HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE, benevens eene UITVOERIGE BESCHRIJVING dek B O OMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUP DEN, VARENS, MOSSEN, BOLEN GRASPLANTEN, volgens het zamenstel rÖrj VAN I 1'..'BVB a. L I N N A E U S. § li nieuwe uitgave met 105 platen. V? » 11= DEEL. te amsterdam bh LODEWYK van ES, in de Kalvcrflraat, n°. 96.   B E R I G T VAN DEN A U T H E U R. Tk ben, volgens de voorgemelde Natuurlyke X Methode , met de befchryving der Planten voortgevaren. De afzondering der Boomen van de Heeftere fteunt op alle billykheid, en is ook door anderen goedgekeurd, fchoon zy niet juist ten opzigt van de manier of gronden dier onderfcheiding overeenftemden. Sommigen hebben gewild, dat de Knoppen hier toe dienftig zouden zyn , dewyl die aan veele Heefte» ontbraken , maar, aangezien veelen van de grootte Boomen der Indien, in 't byzonder de Oranje- en Citroenbooms, en zelfs een Afrikaanfe Boom, die van fommigen voor den zwaarften op den geheeien * 0 Aard-  „ B E R I G T. Aardbodem gehouden wordt, geen Knoppen hebben, zo zou hier uiteengroote verwarring fpruiten. Anderen zouden die Boomen , welken geen eigentlyke Bast, maar alleen een dunne Schors of Opperhuid bekleedt, tot de Heefters betrekken: doch in hoe verre deeze onderfcheiding gevoeglyk plaats zou kunnen hebben, is my onbekend. Ik heb dan, hoe zeer ook eenigen dit onnaauwkeurig mogten oordeelen , de Boomen van de Heefters door hunne grootte getragt te onderfcheiden; zynde dit het gene dat meest in 'tOog loopt, en my daaromtrent voornaamelyk aan den bladz. 3 en 4 gemelden voet gehouden; inzonderheid oplettende, om geen groote Boomen over te {laan. Somtyds heb, ik wel goedgevonden, in het zelfde Geflagt ook eenige kleinere Boomen of Heefters te befchryven, die niet gevoeglyk van de grooteren afgezonderd konden worden, doch dergelyke toegeeitykheid , ook zo dikwiis in het Stelzel der Sexen gebruikt, zal iedereen billyken. Het groot getal der Oost- en Westindifche Boomen ; de onbekendheid van yeelen derzelven en het  vasdbwAUTHEUR.- tn bet belang dat wy daar in hebben, doordien 'er de meefte Houten, Basten, Gommen, Hatften, Balfems, Oliën en Kruideryën, daarwy, zo m de Huishouding als de Geneeskunde, zo veel gebruik van maaken, van afkomftig 2yn: heeft de befchryving der Boomen, meer dan ik gedagt had, doen Bitdyën , en dus hebben zy niet alle in dit St uk begreepen kunnen worden;maar, het gene 'er van dezelven overblyfc, is zo veel niet, of ik zal, denkelyk, de toezegging, in het voorgaande Voorberigt gedaan, kunnen houden; dewyl dé Heefters en Kruiden, meerendeels, zulk een uitvoerige befchryving niet vereifchen zullen. Meer dan voorheen ben ik als 't ware genoodzaakt geweest, in deeze befchryving de na* men te gedenken van de Hedendaagfchen. Di* wilsheb ik dit ook,gelyk in de voorigé Stuk, leen van hetRyk der Dtfren , met een byzonder. inzigc gedaan, om myne Tydgenooten , inzonden heid diemy eenige Voorwerpen, tot deNatunrlyk* Hiftorie betrekkelyk , geleend hadden, ware é inooglyktepleizieren. Ik hadmetveel minder moei* „ ti  17 B E R I G T. te gebruik kunnen maaken van mynen eigener* Voorraad of van Afbeeldingen uit de voornaamfte Werken; doch heb altoos beoogd, deeze befchryving der Natuurlyke Hiftorie van zo veel belang voor de Natuurbeminnaars te doen zyn, als my mooglyk was. Ik verbeeldde my, dat het ook verfcheidene derzelven, anders weinig in gedrukte Nederduitfche Werken bekend , niet onaangenaam kon zyn, met lof en erkentenis dus hunnen Naam, dierbaarder dan Olie , vereeuwigd te zien. Ondertusfchen , gelyk ik afkeerig ben van laffe vleijery , zo hope ik , dat gedagtc Heeren, veelen myne zeer ge - eerde en genegene Vrinden, het my wel gelieven ten besten te houden, dat ik in deezen my veelal, op de manier der Franfchen, te vrede gehouden heb met den tytel van de Heer voor hunner Ed. Naamen te voegen, zonder te fchryven , de Ed. Beer, WelEd. Heer, HoogEd. Heer, de Hoogleeraar, of wat meer van dien aart is, Zo ik deeze Eercytels eens gebruikt heb, dan wehfch ik die begreepen te worden als ftilzwygende hun Ed. overal toegedagt. Immers de toevloed van  Van Stoffen, in dit gedeelte der Natunrlyke Hi^ ftorie,is zo groot, dac ik noodzaaklyk alles wat „ooglyk is dien aan re wenden tot bekorting, mids niet te kort doende aan myn Onderwerp. Ten opzigt van overleedene Mannen , boe gekerd en beroemd ook in bun Leven geweest j oordeel ik dat de Tytel van de Heer zelfs niet te pas komt, en anderen, wier beroemdheid de gemeenemaat te boven gaat, fcbynenïe groot voor een enkelen dusdanigen Tytel. Men zal derhalve de naam van den Ridder, wiens Samentel ik in de befchryving deezer Namurlyke Hiftone, wat de Orde aangaat, gevolgd heb , doorgaans enkel by" den naam van LiNNiBüs voorgeteld vinden. Ik zou te veel Tytels hebben moeten op alkander tepelen , om zyn Ed. Verdienten in 't Oog dfer Ge^ leerde Wereld te omfchryven , en dit was, volgens het voorheen gemelde , gantfeh myn zaak niet. . . Maar , hoe zal ik myne Aapineikingeri, nu e* dan zelfs op het gezegde van dien Grooten Man en andere Geleerde Heeren gemaakt, voor- * 4 ^  tl B E R I G T al, zo ik eens daar in de befcheidenheid of heufefv heid mogt overtreeden hebben, verfchoonen? Ik hope niet , daar toe het getuigenis van den fchranderen Heer Doktor Berkhey, thans Lector in de Natnurlyke Hiftorie op onze beroemde Provinciaale Univerfiteit, te behoeven; diemy, in een Aantekening op zyn Wel Ed. zeer fraaije Inwydings - Redevoering, den i November van 't voorleeden Jaar te Leiden in de Akademifche Gehoorzaal uitgefproken, egregium Linnai in Naturat Systemate emeadatorem noemt. Waarlyk , ik zou my deeze Eer nooit hebben aangemaa-^ tigd! Is het waar, dat ik het zo uicmuntende Samenftel der Natuur van den Ridder in eenig opzigt heb verbeterd , dan moet zulks aan zekere gelukkige Bedenkingen , Waarneemingen of Aanmerkingen , worden toegefchreeven. Immers men zy verzekerd , dat de Liefhebbery tot ongegronde berispingen niet by my heerfcht. Ik heb zelfs verfcheide maaien myne hoog-achting voor dit Samenftel doen blyken, hoewel ik niet ge-  van dew AUTHEUR. vu geloof, datheuelve zo onwrikbaar of onverbeter£ zy , * fommigen zig in 't eem verbeeld hebben. Thans , dit Tweede Stuk afgedrukt zynde , komt my ter hand de Meuzve Uitgaave van Ut Ryk der Plantgeuasfen , welke, wel is waar de Dertiende genoemd wordt , doeh eigentlyk maar , dewyl de Twaalfde uitverkogt was, eene Herdrukking daar van is, met invulling van de Supplementen of Byvoegzelen , onder den naam van Mantisf* of Additamenta door den Rrdder uitgegeven; welke de Heer IvIurray, Hoogleeraar der Kruidkunde te Gottingen, met kenmsfe,toeuemminge en goedkeuringe van denHeer LiNNiEüs, in dit Voorjaar aldaar aan t hehc gebragt heeft. Hier en daar komen by dezelven nog eenige Verbeteringen , aan zyn Wel Ed. door onzen Ridder medegedeeld, waar van ik m •t vervolg dan ook gebruik zal maaken. De genen, die tot dit Stuk behoorden , heb fc-, zo veel gevoeglyk gefchieden kon , agter aan geplaatst, v * 5 Pl£  vin B E R 1 G T. Dit was het gene ik noodig vondt dén Leeze* te berigten. M. HOUTTUYN, Wied. Doüon Amfterdam 8 July 1774,  INHOUD van dit STUK* TWEEDE AFDEELING. De BOOMEN. I Hoofdst. De Eigenschappen der Boo' men in 't algemeen; hunne nuttigheid, dikte, langte, geweldige aangroeipng; mrzaak van het dood vriezen , enz. Biadz. i ii. Hoofdst. Befchryving van de Boomen, wier bloemen twee Meeldraadjes hebbeh dus tot de Diandria behoorende ; gi- lyk de Olyfboom, Droevige Boom, ^ enz. . , ,, _ III. Hoofdst. Befchryving van de Boomen vier Bloemen drie Meeldraadjes hebben, dus tot de Triandria behoo- rende, gelyk de Tamarinden-Boom, enz. 43 IV Hoofdst. Befchryving van de Boomen wier Bloemen vier Meeldraadjes hebben, dus tot de Tetrandria behoorende , gelyk de Kornoelje-Bcom en anderen. • ... , D 63 V. Hoofdst. Befchryving van de Boo¬ men, vier Bloemen vyf Meeldraadjes hebben, deswegenPenïan dr 1 a genaamd ; waar onder de Kinaboom , Koffyboom en veele anderen. " 77 VI. Hoofdst. Befchryving van de Boomen, ' wier Bloemen zes Meeldraadjes hebben, die daarom Hexandria genoemd worden , waar onder een Boom, die het zogenaamde üraakenbloed uitlevert. ——— 226 VII Hoofdst. Befchryving van de Boo. mun, wier Bloemen zeven Meeldraadjes hebben; deswegen Heptandria genoemdwordende, tot welkende PaardenKarften.°e - Boom behoort, 247 VIII. Hoofdst. Befchryving van de Boomen, wier Bloemen agt Meeldraadjes  hebben , die deswegen OctAndria génoemd worden, waar onder de Balfem-, Sandelhout, Zeepnooten-Boomen, enz. Bladz. 256 IX. Hoofdst. Befchryving van de Boomen, wier Bloemen negen Meeldraadjes hebben , deswegen Negenmannige Enneandria genaamd; gelyk de Kaneel , Kamfer, Bcnzoin , Sasfaphras en anderen, die tot de Laurierboomen betrokken zyn. _ ' 3*8 X. Hoofdst. Befchryving van de Tienman- riige Eoomen Uecanoria , dus genaamd om dat hunne Bloemen tien Meeldraadjes hebben ; waar onder de Pokhout , Katsjoe - Appel , KampêcheHout, Kwasfie , Lemisjes, Styrax-, Balfem van Tolu, Copaive Boom, enz. • 367 XI. Hoofdst. Befchryving van de Boomen , wier Bloemen twaalf Meeldraadjes hebben , deswegen Dodecandria genaamd if Twaalrmannige, tot welke onder andtren de zogenaamde Wortel-of Runboomcn, Mangoftans, en anderen betrokken zyn. ' 489 XII. Hoofdst. Befchryving van de Boomen , wier Bloemen twintig Meeldraadjes hebben, deswegen Icosandria genaamd of twintigmannige, tot welken de Gojavcs, Jamboes, Perfiken ,Amandel- , Kerfen, Pruimen, Mispelen, Appel- Peere- en meer andere Ooftboo- men, behooren, 1 524 A A  AANWYZÏNG der PLAATEN, en der Bladzyden, dwm de Figuur en aangehaald of heffen worden. Pr *at V Afbeelding van Twee- maknige Boomen. tegenover Bladz. 33 lig. h De Ceylonfche Franjeboom, Cbiomntbus. W. 3+ 7 2 73e Kormandelfche Dia. Hum. U' 39 Plaat VI. Afbeeldingvan Vveman. nige Boomen. madz' «3 B'0-. I« De Peruviaanfche KinaBoom, Cincbona. W. 86 a rje cef&era Z^eJia uit ' Westindie. W'*?6 Plaat VII. Afbeelding van Agt- mannige Boomen. —— hJadz.273 Fig. i. BeJamboliferaJavani- ca met de Bloemen. W.*7J i^eJamboliferaCoroman. delica metdeVrugten. W.i7S PlaatVIII.-Afbeeldingvan Agten Tienmannige Boomen. BIadz- 3*5 Fi". 1. De Zeepboom, Sapindus van Kormandel. W.316 Lett. A, de Zeepnoot- B. De Vrugt van den kaneelboo.n. C. Het Zaad van 2 DeParkinfonia,uitWest- ' indie. W-3S« Plaat IX. Afbeelding van Tien- mannige Boomen. Bladz, 405 Ftg.  Fig. t. De Catsjoe-Appel Acajm. 11.409 A. Dezelve, met de Noot,doorgefneeden. — 2. TweebladigeLiemisjes- Tak. tl.Uo Plaat. X. Afbeelding van Tien- mannige Boomen. ■ Bladz. 461 Fig. 1. De Balfem Copayve- Boom. bl. 46t —— 2. De Myrobalanifera ci- trina. bl, 486 Plaat XI. Afbeelding van Twin- 11gmannige BOO- raen. Bladz. 527 Fig. 1. ~De PJidiumCujavillus of Gojaves - Boom, uit Oostindie. W.528 — 2. De Westindifche Icaco- Pruimen.Boom, CbryJobalanus. bl, 581 — 3. De Kers-Appel van Siberië. bl. 61$ REG<  REGNUM VEGETABILE HET RYK der PLANTEN. TWEEDE KLASSE. A R B O R E S. BOOMEN.  B E-  BESCHRYVING DER PLANTEN. TWEEDE AFDEELING, De BOOMEN. I. HOOFDSTUK., De Eigenschappen'der Boomen in 't algemeen ; hunne nuttigheid, dikte, langt e, geweldige aangroeijing;oirzaak van het dcod vriezen, enz. g^eSSj^olgens de voorgemelde Natuurlyke | v ^ Methode maaken de Boomen de | V é Tweede Khsfe in de befchryving ity&hémP der Plantgewasfen uit. Zf volgen , naamelyk, in Rang aan de Palmboomcn , en overtreffen dezelven in veele opzigten. Daar die tot de heete Lugtftreek alleen bepaald zyn 5 breiden de overige Boomen zig over den ge» heelen Aardbodem uit , wiens Oppervlakte veelen niet minder verfieren. Wy behoeven maar het Oog te liaan op de Ceders van den Libanon , de Laplandfche Pyn- en DennebooA men, U, Dut, ii. stuk.  2 De Eigenschappek li. Afdeei I. Hoofd- STUK. Nuttig heid van het Hout. De Viugteo, men , de Linden van onze gcmaatigde Lugt' ftreek , wier Kroon en Loof zo wel de Bergen als de Valeijen tot Lustprieclen maakt. Niet minder Itrekkcn de Bosfchagiën van Eiken en ander "Geboomte tot bemanteling der kaale Bergen , in 't midden van Europa. Door het Hout, dat deeze Bosfchen uitleveren , worden wy van alle noodwendigheden des Levens voorzien. Men maakt 'er Schepen , Schuiten, Rytuigcn, Molens en allerley Gereedichappen van , die in de Samenlecving dienltig zyn.. Het hardere en veelal fierlyker gekleurde ; ook tot polyfting bekwaamere Hout der Oost- en Westindifche Bofchboomen, komt het andere , daar dït te kort fchiet, te hulp in de Werktuigkunde; befchermt het gene in Kisten en Kasfen weggelegd wordt, voor het Gewormte, en is niet minder te achten wegens zyne duurzaamheid, dan wegens zynen luiftcr, in het optooizel der pragtigfte Kabinetten , Glazekasfen 3 Laatafcls , Stoelen en andere Meubilen. Van zo veel nuttigheid zyn de Boomen door hun Hout alleen. De meeften draagen bovendien Vrugten, welke voor Mcnfchen of Becftcn eetbaar zyn. Welk een menigte van Zwynen en ander Wild , wordt niet gevoed door de Eikels der Bosfchen in Duitfchland: hoe veelc duizenden Mcnfchen lecven in de middelde declen van Vrankryk niet van Karftengen: terwyl de wilde Appel- cn Peercboo- men  e>er Boomen. a meri aan de Engelfchen hunnen Cydcr, de Olyf boomen aan de Italiaanen hunnen Olie ; de Oranje- en Citroenboomen aan de Spanjaarden en Porcugeezen een verkwikkelyk Fruit, dat zy door geheel Europa verzenden, uitleveren. Ik zwyg van de Nooten-, Amandel-, Pruimen , Kcrfen , Perfiken , Appelen-, Peeren- en andere Ooftboomen van onze Gewesten. Hoe ver fpreidt zig de Geur der Oostindifche Speccryën; de Geneezcnde kragt der Westindifche Houten, Schorfen en Boomwortelen , niet uit ? Het Sasfaphras., Pokhout en de Kina , zyn daar van bekende voorbeelden. Het Hout en de Takken der Boomen zyn, bovendien , tot Brandftof byna onontbecrlyk ; zodanig, dat men , op plaatfcn waar de Boomen zo wel als Turf ontbreeken , de" dierbaare Vee-Mest uit noodzaaklykhcid verbrandt, en, daar -die ook niet vak , geheel verlegen ftaat , wanneer men geen Steenkolen of iets dergclyks tc brandgn heeft. Welk een menigte van Goudfmids - Kolen, wordt niet van de Takken, der Eikeboomcn, door dezelven gloeijende te fmooren , vervaardigd. IS1 iet minder groot is 't gebruik van derzelver Bast, Run genaamd , tot bereiding van het Leder; der Galnqotcn en van veclerley Brafiliaanfche, en andere Westindifche Houten, tot Verfttofïen van allrrley Koieur. Door Boomen, in onderfcheiding van de A 2 Hee- II. DEIüj. II. stuk. 8> AroiiU l Hoofd: STUK.  4 De Eicenschappeh IL Afdeel, I. Hoofdstuk. Eigenfchappen. Dikte. HTeefters en Kruiden, verftaa ik zodanige Plant;ewasfen, als men gemeenlyk dus noemt; die laamelyk een enkelen Hvutigen Stam hebben, van aanmerkelyke hoogte en ten minfte eens Mans langte overtreffende. Die Plantgewassen, wier hoogte in 't geheel minder is dan jes Voeten, al hebben zy eene taamelyke Boomigtige Geftalte, zal ik, met alle de kleinen, welke verfctieide Telgen uit éénen Wortel uitgéeveh, onder den naam van Heefters, in de volgende Afdeeling befchryveü. Men begrypt nogthans ligt, dat hier in de allernaauwkeurigfte onderfchciding niet plaats kan hebben, zo min als men die in de gewoone manier van fpreeken waarneemt. Van de Eigenfchappen der Boomen heb ik , in de Inleiding der Kruidkunde , reeds nu en dan gefproken. Ik zal daarom hier niet liaan blvven op de famenftellende deelen of het m'aakzel van den Stam, de Wortels of Takken der Boomen , noch op het gene derzelver Bladen, Bloemen en Vrugten, betreft, als waarvan reeds door my in 't voorgaaade Stuk breedvoerig is gehandeld. Alleen zal ik van de dikte en hoogte der Boomen, tot vervulling van 't gene daar van in 't voorgaande Stuk gezegd is, thans wat breeder fpreeken. Men vindt in de Hiftoriën berigt van verfcheide Boomen van eene aanmerkelyke Dikte Een Peereboom , in Engeland, hadt eenen Stam van agttien Voeten omtreks, en leverde  der Boomen. 5 de Jaarlyks zeven Ton Peeren uit. Holle ^ Wilgeboomen heeft men gezien, die anderhalf maal zo veel, dat is negen Voeten dik wa- rt« ren. De Lindeboom , daar Ray van (preekt,st hadt eenen Omtrek van zestien Ellen , en moet derhalve dien Duitfchen, waar van gewag gemaakt is *, in Dikte veel overtroffen hebben. * Die zelfde Autheur hadt eenen Ypeboom in Engeland gezien , van zeventien Voeten middellyn , en fpreekt van eenen Taxisboom van omtrent twintig Voeten dik. Dit komt nog niet by de Dikte der Eikeboomen in Duitfchland , alwaar men 'er gevonden heeft van dertig Voeten over 't kruis De Heer Adanson heeft aan do Kust van Senegal BoomRammen gemeten van agtenzeventig Voeten omtreks , dat is omtrent vyfentwintig Voeten dik , hebbende eene Kroon van honderdzestig Voeten middellyn (*). Men zal, derhalve , eenigszins geloof kun-f nen flaan aan de Bcrigten van andere Reizi-< gcrs, die tusfchen de Niger en Gambia , aan die zelfde Kust van Afrika , Boomen gevonden hebben , welken zeventien Mannen, elkander de Hand geevende , naauwlyks omvaamen kon- (*) Gedagte Heer rekent van ongevaar n Voeten; geWk hy altoos, in 4e betekening van de Dikte der Boo„en, »«r dan «n derde van den Omtrek neemt ; daar het doch , volgens de bekende rauwe evenredigheid van de Middellyn tot den Omtrek , als 7 tot *~ M itrii moet zyn 5 dewyl 7 nrindet dan een derde van w «, A 3 ii,d£f Iji n» STUK» IV deel.' L iofd- 1. Stok, , 130. MojireuxeIroottc.  6 De Eigenschappen II. Afdeel. I. Hoofdstuk. Hoogte ier Boomen. konden : zo dat die by de dertig Voeten dik moeten geweest zyn. Scaliger verhaalt, dat men 'er gezien heeft van zeven - en ■ dertig Voeten. Maar deeze Boomen zyn doorgaans fterk gevleugeld , of met zekere uitftekken aan den Stam voorzien , en zo zal het mooglyk gelegen zyn geweest met dien Eoom , welken men, volgens Ray, in Brafil gezien hadt , van honderdtwintig Voeten omtreks , dat is by de veertig Voeten dik (*). Dien wonderbaaren Boom, daar Plinics van fpreekt, welke de Dikte hadt van tagtig Voeten, en in wiens holligheid Mdtiaküs at en fliep met een-en-twintig Perfoonen ; zo wel als dien Boom , daar de Chinccfche Hiïïonën van gewagen , wiens Stam tagtig Mannen naauwlyks omvatten konden , welke bygevolg ver over de honderd Voeten dik zou moeten geweest zyn , zal ik tot nader bevestiging op de Ley ftëllefi. De hoogte der Boomen fchynt wat naauwer beperkt tc zvn: want die gedrochtelykc Palmboom van drie honderd Voeten, met een Stam van naauwlyks een half Voet dik, daar Ray uit de Berigtcn der Reizigers van fpreekt, wordt (*) Om een rond getal te ncemen: want anders moest het maar ruim 33 Voeten zyn. De Heer adanson, van wien ik dit ontleen; heeft hier 4; Voeten, 'r welk nog meer uit den haak loopt. (f) De Keer Adanson fchynt het niet ongelooflyk te keuren. Fata, dts Plcntcs. Pref, p, ccxiii.  der Boomen. 1 wordt voor fabuleus gehouden. Wy hebben& gezien,dat de Kokosnootenboom,in Oostindie, fomtyds wel tagtig Voeten hoog wordt en datE 'er op de Westindifche Eilanden Palmietboo-*men zyn, van honderd Voeten. De Europifche Boomen fcheenen in hoogte die der andere Wercldsdeelen ten minfte te evenaaren, zo niet te overtreffen. P l i n i u s getuigt wel, dat 'er op de Kanarifche Eilanden Boomen zyn van honderd vier en veertig Voeten hoog ; en die zelfde hoosde wordt door Maithiolus aan Boomen op het Eiland Cyprus gegeven ; maar de grootfte hoogte, welke de Eiken-, Effenen - en Cederboomen bereiken , zou ongevaar honderdvyftig Voeten zyn. De Denne-, Lorken- en Pynboomen groeijen waarfchynlyk nog hooger. P l i n i u s verhaalt, dat 'er te Rome een Balk gezien werdt van een Lorken-Stam gemaakt, zynde honderdtwintig Voeten lang en in zyn geheel twee Voeten dik Men begrypt ligt, welk een langtc dan de Stam nog daar boven gehad moet hebben. De Mast? van zeven Voeten dik, gefchikt vooi dat ontzaglvke Vaartuig , waar mede de Obilisk voor het Plein van 't Vatikaan uit Egypte overgehaald werdt , geeft een verbaazend denkbeeld van den Dcnneboom , waar dezelve van gemaakt zou zyn: te meer, daar de Mast van dat ongemeen groote Oorlogfchrp, de Roial Sovereign, op bevel van Koning Karei den I in Engeland gebouwd , maar de langt* A 4 **ad( II. Vuu II. Stuk, H.' f'deel. I. OOFlV 'uk.  S De Eigenschappen II. 'Afdeel. 1. Hoofdstuk. Verbaazender.waarte. hadt van negen en negentig Voeten (*). De Dwars - Balken van dit Schip, ten getale van vier, uit den Stam van éénen' Eikeboom gezaagd , hadden ieder vier en veertig Voeten langte en vier Voeten negen Duimen dikte: zo dat de Stam van dien Boom ten minfte twaalf Voeten over 't kruis moet gehaaldhebben , in die geheele langte. Niet minder ontzaglyk groot moeten die Boomen vallen aan de Westkust van Afrika, van Senegal tot aan Kongo, Bmten genaamd, van wier uitgeholde Stam de Negers Schuiten maaken, van vyftig of zestig Voeten lang, en van agt tot twaalf Voeten breed, die een Laading kunnen voeren van vyftigduizend [Ponden. Als men in aanmerking neemt, uit een hoe klein Zaadje of Spruitje de Boomen hunnen oirfprong hebben, dan moet men verbaasd ftaan over eene zo geweldige aangroeijing. De laatsgemelde Eikeboom hieldt dan ten minfte Itonderdveertien Vierkante Voeten in doorfnyding, en de Inhoud van den Stam, op die langte, is meer dan vyfduizend Teerlings - Voeten geweest. Neemcnde de zwaarte van een Teerlings - Voet Eikenhout op zestig Pond , dan maakt (*) Men geeft 'er, wel is waat, de dikte van 35 Voeten aan , docli dit zullen Duimen moeten zyn : dan was die Mast omtrent drie Voeten dik, 't Is jammer, dat men in zaaken , daar het 'et juist op aankomt, zo weinig vertrouwen kan op dê opgegeven Afmeetingen»  n s r B o o m n, 9 maakt dit een Gewigt van ruim drie - honderd^ duizend Ponden, 't welk men voor het ovenge van den Stam en de Takken ten minfteH moet verdubbelen: zo dat deeze Eikeboom, m<" zyn geheel , aan Hout, eene zwaarte van zeshonderd-duizend Ponden gehad heeft (*). Dit alles nu, is, mooglyk in vyf honderd g Jaaren tyds, gegroeid uit een Eikel van misfchien een half vierde Loots gewigt, Zo die aangroeijing alle Jaaren even fterk was , dan zou deeze Boom jaarlyks twaalfhonderd Pond moeten toegenomen zyn : doch het tegendeel is al te blykbaar, Tien Jaaren oud zynde zal de Boom, waarfchynlyk , met Wortel en al, naauwlyks honderd Pondgewoogen hebben. Daar moet dan een geduurige opklimming in de Jaarlykfe aangroeijing der Boomen zyn , niettegenftaande zy, naar reden van hunnen Inhoud, zo wel als deMenfchen, in de Jongheid, oogfchynlyk en inderdaad , het meefte toeneemen. Want, zo de gezegde begrooting eens wel (*) ik heb alles zeer fchaars genomen. Adanson re kent, wel is waar, den Stam op 10 Voeten , doch dan konden 'er , op ver naa , die vier Balken niet uit. Twaalf Voeten i's nog te min. Volgens de evenredigheid , van 929 tot ieoo , welke wylen de Heer musschenbroek voor het Eikenhout van den Stam opgeeft, zou een Teerlings Voet byna 64 Ponden zwaar zyn , als 't Water 69 Fond weegt. De verdubbeling , geloof ik, zal.iedereen bilïyken. • A 5 II. Deel. II, Stuk. I. 'DEELj i. oofq•u.k. De aan« oeijing.  io De Eigenschappen II. Afdeel I. Hoofdstuk. wel getroffen was, dan zou de Eikel, de Boom op tien Jaaren, en op den gezegden hoogften Ouderdom, in zwaarte tot elkander ftaan, als i 25600 — 6000 maal 25600 ; waar uit blykt, dat de Boom, in de eerfte tien Jaaren jaarlyks meer dan viermaal zo Iveéi, als in 't vervolg, in zwaarte toegenomen ware. Want in de eerfte tien Jaaren is hy meer dan vyfen twintig duizendmaal verzwaard , en in de volgende Jaaren van zyn Leeftyd maar zesduizendmaal. Die zeldzaame tegenftrydigheid komt voort uit het verfchil der weezentlyke en betrekkelyke Zwaarte. In weezentlyke zwaarte, dat is in Gewigt, was de Boom, op tien Jaaren Ouderdom , by de honderd Ponden zwaar: zo hy dus alle tien Jaaren gelykelyk was toegenomen, hadt hy, op honderd Jaaren Ouderdom, duizend Ponden, en, op dien van vyf honderd Jaaren, maar vyf duizend Ponden zwaar gewceft. Hy moet derhalve, in 't vervolg, in weezentlyke zwaarte meer toegenomen zyn, dan in de eerfte Jaaren. In betrekkelyke zwaarte, integendeel, wordt zyne aangroeijing, als gemeld is, langs hoe minder : waar van de reden blykt, als men op de afgrvzelykc toeneeming der getallen by verdubbeling ast geeft. Ik ftel, dat hy in 't tweede Jaar twintigmaal zo zwaar was als de Eikel: derhalve, indien hy maar op gelyken voet toegenomen, dat is in 't derde Jaar veertigmaal, in 't vierde Jaar tagtigmaal zo  DER BOO MÉN. tt zo zwaar, enz. geworden ware ; zou hy op zyn twintigne Jaar reeds twintigduizend , en op zyn dertigfte meer dan twintig millioenen Ponden gewoogen hebben. Hier uit blykt onbetwistelyk, dat de betrekkelyke aangroeijing der Boomen Jaarlyks in groote trap vermindert, terwyl de weezentlyke, even zo zeker, toeneemt. De toenecming der Eoomen gefchiedt met eenpaarig , het geheele Jaar door. Men zal ligt gelooven, dat 's Winters de Stammen eei inkrimpen dan uitzetten ; zo dat zy hunnen wasdom in 't aangenaame Saizoen moeten erlangen. Hier uit zou men mogen dénken, da1 de Warmte oirzaak daar van zy, cn, m te genftclüng van dc Koude, heeft zulks ooi plaats:maar de Ondervinding heeft aangetoond dat die aangroeijing niet evenredig is met dei trap der Warmte of Zomer-Hitte. Te Ab in Finland is de omtrek van een Ockernootei Boom, twee Jaaren na malkander, in dc Zc mer-Maanden,verfcheide maaien gemeten. Me bevondt, dat die Stam in Mey zeer weim of byna niet, in Juny zeer veel, in July ronder cn in Augustus wederom minder was toe gënbmèn': niettegenftaande men aldaar in Jul de grootfte Hitte heeft (*), De overvloed va Voetigheid , die 's Voorjaars in de Grot b ° plaa (*) StotkhUmfe Vnhani. XXV. Band, 17Ö6. p. 281 , enz. ii, D«l. ii. STUKi II. Afdeel. I. Hoofdstuk. : t > 1 1 T i n d :s  II. Afdeei L Hoofd STUK. Groeiplaats. iz De Eigenschappen plaats heeft, bezorgt dan het meeftc Voedzel -aan de Boomen, hetwelkc, wanneer dezelven het eerfte Loof gefchooten hebben , verder door de Natuur hefteed wordt tot uitzetting van den Stam in dikte. De Boomen komen Natuurlyk over het geheele Aardryk voort, in Landftreeken , die tot hunne Groeijing bekwaam zyn. Men heeft dc meette Gewesten van Indie", eer zy tot Volkplantingen gemaakt waren , met Bosfchen bedekt gevonden van hoogftammig Geboomte. De wilde of Bofchboomen beminnen inzonderheid de fchuinte der Bergen en de vrugtbaare Valeijen daar tusfchen; gelyk dit in de Andes van Peru, Chili en de aangrenzende Landen, als ook in de Alpen van Switzerland, wier Kruinen meelt bevrooren en befneeuwd zyn, plaats heeft. Op Gebergten van middelmaatige hoogte ziet men ze dikwils de Toppen beflaan; doch gemeenlyk vallen zy aldaar zo hoog en zwaar niet, als in het hangen der Bergen of in de Valeijen. De Vrugtboomen beminnen een vetten Grond en befchutzel voor de fchraale Winden, als ook voor Storm. VeeIe Boomen, die men meest tot fieraad nahoudt, gelyk de Linden , zyn ook van deezen aart. Bovendien maaken zy een aanmerkelyk verfchil in de foort van Grond: fommigen tieren best in een Zandige, fommigen in een Steenagtige, anderen in de Kley. De Wortels van eenige Boomen zyn zo teder , dat zy door te groo-  der Boomen. ï3 gtooten overvloed van Vogt verrotten : gelyk * dit in de Oranjeboomen en dergelyken pl ats heeft: anderen beminnen de Waterkant, gelykdo de Kwee-enHazelnooten: eenigen gmeijert zelfs in 't Water, gelyk de Elzen en Wilgen van ons Land en de Mangles-Boomen m de andere Wcreldsdeelen, bekleedende aldaar de Oevers der Rivieren en zelfs het Strand der Zee, zodanig, dat men ze in de Bérbicsjes Zeekants - Hout noemt. En, niettegenstaande de Moerasfigheid van den Grond , heeft men aan de Rivier van Suriname,in de Kley Boomen gevonden, wier Stammen Wel drie Vademen dik waren en wier hoogte gefchat werdt op 260 Voeten,datbyna zo veel is als die van denW'efterkerks-Tooren te Amfterdam. Van de oirzaak der aangroeijing heb ik reeds omftandig gefproken, en aangetoond, dat dezelve afhangt van den Bast der Eoomen*. lk< heb aldaar ook de noodzaaklykheid van den Basti betoogd, en door voorbeelden aangetoond,dat" dezelve noodiger is tot de groeijing dan het Hout. Niettemin vind ik aangemerkt, dat in een Ypeboom, geheel van Bast beroofd , het Sap nog opgetrokken werde, als ook dat de Bast aan zekeren Boom, daar dezelve rondom scheel was afgetrokken, weder aangegroeid vv (*\ Mooglyk zal dit plaats hebben in zo. da- (*) Miscell Berol. Tom, III, ?• iS, ïï, DEEL, II, STUK. t, jEEt.* i. OFD'. IK. I. Stufe [. D. W. 4 s enz. i  Ui Afdeel Lj Hoofdstuk. Oirzaak van het dood vriezen. 14 De Eigenschappen danige Boomen, die jaarlyks hunne Schors af1 werpen, gelyk de Kurkboom, waar dan reeds voor de afwerping een nieuwe Schors aan ge groeid was. Anderszins ziet men de Boomen, als zy van hunnen Bast beroofd worden, in 't algemeen, altoos Iterven. Maar , wat is de reden , dat de Boomen fomtyds, of geheel of gedeeltclyk, dood vriezen ? Men fchryft zulks gemcenlyk daar aan toe, dat de Vogten, in de Sapbuizen bevriezende, dczelvcn doen barften; maar alsdan zouden dc jonge Boomen, en anderen, die de Sappigften zyn , meer lyden moeten van 't geweld der Koude, dan dc oude Boomen. Hier van nogthans werdt , na den harden Winter van 't Jaar 1709 , het tegendeel waargenomen. In Vrankryk bevondt men, dat ds hardfte Boomen , en die hunne Bladen geduurende den Winter behouden , gelyk de Laurieren , Cypresfen, Groen-Eiken, cn onder dc anderen, die tcdercr zyn, gelyk de Olyfboomen, Karsftengen- en. Nootcboomcn, de oudfbn en flerkftcn, in de grootftc menigte geftorven waren. De reden van deeze fchynftrydig'ieid werdt in dc Koninglykc Akademie der Wetenfchappen van Parys onderzogt. ,, Cassim de Zoon opperde een zeer eenvoudige oirzaak , ten „ aanzien van de oude Boomen. Hy zcidc , opgemerkt te hebben, hoe de zwaare Vorst „ derzelver Bast van het Hout hadt afgefchci„ den; op welk eene manier dit ook mogte n go  der Boomen. „ gcfchied zyn. 't Is, inderdaad,zeer natuur„ lyk , dat dc Bast meer aan het Houtklee„ ve in dc Jonge Boomen , welke veel meer „ met Sap, en met een Sap dat Olieagtiger is, 1 ,, gevuld zyn. En, aangezien het, volgens het „ gerneene denkbeeld der Natuurkundigen, „ voornaamelyk door den Bast is, dat de Boo„ men gevoed worden, zo hebben ook die ge„ nen, in welken de Bast ligter van het Hout „ afging, te gemakkelyker moeten fterven. „ De Heer C h omel bragt een andere „ reden , die algemeen is , ter baan. Eerst „ kwam. 'er , in die Winter, een-zeer harde „ Vorst, daar op volgde Dooy-Weer, en „ hier op een tweede Vorst, welke niet min„ der fterk was dan de eerfte , verheffende .„ zig eensklaps . met groote vinnigheid. D.c ,, Vogtighcid van den Dooy , waar mede dc „ Boomen gevuld waren , bevroos derhalve . „ dat is tc zeggen , zy zette zig met een „ groot geweld en zeer fcbiclyk uit, en had „ op de Vezels en alle dc Werktuiglyke 'dce „ len der Boomen een zo veel i te groote: „ uitwerking , als 'zy daar minder tegenftanc „ aantrof. Nu is het zeker, dat dezelve dei „ grootften tegenftand ontmoet in de fterkil „ Boomen. Zy verfchcurde dan en vernield „ deeze Werktuiglyke deelcn, Vezelen, Blaas „ jes, enz. en maakte die voortaan tot d „ Groeijing onbekwaam. Voegt men hier „ volgens het- Stelzel van den Heer de l. » Hj XI, Deel, II, Stuk, u. 1FDEEL, I. TUK. 1 , l I i  itS De Eigenschappen II. 'Afdeel. I. Hoofdstuk. „ Hl r e , dat door den Heer C hom el ge„ volgd werdt, by; hoe de Koude beftaat in „ zekere zeer doordringende Zoutige deeltjes , „ moest de werking daar door nog fterker „ en de uitwerking grooter zyn geweest. „ Dat de hardlte of oüdfte Boomen meer „ tegenftand in deezen gebooden hebben, ,, die, om zo te fpreeken, den vyand verbit„ terde, lydt geene twyfcling. Hunne dee„ len zyn, noodwendig , digter famengepakt, „ en om die reden is het, dat zy hunne Bla- den laater uitfchieten dan de anderen, wan„ neer, voor 't overige, alles gelyk ftaat. De „ ontwikkelingen, waarin dé geheele Groeijing „ beftaat , moeten aldaar langzaamer gefchie„ den, dan in de genen, die hunne deelen zagter, buïgzaamer en meer met Sappen ge- vuld hebben. „ Ten opzigte van de oude Boomen gaf de „ Heer Ho me erg nog eene byzohdere re„ den van derzelver grooteren tegenftand. „ Hunne Vezelen, die den hoogften trap van „ aangroeijing bereikt hebben , en bygevolg „ naar alle kanten zo veel moogelyk zyn uitge„ rekt, zouden geene andere uitrekking lyden „ kunnen, en kanten zig derhalve met kragt „ aan tegen de uitfpanning, 't zy van het Wa„ terige Vogt dat zy Natuurlyk bevatten , 't „ zy van eene vreemde Vogtigheid. In tegendeel is het blykbaar , dat de Vezelen van jonge Boomen. nog veel bekwaamheid ,i heb-  ö E R B o o M E ». '*V w hebben om zig uit te rekken, en veel me„ de geeven kunnen. „ Verfcheide Boomen , die het-geweld van „ dien harden Winter fcheenen ontkomen te „ zyn , om dat zy, door de beweeging van het „ Voorjaars Sap, wederom Takken en Bladen „ uitgaven | konden daar van in de Herfst „geen nuttigheid trekken, maar vergingen „ t'eenemaal. Als deeze gekapt werden, bevondt „ menze veel zwarter en meer verbrand in „ het Hart t dan in het Spint en naar. den „ Bast toe. Het Hart , dat hardst is , was meer befchadigd dan het Spint , en reeds dood terwyl in het Spint nog een weinig „ Leven overbleef" (*)• Men vergeef my deezen uitflap , uit befchouwing van gedagten Eikeboom gebooren, Dat de Leeftyd van vyfhohderd Jaaren niel te groot genomen zy , blykt uit het voorheei gemelde * aangaande den Ouderdom der Boo men, waar van Plihius met veel ophef er zeer uitvoerig fpreekt. Josephus verhaalt, dat men ten zynen tyde, zes Stadiën Van de Stad IIcbron , een Terbenthynboom zag, die federt de Schepping der Wereld in wezen wa: geweest. Doch dergelyke Getuigenisfen zeg gen weinig. De Heer Acakson heeft ui verfcheide Waarneemingen en Aanmerkinget be (*) Hist. de VAtai. R. des ScielUttt , »7I«i pï£. 7*« OC: tavo. v ll. Deel. II, SxuKi II. Afdeel, I. HOOFDiTU&. . Leeftyd,, . T. Deels I. Stuk, bl. i3«. i  18 De Eigenschappen ï. •Afdeel. I. Hoofdstuk, Ziekten der Boomen. beflooten, dat de meelte Palmboomen van honderdtwintig tot vierhonderd en fommigen tot duizend Jaaren kunnen leeven , hoedanigen men ook in zyne Familiën van Karftenge- Linden- en Pynboomen vindt, rekenende dat 'er nog anderen zyn , wier Leeftyd zig tot vierduizend Jaaren en daar boven uitftrekt (*_). ! Gelyk de Boomen ten opzigt van hunne Strucluur, van hunne Groeijing , Voortteeling, als ook van hunne Sterflykheid, en in andere opzigten, met de Dieren eenige overeenkomst hebben , zo zyn zy ook aan dergelyke Ongefteldheden , als dezelven, onderhevig. Men ziet ze fomtyds kwynen, uitteeren en iterven, zonder eene blykbaare oirzaak , die dan gezogt moet worden in de Grond , welke hun een onbekwaam , te fpaatzaam } of te overvloedig Voedzel uitlevert. Het zelfde wordt in de Menfchen en Dieren waargenomen. Dat de Bladeren geel worden , is een Voorteken van deeze Ziekte , die dikwils gepaard gaat met eene verrotting , uitdrooging of bederf der Wortelen. Het bloot Haan voor den Noorden Wind of de zogenaamde Zee-Vlammen in ons Gewest, doet de Boomen niet minder treuren , en belet derzelver Groeijing niet alleen , maar inzonderheid de Vrugtdraaging. Sommigen zyn eene uitvloeijing van Wa- C*) Famill, dts PUntcs, Preface p. ceJxXin.  joerBoqme». 10 Waterige Sappen , Göm of Harst, uit den Stam en Takken onderhevig; 't welk wel als eene Kwaal aangemerkt kan worden, maar die ons de heerlykfte Gommen en Harften, ge^ lyk de Mastik , Wierook , Myfrhe, Terpenthyn en dergelyke Droogeryën meer , uitleg vert. De Kanker 'der Boomeö is een gevaarlyke Kwaal , die in dezelven , gelyk in de Menfchen , uit eene inwendige en verborgene oirzaak ohtftaat , er daar mede zo veel overeenkomst heeft, dat men zulk een Boom j met het Kwaad uit te fnyden, zelden daar van geneezen kan , dewyl het zig op andere plaatten op nieuws openbaart. Zonderling is 't, dat de Kankerige Boomen dikwils in Vrugtbaarheid de Gezonden overtreffen , brengende zeer goede Vrugten voort; Die Kwaal, welke men het Vmr in de Boomen noemt % is. door haaren voortloopenden aart, ook veel met de Verderving in de deelen -van 't Menfchelyk Lighaarn overeenkomftig , en niet te hel pen , dan door het affnyden der aangeftojsëi Takken; Even als in de Huid der Menicnei en Dieren fomtyds WTormen groeijen , dii veel nadeel doen ; zö heeft men ook een Bast Worm in de Boomen. Dit zyn kleine witte Wormpjes , die tusfehen de Bast en het Hou ■huisvesten , en den Bast van binnen afknaa gen, komende meest voort op plaatfen, daai dezelve gekwetst is of geborftem Zy kunner de Boomen doen kwynen en fterven. Voort: B I i h. déél. ii. s*öé6»3 l. Hoofdstuk. L l  20 DE ElGENSCHAPPE» m Afdeel. h Hoofdstuk. Verdeeling. * Zie zelfde ATUK, h ï03. is het Mos en dergelyk Ontuig, inzonderheid het op de Schors groeijende Bygewas, gelyk Marentakken en veele dergelyke Planten in de andere Wereldsdeelen , even als de Onreinigheid van 't Menfchelyk Lighaam, wanneer zy niet daar van gezuiverd worden , den Groey en Bloey der Boomen nadeelig, en kan zeer wel eene Onvrugtbaarheid veroirzaaken , die echter ook van andere en dikwils onbekende Omftandigheden , even als in de Menfchen , afhanglyk is , zo wel als het ontydig afvallen der Vrugten. Ik wil nu niet fpreeken van het Ongedierte, dat de Boomen benadeelt en kwynen doet, of derzelver Bloem- en Vrugtmaaking belet of de Vrugten bederft ; om dat ik daar van in de befchryving der Rupfen en andere Infekten breedvoerig heb gehandeld. Wy hebben gezien , dat door verfcheide Stelzelmaakers de Boomen van de Kruiden afgezonderd zyn; gelyk door den beroemden Tournefort, by voorbeeld , in 't laatst der voorgaande , door Boerhaave in 't begin van deeze Eeuw , en naderhand door Heister, in 't jaar 1748. Anderen, gelyk du Hamel, hebben de Boomen en Boomagtige Gewasfen op zig zelf befchreeven en in «t zeven Familiën verdeeld *. De Boomen , die l in Vrankryk , en dus ook in de meeften der middelfte deelen van Europa, natuurlyk zyn , worden door den Heer Roux ook, doch op een  der Boomen. 21 een anderen voet, in zeven Afdeelingen gebragt: te weeten aldus (*). ï Die Vrugten draagen, met een Dop of Scheede 1 ' gelyk de Eiken-, Karftengeboomen, wilde KarHengen, Ockernooten, Beuken en Hazelaaren. 2. Die Sappige Vrugten draagen, met Korrels oi Pitten; gelyk de Appelen, Peercn en Moerbe lïe Boomen. « Die Vtugten draagen met Steenen of Steenap 'tige Kernen: gelyk de Kerfen , Pruim-,OlyfKornoelje., Mispelboomen , enz. 4 Die geen Vrugten draagen , welke eetbaa 'zyn of tot Spyze gebruikt worden; gelyk linge der Klasfen te volgen. ^ ' f*) Traité des Arhres a ouvrer. Tatis i?jo. Oaavo. B 3 II. Deel. II» Stuk* ii. \fdeel» i. Hoofdstuk. r e 'e n i. :n I iltskir- gd ;e- Dr  II. ' Afdeel. II, Hoofdstuk, 23 T w eemanni g e BOOMEK. II. HOOFDSTUK. Befchryving van de Boomen, wier Bloemen twee Meeldraadjes hebben , dus tot de D ia n d r i a behoorende ; gelyk de Olyfboom s Droevige Boom, enz. Onder de Eenmannige Plantgewasfen (Monandria), dat is die maar één Meeldraadje of Meelknopje hebben , komt geen voor , dat den naam yan Boom kan voeren. Het bekendfte van dien aart, onder de Tweemannigen (Diandria), is de Olyf boom, die met reden dus hier, in deeze Afdeeling, de eerfte plaats bekleedt O l e a. Olyfboom. De Olyfboom, in 't Latyn Olea, heeft dien naam van 't Griekfchc woord Elaia bekomen , dat zynen oirfprong, zo men wil, of van de gladheid der Olyven , of van de gladmaakende en verzagtende eigenfehap der Olie heeft. Waarfchynlyker is 't , dat deeze van den Boom of deszelfs Vrugten , Olyven genaamd , dan dat de Boom van de Olie zynen naam zou hebben. De Duitfchcrs noemen hem Oelbaum , dat is Olieboom; de Franfthen Olivier , de Engelfchen Olive-Tree, dat is Olyven - Boom. • De Itaüaanfche naam Olivo , de Spaanfche Oliva,dc Portugeefche 0\ey- vt-  D i a n d r i a» -3 M zyn akemaal, zo wel als de Boheemfche, Poolfche, enz. met den Latynfchen overeen-- k°SeÏe Boom is, na de Palm- of Dadclboomen, een der voortreffelykften, met alleen , maar ook der beroemdften, zo in de gewyde als ongewydc Hiftcriën, De Plantazen van Olyfboomen werden geteld onder de Rykdommen van de bezittingen der Israëlieten m t S loofde Land. De Boomen des Wonds wilden, by gelykenisfe , den Olyfboorrivo. Mezen tot bunnen Koning; maar de Olyfbooii wSrdedit,omzyne Vettigheid met te ver laate°n,die van God en de Menfchen gep.ee zen werdt (*). Zo kwamen ook twee Oly boomen , ter wederzyde van den Gouden Ka delaar, in het Q*0x*m«** charias voor (t), welke ^ff® Geest zouden affehetzen. De Wysherd ve Sykt zig zelve by een fraaijen Olyfboom Tn een ruim Veld (i), en het Volk Gods w door Jehovah een groene Olyfboom, fchoc van lieflyke Vrugten , geheten (§). Zo ve blydde zig Koning David, dat hy zou "/n als een groene Olyfboom in d :rs  24 TwEÏMANNIGE BoOMEN. II. Afdeei li. Hoofdstuk. Oly/. in*. Aart, God. De Olyfberg, in 't gezigt van Jerufa* lcm , was de plaats , welke 's Werelds Heiland tot zyne rustplaats verkoos ; daar Hy leerde en van waar Hy ten Hemel voer (*). De Olyfboom is, volgens Columella, de eerite in rang onder alle Boomen. Hy was aan de Kuiicbhcid toegewyd en daarom wilden de Grieken, dat de Olyven door Jongens en Meisjes , die nog Maagd waren, zouden geplukt worden. Het was by hun een Heiligfchennis , zodanige Boomen moedwillig te befchadigen of te vernielen. Maar vooral was een Olyftak het zinnebeeld van Vrede , en het uitfleeken van zulk een Tak ftrekte tot een zelfde teken , als hedendaags dat van de Witte of Vrede - Vlag (f). Vyfhonderd Burgers van Sidon kwamen Artaxerxes de Vrede affmeeken met Olyftakken in de Hand. Nog heden dient het af beeldzei van dezelven daar toe in de Teken- , Schilder en Eouwkonst. Men gebruikte weleer Olyfboomcn tot aanwyzing der Landpaalcn , en daar van is het Spreekwoord , extra Okas vagari , cf buiten "t Perk treeden , afkomftig. Dat deeze Boomen een hoogen Ouderdom beseiken kunnen , blykt uit de Berigten van Pli- (*) Montis Oüvifct! Christus de Verrice hiüxm , Ad Patrem rediit. Prudent. (f) Paciferatque marm ramum pratendit Oliyx, zegt Vi£. GIL. A%n. 3. V. 116,  DlAND.RIA. 25 Plinius, die ons verhaalt, hoe de Autheu;ren overeenftemmen , dat derzelver Leeftyd tweehonderd Jaaren beloopt. Ook zyn zy in 't groei jen traag, en fchynen by de Eikeboomen niet te kunnen aarden , beminnende in tegendeel de nabüurfchap der Wyngaarden er Vygeboomen. Zy worden zelden van Zaad of Pitten voorgetceld , maar gemeenlyk dooi Uitloopers vermenigvuldigd , welken men dar gelyk de Appel en Peereboomen ent , doel liefst op hun eigen Plantfocn. Ook willen z] wel gehavend en niet ruuw behandeld worden; waar uit nog meer de Edelheid van di Geboomte blykt. Munting noemt het eei fchoon , aartig en met eeuwigduurende aange naame groenheid verfierd Boomgewas. De Kenmerken, volgens L1n n je u s, zyn de Kelk een eenbladerïg, buisagtig , klei; Bloemkasje; met eenen viertandigen opgeregte: Mond; afvallende: de Bloem éénbladig; zynd een Cylindrifche Buis, van langte als de Kelk met eenen vierdeeligcn vlakken Zoom, die d Slippen half ovaal heeft: twee Meeldraadjes tegen elkander over , Elsvormjg , kort , me overend ftaande Meelknopjes: het Vrugtbegii; zei rondagtig , waar op een enkele zeer korl Styl , die een tweedeeligen, dikagtigen Sten pel heeft, met uitgcrande Slippen. "HetPrugi huisje een Eyrondagtige , gladde , eenhuizig Pruimvrugt, bevattende eene langwerpig E3 B 5 roi II, Deel II. Stuk. II. Afdeel» II. Hoofdstuk. Olyf, '. i I l J KenmerJ 1 » t e  .25 Twee mannige Boomen. II. Afdeel, II. Hoofdstuk. t. Olea Eu- -rrptta. Furopifche Oly i boom. ronde rimpelige Noot of Steen , die een Pit influit van dcrgelyke figuur, aan beide enden foits. Drie Soorten zyn 'er thans in dit Geflagt bekend , waar van de eertte den Tammen en Wilden Olyfboom beiden bevat, onder den volgenden Soortnaam, (i) Olyfboom met Lancetswyze Bladeren en rondagtige Takken. De' Tamme , waar van ik zo even fprak, is een groote , hooge, Takkige Boom , wiens Bladen naar de Wilgebladeren gelyken , maar (maller en kleinder zyn , aan 't end ipits, lik en ftyf, met een kort Steeltje, van boven groen, van onderen witagtig zynde , bitter en eenigermaate fcherp van Smaak. De Bloemen komen aan Trosjes voort, en daar op volgen de Vrugten, die ook verfcheidene by elkander zitten, zynde langwerpig rond, van grootte als een Vingerlid , eerst groen, daarna bleeker, vervolgens paarfchagtig en eindelyk zwart van Kleur, die men Olyven ioemt. Van (i) Olea Foliis lanceolatis. Syst. Nat. XTI. Tom. II. Gen. 10. Sp. I, p. 5ó. Olea Foliis lanceoiaris , Ramis tetetiusculis. Hort, Cliff. 