duidelykfte Kenmerken, in onderfcheiding van het volgende, my 1'chynen te beftaan in de Kegelvormige Stoel ; de platte Vliezig gerande Zaaden en de tweepuntig uitfteekende Kelkfchubben. (i) Vlakbloem met Lancetvormige effenrandige Bladen en eene leggende Steng. Op (*) Men moet niet denken , dat ik het voorgaande toi berisping zeg van den Grooten Linn.ïus, die in de fchifting' en plaatzing der zo menigvuldige Uithecmfche Gewasfen eert byna onnavolgbaar Pad betieeden heeft. Wenfchelyk wate het (Tegts , d^t zyn Ed.j door op kk'mighcden te zien, niet in tegenftrydigheden vetvallen ware! Of heeft hy ook het Voedpad agter zig met Doornftruiken willen verlperren , op das niemand het na hem zou kunnen bewandelen ? Dat zyne Methode de volmaakfte is , die men tot nog toe uitgedagc heeft in de vcrdeeling van het Ryk der Planten, ontken ik niet: maat, waar toe dienen die ■willekeurige tegenftrydighe' den van de Kenmerken aan 't hoofd der Klasfe en der Géflagteu , die iemand in verwarring brengen , door hem ge« maakt ? (O Spilanthus Fol. Laneeolatis integertimis, Caule pro-' fin»  SïngENEsi R, 533 Op Zandige Velden by Karthagena in de Westindiün , voornaamelyk aan den Zeekant, vondc de Heer Jacquin deeze, die Kruidige , Takkige leggende Stengetjes heeft , met Lancetvormige , fpitfe, gladde Bladen , gekaauwt zynde brandend heet van Smaak , als het Bertram - Kruid; deswegen van de Ingezetenen, tegen de Kiespyn en dergelyke Kwaaien, gebruikt wordende om Kwylingte verwekken. De Bloemfteeltjes verheffen zig ieder met eene witachtige Schyfbloem ongeftraald 3 en zwart geflipt, als gemeld is. De Zaaden zyn langwerpig, platachtig, aan de kanten ruig gevliesd , en van boven twee ongelyke Puntjes hebbende. (i) Vlakbloem met Lancetvormige Zaagtandige Bladen; de Steng opftaande. (3) Vlakbloem met Eyronde Zaagtandige Bladen , een opgeregte Steng en geftraalde Bloemen. Een fkato. JACQ; Amer. 214. t. 116, f. 1. Santolina Pyrethii fapore huimfufa. Plum. Sp. 10. Ci) Spilanthus Fol. Lanceolitis ferratis Sic. VerbeTna Pfeudo-Acmella. Sp. Plint, II. p. ri7o. N. 4. Bidens Zeylani. ca Fl. luteo , Melisft folio. Skb Thef. ï. p. 19. t. 10. Chry fenth. Maderasp. larifoliun Sec. Pluk. Alm. 99. t. 159 f. 4. Scabiola Indica Cap ti foliofis minor. Burm, Zeyl. 210 BüRM. Fl. Ind. lij. Ci) Spilanthus Fol, ovatis ferratis &c. Verbefina Acmella. LI 3 ii, DEEL. x, STUSf iv. Afdeel." xx. Hoofdstuk. Polygamie ajualis. ir. Spilanthus. PfeudoAemella.Bafterd- III. *Acmella. Acmella.  SS4 SAMENTSELSGE K RUIDEN. iV. 'Afdeel. xx. Hoofdstuk. Ettaale VeelwyvC' I J j ■ a Een Ceylonfch Kruid , genaamd Acmella. is in Indie zeer vermaard, als een middel tegen 't Graveel, tot Pynftilling, verdunning der Vogten , Zwcetdryving en afzetting door 't Wateren. Men trok de Bladen als Thee* zette dezelven op Wyn, en met Sterken Drank werdt 'er een Geest van gedeftilleerd , die men de Schepen , tot een nuttig Geneesmiddel ,mele gaf. In 't jaar 1690 werdt dit gedroogde Kruid, naar Bladen van Doove Netelen gelycende, ook door de Ooftindifchs Schepen in Europa overgebragt, doch het heeft daar, 'c iy wegens 't verfchillend Klimaat, 't zy om dat nen hier beter Middelen heeft, niet veel opgang ;emaakt. Ook meldt Rümphiüs, die hetzelve 4bc - Kruid noemt, weinig meer van deszelfs ;ebruik , dan dat de Moorfche Schoolmeefcers Ie Jongens daar van de Knoppen of Worteltjes saten kaauwen, ten einde derzei ver Tong, door iet toevloeijend Speekzei, glibberig en bekwaam e maaken tot het uitfpreeken der zwaare Ara)ifche Letteren. Hierom werdt het ook, zegt ry, in 't Maleitfch Daun murit, dat is Leeringen - Kruid , of anders Daun - Lada, dat is 'eperblad, geheten, wegens den heetenSmaak. die lp. Plant. ii. p. H7i. N. j. Vetbefina Fol. oppofitis &c. 'V. Z'yl 309. Mat. Med, 406. Bidens Zeylanica. SBB. uts, \ 11. Bbeyn Prodr. iii. T. 48. Senecio Ind. Oriënt. Ocyü folio. Pluk. Alm. 343. T. 31$. f. 2. Abcdaria. Rumki. imi, VI, p. 14s. T, 65. Burm. Tl. Ind. iss.  SïngenesïA» 535 die echter nader aan het Bertram komt dan aan de Peper. . ' /'. Het ^roeit door geheel Indie op ongebouwde I plaatfen", en wordt 'er ook in de Tuinen geteeld , zynde, zo hy aanmerkt, zeer verfchillend in Gewas, 't welk gelegenheid zal gegeven hebben tot het verfchil deezer twee Soorten, waar van de laatfte naauwlyks van de eerfte te onderfcheiden is, zo LiNMDS aanmerkt, dan door Takkiger te zyn cn veelbloemig, heb. bende ook de Blommetjes meest vierdcelig, terwyl zy in de andere vyfdeelig zyn; maar inzonderheid door een Kransje van vyf kleine StraaTblommetjes , welke zyn Exemplaar der eerde Soort niet hadt. In de waare Acmella vind il dat Straalkransje by geenen der aangehaald! Autheuren afgebeeld of gemeld. In een Plant, my daar voor gedroogd uit Ooftindiegezonden komt eene Bloem met zulk een Kransje voor zo dat het mooglyk toevallig zal zyn. Ook i dat Exemplaar, wegens de fmalheid der Blade en de fpitfe Tandjes, meer overeenkomftig me de Basterd-Acmella van den Ridder ; terwj ik anderen heb , die, in veelbloemigheid cn d ronde inkervingen der Bladen, veel meer naa het Kruid , dat Rumpmus befchryft, gely ken. Derzelver Kelk is veelbladig, de Stot naakt, dc Zaaden zyn ruuw en hebben, in plaai van twee Tandjes of Baardjes , vier gekuodf Hoorntjes. Ook zyn de Knoppen van hetzelv LI 4 ve II. Dl EL. X. STUK. IV. fiFrEEL. XX. ►TUK. Poiygdmsa iqmih. I > > 1 t 1 r i s ;e e fel  iv. Afdeel xx. Hoofdstuk. iv. SpUaKtha Alriplici folia. Meldebladig. v. InjïpiJa. smaake!sos. I i i j35 SaHENTEEL.ïGÏ ÜRD,lD,ENi veel Kegelachtiger dan. in het andere, maarniet 'gedraald. >™niet (4) Vlakbloem met overhoekfe driekantige ge.-, tande, gejleelde , gekoppelde Bladen., en eene gepluimde Steng. Gelyk de Acmella, voorheen Bidens Zeylanita genaamd , thaDs uit het Geflagt van Veroefina bier overgebragt is, zo komt deeze Soort, uit Zuid-Amerika , hier t'huis uit het volgende Geflagt. Zy heeft Bladen naar die van Melde of Ganzevoet gelykende en met twee ronde Blaadjes, als Stoppeltjes, ge-oord; aan een Kruidig Stengetje, met eenzaame endbloemen, ongefteeld. De Stoel is fpits Kegelvormig,met Kafjes en zeer kleine Blommetjes, De Zaaden zyn langwerpig , vierhoekig , zonder Tandjes of Baardjes. (5) Vlakbloem met jïomp Eyronde, eenigermaate getande, ongejleelde Bladen. De Heer Jacquin , die dit Kruidje by de Havana , in de Westindiën, aan de Zeekust vondt, (4; Spilanthus Fol. alternis deltoicübus , dentatis, petioatis, Stipulatis; Caule paniculato. Syft. Nat. Xlll! Bidens Lttiplicifolia. Sp. Plant. ii. p, 11SI. N. 13. Am. Atad. iv. )• 3*9. (S) Spilanthus Fol. obovatis fubdentatis fesiïlibus. J4ctv, dmer. Hift. 215. Tab. 126. Fig. z.  Syncènesia; 53) vondt, onderfcheidt het door deezen bynaam van het voorgemelde; als hebbende geen brandende maar een zouten Smaak. Dus fchynt my E die bynaam, behoudens zyne achting, niet5' zeer gepast te zyn. (6) Vlakbloem met byna Hartvormige Zaag- £ tandige gejleelde Bladen. t i Van deeze wordt door den Ridder gezegd ,'! dat de Stengen leggeqde zyn , een Voet lang, rond, ruuwachtig: de Bladen byna Hartvormig, ftomp, Zaagtandig, gedeeld, tegenover elkander: de Bloemen eenzaam, langer gefteeld, ge. heel geel. Door den Heer Bergius, Hoogleeraar der Natuurlyke Hiftorie , is dit Kruid , waar van ik bevind ook eenige Exemplaaren te hebben , in een byzonder Vet toog, onder den naam van Bidens Acmelloiies, afgebeeld en befchreeven C*). Het was te Stokholm uit Zaad geteeld en zal waarfchynlyk uit Oostindie afkomftig zyn. B i d e n s. Tandzaad. Dit Geflagt heeft een Kaffigen Stoel, het Zaadpluis beftaat uit opftaande ruuwe Baardjes : (6) Spilanthus Fol. ftibcoidatis fermlatis petiobtis. Syft. Nat. XII. (*) Sticlrhalms. Verhand, op 't jaar 1768. XXX, Band, bladz, 5 57. Tab» 7. LI 5 xi. Deel, X, Stuk, IV. FI)EEL» XX. [OOFD-i [•UK. VI. piianthus )leracea. loeskxui»  IV. Afdeel. 'xx. Hoofd. crus» t. Bidens tripartita. Dïiedeelig. I 538 Samenteelige Kruiden.' jes: de Kelk is gefchubd , de Eloem zeldzaam voorzien met een of twee Straalblommetjes. In de meefte Soorten heeft de Kelk nogeenvyfbladig Omwindzel, zegt de Ridder. Het bevat de volgende twaalf, meest uitheemfche Soorten. (i) Tandzaad met driedeelige Bladen , byna gebladerde Kelken en opftaande Zaaden. Door geheel Europa \ van Provence tot in Rusland , Sweeden en Lapland, is deeze, die men in 't Nederduitfch Water-Boelkenskruid noemt, op vogtige plaatfen, aan de kanten van Slooten en Moerasfen , gemeen. Zy behoort tot die Kruiden , welken de vermaarde Vailla nt Ceratocephalus getyteld heeft, wegens de Zaaden, die hy gehoornd noemt, in plaats van getand , geevende 'er den naam van Ovaires aan , daar het weezentlyk Ova zyn, in de Vrugt, als het Ovarium, begreepen. Zekerlyk die Gefbgtnaam is, gelyk veele anderen , door hem wat oneigen gcfmeed. Van ouds noemt men het Eupatorium Cannabinum foemina, dat is fl) Bidens Fol. trifidis , Calycibus mbfoliofis , Sem. erecis. Sy/l. Nat. XII. Gen. 931. Veg. XIII. p. «10. Bidens Corona Seminurn retroifuna aculeata Sec. Gorr. Belg. ï3z. Fl. Suec. KRAM. Auflr. Sic. R. Lutdb. 157. gouan Monfp. Gr.h. Oriënt. 25$. gort. lr.gr. 130. Bidens Fol. tiipartito - divifis. tournf. Inft. 46*. Cannabina Aquatica Foio tnpartitjm divifo. C. ü. Pin. 311. Hcparorjuia Aqnatile. DoD. Pempt, J95.  Stücïüïsia; 53§> is Wyfje, om het van 't andere Eupatorium, dat men het Mannetje heette , te onderfchei-J den. ; Het heeft roodachtige opftaande ronde Sten-' gen van een Elle of anderhalf hoog , die getakt zyn en bezet met Bladen als van Hennip, in drieën of in vyven gedeeld , hoewel men het ook dikwils aantreft, met enkele fmalle Zaagtandige Bladen. Aan 't end der Takken komen Hoofdjes van kleine geele Blommetjes , die in een Kelk gevat en omzet zyn met een Krans van Blaadjes. Dit Kruid is eenigszins fcherp van Reuk ea Smaak , cn daarom heeftmen 't zelve, in Duitfchland, als naar de Ceylonfche Acmella gelykende, zo door Deftillatie als anders , met veel moeite onderzogt, zonder het gewenfchte heil daar in te vinden, 't Aanmerkelykfte is, dat men met dit Kruid, onder den naam van Brunskiaer of Bromfaer , in Sweeden de Wol Goudgeel verwt. Het frisfche Kruid wordt klein gefneeden en Laagswyze gelegd tusfchen het Wollen Garen, dat met Aluin doortrokken is, en daar mede gekookt. De Zaaden blyven, met haare Haakige puntjes , aan de Koufen hangen , wanneer men 'er in 't Veld tegen aan loopt. (2) Tandzaad met Lancetvormige mgefieel d (2) Bidens Fol. Laneeolatis fesfilibus &c. OED. Dan. 3iz, HuDS II, DEEL. X. STUK. IV. Ifdeel^ XX. iOOFD* TUK. Volfgarma Aqualis» II. Bidens 'minima. Zeer klein.'  543 Samenteelice Kruide». IV. Afdeei XX. Hoofd STUK. III. Bidens ternua. Knikkcnc iv. Nedifiora. Knoop, bloemig. i : de Bladen , de Bloemen en Zaaden opgeregt. (3) Tandzaad met Lancetvormige omvattende Bladen, de Bloemen knikkende, de Zaaden opgeregt, Deeze beiden , waar van de eene in kleinte uitmunt, de andere, zo wel als die, Lancetvormige Bladen heeft , betrekt de beroemde Haller tot de eerfte Soort, achtende, dat die Kleine van Dilleni us ten jong Plantje zy. De laatfte komt by ons cn overal met onverdeelde Bladen voor , en dikwils met geftraalde Bloemen , die gefternd en welriekende zyn , zo L o b e l het uitdrukt: doch deeze zou de Coreopfis Bidens zyn kunnen , zo de Ridder wil. Verfcheide andere Soorten van Straalbloemen komen ook wel ongeftraald voor. Zy zyn allen, zo wel als de vyf volgende, Jaarlykfê Plantgewasfen. (4) Tandzaad met langwerpige, effenrandige , eentandige Bladen , de Steng gegaf' feld, de Bloemen eenzaam en ongefteeld, In Hiids. Angl, 310, Verbelma minima. Dill. Clesf. 167. App, V, BAJ Angl. III. p. m. T. 7. f. 2. (3; Bidens Fol. Lsnceolatis amplexicaulibus Sec. Gort. Belg. 233. Gouan Mon/p. 428. Fl. Suec. 664, 727. Canns>ina Aq. Folio non d^fo. C. B. Pin. 321. Eupat. Cannafc. ownina Septentr, Lob. Ic. 529. (4J Bidens Fol, obl. integerr. unidentatis Sec. Burm. F!. Ind.  § Y N GENESIA» §4* In Bengale groeit deeze, die een rondachtig Stangetje heefc van een Span hoog, dat ruig is en gearmd , met gedeelde Eyronde hoekig getande Bladen, van boven glad: de Bloemen5 in de Oxelen oagefteeld. fy) Tandzaad met Liniaale Bladen, Haairdunne Bloemfteeltjes, byna vierbladige Kelken , en vyf opftaande Zaadjes. De Zaaden , die tweetandig zyn, betrekken dit Kaapfe Kruidje, zo wel als 't voorgaande», blykbaar tot dït Geflagt. (6j Tandzaad met gevinde Zaagtandige geftreepte gladde Bladen, de Zaaden opftaande, de Kelken Bladerig, de Steng effen, In Noord-Amerika valt deeze, die de Bladen drievoudig of vyf - Vinnig heeft , het onderfte paar uit drie beftaande, van boven glad. De Bloem is Kegelvormig. De Zaaden hebben twee wyd gemikte Baardjes. (7) Tandzaad met gevinde eenigermaate Haai- ri- Ui. 175. Bidens nodiflora Brunells folio. Dill» Elth. 51. T. 44. f- 5* • (5) Bidens Fol. Linearibus, Fedunc. Capillaribus Sic. Anti Acad. vi. Afi. 47. (6) Bidens Fol. pinnatis Serjcatis &c, Chryfanth. Canna. binum Bidens Virgin. MORIS. III. S. VI. T. s- f- MS (7) Bidens Sol. piiinatis fub-Pilofis Sec, Bidens Gei.Sein. Si* g. psél, x, stuk. IV; afdeei.3 xx. ïoofd- . TUK. V. Bidens 'tnella. Teder, Vï. Frond 1 Bl-ieijg. VII.' Pileja. Haairig,  Afdeel X.'L Hoofdstuk. Egaate Vcelzvyve vnt. Bidens blpir.nata. Twcevini 1 I 54* Saméhteelige K.ruidÊn. rige Bladen » de Steng aan de Knietjes guaard; de Kelken met een enkeld Omwindzel; de Zaaden fpreidende* Tot de Amerikaanfche Soort, die de Zaaden zeer lang en dun, met twee, drie of vier Puntjes, Straalswyze in de Kelk geplaatst heeft* izynde de Amerikaanfche Bidens met SelieryBladen van Tournefort, by Dillen n i u s, welke twee of drie Ellen hoog opfchiet, in de Dpenbaare Tuinen bekend; betrektLis1S.èos* thans ook de Molukfe Agrimnnié van Rumphius in Oostindie en wel op Java groeijende. Deze wordt 'er , wegens de fpitfe Zaaden, naar die van Kervel gelykende, NaaU dekruid genoemd. Het geleek naar de Agrimonie, doch groeide in de Tuinen wel vyf of zes Voeten hoog. Een dergelyk heb ik uit Japan bekomen. Het gelykt naar de voorgaande Soort, maar de Blaadjes zyn afgezonderd en de ZaaJen hebben altoos vier Baardjes zegt de Rid* Ier. Ook zyn de Bloemen wit gedraald. (8) Tandzaad met dubbeld gevinde ingefneeden Bladen, de Kelken met Omwindzels de cc. r. Lugdb. is8. n. z. Bidens latifolia hirfutior. Sem. nguft. ndiato. dill. Eltb. 51. t. 45. f. ji. Agtimonia lolucca. RumPH. Amb. VI. p. 38. T. 15. f. 2. 18) Bidens Fol. bipinnatis incifis Sec. Chryfanth. Amer. ^oridis Indi folio. Herm Par. 113. t. m, Chryf. Cann. kdeas Virg. Cicwaiia; foliis. Mor. iii. s. vi. T. 7, f. 23.  SïNGBNBSIA* , 54$ de Bloemen half geftraald , de Zaaden fpreidende. ( gehoekt, de Kelken vyf bloemig. Beide deeze Virgioifche en Kanadafche Planten, groeijen ongevaartot eens Menfchen hoogte. Het meefte verfchil beftaat in de figuur der Bladen en in de Kleur , alzo die in de laatfte blaauw groen zyn, maar bovendien'zyn in deeze de Bloemen veel kleiner en de eerfte heeft 'er meer dan vyf in haare Kelken, die ook met Borftelige Blaadjes zyn bezet. Ci5) Dokkeblad met de Bladen Nierachtig Hartvormig fpits enfyn getand. In Switzerland en in Ooftenryk, op de Gebergten , groeit dit Kruid , naar 't welke het Geflagt zynen naam heeft. Het komt voor met gladde of met gryze Wollige Bladen, 't welk van (14) CacaUa Caire Herb. Fol. fubcordatis &c. Ghon. Virg. :i8. Cacalia Virginisna glabra &c. MORIS. FUJI. III. p. 94. s. 7. T. IS- f. 7. Pcrophyilum Fol. deltoidi'ius angulatis. GRON. Virg. I. p. 94. Nardus Americana ptocerior, fol. cs-fiis. Pluk. Alm. 251. T. 101. f. 2. (1$) Cacalia Fol. Reniformi - Corditis acutis denticulatis. gouan Monfp. 429. Cacaüa. HALL. Htlv. 705. Tusfilago Caule Ramolb. R. Lugdb. IJ9. Cacalia Fol, craslïs hirfutis. MORIS. HL s. 7. T. 12, f. 1. Cicalia incano folio. Clus. Pann. 501, T. 500. 0. Cacalia Fo!. Cut. acut. & glabris. C. P>. Pin. 198. MORIS. Ibid. f. 6. Cacalia glabio folio, Clus. Pann, joi. Cacalia. lob, ft. Sft*  S yngenesia 549 van den Groey afhangt, volgens Haller,^ die het befchryfc, als de Steng hebbende van een Elle en hooger , Takkig , met lang ge-F fteelde Bladen,die Nierachtig Hartvormig zyn. j Van boven is de Steng Takkig en maakt een. Kroontje van paarfche Bloemen , van drie tot vyf in een Kelkje, vierdeelig , waar op volgen lange , vierhoekige gefieufde Zaaden. Men vindt het ook met witte Bloemen. In Gelukkig Arabie kwamen den Heer ForsKAohx drie Kruiden voor , welken hy tot dit Geflagt betrokken heeft. Het eerfte noemt hy Cacaliapendula, om dat het van de Rotfen afhangende Stengen hadt, groeijende nederwaards, twee Ellen lang. Uit deeze , over gloeijende Kolen geroost , werdt het Sap geperst , dat men tegen Oorpyn gebruikte. Van de andere , Welriekende gebynaamd, op de Bergen gemeen , werden de Stengen tot berooking , inzonderheid voor de genen, die de Kinderziekte hadden , gebezigd, De derde , Semperviva gety. teld, hadt korte dikke Stengetjes , met Vleezige Bladen , en bevatte wel zestig roode Blommetjes in ééne Kelk, E t h o l i A. Blootzaad. Om dat het ontbloot zyn van Pluis der Zaaden de voornaamfte reden is der afzonderinge van dit Geflagt, noem ik hetzelve , fchoon zulks ook by eenige anderen plaats heeft,Blootzaad, dat beter is dan Stirnband, gelyk ik het Mm 3 *n EI. Deel, x. stuk. IV. f deel xx. oofdpuk. quaiis.  Jjo Samenteelige Krdibeb; IV. Afdeel xx. Hoofd» stuk. E%aalt VeelwyvS' ry. I. Ethulia Cinyzoidei Getuild in *t Hoogduitfch vertaald vind: want het Band?je, de Zaadjes kroonende 3 daar zulks van afgeleid is , heeft mooglyk maar plaats in ééne Soort van de vyf of zes, daar in begreepen. Een naakte Stoel , geen Zaadkuifje en eert gelyke Kelk, komen als de byzondere Ken* merken voor. (1) Bloetzaad met getuilde Bloemen.' Ik noem de Bloemen van deeze Soort liever getuild, dan gepluimd, om dat 'er de jonge Heer Lihn^üs zelf den Daam aan geeft van Corymbus , dat een Bloemtuil is, van boven byna Waterpas, gelyk in de Vlier; terwyl Panicula een losfe Pluimswyze verheffing influit, byna gelyk in het Panik-Koorn 't Is deeze Soort, welke uit Zaaden, door den beroemden Hoogleeraar D. van Royen,onder den naam van Eupatorium overgezonden , in Sweeden opgekomen was, door den jongen Heer Linn-eus afgebeeld en befchreeven. Zyn Ed. dagt, dat dezelve van Ceylon mogte afkomftig zyn. Een Steng maakte zy van een Vinger dik, vier Voeten hoog, met overhoeklè Takken; de Bladen Lancetvormig en fpits Zaagtandig, naauwlyks gedeeld , de onderllcn gepaard. Aan 't end kwamen Tuiltjes of Kroontjes (1) Ethulia Flor. paniculatis. Syft. Nat. XII. Gen. 934,. p. ;j6. Veg. XIII. p. 612.1.1NN. Fil. Dee, I. p. 1. T. 1. i*) Zie de Afbeeldingen Phil. Hst, Tab. IX. Fig 153 ,157.  S y n o e n e s 1 A. 55* êjes, van famengeftelde Bloemfteekjes , met kleine ronde Bloemboofdjes , ieder van ruim twintig blaauwachtige Blommetjes , wier ge- f meene Kelk beftondt uit fpitfe Schubbetjes:8' het Zaad was langwerpig, geknot en plat vanJ boven, zonder eenig Pluis. Menbevondthet een jaarlyks of Zaaygewas te zyn, welks Geftalte zeer naar de Conyza geleek en daar van kreeg het den bytiiaam. (a) Blootzaad met rondachtige Bladen en gepluimde Bloemen. ) t Van dit Oostindifch Plantje, dat weezentlykc gepluimde Bloemen heeft , my van Java ge-1 droogd overgezonden, hier in Fig. olygatni& aquaUs. IT. Ethulia 'aniculai. ïcp'uimd. f. LXVII. Fig. ».  55* Samenteelige Kruiden; IV. Afdeel. xx. Hoofd. ïtux. IIT. Ethulia Spargaw f horo. < Gebandeeid. ' iv. Divarir-O' ta, Wyd ge- Burmannus afgebeeld, niet zyn, ten minfte niet daar toe behocren ; dewyl het geen afgezonderde Blommetjes heeft. (3) Blootzaad met ongejleelde zydelingfe Eloemen, Vaillant, die dit Plantje\ Sparganophoros, in 't Franfch Porte- bandeau tytelt, wegens 't gezegde randje der Zaaden , merkt aan dat hetzelve vierkant is, en dat de Blommetjes op een kaaien Stoel geplaatst zyn. Ondertusfchen meldt hy niets van de Groeiplaats. Onze Ridder hadt een zeer klein zodanig Plantje uit Oostindie bekomen , dat zyn Ed. fchier denkt of 't dit zelfde mogte zyn, alzo het ongedeelde Bloempjes hadt. (4) Blootzaad met Liniaale getande afloopen* de Bladen , en eenbloemige Steeltjes tegen dezelven over, de Steng wyd gemikt. Noch het Plantje van Kormandel, anderhalf Duim hoog, door den Heer N. L. Burmannus in Afbeelding gebragt ; noch het aangehaalde Bengaalfche Chryfanthje van. Plu renet, (j) Ethulia Iloribus fesfïlibus laieralibus. Sparganophoios Viigs Aurea: folio , Flor. e Foliorurn alis, abfque pedin culis. VAILL. Mem. de 1719. p. 408. Fit;. 35, f4) Ethulia Fol. Linearibus Dentatis decurrentibus &c. Mant. ;io tk J72. li urm» Fl. Ind. I75. T. ss. f, 1. Chry. fsnth. Benghalenfe anguQifolium, pufillmn. Pluk. Atm> 102. T. m. f. 4.  net, fchynt my met de bepaaling te ftrooken, f als geen eenbloemige Steeltjes hebbende, noch ook niet tegen de Bladen over. Aan de Kust^ van Malabar is het gevonden een Handbreed hoog, met gewilde Bloemen. (j) Blootzaad dat laag■ Heefterig is, met Liniaale effenrandige Wollige Bladen. - Dit Plantje, in China waargenomen, is een klein Heeüertje , met Blaadjes naar die van Lavendel gelykende , en Bloemen aan 't end der Takjes, wier Kelkjes ongefteeld en iets of wat gebladerd zyn, (6) Blootzaad met Trosjes over eene zyde, byna vyf Bloempjes in de Kelken en Lan cetvormige gepaarde Bladen. In verfcheide opzigten verfchilt dit Oosdndifch Kruidje van alle de voorgaanden, gelyk men uit de bepaaling ziet: zelfs ook, doordien bet de Bladen gepaard of tegenover elkander heeft, daar zy in alle de anderen overhoeks zyn geplaatst. Eu- ($) Ethulia fuffmticofa Po!. Linearibus integerum"* totnentofis Mant. 110. (6j Ethulia ÏUcemulis fecundis , Cal. fubquincjuenous, Sol. Laneeolatis oppofitis. Mant. HO. Mm 3 l\. DSEti X, Stuk. IV. .FDEEtl XX. [OOFD' 'UK.. V. Ethulia nomentflfa. Wollig, vr. Bidentis. Paaibladig.  SJ4' Samenteelice Kruiden. IV. Afdeel xx. Hoofdstuk. E^aale Veelwyvt * n. d VI. Stue bladz. XI. Bupatttiran Haftatum.Fiekbladig. XII. ' Trifoliatum. Diiebladig, Eupatoridm. Leverkruid. Onder deezen naam, die zo veel als Hepatorium zou betekenen, wordt deAgrimorie, als ook de Bidens , die men Hepatorium Aquatile "genoemd vindt, van ouds begreepen. Gewoonlyk past menze thans toe op de Planten van dit Geflagt, die den Stoel naakt en het Zaadpluis Pluimig hebben , met een langwerpigen gefchubden Kelk: den Styl lang en ten halve in tweeën gedeeld. Van de Soorten , daar in vervat, zyn reeds tien onder de Heefters befchreeven *. Aldaar 'hebbeD wy gezien , dat in fommigen de Kelken vier in anderen vyf- en meerbloemig zyn. Tot de vyfbloemigen behooren nog de drie vol. genden. (n) Leverkruid met Hartvormige Piekbladen. die eenigermaate getand en kaal zyn, een windende Steng en geaairde Bloemen. Van een zonderling Gewas is deeze West» indifche, gelyk uit de bepaaling blykt en grootelyks verfchillende van de andere Soorten. (li) Leverkruid met drievoudige Bladen. De (u) Eupatcrium Fol. Cordato-Haftatis &c, Kleinia fcandens &c. Bbown. Jam. 3i«. t. 34. f. 3. (11) Eupatorium Fol. ternis. gron. Virg. II. p. np, Eupat. Cannabinum Maiiiandicum. R4j. Suppl. iSp.  S y n g e n e s i a; 55; De driebladigheid onderfcheidt deeze genoeg, zaam, die in Virginie groeic en een enkelde niet Takkige Steng heeft, met witte Bloemen, komende anders de volgende naby. (13) Leverkruid met gevingerde Bladen- Dit Gewas , dat by ons zeer veel aan d< kanten der Slooten en Vaarten in Noordhollant onder 't Riet en elders, ja door geheel Europ; op dergelyke plaatfen voorkomt, in 't Franfcl Eupatoire, in 't Engelfch Waterhemp , en bj ons Boelkenskruid , of ook Koninginne - Kruid en ook wel Leverkruid ; welke laatfte benaa ming echter , eigentlyk, tot de Agrimoniebe hooren zou, en daarom noemt men dit Bafterd Leverkruid, 't Schynt evenwel, volgens d< befchryving vanPlinius,het Eupatorium dei Ouden te zyn. In 't Hoogduitfch heet het Wasf er dost. Kunigundkraut, Albkraut, Hirtfenklee. Ondermennig, enz. Eenigen van die benaamin gen fchvnen iets Toverkragtigs aan te duiden 3 dat men in dit Kruid gefteld heeft. Door dei naam van Mannetje werdt het van het hiervoo] bf (IS) Eupatorium Fol. digitalis. Mat. Med. 3s0. Goal Belg. 233. B.. Lugdb. 155.G0UAN Mtnsp. Ai*. KRAM. A»fli s4i Fl Sute. 66$ , 728. &c. Eupatorium Cannabmum. C B Pin' }zo. Eup. adultetinum. FüCHS. Hijl. 265 Hepatoi vuig. DOD. Pempt. 28. Cannabina Aq. f. Eupatorium ma: Lob. 1c, jz8. II, deel. x, Stuk, m Afdeel* xx. Hoofd* stuk, XIIT. Eupatorium Can\nab'mum., Hennip. 'bladig. L [ 1  Samehteei ige Kruiden. IV. Afdeei xx, Hoofdstuk, Egaali Veèlwjv ry- * Blad 538. befchreevene Water - Boelkens - Kruid *, Bi" dens genaamd , (dat men Wyfje noemde, 'c welk ook de Bladen eenigszins Hennipachtig heeft,) onderfcheiden. De Sweeden noemen ,. het, waarfchynlyk wegens de pluizige Zaadhoofdjes, Flocks, zegt de Ridder. :' „ De Stengen zyn ruig, vierkantig, van „ drie tot zes Voeten hoog zegt Haller, „ de Bladen gepaard (*), aan een dik Steeltje „ drievoudig , allen met de Blaadjes eeniger„ maate ruig, fpits Zaagtandig, het middelde ., grootst, Eyrond Lancetvormig. Dit komt „ fomtyds alleen voor , de twee zyJelingfe, die anders veel kleiner zyn, ontbreeken„ de (f). Op den top der Steng is een plat „ digt Kroontje van paarfche Blommetjes, fomtyds ook wit, en daar op volgt een lang, rank, Pieramidaal Zaad." De Reuk is fcherp, de Smaak zeer bicter van dit Kruid, dat door Dedillatie, behalve zuure Vogten, ook een vlug boogachtig Zout in over. vloed geeft en een dikke Olie. Volgens de Proeven van Gesnerus verwekt het Afkookzel der Wortelen Afgang en Braaken. Tegen Ongemakken van de Lever, Geel- en Water- zugt, (*) Quam notam vaillantius Genericam , Li.vn.ejs etiam Clasficam facit: zegt Haller (Bilv. ir.-.hoat. i. jp.J> Wat dit zeggen wil begryp ik niet. (\) Dit zal die Vetfcheidenheid zyn , mêt onverdeelde Bladen , daar Ray vin fpieekt , door HALLES op droogs Gronden,in Switzerland, waargenomen..  § y N g b k E s I a." S57 Mgt, is 't een gemeen Middel, by 't Landvolk bekend. Anderendaagfe Koortfen en loopende Beenzweeren hadt Boerhaave door 't Af-1 trekzel genezen. Uitwendig dient het-ook ins Stoovingen, om koude Gezwellen te doen ver.; flaan, *** Met agtbloemige Kelken. (id) Leverkruid met viervoudige ruuwe Lancetvormïg Eyronde, ongelyk Zaagtandige,, gejleelde rimpelige Bladen. ' (15) Leverkruid met vyfvoudige,eenigermaate Wollige, Lancetvormige , egaal Zaagtandige , geaderde gejleelde Bladen. Van deeze beide Noord - Amerikaanfche, die overblyvende Planten zya , groeit de eerfte , wegens haare paarfche Stengen bekend, tot meer dan eens Mans langte , de andere maar half zo hoog, Deeze heeft Bladen als der Brandenetelen, de andere als van Alantswortel - Kruid, degrootften byna een Voet lang, ruuw, donker (!+} Eupatorium Fol. quatemis fcabtis &c. Eupat. Fo!. ovato - Laneeolatis &c. GBON Virg. 119. Eupat. Enula: folio. COR». Canad. 72. T. 7*. Eupat. Cari. elatius &c. MO BIS. III. S. 7. T. 13- f- 4- (55) Eupatorium Fol quinis fubtomentofis Sec. Eup. Fo! lanc. - ovatis &c. H. Cliff. 39<- L»sM- eupat- nova Anglia; Unica: foliis &c. Caule maculato. Herm. Parad. 15 8 t. 158. MOR18. III. S. 1. t. is. f. $. II. DSSï., X.STUX IV. \fdeel3 xx, ïqofdTUK. ^olygamia '.qualis. xiv. Eupato■ium purtureum.Faatfch. xv. Macula- \um. rlakbladig.  5JS Samenteelige Krüideit. IV. i Afdeel XX. ' Hoofd» ! STUK, xvr. Eupatovium perfoliatum, Doorbladig.XVII, Ctelefli. ntim. Blaauw. Woemig. xvnr. AromaiiCum. Kruiderig. XIX. Rugo/um. Rimpelig. XX. Odoratum, welriekend. I a 7 I I f< :er groen. De Bloemen zyn paarfch, en het 3luis is Haairig, in de laatfte Soort, die de keng met paarfche Streepjes heeft. **** Met vyftien en meer Blommetjes in de Kelken. (ió) Leverkruid met Samengegroeid - doorbladige Wollige Bladen. C17) Leverkruid met Hartvormig Eyronde Jlomp Zaagtandige gejleelde Bladen en veel* bloemige Kelken. C18) Leverkruid met Eyronde Jlomp Zaagtandige gejleelde drieribbige Bladen en eenvoudige Kelken. (10) Leverkruid met Eyronde Zaagtandige gejleelde Bladen en gladde Stengen. (20) Leverkruid met driehoekige, aan den • voet (16) Eupattrium Fol. connato - perfoliatis tomentoffs. ff. :iiff. Ups. r. Lugdb. 156. Gron. Virg. jij. Eupator, Virg! alvüe foliis Sec. Pluk. T. 87, f. c. (17; Eupatorium Fol. Cordato - ovatis Sec. Gron. Virg. 19. Eupator. Scorodonia: folio, Fl. coeruleo. Dill. Elth. ♦o. t. 114. Fig. 139. Pluk. t. 394. f. 4. Gouan Monsp. 430'. (i?) Eupatorium Fol. Ovatis obtufe ferratis &c. Gron. 'irg. izo. Eupat. Valerianoldes Flote niveo , Teucrü fob'it c. Pluk. T. 88.f. 3, (19; Eupatorium Fol. Ovatis ferratis petiolatis &c. Eupar. ol. ovato-Cordatis rugofis. Gron. Virg. 110. Valer. Unies ilio, Flore albo. Corn. Canad. 20. T. n. Ageratum altismum, Sp. Plant. 1175. CaoJ Eupatorium mi Deltoidibus Sec. Eupat, odoratum bil.  SYNGENESIA» 559 voet getande, van onderen Wollige Bladen en veelbloemige Kelken. (21) Leverkruid met fmal - Lancetvormige drieribbige, iets Zaagtandige Bladen; de Keiken rappig en veelbloemig. Van deeze zes groeijen de vier eerften in Virginie en andere deelen van Noord - Amerika, de twee laatften in de Westindiën. Het Doorbladige is in de Europifche Kruidhoven bekend s het Blaauwbloemige te Montpellier. Het Kruiderige, dat Sneeuwwitte Bloemen heeft, verfchilt van de overigen , door een ongefchubden Kelk, zo wel als 't Rimpelige, dat ik dus genoemd heb in plaats van Allergrootst , welke benaaming voor de Tiende Soort reeds was gebruikt: terwyl het ook de Steng maar ruim een Elle boog heeft, 't Is aangenaam van Reuk, gelyïi het volgende, dat daar van den Bynaam voerts en het laatfte gelykt naar het Hyfopbladigt voor heen befchreeven. Ik bezit thans het Chi neefche en het Witte uit Japan. ■ A g e r a t u m. Geurkruid. Een-naakte Stoel ; een Zaadkuifje van vyi Baardjes; een langwerpige byna gelyke Keil e hitfutum. Bbown. Jam. 313. Eupatoiia Conyzoides. Pluk t. 177. f. 3. fzi) Eupatorium Fol. angufto■ laneeolatis tsineïvüs o£c Am. Acad. V. p. 40J. IV. AFDEEfci XX. Hoofd. stuk. xxr. Eupat** Hum Ivo,, folium. Smalbla. dig. 1  1>ê3 Samentbelice Kruide»; IV, Afdeel. xx. Hoofd* s'rvx. L Cenyzoides Haairig II. Ciliare. Glad, en vicrdeelige Blommetjes ; maaken de byzon* dere Kenmerken van dit Geflagt, waar in de twee volgende Soorten. Ci) Geurkruid met Eyronde Blaadjes en een Haairige Steng. (2) Geurkruid met Eyronde gekarteldeJlompe Blaadjes en eene gladde Steng. De Geflagtnaam, van de Grieken afkomftig, betekent een geurig Kruid, dat men in 't Italiaanfch Herba Giulia, Agerato, in 't Engelfch Mandeline , in 't Hoogduitfch Leberbalfam en in 't Nederduitfch Klein Balfemkruid noemde. Die naam is op verfcheide anderen , tot de Kruifemunt enz. behoorende , toegepast. Ook is 'er een Geflagt van Ageratwn , 't welk geheel andere Planten bevat, door Tournefort geformeerd. De tegenwoordigen, (waar van de eerfte , die Haairig geftengd is, in Amerika gezegd wordt te huisveften, de laatfte van Bisnagar, aan de Kust van Afrika, afkomftig zou zyn,) weet ik niets meer van te bc- . fchry. (j) Ageratum Fol, Ovatis-, Caule Pilofo. Syft, Nat. xiu Gen. 93«. Vtg. xiii. p. 614. H. Cliff, 396. Ups. «3. R* Luijb. ijj. Conyza Amer. Lamii fcllo.Ftoie albo. Touknf. lx.ft. 455. Carelia. Pont. BUf. ,84. Eup. humile Afrlcan." Senecionis facie,folio Lamii, Hebm. Par. p. t. 161. PtUK. Pbyt. 83. f. 1. (2) Ageratum Fol. Ovatis , crenatis, obtufis , Caule glabro. Centaur. Ciliare minus Bisnagaricwm ace, ïjhik. Alm 01. T. f. 4-  s ï N G E N •£ s ï &: 501 fchryven dan de uitwendige gedaante , welke maar die van de Conyza.., Senecio of Erigerum gelykt. De Geflagten van Pteronia en Staehelina reeds befcbreeven zynde, komen,wy totdat van C h r y s ö c o m a. Pronkbloem. Van hèt wélke dè zeven eerfte Soorten reeds onder de Heefters zyn voofgefteld *, des alleen nog de vier volgende voorkomen. (8_) Pronkbloem dat Kruidig is, met Liniaale gladde Bladen en ruime Kelken. Zekere Plant, naar het Vlafchkruid gelykende , was deswegen onder den naam van Linofyris by de laatere Kruidkundigen geboekftaafd, üizo zy door Clus rus Ooftenrykfe ÖfyHs geheten ware. Zy groeit in de Zuidelyke deelen van Europa , in Switzerland in de kloven deï Steenrotfen geworteld voorkomende. Haat Roedachtige gebladerde Stengen, van een EÏ-le en langer, hebben aan 't end een Bloem' kroontje, waar van de Steeltjes onder de Bloemen gezwollen zyn. De Kelken 3 met Blaadjes ge (8) Chryfotoma Herbacéa Fol. Linearibus glabris &c. GoüAï 'Monfp. 431. Chrylbcoma Caiycibus laxis. B. Cliff. 3ss, r Lugdb. 145. Cbryfocoma Diosc. Si rlinii. Col. Ecphr. 1 p. 81. T. 8ï. Linoryris nuperorum. Lob. Ic, 409. Ofyri Auftriaca. Clus. hifi. I. p. 3*5. Fann, .310. T. 311. Nn Ut DSEJU X, SXVKi 1?;. AfdéêL, XX. öoofdJTÜK. Polygamié &quslis *n.r>. VI. stuk , bladz. 30. I VUL Cbryfocoma Linofyris. Vlafchkiuidig. (  502 Samenteelice Kruiden.' IV. Afdeel. xx. Hoofd» STUK. IX. CbrlficSmabiftora. Tweebloemig. X. , Grtuntni— foiia. Giasbladig. xt. Ruige. gefchoord , bevatten groote geele Blommetjes en het Zaad heeft een rosachtig Pluis. (9) Pronkbloem dat Kruidig is en gepluimd met Lancetvormige drieribbige. gefiippelde naakte Bladen. In Siberië is de Groeiplaats van deeze Soort, die met aanmerkelyke Verfcheidenheden voorkwam 5 zo ten opzigt van de hoogte als van de Kleur der Bloemen, die ook geftraald waren of ongeftraald. Gmelin hadtze After genoemd. (10) Pronkbloem dat Kruidig is, met Liniaale Lancetvormige gladde Bladen engetuilde Bloemen. In Kanada groeit deeze, welke de geftalte van de gewoone Ptarmica heeft, en eene gebladerde Bloemtuil draagt, van veele Bloemen, dikwils vier op een Steeltje , die de Kelken half Eyrond gefchubd en glad hebben. De Bloemen zyn fomtyds naakt, fomtyds blaauw geftraald. (11) Pronkbloem dat Kruidig is , met Lancetvormige ruige Bladen en naauwe Kelken. In (9) Cbryfocoma Herbacea Paniculata Sec. Ader Cal. oblongU laxis Sec. Gmel. Sib. II. p. 189- T. 82. f. I. (i») Cbryfocoma Fol. Linearibus Lanceol. glabris Sec. 00 Cbryfocoma Herbacea Fol. Laneeolatis VilloGs Sec. After incanus Cal. laxis oblongis Sic. Gmel. Sib. II. J>. 19». T. (2. f. 2. Conyza tomentofa St incana. Amm. a«a» 199.  S V N Xi E N E S I A. Jg$ Ïd Siberië en Tartarie, wederom, komt deeze voor, wier Bladen naar die van 't Echiura gelyken, door haare ruigte of Wolligheid. Zy heeft een Kroontje van Geele Bloemen, byna gelyk de Conyza. Van de Heefterige Chryfocomaas zyn dooi den Hoogleeraar N. L. Burmannus eenige aieuwe Kaapfe Soorten voorgedragen. De Heer Fosskaohl vondt 'er drie in Egypte en Arabie , twee Heefterig. waar van hy de eene Gefpitfte, de andere Spatelachtige tytelt , wegens de figuur der Bladen; en eene Kruidige, om de zelfde reden van hem Eyronde gebyliaamd, Hier volgt nu het Geflagt van Tarchonanthus, door my reeds omftandig befchreeven *, een aan de Kaap niet gemeen Gewas, waar van ik] thans een aanzienlyken Tak bekomen heb. Dan heeft men C a l e a. Schoonkruid. Dit Geflagt, dat wegens de Schoonheid fchynt genoemd te zyn , heeft een Kaffigen Stoel, een Haairig Zaadkuifje en een gefchubden Kelk. Het bevat de vier volgende Soorten, allen in de Weftindiën , en wel op 't Eiland Jamaika, gevonden. Nn 2 (O II, Deel. X. Stuk. iv. AfDEJEJU xx. Hoofd. STUK. Polygamie aaualiu *n. D. /i. stuk,  564 samënteelige kruiden. IV. Afdeel» xx. h00fd*5 STUK. I. Caka Jamaicenfis.Driebloemig. n. Oppoplifelia. Taarbladig. iii. Amellus, rluimbloemig.IV. Sec-paria. Bezemachtig. (1) Schoonkruid met meest drie gejleelde Bloe* men , de Bladen Eyrond langwerpig , iets Zaagtandig, gefteeld. (2} Schoonkruid met famengehoopte Tuiltjes, zeer lange BUemjleeltjes , Lancetvormigê Bladen: de Steng Kruidig. (3) Schoonkruid met byna gepluimde Bloemen , korte Kelken, naakte Zaaden en Eyrond - Lancetvormige gejleelde Bladen. (4) Schoonkruid met een laag - Heefterige Steng, de Takken byna gepaard en hoekig. Van deeze vier zyn de middelden Kruidig , de anderen Heefterig en de laatfte , die veel naar 't Spartium gelykt, heeft zeer kleine Blaadjes. Santolina. Cypreskruid. Dit Geflagt heeft ook een Kaffigen Stoeï, doch (1) CalsaYXau fubternis pedunculatis Sec. Sy/l. Nat. XII. Gen. 941. Peg. XIII. p 61S. Santo'ina Jamaicenfis. Am.Acad.V. 404. Santo'ina fubhirfuta , Fol. ovatis &c. 11ROWN. Jam. 31 j. (z) Caka Corymbis congeftis Sec. Santolina oppolïtifoli*. Am. Acad. V. p. 404. Santolina erecia , Fol, Lineatibus op> pofitis Sec. BrOwn. Jam, 315. (3) Caka Flor. fubpmiculatis &c. Santolina Amellus. Am. Acad. V. p. 404. Amellus Ramofus Fol. ovatis dentatis, EROWN. Jam. 317. (4; Caka Cau'e fufFruticofo , Ramïs fuboppofitis angulatis. Sy/l. Nat. Xii.Tom. 3.P.234. ChryfoComa Scoparia. A*h Aetd, V. p. 404.  Syngenesia. 565 doch geen Zaadkuifje en de Kelk is Schubbig half Kogelrond. Het bevat de vier volgende Europifche Soorten. O) Cypreskruid met eenbloemige Steeltjes en viervoudig getande Bladen. By de oude Autheuren komt deeze voor, onder den naam van Wyfjes • Averoone , terwyl de Mannetjes, zogenaamd , thans in 't Geflagt van Byvoet forteert. De Franfchen noemen dit Kruid, om dat het wegens zynen fterken Geur tot bewaaring der Kleederen voor de Mot kan dienen , Garderobe. Of de benaaming Santolina van Santalum ( Sandelhout) afkomftig kan zyn , is my onbekend. Men vindt 'er, die den naam, als Heilig Kruid, van de Wormdoodende eigenfchap willen afleiden ; doch dat is ver gezogt. Chamce-Cyparisfus zou Cypreskruid kunnen betekenen. By de Engelfchen vind ik het Lavender-Cotton genaamd. De Groeiplaats is in Spanje, de zuidelyke deelen van Vrankryk , in Italië , als ook in Switzerland. Het maakt een fchoon Heeftertje, dat fl) Santolina Fedunc. unifloris &c. Syft. Nat. Xtl. Gen; s4i. Ver. XIII. p. Mat. Mei. 383. fl. Cliff: 397. Ups. 252. K. Lugdb. 146. Gouan Monsp, 433. HALL. Helv. inehoat. I. p. 5 3. Abrotanum foemina Fol. teretibus. C. B. Pin, 136. Abrot. foemina vujgare. CLUS. Hift, I. p. 341, Abrot. fcemina. Lob. le, 7«s, Abiot. Hispanicum. BABR. le, 4 *t Geflagt van Athg,nafia, 't welk byna ge-. heel Heefterig is, reeds verhandeld hebbende, is daar mede de Egaale Veelwyvery onder de Samenteeligen beflooten; des wy thans over-gaan tot den Tweeden Rang, Overtolligs Veelwyvery. Gelyk het genoemd wordt, wanneer de Vrou«. welyke Blommetjes, aan den Omtrek, Zo wet vrugtbaar zyn , als de Tweefkgtigen die het midden beflaan. Het eerfte Geflagt a daar int voorkomende, heet Tanacetum, Reinevaren. Hetzelve heeft een naakten Stoel; het Zaad» kuifje eenigszins gerand ,• den Kelk gefchubd, half Kogelrond ; de Straalblommetjes flets en driedeeljg. Soratyds zyn 'er geene en dan heeft het alle Blommetjes tweeflagtig. Daar komen thans * in voor, de zeven volgende Geflagten. (O (*) Flor. JEgypt, Arob. p. 147.  S V N G E N E S I A. 5. VI. STUK, bl. 48.  576 Sahenteelige Kruide Né IV. IAfdeel. XX. Hoofdstuk. IX. Arumifci Paluftris. Mueraffig, X. Crilbmifolia Venkelbla- XI. Maritima. Zeekants. i ] j j S I fomtyds rood. Het heeft een fcherpen Kruide» rigen Reuk , weshalve het ook Ambrofia, in "t Hoogduitfch Klein Druivenkruid, geheten wordt» (9) Byvoet met Liniaale gevinde onverdeelde Bladen, de Bloemen gekropt en byna onge* Jleeld. (10) Byvoet met famengejielde wyd gemikte, Liniaale Vleezige gladde Bladen , en een gepluimde opjiygende Steng. (11J Bvvoet met veeldeelige Wollige Bladen, knikkende Trosjen en drie Vrouwelyke Blom» wetjes. Van deeze, die meer of min naar de Alfem gelyken , komt de eerfte in Siberië voor: de :weede op Zandige Oevers van Portugal; de derde aan de Zeedyken van Holland cn Vries* land overvloedig , onder den naam van Zee* Alfem. Men vindt deeze laatfte ook aan de Oevers fs) Artemifia Fol. Linearibus pinnatls integertimis &c. Irtemilia Herbacea 8cc. Gmel. Sib. l\. p. 1i9. t. jj. Abinrhiutn Capillaceis foliis. Amm. Ruth. 197. fio) Artemifia Foliis coropofitis divaricatis Sec. Abrot. lisp niaritimum. Toubnï. Inft. 450. Abj. inodotum Sec. Hcsis. Hift. III. p. 11. (11) Artemifia Fol. multi'partitis tomentofis &c. gom. lelg. 234 Fl. Suec. «71, 734. gouan Monsp. 43J. Ab' ynth. «eriphium Belgicum. C. B. Fin. iJs. fi, Abfintli. Ser. Serroanicum. Ibid. y. Abs, Ser. Gallicum. Bot. Monsp. ^bfyntb. Seriphium. dod. Pempt. aj, Abs. Mont, Umbeljj. eium. Clus. Pann. 557. t. s;«.  S Y N G E N E S. I fl. 577 Oevers van de Middellandfche Zee , en in Duitfchland is zy,zelfs op drooge Bergachtige plaatfen, niet ongemeen. De Jaagers noemenze XJnfer Frauwen Weisf Ranch. L i n n ü s befchreefze dus in Sweeden. „ De Plant is geheel Sneeuwwit, hebben„, de, op de plaats daar&zy groeit, een zeer „ fterken Marjolein of Kamfer-Reuk; doch, in B, de Tuinen gekweekt, ruikt zy minder aange- naam. De Bloemdragende Takken buigen zig s, om. De Bloemen hebben niet meer dan drie 5, Vrouwelyke Straalblommetjes. In de Tuinen „ brengt het naauwlyks ryp Zaad voort." (ia) Byvoet met gepalmde veeldeelige Fluwelige Bladen, opftygende Stengen en ge- i kropte Bloemen, Pieramièdswyze vergaard. 1 {13) Byvoet met gevinde Bladen, vpjlygende Stengen en Kogelronde knikkende Bloemen1 met een Pluizigen Stosl. Xot (11) Artemifia Fol. palmatïs multifidis Sericeis &c. Abfyittlt. a'p. cand.diim humiie C. li, fin. i39. Prodr. 71, all. Pedem. 5. T. I. f. 3. (15) Artemifia Fol. pinnatis, Caulibus adfeendentibus tkc. Fl. Sttsc, 669, 7*3- Aiteiailia Fol. pinnatiB pibifis &c. Gmel. Sib. II. p. lts. T. 49. f. 1. Abs. Pont. icpenj et fupinum. Pluk. T. 73. f. 1. )3. Abs. pumilüm Paluieum minus. bocc. Mus. U. p. tl. T. 71. babr. le. 4*2. Abs, Alp. incanum. c. b. Pin. 139. Prodr. 71? Abs. Or. tenuif. Argenteum & Sericeum. Tournf. Cor. 34. All. Pedem. 1. p. 3. T. i- gr Abs. viride Fol, multifidis Lineatibuj.j Gmel. Sik II. p. nti T. «4. f. 2. Oo 11. Deel. X. Stuk. IV; AfdeeiJ XK. Hoofd» STUK. 3olygamia rupeifiua% xir. Artemifia jlacialis. fsbetgig. xnr. lupeftris. Rotzig.  578 Samenteelige Kruisen, iv; Afdeel- xx. Hoofdstuk. Overtollige Veelv/yve- : : XIV. Artemifia Pontica. Roomfche Alfem. i Tot deeze twee Soorten, die in Geftalte veel overeenkomst hebben,behooren de genen, welken Haller befchryft (*), als by de Yskolken der Alpen voortkomende , grysachtig wit van Kleur en aangenaam van Reuk. Men kanze naast met de Zee - Alfem vergelyken. Het Aftrekzei wordt tegen het Zydewee , tegen Afioopende Koortfen , tot afzetting der Ston. den en Wondheeling aangepreezen. Door die van 't Grindelwald wordt de laatfte Gabufe geheten. Zy valt ook in Sweeden , op drooge Krytgronden, met Stengetjes van een Span of wat langer en geheel Zilverkleurig, doch wordt in de Tuinen donker groen en Haairloos, groeijende tevens hooger. Dergelyk verfchil heeft Tien ook naar den Grond en Groeiplaats vernonen. Den Heer Haller, evenwel, kwamen sy nooit hooger dan een Voet voor. C. Opftaande Kruidige met famengeftelde Bloemen. (14) Byvoet met veeldeelige van onderen Wol' li- (*) Helv. ineboat. I. 54. AbGnthium- Fol. Seiiceis petiolatis, Pinnulis trifidis & quinqnefidis. N. ïsy. Apfinthium ex Uis floridum &c. N. nfi. (14) Artemifia Fol. multipattitis fubtus tomentofis &e. Mat. Mei. 387- H. Ups. Cliff. r. Lugdb. n3. N. 3. KBAm. Auflr. 244. GOUAN Mor.sp. 433. Abfinth. Ponticum tenul'olium incanum. c. b. Pin. 138. Abs. Pont. vuig. clus. Hift. I. 3 39- Abs. tenuifolium. Dod. Pempt, 14, Abs. G«' latium, Sardonium Dioscoi, Los. Ie. 7ss,  Sykgenesïa. 5fi> lige Bladen de Bloemen rondachtig en knikkende; den Stoel naaku * ' I IiO.'bel beweert, dat deeze de Ponti/elie? ' Alfem der Ouden niet zy, maar wel de Room-1 fche Alfem, onder welken naam zy ook voor--' komt inde Apotheeken. De Groeiplaats,evenwel, van deeze fynbladige Alfem, is niet alleen in Ooftenryk en Hongarie, maar ook in Klein Afie, op drooge dorre plaatfen. Men heeftze in de Tuinen overgebragt, alwaar zy ten dienst der Apotheeken wordt aangekweekt. Zy is KruLj deriger dan de gemeene Alst en minder bitter; weshalve zy van Galenus reeds beter gekeurd werdt. De Heer Haller meent, das menze ook in Switzerland , op de Bergen, gevonden hebbe (f). (1$) Byvoet met drievoudig gevinde, wederzyds gladde Bladen, byna Klootronde knikkende Bloemen en een gladden Kegelvormigen Stoel. Deeze Soort, uit Siberië af komftig, was een Jaarlykfcb Kruid , in de Upfalfche Akademie- Tuin (|3 Helv. Vr.chom, I. 5S. (ij) Artemifia Fol. tripücato - pinnatis utrinqne glabris gjc. H. Ups. 257. Art. Rad. annua viridis Fol. pinnatis &c. Gmel. Sib. II. 115. Abs. Tanaceti folio odoratisfimum. amm. Rutb. 142. T. 193. f. 13. (8, Abs. Fol. tenui multi£do, Camphoram Ipirans. Boebh. Lugdb, I. p. n$, Oo 2 i II, D2FL, X. STUK, IV. 1FDEEL, XX. ÏOOFD- ruK. 'olygamis 'uperfiut. XV. Artemifia Annua. [aarlykfe.  IV. Afdeel, xx. Hoofd stuk. Overtollig Vcelwy verf. 580 Samenteelige Kruiden.' Tuin onder de bloote Lugt huïsvefiende, zege de Ridder , en van een fterken aangenaamen Reuk. Het is onder den naam van Zeer welriekende Alfem , met Bladen van Reinevaren, :door Amman , doch flegt , zo Linn. t  IV. Afdee XX. Hoofd «tuk. Overtolli Veelvjyvt ry, XVIII. Artemijit Vulgaris. Gemeene Byvoet. 