HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE, BENEVENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING der BOOMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUIDEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, fa ë YOLGEKS HET ZAMENSTEL I [Ej | g van £ £ / Jff ■ ^ ' # £ I | i I nieunve ttitgave met 105 platen. 1= deel. tè AMSTERDAM bij LODEWYK van ES, ia de Kaherftraat, H». 96>   DÈWËL ËDELÈ HOÖG GËLËÊRDË HEEREN, Den Heere jOANNES BURMANNUS, Med. Doétorj Hoogleeraar der Kruidkunde te Amfterdam, Lid van de Keizerlyke Akademïe der Natuur--ori* . derzoekeren, van de Koninglyk Sweedfihe Sociëteit en van de Hollandfche Maatfchappy der JVeetenfchappen: Den Heere NICOLAUS LAURENTIUS BURMANNUS * Med. Doéror, Hoogleeraar der Kruidkunde te Amfterdam * Lid van de Keizerlyke Akademie der Natuur onderzóehren , van de Hollandjche Maatfchappy der JVeetenfchappen en van het Zeeuwfeh Genootfchap te VUsfmgen; 3  Benevens Den Heere ANDREAS BONN, Med. Do&or, Hoogleeraar der Ontleed- en Heelkunde te Amfterdam, Lid van het Zeeuwfch Genootfchap der WeetenJchappen te Vlis fingen en Lid Confultant van bet Bataaffch Genootfchap der Proef-ondervindelyke Wyshegeerte te Rotterdam: Wordt dit Tweede Deel van de NATUURLYKE HISTORIE Zynde de BESCHRYVINGderPLANTEN, Uit eene byzondere hoog-agting, door den Authur opgedragen. VOOR»  VOORREDE. In het doorkruiferi van den Doolhof der Natuure ben ik thans , hoewel niet zonder fchroorft, het Rvk der Planten ihgetreeden. Waarlyk, als men over dé menigte eri verfcheidenheid der Dieren zig ontzet, zo moeë men beeven in 't befchouwen van die der Plantgewasfen , wier onderfeheidingen veel moeielyker zyn. Dit zal men ligt bekennen , Wanneer men acht geeft op de menigerley Stelzelen s terwyl 'er 5 in deeze Eeuw, naauwlyks een Kruidkundige geweest is, die niet een nieuwe Schikking 'ter baan bragt. Geen eigenzinnigheid o£ eerzugt was hier van zo zeer de reden; als wel de onduidelyke grenspaalen, door de Natuur gemaakt j benevens de menigte en verfcheidenheid vati deeze levendige Voortbrengzelen des Aardbodems. Het Ryk der Planten bevat byna viermaal zd teel Geflagten als dat der Dieren , en 't getal der Soorten , door fommigen op dertigduizend begroot, zal ten minfte tienduizend zyn. Welfe een Doolhof, mag mert zeggen, van verwarririge ? Welk een wyde Oceaan ? Wie is niet be~ fchroomd, om daar in van Land te fteekeo? Hei Stelzel der Sexen van den vermaarden Lïn-h2eus, ondertusfchen, ftrekt hier tot een ge<* * 4, «bt*-  „ VOORREDE trouwen Leidsman , en baant den Weg, dien als onveranderlyk afbakenende uit de weezenu lyke onderlcheidingen der Natuur, in deeze gelukkige Eeuw door dien grooten Geest ontmanteld (*;. In de Inleiding tot de Kruidkunde , waar mede ik dit Eerste Stuk van de Befcbryving der Planten begonnen heb , kan men den Inhoud der voornaamfte Stelzeten (Systemata') en de voortreffelykheid van dat van onzen Ridder, niet alleen door Vergelyking, maar ook door Gezegdens van groote Kruidkundigen, en het daadelyk Gebruik dat 'er fommigen van gemaakt hebben, kragtdaadig geftaafd vinden. Ik behoef niet te fpreeken van de Grondflagen van dit Stelzel, de Mannelyke en Vrouvielyke Sexen> derzelver vereeniging in fommigen, afzondering in anderen , en onderlinge Werking in allen tot de Vrugtmaaking; als zaaken zynde , zo duidelyk betoogd, dat men willens blind moet zyn, om het niet te erkennen. Myne Inleiding geeft daar van een beknopt doch genoegzaam denk- beeld- Men (*) Hic Uk est, cui\Regna wiens Natura reclufit: Qiiamque uïli dederat , plura videnda dedit. Sub effigie Clar. LinN/ei pofuit C. Auriviluus.  van den AUTHEUR. m Men zou derhalve hebben mogen denken, dat ik dit Stekel volkomen gevolgd zou zyn in de befchrjving van het Ryk der Planten. Zulks wa3 mvn Oogmerk ook; wanneer ik, nader acht geevende op de Korte Schets der Kruidkunde , wel^ ke de Heer Linn^us in 't begin van het Tweede Deel van 't Samenstel der Natuur, volgens de laatlle of Twaalfde Uitga* ve voorftelt, dezelve zo niet Natuurlyk, ten minde naby aan eene Natuürlvke Methodb komende, vondt, en derhalve, om re. denen op het einde van de Inleiding gemeld , die Schets, met eenige verandering, befloot te volgen, , .. . Dus ziet men de Palm boom en thans hier den eerften Rang , welke hun toebehoort, bekleeden , en , wanneer men op hunne overeen* komitigheid acht geeft, zal men volftrekt hunne afzondering in ééne Klasfe moeten billyken. Welk een verfcb.il, met de andere Boomen, heelt niet in het maakzel van hunnen Stam plaats, die by^ na geheel uit Merg beftaat, dat Meel en Brood uitlevert, tot voeding van millioenen van Menfchen 9 Hoe voortreffelyk praaien zy niet byna allen met een eetbaare Struik , de Kool of Palmet genaamd, aan den Top , die een lekker Moes verfchaft ? Welk een verkwikking geelt * 5 nies  IV VOORREDE niet de* Palmwyn, die zig uit de meeften tappen laat, aan de aamechtige bewooners van de verzengde Lugtftreek ? Deeze drie dingen , byna alle Palmboomen of Palmieten gemeen > en nog verfcheide anderen , heeft dit Geboomte byzonder, en verdiende derhalve afgefcheiden te worden van alle andere Boomen. Om nu niet Haan te blyved op het zonderlinge maakzel van den uitvvendigen Stam en van het Loof, noch op dé eigenfcbap der Vrugten. Onze Leermeefter moet dit Geboomte ook te byzonder aangemerkt hebben, om onder de andere Plantgewasfen te plaatzen. Want, aangezien zyn Ed. ïn het Stelzel der Sexen twee Klasfen heeft j waar van de eene den naam van Eenhuizige {Monoikia), de andere dien van Tweehuizige (Dioikid) voert, en de Palmboomen reeds door zyn Ed., gelyk men op onze bladz. 256, ziet^ in Eenhuizige en Tweehuizige onderfcheiden zyn 5 zo begryp ik de reden niet, waarom zyn Ed. dezelven anders niet tot de XXI en XXlIfté Klasfe in het Stelzel der Sexen, die alleen deeze Kenmerken bezitten, betrokken zou hebben, toefï hy de Twaalfde en op nieuws hervormde Uitgave van zyn Samenftel der Natuur in de Wereld bragt: te minder, dewyl zyn Ed. vervolgens den Cycas of Ananasboom, op onze bladz*  VAN DÉ« AÜTHEÜR. v ,£99, enz. befchreeven, en op de Derde Plaat afgebeeld, in de Rang der FUices onder de Cm> to<*ami* geplaatst heeft (*). Dit laatfte deed my grootelyks verwonderd ftaan: Want, fchoon de Bladen naar die van BoomvaIgdyken, is doch de Vrugt grootelyks van dien der FUices verfchillende; ja welk eene de. Planten van dien Rang geeft iets dat men een Vruat kan noemen? daar deeze Boom Sappige Vrngten, als Eijerpruimen, uitlevert. Het eemgfte waarom de Ridder dit kan gedaan hebben , is,'om dat zyn Ed. gelyk myn denkbeeld was, Cziebladz. 302), ook geoordeeld heeft, dat het Meel waar mede de Ananas van dien Boom bedekt is i een weezentlyk bevrugtend Stuifmeel zy , trekkende daar uit zelfs een gevolg , ten opzigt van de FUices in 't algemeen: want hy zegt- „ De Cycas is een Filix en geen Palmboom; als hebbende-het Stuifmeel bloot, zonder Meelknopje (Jntbera). Derhalve is het ' Poeijer aan de agterzyde van het Loof der Varens een bloot Stuifmeel (PollenC)" en verder ten opzigt van de deelen der Vrugtmaaking: „ Het , Mannetje van den Cycas heefr geen Scheede 3> (Spa- (*) In zyne Hmtisfa altem Gen. pag< 166. & Sp, P» 305*  vi VOORREDE M (Spatha) noch Bloemfteng (Spadix ); maar eeri j, Pynappel-gelykend Amemum, dat Eyvormig en „ ruuw is , belïaande uk op elkander leggende 5, Schubben: geen Bloemkrans (Corolla) noch Meel„ knopjes {Arnhem). Het Stuifmeel, op de boventle zyde der Schubben van dat Amentum [de Ana„ nas naamelyk] in groote menigte dik geftrooid, „ bellaat uit rondagtige Bolletjes, met ééne holligs, heid, die aan deée'nezyde overlangs opfplyten, geevende dan (zo zyn Ed. vermoedt,) een le„ vendigen of met Levensbeweeging begaafden „ Damp uit, tot bevrugting der Vrugtbeginzelen": welke doch hier blykbaar, maar in de Varens ver te zoeken zyn» In de befchryving kon ik (als de Mantisfa altera nog niet hebbende,) hier van geen gebruik maaken , en gelukkig ftaat de Cycas dus nog onder de Palmboomen; daar hy, myns oordeels, ten minfte zo wel plaats mag heb' ben als het Palmboomgewas , waar van L i nn^os een Geflagt, onder den naam van Za* mia gemaakt heeft; hetwelke in de gedaante van Bloem- en Vrugtfteng zelfs veel overeenkomst heeft met het Paardeftaart - kruid (Equifeturn) , dat onder de FUices geplaatst is door den Ridder. Zo dat uit dergelyke verplaatzingen,om de eene of an* de*  VAN den AUTHEUR. Vil dere oirzaak gedaan, niets dan verwarring fpruit. Indien ik dit Werk fchreef, om na verloop van weini.e Jaaren voor Scheurpapier verkogt te moeten worden ; gelyk helaas het noodlot van veelen der voorige Latynfche Uitgaven is , van het Linneaanfche Samenstel der Matuur : zo zou ik de laatlte in alle opzigten gevolgd hebben. Maar, de Aanmerkingen op het end der Inleiding, hier, voorgedragen, deeden my befluiten om de gezegde Natuurlyke Methode, als beftendiger zynde, te gebruiken in deKlas/ïkaaleof Hoofd verdeeling. Men zal het, naamelyk , niet ligt beleeven , dat de Palmboomen niet als een byzonder flag van Geboomte worden aangemerkt, 't welk eene van alle andere Boomen onderlcheidene Klasfe uitmaakt. De onderfcheiding van Boomen en Kruiden is 'er van den beginne af geweest, en niemand zal ontkennen , dat de Heefters als een middelflag daas tusfchen maaken, het welk men niet gevoeglyk tot de Boomen of tot de Kruiden betrekken kan. Deeze onderfcheidingen zullen derhalve beftendig zyn , zo lang de Wereld ftaat. Wat die der Bol- en Gras - Planten, der Varens, Wieren, Mosfen9 Paddeftoelen, in zo veel byzondere Klasfen belangt; deeze, geloof ik, zullen van de mee» ften ook voor Natuurlyk worden aangezien. Be*  V1„ VOORREDE Behalve deeze en andere redenen , heb ik, met deeze fchikking te volgen, ook in 't byzonder op 't Oog gehad, de befchryving der Planten in deeze iS'atuurlyke Hiltorie te bekorten. Dus behoeft men niet te vreezen, dat dezelve een, naar evenredigheid groot, getal van Stukken , als die der Dieren, zal uitleveren. Ik zal alle Geflagten, op ver naa- zo uitvoerig met behandelen, als de Palmboomen hier door my behandeld zyn ; wier onbekendheid in Europa een breeder befchryving vorderde. De Boomen meen ik te befchryven in hét volgende Stuk: de Heelters en Kruidtn zal ik tragten in drie of vier Stukken te bevatten , en dan zullen de overige Plaatgtwaslen , waarfchynlyk , niet boven twee of drie Stukken beflaan : dus zal het geheele Ryk der Planten niet meer dan agt of tien Stukken uitleveren. Want, aan den eenen, kant begeer ik dit Werk niet te groot te maaken, en aan den anderen kant hope ik dus gelegenheid te hebben , om deeze iNatuurlyke Histori» eens door de befchryving der Delfftoflen te voltooijen. Het zo beroemde en voortreffelyke Stelzel der Sexen van Linn/eus, zal ondertusfchen niets verliezen door deeze nieuwe Verdeeling. Behalve dat ik hetzelve in de orde der Geflagten volgen wil,  van de» AUTHEUR. ix wil, zal ik ook de Rangfchikking behouden, Hellende eerst de Eenmannige (Monandria), dan de Tweemannige (Diandrid) enz. elk in zyne Klasfe voor, en dus ten einde toe vervolgende. Ook Wil ik, op het laatfte, even als ik ten opzigt van de Dieren gedaan heb, eenen Systematifcbe Bladr wyzer geeven van de Geflagten der Planten, waar door men die, volgens het Stelzel der Sexen, zal kunnen opzoeken in dit Werk. Ten opzigt van de befchryving der Palmboomen moet ik den Leezer iets errinneren, dat als een byzondere onnaauwkeurigheid van my zou kunnen aangemerkt worden, daar het doch flegts toevallig is. De Schets der IV. Plaat, had ik naar de befchryving opgemaakt, en dus de Vrugten A en D , zo wel als B en C, in de Natuurlyke grootte daar in gebragt; doch de Plaatfnyder , die Schets moetende verkleinen, en van myn fchryven onbewust, heeft ook de Afbeeldingen van die Vrugten nagenoeg tot de helft in middellyh verkleind , gelyk hier agter eenigermaate aangeweezen is. Ik heb dit derhalve geenszias als Drukfeilen kunnen aantekenen. Hope den Liefhebberen niet minder Genoegen te zullen geeven door deeze Befchryving der Planten, dan ik door die der Dieren gedaan heb,  x VOORREDE. heb , en dit Onderwerp ook te doen dienen tot verheerlyktog van den Schepper, door het befchouwer, van Zyne Wysheid en Goedheid in het bezorgen van alles wat tot Vermaak, Gema* en Levens-onderüuud, derMenfchen en Dieren dient. M. HOUTTUYN. Med. JDo&or, AMSTERDAM, 55 Nsvembir 177J.  INHOUD van dit STUK. INLEIDING- De Eigenschappen der Planten in 't Algemeen beschouwd. Haar Leven. Vaata^tige ftruttuur. De Gkoeijih% Gefteldheid en dienst der Wortelen eh.van 't Gewas. Samenftel van ■ het Hout, Onderfcheid en zelfftandigheid der Bladen. De Loop der Vogtcn in de Planten is geene Circulatie, gelyk m de Dieren. Klieren der Planten volgens Guettard. De Vrugtmaaking. De Bloemen [met denelver Mannelyke en Vrouwelyke deelen. Het Stuifmeel' en manier van Bevriigting der Stempelen door hetzelve , met Voorbeelden opgehelderd. Het Vrugtbeginzel. De Zaaden. Het Kiempje em. Konftige vermenigvuldiging. On-\ bepaalde Vrugtbaarheid. De Knoppen en . Scheuten. Gebruik der Planten in de Sa- r w Bladz. i menleeving. De Lotgevallen der Kruidkunde. Haar oirfprong , verval en hertelling. Verfchillende Methoden, die van de Bloemen, Vrugten , Bladen, enz. zyn afgeleid. Natuürlyke Rangen der Planten door L*inKiEiis voorgefteld. Vergelding der veeierley Methoden. Familiën van Aoansom Rangen van Gusttard , Samenftel rara Hill. Het Stelzel der Sexen van Linhjeus , in 't hreede ontvouwd. Ontwerp van me Natuurlyke Methode. Bladz. 159 ** BE-  BESCHRYVING der. PLANTEN. EERSTE AFDEELING. De PALMBOOMEN. I. Hoofdst. De Eigenfchappen rferPALMeoomen in 't algemeen, hunne Rangfchikking en Geflagten. Bladz. 253 II. Hcofdst. Befchryving van 't Geflagt der ChamjErops cf Laage Palmboom. Het Merg van deszelfs Knot, de Herfe- nen van den Palmboom genaamd. —— 257 UT. Hoofdst. Befchryving van '4 Geflagt der Borassus , Lontar- of Jagerboom, zynde een Wyngeevende Palmboom. De Wilde Lontar, Westindifche Latanier en Javaanfche Cabang. • 261 IV. Hcofdst. Befchryving van 't Geflagt der Corvpha , welke men Sariboc-Boom noemt, waar toe cak de Licuala-Boomen behooren, en hier mede wordt de Thebaifche Palmboom vergeleeken. •• 275- V. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der C\'cas o/Sagoe-Boomen, dus wegens het Meel, dat zy uitleveren , genaamd; waar toe de Draad- of GarenBoom en Anapas - Boom betrokken zyn, -.—r- 282 VI,  VI. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt iet Kokos of Kalapfus-Boomen, en de acenmerkelyke Verfcheidenheden, tot dezelven behoorende ,waar onder ook een Laage Palmiet, Cocos Guineenfis genaamd, is t'huis gebragt. Bladz. 3o| VII. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt ' der Dadeleoomen. Derzelver uit- neemende Vrugtbaarheid. Gebruik van de Vrusten , Bladen, Takken en het Bout, • 350 VIII. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Palmietboomen , van welker Vrugten een foort van Boter of Olie gemaakt wordt, die men Oleum Palm^__ noemt. JY Koofdst. Befchryving van 't Geflagt der Pinahgboomen , zo Tamme als Wilde. Gebruik der Pinang- of AreekNooten, enz. Verder van den Kool- BObM of gladden Palmiet, en deszei s nuttigheden. ' 3 v Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt -' der Wilde Dadelboomen , in Oostindie groeijende , Elate genaamd ; tot de Wyngeevende Palm- of Sacueerboom , als ook de Nipa of NypSoow, few f»<** ge^agt. ■ ' 4°ö #* 3 XL  XL Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Zamia , zynde esn Amerikaanfch Palmboom!- Gewas , met Knodsagtige veelkorrelige Vrugten. Bladz. 425 • tXII. Hcofdst. Befchryving van 't Geflagt der Caryota, waar toe de Wilde Sagueer- of Nieboomen betrokken zyn. 428 A A N"  AANWYZING der PLAATEN; en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of hefchmven worden. Pr aat I. Afbeelding van de Boliettes van het Stuifmeel en de bevrugtende Deeltjes rlmr in vervat , door eene 4er fterke Ve^rooting. tegen over Bhdz. 3? fis i Een Stuifmeel - Bolletje van de Plant genaamdEibiscus Syriacus. 2 Het zelfde met de bevrugtende Lighaampjes door de Plaatjes van het Schuif ]e daar uit gedrukt. b\. 89 , EenigenvandieUghizm. pies afzonderlykenveelen waarjcbynly* aan elkander gevoegd, waar door zy zo 'langwerpig zyn. , stuifmeel-BoLletjes van * de Mirabtlis Jalapa, met deBevrugteTide Lighaampjes daar binnen zig ver- ^ , toonende. • , g< Dez'lfden zo veel ver- ' groot als dat van Fig. ï. , a ^Drie Bolletjes daar van , aan elkander kleevende , en meer vergroot. —> _ 7. De Bevrugtende Lighaampjes daar uit, afzon- derlyk befchouvid, ■ — 3, Een Stuifmeel Bolletje vande geiaoone Komkomme'- - Plant , met de Lighaampjes 'er binnen en eenif.n 'er uit geperst door de Glazen Plaatjes. * * 5 Fig. 9l  Hg'. 9. Stuifmeel - Bolletjes van de Bignonia radkans, met de Lighaampjes 'er è;'n. nen. bl. 89, — ic. Een Bolletje daar van, ten fterk/le vergroot. _ •—11. De Lighaampjes uit die Bollet/es afzonderlek. •—12. Een Stuifmeel - Bolletje van de Gomphrasna glo» bofa, geheel platgedrukt. — <—13. Stuifmeel - Bollerjes van een Soort van Mos, genaamd , Bryum. _ — 14 De Styl en Stempel van de gewoone Paardebloemen , Leontodon Taraxacum. .—.15. Twee Haairtjes daar van, in welken ir.en(te doorbooring kon zien. .—16. De Stempel en een gedeelte dei Styls van Carduus crispus. — 17. Twee van de lang He Haairtjes daarvan, wier Holligheid, uit de Lighaampjes daar door pasfeererde, llykbaar is bl. ga t— 18. De Stempel en een gedeelte des Styls , van de Plant genaamd Conyza Squamofa. —v 19. Een gedeelte van den Styl dier Plant, met de Lighaampjes door deszelfs ovei langfe Buizen pasfeerende, en de ledige Bolletjes van buiten aan de zyden zittende, na dut zy van de flcairtjes van den Stempel af getallen zyn. bl. 89,92. — 20. Een volmaakt Stuifmeel- Bolletje van die Plant. — 21. Een gedeelte dtrzyde van 4ev  ien Styl der gewoone Nagtfcbade (SolanumOfficinarum) , met zyne Haairtjes , wier Buizen dus zigtbaarlykdoorloopen in het Ligbaam van den Styl. bl' *° Fis 11. Een dergelyk gedeelte, lierker vergroot , om de geiaeenfchappelyke vereeniging dier Buizenentien "het Ligbaam van den Styl, te vertoonen. —r—*1 __23 Een Haairtie daar van, ten jierkjle vergroot, met een Stuifmeel - Bolletje in deszeif Mondje gevat. / bl. 91,9a , 24 Een 'gedeelte- van een Haairtje of Vezeltje der Wolligheid, die op de Vrugt'beginzels zit in de Sonchus Oleraceus, met de Bevrugtende Lighaampjes daar binnen, bl. 93, Plaat. II. Afbeelding yan de Kenmerken der Klassen 01 WyzendeFUr. i.adndie met éèn Meeldraadje of Eenmarinïge, FiR. ».»» met twee Meeldraadjes of Iweemannige Planten, enz, enz. gW men dit duidelyk verklaard vindt fcl.242—245. Plaat.'III. Afbeelding van de Sa- r1boe- en Ananasboomen. r> - *Q Fig. 1. Het bovenfte van den Stam. en de Kroon van den Sariboe - Boom, met zyne Bloem ofVrugt-Trosfen, mooglyk voel tot een veertigfte in Liniaale afmetingen verkleind. _ 6'. »7<5. ^ 2, De Vrugt daar van, niet veel minder dan de Naitwiyke graotte. ÏJ.278.  Fig. 3. Het boven/Is van den Stam en de Kioonvan den Ananasbootn > misfcbien omtrent tot een twintigjie in Liniaale Af.neetingen verkleind, met de zogenaamde Ananas op de Kruin. bl. 209 -— 4. De Knoest, Kruin0/Bol van deezen Boom, m°t de jonge Scheuten, tot Moes of Spyze bekwaam ; minder verkleind. bl. 300 — 5. De Molukkifcbe Zee- Noot, op omtrent een vyfm de van haare weezentlyie langte en breedte. bl 340 Plaat IV. Afbeelding van den Pinang-en Sagueerboom. tegenover Bhdz ^8d. ctg. r. De Kroon en 't bovenfle 0 *' van den Stam van den Pi • nang- of AreeknootenBoom, met s>neScheede, Bloem» en Vrugt-Trosfen ; mooglyk wel tot een veertigfie als boven verkleind, bl. 336 Letter A wyst eene langwerpige Pinang - Vrugt aan. LetterB, C, twee PalmietNooten, omtrent in da Natuurlyke grootte : zie, bl. 382 — 2. De Kroon en 't bovenfle van den Stam van den Sagueerboom , met zyne Bloem- en Vrugt - Trosfcn, iet HaairigcGeweefzel cm zynen Stam enz. alles ook zeer verkleind. II. 410 Letter D, de Vrugt van deezen Boom wat minder dan Natuuriyke groitte. DE  SfSTÊMA NATURE SAMENSTEL der NATUUR* REGNUM VE0ETAB1LE het RYK der. PLANTEN   D E NATUURLYKE HISTORIE Volgens het SAMENSTEL Van oen Heer jz j $r sr & *v op. TWEEDE DEEL. BESCHRYVING der PLANTEN. INLEIDING. De Eigenschappen der Planten ,1n 't Algemeen beschouwd. Haar Leven. Vaatagtïge firuStmr. De Groeiting. Gefteldheid en dienst der Wortelen , van H Gewas. Samenftel van het Hout. Onderfcheid en zelfftandigheid der Bladen. De Joop der Voeten in de Planten is geene Circulatie, getykin de Dieren, Klieren der Plan- ■ ten volgens Guettard. De Vrugtmaaking. De Bloemen, met derzelver Mannelyke en Vrouwelyke falen. Bet Scuit\ meel iï.VtXL. h Stuk»  2 De Eigenschappen der Planten Nuttigheid der Planten, meel en manier van Bevrugting der Stempelen door hetzelve, met Voorbeelden opgehelderd. Het Vrugtbeginzel. De Zaaden. Het Kiempje , enz. Konftige vermenigvuldiging. Onbepaalde Vrugtbaarheid. De Knoppen en Scheuten. Gebruik der Planten in de Samenleeving. «^AA^emand ,. die zig het akelig Gezigt *([ j ]> der dorre Zand - Woeftynen , wel< 1 > ken 'er in de binnenfte dcelen van Afrika zyn , der Bergen van enkel Steen, der Ysvelden in 't barre Noorden, der Yskolken in de Valeijen van de Switzerfche Alpen en der befneeuwde Kruinen van de he.melhooge .Bergreeks , de Andes genaamd , in Zuid - Amerika , voordek , behoeft zig flegtshet onderfcheid van de gedaante des Aardryks, in onze Gewesten, by Zomer en des Winters, te vertegenwoordigen , om te begrypen, hoe zeer de Planten tot vcrfiering ïtrekken van den Aardbodem. Haai- lieflyk groen, dat de Oogen ftreelt, en de Stedelingen in 't Voorjaar uitlokt naar het Land, wordt ongemeen verheerlyk't ■ door_ de Bloemen en tot algemeene nuttigheid gebrast door de Vrugten, welken zy in de Zomer en Herfst uitleveren. Dus maaken zy den Aardkloot bewoonbaar. Men verbeelde zig een Samehleeving van Menfchen met Dieren van allerley Soort ; om kort te gaan, een Noach met zyn Huisgezin , uit de Ark ftap-  in 't algemeen beschouwd. 3- fhppende, in een zodanige Woeftyn gebragt. Welk een droevig Schouwfpel ! Hier moetenv zy allen van Honger iterven , om dat hun Vcedzél ontbreekt. In tegendeel, 't Gelaat des Aardryks vernieuwd zynde door het uitfpruitende' Kruid , ten deele Bloem- , ten deele Vrugtdraagênde , daalen zy langs de fchuinte der Berden in eene Beemd , als Eden , een Paradys "van Wellust , daar Mensch en Beest kan vinden, 't geen tot zyne Verheuging dient. De fchoonheid der Bloemen vermaakt het Gezigt; de Reuk verkwikt den Geest: de Smaak der Kruiden en Vrugten verfterkt het Hart, en het Voedzel, dat zy uitleveren, ftrekt tot Onderhoud des Levens. Dus zien wy , dat het Ryk der Planten, fchoon aan dat der Dieren ondergefchikt , niet minder noodig is in de Huishouding der Schepzelen. Langs den ladder der Natuur daalen wy van de Dieren tot de Plantgewasfen af. De Dieren zyn Lighaamen die groeijen en leeven, zig beweegen , Gevoel hebben en 't gebruik der niterlyke Zintuigen. De Planten zyn Lighaamen "die groeijen en leeven, doch aan welken ten minfte de Vrywillige verplaatzing ontbreekt. Het groeijen en leeven hebben de Planten met de Dieren gemeen: derhalve worden zy ten onregte Groeijende Wezens genoemd en de Dieren voeren niet billyk den naam van Leevende Wezens', want de Planten leeven ook. Beter kan menze door den naam van Planten onderfcheiA 2 den , n. Debl. i. Stok. Inleï- ikg. Zy leeven,  4 De Eigenschappen der Planten Inleiding. beminnen liet Licht. den, als welke derzelver hoofd-eigenfchap, van in de Aarde geplant te zyn, duidelyk te kennen geeft. Linnjeüs zegt derhalve, kort en beknopt: Een Plantgewas heeft een Samengefteld Leven, zonder vry willige beweeging (*). Dat de Planten geen Werktuigen van Gezigt, Gehoor, Reuk of Smaak, hebben, wordt door iedereen erkend. Zo min, echter, als wy hetGezigt kunnen loochenen in fommige Dieren of dierlyke Schepzelen, daar men geen Oogen in waarneemt, gelyk de Wormen en Polypen; zo min kunnen wy verzekeren dat de Planten niet eenigermaate zien. Zy hebben ten minde aandoening van het Licht (f). Door een fterk Gedruis, 't welk met een geweldige beweeging van de Lugt gepaard gaat, wordenze getroffen (1). Niets is haare Groeijing en Leven hinderlyker dan eene benaauwde of vervuilde Lugt. Ook beminnen zy, in 't algemeen, zuiver Water. Haare Slaap fchynt een byzondere aandoenlykheid uit te drukken, welke ten minüe bewyst, dat zy niet van Gevoel ontbloot zyn (§). Dat (*} Veiitabilt tst Vita csmptfita absque moiM volur.tarie. Sist. Nat. XII. In de Tiende Uitgaave hadt zyn Ed. gezegd, VsgttMe est rit* xultiplicuta, eoadtmata, absqtu fenfatint, (ƒ) Uitgezegtt VerhantUlingtn. III. DEEL, bladz. 7S. (X) Trifolium quoque inhorrescere et Foüa contra Ternpestatem fubrigere ceirum est. FLIK. Hist. Nat. Libi. XVIII. Cap. 35. (5) Zie h^t Vertoog geplaatst in het V. Deel der Uitgit, rtTber.i-M'-i":, a»n 'r bs^m.  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. ! 5 Dat de Planten Gevoel hebben is blykbaar I in die genen , welken op de minfte aanraaking verflenzen , gelyk de Mimofa en anderen. Inbe deeze heeft een trap van Gevoeligheid plaats, vo grooter-, mooglyk, dan in eenig Dier. En, fchoon 'er maar zeer weinige van dien aart zyn; befpeurt men , echter, dat de behandeling der Bladen aan de meeften nïdeelig is, veel meer die der Bloemen. De Zaadhuisjes van verfcheidene zyn zo aandoenlyk , dat dezelven, het Zaad ryp zynde, op de minfte aanraaking open fpringen, en de Zaadjes uitwerpen. Dergelyke aandoenlykheid fchynen anderen te hebben van den Wind. Een trap van Koude, veel minder dan Vorst, kunnen veelen, uit de Heete Lugtftreek afkomftig, niet verdraagen; doch zy gewennen 'er allengs aan , en de Voortteelmg maakt de Jongen harder van natuur ; even als men dit in de Dieren waarneemt. Zo wel als dezelven worden zy eenigermaate in het Land, waar zy overgebragt zyn, door den tyd genaturalizeerd (*). Dat deeze Gevoeligheid niet afhangt, gelyk fommigen gewild hebben , van de Werktuiglyke ftructuur, van den trap van Hitte of Koude, van uitdrooging of bevogtiging, is door de ge- (0) Op een Lustplaats, niet ver van Londen, zyn Oranjeboomen geweest , die meer dan honderd Jaaren in de vaste Gtondgeftaan hebben ,«ordende,door enkele bedekking ,4» Winters voor de Koude befchut. A 3 II, DM&. I. STUK* )jLEr« NG. y heb. i Geil. Pc Slaaj» det Hamen,  Tnlei dik g. 't Wr-.kei der Bloemen» (*) Philofophia Botanica. Stokh. I/SI. ?s£ 7a. '6 De Eigenschappen der Planten - gedagte Waameemingen omtrent den Slaap der Planten en het waaken der Bloemen aan onzen grcoten Kruidkundigen, den Ridder Linft MX3S, gebleeken. Sommige Planten hangen des Nagts o\'er zyrie , anderen worden flap , omgeboogen , of vouwen haare Bladen farnen, welken zy des morgens weder ontfluitcn en zig herftellen. Zekere Bloemen openen en fluiten z;g ftandvastig op zekere bepaalde Uoren, zonder eenige kennelyke verandering van het Weder , en dit doen zy met zulk eene flipte in agtneeming van den Tyd, dat het een aanmerkenswaardig Verlchynzel maakr. In omtrent vyfrig Soorten heeft zyn Ed. dit waargenomen , en opgemerkt ; dat men zelfs het Weder uit fommigen voorzeggen kan (*). i „ De Afrikaanfche Goudsbloem , by voor„ beeld, begint 's morgens tusfehen zes en ze„ ven Uuren te waaken, en gaat daar mede tot „ s'namiddags te vier Uuren voort; indien het „ die Dag droog Weer is. Zo wanneer zy te „ zeven Uuren nog haare Bloemen niet gco„ pend heeft, dan 'zal 'er dien Dag Regen val„ len. Indien de Siberifche Ganzen - Distel by „ tegt zig fluit', dan zal het doorgaans den „ volgenden Dag helder Weer zyn, cn Regenagtig, indien zy haare Bloemen 's nagts open „ houdt." Anderen kunnen byna tot Uurwerken  in 't algemeen beschouwd. f ken verftrekken, gelyk men elders daar van een Lyst vindt (*). Dat gene, echter, waar in de Planten meest met de Dieren overeenkomen, is het L e v e n. Sommigen hebben het Leven der Planten tot de Groeijing en Voortteeliog. bepaald ; doch j hoewel het zeker is dat deeze laatften niet plaat; kunnen hebben zonder Leven, kan echter he' Leven plaats hebben zonder die Werkingen Een Plant of Eoom , den uiterften trap vai Grootte bereikt hebbende , groeit niet meer De Groeijing en Voortteeling zyn derhalv geen bewys van Leven. Snydt men, by vooi beeld, een Tak af van een Boom, zo zal me uit geen van beide deeze Werkingen ontdekken of het levendig dan dood Hout zy. Eert enk Sneedje, dat een Stroobreed. van de Bast wei neemt , doet ons oogenblikkelyk zien , of t Boom leeft , dan of hy dood is. Wy moet< dan op dit onderfcheid ftaan blyven, het wel] zig zo gemakkelyk aan het Gezigt, zelfs van dt plompften Werkman, openbaart. Een doode Boom is ftyver dan in 't Levei een doode Plant is flapper. Van waar komt c zonderlinge . tegenftrydigheid ? Daar- van , c het Leven de Vezelen van het Hout, die 11 vig zyn ,, gedwee doet blyven, en, in tege deel,'de Vezelen der Planten, die zwak zy: V( (*; Uitgtztgte Vt handelingtn. V. Deel, bladz. 6 , enz. A 4 n, deh.1 l stok, Inleiding. Het Le- ven der Planten. a i> te jfi :e :n H ie at e-r ni*r-  Inleiding. Overeenkomst me; de Dieren. ! (*) r.uïjch. Aiviru Anale a. Dec-, iii, ObCav, ï, 8 De Eigenschappen der Planten verfterkt en Veerkragt geeft. Dat dit gefchiedt? door den invloed en loop der Vogten in de Plantgewasfen; blykt ten duidelykfte. Oneindig maaien heeft men gezien , dat Gewasfen , in Potten geplant, door flerke Zonnefchyn en gebrek van Water, begonnen te verflenzen, die men door befproeijing of begieting weder frifch maakte. Zelfs heeft rnen in de Hortus Medicus alhier een Plant gehad , die, wanneer zy te veel Water kreeg, hetzelve door de Enden der Bladen weder loosde (*) : 't welk tot eefi vast bewys ftrekt , dat het Water door 't geheele Lighaam van de Plant pasfeert. Waar in , echter , beftaat eigentlyk het Leven? In de Dieren is het eene aandoenlykheid voor Prikkeling, welke maakt, dat het Werktuiglyk Geftel , r'eeniger tyd als ftil {taande* door de een of andere Oirzaak weder in beweeging gebragt kan worden. Even 't zelfde is het Leven in de Planten: want, gelyk de beweeging eenigen tyd kan ophouden in de Dieren ; ja. fommige kleine Diertjes zeer lang kunnen blyven in een ftaat van volftrekte onwerkzaamheid ; co wordt de Groeijing in de Plantgewasfen door >nze Winterkoude als geftremd , terwyl zy in varme Klimaaten geduurig blyven groeijen. Nienand zal echter ontkennen , dat de Planten, ^eduurende die verftyfdheid , nog blyven Jee. ven,  IS 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 9 ven 't Is niet waarfchynlyker, dat middelerwyl' een beweeging der Vogten in dezelven plaats heeft , dan dat die plaats zou hebben in de uitgedroogde Raderdiertjes en andere dergeJyke Schepzelen. Genoeg is 't, dat de Vaten met Vogten gevuld en beweeglyk, dat is aandoenlyk zyn voor eene prikkelende Oirzaak; 't zv Warmte, 't zy Vogtigheid, en meestal beiden te gelyk. Hier uit blykt dan de overeenkomst der Dieren en Plantgewasfen, m de Eigenfchappen die het Leven betreffen, ten overvloede (*). Men heeft ook in de Planten eene Vaatagti-( ge ftruftuur, eenigermaate met die der Dierlykei Lighaamen overeenkomende , ontdekt. Daar zvn, naamelyk , in dezelven Vaatjes die Vogten voeren en Lugtbuisjes. Ook vindt men 'er Klieren in, benevens zekere Celletjes, Zakjes of Vergaarplaatfen , waar in de afgefcheiden Sappen, Vettigheden of Oliën worden opgezameld , en ten dienfte van de Plant bewaard. Men ziet het gebruik daar van, in de Planten en Boomen te befchutten voor de Winterkoude en Vorst , als ook de tedere Botten te bemantelen , en wat dies meer is. De Sapvoerende Vaten fchynen in zo verre overeen te komen met de Bloedvaten in dc Die (*) Men vergelyke ten opzigt van dit at!e,, het i. Deeu i. STOK. van deeze Katuurlyk' Hiitorx, bladz. 57, s8.s9 fa. A 5 ii. deel) i. stok" Inlei- ing. Vantagti;e S trucuur. Sapvoerende Vaten.  io De Eigenschappen der Planten Inleiding, Zakjes o Vergaarp'.aatfen. Dieren, als zyde Sappen door het geheele Lighaam van de Plant, zelfs van den hoogften Boom, tot in deszelfs Top brengen: doch, gelyk in de Planten een kloppend Hart ontbreekt, zo fchynen deeze Buizen ook zo wel den dienst van Aderen als van Slagaderen te verrigten, en, dewyl -'er geene Klapvliezen in zyn, kunnen zy de Vogten zo wel op- als nederwaards voeren, zo wel aan de Oppervlakte influrpen, als door de Wortelen uit den Grond inzuigen. Dat dit weezentlyk plaats heeft, leert ons het uitfchieten en bloeijen van Bloembollen, die 't onderfte boven op Glazen met Water geplaatst zyn : als ook het groeijen van Bcomen, die men met de Wortels cm hoog en de Takken in de Grond geplant heeft. Bovendien leert dit ons ook de onmiddelyke Verfrisfching der Plant - gewasfen door den Regen en befproeijing met Watts , «tel its$tz cb :.: 1 r.7 :t BÓüesiqizz^r/ to ' Deeze SaDVoerende Buisjes worden gekruist van anderen, die ais Zakjes of Vergaai plaatfen zvn , van Malpighius Utrïculi , dat is Blaasjes, geheten. Buiten en behalve de Olie cf Vettigheid , fchynen deeze Blaasjes ook de eigenaartige Sappen te bevatten van de Plant, en misfchien zyn dezelven , naar den verfchillenden tyd des Jaars, of naar de hoedanigheid vari den Grond , de verfcheide trappen van Droogte Vogtigheid, Koude of Warmte der Lugt, nu eens Vergaarplaatfen van_ Olie, dan eens van Waterige Vogten , en meestal van Zeep-  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. IX Zeepagtige,uit Olie, Zout en Water vermengd beftaande. Hier in moet dan het voornamen verfchil plaats hebben van de Geneeskragten der Plantgewasfen. Men heeft reeds lang ondervonden , dat zy tegen den Winter meer voorzien zyn van Olie , en Wateriger in 't Voor^ jaar, wanneer zy zig fchikken tot den Groey , die voornaamelyk in dë voorgemelde Vogtvoerende Buisjes plaats heeft, welke de Houtvezelen in de Boomen uitleveren. De Lugtpypjes der Planten komen naast, zo het fchynt, met die der Mekten en Wormenovereen. Gelyk deeze, immers, geen Longen, en in plaats van dien de Lugtpypjes door het geheele Lighaam verfpreid hebben : zo is het ook gelegen met de Planten. In deeze Lugt-oypjes komen rondagtige Belletjes voor, welke door den Heer Ledermuller zeer duidelvk vertoond zyn in de Afbeeldingen van een Schyfje Dennebooms - Hout. Malpighius fchynt dezelven ook wel gekend te hebben, de wyl deeze aanmerkt, dat de Sapbuisjes of Houtvezelen , tusfehen welken de Lugtpypjes leg sren , in die foort van Hout als uit Zilverei Plaatjes famengefteld, aan de zyden ronde Knob bekjes uitgeeven (*). J- f) H* Argenteis hmWs context? , f Lateribus ta> tnndos «mutant Tumores. Zie over dit O* Ledbrmui p Sr. II. DEÏÏ.. t. STV'S. [neei- ING. Eugtpyp. es. i t  12 De Eigenschappen der Planten Inleiding. De Gioeijing, Het Leven , nu, der Planten, is werkzaam door de beweeging der Vogten in de gedagte Vaten en Blaasjes en van de Lugt in de Lugtpypjes daar rusfchen. Welke veranderingen van deeze beweeging afhangen , zal genoegzaam blyken, als wy agt geeven op den aart der Vogten , zo wel als op het maakzel der Vaten en de gefteldheid van den Dampkring, waar in de Planten leeven. 't Is bekend, dat de Warmte alle Lighaamen uitlpant, en dat deeze uitzetting allermeest plaats heeft in de Vogten en in de Lugt. Hier uit komt een dubbelde drukking voort : want de Lugt , in de tusfchenruimten vervat, zig uitfpannende drukt de Wranden der Sapbuisjes , die tevens door de Vogten worden uitgezet , en hier door zyn de Vogten in een geweldige perfing. Dit maakt dat derzelver vlugfte deelen opwaards gaan en uitdampen , terwyl het Lymige en Aardagtige ftrekt om de Wanden der Vaatjes of Vezelen te verfterken. Dit doet de Plantgewasfen in langte en dikte toeneemen en veroirzaakt dus het gene men Groeijing noemt. Hoe fterker toevoer van Vogten , die met Lymige, Vette en Zoutige deelen bezwangerd zyn , naar den aart der Planten gefchikt, hoe fterker aangroeijing. Dit wordt men gewaar in Gewasfen, welke uit een mageren in een vetten Grond verplant worden, en het tegendeel, als menze in fchraaler Grond brengt. Om nu de manier van Groeijing in de Planten nader te befchouwen, zo moeten wy agt geeven op  IK 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. *3 op de deelen, waar zy uit beftaan. In t alge- ^ meen heeft ieder Plant een Wortel, een Steel, Steng of Stam, en Bladen. Wy zullen van ieder in 't byzonder fpreeken. De Wortel is dat zigtbaare deel, waar mede de Plant gehecht wordt aan den Grond ,: of eigentlyk dat gedeelte der Plantgewasfen, het welke onder de Aarde moet zyn, om hun te doen groeijen. Sommige Planten kunnen eemsen tyd leeven , zonder dat de Wortels in de Grond ftaan. Sommigen groeijen zelfs dus, fchietende Steng, Bladen en Bloemen Dit ziet men in de Bolplanten en anderen. In 't algemeen, echter, wordt tot de Groeijing vereifcht, dat de Wortel in de Grond zy, of aan eemg Lighaam gehecht, waar uit hy zyn Voedzel kar haaien , en moet de Grond ook van dien aan zvn, dat 'er de Plant door gevoed kan worden; indien dezelve groeijen zal. De Planten, die ot >t Water dryven , laaten haare Wortels hangel in het Element, dat haar tot Voeding ftrekt: d, andere Waterplanten hebben haare Wortelei doorgaans in den Slibberigen bodem. Men zie ook , dat de meefte Aardplanten eenigen tyd le< ven kunnen van enkel Water. De Wortels der Planten zyn van verfchillend gedaanten. Sommigen beftaan uit dunne V ez* kn die van den Stoel af naauwlyks m dikt verminderen , maakende als een bos Haair uit en deeze noemt men Haairwortels. Zodanig Vezels komen ook aan de dikke Wortelen vooi *«. DSEt. I. STÜK, Inlei- )ING. WORTEL riet 'lanten. I 1 t e Hunne verfchil" lende ge. g daantc. i e j n  Inlei dusg. * CycL men t Der.ti rïti 14 De Eigenschafpen der Planten - en deeze fchynen in 't algemeen de Werktuigen te zyn, door welken het Voedzel uit den Grond wordt ingezoogcn. Anderen, en die men gemeenlyk Wortels noemt, zyn Kegelvormig öf als een omgekeerde Pieramiede, en dus enkeld , gelyk in de Soorten van Peen , Karooten, en dergelyken. In de Boomen noemt men de zodanigen, Penwortels , tot onderfcheiding van de Getakte Wortels van dien aart, welke zig naar alle kanten uitfpreiden. Aan de gezegde Vezels komen, in fommige Planten , dikke Knobbels voor, die als aan Draaden gereegen zyn, welke men Kiïöbbelwortels noemt. Hier van geeven de Aardappelen een aanmerkelyk Voorbeeld. Zodanige Wortels, wier Knobbels onder aan den Steel zitten, noemt men Knolwortels. Men vindtze ook zon- -der Steel, gelyk in het Yarkensbrood *. Andere Wortels, doch zeldzaam , zyn als met Tanden gehakkeld , waar van het Kruid, dat men -Koraal - Violieren f noemt , den naam voer:. Deeze tam men Tandwartels heeten. Sommigen beftaan als uit Klaauwen, gelyk in de Ranonkelen, en voeren dien naam, terwy! die der Anemonen naauwlyks tot eenige gedaante te betrekken zyn en oneindige figuuren opleveren. Regt anders is het met de Bolworttls , wier geftalte zo eenpaarig is in een zeilde Plant, dat men niet alleen de Geflagten maar fomtyds de Soorten of Verfcheidcnhedcn daar aan onderfcheiden kan. De Tulpen , Hvacinthen, Crocus, Leliën , Narcisfen, geeven daar van zeer bekende voos-  in "t algemeen ie5ch0üwd. 15 voorbeelden. Men vindt deze veelal uitSchubben of. Rokken te beftaan, gelyk de Uijens. De1 Bolwortels merkt Linn^eus aan, als het Winterhuis * , waar in de tedere Vrugt befchut wordt voor de Koude. De zelfftandigheid der Wortelen van de meefte Plantgewasfen is zagter dan Hout, maar in, veeleKruiden harder, dan de overige deelen der' Plant. ■ Men vindt dus Gewasfen van een zagt Geweefzel , wier Wortelen hard en Houtig zyn. Uitwendig hebben zy een dun Bekleedzel, gelyk de Opperhuid , waar onder een dikker Huid legt, welke uit bondeltjes van Sapbuisjes, met Blaasjes en Lugtpypjes doorweven , even als het Hcut beftaat; Daar binnen is de Wortel met eene Mergagtige zelfftandigheid gevuld, die een dergelyk Samenftel heeft en door middel van zyne Pypjes gemeenfchap houdt met de Bast des Wortels. Veele Voorbeelden van zodanige Buisjes, met het Mikroskoop in verfcheiderley Wortelen gezien, worden ons door Malpighius voorgefteld. De ondervindelyke Proeven bevestigen zulks ook ten overvloede. De Lugtpypjes aangaande , die worden door de Lugtpomp op de volgende manier ontdekt. Als men een verfchen Wortel onder Water in een Glas legt, en dat Glas op de Plaat van de Lugtpomp onder de Klok gezet heeft, dan zal men , onder 't uitpompen van de Lugt, een menigte Belletjes zien voortkomen uit de Oppervlakte van den Wortel. Indien men gekleurd F Wa II. Deel. i Stuk, Inlei- )ING. * Hvbfr- aculufn Zelfftanligheidter Worteen. ' Proeven omtrent de Lugtpypjes ,  Inleiding. omrren ie .Sjj>- 16 de eigenschappen der Planten Water heeft genomen of Kwikzilver , dan komen in de Wortel, na dat de Lugt weder in de Klok gelaten is, veele Streepjes voor, daar het Kwikzilver of gekleurde Vogt, in de van Lugt ontledigde Buisjes , is ingedrongen. De zelfde Proef heeft de Heer Nieuwentïd op een Raap in 't werk gefield (*). Dit doet dan blyken, dat 'er zulke Lugtbuisjes in de Wortels zyn. Men kan het ook befluiten uit de toeneeming van zwaarte in de dus behandelde Wortel, t De tegenwoordigheid der Sapvoerende Vaten is aan het bloote Oog blykbaar; inzonderheid door middel van Warmte, welke de Vogten door uitfpanning in beweeging brengt. Dat 'er zelfs een verfchillende plaatzing, loop, verdeeling en figuur, aan de Sapbuisjes en Blaasjes der Planten gegeven is, naar dat zy tot bereiding van verfchillende Sappen gefchikt zyn , wordt ons door de Ondervindingen van den beroemden R u Y s c h geleerd (f). Deeze Hoogleeraar , een Raap ontleedende, bevondt, dat die Wortel , (want de Raap of Knol is een Wortel,) in de Staart en Bast of Schil een geheel ander llag van Vaatjes hadt , welken hy onderftelrie het bittere Sap te voeren, terwyl het binnenfte, zoete Merg der Raap, beflondt uit een famenweefzel van door één gekrinkelde Vaatjes, die zig (♦) rExifltntt tt JOieu itatntrit dam lis mtrvtilles d; U flaturt. p. 37O. (f j AiniTL Anatm, Dm. III. ObfetV. ».  in 't algemeen beschouwd. 17 zig als Katoen vertoonden, zynde buiten twyfel' met het zoete Sap, dat de Knollen zo lekker1 maakt, gevuld. Voorts befpeurde hy een aanmerkelyk verfchil , tusfchen deeze Sapvoerende Vaatjes in de Staart en in de Schil der Raapen, loopende dezelven in de Staart regt , en in dé Schil Netswyze door elkander geweeven zynde (*), Hier uit mogen wy befluiten, dat de Sappen, in de regtloopende Vaten van de Staart vervat, hunne bitterheid-behouden, om dat zy nog raauw zyn , en niet door bymenging van het eigen Vogt der Raap, gepaard met de krinkeling der Vaten , in het eigenaartig Sap der Plant veranderd. Hoe naby het zoet en bitter aan elkander vermaagichapt zyn , leeren wy uit het verfchil van het Leverfap en de Gal. De bittcrwording van bedorven Nooten en Amandelen leert dit ook. Hier fchynt de Natuur eet overgang van bitter in zoet te bewerkftelligen van welke een blykbaar voorbeeld is in de lekke xe Cyder of Appeldrank, welke men van oneet baar bittere Appelen bereidt. En de Ondervin ding leert in deeze Wortelen, dat dezelven dik wils bitter blyven door te groote Droogte c fchraalheid van den Grond, welke een fchaart heid veroirzaakt van de voedende Vogten e: mooglyk ook de Vettigheden te bitter maakt 03 (*) Cara rer.ovatA, Jeu Tles. Anatom po:t Curas postt wvus , sa Dedicatipne. B II, DSSL, U STUK, Inleïs hng. 1 > f 1 n  i8 De Eigenschappen der Planten Inleiding. Werking der Wortelen. i om veranderd te worden door de eigenaartige kragt der Plant. Men kan dan , in 't algemeen, uit het maakzel der Wortelen belluiten : dat Water en Lugt, zo wel door de Oppervlakte, als door de Vezelagtige Enden of Haarbuisjes der Wortelen ingeflurpt, in derzelver Vaatjes en Blaasjes op verfcheiderley wyzen bewoogen, met de Sappen der Planten gekleinsd, op verfcheide plaatfenaangevoegd, afgefcheiden en weder met dezelven vermengd wordende, daar door eene geheel verfchillende Eigenfchap, ten opzigt van Reuk, Smaak, en wat dies meer is, aan dezelven geeven, gelyk zulks plaats heeft in de Vogten der Dieren. Dat ondertusfchen eens uitfpanning, zo wel in dikte als in langte, plaats grypt in de Wortelen, even als in de Plant zelve, doch op eene tegenlrrydige manier : alzo de Wortelen nederwaards langer worden en de Steel of Steng opwaards uitfchiet: doch dat de Wortelen wederom Takken kunnen worden, gelyk voorheen gezegd is. En dat fommige Planten , die men Bygewasfen (*) noemt, ook gevoed kunnen worden door de Sappen van andere Planten, op welken zy groeijen, iS blykbaar: terwyl zy tevens de Eigenfchap der Plant, die haar tot Voedfter ftrekt, aanneemen. Dit (*) Plant* Para/men. Geheel grappig wordt hier aan de naam gegeven van Op/chuimloptndt Planten. Zie 't Woordenboek van uomare. II. Deel, biadz, 293. Ik zou ze dan veel Uerer OpfebtriliipiKdt heeten.  in 't algemeen beschouwd. 19 Dit leert ons het verfchil, dat 'er tusfchen de Eiken-Zwam en anderen plaats heeft in de Bloedftemping. Ook wil men dat de MarenTakken*, die men in de Geneeskunde tot veriterking zal gebruiken, op Eikeboomen gegroeid moeten zyn. De Heer Marquis de Saint Simon heeft een zonderling denkbeeld aangaande de Wortels der Bloembollen voorgëfteld (*), die zyn Ed. echter wel uitdrukkelyk in deezen van de Wortels der andere Gewasfen en Boomen onderfcheidt: zo dat men dit denkbeeld van dien Heer niet, met fommigen, op de Wortels in 't algemeen moet toepasfen. Hy ftelt dat de Wortels der Bolplanten geen influrpende Werktuigen zyn, maar dat dezelven dienen om de Bollen van het overtollige te ontlasten. Zyn Ed. tragt zulks te bewyzen (1.) doordien veele Bollen deeze Wortels uitfchieten en zelfs bloeijen buiten den Grond; maar neemt niet in agt, dat 'er zekerlyk in dat geval eene influrping van Vogten uit de Lugt moet plaats hebben , en 5 zo dezelve door den Bol gefchieden kan , kan zy ook gefchieden door deszelfs uitgefchooten Wortelen. Een Boom kan leeven met zyne Wortels buiten den Grond, gelyk wy vervolgens zien zullen. Maar (2.) zegt hy, de zelfftandigheid deezer Wortelen is tot influrping niet (*) Des Jac'mbeu Amfterd, 1768. Qusito. pag, 23 ««• B 2 B. DEÏ.L. I. STUK. Inleiding. * Vifcum Quirci- tum Zonderling denkDeeld,  2o De Eigenschappen der Planten Inleiding. niet bekwaam, dewyl zyn Ed. 'er geene Vaatagtige Structuur in waargenomen heeft , en hy zou deeze Wortels wel by Yskegels, die door 't afdruipen dergelyke figuur aanneemen, vergelyken willen. Dit behoeft geene wederlegging. Zy geeven, zegt hy (3) geen Vezelen uit: maar geen wonder ; want het zyn de Vezelen zelf en de Bol is de eigentlyke Wortel, even als in de Knollen, Aardappelen, enz. Een Aardappel bevat zo wel de Spruit of hetBeginzel van de Plant als een Bloembol. Wanneer men Bollen op Glazen met Water zet, zegt hy (4 ), dan moet de Kruin van den Bol in "t Water komen , om den Bol Bloem te doen fchieten: maar ik heb altoos zorg gedragen, dat de Kruin niet aan 't Water raakte, dewyl de Bollen by my anders dikwils aan 't rotten floegen. Verfcheide Bollen gezet hebbende op Glazen met gekleurd Water, nam hy (5.) niets daar van in de Wortels waar, maar iets in de Bollen. Dit geeft my geen wonder, wanneer zyn Ed. de Bollen met de Kruin in 't Water zet. 't Geweefzel der Wortelen zal te fyn zyn, om de kleurende ftoffen in te laaten. Was haare zelfftandigheid flegts een uitgeworpen ftoffe, dan zou het beter met die Kleuring gaan Ook moeften zy dan van eene Bol, welke omgekeerd op een Glas met Water gezet werdt, en daar in Blad, Steel en Bloem fchiet, zo wel als anders uitgeworpen worden. In dat Geval zuigt zekerlyk de Bol het Voedzel door zyne Bladeren in. Zyn Ed. hadt een  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 2.1 een Bol gezet op den Hals van éen Bottel of Flesch met Aarde, en toen fchoot die Bol zyne' Wortels niet daar binnen, maar buiten om de Flesch heen. De Hals zal zekerlyk te naauw geweest zyn, om de Kruin te bevatten; anders wordt men dit nooit gewaar in Bollen, wanneer zy gelegenheid hebben tot Wortelfchieting in Zand of Aarde. Ik merk dit dan als geene beflisfende Proefneeming aan, en ftel daar tegen die onbetwistbaare Waarneeming, dat de Bollen, die door enkel Water gevoed zynde op Glazen gebloeid hebben, als uitgeteerd zyn,en niet bekwaam, om het volgende Jaar even zo gebruikt te worden. Hier is 't de reden niet, dat zy niet genoeg hebben kunnen uitwerpen, maar dat hun door de Wortels geen genoegzaam Voedzel is toegebragt , 't welk zy, in goede Aarde geplant zynde geweest, zouden genooten hebben. Thans komt nog in aanmerking, wat het eigentlyke Voedzel der Plantgewasfen zy. Leeven z\ van Aarde, van Water of van Lugt ? Dewy alle die Elementen zig in de zelfftandigheid dei Planten , hoedanig ook, van de droogften, to de vogtigften , van de zagtften tot de hardften van het Aardmos tot den hoogftcn Eikeboor toe, bevinden; zo moet men onderftellen, dat z; natuurlyk altemaal tot Voeding ftrekken van d Planten. Men meent, evenwel, door Procvei ondervonden te hebben , dat de Planten leeve kunnen van enkel Water; doch 't is zeker, da n, ttixu i. stvwi B 3 &■ Inlei- )ING. H«t Voc: zei der f lan- i ten 1 1 1 1 t  22 De Eigenschappen der Planten Inlei ding. is naai derzelver. aart vcrfchillendi gemeen Rivier of Regenwater altoos Aardagtige deelen bevat. De keurige Proefneemingen van den Heer Bonnet, over het doen groeijen van Planten in Mos, Spons, Zaagzel, Wol, Kalk en andere Stoffen, buiten de eigentlyk zogenaamde Aarde, zyn elders uitvoerig verhaald (*). Aanmerkelyk is 't, dat het Gewas van Boekweit, by voorbeeld,in Zaagzel,Boomwol of Zwam gezaaid, niet hooger groeide dan twee of drie Duimen , en dus een foort van Dwergjes maakte, die ook zeer klein Zaad droegen, hetwelke niettemin , in goede Aarde gezaaid , wederom zo groote en aanzienlyke Planten voortbragt, als uit de grootfte Zaaden. Dergelyke voorbeelden , evenwel, zien wy dagelyks, in het verfchil der tiering van Gras, Koorn, Moeskruiden , Boomen , enz. in fchraale of vette Gronden, waar door zelfs de Reuk der Bloemen en hoedanigheden der Vrugten merkelyk veranderen (f). Doch hier omtrent komt in bedenking , of verfchillende Gewasfen, in de zelfde Grond ge. plant, daar uit ieder het Voedzel haaien dat haar eigen is, dan of de Vogten , welken zy inzuigen, allen van de zelfde Natuur zyn. Dewyl fommige Gewasfen een vette , fterk gemeste Aarde, anderen een Zandigen of Steenagtigen, anderen de Kley of een zouten Grond en wat dies meer is, beminnen; kwynende zelfs in een Grond , (*) Zie Uitgezogte Verhand. III. Dee! , bl, 36 , enz, (f; pe zelfde IV. Deel, bladz- 193.  IN '? ALGEMÉÉN BESCHOUWD. 2'3 Grond , die hun oneigen is; zo fchynt het dat de Haarbuisjes der Wortelen gefchikter zyn tot inneeming van fommige Vogten, of de Vaten der Planten bekwaamer tot Verteering van deeze of gene Stoffen, in deeze Vogten vervat. En, dat de Sapvoerende Vaten der Planten deeee bekwaamheid hebben , blykt door het Enten der Boomen, als wanneer een enkel Takje , voortgroeijende op den zelfden Boom, Vrugten voortbrengt van een geheel andere Smaak, dan de Wortelftam. Ook is het zeer waarfchynlyk, dat uit een zelfden Grond veele Stoffen , van een zelfde natuur , door verfchillende Planten worden ingezoogen: dewyl zy, by een geplant, elkander berooven van noodig Voedzel, zo wel als Planten van eene zelfde Soort (*). De Waarneeming , dat fommige Planten elkander beminnen , anderen elkander haaten ; fommigen niet by elkander groeijen willen, anderen elkanders Groey bevoordeelen, fchynt doch het eerstgemelde denkbeeld te begunfligen want zo alle Planten een zelfde Voedzel uit den Grond haalden,kon dit verfchil naauwlyksplaats hebben. Dus ziet men , dat Rog en Tarw, onder elkander gemengd, wel voortkomen in Gron den, die voor Tarw alleen te ligt waren: gelyJ ook Haver en Boonen , door één gezaaid, we draagen op een Akker , alwaar de Haver allee, kwaalyk geflaagd* zou zyn (t> He (*) Zie een uitvoerig Vertoog deswegen, in het VI.Dm der Uitgfssi[te Verbanitlmgtri, bladz. 159, enz. (t) Ibidem, bladz, 17U k 4- II. Di»' I. S*»K» Inleiding. 1 i E  24 De Eigenschappen der Planten Inleiding.*c Gewas ♦ Htria * Ariu| Fruttx ISufnlex 5 Arbcr Rinken enz. * Sarmir.ta Het gene uit den Wortel opfchiet, en zig boven den Grond vertoont , wordt in 't algemeen 't Gewas geheeten. Dit is in veelen enkel Kruid of Bladerig Loof, gelyk in de Raapen, by voorbeeld: in anderen zyn het gedeelde Bladen, gelyk in de Aardbeziën ; in anderen Steelen met Loof, gelyk in de Aspergie - Planten. Dit wordt, in 't algemeen , Kruid * genoemd , waar van de Moeskruiden hunnen naam hebben. In de meefte Planten vergaat dit Loof tegen den Winter, en fchiet in 't Voorjaar uit den Wortel weder uit. In fommigen echter houdt het fïand ; gelyk in de Sedums , Aloëplanten , enz. Zo de Steel Houtig is en 's Winters overblyft, dan heet het Gewas een Boompje * of Heefter f, naar dat de Steel enkeld is en een Kroontje maakt, of by den Grond in veele Takken verdeeld. De Steel niet Houtig zynde, dan noemt men het een Struikgewas |. De aanmerkelyke dikte en hoogte geeft aan de Steel den naam van Stam, en het Gewas draagt dien van Boom §, wordende de verdeelingen van den Stam , opwaards , Takken genoemd, die zig in Twygen , en deeze wederom in Looten verdeelen. Aan deeze laatüen groeijen de Bladen, Bloemen en Vrugten. In fommige Plantgewasfen voeren deeze deelen byzondere bcnaamingen. De Wyngaardcn, bv voorbeeld, hebben Ranken **en deezen naam geeft men ook wel aan wilde Houtgewasfen, die op dergelyke wyze klimmende groeijen, gelyk de Klimop, Kamperfoelie; en aan 't Gewas van Peul-  IN *f ALGEMEEN BESCHOUWD. 25 Peulvrugten, gelyk de Erwten Boonen, of langs den Grond tapende Planten, gelyk Meloenen, Komkommers enz. EenStronk of 'Struik * heet eigentlyk dat Gewas , hetwelk men geen Stam of Steel kan noemen, gelyk m de Toortsplanten , als ook in de Distelen enz. Wat een Koolftruik zy, is bekend. ,De Steelen van Riet , Koorn, Gras en dergelyken, voeren den naam van Halmen f. • Dikwils zyn deeze met Bladen voorzien , fomtyds Takkig , met T eedjes en ook wel Bladerloos. Dat van de Halmen , na 't affnyden, verflenzen of verdorren, overblyft, zyn Stoppelen. Indien tusfehen de Bladen van een Plant een Steel opfchiet, die enkel dient tot het draagen van Bloem en Vrugt, dan wordt dezelve de Bloemfteng t geheten; gelyk in de Hyacinthen , Narcisfen , Leliën, enz. De Steel der Planten beftaat, i. uit een Schors: 2. een Bast: 3. eene ry van Vaten: 4. eene vastere Zelfftandigheid , en ten 5de het Merg. Dit hebben alle Planten , de Boomen zo wel als de allertcderfte Kruiden, met elkander gemeen : zy zyn maar , wat de vastheid aangaat, van elkander verfchillende. In de dik ften, gelyk in de Stammen van het Geboomte. vallen deeze deelen het beste onder 'tOog: mei: kan ze 'er het gemakkelykfte onderfcheiden: ir de Planten , die eenen dikken Steel hebben ei eenen Bolagtigen Wortel, het allerminfte. Di inwendige zelfftandigheid van deeze gelykt dik wils naar Spons, met Water gevuld, onderfche ■R Want het Merg, he Hout, en gezegde Schors, ftaan aldaar m mie dellyn omtrent tot malkander als 1, 3, 5: we! halve de Oppervlakten in de doorfnyding nag< noeg de evenredigheid hebben van 1, 8 en ic In alle Takken en Boomen, ondertusfchen, de Schors of Bast (Lifcer) maar zeer dun: df ik geloof dat het gedeelte CCC dat gene z zyn, 't welk men het Spint (Alburnum)noemen hhh h de binnenfte en buitenfte Bast met < kander. (*) rerkand. der Holl. Mattfihaf?^ Ha«lem 176°. Deel, bl. i33* (f) Ibid. Pl. S. Fig, i. II. deel» I. Stuk,- Inlei- )ing. f t I ■ t 1. ,s I •» 1- le Y,  a8 De Eigenschappen der Planten Inleiding. SamenSe! van her. Hout, Miakzel d:r Stcclen. De Waameemingen van Malpighius en G r e w, omtrent het Samenftel des Houts, zyn door den vermaarden Leeuwenhoek grootelyks opgehelderd. Deeze nam , in 't Eikenhout , driederley foort van overlangs loopende en tweederley horizontaale Vaatjes waar. Onder de eerften kwamen 'er grootere voor, met Blaasjes, van zeer dunne Vliesjes gemaakt , voorzien , en kleinere , als ook zo kleine, dat 'er van deeze laatften door hem twintigduizend, in het negentigfte deel van een vierkanten Duim, gefteld worden. Van de Horizontaale kwamen fommigen regtftreeks voort uit het Merg of Hart, anderen , in veel grooter menigte, lagen hier en daar: zo dat hy 'er 1400000 in de ruimte van een vierkanten Duim rekende te zyn. Het maakzel deezer Vaatjes is, volgens hem, Schroefswyze. In de Cocosnooten nam hy waar, dat de Wanden der Vaatjes geformeerd werden door Spiraale Vezelen, die op de zelfde manier om de Cylinders derzelven gewonden zyn, als een Koperdraadje om de Snaaren van Darmen in het Mufiektuig. Het zelfde maakzel ontdekte hv in een Stroohalm, -wier Bast een Oppervlakte heeft uit Vaatjes van cngelooflyke kleinheid famengefteld. De vermaarde Ruisch onderzogt op een niéuwe manier het maakzel der Steelen, dezelven door weeking in Water ontbindende, en bevondt dus , dat de zelfftandigheid, op dergeh/ke wvze als die der Beenderen in het Ligbaam der Dieren, uit kleine Plaatjes in 't ronde ge<  in 't algemeen beschouwd. 29 o-eplaatst, en door Nageltjes, als 't ware,famen gehecht , beftond. De gedagte Plaatjes, zelf, waren gemaakt van Vezelen, volgens de langte van den Steel hier en daar zodanig omgeboogen, dat zy tusfchenruimten formeerden , in welken Blaasjes zyn, door dwarfe Vezelen verdeeld, er op veelerhande manier met elkander gemeenfchap hebbende. Hier uit blykt, dat de Steel m ftaat is om de Vogten, uit den Wortel ontvangen met die door de Oppervlakte ingezoogen zyn en met de Lugt te vermengen, en dus dat gen daar van af te fcheiden, 't welk tot de Groenrq van 't Gewas vereifcht wordt. Dat de Steelen , Stengen en Stammen de Plantgewasfen, de Lugt,Water en andere Vo= ten niet alleen overvloedig door de Oppervlal te van de Schors intrekken en uitdampen, ma dat ook deeze Vloeiftoffen, onbelemmerd, doe den Steel of Stam op en nederwaards bewooge worden, is door veele Proefnemingen bewe zen. Onder de Lugtpomp ziet men , dat c Schors of Bast menigvuldige Lugtbelletjes u: eeeft. Hales heeft de influrping van Lu en Water, door de Oppervlakte van den Star waargenomen. De vrye loop der Vogten, , en nederwaards, blykt,(als reeds gezegd is,)i het groeijen der Boomen, die 't onderfte bov in de Grond geplant zyn. Men heeft ook j zien, dat een Boom, wiens Wortel buiten c Grond was en bleef, alleen gevoed werdt d< n ii, DïEL. i. STOK, Inleiding. r r ■r n e t- ;t i, >p iit en ;e- cn jor ld-  Inleiding. Wortelfcbieringder Stekken , enz. ! (*) HALFS ftgttelk Statickt of Grieijindt Weegkundt, loc. div. (t; Zie Vtrkand, dtr Heil. Maatfch, als boven , bl. 135 , enz. 30 Dé Eigenschappen der Planten middel van zyne Takken , die aan twee nabuurige Boomen waren vastgegroeid (*). Hoe het bykomt, dat een afgefneeden Tak of Takje , gemeenlyk Stek of Poot genaamd , aan zyn boven-end alleenlyk Takken, en aan zyn onder-end niet dan Wortelen uitgeeft, is door gezegden Heer Dryfhout, op de gedagte Onderftelling, dat de Takken uit het Merg, en de Wortels uit het Hout hunnen oirfprong hebben , zeer fraay verklaard (f). Dewyl de buitenfte deelen van het Takje eerder en meer door de Vogtigheid van den Grond aangedaan worden, dan de binnenfte, zo is het natuurlyk, dat onder de Aarde Wortelen voortkomen , en boven den Grond Takken, tot welker uitfehieting een meer bereid Vogt, door de werking van de Lugt en Zon verlevendigd , fchynt vereifcht te worden. Men kan echter niet ontkennen dat dikwils aan Stek van Aallesfen, by voorbeeld, en aan Wilgen - Pooten, Pakjes, Bladeren en Bloesfem groeijen, eer :y nog eenigen Wortel hebben voortgebragt; : welk dan een werking zou moeten zyn in het Aerg, nog afhangende van den Moederftam of 5oom, daar deeze Takken afgefneeden of afgelouwen zyn. Ook blyven die Uitfpruitzels niet 1 wezen, ten zy de Stek of Poot middelerwyl Vortelen gefchooten heeft. Wan-  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 31 Wanneer een Takje of Loot op een Boom ge - Ent wordt, kan men deszelfs Takfchieting1 op dergelyke manier verklaaren ; maar in de ti Oculatiën+ wanneer alleenlyk een ftukje van dei Bast, met een Knop voorzien, in een Sneede van de Bast worde ingeftóoken , fchynt de oirfprong van deszelfs Takfchieting naauwlyks af te kunnen hangen van het Merg of Hart des Booms, als waar mede die Knop geen blykbaare gemeenfehap heeft. De Wortels geeven ook onmiddelyk Takken uit , die weezentlyk van eene Houtige Natuur zyn , alzo zy Boomen kunnen worden , gelyk dit blykt in de Uitloopers der Hazelaaren , enz. Het Hout, in tegendeel , kan Takken uitgeeven , tot Vrugtdraaging onbekwaam, gelyk men dit ziet in de Waterlooten. En mooglyk zyn deeze van dergelyke natuur als de Plantzoenen der Vrugtb.00men, van Zaad geteeld, die geen goede Vrugt draagen, voor dat zy door het Enten zyn tam gemaakt. Wat is,verder, dereden, dat deSteelender Planten en Stammen der Boomen altoos Loodre°t opgroeijen, indien zy niet tot een anderen Stand worden gebragt, door uitwendige oirzaaken, of door hun eigen zwaarte ? Men ziet dit zelfs in Planten die aan een fteilen Muur groeijen: men ziet, en door de gewoonte zonder verwondering, hoe een omgevallen Boom, al voortgroeijende, zynen Top ombuigt, en verder in de Loodlyr opheft. Van Boonen en andere Zaaden, hoe zj ooi U, DSÊI., I. stus. Inlei- ING. rakfehieng der. men , Loodregte Groeijing, t  Inleiding. 33 De Eigenschappen der Planten ook in den Grond geftoken zyn , ryst het Spruitje altoos naar omhoog en de Wortel daalt naar beneden. De Heer Dodart(*), naauwkeurig overweegende, wat hier de Reden van mogt zyn, onderftelt, dat de Vezels of Sapvoerende Vaten der Stammen den aart hebben van door de warmte der Zonne ingekort en door de Vogtigheid des Aardryks uitgezet te worden; waar van het tegendeel zou plaats hebben in de Wortelen. Doch dus zouden de Stammen altoos naar 't Zuiden moeten hellen, dewyl de Warmte der Zon meer aan die zyde werkt, dan aan Noordzyde. Wat moest 'er gebeuren in beflooten plaatfen , alwaar de warmte der Zon naauwlyks werkt ? Hier is nogthans de manier van groeijing even de zelfde. Ook heeft die Heer de ongenoegzaamheid van deeze Stelling erkend, en, wat de Steelen en Stammen aangaat verder toevlugt genomen tot de opklimming der Dampen in de Lugt, die Loodregt opwaards gefchiedt, waar men, ten opzigt van de Wortels , zou kunnen by voegen, de Loodregte neerzakking der Vogten. Maar de meefte Wortetelen fpreiden zig Zydewaards uit, en byna alle Takken hebben eene helling naar den Zigteinder. Ook ziet men dat, zo wel de eene als de anderen, indien zy in hunne loop gefluit worden , zig omkrommen, en eene andere rigting aanneemen. De (*) Mem, de VAe&d. R, des Scitncts% ie Pms, del'An, 1702.  lïi 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 33 De Heer Bonnet fielt vast, dat de gedagte opryzing van den Steel en de nederdaaling1 der Wortelen afhangt van derzelver Wërktuiglyk Geftel. st Men neemt waar (zegt zyn Ed.) dat de Houtige Vezels en Blaasjes iti de f Wortels op eene regt tegenflrydige manier Vefchikt zyn dan in de Starm Hier beflaan de S' Houtige Vezels het uitwendige en de Blaasjes " zitten inwendig: daar beflaan de eerften het " inwendige en de Blaasjes het uitwendige. Dee„ ze twee Rangen van Vaten kruifcn elkander 1 in de Stoel der Plant" (f)- De Steelen , Struiken en Bloemftengen var veele Planten, fchoon zy overblyvende Stoeler en Wortels hebben, dienen maar voor één 5a* zoem Jaarlyks fchieten deeze Plantgewasfer nieuwe Steelen Uit. Neem de Leliën, Asper gies en anderen tot voorbeelden. In andere! blyven de Steelen over, geevende jaarlyks nieu we Spruiten en Bladeren* In anderen , gely; de Heefters en Boomen, blyft de Steel zo lan in wezen, als 't Gewas leeft, groeijende oo waarfchynlyk zo lang, ten minfte in dikte, aar Dit maakt, dat 'er Boomen zyn van ontzagh ke hoogte en dikte. Een Taxisboom, op ee Kerkhof in Schotland groeijende , werdt voc weinige Jaaren bevonden een Stam te hebben v: 5a Voeten omtreks, dat istusfchen de i<5 en i Voeten dikté. Dit zal mooglyk de grootf Boo (t) Rtcbtrcb.f*T HJap des Feuillet. ÏU Mem. pjzn c ll.DEtx. i. Stuk. Inlei- )1ng. Dikte dér Boomen. I l r k | n ? :e n  34 De Eigenschaften der Planten Inleiding. Oi'xnak der aangtoeijing. Boom' zyti * daar men eenig Berigt Van heeft , zegt de Heer Barrington (*); aangezien de groöte Karftengeboom, te Tortworth in 't Graaffchap Gloucester, in Engeland, nu veer-* tig Jaaren geleeden gemeten , maar eenen omtrek hadt van 51 Voeten. Deeze Heer moet het Werk van AdanSon niet gelezen hebben, door wien aan de Kust van Senegal Boomen gevonden zyh Van 78 Voeten omtreks , en andere Reizigers 'er in Afrika gezien hebben van 30 tot 37 Voeten middellyn (f). De Stam van den Sycomorui,in Egypte, valt ibmtyds vyftig Voeten dik (4). Vraagt men, wat de reden is, dat de Boomen in dikte' aangroeijen ? Wy hebben gezien, dat dezelven Uit vyf zelfftandigheden famengefteld zyn jj die op elkander volgen, en waar van het Merg de binnenfte is,beflooten in het Hout, dat van het Spint, dit van de Bast en deeze van dö Schors omvangen wordt. Iedereen weet, dat de aangroeijing der Boömen Ringswyze gefchiedtj binnen de Bast, die echter ook in dikte toeneemt; De groote onderzoekers der Boomen hebben verfchillende gedagten gehad over de aangroeijing van het Hout, welke het voornaamfté f$t Grew leidt dezelve af van de Schors, Malpighius Van de Bast, en Hal es doet dé Houtlaagen uit het Hout zelf voortkomen; Zou heb (*) Pbil. Trans, tbr 1770. VOL. LI". Part. i,p,2j , eus» (|; Families dis Plantts. Pref. p. CCXI{|; HA'SSrLfJÜIST, Rtizin, Q£Uyo. p, 5Jrj,  in 't algemeen beschouwd. 35 het wel oneigen zyn , te ftellen , dat alle die zelfftandigheden te famen daar toe medewerk-1 ten ? Tusfchen de Bast en het Spint is in groeijende Boomen en Takken , by Zomer, altoos eene Vogtigheid waar te neemen, welke door het droogen Vezelagtig wordt, en dan de Bast met het Spint verbindt, zodanig dat men de Takken niet fchillen kan, of men moetze in 't Water leggen. Dit weeten de Mandemaakers en maaken 'er gebruik van tot de Teenen van wit Mandewerk. Een leevende Tak van een Boom affnydende, en die dan den Bast afftroopende , (gelyk fomtyds gemakkelyk gefchieden kan , en ik meermaalen heb gedaan, om zulk een Tak tot een Gard of Wandelftok te gebruiken ,) is dezelve dermaate met een taaije Slym bezet , dat ze aan de Handen kleeft, en onaangenaam valt in 't gebruik. Met reden kar men deeze Slym vergelyken by het Wit var een Ey, dat tot voeding dient van het Kuiken als ook met het zogenaamde Cambium in ' Dierlyke Lighaam , 't welk de Wonden heel en de Beenderen , die gebroken zyn, wede: famenlymt. Immers, even als men in Kwaad* fappige Menfchen dit traag en fomtyds nooii ziet gefchieden, zo befpeurt men, dat in kwy. nende Boomen de Bast, naar evenredigheid, dikker is dan in gezonde: dus neemt dan in dezelven ook het Hout zo veel niet toe , en hierom verdient het Gevoelen van Malpighhis den voorrang. De Bast is het eiC 2. gent- ir, dul. i. stck. Inlet» )ing. i  36 De Eigenschappen der Planten Inlei ding. De Bladen. gentlyke Werktuig , waar door het Spint geformeerd wordt , en dit verandert allengs in Hout. Men ziet Boomen, wier Hout en Spint geheel verrot is, uit de Bast nog wederom zwaare Takken fchieten. Dit zag ik nog kortlings hier by de Stad in een Boomftam , byna anderhalf Voet dik, die een Mans Iangte hoog was afgebroken , van binnen geheel hol, en waar van de Bast boven een Tak hadt uitgegeven , welke thans byna een Ann dik is: daar in tegendeel, zo dra een Boom geheel of voor een gedeelte, al ware het flegts ter breedte van een Duim, van Bast beroofd is, het Hout op die plaats nooit weder een nieuwen Bast krygt. Dus ziet men ook blykbaarlyk, dat de Wrong, die aan een afgekapte ftomp van een Boom of Tak ontftaat, geen uitzwelling van het Hout is , maar van de Bast; terwyl dan het Hout dikwils de Verrotting ondergaat , ten minfte aan dat uit - einde fterft. Tot nader bewys dient, dat de fterkte der Vezelen van de Bast, in taaiheid, veeltyds die van het Hout te boven gaat. Voeg by dit alles , dat de meefte kragt der Sappen plaats heeft in de Bast van veele Boomen , gelyk in die der Eiken - Takken, tot Leertouwing, om van de Kaneel, Kina en veele anderen niet te fpreeken. Van de Steelen, Stammen en Takken, gaan wy tot de B l a d e n over, daar men een ongemeene Verfcheidenheid in kan waarneemen. Dezelven maaken, als de Bloem en Vrugt ontbreekt 3  in 't algemeen beschouwd. 