4, Mat. Mei. 10. Roten Lugdèat. 398. Olea fativa. BAUH. Pin. 472, Olea, dod. Pempt. 8zi. j8. Olea Foiiis lanceolatis , Ramis tetragonis. Hort. Cliff. 4. Royen Lugiiat, 399. Olea fylveftris folio iuio fubtui incano. C, B, Pia. 472,  Van den tammen Olyfboom worden veele Verfcheidenheden , door de Kruidkundigen , opgeteld , naar de byzondere grootte en Kleur der Vrugten. Die, welke men Spaanfche Olyven noemt, zyn de grootften ; die in Genua en Provence vallen , Ficholines genaamd, zyn kleiner en langwerpig ; anderen, Qlivellat genaamd , in Toskane groeijende , zyn klein en rond. Men heef t witte , groene en rood^ agtige Olyven. In fommigen zit het Vleefch, gelyk in éenige Soorten van Perfiken, aan den Steen vast , wanneer menze aan ttukker breekt : in anderen is het los. Ook verfchillen zy grootelyks in Smaak en hoedanigheden. Plinius zegt, dat men de onrype Oly ven Drupce noemde, en daarvan heeft Lin K«us dat woord in 't algemeen voor zods nige Vrugten , die , gelyk de Pruimen, ee Steen in haar Vleefch bevatten, ontleent. Zulke Olyven worden gebruikt om met Zout e Speceryën in te leggen , en dus gekonfj by de Kost te eeten. De grootften, en di dikst van Vleefch zyn , 'worden daar toe g< nomen. Sommigen neemen, na dat de Oly ve eenigen tyd in de Pekel gelegen hebben, de Steen daar uit , eu fieeken 'er een Kappe Vrugt in , 't welk ze dan zeer bekwaa maakt, om de Eetens - Lust op te wekke De rype Olyven , die zagt en zwart zyn laaten zig , zonder ecnige bereiding , met F P M. deel, II, STüK^ II. 'Vfdeel. II. Hoofdstuk.Olyven, ■ Gebruik, | n t e n n r- XI n. J e? cr  28 Twee mannige Boomen. II. 'Afrkei ii Hdojd STUK. Olyf- Olie. per en Zout eeten. Zy zyn wrang en dienen ' op'zig zelf niet tot Spyze. De Olie, die uit de Olyven geperst wordt, is van vee! algemeener gebruik en nuttigheden. Zy verfchilt niettemin grootelyks naaiden aart der Olyven, het Land en de Grond daar zy groeijen, en naar de manier, op welke zy behandeld worden. De witte, dunne , zagte, zoete Olie wordt uit rype Olyven; de groene , wrange of bittere Olie uit onrype geperst. Men begrypt ligt, dat hier tusfcheneen menigte van middclfoorten zyn, die meer of min naar 't geele of naar 't groene trekken. De zoete Olie is ongemeen verzagtende en Pynftillende: des tot een Geneesmiddel in vecle Gevallen dienftig , hoewel haar overmaatig gebruik de Lighaamsdeelen grootelyks verilapt en de Spys - Verteering hindert , ver» oirzaakende Walging en Braaken. De wrange Olie, Omphatium genaamd , meestal met byvoeging van groene Takjes, Bladen of Knoppen der Olyf boomen geperst, is een dik Lymagtig Sap , hetwelke oudtyds van de Worfte. laars gebruikt werdt om hunne Lighaamen te beftryken, eer zy in 't Perk traden: dan, met hun Zweet vermengd en opgedroogd , werdt her van hunne Lighaamen- afgefchrapt onder den naam van Strigmenta , die men verkogt, tot uitwendip- srbruik, tegen de Barften, Klooven en Gezwellen , zo uit Winterkoude als anders, in verfcheide Lighaams - declen. De zoe-  D I A N D R 1 *. 29 zoete Olyf-Olie komt , gelyk men weet 3 in de meefte Zalven en wordt ook op zig zelve «ebruikt tot het maaken van famengeftel de Oliën De Droefem der gemeene OlyfOlie is insgelyks een verzagtend , oplosfend Middel , voor uitwendige Ongemakken. Ir Kalk gemengd zegt men dat hy de Muuren, daar mede beftreeken, niet alleen voor Vog. tigheid of doorilaan , maar ook voor Onge diert bewaart. Dc ' overige nuttigheden van deezen tfoon eaa ik voorby. Alleen zal ik ten opzigt va: het Hout opmerken , dat hetzelve zeer fraa sroenagtig geel met zwart gewolkt is eng. aderd , hebbende een aangenaamen Reuk , e laatende zig zeer fchoon pölylten: des h< ook van de' Schrynwerkers gezogt wordt, ti het maaken van Kistjes en Kabinetten. Get Boom is 'er , in wiens Hout de Natuur me Speelingen maakt , vooral in de Wortelen door het vertoonen van Beeldjes, Landfcha ies en Ruinen, gelyk in de Florentynfche St de-Steenen, of in het zo berugte Stede Hout (*). Men heeft 'er een Tabaks-üc van gezien, die in fraaiheid de fchoonfte PI ten van Egyptifchen Boomagtigen Porfierfte overtrof. De harde Winter van 't jaar 17 de (♦) zie het II. Deel det V;tiezo£tt Vtrhardilinifn., t> 636. en UI. Deel, Bl. XXI. ïï, dsel. II. Stuk* n: II. Hoofdstuk. i olyven* Hout, 1 11 !t )t n 3 Penosiaën09 rit  $0 TWEËMANNIGE BOOMEN. ii. 'Afdeel II. Hoofdstuk» Wilde Olyfboom (*) Olea Foliis lanceolatis, kamis tetra^onis, Iluru cliff. 4. Olea Sylvestris. deedt in Vrankryk vecle Olyf boomen flerven^ en dit maakte het Hout der Wortelen van dezelven toen overvloedig te bekomen ; doch naderhand is het Olyven - Hout daar door fchaars geworden. Anders vielen 'er wel DuimsPlanken van , tot negen, tien en elf Duimen breed. Behalve den Tammen is 'er een Wilde Olyfboom , die door alle Kruidkundigen van den thans befchreevenen wordt onderfcheiden. Linnmvs maakt 'er eene Verfeheidenheid van, met vierhoekige Takken (*) * daar de Tamme zyne Takken rondagtig heeft. Anderen merken aan, dat de Wilde Olyfboomen zo hoog niet groei jen , en hunne Takken fcherp of Stekelig , dat is aan 't end fpits hebben, zynde de Bladen harder dan die van den Tammen Olyfboom en dc Vrugten kleiner. Sommigen willen , dat deeze door het havenen alleen- van den Tammen verfchillen zou; invoegen de Tamme , wanneer men hem verzuimt, in den Wilden verandere. Dit is nogthans van dien met dikke donker groene Palmbladeren, welken de Hoogleeraar A. van Royen op deeze foort uit Boerhaave aanhaalt j niet te denken. De Olie der Wilde Olyven wordt van fommigen , tot uitwendige Geneesmiddelen , beter dan die van de Tammen geoordeeld. C2) Olyf-  D i A n -d r i &. 31 (2) Olyfboom met ovaale Bladeren. Behalve deezen , waar aan onze Ridder den bynaam van Europifchen geeft, ftelt hy nog eene Soort voor, onder den naam van Kaapfchen. Dezelve is door Dillenius onder den naam van Kaapfche altyd groenende Ligufter , met een dik rondagtig Blad, befchreeven en afgebeeld. L 1n n m u s geeft hem ovaale Bladen, en aan den volgenden Lancetswys' ovaale Bladen. In tien en elf Jaaren maai anderhalf Elle hoog geworden, fcheen het eei een Heefter dan een Boom te zyn»zegt Dil lenius. (3) Olyfboom met Lancetswys ovaale Bladeren. Een derde Soort van Olyfboom voert tjjarij •den naam van Amerikaan/dien. Deeze is va: CatEsby voorgefteld, onder den naam vai L-urierbladige Ligufter met purperkleurig Besfen. Hy zegt, dat het gemeenlyk ee: Boom wordt van zestien Voeten hoog , mi eene (O Olea folüs ovatis. Hort. Cliff. *.fmk ttdc. diix. em. .70. . m- (}) 0lea foliis lanceolato - ellipt.crs. MMj. ■* I Jftrum Lauri folio, Fru&u violaceo Bacas purpure.s. C L« c*rol. I. P. 6, T. ft. Mondhout met Launerb den. SH.KSM. V^iUn. llt.Deel.bl. 18. Fl. M. II. D«L. II. STUK, ö. Afdeel* II. Hoofd- STUK. n» Olea Capenfis. Kaapfche Olyfboom, iïr. v4mericana, . Ameti' kaanfehe. i 1 e 1 t n r. )• ,i1-  $2 TvvE ËMANHIGE BoOMEN. ü. Afdeel. ' II. Hoofdstuk. eenen Stam van zes of agt Duimen dik • groeijende in Karolina. Volgens de Waarneeming van D. Garden, heeft deeze Boom de Bladen gepaard, Lancetvormig, altyd groen , gelyk van rand, gefteeld , glanzig : de Bloemen groei jen , in de oxcls der Bladen <, by korte Trosjes, die gearmd zyn met Steeltjes tegen elkander over , waar op dc Bloempjes ftaan , welken haare Punten agteromgekruld hebben, en eenen zeer korten of byna geenen Styl; den Stempel in tweeën verdeeld. De Vrugt is Kogelrond , glad en fraay in 't aanzien : zy bevat een Eyrondagtige, eenigermaate geftreepte, van onderen doorboorde Noot. Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen komen 'er op een zelfde Plantgewas met de Tweeflagtigen voor. Door Catesb y waren deeze Bloemen gezegd uit vier Blaadjes te bellaan , en volgens D. Garden zouden zy haare Punten omgekruld hebben , en dus eenbladig fchynen te zyn , gelyk die der Olyfboomen. Mooglyk maakt het verfchil der Sexen dit onderfcheid. De Heer N. L. Burmannüs maakt gewag van een Indifchen Olyfboom, met Lancetswyze van onderen Wollige Bladeren (*). Dezelve wac door den Heer Kleinhof , in 't jaar 1758, uit Java overgezonden en fcheen weinig van den Europifchen te verfchillen. Chio- (*) Olea Foliis lanceolatis fubtHs tomentofis, Burm. Fur, Ind. p. «.   z Deel,Plaat v.  D i a ft p R i 33 Chionahthus. Franjeboom. Deeze Boomen voerett dién naam , óm dat hunne Bloemen , door haare fyne Snipperingen , naar Franje gelyken ; hoewel de Latynfche Geflagtnaam daar van afgeleid is, dat zy zig, wegens de fynheid van hunne Sneeuwwitte Bloefem, als met Sneeuw bedekt ver' tooneh. Hunne Kenmerken zyii , eeile Bloemkrans, in vieren verdeeld , met zeer lange Slippefi: De Vrugt heeft een Steen , en is Pruimag rig of als eeti Bezie. Twee Soorten komen in dit Geflagt voor . die beiden onder de Boomen geteld kunnei worden , als (i) Franjeboom met de Steeltjes in drieëi verdeeld en driebloemig. Deeze Soort is dbor Catesey en naö deszelfs Afbeelding ook in 't Vogelen-Wer van Skligmann , op Plaat XXXVI va den Tweeden Band , zeer duidelyk voorge fteld en befchreèven. In 't Hoogduitfche Werl was verkeerdelyk die van Plukènetiu aan (l) Cbitmanthtts PedunraUs trifïdis triflorrs. Syst. Nat. XII Tom. II. Gen. ai. Chiorianthus. Hort. Cliff. 17. GRÖN. Vin 10. Amelanchier virginiana LauroceraG folio. Pet. Sicc 2+1 catesb. Car. I. T. 68. SEjtlGMANN V^kn, t& d. PVP G y.D&ïInlI. STÜRi ii II. Hoofd» stuk. 1 ! T. Coionanihii r Virgini* lelie, C i 5 i  34 Tweemannige Boomen. II. 'Afdeel. II. Hoofd • stuk. n. Chionanthu Zeylanica, Ceylonfche. Plaat. v. aangehaald, en dus onbedagtelyk ook in't Vertaalde Werk overgenomen : alzo deeze Soort de Bladen veel te langwerpig heeft, om naar die van de Cotinus te gelyken. Zy hebben de figuur van Oranjebooms of LaurierkersBladen , gelyk Petiver deezen Boom, onder den naam van Firginijche Amelanchier, opgeeft. Hy wordt van zes tot tien Voeten hoog , en groeit gemeenlyk aan de Oevers van . kleine Beeken. en Rivieren in Virginic , zo C a-t e s 3 y- aanmerkt. (2) Franjeboom met de Steeltjes Pluimswyze : geplaatst, en veelbloemig. Deeze Soort is 't eigcntlyk, welke de Bladen van Cotinus, dat is byna rond , heeft , gelyk de nevensgaande Afbeelding van dit Gewas , naar een gedroogd Takje uit de ryke Verzameling van! den Hoogleeraar Bukmann u s, aantoont. . De Wolligheid aan de onderzyde der Bladen blykt daar in niet zeer duidelyk , en de aangehaalde van P r. u k enetiüs verfchilt door de fmalheid der Bladen hier van aanmerkelyk. De Bloemen gelvken door haare pluisagtigheid, wegens de die- (;) Chimantbus Peduncuiis parsicularis mulrifloiis. Flor. Zeyl. 14. Arbor Zeylanica Cotini Foliis fubtiis Lanugine villofis Floiibus albis Cucuii modo laciniatis. Piuic. Alm. 44. T. 141. t 4. BrjKM, Zoyl, SI. BURM. Flor, Ir.i. 6. ROYEa Lu^dl/aU 399.  D i a N o R i A- 35 diepe infnydingcn en fnipperswyze verdeelingen, veel naar die van de Plant , welke by de oude Kruidkundigen Flos tucéi heet; zo dat men vcrkeerdelyk Cuculli fchryft : want Cucullus is een Huik of Peperhuisje. De Heer N. L. Burmannus betrekt hier toe ook den Ghaerithaghas, of Runderboom uit het Kruidboek van P. Herman. Kus, 't welk in zyn Wel Ed. Vaders bezitting is : wordende deeze Boom dus genoemd; om dat 'net Hout naar Runder - Beenderen gelykt Deeze Boom is in de Thefaurus Zef lanicus van den ouden Heer aangetekend De Bloemen zyn aan het gedroogde Tak je hier afgebeeld , bleekroodagtig, en zoudei derhalve wel fchynen, Natuurlyk, niet wit maa rood te zvn. De Wel Ed. Heer A. vat Royen fchrvft 'er drie Meeldraadjes aa toe Derzelver getal kan ik , om dat zy z klein zvn , met geene zekerheid in deeze ge droogde Bloemen waarneemen. Linn^eu 7'e«; dat derzelver getal ook zeer dikwil drie is : eene vcranderlykheid ,'dïe de verdec lin* 1 volgens het Stelzel der Sexen , nu welig doet waggelen. Zyn Ed. voegt'er by dat dït Geflagt naverwant is met den bloc jenden Esfcheboom. Een zonderlinge Waameemmg woidt hie omtrent te berde gebragt door den Plee Adanson. „ De Chionanthus nu twee: Jat ren geleeden te Trianon ge-ent zynde c " Ca eenc II. DClvL, U- STUK» m II. Hoofd-) STUK. Runditi boom. 1 I 1 5 5 1 s % 3 r r E> n  3*3 T VV E E M A N K 1 O F. B O O M E N. m Af DEEL. IJ. Hoofd- STUK* ■"V# . Z. Dialium indicum. lnd;lch. ,, eenen Esfcheboom , is zeer vvel geflaagd. en heeft de Koude van 8 Graaden van den „ voorgaanden Winter, die buitengemeen lang-, „ duurig was , verdragen. Blyft deeze Ent ,, voortgroeijcn , dan zal 'er de overeenkomst. ,j tusfchen die Boomen nader uit blyken" (*). D I A L I D M, Tot den zelfden Rang van Plantgewasfcn } naamelyk , die in hunne Bloem twee Meeldraadjes en een Stamper hebben, derhalve Diandria Monogynia genaamd zynde , behoort een Boom , welke den naam van Dialium voert (i). LiNNiEus geeft 'er denbynaamvan Indicum aan, als in Indie alleen groeijende, en geeft voor Kenmerken op, daE de Bloem vyfbladig is , zonder Kelk, hebbende de Meeldraadjes aan de bovenite zyde. De Bloemen ftaan (*) Zyn Ed. fchreef dit in 't voorfte van 't Tweeda Deel zynes Werks, dat den tytel van Families des Plar.tes voert, uitgegeven in "t Jaar 1763. Ik geloof derhalve , dat die Heer den Winter van 1752 en 1763 bedoelt , waar om* trent de Waarneemingen , éooi den Heer Bhisson, ins/*elyks Lid van de Kon. Akademie der Wcetenichappen , aan my medegedeeld , te vinden zyn in het VIII. Deel der Üit*ezogle Verhandelingen, bladz. 157. Volgens dezelven was de zwaarfte KOude te Parys toen ruim 8 Graaden onder o op den Thermometer van Reaumur, dat is 14 gr. boven o op de Schaal van Fabrer.heit. CO Dialium. Syst. Nat. XII. Tom II, Gen. 1240, Sp f. p. 5ó. Mdntisf, I. p, 34.  D I A . H D R I A. 37 ftaan Pluhnswvze aan knikkende Risten. Deeze Boom heeft de Bladen aan dc Takken over* hoeks geplaatst. Zy zyn Vinswyze famenge? fteld uit zeven, langwerpig ovaale , gefpitite, gefteelde, gladde Bladen , van grootte als de Palm der Hand, ' . De Heer N. L. Burmannus geeft, in zyne Flora Indica , een Dialium Javanicum op, het welk door de Javaanen Coerandje geheten wordt. Zyn Ed. befchryft hetzelve als hebbende de Bladftcelen overhocks , waa aan zeven Handpalmswyze , langwerpig ovaa le s gefpitfte gladde Bladen, gelyk van Rand met zeer korte Steeltjes ; de Bloemen roo en Pluimswyze geplaatst: geen Keikof Bloeit kasje. De Bloemkrans beftaat uit vyf ovaale ftompe, gelyke, ongefteelde, afvallende Blaat jes. Twee Kegelvormige zeer korte Mee 'draadjes, met' ftompe , langwerpige, als dut helde, Meelknopjes , zitten aan de bovenfl zyde van het Vrugtbeginzel, dat Eyrond is met eenen Elsvormigen afgeboogen Styl , z lang als de Meeldraadjes, enz. Als eene Verfcheidcnheid betrekt zyn E< hier toe, het Gewas, dat Romp mus ond den naam van Taleru - Boom voorftclt , wo dende in 't Maleitlch Coelit Papeda genoeme dat is Cortex Papetarius; dewyl de Bast vi deezen Boom op Ambon van groot gebruik in de Bry , Papeda genaamd , welke de li wooners kooken van het Sagoe - Meel *. H C 3 W li: D8EL II. Stuk. ' II. /Ifdf.si.. II. Hoofdstuk. Dialium Javaaniêh. r 1 - i. e s 3 3. Ta'eru,,.Boo:n, s n is 1- *Z'e 't "' voorg 1, i- stuk, bl, :j5.  3?5 Tweeman nig e Boomen. IL Afdeel. II. Hoofdstuk. Water , naamclyk , waar men deezen Bast in kookt , wordt daar door rood , niet alleen , maar de Bry krygt dus een aangenaamen Smaak , al is het oud Meel, waar menze van bereidt. Deeze verfchilt daarvan , zegt zyn Ed. ,■ doordien zy getande Bladen heeft, maar bovendien vind ik , dat in de Afbeelding van Rumphius maar vyf Bladen aan de Steelen ftaan. 't Gewas , zegt die Autheur, blyft lang een Heefter, doch wordt door den tyd een hooge Boom , met den Stam een of twee Vademen in 't ronde , en dus wel drie of vier Voeten dik. De Bladen zyn drie of vier Duimen lang, èen Vinger breed, ftyf, glad en hoog groen, met weinige Ribben , aan de kanten wyd getand , doch het jonge Loof is bruin. Daar dc Bladftcelcn uit dc Lootcn gepaard ontfpringen, zyn twee ronde Blaadjes als Paardcvoetjcs , niet getand, die men Stoppeltjes (Stipulee} noemt. Het Bloeizel komt hier cn daar uit de Mikken der Bladfteelen, of ook aan 't einde der Takken voort ; zynde Staartjes van omtrent een Hand lang , wederzyds met Knoppen bezet, die zig openen tot kleine Bloempjes, meest van Draadjes ; gclykende naar het Bloeizel van de Cajapoetie - Boomen , by welken dit Geboomte gaarn groeit. Het fchynt derhalve naauwlyks tot de Diandria , die maar twee Meeldraadjes in ieder Bloem hebben, betrekkelyk te zyn. Tot  D i A n d r i A- 3? Tot dit Geflagt zou, die Boom fchynen te behooren , waar van de Hoogleeraar J. Bürm«nd8 my de Aftekening m 't-groot uit ™ Wel Ed. Verzameling van Aftekeningen van Koromandelfche Plantgewasfen, heeft mede gedeeld , naar 't welke die van Rg. » v op Iaat V, ju-dit myn Werk gemaakt. is Want, fchoon fommige Bloempjes hier me vier uitfteekende Puntjes vertoond zyn , kan 'er doch dergelyke verandering, als by de Chionanthus, in plaats hebben. Haar Kleui is geel, en die der Draadjes of Helmpjes groenagtig. De Bladen ftaan hier vyf Steekje en zyn in 't groene wit geaderd. Aar de Bloemfteeltjes komen eenige kleine rond ao-tige Blaadjes voor. De Takken zyn graauw Zb wel als dc Stam, waar van'een gedeclt met de Wortelen mede in de Tekening gebragt, en hier uit blykt met zekerheid dat het een Boom zy. Nyctanthes. Droevige Boom. De Griekfche Naam , die een by nagt bloc iend Gewas betekent , is duidelyker dan c 'Nederduitfche , welke by overdragt aan for migen van dit Geflagt gegeven wordt ' Dat zy de Bloem , zo wel als de KeL in agten verdeeld hebben , en het Vrugthu ie tweezsadig , maakt de Kenmerken uit. In dit Geflagt zyn vyf Soorten begreepe Cf . w II. tjeei.. II. stuk, II. Afdeel. U. ÏOOFDTUK. Dialium ZorofliaK' klicum, ■ [(oriTUndellch.PLAAT V. i i s > e > isn» 13X'  II. Atdeel. II. Hoofdstuk. i. Nytifntht^ Ariër iris. tis. Droevige SÓojii, j 4g> Tweemasnige Boomen. waar van de eerde en vierde tot de: Boomen behooren. (i) Nyclanthes met einen vferhoekigen Steil, de Bladen fpits ovaal de Vrugthuisjes Vliezig en plat. Van den Droevigen Boom der Indien, hebben verfcheide Autheurcn gewag gpmaakt ; doch het is onzeker , of zy deeze Soort, dan eene andere , bedoeld hebben. Sommigen geeven 'er de grootte van een Olyven-, anderen van een Pruimboom aan , en de Bladen worden van Clusius by die der Myrthcn, van inderen by PmimboOin of Salie - Bladeren vert ^eleeken. Allen melden zy , dat de Bloemen [lerlyk en van eenen lieflyken Reuk zyn, doch niet dan 's avonds ontluiken en 's morgens verwelken , wordende van de Indiaanen geplukt, en als Saffraan in de Sausfen cn Spy-. ;en gebruikt , om dezelven een fraaije Kleur ;n aangenaamen Geur te geevem Ra jus oordeelt, dat de hier aangehaalde Malabaarfche de regte Droevige Boom van A. costa cn anderen zy. Het is een Boom die drie of vier Mans langten hoog wordt, met een uitgebreide Kroon van digt Loof, groei- (0 Ny&anties Caule tetragono, Eoliis ovatis acuraïnatis, 'eriearpiis mettibranaceis compresfis. Syst Nat. XII, Tom. I. p ?. Fl ZeyU .11. Arbor trittis Myrto fimilis. C. B, P;'«r-f5o. Manja-pumeram. Ho,rt. Mal, i, p. 35,t. zi.  DlANDRIA. 41 gïoeijende op Zandige plaatfen in Oostindie. De Stam wordt omtrent een Voet dik, met eene Afchgraauwe Schors: de Bladen, die aan Knobbelige Takjes of Looten , tegenover elkander, groei jen, zyn dik enruuw, van boven donker groen, van onderen witagtig en met eene Wolligheid bedekt , op de zyden een weinig gekarteld. Uit de oxels der Bladen komei ftyve Steeltjes voort , die zig in dricn ver deelen , en welker Takjes ieder vyf witagti ge Bloemen draagen , die uit zes , zeven 0 agt Blaadjes famengefteld zyn , welke in d Zonnefchyn zeer glinfteren. Twee Meeldraac jes hebben zy, met dikke Hoofdjes. De Vrm is platagtig groen , met twee rondagtig plan Zaadkorrels. De Bloemen zyn niet alleen te mterfte aangenaam van Reuk , maar ook zei Hartfterkende en van bitteragtige Smaak wordende derzelver Pypjes door 't droogc geel, en dan, met Sandelhout gemengd zynde tot eene Zalve om het Lighaam te beftr ken , van de Indiaanen gebezigd. (4) Nyftanthes , die de Blad- en Bloemjlse tjes ruig heeft. Deeze wordt in de Aantekeningen op d( M {+) NyÏÏanthes petiolis pedunculisque villofis. Syst. N, XII. Tom. II. p. 8. Rava-pou. Hart. Mal. IV. p. S T 48. Kk], HiJi. 1«02. BURM- PI. lui, p. 4» C 5 II. DsEt. It. Stuk. II.' Afdeeu II. Hoofdstuk. Ky&antkA t P 3 ;t e n i > l- iv. ( Nyiïanthtt hirjuta. NagtMoe • men. :n a- :t.  42 Twee mannige Boomen. II. 'Afdeel. II. Hoofdstuk. A'ySan thes. (*) comm. Maiab, 14j. Mal'abaarfen Kruidhof, Indifche Besfendraagende Jasmyn, met eene groote witte Bloem, welke by nagt reuk geeft , of andere over Dag droevige Boom , en by de Hollanders Nagtbloemen geheten (*_). Het is een hooge Boom, met eenen dikken witagtigen Stam , die eene donker paarfche Sehors heeft, en eene uitgefpreide Kroon van dergelyke Takken. De Bladen, die langwerpig rond zyn , komen gepaard en kruislings aan ronde, rosie , Wollige Steeltjes voort , zo wel als de Bloemen , die met haar drie, vieren of meer, aan Trosjes zitten, gclykende naar die der Tuberoozen en niet minder welriekende. Zy hebben , ten opzigt van het verwelken door de Zonnefchyn , de zelfde eigenfchap als die der voorgaande Soort De Vrugt is een Bezie , welke maar éénen Zaadkorrel fchynt te bevatten. Deeze Boom ftaat in Oostindie altoos in Blad en Bloem. Hy is van elders op Malabar gebragt. De Schors, gepoeijerd cn op Zweeren geftrooid , neemt het Weelige Vleefch weg. III. HOOFD-  Triandria. ' 43 III. HOOFDSTUK. Belchryving van de Boomen, wier Bloemer, drie Meeldraadjes Wte, dw^oï de Iri andria fe/werende, g^* * TamarindenBoom, enz. /-wndcr de Driemannige Plantgewasfen kc O men maar twee Gcflagtcn voor , die de: naam van Boomen kunnen draagen , en we in de Eerde Rang derz.elv.en, te weeten onde de Eenwyvige , en dus in de Rang der Trim dria Monogynia , dat is wier Bloemen dr Meeldraadjes (Stamina) hebben en maar cen< Styl of Stamper (Piftiüum). Tamarindus. Tamarinden - Boom. De Tamarinden-Boom, waar aan ik hier eerftc plaats vergun , heeft den Latynfch naam Tamarindus van het Arabifch wqc Tamarhendi, % welk zo veel betekenen z als Indifche Dadels , weshalve de Grieken d zen Boom ook *oi^»m! tytelen, dat is, Z re Dadelboom. Meer fchynt zulks afgeleid zyn van het Sappige Vleefch , dan van overeenkomst der Vrugten , die inderdaad k is , veel min van dc géftalte van den Boe De Kenmerken van dit Geflagt zyn , driebladigc Bloem , welke de Kelk in vic IJ. DEEL. B. STUK, II. Afdeel. III» Hoofdstuk. i i jf i- ie :n de ?n rd M- tc de ein tri. .en Kenaicrrcnken. ;er-  44 b'r i f. ma nn1ge bóomen. IL Afdeel III. Hoofdstuk. t. Tamarin dus h.dka. Oostin. difche Ta jnarinde. verdeeld heeft, en het Honigbakje met twee ' korte Borftels onder de Meeldraadjes. Dus ftelt 'er Linn/eus maar céne Soort van voor (i) , tot welke zo wel de West- al? Oosiindifche betrokken zyn: want deeze Boom yalt in die beide Wcreldsdcclen. De Oostindifche is , volgens Rdmphius, "een groote wyd uitgebreide Boom , met een dikken hoogen Stam , en eene zwartagtige, -ruuwe , geborftene Schors. De Takken zyn in menigvuldige knoeftige Twygen verdeeld , die een digt Loof formecren, met een aangenaamc Schaduw als van een Linde; weshalve men hem ook wel op Latten leidt en Pricclcn daar van maakt. Dus breidt hy zig meerder uit, dan in 't wilde, alwaar hy, door dc om en aangroeijende ruigte vermagerd, eene fchraale en yle Kroon heeft. Aan de Twygen grocijen de Lootcn die de Bladen of Bladfteelen draagen, welke daar aan zonder orde, fomtyds enkeld, fomtyds veelen by elkander, geplaatst zyn. De Blaadjes zitten aan de Bladiteelcn zeer rcg'elmc'.tig, in menigte ten en de toe gepaard , omtrent als die der Linzen. Ieder Blaadje is omtrent een Vingerbreed lang cn lang- (i) Tamariniuf. Ihrt, Cliff. j8. Mat. Med. zt. Hort. Ups. 15. Flor. Zeyl. 14. Royen. Lugdbat. 455. Rumph. Amb. II. p. 90. T. 03. loefl. Itin. 210, JACQ Amer. p. 10. T. 10 & T. -79. f. 98. lujrm. Flor, lni, p. 15, Sysj, Nat, XII. Tom, II. p. 73.  TriandriA. 45 langwerpig ovaal, byna driemaal zo lang als breed , doch zeer ftomp aan de enden. VanJ veertien tot zeventien Paaren zitten daar van] aan een Steeltje. Deeze Blaadjes zyn onge-* meen dun en teder, en geeven , door zig des( avonds ncderwaards om te buigen en tegen elkander te fluiten, een voorbeeld van die eigenIchap, welke men thans den Slaap der Planten noemt *; maar zy doen dit zelfs by Règenagtig Weer , of als 'er fchielyk een Storm ontftaat , en de Bladfteelen zelf worden by nagt agterwaards, tegen.de Takjes aan, getrokken, als 't ware om de Bloemen of Vrugten te befchutten. De Bloemen ftaan aan trosfen op 't end der Takjes , en worden door Rumï> in u s by de Vioolblóemen vergeleeken; waar mede hy niet de Bloemen der Violen, gelyk men 't begreepen heeft, maar die der Violieren zal bedoelen." Vier buitenfte Blaadjes, naamelyk, hebbenze , die in 't kruis ftaan, zegt hy, blcckwit, dikagtig , dat de verdeelingen zyn van de gezegde Kelk, en drie daar binnen » op 't witte zeer aartig met bruine Adertjes getekend. Deeze laatften zyn veel flapper dan de voorgaande en maaken de eigentlyke Bloem uit , die van binnen de gezegde Meeldraadjes en Stamper heeft. De Vrugten, die men Tamaryn noemt zyn korte Haauwen , doch taamelyk rond er dik , van langte als een. Vinger en omtren een Vinger breed: doch zV vallen in fommigi II, PEfL. II. ÏTUK, 1 - -: iii. ÏOOFDTUK. Tamatia* lm. * Zie 't [. STUK^, A, 5. lüe Vrugtj Tanuiyu gt-'rmm.i.  46 Drie mannige Boomen. H. Afdeel. III. Hoofdstuk. Tamariri' dus. i Landen of Landfchappcn van Oostindie, zegt hy, wel wat grooter. Doorgaans zyn deeze Haauwen wat krom, gelyk de Roomfche Boonen, en ook wat knobbelig, gelyk die; maar in verfcheide Hokjes of Celletjes verdeeld , welke ieder een platten rondagtigen Zaadkorrel bevatten, gelykende naar Lupinen, en geelag, tig bruin vrm Kleur. De Haauw of Peul is eerst uit den graauwen groen, maar wordt , door de aanryping, vuil graauw, hebbende een zeer dunne Schors , waar binnen de gezegde Zaaden in hunne Hokjes zitten, omvangen met eene weeke zelfltandigheid. Dit Merg. munt, gelyk men weet, in zuuragtigheid uit ; doch heeft altoos eenige aangenaamheid , inzonder-' heid wanneer het met Suiker wordt ingelegd.Van binnen , tegen de Scheede aan, is het inet Draaden omvangen , met welken te faman het daar uit gehaald ,. en tot vierkante Diatte Koeken gemaakt wordt, die men dus "in DosLindie ter Markt brengt. Dit is loutere Tanaryn , met ftukkeri van de gebroken. BasD , Bladen en Steelen, daar onder, welke niet dan jan 't Gemeen of in de Keuken wordt gejruikt. Tot het inleggen met Suiker, in Potten , moet men geen witten , maar geelagtigen suiker neemen, en , die met den bruinen Lon- • :ar- of Sagueer - Suiker ingelegd wordt, meest en gebruike der Indiaanen dienende, hoe wart ook, is daarom niet minder aangenaam van Smaak. De Tamaryn, tot verzen- djn> II, DSELi II, stu%  I T R I A N D R I A. 4? dinge naar 't Vaderland bereid , zegt men,|dat meer gezuiverd en ook wat zindelyker behandeld worde. Hier geeft men , op Java , den naamE van Asfam aan, eri de Boom zelf wordt aldaar* Asfam-Java geheten. ' , De Tamaryn is in de heete Landen, zo uitals inwendig , van veel gebruik. Men wafeht het Lighaam met het Water , waar in zy gekookt'is, zo tot verkoeling als tot zuivering. Zy wordt in veelerley Sausfen gedaan, die daar .van een aangenaame zuurheid verkrygen. Ook .wordt het Suikerbier , dat men veel op Java drinkt , daar mede rinfeh gemaakt. Op Zee dient zy grootelyks om i het Scheepsvolk voor Scheurbuik te bewaaren. Sommige Menfcher maakt zy loslyvig , en is in 't algemeen dienltig om de kragt .van andere Purgeermiddelen in/onderheid die laxecrende zyn, beter te doei werken ; doch op zig zelve kan men ze naauw lvks een Purgeermiddel noemen , noch een ze kere werking daar van verwagten. De Blade: van deeze Boom hebben eene dergelykc cigeri fchap , zynde zuuragtig en verkoelende, doe voornaamélyk de Bloemen , wier Aftrckzql c Conferf van goed gebruik is in heete Koor fep cn Ziekten daar mede gemengd. De Ba is wat famentrekkende en verfterkendc. H< Hout is hard cn zwaar , bleek van Kleur, c tot Timmerwerk dienftig. Het heeft by- < Knoeften zwarte Plekken , en fomtyds ook de gelyke Aders en Vlakken, en het binnenfte d II. db*, II. stop. II. III. [OOFD- tuk. Txmariri' Gebruik. i [ 1 f !t % n le r:rtl-»  %t Drié mannige BcSomest. % Afdeel. lil. Hoofd stok. WÊstindifche Ta1 mannde. i ] 3 t ] I I ] 1 'i \ 3 I » 5 >: f: i Si i. >! V oude Boomen wordt bruïnagtig zwart. Te Batavia waren , voer ccnigen tyd, de Graften en Straaten bëzet met zwaare Tamarinden. Behalve de Eilanden en Vaste Kust van Oostindie, Perfie , Egypte en Arabie, groeit deeze Boom ook in Amerika , of eigentlyk op de Westindifche Eilanden , en zelfs in Mexiko, Joch werwaards die van elders, zo Nierem!er g wil, zouoverhragt zyn. Hy vergelykt denelven , in geftalte, by een Esfche of Ockernooen-Boom. De Heer Jacquin vondt de Tanarindén Op de Velden ■, in de Tuinen en op getouwde plaatfèn van de Karabifche Eilanden :o wel, als aan de Kust van Zuid-Amerika ; naar, zegt hy, mooglyk nergens in 't wilde. Daar bloeit deeze Boom in Oktober of No'ember^op Amboina in 't voorfte van 't Jaar. 'ie hier .hoe dezelve door hein befchreeveri rardt; v „ Deeze zeer fraaije en groote' Boom maakt , een digte wyd uitgebreide Kroon , met een , dikken regten Stam, in veele dunne Taki ken, inzonderheid daar zy jong zyn -, ver, deeld. Hy heeft gevinde Bladen , wier' Steelcn overhoeks geplaatst zyn, vyf Duimen lang, met veertienPaaren, min of meer,< bezet van kleine , gladde -, ongekartelde , langwerpige, ftompe Blaadjes, doch die een klein Puntje hebben, en geen oneffen Blaadje aan 't end der Steel. Hy draagt enkelde, uitgefpreide, hangende Trösfen, zolanc* u als  'p R I A N D R I A; 49 . als de Bladfteelcn, van twaalf Bloemen min ^ of meer De Bloemfteng is Roozekleung; "de Kelk geelagtig, en de Bloemblaadjes, ceel met. roode Aderen doorweven; De5 Bloemen zyn zeer aangenaam van Reuk en, veelen misdraageri. De Vrugten verfchillen " zeer in geftalte en grootte : nu zyn zy "reet, dan krom: fomtyds maar éénen i fomtyds twee, drie, of vier Zaadkorrels bevattende. In net, ëëfïfë geval zyn zy byna rond , in het laatfte zeer knobbelagtig. * De Kleur van de Schors is in de rype " Vrugten Yzergraaüw , zonder éenig rood ; " in de onrype groen: weshalve zy niet wel " eekleurd in het Kruidboek van Blackwele "voorkomen. Öct rype Merg is vry van de buitenfte Sthors der Peul , en vult < " thans verdikt zynde , de ruimte tusfehen dee* " ze cn de binnenfte Schors niet meer: maarj " als deeze laatttc aan ftukken gebroken wordt, " zo ziet men hetzelve aan den Steel ge" hecht , door middel van eeriige weinige " fterke Banden, die het Omvatten, fchynen " ï3ij. Buaai, Zetf, f. sj. Bixrm. Fl. hd, p. 30.  •p Ei ps/ys'  6a Drie mannige Booms n. Ö, Afueei III. Hoofdstuk, Bambo zen-Suiker. wys' aan de Knoopen der Steden zitten. Maar * voor het bloei jen zegt men dat dit Gewas zyn ' Bladen vallen laat. Bejaard zynde heeft het de Wanden Houtig en is van buiten geel. Als de Bamboezen nog jong en groen zyn* worden zy van de Indiaanen krom gcboogen, om te beter tot het draagen der Palankins , waar in voornaame Luiden zig laatcn vervoe. ren, te kunnen dienen. Van de Stammen maaken zy , op eene zeer eenvoudige manier , Schuitjes, waar in twee Menfchen , aan ieder end één , kunnen zitten. De Bamboes wordt flegts doorgefpleeten , cn dan by twee Knoo-. pen zodanig afgehakt, dat de enden , door de gezegde middelfchotten, geflooren biyven. Hier uit blykt dat de Stam wel twee Voeten dik moet vallen , en de tiisfchenwydte der Knoopen byna met den omtrek overeenkomende, goT lyk men wil , zo kunnen die Schuitjes de langte hebben van meer dan zes of ook van twaalf Voeten, Zy gebruiken de Bamboezen zeer veel tot Paaien, Stylen en Balken, in het bouwen van hunne Huizen of Hutten, tot het zetten der Fuiken , het uitfpannen der Netten in de Vifchvangst en wat dies meer is. » Het aanmerkelykfte, welk dit Riet heeft, is het uitlcopcn van zeker Melkagtig Vogt, dat door opdrooging hard wordt, en den Ouden reeds, onder den naam van Tabaxir, is bekend, geweest, welk woord by de Perfiaanen eene, Vcrftccnen.de Melk betekent. Het fchynt zyr ne  J R I A H D R I at r,e afkomst te hebben van die zoete Vogtigheid, . welke in dit zo wel als in 't gewoone Riet plaats heeft in de jonge Spruiten , wordende: deeze van de Indiaanen gretig uitgezoogcn. Men zegt dat zy de grondflag zyn van het bekende Atchiaar, 't welk om zyne lekkerheid zelfs iri Europa vermaard is. 't Gewas nu oud wordende ; verandert dit Sap in Kleur, Smaak en zelfftandigheid , «remmende en verhardende aan dt Knoopen zodanig , dat het haar Puimfteen ge ïykt, en een byzondercn Smaak, die ecnigszins fa mentrekkende is, omtrent als van gebrand Yvoor Verkrygt. De Inlanders noemen het dan Saca Manibu of Bamboezen - Suiker. Deeze is in È rabie en Perfie, tot medicinaal gebruik, m zove aeting, dat menze wel opweegt tegen Goud < Zilver. De Indiaanert gebruikenze tot Wond< van de Testikelen en Mannelykheid. Tegen en uitwendige Pynen, zo van Kolyk als van , Waterwegen,de Roode Loop en wat dies me is, heeft zy veel naam. Het Afkooksel van Bast en Bladen acht men dienftig om Bloed, c in het Lighaam uitgeftort is, op te losfen en te dryven. Door 't verbranden komt 'er een z< vrunbaare Asch van: doch 't is onverbeelde] welk een Geraas de Bamboezen maaken om 't branden : doordien de Lngt, in de Pyp haarer zelfftandigheid beflooten , dezelven r geweld doet barften. Zygroeijen gemeenlyk de Oevers der Rivieren, en op de Zandige Z Stranden van Oostindie. ü, Deïl, II. Stuk. U.' Ifdeeu III. ^oofd« i r :l if :n in ie er de lat jilt :er yk Ier jés iet lan ee- RI-  . Syst Nat. XII. Tom. II. p. 103. (2) Triplaris Spicis Ramcis, aggregatis, jACf^ Amtr. 14. II. Afdeel. III. Hoofdstuk. t. Tüplari. pyramidalis. Pieramiedaale. V. ftamiflori Takb!o& mige.  •53 aan de Takken vergaderingen van korte digte Aairen. De Kelk, die ruig is, niet Haairig, gelyk in de andere Soort, bevat een Spits-Eyronde Noot met zes Sleuven, die glad is doch niet glinfterende. Deeze beide Soorten zyn den Heer Jacquin in de Bosfchen by Karthagena, in de Spaanfche Wcstindiën, voorgekomen. Uit de Vrugtontdekte hy, fchoon de Bloem door hem niet geziei was, dat zy tot de Triplaris van Loeflin< behooren moeften. LiNNffiüs maakt maar gewas van ééne Soort. IV. HOOFDSTUK. Befchryving van de Boomen , wier Bloemen ■ vier Meeldraadjes hebben , dus tot de T etrandria behorende , gelyk de Kornoelje-Boom en anderen. Onder de Viermannige Plantgcwasfen tel ik vyf Geflagten, daar men den naam van Boomen aan geeven kan , en vier van deeze komen ons in deEerfte Rang derzclven, te weeten onder de Eenwyvige voor, en wel in die Afdeeling van deezen 'Rang , welke de Planten met Vierbladige Bloemen (Floribus tetrap(talis) bevat. Cornus. Kornoelje-Boom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn : een Omwivclzel , aan veele Bloemen gemeen, fat een ii, PFr.l, II. Stuk, n. Afdeel^ III. Hoofdstuk. L l t  €4 VlERMANNIGE BöOMEN.r H, Afdeel. IV. HOOFD' STÜKi i. CornuS Ylorida. E'.ocmrykc. een Steeltje heeft, beftaandé uit vier ovaale gekleurde , afvallende Blaadjes , twee kleinere tegenover elkander. Het Bloemhuisje zeer klein, viertandig, zittende óp het Vrugtbeginzel, afvallende. Vier Bloemblaadjes, die langwerpig, fpits, plat zyn , kleiner dan het Omwindzel. Vier Elsvormige, regtopftaande, Meeldraadjes, langer dan de Bloemkrans, met rondagtige opleggende Knopjes. Het Vrugtbeginzel rondagtig i met een Draadvormigen Styl , zo lang als de Bloem, hebbende eenen ftompen Stempel. Dc Vrugt is een rondagtige genavelde Befie, bevattende een Steentje met twee holligheden, en ih ieder van dezelvcn een langwerpige Pit. Zes Soorten zyn thans in dit Geflagt opgeteld , van welken vier, als Boomagtig en Boomen zynde, hier t'huis behooren ; moetende de twee overigen onder de Kruiden befchreeven worden. De eerfte Soort voert den naam van Bloemryke, en wordt onderfcheiden als volgt. (i) Kornoelje - Boom, die het Omwindzel zee'r groot heeft, van Hartvormige Blaadjes. Deeze Soort, die in de Bosfchen van Vir- gi' (l) Corr.us arborea , involucro mnximo, Foliolis öbcordatis. Syst. Nat. Xll. Tom. 11. Gen. 149. Sp. 1. Hort. Cliff: 38. Hort, Ups. 29. RoïEN. Lugibat. 249. CRON, f>rg. 174 KALM. Itin. II. p. 321. Corniis mas V'irginiana, Flos'cnlis &c. EXUK. Alm. wo. T. 26. f. 3. CATESS. Car, T. 27; SELIGMANN fabelen. J Band, Plaat IIV.  Tetrandria. 65 gïnie en Penfylvanie groeit, munt uit in grootte van het Omwindzel , dat op zig zelf als een Bloem uitmaakt , waar binnen eenïge kleine Blommetjes vervat zyn. Het beftaat uit vier Hartvormige Bladen, gemeenlyk groenagtig wit , doch fomtyds Roozekleurig , en zig alsdan als Roozen of als de Bloemen vaii Stokroozen vertoonende: want zy hebben om trent de grootte van een Handpalm. Plu kenetiüs noemt hem, derhalve, Firgmifih Mannetjes Kornoelje ■ Boom , die de Bloemei jn Trosfen byeengevoegd , en met een wi Vierbïadig Bloemhulsje Straalswys omringd heef( Op deeze Bloemen volgen Bosjes van twe tot zes digt by elkander zittende roode Bcj fen, welke zeer bitter van Smaak zyn. Dee ze blyven dikwils tot in 't Voorjaar aan de Boom , en maaken hem des Winters zo wi tot een Sieraad der Bosfchen , als in de Z mer, wanneer hy met zyne heerlyke Bloeme praalt- Hy wordt van de Engelfchen in Kar lina Dogwood geheten. Zyn Hout is v en zo vast als Palmboom - Hout: weshalve mi hetzelve tot Weevers - Spoelen, Wiggen, Scte ven en ander Timmermans Gereedfchap, g hruikt. De Stam wordt fomtyds wel agt neeen Duimen dik: de Bladen gelyken naar è der Europifche Kornoelje-Boomen, behalved Zy fraaijer en grooter zyn. E il. Dia- tU sw8* (2) Kor* lh &FDEEli iv* HÓOFfl- STUKi 1 ' t n )• n 3it:n a. d ie at  66 ViERMANNIGE BooMEN. II. Afdeel. IV. Hoofdstuk.II. Conus mascula. Gewoone» (2) Kornoelje-Boom , die de Bloemkroontjei van gelyke grootte met het Omwindzel heeft. Deeze voert gemeenlyk den na?.m van Kornoelje - Boom , in 't Latyn Gomus, in 't Franfch Cornouiller of Comier, in 't Italiaanfch Corniolo s in 't Engelfch Cornel - Tree , in 't Hoogduitfch Welfche - Kirfchen, Kurkerbeeren en Kornet' baum, om dat men zyne Vrugten aldaar Kornets noemt. In Vrankryk cn Duitfchland groeit hy op vcele plaatfen in 't wilde, inzonderheid in de Kreupelbosfchen van Ooftenryk. Somtyds wordt het een Boom van aanmerkelyke hoogte, doch dikwils blyft het een Heefteragtig Gewas, waar van men zelfs Heiningen in de Tuinen kan maaken. Zyne Takken zyn knobbelig met eene ruuwe Schors, en het Hout is ongemeen hard cn vast, bekwaam tot Tanden van Molen - raderen , Handvatzeis van allerley Gcrccdfchap, en wat dies meer is. Van deeze hard- cn taayheid des Houts, als Hoorn y zou hy den Latynfchcn naam hebben. De Bladen zyn langwerpig ovaal, met eene punt aan 't end , gelyk die der Peereboomcn, doch by- na (2) Cornus Arborea , TJmbcllis involucrum scruantibus. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 149. Sp. 2. Hort. Cliff. js. Hort. Ups. 9. Ro yen. Lugdbat. 249. Dal, Paris. 52. Cornus fylvesttis mas. C. E. Pin. 447. Conus mas pumilia. Clhs, Hise, I, p. 13. £„. Cornus hortenfis mas, C. B, Pin. 44?»  