4 1 ] 1 i 5H SamenTEEtiGE Kroide»; . zigheid hebben, beter. Tot Wormdooding hut 'het lïrekken , cn bewaart het Bier voor zuur worden. Best is het, in Koortfen, op Wyn of ^ Wyngeest gezet of met heet Water afgetrok- '. ken; v/ant door kooken verliest het zyne kragr. Men neemt doorgaans de Toppen of Bloemknoppen , hoewel de Bladen bitterer zyn, maar de Wortels alIeenlykKruiderig en verwarmende. De Geest, dien men uit de Zaaden haalt, is blaauw, de gedeftiïleerde Olie donker groen. Het Zout, door verbranding, wordt als het voornaamfte der Loogzouten aangemerkt.' (18) Byvoet met Vindeelige platte, ingefneedene, van onderen Wollige Bladen; enkelde omgekromde Bloemtrosjes ; de Bloemen met vyf Straalbhmmetjes. Het Byvoet, een gemeen Onkruid dei Wegen en Wildernisfen , zo in onze Provinciën als door geheel Europa, wordt hier vocrgcfteld. Hetzelve heeft grover Steelen en Bladen , doch" gelykt anders, in Gewas, veel naar de Alfem, Het komt voor met witachtige of met rOOdachti08; Artemifia Fol. pinnaiifidis planis &c. Mat.Mei. s84. ;ort. Belg. 135. R- Lugdb. iJ3. &c. &c. Gmel. Sib. li. >. 103. Artemifia vulgaiis major. C. B. Pin. I37. Artemifia rtilgam. J. B. Hijl. Hl. p. ,g4. Artemifia Mater HerbaiuM. ,ob. Ic. 764. 0. Artemifia latifolia. Rumph. ^Imb. V. p. 261. '. 91. f. i. Artemifia Chinenfis cujus Mollugo Moxa diciur. ri.uk. Pèyt. t. 15. f. 1.  Syngenesia: 585 tige Stengen en Bloemen, welke laatfte in Medicinaal gebruik is , zynde van ouds beroemd als een Stonden dryvend Middel, waar van het ï mooglyk den Grickfchennaam heeft, naar eene'' Koninginne van' Karie ; zynde oudtyds deswe-^ gen zelfs Parthenis genoemd geweest, dat is Maagdenkruid. De Franfchen volgen dien naam met Armoife of Artemife; doch de Engelfchen noemen het Mugwort, de Duitfchers Beyfusz of St. Johns Gurtel, dat is de Gordel van St. Jan. Het Kruid is fcherp en Kruiderig, geevende door Deftillatie, behalve een vlug Loogzout,1 gelyk de Alfem , een Smecrachtige Olie uit. Men heeft het nog tegen verfcheide Ongemakken aangepreezen. In Perfie kookt men van het Zaad eene Geley,dieinBlutskoortfencnkwaadaartige Ziekten dienftig zou zyn. Maar wel het voornaamfte gebruik , dat men van dit Kruid, ook in China en Japan, natuurlyk zo rt fchynt, voortkomende , maakt is , dat de Ingezetenen, aldaar, een Wolligheid daar van bereiden, gemeenlyk bekend onder den naam van Moxa; waar van zekere Dotjes of Poppetjes door hun gebezigd worden om op de pynlyke plaats te laaten branden , en dus de Menfchen, 't zy van Jigtige of Podagreuze Pynen, te verlosfen. Dit fchynt aldaar een Souverein Middel te zyn, en daarom , buiten twyfel, zegt de Hoogleeraar j. Burmannus 'er van. „ Dit is die „ edele Plant, waar uit het befaamde Moxa O o 5 „ ge- lï, DEEL. X, STVK.l IV; iF'DSEL* XX. loOFD- ruE. 'olygartila iperjtua, Japanfche •loxa.  585 Samenteelige Kruiden; IV. Afdeel xx. Hoofdstuk. Overtollig Veelwyve »> XIX. Artemifia integrifolia* Geheelbladig. ,, gemaakt wert, zo zeer in de Podagra ge» ,, preezen:" doch erkent tevens, dat de Afbeelding , welke Plukenet daar van gegeven heeft, merkelyk van onze Europifche !Byvoet verfchille. Rdmphids niettemin zegt, dat het de zelfde zy, die men in Oostindie ook wit en rood heeft, en Osbeck heeft onze gemeene Byvoet onlangs in China gevonden. Volgens den Batavifchen Doktor ten R h yne , die zelf in Japan geweest is, zou dezelve aldaar het allergemeenfte Kruid zyn, aan alle Wegen en Straaten groeijende: des ik my verwonder deeze Soort in de aanzienlyke Verzameling van Japanfche Planten , door den Heer Thunberg gemaakt, en my geworden, niet te vinden. Van de Moxa zelf heb ik een aanzienlyke veelheid bekomen. Men krygt die door de Steelen te kneuzen en tusfchen de Handen te wryven , werpende dan de Houtige Vezelen weg; omtrent gelyk by ons de Hennip ruuw bereid wordt, eer menze over den Hekel haalt. Voorts worden ook fomtyds in de Grond, by dit Kruid, drooge zwarte brokken gevonden , die men voor gebrande Kolen of Houtskolen neemt; doch welke flegtsgedroogde Wortelen zyn. D. Met enkelde Bladen. f19) Byvoet met Lancetvormige van onderen Wol- (19) Artemifia Fol. Laneeolatis fubtus tomentofi* &c. Att, Fol,  S y K g e n e s I A. 53? Wollige , onverdeelde en getande Bladen, hebbende vyf Vrouwelyke Blommetjes. ^ In Siberië komt deeze voor , die vol (trekt naar het Gemeene Byvoet gelykt, doch door p het Loof verfchilt , hebbende de boventte Bla/a den doorgaans geheel, de onderden aan de tip getand of zelfs Vindeelig, gelyk Gmelin waargenomen heeft en afbeeldt. Cao) Byvoet met de Stengbladen Lancetvormïg onverdeeld , de Wortelbladen veeldeelig en drie Vrouwelyke Blommetjes. Tot deeze Soort, die volgens Linn/Eüs3' aan de Zeekusten der Zuidelyke deelen van Europa voorkomt, zal de voorgemelde met Lavendelbladen , welke de beroemde Boerhaave als een Inboorling van ons Land aantekende, behooren. „ De Bladen zyn wederzyds „ ruig, de Bloemen Cylindrifch en knikkende, „ de Vrouwelyke Straalblommetjes drie in ge„ tal: des komt zy de Zee-Alfem zeer naby, „ fchoon het Loof daar van grootelyks ver„ fchille," zegt de Ridder. 00 Pol. planis Lancealato-Lineatibus &c. Gmei, Sitt. II. p. I09. T. 48. f- I. (20) Artemifia Fol. Caulinis Laticeolatis integris &c. Abs. maritimum Lavandube folio. C, B. Pin. 139. moris. III. s. 5. T, i. f. j. DO h,\m. Arhr. I. T. 24- 1". s. Abfïntli. anguftifolium. Dod. Pevpt. i«. II, Deel. X, stuk* IV. fdeel; XX. 30FD«J UK. ilygamia Verflua. XX. lrtemifia cxrutes* is. Blaauw. htig.  588 Samenteelige Krtjidkn. IV. Ajfdeei xx. Hoofdstuk.xxr. Artsmij JDracunci lus. Dragon, xxil Chinenfis. Chineefcb fai) Byvoet met Lancetvormige gladde effenrandige Bladen. Dit zeer bekende Tuinkruid, dat men byons ^Dragon, in VraDkryk Eftragon, in Engeland ' Tarragon noemt , en alom als eeti Toekruid over de Slaa gebruikt, groeit natuurlyk in Siberië, zynde wel Reuk-, doch geenszins Smaakeloos. Het Volk aldaar kookt het in Moes of VleefchPottagie. Het valt 'er met breeder en Sappiger, of met fmaller en dunner Bladen. De eerfte of onderfte Bladen heeft het dikwils in drieën gedeeld, gelyk ik in een Tak daar van, my uit Japan gezondeD, waarneem, die volkomen met den door Gmelin afgebeelden ftrookt. De Bloempjes, welke zeer klein en rond zyn, hebben den Stoel naakt en bevatten zes Vrouwelyke , benevens twaalf tweeflagtige Blommetjes (22) Byvoet met enkelde Wollige Jlompe Lancetvormige Bladen ; de onderjlen Wigvormig driekwabbig. In (11) Artemifia Fo], Laneeolatis glabris integerrimis. H. Cliff. 403. Ups. 2j6. Gmel. SU. 11. p. us, t. j9 & «o. f. 1. Abrotanum Lini folio acrioti ccforato. tournf. /»_/?. 459. Dracunculus Hortenfis. C. B. 98. Draco Herba. DOD. Pempt, 709. (*) Tozzet. App. 106. (22) Artemifia Fol. fimplicibus tomentofis obtufis &c. Artem. Fol. Radic. a Caulinis divetfis, Gmel. Sik 11, p. 117. T, 61. f. 1,2. Abfinth. Marit. Sinarum Lavandula: folio 8tc. pluk. Amalth. 3- T. 3S3. f. BuBM. Fl. Ini, 177, Abs, Atborescens. Lob, Ic, 75».  Syngenesia.' 580 In China en op Java niet alleen-, maar ook in Siberië groeit deeze Soort, die uit een dikken ' Houtigen Wortel veele Stengen fchiet van een f Elle lang, aan den top met Bloempjes als des Alfem. Zy heeft een zwaaren Reuk en een zeer bitteren Kruiderigen Smaak. De Stoel is kaal. (23) Byvoet met enkelde Lierachtig uitgehoekte Bladen , hurkende Stengen en gejleelde. eenzaame Kogelronde Bloempjes tegen de'1 i Bladen over. In Indïe aan de Ganges, zo wel als by Madrasf aan de Kust van Koromandel, groeit deeze byzondere Soort, die in Loof zeer van de anderen verfchilt, als hoekig uitgefneeden Bladen hebbende en eenzaame Bloempjes, naar die van Kamille gelykende , vry grooter dan in de gewoone Alfem , geel van 'Kleur. De Wyfjes rand - Blommetjes zyn driedeelig, met een dunner gegaffeld Styltje ; die van de Schyf twee. flagtig met een enkelden Styl. (24) Byvoet met Wigvormige uitgegülpteBladen , hurkende Stengetjes en ongejleelde Oxelbloemen. In (13) Artemifia Fol. fimpl. Lyrato - finuatis 8cc. Bubm. Fl, Ind. 177. Abfinth. Maderaspatanum &c. PLUK. Amalth. 3. T. 3J3. f- 3. Abs. minus odoratum Gangeticum. Plue, Alm, a, T- i. f. i. Nelampata. litrt. Mal. X. p. 97. T. 49. (24) Artemifia Fol. Cuneifoimibus icpandi; &c, BuK.vr, fl, Ind. p. 177. T. 58. f. 8, h. DKUi X. STUK» IV. LfdeelJ' XX. IOOFD4 rus; xxnr. Artemifia Maderas'atana.indifch, XXIV. Minima. ieer klein.'  IV. [Afdeel, xx. Hoofd, i stuk. Overtollige Veelwjvery, ( i i 3 3 *ii.d. ' vi. STUK ,( bladz. 51,' enz. J XX GnapbaHum Aureum. Goudkleurig. . VU. LXVII." Fig. 3. , è jy'0 Samenteelige Kruiden. In China is deeze waargenomen, als een Zaay. ilant, gelyk de voorgaande , doch zeer klein , net gladde Bladen ; de Bloemen beftaande uit :es of zeven Blommetjes. De Hoogleeraar N. E. Burmannus , heeft 'er de Afbeelding van gegeven. Ik heb zodanig een Plantje uit apan ontvangen, rykelyk een Handbreed hoog, lat volkomen met de bepaaling ftrookt. Gnaphalium. Droogbloem. Een naakte Stoel en een gepluimd Zaadkuife, maakt de voornaamfte Kenmerken van dit jefiagt, 't welk doorgaans een, rondachtigen appigen Kelk heeft, beftaande uit holronde ;ekleurde Schubben. De Heefterige Soorten van hetzelve, tot ne;entien in getal , door my reeds befchreevea :ynde*, gaa ik thans tot de Kruidigen over, nder welken ook met Goud- en Zilverkleurige loofdjes voorkomen, als volgr. *** Met Goudkleurige Hoofdjes. (20) Droogbloem met ongejleelde langwerpige , op de kant Wollige Bladen, en gejleelde enkelde Bloemen. De eerfte plaats geef ik hier aan een zeer fchoone De Heer Thunberg,zo,T vermaard door zyne Kruidleezingen aan de Kaap* en in Oostindie, dit Exemplaar by my ziende, verzekerde my, dat het een Kruidig Gewas zy, 't welk zyn Ed., het aan de Kaap vindende, wegens de fchoonheid van Kleur, Aureum genoemd hadt; dewyl de meefte anderen meer naar 't Citrcengeele trekken. Ik heb het derhalve hier,in Fig. 3, op Plaat LXVII, met de Bloemen in de Natuurlyke grootte voorgefteld; waar uit men van de fraaiheid kan oordeelen. De Steng is geheel Wollig, zo wel als de kanten der Bladen, die voor 't overige, wederzyds, graauwachtigen eenigszins ruuwfehynen te zyn. De figuur der Bladen zou men Tongachtig kunnen heeten. Zo veel ik zien kan, omvatten zy de Steng niet volkomen , die aan 't end drie Bloemen heeft, ieder op een byzonderen Steel, met Kelken van eenigszins puntige Schubben ; 't welk ze meer naar een Xeranthemum zou doen gelyken, indien niet het Pluis der Zaaden en de Geftalte de Plant betrok tot dit Geflagt. Een Vrouwelyk Blommetje van. den Omtrek is, om zulks aan te toonen , by c, door 't Mikroskoop afgetekend , zynde zesmaal ia (*) zie 11. D. vi. Stuk, van deezs N&U HiJl«rit,h)atUi ft, FL. XXX. Fig. a. SI, DSEfc, X. Hv»i IV^ rDEËL» XX. 30FDUK. iygamiA lerfiua. J  iv. Afdee XX. Hoofi STUK. XXI. Gnaph Hum Cyi dricum. Rolhloi mig. XXII. Orienialt Oofterftt J92 Samekteelige Kruiden; ^ in langte en dus meer dan tweehonderdmaal 'Lighaamelyk vergroot. De Vergrooting van 'c i end van een der Pluishaairtjes by d, is ongelyk fterker , ten minfte twaalfmaal in langte 5 om de zonderlinge gepluimdheid aan te toonen. Cu) Droogbloem, dat Kruidig is , met ongejleelde langwerpige Wollige Bladen, en ongelyke Tros/en, van gladde Cylindrifche ongejleelde Kelken. , (22) Droogbloem dat byna Kruidig is, met Liniaal Lancetvormige ongejleelde Bladen , een famengejtelde Tros, en verlangde Bloemjleeltjes. Deeze beiden komen in Afrika, aan de Kaap der Goede Hope, voor. De eerfte heeft hoogroode, de andere hoog-geele Bloemen, die in beiden niet zeer digt getrost zyn : en de Bladen zyn ia beiden Wollig grys. Het Oofterfchê valt ook in Arabie, alwaar F 011 ska oh l vier Verfcheidenheden van hetzelve, eene met witte en twee met Afchgraauwe Kelken, waarnam. De Bladen waren, in deeze laatften, of Liniaal of f21) Gnaphalium Herb. Fol. fesfïlibus oblongis tomentofis &c. Am. Acad. VI. Afr. 58. Gnaph. JEthiop. minus Rarao. fum. Pluk. Phjt. T. 298. f. 4. (zz) Gnaptalium lub - Herbaceum &c. Gnaph. Fol confems angufto - Laneeolatis. H. Cliff: 402. Ups -56 E'i ehryfum Oriëntale, c. B, Pi,. if4, prgdr, ^c^ IUrt. II, p. tos. t. 55,   h JJeel PIRAAT LXVTII.  'S V K G E K R S i a: 593 Of Wigvormig. De vierde maakte een Heefterige, met geele Bloemen , uit. •£23) Droogbloem, dat Kruidig is, metLan-, cetvormige Bladen , de onderjien Jlomp; een famengejleldv Tros en zeer eenvoudige Steng. Op Zandgronden», in fommige deelen van Europa , komt deeze voor, welke het zal. zyn, daar Haller van fpreekt, wanneer hyzegt, de Stmchascitrina, op de Zandvelden in Duitfchland zo gemeen , is nog niet in Switzerland gevonden. Gouan maakt ook van deeze Breedbladige geen gewag, maar in Duitfchland komt zy zo veel voor, dat menze Duitfche gefloemd vindt. -Zy groeit door geheel Siberië op opene Velden, volgens Gmelin, die 'er dus van fpreekt. jj, De hoogte fpeelt tusfchen een half Voel „ en een Elle. In de hoogere Plant is de Tros J9 zeer groot en zeer Takkig, in de laagere „ meer famengetrokken en zo digt , dat men „ de Takjes niet dan met oplettendheid kan „ zien. De Kelken hebben eene Goudkleur, doch „ vallen fomtyds ook bleek Citroengeel." Voorts jjtj) 'Gnnphaliam Hein, Fol. Laneeolatis &c. Mat. Med. Fl. Suec. 674 , 738. KRAM. Auftr. 145. GMEL. Sib. V. p. 107. Elichryfum f. Stoechas citrina latifolia. C. B. Fin. a«4. Stoech. Citrina Getm. latioie Ma, J. B. Hifi, KL, p. 153. PP II. Ceel, X. Stuk. m Afdeel,' xx. Hoofd» (TUE. XXUL Gnapba=' 'ium Arenarium.Zandig. Plaat Lxvur. Fi&. ï«  594 Samenteelige Kruiden* IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Overtollig! feelwyve57. * Zie vi. Stuk bladz. 6 2. Voorts verfiert dit Kruid, welks welriekende? Bloemen in de Apotheeken onder den voorgemelden naam, als tegen de Jicht dienftig, bekend ftaan5 met dezelven de Zandige Vlakten in de Zuidelyke deelen van Sweeden, zodanig, dat men hetzelve 'er Hedenblomjler noemt. Het is ook in verfcheide Streeken aan den Ryn , tusfchen Spiers en Worms, gemeen, wordende deswegen genoemd Rynbloemen , en Mottenkruid, om dat het tegen de Motten dient, als ook in 't Hoogduitfch Jungling en Immerfchon, dewyl het niet verwelkt , behoudende de Bloemen , gelyk alle anderen van dit Geflagt, gedroogd en bewaard wordende; veele Jaaren haa re fchoonheid en Goudkleurigen glans; weshalve de Franfchen het Immortelle tytelen; doch alle die naamen heeft het met de Smalbladige, voor befchreeven, gemeen*. 1 Men heeft van hetzelve, dat te verwonderen is, nog geene goede Afbeelding, Die van Tabernemont , door Tournefort aangehaald , genaamd Amaranthus luteus primus , deugt zo min als die van Badhihus. Het onderfcheidt zig van de voorgaande elfde Soort, door de breedte der Bladen, en van de volgende agtentwintigfte, doordien de onderfte Bladen ftomp zyn, de bovenften puntig; gelyk my uit een Exemplaar daar van, door den Heer Tuu nbe r g in Japan gevonden, blykt. Hetzelve heeft ongevaar een half Voet hoogte en is voor 't overige zodanig s als men het in  S ÏNGENESlA $)$ Wig, i , op Pl. LXV1II. hier nevens 3 afge beeld vindt (24) Droogbloem j dat Kruidig is, mttLah' cetvórmige Bladen , een verdeelde Bloemtuil; de Steng van onderen Takkig. (25) Droogbloem, dat Kruidig is, met Lantetvormige Wollige Bladen , omgeboogene Kelkfchubben en eene Takkige Steng. (aö) Droogbloem dat Kruidig is, met Lancetvormige drkribbige Bladen, aie van boven glad zyn ; een Bloemtros aan 't end; de Steng van onderen Takkig. (27) Droogbloem, dat Kruidig is, met Lancetvormige drieribbige kaale Netswys' geaderde Bladen. Dee- (*) rlantas vctères, quanim hotitia imperfe&a et dubia , ■qüamvis fint vulgaies , nuriiisquè fpeciofe , explicare qni inftituunt, tam mihi vidcntur opera; pretium facére, quara fcuii petegrinas novas, utcumque Jpeciolasj describunt. DILL. SM. II. p. 347. (24) Gnapbalium Herb. Fol. Laneeolatis &c. H. Cliff, 40J_. Eiichr. Afr. Dill. Elth. 127. t. 107. f. 127» (zs) Gnapbalium Herb. Fol. Laneeolatis touientofis Sec. Gfaaph. incanum anguftifoliurci. burm. Afr, 2ïfi. T, so.f. 2. Gnaph. Paniculatum. Berg. Cap. z$s. (20) Gnapbalium Herb. Fol. Laneeolatis ttinerviis Sec. H. Cliff. 401. El'chrys. Afric. Sec. Dill, Ehb. 12a. T. 107. f lis. Berg. Cap. 258. Elichryf. jEthiop. numerofis etangustis foliis. Plus. t. 279. f. j. (27j Gnapbalium Heib, Fol. fesfili!)«s &c, Clirylöcoma Pp % «Chiop, P. DEEL, X, STUK, ■ IV. AfDeelJ Hoofdstuk. XXIV. Gnapba. Hum rutilam. Vuurig, XXV. Imbricaturn. Schubbig. XXVI. Cymofumi Ktoonig, xxvir. Nudifi.. Hum. Kaalbiadig-  IV. AlDEEl XX. HÖÖFD STUK. Overtollig feelwyve n* XXVIH. Gnapha. Hum luteo album. Bleekgeel. jfotf Samenteeligb Kruid-e^' Deeze vier Kaapfe zyn Planten , die roeef of min naar de Smalbladige Rynbloemen gelyken, groeijende de eerfte en laatfte ongevaar een Voet of anderhalf, de derde een Elle boog» . Van deeze drie weet men , dat zy overblyvende Kruiden zyn , met Houtige Stengen. De tweede maakt een fyn verdeeld Takkig Kruid, welk de Blaadjes aan beide zyden Wollig heeft, de derde aan ééne zyde, de vierde geheel kaal en naar die van Weegbree gelykende, 't welk zeer byzonder is in dit Geflagt. (28) Droogbloem , dat Kruidig is , met half omvattende, Degenvormige , uitgegulpte Jlompe, wederzyds ruigachtige Bladen en gekropte Bloemen. Deeze Soort groeit niet alleen in de Zuidelyke deelen, maar ook in de middeïdeelen vau Europa, als mede in onze Nederlanden. Men vindtze , tusfchen Katwyk en Noordwyk, en elders ia de Duinen van Holland. In Overysfel en Vriesland komt zy ook voor (*). In Swit- iEthlop. Flantaginis folio. BHEÏN Cent. T. 71. BEUG. Cap, 247. Elichryf. Quinquenervii folio. FtT. Gaz. T. 82. f. 1. (28j Gnapbalium Herb. Fol. femi - amplexicaulibus Enlïformibus &c. r. Lugdb. 149. Gouan Jlonsp, 4^4. GORT. Belg, 23ö. Gnaph. majus lato oblongo folio. C. U. Pin. tSi, ïluk. Alm. 171. T. 31. f. ff. Gnaph. ad Stoech. citrinara acccdens. j. B. Bijl. III. p. 160. Elichr. fylv. latifol. Capit conglobatis. C. B. Pin, 254. (*; In de Flora Belgica door rosenthall, Am. Acad, vi. p. 61, vind ik ze , dat zonderling is, niet opgenoemd,  SïNGENESIa, 597 Switzerland is deeze Soort gemeen, die zeer zagte Wollige Bladen heeft, en Stengetjes, welke als metVilt overtoogenzyn.TakkigeBloemkroontjes draagt zy op den top der Stengen , wier Kelken uit groene Schubben beltaan, met Zilveren randjes en geele Blommetjes, dat de Bloemen bleek geel maakt. Die zelfde Kleur hadt Gmel in in het Zandige Droogbloem waargenomen en 't verwondert my, dat men niei gcdagt hebbe, of het ook eene Verfcheidenheid daar van zou kunnen zyn. (29) Droogbloem dat Kruidig is, met Spatelvortnige, byna omvattende, van onderen Wollige Bladen , de Kelkfchubben fpitsachtig. Dit Kaapfe voert dien naam wegens de lange Bloemfteelen, met zeer fmalle Blaadjes, aan 't end een digt Kroontje hebbende van geele fpits gefchubde Bloempjes. De Steng is anderhalf Voet hoog , zig met lange Takjes uitfpreïdende. (30) Droogbloem dat Kruidig is , met afloo- pen (29) Gnapbalium Herb, Fol. Spathulatis fubamp'exicanü. bus &c. Mar.t. 284. (}o) Gnapbalium Herb. Fol. decurrentibus mucronatis utrinque tomentofis planis. Elichryfum Fol. Linearibus decurrentibus êjc. Mill. Dia. t. 131. f, 2. Elichr. latifolium til. PP 3 II. Deel* x. Stuk. IV. Ar DEEL» XX. Hoofd» stuk. Polygamia fuptrfiut. XXIX. Gnapha. Hum Pedunculare. Langfteelig. XXX. Odoratis limum.Zeet welriekend.  IV. Afdeel, xx. Hoofdstuk* O vertllligi Vedwyvery. \ 1 1 < .1 r \ i I 59g Samenteelige Kruiden, pende gefpitfie wederzyds Wollige platte Bladen, Deeze zeer welriekende Soort, welke Plukenet niet wist van waar zy afkomftig was „ hebbende dezelve in een Tuin by Londen zien bloeijen , fchynt ook een Kaapfe te zyn, alzo. het Goudkleurig rosfe Droogbloem van Bergius daar mede ftrookt. De Bladen zyn geheel afioopende zegt L i n n te u s, dat ik niet verftaa. Afioopende Bladen zyn, wier Voet zig langs de Steng naar beneden ukftrekt, gelyk in fommige Doornen en Diftelen en andere Planten (*). Maar boe de Bladen t'eenemaal afloo.* bende kunnen zyn (t), begryp ik te minder, dzo Bergius van dezelven alleenlyk zegt* lat zy Liniaal - Wigvormig ftomp, aan den Voet Emaller, ongefteeld zyn,de Steng omvattende, ian boven zeer fyn gerimpeld, van onderen Vollig , een Duim lang , menigvuldig. Hy >etrekt daar toe het Jfrikoanfche Wollige Elihryfum van Vaillant, met yl geplaatfte ..avendelbladen, en Goudkleurige gekropte Bloeien (i.,). Volgens Bergius is het Bloemkroon t je rillofum alato Caule, odorarisfimurn. Pluk. Alm. 134. T. 173- f. 6 Gnaphalium Aureo-fulvum. Berg. Cap, as?, {*) PUlos. Bot. p, 49. f. 9j. (ti Folia totaliter decurrentia. Syfl. Kat. Vbf. XUT. p. SU,. (I) Helichryfum Afric. tomentofum , Xavandute foliis ra. ioribus, Flor. Aureis glomeratis, Vaill. Mem. 1719-. p. 50, aühi 3 ss.  g ¥ N G E « E S I A. 599 toontje half Klootrond, beftaande uit geknot-^ te Goudkleurige Kelken , de Blommetjes uit den rosfen (*). Het aangehaalde, dat MillerH afbeeldt, heeft de Bladen van onderen grys en getuilde Bloemen. **** Met Zilverkleurige Hoofdjes. (31) Droogbloem dat Kruidig is, met afioopende Lancetvormige Wollige platte Bla-lh den , die met een kaal puntje getipt zyn.% Dit Syrifche Gnaphalium, dat niet alleen in Paleftina maar ook in Egypte groeijen zou, is Takkig met breede Bladen, en heeft de Bloemen donker-rood of paarfchachtig. Men wil dat het de Baccharis der Ouden zyn zou. Rauwolf heeft het in de fchuinte der Bergen Libanon en Karmel waargenomen. (3a) Droogbloem, dat Kruidig is met effenrandige fpitfe van onderen Wollige Bla-, den, die de Takkige Steng omvatten. (33.) (*) Calycibus ttuncatis Aureis, Corollis fulvis. (31) Gnaphalium Herb. Fol. decurrentibus Laneeolatis tkc. Gnaph. ./Ëgyptiacum latiore folio &c. Ft.uk. Mant. 91. Gron. Oriënt, aö*. Gnaph. Syriacum. Barr. Ic. 34- ChryIbcoma Syr. Flore atro-rubente. BkeïN Cent. i4«. Bacchai|s Dioscoridis. rauw. It. T. p. a«j. (32) Gnapbalium Herb. Fol. amplexicaulibus integerrimis &c. H. Cliff. 402. Ups. 2S6. Gnaph. Afr. latifolium foctidum , Cap. Argenteo. Comm. Hort. II. p. :n. T. 56. Volck. Noria*, p. 194. Conyza Aft. graveolens. Pluk. T. *43- f- »• t, Pp 4 II. 0ÏÏ-L, X, STUK. iv; DEEL. XX. 30FD* UK. XXXI. Gnaphs;m San- nnèum. .oedioodj ^(Utidam» tinkend.  iv; Afdeel, xx. Hoofd. stuk. XXXIII. Gr.at>ht Hum ünii ialum. Gegolfd. XXXIV. Criipum Gekruld vXXXV. tielianibi mifiüum. Geplooid. xxxvr. Sauarro- Jum. Rappig.) XXXVII. Sttllatum. Gefterr.d. ooo Samemteeli-gb Kruidenï ; C33)^Tg5l0?'dat Kruidiz *. *-* afioopende Lancetvormige gegolfde fpitu. van onderen Wollige Bladen en TakkL Stengen. °- : (34; Droogbloem , dat Kruidig is , „et ap ■ hopende Spatelvormige Wollige Bladen; de Kelken zeer jlomp en met Pleoijen sregolfd van onderen Wollig. „ CSS) Droogbloem, dat Kruidig is, met bym omvattende, Lancetvormige Bladen, famengeftelde Bloemtuilen, de Kelkfchubben eenigermaate geplooid. f36) Droogbloem , dat Kruidig is , met ongedeelde Tongachtige Wollige Bladen, de binnenfle Kelkfchubben Elsvormig omge, kromd. b (37) Droogbloem dat Kruidig is , met onge. Jteelde Lancetvormige Pluizige Bladen , en (Si]\Cnap6am», Herb. Fol. fubdecurrerrtibus &c. « Cliff- .so1: t. iog'. f.Tlens aciuifolwrn ■cauJe aiato- E^ . * ) Gnapbalium Herb. Fol. fubamplexicaulibus &c Gn,Ph Afnc Flo, rnrnrrnis albicmtibus. Volck. No. T. p £ ( !) Gnapbalium Herb. Fol. fofi.'ibus Lingula,* fcc. G„ pj Fol. oblong, Sec. R. L8^. lJO> G„ , ^ picum. Pluk. t. 323. f. ,. -Ktmo. C37) Gnapbalium Herb. Fol fi-«ffl{»..,, t Gn3ph. romenrofum Fol. unte s F T ^ &<=-  SïNSER ESIA, öbï en fpitfe Kelken, die van buiten roodachtig zyn. i Alle deeze zyn Kaapfe Gnapbaliums , waar' van bet eerfte door zynen Stank uitmunt, en door J de breedte zyner Bladen : het tweede ook wel/ zwaar van Reuk is, doch zo niet ftinkt en fmaller Bladen heeft. Deeze beiden zyn Jaarlykfê, de twee volgende overblyvende Kruiden. Het Gekrulde, wegens de Kelkjes dus genaamd, heeft Spatelvormige; het Geplooide byna de Steng omvattende; het Rappige ongedeelde Tongachtige Bladen, die, gelyk in alle de anderen, Wollig zyn. De Bloemen zyn in het eerfte o£ Zilver- of Goudkleurig; in alle de anderen Wollig zyn. De Bloemen zyn in het eerde Zilver- of Goudkleurig, in alle de anderen witachtig en in het Rappige zeer klein. Dit heeft de Stengetjes naauwlyks een Voet hoog. Het laatlte wordt Gefternd gebynaamd, om dat de Kelken zig na 't bloei jen aanftonds uitfpreiden en dan een Sterswyze vertooning maaken, zynde van binnen paarfch met witte tippen. (38) Droogbloem, dat Kruidig is, met Lancetvormige Bladen , de Steng Wollig gepluimd, en Kegelachtige gekropte end^Bloe-' men. C39 J (38) Gnapbalium Herb. Fol. Laneeolatis Caule tomentolc 5tc. GRON. Virg. II. p. in. Elichryf. obtulifblium. Dill. Elth. 130. T. 108. f. 131. Helicht. Chryfocoraa Gnaphaloj, dei annua Virg. MORIS. III. S. 7.T. 10. f. ij. Pp s ii, Deel. X. stuk. IV. Lfdeel.' XX. loOED» ruK. 'olygamia 'tper-fluat XXXVIII Gnnpha* luim obtuïfolium.ItomnblaI'S-  doa Samenteelige Kruiden, ' IV, Afdeei XX. Hoofd* stuk. XXXIX. Gnaph, Hum Ma, garitacew Paarlach «ïgXL. Plantas r.tum. Weegbree bladjg. (39) Droogbloem, dat Kruidig is, met Li» niaal Lancetvormige gefpitfte Bladen averhoeks; de Steng van boven Takkig , met Bloemtuilen getopt. !; f40) Droogbloem, met hurkende Rankjes; geheel enkelde Stengetjes; de Wortelbladen Eyrond en zeer groot. ■ Deeze drie Soorten zyn in Noord-Amerika . gevonden. De eerfte maakt een Jaarlyks Gewas uit, dat in Virginie en Penfylvanie groeit, hebbende de Bladen en Bloemen bleekgeel, met eenen Harftigen Reuk. Dat Dillenius dezelven Stompbladig noemt,' is minder te verwonderen , dan dat de Ridder hem hier in nagevolgd hebbe; want verfcheide andere Soorten hebben veel ftomper Bladen. De tweede komt ook in Kamtfchatka voor, en zal Paarlachtig genoemd zyn , wegens de rondheid en Kleur der Bloemen, die de Steng Pluimswys' kroonen , met haare Tuiltjes. Deeze zelfde Soort valt ook aan de Oevers der Rivieren in Engeland , en in Switzerland , volgens den Heer Haller , die de Steng deedt uitloopen ineen Melk. (39) Gnaphalium Herb. Fol. Lineari • Laneeolatis &e. H. Cliff. 4»l. Ups. 255» Gmel. Sii. II. p. 107. Gnaph. latifol. Americanum. C. B. Pi*. 163. Clus. Pann. p. 496- J. R. Hift. Hl- p- 16-' f40) Gnapbalium Sarmentis procumbentibus &c. GBON. Virg. II. p, 121. Gnaph. Plantaginis folio Virgaiianmn. FLUK» Alm. 171. T. 34S. f. 9.  S T M G E N E S I A. go3 Melkwit Kroontje , doch thans dezelve flegts Kroontjes-Bloemen geeft (*). De Steng was eerst by hem drie of vier Voeten, thans ruim twee Voeten lang. De Bladen zyn lang en fmal, zeer fpits, van boven groen, van onderen grys en Wollig , zo wel als de Stengen of Bloemfteelen , gelyk Clusius reeds opgemerkt heeft, wien , nu byna twee Eeuwen geleeden, in 't jaar 1580 naamelyk,deeze Plant,uit Amerika overgebragt, door een voornaam Heer van Londen toegezonden werdt. Het is federt Amerikaanfch Gnapbalium genoemd, doch waar vindt men 't wel afgebeeld (f)* Dit Kruid groeit, zo de Heer Kalm bevondt , in ontzaglyke menigte op alle ongebouwde Velden , Bofchweiden, Heuvels enz. omftreeks Philadelphia in Penfylvanie. De hoogte verfchilde naar den Grond , fomtyds was het weinig, fomtyds zeer Takkig, doch hadt, in 't algemeen , een fterken aangenaamen Reuk. De Engelfchen noemden het Life everlafling, dal by (*) Gnaph. Caule fupremo Ramofo, ümbella La&ea terminato. HBLV. Enum. p. 6s>9- ïüago Fol. L3nceoIatïs, vi tidibus fubtus tomentofis , Flor. Umbellatis, Helv, inchoat i. p- 54. (t) De Af beelding zeker, by Weinmann, Plaat 549 > i zeer liegt, die by j. Bauhinus weinig beter. Haller haal hill t. 103 aan, onderden naam van Everla/lmg Cadviad. en petiver t. is, onder dien van ^tmeriean iivelong. Mei kan het levendig hiet in de Fublike Kruidtuinen vinden. Zii B., Lugdb, p. 149. N. 10. II. DEEL, X. STVK.s iv: Afdeel. xx. Hoofdstuk. Polygamia. fuperflua. 1  iV. 'Afdee xjc. Hoofd stuk. Overtelt Veelt» yv ry. xli. Gnaphi Hum dioicum. Tweefruizig. Co* SamentEelige Krüiden.' byna met het Franfch Immortelle of ons Zeven" jaars - Bloemen drookt. De Dames maakten ■ daar Ruikers van,die zy zo wel groen alsdroog in de Vertrekken plaatden , om dezelven door fde fchoone Zilverkleur der Bloemen , en door den lieffelyken Reuk,te verderen (*). Wat het laatde van de drie , dat Weegbreeachtig is genoemd , aangaat , dit gelykt veel naar hetzelve, en naar het volgende, doch de Wortelbladen zyn ovaal of rondachtig, byna als die van Hoefblad , van onderen Wollig en zagt, van boven hard, gerimpeld en Roedkleurig. Het komt in Virginie voor en wordt 'er van de Engelfchen White Plantam, dat is Witte Weegbree, geheten. (41) Droogbloem met hurkende Rankjes, ge. heel enkelde Stengetjes, een enkelde Bloemtros en verdeelde Bladen. Op drooge Velden in Europa , door geheel Rusland en Siberië, als ook op de Eilanden in de Groote Zuidzee , tusfchen Afia en NoordAmerika, is deeze Soort zeer gemeen. Men vindtze (*) KALM. Ilin. II. p. i;7, cyj. (41) Gnapbalium Sarm. procumb. Caule fimpliciifimo &c. Hat. Mei. j8S.%GORT. Belg. 236. kram. Auflr. 245. Ft. Suec. 672, 736. GOUAN Monsp. 434. R. Lugdb. 147. GmEL. Sib. II. p- los. Mas, Gnaphal. Mont. Flore rotundiore. C. B. Fin. 263. Foemina, Gnaph. Mont. longiore Folio et Flore. C. B. Pin. 263. Utrsquc, Pilofeih minor, Dod, Pempt. <5S. lob, Ic 483.  gYNGENESlA. 6C>3 vindtze ook ia onze Nederlanden , op Hei jen en Duinachtige Heuvelen, zelfs by Utrecht' en Haarlem, overvloedig. De naam, dien menj "er aan geeft , is wegens de ruigte Kattepoot in 't Franfch Pied de Chat, in 't Eagelfch C«i-j weed of Cottonweed, in 't Hoogduitfch WiefenWol, om dat het zig als Wol over de Velden uitfpreidt: doch zulks past op de Gnaphaliums in 't algemeen , welke naam in 't Griekfch ook daar van af komftig zou zyn. Het wordt, wegens de Bladen, naar die van 't Muizen - Oor gelykende , in 't Latyn Pilofella geheten. Men onderfcheidt het, door den bynaam Klein, van het andere hier voor befchreeven , dat echter ook maar klein is en tot het Havikskruid behoort *. De Bloemen , die het paarfch, Roozekleurig , wit of bont heeft, zyn onder de Geneesmiddelen geteld geweest. Tegen Zinkingen op de Borst en de Hoest der Kinderen is de Syroop aangepreezen. Zy zyn van eene opdroogende en famentrekkende hoedanigheid. De Rusfen achten dit Kruid, uit- en inwendig, tot Pynlülling dienffig. Van dit Gewas, dat Plaggen maakt van Rankjes en Bladeren , die kleine opftaande BloemIteeltjes uitgeeven, komen Plantjes voor, welke alleen Mannelyke Bloemen hebben, ronder zynde en fraaijer van Kleur , en met enkel Vrouwelyke Bloemen, fletfer en langwerpiger. Dus zyn de Bladen van de eerden ook ronder en van delaatden langer. Dit heeft alom plaats it IV. XX. lOOFD' rus. * Z!a bladz. 39s.  ïV. Afdee XX. Hoofi 5tuk. xlii Gnap, Hum stlj Alpifti xlïii. Indicum, Indifch, xl!v. Purpursum.Bflarfch. 606 Samenteeligé K r b i de&.' iri deeze Soort, die daarom den naam van Twee' htizig voert, C42) Droogbloem met hurkende' Rankjes 4 ge/zee/ enkelde Stengetjes j ongebladerde Hoofdjes en langwerpige Bloemen. . Op de Laplandfche en Sweedfche Gebergten valt deeze , die naar de voorgaande veel gelykt, en van welke de Ridder nog geen andere dan Vrouwelyke Elommetjes waargenomen hadt. Of het de zelfde zy, welke op de Switzerfche Alpen is waargenomen , wordt door den Heer Haller , die 'er aan den rand Vrouwelyke, doch in 't midden Tweeflagtige Elommetjes in hadt gevonden, getwyfeld. (43; Droogbloem, dat Kruidig is, met Lan¬cetvormige Bladen, een zeer Takkige verfpreide Steng , ongelyke Bloemtuilen, de Kelken van binnen gekleurd. (44) Droogbloem, dat Kruidig is, met kaale Lancetvormige Bladen, een opftaande geheel enkelde Steng ; de Bloemen geaaird, zydelings, ongefteeld. De (41) Gnapbalium Sarm. procumb. Caule Simp!» Sec. Fl. Lapp. Suec. Oed. San. 332. Gnaph, latiore folio &c. HALL. Htlv. 701. Gnaph. Alpinum minus. C. B. Pin. 264. (43) Gnapbalium Herbaceum Fol. Laneeolatis Sec. Fl. Zeyl. 307. Gnaph, latiore folio minus Ramofura &c. Pluk. Abu. 172. T. 187. f. j i (44) Gnapbalium Herb. Fol. Laneeolatis nudis 5tc. R. Ittgib. i48. Gron. Virg, nr. Elichr. Spicatura obtufifolium 5cc, Dill. Elth, nu T. 103. f, 1}Z,  De eerfte van deeze twee valt aan de Kaap, als ook in Indie; de andere in Noord - Amerika. Deeze heeft kleine Purperkleurige glanzige: Hoofdjes en eenen Harlligen Reuk. De Bladen' zyn met eene witte Wolligheid bekleed. ***** Wankleurige. (45) Droogbloem met een Kruidige geheel enkelde opgeregte Stengen verfpreide Bloemen» {46) Droogbloem met een Kruidige enkelde hurkende Steng en verfpreide Bloemen. (47) Droogbloem met een Kruidige Takkige verfpreide Stengen getropte end-Bloemen. Deeze drie Soorten gelyken veel naar mal* kander. De eerfte en laatfte is door geheel Siberië zeer gemeen, zo ook in Rusland en Swee- den, (45) Gnapbalium Caule Herb. fimplicisfimo erefto , Flor, iparfis. Gort. Btlg. 237. Kram. Auflr. 246. Fl. Snee. R Lugdb. &c. Gmel. Sib. II. p. 10S. Gniph. majus anguftc oblongo folio alterutn. C. B. Pin. 263. Gnaph. reiSum. J. B. Hift. III. p. 1S0. Elichryfum fpicatum. TOURNF. Inft. 453. (4«) Gnapbalium Caul. Herb. fimplici procumb. Flor. fpaiiïs. Syft. Nat. XII. Tom. 3. p. *'34- 'Gnaph, fupin. Lavandula: folio. BOCC. Mus. 107. T. SJ. SCHEUCHz. Alp. II p. 134» (47) Gnapbalium Canle Herb. Ramofo diffufo &c. GORT. Felg. 237. Fl, Lapp. Sute. H. Cliff. R. Lugdb. hz, GMEL. Sib. II. icj. Gnaph. longifol. humile Ramofurn Capit. ni> gris. Raj, Hift. 295. Angl, III, J». 18. 55, j?5e1, x. siij5, IV. Afde£l4 XX4 lOOFDTUK. XLV. Gnapbd. ium Syltia'icum.losfehig, XL VI. Stipinumè Leggend. XLVII. Uliginoram. Modderig,  «50? Samesteelige Krdioen. ïv: afheb! XX. Hoofdstuk. Ove'toïlii Pïelwyvi ry. XLVIH. Gnapha Hum do. Kiei atum. Kropbloemig. den. Zelfs vindt menze op Ysland. In Snit* ' zerland komt, behalve die, ook het middelfte voor , dat naar het eerfte zeer gelykt , maar het bloeijend Stengetje zelfs leggend of neer.'hurkend heeft. Hier in verfchilt het zeer van de anderen. Het Bosfchige valt ook in onze Nederlanden , zo wel als het laatfte, dat men meest vindt op vogtige modderige plaatfen, in Gelderland , Overysfel , Vriesland, enz. Dit wórdt Klein Reur- of Roerkruid, in 't Nederduitfch, genoemd en heeft de Bloemhoofdjes byna zwart; zynde het eerfte, dat de Kelken groen, achtig heefc , onder den naam van Rhurkraut in Duitfchland bekend : misfchien om dat het door zyne famentrekkende hoedanigheid , alle' deeze Kruiden gemeen , geacht werdt 'tegen den Buikloop te dienen. (48) Droogbloem met een verfpreide Kruidige Steng; de binnenfle Kelkfchubben Elsvormig kaal; de Bladen ten halve de Steng omvattende. Dit Kaapfche Gnaphalinm gelykt zeer naar het laatstgemelde , maar heeft de Bladen Spatel vormig en zeer ruig; de Hoofdjes gebladerd en de Takjes hooger dan de Steng. De binnenfte Kelkfchubben zyn Roestkleurig, krom. Dus Gr.epkalium Caule Herb. diffufo, Cal. fquamis in. Mrioribus Subulatis nudis, Fel, fiifc. ajnp.ejjicaulibus. Berg. Cêp, xji.  SyIïCEHESIA. ftOj> Dus ziet men dat van dit Geflagt maar weinige Soorten in Europa voorkomen en geenen in de Westindiën , naauwlyks eenigen in Ara • ï bie, doch vry veelen in Noord - Amerika cn in' Siberië. Het fchynt derhalve meest dekoudey en gemaatigde Lugtftreeken te beminnen; gelyk men ook weinig Haairige Dieren in de heete Klimaaten aantreft, 't Is even of de Natuur de Bladen en Stengen, door het digte Dons, dat dezelven bekleedt , voor den Vorst had willen befchutten, of voor den guuren Wind. Aan de Kaap der Goede Hope, alwaar die dikwils regeert , is het algemeene Vaderland deezer Planten, daar men reeds vyfendertig Soorten van dezelven geteld heeft. Het volgende Geflagt, dat men Xeranthemuni noemt, is ook meest aan den Zuidhoek van Afrika bepaald. Ik heb alle de Soorten van hetzelve , die door den Ridder opgegeven zyn, befchreeven , en eenigen van de fraaiften in Plaat vertoond (*). Des gaa ik over tot hes zogenaamde C a r p f, s 1 u m. Kraagbloem. Een naakte Stoel , geen Zaadkuifje, de Kelk gefchubd , met de buitenfte Schubben omgeboogen; maakt de byzondere Kenmerken uit van (*) Nat. Hifi. II. D. VI. Stuk, II. XXXI, Zie bladz, 68 enz. Qq [I. DEBI» X. STOK, IVl tFDEELi xx. lOOFD* tuk, 'olygamiA[ xperfiiuh  IV. Afdeel. xx. Hoofd» STUIT. i. Carpefiam cernuum. Knikkend; ir. 'Alrotanel' da. Opftaand,. ' j ÖiO Samewteelige Krüidei?. van dit Geflagt , dat ik deswegen KraagUoem tytel. De Griekfche naam is op verfcheide Planten toegepast geweest. Het bevat flegts de twee volgende Soorten. (0 Kraagbloem met de Bloemen endelings. In Italië, als ook aan de Zeekust van Pro. vence, in Spanje en in Switzerland, groeit dit Kruid, dat de gedaante van een After, doch, behalve't gezegde Kraagje om den Kelk, nog eenige Blaadjes heeft, die Kranswyze de Bloem omringen. Deeze Bladen zyn zagt en ruig, de overigen ftyf en groen, zonder Wolligheid. Na het bloei jen wordt de Kelk, die het Zaad bevat, een Houtig Knopje , zo hard, dat men het met den Nagel naauwlyks kan breeken, Hec Kruid legt met zyne Stengen meest op den Grond en de Wortel blyft over. De Bloem is ?eel. (2) Kreagbloem met de Bloemen zydelings. Volgens de befchryving van den Ridder heefs dit ( i) Carpefium Floribus terminalibus. Sy/l. Nat. XIT. Gen ►♦«• ViS. XIII. p. éis: AB. Ups. ,741. p, „. H. Ups. 157. Balfatmta Conyza! folio. Vaill. Mem. 1719. After Aticus fol. circa Florem mollibus. C. B. Pen. z66. After eeranm. COL. Ecphr. I. p. T# 2J2. chryfanth. Conyzoides cernuum. Moris. III. S. 6. T. 5. f. »7. After Actie* upinus Clufii. Lob. le. 3s1v.Cn:», Pann. p. 3ra. (i) Carpefium Flor. lateralibus, Osis. Itin, T. lo, BüEM. Rfc Ind. 17%,  S y N b k n É s i A. di? dit Kruid , dat de Heer Osbeck in China -rondt en afbeeldde, Takkige, vry harde Stee-1 len , 'met breed Lancetvormige Bladen , tot 1 Steeltjes verdund, fiaauw gekarteld, een Vin-! ger lang, overhoeks. De Bloemen kómen ver-) fpreid ~9 dikwils eenzaam voor % in de Oxels der Bladen , langs de Takken heen, ongefteeld of op zeer korte eenbloemige Steeltjes zittende, van grootte als een Hazelnoot, knikkende. De Kelken zyn genaveld , met uitgebreide Blaadjes omringd , bevattende menigvuldige Blommetjes , waar op volgen langwerpige3 naakte, gladde Zaadjes , dïe alu met Balfem befmeerd zyn. De Afbeelding van Osbeck vertoont weinig van de gezegde Kraagjes om de Bloemen * die ook niet zeer zigtbaar zyn in een gedroogde Plant , door my uit Japan bekomen, welke naar alle aanzien daar toe behoort. De meefte volgende Geflagten behooren tot de D. Straalbloemige. RadiatL Het Geflagt van Baccharis, dat ik Roerkruid genoemd heb , hier aan volgende, is ook geheel befchreeven , des wy overgaan tot dat van Coh vu, Tonderkruïd. Welks byzondere Kenmerken zyn, een naak* te Stoel en eenvoudig of ongeftamd Zaadkuifjej 0_q 2 II. DESL. X.StUK. lVi Ledee&V xx. ïoofdtuk. ïperflee. (  IV. Afdeel xx. Hoofdstuk. I. Conyza fquarrofa, Rappig. i *i2 Samenteelige Kruiden. de Kelkgefchubd en rondachtig; de Straalblommetjes driedeelig. In dit Geflagt komen by den Ridder drieën - twintig Soorten voor, waar van reeds twaalf onder de Heefters befchreeven zyn , de overigen bier volgen. CO Tonderkruid met Lancetvormige fpitfe Bladen, een Kruidige getuilde Steng en rappige Kelken, Deeze, die men in 't Nederduitfcb, gelyk andere Conyzaas, Tonderkruid of'Vim. Kruid, wegens de ruigte tytelt, heet'in 't Franfch Herbe.aux Puces of Conyza , in 't Engelfch Fleabane, in 't Hoogduitfch Durrwurtz , om dat het veelal als verdroogd voorkomt. Wegens de Bloemen wordt het ook Honds - Oog genoemd, lat echter meer zien zal op Soorten, die in volgende Geflagten komen (*> Het groeit in 3e Zuidelyke en middeldeelen van Europa vry algemeen , aan de Wegen , op Heuvels en in Bosfchen voorkomende. B o e r h a a v e beef t het (i) Conyza Fol, Laneeolatis acutis Sec. Sy/l. jfat. XII' 3en. 950. Vcg. XIII. p. 6z£. Gort. Belg. Krasi, Au/Ir. 247. gouan Monsp. 436. r. Lugdb. lSJ.H. Cliff. Ups. Sec. Conyza major vulgatis. C. B. Pin. 265. Conyza! Cam. Epit. 6i2. Conyza major altera. Dod. Pempt. gi. (*) Durrwutts wirdt auch genennt Hundts-Aug und FUbïraut: Griechifch. Konuza; Lateinifch Onyxa, Cmilago. Pttliiaria, TAB. Hijl. Plint, II, p. 550.  Syngenes ia: o"i§ het ook als inlandfch in onze Provinciën aangetekend. Eet heefteen regte, ftevige Steng, van on-l gevaar drie Voeten hoog, aan *t end Kroons-1 wyze getakt, en Wollig zo wel als de Bladen, die ovaalachtig en eenigszins getand zyn, van onderen grys, van boven bruinachtig groen. De Kelk heeft dit byzonders, dat de buitenfte Schubben Lancetvormïg zyn, en byna geheel, de anderen alleen aan 't end, daar zy afwyken, groen. Hy bevat veele Vrouwelyke en tweeflagtige Blommetjes. Dit Kruid heeft eenen wat Kruiderigen Reuk en wordt geacht de echte Cbwyzavan Dioscoripes, die Geneeskragtig was, te zyn. (2) Tonderkruid met Liniaal - Lancetvormige effenrandige Bladen en geftraalde Bloemen. In Noord-Amerika groeit deeze Soort, die: naar een After gelykt door haare Bloem, hebbende de Straalblommetjes omgeboogen , wit van Kleur. De Bladen zyn fmal en ruuw. (5) Tonderkruid met Spatelvormige eenigermaate getande Bladen, die, zo wel als het Heeri) Conyza Fol. Lineari - Laneeolatis &c. After Amer. albus, Mezerau Arabutn e*afperaris Foliis, Flor. petalis refiexis. ailK. Alm. 5*. T. 79. f. *. (5) Conyza Fol. Spatulatis fubdentatis &c. Con, tomentofs f olii foliis crenatis. SHAW. Af**» T. p. I7Ö , mala. Qq 3 IV. VfdeeE» XX. lOOFD» TUK. Polygamti faperfius, it. Conyza Linifolia. Vlafchtruid. V. KupeJlrHi Rotz'g.  IV. Afdeks xx. Hoofdstuk. VI. Canyzt feabra. K.uuw bladig. VII. 'Ajlereides. \ Afierachtig. VIII. Bifrcns. Tweebak- Ö14 SaMEHtEELiGE Kruide». Heefterig Stengetje, Wollig zyn; met lor* " ge eenbloemige Steeltjes. (6) Tonderkruid met langwerpige, eenigermaate getande, ongejleelde ruur/e Bladen, en lange eenbloemige Steeltjes. Van deeze twee groeit de eerfte in de Noordelyke deelen van Afrika , zynde door den vermaarden Shaw waargenomen, doch fober afgebeeld. Forskaohl nam in Egypte eene Welriekende Conyza waar, met getande Bladen en bleek Violette Bloemen , welke wegens den Geur aldaar in de Tuinen spfcwMvlrr werdt ea zig langs de Oevers van den Nyl hadt uitgebreid. Ook vondt hy, by Alexandria , eene Wollige met witte Bloemen. De Ruuwbladige groeit in. Oostindie. f» Tonderkruid met breed Lancetvormige, ■ eenigermaate Zaagtandige Bladen-, deBloe* men geftraald, de Kelken rappig. f8) Tonderkruid met langwerpig Eyronde, dk Steng omvattende Bladen. Deeze (6) Conyza Fol. oblongis fubdcntatis Sec. Mant. (13. (7) Conyza Fol. laro- Laneeolatis &c. After Marilandicus ' ftarmicae Capitulis &c. Pluk. Alm. Me.nt. 10. (1) Cor.yza Fol. ovato-oblongis amplexicaulibus &c. H. Cliff; 405. Eupatoria Conyzoidesmaxima Canadenfis Sec. Vlvk, Alm. liu t. 87. f. +. Conyza Fytenaica Fol. Frimula; VerisI HEEM, Parad. t. p. 127.  gSTHGEHESJA. 61$ Deeze beiden groeijen in'Noord - Amerika. De eerfte heeft de gedaante van] een After, met getuilde kleine Bloemen. De andere komt nuH eens gedraald , nu eens ongeflraald voor, en'1 gelykt zeer. naar de Inula van dien naam. Zy valt, zo men wil, ook op de Pyreneen en is zwaar van Reuk. (9) Tonderkruid met de onderjle Bladen driedeelig ;de bovenjlen Eyrond Lancetvormig, & jlaauw Zaagtandig; de Bloemen getuild. c (10) Tonderkruid met ovaale getande Bladen, tweebladige Bloemfteeltjes en gepaarde Blik-1 jes, è (11) Tonderkruid met langwerpige eenigermaate getande byna gejleelde Bladen , de1 Bloemjteeltjes Wollig en meest tweebloemig. De eerfte van deeze drie komt in de Westsndiën voor , de tweede in Oostindie , en de derde heet Slingerende Sonchus by Rumpbius , wordende op Java tot Moes gebruikt. By deezen Autheur , nogthans, vind ik in de AfbeeN ' ding , zo min als in de befchryving, gewag ge- ' (9; Conyza Fol. inferioribus trifidis &c. H. Cliff. 405. Conyza Atborescens lutea Folio tiifido- PLUM. 1c. 96. (10) Conyza Fol. ovalibus dentatis &c. F.upatoria Conyzoides, lacobreE folio molli 6c incano. Pluk. T. 177. f. 1. (n) Conyza Fol. oblongis fubdentatis fubpetiolatis Sec. Sonchus volubilis. B.UMPH, Amb. V. p. ao». T. 103. f. i. Jï. DSEL. X. STUK. IV; 'BIÏELa XX. 30FDT UK. IX. CcnyZX 'iata, ekwabd, X. ifoliata, Tweebla- 'g- xr. 'ubigera, Haairig.  IV. apd2e1 XX. Hoofd stuk* Ovenoil: yeelniyvt xm. Conyza Vifja. 74»,  S Y Sï G E N E S I Ai 6lp fyn als Haair, 't welk de voornaamfte onderfcheiding van het voorgaande maakt: des noem ik het Fynftraal. De Stoel is, zo wel als in h zélve naakt en het Zaadpluis ongeftamd, Haairig. Het bevat agttien Soorten, welken ik hier ■allen te befchryven heb , naamelyk Cl) Fynftraal met zydelingfe eenbloemige Steetjes , de Bladen Lancetvormïg . getand, aan den voet omgeboogen ; de Kelken rappig; de Bloemen geftraald. In de Zuidelyke deelen van Europa komt deeze voor , die den naam van Groote Conyza, voert by de Autheuren. Touunefout hadtze getyteld Groote Gulden Roede met kleverige JBladen, zwaar van Reuk. Gouan, evenwel} geeft 'er maar de hoogte van twee Voeten aan. Volgens anderen is de Steng anderhalf of twe£ Ellen hoog, Houtig, met Bladen van drie Dul men lang, twee Duimen breed, en geele Bloemen, niet grooter dan der gemeene Madelieven, Aairswyze den top der Stengen bekleedende, waar op gepluisd Zaad volgt. De Bladen zyn me O) Erigeron Fedunc. unïfloris lateralibus &c» Syjl. N*t 211. Gen. 9». Vog. x1u. p. ^7. GCUAN Monsp, 437- « Cliff. 4s9. Ups. 34*. gron. Oriënt. 267. Conyza mas Theo phtafti , major Dioscondis, C. B„ Pin. 265. Conyza majoi Bod. Pempt. n. Virga Aurea major, Fol. glutinofis et gra veolentftus, Tournf. Inft, ii, deel. x. Stuk, IV. Afdeel; xx. fïOOFDITUK. Polygetmia (iiperflua. t. Eri^erort Vibcofum. Lymerig.  