37 breekt, het voornaamfte Kenmerk der Gewas- I fen uit. Aan de Bladen worden zeer gemakke-DI lyk de Soorten van de meefte Planten, Heefters en Boomen , onderfcheiden. Ja men heeftze zelfs gebruikt tot bepaaling der Geflagten. Wy moeten dan hier op een weinig ftaan blyven. Sommige Bladen zyn van den Wortel of Stoel ^ der Plant afkomftig'; anderen zitten aan den Steel, Struik of Stam ; anderen aan de Takken, Twygen of Looten der Boomen. Dit verfchil heeft dikwils plaats in een zelfde Plant, en dan is veeltyds de figuur der Bladen ook verfchillende. In 't algemeen worden zy verdeeld in Enkelde en Samengeftelde; waar van deeerften ieder op zig zelf, de anderen met elkander famengevoegd, een Blad uitmaaken Dus hebben de Lindeboomen Enkelde, de Esfcheboomen Samengeftelde Bladen. In de Enkelde geeft men agt op de verfchillende figuur. Som-j migen zyn van Omtrek rond of rondagtig of, ovaal, dat is langrond, en langwerpig, hebbende dan fomtvds een Punt, fomtyds geen. Van de bvna volmaakt ronde Geftalte , die zeldzaam is, tot de langwerpige, waar de langte de breedte verfcheide maaien te boven gaat, zyn oneindige trappen. Alle deeze Bladen hebben de Oppervlakte boven en onder plat, en onder de zodanigen komen Gehoekte voor , dkwederom zeer verfchillen. Men vindt 'er Lancetswyze en Liniaale. De eerften zyn fmal: doch loopen aan beide Enden fpits uit, de an C3 de II. DïEL. I. STÜS. sleiNG. Enkelde sden. londagti;e. lubrctunU Gehoekte. Anzttlatiu  Ini.e: dug. Ingekeep re. $:nuvfa. Cek«Ë kcl.'c Laehtiata, * Kav- 58 De Eigenschappen dep, Planten - deren blyven overal even breed, als een Liniaal» Men vindt Elsvormige Bladen, die in de Pyn- en Dcnneboomen Naalden heeten. Sommigen zyn, drie, vier of vyfhoekig, enz. Deeze Hoeken loopen uitwaards, doch men vindt ook Bladen met zeer diepe inwaardfe hoeken, ' die men Ingekeepte Bladen noemen kan. Van dien aart zyn de Niervormige , Hartvormige, Halfmaamwyze , Pyl- en Piekbladen: waar van in de Lepelbladen, Klisfen, het Maankruid, 't welk ?er den naam van heeft, de Winde, Zuuring , voorbeelden zyn. Men vindt ook Bladen , die door zodanige Keepen in tweeën , drie-en , vieren , vyven en menigvukligmaalcn zyn verdeeld. Dit laatfte beeft plaats in 't Eikenvaren en een Soort van Miltkruid. Deeze verdeelingen maaken fomtyds de Bladen als Gevingerd of Gepalmd, dewyl zy de gedaante van een Hand hebben ; fomtyds worden zy daar door als Gekwabd ; fomtyds ais 't ware Gevind; fomtyds Gehakkeld of Getand , met oneindige verfcheidenheden. Deeze laatfte naamen geeft men doorgaans aan rondagtige Bladen, waar van de Rand met Hakkels of Tandjes is ingefneeden , en dan zyn deeze Tandjes grover of fyner, digter by een of verder van elkander geplaatst, 't welk dus de benaamingen op 't tapyt brengt, van Gekartelde of Zaagswyze en Schaarige of Uiigejheeden * Bladen. In 't laatfte geval zvn d? Inmydingen rond. Somtyds is de Rand van 't Blad als met Ooghaairtjes bezet ; fomtvds met  IN''ï ALGEMEEN BESCHOUWD. 29 met Stekels of Doornen. De eerften kan-men J noemen Ooghaairige , de anderen GedoomdeD Bladen. Die den Rand zonder eenige Inkeeping , Infnyding of Schaaren , geheel effen hebben , kan men noemen Effenrandige * Bladen; ^ doch dit heeft ook plaats in de genen die ver-r' dceld zyn. De Rand is fomwylen Geplooid , fomwylen Gekruld, als in fommige Kaasjesbladen , en dan voerenze hier van den naam. Aan : den Tip zyn fommige Bladen fpits , anderen c flomp , en dan als Afgefneeden , of als Af geleeten , en ook wel Uitgerand of Rond , met een menigte veranderingen. De Oppervlakte^ is glad of ruig. Onder de eerften heeft ook e wel een Lymerigheid plaats: onder de anderenis veel verfchil. Somtyds is de Oppervlakte ruuw, door kleine oneffenheden, Knobbeltjes of Tepeltjes; fomtyds met zeker Dons bezet, dat de Bladen Wollig , Borftelig ,* Stekelig of Prikkelig in 't aantasten maakt. Men vindt 'er ook, die Geplooid , Gegolfd, Gevouwen of Gerimpeld zyn': fommigen zeer fterk, anderen flaauw Geaderd, enz. Al het gemelde heeft plaats in platte, dunne Bladen. De Dikke Bladen zyn Plat, gelyk in de Indiaanfche Vygplant , of Verhevenof Holrond: men vindt 'er Vleezige onder, die Merg tusfehende Oppervlakten, en Vliezigen, die weinig of geen Merg hebben. De gedaante is dikwils zonderling. Sommigen zyn van figuur als een Degen, anderen als een Zwaard of C 4 Mes, II. DïELi I STOK. NI.ETNG. ' InttgtT' ma ;tomp ge - jte. bluf*. Ruigs of nz. rttmerLtof*% Dikke Bladen.  Inleiding. * Comfresfa t Tcritu Simenge fle'iie Bladen. Gevinde Tinnaxa, 40 De Eigenschappen der Planten Mes, aan de ééne zyde fcherp; anderen Tweefnydende; fommigen Driekantig als een Pook; in eenigen gaat de dikte van het Blad de breedte te boven , en deeze noemt men Gekneepen * Bladen: anderen zyn Bylvormig, gelykende naar 't Yzer van een Byl; anderen Tongagtig: eenit gen Rolrond, of Spilrond f, als naar 't end verdunnende : eenigen gelyken naar een Pyp, en worden genoemd Pypagtige; anderen naar een Geut en heeten Geutagtige Bladen. Van alle deeze vindt men onder de Aloë - Planten , Toorts - Planten en anderen, genoegzaame voorbeelden. . Van d» Enkelde gaan wy tot de Samengeftelde Bladen over. Zodanig noemt men die genen , welke beftaan uit eene famenvoeging van verfcheide Bladen, die maar ééne aanhechting hebben aan den Steel. Dus worden daar toe betrokken de Gewrickte Bladen, die als met Leedjes aan elkander gevoegd zyn, gelyk in de Indiaanfche Vygplant: de Gevingerde, daar verfcheidene by elkander , Straalswyze , op het end van een zelfden Steel zitten , als in het Zwarte Nieskruid en de Lupinen. Men vindt 'er dus van twee, drie, vyf en meer Bladen famengefteld. Gevinde Bladeren zyn de zodanigen, welke uit veele Blaadjes , ter wederzyde van een Rib geplaatst, als Vinnen, beftaan. Onder deeze heeft een groote verfcheidenheid plaats. De Blaadjes ftaan in de meeften tegen elkander over aan de Rib , doch in fommigen over-  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 41 overhoeks ; in eenigen is op 't end een oneven Blaadje, in anderen niet, die men als afgebroken gevind aanmerkt. Somtyds loopt de Rib in een Klaauwier of Krulletje uit, gelyk in de Wikken : fomtyds ftaan 'er kleine Blaadjes tusfchen de groote en dan kan men het Blad ongelyk gevind heeten. Ook zyn 'er als met Lapjes tusfchen de Blaadjes , die men Lapvinnig, en van enkelde Paaren, welke men Paar vinnig noemen kan ; gelyk dit plaats heeft in fommige Lathyrisfen , die ook aan 't end van de Rib een Klaauwier hebben.. Wanneer de gemeene Steel van een Blad zig verdeelt , en dan aan zyne verdeelingen met Blaadjes bezet is, zo noemt men het Vwdubleldi Bladen. Somtyds zyn 'er aan ieder Verdeeling twee, fomtyds drie Blaadjes en fomtyds zyr de Blaadjes aan ieder Verdeeling van hei Steeltje op nieuws als Vinnen geplaatst, gelyl in verfcheide Soorten van Engelwortel en an dere Kroontjes - Kruiden , die dan dubbeld Ge yinde Bladen hebben. Als het Steeltje de Bladen verfcheide Verdeelingen heeft, dai noemt men het Blad meervoudig verdubbeld * waar van men onder de Wilde Kervel, Kamil len , Venckel, voorbeelden vindt. Ook komei 'er dubbeld drievoudig Gevinde en meer verfchei denheden van dergelyke Bladen voor. De plaatzing der Bladen maakt ook een aan merkelyke onderfcheiding. De meeflen zyn Ge fteeld, doch veelen Ongepeld. In de Geftee! C 5 é ii. Deel. i. Stuk. Inleiding. Verdubbelde Bladen. Decompofita. I . * Suprs- ' duampojï-turn \ - Verfchil van " plaatzing . enz. e  42 De Eigenschaffen der Plantkn Inleiding. * Peltata f Sis/ilia l decurrentia Qtcsr.ata * Vtrtiti'.lata , H'.dlata de is het Steeltje fomtyds niet in den Rand, maar binnenwaards ingeplant, en dan noemt menze * Schildhladen ; gelyk in de Plompen. De Ongefteelde zyn of eenvoudig aan den Steel gehecht en dan heeten het Zittende f; of zy loopen 'er een weinig langs heen, als Geplakt; dan noemt men het | Kleef bladen: of zy omvatten den geheelen Steel , in de rondte; dan zyn het Halsbladen: of ten halve. Als de Steel 'er door heen gaat; dan zyn het Doorboorde: als zy een Scheede om den Steel maaken, zyn het Scheede - Bladen. Men vindt fomtyds twee Bladen om den Steel f amen gegroeid §, gelyk in het Muizen - Oor, enz. Van de Scheede - Bladen levert het Varkens - Gras ; van de Samengegroeide het Boelkenskruid voorbeelden uit. Sommige Bladen komen uit den Wortel voort, en deeze noemt men Wortelbladen: anderen zitten aan den Steel, Stam of Takken. Men vindt 'er by de Mikken der Takken en by de Bloemen. Aan een zelfde Gewas verfchillen dikwils de Bladen in figuur, volgens deeze plaatzing, aanmerkelyk : weshalve het noodig is , die te onderfcheiden. De gedaante der Zaadblaadjes, welken de twee eerften zyn, die zig van het opkomende Zaad vcrtoonen, is ook byna altoos anders dan die der volgende Bla ■ den. Sommigen omringen den Steel Kranswyze * , en maaken dus rondom denzelven een Star van drie, vier, vyf of meer Blaadjes. In fommige Planten- zyn de Bladen by Paar en, in an-  in 't algemeen beschouwd. 43 «Ieren Overhoeks geplaatst, in fommigen langs den Steel of Takken wyd verftrooid; in eenigen1 zeer digt aan een, en in fommigen leggen zy als Dakpannen op elkander *. Deeze laatften, gelyk in foorten van Huislook , kan men Geschubde Bladen noemen. Aan fommige Gewasfen 'zyn zy Gebondeld, als in de Lorkeboom: in anderen als Gevlerkt, 't welk in eenige Denncv boomen plaats heeft. L i n n je u s heeft nog een onderfcheiding gemaakt, naar den Stand der Bladen of zy waterpas aan den Steel der Plant gehecht zyn, dar met een fcherpen hoek, op of nederwaards, o: als tegen den Steel aangeplakt, of byna daar te gen aan , zo dat zy als regtopjlaande kunnei aangemerkt worden. Sommigen zyn opwaards anderen nederwaards omgeboogen of gekruld eenigen hangen met de Punt naar beneder Men kan niet ontkennen , dat fommige Plan .vewasfen hier in aanmcrkelyk van elkander vei fchillen; doch 't is niet minder zeker, dat zuil niet alleen een groote verandering onderhevi is, naar dat de Bladen hooger of laager aan de Steel geplaatst zyn, in eene zelfde Plant, ma; cok op verfchillende tyden van den Dag. E Heer Bonnet meent met reden te kunne nnderftellcn , dat de bovenfle Oppervlakte cl Bladen beflaat uit Vezelen , die zig door Warmte , de onderfte uit zodanigen, die z door de Vogtigheid famentrekken , en dit z< dan oirzaak zyn van het laatfle. Voorts neei n.üEEL I. stuk- Islei- hng. * imbrka•a Verfchil van Stand. . 1 j B O* O n i e n it le ig )u nt  44 De Eigenschappen der Planten Inleiding. Zelfftandigheid der liladen. hy waar, dat de Kaden , naar de verfchillende helling der Steelen , een andere plaatzing aanneemen, wordende zelfs, wanneer de Steel tegen een Muur aan geplant is, fomtyds zodanig verfchikt , dat zy altemaal groeijen aan eene zelfde zyde van den Steel, daar zy natuurlyk wederzyds aan Honden. De Heer Bonnet merkt derhalve dit alles als toevallig aan. Zekerer is 't, dat 'er Bladen zyn, die altoos langs de Oppervlakte van 't Water dryven, gelyk in de Plompen : anderen die zig onder Water gedompeld houden , 't welk in veele Soorten van Fonteinkruid plaats heeft, enz. De meefte Bladen hebben een middel - Rib, van den Steel der Plant afkomflig , welke een Netswys' Geweefzel door het geheele Blad verfpreidt. Dus openbaart zig, voor 't bloote Oog, het maakzel der Bladen in 't algemeen, en, tegen 't Daglicht gehouden , is dit Netswys' Geweefzel doorfchynende. Het kan geheelenal van de onderfte en bovenfte Oppervlakte afgefcheiden worden, maakende dus dat gene uit, 't welke men 't Geraamte noemt van een Blad. Alsdan is de Papagtige zelfftandigheid daar afgefcheiden , welke men door 't Mikroskoop ontdekt heeft te beftaan uit eene famenhooping van Blaasjes , die open Mondjes hebben in de Vliezige Oppervlakte. De vermaarde Hoogleeraar Ruisch was de eerfte , die de manier uitvondt om door weeking de Bladen dus te ontleeden, doch hy hieldt de-  in 't algemeen beschouwd. 45 dezelve geheim. Anderen zyn hem op 't voetfpoor gevolgd, en hebben de handgreep aan de Wereld bekend gemaakt. Bladen, die niet te week zyn, met kookend :heet Water begooten , laat men eenige Weeken in een befiooten Glas liaan. Eindelyk toont de verheffing by het Steeltje , dat de Weeking volbragt zy, en dan kan men de Opperhuid met een ligte Hand, door Geblaas geholpen , gemakkelyk daar affcheiden , wordende vervolgens het Netswys' Geweefzel, door eene zagte beweeging, van de Blaasagtige zelfftandigheid gezuiverd. Door deeze Weeking is gebleeken, dat he gedagte Netswyze Geweefzel t'eenemaal .beltaa uit Sapvoerende Vaten, die in de gezegde Blaas agtige zelfftandigheid uitloopen, of met deze! ve gemeenfchap hebben door kleiner Vaatje: De Hoogleeraar Ruisch hadt in dikke Saj pige Bladen, gelyk die van de Indiaanfche Vyj of Conchenilje-Plant, wel drie of vier Laage van zulk een Netswys' Geweefzel waargent men, welken hy in Plaat vertoonde (*). N derhand heeft men zelfs in platte dunne Blade twee zulke Geweefzels, op elkander leggende gevonden. Het onderfte Net beftaat uit Ta ken die losfer famengeweven zyn en wyd Maazen formeeren: hier pasfen de voornaam! Takken van het bovenfte Net op, die verve gen (*) Zie Mv. Anat. Dec. III. p. II. Thes. Anttt, nov Tab. III. h, Daax.. I.sxos, Inleiding. : t i- ti >in 5 c;rte I- . s, IS.  ■Inleiding. (*) j. Gesneei de Vti'taUlibzs DisfertjUu, p. 75. (f j Advsrs, Anat. Dec. III. p. 10, 46 De Eigenschappen der Planten gens, door de tusfchenruimten der Maazen of Perkjes , in een ongemeen teder en fyn Vaatagcig Net, 't welk ontelbaare Inmondingcu heeft van Vaatjes, verdeeld worden (*). Een aanmerkelyk verfchil bevondt Ruisen in de zelfftandigheid der Sappige Bladen. Die der gezegde Indiaanfche Vyg beftondt uit Vaten , welke door eene menigte van Zydtakken gemcenfehap met elkander hadden, en famênliepcn aan 't end van 't Blad: maar in de Aloëbladen gaven de Vaten of Vezelen naauwlyks eenige Zydtakken uit : beftaande dus, buiten die Vaten, de geheele zelfftandigheid uit een foort van Pap , veel gelykende naar de gene, welke in de Peeren en Perfiken plaats heeft, of ook naar die van eens Menfchen Milt. En, door het oplosfen van gedagte Pap, wierdt hy duidelyk gewaar, hoe dezelve uit kleine Vaatjes beftondt, en daar in ontbonden kon "worden; gelykende dus veel naar de Schorsagtige zelfftandigheid der Herfenen. Hy hadt zelfs die Pap , uit Bladen van de Amerikaanfche Gedoomde Aloë, dus bereiden kunnen, maar in die van de Socotorine of Afrikaanfche was het deezen bekwaamen Ontleeder niet gelukt: hy vondt daar in wel dergelyke overlangs loopende Vaten, zonder zydtakken, doch die waren vastgehecht aan het Vlies, dat de Oppervlakte van het Blad bekleedt (f). De  in 't algemeen beschouwd. 4? De Bladen zyn weleer als de Longen der Planten aangemerkt, en, dat door dezelven een1 grooter veelheid van Lugt ingeilurpt worde, dan door de Schors van den Steel of Stam en Tak-1 ken , is ontwyfelbaar. De geleerde Hales heeft , in zyne Weeghinde der Plantgewasfen , zulks oogfchynelyk beweezen. Dat zy een menigte Water kunnen influrpen , en natuurlyk fterk uitwaafemen, is niet minder zeker: maar dat zy het voornaamfte Werktuig zouden zyn van de opklimming der Voedende Sappen in de Plantgewasfen, komt niet zo blykbaar voor. Immers , zou men mogen vraagen, waar leeven dan de Boomen van , wanneer zy Bladerloos zyn? En, aangezien het Voedende Sap rykelyk vereifcht wordt tot de uitfchieting der Bladen zelve, zo is de Vraag, door welk middel dan dit Sap in 't Voorjaar wordt opgeheven ? Niettemin verzekert men , dat zulks door de Proefneemingen van den Heer Hales beweezen zy (*). Die zelfde Autheur ondertusfchen heeft beweerd , dat het Sap der Planten in de Winter ook opklimt en nederdaalt (|). Men kan niet twyfelen , of de Bladen zyn het voornaame Werktuig tot bereiding van dit Voedend Sap , en daar van komt het, dat de Boomen kwynen , die geheel of grootendeels van Bladen zyn beroofd. Aan den anderen kant is {*) BONNfT Rtcbtrchts &c. I. Mem. g, 53, ft; Idem, ïbiiim, V. Mem. p. 384, 3*5, XI, Pïïï.. I. STUKj Inlei- )ING. Gebruik der .Iaden.  48 De Eigenschappen der Planten Inleiding. Werking üei Bladen, is het in fommige Gevallen dienftig, een Boom of Plant van een gedeelte der Bladen te berooven ; wanneer men de al te groote weelig heid van het Gewas, tot beter aanryping der Vrugten , wil beteugelen. In de Wyngaarden is dit een bekend gebruik: men doet het ook aan fommige Moeskruiden en Aardvrugten. Men zou het zelfs , waarfchynlyk, aan de Ooftboomen met voordeel werkftellig kunnen maaken, indien zulks vereifcht werde : by voorbeeld om een Tak, die met Vrugten beladen was, meer Voedzel te doen toekomen, geduurende de aangroeijing deezer Vrugten. De Heer Bonnet verbeeldde zig, dat de bovenfle en onderfte Oppervlakte der Bladen ieder een byzonder gebruik in de Planten hadden. De bovenfte zou , volgens zyn Ed., als meer blootgefteld zynde aan de werking van de Zon en van de Lugt, en tevens veel gladder dan de onderfte , bekwaamer tot de Uitwaafeming zyn. De Proefneemingen echter , daar op in 't werk gefield, beweezen het tegendeel, en dus befluit hy , dat de bovenfte Oppervlakte voornaamelyk tot befchutting der onderfte dient, welke van de Natuur niet minder tot de Doorwaafeming zoude gebruikt worden, dan tot het influrpen van den Daauw. Komt het niet hier mede overeen, dat men dezelve zo dikwils by Druppelen ziet leggen op de bovenfle Oppervlakte? „ Derhalve (zegt zyn Ed.) wordt het Voe- „ dend  in 't algemeen beschouwd, 49 „ dend Sap, dat, geduurende den Dag, van de^ „ Wortelen in den Stam overgaat door de! „ Houtige Vezelen, van de werking der Lugt„ pypjes geholpen zynde , voornaamelyk ge„ bragt tot de onderfte Oppervlakte der Bla„ den, alwaar zig het grootfte getal bevindt van „ de Openingen, die hetzelve toelaaten te ont„ fnappen. By het aankomen van de Nagt nu, „ wanneer de Warmte niet meer werkzaam is „ op de Bladen en op de Lugt in de Lugtpyp„ jes vervat, keert het Sap terug naar de Wor „ telen en alsdan begint de onderfte Oppervlak „ te haare andere werking te oefenen. Di „ Daauw , zig langzaam van de Aarde ophef „ fende, ontmoet deeze Oppervlakte , hy word „ 'er verdikt door de koelheid van de Lugt: d „ kleine Haairtjes en oneffenheden van de Op „ pervlakte houden den Damp vast: Pypjes „ ten dien einde gefchikt, zuigen dien op „ oogenblik in, en brengen hem in de Takken „ van waar hy vervolgens tot in den Stam doo „ gaat. „ Uit deeze flaauwe Schets der Befchouwkui „ de van de beweeginge des Saps, ziet mer ., dat de Bladen, in hun gebruik, veel overeei „ komst hebben met de Huid van 't Menfch „ lyke Ligbaam, Deeze heeft ook haare Ui „ werpende Vaten , welke de Werktuigen d „ Doorwaafeming zyn Zy heeft insgelyks 0 „ Jlurpende Vaten , die de Dampen inzuigei „ welke aan de Oppervlakte of daaromftree d zy ii. DeBL.. i. STUK. Inlei- )ing. t > 'e , ï- ■ > ï- tsrP' i, ks  Inleiding. j i 9 } > 3 s Loop der Vogten in de rianten, 50 De Eigenschappen der Planten „ zyn , en dezelven tot in het binnenfte des „ Lighaams geleiden. Hier uit ontftaat de ver„ meerdering van Zwaarte na 't baden , en „ eenige andere vry zonderlinge Verfchynzelen. „ Reden is 'er om te denken , dat eene fyne „ Ontleedkunde der Bladen ons daar in deeze twee Samenftelzels van Vaten ontdekken zou. ,, Dit is een wyd Veld voor de Waarneemin„ gen door Vergrooting. Neemende door het „ Mikroskoop de Bladen van Kalfsvoet waar, „ die begonnen hadden te rotten door de Wee„ king, heeft de Heer Calandrini daar ii in een Netswys' Vlies ontdekt, 't welk met „ dat van 't Menfchelyke Lighaam overeen„ komftig was. De Maazen van dit Net kwa, men hem taamelyk groot, en van eene byna , Zeshoekige geftalte voor. Dit Net is waar, fchynlyk grover in de Planten die veel, en , fyner in de genen die weinig doorwaafemen. , Voorts op de Bladen de Proefneemingen na, doende, die door my in 't werk gefteld zyn, , zal men dikwils gelegenheid hebben om de i Opperhuid zig te zien affcheiden van de na, buurige Deelen. Men zal dan verwonderd , ftaan over de ongemeene fynheid van dit , Vlies , 't welk men vergelyken zou kunnen , by het Huidje , dat fomtyds op bedorven , Water groeit" (*). Maar, op welk een manier pasfeert het Voe- deud (*) Rtckrcks &c. U Mem, p.  m 'T algemeen beschouwd. 51 dend Sap door de Plantgewasfen? De Heer de La Baisse heeft willen betoogen, dat het in dezelven omloopt, gelykerwys het Bloed in de groote Dieren. Het zou dan opklimmen door de Vaten van het Hout, en door die van de Schors nederdaalen. De Heer Hales heeft getragt door Proefneemingen te betoogen, dat. zulks geen plaats heeft; doch de Heer B o nnet oordeelt, dat zyne Proefneemingen dit zo min bewyzen , als dié van den Heer de la Baisse den gedagten Omloop. Evenwel valt zyn Ed. het denkbeeld van den Heer Ha les toe, die in het Sap der Planten flegts een Soort van Balanceering erkent, en brengt de volgende Aanmerkingen van dien geleerden Engelfchman te berde. „ De Inneeming en Doorwaafeming is , in „ de Planten , binnen gelyken tyd veel groo„ ter dan in de groote Dieren. De Zonne" bloem , by voorbeeld, trekt na zig en waa" femt door, in een Etmaal, zeventienmaal zo veel als een Menfch. De Planten zyn in een „ ftaat van geduurige zuiging; zy neemen zon„ der ophouden Voedzel in ; en dit over Dag " door de Wortelen, by nagt door de Bladen. " De Dieren , in tegendeel, neemen alleenlyk Voedzel by tusfehenpoozing. De Verteering van dit Voedzel zou niet of kwaalyk gefchie" den , indien het eene Voedzel zonder ophou£ den het andere volgde. Het Werktuiglyk Geftel van de Voeding der Planten fchynt D 2 3, 'der- ii. DEHUl. STUJ5. Inlei- DING.  52 De Eigenschappen der Planten .Inleiding. „ derhalve teel van dat der Voeding in de Die„ ren, die ons bekend zyn, te verfchillen. De „ Planten hebben geen Deelen, die in maakzel „ of werking overeenkomen met de genen , „ waar door de Omloop des Blceds wordt uit„ gevoerd in de groote Dieren. Zy hebben „ geen Hart , Slagaders noch Aderen. Haar „ maakzel is zeer eenvoudig en zeer eenvor„ mig. De Houtige Vezelen, de Blaasjes, de „ eigen Vaten, de Lugtpypjes, maaken hetge„ heele Samenftel van derzelver Ingewanden „ uit , en deeze Ingewanden zyn algemeenlyk „ verfpreid door het geheele Lighaam van de „ Plant ; men vindtze tot in de allerkleinfte .„ Deelen. De Sapvaten hebben geene Klap„ vliezen (Valvulce) , die gcfchikt zyn om de „ opklimming van het Sap te begunitigen en „ defzelfs terugkeering te beletten. Al ont„ glipten deeze Klapvliezen het Mikroskoop, „ zou de Ondervinding 'er de valfchheid van „ bewyzen ; aangezien de Planten, die men in „ 't Water dompelt, of die men 't onderfte „ boven in den Grond zet, niet nalaaten te „ groeijen. „ Zo waar is het , dat het Sap vryelyk op„ klimt en nederdaalt door de zelfde Vaten, „ dat, indien men, na, in het Zomer - Saizoen, „ een der groote Takken van een Boom afge„ kapt te hebben, aan 'de Stomp een Glazen Buis „ voegt, die Kwikzilver bevat, men het Kwik„ zilver geduurende den Dag zal zien ryzen, en „ zak-  in 't algemeen beschouwd. 53 a zakken tegen de Nagt. Dus kan men „ kragt van het Sap meeten door de ryzing van " de Kwik, en deeze kragt in verfchillende On" derwerpen vergelyken. Alles voor 't overige gelyk ftaande , zullen de veranderingen van " de Kwik zo veel aanmerkelyker zyn, als de Dag warmer en de Nagt koelder is. Dus " blykt, dat de Loop van het Sap in het Zo- mer-Saizoen genoegzaam naar de ryzing en " daaling van de Kwik in een Thermometer „ zweemt. „ Eindelyk , de verfcheiderley Kruidkundige „ Verfchynzelen, die men aangemerkt heeft als " fterke bewyzen voor den Omloop van het " Sapj onderftellen denzelven niet noodwendig. ]] Men kan ze op de gelukkigfte manier ver" klaaren door een zeer eenvoudig Grondbegin" zei, dat op de Waarneeming is gevestigd: te weeten , dat 'er een zeer naauwe gemeen" fchap plaats heeft tusfchen alle de Deeler " van een Plant. Allen zynze, ten opzigt var , elkander , in een ftaat van Zuiging: het Voed " zei, dat één van deeze Deelen gebruikt, gaa " in 'de anderen over. De Bladen voeden el kander onderling. De Wortel pompt het Sa] " uit den Stam ; de Stam pompt het Sap ui Z den Wortel. Dus ontftaat uit de onderling! " werking , die 'er tusfchen den Boom en d Ent plaats heeft, de wederkeerige mededee " ling van derzelver goede of kwaade hoedanig " heden, welke men ten bewyze van de Circi D 3 ' » 1 II. Deel» I. Stuk. Inlei- lING. Geen Cir:ula:ie in iezeiven. ) l-  Inleiding. >4 De Eigenschappen der Planten latie bybrengt. Het Voedend Sap pasfecrt beurtlings van den Boom in de Ent en van de „ Ent in den Boom. „ De Heer de la Baisse, zekerlyk, is „ te ver gegaan, wanneer hy in de Planten een „ Maag , Darmen, Melkvaten, een Hart met „ zyne Holligheden , Slagaderen , Aderen, en „ wat dies meer is, gemeend heeft te zien. „ Men kan niet ontkennen , dat "er betrekkin„ gen zyn tusfchen de Planten en de groo„ te Dieren: maar deeze betrekkingen hebben „ haare Paaien, en men moet de overeenkomst „ niet dan met een groote fpaarzaamheid ge„ bruiken , wanneer men fpreekt van Soorten „ tot zeer ver afltandige Klasfen behoorende (*). Indien de Natuur de uitwendige Gedaanten der Gewerktuigde Lighaamen op eene wonderbaarlyke manier gevarieerd heeft , niet ,, minder verfcheidenheden van Middelen zyn door haar verkoozen , om dezelven te doen leeven, groeijen en vermenigvuldigen. Hoe » veel vindt men 'er, zelfs onder de Dieren , waar in de Omloop niet de zelfde Wetten volgt als in de Menfch ? Zyn 'er niet nog „ Dieren, in welken geen Circulatie waargeno„ mén wordt ? Zyn 'er niet , in welken de ' „ Spyzen, eenvoudiglyk van boven naar bene„ den , en van beneden opwaards fchynen gekaatst te worden ? Brengen die 'talryke Fa- „ mii (*j Qiiarul il s'agit d'especcs 6 1 r . Klaauwieren, enz. , * Cirrbi 1 r  56 De Eigenschappen der Planten Inleiding. * SlipuU f Braclu • : Doornen of Stekels ,■ 1 ] i ( I ] I i j Wc!',:£heU, , < i ( * Cotenèal /iaius j. 1 ] Schubbetjes, die men te regt Stoppeltjes * kan noemen , zittende onder aan de Steeltjes van de litfchietende Bladen. Men vindt deeze doch riet in alle Gewasfen : zo min als de Lovert'es f onder aan de Bloemen; zynde zekere dunïe Blaadjes , die als tot befchutting van dezelven ftrekken , in de Linden - Bloefem en andeen blykbaar. Veele Planten zyn gedoomd, of met Stekels /oorzien , die fomtyds het geheele Gewas belaan, gelyk in de Doornen, fomtyds niet , geyk in de Distelen. In veele Boomagtige Gevasfen zyn alleenlyk de Stam en Takken geloornd , gelyk in de Roozeboomen ; in andeen alleenlyk de Bladen , gelyk in de Aloëplanten. Deeze Stekels zyn fomtyds Hap, fomyds flyf en deerlyk kwetzende. In eenige Gevasfen , gelyk in de Slee-Pruim, Rhynbeziën >n anderen , komen deeze Stekels uit het Hout ,'oort : in anderen zitten zy alleenlyk aan den sast, gelyk in de Braamboozen, Kruisbesfen, 3erberisfen. Behalve deeze Doornen of Stekels hebben neest alle Planten zekere kleine Haairtjes, met en Vergrootglas duidelyk zigtbaar, welke lomligen zelfs ten uiterfte ruig maaken of met een ikke Wolligheid bezet, waar van de Kweeippelboom * en het Wollekruid den naam heb>en. In anderen zyn deeze Haairtjes door hun1e brandende eigenfchap bekend, gelyk in de Jrandenetelen : in anderen door hunne hechting aan  1n 't algemeen beschouwd. 57 aan de Kleederen, en*, gelyk in het Kleefkruid. Weinig agt is daar op gefiagen, «dat de Heer Guettard waarnam, hoedeeze Haairtjes in veele Planten tot mtwerpende Buises Sen van de Vogten , die in derzelver Klieren zyn toebereid of vergaard, en d,t opende voor zyn Ed. een wyd Veld tot Waarneenrineen , van welken, federt het jaar IJAS «* I 7 4 reeds tien Vertoogen in de Verhandelm'In van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys geboekftaafd zyn. De Klieren der Planten zyn wel nog het meeftein 't Oog geloopen. Sommigen fchreeven den oirfprong van dat Lymige Vogt, t weUe veele Planten uitgeeven , aan zodanige WerKtuiglvke Deelen toe. Anderen die fchynbaare Gaatjes , welke aan 't St. Jans Kruid den 1-ranfchen naam hebben doen geeven van Mülepertuis } nader gadeflaande, oordeelden dezelven Klieren te zyn. Borellus heeft den aart oetragt te bepaalen van deeze Klieren en zyne onderzoekingen, dien aangaande, tot eenige andere Planten uitgebreid; maar de genen, die zis het meefte toeleidden op de Ontleedkunde dei Plantgewasfen, gelyk Lee uw enhoek,Lister en anderen , hebben niet of zeer wemu van de Klieren der Planten of van derzclve Draadjes gefproken. De Heer Goettari geeft den naam van Klieren aan zekere Blaasje of Bolletjes, fomtvds in de zelfftandigheid de Bladen de tusfehenruimten van 't Netswyz D 5 Gc JI. DïEi.. i. STUK. Inleiding, Klieren der Planten. > r  j8 De Eigenschappen der Planten Inlei ding. OnderIcheid dei Klieren. - Geweefzel opvullende , fomtyds op de Oppervlakte der Bladen uitpuilende, fomtyds aan den Rand Tandjes maakende of zittende aan de Steeltjes en in de Schil der Vrugten: fomtyds op een geregelde manier geplaatst, doch meest onregelmaatig verfpreid of famengehoopt. Veeltyds gaan dezelven vergezeld met kleine Haairtjes of Draadjes, welken hy houdt voor uitwerpende Buisjes. De Verfcheidenheden , in deeze Klieren opgemerkt , leveren aan zyn Ed. zeven Afdeelingenuit, als volgt. i. De Geerstagtige Klieren worden dus genoemd , om dat het niet dan zeer kleine Stippen zyn , byna op dergelyke manier als de Geerstkliertjes in de Dieren famengehoopt. De Pyn- en Denneboomen hebben 'er van deezen aart. 2. 't St. Jans Kruid, de Oranje-boor men , Myrthcn en anderen, vertoonen Klieren, die naar zodanige Blaasjes gelyken, als op een Dier geformeerd worden door een tusfchen de Opperhuid en Huid uitgevaat Vogt, en derhalve noemt menze Blaasagtige Klieren. 3. Schubagtige Klieren zyn kleine Cirkelronde of langwerpige Plaatjes, welke zig, gelyk kleine Schubbetjes , verheffen boven de Oppervlakte der Bladen, 't welk men op de Bladen van 't Varen aantreft. 4. De Bolagtige hebben eene meer of min Klootronde geftalte. Men vindtze in holligheden van dergelyke figuur, inzonderheid in de Planten met gelipte Bloemen. 5. De Berkeboomen ,. Elzen , Terpenthynboom en anderen  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 59 ren hebben Lmsagtige Klieren, die rond oM langwerpig zyn. Men vindt deeze m de jonge Scheuten van meest alle Boomen. 6. Napswyze Klieren worden de genen genoemd, die zig openende een foort van Kroesje of Kelkje maaken, van verfcheiderley en fomtyds -Schuitswyze figuur. Zodanigen komen 'er in de Appelen, Peeren, Amandelen, Perfik- en Abnkoosboomen, en veele andere Plantgewasfen, voor 7. np puistaztm , eindelyk , zyn de genen, die Ïo^eSten van J Steelen en Bladen der Planten ruuw maaken als Sagrynleder. Zy gelyken taamelyk naar de Puistjes, welke:zig op de Huid der Menfchen vertoonen, die door de Geerstkoorts aangetast zyn. Zy verfchilïen van de Blaasagtige daar in, dat zy zig meer verheffen boven de Oppervlakte der Bladen Men neemt ze waar in de Huislook, Fuxndes en Aloë-Planten (*). Om een weinig opheldering te geeven , waar deeze Klieren te zoeken zyn,zal ik hrer bybrenCcn , 't gene de Heer Guettard van de mps^£ zegt. „ Deeze Klieren zyn langwer pi/geplaatst tusfchen de Stoppeltjes en den ' " oirfpmng der Bladen, boven op en ter weder"de van de Sleuf, die 'er in 't Steeltje var deeze Bladen is. Zy gelyken naar de Koeren i die de Tandjes formeeren van de Stop " 1U ' „ pelt (*) Mm. de l'Acaii. R. *' S«>»«« * ParU' dc Vf s745- P- l68« +t0- II. Deel. I. Stuk, NLEING. Napswyze Klieren,  6o De Eigenschappen der Planten Inleiding. i „ peltjes én de Bladen, welken 'er op 't meelle „ niet van verfchillen , dan doordien zy wat ronder zyn. Als deeze Deelen jong zyn, dan „ is het niet zeldzaam de Klieren beladen te vinden met een Druppeltje helder Vogt, dat „ geene bepaalde Kleur heeft. Dit neemt men „ in alle Appel- en Peereboomen , in 't alge„ meen, waar , zonder eenig aanmerkelyk ver„ fchil, dan in de meer of minder grootte, „ talrykheid en dat de plaatzing op het Steeltje eenige verandering onderhevig is. Deeze „ Boomen komen zo wel in dit opzigt met el„ kander overeen, als door de Linsagtige Klie„ ren en Draadjes, welke nogthans een weinig zagter zyn en gemeener in de Appel- dan in „ de Peereboomen, alwaar zy regter zyn en zig „ niet omdraaijen, gelyk die der Appelboomen. „ De Linswyze Klieren vindt men wel in bei- den op de jonge Scheuten , maar de Peeren zyn gefpikkeld met een groot getal van deeze „ Klieren ; fomtyds dermaate, dat de Heer „ Tournefort deeze eigenfchap in de be, naamingen van veele Peeren heeft laatcn in„ vloeijen. Sommige Appelen , nogthans , „ hebben dit ook , volgens dien zelfden Au,, theur. De Amandelboomen hebben de Naps- wyze Klieren byzonder menigvuldig, aan den „ Hiel der Bladen, of by de famenvoeging van ij het Steeltje met de Bladen , geplaatst. Zy zyn plat, breed en groenagtig van Kleur, ge, lyk de Tandjes der Bladen, alwaar zy lang- „ wer-  in 't algemeen beschouwd. 6l , werpige Tepels maaken. Ik heb 'er geen " Vogt uit zien voortkomen (*)". " De Draadjes of Haairtjes, die men aan de 'Bladen en Steelen van veele Gewasfen waarneemt, veelal de uitwerpende Buisjes zynde van deeze Klieren , hebben aanmerkelyke verfchillendheden. Zy zyn Cylindrifch of Kegelvormi-; fommigen enkeld , zonder Korreltjes of Geledingen , anderen van dezelven voorzien, De Leedjes van fommigen zyn getakt, of gee ven Baardjes uit, gelykerwys het Lighaam vat de Vogelvederen. Hier uit is de volgende ver deeling opgemaakt: i , in Draadjes met eei Klootrond Tepeltje : 2. in Rolronde Draadjes o in Kegelvormige: 4. Ponfoenagtige: 5. Knods agtige- 6. Draadjes met een Napje: 7. als ee fcrompuntige Naald: 8. als een Kolf: 9 als ee Dreg: 10. met Haakjes: 11. als een Gnekfct r 12. als een Weevers - Spoel: 13. Els vorm . gé: 14. Gewrichte Draadjes: 15. met Klepje; 16 Gekorrelde : 17. met Knoopen: 18. Kwi pel'agtige: 19. Gepluimde: 20 Gekuifde Draa ^Volgens deeze Verdeelingen Helt de Ht Guettard de opregting van nieuwe Gefla ten voor, en zoude dus een geheele verbeten willen maaken in het Samenftel der Kruidkunc Uit zyne Waarneemingen blykt ten mrnfte, c (*) Mem. de CAtad. Rtiale iet Scientes de Paris., de ij pag, 310-311. ii. DEEL i. st«k, Inlet- ding. Draadjes of Haairtjes, 1 n n e i•,sh er %' ig :e. ;at de 56.  62 De Eigenschappen der Planten Inleiding. De Viurjt- maaking der Planten, i 1 ( ( \ I r d d a / ji y. >: 3J de kleinfie deelen der Schepzelen haare opmerking waardig zyn. Wie immers zou bevoorens gedagt hebben, dat die Haairigheid, wclke de Steelen, Bladen en Vrugten van zo veele Planten bekleedt, zo fraay gewerktuigd , zo verfchillende en van zo voornaame gebruiken was ? Niet minder is de oplettendheid der Kruidkundigen, federt eenige Jaaren, gefcherpt, door het waarneemen van de Vrugtmaaki ng, tot welke wy thans overgaan. Het Stuifmeel, nog in 't voorfte deezer Eeuw voor een Uitiverpzel der Planten gehouden , komt thans in lanmerking als het edelfte van derzei ver deeen. Men heeft ontdekt en is in 't algeneen verzekerd , dat hetzelve het Mannelyke £aad der Planten uitmaakt, welks tegenwoorligheid volftrekt tot de Vrugtbaarheid wordt ■ereifcht. Derhalve dienen thans ook de Meelraadjes, wier Helmpjes hetzelve draagen, met eel regt tot den grondflag van de Verdeeling i Klasfen : daar men te vooren op dezelven aauwlyks agt gegeven hadt, veel min gedroomd j at derzelver getal beftendig even groot ware in ; Bloemen van eene zelfde Plant. De Plantgewasfen , naamelyk , zyn, zo wel s de Dieren , tot de Voortteeling gefchapen. God zeide by de Schepping , dat de Aarde Graffcheutkens moest uitfchieten en zaadzaaijend Kruid, benevens vrugtbaar Geboomte , draagende Vrugt naar zynen aart, welks Zaad „ daar  in 't algemeen beschouwd. 63 „ daar in ware (*): " dat is, door welk Zaad de Natuurïjke geftalte deezer Schepzelen fce-B waard en voortgeplant moest worden op der Aarde (f). Zeer fraay vindt men dus de Voortteeling der Gewasfen afgefchetst, en de Kruiden van de Boomen onderfcheiden. In beiden moest de Voortplanting gefchieden door het Zaad, welks voortbrenging men in 't algemeen begrypt onder den naam van Vrugtmaaking. Evenals, naamelyk, in de Dieren het jonge Schepzel de Vrugt genoemd wordt, zo geeft men aan het Beginzel der Voortteeling in de Plantgewasfen ook wel den naam van Vrugt. De meeften hebben Zaadhuisjes , welken men in 't algemeen kan aanmerken als de Vrugt,en derzelvervoortbrenging , noodig tot die van het Zaad , heet de Vrugtmaaking der Planten. Dat 'er tot de Vrugtmaaking of Voortbrenging van vrugtbaar Zaad in de Planten, zo wel als in de Dieren, eene Bevrugting wordt ver-, eifcht , is thans een uitgemaakte zaak. Men heeft van ouds geweten , dat de Dadelboomen geen goede Vrugten draagen, indien de Bloemftengen van zodanige Boomen, die men,om dat zv Bloemen en geen Vrugten hebben, Mannetjes noemt, niet overgebragt worden op de Wyf- jes- (*) GEN. l Vers. 11. (t) ld est, quo Semine prodit&o NaturaUs hairtm forti». rum fpecie» confervetut propagetuïque in Terta, 2iot& *d Bibt, 'fremelüi Óf Hair. Jmii, li. DEEL, I. STUK, Inlei- ING. De Be. tugting ,vordt daar :oe ver;ifcht.  <54 De Eigenschappen der Planten Inleiding. * Spathc •}• Spadice: jes-Boomen, die alleen Vrugtdraagen. Kjempf e r verhaalt de manier , op welke zulks in Perfie gefchiedt, omftandig (*). Hy zegt, dat men aldaar de Bloemfteng * neemt , voor dat de Bloemen open zyn , en dezelve in Takjes plukt, die.dan in de Vrugtfcheeden f der Wyfjes-Boomen worden ingeftoken. Sommigen , voegt hy 'er by , verkiezen de frisfche Bloemftengen , anderen Iaaten dezelven droogen, en bewaarenze dus tot den tyd toe, dat de Vrugtbeginzels die noodig hebben. Evenwel kan ook een geheel Bofch van Dadelboomen , zonder Menlchelyke hulp of voorzorg, door het Stuifmeel der Mannetjes bevrugt worden , gelyk Theophrastus reeds verzekerd heeft (f): maar de genen, wien de Mannetjes ontbreeken, moeten deeze Bloemftengen van elders haaien. Een laater bewys komt ons dienaangaande voer. Aangaande de manier der Afrikaanen of Arabieren fpreekt de Heer Lüdwig, in zyne geleerde Verhandeling over de Sexe der Planten (1), als volgt. „ Zy neemen een Bloemdraagende Tak van een Boom,die metMeeldraadjes praalt, en planten dien in de Spleet van de Vrugtdraagende Scheede, en dus „ wordt , gelyk zy het in de Taal des Lands „ uitdrukken, het Wyfje van het Mannetje be- „ vrugt: (*) Jlmctnit, Exoiicarum , Fascic. IV. (t) Hisz, Plnr.tar. Libr, 11. Cap. 9. (4.) Disl". dc Sexu Plantartan, Lips. 1727. Q»2tto p. 19-,  in 't algemeen beschouwd. 65 „ vrugt : want het Stof, door den Wind be„ woogen , fpreidt zig wyd en zyd uit, en „ maakt ook de byftaande Boomen door zyne „ kragt vrugtbaar. Een vrugtdraagende Boom, daar eene Vezeldraagende Bloem is aangevoegd geweest, heeft een grooter Scheede, " die uitgefpannen wordende open barst. Ter, wyl , nu , de Scheede verdroogt, zetten de „ Stylen der Vrouwelyke Bloemen zig uit, en krygen een allerbest , zoet, fappig Vleefch , „ waar in een dikke Kern of Steen, die in onzen „ Grond geftoken Plantjes voortgebragt heeft. „ De vrugtdraagende Boomen, waar nog geen Mannelyke Bloem is aangevoegd, hebben de „ Scheede kleiner en dezelve breekt meer „ door uitdroöging, dan door de uitzetting der „ Stylen. In plaats van Vleefch heeft de Vrugi „ een harde drooge , famentrekkende Schil „ zonder of met een dun onvrugtbaar Steentje „ De Boom die de Meeldraadjes draagt, breng „ niets voort: de Bloemen verdorren en 'er ko „ men in 't volgende Jaar nieuwe, die weder „ om met Stuifmeel voorzien zyn, aan te voor fchyn" (*).. Die onvrugtbaare Dadels worden flegts aan di „ Bees (*) Deeze Hevmgting is, nu ruim twintig ]aarên geleeden door Proeven op een Wyfjes Palmboom te Rerlyn, dcor mi del van een bloeijende Tak, die van Leipzig derwaards g bragt werd:, ja zelfs door Stuifmeel in Brieven overgezw den , .bevestigd. E 11. Dïh,, 1, stuk. Inlei- ING. ; Mannelyke 8c Vrou- " u-elyke Se» xe in de Planten» » I.  66 De Eigenschappen der Planten Inleiding. Beesten tot Voeder gegeven, zegt Tournefort, wien deeze Historie in twyfel fchynt gebragt te hebben. Immers hy fielt Vraagswyze voor: wordt dan de beiderley Sexe in de Planten tot de Vrugtmaaking vereifcht ? Of heeft de ééne Soort deezer Planten de andere geenszins noodig ? Worden de Lighaampjes, die uit de Bloemen vloeijen, in de tedere Vrugt jes, daar van afftandig groeijende, gevoerd, op dat dezelven, als uit eene vadzigheid , tot haar eigen aangroeijing opgewekt mogen worden? Doch, van de Mannetjes en Wyfjes-Bloemen in eene zelfde Plant, hadt hy dit denkbeeld niet: veel minder van de Bloemen , waar in het Vrugtbeginzel zo wel als de Meeldraadjes is vervat. De Bladen van deeze Bloemen, dagt hy, dienden'tot voeding van het Vrugtje, en de Meeldraadjes tot uitloozing van overtollige en fchadelyke Stoffen (*). Ondertusfchen was de Onderflelling, dat 'er een Mannelyke en Vrouwelyke Sexe onder de Planten plaats heeft, reeds van Plinius afkomflig (f) , eenige Jaaren voor het end der voorgaande Eeuw, toen Tournefort zyne Onderwyzingen der Kruidkunde fchreef, en naderhand door verfcheide bekwaame Mannen, op zulk een vaften Voet gefield, dat men zig verwonderen moet, hoe Pontedera, in 't jaar (*) Txftit. Rei HirharU, Paris, 1700. p.- 68, 69. (f ) Dari in Planris Veneris intelle&um , Marefque aiKatu «juodam ct Pulvers etiarn Fceminas maritare.  IN 'ï ALGEMEEN BESCHOUWD* 6f jaar 1720 , dit Gevoelen nóg kón tegenfpree* ken, niet alleen , maar zelfs anderen , nadëï-1 hand, hetzelve met kragt beftryden. Dus kwcm te Petersburg, in 't jaar 1737, een Feoofdeèling Uit van het Linnteaanfche Stelzel, aangaande de Sexen der Planten,welke door Browallius ter toets gebragt en wederlegd is (V), De Heer Alston, Hoogleeraar in de Genees- en Kruidkunde op de Univerfiteit van Edenburg, in Schotland , kwam eenige Jaaren laater te voorfchyn met eene Verhandeling over de Sexe der Planten (f) * waar in hy , op gelyke manier als Siegesè e c k , Autheur der gedagte Beoordeeling, door Ondervindingen 't gezegde van PontEderA tragt te ilaaven, dat het Vogt der Helmpjes, 1, of zogenaamde Stuifmeel, in alle Planten niet „ noodig zy ter bevrugting." In Bloemeti, die zo wel het Vrugtbeginzel als de bevrugtende Deelen bevatten, was 't een vcornaame tegenwerping, dat de laatften dikwils zodanig geplaatst fchynen te zyn, dat het Stuif meel den Stempel niet bereiken kart* Maar 5 d< Wegen en middelen van de Natuur zyn ons fèë altemaal bekend, en, dewyl men in de meeftef eene zeer bekwaame fchikking ten dien eindt waarneemt, niet alleen , maar ook weezentlyi ziet (*) Examen Epicrifeos inSysttma Plaxtarum Cl. timet. (D A Disfertation cm the Sexes of PUnts t by CH *kLts Alston, M. D. icings Botanist in Scotland. Ê>f, *■<■ Qbftrv. Phys. and Lilt. Edinburg 1754, E 3 IX, DSÏL. I, STWS, InLéï- )ing< werpingfii beantwoord» I  .Inleiding. 68 De Eigenschappen der Planten ziet, dat de Stempel befprengd worde met het Stuifmeel, zo is 'er geen reden om te twyfelen, of zulks niet algemeen plaats heeft. Een andere tegenwerping is de Lubbing , wanneer men de Meeldraadjes van hunne Helmpjes berooft, gelyk de Heer Alston dit in twee Tulpen gedaan hadt, die niettemin Zaadhuisjes vol Zaad voortbragten: doch aan den eenen kant zegt zyn Ed. niet, dat dit Zaad vrugtbaar was, en aan den anderen kant is 't mooglyk, dat onder het afplukken eenige Korreltjes Stuifmeel op den Stempel zyn gevallen. In Plantgewasfen, daalde Vrugtbeginzels op de ééne, de Bloemen, die geen Vrugt uitleveren , op de andere zyn; gelyk de Spinagie, Hoppe, Hennip en het Bingelkruid, brengt men , als een Tegenwerping , by, dat die fomtyds Vrugten en Zaad voortgebragt hebben , niettegenftaande 'er geene bloeijende Plant naby dezelven was. Dus hadt de Heer Alston drie Planten Spinagie honderdtwintig Voeten ver van de anderen af geplant, welke niettemin goed Zaad voortbragten. Dergelyke Proeven nam hy met de Hennip en het Bingelkruid , die den zelfden uitflag hadden. Tournefort verhaalt, dat de Hoppe in de Koninglykc Kruidtuin , jaarlyks, met Zaadcraageiide Vrugten beladen is, tervvyl de bloeijendc Hoppe niet voorkomt, dan op de ver afflandige Eilandjes in de Seine en Marne. Hy trekt "daar echter geen Gevolgen uit, maar lart de zaak in twyfel: des ik niet bcgryp, hoe zulks kan  in 't algemeen beschouwd. 69 kan aangemerkt worden als een voornaam bewys, dat hy geen geloof lloeg aan de Sexe der1 Planten (*> Die Eilandjes behoeven, inderdaad , zo ongemeen ver niet onderfteld te worden van Parys, (alwaar de Koninglyke Tuin naauwlyks honderdvyftig Rynlandfche Roeden van de Seine in 't Zuidelyk deel der Stad, gelegen is, en de Manie wat hooger in die Rivier valt,) afflandig te zyn , dat het Stuifmeel door de Lugt niet derwaards gebragt zou hebben kunnen worden. Hoe veel verder wordt niet wel Stof, en Zaaden die zwaarder zyn, door den Wind gevoerd: 't welk dan de reden is, dat men Onkruid ziet opfchieten, daar het geenszins verwagt werdt. Hoe veel Mylen ver wordt de Afch van den Berg Vefuvius niet dooi den Wind gedreeven? Ik weet, dat hier in de Stad een Duinkapelletje, waarfchynlyk van boven Haarlem afkomftig, is gevangen. De zwarte Vliegen , die met den Noorden Wind dikwijls zo geweldig veel op het bloeijende Geboomte vallen, meent men dat van onze Stranden of nog veel verder komen. Ik twyfel niet, of alle deeze en andere Teegenwerpingen zullen genoegzaam wederlegd zyr door onzen Ridder, die in 't jaar 1760 denPry behaald heeft , welke door de Keizerlyke Aka demie van Petersburg uitgeloofd was ophetbesi be- (*) zie alstons VertoojT, als boV;n, bladz sj9t E 3 II. Detl. I. Stuk. Inlei- )ING. De Sexen in de püw ten ten ; kragtiglïe bevestigd.  70 De Eigenschappen der Peanten Inlei Ping. De Ee- trugting oog&hyni lyk betoogtl. • beantwoorden van het door haar opgegevene Voorftel: „ De Sexe der Planten, door nieuwe „ en nog niet Wereldkundige Bewysredenen en „ Ondervindingen te bevestigen of om ver te , ftooten , met eene voorafgaande Historie- en Natuurkundige uitlegging van alle Deelen die men meent dat iets toebrengen tot bevrug„ ting en volmaaking van het Zaad en de „ Vrugt". Want de Prys is aan den Heer L i nvjevs toegedagt met deeze Uitfpraak. „ De „ Akademie draagt den Prys der Kruidkunde , over de bevestigde Sexe der Planten, op aan de fraaije Verhandeling van Carolus Ê i nnjeus , RicJder van de Noordfter" (*), Middelenvyl kan men ook het fraaije Vertoog van den beroemden Heer Trew, waar in de Bevrugting van het Wyfje door het Mannetje in de Planten door een onbetwistlyk voorbeeld betoogd wordt, tot voldoening inzien (f_). Geen kragtiger bewys kan men voor de Be* _ vrugting hebben , dan de Teeling der Basterd-, Planten. Indien het mooglyk zy, door middel van het Stuifmeel der eene Plant, aan den Stempel van eene andere Plant ge - appliceerd, deeze laatfte Zaaden te doen voortbrengen , uit welken Planten voortkomen, die als een mid- del- (*) Zie den Brief van den Heer Dodlor Ba ster, tvet ttt Kruidkundig Samenftel van den Heer LlNNiOS, Haaxl. 17ós. Biadz. 5. ft) Nuva ASa Php, iUi. Tom, I. p. 437, &c.  in 't algemeen eesckouwd. delfoort tusfchen beiden uitmaaken , dan kan niemand twyfelen , of zulks moet op dergelyke manier gefchied zyn, als in de Voortteeling der Muilezelen wereldkundig is (*). Tot deeze Konftige Bevrugting worden alle de Meelknopjes van eene Bloem, eer zy hun Stuifmeel verfpreid hebben, afgefneeden, en dan befprengt men den Stempel van deeze met het rype Stuifmeel van eene andere Bloem. Van overlang i: bekend, dat fommige Tulpen dikwils van eenkleurig bont worden , en fomtyds haare voorige kleur weder aanneemen. De Hyacinther veranderen fomtyds ook van Kleur,en dit wordt bedenkelyk aan het overbrengen van het Stuifmeel, uit de eene in de andere Bloem, dooi Vliegen , toegefchreeven (f). Dikwils neemi men in de Kool, wanneer verfchillene Soorter naby elkander voortgekomen zyn, uit het Zaac aanmerkelyke veranderingen en verbasterin gen waar. Linnjeus ftaaft de Sexe de Planten in zyn nieuwe Vertoog, (daar zyn Ed den Prys mede behaald heeft, als zo even ge meld is,) door het voorbeeld van eene Basterd Boksbaard, welke zyn Ed. op die wyze te Up fal geteeld gehadt; maar de Heer Kölreütei meent hier in verder gekomen te zyn, met ver fchei (*) zie het iii. Stok "des l. Deels van deeze Nc tmrtykf Historie, bladz 398. (t; Mr. Ie Marq. de S. simon des 'Jatmthes, Amlterd J760, p. !«♦ E 4 11, deel.i. stuk. Inleiding. l  72 De Eigenschappen der Planten Inleiding. Overfpelige lievrugting, i ] l I 1 ] ] < ] I I J fcheide Planten. In 't byzonder was het hem gelukt, uit twee Soorten van Tabak eene volmaakte Basterd - Soort voort te brengen: 'c welk hy daar uit bewyst, dat dezelve onvrugtbaar tvare (*). In een nader Vertoog, dat in 't jaar 1764 te Leipzig uitgekomen is, geeft gezegde Heer Kölreuter, Hoogleeraar in de Kruidkunde /an den Markgraaf van Baden-Durlach, berigt /an zyne Proefneemingen op eenige andere Planten , waar uit zyn Ed. , door dergelyke Dverfpelige Bevrugting, nieuwe Planten of Monfters heeft vcortgeteeld, en befchryft, welt zelfde Bolletje voortgaat. — Hoe meer ' F 2 O d< JI.DSH..I, STUK. Inlei* DING. Fync Stoffe daar ia vervat. f » t c 1 i  Inleiding. H De Eigenschappen der Planten „ der veelheid van toebereid Zaad een Meelbolletje vervat, zo veel duidelyker, volko,, mener en fchooner vertoont zig daar in deeze , ten aanzien van gene zeer geweldige „ Werking , by uitftek zagte en de Natuur„ lyke het meest gelykende uitlaating. Ge„ meenlyk wordt, by het barden van een ,, Meelbolletje, buiten het gene, dat hetzelve van Mannelyk Zaad reeds voorheen aan alle „ zyden uitgelaten hadt, ook nog met de Kor,, relagtige Stoffe tevens het overige terug ge„ bleevene en minder vloeibaare gedeelte der„ zelve uitgeflootcn. Gaat nu, by het barftcn, „ anders niet , dan de Korrelige Stoffe in de gedaante van een eenige te famenhangende Klomp of lange Streep uit, zo is deeze niets „ anders, dan het Celagtige Geweefzel zelf , te famen met alle daar in nog verftokenc en vast ingewikkelde Korrelagtige Stoffe. Dit „ is, onder anderen , een waar Kenteken van „ een nog geheel onryp Stuifmeel. Veel nader komt hetzelve aan zyne rypheid , wanneer ,, de Streep kleiner is, minder famenhangende, ., en dat 'er hier en daar veele Korreltjes of „ Kogeltjes afgaan , of cok geheelenal zonder „ het Celagtig Geweefzel, in groote menigte 5, door de Reet te vcorfchyn komen, en zig „ geheel afgefcheiden van elkander in het Water uitbreiden. „ Aangezien nu deeze Korreltjes (i.) veel te „ groet zyn, om in de Uitlaatbuizen te kunnen „ in-  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 85 „ indringen-: (2.) nooit op eenige andere ma" nier te voorfchyn komen , dan wanneer deJ „ beide Vliezen der Meelbolletjes, na dat zy „ tot barftens toe waren üitgezwollen , eene Reet bekomen hebben, en zig deeze gewel„ dige Veranderingen (3.) flegts in eene Vog„ tigheid vertoonen, welke in haare natuur, zo wel van 't Mannelyk Zaad als van dc " Vrouwelyke Vogtigheid, die in de Bloeijtyd „ door den Stempel wordt uitgelaten, geheel " verfchillende is ; en (4.) nooit in zodanige Vogtigheid, wier natuur, of wat de weczent*' lykc zelfftandigheid aangaat , of uit hoofde '\ van eenige andere Eigenfchap , met de na" tuur van deeze beide Vogtigheden overeen" komt, en uit welke nog bovendien de üittaa" ting van 't Mannelyke Zaad , en deszelfs " inwendige vermenging daar mede , op eene H de natuurlyke uitlaating en vermenging de: " Mannelyken Zaads met de Vrouwelyke Vog*' tigheid zeer gelykende manier te werk gaat " dewyl verder (5.) de veelheid der Korrelt " jes in nog volkomen gehéelè en ongekwetft( Meelbolletjes, met de geduurig toeneemendc rypheid cn hoeveelheid der vloeibaare Stoffi vermindert, en , eindelyk ook (6.) even der » gelyke Korreltjes in het nog onrype en taai " jere deel der Vrouwelyke Vogtigheid zig ver ' toonen ; zo vloeijen daar natuiirlyk de rwè volgende Waarheden uit." De Korrelig 'stojfevan het Stuif mei, welke de Heer Neet F 3 ha: ii. DEFL, 1 STÖK. Inleiding. t t  86 De Eigenschappen eer Planten Iïtlei Ping. ■ham voor Kiempjes uitgegeven heeft, is niets anders, dan de nog raauwe en onrype Stoffe van het Mannelyke Zaad. Daarentegen is het waare en rype Mannelyke Zaad der Planten, gezegde fyne, vloeibaare, gelykvormige zelfftandigheid. Dcor wylen den Heer Ledermuller zyn ons , op zyne fraay gekleurde Plaatcn van' Ontdekkingen met het Mikroskoop (*) , de Waarneemingen medegedeeld van de uitbarfHng der fyne bevrugtende Stoffe uit de Bolletjes van het Stuifmeel van verfcheiderley Bloemen. Zie hetzelve in dat van de Plant , die Arum of Kalfsvoet genoemd wordt, op Plaat 19; in dat . van een blaauwe Hyacinth op Plaat 22; en in datvan de Pasfiebloem op PI. 34 van het Eerfte Deel zyner Mikroskoopifche Vermaaklykheden. Op Plaat 77 van het Tweede Deel vindt men de Bolletjes van het Stuifmeel van een Roos, en op Plaat 92 die der Dis telen vertoond, en van de Tulpen op PI. 47 en 48 van het Derde Deel, met 'en benevens de andere Deelen der Vrugtmaaking in de gedagte Planten. De Bolletjes van het Stuifmeel cler Roos evenwel borften niet, wanneer menze bevogtigde, en die der Distelen, was hy verzekerd, dat Olicag. tige en andere VJoeiftofï'en inhielden : die van de Tulpen kleurden het Water, waar in menze deedt, door de uitdringende Stoffe. In de Stuif- (*) M. Fs. LeDESML'LLSRS Mikroskoop':/^! firmaakhkhd,n , te Amfterdam, by de Etven van F, Houttuyn , ia *t Nederduitfch uitgegeven.   alDeel Plaat i.  in '1 algemeen beschouwd. 87 •Stuifmeel-Bolletjes van het Koorn nam hy fes-gelyks waar , dat dezelven de fyne Stoife langzaam uitwierpen : doch in die van de PaardenKarftenge Boom hadt hy eene Waarneeming , welke tegen 't zeggen van den Heer Köl reute r ftrydt. Hy bevondt, dat de onrype Bolletjes doorfchynend waren als Glaskogeltjes en deeze bleeven in 't Water geheel ; terwyl de rype ondoorfchynend waren en open barftende hunne inwendige zelfftandigheid uitwierpen (*> De fctomdsre Heer Baron van G l e i c h e n , gezegd Russ worm , wiens onvergelykelyke. Waarneemingen met het Mikroskoop, en net1 gekleurde Afbeeldingen , al het gene tot nog toe over de Vrugtmaaking der Planten uitgegeven was , overtreffen , verzekert ons, dat alk Bolletjes van het Stuifmeel der Planten, wanneer .%y hunne rypheid bereikt hebben , uitzwellen er, barften , als menze met Water bevogtigt, et .dat deeze werking vergezeld gaat met eene Veerkragtige beweeging , door welke de Stoffe .daar in vervat, met geweld uitgeworpen wordt Zyn Ed. is in deezen zo veel meer te geloq ven , als men in aanmerking neemt, van hoi veele Planten de Vrugtmaakende deelen dco hcm'onderzogt, en zo keurlyk in Plaat gebrae zyn. Ook heeft die Heer deeze Stoffe zelf waa: (*) Zerglicderung des Korns nier Rickens and SMusf. Ite ven einen zeer kjemai Winterk.nospt des Hippocastartj., Neu 1764'. F4 • li. dxel. I. Stuk. [nlei-' ing. Dcielve ieSaat uit ietae Koi:!tjes. t t t n  In lei Bevestiging a«j Füuatffi,A Ï ptZofe « Li'«« , waar over de Geleerde Heer l FRANCQ^VAN BERKHEV; Med. Doftcr en thans Leitor » d üke Historie te Leiden , zyne W««» l met zo veele fraaije Plaaten, Anno „60 , heeft u.rgeg .en , en wylen de Franeker Hovenier meese heeft daa,: ore L r'Hollandfch gefclueeven, dat te Leeuwaarden gedtuk ts J oaavo , Anno l76r. De Sistels , Kfisfen , Paardeblot men zonnebloemen, Asters , zyn van dien SStt. F 5 11. DïW.1 !• STCK» Inleiding. 1 t f t  9o De Eigenschappen der Planten Inleiding. „ viel hoofdzaakelyk op die Planten , welken „ Hairige Stylen of Stempels hebben, en in „ deeze komen de Lighaampjes door middel „ van de Haairtjes, welke dikwils op den Styl „ zelf gevonden worden : zo dat de Stempel niet altoos moet worden aangezien als het en„ kele Deel, dat dezelven inneemt : hoewel M het misfchien zodanig in de meefte Gevallen „ ban zyn. Die Haairtjes zyn zo veele Buis„ jes , aan het End open, tot inneeming van „ de Lighaampjes voorgemeld. Doorgaans heb„ ben zy de geftalte van een Doorn of Stekel, „ dikker aan den Grondfteun. Ieder is voor„ zien met een Kanaal of Buis, welke zig aan „ het breedfte deel van het Haairtje verdeelt cn „ den Styl indringt met twee Takken: (zie 'Fig. 17,) welke voortloopen tot aan de overlang„ fe Leidingen naar het Vrugtbeginzel ( Fig. 21.) Deeze Kanaalen zyn, na dat zy in den Styl gedrongen zyn , minder regelmaatig , gee„ vende dikwils kleiner Takken uit , die, in „ plaatfe van regtftreeks te loopen naar de over„ langfc Leidingen, hunne rigting veranderen , „ en in de Kanaalen vallen, die van de naafte „ Haairtjes afkomen , leverende de vertooning 3, uit van een onregelmaatig Netswys' Geweef„ zei (Fig. 22.); hoewel 'er niettemin gemeen„ lyk hoofd - Kanaalen zyn , die regtftreekfer ,. naar de ovcrlangfe Buizen loopen, en in de„ zeiven vallen. „ Op de volgende manier worden de gedag- „ te  in 't algemeen beschouwd. Ql 9, te Lighaampjes van de Haairtjes ingelaten. De ' Meelbolletjes zig verfpreid hebbende rond", om den Styl en Stempel , vindt een groote " menigte derzelven huisvesting onder de Haairtjes. De genen, die tusfchen dezelven ?* vallen, of aan derzelver zyden kleeven, mo" gen onderfteld worden zonder uitwerking te " zyn. Dit zal niet onwaarfchynlyk voorkomen, als men aanmerkt, welk een overvloed " 'er is van Stuifmeel, en hoe groot een ge " deelte daar van weggevoerd wordt door de " Bloem, of ten minfte niet komt te vallen or " de Vrouwelyke Werktuigen. Veelen, niet " temin, van de Meelbolletjes vallen op de " Punten der Haairtjes QFig. 23,) en deez< " voorzien de Bevrugting. De Bolletjes, naa " melyk , tot een ftaat van rypheid gekome: * zynde voordat zy van de Meelknopjes uitge " laten werden, zyn gereed om te barften, e " 't gene zy bevatten te ontlasten, wanneer z "op de Haairtjes vallen. Het Vrouwely ■* Werktuig is in het voortbrengen van die ui " werking behulpzaam ; want, kort na dat h * BoHetje zig zelf aldus geplaatst heeft, begii " hct pUntje van het Haairtje open te gaan, < " deszelfs Mondje fpant zig by trappen t " over de Oppervlakte van het Bolletje , t " dat byna deszelfs geheele Lighaam binm " het Buisje is getrokken , zie Fig. 23. " deeze plaatzing geeft het Bolletje wel ha; " toe aan de famendrukking van het Blfisj. „ ii. DïEL' l SpXk Inleiding. \ 7 I >t it n ït 3t :n [n ist • , en  92 De Eigenschappen der Planten Inlei ding. . „ en ontlast zyne Lighaampjes, diemet be„ hulp der vloeibaare deelen van de Pap, wel„ ke met dezelven ingaat; of van de Vogten, waar mede het Buisje zelf voorzien is, voortas glippen tot dat zy de overlangfe Kanaalen in- gaan, welke hun naar het Vrugtbeginzel ge„ leiden. De Bolletjes van het Stuifmeel, dus zig zelf ontlast hebben van hunnen inhoud, „ verwelken en trekken zig famen, en, van de „ Mondjes der Haairtjes-afvallende, blyven zy „ in een verwelkte ftaat aan de zyden van den „ Styl (als in Fig. 19) zitten. De figuur van „ het Haairtje is, terwyl het Meelbofletje in de „ Mond van 't Buisje huisvest, zonderling; als zynde dan aan 't End dikst en van daar allengs „ verdunnende tot dat het zig in tweeën ver„ deelt, 't welk aan hetzelve een dunnen Hals „ geeft, en eene Klokswyze figuur aan de bo„ venfte deelen , daar het te vooren dun uit- liep: zie Fig. 23. In doorfchynende Stylen „ kan men de Kanaalen, die naar het Vrugtbe- ginzel leiden, gevuld zien met Lighaampjes, „ welke, in groote veelheden verfchaft zynde „ van de Haairtjes, door deeze Kanaalen zoda„ nig op ryën pasfeeren , dat zy aan elkander „ raaken; zie Fig. 19. By eenige befchouwin- gen zag men deeze Lighaampjes, zo wel in JS- de Haairtjes , als in de groote Leidingen van „ den Styl, zig beweegen, 't welk toonde dat „ het afgefcheiden zelfftandigheden waren, die » vryelyk konden voortgaan met den loop der „ Vog-  ïn !t algemeen BESCHOUWD, 9J ten, waar in zy dreeven t maar hunne regel„ maatige voortgang naar het Vrugtbeginzel was ,, buiten twyfel afgebroken door het afplukken „ der Bloem, zo dat die beweeging alleen kon „ toe°-efchreeven worden aan toevallige aantrek„ kingen, welke de Vogten in beweeging bragten tusfchen de Glazen Plaatjes van het „ Schuifje : 't welk ook duidelyk bleek uit den „ Koers van 'derzelver bcweeging , welke ge„ vallig was en niet altoos gerigt naar [hei Vrugtbeginzel 't Getal der hoofd - Kanaalen. „ die naar hetzelve leiden , kan niet bepaalt „ worden. Hetzelve verandert waarfchynlyl „ naar het getal der Beursjes of Hokjes, welk 3, te voorzien zyn. Meer dan één kon men 'e „ gemeenlyk waarneemen , met de Lighaamp „ jes op digte ryën door dezelven pasfeerende „ gelyk reeds befchreeven is. In de Style: „ van nog niet ontloken Bloemen waren geen „ Lighaampjes waarneemelyk; 't welk een fter „ bewys is, dat zy van het Stuifmeel afkomffi „ zyn en tot de Bevrugting gedestineerd. „ Het Pluis of Dons waarneemende, 't wel „ de Zaaden kroont in de Klasfe der Syrigenefia „ bevondt men de Haairtjes van het Pluis h< „ te zyn , en met de zelfde Lighaampjes g£ „ vuld: zie Fig. 24. Hoe die Lighaampje „ daar in komen , of tot wat einde zy daar i „ geplaatst zyn , moeten wy aan verder onde „ zoek overlaaten. Ondertusfchen kunnen v. «, aanmerken , hoe de plaatzing van het Pit II. DEI.!.. L STUK) Inléi- DING* [ r 1 c y k i i s n r- y is  94 De Eigenschappen der Planten * Inlei ding. Bedenk:ngenüaar over, l*j Obftfv. Micrtt:opiquis als hoven, Tab, A. ■ „ het onwaarfchynlyk maakt , dat die Lig» „ haampjes daar in ontvangen zouden worden , „ met oogmerk om dezelven naar het Vrugtbc„ ginzel te voeren : weshalve het Natuurlyker „ is, te onderftellen , dat de Lighaampjes al3, daar komen na hunnen doorgang door het „ Vrugtbeginzel, en dat de Haairtjes van het „ Pluis den dienst doen van Uitwerpende Bui„ zen, om de genen weg te voeren, die tot de „ Bevrugting nutteloos zyn. Dit is te waar„ fchynlyker, aangezien de groote menigte dcf „ genen, die door de Kanaalen aangebragt wor3, den , buiten twyfel zulk eene overtolligheid 33 veroirzaakt." Het verfchil der geftalte van de Bolletjes van het Stuifmeel, in verfcheiderley Bloemen, doet my denken , dat 'er ook verfchillende manieren zyn , op welken deeze Bolletjes aan de Haairtjes van den Stempel worden aangevoegd , en derzelver fyne Stoffe, het zy dan Korrelig, het zy Vloeibaar , van dezelven ingelaten. In de deelen der Vrugtmaaking van een Tulp heeft de Heer Baron van Gleichen zulks ook afgebeeld (*), doch fchynt aldaar het inneemen der Eollctjes, door de Enden van de Haairtjes, niet waargenomen te hebben. De Openingen der Haairtjes zag zyn Ed. te naauw aan voor de Bolletjes , en te wyd voor de Lighaampjes of Korreltjes , welken zy uitwerpen : des hy zig ver-  IN 5Ï ALGEMEEN EESCHÓUWD. 95 Verbeeldt, dat zekere Buisjes, met welke de Wanden van die Haairtjes doorweven zyn, dee-1 ze Korreltjes inneemen zouden : doch zyn Ed. zal niet bedagt hebben , dat zulks tegen zyne algemeene vastftelling van een geweldige uitwerping of uitfchieting Van die Lighaampjes door de Bolletjes van het Stuifmeel, ftrydt. Zo dit gebeuren moet, dan hebben zy wel zulk een wyden Koker noodig, om de gedagte Korreltjes in' de Kanaalen van den Styl te brengen. Waar* fchynlyk zullen de Belletjes, zo wel als de Haairtjes, van veelerley natuur zyn; fommigen langzaam , fommigen vaardig , fommigen in 't geheel niet barftende , wanneer zy bevogtigd worden ; gelyk wy gezien hebben *. Zodanigen , die vaardig barften , kunnen hunnen inhoud uitwerpen , als zy maar aan het Tepelagt\ door my geopperd, aangaand» het weezentlyke Dierlyke Leven van die Deel tjes , welken men in ftinkencle Infufien zie grimmelen. En , aan den anderen kant, kaï men 'er uit befluiten , dat het Vogt van dei Styl, of Stempel der Bloemen, dikwils Geeftj of ten minfte Kruidig zynde , een grooter uil werking op die Bolletjes hebben moet, dan er kei Water. Op wat manier , nu , wordt het Stuifme; aan de Oppervlakte van den Stempel gebragt om de Vrugtbeginzels door den Styl te bevrus ten ? Men kan in zeer veele Bloemen, die z wel Mannelyke als Vrouwelyke deelen hebber G du ii. DF.rx. i. Stuk. Inleiding. ' i i f 1 ï y o '1 Hoe zy aan den 5 Stempel ' warden, o , i-  Inleiding, 98 De Eigenschappen der Planten duidelyk de zorgvuldigheid van de Natuur waarneemen, uit een bekwaame plaatzing ten dien einde. In veele hangende Bloemen, gelyk de Leliën , is de Styl langer ; in veele opftaande Bloemen gelyk de Tulpen , of korter of byna even lang als de Meeldraadjes; in anderen door dezelven'geheel bedekt: om kort te gaan; men wordt byna in alle Bloemen van deezen aart gewaar , dat het Stuifmeel bekwaamelyk aan het top-end van den Styl kan komen en noodwendig denzelven bereiken moet, wanneer 'er flegts eenige uitwendige oirzaak van beweeging bykomt, 't zy door den Wind, Regen of Infekten : terwyl , gelyk wy gezien hebben, eenige weinige Bolletjes van het Stuifmeel daar toe genoegzaam zyn. „ Wanneer de Berkeboom bloeit (zegt Doctor K ö l r e u t e r ) dan hangen de dunne , „ lange, Mannelyke Katjes loodregt neder„ waards; doch tevens krommen zig de korte„ re, ftyve, Vrouwelyke Katjes opwaards. Ope- nen zig nu in genen deMeelknopjes, danope„ nen zig ook in deeze de Schubben , en maa„ ken voor dezelven de Stempels bloot. De cerstgemelden beginnen , by de minfte be„ weeging der Lugt, hun Stuifmeel overvloe„ dig van zig te geeven ; de laatften vangen het „ op en worden daar door bevrugt. Zo ras dit „ gefchied is verdorren de Mannelyke Katjes en vallen af: de Vrouwelyke gaan op nieuws „ nederhangen of buigen zig naar den Grond. „ Even  in 't algemeen BESCHOUWD. 99 „ Even zo is het bykans gelegen met de Ha- I „ zelnooten, Beuken , Eiken, Dennen en an-DI „ dere Boomen. In veele Planten, met Man„ nelyke en Vrouwelyke Bloemen , inzonder„ heid daar het Stuifmeel uit groote en zwaare „ Korreltjes beftaat , zyn de eerstgemelde altoos hooger en regt boven de laatften ge„ plaatst, zo dat die Korreltjes flegts behoeven „ neer te vallen, op den Stempel. ïn anderen „ wordt door een fchielyke openbarfting van „ het Meelknopje het Stuifmeel in de Lugt ver* „ fpreid, als wanneer dan eenige Bolletjes van „ hetzelve den Stempel treffen , of door den „ Wind derwaards heen gevoerd'worden. De ., Heer Vaillant zou deeze manier van , Befluiving in het Glaskruid {Parietaria), de Indiaanfche Vyg (Opuntia), het Helianthe* mum en anderen meer, gezien hebben. Blair zegt hetzelve van de Moerbefieboomen en „ A lston brengt de groote Mannetjes Bran- denetel als een voorbeeld daar van by. " „ Eene verwonderlyke werking , ten dien „ opzigte , kan men in de gewoone Wyuruit^ befchouwen. Wanneer een Bloem daar van j' zig eerst geopend heeft, dan leggen de Meel., draadjes , en inzonderheid derzelver Knop„ jes , nog in de holte der Bloemblaadjes beflooten : doch zy verheffen zig beürtlings " daar uit , ftvgen om hoog, en plaatzen zig „ eindelyk, met .eenen fcherpen hoek, gaótfch „ uitgeftrekt over het Vrugthuisje heen; zo dat G 2 ,3 het DtfetJ I. Stuk» «LEÏSG. Vcorbeeld ï de \Vyn« ïn.  ioo De Eigenschappen der Planten Inleiding. „ het tot nog toe geflootene Meelknopje naast „ boven den Stempel te leggen komt. Het „ opent zig kort daarna, en het Stuifmeel valt ,, of, door een kleine fchudding, vanzelf op „ den Stempel , of wordt door Infekten, wel,, ken zig diestyds in menigte by de Bloemen „ bevinden , en over dezelven gedurig heen en „ weder Icopen , daar aan geftreeken. Zelden „ wordt de Stempel onmiddelyk aangeraakt door „ het Huivende Meelknopje; Heeft het Meeidraadje zynen dienst verrigt, dan regt het zig weder op en keert den voqrigen weg terugge. „ De Meeldraadjes , echter, niet allen te gelyk , maar 't een na 't andere cpgereezen „ zynde geweest , als gezegd is , keeren cok „ beurtiings terug , en neemen daar in de vol-„ gende orde waar. Het begin maakt een van „ de cp de lappen van de KclkgeplaatfteMeel„■ draadjes, en wordt van de tweede, derde en vierde van dit flag gevolgd: dan verheffen „ zig de Meeldraadjes, die op de Bloemblaadjes Haan , 't een voor , het andere na, en „ maaken het befluit. Inde grootere, vyfbladerige , en met tien Meeldraadjes begaafde Bloemen , die tusfchen de andere talrykere ftaan, gaat het even zo toe. Midden in de „ Zomer, wanneer de Hitte groot is, verrigten „ de Meeldraadjes hun werk in twee of drie „ Dagen; doch,hoe kouder het Weer naar den 'Herfst toe wordt, hoe langzaamer het daar ,,'mede toegaat. Zy hebben alsdan dikwils „ meer  in 't algemeen beschouwd. 