T E T R A N » R 1 A« üa ongefteeld , en met zekere Ribbetjes geaderd. In 1 begin des Voormars , eer de Bladen nog nitgefehooten zyn , bloeit reeds deeze Boom, en is alsdan met geele Mosaguge Kwastjes bedekt , zo dat hy zig fomtyds gehee. Goudvel vertoont. Hier op volgen de Vrugten of Benen, die men Kornoeljes noemt, eerst «rocn, daar na rood, en niet ryp wordende voor de Maand Augustus. Zy komen ook by Tiwjes voort , en hebben de figuur omtrem .van een Olyf, doch dc grootte is met mee: dan de helft van een Kers. Deeze Vrugten zyn wrangagtig zuur vai Smaak , zeer verkoelende en famemrekkende weshalve zy tot Stemping van den Buikloop e: al te groote Ontlastingen, als een Geneesmiddc o-ebruikt worden. Niettemin kan menze oo als Kcrfcn en Aalbesfen, zonder eenig hinder eeten ; maar dc Byënkorven moet men niet i de nabuurfchap van deeze Boomen plaatzen om dat de Honig der Bloemen haar fchadel} is. Dc Kornoeljes worden, gelyk dc Olyvcr in Vrankryk met Zout ingelegd, of ook gekoi fyr men maakt 'er een foort van Kwee-Vleeft van met Suiker of Honig , dat zeer verfri fchende in hecte Ziekten en de Maag verfte kende is. De onrype Vrugten, zo wel als < Bladen van deezen Boom , zyn inzonderhc zeer wrang en famentrekkende. E 9 IÏ.DF.M..II. STUK, (3) Kor- li. Afdeel» IV. Hoofd-, stuk. ^ De Koji noeljcs, '1 1 1 » n k 5 1- h 5r- Ic id  68 Vier manhice Boomen'. IJ. 'Afdeed. IV. Hoofdstuk. mi. Cornus Sanguinea, Ro'odtak- (3) Kornoelje - Boom j met de Eloemtuiltjss bloot. Theoprasïüs gezegd hebbende* dat 'er van den Kornoelje - Boom een Mannetje ert Wyfje was, zó heeft men den voorgaanden het Mannetje en deezen het Wyfje geheten. Ten opzigt van de Bloem- en Vrügtmaaking komt dit echter niet in aanmerking; dewyl ze beiden Bloem en Vrugteh voortbrengen. Deeze , de Wyfjes Kornoelje - Boom by fommigen genaamd , voert eigentlyk den naam van Virga Sanguinen of Bloedige Roede , om dat haare Twygen donkerrood zyn. De Bladen zyn wat breeder dan die van den voorgaanden: de Bloemen wit en ook by Tuiltjes groeijende ; de Vrugten eerst groen en ryp -zynde zwartagtig; ronder en kleiner dan de Kornoeljes en naauwlyks eetbaar , door haare bitterheid. Het Hout van deeze Soort is van binnen voos; en dus van weinig of geen gebruik. Zy groeit ook op ver naa zoo hoog niet, blyvende meest Heefteragtig. Dodonjeus noemtze Wilde Kornoelje , volgens den naam, die 'er, zegt hy , hier te lande aan gegeven wordt; doch (3) Cornus Arborea Cymis nudis. It. tVcstgoth, 3a. Cotnus Umbellis involucro multoties Iongioribus. Hort. Cliff. 38. ROVEN Lugdbat. 249. HALL» Heh. 463. Dalib. Paris, 51. Flor. Snee. 131. Cornus foemina, C. B, Pin. 44?. Viiga Sanguinea, Dod. Pempt. 783.  T e t r a n d r i a. 60 doch men heeft den voorigen ook in Wilden en Tammen onderfcheiden. Dc ïtaliaancn gecven 'er den'naam van Sanguino en SanguwUo aan; de Franfchen noemen hem Sangum, de Duitfchers Hartriegel, Spindel - Hcltz of Scheifsbeeren. t Gewas is in de Noorde yke deden van Europa, Afia cn Amerika, m Kreupelbofch, gemeen; komende ook omftreeks Paryshier in de Nederlanden en in Sweeden , m 1 wilde voor. In Westgothland nam Linn^U; waar , dat de Bloem van deeze Soort in 't-ge heel geen gemeen Omwindzel had. Moog y lal het 'er afgevallen zyn geweest: want elder "l ZynEd ,dat de Bloemen ongelyk lange dan het Omwindzel zyn. Haller evenw, St ook J dat het Kroontje geen Omwmdz heeft, en brengt het verhaal te berde v; Matthiolos , dat uit de Benen Gewas, by die van Trente, Oliegeperst.word om in de Lamp te branden. Hy geeft 'er , hoogte van tien Voeten aan. De Vierde en Vyfde Soort moeten ond ,„ Kruiden befchreeven worden. Als ce Tcsde Soort geeft tfn*Mb* thans een W tten Kornoelje-Boom op (6), die zo v in Kanada als in Siberië groeit, zynde van ö ÏlQodtakkigen alleen verfchillende , doordien Kat. XII. Tom. II. Gen. 149- »f fylvestris Pruftu albo. AMM. *V> II. DEEL, II. STSK. n. Afdeel» IV. Hoofdstuk. c s f :1 :n n it •» le er vi. CornnS ae aiha. Q_ Witte -l Kornoelje. tq\ Boom. en de ie- nut  II. Afdeel IV. Hoofdstuk. iv. Fagara tïlar.dta, V. oUigc. 70 VlERMANNIG E BOOMEN. Bcfiën wit zyn en de Takken omgekromd. Hy 'geeft nevens den Stam veele Uitioopers , die zig op den Grond leggende uitfpreiden. Fagaea. Zadelboom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn : een Vierbladige Bloem ; met de Kelk in vieren verdeeld, en de Vrugt een tweekleppig Zaad. huisje, met één Zaadkorrel. Vier Soorten komen 'er thans in voor, waar van de drie eerften tot de Heefters behooren , cn dc Vierde alleen, als een Boom, hier plaats verdient. Linkje os, naatnclyk, ;heeft hier dat Plantgewas t'huis gebragt, het welke door den Heer Jacquin Elaphrium genoemd is (4): niettegenftaande hetzelve agt Meeldraadjes heeft. Het is een Boom van weinig fraaiheid., niet zelden hoogcr dan twintig Voeten, die op Steenagtige cn Zandige plaatfen van 'j Eiland Kurasfau groeit, zynde geheel vol van een welriekend, Balfamick cn Iymerig Sap, dat zeer naby komt aan de natuur van het Sap van den Westindi. fchen Gomboom. De Stam levert een witte vooze Stofte uit , waar van dc Wilden op Eonayre cn Aruba Zadels maaken, welken zy bloot, enkel met een Schaapcn Vagt gedekt, tot het te , f4) Fagara Folioüs tomentofis. Syst. Nat. XII. Tom. ir. Mant. p. 40. Elaphrium tomentofum, JACCV Amer, \o%. T. 'i. f. 1 • 3.  T t T R | 5 c R 1 K' «ff « Paard ryden gebruiken Dc Nederlanders ^ mrll het derhalve Zadelhout. jN» «sBr s&s in qiaw- _ p.bdpn , aan beide zydenST Wollig,met eenen „c de Bloemen 'l1'01^?"" en „cd , met witte me„. Dc £ beften heb- d Gladde.  *l» ViérMannigè Boomen, II. Afdeel, IV, Hoofdstuk. t. Tomax %amer.tofa. Wollige, T o m e x. Viltboom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn : de Bloem beftaat uit vier langwerpige ftompe Blaadjes, langer dan de Kelk, die Buisagtig is en eenigermaate viertandig. De Meeldraadjes, vier in getal, zyn eens zo lang als de Bloemkrans , en hebben ovaale Meelknopjes. Het Vrugtbeginzel is rondagtig , met eenen Draadigen Styl, zo lang als de Meeldraadjes: de Stempel uitgerand. De Vrugt een Belle. Van dit Geflagt is maar ééne Soort bekend fi) ; een Boom, naamelyk, die op Malabar lila genoemd wordt, en wiens Bast de Indiaanen in plaats van Betelbladen kaauwen. Hy groeit ook op Ceylon. Deeze Boom is zonderling en mooglyk zonder wedergaa. Een dikke Wolligheid, naamelyk, als Vilt, bekleedt de Takken, Twygen en Looten,en des wegen noemt men hem te regt, in 't NederduitEeh, Viltboom. De Bladen zyn ovaal, van grootte als de Handpalm , gepaard, gefpitst, ongekarteld, Lederagtig , rimpelig, van boven kaal, van onderen Wollig met Aderen , gefteeld. De Vrugt wordt niet befchreeven (*), Bra- (0 Tomix. Syst, Nat. xu. Tom. II. Gen. ui. Tomex :Omentofa. Fl, Zeyl. jP. Amxn. Acad. I. p. 389. Arbor MaUbanca lila diiJta. Burm. Zeyl, z{, Eurm. Fl. Ind, 36. (*) Linnacus oordeelt thans, dat men dit Geflagt tot de Vallicatpa zou kunnen betrekken. Mant, alt.  t e t r * n d r i a. 73 Brabejum, Dc Kenmerken zvn een vierbladige Bloem, E zonder Kelk, onder het Vrugtbeginzel, dat s. eene Haairige Pruimyrugt wordt. Maar ééne Soort is in dit Geflagt aanga, tekend (x) welke dopr PLUKENETiusy yoorgefteld wordt, onder den naam van EtUo-\ pifch Boompje , dat met tusfchenwydten zes, Bladen , Sterswyze , rondom den Steel geplaatst heeft, en overeen fchynt te komen met den Ethiopifchen Amandelboom van Breyn, met eene Fluweelagtige Vrugt. Die Autheur geeft een fchoone Afbeelding van dit Afrikaanfch Gewas , groeijende aan de Kaap der Goede Hope, en de gedaante van een Amandelboom hebbende , doch fierlyker van Blac en Vrugt. Volgens .hem liaan 'er niet ze: maar zeven Bladen, by Verdiepingen , rondon den Steel, gelykende volmaakt naar die vai Oleander , maar flerk geaderd en Zaagswy ze getand. De Vrugten kwamen aan Takjes effen boven de Krans der Bladen uitfpruiten de , voort, en geleeken veel naar die der Eu ro (i) Brabejutn. Sy'U Nat. XII. Tom. II. Gen. ióo. | 117. Hort, Cliff. ié. RoTEN Lugdbat. 400. Amygdab ^jchiopica Fmitn holofeticeo. BREYN Cent. T. I. Arbf ;Ethiopica hexaphy/la &c. pluk. Alm. 47. T. 265. 3, LlNN. Mant. I. p. 137- Mant. alt, p. 33*. e 5 II, deel, II. Stwk, FDEEL.' IV. lOOFD- \ rus." i. \rafojum ellatifoam. Cransblalige, \ l , is 'f  Vi ermannig e Boomen. II. 'Afdeel. IV. Hoofb- stuk. ropifche Amandelen , in do Bolder, doch waren met eene Kaneelkleurige Wolligheid bekleed. Daar binnen zat een Steen, met zyne Kern , welke fommigen verzekerden zo lekker te zyn als die der gewoone Amandelen. De Brabyla Caperifis , door den Ridder naderhand befchreevcn , wordt van zyn Ed. als de zelfde Boom of mooglyk het Mannetje , en die ander het Wyfje zynde, aldus befchreevcn. Hy heeft dc Takken ftyf, paarfchagtig, geftreept en Wollig: de Bladen Kranswyze , zeven by elkander , geftecld, Lancetvormig, ftyfagtig, met Zaagswyze Tanden ver van elkander , een Handpalm groot, van boven glad , van onderen Netswyze geaderd , met regte , Wollige Steeltjes. Langwerpige, Rolronde, gcfteelde, zydelingfe , regtopftaande Katten , komen 'er binnen ieder Blad dikwils twee voort, welke korter dan de Bladen , twee Duimen lang zyn, en uit op elkander leggende , ovaale , fpitfe, ruige, veclbloemige Schubben famcngcfteld. De Bloempjes zyn Trechterachtig , in vyven verdeeld , hebbende vyf Meeldraadjes cn cénen Styl. Linnjeus voegt 'er thans uit anderen by : dat dezelve de Takken dik heeft : de Bloem ïn vieren verdeeld , met vier Meeldraadjes : waar uit de reden blykt , dat zyn Ed. denzelven nog onder dc Tetrandria zyn plaats heeft laatcn behouden. Ha-  T E T R A N D R- I Ü? H A M A M E L I S. / In de Rang der Tweewyvïgen , onder del Vierm nnïge Plantgewasfen , BB> dit Geflagt, Viermamnöc x b Bloem van vier welks Kenmerken zyn , een cioem Blaadjes , in een vierbladigc Kelk , met Sdig Omwindzel. De Vrugt een tweehoornige, tweehuizige Noot. De eenigfte Soort van dit Geflagt (i), » bv MiTCHEmus voorgefteld onder den Jam van Zy wordt ten anderen de 7warte Virginicianfche Pistache , met Hazei. nootenbooms Bladen, van D. Banister, byptUKENETiusgetyteld. 't Is een Boon met breede Hazelnooten - Bladen , die: « droo.; zaadhuisje heeft met twee Holhghe den ! dat door de rypwording dubbeld opei fplyt, bevattende eene langwerpig ovaale zwarte gladde glinfterende Pit, die aan 't en met een witte Vlak getekend is, van bmne OUeagtig, in elke holligheid.,Hy bloeit op laatfte van den Herfst en wordt Tover-H> zeiaar in Virginie geheten: volgens C o l o e (0 H—li, l.IKN. Syst.K»*. xii. Tom. ii Ge„ / n ,„» Grom. Vir&. W- Cold. M »• Ca- 9 clr ui p. * t. i du hamel. l p. T. m«ch. f *rt*j* güJana^ Coryli foliis. Bl.uk. ^ 1 ii. deel. 3- stuk. II. FDEEI*' IV. [OOED-- ' ruis. L Hamamtlis Virgiaifche. l 1 » i n 't ltf.)e  II. Act>e el. IV. Hdopd. stuk. V. HOOFD. 7S Viermannige Boomen. De Bladen ftaan overhoeks : zy zyn geftceld, ovaal, met ftompe hoeken uitgefneeden, gelykende naar Hazelaar- of Elzen-Bladen ; de onderften ftomper, de bovenften fpits. De Bloemen , die geel zyn, ftaan in Trosfen beneden de Bladen. De Knoppen of Schubbige omwindsels, die de ongeftèelde Bloemen bevatten , zitten ieder op een eigen Steeltje , zegt de Heer Gronovius. Een Heefter, naar deezen zeer gelykende, die geen Bloemkrans of Bloembladen , maar een menigte (van twintig tot veertig) Meeldraadjes heeft a welke geel, Draadachtig dun en lang zyn, met zeer kleine Knopjes , is door D. Garden ge. zonden zegt Linnjïus , en vraagt, of dan ook de Bloemen in Sexe verfchillendc zyn ?  P E ï* T A N £> ft * A- 7? V. HOOFDSTUK. Befchryving van de Boomen, vier Bloemen vyf Meeldraadjes hebben , deswégen Vyfmanni°e Pentandria genaamd; waar onder de Kinaboom, Koffyboom en veele andtren. De Afdeeling der Pyfmannige Bloem Plan ten , in het Stelzel der Sexen, is zee uitgebreid. Men vindtze in Rangen van Een wyvige Tweewyvige , Driewyvige , VierVyfwyvige en Veelwyvige gefmaideeld , naa dat zy één, twee, drie, vier, vyf of mee Stylen of Stempels (Stigmata) hebben. Di van den eerften Rang , de Eenwyvigen na; melyk , zyn wederom gefmaideeld naar de g< jteldheid van de Bloem, of dezelve Eenbladig dan Vyfbladig is ; boven of onder het Vrugtb< ginzel geplaatst , en naar die der Zaadhuisj< of Vrugten, die in eenigen bloot, uit één twee, vier of vyf Zaaden famengefteld, in ai deren en wel de meeften in een Huisje verv zvn, of ook de gedaante van een Befie hebbe Tot de Eenwyvigen behooren de meefte Boi men van deeze Afdeeling, onder welken eer dat Geflagt voorkomt, het welke den naa voert van The Ir, tmri,. n. stck. li. \fdeel» . v. Hoofd-, stuk, r » f r i 'S ? i- it i. )- sr tn o-  II. 'Afdeel, V. Hoofdstuk. i Theopbrasta Amsricana.AltlEji- kaanlche. (i) Tbeophrasta. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 207. Royen. Lvgdbat, 528. Erefia Foliis Ac[iüfblii longisfimis, Flum. Gen, 8, Ic. ufo 78 Vy'fmannige Boomen* Theophrasta. De Kenmerken hier van zyn: een Klokswyze Bloem, 'met ftompe Slippen en vcrdeelingen: het Vrugthuisje met ééne holligheid, Kogelrond, zeer groot, waar in veele Zaaden vervat zyn. By Plu mier -vindt men de Afbeelding, onder den naam van Erefia met zeer lange Hulstbladeren. Erefia, op 't Eiland Lesbos, was de Geboorteplaats van den vermaarden Theophrastüs, die allereerst de Kruidkunde, onder de Grieken , op een goeden leest gefchoeid heeft. Onze Ridder heeft derhalve de benaaming van dien Pater, welke onduidelyk en dubbelzinnig was , in deezen duidelyken Geflagtnaam herfchapen (1). 't Gewas, immers, verdiende wel vereerd te worden met de gedagtenïs van dien ouden Kruidkundigen, 't Is, naamelyk een Boom , in het gedeelte van Zuid - Amerika, 't welk onder de Linie legt, groeïjende, die den Stam als van een Palmboom heeft, brengende op den Top, in 'tmiddelpunt cenerKroon van lange Bladen, de Vrugten voort, die rond zyn als een Bal of Kloot, cn van binnen veele rondagtige Korrels bevatten , in 't ronde om eenen Stoel geplaatst. Naü-  P E N T & N D B. ï *: 75 N A V C L E a. al In dit Geflagt is de Bloem éénbladig Tregterswvze, met één tweehnizig Zaad onder deST Bloem , en het gemeene Huisje van beiden^ Klootrond. . Van hetzelve is ook maar éénc Soort (i) be- , kend, die in Oostindie groeit, zynde onder de Cevlonfche Planten aangetekend by den naam Cephalanthus , om dat de Bloemen zekere Hoofden of Bollen op 't end der Steclcn maaken; war van ook de benaaming Platanocephalos , door Vaillant, afgeleid is, als zynde deeze Bollen met die van den Platanus overcenkomftig. Ray noemt hem de Indifche Boom met eene famengehooptc Bolagtige Vrugt, cn hier toe wordt ook de Katu - Sjakka van den Malabaarfen Kruidhof betrokken, zo wel als de Bancal - Boom van Rumphiüs , aldus befchreeven. Het is een Boom , rond en dun van Stam , met eene digte Kroon , in veele korte rysjes verdeeld De Bladen zyn effen cn glad, gelyk van rand, ovaal met een punt, naar de Citroenbooms-Bladen gelykende, vier of vyf Duimen lang (i) Xaucka OuentaHs. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gem „Jcephalanthus folüs eppoGtis. Fl. Zeyl. 53. Sf. riant j p. 9;. Platanocephalos CitrI Foliis bijug.s, Capite majore VaL. Mem. ie 'M P- «9- Arbor Indica Fruftu agerega« globofo. B.aj. Hifi- 144». Katu-T.jacca. Hert Mal. UI p, 29. T. 33. Bancalus. RUMBH. M*< UI, p. 84. T. 5, i jl. deel. II. Stuk. iï; DEEL» V. •OFD:IK. temtier-; Seftalte» Bancab !oom»  I s. 1 Afdeel, V. ' Hoofd* '< STUK* j i ] ( ] ] ( i i 1 i i t* Portlandia grandijïotaa. Grootbloemige. é VïFMANNroÊ BoOMËN. ang en twee of drie Duimen breed. Zy ftaart :enigermaate Vinswyze tegen elkander over an de Takjes, van drie tot zes Paaren, die bmtyds een fchuins Kruis maakeu. Op 't end Ier Takjes ftaat een Bloembolletje , naar de rloofdjes der Scabiofa of Globularia gelykenie, en als in een Kelk van veele Schubbetjes :en menigte kleine Bloempjes bevattende, velke het Hoofdje Wollig maaken. Deeze rVoliigheid kleeft nog de Vrugt aan, die de grootte van een Kers heeft, bevattende in :yn Vleefch een menigte van Zandig Zaad# De Vrugten, ieder op het end van een Take zittende , zyn wegens haare bitterheid niet eetbaar: de Bladen, ook bitter, worden tot verdeling in Koortfen , om het Lighaam daar nede tc wasfehen, gebruikt, en het Hout van )ude Stammen, mooy geel , digt en fyndraa» lig, is tot Schrynwerk bekwaam. PORTLANÖIA, De Kenmerken van dit Geflagt zyn; een gërnodfte Trechterachtige Bloem, met de Meelcnopjes overlangs : het Vrugthuisje vyfhoekig, lomp, met twee Holligheden en veele Zaaden, gekroond met eene vyf bladige Kelk. Twee Soorten komen 'er in voor, die ik bei3en hier zal befchryven. Ci) Portlandia met vyf Meeldraadjes in de Bloemen. Dee- (i) Portlandia Floribus pentandris. Syst* Nat, XII. Gen;  P E N T A „N D R I A. 81 Deeze voert by Browne den naam van Portlandia met groote , gladde , ovaale Bladen, die ; gepaard zyn, en zeer groote Bloemen. Zymunt, riaamelvk, door dc'grootte en fchoönhcid van haare Bloemen boven de meefte Plantgewasfen uit Het is tevens een zeer fraay gekroonde Boom, die zelden meer hoogte bereikt dan vyftien Voeten. Dc Stam is doorgaans regt» twee Duimen dik, met een KurkagtigenBast, overalgefcheurd zynde, doch niet afvallende. De Takken zyn kort en «rekken zig waterpas uit , bezet met ovaale gefpitfte Bladen, van ongevaar vyf Duimen lang. Uit de Oxels der Bladen komen enkelde Steeltjes voort, die doorgaans drie Bloemen draagen, welke een half Voet lang zyn, en de een na de andere open, gaan. Zy hebben eene Trompctagtige "figuur, zynde wit, doch aan den Mond roodagtig, met geele Meeldraadjes. Over dag zyn deeze Bloemen reukeloos, doch verfpreiden by nagt een zeer aangenaamen Geur; zelfs als met een Tak in 't .Water zet en dien in,Huis houdt, hebben zy doch deeze eigenfehap. De Zaadhuisjes zyn zwartagtig en blyven lang aan den Boom, De lieer Jacquin vondt de Zaaden* meest var Infekten opgegeten , zelfs ook in tedere er nog onrype Vrugten , en meent dat derzelvet Üitwerpfelen, die zy in de Zaadhuisjes overlaaten, voor Zaaden in'de Afbeelding van Browne • zyn «z3. p. léf. Portlandia Fo'iis majorib'us, nitidis, Sec. I5ROWN. UM.i<4iT.li.f. i.Portlandiarandifibra.]Acq, Amir,«i.T 44 p ii. DEEL. ii. STt>K. II. Vfdèel, V. Hoofdstuk.  II. Afdeel. V. Hoofdstuk. it. Uexandra. Zesmar.nige. ] 1 1. Chinchona Offioinalis. Gewoone, I te VyfMANNICÉ ËOOMÉN* zyn vertoond. Hy vondt dit Gewas overvloedig lan den voet der Bergen, op Rotsagtige plaat(én, en zelfs op de kaale Rotfen van Jamaika. (2) Portlandia met zes Meeldraadjes in de Bloemen. Dit was een Heefter van zes Voeten, die hem in 't Kreupelbofch by Karthagena doorgaans voorkwam, en in alle opzigten zo veel overeem romst met de voorgaande Soort hadt, dat menie wegens 't enkele verfchil in 't getal der Meeldraadjes niet van elkander kon fcheiden (*)«, De Bloemen waren drie Duimen lang, van buiten Vleefehkleurig, van binnen wit en overlangs >eftreept, als in de andere , ook niet minder tangenaam van Reuk, en de Zaaden werden insjelyks van Infekten opgevreten. Cikcho na. Kina - Boom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn: een rrechterswyze Bloem , die aan den Top Wolïg is ; het Zaadhuisje beneden, tweehuizig , net een evenwydig middelfchot. Van de Soort , die Cinchona Officinalis door len Ridder geheten wordt (1) , geeft zyn Ed, de (i) Portlandia Floribus hexandns. Syst. Nat. xii. utiuprai 'ortlandia hexandra. jaco^ Amer, p. 63. T. 18 i. f. 20. (*) Tanta profefto in utraque Planta est Floris, totiusque ideo habitus iimilitudo , ut ultro liqueat , fub eodem esfe Senere locandas, etiatnfï Clasfe artificiali discrepent; zegt dé Heer jAcqpiN, Met uog te meer reden mogt ik dan deeze Soort, hoewel wat klein, onder de Boomen plaatzen. (1) Qinshma Oflkinalis y Syst, Nat, XII, To;n, II. Ceir. ai?-   3, Deel, PLAAT VI.  PentandsiaZ % tle volgende befchryving „ De Bladen ftaan te„ genover elkander , zyn gefteeld , ongekar-" „ teld , van onderen Wollig : de Bloemen „ Pluimswyze by een , op Steeltjes: de Kelk: „ is éénbladig , zeer klejn , Klokvormig , zeer flaauw vyftandig. De Bloem is Trcch„ teragtig, van buiten Wollig; beftaande uit „ een Cylindrifche Buis , veel langer dan de 3) Kelk ; hebbende den Rand, korter dan de „ Buis , in vyyen verdeeld , met de flippen langwerpig ovanl , wyd van elkander , de „ tip van binnen en den rand Wollig. Vyf „ Borftelige Meeldraadjes komen uit het mid„ den van de Buis voort, met langwerpige Meelknopjes, die boven den uitwendigen 5) Grondlteun in de Keel van de Bloem aange„ hecht zyn. Het Zaadhuisje fplyt zig ia „ twee deêlen, aan 't middelfchot evenwydig, „ van de binnenzyde". Gezonden door D. Mu- tis. Dit is de Boom , die den zo vermaarden Peruviaanfehen Bast uitlevert, in Peru, daar zyne woonplaats is, Gannana Peride genaamd; waar van de allereerfte naauwkeurige befchryving, door den Heer de la Condamine, aan de Koninglyke Akademre der Weetenfchappen van 217. CJttchona Pankula brachiata. ó>. Plant, II. p. 244. Cin* diona. Mat. Mei. 71. Quinquma. CondAm. Mem, de 1738, PI. 6, Geóïpr. Mat, Md, II. p. iïo, Aiboifebïifuga Psiuvla'na. RAJ. H(/?.i79ö. F S yL, peil. ii. stuk» v. ; 300EUS 1tok. Kinafoimi  / II. Afdeel. V. Hoofd stuk» Kinaboom, >4 Vïï manhise-Boo me NV van Parys medegedeeld, en op 't jaar 1738 in derzelver Vertoogen uitgegeven werdt, met ic afbeelding van een Takje van deezen Boom met Bladen, Bloem en Vrugt, op de groeiplaats zelve door dien Heer getekend, waar dan ook verder de afbeelding van de deelen der Bloemen Vrugtmaaking , in 't byzonder, bygevoegd zyn Het weezentlykrte van deeze befchryving n de Tegenwoordige Staat van Amerika , ï. Deel, bl. 538, omftandig voorgedragen hebbenIe, zal,ik hier alleen maar aanmerken, hpe lie van den Spaanfdien Heer d'Ulloa daar van in cenige opzigten fchynt te verfchillen , gelyk men -uit het volgende kan opmaaken. Terwyl dc Franfche Akademist gezegd hadt, dat de Kina - Boom zyne Kruin boven alle nevensgaande Boomen verheft, zegt de Heer d'Ulloa daar van. „ De Boom, die deeze ,, berugte Schors voortbrengt , is niet groet : „ hy heeft op 't meest de hoogte van vyftien „ Voeten tot aan zyn Top." Dit kan tegenwoordig waar zyn , nu men de Ouden , die wel de dikte van een Mans Middel hadden, en die hoogftammige Boomen waren, door het affchillen van den Bast meest allen fop dat- Gebergte, daar de Kina van daan moest komen, uitgeroeid hadt : zo dat men 'er toen naauwlyks dikker van Stam vondt, dan een Mans Arm, en vyftien Voeten höog. D'Ulloa zegt verder , dat men eerst dc Boomen omkapt, en dan 'er de Schors of Bast afhaalt, die men laat  P E n 'l a n f) r i a. §5 laat droogen ; vervolgende dus. „ Door het ., menigvuldig omhakken deezer Boomen zou „ men federt een geruimen tyd reeds geen ,". Kina meer hebben , indien 'er geen anderen ,<, uit het Zaad , dat zy op den Grond laatën vallen , voortkwamen : 't welk maakt, dat ,{ men 'er geheele Gebergten mede bedekt „ ziet, zelfs in andere Diftrikten', dan dat van „ Loxa of Loja." Dit kan wel waar zyn , doch het is ook zeker , dat men Kina overgevoerd heeft, welke aan de verwagting niet voldeed ;' zo de Heer de la Condamine aanmerkt, cn zodanige is zelfs voor eenigc Jaaren hiér te Amfterdam gekomen: des mer zig vervolgens wederom aan de Kina van Lo xa\ of van het naby gelegen Gebergte Cajanu ma,'bepaald heeft; moetende zulks blyken b} eene Notariaale Akte , als die Drogery te Pa nama aangebragt werdt. De laatstgemeld* Heer merkt aan , dat de Kina in haar Vaderlam toen byna al haare achting hadt vcrloorcn: maa D'Ulloa zegt ,r „ dat zy 'in dat Land nooit al „ een Geneesmiddel was gebruikt, niettegenttaan f de het Klimaat aldaar zo veelerley Koortfe: als elders veroirzaakte." Dit zou geïïè'ë llrydig zyn met de Hiftorie der Ontdekkinge door den Heer de la Condamine opge geven: of men moest onderftellen, dat het Ge mgt van deszelfs kragten , in 't jaar 1640 i Europa overwaaijende , federt in Amerika vei dweenen ware ; als hébbende de Indiaane ■ F'3' roc ii. df.el. ii. stuk. II. iFDEF.L- V. [ÏOOl'D- ÏTUK. Kinaboom, \ r r 1 I a 11 ï  86 Vyfmannige Boomen. 31. Afdeel V. Hoofdstuk. Kina-Item Geftaltt plaat vi «. è toen meer gedagt om hun voordeel te doen met die Drogery tot zulk een hoogen Prys te verkoopen, dan zig daar mede van de Koorts te geneezen , en in dier voegen zou het Be.rigt van d'UixoA daar mede beftaan kunnen, mids men nooit name voor een bepaalden tyd, van mooglyk omtrent een Eeuw of honderd Jaaren , en dat hy dus zeggen wilde, dat de Kina aldaar, by Menfchen geheugen, onder de Indiaanen niet was in gebruik geweest (*). . De Kina-Bcom wordt in Geftaltc en manier 'van groeijing by onze Kerfeboomen vergeleeken , en de Bladen by die der Appel- en Pcereboomen : de Bloemen, aan tuiltjes groeijende , zyn omtrent van figuur als die der Syringen, en de Vrugt, welke eene langwerpig Eyronde gedaante heeft, fplyt door de rypwording in tweeën , even als de Vrugt van fommige Kroontjes - Kruiden , en geeft platagtige Zaaden uit, welke naar die der Olmen gelyken (f). Dit alles openbaart zig in de gezegde Afbeelding, door den Heer de la Condamin e op de plaats zelve getekend, en hier (Plaat VI. Fig. i.) overgenomen, om dat 'er, myns weetens, anders nog weinig goede Afbeeldingen van zyn: want het Takje, dat men kwanswys van deezen Boom in 't Werk van Weinmakn vindt, heeft Bloem noch Vrugt, en (*) Zie d'ULLOA Voyage au Pertu. Tom. X. p. 275. (t) Ad ordinem Contortorum fpeftat Suoco inquinante , linde vis inquinans obfervato fimui infuib iiibnarcotico. LlNN, M*itisf. alttra. p. 338.  f> E « T A N D R i A. en daar aan fchynen ool< alle blyken van «cht-^ heid te ontbreeken. Ten opzigt van de Schors of Bast , daar] het om te doen is, heeft een aanmerkelyk ver-s fchil plaats, dewyl fommigen die wit , anderen geel, anderen bruinrood hebben, 't Is my onbekend, of dit verfchil eenigen invloed heeft op de uitwendige Geftalte van den Boom. Zo wy de Kina hior krygen is de buitenfte Schors ■wi tagtig graauw , en de eigentlyke Bast ziet in de beste geelagtig ros of rood. In 't algemeen hebben de Stukjes veeleer de gedaante, alsof zy van dunne 'Takken afgefchild, dan op zulk eene manier van den Stam des Booms afgefchraapt waren, als Condamine meldt; wordende ook de fynfte en dunfte voor de befte gehouden. De Koorts-verdryvende Kragt van deezen Bast is , volgens het verhaal van dien Heer . aan de Indiaanen bekend geweest , voor da dezelve aan de Spanjaarden ontdekt en door toe doen der ]efuiten, omtrent het jaar 1649, in Eu ropa vermaard werdt , en vervolgens duur be taald. Die duurte , nogthans, en de weinig* uitwerking , welke men 'er dikwils, door eei te fpaarzaam gebruik , van vernam, deedt di Middel byna geheel in vergetenis geraaken, tc dat het, in 'tjaar 1679,door een Engclfchman Taeor of Talbot genaamd, in Vrankry wederom in trein gebragt werdt. Deeze Hee gaf de Kina niet by Scrupels of Drachmen maar by Looden en Oneen, en verkreeg doo F 4 d IL Deel. II. Stuk. H.' • lFDEEÏ, V. loOFB* TUK. De ScheiS of Koortsbast, l t » c  88 VyfmahnigH Boomen. II. Afdeel. V. Hoofdstuk, Kinaboom EigenUhappen. de Rragtige uitwerking een groo'ten naam, ver» bergende zorgvuldig wat het ware, daar zyn Geneesmiddel uit beftond: maar Koning Lodewyk de XIV. wist door Belooning agter het Geheim te komen , en federt is deeze Bast alom in gebruik geraakt. Door Chymifche Ontleeding heeft men bevonden, dat de Kina van een Zuuragtigen aart is: want, behalve dat haar Aftrekzei, in Water , blaauw Papier rood maakt, geeft het Poeijer, door Overhaaling, een derde deel van zyn Gewigt aan Zuuragtig Water; vervolgens komt 'er een weinig dikke Olie uit, en het zwarte overblyfzel, in de Kromhals, gekakineerd zynde, geeft een weinig Zout, dat niet volkomen Alkalyn is. Hier uic mag men onderzeilen, dat de byzondere vereen iging van het Zuure met het Aardagtige en de Olie, welke deezen Bast eene Aromatiek bittere en tevens wat famentrekkende hoedanigheid geeft, de oirzaak zy .van deszelfs bekwaamheid tot het verdryven van de Koorts. Dezelve, immers , bevat eene Harstagtigc zelfftandigheid, welke, door Wyngeest daar uit gehaald zynde,, omtrent het vierde deel van het Gewigt des Poeijers uitmaakt; doch deeze is tot Kccrtsverdryving zo bekwaam niet, als het Extrakt met Water gemaakt, het Afkookzel of het Poeijerzelf: waar uit blykt, lat de vereeniging der gezegde Grondbeginzeen met een fynen Geest, de Kina eigentlyk Koorts verdryvend maakt. Het  P e n t a n d r i a. $9 ËWt is nog 'maar weinige Jaaren geleeden ,Aj dat men zeer ; befchroomd was voor nadeelige Gevolgen van deezén Bast en de uitwerkingen» van die befchrcomdheid aan het Middel toe-" fchreef De Lyders achtten zig half verge-* ven, wanneer zy bemerkten, dat zy Kina ingenomen hadden. Hedendaags, echter, is men van dat vooroordeel nagenoeg bevryd , en fommigen gebruiken zelfs de Kina in Gezondheid, om hunne Levenskragten te verfterken. 't Is zeker, dat dezelve met vrugt als een Maagmiddel ingegeven kan worden , wanneer menze met andere Geneesmiddelen mengt, verdryvende de Winden, doodende de Wormen en helpende de Spysverteering-ongemeen. Ook vindt men haar inwendig gebruik , tot ftuiting der VerfterviPgcn in de Buitenleden des Lighaams en veele andere Kwaaien , aangepreezen (*). Thans is door den Heer Linnjeüs Soort van Cinchona weg gelaten , welke zyn^ Ed. te vooren opgegeven hadt , zynde door den Heer J ac quin de Karibifche getyteld (*). Dezelve maakt een Takkig Boomgewas van tien C) Sommigen fehryven dit; zo wel als het. In algemeen rthruik brengen van deezen Bast tegen de Koorts aan den vermaarden Doktor SMAK* toe. Zie deszelfs Leveusbefcjuyvmg in het I. Deel der Uitgwgu Vcrbanielmgm , by F. Houttuin , bladz. 13. _ • (j) Cir.chona Pedunculis unifloris. J A C Q. Jmr. 61. $? Plant- H. p. 245» p II, Deel. U. Stuk, II. deel, V. jofdUK. 'nabstrtSv C'mchuKS 'arib£a. . :aribifchej  po Vyfmannige OOMENv '. Va l Afdeel , V. 1 Hoofd- < fTUK. ( 1 j 1 ( t. Coffeét ien Voeten hoog, met Lancetswyze, gefpitte , ongekartelde , gladde , gedeelde Bladen , lie tegenover elkander liaan en de punten Mngeflagen hebben , zynde twee of drie Duinen lang. Enkeldc , korte Steeltjes, in de Dxels der Bladen , brengen ieder een zeer welbekende bleek Vleefchkleurige Bloem voort, zan anderhalf Duim lang. De onrype Zaadhuisjes zyn groen en zeer bitter, vol van een sap , hetwelke op de Neusgaten en Lippen sen Vuurige prikkeling veroirzaakt. Deeze Boom groeit in Kreupelbofch by de Stad Harana en op St. Domingo, bloeijende in Scp;embeï en Oktober. C o f f e a. Koffy-Boom. Van dit Geboomte zyn de Kenmerken, een rrompetswyze Bloem , met de Meeldraadjes Doven de Buis geplaatst, en de Vrugt een Bede daar onder met twee Zaaden, die in een ïiuidje of Schilletje de Pit bevatten. Deeze Zaaden zyn het gene men KofFy - Booncn aoemt. In dit Geflagt zyn twee Soorten bekend, svaar van de eerfte de eïgentlykc en gewoone s, de andere een minder bekend Gewas, tot lit Geflagt betrokken. (i) KofFy boom, met de Bloem in vyven verdeeld, en de Vrugt tweezaadig. De (l) Cojjea Floribas qn!nq,qefidis dijpeimls, Syst, Nat. Xlï, Torru  De bynaam is afgeleid van het Land, waar uit dit Geboomte, thans in Westindie zo gemeen, en gemeener mooglyk dan in zyn Vaderland , zyne afkomst heeft. Men plagt het weleer tot de Jasmyn te betrekken, en dus werdt het voorgefteld onder den naam van Arabifche Jasmyn met Laurier- of Kartlengebooms Bladeren, en eene Witte zeer welriekendt Bloem. Anderen vergeleeken het Gewas by 'l Paapen Mutfen Hout, en gaven 'er een Vrugi aan als de Laurier - Besfen. Naderhand werdi dezelve, door den Heer de Jussieü gezegd byna de grootte en figuur te hebbci van de Kerfen , Bigarreaux genaamd , dat i Rouaanfche Kerfen. De Bladen gelyken we naar die van den Laurierboom , doch zyn min der droog en zo dik niet, doorgaans breede cn puntiger aan het end, dat dikwils over zy de helt; zynde van boven glanzig helder groen van onderen bleek groen ; aan de kanten ee weinig gegolfd, niet Kruidcrig naar in 't gehe< Grasagtig van Smaak. De grootften hebbe ongevaar de langte van vyf of vier Duimen op de breedte van twee Duimen ten hoogftc Z Tom. II. Gen. B20, Sp. i. I>lsf. Tit/Cqffea. Amtea. Aa Vt. Coffea. Hort. Cliff. 59. Hort. Ups. 41. Mat Mei. l B.OYEN Lugdbat. 239- jasminum Arabicum Lauri folio. Ju, Mem. 1713- p. 38S. T. 7. Jasminum Arabicum Castan folio. TIL1. Pis. 87. T. 3*. Evonymo fimilis jfigyptiac Fruftu Bacris Lauri funili. liAUH. Pin, 498. TJ-UK. Pb 172. f. r. Bon, Alp. AZgypt. p. 63. II. DESI.. II. STUK, ii. Afdeel. V. Hoofdstuk. Ket/fjhomi l 5 1 r » 1 I n , y i. o. ■3. :x fH  §i 4 Vy ff mannige Boomen. II. Afdeel. V. Hoofdstuk. Ktfjhosa, Zy zyn zeer kort gefteeld (*), zo wel als de Bloemen , die by troppen ten getale van vyf. of minder voortkomen uit de oxels der. Bladen , zynde geheel wit, en gelykende zeer veel naar die van de Spaanfche Jasmyn , uitgenomen dat haar Buisje korter is en fmaller flippen heeft. Bovendien is de Bloem der Koffyboomen met vyf' Meeldraadjes voorzien, terwyl de Jasmyn 'er flegts twee heeft. Die Meeldraadjes komen buiten den Rand van de Bloem uit , en omringen een gevorkten Styl , die op het Vrugtbeginzel ftaat, dat in een groen Kelkje met vier punten is bcgreepen, en vervolgens de gedagte Befie wordt. De Koffyboom , naar welken dc gemelde Heer , in de Koninglyke Kruidhof te Parys , deeze befchryving opmaakte, was vyf Voeten hoog en een Duim dik. De Stam is Boomagtig en zeer regt , enkeld , dikwils twaalf Voeten en daar boven hoog, zegtLiNNJEus(f). Elders wordt, gezegd, dat de Koffyboom agt of tien Voeten hoog groeit (|). De Heer Sol-ander, die zig naauwkeurig op het onderzoek van dit Geboomte, in Suriname toegelegd heeft 3 zegt, dat hetzelve doorgaans Bofch- (*) Folia fubtus punfto fecretorio in Alis nervorum costalium. Mant. alt. p. 338. (f) In Horto Cliffortiant, Vid. Disfert. Tit. Potus CorFeï» Amotn. Acad, VI. p IS8. (40 Tcgcnw. ftaat van Arabie. Hedond. Hht IV. Deel, bladz. 4S°, alwaar ecu Afbeelding van een Koffy- Takje mtt Bloemen en Vrugten, is gegeven.  P. KNTANDRIi. ?3 ï5ofchagtig groeit en zelden een groote Boom wordt, zynde de Stam regïj knobbelig , met eene Schors, die 'er uitziet als Kurk, bekleed3l en hebbende de onderfte Takken naar dens Wortel nedergeboogen , de bovenften fterkuitkroonende (*). Deeze Kroon wordt hedendaags , om 't, gemak van de Koffy te plukken, op "de Plantagiën- te Suriname meestal van de Boomen afgenomen , zo dat men de Takken naar beneden kan trekken en' dus in de Boomen niet behoeft te klimmen, 't welk dezel» ven ook minder nadeel toebrengt. Van de manier> op welke . deeze Boomen voortgeteeld, geplant en gehavend worden, als ook, hoe men.de Vrugten, na dat die ge plukt zyn , eerst van den büitenften weeker Bolfter zuivert, dan verder pelt, fchoonmaak en droogt, zal ik niet; fpreeken , om dat di elders genoegzaam is verhaald (f). Ik zal hifi flegts- acht geeven op de Groeyplaats. In Ge Inkkig Arabie , alwaar het Vaderland is vaj den Koffyboom , zegt men , dat hy wel di hoogte krygt van veertig Voeten , wordendi de Stam byna een half Voet dik. Men zie 'er, byna altoos, Bloemen en Vrugten aan des hy twee of driemaal's Jaars eenen ove: vioedigen Oogst uitlevert , beginnende da; mede reeds op het derde of vierde Jaar. • ' "'• u (*) Stohjiolms. Vtrbani. voor 't jaar 17 s 7 of XIX. Banr bladz. 2:7. (T) Ziedf Tègenw, Staat van Amerifa, II. DSEX,, blad 5 >3, enz. li. ditl, II. Stuk, IÜ FDF.ELé' V, [OOFD- rux. 'ioffybawni L r j t ir it i  II. Afdeel. V. Hoofdstuk. Koffyham £4 Vyfm.snnice Boomen. Uit Arabie werden Plantfoenen te Batavia, en van daar in Nederland overgebragt. Hier van daan zyn zy in Vrankryk en Engeland, als ook in de Westindiën gekomen. Het is, naamelyk , de aart van deezen Boom, dat de Vrugten frifch in de Aarde moeteh gettoken worden , om Uit te fpruiten. Met gedroogde Boonen gelukt dit niet* Toen Pater Labat zig, in 't laatfte der voorgaande Eeuw, op de Franfche Eilanden in de Westindiën bevondt, waren aldaar nog geene Koffyboomën. Naderhand zyn die Boomen aldaar dermaate vermenigvuldigd , dat de Uitvoer van Koffy, inzonderheid op Martenique, niet minder ecneGoudmyn voor de Franfchen is , als te Suriname voor onze Natie. Op Jamaika en elders wordt zy door de Engelfchen ook geteeld : zo wel als op Java in Oostindie door de Nederlanders; wordende deeze , naast de Mochafche, voor de beste , en de Surinaamfche beter dan de Marteniekfe gehouden. Plet is een Gewas van de heete Lugtftreek, Ên de Vrugt wordt door dc Turken ongemeen fterk gebruikt. De Herbergen van gelukkig Arabie, zo in de Steden als ten Platten Lande, zyn eigentlyk Koffyhuizen (*). Omtrent twee Ecuwen, verhaalt men, heeft het drinken van Kofty in Afia reeds in zwang gegaan, en is, nu rykelyk honderd Jaar gelcedcn, reeds in Euro» (*) Uitiesopt. Verhard, x, deel , bladz. 349>  ?E»ÏA»t>ftiA. ï# Topa overgebragt. Het Aftrekzei dat Koffyboonen met kookend Water is in deeze Eeuw, door Europa, byna algemeen geworden, als een dagelykfe Drank, over wiens voor- of nadeeligheid geen vast befluit op te maaken is, De Boonen , uit zig zelf, zyn Meelagtig , er kunnen derhalve, flaauw geroofterd, een voedzaam Afkookzel geeven, maar, als zy zwart gebrand of geheel verbrand zyn, heeft het Aftrekzei eene Loogzoutige fcherpe eigenfchap. Wanneer dit laatfte van Menfchen gebruikt wordt die niets dan Slappe , Waterige Spyzen nutti gen, en de Ingewanden dus gevuld hebben me taai je , verzuurende , Slymïge Stoffen, veroir zaakt de Koffy dikwils braaken, dat dan ooi wel tct wegneeming dient van Hoofdpyn, Ko lyk en andere Ongemakken , afhangelyk vai de opgaaring en het bederf dier Stoffen. O] gelyke manier kan de Koffy een Maag, di te veel met zwaare Spys of Drank opgevuli is, verligtcn , doordien zy de Spanning doe verdwynen. Dus vermindert zy dikwils d Dronkenfchap , en neemt de Benaauwdhede: weg, welke in zwakke Maagen op den Maa: tyd oritftaan. Zelfs bevordert zy dus, in ze ker opzigt, de Verteering aanmerkelyk, neem de Vadzigheid weg en belet den Slaap. War neer échter dergelyke Ongemakken uit eene overvloed vari Gal , 't zy in de eerfte Wege »f in 't Bloed , voortkomen , dan is 't gebrui van Koffy doorgaans nadeelig; dewyl zy d oh JJ., DEÏL, II. SïüS, if. \FDESL» V. HOOFD-Ï STUK. Koffybltm. t t > l t 3 1 C n n fc e  $5 -. Vyfma-nnige Boomen» oirzaaken van de Kwaal aanzet. - Hierom is ook deeze Drank , zelfs; voor dagelyks gebruik, zodanige Menfchen niet aan tepryzen; vooral niet, wanneer men fferk gebrande Koffy neemt ; kunnende anderszins het Aftrekzei met Melk en Suiker zagt gemaakt en zodanig toebereid worden , dat het minder nadeel in ons Klimaat doet, dan verfchaald en zuuragtig Bier of ilegte Wyn of flappe Thee. In 't algemeen eehter moet men aanmerken, dat de veelheid van warm Water , by herhaaling in 't Lyf komende, altoos vcrllapt, en kort daarna in veele Geitellen verkoelt , ja in *t vervolg veele Kwaaien veroirzaakt; waar onder dc Opftyging, Mikzugt, verftopte Winden, Zenuwtrekkingen , Waterzugt, niet van de minltcnzyn. Mooglyk is ook het- menigvuldig gebruik der Koffy in ons klimaat, wel de naafte oirzaak van de gemeenheid dier Ongemakken hier te Lande. Van de Arabifche cn Egyptifche Vróuwen, ondertusfehen , wordt de Koffy, volgens A rpiNus, tot voortzetting van de Maandelykfe Ontlastingen der Natuur, inzonderheid van de ' genen, die dezelven op haar tyd niet hebben,, veel gedronken, en is daar toe, zelfs in deeze Landen,, tnjét ondienltig, wanneer men Heats Vooraf de noodige Purgeermiddelen gebruiken laat. De Arabieren noemen het Afkookzel der Koffy-boonen Caova, en daar van is zekerlyk de naam van Koffy afkomftig. (2) Kof- IL Afdeel. V. Hoofdstuk.Koffybwm,  Pentandria. 97 (2) Koffyboom, met de Bloemen in vieren verdeeld, en de Vrugt eenzaadig. Dit Gewas js voorheen door Linnaïus tot het Geflaet van Ixora t'huis gebragt geweest (*> Browne geeft 'er den naam van Pavetta aan. Plumier heeft het Boomagtige Jasmyn met Laurierbladen, en eene witte zeer welriekende Bloem, geheten. Du; kwam het al nader aan den Koffyboom, waai toe de Heer Jacquin het eindelyk, nietteo-enüaande het verfchil van de Vrugt , heefi betrokken , en daar in door onzen Ridder i nagevolgd; ■ Het maakt een Boom, die regt van Stam ei Takkig is, zes Voeten hoog, met Lancetswy ovaale Bladen, die in een ftompe Punt uitloc pen; vier Duimen lang. Deeze Bladen, allee aan de jonge Takjes of Looten groeijende ftaan tegenover elkander; zy hebben geene d minfte inkervingen , zyn glanzig en gefteelc Tusfchen ieder Paar Bladen , ter wederzyd van het Takje, is een fpits Elsvormig Stoppe tje (a) Coffèa Floribus quadnfulis, Baccis mbnospetrriis. Jao Amer V »7- T. 47» Pavetta, Foliis oblongo - ovatis oppo! f„, StipuÜs Setaceis. browk. Jam. 142. T. . ij  93 VYFMANNiGE BOOMEN. II. Afdeel. V. Hoofdstuk. tje , dat regtop Haat. Verdeelde Trosfen , fomtyds Pluimagtig, doorgaans aan 't end der Takjes, maar dikwils ook in de Oxels der Bladen geplaatst, onderfteunen Bloemen , wit van Kleur, die zeer welriekende zyn. Deezé beftaan uit een lang , dun Pypje, dat aan 't end vier omgeflagen Slippen heeft, die zeer lang zyn. Het ftaat in een zeer klein Kelkje, dat op een Vrugtbeginzel zit , 't welk een Draadagtigen Styl heeft, met twee Elsvormige dikagtige Stempels. De Meeldraadjes zyn vier in getal, de helft korter dan de Styl, uit den bodem van het Pypje ontfpringende, en aan deszelfs Wanden over 't geheel aangegroeid , hebbende lange , fmalle, opleggende Meelknopjes. Het Vrugtbeginzel , dat onder het Kelkje zit, wordt eene Bezie, die platagtig rond is en genaveld, met een flaaüw Kroontje, bevattende een rondagtigen Zaadkorrel of Boontje. „ De overeenkomst van dit Gewas met den „ géwoonen Koffyboom , is, zegt de Heer „ JAcqoin , wanneer men het getal der „ Zaadkorrelen alleen uitzondert , zo groot, s, dat ik in 't minfbe niet getwyfeld heb, om „ hetzelve tot een zelfde Geflagt te betrek,, ken*" Zyn Ed. mogt 'er echter wel bygevoegd hebben , dat hetzelve geen vyf maar vier Meeldraadjes heeft. Ook hadt hy grootelyks gewenfcht de proef te neemen , of niet de gebrande Boonen van hetzelve [een aangek  pentandb.ia. 99 genaara Aftrekzei gaven ; maar hy vertrok , voor dat dezelven ryp geworden waren, van '( Eiland Hispanjola , alwaar dit Gewas in Franfche gedeelte, St. Domingo genaamd, lr Kaap Francois, op de met Kreupelbofch be dekte Heuvelen groeit, bloeijende in de Maan December: De Paarden en Geiten eetên graa dészelfs jonge Takken en Bladen. In 't Wcr van Plu mier, waar de deelenvan deBloer én Vrugtmaakihg, en een Blad , alleen, zee duidelyk zyn voorgefteld , wordt aangemerkt dat de Zaadkorrel in vieren is verdeeld. H< is door den Hoogleeraar J. Burmankus a een zelfde aangemerkt met dc Bemfchetti v; den Malabaarfen Kruidhof , die echter gee Bloemen heeft. Het. fchynt met de Djarong van Rumphius Flanimula Sylvaruni geh ten, veel overeenkomst te hebben, en, dew het maar vier Meeldraadjes heeft, zal h mooglyk veeleer tot de Pavetta behooren. M ö r i n d a; Braamboozen - Boom. De Latynfche naam is van de Vrugten a geleid, die naar Moerbeziën gelyken, als M nis Inda, in 't Franfch Meurier d'Ind?; doe om de gelyknaamigheid te vermyden geef 'er den gemelden naam aan. De Kenmerken , behalve het getal der Mee draadjes , beftaan in trcswys' famengevoegc eenbladige Bloempjes ; den Stempel Vorkagt G he! ii, öiÊii tl stv& H. Afdeel. V. ■ Hoofo- rSTÜK. 