6ac Samenteelige Kruiden; IV. Afdeei XX. Hoofd. STUK. ir. ErigerO) Graveo lens. Stetkrui tod. va. Glutinefum. Kleverig, met Haairtjes, waar tusfchen de Lymkliertjec " leggen, bezaaid. * Ca) Fynftraal met byna Liniaale effenrandige Bladen , en veelbloemige zyd - Takken. De hoogte van deeze, welke op de zelfde plaatfen, inzonderheid ook by Montpellier,aan de Wegen en op de Velden groeit,is anderhalf Voet, volgens den Heer Gouan, die ze zekerlyk zelf zal waargenomen hebben. In geftalte verfchilt zy van de voorgaande weinig, maar is veel kleiner,zegt de Ridder. DeBloe. men heeft zy insgelyks Aairswyze aan de Steng, geel geftraald. De Haairtjes der Bladen hebben aan *t end haare Lymkliertjes. (3) Fynftraal met Lancetvormïg Liniaale kleverig gehaairde Bladen, en eenbloemige Steelen. In Spanje , als ook in Provence, komt deeze voor, die Bladen als de Hyfop heeft aan Sten- f>) Erigeron Fol. fublinearibus integerrimis &c. GOUAl» Monsp. 437. Conyza foemina Theophrafti, minor Dioscoridis C. B. Pin. 161. Conyza minor vera. LOB. Ie. 546. Bbrr. Ie. 370. Virga Aurea minor Fol. glut. et graveol. Tournf, Inft, jgo. (}) Erigeren Fol. Eanceolaro• linearibus &c. Ger. Prov. 105. Conyza montana Fol. glutinofis Pilofis. C. b. Pin, 16*, Con. mont. Sazatilis Hysfopi folio. baar, In, jfS}, Conyzï montana Myconis, dalech. Hift. izoo.  S * N G E Cï E s i AB fósf getjes van een Span hoog, die zyd-Takjes uitgeeven met een enkel Bloemptje, dat twintig1 en meer Straalblommetjes heeft. De Bladen zyn 1 niet minder Lymerig dan in de voorgaanden. s (4.) Fynftraal met de onderjle Kelkfchubben los en grooter dan de Bloem; 'de Bloemfteelen Bladerig. a (5) Fynftraal met een gepluimde Steng en byna eenzaame end • Bloemen; de Bladen Li-, niaal effenrandig. , (6) Fynftraal, dat de Steng heeft met gepluimde Bloemen, die flekelig zyn; de Bladen Lancetvormig kanthaairig. 1 Naar de afkomst zyn deeze drie gebynaamd. De eerfte munt door haare roodachtige Stengen en donker groene Bladen uit. Men vindtze ook in (4) Erigeren Squamïs Calycïnis &c. Gouan Monsp. 438.' II. Cliff. 407. R. Lugdb. 165. N. 4. Conyza Sieula annua , Fol. atro-virentibus, Caule rubente, Bocc. Sie. 62. T. 31. f. 4. moris. III. S. 7- T. 20. f. 2». Conyza: ipecies Fl.' Virga: Aureac. J. B. Hifi. II. p. 1049. heeft, zo wel al die van Philadelphia, in Penfylvanie, de Bla den breeder ï de laatfte Spatelvormig met Tand jes. Deeze groeit anderhalf Voet hoog , ei gelykt zeer veel naar de gemeene Conyza doe (9) Erigero«.Caule multifbto , Fol. Laneeolatis fublètM tis &c. Gouan Monsp, 417. (to) Erigeron Fol. femi - amplexicaulibus Spatulatis &< Conyza Capitata f. globofa. Bocc, U, l?. T. 7. f. B» Mfl ais. iil s. 7. i% 2,0. if, 11, DSSL< X. STUfi. Afdeel xx. Hoofde stuk. IX. Erigerofi Pbiladel- phicum, Penfylva- nifch. x. -ÓSgyptial cum. Egyptifch^ I > t 1 k ■  Ö24 Samentekuge Kruidekï IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Overtollige Veelwyve- ry- XI. Erigeron Gouani. Gouans. VIL Acre, Scherp. I r doch heefc dit byzonders, dat de Blommetjes, die geel zyn , als met de Schyf famengroeijen eri een Klootrond Bolletje maaken, 't welk vervolgens open barst en de Zaaden uitgeeft. Zy valt op Sicilië, zo wel als in Egypte, alwaar Forskaohl misfchien deeze Soort, onder den naam van Zaagtandïg , heeft waargenomen en befchreeven (*). Cu) Fynftraal met getropte Bloemen, rappige Kelken en Lancetvormige Bladen, die eenigermaate getand zyn, aan den rand ruuw, Mooglyk zal deeze, die de Egyptifche naby komt, door den Heer Gouan aan den Ridder bezorgd zyn. Zy verfchilt meest door de Kelken, wier Schubben niet Elsvormig uitgebreid , maar digt geflooten , ftomp en rappig zyn. (12J Fynftraal, met de Bloemfteelen overhoeks, eenbloemig. Dit ' (*} Erigeron tSerratum) Caule Ramofo , erefto ■ diffufo, Cubitali; Foliis Cuneiformi - Laneeolatis , Serrato - dentatis , fesfilibus, villofis. Flor. Algypt. Arab. p. 143, Hy zegt ret van, Floret fubglobofi, (11) Erigeron Flor. congeftis , Calycibus Scariofis, Fol. Laneeolatis fubdent. margine fcabris. Mant. 4S9. (12) Erigeren Pedunc. alternis uniflotis Gort. Belg. 23?, Fl, Suec. 691, 741. Gouan Monsp. 43!. r. Lugdb. iSj, N. a. Conyza ccetuleae acris. C. B Pin. t-6s. Amelusmonanits a-quicolorum. col. Ecphr,,11. T. aj. p. 16, Erigemrr, [uarturn. Dod, Pempt, 641. '  g x n g E n e s 1 A. 02$ Dit is het Kruiskruid niet, dat men gemeenlyk Èrigerum noemt , in 'c volgende Geflagc begreepen , maar een Onkruid, dat wegens zy- r ne bytende hoedanigheid den bynaam voert.4'' Het komt op oude Muuren; hier te lande, tei Haarlem en Utrecht, voor, en valt, door geheel Europa , op drooge plaatfen en Steenige Heuvelen. De Steng is tot een Elle hoog,ruuw en Takkig , zegt Haller, fomtyds ook ongetakt en laager , met Tongachtige Blaadjes , uit wier Oxelen Steelen voortkomen , die fomtyds één- , fomtyds meerbloemig zyn. De Tongblommetjes , die de Krans maaken, zyn zeer fmal en fyn, tot veertig in getal, Vleefchkleurigdoch in fommigen ontbreeken diet'eenemaal en zulke Bloemen hebben niet dan de Schyf, uit geele Blommetjes beftaande, met een rosachtig Pluis» De Bloem , naamelyk, is niet zo zeer blaauw , gelyk Dillenius, die dit Kruid Conyzoides genoemd hadt , aanmerkt , maar paarfchachtig of bleek paarfch. C*3) Fynftraal met den Steel byna iweébloemig , de Steng eenigermaate ruig, de Bladen Jlomp en van onderen Pluizig. (H) (13) Erigeren Caule fubbiflaro , Calyee fubhirfuto &e. oed. Dar.. 192. Erigeron Squamis Calycinis planis. Ger. Prov. 202. Conyza ccsrulea Alp'na major. C. B. Pin. 265. prodr. 124. Afteti motttano purpureo fimilis feu Globulariae, 3. B. H'Jl. tU P- 107. Rtj ii. deel. x, stuk. IV» FDEEL» XX. OÖFD- ■ue. olyganiïa Xllf. P-rigeran. Up'mttm. Aipiich,  6l6 SAMENTEELIGE KRUIDEN.1 IV. 'Afdeel. xx. Hoofdstuk. xiv. Erigeren aniflerurs Eenbloe mige. C14) Fynftraal met de Steng eenbloemig , de Kelken Haairig. Op de Laplandfche, zo wel als op de Swio zerfche Alpen , komen zeer kleine Plantjes voor, die veel naar 't Muizen - Oor gelyken , ■of liever naar de Madelieven; hebbende op den Grond een tropje Blaadjes , waar uit een Stengetje opfchiet, naauwlyks een Handbreed hoog, met een enkele Straalbloem , welke ook wit of paarfchachtig is van Kleur. Na't bloeijen wordt het Stengetje veel hooger, zo L1 n n je u s aantekent. Haller vondt, in Switzerland, dergelyke Planten, aanmerkelyk verfchillende naar de Groeiplaats , zelfs met een Takkige Steng tot meer dan een Elle hoog. Dit zal de Alpifche Soort zyn , welke hy oordeelt weinig van het gewoone fcherpe Fynftraal te verfchillen. Zy wordt evenwel gezegd niet fcherp of bytende te zyn. Caspar B auhinus hadt van dee« ze beiden, onder den naam van grootere en kleinere Alpifche Conyza , gefproken. De Kleine vindt men ook in Provence, welke Gerard tot het Alpifche betrekt, en zegt, dat hetzelve veranderlyk is, voorkomende met een éénbloemige, twee- en driebloemige , of een veelbloemige (14) Erigeron Caule un'tfloro, Cal. Klofo. H. Gif. 407. Fl. Suec. 692, 742. After Caule unifloio &c. Fl. Lapp. 3°7« t. 9. f. 3. hall. Helv. 724. Conyza ccsrulea Alpina minor. C. E. Pin, 265. Predr. 114.  Bifge gepluimde Steng; als ook met ruige of met gladde Kelken : maar de Bloemkopjes, in haar geheel, zyn altoos rondachtig, de Blommetjes weinig langer of zelfs korter dan het Zaadpluis. 05) Fynftraal met een eenbloemige Steng en Liniaale kanthaairige ruuwe Bladen. Dit is een zeer klein Plantje, met Grasach* tige Blaadjes, het Bloemfteeltje naauwlyks een Duim hoog hebbende, op drooge Zandvelden in Siberië zeer gemeen. (16) Fynftraal met Lancetvormig Eyronde Pluizige Bladen, wier Tandjes Kraakbeenig getipt zyn, Gelyk het zogenaamde Kanadafche Fynftraal welriekend is, zo heeft ook dit, in Virginie voorkomende , insgelyks een Jaarlyks Kruid , een Reuk, welke naar dien van Kamfer zweemt. £17) Fynftraal met Liniaale Bladen, eenbloemige Takken en eene laag - üeefierige Steng, Deeze '{15) Erigeren Catite unifloro, Fol. Xineaiibus &c. Aflet •Caule unifloro &c. Gmel. Sib. II. p. 174. T. 7S. f. 2. After acaulos albus Fol, Gramineit. Amm. Ruth. (l6> Erigeron Fol. Lanceolato - ovatis villofis &c. H. Ups, 559. Baccharis Fol. Ovato-Lanceol, ferratis, Gron, Virg, i, P. 97. n. p. i2i. (17) Erigeron Fol. Linearibus Rarrjis uiisfJoHS &c, GRON, Rr 2 . 0""* II. Deel, X, Stuk. ivj AFDEEL» XX. HOOFDSTUK^ XV. Erigeren Gromtteum. Grasbladig* XVI. Camphoret- '.um. Karaferigv XVIT. Taberofttmi Knobbe.  S amenteëlïge KruIDËK; IV. Afdeel. xx. Hoofd» STUK, XVIII. Erigeron Jostidua. Stinkend. Deeze Soort, die een Knobbeligen geknotten Wortel heeft, komt in de Zuidelyke deelen van Vrankryk als ook in de Levant voor. De Steng is kort en Houtig , met eenzaame eenbloemige Takjes; de Bladen verfpreid, Lancetvormig, eenigermaate gedeeld, effenrandig: de Bloemen geel, naar die der Afters gelykende, endelings, ongefteeld; het Zaadkuifje graauwachtig. Deeze Plant, die Stengetjes van een Span hoog heeft en Zee Conyza genoemd is, fchynt als een middelflag tusfchen de Afters en Erigera te zyn, (18) Fynftraal met Lancetvormig Liniaale Jlompe Bladen en getuilde Bloemen. Naar een Plantje, van Sicilië of van het Eiland Maltha (*), gelykt deeze Afrikaanfche zo zeer, dat zy 'er naauwlyks in eenig opzigt, dan Oriënt. 166. GOUAN Monsp. 438. Erigeton Fol. rigid's Src. GEK. Prov, zo». *• Chondtilla Bulb. Syriaca , Fol. angustiotibus, C. B. Pm. 1 }0. Conyza Matina. m0e1s Hift. III. S. 7. T. 19. f. 20, /3. Chondt. Bulb. Syr. Fol. latior. C. B. Pin, HO. Conyza Tuber. lutea. MORis. T. 20. f. ij. y. Aftel Conyzoides Gesneti. MORis, Mi. T. 22. f. 7. (jS) Erigeron Fol. Lanceolato - Lineatibus retufis Sec. Senecio Aftic. Fol. tetufo. Sen. foetid. Afric. perennis &c. Tl.uk, Mm. 343. T. 223, f. 4. Conyza Afr. Senec. Fl. Herm. Lugib, T. «62. Pfeudo- Helichryfum frutescens Africanum &c. Moris. Hift. VI. p 90. N. 1. (*) Hetzelve zal in 't Geflagt van Inala, met den zelfden t>yu*(un, volger»,  Syngenesia (5ïC dan in het misfen der Straalkrans, van verfchil!e. Hoe ondertusfchen de Heer Li-nnjeus, by 't gebrek der Straalblommetjes , op welker' fynte byna het geheele Kenmerk der onderfchei' dinge van dit Geflagt, van het voorgaande, be-, rust, alsdan de Planten in het een of andere geforteerd hebbe , (terwyl de uiterlyke Vertooning nagenoeg de zelfde is,) blyft my duifter. Naast voegt hier het Kaapfche Erigeron uit myne Verzameling, dat tot geene der drie door den Hoogleeraar N. L. Burmannus, onder de Kaapfche Planten getelde Soorten behoort (*_). Ik noem hetzelve (19) Fynftraal met getuilde Bloemen, de Bladen volfirekt Liniaal. Het heeft een geftreepte Steng, de Bladen zeer fmal en lang, volkomen Liniaal, overlangs gefleufd en in die fleuf Wollig. De Steng is gekroond met eene Bloemtuil , welke uit veele verdeelde Bloemfteeltjes beftaat , de Kelken gevuld hebbende met paarfche Blommetjes, welke den Omtrek als Haairig maaken. Tongachtige Straalblommetjes komen my ook in dit Gewas niet voor. De Blommetjes zyn zeer diep m vyven gedeeld met Liniaale Slippen, en zitten (*) Naamelyk het Erigeron dentatum van Plukenet , T. 423. f, j: het Tuherofum en feetidum, zo even befchreeren. (19) Erigeron Flor- Cprjrmbofis , ï'ol. petfefte Xineatibus. Stlihi. Etigeii Species Authore d. ThUNBERGIO. Rr .3 ïï, DEEL, X. stuk.; iv: ^Fr.EEL.' XX. IoOFD» TUK. "olygamia uperfiua, XIX. Erigeron Capenfe, Ka?pfch. 'l. LX1X. Fig. 2.  630 SaMenteelige Kruide». IV. Afdeei xx. Hoofd stuk* Qverulfy JSxaxiria. Aianne. loos. ten in een dik Haairig Pluis , dat de Zaadea ' kroont op den naakten Stoel. Tussieago. Hoefblad. Een naakte Stoel, een ongeftamd Zaadpluis* heeft ook ia dit Geflagt plaats, het welke door gelyke Kelkfchubben , die van hoogte als de Schyf en eenigermaate Vliezig zyn} onderfcheiden wordt. Het bevat de tien volgende Soorten, waar onder het gemeene Hoefblad is begreepen. (1) Hoefblad met een eenbloemigen, Schubbigen, opgeregten Bloemjleel, de Bladen Lier* achtig Eyrond. De Kelk komt geflooten voor, in dat Siberifch Kruidje, waar over een byzonder Vertoog, onder den naam van Anandria , door den Ridder is aan 't licht gegeven De reden daar van (1) TasfUage Scapo unifloro fuufquamofe. Sec. Syft. Nat. xii. Gen. 952. Veg. XIH. p. 62.9. Tusf. Scapo unifloro &c. H. Ups. 259. T. 3. f. 1, Gmel. SU. II. p. 141. t. «s. f. 1, Anandria. ^tm. Acad. t. p. «43. T. ii. 0. Idem Cal. fubaperto. Gmel. Ibii. T. 67. f. 2. (*) lk zeg, dat het door den Riddei aan 't licht gegeven is, om dat die de Am. Academica uitgegeven heeft, waar in dit Vertoog ftaat; maar deswegen moet men het niet op lekening ftellen van LinNjEus, gelyk fommigen ten onrechte doen. Het tegendeel immers, daar van , is, zo uit deeze als uit  g « k g e n e S i a, 63I van was, dat Sigesbeck, door wien Lihn/bus zo onbefcheiden over het Samenftel der Sexenis aangetast geworden, dit Kruid als een» bewys , dat de bevrugting door 't Stuifmeel»* niet tot de rypwording van 't Zaad vereifqht^ werde, bygebragt en 'er daarom deezen naam aan gegeven hadt. Maar hy is, in dat Vertoog, bondig wtderlegd door den Smalander Heer Tursen , die aantoont, dat hetzelve zowel Tweeflagtige als Vrouwelyke Blommetjes heeft, cn , wanneer de Kelken gefiooten blyven,dient zulks mooglyk om de Vrugtmaakende deelen te befchutten voor de Koude: want men heeft bevonden, dat de Plant in een Pot gezet, op een warme plaats, den Kelk weezentlyk uitbreidt en eene geftraalde Bloem vertoont, even als zulks de Heer Gmel in in een ander Siberifch Plantje, 't welk eene Verfcheidenheid van het gemelde fchynt te zyn, hadt waargenomen. f» uit de meefte andere Verhandelingen in d a t Werk.1, blykbaar: want daar wordt van den Ridder in de tweede Ferföor. „efnroken. Ook blykt het duidelyk genoeg uit den Styl Lr Verhandelingen , dat t«MW «.«elven niet opgefteld heeft, en in dat Vertoog was gezegd, dat men m de geflooten Uloem ook Tongblommetjes vondt, terwyl de r.dder daar van zegt: i» frigidioribus Caiyx elaufus Klere fles. culofi -• (Syft. N*t. Veg. x1il) dat immers tegenflrydig is, Rr 4 II, deel, X» STUK» IV; 'deel; xx. )ofd' uk. •jgarma terflua.  C'3ï Samenteelice Kruiden» IV. Afdsel. XX Hoofdstuk. ff. TusfiUgo aenrata. Getand. III. Nut-- ns. K.nkkend. ] j j j r,,J I IV. Alüina, AlpJch. v. Farfara. Gewoon, i ] (2) Hoefolad met een eenbloemigen Bloemjleel zonder Blikjes, de Bladen Lancetvormig, getand en ruig. (3) Hoefblad met een eenbl Bloemjleel zonder Blikjes, de Bloem knikkende, de Bladen Lierachtig Jlomp. In de Westindiën of Zuid- Amerika vallen Jeeze , waar van de eerfte Bladen als van 't havikskruid, de laatfte als van de Primula Veis heeft , van onderen Wollig grys. De Bloem s paarfch. In deeze laatfte, die knikkende 31oemen heeft , was de Eloemfteel ongeplalerd, in de andere gebladerd. (4) Hoefblad met een eenbhemigen , byna naakten Bloemjleel, de Bladen Hartvormig rond, gekarteld. (SJ) Hoefblad mét een eenbloemige gejchubde Steng , (2) Tasfilags Scapo unifl. ebtafleato &c. Aller acaulos. Sieracii vilkfis foliis, Flum. Sp. 10. Ie. 40. (3) TusfiUgo Scjpo unifl. ebt. Sec. Leontodon Fol. Rad.' kc. Erown. Jam. 3Io. Dens Leonis folio fubtus incano. loan. Jam. Hifi. t. 150. f. 2. After Primula: Veris folio. L.V3S. Sp. 14. Ic. 41. (4) Tusfilago Scapo unifloro fubnudo &c. H. Cliff. 411. L Lugdb. 259.' Gouan Monsp. 438. Kram. Auflr. 245. rnsfil. Alp. rotundifol. glabra et canescens. C. B. Pin. 197. rusf. Alp. 1 Sc 2. Clus, Hifi. u. p, Jl3. Pann. T. a97 , ■9%. Lob. Ic. 590. (5) Tusfilago Scapo unifloro imbricato Sec. Mat. Med,, 311,  Sïngèhesia: 633 Steng, de Bladen byna Hartvormig Hoekig met kleine Tandjes. 1 I Aanmerkelyk verfchilt het Alpifche, dat op« de Bergen in de Zuidelyke en middeldeelen van Europa groeit , en waar van Clusius één7 met Wollig gryze , één met gladde Bladen afbeeldt, van het gewoone Hoefblad onzer Velden en Akkeren. Het Alpifche heefc een Wortelend Stenget je, dat Bladen, en uit het midden der Bladen een byna naakten Bloemfteel fchiet, mee eene paarfchachtige ongeftraalde Bloem, Het gewoone geeft eerst Bloemfteelen uic den Grond , die Schubswyze zyn bekleed, en deeze verdwynende komen de Bladen te voorfchyn, die ook veel grooter zyn. Tournefort vertoont de Bloemen, die geel zyn en geftraald, op eene keurlyke manier. De Kelk beftaat uic een ry lange Blaadjes , tot een Cylinder famengevoegd, waar eenigen aan den voet bykomen, gelyk in 'c Kruiskruid. Men noemt dit Kruid, dat zekerlyk de Tas, filago der Ouden is, by de Grieken Beechm, genaamd , ook Farfara en Ungula Caballina dat is Paardshoef; alzo de figuur der Blader daai 391. GORT. Belg, *19. kram. Auflr. 248. oed. 05x 59? Fl. Suec fiSc, 743. DhLn.'Par. 256. GOUAN A/o»ij> 439 r. Lugdb. 159. Gmel. Sib. Ih p. 14° Tusfilago vu'garii C. B. Pi». 197. Tuifilago , Farfara. Lob, Ic, 589. Rr 5 tl. deel, X. Stuk. IV.' IFDEELi XX, lOOFDTUK. aolygamia 'uperflua.  634 Samenteelige Kruiden, IV. AïDEKL. XX. Hoofd STUK. Overtolligt feelwysery. VI. Tttsfilage Japonica. Japanfch. P1.lxviu. Fig. *• daar heen wil. De Franfchen heeten het Pas d'Jsne of Tacconet, de Engelfchen Coldfoot,de Duitfchers Resfhuff, Efelshuff, of Brandiettich. Den eerften algemeenen naam heeft het van de Hoestftillende en Borstverzagtende hoe-, danigheid; weshalve het in Borstdranken zeer dikwils wordt gekookt. Het Aftrekzei, met heet Water, is ook niet ondienftig, en de Bladen worden, als Tabak gerookt zynde, voor Aamborftigheid van ouds aangepreezen. (6) Hoefblad met een veelbloemigen Bloemjleel, de Bloemen overhoeks, gejlraald. De Heer Kleinhof hadt aan den Hoogleeraar Burmannus, van Java, een Exemplaar gezonden van deeze zonderlinge Plant, met een driebloemigen Steel, waar toe evenwel het Doronicum met Hoefblads Bladen van Plukenet , dat van 't Chineefch Eiland Cheufan afkomftig was, doch eenen eenbloemigen Steel hadt met eene groote Bloem, door den laatstgemelden betrokken werdt. Ik bezit een aanzienlyke Plant van dit Gewas, waar van de Steel of Steng weezentlyk veelbloemig is, en dus meer van dis van Plukenet verfchilt: zie Fig. 2, PI. LXVIII. Hy is een Voet lang, en geeft ter halver hoogte reeds een zyd - Takje uit, vervol. gen- f6) Tasfilagi [Scapo multifloro] Flor. alternis radiatii. Mant. rU. Arnica Tusfilaginea. BURM. Fl. Ind. 182. Doronicum Tusfilaginis folio. fl.UK. Amalth. ji, T. 390. f. 6. ttX, BURM.  SyNGENESIAÏ 635 eende daar mede , overhoeks , tot aan den top. Demeeften van die zyd - Takjes zyn éénbloemigen dus vind ik 'er ten minfte tien Bloemen H. of Bloemknoppen aan. De Kelken beftaan uits* puntige Blaadjes, van gelyke hoogte digt tegenA elkander aan geplaatst en hebben aan oen voet eenige rappige Puntjes. De Steng is boven bekleed met een Viltige Wolligheid, en heeft Lancetvormige Stoppeltjes ; van onderen is zy bloot; het Blad, daar van afgezonderd, heeft een byzonderen Steel, van meer dan een half Voet langte. Het is noch van boven, noch van onderen, Wollig, Nicrvormig rond, drie Dui. men breed en aan den Omtrek een weinig uit. gegulpt, met kleine puntjes , dat redelyk met de Afbeelding van Plükenet ftrookt,veeI beter dan de figuur van de Kelk en Bloem. (7) Hoefblad met een getopte Bloemtros en geftraaide Bloemen. (8) Hoefblad met een getopte Bloemtros en weinige naakte Vrouwelyke Blommetjes. (9)" (7) Tutfilago Tkyrfo faftigiato Sec. Ft. Lapp. 3°3. Fl. Suec. 681, 74+. Tusfil. Scapo imbricato. Flor, fpicatis &c. Gmel. Sib. II. p. «o. T. 70. Cacalia tomentofa. C. S.Pin. xSS. Prodr. ioi. SCHEUCHZ, Alp. ijo. T. 18. f. i. (8) Tusfilago Thyrfo fast. &c. H. Cliff. Fl. Saec. Sec. R. Lugdb. is9- PetaGtes minor. C. B. Pi». U>7. Set. fl, alba. Cam. Epit. js3. ii, dzei» x, stuk. IV. DEEIsa XX. )ofdUK. dygamia terftua,^ VII.' Tasjilag» frigida. Koud. VIII. Alba, WitbloeÜg.  IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. ix. Tusfilago Hybrida. Safterd, x. FeUft.es. Poddeblad. I j ' J ( J 1 1 i 1 1 < ( I 1 f. u fi ■ 636 Samenteelige Kruiden; (9) Hoefblad met een langwerpige Bloemtros en zeer veele naakte Vrouwelyke Blommetjes. (10) Hoefblad met een Eyronde Bloemtros en. weinige naakte Vrouwelyke Blommetjes. Niet vreemd is 't , dat deeze Kruiden, die tot de zogenaamde Poddebladen of Dokkebladen jehooren, in dit Geflagt door LinhjEüs gechikt zyn , daar het gemeenfte van dezelven eeds Tusjilago major heette by de Ouden. In t Hoogduitfch noemt men 'c Pejlilenzwurts; ilzo men den Wortel van dit Kruid, als tegen le Pest zeer dienftig heeft aangemerkt. Hy is cherp en bitter Kruiderig , van eene verwarnende, zweetdryvende hoedanigheid, en by de ..andlieden veel in gebruik tegen Ziekten van het /ee en den Hoest der Paarden. Hierom noemt nen het Kruid, in 'tHcogduifch, ookRosfpaprengt hy eene Soort ter baan , welke in het jemelde opzigt zou verfchillen. In de laatfte ioort, die paarfchachtige Bloemen heeft, zou e jonge Heer Linn-te us twee of drie Vrou. /elyke witte Tongblommetjes hebben waarge» omen. Sïukcio. Kruiskruid. Dit Geflagt heeft éen naakten Stoel, een envoudig of ongeftamd Zaadkuifje; een Rolonden Kelk, met een onder- Kelkje, welks Ichubben aan 't end als verfchroeid zyn. De  Syncbke s i a. 03$» De veertig of een- enveertig Soorten van hetzelve zyn door den Ridder in vier Afdeelingen gebragt, naar dat zy de Bloemen of ongeftraald, f of geftraald, met een omgeboogen of uitge-»' breiden Krans, en wel met Vindeelige of onver» deelde Bladen hebben. Dus A. Met ongeftraalde Bloemen. (i) Kruiskruid met naakte Bloemen, de Steng fi omvattende gefcheurde Bladen en een opge-r regte Kruidige Steng. 1 In Noord - Amerika komt deeze voor, die een Jaarlyks Gewas is, in de Europifche Tuinen • overgebragt, dat zeer hoog groeit en Bladen heeft als die van 't Haviks- of Mottenkruid , welke als met hoeken uitgefcheurd zyn. De Bloemen zyn bleek met een zeer kort Straalkransje. (a) Kruiskruid met naakte Bloemen, Lierachtige ruige Bladen , de bovenften Lancet-1 vormig met Tanden. (3) Kruiskruid met naakte Bloemen, Lancet- vor- 1 )i (l) Semh Corollis nudis, Fol. amplexicaulibus &c. Syjl.^ Nat. XII, Gen. 9S3. f'g. XIII. p. 629. Mant. 469. H. Cliff. 4oö. b.. Lugdb. 163. Sp. 4, Sen. Americanus altisfimus, Blatt. f. Hieracii folio. Herm, Par. t. zi6. Pi.uk. Phjt. ju. f. 1. (a.) Sentcio Cor. nud.Fol. Lyratis hirti» &c. Sen. visc. J£thiop. Fl. purp. bbesn.C£«t.H9.t.«7.berg.Cj/),i7«. (3) Sentcio Cor. nud, Fol, Lane, êtc» Am Aait Ylt Afr* 6H 11, DHL, X, STUK, IV; \FDESLa XX. [o'ofd- ri(K% X. mecio HUc zcifolius. Haviksruidig. ii. 'urpureuti Paarfch, nr. PerfuifiJ us, erfikbla-  d4o Samenteelige Kruiden,' IV, 'Afdeel. xx. Hoofd* stuk. IV. Senecio yWgatus. Roedig, x. Divarica tus. Gemikte, vormige onverdeelde Bladen, die aan den voet een weinig getand zym (4) Kruiskruid met naakte Bloemen, Lierachtige van onderen Wollige Bladen, eenbloemige Bloemfteelen en Elsvormige iclmbben. Aan de Kaap der Goede Hope zyn deeze drie gevonden, die allen ongeftraalde Bloemen hebben , in de eerfte paarfch. De laatfte heeft de Takken ook Wollig en Roedswyze , de Bloemfteeltjes Schubbig bezet met fpitfe Blaadjes. Breyn beeldt de eerfte af, doch zonder de Lierachtigc onder - Bladen. De bovenften zyn, gelyk uit myn Exemplaar met zyne Figuur overeenkomftig blykt, niet eenvoudig getand , maar Vinswyze gefchaard met Tandjes. (5) Kruiskruid met naakte Bloemen, de Bladen Lancetvormig getand en ruuw ; de Bloemtakjes wyd gemikt. In China nam de Heer Osbeck deeze waar, die een opgeregte Steng hadt van nnderhalf Voet hoogte. Men noemtze op Java Tjonge, laatende het Sap , uit de Eladen gedrukt, tegen Oorpyn, in de Ooren druipen. (6) (4) Smeek Cor. nud. Fol. Lyr, fubtus tomêntofis &ct vim. Acad. VI. Afr. 63. (5) Seneeie Coroli. nudis, Fol. Laneeolatis dentatis Sk> Sy/l. Nat. Bubm, Fl. Ind, no.  SïNGEKE SIA. 041 (6) Kruiskruid met naakte Bloemen eneenby-, na naakte zeer lange Bloemfteng. De Wortel van deeze, by Madrafs groeijen-i de Soort, werdt aldaar Radix China genoemd eh was ook van goede uitwerking bevonden, ( tót verzagting van de Borst. Dat hit echter de echte Wortel van dien naam niet zy , die van.' een gedoomde Struik-Winde komt , is blykbaar*. Nog valt'er in de Westindiën een Wortel, welken feen Bafterd - China tyteït, ook van deezen verfchillende f. Het Kruid heeft inderdaad Wortelbladen als de Raapen, doch veel kleiner, en eenen knobbeligen Wortel. Het groeit bok óp Java en wordt 'er Tigelkio geheten. (7) Kruiskruid met naakte Bloemen, Vinswys' uitgehoekte , de Steng omvattende Bladen en verfpreide Bloemen, Dit Kruid , den Ouden bekend , heeft den La- (q Senecio Cor- nud. Scapo fubnudo iongisfimo. R. Lugdb. sè\. Senecio Maderasp. Rapi folio, Fl. maximis &c. Dill, Fltb. 34'. T. ZSS. f. 315. burm. Fl. M. p. iso. (n) Senecio Cor. nud. Fol, pinnato - finuatis 8ce. gort. Bek. 240. Kram. Auflr. 248. FL Suec. N^o^-GOUAH Monsp. 439- R. Lugdb. 165. Senecio minor vulgaris. C. b. Fin 131. TOURNF. hfi. 456. Tab. 260. Senecio f. Enge. rui minus. Lob. ft* TUK>bL 161. t Mi, >1. 368. vrr. Vulgar'n. Gemeen.  6$$. Samenteelice Kruidkk. iV. Afdeel. xx, Hoofdstuk. Overtollige feelmyve- Latynfchen naam Senecio, met den Griekfchen Erigeron overeenkomftig , daar van bekomen, dat men byna altoos gryze Kopjes aan hetzelve ziet. Het groeit door geheel Europa, zo' op woede plaatfen , als op Akkers en in Tuinen, alwaar het een laftig Onkruid is, doordien het, byna eer men 'er om denkt, zyn Pluizig Zaad verfpreide Het valt ook op Ysland. De Franfchen noemen het Senegon , de Engelfchen Groundfell, de Duitfchers Kreutswurtz of Grundkraut, waar mede onze benaamingen van Kruiskruid en Grindkruid inltemmen. Dit Kruid komt, naar den Grond, wat grooter of wat kleiner voor, gelyk de meefte Plan. ten , doch valt gemeenlyk omtrent een Voet hoog. De geftalte is genoegzaam bekend, dewyl men her. aan 't Pluimgedierte tot verfrisfching geeft. Het is verkoelende en eenigszins Zoutig van Smaak , wordende uitwendig met vrugt in Pappen gelegd op hitzige Gezwellen, en op Wonden der Zenuwachtige deelen. Een Pap van het geroofte Kruid, op de Maag aangevoegd , zou braaking verwekt en daar door de Koorts genezen hebben. Het dient ook in Gorgeldranken voor Keeikwaalen en het Sap verdryft de Wormen , zo in Paarden als in Menfchen. Tegen de Stuipjes der Kinderen , die uit Buikpyn ontftaan, hebben fommigen het gebruikt. Het komt, voor 't overige, in kragteu byna met het Paardebloem - Kruid overeen, en hierom vindt men °i ook tegen Verftoppin- gea  SvïTGfeNESïÈ» '§4% &èn In de Lever en andere Ongemakken, aangepreezen (*)♦ jB. Met geftraalde Bloemen, de Straalkrans' omgeflagen hebbende. (8,) Kruiskruid met omgeboogen Bloemkrans ;t de Bladen ongefteeld en uitgehoekt ; de t Kelken Kegelvormig, met de kleine Schubbetjes gaaf. £9) Kruiskruid met omgeb. Bl. de Steng omvattende uitgehoekte Bladen; de kleine] Kelkfchubbetjes geheel en gefchroeid. Uit Egypte zoude deeze beiden , die men als Zaayplanten in de Europifche Tuinen gehad heeft, af komftig te zyn. De eerfte hadt zeer korte Straalblommetjes. Cxo) Kruiskruid met omgeb. Bi. de Steng omvattende Lancetvormige getande Bladen; de, kleine Kelkfchubbetjes zeer kort en gaaf. ' l (11) (*) RüTT! , Mat. Mei. 1 8*. (8) Stnecio Coioll. levolutis > Fol. fesfil. finuatis &c. H. Ups. 261. Sen. Fol. pinn. dentic. H. Cliff. 406. Sen, Fol. fin. petiolatis &c. R. Lugdb. 16$. Jacobasa ^gyptia. VAILL. Ï7Ï0, (g) Sentcio Cor. rev. Fol. amplexicaulibui &c. H. Ups, 261, Jacob. ff.gyptia flore minoie. Vaill. Ibid. (10) Sentcio Cor. rev. Fol. amplexic, Lance.31. dentatte 6cc. Sen. Fol, limtatis, &o. R. Lugdb, 16J 9 Ss a 11. Deel, X, Stuk, iFDEELa XX. loOFD^ rux. viii. Senecio riflorus. Drièblo&i lig. IX. Ëgyptlsit. igyptifellj X. Lividus .oodklett-  (13) Kruiskruid met omgeb, Bl. de Bladen Fin-', (*) Gort. Belg, p. 240. (13) Senecio Cor. revol. Fol. plnnasifidis dentatis Szc. gouan Monsp. 439. Senecio Fol. pinnatifidis dent. Sic. Fl. Suec.6%9, 748. Dalib. Far. 258. Senecio minor latiore folio Montanus. C. b. Pin. lil. DILL. Elth. ï. 337. Jxco, bsa Sen. folio incano perennis. b.aj. Hift. 285. hall. 'Jen, b s § u. deel. x. Stuk» 'IV. FDEEL.' XX. OOFD» UK. ilyzamivl perftua. XIIT. ïinecie Syl. taticui. Eosfchig,  Ö4S SAMïNTEELIGï Kroiben. IV. Afdeel XX. Hoofdstuk. Overtolligi Veelviyiic- XIV. Senecio Nebroden/is. SiciÜaanfcb.. i Vindeelig met Tandjes; de Steng opgs* regt, getuild. Zeer fraay is deeze by R u p p i ö s afgebeeld s door den Heer Haller, die aanmerkt, dat Raï dit Onkruid ten onregte overblyvend noeme , daar het een Jaariykfch Gewas is. Het groeit in Hakbosfchen der Noordelyke deelen van Europa, gelyk de Ridder zegt, niet alleen, maar ook in Provence, Languedok en Duitfchland. Haller vermoedt , dat het een Bas. terd-Plant en als- een middelflag tusfchen het Lymerig en Gewoone Kruiskruid zou kunnen zyn. Meest verfchilt het door de kleinte zyner Bloemen. L1 n n m v s merkt aan , dat het in S weeden alleen voorkomt op den Grond van afgebrande Bosfchen en- gemeen is in Smaland , 3aar het Lymerige Stinkende nog niet was waargenomen. Dit laatfte, zegt zyn Ed., groeit te Stokholm en Gothenburg op de Straaten. De Wolligheid der Bladen onderfcheidt het Bos["chige ook van het Gewoone zeer. (14) Kruiskruid met omgeb. Bl. de Bladen Lierachtig uitgehoekt, Jlomp, gejleeld:de Steng ruig. Van een Berg op Sicilië fchynt deeze den by. (14) Senecio Cot. reirol. Fol. Lyratis , iïnuatis &c. Jacob» tiontana Sen. pallido parvo Flore. BARR. Ic. 401. p. 1081. [acobaïa Nebiodenfls altera &ec. Rij. Suppl. 179.  SVNGENESIA. 647 bynaam te hebben, hoewel zy ook op de Pyseneen en in Spanje groeit. Zy heeft, volgen?' altstroemer.de geftake van het Gemee- ] ne Kruiskruid , maar de Bladen zyn grooter,ftoroper, gulpswys5 uitgehcekt, onverdeeld; de Steng zeer ruig, de Steeltjes Lymeng, de Bloemen eenzaam ; de Kelkpuntjes niet verfcbroeid. Die van R A y hadt een breede Bloemkrans en de Bladen gefcheurd. Zo komen zy ook voor in de Afbeelding van Barrelier, bvwien gezegd wordt, dat de Bloemen bleek en klein zyn , en dat de Plant ftinkt, hebbende een onaangenaamen Salpeterigen Smaak. (iy) Kruiskruid met omgeb. Bl de Steng omvattende Bladen, die Lancetvormig ftomp, getand zyn en onverdeeld. (16J Kruiskruid met omgeb. Bl. de Bladen Eyrond , gefteeld, getand , met Puiftige Bobbeltjes. Deeze beiden zyn uit Egypte afkomftig. De eerfte, geheel ruigachtig Afchgraauw, heeft Bladen als het Hertshoorn- Kruid; de andere heeft de Bladen van onderen Bloedrood. He-: is een Haai- fa) Smedo O», revol. Fol. amplexicaulibus Sjc. R. Luzib. i«4. Jacobza JEgyptia annua Coronopi folio glauco. VAILL. 1720. ]acoba:a ZEgyptU &c. Boerh. Lugib. I. p-99. C16) Sm* C«r. revol. Fol. ovatis Petiolatis dentatis pu(Silato-Varicofis. LINN. Fil. />«• J, p, 9- *• S- Ss 4 II. DEEL. X, STUK. IV. U'BESL. XX. ICOITD» ruk. Petyzamïa fupirftuk. xv._ Senecio glaucus. Zeegroen» XVI. Varicofas. Bobbeiig.  ïv: a.pdeel. XX. Hoofdstuk. Overtollige yeelwyve- ry. xvii. Senecio flafiatus. Piekbla- xviii. Fubigerus. Haairtftasgend. 64B Samenteeliqe Kruiden; Haairig Plantje vrn eerj Handbreed hoog, qi> Zaad in de Upfalfche Tuin geteeld , dat de jonge Heer Linn^us heeft in Afbeelding gebragt en befchreeven. C. Met gedraalde Bloemen ; de Straalkrans uitgebreid, en Vindeelige Bladen. (17) Kruiskruid met gejiraaide Bloemen; det Bladfteelen omvattende, de Bloemfteelen driemaal langer dan het Blad; de Bladen Vindeelig uitgehoekt. Met Stengetjes, doorgaans van anderhalf Voet hoogte , verfcheide uit éénen Wortel voortkomende , fchoot dit Kruid in de Elthamfche Tuin op, hebbende Bladen byna als die van 't Asplenium , met Piekswyze Vinnetjes. Dewyl het in de Zomer bloeit en in de open Lugt overblyft, oordeelde. D i l l e n 1 v s, dat het uit de Noordelyke deelen van Afrika afkomftig zy. De Heer N. L. Burmannus , niettemin, telt het onder de Kaapfe Planten. flU) Kruiskruid met geftr. Bl. de Bladfteelen aan den Wortel gewold; de Bladen gefchaard ; de Stengen geheel enkeld, met zydelingfe ongefteelde Bloemen. Breyh (17) Sixecie Coroll. rad. Petiolis amplexi-Ca ulibns &c.R. Lugdb. 164. n. i o. Jacobsa Afra petennis Sce. Vaill. 1720, (38) Senecit Coroll. rad. Pet. Radicalibus Ianatis Sec. Am, Acad. VI. Afr. 65. Jacob. Spicata Monomopatenfis. ebeyn. Cent, t. «5. Mobis. 111, s. 7. t. 18. £ jS.  SïSJ GENESIA» Ö46 Breyn melde wel van een Haairige ruigte en Wolligheid , doch van geene Wortelbladen A in deeze Plant, die van de Oostkust der Zuide- H lyke deelen van Afrika afkomftig was. 't SchyntST dat zy ook aan de Kaap groeije. De Bloemen y-j zyn Violet geftraald, waar door zy van de voorgaande Soort, die de Straalkrans geel heeft, in de eerfte opfjag onderfcheiden wordt. Ook heeft zy de Bloemen op een zonderlinge manier gekelkt, hebbende de onder - Kelkjes als verdub/? beid en in malkander gedoken. (ïo) Kruiskruid met gejtr. Bl. de Bladen egaal Vindeelig , zeef uitgebreid, met een ver~ dikten omgekromden rand. Een zeer fierlyke Plant, met paarfch geftraalde Bloemen, van de Kaap afkomftig, maakt deeze in de Tuinen uit. Wat de onder - Kelkjes aangaat, verfchilt zy ongemeen van de voorgaande , alzo dezelven zeer klein zyn. Men vindtze Heefterig en grooter, dan de Kruidige Jaarlykfê , doch zo 'e lebynt daar van gefproo. ten, zo de Ridder oordeelt. (aoj (19) Senecio Cor, rad. Fol, pinnatis «qüalibus &c. GOIUN Monsp. 440. H. Cliff. 40S. Ups, 260. After Afr. annuus Senecionis folio dentato. SEB. Mus, I. p. 33. T, zz. f. !, £, Jacobia Afr. Fiutesceus Fl. purpureo Sec. Vqlck. N».-. T. p. 225. B.. Lugdo. 164. N. 6. Ss 5 II. DEEL. X. STUS. IV. fdeeï.J XX. 0OEDUK.lygamia ierflua. XIX. Senecio legans. Sietlyk,  IV. Afdeel XX. HoOFDi stuk. xx. Senetio fqualiaus. Slordig. xxi. Eracifo das, Raketfaladig. xxii. Incanus. Giys. 650 Samenteelige Kruide». Cao) Kruiskruid met gejlr. Bl. die langer dan de Kelk zyn en onverdeeld; de Bladen Vindeelig met de Slippen Liniaal en van eU kander affiandig. Byzonders vind ik van deeze niet aangetekend , dan dat zy mooglyk in de Zuidelyke deelen van Europa groeije. Dillenius hadtze , Schriftelyk, Jacobfea met gefnipperdeBla» den, den Reuk van Reinevaren hebbende, genoemd. (ai) Kruiskruid met geftr. Bl. Vindeelige getande eenigermaate ruige Bladen en opgeregte Stengen. (22) Kruiskruid met geftr. Bl. de Bladen wederzyds Wollig , eenigermaate gevind en ftomp; de Bloemtros rondaclitig. (*3) (:o) Senecio CflïT' rad. Calyce longioribus intcgris, Fol. pinnatifidis , Lïciniis Laneeolatis difiantibus. H. Ups. ï6o. Jacobza laciniatis foliis , Tanaceti odore. Dill. Msf. (21) Senecio Cor. rad, Fol. pinnatifidis &c. Fl. Suec. ii. N. 750, Jacobsa Scanorenfis. It. Scan. 225. Senecio Jacob. Selandica incana. lob. Illuflr. 76. Jacob. incana altera. C. B. Pin. 131. Jacobaea incana repens. bier. Ic. is3, N» i07 j. (2*) Senecio Cor. rad. Fol. utrinque tomentoGs Sec. gouak Menfp. 440. Chryfanthemunj Alpinum priroum, Clus. Hifi. Lp. fcjj. Pann. T. 5ö6. Jacobaw Alp. incana minor. babr. le. 262. bocc. Mus, ii. p. 20. T. %, pluk. °Ayr. T. 3y. f. 6.  Syngenesïa. 651 f23) Kruiskruid met geftr. Bl. de Bladen Vinswys' veeldeelig, Liniaal , kaal en fpits; met tweebloemige Bloemfteelen* Ik kan niet anders zien, of de twee laatfien, die op de Gebergten van Ooftenryk , Switzerland en de Pyreneen voorkomen , zyn door Haller als Verfcheidenheden van het gemeene St. Jakobs-Kruid aangemerkt, 't weikin de verdeelingen zyner Bladen uitermaate fpeelf. Wat de eerfte aangaat , die Raketbladig is gebynaamd, deeze verliest, inde Tuinen gekweekt zynde, haare gryze Wolligheid, zegt Lm* kjeüs. Lob el zegt, dat dezelve in Zeeland zeer gemeen is op de Velden , tusfchen Middelburg en Arnemuiden , zynde in allen deele wat grooter en zagter dan het gemeene St. Jakobs Kruid.' Zou 'het ook die Verfcheidenheid kunnen zyn , waar van de Heer de Gorter fpreekt f*). Tournefort evenwel, die het gemeene St. Jakobs Kruid, met Bladen als van de (23) Senecio Cor. rad. Fol. pinn«o* multifidis Lineiribus Sec. GO'jah Monfp. 440. j,\cq. Vind. ï*8. Senecio foliis decompoiïtis, Gtjett. Stamp. 2*0. Chryfiuth. Aip. 2. dus. Hijl. I. p- 333- Pann. T. p. iSj. Pluk, Alm. 194. (*} Flor. Belg. p. a4i. Hoewel ik nier zie , dat Boer. HAAVF. andets dan het Gemeene opgeeft , betrekkende dsat toe ten onregte , het Erigerum majus, Dod. welk het Stinkende Kruiskruid is , hier voor befchreeven, en het zeïfde: Kruid nog eens vooifteUer.de onder den naam van jaseb&a, f>. 99II, Deel» X, Stuk, Afdeel» XX. Hoofd» ■tuk. xxiii. Seneeij Ahrotard. folies. Averoot"  IV. 'Afdeel xx. Hoofdstuk,xxiv. Senecio Canadenfls Kana{laafch. XXV. Jacob&a. Sc. Jakobs Kruid. i i i i j I 652 SiMEHTEELICE KRüïDEN. de Rakette gefnipperd , omftandig befchryfe-, ' kon naauwlyks gelooven, dat hetzelve geen byzondere Soort zou zyn (*). (24) Kruiskruid met geftr. BL alle Bladen dubbeld Liniaal gevind en getuilde Bloem* fteelen hebbende. In de laatfte Averoonbladige zyn alleenlyk de Wortelbladen dubbeld, de Stengbladen enkeld Vindeelig : de Bloemfteeltjes ruigachtig, drie of vier in getal, dikwils tweebloemig. Dus verfchilt dan daar van deeze Noord - Amerikaanfche , die zo wel de Steng-als Wortelbladen dubbeld , en de bovenden alleen enkeld Vindeelig heeft. De Bloemtuil is getopt eu geel, met rosachtige Kelken. (2?) Kruiskruid met geftr. Bl. de Bladen Pïnswyze Lierachtig, de Slippen in Slipjes verdeeld: de Steng overend ftaande. Door geheel Europa komt in Velden en Bosfchen , (*) llerbar. env. Paris. p. 277- (24) Senecio Cor, rad. Fol. omnibus bip:nnatis Linearijus , Pedunc. Corymbofis. Jacobata ChsrophyJJi foliis Mariaia. Fluic. Mam, 107. (zS) Senecio Cor. rdd. Fol. pinnato- Lyiatis, Laciniis laciWlatis, Caule erefto. Gort. Belg. 240. Kram. Auflr. 2+9. n. Suec. 688,751. dalib. Paris 257. Gouaw Monfp. 4x0. L. Lugdb. 164. N. 7. Jacobara vuig. laciniata. C. B. Pin. it. Jacobaa. Dod. Pempt. 642. Jacobsa, Senecio & Herba t. Jacobi. Les. h. 217. ^ jacobsa vulgaris Flore nudo. -Aj. Angl. a. 82.  S y H G B N E S I A.' o$% fchen, doch meest op vogtige Weidlanden, dit Kruid voor, dat, ik weet niet om welke reden, by de Duitfchers den naam van St. JacobsKruid, o£St. Jakobs Bloemen gekreegen heeft, dat in de meefte Taaien is overgegaan. De Engelfchen , evenwel, noemen het, wegens de gefnipperde Bladen, Ragwort. Alom komt het met gedraalde Bloemen voor, doch op Zandige plaatfen der Nederlanden doorgaans ongeftraald, zegt Linbüüs, In Sweeden zyn dé Bloemen altyd geftraald, en in Switzerland komen zy zeldzaam zonder Straalblommetjes voor, wier getal omtrent een dozyn is , geel, aan *i end drietandig, zo Haller aanmerkt. Ik heb het, in onze Weiden, altoos geftraald gevonden. De Steng wordt wel een Elle hoog, doch blyft ook laager. De Bladen zyn van boven groen en glad, van onderen wat Wollig en door verfcheide fnipperingen op byzondere manieren verdeeld, zo dat zy nu eens naar die van Radyzen, fomtyds naar die van Rakette of ook van Byvoet eenigszins gelyken, en, dewyl zy ook wel grysachtig voorkomen , zo vindt men het Kruid wel eens Artemifia alba, in 't Franfch Armoife Manche , by de Kruidkundigen gety teld. Dit Kruid is bitter , fcherp, en eenigszins famentrekkende van Smaak , doch heeft geen byzonderen Reuk. Sommigen hebben het teger Keelziekten , de Roos, en Buikloop, aangepreegen. In Sweeden wordt'er mede groengeverwdj maai IVi (VfeeélJ XX. EÏOOFD" stuk. Polygamie ruperfi»a.  IV. Afdeei. XX. Hoofc« STUK* xxvr. Senecio Aureus. Goudkleurig. XXVIT. Umhellatus.Gekroond Sp, S&RiENTE EtIGÊ KrüIDËN. rimr dit is een Kleur, die in de Zon geen ftand houdt. (26) Kruiskruid met geftr. Bl. en gekartelde Bladen, de onder/ten Hartvormiggefteeld , de bovenften Lierachtig Vindeelig. Op vogtige belommerde plaatfen, in Virginie en Karolina, groeit deeze, die naar het gewoone St. Jakobs Kruid veel gelykt. De Bloemen zyn Goudkleurig , de Bladen wat Wollig. Het heeft een kleinen bruin rooden Wortel, van eenen aangenaamen Reuk. (27) Kruiskruid met geftr. Bl., de Bladen Liniaal Vindeelig met Tandjes, de Slippen ver van elkander. Ik heb de bepaaling niet beter te regt kunnen brengen van dit Kaapfe Kruid , dat Bergids ónder den naam van Draadbladig voorftelt. Lmnjeus zegt, dat het een Steng van twee Voeten heeft; deEladen Liniaal, eenigermaate gevind, met de Vinnen ver van elkander , Liniaal en lang, de Bloemen paarfch geftraald. Bergius geeft (2.6) Senecio Cor. rad. fol. crenatis &c. Gron. Virg. II. 126, Jacobsa Virginiana Fol. imis Alliatia: 8cc. MORis. Hift, lil. p. Ho. RAJ- Suppl. J80. (27) Sentcio Cor. radiantibus Linearibus, Fol. pinnato» denliculatisi Laciniis diftantibus. Mant. 470. senecio Fili. folius. berg. Cap. 278. Jacobza jEthiopica anguftis et pr*-* Jongis foliis Sec. Fi.uk. Mant. 107. t. 411. f. 5. non boua.  Sykgenësia. 655 geeft 'er Bladen' aan , die Liniaal - Elsvormig zyn, meer dan drie Duimen lang, glad, ongefteeld, digt aan elkander, de bovenfteft yler en aan den voet getand. De Pluim, zegt hy, beftaat uit ongevaar negen groote Bloemen , met Elsvormige Blikjes, over de Steeltjes verfpreid, die naar boven langs hoe korter worden. De Bloem is in 't midden geel, met paarfche Straa. ie". Ik heb een Exemplaar, dat, wat het Bloemkroontje aanbelangt, wel tot deeze Soort fchynt te behooren, doch mooglyk van beiden zo veel verfchilt, als deeze twee van elkander (*), D. Met gedraalde Bloemen, de Straalkrans uitgebreid, de Bladen onverdeeld hebbende. (28) Kruiskruid met gejir. Bl. de Bladen Liniaal effenrandig , de Bloemtuil eenigermaate gefchubd; de Steng Kruidig. In Spanje en Italië groeit deeze Soort , die naar het Vlafchkruid gelykt. Zy heeft de Steng een Elle hoog, rond en Houtig , zegt Baühinus, met Takjes gearmd , wier toppen geele Bloe- (*) Met deeze Soort zou ook die Kaapfe uit den Leidfen Akademie - Tuin , welke Meerburg , onder den bynaam van Cbryfocoma, op zyne Fl. XXXIX, af beeldt, kunnen ftrooken, indien dezelve geen ongeftraalde Bloemen had. (28) Senecio Cor. rad. Fol. Linear. integetrimis &c. H, Cliff. 4to. Linarias Aurea; affinis. C. B. Pin. 213, Prodr, 107. Jacobsa Linifolia Hisp. & Italica, fiOQC Mus, IJ. p. «ö. T. 49. BARR. Ic. soï, NV S7t H< deel, X. STUSi IV.' Afdeel' xx. Hoofd* stuk. Polygamin luperfiua. xxvnr; Senecio Linifoliusj WafchbU. mg.  6f$ SAMENTEELIGE KRÜIDEEf; IV. Afdeel, xx. Hoofd. STUK. Overtollig feehvyveT-jl XXIX. Senecio Poluiofu: Moeras fig* Bloemen , als die van 't Kruiskruid j draagen j de Bladen zyn lang en fmal * als die van 'e Groote Kali. De Afbeelding van Barrel i e r heeft maar weinige Bloemen op een Stengetje. De Heer N. D. Burmannus telt deeze Soort onder de Kaapfe Planten. Ik heb 'er zodanig eene, die vry veel gelykt, met den Wortel daar aan , ongevaar een Voet hoog, draagende ook maar drie of vier Bloemen op een Stengetje, doch dezelven zyn ongeftraald. (ao) Kruiskruid met geftr. Bl. de Bladen Degenvormig , fpits Zaagtandig , van onderen eenigermaate ruig , met een geftrekte Steng. In Moerasfen aan dc Zeekust van Sweeden s als ook in onze Provinciën en elders wordt dit Kruid gevonden , dat in Rusland en Siberië vry gemeen is. Men vindt het in Rietbosfchen en vogtige Weiden in Switzerland, meteen Steng van twee tot vyf Voeten hoog , niet Takkig „ maar aan 't end met Bloemen gekroond , van twee Duimen breedte 9 door de langte der Tongblommetjes, die aan de tippen ingefneeden ' (29J Senecio Cor. rad. Fol. Enfiformihus acute ferratis &c.' Gort. Belg. 241. Fl. Susc.lU n. 751. Senecio Fol. integtis ferratis. Guett. Stamp. 2. p. 5j9. Jacoua:a Fol longis integtis &c. MoRts, Hijl. III. S. 7, T. 19. f. Conyza paluftris fetratifolia. C. B. Pin, a6S. f}M Soüdago Paluftris altfauma incana tomentofa, Amm. Ruth, *ïo, gmel» SU. li, J>. Ka,  S y n ö is it? e s i Aü t55'} den zyn. De Bladen heeft het zeer lang en final, Lancetvormig en fpits getand. (30) Kruiskruid met geftr. Èl. agt in getal; de Bladen Lancetvormig, dubbeld getand , van onderen Pluizig; de Steng takkig. (31) Kruiskruid met geftr. Bl. die een Tuil maaken; de Bladen Lancetvormïg Zaag* tandig, eenigermaate glad. f34) Kruiskruid met geftr. Bl. die een Tuil maaken; de Bladen byna afioopende, kaal, Lancetvormig met kleine Tandjes; de bo. venften allengs verkleinende. < Deeze drie , welke men in dé Bosfchen der Gebergten van de middelfte en Zuidelyke deelen van Europa hier en daar aantreft, gelyken üaar elkander veel, Zy loopen uit op dat Kruid, welk (30) Senecio Cor. rad, Fol. Laneeolatis bifërfatis Sec. Couan Monfp. 441, Jacobsa Ncmorenfis êtc. Repp, Jer., 142. Soüdago Fol. Laneeolatis letratis Sec. Gmbi. Sib. II. p. 165. ■ f31) Senecio Cor. rad. Flor Coiymbofis , Fol. Lanceohris ferratis &c. H. Ups. GOUAN Monfp. E.. Lugdb. i«3. Soüdtgo Sartacenica. Dors. Pempt, 141. Virga Aurea anguftif. fertata, C. B. Pin. (iz) Senecio Cor, rad. Flor. Cor. Fol. fubdecurr. &c. Jacq;. Vind. isj. GoUAN Monfp. 440. Solidago Caule fimplici &c. H. Cliff. 4jo. virga Aurea major, f. Doria. C. B. Pin. zsg. confer. Dotia Orientalis Limonii folio, Dill, Elth. T. los, f. 1*5. Tt ii. dsil. x, stuk,' Afdeel» xx. hoofdituk. xxx. Senecio Ni' morenfis. Woudig. XXXI. Sarraceni- 7US. Ssrrarynfeh. XXXU. Dar-.x. Wond. kruid.  <5$? Samenteelige Krdidei?; IV. Afdeel. XX. Hoofdstuk. Overtollige Voeliayvf r»xui. Senecio Xloroiticum.Eenbloe- f33) Senecio Cor. rad. Caule indivifo Tub • unifloro &c. Gouan Monsp, 441. Ger. Prov, 196 T. 7. Solidagö Dotonicum Sp. Plant. I. p. 8iso. Doronicum Fol. Lanceolati» &c. r.. Lugdb. 160. Doron Aulrt primum. Clus Pann% T. Sl8. (8, Dor. Fol. oMango - Laneeolatis ferratis. monn. Dor. integto & crasfj Hietacii folio. magw. Monsp. 2os Dot. Fol. L'inceol. dentic. &c. r. Lugdb. 160. Dor» Helv. incanura. C. B. Pin. i8j. Prodr. 97- & Tusfilago Alp. Tol. oblon^o. C. B. Pin. 197. Prodr. 