101 fi meer dan agt Dagen tyds van nooden. En, „ al worden de Knopjes, zo dra de Bloem zig1 „ geopend heeft, van de Meeldraadjes afgeno„ men, gaan dezelven doch hier in hunnen gang. „ Deeze kleine Ontdekking heb ik den 5 July „ 1759 gemaakt, en veele Waarneemingen daar „ omtrent in 't werk gefield, die ik elders zal „ voordraagen. Thans wil ik hier nog maar „ byvoegen , dat het Licht op deeze werking „ geen byzonderen invloed hebben moet, de„ wyl ik door Proeven bevonden heb, dat de „ Meeldraadjes , met eenerley trap van Warm„ te, hun werk in een geheel donker Vertrek ,, even zo vlug en zo zeker, als onder den bloo,, ten Hemel, vcrrigt hebben." Vervolgens fielt de Heer Kölreuter , dat de aanvoeging van het Stuifmeel aan denj Stempel, in fommige Planten, door Infekten al-] leen gefchiedt. „ In alle Geflagten (zegt zyn , Ed.) van Ciicurbitacece," [dat is Planten die Meloen - Komkommer- of Kaauwoerdagtige Vrugten draagen, ] ,, in alle Soorten van Lifch , (Irides,) en in niet weinige Planten van den " Rang der Malvaas , gèfchiedt de beftuiving " der Vrouwelyke Bloemen en Stempels door " Infekten alleen". Hier over breidt hy zig ongemeen uit , en brengt zulks als een byzondeic Waarneeming van hem zeiven te berde , gcevende de manier op , hoe iedereen zig van dé waarheid daar van kan overtuigen. „ Men „ moet by ftil, warm Weder op deeze PlanG 3 » MP ii. DSBL. i, STUK, Inlei- ing. Tn fotnnige Pl:mïii door nlekteu.  ioa De Eigenschappen der Planten Inleiding, „ ten acht geeven; dan zal men zien , hoe dat „ zig, zo dra de Bloemen ontluiken, veelerley „ Infekten daar op bevinden, die van de eene „ in de andere overgaan. Vervolgens de Vrou„ welyke Bloemen van deeze Gewasfen, dat is „ zodanigen die op een Vrugtbeginzel zitten, „ met een gemeen Vergrootglas befchouwende, „ zal men bevinden, hoe dezelven hier en daar, „ inzonderheid aan den Stempel, met het eigen „ Stuifmeel der Mannelyke Bloemen als be„ ftruifd zyn, waar van men voorheen in dee„ ze Bloemen niets hadt kunnen ontdekken. „ Tegen den tyd, dat zig de Bloem begint te „ fluiten , zal de Stempel byna geheel met „ Stuifmeel bedekt zyn. Ook zal men fomtyds „ niet zonder genoegen befpeuren, hoe eenige „ Diertjes zig in het Stuifmeel als omwentelen. „ Belet men den toegang van Infekten aan de „ Vrouwelyke Bloemen, zo worden dezelven „ niet bevrugt", enz. Aangezien de Meloen en Komkommer-Gewasfen doorgaans zodanig gelegen zyn, dat 'er de Wind weinig vat op heeft, zo is deeze manier van Bevrugting niet cnwaarfchynlyk. De Heer Baron van Gleichen , evenwel, heeft hier veel tegen, oordeelende, dat aldus, door 't overbrengen van vreemd Stuifmeel, oneindige Basterd - Vrugten zouden voortkomen. Een Infekt, by voorbeeld, in de Mannetjes Bloem van een Komkommer of Kaiabas zig in 't Stuifmeel gerold hebbende , kon 't zelve overbrengen  in 't algemeen beschouwd. 103 gen in de Wyf jes - Bloem van een Meloenplant, en die dus met vreemd Zaadftof bevrug-; ten. Men weet dat deeze manier van Bevrugting mooglyk en het voortkomen van Basterden, daar uit , gebeurlyk zy : doch, terwyl zyn Ed. erkent , dat de Beftruiving door Infekten by geval kan gefchieden , zie ik niet, waarom dat daar uit dan niet dergelyke verwarring zou moeten fpruiten. Mooglyk verkeert een zelfde Soort van kleine Diertjes meest op een zelfde Soort van Bloemen. In dit Geval zou de Proef van den Engelfchen Hovenier Miller, die aan een Meloen - Plant alle de Meelknopjes weggenomen hadt, waar door dezelve onvrugtbaar bleef, tot bevestiging van het gefielde van den Doftor kunnen flrekken (*). Nader bekragtigt de Heer Kölreuter zyne Stelling , door het voorbeeld der LifchPlanten (Irid.es), waar in hy den Stempel (Stigma) meent ontdekt te hebben; wordende in dezelven het Stuifmeel door zekere foortcn van Hommels, zo hy oordeelt, aan den Stempel gebragt. Even 't zelfde hadt plaats in veele Soorten van Planten , die naar de Malvaas gelykcn. Hier fteekt de Stempel zo veel verder dan de Meelknopjes uit, dat het byna niet mooglyk fchynt, dat het Stuifmeel op eenige andere manier aan den Stempel gebragt kan worden. Bo- (*) Vergelyk Obfcrvat, Mkro'.copqvti du Biron m GLTIchen. p. 44- G 4 II. Deel, I. Stuk. Inleiding.  ïc4 De Eigenschappen der Planten Inleiding. Tn tmde rni op ve; frliiüerde manieren. Bovendien zyn de Meelbolletjes van deeze Planten zo groot en zwaar , dat zy naauwlyks dcor den Wind verftuiven kunnen. Hier komt een fcort van Hommels en Wespen, om het zoete Sap uit het Honigbakje in te zuigen, en begeeft zig verder, hebbende het ruige Lighaam met Meelbolletjes beladen, aan het aflekken der vogtigheid van den Stempel , waar door dan inmiddels genoeg Bolletjes daar aan hangen blyven , tot Bevrugting. Zyn Ed. oordeelt dat nog veele Planten dezelve alleen aan Infekten te danken hebben , en brengt eindelyk het voorbeeld by van den laagen Vlierboom , Hadig (Ebulüs,) wiens Bloem „ de Meelknopjes op „ eenen taamelyken affland van den korten , „ in 't 'midden van den bodem der Bloem be„ vindiyken Styl heeft. De Stuifmeel-Bollct„ jes zyn Eyvormig , zy hangen met hunne ,, punten aan elkander en laaten zig , om die ,, zelfde reden , niet ligt van hunne Helmpjes „ of Meelknopjes afdryven. Ik zou derhalve nooit hebben kunnen begrypen , hoe het „ Stuifmeel aan den Stempel komen ken, in„ clien ik niet gezien 'had , dat zekere kleine „ Diertjes, welken men Blazenpooten noemt, „ hetzelve by ryën daar in fleepten." „ Om kort te gaan, het befluiven der Stempe„ len (zegt hy) fchynt in veele Planten op verfchil„ lende wyzen te gefchieden , en of van alle, ,. of ten minfte van meer dan ééne der gezegj, de oiizaaken af te hangen. Eene wat voor- „ dce-  in 't algemeen beschouwd. 105 „ deelige plaatzing , fchudding door Wind of Infekten , brengen dikwils elk het zyne toe. „ In verfcheide Soorten van Papavers openen „ zig, reeds voor dat de Bloem open gaat, de „ tegen den Stempel aangedrukte Stof knopjes, „ en laaten, als de Bloem ontluikt, iets van hun „ Stuifmeel daar aan zitten. Kort na het open„ gaan komen de Infekten, en beftruiven den Straaligen Stempel t'eenemaal met Meelbollet,, jes. ïs 'er tevens een fterke Wind, die kan „ ook wel het zyne daar aan toebrengen, Ever „ zo is 't gelegèn met de geel- en witbloemige Plompen , de Oranjeboomen , St. Jans Kruid „ en anderen. In de Oenotherce (Linn. Sp. Plant. N. 1, 2) openen zig ook reeds, ah „ de Bloem nog geflooten is , de Meelknopjes en, zo dra dezelve ontluikt, wyken de viei ,, Stempels van elkander, als wanneer men he „ Stuifmeel ten deele aan derzelver buitenfte „ Oppervlakte ziet kleeven, ten deele tusfchei „ deeze Stempels aan zeer fyne Draadjes han „ gen, die hetzelve eigen zyn, en de Bolletje „ ©rider elkander famenhechten. Allengs kc „ men veelerley Vliegen, Hommels en ander Infekten op de Bloem, en maaken dat he „ Stuifmeel zig over de Stempels uitbreidt. D ,, Bloemen der Wedcnch (Epilobium Linn. Sp „ Plant. Num. 1. & 2.) openen zig eer noi „ een Meelknopje zyn Stuifmeel van zig geeft „ eer de onder de Bloem nederwaards gekrom „ de Styl zig begint te verheffen en de vie G 5 „ va: 11, DgEL.i, Stuk. Inleiding. 1 s t j r t  io6 De Eigenschappen der Planten -Inleiding. De Stempel. „ vast op elkander leggende Stempels zig uit„ waards krommende van elkander begeeven, „ om hunne inwaardfe met Wratten bezette „ Vlakte te ontblooten. Gefchiedt zulks, dan „ treft dikwils wel een Bolletje van het Stuif„ meel eenen Stempel aan , maar het grootfte deel wordt aangebragt door Infekten. In de „ laatere Bloemen van deeze Plant moet de u Bevrugting door Infekten alleen gefchieden: „ want de Helmpjes openen zig lang voor dat „ de Stempel zig uitgebreid heeft. Dergelyke „ voorbeelden heeft men in veele andere Plan„ ten. In de Leeuwsbekken en het Speenkruid „ leggen de Meeldraadjes in 't eerst op den „ bodem van de Bloem te rug geboogen, op eenen taamelyken afftand van den Stempel: zy verheffen zig eindelyk by paaren en leggen zig met haare Helmpjes digt tegen den Stempel aan, zo.dat het Stuifmeel denzelven niet zeldzaam onmiddelyk aanraakt, en, 't gene ., door de legging niet gefchiedt, wordt, vooral „ in de laatfte Plant, door Infekten volbragt. Van de Mannelyke deelen der Bloemen thans genoeg gezegd hebbende, zullen wy thans de Vrouwelyke befchouwen, om dus te komen tot de voortbrenging der Vrugt. De Stempel (Stigma), die den Top van den Styl of Stamper bekleedt of fomtyds geen Styl heeft, is één, tweedrie- vier of vyfvoudig :' ook dikwils in verfcheide Lappen verdeeld , die of famengewenden zyn , gelyk in de Crocus, of Haairagtig dun,  in 't algemeen beschouwd. 107 dun, gelyk in de Zuuring, of omgekruld, gelyk in de Anjelieren en Klokjes, of naar de {linkerhand geboogen , of in zesfen gelyk in de MansOoren , of veelvoudig verdeeld , gelyk in de Kaasjesbladen. Somtyds is hy Draadagtig lang, fomtyds heeft hy de langte van den Styl: fomtyds eene Bladerige gedaante , gelyk in de Irisfên. De figuur is Knop- of Bolagtig in de Bloemen van veele Planten : Eyrond, ftomp, geknot, of fchuins platagtig in fommigen: in anderen holrond , gehoekt, met een Sleuf, al; een Haak, Kruis of Kroon; gelykende naar eer platte Schyf of Schild in de Plompen, Papa vers, enz. Hy is gepluimd in de Grasplanten Rhabarber , Tamaris en anderen : ruig in di Lathyrisfen , enz. Doorgaans verwelkende houdt hy nogthans ftand in fommigen , gelyl de Plompen, Papavers, Hydrangia, Sarracena alwaar hy het Zaadhuisje kroont. Dit Deel, dat zo veelerley figuuren heeft heb ik my verfhout den JNederduitfchen naam t geeven van Stempel, die wel niet volmaakt me den Latynfchen Stigma overeenkomt, doch te minfte zo gevoeglyk als dezelve, en met mee eisenfehap, dan de naam van Merk of Mondje gebruikt 'kan worden. Het is in 't algemeer wanneer men 't door een Mikroskoop of mi een Hand - Vergrootglas befchouwt , met ee menigte van fyne Haairtjes bezet, die de Bui jes zyn, gefchikt om de fyne Korreltjes 1 Stoffe van het Stuifmeel in te neemen, geh mcermaalen hier voor gemeld is en afgebec-1 De II, DSEL, I, STOK. Inleiding. > 9 t 0 & ' > j :t n ï)f•k d. e-  Inleiding. De Styl. io8 De Eigenschappen der Planten Deeze Stempel is, inzonderheid tegen het Uur der Bevrngting, in den Morgenftond naamelyk, geheel met Vogtigheid bedaauvvd. Indien. men dat Deel, 't welk doorgaans het midden van de Bloem zig bevindt, de Stamper (Piftillum) noemt, dan is de Styl het middelftuk daar van , tusfchen het Vrugthuisje en den Stempel. Men vindt Bloemen met twee , drie, vier , vyf , agt, twaalf en meer Stylen, die dan ook verfcheide Stempels hebben. Deeze Werktuigen dienen om de fyne Stoffe der Stuifmeel-Bolletjes te brengen naar het Vrugthuisje , dat de Zaadbeginzels vervat. Zy moeten ten dien einde eene Holligheid of verfcheide Doorgangen hebben , welke echter dikwils niet gemakkelyk waar te neemen zyn. Men vindt in fommige Bloemen een cnkelden Styl , in tweeën , drieën , vieren of vyven verdeeld. Hy is Cylindrifch of gehoekt, Els- of Draadvormig dun, of van boven dikker , gelyk in de Violctten: zeer lang in de Klokjes, Scorzonercn, Tamarinden , enz : zeer kort in de Papavers of Maanbollen , van langte als de Meeldraadjes , in de meeften; doch fomtyds dikker, fomtyds dunner dan die , fomtyds van gelyke . dikte. Gemeenlyk is hy op den top van 't Vrugthuisje geplaatst , doch fomtyds ook aan de zyden van hetzelve , gelyk in de Braamboozcn , Aardbefiën , cn dergelyken. In fommigen , gelyk in de Planten met gekruiste Bloemen ( Flores Cruciformes ), die Haauwtjcs draa-  in 't algemeen beschouwd. icq draagen, houdt hy ftand, veranderende in een Peultje. Men vindt hem in de meefte Bloemen van de Meeldraadjes afgefcheiden, doch in fommigen , deswegen Gjaandris, ïgenaamd, gelyk de Standclkruiden (Orchides), de Holwortel (Artpiochia,) de Kalfsvoet (Arum) enz. is hy met de Meeldraadjes tot één Lighaam famengevoegd, hoewel niettemin de Meelknopjes (Antima.) en de Stempels '(Stigmata) onderfcheiden zyn. Onder aan den Styl zit gemeenlyk het Vrugthuisje (Pericarpium), 't welk de Zaadbeginzels (Germina) bevat. Somtyds is het onderfte van den Styl zelf dit Vrugthuisje, fomtyds maaki de Kelk hetzelve uit.. Dus vindt men het dik wils in 't midden van de Bloem, dikwils onde: dezelve geplaatst. Het omkleedt de Zaadbeginzels, en wordt, na de Bevrugting, de Vrugt die de Zaaden inhoudt. In de Appel- en Peere boomen ziet men duidelyk, hoe dit Vrugthuis je, dat aldaar de Kelk is, welke de Bloem on derfteunt, op eene verbaazende wyze alleng: uitgezet, eene dikke Sappige Vrugt wordt. Ii de Pruim-, Abrikoozen-, Perfiken-, Oranje- e: Citroenboomen , in tegendeel, is dit Vrugthuis je binnen de Bloem begreepen, ryzende uit he midden van de Kelk, en maakende het onderlt deel van den Styl uit, waar van de uitzetting tot een dergelyke Vrugt, niet minder is. Hc heeft fomtyds een platte of hoekige, fomtyc eene rondagtige figuur, en- dikwils drukt het i 't klein de geftalte uit van de Vrugt, in welk h< it, DSïi. I.STOKi Inleiding. Het Vrugthuis- l 1 t , t S n E :t  iio De Eigenschappen der Planten In lei- '. ding. 't Vrugtbeginzel, iet moet overgaan ; 't welk zeer zigtbaar blykt in de Bloemen der Peulvrugten. Het is naar het getal der Zaaden, welken een Bloem moet uitleveren, in meer of minder Hokjes verdeeld, die ook wel haare Klepjes hebben , en beltaat fomtyds uit Leedjes, gelyk in de Radyzen. In zulke Bloemen, die maar één Zaad geeven, gelyk de Pruimen, Perfiken, by voorbeeld, heeft het Vrugthuisje ook maar ééne Holligheid, en de Planten met naakte Zaaden , gelyk de Thym , hebben geen Vrugthuisje. In het Kruidkundig Werk van To urnefort, die byzonder hier op gelet heeft , vindt men het Pericarpium , onder den naam van Calyx of Pistillum, in byna alle Planten , daar hy Geflagten van maakt, afgebeeld. Het Vrugthuisje (Pericarpium') is dan eigentlyk de Lyfmoeder , welke het Vrugtbeginzel (Germen) of de Vrugtbeginzels (Germina) van een toekomende Plant, dat is de Beginzels der Zaaden opkweekt, die van het Merg der Plant jfkomftig zyn. Of nu deeze reeds het Kiempje (Embryo) in zig hebben, dat door de werking der fyne ffoffe- van het Stuifmeel in beweeging gebragt en als levendig gemaakt wordt: dan of de Korreltjes van die fyne Stoffe weezentlyk het Kiempje (Embryo) in de Beginzels der Zaaden , als in Eijeren, brengen, gelyk de Heer Baron van Gleichen vastftelt-: dit zalwaarfchynlyk , even als in de Dieren, wel altoos eene Gisting blyven. De  in 't algemeen beschouwd. iii De Zaaden , die men aanmerken kan als de Eijertjes der Planten, zyn dikwils vervat in een Vrugt, van zeer verfchillende gedaante en zelfftandigheid. Somtyds beftaat deeze Vrugt uit een zagt, Sappig Vleefch, waar van liet eigentlyke Zaadhuisje maar een klein gedeelte uitmaakt ; gelyk de Appelen, Peeren, Meloenen en andere dergelyke Vrugten. Somtyds is hetzelve 'er als een enkele Steen in vervat, gelyk in de Perfiken , Dadels, enz. Somtyds is deeze Vrugt een Bezie, hoedanigen naam men geeft aan allerley Sappige Vrugten, die merkelykkleiner dan een Kers of niet veel grooter zyn. Hiel zyn de Zaaden op verfchillende manieren in geplaatst. In anderen legt onder het zagte Bekleedzel een harde Dop, gelyk in de Nooten en Amandelen. In anderen is de Vrugt geheel uit harde Schubben famengefteld , die ieder een Zaadkorrel inhouden of bedekken, gelyk de Pynappelen , enz. Veele Vrugten zyn Peulen, met ééne holligheid , gelyk in de Erwten en Boonen , of met een middelfchot, die men dan Haauwtjes noemt, gelyk in de Kool, Raapcn. enz. Veele Planten hebben eigentlyke Zaadhuisjes, van een harde, drooge, Vliezige Natuur, en dus eeniglyk gefchikt tot huisvesting van de Zaaden, gelyk in de Akeleijen en oneindig andere Planten. Sommigen eindelyk, hebben de Zaaden geheel bloot, deswegen Gymnospermia genaamd, gelyk een geheele Rang in de Klasfe der Tweemagtige Planten (JDidynamia) , waal on- II. Deel. I. Stok, Inleiding. De Vrupt of het Zaad • huisje.  Inleiding. DeZ&.A DEN. 112 De Eigenschappen der Planten mdcr de meefte Planten met Gelipte Bloemen 'Flore labiato) van Tournefort , begreepen zyn; 'die naamelyk , in welken de Zaadjes naakt en bloot in de Kelk ryp worden : gelyk in de Kruifemunt , Lavendel , Hyfop , Betonie en veele anderen : . doch de zodanigen van dergelyke Bloemen, wier Zaaden in een beflooten Huisje ryp worden, dat eindelyk gaapt of open barst, Angiespermia genaamd , waar toe de Leeuwsbekken , Vingerhoeden , het Speenkruid en anderen behoorcn: deeze zyn met een Zaadhuisje of'Vrugt voorzien, fomtyds.van een wonderlyke geftalte , gelyk dit in die, welke men deswegens Bokshoorn - Plant noemt, zeer aanmerkelvk is. De Zaaden zyn in veele opzigtcn ongemeen verfchillende. In de ceifte plaats geeft een Bloem fomtyds één, fomtyds twee, drie, vier, vyf en meer , -fomtyds byna ontelbaare Zaadkorreltjes , gelyk men dit in de Slaapbollen ziet. Ten anderen is ieder Zaadje fomtyds dubbeld , gelyk de Koifyboonen, of in .twee Huisjes verdeeld , gelyk die der Kornoeljeboomen , enz. Sommigen zyn van ongemeenc grootte, gelyk de Cocos en Maldivifche Nooten; fommigen zeer klein, zelfs in groote Planten en Boomen, gelvk die van het Koolzaad, de Ooftbccmen en Zonnebloemen; fommigen byna onzigtbaar, gelyk die der Mcsfen en Paddeftoelen. Veelen zyn met zeker Kroontje of Kuifje van Pluis of Dons gekroond , 't geen meest plaats heeft in de  IN 'T AlGEMEEN BESCHOUWD. 113 ik Samengeftelde Bloemen, gelyk die der Distelen , enz. Dit Kuifje heeft fomtyds een' Steeltje en geeft dan aan het Zaad een aartige vertoöning, gelyk in de Paardebloemen.. Veele Zaadkorrels zyn rond, öf Eyvormig, of als eeh Nier gefehapen; veelen plat eh rondagtig, fommigen byna vierkant: anderen maaken wonderlyke figuuren , < door .hunne Takken en Punter Wieken en Randen t gelyk dit in veelen dè Kroontjes - Kruiden ( Umbellata) en anderer plaats heeft. Sommigen zyn met Haakén voor'zien , gelyk in de Nagelwortel èn Anemonen fommigen met Vezelagtige Staarten , gelyk iï de Clematitis en Pulfatilla , öf met Kafagtig( Punten, . gelyk in de Afrikaanen, enz. De zelfftandigheid der Zaaden verfchilt mees ten opzigt van het uitwendige bekleedzel, aatt d Zaadkorrel eigen , dat in fommigen zo hard als Steen of Hout, in anderen Eeltagtig taay c Vliezig. Van de eerstgemelde hebben Wy in c Kerfen - Pitten en Ncoten r.eer bekende voo beelden : de Zaaden der Oranje- en Citroël boomen hebben een Eeltagtig bekleedzel. Da; binnen is een foört van Merg vervat, in fomrh gen droog eö Meelagtig, in anderen Pappig, ! eenigen zeer Dhéagtig, gelyk dit uit het Lyi en vKoolzaad blykt; in anderen tevens zeetAr* matiek, gelyk het Anys^ en Komynzaad. De ze zelfftandigheid levert het Voedzel uit aan c to-komende Plant , en verftrekt derhalve da aan voor Stoel {Placenta), gelyk hét Bekleë H 2 Ui DlEïrt.I. SXUK. INLEI)INO-: 5 L t S f e i(v n 1- jt • i j. !é ir 1- |  114 De Eigenschappen der Plantek Inlei ding. Het Kiempje, zei voor Moedervliezen. Uitwendig vertoont zig aan fommige Zaaden, gelyk aan de Boeren Boonen , zeer duidelyk zeker Plekje, dat men in 't Latyn Hilum geheten heeft, en dit wyst de zitplaats aan van het Vrugtbeginzel, gemeenlyk het Kiempje (Corculum) genaamd, en by fommigen het Zaadfpruitje (Gemmi,) of de Groeijende Stip (PunStum Vegetans), in vergelyking of tegenftelling met dat Vrugtbeginzel in de bevrugte Eijers der Dieren, 't welk Harvjetjs de Springende Stip (PunStum Saliens) getyteld heeft. Het is insgelyks met zeker Draadje , dat men den naam van Navelftreng geeft, aan de weeke zelfftandigheid van het Zaad gehecht. Dit Kiempje, dat, ten opzigt van de Voortteeling , wel het weezentlykfte deel van het Zaad uitmaakt, vereifcht eene byzondere befchouwing. Hier in heeft de beroemde Leeowenhoek, in fommige Zaaden , niet alleen 't Beginzel van de Plant, en dat gedeelte, waar uit de Wortel moet voortkomen, kunnen onderfcheiden , maar ook door eene weeking van weinige Uuren, in Water, de Wortelfchieting en vervolgens de uitfpruiting der Bladen, Steel en Bloemen, waargenomen. De Heer Dodart hadt in een klein Scheutje van een Tarwegraan reeds de Aair geheel geformeerd gezien (*). „ Het Kiempje bevindt zig doorgaans, met zyn „ Wor- (*) ifm, de fAcad, R, des Sciences, de 1700, pag. Octavo.  IN *t ALGEMÉÉN BESCHOUWD* H$ „ Wortel , op zyne Zaadkwabbe of Op zyne „ Zaadblaadjes ; maar deszelfs Platten zyn nu: „ eens bellooten tusfchen twee Zaadblaadjes, ,[ nu eens met eene geheele Zaadkwabbe bea, dekt, of liever daar in bewonden. Deeze Deelen zyn altoos omgord met drie by* zondere Vliezen , even als de Dieren voor hunne Geboorte. Het binnenfte , dat het „ Kiempje en de Zaadkwabbe naast omkleedt, „ is het Amnion, een zeer dun wit Vliesje , „ zelden zigtbaar , en zig van tyd tot tyd af* s, fcheidende van het Chorion, 't welk een wit, groen , rood of geel Vlies is , gemeenlyk „ zigtbaar, wanneer het Zaad is geopend, en „ het derde , eindelyk , dat de Placenta uit„ maakt, is de buitenfte, fyne, effene of ruu„ we Huid, Dop of Schil. In alle Zaadbegin„ zeis, by voorbeeld die der Meloenen, der „ Hennip, enz. die niet bevrugt zyn, vertoont zig , zonder Mikroskoop , het tweede ol " middelfte Vlies gelyk een ledig Beursje" (*), ' De Heer Baron vak Gleichenoordeelt dus, dat, ten opzigt van de inwendige ftructuur, de Zaaden tot drie Klasfen moeten gebragt worden. Wy begrypen onder de eerfte Klasfe j, (zegt zyn Ed») die Soorten van Zaad , in j, welken "het Kiempje alleen beflooten is met » zyne dubbelde Zaadblaadjes, maar, in welken » d* {*) Ohferv, Mkmscep-juis, utfupra, p, S9> H 2 Inlëi* ding. Drie Klasieu via Zaaden.  iió Dé Eigen-schaffen der Planten Inleiding» „ de kleine Plant of het Spruitje (Gemma) nog ,, niet zigtbaar is; by voorbeeld, alle de Zaaden der Korrelvrugten , de Soorten van Ka„ labasfen , de Salade , de Hennip, de Blom„ kool, de Witte Kool, en alle de Zaaden van „ Kool, Spinagie, Klaver, Rammenas, alle de „ Soorten van Radyzen , enz. Wy fchikken „ onder de tweede Klasfe die Zaaden, wier Spruitje , dat is te zeggen , de Wortel en „ Bladen , voorzien zyn met twee gefpleetene „Zaadkwabben. Wy plaatzen daar, derhalve , „ de Vrugten met Steenige Pitten , de Aman„ delen , Nooten , Erwten , Boonen , alle de „ Peulvrugten , de Eikels , ook die der Beu„ ken, enz. Dé derde Klasfe bevat de Zaï,,-den, in welken het Spruitje, met zyne ge,, heele Zaadkwabbe , rust op het Meel of gc., droogde Mo^derfap. Zy zal dan het Turkfch a> Koorn , de TarW, Kaver, Gerst, Geerst, en , in één woord, alle de Soorten van 9, Graar.planten , inhouden. Daar zyn wel eeni„ ge Zaaden , gelyk die van Peterfelie, Spinagie en Uijens, by welker Kiempje men eene „ Meelagtige zelfftandigheid vindt, doch, aanv. gezien deeze Klomp niet alleen eene verfchil„ lende plaatzing heeft, van de gene, welke „ zy heeft in de Zaaden van de derde Klasfe , „ maar dat dezelve ook zig niét in Melk ver„ andert onder de Aarde , wanneer het Zaad ,. opkomt , en in tegendeel ten deele verteerd M wordt door Tiet Spruitje, ten deele zig zelf » ver-  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. II7 „ verandert in Zaadblaadjes, zo zal men deeze „ Zaaden betrekken moeten tot de Eerde Klas-1 „ fe. Het Kiempje van de Koffy bevindt zig \\ aan het onderfte gedeelte van het gene men . de Boon noemt, doorgaans op zyde, en in " eene fchuinfe plaatzing. Alzo men de Befie/ gelyk dezelve van den Boom geplukt wordt, * moet in den Grond fteeken, wanneer men " wil dat dezelve zal opkomen; zo heb ik nog " geene gelegenheid kunnen vinden, om nader )' in 't onderzoek der verfche Vrugten van die ** Plant te treeden : maar zulks zal op een an" der tyd gefchieden (*). Nogthans , nictte'„ genftaande de Koffy de Vrugt is'van een Boom, moet dezelve, nvyns oordeels, onder \\ deeze derde Klasfe gefchikt worden; aange- ' zien de zelfftandigheid van de Boon, naar 't " m toefchynt, niet voortgekomen is van het Kiempje , maar dat zy haaren oirfprong van " de gedroogde Moederfappen neemt, gclyker" wys het Meel van de Rogge, enz. '■ Het verfchil, dat 'er is tusfchen de Zaad- \ blaadjes en Zaadkwabben, b'eftaat hier in. J dat de eerften , wanneer zy uit den Gronc '* 55 kO Va» de uitfpruitin^derKofFyboonen , derzelver KiemP j-s , benevens de eerfte of Zaadbtadjes , kan men faaij Afbeeldingen, van den Heer IC.LT.1N afkomttig, vinden op d X Plaat van 't III. Deel der Mikrasb'pifebe Veraaaklykbt im van LmEKMOlira. Zie bl. .6 der Nederduitfche Uit gaave- H 3 II.Dwt, X. s«ns. Inlei- >ING. Veifchil 11 ft hen Zaadblaadje« er Zaadkwab» > ben.  ïi8 De Eicenschaffen der Planten Inle;ding. Eitfrhie. ting van ket Sp;ui „ komen , zig vertoonen als twee groene Bla,, deD, doch die verflenzen en afvallen; terwyl „ de laatften , aan den opfchietende Steel, zig „ niet in de geftalte van Bladen, maar als twee „ dikke Kwabben voordoen , welke doorgaans „ de kleine Plant van het Kiempje, die [in het ,, Zaad] reeds tegenwoordig is , bedekken en „ geheel influiten. Deeze twee Soorten maaken „ de Eerfte en Tweede Klasfe uit. In de „ Derde Klasfe is het Kiempje bewonden in „ eene enkele Zaadkwabbe, zynde nooit dan door eene zeer moeijelyke nafpooring te cnt„ dekken. Men neemt deeze Deelen door- gaans , in de Kruidkunde, Cotyledones, maar „ de onderzoekingen , welke door my daar op „ in 't werk gefield zyn , laaten niet toe, dat „ ik my van die benaaming bedienc: want de„ zeiven hebben my geleerd , gelyk ik ftrate 4, bewyzen zal, dat deeze Deelen niet de Moe„ ders maar de Kinderen zyn van het Kiemp„ je. Ik noem derhalve de eerfte verganglyke „ groene Blaadjes, van de Eerfte Klasfe, Zaad- blaadjes , en de Kwabben, van de Tweede „ en Derde Klasfe, die insgelyks afvallen, daar geef ik den naam van Zaadkwabben aan." De keurige Waameemingen van gezegden Heer, omtrent de Kiempjes der Peulvrugten en " Graanplanten, zonder het inzien der Afbeeldingen niet verftaanbaar zynde, gaa ik voorby: zo wel als de Proeven van zyn Ed., omtrent de uitfpruiting der Boonen en Erwten, in de Grond  in 't algemeen beschouwd. 119 geplant zynde. 't Is zeker, dat de Zaaden alsdan door de Vogtigheid des Aardryks, even als' men dit in de Boonen en Erwten, wanneer-zy vooraf geweekt worden , blykbaar ziet , uitzwellen, als wanneer de inwendige zelfftandigheid , in de genen die Meelig zyn , gelyk de Graanen, tot een foort van Melk wordt» dienftig om het Kiempje te voeden, dat dezelve , door de Navelftreng, van zynen Stoel inneemt. In de genen, die niet Meelig zyn, was de zelfftandigheid reeds van eene Pappige natuur . wordende alleenlyk verdund of in .beweegt gebragt door de Vogtigheid des Gronds. Dt Heer Baron van Gleichen , vastftellende, als gezegd is, dat het Kiempje of Vrugtbeginzel, uit het Stuifmeel, Lighaamelyk in de Zaadbeginzels komt, zegt, „ dat hetzelve aldaar be „ gint Wortels te fchieten met zyn puntig ge „ deelte in de Sappen van het Ey, en uit t „ geeven. niet de kleine Plant, maai- de Zaac' „ kwabben of Zaadblaadjes, en daar door een „ beweeging te maaken , welke zonder twyfe ,, zeer ongemeen is en geheel verfchillende va „ die der tweede Groeijing, door welke d „ Plant in beweeging gebragt wordt, terwyl d Zaadkwabben in ruste blyven." Deeze Aanmerking , door zo fyne Waarne mingen van dien fcherpzienden Heer, met eer Vergrooting der Voorwerpen van 160.000 ma in Oppervlakte, bekragtigd, kunnen wy naam lyks in twyfel trekken, niettegenftaande : H 4 Ar II. DlEL. I. SWK. Inleiding. I 1 e e e al c ■Y  •ÏNLEIr VcrTï- nigynldittiging der Flanien. * ffiadz. 11. lié De Eigenschappen der Planten frrydig is met het gewoone Gevoelen , dat het Kiempje of' Spruitje , nog in het Ey of Zaad zynde, door de Kwabben of Zaadblaadje's, als zyne Mcederkoekjes (Cotyledones) gevoed worde. Ten dien opzigte kan hier misfehien een derrelyk verfchil plaats hebben als in de MenfcheKke Vrugt, naar den trap van aangroeijing, en 't is waarfchynlyker , dat het Kiempje, uit het Stuifmeel in het Zaadbeginzel als zyn Ey ontvangen , aldaar zig uitzet en de gedagte deelen uitgeeft, even als men 't zelve in de Bevrugting der Dieren ftelt plaats te hebben : dan dat die Deelen, welken men Zaadkwabben of Zaadblaadjes noemt , van het Vrouwelyke Zaad afj komftig zouden zyn. Sommigen , evenwel, beT weeren thans met kragt , dat het Vrugtbeginzel , zo wel in de Planten als in de Dieren, zynen oirfprong niet heeft van de Mannelyke maar van de Vrouwelyke Sexe (*). \Yy zyn dan wederom gekomen tot de Groeijing , die door de Vogtigheid; het Water, de Oliën en Zouten , des Aardryks en der Lugt, de Plantgewasfen doet opfchicten en Vrugt draagen. Wry hebben gezien * , hoe het verfchil i/an de Stoffe, waarin zy geplant zyn, hier in, ten opzigt van de Grootte, eene aanmerkeryke verandering maakt; doch zy doet zulks niet min-. (*, Zie het Vertoog ovex de Nieuwe Ontdekkingen van dca Hoonaarden Haller , door. den Heer Bonnet. Uitgnf^ Vtrhaniil. IX. dhl bladz. 17 r> 102 > l86-  & 't algemeen beschouwd. 121 minder, ten opzigt van de Vrugtbaarheid.Even "o is ook de menigvuldigheid van Zaato, d« men by elkander gezaaid heeft voor derzdver Vrugtbaarheid nadeelig , en dit heeft aanleeg geeeven tot verbeteringen m den Landbouw waar van elders in 't breede gefproken wordt (*), Het is myn oogmerk niet, daar over uit te weiden. De Heer Leeuwenhoek hadt m geweekte Graankorrels , na dat de Bast weggenomen was , verfcheide beginzeltjes van Planten met derzelver Worteltjes gezien. Dit deedt het denkbeeld, dat een Graankorrel natuur yk maar ééne Halm voortbragt, wel haast vervallen. De Heer Don art kreeg twee Bosfen Tarwgewas, waar van het eene honderd , het andere zesti- Steelen of Halmen hadt, die tot deeze vrugtbaarheid zouden gekomen zyn, door weejanS van de Graankorrels in eenig Vögt. Reed! iang is echter een Soort van Tarw bekend geweest, waar van Matthiolus 24 Aairei op eene Plant gezien hadt (f) , en van deeze werden twee Stoelen aan gezegden Heer ver toond , de een met 26, de ander met 32 Aai ren- zo dat hy het getal der Graankorrelen, o] de laatfte, tot 9792 berekende: 't welk eeneby na tienduizendvoudige Oogst was. „ F li mus ii zeg (*) De Hkuwe wyze vm La'nStuwel. Amfterd. by I HOUTTüW. 176z- I7Ö5, IV. Stukken. /T) Ttitlcum Splca multipHn. C. B. Thatr. Bctan, | », Trïticum tamofum PUniï? Raceraoftm Porti. 8cc. H 5 ii. DEEL i. stus, Inleiding. L t > t  122 De Eigenschappen der Planten InleI' ding. Konftige (.rancnTeelt, „ zegt hy j verwonderde zig over honderd voor „ één , omftreeks Babyion in een wel gebouw. „ de Grond , en hy kon zig met reden over „ deeze Vrugtbaarheid verwonderen; aangezien „ het een geheel andere zaak is, een geheelen „ Akker wel digt met Koorn te bezaaijen, dan 3, twee Graankorrels zeer ruim te planten in den wel gemesten Grond van eenen Tuin (*)." Op dergelyke manier moeten die ongemeene Vermenigvuldigingen , daar men thans van fpreekt, begreepen worden ; want een anderhalf honderdvoudige Oogst, door den Landbouw 3 is nog heden iets ongemeens. Ik zal derhalve tot de Konftige Graanen - Teelt betrekken, wanneer men van Petersburg fchryft, hoe het, in den voorleeden Jaare 1772, aldaar mooglyk bevonden is, van één Graankorrel, in ééne Teelt, 20. of 25.000 Korrels te bekomen. De Heer Eckleben , Keizerlyke Opper - Hovenier, hadc eene. Rogge - Plant vertoond, die 376 Aairen droeg, waar van de grootften ieder honderd, de kleinften niet minder dan veertig Graankorrels inhielden (f). In de Proefneemingen, welke in 't zelfde Jaar door eenen Liefhebber in onze Provincie, te Leiden naamelyk , werkftellig gemaakt zyn, fchynt men deeze Vrugtbaarheid nog verder gebragt te hebben. V\ ant de inbeeldige Gevolgtrekking, van een getal van 279.000 (*) Mem, dt t"Acad, R. des Stienets, de 1700, pag, 205, oaavo. (f) Hearl. Courant, 1773, N, 17. Diagsdag.  in 't algemeen beschouwd. 12$ 579.000 Graankorrels, die uit één , in ééne^ Teelt, zouden kunnen voortkomen, agter weg hatende , hadt men 'er ten minfte 30.000 en daar boven gekreegen. Men zaaide , den 10 Tuny, des Jaars 1771, één Tarwe - Graan, en fcheurde , in Augustus, 15 gewortelde Plantjes daar van. Deeze Plantjes , in Oktober wederom gefcheurd zynde, bragten een getal van 62 dergelyke Plantjes voort, van welken men flegts agt "den Winter over hieldt, waar van de zwaarfte 82, de ligtfte 47 Aairen kreeg: dus rekende men ieder Plant op zestig Aairen , welken ieder van zeventig tot tagtig Graanen voortbragten (*). Op dergelyke manier werkt de affnyding 0'. het Toppen van fommige Moeskruiden tot eer fterke vermenigvuldiging van het Zaad. Eei Plant Zuuring , by voorbeeld , die in 't wild» maar 1200 Zaadjes voortbragt, wierdt door he geduurig affnyden voor de Keuken, in drie Jaa ren tyds , een Plant- met zestien Wortels e: veertig Scheuten, welke dus een getal van cve de 70.000 Zaaden , zo door de Natuurlyke al door Konftige Vrugtbaarheid, hadden kunne voortbrengen. In de Koolplanten is 't niet mii der te verwonderen, hoe zeer de Vrugtbaarhei door het Toppen toeneemt. Een Plant gaf di zesendertig Zydfcheuten uit, die ieder Bloei e (*) Nieuwe HeJ'.ri. Jaarboeken. Juiy 177*, P»g< «87, ii. piu., i. s*uk. Inlei* )ing. Vermcer- •icring van *t Zaad idoorTopi>en, ï \ t S 1 l- d s I n  124 De Eigenschappen der Planten Inleiding. ■ Voorbed: in de OL me - Boomen. en Zaadhaauwtjes voortbragten , zo dat men rekenen kon, dat deeze Plant, uit één Zaadje voortgekomen , 'er in een Jaar 423-36° voorc kan'brengen: daar dezelve, zonder Topping voortgroeijende, maar 75<1ÖQ Zaadjes zou hebben uitgeleverd (*). In de Boomen heeft een nog grooter zo Natuurlyke als Konftige vermenigvuldiging plaats. De Heer Do dart heeft in deezen byzonderlvk agt gegeven op de Olmen of Ypeboomen (\\ Hoe menigvuldig Zaad van dezelven in 't Voorjaar, eer de;ze Boomen nog volkomen in 't Blad zyn , door dezelven hier te Amfterdam langs de Straaten, in de Graften , op de Buitenfmgels en andere Wegen of Laanen, verfpreid wordt , is aan iedereen bekend. Door middel van een afgehouwen Tak, die agt Voeten lang was, en waar aan zig 16450 Zaadhuisjes bevonden hadden, berekende die Heer , dat zulk een Boom , wiens Stam over 't kruis een Voet dik was, een getal droeg van 246.750 Zaaden. „ De Vrugtbaarheid (zegt hy,) gaat „ dan (*} Mem. de tAetd. R. des Sciences, de 17°°. P'g. I9<5. O&tvo. (|) Ik weet wd , dat de Hoveniers onderfcheid maaken tusfchen de Olme en Yoeboomen, welke hatften veel hoe. get, en grover , zo van Blad als van Hout zyn , doch 't is my onbekend, welke van beiden hier bedoeld worden door 't Pranfche wooid Orme , zo wel als of deeze Boomen weeremlyk in Soort , dan aileen dooi de aankweeking verfchUtaa  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 12$ s, dan voort, naar reden dat de Takken vermej, nigvüldigen. Dus, aangezien een Olmeboom „ gemakkelyk honderd Jaar leeven kan, zo laat ons voor een middelmaat van Vrugtbaarheid die gene neemen, tot welke hy in ftaat is op den Ouderdom van twintig Jaaren, en ver■ goedert , 't gene aan dit getal in de eerfte , Jaaren, van zynen oirfprong af, ontbreekt, H door de jaarlykfe tcenecming, geduurende s, viermaal zo veele Jaaren. Laat ons dan zeggen. Een Boom van zes Duimen middellyn 3, geeft 180.950 Zaaden. Nu moet een Olm „ van twintig Jaaren meer dan zes Duimen ,] middellyn hebben ; aangezien dit eene vry j', gewoone dikte is , in Boomert van twaali , Jaaren oud. Men kan derhalve aan een Boon van twintig Jaaren meer Zaaden onderftellen: laat ons 'er tweemaal honderdduizend neemei 'in een Jaar , en dit getal doör honderd ver meni^vuldigende, zo zal de geheele uitkoms twintig millioenen zyn van Zaaden, weikei ' een Clmeboom , die van een enkel Zaadji *\ voortgekomen is, in honderd Jaaren tyds ge & makkelyk kan uitleveren." Wy ontvangen dikwils van een eenig Zaadji meer als 360.000 Zaadjes , en , Wanneer w; deeze wederom in de Aarde zaaijen, zo krygei wv zulk een overgroot getal , dat meer al 1 "'0.600 millioenen beloopt, zegt Agricola (*] De* {*■) In zyne Kwekk*»1 i tóa3% 9+» XI. DXïJu. I. STUK. iNLtl)ING. I l r \ t  Inleiding. 126 De Eigenschappen der Planten Deeze vermenigvuldiging, ongelyk de Natuur lyke der Olmen overtreffende , is niets in vergelyking van derzelver mooglyke Voortteeling door het Toppen, of afhouwen der Takken, en maakt dit Vermogen in de Plantgewasfen boven alle verbeelding groot (*). Des is het te begrypen, dat al ware flegts van ieder Plant maar één in 't Paradys gefchapen , gelyk Likn^us fchvnt te willen , nogthans de geheele Aardbodem daar mede, in vervolg van tyd, gemakkelyk heeft vervuld kunnen worden Cf). Onze Ridder zal het wel ten beste willen neemen , dat ik in deezen van andere gedagten ben, Zonder eenig wonderwerk of onnatuurlykheid te onderftellen; gelyk plaats hebben moest, wanneer de Zaaden van alle Plantgewasfen dus over den geheelen Aardbodem verfpreid hadden moeten worden , houd ik my aan den Letter der Heilige Schriftuur : de Aarde bragt Zaadzaaijend Kruid voort. Ik ben van Gevoelen, dat , zo min als de Walvisfchen in 't Paradys gefchapen zyn : zo min ook de Planten, aan Afrika en Amerika thans alleen eigen, door Zaaden uit het Paradys derwaards overgebragt zyn. De Aardbodem heeft alom,op de oogwenk van den Almagtigen, de Planten, die Hy begeerde , dat 'er groeijen zouden , in eens en in volkomenheid voortgebragt ; zo wel als de Dieren ge- fcha- (*) Hij}, de UAcad. de 1700 , p. 86. (ty Owtio de Tclinris babhabilis :n:remen;i. J. 5+ 6o(  in 't algemeen beschouwd. ï&7 fchapen werden, niet in 't Paradys alleen, maar Over den geheelen Aardbodem» Wy hebben' immers geen reden , om te denken , dat de Dieren minder in een ftaat van volwasfenheid zyn voortgebragt, dan de Menfcb. Aangaande de Kruiden en Boomen mogen wy even 't zelfde vermoeden, ja vastitellen. De Dieren, zo wel als de Menfchen , hadden aanftonds hun Voedzel noodig, en konden niet wagten, dat hetzelve uit Zaad opgroeide. Het Paradys was reeds bezet met Boomen, die naauwlyks zo fehielyk konden opgefchooten zyn, naar den gewoonen loop der Natuur, en dien loop moest alles^ na de Schepdaad, volgen. Dit blykt onwederfpreekelyk : want de Planten Werden , met het Zaad daar in, gefchapen. Hoe het te begrypen zy , dat, na den Zondvloed , toen de meefte Planten Natuurlyk, door zo lang onder Water te ftaan, bedorven waren, het Aardryk terftond wederom vervuld was met genoegzaam Kruid, om de Menfchen en Beesten , Wanneer zy uit de Ark kwamen, te voeden, is my düifter: zo wel, als waar van de Verfcheurende Dieren in de Ark, en onmiddelyk daar buiten, geleefd kunnen hebben j en waar de Rivier - Visfchen gebleeven zyn , die Groente en kleine Wormpjes ceten. Ik begryp niet, hoe de gefteldheid des Aardbodems toen herfteld heeft kunnen worden 5 zonder een nieuwe Schepping. Om tot de Plantgewasfen terug te keeren: 't is wel zeker, dat eenige Zaaden door den Wind ver- II, oeti.. T. StVS' Inlei* )ING.  128 De Eigenschappen der Planten Inleiding. Het Sterven der PUnien, rerfpreid worden , doch die heeft in ver tfe miniton plaats. Enkelen komen voort uit den Drek der Vogelen, die dezelven op verre plaatfen brengen, gelyk dit bekend is van de Klimop of Klyf, enz. Ten opzigt van Aalbesfen , Druiven, Kerfen, Pruimen en andere Vrugten, die harde Zaadkorrels , Pitten of Steenen hebben , is het ook zeker, dat dezelven door den Afgang van Menfchen en Dieren ver van hunne plaats kunnen opgroeijen, doch, het gene onze Ridder dienaangaande meldt , komt my wat zonderling voor (*). Ten opzigt van de mooglyke Voortteeling zyn die Planten, welke men Overblyvende (perennes ; noemt, kragtig bevoordeeld. Dit heeft byna in alle Boomen en Houtige Heefters, als ook in veele Planten, plaats: terwyl anderen wederom alle Jaaren Itcrven, of maar één Jaar duuren , wordende daarom Jaarlykfe (Annuiz) of ook Zaay - Planten geheten ; dewyl men die Jaarlyks op nieuws moet zaaijen. Anderen zyn 'er, 'welken het eerfte Jaar niet bloeijen, maar het tweede afwagten , en dan , na dat zy gebloeid en Zaad gegeven hebben, fterven. Deeze voeren den naam van Tweejaarige (Biennes-) Doch daar zyn ook Gewasfen, die eenige (*) Ruri ad Vias pubHcas , ubi Templum egresfi B ijali exoneranr Ventrem , ex non fatis masticatis Pomis vel IVvis emsctti:rur Arborara plurimarum ladimenta, UidtM tj. 69.  ïn 't algemeen beschouwd. 129 ge, ja een reeks van Jaaren leeven, zonder ooit in Bloem of Zaad te fchieten , en wanneer zy dit eindelyk doen, dan in 'c zelfde Jaar fterven,, De Aloë - Planten geeven hier vanberugte voorbeelden. Sommigen hebben gevraagd , of de Boomen en dergelyke Houtige Plantgewasfen Natuurlyk moeten fterven , dan of zy altoos in 't Leven kunnen blyven. Deeze Vraag heeft, in de eerfte opflag, geen ongerymdheid in. Men ziet.. dat het Hout van fommige Boomen als onverganglyk is , en denkt, waarom dit ook geer plaats zou kunnen hebben in de leevende Boom' Maar, wanneer men in aanmerking neemt, ha het Leven der Planten beftaat in de Loop de Sappen door de Vaatagtige Houtvezelen , e: hoe het Hout der Boomen allengs harder wordt gelyk in dat der Eiken zeer blykbaar is : z kan men de • Boomen in zekere maate met d Dierlyke Lighaamen gelyk ftellen , in welke de onbuigzaamheid der vaste deelen , de ve: ftopping der Vaten, en de vadzigheid der Vo{ ten , eindelyk de Dood veroirzaakt. Hieroi is 't vry zeker , dat de oudfte Boomen zelf; die door den Ouderdom ook meer aan Verro ting en andere Toevallen bloot gefteld zyn, N' tuurlykerwyze eindelyk moeten fterven-. Ondertusfchen zyn 'er menigvuldige Boomer welke een hooger Ouderdom bereiken dan c Menfchen. T he op h r a stus en Plin i i fpreeken van Lotus-Boomen , die eenige ho I " de ii. DlïX, I, STUK, Inleiding. I | C 1 » O e n ri i l- 3 | s nrd  Inleiding. * Bladz, Ï4- t Zie bladz. 16. Andere manieren van Voort tcaijig. 30 De Eigenschappen der Planten derd Jaaren oud waren , hoedanigen men :e Rome vondt. De Heer Barrington merkt aan, dat 'er Lindeboomen in Engeland zyn , die verfcheide Eeuwen fchynen geleefd té hebben (*). By Bristol groeide onlangs een Karftengeboom, die gefchat werdt vyfhonderd Jaar oud te zyn. De Eikeboomen rekent men, dat op de tweehonderd Jaaren eerst in hunne kragt zyn, en ten minfte driemaal zo lang, dat is zes Eeuwen, kunnen leeven. In 't midden van deezen Zomer is te Netiftadt aan de groote Linde, een Plaats in Duitfchland, welke daar van haaren naam heeft, een Lindeboom door een Storm grootelyks befchadigd, die in 't jaar 1392 reeds vry groot was , zynde dus bykans vier Eeuwen oud. Zyn Stam heeft maar omtrent 16 Paryfche Voeten in de Omtrek; zo dat de ongemeen dikke Boomen, waar van hier voor gefproken is *, inzonderheid die aan de Kust van Senegal in Afrika, waarfchynlyknog veel ouder zullen zyn. Men oordeelt, op een taamelyk vasten grond, van meer dan tweeduizend Jaaren. De Wortelfchieting der Boomen in zig zeiven f, fchynt ook derzelver Wasdom ale 't ware te kunnen vereeuwigen. De laatstgemelde Planten zyn wel het traagrfte in 't ftuk der Voortteeling, niettegenftaande die in dezelven dikwils vergoed wordt door een andere vermenigvuldiging. Zy geeven zydelin^s Afzetzels uit , die weezentlyk jonge Plan- (*) Piil. Tra*felf. foi 1775. VOL, LIX, Pait, I. p. S3 , pk.  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 131 Planten zyn, behoevende alleenlyk van de Moer h gefcheideh en afzonderlyk in de Aarde gezet teDI worden. Dezelven groeijen dan altoos voort; mids zy flegts Wortel gefchooten hebben, toen zy nog vast zaten aan de Moer. Dergelyke Voortteeling heeft in de Bolplanten plaats, die jonge Bolletjes aan de zyde uitgeeven , tot Voortteeling bekwaamer zynde dan de Zaaden zelfs ; te meer , om dat zy niet verbasteren* Hier toe kan men ook de Uitkopen der Boomen betrekken , of zodanige Looten, die uit de Wortels bezyden den Stam voortkomen, en zeer bekwaam zyn tot aankweeking van nieuwe Plantfoenen , gelyk in de Hazelaaren en veele anderen: of ook de Afzetting, doormiddel van Zyd-Scheuten , welke zeer gemeen is ten opzigt van de Anjelieren. Behalve deeze Natuurlyke zyn 'er ook Konftige manieren van Voortteeling der Plantgewas-" fen, onder welken, die men Afzuiging noemt, de eenvoudigfte is. Een Twygje of Lootje, door den Bodem van een Steenen , Blikken , Koperen of Looden Pot of Bak geftoken, zo dat het 'er boven uitkomt, en dan die Pot of Bak met Aarde geVuld zynde, dus aan den Tak vastgemaakt en door een Staak, Stut, Stok of Bankje onderfteund en fteeds vogtig gehouden wordende , zo fchiet de Loot of het Twygje Wortels in dat Bakje, waarna men den Tak onder het Bakje affnydt , en dan heeft men eeii jong Boompje of Plantfoen. De meefte BooI In fommigen veranderen de binnenfte Schubben, allengs , in enkelde Bladen, en deeze kan men Bladknoppen noemen. In anderen zyn de Schubben beginzels van de Steeltjes, die de Bladen aan hunne enden uitgeeven , en dit zyn Steelkrioppen. In een derde Soort zyn de binnenfte Schubben , aan haaren top , in tweeën of driën verdeeld, waar van de zydelingfe Lappen Stoppeltjes worden , terwyl de binnenfte een Blad voortbrengt. Deeze heeten Stoppel - Steelknoppen. Een vierde Soort heeft de Schubben alleen uit Stoppeltjes beftaande, welke de beginzels der Bladen omkleeden , en de zodanige noemt men Stoppelknoppen. Op verfchillende manieren zyn de Eladend binnen de Knoppen famengevoegd. In fommi- d gen leggen zy als dubbeld gevouwen: in arde-s ren zyn zy , of van beide kanten, of van de eene naar de andere kant: in fommigen ook van bei- (*) Zie Anatom. Planiarum. Vol,I Ta!>. 10■ 13. F>£. 52-62» /I 5 U. Deel. I, Stuk. NLEIng. Haare ïgroei£• flaatzing sr Blaen in de cheuten.  Inleiding. De UitIpruiring 138 De Eigenschappen der Planten beide kanten terug , of van onderen famengerold: in anderen alleenlyk volgens de Aderen geplooid. In dit laatfte Geval is 't aanmerkelyk, hoe de Zaagswys' gekartelde Bladen meestal aan ieder Tandje een Plooy hebben ; terwyl in de verdeelde, O ZY gepalmde, gevingerde of gekwabde,) en famengeftelde Bladen, byna altoos ieder verdeeling, ('t zy een Kwab of een Blaadje zynde,) dubbeld gevouwen legt. Het andere blykt uit de manier van uitfchieting, gelyk dit zeer aanmerkelyk is in de Scheuten van het Indiaanfche Riet, de Gember, Kardamom en dergelyke Planten , wier Bladen, elkander als een Scheede het Mes omvattende, of gelyk Obliën, die in elkander geftoken zyn , uit den Grond komen , op de wyze van ons inlandfche Riet. Doch 't is aanmerkelyk , dat in deeze de omwinding van de eene naar de andere zyde, tegen de Zon op , gelyk men zegt; en in tegendeel in de Soorten van Kalfsvoet en dergelyken , waar onder het Water - Slangekruid van ons Land, met de Zon om gefchiedt. In de Grasplanten heeft eene geheel verfchillende manier plaats: want derzelver omwindingen zyn beurtlings ftrydig: zo dat, wanneer de eene regts om gaat, de naastvolgende zig links om wendt. De Knoppen voor het volgende Jaar zitten ' reeds in de Mikjes der Bladen, en dus volgen zy de plaatzing derzelven; des men, na 't afvagen der Bladen , de Knoppen, in fommige Boomen , aan de Looten wederzyds tegen elkan-  is 't algemeen beschouwd. 139 kander over of overhoeks vindt, hebbende de ■ Loot één Knop , maar in eenige weinigen, ge-D lyk de Syringen , enz. , twee Knoppen aan 't end, die grooter dan de anderen zyn. Gemeenlyk botten zy in 't Voorjaar uit, en by fommige Boomen , gelyk de Popelier en Wilgen, gaan zy reeds in de Winter open. Doch de tyd der uitfpruiting van de Boomen en Gewasfen hangt veel af van 't Saizoen, gelyk iedereen bekend is. De oirfprong moet afgeleid worden van Mergvezelen, die door het Hout, de Spint en Bast,j tot aan de Schors toe, worden voortgeftooten, en daar een Bot maaken , die uit Schubbetjes famengefteld is , bevattende of den oirfprong van een enkel Blad, of van de Bloem en Vrugt, of van een Takje , dat vervolgens Bloem en Vrugt zal kunnen voortbrengen. Hierom moeten alle deelen der zelfftandigheid van 't Gewas in de Knop famenloopen , wordende van gedagte Mergvezel, in haare doorgang, medegefleept. De Meeldraadjes, naamelyk, hebben hunne zelfftandigheid van het Hout, dat te vooren Bast geweest is, en deeze moeten het Vmgtbeginzel , uit de Mergagtigheid famengefteld , 't zy tot den Styl of tot de Kelk behoorende, bezwangeren , indien 'er vrugtbaar Zaad van voort zal komen. Dus zien wy dat de Knop alle de vereifchten der Vrugtmaaking, zo wel als het Zaad , en vaardiger tot ontwikkeling dan in hetzelve , kan bevatten. Zulks blykl by- ii. Deel, i. Stuk- nlei[ng. Oirfprong er Knopen.  Inleiding. Verhaas|iag van flc.i Groey de.- Planten. Ï40 De Eigenschappen der Planten jvzonderlyk in de Bolplanten, welke men door 3e jonge Bolletjes veel ipoediger voortteelen can, dan uit het Zaad. Zo wel als de Vetwording en Groeijing der Menfchen en Dieren veel afhangt van het Voedzel , dat zy gebruiken, en van een behoorlyke Verteering van hetzelve , geholpen door de joede gefteldheid van de Lugr en andere Omïlandigheden. Evsa als men ziet, dat "gebrek af onbekwaamheid van de Spys en Drank, verdrukking van het Lighaam of den Geest door folteringen en Ongemakken ', de Menfchen en Dieren kwynen doet cn uitteeren, ja eindelyk fterven : terwyl, in tegendeel , te groote overvloed van Voedzel hun log en vadzig maakt, ja onbekwaam tot de noodige verrigtingen. Gelyk de tyd der Vrugtbaarheid in de Menfchen verhaast wordt door 't Klimaat: zo wordt men in de Plantgewasfen ook groote verfchillendheden ten opzigt van de Groeijing gewaar, die dergelyke uitwerkingen voortbrengen. Éen aanmerkelyke Warmte iu 't vroege Voorjaar, hier te Lande , doet de Knoppen dikwils open gaan , de Boomen uitbotten , de Planten uit den Grond fchieten, zo dat het groene Loof zig vertoont; maar eene kort daar op invallende guure Noorde Wind, Koude en Vorst, doet al dit Groen verflenzen. Somtyds worden de Boomen en Planten in de Bloeytyd, door Rupfen of ander Ongediert, of door een Onweder, geheel van hunne Bladeren en Bloemen tevens be-  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 14* beroofd Die oirzaak verdweeneii zynde herftellen zy zig weder, wat de Bladen betreft; doch de Bloemen blyven doorgaans agter,en dus wordt de hope van den Landman , op eenen «oeden Oogst , dikwils verydeld. Deeze nieuwe uitfchieting der Bladen, nu , is eene Verhaasting van den Groey der Planten: want de Knoppen geeven alsdan de Bladen uit, welke zy anders bewaard zouden hebben tot een volgend Saizoen , en hier over is te Upfal, m den taare 1763 , door den Heer Ferber, onder de Voorzittinge van onzen Ridder, eene Verhandeling verdedigd (*). Wy zien dat de Groeijing en Vrugtmaaking der Planten als in zekere Verwisfeling ftaat, afhangende van den meer of minder overvloec van Voedzel. Bovendien wordt in de Plantgewasfen, zo wel als inde Dieren, zeker Even wigt vereifcht, 't welk weggenomen zynde de Dierlyke Huishouding wankelt. Dit evenwig hangt af van de Geaartheid der Planten , zc wel als van het Temperament der Dieren. Ho< kan men zig anders verbeelden, dat de Ryst een der drooglten van de Graangewasfen, in nat te Gronden, ja byna in 't Water, weelig tiert daar de Druiven, zynde byna de Sappiglte Vrug ten, meest geteeld worden op drooge en Steen agtige plaatfen ? 't Gezegde Evenwigt maakt da (*) Prolepfis Pïanratum. Amen, Acad, VI. p. Söï. II, Dssi,. I. stuk, Inleiding. Vertraag fimg daar van. » t  142 De Eigenschappen der Planten InleI' ding. Het Snoe jen der Uoomen. Verdubb liug der Woemen dcorKoni dat een Plant of Boom groeit en Vrugt draagt; maar , zo dezelve te fterk groeit, dan wordt de Vrugtmaaking benadeeld. Men kan de Boomen , of door het afhakken van eenige Wortelen , of door een gedeelte van de Bast daar af te fchillen , of alleenlyk een Sneede te geeven in de Bast, ja door het ftyf binden van een Takje , tot Vrugtbaarheid dwingen. Hier door belet men derzelver fterke Looffchieting, en dus blykt , dat de Schors den vóórnaamHen toevloed van Voedzel aan de Bladen geeft, uit welken de Knoppen meeftendeels beftaan. . Het fnoeijen der Boomen, dat men de Winter - Snoeijing noemt , is daar van een ander voorbeeld. Wordt een Boom te fterk gefnoeid, dan fchiet hy het volgende Saizoen in 't Loof en geeft weinige Vrugten: wordt hy weinig of niet gefnoeid , zo blyven de Vrugten in de Ooftboomen klein. In de Aalbesfen kan men dit onderfcheid byna zo duidelyk zien, als het verfchil der Gewigten aan den Evenaar. Terwyl nu, de Vrugten van het Merg voortkomen, en de Takken eene verlanging der Houtvezelen zyn, de Bladen van de Bast; zo blykt dat 'er een Evenwigt van Voeding , tot den welftand van de Huishouding der Planten, dat is tot de Vrugtmaaking, wordt vereifcht. Op deezen grond rust de Konftige manier om dubbelde Bloemen en Bloemen met Kinl- der-  in 't algemeen beschouwd. 143 dertjes voort te brengen (*). Dubbelde Bloemen zyn, eigentlyk gefproken , de zodanigen , in] welken de Bloemblaadjes eenen twee- of driedubbelen Krans maaken. Dit heeft dikwils plaats in de Eenbladige (Monopetali), en deeze behouden dan veeltyds de Deelen der Vrugtmaaking ; gelyk men zulks in de Klokjes en anderen ziet. Gemeenlyk noemt men, in 't Nederduitfch , dan eerst de Bloemen dubbeld, of zegt, dat zy volkomen dubbeld zyn, wanneer de geheele holte met Bloemblaadjes is gevuld; zo dat menze met regt Volle Bloemen kan noemen (|). Dit heeft wel meest plaats in de Veelbladige (Polypetali) , gelyk de Roozen, Amandelen , Tulpen, Ranonkels , Narcisfen , enz. enz : maar het gebeurt ook, gelyk bekend is , in fommige eenbladige Bloemen, die der Hyacinthen by voorbeeld. Men kanze te weeg brengen door alle Middelen, die de Meeldraadjes in Bloemblaadjes doen overgaan, en, aangezien zy haairen oirfprong hebben en haar Voedzel ontvangen uit de Vleezige of Houtige zelfftandigheid van den Steel of van de Takken, zo moet de Dubbelheid der Bloemen afhangen van de oirzaaken , die meer Voedzel dan (*) Linn.eus begrypt ze beiden onder den naam vEn Flores Laxuriar.tes , en zegt: Oritur luxurians Flos plerumque ab Alimento luxutiante. Fhil, Beton, p. 79. (f) Dus worden zy ook in 't Latyn Flores plcni gehc ten. II. Deel. I. Stuk» Inlei- )ING.  144 De Eigenschappen der Planten Ïnlei- ( DING. j t 1 } I Bloemen met Kindertjes, tap natuurlyk verfchaffen aan gedagte Zelffandigheid. Doktor Hill beweert, dat zulks loor een regelmaatig beloop van Kweeking te jekomen zy (*). Men ziet ook dat de vervaarloozing van behoorlyke Tuinzorg , de kibbelde Bloemen wederom in Enkelde doet avergaan, en dan krygen dezelven haare Deelen van Vrugtmaaking wederom ; 't welk tot ;en bewys ftrekt, dat de Plant, door de DubDelheid of Volheid der Bloemen, geenszins véraasterd is of in natuur veranderd. Wat de zogenaamde Bloemen met Kindertjes aangaat, deeze leveren een niet minder zonderling, en voor de Oogen der Liefhebberen van Flora verrukkelyk Verfchynzel uit. Het zyn de zodanigen , daar een klein Blommetje of meer dan een , uit het midden of van den Rand of Krans der Bloem voortkomt. In de Eenvoudige Bloemen zegt Linnveus , komen deeze Kindertjes uit den Styl, in de Kroonbloemen uit het Kasje (Receptaculum ) voort, dat de Bloempjes (Flosculi), waar uit zulke of een Samengeftelde Bloem beftaat, binnen de Kelk, of op zig zelve , influit (!)• De eerstgemelden geeven derhalve ook maar één Steeltje in 't midden uit; gelyk men dit ziet onder de Anjelieren , Ra- non- (*) Zie het VII. DEEL der Ui:gtz:gtt Verbtr.it'.i'.ger., bladz. 67. enz. (t) Proüfieatio florum Simp'iciutn ex Pistillo , Aggiegato tam ve;o e Recejjtaculo fit. Linn, PUI, B.tti, p, 82.  sn 't algemeen beschouwd. 145 nonkels , Anemonen en Roozen : de laatstge^1 melden verfcheide Steekjes uit ieder Bloem j en draagen dus verfcheide Kindertjes ; gelyk gemeen is in de Madelieven en Goudsbloemen. Die een Zonnefcherm of Kroontje voe* ren , fchieten een ander Kroontje uit hetzelve.. Dat deeze Vertooning ook door Konst te weeg te brengen is, beweert Doctor Hill, Hellende tevens, dat dit Kindertje inde Eenvoudige Bloemen geenszins afkomftig is van den Styl of Stamper: want alsdan, zegt hy, moeiten in de Anemonen en Renonkels zo veel Kindertjes voortkomen , als 'er Kiempjes van Zaaden in het Vrugthuisje vervat zyn. Ik zie doch die Gevolgtrekking niet beweezen : en zo de enke^ le vocrtgroeijing van den Steel, door het Lighaam van de Bloem , gelyk hy zegt , zulks veroirzaakt, dan komt dit Bloempje in de plaats van den Stamper, 't welk onze Ridder alleen zal bedoelen. De middelen, tot de dubbelmaaking der Bloemen voorgefteld , zouden , als menze tot het uiterfte bragt, zyn Ed. hier toe bekwaam fchynen te zyn. De Ranonkels en Roozen met Bloemen van drie Verdiepingen of drie hoog boven elkander, gelyk zyn Ed. heeft in Plaat gebragt, zyn uitermaate zeldzaam (*). De Dubbelheid der Samengeftelde Bloemen 3 dis (*) Verhandeling van Dr, HllL, hoe men uit Enkelde , voilé , en uit Volle , Bloemen met Kindertjes voort kan brengen» Hoogd. Neuremb. 1768. K II. DïSL. I. STUK. ïlei-  146 De Eigenschappen der Planten Inleiding. Voorbeelden Vin Dubbel held. die men Geftraalde (Radiati) noemt , fchynt gemakkelyk te begrypen. Men weet, dat dezelven beftaan uit Blommetjes, ieder op een Vrugtbeginzel of Zaadje ftaande; zynde die van het middelfte of Bedde der Bloem regelmaatig jGefternde , die van den Rand onregelmaatige of Getongde Blommetjes. Tot de Dubbelwording, nu, wordt in fommigen het geheele Kasje van de Bloem gevuld met Getongde Blommetjes. Dit heeft plaats in de Zonnebloemen, Goudsbloemen, Chryfanthen, enz. In anderen wordt het Kasje of de Kelk der Bloem gevuld met Gefternde of volkomen Blommetjes; zelfs zodanig dat de geheele Rand cok uit zodanige Pypblommetjes beftaat. In de zogenaamde Afrikaanen komen voorbeelden voor van het écn zo wel als van het andere. En deeze Samengetelde Bloemen geeven zo wel als de Enkelde Geftraalde Zaad , het welk in de meefte Dubbelde of Volle Bloemen, die niet Samengefteld zyn, ontbreekt. Van de Violettcn en dergelyken is dit algemeen bekend. Een zonderling voorbeeld van Dubbelheid levert de Gelderfche Roos uit. In de Enkelde beftaat de middelfchyf van het Bloemkroontje uit talryke Tweeflagtige Blommetjes, vanKlokswyze figuur ; doch in de Omtrek of Straalèn uit onvrugtbaare Raderswyze Blommetjes. In de Dubbelde of Bolagtige Gelderfche Roozen, zyn alle de Blommetjes als de Iaatstgemelden, en dus is de geheele Roos onvrugtbaar, als t*eene-  in 't algemeen beschouwd. 14? t'eenemaal uit onvrugtbaare Raderswyze Blommetjes famengefteld zynde. De vulling der Eenvoudige Bloemen gefchiedt, of met Blaadjes , of met Honigbakjes. Op driedevley wyze worden de Akeleijen gevuld , naamelyk of met vermenigvuldige Bloemblaadjes alleen, of met Honigbakjes, zonder Bloemblaadjes, of met vyf Bloemblaadjes, waar tusfchen overal drie Honigbakjes ingevoegd zyn, welken elkander inflokken. De Nigelle, die men Juffertjes in 't Groen noemt, heeft, in de Dubbelheid , de vyf onderfte ovaale Bloembladen onverdeeld ; de overigen , die haaren Bloem vullen, zyn veellheedig drielobbig plat, en der halve van de vermenigvuldigde Honigbakjes afkomftig. De Narcisfen worden of door Bloemblaadjes en het Honigbakje vermenigvuldigd gevuld, of hebben het Honigbakje gevuld en d< Bloemblaadjes niet vermenigvuldigd. De Bloen der Ridderfpooren wordt doorgaans gevuld me: platte Bloemblaadjes, het Honigbakje uitgeiloo ten. Het Staartje , naamelyk, dat aan de Enkelde Bloemen is , hebben hier de Dubbeld. niet. Zonderling is de Gedaantewisfeling va: het *En£relfche Zeepkruid , welks Bloem , va: vvfb'adig, door de Dubbelheid weezentlyk Eer bladig wordt. Hebbende dus meermaalen van het Honigbak je der Bloemen gefproken, zo zal het gevoeg hk zvn , te befchryven , wat men hier dco verftaat. Link*es heeft dit Deel, dat : K a « U. Desl.1. Stok. Inleiding. 1 I . Het Honigbak - je der ülo.'men, n e  Inlei ding. 148 De Eigenschappen der Planten de meefle Bloemen maar enkeld is , eerst in byzondere aanmerking genomen, en NeÜarium geheten , om dat in 't zelve een zoet Sap, als Honig, wordt afgefcheiden en vergaard. Pontede ra (lelde, dat dit Vogt ftrekken kon om de bevrugte Zaaden te voeden, doch waar toe dan de Honig, welke men in de Mannetjes Bloemen, gelyk die der Wilgeboomen, vindt V Vaillant telt het mede onder de Bloemblaadjes , waar van het in veele Bloemen, echter , duidelyk onderfcheiden is. Men vindt het, in figuur en plaatzing, ongemeen verfchillende. Somtyds heeft het eene Kelkswyze gedaante , daar de Bloem - bladen als aan gelymd zyn; gelyk in de Narcisfen , Lychnisfen , Oleander, enz. Somtyds zit het onder de Bloem en heeft eene Klootswyze geftalte ; gelyk in de Jalappe en anderen. Het formeert in de Pasfiebloemen de Kroon, die het Vrugtbeginzel omringt. De holligheid van de Kelk maakt in de Braamboozen, Aardbeziën, Aalbesfen, Pruim en Peereboomen , het Honigbakje uit. De meelle Eenbladige Lipswyze Bloemen, en veele anderen, hebben een Pypagtig end , dat voor NecJarium verftrekt. Dus zuigt men, de Bloem afplukkende , met gemak daar de Honig uit. In de Laurier en verfcheide anderen zyn het Klieren , die het Vrugtbeginzel omringen. De Kapelagtige Bloemen, gelyk die der Erwten, Boonen , enz. hebben aan de bovenzyde van 't Grondttuk des Vrugtbeginzels een Honigklier. Som-  in 't algemeen beschouwd. 149 Somtyds maakt het als een Staartje of byhangzel aan de Bloem , naar een Spoor gelykende, het welk dan of éénbladerig is , gelyk in 't Vlaskruid , of veelbladcrig , gelyk in het Stan delkruid, de Violen, Ridderfpooren, enz. Somtyds zitten de Honigbakjes aan of op de toppen van de Meeldraadjes, waar van zy de Helmpjes zyn in de Oostindifche Koraalboom, of op den Styl van 't Vrugtbeginzel , gelyk in de Hyacinthen, Violetten en Muurbloemen, enz: of aan 't Kasje van de Bloem, gelyk in de Huislook, enz. Vceltyds dienen de fcheppende onder-enden of Nagels der Bloemblaadjes voci Honigbakjes: fomtyds zyn het Schubbetjes, die het Vrugtbeginzel of den Styl omringen. Mei vindt het in fommigen , gelyk in de Wilgen Brandenetelen en anderen, van eene geheel byzondere Geftalte (*)- Een ongemeene byzonderheid heeft, ten dec zen opzigte, plaats in de Peloria, een Plant, ii Sweeden ontdekt , die van het Vlafchkruid af komftig fchynt te zyn , maar grootelyks daa mede verfchilt, in de ,Gcftalte van de Bloeir. Die van het Vlafchkruid wordt door Tour nefort onder de Grynsagtige Bloemen (Pe? fomti) betrokken , en zy gelykt eenigermaat naar een Vogeltje ; terwyl die van de gedagt Plant eene Buisagtige figuur heeft, aan 't uitei 11 (*) Ne&aria Tlorum, Almcen, Acad, Vol. VI. p, »6|. PUI. Bottin, p. 74- K 3 II. DEEL, I. STOK, Inleiding, r e Sc  150 De Eigenschappen eer Planten Inleiding. De Honig, fte End dunner , cn aldaar met een Roosje gekroond ; aan 't onder - End Blaasagtig uitgezet, en aldaar omringd met vyf Hoorntjes. Deeze zyn de Honigbakjes van die zonderlinge Bloem (*). Zo weinig als de dienst van bet Vogt, dat in deeze Honigbakjes vergaard wordt, ten opzigt van de Bloem bekend is, zo Wereldkundig ïs 't gébruik van dit Vogt m de Samenleev'mg. Het ftrekt, in de eerfte plaats , tot Voedzel voor oneindige Soorten van Infekten. De geheele Bende der Kapéllen heeft naauwivks iets anders tot Levens - onderhoud. Veelerley Vliegen, en andere twecvlciigelige Diertjes , aazen op 'deeze'Sappen. Maar het allervoornaamfte gebruik is , dat 'er de Wespen en Eyc-n van 'maaken , t wëlk wederom tot grootè nuttigheid ftrekt van • den Menfch en van andere Dieren. Deeze Diertjes zamelen dien dicrbaaren Honig in , welke cudtyds voor een der R'.kdommen van een Land gehouden wordt. Men gebruikte dePzeiven , veer de ontdekking van het Suiker-Riet, tot alles, daar wy nu de Suiker toe gebruiken. De Honig was een vcornaame Toefpyze in ce Orsterfche Landen; geIvk nog heden onder de Arabieren en onder de Amerikaanfche Wilden. Deeze gebruiken meest al Honig, door Wilde Byën vergaderd: terwvl onze Europeaanen geheele Kw:eekeryën hebben van (*) Zie het Verroo? getyteid Pilcr-a , ^4v.m. Acai. Vol. i. f. 55 > en de Afbeelding daar bygCvbegd, Ta'^ 111. ...  IN 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. 151 van Byën , die zy in Korven doen neftelen , J en die hunnen Eigenaar geen gering voordeel aanbrengen. De Plantgewasfen verfchillen, zo 't fchynt, in de hoedanigheid van deezen Nectar minder , dan in andere opzigten. De Bloemen van Boekweit , Koolzaad , Boonen , Heide , (hoe verfchillende Planten!) leveren den rammen Honig overvloedig uit: die echter geuriger is, wanneer hy op de Thym en andere welriekende Kruiden wordt ingezameld. Hier uit kan het ook voortkomen , dat de Honig van fommige Planten de Menfchen bedwelmd , Slaaperig of dronken maakt. Die van de Palmboomen in Pontus benevelde zelfs het Verftand, zegt, Plinius, welke Autheur ook van een Vergiftige Honig, in fommige Saizoencn aldaar vallende, fpreekt. Natte Voorjaars waren daar van de oirzaak , wordende die Honig van de Byën ingezameld op een Kruid , dat voor de Beeften, inzonderheid voor -de Geiten, fchadelyk was (-*)• Men kan wel zeggen dat de Honig den Gemof Reuk, maar niet dat dezelve den Smaak der, Planten altoos heeft, van welken hy komt. De: Aloë immers, die bloeiiende een overvloed van zoeten Honig uit haare Bloemen druipen laar., wederlegt zulks. Zo min is de Honig bitter , dien de" Byën op de Alfem vergaderen. Sommigen wilden, dat het zoete Sap der Bloemen, om (*; PLIH. Bist. Nat, Libr. XXI. C#. 13. pag; K 4 II. nasi.. I.Stiik, slei- sg. Het Vogt « HjI!,S akjes is iouig.  Inleid PING, 152 De Eigenschappen der Planten om Honig te worden , eerst in de Maag der Byën moest gekookt of toebereid zyn. Swammerdam zelf was van dit Gevoelen , doch heeft zekerlyk hier in mis gehad, zegt de Heer Kolreuter , die , om daar van verzekerd te zyn , in 't jaar 1760 , met den aanvang des Voorjaars, een Proefneeming daar op in 't werk ftelde. Hy verzamelde van eenen fterk bloeijenden Oranjeboom dagelyks dit zoete Sap , dat , toen het uit de Bloemen kwam , en zo lang het nog dun en vloeibaar bleef, den Reuk der Bloemen behieldt, doch, toen het dik geworden was , alleenlyk eene Honigreuk hadt. Hy deedt dit Sap uitdampen , en, na dat l et zyne behoorlyke lyvigheid hadt gekreegen, bevondt hy het den Smaak te hebben van den besten Honig, Alles , wat zyn Ed. daar van hadt vergaderd , bedroeg, in een Suikerglaasje van een Duim wyd en ruim een half Duim hoogte ; buiten en behalve het gene men door proeven daar aan verminderd hadt. De Kleur was fchoon Goudgeel. De tweede Proefneeming maakte hy, kort daarna, met het zoete Vogt, dat aan de witte Honigbakjes der Bloemen , die men Kroon Imperiaal of Keizers - Kroon noemt , in de gedaante van groote Druppelen hangt. Hetzelve was bvna zo dun en helder als zuiver Water, hebbende een zoetagtigen, doch tevens wat -valgclyken Smaak en Reuk. Met het opengaan der Bloemen begint de affcheiding van hetzelve , en duurt zo lang , tot dat de Bloem verwelkt .  in 't algemeen beschouwd. 153 welkt: derhalve kan men het eenige Dagen agtereen , en dus verfcheide maaien, verzamelen. Van zesenveertig Bloemen kreeg hy ongevaar eenOnce van dit Vogt, het welk door t uitdampen bruinagtig wierdt, en eindelyk , de dikte van Honig bekomende , geheel donker bruin rood. Het heeft alsdan wel eenen zoeten doch tevens geen aanmerkelyken Honig-Smaak, hoewel het walgelyke daar uit fchynt te zyn, om welks reden de Turken zig van de fnsfche Druppels tot een Braakmiddel bedienen De Byën zyn 'er, zegt zyn Ed., in Duitfchlarid ook niet gretig naar. De derde Proef felde hv in 't werk op het zoete Sap uit de Lloe men der zwarte Aalbesfen. Dit is taamelyl dik zeer zoet van Smaak, van een wat fterkeh' en onaangenaamen Reuk. Hier van kreeg hy ongevaar zes Drachmen, dat tot Honigdiktc Vlit-ewaafemd wel zoet was , doch met eenigt onaangenaamheid. De vyfde Proef, op he Vo-t der Bloemen van Salie, Rosmaryn en an d-ren by eikander, gaf een Goudgeel Sap, dai in Smaak overeenkwam met den besten Homg Ten zesden , eindelyk , het Vogt, dat in d< Nectarfpooren van de Bloemen der Oostmdifch Tuinkers zig bevindt, onderzoekende, bevond hy hetzelve taamelyk helder , in Reuk me de Bloemen overeenkomende. Dien Reuk ver loor het door verdikking, en kreeg eenen vol komen Honig - Smaak Q*% He (*) D. J. G. KOLREUTERS Verlmfis? Naihrkbt , tm j.e;pz'ig , i7>. p. 46, enz. l- 5 ii. DEEL. i. STW. Inleiding. t c  154 De Eigenschappen der Planten Inlei ding. Het Wafch. : Het Wafch van welks gebruik , zo wel als van dat des Honigs, ik elders gefproken heb(*);, heeft ook zyne afkomst van de Bloemen, en wel van derzelver edelfte Deelen , het Mannelyke Stuifmeel naamelyk. Dewyl de Meelknopjes of Helmpjes der Meeldraadjes doorgaans digt by de Honigbakjes geplaatst zyn, begrypt men, dat de Hommels, Byën en Wespen, gemakkelyk en te gelyk, het een en andere kunnen verzamelen. Men zietze dikwils het Stuifmeel als onder de Pooten famenrollen en dan daar mede wegvliegen. Hier uit ontftaat een dubbele nuttigheid : want door die behandeling zullen de Bolletjes van het Stuifmeel dikwils barften, en hunne Korreltjes uitgeeven , welke alsdan de Stempels kunnen bezwangeren, gelyk bevoorens in 't breede is aangemerkt: ten anderen neemen de Eyën een groot gedeelte van het Stuifmeel , dat overtollig is, met zig, en bouwen daar van haare Honigraaten , van welken , naar dat de Honig daar uit gedroopen en geperst is, door kooking het Wafch bereid wordt. Mooglyk komt hier nog iets by van de Olieagtige vettigheid , welke de Bladen van ïcmmige Planten , by voorbeeld de Rcsmaryn, uitzweeten; gelyk het denkbeeld van den grooten Boerhaave was (f) : doch , aangezien de minfte Planten, waar op de Byën den Honig vergaderen, van dien (*) I. Deels XII. Stuk Tan deeze !