1 y i i r 5 :t Is n !e j II ;t f- {• h I 1- Ie' 3 P  ICO Vyfmannige Boomen. II. Afdeel. V. Hoofdstuk, i. Morinda limfalidta. Smalbladige Bancudie - Uooin. i 1 < lebbende, en eene Vrugt die uit lamengehoop:e Befi én beftaat. Van dit Gellagt zyn drie Soorten bekend, illen Boomagtig , de twee eerften uit Oos tinne, de derde uit Zuid - Amerika. (ij Braamboozen - Boom , die regt op jlaat, met Lancetswys' ovaale Bladen en tropsivyze Steeltjes. Rumphius noemt deezen Bancudie-Boom, ;n wel de Smalbladige , dien men, zegt hy, voor het Mannetje houdt. Het is een middelmatige Boom , met- eenen regten doch niet likken Stam , hebbende Zyne Takken taay , /an agteren rond , van vooren kantig , eenigermaate in lange Leden verdeeld, waar aan de Bladen tegen elkander over ftaan, maakende doorgaans ieder Paar met het andere een kruis, gelyk in dé Koffyboom. De Bladen zyn agt of negen Duimen lang, twee of drie Duimen breed , aan 't end fpits, en dus naar Amandel - Bladen taairiclyk zweemende. Aan 't end der Takjes komen rondachtige groene Bolletjes, van grootte als Braamboozen , te voorfchyn, welke uit een famenhooping van Wratten beftaan, die ieder op 't midden een Knopje (i) Mór'mda eretta, Foliis lanceolato - ovatis , Peduncnlis eonfertis. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 234. Flor. Zeyt, 81. Bancudns anguftifolia. RumFH. Ambon. III, p. 157. Ti y«. burm. Fl, hd, 51,  P E N T A K D R I A. 1M ie of Tepeltje, en daar nevens een lang Blaadje hebben. Dk Tepeltje, zig openende, geeft, een wit Bloempje uit , en vervolgens die Bloempjes afgevallen zynde, zwelt het bolle-tje en heeft, ryp wordende , de grootte van eene Walnoot. Het blyft lang groen en hard, doch op 't laatfte wordt het geélagfflg , oe Schubben vallen af, en de Wratten Behouden dc Kleur van rype Druiven. Binnen ieder Bezie zit een harde Steen, die Brein, is gelyk dc Kwee-Pitten: zynde het < leefch Kruidig, wrang en wat bitter van Smaak. ' Het Hom is witagtig 'uit den gcelen , en naar de Wortels toe rood, die, tot het Verwen van Garen , Linnen en andere Stoffen , van de In landers gebruikt worden , doch zy mengel dit Bancudu doorgaans onder Sapanhout, waa door de Kleur fchoon Krabrood wordt • gee vende hetzelve aan alle roode Kleuren d vastigheid en hoogte. De Vrugten worde fomtyds aan de Kinderen ingegeven tegen d Darmwormen. Als deeze Wortels in Zee dn ven, wordenze van zelf hoog rood. Mc voertzé als een Koopmanfchap. van Ambou naar Java , om tot roodverwen te gebruiken aV.o dit Geboomte op dc Molukkes memgvi diger cn beter groeit dan op het Eiland Jav G 3 li. DrïL. II. Stük. (?) Br*aan> Vfdeei. V. -joofg;ïUK. 1 ui 1 e r- n ia 1- 1.  101 We mannige Boomen. (2) Braamboozen - Boom , die Boomagtigis, met enkelde Steeltjes. Deezen noemt Rumphius de Breedkladige Bancudie Boom , en zegt, dat ze het Wyfje geheten wordt, 't welk echter geen eigenfchap heeft. Ik weet ook niet, om wat reden LinKjeus deezen in 't byzonder Boomagtig noemt, daar hy den Stam, volgens gezegden Autheur, zo hoog en regt niet, als de voorgaande, maar dikker en meest bogtig, meteen donkere Schors heeft. Hier zyn de Bladen ten minften een Span lang en breeder dan die van den ande. ren , zp dat zy naar Citroenbladen gelyken , donker groen, met een zwaaren Reuk, als de Vlierbooms Bladen. De Vrugten, van dergelyke geftalte, als gezegd is, zyn in deeze veel grooter, omtrent als een middclmaatig Ey, en zo bitter niet als die anderen , ook Sappiger van Vleefch: des zy van de Inlanders wel gegeten worden. Het Hout heeft weinig roods cn de Wortels zyn tot verwen niet dienftig. Men vindt deeze Soort zo zeer niet in de Bosfchen maar meest omtrent de Negeryën en Bouwlanden , wordende ook in de Hoven , wegens zyn fi) Moriida Arborea, Pedunculis Iblitaiiis. Flor. Zeyl. P2, Morinda Malabntica amplisfimo Citri folio. VaiJLL. Mem, de V Acttd, des Sciences. 171z. Baneudus latifolia. Rumph. Amb. lil. p. 15S. T. 99. Coda - Pilava. Hort. Malab. I. p. 97, T. sz\ Raj. Hij? 1441, Arbor Conifera, Macandoa Javanenfiura. BONT. Jav, 97. liUR.M, Flor, lnd: 52. II. Afdeeu '' y. Hoofdstuk. u. Morixda Citrifclia. lireedbhdige.  p e n x A n D R I a. 103 zyn Medicinaal gebruik, dikwils aangekweekt. ^1 Men neemt , naamelyk , van de grootite Bladen , die fomtvds twee Spannen lang vallen ilo en ééne Span breed. Zulke Bladen, met Kbp-STt pus-Oly befmeerd zynde en tegen 't Vuur gewarmd , worden op de Rug, Buik of m de Lendenen gelegd, om de Pyn te verdry ven, die in de Bekleedzelen , Spieren of inwendig plaats heeft. Op de zelfde manier gebruikt men dit Middel tegen dc Perfmg en Roode Loop. Het is by de Indiaanen zeer geagt. legen 't Pynlyk Wateren geeft men 't Sap van de Vrugten in. De Vrugt van den Macasfarfchen Bancudie-Boom, aldaar Baya genaamd , is zo «root als een zwarte Limoen, en wordt veel nauw, als Komkommers, tegen de Miltzugt o-cnuttigd. Bonhös noemt deezen Boom in % Tavaanfch Maccondou of Macandou, en pryst de Vrugt tegen de Bloedfpuuwing, hebbende de Bladen, in 't Batavifch Hospitaal, met vrugt uitwendig gebruikt, tot het geneezen van Wonden en Verzweeringen. De Heer ]. Bürmanhds verzekert, dat het de Coda-Pilava van den Malabaarfchen Kruidhof is. (3) Braamboozen - Boom , die nederhurkende is. Aan (3) Morinda procumbens. Hort. Cl\f, 73. Royen. «tfi G 4 ir. DFFt.n. Stuk. U EEJ.. V. )FDK. in. Mor-nda Royo:.  II. V. Hoofdstuk. 104 Vyfmannige Boomen. Aan die flag van Morinda heeft Plumier den naam gegeven van Royoc, dat op den Grond legt, met eene Cypresfén - Vrugt. Anderen noemen het een Kurasfaufchen naar den Laurier gelykende Boom, die klimmende Ranken heeft, met eene Moerbezie - Vrugt en Saffraan geele Wortelen, uit welken de Amerikaanen Inkt maaken : noemende het Gewas Morilje. Sommigen gecven 'er eene Braamboos -agtige Vrugt aan. Van Plukenetius wordt het onder de Periclymena geteld. Hy denkt dat het misfehien de Pada-Vara van den Malabaarfchcn Kruidhof zou kunnen zyn. V a 1 l l a nt zegt, dat dezelve een Soort fchynt te zyn van de Morinda. Conocarpus. Mangles - Boom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , een vyfbladige Bloem , waar van 'er vcelen tot één Hoofdje famengevoegd voorkomen. De Zaaden naakt , enkel , beneden de Bloem geT boren. De Latynfche naam is van de gedaante der Vrugt ontleend. Drie Soorten bevat hetzelve, die altemaal in de Westindiën huisvesten. (1) Man- iat. 187. Morinda Americana humifiifa Laurifolia. Vaill. Mem. utfupra. Royoc humifufum , Fruftu Cupres:mo. Plum. Sp ir. T. 26. Periclymenum Americanum , ex cujus Radice Atramentum fit, Pluk; Alm. 287. T. 212. f, 4.  PENTANI>r :» ig n. ïd et er df S- 2t-  ïcS Vyfmannige Boomen. II. Afdeel. V. Hoofdstuk. ut. Cv.üczrpU'. racemofa. Trosdiaagcude. werpige Klier voorzien. De Bloemen zyn vyft en zesdraadig : komende voor 't overige met die der voorgaande Soort overeen, doch in alle opzigten kleiner. (3) Mangles - Boom, met ovaale StompagtigeBladen en afgezonderde Vrugten. Deeze Mangles - Boom , die op de Zandige en Slvkerige Stranden van de Karibifche Eilanden en van de nabuurige Kust haare groeiplaats heeft, wordt van de Spaanfchen Mangle bobo „ dat is Zotte Mangle , en van de Engelfchen White Mangrove of Witte ManglesEoom geheten. Wy geeven 'cr hier den naam van Trosdraagende aan, om dat haare Vrugten niet in rondagtige Hoofdjes vergaard, maar Troswyze by een gevoegd of liever van el-, kander afgefcheiden zyn. Het is een hooge Takkige Boom, dertig of veertig Voeten hoog , doch by den Grond dikwils in drie of vier Stammen verdeeld, met *en gladde bruine Schors. De jongfte Takken zyn glad , rood en ftaan tegen elkander over. (3) Conocarpus Foliis lanceolato - ovatis obtufiusculis, Fructibus fegregatis. Syst. Nat. XV. Conoc-rpus Floribus completis remotis. JACQ. Atner. p. 80. T. J3. Conocarpus Folüs eiliptico- ovatis, Petiölis biglandulolis, Racemis iaxis, Fructibiis fèjunfÉTs. I1ROWN. "Jam. 159. Mangle Julüera, Foliis elüpticis ex adverlb nascentibus. Sloan. Jam. 156, Hist.ll, p. 66, T. 1s7. f,1. RAJ. DcJr. 115.  Pentandria. ig$ over De Bladen zyn bykans ovaal, ftomp^ ongekarteld, glanzig, dikagtig, op 't aanmaken vet, donker, groen, gepaard, drie Duimen; lang, hebbende een roodagtig Steeltje, van^ boven met twee Kliertjes bezet. Aan de enden der Takjes komen de Trosfen voort, die kleine Bloempjes draagen van eene met onaan. genaame Reuk , welke in deeze Soort beftaan uit een Krans van vyf Blaadjes,- die wit zyn, en altoos tien Meeldraadjes hebben, doch waai van vyf byfter klein zyn en naauwlyks zigtbaar Het Zaad is vervat in een Lederagtk Vrugthuisje, en beftaat uit twee groenagtig( Plaatjes, die van onderen tot een lang, rond agtig Lighaampje famengerold zyn, hetwelke wanneer het Zaad in den Grond geftoken de Wortels uitgeeft. Somtyds hadt zyn Ec twee Zaaden in een en 't zelfde Vrugthuis] gevonden. Van de Ingezetenen des Lanc wordt de famentrekkende Bast van deezen Booi tot Leertouwen gebruikt. Eritkalis. Westindifche Sandelboom. Dit Geflagt draagt den naam van Erith lis, die door Browne gebruikt was en ree. door de Ouden aan zekere Plant gegeven, noem hetzelve , wegens de benaammg v Plu mier, welke hier toe betrokken word dc'Westindifche Sandelboom , te meer, dew ik vind, dat 'er Geel Sandelhout op de Fr; fchc Eilanden in de Westindiën valt. li. DEM» U' STUK. Hv V. rJoOl'0» TUK. Bcom, i » / s a i- Is JC' ra - , yl in-  II. Afdeel. V. Hoofd- STUK. t Erttiall Truticcfa, Heefterachtige, iio VyfmannIge Boomen. De Kenmerken zyn , de Bloem in vyveri verdeeld , met eene Napswyze Kelk, èn de Vrugt een Belle met tien holligheden. DeeenigfteSoort (i),welke LiNhjeusaantekent , is, volgens den Heer Jacqüxn , eene fchodne , regtftammige , getakte Boom, van vyftien Voeten hoog, die de Bladen ftomp ovaal met een klein Puntje glanzig, öngekarteld , donker groen, gclfeeld heeft , ftaande tegenover elkander, drie Duimen lang. Uit de Oxels der Bladen komen famengeftelde Trosfen voort, van ligt afvallende witte Bloemen , niet minder lieflyk van Reuk dan onze Syringen. Zy zyn grootendeels zesmannig , hebbende de Kelk eh Bloemkrans in zesferi verdeeld , en worden niettemin hier onder dc Vyfmannige geplaatst. Het Vrugtbeginzeltje, dat onder de Bloem zit, gaat over tot een rondagtige paarfche Bezie, die met de Kelk gekroond is , bevattende eenige hoekige aan de ccne zyde ronde Zaaden. Hierom geeft Plumier 'er den naam aan van Vlierboom met hard zeer welriekend Hout, of trosdraagende Sandelboom, met ftompe Bladen; p(i) Erithalis Fruticofa. Syst, Nat. XIT. Tom. II. Gen, i37. Erithalis fruticulofa , Foliis obovatis crasfis nitidis oppofitis, Peduneulis famofis ad alas fuperiores. Brown. 'Jam, J65. T. 17. f. 3. Sambucus Ligno duro odoratisfimo ; live Santalum racemofum Foliis obtufis. Plu m» U. T, 249. f. Erithalis (odorifera) Arborea ereifta, jACq. Amer. p. ?ï. T. 173. f. ^0.  Pentandrïa. ui den. 't Gewas en de Trosfen , zo wel van de Vrugten als van de Bloemen, zyn in des-J zelfs Werk afgebeeld. De Heer Jacqtjin vondt deezen Boom op Martenique , en op Kurasfau kwam zyn Ed. een Boompje van 't zelfde Geflagt voor, dat flegts twee Voeten hoog was, met uitgefpreide neerhurkende Takken. Dit hadt de Bladen dikker, de Besfen wit en kleiner, de Bloemen zonder Reuk ; doch fcheen voor 'i overige met gedagten Sandelboom zo overeen komftig te zyn , dat hy het naauwlyks vooi een byzondere Soort durfde opgeeven , den kende dat het verfchil wel ontftaan mógt ui de fchraalheid van den Grond; alzo dit laatfh de Kloven der Steenrotfen aan het Strand zonder eenige Aarde byna , bewoont. Mis fchien, zegt hy, maakt de Eritlalis vanBROw ne , die hy niet gezien hadt , eene Verfchei denheid van deeze uit ? G E N i p A. De Kenmerken van dit Geflagt zyn; eei Raderagtige Bloem, met eenen geknodtte Stempel: de Vrugt eene Bezie met twee Ho] ligheden, waarin Hartvormige Zaaden neftelei °De eenigfte Soort (i ) , de Janipaba d£ Br: fl) Genlpa jLifl'êVicaha.ÊyH. Hat, XII. Tom. 11. Gen.54 v a I!. Dirt. It. Stuk. II, ^FD£EL# v. Hoofdstuk. Cleine San» ;!elboonl. i 1 i r. Genïpa ' AmerïcaKü Ameri" kaaafchs, r  jia Vyfmannige Boomen.' II. Afdeel. V. HOOFDSTUK; „ ' tenme keu. Genipa Praait ovato. Plum. Spie, ie. Jc. 13.6, Janipa'.«, MAK CC R. Bras, 9*. Fis, Bras. 1S8. Brafiliaanen en de Genipat van Thevet, zou de Panitsjika-Maram van den Malabaarfen Kruidhof zeer gelyken , zo Commelinus aanmerkt. Tournefort geeft een zeer goede afbeelding van de Bloem en Vrugt uit Plum ier) door vvien het Gewas ook is voorgefteld. Het is een Boom , met Bladen als die der Walnooten , en troswyze Bloemen aan de toppen der Twygen , op ieder van welken een Eyvormige Vrugt volgt , die aan de beide Enden puntig is. Volgens The vet zyn 'er verfcheide Soorten van Genipat in Zuid-Amerika , onder welken voorkomen , wier Vrugten van de Indiaanen gekaauwd worden, om 'er dan, door het uitgedrukte Sap , de Huid zwartagtig blaauw mede te verwen. In de befchryving van den Cliffortfchen Tuin was dit Gewas Thevetia door onzen Ridder genoemd geweest, Zodanig eene Plant werdt, uit den Tuin van Chelfea, in 't jaar 1755, door het Gcnootfchap der Apothekeren te Londen, aan de Koninglyke Sociëteit der Weetenfehappen aangebooden. D A t TJ r a; .. De Kenmerken van dit Geflagt zvn : een Trech-  P E N T A N D 8. I A. 113 Trechteragtige geplooide Bloem, voortkomende uit een Buisagtige, hoekige, afvallende Kelk, waar in veele Niervormige Zaaden. Het bevat zes Soorten , van welken hier alleen maar de laatfte in aanmerking komt ( )• Deeze wordt daar door van de andere Soorten onderfcheiden, dat zy de Zaadhuisjes ongewapend en knikkende, den Steel Boomagug heeft. Pater Feuillee noemt het een Boom agtig naar den Doornappel gelykend Gowas , met een langwerpig onverdeeld Blad en eene glad de Vrugt. Hy hadt hetzelve in Chili menig Tuldig gezien , alwaar men 't gemeenlyk Flo ripmdio noemt, wegens de voortreffelykheu van deszelfs Bloemen, „ Wy hebben in Eu >, ropa geen Boom , die deezen (zegt hy) u „ fchoonheid evenaart. Als zyne Bloemen ont l looken zyn , dan overtreft haare Geur di, van alle onze Bloemen , en één van deez ',' Boomen is genoeg in een Tuin, om de Lug " daar geheel te balfemen." "tiet is een Boom, die een vryen Windvan heeft , zig verheffende ongevaar tot twaal Voeten hoogte. De Stam is byna een ha Voet dik, regt en in verfcheide Takken uil loc (*) Datum pericavpiis inermibus muantibus, Ciule arbor* sL Nau XII Tom. II. Gen. *'45. SrMmonioides Arboreum oblonge & integto Folio, Ruft» tón. FEOILL, Peruv, Ta? p. 76.. t. t. 46. H tl T>T.lh n STUS. v. Hoofdstuk. DaturU Uoo.nagti» ge. I i | •> f f  ii4 Vyf mannige Boomen. it Afdeel. V. Hoofdstuk. loopende , die met elkander een fraaije ronde Kroon maaken. De Bladen groeijen by bosfen, zynde puntig ovaal, ruim zeven Duimen lang , met een Steeltje van derdhalf Duim, dat in een ronde middelrib eindigt , welke wederzyds een fierlyk geaderd Netwerk uitgeeft , zynde de Oppervlakte met eene zagte Wolligheid bedekt. Uit de Oxels der Bladen komen Steeltjes voort, die een groene Scheede draagen, bevattende een Bloem, ais die van den Doorn-Appel, zynde een half Voet lang, aan 't end wyd, cn in vyf witte Slippen gcfneeden , die fpitfe enden hebben, welke een weinig krom zyn. Dus is deeze Bloem aan 't end zes Duimen breed. Hy heeft vyf witte Meeldraadjes met Knopjes van een half Duim lang, en de Styl zit op een Vrugtbeginzel, 't welk een Zaadhuisje wordt , dat Eyrond is , ruim twee Duimen lang en breed , in twee holligheden de Zaaden bevattende. De Bladen worden met veel uitwerking tot rypmaaking van Gezwellen gebruikt, zynde zeer verzagtende en tevens oplosfende. NlCOTIANA. De Bloem is Trechteragtïg, met eenen ge. plooiden Rand : de Meeldraadjes geboogen: het ■ Zaadhuisje tweekleppig , in twee Hokjes verdeeld. In  PêntAkdria. 115 In dit Geflagt zyn zeven Soorten, waar van de laatfte alleen hier in aanmerking komt (1). Deeze wordt onderfcheiden doör de benaaming van Tabak met gefteelde Hartvormige gekartelde Bladen , de Bloem- en Vrugttrosfen omgekromd , den Steel Jeukerig gedoomd en Heefteragtig. Het is, volgens Pater PldmieR) een Boom. Hy noemtze Boomagiige uitermaate Doornige Tabak , met eene witagtige Bloem De Bladen zyn zeer groot; de Bloemen Grynsagtig , en het geheele Gewas Stekelig gedoomd of brandende op 't aanmaken, gelyk de Brandenetelen. Het groeit in Zuid- Amerika. StrYchnos. De Bloem is in vyven verdeeld: de Vrugt een Bezie met ééne Holligheid en een Houtigen Bast. De beide Soorten van dit Geflagt zal ika wegens haare overeenkomftigheid in eigen < fchappen, alhier befchryven. (1) Stry* (1) Nicotiana. Foliis petiolatis cordatis crenaris, Racemus ieciuvajiis , Caule acnleato , pruriginofo , ftutescc.re. Syst. Nat XI.. Tom. .11. Gen. s47, Nicotiana Arberescens fp;« aoüsfima, Flora exalbido. HOM, Sp, 3. 2l1' H 2 II, Deej.. H« Stuk, AFD EELj V. Hoofdstuk. Nicotiana arens. Brandendej  II. Afdeel. V. Hoofdstuk.x. Strycbnes Jtux Vamica, 116 Vyfmannige Boomeh. (i) Strychnos met ovaale Bladen en den Steel ongedoornd, Deeze Soort , Caniram genaamd op Matebar, is een hooge Boom, met wyd uitgefpreide Takken ; de Stam twee Vademen in de Omtrek, met eene Afchgraauw zwarte of roodagtige Schors. De Takjes, die rood of geel zyn , geeven tot hunne Knoopen de Bladen uit, die langwerpig rond zyn , met drie wederzyds uitpuilende Ribben overlangs. De Bloemen, die Zonnefchermswyze groeijen, zyn Trechteragdg, met vyf Meeldraadjes en éónen Styl. Dc Vrugten zyn ronde Appelen, die Goudgeel worden, bevattende, binnen een harde Schors , een wit Lymerig Vleefch , en in deszelfs midden ronde platte Zaaden, welke de Nuces Vomicce der Winkelen zouden zyn. De Appelen , zo wel als de Bast, Bladen cn de geheele Boom, zyn by uitftek bitter , en mettegenftaande het Afkookzel der Wortelen, als ook het Sap der Bladen, op Malabar tot een Geneesmiddel wordt- gebruikt, fchynt doch hetzelve, ten minfte rykelyk gedronken, niet vry te zyn van Venynige hoedanigheden. Een of (i) gtrytirM Foliis ovatis, Caule inermi. Linn. Fl. Zeyl. 01. Mat. Mei. 77. Sttychnos Foliis quinquenerviis WACHEND. Ultr. 3». Nux Vomica Officinarum. C. li. Pin.su; R. .' Hifl, IS,4. Colubrini Lignl tertiura genus in Malabar. C. B. P"-.. SOI, Canirsna. BtrtK Mal, U p. 67, T. 37. F-AJ. Hifi. 16S1.  P E N T A N O R I A. II? of twee van de Zaaden , in tegendeel, dage-^ lyks door een Menfch gegeten, twee Jaaren lang, zouden denzelven veilig tellen voor deH uitwerkingen van den Beet der Brilfiangcn. Hoe ongelooflyk dit fommig-n mag voorkop men , is het doch van ouds bekend, dat net dagelyks inneemen van Vergift , den Menfch in ftaat ftclt, om hetzelve zonder nadeei te . gebruiken. De Zaaden, nu, de gedagts Braaknooten zynde , hebben eene Vergiftige eigenschap voor Viervoetige Dieren , en inzonderheid • voor Vogelen. Het Pocijer van dezel' yen , met Vet, Kaas of gekaauwd Brood ge« men^d en tot Balletjes gemaakt, dient om de Rotten en Muizen van kant te helpen. Men oordeelt ook derzelver inwendig gebruik voor Menfchen onveilig; niettegenftaande zy m ecniee Samengeftelde Winkelmiddelen, by de Ouden beroemd, komen. De Arabieren hebben 'er, zelfs,, een Tegengifnge kragt aan toegcfchreeven en ze in het MfrWW ds °™ «emengd. Sommigen hebbenze ook tegen dc ander- en derdendagfehc Koorts aangepreezem (2) Strychnos met fpits ovaale Bladen , en enkMe Klaamvieren. Deeze tweede Soort, Modira • Caniram in de - Ma. U stndn» rgtó ovath II. DEFX. II. STUK. II. PHFL. V. }OFDUE. • eBtaakoten. tl. Stricfoos CMrina.  n8 Vyf mannige Boomen. II. Afdeel. v. Hoofdstuk. Malabarfche Kruidhof genaamd, by de Portu, geezen Pao de Soior of Pao da Cobra , komt met de voorgaande byna in alle opzigten overeen ; doch het is een Boomagtig klimmend Rankgewas , dat de Vrugten roodagtig zwart heeft, Modira genaamd , wegens de gelykheid van Knevels. Het zou de Ijoornagtige Indifche Clematis van Bauhikus zyn , met geele Bladen, en delndifche Doomagtige Nagtfchade met grootere meer gefpitfté Bladen en eene harde ronde Vrugt , van Breyn. De Groeyplaats is op Timor , Ceylon en de Kust van Malabar. De Bladen van dit Gewas met Gember en Melk tot de dikte van een Zalf gekookt, zo wel als een Baading , daar van gemaakt, geneest dc Jicht. Van de eene zo wel als van de andere Soort zyn de Zaaden N'ices Vom.Cce en het Hout Lignum Colubrivum, volgens de Aantekening van Commelym op den Malabaarfchen Kruidhof. Het fchynt, echter, wat twyfelagtig , of de gedagte Braaknooten en het Slangenhout wel van een zelfden Boom ko. Mat. Mei. 78. Amcen. Acai II. p. HO- Stlychnos Foliis trineiviis ovatis binatis, Wach. Ultras. i-, clemat s Indiea fpinofa, Foliis mie s. C. B. Pin. ioi. Ftufitus otbicülaiis major fuscus ftriatus. C. B. Pin. 405. Modita-Canir-m. Hort, UaUA. VU. p. 10. T. 5. RAJ, Hifi. lüói. Surm. Flon /*m tot verzading van harde Gezwellen; inwendig tegen de Hoest en allerley Borstkwaalen, in welken nog de gedroogde Sebesten., die wy uit de Levant bekomen , met vrugt -gebezigd worden. Inzonderheid plagt menze, met Jujuben en andere Middelen, in Borstdranken te kooken; doch wy hebben verfcheidene van dergelyken aart. (at) Cordia met langwerpig ovaale, roni uitgaande, ruuwe Bladen. Zo wel uit de Afbeelding , in de Philofo.phia Botanica, als uit de befchryving,;en figuur der (f) Cordia Foliis oblongo-ovatis, repaudis , fcabris. Hass ƒ£;•„. 453. 'Cordia Nucis Juglandis folio. FLUta. Giti, I3 Ic 105. Coïdia Foliis amplionbus hirtis , mbo Flor. -fuWdi. EROWM. Jam. ioz. Sebestei» fcabra , Flore rai niato cApo. dill. Elth. J+i. T. ,55- f, Caryopnyuuj fpurius inodorus , .Folio fubromndo fcabro , Flore racemofi ' henapetaloide coccineo. Sloan Jam. ijift Hht.U, p. 20 T. iS4. RAj. Sappl. es. CatESE. Car. Iï« T. .91. Novell; . rügra. RüMPH. Amb.lL pt«6. T. 7J. EURM. Fl,Ir.d. p. 5? II. DELL. II. STUK. II. "DEEL. 1 V. .OOFD- :un, . 11. Ctrdis Sebcs'.cna,  II. AlDEEL. V. Hdofd» STUK. i >4 V tt f m a n k i g e boomek. der Plant, is 't blykbaar, dat onze Ridder door Folia repanda, Bladen meent, die aan dc kanten niet fcherp of hoekig, maar met ronde Cirkelftukkcn üitgerand zyn. Dcvoorigé Soort, zegt zyn Ed. heeft Zaagswys' getande hoekige Elzenbladen , die van onderen ruuw zyn. In de Afbeelding van Alp mus, ook, zyn de Bladen van den Sehestenboom ongekartdd. HAsselquisï'befchryft dezelven als volgt. „ De Bladen zyn zeer verfpreid, ovaalagtig, , aan den grondfteun een klein endje vcrfmald , aan den tip gefpitst, aan den rand oeheel gelyk , onregelmaatig gegolfd , hcb3 bende eene Korftige Oppervlakte; van agtc" ren met fterk uitpuilende Ribben gepeesd ; „ zeer droog en byna Lcderagtig ; van boven " donker groen , van onderen bleek grocnagT, tig , met witagtig Roestkleurige Aderenv. " Het is, volgens deezen Autheur, die denzelven in Egypte waargenomen heeft, een groote , luchtig getakte Boom, welken men aldaar in de Hoven nahoudt , brengende in de Maand November rype Vrugten voort, die de Sebcsten der Winkelen zyn. Met welk regt men nu de aangehaalde Westindifche Boomen, van Plumiee. met Ockernooten - Bladen , van Sloane en Catesby met hoogroodeBloemen en rondagtige Bladen, hier fhuis gebragt hebbe , blykt my niet: zo min als aangaande de Novella mgra of Zwarte Nieuw Blad Boom van Rümphiüs , op de Ambonfe Eilanden val.  p ,E u T A N D R I A. 155 vallende, wiens Vrugt de minfte overeenkomst niet fchynt te hebben met de Sebesten. Dit is een Gewas , dat met een of verfcheide Stammen opfchiet , die krom zyn en overzyde hellende. Het is luchtig van Loof, hebbende Bladen als een Piekyzer gefatzoereerd , zes of zeven Duimen lang , vier of vyf Duimen breed, licht groen, zonder eemge niiote of tanden , met eenige weinige Aderer fchuins doorwogen. De Bloemen, die troswy ze groeijen , hebben de geftalte van die de Doornappelen (Stramonium) , doch de groott maar van de Peruviaanfche Wonderbloem (Mm bilis Peruviana), Oranje of Goudsbloemkleui aan den Rand zeer gerimpeld of gekreukel De Vrugten, aan kleine Trosfen groeijendc zyn Eyrondagtig met een Puntje , naauwly een Vingerlid lang, meest groen , doch dc den tyd bruin of zwartagtig wordende en a de Punt open fcheurende. Daar binnen eene bleek Houtkleurige pieramidaale Stdci met Punten en Holligheden , als of hy uit! fneeden ware, hebbende de Holtens met ee Kurkagtige zelfftandigheid gevuld. Volkon rvp zynde, kan menze in vier of vyf dee fcheiden , die ieder een Kerntje bevatten, eetbaar is en aangenaam van Smaak. Het H van deezen Boom is op dc gedagte Eilander veel gebruik , en zeer geagt, zo wegens duurzaamheid, ais de fchoonè Vlammen die heeft , op eenen zwartagtigen Grond ; zy II.DÉElii U. STltó. Ui Afdeel. V. ' HoOFDJ STUKi Zwarte NicuwBlad-Buoin. i , 1. CS or m 'At i j ;eneen [en dat 3Ut . in de het ndë ook  II. Afdeel. V. Hoofdstuk. m. Cordia Gerasean tbust , T2ö" Vyfmannigë Boomen. ' ook wegens zyne ligthèid tot het maaken vanSnaphaaneO zeer bekwaam. De Cordia Sebestena is door den Heer J a cquin in "t Kreupclbofch aari den Zeekant, by Karthagena in dé Spaanfche Westindiën, groeijende gevonden; Dezelve maakte aldaar een Boomgewas van tien Voeten hoog, met zeer groote rondagtige Bladen , en de Bloemen aan "t end der . Takken fameligehoopt, hebbende cenige Renk. Derzelver Kelk was zestandig , dc Rand in zesfen of zevenen verdeeld, nooic in vyven, gelyk hy dien in de Bröeyhuizen te Weenen hadt waargenomen, 't Getal der Meeldraadjes vondt hy doorgaans zes, zelden vyf of zeven. De Kelk veranderde in een dikke, gladde, witte, Sappige Pruimvrugt, een Noot bevattende. Door deeze Nooten, als zy fchoon gemaakt en gedroogd zyn, wordt, zegt zyn Ed. , deeze Boom gemakkelyk in andere Gewesten voortgekweekt, hebbende te Weenen reeds rype Vrugten gedragen. (3) Cordia met Lancetswyz' ovaale , ruuwe Bladen , de Fteelen aan 't end gepluimd, de Kelk mei tien Streepen, Vol. (3) Cordia Foliis lanceoJato - ovatis icabris, Fanicula terminali, Calycibus decemftriatis. Linn Xpec Plant II. p. 273. Sp. -. Gerascanthus Foliis ovato- oblongis utrinque produftis, Racemis terminalibiis. Brown Jam, 170. T 29. f 3 o ralcanthus, Foliis lanceo'ato - o/atis (cabris, Panicula teimi» iia'.i &C. JAC^ Amer. 43, T. 175, f. Iö.  Péntanörïa. 127 Volgens de Waarneemingen van den Heer TacQUIN is dit een hooge Boom, ïegt van Stam , die zig ter hoogte van dertig Voetent dikwils eerst in Takken uitfpreidt. De Bloemenshebben den Rand in vyven gefneedën , met lan°e Slippen. Haar Kelk is altoos vyftandig, groenagtig , met tien Streepen: de Bloem witagtig, zonder reuk, bevattende vyf Meeldraadjes , en 't Vrugtbeginzel zit als op zyn eigen Kasje. Van 't Hout maaken de Ingezetenen der Karibifche Eilanden , daar deeze Boom in Bergagtige Woeftynen groeit , veel werks. Men noemt hetzelve, in 't Franfch, Bois de Chypre, dat is Cypers-Hout. (4) Cordia met ovaale ruige Bladen, van anderhalf Voet lang. De ontzaglyke grootte der Bladen onderfeheidt deeze Soort, welke van Browne den oneewoönen naam van Collococcus, zo wel als de' voorgaande dien van Gerascanihus gekreeo-en hadt. Sloane noemtze , eenvoudiger, Trosdraagende Pruimboom , met zeer groote langwerpige ruige Bladen en een roode Vrugt. De (+) Cordia Foliis ovatis villoGs fcquipedalibus. LlNJJ. Syst, Nat. XV. Tom. II. Gen. ijy. Sp. 4. Collococcus platyphyl' lus major, Racemis umbellatis. Erown. Jam, 16$. Pruntr jacemofa, Foliis oblongis , hirfuris, maximis , Fruau rubro Sjjo an. Jam, II. p. 130. T. 221, f. i- B.aj. «ftfr, 43. II. Deel. II, Stuk. rf. ?DEEL» v. eoïD- iv. Cordia nacropbyU Grootbla3ige.  i II I Afdeel. ( V. ' Hoofdstuk.v. Cordia Collococcus-, Lymvrugtige. j vr. Cordia fpinescens. Doornige. o.K V Y F m a n ni 6 e boomen» )e Groeyplaats, zo wel als die der volgende ioort, is op 't Eiland Jamaika. (5) Cordia met Hartvormig ovaale 'onverdeelde Bladen , de BloeSnin eeni^ermaate aan Trosfen, de Kelk van binnen Wollig. Hier toe wordt de Boom betrokken , welken 5 l o a n e gctytcld heeft ; naar een Karfenboom ;elykende . die Trosfen van Beziën draagt, de Bloem vyfbladig , groenagtig , met Druppen , le Vrugt hoogrood , Lymerig, met ééneh Steen of Korrel, het Zaad gerimpeld hebbende. Dezelve was door ónzen Ridder, weleer, GladIe Cordia genoemd geweest. Van de Lymerigheid der Vrugt, met die der Sebesten overeenkomende , zal BK o wk e den naam ontleend hebben. (6) Cordia met /pits ovaale , Zaagswy getande , runwe Bladen, wier Steeltjes eenigermaate gedoomd zyn. Deeze nieuwe Soort , uit Oostindie , heeft de Takken Wollig en Roestkleurig: de Bladen overhoeks , Zaagswyze getand en Wollig, van groot- (£) Cordia Foliis Cordato-ovatis &c Syst, Nat. x11. t. ii. p. 176. Collococcus &c. Brown. Jam. 167. Cerafo-af. finis&c. sloan, Jam. Uist. 1. p. ss. t. 203. (6) Cordia Foliis ovatis , acutis , Serratis, fcablis, FeöolU fuMpinescentibus, EtKN, Maviïsf, alt, p, zo5.  P É N T A H t» K. i A. 1^9 grootte als Kerfen-Bladen. Uit derzelver oxels komen enkelde Steeltjes Voort, draagende een Klokswyze Bloem, die in een dergelyke Kelk zit, met vyf Meeldraadjes en een enkelen Styl, gelyk in alle die van deezen Rang. De Vrugten hebben de grootte van Aalbesfen: zy zitten hier en daar verfpreid, en zyn zwart van Kleur. ë h r e t i a. Van den hedendaagfchen Kruidkundigen, dei Heer Ehret, door wien zo veele zeldzaams Plantgewasfen , te Londen in de Tuinen ei Broeykasfen dér Liefhebberen onderhouden wor dende , ten naauwkeurïgfte iri de Natiiurlyki Kleuren afgetekend, en by die gelegenheid ten algemeenen dienfte, door den Heer Trev aan 't licht gebragt zyn4 heeft dit Geflagt zy nen naam bekomen. De eettïgfte Kenmerken , behalve die vai een Bloem met vyf Meeldraadjes en eenei enkelden Stempel, aan deezen Rang eigen beftaan in de Vrugt, welke een Bezie isme twee holligheden , waar in enkelde Zaade bevat zyn van dergelyken aart: als ook, da de1 Stempel uitgerand is. Vier Soorten komen in dit Geflagt voor die altemaal tot de Boomen behooren. I 11, nssi. H. STUE, (1) Êhre* it. Afdebl.' V. Hoofdstuk. 1 1 r i i I t  II. Afdeei , V. IIOOFD" STUK. T. Ehretia Tenuifolia, Ongedoornde. irp Vyfm£ssice Boomen.- ■ (i) Ehretia met langwerpig ovaale Bladen, die volkomen gelyk van rand zyn en glad ; de Bloemen Tuilswyze. Deeze Soort is het, waar aan de Keizerlyke Hofraad cn Lyf-Arts Trew den naam van Ehretia, uit aanmerking dat gedagte Heer Ehret dit Gewas het allereerfte in Afbeelding gebragt en deszelfs Kenmerken befchreeven hadt, toeeigende. Hier uit was gedagten Heer Hofraad gebleeken, dat het geenszins tot de Calaba van Plumier betrokken kon worden , niettegenftaande men het Zaad , daar dit Gewas uit geteeld werdt, onder dien naam uit de Spaanfche Westindiën ontvangen hadt : tc meer , aangezien die aartige geftreeptheid der Bladen , om welke gedagte Plant Kallophyllum door Vail-lant en Inophyllum door den Hoogleeraar J, Burmannus genoemd was, in het tegenwoordige ontbreekt. Zyn Ed. gaf 'er den naam aan , van Ehretia met overhoekfe langwerpig; gefpitfte Bladen, een losfe Bloem -Aair, de Bloemblaadjes omgeboogen, wit van Kleur. De Heer Jac- (i) Ehretia Eoliis oMongo - ovatis tntegerrimis glabris , Eloribus paniculatis. Syst, Nat, XU. Tom, U, Gen. 156, Sp. ï. p. 276. Am. Acad. V. p. 39J. Ehretia foliis alternis &c. TREw. Ehret, T. 2j. Ehretia Arborca &c. BROWN. Jam. 168. T. is. f. 1. Cerafoaffinis Arborbacciferaracemola&c-SloaNv Jam, ii. p. 94. T. 203. f. 1. raj. Dendr, 4J, Ehretia Tinifolia inermis. LlNN, Syst, Net, X. p, 93«, JAC $9 e e ie le rs t:nle ¥ 76. ai- )!iis ilus rtoJaa. M.  m V. Hoofdstuk. h\ Ehretia ex/ucca. Oniappige. 134 VïFMAttKIGE EOOMEM. ' hoogte van vyf Voeten bereikt. Het vertoont zig, als van de Zon verbrand zynde , en is derhalve niet fraay in 't aanzien, hebbende een knobbeligen Stam en een gefcheurden [Bast, De Bladen verfchillen zeer, komende ftomp, fpits , uitgerand, op de Rotfen glad, op Zandige plaatfen rauw, en nu grooter dan kleiner voor, Op Kurasfau hadt hy 'er een van tien Voeten hoog gezien , dat met een Stam van twee Duimen dik uit een Spleet van de Rots by Hato voortkwam. De Bloemen , die het end der Takken kroonen, zyn zeer welriekende. Van de Franfchen wordt dit Bois Crabü batard of Basterd Steenbokken of RheetjesBoompje, zegt hy, geheten (*). (4) Ehretia met Beitelvormig- Lancetswyze, aan den Rand amgelwgene Bladeren. Dit is een Gewas van vyftien Voeten hoog, fomtyds regtop groeijende , fomtyds tegen an. dere Boomen leunende, doch zeer naar 't voorgaande gelykende. Het heeft de Bladen fpits ovaal, zeer glad, gefteeld, twee Duimen lang: de (*) De Fleer jAcqpiN zegt Jive ^rbuscula Capreolorum fpuria. Dc betekenis van 'r woord Capreolus is niet zeer bepaald. Zie deeze Ata. Hi/?.I. Deel, UI. Stuk, bladz, 182 : maar indien het Franfche daar mede overeen zou komen, dan moest het Bois Cabril zyn. (4,) Ehretia, Foliis Cuneiformi - lanceolatis, maigine reflexis. Syst. Nat. XII. Tom, 11. p. 275-) Beurreria exfucca. jAcquitf- Amer. p. 45. Rhamnus Cumanenfe. LqefI- Itin, jSz.  Pentandria. 135 de Bloemen flaauw welriekende , veel grooter dan die van de andere Beurreria, wit van Kleur, met Hartvormige Slippen, de Meeiknopjes Eyrond en groot. De Besfen zyn groen , vier kanti- , zonder eenig Vleefch , wordende cm delyk rosagtig zwart, en dan met de Zaadei in vieren fcheidende. Zeer veel kwam dit Gewas den Heer j a< otin in de Bergagtige Bosfchen van Karth ucna voor. Hy oordeelde de %^efcl Ehamnus van LÖeflÏng tot het zelfde.Geil* te behcoren; 't welk een middelmaatige Bcr is op !t Vaste Land van Zuid-Amerika, c tusfehen Kurasfau cn Suriname legt, groei}< de Dezelve hadt ook de Vrugt eenhuizi mét vier Zaaden ; gelyk de Ehretia en Beur ria beiden, die ik my niet minder verwond, door den Heer Jacqbin van elkander af zonderd te zyn,. dan dat Linnjeus, die zeken met reden famengevocgd heeft , 1 Bezie met twee Holligheden opgeeft voor 1 der Kenmerken van dit Geflagt. Varronia. -De naams-afleiding is waarfchynlyk van vermaarden Varro, die ten tyde van 's I knids Geboorte te Rome geleefd en een W over de Zaaken- der Landlieden , dat verfc dè maaien herdrukt is, gcfchrcevcn heeft. De Kenmerken, behalve die van vyf 1 ■ ■ 1 4' dr XI. Dr.f.L, U- STUK. II. Afdeel, V. Hoorn- stuk. I 1* ie...' m lat nfs t'c- -,e~ de?en;en den lei. 'erk hei- eelïad-  I36 Vyfmasnige Boohen. ïl. Afdeel. V. Hoofdstuk. i. Varrömt fine/it J. Strcepijic. draadjes te hebben en eenen enkelen Stempel, beftaan in de verdeeling van de Bloem in vyven, en dat de Vrugt een Steen heeft met vier holligheden. Vyf Soorten komen in dit Geflagt voor, die alteinaal tot de Boomen kunnen betrokken worden. (r) Varronia met gejlreepte Lancetswyze Bladen , de Bloemjleeltjes op zyde aan het Bladjleeltje gegroeid , met, Balronde Aairen. Dit is, volgens Plukenetius, een Gewas , dat de gedaante van den Smalbladerigen ölmeboom heeft,met Bladen van boven ruuw, van onderen ruig, en zeer kleine geele Bloempjes. Sloane zegt, van de gene die uit zyn Werk, onder den naam van regtopftaande Geitenblad , met grootere dan Salie - Bladeren, aangehaald wordt; „ de Takken van deezen Boom „ waren met eene gladde zwartagtige Schors „ gedekt , waar onder een glad witagtig Hout. „ Naar de Toppen fchooten de Bladen uit, „ meer dan een Duim van elkander, twee Dui„ men lang , in 't midden één Duim breed, met kleiqe Steeltjes, aan de randen getand, „ vaa fj) farronia Foliis lanceolatis lineatis &c. Syst. Nat. XI7. Tom. II. p, 275. ^imnen. Acai. V. p. 3»+, Lantana Corymbofa &c. Sp. Plant. Ed. i. p. 628. Ulmi angustifolia: facie Paccifera Jamaicenfis, &c,r%UK, Mmag. 355. t. 328, f, s,  P E N T A N D R 1 *• ï37 „ van boven rimpelig, gelyk de Bladen van Salie of Brandenetelen , van onderen Wol- " lig en fterfc geribd. Uit de Oxels der Bla-E den kwamen Steeltjes voort, wee Duimen» lang met Trosfen van kleine Bloempjes. Hy hadt dit Gewas in de Noordelyke deelen van Jamaika waargenomen, (2) Varronia met ovaale geaderd - rimpelige Bladen, en Balronde Aairen. , Deeze Soort maakt, volgens Jacquin , een Heefter dikwils van twaalf Voeten hoogte, de fraaifte van aanzien in dit Geflagt. Hynoemtzc Mirabiloides, om dat de Bloemen, gelyk ook uit zyne Afbeelding blykt, veel zweemen naar die van de Mervelje de Peru. Zy zyn wit , fchoon en Reukeloos , voortkomende uit een bolronde Aair van Kelken. De Stempel is aan 't end in vieren verdeeld. De Vrugt, var grootte als een Erwt, maakt eene lymerig zoe te Bezie uit, met een platten Korrel. Op St Domingo komt dit Gewas veel in het Kreupel bofch rondom de Stad Port au Prince voor. (3) Var- (2) P'armüa Foliis ovatie Veuofo - rugofis, Spicis globofo. jlrrm. Acai. V. p. 39+. Vatronia (Mirabiloidts) Spicis fobronmdis insqunlibus , CorolUs hypocraterifonrubus. jA E N T A N D K. I A» Ï39 De Bloemen zyn wit : de Vrugten langwerpig per dan in de anderen. I (5) Varronia «e* Hartvormige Bladen W des Bloemen aan Toppen. Deeze heeft haaren bynaam van de Witheid' der Vrugten, Commelyn hadtze Amerikaanfche Mispel, met Elzen- of Hazelaar-Bladen en eene Lymerige witte Vrngt,' geheten. Volgens de Waarneemingen van JacquiN is het dikwils een Boom van dertig Voeten hoog , met een Stam van een half Voet dilï en een uitgebreide Kroon: doch, als men hei aan Haagen plant, dan blyft het Heelleragtig De Bladen zyn ovaal, vier of vyf Duimen lang Aan de enden der Takken komen de Bloeme in Toppen, voort, die niet zelden een halfVo breed zyn , uit een menigte van KloksWyj witte Bloemen famengefteld. De dubbelde Pur tjes van den gevorkten Styl , loopen in Iton pe Stempels uit. De Vrugt, die langwerp is, omtrent een half Duim lang , en half doo fchynende , bevat een zoet lymerig Vleefch wordende op Kurasfau gegeten. By Karthag na heeft hy dit Gewas ook gevonden. (6) Var- (5) ^««.-«roUiscordatisjFlonbus Cymofc. Jacc* ^«r. 41. Mespilus Americana, Alni vel Coryli foliis, Ftafta wucagïnofo albo. CQMM. Hert. Avfi. I. p. UJ. T. 8». •n. Dr.ri. rt. stuk. II. fdeel. V. IOOFD- rus. v. Parronia V/itte.l T it e g  140 VïniAKKioe Boomen. II. AfDEEl V. Hoofdstuk.vl. yarrvni Martini- tmfih Marte» nickic. \. tdorata Welriel de. (6) Varronia nut fpits-ovaale Bladen ; de Aaïren langwerpig. Gelyk de voorgaande Vierde Soort, van de Groeyplaats haaren naam heeft, zo ook deeze, " die van de derde in hoogte cn geftalte zeer weinig verfchilt. Op Martenique , aan de kanten der Bosfchen, heeft de Heer Jacquin dezelve waargenomen. Laugieria. Deeze Geflagtnaam is door den Heer J a cqtji n in de wereld gebragt, ter eere van den Heer RobertLaucier, Hoogleeraar in de Chemie en Kruidkunde op de Univerfitcit van Weenen , die allereerst aldaar een openbaaren Kruidhof in orde gebragt cn 'er Lesfen in gegeven heeft. . De Kenmerken , behalve de gemelden, zyn, een Bloem die in vyven verdeeld is, en eene Pruimvrugt met een Steen, die vyf holligheden heeft. De eenigfteSoort(i), in dit Geflagt bekend, riitvoert dep bynaam van edorata , dat is, Welen- «e- f6) Varrt'.la Foliis ovatis acuminatis, Spicis oblongis. Syst. Hat. XII. Tom. 11. p. 176. Varronia Spicis oblongis, Foliis ovato-acuminatis. JACq. Amsr. p. 41. Tab. XXXI1. (1) Leugkria odorata. • Sysl. Kat. XII. Tom. 11. p. 177, Jacq. Amer, p..*4- T. 177. f. *?• Loefi^ It, Hisp. p.ajo s -71, 30?,  I> E N T A N D R I A. I4ï riekende , om dat de Bloemen by nagt een fterken Reuk verfpreiden. De Heer Jacquin,j die dit Gewas bv Karthagena en de Havana ,; in Bofchjes aan den Zeekant, waargenomen heeft, zegt dat het een regtopftaande, Takkige Heefter is, van tien Voeten hoog , met ovaalagtige , gefpitfte , effeiirandige , gladde , gefteclde , gepaarde Bladen van tweë Duimen lang. Uit de Oxels komen Trosjes voort van vuil roode Bloemen. De Vrugten zyn geheel zwart, grooter dan een Erwt en week. Uit de Zaaden, in de Westindiën verzameld , zyn t< Weenen, in de Broeyhuizen, Heefiers voort gekomen met en zonder Doornen ; weshalve: de Gedoomde en Ongedöornde van Loefxing, zo zyn Ed. oordeelt, beiden hier t'hui te brengen zyn ; niettegenftaande hy in d Westindiën geene Gedoomde hadt gezien. De laatstgemelde Heer, naamelyk, hadt di Gewas in Zuid-Amerika , by Cutataquiche gevonden, en hetzelve voorgefleld onder de naam van EdecUa. Het groeide aldaar twe Mans langten hoog. De Bloem was eenbladïg Trompetvormig , in vyven verdeeld , met \\ Meeldraadjes , den Styl met een rondknopp oen Stempel. De Noot of Steen, der Vrug< badt in de eene Soort vier of vyf, in de a: dere maar twee holligheden; zo dat de Ke merken, daar van afgeleid , gantfch [onzels zyn. 'Ce i!. peet. ti. ctï^. II. Afdeel. V. 300FD» iTUK» ; / e 9 1 f P ;, 1. 