101. t. Virga Aurea raontana fetiita magno Flore. C. B. fin, i6i. welk men Heidenfch Wondkruid plagt te noemen of Doria, als Guldenkruid , wegens de ongemeene kragten , die in Wondheeling aan 't zelve toegefchreeven werden. Het worde ook wel'onder de Gulden Roeden geteld, wegens zyne geele getuilde Bloemen , die op 'c end der Takken vergaard en gantfeh niet groot zyn. Het maakt, een Steng van meer dan eens Mans langte hoog, met Zaagtandige Bladen van eene Lancetvormige figuur, die in het Sar* rafynfche breeder en grooter zyn, en dus blyven tot aan de Tros, daar zy in de laatfte Soort aanmerkelyk verkleinen. De Heer Bu r man betrekt deeze , in 't byzonder de Oofterfche of Levantfche Doria met Limoenkruids - Bladen , van Dillenios, tot de Ka3pfe Planten. (33) Kruiskruid met geftr. Bl. de Steng onverdeeld byna eenbloemig ; de Bladen geheel en Zaagtandig: de Wortelbladen Ey« rond, van onderen ruig. Die  S r h g E s ï s i i, 65c. Dit, in geftalte zeer van de overige Soorten verfchillend en nader aan het Havikskruid of aan de Afters komend Plantje, dat zyne Groeiplaats insgelyks op de Europifche Alpen heeft, is thans , wegens het onder-Kelkje9 door den Kidder hier t'huis gebragt. Het heeft de Bladen , nu ronder dan langwerpiger j dikker, dunner 3 kaal of ruig. Dit maakt de gedagte Verfcheidenheden uit , welken de Heer JacQ.u 1 N op de Ooftenrykfe Bergen altemaal gezien heeft, doch die de Heer Haller in 't hoofdzaaklyke niet allen overeenkomftig oordeelt (*). Hy fpreekt 'er dus van. De Wortel, een dikke knobbel met Vezelen, fchiet een enkelde Steng, van een Voet s, of een Elle hoog, ftevig, Wollige doorgaans „ eenbloemig, doch fomtyds ook van twee pot „ zes Bloemen draagende. De Bladen by dea i> Grond zyn gefteeld, fomtyds byna rond , gelyk op de Bergen van Walliferland, ovaal of Lancetvormïg, altoos dik en Zaagtandig, ,, uit den aart Wollig, doch fomtyds ook van 9) boven of aan beide zyden kaal, aan de Steng „ fmaller en ongefteeld. De Bloem is zeer „ groot, hoog Oranje, met den Kelk meer „ uitgebreid en breede reepjes aan den voet, „ die Lancetvormig zyn $ zo dat het de Soli» „ da- (*) vatietata progttsfiVa» ï * ad e, vidït D. Jacqjuin-, at omnes negat conventie D. Haller. S2faNat,frc£,X,llt p. 631. Tt 2 II. deel. X. Stok, IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Polygomia faptrfiit»i  66o S amenteelice Kruiden: IV. Afdeel xx. Hoofdstuk.xxxv. Sexccio £) zantinus, Levant Kapenfit. Xaapfch, ,, dago naby komt. Ik heb het glad gezien en „ Wollig. Het heeft veele breede drietandige „ Torjgblommetjcs (*). C 35 J Kruiskruid met geftr. Bl. de Bladen langwerpig , van boven kaal, met Door'• nige Tandjes ver van elkander; en eene Kruidige Steng. Dit Kruiskruid, dat in de Levant zyne Groeiplaats fchynt te hebben, komt in geftalte overeen met het Styfbladige , zegt Linn/EOs, doch is in allen deele veel bekrompener. Ik heb dat Kaapfe Kruiskruid, benevens de vier overigen van dit Geflagt, als Heefterig zynde, reeds te vooren befcbreeven, en tevens de Af beelding van een Spatelbladig, uit myne Verzameling , medegedeeld Cf). Ook heb ik van de vier nieuwe Soorten van den Hoogleeraar Burmahnus gewag gemaakt, onder welken eene (*) Htlv. inchoat. L p. 29. (35j Senecio Cor. rsd. Fol. oblongis remore dentatis &c. Solidago 'fatidis folio. Raj. Suppl. 177. N. 4S, $tl Jacobasa Sicula, Caule rigido Ramofo 8cc- Wh). Suppl. 178. N. 49 f Hieracium Mont. Conyzx f. Dentaria: folio. Bocc. Sic. (t) lï. D. VI. Stuk , bladz. 99. Pl. XXXII. Ik heb hetzelve Spatelbladig genoemd, om dat de Bladen, aan 't end breeder, agterwaards verfmallen , en zy verdienen weezentlyk dien naam , volgens de Phii. Bot. T. 3. f. 109, hoewel menze ook Wigvormig zou kunnen heeten. In de twee laatfle Soorten, N. 39 , 40 , wiet Bladen de Ridder Spatelvormig noemt, kan ik de overeenkomst met de gezegde bepaaling niet vinden.  SynöEWes ia: ó6i eene voorkomt, die zyn Ed. Lancetvormig ty telt. Ik bezit thans een Tak van de Kaap, met de Bladen van die gedaante , doch anders ftroo-t kende met de andere van my afgebeeld; inzon-s derheid wat de Tanden aangaat, die alleen in dej uiterfte helft, wederzyds vier of vyf, nevens de fpitfe punt, wyd van elkander voorkomen, terwyl de Bladen byna gedeeld zyn, ftevig zonder eenige Wolligheid. De langte der grootten is ruim twee, de breedte in 't midden een half Duim. Zy verfmallen naar beide enden. Aan den top verdeelt zig de Steng overhoeks in Takjes, die met elkander een Bloemtuil maaken , byna waterpas van boven. Dus is dan dit Kruid,, waar van gezegde Heer twintig Kaapfe Soorten opgeeft, aan de Kaap veele veranderingen onderhevig. Verfchdde Soorten van hetzelve vallen ook in Egypte, gelyk wy gezien hebben. De Ridder geeft vta daar nog de volgende op, onder den bynaam van Arabifch, naamelyk (41) Kruiskruid met naakte Bloemen en byna dubbeld gevinde gefteelde effene Bladen. , i Dit, zegt zyn Ed., heeft de geftalte van het St. Jakobs Kruid , de Steng anderhalven Voet hoog en effen: Bladen byna als van de WaterRaket en veelbloemige Steeltjes, met Bloemen ge- (41) Senecio Cor. nudis, Fol. fubbipinnatis petioiatis, la;yibus. Mant, 154. Tt3 II, D3sl. x. srus. IV. fükel: XX. IoofdJ [•uk* 'ohgamia ■4perfl.ua., XLr. Senecia Wabicus, .rabifcfcu  «>óu. Samehteeêige Krdider; IV. Afdeel x*. HOOFD" STUK. XL II. Senecio TUdknf.s. f-Iecfteiig. j ] ( ! f gelyk die van het gemeene Kruiskruid, doei* de Kelkpuntjes niet verfchroeid hebbende. In de Upfalfche Akademie-Tuin was het waargenomen. (42} Kruiskruid met Lancetvormig Eyronde, dikke, gladde , gekartelde Bladen en een getuilde Bloempluim. De Heer Forskaohl vondt, op de Bergen van Arabie, behalve een Lierbladige Soort met geftraaldeBloemen, een Soort, welke by Hadienjïs noemde. Deeze was een verfpreide Heefter van drie Ellen hoogte , met flappe opgaande Stengen en overhoekfe Bladen , drie Duimen lang, fommigen getand, fommigen ef« fenrandig. De Steelen uit de boven-Oxelen maakten met elkander een Tui], van kleine 31oemfteeltjes met korte Schubbetjes. De Kelk ïadt een agttandig Eeltig onder - Kelkje, aan len voet, bevattende veertien twecflagtige en ,-yf Vrouwelyke Straalblommetjes , geef van Sleur. Aster. Sterrebloem. De Kenmerken van dit Geflagt, dat ook een laakten Stoel en ongeftamd Zaadkuifje heeft, seftaan in een gefchubden Kelk, wiens onderSe Schubben uitgebreid zyn, of van de anderen af- {4') Sentcio Foliis Laüceolato-Ovatis , crasfis glabris, «nticulatis , Paniciiia Corymbofa, Flor, JEgypt, Arak js.  g -2 K p E M E S t hl afwyken, waar door het van de voorige, als ook dat het meer dan tien Straalen heeft, waar door het van 't volgende Geflagt verfchilt. H De Heefterigen reeds befchreeven hebben-5' de*, welke allen Kaapfe zyn , zo komen hier^ eerst in aanmerking i ei B, Kruidige met geheele Bladen en naakte Bloemfteelen. (5) Sterrebloem met byna Draadachtige Doornig kanthaairige Bladen , naakte Bloemfteelen en half Kogelronde gelyke Kelken, n Dit is ook een Kaaps Plantje van een Span hoog, zeer Takkig, met zeer f malle, fty ve, korte ruuwe Blaadjes en lange naakte end - Steeltjes, hebbende de Straalblommetjes blaauw en kort, het midden geel. Men vindt de Bloemen by die van de Kamille, de Bladen by die van den Tamarifch vergeleeken. r{ums Aaftt« <«£uleus &Cl C' B* Tt 4 rm 11, Düel. x. Stuk. IV. FDEEI.Ö XX. OOFD'UK. II. Ui i.stukv ll. 101„ IS. V. After tenellusl Teder, VI. AlpivuS, Upifch,  IV. Af DEEL XX. Hoofe- 8TUK. Overtollig: Petlwy ver Vit. After Sibi' ricüs. SiUrifch. i vni. Tripolium. Zoutwater 1 C'dj SamEKTSBLKSe KRUIDEïf. Op de Gebergten van Ooftenryk, Switzer^ land en der Zuidelyke deelen van Europa,vale dit blaauwe Sterrebloem, naauwlyks een Handbreed hoog, met twee, zelden drie Stengblaadjes volgens Goua n, die het zelfs maar twee Duim hoog gezien hadt. Haller nam her een Span hoog waar. C73 Sterrebloem met Lancetvormige, geaderds, ruuwe Bladen, aan 't end Zaagtandig , de Stengen gejtreept, de Bloemfteehn Wollig. De hoogte van deeze, die in de Ooftelyke deelen van Siberië , tusfchen de Jenifea en Kamtfchatka, overal groeit, is tusfchen een Voet en een Elle, zo de Heer Gmelin lantekent. Hy merkt aan, dat de Bladen van leeze die twee zydribben der gemeene blaauwe Miers niet hebben , maar in tegendeel fterk ?eaderd zyn. Uit zyne Afbeelding blyki, dat ïezelven dikwils tot by den voet Zaagt^jg syn. (8) Sterrebloem mn Lancetvorm'^ 'jfenran- dige Vin. «7. Prodr. iz+. Aflet Atticus quintus. Clus. Pann. 'f.. >• 533. (7) After Fol. Laneeolatis Venofis fcabris Sec. Aflet Fol. svatis oblongis &c. Gmel. sib. II. p. 18s.T. 80 f. 10. (1) After Fol. Laneeolatis integerrimis Sec. Goht Belg K«, Gouan Jtfonsp. 442. R. Lugdb. m. Gmel. Sib. li i87 T. so. f. 2. Trjpolium raajus coerulemn. C. B. Pbti »«7. Tripolium. Dod. Pempt. 320. LOfl. Je. zog,  Syn g e n e s i a. 66$ i dige Vleezige gladde Bladen, ongelyke Takken en getuilde Bloemen. Dat dit Kruid niet zo zeer den Zeekant als sl wel het zoute Water beminne, blykt, dewyl P men 't ook aan de Zout Meiren, in 't midden-^4 van Afie , overvloedig aantreft. Hier te Lande groeit het veel aan de kanten der brakke Wateren , Slooten , Graften, en zelfs op Balken die lang in 't Water gelegen hebben. Men vindt het byna altoos met blaauwe , doch ook met witte Bloemen , in 't mid len geel. Na 't bloeijen geeft het veel Pluizig Zaad, dat door den Wind alom verftuift. De hoogte is van één tot twee Ellen, naar de Groeiplaats. (t)) Sterrebloem met Lancetvormige Jlompe, ruuwe,• drieribbige onverdeelde Bladen; de Bloemfteelen byna naakt en getuild; de' Kelkfchubben ftomp, In de Tuinen maakt deeze, die wild voorkomt op de Heuvels der Zuidelyke deelen van Europa en in 't Ooftenrykfe, eene fraaijeoverblyvende Bloemplant uit, welke den naam voert van Italiaanfche of Roomfche After of Sterre- kruid. (9) AJler Fol. Laneeolatis obtnfis fcabris &c Gouan Montp. 442. kram. Auflr. 25°. r. Lugdb. 168. After Attifus cceruleus vuig. C. B. Pin. 267. After Atticui. dod. .JPempt, 266. After Italomm. LOB. Ie, 34°. A&ei Attic»! coemleus vulgaris. Tournf. Inft. p. 481. Tt 5 II. Deel. X. Stuk. Iv*. 'deel.1 XX. oofduk. olygamiet perflu»^ IX. AJler. Amellus, Bl«amy„ I  <5 1S7, bark. le. 606. Aflet minot Narbonenfium. LOB. Ic, ' **»• ... (18) After Fol. Ovatis Seifilibus ïntegertimis Sec, Aflet Caul* II, Deel, x, Stuk,, IV.' FDEfitJ XX. iOOFD- :uk. olygamia. ipirfluu. xvn; After Kris. Scherp, 1 xvm. ConcoloK Eenklem tig.  670 Samehteelige Kruiden". IV. AfDEEI, XX. Hoofd» STUK, XIX. TIgtduS. iJtyfüiadii XX. Vndulatus. GolfUa. «lig, xxi. 2Ï0V& 'Anglia, Nieuw Engelands» i '* * • } 4 ( « effenrandige Bladen , en een geheel enkü. ' de Steng, die aan 't end getrost is, CloJ> Sterrebloem met Liniaale Bladen, hefhoeks3en eenzaame end-Bloemen* Deeze twee groeijen in Virginie en hebben 'beiden kleine ftyve Blaadjes , die zeer Wollig zyn in de eerfte , wier Steng aan 't end Aairswyze bezet is met geheel paarfche Bloemen. De laatfte heeft een zwak Houtig Stengetje, met ééne fraaije Bloem aan 't end. Deeze Bloem heeft lange paarfche Straalen, de middelblom* toetjes zyn ros, de Kelk Schubbig dik en rond. (20) Sterrebloem met omvattende gegolfde Bladen., die van onderen Wollig zyn en getroste opftygende Bloemen. (21) Sterrebloem met Lancetvormige overhoekfe effenrandige half omvattende Bladen, getrapte end-Bloemen en een ftekelige Steng. ■ Uit "aulé limplicisfimo Sec. Gron. Virg. ii. 123. After purpu. :eu6 non ramofus &c, Clayt. (19) After Fol. Linearibus alternis Sec. Gron. Virg, ii, i. 124. After Foliis parvis rigidis ctebris &c. Glavt. <20_) After Fol. amplexi - Cau'.ibus midulatis Sec. II. Cliff. os. R< Lugdb. 167. Gron. Virg. ii. p. 124, After Nova: mglia: putpureus &c. Herm. Par. t. p. 96. (iï) After Fol. Laneeolatis alternis Sec. H. Cliff.K. Lugdb, 30UAN Monsp, 442, GRON. Virg. ii, p. 124. After NovkAK» !i* altisfïmus hirfutus «cc. HERM, E,ar. t. p, 08,  Uit Nieuw Engeland zyn deeze beiden 3 die men in de Openbaare Tuinen en ook elders vindt, afkomftig , doch worden ook geteld 8 onder de Virginifche Planten. De eerfte, naar!' Goudroede gelykende , heeft kleine blaauwe de andere, die eens Mans langte hoog groeit, paarfchachtig Violette Bloemen. De Steng is roodachtig bruin. D. Kruidige met Zaagtandige Bladen en ef«; fene Bloemfteelen. (22) Sterrebloem met Hartvormige Zaagtandige ge/teelde Bladen; de Steng getuild metd ongebladerde Bloemfteeltjes en gladde Kei-*1 ken. r Van deeze , die niet hoog groeit, zyn de Wortelbladen Hartvormig, de Stengbladen Eyrond , de bovenften Lancet. Spatelvormig } omvattende. Zy heeft getuilde Bloemen, met naauw fluitende Kelken, met twaalf witachtige Straalen. De Groeiplaats is in Noord-Ai merika. (23) Sterrebloem met half omvattende, Lan- cet'i (22) After Fol, Cor ferratis petiotatis Sec. H. Cliff'. 408. R. Lugdb 167. After latifoius glaber humilis RamofisfimiW &c. Moris. Hift. III. p, 121. S. 7. T. ïx. f. 34- After 1» tifolius Autumnalis. CmiN. Canad. 6a,. T. -65. (23) After Fol. ferai ■ amplesicaulibns Laneeolatis 8eö. Ui 11. DEEL, X» STUX, IV.' ?T>ECL. XX. [OOFDÏ puk. ilygamiti perflues. XXII. fier CoN feliut, attbladigr XXIIL? 'uniceusi .oodftengè  él* Samenteelige Krüibe^ IV. Afdeel. XX. Hoofdstuk. XXIV. AJler Annuus. Jaarlyks. XXV. Vernus. Vooijaais, \ cetvormige Zaagtandige ruuwe Bladen ; everhoekfe byna eenbloemige Steelen en Kelken grooter dan het middel/tuk. (24) Sterrebloem met Lancetvormige Bladen, de onder/ten gekarteld, de Steng getuild; naakte Bloemfteelen en half Kogelronde Kelken. (25) Sterrebloem met Lancetvormige effenrandige ftompe Wortelbladen, de Steng byna naakt Draadachtig en eenigermaate Takkig; de Bloemfteelen naakt. Deeze drie vallen ook in Noord-Amerika. De eerfte munt door haare licht-roode Stengen en Takken uit, hebbende de onderfte Bladen een Handpalm groot. De Bloemen zyn groot en Violet, in 't midden geelachtig. Deeze blyft over, maar de tweede is een Zaajrplant, met ■witte Bloemen naar die der Madelieven iets of wat gelykende. De laatfte, eindelyk, met dergelyke Bloemen, heeft groene Stengen en Bkf. den, H. Clif. 408. R. Lugdb. 16S. Aflet Amer. latifol. puhiceis Caulibus. herm. Lugdb. 649. T. 6sr. (24) Aller Fol. Laneeolatis, inferioribus crenatis. &c. II. Cliff. A09. Ups. Q.61. Oed Dan 486. R. Lugdb. 169, After annuus Ram. albus. Motus. Hifl. \\\. p. 122. Bellis Ramofa umbellifera. Cokn. Cauad. 193. T. 194. (2$) After Fol. Radic. laneeolatis integerrimis Sec. Aftet Caule fubnudo , Filiformi Sec. gron. Virg. 124. After pa^ luftris Fol. Bellidis non lerratis. ClaïT.  Syngenbsia: t>73 'derij volgens Clayton, als die der Madelieven , welke niet getand zyn. Hoe komt zy dan in deeze Rang. E* Kruidige met Zaagtandige Bladen en gefchubde Bloemfteelen. f26) Sterrebloem met Eyrond - langwerpige Zaagtandige Bladen ; die by de Bloemen Ovaal• Lancetvormig effenrandig\de Takjes eenbloemig. In China valt'deeze als oók op Java, des 2y te regt den naam van Oostindifche voere. Misfchien zal zy op dat Eiland uit China overgebragtzyn. Immers behalve de Chineefche, die volgt, is nog geene in dit Geflagt uit Oostindie opgegeven. (27) Sterrebloem met Lancetvormige ongejleelde effene eenigermaate Zaagtandige Bladen; de Bloemfteelen gebladerd en verdeeld. (28) Sterrebloem met Lancetvormige Zaag. tandige Bladen, rappige Kelken en de Bloemtuil eenigermaate getopt. C*S>) (z6). Afièr Fol. Ovato • oblong's iêrratis enz. EUBM. Fl. Ind. After Conyzoides Ind. Oriënt, ramofior, Caulibus Iparfe. PLUK. Alm. J7. t. 149. F.' 4. (27) After Fol. Laneeolatis fesfllibus laevibus fubferratis «cc. (28) After Fol. Laneeolatis Serratis &c, Aftei Novi Belgii V v fX> Deel. x. Stuk-,' IV; Afdeei*; XX. HoofC-; stuk. xxvi: After. Jndicus. Oostinlifcb, XXVIt.' L&vis. Gladbla. Üg. ' xxvnr; \ Mutabiliu Verahdsïyk.  Ó74 Samenteeliöe Kroideh; IV. Afdee! XX., HOOFD' STUK. XXIX. AJler Tr eleieanti Trades cants. XXX. Ifovi Selgii. Nieuw Neder ïar.ds. (29) Sterrebloem met Lancetvormig Liniaats Bladen, in 't midden Zaagtandig, gebladerde Bloemfteelen , opgeregte Kelken en een getroste Steng. '' (3°) Sterrebloem met Lancetvormige, eenigermaate Zaagtanaige , ongejleelde Bladen ; een gepluimde Steng ; eenbloemige eenzaame Takjes en rappige Kelken. Vier Noord • Amerikaanfche Afters , allen overblyvende Planten, en de laatfte zelfs Heefterig zynde, maaken deeze uit, De eerfte heeft blaauwe of paarfchachtige Bloemen, zo wel als de tweede , die naar de derde veel gelykt en laager blyft dan de vierde. De naam der eerfte is van de gladheid der Bladen ontleend , die der tweede daar van, dat het midden der Bloemen eerst geel is en vervolgens paarfch. ; De derde heeft haaren bynaam naar zekeren ouden Engelfchen Kruidminncr, in wiens Tuin dezelve mooglyk zal zyn geweest. Hy wordt meer dan eens Mans langte hoog en is. zeer Takkig. . . De latifolius paniculatus &c. HeAji. Lagdb. 65. T. 67. Aflet ccem'eus Araericanus &c. Pluk. Alm, 56. T. 326. f. 1. (ig) AJttr Fol. Lanceolato - Linearibus medio ferratis &c. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. Go'JAIt Monsp. After Virgin, ra» roófisf. fetotinus , patvis Floribus albisj Tradescanti. Mos. Hijl. 111. p. 121. (30; Aflet Fol. Lanceol. fu')ferratis fesfiliSus t\c. H. Cliff Ups. After novx Belgis latifolius umbellatus &e. Herm. Lugdb. 66. T. 07.  S iriT 'GfcNEsi.fi $73 De Krans der Bloempjes, die eerst wit is, wordt vervolgens paarfchachtig, in deeze laat ' bloei jende. After. In Virginie groeit dezelve en 1 de laatfte ook in Penfylvanie, hoewel zy naars Nieuw Nederland, thans Nieuw-Jork, geby.^ naamd is, Hermannus hadt de Zaaden van deeze , zo wel als van de veranderlyke, uit Nieuw Nederland bekomen en daar uit waren deeze, in de Leidfe Akademie-Tuin, geteeld* De laatlte, die bleek Violette Bloemen heeft, bevindt zig, zo wel als de voorgaande, nog in de Europifche Bloemhoven. (31) Sterrebloem met Spatelachtig Laflcetyormige Zaagtandige langwerpige Bladen , \ die aan den voet bogtig en half omvatten' ^ de zyn ; leggende Stengen en endelingfe Bloemen* Onder de Tuinplanten is deeze zonderling, om dat zy zeer zeldzaam bloeit, komende byna altoos te laat met haare Bloemen. De Heer L i n n m u s hadt het maar eens in agttien Jaaren by hem gezien. Dit laat bloeijen hebben, als bekend is, verfeheide Amerikaanfche Afters gemeen , door welken dus de Bloemtuin in de Herfst verfierd wordt. Ten opzigt van de Virginifche kan het daar uit ontftaan,dat zy aldaar war- (ji) After FoL Spamlato - Laneeolatis &c. Afiet Canaden* fis huroüioï Salicis minotis folio. VllLL, Mem, Yv 3 II. DEEL, X. STBS. iv: lEDEEL.' XX. loOFD' TUK. "olygamA ~uperfiu.il. XXXI. ijler Tar* 'iflarus. Tiaagloeiend*  676 Samenteelige Kruide»; IV. Afdfe XX Hoofd stuk . Owrll/i ry, XXXIt. AJler %ranüfio ras. Groot, bloemig. warmer Klimaat hebben , doch niet ten opzige L' der Kanadafche, uit welk gedeelte van NoordAmerika , veel kouder dan ons Gewest, deeze, zo 't fchynt, afkomftig was. f Zy heeft Stengen van twee Voeten hoog, naauwlyks Takkig, meest leggende, met effene of gladde ftyfachtige liladen, naar die der laage Wilgen veel gelykende, aan 't end ftomp. De Bloemen zyn als van de Nieuw Nederlandfche , in 't midden geel, met een witachtig paarfchen Straalkransen de onderfte Kelkfchubben langer ; doch haar Bladen zyn eens zo groot. (32) Sterrebloem met omvattende Tongachtige effenrandige Bladen, eenbloemige Takken en rappige Kelken. Deeze, die cok in Noord - Amerika groeit, heeft de Bladen langwerpig , zeer ruuw, en Bladerig omgeboogene Kelkfchubben ; doch pronkt met zeer fchoone groote Bloemen, in 't midden Goudgeel , blaauw geftraald. Uit eenen Wortel geeft zy tot vyftien en twintig Stengen, van anderha'f of twee Ellen hoogte, en maakt dus een fierlyk Bloemgewas in groote Ho- (j2) After Kol. amplexicaulibus Lingulatis integerrimis Sec, MlLL. Ie. 181. R. Lunib. 168. GRON. Virg. 99 , 'Aflet gtandiflnrus asper Sec. Dill. Elth. f. 41. Aftei: Viig. pynmidatus, Euglosfi foli.s asperis, &c, MART. Cent, 19. t. 19.  Syngénesia: 677 Hoven , aan de kanten Van Vyvers of Slooten Uit. De Bladen zyn niet getand, maar op de*1 kanten bezet met kleine Doorntjes, *t welk den il( Ridder deeze Soort, op 't end van den derden st Rang in dit Gefligt, hadt doen verplaatzen. (33) Sterrebloem met Zaagtandige Bladen, x aan de Takken effenrandig en Eyronde Bloemen, de Schyf langer dan de Straaien. (340 Sterrebloem met Zaagtandige Bladen , de Wortelbladen zeer groot, Hartvormig enpi drieribbig , de Stengbladen Eyrond en on. b gejleeld. De Bloem der eerfte van deeze twee is elendig , wanneer menze by die der voorgaande vergelykt. 't Gewas komt anders met dezelve byna overeen , groeijende anderhalf Voet hoog. De andere munt uit door haare groote Hartvormige gedeelde Wortelbladen. Deeze beiden zyn ook Inboorlingen van Noord-Amerika. (35) Sterrekruid met Eyronde hoekige getan- de{ (33) After Fol. Serratis, Ramorum intcerrimis, Flor, Ovatis, Disco Radiis longiore. After Ericoides Meliloti Agris um'ione. Dill. Elth. 40. T. 3j. f. 39- (34) Ailer Fol. Serratis , Rad max'mus Cord. trinervatis Stc. Ader Canadenfis &c. Vaill. Mem. (55) After Fol. ovatis atlgul. dentatis petiolatis , Cal. patentibus Foliofis terminahbus. H. Cliff. 4»7- O ft. \' V 3 L>%£b. II. DEEL, X. S'fUK.5 IV. DEELJ XX. )OFD' UK. XXIII. Afler mifir. Elendig. KXXIV. Macro- '■■.lus. «. ïrootadig. XXXV. Chirenfis. ^lnneelcb.  €78 Samenteelige Kruiden» IV. Afdeel, XX. Hoofdstuk. Overtollig Vcelviyve Lttgdb. 169. Gouan Monsp. 443. After Chenopodii folio snnjjus Flore ingenti fpeciofö. Dill. Elth. jg. t. 34. f, ti. de gejleelde Bladen , en aan 't end detTakjes uitgebreide Bladerige Bloemkelken. Deeze After verfiert' tegenwoordig, als een Jaarlykfê Zaayplant, in de Herfst alle onze 'Bloemhoven, met eene fraayheid, verfcheidenheid en mengeling van Kleuren, zo fchoon als het Ryk van Flora kan uitleveren. Gouan zegt, dat menze, in Vrankryk, la Reine Marguerite noemt. Een geheel Bloem - Schilderwerk zou men 'er van maaken kunnen $ terwyl de kweeking deeze fchoone Bloemen dagelyks ia Kleur en Geftalte verbetert. Zy is, volgens den vermaarden Didlenius, die het Zaad van den Hoogleeraar A. van Roven ontvangen hadt, ,uit de Noordelyke deelen vaa China afkomftig. Meer dan de helft, ja byna twee derden der Soorten van dit Geflagt, zyn, gelyk wy gezien hebben , in Noord - Amerika t'huis s dat het Moederland fchynt te zyn van dit ilag van Planten. Eenige Heefterigen vallen aan de Kaap ; terwyl men maar weinigen in Europa of Oostindie en geenen in Westindie aantreft. In Siberië en andere deelen van Afie zyn 'er ook weinigen: zo dat het duifter is, hoe alle die Soorten, zonder verfpreiding onderwegs , ui:  gVNGENESTA» <5?S uit het Paradys in dat afgelegen Gewest des Aardkloots kunnen gekomen zyn. ^ Eene Soort van After, behalve de HeyUadi*e die te Kurma in Arabie groeide, kwam den Heer Forskaohl byde Pieramieden m E«vpte, als ook omftreeks Kairo en elders, in de Spieeten der Muuren geworteld zynde, voor. Derhalve zou men mogen denken, of dezelve ook door verfpreidinge des Zaads , met der Wind , uit verre Landen kon afkomftig zyn; doch zy verfcmlde van alle de opgenoemd. Soorten. Hy noemtze Gekrulde After heb bende de Straalen korter dan het middelftuk de Steng Wollig en Liniaale Zaagtan^g ge Krulde Bladen. Zy hadt verfpreide Takkig Stengen wit en rond , met kleine fmalle Blaac ies en eenbloemige Steeltjes. De Geftalte ge leek naar de Afters minder, dan naar die van volgende Geflagt. S o l i o A o o. Goudroede. Behalve een naakten Stoel en ongeftamd Zaa< nluis , gelyk in de voorigen, zyn hier fleg vyf Straalblommetjes meer of min, en het hee de Kelk Schubswyze digt geflooten. De meefte Soorten van hetzelve zyn bevo rens Gulden Roede genoemd geweest, om d zv veelal Roedachtig groeijen met kleine g< le Bloemen, des ik den naam van Goudr Vv 4 II, DEK., Afdeel xx. Hoofde stuk. Polygamsd fuperfiua,, i t I. IS ft 0- at eoe- dè  IV. Afdeel. XX. Hoofd» STUK. ï. Solidage fempervirens. Altyd fiioené, II. Canadcnfis, Kanasiaafctje. I 2 C I < ] { 68o SAMENTEELïge Kruidkk. CO Goudroede met Lancetvormige, eenigen ^ bezige iZeer gladde Bladen, die aan den rand ruuw zyn, en eene getmlde Bloempluim. In Nieuw Jork e* Kanada is de Groeiplaats van deeze Soort, welke uitmunt door haare roode Steng, meer dan eens Mans langte hoog, met Vleezige gladde Bladen, die den geheelen Wmter overblyven ; doch de sLityd l Z bat, dat de invallende Koude, by ons, dikwils eBtoemen verfmoort, zegt L.»^ , >t Is Jan zonderling, dat !er noeh in de befchrvvin* *n den üpfalfchen Tuin ,. noch ergens gewaf gemaakt worde van deeze Soort, 00 Goudroede, die Pluimachtig getuild h met omgekromde Tros/en; de Bloemen J. ftygende; de Bladen drieribbig eenigermaate getand en ruuw. (3) C*) Die van Heelkruid , we!lce h,te[ „ , d :rooke„ ZOu, ls z,ker z0 algemeen rf ^ ^l-**! ii r ? UnCeülatiS tocarn3fis .ii. Gen. SJJ. ^. xui. p. 6}i>. solidago «axlm. cor»' W. IS, Virga Aurea Canadenfis &c.gMOE,s. ^ °xBm • 7- T. 23. f. ij. Pluk. T. 23S. f. * (i) So/i^» Paniculato . Corymbofa Sec. H. Vos • "liff. 40». Gouan Monsp. 4*3. n /„„ja „ ~s°' I. p. iik Vtrga Autea anguftifoiia Panicuia fyKioü CJ' enfii. Pluk. Alm. 389. T. 236. f. r.  S y n o e n b s i j£ 68r (3) Goudroede, die Pluimachtig getuild is, ?Me?r omgekromde Tros/en; de Bloemen opJlygende, de Bladen ongeribd Zaagtandig.'d f4) Goudroede, die Pluimachtig getuild is , met kromme opftygende Tros/en, de Steng ^ van onderen Takkig en Bloemdraagende. Deeze drie Noord - Amerikaanfche gelyken L veel naar malkander, doch de grootte verfchilt £ zeer , dewyl de laatfte de helft kleiner is dan a de Kanadafche, die van de middelfte wederom , aanmerkelyk overtroffen wordt. De aangehaalde, dieby D 1 llenius voorkomen, zouden Verfcheidenheden kunnen zyn van deeze Soorten, ten minden gelyken zy in Geftalte veel. (5) Goudroede met geaairde Tros/en , byna Zaagtandige Bladen, de Bloemjtraal twee-^ kleurig. (6) Goudroede met Bloemtuilen aan 't end ; de\ (5) Solidago Paniculato - Cor. &c. H. Ups. ZS9> Virga' Aurea altisf. ferotina, &c. Mart. Cent. 14. T. 14- An Virga Aurea Americana cVc. Dill. Elth. f. 391 , & f- 39«. & 392? An Marilandica. mart. Cent. 13. T. 13? (4) Solidago Fanicula Corymbofa, Racemis recurvis adfcendentibus Sec. KALM, (5; Solidago Racemis Spicatis , Fol. fubferratis, Flor. Ra-, dio bicolote. Mant. «4- Virga Aurea Flore albo rpicat». PLUK. Alm. 389- T. "4. f- 8- (6) Solidago Carymbis tetminalibus &c. Mant. u4« Vv 5 II. DïEL. X, stok. FDEEL. XX. 30FD* UK. iii, Solidago hfimaZeeroge. IV. iteriflo- ydbloeige. V. Bicolir. A-eekleuge. VI. 'janceola. a. Lancetoimige.  IV. Afdeei xs. Hoofd stuw. VU, Sclidi, ca/ia. Blaauw achtig. viii. 'iUexiearu Mexikaaniche. 683 Samenteeligb Kruidek. de Bladen Liniaal - Lancetvormig, effen* * randig, drieribbig. * (j) Conti roede meteen verfpreide Bloempluim j de Tros/en boven digter ; de Steng effen v en glad, In Noord- Amerika zyn ook deeze t'huis, waar van de eerfte geele Bloemen heeft, die wit geftraald zyn, en digte Bloemtrosfen , de tweede een Bloemtuil aan 't end der Steng, die vyf Voeten lang is en de Straalkrans klein. vVat de derde aangaat, deeze geeft een lange reeks van Bloemdraagende Roedjes uit de Oxels der Bladen , wier Stengen , twee Ellen lang, blaauwachtig zyn van Kleur. De Bloemen zyn geel en vry groot geftraald. (BJ Goudroede met een fcheeve Steng en op' ' geregte gebladerde Takkige Stceltjh, de Bladen Lancetvormig effenrandig. Uit Nieuw Spanje fchynt deeze afkomftig te zyr. Zy is in de Europifche 'I'uinen bekend , hebbende Bladen als die van 't Limonium en de Bloem-Aairen over ééne zyde hangende. (9) (7) Solidago Panic. Corymbofa &c. virga Aurea Marilart" (dica czfia glabra &c. Dill Eiti. 41+. T. 307. f. 395. (8) Solidago Caule obliquo, Pedunculis ere&is &c. IL Cliff. r. Lugdb Gron Virg. II. p in. virga Aurea Mexicana C. B, Pin. 517- Virga Aurea Umonii folio. t. 404. Pluk. Ptys. as. f. * ?  S Y K G E B E » 1 6»3 (g) Goudroede met een bogtige Steng, de Bladen Eyrond gefpitst Zaagtandig, met zydelingfe enkelde Bloemtrosfen. (10) Gcudroede met een opgeregte Steng, de Bladen Eyrond gefpitst Zaagtandig metj zydelingfe enkelde Bloemtrosfen. Het Noordelyk deel van Noord - Amerika, dat men Kanada of Nieuw Vrankryk noemt, levert' deeze beiden uit, die veel naar malkander geIvken. Men vindt de eerfte, die een bogtige Steng heeft , ook geteld onder de Virginifche Planten. (11) Goudroede met een eenigermaate bogtige hoekige Steng en gepluimde opftaande digte Trosfen. Deeze is byna de eenigftc in dit Geflagt, die men met den bynaam van Europifche groeten mag, (,) Solide Caule flexuofö , Fol. ovatis &c. R. Lugdb ,6.. CBON. Virg. 11. P- Virga Aurea Montana S«o- phulatis folio. pluk. Alm. 390. T. 235. £. 3- (io) Solidago Caule e«£o , Fol. ovatrsfcc. V.rga Aures latisfimo folio Canadenfis glabta. PLOK. Ihd. 6 4- (lt) Solidago Caule fabflauoTo angulato Sec. Mat. Med „V. GORT. Belg. kram. Auflr. zSu Gouan ^ ^4. Fl, Suec. 685 , 7H. R. Lugdb. rót. GmEL. Sé. II. f ie,.«. i^- 3°e- v»sa Aurea vu!eans latlfoh":J'£! Hijl. II. p. «S»; Virga Aur. latifolia ferrata. C. S- Pm. ^ vU Aurea. Dod. Pempt. 14*. Virga Aurea Villanova* &c' item Virg. Aur. altera fenato folio. LOR. *9i , *99- II. DEEL. X. STUK, IV, Ipr-EELi XX. IOOFD-1 TUK. IX. Solidagt lexicaélis. Sogtigè. X. Latifolia. BreedMa. lige. XI. Virgaureai Europifche, i  IV. Afdee xx. Hoofi stuk. Ovirtol, Vtelviy\ ry. * BUdz. «Si. 6B4 Samenteelige Krdiden. , mag. Men noemtze Gulden Roede, in 'c Franfch L Verge d'Or. Overal groeu zy i„ "t Wllde op |- drooge en vogtige plaatfen , beminnende Ge^ bergten en Bosfchen. Dus vindc menze met alf leen door geheel Europa , tot in Lapland en Rusland, maar ook door gantfch Siberië. Steller namze zelfs op >c Beerings-fi.lan j waar, en de Heer Thünberg vondtze in Japan. Hier, in onze Nederlanden, komt zy veel aan den Ysfeldyk, in Overysfel en Gelderland, als ook by Gouda en elders voor. Uit eenen Houtigen Wortel fchiet dit Kruid een Steng, die fomtyds zig tot zes Voeten verheft, met Lancetvormige Bladen, waar van de onderfte en breedlle getand, de bovenften aan de Steng, dikwils ongetand en volkomen effenrandig zyn. Over de geheele langte van de Steng komen , uit de Oxels der Bladen, veelbloemige Steeltjes , die aan den top een Aair formeeren. De Kelkblaadjes zyn Lancetvormig. 't Getal der Tongblommetjes loopt van vyf tot tien : de middelblommetjes zyn weinig en groot allen geel van Kleur. De beroemde Haller , die 'er nagenoeg deeze befchryving van geeft , merkt aan, dat deeze Plant een voornaam Wondmiddel is welk de Zweeren zuivert en doet famenloo'. pan. Mooglyk noemen hierom fommigen dezelve ook Heidenfch Wondkruid, zo wel als de Smalbladige , hier voor befchreeven *. Inwendig pryst menze ook zeer tot zuivering van Ver-  S X H G e N e S I A. 685 Verzweeringen, byzonderlyk die de Waterloozing raaken. Sommigen willen 'er den Blaasfteen door uitgedreeven of vergruisd heb-I ben (*.). (12) Goudroede wei een geheel enkelde Steng; de Stengbladen effenrandig, en eenbloemige Steeltjes in de Oxelen. 1 Zeer weinig verfchilt deeze, die op de Pyrcneefche Bergen gevonden werdt, van de voorgaande , dan in kleinte. Ik twyfel niet of het zal die zyn, maar van de Heer Haller fpreekt, zeggende , dat zy gemeen is op alle de Alpen , groeijende dikwils maar een Span hoog (f). Voorheen was deeze , door den Ridder, als eene Verfcheidenheid van de Europifche Gulden Roede, die, zohy aanmerkte, ongemeen in grootte en in de geftalte der Bladen verfchilt, aangezien (T). (13) Goudroedë met de Stengbladen Eyrond ruuw effenrandig , de Takken overhoeks, getopt met endelingfe Bloemtuilen* (14) (*) Htlv. inchoat. Tom. f. p. jo. (12) Solidago Caule fimplicisfimo &c. Virga Aurea omnium minima Flor. maxnnis. Herm. Parad. T. p. 045. Virga Aurea Montana biuncialis pum.la. Pluk. T. 235. f. 7 ,i. Virga Au:ea Mont minor BARft. Ic 483. Cam. Epit. 74». (f; Htlv Inchoat. ibid (4.) Hort. Cliff. p. 4°S>- tu) Solidago Fol. caulinii Ovatis fcabtis integetiimis&c 1 H U, DBEl. X. tXUK» IV.' .FDEELj XX.. [OOFD4 TUK* xir. Solidag» ninuta* Zeer .leine, xut. Rigida, Styve,  63(5 SAMENTEELIGÈ KrtjIDÉN. IV. Aftjee XX. HooFrj STUK. XIV. Solide flovebor ten/K. Nieitv JOlkCe. . (14; Goudroede met de Wortelbladen langL' iverpig Eyrond gefteeld, de Steng byna , naakt en Takkig getopt. ^o Deeze beiden grpeijen ook in Noord - Amcri3- ka, waar uit blykt, dat dit Geflagt ten opzigt .. van hèt Moederland veel overeenftemt met het voorige. De eerfte, die in Nieuw Engeland en Penfylvanie is waargenomen , heeft weinig minder hoogte dan onze gewoone Gulden Roede. De andere valt maar een Voet hoog, doch heeft aan 't end der Takjes eenzaame groote geele Bloemen. Deeze fchynt in Nieuw Jork gevon= den te zyn, dewyl zy daar van den bynaam heeft. Cineraria. Afchkruid. Een naakten Stoel en ongeftamd Zaadpluis heeft dit Geflagt gelyk de voorigen, maar de Kelk beftaat uit veele Blaadjes , die niet over elkander leggen en gelyk van langte zyn. De naam, wegens ééne zeer bekende fraaije Bloemplant, welke als geheel met Afch beftooven zig vertoont , daar aan gegeven, past op veele H. Cliff. 410. r. Lugdb. 16s. GOUA?» Monsp. 444. Virga: Aurea Nova: Angiii lato ligidoque folio, HEEM. Par. TV p. 243. (14) Solidago Fol. Radicalibns Ovato-oblongis petioklis, Caul* n'ndiusculo Ramofo*faftigiato. Sp, Plant. jijt.  SYNGENE3IA. 6&j veel andere Soorten, hoewel ook eenigen glad* bladig zyn. (i) Afchkruid met Takkige Eloemjleelen en i Nierachtige , byna ronde eenigermaate gekwabde . getande, gejteelde Bladen. (a) Afchkruid met Lierachtige'Bladen; hetoneffene Niervormig met Tandjes; de bovenften, aan de Steng , omvattende gekwabd en effenrandig [*~). Deeze beide Kaapfen zyn kleine Plantjes ; het (1) Cineraria Pedunc Ramofis , Fol. Reniformibus &c, Syft. Nat. XII. Gen. 957- Veg. XIII. p S36 Sobd'go Fol, Renif. &c. H. Cliff. 41°. b» Lu&a- «*• N- 8' Jacobasa Aft. Hedera: tetr. folio , repens. Comm. Hort. ii. p 145, T. 73, Jacobsa Capenlis Malva; folio Lanuginofo. SES.^fas, I. T. iz; f *• berg Cap 289. (2) Cineraria FoL Lytatis , impari Reniformi &c. ^1». Acad. vi. Aft. 81. Aflet flore luteo , Folio Cymbalariac Raj. Suppl. 13 8. /3. Jacobasa Afta Geranii Colutnbini folio. vaill- iWem. (») fofös integerrimis heb ik altyd genomen voor Bladen, die geheel elFèn Vin Kand waren ; om- du integrh eigentlyk onverdeeld of geheel betekent. Hier is 't blykbaar, dat di Ridder 'er zodinige Bladen door verdaan heeft. Maar fomtyds is 't rhy ook anders voorgekomen .• 't welk aanwf st dat zyne uitdrukkingen niet altoos naauwkenrig zyn: ever gelyk hier in de bepaalmg der tweede Soort, wat .zegt Fol L^raiis, impari Reniformi ? Wat zegt integerrimis, ten op gigc van Bladen die gekwabd en dus met Linfiiydingen zyn naar die van Efchdoói» eaa. gelykende l II. DUEL. X, SZUKi IV. Afdeel; XX. Hoofd» tuk. i. Cir.erariS Geifclia, RondMadig.il. Cymbald* rifolia. Hoekig» \ i  iV. 'AprSXl. XX Hoofd stuk. Overtollige Veelwyve- '\\\. Cineraria Sibirica. Siberifcl). IV. Glauea. Zeegroen. ] » < i j I öös Samenteelige Kruidëh. het eerfte, alhier uit Zaad geteeld, kruipende, met rondachtige Blaadjes, byna als die van 'e Aardveil of de Maluwe: het andere geefc, uit een Bolwortel, een Kruidig Stengetje en heeft de onderfte Bladen Lierachtig , met het groote endftuk Niervormig getand. De anderen hebben , meer of min , de figuur der Bladen van Kruisbeziën. Veel Bloemfteeltjes komen aan 'c end voor, die paarfch gedraald zyn. (3) Afchkruid met een enkelde Tros, Hartvormig Jlompe getande gladde Bladen en een geheel enkelde eenbladige Steng. C40 Afchkruid met een enkelde Tros, Spatelachtig Hartvormige effenrandige Bladen en een geheel enkelde Steng. Deeze twee Siberifche gelyken naar elkanler zeer, maar de laatfte heeft de Bladen on;ekarteld en zeer glad, hoewel zy iin de andee ook effen zyn. In beiden zweemen zy naar ie Bladen van Zuuring of Melde , vallende en Handbreed of een Span lang; de Bloemen en Duim of anderhalf breed, in de laatfte, en (3) Cineraria Racemo fimplici, Fol. Cordatis obtufis 8de.' Mant. 472. Othonna Fol. Cordatis. H. Ups. 273. hill. 1. 588. t. 14. Jacobajaftrum Cacalia: folio. Amm. Rutb.zzx, : 14. Solidago Fol. Cordatis fubrotundis. Gmel. Sib. II, . It>9< (4) Cineraria Raceino Cmplici 8tc. Solidago Flor. Spicatis t' )l. fubsotdatis Sec. Gmel, 5tf.il, p. tos, T, 74,  Syngekesia; 6&p en de Steng twee of drie Ellen hoog (*). Die van de andere blyft de helft laager. De Bloemen zyn welriekende en het Kruid is wat fcherp doch aangenaam van Smaak , wordende gegeten. De Bladen hebben de Kleur van Zeekool zegt LiNN-ffius, zynde eenigermaate Vleezig en blaauwachtig , met de Steelen gerand-Spatelvormig (f). {5) Afchkruid met omvattende uitgehoekte o«geiykvormige Bladen. Deeze Kaapfe, met groote paarfche Bloemen en Bladen als van den Ganzen - Diftel, is een fierlyk Gewas. Naar Planten, aan de Kaap der Goede Hope gefchilderd, hadtBaEYM hetzelve in Afbeelding gebragt. (6) f*) Caulis bicubitalis et tricubitalis et interdam Humana êlatutUnis, zegt Gmelin , wa.it uit wederom blykt, dat hy de Ellen veel kleiner dan de onzen moet hebben genomen. Mooglyk vetftaat hy doöt Cubitus flegts de Ellepyp van een Menfch. Zyn Ed.. bepaalt zulks in zyne Voorrede, I. D. p. CXXIII, waar hy van de door hem gebruikte Voetmaat enz. (preekt, niet. Thans vind ik by HUBNEE , dat Cubitus maat een half Elle zy, of anderhalven VoetJ 't welk myne gisfing beveiligt. By anderen wordt het voor een Elle genomen. (f) Petiolis marginato - Spatulatis. Sy/l. Nat. Veg. XIII. p. 6jc, Dit is my ook duifter. (s) Cineraria Fol. amplexicaulibus lïnuatis etc. Jacobsea Sonchi folio, Fl. purp. amplo, Africana. Brsïn Predr. III. f. 31. T. 21. f. t. X* II, DKSL. X. STUK« IV. AlFBEEI.» XX. HOOFDSTUK. v. dineraria ienchiftliOi Uitgeïoekte.  69» 5 AMEHTEELl'GE KRUIDEN.' IV. Afdeel xx. Hoofd* stuk. VI. Cinerarl Paluftris Moerasiïg VII. jtlpina, Alpilche. (6) Afchkruid met getuilde Bloimen en breed Lancetvormige getande uitgehoekte Bladen ; de Steng Pluizig. Op Moerasüge plaatfen, inzonderheid Veen'gronden, door geheel Noordelyk Europa, Rus» • land en Siberië, groeit deeze Plant, die ook in onze Nederlanden hier en daar, zelfs by deeze Stad, voorkomt op broekige Landeryën. Zy pronkt 'er met een dikke geelachtige SteDg van ongevaar een Elle hoog , tot boven toe bekleed met breede Bladen, die op waards verfmallen, Aan den top draagt zy een Tuil van geele Bloemen , hebbende een niet onaangenaamen Reuk. Tournefort hadt dit Kruid tot de Afters t'huis gebragt. (7) Afchkruid met een omwindzeld Kroontje, de gemeene Bloemjleel byna naakt, en langwerpige Pluizige Bladen. Van (6) Cineraria Flot. Ccrymbofis &c. g09t. Belg. 244. Othonna paluftris. Fl. Sue:. 687, 778. Solidago, Fol. inferioribus Laneeolatis &c. fl. Cliff. 410 r. Lugdb. 1S2. n. n. Gmel. Sib. II. p. i$8. T. 72. Jacobsa Aq. eiatior. Mckis. III. S. 7. T. 19. f. 24. Con)zs Aq. laciniata. C. b. Fin. 266. Conyzi media; Sp. altera. Dod. Pempt. ji. Conyza Helenitis Fo!. laciniatis , Lob. Je. 347. Alter paluftris laciniatus luteus. Tournf. Inft. sSs. (7) Cir.eraria Umbella involucrara &c. Solidago Fol. Cord. petiolatis dentatis. r. Lugdb. 162. jacq. Vind. 2S6. gouan Monsp. 444. Jacob. Ment. intcgro totundo folio. barr. le. i+s. Bocc. Mus. II. p. 61. T. 49. C. b. Prodr. T, p. 69- /8. Jacobsa Alpina Laciniata Fl. Buphthalmi. C. B. fin. Ut. Ja-  S Y N C E N E S I A. pS)t Van de Verfcheidenheden , hier onder de by. naamen van Gevleugelde, Geheelbladige en A~ lantachtige , door den Ridder t'huis gebragt, zyn fommigen tot de Jacobcea of elders betrokken geweest. De Heer Linn^eus zelf hadt de eene Othonna geheten. Volgens Jacq.uin komen zy daar in overeen , dat de Kelk uit Liniaale fpitfe gelyke Blaadjes beftaat j dat de Vrouwelyke Blommetjes, aan den rand, omtrent vyfentvvintig in getal, allen vrugtbaar zyn , zo wel als de Tweeüagugen die het midden beflaan : als ook , dat de Zaaden een ongelteeld digt Haairig Pluis hebben. Zulks hadt in drie Verfcheidenheden plaats; waar by thans onze Ridder , als een vierde , de Gryze Alantachtige Honigruikende Conyza gevoegd heeft, wier nader onderzoek zyn Ed. de Landsgenooten aanbeveelt. De Groeiplaats is op de hooge Gebergten van ons Wcreldsdeel en Siberië. C. Bauhinus geeft een Afbeelding van de eerfte met ronde gekorven Bladen , die, zo hy zegt, het Twee- cobasa 3. latifolia. Clus. liifi. II. p. 13. othonna Fol, Laneeolatis &c. Sp. PI. I. p. 9aj. Jac. Mont. Lanuginofa anguftifolia non laciniata. C. B. Pin. 131. Mcuus. Hl. S. 7. t. 12. f. 28. Jac. Mont. polyanthos. Barr. Ic, 160. Solidago Fol. Laneeolatis &c. Gmel. Siir. 11. p, 154. T. 71.3. Othonna Fol. Laneeolatis integtis fiibdentatis &c. Gouan Monsp. 464. Conyza Ke'enitis Mellita incana. lob, Ic, 347. Conyza incana, C. E. Pin. 265, Xx 2, ii. Deel. x.Stux. IV. Al'CEEL.' XX. Hoofdstuk. PolyzamiA fuptrfiua.  IV, Afdeel* xx. Hoofd stuf, Overtolligi 'Veelvjyvery. viii. Cineraria Aurea. Goudkleurig. (O Cineraria Flor. Corymbofis, Foliis Laneeolatis ferr*. (is fubtus tomentoCs. Sy/l. Nat. 8c Sf>. Plant. ii. p. Hf*. 5$2 Samenteeiice Kruideir. Tweede breedbladige St. Jakobs Kruid is van Clusius. Het omwindzeldKroontje,dat men by dien Autheur ziet, is in zyne Afbeelding niet te vinden. De tweede , die het derde van Clusius is', heeft eenigermaate gefnipperde Bladen. De derde , welke Cmelin in Siberië vondt, heeft dezelven Tongachtig fmaller, geheel onverdeeld , Zaagtandig. Zy valt wat laager dan de anderen, wier Steng een Elle hoog wordt. De Bloemen groeijen ook Kroontjeswyze en hebben een gemeen Bordelig Omwindzel , zynde , gelyk in de overigen , geel van Kleur. Deeze kwam den Heer Gmel in voor , zeer te gelyken naar de laatstgemelde Conyza , welke Tournefort ruige AJler met Wollekruidsbladen heeft getyteld. Haller heeft de eerfte, die hy in Switzerland vondt, onder den naam van Breedbladig Zaag' tandig Kruiskruid voorgefteld. 't Schynt dan dat dit Kruid, naar den Landaart, zig verfchillend voordoe, (8) Afchkruid met getuilde Bloemen en Lancetvormige Zaagtandige van onderen Wollige Bladen. Of deeze Siberifche genoegzaam van de voorige Soort verfchille , zou uit de volgende be-  SïNGEN E S I A. Ö93 fchryving moeten blyken. ,, Zy heeft de geftalte van het Moerasfig Kruiskruid , zegt .• „ de Ridder, maar de Bloemen zyn eens zo t „ groot en geel, met een breede Straalkrans „ de Steeltjes met eenige Liniaale Blikjes; dey„ Bladen egaal en duidelyk Zaagtandig , van „ onderen Wollig, van bovenflaauwgepluisd: „ de Steng Pluizig." Het gewoone Afchkruid, dat Jacobcea maritima genoemd wordt, welk de Bladen van boven donkergroen, van onderen, zo wel als de Stengen en Takken, Afchkleurig wit heeft, hier op volgende, heb ik, benevens de vier overige en laatfte Soorten van dit Geflagt, als Heefterig zynde, te vooren reeds befchreeven *. On-^ der dezelven komen nog twee Kaapfen voor,b zo dat het getal der Kaapfe Soorten, hier t'huis gebragt, na het uitmonfteren van de Oihonnites , vyf is. De Heer Tho n b e r g heeft onlangs nog een nieuwe ontdekt, welke zyn Ed» in myne Verzameling vondt, en Cineraria incifa genoemd hadt. De Bladen , zo wel als de Stengen , komen zeer met de Kanadafche overeen , uitgenomen dat alles veel kleiner is en dat de Steelen meest eenbloemig zyn , de Bloemen ongeftraald. Ook zyn de Kelkblaadjes, aan de tippen, een weinig verfchroeid. I n u l a. Alant. Dit Geflagt heeft den naakten Stoel en 't Xx 3 oa- ii. deel. x. stuk. IV. FDEEL." xx. [oofd- 'UK. olygami» *ir. d. '. stuk, Ladz.105.  094 Samenteelice Kruide». rv. AFDEEL. XX. Hoofdstuk. ft Inula Helenium. Gewoon. ongeftamd Zaadpluis met de vootigen gemeen i doch onderfcheidt zig, doordien de Meelknopjes van onderen in twee Borfteltjes uitloopen. De volgende Soorten zyn 'er in begreepen. (i) Alant met omvattende t Eyronde . rimpelige van onderen Wollige Bladen en Eyronde Kelkfchubben. Deeze Plant, die in grootte van Gewas uitmunt y is bet gewoone Helenium , anders ook Enula en Inula genaamd , of Emla Campana. gelyk het de Franfchcn Enule Campane, de Engelfchen Elecampane heeten. Mooglyk is de Duitfche naam , Alant- of Galantwortel, daar van afkomftig. De Latynfche benaaming fchynt den oirfprong aan te duiden uit Campanie, in 't Zuidelyke van Italië. Niettemin is dit Gewas tegenwoordig door geheel Europa genaturalizeerd. In Sweeden fchynt het inlandfch te zyn cn Gmel in fteltde Natuarlyke Groeiplaats tusfchen de Rivieren Irtis en Oby in Siberië. Dit kan men niet zeggen van de middelfte deelen van Europa, en, hoewel men het in Switzerland aan de Oevers van fommige Meiren (i) Inula Fol. amplexicaulibus Ovatis &c. Sy/l. Nat. X!I. Gen. 9S6. Ver. XIII. p. 637. Mat, Mei 392. gort. B-tir. 14*- Afler Fol. ovatis rugofïs &c. II. Cliff. 407. R. Lugdb. iGs. Fl Suec. «9j,7$s. Gmel. Sik n. p. 17$. After omnium maximus Helenium di&us. Tournf. Inft. 483. Hele»:um vulgare. C. B. Pin. 2S7. Helenium. Dod. Pempt. 344. Cam. Epit. 35. Helenium & Inula, lob. Ie, sy\.  