\'a:uurl;k' Histsrie, bl. 3-P., 3*0. (f) ChemU, vol. II, p. 15+.  in 'T ALGEMEEN BESCHOUWD. IJ5 dien aart zyn , zo is 't te denken, dat dezelve maar een klein gedeelte van het W afch zal uitmaaken. De Honig en het Wafch, hoe nuttige Voortbrengzels ook van het Ryk 'der Planten , zyn ver de minften ; in aanmerking van het algemeen gebruik derzelven voor de Dieren en den Menfcb. De Aard en Boomvrugten zyn, benevens de Wortelen , het Kruid en Zaad, wel [i voornaamfte Middelen tot Levens - onderboud , van den beginne af tot heden toe, geweet Een overmaatige Schaarsheid van hei 'Koorn maakt bvna alom een Hongerfnood, Pesi of zwaare Volkziekten. Het Vee kwynt doo! o-ebrek van Gras of Hooy: de Menfchen dooi ? gémls' van Vrugten. Het is de Wyn, die het Hart verheugt; de Most, die de Verteeg bevordert ; de Olie , die de Ingewanden lenij houdt Maar , boven dit alles, levert het Ryl m Planten . aan de Geneeskonst haare voor naamfte Middelen uit. Groot is de verfcheidei] heïd van Wortckn , Kruiden, Bloemen, Zaa den , Houten , Basten en andere deelen de Planten, welke in de Apotheeken gebruil worden. Men merkt aan , dat ieder Saizoe die Gewasfen uitlevert , welke tegen de Ziel ten , daar 'in voornaamelyk heerfchende , diei ftWt zyn. Het Voorjaar geeft Kruiden , bi kwaam om de Vcrftoppingcn, door den Wil ter, veroirzaakt, door Bloedzuivering te ve draven: de Zomer verfchaft Bloemen en Vru J tei 11. DïEJ-. I. STOK. Inleiding. Leeftogt ;n Geneesmiddelen\h de Planten. r ;t n ir- y. Ij  Inlei- i ding. I 1 1 ScheldIfnnlligebeg nzelen. : 56 De Eigenschappen der Planten ;en , die tot verkoeling in heete Koortfen :n brandige Ziekten kunnen ftrekken: de Herfst /erbindt de vlugge deelen in veele Houten en Wortelen , waar door de Ongemakken, uit de :oeneemendc Koude fpruitende, kunnen verholDen worden , en levert tevens een Voorraad ,'an zodanige Geneesmiddelen voor den Wincr uit. Even zo heeft de Natuur ook ieder Land voorzien van Geneesmiddelen naar 't Klinaat gefchikt. De heete Landen brengen veel /erfrisfchende Vrugten voort, en 't barre Noorlen byna alleenlyk Kruiden tegen 't Scheurbuik dienftig. In die onder de Gemaatigde Lugtftreek leggen , teelt men overvloed van Koom en Boomvrugten. De Scheidkonst leert ons , dat de groene Kruiden grootendeels een Zeepagtig Vogt bevatten , het welk in eenigen dikker en Slyme•ig, in anderen dunner , vloeibaar en geheel Waterig is , met ontelbaare trappen van verchil. Dit Sap beftaat uit Olieagtige deelen , net de Waterigen verbonden, door middel van *en Zout , dat de natuur der Planten volgt en ils 't ware uitdrukt; deswegen gemeenlyk Esfentieel Zout genaamd. Het is in fommige Planten zuur , in anderen onzydig, in anderen naar 't Loogzout hellende. Die zelfde verfchillendheden vindt men in de uitgeperfte Sappen der Plantgewasfen. Veelen , in welken dit Zuur naauw verbonden is enfterk verzadigd met Aardof ook met Yzerdeelen., welke bvna in alle Plan, II.Dul. i, Stuk,  in 't algemeen eeschouwd. 157 Planten zyn , hebben eene Samentrekkende eigenfchap. De meelten, daar het Sap overvloedige Oliedeelen en onzydige Zouten bevat, bevorderen den Afgang. Door verbranding komt uit de meelte Planten, in de Asch, een Loogzout te voorfchyn , waar van de Potafch een bekend voorbeeld is. Hetzelve leveren de genen, die het meelte Zuur bevatten, dus van eene regt tegenltrydige natuur zynde, het overvloediglte uit. In geene Planten openbaart dit vaste Loogzout zig , zonder de verbranding ; maai fommigen geeven 'er niets van, en dit zyr vooral zodanige Planten, welke een vlug Loogzout hebben , gelyk de Lepelbladen , Uijen . Prey en dergelyken, het welk dikwils met een< Kruidigheid gemengd is, gelyk in het MosterdZaad , deThlaspi en anderen. Ten opzigt van dei aart der Sappen is nogthans in even de zelfdc Planten een aanmerkelyk verfchil naar den ty< van 't Jaar ; want in 't Voorjaar zyn dezelvei Wateriger, in 't Najaar Olieagtiger. Ook heb ben de deelen van een zelfde Gewas, de Wor tels, Bladen, Bloemen, Vrugten, Zaaden, d Schors en het Hout, even de zelfde eigenfchap pen niet. De drie laatstgemelden zyn in veelei fterk bezwangerd met eene Aromacieke Olie welke 'er dan de voornaamlte kragt aan geeft, e die men dikwils te vergeeffch zou zoeken in d andere deelen of 'er ten minfte veel minder plaat in heeft. Zy is in fommige Zaaden, even ai in de Kruidnagelen , zo overvloedig, dat mer 11. dsm.. 1. stuk- Inleiding. i L 1 • 1 j a e s s ,e  158 De Eibenschappen der Planten Inlei ding. Haar gl bruik in il Sameniee. ving. - ze *er uit kan perfen : anderen geeven deeze Olie , met een fcherpen Geest bezwangerd , niet dan door Destillatie uit. Het zelfde heeft ook in fommige Wortelen, die in de Herfst of tegen den Winter uitgegraven zyn ; in veele Schorfen, Houten, Bladen en Bloemen plaats. Men vindt Planten , begaafd met Vergiftige Eigenfchappen, wier natuur tot heden toe nog niet is ontdekt. . Behalve het Levens - onderhoud ffrekken de : Planten tot een ongemeene nuttigheid , in andere opzigten , voor de Samenleeving. De geheele Scheepvaart was niets zonder Hout. Daar van hebben wy onze Rytuïgen en Schuiten, om met gemak van de eene naar de andere plaats te komen; ons Papier om op te fchryven; onze Huizen om in te woonen; onze Kasfen en Kisten ; ons Lywaat, en de meelte Gereedfchappen. Wrat zou de Werktuigkunde uitvoeren, zonder het behulp van Hout en Touwwerk ? Ik zwyg van minder noodige Konlten ; gelyk de Mufiek , waar van 't Gehoor zo veel vermaak geniet : terwyl de Schilderkonst het Gezigt niet minder ftreek, dan de aangenaame Groente der Velden, Boomgaarden en Tuinen, met een groote verfcheidenheid van Kleuren der Bloemen geftoffeerd, die een verkwikkende Geur verfpreiden. Oneindige Itoffe voor de Smaak leveren ook de Plantgewasfen, door haare Wortelen, Kruiden en Vrugten, uit. Welk een menigte van Vogelen en Infekten, die in de  in 't algemeen beschouwd. 159 de Huishouding der Natuur zekerlyk hunne nuttigheid hebben , vindt niet op de Boomen huisvesting , kleeding en de nooddruft des Levens (*) ? Dus blykt, dat het Ryk der Planten eigentfyk den Aardkloot bewoonbaar maakt. De Lotgevallen der Kruidkunde. Haar oirfprong, verval en hertelling. Virfchillende Methoden, doorTournefort, Boerhaave, van Royen, enz. van de Bloemen , Vrugten , Bladen, enz. afgeleid. Natuurlyke Rangen der Planten door Linn^us voorgefteld. Vergelyking der veeier ley Methoden. Familiën van Adanson, Rangen van Gueïtard , Samenftel van Hill. Het Stelzel der Sexen van Likn je u s , in 't breede ontvouwd. Rangfchikking der Plantgewasfen volgens hetzelve , enz. De Kruidkunde is, van alle Eeuwen her, en . by allerley Natiën , in agtinge geweest. Niet alleen het Voedzel daar de Planten in 't (*) Zia het Vaitoog genaamd Flora de Huiswaardin der Bleedelooze Dieren, in het II. Deel der Uitgezette VirianieHngin , bladz. 40S , enz. ii, DHL. i. Stuk. Dirfprong. Inleiding.  i6o De Lotgevallen Inleiding. Eerfie beoefening. 't algemeen toe ftrekten , maar cok de Geneezende kragt , welke men 'er in waarnam, en in 't byzonder de Vergiftige hoedanigheid van fommige Gewasfen , maakte het voor 't Menfchelyk Geflagt ten uiterfte noodzaakelyk, dezelven te kunnen onderfcheiden. En, zoude men , in dit opzigt, onvernuftiger zyn dan het Redenlooze Vee , 't welk doorgaans deeze Kennis als van natuure heeft; de Vogelen, die de Vrugten, welke hun nadeelig zyn, niet aanraaken, en in onbekende Landen hier door, zo men verhaalt, de Leermeefters , als 't ware , van de Menfchen zyn; eensdeels, om hun voor 't fterven te behoeden ; andersdeels om de Geneesmiddelen voor hun op te fpeuren. Maar, boven dit alles is van ouds de Kruidkunde eene Oefening geworden van den Geest. Koning Salomon hadt gefproken van alle de Plantgewasfen , van den Cederboom af, die op den Berg Libanon groeide , tot het Kruid of Mos toe , dat aan de Muuren uitwast. Waarfchynlyk was deeze zyne Wysheid, gelyk die van M o s e s , van de Egyptenaaren ontleend. De Werken van Theoprastus , Dioscorides, Pltnius en GaleNüs , toonen ons genoegzaam , dat de Ouden flegts eene Oppervlakkige en niet zeer uitgeftrekte Kennisfe van de Planten hadden. Dioscorides , die 'er zig het byzonderfte op toegeleid heeft, maakt maar van omtrent zeshonderd Planten gewag , en befchryft dezelven zo  der Kruidkunde. iöi 7.0 fober, dat het dikwils zeer moeielyk ja fom- tyds onmooglyk is , dezelven. uit die befchry-D vingen te kennen en te ondcrfcheiden. De volgende Eeuwen vcrrykten de Kruidkunde ter wereld niet. Zy onderging het lot van alle Weetenfchappen , die na de Zesde Eeuw, toen de Zuidelyke deelen van Europa door woefte Volkeren uit het Noorden overflxoomd waren, geheel verdweenen , en niet dan eenigermaate herfteid werden d3or de Arabieren, van welken de Geneeskunde , van de Negende tot de Dertiende Eeuw, inAfia, Afrika en Spanje, meer volgens de Redeneerkunde, dan volgens de Natuurkunde, geoefend werdt. De Kruidkunde , naamelyk , is , verfcheide Eeuwen lang , het Voorwerp der Geneeskundigen alleen geweest. In de Vyftiende Eeuw , toen de Weetcnfchappen in Europa tot eenige herftelling kwamen, zogt men de Planten flegts in de Boeken der oude Griekfche Autheuren op, en Matthiolus, die vermaarde Overzetter van Dioscorides, ging dezelven niet met de Natuurlyken vergelyken, maar maakte zig, uit de befchryvingen van zyn Authcur, denkbeelden van Gewasfen, hoedanigen de Natuur nooit hadt voortgebragt. Anderen Haagden niet veel beter, met het vertaaien der Werkfin van Aristoteles en Theophrastus. Niettemin werdt dus allengs de kennisfe der Griekfche Taal , de beoefening der NaL " "i^cuv II. OW.. I. SïUJt. 'NLETING. VérvSl»  162 De Lotgevallen. Inlei ding. Heiftc!ling der Kruidkunde. < i tuur- en Geneeskunde , en dus tevens die der Kruidkunde , tot herftellinge gebragt (*). Omtrent het begin der Zestiende Eeuwe begonnen de Geleerden der Zuidelyke deelen van Europa, als om ftryd, Plantgewasfen te verzamelen , te befchryven, en in Afbeelding te laaten brengen. Hier uit zyn alle die in Hout gefneeden Plaaten van Fuchsiüs, Taber- N-ffiMONTANUS, TrAGUS,DoDONjEUS, LoEELirs, Clusius , om van anderen niet te fpreeken , voortgekomen , die nog heden tot een Schatkamer ftrekken, om de Planten op te zoeken, welke diestyds bekend wa-en in Europa. Deeze Werken , immers, leliën den grondflag tot dat uitmuntende Regis:er der Plantgewasfen , 't welk de vermaarde Jasper Bauhinüs in veertig Jaaren tyds iceft opgemaakt, en welks nuttigheid door bmmigen ten hoogften geroemd wordt (f). Dok zyn meer dan zeshonderd nieuwe Planten loor dien Autheur befchreeven, waar in echter leszelfs Broeder , Johannes Bauhinüs, laauwkeuriger is geweest. Beiden hebben zy laar in alleen misdaan , dat zy te veel onderamen, en dat zy, zo min als de gedagte Au- theu- (*} Hist. di CAead. R. da Sciences de Paris, tfe 1700. t. 91. (f) Nulium opus utilius mihi videtur ip(b Pinace, neque unc multo perfe&ius fieri poterat; zegt de beroemde Toue lf«l°ge ai Rem Herbariara, Quarto. J), 43.  der Kruidkunde. 163 theuren 4 eene verdeeling der Planten in Geflagten ontwierpen, waar door hunne Werken flegts1 een Magazyn tot aanhaaling , voor de Autheuren van laater tyd , geworden zyn , welken dienst dezelven echter nog heden bekleeden. Deeze beide Autheuren zyn in 't voorfte der Zeventiende Eeuw geftorven (*). Middelerwyl was de regte Weg, tot beoefening der Kruidkunde, reeds in het voorfte der' Zestiende Eeuw gebaand geweest, door den uitmuntenden Gonradus Gesn erus , die als de Vader of Voedlterheer van de geheele Natuurlyke Historie geroemd wordt. Hy ftierf in den Jaare 1565, toen hy den grondflag der Kruidkunde vestigde op de Bloem en Vrugt. van welken men zig nog heden, met zo veel nuttigheid en vermaak, bedient. Jammer is 't, dat zyne Werken over de Kruidkunde verloo ren gegaan zyn. De eerfte , die na hem d< Grondflagen der Kruidkunde op de Vrugtmaa king vestigde , was Cisalpinus , Hoog leeraar te Padua, die ook in de Zestiende Eeuv bloeide. Zyn Werk werdt langs hoe meer to voltooijinge gebragt door Columna en d genen die dezen volgden, inzonderheid in he laatfte der Zeventiende Eeuw. Dus hebbel Morison , Ray en anderen daar aan gear beid (*) Hunne zo vermaarde Werken , voeren den tytel vai C. BADH. Pïkix & Prodromus Tkeatri Eosamei, Quarto, j BAUHINi Hifloriti Plantarum. Folio. L 2 11. deel, i- Stuk. Inlei- '1KG. Methoden loot Ges•ierUS en inderen in trein gebragt. | t ï L  i(54 De Lotgevallen Inleiding. Ongeregeldheid•vnn 't Werk van 1> ODOK £ irs. beid: maar inzonderheid kreeg het , door vlyt der Leidfche Hoogleeraaren , Hermannus en Boïrhaave, zyn beflag. Het voornaamlte , waar in de Kruidkunde dus verbeterd werdt, beltondt in de opregting van Geflagten en Soorten , en het bepaalen van yaste Kenmerken, om die te onderfcheiden.. De Ouden hielden in 't geheel geen orde, in 't befchry ven der Plantgewasfen, of zy leidden dezelve van geheel verfchillende Eigenfchappen af. Docoh-ïus by voorbeeld, in het Eerfte Deel zvnes Werks eenige Kruiden volgens den Rang waar in zy naar de Voorletteren hunner Latvnfche naamen voorkomen, befchreeven hebbende , gaat in het Tweede Deel over tot de genen , wier Bloemen bevallig zyn aan 't Gezigt en Reuk , vervolgende met de welriekende Kruiden, en de genen die Kroontjes draagen , om dat derzelver Zaaden ook dikwils welriekende zyn. Zyn Derde Deel handelt van de Wortelen die men in de Geneeskunde gebruikt, van de Purgeerende Kruiden , de Klimmen, Winden en Klokjes; als ook van allerley Vergiftig of fchadelyk Gewas , de Varens, Mosfen en Kanrpernoeliën. In zyn Vierde Deel befchryft hy het Koorn en Graan, de Peul vrugten, GrasMoeras- en Waterplanten, en dergelyke. Het Fyfde Deel behelst de eetbaare of Moeskruiden, als ook de Diftels, Kaarden en meer dergelyk Gewas. In zyn Zesde Deel zyn alle de Heefters en Boomgewasfeu vervat. Dan befluit In»  der Kruidkunde. 165 hy zyn Werk , met een Aanhangzel van de J Drogeryën , Indiaanfche en andere vreemde151 Kruiden. Hy heeft hetzelve, 't is waar, in dertig Boeken verdeeld, waar van eenigen in ieder Deel begreepen zyn ; doch de byzondere Inhoud deezer Boeken hier op te geeven, zou de Orde van zyne befchryving nog verwarder doen voorkomen : des men zig hier mede te vrede houde als een Schets, waar uit de ongeregeldheid van dit anderszins zo nuttige en uitgebreide Werk blykbaar is. Onder de negen - en - twintig Klasfes, waar in DoooNiEus de 840 Planten, door hem befchreeven , begreepen heeft, was geen ééne Natuurlyke', zegt de Heer A d anson, doch Lobel, meer dan tweeduizend Planten befchryvende , verdeelde die in zeven Klasfen , naamelyk van Grasplanten , Standelkruiden , Moeskruiden , Peulvrugten, Boomen en Heesters , Palmboomen en Mosfen : waar onder twee , naamelyk die der Standelkruiden en Palmboomen , Natuurlyke. Onder die van Clusius, CiF.sALPiNUsen anderen, kwamen zynEd. ook maar weinig Natuurlyke Klasfen voor. De Kruidkunde , naamelyk , beftaat in eene naauwkeurige befchryving der Plantgewasfen , welke zodanig ingerigt moet zyn , dat men in ftaat is, om niet alleen de bekende Planten met. gemak op te zoeken, maar ook onbekende een behoorlyke plaats aan te wyzen. Even als 'er zekere en vastgeftclde Kenmerken zyn, volgens L 3 . wel- H. Dhl. i. Stok. nleing. neKïuiJ- tunde vef:ifcht een geregelde icfclvry'ing.  \66 De L o T G e V aller. Inlei DING. De Gefta! te det Bloemen in aantuei king gene men. -welken de Dieren in Klasfen verdeeld worden, behoort dit ook plaats te hebben met de Planten. Of liever , om eigentlyk te fpreeken , men heeft de Verdeelingen der Dierenkunde van de Kruidkundigen ontleend. Het zou derhalve fchande zyn, dat de Kruidkunde in deezen niet op een dergelyken vasten voet gebragt werde, en hier aan hebben de Kruidkundigen van laater Dagen gearbeid. Een dergelyk gebrek, echter, als in het eene , heeft plaats in het andere van deeze Ryken der Natuur. De Natuurlyke Orde, naamelyk, zou alle Waterdieren van de Landdieren, alle Vliegende van de Loopende en deez; wederom van de Kruipende afzonderen; maar wy hebben gezien , hoe deeze Orde niet te volgen is. Dus vindt men in de Plantgewasfen ook zeer blykbaare overeenkomftigheden, die als Kentekenen van een zelfde Familie kunnen aangemerkt worden , by voorbeeld van Koorn - en Gras - Planten , van Planten met Eolagtige Wortelen, van Kroontjes - Bloemen, enz.: doch in een menigte en ver de meefte Planten , was het onderfcheid van ieder Plant te groot om ze door blykbaare Kenmerken van dien aart tot een redelyk getal van Familiën of Rangen te betrekken. De hoedanigheid van de Vrugten, Vrugthuisjes en Zaaden zelfs , was in deezen niet vol- doende, en daarom viel, in 't laatfte der voor" gaande Eeuw, het denkbeeld van fommige Kruidkundigen op de Geftalte der Bloemen. Ri-  der Kruidkunde. 167 Rivinus gaf daaromtrent, in 't jaar 1690 en vervolgens, een Werk uit, waar in hy de Plan-D ten, naar dat de Bloemen enkeld of famengefteld , regelmaatig of onregelmaatig zyn , volgens het getal der Bloemblaadjes in agttien Clasfen onderfcheidt. Hy is door verfcheide Duitfchers, een reeks van Jaaren, ja wordt nog heden door fommigen gevolgd , niettegenftaande zyne Methode veel te kort fchiet by die van den vermaarden T o urnefort, door wien inzonderheid de Geftalte der Bloemen in aanmerking genomen werdt. Deeze Methode, reeds vroeger aan 't licht gekomen dan die van R 1v 1 n u s, is naderhand in 't algemeen aangenomen door de Franfchen en Italiaanen , hoewel fommigen die, doch met weinig vrugt, getragt hebben te verbeteren : want zy namen meestal het Natuurlyke weg, dat zig daar in bevondt. Ook was zyn Oogmerk niet , naar 't gene hy zelf betuigt, eene Algemeene Methode, die in alle opzigten voldoende was , 't welk hy onmooglyk aanmerkte, op te geeven; maar zodanig eene , als dienen kon om met gemak de Planten te leeren kennen , en ook te kunnen opzoeken niet alleen, maar zelfs onbekende in haare Geflagten te kunnen plaatzen. Hy Meldt zig, ten dien einde, aan blykbaare Kenmerken, en volgde , zo veel doenlyk was, de onderfcheiding, door de Natuur gemaakt. Dus werden , door dien fchranderen Heer, in de eerfte plaats de Kruiden van de Heefters L 4 en ii. Deel. tt Stuk. Inlei- ING. Methode 'an TOÜR■JEEORT,  168 De Lotgevallen Inlei ding. • en Boomgewasfen afgezonderd ; ten tweeden gaf hy acht op de tegenwoordigheid of afwezigheid der Blaadjes van de Bloem , of van de Bloem zelve: dan leite hy of de Bloem enkcld ware , of famengelteld uit verfcheide Bloempjes , in ééne Kelk vervat: eindelyk op het getal der Bloemblaadjes en de hoedanigheid van de Bloem. Hier door formeerde hy twee- entwintig Klasfen, bevattende 698 Geflagten, in welken zyne meer dan tienduizend Soorten of V-erfchei denheden geplaatst werden. Zie hier zyne Verdeeling. I. Kruiden en Struikgewas/en. k L A S S E, Mei de Bloem enkeld , eenbladig, regelmnaiig, Khkswyze i. ■ — Trechtervormig. ü. —■—■ ■ ■ onregelmaatig, Grynsagtig, 3 ■ veelbladig, regclmaafig , Kruiswyze. 5. Koosfigtig, 6. — r- omegelmaatig , Vlinierdgtig, 10. ■ Veelerley, 11. Met de Bloem famengelteld, uit Bloemetjes, ia» ■ ■ ■ ——- uit halve Bloemetjes. 13. Zonder Bloemblaadjes. 15 of Kelk, 16, II. Rwh  der Kruidkunde. 169 II. Boomen en Heefiers. Klasse. Zimdcr Bloemblaadjes. en zonder Kelk , of met Katjes. 19. Met de Bloem ée'nbladig. veelbladig regelmaatig. %vt , onregelmaatig. *a« Deeze Klasfen zyn door Tournefort, volgens de plaatzing van de Vrugt en Bloemen, het" getal der Celletjes en Bladen, de zelfftandigheid van de Vrugt, de figuur van de Bloerjo en Zaaden, en het by- öf afzyn van de Kelk, in 122 Afdeelingen gefmaldeeld, onder welker 'er 48, zegt de Heer Adanson; dat is mee dan een derde van 't geheel , Natuurlyke zyn, Zes Natuurlyke Klasfen vondt hy 'er onder, '1 welk ook byna een derde maakt: te weeten die van de Gelipte , Kroontjes, Lelie, Vlinderagti ge, met halve Bloempjes en Geftraalde Bloemen. Zyn Ed. twyfelt niet, of Tourne fort zou , indien hy langer geleefd hadt, d< Boomen onder de Kruiden vermengd hebben waar door, zo hy oordeelt, deeze Methode ee; grooter trap van volmaaktheid zou hebben bc reikt. Wel vyfentwintig Kruidkundigen zyn deez Schikking, in hunne algemeene of byzonder Kruidbefchryvingen, gevolgd, waar onder Poï 'i'EDERA dezelve tragtte te verbeteren, doe het getal der Klasfen tot 27 te vermeerderen en agt te geeven op het by- of afzyn der Knoj L 5 pel ÏI. Deel. i. Stuk, Inleiding. 1 e e r , ii.  170 De Lotgevallen Inleiding. Methode van EOERHAAVE. pen. De vermeerdering der Klasfen heeft by hem meest onder de Ëoomen of Knopdraagende Gewasfen plaats. Voorts is deeze onvolkomenheid in de Methode van Tournefort door hem weggenomen , dat de minst aanzienlyke Planten in het midden en voor de Boomen geplaatst waren ; hebbende hy met dezelven een begin gemaakt , doch zyne Methode alleenlyk ten proeve voorgcfteld , zonder die toe te pasfen op de bekende Soorten en Verfcheidenheden van Gewasfen. De vermaarde Hoogleeraar, Boerhaave, heeft de Methoden van Ray en H erm a nn u s met die van Tourisefort famengevoegd. De Planten worden , in zyne Catalogus van den Leidfchen Akademie - Tuin, welke in 't jaar 1710 de eerfte maal het licht zag, in 34 Klasfen verdeeld. Hy onderfcheidt dezelven 1. ten opzigt van de grootte, als Kruiden en Boomen : 2. ten opzigt van haaren trap van meer of minder volmaaktheid : 3. het geheele maakzel: 4. de plaats der Afkomst! 5. het getal der Zaadkwabbcn, Bloemblaadjes , Zaadhekjes en Zaaden : 6. de zelfftandigheid der Vrugt en Bladen : 7. het ontbreeken van Bloemblaadjes : 8. de figuur van de Bloem en Vrugt. Dus maakt hy de Eerfte drie Klasfen van onvolmaakte Kruiden , waar onder de allerecrfte is van Zee-Planten , en daar betrekt hy, behalve het Zee - Ruy en de Zee - Mosfen , de Koraalen, Madreporen , Steenagtige , Houtagtige en an- de-  der Kruidkunde, 171 dere Zee-Gewasfen toe , die men thans oordeelt, tot het Ryk der Dieren te bchooren (*> Zy-E ne tweede Klasfe is van de Mosfen, Kampernoelies en dergelyke Aardplanten, Zyne Derde Klasfe behelst de Haairagtige Kruiden, zogenaamd , die haar Zaadjes op de Bladen draagen. De overige Kruiden zyn door hem in twee Af deelingen gebragt, naar dat zy met twee Zaadkwabben * , of met maar ééne begiftigd ^ zyn; blykende dit uit de manier van fpruiting, welke men in het Zaad waarneemt. Van de eerften is het getal ongelyk het grootfte, maakende 24 Klasfen, dat is van zyne vierde tot de zeven- en twintigfte uit; terwyl 'er van de laatften maar twee Klasfen zyn. Op gelyke manier maakt hy van de Boomen zyne vyf laatfte Klasfen. Hy fmaldeelt ze, naar de zelfftandigheid der Bladen, de figuur derzei ven en van de° Kelk , de Zaaden , de Bloem en derzelvcr plaatzing , enz. in 104 Afdeelingen ; waar onder de Heer Adanson, zo wel als onder de Klasfen , omtrent een vierde deel Natuurlyken vindt. Deeze Methode heeft weinig aanpryzing dan den grooten naam van haaren Opfteller. Naderhand hebben andere Kruidkundigen noc minder voldoende en byna geheel onnattiurlyke Stelzcls opgegeven, waar onder die van Knaüt . Humus en Ludwig , als ook dat van Bux- baum (*) Zie het i. Deels XVU. Stuk van deeze n*r. Ui/luie 11, deel. i. stuk. [nlei- inc. -ir.es  172 De Lotgevallen Inlei ding. üerhoda der rtxen. ■ baum , te tellen zyn. Magnolios hadt zyn Stelzel, in 't jaar 1720,geheel naar de Kelken der Bloemen gefchikt , en fcheen dus van zyn voorige Methode , die op alle de Deelen der Planten gevestigd was , afgeftapt te zyn. De Methoden van Rivinus en Tournefort, beiden op de hoedanigheid der Bloemen , ten opzigt van de uiterlyke gedaante, of het getal, van dat gene , 't welk men Bloemblaadjes noemt , gevestigd, behielden hunne navolgers, tot dat onze beroemde Ridder, in 'f jaar 1737 , een Stelzel van Kruidkunde aan 't licht bragt , 't welk geheel van de Vrugtmaaktnde deelen der Plantgewasfen was afgeleid; wordende, om dat die Deelen, gelyk wy gezien hebben, Mannelyk en Vrouwelyk' zyiï, Methode der Sexen getyteld (*). L1 n n je u s gebruikte tot zyne Hoofdverdeeling alleenlyk het getal, de evenredigheid, figuur en plaatzing, van de Meeldraadjes en Stempels; waar uithy 24 Klasfen formeerde, wieronderdeelingen meelt beftonden in het getal of fchikking van de Stampers of Stylen, en verfcheiderley hoedanigheden van het Vrugtbeginzel. Hier op was wel in 't voorfte deezer Eeuw reeds het denkbeeld gevallen , gelyk uit den Brief van Burckard aan den vermaarden Leib- nitz, (*) Metbodus Sexualis , fivt Systtma Botanicum a Stam* r.ibus et Piilillis. Lujd. list, Oftevo. 1737.  der Kruidkunde. 173 » 1 tz, in 'c jaar 1702 gefchreeven, blykt (*); doch de uitvoering daar van is men t'eenemaal aan onzen Ridder verfchuldigd. „ Onder alle „ Methoden zelfs , die wy kennen , (zegt de " Heer Ad iksoS (t), anders gantfch geen Z begunltiger daar van,) verdient deeze het " allermeest den naam van Stelzel (Sjstema), ,' om dat zy het naaite by haar Voorwerp blyft 11 [het Oog op een zelfde Voorwerp gevestigd " houdt, zal zyn Ed. mooglyk zeggen willen,] '„ rustende, in de verdeeling der Klasfen, niet " dan op een enkel Deel, te weeten de Meeldraadjes (Etamines) ". Ja fommigen hebben hetzelve boven alle tot nog toe bekende Stelzelen verheven, en als het uiterfte toppunt van volmaaktheid aangemerkt, 't welk de Kruidkunde immer bereiken kon, zynde dus op een onwrikbaaren Grondflag gevestigd (+). Nooii hadt de Ridder, ten zy wanneer zyne aangeno mene Grondbeginzelen zulks vereifchten , de Natuur geweld aangedaan , zegt de vermaarde Hoogleeraar van R o y ë n : doch dit heeft in al le Stelzelen plaats, en niettegenftaande Lin N iEU! {*) HU dliferae ccnfHtm an ex Partibus istis, quas a' officio Genitales difturus fum, Plantamm compirationes h, ftitui posfint. EpUt. ai D. Leitnitzi**, a D. Bureh.au Oftav. Helmst. i?50. (f) PamilUs ies PlaMs. Patis 1763. T. Part, Preface. p. xU. (I) Si qnid habent veri , Vatis prefngia , Florx ftruita fu per Lapidem non ruer ista Domus. VAN B.OVFN. fl. Lei, PreJr. ii, Deel. i. Sri*. Inleiding. » • ,  i~4 De Lotgevallen Inleiding. NiF.us zegt , dat zyne Methode zo veel Natuurlyke Klasfen of Rangen toegelaten heeft als eenige andere, vindt doch de Heer Adahson onder de Klasfen maar twee, die Natuurlyk zyn. , Om den Leezer eenig denkbeeld te geeven wat dit Natuurlyk zeggen wil, zal ik hier letten op deeze twee Klasfen. De eene is de Vyftiende , welke de Planten bevat met Kruiswyze Bloemen (Floribus Cruciformibus) volgens Tournefort, die by Linn^us den naam voeren van Tetradynamia of Vierma zen Rang, verbinden zou , is dat de-Bloem be- * [laat uit drie'Blaadjes. De Zwaanebloem (Bu■omus) , Water-Weegbree (Alisma) en Sersents-Tongen (Sagittaria), verfchillen immers niet alleen in de uitwendige gedaante, maar ook 0 de Vrugtmaaking ongemeen. Zelfs beboeren zy, volgens het getal der Meeldraadjes, tot geheel byzondere Klasfen. 7. Denudate. BlootbEoemigé. De CrocusColchkum ,en nóg twee andere Gelagten, naar: dezelven gelykende, komen flegts .. . ..'..,<;!;; daaf (*) Juncus esfet, iï Cotolla carerer, Sptc, Plant, Ed, II.  der KRUIDKUNDÈs tj9 daar in overeen, dat de Bloem geheel van Kelk Ito" en zelfs van Bloemkasje (Periantlmm) is ont- I. bloot. 8. Spatiiacecé. Bloemstengdraacende, In de zeven Geflagten, bier toe behoorende zyn de Narcisfen en Lelie - Narcisfen, die ia zonderheid eenen Blóemfteng hebben, begreèpen. 9. Cwanaria. Kroondraagende. , De genen, vier Bloemen' als een Kroon op den Steng of Steel maaken, zyn-van .de voor» gaanden , in zes Geflagten, afgezonderd. Hier toe behoorende Veld-Ajuin, Zee-Ajuin, Af* fcdillen, Hyacinthen, Tuberoozem 10. LMacece. Lelieagtice. De Leliën , Tulpen:, Kievitsbloemen en Hondstand, maaken de vier Geflagten van deezen Rang nit, wélken de Heer Adanson voor Natuurlvk erkent, De Bloemen., nogthans, der Tulpen  inleiding. ■ 184 De Lotgevallen 23. Multifiliquce, Veelpeulige. Alle die Planten , in welken eenige Zaadhuis. jes, by elkander famengevoegd, de Vrugt uitmaaken , gelyk in de Akeleijen, Monnikskappen , Ridderfpooren , Ranonkelen, Anemonen, \ Nieskruid , enz. hoe zeer anders in Bloem Virfehillende , behooren tot deezen Rang, die agttien Geflagten bevat, waar onder meer dan twee derde uit de Klasfe van Polyandria by Linnjeus zyn, 24, Bicornes. Tweehoornig e. Hier toe zyn de Ledum, Azalea, Androme* da, Clethraien nog tien andere Geflagten t'huis gebragt. Ik kan echter, hoe naauwkeurig ook de vier gemelde Geflagten van Planten, en in 't byzonder de Azalea in haare zeer fraaije Afbeelding door Ehrit befchouwende, niets daar in, zo min als in de Heide (Erica) vinden, dat naar Tweehoornig gelykt. Het zoude moe6én zyn, dat de Styl tweehoornig was, gelyk in de Clethra, doch daar van vind ik geen blyk in de eerstgemelde drie Planten, en in oneindig anderen , gelyk in de Vitex, Lilac enz» die hier niet toe betrokken zyn, heeft difwok plaats : ja in de Olmen heeft het Vrugtbeginzel ; in de Plant, die men Bokshoornen noemt, het Zaadhuisje twee duidelyke Hoornen (*). (*) Proboscide» jusfiari. Schm'idel leut, Tab, XII, ad Hartynias. 25. Se-  per Kruidkunde/ 185 25. Sepiarix. Haag gewassen. De Heefteragtige Gewasfen , die men tot Haagen kan gebruiken , fchynen met deezen Rans bedoeld te worden. De Jasmyn, Liguster , Olyfboomen , Syringen zyn van deezen aart; doch of de Esfcheboom hier toe bekwaamer dan de Olmen, Beuken, Berken en veele anderen zy, zou ik in twyfel trekken. Hoe I Zy. deeze Rang bevat agt Geflagten. 26. Culminice. Topdraagende. De reden der benaaming van deezen Rang 'v my duifter. Hy bevat dertien Geflagten, waa onder de Linde- en Kakauboom de eerften zyn dan volgen nog twee vreemde Boomen , ge naamd Sloanea en Bixa ; vervolgens de Heh corpus» Triumfetta, Bartramia, Muntingia Clufia, Dillenia, Kiggdaria , Gmria en Co, chorus, altemaal Heeftèrs of Boomagtige G< wasfen. 27. raginales. Scheedebladige. Dewyl de Bladen, in fommige Soorten v; Po!— , tot welken de Biftorta en Perfic ridVin een zelfde Geflagt, door onzen Ridd ber okken zyn , als een Scheede den Steel 01 vatten, zo meen ik de Latynfche benaami. door Scheedebladigo best te kunnen vertaalt. Immers het Zaadhuisje heeft in de aangehaal piets dat naar een Scheede zweemt, zo mm M 5 h, dsm.. l.tTMU Inleiding. £ 1 Ij in j:r1- 'g n. de als de  126 Be Lotgevallen Inleiding, de Bloem. Ondertusfchen kan ik de gedagte eigenfchap naauwlyks fij de Laurier-, Kaneelboomen, enz. waarneemen, die ook in Geftalte zeer weinig overeenkomst met de Rheum en (Rumx) Zuuring of Patich - Planten hebben. 28. Corydales. Gehelmde. De afleiding van deezen Rang zal berusten op de geftalte der Bloemen , welke blvkbaar is in eenigen van de negen Geflagten, daar in Vervat, onder welken de Duive-Kervel, Oostindifche Kers, Kruidje Roer my nier/, -en een Waterplant, Utricuhria genaamd, voorkomen. 29. Contoril. Omgedraaide. De Rauwolfia., Tkevetia , Cerbera, Plumtria, Tabernamontana, Canieraria, benevens de Oleander , Maagdepalm , Hondendood" en dergelyken , als ook de Stapelia, zyn daarin be? greepen. 30. Rhkddes. Papav erag tig f.. "Behalve de Heul- en Kollebloemrn, is hier ü>ok de Stinkende Gouwe, Bocconia, Sanguinnria, Actcea en Podophyllum-, t'huis gebragt. 31. Putaminea. Gedopte. De Kappers, Breynia , Morifona , Crateva% Marcgrawia , maaken deezen Rang uit. Deeze en  der Kruidkunde. &f en de twee voorgaande Rangen erkent de Heer Adanson voor Natuurlyk, doch, om de waarheid te zeggen , de overeenkomst van alle dé Planten , daar in vervat, is my duister. 32. Camptmacti. Klo kblgemig e. De Winde en zogenaamde Klokjes, alsook de Ipomcea of Quamoclit, Polemonium, Roel U, Lobelia, enz. -zyn tot.deeze Rang, die vry Natuurlyk fchynt, betrokken. Ik zie echte) niet, hoe de Violen daar toe behooren kun pen 33. Ltiridce. Vuilkleïjrige. Geen de minlte toepasfmg van deezen Rang naam, die eigentlyk eenebleeke, fletze, vuil of morfige Kleur betekent, kan ik op de hie aangehaalde Planten , in 't alremeen , vindei Ve'solanum, Capficum, Hyoscyamus, Nicotu tta , Atropa , Mandragora , Datura , zoude wel'om de Vergiftige eigenfchap kunnen do< denken ■ doch hoe komen dan de Alkekeng . Verbascum , Celfia en Digitalis , mede alhi geplaatst. 34. Columniferi. Standerbloemige De eigenfchap der Bloemen, dat hunne Me draadjes in 't midden een Kolomagtigen Kol maaken, heeft de Planten., die men Malvac noemt, zodanig onderfcheiden , dat daar v dc Inlei= 3ing. j r i. n :n , ;r M er ets an or  i88 De Lotgevallen Inleiding. i « i i I fa o c b door den Hoogleeraar van Royen eene Klasfe ontworpen is, onder den naam van Columnifera. Men kan deezen Rang, derhalve, als Natuurlyk aanmerken; te meer, dewyl deeze Kruiden, veelal, in houding ook eenige overeenkomst hebben. Negentien Geflagten zyn 'er in vervat. 35. Senticofe. Stekelice. 't Latynfche woord kan niets anders betekenen , en dus was hetzelve op de Roozeboomen :n Braamftruiken zeer toepasfelyk : maar hoe Icomt dan de Aardbefie-Plant, en anderen, die ;een het minfte blyk van Stekeligheid hebben , 5ok in deeze Rang te pas? De Akhemilla maakt laar in het elfde Geflagt uit. 36. Comofce. Kuifbloem i ge; De Geitenbaard en Dropwortel, die in 't Seflagt van Spirea geplaatst zyn , maaken , regens haare Gekuifde Bloefems, deezen Rans lit. 5 37. Pomacex. Appeldraagende. De Appel- en Peereboomen, Granaat - Appeffl , Mispelen , Lysterbefiën en dergelyken , snevens de Aalbesfen en Kruisbefiën, zyn niet agevoeglyk dus by.één verzameld: doch waarin zyn hier de Lycoperficon en dergelyken niet ^gevoegd ? 38. Dru*  der KsBIDKDBBIi 180 38. Drupacea. Steenvrugtige. Hier toe behooren de Amandelen, Pruimen, Kerfen en dergelyken- 39. Arbujliva. Heester agtice. De Philadelphus , Eugenia , Pfidium, Myr tus en Kruidnagelboom, ftaan in deeze Rang. 40. Calycanthemi. Kelkboemige. Die Planten, wier Bloemen zelf een Keil maaken , gelyk de Epilobium, Lythrum , ei Oenothera, welke Geflagten de Lyfimachiaas Salicaria en Chamamerions bevatten, beneven de Peplis , Glaux , Jusjha, Ludwigia, enz zyn hier t'huis gebragt. 41. Hesperidea. Oranjeboom-agtige. . De drie Geflagten , van Citrus, Styrax e Garcinia, maaken deezen Rang uit. 42. Caryophyllcei. Anjelierbloemigi De meer of mindere ge^ykenis der Bloemt naar die der Anjelieren, formeert deezen Rang tot welken zestien Geflagten , waar onder ( Lychnis, het Muur (Alfint), de Spurrie c anderen, betrokken zyn. it. dsum i. Stok, 43. As Inleiding. 1 > a n , le n  ïoo De Lotgevallen Inlei ding, » < 1 ! ] i 43. -Asperifolie. ' Ruuw-bladerige. a ' SÈÊÊÊjÊÉér-, '.- ./# Hier toe behooren veele Planten , die weezentlyk deezen naam verdienen , gelyk de Bor-> hagie. Smeerwortel, Hondstong, Muizen - Oor, Longekruid en anderen : zo dat dit ook, door den Heer Adanson, als eene Natuurlyke Rang wordt aangemerkt.. 44. StellatcB. Gesternde. - De Planten, wier Bladen of Bloemen Steröf Straalswyze op de Steelen ftaan, gelyk in het Kleefkruid, de Krappe, ja zelfs de Kornoeljeen Koffyboomen, zyn in deeze Rang geplaatst p die agttien Geflagten begrypt, . 45. CucurUtacex. Kau\voer3agticé;: Tot deezen Rang behooren de Komkommers, Kalabasfen en andere Planten, die een dergely- ie Vrugt hebben , te weeten de Wilde Wyn- ;aard , Balfemappel : zelfs de Pasfiebloem j ïfljs*--,: : - :i .'.j.Vv;T; • \ , k • O • • 46* Succulente. Sappige. 4 Zulke Gewasfen , wier Bladen dik, Vleezig :n Sappig zyn , gelyk de Huislook of Donder>aard , het Porfelein , de Toorts - Planten iri ïaare menigvuldige Soorten , maaken deeze Clasfe uit, in zes- en - twintig Geflagten of be[aamingen, waar toe echter, behalve het Vlafch,• öök  der. k" r V i d k Ü n d e. is>i öok de Geraniums; Saxifragte en anderen, wier Bladen in Sappigheid gantfch niet uitmunten, ik Weet niet om welke reden betrokken, en anderen wederom, gelyk de Aloë, uitgelaten zyn* . 47. Tricocca." Driebessige. De Euphorbia, waar onder de. menigvuldige, zo Europifche als uitheemfche Soorten van Wolfsmelk: (Tithymalus) begreepen zyn, bene* vens de Ricinus en anderen, wier Vrugt uit drie Zaadhuisjes , welke eenigcrmaate-naar Beften gelyken , famengefteld is, kunnen wel tot deezen Rang'behooren: maar om wat. reden 'er anderen , gelyk de Mercuridlis, Sterculia, Cariea, Hura, in geplaatst zyn, begryp ik niet. 48. Inundatce. Water?*.anten. De verfcheiderley Planten , die in 't Watei groeijen , zyn in deeze Rang. vervat, waar on der echter , rriyns oordeels, de 'Nymphtéa ruin: zo wel behooren zou, als de Potamogeton, Sparganium, Typha en dergelyken; aangezien onze Ridder zelf vart de ééne Soort meldt, dat z} onder Water huishoudt (*). Het Wier is t< regt hier t'huis gebragt, 49- Sat (*) Nymphsta lutea major. C. B. Pin. 193. Habitat 3f f- in tig  Inlei ding. o 2co De Lotgev'aelek Planten met enkelde Zaadblaadjes. Monocotyledones. De Kelk Seheedagrig. klasse I. Palm.8. Geen Kelk. . II. Lilia, De Kelk Kafagtlg. III. Gramina. Planten met twee Zaadblaadjes of Zaadkwabben. Dicotyledones. EengemeeneKelk.deBloemenaanKatjes. IV. Amentacejb. Zonnefchennbloemen, V. Umbeli.ifer.3J. de Bloempjes lamengevoegd. VI. Composit.b. onderfcheiden. vil. Aggregat^, Een byzondere Kelk, de Vrugt driehuizig. VIII. Tricocce. Zonder Kelk of zondir liloem. IX. Incomplete. Met Kelk en Bloemblaadjes, de Meeldraadjes op de Vrugt zittende. X. Fructiflorje. in de Kelk verrat. x:. Calyciflorj;. ongelyk, twee langer. XIL Ringentes. vier langer. Xlir. Siliquose. tot een Pylaartje vereenigd. XIV. Columnieem. aan twee llondels. XV. Leguminos.e. Meeldraadjes minder in getal of gelyk met de deelen. van de Bloem. XVI. Oligantherje, dubbeld in g;nl ten dien oprigte. XVII.Diplosanther e, meer dan dubbeld in getal' XVIII.Polyantherje. Planten met onzigtbaare Bloemen. Van eene Kruidige XIX. CRYPTANTHERi. Van eene Steenagtige zelfftandigheid. XX. Lithophyta. In de Onderdeelingen deezer Klasfen geeft gedagte Hoogleeraar agt op de omftandigheden, daar in voorkomende ; 't zy die betrekking hebben  d e r Kruidkunde. 201 ben tot de gefteldheid der Bloemen, of dezelven éénbladig dan meerbladig zyn; tot die der Kelk, of zy 'er één dan geen hebben ; tot die der Vrugtmaakende of Bevrugtende deelen, zo Mannelyk als Vrouwelyk; het Zaadhuisje; de plaatzing, verdeeling van de Bloemen, en wat meel in bedenken kon komen, om een bekwaamt fchifting te maaken onder de Planten van ïedei Klasfe Op dergelyke manier, mengende , naamelyk de Methoden der Bloemen, Sexen en Kelken als 'tware, ondereen, zyn deHeeren Hallei en Wachendorf vervolgens te werk ge gaan. De eerste in zyne Optelling der Plante van Switzerland : de laatfte in zyne Lyst dc Plan'en van den Utrechtfchen Akademie- Turn hebbende zyne Methode met zo veel Griekfct Woorden, op nieuws gefmeed, doorweven, d; dezelve niet dan voor weinigen verftaanbaar 1 Andere Autheuren , gelyk Heister, Mc randi, Seguier, Ludwig , Gl: ditsch , hebben tusfchen de jaaren 1740 < 1-750 ook de Wereld met nieuwe Method< verrylt of belemmerd , die dikwils maar vcfchikkingen van de oude Methoden zyn. Schvnt dus , dat ieder Kruidkundige zyn naa door 't een of andere Stelzel, 't zy loffelyk veraatelyk, moet vereeuwigen. De meefte verandering, in deezen, heeft Heer Sauvages ter baan gebragt, door in jaar 1743, te Montpellier, het Ontwerp aan N 5 !i< ii. deel e Stuk. Inlei» ding. , Methoden van hal1 leb. en , wachen1 dori. r , e it 1- p :n r- 't m Df de Methode ■,j.der Bladen. 't :ht  202 De Lotgevallen ■ Inlei ding. Methoder van du Hamel» licht te geeven van eene Methode , die van de Bladen der Planten werdt afgeleid. Men was op dit artikel nog niet gevallen geweest , en dus hadt dit Stelzel het volkomen Kenmerk van nieuwheid, Was zulks een genoegzaame aanpryzing , dan zou het deeze Methode aan bevalligheid niet ontbreeken. Drie Hoofddeelen heeft zyn Ed. gemaakt, van Planten met enkelde , met famengeftelde en zonder Bladen, 't Getal der Klasfen is twaalf, waar van de zes eerften van de plaatzing der Enkelde Bladen; de vyf volgende van de figuur der Samengeftelde zyn afgeleid , en de twaalfde behelst de Bladerlooze Planten. Deeze laatften zyn, by eene Verbetering van deeze Methode door den Autheur zelf, in 't jaar 1751, in de eerfte Klasfe geplaatst, en verder heeft hy de Bladen 1, volgens hunne plaatzing ; 2. volgens hunne figuur ; 3 , volgens hunne plaatzing en figuur te famen befchouwd, 't welk hem elf Klasfen in 't geheel uitleverde. Geene Natuurlyke wordt daar onder gevonden , zegt de Heer A d a nson , die tevens oordeelt, dat deeze Methode zeer onvolkomen is. Zy heeft ook by de Kruidkundigen weinig ingang gevonden. De Heer du Hamel, zo beroemd door zyne Werken over de daadelyke behandeling , opkweeking , enz. van de Boomen en andere Plantgewasfen , gaf in den Jaare 1755 drie byzondere Methoden uit. Volgens de eerfte verdeelt zyn Ed. de icco Soorten of 190 Geflagten • 11. Deei, 1. stok.  .der Kruidkunde. 203 ten, waar van hy fpreekt, in drie Klasfen, befchouwende dezelven alleenlyk ten opzigt van de Sexe en het getal der Bloemblaadjes. Zyne 1. Klasfe is van de genen , die de Mannetjesvan de Wyfjes Bloemen onderfcheiden , en fomtyds met Tweeflagtigen gemengd hebben: de 2. van Planten met Tweeflagtige Eenbladige, de 3. met Tweeflagtige Veelbladige Bloemen, Deeze Methode is eene vereeniging van die van Linnjeus met die van Tournefort, of van die der Sexen inet die der Bloemblaadjes. Volgens zyne Tweede Methode worder die zelfde 1000 Soorten door zyn Ed. in zever, Familiën onderfcheiden , naar de zelfltandig hcid, figuur en plaatzing , van de Vrugt en Zaa den. Dus behelst zyne i. Familie. Planten met droeve Gefchubde Vrug ten of Zaadhuisjes, of famengehoopt Zaaden. 2< Planten met Vrugten , meer of mi Vleezig, die Korrels inhouden. 3_ . Planten met Vrugten, die Stcenagti; Kernen of Pitten hebben. 4( . Planten met Vrugten als Befië'n of Bc- fen, zo wel droog als Sappig of Vle zig. S- Planten met Doosagtige Zaadhuisje: ö. Planten mee Vrugten als Haauwen Peulen. 7. , Planten die naakte Zaaden voortbre gen. ] llx Di.il. i, STUK, Inleiding. 1 e n ;e se- of n> De  Inlei ping. 204 De Lotgevallen De Heer- du Hamel merkt aan , dat hy deeze Tafelen niet voorftelt als eene naauwkeurige Methode , aangezien de menigte van Zaaden al te veele veranderingen onderhevig is: maar als aanwyzingen, welke in zekere Gevallen nuttig zouden kunnen zyn voor de genen, die zig belemmerd mogten vinden in 't gebruik van zyne eerfte Methode , en dat hy daarom de Vrugten hier flegts by Familiën voorgefteld heeft. Met gelyke inzigten heeft die Autheur, in het zelfde Werk, eene Derde Methode, die van de Bladen afgeleid is , ter baan gebragt , om, zo zyn Ed. berigt, het gebrek der twee andere Methoden te vervullen , die nutteloos worden , ten tyde wanneer de Boomen noch Bloemen noch Vrugten hebben. Men weet, dat de Plantgewasfen veelal door haar Loof gekend en onderfcheiden worden, en daar in kan deeze Methode tot een groot behulp ftrekken. Zyn Ed. verdeelt de 190 Geflagten, door hem voorgefteld , in vier Klasfen ; zynde de Eerfte van Boomen en Boomagtige Gewasfen met enkelde en onverdeelde ; de Tweede met enkelde en taamelyk diep ingefneedene, de Derde met famengeftelde en gepaarde of gevinde; de Vierde met famengeftelde en gepalmde of Waaijeragtige Bladen. Die Gewasfen, welke 's Winters hunne Bladen behouden ,. zyn van de genen, die dezelven vallen laaten, in ieder Klasfe afgezonderd, doch mede gebragt tot de zelfde Onderdeelingen. Voorts  der Kruidkunde. 205 Voorts hebben verfcheide Autheuren de Planten getragt naar derzelver Medicinaal gebruik te onderfcheiden ; 't welk in fommigen, doch op ver naa niet in allen gelukt, en, doordien veele Planten, in haare byzondere Deelen, de Wortels, het Hout, de Schors, Bladen, Bloemen, Vrugten en Zaaden, geheel verfchillende Kragten hebben , de Verdeeling zeer onvolkomen maakt. Anderen hebben enkel eene Alphabetifche Orde gevolgd, 't welke, wegens de onzekerheid der Benaamingen , eenige verwarring baart, die evenwel zo gróót niet is, als wanneei de Planten geheel zonder Rangfchikking voorgefteld worden , dat niet alleen van de oudftc tyden her, maar zelfs nog in deeze Eeuw, doei verfcheide zeer beroemde Mannen, groote bevorderaars der Natuurlyke Hiftorie, zo door be fchryvingen als Afbeeldingen is gedaan. II behoef üegts KjEmffer, FeuilleE Marsigli, Bradley, Labat,Ca tesby, ammann , burmannus, EH rett, Trew, Russel, als voorbeeldei daar van op te noemen. Verfcheide Arttheuren hebben elk een byzon der flag van Planten befchreeven , en daar to dan ook; van byzondere Rangfchikkingen , tc die Planten behoorende, gebruikgemaakt. Me kan niet zeggen , dat zy de Kruidkunde das ondienst mede gedaan hebben: want de behar deling van ééne Klasfe geeft meer gelegenhei om dezelve te doorgronden ; meer tyd tot d ui II. Deel, I. Stuk, Inleiding. Verwardó Methoden. t - Byzondere Rang- - ("chtkkintgen. tl r i e  2o6 De Lotgevallen inleiding. Verge'ykinrr det Methoden, uitvoering , en meer ruimte tot de Afbeeldingen. Dus hebben de Werken vanDiLLENirs, Mie heli us, Bat tarra ,Gleditsch en Schjeffer, over de Mos/en en Paddefioelen; die van Rüobeck,Montiüs enScHEucHZER over de Grasplanten; die van Vaillant , Pontedera , Berkh e y , en anderen over de Samengeftelde Bloemen; die van Artedius over de KroontjesBloemen 5 die van K r. e i n , D o n A t i en G m eein, over het Zee-Ruy; van N. L. B urm a n n u s over de Geraniums ; enz. zekerlyk groote nuttigheden : maar hunne Rangfchikkingen zyn op de Algemeene Methode niet toepasfelyk. Alle de algemeene Methoden der Kruidkunde, voor gemeld, en anderen, zyn met elkander vergeleeken en in een Tafel gebragt dooiden Heer Adanson , die zig aangemaatigd heeft over derzelver meer of minder goedheid te oordeelen , naar het getal der Natuurlyke Klasfen en Sectiën of Rangen , die daar in begreepen zouden zyn. De Methode van Tourn e f o r t wordt dus van hem de befte geoordeeld ; die van Heister de derde in rang, die van Lob el, reeds voor tweehonderd Jaaren ter baan gebragt, de vierde; die van Boerhaave de vyfde , die van van Royen de zevende , die van Ra y de negende , van Hermannus de elfde en die van L i n n je v s, afgeleid van de Meeldraadjes (Sta- mi-  der Kruidkunde. 207 mina) de zestiende : dewyl hy onder de Klasfen van deeze laatfte maar een twaalfde deel Natuurlyken vondt, en onder die der drie eerstgemelde Methoden meer dan [een Vierde Deel. Vervolgens komt dé Methode van Wachendorf , en de twee anderen van LInnjeus, voorgemeld, in aanmerking. In die van Ludwig , Sau vages , Rivinus, Du Hamel, enz. , vondt hy in 't geheel geene Natuurlyke Klasfen. „ De Methoden (zegt hy) wier Ontwerp het „ naafte komt aan de Natuurlyke Methode . „ zyn; die van M a g n o l i u s , in 't jaar 1689 „ uitgegeven ; door wien, behalve de Bladen . „ Bloem , Vrugt en Zaaden , ook de Meel„ draadjes, Wortels, Stammen, en de grootte der Planten, in aanmerking genomen is: die vanRAY, in 1682, op de Bladen, Bloem: Vrugt en Zaaden, gegrondvest: die van M o" ris on, in 1680, op de grootte der Plan " ten x de Bloem en Vrugt : die van Lobe 1 in 1570, die van Zaluzi anus, in 1592 „ die van Caspali Bauhi nus in 1596 er , die van Joannes Bauhinüs in 1650 aan 't licht gebragt. De Autheuren, die hun„ ne Methoden, als het naaste aan de Natuur„ lyke komende , opgegeven hebben, zyn, zc „ hy aanmerkt, Morison, Ray, Ma„ gnolius, Knaut, Linn^ïuis in zyne „ Fragmenta Methodi Naturalis of Ontwerp „ van eene Natuurlyke Methode *, de Heer „Da- U' Dm.. i. Stvk» iNLËi)ING* * Zie Maria, 176,  2o8 De Lotgevallen Inleiding. „ David van Royen, in 't jaar 1740, „ de Heer Alb. van Haller in 1742, „en de Heer Wachendorf, in 1747. „ Die, welke hunne Methode als gemakkely,, ker dan anderen hebben voorgefteld , zyn „ Rivinus, Tournefort, Knaut, ,, RüPPIUS, pontedera,LuDWIGj „ en l1 nnjEus zyne Methode der Sexen, „ in 't jaar 1737. In 't algemeen zyn die Me„ thoden de gemakkelykften, welken het groot„ fte getal van Klasfen opgeeven; dewyl hier „ door het getal der Geflagten minder is in ic„ der Klasfe, en dc genen, die de Bloemblaad,, jes (Corolla) in aanmerking neemen, hebben „ dit voordeel, dat dezelve zig voor de andere „ deelen vertoont (f)." INiettegenftaande alle de fchranderheid van Dordeel , welke de Heer Adanson bezitten mogt, kan ik doch dit laatfte niet toeftemmen. Dat de Bloemblaadjes, in 't algemeen gefprocen, het Gezigt meer treffen dan de andere deelen van de Bloem , is waar; doch de Kelk vertoont zig altoos eer dan, dezelven , en de deelen der Voortteeling zo dra de Bloem zig 3pent. Ook is 't een groot ongemak in de Me:hoden, die op eenig gedeelte der Bloemen berusten , dat men naar derzelver komfte moet wag- (*) Celles , qui ont confideré la Coiole ont un avantajes paree quele paroit avant les autres Parries. Famllt. des Plan. lts, Pref. p. XCVIII,  kER Kruidkunde, aoö wagten , om onbekende Planten in Rang te kunnen fchikken, en de ongelyke Bloeityd baartc een groot nadeel in het aanwyzen der Planten, door de Hoogleeraars , in de openbaare Kruidhoven. Hoe veel beftendiger zyn niet de Vrugt en 't Zaad der Planten, dan de Bloemen. Indien de Methode der Bladen voldoende was , zo zou dezelve een groot voordeel hebben, dewyl men die byna de helft van 't Jaar , ja in veele Planten altoos, groen kan aanwyzen, en van byna allen droog in de Kruidboeken bewaareri , in hunne volkomene figuur. Ook zyn de meelte Planten en Boomen, gelyk bekend is* aan hun Loof kenbaar, niet alleen , maar zelfs aan de uitwendige Geftalte ; inzonderheid de Boomgewasfen , wanneer alle de Bladen afgevallen zyn. Geen Hovenier, by voorbeeld, of Liefhebber van Tuinieren , is 'er , die niet de Appel- en Peereboomen, in het hart van de Winter, gemakkelyk van elkander onderfcheidt, en niettemin zyn dezelven , door LinnjEUs, met en benevens de Kween , die van fommigen Appelen van anderen Peeren geheten worden , tot een zelfde Geflagt, onder den naam van Pyrus s betrokken. Tournefort heeft verfcheide Geflagten door de uitwendige gedaante , aar fommigen eigen , onderfcheiden , en het wai geen wonder, dat hy, die de eerfte was in eei algemeen Ontwerp van Geflagten toe te pasfei op alle Planten zonder onderfcheid , zig no£ II, Dwt, I. stuk. Inleiding. Moeielyks bepaaling der Geflagten. i i l c  iio Dé Lotgevallen !NLEIftlNG. Ook der Soarrcn , niet verfhouten, durfde, om zo kenbaare onderfcheidingen te verwerpen. Doch in deezen hangt de bepaaling van de verfchillende Methode af, Als men de Kenmerken der Klasfen van de Bloem afleidt, dan moeten alle die een zelfde flag van Bloem , in figuur, hebben, in een «elfde Klasfe komen: leidt men. de Kenmerken! der Klasfen van de Vrugten of Zaadhuisjes af, dan worden 'er, met de zelfde Bloemen, dikwils van elkander afgezonderd i leidt menze af Van de Bladen, dan vervalt men. in groote ongerymdheden. fEvenwel zyfi 'er van ouds Kenmerken geweest, welken fbmmigc Gewasfen, gelyk de Grasplanten, wegens de Bladen, tot een zelfde Familie of Rang dccden betrekken ; doch hoe weinigen in dit of afidere opzigten een Voldoende overeenkomst hebben , is reeds aangetoond. Men weet zelfs , dat 'er Planten zyn, in welken het niet mooglyk is met zekerheid te bepaalen , of de Bloem eenbladig zy, dan uit verfcheide Blaadjes famengefteld'' Niet minder moeiclyk is de bepaaling deiSoorten. Tournefort bekommerde zig weinig of de Planten, wier naamen hy opgaf eö meest uit de Werken van C. en j. BaüHinus overnam , Verfcheidenheden dan weezentlyke Soorten waren. Hiér door was het getal der Soorten zodanig aangegroeid, dat Ltnn.eus in 't jaar 1735 noodig vondt, hetzelve tot byna de helft te verminderen. Dus heeft zyn Ed. de Kruidkunde gioofclyki , op-  der Kruidkunde. Ui opgehelderd • hoewel 'er niettemin die onvol- j komenheid uit geboren is, dat men dikwils, door zyn Ed., Plantgewasfen die van iedereen geoordeeld worden in Soort te verfchillen, als Verfcheidenheden t'huis gebragt vindt tot eenë zelfde Soort; De Ridder merkte de Soorten aan, als byzondere Planten, in 't begin gefchapen: derhalve hadt ieder Soort haare eigene Kenmerken, die onveranderlyk en zigtbaar zyn. Brengt een Zaad Van de zelfde Plant, anderen voort van verfchillende gedaante in eenig opzigt, dan moeiten die flegts als Verfcheidehheden worden aangemerkt, niettegenftaande zy dezelfden blyven , in volgende Voortteelingen. Men kan de Hvacinthen , Tulpen en dergelyken j hier tot voorbeelden zig erinneren , daar het verfchil byna alleen in de Kleur van de Bloem beftaat. Dus redeneerde de Ridder voor ruim twintig Jaaren (*) , doch naderhand heeft zyn Ed. de voortbrenging van nieuwe Soorten erkend. Hy fpreekt in de Verhandeling, over de Sexe' der'Planten *, welke in 't jaar ;i76o, te Petersburg, in Quarto, aan 't licht gegeven is, bladz. 28, 29, dienaangaande aldus. : „ Men kan niet twyfelen , of de Veronicd „ fpuria , Delphinhnn hybridüm , Hieracium 2 hybridum , Tragopogon hybridum, zyn alte- „ maal (*) Species tot numerantur, cjuot-dlvetfx formi in principio creats funt: item: novas Species dari in Vegetabilibüs «• o at &cv Philts, Bot. p, 99. * O 2 u.DMt, 1. stus; Inleï»ing; * Zié Bladz. 70 j bier voor,  212 De Lotgevallen Inleiding. en VerfcheidenIwden. maal nieuwe Soorten , door eene vermengde „ Teeling voortgebragt. Ook zullen de Gera,, nia ligtelyk de Kruidkundigen doen gelooven, „ dat zo veele Soorten van een zelfde Geflagt „ verfchillende Planten zyn, als 'er in ééne ,-, Soort vermengingen van Bloemen zyn ge„ maakt, en dat, by omkeering, de Geflagten „ niets anders zyn dan Planten , wel uit de zelfde Moeder maar uit verfchillende Vaders „ gefprooten. Hier wordt den Kruidkundigen „ een nieuw Veld geopend , waar in zy hun „ best kunnen doen, om door befprenging der „ Vrouwelyke deelen, in ontmande Eloemen , „ met het Stuifmeel van andere Planten, nieu„ we Soorten van Plantgewasfen te tragten „ voort te brengen". Het getal der nieuwe Soorten, welke tot nog toe op deeze wyze voortgebragt zyn , is zeer klein : mooglyk drie of vier, in vyftig Jaaren. Men begrypt ligtelyk dat ik hier van weezentlyke Soorten, niet van Verfcheidenheden fpreek, die dagelyks in menigte voortkomen of geteeld worden door de Bloemisten. Zodanig noemen wy een enkele verandering van de Kleur der Bloemen , die uit Zaad voortkomen, inzonderheid van Hyacinthen , Tulpen, Anemones en Ranonkelen : niettegenftaande deeze Verfcheidenheden door Tournefort zyn opgetekend ; want alsdan zou het getal der Soorten byna oneindig zyn. In den Jaare 1767 waren te Haarlem bekend r. I ÏO  der Kruidkunde. 213 150 Dubbelde roode. 1 I2+ Roos- enVleefchkleurige. 38 Witte. } 32 in 't midden geel. 9t met rood gemengeld. g8 m. Roos-en Vleefchk. g9 m. Violet-en Purper. 228 Dubbelde Purper - blaauwe. j Hyacinthen I57 Porfeleinblaauwe. 103 Agaat en Gridelein dubbelde. 155 Enkelde Purperblaauwe. 125 Porfeleinblaauwe. 48 Agaatblaauive. 154 Witte. 104 RoodenRoozekleurige. s Geele. J Dit maakte , in 't geheel, tusfchen de zeventien en agttienhondeid fluks Hyacinthen , welke, ieder in haar Kleur en hoedanigheid, met een byzonderen naam getyteld waren (*), en dus ook onderfcheiden konden worden. Evenwel is 'er, over de fyne onderfcheiding der Kleuren, in deeze Bloemen, een eeuwigduurend er niet'minder groot Gefchil of Twist, onder de Bloemisten, dan onder het gros der Menfcher over de Schoonheid, in dezelven, die grootelyks afhangt van den Grond, van de Behandeling en zelfs van het Saizoen. Het een er an ■ f*) Mr. Ie Marq. de St. Simon ïis Jmhiht: ad calcern, , 1l DEEt» I. STUK» Inlei-. DING.  Inlei 2J4 DE LoTGEVALjLEür ■ andere geeft ook een hoogen Steng , die met veele en zwaare Bloemen beladen is, aan fommige Hyacinthen ; gelyk de Gloria Mundi in ?t rood en anderen, waar van men een enkelen Bol op verfcheide duizenden gewaardeerd heeft. Deeze Dubbelheid , ondertusfchen , was voor een Eeuw nog in geene de minlte waarde: toen hielde men zig alleen op met het zaaijen en voortteelen van enkelde Hyacinthen, en de dubbelde werden zo weinig geagt als tegenwoordig de yolbladige Tulpen. Onder de RanonkeIcn zal het getal der Verfchcidcnheden, wegens de menigte yan allerley Kleuren, welke in der zelver Bloemen heerfcht , niet minder groot, hoewel mooglyk zo zeer niet uitgeploozen zyn. Het getal der Verfcheidenheden onder de Ooftboomen, ten opzigt van de Kleur en hoedanigheid der Vrugten, is ook ongemeen groot: weshalve LinNjEüs zeer wel gedaan heeft , met die allen, onder de Appel- en Peereboomen, by voorbeeld, als ook onder de Perfiken, Pruimen , Kerfen , enz., tot een enkele Soort te betrekken , en zyn Ed. drift in deezen is geenszins , vooral niet zeer verwerpelyk , gelyk de Heer Adanson, zeer onbeleefd, den Ridder yoox de Scheenen fmyt (*); (niettegenftaande ijk niet ontkennen wil, dat L i n n je ü s wel eens tot (*) Mr. LlNNSVS , paf un iele tres ■ emdamr.ai.le, 5} voulu, en 1735, fuprimer routes ces Variétés Stct Prt/act. p. cxv.  y E r K .R u i r> k c 8 d e, 215 tot een ander uiterfte is vervallen, dooi- SoortenD aan te merken als Verfcheidenheden :) want Adanson erkent zelf, dat dit een Veld rs, daar ieder in volle Vryheid dwaalt (*), Ongemeen is het getal der Soorten of Verfcheidenheden van Plantgewasfen, in de laatstverloopen Eeuw , vergroot. By Theoprastus waren 'er maar vyf-, by Diosc orides zesen by Pl in nis agthonderdbekend. Zie hier een Lyst van het begin der herftellinge van de Kruidkunde af. In 't Jaar 1546, kende Lonicerus 8?9 1552 » dodon/eus 884- i57os L.obel 2191 ï5;j7) Dalechamp 2731 1596, C. Bauhinüs 6000 1694, Tournefort 10146 1704, Rap» i865S Soortsn af Verfcheidenheden, welken Linn^eüs, dooi eenen pryswaardigen iever, in 't Jaar 1762 ge reduceert hadt totongevaar zeven duizend Soor ten Ik noem deezen iever pryswaardig , on dat hier door de Studie der Kruidkunde gemak kelyker wordt gemaakt, Gedagte vermenigvuldiging der Soorten 1 groc (*) Auffi a t'on toujours re£ardé comme tres - difficile c confrater ce qni est Variété 8c Espe'fe dans les Plant», , c'est ua Champ ou chaciw erre en pleine Uberte. Ikdem, o 4 Ijk Dffli !■ STUKi !nlei<- 1NP, Derzetvet :tal, l t Ét e  J WEIDING. ] i ] < ] 3 C J J I l De Ken. merken j door LIKNEUS h ïiaauwkeu- , tig bepaaid.d d I 216 De Lotgevaleen grootelyks te weeg gebragt door de nieuwe Ontdekkingen van Planten in de andere Wereldsdeelen. De Heer Adanson geeft een Lyst op, om te doen zien, hoe veel nieuwe Planten door de Reizigers en andere Autheuren , agterrolgelyk, aan 't licht gegeven waren: te weeten door °R. Alpfnus, in'tjaar 1592, uit Egypte, 184 VIarcgr.&Pison, i6i8,uitBrafil, 200 ïernandez, 1628, uit Mexiko, 603 Zornhti, 1635, uit Kanada, 60 ilEEDE, 1678, uitMalabar, 800 'lumier, 1680, uit Amerika, 1000 -Iermannus, 1687, uit Ceylon, 2co rouRNEFORT, 1700, uit de Levant, 1350 iLOAKE, • 1707, uit Jamaika, 200 [empfer, 1711, uit Japan, 30 'EUiLLe, 1714, uit Peru, ï40 atesbt, J73i>m'tKarolina, 60 . Burmamnus ; 1731, van de Kaap, 200 . Gmelin, 1747. uit Siberië, 200 ;ROWne, 1756i vanJamaika, 200 'PANson, 1757 > van Senegal, 300 Deeze menigvuldigheid van nieuwlings ontekte en aangebragte Plantgewasfen, naderand nog veel vermeerderd , maakte inzonerheid een vaste bepaaling der Kenmerken oodzaakelyk , en daar in heeft de beroem: Li nhjEüs het allermeefte uitgevoerd, >e Heer Haller., immers , die in dit opligt  der Kruidkunde. 217 zigt onpartydig behoorde te zyn, fpreekt 'er alt Zn ,1 De gaapende Kenmerken van Tournefort, de losfe van Ray, de ai te fmaldeelige van R 1 v 1 n u s , de niet altoos echte van Magnolius , zyn door '. Hem, uit de Natuur zelve gehaald, zo uitl voerig opgegeven, dat menze in 't vervolg , altoos , om welk een Stelzel men wil op te regten , zonder misleiding gebruiken zal kun" nen (*) " Dus fprak die groote Man, in 't jaar i74* , toen zyn Ed. nog alleenlyk het Werk van Linnjeus, over de Gejlagten der Planten , hadt gezien. Vervolgens heeft de Ridder , in 't Jaar i753 > ^n Werk over de Soorten der Planten, de eerfte maal aan 't licht gegeven, dat naderhand herdrukt, en grootelyks vermeerderd,'in 't Jaar 1762 uitgekomen is Hier in zyn de Soortelyke Kenmerken afgeleid van alle deelen , die niet in de bepaaling der Klasfen en Rangen komen. Het getal der Meelknopjes (Antherce) of Mannelyke deelen; derzelver verfchillende evenredigheid, en famenvoeging , 't zy met elkander of met der Stylen Stempel (Stigma), doormiddel van de Meeldraadjes (Stamina) , byzondere plaatzing enz was door zyn Ed, tot een Grondilag gelegd van de Klasfikaale Schikking. Ieder Klasfe {*) EntostratU Sürfiitm Helvttlcartan, Gotting. ?Z*«» folio, Pwf. p. 30. O 5 II. Re». i< stoïw Inlei- 3 ING.  2i3 De Lotgevallen Inleiding, fe werdt wederom in eenige Rangen verdeeld , naar het getal of de plaatzing der Stylen (Pijtilla) en Stempelen of Vrouwelyke deelen. Ten opzigt van de Soortelyke Verdeeling zal ik den Ridder zelf dus fpreekende invoeren (*). De Kennis der Planten beftondt weleer in „ willekeurige naamen, der Geheugenisfe inge- prent, welke , daar zy waggelde, door Af„ beddingen onderfteund werdt. De wysheid der Stelzelmaakeren heeft eene Orde uitgen „ vonden , die het Geheugen zou behulpzaam „ zyn en de Weetenfchap op vaste Grondfia» gen vestigen; welke wy aan die voomaame „ Mannen , Gesnerus, Cjesalfinus, „Bauhinüs, Morison, Her ma ns, nus,Tournefort,Vaillant,Dilt „ l e n i u s en anderen , verfchuldigd zyn. „ Deeze Ariadnes Draad der Stelzelmaakeren, aan de Geflagten alleen bepaald, heb ik ge- tragt tot de Soorten uit te ftrekken, derzelver ;, wettige verfchillendheden opgemaakt hebben„ de, op dat hier in ook eene zekerheid mog„ te erkend worden: aangezien alk waare Ken„ nisje op die der Soorten rust: want, als deeze „ ontbreekt, wankelt ook de Hiftorieder Plan.. ten , gelyk in de meefte Reisbefchryvingen „ blykbaar is, Op dat ik, nu, de Soorten der „ Plan, (*) Vide Prajfationem Qpsris ejus eximii , ie SptcUius PUxtetum, Ed. Secunda, aufta, Holniia; i;6i. Q&avo.  ber kruidkunde. 219 Planten my gemeenzaam maaken mogt, ben „ ik, behalve de Laplandfche Bergen, ook ge-1 „ heel Sweeden , benevens een gedeelte van Noorwegen , Deenemarken , Duitfchland , Nederland , Engeland en Vrankryk, doorge9> reisd: ik heb de openbaare Kruidhoven " van Parys, Oxfort, Chelfea, Hartecamp , '* Leiden , Utrecht, Amlterdam, Upfal en an- deren, doorzogt (*): ik heb ook de Kruid„boeken van Burser, Hermankus, ClIFFORT, BURMANNUS, oldenLAND, GrONOVIUS, VAN RoYEN , „ Sloane, Sherard,Boeart, Mi Lr lerus, Tournefort, Vaillant, „ jussieu, surian , B^ck, BrOW- „ne, enz. doorbladerd (f). Op myn aanraa " den hebben zig myne weleer zeer bemind " Leerlingen, P. k a l m naar Kanada, F. H A s " selquist naar Egypte,P. Osne ck naa China, Toren naar Suratte, Solande " naar Engeland, Alstroemer naar d l] Zuidelyke deelen van Europa, Martij „ na; (?) In die van T;irys genaamd U Jardin Roial, bcvii den zig ongevaat 35oo, in die van Leiden 1700, in die ve Amfterdam en Utrecht ieder sooo , in die van Upfal 10c Soorten of Verfcheidenheden. ApANS. Fam. Pref. p. CXLl ft; Het Kruidboek {Herbarium vivum) van tourneioi bevat 4.000 Soorten , dat van Vaillant 9.000 Soorten ,1.000 Verfcheidenheden , dat van jussieu 8.000 Soort of'io.ooo verfcheidenheden : dat van Sloane 8 000 en 1 van SHiBARn iz.000 Planten. Adans Fam. als boven, II. Dïxl, i. Stuk. Inlei- IING. I \ i X- i; n lt> x. m  220 De Lotgevallen Inleiding. ! „ naar Spitsbergen, Pontin, naar Malabar, „ Kaehler naar Italië, Forskahl naar , de Oofterfche Landen, P. Loeflingnaar , Spanje, M ont in, naar Lapland begeven, „ en de verzamelde Kruiden aan my medegedeeld. Uit verfcheide Landen , eindelyk , „ zyn niet weinig drooge Planten en Zaaden „ my toegezonden door de Kruidkundigen, my, ne Vrienden , B. Jussieu, Adr. van , Royen, j. Gesnerus, enz. Boven, dien gaf de Heer C l i f f o r t my allen, die ,, hy dubbeld hadt; Lagerstroom veele , Oostindifche, Gronovius de mee/te Vir, ginifche; Gmelinds byna alle Siberifche; , Burmannus , behalve veelen van hem , zelf, zondt my ook de Kaapfchen van O l, denland te bezien , en Sauvages , fchonk rny, met een zeldzaam en byna on, gehoord voorbeeld , zyne geheele Verzame, ling van Planten : waar door ik 'er geen mid, delmaatige veelheid van bekomen heb. De Soortelyke vcrfchillendhtden van niet , weinige Plantgewasfen heb ik reeds te voo, ren aangetekend , in de Flora Lapponica, , Suecica , Zeylanica , als ook in de befchry, vingen van de Hortus Cliffortianus en Upj falienfis. Op de zelfde Grondbeginzels zvn , te werk gegaan, de zeer uitmuntende Kruid, kenners , Gronovius, Royenus, , Wachenoorfj Gorter, Jacquin, , Colden,.Hill, Hddson, Gouan, » Da-  der Kruidkunde., 221 „, Dalibard, Kramer, Leyser , „ Meese, Lee, le Monnier,Guet„ tard, Sauvages, en in niet weinig „ opzigten Hallerüs, Gmelinus, Al„lionds, Seguier, Scopoli , Ge,rard, BoRMANNUsen anderen, door ' wier arbeid veele Soorten duidelyk en vast „ bepaald geworden zyn. Deeze Benaamingen, „ hier en daar verfpreid , heb ik, ten dienste „ der genen die zig in de Kruidkunde willen „ oefenen, raadzaam geoordeeld by een tever„ gaderen , de nieuwlings bekomene Planter }) daar by te voegen en alles tot één Samenftel }t te brengen : maar, door 't waarneemen var „ meer Soorten beter Kenmerken ontdekt zyn5, de, en bekwaamer Uitdrukkingen verzonnen , „ heb ik fomtyds de Verfchillendheden, fchooi „ te vooren wel aangeweezen, moeten verbete „ ren. WeezentlyRe Kenmerken voor eei „ Soortnaam vast te Hellen , is geen gemakke „ iyk werk. Dit vereifcht, naamelyk , eei •„ naauwkeurige vergelyking van verfcheid< Soorten , een zeer oplettend onderzoek de „ deelen, een juifte uitkiezing der verfchillend heden, en, eindelyk, een bekwaam gebruil van Konstwoorden ; op dat die Soortnaame: „ zo kort en vertrouwelyk, als 't vallen kan J} mogen zyn. „ Doordien ik zo dikwils van de Autheure 3, was bedroogen , heb ik de Planten, die i niet gezien had, om geen twyfelagtigen 011 j, ds ii, dsil, i, stüx, Inle|' DING, l 1 t r \ , 1 I X  222 De Lotgevallen Inleiding. der de zekeren te mengen , weg gelaten. Zó J} het fomtyds gebeurde, dat een Plant van my „ niet genoegzaam béfchouwd was, of dat ik „ een onvolmaakt Moniter bekomen had, dan „ heb ik dezelve met dit Teken f gemerkt , 3) op dat anderen dezelve naauwkeuriger onder„ zoeken mögten; Uit eene taamelyk zekere j, oprekening bcfluit ik, dat het getal der Plan- ten op den Aardbodem veel kleiner is, dan „ men gemeenlyk denkt: zo dat het 'er naauws, lyks tienduizend beloopen zal. Nooit ben ik tegen myne tegenftreevers 5, uitgevaren. Derzelver bittere Scheldwoor„ den , befchuldigingen , befpottingen, uitjou„ wingen , (welke, in alle Eeuwen, de beloo- ning des arbeids van veel voortreffelyker Mèn» rien geweest zyn ,) heb ik met een gerusten £ Geest verdragen , en ik bcnyd dezelven aan „ zulken3 die ze in 't werk ftellen, niet, in„ dien zy daar door meer Roem bejaagen by 't Gemeen. Ik verdraag deeze dingen, welj, ke geen Hoofdhaartje by my van Kleur ver-' a, anderen, en waarom zou ik die onbillykheden „ niet verdraagen , terwyl ik van regte Kruidj, kenners, en wel van de allergeleerdften, daar „ deeze den Hoed voor moeten ligten, met de „ grootfte Lofredenen overladen ben. Een derj, gelyke Gunst, vervolgens , aan myne tegen., üreevers toe te brengen, laat noch de hoog,3 te myner Jaaren , noch het Ampt dat ik be„, kleed , noeh myne geaartheid toe. 't Geen" „ my  der Kruidkunde. 