1- ?x ï-  142 Vyfmann"ige BooMëm. ft, Afdf.el V. Hoofdstuk. i. Cesiium Hoérurnat Nagtt lakende C e s T R ü M. De Bloem is, in dit Geflagt, Trechteragtig: de Meeldraadjes geeven in 't midden een Tandje uit : de Vrugt beftaat in eene Bezie met ééne holligheid. Drie Soorten komen 'er thans in voor, die dus onderfcheiden worden. (i) Cestrum met gefteelde Bloemen. Deeze Soort , de Jasminoides van Dillenios met eene groenagtïge by nagt zeer welriekende Bloem, komt by Sloane voor, onder den naam van Jasmyn met Laurierbladen , eene bleekgeele Bloem , en eene donker blaauwe Veelkorrelige Vrugt. Deeze zyn , by de Engelfchen op jamaika , onder den naam van Poifonberries , dat is, Vergiftbesfen, bekend, 't Is een Boom, die een Stam van zeven of agt Voeten hoog heeft , met een gladde witagtige Schors. De Besfen zyn omtrent zo groot als een kleine Erwt. Dat 'er de Geele Syring, by de Mexikaanen Totoncapatli genaamd, toe behooren zou , gelyk Plukenetius wil, komt (l) Cestrum Floribus pedunculatis. Syst. Tlat. Xll. Gen. 46o. p. 177. Jasminoides &c, Dill. Elth. 1S3. T. 153. f. 18$. jasminum Laulinis foliis &c. SLOAN. Jam. ISO. Hifi. 11. p. 96. T. I0+. f. 1. RAJ. DenJr. 63. BROWN. Jam. 173. Syringa Laurifolia Jamaiceiifis. Pluk. ~*lm, 3 j9> T> f» 3. Farqui. FEU1LL. Per. III. p. J2. T. 32. f. 1.  P e w ï a n d R I a6 143 komt my uit de afbeelding en befchryving niet waarfchynlyk voor; alzo die getonde Bloemen cn geheel andere Zaadhuisjes heeft. Wat] de Parqui van Pater FeUillóe aangaat ,s deeze ftrookt beter. De hoogte van 't Gewas, de Bladen en Bloemen, komen taamelyk overeen , en van de Vrugt zegt die Autheur, dat dezelve ovaal is, een half Duim lang, wordende in de rypheid zwart, en bevattende vyf of zes Zaaden. Van het Sap daar van, fchoon violet zynde , hadt hy zig bediend in alle zyne Tekeningen. Hy vondt dit Boomgewas in de Bergen van Chili, op 33 Graaden Zuider Breedte. (2) Cestrum met 07igefteelde Bloemen. Deeze Soort, by Dillenius Jasminoides met eene witte over dag ruikende Bloem getyteld, voert by Pl-ukenetttjs den naam van Amerikaanfche Laureola, die altyd groen is, lïet zou de Hedianda met Jasmynbloemen zyr van Pater FEUiLLéE, zynde een Boom var twaalf Voeten hoogte , met eenen Stam van ccn half Voet dikte, die Bladen van dergelyke lang fa) astrum Floribus fcsGlibus. Hort.Clif. i?t. Jasminoid* Laureol.t folio , &c. DlLL. Elti, i8ó. T. i5+. f. 'S6 Laureola fempervirens Araer. Sec. Pluk. Alm, 109. T. 95 f. 1. RAJ. Der.dr, 53. Hediimda Jasmini Flore» FSUU£. Perm V, p. as- T. 20, tl. Deel, It, Stuk, It ïdeet.. V. TUK. it. Cestrum diurnum. Dagruikea. de.  H4 VYFirfANNIGE BöOMES.' Ti; 'Afdeel. V. Hoofdstuk. lil. eestrum •velptrtinum. Avondle langte heeft, eh twee of drie Duimen breed, van eene ovaale wederzyds toegefpitfte figuur, en fterk geaderd. Van boven zyn zy bly groerl en glad , van onderen witagtig , en ftaan op Steeltjes van byna een Duim lang , die aan hunnen oirfprong twee kleine Blaadjes of Stoppeltjes als Ooren hebben. De Bloemfteeltjes zyn met Trosjes van witagtige Jasmyhbloemen beladen , wier Stamper een Eyronde Vleezige Vrugt wordt, van een zesde Duims dik, die gevuld is met kleine bruine Zaadjes. De Bloemen zyn by nagt zeer welriekende ■, doch Hinken den geheelen Dag : 't welk tegenftrydig is met dc eerst aangehaalde , en den bynaam ook niet zeer eigen maakt, (3) Cestrum, met zydelingfe eenigermaate geaairde Bloemen en ovaale Bladen. Deeze Soort, ook in Amerika voorkomende, is een Boom van twaalf Voeten hoogte. De Bloemen zyn zeer dun van Pypje, doch wyd vart Mond, groenagtig wit van Kleur. Chrysophyllum. Guldenblad. Bit Geflagt heeft van de Bladen, die in de eéne Soort Goudkleurig zyn, den naam bekomen. De (ï) Cestrum Floribus lateralibus fubfpicaris , Foliis ellipticis. Mantisf. altera, p. 206. Cestrum Foliisoblongo- ovatis, Flo/ibüS Alaribus confertis tubo tenuisfimo, Mill, D>3. J,  Pentandri a. 145 De Kenmerken beftaan in eene Klokswyze tienfneedige Bloem, met de Slippen beurtlings fmal en breed: de Vrugt een tienzaadige Bezie, Hier van zyn thans twee Soorten bekend, beiden in Zuid - Amerika haare Groeyplaats hebbende, (1) Guldcnblad met ovaale, evenwydig geftreepte , van onderen Wollig - glanzige Bladen. De Wilden der Karibifche Eilanden geevei? den naam van Cainito aan een Boomgewas . dat door de Franfchen , op Martenique 'en fl Domingo , Caimitier en Cabimitier genoeme wordt, 2 Onder de Vrugtboomen der Westin difche Eilanden ftelc Pater Lab at deezei als den eerften en fchoonften voor. De Hee J a c q 01 n heeft aanmerkelyke Verfchcidenhe den van dit Gewas waargenomen, van weikei hy de eerfte, die de gedagte Kenmerken heeft aldus befchryft. Deeze zeer hooge en fraaije Boom breid zyne Kroon zeer wyd uit. De zelfftandighck is ros , taay en Draadig , bekleed met een rosachtige gefchcurde Bast, die vast kleeft aai het Hout. Hy heeft ovaale,- eftenrandigc, fpit & (1) ChryfiphylluM Foliis ovatis , parjdlele flriads , i'ubni tomentofb - uitidis. ]acq_ Amer. p. 5> - t. 37. fc 1- Caiiw< pplio fub'ras HxMo, ftïïfta MaliTotml. tixx. Gen. 1»» K lUVm* }h Stuk, II. Afdeel, V. Hoofd. ' stuk. r. Chryfcpby, ium Caini* to. Goudbladig. l l [ l I }  II. Afdeel» V. Hoofdstuk. 146 Vïfmanhise Boomen. fe, Lederachtige Bladen, die wederzyds gcftreept * van boven glanzig en donker groen , van onderen met een fyne Wolligheid , die Kaneelkleurig is met eenen weerfchyn van Goud, bekleed zyn. Zy ftaan overhoeks, zyn kort ge* fteeld en vyf Duimen lang. Uit de Oxels der Bladen komen enkelde Bloemfteeltjes voort , ieder met één Bloem, die Klokagtig, aan den rand in vyven verdeeld is, en vyf korte Meeldraadjes heeft.' De Steeltjes ftaan by elkander aan losfe Trosjes , en draagen ook wel meer dan één Bloempje , dat witagtig is en zonder Reuk , hebbende een vyfbladerig Kelkje. Het Vrugtbeginzel, zo groot als de Kelk, een korten Styl hebbende, met eenen byna in vyven -edeeldcn Stempel , verandert in eCn zeer groote platagtigc Vrugt, die Rooskleurig is met e-nis geel en groen gemengd, vcranderlyk naar dat hy meer of min befcheenen wordt door dc Zon. Deeze Vrugten hebben tien Zaadhuisjes , doch zelden worden meer dan drie of vier Zaaden, in eene Vrugt, ryp. Onder een dunne gladde Schil , bevatten zy een week, lymerig Vleefch, dat voor de rypheid Melk geeft, ver-, volgens aan de kanten Vleefchkleurig, naar 't midden witagtig is, van eene laf zoete Smaak. Hier uit is op te maaken , dat deeze Vrugten , zo wel uit- als inwendig, Veel naar onze Zoete Appelen gelyken , en dus is het niet tc verwonderen , dat de Europeaanen 'er zo veel tterks niet van maaken als de Wilden. Hoe meer-  P E M T A N C R I A. 147 meerder overvloed van Spys, hoe meerder kiefchheid : doch die walgelykheid , welke de Europeaanen in 'c eerst in deeze Vrugt vinden j j verandert5 zö Pater Labataanmerkt, wel dras in eene aangenaamheid tot den hoogiten trap. Ook worden deeze Vrugten, die zeer verfrisfchende zyn , zonder eenigen fchróom aan de Zieken gegeven, en , niet zuur noch winderig zynde, bezwaaren, zy, zegt hy, ook de Maag niet. De eerfte verfcheidenheid, welke onze Ridder opgeeft uit Millers Woordenboek (&), heeft de Bladen langwerpig ovaal, van boven glad l van onderen Roestkleurig ; de Bloemen groeijen aan Trosjes in de Oxels der Bladen, üf dit genoegzaam zy^, om denzelven van den Voorgaanden te onderfcheiden , daar de Bloemen0 ih dezelve ook by Trosjes groeijen , fchynt wat duifter. De tweede is , die de Heer Jacquin genoemd heeft, Guldenblad vanjamaika met eene paarfche Vrugt 00* zf? Ed- betrekt % toc de Anona van Sloane, met de Bladen var onderen Roestkleurig, een groote gladde Vrugt. het Zaad zwart, ten deele rimpelig, ten deele glad, ■ ffl Chr-,fiphyll«m Foiiis oblongo - ovatis , fuperfle glató &lnusferruginc;S,FloribusalaribuS Cotymbofis. Mlli. HxB (c) chryfcpbillum Jamaicenfe Fiuftu purputeo, jACQ^wsr r- Ch-yfophyUum Fru£tu globofo , Foliis fubtus feimgineis BROW. Jam. m. T. 14. f- Anona FoUis fabtBS feim£l luis. SLOA5J. Jam. ii. p. l?o. fK 2 II. . V. foOFÖTUK. Star-Ap» pclboom, t  148 Vyfmannige Boomen.'1) H. Afdeel. V. Hoofdstuk. glad. De Stam van deeze is een Voet dik , en wordt dertig of veertig Voeten hoog, met uitgebreide Takken , waar aan Bladen van vyf Duimen lang,in 't midden twee Duimen breed, van boven groen , van onderen bruin, en als de fchoonffe Zyde glimmende. Hy draagt Appelen, die naar Pippingen gelyken, in welken, als menze doorfnydt , zig een Star vertoont, en deswegen noemen die van Jamaika denzelven ■Star-Appelboom. Het geheele.verfchil van dee» zen met den eerst befchreevenen beftaat, volgens Jacqu in, in de Figuur cn Kleur deezer Vrugten, die ovaalagtïg zyn, hebbende een paarfche , groene of gemengde Schil, en een paarfch , eenigermaate Melkgeevend Vleefch , van wat beter Smaak dan dat der andere, maaide Lippen , van den genen die ze eet, met Lym bekleedende. Deeze zyn op Jamaika, met de groote Citroenen , doorgaans in het Nagerecht allermeest geacht. De derde heet Guldenblad met eene blaauwe Klootronde Vrugt (dj. De Boom komt wederom in alle opzigtcn , zelfs ook wat de evenwydige dwarfe Streepjes der Bladen aangaat, met den eerften overeen, zegt J a c q o i n , maar verfchilt doordien de Vrugt geheel blaauw, byna volkomen rond en driemaal kleiner is ; hebbende ook het Vleefch blaauw, weeker en Melk- {d) cbryfop/jyllum(cor Folio Salicis viticii &c' EoERH' bat. Part. 11. p. i63-  PENTANDRIA. 153 Werk over de Boomen beichreeven , is door ^ Boerkaave voorgefteld onder den naam van Boom, met cverhoekfe grocnglanzige Wilgc H< bladeren en lange Doornen aan de Oxels derST Bladen. De Grceyplaats is in Kanada. (3) Yzerboom, die gedoomd is , met afvallende ovaale Bladen. *J In Noord - Amerika komt deeze voer , dienii ook een Boom is , met dergelykc Bladen cn Doorens als dc voorgaande, en in de Oxels def Bladen veele ecnbloemige Steeltjes uitgeeft, welke een Kelk en Bloem voeren, beiden in vyven verdeeld , en een vyfbladerig Honigbakje hebben , zittende aan ieder Slip van de Bloem, Kwabswyze. De tien Meeldraadjes , die 'cr den bynaam aan gecven, hebben Pylswyze Helmpjes. Op -het Klootronde Vrugtbeginzel ftaat een Draadagtige Styl, met een zeer klein Stempeltje. Een zwarte ronde Bezie, met drie of vyf Holligheden, die meest misdraagt, maakt de Vrugt uit. Met de voorgaande Soort heeft deeze veel overeenkomst. (4) Yzerboom, die ongedoornd is,met aanblyvende Lancetswyze Bladen en hoekigep 'Bloemfteeltjes. ^ Dit is een Boom met dikke Takken, aan de Kaap (3) Sideroxylon fpinofum Foliis deciduis clüpticis. Ibii. p. t7(i) Sideroxylon inetme , Foliis perennamibus lanceolatis. K 5 re' 11. Dr.Hi.. n. Stuk. li; nEEU V. )OFD- nr. Oecan. ienm:n> IV. Melant)ltds.Zwart, asrige.  II. Afdeel. V. Hoofd» stuk, tj4. Vyemannige Boomen. Kaap der Goede Hope groei jende, die naar de eerfte Soort, de Weerlooze bygenaamd, zeer gelykt, maar de Takken niet geftreept of met Wrattige Stippen heeft, en tusfchen de Meeldraadjes ook geene Tandjes, De Bladfteeltjcs zyn zeer kort en niet rond. Men hadt dit Gewas van de Kaap gekreegen, volgens Co mme, lyn, onder den naam van Zwarte Bast; wegens den zwarten Bast, dien de Stam heeft; zynde de Bladen als Laurierbladen van figuur , verdroogende en famentrekkende ; de Wortel rood. Tot deeze Soort oordeelt Linn/etjs, thans, nader dan tot de eerfte, te behporen, dat Kaapfche Boomgewas , van zes Voeten hoog, in 't Boek van Witsen Melkgeevende Boom met groene Bloemen genoemd wordende , het welk aan de Twygen langwerpige, ongekartelde, dikke, geaderde, groene Bladen heeft, met zeer korte Steeltjes, tusfchen welken veele Bloemfteeltjes voortkomen , twee of drie uit een zelfde Punt, ieder met een vyfbladig Bloempje , dat lange Meeldraadjes heeft , en waar op een ronde Bezie volgt, die ryp zynde blaauw is, bevattende een gefpkften hoekigen Zaadkorrel, (5) Yzer- PeduncuHs angiilatis. lhid. p, 178. Padus Foliis oMongls Eruöu folitatio. Eurm. Afr, 23S. T. 84, f. p. Laurifolia AfrieAa. Comm. Hort, Amft. I. p. i£)J. T. 109.  P e n T a n d R. I A. 155 (<) Yzerboom , die hyna ongedoornd is, met {5) afvallende Lancetswyze , van onderen ■ Wollige Bladm, en DraadagUge Bloem- , fieeltjes. In drooge Landitreekcn van Karolina komt5 deeze voor, volgens D. Garden, zynde. eenBoom van twintig Voeten hoog met eene witagtige Schors en zeer taaije Takken, Je KhoppS, die overhoeks liaan, geeven ieder verfcheide cenbloemige Steeltjes uit, tusfchen welken langwerpige , ftompagtige , van onde. ren Wollige, Bladen voortkomen, die een Vinger lang en breed zyn. De Bloemen zyn klem: f Kei Eyvormig, vyfbladerig hebbende, cn eene Buis van langte als de Kelk met den zoom in vyven verdeeld zo wel als HoniPbakje, in de Keel van de Bloem, tiet Vrugt beginzel , dat vyfhoekig is , met een enke r Styl en Stempel, wordt een Eyronde: Vrugt meteen dergelyken glanzigen Steen, die aan breedfte endree gaten heeft, door eenboogs middelfchot van een gefcherden. Somtvd zyn de Takken hier en daar bezet met kort Doorntjes. (6) Yze tolentoüs , PeduncuUs FÏlifornjihus, Spt. ~at. Ml. Ta, 11. p. 178' li. vixy li. stok. ii. EDEEL. v. ioofd» rui:. v. [dcroxylon tenax* Taaije. 'zciboom, 't s e r- us 19.  II. Afdeel. v. Hoofdstuk. vi. Fxtidisji Zen ll.ink.cnde. I56 Vtfmannige Boomen. (6) Yzerboom, die ongedoornd is , met de Bladen byna tegen elkander over, de Bloemen zeer groot. Dit is, volgens den Heer Jacquin, die het in Bergagtige Bosfchen op St. Domingo waargenomen heeft, een Boom van twaalf Voeten hcog , met een regten Stam , niet Melkgeevende. Dc Bladen zyn langwerpig Lancetvormig, ftomp, dikwils een weinig m'tgerand, doch ongekarteld, glanzig, eenigermaate gegolfd, gefteeld, vier Duimen lang. De BlocmfteeE tjes komen dikwils twintig te gelyk in de Oxels der Bladen en aan de Takken voor, draagende ieder ééne Bloem, die wit is en Trcchteragtig, met eenen platten Rand , omtrent een half Duim breed , in vyven verdeeld. De Bloemen Hinken zeer. Dc Vrugt heeft byna de grootte van een Kers , nu ronder , dan langwerpiger. Zy worden in January ryp en de Boom bloeit in Oktober. Een ander Boomgewas, van twintig Voetert hoog, heeft die Heer op de zelfde plaatfen waargenomen , het welk verfchilt door altyd ftompe platte en inderdaad overhoekfe Bladen, met maar drie of vier Bloemftecltjes, de Bloemen minder Hinkende. Hy noemt het derhalve (6) Ê&roxlhn Inerme, Foliis fub - oppoftó, Floribus pateniisfimis, JAÊCJ; Amir, p.. SS.  P E N X A W D R I &. 157 ve SMeroiylw» paueiflorum, doch twyfelt of y het wel een byzondere Soort zy. (7) Yzerboom , die gedoomd is, met aanbly-i vende Bladen. Aangezien verfcheide andere Soorten ook gedoomd zyn , zo maakt dit een beuzelagtige onderfcheiding. Linh/eus betrekt hier toe den Bezie - draagende Indilchen Heefter, uit den Malabaarfchen Kruidhof, met eene ronde veelkorrelige Vrugt , op Malabar Curo-Moelh genaamd , dat een Boompje is van vyf Voeten hoog, draagende Bloemen met een menigte Meeldraadjes , die rond uitgefpreid zyn, in '1 midden van groenagtige Hinkende Bloempjes waar op Besfen volgen, eerst groen dan root en in de rypheid zwartagtig; op welken de In landers zeer verlekkerd zyn. Van den Bast in Olie gekookt, maaken zy een Smeenng te gen de Jicht. Het Afkookzel der Bladen zoi tegen den Beet der Slangen dienftig zyn. D Groeyplaats is derhalve in Oostindie; doch d Heer N. L. Burmannus betrekt hier to den Jamaikafchen Ebbenboom van Peuki n»tics, die ook in andere dcelen van c We; ✓ O Sideroxyhn fpinofura Foliis pcrennantibus. Hort, Ct «9 Cuw-Moelli. H,rt. Mal. V. p. 77- T. 39- RAJ. H 1634. Eurm. Bl. hd. p. 59. Lycii fimpi Fnitex In* COMM. Hort. Arr.fi, t. p, I". T. Sj. H. Dïrt II. fivs» II. LFDESti V. lOOFD». TUK. VII. Spir.ofxm, Sedooui» ie. I > I e e t- m us.  ii. AfiJeel. V. Hoofd- STUK. Kaapfche Yzerboornen» ï58 Vyfmannige Boomen: Westindiën en Zuid-Amerika voorkomt: en zoude dus het Ebben-HM van deeze Soore afkomffig zyn. Linnveus heeft den EbbenHout Boom, die weinig van deezen m Gewas en Bladen , fchynt te verfchillen, om dat de Bloem- en Vrugtmaaking geheel anders is, tot het Geflagt van Aspalathus tehuis gebragt. De Heer J. Burmannus heeft tweederley Boomen van de Kaap , volgens overgezonden Tekeningen, afgebeeld en befehreeven (*). De eene Soort heeft de Bladen langwerpig , effenrandig: de Vrugt is in fommigen rond, in anderen langwerpig , doch in beiden Bezie-agöfe De andere Soort heeft de Bladen diep setand, en dc Vrugt , zynde een ronde Bezie met éènen Zaadkorrel, is geel , in de andere blaauw. Beiden zyn het zwaare Boomen, die aan de Kaap in de Bosfchen groeijen , en ten zeer hard Hout uitleveren, weshalve menze aldaar Yzerboomen noemt. De Teeldeelen der Bloemen , die vierbladig zyn, niet weetem de, kan menze ook met zekerheid niet tot een zelfde Geflagt betrekken. C e d r e l a. Westindifche Cedcrboorm Dc naam is van de gelykenis naar den gevvoonen Cederboom afkomffig. De Kenmerken (*) Burm'. P'^t. Jflk 'P**M P- =33. Tab. Si j 88.  Pehta.ndk.ia. *59 ken beftaan in eene verdorrende Kelk; een vyfbladcrige ïrcchteragtige Bloem b die van onderen tot een derde aangegroeid is aan het Vrugtbeginzel, hetwelke een Houtig, vyfhmzie , vyfkleppig Vrugthuisje wordt , bevattende nederwaarts gefchubde Zaaden, met eene Vliezige Wiek. _ Maar ééne Soort komt voor in dit Gellagt, die den naam voert van Welriekende of Cedre. la met Pluimswyze Bloesfem (i). Browni ïioemtze CedreU met gevinde Bladen en lo. Trosagtige Bloemen; het Hout ligt en weineten de Men vindtze elders Ceder van Barbado Jetyteld , met gewiekte Esfchenbladen, die nie Gekarteld zyn, praaiende met eene zonderling Vrugt, welke in vyf dikke , fterke , Lepek wys' holle omwindzels, evenzo veel Zaaden door Vliezen vergroot en aan eene uitgeholde vvfkantïge zeer groote Kolom aangegroeid zyi -de, bevat. By Sloane heet het een zei o-roote Boom , misfchien den Pruimboom n verwant , hebbende een los, rood, welnekei Hout. De groeyplaats, is, gelyk men hgt t «i-ypt, in de Westindiën en Amerika. f O Ccirela Floribus paniculatls. Sy». N«. Xtl. Tom. It, 'p \L. Cedrela Cedro. LOEEL, fe 18S. Cedtela Ffe BS" Itls, & BP.OWN. jan,. «8. T. ,0. f. ,. Cedms liarbadenfiuni &c. PLUK. Mm. 9i. T, 157. f- forte affi. ni5 arbor &£ S1.0AH. Jam. iVï. Mtjl. I* p. «3. T. *«* & 2, RAJ. Der.dr. 43, Ui DEEI. II. STUK. ïï. Afdeel. V. HOOFDtt STUK. i. Cedre'.a • idorata. "Wdriekers■de, r t i I 1- :r 1. id e- 'c  II. Afdeel V. Hoofd stuk. 160 Vyfmannigë Boomen. 't Is een der grootfte Boomen van Jamaika, • die op dan Eiland in de Bosfchen menigvuldig groeit, vallende ook op Barbados, de Bermudes, in Virginie en aan de Vaste Kust van Zuid - Amerika. Hier vondt hem Loefling, inet eenen Stam van fomtyds vier of vyf Voeten dik; met Bladen van twee of drie Voeten lang en Bloemen byna als die der Hyacinthen. Dc Spanjaarden , zegt hy, noemen het Cedro, en onder dien naam ftaat hy reeds bekend by Oviedus. Zo het de Citrea is"van Nieremberg, gelyk Rajus wil, dan zou men het Hout daar van tot Koffers gebruiken, om de Klccdcren te bewaaren voor de Mot. Het gene men hier grof Cederen Hout noemt, zal vvaarfchynlyk daar van afkomffig zyn. M a n g 1 F e r a. Mangas-Boom. Dit Gellagt heeft zynen naam van den Indiaanfehen naam der Vrugten , Manghos of Mangas genaamd, bekomen. Behalve de algemeencKenmerken van deezen Rang, vyf Meeldraadjes naamelyk en een enkelen Stamper , komt hier by, eene vyfbladige Bloem en ccne Niergelykende Vrugt. De Groeyplaats is door geheel Oostindie , zo aan de Vaste Kust als op de Eilanden, alwaar Verfcheidenheden daar van voorkomen , 'die niet genoegzaam bekend zyn, om daar van byzondere Soorten te maaken. Derhalve is door  Prwtandria. 161 door Linn^eus maar ééne Soort voorgefteld (i), welke Rumphius de tamme Mangas noemt en welke by Rajus den naam voert van Indifche Manga, met eene groote Niergclykende Vrugt. Het is een Böom , die wel veertig Voeten boog en agttien Voeten dik wordt, zegt Ray, volgens den Malabaarfen Kruidhof; doch dit komt my wat onevenredig voor, Hy fpreidtzyne Takken wyd en zyd uit, die, met eene gladde donker groene Schors bekleed, door infny ding een bruin , welriekend , fcherp , bittc: Vogt uitgeeven , zo wel als de Stam , waa van het Hout wit* zagt en ligt is. Het uitzy pelende Vogt Verandert door de Zonnefchyi in eene Gom, De Wortel, met eene paarfche van binnen geele Schors bekleed, is ook bii ter van Smaak-en van eene Kruidige Reuk. D Bladen, die met hun tweeën, drie of vieren ui een zelfde Steeltje voortkomen, zyn een Spa lang, een Hand breed, langwerpig rond, gla en groen, aangenaam van Smaak en Reuk. E Bloemen, troswyze aan 't end der Takjes groe jende , zyn klein en gelyken naar die van de Wyi (i) Mangifera. 2,* Nat. XIT. Tom. II. Gen, ï76. 183. Mangifera arbor. Bont. ss. Flor. Zeyl. 471. Ma üa' domeftica. Rumph. A*4. I- p. 93- T. & Manga mdic rmau magno Reniformi. R*J. Itiutfèo. Perfic. firn: putamine villofo. C. B Pin. 4+0. Mm f. Man, f, Mangli Hort. Mal, IV. p. p. 1. T. i, h Ü.VMU II. STUK, ii. AïDEEL. v. Hoofdstuk. 1. Mangifera. Iniica. Oosrir.difche. i » tl ll e | n I b i« 1, lis  II. Afdeel. V. Hoofdstuk. 5Ö2 VVïMANHÏGE BooME». Wyngaard. De Vrugten van Nieragtige figuur, Ja* dan een Ganzen -Ey , zyn glad er* dimmende, eerst groen met witte Sappen, vervolgens geelagtig en eindetyk Goudgeel wordenI, met een geel en Sappig Vleefch, als dat. van Perfiken of Pruimen , zynde'; rinsagtig zoet van Smaak. Daar binnen is een langwerp^ Steen vervat, die een Pk heeft, naar een mandei gelykende en wat bittcragug. Deeze Boom is altoos groen en van het zesde of zevende tot aan zyn honderfte Jaar Vrugtdraagendc. Hy brengt één of tweemaal sjans rvnc Vrugten voort, die men m dc hectfte Lan. dln in April of Mey , in anderen wat laater en fomtvds ook , voor de tweede maal, in Oktober of November inzamelt. Deeze Vrug en zvfi van een groot gebruik door geheel Indie. Zv worden meest raauw gegeten, en zyn zo lekker, dat men 'er- zig naauwlyks aan kan verzadigen Men fchilt 'er alleenlyk den buitenftoBolfter af, en zuigt dan het Sappige Vleefch van den Steen, die met eenige Haaingheid beiët m Sommigen fnyden deeze Vrugt ook wel aan Stukjes , die men dan in Wyn legt. De onrype Mangas worden veel m Suiker gcconfyt , of met Azyn en^Peper ingelegd, om Zè dan als Augurkjes tot de Spyzen te gebruiken Wn neemt 'er den Steen uit, en flopt de nolte vol Gember en Knoflook, 't welk dezelvcn Kruidig maakt , en zeer bekwaam tot Toefpvzc , inzonderheid by de Ryst. Voorts  P E N T A N D R 1 A; 163 wordt 'er ook een Conferf van gemaakt, en toen laat het uitgeperlte Sap gisten tot Wyn öf Azyn, even als met de Europifehe Zuuragtiee Boomvrugten gefchiedt. Van dc Mangas zyn, gelyk van onze Appelen, Peeren, Pruimen, enz. veele Verfcheidenhedem Men heeft 'er, Spek-Mangas genaamd van grootte als cens Kinds Hoofd , en niette min zeer goed. Deeze vallen aan de Vast Kust. De Vkefih-Mangas zyn wat ronde dan de anderen , en blyven groert, offchoc zy ryp zyn, van binnen Vleefchkleurig en tfj laffer dan de gewoone, voorheen gemeld. Noc d-eze noch de voorgaande hebben die Dra diWeid aan den Steen , waar van gefproken : Twee andere Soorten , op Java en Makasf o-emeen, worden Kleine Mangas genoemd. I eene heeft dc grootte van een Hoender-Ey < minder, wordende in de rypheid bruin zwarta-tig , met rood Vleefch, fmaakendc % Rookcrig of brandig. Dezelve groeit in wilde , doch wordt ook wel gehavend en c derhouden. De Aapen - Mangas , zynde kleiirucn van allen, groeijen meest m \ wilc en zyn ook bruin van Kleur, moetende, wel als de voorgaande , geheel ryp zyn, e zy "egetcn kunnen worden. "DÖceze vyf Vcrfcheidenheden komen onder ro gmaamdc Tamme Mangas voor. Beha! dezelven zyn 'er ook, die men Wilde MMt Boomen noemt, wier Vrugten altyd zuurt h 2 . ve iI.Cii.l.11. Stuk; II. VfdeeL.' V, iÏOOFDiTUK, Vetfchil der Vrugten. e £ n it 1 i' s. ïr )e ;n m at 't indee, zp er de wilde veMangasBoomea, rtas lyn ,  IT. AlflEEL. V. Hoofdstuk, Hm* 16*4 Vyfm&nkige Boomen. ven , en derhalve weinig gebruikt worden, daö door • de Indiaanen , en meest by Vifch gekookt. De Mangas Stinker - Boom draagt ronde Vrugten van wel een Vuistgroot, die ook eetbaar, doch wat Harstagtig en dus heeter dan de regte Mangas zyn; weshalve zy in de genen, die hitte of fcherpheid in 't Bloed hebben, dat zig door Koortfen of uitwendige Sweereu openbaart, niet veilig te gebruiken zyn. Men merkt aan, dat deeze Boom zeer fchadelyk in de Tuinen is, dewyl hy zo veel Voedzel naar zig trekt, dat 'er rondom denzelven niets groeijen wil. Ook zyn de Mangas - Eoomcn, in 't algemeen , op Ambon en elders in Water-Indie , zeer bemind , om in de Straatemte planten ' dewyl zy door hunne Vogtigheid het overflaan van de Vlammen naar de andere zyde beletten, en dus dienen totlhiiting van den Brand. Zy worden dan wel, door anderen te dienen, zelf verteerd; maar fpruiten, afgebrand zynde, wel haast weder uit , cn herlceven dus als uit hunne Asfche. Een andere Boom, die op Java Wani genoemd wordt, draagt langer Vrugten niet van eenen zo fterken Reuk en minder heet, ook fmaakelyker ; zittende het Vleefch aan eene langwerpige Noot of Schaal, van vier Duimen lang en twee Vingeren breed. Dit -is te Batavia een gemcene Vrugt, die ook voor gezonder gehouden wordt dan de Stinkert.  P E tJ x A N P R 1 A° 165 H I R t e l L A. ; DeNaamsreden van dit Geflagt is van. de ruig-, heid der jonge Takjes afgeleid. De Kenmer-s ken beftaan in eene vyfbladige Bloem . zeer We, fpiraale, blyvende Meeldraadjes ; den ^ivmrn DP Vrugt eene Besmet één Zaad. , De eenigfte Soort (s), daar in voorkomende, is door den Heer Jacquin in de Bosfchen van Martenique , aan de Oevers der Beeken, en elders , waargenomen Het * een Takkige Boom , van twintig Voeten , zegt hy, of dik, wils minder hoogte, met langwerpig ovaae, Uitte, onverdeelde, glanzige, gefteeldeBladen overhoeks geplaatst, vyf Duimen lang. De Bloemen zyn zonder Reuk,met witteBlaad. ïs de Meeldraadjes en den Styl kruislings geplaatst , maakende losfe , ruige Trosjes , var een half Voet lang, aan 't end der Takken. D, Vrugt hadt zyn Ed. piet ryp gezien (*). P l e c U) ÉfoëUè, Syst. m. «S Tom. k Oen. «g|B>« Hort Clif. .7. ***** Wmatus. MA*CCR. Bras. j». jioiw -g ^et, al, maar drie Meeldraadjes heUbe.de, « deï de Triandria geplaatst. ^ U. DEEL. 11. STüK) 11. .FPEEL» v. ïcofdTuit. T. Hirtelh 4.mer':car.a. Amerikaanfehe. r, •t  3 II. Afdeel. V. Hoofdstuk. T. Plc&rimia Ventc-Ja. Ksapfche, (5r5 Vïfmannige Boomen Plectrohia. De Kenmerken zyn vyf Bloemblaadjes, in dc keel van de Kelk hunne inplanting hebben, dc. Dc Vrugt een tweezaadige Bezie , om laas; zittende, In dit Geflagtkomtmaarééne Soort voor(i), aan de Kaan der Goede Hope groenende welke door den Heer J. Burmannus, m Zyne befchryving van Afrikaanfche Plantgewas fen, afgebeeld is en befchrecyen onder den naam van Rhamnus met rondagtig gefpitftc Bl den en de Vrugten aan Trosfen groenende. Het " een Boom , aan zyncn Stam cn dc groote Takken met lange, fterke , feherpe Doornen gapend, alwaar hy geene Bladen heeft. De Line Takken , Twygen en Looten, gecven Selde langwerpige Bladen uit , die gepaard fvn , vier Duimen lang en drie Duimen breed. Uit de oxels der Bladen ontfpringen Trosfen van Bloemen, naar die van den Vlierboom ge lykende, waar onder het Vrugtbeginzel zit, dat in eene Bezie verandert. Tot het maaken van Haagen , ter befchuttinge voor den Wind, is dit Boomgewas zeer bekwaam ; waar van het mooglyk den bynaam heeft, Pv a u- ' (,) rlearonia. Syst. Nat. XII. Tom. V. p- & Mant. Rhnmnus Foliis fubromndo - acuminatis, Fmftu raccma. fo. EURM, Mr. 257. t. 9*.  P e. w t a n e> r i a. l6? R a ü w o l f i a- a; Dc bcnaaming is, ter gedagtenisfe van den^ vermaarden Kruidkundigen , Rauwolfius • die zig door zyne Reizen in Palestma, en de Planten door hem aldaar waargenomen, heeft beroemd gemaakt, door Pater P l u m i e r ont- W°Een'Sappige Bezie, met twee Zaaden, in eene Holligheid vervat , ftrekt tot onderïchciding van dit Geflagt , waar in thans dne Soorten voorkomen, als (i) Rauwolfla, elk zeer glad en glanzig is van LOOf.; Deeze is , in de befchryving van den Clif fbrtfehen Tuin , zeer omftandig befchreèva door L i n n je o s. Zy maakt de Smalbladig van Plu mi er uit, die vicrbladig genoem. wordt, zo wel als dc andere, om dat de Blade in 't kruis om den Steel ftaan, zynde zeer fter Geaderd. Tot deeze gladde Soort, niettemin wordt dc Breedbladige van Plu mier betrol ken door den Heer JacQuin, die het G. w iU Raawlfia glabemma nitldlsfima. Syst, Nat. xii. Toi „p ?88. A** ****** *~»'«&™ „.Vauwolfia tetraphylla angustifoOa. Flum. <*». S» Z3Ó. f. I. L 4 ii. deel. ii. stok. 11. 'deeU V. ooed". :uk. i. Rauwolfiu nitida. Gladbladiv l 1 1 :< is tl. r. V.  j(58 VyFMANNïGE BoOMÉN. \U \ Afdeel. , V. 1 hoofd-' 1 stuk. 1 \ ( I i »I. Rauwolfia Jubvubes- ceus Flnweelagtige. ?as in de Bergagtige Bosfchen van St. Doijngo waargenomen heeft en aldus befchree•cn. Het is eene glanzende , regtopftaande Boom, in twaalf Voeten hoog , vol van een witte .ymerige Melk. De Bladen, aan de Knoopen Ier Twygen of Looten; zyn Lancetswyze, om ;ekarteld, gefteeld en puntig, ftaande met hun deren in 't kruis, waar van de twee naaften :cns zo lang zyn als de anderen. Aan 't end Ier Takken komen Trosfen van twee of drie Blocmfteeltjes voort, draagende kleine witte Bloempjes. De Vrugten , driémaal zo groot als een Erwt , zyn eerst geel, en worden vervolgens zwartagtig purperkleur. (2) Rauwolfia , die eónigermaate Haairig is. Deeze zou de Breedbladige van Plumier zyn, volgens Linnjeus, doch de Smalbladige volgens Jacquin, die dezelve de ruige noemt , daar de Bladen, volgens Browne , •fierrts bezet zyn met zeer fyn Dons. De aangehaalde 'van Sloane, een Hecftcragtig Ge. was fa) Rauwolfia ennescens. Syst. Nat. XII. Tom. II. p. ïSS. Rauwolfia hirluta. jaccj; Amer. i. p, 47. Rauwolfia ftuticofa, Foliis vetticillatis tenuisfime villofis. brown. Jam. i» p. 1S0. Rauwolfia tetraphylla angustifolia. Plum. Gen. 19.1c. 136. f 1. Solani Fruttu fruticofa. SX.oan. Hift. Jam. II, p. 107. T, 188 f. 1. Raj. DerJ. 75. Aibor Sycophora Jamaicenfis. VVJli. Pbyt. p. z$6. f.  p E n t a n d r i i(5? was met de Vrugten van Nagtfchade , hadt^ langwerpige effenrandige Laurierbladen, die van Kuib ^i s netiüs noemtHo onderen ruk zvn. iLuKHfli-1 bet een Vygdraagende Jamaikafche *p, n«« kleiner Bladen. De Heer J a c qo in,,die dit Gewas op drooge Velden en m open Bofchjes van de Libifche Eilanden en de nabunnge Vaste Kust aantrof, befchryft hetzelve aldus Het is een regtopftaande Heefter , geheel Melkgeevende , die, naar t verfchil van plaat, en Grond, van een tot agt Voeten hoogte bereikt Hy heeft ook vier Bladen, Kranswyze om den Steel, die ruig zyn, de twee naaften insgelyks langer dan de anderen , met ronde vuige Steeltjes. De Bloemfteeltjes, oP t end x WftV in vieren verdeeld, draagen kleine 3^0. DeVrugt, eerst Vood dan zwart,bevat twee ruige Steenen ieder met twee Holligheden, doch zelden mee* dan éêne Pit. (3) Rauwolfia, die met Wolligheid is bezet. Schoon deeze een Heeftcr is van minder' h00ote , kan ik doch dezelve hier met uitfluiten, om dat zy, buiten haare Woiligheul m alle opzigten byna overeenkomt met de eerlte Soort. Haare Vrugten zyn van grootte als Erw- ten. (i) Raa-mttfi* iown\*&> TaöQ; Amtr. ? 4?. oku. *.«>« L $ IU ®ett, 31. Stvk. II. .)EKL? V. ofd,- k, XV. pmtntofa. rVollige,  II. Afdeel. V, Hoofdstuk. C a r X s s a. T. Carisfa Caranias. ï-yo Vyfmannïce Boomen.- ten Op Rosagtige plaatfcn in dc nabuurfchap * ja zelfs op de Steenen Wallen van Karthagena in Westindie en de Poorten der Stad, is deeze aan den Heer Jacqu in overvloedig voorgekomen. Dit Geflagt wordt door eene Vrugt, die uit twee veelzaadige Beficn beftaat, onderfcheiden. H"t bevat maar ééne Soort (i), die by Rum. phius den naam van Carandas voert, zynde door den Heer N. L. Burmannus voorgefteld onder den naam van Echites Jfanofa, waar toe betrokken wordt het Lycium van Malabar, met rondagtige digtere Wintergroens Bladen , Jasmynbloemen, en fterke regte Doorens , twee over elkander, van Plukene- Het is een Boom met gegaffelde Takken , twintig Voeten hoog groeijende: de Bladen gepaard, geftccld , ftomp, glad, effenrandig. Dc Doorens , die uit de oxels , doch niet overal voortkomen, zyn korter dan de Bladen. Meest aan het end der Looten komen de Bloemftccltjes voort , die ieder drie Bloemen , naar de Jas- (!) Carisfa. Syst. Nat. XII. Tom. H. Oen. 1251. p.l89, 'carandas. RUM». A-M.'fivc Tom. Vil. Herb. Amb.J. 57T. 25. Lycium Malabaricum &c. Pluk. Pbyt. 235. T. f. 4. Echites fpinofa. BOT.M. FL p. C9.  P E N T A N D R t &: I71 Tasmynbloemen gelykende, draagen. De Vrugten zvn als Kerfen. Men gebruikte dit Gewas tot Heiningen in de Tuinen te Batavia. Hc C E R B E R A. De naam, van Cerberus den Helhond der Ouden afkomffig, is wegens de klinkende of Vergiftige hoedanigheid hier aan gegeven. Aan dit Geflagt wordt door Linnjecs op de eene plaats een Eenzaadige, op de andere een Tweezaadige Vrugt toegcfchreeven. De Bloem is Treehteragtïg,met ee-ne geknodftcBuis enden Rand groot, in vy ven verdeeld, de Keel vyf hoekig. Drie Soorten komen 'er in voor, als volgt. (i) Cerbera met ovaale Bladen. Deeze Soort is de zo vermaarde Ahoual van Thevetus , wiens Vrugten, benevens derzelver gebruik en eigenfchap, men by DonoNiEUS en anderen afgebeeld vindt. In 't Wert van Ra jus wordt aangemerkt, dat deeze Vrugi van eene driekantige figuur is, van grootte ah een middelmaatige Karfteng , met twee Hoornei die als famengedrukt zyn, voor 't overige Buik ag (i) Cerbtra Foliis ovatis. Syst. Nat. Xll. Tom. Il.p.18 Thevetia.H^. Cliff. 75. ROTEN. LugSat. 4>3. Ahouai.the' Antartt. 66. tournee, hst. Ös8. RAJ. Hist. i675.Ahou; nnjor. Fis. Bras. 49. Arbor Americma, Foliis Farru', Frut* triangulo, C. B. Pi". 434» II. Deel. u. Stuk. m deel. V. OFDIK. i. Cerbera 4hcuai, Rinkelbom, . 1 I. X 1  II. AfDEELi V. IlOOFD' SïUK, I?2 VVFMAKKIÖE BOOMEtl. agtig, bleek van Kleur, de Oppervlakte een weinig ongelyk, en tusfchen de twee Hoornen om laag een Spleet hebbende , die inwaards doorgaat. Van den opperden Top, waar m een doorloopend Gaatje is, gaan Sleuven af, die de Vrugt in vieren verdeden, welke door 'trammelen de tegenwoordigheid van een Ivoot of Steen doet blyken. De Boom groeit in Brafil cn heeft, volgens The vet, de hoogte van een Peereboom , met ovaale Bladen , die altoos groen blyyen, drie of vier Duimen lang cn twee Duimen breed. De Schors is witachtig. Uit de gckwetfte Takken vloeit een Melkagtlg Vogt, en, als dezclven afgefneeden zyn, dan ftinkenzc zo geweldig naar Menfchcn Drek, dat de Ingezetenen des Lands 'er geen gebruik van mikken, zelfs niet om Vuur tc ftooken. Ter v zegt, dat dc Ahouai een wilde Boom is in Brafil, wiens Hout een zo yzelykenDookftank heeft, dat men denzelven, wanneer het verbrand wordt, niet verdraagen kan. Kay vraagt, of niet het zogenaamde Stronthout uit Oostindie van deezen Boom zou kunnen zyn ; doch ik antwoord , dat het van een anderen Boom is , die Olax of Drekboom genoemd wordt, hier voor befchreeven. t'Is zonderling, daar men * Gewas in (de openbaare Kruidtuinen gehad heeft, dat 'er nog geene Afbeeldingen van zyn. Ten minne wordt deeze Soort m de Prodromns van den Leidfchen Akademie - Tuin aangehaald.  PENTANDRIA. 173 De Vrugt is zeer Vergiftig en van eene doo- • delyke hoedanigheid , wanneer zy ingenomen wordt, voornaamelyk de Kern derzelve; weshalve i de Indiaanen die 'er uit neemen , cn dan vervol-« gens de ledige Doppen, aan Touwtjes gereegen, met Snoeren famen verbinden, doende dit Tuig dus om de Beenen , het welk in 't loopen en draaven een rammelend Geluid maakt, byna gelyk dc Bellen van onze Arreflee - Tuigen. (2) Cerbera met Lanceiswyze Bladen , die dwars geaderd zyn. Onder den haam van Melkgcevende Manglias. met dikke geaderde Oleanderbladen , de Bloe men van Jasmyn , cn een Vcnynige naar eet Perfik gelykende Vrugt, is dit Gewas m d, Thefaurus Zeylanicus van den Heer J. But mannus voorgefteld. Hier toe wordt d Melkboom van Rumphiüs, als ook de Oiolam van den Malabaarfen Kruidhof, t'huis gr bragt. Zie hier , hoe de Hoogleeraar J. Bus mAMUS dit Gewas befchryft. 't Is een Boomen verfcheide Takken ve " 55 dee (1) Cerhra Pollis lanceolatis , Netvis transvetfalibus j ?\l 106. Osb. hin. 9t- Manghas lacïeseens, Foius Ne c^fis venofis, Jasmini Flore, fcc,BHHM. T 70. f. 1. Mango» Fraftu venenato. C. ü. Pm. 440. R Odol'latl **. Mal. 1. p, 71. T. 3fc Cerber* Mangha, M Flor. Ind. p, 6S. h.ür.F.L, h. STUlfc. V. Idofd* ruK. li. Cirbsra Man%ha?. Oostlr.c" fc'.ie, l d [ii ■J- 81 w,  li Afdeel. V. HöoeO- stuk; f~4. VyfMannige Bóoméü. deeld , met Lancetswyze Bladen als van den ' Oleander, wederzyds ftomp, gelyk van rand, " dik, hebbende aan de ohderzyde een regtop" ftaande verhevene Rib, met enkelde Ader* " ties die Vinswyze in de winkelhaak uit de " Rib komen. De Bladen zyn boven effen, en " overdwars volgens den loop der Aderen gefleufd Uit de Verdeelingen Van den Steel " ontfpringt een effene Tros, van regtopftaan. ., de Bloemen , wier Kelk in Vyven verdeeld is, bevattende een Trcchteragtige Bloem ' van één ftuk, volmaakt als die van de Jas* myn in vyven verdeeld, met vyf Meeldraad* ' ies Op de afgevallen Bloem volgt een groo" te ronde Vrugt, op zyde gefleufd, waar irt twee Eyronde Beenige Zaaden. Het komt " derhalve {grootelvks met de Jasmyn overeen, " uitgenomen de Meeldraadjes. Het gantfche Gewas is vol van een fchcrp Melkagtig Vogt, " waar door het, zo wel als wat de Bloem aan" gaat, met de Apoeyna ftrookt. Zo die Melk ** naar de Konst bereid wordt, maakt zy Ont" iasting naar boven en beneden , kunnende daar door dikwils van grooten dienst zyn in „ de Waterzugt". Dit komt overeen, met het gene Rümphiüs van zynen Melkboom getuigt , groeijendc door geheel Water - Indie , dat is op alle Eilanden van Oostindie. Veelen, zegt hy, houden hem voor een Soort van Mangas, om dat de Bladen vict alleen, maar ook de Vrugten naar die  J> E N ï A N D S 1 A. IfJ der Mangas-Boomen, hier voor befchreeven*, gelyken, vallende fomtyds wel zo groot als een i Granaatappel : doch de hoedanigheid verfchilt. veel. Onder een groenagtige Schil verbergen deeze Vrugten een Haairige zelfftandigheid^ waar in een witte Kern is beflöoten , van grootte als een Karfteng, die voor Vergiftig gehouden wordt. Men vindt dikwils twee Vrugten by elkander gegroeid, als Testikels en dikwils zyn 'er twee Pitten in elke Vrugt. In zynö Afbeelding gelyken dc Bloemen zeer veel naar die van het Apocyium , doch in 't geheel niet naar die van de Jasmyn. Men ziet derhalve den oirfprong van den by. riaam, alzo de Portugeezen dit Gewas Mangha brava noemen ; doch de algemeene naam , in Indie, is Caju - Sus/u of Melkboom. Op Moerasfige plaatfen groeijen zy zo groot en wild, als de grootfle Mangasboomen. De Heer Osbeck, in 't jaar 1751 langs 't Strand van Java naar Angeri gaande , vondt aan een Beek een Boom van deezen aart , die ongevaar tien of twaalf Voeten hoog was, draagende zo wel Bloemen als Vrugt cn van de Javaanen Vientaro of Bintaro genoemd wordende. Het Vrugtbeginzel vondt hy Eyvormig en den Stempel gefpleeten. „ De uitwendige Schaal der Vrugt. „ zegt hy , bevatte een Mclkagtig Sap , hei welk dezelve verdagt maakte, en buitcndiei „ waarfchouwden my de Ingezetenen des Land „ meer dan eens, dat dezelve Vergiftig ware.' J D II. DEEL, II. STUK, 11; j iedeel^ V. ÏOOFD- ' ;tük. * Zie Sladz, ióij 1 I  I II. I 'Afdeel, j v. c Hóófd- e stuk» £ t ] l m. CtrUrm 'Theotti*. Westindifche.PLAATV 7*3 Vtfm&nnige Boomeh. )e Ternataanen zyn zó bang van deezen Boom * at zy 'er niet onder gaan zitten rusten, noch enige Spyze daaronder kooken willen, zeggen, e dat dezelve daar door eene kwaadaartigheid ,ekomt, en het was ook niet onmooglyk, dat 2r van deszelfs Melk iets in kwam druipen, lier uit blykt, hoe ligt de Wateren der Bee^en cn Plasten in Iudie, met voordagt of by oevalj kunnen vergiftigd worden. Uit de Pitten der Vrugten , niettemin, wordt eene geele welriekende Olie geperst, die zeer goed is om in de Lamp te branden, en van het uitgeperfte Dceg maakt men Kaarfen op Java. (3) Cerbera met een digt Loof van fnialle zeer lange Bladen. Van deeze Soort de Afbeeldingen nietnaauw"keurig zynde , heb ik hier dezelve in Fig. 2, Plaat VI, volgens de Aftekening van den Heer J acquih medegedeeld. Hy heeft dit Gewas op de Westindifche Eilanden Kuba en Marteniquc, doch zeldzaam, gevonden, en befchryft het aldus. Het is een fraay Boompje, van twaalf Voeten hoog , niet eenen regten Stam, en ronde zwakke Takken, vol van Knobbeltjes, die de ;k r«Ur* Tollls linearibus longistais eorifettis JAc^. JlÏ ' 17 T 34. Ahouai Nerii folio. IWM. U. 18. Ne tZmIs «gdftlfor* ***** , *>* PLUK» AhH SSi.T. OOf, f. 5.  pENTANDRIA. 177 yoetftappen der afgevallen Bladen zyn. De Bladen , daar deszelfs digte Loof uit beftaat, zyn zeer lang en final, aan 't end fpits, gelyk van rand, glad en gefteeld, vier Duimen min of meer lang , zittende tropswyze aan 't end der Takken. Uit derzelver Oxelen komen de Bloemfteekjes voort, meest met ééne , fomtyds verfcheide Bloemen, welke groot zyn en Trech. teragtig, den Rand in vyven verdeeld hebbende met bi-eede omgeflagen Slippen. Zy komen uil een vyfbladig Kelkje voort, en hebben in d< Mond een vyftandig , gefternd, Wollig, Ho. higbakje. Het Vrugtbeginzel, dat rondagtig is heeft een Styl met een geknopten Stempel aan de Tip gefpleeten. De Vrugt is rondag 'tig, platagtig, glanzig, aan den Top met twei genavelde Stippen en een dwarfe Sleuf, die vai de eene naar de andere loopt. Deeze Vrug is groen, geheel Vleezig en vol van Vergiftig, Melk, zo wel als de gantfche Plant. Zy bevai een platagtige Noot, die eenigermarjte vicrhoe kiV is en langwerpig, twee holligheden en via Kleppen hebbende. De Bloemen van deeze Plant zyn geel en zeer welriekende. P l u m e r I a. De gedagtenis van den vermaarden Pate: Pr,umi er, die de Kruidkunde met een groo ter getal van Amerikaanfche Plantgewasfen dai M iemam li. V. Hoofd» ituk. 1 t i  1 ii. Afdeel. V. Hborri- sïus. l Plumeria Roode, ^ VyfSÏannige Boomen, emand zyner Voorgangeren of Navolgeren* verrvkt heeft, is in dit Geflagt vereeuwigd. De Kenrnerken zyn , een Trechter^ Bloem, twee oingeboogen Blaasjes dat de Z^V^^^^ van cewiekte Zaaden. g Drie Soorten zyn in dit Geflagt door Li* NAlus opgetekend , als volgt. Ci) Plumeria met langwerpig ovaale Bladert, wier Steelen twee Kliertjes hebben. Onder den naam van Plumeria met eenRoaJllrige zeerwel *^S-gg, ÜOOr T o U R n e F o r t VOMgdteld , V/dl* Sloane genoemd heeft Boomachtige Oleander, roet een zeer groot Homp Blad , en de BlocTen Vleefchkleurig. Plukeneïiu s geeft 4 den naam aan van Boomagtige AmerikaanMe Clematis , met zeer groote Lautierbladen, en eene zeer welriekende Bloem , van Klem als Lak. Onder de Surinaamfche Planten is hy, dom Jufft-ouw Me rian, de Mifche Jasmy* (t) ****** Foliis ovato-oblongis, Fetiolis biglandulofls. * ri ff 76 Roven Lugihat. 