S y N G E N E 8 I A. 695 ren vindt, wordt doch getwyfeld, of 't 'er wel oirfproDglyk zy. By ons wordt het, gelyk in Duitfchland, Vrankryk en Engeland ,overvloed,g inde Kruidtuinen en op Akkers, by Enkhuizen en Alkmaar, geteeld. Tot eens Mans langte hoog groeit dit Kruid, dat Bladen byna als die van *t Wollckruid, mee: dan een Voet lang, een half Voet breed,ovaalachtig , op de kanten gekarteld , van onderen Wollig heeft. De bovenften zyn kleiner en ongefteeld , de onderden hebben Steelen. De Steng is dik en ftevig, regtopftaande, Takkig en gebladerd, op den top zeer groote geele Bloemei draagende , met Bladerige Kelkfchubben, du omgeboogen zyn. Of de Griekfche naam, in de Apotheekenbe kend, van de fchoone Heléna, dan van een Ey land deezes naams afkomftig zy , kan ik me beflisfen. Zou dezelve ook van de Maan, d: in 't Griekfch Seleenee heet, in vergelyking m< de Zon, Helios, afgeleid kunnen worden. Me vmdt het woord Helenium gebruikt voor Zo nebloem. In 't wilde draagt het Kruid kleit Bloemen, op een laage Steng, en heeft e< fchraalen Wortel; daar hetzelve, in goede Grot gekweekt , den vermaarden Alantswortel uitle vert, van ouds beroemd. Dezelve is groot, di en bruin, vaneeren bitteren KruiderigenSmai en niet van Reuk ontbloot. Veel Gommigede len bevat hy , die in 'i Water fmelten en w< Xx 4 1 U. diu. x. Stok. Afdeel. xx, Hoofdruk. Polygania fuperfiua, lï t e x n i- e n >d k k e:i* iig  IV. Afdeel xx. Hoofd. STUK. Overtollig VeelwyvO' II. Inula edora* Ruikende» 1 ] I J S cqS Samenteelige Kruiden. nig Hartigs, hoewel men,onder 't overhaaïen , iets Kamferachtigs in de Hals der Kolf gegevonden hebbe, dat een met vlug Zout famen.gegroeide Olie zal zyn geweest. Gemeenlyk wordt bet Afkookzel gebruikt of 't Aftrekzel met Wyn , of ook de Wortel zelf, gekonfyt zynde. Het is een voortreffelyk Maagmiddel, dat msgelyka tegen Borstkwaalen zonder Ontfteeking dient, neemende den Hoest weg. Ook doodt het de Wormen en zet de Stonden af. Uitwendig kan men een Papje van den frisfchen wortel gebruiken als een Schroeimiddel. Door kneuzing , weeking in Pis , met by voeging van rotafcn, enz. heeft men *er een blaauwe Verw uit getrokken (*_). (2) Alant met omvattende getande zeer ruige Bladen j de Wortelbladen Eyrond; de Steng. Maden Lancetvormig ; de Steng met weinig Bloemen* Deeze Soort gelykt naar de voorgaande teer , doch is maar een zeer klein Plantje, mauwlyks een Voet hoog, dat in Apulie by Mapels, als ook in Provence groeit. C3) A1ant (*) hall. Helv, inchoat. I. p. 3 r. O) Inula Fol. amplexicaulibus Dentatis Sec. After luteus .ad.ce odod. C. B. Pin. 2«6. A(}etis alt. Sp. Apula. Colfftr. I. p. 251. t. 25}. Conyza altl Apala. M0RiS. . 7- T. 11, f. 6.  SïNGENESIA. Ö97 (3J Alant met omvattende, langwerpige effenrandige, ruige Bladen, de Steng Haairig'*' met een Bloemtuil, B si Onder den naam van Wollige Oojlenrykfe Conyza vindt men deeze geboekstaafd en door , Clusius als de derde der Ooftenrykfen af-c gebeeld. Van waar zy den zonderlingen by-o naam hebbe, komt my duifter voor. De Groeiplaats is in Oaltenryk by Weenen , als ook in 't Badenfche, by de Badllooven. (4) Alant met omvattende Lancetvormige Zaagtandige onderfcheidene van onderen Pluizi-e ge Bladen ; de Steng Takkig opgeregt en ruig. (5) Alant met omvattende Hartvormig langwerpige Bladen; een ruige gepluimde Steng y de Kelkfchubben Borjielig. Dee- (3) Inula Fol» amplexicaul. oblong, integr. hirfutis Sec. gouan Monsp, 44*. Aller Caule fuperne Ramofo &c. H. CUff. 407. Conyza Pannonica Lanuginofa. C. B. Pin. 2s5» MORIS. 111. S. 7. T. 19. f. 1. Conyza 5 Auftr. Clus. Pann. 525. Fig. ad calcem. (4) Inula Fol. amplexi - caul. Laneeolatis &c. Fl. Suec. II. N. 756. Okd. Dan. 413. «. Conyzri Palufttis repens Britannica diéta. MoRls. III. S. 7. T. 19. f. 8. £. Conyza Aq. Afteris Plore Aureo. C. b. Pin. 26s. Prodr. 124. Brit-mica Gesneri Sc Lugdunenfium, Lob. Ie. 293. (5) Inula Fol. amplexi - ciul. Cordato-oblongis. Sec. GORT. Belg. *43- gouan Monsp. 444. Oed. D'an. 410. After Fol. fe.ni-ampl. oblongis &c. Fl. Sute. «94,757. DAL. Paris. Xx j II. Peil. x. Stuk. IV. fdeel. xx. oofd'uk* III. Inula ïculus >rifli. Christ»E- IV. 'rittannU 1. randige. V. Jyfenterim t-ooloops.  6o8 Samenteelige Keuidik. IV Afdeel. XX. Hoofdstuk. OvertolSgt Veüw,vtry. Deeze beiden gelyken veel naar malkander, doch de eerfte , die den bynaam Britannica voert, is veel zeldzaamer. Men vindeze, volgens den Ridder, in de Lausnits, in Beijeren en in Schoonen , een Provintie van 't Sweedfche Ryk. 't Is een Plant, naar de Conyza gelykende , met Goudgeele Bloemen. Aan de Vesten der Stad Lyons in Vrankryk groeit zy . volgens L o b e l , menigvuldig. De Bladen zyn , in zyne Afbeelding, als ook in die van de Hiftorie der Planten van Lyons, zo Haller te regt aanmerkt, niet omvattende in dat Kruid, 't welk naar de Water-Patich gelykt en gehouden wordt voor de echte Britannica der Ouden , een Kruid dat door de Friezen, daar het Leger der Romeinen gelegerd was, aan dezelven geweezen werdt, als dienftig, om de Tanden, die door 't Scheurbuik los in de Mond geworden waren , weder vast te zetten. Die hoedanigheid, nu, heeft veel meer plaats in de Groote Water-Patich of Paardik, welke,zo Munting heeft aangetoond, de waare Britannica der Ouden zal zyn De laatfte, die den bynaam van Rooloops heeft, is in Europa, als ook in onze Nederlanden, op vogtige plaatfen gemeen. Men vindtze aan dc Wegen , langs de Slooten, in Overysfel , Vries- 260. Gmel. SU. It. p. iso. After Prat. Atimmnalis Conyza folio. TOURNF. Infi. 48 3. Conyza media &c. C. B. Pin, zÉ5. lob. It. 34}- Conyzaprima. Tab. Hift. 1243. C*) Zie myn II, Deels, VIII. Stuk, bladz. $g9.  S Y n G e n e 8 i A.' 699 Vriesland , 't Sticht en elders. De Steng is Wollig , hard en Takkig , van een Elle of daaromtrent, met zeer zagte Bladen, die Tong-f achtig zyn, boven donker groen. De Bloemen die geel zyn, groeijen byna Kroontjeswyze, enj beftaan uit menigvuldige drietandige Tongblommetjes , in 't ronde geplaatst, de Trechterblommetjes omringende. Het Kruid bloeit in de Herfst, zynde fcherp van Smaak. Ray vergelykt den Reuk by dien van Zeep. Door ge. heel Siberië groeit het ook aan de Rivieren, zo Gmel in zegt , die het 'er meest met gekartelde Bladen gevonden hadt. Dat de Rusfen , in denOptogt naar Perfie, van denRooden Loop door dit Kruid herfteld waren, was den Ridder verhaald, en daar van zal het zekerlyk den bynaam hebben. Het wordt zelfs door Hofmann Herba Dyfenterica, dat is Rooloops Kruid, geheten. Ons Landvolk noemt het Heelblaadjes. Een Soort van dit Geflagt , waar aan Forskaohl den zelfden bynaam geeft (*) , om ftreeks Kairo voorkomende, werdt van de Arabieren Rara Ejub , dat is Jobs Traanen, zegt hy, genoemd. Job , naamelyk, zeiden zy, hadt zyne Zweeren daar mede geftreeken, en was hier door genezen. Dit, echter, hadt een rap* pigen Kelk en naakte Bloemfteelen, met een en kei Schubbetje onder ieder Bloem. O5! (*) Inula Dyfentetica, Flor. ASgypt. Arai. p. Ij». II. Deel. X. Stuk. IVJ LFDEEt. XX. [oofd- rUK. ^ölytrataia itperfiuti. r  IV. 'Afdek XX. Hoofi (TUK. VI. Inula u tlulata. golfblac VII. Indiea. Oostindi fche. 700 Samenteelige Kruiden." (6) Alant met omvattende Hartvormig Lancetvormige gegolfde Bladen, Deeze Egyptifche fchynt de zelfde te zyn, welke die Kruidkenner Welriekende genoemd "■heeft , in 't Arabifch Munis genaamd of 2V*. \gfchufch. In Gelukkig Arabie werdt dezelve overal geteeld, uit hoofde van den zeer aangenaamen Reuk; wordende met Bloemkransjes, daar van, het Hoofd verfierd op Feestdagen. De raauwe Bladen werden tot Spyze gebruikt. In de Geneeskunde diende zy regens Aambeijen; wanneer de Lyder den Damp van het verfch gekookte Kruid, in een doorboorde Stoel zittende, van onderen ontving (*). In de Upfalfche Tuin geteeld, hadt zy de Steng een Voet hoog, met Bladen als gezegd is en eenbloemige gebladerde Steeltjes ; de Bloemen van grootte als die van 't Moederkruid, doch geel, met de Kelkblaadjes Elsvormig, aan de tippen omgekromd. C7) Alant met omvattende. Hartvormig Lancet* (6) Inula Fol. amplexicaulibus Cordato - Laneeolatis undulatis. Mant. iij. Helenium ffigypt. tomenrofurn &c, incanum Polii folio. Vaill. Men, (*) Inula (Odera) Fol. Caul. margine undulatis Linearibas amplexi-Canlibus tomentoiïs, Flore flavo. Flor.uEgypt. • Arabie. uts. (7; Inula Fol. amplexicanl. Cord. Lanc. &c. Helenium Ramofum &c. VAILL. Mem, Conyza minor India Orientalis. PLütc. T. 378. f. * & t. i4!). f. ,. jaeob« perfoli.ua &« BURM. Zeyl. 114. T. ss. f. ï.  Syncenbsta, 701 cetvormigè Zaagtandige Bladen. Draad' achtige eenbloemige Steelen en Kogelronde 1 Bloemen. 2 Deeze Oostindifche gelykt naar de volgende, J maar is grooter , zegt de Ridder, en geftrek-J ter. De Bladen zyn Lancetvormig, fpits, aan den voet Hartvormig , omvattende; van boven kaal, van. onderen naauwlyks ruig, met Draadachtige Steeltjes en Bloemen als van de volgende. f 8) Alant met omvattende gegolfde Bladen , leggende Stengen en byna Kogelronde Bloemen , die zeer kort geftraald zyn. De Kogelronde Bloemen en het Gewas on< derfcheiden deeze, die volgens de Kelkjes hier t'huis behoort, zynde voorheen tot andere Geflagten betrokken geweest. By DoDONéus en Lob Et. komtze onder den naam van zeer kleine Conyza voor. 't Is niettemin een Kruid, welks Steng, volgens den Heer Haller. een Elle hoogte heeft (*). Hy noemt het After, mei (8) Inufo Fol. amplexicaul. undulatis 8cc. gort. Belg. 243. gouan Monsp. 44$. Erigeron Fol. und. &c. Fl. Suee, «93 , 758- Conyza minor Fl. globofo. C. b. Pin. z6S. Conyza minima. Dod. Pmpt. jz. Lob. Ic 34?. jS. Uelenmrr paluftre annuum Hysfopi fol. Crispis. Vaill. Mens. Con minor Hispanica. Pluk. T. 384. £ *> After paluftris fiuti «ofos minimns, Barr. Ie. H7Ï • (*) Caulis Ramofisfimus Ceèitalii, zegt hy. «e meen bt fftm 11, Deel, X, Stuk, IV. LFDKKL. XX. lOOFDTUK. >olygamiee upcrflun. vin. Inula Pitlicaria. Kogelbloemige, d  IV. Afdeel *}'♦ Hoofdstuk:, Overtollig Ptelwyvc ry>. IX. Inula Arabica. Aiabilche; i ] \ ] 1 'l \ \ li 7o^ Samenteelice Kruiden. met omvattende, ruige gegolfde Bladen en zeer kort gedraalde Bloemen (*). De Groeiplaats is aan de Wegen en Straaten in de gemaatigde deelen van Europa, zegt Linn.en. Onder de Oostindifche Planten vindt men : ook by den Heer N.L. Burmannus niet. (ic) *urd te hebben , dat zyn Ed. door Cuiitalis de hoogte aneen Elle, niet van een half Elle, gelyk Gmelin, veraan heeft. (*) Helv inchoat. I. p. j}. (9) Inula Fol. oblongis fesfilibus Sec. Aller Conyzoideslnd. k, ramofus Caulibus iparfis. Flus, Mm. 37. T. i+q.f.4,  Syngenesia» 703 (10) Alant mei byna ongejleelde. langwerpig Eyronde, naakte Netvormige getropte Zaag. tandige Bladen; de Bloemen aan 't end ongefteeld. (11) Alant met ongejleelde ovaale effene Nets-, wys' geaderde eenigermaate gekartelde Bladen en rappige Kelken. (12) Alant met Lancetvormige, emgekromde,' Zaagtandig ruuwe Bladen ; hoekige Takken ; de onderjle Bloemen verhevener. Veel overeenkomst hebben deeze drie, waar van de twee eerden in Italië huisvesten, de laatfte vry algemeen voorkomt op Moerasfige plaatfen der Noordelyke deelen van Europa , als ook in Rusland en Siberië. Men vindtze nogthans ook in de Zuidelyke deelen en in Switzerland groeit zy op zeer veele plaatfen. T abernemont geeft 'er een goede Afbeelding van, onder den naam van Geel Sterrekruid, dat ook Liefch- of Breukkruid heette. Evenwel mankeeren 'er de kanthaairtjes aan, welke ook ic (10) Inula Fol. fubfesfili ovato-oblongis &c. Conyza media Monfp affinis multifiora. ]. B.H-ft. II. p. 1°+*. (11) Inula Fol. fe.fil. ovalibus la:vibus &c. After Conysoides odoratus luteus. Toubnï. Inft. 4.8 3. Aftec luteus te. tifolius gla'oer &c. F luk. Alra. 37. T. 16. f. ï, (12) Inula Fol. Laneeolatis recuivis ferrato - fcabris &c( Gouan Monsp. Fl. Suec. fioö, 759- GORT. Ingr. 136 Gmel. Sib. II. p. 177. T. 77. Bubonitim Interna pritnuiai Tab. Hift. 716. mihi II. p. jo. EI. StfLi *♦ STUK, IV. 1FDEEL. XX. loOFDTUE.X. 'nula Spi■aifolia.Langblalige. XI. Iquarrofa. lappige. XII. Salicina. IVilgbladi-, 8*  704 Samenteelige Kruiden. IV. Afdeei xx. Hoofd, ituk. Xin. Inula èirta. Ruige, xiv. Mariana, MaryUndfe. j in de Af beelding van Gmel in niet te vinden 'zyn, zo Haller wel aanmerkt (*). De Bloemen van deeze zyn breed geftraald en gelyken veel naar die van 't gewoone Helenium of Alantswortelkruid. f 13) Alant met ongejleelde Lancetvormige omgekromde, eenigermaate Zaagtandig ruuwe Bladen; de Steng rondachtig en wat Haairig; de onderjle Bloemen verhevener. Deeze heeft de Bladen wederzyds ruig door rosfe Haairtjes, gelykende voorts naar de voorgaande zeer, maar de Kelk is als gebladerd , welk laatfte ook in eene Veroneefche Geele After fchynt plaats te hebben. De Groeiplaats is in Beijercn , Vrankryk en Siberië. (14) Alant met ongejleelde Lancetvormige eenigermaate Zaagtandige Haairige Bladen; byna eenbloemige iets Lymerige Steeltjes', met /malle Blaadjes. jjee. (*) Helv. inchoat. i. }z. N. ?5. Zyn Ed. heeft billyk de aanhaaling der Plaat uit Gmelin, die niet «7 rnaar 77 moet zyn en welke in 't Werk zelf fout is, te regt gebragt. (13) Inula Fol. fesfilibui Laneeolatis recurvis &c Aflet luteus hitfuto Saiicis folio. C. B. Pin. 166. Alter J. Pannonicus Clufii luteus, Fol. liirfuto. J. B. Hijl. ii, p. IC47. Confer, After Conyzoides odoratus luteus. Seg. fer, ii. p, ui. 8c Pluk. T. 78. f. 4. Item. Cam. Epit. 907. C14) Inula Fol. fesfilibns Laneeolatis fubferratis &c. After uteus Marianus Sec. Pluk. Mant. 30. T. 340. f. i, After ïajolin. pilofcs Sec. Mixl, J3i3. t. jö.  5YNGENESIA. ?05 Deeze Noord-Amerikaanfche is geheel be-^ zaaid met zagte witte Haairtjes : de Bloemen bepaalen Tuilswyze de Steng 4 maar derzelver 1 Steeltjes zyn bezet met gefteelde Kliertjes. (15) Alant mét ongepelde Lancetvormige om- ^ gekromde ruuwe Bladen; de Bloemen eeni-', germaate gebondeld» (16) Alant met ongepelde Liniaale, gefpitfte geribde gladde verfpreide Bladen; de Steng byna eenbloemig. (17) Alant met Liniaale Vleezxge driepuntige Bladen* Van deeze drie is de eerfte in Duitfchland1 vry gemeen en valt ook in Siberië: de tweede in Neder -Ooftenryk; de derde aan de Zeekusten van Engeland, Vrankryk, Portugal en Spanje, zegt Lin n-ffius. Deeze heeft de geftalte van de Zee-Venkel, ten minfte wat het Loof aan- (15) Inula Fol. fesfiïibus Lanceolastt recurvis fcabris Sec. After Foliis Laneeolatis Sic. Gmel. ii. p. isi. T. 7». f. 1. Cóhyzs affinis Germanica. C' B. Pin. eS5. (16; Inula Fol. fesfiïibus Linearibus acuminatis &c. After Mbntanus Saxatilis luteus Sec. Bocc. Mus. 1. p. %\. T. 18. After luteus Linarix rigido glabro folio. C. B. Pin. 167. (17) Inula Fol. tin. Cam. tricufpidatis. GOUAN Monsp' 445. Aflet Flore terminali &c. H. Cliff. 409. R- Lugdb. 168. Crithm. Maritimum Flore Aftetis Attici. C. B. Pin. 288. Crithrhum Chryfanthemum. dod. Pempt, 70C. Littoreum Chryfanth, ion. It. 395. - SI. DEM.. X. STUK. IV. Lfdeeu XX. ÏOOFD* tuk. XV. 'nula Ger* tanica. Juitfche. XVI. Snjlfolia. Degeniladige» xvm Crithmife* lia. Oriepun» ige.  ?otf Samenteruge KruideW. IV. Afdeel, xx. Hoofdstuk. xvnr. Inula Pro< vincialis. Provencaalfche. xix. Montana. Bergminfiende. xx. JS/luanS. Heetlandige. aangaat. Sommigen noemenze Zee-Chryfanth, in Languedok Limbardas zegt Gouan , die verhaak , dat dezelve eens Mans laDgte hoog groeije. (18) Alant met byna Zaagtandige van onderen Wollige Bladen; de Wortelbladen geJteeld Eyrond; de Steng opgeregt eenbloemig. (19) Alant met Lancetvormige ruige effenrandige Bladen, eenbloemige Stengen en korte gefchubde Kelken. Deeze zyn beiden Wollig,'doch de laatfte inzonderheid is als met een Sneeuwwit Dons bekleed , komende in geftalte de Asters zeer naby, inzonderheid door den Kelk, welke van dit Geflagt verfchilt. Zy heeft de Kelkfchubben Eyrond en aan de Steng drie of vier zelden vyf Blaadjes. De hoogte van beiden is weinig meer dan een voet; de groeiplaats der serfte in Provence, der laatfte by VVeenen, Montpellier en in Spanje. f20) Alant met Spatelvormige, van onderen Wollige Bladen. De (is) Inula Fol. fubrerratis uYitus tomenrofis Sec. Jacobza rotundifolia incana. C. E. Pin. ui. Prodr. 69. (19) Inula Fol. Laneeolatis hirfutis Inregerrimis. GOUAH Monsp, After Atticus luteus villofus magna Flore. C. b. Pin. 167. After anguftifolius luteus. J. B. Hift.m p.1046. (20; Inula Fol. Spatulatis fubtus tomentofa, f. Helen. Vif-  Syngenesia, 'tot De eenigfte van dit Geflagt uit Zuid-Amerika afkomftig, Bladen byna als der Primula ' Veris hebbende. De Tongblommetjes aan den I rand zyn zeer dun en fyn. 8' (21) Alant met afioopende langwerpige Bladen, die fyn getand zyn, en getropte byna ongejleelde endbloemen. 1 Het Tonderkruid , dat den zelfden bynaam voert, wordt van fommigen geacht even 'tzelfde te zyn als dit, maar ongeftraald. Het onze, zegt de Ridder, heeft een Steng van een Voet hoog, die ftyf is en getuild, met een fterken Reuk als van Reinevaren. De Bloemen zyn geel en kort geftraald. De drie volgende, allen fmalbladig en Heefterachtig, waar onder twee Kaapfen, Blaauwe en Pynbladige bygenaamd, reeds befchreeven zynde *, kome ik tot de laatfte. (25) Alant met Lancetvormig-Liniaale effen-1 ran- Virgx Faftotis folio. Vaill. After Primula: Veris foliÏ3.Plum. " Sp. 10. Ie. 41. f. 2, (21} Inula Fol. decurrent. obloncis demiculatis &c. Co» nyza latifolia viscofa fiiaveolens, flore Aureo, e Gallo-PtQvincia. T. GaRid. Aix. li>. T, 2j. Conyza praialta, Caale alato , odorata. bocc. Mus. p. 16S. T. 121. (is) Inula Fol. Lanceolato - Linearibus integerrimis Sec. Solidago Fol. Lanc. Lin. fl. Cliff. 410. Conyza Melitenfi» letufis foliis. Bocc. Sic. a«. T. 13. Pfeudo - Helkhrylam Meüienfe Sec. Moris. Hijl. irr. p. 90. Yy 2 II, Deel. X. Stok, iv; XX. lOOFO« rus* XXI. Inula Bifrcns, weebakes. * II. D. Tl. ST. bl. cj-1I1. XXV. Foeiida. tinkende.  7oS SameSteelige Krüide»; iv: Afdeel. xx. Hoofd* stuk. Overtollig Veeliayve' TJ. i. Arniea. Montana. Gemeen. randige Bladen , getakte Tuilen en zeer korte Bloemftraalen. Het ftinkend Kruiskruid komt deeze naby, ' die de geftalte van het Afchkruid heeft, zegt Linn/eus. Zy groeit op 't Eiland Maltha, en heeft groene Bladen met geele Bloemen. A t n ic Ai Valkruid. Van de voorgaanden verfchilt dit Geflagt , doordien de Straalblommetjes niet een enkelen Styl, maar vyf Meeldraadjes hebben zonder Knopjes. Het bevat de zeven volgende Soor«ten. (i) Valkruid met Eyronde gehele Bladen, de Stenghladen gepaard. Door geheel Europa , als ook in verfcheide deelen van Siberië, komt dit Kruid voor, dat naar de Groeiplaats aanmerkelyk verfchilt. Het heeft (1) Arniea Fol., Oratis integtis &c. Sy/l. Nat. XII. Gen. »5J. Veg. XIII. p. 638. GORT. Belg. 244. GoUAN Mensp. 445. Öoronicum Fol. Caulinis oppofitis. Mat. Med. 39j. Suee. 684, 7«o. Oed. Dan. T. 63. Gmel. Sib. II. p, I5S. Dor. Fol. oblongo -ovalibus. R. Lugdb. iso. Dor. Plantage folio alteium.1 C. B. Pin, isj. Chryfanthemum larifolintn. DOD. [Pempt. 263. Doronicum Alp, quartum. CLUS. Pann, 520 , J24. Alisma. Mattm. Dioic. 934. Diürerica. renealm. Sp. 11S. f3. Dor. Fol. Laneeolatis. r. Lugdb. i«o. Caltha Alpina, TAB. le. iiS.  5 y n o £ n e s I A. 709 heeft op de Alpen fmalle Lancetvormige Bladen, terwyl het op vlakke vette Gronden het Loof1 byna van de Groote Weegbree heeft. Dit zyn 1 nogthans Verfcheidenheden , welke in de Tui-s nen, daar men het teelt, Itand houden. Dus1 fchynt de laatfte, welke Tabernemont Alpifche Goudsbloem tytelt, van de gemeene , welke de Duitfchers Woudbloem noemen, onderfcheiden te zyn. Het heeft een Houtigen Wortel,met Vezels gehaaird: de Wortelbladen Ovaalachtig of breed Lancetvormig , vyf- en drieribbig, bleek; niet meer dan één of twee paaren van fmaller Bladen aan de Steng, die gearmd is, van een Voet tot een Elle hoog, dikwils driebloemig aan den top, De Bloemen zyn hoog geel, wel twee Duimen breed met haaren krans , welke uit drietandige Tongblommetjes beftaat. Deeze zyn niet alleen met vyf onderfcheidelyke Meeldraadjes (Stamina), maar ook met vyf Meelknopjes (Anthercs), langer dan dezelven, voorzien (*). De Kelk heeft vyftien Lancetvormige Blaadjes, een ruuw Zaad, met Pluis gekroond, bevattende. De Bloemen volgen de Zon den ge. heelen Dag. De geheele Plant is fcherp en fterk van Reuk » doende niezen , waar van zy, zo men wil, (*) LlNN. Flor. Suet. II. p. 29S» Yy 3 II. Deel. X. Stöb, IV. Lfdeel» XX. ïoofd' rus» 'olygamia  IV. Afdeel. xx. Hoofd stuk. Overtollige Veelvjyvt- ry'. (t) Tabac de Voges. Journ. Oecin, 17jj. Dec. ?IO S AMENTEEL1CE KRUIDEN. wil» den naam Arnica by verbaftering van *t Latyn, als ook den Lotharingfen naam (*) heeft. Waarom menze by ons,daar zy op Hey-Velden in Gelderland en elders voorkomt, Wolver* ley noeme, is duifter. Meer zou men de benaamingen van Sr. Luciaan- en Valkruid mogen afleiden van haare Eigenfchappen. Zy is het onderwerp geweest van veele Scheidkundige Proeven ; door welken men bevonden heeft. Jat de kragten meest in de vaste bittere deelen berusten. Zeer gemeen is dit Kruid, in Duitfchand, zelfs onder 't Landvolk in gebruik, tegen die inwendige Kwetzuuren , door vallen, ftooten, flaan, in Menfchen of Beeften. Menpryst het ook tegen Borstkwaalen. De Afzettende kragt in de Waterloozing,daar Reneaulme zo hoog mede geloopen heeft , was reeds aan Lobel bekend en zekerlyk door hem daar van ontleend. Men geeft het Extrakt in , of zet het Kruid op Bier, Wyn, Genever. Evenwel hebben fommigen nadeelige uitwerkingen daar van gezien. De Runders laaten het ftaan, doch de Bokken en Geiten eeten 'er van. Waarfchynlyk zal het naar de fterkte van den genen, die 'er gebruik van maakt, moeten gewoogen zyn. Zelfs verbeeldt zig Gmel in,, dat het Smalbladige , als op drooger plaatfen groeijende, fcherper van Sap zy, dan het Breedbladige. Dit hadt zyn Ed., in Siberië, aan Duitfchers, de Ar-  Syngenes ia. 711 Arnica gewoon, het eerstgemelde, welk alleen aldaar groeit, ingeevende, bevonden. Wantin Aftrekzei, ter gif te als het Duitfcbe Valkruid, gebruikt, verwekte zy braaken, even als dat5 in grooter Gifte doet. f2) Valkruid met effenrandige ovaale ruige Bladen ; de Steng eenbloemig Wollig ongebladerd; den Kelk van grootte als de [ Straalkrans. Deeze Kaapfe gelykt zeer naar het Kruidje dat men Muizen - Oor noemt, hebbende de Bladen zeer ruig, doch niettemin groen, van onder en van boven. Het heeft een eenbloemig Stengetje, maar weinig langer dan de Bladen. Dus kan het de Arnica Cafra t van den Heer Burmannus Gerbera genaamd, niet zyn f*). (3) Valkruid met overhoekfe Zaagtandige Bladen. In Ooftenryk en Switzerland, als ookinLanguedok , komt op vogtige Bergvelden deeze voor, die den Wortel krom heeft, aan de eene zy (2) Arnica Fol. integetrimis ellipticis villofis fcc. Am Acad. VI. Afr. 73. After .ffithiop. Pilofella: facie , tomenu copiofo B.AJ- Suppl. 165- n. 95. (*; Flor. Cap. Prodr. & burm. Afr. T. 5 5. f. 1. (3) Arnica Fol. ahernii ferratis. Gou hX-Monsp. 446. JACC; Vtni. 15*- Doronicum Rad. Scorpii brachiata. C. b. Pin 184. LOB U. 649. p. Dotonicum Radice dulci. C. B. Pin 184. Vy 4 U. DUU X. STOK» IV. Afdeel. xx. rlOOFDTUK. II. Arnica FihfilUiIn. Vluisoorig. m. SctrpioiatS Scotpioenig, 1  ?ia Samenteelige Kroid en; IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. ®vctoWgt Vceiioyvt- rj. IV. Arnica mgr ritima. ZoutwatKI. 1 1 ( v. Croc'a. SafFraan- i zyde veele Takjes uitgeevende: de Wortelbladen gefteeld, Eyrond, diep - Zaagtandig: aan de Steng, welke een Span of een Voet hoog is, maar zeer weinigen. Deeze draagt ééne Bloem, groot en geel, met breede Kelkfchabt ben; de Blommetjes en Zaaden als in het gewoone Wolverley. Men heefc in den Wortel, die fomtyds een zoet Sap heeft, ook een byzondere kragt gezogt. Door Water wordt 'er eens zo veel, als door Wyngeest, uit getrokken. (4) Valkruid met Lancetvormige Bladen, de. onderjlen Zaagtandig, de Steng gebladerd en veelbloemig. Aan de Oevers van Katwfchatfca, op 't Beerings - Eiland en verder aan de Westelyke Kusten van Noord - Amerika, is deeze Soort zeer gemeen. Zy groeit Heefterig met een dikfe Steng, hebbende Bladen byna als die van len gewoonen Alants-Wortel. Dergelyke Bloenen heeft zy insgelyks, wier Tongblommetjes net ongeknopte Meeldraadjes zyn voorzien en le Zaaden allen gepluisd, even als in de voorbaande Soort. ry) Valkruid met Eyronde uitgegulpt getande van onderen Wollige Bladen. Dee- (4) Antka Foliis Laneeolatis &c. f Aflet f. potius Heleïium Mat. Fruticofuin &c. Gmel. Sif. H. p. I7S. (5} Arnica Fol. ovatis repando-denticulatis 6>c. Gerbeta Fol,  Stngknbsij. 7'3 Deeze Kaapfe is tot verfcheide Geflagten betrokken geweest, 't Is een klein Plantje met A groote Goud- of Saffraankleurige Bloemen,k van gedaante als der voorigen. De Wortelbla- «■ den zyn gefteeld, ovaal, glad, ftyf, Zaagswy-j ze getand met kleine puntjes: de Bloemfteeltjes ongevaar een Span of half Voet hoog, met fmalle Schubbige Blaadjes. In de aangehaalde evenwel, die de Heer J. Burmannus Carlina noemde , vertoonen zig deeze Schubbetjes aan de Steng niet. De Bladen «yn in fommige Planten Hartvormig, Q6) Valkruid met Vindeelige Bladen, Me de Kwabbetjes rond hebben, t (7) Valkruid met gevinde Bladen, de Slippen^ Liniaal, f Aan de Kaap der Goede Hope vallen ook'' deeze beiden , waar van gezegde Hoogleeraar1 de eerfte met Bladen als van het Asplenium, zo Tol. planis dentatis &c. burm. Afr, u7- tfi S«. f. 2. Dens Leonis Enuls folio. PET. Mus, 193- Doronici forte fpecies puraila &c. Pluk. T. 343. f. 4- Carlina Fol, latis ccc.Bukm. Afr. 1j4, T. SS- Tusfilago Pyrols folio. Vaill. (6) Arnica Fol. pinnatifidis, Lobis rotundatis. Gerbera Fol. ex Radice oblongis 8cc, BURM. Afr. T. s6. f. i. Dolonicutn Afr. Fol. Afplenii. Buxb. Cent, V. p. 12. f. 24. Scolopendria: f. Asplenii facie Planta -Cthiopica. Vlx&.Alm. 33«. T. Ji3-f. (7} Arnica Fol. Pinnatis, Laciniis Linearibus, Sp, Plant. Yy 5 ii. Djsw. X. Stuk. fdeel» XX. oofd" rux. 'elygamia iptrflut. VI. Arnica] 'triera. Vindeege. VIL Ccnncps, lila. lettihoor» ,ige.  714 Samenteelige Kroiden. IVAfdeel.xx. Hoofdstuk. Overtollige Veelvt-jvery. m.lxvih. Fig, }. ] I < J i i s ( I 1 £ < zo wel als de voorgaande, onderden naam van Gerbera , die door den Ridder eerst gebruikt was, uit het Kruidboek van den Heer Witsen heeft afgebeeld en befcbreeven. De laatstapmelde vind ik niets van aangetekend, dan dat zy de andere zeer naby komt. Het Plantje, dat ik uit Japan bekomen heb, hier in Fig. 3, op Plaat LXVIII, afgebeeld, ihynt my tot de Arnica Gerbera te behooren. mmers het heefteen der Hoofd - Kenmerken, lat de Blommetjes van de Schyf driedeeligzyn ; le ééne punt veel grooter , en ik bevind de and-Blommetjes, gelyk'er een by a is afgebeld , drietandig; doch deeze zyn zo wel met Zaadpluis voorzien als de middel• Blommetjes, '. Beide deeze Blommetjes zyn hier veel grocer dan natuurlyk voorgedeld , waar door zig [e onvolmaaktheid der Meelknopjes in de Tongilommetjes van dit Geflagt of wel van deeze loort , en de onvolkomenheid van den Styl in le anderen, openbaart. Doronicüm. Wolverley. Dit Geflagt onderfcheidt zig van de voori. en , doordien de Kelkfchubben op twee ryën eplaatst, van gelyke langte en langer dan de chyf zyn : de Zaaden van de Straalkrans naakt n zonder Zaadpluis. Het bevat maar de drie 'olgende Soorten. CO  S y n g E n E s ï A» 7I5 (l) Wolverley met Hartvormige Jlompe Tandige Bladen; de Wortelbladen gejleeld; de Stengbladen omvattende. Op de Alpen van Switzerland, Ooftenryk en der Zuidelyke deelen van Europa, groeit dit Kruid , dat van ouds Pardalianches is genaamd geweest, om dat bet tot verftikking der Luipaarden rtrekte. Ook werden 'er, wanneer men den Wortel in Vleefch mengde, andere Dieren, gelyk Wolven en Zwynen,door gedood, waar van de Nederduitfche naam Wolverley , die misfchien verkeerdelyk aan het Valkruid gegeven wordt, zal afkomftig zyn. Dewyl de Wortel naar een Scorpioen geleek , moest ket ook nadeelig voor dat Ongedierte zyn. Doronicum , van een heilzaamen aart, was een ander Kruid. Hier over is een groote twist tusfchen die vermaarde Mannen, Matthiolüs cn Gesnerüs, geweest, welke laatfte,door de Proef daar van op zig zelf te neemen, zou geftorven zyn of in groot gevaar gebragt. Doch ik zal my daar in niet mengen (*> Het (1) Doronicum Fol. Cordatis obtufis Denticulatis 5cc Syft. Nat. XII. Gen. 959- V*& XUI. p. 639. Mat. Med. 39+, MlLL. DitJ. T. 1^8. GOUAN Monsp. 44S. H. Cliff. 411. R. Lugdb. 159. Doronicum maximum. C. K. Pin. 18$. Cam. Epit. 813. Doron, 3. Clus. Pann. ju. Lob. Ic. 6*9 0, Doronicum Radice Scorpii. C. B. Fin. 184. Dot. latifolium. Clus. Hi/l. II. p. i«- Aconitum Pardalianches. Do» Punt. 305. (*) Vid. Hall. Helv. iuchtau I. p. 36, 37. II. Deel. X. stuk. IV. Afdeel? XX. 30OFD" !TUK. I. doronicum Pardalianches. Vermaard.  IV. Afdeel. xx. i Hoofd; stuk. | ] i 1 ( ir. Sercnicum Plantagimunt. Smalbisf* i c d t S ui. SellidiaSrum. Madelieïig. ni *t ni ta Ui Ik 00 n6 Samenteeligb Kruide». Het Kruid geeft uit zynen Wortel lang geleelde Hartvormige Bladen, waar tusfchen een Steng opfchiet van een of twee Voeten hoog. e, die op *t end één groote geele Straalbloem heeft. Met veele Kelkfchubben is dezelve be:leed , die fpits en byna zo lang als de Tongilommetjes zyn , welke aan 't end drie Tandes hebben , zynde het Zaad Eyrond en zonler, dat der middel - Blommetjes met Zaadpluis. (2) Wolverley met Eyronde, fpitfe, eenigermaate getande Bladen en overhoekfe Takken. Grootelyks komen de Bladen van deeze kleitere Soort met die der Smalbladige Weegbree vereen. Zy zyn zeer glad zegt Gouan, die eeze Soort, in Languedok, by de andere vondt roeijen. Zy valt ook in Portugal en Spanje. De teng is Takkig , zo wel als die van 't vooraande en ook meest eenbloemig. (3) Wolverley met een naakte, geheel enkelde, eenbloemige Steng. By (i) Dironieum Fol. ovatis acutis fubdentatis, Ramis alterH. Cliff. r. Lugdb. i6o. Gouan Mon difch.  720 Samenteelige Kruiden. IV. Afdeel. XX. HOOFD' ITUX. I. Heltniun Autumr.aU Herfstfch. Blommetjes plaats. De deelen der Vrugtmaaking komen voorts met die der Samenteeljgen overeen; de Zaaden zyn Rolrond, ruuw, met een ongeftamd, Haairig, geelachtig Pluis,van langte als de Kelk. De Stoel is bezet met kleine Haairtjes. Het Pardifium Capenfe, dat de Heer N. L. Burmannus, uit het Kruidboek vanOLi> en la nd, opgeeft en befchryft, heeft in 't geheel geen betrekking tot dit Geflagt. Helenium. Honds-Oog. Dit Geflagt heeft den Stoel wel in 'c midden naakt, maar aan den rand Kaffig, en het Zaadpluis uit vyf Baardjes famengefteld. De Kelk is enkeld , veeldeelig: de Straalblommetjes zyn ten halve in drieën gefplceten. Dus komt, als de eenigfteSoort (i), een Kruid .voor, 't welk Helenia met afioopende Bladen door den Ridder genoemd geweest, en als zodanig befchreeven was, zynde door Tournefort Zonnebloem met Wilgebladen en een gevleugelde Steng getyteld. Anderen noemen 't Chryfanthemum en After, waar uit blykbaar is, dat (t) Helenium. Syjt. Nat, XII. Gen. 901. Vtg. XIII. p. «39. Helenia Fol. deeurrentibus. H. Cliff, 41s. Ups. 266, K. Lugdb, iso. Gron. Virg. II. p. tis. chryf. Amer. pesenne. Mobis. III. s. ó. T. ö. f. 74. After Floridamis Auxus caule Alato. Pluk. T. 37*. f. 4. After l«eui Alaws. Cohn. Ctmttt, Si, T. f}}  S y k o e n e s i a. 721 dat de Geflagtnaam, hoe bedrieglyk ook, geen betrekking hebbe tot het Alantswortel - Kruid > voorheen befchreeven. Het is de Gevleugelde geele JJier van Coknütusj hebbende zyne* Groeiplaats in Noord - Amerika op vogtige plaat-1 ièn. _ Zy gelykt naar de Kamille door haar Bloem, die t'eenemaal Goudgeel is, met de Baardjes agteroverof nederwaards knikkende > zégtCnAYton , en langwerpige onverdeelde geipitfte Bladen, flaauw Zaagtandig, tegens elkander oven De geheele Plant heeft een aanmerkelyke bit* terheid : men achtze goed tegen anderendaagfe Koortfem Waterige plaatfen bemint zy en bloeit in de Herfst. Daar komt eene andere Soort of Verfcheidenheid van voor, die laager is met dikke, ruige Bladen , zagt op 't gevoel. Bellis. Madelieve» Hier is de Stoel Kegelvormig naakt; de Kelk half Kogelrond met gelyke Schubben : het Zaad Eyrondachtig, zonder Pluis. Twee Europifche Soorten komen maar in dit Geflagt voor , die duidelyk onderfcheiden zyn, Oaamelyk. O) Madelieve met een naakten Bloemjleel. Ditpe 0) Bellis Scapo nudo. Syjl. Nat. XII. Gen. 962. ftg.vei XIII. p. 640. GOKT. Belg. 244. KRAM. Auflr. iSt. Bell. Scap. nudo unifloro. Mat. Med. 4oj. JU.' Chff. 418. Ups. Zz tas, II» Deil. x. STUK. IV. Afdeel* XX. SoofdX tok. 'elygami* "upeïfiua, I. Bellis etmis. >verbly-  Samenteelige Kruiden. Dit Plantje, dat men Madelieven noemt,is, 10 wel in ons Land, als door geheel Europa zeer bekend, wordende in 't Franfch Paquerette of Marquerite , in 't Engelfch Dcrijïe, in 't Sweedfch Pytter , in 't Hoogduitfch Maijlieber. geheten. Men noemtze by ons ook Mayzoetjes en, dewyl zy veel op de Velden groeijen, Veldbloempjes, in Friesland Fennebloemen. Men wil dat zy haaren Latynfchen naam van ie fchoonheid hebben zouden, 't Is zeker dat het fraaije Bloempjes zyn , inzonderheid de volbloemige van Roozen, Purper- en andere met wit gemengelde Kleuren , die in grootte der Bloemen de gewoone enkelde der Velden veel te boven gaan. Deeze mogen derhalve wel Maagdelieven genoemd worden , als tot fieraad verftrekkende voor 't jonge Volk, onder 't gemeen. In aartigheid munten de zogenaamde Madelieven met Kindertjes op de kant, of Bloem uit Bloem opfchietende, met Pypachtige Blommetjes en andere Verfcheidenheden, uit. Somtyds komt dit Plantje, in 't wilde, met gevulde voor en is ook met ongeftraalde Bloemen gevonden, 't Bloeit byna het geheele Jaar, en de Bloe- 2«j. Fl. Suec. 707 , 7s1. Bellis fylv. minor. C. B. Pin^ ,67. Bellis fylv. Dod. Pempt. 205. /J. Bell. Hort. Fl. pleno. C. B. Pi». 2s1. Lob. Ic. 477. y, Fl. albo bullato, Tournf. Inft. 491. 9. Hort. rubra, Flore multipl. fiftulofö T. ibid. f. Bellis Hort. pioiifera. lob. Ic. 477. Vide we1nm. PI, n. aj« ,237.- 7 IV. Afdekl xx. ! Hoofdstuk. Overtollige Veelviyvt' *% (  StwoÉNEs' ia: 723 IHoernen gaan by nagt toe, op de Velden. Volgens Tournefort zouden de Zaaden der Tongblommetjes eenig Pluis fchynen te hebben , die der Schyf- of middel - Blommetjes niet, *t welk nader onderzoek verdient (*). Het is een zagt, Zuurachtig, eenigszins famentrekkend Kruidje, welks Afkookzel groen wordt en door verdikking als een Zoutige Room. Men kan het onder ander Moes tot Vleefchfop gebruiken en het wordt onder de tegen-Schorbutifche Kruiden geteld. Van't Vee echter wordt het niet , dan by gebrek van Gras, genuttigd. De Stahliaanen hebben zeer hoog geloopen met de kragt der Bloemen tegen Borstkwaalen en andere Ongemakken. Sommigen hebben 't Kruid als fcherp befchreeven , en de Wortel, inderdaad, heeft een aanmerkelyke fcherpheid, welke door 't droogen niet verdwynt. Buiten twyfel zal het op drooge of op vogtige Gronden, op Heijen of in Tuinen groeijende , zeer in hoedanigheid verfchillen. In 't Engelfch heeft men 'c Bruifewort geheten , om dat de Blaadjes zeer goed zyn, te leggen op blaauwe Plekken eri Kneuzingen. Dewyl het een Wondmiddel is, voert het den naam van Confolida minort Praten* fis in de Apotheeken (f). (O (*) Zie Tournf. Inll. Tab. léo. Haller haalt dit tot berisping van Linn/EUS aan; doch 't is wonder, daarhy het gèïal der Rand- of Tongblommetjes heeft gelieven te tellen in dfeeze Plant, dat hy zulks zelf ook niet osderzogt hebbe. (D Rutty Mat. Mei. p. fio. Zz 2 II. DXEL.X. STOK., IV; a fdes&2 XX. Hoofd» STUK. faperflua.  7 IV. Afdeel. xx. Hoofde STUK. ii. Billis annua. Jaarlykfê. i i T. Bellht* JSelIidioides, Madelitvig. i4 Samïntkelige Kruiden. (2) Madelieve met de Steng eenigermaate gebladerd. In Spanje , Italië, als ook in Languedok en Provence, valt dit Jaarlyks Kruidje, Iaager daft :en Handpalm , hebbende Stengetjes van een lalf Voet of daar omtrent, draagende maar één Bloem, in 't midden groenachtig geel, en wit geftraald. Het komt dikwils aan den Zeekant van Languedok voor, met kleine Blaadjes, die wederzyds twee of drie Tandjes hebben, zo Gouan aantekent. B E L L 1 u M Madelon. Dit Geflagt heeft ook een naakten Stoel en de Kelk beftaat uit gelyke Blaadjes: maar de Saaden zyn Kegelachtig met een agtbladig Kaf5g Kroontjeeneen gebaard Pluis. Hier toe heeft le Heer L1 n n m u s de twee volgende Soorten, meiden Europifche, betrokken. (1) Madeion mei naakte Draadachtige Bloemfteeltjes. Dit (2) Billis Caule fubfoliofo, Bell. Caule fubfïmplici fubjuadrifloro. Gouan Monsp. 447. Bell. Hort. Pediculo folioCo. C. B, Pin. 2S2. Prodr, 121. Bellis minima Ptat. Caula foliofo. bocc. Mus. II. p. OS- T. 35. Bell. maritima Fol. Agerati. C. B. Pin. 161. Prodr. 121. (1) Bellium Scapis nudis Filiformibus. Syft. Nat. Veg. XiU. Gen. 13a». p. 640, Mant. 28S. Bellis omnium minima. TbiUMF. Obs. p. 82. T. Bellis maritima minima , Roris Sqlis folio, Cyrenaica. Bocc. Mus. 149. T. 107. Bellis F«lüs paiyis Flot. albis, Alpina. MBNTz, Pug. T, S ï  Syngenesia. 725 Dit Kruidje was voor heen tot de Madelieven t'huis gebragt. Op dorre plaatfen , omftreeks de Stad Rome, groeit het menigvuldig met Blaadjes naauwlyks een Nagel groot en Stengetjes van. geen Vinger lang, de Bloemen byna als der andere Madelieven,doch enkeld, niet dubbeld, gelyk in dezelven, geftraald; hoewel het, even als die, reeds in 't vroege Voorjaar bloeit. (a) Madeion met een gebladerd Stengetje, Dit is een van de allerkleinfte Plantjes, op Kandia en in de Levant aan Bronnen groeijende. Het heeft een Stengetje van maar een Duim hoog, Haairachtig dun en ftomp Eyronde Blaadjes: aan 't end twee eenbloemige Steeltjes of maar één , en de Kelk is van grootte als een Koolzaadje. Dit zou door 't Mikroskoop waar te neemen zyn, om de regte gefchapenheid vat de Vrugtmaakende deelen te ontdekken. T a g e t e s. Afrikaan. Een naakte Stoel; het Zaadkuifje van vyf opgeregte Baardjes : de Kelk eenbladig, vyftandig , pypachtig en vier of vyf blyvende Straalblommetjes, onderfcheiden dit Geflagt, het welk de bekende Bloemen van dien naam , en derzei ver mede-Soorten, bevat; naamelyk CO (z) Bellier» Caule föliofó. Mant. z%6. Peftii minuta. Sp. Flant. 1250. Bellis Ciecica Fontana omnium minima, Tousn. Cer. 37- _ Zz 3 II. deel, z. Stuk. IV. Afdeel. XX. hoofd" stuk. h. Belliunt tninütür». Zeer klein.  ■726 Samenteelige Kruide». IV. Afdeel, XX. Hoofd» stuk. i. Tagetes fatula. Hurkende, (i) Afrikaan met een byna geheel verdeelde uitgebreide Steng. Deeze, die men Fluweelbloem noemt, is een kleine Soort van Afrikaanen , van de groote door 't Gewas genoegzaam verfchillende. Het is in alle opzigten kleiner; de Stengen verdeelen zig digt by den Grond en hebben onderfteuning noodig of vallen neer. De Bloemfteelen zyn langer en de Kleur der Bloemen is hooger; de Reuk van 't Kruid fterker. Van de Fluweelbloemen, die men in *t byzonder Flos Tunetanus of Tunisbloem noemt, worden in de Bloemhoven Verfcheidenheden geteeld. Men heeftze 'er met dubbelde Bloemen; want de enkelde worden dikwils weggefmeeten. De Bloem is grooterlof kleiner, van Kleur enkel geel, of geel met bruin Karmozyn - roode Vlakken. Ook komen, zy gelyk de groote, die men Afrikaanen noemt, met enkel Pypblommetjes voor , enz. Dillenius beeldt 'er een aanmerkelyke Verfcheidenheid van af, welke de Steng twee of drie Voeten hoog en overend[taande, de Bloemen vry groot en enkeld,doch mes (l) Tagetes Caule iubdivifb patulo. Syft. Nat. XI!. Gen. 954. Vtg. XIII. p. «40. ft. Cliff. 418. Ups. 267 R. Lugdh i80. Gouan Monsp. 447. Tanacetum Afric. f. Flos Africanus minor. C. B. Pin. 131. Flos Africanus. Dod. Pempt. iJ5- fi. Tagetes Ind. minor multip'icaro Flote, Tournf. Inft, 488. Tagetes minor BL fulvo maculato. Dill. Slti. 17Ï- T. »79. f. 3*1.  g ¥ N G E n e S 1 A.' 7*1 met lange rosfe Vlakken op het geel getekend hadt, hebbende agt Straalblommetjes. Deeze is by de Bloemisten ook bekend. , fo Afrikaan met een enkelde opftaande Steng en naakte eenbloemige Bloemfteelen. Deeze noemt men,in 't byzonder, Afrikaan; hoewel het gantfch onzeker is, of dezelve van Afrikaanfchen oirfprongzy. De Keizerlyke LyfArts DoooNéiis zegt wel, dat deeze Bloemen, toen Keizer Kakel de V. de Overwinning op die van Tunis behaald had, van daar in Europa overgebragt waren. Die logt gefchiedde in 't jaar lS35 en 't Werk van gezegden Kruidkenner kwam , door Clusius ui, het Hoogduitfch vertaald zynde, in t rranict uit, inden jaare 1557- Fuc hsius hadt 11 den jaare 154a reeds een goede Afbeelding vai deeze Bloemplant gegeven , en dezelve Ta Ketes Xndica genoemd, onder welken naan Tournefort, naderhand, dit Geüagt ge boekftaafd heeft. Apulejus heeft, zegt hy bet woord Tagetes eerst gebruikt, om het Reine Z Tapt,, Caule fimpl. erefto, Peduneulis nudis unlflo • H Cliff Uts R- Lndb. 180. Gouw Mtnif. 44«- Ta ic 714. Caryophylius Indrcus. CAM, Ep.t. 4o6. fl. Ta, raaximus rectus, Fl. mul.ipUcato. Lob. Ic. W. V. Ta| Mesic. Flore fiftulofo. Col. Bcpbr. IJ. p. 47- T. 4«. ^ fTag-Mexic alter polyanthos. Col. P- 4t.T.«. Zz 4 ii. dkbi.. x. jw*. 'Vfdebl* XX. Hoofd- tuk. ii. Tagelet erella. 3pftaandc< i t r i i »  iV. Afdeel xx. Hoofdstuk. Overtollig Veelviyvc- •7» i i i i \ '3 7=8 SaMEKteïhoe KsoiDBN. nevaren, dat men thans Tanacetum noemt, te betekenen (*). Zou men , nu, uit die benaaming van Fuc hsius mogen denken, dae ,dit Gewas van Amerikaanfcben oirfprong zy terwyl het zekerlyk inMexiko of Nieuw Spanje groeit ? Of is het Zaad derwaards door de Spanjaarden overgebragt en voortgeteeld Of » het naderhand in de Oofterfche Landen gekomen ? 8 In de Natuurlyke Hiftorie vanMexiko, door Franciscus Hernandkz d), vindt men de Fiuweelbloemen zeer natuurlyk af, geheeld , die 'er Mexikaanfche Anjelieren genoemd worden, en waar van hy zegt, dat zy allen B aden hebben als die van 't Reinevaren en geele of utt dengeelen Rosachtige Bloemen. Zeven voornaame Verfcheidenheden waren daar TT, SpaDje- Deeerdeenuitmuntend- Ie hadt de Bloemen geel en zeer volblaJig als jen witte Roos, wordende deswegen Cvmpoal Kochtl van de Mexikaanen geheten. Dit was Je grootfte Plant, met de uitgebreidfte Bladen. De C*j Dit M zynde , vervalt de gisGng van Va,lhnt . wanneer hy zegt , T*getet ejl peat étre le „om, aue porte.ce M T' 'C Pay'' *" ZJpeces. Mem.de 1710, p. 408. (t) neeze was Lyf-Arts van Koning Philips den II., die a 'tjaar ijJ5 Koning van Spanje wietdt, en is door denelven , ,n hoedanigheid als Opper-Arts vs„ Alexifco, derraards afgevaard.gd, orn de Namurlyke Hiftorje van dat .and te onderzoeken.  SïNGENESIA. 72f> De tweede in grootte, zo van Blad als Bloem, veel daar by te kort fchietende, voerde den naam van Oquichtli Cocaxochitl of Mannelyke, in vergelyking met de overigen, die wederom kleiner waren. Deeze Bloem wordt by hem enkeld vertoond , als beftaande uit zeven randblaadjes , met een Kroontje in 't midden. De derde en vierde waren byna even groot, maar de .eene bont, de andere bleek , even als de vyfde en zesde die kleiner waren en de zevend£ de allerkleinfte van Blad en Bloem, geel van Kleur. Hy voegt 'er by, „ deeze Soorten „ komen uit Zaad overal, doch best in heete Landen voort; hebbende reeds lang by de „ Spanjaarden geblonken en ook andere Volken „ met haare Bloemen verheugd." Uit dit laatfte moet men voor vast befluiten, dat Hernandez de Fluweelbloemen reeds in Europa gekend had, eer hy naar de nieuwe Wereld trok, en dus fchynt my het denkbeelc van Dodonjeus niet te verachten, dat de zeiven uit Afrika afkomftig zyn, ten minfte d eigentlyke Afrikaan, Want deeze vondt Fors kaohl niet alleen in Egypte als een Tuin- oi Akker - Plant, maar zy wierd ook op de Vlak. ten in Arabie geteeld, ja groeide 'er in *t wilde of kwam 'er van zelf voort (*_). Dit was alleen de Opftaande {Tagetes eretla) cn niet de Hurken- (•) Fier. jtral. p. cxx, Zz s li. om. x. stok. IV. Afdeel» xx. Hoofdituk. Polygamie)  730 Samenteelïge Kroideh; IV. Afdeel. XX. Hoofdstuk. Overtollige Veelviyve- ry. I 1 1 i kende (Tagetis patula) of doorgaans zogenaam. de Fluweelbloem , welke het, naar fchyn der Afbeelding en volgens de aanhaaling van Linnjeus (*) , is geweest, die Hernandez als de eerfte en ver de grootfte Soort van Mexikaanfche Anjelieren voorftelt, en de eenigfte waar van hy het geheele Gewas afbeeldt (f). Zou men dan niet mogen denken, dat de Fluweelbloemen of kleine Afrikaanen uit West» indie; de grooten uit Afrika afkomftig zyn (4.). Immers dat deeze laatften kleiner van Gewas, Blad en Bloem , waren dan de anderen , gelyk uit de aanhaalingen van LinNjEus volgen moet (§) , zal niemand ligt toeftemmen. Ook êhikken, zo ik meen bevonden te hebben, de Afrikaanen zig gemakkelyker en zekerer tot Zaadwinning en Voortteeling dan de Fluweeldoemen , van welke men ook meer Verfcheilenheden in Kleur heeft. De Franfchen noemenze beiden Oeillets d'Inde, dat is Indifche Anjelieren, en dus kon Hernandez, fchoon hy (*) ln Horto Cliffortian). (\) By Boebhaave , evenwel , is deeze eerde van Heh« jandez de Groote Dubbelde Afrikaan. Hort. Lugdb. i. p. 124. (4.) Hsc Tlanta non ex India fed e Catalonil ptimum alata cd, had: Boerhaave in zyne Lesfen gezegd. Hijl. "lam. p 171. (§) Want zyn Ed. haalt Op de Tagetes ereUa niet alleen Je tweede, maar zelfs, volgens Columna, de vierde Soort ran Hernandez, dienog kleineris, aan; en ftelt deGtoeiilaats der Grooten Mexico , dei kleinen Zuid-Amerika te lyn.  Syngenesia. 731 hy de Afrikaanen maar in Europa hadt gezien, de Fluweelbloemen, als tot dezelven behooren-1 de, aanmerken. I Sommigen hebben dit Kruid , wegens dens' zwaaren Reuk, als Vergiftig aangemerkt, dochj dat de Geur der Bloemen niet onaangenaam noch nadeelig is, bewyst de teeling der Afrikaanen by geheele Akkeren , in de Diemermeer en elders by deeze Stad, ten gebruike der Jooden , die 'er, zonder hinder, hunne Loverhutten mede verlieren. Dat een Kat, door het eeten der Bloemen met jonge Kaas gemengd, en Muizen door het eeten der Zaaden zouden gefforven zyn, verhaalt DoDONéus. Ook was een Jongen, door het kaauwen der Bloemen, de Mond en Tong gezwollen. Boerhaave verbeeldde zig , dat 'er, ten dien opzigte, verfchil in zy naar den Landaart en naar de Soorten (*). In Barbarie wordt dit Kruid , zeid' hy, tegen veele Ziekten met vrugt gebruikt (f). Hernandez erkent wel , dat het fcherp van Smaak zy en zwaar van Reuk, doch merkt het als een uitmuntend Genees- en Maagmiddel, ook als Zweetdryvende en Verftoppingen wegneemende, aan (4.). (3) (*) De nona et decima conftat, quod comeftx hominem occidant. Hift. Plant. uts. Dit zyn de kleinfte Fluweelhloemen. Ct) In Mautitania eft Wanta optima contra tnuitoa Motbos. liid. (I) Hift. Nat. Mexie. p, li. dsejl. x. Stuk. IV.