223 j, my van mynen Leeftyd nog overfchiet, zal „ ik'gerust aan nuttiger VVaarneemingeü te koste leggen. De Zaaken der Natuur hebben „ dit byzondere Voorregt, dat, gelykerwys de \\ Dwaalingen, in dezelven begaan , Van nie(- mand verdedigd, zo ook de Waarheden, op Waarnéemingen rustende , zelfs van de ge5, heele Geleerde Wereld niet vertreden kunnen „ nen worden. Ik beroep my derhalve op het bordeel Van de laate Nakomelingfchap." Behalve de gedagte Methode der Sexen, vati naamelyk Mannelyke en Vrouwelyke deelen : Minnaaryën en Paaring, in de Planten te onderftellen; 't welk fommigen ais belachelyk ' er zelfs aanftóótelyk hebben uitgekreeten: zyn anderen gantfch niet geftigt geweest door de ver andering van de Eigeii haamen der Plant- ei Boomgewasfen. Hier in is de Heer Adan s o n , meermaalen aangehaald , zelf, een groo ic Tegenftreevér of liever Berisper van onzei Ridder. Hy, die deiConchyliënkunde met on bekende Naamen, zonder eenige overeenkoms of betrekking, willekeurig gefmeed , heel grtan overftelpen ; waar in hem waarfchynlyl geen Liefhebber der Natuur zal navolgen durft hier van den groóten LiNNJÉus zeg gen, „ dat noch Vrankryk , noch Engeland :}\ noch eenige geleerde Natie van Europa, dee ze veranderingen van den Ridder voor goe< '' erkehd heeft; zynde dezelven alleenlyk aan ' genomen dcor een klein getal van deszelf „ Dis II. DtEfc.1. STCJB. Inlei- . 3 tng»' Verandering der Benaamingen t>e rispt dnor adassox; l I I > i  DING. Die berispingenV/ederlegd, (*) lis n'onc e'té adoptes que par un petlt nombre de fes Disciples, fc notamenr pat ceux, qui ont fait des Caraloguss copie's de fes 0iivrage5, Famill, Pref, pag, C3ÖXIV. , ïi\ De Lotgevallen „ Discipelen, en in 't byzonder door zodanï„ gen, als Naamlysten gemaakt hebben, uit zyne Werken gekopieerd (*)." Wy zagen , kort hier voor, verfcheide Autheuren opgeteld , die op den zelfden voet te werk gegaan zyn als onze Ridder. Hier onder bevinden zig ten minfte vier Kruidkundigen uit Vrankryk , drie of vier uit Engeland, zes uit de Nederlanden; de overigen uit andere deeleri van Europa. Geen derzelven kan men eigentlyk een Discipel noemen van LinnjEus, eti nogthans hebben de meeften derzelven zyn Ed., zo niet in de Klasfikaale fchikking, ten minfte in de Benaamingen en Soortelyke onderfcheidingen , nagevolgd. De Heer Kramer heeft een Lyst gemaakt der Planten , door hem in Neder - Ooftenryk waargenomen , welke volmaakt gefchoeid is op den leest van 't Samenftel van onzen Ridder, zonder dat men echter zeggen kan, dat dezelve uit zyne Werken is gekopieerd. Ondertusfchen heeft deeze , zo hy zegt, „ de Methode van L i n n m u s verkoo„ zen te volgen, als de minst onvolmaakte van „ allen, welke tot dien tyd toe uitgegeven waren , en naast komende aan de Natuurly» ke, doordien zy de Gewasfen , die zekere 3, verwantfchap hebben , minst van allen af- zon-  d ë r Kruidkunde. De Heer Adanson is hier geheel tegen 't gemeene gebruik aangegaan , 't welk hy in onze Ridder zo fterk afkeurt (-1-)' En » dat de veertien Grondftelliugen., op welken dezelve die ver- an (*) Zie LINNSI Phiks. Botanica § t6o , &c. (fj By voorbeeld , met te fpellen cbake, kelk', keikans in plaats van cbaqut , quelque , quelquns : ufa/t: in plaat van ttfagt : aranjemens , in plaats van arrangement : to tide, in plaats van torride: l'Emhfere , in plaats van l'He mispbêre, enz. Bit maakt zyn Werk fomtyds onverftaan baar; Relyk wanneer hy zegt, la Meiode parfète & ft eli exije la cmêsfanci t cbacune des fiances, in plaats van fcm cis; fote in ptóats yan fitte ; vera t in plaats van «rn Van hoe veele Planten zyn dus door hem niet de Naame, belachclyk opgegeven: by voorbeeld Jenjamhres, Salikere, Cbatèfiers, Koralos, Sumfutor., Vachtniorfia , enz, maaker kende dus de oude Naamen, zo wel voor Geleerden als 011 geleerden , byna onVerflaanbaar: gezweegen nog de menigt van nieuwe monftreufe Naamen , door hem uit een zé: trés-candamnable gefmeed. (1) Enfin pat 14 axiomes, peu fonctés (PbU. Bot p, l(Sö. m, Linnscus n trouvé Ie fecret, de bouleverfer & de chan set l3 plupart des noms les plus refus en Botaniks & ei Medeclne , Sec, Pref. p. CXXX1I1. P 2 I!, fÜ«L, I. STIK» iNLÏtDING, i  228 De Lotgevallen Inleiding. Famüiën van Flanten volgens ADANSON, anderingen in de Naamen der Plantgewasfen gemaakt heeft, weinig grond hebben, zou hem nog te bewyzen Haan. De Heer Adanson verbeeldt zig, dat de Natuurlyke Methode geen herfenfehim zy, gelyk fommigen gewild hebben, en, zo hy dezelve niet getroffen heeft, meent hy 'er het naaftc aan gekomen te zyn , met zyne 58 Familiën, in welken de 1615 Geflagten , welken hy gefield heeft, zyn gefchikt, om door onderfchikking de 18000 Soorten of Verfcheidenheden van Plantgewasfen, welken 'er opgegeven zyn, te bevatten. Hy denkt dat 'er nog vier of zes honderd Geflagten, en misfehien wel agttien • duizend nieuwe Soorten te ontdekken zyn op den Aardbodem. En , fchoon dit alles op geneuglyke denkbeelden berust, zal ik doch hier een Lyst van zyne Familiën opgeevcn, mids de moeite befpaarende van dezelven te verduitfchen. i.Bisfiis. lï.Eleagnus. 23. Apocins. 2 Champignons. 13. Onagres, 24. Bouraches. 3. Fucus. 14. Mirtes. 25.Labiées. 4. Epatikes. 15- Ombelliferes. 26. Vervenes. Foujères. 16. Compofées. 27. Perfone'es. G.Palmiers, i7.Campanules. 28. Solanons. 7. Gramens. 18. Briones. 20.Jasmins. 8 Liliafées. lO.Aparines. 30. Anagallis. 9. Jen jambres. so. Scabieufes. 31. Salikaires. ïo. Orchis. 21. Chrevrefeuilles. 32. Pourpiers, 11. Aiiftolochssi 22.Aireles. 33. Joubarbes. 34- Al-  der Kruidkunde. £29 54.. Alfines. 25.Blitons. 30. Jalaps. 37. Amarantes. 38. Espargoutes. 39 Perilkaires. 40. Garou. 41. Rollers. 42. Jujubiers. 43. Legumineufes. 44. Pistachiers. 45. Titimales. 415. Anones. 47. Chatefiers. 48. Tilieuls. 49. Geranions. 50. Mauves. 51. Caprierg. 52. Cruciféres. INLEI- 53. Pavots. DING, 54. Cifles. 55. Renoncul.. 56. Arons. 57. Pins. 58. Mousfes, Zo men de onderfchikking der Geflagten nagaat, zal men daar in geen minder ongerymdheid befpeuren, dan die, welke in deeze fchik. king der Familiën aanftonds in 't Oog loopt. By voorbeeld, de Nymphcsa, Afarum , Hydrocharis zyn in de Familie der Anstolochits geplaatst, welke byna niet dan door de Bladen overhoeks (Folia alterna) te hebben , van de Familie der Orchis verfchillen moet. In geene van deeze beide Familiën zou een Corolla plaats hebben , maar de Bloem zit op 't Ovarium. Andere Aanmerkingen op deeze Methode te maaken, gaa ik voorby : te meer , dewyl de Autheur erkent, dat 'er nog veele verbeteringen en vermeerderingen in kunnen plaats hebben ; gelyk ook zyne befchryving van alle de gedagte Familiën, in één Boekdeel in Octavo, zeer Oppervlakkig is , te meer om dat 'er zo verfchillende Gewasfen in ééne Familie byeen gevoegd zyn, dat 'er niet gevoeglyk van die allen te gélvk gefproken kan worden. In de Familie der y ö F p 3 Mm-. i{. Deel, i, Stus»  230 De Lotge vallek Inlei ping. Rangen fin Gufï 4' 4 - Mauve; , anders Malracées, of Planten die naar de Malva geiyken, by voorbeeld , wordt onder dezelven gefproken van de Baobab , den zwaarften Boom mooglyk die 'er bekend is , groeijende aan de Kust van Senegal ; een Boom die een Stam heeft van 25 Voeten en daar boven dik, en een Kroon van 150 Voeten middellyn ; als ook van de Ceiba, die eenen Stam heeft van 12c Voeten hoogte. Men begrypt ligt, hoe deeze Reusagtige Boomen, in eene Natuurlyke Familie, by de Kaasjesbladen Itrooken! De Heer Guettard , dcor wjen in 't 'jaar 1747 , en dus zestien Jaaren vroeger, een Lyst der Plantgewasfen, die natuurlyk omftreeks Estampes , Orleans en in andere deelen van Vrankryk groeijen , door zynen Grootvader Descurain opgemaakt, met zyne Aanmerkingen uitgegeven werdt (*) ; fpreckt noopens zyne behandeling ten dien bpzigte aldus. „ Wat „ de fchikking aangaat , heb ik die gene ge- volgd , welke de Heer Linnjeus ons op,, gegeven heeft in zyne Brokken der Kruid- kunde (f) ; 't welk byna uitkomt op het „ Stelzel van Tournefort. Ik heb 'er „ maar (*) Onder den naam van Oifervatitms fur les Plantes par Monfr. Guettard. Paris 17+7. (f J Fragmens ie Botar.ique, Ik denk dat zyn Ed. dj Fragment a Methoii naturalis, die in de Clasfes Plantarum IJnrM, Anno 1758, uitgegeven zyn, zal bedoelen.  der Kruidkunde. 231 ,, maar eenige veranderingen in gemaakt, wel- 1 „ ken myne" Waarneemingen fcheenen te ver-E }', eifchen. De Orde van den Heer Luk^ds heeft my met deeze Waarneemingen veel , beter gefcheenen te ftrocken , dan alle Stel\\ zeis van Kruidkunde , die tot nog toe aan 't " licht gegeven zyn. Dus bemerkt men wel, , dat ik niet voorwend een nieuw Stelzel te " geeven, maar dac ik my van de fchikking bedien , welke my de Natuurlykfte voorgekomen is , om Waarneemingen wereldkundig te maaken , welke dienen kunnen , om een \\ naauwkeuriger en algemeener Stelzel te formeeren." Voorts fpreekt hy van de Klieren en Haairtjes , voorheen gemeld * en merkt aan , dat zyne Waarneemingen daar omtrent hem gediend hebben om Onderdeelingen te maaken in de Rangen van Linnjeus. Sommige Rangen, echter, zyn door hem uitgedagt en "afgeleid van de gedagte Haairtjes of Draadjes, die men op de agterzyde der Bladen vindt. Zy volgen elkander aldus. 1. Champignons. 6. Orchis. ii. JuHferres, s Algues. 7. L.iliacèes. Ï2.' Utriculaïrés. ^Fougeres. 8. Grammees. 13. Papiiionacèes. ^Mousfes. 9-Visqueufes. 14. Tithymales. r Amwüques. io,Farineufes(*). 15. Ancmonècs. J' 1 16. Ro (») Deeze betten ?een Kliertjes als Gerfte maai als Geeïstkoornties {ClarJss miüxires). P4 ii. DEtt» i. STCK. NI.EIING. * Zie lab. ï7-  De Lotgevallen Inleiding, 16. R"facèes. 26. Dipfscèes. 35. Papavers. 17. Pomiferres. 27. Columnifeir, 36. Oeillettèesi ig.Lapacèes. 28.Cruciferres. 37.Infuiid:balifora, j 9.Campanu!ées.29. Malvacèes - 38. Cynarocephalesr 20. Apocinècs, 30.Hypericèes 39. PI. a Fleurons. 21. Aparinèes. 3t.Masquèes. 4c Radièes. 22. Umbelliferr. 32. Veroniques, 41. PI. a demi-Fleur. 23. Bp_rraginées. 33.Labiées. 24. Porcellinèes.34.Cucurbitacées. 25. Lyfiinachèes. Ik heb de Naamen deezer Rangen niet goedgevonden te vertaaien , om dat de mecflen uit zig zelve blykbaar zyn, en dat het my ook de moeite niet waardig is voorgekomen. Inderdaad, wanneer men op de verfchillende Plantgewasfen, die in fommige Rangen t huis gebragt zyn, en op de geringe onderfchciding van eenige nieuwe Rangen, hier door den Heer Guettard tusfchen die van L1 n n je u s ingevoegd, agt geeft, dan zal mep dit niet voor een Natuurlyke maar voor een zeer Onnatuurlyke Methode erkennen moeten. Men vindt dus de Heide (Erica) in de zelfde Rang geplaatst met de Donderbaard of Huislqok (Seduin) en dergelyke Sappige Planten , onder den naam van Porceüinées} oip dat derzelver Kliertjes naar de Blaartjes of Puistjes , welke in zekere Kwaal, in 't Franfch la Porcelaine genaamd , op de Huid der Menfchen zig vertoonen, gclyken.zouden5 enz. De  der Kruidkunde. 233 De Engelfche Heer Doktor Hill, reeds in verfcheide opzigten bekend in de Natuurlyke 1 Hiftorie, heeft, nu dertien of veertien Jaar ge-, leeden een Werk begonnen uit te geeven, dat' no°- vervolgd wordt. Hy noemt hetzelve: Het Samenfiel der Kruidkunde , of een Reeks van Proeven en Waarneemingen , Jtrekkende om het inwendige Maakzel en Leven der Planten , der, zeiver Groeijing en Voortteeling, te verklaaren , enz. Bevattende tevens eene nieuwe Ontleedkunde 'der Planten. Alles uit de Natuur alleen (*). Dit Werk wordt gedrukt in groot Folio, en ten keurigfte uitgevoerd, bevattende bovendien een menigte van Plaaten, die dit alles ophelderen, Zyn Ed, fpreekt dus van de Methode der Sexen. „ In 't Jaar i735 gaf Lmnjeus, 'boven alle Lof verheven, na vrug" teloos zyne nieuwe Denkbeelden in Engeland " voorgefteld te hebben , in Holland dat Sa. " menftel der Plantgewasfen uit, 't welke de " Kenmerken der Klasfen afleidt van de Meel " draadjes (Stamina) en den Styl (Pistillum), " en alle de deelen van de Bloem gebruikt to 1 onderfcheiding der Geflagten. Dit Samen „ ftel is, de volgende vierentwintig Jaaren ** lang ,*) The VEGITABLE SVSTEM, or a Series of Experiment and öbfawdon. , tending to explain the internal Struft.ii and the Life of Plaats , their Growth and Propagat.on, &• ïncluding a new Akatom* Oï Pl-ants. The whoie fro: Nature only. London 1759' P 5 II. DEEIoI' Inlei- >ING. Samenftél an Oï. UIA. jj 5 3 \  234 De Lotgevallen INLEI' ding. „ langs hoe meer gevestigd geworden, en, in„ dien wy onze Gisling mogen bouwen op des„ zelfs Waarde , zal het in Wezen blyven, „ (zelfs al werd 'er eene Natuurlyke Methode „ uitgevonden,) zo lang de Weetenfchappen „ beftaan." Niettemin fielt gezegde Doktor eene verdeeling der Planten voor , welke op derzelver Ontleedkunde zou gevestigd zyn, en wel in zeven FamiliSn , als 1. De Kampernoeljes of Paddeftoelen, die noch Bladen noch zigtbaare Bloemen hebben. 2. De Wieren, die geheel Bladerig zyn. 3. De Mos/en , wier Blaadjes verlangingen zyn van den binnenften Bast. 4. De Varens. die haar Bloemen op de Rug draagen. 5. De Grasplanten, met onverdeelde Bladen en Halmen. 6. De Palmboomen , draagende de Bladen alleen aan 't bovenfte van den Stam. 7. Alle andere Kruiden, niet tot eene der gedagte Familiën behoorende. Van deeze Familiën brengt de gedagte Heer ïn zyn Eerfte Deel, van ieder een Voorbeeld tot opheldering van het verfchil, door Ontleedkunde ontdekt, in Afbeelding en befchryving te berde : gaande dan vervolgens over tot de befchryving der Plantgewasfen , volgens de benaamingen van Linn^us, door een menigte Afbeeldingen opgehelderd : zo dat dit zyn Werk,  der Kruidkunde. 235 Werk, van 't welke reeds twintig en meer Boekdeelen van bekwaame dikte, in Folio, het licht zien, door den tyd een geheele Bibliotheek der Kruidkunde zal uitleveren. Linn^üs ttelt, in de Twaalfde Uitgaave van zyn Samenftel der Natuur, wederom een^ Natuurlyke Schikking voor, die my niet minder behaagt dan de voorgaande. De Plantgewasfen (zegt zyn Ed.) worden gemeenlyk in drie Stammen onderfcheiden, naar dat zy de Zaadblaadjes of Zaadkwabben enkeld , dubbele of in '£ geheel niet hebben. Hy fteltze dus op. Monocotyledones : Fruges: 1, 2, 3. DicotyleDones : Plants: 4, 5. AcoTYEEBOiSEs : Cryptogama: 6,7,8,9- Debygevoegde Cyferletters zien op de volger de Verdeeling in N a t i ë n , uit welken de Inge zetenen van het Ryk der Planten zouden famer gevloeid zyn; als 1. Palmboomen, die een Bloemfteng t Vrugtfcheede hebben. Deeze wórden aar gemerkt als Indifche Vorsten, uil muntende door hunne ontzaglyke hoogt en een enkelen ongetakten bly vende Stam die met altoos groenend Loof gekroon is. Zf'draagen een ryken\Schat van Vrii£ ten, die Voedzel verfchaffen aan de voo\ neamjle Dieren en den Menfch. 2. GrA n. Deel. i. stuk, Inlei - ING. Nieuwe atuurlyke chikking. n 1- e > d  23Ö" Dé Lotgevallen Inleiding. I 2. Grasplanten, die Kafagtige Halmen hebben. Deezen merkt hy aan als 't Gemeene Volk, het Land bewoonende , en dus als Landlieden, de kragt en fteun des Ryks, die, hoe meer zy befnoeid en vertreden worden, hoe meer in getal toeneemen. Zy leveren Voedzel uit aan de meefle Menfchen en Beeften. 3. Leliön, met Bolwortelen. Deeze worden als Hovelingen aangemerkt , praaiende met heerlyke Statiekleederen, of liever als Priesters,de Gewyde Bosfchen bewoonende , om tot glorie van het Ryk te ftrekken. 4. Kruiden des Velds, een Jaarlyks Gewas maakende, van veelerley geftalte. Deeze ftrekken , door haare menigvuldige Smaak , Reuk en Kleuren , tot algemeen, gebruik. Zy worden aangemerkt als de Edelen in het Ryk der Planten. 5. Boomen, die de Bosfchen uitmaaken , van den Rang der Edelen, doch met een blyvende Stam, en derhalve de Staaten. Menvindtze omringd door hunne Dienaars en befchut door een Wagt van Soldaaten, dat die Doomagtigc Gewasfen zyn, welken zig dikwils om de Stammen en Takken ftrengelen. Ook ontbreekt het hun niet aan Tafelfchuimers, die hun geen «voordeel doen, te weeten de Bygewasfen% Zy brteken den Wind, geeven Schaduw aan de  dér Kruidkunde» 23I de Menfchen en Viervoetige Dieren en huisvestingaande Vogelen, terwyl hunne Vrugten ten algemeenen dienfte ftrekken. \ 6» Varens, die 't Zaad op de Rug draaien. Deeze, als Werklieden aangemerkt, bereiden den Grond voor de Nakomelingen. 7. Mossen, met gefchubd Loof en Huikjes op 't hoofd: dus als Slaaven voorkomende , die fchraal zyn en honger lyden, moetende zig behelpen op plaatfen» welke voor de anderen onbekwaam zyn. Deeze befchutten de Wortels der Boomen en Kruiden , zo voor den Vorst als voor de ■brandende Zonnefchyn , en tevens voor te groote Vogtigheid in 'i Voorjaar en de Herfst. Zy verzamelen ook eene vrugtbaare Aarde tot mesting dei Landeryén. 8. Wieren , in 't Water woonende , byna ongekleed, zonder optooizel of fraaiheid j en dus als Duikelaars befchouwd Zy toonen zeldzaam Bloem of Vrugt. 9. Paddestoelen, 't Uitschot dei Ryks, dat zig niet toelegt dan op fteelei en tooven , leevende doch alleen Vart '1 Vuil en Uitwerpzel der andere Planten o: van derzelver Krengen. Zy komen in d Herfst te voorfchyn, en dus als 't ware ii de Nagt, als de anderen flaapen. Hoe fraay ook deeze Natuurlyke Methode SMj 11. VMU, i. STUK, InlëI' DING. I 1  Inlei ding. Natuurlyke Methode. i. Klasfe. Palmboomen. Die een Bloemfteng en Vrugtfcheede hebben, met een hoogen ongetakten Stam , gekroond met alcyd groenend Loof. 2» —— Boomen. Alle andere zonder onderfcheid, doch nader verdeeld kunnende worden. 3. Klasfe. 238 DE LOTGE vallek mag uitgedagt en hoe aartig met Zinfpeelingen verrykt zyn, komt my niettemin de Schikking wat onregelmaatig voor. Onze Ridder Iaat de Grasplanten volgen op de Palmboomen, en dit alleen, om dat zy daar mede overeenkomen in de manier van uitichietinge der Zaadfpruitjes en in 't getal der Zaadkwabben of Zaadblaadjes. Immers , indien deeze een regt Kenmerk tot onderfcheiding waren, dan moeften zy in alle Planten plaats hebben. Ik beken wel, dat even 't zelfde gezegd kan worden ten opzigt van de Bloemen en derzelver Teeldeelen; doch die Planten, waar in men geen Vrugtmaaking ontdekken kan, worden te regt in ééne Klasfe, op 't end geplaatst, in de Methode der Sexen. Hier zouden vier Klasfen zyn , zonder zulke Zaadblaadjes. Ten anderen zie ik niet, waar de Heefters gevoeglyk t'huis gebragt kunnen worden, volgens de gedagte fchikking, en derhalve zal ik hier een Voorftelling doen van deeze  der Kruidkunde. 239 3. Klasfe. Heesters. Die maar een klei¬ nen Stam hebben , of Takswyze uit den Wortel fpreiden, en wier Gewas overblyft. 4. ...i Kruiden. Die een Jaarlyks Ge¬ was maaken van veelerley Geftalte , 't zy met een al of niet overblyvenden Stoel of Wortel. 5. -— Boepl anten. Deeze zyn door den Bolagtigen Wortel kenbaar. 6. Grasplanten. Die Halmen draagen en waar onder dus alle Soorten van Koorn begreepen zyn. 7. ■ Varens. Die geen Bloem heb¬ ben en 't Zaad op de Rug. 8. Wieren. Die in 't Waterhuis- vesten, toonende zeldzaam Bloen of Zaad. 9. ■ Mossen. Die als uit gefchubd Blaadjes beftaan en Huikjes hebber op de Zaadfteeltjes. 10.. Paddestoelen. Een Gewas op zig zelve, zonder Blad of Loof Deeze Methode is, in 't hoofdzaakelyke, zee! weinig van die van Linn^eus verfchillende : dan alleen door het invoegen van de Klasfe dei Heefteren , welke myns oordeels niet wel to de Boomen of Kruiden kunnen betrokker worden. Dus zal de Hoofdverdeeling van '1 Ryk der Planten veel meer met die van '1 Ryk der Dieren, als welke insgelyks van blyk- baa ii. DEEL, i. STÜK, Inlei= dino, i 1  É4o De Lotgevallen Inlel ping. baare verfchillendheden , die iedereen weet tri niet ver te zoeken heeft, afgeleid is, overeenïtomttig zyn. Ook behoeven dus die edele Paln> boomen niet als uitfchot agteraan gevoegd te worden (*), maar kunnen een gevoeglyke plaats bekomen. De Rangfchikkingen zouden dan , naar de Omitandigheden , van de Bladen, Bloemen of Vrugten, kunnen afgeleid worden; doch het zal beter zyn, daar in de Methode te volgen van onzen Ridder, die het Tweede Deel van zyn Samenstel der Natuur volgens de Teeldeelen der Bloemen onderfcheidt; hoewel zyn Ed. in de Palmboomen de gedaante van het Loof daar toe gebruikt heeft, gelyk wy vervolgens zien zullen. Komende dan tot ontvouwing van de Methode der Kruidkunde , op de Sexen der Planten door den wyd beroemden Link^üs gevestigd , zo zal ik hier eerllelyk opgeeven zynen Sleutel vAn het Stelzel der Sexen. De Bruiloft der Planten is openbaar of heimelyk. Hier door verftaan wy de werking der Plantgewasfen tot Voortteeling of dc Bloemmaaking. De Open baare Bruiloft heeft plaats, wanneer de Bloemen duidelyk zigtbaar zyn voor 't bloote Oog. Dezelve gefchiedt Een- (*) Zy ftaan dus, in de Twa.ilfie UHgaave van liet Sarnenfte! der Natuur , nog als een Aanhangzel, en volgen daae "p de aliecgecitigfta Mos- en Schimmelplanten.   ^Deel Plaat ii.  der Kruidkunde. 241 Ëenbeddiu. Daar de Mannetjes en Wyfjes op een zelfde Leger rusten. Dat is , daar alle Bloemen Tweellagtig (Hermaphroditi) zyn, bevattende zo wel de Meeldraadjes als de Stylen. Hier in heeft plaats eene f Afzondering, wanneer de Mannetjes elk op ] zig zelve ftaan, zynde de Meeldraadjes niet famengegroeid, en dit gefchiedt 1 f Onverschillig , als de Meeldraadjes J j van onbepaalde langte zyn , waar uil 1 ! voortkomen de Klasfen van | l MONANDRIA. I, HEPTANDRIA. 7. j l DlANDRIA. 2. OCTANDBIA. 8. } \ TR1ANDRIA. s. EtJNEANDaH. 9. ) i TETRANDRI At 4* D ECANDRIA» IO. } 1 PENTANDRIA. S. D ODE C AND B. IA. II. j | HEXANDR1*. 6. TCOSANDRIA. 11. \ | I01ÏANDR1A. 13» | I j ! Ondergeschikt , wanneer twee Mee • I draadjes altoos korter dan de andere f zyn, waar uit de Klasfen van D1D7NAM1A. I4.TETRADÏNAMIA.I5. Ivereeniging, wanneer de Mannetjes nab elkander en famengevoegd zyn ; de Mee draadjes naamelyk ondereen, of met de Styl of 't Vrugtbeginzel , als in de Kla: fen van MOSADELPHIA, 16. rdLVADEI.FSIA.13. D1ADELPHIA. 17* SYNGENES1A, IS. GYNAHDRIA, 20. Tweebeddig. Als de Mannetjes en Wyfj< U. D8BI.I.STÜK. Q Inlei» ding. l / 11 :S f-.  Inléi. ding. I jj 242 De Lotgevallen afzonderlyk geplaatst zyn; te weetcn, dat 'er Mannetjes- en Wyfjes Bloemen voorkomen in een zelfde Soort ; 't zy op een zelfde of op byzondere Planten, en "dit maakt de Klasfen van Monojkta. 21. Polygamia. 23. DlOIKIA. 22. De Heimelyke Bruiloft heeft plaats, wanneer de Bloemen met het bloote Oog naauwlyks zigtbaar zyn , en deeze zyn gebragt in "de Klasfe der Cryptogamia. 24. Dit alles zal zig nader verklaaren door de volgende Kenmerken der Klassen. Zie Plaat II. I. Klasfe. Monandria. Eenmannige. Een Meeldraadje in een tweeflagtige Bloem, Fig. 1. II. Klasfe. Diandria. Tweemannige. Twee Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 2. III. Klasfe. Triandria. Driemannige. Drie Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 3. IV. (•) Tot het opmaaken van deeze Plast is gebruikt de Ori ineele gekleurde Afbeelding van de Sexen der Planten m Ier.,, te Leiden in 't jaar i736 dooi Ehmt lu'tgégevén '  der Kruidkunde. 243 IV. Klasfe. Tetrandria. Viermannige. • Vier Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 4. maar, zo 'er twee naast aan elkander korter zyn,dan behoort die Plant tot de Veertiende Klasfe. V. Klasfe. Pentandria. Vyfmannige. Vyf Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 5. VI. Klasfe. Hexanduia. Zesmannige. Zes Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem , Fig. 6 : doch zo 'er twee van , tegenover elkander ftaande, korter zyn, dan behoort die Plant tot de Vyftiende Klasfe. VII. Klasfe. Heptandria. Zevenmannige. Zeven Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 7- VIII. Klasfe. Octandria. Agtmannige. Agt Meeldraadjes in een -tweeflagtige Bloem, Fig. 8. IX. Klasfe. Enneandria. Negenmannige, Negen Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 9. X. Klasfe. Decandria. Tienmanniget. Tien Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. 10. q 2 XI. Klas II. Deel, I. Stuk, iNfcEIHNG, j  2. I» LEIDING. 4 De Lotgevallen XI. KI. Dodecandria. Twaalfmannige. Twaalf tot negentien Meeldraadjes in een tweeflagtige Bloem, Fig. n. XII. Klasfe. Icosandria. Twintigmannige. Twintig en ook wel meer Meeldraadjes, zittende niet aan het Bloemkasje, maar aan de binnenzyde van de Kelk, Fig. 12. XIII. Klasfe. Polyandria. Veelmanmce. Van twintig tot duizend Meeldraadjes , in het Bloemkasje ingeplant, in een tweeflagtige Bloem, Fig. 13. XIV. Klasfe. Didynamia. Tweemagtige. Vier Meeldraadjes, waar van twee langer zyn en twee korter; de langftcn naast elkander ftaande. Fig. 14. XV. KI. Tetradynamia. Viermagtige. Zes Meeldraadjes, waar van de vier langer zyn , dan twee tegenover elkander ftaande, Fig. 15. XVI. KI. MONADELPHIA. EnKELEROEDERIGE De Meeldraadjes zyn van onderen famengegroeid , of komen uit één Lighaam voort. Fig. 16. XVII. KI. DlADELPHIA. dueeelbroederige. De Meeldraadjes komen uit een dubbeld GrondfT.uk voort, Fig. 17. XVIII. Klas-  der Kruidkunde. 245 XVIII. KI. PoLYADELPHIA.VEELBROEDERIGE.^ Dc Meeldraadjes komen voort uit drie of meer afgezonderde Lighaamen. Fig. 18. XIX.Klasfe. Syngenesia. Samenteelige. De Meeldraadjes zyn met de Helmpjes, zelden met de Draadjes, famengegroeid tot een Cylinder. Fig. 19. XX. Klasfe. Gynandria. Manwyvige. De Meeldraadjes zitten op den Styl of Stamper. Fig. 20. XXI. Klasfe. MonoikiA. Eenhuizige. Men vindt Mannetjes- en Wyf jes- Bloemen op eene zelfde Plant. Fig. 21. XXII. Klasfe. Dioikia. Tweehuizige. Mannetjes- en Wyfjes Bloemen op verfchillende Planten van eene zelfde Soort. Fig. 22. XXIII. Klasfe. Polygamia. Veelwyvige. Tweeflagtige en Mannetjes- of WyfjesBlocmen in eene zelfde Soort. Fig. 23. XXIV. Klasfe. Cryptogamia. Geheim-echte. De Bloemen binnen de Vrugt of op een byzondere wyze verborgen. Fig. 24. Tot de Onderdeeling der Klasfen heeft onze Ridder in de eerfte Klasfen , van I tot XIII, gebruik gemaakt van het getal der Stylen of Stampers , of van derzelver Stempelen , indien de q3 Sty II, DEM,. I. STOK» ndeing. Verdeeling in Rangen,  246 De Lotgevallen Inlei ding. - Styl ontbreekt , dat is van het getal der Vrouwelyke Deelen of die tot de Vrugtbeginzels behooren. Dus heeft men aldaar ^Rangen van Monogynia , Digynia, Trigynia, Tetragynia , Pentagynia , &c. Dat is Eenwyvige,Tweewyvige,Driewyvice , Vierwyvige, Vyfwyvige, enz. In de volgende Klasfen heeft zyn Ed. een andere onderfcheiding , gelyk noodzaaklyk was , gebruikt, te weetcn de Planten van de XVI XVII, XVIII , XX , XXI, XXIIite Klasfen, heeft zyn Ed. in Rangen verdeeld naar het getal der Meeldraadjes of Meelknopjes, en dus der Mannelyke deelen: zo dat daar onder monakdria , DlANDRIA, TrIANDRIA, &c. dat is Eenmannice, Tweemannige, Driemannige, enz. zyn. De Veertiende en Vyftiende Klasfe zyn naar het verfchil der Zaadhuisjes verdeeld, maar de Negentiende heeft een andere Onderdeeling vereifcht. In deeze Klasfe komen de Planten , wier Bloemen door Tournefort in Flores floscuhft , ftmi-fiosculofi ef radiati onderfcheiden zyn, en waar van die beroemde Kruidkenner drie Klasfen maakte. Dezelven zyn alhier ondereen gemengd, doch onderfcheiden naar de -efchapenheid der Bloemetjes, die het Hoofdje af den' Knop van den Bloemfteel famenilellen. Dtcze famenvoeging wordt van Linn^us. Po-  U e R K R V i D x U N d e. 24" Polygarm of Vedwyverygetyteld, en zyn Ed.^ maakt den Eerften Rang van eene polygamiA jequalis Of egaale veelwyvery. Wanneer alle de Blommetjes tweeflagtig zyn, dat is , zo wel een Styl en Vrugtbeginzel als Meeldraadjes hebben. Vervolgens fielt zyn Ed. eene POLYGAMIA SPUR1A of EASTtRD-VEELWYVERY. Wanneer het midden wordt beflagen van dergelyke Blommetjes, doch de Rand ot Kroon enkel beftaat uit Vrouwelyke , en zulks op driederley manier. I POLYGAMIA SUPERFLUA of OvERTOLLIGI Veelwyvery. Wanneer de Vrouwelyke Blommetjes in d Rand zo wel Zaad voortbrengen als d Tweeflagtige in 't midden van de Bloen knop. 2. polygamia FRUSTRANEA of VrüCTELOOZ Veelwyvery. Wanneer de Tweeflagtige Blommetjes, 't midden, vrugtbaar zyn , doch de Vro welyke, aan den Rand, wegens gebrek v den Stempel, onvrugtbaar. 4 POLYGAMIA NECESSARIA of NOODZAAK! ke Veelwyvery. Wanneer de Tweeflagtige Blommetjes, < de zelfde reden, onvrugtbaar zyn, doch Vrouwelyke, aan den Rand, Zaad voc brengen. Q. 4 II. dsm» li stuk. Inlei- HNö« e E in aih Y- >m de  Inleiding. i ] < i i i i 1; 248 De Lotgevallen Eindelyk heeft 'er ook plaats eene polygamia segregata Of afgezonderde Veelwyvery, Wanneer verfcheide Bloemdraagende Kelken vervat worden van een gemeene Kelk, om een enkele Bloem uit te maaken. Ook is by die van deeze Klasfe nog een Rang gevoegd onder den naam van monogynia Of eenwyvige. Wier Bloemen in gefteldheid der Teeldeelen tot deeze Klasfe behooren, fchoon het geene Samengeftelde, maar enkele Bloemen zyn, gelyk de Vioolen, Balfaminaas, Flos Cardinalis, enz (*). De XXIII. Klasfe , welke zelf den hoofdtyel van Pol y ga m ia voert , is in drie Randen van Monoikia , Dioikia en Trieikia verleek! ; naar da't de Bloemen van verfchillende sexen zig op eene, twee of drie Planten, van le zelfde Soort, bevinden. De XXIV. is aleenfyk in twee Rangen , van FUices fc? Musci, inderfcheiden. Dee- (*) In de Optelling der Geflagten van deeze Klasfe, Syst. 'lat. XII. Tom. IJ. p 43, is door den Heer liNnaos d$ .ang van Pelygamla fuperfiua, welke voor het 9+4. Geflagt eplaatsr moest zyn, niet aangeweezen, waar door die volende, tot 977 , vcrkeertóyk tot de Polygania tattaSt fchyen te behooren: doch deeze uitlaating herftelt zig gereede, k , wanneer men bladz. 514 daar mede rergelykc.  der Kruidkunde* *49 Deeze Klasfikaale verdeeling «er Konftig, en, als op zodanige Deelen der Planten, welke een bcftendige figuur en plaat-, zng h bben, gegrondvest zynde, kan menze; ook niet dan éenigffe, dat ik 'er tegen heb, rs, dat deeze S n zo ver te zoeken en zo moerelyk in SS Planten te befchouwen zyn, (mettegenScWs zegt, dat hy-allesmet de Bloote Oogen heeft gezien,) dat veele bemmnaars der Natuurlyke Hiftorie de lust ontbreekt om hunne Oogen zo veel te vergen. De mee ften zouden liever iets aan de uitwendige Geftalte willen overlaaten in eene Hoofdverdccmg en in de fehikking van een openbaar.. Turn of Kruidhof (Hortus Botanicus) is eene Methode: welke de Boomen en Kruiden ondereen mengt : naauwlyks te volgen. Even 't zelfde is op dc Methode van den beroemden Hoogleeraar A van Roven, alwaar men in de Klasfe de P almm kleine Plantjes vindt, gelyk de Vor fcben-Beet (Morfus Rane), die met ronde B a dertjesop 't Water dryft,,en dus-hemelsbrecdo van de Palmboomen verfchillende, aan te merken En, in de Methode der Sexen zelfs, zien wy dat de Ridder zig geenszins aan zyn eigen Grond regelen bindt, geevende zo veel toe aan de uil wèndige Geftalte , dat dc Verbena , by voo. beeldj in de Klasfe der Diandria, een gc heele Afdeeling heeft van Tetrandr* , dat is die vier Meeldraadjes of Meelknopjes hebbel Q5 1 li. Dnx, i. Stuk. Inleiding. Aanmerkingenlaan omrent. f » 1, n  JNLEIEIKG. * Bladz. *4& HEG- 250. Lotgevallen. In het Geflagt van Valeriam, dat in de Klasfe der Tri an de ia geplaatst is, komen Soorten voor met Eenmannige , Tweemannige , Driemannige en Viermannige Bloemen. In verfcheide Klasfen heeft Linnjeus , als gemeld is *, de Mannelyke deelen tot onderfcheiding der Rangen gebruiken moeten, 't wclk toont, dat deeze Methode ook haare gebreken heeft. Voeg by dit alles, de on-overeenkomftigheid van deeze Verdeeling met die van 't Rvk der Dieren, alwaar men dan , by voorbeeld, Klasfen zou hebben moeten maaken van Dieren zonder Pooten , met twee Pooten, met vier Pooten, met zes Pooten , en met meer dan zes Pooten: terwyl nu in tegendeel aldaar een Natuurlyke Onderfcheiding in de Klasfikaale Verdeeling en eene meer of min Konftige in die der Rangen gevolgd is. Even zo meen ik hier, n de befchryving der Planten , te werk te ?aan, volgende ten opzigt van de Klasfen de Natuurlyke Methode, bladz. 238. voorgefteld , 31 in die der Rangen de Methode der Sexen; des ik in die. beide opzigten zal tragtcn te voldoen aan den tytel van dit Werk.  REGNUM VEGETAB1LE. HET RYK der PLANTEN. EERSTE KLASSE. p A L M /E. PALMBOOMEN.   BESCHRYVING DER PLANTEN- EERSTE AFDEELING. De PALMBOOMEN. ï. HOOFDSTUK. De Eigen fchappen der Palm b o omen in >t algemeen, hunne RangfchikMng en Gejlagten. xSS**»&elykwy de befchryving der Dieren f r *l begonnen hebben met de Zoogende J ^ % en in 't byzonder met den Menfch §fe**sP als het edelfte Schepzel , zo zal ik niet ongevoeglyk een aanvang maaken met de Palmboomen in 't Ryk der Planten .Deeze, naamelyk , overtreffen in hoogte veele ande e Boomen; de regtheid van hunnen Stam maaktze niet minder aanzienlyk dan hunne^ uitgebreide Kroon, van altyd groenend Loof, terwyl hunne Vrugten, Merg en Sappen, ten nutte ftrekken van Menfchen en Bee- EI, DEEX., I. STOK. Tjitmun:endheid.  254 Eigenschappen L AF DE I. Hoof STUK, Nuttightid. ften. Het Hoofd fteekcn zy Mannelyk boven EL-andere Boomen uit, en verduuren dus, zono, der buigen , door de Hevigheid van hunnen ongetakten Stam, de zwaarfte Orkaanen. Men heeft van ouds geroemd op hunne Dapperheid , alzo zy niet wyken voor groot geweld, maar zig daar ftouteïyk tegen aankanten, tot dat zy, overmand, ter neder ftprten. Ten opzigt van de Vrugten werden zy geagt in Edelheid naast te komen aan den Wyngaard en Olyfboom. De'regt veer dige zal groeijen als een Palmboom , wordt by gelykenis in de Heilige Schrift gezegd ,• en mooglyk is daar van het Zinnebeeld, Ut Palma virescit, ontleend. De Twyg van een Palmboom was oudtyds een teken van Triomph of Zegepraal. Men befchonk 'er de Helden of Overwinnaars, eerst ónder de Grieken, vervolgens onder de Romeinen mede, en hier van zyn de Spreekwoorden, Palma dov.are aliquem: Palmam prceripere; Palmam ferre, en dergelvke, afkomftig. Palmtakken werden , by de Israëlieten , tot vcrfiering van het Heilige der Heiligen gebruikt : het Volk verhcerlvktc daar mede des Heilands Optogt naar Jcrufalem, en zy worden ook, zinnebeeldig, aan de Gelukzaligen, m de eeuwige Vreugde, in de Hand gegeven. Ik zwyg van de menigvuldige gebruiken in de Samenleeving , tot welken' dit Geboomte ftrekt i om dat dezelven in dc bvzondere Geflagten van Palmboomen verfchillende zyn. Zy wor-  der Palmboomen. 055 worden by Romphius in drie Rangen, van Nootdraagende , Wyngeevende en Brood uitleverende, verdeeld. De Bladen van fommigen n werden oudtyds gebruikt om op te fchryven,^ en hedendaags dekken 'cr veele lndiaanen hunne Hutten mede. De Vrugt van fommigen ftrekt, behalve het Voedzel, ook tot Vaatwerk en ander Huisgereedfchap; terwyl men van den Bast Touwwerk vervaardigt, en het Hout, gelyk dat van andere Boomen, tot veelerley gebruiken dient. Dit edele Geboomte bevindt zig zo wel in de nieuwe als in de oude Wereld. Niet al-f leen in Afia, Afrika en Amerika, op de Oosten Westindifche Eilanden, op die welke in de Groote Zuidzee leggen , maar zelfs in de Zuideivke deelen van Europa, zyn de Palmboomen t'huis. Dit "betreft echter maar één of twee Geflagten : want de meeften , gelyk de KokosNooten , Sagoe - Boom , Palmiet en anderen , groeijen niet dan onder de Verzengde Lugtftreek. De eigentlyke Palm- of Dadelboom brengt, volgens 't gevoelen van Galenus, de beste Vrugten voort in 't joodfefre of der Philiftynen Land. Nog om een andere reden verdienden de Palmboomen de eerfte plaats in de befchryving der Planten. Geen Geboomte, waarfchynlyk; veel minder eenig Kruid, heeft zo vroeg aanleiding gegeven, om van Minnaaryen gewag te maaken onder de Plantgewasfen *. Niettemin hadt 'cr zulk II. Ctïx, I. Stuk. I. FDEEL, OOFD'UK. ■ Woonlaars. * zie bladz. 6i - 6ö,  L Afdeel. I. Hoofdstuk. 256 Verdeeling zulk een aanmerkelyke duifterheid omtrent derzeiver deelen van Vrugtmaaking plaats, dat de voornaamfte Kruidkundigen zig niet hebben durven verftouten , de Geilagts - Kenmerken op te geeven van dit Geboomte. Plu mi er betrokze allen tot een zelfde Geflagt. Tournefort flootze geheel van zyn Samenftel uit, en Linnjeus heeft 'er niet dan als een Aanhangzel, met de Cryptogamia, wier Paaring duifter is, verknogt, plaats aan gegeven. Niettemin zyn door onzen Ridder thans ook de Kenmerken van derzelver Geflagten , op de volgende wyze, voorgefteld. Palmboomen. Die Bloemtros/en en Vrugtjcheeden draagen. I. Waaijerbladige/ 1. Chsm/EROps. Tweehuizig. Drie weeke Vrugten. 2. Bomssus. Tweehuizig. De Vrugt met drie Pitten. S. Corypha. De Vrugt met ée'ne Pit. II. Vederbladige. *. Cycas. Tweehuizig. De Vrugt met e'e'n Pit, droog, tweekleppig. 5. Cocos. Eenhuizig. De Vrugt Lederagtig met één Pit, 6. Phoenix, Tweehuizig. De Vrugt week met één Steen. 7. Elais. Tweehuizig. De Vrugt Lederagtig, eenzaadig. 3. Areca. Tweehuizig. De VrugtmetéénZaad.deKelk gelchubd. 9. Elate. Eenhuizig. De Vrugt met één Zaad. 10. zamia, Tweehuizig. De Vrugtfcheede Eyyoruiig. in.  der Palmboomen. *57 iii. Dubbelvederbladige. 11. C.aryota. Eenhuizig. De Viugt met twee Zaaden. Alle deeze hebben de Bloem uit drie Blaadjes betraande' of in drie-en gefneeden, uitgenomen die van het Zevende Geflagt , welke zo wel de Kelk als de Bloem in zesfen verdeeld heeft, zegt Linnjeus. II. HOOFDSTUK. Befchryving van H Geflagt der Cham^rop of Laage Palmboomen. Het Merg van de: zelfs Knot , de Herfenen van den Palmboo; genaamd. Deeze voert den naam van Laage Palniboon om dat hy in hoogte veel te kort fchi by de gewoone Palm- of Dadelboomen. Hie om geeft 'er Linnjeus ook den bynaa: van humilis aan, noemende de eeniglte Soort in dit Geflagt bekend, Chamcerops humilis (* •niettegenltaande de Griekfche naam zelf c las (*) Chamarops ïiondibus palmaria plic'atis, Stipitibus : riofis. LINN. Sy.sf. Nat. XU. Tom. 11. Gen. Iiicj. H> 'diff. 481. Spee. Plar.t. Ed. II. 1657. RoïEN Lugdb. palma minor, BauH. Pi». 50Ö Palma humilis fi« Char üphes. bauh. Hist. I. p. S08. Chamzriphes D0D. Pa Eao. Chamziiphes tricarpos fpinofa, Polio flabellifoimi. Pc Anth. 147. t, 8. ii. DBSIu i. stuk.' I. \fdeel.' 1. Hoofdstuk. s n } Naam.; | ti ): ie o-. O pt- rt. +. Vf. ft n rid?n of p* sa-  zSo Beschryving van 1. Afdeei II. Hoofd. STUK. De Bladen. Vrugten dende veel als een *Nagerecht gegeten ; hoe" wel hetzelve wat fterk verkoelende is , volgens 't oordeel van Galenüs ; des men 'er,.gelyk tot de Meloenen , dikwils wat Zout en Peper by gebruikt. De Bladen hebben Steelen van ongevaar anderhalf Voet lang, van welker End zy zig uitfpreiden als een Chineefche Waaijer. Dee,ze Steelen zyn op de zyden- gemeenlyk gedoomd; doch eene Verfcheidenheid, heeft dezelven ongedoornd. Van dit verfchil wordt by de Ouden reeds gewag gemaakt. . Ten opzigt van de Vrugtmaakende deelen is ook verfchil. Men vindt 'er Hermaphrodieten onder , die de Kelk in drieën verdeeld , de Bloem driebladig; zes Meeldraadjes ; drie Stylen en drie weeke Vrugten hebben, ieder met één Zaadkorrel : en Mannetjes - Boomen , welken niet dan Mannelyke Teeldeelen , als boven , vertoonen. De Vrugten zyn ronde Besfen, die men , wegens haare lamentrekkende kragt , tegen de Loop heeft aangepreezen. Hier te Lande moet het Gewas in Winterhuizen gehouden worden , daar het fomtyds bloeit (*> III. HOOFD- (*) Volgens ontvangen Betigt, heeft men thans te Utrecht van den Chama:rops Mannetje en Wyfje; het Mannetje met een Stam van zes Voeten hoog en derdhalf Voet dik : het VVyfje tien Voeten hoog en anderhalf Voet dik. Eene an4;re, welke 'er dit Jaar voor 't eerst gebloeid heeft, is by. pa zonder Stam , me t Bladen van wel zes Voeten hoog.  D E » L O N T A R-B O O M. 461 III. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Borassus, Lontar- of Jagerboom , zynde een Wyngeevende Palmboom. De Wilde Lontar, Westindifche Latanier en Javaanfche Cabang. Deeze Boom is in 't Maleitfch bekend b) den naam van Lontar, doch de Neder landers noemen hem Jagerboom- of Palmet boom. Voorts heeft hy in Ocstindie een me nigte naamen , die het niet noodig zal zyi hier allen bv te brengen. Op Java heet me, hem Sualan, op Makasfer Talla , op Time Colie. De Heer Linnjeus heeft 'er de Latvnfchen of Griekfchen naam Eorasfus, di aan'de Vrugten van den Palm- of Dadelboom nog met haaren Zak bekleed zynde , welec gegeven werdt, op toegepast (*). Deeze Boom groeit door geheel Oosundie doch zo menigvuldig op Amboina met, < ,*) Bortsfus Frondibus palmatis plicatis cucullatU Sti tL fenatis. S,S. Nau xii Tom. U 9?»™% Vl«*t iï". i657. Borasfw Frondibus palmatis. Hor. 4* indica Tal * Talghala di*a , I*ft> <*» falci eduli, Putamine mclufo. Buem. ftrf. W * a40. Faima Coccifera , Folio plicatiU Flabelliform, Mas loemina. Raj. «tof. Ampana. fi!»*. /W. I. P i . ,mj „ .t T' o Lontarus domesm T. io Garimpana. lbid. p, ft, x< 9> f""» RüMPH. Ami. i. P. 45. T. io. R 3 II. DSM.» I» STUK» I. Afdeel. III. Hoofdstuk. r Naam. 1 1 r i e 5 X Geftalte, Is 9 lijf. & 3. a.  262 BESCKR.YVING VAN I. Afdeel- III. Hoofdstuks op Java, Celebes en de andere Eilanden. Hy fchynt de meeile plaatfen te beflaan, daar geen Kokos-Nooten of Kalappus- Boomen zyn. Dus is hy zeer gemeen aan de Kust van Koromandel en op de Oostkust van Ceylon, wordende in- tegendeel op de Westkust, daar veele Kokosboomen zyn, byna niet gevonden. Doorgaans wordt hy zo hoog niet als dezelven, hebben dikwils maar een Stam van vyfentwintig of dertig Voeten hoog , doch taamelyk dik, beneden omtrent twee Voeten over 't kruis, boven ongevaar een Voet. De Stam is niuw en Mosagtig, op zekere afftanden met uitpuilende Knobbels bezet en dus als in lieden verdeeld, gelyk de Kokosboom ! 't welk in 't beklimmen van den Stam, dat door de Indiaanen dagelyks gefchiedt, veel gemak geeft; doch middelerwyl wordt de Stam door het afflyten glad. De Top praalt met een Kroon van Waaijeragtige Bladen, die Steelen hebben van by de vier Voeten lang , zeer dik en ftyf, van onderen rond , van boven plat en Geutswyze uitgehold , aan de kanten bezet met fcherpe kromme Tanden, waar aan de Indiaanen hunne naakte Lighaamen deerlyk kunnen kwetzen: te meer , dewyl hier en daar een afhangende Tak of Steel is aan de Kroon, Ieder Blad is oek omtrent vier Voeten lang, en beftaat uit zeventig of tagtig Straalen , die zig in de rondte uitbreiden, doch ongelyk van langte en breedte zyn, maakende niettemin van  denLontak-BooM. 263 van ieder Blad een ftyven Waaijer, die hol en^ fchenpende ftaat, als een Huik. Van deeze Boomen zyn Mannetjes en Vvyt-1 jes, dat is zodanigen die Mannelyke en die• Vrouwelyke Bloemen draagen. De Bloesiem, der eerstgemelden beftaat uit een Soort van Katten , naar die der Lifchdodden wel wat gekkende , doch ruuw en Schubagtig, bram van Kleur , meer dan een half Voet lang. Hier aan komen kleine witte Bloempjes , ieder mt drie Lepelvormige Blaadjes beftaande, en van binnen vyf Draadjes hebbende, zegt Rumphius; doch volgens L1n n je o s is de Mannelyke Bloem , zo wel als de Vrouwelyke , driebladig , hebbende zes Meeldraadjes met taamelyk dikke Knopjes of Helmpjes (Anthera) , die geftreept zyn , voorzien. Deeze Bloempjes ftaan evenwydig, op fchuinfe ryen, tusfchen de Schubben : zy zyn welriekende er komen langzaam voort. De zelfftandigheid var deeze Katten fchynt voos en Olieagtig te zyn: want men kanze voor Lont gebruiken. Door o-aans zitten 'er twee en ook wel drie aan eei zelfden Steel. Deeze Mannetjes komen uit di Nooten van een zelfden Boom, als de Wyf ies, voort. Het Bloeizel van de Mannetjes zit hoog 11 de Kroon , dat van de Wyf jes hangt laager beneden de inplanting der Bladen. Hier kom een dikke Steel voort, waar aan een wyd Zak of Kous hangt, die driekantig is , a« R 4 beid SU DEEL. I. swk» I. iFDEEL. III. toOFDTUK. Het rtannetje. [ 1 Het Wyfje. ) : ï  264 ÜESCHR-ïving vam L Afdeel. III. Hoofdstuk. De Bloemen. EcViugf. I < ( beide Enden fpits , en fplytende zig in drie Bladen verdeelt. Dan vertoont zig een Zakje, van een dun Huidje gemaakt, bevattende de eigentlyke Vrugtbeginzels. Deeze zitten te famen aan een Steel , welke zig troswyze uitbreidt, en waar van de Schepzels het agterfte deel bekleeden, zynde van vooren eenig Bloeizel. Van deeze Scheeden of Trosfen ziet men gemeenlyk twee of drie , en op 't hoogfte zes of agt aan eenen Boom te gelyk; doch waar onder dan altoos kleinere of agterblyvende zyn. Van Rumphius wordt, dat zonderling is, aangemerkt , hoe de Wyfjes van deeze Lontarboomen ook, eens in haar Leven, dergelyk gedeeld Bloeizel uitgeeven als de Mannetjes; te weeten, voor dat zy de eerfte maal Vrugten draagen. Zouden dit de Vrouwelyke Bloemen zyn , waar van Linnjeüs fpreekt, zeggende dat die ook in drieën zyn verdeeld' aeftaande uit rondagtige , kleine , blyver.de \ Blaadjes , en aan dergelyke gcfchubde Katten )f Staarten groeijende, ais die der Mannetjeszoomen ? De Vrugten, die aan Trosfen groeijen, zyn Kooten, byna rond, van grootte als een Kinds rloofd , of omtrent vier Duimen dik , van /ooren als een Appel wat ingedrukt, van ageren, aan het Steeltje, als int een Schotteltje lat uit zes Schubben beftaat, en dan nog in en Kelk van vyf Schubben vervat, die aan de  den Lontar-Boom. 265 de Twyg van de Tros blyft zitten. De Kleur der jonge Nooten is groen, der volwasfenen' bruinagtig zwart, en der ouden graauw. Onder 't buitenfte Velletje vindt men een voos en draadig Vleefch , dat in de jongen witagtig is, in de volwasfenen geelagtig en zo fappig, dat men het uitzuigen of uitperfen kan, doch vol fyne Draaden. Aan de geheel oude Nooten wordt dit Vleefch tot een Haairige Stoffe , fyner dan die der Kokosnooten. Ieder Vrugt bevat drie Korrels, zo groot als Eenden-Eijeren, doch wat plat op de zyden , met een dubbelde Pit. Men kan de Draaden. waar mede deeze Korrels aan den Bolfter zit> ten , niet geheel daar af krygen, en dezelver daarom ook niet polyften. In de jonge Vrug ten is de Schaal van deeze Korrels zo week dat menze van boven met den Vinger kaï doorbooren , en dan laat zig het Merg , : welk meest een zoet Water is, uitflobberer In de ouden wordt de gemelde Schaal Been hard , zo wel als de binnenfte Pit , die da doorfchynende is en hard als Ys, tot eete niet bekwaam. Plet Hout van den Stam, onder de buitenf Schors , is maar drie Vingeren dik, in de jo ge Boomen wit , in de volwasfenen ros m zwartagtige Aderen , hard en Hoornagtig ; de oude Boomen nog bruiner en harder, k tende zig dan fraay polyften. Het fplyt g makkelyk in de langte, doch overdwars k R 5 !T] ji. desjl, i. Stuk. i. Vfdeel* III. HOOFD- ;tuk. 1 t 1 n :enet Hout. ï- st in a- e- m en  266 Beschryving van I. Afdeel III, Hoofdstuk. Palmwyn men het naauwlyks doorhakken. Al het Merg, daar binnen, is wit, voos en met korte Draaden vermengd. De Wortel is zwarter en dikker , doch houdt zo vast niet in de Aarde als die van den Kalappus - Boom; weshalve de Lontarboom ook ligter door den Wind om verre wordt gefmecten. Hy moet ten minfte twintig Jaaren oud zyn, om Vrugt te draagen, en kan, zo men verhaalt, wel tweehor derd Jaaren leeven. Meest is deeze Boom beroemd , wegens het Wynagtige Vogt, dat dezelve uitlevert; in 't Maleitfch Touakka, by de Hollanders Towak, en by de Amboineezen Tua genaamd. Hy zal zynen naam, Jagurboom, hebben van den bruinen Suiker , die daar van gekookt wordt, in Indostan Jagara geheten wordende ; waar van de Ouden , zo men wil. het woord Satu charum , de Latynfche naam van den Suiker, gemaakt hebben ; gelyk de Maleijers nog den harden Kandy- of Stok-Suiker Saccar noemen. Het geele S3p , uit de rype Vrugten geperst, heet in 't Malabaarsch Punat en Punata ; de Bladeren van den Boom noemt men O/a, zo wel als die van den KokosBoom. Deeze Palmwyn wordt echter niet , gelyk elders , uit den Stam der Boomen getapt , maar uit de Vrugtfcheeden, Majangs of Schuitjes genaamd, als gemolken. Zekere Indiaanen, die men deswegen Teifferaars noemt, maaken hun  DEN LONTA R-B OOM. lf>1 hun Werk van dagelyks , ten dien einde, den{ Stam te beklimmen. Dit doen zy doorgaans aan Boomen , die met verfcheide Vrugtfchee-1 den beladen zyn: zy knypen eerst zodanig een o-eflooten Vrugtfcheede, of wryven dezelve zo fterk, dat al het gene 'er binnen is gekneusd worde : voorts, na verloop van drie Dagen , fnyden zy 'er de voorfte en kleinfte helft af, bindende den Steel aan een Tak of Bladfteel vast, en dan een Potje of Bamboes aan denzeiven hangende , 't welk in eene Nagt vol druipt. Dagelyks moet een nieuw Sneedje van de Majang afgenomen worden , en dus druipt zy zo lang , tot dat de geheele Tros is afgefneeden. Men kan middelerwyl de an dere Majangs , die 'er aan den Boom zym laaten Vrugt draagen. Als men 'er Suiker var kooken wil, dan worden de Potjes van binner met Kalk befmeerd, 't welk het Sap, ook'we Sura genaamd, dikker maakt en deszelfs Zoe tigheid bewaart. Dit Sap wordt, over een maatig Vuur, eerf tot een dikken Syroop , Carposne genaamd, gc kookt; daarna in langwerpige Korfjes gegoc ten en in de Rook gedroogd: vervolgens kon daar van de bruine Lontar - Suiker , well men Jagara noemt. De Javaanen maaki 'er kleine Broodjes van, die zy in Bladc winden en dus te koop brengen. Zelfs ve mengen zy hem wel met den Sagueer - St ker, die bruiner en vogtiger i«, ook zo go ni IL Des.!» I. Stuk. I. .FDHEL. III. ioofd- tuk. [ l f. LontarSuiker. | :e n n rlisdet  26% Beschryving Van I. Afdeel III. Hoofdstuk. Koekjcf van de Vrugten. niet in de Kost, noch zo aangenaam om uit ' de Hand te eeten. Evenwel wordt de Lontar - Suiker ook wel vogtig en verfmelt, als men hem niet op een drooge plaats bewaart. Van Nieuwelingen wat gulzig gegeten , veroorzaakt hy wel eens de Roode Loop, maar de Indiaanen houden hem voor zeer gezond. Op Ceylon en aan de Kust van Koromandel wordt van de Vrugten deezer Boomen meer werks gemaakt dan op Java en de andere Oostindifche Eilanden. Men is daar, niet alleen , zeer verflingerd op het Sap of Merg der jonge Vrugten of Vrugtkorrels, maar maakt zelfs van het Vleefch der rype Vrugten een Koek , Punata genaamd. De manier, hoe zy dit Vleefch daar af wasfchen, hetzelve zuiveren , en dik maaken door het op Matten te gieten en dan te laaten droogen , zal het niet noodig zyn te befchryven. De Makasfaaren bereiden deeze Vrugt met minder omflag, gietende het uitgeperste Sap flegts in groote Schottels, daar zy dan wat Rystemeel onder mengen en voorts daar van Pap of Bry maaken. Dus kunnen zy de Pitten bewaaren), welken zy vervolgens in een Kuil werpen, waar die dan zekere Scheuten uitgeeven , wel gelykende naar Pinkfternakelen, en van deeze maaken zy ook veel gebruik tot Spyze , zo wel als van het Merg der Pitten , die niet fchieten willen. Van de Doppen of Schaalen zelfs, van deeze Pitten , worden Smids Kolen door hun gebrand. Uit  DEH LONTAR-BÖOM. 269 Uit het Mannetje van den Lontarboom wordt{ ook een Vogt getapt , doch dit ».meestJ aebruik tot een Geneesmiddel. Men heelt bevonden, dat hetzelve, 's morgens nugteren* gedronken, de genen helpt , die met de Teert» , Bloedfpuwen of andere kwynende Ziekte gekweld zyn ; werkende, zo 't fchynt, op dergelyke manier , als de Ezelinne - Melk. Het Hout der Mannetjes is harder en zwarter dan dat der Wyf jes - Boomen; weshalve men 'er tot glad Werk meer gebruik van maakt. De Singaleezen weeten'er Kistjes en Koffertjes van te fabriceeren , die gepolyst zynde zeer fraay zyn , wordende fomtyds voor Ebben - Hout aangezien. Aan de Kust van Malabar , en daar omftreeks , worden de Bladen van deezen Boom nog gebruikt om op te fchryvcn ; gelyk by andere Natiën die dö Kokosnooten Boomen. Voorts worden'er Zon nefchermen en Hoeden, als ook veelerley Korf jes en ander gevlogten Werk , van gemaakt : a zelfs Zakken, om Ryst in te doen, en wa dies meer is. By de Makasfaaren worden d< eedaote Zonnefchermen zo veel geagt, dai niemand dezelven gebruiken mag , buiten d. Grootften van het Land. Dus zien wy da deeze Boom in Oostindie van groote nuttig beid is. . Rumphius befchryft verder eenen Wil den Lontarboom, die in de zelfde Landitrec ken als de Tamme groeit en in gedaante zee we ' ïi. drsl, 1. Stuk. ra 1. lFDEEL» III. loOFDTUK. Het Hout :n de Blaten. - wilde Lontar~I5oom» r t-  t Afdeel. til Hoofdstuk. Deszelfs Eigenfchappen. -270 Beschryving van weinig daar van verfchilt. Naauwlyks kan ik begrypen, waarom dan deeze de Wilde geheten worat, terwyl de andere Natuurlyk op die zelfde plaatfen en ook by geheele Bosfchen , groeit. Hy zegt, wel is waar, van den lammen, dat die gehavend wordt, en daarom acht hy den naam van Wilden Kokosboom (PaU metra brava,) welken 'er de Portugeezen aangeeven, zeer oneigen ; doch ik begryp niet, waar in dit havenen beftaat , ten opzigt van Boomen, die geen eigentlyke Takken draagen; of het moefte zyn , dat menze van Mos, Bygewas, Doornftruiken en andere Ruigte zui. verde , om hun meer Voedzel te doen bekomen, en in dit geval zou men even 't zelfde doen kunnen met deeze Wilde Soort. Hoe 't zy, de Wilde Lontar groeit hooger, met een dunner Stam dan de voorgemelde'. Hy heeft de Bladen ook veel grooter, en in rolwasfen Boomen met Steelen van tien tot /eertien Voeten lang , die aan hunne Enden iedereen Waaijeragtig Blad hebben, metStraalen van meer dan drie Voeten Men begrypt rgt, hoe verbaazend groote Bladeren dit zyfi. Dezelven groeijen niet alleen aan den Top des Booms , maar van 't midden van den Stam vervolgen zy naar boven. De Steel is als een holle Geut, op de kanten fcherp gedoomd, sven als in de Tamme Lontar. De Straalen zyn ook ongelyk van langte niet alleen, maar fommigen aan elkander gevoegd, anderen af- ge,  den Lontar-Boom. 271 gezondere!, doch geene tot aan het middelpunt toe van een gefcheiden, en die naast aan den Steel komen korter dan de middelfte Straalen. In de jonge Bladen vindt men tusfchen deeze Straalen zekere Draaden, die in 't eerst aan de kanten zitten, dan daar afgaan en vervolgens geheel verdwynen. Het Hout is op ver naa zo hard niet, als dat van den tammen Lontarboom , en daarom tot fyn Werk niet bekwaam : het Merg is droog en Meelagtig, doch grofdraadiger en harder dan dat van den Sagoe - Boom. Hy draagt niet , zo lang hy nog aan 't groeijen is, maar in de Ouderdon: krygt hy een Getakte Kroon , van Steelen, waar aan Vrugten groeijen van grootte als eei kleine Ockernoot. Van buiten zyn deeze Vrug ten bekleed met een droog Vleefch of Bolfter die 'er ligt afrot; van binnen bevatten zy, ir een Houtige Schaal of Dop, een witte hardt Pit, die van Menfchen zelden gegeten wordt De Vledermuizen zyn zeer gretig-naar he Vleefch, zaaijende de Korrels door den Af gang op veele plaatfen. Kort na het draagei deezer Vrugten fterft de Boom. Het voornaamfte , dat men van-deezen Boon gebruikt, zvn de Bladen , die zelfs op plaat fen , waar hy niet groeit, te koop gebrag worden. Deeze Bladen zyn , om dat zy z< veel grooter vallen dan die van den Tammei Lontar, en fterker, ook bekwaamer tot aller ]ey Vlegtwerk, gelyk Korven en Rystzakken Mat II, DxEt» I, STUK, I. Afdeel. III. EÏOOFDiTUK. i l l I Gebruik der Bladen. ) l 1  272 Beschryvinc van h ArDEEL, III. Hoofdstuk. ! i ] ( ] t J Matten en Zeilen van Vaartuigen , die men Stroo-Zeilen noemt. Verfcheide dingen worden in dergelyke Matten Zakken , op Java, ter verzendinge naar 't Vaderland ingepakt. Van die zelfde Bladen, overlangs gefpleeten, naakt men veelerley Bindzel of Touwwerk; sok grove Netten en zelfs Garen, daar de Makasfaaren hunne Regenrokken van bereiden. Iusfchen den oirfprong der Takken is eene weeke zelfftandigheid, als Spons , welke tot het breeuwen van Vaartuigen dient. Voorts weeten de Indiaanen ook eenigen Drank uit ieezen Boom te bekomen; doch die veel ïleg:er is dan de andere Towak , brakagtig van Smaak en het Hoofd bezwaarcnde. Zy kapoen ten dien einde de Takken van deft Kruin rf, en fteeken een Pyp of Geutje in een Gat, lat zy daar in geboord hebben, waar uit dan zeel Vogt in een daar onder gehangen Vat /loeit. Hier door echter vermagert de Boom :n kwynt., wordende in tegendeel, als men ïem wel bezorgt, vet en dik, en dan kan men leszelfs Merg tot Meel gebruiken. Voorts wordt iet Sap van deszelfs Takken of Bladen tegen le fchadelykheid van fommige vergiftige din;en , welken men gegeten heeft, dienftig ge)ordeeld. Deeze Wilde Lontar of een dergelyke Boom, ;roeit ook de Philippynfche Eilanden , zegt Rumphius, wordende aldaar Thur geheten sn krygt een zo dikken Stam , dat hem een Man  jjÊtf LoNTA R-B O O M. 273 Man niet kan omvatten. Van het Merg int deszelfs Stam maaken de Ingezetenen in fchraale tyden Brood, en tappen ook Wyn uit den Stam, daar zy dan Suiker van bereiden. Hy meent dat de zogenaamde Koölboomen, welken de Scheepvaarende aldaar hebben aangetroffen, geen anderen zyn geweest dan deeze Wilde Lontarboomen. Het is zeker, dat zo wel de Palmiet- als de Kokos- en Dadelboomen, al temaal op hunne Toppen fomtyds een dergelyke eetbaare Kool uitleveren (*). Gedagte Autheur verbeeldt zig ook, dat dc Latanier der Franfchen, op de Westindifchc Eilanden, tot dit flag van Boomen behoore. D Afbeeldingen befchryving, echter, welke mei van dien Boom vindt, ftelt hem aanmerkely verfchillende voor. Zyne Bladen zyn van or deren als een Waaijer geplooid en naar dc omtrek fpreiden zy zig wel in 't ronde uit doch zyn niet in Strooken verdeeld, maar dot dezelven loopen Ribben , die een weinig bu ten den Omtrek komen, maakende aldaar fche pe Punten. Zy zitten aan 't end van dikl Steelen, van welker Huid de Indiaane'n, dot die tefplyten en te droogen, allerley Mand werk vlegten , zo wel als van Riet. De B' den dienen hun om de Hutten te dekke Van het Hout maaken zy Boogen, Pylen , Wei m zie Labats Reilen. K. Deel, bladz, 140, 141. s ÏI.DEEL. I. stuk. I. Lfdeel! III. Hoofdstuk. LATANreWS BOOM. I Z n , >r ir:e>r an. in p-  I. Afdeel. III. Hoofdstuk» WsaijerBlad. f*) LECUAT Vtytge, p, «2. 274 Beschryving van Werpfpiesfen. Op het Eiland Rodriguez, in dG Indifche Zee, vondt Leguat ook deezen Boom, die 'er een fmaakelyke Kool- en zeer goeden Palmwyn uitleverde (*). Mooglyk is het zodanig een Blad, dat men gedroogd , en van gedaante als een Waaijer, van eenige Voeten Straals, alhier in de Hortus Medicus bewaart: of hetzelve moeite de Javaanfche Cabang zyn , welke eerst uit den Grond fchiec met een enkeld Blad, van Waaijeragtige gedaante, dat op ver na zo diep niet ingefneeden is als de Bladen van den eerstgemelden Lontar- of Jagerboom. Vervolgens komen 'er eenige Bladen by, en door den tyd wordt het een Boom van dikte als de Kokosboomen , doch niet boven de twee Vademen hoog van Stam. Hy draagt niet dan in de hoogfte Ouderdom zyne Vrugten. Van de Bladen maaken de Javaanen, na dat dezelven aan Riemen gefneeden zyn , insgelyks Stroozakken en breede Hoeden. Zy gebruiken dezelven ook om iets in te winden en het aldus beter te bewaaren : 't welk inzonderheid ten opzigt van den Pedro del Porco plaats heeft. IV. HOOFD-   3 Deel, PLAAT III.  d e n S a r i b o e-B 0-0 m. s?5 IV. HOOFDSTUK. ; Befchryving van 't Geflagt der Corypha, welke men Sariboe - Boom noemt, waar toe ook de Licuala-Boomen behooren, en her mede wordt de Thebaifche Palmboom vergelen ken, Tn 't Latyn hadt Rdmphiüs deezen Boom 1 Saribus getyteld , om dat hy van de Maleijers en Makasfaaren Saribu of Sariboe geheten werdt. De Javaanen noemen hem Saliei, de Baleijers Sami, doch de Ternataanen Wocka, een naam, dien zy ook geeven aan der wilden Lontarboom. Op Malabar noemt men hem Codda-Panna of Berg - Palmboom. Linnjeus heeft 'er den naam van Corypha aangegeven f*), welk Woord, in 't Griekfch, niet anders dan voor een Top fchynt gebruikt tt Zvn , en zelfs in 't Latyn niet bekend was: hoewel Coryphms , daar van afgeleid, het ge. ne (*)Orypba Frondibus pinna» - palmati. plicatis , Fili JJ&iJspt. W-f. XU. Tom. II. Gen. in.,. Hort, CU£ SlS^ 394. ROYHN Lugdh. &. BtlRM- J* Mj Palma Zeylanica Folio lctófimo , UtUfinwqne , Tata 8 tÏghaé La BUEM. 2* «Si. Palma Montana Fobo pl, Lu flabelUformi, maximo , femel tantum fipta RA BUt. 1363. Codda-Panna. Hort. Mal. 01, V- h Saribus. RUMPH. Amb. i. p. 41 T' S* , S 2 ïï, DEEX» I. STUK, I. \fbeel» IV. 3oofi> ITUK» Naam? 1  276 Bêschryving van I. Afdeel. IV. Hoofdstuk. Geftalte tl. Hl. Bn. i. ne den voornaamften betekent , zeer gemeen is. Zyn Ed. geeft 'er den bynaam aan van Umbraculifera , en tvel te regt, want de Bladen zyn bekwaam om drie of vier Man te ^ gelyk, Op de Reize, voor de Zonnefchyn zo wel als voor den Regen te befchutten. , Deeze Boom groeit ook op veele der Oostindifche Eilanden, alwaar men 'er fomtyds geheele Bosfchen van aantreft. Hy heeft een rcgten hoogen Stam, naar dien van den Kokosboom gelykende, doch niet met kennelyk uitpuilende Ringen. Het Hout, onder de Schors , is in de rondte niet boven een Duim dik , in de oude Boomen Hoornagtig hard, en gepolyst als zwart Ebbenhout zig vcrtoonende, maar met witagtige of geele Aderen. Daar binnen is een Spongieus. Merg, met lange grove Draaden doorweven. Aan 't end breidt hy, gelyk de overige Palmboomen, zyne Takken in 't ronde uit, die eigentlyk Steelen zyn van byfter groote en zeer fchoone Bladeren. Deze Steelen zyn zes Voeten lang en meer dan een Arm dik, van boven een weinig uitgehold , gelyk een Geut en aan de kanten Zaagswyze gedoomd , even als in de Lontarboom. De Bladen maaken ieder een Zonnefcherm , van eenige Voeten middellyns , aan den omtrek met Punten of Straalen voorzien, gelyk een gefchilderd Zonnebeeld ; als in de nevensgaande Afbeelding duidelyk blykt. 't Getal deezer S traalen is fomtyds wel tagtig of negen»  D £ N S A R I B O E-B O O m. 277 gentig: zy loopen famen naar 't middelpunt, of eigentlyk naar de plaats der inplantmge van den Steel, die niet regt in 't midden rs, In de jonge Bladen zyn deeze Punten famen«evouwen , en als in een Scheede beflootm De Bladen zyn eerst geel , dan licht groen; blyvende veel gladder en bleeker dan die var den wilden Lontarboom, waar van zy ooi daar in verfchillen, dat zy een geheelen Krim maaken, en niet open zyn by den Steel. Men verhaalt, dat deeze Boom niet voor zy dertigfte of veertigfte Jaar bloeit , en derha ve, waarfchynlyk, ook niet eerder zyne Vru£ ten geeft. Anderen zeggen, dat hy maar eer Vrugt draagt in zyn Leven. Tusfchen d Takken of Bladlteelen komen uit zekere Hoe zen of Scheutjes, zegt Rumphius, dunr roodagtige Steelen voert, die nederwaards hai gen, omtrent drie Voeten lang. Zou Lu njeus deeze bedoeld hebben, wanneer zy Ed. 'van een Draad tusfchen de Bladen fpreekt Immers ik vind by Rumphius geen h minfte gewag, van zodanige Draaden tusfchen ( Straalen van het Blad , als 'er in de Wik Lontarboom door den Ridder aangetekend zy Of zoude men deezen Boom met den Sarib< verward hebben? (*) (*) Zie N. L. HURMANNI Flora Inika, p. i, atwur Talm* Zeylanica , welke de Heet J. BURMANNUS ge« S 3 h* V Afdeel? IV. Hoofdstuk. I s 2 i- e i- n ? 2t le e n. ie 3e Je  r. Afdeel, IV. Hoofdstuk.Be Vrugten. Deelen de: Vrugtmaaking. 678 Beschryving va» Hoe 't zy, aan de gezegde Draadagtige Steelen groeijen Knoppige Bloefems en daar op volgen ronde Vrugten , van grootte als een Musket - Kogel, die aan bogtiger Steelen troswyze by elkander zitten. Deeze hebben een dergelyke Pit als de Vrugt der Wilde Lontarboomen , doch boven zit daar aan een fpits Puntje. Ook zyn zy, met een Huidje van zagt Vleefch bedekt, en hebben in 't eerst eene Goudgeele Kleur, 't welk dan den Boom, boven en behalve de fchoonheid zyner Bladen, een overheerlyk aanzien geeft : maar deeze Luider vergaat fchielyk : den volgenden Dag zyn deeze Vrugten reeds zwart, en hebben dan niet als een Meelagtig droog Vleefch. Voorts legt, onder de zwarte Houcagtige Schaal , eene witte harde Korrel , doch deeze is niet eetbaar. Het zou dan wel fchynen , dat de SariboeBoomen van beiderley Sexe waren: ten minfte wordt van geene Mannetjes en Wyf jes, onder dezelven, gewag gemaakt, en de Heer Linnjeüs geeft flegts de Kenmerken der Vrugtmaaking aldus op. Een algemeene famengeftelde Vrugtfcheede : een driebladige Bloem , met zes Meeldraadjes en een Stamper. De Bloemblaadjes zyn ovaal , ftomp , wyd open : le Meeldraadjes Elsvormig, langer dan de Bloemblaadjes; met aangegroeide Meelknopjes: Het badt, Corypia van Linn jeus genoemd te zyn, thans als een Vetfcheidenheid tot den Berasfus is betrokken.  den Sariboe-BooM- *79 Het Vrugtbeginzel rond, waar op een Els-A vormige korte Styl ; met een enkelden Stempel : het Vrugthuisje een groote ronde Beüe,H bevattende éénen Beenigen , grooten, Klootronden Zaadkorrel. . Van de Bladen deezer Boomen wordt Oostindie veel gebruik gemaakt tot Zonnefchermen, waar toe zy , als gezegd is, zeer bekwaam zyn, en men kanze bykans Natuurlyke Parafols noemen. Ten dien einde worden de Straalen naar elkander toe getrokken, om de holte te maaken , en de Steel , van zyne fcherpe Tanden gezuiverd zynde , dient tot een Stok, om den Parafol te draagen. De jonge Bladen van de opfchietende Struiken, gedroogd en eenigermaate bereid zynde, dienen voor Pakpapier. Zy zyn dan witagtig of Strookleurig en kunnen zo dun als Chineefch Papier gemaakt en lang bewaard worden Van het Hout maaken de Maleijers en Tavaanen Steelen tot hunne Werpfpiesfen. Deeze Boom heeft, zo wel als de andere Palmboomen , een eetbaare Kool of Palmiet. Tot het Geflagt van den Sariboe betrekt Rumphius ook de Licuah , op Makasfar: groeijende, doch ook op 't Eiland Boero en elders gevonden. Deeze wordt nooit een volkomen Boom , hebbende den Stam niet veel meer dan zes Voeten hoog, en naauwlyks een Arm dik , doch ook in Leden onderfcheiden. Boven fchiet hy zes Takken of Steelen uit, S 4 var ii,dem»i.stus» h FDEEL» IV. DOFD» 'UK. De »den. De .icual.v Soom,  I. Afdeel. IV. Hoofdstuk. De The* baifche Palmboom. (*) Vademen heeft Rumphius, Vln&iw 't Latyn, doeli ik denk dat het Voeten zal moeten zyn, om dat het anders noch met de Afbeelding, noch met de dikte ftrookt. 28c Beschryving van van vyf of zes Voeten lang (*), en naauwlyks een Pink dik, in de onderfte helft ook op zyde getand of fcherp gedoomd. Ieder Tak draagt een uitgebreid en in vyf tien S traalen gefpleeten Blad, die alle tot aan den Steel toe van elkander afgezonderd zyn. Ieder Blad heeft ongevaar drie Voeten middellyn, en de middelfte Straal is veel breeder dan de anderen. In zyn Ouderdom krygt deeze Struik een uitfpruitzel, zo lang als de Bladeren, welks Steelen kleine Steeltjes draagen, die bezet zyn met drie ryën van groene Knopjes, op ieder van welken een Bloempje ftaat met drie Spitsjes gelyk het Bloeizel van de Pinang. Daar op volgen de Vrugten ter grootte van Bakelaar - Boontjes, zittende op een Steeltje met drie Punten , en van binnen een langwerpigen Zaadkorrel bevattende. Het eenigfte gebruik , byna, dat men van deezen laagen Sariboe heeft, is, dat men van de Bladen Bonkosfen maakt , tot het Tabakrooken: want het Hout is niet duurzaam, en wordt derhalve ook maar tot flegte Latten gebezigd. Met den Sariboe-Boom zou men, volgens L i n n je v s, moeten vergelyken den Boom , dien Pocock in zyne Oofterfche Reizen , on-  DEN SARI BOE-B OOM. 281 onder den naam van Palma Thebaica voorftek en afbeeldt (*) , in 't Engelfch Dome-Tree, dat is Koepel-Boom, waarfchynlyk wegens B ^K^!^. „De Stam (zegt *>" theur) groeit niet hoog, maar daar Ichieten " wel dra twee Takken vair uit, die elk we; derom twee anderen uitgeeven, en dus verdeelt de Boom zig al verder Gaffelswyze ieder Tak vier- of vyfmaal Het Blad is halfrond, van omtrent drie Voeten nudde1lvn en zeer fchoon : de Vrugt ovaal, drie Duim lang en twee Duimen breed Onder •t Vleefch; dat droog is en Bolfteragtig , '^doch van 't Gemeen gegeten wordt , _ is een holle harde Pit, daar men Snuifdoosjes S van maakt , en , om dat de holligheid klein is, ook wel Kraaien, welke van de Turken " als Paternosters gebruikt worden , tot het ' opzeggen van hunne Gebeden." Wat de Bladen aangaat, dezelven komen veel meer met die van den Wilden Lontar-Boom, hier voor befchreeven * , overeen ; inzonderheid wegens de tusfchengevoegde Draaden. De Vrugtmaaking fchynt zeer te verfchillen van die van den Sariboc-Boom, ftrookende nader met die van den Sagoe-Boom : als beftaande uit een Soort f*) Confer. Palma Tbebaka. PocOCK Oriënt,!, p. a8l.T. „.culFrondcsplnnato-palmat*, Filo intcrjefto; Supmbw clliato-fpinofis , Caudice dichotomo. LinS. Plant, II, * l6s7- S 5 lh Deel. I, Stuk, I. DEEDi IV. )OFDUK. 3ladz.z7«.  t. Afdeel IV. Hoofdstuk. Onderftheiding. (*) tltapa ficca Nucleo bivalvi, Syst, Nat. XII, Tom, II, n. 1122, 182 Beschryving van Soort van Katten, daar de Vrugtbeginzels als ronde Bolletjes onder aan gehegt zyn. Die Autheur geeft hem als een te vooren niet befchreeven Boom op , welke door zynen getakten Stam inzonderheid verfchilt van alle andere Palmboomen tot heden bekend, hoewel eenigermaate met den Brafilfchen overeenkomende : doch de Heer Shaw heeft hier op gewigtige Aanmerkingen gemaakt en aangetoond, dat hy de Ouden reeds is bekend geweest. V. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Cycas of Sagoe - Boomen , dus wegens het Meel, dat zy uitleveren, genaamd; waar toe de Draadof Garen - Boom en Ananas - Boom betrokken zyn. Onder de Geflagten van den tweeden Rang der Palmboomen, welken Gevinde of Vederagtige Bladen hebben , komt by L1 nNjEtjs het eerfte voor, de Cycas, waar van geene Kenmerken door zyn Ed. worden opgegeven , dan alleen, dat de Vrugt een drooge Pruim is, met een tweekleppige Pit (*_). Dit  D E H S A G O E-B O O M. 283 Dit Kenmerk is bykans onverftaanbaar. Hoe^ kan een Pruim droog en een Pit tweekleppig zvn? 't Is waar, het kon een Vrugt zyn met] droog Vleefch als eenBolfter, waar onder een^ tweekleppige Schaal , gelyk in de Ockernooten, bevattende een harde Noot : doch van die tweekleppigheid vind ik niets gemeld by Rumphius, wiens Olus Calappoütes, hier aangehaald, ook geenszins uitpuilende Ringen aan den Stam heeft, die m eenige vergclyking komen by de Knobbels om den Stam der Cocosboomen. Dat Foliatio circinalis, more Fihcum, geen Kringagtige maar een gekrulde Bladmaaking betekene, zou zonder Verklaaring ook ten hoogfte duifter zyn; niettegenftaande de Bladen zeer naar die van Boomvaren gelyken. Ik zal derhalve hier dit Geflagt van Palmboomen, volgens den Rang, in welken zy by rumphius worden voorgefteld, befchryven en dus met den regten Sagoe-Boom eei aanvang maaken. Deeze is , onder de dn „ «nfWfrheidinsien , welken die Au voornaame onüericneiuniöcn , theur gemaakt heeft , dc Meelgeevende Pain loom door hem getyteld. Want hoewelihcMei- in de meefte Boomen van deeze Klas fe gelyk wy reeds gezien hebben, ook Mee astig is /overtreft hy doch hun allen ver, z in de deugd , als in de veelheid van deez Meelagtige Stoffe. ' ' De Sagoe-Boom heeft, in de volwasfer heid ïl. DEIÏ.» I. STUK. I. Lfdeel» V. ïoofdtuk. De SAGOEBOOM. I t e - Geftalte. i  284 Beschryving van I. Afdeel. V. Hoofdstuk. heid , een Stam van vyftig of zestig Voeten hoog , en zo dik, dat hem een Man naauwlyks met zyne Armen kan omvatten. Hy is oneffen of ruuw , en eenigermaate geringd of in Leden verdeeld. Lang blyft deeze Boom een Struikgewas, zig vertoonende als een groote Plant, met groene Steelen van over de twintig Voeten hoog , die Geutswyze zyn uitgehold, en op de zyden fcherpe Dcorens, als Naalden, hebben, in het onderfte gedeelte. De bovenfte helft deezer Steelen is wederzyds bezet met Bladen , die altoos opwaards ftaan in de Sagoe - Boomen , daar zy in de Kokosof Kalappus - Boomen nederhangen. Zy zyn lang en fmal, in 't midden breeder, doch ook een weinig famengevouwen, met flappe Doornen op de kanten. Vervolgens vormt zig om laag de Stam , die byna de zelfde dikte heeft als de Boom zal hebben. Hy fchiet fpoedig in de hoogte, en werpt eindelyk zyne Doornen af, behoudende de keepen der afgevallen Bladen, die tot trappen verftrekken, om hem te beklimmen. Aan den volwasfen Stam ftaan de Steelen meest ov«end , hebbende aan 't onderfte een holle Geut of Schop, van omtrent een Voet breed , waar mede zy den top van den Stam en elkander omvatten. Deeze Schop, benevens de binnenfte Huid daar van, die men 'er aftrekken kan, en tot verfcheide gebruiken dient, zo wel als het Vaatwerk daar van gemaakt , noemen de Indiaarjen Coroerong en Co- rocro  BEN SAGO E-B OOM. Ö85 mro. De Bladen, boven aan den Stam, zynde van twintig tot vierentwintig Voeten lang, verdorrende, worden Gabba gabba geheten , en , na dat zy zo wel van de wederzydfche Bladen , als van het onderfte Schopswyze gedeelte gezuiverd zyn, als Stengen of Stokken tot gebruik bewaard. Zo lang de Stam nog niet volwasfenis, heeft hy rondom den Wortel nog eenige Doornige Takken, die maaken, dat men 'er niet onbefcha digd by kan komen. Een wonderbaare voor zorg der Natuur , om deezen Boom te be fchutten voor de wilde Varkens, welke ander; zins het Gewas, om het Merg te bekomen in zyne Jongheid vernielen zouden. Dit maal deeze Bosfchen zeer gevaarlyk te doorkruifei want men ligt, 't zy in het Aangezigt, aan c Handen of Voeten, gekwetst wordt door de ze Doornen : waar tegen de harde Huidi der Indiaanen beter beftand zyn. De Koke waar uit de Bladen voortkomen, is van twa; tot vyftien Voeten lang en een Arm dik: m kan 'er aan de punt wel een Elle affnydei om Kleederen van te weeven , zonder eei nadeel toe te brengen aan de groeijing van c Boom. Hy is zeer Spongieus, hebbende ' buiten maar een foort van Schaal , twee \ geren dik, die voor Hout verftrekt, dat wj en als uit grove Draaden beftaat. Het ovi ge van den Stam , daar binnen, is alleen een vogtig Merg , gelyk in de Vlierboome p. DESL. I, SïüK» I. Afdeel* V. Hoofdstuk. Zelfftandigheid, » :t 1: e :n f\ ilf ;n 1, lig en ran in; is ;ri!ykn , en  28ö Beschryving van li Afdeel, V. Hoofdstuk. De Bloemtros ) I i ) 1 } t 1 c { b i Vi I» n en dit Merg is het, 't welk deezen Boom als tot een Koorenfchuur maakt voor de Indiaanen. Zo lang de Sagoe - Boom aan 't groeijen is, draagt hy geen Vrugten, en de Inlanders beletten hem doorgaans die te draagen, om dat de Stam daar door zyne beste hoedanigheid verliest. Men kan zulks by het zogenaamde fchieten van verfcheide Moeskruiden vergelyken. Als men hem evenwel ongemoeid laat, dan beginnen zig , wanneer hy volkomen oud geworden is, de Bladfteelen witagtig te verroonen, als of zy met Meel beftrooid waen: vervolgens komt uit het midden van de iruin een fpitfe Hoorn of Pyl voort, by de Irie Voeten lang, welke, zig openende , een ;etakte Tros uitgeeft, die zig in Takken ïitbreidt, in de eene Soort zes, in de andere ien of elf Voeten lang. Deeze Takken zyn /inswyze bezet met kleiner Takjes, van by de wee Voeten lang , aan welken wederzyds nog Jeiner Takjes ftaan, die naar de Katten van en Hazelaar gelyken. Deeze zyn een half 'bet lang en van dikte als een Vinger, be:aande uit donker rosfe en Wolagtige Schuben. Men noemtze onder de Amboineezen 'iriboa, om dat zy naar zekere Vrugten van ien naam gelyken. Als nu deeze Tros zig el tien Voeten heeft uitgebreid , zo dat haa: Takken tusfchen de Bladfteelen doorköïen, dan gelykt de Kruin van deezen Boom naai  DEN sagoe-boom. 287 naar eene Kaarskroon in de Kerken of Paleizen. . Wanneer de Tros zo ver gevorderd is, dan komen eerst de Vrugten te voorfchyn, die agter of onder aan de voornoemde Katten of Vingers , twee of drie.by malkander, zitten. Men kanze dus eenigermaate by de Vrugtbeginzels van den Taxisboom , als men deszelfs Bladvinnetjes voor de Katten neemt, vergelyken. Die Schubben van de gedagte Katten zullen waarfchynlyk Meeldraadjes, als de Mannelyke Bloemen uitgeeven, welke de Schepzel tjes , bevrugten , en dus zou de Sagoe-Boon volftrekt behooren tot de Monoikia van L1 nnjeus. Dit is iets, 't welk my ten hoog fte waarfchynlyk voorkomt, niettegenftaande il het niet door het Gezag van eenig Waar neemer bevestigd vind. Mooglyk is de hoogt van deeze Boomen een beletzel geweest , 01 zulks op te merken. De Afbeelding in 't Werk van s e b a , Pla; XXV. van het Eerfte Deel, welke, volger de aantekening van den Hooggeleerden Het J. Burmannus, de regte Sagoe-Boor is (*), geeft een ander denkbeeld van deez Vrugtmaaking. Aldaar wordt aangemerkt, „ d; „ uit het Hoofd van den Stam eenige Trosfen v; (*) Ileri. Amb, of Ambonfch Kruidboek. I. Deel, blad; 7«. II. dem.. I. Stuk» I. YfdeelJ V. lOOFD» iTUK. De /ruirtmaaking. I i t • s r (i e % , n  288 BtsCHRYVlHG VAK I. Afdeel. V. Hoofd* STUK. De Vrugten, „ van licht paarfche Bloemknopjes, als Bloem„ kool, uit het midden der Bladen uitfchieten, „ die met den tyd Vrugten maaken , in de „ gedaante van een digt geflooten Pynappel, „ met een langen Steel , als van een Peer. „ Deeze Vrugten zitten in menigte , op de ,, wyze als Trosfen , aan lange Steelen, die „ uit een dikken Steel voortkomen." In de Afbeelding ziet men wel het beginzel van zulk een Tros, doch daar vertoont zig niets van dien Hoorn, waar Rumphius van fpreekt : maar zou dezelve ook afgefneeden of geopend zyn geweest , om die Bloemknopjes te vertoonen ? Eenige overblyfzels, als puntige Bladen , fchynen daar van wel een blyk te geeven. Voor 't overige wordt myn vermoeden dat 'er Bloemen aan dien Tros zyn, door die befchryving eenigermaate verfterkt. Ook zegt die Autheur , dat men de Siriboa neemt voor 't Bloeizel van den Sagoe-Boom. Volgens Rumphius zyn de Vrugten gefchubd, doch in alle Soorten van Sagoe-Boomen niet van eenerley gedaante : fommigen rond als een Perfik of Abrikoos ; fommigen ovaal, als een Hoender - Ey of nog langwerpiger ; fommigen uit den ronde wat plat en fcheef. Het zyn, zegt hy, aartige gefchilferde Knoopen , hebbende die van de gemeenfte Soort flegts de grootte van een gewoone Pruim, van agteren wat ingedrukt, en van vooren eenigszins puntig; eerst groen, daarna witagtig  dén Sago e-B o o m. ^9 «Ei ten laatften vaalbruin van Kleur. De buitenfte Schaal beftaat uit enkele Schubben, die op ryën ftaan en aan elkander fluiten, bevattende een Pit , van grootte als een SnaphaansKogel, die in dc onrype Vrugten murw , doch in de rypen zwart en zo hardis, dat men haar niet aan ftukken kan byten. Deeze Vrugten ftrekken , niettemin , voor de wilde Varkens tot eene lekkere verfnapering. Derhalve teeli deeze Boom weinig door zyne Vrugten voort, maar wel door zyne Wortelen , die zeer ver re onder de. Aarde voortkruipen , en dikwil nieuwe Plantfoenen maaken; zelfs in eens an ders Grond. Vier Soorten van Sagoe-Boomen worden 'e door dien Autheur opgeteld, wier onderfchei meer beftaat in de Doorens en Vrugten , da in de uitwendige Geftalte. De eerfte , in Maleitfch en Ambónfch Lapia Tuni, dat : Opregte Sagoe genaamd, is de gene, naar welke men deeze befchryving heeft opgemaakt geevende het beste Meel. Zy is daarom oc de gemeenfte, wordende het meefte voortgeteé en opgepast. De Doornen zyn van midde baare langte; de meetten als gewoöne Naa; Naalden , doch fommigen ook wat korter, < de Vrugten als gezegd is. Derzelver Pitti worden wel in Zout water gekookt of in F kei ingelegd, en dan tot een eetbaare Spy gemaakt met eenige Kruideryën. Een andere Soort, in 't Ambónfch genaan T Z ix. Deel. i. Stck« t. Afdeel; V. Hoofd- stuk. S i. Soortef» van Sagoei Boomen* t s t ï k d 1- :n :n e- ze id wilds a.Sf,goe,  1QO Beschryving van l Afdeel. V. Hoofdstuk. Langdoomige. Gladde Sagoe, l I Woon- fiKit. ] Lapia Jhur of Wilde Sagoe , is de hoogfte van Stam en digter met Doornen bezet dan eenige andere Soort, maar deeze Doornen zyn korter, de Vrugten kleiner, ronden ongemeen hard van Pit , waar in twee byna doorgaande Gaatjes zyn , zo dat menze aan Snoeren kan rygen. Zy valt meest op Ceram en zeldzaam op Amboina. De derde Soort, Lapia Macanaru of Ma> :analo, dat is Langdoornige, genaamd, heeft den Stam zo dik niet als de andere Soorten: de Bladen zyn groener , fmaller , dunner en meer gerimpeld ; ook ligt fcheurende, en dus :ot gebruik minder bekwaam. De Vrugten zyn in deeze Soort de aïïergrootften , te weeten als een taamelyk Hoender - Ey , wordende in de ouderdom bruin en ligter afvallende. Men houdt deeze Soort van Sagoe, welke ook zo veel Meel niet geeft, voor de flegtfte. Een vierde Soort wordt Lapia Molat of gladde Sagoe , in 't Maleitfch Sagu Parampuan geheten, om dat men dezelve houdt voor het Wyf je onder de Sagoe - Boomen, zegt Rumphius , geevende echter daar van geen reien. Waarfchynlyk zal het alleen zyn , om lat 'er de Doornen der Bladfteelen geheel aan >ntbreeken ; want de Vrugtmaaking in 't algemeen tweellagtig (Hermaphrodict) fchynt te •yn, in de Sagoe - Boomen. Deeze Boomen groeijen op meest alle Eianden van de Molukkifche Wateren, tot aan No-  ï> e n Sago te-B o o %u 291 Nova Guinea toe, als ook benoorden Java, tot aan Siam: als of de milde Natuur dus het' Menfchelyk Geflagt aldaar voor gebrek en Hongersnood, voor altoos, had willen bewaaren/op Java, Sumatra, en Bomeo, echter, zyn de gedoomde Soorten niet veel bekend s maar wel de laatftgemelde of vierde Soort j die op Java Bülum genoemd wordt: doch men maakt aldaar flegts van de'Bladen gebruik on de Hutten der Indiaanen te dekken. Op plaat fen, daar veel Ryst groeit ■, gelyk op Makas far, fchynt de Meelgèevende eigenfchap naauw lyks bekend te zyn. De grootfte menigte val op 't Eiland Ceram , alwaar men 'er uitgebrei de Bosfchen en Wildernisfen van vindt , e van waar ook Jaarlyks een groote menigte va Sagoe - Brood naar andere plaatfen wordt ve: zonden. Op drooge Bergen groeit hy niet maar wel in vogtige Zandgronden, en fchyi bovenal de Moerasfen te beminnen ; zo d men 'er dikwils niet by kan komen, dan m «root gevaar. Deeze Bosfchen , Latar g naamd, zyn deswegen fomtyds byna ontoegan lyk. Op Gilolo heeft men waargenomen, da by groote afitroomingen van Water, in zuil Bosfchen, de Sagoe - Boomen dikwils met Grot en al opryzen , maakende dus een foort v; Eilanden, welke fomtyds ook wel in Zee we fpoelen. Dus kan men een groot gedeelte v deeze Boomen niet havenen, 't welk and< T 2 v ii. DEïl, i. STtJE. h V. Hoofd* ;tuk. i t l 11 , Lt It ït y. •5 :e id m an :rs  292 Beschryving van i. Afdeel. V. Hoofdstuk. Trappen van uypheid van ' het .Merg, j { 4 4 i -] i x ] F t c < i ( 1 t ] 1 : zeel toebrengt, om dezelven zig ten nutte te maaken. En , hier uit blykt ook de rykheid /an de Schatkamers der Natuur, daar zo veel /an dien koftelyken Voorraad verlooren gaat, ronder dat hier door gebrek of Hongersnood •eroirzaakt worde. Een byzondere oplettendheid wordt 'er ver:ifcht, om het Merg van deeze Meelboomen n zyn kragt te bekomen. Ten dien einde ;eeft men acht , op derzelver verfchillende rappen van Vrugtmaaking. De eerfte trap is, vanneer de Twygen of Bladfteelen, als gezegd s, zig witagtig beginnen te vertoonen, en de doornen van derzelver Voeten en boven aan en Stam afgevallen zyn. De tweede trap is , ranneer zig aan den Top de gezegde Pyl of foorn, dien men Majang noemt, omtrent een ,Toet lang , openbaart. De derde Trap heeft laats , wanneer die Hoorn zyn grootfte lang» heeft bereikt , doch nog geflooten blyft: e vierde wanneer de Takken van de Bloem n Vrugt-Tros uitgebreid zyn, naar een Koaalboom gelykende : de vyf de, als de Katjes, [ie men Vingers noemt of Siriboa , zig veroonen: de zesde , eindelyk , wanneer men de 'olkomen Vrugten ziet. Alsdan is het Merg ot gebruik onbekwaam : doch voor 't overige ïeeft , ten opzigt van deeze Trappen, in de >vzondere Soorten een aanmerkelyk verfchil )laats. De eerfte kan tot boven den derden trap  D TE N S A G O E-B O O M E N. 2V3 trap van rvpheid komen, zonder dat het Merg bedorven is ; dat in de tweede goed blyft tot aan den vyfden trap en daar boven: m de der- ] de maar tot den vierden, en in de vierde tot' den derden trap. Hier uit blykt, dat men in dit geval byzonder letten moet op het verfchil der Soorten. De Indiaanen , evenwel , weeten nog een ander Middel, om deszelfs Rypheid te ontdekken Men boort of kapt een gat in den Stam, en haalt daar wat Merg uit, 't welk men tusfchen de Handen met Water wryft , ziende dus , of hetzelve genoegzaam Meel uitlevere. Als het te weinig Meel geeft . zo flopt mer het gat flegts met wat Kley weder toe, op dal het niet bederve. Anders gaat men aan 't ne dervellen van den Boom , wiens Stam m ver fcheide Stukken, ieder van vyf of zes Voetei lang, verdeeld , of ook maar midden door ge kap°t, of zelfs geheel gelaten wordt. Dan fply men die Stukken , of den Stam, in de langt, door, en vervolgens gaan zy daar op zitten hakkende en fchraapende het witte , draadig Merg, aan brokjes uit de holte. Hoe klemde dit Merg gemaakt is, hoe beter. Men doe het in de uitgeholde helft van zulk een Stu des Booms, dat over eenig loopend Wate gelegd wordt, zynde aan 't eene end voorzie; met een foort van Teems, die van het Haai rio-e Geweefzel , dat van den Kokosnootei Boom komt, gemaakt is. Het Hakzel, gedut T 3 P I. V. 400EDiTUS. Hoe men net Meel daar uit kaak. 1 t , i. t E r 1 ï- £  ?94 Eeschryving van E 'afdeel. V. Hoofdstuk. Hoe men daar Brood van bakt. rig met Water begooten, wordt met de HatK den gekneed, en tegen die Teems aangedrukt, zo dat het fynfte met het Wrater daar door fchiet, vallende in een foort van Tobbe, daar önder ftaande. Na het bezinken tapt men het Water af, en neemt het Meel daar uit, 't welk, zo fyn en wit als Kalk zynde, in .Korfjes van groene Bladen gedaan wordt, waar in men het bewaaren en zelfs verzenden kan. Het Overblyfzel, dat roodagtig is en daar men geen meer Meel uit kan krygen , wordt op een hoop gefmeten voor de Varkens, of, zo het leggen blyft, dan groeijen daar zeer lekkere Kampernoeljes op , en 'er teelen dikke Wormen in voort, die ook van de Indiaanen tot Spyze gebruikt worden , na dat zy aan 't Vuur zyn gaar gebraden. Het meefte Sagoe-Meel wordt tot het bakken van Brood gebezigd. Men heeft daar toe zekere Vormen , in Steenen uitgehouwen, van veelerley grootte , wordende de besten op 't Eiland Uliasfer gemaakt , zegt Rumphius. Ieder Steen ré in eenige Holletjes, naar believen, of ook wel maar in ééne holligheid verdeeld ; waar in men, na dat de Steen ter deeg is heet gemaakt, het Meel uit de gedagte Korfjes giet', dat dan aanftonds tot Koeken of Brooden wordt. Deeze Brooden zyn doorgaans vierkant of regthoekig, doch in grootte en dikte zeer ongelyk. De gemeene Sagoe-Brooden , op Ambon, zyn bykans een half Voet . lang  den Sago e-B o o m e k. *95 lang en drie of vier Vingeren breed, midsgaders wit en broofch , maar op Ceramzynze* veel dikker en harder, ja aan de hoeken alsH verglaasd. Van de Eilanden Key en Aru ko-■ smen 'er van anderhalf Voet lang , een half Voet breed, en omtrent een Vinger dik. De allerbesten worden gemaakt op de Uliasferfche Eilanden, zynde ongevaar een Handbreed in 't vierkant groot. Men neemt daar toe zeer fyn en wel gezift Meel, 't welk deeze Broodjes ros maakt van Kleur, verfch zynde zagt en zeer fmaakelyk 5 byna als ons nieuwbakken Brood: maar, oud zynde, wordenze zo hard als Steen , doch men kanze in Water weeken en dus gebruiken. De Ceramze Sagoe-Koeken, die de grofften zyn, kunnen het langftc duuren, en zyn dus best tot Voorraad op lange Reistogten. De meefle Sagoe komt gekorreld van Arabon en de beste , die men Bloem van Sagoe noemt, zynde Sneeuwwit en zeer fyn gekorreld, van Japan. Van deeze Sagoe of van de Brooden kan men, zeer gemakkelyk een voedzaame Brykooken;. 't zy met Kokosnooten Melk alleen , of met Water , Zout en Speceryën. Een dergelyke Bry , 'Papeda genaamd , wordt van het Meel zelf en op dergelyke manier toebereid , als men in Europa van Meel de zogenaamde Wa~ teren Bry maakt; wordende deeze Oostindi. fche , die ruim zo taay fchynt te zyn, aan Klontjes met zekere Saus gegeten ; als wanT 4 neer ïl. Deel. i, Stuk. I. 'deel' V. oofd- :uk» Tap of iry van iagoeleel.  29& Beschryvinc v ^ isr I. V. Hoofdstuk. Gebruik der Takken en Bladen, ïeer zy zeer lekker is en gemakkelyk te verteeren ; maakende een graagen Maag, doch weinig Voedzel geevende. Ook wordt 'er in de Geneeskunde , gelyk bekend is, tot verfterking wel gebruik van gemaakt. Voorts kan men deeze Pap , als Styfzel, tot het pappen en plakken van Lywaat en Papier, ja ook tot andere zaaken bezigen. De Palmiet of Kool van den Sagoe-Boom is zo goed niet als die van (den Kokosnooten Boom , en wordt daarom zelden raauw gegeten. De Bladen dienen tot het dekken der Huizen en de Bladfteelen tot het famenftellen der Wanden, die echter, om dat dezelven zo krimpen , na verloop van eenigen tyd geheel met Reeten zyn , en zig dan als van Latwerk gemaakt vertoonen. Dus verftrekken deeze Bladfteelen, Gabba Gabba genaamd, op die Eilanden en plaatfen , daar weinig BamboesRiet groeit , voor hetzelve. Men maakt 'er zelfs Vlotten van, om zwaare Houten of Steenen te vervoeren. Van de Bladen formeert men, door dezelven aan malkander en op Latjes te naaijen , zekere Plankjes of Blad - Schaliën , Atap genaamd , vyf of zes Voeten lang en anderhalf Voet breed. Daar toe worden de groene Bladen genomen, en deeze worden dan, door 't droogen, bruin. Met zulke BladSchaliën worden alle de Huizen, op de Molukkifche Eilanden, door dezelven op Latten varj  DEN S A G O E-B O O M. 297 van gezegde Bladfteelen of Hout te binden, gedekt, even als elders met Kokos-Bladeren. Het dekken begint men van onderen op, zodanig dat; de onderften meer dan half door de bovenften! bedekt zyn, even als met de Leijen der Kerkdaken gefchiedt. Deeze Daken moeten met Latten daar op te binden tegen Stormwinden verzorgd worden : maar anders zyn zy zeer digt en beftand tegen de zwaarfte Slagregens, kunnende fomtyds wel tien Jaaren duuren, ten minfte , indien men de Schaliën dubbeld op malkander legt ; doch begroeijen eindelyk met Mos en andere Kruiden , gelyk men dit ook ziet gebeuren aan de oude Rieten Daken, in de Nederlanden. Zy vatten, wel is waar. ligt Vlam en dan zyn deeze Papieren' Huizen in een oogenblik verbrand; doch die fchade is voor den Inlander gemakkelyk herftelbaar. De dikke Schors van het onderftuk der Blad fteelen , Coroerong genaamd , dient, wegen zyne taaiheid, even als dik Zool-Leder, to een Borstwapen. Ook wordt van de Vrugt fcheede , op fommige plaatfen , gebruik ge maakt tot Garen en om Kleederen daar va: tc weeven ; even als wy dit reeds in ande flag van Palmboomen hebben opgemerkt. Dit laatfte heeft inzonderheid plaats ten op zigt van zekeren anderen Boom, deswegen b RU mphios Sagus Filaris, dat is Draadgee vcndc Sagoeboom of Liever Draad- of Gare, T 5 Boo ïh Deel. I. Stuk. ï. \FDEEL, V. rlOOFDTUK. 1 r "Draad- of l Gaaren< Boom. l- m  I. Afdeel, V. Hoofdstuk. 298 Bïschryving vak Boom genaamd. Deeze fchiet eerst ook Struikagtig uit den Grond, en maakt vervolgens een Stam van hoogte ten minfte als de KokosBoom, met eene effene Schors, flaauwelyk in Leden verdeeld. De Bladfteelen zyn gedoomde Takken , van twaalf tot vyftien Voeten lang ; op de zyden bezet met Vinblaaden , van vier Voeten langte en twee of vier Duimen breedte , doch in een fpitfe Punt uitloopende en op de zyden gedoomd. Tusfchen de Takken, aan den Top , komen drie of vier Bloemftengen voort , die een Arm dik zyn, verdeelende zig ieder in agttien of twintig lange dunne Steelen, welke zydewaards afhangen, en eenen Bloem- of Vrugt-Tros maaken. Ieder Steel geeft twee of drie Kat-agtige Vingers uit, aan welken de Vrugten groeijen , die naauwlyks zo grcot zyn als Amandelen , bevattende onder een broofche Schaal een zeer harde, ongefchikte, hoekige Pit of Kem. Allermeest groeit deeze Boom op 't Eiland Ceram, alwaar de Ingezetenen byna alleen gebruik maaken van de jonge Scheut , die op oude Boomen als een Hoorn, wel zes of agt Voeten lang, voortkomt. De jonge Bladeren, waar uit deeze Scheut beftaat, in Water geweekt en gefchraapt zynde, laaten zig in dunne Draaden fplyten , waar van zy dan, even als van- de andere Sagoe - Bladeren , Kleedjes weeven; waar toe ook de Bladen van andere Palmboomen dienftig zyn. Ein-  © e H ANANA S-B OOM. »99 Eindelyk komen wy tot die Soort van Sa-^ goe - Boomen, waar'aan Rumphius den' naam van Olus Calappoides of Moeskruidige Kalappus geeft, om dat de jonge Bladen ge-: kookt en gegeten worden. Linn^us heeft, deeze onder den Geflagtnaam Cycas aangehaald op zyne eenigfte Soort (*) ; zo wel als. den Ambonfchen Sagoe-Boom van Seba, welke echter, gelyk aangemerkt is, de regte Sagoeof Meelboom fchynt te zyn. Deeze Soort heet op Malabar Todda-Panna, in 't Maleitsch Sajor - Calappa , op Amboina Utta Niwel, in Javaanfch Pakis Radji, om dat de Moorfchi Paapen hem dikwils by de Graven van hui Volk planten. Dewyl deeze Boom een fooivan Ananas, die zeer aanmerkelyk is , op dei Stam draagt, (gelyk de Afbeelding Fig. 3 vertoont,) zo heb ik hem Ananas-Boom gehe ten. De Geftalte is als die van den Kokos- c Kalappus-Boom , doch korter en dikker, e fomtyds , doch zeer zeldzaam , heeft hy de Star (*) Cycas Frondibus pinnatis circinalibus , Foliolis lineari bus planis. Syst. Kat. XU. Tom. H. Gen. 1122. Cyc; Frondibus pinnatis , Foliolis lineari - lanceolatis , Stipitibi fpinofe. Hort. Cliffl 481. fl». 393. r-oïen I.ugdl 5. Eurm. Ird- 240. Palma Indica, Caudice in annulos pre tuberantes distinto. RAJ. Hht, :36o. Arbor Sagoe Ambo nenfis. Seb. Tbts. I. p. 39. "K «5. f- *♦ Tesfio. ompfei Jap. 897. Olus Calappoides. RUMPH, Amb. I. p. 86. ■ sa, 23. Todda. panna. Hort, Mal. III, p. 9. T» 13 ïl, DEJ U I. STUK, I. ^fdeeu V. ÏOOFDTUK. Ananasioom1 HL Fig. S, l C 1 f 1 1 s k  L 'Afdeel, V. Hoofdstuk. De Kruin f*. * De Ana nas - gei) kende Viugt. 300 beschryving van Stam boven in twee of drie Hoofdtakken verdeeld. De Bladfteelen of Twygen zyn vyf Voeten lang , omtrent een Vinger dik, groen of groenagtig , doch niettemin ftyf, rond en glad, aan de kanten bezet met kleine Doorentjes. De Bladen ftaan overdwars regt uitgebreid , gelyk een Mat , en daarom wordt deeze Boom , in 't Indiaanfch, ook wel Mattenboom geheten. De langte der Bladen is byna een Voet, de breedte een Vinger of een Duimbreed : zy zyn plat en ftyf, ftaande tegen elkander over aan den Steel, en doen dus den Steel met zyne Bladen zo geweldig naar die van Boomvaren, of van Osmunda gelyken , dat Rumphius aan het gantfche Gewas den naam van Osmunda arborescens geeft. Ieder Bladfteel komt voort uit een rondagtige Knoest of Bol , welke na 't afvallen der Steelen aan het bovenfte van den Stam blyft ftaan , zo dat hy aldaar vol Knobbelen wordt, gelykende naar een ronden Bol , even als de Kruin van den Lontarboom. In Fig. 4, Plaat III., is deeze Kruin vertoond. Het uitfpruitzel van den jongen Bladfteel, omtrent een Voet lang zynde , is als famengerold en gelykt naar een ronden Worm ; even als dit in de Varens plaats heeft. Deeze Scheuten zyn zeer mals, en kunnen als Aspergies tot Spyze dienen ; weshalve men ze ook by Handen vol ter Markt brengt en verkoopt. De eerfte Vrugt, welke deeze Boom, vyf of zes  den Ananas-Boom. 301 zes Voeten hoog zynde, voortbrengt, gelykt,^ als gezegd is , naar een Ananas; doch is fmaller, langer, en heeft ook dat Bladerige Kroont-1 ie niet , 't welk zig vertoont op de Ananas-S fen. Haar langte is meet dan een Voet; de dikte vyf Duimen , en zy eindigt onder en boven met een ronde punt. Van buiten is zy gefchubd , en heeft op ieder Schub een zagt Puntje ; zynde geheel bleek of graauwagrig geel , en bedekt met een Smeerig Meel. Deeze Vrugt dwars doorfnydende, wordt men in haar midden een ronden Steel gewaar , rondom welken de Schubben ftaan, doch deeze zyn niet geflooten; gaapende als in de Denneboomen , en een Zandig Meel bevattende. Zy zyn droog van Smaak, omtrent als Hazelnooten. Deeze Vrugt kan wel genuttigd worden , doch men laat dezelve doorgaans verdorren 'en verdwynen. Twee of driemaal geeft een Boom deeze Ananas uit, eer hy de regte Vrugten voortbrengt , 't welk gebeurt , wanneer hy de hoogte bereikt vari agt of tien Voeten en daar boven. Uit de Kruin , tusfchen de digte Bladfteelen of Twygen, die dwars uitgebreid ftaan, doch niet dikker zyn dan een Duim, komen een menigte Steelen voort, die aan 't end een vlak Handje hebben , als een Haanekammetje. Aan deeze Steelen , die omtrent een Elle lang, een Pink dik, Wollig en wat hoekig zyn, groeijen drie of vier rondagtige Vrugten, tet groot ii.bï.ï.i.>i. Stuk. L lFDEEL. V. ïoofd- De regte Vrugten,  302 BESeHRTVINC VAR i Afdeel. V. Hoofdstuk. Verfchil der Mannetjes en Wyfjes. grootte van een Hoender - Ey, glad, in 't eerst hoog groen , hier en daar naar 't geele trekkende , doch in de rypheid Oranjekleurig. Onder den uitwendigen dikken Bolfter van deeze Vrugten , vindt men een dunne Houtkleurige Schaal, met twee Naaden famengevoerd , die van boven eenige Gaatjes heeft , bevattende een dikke, langwerpige, witte Pit of Kern. Men hadt aan Rümphiüs verhaald , dat 'er Mannetjes en Wyfjes waren van deeze Boomen , waar van het Mannetje de Ananas droeg en het Wyfje de gezegde Vrugten. Hy meende, echter, door naauwkeurig onderzoek, van het tegendeel verzekerd te zyn; te weeten , dat alle deeze Boomen eerst, op eene hoogte van vyf of zes Voeten, de Ananas en vervolgens, hunne volwasfenheid bereikt hebbende , de regte Vrugten droegen. Naderhand, in 't Jaar 1690, oordeelde hy de waare kennisfe bekomen te hebben van de Vrugtmaaking van deezen Boom ; dat 'er , naamelyk, Mannetjes en Wyfjes van waren , als gezegd is; draagende de eerften de gezegde Ananas in volkomenheid , met een zo fterken Reuk, dat men 't naauwlyks omtrent dezelven kon harden ; de anderen flegts een klein Ananasje op de Kruin , met de Schilfers wyd gaapende , tusfchen welken de Vrugtfteelen voortkwamen. Het fchynt derhalve ontwyfelbaar , dat de gezegde Ananas , inzonderheid wegens her Smee-  uiN Ananas-Boom. 303 Smeerige Meel, waar mede zy bezet is , tot de Mannelyke deelen van deezen Boom be. hoort. I Men vindt deezen Boom byna op alle Mo-s lukkifche Eilanden en daar omftreeks; doch op Amboina is hy zo gemeen niet als op Ceram en de Zuidoofter Eilanden. Men kan hem niet alleen van Zaaden of Pitten, maar ook op een andere manier voortteelen , neemende het weekc Hoofd van den Stronk af, en 't zelve in de Aarde plantende; doch in die beide gevallen groeit hy veel langzaamer op, dan in 't wilde. De jonge Scheuten , voorgemeld , zyn het vcornaamfte dat men van deezen Boom gebruikt , zo wel als de jonge Bladen , die, in Water gekookt, een zeer lekker en frnaakelyk Moes uitleveren, en hierom geeft 'er Rump h 1 u s den naam van Kalappus - Moes aan. Voorts kan men de Vrugten' ook gebruiken, doch dezelven moeten dan op eene byzondere manier toebereid zyn : want raauw houdt men ze voor zeer nadeelig. Zelfs dient het verfche Sap, uit dezelven geparst, om de Jonge Kinderen der Indiaanen, wanneer dezelven hun tot een last zyn, volgens 't ontaarde gebruik deezer Wilde Volkeren , van kant te helpen. Hier uit ziet men , hoe zeer deeze AnanasBoom , in nuttigheid zo wel als in andere opzigten , van den Sagoe- of Meelboom verfchïlle. De 1$. DSEi, I. STUK, T. IDEÏL. v. [OOED- ruK. Woon. laats. Gebruik'  I. Afdeel, V. Hoofdstuk.Jipanfche Palmboom' (*) Palma Japonica fpinofis Pediculis , Polvpodii folio. EOïRH. lni. Hsru LuSitat, II. p. 170. ROYSN Pnir. p. j. 304 Beschryving van De Todda- Panna , uit den Hortus Malabarleus hier aangehaald, is eigentlyk de Japanfche of Sineefche Sajor-Calappa, welke door Boerhaave, in de Catalogus van denLeidfchen Akademie - Tuin , genoemd werdt Japanfclw Palmboom nut Bladen van Boomvaren, die gedoomde Steelen hebben (*). Hy is thans hier in de Hortus Medicus niet, maar te Utrecht heeft men hem met een Stam van een half Voet hoog en anderhalf Voet dik. De Chineezen noemen hem Titsjiu of Yzerboom, om dat zyne Bladen met de Punten fteeken als Yzeren pennen. Dit fchynt een aanmerkelyke byzonderheid te zyn van deezen Japanfchen Palmboom, die in zyn Vaderland een Stam maakt niet hooger dan zes Voeten, doch dikker dan de Stam van een Kokosboom. De Bladfteelen zyn tusfchen de twee en drie Voeten lang, bezet met Grasagrige ftyve Bladen , ter wederzyde digt aan den Steel gevoegd, even als in de voor befchreevene. Men maakt 'er geen gebruik van , dan dat hy in de Tuinen aldaar geplant wordt, om dezelven door zyn Vederagtig Loof te verlieren. Ik heb zodanig een gedroogd Blad , byna overeenkomende , in grootte en gedaante, met het gene by Rumphius in afbeelding is gebragt. VI. HOOFD-  e»en Kalappus-Boom. 305 i5Wë£^ # a a'a aëSfêilIllIll VI. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Kokos of Kalappus - Boomen, en de aanmerkelyke Verfcheidenheden , tot dezelven behoorende. Onder alle de Palmboomen zyn de genen, die men Kokos- of Kalappus - Boomen noemt, in verfcheide opzigten de uitmuntendften. Zy fteeken hunne Stam en Kruin boven de meefte andere Boomen uit. In fierlykheid wyken zy niet voor de gewoone Palmof Dadelboomen, en de Vrugten , welken zy uitleveren , ftrekken tot Voedzel voor de Ingezetenen van Oost- en Westindie. Sommigen verklaaren hun voor de vrugtbaarfte Boomen in de geheele Wereld. Voeg hier by de menigvuldige gebruiken, welke men van den Stam, Bladen en Wortelen heeft, ftraks op te noemen. Rumphius heeft 'er derhalve ook een begin van zyn Ambónfch Kruidboek mede gemaakt. Hy behoort zo wel tot de Wyngeevende als Nootdraagende Boomen , hoewel men hem eigentlyk betrekt tot de laatften, als welke eigenfchap hem, in die trap, alleen toebehoort. Want, fchoon zyn Sap gebruikt wordt tot het Arak ftooken, zou zulks echter ook, waarfchynlyk, met den Wyn van den Lontarboom en anderen, gefchieden kunnen: daar men in tegendeel geenen Palmboom met dergelyke Vrugten V vindt j ii. deel I* stuiü I. Afdeel.' VI. Hoofdstuk. Naam  goö Beschryving van 1. VI. Hoofdstuk. Kenmerken. vindt, die zo wel Spys als Drank uitleveren, Hierom voert hy ook , in 't algemeen, den naam van Palma Coccifera , dat is Nootdraagende Palmboom , in 't Nederduitfch Kokos-, doch op de meefte Oostindifche Eilanden Kalappus - Boom. De laatfte naam is van 't Javaanfche woord Calappa afkomftig, en daarom voeren de Nooten, in Oostindie, gemeenlyk den naam van Kalappus- of Klapper - Nooten , in de Westindiën dien van Kokos- of Koker - Nooten. Men ziet duidelyk dus den oirfprong van die gewoone Benaamingen, welke door de verbastering, en bekorting van de Uitfpraak geheel iets anders fchynen aan te duiden. Deeze Boom is, onder den bynaam van Nucifera , de eerfte Soort (*) in het Geflagt van Coccus , waar van Limnjeus de Kenmerken aldus heeft opgegeven; onderfcheidende naamelyk dezelve, ten opzigt van de Bloem- en Vrugtmaaking, als volgt. Tweeflagtige Bloemen in een zelfde Plant met de Wyfjes-Bloemen. De (*) Cocos frondibus pinnatis, foliolis Enfiformibus replicatis. JACQ; Hist. t. 168. Coccus frondibus pinnatis, foliolis Enliformibus margine villofis. Hort. Cliff. 483. Flor. Zijl, 391 roïem Lugdbat. 4. liLRM. Ztyl. 182. BüBM. Ind, 2+0. Palma Indica Coccifera angulofa, C. B. Pin. 502. Palma Indica Nucifera. J. B. Hist. I. p. 37s. Calappa. ru.mpb, Amk. l, p, 1, T. 1, 2. Tenga. Htrt, Mal, I. T. 1.4.  DÉN K a l A p p u s-B o o m. 307 De Kelk een algemeene, famengeftelde Vrugtfcheede. De Bloent in drieën verdeeld. De Bloemblaadjes ovaal en fpits. De Meeldraad-, jes zes enkelde Vezelen, zo lang als de Bloem. De Meelknopjes langwerpig opleggende* Het Vrugtbeginzel naauwlyks blykbaar. De Sty kort, dikagtig, onduidelyk in drieën verdeeld. De Stempel duifter. Het Zaadhmsji misdraagende. Vrouwelyke Bloemen in de zelfde Vrugtfchee de met de Tweeflagtigen. De Kelk even zo , als in de voorgaander De Bloem in drieën verdeeld en zeer kleir Het Vrugtbeginzel Eyvormig, eindigende in ee Elsvormigen korten Styl. De Stempel in dr'ieë verdeeld. Het Zaadhuisje Lederagtig , zei groot, rondagtig, ftomp driehoekig. Het Zaac een zeer groote byna Eyvormige , gefpitfl Noot, welke driekleppig en ftomp driehoek is, aan 't breedfte end met drie Gaten doo boord, bevattende een holle Pit. Als men deeze vertaaling der Kenmerkc vergelykt met die , welke in 't Werk v; Weinmakn , IV. Deel, bladz. n, daar va voorgefteld is, zo zal men zig moeten verwor deren , dat dezelve dus kan aan 't licht gegi ven zyn. Immers het gene Linnjeüs a het Zaadhuisje voorftelt, wordt aldaar de Blo men-Kelk geheten, 't Is blykbaar, dat om Ridder daar door den Bolfter verftaat van d V % K XI, Dik.. i. SiVK. I. rVFDEEfc, VI. 3oOFDê. STUK. . I i a n :r g. r- D n n s' ,e e 3j  308 Beschryving vak t Afdeel. VI. Hoofdstuk, Kokos-Nooten, als bevattende dezelven zodanig, gelyk menze hier gemeenlyk te koop zie: leggen, die dan als 't ware drie Gaten of weeke Plekken hebben in de harde Schaal, welke, als bekend is, een' holle Pit bevat. In de tweede Uitgaaf van de Soorten der Planten gaf zyn Ed. te kennen , dat de Kokosnootc-n - Boom Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen op een zelfden Stam droeg, met zes Meeldraadjes en drie Stempels (*). Naderhand heeft zyn Ed. de Kenmerken aldus voorgefteld (f> Het Mannetje heeft de Kelk in drieën verdeeld: de Bloem driebladig met zes Meeldraadjes. Het Wyf je heeft de Kelk in vyven verdeeld : de Bloem driebladig , met drie Stempels : een Lederagtige Vrugt met een harde Pit. Niettemin heet de Kokosboom in 't zelfde Werk, en op de Bladzyde daar tegenover, nog Eenhuizig, 't welk ik niet overeen kan brengen met Mannetjes- en Wyfjes-Boomen. Ook blykt uit de Afbeelding zo wel als uit de befchryving van Rumphius, dat de Kokosboom Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen, of lie- (») Cocos Nucifera monoica, hexandra, trigyna, Sp, Pter.;, 11. p. irtss. (t) fj'h Nat, Ed. XII, Tom, II, p, 729.  den Kaupius Boom. $o$ Hcver Bloem en Vrugttrosfen op eenen zelfden Stam en uit de zelfde Scheede voortbrengt. Ik fpreek hier van den grooten Kokos- of Kalappus-Boom, welke een zeer regten Stam heeft, niet dik naar zyne hoogte, en eenigermaate naar dien van een Sparreboom gelykende; uitgenomen dat hy overal byna even dik blyft, en aan den Top wederom dikker wordt. De Boom zet , tegen de natuur van andere Boomen , in zyne Jongheid reeds zyne dikte van een Voet en daar boven, en, als dezelve de behoorlyke hardheid bekomen heeft , dai ftygt hy daar mede op , tot de hoogte vai zestig , en fomtyds ook van zeventig of tagtig Voeten. By den Wortel , daar de Eoom we twee Voeten dik is , maakt de Stam een Bogt en hier door ftaat de Boom doorgaans wa fcheef. Hy heeft geen Takken, uitgenomen d< Twygen of Bladfteelen aan den Top, die deszelfs Kroon maaken. Deeze fluiten met haare Grondtakken digt in malkander, en fpreider zig naar alle kanten uit, fommigen ook nederhangende. By haaren oirfprong zyn zy we een Span breed , doch verdunnen fchielyk toi de dikte van een Been en verder tot die var een Arm , hebbende van twaalf tot zestiei Voeten langte. Aan de bovenzyde zynze- hal hol, gelyk een Geut, met een fcherpen kan ter wederzyde ; doch worden allengs vlakker van onderen rond, kaal en effen. Haare zelf handigheid is niet Houtig, maar voos en taay V 3 z 11. mu< I- Stuk. i. Afdeel^ vi. Hoofdstuk,Geftalte. I l [ ; . i t » 5  glO Beschryving vau I. Afdeel VI. Hoofd• ST\K. De Bladen De B'uem Scheede zo dat menze met veel meer regt den naam van Bladfteelen of Twygen geeven kan, dan van Takken. Deeze zyn , drie of vier Voeten van haaren oirfprong af, kaal, doch verder wederzyds bezet met lange fmalle Bladeren, welke veel naar die van Riet gelyken. Zy hebben , naamelyk , de gedaante van een Degen, zynde tusfchen de twee en drie Voeten lang, ruim twee Duimen breed, en fpits aan 't end; niet fcherp of ruig, maar effen , glad en ftyf, met veele Draaden als doorreegen. De Kleur is in 't eerst geelagtig en vervolgens Grasgroen. Door 't midden van ieder Blad Icopt een Houtige Rib in de langte. De famengeftelde Bladfteel fchiet midden uit de Kruin als een Pyl of Hoorn,. gelyk wy dit reeds in andere Palmboomen opgemerkt hebben, cn de jonge Bladen worden op de zelfde manier gebezigd. Op dergelyke wyze beftaat het met de Vrugtmaaking. De Kokosboom geeft ook een Zak of Scheede uit, in 't Latyn Spatha, in 't Malei tfch Majang genaamd, en raar een Schuitje gelykende ; doch deeze Scheede bevat zo wel de Bloemen als de Vrugtbeginzels of de Mannelyke en Vrouwelyke Teeldeelen. Als zv open . barst, vertoont zig van binnen een Bondeltjé lange Steelen , die digt op malkander leggen , en elkander dermaate drukken, dat zy driekantig worden. Tusfchen de twintig en dertig van deeze Steelen zitten aan eenen dik- 11. Dim,, i. stuk, ^en  bes Kalaptös-Booh; 3" Ken middel-Steel, van klenr bleek of witagtig zynde en zig als lange Koornaairen verwonende; doordien de grootte helft, verst van den: middelfteel af, digt bezet is met fpitsagtige' Knoppen, als Tarwkorrels. Deeze openen zig, en geeven ieder een Bloempje uit, van drie dikke puntige Blaadjes, van binnen zes, M«ddraadjes hebbende, die het eigentlyke Bk», zei van deezen Boom mtmaaken. De Knop of Kelk, daar deeze Bloemen in gezeten hebben, breidt zig, na 't opengaan, overdwars m en de Bloemen vallen aanftonds af, nalaatende den blooten Baard. Aan het agterfte gedeelte van dit Bloemfteeltje zittende Vrugtbeginzels, die zig als platte breedagtige Wratten voordoen, en waar var m n doorgaans aan ieder Steeltje maar één o wte vindt, en daar van vallen fomtyds no: eenigen af. Ieder Kalappus-Boom draagt vy of zes zodanige Majangs, waar van fommige: nog ongeopend, anderen bloeijcnde, andere reeds in Vrugt - Trosfen, 't zy half of gehe< rvp, veranderd zyn, die men in >t Portugeefc Ramo, in 't Maleitsch Rancké, in 't Ambonfc mi Vtten noemt. Ieder Tros is dus m< tien twaalf of zestien Nooten beladen, doe on de Oostindifche Eilanden draagen niet me dan twee of drie van deeze Trosfen te gel3 Vrugt ; zo dat de geheele Kruin aldaar, op hoogfte , dertig Nooten torst; terwyl dee: Boomen aan de Vaste Kust van Indie en V 4 J II. DEH.. I. STUK, I. Vfdeei. VI. IfJOFD» TUK» De Vrugftros, i f 1 3 :1 ti h :t h :r k 't se in n-  312 Beschryving vah L Afdeel. VI. Hoofdstuk. De Nooten, andere Landen , wel met zestig , zeventig en meer Nooten teffens beladen zyn : des het te verwonderen is : dat deeze Boomen , die zo zeer aan 't geweld der Winden zyn bloot gefield , zulk een zwaarte op die hoogte kunnen draagen. Immers de Vrugt - Trosfen komen met haare Steelen van tusfchen de Bladfteelen voort, en hangen dus digt onder de Kroon, in de geheele rondte. De Kokos - Nooten, waar van ik hier fpreek, zyn van grootte als eens Menfchen Hoofd, van eene Eyvormige , doch aan 't end ftomp gefpitfte en driekantige gedaante; fommigen rosagtig; anderen groenagtig of bleek graauw van Kleur. Zy hebben een voozen Bolfter, twee of drie Vingeren dik, welke van buiten glad is , van binnen , en door de geheele zelfftandigheid , als uit Haairige Draaden beftaat. Hier onder fchuilt de Noot , wier grootte in de volwasfenheid verfchillende is, gelyk men weet. Derzelver Schaal is eerst Kraakbeenig en bleek, wordende vervolgens Houtagtig of Bcenhard en bruin ; zynde rondom bezet met Draaden , doch daar van kan menze zuiveren cn polystcn. Aan 't dikfte End hebben deezen Nooten drie rondagtige Plekken , weike ingedrukt zyn en van eene andere Kleur, waar door zv als het Gelaat van een Aap vertoonen. Ik behoef niet te zeggen, dat in de volwasfen Nooten binnen deeze Schaal een holle Pit vervat is, die eene dergelyke zelfftandigheid als  pen Kalappus-Boom. 313 als onze Hazelnooten heeft, doch welke, tegen d Schaal aan, flegts ongevaar de dikte uitmaakt van een Vingerbreed: noch ook, dat de holte ! van deeze Pit doorgaans eenig Vogt bevat, t lelk n t bedorven zynde lekker is van Smaak. D alles , naamelyk, is hier te lande zodanig bekend en blykbaar aan de uit Indie overgeb^te Kokosnooten , dat ik dit niet urtvoerig vtvtót , in haare natuurlyke Groeyplaats, hier, Z &niet afmoeten. De Noot wordt in vierderlev Staaten aangemerkt; geheel jong; volwasfen doch met een zagte Schaal; met eene harde Schaal en verouderd. De geheel jonge Nooten zvnnog onryp, maar de volwasfene, wier Schaal" nog week en gedwee is, zyn zo vol van een zeer aangenaam Vogt , dat hetzelve, wanneer zy fterk gedrukt of geopend worden, met een Straal daar uit fpuit. Twee Perfooner hebben daar eenen goeden Teug aan, en mer kan begrypen dat deeze Kokos-Melk of Vvey naar menze noemen wil, in de heete Landen daar dikwils het Water ver te zoeken is, to een ongemeene verfrisfehing ftrekt, en tot be Lud van het Leven der Menfchen. Alsdan be vindt zig in de Schaal nog geene Pit, maa aan de kanten, van binnen,begint zig een foor van Merg aan te zetten, dat allengs verdikt c: eindelyk dien trap van vastheid verkrygt, wa; in ons hier de Nooten worden toegebragt. He V 5 301 ii. Deel. I. stuk. i. fdeel. vi. Ieoid» rus. Het Sap der Tooten. i r t 1 r t 1-  314 Beschuvibc vaw 1. Afdeel VI, Hoofdstuk. De jongt Bot of Scheut, jonge flobberige Merg wordt Liplap geheten van de Nederlanders , en van de Maleijers Calamhir, , In zeer oude Nooten wordt de Pit als Beenhard , en het Sap, of de Melk, daar binnen, vermindert allengs ; indien zy niet goor wordt Df bederft geheel uitdroogende, zo dat 'er niets van overblyft dan een Suikeragtig Appeltje of Peertje , Pyrum Calappa, in 't Maleitich Tombo en Tomboan genaamd, dat is een Gewas of Uitfpruitzel. Het zit doorgaans aan een der Gaatjes of weeke Plekken van de Schaal, en verfhekt als tot den grondflag of wortel van de jonge Bot of Scheut, welke de Noot zal uit. geeven: wordende daarom ook van de Maleijers Matta, dat is Oog, geheten. Terwyl deeze Bot uitfchiet, verteert de Pit en dat Appeltje wordt grooter, tot dat hetzelve de geheele Holligheid, byna , van de Schaal beflaat. Middelerwyl geeft de Bot, nu de langte van een Vinger bekomen hebbende, haare Worteltjes uit, die als Wormen kruipen langs de Oppervlakte van de Schaal. Vervolgens wordt het Appeltje wederom kleiner, en krimpt zodanig in , dat hetzelve , wanneer men de Noot wat hard fchudt, van de Scheut afvalt en binnen de Schaal rammelt. Dit Spruitje komt niet uit den Bolfter , ter plaatfe daar de Noot aan haaren Steel gezeten heeft, maar dikwils geheel ter zyden , waar op men in 't planten te letten heeft. Schoon  den K A l A p ? d s-B o o m. 3*3 Schoon de Javaanfche naam Calappa , naar men zig verbeeldt, van het Arabisch of He-' breeuwsch afgeleid zou kunnen worden, is het doch zeer twyfelbaar, of de Kokos-Boom aan de Oude Natuurkundigen bekend geweest zy. Men vindt wel by Theophr astus, Plinius en anderen aangetekend , dat in Indie zeer hooge Palmboomen groeijen , waar var men Wyn , Honig , Brood, Azyn en andere dingen, ten gebruike van 't Menfchelyk Geflagt wist te bekomen ; doch, dewyl dit zo wel o\ den Lontar- en Sagoe-Boom, hier voor be fchreeven , en op andere Boomen van deez Klasfe past , als op den Kokosboom , is he veeleer te denken , dat zy die allen in 't ge meen daar door op 't oog gehad hebben: t meer , om dat zy van die uitneemende Vin; ten , welke den Kokosboom byzonder eige zvn, geen gewag maaken. 'Deeze Boom , zekeren Ouderdom bereil hebbende, begint Vrugten te draagen, en ga daar mede , indien hy wel gehavend en ni «eftoord wordt , onvermoeid voort. Op Ce Ion, en daar omftreeks aan de Vaste Kust v Indie , behoeft hy maar vyf of zes Jaaren o te zyn : op de Eilanden by Ambon draagt doorgaans in het twaalfde of veertiende Ja; Hier in overtreft hy dan grootelyks veel anc ve Palmboomen , hier voor befchreeven , ( een reeks van Jaaren oud worden, en dan n maar eens Vrugt draagen. De Kokosboom II. Deel. I. Stok. I. Vfdeel, VI. tlOOFD* STUK* I t n 'X Onge- mcene ^Vrugtbaar- Y' tfi ld éjt ir. e- ile og is iet  3i6 Beschktving vah I. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Lekkere Palm-Wyn het geheele Jaar door met Bloemen en Vrugten bedekt, hoewel de gewoone tyd, van 't in-oogften der oude Nooten, op Amboina plaats heeft in Oktober en November , zynde de droogfte Maanden van het Jaar. Men ziet hier uit, van welk een ongemeene Vrugtbaarheid dit Geboomte zy; niettegenftaande de Noot zeer lang werk tot aanryping heeft. Pater Lab at oordeelde , van naauwlyks minder dan een Jaar. In een ander opzigt ftaat hy meer gelyk met den Lontar-Boom. Men tapt, naamelyk, uit zryne Majangs of Vrugtfcheeden , op even de zelfde manier , na dat dezelven gedeeltelyk afgefneeden zyn , dien lekkeren Palmwyn, in 't Malabaarfch Sura genaamd, dat is zoete Drank, welke in lekkerheid alle andere Towacks overtreft. Deeze Vogtigheid , eerst uitzyperende, is zo helder als Water, wordende daarna Weyagtig en aangenaamer zelfs dan het Sap of Vogt der Nooten: maar zy moet dien zelfden Dag gedronken worden, dewyl Zy anders verzuurt of goor wordt, zynde alsdan echter nog tot het ftooken van Arak zeer bekwaam. De menigte van Vrugtfcheeden, welken deeze Boom het geheele Jaar door uitgeeft, maakt dat 'er altoos gelegenheid is, om hem dit Vogt af te tappen ; mids dat men hier in niet te ver gaa ; alzo daar door de kragt des Booms, zo wel als de Vrugtbaarheid, afneemen zoude. Indien zelfs de Kokos-Boom, na het aftappen van den VVyn , flegts een of twee Jaa. ren  DEN K ALAPP U S * B OöM. 3*7 ven in rust gelaten wordt door de Teifferaars, ^ dan draagt hy gemeenlyk in 't vervolg betere Vru°ten. In Oostindie rekent men hem op E zyn dertigfte Jaar in zyn beste fleur te zyn,s' draagende Vrugt tot in het zestigfte: maar in fommige anderen Gewesten zegt men, dat hy wel honderd Jaaren oud kan worden. In zyn Ouderdom vermagert hy kragtig en de Nooten worden allengs kleiner, zo dat zy eindelyk met o-rooter zyn, dan een Eenden-Ey. In de hoogfte Ouderdom beginnen de Twygen of Bladfteelen ook af te vallen , zo dat 'er niets overblyft dan de bloote Stronk. De Stam van deezen Boom is wel taamelyk slad van Schors , doch heeft zekere Knobbels ter plaatfe daar de afgevallen Bladen geftaan hebben. Dit zyn geen Wrongen , die den Stam omringen, gelyk men hem in verfcheide Afbeeldingen ziet voorgefteld, maar zekere halfmaanswyze verheffingen , welke als trappen maaken aan den Boom, en dus gelegenheid o-eeren aan de Indiaanen , om hem te beklimmen Zulks doen de Teifferaars , gelyk met de genen noemt, die hier van hun werk maaken dagelyks met groote vaardigheid ; zo dai men'van verre zoude zeggen, dat men een Ka bY den Boom op zag klauteren. In fommigi Landen , evenwel, hebben zy zekere Stroppen waar in zy hunne Voeten zetten, en dan gaa het opklimmen zo fchielyk niet in 't werk velfs worden fomtyds Keepen in de Stam ge hakt II, DEM,, I. STUK, I. FDEEU VI. OOFD™UK. Het beilimmenran den itain. j  I. Afdeel VI. Hoofdstuk, Gebruil van de KokosNootcn. 318 BESCHRVVING VAM hakt, om de Voeten meer vastigheid te gee'ven , en op x Vaste Land van Indie wordt wel een Touw om den Boom geflingerd en met Spykers daar in vast gemaakt. Dit laatfte geeft veel gemak in 't beklimmen van zulke hooge Boomen , wier Stammen vyftig of zestig Voeten lang zyn, en die niettemin, wanneer men aan het teifferen is, ieder tweemaal 's daags moeten beklommen worden, om af te haaien, 't welk in de aangehangen Potten of Kalabasfen geloopen is. Die Kalabasfen hangen zy aan 't Lyf, of laaten ze met een Touw neder , even als zy dit doen met de afgefneeden Vrugt-Trosfen. c Ten aanzien van het menigvuldige gebruik deezer Vrugten , zal ik hier de aanmerkingen van den Heer Osbeck daar omtrent, toen hy zig in 't jaar 1751 op Java bevondt, ais van iemand die zig daar op in 't byzonder toegelegd heeft , mededeelen. 'De'Kokos „ Nooten Boom, (zegt die Autheur,) in 't Jaft vaanfch Calappa genaamd, is een zeer hoo„ ge , doch niet buitengemeen dikke , Palm„ boom , met eenen ruuwen Bast, en tot aan „ de Kroon onverdeelden Stam. Op de Schors „ groeide een wit Meelagtig Mos. De Noo„ ten , waar van ettelyken by elkander boven „ aan de Kroon hingen , zagen 'er uit als „ Kooien , doch waren wat driekantig. De „ buitenfte Schaal of Bolfter van de Noot is, „ ah  den Kalappus-B oo ïf. 315» „ als dezelve begint ryp te worden, geel, en wordt vervolgens bruin. Deeze Bolfter bes, ftaat uit een Hennipagtige zelfftandigheid, „ die ook in plaats van Hennip door de Javaa„ nen wordt gebruikt, en derhalve gemeenlyk „ van de Nooten afgehaald eer zy die ver„ koopen; uitgenomen een kleine Streek, welke, zo men wil, den Ouderdom aanduidt van ' de .Noot , naar wier verfcheidenheid die l Streek groen, geel of bruin is. Doch mer „ kan deeze Nooten ook, als men 'tbegeert. " onbefchadigd bekomen, in welk geval zy he frifchfte en meefte Water bevatten. De " Draadige Bolfter laat zig tot Lonten ei ' Touwwerk,, dat echter in verfch Water zee ' fchielyk verrot, bekwaamelyk gebruiken. D< l eigentlyke Schaal, daar onder, is voor haar Z rypheid wit, zy wordt vervolgens bruin e " zeer hard , zynde eenigermaate hoekig aa " den Steel. De Javaaners gebruikenze , or " hunne bruine Suiker en andere dingen in 1 ' bewaaren: de Oostindifchvaarders maaken '< " Bekers en Pons-Lepels van, en bovendie zeer fraaije kleine Korfjes. Tegenover he " Steel-end zyn drie kleine Gaten, waar v; " zig nogthans maar één gemakkelyk laat op " nen. De Pit, welke van binnen digt tege de Schaal aan zit, is wit, en niet veel h; " der dan een ongekookte Raap: men kan i raauw eeten , en zy fmaakt byna als zoe ,, Amandelen ; weshalve ook de Zeelieden d; „ va II. deel. U Stuk» 1. AFDEEt. VI. Hoofd» STUK. I t 1 tl a e :r n :t in :n rzete .ar 1,  320 Beschryving van I. Afdeel. VI. Hoofdstuk. He» Wa eet der Nooten. (*) De Heer Oseeck was , niet ver van AngeH, op deKust van 't Eiland jara , aan Land gevaren, en hadt zig al. daar tot Kruidkundi.'ie Waarnecmingen langs fcet Strand be» geven. Zie zyne llsizt noch Qstir.ditn uni China, Rostocij p. Uji, „ van, mec een weinig Kaneel, eene Amandel„ Melk bereiden. Men kan dezelve ook met: „ Azyn, Olie en Zout, inleggen en als Salade „ eeten. De Noot is mee een bleek, zoet Wa„ ter gevuld, doch 't welke fchielyk zuur wordt, „ als men het niet kort na 't openen van de ,, Schaal drinkt. Ieder Noot bevat, van zulk „ Water, ongevaar een half Pint, of wat meer; „ daar wy ons eenige Weeken, en zo lang als „ zy frifch bleeven, in plaats van Thee-Water „ van bedienden. Men zegt dat dit Vogt, om „ de Handen te wasfehen gebruikt zynde, de „ Huid zeer zagt maakt. Als de Nooten oud „ worden, dan loopt het Water famen tot een „ fpongieuze witte Kern , welke vervolgers „ door de opening der Schaal Bladen uitgeeft, „ die , zonder dat de Noot in de 'Aarde ge„ plant of in Water gelegd worde, zeer lang „ in 't leven blyven. Het honderd Kokos- Nooten betaalden wy met eenen Pefo duro „ of Spaanichen Daalder, De Boomen flon- den langs den Oever op laage plaatfen en „ waren hier taamelyk overvloedig (*)." . Wy.kunnen hier , uit de aanmerkingen van Rumphius, by voegen , hoe het gewoone Ont-  DEN KiUPfBS-BooM. m Ontbyt der Indiaanen uit de Pit van een Ko^ kosnoot, en gedroogde Vifch, met wat SagoeBrood of gekookte Ryst beftaat ; waar op zy, dan dikwils het Water van de Noot toe drinken , dat op zig zelf 's morgens vroeg, met een ledige Maag, of wanneer men daar op door Koude bevangen wordt in een verhit Lighaam , genuttigd, zwaar Kolyk kan veroirzaaken. De Hollandfche Soldaaten en Matroozen hebben dit dikwils in hunne Oorlogee tegen de Indiaanen bevonden , wanneer zy , 's avonds veel van dit Kokos-Nat gedronkei hebbende, daarop moeften vernagten in de koe le Daauw, onder den blooten Hemel; worden de vervolgens door eene Beroerte en Lammig heid , Beriberi genaamd , aangetast. Van d klein geraspte Noot maaken de Indiaanen met Water , een Melkagtig Vogt, Santar gc naamd , waar in zy alle hunne Moeskruiden Ryst en Vis kooken. Dus verftrekt de Koko: Noot hun dan voor Suiker en Boter. Zeli maaken zy 'er , op veelerley manieren , ee Olie van. Men kan de gedagte Melk , u oude Nooten vervaardigd , laaten ftaan, a wanneer 'er een Room op komt, gelyk ( onze Koe-Melk, die door opkooken een kla re Olie wordt; maar, dewyl de Wey dan ni goed is, zo kooken anderen liever de dikl Santar, door verfcheide maaien opgieten b reid , llegts op een zagt Vuur, waar door c Olie fcheidt en afgefchept kan worden, ev< X j II, Drat, I, Stuk, E Afdeel; VI. ïoofd- TUK. | » 's n it Is É i- :t :e ^e ils  yii Beschryving van L A FDEEL, VI. Hoofdstuk. Dc Ka- lappusOUe, als Vet van een Vleefchketel , en dan is het overblyvende Sop als een dikke Syroop, zeer bekwaam om een Pap daar van met SagoeMeel te maaken voor de Slaaven, of Varkens daar mede te mesten. Indien onder 't fchraapzel van de Nooten Sagoe - Brood of Meel gedaan wordt, en men 't zelve dan met Water opkookt , zo wordt 'er een roodagtige voedzaame Bry van , zonder eenige affcheiding van de Olie. Deeze Kalappus - Olie is zo klaar, doorfchynend en zoet als Olyf-Olie, hoewel zy dikwils een weinig brandig fmaakt ; doch men maaktze fomtyds met Kurkuma een weinig geel. Van ongemeen groot gebruik is deeze Olie door geheel Indie. Verfch zynde en zoet wordt zy in de Kost en tot Saufen gebruikt, en is dan niet onfmaakelyk : maar het duurt weinige Weeken of zy wordt garftig, en dan niet als van arme Luiden tot de Spys gebruikt, of tot branden in de Lampen en het maaken van Zalven. De Indiaanen beftryken hun geheele Lighaam, of het Hoofdhaair alleen, met deeze Olie , 't welk hun een viefe reuk, en mooglyk aanleiding geeft tot Schurft en andere Huidziekten, daar zy, boven de Europeaanen , aan onderhevig zyn. Dik geworden dient zy ook tot het beftryken van Geweer en ,'ander Yzerwerk, maar is ten dien einde zo bekwaam niet als de uitgeperfte Kalappus - Olie, welke veelal den naam van Oleum Palmen voert en de dikte  pEN KALAPPUS-BooM. 323 dikte heeft, gelyk bekend is, van Boter. Hier^ toe worden, aan de Kust van Malabar, de Kernen van oude Nooten aan brokken in de Zona gedroogd , en dus onder den naam van Copra*' naar andere Landen verzonden. Men kanze alsdan ook eeten , en zy zyn van Smaak als drooge Hazelnooten. Van het gebruik , dat men van de Schaalen£ of Doppen tot Drinkvaten en ander Huis- Gcreedfehap onder de Indiaanen maakt, zal het niet noodig zyn omftandig te fpreeken; zo min als van de veelerley nuttigheden van den Palmwyn , die , 't zy uit de Vrugtfcheeden of uit de Kruin der Kokosboomen getapt wordt; als met dien van den Lontar-of Jagerboom, hiei voor befchreeven *, veel overeenkomende. Eer oroote veelheid van deeze Towak wordt tol Azyn gemaakt, het welke ligt gefchieden kan. alzo zy allengs van zelf, en , door in de Zor te ftaan, zeer fpoedig verzuurt. Meest word dit Vogt aan de Kust tot Drank gebruikt , 0: Suiker daar van gekookt, dié den voorrang heeft boven de Lontar - Suiker; maar op de Ei landen verkoopt men deezen Wyn veelal aar de Sineezen , welke denzelven noodig hebber tot het ftooken van Arak. In de befchryving der Zee-Blaazen (Hoh mm (<»e i zo * m^thans voork°mt'h"" nen Naam daar van hebben, dat zy als een Zal zyn, aan beide enden open, en dus hun geheele I ighaam een foort van Doorgang uitmaakt); " ° X V had . tl. ï>£EL. i, stok. F. FDEE^,., vl. OOFB« De alm-Wyrta * Bladz, z66. i I • Het fiocf. ken vars 'Arak,  324 Beschryying van I. AfrEEL. VI. Hoofdstuk. * zie 't XIV. Stik , I>1 had ik het Eerigt te berde gebragt van den vermaarden Boktiüs , die ons verzekert, dat de Arak door de Chineezen van Ryst en Holothuria, welke zy op Zee vonden dryven, geflookt werde *. Hier op heeftjde Wel Edele Heer Rademacher, Baljuw te Batavia, by het overzenden van eenige Zee - Schepzelen , die men gedroogd zynde Tripan noemt en welke aan de Chineezen tor eene lekkerny verltrekken ; my gelieven te onderrigten, dat zulks thans niet waar zy , en de goedheid gehad , van de volgende omftandige befchryving 'er by te voegen, hoe de Arak op geheel Java wordt geftcokt. ., Men neemt 5 Gantings of ruim 66 Pond ,, Ryst: 16 Tampayangs, ieder van 8 Bottels, „ of 128 Bottels Towak, die uit den Klapper„ of Kokosboom geteiferd wordt en tot Gest „ dient: 6 Balies, ieder van 96 Bottels, dat„ is 576 Bottels of dertien Ankers zwarte Sy„ roop , en 30'j Picolans, ieder van 24 Bot„ tels , dat is 720 Bottels of ruim zestien An„ kers Water. Dit alles wordt in één of ,, twee groote Baliën ondereen gemengd: men „ laat het twee Dagen ftaan ; dan giet men s, het in Potten over, en laat het nog een Dag „ rusten. De eerfte maal wordt dit in de Ketel „ agt Uuren lang gekookt : dan is het gemee„ ne Arak , welke de Chineezen Tjieuw noe„ men. Zulk een Kookzel geeft 8 Picols, ie„ der van 96 Bottels , zynde een Legger of 768  DEN K A L A P P V S-B O O M. 3*5 768 Bottels Tjïeuw. Hier van wordt 15 l Picol van 96 Bottels in de Deftilleetketel " o-edaan , 't welk van overgehaalde Arak, an H " ders Arak apy of beste Arak genaamd, in si | agt Uuren 5 Picols of 4«o Bottels uitle- 55 vert." Tr ' In de Towak of Palmwyn der Kokosboomen js een aanmerkelyk verfchil , dewyl fommige Eilanden en Landen denzelven zoeter en duurzaamcr dan anderen uitleveren. Die men van de Boomen op Banda krygt, valt wat brakagtig of wordt ligt goor. Sommige Boomen zyn ook tot het Wyngeeven bekwaamer, anderen tot het draagen van Nooten, en daarom wordt door de Indiaanen hier in onderfcheid gemaakt. DeDroefcm , die zig onder in de Vaten zet, met het onderfte van den Drank, is bekwaam om Zuurdeeg daar van te maaken, en kan van de Bakkers" gebruikt worden in plaats van Gest. Onder de Schors heeft de Kokosboom een Hoornagtig taay Hout, ter dikte van drie of vier Vingeren, met korte zwartagtige Draaden. Dit Hout is onder aan den Stam zo hard, dat de Bylen daar op affpringen, als men niet wat fchuins daar in hakt. Hier binnen is de Boom met een brokkelig Merg gevuld. Het Hout wordt naar boven allengs bleeker, zynde aan den Top ter langte van omtrent drie Voeten , Sneeuwwit , en daar maakt het, met het Merg te fa», dat gene uit, het welk men de Kool of Palmiet en anders ook wel de Herienen var V n UCl A 3 ir. tiEEL. I. Stuk. I. 'DEEL. VI. 30FDUK. De Kool ,f Faliniec 1  I, VI Hoofdstuk.» zie Eladz i59 Cic'itai'. derBiaier: t Zie bladz, 256 l Bladz lïï. 326 Beschryvikg van den Palmboom noemt *. Deeze Kool wordt geagt lekkerder te zyn in de Kokos-Nooten dan in de andere Palmboomen. 't Gene verder meest in aanmerking komt zyn de Bladen van den Kokosboom. Deeze ' worden, even als die van andere Palmboomen , gelyk van den Lontar- en Sagoe - Boom, reeds befchreeven, gebruikt tot Schaliën, om de Huizen mede te dekken , en dan Atap geheten; hoewel die van den laatstgemeïden daar toe beter'en duurzaamer zyn f. Voorts maakt men 'er ook Zonnefchermen, Matten, Zeilen, Korfjes en ander Vlegtwerk van. Van de jonge Bladen weeten de Indiaanen Papier te bereiden, dat aan de Vaste Kust van Indie tot het fchryven van Brieven als anders in gebruik is. Zeker Netswys geweefzel , dat by den oirfprong der Bladen gevonden word;, dient tot een Teems, in de bereiding van het SagoeMecl, als gezegd is |. De groene Takken zyn, even als de Takken der Dacelboomen by de Israëlieten waren, tot veriiering der Huizen en Vertrekken, op Vreugde-Feeiten en Gastmaalen , in gebruik. Zo de Inlanders iemand eenig Gefchenk willen brengen , 't zy van Gedierten of van dc Vrugten des Lands, dan moet hetzelve , tot een teken van Vrede en Yriendfchap , met Kalappus - Takken beftoken of behangen zyn. Van deeze Takken wordt ock een foort van Net of Zegen gemaakt; waar mede men, fchoon het op ver naa niet digt  DEN K A L A P P U S-B O O M. 327 cligt is , de Visfchen weet te bezetten, en op Strand te dryvcn. Wat de Stam van den Kokosboom aangaat, hoe voos dezelve ook zy , is hy niettemin dienflig tot Paaien aan Hoefden en Sehceywerken in de Rivieren , tot Grondflagen van Vestingen, en Bolwciken , en tot het opregten van Gebouwen, 't Is bekend, dat de Inwooners der Maldivifche Eilanden van deeze Boomen hunne Vaartuigen maaken , met al derzelver Rondhout, Zeilen en Touwwerk , belaadende die dan ook dikwils alleenlyk met derzelver Vrugten. En, fchoon het efgcntlyke Hout, aan dien Stam , maar zeer dun is, hebbende niet meer dan één of twee Duimen dikte , wceten doch fommige Indiaanen daai van niet alleen gladde Kistjes en ander Cereedfehap te maaken, die wegens de geelc Aderen in een zwarte Grond zeer fierlyk zyn; maar dit Hout wordt zelfs op veele plaatfen , uit gebrek van beter , tot Timmerhout gebezigd. Men maakt 'er Posten', Sparren en Latten van, tot gemeene Woonhuizen, Falisfaaden tot Fortresfen , Paaien tot Schut tingen , enz. Voorts beftaat de Stam t'eenemaal uit een voos Vezclagtig Merg , 't wel van geen ander gebruik is, dan dat men ff or de Aarde te rotten legt, als wanneer het binncr 't jaar goeden Mest, om de Beelden in de Tuiner vrugtbaar te maaken, uitlevert. Het Zaagzel var het gedagte Hout, in Water gedaan engemengc K 4 zyn ii. Deel. t. Stuk, I. IedeelPI. HC0rD- sTUK» GebreUc •p.n den y...m en het Hout.  328 Beschryyuo van I. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Nuttigheid in c Geneeskunde. De KahppusSteen. zynde met Kalappus - Syroop, dus eenige Dagen in de Zon geftaan hebbende , levert een Verw uit, die het daar in gedoopte Linnen zwart maakt. In de Hortus Malabaricus vindt men vyftien 'nuttigheden van deezen Boom opgeteld ; doch veelen daar van kunnen geen proef houden, of beftaan in bygeloovige denkbeelden der In• diaanen. 't Is ontwy-felbaar , dat zyne Melk en Olie , verfch zynde , zo in- als uitwendig tot verzagting dienen. De Portugeefche Artfen fchryven de Kalappus - Olie , met Syroop van Violen gemengd, voor, tegen 't Hoeften en een benaauwde Borst, laatende in de Jicht de pynlyke Ledemaaten warm daar mede fmeeren , enz. Dus is die Olie tegen de Aambeijen ook zeer dienftig. Het Afkookzel der Wortelen wordt gebruikt in de Koorts en Roode Loop. Het jonge Bloeizel , uit zyne Scheede genomen , en met bruine Lontar - Suiker gekaauwd zynde, dient tot geneezing van de Vuurigheid der Waterwegen. Van jonge Kokosnooten in de Bollter, op heete Kolen gebraden en dan weder te koelen gezet, kan het Vogt met veel dier.ft ingegeven worden in Heete Koortfen ; als waar door hetzelve zyne nauwheid verlooren heeft. Hier komt nog in aanmerking de KalappusSteen , in 't Maleitfch genaamd Mestica Calappa ; een wit Steentje gelyk Albast , effen en glad gelyk een Keyfteentje, dat fomtyds doch  DE,N KAL A,P pus-B o om. 3*9 doch zeer zelden in de ^f^^J avonden, en ook wel zo voos is, dat het los ^ fn 't Water dryft. Het is fomtyds langwer-Ho< «fe en ftomp Kegelvormig als een Duiven-*™ Hart ; fomtyds rond , en dan van grootte als een Erwt of Linze. Altoos heeft het, aan de eene zyde, een foort van Zonnetje, en rs dikwils aan de andere zyde gefcheurd. Onderduizend Kalappus-Nooten is 'er zelden een, waar in men zulk een Steentje vindt, en het komt ook naauwlyks voor , dan op twee Eihnden niet ver van Java , naamelyk Celebes en Boeton , zegt Rumphius die meer geloof fchecn te flaan aan deszelfs beftaanlykheid, dan aan de Toverkragten , welken 'er van de Indiaanen aan toegefchreeven worden. Hy merkt aan dat de Ingezetenen van die Eitónden, waarfchynlyk zeer eenvoudig en bygeloovig dergelyke Mestica's wisten voor den dag te brengen , welken zy gevonden hadden m veelerley Gedierten en Gewasfen. Dit vermindert de geloofbaarheid zeer van de zaak. Ondertusfchen werden de mooïften van deeze Steentjes in Ringen gezet en gedragen , om gélukkig te zyn in hunne onderneemingen. De Kokosboomen groeijen byna in dc gewie omtrek des Aardkloots tusfchen de Keerkringen. Behalve de Oostindifche Eilanden en de Vaste Kust van Indie , komen zy ook in Afrika voor , aan de Kust van Gumée , en verder in Zuid-Amerika, op de Eilanden van X 5 * Ww ii. Deel, L Stuk. •.el; i. if1> i. V/0OH- laats.  I. Afdeei * VI. Hoofdstuk. Vanftatcghetkn. 330 Beschryving van Westindie, en op die in de Groote Zuidzee; ' alwaar zelfs een Eiland is, deswegen genaamd het Kokos - Eiland ; gelyk 'er ook , ten Zuidwesten van Java, twee Kalappus - Eilanden leggen. Veele Landfchappen echter en Landen zyn 'er in deeze Gewesten bekend, daar deeze Boomen niet groeijen, en anderen, waar menze alleenlyk heeft voortgeteeld. Zy beminnen den Zeekant of de Kust, en worden zelden binnenslands gevonden , dan aan Meiren of Rivieren. Om wel te draagen moeten zy een vogtigen Grond van Zand of zwarte Aarde , doch geenen Kleygrond hebben , waar in de Wortels , die zagt en teder zyn, aan 't rotten flaan. Echter tieren zy, zo fommigen aanmerken, best op plaatfen, daar de Grond, rondom den Stam , dagelyks gemest wordt met veelerley vuiligheden. Veel worden zy van de Wormen der Palmiet - Torren geplaagd , die den Kop of Kool uitvreeten, en dus de Vrugt niet alleen , maar ook 't Gewas bederven. Gaarn willen zy by elkander geplaatst zyn tot redelyk digte Bosfchen, dewyl alsdan de een den anderen , zo voor de fterke Zonnefchyn , als voor 't geweld der Orkaanen befchut. Evenwel ontmoet men ze ook wel op hooge Bergen aan den Zeekant, zeer tierig bloeijende en Vrugtdraagende. De Kokosboom, hoewel doorgaans van zodanige Geftalte, als ik hem befchreeven heb, met eene enkele Kroon van Bladen , is fomtyds  DÏN Kalappu s-Boom. 331 tvds aan wanftaltigheden onderhevig. He^ gebeurt, dat uit ééne Noot twee of dne Stammen opfchieten, en , hoewel dan meestal maart ééne overblyft , heeft men doch een Kokos- s boom op Ceylon gezien, die redelyk groot was, met drie Stammen. Zeer zelden gebeurt het dat de Stam van een Kokosboom zig boven verdeelt, en dus twee of drie Kroonen maakt. Men heeft ook gezien , dat de Krum Takken had uitgegeven, elk zig in eenige Bladfteelen verdeelende , en dus rondom de Kroon nederhangende : doch alle deeze Wanftalugheden zyn uitermaate zeldzaam. Ik heb, tot dus verre, van dengewoonen grooten Kokos- of Kalappus - Boom, in 't algemeen gefproken. Rumphius tekent aan, dat daai van in Oostindie dertien Verfcheidenheden zyn, die hy Soorten noemt. Behalve de veranderingen, naamelyk, welken in de uitwendige Kleur van de nog met den Bolfter bekleede Nooten plaats hebben, waar van eemge Boo men de gewoone geelagtige, anderen de zoge naamde witte Klappus - Nooten , anderen groe „e , anderen rosfe of Oranjekleurigen uitleve ren - befpeurt men nog ander verfchil in dee ze Boomen of derzelver Vrugten; gelyk hie Calappa rutila , in 't Maleitfch Casfomba heeft den verfchen Bolfter van binnen bleel rood of Roestkleurig en fcodanig, dat men 'e een lekker Sap kan uitzuigen. De Pit vand II, DEEL.I. STUIS, I. ?T)EEL. VI. OOFDCUK. Verfcheidenheden. r , r e >t  I. Afdeel. VI. Hoofdstuk. 