4^ )^ Am!r- P' 3*Hort. Cïff. 7ö> ixOYfci. £ _ pl Flore rofecr plum«ia arborescens &c. BBOW. 7— ° foünttn Indicnm. MER. S*r». T. 8. Gemat . Ameiicana te. PLUK» Mént» sc 4a* »* *  P e n t a » r i a; 179 geroemd ; gelyk de Engelfchen op Jamaika en Barbados hem de Jasmyriboom heeten. De Kleur zal in trap van roodheid eenigermaate verfchillende zyn; doch de welriekendheid is zo groot:, dat de Franfchen den Boom deswegen Franthipaniet tytelen (*). Aan de Vaste Kust van Zuid-Amerika is het , zo dc Heer Jacqu i n aanmerkt , een hoogc, Takkige Boom , met eene uitgebreide yle Kroon. Men heeft hem , zo 't fchynt, zegt hy , van daar op de Karibifche en andere Eilanden overgebragt, alwaar hy zelden vyftien Voeten hoog wordt. Hy draagt een menigte van fchöone Bloemen, daar het Vrouwvolk, in «enige Gewesten van Amerika, gewoon is zit het Hoofdhaair mede te verfieren. Door afge fnecden Takken wordt hy zeer gemakkelvk voortüetceld , inzonderheid wanneer men dis veertien dagen, eer zy in den Grond geftoker Tv-orden , op een drooge plaats bewaart. Vos zes jaaren door hem uit Martenique overgezor den', bloeide hy Jaarlyks, in de Keizerlyk Tuin, zeer fchoon. Anders is hy, in de Kruid boven van Europa, niet gemeen. (*) FraMUpm is welee£ een Inlhanfdie raifumcur t>s farys geweest, rtaat wiea nog eenlge Reukweden den na^ voeten» M 3 m. deec, ii. STtas II. Apdeex,; V. Hoofd; iTUK, i  1S0 - Vyfmannïge Boomen. 11. Afdeei . V. hooft> stuk. II. Plumeria Witte. (O PluminaFoliis lanceolatis tevolutiï, Pfdnnculis fapernc ^eroHs. Syst. Nat. XI'. Tom. li. p, FW.ia Flore „i.eoto.PWM.^f. ,0. Ic. ,».. Apocynum Amer. frutes"en5 &c. COMM. Wrt. Amfl. II. p. 47- T. *4- Nenum X'eum altisfimum, &c. SLoAN. Hl/. 7"- P-er. Hifi. p. 37. Pluméri* FQÜis lanceolatis pctiolatis obtnfis. S^/. Afcf. XII Tom U. P- '«■ rluin£lia Floré nive°' F°Ui5 ,,rC"°* ^bus obtufis. TOURNI. Ufl. 659- CATESB. C.r II. T 9u Tlum. fc. 231. flps convolutus. C.UMFH. ^»*. IV. p. ss. T, 3 8. KURM. Fl. P' o8« (g£ Vyfmannige Boomen. van eene Soort, welke dc voorigen in Geur te. boven ging. Die hy 'er van gezien hadt, waren Melkgeevende Boompjes van vyf Voeten hoog, met dergelyke Bladen en Geftalte als de voorgaanden. Deeze gaven, twee Maanden lang , Bloemen uit , die op elkander volgden, zynde sehcel geelagtig , doch wier Rand, zelfs na t afvallen , opftaandc cn geflooten bleef, zynde. op dergelyke manier byna omwonden, als dit in de Malvaviscus plaats heeft, die voor het afvallen zig fluiten. Deeze Bloemen ruiken niettemin veel lieflvker dan dc anderen, hebbende, zyns oordeels , eenen Geur , welke d.en van, alle andere Bloemen overtreft. Op Rurasfau, daar men deeze in veel waarde houdt , geeft men 'er den fierlyken naam van Donzellas of Maagden aan, dewyl zy nooit ontluiken (*). (3) Plumeria met Lancetswyze , gefteelde, ftompe Bladen. Die Soort , tot welke dc Heer J. Bürman n os de Roodc Plumeria betrokken heeft, wordt hier door Linn^eus als eene derde Soort  P -E N T A N D R. I A. ï§3 Soort vooreeftcld, onder den bynaam van Stom- < pe, dewyl zy de Bladen wat korter en aan 't end eenigermaate ftorap heeft. Hier toe zou] een Bloemdragende Heefter van Rumphiusbehooren , die den onderften Stam een Been dik heeft , zig dan drie of vier Voeten boven den Grond in drie Takken verdeelende , welke teder wederom drie Takken uitgeeven ; zo dat de verdeeling van dit Gewas altoos een Dnefprong maakt. Het Hart is voos, de Schors Afchgraauw cn broofch, als Olieagtig. Aan dc uiterfte Twygen , die groen cn dik zyn, komen Bladen voort , wel twaalf of veertien Duimen lang cn eenigermaate naar die van de Mangha brava gclykende , gcfteeld, doch, volgens de Afbeelding, geenszins ftomp aan % end. Het end van die Twyg geeft een dikken Blocmfteng uit, welke, op zyncn Top, een Kroon of Krans heeft van Bloemen , naar die der Narcisfen gelykende. Voor dat dezclven open gaan , zyn de Bloemblaadjes als in malkander gedraaid , cn dit is de reden , - dat Rumphius 'er den naam van Samengeroldt Bhem aan geeft. De Bloemen, zegt hy, bellaar ieder uit vyf Schulpjes, aan de kanten wit, van binnen hoeg geel en zeer lieflyk doch geil var Reuk , hebben geene holligheid of Draadjes; zo dat dit waarfchynlyk onvrugtbaare Blcemer betekent. Immers het Gewas droeg op Ambor ook zelden Vrugt, wordende aldaar en op an M '4 tle H.PX34.U. STUK- II. VFDEEU V. TUK. L  IL V. HOOFD' STUK. X. ' Eek C auda Geftaa 184 VïFMAKKIGE B O Q SI E N. dere Eilanden van Indie, alleen tot Sieraad cn • om den Geur, in de Tuinen nagehouden. Men oordeelde , dat hetzelve uit China, of van de Philippynfche Eilanden, afkomftig ware. Men hadt het doch eenmaal Vrugt zien draagen , welke een langwerpig ronde Peul was, met gewiekte Zaaden, gelyk in de andere Soorten. Ook ftort deeze , zo wel als die, eene Sneeuw, witte Melk, Echites. De naam is van de aanvattende en vasthoudende eigenfchap deezer Plantgewasfen afgeleid. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, twee lan, ge regte Blaasjes of Zaadhuisjes : een Trechteragtige Bloem , die de Keel naakt heeft, en Zaaden met Kuifjes van Pruis. Het bevat elf Soorten , waar van de meeften klimmende of Rankgewasfen zyn , doch de twee laatften toe de Boomen behooren. (10) Echites met Trechterswyze Bloemen , u» die zeer lange Draadagtige Punten heb* :tê. ■ ben. Deeze is zeer duidelyk in Afbeelding gebragt en uitgegeven door den Heer N. L. Bur- MAN- (10) Echites Corollis infundibuliformibiy, Apicibus lineatibus longisfimis. Syst. Nat. XII. Tom. II. p* 19°. Sz, BlRM. Flit. Ini. p. 6». T, 8ö.  P E n T a N D ï A. !§ƒ mannus , in zyn Ed. befchryving der Planten van Indie. Het is, volgens de berigten van den Heer Kleinhof, die de gedroogde Plant overgezonden heeft, een Heefter, die met zyne Klaauwieren zig aan andere dingen hecht, op hooge plaatfen van 't Eiland Java voorkomende , en by de Ingezeten Comonga of Mangnenong genaamd. De Heer Linn^üs zegt, dat het een Boom is, die de Bladen gepaard: geftceld , Lancetswys' ovaal , effenrandig er naakt heeft : de Bloemen uit de oxelen , ge fteeld , regtopftaande , van grootte als die dei Oleander en Trechteragtig, met den Rand ir vyven verdeeld, en aan de Tippen met Draad agtige byhangzels , langer dan de geheek Bloem: 't welk deeze Plant, zegt zyn Ed., va! alle bekende Planten onderfcheidt. (11) Echites , met eenigermaate gekramd langwerpige Bladen , zeer lange Draad agtige Blaasjes en famengeftelde Zonne Jchermen. Dit is, volgens LinNjeus , een Boom die de Takken alleenlyk aan de Knokkels gebla derd heeft. De Bladen, die Lancetswyze ova; e (li) Eclites Foliis fubverticillatis oblongis, Folüculis fili formibus longisfimis , Umbdlis compofitis. Syst. Kal. XII Tom. II. p. 190. Mant. 53. Lignum Scholare, Ru.mph.^m JI, p. Zl6. T. 8 2» M 5 II. Deel. ii. Stuk. II. Afdeei,; V. Hoofi> STUK» l l ? xi. Echites ' Scbolaris. , Scliool- hout. 3 1 1 r.  II. ( 'Afdeel. V. ( Hoofdstuk, j i 86 Vïfmasnige Boomen, >n Lederagtig overdwars geftreept, effenrandig 'n gefteekTzyn, maaken met hun vyven of ze. /enen een Krans rondom het Takje. De Bloemleeltjcs, tusfchen de Bladen voortgefprooten , >n zo lang als die, draagen een famengeftelde Zonnefchcrm van kleine Bloempjes. Twee Blaasjes heeft dit Gewas, die Draadagtig zyn, anderhalf Voet lang, of driemaal zolang alsdeB.aden, en-derhalve langer dan alle my bekende Blaasjes , zegt onze Ridder. Volgens het gen? ik by Rumphius vind , zo zyn deeze Blaasjes de Zaadhuisjes, die zekcrlyk wel langer voorkomen in andere Planten. Zy zyn van binnen met een wit Merg gevuld , veranderende m platte Zaaden , met Pluis , het welk dezelven door den Wind verftuiven doet. Dc Boom., welken deeze Autheur onder de Melkboomen telt, is dik van Stam, en fchiet in ;t wilde taamelyk hoog op , hebbende alsdan ook Vlerken by den Wortel Men kan hem van andere Boomen ligt daar aan onderfcheiden, dat hy verfcheide Kroonen boven elkander heeft, als een Kandelaar. Ook wordt hy, tegen den avond , door den lieflyken Reuk zyner Bloemen verraden. De Melk, die hy gekwetst zvnde uitgeeft, is bitter en onaangenaam van Smaak, doch niet fcherp of bytendc, gelvk die der anderen Melkboomen. Hy groeit óp de Eilanden en aan de Vaste Kust van Indie. * . Het aanmerkelvkfte , dat deeze Boom heeft, is  P E N T A N D R I A. is het gebruik van zyn Hout, waar van de naam is afgeleid, 't Is het zagtfte en witfte van alle Ambonfchc Boomhouten , zeer fyn van; Draad, en laatende zig, gelyk het Lindenhout,* zeer -emakkelyk bewerken. Men zaagt Planken en Ribben van den Stam , en de Kamers of Wooningen, daar van gemaakt, zyn zeer net door deszeffs witheid, hebbende ook een fchoonen weergalm; maar niet duurzaam, om dat ,cr z0 iigt de Worm in komt en de Witte Mieren beminnen t zeer, om zyne zagtheid. Daar worden zekere Plankjes van gemaakt, eer Voetlang en een Vinger dik, waar men de Kmderen' op leert fchryven , en het gefchreevene kan ' even als op een Lcy, met zekere BoomLfc» weder worden uitgeveegd. Dit is dat de reden, dat men het Schoolhui noemt. D< Maleijers en Javaanen maaken van dit Hou ook Kistjes, Doosjes en andere Snmfter.nger Dc Schors of Bast is in veel gebruik tot ee Maagmiddel, wegens zyne bitterheid en wordt met Am gewreeven, tegen de Koorts ingenc men. Dergelyke eigenfehap hebben ook c dunne Wortels van deezen Boom. T A B E R V M M O N T A N A. Dc gedagtenis van den vermaarden Gene« heer cn Lvf-Arts van den Keurvorst van Paltz, zvnén 'Geilagtnaam van zyne afkon uk Bcrg'-Zabcrnm het Tweebrugfche hebbc ïi4 Def.l. II. Stuk. lï. Afdeel V. 3oofi> TUK» L 1 e s- 3e Kt :ne,  II. Afdeel. V. HpOFDJTUK. I. Taberr.t niontana Cttrifolia, Citroenbladige. 188 VYFMANNIGE BOOMEN. de , die nu omtrent tweehonderd Jaar geleeden'bloeide, en een voornaam Werk over de krasten der Kruiden in 't Hoogduitfch uitgegeven heeft , is in dit Geflagt van Planten door Pater Plumier vereeuwigd. De Kenmerken zyn ; een Trechteragtige Bloem : twee Vrugtbeginzels , veranderende in twee horizontaale Blaasjes, dat dc Zaadhuisjes zyn , bevattende een menigte van langwerpig rond'e , ftompe , Zaaden, die in zekere weeke zelfftandigheid of Pap binnen de gezegde Blaasjes huisvesten. Van deeze vind ik thans zes Soorten aangetekend , waar van dc mceftcn tot dc Boomen behooren, als volgt. (i) Tabernasmontana met ovaale gepaarde Bladen , de Bloemen zydelings in platte Trosjes. Indien het deeze is, welke Plumier Tabernsemontana met gegolfde Citroenbladen noemt en afbeeldt , hebbende twee Bladen tegen elkander over, zo fchynt hier ten onregte t'hms gebragt te zyn, het Boomngtig Malabaarfe Jpocynium van Ray, dat de Pala is van den ■ (i) Takrnimtmtana Foliis oppofitis ovatis, Horibus lateralibusglomerato-umbellatis. S,«. Nat. xii. Tom. ii. Gen. ~og f. 191. Tab» Fol. lanceolatis. Hort. Cliff. 76. Roven Lugdbat. 413. Tab. Citti foliis undulatis. tVOtt. Gen. 18. U. j4g. f, 2. JiC(i. vimtr, 38,  P É N T A N D R I A. lS£? den Malabaarfen Kruidhof: en veel onbillyker nog de Codaga-Pala, die rot de Oleanders behoort , en daar toe ook is betrokken (*). Linnjeus , beken ik, heeft het zelfde gedaan ten opzigt van de Pala; die de Vyfbladige Melkgevende Malabaarfe Boom door Syen is getyteld. Men zou dit eenigszins daar dooi kunnen goedmaaken , dat die vergaaring var drié, vier, of vyf Bladen wel alleen plaats koi hebben aan de toppen der Takjes , terwyl z; langs dezelven ilegts gepaard waren; doch ho kan het uitgeeven der Bloemtrosfen uit het en der Takjes , en uit het midden van die Ster met dc opgegeven Kenmerken ftrooken ? Vier of vyf groene Bloemftengetjes komen in de Pala, uit de gezegde Toppen voort, di ieder vyf of meer groenagtig witte Bloempji draao-en, beftaande uit vyf rondagtige Blaadje: aan den rand omgekruld, en vervat itf eene vie bladige Kelk. De Reuk defezer Bloemen is lk k-k, doch fterk en zwaar, verwekkende Hoof pyn en bedwelming der Herfenen. Vyf Me! draadjes , met geele Knopjes , omringen e witagtigen Styl, die wit geknopt is cn op e groen Vrugtbeginzeltje Haat. De Vrugten z Hulfen of Scheedeu,van byna een Ellelang (* vol Melk , bevattende een menigte van kle Za (■*) Zie n. l. eurm. Flor, In*. \>, e9(•f) Hiec dooi wordt myne aanmerking, Madz. i8fi, bevestigd: want een Elle is veel langer dan anderhalf Voet, Ui defl ii. stuk» ii.' (Vfdeel. V. HOOFD-I . STUK. I f i i e '» rfd:1men yn )5 ine ad-  n, Afdeel, V. Hoofdstuk. tT. Laurift Laar bladige, i9o Vïfmankice Boomen. Zaadjes , die overlangs leggen in de Scheede ea fvne Zilveragcige Draadjes uitgeeven, geelagtig groen of ros'van Kleur. De Schors is als een Maagverfterkend en Windbreekend Middel in gebruik. Deeze Malabaarfe Pala is een zeer hooge Boom, met wyd uitgefprcide Takken en diepe Wortelen; doch de Citroenbladige Tabernceviontana, welke de Heer Jacqu in in de Westindiën, bp Marteniquc, waarnam, is fiegts een Boompje van agt Voeten hoog , met eenen regten Stam, cn gegolfde Bladen , die Iterk geaderd zyn en wel' groen, doch zodanig dat de Melk , die dit geheele Gewas bezwangert, daar, als 't ware, fchynt door te blinkpn. Op de Bloemen , die wit en aangenaam van Reuk Zyn, volgen groene Zaadhuisjes, waar mende Zaaden, die rimpelig en bruin zyn , in eene Oranjekleurige Pap geplaatst vindt. De Franfchen noemen dit Bois Laiteux of Melkboompje. (2) Tabcrnajmontana met gepaarde ftompagtig '«'<*.. ovaale Bladen. er- Hier wordt dc Heefteragtige met gladde ovaale (z) TAtmtmmana Foliis oppofitis ovaübus obrufiuseulis Syst. Kat. XII. Tom. II. p. 191. Tab. Laurifolia Flore albo Frudlu romndo. Amm. Herb. U* Nerium arboreum 8cc. SLOANE Jam. «4. Hist. II. p. ifo. T. is6. f. "-. Tabernsmontana frutcscens Foliis nitidis ovatis VetioHs. EKOW}T. jam, 182, JiCq,, Amer. p. 39.  pENTANDS-lAj ÏQI ie geaderde Bladen van Browne t'huis gebragt door den Heer J acquin, die dit Gewas" als een Boompje van vyf Voeten hoog ; dat Melkagtig en Takkig is, met zeer welriekende gcele Bloemen en groene Vrugten, in de Westindiën waargenomen hadt : maar de Boomagtige Oleander van Sloane, hier dooi Linnveus aangehaald, was veel grooter. Aari de Oevers van Rio Cobre, op Jamaika, was die denzelven voorgekomen als een Boom van vyftien Voeten hoog, met een Stam. zo dik ah eens Menfchen Been, hebbende een witagtig< Schors, gelyk ook de Takken, die meestal kron waren,' aan 't end bezet met glanzig groene Bïa den , van vier Duimen lang, zeer fterk gea derd. De Bloemen die geel waren, op Takki ge Steeltjes , uit de oxels der Bladen voortko mende , en zeer welriekende, waren als om gedraaid (*) , én werden gevolgd van lang Hulzen, als twee Hoornen op de Steeltjes zit tende, zegt hy , gelyk in de overige Olear ders. (3) Tabernasmontana met de Bladen overboek en eenen Boomagtigen Steel. ^ (*) Die zal waarfchyniyk. de oirfprong zyn van die za derlinge Natuurlyke Oide van Contorsi , (zie bladz. j3< jn't voorgaande Stuk) om dat die Plantgewasfen, naamely! de Bloemen als omgedraaid hebben. (3) Tahm&montana Foliis alternis , Caule Arborescen Syst, Nat. XII. Tom. II. p. 19». BURM. fl. Ud. p. 69. C lutu . 'Pala. Hort. 'Mal. I, p. 83. T. 4«. BAJ. Hifi, U.p. iri 11. deel. 11. stuk, it AfdeeIS V. stuk. ! s irr. jUterrSfi' lia. e ti- ■3 e. 11- g*  II. Afdeel. v. Hoofdstuk. Over. hoeksblnd \q$ vvfmannïge Boomén. De Heer N. L. Burmannus betrekt tot deeze Soort den Melkgeevende, zeer grooten, vyfbladigen , veelbloemigen, Malabaarfen Ole* ander van Breyn , die zeer kleine Trosagtige, groenagtig witte, welriekende Bloempjes "heeft, en uitermaate lange neerhangende Peulen Ook heeft zyn Ed. hier het Schoolhout van Rumphius t'huis gebragt, dat door onzen Ridder tot het voorgaande Geflagt betrokken wordt, en aanmerkelyk verfchillende is van den Curutu-Pala van Malabar, die aldus-wordt befchreeven. Het is een Boom , van één of twee Mans langten hoog , den Stam een Voet dik hebben* defmet een bruine Schots : de Bladen lang, werpigrond, op korte dikke Steeltjes zittende » van boven donker groen. De Bloemen zyn ge heel wit en van een flaauwc doch aangenaame Reuk. De Vrugten, daar op volgende, zyn langwerpig rond en dik (*) , aan 't end puntig , en aldaar omgeboogen , met haar tweeën by elkander zittende , gelyk gewoonlyk en onryp zynde vol van een Melkagtig Sap, gelyk het oantfche Gewas ; dat vervolgens een Oranjekleurige Pap wordt, waar in de Zaaden vervat zvn, die een byzonder Koraalagtig Vliesje hebben , en van binnen een Beenagtig Steentje, het (*) De Hulfen of Scheeden van het Schoolhout zyn, gelyk „y gezien hebben , Draadachrig dun en zeer lang_, bevat, tende gewiekte Zaaden: 't welk in 't geheel met U* mede fttookt.  P E N T A N D R I 193 het welk een witte Kern bevat. Hy bloeit het eeheele Jaar. De Schors der Wortelen in Water gewreeven of in Melk gekookt, wordt tegen den gewoonen of Rooden Loop ingegeven/ (4) Tabernsemontana , die de Bladen over- hoeks en de Steelen eenigermaate Kruidig heeft. Schoon deeze Soort in grootte aanmerkelyk by de anderen te kort fchiet, kan ik echter daarom dezelve hier niet uitmonftercn. Zy heeft de Bladen overhoeks , zo wel als de Takken , aan wier Enden famengeftelde Trosfen zyn van Bloemen, wier Meelknopjes binnen de Keel zig verbergen, maar de geknopte Stempel verheft zig boven een Vliezig Schyfje. Twee omgeboogen, lange, rolrondes gefpitfte Blaasjes, bevatten rauwe Cylindrifche Zaaden. De Bladen zyn breed Lancetvormig, glad en byna ongedeeld. Het fchynt als een middelflag tusfchen dit en 't volgende Gellagt uit te maaken. De Groeyplaats is in Virginie. Aangezien de door Clayton aldaar gevondene Oleander - Soort , met blaauwe Bloer men , Wilgen - Bladeren hadt, zo fchynt hiel de Amandelbladige Tabemcemontana wel gedagi te mogen worden , welke de Heer Jacquit> ii (4) iïiïtm&ntotm* Foliis alternis , ëauUKÜs fübierba' eth. Syst. Nat. XII. Wtlupta. Anonymus SuftïlW.'CWONi 11. desx, II. stuk, H. V. HoOFDIUK. IV. Axifonia. Laage, Ufolia. Amandel» bladige,. i  I n. i Afdeel. V. 8 &TBK. | 1 c 1 A v. Grand'flora.Grootbloemige. Vi tymofa, P4 .vrrMANNicE Boomen. n het Kreupelbofch by Karthagena veel heeft angetroffen. Dit was een Boompje van zes /oetcn, met witte zeer welriekende Bloemen, • Deeze, daar Plumier de Bladen van Vlafchkruid aan geeft, heeft dc Bloemen en Vrug- (1) Cameraria Foliis ovatis , utiinque acutis , transmis ftriatis. Syit. Nat. XII. Tom. II. CJcn. :p7. p. lor. Carrr. lato Myrti folio. Flu.m. Gen. is. lc 71. f. 1. Cam. arborea &c. Erown. Jam, 1. p. Ha- Cameraria latifblia. Jaco^. Amtr, p. 37. (1) Cameraria Foliis Knearibus. Syst, Nat. xii. Cameraria angufto Linari^ Folio. Flum, Otr., 18, h, ji% f. *,  P ï N T A N £> R ï A. ï§7 Vrugten even als, doch veel kleiner dan in de voorgaande Soort. De Woonplaats is in ZuidAmerika. B o s e a. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , eene vyfbladige Kelk, de Meeldraadjes bevattende zonder Bloem of Bloemkrans (Corolla), en het Vrugtbeginzel wordt eene Bezie met een enkelen Zaadkorrel. Hier van is maar ééne Soort bekend (i) , een Gewas uitmaakende, dat in de Bofeaanfchc Kruidhof Yerva-mora .genoemd is. Casfar Bose was Hoogleeraar in de Kruidkunde te Leipzig. In 't Jaar 1734 kwam aldaar een Vertoog in de Verhandelingen der Geleerder uit, met eene befchryving en Afbeelding var de Pifang-Plant, in zyne Tuin gegroeid. Var dien Hoogleeraar heeft derhalve dit Geflagt der naam. Hier wordt de Trosdraagende Boom t'hui: gebragt, welke Sloane mooglyk tot de Lin den agtte te behooren , hebbende een lanj Blad, van onderen witagtig met purpcre Adc ren {,) Bofea. Syst. Kat. XII. Tom. 11. p. i97- Tijk fort Arbor racemola, 8cc. SLOAN. Jam. 135. Hift. 11. p. 19. T 158. f. 3. raj. Dendrol. 8,1. Fnjrex peregrlnus Horto Bofean Tervamora diaus. Walth. Hort. 2*. T. 10. Arbuscula Ba< ctfïia Canarienfis, &c. pluk. Alm. 4:. N 3 XI, Deel, U. Stuk, II. AFDEEL,' V. HOOFDSTUK. t. Bofea Tervamc* ra, i 3  ff. Afdeel, V. Hoofd STUK. Cherrics, dat is Winter - Kerfen,  E » TAND & I A. ÏQ£ Zaadhuisjes van dit Geboomte, welken.wy by duizenden van millioenen , in 't Voorjaar, op de Straaten, Wegen en Wateren zien , opmaaken. Wat gelykenis bobben . die naar een Bezie ? )• w> 1 Van den Clm- of Ypeboom zyn door zyi Ed. drie Soorten opgegeven, waar van de twee de een Virginifcbe , dc derde een. Sibcrifche-ji De eerfte maakt het Geflagt .vaironze.Europ fche Olmen of Ypeboomen uit. (i)' Olmeboom met diibbeld getande Bl^dpn 'die by het Steeltje ongelyk zyn. Dc bvnaam van deeze Soort is betèr Ew Wche dan Veld-Olm, dewyl 'er alle Vcrfcb denheden der -Olm- en Ypeboomen, in 't *| m,cn, onder begrecpen zyn. Menondencncic naamclvk , in de eerfte plaats,'de Olmen ^ de Ypcn, en dan zyn 'er van beiden nog v fchillende. P L i N i ó s hëèft reeds van vierd m Ulmi gewag gemaakt. De Grieken, z hv kenden 'er twee, een Berg-Olm, die 1 eebrcidcr was , en een Veld-Olm, die als i Hcefter groeide. De derde Soort, door h (,) UUus FoUls dnplicato - Se»*, Safi «WSJfc*, Tom. 11. Gen. ,13. p. «9* Dim» 1*1*1 bKnaceo. Hert, C£?..8S. Fi.&aec. 2.19 ,««. Mau Mei viim hnlht- m* f»* Pfti>>M'l,,mus Cnmp & TheopVasti. C. B« Pin. *V>. tlw*. Dcd. Pmft. dot). KruUL p. 1309. N 4 II. DEEL. Hl STUK. IT. Afdeel.» v; ■ Hoofdstuk» t A"" "■" h i. Ulmus ' Cnmpejiri*. Euiöpilchp. 'Ö- ;ir ;c- t, an ;r- :r- !9C ïit- :ea era de >yst. emïor.istris 337.  . £ Afdeel V. Hoofdstuk. Olm- , Tftboom, tOO VYFMANNIGE BoOMSN. > de onze, dat is de Italiaanfche, genaamd, hadt ■ dikker Bladen en was digter van Loof: de vierde tytelt hy de Wilde Olm of Ypeboom. De Kenmerken van onderfcheiding der Bóo/mcn van dit Geflagt, die natuurlyk in Europa groeijen, zyn door Toürnefort uit Parkinson dus opgegeven. Eerst komt die met breede ruuwe, dan die met allcrbrceditc rauwe, dan met fmalle ruuwe , en eindelyk die met gladde Bladen. De eerfte en tweede maaken de gewpone en Berg - Ypen, de derde de zogenaam* de Olmen uit. Van de vierde komen 'er een 3 menigte in Engeland voor, die anders byna niet van de gewoonc Ypen verfchillen ; hoewel zy een weinig minder in dc hoogte groeijen , hebbende de Bladen niet alleen glad, maar ook donkerer groen. Hier voegt Plu keneTï u s nog een Groote Rollandfche Olm of Tp by, welke een zeer breed rauw Blad heeft , met fmaller cn meer gefpitfte Zaadhuisjes (*). De Zaadhuisjes van onze gcwocn'e Ypeboomen komen in figuur vry wel met die, welken Toürnefort in Plaat gebragt heeft, overeen : zo dat dit een byzondere Verfcheidcnheid moet zyn. In Vrankryk kent men driederley Boomen van dit Geflagt: den Berg-Olm, die de (*) Ulmus major Hollandlca , Folio latisfimo fcabro, anpiiftis 8c magis acuminatis Samarris. Pluk. Alm. 393. T)e Zaadhuisjes der Olmen noemt PLINIUS Samara of Samar& en Columella Stm!r&%  p e N T a N k r i a. 202 de Takken wyd uitgefpreid en yl van Loof heeft, zynde het Gewas zeer woest: den VelclOlm of Franfchen Olm (Orme), hebbende een wel gellooten Loof en den Bast zeer dik: een derden , eindelyk, Ypreau, genaamd, om dat hv van Iperen in Vlaanderen derwaards overgebragt zon zyn ; die hoog [van Stam is, en den Bast dun, helder en effen heeft. De eerfte wordt gemeenlyk , doch zonder eemge reden, het Mannetje, de laatfte het Wyfje geheten. Volgens Theophrastus was de naam der Ypen in 't Griekfch Pteléa, daar hy een Berg- en eene Veld-Soort van maakt, welfe laatfte nog naar hem genoemd wordt. De Berg Yp of Olm heeten de Italiaanen , zegt Pli kius, Atinia , en den gemeenen Olmo, d Spaanfchen Ulmo, de Engelfchen Elmtrée, d Sweeden Alm, en die van Bohème Gilm. D< Groeyplaats is door geheel Europa, uitgezon derd de Noordelyke declen van Sweeden Noorwegen , Lap- en Finland. Van de Gc ftalte in 't algemeen behoef ik niet te fpreeken om dat men deeze Boomen zo menigvuldig d kanten onzer Graften en Buitenfingels, hier i Amftcrdam en in andere Steden , als ook d Wegen ten platten Lande, ziet bemanteld De zodanigen noemen wy gemeenlyk Yper, doch die, daar men tot Laanen op de Buite plaatfen , cn tot beplanting van dc Wallen fommige Steden, gebruik van maakt, zyn mee N 5 c ii. deel. ii. stuk* Afdeel.1 V. Hoofdstuk. Olm- cf Tpeboom, , e e e i. , 1- n n  II. Afdeel V. Hoofdstuk. Olm- i nol Vï'MAN N IG E BOOMEK. Olmen, aan de witheid van hunne Schors en ' dc fraaiheid van het Loof kenbaar. Buitendien hebben wy nog een laage Yp , die klein van Blad is en Knoeftig van Takken, welke fom^tyds tot Heiningen gebezigd wordt, Herjelaar of Her deer, doch, beter denk ik Hertsleder genaamd , wegens de zagtheid van zynen Spon£ieuzcn Ba& weshalve fommigen 'er ook den naam aan eccven van Kurk-Yp. Den woeftem Bofch- en' Berg-Yp noemen de Duitfchers Buster, Rust of Roestboom, om dat de Schorszo ruuw en Roeftig is- ■ Dit zal.de Roode Olm van fommigen zyn , die anders tot de \ pen betrokken wordt welken *y Iffenbaume hecten cn de Olmen XJlmen. Alle deeze cn nos; meer Verfcheidcnhcdcn komen vóórt uit het Zaad der cigentlyke Olmen : é dat men dc'Ypen fiegts ais wilde Olmen, of de Olmen als tam gemaakte Ypen heeft aan tö merken. Zelfs zvn de Olmen de msnftcn in «ctal van het Gezasy' van derzelver eigen Zaad, waar uit meest Ypen cn Heitsleeren geteeld worden De Wortel - Uitloopcrs van de Olmen, bovendien, leveren niet dan -Ypeboomen uit, aan 't Blad kenbaar, even of de Olmen op Yren ge-ent waren. Ik heb dit zelf dikwils met verwondering gezien. Dus blykt dan, dat de Ypen en Olmen, van Europa, hier tc regt totócRe zelfde Scort zyn t'huis gebragt. Dc' Ypeboom geeft een voorbeeld van Vrugtbaarheid, aanmerkelvkcr, mooglyk, dan in eenig Ge-  P e n T a n » r i a: 203 Geboomte, cn 't welke, niettemin, meest zon-^ der oplettendheid wordt befchouwd. Ik heb daar van reeds omftandig gewag gemaakt (*). 1 Aan den anderen kant levert hy ook een fchyn-' baar blyk uit, van eene verkwisting van Zaad,, door dc Natuur , die. boven alle verbeelding gaat. Als men eens in aanmerking neemt, hoe veele duizenden van deeze Boomen'in ops Land zyn', die door malkander', ieder, misfchien , in een Voorjaar wel honderdduizend Zaadhuisjes ftrooijen , waar van naauwlyks één gelegenheid gegeven wordt om uit te fpruicen: zo komt die verkwisting nog grootcr voor dan van de Eytjes in de Kuit der Visfchen. Ondertusfehen zyn 'er , ónder de Ypen cn Olmen , dat zonderling is, die zig geheel onvrugtbaa: vertoonen , geevende noch Bloem noch Zaad De reden hier van zou wel nader onderzoel verdienen. ' Naast aan de Eiken, mcoglyk, komen de Y pen door hunne ver'oaazende dikte en hoogte Pie voorbeelden, welken men daar van, nu e dan, in deeze Stad, aan den Duinkant en elda in ons Land ziet , zyn niets, by het gene c vermaarde Ray dienaangaande in Engelan waargenomen heeft. Verfcheide zodanige Bot ' „b raea (*) In 't f. STUK van dit Tweede Deel der Nattturl; WJlorie, bladz. 114. De aanmerking al-laar behoudt zynkrn; „iettegenftaande het geue 'hier gezegd is; om dat de eige-. Jvke betekenis van h woord i'aor: niet regt is bepaald. II. Deel. II. Stuk. II. .PDEEL» v, lOOFDTUK. Olm' of fpeèoVni, g C i ), kt t; it-  IK Afdeel. V. Hoofdstuk. Olm. of Tpeboom. * Bladz. S t Zlc 't 1i.deïl, 1. stuk. bladz. z( 204 VïfMankice Boomen.' men, verhaak hy, aldaar gezien te hebben, &c 3p de hoogte of langte van veertig Voeten nog drie Voeten dik waren. Een was 'er, als gemeld is*, die den Stam van onderen hadt, zeventien Voeten over 't kruis. De hoogte zal, naar evenredigheid, niet klein geweest zyn. Dat zy verfcheide honderd Jaaren leeven kunnen is zeker; doch de meeften worden hier te Lande, gelyk'bekend is, voor den hoogen Ouderdom afgekapt. Het Hout maakt wel de grootfte nuttigheid van dit Geboomte uit. Het is zwaar, vast en hard, ziende wat uit den geelen, en hebbende zeer weinig Spint, dat wit is en dus te regt den naam van Albumum verdient f , zegt R a y. Dit Hout is derhalve bekwaam tot het maaken .van allerlcy Werktuigen. Dat der Ypen, echter overtreft, in deezen , ver het Plout der Olmen , waar van men meest Planken zaagt tot Paneelen van Karosfen en andere Rytuigen: daar het Hout der Ypen dient tot allerlcy grove Gereedfehappen, Molen-raders, Wagen-Asfen , Affuiten , Kaapftanders, Hysblokken, Pcrfen , Dommekragten, enz. Het Hout van de knoeftiiïfte en mismaakfte Ypen of Roestboomen wordt nog het allcrfterkfte en duurzaamfte bevonden. Dat der Hertsleeren of Kurk-Ypen is. van niet minder waarde: doch het verfchik veel, of zy op drooge of natte Gronden gegroeid zyn. De Ouden hebben dit Hout reeds tot Planken voor Deuren en Venfters, en tot Rib-  P E N T A N D R I A. 205 Ribben voor Kozynen aangepreezen. Het is>^ gelyk men weet, tot Brandhout zeer dienftig, eeevende grootte Hitte en goede Kolen. H . Voor het overige heeft men van onze Europi-" fche Ypen of Olmen weinig dienst. De Bladen r zyn een lekker. Voedzel voor het Vee. De Bast is tegenwoordig zo veel niet in achting als van ouds, toen men zo van denzelven , als van de Wortels en Bladen , gebruik maakte om de Wonden te doen fluiten, 't Is zeker dat in alle deelen van deezen Boom eenige Samentrekkende kragt plaats heeft. Het Afkookzel van den middelften Bast der Wortelen zou oplosfende en afdryvende zyn, en dienftig tegen de Waterzugt. Men heeft een Pap van deezen Bast, met Pekel gemaakt, uitwendig tot verzagting der Pynen van het Podagra aangepreezen. In fomrrïige Landen, inzonderheid in de Zui-. delyke deelen van Europa, groeijen aan dei Bladen van deeze Boomen zekere rondagtige holle Blaasjes , die in 't eerst een Lymerig Vogt bevatten, dat vervolgens tot eene Gom opdroogt. Van dit Vogt plagt men oudtyds veel werks te maaken tot blanketting van het Aangezigt en tot het doen fluiten van kleine Wonden. Het moest in de Maand Mey werden ingezameld , voor dat 'er Wormpjes ingeboren werden , die 's Zomers in Vliegen of Wespen veranderden. Reaumur fpreekt van een Bladwespjc van de Olmen , doch dit maakt 'er flegts kleine Wratjes op *. Link^us heeft II. Deei,, II. Stuk, IL 'de él.' V. 0OEBLTK. Olm' of oebsom9 lilaasjes er Olaert, * Zie t. d. xu. Stuk, jladz, iöj.  It 1 Afdeel» . V. Hoofdstuk. n. VlmttS Jlmsrkar.a, Viiginitclie Olm. ic6 Vyf mannige Boomen. reeft een Bladzuigertjc in de Galletjes der Olncn, in Schonen waargenomen (*). (2) Olmeboom met egaal getande Bladen, dit by het Steeltje ongelyk zyn. Deeze Soort is in Virginie waargenomen , en onder den naam van Olm, die minder hoog en dik is, met breedcr rimpelige Bladen, voorgefteld door den Clayton. Dc uitkomende Bladen zyn naauwlyks een Vingerbreed lang, en aan den oirfprong der Steeltjes hebben zy fmalle, blcckc, afvallende Stoppeltjes, even als de Europifche Olmen, waar dccze van verfchnt, door dc Bladen niet dubbeld of ongeregeld , 1Paar eenvoudig getand te hebben. De Vrugthuisjes zyn aan den rand overal ruig, en tot aan het Vru-tbcginzel of Zaad toe verdeeld. In de Europifche vertoont zig de Stamper in de verdeeling van het Vrugtbeginzel; maar dit heeft geenszins plaats in de Amerikaanfche, alwaar de top der Slippen den Stempel fchynt te draagen; vólgens den Heer Gronovius. (3) Ol- (*) Zie Uitgezette Verhandelingen. II. D. bladz. 420: alwaar dit een Ziertje en het. voorgaande een Bladerwrat tenVlier penoemd wordt. LiNNSUs maakt nog gewng van een RlaLuigerrje, zittende tusfchen de opgerolde Bladen als ook van Schild- en PlnntUüzen der Olmen. Zie AT». W* Ix Stuk b'^dz 479* '(») Ulvus Foliis squaliter ferratis, bafi insqualihus Syst. Kat., XII. P. !98. Ulmus Fruftu membranaceo, F«RM fi»PUcislïme ferratis. Gkon. riff. J45.  (3) Olmeboom , met egaal getande Bladen, die by het Steeltje gelyk zyn. Deeze zou de Laage Olm, met kleine gladde Bladen en eenen Kurkagtigen of Spongicuzen Bast zyn van Plukenetiu.s. Men vindt denzelven , volgens Amman, in Sibevie. R h u s. Dit Geflagt behoort tot de Pentandria Trigynia , dat is , tot de Planten wier Bloemer vyf Meeldraadjes hebben en drie Stylen oi Stempels, deswegen Driewyvige genaamd. He tegenwoordige heeft naauwlyks Stylen , maa drie Hartvormige kleine Stempels. 't Geta der Bloemblaadjes is vyf, de Kelk in vyvei verdeeld , en de Vrugt. een Bezie met eénei Zaadkorrel. De vier eerfte Soorten , welken de verande ringen, van de gewoone Rhus of Suniach, dei Boom van een bekende Verwflof, uitmaaken zal ik, zowel als de vyf laatften, onder d Heefters befchryven. f5) Rhus met gevinde efefirandige Bladen, d Steelties onverdeeld en gelyk. Dee (3) VlmusFolii» «qualiter fertatis.bafixquaHbus.o'yift tia ia. ulrrus humilis. amm. Rutb. cöa. Uitruis pamila Foli parvis, glabra , Cortice Fungo'o. Pluk. Alm. 29;. (S) Rhus Foliis pinr.atis integerriüiis, Petiolo integro aequ p. Deel, ii, Stuk, Afdeel, V. Hoofd- STUK. 111. Ulmus pumila. Siberifche, I 1 1 l i v. Rbm Vtrnixt I !- i»  IL Afdeei V. HOOFD' STUK. Amer; kaanfchs ■Vergiftboom. 208 VVFMANNIGE BoOMEN. Deeze Soort is een Gewas , dat de Engel"fchen in Noord - Amerika den Vergiftigen of Vergift-Houtboom heeten. Het is door Plvjkenetiüs de Amerikaanfche Boom, met " gewiekte Bladen , die een Vergiftig Melkagtig Sap heeft, getyteld. Zie hier hoe dezelve befchreeven wordt. „ De Vergiftboom groeit alleenlyk in Moe„ rasfen of laage natte Gronden. Hy gelykt „ wel wat naar een laagen Esfchenbcom, doch ',' meer naar de Sumach , en wordt derhalve J van fommigen Moeras - Sumach getyteld. Nooit \, wordt zyn Stam dikker dan een Mans Been, en de hoogte is op 't meefte als die van den Vlierboom, maar hy fpreidt zyne Takken „ wyd uit, cn maakt een Bofchje van Stam11 men uit den Wortel van een die afgehouwen is. Hy groeit fpoedig , doch is niet 11 lang van duur. De binnenzyde van het " Hout is geel, en vol van een Vogt zo Lyi, merig als Honig of Terpenthyn. Het Hout zelf heeft een fterken onaangenaamen Reuk, maar het Sap ftinktals een Kreng. Herwerkt zo wel door aanmaken en behandelen als door „ de li. Syst. Nat. tÜ. Tom. 11. Gen. 566. p. 217. Mat Md. l5r. Rhus Foliis pinnatis integerrimis. Hort. CJf. 110. Hort. Ups. 63. gron. Vtff 14B. Royen L*gdiat. 244. Cold. Noveb 64. Toxicodendron Foliis alatis , Fruftu rhomboide, I31LL. Elth. 39i. T. .9». f 377- Arbor Amerkana , &c. PLUK. Alm. p. AS. T. HS.f. «• Arbor venenara. Kalm. /MI. p.nl, royfon woodTiee.i'W.rr«ai.N.S«7.p.HJ.  P E n T A n d r i A. 209 „ de Reuk. Verfcheide Perfoonen zyn door het 5, in de Bosfchen af te hakken , of door het op „ 't Vuur te leggen, tot een zeer hoogen trap J3 vergiftigd geworden. De werking is naar de u gelleldheid der Menfchen verfchillende : op >si den eenen heeft het aandoening , op den an„ deren niet ; fommigen maakt het eenige Da„ gen blind; anderen doet hetzelve het Lighaam „ zwellen ; maar nooit heeft men iemand daar „ door zien fterven. Men zegt dat het Hout „ zo koud als Ys is , wanneer men 't aan„ raakt." Deeze befchryving door eenen Engelfchman -s Düdley genaamd , nu ruim vyftig Jaar geleeden overgezonden , is bevestigd door dè Waarneemingen van den SweedfcheU Heer Kalm, die zig in *t jaar 1748 in Penfylvanie bevondt, alwaar die Vergiftboom taamelyk gemeen was in de Moerasfige Landflreeken. Deeze Heer befpeurde, dat dezelve in eenzelfde Perfoon zeer verfchillende uitwerkingen naar de gefteldheid heeft. Hy hadt zïg verfcheide maaien met deszelfs Sap beftreeken , Takken daar afgefheeden of afgebroken, de Schors daar afgeftroopt en tusfchen de Handen gewreeven; daar aan gerooken ; de Stukken lang by zig gedragen , en was niettemin van alle fchadelykö werking bevryd gebleeVen. Eenmaal, nogthans, moest hy ondervinden, dat de Vergiftige eigenschap van deezen Boom geen fprookje ware. Op eenen heeten Zomerdag 3 wat bezweet zynO de 3 II.deil II- Stuk, II. Afdeel. V. Hoofdstuk. fergift htm.  It. Afdeel. V. Hoofdstuk Vergifthtm. Jatnnfi Venii boutn, 5IO Vyfmannige Boomen. - de, fnccdc hv ccn Rysje van den Boom af, en droeg hetzelve omtrent een half Uur m de Hand , ruikende nu en dan eens daar aan. Op dien zelfden Dag wierdt hy niets, en tetfèri den avond maar iets weinigs gewaar; doch den volgenden morgen ontwaakte hy door een fterke Jeukt der Oogenleden en rondom dezciVen • zo dat hy 'er naauwlyks de Handen af kon houden. Die Jeukt ging wel over, toen hv de Oogen een poos met Yskoud Water gewasfehen hadt, maar de Oogleden *«>^ geheelen Dag, zeer ftyf. Tegen denj avond Voelde hv nog een weinig Jeukt, die den vo.;cnL ochtend, by het ontwaaken, met mmder fterk was als 's daags te vooren. Hy ge IrujkS 'er het zelfde Middel tegen: doch dit WM een gantfehc Week aan ; de Oog eden £ n tyfende Oogen rood. Toen verdween f Irgernak t'eenemaal. Van het Sap dicstds ook een menigte op zyn Hand geteeken Ebbende , kwamen 'er fiegts kleine Blaartjes Huid, die zonder nadeel verdweenen Sier uk blykt, dtt de Vergiftige h^gheid «m deezen Boom met veel om t Lyf heelt; ,/ LlNUcs hadt, op deeze Soort, de ^ - -of Silzdsju der Japoneezen aangehaalc1 , doch l nccï Kr.eis aangetoond hebbende, dat ^daar van verfchillende * ^J,zo berigt zyn (.) Phihf. TrmféS. vol.xl1x. ft* *• p' m>  P e n t a n d r i a. 211 Ed. thans, dat men hem daar van moet uitfluiten. Dezelve, ook Urus no & genaamd, heeft, volgens de Waarncemingen van Kjempfer, gevinde Ockernooten Bladen , en Trosfen van Vrugten, welke naar de Cicers gelyken: doch de Zaaden, die door de Jefuiten uit China aan de Koninglyke Sociëteit van Londen, vooi Zaaden van den Vmiisboom gezonden waren, bragten niets voort dan een wilde Soort, Fafi no ki by de Japoneezen genaamd, waar van het Vernis in weinig agting was. Deezen fielt onze Ridder thans voor, met den bynaam van Suc cedanea (*) , en wil , dat men denzelven var de Rhus V'ernix, daar hy naby aan komt , on derfcheiden zal, niet alleen door de grootte de: Bladen, maar ook doordien hy dezelven ftyf agtig, wederzyds glanzig, en zelden aan beid< kanten gelyk heeft : zynde die van de 3?/» Vernix donkergroen , welke ook dc Vrugte van grootte 'als een Erwt heeft en wit van Kleur daar die van den Japanfchen Bafterd Vernisboor van grootte als een Kers en niet wit zyn. Dc manier , op welke men de Vernis, vo «ens Kjemtfer , inzamelt , is opmerkelyl Men fnydt J zegt hy ,' den Bast op verfcheid plaai (*) Rhus Foliis pinnatis integerrimis perennantibiis lucidis Pctiolo integro iquali. Mant;s/a altera, p. 221. Arbor Vérnici fcra fpuria fylvestris .anguftifolia. k/empf, Amiti, Exat. | II, Deel, II. Stuk. LU \fdeei.; V. BooFDr STUK. Vernis. S | V/jcocdt i e  m Afdeel. V. Hoofdstuk. Vtrnis. ito tn. Chineefrhc Vernisboom, na Vyf mannige Boom e*t. ' pla'atfen van de Takken af, dan vloeit daar een Lymerig Vogt uit, het welk wel dra zwart wordt door de aandoening van de Lugt. Dit Vogt ontvangen zy in Houten bakjes, die zy er onder zetten, en , indien 'er eenige vuiligheid onder vermengd mogt zyn , wringen zy het door een groven Doek , hebbende het geen andere bereiding van nooden. Zy doen het in Houten Vaatjes, bedekken het met een weinig Olie, en hetzelve dan met een Blaas toegebonden hebbende, wordt het door geheel China en Japan verzonden. Dit Vernis (zegt hy) geeft een vergiftigen waafem uit, die zwaare Hoofdpyn veroirzaakt, en de Lippen van dc genen, die hetzelve behandelen , doet zwellen : weshalve de Werklieden een Doek binden voor hunne Neus en Mond. Uit het Zaad van den Vernisboom, die in de Provincie van Nankin in China groeit, door den Jefuitfchen Pater o'Incarville overgezonden , zyn by Londen Boompjes voortgekomen , die de Bladen ook gevind, doch by het Steeltje Tandswys' ingefneeden hebben: weshalve de Heer Ellis dit Gewas noemt, Chineefche Ktius met gewiekte Bladen , wier Blaadjes langwerpig en ge/pitst zyn, by het Steeltje rondaztig en getemd (*> Deeze laadte fchynt vry veel (♦) Rhus (SSr.tn/e) Foliis alatis, Foliolis oblongis acuminatis, ad bafin fnbiotundis et dentatis. Phit, Trans. VOL.XLIX. J>. 870,  Pentandria. 213 veel naar de derde Soort, Rhus Javanica by Likn^üs genaamd, te gelyken. (6) Rhus met gevinde effenrandi;:e Bladen, de Steeltjes Vliezig met Gewrichten. Hier wordt dat Gewas bedoeld , hetwelke Plökenetics genoemd heeft Amerikaanfche Boom naar de Sumach gelykende, die een witte Gom uitftort, hebbende de Bladen niet Zaagswyze getand , maar derzelver Rib in 't midden gewiekt. Hy meent, dat dit de Gom Copal Boom zy, die van Hernandez aldus wordt voorgefteld en befchreeven. Het is een hooge Boom , met Bladen naar die der Eikeboomen gelykende, maar, als uit de Afbeelding blykt, aan een gcwiekten Steel Vinswyze geplaatst,. Ray geeft 'er de Bladen aan van den Mastikboom en wy zoudenze, in dit opzigt, by die van de groote Larhyris vergelyken kunnen. Maar deeze Bladen zyn aanmerkelyk ingefneeden, hetwelk tegen de opgegevcne Kenmerken ilrydt , en tegen de befchryving van Ray, die zegt, dat zy geenszins (6) Rhus Foliis pinnatis integerrimis, Fetiolo mem'uanaceo articulato. ROYEN Lugdbat. 2+. Mat. Med. 152. Rhus clatior, Fo'.iis impari - pinn.itis &c. GRON. Virg, 149. Rhus Virginianurn Lenrisci Foliis. RAJ. Hist. IJO1). Rhus obfoniorum firnilis Africana , &c. Pluk. sll-n, 313, T. j«, f, j; Copaili C^whiutl.. MhRNAND. Mex. 45. O 3 , ii. Or*x. n. Stuk". ir. Afdeel. V. Hoofdstuk, vr. Rhus Cepailina. 3otn Copal 3ooai,  II. Afdeel, v. Hoofdstuk. vit. Rhus Kleeven Gom Boom, (7) iW«J Foliis pinnatis, quinaris, integerrimis fu'.rotund.s glabris. Ac*i. V. P- 395- Metopium Foliis fubromnd.s pinnato-quinaris , Racemis Alaribus. fepW». frm. 177.. T, 13 f. 3» Tcrebinthus maxima &c. Sloan. 