\ LFDEEt; XX. IoofdruK. ''olytami* *perftua.j  73* S amenteeltge Kruiden. IV. Afdeel, xx. Hoofdstuk. ui. Tagetes tninuta, Kleinbloe. naige, i i i j i 1 \ c t c; i c ji 2! Oi v n (3) Afrikaan met een enkelde regte Steng en gefchubde veelbloemige Bloemfleeltjes. Natuurlyk fchynt deeze, die uit het Land omdreeks Buenos Ayres, in Zuid - Amerika , afkomftig was, één of twee Voeten hoogte te bereiken , maar, in de Tuinen gezaaid , gelyk menze in die van den Heer Cliffo r t gehad heeft, groeide zy veel hooger. In Potten kreeg Dillenius haar tot tien en elf en in Ie vrye Grond tot nog meer hoogte op. 't Schynt iat hier toe de Chilifche van pEuiLLé e te strekken zyn, welke die Autheur aanmerkt in Sewas niet van de gewoone Afrikaanen te verchillen, maar in de kleinte der Bloemen, weite niet boven een Kwartier Duims breed waen , met vyf, of ook maar met twee Tong)lommetjes. De Indiaanen aten daar van, wanleer zy van 't Vifchvangen t'huis kwamen, om ;igte verwarmen. Die van Dilleniitshaden twee, drie of vier, Straalblommetjes (*). De O) Tagetes Cau'e fimplici refto, Pedunc. Squamolïs mulflori's iX Cliff. 419. Tagetes multifiora, minuto Flote albinte. Dill. Elth. 374, T. 280, f. 362. (*) Dit la3tftc zou nader overeenkomen met de bepailing an het getal der Straalblommetjes, welke Linnjbus in dit eflagt opgeeft, wanneer hy zegt Radius quinaueflorus. Imers in de Afrikaanen , zo wel als in de Fluweelbloemen , dit getal dikwils van zeven of agt tot tien; gelyk men tk zien kan op de Plaaten , welke Weinmann van de ïrfcheidenheden deezer heerlyke Bloemen geeft, N. 9s0. i.  S Y N 6 E N E S I A; 733 De Kruidkenners denkbeelden , dat dit Kruid de Ottonna der Italiaanen of het Lycoperjicon van Galenus zoude geweest zyn, gaa ik, om de onzekerheid , voorby. Ook ftap ik het voorheen befchreeven Geflagt van Leyfera, daar ik ééne Soort van in Plaat gebragt heb thans over, en kome dus tot dat van. Zinnia. 't Welk naar den Kruidkundigen Heer Zinn, te Gottingen , genoemd is: een thans in onze Nederlanden vry gemeene Zaay-Bloemplant, waar van men twee Soorten heeft. De Kenmerken beftaan in een Kaffige Stoel ; een Zaadkuifje van twee opftaande Baardjes; een Eyrond - Cylindrifche Kelk, die gefchubd is, en blyvende onverdeelde Straalblommetjes, . (i) Zinnia met ongejleelde Bloemen, Onder den naam van Verbefina met gepaarde ruuwe Bladen, die Eyrond, fpits en effen ran (*) zie my. 11. Deels VI. Stuk,bladz. m.ïl.XXXUl Fig, I. (O Zinnia Flor. fesfiïibus. Syft. Nat. XII. Gen. 97' Vtg. XIII. p.«4i. Chryfogonum Fol. fesfiïibus Sec. Sp. Plan T. p. 92o. Bidens Calyce oblongo &c. mill. Ditl. T. 6. Verbefina Fol. oppofms fcabris &c. AS. Petrop. 176}. ] 315 T. 13. B-udbeckia Fol. oppofitis. ZlNW. Gott. 409. 1 1. Lejica. Hill. Ex». N. 19, Crasfina. Scepih. Hit, Acad. U, x, stuk. IV; Afdeel! xx. Hoofdstuk. Polygaml* (nptrfltta. i. Zinnia paucifltra, Minbloe■ mige. !.  IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk, Overtollige Peel-u/yve- ry. < j ( ] 1 n. Zinnia multifiora. Veelbloe. ruige. ^ d y a z fi È I 73* SAMENTÈEtlGE KRDIDEN, randig zyn, vindt men deeze in de Verhandelingen der Rus-Keizerlyke Akademie voorgefteld en afgebeeld. Miller noemtze Bidens met een langwerpigen Kelk, en merkt aan, dat de Straalblommetjes niet afvallen. Rudbeckia hadt gedagte Zikkius haar getyteld. 't Is een Bloemgewas, dat veel naar de Afribanen gelykt, maar kleiner; de Steng regtop[taande hebbende , die omvat wordt door de 3Iaden , welke Hartvormig Eyrond zyn en [lad, maar ruuw van rand. Op 't end heeft de iteng een gladden Cylindrifchen Kelk en een Iets geelachtige Bloem. Uit de Oxels der Blalen, om laag, komen Takken voort, die ook Jloem draagen , hooger dan de SteDg zig verleffende. Ca) Zinnia met gejleelde Bloemen. Deeze fchynt geene Verfcheidenheid van de oorgaande te kunnen zyn, nu men weet, dat e Zaaden , onder den naam van Goudsbloem zn Brafil, overgezonden waren , terwyl de idereuit Peru afkomftig is. Deeze onderfcheidt g meest door haare hoogroode Bloemen, die in onderen groenachtig geel zyn. Voorts is ï oók kleiner van Gewas (*); zy heeft de Steng (t) Zinnia Flor. pedunculatis. Zinnia multifiora. LWN. e. II. p. 13. T. li. JacQv Obt. II. p, i9. t. 40. {*) Het onderfcheid van den Grond moet daar in vee! en ; de jonge Heet Lrawaus zegt, dat deeze de helft Jüci-  SyncënesiA. 73$ Steng rond , niet hoekig of gefieufd, maar ruighaairig ; de Bladen niet omvatEende ; dé Bloemen met lange naakte Steeltjes, ook veel meer in getal en minder groot , byna als die der Fluweelbloemen: de Kelkfchubben niet rond, maar langwerpig: welk alles een groot verfchil aanduidt. Na 't bloeijen worden de Bloemblaadjes, die een Goudglans hadden , droevig rood, van onderen groen, en eindelyfe bruin, blyvende onder de aanryping van het Zaad, dat aan den Omtrek lang is en met eer Bloemblaadje gekroond, in 't midden breeder} hebbende twee Tandjes of Baardjes, van on gelyke langte. De Heer Jacquin heeft he getal der Straalblommetjes, in deeze Soort van vyftien tot dertig waargenomen, dat onge meen van de voorgaande^ die 'er maar van vy tot tien heeft (*), verfchilt. Zeer aartig en fraay ftaan deeze Bloemen die, wanneer zy door de Tuinierkonst tot dub beldheid of vulling zullen gebragt zyn, (wa: toe men, volgens de Waarneemingen van Dol tor Hill op andere Planten, hope mag het bei kleiner is , dan de voorgaande; de Heer Jacquiw, dat 3 de Steng twee, dtie óf viet Voeten hoog heeft : wel hoogte ik hier, op vet naa , de Geelbloemige nooit h( zien bereiken. (*) Volgens Gin. Plant. Ed. VI. In de laatfte üitgaai van 't Sy/l. Nat. vindt men nog derzelvet getal, in' d Geflagt, ook op vyf geftéld. Raiiut qainquefltrat. vid. Ela chum. p. 590. ii dsm, x.sïur. IV. Afdeel; xx. Hoofdstuk. Pelygomltt fupsrfluo. 1 E 1 r * y ca I e I I  'IV Afde xx hoof] «Tuk. i. PeSit tiliaris. Kanthaairig, ir. PtmtJata Geitip. peld. Hl. LinifoUa. Vlalchbladig. ?3«f SAMENTEEtlGE KRniDZKf ; ben^geen klein fieraad der Bloemhoven zuIIeÈ uitmaaken, )» P = c t i s. Kamkruid. ! ?CnSt°l,SJnaakt; het Zaa*«ifje Baardig} de Kelk vyfbladig R0irond; »£ getal der Straal blommetjes wederom vyf, volgensden Ridder," in d.t Geflagt, dat mooglyk van de Kamswvze Haaltjes der Bladen zyne„ naam heeft. Het bevat de drie volgende Amerikaanfche Soorten, allen Jaarlykfê of Zaaiplanten,gelyk de voorigen. ,& ' C° IT*™10 ^ Uniaale kamhaairiSsS^' Ca; Kamkruid met Liniaale effenrandige van onderen geftippdde Bladen. (3) Kamkruid met Liniaale effenrandige.wederzyds gladde Bladen. Dus U) Pe3i, Fol. Linearibu. ciliatis. Sy/l. N*t. XU. Gen ff' P' Am' ■*<*■ V- P- 407 jacob« fol. Sahc,s ad marglnes pilofe. Plüm. ^ \Q\ O) ^ Fol. l;„. integetr. fubtus punöatis. Taco .4w. flïf. 21*. T. ,28. Choad.iU.FoI. Luftirêt ad? a. punciati.. pLUM. Sp. ,„. &. 8Ö. f. J d °* (8j A«.Fol. tin. integerr. HtrijIgile ^ V p. 407. Tagetes xnmor. Bnow», Jam. jr,. 2«T8^ Gran,,nei,f0,iis' Capit. patris. Sx.oa«.  SYS'GÉHfeBÏA» 737 Dus önderfcheiden zig deeze Soorten, die allen in fmalbladigheid overeenkomen, en, zo het toefchynt , kleine Plantjes zyn. Het eerfte heeft de Steng naauwlyks een Span, het laatfte, welks Bladen fmalst en Gras- of Vlafchachtig zyn, anderhalf Voet hoog, Van het Gejlippelde, welk de Heer Jacquin, by Karthagena in de Westindiën , gemeen vondt aan de kanten der Bosfchen , geeft zyn Ed. de volgende befchryving. „ Het is een Jaarlyks, teder, opgeregt Kruid , „ van twee of drie Voeten hoogte, met gladde, „ geftreepte , gegaffelde Takjes, en Liniaale, „ wederzyds verdunde, gefpitfte, effenrandige, „ van boven gladde Bladen, die van ónderen ,*> geftippeld, aan den voet wederzyds gehaaird, „ tegenover elkander, byna ongefteeld, ander* „ half Duim lang zyn. De Bloemfteeltjes, „ eenbloemig, eenzaam, byna zo lang als de „ Bladen , komen in de mikken der Stengen en fomtyds ook in de Oxels der Bladen voort. „ De Bloemen zyn zeer klein, vuilgeel, zonder Reuk. Zy hebben vyf Tongblommetjes en „ het Zaad, in kleine Hoofdjes vergaard, is „ met twee Borfteltjes gekroond.". Wylen de Hoogleeraar J. Burmannus hadt deeze tot de Knautia betrokken gehad (*). Chry» (*) Deeze meermaals van ihy aangehaalde Heer, die den \reg tot de kennis der Kaapfe en Oostindifche Planten doot zyne Kruidkundige Werken gebaand , en buitendien , doot Aaa te EI. Deel. X. stuk* IV.' Afdeel; XX. Hoofdstuk. Polygamia fuperfluit.  IV. Afdeel XX. Hoofd» stuk. Overtolli, 'Veelwyve *1> i. ChryfanthtmursFrutescem Heefterig*» 738 Samekteelige Kruide». Chrysanthemum. Chryfanfh. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt beftaan in een naakte Stoel, het Zaadkuifje ah ;eeen Zoompje5 den Kelk half Kogelrond te heb' ben en met over elkander leggende Schubben bekleed , welke Vliezig gerand zyn. 't Getal der Soorten van Chryfanthen , die men in Wit-en Geelftraalige onderfcheiden kan, is meer dan twintig, als volgt. A. Wit gedraalde. fi) Chryfanth , die Heefterig is, met Vleezige Liniaale gevinde getande Bladen, aan ' de tippen driedetlig. Het Volk,op de Kanarifche Eilanden, noerm dit Gewas , dat den Smaak byna van Bertram of Peper heeft , Magala. Het fchiet uit den Wortel Stengen van een Vinger dik en wit van Bast, een Elle hoog, met Bladen als gezegd is en het voorthelpen van den Heer LlNNffiUS en andere Kruidkundigen , als ook doot zynen onvermoeiden arbeid en gemeenzaame Onderwyzingen in de Kruidtuin deezet Stad, de Geleerde Wereld zo veel dienst gedaan heeft , is kort voor dat ik dit fchryf, den 11 January deezes Jaats 1779, naamelyk , in de Ouderdom van by de 73 Jaaren, overleeden. (o Chryfanthemum Fruticofum, Fol. Carnofis Sic. Syft. Nat. xii. Gen. 966. Vcg. XIII. p. «41. H. Cliff. 417. r. Lagdb. 174. 'Leucanth. Canarienfe Sap. Pyrethri. Waltk. Hort. iti t. z4i Buphthalmum Can. Leucanthemum. Pluk. Alm. 73. T. vf%. f. e.  S ï h è b h e s i A. 3.79 'èd wjt gedraalde Bloemen, waar óp een plat" achtig Zaad volgt. Ca) Chryfanth met Lancetvormige Bladen,dies fl«« '£ end Zaagtandig en wederzyds ge. /pitst zyn, 1 Dewyl dit Kruid laat bloeit, zou het mis-i 'fchien uit Noord - Amerika kunnen afkomftigJ( zyn, zegt de Ridder. Zyn Ed. zal de Noordelyke deelen of Kanada bedoelen: want daar is reden voor ; dewyl, wegens de overmaatige Koude van dat Land , de Zomer aldaar laater dan by ons zal invallen. Het zelfde zien wy in de Afters en dergelyken, van daar afkomftig , plaats hebben» Hoe 'tzy, deeze heeft debreedfte Bladen, zegt Morison, van alle groote Madelieven ; de Bloemen zyn ook groot , de Wortel kruipt ver in de Gronden het Kruid, dat 'Takkig is, bereikt byna eens Mans hoogte. (3) Chryfanth met alle Bladen Wigvormig langwerpig, Vleezig, ingefneeden. : f4) Chryfanth met Wigvormige Vindeelige Bla- (t) Chryfanthemum Fol. Laneeolatis &c. R. Ciig. 41s. R. Lugdb. j74. Bellis major Rad. repenre &c, Mobis. Hi/l.llU p. 29. s. 6. t. 9. f. Ü. Bellis Americana procerior foetida Ramofa &c. Plok. Alm. 65. t. 17. f. ». (3) Chryfanthemum Fol. omnibus Cuneiformibus Scc.jACf}» Vind. IJl. Bellis Alpina major Folio rigido. C. B. Pin. z6u Item minor et Montana major Folio acuto. Ibid. (4) Chryfanthemum Fol. Cunélformibus pinnatifidis Sci Aaa 2 G,R' ii. peel. X. Stuk» IV. LFDEELe XX. ÏOOFD* ruK» II. Chryfanherhum ft* otinum. aatbloeinde. III. At rat unt. LwartkeU «ge. IV. Alpinuml Alpifch. iJSkWsvS  74° Saménteèlige Khüides; IV. Afdeel. xx. hóófd. stuk. Overtollig! Veelvjyve- Pl. LXIX. Fig. }. ] 1 < \ d b I r ï (5) Chry. Ger. Prov. 204. Chamïmelum Alpiniim. C. E. Pin. xts, Leucanthemum Alpinum tenuifoliuni. Clus. Hijl, \. p 3J5. Pann. S04. Bahb. Ic. 4js. f. 3. Pyrethrum Caule unifloro, Fol. glaucis palmatis. Hall Helv. inchoat. p, 4o, N. 9«. (*.) Zeer veele Verfcheidenheden van deeze Soort heeft de Heer Haller opgetekend. Bladen, de Slippen onverdeeld; en eenbloemige Stengen. Op de Gebergten van Switzerland en Ooftenryk, als ook op die van Provence, komen deeze twee Soorten voor, welke in geftalte weinig avereenkomst hebben. De Steng der eerfte is overhoeks bezet met ftyve getande Lancetvormige Bladen, die opwaards allengs verkleinen, terwyl de Wortelbladen Wigvormig , cn gekwabd zyn aan de tip. Zy heeft een zwart geïnde Bloemkelk, eenig op de Steng {*). De indere heeft ook eenbloemige Stengetjes, naau wyks een Span hoog en byna naakt, voortkonende uit een trop van Vindeelige Wonelblalen. De Wortel is in deeze Houtig en fcherp ran Smaak. De Bloemen , die gelyk in de anere wit gedraald zyn , hebben de Kelkfchuben zwart en rappig. Met de eerfte is een lantje , dat ik van de Kaap ontvangen heb , agenoeg overeenkomftig. Zie 't zelve afgeeeld in Fig. 3, op Plaat LXIX.  SïNG ENESlA. 741 fsj Chryfanth met omvattende langwerpigt Bladen , die om laag diep en grof, om hoog fyn getand zyn. Wegens de Bloemen wordt deeze, byde Autheuren, Groote Madelieven geheten, hoewel zy in Gewas daar mede geen de mihfté overeenkomst heeft. De Heer H a l l e r 'verwart ze met de Zwartkelkige, betrekkende deeze zó wel als die tot zyne Matricaria met de Wortel-bladen Eyrond gefteeld, gekarteld ; de Stengbladen omvattende cn getand (*). Een teken van overeenkomst fielt hy in de lange gekruiste Tanden der Bladen, om de Steng; doch die hebben, behoudens zyne achting, wel in deeze Groote Madelieven der Autheuren, die men by ons ook Ganzebloemen noemt, plaats, doel: worden niet gevonden in de gedagce Zwartkelkige , welke zelfs geene omvattende Bladen heeft: immers zo men de Afbeeldingen van C. Bau. ($) Chryfantbtmum Fol, amplexicaulibus oblong!?, fiipérne ferratis, inferne dentatis. Mat. Med. 404. gort. Belg. ï4S. kram. Auflr. is;- Fl. Suec. 700,763. Gouam Monsp, 448 R. Lugdb. 174. Chryf-nth. Fol. oMongis ferrjris. Fl. Lapp. 310 E»Ilis fylv. Caule foliofo major. C. B. Pin. 161. Bellis major, CAM. Spit. 65}, 1)0d Pempt. 165. JftEellis mont?na Folio obtufo crenaro. C, b. Pin. Z6I, Prodr, lil. BaRR. Ic. 458. f. z. ¥. Leacanthemum vulgart Caule Villis canescente. tournf. Infl. 491. (*) Matricaria Fol. Rad, ovatis pctiolaris crenatis, Caulinis amplexiciuübus dentjtis. Helv. inchoat, i. p, 41, N. $1. Aaa 3 II, DEEL. X. STUK, IV. Afdeel. xx. 3oofd> ituk. V. Chryfanhtmum Lettcan* 'hemum. 3uwattenJe.  74* Samenteeligb Kruiden» IV. XX. HOOFDSTUK. Overulligt Vetlwyvsty. i » i i Bauhi nus, door hem, zo wel als door der* Ridder aangehaald, befchouwt, zal men daar geen het minfte blyfc in vinden van die Tanden. De Bladen zegt hy in de befchryving, welke zyn Broeder j. Bauhinus overgenomen heeft; flegts , zyn ongefteeld. Op den BaldusBerg , in 't Veroneefche , hadt C. Bauhinus de Styfbladige gevonden,en by Padua,op het Gebergte, die met fpitfe niet ftyve Bladen; beiden betrokken tot de gedagte Soort. Zie u'er hoe de geleerde Següier de Iaatstgemelle, die op den Witten Berg by Verona groei3e, befchryft (*). „ De Steng is een Voet hoog, geftreept, met „ een yl Dons bezet. De Bladen ftaan over„ hoeks en fomtyds tegenover elkander, zynde , langwerpig , by den Wortel lang gefteeld , „ a.an de Steng geheel ongefteeld, met een , dikke Rib in 't midden overlangs , Zaagtan, dig , fpits, inzonderheid de bovenfte, met , een korte Wolligheid bekleed J welke fmal, Ier worden , komende niet verder dan tot , de halve hoogte der Steng. De Bloem is , groot, van Kleur en figuur gelyk in het , gemeene Leucanthemum, " daar hy zekerlyk le Groote Madelieven door verftaat. Zou hy lan geen gewag gemaakt hebben van die kruislings (*) Plant. Feitn. Suppl. f. Vol. III. Veron, 17J4- p. 9.8.1. d titulum , Leucanthemum Montanum majus folio acuto. 'ournf. Ixft, 4s>i, Bellis montana major Folio acuto. C.  S ï N G E N E S I A. 743 Mcgs om de Steng fluitende Tanden der Bladen, welken deeze hebben, indien zy in dit Veroneefche geweest waren ? Zeker , de vermaarde Haller heeft hier zyn bedilzugt niet min dan elders laaten blyken (*). De tegenwoordige noemt zyn Ed. Matricarü met rondachtig getande üompe Bladen. Ik wi nu niet daar op ftaan blyven , wat aartigheic het in heeft, de Chryfanthema en Leucanthem van Tournefort, zo wel als die van dii Geflagt by onzen Ridder, byna allen ,mede tc het Moederkruid te betrekken! Maar ik merl aan, dat de bepaaling, van rondachtig getand Jlompe Bladen, alleenlyk op de Wortelhladei kan zien , dewyl de Stengbladen fpitfe Tand jes hebben. Voorts is dit Kruid Leucanthemm gebynaamd, om de witte Bloemkrans of Straa len; waar door alleen Tournefort deez Planten van de Chryfanthen, in een byzond Geflagt, onderfcheidde, welk by LinnjEds hier, den eerften Rang uitmaakt. Deeze Scori di (*) Zie tot bcwys de zo even aangehaalde plaats van zj laatfte Werk , alwaar hy de Bellis Alp. major Folio rj?i tot de Eerfte, de Bell. Ment. major Fol. acuto hok rigid tot de Tweede, en de Belis major omnium fert Authon tot de Derde Verfcheidenheid van zyne genoemde Mairk ria maakt , zeggende tusfchen de derde en tweede, fepar LlNNé , et Atratum veeat, Sp. Flant. II. p. l-st,fed i ht netas conjuntlicnis evidentisfimas x ut longos Demes cir Catilem decus/aios, Aaa 4 II. QïKL. X. STUK. IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Pelygatmi fuperflua. I t l 1 i e :r 5 St e n (o m ait  IV. Afdeel XX. Hoofdstuk. Co) Chry m Samenteeiioi Kruiden. die in de meefie deelen van Europa, zelfs in Lapland en Rusland , op drooge Velden en in Zaaijlanden groeic , mag ongevaar een Elle hoogte bereiken cn gelykt in Gewas veel naar de Chryfanthen. Zy komt niet alleen met fpitfe , maar ook mee ftompe Bladen en met ruige Stengen voor. De Zaadjes zyn zwart, mee witte Streepen , en hebben een geel Rolrond hol Kuifje. De Schyf der Bloemen, wegens, wier grootte dit Kruid by de Duitfchers wel Kalfs- Oogen genoemd wordt, is geel. De witte Straalblommetjes zyn aan 't end als afgefneeden en getand , dat geen plaats fchynt te hebben in de voorgaande Soorten j immers za veel ik uit de Af beeldingen, zelfs die van Barrelier , kan opmaaken. Onder den naam van Groote Veld - Madelieven (Bellis major praienfis) tot onderfcheiding van de gewoone Kleinen , is dit Kruid in de Apotheeken , op fommige plaatfen, bekend. Sommigen willen , dat het Afkookzel fcherp zy, byna Peperig van Smaak, en dat hetzelve inzonderheid voor verouderde Borstkwaalen dienftig zy, om de Etterloozing te bevorderen. Anderen pryzen het Aftrekzei der Bladen, of Bloemen , als Th:e, tegen de Aamborftig. heid aan. Het wordt ook onder de Wondmiddelen geteld en deswegen Confolida media, by Lob el genoemd.  S v n g e n E s I A» ' 74; (ö) Chryfanth met de onderjle Bladen Spatelswys' Lancetvormig Zaagtandig, de bovenjten Liniaal. Deeze, die op drooge Grasvelden in de Gebergten groeit, wordt door den Heer G erard ook geteld onder de Verfcheidenheden der Groote Madelieven. Gouan merkt aan, dat zy lange naakte eenbloemige Stengen heeft. (7) Chryfanth met Liniaale byna geheel effenrandige Bladen, (8) Chryfanth met de onderjle Bladen gepalmd, de Blaadjes Liniaal Vindeelig. By Montpellier in Languedok komen deeze beiden voor , waar van de eerfte de Bladen als van Gras en de andere als die der gewoone Chryfanthen heeft. Het zyn , zo wel als éi voorgaanden, overblyvende Planten, Cs; (6) Chryfanthemum Fol. imis Spathulatis &c. GoUAN Mom?. 448. GER. Prov. 106. Leuc. Montanum minus. TOUKNS, ia/2. 4tz- Beilis Montana minor. [. B. Hift. III. ns. (7) Chryfanthemum Fol. Linearibus integerrimis. GoUAS Monsp. 448. Bellis Montana Gramineis fol. MAGN. Monsp, z?l. Hort. 31. T. 31. (0) Chryfanthemum Fol. imis palrnatis &c, GouAN Monsp 448. Leucanth. Mont. Fol. Chryfanthemi. TOURN?. Inft Aaa 5 II. Dmu X. STUïi IV. Bedeel. XX. Hoofd« STUK. VI. Chryfan'hemum . Montanum. Bergmmlende, VII. Graminifolium.Grasbhi dige. vu r. M'onfpe. lienfe. ' Mompel- bene.  IV. Afdeel; xx Hoofdstuk. ix. Chryfan themum Balfamita, I Balfsm"chtig. x. lnodorum. Reukeloos. 740" Samewteblige Kruiden. (9) Chryfanth [met Eyronde langwerpige Zaagtandige geoorde Bladen. Naar het welriekend Reinevaren, by ons Tuin- of Hof - Balfem , en ook wel Balfemkruid genaamd (*) , gelykt deeze , in de Levant door Tournefort waargenomene Soort, zeer, en verfchilt meest daar van, door Geftraald te zyn. De Steng is wat hoekig en getakt: de Bladen zyn Lancetvormig Eyrond, ftompachtig Zaagtandig, eenigermaate Wollig, gefteeld met een klein Oortje wederzyds: het heeft de Bloem der Zaay - Afteren. C10) Chry fanth met gevinde veeldeelige Bladen en eene Takkige verfpreide Steng. Op Steenige plaatfen in Europa, als ook op Ysland, komt dit Onkruid voor, dat men van de Wilde Kamille, in de eerfte opflag , niet ligt kan onderfcheiden. Het heeft geen Kaffigen Stoel; de Kelk is platachtig met bruin gerande Schubben : de Bloemkrans niet omgeboogen, en de Bloemen zyn driemaal zo groot, zegt LlNNiEUS. f 11) (9) Chryfanthemum Fol. Ovatis, oblongis ferratis Auticulatis. Leucanthemum Oriënt. Coftt Hortends folio. Tournf. Cor. 37- Bellidioides Balfamita: majotis foliis et odoie» Vaill. Mem. (*) Coftus Hortenfis of Balfamita. Zie hier voor. (10) Chryfanthemum Fol. pinnatis multifidis ttc. Matricaria inodora &c. Fl. Sute. II. N- 76S. Chama:melum inodorum f, Cotula non foetida. j, B. Hifi. III. p. iïo.  S Y N e E lï E 8 I A« 74 (11) Chryfanth met dubbeld gevinde Bladen de Finnen over elkander, en een gefirek te veelbloemige Steng. Dit Italiaanfche Kruid heeft de Steng eer Voet hoog , regtopftaande , en Bladen als die van het gewoone Duizendblad of Geruwe, maai agtmaal zo groot, van boven eenigszins gepukkeld , van onderen met yle witte Haairtjes en aan de tippen witachtig, zegt de Ridder, (ia) Chryfanth met gevinde. Zaagtandig ingefneeden Bladen; de Steng veelbloemig. Als een Witbloemig Reinevaren, met grooter of kleiner Bloemen, komt deeze voor, die, fchoon reuk- en fmaakeloos , nogthans door Haller onder den naam van Bertram voorgefield is(*). Zy gelykt in Gewas naar het Reinevaren , maar de Bloemen zyn wit gedraald, Men vindt het in de Berg - Bosfchen van Duitfch' (li) Cht%fanthlmum Fol, bipinnatis, Pirmis imbricatis, Cau'.e ftricto multifloio. Syft. Nat. Veg. XIII. Parthenium Fol. tenuisfimis, Achilleae csfuris. Mich. Gen. 34. T. 29. (iz) Chryfanthemum Fol. Pinnatis incifo - ferratis Sec gouan Monsp. 449. r. Lugdb. 174. n. j- Tanacetum mont inodorum minori Flore. C. B. Pin. IJ*. Tanac. Leucanthe mum. Tabern. Hift. 379. 0. Tanacetum inod. Fl. majore c. B. Pin. is*. Tanac, inodorum. Dod, Pempt. 37. Lob Jc. 750. (*) Pyrethrura Fol. pinnatis , Pinnis femipinnatis , acutt Dentatis , Flor. umbellatis. Helv. inchoat. i. p. 40. n. jj. [I. Deel. x. Srvif, f Afdeeï.4 ' xx. Hoofdf STUK. XI. Chryfan' themum. . Achillea. Gemwbladrge. xir. CorymbU ferum. Getuilde,  IV. 'Afdeel; XX. Hoofdstuk. xiii. Chryfan themum Indicum. Oosiindif'he. 748 Samenteelice Kruiden. Duitfchland , Ooftenryk, Switzerland en Provence. B. Geel gedraalde. (13) Chryfanth met enkelde Eyronde, uitgefneedene, hoekige , Zaagtandige fpitfe Bladen. Dit is een Plantgewas, uit China afkomftig, doch op Java en elders in Oostindie veel geteeld wordende, onder den naam van Chineefche Mater of Moederkruid, volgens R um'ph 1 us, die aanmerkt, dat het in Reuk de Roomfche Kamillen gelykt; wordende deswegen, als ook tot Sieraad, van het Maleifche en Chineefche Volk, zo Mans als Vrouwen, veel in 'c Hoofdhaair gedragen. Zy zyn ook zeer grootfch op Ruikers van deeze Bloemen, inzonderheid wanaeer dezelven groot zyn, Dikwils vindt menze op 't Porfelein gefchilderd. Ten opzigt van bet Loof komen aanmerkelyke Verfcheidenheden in dit Kruid, naar de Groeiplaats, voor. Ik heb een fchoonen Tak daar van uit Japan bekomen , wiens Bladen driekwabbig ingefneeden en getand zyn, veel n^ar die der Haag. doorn gelykende, de Bloemen van grootte als der (13) Chryfanthemum Fol, fimpllcibus Ovatis Sec. Ma. rricaria Sinenfis &c. Pluk. slmuM. i42, T 4)0. f. 3 S.UMPB. Jlmb. V. p. ii9, t. 91. f. 1. ». Chryfanth. Made.' aspat. Pluk. t. ióo. f. 6. Matricaria Sinenfis. Fl. Zeyl. ÏH. BUBM. Fl. Ind. 182.  Syngenesia. 74;? der gewoone Maartel en dubbeld of volbladig, f14) Chryfanth met enkelde Wigvormige, eenigermaate gepalmde , veeldeelige Jlompe Bladen. Dit in de Noordooftelyke deelen van Afie en verder Oostwaards op 't Beerings - Eiland en in de Westelyke deelen van Noord- Amerika groeijend Kruid, geeft, uiteen knobbeligen Wortel, flappe Stengetjes van een Span of een Voet hoog, met endbloemen van grootte als in de gewoone Chryfanthen. (15) Chryfanth met gevinde Liniaale evenwydige, fpitfe effenrandige Bladen; de BloemJleelen enkeld eenbloemig- In Italië en Spanje groeit deeze Soort, een klein Kruidje, met leggende Stengetjes en geele Bloemen , op enkelde Steeltjes. De Blader vindt men by BARREiiERinde eerfte, de Bloem en Geftalte in de laatfte Afbeelding vertoond. Daar uit blykt de reden van den bynaam. (14.) Chryfanthemum Fol. fimpl. Cuneiformibm &c Pyrethrum Fol. longe petiolatis palmatis Sec. Gmel. Sib. II. p. 263. T. 84. (15) Chryfanthemum Fol. Pinnatis Linearibus paralleüs &c. Chamam. montan. BABR. le, 437» Leucanth, fmticani. Ic, 411» comparentur. II. DEEL. X, STOI» iv; Afdeel^ xx. Hoofdstuk. xiv. Cbryfan. themum Artlicum. Noordfche. XV. PeRinatumi Gekamde. i  f$© SAtóENfEELïGè KRUIDEN. IV. Afdeel xx. Hoofd- STUK. xvi. Chryfa: tbemura S getum. Koorn landige. (16) Chryfanth met omvattende Bladen , dg bovenften gefnipperd, de onderjlen Zaags. wyze getand. Dit Kruid, naar de gewoone Tuin-Chryl^fanthen gelykende , wordt by ons Vokelaar of Geele Ganzenbloemen, geheten. Het komt op veele plaatfen van ons Land, in Zandige Bouwlanden j voor, hebbende fomtyds de Bladen kleiner, de Bloemen wit en geel bont, zo Boerhaave aantekent. Dit zo gehaate Onkruid, dat in Zandvelden van Duitfchland gemeen is, hebben wy in Switzerland nog niet gevonden, zegt Haller. In de Bosfchen, Veldens Akkers van Provence, komt het voor. De „ Deenen mogen, volgens de Wet, geen zoit danig Onkruid op de Velden laaten groeijen ; doch in Sweeden, daar het, omtrent het begin deezer Eeuw , met Koorn uit jutland „ wasovergebragt, worden 'er de Landen door „ verüerd en de Reizigers vervrolykt door des„ zelfs geele Bloemen, die uitmuntende Zon» „ neyolgers zyn" , zegt de Ridder. Dit zal zeker op woefte Velden zien : want zyn Ed. voegt 'er by , „ dat men het verdryft door in de (16) Chryfanthemum Foliis amplexicaulibus &c, GORT. Selg. 14 j. KRAM. Auflr. 2$$, Fl. Suec. 699» 762. Gouan Mcnsp. 449. r. Lugdb. 174. Chryfanth. Seg. vulgare glaucam. MORis. III. p. 15. S. 6. T. 4. F. 1. Chryfanth. Segetum. Lob. it. 5j2. Bellis lutea Fol. piofuoda incifis major. C. B. Pht, iêï»  g Y N e E N E S I A. *75i $, de Herfst te metten s door om het tweedejaar ti te oogden, en den vyfden dag,na 't zaaijen, „ op nieuws te eggen (*)" : welk ten opzigt van een Onkruid dat jaarlyks vergaat , en zig alleen door Zaal voortplant, iets byzonders fchynt. (17) Chryfanth met Tongachtige Jlompe Zaagtandige Bladen, de Kelkfchubben egaal. De Bladen zyn Tongachtig rond, in deeze Soort, die van zekeren Mycon den naam heeft. By C. B auhinus heet zy Geele Madelief met rondachtige Bladen. Zy gelykt anders naar de voorgaande zeer: maar de Bloemfteeltjes verdikken aan 't end niet • zy heeft de Kelkfchubben aan 't end rappig, de Bloem hoog geel en de Bloemkrans korter. De Groeiplaats is in de Velden van Portugal, Spanje en Italië. C18) Chryfanth met dubbeld gevinde Zaag- tan- ' (*) Expellitut Stercoratione Autumnali , Segete bienni, Occatione quinto die post Sementationem, novali, AHLelof Ft. Suec. ii. p. 196- (\7) Chryfanthemum Fol. Lingulatis obtuGs ferratis tic. Chryfanth. Myconis. DALECH. Hifi. 873. t. 873. Chryf. latifolium. J. B. Hifi. UI. p- rei» Bellis lutea Fol. fubromndis. C. B. Pin. 262." (is) Chryfanthemum Fol. bipinnatis fetratis &c. Manti 115. Parthenium Fol. tenuisf. Achüle* csfmis. MlCH. Gen. 3*. t. 29. XI. OXEL, X, STOK. IV. AFDEÊLè XX. Hoofd, stuk; XVII. Chryfan-\ themum Myconis. B.ondblai lige. * XVIII, Italicum. Italilanfche.  f$l S AMENTULIC E KaOlDE^ IV, Afdeel. x.t. Hoofd» STUK. XIX. Chryfan. tbemum MilUfolia turn. Duizendbladige. XX. Bipinna turn. Siberifche. landige Bladen , de Bloemftraaien van langte als de Schyfen leggende Stengen. (ip) Chryfanth met dubbeld gevinde getande Bladen en leggende Stengen, de BloemJiraalen korter dan de Schyf. Weinig verfchillen deeze beiden, waar van de eerfte in Italië, de laatfte in Siberië groeit. Deeze heeft ook den Stoel geheel zonder Kafjes , en behoort derhalve hier. Beiden gelyken zeer naar het Duizendblad. Cao) Chryfanth met dubbeld gevinde, Zaagtandige Pluizige Bladen, de Bloemftr-aaien korter dan de Schyf. In kortheid der Straalblommetjes komt deeze met de twee voorigen overeen, zo wel als in het Loof, welk echter meer naar dat van Reinevaren gelykt, want de verdeelingen zyn breeder en wederzyds Wollig, doch van boven glanzig groen. Zy heeft insgelyks lange Bloemfteeltjes mst ééne Bloem , maar de Bloemfchyf is grooter. Het geheele Kruid heefc een ' (10) Chryfanthemum Fol. bipinnatis Dentatis Sec. Anthemis MilIero!ia. Sp. Plant, 12S3. Achillsa Fol pinnatis Set. Mill. Ic. 6. T. 9. Pyr. Fol. duplicato - pinnatis Sec. Gmel. Sib. II. p. 107. T. 8«. C l, i, (20) Chryfanthemum Fol. bipinnatis Serratis Villofis Sec. Fyiethrum Fol. duplicaro • pinnatis, Pinnulis incifis , Pe« dunculii uniflotis. Gmel. Sib. 11. p, zos. T. is. f. 1.  S y n e e n e s i a. f53 een Herken Geur van Averoon. Het groeit in 't wilde ongevaar een Voet hoog. (zi) Chryfanth met Vindeelige ingefneeden] Bladen, die uitwaards verbreeden. In de Tuin Chryfanthen ,dat Zaay - Bloemen' zyn, tot ificraad der Bloemhoven, komen, -als' bekend is, Verfcheidenheden voor, naar dat1 de Bloemen hooger of Zwavelgeel, of wit en geel -bont zyn ; want de zodanigen telt men evenwel onder de Chryfanthen. Ook vallen 'er met enkel Pypblommetjes , gelyk onder de A« frikaanen. De enkelde, als bekend is, worden weg sefmeeten, en men behoudt alleen die met gevulde Bloemen. In het Loof is naauwlyks verfchil. De Bladen zyn wel fyner of grover , doch gelyken naar die van de Maartel of van het St. Jakobs-Kruid: dat is , zy zyn langwerpig, wederzyds Vinswyze verdeeld, hebbende die verdeelingen ingefneeden. Daar komen wel voor, die het Loof fyner gefnipperd hebben , doch dat de Bladen weezentlyk gevind zouden zyn , of met van elkander afgezonderde Vinnen Q*) , 'ftrookt niet met de Afbeeldingen van (21) Chryfanthemum Fol. Finnatifïdis incifis extrorfura latioiibus. H. Cliff. +16. Ups. 263. R. Lugdb. 174. gouan Monsp. 449. Chryf. Fol. Matricaria. C. IS. Pin, 134. Chryfanth. Creticum. Clus. Hift. I. p. 334. MORis. 111. p. Itf. 5. 6. T. 4. f. 2 , j. (*) Ik denk dat de verandering, ten opzigt van de bepaaling , pinnatifidis in pinnatis , welke men in Syfi. Nat. B b b !!> Deel, x. Stuk. IV. Ifdekl. XX. JOOFD* TUK. xx r. Chry/aniemum Co. marium. Hoftie:nde.  IV. Afdeel. xx» Hoofdstuk. Overtolligs Vteivjyvtry. 754 Samekteelige Kruiden. van dit Kruid, noch by Bauhinus, noch by Morison, welke dezelven allerfynst voorftellen (*): zo ook niet met die, welken Weynmann, op twee Plaaten, van de Verfcheidenheden deezes Kruids geeft. Ieder Vin-; deeling behoudt ook de eigenfchap van naar 't end breeder te worden in deeze Chryfanthen » die Cretifche genoemd worden, als van Kandia afkomftig zynde. 't Schynt, nogthans, dat 'er een aanmerke* lyke verandering ten deezen opzigte plaats hebbe , wanneer dit Kruid in 't wilde groeit. Immers de Heer Haller, die zegt, dat het op twee Bergen in de Zuidelyke deelen van Switzerland gevonden zy , geeft het omvattende gevinde Bladen, met de Finnen half gevind , fpits getand en zeer breede Tongblommetjes (-f)- Dat hy 'er deeze Soort door verftaa, blykt uit de aanhaalingen. Hy befchryft het als een gefleufde , gebladerde,Takkige Steng hebbende, twee Ellen hoog,die door getande Ooren der Bladen om- aantteft , een Drukfeil zal zyn , gelyk men 'er meer in heefc: want Fol. pinnatis incifis betekent niets .• liet zou dm moeten zyn: Fol. pinnatis Pinnis incifis, of pinnato - incifis of bipinnatis: tetwyl Fol. pinnatifiiis imifis, gelyk in Sp, Plant, flaat, zeer duidelyk en vcrftaanbaar cn met de Natuut overeenkomftig is. (*) Chryfanth. Cret. Fol. viridibus ptofundius laciniatis. m0b1s. uts. (-fj Fol. amplexicaulibus Pinnatis , Pinnis femipinnatis , acute dentatis, Semiflosculis laüslimis. Htlv.inchoat, I, p. 4».  SVNC'fiKESIA. 755 omvat wordt, wier Vinnetjes fomtyds half, fomtyds geheel gevind zyn, hetuiterfte grootst;' de Stengen boven eenbloemig: de Kelkblaadjes i Eyrond , met fletfe zoompjes (*) ; de Tong s blommetjes zeer groot, zeer breed en kort ,J ftomp drietandig, met de Schyf in de van zelf groeijende Plant geel ff). In Bohème, Moravie, Oostenryk hadt Maj thiolds dez< lvs veel vinden groeijen , zegt Haller, doch twyfelt met reden, of die Autheur niet de Vokeiaar of Geele Ganzenbloemen der Koornlanden bedoele, welke aldaar gemeen zyn. Zulks blykt nader uit de Afbeelding en befchryving der wilde Chryfanthen , by denzelven door Camerarios, die zegt, dat dezelven,fomr tyds eens Mans langte overtreffen. Zouden niet onze Zaay - Chryfanthen daar van haare afkomst kunnen hebben. Tot deeze Aanmerkingen gaf my een Tak aanleiding , welke , in Japan gevonden zynde, door den Heer T hun berg Chryfanthemum Co- (*) Quoi LlNNSUS vteat Scatiofum esfe , zegt hy. Onze Riddet doet zulks, wanheer die Zoompjes uitfteeken en dea 'Kelk weezentlyk rappig maaken, gelyk in 't Gnapbalium, JCcr&nthcmum enz. Dus zegt hy van het Chris, Myconis t Calyx Sqaamis apice fcatiofis ; tetwyl het algemeene Ken» meik van dit Geflagt is, de Kelkfchubben Vliezig gerand te hebben. (t) Hier op heeft hy deeze Aantekening : Sudasfe Argeritum vivum, Mus. Ruft. Vol. I. N. 67, Vol. IV. N. 7h Wat dit betekene is my tot nog toe dailie;. Bbb 2 II, DEEL, X. StüS, IV. Lfdkel, XX. ïoqfd. nut. 'olygamlq iperjlu*.  ï$6 Samenteeligé Kroiöé». IV. i Afdeel. xx. Hoofd» stuk. Overtollige Veelviyve- xxii. ChryfantbcmuntFloseulofum. Onge. draalde. Zoronarium is getekend ; hoewel hy, zo veel k kan zien , bezet is met volkomen gevinde Bladen , die de Vinnen Vindeelig hebben en aaauw'.yks naar 't end verbreeden. De middelStengbloemis met eenbloemige gebladerde Steelen omringd, die rappig gerande Kelken draagen; de Tongblommetjes vry groot en breed: anders zou dit Gewas my voorkomen veeleer tot de roorgaande Soort, daar het in Loof byna mede Dvereenftemt, te behooren. (22) Chryfanth met alle Blommetjes eenvormig tweeflagtig. Deeze, wier Groeiplaats in Afrika en op 't Eiland Kandia gefteld wordt, is Gedoomde Madelief getytcld, onder welken naam Alpinus het Zaad ontvangen hadt van Imferatus, dat hem dit zeer fraaije Plantje voortbragt. 't Is een laag Heestertje, met Lancetvormige Blaadjes, op de kanten gedoomd en ftyf. De Steng, die Takkig is, heeft op 't end Goudgeelè, ronde Bloemhoofdjes, elk op een byzonder Steeltje. Tot deeze Soort betrekt de Ridder ook dat Kruid, in Barbarie gevonden, te vooren Cotula grandis genaamd, hebbende een Steng van drie Voe- ' (sli) Chryfanthemum Flosc. omnibus uniformibus hermaphroditicis. H. Cliff. 417. B-. Lugdb. 174. Gouan Monsp, 449. Bellis fpinofa Foliis Arerati. C. B. Pin. zGi. MOBIS, III. S. 6. T. 9. f. i«. Beüis fpinofa. AJLP. Exot. 3»7> t» 3-6. j8, Cotula grandis, Sp, PI, 11J7. Ment. 473.  Syngenesia. 757 Voeten hoogte en op 't end derzelve een zeer groote geele Bloem. Want, de Blommetjes in vy-1 ven gedeeld zynde, behoort het niet tot het Ge-f flagt van Koedille: zo dat deeze Soort in groot-s te aanmerkelyk verandere. j De geele Ganzebloemen, voorgemeld, vallen in Egypte. Zy komen ook aan de Kaap der Goede Hope voor, volgens den Heer N. L. Burmannus, die insgelyks de laatft befchreevene Soort, als in Afrika groeijende, onder de Kaapfen optekent en daar by voegt een Heyblacüge Chryfanth, door wylen den ouden Heer in Plaat gebragt (*_). Ik heb een vierde , die tot onze Derde Soort fchynt tebehooren, als gemeld is, Matricaria. Maartel. Van het voorige onderfcheidt zig dit Geflagt, dat ook een naakten Stoel en geen Zaadpluis, den Kelk half Kogelrond en uit Schubben famengefteld heeft; door de randen van den Kelk niet rappig te hebben , maar fpits gepunt. Het bevat zes Soorten, als volgt. (l) Maartel met famengeflelde vlakke Bladen. de (*) Leucanth. Frutkofum Fol. linearibus confcitis. EüRM. Afr. T. 58. f. ï- (j) Matricaria Fol. compoiïtis planis &c. Syft. Nat. XII, Gen. 967. xnI' P- 643- *lat- ^lei- +00' GORT. Belg Bbb 3 2*6, ii. deel. x, stuk. IV. iFPF.EL. XX. [OOFD" ruK. 'olygamia tperflua. i. Matricom na Par. \henium. Gemeene.  ?53 SameNteelige Kruiden. IV. Afdeel. XX. Hoofd» stuk. Overtollige Veelviyve- ry- de Blaadjes Eyrond ingefneeden; de BloemJlselen Takkig. Dat Kruid , welk men in 't Latyn Matricaria en naar deezen naam in 't Franfch Matricaire. in 't Hoogduitfch Mutterkraut, by ons Moederkruid of Mater, en ook wel Maartel noemt, heeft wegens zyne eigenfchap dien naam. De Engelfchen noemen het, ik weet niet om wat reden , Feverfew. Het groeit in de middelde deelen van Europa , ais ook by ons, in 't wilde; maar in de Tuinen komt het met gevulde Bloemen voor. Ook valt het met gekrulde Bladen en mee ongeftraalde Bloemen. De Heer Haller houdt het in Switzerland voor een uitheemfch Gewas, door den tyd genaturalizeerd en misfchien zou dit ook wel ten opzigt van onze Provinciën kunnen plaats hebben ; doch van waar is het dan afkomftig? Lob el noemt het Moederkruid van ons Land , en zegt dat het overal, op dorre plaatfen langs de Wegen, en op ruuwe kanten van de Hoven groeit, krygende in Engeland, door oeffeDing en verplanten, fchoone dubbelde Blosmen (*). De »4«. Kram. Aujlr. £$-«. Gouan Mmsp. 450. H. Cliff 413. R. Lugdb. 173. Matricaria vuig. f. fativa. C. B. Pin. 133. Matricaria. dod. Pempt. jt. Matricaria noftras. Lob. Ic. (*) Dat de Engelfchen ten tyde van Lob EL, en dus ruim tweeReuwen geleeden, reeds middel geweeten hebben , om  SVNGENESIA 759 De Geftalte zal ik door befchryving weinig ophelderen, 't Zy genoeg gezegd, dat. het de Stengen ongevaar drie Voeten hoog, Takkig,! heeft, met ruuwe Bladen , die aan den Steel: ingefneeden Vinblaadjes hebben: de Steng aanj 't end een Tuil van wit .gedraalde Eloemen. Het is van een fterken niet aangenaamen Reuk, en wordt van ouds her gehouden voor een kragtig afdryvend middel, ten opzigt van de Stonden ; weshalve het Parthenion genoemd werdt by om dooi lubben, fnyden, verplante» en entydig kwellen, gelyk hy zig uitdrukt, niet alleen de Kleuren der Bloemen te •jerfraaijen , en dezelven twee of driemaal 'sjaars te doen feloeijen, maar ook van enkelde dubbelde , en, van dubbeld- Bloemm met Kindertjes te maaken ,blykt uit zyne Plantbef.hryving; maar zonderling is 't, dat hy zulks aan de Vrouwtjes toefchryft (Nederd. bl. 88.) Dit is derhalve niets nieuws daar Doktor Hill, in zeker Werkje, zo veel ophef van maakt, gelyk ik gemeld heb, (I. Stuk ,bladz.7!■) Het één en andere gelukt best in fommigen dec Santenteeligen (Syngenefa) , gelyk de Madelieven , Goudsbloemen enz. En , alzo de dubbelde of Vdbloemiien ondet dezelve'n niet , gelyk dikwils in anderen plaats heeft , onvrugtbaat zyn , maar zeer goed Zaad peeven : gelyk m de Afrikaanen en Chryfanthen blykt: en onderttt-fchen die Dubbelheid meest daar in beftaat, dat de Trechrcrblommc.jes Tongblommerjes worden , terwyl de Tongblommerje» de, Sttaalbloe.cn meest maar alleen Vrouwelyk zyn; zo zou het nafpooren van deeze verandering een niet hebbe:: uitmaaken. In ander flag van Eloemen beweert Doktor Hill , dat de dubbelheid omftaar wanneer de Meeldraadjes, door overtollig voedzel, Bloemblaadjes word n. Weshilve dan ook die Bloemen , gelyk » Vletten, hy*. «inthen enz. meest onvrugtbaai zyn. Bbb 4 II. DEEL. X. STUK. 1 iv. Afdeel. xx. ioofdtük. ^clygamia uperflua.  IV. AFDEEL. XX. Hoofd» STUK. ii. Matrica* r'-a Maritima.Zeekants, m. Saavtotens Weliicken de. 760 Samenteelige Kruiden; by de Grieken. Het is voor de Pynen der Kraamvrouwen ook dien (tig; waarvan hetmoog]yk den eerstgemelden naam heeft. Tegen Graveelige en andere Verftoppingen, ah mede tegen de Waterzugt, heeft men het met vrugt gebruikt: doch , dewyl het van een heeten aart is, moet men het niet ingeeven daar Ontfteeking plaats heeft , of gevreesd wordt. Uitwendig opgelegd, kan het koude Gezwellen als ook het Zog der Borffcen doen verdaan. (a) Maartel met den Stoel half - Kogelrond , de Bladen dubbeld gevind , eenigermaateVleezig. van boven verhevenrond, van onderen gekield. In Sweeden is deeze gevonden ». die naar de. overblyvende laage Zee-Kamille van Ra y gelykt. Dezelve heeft de Bladen kort, dik, donkergroen, aan de bovenzyde rondaehtig, aan de onderzyde met een fcherpte in t midden, aan den rand omgeboogen. De Bloemen zyn wit gedraald, en hebben den Kelk Vliezig gerand •. zo dat dit Kruid eigener behooren zou tot het voorige Geflagt. C 3) Maartel met den Stoel Kegelachtig , de Straa» (2) Matricaria Recept, hemifphiticis Sec. Chamzmelurn Maritimum petenne hutnilius Sec. Raj. Angl. iii. p. 18S. t. 7. f. i. Cham. maritimum. It. IVestgotb. i+8. 0} Matricaria Recept. Coniris Sec. GORT. Belg. ïxd. Fl. Sute.  Syngénesia: 761 Straalen omgeboogen, de Kelkfchubben aan den rand gelyk. * (4) Maartel met den Stoel Kegelachtig , de] Straalen uitgebreid, de Kelkfchubben aan den rand gelyk. t Deeze beiden komen als Wilde Kamille in' Europa, en wel zeer veel in de Bouwlanden, of ook aan den Zeekant, voor. De gemeene naam van den Griekfchen Chamcemelon , wiens oirfprong van den Reuk af te leiden is, met weinig verandering herkomftig, is in 't Franfch Camomille, in 't Engelfch Cammomile, in 't Hoog. duitfch Camillen enby ons Kamillen of ook Kermillen , naar de uitfpraak. In Sweeden geeft men, aan dit Kruid , in byzondere Landfchappen een by zonderen naam. Die van Opland noemen het Hwitört, die van Medelpad Gardblomfier, die van Schonen Commente - Blomfter, enz. Het wordt in 't Griekfch ook Anthemis of Anthemion geheten, wegens de menigvuldigheid van Suec. 701 , 766. Gmel. Sib. II. p. 2°°- Charnzmelum tentieincifum Sec. Cup. Cath. Suppl. 17. Anth. odorata.LOB. Ic. 770. (4) Matricaria Ree. Con. Rad. patentibus Sic. Mat. Mei. 401. gobt. Belg. 246. ft- Suec. 702, 764. GoUAN Monsp. 4Ï0*. KRAM- Auflr. 2j6. Gmel* Sib. II. p. 200. Mattic. Fol. fupradecomp. Setaceis &c. R. Lugdb, 173. Chamarmelutn vuig. f. Leucanth. Dioscoridis. C. B. Pin., r 3 5 •: Anthemil vuig. f. Chamomilla. Lob. ie. 770. Bbb 5 ft. deel, x. Stuk. '■ IV. lfdeel; XX. lOOED- ruK. IV. Matricaria Cbamttilla.Kamille. \  Samenteel-ige Kruiden. IV. Afdeel xx. Hoofdstuk. Overtollig! feèlvjyve- van Bloemen. Zo wel de eene als de andere Soort valt in Rusland en Siberië overvloedig. Het weicige verichil in de bepaaiingen geeft genoegzaam te kennen, dat deeze beiden zeer naa met elkander overeenkomen. Het onderfcheid der Zaaden, welke in de eerfte, volgens Vaillant , witachtig zouden zyn (*) , heeft de Heer Gmeli n bevonden niets uit te doen; alzo die in de Welriekende ock wel zwartachtig of zwart geftreept voorkomen. De laatfte is gantfeh niet zonder Reuk, en daarom kan menze altyd zo gemakkelyk niet onderfcheiden. Het Kruid is door zyne ongemeen fyne verdeeling en door zyn gebruik zeer bekend, zo wel als de Bloemen , 't zy verfch of gedroogd zynde, tot een Middel verftrekkende tegen verfcheide Kwaaien , inzonderheid Koortfen, Kolyk, Graveel en allerley Slymige Verpoppingen der Ingewanden. Men kan het Afkookzel of Aftrekzeiinneemen; gelykook de Bloemen, uitwendig, in Pappen worden opgelegd of in Klyfteeren gebruikt; maar die van de Edele of Roomfche Kamille, vervolgens te befchry ven , zyn uitmuntender Cf). (5) (*3 Matricaria Leueanthemos annua fuaveolens, ChamajmeH folio. Ovariis albicantibus , noemt Vaillant deeze, dat zekeilyk Witachtige Zaaien beduidt. Hoe vreemd ook en hoe oneigen dit gebruik, van Ovarium vopr Ovum, voorkome: moet men zulks de Franfchen, die dikwils wat extrava. gent in hunne denkbeelden zyn, niet kwaalyk neemen. Van de andere zegt hy , Ovariis nigricanübus. Ovaria cur non Ovula et quid opus efl Ovalis ubi Semina fuppetunt : zegt ten oien opz:gteDiLi-ENius. Vol. i. p. 138. Zietfcm. 1720. p. 37°» d\) Vide Antbemis ntbiiis, hier agter.  S ¥ N G E- N BS I A. 763 (j) Maartel raeif dubbeld gevinde Bladen eri I eenzaame Bloemfteelen. Deeze, die Loof als van het Duizendblad . met de Blaadjes Zilverkleurig en doorgaans ge paard heeft, is in de Levant door den vermaarden Tournefort gevonden en in de Eu ropifche Tuinen voortgeteeld. Zy bereikt on gevaar anderhalf Voet hoogte. (<5) Maartel met Lancetvormige onverdeeld gladde fcheeve Bladen. Uit Zaad van Penfylvanie is deeze in deUp falfcheTuin geteeld. Zy hadt een Steng van twe Voeten hoogte, met-een ftyve Pluim van eer bloemige Steeltjes, ieder op 't end een platacl tige gefchubde Kelk hebbende, met een Bloem in 't midden geel , aan den omtrek roodachti wit: de ZaaJen plat, met een vyftandig randj gekroond. Cotula. Koedille. Dit Geflagt heeft den Stoel byna naakt; h< Zaa< f$) Matricaria Fol. bipinnatis, Pedunc. folitatiis.H. CHi 4u. R. Lu%ib. 173. Gouan Monsp. 450. Chamasneium C ineanum Millefo'ii foli3. tournf. Cor. 17. (6) Matricaria Fol, Laneeolatis integris glabtis obljqui Mant. 116. wilm. Phil. Trans. 