332 Beschryvinc van Noot is ook wat roodagtig , doch meest wit, gelyk in de gewoone Nooten. 3. Calappa Saccharina of Tubu , dat is Suiker - Kalappus , heeft den Bolfter van binnen wit, doch Suikeragtig zoet, en men kan denzelven raauw eeten , als Suiker-Riet. Deeze valt meest op de Zuidoofter - Eilanden. 4. Calappa Canarina, in 't Maleitfch Calappa Canari, verfchilt alleen van de gewoone daar in, dat zy de Kern dikker en weeker, en aangenaamer van Smaak heeft, met dien van verfche Kanaries, dat een Oostindifchc Vrugt is, als Aardakers , welke men gefchüd tot verfnapering eet", overeenkomende. Men noemtzc ook Vette Calappa, om dat zy vetter van Smaak is in 't eeten , doch daar is, door kooken of braaden, geen Olie uit te bekomen. Zodanigen, echter, vindt men ook gemengd onder de gemeene Nooten, van eenen zelfden Boom. %. Calappa Puitaria, in 't Maleitfch Calappa Bubur, of Pappige Kokosnoot. Deeze hebben het Merg nog weeker dan de voorgaande, en als Bry, zo dat de Pit ligt van de Schaal valt en zig met Water mengt. 6. Calappa Machceroides of Calappa Parrang', dat is Zwaard - Kalappus , wegens haar langwerpige figuur, eenigszins naar een Houw-Mes, Parrang genaamd, gelykende. Deeze zyn langwerpiger en kleiner, met de beide enden fpits, hebbende de Kern of Pit dikker en harder dan in de gemeene Kokos - Nooten. De Schaalen, die  den Kalappus-BooM. 333 .die ongevaar de grootte van een Kafuaris- of Ganzen - Ey hebben, worden veel gezogt onv Bekertjes , Flefchjes en Doosjes daar van te; maaken. Dergelyke Nooten komen ook aan: oude Klappus-Boomen voort , welke dan van binnen naauwlyks eenig Merg of Pit hebben, maar aan het voor-end als met drie Lappen zyn voorzien. Anders zou ik denken, of het ook zodanigen mogten zyn, als men hier in menigte tot het maaken van Tonteldoosjes ziet aanbrengen, welke omtrent van de gezegde grootte zyn. 7. Calappa Capuliformis of Hechtvormige, die men weezentlyk gebruikt tot Hechten van Mesfen, waar van de Schaalde gedaante heeft; zvnde de Noot, daarbinnen, langwerpig, een Vinger lang en weinig dikker. Dus maaker deeze een der kleinften Soorten, onder de Kokos Nooten, uit. 8. Calappa Cyftiformis of Doosagtige , oj Tavaas Oostkust groeijende, is ronder doch ooi klein van Noot, omtrent de grootte hebbend van een Galblaas uit een Os. Deeze laat zi zig zeer wel polyften , en wordt daarom oo veel tot Doosjes of Flefchjes gebruikt. 9. Calappa pumila , in 't Maleitfch Calapp Babie, dat is Varkens - Kalappus, genaamd, a zo laag hangende , dat de Zwynen dezeh kunnen afeeten. Deeze Kokosboomen groe jen maar twee Mans langten hoog, doch z3 jiiettemin vrugtbaar en vroeg draagende. Mc 1 • noer I. Afdeel, VI. 300FDtuk. ) y % s e i- n n rt  334 Beschryving van l Afdeel. VL Hoofdstuk. noemtze ook wel Konings - Kalappus, om dat de Grooten dcezer Eilanden haar veel omtrent hunne Wooningen en by de Pagoden laatcn planten. 10. Calappa Regia, die men in 't Maleitfch Calappa Radja , dat is Konings - Kalappus , noemt, maakt die verandering uit onder de Kokos - Nooten , hier voor gemeld; dat zy den Bolfter , als de Noot ryp is , hoog geel, Oranjekleurig of rood , hebben. De Schors van den Stam echter is ook eenigermaate roodagtig en dunner dan die van den gewoonen Kokosboom; de Takken geel; de Nooten wat kleiner en aan 't voor - end fpits of getepeld, zynde niettemin zeer aangenaam van Water. Op agt of tien Voeten hoogte draagt deeze Boom al, en is aan de geele Kleur van zyne Takken altoos duidelyk te onderfcheiden. Op Ceylon groeit een dergelyke Boom, die Vrugten van zodanige Kleur, en grooter heeft dan gewoone Kokosnooten, wordende aldaar zo kostelyk gehouden, dat de Gemeene Man dezelven niet nuttigen mag ,- al groeijenze op zyn ei$en Grond , maar moet dezelven verceren aan den Vorst. 11. Calappa Lanciformis in 't Maleitfch Calappa Lanfa , draagt kleine Vrugten, ongevaar een Vuist groot, langwerpig , ligt, tien of twaalf by malkander gedrongen hangende aan een Tros , gelyk de Lanfen, waar mede de dikke Yzers der Pieken zullen bedoeld worden.  j) i n Kalappus-Boom. 335 den. De Kleur is van buiten wit of wat groenagtig. Zy zyn zo dun van Bolfter en Dop, dat zy ligt door 't afvallen barften, en Horten dan een aangenaam Water uit. 12. Omtrent de Stad Suratte en verder door 't geheele Koningryk Cambaja en Gufuratte , aan de Vaste Kust van Indie , vindt men een ander flag van Indiaanfche Palmboomen, Terri genaamd , welke met de enkel Wyngeevende meer gemeenfchap heeft, hebbende welde Vrugten Nootagtig , doch twee of driemaal kleiner dan de gewoone Kokosnooten, met eene harde Pit, tot eeten onbekwaam. Deeze Boom blyft laager en de Bladen neemen hunnen oirfprong reeds onder aan den Steel. Uit den afgefneeden Tak van de Vrugt - Tros loopt een zeer aangenaam Vogt, dat men aldaar tot dagelykfen Drank gebruikt , maar het welke ligt dronken maakt. 13. Ook moet men hier nog een zeer klep ne Soort van Kokosnooten byvoegen , die op de Maldivïfche Eilanden groeit en meest fchynt overeen te komen met de voorgemelde Zwaardof Doosagtige Kalappus - Boomen , wordende deeze kleine Nooten ook veelal tot Doosjes Kruidhoorentjes en andere Snuisteryën gebe zigd. Mooglyk zullen het dergelyk flag va: Kokosnooten zyn, daar Pater La bat vai verhaalt, dat menze aan de Oevers der West indifchè Eilanden vindt, ter grootte van eei Hoender - Ev , daar men ook Doosjes vai maakt II. Dm, i Stuk. r. Vfdeei,. Vl. Hoofdstuk. l l 1  336 Beschryvinc van I. Afdeel VI. Hoofdstuk. Maldivi' maakt, die zig gemakkelyk laaten polyften. Hy ' oordeelde , dat dezelven van 't Vaste Land van Zuid-Amerika afkomftig waren. Zeer billyk merkt Rumphius aan , dat . die groote Nooten , welken men gemeenlyk Maldivifche (Coccos de Maldiva) in 't Maleitfch Calappa Laut en by de Chineefen Hayja, dat is Zee - Kalappus noemt , geenszins toe de gewoone Kokos-Nooten te betrekken zyn. Zy fpoelen op de Stranden der Maldivifche Eilanden en andere Kusten van Oostindie aan, zonder dat men nog met eenige waarfchynlykheid kan gisfen naar 't Gewas, waar aan zy groeiden zouden. De Natuur is zo ondoorgrondelyk en haar Veld zo onafmeetelyk , dat men haare werkingen in 't ftuk van voortbrenging niet kan bepaalen. Hierom fchynt het denkbeeld , dat deeze Vrugten wel aan eenig Gewas in de Oceaan of aan de Klippen mogten •voorkomen, zo verwerpelyk niet, en misfehien waarfchynlyker , dan dat zy aan Boomen zouden groeijen. Deeze Nooten , naamelyk, inzonderheid de grootfte Soort, vertoonen geen zo blykbaar merkteken, dat zy aan een Steel of Tak zouden gezeten hebben , als 'er is in de Afbeelding van een gewoone KokosNoot, op Plaat 781 van 't Werk van Weinmann, alwaar dezelve in zyn Bolfter en byna in volle groote, zeer natuurlyk vertoond wordt; doch die daar onder, by Letter a, op die zelfde Plaat voortkomt, heeft zo weinig overeenkomt!,  DEN K A t A 3? P TJ s-B O O M. 337 komst met de Maldivifche Noot, Med, door Cluïius in een byzonder Werkje befchreeven, (waar van wy hier fpreeKen,; ] dat het te verwonderen is , hoe men de belchry- ■ ving daar van hier op heeft kunnen toépasfërk Het is naar alle aanzien flegts e'eri KokosNoot, buiten haaren Bolfter, overeenkomende met die van Plaat 780, alwaar tevens de jonge Scheut van den Kokosboom Vertoond wordt. Nu is het wel zeker , dat de gewoone Kokosnooten menigvuldig op die Eilanden groeijen, maar de zodanigen bedoelt men met de befchryving niet. De Maldivifche Noot , dgentlyk dus ge= haamd , heeft eene rondagtig platte gedaante, Jn het midden verdeeld door een diepe Naad; zo dat zy als uit twee Billen fchynt te beftaan' Sommigen vergelyken ze derhalve by den Balzak van een Stier of Bul : andcrer willen , dat zy van vooren dc Mannelykhcid, van agteren de Vrouwelykheid zou vertoonen, Haare dikte is maar de helft van haare langte en breedte , die byna overeenkomen. Aan de eene zyde is zy rond, aan de andere plat De myne is byna een Voet over 't kruis : hoedanigen, volgens Rv m phius , m Indii voor de besten gehouden worden ; doch mei vondt 'er kleinere en grootere. Ook kwamei 'er voor,- zegt hv, die maar uit ééne helft beftaan , hoedanig ik een hol Schuitje heb, omtrent een Voet lang , beftaande uit een zee^ It DEEt. 1. S-ÜJ& vi. JOOEDl  338 Beschryvïng van I. Afdeel, VI. Hoofd STUK. Teserg!^ tige kragt. dunne, gladde, zwarte Schaal. Indien hetzelve van de Schaal der Kern gemaakt is, zo moet de Bolfter al vry groot geweeft zyn : want in myne gezegde Maldivifche Noot, van byna een Voet breed en lang, hoor ik zeer duidelyk twee Pitten rammelen , doch de waardigheid verbiedt my, dezelve tot onderzoek open te breeken. Alleenlyk moet ik -aanmerken, hoe de uitwendige Bolfter my voorkomt uit een dergelyke Draadige zelfftandigheid te beftaan, als die van de Kokosnooten. Deeze Nooten zyn, volgens het algemeene getuigenis, in Indie nog een groote Zeldzaamheid ; zodanig zelfs , dat men voor de besten aldaar wel honderdvyftig Ryksdaalders geeft : des het in 't gedagte Werk een groot abuis is , te zeggen, dat zy in menigte aan het Strand gevonden worden. De Chineezen houden dezelven, zegt men , voor Afgoden, maar in Indie , alwaar ze volftrekt aan de Koningen of Vorften gebragt moeten worden, houdt menze voor zo Geneeskragtig , dat de Noot zelve, deswegen , den naam van Nux Medica draagt. De voornaamftc hoedanigheid , daar men in deezen op ziet , fchynt die te zyn, van het Venyn te wederftaan ; weshalve Bauhinüs 'er den naam aan geeft van lndifche Noot, welke als een Tegengift vermaard is (*). Volgens Rumphius zou dit Middel bereid wor- (*; Nux Indica ad Venena celcbratai  den Kalappüs-BooM. 33Ö worden van het Merg der Noot, zonder dat hy duidelyk fchynt te bepaalen , «f hetzelve fits binnen den Bolfter of binnen de Schaal; huisveste. Dit laatfte evenwel is waarichyn-, lvkst, uit de Hiftorien door hem bygebragt. Clusius hadt te Lisbon van het gedroogde Merg van deeze Noot gezien , hetwelk door de Portugeezen uit Oostindie aldaar was aangebragt en'in groote waarde gehouden werdt. De vermaarde Geneesheer Piso heeft van het Schraapzel tegen vcrfcheiderley inwendige Kwaaien gebruik gemaakt, en zegt, dat het weinig reuk of fmaak heeft. Men kent, tegenwoordig dit Geneesmiddel in Europa met. Na dc Overwinning door dc Nederlanders op de Portugeezen , in 't jaar 1602 voor Bantam behaald , werdt de eerfte Maldivifche Noot in Holland gebragt door den Admiraal, aan wien dezelve tot dankbaarheid gefchonker was door het Opperhoofd van die Plaats. Nos beftondt dat Gefchenk flegts in een Drmkvai of Beker , uit de Schaal van zulk een N001 gemaakt en waar aan diestyds zo ongemeen, krasten toegefchreeven werden, dat Keizei Rüdolphus de Ilde aan de Erfgenaamet een Bod daar voor heeft laaten doen van vier duizend Guldens. Waarfchynlyk zal men zo danige Bekers , in dat opzigt, met de zo ver maar o Bekers van Rhinofter - Hoornen moetei eelvk ftellen: te weeten,'dat derzelver Teger y o gil II. liih 1. Stuk, ti Vfdeeu VI. ilOOFD^ .TUK. 1 1  340 Beschryvinc v*n I. Afdeel VI. Hoofdstuk. Molukki fche Zee- ïlait.II! 5. giftige kragt vpornaamelyk in de Inbeelding beftaat. Behalve de groote, thans befchreeven, fpoelt op de Molukkifche Eilanden fomtyds een klei■ne aan, welke men ook Calappa Laut noemt, volgens den Javaanfchen naam. Deeze vallen, zegt-R ump hi os , niet meer dan een half Voet lang en zyn van eene Broekagtige gedaante , met weinig Merg daar binnen. Ik heb 'er een van zodanige figuur als hy ze afbeeldt, doch zonder dat groote ronde Gat op zyde daar in , 't welk 'er in gemaakt is geweest. In tig 5, op Plaat III., wordt deeze myne Noot , die omtrent een half \"cct lang is, om de aartigheid, by verkleining voorgefteld. Zy is zwartagtig , half glad gepoiyst en heeft ook zodanig een rond Gat tusfchen de Beènen , zogenaamd , als waar van Rumphius fpreckt , en waar in hy zegt dat een Steel fteekt van Haairige Vezelen, door middel van welken, zo hy zig verbeeldt, deeze Nooten aan dc Klippen vast zitten zouden. Inwaards was die Steel wit en zagt, en de Noot bevatte niets dan een week Merg, doch waar van de Ternataanen geen gebruik maakten , houdende zig alleen op met de Schaal , die door hun byna zo veel geagt werdt ais de Schaal der Maldivifche Nooten. Men noemde ze in 't Maleitfch Sobat Manga , dat zo veel zeggen wil als wedergaa van de Manga , ccn Eijeragtigc Vrugt, in Oostindie bekend. Niettegenftaande deeze Koot veel aan- fnocb  K a l a F p V S -B o o m. 341 fpoclde cp de Molukklfehe Eilanden, Weef zy doch aldaar , wegens dit bygejoof der Ingezetenen, in zo veel waarde, dat men 'er eeni* ge Ryksdaalders voor gaf. Hy bevendt, dat dezelve , eerst aangefpoeld , met eenen Wolagtig ruigen Bolfter was bekleed. De myne heeft ccn duidclyk merkteken der aanhechting aan een Steel, van boven, gelyk dit zig in on ze Afbeelding voordoet : weshalve het denk beeld der Indiaanen , dat zy aan zekere eve 't Water hangende Boomen, op kleine Eüanc jes en Rotfen of aan eenig Gewas in Ze groeijen, ruim zo• waarfchynlyk is. Van zodanig ccn Noot, als dcezc, zou b: lyker wyze gebruik moeten gemaakt zyn i 't gezegde Werk van Wetnmann, alwaar e de volgende Plaat 783, kwanswys de Kokc boom met zyne Nooten wordt voorgefteld ten minfte is" de befchryving naar dien vc ingericht: doch als men agt geeft op de wac geftalte en hoedanigheden van den Kokosnc ten Boom, dan blykt genoegzaam dat deeze : in alle opzigten van verfchillc. De Stam ha eene zwarte of„zwartagtïge, geen witte Schor de Bladen zyn niet gevind, maar breed en a; 't end ecnigermaate verdeeld : de Nooten he ben weinig overeenkomst met de Kokosnopte Zy misfen die drie Plekken aan het dik: end , welken men Mond en Oogen noem en d'e holligheid van binnen is ook geheel; ders Deeze Nooten gelyken veel naar « U. DSH.. I. STOK» I. Al nKELJ vi. HoOBftr STUK, r s n •P Sr et re oerft >, ra bn.te t, nlie;c-  342 Beschryving van I. Afdeel VI. Hoofdstuk, Bittere J<°kosNcoten. genen , welken by duizenden hier uit de West• indien worden aangebragt, en om Tonteldoosjes en andere Snuisteryën , ook Rottingknop, pen en wat dies meer is, daar van te draai jen , gebruikt. Zy, zyn omtrent een Vinger lang, uitermaate hard en ik vind 'er byna geen holte in. Waar die zo zonderlinge geftalte van den Boom, in 't allerminfte niet naar den Kokosboom gelykende , die niettemin Palma Coccifera triangula , Calappa, Coccus aldaar geheten wordt, van daan gehaald zy, is my, zo wel als ten opzigt van den Guineefchen Wyrïgeevende Palmboom , van Fig. b. Plaat 785 in dat Werk , aangemerkt wordt, geheel onbekend. De laatstgemelde Nooten zouden wel fchynen overeen te komen met die van den Bittere Kokos-Nooten Boom , dien de Heer j acq oin overvloedig in de Bergagtige digte Bosfchen van 't Eiland Martenique groeijende vondt (*). Deeze hadt de geftalte van den gewoone Kokosboom volmaakt, doch de hoogte was meer dan honderd Voeten. De Vrugten , van groette als een Ganzen-Ey, bevatten een Pit en Vogt van de uiterfte bitterheid; zynde derhalven niet eetbaar. Als deeze Boom nog jong en naauwlyks twaalf Voeten hoog is, zyn de Ingezetenen gewoon eene Sneede overlangs (*) Cocos (amarut) Nucleo amaio. JiCO., Amer. p.  DEN K A L A P P ü S-B O O M. 343 }anoS in den Stam te maaken, op dat de Pal- f miet Torren daar in haare Eijeren mogen leggen waar uit dan die dikke, vette, witagtigr geële' Wormen voortkomen , welke , gebraden* zynde-, hun tot eene lekkerny verftrekken. Zo ziet men , hoe de Natuur de Wilden leert, zif alles te nut te maaken. Van de Franfchen wordt deeze Boom Palmiste amer , dat is bittere Palmiet, geheten (*). Op het zelfde Eiland groeit ook een Gedoomde Palmiet, welke van den gezegden Heer Tacquin mede tot de Kokosboomen, als in o-eftalte naar dezelven gelykende , betrokken wordt : doch deeze heeft den Stam dikker er met eenige Stekels bezet , de Bladfteelen wederzyds gedoomd. De Bloemen zyn gelyk in dp gewoone Kokosboom ; maar de Vrugtër rOftdagHg , van grootte als een kleine Appel groen", met een Vezeligen dikken Bast, die niet zeer Sappig is, en de Noot van dergelyh fio-uur jje Ingezetenen noemen hem , me een Karibifch woord , Grou - Grou. Moogly! is het deeze, welken Pater La b at onder dei naam van Gedoomden Kokosboom voorftelt, zeg «ende dat dezelve een Stam heeft van omtren ö dei (*) Van deeze Palmiet - Torren en Wormen heb ik , in I DEELS IX. STUK van deeze Natuurlyke Hhurie, blad: *5, enz. omtondig gefp.oken , alwaar blykt dat dezelv, enk in verfcheide andere Geflagten van PalmWoomen voo! komen en niet aan deeze Palmiet alleen eigen zyn. Y 4 II, DT-EL. I. STUK. I. FDEEL» VI. iOOFD» TUK» Gednornje Kokosboom. 1 t 't n t'  544 BlSCHRYVING VAN B Afdeel VI; fïOOFI)- LAi&E P.-LMiET dertig Voeten h&ogte. Deeze Stam, merkt hy aan, vertoont zig als een Kolom, of liever als, een Vaas , want. by den Wortel is dezelve dun , in ?t midden driemaal dikker , en aan den Top wederom de helft dunner. Deeze Boom was geheel bedekt met Doornen of lange fpitfe en fterke Stekels, welke hem geheel omringden, loopende tot aan het bovenfte van den Stam Slangswyze daar om heen. Zou hy ook van die Doornagtige Gewasfen, welke^zig in de Bosfchen van Amerika veel om de Boomen fijngeren, voor een gedeelte van den Eocm hebben aangezien ? Dc Twygen en Bladen waren de helft korter , dan aan den regten Kokosboom , maar brecder en met Doornen bezet. Zyne Vrugten, r.aauv. lyks grooter dan de gewoone Nooten in Europa, zegt hy, hebben een - dunne Schaal en zyn gevuld met eene dikke weeke zelfftandigheid , die eene cnaangenaame Olie - Smaak heeft, wordende echter van de Kinderen \eel gegeten. Thans gaa ik over tot de Tweede Soort yan dit Geflagt , welke , hoe zeer ook van de Kokosboomen verfchillende en tot den Landaart van Amerika behoorende,Lin*NjEüs Cocds Gmatënfis noemt (*). Zyn Ed. tytelt zelfs {*) C^cls aculcata to:?., Frondibiis distsntibus, Radice re» Ve-.ti. Syst. Nat. XIT. T..1D. V. p. 7jo. Mant. 137. t-ctris minor , Fruai'jus fubrorundis. J A C Q_. Anur. 170. T. 171. f. 1. P^lma Frondibus pinnatis. C3udice rereri aculeaij, FraSu minoïe. M ILL. Dirf. 6, Pitm» fplnofa niinor, Cau-  0 E N L A A G I » P A L M I E T. 345 zelfs de Vrugt Drupa fuccidenta: weshalve het SanpiS Vleefch, waar binnen een Steemge vit rf Noot beflooten ware (*) ; maar aan denKokosboom wordt, door zyn Ed., als het Ge, fiat Kenmerk, een Vrugt of Zaad met eenen I Pderaatigen Bolfter (Drupa Conacea) toep toten! Derhalve zou het duifter^zyn, hoe dtze tot het zelfde Geflagt behooren kon : m, deTwy niet gezien hadden, dat 'er onder dc Verfchddenheden van de gemeene Kokosno ■ ten ook voorkomen met een Sappigen Bol- " Deeze Soort komt verder met den Kokos u in He eisenfehap van Eenhuizig te zyn ^s^fSnelyke en Vrouwelyke Bloe Zn op eenen zelfden Stam en aan den zei den Bloemfteng te draagen, overeen. De He, UcQOiN, die dit Gewas onder den naam v< mris b fchryft, geeft 'er de volgende Ke: meSnvanop. De Vrugljcheede die lan weJpig als een Schuitje, holrond, enj groo hevat een Takkigen Bloemfteng van gelyke lan c De Bloemen zyn eenbladig , in drieën J dceld, zittende in een -^ van de ze f Kleur; en bevatten zes Elsvonmgc Meeldraad^ STlmiana fbinofa. C. li. Pin. 5=7. J£ *7*> 103- C I' Cf) Zie Botanie*, ft, 53. (J y 5 II, Dms» h StVk' V AFDEEL. VI. iiOOFD' TUK. ) r- if n 1- -5 af. g- ie '1, iie 'al-  346 Beschryving van L Afdeel, VI Kcofd- stuk» die overend liaan, en byna zo lang zvn als de Bloera, hebbende langwerpige Aleelknopjes. Onder deeze Mannelyke zyn eenige weinige Vrouwelyke Bloemen in de zelfde Yrugtfcheede en Steng vermengd. Deeze, ook eenbladig, fluiten digt om het Vrugtbeginzel, dat Eyvormig is, hebbende een zeer korten Styl, met eenen ftempknoppigen Stempel, die flaauw in drieën is gefneeden. Het Zaadhuisje is een rondagtige, platagtige , Sappige Vrugt, Vezelagtig en gefpitst, hebbende eene Lecleragtige Schors. Herzelve bevat een rondagtige , wederzyds platte Noot , met drie Gatagtisre plekken op zvde , waar van twee digt' aan elkander tegenover de derde ftaan. De Pit is van de zelfde figuur^ Kraakbeenig , vast van zelfftandighek?, op de plaatfen, die tegenover de Gaten van de Schaal komen-, met drie Kuiltjes uitgehold. „ De Wortel (zegt zyn Ed.) die kneopig „ is en rond, dikker dan de Stam, maar kort ., buigt zig aanftonds onder den Grond om , „ en loopt waterpas voort, geevende digt daar „ by een nieuwen Stam uit , en maakt, dus „ voortgaande, als een Kreupelbosch vanPalm„ boomen; zynde bovendien met andere dun- ne Vezel - Worteltjes vast aan den Grond „ gehegt. De Stam, die regt op ftaat, is ge„ wapend met ontelbaare Doornen, en bezet „ met eenige half gefcheurde verdorde Blad„ fteelen. Hy heeft ongevaar de dikte van „ een Duim; in hoogte overtreft hy in 't open Veld  pek laagen Palmiet. 347 Veld zelden twaalf Voeten; doch in de Bosfchen valt hy wat hooger. Vier Voeten hoog ». *X begint hy reeds Bloemen voort te, " maar weinige Loofagtige Bladen, die den " «„m met hunnen Stoel omvatten , gevind " ' r, met de Rib gedoornd. . De Blaadjes, " Sn de*ze Rib ftaande, zyn Degenvormig, "gSp^ glanzig, Plat; aan den grondfteun flaauwtjes omgeplooid, en Zaagswyze aan de kanten bezet met veel zeer kleine Doom" S welken men , met den Vinger daal " Ls naar beneden ftrykende , flegts kar wasemen; voor 't overige e^pen£ of wederzyds yl bezet met eenige Sekelt " t Deeze Blaadjes ftaan fomtyds beurt " -ngS, fomtyds tegenover elkander aan dei " sïel in onbepaald getal. Uit de Mikte " der Bladfteelen komen Scheeden (Spatl* " of Schuitjes voort , die op zig zelf ftaan " gaapen en lang over blyven na de rypvvo " ding van de Vrugt. Hier van komt het " dat men , onder de Kroon, dikwils drie , " Vicl- zulke verdorde Bladfteelen ziet, die : " hunne Mikken de Vrugtfchecde en Bloei " fen-nog hebben. De Bloemen , die i " deli'geelen zien , hebben geen Reuk. I " Vttgten, die paarfchagtig zwart zyn , " van grootte als een gewoone Kers, bev; ten een Zuuragtig Sap, waar van de Au " rikaanen Wyn maaken. Zy zyn ook é " bac JI. DS£L. I. STUK, I. LFDEEt,. VI. ÏOOFDTUK. . 1 1 ) )f n i- lit )e m itcïfc,r,  34S Bescbkyïisc van I. VJ. ÏJOOFDSTCJX, Koterit- „ baar, doch niet aangenaam. Van den Stam, „ wanneer dezelve van East beroofd is, wor„ den zwarte gladde Wanddftokken vervaar„ digd, die met Knobbels geleed en zeer ligt „ zyn, welken de Franfchen Cannes de Taba„ go, dat is Rottingen van Tabago heeten en „ fomtyds in Europa overbrengen. Van dee,, ze Rottingen heb ik den naam van deezen ,, Palmboom ontleend : terwyl de Spaanfchen „ hem Higuero di Lata noemen , om dat hy „ hun Latten, tot het dekken der Huizen en „ ander gebruik, uitlevert. Dit Gewas komt „ veel by Karthagena, in Amerika voor." Die zelfde Autheur maakt gewag van een andere Soort van Bactris, welke, in de Bosfchen daar omftreeks groeijende, van even zodanige Geftalte is, maar meestal opfchjet tot de hoogte van twintig Voeten , en een Stam heeft van twee Duim en daar boven dik (*\ De Twygen zyn zes Voeten lang, met Bladen gevind van by de twee Voeten, die aan den rand bruiner en zigtbaarer Doornen hebben. De plat famengedrukte Scheede buigt door de zwaarte der Vrugten neder. De Vrugt heeft de grootte en gedaante van een Ey, aan de punt gefpitst, zittende in een veeltandige Kelk en Bloemhuisje. Onder een Lederagtige donker paarfche Schors bevat dezelve een Vezelig, Sappig, eetbaar, Zuuragtig Vleefch, waar van de Ingezetenen des Lands ook Wyii maaken. (V Bïö-is {mnjtr) Fraau OTato. JiCCJ; Amtr. p. -go,  DEN h A A g E.H P A L M i E ï. 349 ken. De Noot is langwerpig ovaal , aan de punt in drieën gefpleeten , zwart van Kleur , met drie Gatagtige plekken ; bevattende een Kraakbeenige , vaste , niet holle Pit. Deeze Vrugten worden op de Markt verkogt, onder den^aam van Cocorotes , zegt Jacqüin; en zodanigen of dergelyken zullen 't mooglyl zyn , welken men in onze Koloniën aan d< Vaste Kust Koker it - Nooten noemt, wordende de Vrugtfcheeden , onder den naam van Koke rit-Bakken, om iets in te draagen, en de Bla den tot veelerley werken gebruikt. De vermaarde Sloane befchryft eenen ge doornden Palmboom van 't Eiland Jamaika die klein is met eenen dunnen Stam, hebbel de eene Pruimgelykende geele Olieagtige Vrug Deeze fchynt met den gemelden nader ove een te komen, dan de Amerikaanfche Gecloor, de Palmboom van Bauhinüs, welke de Ha ri van The vet en dc Aki der Brafiliaani zou zyn, door Lery befchreeven, daar Ovi do den naam van Kayama aan geeft. Deez naamelyk., draagt ronde Vrugten, van grooi ais een Kaatsbal, die eene Sneeuw-witte do geenszins eetbaare Kern bevatten. Het H< meenden veelen Ebbenhout te zyn, om dat 1 in 't Water zonk, maakende de Wilden d van Houwers en Pylen, die Yzeren Harnas; konden doorbooren. Hy is evenwel door on; Ridder aangehaald op deeze Soort , die < Guiaeefche Palmboom zcu zy".-. VII. HOOI ii. DiEL i Stok I. Afdeel, VI. IIOOFDSTUEt y [t. X- y- ■n E-, te ch mt iet aar en .en >cn D-  i. Afdeel. VII. HroiD' stuk. Nsam, i i i J : i i Vroon. plaats 3jo Beschryving v a n VII. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Dadelboomen. Derzelver uitneemende Vrugtbaarheid. Gebruik van de Vrugten , Bladen , Takken en het Hout. XJiTY komen thans tot de Da deleoo" v men, die Van ouds bepaaldelyk den aaam van Palmboomen gevoerd hebben , en lenzelven nog by uitmuntendheid zouden mo*en voeren , indien hy thans niet in gebruik >vas voor een algemeene benaaraing van deeze □asfe. De Griekfche naam PhamLx is no°n fommige Samengeftelde Winkelmiddelcn , gelyk het EleStuarium, Emplastrum, Unguer.um Diaphmnicum, enz. bewaard geblecvcn. Door geheel Europa heeft men byna den Laynfchen naam , Palma , aangenomen , gelyk icm dus de Spaanfchcn Palmera, de Portugezen Palmeyra , en de Franfchen Palmier leeten; doch in deeze en andere Landen heeft nen hem ook wel , naar de Vrugten , Datier , Dattoli, Datel - Tree , dat is Dadeljoom, getyteld. De Hebreeufchc naam, vaar mede dit edele Geboomte betekend wordt, net den Arabifchen nagenoeg overeenkomftig , ras Thamar. De Dadeiboomen hebben hunne voornaam-  den Dadelboom. 35* fte Woonplaats in Arabic, en wierden dus aan de Israëlieten , op hunnen dwaaltogt in dc Woeftynen van dat Land, en wegens hunne ficrlvkheid,en wegens hunne nuttigheid, fover bekend. Kort na hunnen Uittogt uit Egypte, kwamen zy te Elim, daar twaalf Bronnen van Water en' zeventig Palmboomen waren , en zy legerden zig aldaar tot verfrisfehingc. Echter zullen zy die Boomen reeds ook in Egypte gekend hebben ; want, zo H a s s e l q u i s i aanmerkt, leeven in Opper-Egypte geheele Huisgezinnen van Dadels alleen , en m Ne der-Egypte heeft een fterke Uitvoer daar vai plaats naar de Steden van Turkye. Derhalv< kan men niet twyfëlen, of deeze Boomen zyi Inboorlingen van dat Gewest, zo wel als vai Ethiopië , Paleftina , Syïie , Barbarie en d< West-Kust van Afrika. By Kaap Verde vond de Heer Adanson een geheel Bofch, mee dan twee Mylen lang , 't welk grootendee beftondt uit Dadelboomen , die 'er natuurly waren , hebbende by de Negers hun eige naamen. Ook groeijen zy in Perfie zo w als in Arabic (*) ; maar in Oostindie zyn z zeldzaam , cn meestal van buiten afkomfti! eelvk menze dus ook op de Westindifche E b y lai (*) pen Dadelboom vindt men niet dan in Petfie en Ai We- 'ftaat 'er in het IV. Deel van den Tegekw Staat v alU Volkeren bladz. 4«. 't geen blykbaarlyk Ürydig is n de Waarneerhingen en Berigten. II. DEEL, l. SlUS. I. \fdeel. VII. 300FD* I l 1 t r Is k a il y i1- aar. ét  h Afdeel. VII. Hoofdstuk. In I'crfie en Arabie (*) Rumphius zegt uitdrukkelyk, dat de regte Palm- oF Dadelboom in Indie rmsst uiilarJs is, Amb. Kruiib, I, U*« p. i. 352 Beschryvingvan landen, uit Pitten van Afrika dervvaards ovefgebragt, aanfokc; alzo het met die van de aldaar groeijende Boomen niet gelukken wil, zegt Pater Lab at. Beter hadt Linn je us, derhalve, derzelver Woonplaats in Afrika en Arabie gefteld, dan in Indie (*). Tot nader bevestiging hier van, zal ik opgeeven, wat de vermaarde Kjempfer aangaande den Dadelboom getuigt. „ Deszelfs „ Vaderland (in Afie naamelyk , want met „ Afrika houd ik my niet op:) is de gehee„ le Landftreek van Arabie en Perfie, welke i, zig van Indie (NB.) tot aan de' Roode en Middellandfche Zee uitftrekt , wordende ,, naar 't Zuiden door den Oceaan bepaald , i, en Noordwaards ongevaar den dertigften „ Graad van Breedte bereikende. Hier echter tiert de Dadelboom nergens weeldriger, dan „ in die Landen , welke naast gelegen zvn „ om den Perfifchen Zeeboezem heen; gelyk „ daar is, naar 't Zuiden, het Gelukkig Ara„ bie, dus genaamd wegens den overvloed j, van Dadelen, waar door het zyne Inwooners 3, niet alleen , maar ook die van het naastgc„ legene Indie Voedzel verfchaft : naar het „ Ooiten het Woest Karamanie , thans Mee* „ kran genaamd , tot aan de Provincie Sin- }, dt  den Dadelboom. 353 e», of wel tot aan de Oevers van de Rivier * Indus , voorby welken, zo. Garcias ge„ tuigt, niets meer van deezen Palmboom is „ te vinden : des ik my verwonderen moet: , van waar G. Anderson zyne Dadels be ' komen heeft in Kara Kithaja , in 't mid „den van Tartarie. Waarlyk , die de oir„ fprongelyke groeiplaats van deezen Boon verder Oostwaards ftellen , en die verhaal " hebben, dat dc Bladen tot Papier bekwaai of de Vrugtfcheeden Wyngeevende zyn " de zodanigen moeten of Wilde medefooi " ten 0f Nootdraagende Palmboomen met c " genen die Dadels draagen verward hebben " ccn misflag, tot welken ongeleerde of al t haaftige Reizigers dikwils vervallen zyi " Wcstwaards komt hier in aanmerking al hi " Land , dat zig van Babylonie door Sufiai " uitftrekt tot dien vermaarden Stroom, we " ke de vereenigde Wateren van den Euphra " en Tiger uitftort in den Perfifchen Zeebc " zem, door welk middel van daar een verb; * zende veelheid Dadelen, over Zee, buitel "lands verzonden wordt. Noordwaards „ het Zuidelyk deel van 't oude Perfie, d „ Oostwaards door Karamanie, Westvvaai , door Sufiana bepaald wordt, het Vaderla der Dadelboomen. Hier in, echter, lev '\ geen Landfchap een lékkerder Soort of« „ grooteren overvloed van Dadelen uit, c „ Dfsahrom, waar uit die Vrugten niet alk Z J' II.OEEti li Stuk» 1. Afdeel.' VII. Hoofdstuk» ï tl e e :t ia 1at aisisat ds nd srt en an :en 3or  I. Afdee VII. Hoofd- STÜ2C. Ook in Enropa, 353 Beschryvinc v a ft \ „ door alle de overige deelen van de geheele "„ Perfifche Monarchie, maar zelfs tot in Tartarie „ en Georgië vervoerd worden. Den rykften „ Oogst daar van , tot Leeftogt, geeft de Pro„ vincie Laar en Daraab thans daar ingeflooten, „ als ook dat gedeelte van Karamanie, 't welk „ men thans Kirmaan noemt, en inzonderheid „ de Provincie , aan den gezegden Zeeboezem, „ welke, wegens het Eiland Ormuz , den naam „ van Dsjerunaat voert; op wier thans onbe„ vallige en door de Zon verzengde Aarde ik, ,, onder de Schaduw van een Dadelboom , dee„ ze befchryving overpeins." Hier uit blykt, dat men den Dadelboom zo min, ja minder mooglyk, met regt kan zeggen zyne Woonplaats te hebben in Indie of in de Indien , dan in Europa. Want, fchoon hy aldaar in de middellte deelen zeldzaam is, komt hy doch in de Zuidelyke deelen, zo het fchynt, natuurlyk of van zelve voort. In Spanje, ja zelfs in Portugal, valt deeze Vrugt overvloedig: de Boomen groeijen in 't Gebergte en maaken geheele Bosfchagiën uit. Aan de Baay van Kadix vondt de Heer Osbeck 'er eenigen, die by een Kloofter ftonden, en byna zo hoog waren als het Gebouw. Zy hadden Vrugt: want „ de Dadels, zegthy, die van de Boomen gevallen waren , gelee „ ken in Kleur en grootte taarnelyk naar witte Pruimen. De Bladen werden gevlogten „ en van de Monniken tot verfiering der Hui- „ zen  den Dadelboom. 355 zen op Palm-Zondag weg gefchonken , als M wanneer men ook dergelyken op de Straaten " ftrooide" (*)■ Maar dit Geboomte kan niet 'teeen Vorst: weshalve men hetzelve in Vrankvvk Duitfchland en de Nederlanden, niet dan in Bakken nahondt, en in de Winterhuizer wel moet koefteren. In Provence en Ita.ie eefchiedt dit zeer gemakkelyk ; doch m de middelfte deelen van Europa komen zy hgte ïvk, door 't een of ander toeval, te fterven Te Weenen, en elders in Duitfchland, vind men'er evenwel thans genoegzaam, die bloei ien en Vrugten draagen. Ook heeft men t Neurenburg een Dadelboom, die vyfnen Jaare oud was en eenen Stam van drie Voeten hoe hadt, gezien. Zy blyven in de openbaa: Kruidhoven , hier te Lande, wat moeite da toe ook aangewend worde, offchoon men "er heeft die «tamelyk oud zyn , laag en geev T en Vrugt. IndeAkademie-TumteUtree i „inrit zk een Dadelboom, wiens Stam m; 1rt^is,Vdérdh^:.VÖfdik.^ en te Leiden hebben zy byna geen Stam, fch tende de Bladfteelen meest als 't ware tot d Stoel of Wortel uit (f). ^ (*) Rtizc ruub Q'tindk und Cbina. p. 54« (t) Deeze Aanmerkingen deel ik mede art Bengten v ke my, oP my» verzoek , aangaande de Aladeraie-Tn. £l rit en Leiden zyn bezorgd. Dat aangaan e Sten fchynt van den Hovenier re zyn, en dus twyfa Z 2 II, DSBfc. I. SfÜK. % \fdeël; VII. Hoofde stuk. t e n g e ar IQ Ül ' ht Sar er ie- en |t relnenien ik, «f  356 BtSCHMVIHC VAN ï. Afdeel VII. Hoofdstuk. Aart dei Dactelboo men. of die verbaazendê dikte wel ziet op den eigentlyken Stam. De Hoogleeraar D. van" Roven , van wien het andere is , bepaalt de dikte nier, maar volgens zyn Ed. is de Plant, uit de Tobbe gemeten, thans lïegts 30 Duimen hoog. Te verwonderen is 't, dat de Dadelboom in de winterhuizen hier zo Iaig b!yft, en de Chamsrops, in tegendeel, die iiamarlyk laag is , met zulk een hoogen Sram aldaar voorkomt. Volgens het Berigt van zyn Ed. heefr de Groote Chamzrops , die reeds meet dan anderhalve Eeuw te Lelden geweest zou zyn , eenen Stam van ruim 14 Voeten, zynde om hoog ongevaar een Voet , en om laag een half Voet dik : dus raat boven veel dikker dan naar onderen ,■ 't welk eene wonderlyke geftalte daar aan geeft. Men heeft 'er nog eene aangekogt van by de 10 Voeten hoogte. Beiden bloeijen ze jaarlyks , doch geeven , zo min als de Dadelboom, aldaar eenige Vrugten- Dit onderfchcid zou kunnen afhangen van 't verfchillende Klimaat en de gefteldheid van den Grond. De Dadelboom bemint eene uitermaate zoele, ja byna verflikkende of fmoorheete Lugt, gelyk K.empfer dit aangaande de Landftreekcn van Perfie , alwaar zy vredigst groeijen, aanmerkt. In veele deelen van Arabie, Afrika en zelfs aan de Middellandfche Zee, zal het, in 't midden van den Zomer , weinig minder heet zyn. Hy verkiest eenen ligten Zandigen Grond, die met Salpeter is bezwangerd. De Ouden hebben reeds aangemerkt, dat een vrugtbaare vette Grond dit Geboomte kwynen doet en onvrugtbaar maakt. Derhalve bevinden zig de meefte Dadelboomen in dorre Zandwoeftynen , alwaar zy , door een ver-  den Dadeleoom. 357 vcrwonderlyke beftiering van den Schepper , het Aardryk, dat anders, honderden Mylen ui 't ronde , niets uitlevert tot Spys of Drank, bewoonbaar en bereisbaar maaken. Zy zyn' de Voorraadfchuuren der Ingezetenen, zo wel als der Karavaanen ; om van de Dieren, die daar door gevoed worden, niet te fpreeken. De Dadelboom komt, in Geftalte, vry veel met den Kokosboom overeen. Hy heeft een regten, dikken, ongetakten Stam, die aan der Top gekroond is met Vederagtige Twygen Deeze Twvgen zyn eenige Voeten lang, drie kantig, dun , en wederzyds bezet met enkel de Rietagtïge Bladen , welke in 't midden to gWoüwen zvn, en ieder aan 't end een fc-herpi Punt hebben. De menigte van zodanige Twy gen of Bladfteelen, waar mede de Stam, va den Grond af, is bezet geweest, maakt doe de overblyvende Stompen der afgcfneedene c afaebrokene Steelen den Stam, die anders gee kennelyke Schors heeft, oneffen en gemakk. lyk te beklimmen. Hy is ook bruin, en di van een "eheel ander aanzien dan die van de Kokosboom; doch de onderftenvan zyne Twi gen buigen zig , even als die van denzelveii naar om laag , en maaken een fraaije Zonn fcherm. De hoogte van den Stam is van twn tig dertig tot veertig en vyftig Voeten (* (*) ik vind gemeld van agt Vademen, cu ook van nvhi- » 3 II. Deel. L Stuk, I. Veeeec. VII. -IOOFD,TUK. ' Geftalte. 1 r f I is B 1- ii i'  L Afdbei VII. PcOFDiTUi. r,z Schieeden , welke ongeraïi deeze hoogte zullen uitbrengen. 358 Be-schryving van Natuurlyk is hy van onderen met een menig• te Twygen, als met Uitloopers, omzet, en zoude wel twintig Voeten hoog worden, zonder de eerfte lange Bladen te verliezen, zegt Pater Laeat, indien men hem niet bemoeide ; zo dat die fraaije Stammen , welken men daar van in Afbeelding op verfcheide plaatfen ziet, van wel gehavende Boomen te verftaan zyn, en niet van hunne Geftalte, zo als zy in 't wilde groeijen. De Heer Adanson merkt aan , dat de Dadelboomen in 't gedqgte Bosch , by Kaap Verde , zig zelden boven de twintig of dertig Voeten verheffen , hebbende den Stam maar een half Voet dik , met Bladen van agt of negen Voeten langte aan den Top gekroond. De Voet van deezen Stam bragt verfcheide Stammen van gelyke dikte als de middelfte voort , doch die zelden de Hoogte bereikten van vier of vyf Voeten. Hier door werdt de Stoel van deeze Boomen , gelyk te begrypen is, ongemeen uitgebreid, zodanig dat men overal , daar dezelven natuurlyk uit Zaad opfchooten , in dat Bofch , veel moeite hadt om zig een weg te baancn door de Doornen, daar de Bladen in uitloopen. Hunne Vrugten waren korter dan die van de gehavende Dadelboomen , maar dikker van Vleefch, Suikerag-  den Dadelboom. 359 tig van Smaak en ongelyk lekkerder dan de beste Dadels uit de Levant (*). De geleerde KjEMPfeüj die deeze Boomen , in Perfie nader heeft befchouwd , verhaalt ,< dat de Dadelboom tot zynen Ouderdom tteeds in langte toeneemt. Van volwasfen Boomen ftelt hy dc hoogte van den Stam op vier of vyf Vademen , dat is ongevaar van twintig tot dertig Voeten , bereikende in de hoogfte Ouderdom zelden de hoogte van twaalf Vademen, dat is omtrent -zedig Voeten. Zelden , nogthans ; gaan de hoogften de langte van agt Vademen, dat is by de veertig Voeten, in die Lugtftreek te boven De dikte van den Stam is , zo aanmerkt , de Stompjes der afgefneeden Blad fteelen mede gemeten zynde, doorgaans omtren drie Voeten. Hy rekent den Boom volwasfei te zyn op deszelfs vyftigfte Jaar, als wannee de Kroon digtst is en pragtig uitgebreid; o honderd Jaar-en ouderdom is de Kroon ydder doch niettemin nog in kragt. Verouderd ka men naauwlyks de Palmboomen noemen, vo< dat zy den ouderdom bereiken van twee- . driehonderd Jaaren. Wanneer men op d hoogen Ouderdom van eenige andere Boon* agt geeft * , dan zou het niet te verwonden zyn, al leefden zy tot de Zesde Eeuw, gel fommigen gewild hebben , en mooglyk zoud I*) Voyage au Senegal p. ioö. 1 * Z 4 i. FDEEU vii. IOOFDTUK. Leefiyd. t 1 r ? 5 a >r 3f :n n :n * z,a '.bladz. I3»<- ^k ra 9  360 Beschrtving van Ij Atdeel- VII. Hoofdstuk. Kcnmei" ken. zy het, volgens zyn denkbeeld, in een gemaatigder Klimaat kunnen doen: terwyl onder die verzengde Lugtftreek de brandende Hitte noch het Metzelwerk, noch zelfs het Yzer fpaart(*). Van de Dadeldraagende Palmboomen is, tot nog toe, maar ééne Soort bekend (f) , welke Linnjeus noemt Phosnix Dactyli/era, met de onderftaande aanhaalingen (|). Zyn Ed. heeft van dit Geflagt de volgende Kenmerken opgegeven (§). De Mannelyke Bloemen op een byzonderen Stam. Deeze hebben een algemeene famengeftelde Scheede (Spatha) tot haaren Kelk. De Bloem beftaat uit drie Ovaalagtige , holle, ftomp gefpitfte , Lederagtige , overendftaande Blaadjes. Zy heeft drie dik- en rondagtige Meeldraadjes , met zeer korte Wollige Topjes of (*) Amxn. exêt. p. 676, C\) Alle Soorten van Dadelboomen cp te tellen zou te lang vallen , ftaat 'er Tegtnw. Staat als boven p. 477. Dit kan men alleenlyk zergen van de Pal mb-.iomen in '1 algemeen (4.) Phcenix Frondibus pionaris , Foliolis complicatis Enfifermibus, Syst. Nat. xii. Tom. ii. Gen. ri-4. sp. Plant, ii. 165S. Phcenix Frondibus pinnatis, Foliolis alternis Enf;formibus , bafi complicatis , Stipiribus compresfis Dotfo ro. tund'itis. Htrt, CV ff. 482. Hart. Ups. 306. Fi. Zeyl. 390 F.oyen Lufik, j huRM. Ixd. 241. Palma major. C. B. Pin'. 505. Falma Daótylifera major vulgaris. Seoan. Jam, 174. ra!ma. Eauh. Hist. i. p. 351.D0D. Ptmpt. 319. Raj. Hist. 135;. Palma Hortenfis mas. K.kipf. Amcen. 688. T. j 2. f, 1, 2, Palma Hortenfis | fcemina. ICsmef. Ibii. 652, 6S6, T. i, 2. f. 2 , 16, 11. (5; Mufa Cliffortianas 1730, Cnurto. p. 12, 13,  den dadeleoo m. of Helmpjes: in plaats van Styl een fchyn ym Vrugtbeginzel. De Vrouwelyke Bloemen op een byzondercni Stam Deeze hebben ook, in plaats van AW een algemeene famengeftelde Scheede: de Bloemkrans dubbeld, dc buitenfte kortst. De Stai* per beftaat uit een Eyvormig Vrugtbeginzel , met een korten Elswyzen Styl; den Stempel fpits. Het Zaadhuisje is een Eyrcnde, eenhuizige Bezie , bevattende een enkel Eyrond agtig°Zaad, dat overlangs met een Sleuf is uit gegroefd. ■ Nu laatst befchryft de Ridder de Kenmei ken kortelyk zodanig , dat de Mannelyke e: Vrouwelyke Bloemen, beiden, uit drie Blaac' jes beftaan, en de Kelk in dfiën verdeeld hel ben ; doch de eerften met drie Meeldraadjes dc laatften met één Stamper voorzien zy zouden. De Heer Adanson, die dee; Boomen aan de Kust van Senegal,,en by Ka; Verde, als gezegd is,waargenomen heeft,zeg dat zy drie Stampers (Pistilla) of Vrugthu: jes (Ovaria) hebben, waar van twee misdn gen. De Heer Hasselquist, die de E delboomen in Egypte niet minder oplette heeft befchouwd, maakt van de Vrouwely Bloemen geen gewag : 't welk daar van komen, dat de Wyfjes - Boomen, toen hy : aldaar bevond* , reeds de Bloemen afgeworj hadden , zynde met aankomende Vrugten vc zien Immers , hy zegt duidelyk, dat den Z 5 11. deel 1. Stok; 1. Afdeel.' VII. TOOFDTUK. 1 » n :e | saa- nd fee ?al dg ien or- ,el- ver  I. Afdeel VII. Hoofdstuk. 3<52 Beschryving van" ver Bloey-tyd voorby ware (*): zo dat hy uit de Scheede van een Mannetjes Bcom, door de Arabieren bewaard , de befchryving gegeven zal hebben van de Deelen der Vrugtmaaking, waar inhy verklaart; „ dat de Bloem M geene Meeldraadjes (Stamina) heeft, maar ,, Meelknopjes (Antherce), die langwerpig zyn, „ hoekswyze geftreept, een weinig omgekromd, „ byna de helft korter dan de Bloemkrans „ (Corolla); zes in getal, drie doorgaans in het ééne , twee in het andere en één in het 3, derde Bloemblaadje , aan 't Grondituk ge,3 hecht. Drie korte, Elswyze, overend liaan- de doch famenluikende Stoppeltjes (Stipula), „ bevonden zig in 't midden van den bodem „ der Bloem, tusfchen de Meelknopjes, wier Streepen en halfmaanswyze ruimten , met ,, eenen overvloed van zeer fyn , ligt, geel„ agtig wit Stuifmeel opgevuld waren. De „ langte der Scheede was vier Span, en die „ van den Bloemfteng , tot aan de verdeeling toe, één Span. Voorts gaf dezelve enkele Takjes uit, die buigzaam waren, met veele s, Blommetjes, zonder Steeltje, beurtlings be„ zet" (f)- Door (*) Hy was den 13 Mey 1750 van Smyrna te Alexandrie aingekomen. Vervolgens werdt zelfs door hem een Mannelyke Bloem van den Dadelboom aan den Heer EinnsüS toegefchikt. (t) Ik heb een gedroogden Uloemfteng van een Dadelboom , die zig in meer dan vyftig zodanige Takjes verdeeld heeft, maakende als een Roede uit.  den Dadelboom. 3*3 Door K^mpfer worden de Vrugünaakende of bevrugtende deelen van den Mannetjes dadelboom zeer omftandig befehreeven g merkt aan , dat de Blommetjes , kleiner dan die der Lelietjes van den Dale, dne GroenaRtige Lighaampjes bevatten , van grootte als fSde'zaad, welke als tot Vodjes diene ,„„ hpt 2ene hy Stamina noemt (■> » "et "zyn zerkorte, ftyve, witagtige Wolhgc ? Knopjes, vol van bleek geelagtig Stuifmeel datz er ligt en fyn is, den Navel van he Bloemoje ook overvloedig bedekkende. Ee. " vSnd el Loots van dit Stuifmce mgenc "mn^egtmen^mdeMinnednftteve " wekken , grooter kragt te hebben, dan c Intyp? Bloemfteng zelve; 't welk men u " den fterken geilen Reuk, dien het uitgeeft 7 zelfs zoude mogen gisfen. Die des kund zvn verzamelen "het door fchudding van . " eerst uitgekomen Bloemftengen, welke icc " ongevaar een Once daar van uitleverenden fluiten het in eene wel toegeftopte Doo Z niets van de kragten te verhezen^ dc de Lugt. Beter, nogthans, wordt het dc l a" deren onder verfterkende Conlerven I mengd, om dat het op zig zelve, ho* ^ in een Doos beüooten zynde, ligt befchi f*! UNNSUS noemt* zdf dus, cn op dien voet hel (*) LINNSUS { MeeMtaaujes geheten, fel anderen ze ook Hclmiiyltjes 01 x» zy niets Draadaatigs of Vezehgngs vertoonen. *K« 1i.DI.IX. i. STOK. I. Afdeel. VII, rloOFDXUK.riet Stuifmeel» 1 ie it , le er zy > , or ior rel mt". ben ioon  364 Beschrvving v a n' L Afdeel. vii. Hoofdstuk. Manitr Vi 1 Bevrugting. * Zie eaz. „ mek". Dewyl een Bloemfteng , van maatige grootte, uit tweehonderd Takjes beftaat, waar van de kortften veertig, de langften tagtig Bloempjes hebben , zo rekent hy , door een middelgetal te neemen, dat eene Bloemfteng twaalfduizend Bloempjes bevatte, die, in een Schaal door hem gewoogen, op een Once naa de zwaarte uitleverden van een Hollandfch Pond. Veel kleiner was het getal der Knoppen of Vrugtbeginzelen in de Vrouwelyke Scheede. Van de zonderlinge manier van Bevrugting, welke tot het ryp worden der Dadelen , in verfcheide Landen, gebruikt wordt, reeds omftandig gefproken hebbende *, zal ik hier alleen, tot nader bevestiging van dat ftuk, verhaaien , wat gedagten Sweed dienaangaande wedervoer. Een Arabifch Hovenier wilde hem als iets nieuws daar omtrent onderhouden. Veele Europeaanen hadden denzelven, wegens de vertelling , dat 'er Mannetjes en Wyfjes onder de Dadelboomen zyn, uitgelachen. Toen dezelve befpeurde, dat Hasselquist daar van overtuigd was, bragt hy hem tot zodanige Boomen , op welken de Konftige Bevrugting was werkftellig gemaakt, welke door de Arabieren , zegt dezelve, aldus gefchiedt. „ Wan- neer de Bloemfteng (Spadix) der Wyfjes„ Boomen uit haare Scheede (Spatha) uitge„ broken is, dan zoeken zy op een Mannet„ jes-Boom, welken zy door oefening van de „ Wyf-  „IH Dadelboom. 3^5 . Wyfjêswceten te onderfcheiden, eeneBloem" fteng, die nog in haare Scheede digt is be, flooten. Deeze openen zy , neemen er de Bloemfteng uit, en fnyden die m eenige ftukken overlangs , zig wagtende van de Bloemen te kwetzen. Zodanig een ftuk van eenen Bloemfteng, met de Mannelyke Bloe" men daar aanhangende, fteeken zy tusfchen M de kleine Takjes van een Bloemfteng met " Vrouwelyke Bloemen , en buigen daar een Palmblad over. In deeze toeftand vond é nog het grootfte gedeelte der Bloemftengen " aan de Wyf jes - Boomen, die laat waren ir " 't Vrugt draagen ; maar de aangehanger " Mannelyke Bloemen waren reeds door ver ", wclking verdweenen. Hier omtrent deeldt " my gezegde Arabier de volgende Aanmei " kingen mede. i. Als men den Dadelboor " niet op zulk eene wyze bezwangert , da " verliest men de Vrugt. 2. De Arabiere " zyn altyd zo voorzigtig, van eenige gefloc " ten Scheeden met Mannelyke Bloemen va het eene Jaar tot het andere te bewaareti " om dezelven tot de Bevrugting te gebrt " ken , zo wanneer de Mannelyke Bloem< " eens misdyen mogten. 3. Wanneer deSche , de derzelven reeds open gegaan is , [vo dat menze affnecd , ] dan deugen zy ni * meer tot de Bevrugting: te weeten, als *! Bloemen reeds uit haar bekleedzel te voc " fchyn gekomen zyn. Derhalve moeten 55 1 II. Deïx. I. Stuk. I. vii. ÜOOFD1TUK. 1 1 n 1- q 5 i- p e- >r zt le r- de ;e-  ï. 'Afdeel VII. Hoofdstuk. Vrugrdraaging. 366 Beschryving van „ genen, die Dadelboomen aankweeken, hier in het regte tydffip waarneemen , om de Bevrugting te bevorderen, en dit is byna „ het eenige, daar men in de Voortteeling „ van deeze Vrugten op te pasfen heeft. 4. Wanneer de Scheede zig opent, dan zyn alle Mannelyke Bloemen met een Vogt ge,, vuld, dat naar den fynften Daauw gelykt: het is zoet en van een aangenaamen Smaak, „ komende zeer met dien der frisfche Dade„ len overeen , doch nog fyner en Kruidiger „ zynde. Dit verklaarde ook myn Tolk, die twee- en- dertig Jaaren in Egypte was ge„ weest en dus zo wel om deezen Bloemen „ Nectar, als ook frisfche Dadels te proeven „ genoegzaame gelegenheid had gehad" (*_). De Vrugtdraagende Dadelboom doet zyne Scheede in 't laatst van February of in Maart open gaan , en geeft dan eenen Bloemfteng uit, van wel tagtig Takjes, ieder voorzien met ten minfte dertig Vrouwelyke Bloemen, die een Vrugtbeginzel bevatten als een Peperkorrel. Na het afvallen deezer Bloemen, 't zy dan bevrugt of niet bevrugt, groeijen deeze Vrugtbeginzels aan, tot dat zy Dadels wor- (*) HASSELQUISTS Reizi nech TalafiUa, Roftocfc 1762. p. 225. Doch ik geloof dat hy in dit laatfte geval niet de JIIanr.tlyk E N D A D E t B O O M. 3p den Palmwyn, of die ook getapt kan worden ait den Dadelboom , noch op den Kool van deszelfs Top , welke zo wel eetbaar is, als die van andere Palmboomen : want, behalve t gene ik daar reeds van gezegd heb , zal ^ulks nader te pas komen in dc befchryving Ier Palmieten, van welken men, behalve de Dlie, naauwlyks iets anders trekt: terwyl, in tegendeel, doorgaans de Dadelboom van die berovingen verfchoond wordt, om zyne Vrug:en niet te benadeelen. Immers men merkt lan , dat het afkappen van den Top , dien nen de Kool noemt, hem dikwils doet fleren. Evenwel worden deeze Boomen, in dit >pzigt, by de Arabieren en Negers , alwaar y zeer menigvuldig zyn, niet ontzien, en de >nrype Bloem of Vrugtfteng, nog in haare Scheede beflooten , dient de Perfiaanen en Arabieren tot lekkerny.  den Dadelboom. 37* tls duifter, wat de Heer Ha ssEXQursx bp 't oog gehad hebbe, wanneer hy fprak van de Ontleeding Van den Steel (Cauhs), die hy aanmerkt uit evenwydige Houtige Vezelen, met een Mergagtig, Spongieus , taamelyk broofch Lighaam, daar tusfchen , te beftaan „ Die Steel (zegt hy,) geeft aan de Opper, vlakte Tepelagtige Steeltjes uit, m ouder Beomen welken voor Wortel dienen, wanneer IJ de Sted nabv de Kroon, dezelve behouder zynde , afgefneeden en in de Aarde «fe ken wordt. De Steel derhalve fchiet Wor tels boven den Grond.» Volgens Linn^ü IcauUs de Steef, Stronk of Stam der Plan ten, daar de Bladen en deelen der Vrugtmaa fi op of aan zitten (*> Zo zou men he Londen Stam moeten verftaan gantfch niet dik fchynt te zyn in de Egypt fche Dadelboomen ; anders zouden zy lede n een ruimte van maar twee Ellen nudde Ivn gelyk hy zegt, zig niet behelpen kunnei éigens anderen is de Stam in de jonge Bot men vol van een eetbaar Merg, doch worc Volgens hard, en dan in de Top of Ko, iSk eetbaar ; nog ouder zyn*.bevat, alleenlyk de Knoppen van den Top dit zagl tedem , witte en aangenaatne Merg, op b welke fommige Natiën zo verlekkerd zyn. ^ (*) vliUf. S'tanic*. p. 39. Caujis „ ïtunCKS propriut S •fes, elevat Eolia, Fmftificationemque. Aa 2 I. vii. tlOOFDÏTUK. ZeKftarW. dighiitJ van den Stam. t I 1 )1 n e :t e  372 Beschkyving van I. Afdeel. VII. Hoofdstuk. Veroudering. Ongemakken. De oude Dadelboomen zyn, volgens KjEHpfer, ontbloot van die Stompen der Bladfteelen , welken anders , door haare geregelde plaatzing , zes in 't ronde , om den Stam, welken zes anderen , daar boven, in verband vervangen , tot fieraad van deeze Boomen ftrekken. Hunne oppervlakte is derhalve zeer onbevallig , ruuw en graauw, door de indrukzels der Bladfteelen op dergelyke manier geknobbeld , als men zulks hier aan de Steelen der Kooien, die afgebladerd zyn, verneemt. De Stam heeft alsdan geen Merg , maar in *t midden is zeker Houtig Pit, veel vaster van zelfftandigheid dan het overige van den Stam, 't welk uit Haairige Draaden beftaat, daar men 't gezegde Pit als met de Vingers uit kan haaien. Dus kan die Stam ook byna nergens anders toe dienen, dan tot Balken der Zolderingen in de Huizen of tot Stylen en Stutten van de Landwooningen of Hutten in de Dadelhoven , naar welken het Volk, dat aan de Kust van Perlie in de Steden woont, by Zomer nagenoeg altemaal vertrekt; zo om de brandende Hitte te ontgaan, als tot het inzame. Ien van deeze Vrugten. De Dadelboomen hebben, zo Wel als de anderen van deeze Afdeeling, zeker Netswys geweefzel , dat den Voet der Bladfteelen ter hoogte van een Span omkleedt. Hetzelve beftaat uit ftyve , dikke Draaden , die door elkander loopen, en de Kroon by verfcheide Ver-  den Dadelboom. 373 Verdiepingen omgorden. In yolwasfcn Boomen is dit Geweefzel donker geel, en ftrekt tot fieraad niet alleen , maar ook tot nuttigheid , dewvl 'er de jonge Vrugtfcheeden eemgermaate door befchut worden. In oude Boemen wordt het bruin ros en ftrekt aan dezelven , zo wel als het gene daar van in enge. havende Boomen tusfchen de Stompen zitter blyft , tot een aanmerkelyk nadeel. Hier m. naamelvk , vindt een menigte van Ongedier zyne huisvesting, het welk den Stam mtknaag cn de Vrugten vernielt. Dit beftaat voornaa melyk in Motten en Mieren, tegen weikei doch de vlyt der Dadelboercnj. middelen uitge dagt heeft. In zeker Landfchap , daar de zogenaamd Duivelsdrek (Afa fcetida) , die het verdikt Sap van eene Plant is , valt, gebruikte me: dezelve tot vernieling van 't Gewormte de Dadelboomen, dat den Stam inwendig knaat Gelukkig Arabie brengt een groot foort va Mieren voort, dat alle andere Mieren en Oï gediert opvreet, cn geen de minfte fchac doet aan de Dadelboomen. De Nesten va deeze Mieren , met de Takken daar zy aa zitten, worden van de Boeren in de Kroon gi plaatst , en van daar doen deeze nuttige Di ren dagelyks hunne uitvallen, om het Gewesi hunne zorge toebetrouwd , van diefagtig G boeft te zuiveren. Zodanige Nesten vim men, ten dienftederDadelboercn, op de Mar Aa3 « ji.dem-. n STUK' ï. Afdeel,; vil Hoofdstuk. 1 3 Hulptniddelen. e 1 r r e n n , It :n  574 BESeHRYVINC VAN t Afdeel. VII. Hoofdstuk. Gebruik van de liladen , Takken en het Hout. * Bladz. ten cn Straaten te Mocha overvloedig te koop , svordende derwaards gebragt door de zwervende Herders, die dezelven op de Bergen zoeken. Voorts zal ik nog fpreeken van het gebruik, dat men heeft van het Hout en het Loof deezer Boomen. Van het voorheen gemelde gebruik der Twygen , Palmtakken genaamd *, heeft de Palmzondag van ouds her zynen naam. Hedendaags gebruikt menze in Egy pte wel tot Kleppen , om de menigte van Muggen, Vliegen en ander Ongediert, waar van men aldaar geplaagd wordt, te verjaagen, als ook tot Bezems en Stoffers, om de Huizen cn Kleederen te reinigen. Van de Bladen op zig zelf vlecht men 'er Korven of veeleer een foort van korte Sakken , die door geheel Turkye, zo Wel in de Huishouding als op Reistogten , gebezigd worden. De Takken of Bladfteelen zyn in gebruik tot omheining der Tuinen, tot Latwerk en tot het maaken van Hoender-Hokken , als ook tot veele andere dingen, dewyl het Hout fchaars is in dat Land. De Stam is voos en fpongieus , en derhalve tot branden niet zeer bekwaam. Den gantfehen Boom leggen zy over een Waterput, en aldus dient hy tot een Windas , om het Touw van de Emmers daar over te laaten loopen. Van het Netswyze Geweefzel, voorgemeld , bereiden de Egyptenaars al hun Touwwerk, dat fterk js en goed, Dc  den D a d E l b o o m. 375 Dc Twygen en Bladen, als ook het bekleedzel der Bloemen en Vrugten , zyn van ouds ook in de Geneeskunde vermaard, km tefnSen van de Diapalm-«er moest een Palmbooms-Tak, in 't roeren, gebruikt worden , en daar van of ook. van mgckooKte Palmtakken heeft die Pleite haart n naam Alle de deelen van den Dadelboom, fekfcta de Vrugten, hebben, volgens bet oorUxl va, Galenus, eene iamentrekkende kragt. yill. HOOFDSTUK. Befchryving van H Geflagt der Pai.miej boomen, van welker Vrugten cenfooHvc Boter of Olie gemaakt wordt, die men Olcu Palma: noemt. Dat m van Palmboomen, welken Li ;w:3Êüs onder den Geflagmaöm Elars -Elteis voorftelt (*) , heeft den laatstgemeld (*, p'lah Frondibus pinnatis , Stipitibus d=mato-fpin iivereentibus, Denticulis fupremis recarvatis. fy}t H*t . • V v«n T 171. Pal™ Frondibus pifiriaris ub,que acu « teU major, Fraftu Truniform,. Mto» ft" p. »a. Palma Caudice acueatisümo , Pion* • ad »arê fpinofis, Fruaibus majuscu'üs. Bkown. 2 + 1. Aa 4 ii. Deel-. i. Stuk* $ Afdeel. VIL Hoofdstuk, I 3 I tï* Naam. 3f ;n tm sfis ii. lejto. i' ines  376 Beschrïvinc van I. Afdeel V1JI. Hoofdstuk. Gefluit?, Ker.merfcen. naam van den Heer Jacquin , wegens de Olie , welke zy uitleveren, Oleum Palmx genaamd , bekomen. Ik zal hetzelve dus , volgens de Waameemingen van dien Heer, be. fchryven. De Boom , dien hy tot zyne befchryvinge gebruikt hadt , was mooglyk tien Jaaren oud en hadt de hoogte van dertig Voeten, met eenen regtop ftaande Stam , doch zeer oneffen, wegens de Stompen der Bladfteelen, die hoe nader aan de Kroon hoe langer waren. De Bladen zyn gevind, aan Steelen ftaande van vyftien Voeten langte , welke ftyf zyn, cn beneden de Bladen, ter langte van vier Voeten, wederzyds aan den Rand gewapend met Els. vormige Doornen , waar van de bovenften Haakagtig en krom zyn , de middelften regt, de onderften dik en eens zo lang als de anderen. De Bladen zyn Degenvormïg , fpits, ongedoomd , aan den Grondfteun agtervvaards omgeboogen, anderhalf Voet lang, een Duim breed. Door het verdorren en afgaan der Bladzyden blyft fomtyds de middelrib, die ftyf is, als een Doorn over; waar door de Bladfteelen zig dan geheel als met lange dunne Stekels bezet vertoonen. Uit de Kenmerken der Vrugtmaaking, welken de Heer Jacquin opgeeft, kan ik in geenen deele befluiten , dat onze Ridder deezen Palmboom te regt onder de Tweehuizigen (pioikict), dat is, die Mannelyke en Vrouwe.  c E K. PnHinBOoï. 377 deno hetzelfde Gewas, als de «U| Bloemen , die onvrugtbaar zyn. Urt de miK ken der Bladen komen Bloemstengen voort: digte Aair uitmaakende, die overend ftaat. De zelve beftaan ieder uit ongevaar vyftig Tak t van vyf Duimen lang , een Vinger dik £ 'elkander-en ongeregeld gefchikt, met dne hoekige fpitfe tippen. Een Bloemhmsje van z Blaadjes bevat een Pypagdg Bloempje, d d nrandinzesfen verdeeld heeft dochn daar buiten uitfteekt , zo mm als de Mee Iraaüjes, zes in getal, wie^;,^ jes buiten de Bloem omgeboogen zyn. D Vrugtbeginzels bevat deeze Bloem , met St Ien zonder Stempels , die derhalve ook m draagen! De Vrouwe Bloemen beftaan - leeinzel , het welke Eyvorrmg ,s, een d* Uen Styl heeft, met eenen dned. Wn omgeboogen Stempel. SEen ongemeen fterken Reuk, als van An Zaad met Kervel gemengd , waaEemden de Bloemen tegen den avond uit. Het fchynt Ed. geene Vrugtfcheeden ( ^ deeze Boomen waargenomen heeft. Den heden Bloemfteng van den zelfden Boo waar op hy te vooren Vrouwelyke Bloem Aa 5 H. DEEL. I. STUK» I. Afdeed VIII. HOOFDSTUK. » s c :t )- ie * s- lit 't%':e- ys- ;z.e dat aan geil , :P > dis  378 Beschrvvinc van I. Afdeei vin. Hoofd stuk. De Viugt. die uitgedroogd hier en daar tusfchen de Vinnen zaten , vergaderd hadt , hebbende doen afplukken, en by zig brengen, verfchilden nog. thans alle de genen daar van, die hy aan dee•zen' Bloemfteng vondt, en fcheenen akemaal -onvrugtbaar te zyn. Of dit , nu , by geval was toegekomen ; dan of de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen ieder een byzondereq Steng (Spadix) hebben, was hy onzeker. Het Vrugtbeginzel wordt een Vrugt ; die Eyvormig is en ftomp gepunt, op eene ongelyke wyze hoekig famengedrukt, grooter dan een Duiven - Ey , uit den .geelen, zwart en roodagtig bont. Deeze Vrugt heeft eene Lederagtige Schors of Schil, bevattende een dik -Vezelagtig Vleefch, zo vol Olie , dat dezelve 'er door een ligte drukking met de Vingeren uitzweet. Hier in zit een zwarte Noot, mét •afgebroken witagtige Streepen overlangs getekend , die Eyrond en fpits "gepunt is, flaauw •driekantig , aan den grondfteun drie Garagtige •plekken hebbende, eenhuizig, driekleppig, bevattende een holle Pit. Men verhaalt, zegt Jacquin, dat deeze Boom, die zeldzaam in de Hoven voorkomt op Martenique, van de Kust van Guinee derwaards overgebragt zou zyn. Ook hadt zyn Ed. hem nergens in Amerika wild gevonden. Met regt mogt hy 'er dan den bynaam van Guineenfis aan geeven. Van de Franfchen, voegt hy 'er by, wordt dezelve Palmier genaamd , dat is Palm-  denPalmibtbooM. 375 tomen aan ellen Palmboom van Senegal, wel Nootagtige Vrugten beeft, met een gee Vleefeb bedekt, waar uit men , vo gem Ad^son, de OUim Palm* perst: want mt, ge fu"t J,cQorN,,erZekerde hem redereei aangaande den gedagten Palmboom : maar d vanSAnANsoNwas ongedoornd enfthyn volgens zyne aanhaaling, ook m de: Westm dien te gLi]en, hebbende eenen Stam va zestig tot tagtïg Voeten hoog O' De Palmboom - Olie is wit of geelagtig va Kleur 5 doeh in * algemeen moet zy d Sfflandigheid van Boter hebben , en eene S^n'Reuk als van Violen zyn e zagtc Tono- en aangenaam van Smaak. Alsd f het^e n fchoon verzagtend , Pynftillenc E rkend ■die gebruik' Wy hebben geZ1en, hoe dezel 1 gedroogde Pitten van Kokosnooten m Oc mdie8 geperst worde Wy W**^ felen , of het is ook waar , dat men deze dus van de Bolfters der Palmboom - Noote nan de Kust van Guinee , verkrygt. I mïry Verhaalt, dat dezelve geperst wordt (•) Pataa altisfima, non fpinofa, ïraft» »^ Abamson Fij^t- p. i°7. II. DïUt.. 1. stvk. I. Ledeel. VUL ÏDOFE» ITUK, l , a ^ Palmboom-Olie. n ¥» m , nv&st- §• ve n, ,e- uit de milts.  380 Beschryving van L Afdeel Vin. Hoofdstuk. de Pitten der Vrugten van zekeren Afrikaan» fchen en Brafiliaanfchen Palmboom , Aouara genaamd. Deeze fchynt met de Palmieten verward te worden , alzo het ook een Koo!draagende Palmboom is , en de Olie worde uit derzelver Nooten geperst, na dat zy, door veertien Dagen op een hoop gelegen te hebben , verrot zyn , en geftampt zynde in een Ketel met Water gekookt, dienende dan nogthans aan de Negers en Amcrikaanen voor Boter , en de Europeaanen om in de Lamp te branden. Dezelve wordt Olie van Senegal of Olie van ien Palmboom der Eilarulen geheten. In de Westindiën heeft men , volgens R ochefort, een Gedoomde Palmietboom , die wel eenigermaate met den gedagten Olie-geevenden Palmbcom fchynt overeen te komen , maar van denzelven verfchilt, door den Stam t'eenemaal bezet te hebben met Elsagtige fpitfe Doornen ; het welke insgelyks van den laatstgemelden Aouara verzekerd wordt. Nader fchynt derhalve deeze te flrooken met die uit Sloane en Browne aangehaald zyn, als welke den Stam uitermaate vol Doornen hebben, 't welk men van den genen dien Jacquin befchryft en afbeeldt zo niet zeggen kan. De Negers branden 'er eerst de Doornen af , voor dat zy hem gaan beklimmen. De Vrugten maaken een groote tros Uit, van harde, ronde Nooten, graauwagtig van Kleur,  d e k P A l m i t i e o o W. 381 Kleur , wier Pitten eetfmr zyn , cn uit die flag van Palmboomen vrapdc, *MK le van Infnydingen , die de Wegers onder de Bladen H maaken, ook Wyn getapt. B'J De Doornagtige Palmifte der Westindifche Eilanden, zegt Pater Laeat, brengt Bosjes van kleine Nooten, gelyk Karftengen, voort, die gevuld zyn met eene witte Oliea»tige zelfftandigheid, welke de Kinderen met vermaak eeten. Hy hadt 'er dikwils Olie van laaten maaken , welke , verfch zynde , goed was over de Spyze , maar in 't kort garftig werdt, en dan niet deugde als om in de Lamp te branden. De Heer Jacquin maakt oök gewag van eenen anderen zeer fterk gedoornden Palmboom , welke door die van Marteniqne, met eenen Karibifchen naam, Grigri geheten werdt. Dezelve geleek eenigermaate naar den voor befchreevenen , doch hy hadt denzelven niet onderzogt. De Vrugten, die deeze Boom droeg , waren platagtig rond , aan 't end met een fpits puntje ,' hoogrood en glad , eetbaar en van eene zuuragtige Smaak. De Vrugt hadt weinig Vleefch , dat rood, week en niet Vezelig was , in een zeer dun Huidje beflooten. Dc Noot was bruin, met drie Gatagtige plekken uitgehold, van welken zig Aderagtige Streepjes Sterswyze over de Oppervlakte verfpfeid den. Daar in was een holle Kraakbeenigi Pit vervat. Van deeze zo wel als van de ron di ii. Dr.Fi.. i. Stok. I. 30FD» UK. Anders 'almieteni.  I AFDEEL VIII* Hoofdstuk» IX. HOOFD» 382 EÈSCHRYVING VAN de Palmïèt - Nooten vindt men op Plaat IV; ' uit myne Verzameling, de Afbeeldingen, B, C, in de Natuurlyke grootte. Van een anderen Palmboom, maakt zyftEd. gewag , die omftrceks Karthagena voorkomt, cn Corozo genoemd wordt van de Ingezetenen. Deeze hadt de Vrugt uitwendig glad en geel , onderfteund door een driebladige Kelk en Bloem, welke blyvend en glanzig waren. De figuur was Eyrond en flaauw driekantig : het Vleefch niet zeer Vezelig noch dik, bevattende eeh aangenaame Olie, flaauw van Reuk. Daar binnen zat een zwarte gladde Noot, van even de zelfde figuur, aan den Grondfteun doorboord met drie flaauwe Gaat= jes en eene rondagtige Pit bevattende, welke Kraakbeenig, zeer hard cn vast was, in het midden een weinig gefpleetefi. Van deeze Vrugten werdt, door de Amerikaanen, Olie en Boter voor de Huishouding vervaardigd.  CiH PiNAKGEOoM. 3^3 IX. HOOFDSTU K. Befchryving van H Geflagt der Pinangboo. men , zo Tamme ah Wilde. Gebruik der Pinang- of Areek-Nooten , enz. Verder van den Koolboom of gladde Palmiet, en deszelfs nuttigheden. Het Geflagt van Palmboomen, daar LiN: Hjetjs den naam van Areca aangeeft, wordt gemeenlyk P-inangboom geheten : naar den Maleitfchen naam van de Vrugt, die den Arabifchen van Faufel of Fufel plagt tc voeren. De Latynfche naam , Areca, iS af komffig van de Portugeezen , die de Vrug Arequa en den Boom Arequtra heeten. Kuw phius hadt de jonge en groene Paynga* d oude Vrugten Areec , van de Malabaaren hoe ren noemen , en wy heetenze Areeknooten. De Pinangboomen groeijen door geheel Oos indie , zo aan de Vaste Kust als op de E landen; hoewel 'er geheele Landen zyn, da; menze niet vindt, gelyk in Koromandel c Bengale. Ook komen in fommige Landen ma die Ömet witte Vrugten voor , zonder de a: dere Verfcheidenheden. In Geltalte worden zy, van fommigen, 1 de Dadelboomen, van anderen by de Kokc boomen vergelceken, doch 't is ontwyfelbaa i h, cm.. i stuk I. LfdbeL" IX. 300FDiTUK. Naam.: i e > Woon ■ | plaats, ir n ir w ,y GeftaUe. 's- l', lat  384 Beschsyvinc v^n* I. Afdeel. IX. Hoofd* stuk. dat zy meest overeenkomen met de laatfteörf Zy hebben, nogthans, den Stam niet zo hoog als die van den Kokosboom, bereikende maar de hoogte van twintig tot dertig Voeten, en niet boven een Span dik. Ook is hunne Stam zo regt als een Kaars, daar die van den Kokosboom altoos een weinig over zyde helt. Hy heeft de Schors licht graauvv, en is, als 't ware, in Leden verdeeld, of eenigermaate geringd , doch met weinig uitpuilende Kringen. Het Hout is witter en langdraadiger , in de jongheid voos en taay, vervolgens hard en Hoornagtig, hebbende vanbinnen een wit, week en brokkelig Merg , dat byna de helft van den Stam bellaat. De Twygen ftaan aan den Top in dc rondte uitgebreid, doch min* dér in getal dan aan den Kokosboom, en maaken aan de Kruin een Bogt, waar van de kromte meest opwaards geftrekt is, niet nederwaards, ;elyk in de Kalappus - Takken; Met een breeden Voet omvangen zy den Stam, zynde genaakt van een dikken , taaijen, langdraadigen Huid, van buiten groen, van binnen wit, alwaar hy zig als Parkement laat affchillen. Hier binnen komt de Tak van de Majang , of Bloemtros en Vrugtfcheede voort. De Twygen zyn omtrent vier Voeten lang, niet rond noch Gcutswyze uitgehold , gelyk die der Kokosboomen, maar met verfcheide Ruggen , inzonderheid aan de bovenzyde, overlangs geribd, In 't midden hebben zy een door-   z Deel,PX/AAT IV.  den Pinangboom. 38$ doorgaande Rug en wedetóyds een finallc lsm&i waar aan de Bladeren ftaan, die aan.'t end de Twyg, als een Veder, rondagtig bcpaalen, . Het grootfte verfchil beftaat in deeze Bladderen. Die van den Kokos-en Dadelboom, beiden , zyn Degenvormig fpits ; die van den Pinangboom ftomp en als afgebeeten. Voorts onderfcheidt Linnjeds dezelven daar m, dat die van den Dadelboom famengevouwen, die van dm Kokos- en Pinangboom, beiden , omxejlagen zouden zyn, en die van den laatstgemeld" n gepaard Ik verft» my «tem! onderfcheiding niet. Beter kwam my de be naaming voor , toen zyn Ed. 