1Ö7. n.fi. II. P. 90. T. 199. f. 3. «S*J« -DMrfr' 5I' B0tb°nia FlUai1 Coralluio. Flvm* &• 6l, 2i4 Vyfmaknige Boomen. zins getand zyn. De Vrugten zyn purperkleurig en rondagtig. De Gom, die uit deeze Boomen zypclt, wordt door haare witheid onderfcheiden van de Gom Animé, en was by de Indiaancn van Mexiko in gebruik om hunne Afgoden en voornaame Helden te berooken. Zy moet in dat Land niet ongemeen en ook niet onbepaald geweest zvn , aangezien Hernandez agt Soorten optelt van Copaldraagende Boomen. Waarfchynlyk hebben delndiaanen aanveelerley witte of helder doorfchynende Gommen of Harftcn, in 't byzonder aan 't gene men thans Westindifche Barnftecn noemt , dien zelfden naam gegeven. De regte Gom Copal, die men weleer tot Vernisfen gebruikte, is tegenwoordig zeldzaam in Europa , cn voert ten onregte den naam van Gom, dewyl zy Harstagtig is, geevende door Destillatie veel Olie uit. In Virginie is deeze Boom ook gevonden. £y) Rhus met in vyven gevinde, efenrandige, rondagtige, gladde Bladen. lB De Egyptenaars gaven aan een welriekende  Pentandria. 2ï5 Zaive den naam van Metopion, om dat 'er de Galbanum in kwam, zegt üioscoridks , wordende de Boom of hét Hout, dat die Gom uitleverde, in 't Griekfch dus geheten. Die naam is zekcrlyk van 't Voorhoofd , als een Blanketzel, afgeleid. Browne heeft denzelven , om eene dergelyke reden , op deezen Westindifchen Terpenthynboom toegepast, welke dus door Sloane befchreeven wordt. In dikte en hoogte komt hy met onze Eike. boomen overeen, bereikende wel de hoogte van vyftig Voeten. De Stam , die regt is, geefi op twintig Voeten hoogte, en vervolgens . een menigte van Takken uit. Eens in 't Jaai werpt hy zyne Bladen af. Eerst komen d< Bloemen , die uit Meeldraadjes beftaan , aai 't end der Twygen voort; dan volgen de Bla den , die gevind zyn , uit twee paaren vai Blaadjes en één aan 't end beftaande. De Vrug ten zyn roode Befiën , aan Trosfen verzamel en op Steeltjes ftaande , hebbende ieder Eezi éénen Zaadkorrel. De Schors van deezen Boor is witagtig of grys cn byna glad; doch hier e daar fcheidt zig de oude by brokken van de Stam, aan welken men op verfcheide plaatfe zwarte Vlakken ziet , niets anders zynde dai de glinfterende Gom, welke, zo zy, door de: Regen nat geworden , aan de Huid komt t kleeven, door 't afrukken de Opperhuid med neemt. Men wil dat de Zwynen daar van g( bruik maaken om hunne Kwetzuureri te gene< O 4 zcr II„ Deel. II. Stuk. II. Afdehl. V. Hooro- STUK. GonsBoqm, l t 1 1 i 1 a i i  II. Afdeel. V. Hoofdstuk, yhi. Rhus i raaieans. Klimmendï. ti6 Vyfmannige Boomen. sen, en deswegen noemen de Engelfchen hem Hog - DoSor - Tree, of Bear - Tree, dat is Beerboom. Hy groeit in digte Bosfchen op Jamaika binnenslands. De Duiven zyn naar de Be.liën zeer gretig. De Borbonia, van PlumieKj met eene Korallyne Vrugt en een vyfbladige Bloem, is hier door Li n njeu s t'huis gebragt. De Hoogleeraar J. Burmannus hadt te regt geoordeeld , dat die Boom niet behoorlyk betrokken kon worden tot het Geflagt der Laurieren. Het getal en de rondagtigheid der Bladen, uit welken de Vinbladen famengelield zyn , als ook de Bloem en Vrugt, ftrooken taamelyk met deeze Soort, (8) Rhus met drievoudige Bladen, die elk in 't byzonder gejleeld , ovaal, glad en effenrandig zyn, met Wortelende Ranken. Aan deeze Soort van dit Geflagt moet ik, en wegens haare Eigenfehappen , en om dat zy fomtyds ook Boomagtig groeit, hier plaats geeven. Zy heeft haaren bynaam daar van, dat de Ranken, zig om de Gewasfen of iets anders flingerende, daar in, even als de Klyf of 'Klim-, op, 1 (s) Rhus Foliis ternat's , Foliolis pctiolatis ovatis nudis ■ateg-rrimis, Caule radicante. Hort. Cliff. ito. Ono-N. Virg. 33. ROYFN Lugibat. 244. kalm* ft. II, p. 296, 214. Toxicodendron amplextaule Sec. Dill. Elth. jSo.Toxic, cre&uni. &C..DHX PM. 3&9. T. 2D r. f. 375.  P f. n t a n d r i a. 217 op, Wortel fchieten , en dus beklimt zy dikwils den Top van de hoogite Boomen. De Heer Kalm noemt deeze Soort een Heefter] of Boom, welke in Penfylvanie zeer overvloe-' dig groeit. Afgefneeden of afgekapt zynde , zegt hy, loopt 'er een bruingeel Sap uit, het welk zo fterke indrukzels maakt op Linnen of Papier, dat men de zwarte Vlakken of Merktekens daar van niet weder uit kan wisfchen. Ten opzigt van de behandeling heeft het de zelfde hoedanigheid als de eerstgemelde Soort: des hy dit Gewas ook eenen Vergiftigen of Giftboom noemt. (9) Rhus met drievoudige Bladen, die gefteeld, hoekig zyn en Wollig, met Wortelende Ranken. 1 Uit den Griekfchen bynaam, die eigentlyk Vergiftboom betekent, zou men befluiten mogen , dat deeze Soort de Vergiftigfte in dit Ge. flagt ware, Hy wordt by Ray ook voorgefteld onder den naam van Briebladige Virginifche Vergiftige Boom, roet riu'ge Bladen, welke van (5,) Rhus Foliis ternatis, Folïolis petiolStfs angulatis pubct centibus, Caule radicante. Syst. Nat XU. Rhus Foliis ternatis &c. gron. yirg. '49' Toxicodendron triphyllum , Foli< fmuato pubescente. Tournf. Infi. 6t 1. Vitis Canadenfis. Munt. Tbytorr. T. 60. Edera trifolia Canadenfis. corn. Canad. T, 97. barr- Jcm> 2l8, Ark°r "lfo!ia Venenata Virginiana, Foliis hirfutis. raj. Hist 1799. O 5 II. Df.el. n. Stuk. n. lFDEBL» v. ÏOOFDTUK« TX. Rhus T«xicoden'roti. Vergift. >oom.  II. Afdeel V. HOOFDST:!*. Vergift, boom. (*) Over deeze Vergift- en Vernisboomen kan men nog nader bedenk ngen vinden , in het III. I;EEL det Uitgezette Verhandelingen, bladz. 37', £nz» 218 Vyfmannige Boomen. van dc Virginifche Dricbladige Wyngaard allcenlyk dcor dc ruigte der Bladen cn de roodheid, zo van dc Steelen als van dc Ribben en Aderen der Bladen , zou verfchilleu. Muntin g fchryft aan zynen Wyngaard. van Kanada ook geene Vergiftige Eigenfehappen toe, en de Driebladige Kanadafche Klimop van Corïtotus zou de gladde, niet de ruige of Wollige Toxicodendron ven Toürnefort zyn. Deeze is eigentlyk de Driebladige Rhus, met de Bladen gefteeld, fpits ovaal en Wollig ruig-, nu geheel, nu uitgeguipt, van den Heer Gronovius , die door Clayton was voorgeteld, onder den naam van Klimmende Vergiftboom , met drie hangende omgeboogen Bladen aan één Steeltje; waar van getuigd wordt, dat dezelve een Melkagtig Sap laat- druipen, hetwelke aanftonds een zwarte Kleur krygt dooide aandoening van de Lugt. Vergiftige Dampen waafemen, zegt hy, uit alle de gekneusde deelen van deezen Boom , die Jeukerige Puisten , Zwelling en Pyn in 't Lighaam veroirzaaken. Deeze , zo wel als dc naastvoorgaande en dc eerst befchrcevcne Soort , zouden , volgens Miller , tweehuizig zyn ; dat is, Bloem- en Vrugtdraagende op byzondera Stammen (*). (io) Rhus  Pentandr-ia. 210 (10) Rhus met drievoudige Bladen , die gefieeld, ovaal, zeer wyd getand en van onderen Wollig zyn. De bynaam is van Browne afkomftig , door wien een Boomachtige Cominia voorgefteld wordt, met gegolfde drievoudig gevinde Bladen cn zeer kleine Bloemen , de Trosfen aan 't end der Takken. Dit onderfcheidt dee ze Soort, niet alleen, van de voorgaande; maa het is ook een hooge Boom , die een dikkei Stam heeft , beftaande uit een geelagtig wi Hout, zo wel in Oost- als in VVestindie groei jende , en aan de Kust van Malabar Malagr. Maram genoemd wordende. Deszclfs Bloeier bellaar uit een menigte van kleine Bloempjes die op lange Steeltjes zitten. Hy draagt roi de, eerst zwartagtig, dan witagtig groene Bc fen , met één Korrel, zoet van Vleefch. S p a t h e L i a. De Bloem en Kelk zyn in dit Geflagt beiden vyfbladig < het Zaadhuisje driehoekig en met (.o) Rhus Foliis taiMtis, Foliolis petiolatis ovatis remot.slime ferratis , iiibtus tomentoCs. Amdsn. Acad. V. p. 39JCominia atborea &c Brows Jam. "3. Baccifera Indie. «ifolia. SftOA». Jam. 170. Hifi. Ui p ïoo. T. 208. f. I. Raj. Hifi. 1593. Malaco-Maram. Hort. Mal. V. p. 49. T35. burm. Fl. in*\ p. 7S. II, DBEL. II- STUK, TT. V. Hoofdstuk. x. Rhus CcntirM. t i a  II. Afdeel. v. Hoofdstuk,i. Spathel:a fmplex. Eenltamwige. 220 VïFMANNIGE BOOMEN. met drie Holligheden, bevattende enkelde Zaaden. De eenigfte Soort, hierin voorkomende (i), voert den bynaam van eenvoudige of enkelde, om dat dit Gewas een enkelen Stam heeft , die, volgens Sloane, maar een Duimdik is en niettemin, ongetakt, tot de hoogte van veertig Voeten ftygt; zynde zelfs, tot byna een half Voet van den Top, ongebladcrd , gelykcrwys de Palmboomen. De Bast is glad en witagtig, doch om hoog de merken der afgevallen Bladen verwonende , even als dc Koolftruiken. De Bladen , die den Top omringen, zyn zeer groot, met eene middelrib of Steel van drie of vier Voeten lang, waar aan wederzyds Bladen ftaan van een half Voet, een Duim breed, doch fpits uitloopende, zagt en ruig. Boven dc Bladen geeft de Top veele Roedjes uit, naar alle kanten fpreidende, van zes Voeten lang, op welker enden veele, zeer fchoone, vyfbladige paarfche Bloemen, met geele Meeldraadjes en daar op volgen gladde Vliezige Blaarachtige Zaadhuisjes. Op Steenachtige HeuVels aan Hope - Rivier by Leguane op Jamaika hadt hy deezen Boom aangetroffen. Dezelve fchynt veel naar de Comocladia te gelyken. Ara. fl) Spathelia. Syst. Nat. XII. Tom. IT. Gen. 57% p :n. Spathelïa Caule ftmplici &x. Erown. Jam. 1*7. /ceti totPaliuro affinii Arbor &c. SLOAN- Jam. 138. WJi. II. p» a8. T. 171, Raj'. Df.dr, 24,  Pemtandria. A r a l i a. Van dit Geflagt, ook Kruiden bevattende5] z\n de Kenmerken , behalve de Vyf Stylen ,s die hetzelve in een anderen Rang dan de voorgaande brengen , een vyftandige Kelk boven het Vrugtbeginzel , en eene vyfbladige Bloem, waar van veelen een Kroontje of Zonnefcherm femenftellen, die een zeer klein eigen Bekleedzei heeft : zynde de Vrugt eene vyfzaadige Befie. De twee eerfte Soorten, die Boomagtig zyn en onder den naam van Boomen voorkomen, zal ik hier befchryven. (i) Aralia , die Boomachtig is , met enkelde Bladen, hebbende ééne Klier aan ieder Straal van het gemeene Kroontje. Dit laatfte heeft Browne in zyne bepaaling van dit Plantgewas ook opgemerkt, doel: in de afbeelding of befchryving van den Klimpp-Boom met Piekswyze Bladen, door Plumier, vind ik geen het minde gewag var deeze Klieren. Het wordt aldaar gezegd eer Boomachtig Gewas te zyn, dat de Bladen fpits ovaal (i) Aralia Caule Arboteo , Foliis firnplicibus ,, Umbelti univerfali Radiis uaighndulofis. Amxn. Mai. V. p S9< Aralia arborea Sec Bronw. Jam. i«9« Hedera Arbor , F»li hastato. fi.UM. Spec. i3, Ie M8. JL dej*. ii. STUK, ir. lfdeel» V. ïoofd- ïuk. i. Aralia', arborea. Boomag» > 9  II. Afdeel. V. Hoofdstuk. II. Aralia Jpir.oja. Gedoorn- 222 \'Y f MANNIGE BoOMEN- ovaal, gefteckl , overhoeks geplaatst en effenrandig heeft, met eene Kroontjeswyze Aair van Bloemen, die eigen Zonnefcherrr.en uitmaaken, elk op eene byzondere Straal van de algcmeene Kroon. Zo het de Lanrierhladige Boom is van Sloane, die aldaar aangehaald wordt, dm heeft hetzelve rcgte Takken, met eene gladde donker bruine Schors, waar onder een wit Hout legt: dc Bladen worden naar 't end breeder, de Bloemen zyn geel, en maaken, zo wel als de Vrugten , "dat roode Bcsfen zyn , zeer fraayc Kroontjes uit. In de Noordelyke deelen van Jamaika hadt hy deezen Boom gevonden. (2) Aralia, die Boomachtig is, met den Stam , zo wel als de Bladen, gedoomd. De Doornagtigheid onderfcheidt voornaamclyk deeze Soort, welke ik in de Amfteldamfche Tuin, door Commelyn, Boomachtige gedoomde Angelica , of Indifche Boom met Esfchen-Bladen en eene gedoomde Schors,, getyteld vi.nd. Deeze heeft gevleugelde Bladen , gelyk die van de Plant, welke men Engelwortel noemt; het geen ten opzigt van een Boom zeer vreemd is. In de Koninglyke Tuin , te (1) Aralia Atborescens , CsuleFjlli*,ue aculsatis. pr. Cliff. 26. Gaos. Virg. 3+. Ata!:.-» Caulc ac.ilcato. Hort, Cliff. ii3. Royfn Lugdbat. 01. Angelica -atb/itescecs Spinofa , 8co. ' comm. Hort. Amft. I. p. 89- T. 47. b.aj. Hijl I79ü-Ch«s. tophoiiana Arbpi aculeata Virginiana. Tlvk. Alm. 58, T. ;o.  pENTANDRlA' 223 te Chelfea, hadt men dit'Gewas met een Stam^ van eens Mans langte , en meer dan een Arm dik gezien , die zig aan den Top in Takken uit- H< fcmdde. Waarlchynlyk groeit het in zyn LandST veel hooger. De naam, welken 'er Pluke- wetios aan geeft, is Chriftophorkma, een gedoomde Virginifche Boom. (3) Aralia, die den Slam en de Bladfieelen ge. doornd heeft, de Finbladen ongedoornd en a Haairig. fel Deeze Soort voert den nevensgaanden bynaam , om dat zy door den Heer Os reck ffi China waargenomen is. Zy heeft een eokeHi ftèrk gedoornden Stam of Steel, die anders fcg§1 en alleenlyk aan den Top gebladerd » De Bladfieelen zvn famengelteld , in drieën verdeeld en ruig ; - de Bladen gevind , met de Blaadjes ovaal en Zaagswyze getand, inzender'heid van onderen Haairig , tweemaal zo groot als in de voorgaande Soort. De 'Zonnefcherm is uit een menigte van kleine Kroontjes famen- srefteld. , L1 n n je d s vraagt, of hier toe ook de Mannetjes Water-Struik van R u m r fli u s te betrekken zy , hetwelke door den Ö XU. Fmtex aqaofus, mas. Rumph, A*t. ii, DEEL. ii. STUX, 11. DEEL* V. )OFDUH. UT» Araliit ir.enfiï. jneeic. WaterStruik»  I ö. : Afdeel. V. hoofdstuk. WattrStruik* »54. iVyfmahnigé Boomen. Burmannus vastgefteld wordt, zo wel ten apzigt van het Mannetje als van het Wyfje. Het eerfte is een Boömpje dat wel ter hoogte van een SpieS opfchiet, met een of meer regte Stammen , die dikker worden dan een Arm » eh geheel bezet zyn met Doornen. De Bladen gelyken eenigermaate naar die van den Vlierboom, en het bloeit ook met Dollen zegt HuMPHius , doch yldcr en de Vrugten komen vry wel overeen met de zogenaamde Duivels-Kerfen , naamelyk die van de Bryonia nv gra, weleer Tamnus nu Tamus genaamd. Deeze Besfen bevatten eenige Steenachtige Korrels en zwellen fomtyds op tot de grootte van een Musketkogel. Dit Gewas groeit veel aan de kanten der Rivieren en op Waterige plaatfen. in Oostindie; alwaar de Stammen groen en Struikachtig blyven, doch in de Bosfchen wordt het een Boom , wel van twintig en meer Voeten hoog , met eene graauwe Schors , hebbende van binnen hard Hout. 't Sap der Bladen cn 't Zweet der jonge Stammen veroirzaakt Jcuking op de Huid. Het Wyfje heeft veelal de zelfde gedaante, doch is ongedoornd, cn daarom wordt het dus onderfcheiden. In hetzelve zyn de Takken en Bladen als met Zand beftrooid, 't welk aan de Huid komende ook Jeukt verwekt. De Besfen van geen van beiden wor. den door 't Gevogelte gegeten : maar dc ïtidiaanen maaken veel werks van het Sap uit het  Pentandria. «225 het Waterige Hart, dat den naam aan deeze Gewasien geeft. Gedagte Heer Burmannus brengt hier | een Malabaarfch Boomgewas (*) t'huis , dat; een Hceftcr is van twee Mans langten hoog, op Zandige plaatfen groeijende. De Bladen zyn ook gevind , en hebben hunne Steeltjes bezet met'Pukkeltjes, die dezelven ruuw maaken. De Bloemen groeijen Zonnefchcrmswyzc: zy zyn vyfbladig en witagtig groen: de Besfen zyn zwartachtig , en hebben een blaauw Sap, zo fcherp, dat het dc Keel fchroeit wanneer menze eet. Uit het Hout, de Bladen en Wortelen, worden niettemin verfcheide Geneesmiddelen vervaardigd. VI. HOOFD- (*) Brutex baccifer Malabariras , Floribus iimbeilatis pen_tapitaUfr, Fru£tu nigricante polysperrao. RAJ. Bift, i eQJ#Ü>| Foli,s iuermibus &c. RoYEN Lugdbat. 12. Falma Foliis Ion gisfimis pendulis. Borr.il. Vugdbat. II, p. lóf. Draco Aibo. CLUS. Rar. I. pi li. ^ ^ II, deel. II. Stuk. ir. kFDEEL» VI. looFDr TUK. i. Drac&n&\ Draco. • 'raakboom. I  II. Afdeel.. VL Hoofd stuk. ■ Draakhoam, ï28 Zesmannige Boomen. dat die Stoffe voor het verdikte Bloed van zekeren Draak gehouden werdt. Maar ik denk veeleer , dat de Geftalte van den Boom, die wat den Stam belangt vry Slangachtig is, en aan den Top alleen maar een Kroon heeft van korte Takken of Degenvormige Bladen, degenen , die zulk een Stam op den Grond leggende vonden, met de gedagte roode Harst daar aan, hem in de eerfte opflag voor een Slang of Draak, die gekwetst was of vermoord, heeft kunnen doen aanzien. Wat hier van zy : „ de Draak (zegt Clu, sms) want ik vind geen bekwaamer naam: " is een hooge Boom, van verre naar een Pynboom gelykende, zo egaal en altyd groen zyn „ zyne Takken. Hy heeft een dikken Stam, " met agt of negen Takken van twee Ellen , " die even lang en Bladerloos zyn. Dezelvcn " verdeden zig ieder aan 't boven - end in drie V; of vier Takkeh van een Elle lang of wat meer, en een Arm dik : ook Bladerloos- maar " op den top ieder een Kroon draagende van Bladen van gelyke langte, welke naar Lifchbladcn gelyken , en groeijen op de manier „ der Aloë, zo dat het eene Blad Scheedswyzc ,, het andere omvangt. De breedte is rykelyk , een Duim, en zy loopen aan 't end fpits als een Degen uit, hebbende in 't midden een , verheven Rib , doch aan de zyden dun en fcherp zynde als een Swaard. De Stam heeft ,; een vast Hout, maar een ruuwe Schors, met ,-, veele  H E X a n d r i a. 22( ., veele Scheuren cn Barfien. waar, in deHondsü dagen-; het gedagte Vogt, dat tot een roode „ Harst verdik* , uiizypek. De lakken zyn vol Vogt en week van zelfftandigheid , zo £ wel als degeheelQ Kruin.van den Boom, dien men even als de Kool der Palmboomen eeten f, zou kunnen , indien de bitterheid zulks niet „ verhinderde". Clusius zag deezen Boom , nu rykelyk tssïée Eeuwen gelceden, teLisfabon, agt Palmen dik, agter zeker Kloofter liaan, en kreeg ver•■volgcns. een Takje met Vrugten .beladen, die van grootte en figuur als kleine Kerfen waren. geelachtig van .Kleur cn wat zuur van Smaak. Ten dien opzigte kwam dezelve met den üraa kebloeds - Boom, dien -anderen op dc Kanarifchf Eilanden gevonden hadden, overeen ; doch ver fchilt van den Indiichen Boom,.dergelyke Hars uitleverende, van K/empfer befchrceven die tot het Palmriet van Ru m p h ius;behcort cn van anderen. R u M p h i u s , naamelyk geeft drie Oostindifche Boomen op , die ce Bloedrood Sap uitttorten , en Hernande maakt van. twee Westindifche gewag. I Zuid-Amerika, aan de Rivier Oronoquc, vont I, o e f l i n c een zodanigen Boom met ee ' Vlinderachtige Bloem, gevinde Bladen en Peul vvyze Vrugten :.. Jacqu in in Tierra Bomt een dergelyken , dien dc Ingezetenen Sangi de Dragon noemden. Wanneer men hier en da; Jnfnvdingcn maakte in den Stam, was in 't ko P3 < lI.DF.Ivt.. II. S±ÜK. i II. Afoeet.. VI. HboIfd» 5tuk. Draai' boom. » » h 7. 1 n a •e ir rtj Ie  5,30 Zesmansige Boomen. dc Boom bezet met glinfterende roode Druppels , als Traanen, die door de Hitte van de Zon m weinige Minuuten llremden tot een Harst als het rewoone Drakenbloed der Winkelen. Boe r h a a v e betrekt den Draakboom van Clüsius tot de Palmboomcn: hy geeft er ecn gladden Stam aan , met zeer lange neerhangende ongelteelde Bladen. Dus komt een Gewas in onze openbaarc Kruidhoven voor , 't welk C om m e l y n In de Naamlyst van den Amfterdamfchcn genoemd heeft, Pruimdraagende Palmboom, met de Bladen van Tucca en eene Tros van Vrugten , die de figuur van Kerjen hebben, en een hard Afchgraamv Steentje, van «rMtt ah era Erwt. Het zou dan fchynen , dat die Hoogleeraar de Vrugtmaaking had gezien; ten ware zulks van Closius ontleend mogt' zyn , die elders van eene dergelyke Vrugt gewaagt. Ondertusfchen hebben die Draakboomen, welken men in Europa heeft, in Geftaltc met den gemelden van Boerhaave overeenkomftig , en van aanzienlyke hoogte', in Duitfchland reeds gebloeid en Vrugt gedragen. By gelegenheid , dat zulks , nu zes Jaaren gelceden, te Weenen, in de Keizerlyke Tuin gebeurde , heeft de Hoogleeraar C r a n t z (*) daar van een nieuw Geflagt gemaakt , onder den naam van Storckia, dat dan de Draakboom van II. Afdeel VI Hoofdstuk. Draak boom. den naam van Storckia, dat dan de ui^kuwm (♦) De dualis Draetnis Arberibus. Viennx 176%, Quarto.  H e x a n d r ia. 23Ï van Clus 1 us zou zyn, hetzelve van dc Oedera onderfcheidende , welke in 't jaar 1756 , ook te Weenen, ineen andere Kruidhof, gebloeid hadt , cn door hem voor den gedagten Palmboom van Boekha ave gehouden wordt. Dc Bloem van deeze was Klokvormïg en grooter; de Vrugt, naar die van de andere gelykende,' bevatte een rond, glad, witachtig Steentje. 't welk hy zelf twyfelt of het van dat der Store kia verfchille: zo dat Linn^us deeze beidei voor een zelfden Boom verklaart (*): te meer dewyl men in de laatfte bevonden heeft dat de Takmaaking , die in de meefte Draak boomen ontbreekt, toevallig is. Men heel ook waargenomen, dat dezelve door overlang! Scheuren , die van zelf ontdaan, in 't vroeg Voorjaar een roodachtig Sap uitgeeft, 't we' opdroogende een hoogroode Harst uitlevert. E Bladen zyn in deeze laatfte zo dik niet, en fma Ier dan in de gewoone; weshalve de Tuinie: hem den Smalbladerigen Draakboom tytelcn. B natuurlyke groeyplaats wordt gefteld op . Kanarifchc Eilanden. Het Draaken - Bloed Sanguis Draconis , d; de Ouden Cinnabaris noemden wegens zyr ro> (+) VANDFX.i.1 Arbor Dtaconis fivc Draca:na. Uhsjlp. 176 Quarto. EFBENSDraco Arbor. Goett. 1770. Quarto. CrAnt: Scheduia Oederia cadetn cum Schedula Storckia, LlNN. Ma, üsf, altera. P 4 ii. DEEL, ii. stuk. II. \FDEELj VI. hoofdSTUK. Draakhoera, » I e e k •e ■s i le lt Her Drasken c Bloed. >  II, Afdeel. ' VI hoofdstuk, I n. Drac&na Jperrea, Yzerboom (z) Dracuxa arborea Foliis lanceolatis acutis. Syst, Kat, XII. Tom. II. p. Z4<5. Cbnvallaria frutieofa, Syit. Kat. X. p, OS+, Arbor Fertea. OSB, ll. SJI. jc2 ZÉS mannige B 00 mek.' roode Bloedkleur , 't zy dan van deezen of vrn een anderen Boom , komt voor in ronde Eolletjes , van grootte als een Hazelnoot , die Paternosterswyze in geelagtige Riet- of Palmbooms'Bladen famengeknoopt zyn. Men vindt het ook in Brooden , ja zelfs week en vloeibaar , flegter , onzuiverer en van minder waar-' le.. Het heeft Smaak noch Reuk, uitgenomen, tvanneer men - 't-brandt. Wegens zyne famentrekkendc hoedanigheid heeft'het dè voornaamfte plaats onder- de Bloedftempende Middelen , die men inwendig gebruikt. 'Uitwendig droogt het Zweeren op'; doet de Wonden -Buiten, maakt de losfe Tanden vast en verfterkt het frappe Tandvleefch. (2) Dracama, die Boomachtig is, met fpitfe Lancctswyze Bladen. Hier wordt de Tzerhoom bedoeld, dien de' Chïneezen Tatsjo noemen, volgens dcmHeer O se e c k, cn door hem in China waargenomen is, dien hy aldus béfchryft.' Dezelve Was zo hoog, dat hy de Bloemen , die aan den Top van een .regtopftaande Struik zaten , niet bereiken kon. .De Takken waren met Staaken van Bamboezen onderftut. Hy moet niettemin de Bloemen  H e x a N d r I a. 233 men bekomen hebben: want hy zegt, dat der-^ zclver Kelk éénblaadig en tweetandig is; zynde de Bloem Trechteragtig en betode uit een! Draadachtige Pyp, met een breeden Mond, die' in zesfen verdeeld is , met langwerpig ronde Slippen, waarvan de drie buitenften een weinig grooter zyn| en dc drie binr.enften de zes Meeldraadjes inwikkelen: Deeze zyn korter dan de Bloem , en hebben langwerpig ronde, frnalfè, overendftaande' Knopje?. De Stamper is lan;;cr dan de Meeldraadjes , en heeft een Qnyërdeelden omgekromden Stempel. Dan zegt hy: dc Boom was meer dan twee Mans langton hoog, hebbende den Stam zeer knoeftig, kaal en ruuw: dc Takken zyn krom , kaaldoch hebben aan "eend bosfen van Bladen, die Lancet-Degen, vormig, roodagtig zyn met gevoordè Steelen oi met agtcrom geboogen Randen. . De Blocmei zitten aan de Punt der Takken, by Dollen o. Trosfen, zynele ieeler derzelven klein cn rood. Die Heer. betrekt hier toe den Asparagu. liïïïjinalis van L 1 n n /£ u s, cn dienvolgens 00! de Witte Limiet - Struik van R u u p uivs doch deeze beiden, fchynt onze Ridder than afgezonderd te wiilen hebben, om uit te mac ken ele volgende Soort, welke echter door her niet duidelyk van dc andere ondèrfcheidep is. r 5 II. DEEL, II. STUK, (3) Dra" IV lFDF, EL, VI. loOFDTUK. XztrimVkf ! 1  II. VI. Hoofdstuk,ui. JJracaua Itrminalis. LimietSttiuk. ,34 Zesmannige Boomen. (3) Dracaena die Struikachtig is, met Lancetswyze Bladen. De Witte Limiet - Struik van RüMphh's, s een Heefter van agt of negen Voeten hoog, welke den Stam naauwlyks een Arm dik heeft, met weinige regte Takken , die als in korte Leedjes verdeeld zyn. De Bladen zyn met den Steel een half Voet lang, aan beiden enden fmal uitloopende, van boven licht Zeegroen, van onderen purperachtig, en de jonge Bladen zyn fchoon licht rood. Aan 't opperfte der Takken komt een Tros uit van Sterswyzc Bloemen, van zes witte Blaadjes, met even zo veel Meeldraadjes en een Styl in 't midden, op een Vrugtbeginzel zittende , hetwelk een roode Belle wordt , gelyk in de Aspergies, en deeze Tros verfiert den Boom niet weinig. Zyne lakken worden ook veel, op Bruiloften, ten dien einde o-ebczigd. Hy heeft een voos wit Hout, met een Waterachtig Hart. De Inlanders planten dit Gewas veel aan de kanten van hunne Bofchtuinen, als tot een Heining of Grcnsfcheidmg, en daar van heeft het den naam van LimietStruik bekomen, doch de Ternataanen noemen het Ngasfi, dat is Leugenblad, om dat het zig aan de eene zyde groen, aan de andere paarfch vertoont. ^ A_ (,) Bractne. herbacea caulescens , Foliis Lanceolatis Sysi. K,zt. XII. p. =46. Terminalis alba. Rumph. Amh. IV. p. 79. T, 4.  H E X A N D R. I A. 235 C A P V R A. Dit is een nieuw Geflagt, door L 1 n n /e u s thans voorgefteld, waar van de Kenmerken zyn. Geen Kelk : de Bloem eenbladig, Pypachtig, met den Rand in zesi'en verdeeld , de Slippen rond. Zy heeft naauwlyks Meeldraadjes, maai zes Meclknopjes, die langwerpig zyn, binner de Buis vervat. Het Vrugtbeginzel zit boven is driehoekig rond , geknot , met eenen Rol ronden zeer korten Styl, en eenen Klootagtige: Stempel. Het Zaadhuisje is misfehien een Be zie. Dc eenigfte bekende Soort (1) is een Boor in Indie groeijende , met gearmde paarfchagt ge Takken ; de Bladen gepaard, eenigermaa gcfteeld , ovaal-, effenrandig, fpitsachtig, jaa ivks afvallende. De Bloemtrosjes zitten in < Óxels der Bladen, zyn korter dan dezelven < paarfch van Kleur; A c h r A s. Dit Geflagt heeft eene Kelk van zes Blad en eene Eyvormige Bloem in zesfen verdeel met even zo veele Schubbetjes bcurtlings v binnen. De Vrugt een Appel met tien Hc jas, waar in enkelde Zaadkorrels, die het PI je op zyde en de punt genageld hebben. ^ (1) Capura. Man:, altera, p. h9 & II, Deel. II. Stuk. II. Afdeel, vï. Hoofdstuk. » i 1 i- e r- le :n ;n 1, m k;k- rie  2*6 Z fe S m A n N t c'« Boo M Ti II. Afdeel- . VI. Hoofd* STUK. i. Acbras Jllammofa. Piamraen. loom. Drie Soorten komen'in dit Geflagt voor, lie altemaal tot de Boomen behooren, ais volgt. (i) Achras met enkelde Bloemen , de Bladen Beitelvormig Lancetswyze. By Sloane voert deeze den naam van zeer groote Perfikenboom, met eene langwerpige ■uuwe Vrugt : by Plukenetius van Ap-, leldraagende Amerikaan/die Boom, met groote,ange, ftompe, harde cn geaderde Bladen, die mgelyk van Rand zyn. De Spaanfchcn,. zegt fACQOlN , noemen hem Sapota, de Engelsen cn Eranfchen Mamei-Sapote. klier van is ,<.ckcrlyk dc bynaam , op de Vrugten ziende , Jic van figuur als Prainmcn zyn, afkomftig. Het is een regtflammige en zeer fraaijcBoom, dje zyne Kroon wyd uitbreidt, zegt de Heer j A c qu i N,iets Melkgeevcndc. Gedagte Krocn beftaat uit Twygen , wier Looten aan 't end dik en rond zyn , cn aldaar bezet met groote langwerpig ovaale Bladen, van'agt Duimen langte. Onder het Loof zyn de Takjes digt bezet met ecnbloemigc Steeltjes, die kleine wkagtige, Klokswyzc Bloemen draagen, naar die van de Smeer- (i) Acbras Fïorious foliiatjif, Foliis Cuneiformi - lanceolatis. Syst. Nr.t. XU. Gen. 435. P 251- Achras Fruöu maximo ovatö Sec. BroW. J"m- Achtas Floribus pentantbis. Ucq. Amtr. P- S*. T, 182. f. 10. Malus Perfica maxima &c. Sloan. Jam. V, p, "4- T. 218. Atbor Aracücan* Pomü'cra 8tc. pluk. Alm. s9. T. 268.  H e x a k d k i a. 237 Smeevwcitel wat gelykende. De Vrugt die ^ Eyvormig is, drie , vier of vyf Duimen lang,* heeft eene rosagtige , ruuwe, doch geenszins] gefchubde Schors, waar onder een week Vleefch s is, bleekrood en eetbaar , doch laf zoet van Smaak. De Zaaden zyn zeer groot, bruin en iterk glanzig , met eenen witagtigen ruuwen Rand, en bevatten eene witte Pit, die meteen Herken Reuk van bittere Amandelen is bezwangerd. De overeenkomst van deeze Soort met de volgende , zegt Jacquin, is zo groot, dat ik deswegen het voornaame Kenmerk der Sexcn ben overgeftapt , betrekkende dezelve, fchoon hy maar vyf Meeldraadjes heeft, tot dit Geflagt. Misfchien zal men ze , t'avond of morgen , in een andere Klasfe plaatzen. Zy was hem by Karthagena , op Kuba en Jamaika , voorgekomen. (2) Achras met enkelde Bloemen, en Lancets* wys' ovaale Bladen. Deeze is 't, die onder den naam van Sapota by Plumier voorkomt en door Brow- n i (1) Achras Floribus folitariis, Foliis lanceohto • ovatis. Syst Ifat. XII. Achras Floribus hexandn's. ]acq_ Amtr. p, S7, t 41. Achras. Lor.rL, it. 186. Sapota Fru&n oviïo niajoie Plum. Gen. 43. Achras Fruftu elliprico {ohm majore Sec ErowN. Jam. 100. T. 19. f. 3. ii. Deel.II. Stuk. n. iFDEËL, vl, 4.00fdtuk. tr. ~4shraj Sapota. Sapodilieboom.-  II. Afdeel, VI. Hoofdstuk. $«j ZesMa nnige Boomen. re genoemd wordt Achras met eene grootere Eyvormige ruuwe Vrugt, enkelde Bloemcil, uit de Oxels voortkomende , ftrckkende het Lidteken van het Zaad zig voorby de Punt uit. Hier toe wordt ook, als eene Vericbeidenheid , de Sapota met eene kleine Vrugt, van S l o a n e en de gedagte Autheuren, betrokken. De Spanjaarden noemen de een zo wel als 'de andere Nispero , de Hollanders Mispelboom; doch de Franfchen noemen die met groote Vrugten Sapotier , met kleine Vrugten Sapotillier : "de Engelfchen geeven aan de eerfte den naam van Sapodille - Tree, dat is Sapodille-Boom, en de laatfte van Nisberry. Het is een Boom , niet minder fraay dan de voorgaande , die dikwils de hoogte van vyftig Voeten bereikt, zvnde geheel vol van eene witte zeer taaije Melk. Het Hout is wit, de Schors bruin. De Bladen fchynen weinig van die van den voorgaanden te vcrfchillen, doch zyn flegts half zo lang , en meer Lancetachtig , dat is fmaller en fpitfer. De Bloemen komen op gelykc wyze voort en openen zig ten tyde der Bevrugting meer, hebbende bevoorens een Eyronde en dan eene Klokvormige gedaante. De Vrugt, die nu grooter , dan kleiner, ronder of langwerpiger valt, heeft eene bruine ruuwe Schors , en daar onder een witachtig Vleefch, welk zo aangenaam van Smaak is, dat fommigen deeze Vrugt zelfs lekkerer dan de Ananasfen keuren. Men kanze echter niet eeten, of zy  ïïexandrïa. 239 zy moeten eerst beginnen te rotten, gelyk de Mispelen. Dc Pitten of Zaadkorrels, waar van zelden meer dan vier voldraagen, zyn glinfterend zwart en uitermaate bitter. Die van Martenique-gebruiken dezelven , gepeld zynde, al; een Geneesmiddel voor de Ongemakken de: Waterwegen, wordende, ten dien einde , eei Emulfie met Wyn of Water daar van gemaakt doch nooit meer , tot éene Gifte , dan va: twaalf Korrels. De Bast van den Boom is fa mentrekkendc, cn wordt wel, in plaats van d Kina, tegen de Koorts gebruikt. By nagt verftrekken deeze Boomen tot huif vesting voor Rotten en Vledermuizen, die naa hunne Vrugten niet minder gretig zyn , da veelerley Vogels uit den Rang der Hoenderen op welken derhalve de Vogelaars onder deez Boomen zitten te loeren, en ze hunne Sno< pery duur betaald zetten. De Vogeltjes, d: hangende Nesten maaken, fchynen deeze Boe men ook te beminnen, en de Kolibrietjes boi wen dikwils in de Toppen der Takken, weli naar den Grond hangen , hun zeer aartig ve verfcheide deelen der Bloemen vervaardig Nestje , broedende daar in onder befchuttii van de overhangende Bladen. Op de Karibifcl Eilanden en de nabuurige Vaste Kust, komt c Geboomte voor. II, mtu II. Stuk, (3) Achras IJ. Afdeel. VI. Hoofdstuk. I 1 r • 1 , e e i1en d è ie it.  n. Afdeel. VI. Hoofdstuk,ju. Achras SalicifrUa. Smalbladige. 240 Zesmannige Boomen. (3) Achras met Troswyze Bloemen en Lancetswys' ovaale Bladen. Aan de voorige Soort hadt .Sloane Laurierbladen gegeven , en aan deeze geeft hy Wilgenbladen ; daar zy doch weinig van die anderen verfchillcn. Hy noemt dezelve een Boom met een breed glanzig Blad van Wilgen, en kleine bleekgeele vyfbladige Bloemen , die troswyze voortkomen uit de zyden der Takjes of Loeten. Brow.ke geeft 'er den naam aan van Achras met langwerpige glanzige wederzyds uitgerekte Bladen, de Bloemen Troswyze, by Bondeltjes onder het Loof verfpreid. De vyfbladigheid ftrydt tegen de algemeene en byzondere Kenmerken van dit Geflagt. De Boom valt in Zuid - Amerika. P r i n o s. Dc Planten van dit Geflagt hebben den Bloem éénbladig cn Raderachtig, met eene Kelk die in zesfen verdeeld is, en de Vrugt is een Bezie met zes Zaaden. Twee Soorten komen 'cr in voor, die beiden tot de Boomen betrokken worden, als volgt. (O Pn- (3I Achras Floribus confertis , Foliis lanceo'.ato . ovati;. Syst. Nat. XII. Achras Foliis oblongis nitidis utrinque produftls, BROWN. Jam, 201. T. 17. f. 4- Salicis Folio lato fplendeme Arbor, Floribus parvis, pallide luteis pentapetalis, fcc, SLQAN. Jam, 170, Hifi. II. p. 9». T, »Oi. f. z.  H e x a h d r i a. 2.11 (i) Prinos met de Bladen in de langte Zaagswyze getand. Hier wordt de Groote breedbladige Alcanna , van Munting, t'huis gebragt en de Hulst met afvallende Bladen van du Hamel, inaészelfs befchryving der Boomen. De fleer G r o n o v i u s ftelt het Gewas voor, onder den naam van Prinos , en brengt de befchryving van Clayton by, die hetzelve een Boom noemt, met een kleinen zwakken Stam , welke taaije Ryzen of Teenen uitgeeft , met eene gladde Schors , Bladen als van den Laurier en vyfbladige witachtige Bloemen , die onecfteeld uit de Takjes voortkomen, met Besfen ën Zaaden als van de Hulst. Volgens de befchryving van gezegden Heer, zyn dc Talken effen en kaal; de Bladen ovaal, gefteeld glad, fcherp getand , loopende de Tandjes ii Elsachtige Punten uit; zynde ook de bovenftet fpits, de onderften Homp. Voorts zegt zyn Ed. uit ie'der Oxel komt een gemeen Bloem - Steettjj» voort , korter dan het Eladfteeltje , met witt. Bloemen. In't Kruklboek van Collinsoi vindt men 'er Mannetje en Wyfje van (*> D. woon fO Prinos Totüs loniUuditiliréè'r fettatis. Syst. N.it. XIi Tom I' Gen. 4ï6. p 2 51. *v*<*. GEON Virg, Alcann majot latifoUa dentata. Munt, Phyu »». T. J.. Aqu,fol..an To'iis deciduis. DU HAMEL, Arbr. I. p. 62.. Ti »S. fV) gron. Ff. Virgin. Lugdbat, i?<& pi S*. 0. 11, PEIL. II. STUK. II. VI. :I001 DiTUK.X. Gektapfte; » t t i  II. Afdeel. VI. Hoofdstuk. ti. Prints glaber. Gladde» WC- f i) Prints Foliis ïpice fèrratïs. Syst. Ndt, Xll. Uil Cufine Foliis lanceolatis alternis, 8cc. MlIXER. DiB. T. t|. f. ^C-sfrneveraFloridanorun-,8cc.C*TE5B, Cur,II.P.S7.T. 57. Ê42 ZesMANNige Boomen. woonplaats is in de Moerasfen van Virginie zegt Linn^eus. (2) Prinos met de Bladen aan de Tippen getand. Deeze is de Casfme met overhoekfe , Lancetswyze, altyd groene Bladen, en de Bloemen in de Oxelen, van Miller; als ook de Echte Casfine van Florida, door den Heer Catesby voorgefteld als een Boompje dat Befiën draagt, byna de gedaante van den Alaternus hebbende , met de Bladen overhoeks geplaatst en eene vierkorrelige Vrugt. Volgens den Heer Kalm groeit hetzelve natüurlyk ra Kanada. Het is een Boom, zegt L i n n je v s , die de Bladen overhoeks, gefteeld, langwerpig, glad heeft, aan de Punt dikwils met tweeZaagswyze fpitfe Tanden , in de gedaante byna van de Myrica, met altoos [groenend Loof. Uit de Oxels der Bladen komen kleine, meest driebloemige Steeltjes voort. De Bloemen hadt zyn Ed. niet gezien. B u r s e r a. De naam, of eigentlyk die van Burferia, is ter gedagtenis van den Heer j. Burserus,  H e x a n d r i a. 24-3 negens zyne Reizen uit Liefhebbery voor de Kruidkunde vermaard 4 door den Heer Jacqu in aan dit Geflagt gegeven. De Kenmerken zyn , eene driebladige Kelk en Bloem en eene Vleezige Vrugt , welke driekleppig is en éénen Zaadkorrel bevat. De eenigfte Soort (1) , daar van bekend 3 voert den naam.van Terpentbynboom by de Autheuren. Sloane noemt hem Groote Terebinthus, met Berkenboom - Blad en eene driehoekige Vrugt. Linnjeus heeft hem zelfs 111 het Geflagt der Terpenthynboomen geplaatst gehad, onder den naam van Piftacia met afvallende gevinde Bladen, de Vinbladen ovaal heb bende. Hy fchynt de Amerikaanfche Berken boom , met Zaaden naar die van 't Lithosper mum Frumentaceum gelykende, te zyn van Plu kenetius, Dc Spanjaarden noemen hem Ai TMcigo of Mastikboom ; de Engelfchen Ëirel tree of Berkenboom en de Franfchen Gommier dat is Gomboom. Het is een Takkige Kroonboom , die dil wi (z) lirfita. JACCL. A D 1 % 'Simrtrouba» Jiast,  li. Afdeel. Vï. Hoofdstuk. VII. HOOFD- 246 Zesmannice Boomen. rouba noemt. De Heer Jussieu bragt denzelven in trein tegen de Roode Loop en andere Weeklyvigheden , waar in dat Middel federt, tot heden toe , van goede uitwerking bevonden is. Deeze Bast is witachtig geel van Kleur, een weinig famentrekkende van Smaak, doch zonder eenige fcherpheid, veeleer tevens verzagtende. Men is nog niet verzekerd , van welken Boom die Bast afkomftig zy. Een Evenymus, met een zwarte vierhoekige Vrugt, werdt daar eerst voor gehouden ; doch fommigen willen thans, dat het deeze Boom zy. De Heer Jacqu in nam de proef van deszelfa Bast , en bevondt dien wel wat famentrekkende , doch veel zwakker. Ook vernam hy, dat men 'er in de Westindiën geen gebruik van maakte tot dat oogmerk , waar toe dc Inlanders op Cayenne den gemelden Bast reeds van te vooren gebezigd hadden : zo dat dit ftuk nog in 't onzekere blyft , en dc SimaroubaBoom fchynt volgens de befchryving j welke 'er Linn^os van geeft, aanmerkclyk van deezen te verfchillen.  H E ¥ t A n B r I a. 247 VII. HOOFDSTUK. Afdeki. VII. Hoofd* a STUK. Befchryving van de Boomen, wier Bloemen zeven Meeldraadjes hebben , die deswegen Heptandria genoemd worden , tot weihen de Paarden -Karftenge- Boom behoort. De Klasfe der Zevenmannige Planten (Heptandria) in het Stelzel der Sexen, is zeer bekrompen , als tot nog toe niet meer dan vyf Geflagten en maar zes Soorten bevattende : weshalve in deeze Klasfe ook geene Onderdeelingen gemaakt zyn. Zy is hier de Zesde Rang in de Afdeeling der Boomen. Het eenigtte Geflagt, daar onder voorkomende, voert den naam van iSCULÜS. De Heer Linnjetjs gebruikt dit woord, dat by de Romeinen bekend was, hier tot een Geflagtnaam , doch de Heer van R o y e n heeft het woord Esculus , in navolging' der voorige zesde Uitgaave van het Samenflel der Natuur, gebezigd Plinius befchryft den Esculus omftandig en telt hem onder de Eikeldraagende Boomen , met zeer brcede Bladen , wier Vrugten aangenaam en goed om te eeten zyn. Dit past geenszins, gelyk men weet, op de q 4 Paar- ii. deel. ii. Stuk,  II. Afdeel. VIJ. Hoofdstuk, (*) Civicn (Sc. Corona) lh'gna primo fiüt , poftea magis placuir ex Esculo , Jovi facri. Hifi. Nat, Libr. XVI. Cap. 4. (|) /Esculus imprimis , qui quantum Vertice ad Auras jEthereas, tantum Radice- in Tartara tendit. Gcsrg. 2, (") Tènuia ne fpemss Viriorum Semina: qua: mine /Esculus est, alio tempore Virgï fuit. N O v AR. (5; itsCUlOS Afespiléaum, KöNIfc Garophyl. Latmtatii. 248 Zevenmannice Boomen. Paarden-Karftengen. De Burgerkroon te Rome was eerst van Eiken Takken , naderhand van die van den Esculus gevlochten (*?). Men maakte 'cr Plantagiën van tot Hakhout, om te branden: maar het Hout deugde niet om te verwerken. Uit dit alles is 't meer dan waarfchynlyk, dat men door den JEsculus een geheel anderen Boom vergaan heeft, als van de hardheid van wiens Hout fommige Autheuren gewag maaken, terwyl ook Vitruviüs van JEsculw Axes fpreekt en Ovmius van eene Frons Mscuba. Virgiliüs befchryft de ongewoo, ne diepte , tot welke deszelfs Wortelen in de Aarde zonken (f) en een ander Autheur gebruikt deezen Boom tot een zinnebeeld van de aangroeijing der Zonden (j). Volgens de uitdrukking van deezen laatlten moet het een hooge Boom geweest zyn, die in-I talie gemeen was > met breede Bladen cn eetbaarc Vrugten, cn van wiens Takken Roeden gemaakt werden. Zo wordt hy dan , ten onregtc , van fommigen voor den Mispelboom (§) , van anderen voor den Groen-Eik (Ilex) gehouden. In 't vervolg zul-  ü X p t a h i) r 1 *« 249 zullen wy den Esailus als een Soort van Eiken { befchouwen. De Kenmerken van dit Geflagt zyn: eenVyfbladige Bloem , die ongelyk gekleurd is ,s en waar van de Blaadjes, mctfmalle Nageltjes, ingeplant zyn tusfchen de verdeelingen van de Kelk , die eenbladig en buikig of Blaasachtig uitgezet is, met vyf Tandjes, en de Vrugt is een Bolfter met drie holligheden. Twee Soorten komen 'er in voor, waar van de eerfte zeer bekend is, als volgt (i) iEsculus met zevenmannige Bloemen. De gcwoone naam van deeze is Hippocafianwn, hier tot een bynaam gebruikt, en even 't zelfde als Paarden-Karftengc-Boom, gelyk wy hem gemeenlyk noemen, betekenende. Matthiolos geeft de Afbeelding zegt D alechamp van eene nieuwe Soort van Karftengeboom , daar noch de Ouden, noch de hedendaagfchen melding van gemaakt hebben, en die men noemt Chaftagne Chevalline. Deeze Boom Etöeit in de Levant , en deszelfs Karftengen zyn goed voor Dampige Paarden en die de kuch hebben, om welke reden de Turken de6a. zei- (l) JEuulus Floribus Ueptandris. Syst. Nat. XII. Tom. II, OtM». 457' P. 2J9' H"u UPS' 9U EsCl,IuS IhrU Cliff' Ut- '. ROYEN Lugdhat. 463. Caftanea Folio multifido. CLUS Hij I. p. 7. C. li. Pi" 4'9- RAJI, Hifi, II. p. 1683. n. Deel. II. stuk. II. .fdeelï VII. lOOFD» rus, r» jEscaluf fiippocas-, tanum. FaardenKarftenceBoom.  Afdeel. VII. Hoofdstuk. (*) Dalfchamp H[!l. des Plant. Lyon i«is. Tom. i. p, zl. (1) De Gorter f7er« Helpen, Cltiaj. 