1765. p- 94- Ader Ami fl. albo , Folio Laftucae purpuiea;. RAJ. Suppl. 1s0. 11. ds.3l. x.stus. IV. Afdeel. xx. Hoofd-" ".tuk. V. Matrica. ria Argentea. " Zilver- j , kleurige. » vr. Afteroides. Sterre bloemige. » y 3 B t 1- c r. 5. 1.  7«4 SaMENTEEUGE KklUDEW. IV. Afdeel. XX. Hoofdstuk,i. Cotula An' themoides, KamUachdge. Zaadkuifje is eeD Zoompje ; de Blommetjes van de Schyf zyn vierdeeïig; de Straalblommetjes (*) gebrekkelyk. Het bevat de negen volgende Soorten. (O Koedille met Vinswys veeldeelige verbrei' de Bladen en ongeftraaide Bloemen. Naauwlyks een half Voet hoog valt dit Plantje, dat Bladen als van het Hertshoorn-Kruid of grove Kamille heeft, fchynende dat gene te zyn, 't welk Pltjkenet onder den naam van uitheemfch Chryfanthje voorgefteld hadt, zyn* de uit Zaad van 't Eiland St. Helena gefprooten. Het zelfde vindt men in Spanje en een dergelyk fchynt ook in Egypte te groeijen. De Bloemen zyn Kogelrond, knikkende en geel van Kleur; de Kelk is niet gefchubd, (*) CerolIuU Disei quadrifids., Radii fert nulU, heeft Linnjeus. Ik weet niet wat dit anders zeggen wil: wjnr fchoon wel de twee eetfle en andete Sootten geen Straalkrans hebben, is die nogthans in de meefte blykbaar. En in Ctn. Plant, wordt gezegd, dat 'er meer dan twintig Vrouwelyke Blommetjes in de omtrek deezer Bloemen zyn;doch die hebben geen Blaadje. (i) Cotula Fol. pinnato - multifidis &c. Syjl. Nat. Xll. Sen. 968. Vtg. XIII. p. 644. fl. Cliff. 4t7. R. Lugdb. i7J. Inanthocyclus Charaomilla: folio. VArLL. Dm. Elth. if f. -3- f. -J. Chryfanth. exot. perpufillum nudum foliis Coonopi. Pj.uk. ^4lm. ior. T. 274, f. e, fa Artemifia Nilotia. Sp, Plant, lis8.  S t » c e » e s i a; 765 fa) Koedille met Borftelig gevinde veeldeelige Bladen en ongeftraalde knikkende Bloemen. In Spanje en de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, die door haare Goudkleurige Bloemen uitmunt, zynde door Vaillant aangemerkt als eene Verfcheidenheid van de Roomfche Kamillen. Voorts komt dit Kruidje de voorige Soort zeer naby. (3) Koedille met Vindeelige vlakke , naakte geftippelde Bladen , een opftaande geftrekte Steng en geftraalde Bloemen. Om dat de Straalblommetjes van dat Kaapfe Plantje ook gebrekkelyk zyn, als naauwlyks Styl of Stempel hebbende, zo brengt de Ridder hetzelve hier t'huis , niettegenftaande de Heer Bergius daar van een nieuw Geflagi gemaakt hadt, onder den naam van Lidbec Ma, daar hy den bynaam van Gekamd aai geeft, dewyl de Bladen als Kamswyze verdeelt zyn. 't Is daar in zeer byzonder, dat zy de geheele onderfte Oppervlakte met uitgeholdi Stippen of Putjes hebben. Dit Plantje, van dt Kaaj (r) Cotula Fol. Pinnato - Setaceis multifidis &c. Loeil ltin. i«3. Chamsmelum Auteura peregr, Cap. fine foliis. J B. Hift. III. p. 119- (3) Cotula Fol. pinnatifidis planis nudis pundtatis &c Mant. 187. Syft. Nat. XII. p. 734. Lidbeckia pe&inaw BSRC Cap. 306. T. 5. f. 9. |I, DHL. X. STUC IV. AfdeeLJ xx. 300FD' STUK. II. Cotula Aurea. Goudkleurige. in. StriSa. Geftrekte. 1 l )  266 Samëkteelige Kruiden. IK, jcx. HOOFDSTUK, :iy. CoiuU Cf. Tor.opifolia hocinige. Kaap afkomftig, waste vooren reeds door den Hoogleeraar Burmannus aan den Ridder medegedeeld. Het groeit omtrent een Voet hoog, de Bloemen zyn wit geftraald en vry groot. (4) Koedille met Lancetvormig Liniaale omvattende Bladen die getand zyn; de Bloemen ongeftraald. Dat dit Kruidje , van de Kaap afkomftig ; thans op overftroomde Landen in Oostvriesland, by Embden, groeijen zou, zo'de Heer Moehr. 1 n o wil (*), is zonderling. Men vindt het ook in Deenemarken, volgens O ere rus. De vermaarde Vaillant maakte een Geflagt, waar aan hy , wegens 't ontbrceken van de Straalkrans of van de Tongjes der Straalblom» roetjes, den naam van Ananthocyclus gaf, en hier toe betrekt hy deeze, zo wel als de eerfte Soort. Dit laatfte groeit niet hooger , en is een (45 Cotula Fol. tanceolato - Lin. &c. H. Cliff. 417, JJp-, 256. r. Lugib, 173. Ananthocyclus Coronopi fllio v. Djll. Elth. 27. t. 23. f. i6. Chryfanth, Exit, minus. Brevn. Cent, ij6. t. 76, Be'lis annua Capire apliyllo lute;) &C. moris, iii. S. 6. t. 6. f. uit. oed. Djn. 341. (*; Eph. Nat. Cur. 17+2. Vol. Vi. p. 298. Die Heei zou, om deeze reden , alle plaatfelyke onderfcheiding aer Feiten , in de Scortnaamen , willen verworpen hehlien 1 dit mUlchien niet ondienftig ware. Beter worden zy, gelyk hier, door eenige hoedanigheid ondetfeheiden : doch dit valt altoos zo gemakkelyk niet.  S y k g e n e s i A.: 707 een jaarlyks Kruidje, dat een flappen Reuk van Maartel of Kamille heeft. Het bloeit van 't begin van July tot den Herfst. j s i (5) Koedille met Lierachtig gevinde Bladen en gejlraalde Bloemen» Te Vera Cruz groeit deeze, die door haare' Lymerigheid uitmunt en fterk is van Reuk. Het is een leggend of hurkend Plantje, van een Span hoog, met Bladen byna als van het Kruiskruid; de Bloemen zitten op korte Steeltjes en hebben een klein Straalkransje. (6") Koedille met het Bloemkasje van onderen Tolachtig uitgezet •. de Bloemen geftraald. : ln de Europifche Tuinen komt dit Kaapfe Zaay - Plantje voort, 't welk Wollige Ethiopifche Kamille van Brevn genoemd is en onder dien naam ook by Morison, doch met een flegte navolging van het Loof. afgebeeld. B reyn vergelykt de Blaadjes niet in Wolligheid gelyk hy zegt, maar in grootte en figuur, by die der jonge Blaadjes van het Geele Dui- zend- (5) Cotula Fol. Lyrato - Pinnatis, Flor. Radiatis» H. Cliff. 417. Jacobza Amer. odorata Viscofa &c. HousT, Msf. (6) Cotula Receptaculis fubtus inflatis turbinatis. H. Cliff. 417. Ups. 268. R. Lugih. 173. Chama:melum jEthiripiciira ï.anuginofiim. Bbeïn. Cent. 148. t. 73. Mokis. III. S. 6. t. ia. f. 14. Cotula Afr. Calyce elegant, csüo, Tournf. Inft' 49j. II. Deel. x. Stuk. IV; flFDEEÏ.; XX. ioOFD-i TUK. , v. . Cotula . Iscofa, .ymerige. VI. Turbinatai Tolkel-, «ge.  ?Ö8 SaMënïeeli6e Kruide». IV. Afdeel XX. Hoofdstuk. Overtollig* fielwyVe- ry. zendblad; naar welken Zy, in Zyne Afbeelding, ook gelyken, als zig enkeld gevind, met zeer fmalle Vinblaadjes, vertoonende. Morison maaktze breeder, Lancetvormig,geenszins met die der Roömfche Kamille of van het Hertshoornkruid, gelyk hy zelf zégt, en die op de zelfde Plaat, daar nevens, (Fig. i en 15,) ten toon ftaan, ftrookende. De Bloemen zyn ook fober nageaapt uit de Afbeelding van Breyn, die dit Kruidje aldus befchryft. ,, Deeze geheel nieuwe Kamille , my door „ den Edelen Heer van Beverningk pre- fent gedaan, is inderdaad zeer fraay enzeld„ zaam. Zy groeit aan de Kaap byna op de ,, zelfde manier als de Roomfche Kamille, doch „ met kleiner Wollige Bladen, welke in groot„ te en figuur eenigszins naar de jonger Blaad„ jes van het Geele Duizendblad gelyken. Uit ,, de toppen der Takjes, tusfchen de Bladen, „ komt een Steeltje , ongevaar een Handpalm „ lang , dun en glad , boven uitloopende in „ een glad geftreept Hoofdje, uit den groe„ nen witachtig en als bedaauwd, met groote ,, ftompe Tanden in den omtrek gekroond, „ en allengs verdikkende. Deszelfs midden „ beilaat een Bloem als der gemeene Kamille, ,, de Schyf uit menigvuldige zeer kleine geele „ Pypjes famengefteld, en met zeer kleine „ witte Blaadjes , als die der knikkende After „ van Columna, omringd hebbende, zeer „ fraay op 't Oog. Na 't bloei jen volgt een n me-  5 Y N S E H 2 S I A, 769 5; menigte van zwarte Zaadjes kleiner dan „ der Reukelooze Kamille." Hy erkent, dat de ' Bloem aanmerkelyk van die van dat Kruid ver-1 Ichille,en, volgens zyne Afbeelding, zouden de' Straalblommetjes korter zyn dan de KelkpuQten (*). (7) Koedille met drievoudig gevinde Bladen, die fpitfe flipjes hebben , een opftaande. Steng engetuilde Bloemen, welke ongeftraald zyn. Deeze Soort heeft naauwlyks Vrouwelyke Blommetjes en is, om dat de middel - Blommetjes vierdeelig zyn 3 bier t'huis gebragt. Het is een jaarlyks Gewas , waar, toe volgens de laatfte Aanmerkingen vanLiNN^Eus, het LatlgHeefterige Reinevaren (f), dat 'er bevoorens toe betrokken was , niet behoort. (8) Koedille met gepaarde, drieribbige, ÜarU vor- 1 (*) Dit fchynt LiNNjEUS ook te willen, Wanneer hy zegt: Coroils Radius breyisfimus ovatus, albus liibtus tuber. Mant. f7) Cotula Föl. rrip;nnatis Lacinulis acutis, Caule eie&o , Flor. Flosculofis Corymbofis. Mant. 473. {■f) Tanacetum SufFmticofum. Sp, Plant. 1183. (8) Cotula Fol. oppolitis trinerviis Cordatis crenatis &c. Am. Acad. V. p. 407. Tanacetum Herbaceum ereftum &c Bkown. Jam. 316. Chryfanthemum Sylvaticum repens minus, Chamardryos folio, Fl. luteo nudo• &c, S10..N. Jam, I2S. Hift. I. p. 2Ö2. T. isr- f. 2. Ccc II. Deel, X. Stuk. IV. ü?deel| XX. I00FD1 TUK, VII, lotula Ta* acetifolia. Reinevaenbladige» VUT. VeA/fin», Hartvor. nige.  770 Samenteelige Kruiden. IV. Afdeel XX. Hoofdstuk. rx. Cotula Caw. '.s. Kaapfe vormige gekartelde Bladen , en t-xeelingfe gejleelde gejlraalde Bloemen. Op Jamaika groeit dit Kruidje, dat door zyne Hartvormige gekartelde Bladen zeer van de andere Soorten verfchilt (*). Sloane vergelykt het Loof by dat van Gamanderlyn, en zegt, dat het Snuitig Zaad geeft. Aan 't end der Stengen draagt het geele Bloemhoofdjes. (o) Koedille met gevinde, eenigermaate Vletzige, rondachtige Bladen, de onderjlenbj' na dubbeld gevind, de Bloemen gejlraald. Onder den bynaam van Kaapfe , die de afkomst aanduidt , ftelt Linnjeus hier deeze Soort voor , welke zyn Ed. te vooren Kaapfe Maartel getyteld hadt, hebbende zyn Ed., ten laatllen , om dat de Schyfblommetjes vierdeelig zyn, dezelve in dit Geflagt geplaatst (f). Het Kruidje, zegt hy, gelykt zeer D3ar de Gemeene (*) Generis vix Naturaüs Ipecieï: zegt 'et de Ridder zelf van; Mant. 473 1 waar uit blykt, hoe zeet zyn Ed. de Planten naar de Nstuutlyke Orde , dat is naar de GeSa'.te enz. getiagt heeft tc fclukfcen. (9) Cotula Fol. pinnatis fubcarnofis teretiuicuüs Sec. Mant, 1S7. Mamcitia CapeuGi. Mant. 11 s.Mutic. Africana.berg. Cap. 290. Chamime'ura Afr. annuum, Petalis FL btevibus, magisque fparft. Rat. SuppL 214. Cham. Eeucanth. crasf. fol. e Cap. Eona: Spei. Pluk. Mant. 4^. (f) Simillima Matricarit CbamomilU, fed Floscu'i Dtsei quadrifidi; ergo Genus Cotala: inaabit. Maxt. 287.  S y k g E K e S 1 Ai 771 ae Kamille,hier voor befchreeven. Ook betrekt zyn Ed. daar toe de Afrikaanfche Matricaria van den Heer Bergius, die wederom een Plantje, welk Seba uit Afrikaanfcb Zaad op gekreegen hadt en afgebeeld (f) , hier t'huis brengt. Gedagte Heer, nogthans, zegt duidelyk, dat de Schyfblommetjes, in hetzelve, vyfdeelig zyn (]■). By Seba wordt gezegd, dat de boorden der Buisachtige Bloempjes in vier vf vyf Tandjes gekorven zyn. Bergius be> fchryfc de Bladen als glad, ongefteeld, dubbeld Vindeelig; de Vinnetjes Liniaal, evenwydig , de onderften klein, de bovenften trapswys' langer, Vindeelig en fpits. Seba zegt alleen,dat zy menigvuldig, fyn doorfneeden , vrolykgroen, zonder Reukof uitmuntende Smaak en,nog jong zynde , Haairig zyn ; terwyl Bergius 'er den Geur van het gewoone Moederkruid aan geeft, en aanmerkt, dat de Plant, in ons Klimaat uit Zaad geteeld, Kruidig is, maar Heefterig op de natuurlyke Groeiplaats. De Hoogleeraar N.L.Burmannus geeft, behalve de Kamillachtige, HertsJioornbladige en Tolkelkige , onder de Kaapfe Planten ook een Flafchbladige Cotula op, die, volgens zyn Ed., ruige Liniaale Blaadjes en ongeftraalde Bloemen heeft. Ik heb Plantjes van de Kaap ontvangen, die (t) SEB. Tits. I. p. ti. T. I/S. f. 2. (X) Corolla Disci hertnaphrodira lutea , tabolofa, quinquefida. Berg. Cap. 296. Ccc a ii. Die*-. X, Stuk. ra Afeeel, XX. Hoofdstuk. PolygamU fuptrfia*.  77* SaMENTEELTGE KRUIDE!?; iV. Afdeel xx. Hoofdstuk. Overtolli, fseiwyve x. TumiU Zeer kleine. Fl. lxix. Fig. 4. die ik eerst dagt de Tolkelkige te zyn; doch, ' by nader onderzoek , bevind ik dezelven , en ten opzigt van de Bloem en ten opzigt van het Loof, aanmerkelyk te verfchillen: terwyl zy, :'wegens de gedraalde Bloem, niet tot het Hertshooruige behooren kunnen en van het laatfte, dat volgens Bergius een gefehubden Kelk heeft, ook in andereopzigtenafwyken;hoewel zy wederom daar mede overeenkomen, doordien de Kelkfchubben rappig gevliesd zyn, en zeer, wat de Bloemen aangaat, ltrooken met het gene by Seb a is afgebeeld. Ik geef de Afbeelding van dit Kaapfe Kruidje in Fig. 4, op Pl. LXIX , onder den bynaam van Zeer kleine: want de Steng bereikt, op ver naa, geen Span hoogte , gelyk die van de voorige Kaapfe , en komt by de hoogte der Tolkelkige nog minder te pas, wanneer men 't geheele Kruid neemt. Uit een Worteltje, dat zig in Vezels fcheidt, geeft het Hertshoornig zeer fyn verdeelde Blaadjes , die een Plantje maaken , welks Stengetje om laag bezet is met gevinde Blaadjes, van dergelyke fynte. Dit komt met geen der beide gemelde Soorten overeen. De Blaadjes en het Stengetje hebben een zeer fyne Haairigheid. Boven verbreedt zig hetzelve, en maakt dus een Tolachtig voetftuk van de Bloem, als beftaande uit Sleufswyze Afdeelingen, met Strookjes allengs verbreedende, tot dat zy de Blaadjes worden van den Kelk, welke omgekeerd Hartvormig zyn. Zy hebben een bree»  S y N G E N E S I A. 77; breede Vliezige tip , buiten welke de Straal blommetjes, met haar ToDgetje, aanmerkelyl uitfteeken. Gedagte Kelkblaadjes fchieten zy delings een weinig over malkander , doch zyi van gelyke hoogte. Zy bevatten een menigti van zeer kleine Blommetjes, die my fcheenei in vieren gedeeld te zyn, en de Straalblomme tjes, wier getal ook redelyk groot is, hebbei een Pypje, waar in ik naauwlyks Vrugtmaaken de deelen kon befpeuren 5 zynde aan 't en rondachtig getipt. Van 't Zaad heb ik opge merkt, dat hetzelve zig als in een Vliezig Kas je beflooten vertoont , zonder Kaf of Pluis Het onderftuk of de voet van den Kelk heef nog blyken van dien blaauwachtig witten Waas fem, welke de Tolkelkige Koedille verfiert: z dat dit Kruidje naast aan die Soort zou komer Misfchien is het, 'gelyk meer andere Kaapi Planten waarfchynlyk maaken , uit een Over fpelige bevrugting gefprooten. Anacyclus. Ringbloem. De Bloemen in dit Geflagt een Ringetje on de Schyf hebbende , is daar van de naam ont leend. De Blommetjes zyn door Kafjes van el kanderd afgezonderd: het Zaadkuifje is uitge rand en de Zaaden hebben Vliezige zyden. He bevat de vier volgende Soorten. Ccc 3 II. Deel. X. stuk. (O Ring- I . IV. .Afdeel. xx. ' Hoofdstuk. Polygania ■ faperfiu», 1 b  774 Samenteelige Kruiden, IV. Afdeei XX. Hoofdstuk,i. Anacyclu. Creticus. Kandiaafch. n. Oritntalis Levantfch (t) Ringbloem met Liniaale, meer famenge* fielde Bladen, die vlakke gefneeden Slippen hebben. Zo het vreemd is, dat de Zeer groote Afiatifche Kamille (*) een zelfde Plant zy met de Zeer kleine Kandiafche Koedille; nog zonderlinger vind ik, dat dit Plantje bovendien aan de Kaap der Goede Hope groeije. Boerhaave, nogthans , merkt aan, dat zy zeer weinig verfchillen en de Heer N. L. Burmannus hadtze in 't Kruidboek van Oldenland gevonden. (2) Ringbloem met famengejlelde Borjlelige fpitfe regte Bladen. Deeze , door den vermaarden Tournefort ook in de Levant gevonden, is door den grooten Boerhaave , doch kleiner dan natuurlyk , in Afbeelding gebragt. De Stoel is naakt, volgens Vaillant, zegt Lin- NiEUS: (*) In India Plantarum H. Lugdb. Batavi, waar uif, eoeehaavb zelf dit genomen had, ftaat Marinum in plaats van maximum f welk laatfte misfchien een Drukfeil zal zyn. (1) Anacyclut Fol. decompofitis Linearibus &c Syft. Nat XII. Gen. 969- Veg. XIII. p. 645. H. dffi*IT. R. Lugdb'. 171. Cotula Cretica minima , Chama:meli folio, Capite inflexo, Tournf. Inft. Cor. 37. Chamam. maximum Afiaticum nudum huraifufum Folio crasfo. Boebh. Lugdb. I. p» Ito. (t) ~4.nacy.lut Fol. coropoiïtis Setaceis Sec. II. Cliff. 417. r. Lugdb. 171. Chamatmelum Oriëntale Fol. pinnatis. tournf. Cir. 37, Boebh, Lugdb. I. p. t. iio.  SïNGENESIA. 77J N,»us: zo moet zy dan niet tot deszelfs Geflagt van Santolinoides behooren, waar van hy den Stoel zegt Kaffig te zyn en waar toe die j Kruidkenner de voorige Soort t'huis brengt. Ik s weet niet, waar hy van deeze fpreeke. Beiden , ^ ondertusfchen, gelyken door haare Bloemen naar de Santolina. Micheliös onderfcheidtze, daar van, door de Kruidigheid en dat de Bladen zeer fyn verdeeld zyn , gelyk die der Kamille. De Heer Sherard hadt de laatfte van Smyr* na gezonden. Hy betrekt ze tot de Planten die een gebladerden Stoel hebben , waar door de zwaarigheid van den Ridder weggenomen fchynt (*> (3) Ringbloem met dubbeld gevinde , SpiU rondachtige, gryze Bladen, die uitgeholde Stippen hebben. Van dergelyke Geftalte is deeze, die Lobel Goudbloemige Kamille der Kruidkundigen noemt, groeijende in de Zuidelyke deelen van Europa en het Oosten. Zy fchiet verfcheide Stengetjes van een Span lang, zo wel ruigachtig grys als de Bladen. De Bloemen komen op een- £*) MlCH. Nov. Gen. Plant. p. 31. Recept, nudum, Vaill. ergo dubii Generis. Descrptio deficit. Syji. Ntt. Vesr. 2tII\. (3) Anaeyelas Fol. bipinnatis teretiusculis incanis &c. Mant. 187. Chamxmelum luteum Capite aphyllo. c. b. Pui 135. Chamam. Aureum pcegiinum &c, j. b. Hift. iii, p 119, Anthemis Chryfanthemum Hetbatiomm. Lob. Ie. 771 Ccc 4 li. r>m,. x. stuk. IV. Ifdeei; XX. ïoofe4 ruK. 'olygamix upe'rflua. iii. Anaeyclas Aartas. Goudr kleurig.  77<5 SAMEHTEEtl G e KrüIDEH. IV. Afdeel xx. KoOFD* ■tdk* IV. Anacyclu Valentinui jpaanfch. eenzaame Steeltjes voort, hebbende de Schyf ' half-Eirond, en vyfdeeljge Blommetjes, met Vrouwelyke, die ongebladerd zyn , omringd. De Stoel is Kegelvormig , met holle, Lancet, vormige, geele Kafjes bezet. (4) Ringbloem met meer famengeflelde Limaale Bladen, de Slippen verdeeld .rand* achtig fpits : de Bloemen ongeflraald. Onder den naam van Chryfanth van Valence geeft Clusius de Afbeelding van deeze Soort, een Kruid , dat hy nergens anders dan in dat gedeelte van Spanje, aan de Wegen groeijende, gevonden hadt. Deszelfs Steng wierdt zelden hooger dan een Voet , zynde Takkig, en over 't geheel met Bladen als die van 't Duizendblad bezet, Wollig en grys , zuurachtig van Smaak. Ieder Takje droeg een Goudgeele Bloem, veel Jaaren duurzaam en niet onaangenaam van Reuk (*). Het Kruid fchynt de Anthemis Valentina, die volgt, naby te komen. An- (4) Anicyclus Fol. decompofitis linearibus; Laciniis divifis teretiusculis acutis, Flor. Flosculofis. ff. Cliff. 417. r. Lugdb W' Chtyfanthetium Vale*. Clus. Hifi. I. p. 33.. p_ar. T. p. 369. Bupthalm. Lanuginofum, Fol. Millefolii. c. B. Pin. nj. Chamimel. tenuifol. Fl. bullato Aureo. Bare. Rar. looï. T. 4so? Daar deeze, volgens 't getuigenis van Clusius, de Bloemen ook Gondglanzig heet , zo blykt de onnauwkeurigheid der Soartnaafnen , hoewel de groote Linn^us die aoo-gaans van andtien ontleend heeft ; 't welk men , de aan-  SYNCENESIA. 777 A n t h e m 1 s. Kamille. Offchoon reeds verfcheide Soorten van Kamille j gelyk de Reukelooze, de gemeene en; de Welriekende enz, onder de Chryfanthen en het Moederkruid befchreeven zyn : verdient' nogthans dit Geflagt dien naam; alzo het de voornaamften behelst. Het heeft een Kaffigen Stoel; het Zaad geheel van Kuifje of Pluis ontbloot; den Kelk half Kogelrond, byna gelyk van rand; en meer dan vyf Straalblommetjes. 't Getal der Soorten , waar van de elf eerften wit, de vyf laatften geel geftraald zyn , is zestien, als volgt. A. Met de Straalkrans anders dan de Schyf gekleurd, of wit. (1) Kamille met de Bloemkafjes fiyf en fiéekende. Onder den naam van Jaarlykfê Takkige Kamille , met grooter Bladen dan de gemeene Stinkende, en met gedoomde Hoofd jes, was deeze asnhaalingen van deeze vier Sporten befchouwende, onder anderen, duidelyk kan zien. , (1) Anthemis Flor. Paleis rigidis pungentibus. Sjft. Nat. XII. Gen. 970. Veg. XIII. p. «45. R. Lugdb. 172. Antheinij Italica 6>c Mich. Gen. 31. Cham. annuum , Ramofura &c. Mor. S. 6. T. 8. f. 11. Till. Pis. i%. T. zi. f. 2. EeUis montana Tanaceti foliis &c. Pluk. Alm. 6s. t. 17. f. 5. Ccc s II. Deel. X, Stuk, IV. &ÏDEHI.,' XX. ÏOOFDttjk. Polyganris 'uperfiua,, l. Anthimh Coca. tekelige.  7?8 Samenteelige Kruiden.' IV; Afdee XX. Hoon STUK. Cvertoh 'Veelviyx ry. m Anthen altisfsm Zeer hooge. ze door Tillius afgebeeld (*) , die ver" haalt, dat zy in Toskanen, inzonderheid om. ftreeks Florence, zeer gemeen is. Moiuson hadt het Zaad van Venetië ontvangen en geeft £'één of anderhalf Voet hoogte aan dit Kruid , dat van de Kamille weinig verfchilt, maar, na 't bloeijen,ftekelige Hoofdjes heeft, van grootte als een Pruim en derhalve allergrootst in dit Geflagt, zegt de Ridder (f). (2) Kamille die overend Jlaat, met gevinde '' Bladen , wier Vinnetjes ruuw zyn door een omgeboogen Tandje aan den voet. In Spanje, Italië en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, komt deeze voor, die van j. Bauh 1 n u s allerhoog/Ie genoemd wordt, of zeer hooge, ftrekkende de Bloemfteng zig hooger dan het Koorn uit, waar in dit Onkruid groeit. Het heeft Bloemen als de groote witte Madelieven, met gladde Kelken en de Zaadhoofdjes ruig , doordien de Kafjes ieder in een ftyf Borfteltje uitloopen. (3) f *) Naamelyk op zyne Tab. M. f. 2, gelyk m Sp. Plant. is gezegd. Ik weet niet wat Till. Pis. T. 19, reftius, itt Sy/l. Nat. Ed. Veg. XIII. en Mant. alt. betekene? Ct) Mant. p. 4.74. welk flag van Pruimen zyn Ed. hier ineene maakt een byflet groot verfchil. (ï) Anthemis ere&a,Fol. pinnatis &c. Mant. 474, gouan Monsp. 4J0. Chamxmelo affine Buphth, Ital. Segetum altisfunum. J. S. Hijl. III. p. 12c.  SVNGENESIA* ^fQ (3) Kajrlille met gevinde , Vleezige, naakte gejlippelde Bladen, die kleine Tandjes hebben, een leggende Steng en Wollige Kelken, (4) Kamille met Vindeelige Jlompe vlakke Bladen , ruige gebladerde Bloemjleelen en Wollige Kelken. (5) Kamille met enkelde Tandswys' gefnipperde Bladen. (6) Kamille met Tandswys' gevinde , effenrandige , Liniaale Bladen , een Pluizige eenbloemige Steng ; Eyronde Bloemblaadjes en verfchroeide Kafjes. (7) Kamille met Vindeelige gefnipperde Bladen en naakte eenigermaate Pluizige Bloemjteelen. [Dee- (3) Anthemis Fol. Pinnatis Denticulatls &c. GOUAN Monsp. 451. Anthemis maritima annua odorata prscox. Mich. Gen. 3 3. Till. Pis. T. 21. f. 3. Matricaria maritima. C. b. Pin. 134. Chara. marit. J. B. HÏJi. III. p. tzz. (4) Anthemis Fol. pinnatifidis obtufis planis &c. H. Clejf. 415. R. Lugdb. 172. Chamacm. Corpnopi folio tomentofum. Vaill. Cham. marit. incanum Folio Ablynthii crasfo. BOERH. Lugdb. I. p. 110. (s) Anthemis Fol. fimpl. dentato. Laciniatis. Anth. maritima Lanuginofa annua. Mich. Gen. 32. T. 30. f. 1. Chama:m. Lufit. latifolium Sec. Brevn Cent. 149. T. 74. PLUK. T. 17. f. 4. (6) Anthemis Fol. dentato-pinnatis integerr. Linearibus. Am. Acad. IV. p. 330. Cham. Alp. Saxatile perenne &c. Till. Pit. 39. T. ïl .f. i. SEG. Ver. III. p. 282. (7) Anthemis Fol. pinnatifidis Laciniatis &c. Chamsmelijm Chium Vernum folio ctasfiote, Tournf. Cor, }j, II. DIEL. X. STUK, Afdheu XX. h00fd3 STUK. HL Anthemis Maritima. Zceltants. IV. Tomentofa. Wollige. V. Mixta. Gemenrelde. VI. AlpinA. ' Alpiiche, VII. Chia. Griekfche-  78o Samemteelige Krüidek. IV. Afdeei xx. Hoofdituk. Overtollig Veelviyve »> i Deeze aUen naderen meer of min de volgende Soort. Men zou de drie eerfte Zeekants- of Zee-Kamille noemen kunnen, als aan de Kusten der Zuidelyke deelen van Europa, en de 'Wollige aan die van Griekenland , gelyk de laatfte op 't Eiland Skio waargenomen door den vermaarden Tournefort. De Alpifche komt op de Bergen van Tyrol en op den Baldus - Berg in 't Veroneefche voor. Het meefte verfchil heeft in het Loof plaats, dat in de vierde en vyfde by de Bladen van het Kruipend Hertshoorn vergeleeken wordt, 't Gelykt "er wel naa, in de Afbeelding van M ichelius, maar niet in die van Bheïn, welke enkelde Tandswys' gefnjpperde Bladen heeft, gelyk de Ridder zegt. Men behoeft de een en andere maar met dat Kruidje te vergelyken, of zig de figuur van Hertshoornen voor te ftellen. Ook meldt de Ridder van de vyfde uitdrukkelyk, dat de Bladen niet famengefteld maar gefnipperd zyn. In deeze is de Straalkrans der Bloemen wit en geel gemengeld, waar van de bynaam. De eerfte, die in de Velden aan den Tyber, en verder omftreeks Rome naar den Zeekant overvloedig groeit, heeft den Reuk byna van het gemeene Moederkruid, De tweede , die Wollig grys s, en dikke Bladen als van Alst heefc , komt n de Europifche Kruidhoven voor. Dit en de Gevleugelde zyn Jaarlykfê: anderen, gelyk de volgende, overblyvende Planten. (9)  S ¥ H G E N E S 1 A. J8i (8) Kamille met Vinswys' famengeftelde Liniaale fpitfe, eenigermaate Pluizige Bladen. De Edele of Roomfche Kamille wordt dus door het Loof bepaald. De Ridder hadt dezelve bevoorens Moederkruid met Kegelvormige Stoelen , neergeboogen Straalen , naakte Zaaden, de Kelkfchubben aan den rand gelyk hebbende, getyteld. Uit de voorgaande bepaalingen ziet men, hoe zy , in dat opzigt, mei de Gemeene en Zoetruikende Kamille overeenkome. De Bladen verfchillen ook zeei weinig; dan in deeze fchynen zy wat fynei verdeeld en niet zo glad "te zyn: doch, by de anderen groeijende, verdwynt dat verfchil byna. Nu het onderfcheid der Zaaden niet meer gangbaar is , onder de Kamillen (*), fchynt hei voornaamfte Kenmerk te beftaan in den fter- kei (8) Anthemis Pol, pinnarö - compofitis Linearibus Sec, GOUAN Monsp. 451. KRAM, Aajlr. i;6, Anth. Fol. pinnato - decom'pofitis Sec. H. Cliff. 415- R- Lugdb. 171. Matricaria Recept. Ctfnicis &c. Mat. Med. 401. Fl. Sus;. 701. Dalib. Par. 2.61. Cham. nobile f. Leucanthemum odoratius. C. B. Pin. 15J. Cham. odoratum, Dod, Pempt. z-jo. Anthemis f. Leucanthemis odorata. Lob. Ic. 77». fa Cham. nobile Flore multiplici. C. B. Pin. HS- Cham. Rom. Fl, multipl. Cam. Epit. 64S. (*) Aan de Gemeene der Winkelen gaf de Ridder bevoorens Randswys' gekroonde, aan de Roomfcire Kamille naakte Zaaden. Vid. Mat. Med, p. 141. II. DlBL.X. STUK-." IV. Afdeel," XX. 'Hoofdstuk* VUL Anthemis nobilis. Edele.  IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Overtollig Veelwyve- {*) Helvet. inchoat. i. p, 44, 5S2 Samenteelige Kruiden. ker eri aangénaamer Reuk van deeze. Sommigen hebbenze met de Gemeene of zoetruikende verward. In Sweeden , immers, vindt men de Edele niet meer in st wilde. Die Kramer opgeeft in JMeder-Ooftenryk, overal, tusfchen 't Koorn en aan de kanten der Akkeren të groeijen, is volgens Jacquih de Akker-Kamille , welke op deeze volgt. De fchrandere Tournefort hadt de Edele Kamille omftreeks Parys niet gevonden; daar Dalibard dezelve thans aantekent. In de Noordelyke deelen van Provence kwam zy den Heer G erard evenwel voor , zo wel als den Heer Gmel i n in Siberië. Ook groeit zy van zelf, by Rome en elders in Italië, maar, of het een Inboorling van Switzerland zy , twyfelde de Heer Haller, niettegenftaande zy aldaar gevonden ware. Dus wordt dit Kruid door hem befchreeven (*). „ De Stengen, die op den Grond neerleggen, zyn Takkig * van een Voet of meer langte. „ De Bladen vertoonen zig , door een Ver„ grootglas, eenigermaate ruig en grys", vlak, uit een breede omvattende Scheede, gevind, „ met een breede fterke Rib, de Vinnen van „ een gefneeden, waar van de eerften kleiner, „ de overigen byna egaal zyn, zelf ook gevind, j, met de Slippen twee- en driedeelig. Ieder Bloem  SyAgenesia. 783 J5 Bloem zit aan 't end Van Zyn Takje. De „ Steeltjes zyn ruig. De Kelk is uit den groenen witachtig, met den rand breed Zilverkleurig. De Tongblommetjes zyn wit, drietandig. Het Zaad is uit den Eyronden Kegelvormig, naakt." Hy voegt 'er by, dat dit Kruid fomtyds met gevulde of half gevulde, en ook met ongeftraalde Bloemen voorkome; ja men vindt 'er, die in 'C geheel geen Bloemen draagt (*). De Roomfche Kamille munt uit in aangenaamheid van Reuk en in kragten, hoewel zy minder in gebruik is dan de Gemeene of Inlandfche , reeds befchreeven. De Olie, die men uit de Bloemen derzelve deftilleert, wordt gezegd niet blaauw te zyn. Zy is, evenwel, van niet minder kragt, tot Windbreeking en Verfterking, waarin dit Kruid veele anderen overtreft. Het Afkookzel der Bloemen is bitter en Kruideriger dan der gemeene Kamille - Bloemen , en zo verzagtende niet ; des men die in Klyfteeren verkiest. In Wyn gekookt, en uitwendig in Stoovingen of Pappen opgelegd, zyn zy van ongemeenen dienst tegen Kolyk en Maagpynen ,• om Gezwellen te doen verdaan ; om Kneuzingen voor Verderving te bewaaren , enz. GO Ka- (*) Chanmnelum nobile f, Leucanthemum odoratius nunijuani fiorens. boerh. Lugdb. I, p, jie, II. DEEL, X. SXUBg IV. Afdeel.' XX. Hoofd» stuk. Polygamia Cuperfiua.  784 Samenteelice KRuidën. IV. Afdeel. xx, Hoofdstuk. IX. Anthemis Arvenfis. Wilde. X. Cotula. Stinkende. (9) Kamille met Kegelachtige Stoelen, Borfte* lige Kafjes en Kroonswys' gerande Zaaden. (10) Kamille met Kegelachtige Stoelen, BoyJlelige Kafjes en naakte Zaaden. Van deeze twee zou het verfchil, volgens de bepaaling, alleen in de Zaaden beftaan. Men noemt de eerfte by ons Wilde Kamille of Reuïelooze, terwyl de andere den naam van Stinkende Kamille voert. Beiden vallen zy in ons Wereldsdeel,doch de eerfte, zo de Ridder aanmerkt , voornaamelyk in Sweeden , op de Akcers; de andere inde Krain,en voorts op Steenachtige plaatfen. De een en andere kómt by Dns langs de Wegen en de Stinkende veel hier by de Stad , om Utrecht en elders, inzonderheid in bedykte Meiren van Noordholland , op Kleygronden, voor. Zy wordt ook Paddebloem genoemd en Koedille,in 'c Engelfch Dogs-Fennel, dat is Honds - Venkel, in 't Hoogduitfch Hundsdill, in 't Franfch Espargoutte. Somtyds ko- (9) Anthemis Recept. Conicis, Paleis Setaceis &c. Gouan Monsp. 45-1. gort. Belg, 247. Fl. Suec. 704, 7«8. Dalib. Par. 2Sj. Chama:melutn inodotum. C. E. Pin, ijj. (10) Anthemis Recept. Conicis &c. gouan Monsp. +Jr. gort. Belg. 247. Fl. Suec. 703 , 767. Mat. Mei, 40}. Anthemis Fol. pinnato - decompofitis &c. R. Lugii. 172. Chamaemeluiu foetid. f. Cotula fcetida. J. b. Hift. lil. p. 36. Cotula alba. Dod. Pempt, 75». Cotula f«tida Officinarum. •ou. Ie, 77i.  •S ï n s e n e 3 i a. ?8f ïcomen deszelfs Bloemen als mee kleine Blommetjes gevuld voor. In geftalte gelykt het naar de andere. De Stinkende levert, dat zeker is, door DeftiHatie een blaauwe Olie uit, doch de gemeene Kamille een geele Olie , zo men onlangs door Proeven» te Berlyrs , zou bevonden hebben (*). Dit Kruid is niet buiten gebruik in de Geneeskunde. In het doen bedaaren der Stuiptrekkingen , het wegneemen van Opftyging en het afzetten der Stonden, wordt het kragtiger gezegd te zyn, dan de gemeene Kamille. Het dient in Stoovingen , Pappen , Baadingen en Voetwasfchingen , door zyn Damp , dien het door 't kooken in Water niet verliest. Het Afkookzel is fterk Zweetdryvendè, en zou tegen de Jicht dienftig zyn bevonden. Men pryst het in Borstkwaalen, en den Beeften wordt het tegen de Kuch ingegeven. Ook kan men dit Kruid en de Bloemen jby gebrek, in plaats van de Kamille gebruiken; doch het is fcherp, ontvellende dikwils de Vingers der Kinderen, die het uitplukken , met een Stank voor de Byën onverdraaglyk. Hierom wryven 'er de Byënhouders zig de Handen mede , wanneer zy de Korven bemoei jen willen, om de woede van dielnfekten te beteugelen. Ook zou het de Vlooijeo Verdry ven, zo men wil. (») t» B.UTTY, Mat, Mti. p. 110, ns, Ddö ii. DIIL. X. STUK. m afdeel* xx. Hoofd. ïtuk, PolygamU 'ape'rfiuat  IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. xx. Anthemis Tyre* thrum. Eer tram 785 Samentekiige Krüideii. (11) Kamille 772e* enkelde eenbloemige leggende Stengen en Vinsvtys' veeldeelige Bladen. In Arabie, Syrië, in Italië en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, ja ook in fommige van Duitfchland , groeit dit Kruid in 't wilde, dat men in 't Latyn Pyrethrum noemt, wegens den 'heeten Smaak der Wortelen , waar van waarfchynlyk het Duitfche Bertram komt, in 't Engelfch ook gebruikelyk , in 't Boheemfch Peltram; doch noemen het de Franfchen Pied oVAlexandre of fomtyds Pyrethre. By ons geeft men 'er, wegens de hoedanigheid , ook de naamen van Vuur- Tand- en Kwyl - Wortel aan. De Geftalte van hetzelve komt met die der Kamille , doch het Loof meer met dat der Wilde Wortelen overeen. De Bloemen zyn groot, in 't midden geel, met de Straalen wit als gewoonlyk, maar in deeze van onderen paarfchachtig. Men twyfelt of hef, wel het Pyrethron der Ouden zy, waar aan niettemin dergelyke fcherpte en hoedanigheid werdt toegefchreeven. De kragt zit in de Wortel, die gedroogd in de Winkels gehouden wordt, zynde zeer heet en fcherp, wanneer menze kaauwt, en dan kwylen doende i 't welk fomtyds tot wegneeminge der (11) Anthemis Caul. fimpl. uniflotis Sec. Mat. Med. 369. GOUAN Monsp. 451. Buphthalmuin Caul. fimpl. unifl. H. CUff'. 414. R. Lugdh. 170. Pyrormm Flore Bellidis. C. B. Tin 148. ryretbtum. Doo. Tempt. 347. Fyr. Officia. Saüfatia. lob. le. 774, MlLL. Fig. T. 33,  öïiSOENESïA. 78 der Kiespyn ftrckt. Andera Zinkingen worder 'er ook wel door genezen , en tegen de beleim mering der Spraak, door verlamming van dé Tong, kan die Wortel, op gelyke manier gebruikt, van dienst zyn. Shaw zegt, dat men deeze Wortelen verfch , in groote menigte, brengt in de Turkfche Hoofdlieden , alwaar zy dan met Suiker gekonfyt worden, om zig daar van te bedienen tegen Borstkwaalen en Kiespyn. Volgens zyne befchryving fchynt het dit zelfde Kruid te zyn, daar hy dien Wortel van afkomftig rekent C*j. S. Met de Straalkrans van Kleur als de Schyf, of geel. (12) Kamille met een Takkige Steng, ruigachtige drievoudig gevinde Sorfielige Bla-} den,en Raairigegejleelde Kelken. Veel8 (*) Chamsmelum fpedoCo Flore, Radice longa fervidd. JfiAW. Afrit. App. p. io«. Anderen willen , dat de Wortels van een Kroontjes - Kruid , Pyrethrum umbelliferum. C. B. Pm. Pyrethtum altetum. lob. 1c. 775 , van detgelyke eigenfchap zyn : Lemerv; en "t is aanmerkelyk , dat Droscorides 'er Kroontjes als der Dille , die volkomen rond zyn, aan toefchryft. tibr. in. Cap. 71. By Geqïïroï kamen de Wortels der Heeflerige Chryfanth, hier voor , als een mede-Soort van het Bertum op 't tapyt. (iz) Anthemis Caule Ramofo, Fol. pubescentibusSec. Gort. Belg. 247. H. Cliff; 414. gouan Monsp. 451. Bupthalmunj Cotula: folio. C. B. Pin. 134. Cotula Fl. luteo Radiato. Tournf. In/l. 495. Buphthalm. Ctet. Cotula facie. BbeïN. Cent. ito. t. 75. 0. luphthalmnm Fl. luteo fabms purp. Ddd ft C. ii. Deel. x, stuk. t iv: Afdes&j XX. Hoofdstuk,* Polygamié fuptrfieia, iri. Anthemis 'alentina. ' Borftdi-  788 s AMENTEELIGE KrüIBEïT. IV. Afdeel, xx. Hoofdstuk. Overtollig Vceliuyve ry. XUT. Anthemi'. repania. Uiigegulpte. XIV. American, Westin difche. Veel moet deeze Soort naar de voorgaande gelyken , alzo de Ridder bevoorens die Kandiafche Plant van Breyn , bier aangehaald, tot het Bertram t'huis gebragt had. Dezelve, 'ook, heeft de Bloemen geel en wit, terwyl die der overige aangehaalden geheel geel en van onderen paarfch zyn. De Steng, bovendien, is purperachtig. Voorts gelykt deeze naar het Spaanfche Ringbloem , hier voor befchreeven. Zy groeit op de Muuren der Stad Kampen , volgens den Heer de Gorter. (13) Kamille met enkelde, Eyrond-Lancetvormige, Gulpswys' gekartelde Bladen. (14) Kamille met driemaal drievoudige Bladen, de end - Steeltje* langer dan het Takje. Byzonder is het Loof in deeze , en zeer van dat der Kamille verfchillende. De eerfte valt in Spanje en Portugal. Zy heeft een enkeld Stengetje, van een Voethoog, met Blaadjes byna als der Groote Madelieven, op 't end een C. B. Pin. I34-. CAM. Epit. 6J-. y, Chamsmelurn fcetidum marinum. J, B. Hift. III. p. in.. (H) Anthemis Fol. fimplicitms Ovato• laneeolatis Sec. Chryfanth. Lufit. Agetati folio. Tournf. Inft. 4üï. Chryftnth. parvum , f. Bellis lutea parva latifolia. J. B. Hift. III. p. 105. (14) Anthemis Fol. ttiternatls , Pedunc. terminal. Ramolongioribu;. H. Cliff. «,14 Chryfanth. Paluflre m.'nimum repens Apii folio. SLOAN. Jam. ui. Hift. I. p. 2S3. T. 1SJ. £ U  S Y N G E N E S I A. 789 een ronde Bloem , en draagt vierhoekig Zaad, rnet vier Schubbetjes gekroond. De andere, die ^ in de Westindiën groeit, heeft als het Loof j van Peterfelie. Dit is een zeer klein kruipends: Plantje, op vogtige plaatfen voorkomende. (15^ Kamille met dubbeld gevinde Zaagteindige , van onderen Wollige Bladen, en eene 5 getuilde Steng. 1 Deeze Soort, in Loof meer gelykende naar de voorigen, heeft Bladen als die van 't Reinevaren , en is, wegens de Bloemen, onder de Kruiden die men Koe- Oog noemt geteld geweest. Zy heeft de Steng Takkig , een Ejle hoog, met ftevige groene Bladen, van onderen grys , aan 't end gekroond met eene Tuil van Bloemen, byna als het Moederkruid. Tusfchen de Blommetjes zyn gebaarde Kafjes. Het Zaad aan den rand is krom , dat van 't midden vierhoekig , zonder- Kroontje. Den Reuk en kragten byna van de Kamille heeft dit Kruid , dat by het Borftelige ia de Zuidelyke deelen van Vrankryk groeit, komende (15) Anthemis Fal. bipinnatis Serratis &c. Gort. Belg, 147. Gouan Mon>p. 452. Bupbthalmum Caule Raioolb &c. U. Cliff. a-li. B.. Lugdb. 171. Fl. Suec.Sië, 769. Buphthalmum Tanaceri minoris foliis. c. B. Pin. J34. LOES- Prusf. 47. T. e. Buphth. Alp. Flore candido, Triijmf, Dis. 79, T. io. Bellis Alp. Parth. foliis elatior. Pluk. Alm. 6S. T. 17. f. «. _ Ddd 3 li. dhl. x. Stuk. IV, fdf.f.l* XX. [OOFD*; 'UK. xv. AnthemU Intloris. .leurende.  <ïC>o Samenteelige Kruiden, IV. Afdeel. xx. hoofd. stuk. Overtollige T'eelv/yve- l ] xvr. Anthemis Araèica. Aiabifche, C l < i | i de ook in Switzerland en Duitfchland; by ons op oude Muuren der Stad Utrecht en elders voor. Het Poeijer is tegen de Geelzugt en andere Kwaaien gepreezen. In Sweeden, daar het Letblomfter genoemd wordt en veel groeit op. opene Kley-Velden , maakt men 'er een groot gebruik van, om een geele Kleur te geeven aan de Wel; waar van de bynaam. Gemeenlyk valt het met Bloemen die geheel geel zyn, maar de vermaarde Triumfetti heeft een Kruid waargenomen , dat de Straalkrans wit heeft, naar binnen toe geel, komenIe anderszins volmaakt daar mede overeen: zo lat men het als eene Verfcheidenheid kan aannerken. (\6) Kamille met een meer famengejlelde Steng en Takdraagende Kelken. Allerzonderlingst mag men , in deeze beide pzigten, dit Arabifch Kruid, welk de Ridder it den Cliffortfcn Tuin met eene zeer fraaije Afbeelding verwaardigd heeft , noemen. De 'erdeelingen van de Steng verdeelen zig weder» )m, en maaken t'elkens nieuwe Takjes, voortkomende uit de Kelken der Bloemen, die dus „ als (i6) Anthemis Caule decompofito, Calycibus Ramiferis. ƒ/. :iif. 413. t. 24. H. Ups. 264. r. Lugdb. 170. Afteiiscus nnuus trianthophoius Craffas Arabib&s ditlus. 5h»w. *<ƒ>. i. t. \t. f. 58.  S y n g £ s e s I A. 791 ais in de Mikken der Takjes zitten. „ DeBla„ den, zegt Shaw9 gelyken naar die der Ka„ mille : de Kelk beftaat uit verfcheide dunne „ Schubben , van Kleur wit, naar 't groene' „ trekkende. Deszelfs kleine Bloemen zyn uit^ gehold en meer gefpleeten naar de randen ,, dan naar 't midden. Het heeft een aangenaa„ men Reuk." L i n n m u s befchryft het, by de gedagte Af beelding, omftandiger en naauwkeuriger, zeggende dat het een Geneeskragtigen Reuk heeft van Kamille of van verfch Bier (*). Van deeze Arabifche maakt F orskaohl geen gewag , maar by Kairo in Egypte vondt hy vier nieuwe Soorten van dit Geflagt; ten ware de Arvenfis daar onder mogt begreepen zyn. Volgens den Heer N.L.Buri-iannüs zou de tweede Soort aan de Kaap der Goede Hope voorkomen , waar by zyn Ed., onder den bynaam van Af ra, eene voegt, met langwerpige getande Bladen, een Heefterige Stengen lange, gebladerde , eenbloemige Bloemfteelen. De Leucantha is thans tot het Geflagt van Osmites verhuisd (t). Aangezien in ons Wereldsdeel, en zelfs in ons Land, veele Soorten van Kamille voorkomen, die thans in verfcheide Geflagten verdeeld zyn, (*) Odot medicatus Chamomilla: vel Cerevifia; recentis. Hort. Cliff. p. 4H-. (t) Zie myn II. D. VI. stuk , Wadz. Ddd 4 II, Deel, x» Stuk, IV. Afdeels XX. lOOFDTUK. *olygamitt 'uperflute.  IV, Afdeel. XX. Hoofdstuk. Overtollig Vetlwyve- i. Acbillea Snnlolir.a. Levamfch. ?9i Samenteklige- Kruiden; zal ik hier , om dezelven beter te kunner* 'vergelyken, een Lystje daar van plaatfen. Edele Kamille. Anthemis nobilis. bl.78. Welriekende. Matricariafuaveokns. «.76» Reukelooze. Chryfanth. inodorum. M.74S Wilde. Anthemis Arvenfis. bl 784 Gemeene Matricaria Chamomilla.bl^ói Stinkende. Anthemis Cotula,. bi. 784 Achilxea. Duizendblad. Tot dit Geflagt behooren die Kruiden, welken in 't Latyn Millefolium, dat is Duizendblad , genoemd worden. De byzondere Kenmerken zyn ; een Kaffige Stoel, geen Zaadkuifje, een Eyronde gefchubde Kelk,en weinig meer dan vier Straalblommetjes. Door dje laatfte wordt het van 't voorgaande genoegzaam on« derfcheiden. 't Getal der Soorten is twintig waar van de agt eerden geele, de pverigen wit gedraalde Bloemen hebben, als volgt. A, Met geele Bloemen. (I) Duizendblad met Borflelige getande Bladen , de Tandjes byna onverdeeld, Elsvormig, omgeboogen. Naar (1) Achille* Fol. Setaceis dentatis Sec. Syjl. Nat. XII. Gen. Veg. XIII. p. «4«. H. Cliff Ach.Uea lutea toaentofa Santolin» folio. Vaill. Mem. J72o. Ptatmica Oxieni. Santolmae folio, Fl. majoie. Toubnf, Cor. 37.  Syngenesia. 793 Naar het Kruid, dat men Santolina noemt , gelykt deeze, die in de Levant gevonden is, door het Loof, en naar de Ptarmica door haare Geftalte. . (2) Duizendblad met Lancetvormige Jlompe fpits Zaagtandige Bladen. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, als ook in Toskanen , is dit Kruidje wild waarge nomen, dat by ons en elders in de Tuinen geteeld wordt, onder den naam van Klein Bal femkruid. Het Groote is hier voor, onder den naam van Welriekend Reinevaren, te boek gefield. Dit Kleine is in de Apotheeken bekenc geweest, daar men 't Ageratum tytelde, wordende, 't zy dan te regt of onregte, voor hei Kruid van dien naam, by Dioscomdes gehouden. Lob el noemtze Klein Balfemkruii van de Nederlanders en Engelfchen j om dat he door beiden zo fterk geteeld werdt, groeijend in zyn tyd reeds zo weelig in Engeland, al ware het aldaar een inlandfch Kruid. „ Dit A „ geratum, van zelf gegroeid zynde (zegt hy „ gebruiken de Geneeskundigen, zo te Mont „ pellier als te Venetië, in de Syr. Epithymi e (2) Acbilka Fol. Eancealatis obtufis Sec. Mat. Mei. 3j>c H. Cliff. At%. B.. Lugdb. 176. Gouan Mo-.sp. 452. Milü Bit~t. T. 10. Ftarmica lutea iuaveolens. Tournf. In/l. as. Agtratum Fol. ferratis. C. B. Pin. 211. Ballamïta minor. Do Tempt. 295. Ageratum Septentr. & Anglicum. los. Ar.- 4S; Eupitor. Mefas Officinaiurn, Dal. Pharm, Ddd s II. DSSL, X, stus, IV. Afdeel, xx. Hoofd. STUK. II. AchilUa. Ageratum. Balfamiefc. [ t l s I » 1 7. I.  f94 Samekteeljge Irdiceb; IV. Afdeel, XX. HüOrD *TüK. Overio'.ligi yeelviyvt' ui. Acbilka Falcata. Krombladig. IV. Ttmenlofa, Wollig. i 3 ) | en de Samenftelüngen van Mesue, voor „ opregt Eupatorium , maar in de Medicynen „ deT Grieken neemen zy daar voor onze Agri- monie." De Engelfchen noemen het Madkin of Maudin, misfchien wegens den zeer aangenaamen , doch bedwelmenden Reuk. Het groeit wel een Elle hoos;, met dunne Stengen, die getakt en fterk gebladerd zyn, uitloopende in een zeer fraay geel Bloemkroontje. Somtyds komt het ook met witachtige Bloemen voor. ($) Duizendblad met Liniaale -getande Jlompe .vlakke Bladen ; de Tandjes gekarteld hebbende. • In de Levant groeit deeze., die Bladen als de Santolina, doorgaans Zeisfenvormig krom en ruuw, met Zwavelgeele Bloemen heeft. (4) Duizendblad met gevinde ruige Bladen, de Vinnen Liniaal met Tandjes. Een fraay Bloemplantje onzer Tuinen, dat wat (i) Acbjllem Fol. Linearibus dentatis obtufis planis Sec. H. -iïfl- 4'2- F- Lugib. 176. Achillea incana Santolina foliis Stc. Vaill. I7ïe. (4) Acbi.lta Fol. Pinn. hitfutis &c. Achill Fol, Lirjeari>ns pinnstifidis pubesc. H. Cliff. 41J. Ups 265. R. Lugü. 7S Müief. toment. luteum. C. B. Pin. i4o. Stratiotes miltfolia fiavo Flore. Clds. Hifi. I. p. 330. Stratiotes lutea. lup p. 3-1. Millefol. minus f. Strat. chiüopliyllos. DOD, °eapt. JOI. Alilief. luteum. LOB. Ic. 748.  Syhcenesia 795 wat hooger of laager, opk wat fmaller of grover van Blaadjes, doch altoos Wollig voor-' komt, en met zyne Goudgeele Bloemkroontjes praalt. Natuurlyk groeit het in de Zuidelyke deelen van Europa. In Neder - Wallis valt het, overvloedig aan de Wegen en in de Wyngaarden, omtrent een Voet hoog. Het heeft een Kruiderigen Reuk. (5) Duizendblad met gevinde Bladen, de Vinblaadjes Lancetvormig ,ingefneeden, Zaagtandig, van onderen Woldraagende. (6) Duizendblad met gevinde meervoudig famengeftelde Bladen, de Slippen Liniaal en afjlandig. (7) Duizendblad met dubbeld gevinde Wollige Bladen , de Vinblaadjes Eyrond onverdeeld» Deeze zyn door den vermaarden Tqurnefort op zyn Levantfchen Reïstogt ontdekt, en uit Zaad geteeld in de Europifche Tuinen. ■De eerfte bereikt omtrent anderhalf Voet hoogte j (5) AcbWet Fol. pinnatis, Foliolis lancsolatis &c. II Cliff. 413. R- Lugdb'. 175. GOUAN Monsp. &si. Ftainaicï Ot Fol. Tanaceti incanis, &c. Tournf. Cor, 37. ( 6) Achillea Fol. pinnatis fupradecompofitis &c. R. Luzdb. iji. Millefoliujn Or, alsisfimum luteum» TOURNF Cor. 37. (7) Aehilka Fol. bipinnatis toraentolis , Fel, ovatis iate gtis. II. Cliff, 4'S. R. Lugdb, 176. II. Deei, X, STU5, IV. .FDEEi» XX. 300FO» !TOK« °olygamitt 'upirflua, V. _ Aobillett Pubescens. Ruigach'g- VI. Abrotaxirolia.Avetoon-bladig. VII. Bipinnata, Meervinuig.  