'er gepaarde Lancetswyze, geplooide of gevouwen tflade, aan gaf (+)- R u m p h 1 u s zek getuft, ds de Bladen van den Pinangbooin -famngevm^ - zvn Zy hebben , zegt hy , drie dikke Ril bén overlangs, die aan de bovenzyde, en ne twee dunnere, die aan de onderzyde uitpuilen maakende diepe Plooijen of Vooren, waar doe het Blad nooit uitgebreid, maar altyd gevpum ica- /*, Artca frondibus pinkus » Poliolis if^**** W - c- at„, yii Tom. II. Gen. Ar. tis, prsmoifis. Sytt. Nat. XII. Tom. i AveUana Indica, vetucolor. * 51 Areclfera, nucleo verficolore Mofchat* firml,ïg 30 dicirur. B» Sio. Pta*ga. Rumfh. I- at?:. T. 4. Caunga. Hort, Mal. I. p 9- T. 5- 8. . (t) ,rfr«a Frondibus pinnatis, FolioliS ppp#*, »M latis, plicatis. fJ&j& 39Z- Eb II. DEEL. I. STUK. I. LFDEEL* IX. JooFn- TUK. De Bladen, l t gr > r ■ L :M K" P- •o»  386 I) e s c h r ï v i h c van J. Afdeel, ix. Hoofdstuk. De Kroon. PI. IV. Haat. Dit heeft geenszins plaats iii de Bladen van den Kokosboom , welke ftyf en plat., maar eigentlyk gezegd kunnen worden omgeflagen te zyn; alzo zy naar de agterzyde der Bladfteelen omvallen. Het tegendeel hier van, zegt die Authcur uitdrukkelyk, heeft in de Bladen van den Pinangboom plaats, die aan hunne Twyg altoos opwaards ftaan, maar met de Enden nederwaards geboogon. De nevensgaande ' Afbeelding vertoont de Geftalte van den Pinangboom en van zyne Kroon met de gezegde Bladeren, wier langte gemeenlyk is van drie Voeten en daar boven. Zy hebben aan de Twyg een fmal beginzel, wordende allengs vyf of zes Vingeren breed, en eindigende in een afgebroken fpits; ft geen echter in deeze Afbeelding niet in allen blykbaar is: want men moet weeten, dat door den tyd de voorfte Punt zig in drie of vier anderen fplyt. In andere Afbeeldingen;, gelyk die by Weinmawn, heeft men zulks in 't geheel niet aangcwcezcn. Die van Dodo n é u s, onder den naam van Areca of Faufel, gelykt wel eenigermaate naar den Kokosboom , maar het allerminfte niet naar den genen , dien zy moest vertoonen. De Bladen zyn donker groen cn wederzyds glad. Ieder Twyg omvangt den Boom met een Voet , die wel twee Voeten breed is, en dus meer dan twee derde deelen van den omtrek des Stams bcllaat. Dus laat dan dezelve, afval-  D È N P I N A N G B Ö O M. 38? vallende, een Ringswys' merkteken aan den. Boom , waar uit de Kringen van den Stam ontftaan } die meer naar een volkomen Cirkel i gelyken , doch minder uitpuilen , dan in de: kokosböomen. Aan 't bovenfte van den Stamj tusfchen de Twygen , is ook een Knot, de Palmiet genaamd , in de jonge Boomen wel drie Voeten lang^ doch niet eetbaar Deeze beftaat insgelyk uit nog niet ontplooide jonge Bladen , waar van een Twyg uitfehictende zulk een Hoorn formeert als opwaards uitfteekt in de Afbeelding. Dit is alle Palmboomefi eigen , en kan dus ook op de anderen worden toegepast. De Pinangboom behoort tot de genen, wel ke Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen , o\ éénen Stam , draagen.- Beiden zyn dié, vol eens Linnaïus, driebladig , doch de Man nelyke hebben negen Meeldraadjes. Dit laat fte is van Rumphius ontleend, die zelf verhaalt , dat drie van deeze witte .Draadje langer dan de zes overigen zyn; befchryvend de Vrugtmaaking, waar van men een voorbeel. op de zyden van den Stam ziet, aldus. War heer de Boom vyf of zes Jaaren oud gewor den is , dan begint het bovenfte groene en van den Stam uit te puilen op de plaats, daa de laatst afgevallen Twyg gezeten heeft, e: deeze Bult zondert zig met het bovenfte en eindelyk van den Stam af, maar blyft me het onderfte op den bovenfte' Kring ftaan Bb 2 D« - II. VttU ï« Stuk, I. IX. Ioofi** ■ De Vru'gti , maaking. i i i r ï i t 6  ft Afdeel, IX. Hoofd, stuk. De liloerufteaS. 388 Beschryving vak Dus overhangende vertoont zy zig als een Spatel, maakende een breede Scheede uit, Ploffer genaamd, van anderhalf of twee Voeten lang > zes Vingeren breed, Grasgroen en glad. Aan den bovenkant heeft deeze Zak een Naad, langs welken hy open barst en den Bloemfteng uitgeeft , vallende dan verder af, gelyk de Bladen. Men kan 'er een Vlies als Par'kement affchillen , daar men Tabaks-Rolletjes tot het rooken, Bonkosfen in 't Maleitfch genaamd, van fabriceert. De dikke Schors van deeze Scheede , zo wel als die van den ^edagten Voet der Twygen , worden op de Dostindifche Eilanden Coroerong geheten. De gedagte Bloemfteng (zegt hy) is de regie Majang, gemaakt van veele lange Steelen, lis Haairen, alle aan een middelftcel ftaande, en bezet met veele witte, wat driekantige, Knopjes , van grootte als Rystkorrels. Deeze apenen zig maar een weinig in drie fpitfe Blaadjes, uit maakende de Eloem, waar binnen de gezegde Meeldraadjes vervat zyn. Als deeze Bloemen eerst uit de Scheede komen , vcrfpreiden zy een aangenaamen Reuk, doch na 't openen vallen zy ftraks af, en laaten de bloote Steelen over. Vervolgens fpreiden die zig wyd van malkander, en aan haar agterfte,. daar zy bogtig zyn , ziet men eenige WratEen in Kelkjes zittende, waar uit de Vrugten voortkomen , zo dat dit eigentlyk de Vrugtbeginzels zyn. Dc geheele Tres heeft de Tak-  DEN PlMANODOO M, '389 Takken dan wat door malkander verward, eenigcrmaate als in de Marentakken der Eike-' boomen. De eerfte , tweede en derde Tros van den jongen Boom brengen geen volkonene Vrugten voort. Men ziet 'er drie or vier teffens aan den Boom, waar van de eene, gelyk hier de onderfte, reeds volwasfen Vrugten heeft , in de andere vertoonen zig dezelven half gegroeid , in dc bovenfte zitten zy nog in de Scheede of dezelve geeft de bloeijendè Tros uit: gelyk dit alles eenigermaate in onze Afbeelding is afgefchetst. De Vrugten zyn geheel anders dan die der Kalappus-Boomen. Haar grootte is gemeenlyk als een Hoender- Ey , doch fommigen vallen grootcr, anderen kleiner, naar het verfchil der Boomen. Sommigen zyn aan dc beide enden fpits ; anderen van vooren wat plat en ftomp. Aan de eene Soort is derzelver Kleur Grasgroen , aan dc andere witagtig of bleek groen: doch allen zyn zy effen en glad , zittende gelyk de Eikels in een platte Kelk, van dikke Blaadjes of Schubben gemaakt , cn zo vasj houdende , dat menze met dezelve van der Steel moet afrukken. By Letter A. is zodanig eene Pinang-Vrugt , in de natuurlyke grootte voorgefteld. Deeze Vrugten nog groen , doel volwWcn zynde , worden in 't Maleitfch Pi nang Moeda , of jonge Pinang geheten. Vai buiten hebbenze een Draadigen Bolfter , di< wit en Saopig is , een halve Vingerbreed dik Bb 3 ■ , bc II. DEEL, I. STOK' li iFD -EL. IX. iOOFV iTUK. DeViugt. l  390 Beschryving van 1. ^FPEEI. IX. Hoofdstuk. ArïckNooten. befluitende de Areek - Noot , die geen Schaal ' heeft. Deeze is altoos eenigermaate Kegeb vormig, van onderen plat, van boven in een (lompen Top uitloopende ; in fommige Soorten zo breed als hoog , en dus kort en dik, in anderen langwerpiger. Jong zynde, is deeze Noot ook week en heeft van binnen een holligheid , met eenig Vogt: maar oud wordende , dan is zy hard , ja harder dan een I\loskaat-Noot, naar welke de binnenfte zelfftandigheid wel wat gelykt , doch met meer roodagtig bruine Adertjes doorrecgen. Alsdan is de Bolfter van buiten hoog geel , ja bykans rood, hebbende de Vrugt alle haare Sapr pigheid verboren. In die Staat wordtze van de Maleijers Pinang Tomva, dat is oude Pinang, geheten. Deeze Vrugten vallen niet af, wordende eindelyk graauw en geheel droog , en moetende met den geheelen Tros van den Stam worden afgerukt. Deeze Areek-Nooten zyn door geheel In die bekend, en voeren aldaar zeer verfchillende naamen. Sommigen meenen dat de Arabb fche naam, Faufel, door eene Letter - verandering , van 't Indifche woord Koffel, dat te Goa gebruikt wordt, afkomftig zoude zyn. De Malabaaren noemen de oude gedroogde Nooten Pac , die vau Ceylon Poac , op de Maldivifche Eilanden Pua, in Bengale Goa en de Chineezen Binan. De Maleitfche naamen zyn hier voor gemeld. Op Java en daaromftreeks hee-  DEN P I N A JS C E O O M. 3Ö1 Lecten deeze Nooten Boa, op Makasfar Rato" , in 't Amboineefch Hua en Hoa , op Ter-' nate de sroene Hena , de drooge Pars, op Banda Pua en in de Zuidoofter Eilanden is Erec, die met Areek veel overeenkomst heeft, de algemeene naarii. Uit de verfcheidenheid dier benaammgen kan men afleiden, dat het een inlandfche Vrugt is in Oostindie , en tevens , dat zy 'er van veel gebruik moet zyn. Dit is ook weezentlyk waar, hoewel derzelver gebruik meer vooi de Smaak of tot verfrisfching ftrekt , dan tot Voedzel. Het is in die Landen eene dooi o-aande gewoonte , deeze Nooten te kaauwei met de Bladen of Vrugten van een foort vai I ange Peper , dat een Bygewas is, aan d Boomen met zyne Wortels oploopcnde, Si riboa genaamd , waar van ik reeds meermaa len gefproken heb, om dat de Bloemfteng va: fommige Palmboomen daar mede vcrgeleeke wordt. Men noemt het ook Betel, cn me dpeze'Bladen of Vrugten, na dat dezelven i Kalk gelegd zyn geweest , wordt de Aree in den Mond genomen en gekaauwd; 't wel dan het Speekzei Bloedrood verwt, en ee frisfchen Adem maakt. Dit is een' zo algi meene gewoonte in Oostindie, als ' het '1; bak rooken en fnuivcn in fommige deck van Europa : hoewel het onder de Europea nen aldaar weinig dan by de Dames ptód heeft. De Afgezanten aan Indifche Vorlb Bb 4 mo M. deh.1 L stuk» I. \rDEEL-. IX. Hoofd-tuk. Gebiuik, l l 1 1 t a fc k n Ir n a- ts •n  392 B E 8 C H 5Ï V I X G VAN I. Afpell IX Hoofdstuk. Het k-.*u\ven ma Lettl ca Kalk. noetcn zig naar die gewoonte fchikken: want het een niet minder groote onbeleefdheid zoude zyn dit Geregt , wanneer het aangebcoden wordt , niet te nuttigen , dan hetzelve niet voor te zetten , zo dikwils iemand van aanzien een ander bezoekt. Elkander ontmoetende prefenteert de een den anderen Pinang, dus toebereid , welke hy by -zig heeft, als een teken van Vrindlchap , en de Grooten laaten, wanneer zy uitgaan , zig altoos de Pinangdoos, in welker kostbaarheid een groote pragt beftaat , agter na draagen. Ondertusfchen is het naauwlvks te beerrvpen , hoe deeze dingen , ten dien einde , zo algemeen in gebruik kunnen gekomen zyn. Ee Areeknoot op zig zelf is zo wrang en de gedagte Peper zo heet, dat menze niet gebruiken kan zonder die fcherpheid door Kalk tc* temperen. De jonge, zagte Pinang -Vrugt wordt eerst , door fchillen , ontbloot van haaren groenen Bolfter: dan fnydt men de Noot in twee of vier ftukken , en daar van wordt 'er één, op eenmaal, tot het gezegde gebruik genomen. Men rolt hetzelve , met een weinigje Kalk van Oefterfchulpen , in een Eete!Elad, of veegt "er ccn brokje van de gezecde Lange Peper , die de Vrugt is van de Betel of Siriboa, by, en fteekt het dus, dikwils met een weinigje Cachou, in den Mond. De Oude Lieden houden meer van oude Nooten , cjje zy dan fyn laaten ftampen , en vervolgens,  den Pinangboom. 393 eens, even als de jongen , met Betel en Kalk gebruiken: om dat het Kaauwen hun anders te lastig valt. Op veele plaatfen, daar deeze Boom niet groeit, kan men zelfs geen andere dan oude Nooten bekomen, welke 'er van andere plaatfen worden toegevoerd. Zo beftaat het met de Chineezen , welke deeze Nooten haaien van de Vaste Kust van Indie. Men vindt 'er onder , die de eigenfchap hebben , om iemand onder 't kaauwen duizelig en be dwelmd of dronken te maaken ; het welk zc wel in de oude als in de jonge Nooten plaat: heeft, en een gebrek of ontaarding fchynt t< zyn ; doch voor de genen, die het kaauwei van deeze Siri-Pinang of Pinang-Betel, ge lyk men 't noemt, niet gewoon zyn, is hei zelve doorgaans van die uitwerking , even ai het Tabakrooken. Anderszins maakt het een aangenaame Speceryagtigheid in de Mcnd verwarmt het Bloed en geeft aan 't Aangi zigt eene levendige Kleur, beneemende tevei de walgelykheid van de Maag , en dus fa Hart verfterkendë ; gelyk het ook een b hoedmiddel tegen 't Scheurbuik op de Sch pen is. Offchoon het vermoeden van den Swee fchen Heer Osbeck geheel ongegrond wa dat de Chineezen van de Arceknootcn d Arak ftooken zouden ; 't welk hy afleidt de gelykluidendheid van den naam; zo is 1 doch zeker , dat zy veel werks maaken 1 " Bb 5 U, Dr.r j.. I, Stuk. I. A.fdeel» IX. Hoofdstuk. • 1 s e » is et Samentrekkende3,Kragr. ^ en uit iet 'an die.  I. Afdeel. IX. Hoofdstuk. j • 1 ] 1 1 (*) GEOFFR, Ma:, med. Tom. II. p, 72», jjP4 Beschryvinc van die Vrugt. Rumphius verhaak, dat dit Volk de wcggeworpene Boliters zorgvuldig op, raapt , om dezelven tot het kookcn van een Drank, tegen langduurigen Buik- en Bloedloop dienftig , te gebruiken, 't Is zeker , dat de Nooten zelf van een zeer famcntrckkende hoedanigheid zyn, en fommigen willen dat de Terxa Catechu; gemeenlyk Cachou genaamd , ilegts het verdikte Sap zcu zyn van deeze Nooten. Men kan taamelyk vastftellen dat deeze Drogery geen Aarde is; alzo zy in Water ge* makkelyk fmelt, en, door Vuur verbrand zvnle, weinig Asfche overlaat. Zeer oneigen svordt zy ook Terra Japonica geheten : alzo zy in Japan niet valt, moetende aldaar gebragt worden van Malabar, Suratte, Pegu en andere plaatfen aan de Vaste Kust van Indie, ilwaar het Vaderland is der Pinangboomen, Evenwel zyn 'er voornaame Autheuren, srelvk Lï ar c 1 as en Bontius , die verzekeren iat de Catechu het verdikte Sap is van zeke■e gedoomde Boomen, die meest naar de \cacia gelyken. Zelfs wordt elders de Soort /an Acacia aangeweezen , waar van zy komen :ou: anderen betrekken daar toe veelerley Sooren van Sleedoorn, en het is niet onwaarfchynyk, dat de Areeknooten in de famenftelüng :omen van dat Extrakt , welks famentrekkende :ragten zo vermaard zyn in ons Wereldsdeel (*). Het  bes Pinangboom. 395 Het gebruik der Pinang - Betel, op de gedagte manier , heeft ook wel degelyk zyne'' nadeelcn. Die dezelve geduurig kaauwen ver-1 liezen vroeg hunne Tanden, zegt Rumphius,s hoewel een maatig gebruik den Mond vast maakt. h Voorts weeten de Indiaanen onder de Pinang zekere dingen te mengen, die of een weezentlyk Vergift zyn of de Menfchen lang doen kwy. nen of tot Min verwekken ; om van de zogenaamde betoveringen, door dat Middel, niet te fpreeken. Dit is de oirfprong van een zeer gemeen Spreekwoord in Indie, wanneer men iemand ziet uitteeren : Hy heeft ergens een PU nar.g gekreegen. Men befchuldigt inzonderheid het Indiaanfche Vrouwvolk , dat zy zig dus uit jaloersheid aan haare Minnaars wrceken. Buitendien wceten zy daar van zig aartig te bedienen in haare Minnaaryën ; wordende de Pinang - Betel dikwils als een teken van genegenheid aangebooden of door den een den anderen toegezonden. Van de Bladen en Bladfteelen ; zelfs van den Zak, waar uit de Bloemen Vrugtfteng voortkomt, als ook van het Geweefzel , dat aan den Voet der Twygen zit, wordt nog wel tot Korfjes , Zakken , Doozen of Tabaks Bonkosfen , gebruik gemaakt. Rumphius merkt aan , dat van de tamme Pinangboomen drie Soorten zyn, waar nog eenige Verfcheidenheden onder loopen. 1. Die welke de grootfte Vrugten draagt, in 't Maleitfch II.Df.el. I, stojs. Het gebruik der Pinang - Betel, op de ge^ I. IX, [OOFD- ruK. Wadeegheid. Soorten ranTamne Pinang joomen.  396 B E S C II R Y V I N G V A N ]. Afdeel. JX. Hoof > SÏUK. i 1 « i i ' 3 c i I leitfch Pinang - Calappa genaamd, heeft dezelven van grootte als een Ganzen - Ey , ryp zynde van buiten volkomen rood, met graauwe Streepen. De Noot is grooter en langwerpiger dan de gewoone Areeknooten. De Boom is hooger , gelykt meer naar den Kokosboom , en de Vrugt - trosfen groeijen op dergelyke manier , als in dezelve , tusfchen de Bladen u:t. Deeze wordt in menigte op Celebes gevonden, i. De Witte Pinang, in 't Maleitfch Pinang - Poeti, zynde de befte en ;èbroikelykfte, komt van den Boom, hier i'cor afgebeeld , welke Vrugten als Eenden)f groote Hoender - Eijeren draagt, die in 3e volwasheid Oranjekleurig worden. De Noo:en zyn kort en dik, en verder als hier voor is )cfchrecven. De Stam is ligt graauw, dc Leien ftaan digter op malkander , dan in de volgende en dc Bladen zyn zo donker groen liet. Deeze Pinangboomen vindt men op Ja,'a en daaromftreeks niet of weinig , maar zy rallen zeer veel op de Molukkes en andere Doseer- Eilanden. In de Zuidelyke Provinciën an China groeijen zy ook , doch zeer zeldzaam. 3. De Zwarte Pinang, eindelyk, in 't Maleitfch Pinang - Itam getyteld , wordt voor e flegtfte gehouden , doch niettemin , inzonderheid aan de Vaste Kust van Indie, eel gebruikt. Zyne Vrugten zyn wat kleiner, n de onrypheid Grasgroen, en ryp zynde ros, f rooder dan de voorgaande, met een grof- dra;>  den Pinangboom. 397 draadio-er Bolfter. De Noot is ook kleiner en n e tem n langwerpiger; alzo de geheele Vrugt eei Eikelaglge gedaante heeft Bovendien. vindt men 'er nog Verfcheidenheden van; zo ten aanzien van de geftalte der Vrugten , die hoekig in de eene en met Klaauwen in de andere zyn,als van derzelver witte Kleur, weshalve men deeze Eijer-Pinang tyte t. Nog een andere , Pinang -Lans/a genaamd, draagt Vru-ten als Musketkogels, en deeze twee laatften° hebben den Bolfter zoeter , fappiger en aangenaamer om te eeten , dan dc anderen. Behalve deeze tamme zyn 'er , m Oostin die , nog eenige Wilde Pinangboomen, die tol de drie Hoofdfoorten van Ronde, EikelvormiRe en Rystkorrelagtige kunnen betrokken wor den. Deeze .benaamingcn zien op de geftata der Vrugten, hoewel het Gewas ook verfchil lende is, gelyk wy zien zullen. Dc Ronde wilde Pinang heeft den Stam wa dikker dan de Tamme , in wyder Leden vei decld , effener en witter van Schors. De hoog te is van vier tot zeven Vademen, de Twj een zyn ruim een Vadem lang en voor gröotfté gedeelte met Bladen bezet, waar va de langfte ongevaar twee Voeten lang zyn (> (*) volgens deeze afmeeting der Bladen , h de Tfryj waar aan zy wedérzyds zitten, in de Afbeelding van Ru, ral08 omtrent zes Voeten lang, 't welk dan ook met l3„gte van een Vadem n.der «rookt dan mee die van c JI.DtlL-1 £TUK' | \tt) f.el. IX. rloOFD" iTUK. Wilde PinangBoomèn, t Ronde Soort. 't n ) n i. de en El-  398 B E S C H R Y V I N G V A-N I. Afdeel, IX. Hoofdstuk. en drie Vingeren breed. Deeze Bladen zyn derhalve veel fmaller naar de langte dan in de tamme Pmangboomen, en aan 't end niet als afgebroken, maar loopen allen puntig uit. Behalve een middel-Rib, hebben zy nog veele dunne Ribbetjes overlangs. De Vrugt-Tros komt in deeze op een geheel andere manier dan in alle overige Pinangbcomen, te weeten als uit den Schoot der onderfte Twygen voort. Het is een enkelde Steel , van vyf of zes Voeten lang en naauwlyks een Vinger dik, die aan 't middelfte gedeelte de Vrugten, aan *t bovenfte het Schubagtig Bloeizel draagt. De Vrugten zyn ronde Nooten, van grootte als Snaphaan - Kogels, die van vooren een weinig uitpuilen en van agteren in een Kelkje ftaan, van dikke Schubben. Haar Kleur is geelagtig op 't laatfte wat naar rt rcode of Oranje trekkende. Onder een dunnen Bolfter bevatten zy een Kern, die hard is als de Areeknooten en by gebrek van beter eetbaar , doch zeer wrang. Het Hout, omtrent een Duim dik cn wit, is tot Latten bekwaam , duurzaamcr dan dat van den tammen Pinangboom. Daar binnen bevat de Stam, even als die, een voos draadig Merg. Deeze Soort groeit in 't Gebergte , en wordt daarom Hua Ewan , dat is Berg-Pinang, geheten. Dé Ille (Ulna) in het Latyn daar bygeroegd, en dus zal de Boom ook yr.n 14 tot 40 Voeteu hoog zyn.  D Ë N PlNANCBOOM. 399 Dé Eikelvormige Wilde Pinang heeft den, Stam wel agt of tien Vademen lang , en is dus byna eens zo hoog als de Tamme, maar ] dunner , en ook in wyder Leden verdeeld.s Het buitenfte Hout is ros , hard en laat zig, zeer gema kkelyk in de langte fplytcn , even als de Bamboezen, De Twygen, aan den Top, zyn zeven of agt Voeten lang en wederzyds met dergelyke' Bladen bezet als in de voorgaande , ieder ruim drie Voeten lang. De Vrugt-Tros-komt als in de Tamme Pinangboom voort, en levert Eikelvormige Vrugten uit, die digt op elkander gedrongen zitten , en daar door vrat hoekig worden. Zy blyven lang groen , doch worden eindelyk rood, gelyk die van den Zwarten Pinangboom. Een Verfcheidenheid van deeze draagt een langer Tros Van Olyfvormige Vrugten , die zo rood als Bloedkoraal worden , eh eene langwerpige Pit bevatten. Beiden zyn zy voor de Menfchen eetbaar, doch worden wegens de wrangheid weinig geagt , indien men beter heeft. Derhalve laat men deeze Vrugten veel over aan de Vledermuizen en de Kakatoes , die naar dezelven zeer gretig zyn, en door de roode Kleur kragtig worden aangelokt, zaaijende de Pitten op veelerley plaatfen, 't welk maakt, dat men deeze Wilde PinangSoort zo wel aan 't Strand als op 't Gebergte aantreft. Van derzelver Hout, 't welk tot Latten zeer goed is , wordt byna alleen er me It.DF.rL. T. STUK. ï. iFDEEU IX. loOFDTUK« - l  I. Afdeel- IX. Hoofdstuk» Rystkor» rel - Pinang, 400 BESCHRYVING V A tl menigvuldig, zo tot het dekken van Huizen, als tot Wanden en tot Heiningen of Affchutzels gebruik gemaakt. Evenwel wceten zy van de Bladen ook Garen te fpinnen en Zakken te weeven. De Palmiet of zagte Top van de jonge Boomen, die nog geen Vrugt gedragen hebben , inzonderheid van de laatstgemclden, is eetbaar. De Rystkorrels Pinang Boom is de kleinfle en dunfte van Stam, met Twygen van ruim een Vadem lang , en een Vinger dik , waar aan insgelyks lange fmalle Bladen ftaan , die glad en ftyf zyn , overlangs geribd en aan 't end als afgebroken. Op fommige plaatfen aan de Twyg komen twee of drie Bladen uit eenen zelfden oirfprong voort. Beneden de Kroon komt , even als in de gemcene Pinang, de Vrugtfcheede uitfehieten , die eene Tros van dergelyke Draaden met Bloeizel uitgeeft, aan welken vervolgens de Vrugten groeijen. Dit zyn dc allerkleinfte Pinangjes , niet greoter dan een Rystkorrel in de Dop , waar van zy den naam hebben , doch ronder. Uitwendig blyven deeze lang bleek groen , maar worden eindelyk ook Bloedrood, cn hebben van binnen byna geen Pit of Kern. Men kanzc even als de anderen , by gebrek, dat men geen tamme Pinang heeft, cn op de zelfde manier eeten. Hua Soil of Hua Tette is de Ambonfche naam. De Kool of Palmiet kan men ook in de jongheid gebruiken: doch het Hout dient flegts tot dunne Latten, . Op  des Pisangboom. 401 Op Amboina valt nog een andere foort van Wilde Pinang , welke in de figuur der Bladen meer overeenkomst met den Gemeenen Tammen Pinangboom heeft , dan alle de voorgaande , doch, wat de Vrugten aangaat, deeze «elyken zeer naar die van den laatstgemelden. De Stam is regt, omtrent een Kinder-Arm dik en een Manslangte hoog , met Twygen aan den Top, of Bladfteelen, van vyf Voe ten lang. Ieder Blad op zig zelve gelykt naa een Palet, zynde ongevaar een Voet lang aan den Steel fmal , doch aan 't end vy Duimen breed. De Vrugt - Tros komt aai den Voet van 't onderfte Blad voort, ver be neden hetzelve , en draagt nog kleiner Vrug tjes dan de Rystkorrels-Pinang , zo even be fchreeven. Deeze groeit op het Klippig Ge bergte van Ambons Oosthoek en misfehie ook elders. Zyne Palmiet wordt voor ee byzondere lekkerny gehouden. Wy zien dus , dat alle de Pinangboomen zo Tamme als Wilde , in de meefte eigei fchappen overeenkomftig zyn. Hun verfcl beftaat inzonderheid in meer of minder hoog en grooter of kleiner Vrugten. De Wort is in allen uit een menigte Vezelen fameng fteld, en maakt geene Pen- of dikke Wort len: des hunne vastigheid in de Grond mee toe té fchryven is aan de aanhangende Klon Aarde , even als in de Kokos- 'en de mee! PalmooorSen. Cc ^ H. DïXlit ï. SWKt' ï. Afdeel; IX. 300FDiTUlt^ » f 1 0 1- lil ie el e- st iP te 'ot  402 Beschrtvinc vah I. 'Afdeel, IX. Hoofdstuk. Koolboo: ot gladde Palmiet. Tot dit Geflagt zyn door den Heer Jac q u i n die Boomen t'huis gebragt, welken men gemeenlyk Koolboomen noemt, om dat hun top-end eetbaar is en eenigermaate de * figuur heeft van een Koolftruik, weshalve hy zc ook Areca Okracea, dat is Moeskruidige Pinang , getyteld heeft; befchryvende dezelven aldus. „ Deeze Boom, de hoogfte onder de Ameri„ kaanfche Palmboomen , is op de Karibifche „ Eilanden gemeen. Hy is grootelyks van „ den gewoonen Pinang - Boom (Areca Cate. „ chu) verfchillende , gelyk my uit het leezen „ der Autheuren, welken Linn^eus aange„ haald heeft, met weinig moeite bleek. Uit „ de Vrugt fchynt zyne Kelk cenbladig en ten halve in drie punten verdeeld te zyn , „ doch de overige Kenmerken van de Bloem „ zyn my onbekend. De Scheeden der Bla„ den. omhelzen malkander zeer digt, en maa„ ken het bovenfte van den Stam, dat groen „ is , ter langte van anderhalf Voet uit. Daar „ beneden komen groene gladde Vrugtfchee„ den voort , welke, by het uitbrecken van ,. den zeer Takkigen Bloemfteng, op den Grond „ nedervallen. De Vrugten zyn langwerpige „ ftompe, flaauw gekromde Besfen, ter grcot„ te van een middelmaatige Olyf, uit den „ blaauwen paarfch , fappig en niet zeer Ve„ zelig van Vleefch , het welk uitdroogende „ tot een broofchen, rimpeligen Eolfter wordt* » Dc  den Koolboom. 403 De Noot , daar in vervat, is een weinig ^ " glad, langwerpig, aan 't onder-end geipitst, 5 Vliezig, broofch , dun, en uk den bruinen F A Afchgraauw , met eenige flaauwe roodheids' dikwils daar onder vermengd, zonder eemg „ teken van Gaatjes. De Pit is langwerpig , „' Kraakbeenig , uitermaate hard, hebbende in „ 't midden de holligheid van een kleine „ Spleet. „ De Ingezetenen zyn gewoon den groe-^ . nen Top van den Stam af te fnyden, waar van zy het binnenae gedeelte , dat twee 3 of drie Duimen dik en witagtig is, uit digt " famengevouwen Bladen beftaande , daar uit " neemen en op de Groenmarkt te koop vei" len Men noemt het dan Choux Palmiste " 0f 'Palmieten - Kool, die den Smaak van „ Artisjokken heeft, wordende raauw met Peper en Zout, of in de Boter gebraden of " geftoofd gegeten. De Franfchen noemen " deezen Boom Palmifte franc, dat is, Tam„ me Palmboom." Volgens Rochefort draagt deeze Boom dien naam , om dat hy ongedoornd is, weshalve wy hem de Gladde Palmiet kunnen noemen. Hy heeft dit byzonders, van twee of drie Voetén boven den Grond omringd te zyn met een groote Klomp van Vezelagtigc Wortelen, digt door elkander geweven, het welke bem een^kragtig fteunzel geeft in zyne verbaazende hoogte. Van boven is hy doorgaan! Cc 2 dik ÏJ. Dïli- 1. stuk, U FDEELj IX. OOFD'ÜK« Be Kool f Palmiet,  404 Beschryving van 1. Afdeel. IX. Hoofdstuk. dikker dan om laag , hebbende eene grysagtige Schors, van Voet tot Voet in de jongheid geringd, maar in de Ouderdom geheel effen wordende; met eene Kroon van gebladerde Twygen , die hem zeer fraay Haat. By het afvallen van eenige Bladfteelen, dat Maandelyks gebeurt, komt tevens een Bekleedzel neder , van vier of vyf Voeten lang , twee Voeten breed , en van dikte als bereid Leder. Dit noemen de Franfchen op de Eilanden Tacht, en gebruiken het tot bedekking van hunne Keukens of andere kleine Hokken by hunne Wooningen, zo wei als zy zig van de Bladen, wanneer die gevlcgten en netjes aan een der Bladfteelen of Twygen gebonden zyn, tot dekking van hunne Huizen bedienen. Als de Stam , na 't afhakken van de Kool, (want daar toe moet de Boom ter neder geveld worden ;) is doorgcfpleeten , zo vertoont zig het Draadige Merg, waar van men Werk en zelfs Touwen tot gebruik der Schepen vervaardigt. Het uitgeholde Hout maakt dus twee Geuten, die men of tot een Vorstdekking der Huizen of tot Waterleidingen gebruikt.- De Bladen dienen tot het maaken van Matten, Korven, Zakken, Hangmatten en ander gevlogten Werk. Ook wordt het Hout, dat byna zwart en fierlyk gemarmerd is, dikwils van Draaijers en Schrynwerkers gebezigd ;laatende zig zeer fraay polyften. Zelfs worden geheele Huizen van deeze Boomen alleen gemaakt. Ge-  den Koolboom. 4°5 Gedagte Autheur meldt nog iets aanmerkelyks wegens de Vrugtmaaking van deezen Palmietboom. „ Hoe hoog ook dezelve zy (zegt ,, hy ,) wordt men doch van den Grond aan „ het bovenfte van den Stam, met gemak, „ een fchoone Pluim gewaar , welke zig al„ toos naar het Ooften keert. Deeze word! „ jaarlyks vernieuwd , en is, uit haare Schee„ de gekomen zynde, ge - emailjeerd met eer „ groote menigte van kleine geele Bloempjes „ de gedaante van Gouden Knoopen hebben „ de , welke , als zy afvallen, gevolgd woi „ den door veele ronde Vrugten , van groot „ te als een klein Hoender - Ey. Op dat „ nu , cSeze Bloemen en Vrugten , in een „ enkele Tros famengevoegd , voor de Onge „ makken van het Weder befchut mogte „ zyn , hebben zy van boven tot bedekz< „ een dikke harde Schors, welke in een Pur „ uitloopt, zynde van buiten grysagtig, va „ binnen Oranjekleurig rood. Deeze dierba; re Parafol is niets anders dan de Scheede „ welke de Bloemen voor dat zy opengegas „ waren befloot , en zig van onderen ontflu „ tende dus de gedaante van een omgekeei „ Schuitje aanneemt, tot beter bedekkinge yc „ de Bloem en Vrugten. De Zaaden v; „ een andere Soort van Palmiet, die zo hoe „ niet groeit , kleine ronde Nootjes draage: „ de , die gepolyst zeer fraay zyn , word» „ gebruikt tot Roozekranfen". C c 3 Dc II. Dtïi. I. Stuk. I. Afdeel. IX. Hoofd-1 stuk. i > 1 i t , n i- d / n n 'g r- ;n e-  4d6 Beschryving van I. 'Afpeei IX. Hdofd stuk. Naam. Deeze gladde Palmiet draagt dan in 't by" zonder den naam van Koolboom, om dat zyn groene Top het meest gegeten wordt: dewyl men met hem om te hakken weinig nadeel lydt. De Kool, naamelyk, van den Doornagtigen Palmiet niet alleen, maar ook en wel inzonderheid die van den Dadel- en Kokosboom is ook eetbaar', en ten minfte zo lekker fmaakende als Nooten en Amandelen: doch die Boomen worden , wegens dc Vrugten , welken zy uitleveren, meer ontzien. X. HOOFDSTUK. Befchryving van 'f Geflagt der Wilde Dadelboomen, in Oostindie groeijende , Elate genaamd ; tot welken de Wyngeevende Palm- of Sagueerboom Her is tliuis gebragt. Den Griekfchen naam Elate , die weleer aan de Vrugtfchecde of Zak van den Dadelboom gegeven werdt , heeft Linnjeus toegepast op een byzonder Geflagt van Palmboomen , welken men in 't Duitfch , volgens Rheede, in zyne befchryving der Plantgewasfen van Malabar , Wilde Dadelboom noemt. Katou-Indel is de Malabaarfche en Kafouri de Indifche naam. Op Ceylon j daar hy ook gevonden wordt, noemen de  BïN Wieden Dadelboom. 407 de Inlanders hem Hin lndi, dat is laage PalmTan deezen Boom is my maar ééne Soort bekend , daar onze Ridder den bynaam van Sylvestri: aan geeft (*). Dezelve draagt kleine roode Dadeltjes , die ecnigermaate eetbaar zvn, met een Meelagtig Vleefch, waar uit de Indiaanen, door kooking, fomtyds Homg haaien zegt Küïmpfer, voegende daar by , dat'dezelve aan de Ganges zeer zeldzaam « en Ni Pms gehetenwordt (f). I en — is het deeze , dien da. Hoog geleerde Hea J Burmannus geoordeeld heeft■ overecnto ftis te zyn met den Katou-Indel van Mala bar voorgemeld , welke door den vermaarde) Commelyn, Uitgeever van den Hortu Malabaricus, genoemd wordt, Wilde Palmboor van Malabar, met fpiriê Bladen en Pruim® lykende Vrugten (+). Zie hier , hoe men dei Sdven in dat Werk befchreeven heeft. 55 tl W Elate Frondibus pinnatis , Foliolis oppofitis. L» ( v XII Tom. II. Gen. i«6. ™™ Daftylifi T\T % S97- Palma Sylvestris Malabatica , Fc ^.V. UI. P- IS. T. »-«• BUrm. Zeyl. p..i eurm. r»^« p ( + ) ^WCBK. p. Ö67. u) Palma fylvestris Malabnrica , Fol.o acuto , Ftu • ■ fuU In de Flora MaUbarica is dit , door Pruni facie. 1» jt. Drukfeil , veranderd in **> , «. by den Heex n. CC 4 ii, d»l. i. stuk, i. Vfdeel» X. Hoofdstuk. r 1- :t N. :ra 'r* li» el. 3. ftu een L. ür-  4x>8 Beschryvinc van I. Afdeei X. Hoofdstuk, ,, Het is een Boom van middelmaatige groot'„ te, ongevaar veertien Voeten hoog, zon„ der Schors , maar alleenlyk met een Afchkleurige Korst overtoogen , die zeer naauw vcreenigd is met het zeer harde witagtige „ Hout. De Bladerige Twygen komen kruis„ wys uit den Stam voort; de nieuwen alleen „ uit de Kruin ; terwyl de genen, die laager „ zyn, door Ouderdom afvallen. Deeze Twy„ gen zyn glanzig groen , aan de binnenzyde „ plat, aan de buitenzyde verhevenrond, van ,, onderen bezet met langwerpige ftyve Door„ nen, De Wortel is witagtig en gevezeld , „ van eene Smeerige Smaak, wild van Reuk. „ Dc Bladen, die tegenover elkander aan de „ Twygen zitten , menigvuldig in getal, zyn „ langwerpig rond, gefpitst, digt, glad, glan„ zig groen , by den Steel inwaards toelui„ kende, en met'fyne Adertjes overlangs gej, ftreept. De Bloemen, die, gelyk in andere „ Palmboomen , eerst in ftyve, groene, Le„ deragtige Doozen bcilootcn waren , komen „ daar vervolgens uit , zynde klein , veelen „ aan één Steeltje , beftaande uit drie ronde groenagtig witte Blaadjes , met drie witag„ tige Wollige Meeldraadjes voorzien, beftcn„ dig, zonder Reuk, wrang "van Smaak. De „ Vrugten, langwerpig rond cn klein , als 5, wil- BiJRMANNOS , in zyn Ed. Tl.ra. Tm/ha, ftirn Piki facit. Men lier hier , hoe iets doo* Diukfeilen kan verbasteren.  den Wilden Dadelboom. 409 „ wilde Prunellen , hebben een harde flouti„ ge Spits aan den top, en zyn van onderen „ in een driepuntige groenagtige Kelk begree„ pen. Eerst groen, daarna rood, worden zy „ eindelyk roodagtig bruin, en zwartagtig glim„ mende, als zy ryp zyn. Dan bedekken zy „ met een dunne Schil een witagtig zoet Mee„ lig Vleefch , zittende om een langwerpig „ Steentje, dat ros is cn met een diepe Groef overlangs geftreept , bevattende een witag., tige bittere Pit. Deeze Vrugten komen voort aan gladde „ groene glinfterende Takken, van byna twee „ Ellen lang en twee Vingeren breed, welke " plat, ftyf cn Houtig zyn, met geene Schors „ bekleed ': waar uit , zo men de jonge Tak„ ken affnydt, een helder wrang Vogt vloeit, De Boom groeit overal in Malabar, op Berg- en Steenagtigc Zandige plaatfen. H) „ bloeit en draagt Vrugten 't geheele Jaai „ door; zynde niet zelden tot aan zyn zes'„ tigfte vrugtbaar. De Vrugten worden, even „ als die van de Pinang, met Betelbladen en ], ongeblufchte Kalk , van geringe Menfcher „ gekaauwd. De Boom is ook by de Oly „ phanten zeer begeerd , wegens zyne Pal- miet , een zeer aangenaam Merg, tusfcbei „ de Takjes , daar de Vrugten aan zitten „ beflooten. Voor 't overige zyn de Bladen „ Vrugten en andere deelen van deezen Boon „ zeer fterk famentrekkende, en ftempen al C c 5 „ Ier lh Deel L, Stuk, E Afdeel. X. Hoofdstuk. 1 » 1  4-iG- Beschryving van h Afdeel fX. Hoofdstuk. Kenmei ken, T)e Sa« CUferboom.PI. iv. „ lerley Vloeijingen kragtdaadig. Bovendien ,, vlegten de Ingezetenen des Lands Hoeden „ van de Bladen." Volgens Linnjeüs zyn de Mannelyke 'en Vrouwelyke Bloemen , beiden, driebladig, in dit Geflagt ; de eerften drie Meeldraadjes , de anderen een Stamper of Styl hebbende, met eene Eyronde, gefpitfte Pruimvrugt. De Soort heeft gevinde Bladen, die tegenover elkander aan de Steelen ftaan, dat is gepaard zyn. In beide deeze opzigten moet hier toe dc Sagueer , of tweede Wyngeevende Palmboom , van Rumphius, behooren, die in geenen deele tot den Chamcerops of Laagen Palmboom , hier voor befchreevcn , noch tot den Nie - Boom of Caryeta , van 't naastvolgende Hoofdftuk, t'huis te brengen is: dewyl de Geftalte der Bladen hem tot een geheel anderen Rang betrekt. Niettemin is deeze Boom te vermaard in Indie, om hier niet mede in aanmerking te komen ; des ik daar van ook de Afbeelding , in Fig. 2. op Plaat IV. heb medegedeeld. Deeze Boom, in 't Maleitfch Gomuto of Gamuto genaamd, draagt gemeenlyk, naar den Portugeefchen naam Sagueiro, dien van S ague ereoom in Oostindie, maar op byzondere Eilanden heeft hy in de Landtaal geheel verfchillende Naamen. Op Ternate wordt hy Seho, op Leytimor, Nawa; op Hitoe Loehoe; in 't Bandaas Nawa , in 't Javaanfch Lahang ca  den Sagueerboom. 411 en Aren , in 't Makasfers Juro geheten. Hicr^ uit begrypt men ligt, dat hy zeer bekend is en natuurlyk groeit in Indie. Men vindt hemn op Tavaas Oostkust, en op meest alle Eilanden,si die in de Molukkifche Wateren leggen, Amboina is 'er, inzonderheid ter wedcrzydc van den Zeeboezem, rykelyk mede voorzien. Hy bemint digt befchaduwde koele Valeijen , en een vogtigcn Grond , die vermengd * is met kleine Steentjes. Derhalve vindt men hem ook maar in eenige deelen van die Eilanden. Op Celebes groeit hy in de Provincie Manada zo overvloedig, dat de Inlanders aldaar hun voornaamlte beftaan daar van hebben. In Geftalte komt hy veel met den Kokosboom overeen, doch heeft den Stam veel dikker en niet hooger dan die van een Pinangboom (*). In 't wilde groeijende maakt deeze Boom eene geheel onbevallige figuur, zynde met veelerlcy Soorten van Varens en ^lofch zodanig begroeid , dat men den Stam naauwlyks gewaar wordt, en, al is hy door dc Teifferaars daar van gezuiverd, geeft doch het Haairige Geweefzel, Gomuto genaamd , dat (*) De Kokos- of Kalappus - Boomen zyn , gelyk wy Rezien hebben , fomtyds wel zestig of tagtig, de Pinangbooroen *eiden meer dan twintig of dertig Voeten hoog, en daar de d.kte van den Kokosboom zelden meer is dan twee Voeten over 't kruis, valt ie Sagueerboom fomtyds wel vier Voeten dik, ii, dhl. i. Stuk, I. DEEL, X. DOEDUK. Geflalte.  412 Beschryving van I. Afdeel X. Hoofdstuk. De Viugttios. boven om den Stam groeit, als in de Afbeelding , 'er weinig fraaiheid aan. Hy heeft aan den Top eene Kroon van Twygen, even als de Kalappus - Boom , doch hier en daar hangt een oude by den Stam af. Ook zyn deeze Twygen of Bladfteelen ftyver en ruiger, niet Geutswyze uitgehold , maar hoekig en zonder eenige Doornen , hebbende de langte van vyftien , zestien of zeventien Voeten. Zy zyn aan beide zyden bezet met Bladeren van vier Vingeren breed cn vier Voeten lang: te weeten aan 't midden van de Twyg ; want naar beide enden worden deeze Bladen korter, en hebben veelal een ftompc Punt, als of zy afgebroken waren. De Kleur van het Loof is zwartagtig groen , aan de bovenzyde , doch witagtig aan de onderkant der Bladen. Uit de mikken der Twygen komt in deeze Boomen , even als in de Kokosboomen , een Scheede of Schuitje (Spatha) voort, het welke, geborften zynde, eenen Steng (Spadix) uitgeeft , van ontzaglyke grootte. Het is een dikke Tak , met Steelen bezet van over de drie Voeten langte , aan welken de Vrugten zitten , omtrent van grootte als een Mispel, en van zodanige figuur, dat zy van verre zig als Knoopen vertoonen. Naauwkeurig befchouwd , dan ziet men , hoe zy, (gelyk 'er ;en by Letter D , in de natuurlyke grootte , vertoond is ,) van vooren wat plat, op zyde >vat driekantig zyn en van agteren in een Kelkje  DEN SAGüEERBOOM. 4j3 je, dat byna zonder Steeltje aan den Tak gehecht is, zitten De Kleur is blaauw groen maar de rypen zyn uit den bruinen wat geel-1 agtig. Van zodanige Trosfen dier Vrugten,! gelyk men hier in onze Afbeelding ziet, hangen 'er fomtyds vier of vyf teffcns aan eenen zelfden Boom , en allen uit de Kruin , zynde ieder zo zwaar, dat 'er een Man genoeg aan te draagen heeft. Van binnen bevatten deeze Vrugten twee of drie langwerpige Nootjes, aan twee zyden plat, aan eene zyde rond, zwart van Schaal, hebbende een wit Merg. Deeze , wel gezuiverd zynde , en de half rype Vrugten worden van de Chineezen ingelegd of gekonfyt, als wanneer zy zeer fmaakelyk zyn: doch de rype Vrugten hebben een Sappig Vleefch , van eene zeer fchadelyke hoedanigheid. Overal, daar het eens Menfchen Huid raakt , veroirzaakt het een geweldig pynelyk jeuken, en, als men 'er vanpro"ft, in de Mond zodanigen Brand , dat de Lippen daar van opzwellen en wel drie Dagen daarna nog zeer doen. Zelfs als men de Vrugten in 't Water laat rotten , en dit Water, wel geroerd zynde , iemand over 't Lyf giet, verwekt het een Vuurigheid en Brand , die naauwlvks te verkoelen is. Hier van hebben de Indiaanen in voorige tyd , tot het verdedigen van hunne Kasteden "of Fortresfen , zig wel bediend , met het de Europeaanen over 't Lyf te gieten , die het derhalve den naam gaven van Helfch Water. Toi II. DEEL. I, STUK. I. J.FDF.EL. X. ÏOOFDTUK.  414 Beschryving vu I. Afdeel X. Hoofdstuk. j I < Tot dus verre komt de Sagueerboom min'der nut dan fchadelyk voor. Gelukkig is 't, dat dezelve maar eens in zyn Leven die brandende Vrugten, door welken dan ook dikwils de nevensloopende Beeken en Wateren moeten vergiftigd worden, voortbrengt. Onder dezelven en vervolgens, geeft hy (zo Rumphius verhaalt,) Majangs of Bloemftcngen uit , die uit dergelyke Trosfen van digt afhangende Steelen beftaan , aan welken Olyfagtige Knoppen zitten, die zig in drie deelen openen , en van binnen veele dikke Draadjesvertoonen , uitmaakcnde de gedaante van een Bloem , met een menigte van geel Stof als Meel bedekt , 't welke op den Grond vallenle dien geel maakt. Deeze Tros, zegt hy , svordt voor het regte Bloeizel van den Boom gehouden , en, als het gedagte Meel valt, dan icht men den Steng ryp en tot teifferen becwaam te zyn , gelyk wy zullen zien. Hoe mier dc Boom wordt , hoe laager deeze )loeijende Tros aan den Stam voortkomt, tot lat hy eindelyk maar drie of vier Voeten boven den Grond zig vertoone : alsdan wordt de Boom verder tot teifferen onnut of onbekwaam geoordeeld. Het zonderlingfte is, dat alhier, tegen den ilgemeenen loop der Natuure in de F-lantgca-asfen , de Mannelyke Bloemen en laager en aater zouden voortkomen dan de Vrugten. Dit zal, waarfchynlyk, onzen Ridder weder- hou-  den Sacu eerboom;. 415 houden hebben , van deezen in Indie zo vermaarden Boom een plaats te geeven in zyne Geflagten van Palmboomen. Men kan evenwel niet twyfelcn , of dit Verhaal van Rumphius , ten opzigt van Boomen, op Ambon en de . omleggende Eilanden zo gemeen, zal wel de waarheid zyn. Om hetzelve dan goed te maaken , zo onderftel ik, dat de eerstgedagte Vrugttros ook haare Mannelyke Bloe men gehad heeft , die de Vrugtbeginzels in de zelfde Tros bevrugt hebben , en dat vervolgens , na dat de Boom eens Vrugt gedragen heeft i geen andere Stengen voortkomer dan van Mannelyke Bloemen , die mooglyl dienen om de Trosfen van andere Boomen te bevrugten. Dus ziet men ook by hem aan gemerkt , dat fomtyds de Majangs of Bloem ftengen zig eerder openbaarcn dan de gezegde Vrugttrosfen , Boa Batu genaamd. Deeze laatften noemt hy , wel is waar , de Mannet. jes en de anderen de Wyfjes , of zegt datze dus genoemd worden : doch het is zeker, dal hy zig hier in meer naar den gewoonen tram van fpreeken heeft gefchikt, dan naar zyn eigen oordeel. Immers in andere Palmboomen , gelyk den Jagerboom of Lontar , by voor beeld , was de Bloemdraagende door hem he Mannetje , de Vrugtdraagende het Wyfje ge heten. Gedagte Majang of Bloemfteng kan ooidoor hem de Wyfjes - Vrugt van den Sagueer boor ir, De», I, Stuk. I. 'AFDEELi X. Hoofdstuk. i H« teif. fwen. I  I. Afdeel. X. Hoofdstuk. * Zie bladz. 2*6 316. 416 Beschryving van boom genoemd zyn , om dat dezelve van de voornaamfte nuttigheid is , wordende tot het teifferen gebruikt. De Wyngeevende eigenfchap , naamelyk, is byna de eenigfte, welke hem van belang doet zyn , en hier in volgt hy aan den Lontar, die wederom aan den Kalappus - Boom in deezen volgt. Van beide de laatften is reeds gefproken *. Het teifferen verfchilt hier een weinig , doordien niet de nog geflootene Scheede, maar de Tak van den Bloemfteng gekneepen , geklopt en gekneusd wordt, tot dat de Bloemen beginnen te verflenzen ; dan fnydt men den Tros af, en hangt aan de Stomp een Vaatje , Pot, Kalabas , of Bamboes - Riet, om het uitdruipende Vogt op te vangen. Veeltyds wordt 'er maar een Zak toe genomen , die van dc onderfte Schors dei- Sagoe - Takken famengenaaid is en dan met een Lapje van boven tegen 't invallen der Vuiligheden toegedekt wordt : als in de Afbeelding kan gezien worden. Doorgaans neemt men dien Ontfanger tweemaal 's daags af; doch het druipen van de Boomen is ongelyk. Ook wordt niet altoos de Tros even fchiclyk afgefneeden. De Amboineezen maaken eerst eene Infnyding in den Tak , en hangen het Vat daar aan, tot dat alle de Bloemknoppen afgevallen zyn: die van Java en Baly fnyden den Tros van den gekneusden Tak aanftonds af, en verder dagelyks een Schyfje van den Tak, 't welk de Boo-  den Sagüeerboom. Boomen zo niet uitmergelt , als de manier der Amboineezen. Deeze Drank of Wyn , zelf Sagueer genaamd , is , zo als hy verfch uit den Boom getapt wordt, helder , flegts een weinig dikker dan de Towak van den Kokosboom, van Smaak en Kleur als verfche Most; maar, wat ftaande , wordt hy troebel , witagtig en een weinig fcherp. Men drinkt hem, verfch zynde , weinig , om dat hy dus voor ongezond gehouden wordt, loslyvig maakende, gelyk de Druiven - Most. Om hem tot den gewooner Drank te bereiden, wordt hy in groote Pot ten gegooten , en dan doet men 'er iets in dat hem, onder 't gisten, eenigszins wrang ei bitter maakt ; op gelyke manier als hier mei bet Bier gefcbiedt. Veelerley Wortels of Schor fen , ja zelfs Medicinaale Kruiden , wordei daar toe , naar ieders verkiezing , of naar dei Smaak des Lands , gebezigd. In 't fchenkft moet hy wat fpringen, gelyk Rinfche Wyn doch niet fchuimen. De Europeaanen , di< nieuwelingen zyn , hebben 'er in 't eerst eer afkeer van , doch naderhand heeft men geziei dat zy 'er zodanig op verilingerd werden, da zy den Sagueer boven Wyn verkoozen Mei kan hem dan , in dit opzigt , by onzen Jene ver vergclyken ; te meer, dewyl hy zeer lig dronken maakt. Ook heeft hy de eigenfchap van best te bekomen aan Menfchen van eei fterk Geftel en die zwaaren arbeid doen, c Dd z: 11. Dml. I. stuk. I. AfdeeiJ X. Hoofdstuk. Eigenfchap van den SigueerOrank. . i i t l l t l t » l f g  4iS Beschryving van I. X. Hoofdf STUK, Sujket en Syroop daar van. zig veel beweegen : maar, die een ftilzittend Leven leiden, of 'er te rykelyk van drinken, zyn aan dergelyke Kwaaien als onze Jeneverzuipers onderhevig. Het Aangezigt wordt bol en bleek, het Lighaam kwaadfappig , de Eetcnslust vergaat , en hier op volgt de Waterzugt en de Indiaanfche Lammigheid of Beroerte , genaamd Beriberi , als een loon van het misbruik dat men van den Sagueerdrank gemaakt heeft. Dikwils veroirzaakt hy , in fommige Menfchen , door zyne fcherpheid eenen Bloedloop , die niet gemakkelyk te geneezen is. Op de Dronkenfchap , uit het dringen \m Sagueer ontftaande, volgt gemeenlyk een zwaare Hoofdpyn. Evenwel is het de geiwoone Drank der Indiaanen op de Molukki-fche Eilanden, en deeze, 't. zy om dat ze 'er .•zig niet in verloopen ; 't zy om dat hunne Dighaamen fterker zyn , hebben 'er weinig ,-nadeel van. Somtyds mengen zy 'er, om an.deren te bedotten , tchadelyke of vergiftige •dingen onder. Maatig gebruikt, doet hy zwee..ten en dryft het Water, of doet hetzelve gemakkelyk loozen. Men kan ook zeer goeden Azyn daar van bereiden. Op Java en Baly is het Sap, dat men uit deezen Boom tapt, veel dikker en vetter dan het Ambonfche. Men gebruikt hetzelve aldaar ook meest om Suiker daar van te maaken , welke men Zwarte Suiker noemt , zynde gemeenlyk met de Muscovado van 't Suiker- F.iet  DEN SAGU EERBOOM.- 4.IQ. Riet gemengd. Men kooktze te famen tot een dikke Syroop , die dan, in Korfjes of Schot-' «eitjes gegooten zynde, ftolt, doch zelden regt droog wordt, des men ze ook niet lang kan^ goed houden. Evenwel wordt deeze , zo wel als de Lontar-Suiker, hier voor befchreeven *, p menigte verkogt in de Javaanfe Koopfteden, en van de Europeanen gebruikt tot het zetten van Suikerbier. Op Amboina wordt de meefte Sagueer aan de Chineezen verhandeld, die daar w met byvoeging van andere dingen Arak ftooken, en dan behoeven de Teifferaar den Sagueer ook zo zuiver niet te houden. Als de Sagueerboomen niet meer Vogt gee ven, en dus tot teifferen onbekwaam zyn,dai laat men ze als onnut ftaan, of in fchraale ty den, en wanneerze wederom wat vet gewor den zyn, kapt menze boven den Grond af ei uit den Stam wordt, even als uit dien va den Sagoe-Boom, Meel gehaald. Men kryg het er wel doorgaans zo overvloedig niet uit om dat de laatstgcmelde door teifferen me bemoeid wordt , doch het is niettemin den ai beid wel waardig. Het Merg van den S; cueerboom is veel Draadiger en Houtiger , z dat het met geweld uit de brokken van de eekloofden Stam geflagen , en dan nog mur «eklopt moet worden: maar, op de zelfde m; nier met Water gekneed zynde, als hier vcx van het Merg des Sagoeboöms gezegd is vloeit het Meel 'er veel ligter uit; doch b Dd 2 Brooc B. d1.FL11. Stuk. I» Afdeel» X. rlOOFD" TUK. * Bladz; 167. t ■ Meel .van den Sagueer.. ■ boom. 1 | t 3 :t Ir O n v :f, ït  423 BEsCHRYVINC van I. Afdeel. X. Hoofdstuk. Haairig Geweefzel Brood, daar van gemaakt, is veel flegter, behoudende zyne Sagueers Reuk, dat is goor en muf ruikende. Op Javaas Oostkust is het bereiden van Meel uit het Sagueers- Merg ook bekend , en op Borneo maakt men daar van ronde Korreltjes , die veelen voor Sagoe houden , en waar van men een fmaakelyke Bry kookt ; wordende gemeenlyk die Korreltjes Sagoe - Borneo geheten, 't Is ligt te begrypen , dat zulks zo wel van ds Meelagtige Stoffe uit de Sagueer- , als uit de Sagoe - Boomen gefchieden kan. Een ander voornaam gebruik , dat men van deeze Boomen heeft, is, dat zy de Stoffe tot het meefte Touwwerk , het welk in die Landen gebruikt wordt daar weinig Kokosboomen zyn , uitleveren. Tusfchen de Twygen , by den Stam, vindt men een Haairig Geweefzel, even als in dezelven, doch veel grover en van snkele zwarte Haairen gemaakt, die zeer natuurlyk het Paardehaair gelyken. Zy zitten verward om zekere dunne Stokjes, ovcrend [taande , ongevaar een Elle lang1, Panfuri genaamd , die zeer ligt affplinteren , wordende van de Indiaanen dikwils gebruikt als Pyltjes , welke zy uit zekere Pypen, als Snaphaanslootoopen , mee geweld op hunne Vyanden uitblaazen , en die dan fomtyds kwaadaartige Kwetzuuren maaken. Het fchynt dat deeze Pyltjes iets van de Vergiftige of brandende eigenfchap der Vrugten deelagtig zyn : want men  DEN S A G V E E E. E O O M. 42I, men verhaalt, dat indien 'er Vogeltjes of Vifch aan Spitjes van dergelyke Panfuri - Stokjes gebraden worden, degene, die dezelven eet, een Duizeling in 'r Hoofd gevoelt. Ook moet het gezegde Geweefzel,Gomuto genaamd, van deeze Pyltjes wel gezuiverd zyn , eer men hetzelve tot het maaken van Touwwerk gebruike. Daar onder , aan den Stam en de Stompen der Twygen, komt een weeke, tedere en fpongieuze zelfftandigheid voor, die droog en ligt is als Tontel , gelyk aan den Wilden Lontarboom. Deeze is van driederley Kleuren , wit, bruin en zwartagtig , wordende gemeenlyk Baru geheten , en als Mos of Werk gebruikt tot "het breeuwen van Vaartuigen. Die Wollige Stoffe moet evenwel daar toe eerst wel gezuiverd en behoorlyk toebereid zyn. De Touwen , van het Gomuto gemaakt, zyn in Zeewater fchier onverganglyk. Op fommie- Eilanden , daar men den Sagueerboom met teiffert, wordt 'er byna niets van gebruikt dan de gedagte Stoffe ; weshalve hy ook daarvan den naam voert. Men verhaalt , dat de Ingezetenen van fommigen der Philippynfchc Eilanden hunne Schatting aan de Spanjaarden betaaien met het gezegde Gomuto, om Scheepstouwen daar van te vlegten, en met het Baru, tot vulling van Kusfens of Matrasfen. De jonge Scheut van den Sagueerboom is ook een foort van Hoorn of Pyl, boven aan de Kruin uitftcekende, gelyk in de andere Dd 3 Palm II. DEEL. I. STUK. K \fdeel. X. Hoofdstuk. De Kool of Pilmiet; enz.  422 Beschryvihg var. ï. IAfdee X. Hoon *tüx. r>e Ni paboom. Palmboomen. Zy hebben insgelyks een Kool ' of Palmiet, die eetbaar is, doch veel Wate- riger en flegter dan in de Kokosboomen , en derhalve nader met de Kool der Palmietboomen overeenkomltig. Onder de Mosagtige Schors hebben zy een Duim dik Hout, dat zeer hard en Hoornagtig taay is, zo dat 'er de Bylen op affpringen ; zynde het overige of. binnenfte van den Stam een Draadig Merg, daar men Meel uit haaien kan als gezegd is. De Wortels beftaan uit dikke Vezelen, gelyk die der Kokosboomen. Rumphius getuigt , dat de Amboineezen een byzondere Soort van deezen Boom maaken , welke niets dan bloei jende Majangs voortbrengt tot in een hoogen Ouderdom, als wanneer eerst de Vrugttros, Boa Batu genaamd , daar aan verfchynen zou. Deeze waren korter van Stam dan de gemeene Sagueerboomen , en werden in 't byzonder Nava Coruru geheeten. De zodanigen zouden, gelyk ik aangemerkt heb, hoewel dan eigentlyk geen Mannetjes Boomen zynde, dienen kunnen om de Vrouwelyke Stengen te bcvrugten. Wegens de Wyngeevende eigenfchap en de overeenkomst van het Loof, zal ik hier den Nipaboom laaten volgen , die van de Nederlanders ook wel Nypboom geheten wordt. De naam is van Makasfar afkomfh'g, terwyl de Ternataanen hem Bobo , de Amboineezen Pakan of Parena , cn ook wel Bukyn noemen.  DEN NlPABÖOSf. 4^3' men. Hy groeit op veelen der Molukkifehe Eilanden , en overvloedig op de Philippynfche, ' alwaar men hem by gebrek van beter teiffert, ] en het uitloopende Vogt meest gebruikt tot1 het ftooken van Arak. Op Celcbes, Boero , en aan de Noordkust van Ceram, wordt hy ook gevonden; zelfs aan de Vaste Kust van Siam, Pegu , Malakka en elders in Indie. Hy bemint Wateragtige , Moerasilge plaatfen , die van zout water overftroomd worden , en is derhalve in die Landen gemeen aan groote Rivieren , wordende dikwils door de Overftroomingen ontworteld , en dan door het vallende Water in Zee weggefleept, dryvendt dus cn zig van verre als een Vaartuig ver toonende. Dit maakt dat onze Zeelieden al fe zodanige dryvende ruigte Nypboomen o Jambisvaarders noemen, 't Gebeurt ook wel dat zodanige Boomen door den Wind ergen tegen een Moddcrigen Grond aangedreeven of door de Golven op 't Strand gefmeeten aldaar Wortel fchieten , en dus wordenze va de eene op de andere Kust voortgeplant. Deeze Boom gelykt , in Gewas , den Sa goeboom ongemeen , doch valt wel eens z dik en niet meer dan eens Mans] langte hoos; De Bladen zyn fmaller , gladder, ftyver e ongedoornd , ieder vier of vyf Voeten lan en meest maar drie of vier Vingeren breec Zy ftaan wat meer uitgebreid dan aan dei Sagoe- , doch hangen zo niet neder, als aai den Kalappus - Boom. De Hoorn of jong D d 4 Schei: II, Deel. I. stuk, ïj 5lfdeel, X, ïoofdiTUK. f » s > ) 1 - Geftalte, 5 1 1 l t  424 Beschryving vak I. Afdeel. X. Hoofd stuk. Gebruik, i I I ( ] t v \ n Zaadige Bezie-Vrugt. Ut Gewas, dat hier uit Rumphius aan-; gehaald wordt , is door denzelven Saguaster,. als naar den Sagueerboom gelykende , öf bever gelyk hy het zelf verklaart, als eenen Wilden Sagueerboom voorftellende, genoemd. Hy heeft 'er het vergelykend woordje major, dat is groote Saguaster, bygevoegd, om denzelven te onderfcheiden van den kleinen, die, zowel als deeze, in 't Maleitfch Nibun wordt, getyteld Dus noemenze de Hollanders, beiden. ze£t hy , ook Nieboom , en deeze benaa Jng zou daar toe betrekking kunnen hebben dat deeze Boomen, in vergelyking met andere Pahnboomen , weinig uitleveren. De klei r,e komt den Areek of Pinangbcom nader doe compoto, Fruftu Racemofo. RAJ. Hist. «3*- hlm. Da. tvlifen Emftu acerrimo. PLUM. Spec. 3. saguaster majo BUMPH.^^- I. p. é4. T. H. Schunda-Panna. H*rt.A* l. p 15. T. Ui ■ 1I.DEEL.I.STUK» I. fDEEI-i XII. OOED■UK.* Zie adz. i57« De Wilde ;agueer- of lilEBOOMU 1  1. Afdeel 1 XIl. Hoofdstuk. Ceflalu I •i i i ( 430 Beschryving r a h doch wegens de gelyknaamigheid zal ik denzelven ook in dit Hoofdftuk befchryven. De Stam van den Grooten Nieboom is regt, en byna zo hoog als een middelmaatige -Kokos- of Kalappus - Boom , zo dat hy omtrent de hoogte hebben moet van veertig of vyftig Voeten. Hy is niet zodanig in trappen verdeeld , .als deeze ; noch ook met zo veel ruigte behangen als de Sagueerboom; maar effen en glad , en dus moeielyk te beklimmen , inzonderheid dewyl hy , door den Regen nat geworden zynde, een Pynelyke Jeukt in de Huid veroirzaakr. De Twygen of Bladfteelen zyn dunner dan aan den Sagueer , en hebben van onderen een fcherpe Rug, breidende zig aan den Top des Booms mt, doch minder in getal dan aan eenige andere Palmboomen. Zy hebben dunne fiegte »B ftyve zydtakken, dat men ook in geene andere Palmboom waarneemt; waar van de ag:erften zeer lang zyn, doch die naar vooren :oe allengs korter worden. Aan deeze of ook lan andere Steelen, waar in zy zig 0p nieuws •erdeelen , ftaan de Bladen , die van een gelee! byzondere figuur zyn , tegen elkander )ver. Deeze Bladen , naamelyk , grootelyks 'an die der andere Palmboomen verfchillende, :yn niet lang en fmal , maar byna zo breed Els lang. Sommigen hebben de gedaante byna 'an een plat Piek-Yzer; anderen zyn ongelyk f fcheef driezydig en de meeften vertoonen  DEN N I E B O O M. 43* ■ég, als of zy afgebeeten waren; naamelyk met gehakkelde kanten , of die in veele punten verdeeld zyn : het welk ze byzonder gelyken doet j naar de Borstvinnen van fommige Visfchen. Eens zodanig famengelteld Blad heeft dus met die van de Dolle Kervel, de Engelwortel of andere .Kroontjes-Kruiden, veel overeenkomst. Aan 't end van ieder Takje ftaat een Blad ,< dat byna de Staart van een Vogel verbeeldt. De Kleur ■van het Loof van deezen Boom is blinkend , zwartagtig, groen. De Vrugtmaaking heeft veel overeenkomst met die van den Sagueerboom voorgemeld. Wanneer hy volkomen oud is, komt tusfchen de Twygen eene Vrugtfcheede, SpatJia genaamd, te voorfchyn , welke , langs zekere Naad open barftende, een Tros uitgeeft van twaalf of agttien Steelen , die ieder ruim vier Voeten lang zyn , doch in geene zytakken verdeeld. Hier •aan ftaan of hangen de Vrugtbeginzels, als ron•de Knopjes by troepen van twee, drie of vier by malkander. Zy hebben geen "Steelen, maar zitten, even als de Pinang - Nooten, in driekantige Kelkjes , die van de Vrouwelyke Bloemen ;ovcrblyven. Vervolgens krygen zy omtrent ,de grootte van Slee - Pruimen, en hebben daar ook byna de figuur van , met een kort Spitsje -van boven. De Kleur is eerst rood , daar na hoog paarfch of Purperagtig. Ieder Vrugt heeft in haar Vleefch twee Korrels of Steencn zitten , Vertoonende zig als twee helften van een Kogel: m. Dsih. i stuk I. xii. loOFDTUK» De Vrugêtiaaking.  43* Beschryving van I. Afdeel, XII. Hoofdstuk. De Bloem. Heng. Genmik Tan het Hout. gel, die met de platte zyde tegen elkander aangevoegd zyn. Deeze Korrels bevatten een wit Steenagtig en hard Merg, dat tot geen gebruik bekwaam geagt wordt. Het Vleefch van deeze Pruimen verwekt een dergelyke Jeukt in de Huid, als dat der Vrugten van den Sagueerboom, ja brandt nog vinniger dan dezelven. De Nieboom draagt maar eens in 't Leven zyne Vrugten, werpende vervolgens zyne Bladen en Twygen af , en dus allengs ftervende. Onder de Vrugtdraagende Trosfen , uit de Kruin , als ook uit den Stam zeiven , komt eerst het regte Bloeizel , gelyk aan den Sagueerboom, voort. De Steelen van den Bloemfteng zyn als met jonge Eikeltjes bezet, welke zig in drie dikke Blaadjes openen, van binnen gevuld met dikke Draaden , die in 't eerst wit zyn en daarna geel worden, door het rype Stuifmeel, datzekerlyk op dergelyke manier als in andere Palmboomen de Vrugtbeginzels zal bezwangeren. Ondertusfchen wordt van deeze Majangs, tot het aftappen van Palmwyn, geen gebruik gemaakt. Deeze Boom levert tusfchen de oirfprongen van zyne Twygen of Bladfteelen, in de Kruin, eene dergelyke witte Spongieuze Stoffe uit, Baru genaamd of Baroe, als de SagueerBoom. Ply heeft ook een Kool of Palmiet , die eetbaar is , en uit den Stam kan het bin' aenfte Merg insgeiyks tot Meel bereid worden; doch  BIN NHBOOM. 433 doch het een en andere is veel flegter dan dat, van andere Boomen. Het voornaamfte gebmu dat men van den Nieboom heeft , beftaat n het Hout , 't welk onder alle Houten , die m Oostindie vallen, voor het beste en duurzaamfte tot den Huishouw gehouden wordt. Uit Hout, dat het Merg omringt, is m jonge en middelbaare Boomen ros, ta oude Boomen zwart cn Hoornagtig , als uit enkele Dmaden beftaande, waar tusfchen witte Aderen loopen van het Merg , en door den Ouderdom byna geheel vermolfemende. Dus worden , om te kappen , de Boomen van middelmaatigen Ouderdom uitgekoozen, en in dezelven is nog het Hout naauwlyks twee Vingeren dik. Het laat gemakkelyk in de langte fplyten , even als het Hout der Noordfche Sparreboomen, doel: fphntert dan ook, zo wel als die , ligt af zo dat men 'er zig , indien men geen voorzig tigheid gebruikt , wel aan kan kwetzen. He wordt gebruikt tot Latten en Sparren , on allerley Heiningen en .Affchutzels , Wandel en Daken der Huizen, daar van te maaken doch moet daar toe wel gezuiverd zyn va het vooze Merg. Men maakt 'er ook Stee len van Lanfen en Werpfpiesfen , Pylen e allerley Stokken van, die tot gebruik zeer be kwaam zyn. • , . ,. Rumphius verbeeldt zig, dat de Ar der Brafiliaanen, door Piso, als de zesde Som van Palmboomen, befchreeven, van wiens ha Ee de U. DEEL. I. STUK. li LFDïEL. xu. lüOFDTUK. r i , i I •i t c>  434 Beschryvinc van I. Afdeel, XII. Hoofdstuk. * Bladz 1 \ de, zwaare , zwarte Hout hier voor gefproken. is *, een medefoort van deezen Wilden Sagueer of Nieboom zoude zyn. Linnjeus hadt bevoorens tot de Caryota betrokken, den, Wyngeevenden Indifchen Palmboom, met Bladen van Adianthum of Venus - Haair en brandendeVrugten; die Suiker uitlevert, uit het Mujceum Zeylanicum van P. Hermannus, weleer Hoogleeraar te Leiden , en ook onder dien naam door den Hoogleeraar J. Burmannus, in de Thef. Zeylanicus van zvn Ed. geboekt (*). Thans heeft onze Ridder 'er die aanhaaling af gelaten , eh inderdaad van gedagte Wyn- en Suiker geevende eigenfchap wordt noch door Rumphius in zyn Ambónfch Kruidboek, poch door Rheisde, in de Malabaarfche Kruidhof, eenige melding gemaakt. Mooglyk zal men daar mede het Oog ^ehad hebben op den Sagueerboom , wiens >ap, als gemeld is, weezentlyk Wyn en Suiker uitlevert. Gedagte Hcogleeraar merkt te regt aan, Jat zekere Bladen, als groote Schubben, aan ie uitfpruiting der zydnkken uit den Bladled, in de Afbeelding van het Blad by Rumphius vooïkomende, in die van den Hortus Malabaricus , welke den Boom voorftclt, niet :e vinden zyn. Anders komt de figuur van. dc (*) Zie Linn. Flora Zeylanica , pag. 187. Ook n. L. IURmanni Flora Indica, alwaar die aanhaaling insgelyks ge' onden wordt.  den Nïeboom. 435 de Bladen vry wel overeen , en is ook taamelyk nagevolgd in 't Werk van Weinmann, daar men deeze, dat {onderling is/i als van een Wilden Areek- of Pinangboom« voorftek (*> Immers, noch het Loof noch de Vrugten hebben 'er overeenkomst mede; maar veeleer die van den Kleinen Wilden Sagueer- of Nieboom van Rumphius, dien ik thans, tot befluit der Palmboomen, hier gaa befchryven. „ De kleine Nibun heeft zulke gelykénis„ fe met den Pinangboom (zegt Rumphius,) „ dat men hem zo wel onder deszelfs als s, onder des Saguasters Geflagten' rekenen kan: „ want Stam en Vrugten komen met de der„ de Soort van den Wilden Pinang zeer over„ een , maar de Bladeren bewyzen klaarlyk, „ dat hy van een Saguasters Geflagt zy." De Boom loopt , tegen de gewoonte der Pinangbocmen , van boven fmal , zynde anders op derzelver manier in Leden verdeeld, van vier Vingeren breed. De Stam is regt en ftyf, een Arm of op 't meefte een Been dik, gemeenlyk van twaalf tot vyftien Voeten höög; maar in. andere Landen krygt hy Wel de hoogte van vyf of zes Vademen. Aan den Tof ftaan de Twygen ook, zo wel als aan den Pi nangboom, in 't ronde uitgebreid. Zy zyi vy (») Faufel five Artea fylvtitrh. Tab. n. 5°3. Ee 2 11. 1)ïi,l> i» Stuk. I. iFDEEti XII. IOOFD[UK. r>e Kleine Nieboom, i 1 Lx'  436 Beschryving vah I. Afdeel. XII. Hoofd ' stuk. Vrugtmaaking. vyf Voeten lang , een Vinger dik , beneden rond en boven plat , in 't aantasten rauw, gelyk die van den Grooten Nieboom, maar zy verdeden zig niet in zyd-Takken. De Bladen ftaan aan de. Twygen zelf, doch hebben mede een zonderlinge figuur , naar die van eene Vogelwiek gelykende, en aan het end als ingefcheurd. In 't midden van de Twyg, en verder naar de Punt toe, vallen de grootfte Bladen , die wel anderhalf Voet lang zyn. De Bladen zyn met Ribben doorregen, die in den fcherpften hoek famenloopen , cn dan hebben zy nog Zoomen aan de kanten, die de Bladen uitgefpannen houden. De Kleur is donker groen, en zy zyn zo glad als Parkement. Aan 't voorfte van de Twyg ftaat nog een byzonder Blad, gelykende naar een uitgefpannen Waaijcr; zo dat de geheele Twyg zig als een groote Pluim vertoont. De Vrugtmaaking komt naast met die der Pinangboomen overeen. Tusfchen de Twygen komen de Takken der Vrugttrosfen voort , die zig vervolgens uitbreiden , en Mannelyke Bloemen geeven boven de Vrugtbeginzels, die in de Vrouwelyke Bloemen vervat zyn , en daar in aangroeijen als in een Kelkje, 't welk zy altoos behouden. De Vrugten hebben' de geftalte cn byna de grootte van half vojwasfèn Olyven , doch zyn van vooren wat broeder dan agter, en als zy hunne rypheid bekomen hebben Bloedrood. Onder het buitenfte Vleefch  DEN NlEBOOM. 45? Vleefch legt een graauwe Korf el, als een Olyffteen, omvangen [met eene Vezelige Huid, en dit Vleefch verwekt eene niet minder pynelyke Jeukt dan de Vrugten der Wilde Sagueerboomen , voorgemeld. Op de Molukkifche Eilanden en verder naar Nova Guinea toe , valt eene Soort van deezen KHnen Nieboom, waar van de Stam met boven een Duim of anderhalf dik is', en echtei vieï vyf of zes Vademen, dat is van twintig tot dertig Voeten hoog. Deeze is niettemin reg en ftvf', en beftaat, tegen de natuur der an dere Palmboomen, byna geheel uit Hout, me een klein Hartje in 't midden. Het Hout bok van deeze Nieboomen, wil niet overlangs fply S en moet derhalve in zyn geheel gebrui worden, tot Paaien, Stutten of Ribben va Dakwerk der Huizen. De Stammen, die ma; een Duim dik zyn , worden door de Wilde van Nova Guinea gebruikt tot Werpfpiesfer die echter bvzonder zwaar zyn , en met g< worpen kunnen worden dan door zeer fterl Menfchen , gelyk deeze Wilden gezegd wc den te zyn. De Punten van derzelver Pyler rer lanete van ongevaar een half Voet, z5 -mede van dit Hout gemaakt , dat zwartagt ï en zo hard als Hoorn , doch fterk affphnt rende- 't welk de Wonden, door deeze Pyl< veroirzaakt , dikwils gevaarlyk doet zyn. Voorts levert deeze Boom ook een talm uit, die van jonge Boomen eetbaar, doch fle Ee 3 II, DEEL. I» Stuk, r; \fdeel? XII. flOOFD- ituk. Gebruik van liet Hout. t , t n r n , :e r- !, n ig :a et pc gt Vrugten. is  i. Afdeel. Xil. Hoofdstuk. Woonplaats. i BLAD. 438 De N 1 e e 0 o m e ». is en de Vrugten kunnen, na dat het Vleefch daar af gerot is , ook van de Menfchen, by gebrek van goeden Pinang, gekaauwd worden, maar blyven altoos bitter. De Vledermuizen, niettemin, dat zonderling is, zyn groote Liefhebbers van die Vrugten , en fchynen zig niet te ftooren aan het fcherpe Vleefch. Deeze beide Nieboomen , zo wel de Groote als de Kleine , komen op de Molukkifche sn veelen der nabuurige Eilanden voor , doch zyn op de genen , daar de Europeaanen huisresten, gelyk op Amboina, meest weg gekapt. NTacuurlyk maaken zy veel een lugtige Eosèhagie uit, aan de kanten der Cajapoetie-Boomen , als ook op opene Bergen. Men vindt er verfcheidenheden van , die aanmerkelyk in Sewas , in Loof en Vrugten verfchillendoch n de algemeene Eigenfchappen overeenko nen met die van dit Geflagt,  BLADVYZER VAN DE PALMBOOMEN. A iri vanBrafil, 349 > 433 jfmpana. 261 Ananasboom. 399 Aouara van Brafil. 38p Areca of Pinangboom. 383 B. Baüris of Palmiet. 345, 348 Berg - Palmboom. 27S Berg- Pinang. 398 Bittere Kokosnooten. 34.2 Borassus , Lontar of Jagerboom. 2.61' C. Cabang. (Javaanfche) 274 Calappa, Laaf. 336. 349 Carimpana, 261 Carïo rA. 428 C&unga. 385 Cepbagliona» 259 cham/ERors of laage Palmboom. 257 Cocos of Kalappus Boom. 305 Codda - Panna. 275 Cokypha of Sariboe-Boom. 275 Cvcis of Sagoe-Boom. 282 D. Dadelboom. 35= Draad- of Garenboom. 297 E. Elais of Paltnietboom. 37: Elate of Wilde Dadelboom. 40( F. pan/cl of Pinangboom. 38; G. Garenboom. 297 Gedoomde Kokosboom. 341 Pal mieten. 344.375 Gladde Palmiet. 4q2 Gomuto- Boom. 410 Gri Gri. 1s8e Gt ou Grou. 343 H. HiguerQ di Lata. 348 Hm ■ Itidi van Ceyton. 407 HuaEwan,Soil, Tette,29êA0° I. Jagerboom. 261 japanfche Palmboom 304 K. Kalappus ofKokosnooten- Boom 305 Katou - Indel. 4CÖ. Kayamn. 349 Ko ^erit - Nooten. 348 Kokosnooten Boom. 306. Koolboom of gladde Fal- • miet. 402 L. Laage Palmboom. 257 Palmiet. 344 Lapia TunioïSagoeBoom.289 Lataijierboom 273 Licualu - Boom. 279 Lontai- of Jagerboom. 261 . Maldivifche Noot. 335 Mattenboom. 300 ; 1 Meelgeevende Palmboom. 283 IMestka 'alappa. 328 Moeskniïdige Kalappus. 299 Mo-  b : r; A D W Y Z E R. Molukkifche Zee-Noot. 40 N. Nieboorn (Groote) 429 I — Kleine. 435 j Nipa of Nypboom, 422 Ni per is. 407 ! Nux Medica. 337 ■ O Oliegeevende Palmboom, 375 Olus Calappoides. 299 | Osmunda arborescens. 300 P. j Palmboom - Olie. 379 Palmboom - Suiker. 267, 418 Palmeerboom. 261 Palmier. 35ö»37f? Pnlmictboom. 375 Palmiet-Nooten. 381 Palmifolia. 426 taimiste amer. 343 — franc. 403 Palmwyn. 266, 316 . Phoenix of Dadelboom. 350 Pinangboom. 383 I Pimara, 2591 Bladz. 27. Reg. 23. Foor 14, Lees 16. De Plaaten zyn dus ingevoegd. Plaat I. tegen over Bladz. 87 II. 241 III. 275 IV. 384 s. Sagoe 'Boom. 283 Saguaster of Wilde Sagueer 429 Sagueerboom. 410 Sajor - Calappa. 299 , 304 Sariboe-Boom. 175 Scbunda - Panna. 429 T. Tesfio van Japan. 259 Thebaifcbe Palmboom, 2S0 Tiujiu of Yzerboom. 304 Ttdda - Panna. 304 W. Wilde Dadelboomen. 400 Lontarboom. 269 . Pinangbooinen. 397 —— Sagueerboomen. 418 Wyngeevende Palmboom. 261 X. Xiumara. 259 Y. Yzerboom. 304 Z, Zamia. 414