f96 S AMENTEELÏCE KRÜIDÏK. IV. Afdeel xx. Hoofp- stuk. vin. Aehillea fa. Egyptilch. i 1 ( ( 1 J l i I te, de tweede valt hooger. Het zyn overbly* vende Planten, (8) Duizendblad met gevinde Bladen, de Vin* blaadjes*ftomp Lancetvormig, Zaagsivyzt getand. Geen zekerheid fchynt 'er te zyn voor de af* komst van deeze uit Egypte, niettegenftaande men zig wys gemaakt had, dat het Severzaad daar van zou komen, zegt Lobel. Men vindt iet Kruid in de Tuinen ,en door gedagten Kruidkenner, die hetzelve op een Eiland in de Griekfche Archipel vondt , is het afgebeeld en befchreeven. 't Gelykt in Gewas en Loof zeer laar de Ptarmica , doch heeft de Bloemen in ronde Bolletjes vergaard , die het Kruid aannerkelyk verlieren. De Zaadjes waren platachig , fmal , bruin , met een witachtig randje; lus van het Severzaad verfchillende (*). By Forskaohl vind ik niets aangaande leeze Plant, ten ware het zyne Kwabbladige dchillea mogt zyn. Bovendien vondt hy in ESypte deKrombladige, voorgemeld, BaStran ge- naamd (t) Athüka Fol. pinnaeis, Foliolis obtulé Laneeolatis &c, /. Cliff, 413. R. Lugih. ijs. Ptarmica incana Pinnulis tiftatis. tourhf. L p. zit. t» 87. Abfynrhium Santonium ^gyptiacum. C. B. Pin. 139. Abs. -4Sgypt. Dod. Pempt. S. Lob. Ie. 75c. (*) lk beb te vooren reedl op die Soort van Artemifia , velke Santeniea gebynaamd is, van dat Zaad gefpioken.  S YNCENESlA» 797* öaamd by de Arabieren. By Alexandrie groeide dezelve in 't wilde, alwaar het Extrakt der Steelen, Bladen en Bloemen , met Brande-t wyn, een Geneesmiddel tegen de Hypochondriev uitleverde (*). (9) Duizendblad met gebondelde Liniaale Afchgraauwe Bladen,een Heefterige Steng } en getuilde Bloemen. * In plaats van de Negende , die den bynaam van Reukelooie hadt, door den Ridder thans voor een Soort van Athanafia verklaard en tot de Jaarlykfê betrokken (f); breng ik hier een ander Afrikaanfch of liever Kaapfch Kruidje, bet welk de Hoogleeraar N. L. Burmannus opgegeven en dus bepaald heeft. B. Met wit geftraalde Bloemen. (ïo) Duizendblad met gevinde vlakke, infneedig Zaagtandige Bladen, de uiterften grooter en famengevoegd. De (+; Flor. ASgypt. p. LV. (s) Aehillea Fol. Fasciculatis Linearibus cinerei? Sec. Fier. Cap. Fredr. p. zy. (t) Zie myn II. D. VI. STUK , blade. 40. (10) Aehillea Fol. pinnatis planis incifo. ferratis tcc. DraCuncuIuJ Alpinus Fol. Scabiofx. C. B. Pin. Qg. Prtdr. 39, Jtarmica Alp. Matricaria: folio TaiUM*. Ois Sj. T. B8CC, Mta. ILp. IJO. T. HO. BARR. R»r. Jlly. T. ff» SW. X. «rus» FDEÉL» XX. toOFD» LUK. IX. Aehillea fascicula-* a. Gebon« leid. X. Macre* phylla. Gtootbladig.  IV. Afdei xx. Hoofi stok Overtel, freelwy\ ry, Sr. . Acbillca impaiiens. Onlyd- j ft* SAMENfEELlGE KrüIDÉ^ L De BIaden va" deeze Soort, die op de AU 'pen van Switzerland en Italië groeit, verfchil■ len zeer van die der anderen. Zy worden door .^fommigen by die'van 't Schurftkruid, door ane. deren by die van 't Moederkruid vergeleeken maar eigentlyk komen zy met geen van beiden overeen, en gelyken meer naar die der Agrimome. Het Kruid heeft de Steng een Elle of drie Voeten hoog, opfchietende uit een bos Bladen als gezegd is , omtrent een Handbreed lans! dun, glad en groen. De Bloemen maaken een tosfen Tuil op den top der Steng, hebbende Eyrondachtige Kelken, die digt gefchubd Zyn. Het getal der Tongblommetjes, aan 't end drietandig , is van vyf tot agt ; de middelBlommetjes zyn vyfdeelig en de Bloem is bvna geheel w,t. \ Gewas heeft een aangenaamen Reuk. (Ii) Duizendblad met gevinde Bladen, de Finblaadjes afjlandig , Liniaal - Lancet, vormig, aan den voet opwaards gefpitst. Door geheel Siberië groeit deeze, een Plant van een Elle hoogte , die naar de Ptarmica ceer gelykt enfraaije witte Bloemen heeft, van 3e grootften in dit Geflagt, zo Gmel in aanmerkt. Het Loof is zeer glad : maar de reden /an den bynaam vind ik niet. 00 (tl) Aehllea Fol. pinnatis, ritmis diftantibus Sec. R, <*l&. 176. Gmel. Sik. B. p. l97. T. I3. f. 1.  Sywoenesia." 7i$ (12) Duizendblad met gefnipperde, vlakke {lompe, Wollige Bladen. 1 Onder den naam van Kroontjesdraagende? Alpifche of Berg-Alfem geeft Clusius de Afbeelding van deeze, die het Loof. inderdaad, < zeer bitter heeft. De Stengetjes waren flegts een Span hoog en kwamen voort uit de Spieeten van hangende Rotfen, die hy op den Weg naar den Sneeuw - Alp aantrof. Het Kruid groeit ook op andere plaatfen in de Ooftenrykfe en Krainfe Gebergten, wordende van de Jaagers Weisfrauch geheten. De bynaam is van zekeren Apotheker van Bellune, in 't Venetiaanfche Gebied , die daar over een byzonder Werkje gefchreeven heeft, afgeleid. Men vindt het ook in Switzerland. (13) Duizendblad met Lancetvormige fpitfe fcherp Zaagswys getande Bladen. ,; Door fia) Aehillea Fol. Laciniatis planis obtufis Sec. Gouan Monfp. 452. Abfinth. Alpinum umbelliferum. C. B. Pin. 139. Clus. Hifi. 1. p. 340. Pann. sss. t. J53. Diacunculas Atgentcus. moris. Hifi. III. p. 40. S. 6.T. 10. f. J. (13) AchilleaFol. Laneeolatis acuminatis Sec. Gouan Monsp. 453. Aehillea Fol. integr. minut. fetratis. Mat Mei. 393. Gort. Belg. 248. H. Cliff. 412. r. Lugdb. 176. Fl. Suec, 70S, 771. Gmel. Sib. II, p. 196. Dracunculus Pratenfis ferlato folio. C. B. Pin. 98. Ptarmica vulgaris item Flore pleno. Clus. Hijl. II. p. 12. Draco fylv. f. Ptatmica. Dod. Pempu 710. Ptarmica Folio Draconis f. Sternutamemoiia. Lob. /<»> 4«- II, Dsu. x, snti IV; lFDEELJ XX. lOOFD- ruK. xii. Aehillea 'lavenndt. Bitter. XIII. Ptarmieal VeldJragcm.  *o© Samenteèlige Kruiden,' IV. Afdeei XX. Hoofdstuk, Overtêlli feelivyve XTV. Acbilltt Ahina. Alpifch. Door geheel Europa groeit op vogtige Vei> ' den hier en daar , zo wel als in onze Nederlanden, dit Kruid't welk den naam van Ptarmica of Nieskruid voert, als naar zulk Kruid by de ■'Ouden gelykende, doch dat van DioscorId e s verfchilt aanmerkelyk i dewyl die Autheur 'er Olyfbladen aan geeft. Het Loof van onze Veld-Dragon gelykt veel naar dat van deTuinDragon , en hier van heeft de PJant, by ons, den naam, wordende in Engeland Sneezwort of Goofe- Tongue, dat is Ganzen-Tong, geheteny ook Baflard - Pellitory, dat is Basterd - Bertram wegens de fcherpheid. Het Kruid, naameiyk,is fcherp en Kruiderig van Reuk, doende niezen, en, als men 't kaauwt, kwylen: weshalve het tegen Slymerige KeeL Verftoppiogen van Bomihaave aangepreezen werdt. Het is een aangenaam Voedzel voor het Vee , en komt in de Tuinen ook met dubbelde of gevulde Bloemen Voor. In Rusland en Siberië groeit het overal zo wel als op de Eilanden beoosten Kamtfchatka en in de WesteJyke deelen van Noord - Amerika, (I4) Duizendblad met Lancetvormige Zaagswys getande Bladen, de Tandjes zeer fyn Zaagtandig, Us) ' (14) Atbillea rol. Laneeolatis Dentato - ferratis Sec. H. Cliff. 4w. R, L«gdb. 175. Ptarmica Alpin» &c. Touenf.In/tl 4s7. Hekm. Lugib, (Sjj,  SiriTGENEsia.» sol {15) Duizendblad met de Finnetjes der Bladen Kamachtig en byna geheel; de Bloemfteeltjes Pluizig. \ 1 f16) Duizendblad met gevinde getande zeer ruige Bladen, de Bloemen in Kroontjes gekropt, a Deeze drie zyn Alpifche Plantjes , de eerfte in Siberië, de anderen in verfcheide deelen vani Oostenryk , Switzerland en Italië, voorkomende. Men kanze als middelffachtig, tusfchen de Veld - Dragon en het gewoone Duizendblad , aanmerken. De tweede wordt van de Jaagers, in onderfcheiding van het Bittere , voorgemeld , Ünfer Prauwen Schwartsrauch geheten, om dat de randpunten der Kelken' zwart zyn. De Ivd Moschdta van GÉsNERÜs. die onder 't Bergvolk tot Zwectdryving vermaard is eh zeer fterk van Reuk, fchynt hier te behóoren. Immers de twéé laatften worden beiden daar toe, gedroogd zynde, onder den naam van Genipum in Switzerland verkogt. De Stengetjes'vari deeze Planten zyn maar een Voet, een Span, of een Handbreed hoog. (15) JUhülca Folior. Pinnul. Peftinatis imegrïusculis Sta. JACQ; Vind. 157. Matricaria Alp. Chamatmeii foliis. C. B» Pin. ha. Parthenium Alpinum. 'Cnis. Pann. 561. T. j50. (16} -Aehillea Fol. Pinn. Dent. hirfutisflmis &c. AchiII> FoS. Pinnatis Lanugine obdu&is &c. Hall. Helv. 715. all» Tedement. UI. T. j. f. 3. Mill. Alp. tncanum. MOBjs. UR S. ö. T. 11. f. 11. BOCC. Mas. II. p. iSS. X, as». Eee ei. Dm, x, STcsj IV. sFDEEL* XX. 400FD" TUK. XV. Achilka itrata. Zwaitchtig, xvr. Nana. )wergjes. j  «02 Samenteelice Kruidsm. IV. Afdeel. xx, Hoofdstuk,xvii. Aehillea ■nagna. Gioot. xviii. Mllef*. hum. Gemeen, (17) Duizendblad met dubbeld gevinde eenigermzate Haairige Bladen; de Slippen Liniaal getand; de Oortjes kruislings, (18) Duizendblad mei dubbeld gevinde, Haair* looze Bladen; de Slippen Liniaal getand; de Stengen om hoog gejleufd. Het Gemeene Duizendblad , ook Gerwe, of Haazen- Geruwe genaamd, voert in 't Franfch den naam van Millefeuille of VHerbe au Charpentier. Men nnemt het, in 't Engelfch, Tarrow of Milfêil, en in 't Hoogduitfch Taufendblatt of Schaafs • Garbe. Stratiotes en Aehillea zyn oude benaamingen van dit Kruid. Het komt overal aan de Wegen, zo by ons als door geheel Europa, tot in Lapland, Ysland en Rusland voor j ja het is ook door gantfeh Siberië gemeen en Steleerus heeft het zelfs in de de Westelyke deelen van Noord - Amerika aangetroffen : zo dat het, dewyl men 't ook in Virginie vindt, waarfchynlyk de geheele gemaa- tigde (17) Aehillea Fol. bJpmn. fubpilofis &c. Millefol. maxi« pura Umbella alba. C. B. Pin. 140. Prodr. 71. (18) Aehillea Fol. bipinn. nudis tkc. Mat. Med. 397. gort. Belg. 248. Fl. Suee. 705 , 770. kram. Auflr. as7. H. Cliff. R. Lugdb. &c. Gron. Virg. II. 117. Aehillea Fol. pinnatopinnatis. Ft. Lapp. 311. Millefol. vulgare album. C, B. Pin. 140. j3 Millef. purputeum majus. C. B. Pin. 140, Mülefoüum f. Aehillea , alb. 8c purpmrei» Flor. Dod. Pempt. i«o. Lob. Je, 747.  S ï N G te N E 5 ï A.: $03 tïgde Lugtftreek des Aardbodems, ten Noorden } zal beflaan. Die Soort, welke Groot gebynaamd wordt, is eens zo groot van Gewas als het Gemeene , en groeit in de Zuidelyke deelen van Europa. Het Duizendblad wordt, in de Tuinen, ongevaar een Elle hoog; doch in 't wilde blyft het doorgaans laager. De Steng is gemeenlyk, zo wel als de Bladen, ruig* door Witachtige Haairtjes , maar het komt ook byna geheel groen en glad voor. De Kleur der Bloemen verfchilt, zynde gemeenlyk wit, doch ook paarfch of Roozekleur, en dewyl die Kleur in de Planten ftand houdt, welke ook in 't Loof eenigszins verfchillen, zo moet men 't als eene Verfcheidenheid aanmerken. De Velden en Wildernisfen worden door dit Kruid aanmerkelyk verfierd; en het is ook in de Geneeskunde niet onbekend. Het heeft eene Bedwelmende en Pynftillende hoedanigheid , dienftig om de fterke Uitloozingen te bedwiïx gen. 't Is echter niet in algemeen, en meest by de Stahliaanen (*_), of ook by 't Gemeene Volk in gebruik. Door het tusfchen Steenen te knea. zen krygt men 'er een Pap van, die een zeei goed Middel is tot heeling van Wonden. Dooi het by Gistend Bier të doen, wordt hetzelve on- (*) Stahlius Ivix alio Tonico Medicamentei & Stomachicc frequentius ufus eft; in Febribus inietmittentibus , Morbc Hypochondriaco, Fhthiil , aliiscjue Malis , F. HwiMAHM HALL,, h'e/v. inchoat, 1. 4$. Eee u ii. Deel, x. stuk. IV. Afdeel» xx. HoofdJ stuk. PolygamlA fuperflux,  IV. Afdeel, xx. hoofdstuk. XIX. Aehillea nobilis. Edel, ] i < j i 4 i t< d b b d c ni C S04 Samenteelice Krdidemi ongemeen fterk en koppig. De Rusfen haaien dit Kruid met Koornwyn verfcheide maaien over, en bekomen dus een Sterken Drank, naar hunne natuur en fmaak, die blaauw zou zyn, zo Stellerüs wil: doch, dewyl de Olie van Duizendblad niet altoos blaauw is,kan men zulks niet verzekeren (*_). (t9) Duizendblad met dubbeld gevinde Bladen , de onderjten vlak en kaal, de bovenften ftomp en Wollig; met verhevenronde zeer digte Bloemtuilen. Deeze , in Duitfchland en de Zuidelyke deeen van Europa groeijende , heet Edel Duizend?lad by ïragus, die het wel heefc afgebeeld; :n dus genoemd , om dat het hem veel zeldlaamer voorkwam , fyner van Loof en Reuk. n fommige deelen van Switzerland is het vry ;emeen , verfchillende weezentlyk van het anlere. Het groeit wel zo hoog, doch heeft de finblaadjes meer verdeeld en niet, gelyk in (*) Gmkl. Sib. II. p, zoo. De Heer Haller brengt dit .t bewys van die blauwheid by: Helv. inchoat. J. p. 46)ch, het gene GmelIn daar van zegt, naieezende; zalmen ïkennen , dat zyn Ed zulks maar ter loops ingezien hebe; wantGMELlN twyfelt 'er zelf aan. Het fchynt Veel van. : Groeiplaats af te hangen. NeumAnn hadt de blaauwe !ie voomaaroelyk uit de Eloemen bekomen, f Ii>) Aehillea Fol. bipinn. inf. nudis planis Stc. Millefol. ibile. Trag. Hifl. a7c. Tanacetum minus album odois ampborxi C. E. Fin, 132,  SïNCENESIA. 805 t zelve, met Stippen ;doch naar boven zyn de Bladen fmaller en maar half gevind. De Bloemen komen in digte ronde Kroontjes voor, en vertoonen zig dikwils als waren zy ongeftraald. Haller oordeelt, dat men deeze in de Geneeskunde behoorde te verkiezen. (20) Duizendblad met dubbeld gevinde, Ovaale , byna naakte Bladen , en getopte digte Bloemtuilen. Dit Kruidje , ook in de Zuidelyke deelen van Europa , naauwlyks een half Voet hoog , voorkomende,wordt door Linn^eüs als een byzondere Soort voorgefteld, en door Gouan met de voorgaande vermengd. Haller, zo wel als de Heer Gerard, acht het flegts eene Verfcheidenheid van het Alpifche of misfchien van het Dwergjes - Duizendblad te zyn, dat hier voor befchreeven is. Hem waren, naar de Groeiplaats, allerley trappen van minder of meer Wolligheid, grysheid en fynheid der Bla. den, ontmoet. (21) Duizendblad met Liniaale Bladen; de Vin- 1 (10) Achillta Fo!. bipinnatis ovalibus nudiuscuüs Sec. GOUAN Monsp, 453. Millefol. minimum crispum Flore albo Hisp. BARR. Rar. iris. T. 992. Millef. odoratum minus Monspelienlium. MAGSJ. Monsp. 177. Ger. Prov. 19a. HALL. tielv. inchoat. i. p. 46. (ai) Aehillea, Fol. Linearibus, Pinnis fubrotundis Sec, Eee 3 wa- ii. Deel, x. Sxoe. IV. Afdeeli xx. HoofdW STUK. xx. Aehillea odorata. wcliieker.de. xxr. Cretica. Kanliaaiïh.  gotf Samehteelige Kroibek. iv: Afdeel xx. Hoofdstuk. Overtollig, feelviyve- I. Tridax •procuntiens. Leggend. Vinnetjes rondachtig agterwaards over kanderi^de Steng Wollig. Dit Kandiaafche heeft de Geftalte van het gemeene Duizendblad. De Steng is Wollig; de Bladen zyn Liniaal, eenigermaate Wollig, agterwaards over elkander leggende: de Vinblaadjes Niervormig: de Bloemen wit. Dit achtte C. Batjhinus het echte Duizendblad van Dioscorides te zyn , wordende op Kan» dia zelfs Myriophyllon geheten. T r i d a x. Drieflip. De Stoel is in dit Geflagt Kaffig, gelyk ira de voorgaanden, maar het Zaad heeft een Kuifje, dat reelftraalig is, zonder Stammetje. De Kelk is Schubbig , Rolrond: de Straalblommetjes zyn diep verdeeld in drie Slippen , 't welk 'er, misfchien, den naam aan geeft. Maar ééne Soort komt in hetzelve voor die uit Vera Cruz afkomftig was f i). Men heeft dezelve in de Cliffortfe Tuin gehad, een * Plantje zynde van naauwlyks een Voethoog, met leggende Rankjes , die uit de Knoopjes Wortel fchooten, vervolgens zig opregtende , Draadachtig , met Leedjes , wat ftekelig. De Blaadjes. Millef. incanum Creticum. C. II. Pin. 140,. Prodr. 71. Millef. Cteticum. J. B. Hijl. HU p. 139. (I) Tridax. Syjt. Nat. XII. Gsn. 91z. Veg, XIII. p. 647. H. Cliff. 418. Aftec Americanus ptocumbens, Fol. laciniatis st hirfutis. HOus?. M>A  Sïngèhesia: S07 Blaadjes waren breed Lancetvormig, wederzyds fpits, gepaard, met eenige Kerfjes, het agterIte zeer groot. Een eenbloemig Steeltje droeg j een geel geftraalde Bloem, naar een After ge-! lykende en voorts als gezegd is. 't Geflagt van Amellus onder de Heefters befchreeven hebbende, komen wy tot dat van E c l 1 p t a. Taanbtoem. Een naam van Rumphius ontleend, die de eerfte Soort Eclipfis - Plant noemt , dewyl de Bloemen,elk op zig zelve, als eene Zon-Eclips, die men \Taaning noemt, voordellen. Het heeft een Kaffigen Stoel , en geen Zaadkuifje ; waar door het van de Cotula verfchilt, met welke het anders overeen zou komen, wegens zyne vierdeelige Blommetjes op de Schyf, die ftrekken om het van de Verbefina te onderfcheiden. De twee volgende Oostindifche Kruiden zyn 'er toe betrokken. Cl) Taanbloem met een epftaande Steng, de Bladen aan den Voet neergeboogen, ongefieeld. j (1) Ecllpta Caule ere£to, Fol. bal! deflexis fesfiïibus. Sy/l. Kat. xiii. Gen. 1321. p 647- Mant. 286. Vetbetina alba. Sp. Plant. iï7ï. Mant. 47 j. Eupatoriophalacron Balfaminx fceminse folio. dill. Elth. 138. T. 113. f. 137. Scabioft Conyzoides Amei. latifolia. Pluk. Alm. T. 109. f. I. Eclipta, B.umpb. Aai. vi. t. IS. f. I. Eee 4 ii. deel. x. Sï'JS. IV. Afdeel; XX. lOOFDTUK. Pclygamia. ruptrfltia, 1. Eelipta •retla. Opftaand;  So8 Samenteeüige Kruibeh» IV. Afdeel. XX. HOOFD' STÜK. 1 J J 1 ] ( i : i I In de beide Indien komt dit Kruid voor , en zo wel in Virginie als te Suriname is het gevonden. Het verfchilt van de Eupatorium en Bidens, daar het in Geftalte naar zweemt, doorongepluisde Zaïden en van de Santolina, zo door gepaarde Bladen te hebben, als doordien de Bloemen niet uit den top alleen groeijen en dat de Hoofdjes geftraald zyn. Dit laatfte is echter naauwlyks merkbaar , wegens de witheid der Blommetjes en de ongemeene kleinheid der gepen die den omtrek beflaan. Hierom was het Witte Verbefina van den Ridder geheten. Of Planer het deswegen Mehlblume getyteld hebbe, is my duifter (*). De langdraadige naam, dien 'er Vaillant aangeeft, door Dilleniüs overgenomen, en Kaal BoelItens - Kruid betekenende , wegens de kaal*, leid der Zaaden, is zeker ver gezogt. Boer. i a a v e fchynt het met den naam van Surinaami Santolina , die gepaarde Bladen van Chama;lerion , een minder Schubbigen Kelk, witte Jloemen en hoekig genaveld Zaad heeft, beloeld en taamelyk befchreeven te hebben. De eigentlyke reden, dat dir Kruid een ge. :aandeZon zou affchetzen, wordt door JR üm>hius niet duidelyk verklaard. Hy fpreektvan en groen Heuveltje in 't midden der Bloem,, net zeer kleine witte Blommetjes omringd ; naar als de Blommetjes afgevallen zyn , zegt (*3 lu||i> Gatt. der Pjianxeit. Gottha. 1775.  S y n o e n e s i 809 hy, wordt dat Heuveltje zwart. Voorts meldt hy, dat de gewreeven Bladen een zwart Sap geeven , en derhalve gebruiken het de Indiaanen tot zwartmaaking van het Haair. De gedroogde Plant, zegt hy , wordt ook zwart, 't welk ik in myne Exemplaaren daar van, uic Oostindie ontvangen, waarneem, (2) Taanbloem met een leggende Steng, de Bladen eenigermaate gegolfd en een wei-.j nig gefteeld. Volgens den fchranderen D1 l l e n i u s , die deeze , uit Zaad van Kormandel, ook in de Eltbamfe Tuin by Londen geteeld heeft, was dezelve van Gewas wat kleiner, Takkiger, en hadt de buitenfte Stengetjes , zo wel als de Takjes, op den Grond leggende of neergeboogen ; de Bladen korter , donkerer of niet glanzig, zynde over 't geheel ruiger. De Steeltjes der Bloemen , die zeer kort waren , bleeven zodanig tot aan de rypwording der Zaaden toe , daar zy in de andere na 't bloeijen langer wierden , gelyk Rumphios ook opgemerkt heeft. Voorts waren de Bloemen wit en kwamen twee aan (z) Eclipta Caule prollrato, Fol. fubundulatis fu'jpetiohtis. Mant. 285. Verbefina proftrata. Sp. Flant. zi6. Mant, 47S. Eapitoriophalacron Menthat Arvenfis folio. Vaill. Mtm 1720. Dill. uts. f. 138. chryfanth. Madeiaïpatafiun^ &c. Pluk. Alm. 100. t. 118. f. s. Eee 5 li. Deil. X. Stuk. IV; Afdeel» XX. hoofdtuk. ii. Eclipta 'rojirata. Leggend,  IV. Afdeel. XX. Hoofdstuk. Overtolligt Peelniyve- 8ZO SAMEUTEEtlGE KRUIDEN.' aan twee uit de Oxels der Bladen voort, gelyk ook dikwils plaats heeft in de eerfte. Dat het een verfchillende Soort zy , zou men uit de korrheid der Bloemfleeltjes, opmaaken (*J, Wat de Blaien aangaat, die in deeze laatfte, als naar de Akker-Munte gelykende, veel breeder zouden moeten zyn , dit bevind ik in de mynen , van Java en Japan ontvangen, weezentlyk hurkende Kruidjes zynde, zodanig niet, en de Bloemhoofdjes derzelven zyn op ver naa zo kort niet gefteeld, als volgens de aangehaalde Afbeeldingen : weshalve ik denk, dat dee» ze een Verfcheidenheid zou kunnen zyn van de voorgaande Soort. Door den Heer N. L. Burmannus, immers, wordt het Breedbladige Indifche Bidens van Garcib tot dezelve t'huis gebragt (t> S I- (*) Niet uit die det Bladen. Linnasus zal zulks uit Dillenius beflooten Lebben, die van de Bloemhoofdjes zegt, Pediculis femper brevibas infidtntibus. Hy fpreekt van die geftcldheid det Bladin niet , welke men niet minder in de andere zou kunnen vinden , en dus majkt die bepaaling geen weezentlyke onderfcheiding. Of Semina mutica, aua~ drifariam mttricata (in Spec. Plant.) eene vetftaanbaare uitdrukking zy , laai: ik daar. Ongedoornde Zaaden , die viervoudig geflitst zyn, luidt inderdaad wat vreemd en tegenftrydig. Dillemus fpteekt van de Zaaden det laatfte niet, doch van die der eerfte zegt hy, dat dezelven platachtig vierhoekig zyn, naar die van het Bidens gelykende, doch onge» baaid. In de bepailing det Geflagts - Kenmerken wordt van len Ridier zelf gezegd , Semina mutiea , zonder iets meer lalt by. CtJ Vetbefina alba, Fl. Ind. p, 184, DlLLEmus oordeelt , dat  SYNeENCSIA. 8li Siceseeckia, Geitenbek, By het uitgeeven der Planten van den Cliffortfchen Tuin , hadt de Groote Linnads deezen Geflagtnaam, ter eere van Doctor S i e. cksbeck, Opziender van den Petersburgfen Hortus Medicus, ontworpen. Hy hadt hem zelf Profesfor der Kruidkunde getyteld, daar doch niets door denzelven , dan een Lyst der Planten , zo inlands als uitheemfch , waar mede de Peterburgfe Tuin in 't jaar 1736 verrykt was, in 't licht gegeven ware. Misfchien hadt Sik* gesbeck deezen Lyst aan den Ridder gezonden, die bedenkelyk zulks niet gedaan zou hebben, indien hy geweten hadt, dat omtrent dien tyd een zo fcherpe en fpottende beóordeeling van zyn Samenftel, door deezen Heer, uitgegeven werde, welke door den Heer Gleditsch zeer grondig en kragtdaadig is wederlegd (*): doch niet minder vinnig en onbefcheiden , door gedat McmisoN de Bladen der eerfte, ten onregte, een Vinger lang en breei genoemd heeft ; 't welk nogthans nagenoeg tnet zyn eigen Afbeelding ftrookt, en blykt, wanneer men 'er den Vinger op legt. Zyn Ed. hadt MOKtsoin, dethalve, zo 't Ichynt, niet wel begreepen. (*) M. joh. gottlieb üledit3ch Sec. Confsitrath Epierifeos Siegesbeikfana in Linn&i Syft. Plant. Sexuale Sec. Berolini. 374°. Oêtavo. Dat van Siegesbeck was in 't zelfde Jaar 1737 , toen de Hortas Cliffortianus uitkwam, te ïetersburg in 'r licht gegeven. Mea vindt ket in 't Yertoog ?an Gleditsch woordelyk. H, deel, x. Stuk, Afpeei,.' XX. Hoofdstuk. Polygamie hperftita, i  IV. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Overtollige ifeelvjyve- rr- ( i. Sigesbeekia Orientalis. Oclterichc, < f 1 v s; H C M f, 812 Samenteelice Kruiden. gedagten Siegesbeck, wederfproken (*), De fpyc, welke onze Ridder hier over gehad mag hebben, is genoegzaam verzagt en zyne Eer gewroken,doordien de Akademie der Weetenfchappen van Petersburg aan zyn Ed. Vertoog,over het bewyzen van de Sexen ,of Mannelyke en Vrouwelyke deelen en Bevrugting der Planten , in 't jaar 1760 den Prvs toewees cf). De Kenmerken van het Geflagt, waar van ik fpreek, zyn, een Kaffige Stoel en ongepluisdeZaaden; een vyfbladige, eigene, uitgebreile buiten-Kelk en een gehalveerde Straalkrans. Twee Soorten bevat hetzelve, waarvan de :ene behoort tot de Ooftelyke, de andere tot le Westelyke Wereldsdcelen, O) Geitenbek met zittende Bladjleelen , de buiten-Kelken Liniaal , grooter en uitgebreid. Won. (+) VanihquentU Botanica. Specimen Sec. Petropcli. 1741. ;uatto. (f) Carolt LiNNiEl , Equitis de Stelli Polari &c. Dis. tifitie dl Quaftione ab Ac. Imp. Sc. Petr. propofiti .- Sexum lantarttm Argamentis et Experimentis novis vel eorroborart d impugnare &c. Pettop. 1760. O) Sigesbeekia Petiolis fesfiïibus Sec. Syft. Nat. XII. Gen. 3- Veg. XIII. p. 648. SiResbeckia. Hort. Cliff: 412. T. 2». Ups. 267. Bidcnti fimilis Fol. latisfimis ferratis. Buxb, nt. III. p. 29. T. 52. Cichorio affinis Lapfana Siniea, :nthaflti foliis &c. PLUK. Amalth. ,8, T. 3 80. f. 2.BURM. '. Ind. p, 183.  Syngenesia. 8*3 Wonderlyk, inderdaad, is deeze Plant, die in ChinaHi - him-tfaiv genoemd wordt, volgens Plukenet, en door den Ridder uit de CliffortfeTuin, niet alleen naauwkeurig afgebeeld, maar ook aldus omftandig befchreeven. „ De „ Wortel jaarlyks. De Steng twee of drie „ Voeten hoog,opftaande. De Bladen Eyrond, „ wederzyds gefpitst, in Steelen uitloopende, „ gepaard , drieribbig , geaderd , Zaagtandig „ Takkig uit ieder bovenmik van de Steng, korter dan dezelve. Een endelings en zyde„ lingfe Bloemfteelen, uit de bovenfte Takken „ eenzaam ,gearmd , draagen een ros - geele „ Bloem, van figuur als een Spinnekop, met „ een uitgebreid kransje van vyf ftekelige ge„ haairde Straalen , omgeven , wier Haairtjes ,, ieder op 'c end een Lymerig knopje hebben. „ Wanneer men de rype Zaaden afplukt, be,, weegen zy zig in de Hand, wegens de Ly. „ merigheid en om dat de famengedrukte Haair- tjes zig allengs weder opregten". Dit laatfte zal waarfchynlyk op de Zaadhuisjes zien en niet op de Zaaden zelf, welke langwerpig, vierhoekig,boven wat dikker en naakt zyn. Gedagte Lymerigheid der Kelken maakt, zoPlükenet aanmerkt,dat zy aan'tPupier kleeven, waar men de Plant oplegt. Gemakkelyk laat zy zig uit Zaad in de Europifche Tuinen voortteelen. Dezelve is den Heer Forskaohl in Arabie voorgekomen en groeit, volgens den Ridder , in Medie, by de Dorpen. Op l\. dsel.x. stuk,; lV. xx. Hoofdstuk. Polygama fuperjitsa.  814 SaMENTEELIG É KRDIDÉtï. IV. Afdcel. xx. Hoofd stuk. li. Occidenta- Westeifche. ] < 1 Dp Java vak zy ook, van waar ik ExempIasU •en daar van bekomen heb, uit welken ik nieè kan zien, dat zy veel naar de Lampfana, noch ook naar het Bidéhs, gelyke. (a) Geitenbek met afioopende Bladfieelen, en makte Kelken. De Bladen , die wederzyds langs de Steng, als het Smeer aan een Kaars, afloopen, maaien , dat dezelve zig gevleugeld vertoont. Zy s geftrekt; de Bladen, tegenover elkander,zyn Lancetvormïg Eyrond drieribbig met Zaagswy:e Tandjes bezet, van onderen Wolligi Aan den :op draagt dit Kruid gearmde Bloemfteeltjes , polgens Linn^us , die twyfelt, of het ook :ot een ander Geflagt, en wel tot de Milleria> Dehooren mogte. De Kelk, zegt hy, is langwerpig, de Stoel naakt: de Bloemkrans beftaat uit één Straalblommetje , met het Tongetje aan de tip tweedeelig ; de Zaaden hebben welerzyds een Kuifje van twee Kafjes. Volgens j L a Y t o n ftaan op de Schyf veele tweeflag;ige Blommetjes , en dat van den Omtrek is Vrouwelyk , brengende beiden Zaad voort : weshalve deeze Plant niet tot de Polygamie wees/aria behoort. V E R- (i) Sigesbeckfa Fetiolis decUrrentibus 8cc. GF.ON. Virg, II. lis. Verbefina Fol. Ovatis, Fetiolatis &c, Virg. I, p. 170V Eupatoriophalacron Folio ttinsrvi Ssiopiularis, Caule algto,, VAH.L» Mm, 17x0.  Verbesina. Dubbelkelfc. Iu dit Geflagt, dat den Kelk van twee ryën Blaadjes heeft, is de Stoel kaffig en het Zaadpluis beftaat uit Baardjes; de Straalkrans ongevaar uit vyf Blommetjes. Na de uitmonftering van twee Soorten, die tot het Geflagt van Spilanthus en van twee , die tot dat van Eclipta betrokken zyn, bevat hetzelve maar de agt volgende. CO Dubbelkelk met overhoekfe afioopende gegolfde Jlompe Bladen. De vermaarde Commelyn heeft een zeer fraaije Afbeelding uitgegeven van dit Gewas, dat in de Europifche Tuinen uit Zaad van Kurasfau is geteeld en 'er een overblyvende Plant uitmaakt, die in de Zuidelyke deelen van Europa zelfs buiten blyft, Linn/eus merkt aan , dat hetzelve in Geftalte meest verfchilt van de overigen , zo dat het misfchien een eigen Geflagt zou kunnen uitmaaken. Eenigen hebben het tot de Chryfanthen , anderen tot het Bidens betrokken ; gelyk Tournefort, by wien het Indifch Tweetand, met Bladen van Havikskruid (i) Verbefina FoL alterals decurtentihu. Sec. Sy/l. Nat. xii. Gen. Weg. XUI. p. 6+8. H Cliff. au. Ups. z62. Gouan Monsp. 454. R. Lugdb. ij8. Canmbina Ind. Fol integris , alato Caule. Maqm. Hort. T p. 40. Chryfanth. Americanum , Canle alato 8cc. Comm. Hart, i. p. S. T. }. Pl.UK. Alm. ioo. T. 84. f. j. ii, &ïel, x. stuk, A.fdeel) XX. Hoofd? >tuk. t. Verbefina alata. Gevleu»eld.  8x6 SAMENTEEE.ICE KRUIDE^. tv. Afdeêl. XX. Hoofdstuk. Overtollige Veelviyvery- M. Verbefina Chinenfis. Chineefch. kruid en een Gevleugelde Steng, heet. Dié Steng onderfcheidt hetzelve allermeest, als bovendien rood zynde. Commelïh zegt, dat dezelve anderhalve Span of hooger opfehiet; Volck amer geeft 'er de hoogte van een of twee Ellen aan(*> Gouan zegt; „ het heeft ,, de Steng een Voet lang , donker rood ,• de „ Bladen Eyrond j de Bloemfteelen zeer lang ,3 en ruigachtig; de Kelkfchubben gelyk enLi„ niaal; de Bloemen Saffraankleurig; deZaadeü met twee Tandjes , waar van het eene lan„ ger is en Haakig krom." De Bloemen zyn zeer kort geftraald, maar volgens de Afbeeldingen fchynt het getal der Straalblommetjes Veel grooter te zyn dan vyf Cf). (a) Dubbelkelk mei overhoekfe gejleelde, Eyrond - Lancetvormige, Zaagtandige Bladen. In China groeit, volgens Osbeck, deeze die Heefterig is, de Steng enkeld rond hebbende, eenigermaate Wollig,met enkelde Takken J de Bladen langwerpig Eyrond, eenigermaate Wollig, ftompachtig, gefteeld, Zaagtandig.' de (*) Ad bicubitalem asfiug;t eleganter hax Planta aititudinem. Nor. p. 106. Hoe ik zyn Cubitus moet neemen , vooz een half of geheele El'e, blykt my thans niet zeker. (ti Zie onder anderen die by Weinmann , plaat 379 , alwaar het getal det Straalblommetjes, in de zigtbaaie helft, wel agt is getekend. (2) Verbefina rol. alternis Petiolatis Ovato - Lanceolatü Serratis, burm, Fl. Ind, p. isj.  S T R c E N E 9 I a. 8l? de Bloemen endeüngs , eenzaam op Steeltjes: de Kelk half Kogelrond,Schubbig, Wollig; de Bloem geel, met veele Lancetvormige Straalblommetjes: de Schyfblommetjes menigvuldig,1 met Kafjes 'er tusfchen : de Zaaden met een randje en vier gladde Borftekjes of Haairtjes, gekroond. (3) Dubbelkelk met overhoekfe Lancetvormige gejleelde Bladen; de Bloemen Tuilswyze. t Deeze Virginifche komt de Pcarmica naby, doch is laager , met breede, gefpitfte, zagte groene Bladen. Zy heeft de Steng naauwlyks gevleugeld , 'de Bloemen wit, het Zaad tweetandig , wordende WlAte Stickweed van de Engelfchen geheten. f4) Dubbelkelk met gepaarde Eyronde, driti ribbige gladde gejleelde Bladen, en drie- i hoornige Zaaden. Voor deeze Ceylonfche Soort gebruikt L inn-susredelyker den bynaam van Lavenia, gelyk het volgens Dr. S h je r a r d heet, dan dien pe- (i) Vtrhtfina, Fol. alteraii laneeolatis petiolatis, Kor. Cbtymbofis. Gron. Virg. u, p, l2g^ £4) Vcbtfina Fol. oppofitis oblohgo - ovatis &c. FLZijt. Jio. Eupatoriophalacron Scrophalaria Aquatic* foliis oppoÊtis. Eurm.Z>y;. 94. T. 4a. Fl. Ind, iji, ^.Twnfc-a,Hirt* JhUtl. X. p. I2j, T. «). Fff II. Deel. X, Sim. ir: Afdeel* xr. EÏOOFDTUK. Polygamls] fiperfiua, m; Vertt/mt ^rginidiai Virgiaifrh, . IV. LavtKls. -eylonfchv  Si8 Samenteelige Kruiden. IV. Afdeel xx. Hoofdstuk. biflor.^ Tweebloemig. pedanten en naauwlyks in éène adem uitfpreekbaaren naam, Ëupatoriophakicr'on , door Vaillant gefmeed. De Piant heeft Bladen als die van 't Water-Speenkruid, glad en dun, van boven e;roen van onderen blaauwachtig met groote witte Aders en in 't midden een zeer dikke Rib. De Bloemen , die wit zyn, komen twee aan twee op lange Steeltjes voort. (5) Dubbelkelk met gepaarde, langwerpig 1 Eyronde, drieribbige gefpitfte Zaagtandu ge Bladen, en tweelingse tweebleemige Steeltjes, Tot deeze Soort, die in Oostindie valt,betrekt LinnjEüs zo wel het Taanbloem van Rumphius, als tot de eerfèé Soort van Eclipta hier voor befchreeven : doch dat zal waarfchynlyk een misflag zyn , alzo de Afbeelding geen het minftë blyk van tweebloemige, veel min van tweelingfe tweebloemige Steeltjes uitlevert (*). Komt 'er derhalve een voor met zodanige Bloemfteeltjes , dan zal men het tot deeze Soort kunnen betrekken. (5) Vtrbefma Tol. oppofitis oblongo • ovatis ttiplinerviis Ccc Eclipta. r.umph. Amb. vi. p. 45- T. 18. f. 1. Valliasuanga - nari. Hort. Mal. x. p. 79. T. 40. (*) Tab. 13. f. i, gelyk men het in 'Sy/l. Hat. ftg. xiii_ vindt, is zefcerlyk fout: als uit de Mant. p. 47;, noj nader blykt.  S V K C E N E s i A. 8I9 (6) Dubbelkelk met gepaarde Bladen , die Lancetvormig en Jlompachtig zyn , met lange eenbloemige Steeltjes en enkelde Kelken. Of deeze de eenigfte Soort ware, die enkelde Kelken heeft, in dit Geflagt, twyfelikzeer. Zy heefc de Zaaden met een zeer kort viertandig Randje gekroond , en daarom kan zy nieti tot het Kaale Boelkenskruid van Vaillant behooren , 't welk de Zaaden gantfch ongekroond of kaalkoppig heeft (*). Dit Kruid valt op Ceylon, en woidt 'er Kirindia genoemd, als ook aan de Kust van Malabar. (7) Dubbelkelk met gepaarde, Eyronde Zaagtandige Bladen , langwerpige ongejleelde Kelken; aan de Stengen de Bloemjtee'len zydelings. (8; Dub- (<) Verbefina Fol. oppof. Lanceplatis obtuGusculis &c; Tl. Zeyl. »U. Pee-Cajoni. Hort. MM. X, p. «3. T. 41^ EüRM. Tl. Ind. 184. (*) Les Ovaires ont Ia tête ime. Mem. 1720. p. 419. LlMNiBus gebruikt de voorzigtigheid van deeze Zaaden te noemen fabmutica: terwyl hy die van het Leggend Taanbloem, vervoudig gefpitst zynde (pag. praced. Sp. Plant.) vmti'.a geheten hadt. (7) Verbefina fo\. oppofïtis Ovatis ferratis &c. Am 'Ac*ii IV. p. 290. Bidens nodiflota Folio Tetrahit. Dill. Eltb.s). T. as- i. SI- Chryfanth. Conyzoides nodiflorumSec, Sloan. Jam. 12«. hifi. I. p. 262. T.154. Fff 2 II. DBKL, X, STUK. IV. Afdeel; XX. iOOFDiTUK.VI. Vetiefitlt Calendu- aeea. Goudsloemach'E' vu. Sediflera. Kn 'Opjloemig.  IV. AfDEÏL xx. Hoofdstuk. vhi. Vt'htfiH Fruticofi Hettterif. ] i i ( fl i 3 Sao Samïsteeli'ce Kroidb»; (8) Dubbelkelk met gepaarde ■ Eyronde, Zaag. tandige gejleelde Bladen, en eene Heejle* rige Steng. , Van deeze kcmt de eerfte op de Westin.difche Eilanden, de andere in Zuid-Amerika voor. Het Loof verfchilt zo zeer Diet in dezelven, noch ook de Bloemen , maar de Zaaden zyn in de eerfte breed en tweetandig of met twee lange punten gebaard; even ais de Zaaden der middel - Blommetjes in de laatfte: terwyl die der Rand-Blommetjes ongedoornd zyn» aan de kanten Tandswyze gehaaird. Buphthalmum. Koe-Oog. De Plarjt, die gemeenlyk deezen naam voerde , is reeds onder de Kamillen befchreeven. Het tegenwoordige Geflagt voert een Kaffiger* Stoel, zo wel als die, het Zaad heeft een klein Zoompje van boven, en is op de zyden ge. and, inzonderheid dat des Omtreks (*) De weeflagtige Blommetjes hebben eenonverdeel. len Stempel. Tien Soorten zyn 'er in begreepcn, waai van (i) Vtrbtfm. Fol. oppofitis Ovatis farstis &c. Bidens FbL (vatts ferratis &c. H. CHf. 199. Bidens Frutescen, UW, ito Flore luteo. Flüm, Sp. ie. It. $i. <*) Zie- het verfchil en de figuu, deezer Zaaden, uit de astvoltende Sooit ; Bnuu, T,b. y. Fig. }t, i7t  S T m 6 % tt E » I «2! van de zes eerften tot den Afttriscus, de ze! anderen tot de Afteroides, van den vermaarder Tournefort, behooren. Hier uit kan met eenigszins de gedaante der Bloemen, in't algemeen, opmaakcu. De twee eerften, als Heeiterig of Boomachtig zynde, heb ik reeds voorheen befchreeven (*) : des nu vo'gt. (3) Koe» Oog met fpits gebladerde Kelken en Lancetvormige , de Steng omvattende Bladen , die geheel effenrandig zyn, overhoeks. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, Spanje, Italië en de Levant, groeit deeze aan de kanten der Landeryën en op de Akkers. Zy heeft een ftevig gewold Stengetje van byna een half Voet hoogte, met ruige Bladen. De Krans der Bloemen beftaat uit zeer fyne Straalblommetjes, niet op eene enkele ry, maar meervoudig. De onderfte Kelkblaadjes zyn breeder, uitfteekende, drieribbig, ftyf. (4) Koe-Oog mtt ftomp gebladerde, enge- ftetW (*) Hat. Hi/l. IT. D. VI. STOK, bl. 118. (j) BuphtbalmtM Cal. acuta Foliolis Sec. H. Cliff. 414. R. Lugdb. 170. N. 1. Gouan Monsp. 40. Ader luteus Fol. ad ïloiem tigidis. C B. Pi». 166. Afte.iseus Fol. ad Fl. ri, gidis. Tournf. Inft. 497. Tab. 2» 3. Aftet legitimus Cluüi alter. BARR- U. 55»• (4; Bupbtbalmum Cal. obtufe foliolïs Sec. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. N. -. Gouan Monsp. &c. Afteriscus annuus huif £ 2 * II. Df ju,. x. stuk, i IV; Afdeel; xx. Hoofdstuk. Polygamiê fuperfiajt. iit. Bupbtbal. mumfpi. tojum. Gedoomd, IV. tquatUum. Waterig.  8mi Samenteelige Kruiden. IV. Afdeel xx. Hoofdstuk. Overtallii feelwyvt' v. Bupbtbalmum maritimum.Zeekant! VI. Uur urn. Hard. fteelde , Oxel Kelken ; de Bladen overhoeks , langwerpig, Jlomp; de StengKruidig. Deeze komt, in de Zuidelyke deelen van «Europa, aan de Wateren en op vogtige Gronden voor. In de Europifche Tuinen is zy een Jaarlykfê Zaay - Plant, gelyk de voorgaande , hebbende de Bladen fmaller, doch de Bloemen ook geel van Kleur. Zy heeft een Kruiderigen Geur, en wordt veel in Portugal gevonden. (5) Koe-Oog met Jlomp gebladerde gejleelde Kelken; de BladenSpatelvormigoverhoeks; de Steng Kruidig, Niet minder geurig is deeze, die aan de Oevers der Middellandfche Zee , op Bergachtige Gronden , voorkomt en Houtig is, maakende een overblyvende Plant in de Europifche Tuinen uit. Zy heeft den Stempel der tweeflagtige Blommetjes, zo wel als der Vrouwelyken, tweedeelig, volgens W 1 lli ch. (6) Koe - Oog met overhoekfe Lancetvormige V- fitwctis cdorams. Sfb. Tbti. ï. p. 47. T. as», f. 7. Chryranth. Conyzoides Lmit, Breyn Cent. 157. T. 77, Baks. It. 5J». is) Bupbtbalmum Cal. obtufe Foliofis pedunculati» 8ic, B. Cliff Ups. R. Lugdb. n. 3. ger. Prov. 110. Aflet fupisus lignofus Siculus Conyza: odore. Eocc. Mus. ii. p. 161. T. iïj>. Aft. fnp. luteus Masfiliot. Barr. Je. 115$, Aftetluteus fupinus. C. B. Pin. 1S7. Cfi; Bupbtbalmum Fol. altem. Lanceolatii &c. Afteriscuj Afer,  Sync ë n e s i a. 823 effenrandige Bladen: de Steng laag-Heeftirig. Aan de Kaap der Goede Hope valt deeze, als ook de volgende en zelfs de drie voorgaande Soorten hadt de HeerN. L. Burmannus in 't Kruidboek van Oldenland aangetroffen. C7) Koe - Oog met overhoekfe, Lancetvormige eenigermaate Zaagtandige ruige Bladen, naakte Kelken en Kruidige Stengen. (%) Koe-Oog met overhoekfe Lancetvormige fyn getande gladde Bladen, naakte Kelken en Kruidige Stengen. Zeer 'naby komen deeze beide Soorten, die in Ooftenryk, Italië en Switzerland, op de Gebergten groeijen , zo in het Loof, als in de Ge- Afer, imo Calyce non fbliofo. Vaill. Mem. Chryfanth. Afr. Afteris facie &c. pluk. Alm. 101. T. 21. f. 3. (7) Bupbtbalmum Fol. alternis Laneeolatis &c. H. Cliff. W. Lugdb. N. 4. 8cc. &c. Aftet luteus major Foliis Succifa:. c. B. Pi». Aftet tettius Auftriacus. Clus. Hijl. ii. p, 13. Aöeroides hirfuta. Mich. Flor. ia. T. 3 , 4. Conyza mijor alteta. Thal. Herc ii.fi z. (s) Bupbtbalmum Fol. alt- Lanceol. &cH. Cliff. Ups. r. Lugdb. N. 5. Altetoides Alpina Salicis folio. Tournf. Cor. 50. Mich. Flor. li. T. 5. Aftet luteus anguftifolius. C. B. Pin. 166. Chryfanth. perenne minus &c. MiR.s iii, S. 4. T. 7. f. jz. After rannon, primus. C1.U8. Pmnn. p. HS, 7, U, DEEL. x, stok, IV. Afdeel.' XX. HoOFD4 ITUK. Polygamim ■ fuperjtuaf ■ vil Bupbtbal'?ium Salim :ifoüum. Wilgbla- üg. k viii. jrandifiQ. 'um. GrootJloemig,  iv. 'Afdehl. XX. HOOFDSTUK. Overtollig Vtelvjyvt. ry.. s s < < y i i c i **4 Samenteelig* KxoiDit,, Geftalte en verfchillen , zo wel als de voorgaande Kaapfe, van de voorigen zeer in aanzien, alzo zygeen uitfteekende Kelkpunten hebben. „ Het Zaadkuifje is een Haairig randje „ en de Kelk gelyk ; zyn zy dan ook liever „ Inula met byna naakte Zaaden," vraagt de Ridder. De Kaffige Stoel, dien dat Geflagt naakt heeft , dunkt my , moest zulks gemakkelyk ontfeheiden. De Kelk is hier flegts dub. beid, gelyk in de Verbefina, of uit twee, drie, ryën Schubbetjes famengefteld , gelyk Haller zegt , die aanmerkt, dat het Gewas in Switzerland veel ruiger is , dan in Ooftenryk: welk het verfchil der Soorten misfchien zou kunnen zyn. Hy fpreekt van de zyne dus (*). „ De Steng is regt, een Elle hoog en ruig, , met eenbloemige Takken , hebbende de Bla, den ook Ovaalachtig, doch fmaller, en ins, gelyks ruig: de Bloemen aanzienlyk en vry „ groot. De Tongblommetjes zyn drieribbfg, „ drietandig, menigvuldig" (f). Deeze verbeeldt zig de Heer Haller de 3eele After der Italiaanen te zyn, door wier lap, rondom de Wond geftreeken, een Hond erfcheide Adderbeeten, zonder nadeel, hadt ultïftaan (|). ^ (*) Helv. inchoat. I. p. Hoe Titulo. Buphthalmnm ol. mm petiolatis ovatis, iuperioribiis amplexicaulibus Lanïolatis, hitfutis, ratitet dentatis. (f ) Zie derzelver fignut. Bkrkhky. Tab. Ut. f. iB. U) Val i sn. Tom. r. p. 3,9. Die Proef echtet zegt weinig: swylhy aan de vierde Be«fti«rf. siouibr Vmn. il.p. iM.  SïIÏ GÈNESiA. 825 (9) Koe-Oog met overhoekfe omvattende Eyronde naakte Zaagtandige eenigszins kanthaairige Bladen; de Steng ee%bloemig. Op de Gebergten van Brixia groeit deeze , die overhoekfe Bladen van een half Voet lang en een Handpalm breed heeft : maar, volgens Z o e g a , is het een Soort van Silphium, zegt Linn^üs. Zyn Ed. geefc de befchryving op. van het Kruid, als de Steng twee Voeter hoog hebbende, met Hartvormige Bladen over hoeks, Nstswyze geaderd, met driekantigi Steelen, en vervolgens die der Bloem en Vrugt maakende deelen , zo als dezelven door gedag ten Heer waargenomen zyn C*). 't Schynt o onze Ridder eer denke, dar. het tot de Leyfer paleacea , die ik voorheen befchreeven heb ei afgebeeld, behoore (f). (10) Koe - Oog met gepaarde, Eyronde, Zaag tandige drieribbige Bladen, gebladerde Kei ken en eene Kruidige Steng. Vo (9) Bupbtbalmum Fol. altern, amplexisaulibins &c. Bupl thalm. Caule etetto unifloro. ARo. Sp. I. p. aS, T. r: Afteroides Or. Petafitid:s folio Fl. maxituo. ToufiNl Cor. si. (*) Mant. p 517. (t) "UI. p. 6-19. Zie deeze Nat. Hijlork. II. E VI. st0k, bladz. lij. PI. XXXUI. Fig. 1. (lol Bupbtbalmum Cal. foliofis, Foliis oppafitis ovatis fa tatis Sec. H. Ups. a.64. Helianthus occ. GRON, Virg. u G&S c |I, OKEL. X. STU8« IV. Afdkbl.1, XX. Hoofd- STUK* IX. Bupbtbalnum fpr üoft'fimat). Zeec fiettyk, [ F 1 t x. Ihlianthoi'des. Zonnebloemig. li t7. 9.  SaMENTEELIcÈ KRVtDÈiï. IV. Afdeel, XX. Hoofdstuk. Overtollïgi Veeivryviry. < « 1 I 1 I d Kaapfche. v K g' Z\ ee Co fan fafli Soli ( neb Pla peis deez ken Volgens dc befchryving van deeze, uit dö üpfalfche Akademie - Tuin , is het eén overblyver.de Plant, uit Virginie of Kanada herkomft,g, met een ronde Steng, van vier of vyf Voeten hoogte , die regt op ftaat, en aan de Knietjes zig verbreedt. De Bladen zyn gefpitst Eyrond, drieribbig, geaderd, verhevenrond en glad .Zaagtandig, gefteeld, gepaard, aan en voet langs het eigen Steeltje afioopende, loch aan de eene zyde breeder. Uit de Oxels chieten Takken, tegen elkander over, enda-r usfehen een lange, gladde, eenbloemige Steel )e Kelk is met ftompe Blaadjes gebladerd. De* loemftraalen zyn breed, aan de tippen • ftomp :ietandig en tweeflagtig (% De vyf eerfte hier beichreevcne Soorten, zyn dgens gezegden Heer Bukmannos aan de aap der Goede Hope gevonden , doch eenim kunnen aldaar uit Europifch Zaad geteeld tj. Aangaande het zogenaamde Harde dat n Heeftertje is, en het Violetbladige vanBaEYw, zyn rona Solis Carolini na &e. mart. Ce*t. zo. T. ao.Chryrh. Scrophularia: folio, Amer. Pluk. T. zz f i ch h. virg. m0ris. Hifi m. s. fi. t. 3> f;s; CoiqH i alt.sfima Virga: Aurei foliis. ToUftNF. Inft. 49o *) Djt komt my zonderling voor, alzo dan deeze Zen. oem.getordeEgaale veelwyvery behooren zou. ln Sp «. wordt flegts gezegd , dit de Straalblommetjes Sta*. he.Sen, „aar door, en door de ftompete Kelkbladen , - Plant van het Geilagt der Zonnebloemen , naar wel! zy zeer geleek, onderfcheiden werdt.  § y n g te is é s i a '82^ feyn wy verzekerd ; zo wel als aangaande het kaapfche , zogenaamd , dat thans het Geflagt van Oedera uitmaakt reeds door my befchreeven i*). Voorts heeft zyn Ed.nog ééne Soort, welke hy Dunbladig Koe - Oog noemt, met eene Heefterige Steng, Liniaale Blaadjes en gewolde Kelken (f). Den Heer Forskaohl kwamen van dit Geflagt twee nieuwe Soorten voor. De eerfte, by Hadie in Arabie groeijende, Takkig van hem gebynaamd, hadt een flekelige Steng met gepaarde, ongedeelde, Lancetvormige getande Bladen , en ftomp gebladerde eenzaame endKelken. De andere, by Kairo in Egypte gevonden, noemt hy Sterk ruikend Koe ■ Oog. Dezelve hadt de Steng anderhalf Voet hoog en dróeg de Bloemen op korte Steeltjes, zynde de Stempels in allen dubbeld , de Kelkfchubben byna zo lang als de Bloem , en het Zaadkuifje Vliezig (4.). Voorts maakt de laatstgemeide Soort een bekwaamen overgang tot de Zonnebloemen, die in de Rang der Vrugtelcoze Veelwyvery ftaan te volgen. De overvloed van Stoffe, immers, heeft my genoodzaakt hier af te breeken, en de overigen van de Klasfe der Samenteelinge, wel* ke tot andere Rangen behooren, doch ver het min* (♦) Nat. ma. ii. D. V(. stuk, bladz. ijl, (ft-Flor. Cap. Prodr. p. z7j28. (I) Flora jEgypt. Arahica. p, ijl» Ggg a II. DEist. x. Stuk. iv: Afdee&j XX. Hoofd* 3TUK. PolygamiA fitptrflva. Arab^^ih«i,,  1528 Samenteelice Kruiden. IV. Afdeel. xx. Hoofd» stuk. DRUKFEILEN. Bladz. 14. Reg. 1. ( Lees Hoogleeraar ■ 25. Op de kant Bohemicura ap3. Reg. 18. —— Wortel « 365. Reg. 6". Voor na Lees op ■ 492. Reg. 18. ■ niet met 568. laatlt.Reg. Geflagten—Soorten <5oi. Reg. 13 -15. Doe uit. De Bloemen zyn in — Wollig zyn. De Plaaten zyn dus ingevoegd. Plaat LXI. tegenover Bladz. 7 LXII. —• 89 LXIII. 13J LXIV. » 153 ...... LXV. 4 197 LX VI. — 38* LXVII. — J17 ..... LXVII1. 593 LXIX. — 611 minfte deel derzelven uitmaaken , te befchryven in het volgende Stuk deezer Natuurlyke Hiftorie, waar mede ik deAfdeeling der Kruiden zal befluiten en dat niettemin veel kleiner zyn zal dan de voorgaanden.