1767. p, io3. »50 ZEVENMAKNIÜE EooMESr zeiven Paarden - Karftengen heeten (*). Dit verhaalen Matthiolus en Clusiüs volgens Ray, die zegt, dat men in de Engelfche Tuinen deezen Boom van Conftantinopolen 0vergebragt heeft. Linnjeus ftelt de overbrenging in Europa , ik weet niet op welken Grond , in 't midden van de Zestiende Eeuw, Hy is thans , gelyk iedereen bekend is, zelfs in onze Provintiën zeer gemeen en zodanig genaturalizeerd , dat men hem als een Inboorling of Natuurlyk Plantgewas der Nederlanden voorgefteld vindt (f). Het is een Boom , die de hoogte en dikte ten minfte van onze Lindeboomen bereikt, zeer weeldig in 't groeijen , wanneer hy niet al te veel aan guure Winden is bloot gefteld en den zwaarften Vorst hier te Lande verduurende , zonder eenige bedekking. Inzonderheid munt hy uit door eene digte Bladerryke Kroon, die in de Voorzomer met fchooner Bloemen praalt dan eenig ander van onze buitenftaande Boomen , 't zy tam of wild. Zyn Schors is witachtig in jonge Boomen en aan jonge Takken, doch die der oude Stammen, hoedanigen 1k gezien heb van drie Voeten over 't kruis , is graauw , met barften , byna gelyk die der oude Ypeboomen. De Bladen breiden zig, aan 't end van een dikken Steel, Vingerswyze uit  H E P T A M ü R I A- 25I uit, en gelyken dus wel eenigermaate naar die^ van 't Vyfvin?erkruid, doch men vindt 'er doorgaans zeven op een Steel, die van het punt der] vergaaring allengs verbreeden , en de grootften' byna een Handpalm breed worden aan 't end, alwaar zv uitloopen in een ftompe punt. De Steel is'fomtyds wel een Voet en 't grootfte Blad ook byna zo lang. ' In de Herfst, als de Bladen afgevallen zyn , vertoonen zig aan deeze Boomen dikke' langwerpig ronde bruinroode Knoppen, die den geheelen Winter bezet zyn met een Kleverige Harst, en de Botten befchutten door middel van zekere Doppen, welke, in 't vroege Voorjaar afvallende , gelegenheid tot uitfpruiting geeven. Dii heeft zo zigtbaar in geene andere van onze Boo men plaats. De dunfte Twygen, die niettemin in vergelyking met andere Boomen , zeer dil zyn , geeven aan 't end een Bloemfteng uit welke op zig zelf een zeer fraaije Tuil o Ruiker is van Bloemen, die Kandelaarswyze oj Steeltjes aan deezen Bloemfteng ftaan , welk aan 't end ook met dezelven gekroond is, e dus de gezegde fraaiheid aan deeze Boomc by zetten. De Gcftalte van deeze Bloemen vcreifcht ot ze opmerking. Ray zegt , in navolging va D o d o n je u s, dat dezelve uit vier witte Blaa< jes beftaan , waar van de twee bovenften , ee weinig grooter dan de anderen , in 't midde twee roodachtige Vlakken hebben, terwyl bi mii II. Detl. II. Stuk» lfdeel; VII. loOFD. tuk, > 1 1 i- n | n n ■t 1-  II. &FDEE.L, VII. IIOOFD1TU&. (*) Ztrgfed. tmd Vorjlellung tmet Wtöhkf^if* &s H'P' pocaftani, &c. in Folio Neur. 176-.. $52 Zevenmannige Boomeh. ' midden van de Bloem met verfcheide geele Vezelen , die vergulde Toppen hebben , praalt. Toürnefort bepaalt het getal van de Bloemblaadjes niet: Boerhaave noemt het een Roosachtige , vyfbladige. onregelmaatige , als dubheld gelipte Bloem , en het getal der Meeldraadjes zegt hy vyf, zes of zeven te zyn. Ledermuller, niettemin, door wien het maakzel en de inhoud dor Knoppen van deezen Boom , niet alleen , maar ook, en wel inzonderheid , dc deelen der Vrugtmaaking ten naauwkeurigfte onderzogt zyn (*), fielt vyf Bloemblaadjes en zeven Meeldraadjes, gelyk de Heer Linnjeus. Dc Eijerftok , zegt Boerhaave, op den bodem van de Kelk, geeft een lange, dikke Buis uit, die een Haakachtigen Top heeft, en wordt een Stekelige Vrugt, veelvoudig fplytende, met eene holligheid, die Zaaden bevat, naar Karftengen gelykende. Deeze Karftengen zyn , gelyk men weet, hoe fchoon van aanzien ook, door haare bitterheid niet bekwaam tot Voedzel voor de Menfchen. Voor de Paarden zouden zy, als gezegd is, een Geneesmiddel zyn. Het roode Schilletje, dat de witte Kern bekleedt, is famentrekkende. Het Poeijer van deeze Karftengen is een goed Niesmiddel, wanneer men het als Snuif neemt. Men gebruiktze , op fommige plaat-  HEPTANnaiA. 253 plaatfen, tot mesting van het Vee. Ten dien^ einde boort men 'er Gaten meteen Priem in, men legtze eenige Dagen in de Kalk, en trektH 'er vervolgens met Water de Kalk weder mt.sDit zal dezelven , waarfchynlyk , de grootfte bitterheid beneemén. De Byën aazen gaarn op de Bloemen van deezen Boom, en men ziet ze dan, als met Laarzen van het roode Stuifmeel derz'elven beladen , terugkeeren. Onder de Afchgraauwe Schors der Takken zit een groene, gelyk aan den Vlierboom, en dezelven zyn zeer voos; doch het Hout van den Stam wordt •met dat van den Efchdoorn en Linden gelyk gefteld, om dat het zeer fyn van Draad is en zeer glad bewerkt kan worden, zynde inzonderheid voor de Plaatfnyders in Hout bekwaam. (2) ./Esculus met agtmannige Bloemen. Of de eenigermaatige overeenkomst der Bladen een genoegzaame reden zy geweest , om dit Boomgewas , het welk door den grooten Boer ha ave , op zig zelf, aan de gedagtenis van den Leidfchen Hoogleeraar Petrus Paauw was toegewyd, hier, tegen de Sys- tè (2) JEsculus Floribus oftnnclris. Syst. ï}at. XII. Tom. II p. 259. Pavia. EOERH. Lugdbat. z. T. 260. Hort. Angl. 54 T. 19. Hort. Cliff. 143. RoYEN Lugdbat, 4Ö3. TREW. E&ret T. 15. Mill. 1c'. 190. Du HAMEL Arbr. II.p, 98, Saamoun, Piionis &c. Pluk. ^ilm. p. 326. T, 56, f. 4» II. Deel» II» Stuk, ir: DEEL? VII. 4 oofd- ; 'uk. II. JRscul'J.% Pavia. Pavia.  II. Afdeel. VII. Hoofdstuk. 254 ZEVENMANNIGE Boomen. tematifehe orde j by dit Geflagt te voegen , zullen mooglyk anderen beter dan ik beoordeelen. Het fchynt, zekerlyk ongerymd, de Grondflagen van zyn eigen Stelzel, buiten eenige noodzaaklykheid , te overtrceden : alzo dit Gewas zeer gevoeglyk tot de Klasfe der Octandria , waar toe het eigentlyk behoort, betrokken hadt kunnen worden. Doch ter zaake. Het heeft, volgens Boerhaave, PaardenKarftenge Booms Bladen, die gepaard zyn, maar zodanig > dat de Paaren een kruis met elkander maaken. De Bloemen groeijen, op dergelyke manier, Aairswyzc tot het end der Twygen uit. Het end van een Bloemfteeltje wordt een lange Buisachtige roode Kelk , die den rand in zesien verdeeld heeft. Daar uit komt een vyfbladige Bloem, van de zelfde Kleur, Voort * die onregelmaatig famengeftcld is uit vyf Blaadjes, waar van dc twee bovenden een foort van Helm maaken, de twee zydelingfen de Keel befluiten en het onderfle naar een Baard gelykt. Agt Meeldraadjes , met hunne Knopjes voorzien , zitten binnen de Bloem. Plet Vrugtbeginzel, op den bodem van de Kelk, geeft een lange , Cylindrifche , roode Buis uit, die de Styl is > en wordt een ongedoornde Vrugt met drie Holligheden , welke ieder een rondagtig Zaad bevatten. Niettegenftaande men niet twyfelen kan, of deeze deelen der Vrugtmaaking van de Pavia, zo keurlyk in Plaat gebragt , zullen door den groo-  H Ê P ï A N $ r I A. 255 grootenBoerhaave nauwkeurigopgegeven zyn, zegt onze Ridder thans , dat dit Gewas' de Kelk en Bloem Bloedkleurig ; de Bloemen Zonnefchermswyze, en de Bloemvierbladig geflooten heeft, dikwils met agt Meeldraadjes (*). Is dit door zyn Ed. zelf waargenomen , dan verfchilt het grootelyks met de gedagte Afbeelding , en de eenkleurigheid van de Bloem en Kelk maakt de Geflagts - Kenmerken gebrekkelyk. Aan den zelfden Bloemfteng, zegt hy, zyn volgens den Heer David van Royen , Hoogleeraar der Kruidkunde op Hollands Hooge School te Leiden, Mannelyke en Tweefiagtige Bloemen. Het kan geenszins de Ricinoides met Karftengebooms Bladen van Plumier zyn . dewyl die enkele Bladen heeft. Wat de Sa* mum van P1 son aangaat, een Brafiliaanfch Peuldraagmde Boom, met gevingerde Zaags wys' getande Bladen , en paarfche Bloemen al van de Teucrium : dezelve fchynt meer naar d Pavia te gelyken, dan de Virginifche VyfbUdig Boom van Ray, met Aairswyze éénbladig Bloemen s welke doch als overeenkomftig ms de gedagte Saamouna opgegeven wordt, zo w< als een Peuldraagende van Brafil, met den Stai gedoomd en in 't midden uitgezet. In Karolir werdt dezelve van de Engelfchen Poifon-Soot dat is Vergiftwortel, geheten. VIII. HOOFI jf») LINN. Mant, altera. U, DSSI» II, STUK. Afdeel! VII. HOOFQ. iTUK, j t i n a ,  li. AfDEELi VIII. Hoofdstuk. { 'AGTMANNIGÊ BÓOMEN. VIII. HOOFDSTUK. Befchryving van de Boomen, wier Bloemen agt Meeldraadjes hebben , die deswegen O ctandria genoemd worden , waar onder de Balfem-, Sandelhout, Zeepnooten- Boomen , enz. DeAgtmanhige Plantgewasfen (Otoiria) in het Stelzel der Sexen, dus genaamd , om dat derzelver Bloemen agt Meeldraadjes hebben , zyn in de Rangen van Eenwyvlge , Tweewyvige , Driewyvigc en Vierwyvige onderfcheiden , naar dat het getal der Stylen ot Stempelen één, twee, drie is of vier. De eerfte, die der Eenwyvigen (Monogynia) naamelyk', levert wederom , gelyk ver de meefte Planten , zo ook de meefte Boomen uit , en 'daar in komen eerst voor twee nieuwe GdAagten, als volgt. D o d o" n je a. Die Plant, aan welke Pater Plumier deezen naam , ter gedagtenisfe van den vermaarden Keizerlyken Arts Dodonjeus, wiens Kruidboek zekerlyk van veel dienst geweest is voor de herftellers van de Kruidkunde, gegeven hadt, bevondt onze Ridder te behooren tot  Octahdria; 257 tot het Geflagt der Hulst (*): maar , om niettemin dezen Autheur niette onteeren, gaf zyn Ed. dien naam aan een ander Plantgewas, van Plumier Staphylodendron met fmalle Laurierbladen genaamd ff) = dat hy echter, in navolging van den Heer Jussieu , weder in het Geilagt van Ptelea bragt; doch thans, op 't voetfpoor van J a c q ui n , goedgevonden heeft, als een nieuw Geflagt te doen verryzes (1). De Kenmerken dan van de Dodoncea zyn: De Kelk viertandig plat; geen Bloemblaadjes, maar agt zeer korte Meeldraadjes. Het Vrugtbeginzel is driekantig: de Styl enkeld, aaa 't end ir drieën verdeeld: het Zaadhuisje gezwollen , mei drie uitfteekende Vliezige kanten en drie HolIjo-heden , bevattende twee rondachtige Zaaden. De eenigfte Soort (1) voert den bynaam var Ly- f» Zyn Ed. oordeelt evenwel thans wederom anders, zeg gende dat die Soort van lkx , met gevinde Bladen, mot uitiieflooten worden van dat Geflagt , als misfchlën een Soor •nn Cemecladia zynde. Mantisfa altera, pag. 333. (f) In Horto Clifortiaim Sc Flor, Zeyl. p. JS. (I) Mant. alt. p. 149. 2'-'8« (I) Dodonsa. LlNN. Mant, alt, p. zi2. Hort. Cliff. ,44 Fl. Zeyl. 14Ï. RoYEN L"Zdhat- zoS- Dodona-a ™coü- lAcq Amer. 109. Tlilaspidioidcs arboretcens. 13arr> '°< Staphylodendron Foliis Lauri ariruftis. PlUm. Sp. 18. Ic. -.4; f. z. Triopteris &c erown. Jam. .9'. T> i«. f. I. A«r five I'aliuro affinis &c. Sloane. RAJ. Oendr. 94.. Gaiyophyl laster üttoreus. ruuph. Ami. IV. p. no. t. 50. Carpinn viscofa &c. burm. Zeyl. 5S- t. -23. Arbuscula viscofa pluk Phyt 141 f. i. Ptelea viscofa, bürm. Ft, Ir.d, 36. R lï. Deel, II. Stuk. IT. Afdeel. :vin. Hoofdstuk. t. Dodoma viscofa. LymigV, t ;  I IT. afdeel. VIII. Hoofdstuk. Dqdonaa. 158 -AgtMannige Boomen. mige wegens de Lymevigheid , daar aan toegefchreeven; hoewel het nog niet zeker fchynt, dat alle de Boomen , daar toe betrokken, van dien aart zyn. In de befchryving van den StrandNagelboom, door Rdmphids/wordt geen gewag gemaakt van die Lymerigheid. Wat de Bladen aangaat, komt dezelve wel wat overeen met het Gewas, dat de Heer J. Burmannus Carpinus Viscofa tytelt, doch daar van hadt zyn Ed. geene Bloem of Vrugt gezien. Het Lyrnerige Boompje van Pl ukeneti us , met Bladen van Elceagnus, en een driezaadig Vrugthuisje als dat van de Ricinus, fchynt my, ten minfte wat dit laatfte belangt, zeer weinig met den gedagten Strand - Nagelboom , of met de Kenmerken, die hier van de Dodonaa opgegeven zyn , te ftrooken. Men zou, naamelyk , niet zeggen, dat de Vrugt, gelyk Rumphius die befchryft en afbeeldt, eenigszins naar het Zaadhuisje van den Ricinus of Chamcelea gelyke, of de Bladen naar die van den Elceagnus. Volgens den Heer Jacqu in, die aan dit Gewas den Gefiagtnaam van Dodoncea herfteld heeft,behoort daar toe de Triopteris van BrowNE , zo wel als het naar den Efchdoorn of Paliurus "gelykende van Sloane, met een langwerpig fmal Blad als van Ligulter en eene vierbladige groene Bloem ; welke de gedagte Kelk zal zyn: als ook het Staphylodendron met fmalle Laurierbladen van P l u m1 e r , hier voor gemeld. Die van Sloane op Jamaika waarge-  Ö C t a n t> R ï a. " 259 genomen is een Gewas , dat niet meer dan tien of twaalf Voeten hoog groeit, en niettemin één of meer Stammen heeft , ter dikte ! van eens Menfchen Been, hangende de Schors' of Bast dikwils los en by draaden aan het Hout. De Bladen zyn ongefteeld, glad en donkergroen , komende niet dan aan het end der Takken of Twygen voort. Aan 't begin zyn zy fmai , en hebben by het end hun grootfte breedte : alwaar zy een half Duim breed zyn , op drie Duimen langte (*). Hoe deeze figuur met die der Bladen van de Ligufter, Amandelboom of Wilgen ftrooke , zie ik tot nog toe niet. Doch daar wordt aangemerkt , dat dil Gewas naar den Ouderdom en de Groeyplaat in veele opzigten zeer verfchüje. Ondertusfchei komen de Zaadhuisjes vry wel met die van dei Strand - Nagelboom van Rumphius overeen Het zyn twee , drie of vier bruine Erwten, di' in een platagtig Blaasje zitten, dat drie of vie Wieken heeft, byna gelyk het Zaadhuisje vai -1 Paapen Mutfen - Hout of van de Laferpüium zig fomtyds als een Windmolen vertoonende Men vindt het ook op de Stranden van d? Eiland zo wel als op Rotsachtige Heuvelen. Deeze verwardheid ten opzigt van dit Ge was , waar Plukenetius, mocglyk nie tei (*) Folia pieiaqne tres circitet Üncias longa , Seram ?ata,latisfïma ptope apicem pafte. Raji Dendrol, V- 5*. Ra II, Biel, II, Stuk, H. KDEEL» VIII. -loOFD- Dodm't*. i l t t  II. Afdeel. Vlll. Hoofdstuk. (*) Vergdyk hst voorgaande II, Deels. 1. Stuk ran deezê NattturlykA H'Jlorii, bladz, 144, 260 AgtMaNnige Boomen. ten onregte, drie of vier byzondere Soorten van gemaakt heeft, fchynt de Naam - verkiezing te billyken (*). De Heer Jacquin heeft veel moeite gehad , om zig op de plaats zelve daar uit te redden. De Dodoncea, welke zyn Ed. op Zandige Oevers van Jamaika en by Karthagena vondt , was een regtopftaande Takkige Heefter van vyf Voeten , geheel kleverig en ftinkende, met langwerpige ftompagtig gepunte Bladen en trosachtige Bloemen , uit eene drie of vyf-, doch meestal vierbladige Kelk beftaande. 't Getal der Meeldraadjes is agt: men vindt 'er ook fomtyds maar zeven of zes, doch dit laatfte zeer zeldzaam. In 't Zaadhuisje, dat gewiekt en driehuizig is , komen fomtyds maar twee en ook wel maar één Zaadkorrel tot volkomenheid. G u a r e a. De Naam van dit nieuwe Geflagt is afgeleid van het Westindifch of Spaanfch woord Guara, waar mede de Inwooners yan Kuba dit Gewas betekenen. Het is voorheen als eene Soort, in het Geflagt van Trichilia, door LinNjÉus onder de Dekandria geplaatst geweest. De Kenmerken beftaan, volgens Jacquin, in vier langwerpige, ftompe , wyd uitgefpreide Bloem-  O c ï a n d r i A. 201 Bloemblaadjes, met een Honigbakje dat Rolrond is, zo lang als dezelven, ifaande regt overend : de Kelk is eenbladig , vieitandig, zeer klein: 't getal der Meeldraadjes agt , die zeer kort zyn , in 't Honigbakje, beneden deszelfs gekartelden rand , ingeplant, hebbende langwerpige Meclknopjes. Op het Vrugtbeginzel ftaat een rolronde Styl met een geknopten Stempel. Het Zaadhuisje is rondagtig, ftomp, met vier Holligheden , ieder een Zaadkorrel bevattende. De cenigfte Soort van dit Geflagt (i), is Me' lia genoemd door den Heer Jacquin, die het befchryft als een regtopftaande Kroonboom van vyfentwintig Voeten hoog, welke Vinbladen heeft van één of anderhalf Voet lang; zynde het getal der Blaadjes, aan ieder zyde van de Rib , van zeven tot veertien geteld. Uit de Oxels der Bladen komen yle Bloemtrosfen voort: wier Bloemen op Steeltjes ftaan, hebbende green achtig witte Blaadjes, zonder Reuk. De Vrugt. die reeds een half Duim dik was, en vier Zaa den bevatte', hadt hy maar onryp gezien. Tor. deeze Soort wordt betrokken de Grootfb Guidonia, met Ockernootenbooms - Bladen, vai Pa (i) Guarea. Mant, alt. p. 150, 218. Triclulia Guara. Sfi. Plant. Ed. 11. p. 5; i.Trlchilia Foliis oMongo ovatis &zc. OroWN. Jam. 2793 Mella Guara Floribus ociandris, jACO^ Amer, 12$. «Suidonia Nucis Juglandis Foliis major. i'l»m. Gen. & 147f, ]ito. marcgr. Bras, 1^9- pis- Brei< 79' T- s0» R 3 II. Defi,. II. Stuk. II. Afdeel. vin. Hoofdstuk. i. Quarea Trkhilisi* les. I  262 Agt mannige Boomen. IH. VA f deel. V 111. Hoofdstuk. i. Mkphyli Zclar.kt Ceyloi fch.c. (O AUophylius."Syst. Nat, XII. Tom,, II. Gen. 469. ft 2éj. Flor, Zeyl. 140, Patet Plumier, welke Linnjeus bevco» rens tot het Gellagt van Samyda heeft t'huis gebragt, en die , volgens de aanhaalingen, de Samyda puhescens zou moeten zyn, als waar toe de Besfendraagende Heefter van Sloane met eene vyfbladige, bleek geele, zeer welriekende Bloem , behooren zou : doch dit komt met de Reukeloosheid van den befchreeven Boom niet avereen. Ik merk alleen uit de Afbeelding van Plumier aan, dat het gezegde Honigbakje een holle Buis maakt , in 't midden van de. Bloem, gelyk in de Narcisfen. Allophyllus. De Kenmerken van dit Geflagt zyn: een Yierbladige Bloem , wier Blaadjes kleiner zyn dan de Blaadjes van de Vicrbladige Kelk, die rond zyn en van ongelykc grootte. Dit zal mooglyk reden tot de benaaming gegeven hebben. De Stempel is in vieren gedeeld cn het Vrugtbeginzel dubbeld. Maar ééne Soort is hier Van bekend (1) , "welke gezegd wordt een Ceylonfche Boom te i-'zyn, naar den Perfea gelykende, dlc doorCLUsius is befchreeven. thans onder de Laurieren betrokken. Dc Takken zyn rond: de Bladen ovaal, gefpitst, een Span lang, cffenrandig , glad,  O c t a n D r i a. 2.Ö3 glad, ge-aderd, gefteeld, overhoeks geplaatst; De Trosfen, die klein en zeer kort zyn , komen uit de Oxels der Bladen voort. H X i m E n i A. De naam is door Plumier aan dit Geflagt begeven , ter eere van den Spanjaard X1 m enes, door wien over de kragten der Boomen en Kruiden van Nieuw Spanje vier Boeken uitgegeven zyn. De Bloem is ook vicrbladig en heeft de Blaadjes haarig, omgekruld, doch de Kelk in vieren gefneeden , en eene Pruimvrugt met één Steen. Twee Soorten zyn 'er van, door Linn/eusj opgetekend, die hier volgen. (1) Ximenia met langwerpige Bladen en veelbloemige Bloemfteeltjes. Van Pater Plumier wordt deeze Soort Gedoomde Ximenia, met eene ruige Bloem en gcele Vrugt, getyteld. Linnjeus geeft 'ei den bynaam aan van Amerikaanfche, doch wc gens de volgende Soort past die van Gedoomd* veel beter. Jacquin noemtze Veelbloemig^ (1) Ximenia Foliis oblongis, Pedtmculis multifloris. Syst Kat. XII. Tom. 11. Gen. 47°. P- *«5. lAC* ioC Hort. Cliff. 119 3. Ximenia aculeaa , Flore villofo, Eraft luteo. PLUM. Gen. 6. Ic. ^Is k ï> R 4 H.Dïm.11. Stuk, II. 'DEEL. 9 UI. 0OFD- :uk. L Ximenia Amcricana. Gedoomd», 1  aö4 Agtmaskige Boomen. II. Afdeel. Vil I- hoofdSTVK. JCi/tjenia, *t welk ook veel eigener zou zyn; alzo de volgende de Bloemen enkeld heeft. Hy zegt, dat het een regtopftaand Takkig Boompje is, gemeenlyk de hoogte van vyftien Voeten bereikende , met langwerpig ovaale , cfrenrandige, gladde , gefteelde Bladen , van twee Duimen lang , welke met hun drieën of vieren te gelyk voortkomen uit overhoeks ftaande Knobbeltjes, op zyde met een fcherpe Doorn gewapend. Deeze Doorens , ' echter , ontbreeken fomtyds aan voornaame Takken. Uit die Knobbeltjes komen drie of vier Bloemftccltjes voort, ieder doorgaans vyf Bloemen hebbende. De Bloemen gelyken veel naar die der enkele Hyacinthen, doch zyn vierbladig, van binnen ruig, aan de tippen omgekruld ,• en komen uit een klein Kloksv?ys' Kelkje voort. De Kleur is wit, en de Reuk zeer aangenaam, bewierookende als 't ware de geheele nabuurfchap. De Vrugten, van grootte als een Duiven-Ey, zyn glad en geel, met een zuurachtig zoet Vleefch , en gelyken dus veel naar witte Pruimen. Zy worden van de Wilden en van de Kinderen gegeten, bevattende een Steen , wiens Kern naar eene Moskaatnoot gelykt, 't Gewas voert by de Opgezetenen van St. Domingo den naam van Croc of Haak ; misfehien , zegt Jacquin, wegens zyne Doornen. Plumier, merkt zyn Ed. aan, heeft verkeerdelyk de Bloem ,driebladig getekend. Volgens de Afheelding en befchryving zouden dc Bloemen Klokvormig, eenbladig cn in  OCTANHTllA. 265 in drieën verdeeld zyn , ?t welk nog meer van ^ de Kenmerken deezer- Soort afwykü. Hy hadt het in een Bofchje by Karthagena, en op St.] Domingo, gevonden. (2) Ximenia met ovaale Bladen en éénbloemige Bloemjleeltjes. ' Dit Gewas, by Browne genaamd Boomachtige Amyris , met gladde ovaale Bladen , de oudlten digt by elkander, de Steeltjes eenigermaate gerand , de Bloemen enkeld hebbende is door Linnjetjs hier tot een tweede Soor gemaakt. De Heer Jacquin merkt aan dat het een derde Soort daar van fcheen te zyn op 't Oog hebbende een Amerikaanfch Gcwa met vier Kranswyze en Kruiswyze om den Stee geplaatfie Bladen, 't welk door den Hoogleeraa J. Burmannus , bedenkelyk, tot de Xime nia is t'huis gebragt , wegens de Vrugten, al zynde de Bloemen, door Plumier, nie daar by vertoond, Die Pater fchynt zig verbeeld te hebben, d; dit de Caragna van Rechiüs was, een Boom die de Gom Caranna zoude uitleveren. De b fchryving , inderdaad , van deezen Boom, < Boe (j) Ximenia Foliis Ovatis, Peduno# uniflofis. Syst» N. XII. utfupra, Amyris arborescens, Foliis ovaris glabris , v tulKoribus confertis, Petiblis iïibmarginatis, Floribtis folitarii BROWN. Jam. 209. R 5 II. deel, II. Stuk. II.' VIII. lOOFD- iuk. • 11. Ximenia nermis. Ongeloornde, s l t s t It Do Gons Caranna ' Boom, !e m i', es.  II. Afdeel, VIII. Hoofdstuk* i. Mimufopi ElexgU Rauki. 266 AgtMANNige Boomen. Boom der Dolheid van de Mexikaanen genaamd, welke men by Hernandez vindt, komt wat de Olyfachtige Bladen aangaat, die met hun vieren om den Steel of Takken liaan, taamelyk overeen. P. Hermans zegt, dat de Vrugten naar kleine Appeltjes gelyken. Wy zullen dan dien Boom , tot nader opheldering , hier plaatzen. M 1 m u s o p s. De Kenmerken beftaan in eene Agtbladige Kelk met zestien Bloemblaadjes , zegt L1 nnjeus thans, doch bevoorens hadt hy 'er agt aan toegefchreeven en fpreekt thans van 't getal der Meeldraadjes niet: maar zegt dat zy Elsvormig zyn , het Vrugtbeginzel rond, wordende een gefpitfte Pruimvrugt. Twee Soorten komen in dit Gellagt voor , beiden haare Groeyplaats hebbende in Oostindie. (1) Mimufops met de Bladen overhoeks, ver van elkander. De naam van dit Geflagt is daar van afkomffig, (1) Mimufops Foliis alternis remotis. Flor, ■Zeyl. 138. Flos Cuspidum. rumfh. *4mb. II. p. 1S9, T. 63. Kauki Indorum. tLUK, Alma/r. 203. EREYN. Cent. p. eo. T. 8. Elengi. Hort, Mal. i. p. 34. T. 20, Prunus Malabarica Fru&u, Calyculato. Rajj Hifi. u«4 EURM. Fl. I»d, p. 86,  O c t A S d r i £ 2S7 ftlg, dat de Bloemen van deeze Soort eenigermaate naar eens Menfchcn Aangezigt gelyken zouden. Met die omfchryving, naamelyk, is een Gewas in het Mufceum Zeylanicum voorgefteld , dat den Ceylonfchen naam Munamal. mer mede overeenkomftig, voert, en verzekere wordt de Elengi van den Malabaarichen Kruid hof te zyn, tot een bynaam hier gebezigd. Di Hoogleeraar J. Burmannus, evenwel, merl aan, dat de Bloemen van dat Gewas niets min der dan eens Menfchcn Aangezigt vertooner Zy hebben een aangenaame Reuk, en worden va de Vrouwtjes op Ceylon als een Krans om de Hals gedragen, In de Aantekeningen op den Malabaarfe Kruidhof, wordt dit een Malabaarfe naar dt Olyfboom gelykende, met Peerebooms - Bladen t eene welriekende gefternde Bloem, geheten. D komt niet kwaalyk overeen met de Afbeeldii van B r e y n , die aanmerkt, dat dit Gewas li geftalte en grootte , veel naar den Lind boom zweemt, doch Rumphius vergely hetzelve by den Limoenboom , zeggende, c het na den Nagelboom een van de fierlykften van Kroon en Loof in geheel Oostindie. B vendien wordt het van de Maleijers Bonga Ta jong genoemd , als de Princcs van alle Bloei boomen. Evenwel moet zulks meest wege den liefiyken Reuk der Bloemen zyn, die do haare kleinte den Boom weinig Sieraad kunn byzettcn. Rumphius noemt het den Boe c IÏ, Df.i:l. II. Stuk, II. Afdeel. VIII. Hoofdstuk. KauhJi [ t n fij 11 n n it 'g e-s f kt at is 3- ntras 31- m m er  II. Afdeel. vin. Hoofdstuk. JCaukf. 068 Agtmannige Boomen. der fpitze Bloemen , even of de Bloemen fpits waren, doch hy wil daar mede zeggen Bloemen van Spitzen of Puntjes gemaakt, en het fchynt my toe, dat men dezelven eer Borftel - Bloemen of Bloemen van Borfteltjes zou mogen noemen. „ De Bloemknoppen, die uit de Oxels der Bladen voortkomen , zyn wel is waar toegefpitst, gelyk hy zegt , maar zy openen zig, en vertoonen dan een Borfteltje van kleine Puntjes, dat omtrent de grootte van een Nagel heeft. Dit Borfteltje, 't welk uit de Bloemblaadjes beftaat, en niet kwaalyk zweemt naar de Bloemen van 't Elychryfum , Conyza, Tanacetum of dergelyke Kruiden, is van buiten met eene vcelbladige Kelk omringd , en van binnen gekranst met de Bloemblaadjes , die eene dubbele ry uitmaaken, waar binnen de Meeldraadjes geplaatst zyn. Dit geheele Borfteltje of Kroontje valt te gelyk af en ontbloot het Vrugtbeginzeltje, dat eene Vrugt wordt als een Vogel - Ey, aan den top fpits, van agteren in een Kelk vervat, cn dus veel naar de Vrugt der Pinangboomen, in 't voorgaande Stuk afgebeeld , gelykende : maar deeze Vrugt is Pruimachtig, betraande uit een Goudgeel , droog , zoet Vleefch met cenige famentrekking , dat men kan eeten , en waar binnen een Pit vervat is, die naar een LupinenBoontje of Tamaryn - Zaad gelykt. Deeze Boom wordt Kauki genoemd by de Javaanen , die hem in de Tuinen nahouden ; zo dat hy waarfchynlyk derwaards gebragt zal zyn  OCTANDRIA. 26y zyn van de Kust van Malabar, alwaar hy onder den naam van Elengi bekendis, groenende in * wilde , op Zandige plaatfen , en een groote Boom wordende , zeer digt en uitgebreid van Loof. De Stam fomtyds wel drie of vier Voeten dik, heeft een ruuwe Schors en beftaat uit Hout, dat zeer duurzaam is onder Water. De Reuk der Bloemen is zo aangenaam, dat men 'er Water van ftookt, gelyk van Linden - Bloesfem hier tc Lande. Men brengt de Bloemen. aan een Draad gereegen,te Batavia op de Mark te koop. De N. L. Burmannus betrekt hiertoe ook den Bongo, - Tanjong-Laut van Rumphius die op de Ambonle Eilanden in 't wilde groeit zelfs op de bloote Klippen van het Strand. Som rmVen verbeelden zig dat de Tamme, hier be fcbreeven , van deezen Wilden afkomffig zo zyn , doch Rumphius acht zulks niet waai fchynlyk Ondertusfchen komt dit Gewas, nie alleen wat de figuur der Bladen betreft, ma: ook ten opzigt van de Bloemen, die flaauw va Reuk zyn , en van de Vrugten, met den Elei gi overeen. Het wordteen Boom, die eene Stam van wel een Vadem in den omtrek heeft groeijende loodregt, zelfs op de barre Klipper zonder eenigen blyk van Airde. Het Hout ongemeen vast en hard , zonder aanmerkelyi Aderen, in digtheid naar Lever gelykende, i van binnen een Purperkleurig Hart hebbende dat in oude Boomen meest den geheelen inho 1 ILTJEEt. II. StïïB, ir; Afdeeï» VIII. Hoofdstuk. Kauhi, X t 1 ir n i- ", n » '■, is ze ;ri jd >6-  II. Afdeel. VIII, Hoofdstuk. i. Mimufops Kauhi. Nani. 270 ActMANNIGe Boomen. beflaat, hebbende maar weinig wit Spint. Zou het dan ook het gene zyn, 't welk men hier te Lande droog en vet noemt, om dat een Stukje daar van, uit Hout en Spint bcftaandc, zig byna als Vleefch en Spek vertoont? Ik heb, in myne Verzameling van meer dan honderd verfchillende Houten, een Plankje daar van, dat ongemeen digt is van nerf. De Indiaanen gebruiken dit Hout,wegens zyne taaiheid, veel tot Pennen, tot Steelen van Spiesfen, Pylen en ander Gereedfchap. Het is ook voor de Schrynwerkers of Kastemaakcrs, in 't algemeen, van goed gebruik, doch valt wat hard in 't bewerken. Men Vindt 'er fomtyds, aan 't Strand, omgevallen Boomen van, wier Bast en Spint geheel vergaan is , doch waar van het Hart fchier een Mans dikte heeft , zynde fchoon, hard, bruin, en glad als Marmer. (2) Mimufops met digt by een geplaatjle Bladen. De bynaam van Kauki, dat de Javaanfe naam van de voorgaande Tamme Soort is , wordt door eene verplaatzing, den Ridder niet ongewoon, aan deeze Soort gegeven. Was het niet veel beter , dat hy hetzelve Nani genoemd hadt, 't welk de eigentlyke naam is van deezen (2) Mimufops Foliis confertis. Flor. Zeyl. 137. Mctroiideios Macasfarienfis. RüilPH. Amh. iii. p, 19. T. S. Eusm. Tl. Ind, p. SS. *  ÖCTANDRlA, 2"/t zen Boom op dc Eilanden omftreeks Amboina;^ dan hier een verkeerden naam , aan de voorige x Soort eigen, op toe te pasfen ? Immers dit baart II niets dan eene onnoodige en onverfchoonlykeST verwarring. Rumphius telt deeze Soort onder de Yzerboomen en merkt hem als den voornaamIten daar van aan; weshalve hy denzelven, in navolging van Scaliger, Metrofideros tytelt. Hy komt zodanig met den Bonga- Tanjong overeen , dat men deeze Boomen , jong zynde , naauwlyks van elkander onderfcheiden kan. De Stam groeit wel zo dik , dat twee Mannen te gelyk hem ter naauwer nood omvaamen kunnen. Hy heeft de Schors effener dan de voorgaande. Hy heeft de Bladen kleiner of grooter en dienvolgens wordt hy in eenen Klein- en Breedbladigen onderfcheiden. De Bloemen worden by die van de enkele Madelieven vergeleeken. De Vrugten zyn grooter dan Geneverbesfen en kleinder dan Krieken , vol van kleine Zaadjes , naar die van de Salade eenigzins gelykende, doch kleiner en bruin ros, 't welk de Besfen, ryp zynde en open barbende, uitwerpen. De hardheid van het Hout deezes Boom, welke 'er den naam aan geeft, is verbaazende. De Chineczen noemen het TM SeeoF Yzerdraad, en Jamtsfa of zout Hout, om dat het in 't Vuur knapt als Zout ; ' t welk het niet alleen met dat van den Strand - Tanjongboom , maai ooi II, Deel, II, Stuk, II. SEEEi ui. )ofd« uk* Nani, Yzer» ïouc.  II. Afdeel VIII. Hoofdstuk.Nani. 271 'AgtMannig'e Boomen. ook met het Mauritiaairfche Ebbenhout, ge» 1 meen heeft. Het valt op de Molukkes best en overvloedig , zynde in Indie beftendiger tegen Weer en Wind dan Yzer , en in 't Vuur zelfs byna onverganglyk. De Chineezen beminnen het deswegen zeer , tot Roers en Ankers voor hunne Jonken: want men begrypt ligt, dat het in 'f Water zinkt, zynde het roeften noch den Paalworm niet onderhevig. Zy neemcn maar dikke Planken, waar zy een Gat in 't midden maaken, en dan een Ankerftok daar in fteeken: 't welk aanftonds het fatfoen van een Anker geeft. Een Roer tot een groote Jonk, van zulk Hout, plagt hun wel vier of vyfhonderd en een Anker by de tagtig of honderd Ryksdaalders te kosten. Het heeft een dergelyk Spint als het voorgaande , en het Hart ziet uit den rosfen of donker Aardachtig bruin , met korte Adertjes geftreept, en is wel zwaarder en harder , doch zo fyn niet van Draad als het voorgaande. j a m e o l i f e r a. De Kenmerken van dit Geflagt zyn; een vierbladige Trechterswyze of Klokswyze Bloem, die agt platachtige Meeldraadjes bevat, welke Eyronde opleggende Meelknopjes hebben, en een Draadagtigen Styl, die enkeld is. De Bloem is begreepen in een viertandigc Kelk, welke op het Vrugtbeginzel zit, en dc Vrugten, die naar Olyven gelyken , kroont. Maar   ,3 Deel, Plaat vii.  OctANDRI At Maar ééne Soort is door Linn^ds van dit ^ Gellagt opgegeven (i), welke den bynaam van Gepelde voert, om dat de Bloemen en Vrug-1 en Trosachtig aan lange Steeltjes zitten. Des Vrugten , die men Jambolones noemt, geeven; 'er den naam van Jambolifera aan. Zy zyn; reeds lang in Oostindie bekend geweest, bevat-1 tende onder eene dunne Schil een Vleefch als de Pruimen, dat zuur is en famentrekkende ; weshalve men deeze Vrugten meest by Ryst gekookt , of in Pekel ingelegd, gebruikt. De Kleur is eerst licht groen, daarna purperrood en op 't laatfte zwart , als wanneer zy de Smaak hebben van zuurachtige Druiven, en dan zynze zeer verfrisfchende en verkoelende , doch worden , om dat men aangenaamcr cn beter Vrugten van dien aart heeft, weinig geacht. Een Takje van den Boom , die deeze Vrugten draa«t, door den Heer Richter van Batavia medegebragt, 't welk met de Bloemen beladen is , geef ik hier in Afbeelding. Men ziet 'er uit hoe de Bladen, gelyk de Heer N, L, Burmannus aangemerkt heeft, vaö verfchillende figuuren zyn, vallende ovaal of rond- (i) Jambolifera. &tf. Afat. xu.' Een. 472. p. ^6.BuRM. Jgl, Indka. p 87. Jambulones. c. B. Pin. 460. Jambolans. rumph. Amb. I. p. Ui. T.42.Frunus lndica , Fruftunigro, Olivz magnicudine , Jambolones Acofts. Burm. Zeyl, I97< Caryophyllus languescenre vi aromaticus Malabaricus &c f 3.VK, Alm, «8 RAJ. Dendrol. p. 33- Bft. H.' P- H9i' s II.DIÏL.II. STUK. II. Lfdefx. VIII. lOOFTJTUK.t. ïamiolifi. ■a pedut.enata. ïefteelde. 'L. vu. Fig, I.  II. Afdeel. VIII. Hoofdstuk. 274 *Agtmannige Boomen. rondachtig met een ingefneeden punt, maar altoos den rand Kraakbeenig hebbende met de Adertjes van de middelrib evenwydig naar den rand loopende , gelyk Rumphius verhaalt , doch in Plaat niet duidelyk aanwyst. De oude Heer J. Burmannus oordeelt hier toe te behooren , de Pruim- of Nootdraagende hooge Amerikacmfche Boom , met fmalle bly-groene Laurierbladen, die een welriekende Maitik uitgeeft, van Sloane aldns befchreeven. „ Het is een der grootfte en hoogfte Boo„ men van 't Eiland Barbados, daar men hem ., overvloedig vindt , en tot het bouwen van „ Huizen gebruikt. De'Takken zyn bruin cn „ glad , met kort geftcelde Bladen bezet, van drie Duinien lang, naar beide endenfmal toe- loopende, glanzig groen, hard en weinig Sap „ hebbende. De Vrugt is van grootte cn figuur " byna als een Hazelnoot, bevattende onder de buit'enfte Schil een weinig Vleefch , en daar •„ binnen een Steen met een witte Kern." De jonge Heer Burmannus betrekt hier toe, in zyne Flora Indiea, den Kruidnagelboom die flaauw Aromatiek is van Malabar , welke aldaar Perin - Niara heet, volgens Ray, zynde in de Malabaarfche Kruidhof, onder deezen. naam, befchreeven, en voorgefteld als een Boom, van omtrent veertig Voeten hoog, met eenen witten Stam, die eene vaale Schors heeft, en eenen rooden Kruiderigen Wortel. De Bladen zyn langwerpig rond en puntig, bitter van Smaak  O C ï A lï £> R I Ai" 275 Smaak. De Bloemen, die, met haare drie of vieren of mee? by elkander, op lange Steeltjes «■roeijen, beftaan uit een klein rond Kelkje, met veele witte Meeldraadjes , die geel getipt zyn, van binnen. Op de Bloemen volgen Vrugten naar Pruimen gelykende , eenigermaate krom , ('r. welk Rumphius ten opzigt van de zynen cok aanmerkt,) en aan den Top een klein NaVelt je hebbende , donker paarfch, glad, glanzig, van binnen met een Sappig Vleefch, dal bitterachtig zoet en Kruiderig is, gevuld, en eene groene Noot bevattende, van eene fcherpe, bit tere Smaak. Men kookt 'er een Gorgeldrank van, tegen Ongemakken van de Keek Van KruideriKheid en bitterheid maakt Rumphius geen gewag in de javaaufüie Jambolons, Niettemin fchynt het een zelfde Boom te zyn, wat de Vrugten aangaat , wordende dezelven . volgens Commelyn, Kater si allen geheten, Gedagte Hoogleeraar heeft my , uit zyn We Ed. Verzameling van Koromandelfche Planten, eene Tekening medegedeeld van den Tak eene; Booms, die eenigermaate fchynt tot dit Geflag te behooren , en waar van een Takje hier ii Fig. 2 , op Plaat VII., is afgebeeld. Deezi Boom moet nogthans dan een geheel verfchil lende Soort van dit Geflagt zyn (2). De Bla den zyn in 't groene geel geaderd, puntig ovaa er tz) JamfoUfera Floribus & Fructibus Jegregatis. II. Dm., ii. SroK. II. Afdeel. VIII. Hoofd- ,.• stuk. [ t IT, , Jambolift. ' ra Coro- ICoimandelfcbe. tl vn. Fig. u  s7<5 Agtmannige Boomen. II. i Afdeel. • VIU. Hoofd» STUK. i. fflilicocta frjvga. T»ckboorn :n aan de kanten als uitgegulpt, zittende overïoeks aan de Looten. De Bloemen fchynen igt Meeldraadjes te hebben in een vicrtandige Kelk, gelyk het Kenmerk is van dit Geflagt. Zy zitten boven aan de Looten of Takjes, en ónder aan dezelven komen hier en daar puntig Olyfachtige Vrugten voort, waar van eenigen, in de Tekening , geel, anderen donker paarfch gekleurd zyn, en de Schors van het Takje graauw. Voor 't overige weeten wy niets daar van, dan dat de Inlandfche naam Machiela - Moroni , en by de Portugeezen Foei. de Cawecienha opgeven wordt te zyn. Melicocca. De Kenmerken van dit Geflagt beftaan in eene vierbladige Bloem , wier Blaadjes omgeboogen zyn beneden de Kelk , die in vieren gedeeld is: de Stempel eenigermaate Schildachtig en zeer groot. De Vrugt Pruimachtig, met eene taaije Schil. De eenigfte Soort (i) voert den naam van Amerikaanfche Nooteboom met gewiekte in twee■ën verdeelde Bladen, by Commelyn, en uit de benaaming van Plukenetius blykt, dat 'et byhangzels zyn aan de Rib der Bladen. De (i) Melicocca, Syst. Nat. XII. Tom. IX. Gen. +73. p. = 65. Melicocou bijugatus. jacq; Amtr. 108. T. 71. Meli. coccus &c, Brown, Jam. aio. Nus Ameiicana Sec. Flux. Mm, söf. T, 207, f, 4, Comm, Hert, timjl, l. p. 113. T, S4«  OCTANDRIA. 277 De laatfte zegt , dat de Hollanders hem Tackboom heeten. Volgens den bynaam ftaan 'er doorgaans twee paar Bladen aan ééne Rib of Steel. De Heer Jacquin zegt, dat dit Gewas 'in de Bosfchen by Karthagena in 't wilde groeit, en op Kurasfau gemeen is in de Hoven, doch op Jamaika zeldzaam; wordende de Vrugten, van wier zoetheid de Boom zynen naam heeft, van de Spanjaarden Monnos, van de Hollanders Knippen genoemd. Het is een hooge, Takkige, fraay gekroonde Boom, met Bladen als gezegd is. De Bloemen komen by Trosfen aan 't end der Takjes voort: zy zyn klein , witachtig, en van eene zonderlinge geftalte. Van fommige Boomen geeven dc Bloemen een zeer aangemame Reuk , welker de Kurasfauwers Mannetjes - Boomen noemen, zeggende dat die geen Vrugt voortbrengen: vai anderen hebben dezelven in't geheel geen Reuk en deeze noemen zy Wyfjes - Boomen, welke vrugtbaar zyn. Aan ieder Tros komen by dc dertig Vrugten, die rondachtig zyn, omtrent eer Duim dik, hebbende een groene, droogeSchil waar onder het Vleefch geheel los zit, hetwel ke, daar uit genomen zynde, in alle opzigtei naar het Doijer van een klein Hoender-Ey ge lykt Het is Lymerig en eetbaar, zoet met eei weinigje zuur en wrang gemengd. De Ingeze tenen des Eilands doen den Bolfter van deezi Vrugten , die tusfchen de Tanden fteekende in twee ftukken fpringen, en dan de bovenft S 3 ii. Defl, ii. Stuk, II.' Afdeel? VIII. Hoofdstuk. 1 1 l 1 » t  II. Afdeel. VI11. Hoofdstuk. (0 Bal- 278 Agtmannige Boomen. helft weg fmytende, haaien zy met de Tanden het Vleefch, dat eenigermaate aan den bodem kleefjc, daar uit , 't welk zy inzuigen, en de daar in vervatte Noot of Steen uitfpuuwen, even als wy doen met de Kerfen en Pruimen. Naar de rypheid van de Vrugt is dit Vleefch min of meer Lymerig; doch hoe ryp dezelve ook zy , altoos blyft 'er eenig Lym van in de Mond over, 't welke de Kwyl niet kan ontbinden. De Nooten eet men als Karftengen, in 't Vuur gebraden. In de grootfte Vrugten zyn fomtyds twee of drie Nooten vervat, hebbende dan ook eene verfchillende figuur. Amyris. Balfcmboom; Van de Balfemachtige Vogtigheid of GomHarst, welke de meefte Boomen van dit,Geflagt nitgeeven , is de Latynfche of Grickfche Geflagtnaam afgeleid. Billyk mogen zy derhalve den naam van Balfemboomen voeren. De algemeene Kenmerken zyn: een Bloem uit vier langwerpige Blaadjes itaande , die in eene viertandige Kelk vervat zyn: dc Stempel vierhoekig en de Vrugt een Pruimachtige Bezie. Agt Soorten komen in dit Geflagt thans voor, die wel niet allen hoogc Boomen zyn , doch welken ik doch, uit hoofde van de overeenkom, ftjgheid, hier zal befchryven.  octandria. 279 (i) Balfcmboom met drievoudige, gekartelde, ^ fpitfe Bladen. ' Aan deezen was ten onregte de naam vaita Elemnifera gegeven , zo de Heer Jacquin aanmerkt, dewyl het Gewas wel een Terpen-s: tnynachtïg Sap bevat, van eenen fterken on-„ aangenaamen Reuk, doch de Gom Elemni niet uitlevert. Het is de driebladige Harllige Heefter ,met vierbladige witte Trosbloemen, van Catesby. Het groeit tot vyftien Voeten hoogte in de digte Bosfchen , aan den Zeekant, by Karthagena, zo gedagte Heer aanmerkt, en geeft een Vrugt van grootte als een Erwt, die rood is en rood-Sappig, doch aan den Boom uitdroogt tot een Lrderachtigen Bolfter, (2) Balfcmboom met drievoudige fyn gekartelde ftompe Bladen. ; Deeze, hoewel maar een kleinen Heefter uit-' maakende , welken de Heer Jacquin by.de Havana , op 't Eiland Kuba , in Rotsachtige Streeken aan dc Zee vondt, heeft de Vrugten wel (O Amyris Foliis ternatis crenatis acutis. Syst. Nat. XII. Gen. 47+, p. 266. Elemifera Foliis ternatis. Hort, Cliff. 8S. UbtV. Amtr. 107. Jtaam tj&töSu reiinofus Sec. Catese. .Car. II. T. 33. f. 3. (1) Amvis Foliis ternatis crenulatis obtufis. Syst. Nat. Ibid. jAcq.^wfr. loS.Aioytis fruticofas minor, 8cc. BROWM. Jam, 200. S 4 h. peel »' stuk' II. FDEELt VI11. OOFD'CK. i, Amyris ivatiea. Tiofchiimende. II; Amyris varitim.i, ieekanti;c.  t II, Afdeel. VIII. Hoofdstuk. ui. Amyris Tcxiftrai. Zwartfap- iv. BAfamifer*. Velrieken« Ja. ■go Agtmannige Boomen. tvel eens zo groot , zwart en met een purperkleurig Sap. Het Vogt, in het Gewas, is niet zo onaangenaam van Reuk. Hy twyfelt of het wel een verfchillende Soort zy. (3) Balfemboom met gevinde Bladen, de Blaadjes flat en gefteeld. Deeze was Elemnifera met gevinde Bladen, in de Cliffortfche Tuin, geheten. Het is de Giftboom , dien C at es by op de BahamaasEilanden vondt , een Sap zo zwart als Inkt uitgeevende. De Vogels eeten niettemin de Besfen , die Peerachtig en Purperkleurig zyn, bevattende een harden Steen. Men wil thans, dat hy niet Vergiftier TS O- (4) Balfemboom met twee paaren van Bladen. Uit dc bepaaling, Foliis bijugatis, van Browne afkomffig , begryp ik, dat 'er twee paaren van (3) Amyris Foliis pinnaris, Foliolis petlolatis planis. Syst. 2\'at. utfupia. Elemifera Foliis pinnatis. Hort. Cliff. 486. Toxicodendron Foliis alaris 8cc. CatesB. Car. 1, T. 40. SELlGMANN Vogel. II. D. M 64. Plaar 80. («) Amoen. Acai. VOL VII. p. 66 (4) Amyris Foliis bijugis Syst. N/tt. utf. Amyris arboreus IROWN. Jam. 208. Lauro affinis &c. SLOAf. Jam. 137, Hist. II. p. *4. t. 168. f. 4 RAJ Denir. 88. Lucinium Arbor Tilis foliis minoribus, Americana. Pluk. Alm. 22S» T. *ol. f. 3.  O C T a N V R i A. 281 van Bladen aan een Rib of Steel ftaan zou-^ den , doch de Lauriergelykende met gewiekte Terpenthynbooms - Bladen van S l o a n e , wordt 1 gezegd wel drie of vier of meer paaren van Bla-S den te hebben aan één Steel, zonder oneffen Blad aan 't end. De Boom , die wel twintig Voeten hoog valt, heeft den Stam van dikte als eens Menfchen Been, met een bruine Schors, en is fomtyds met korte Doorens gewapend. De Bloemen, aan 't end der Takken Tuilswys' groeijende , gelyken naar die van Vlier, zynde wit en driebladig ; waar op een Peperachtige Bezie volgt, met een rond, zwart Zaad, dat byna den Reuk van Laurierbesfen heeft. Het Hout van deezen Boom is inzonderheid ] geacht wegens zyne witheid , gladheid en aangenaamen Geur , die het verbrand wordende geeft: weshalve de Planters van Jamaika hetzelve Roozenhoiit noemen. Anders geeven de Engelfchen 'er, om dat het zo ligt is, den naam van Light -Wood aan. Plukenetids verbeeldt zig , dat de Indiaanen 'er daarom tot hunne Kanoes gebruik van maaken zouden, en wepens den Reuk tot Afgods - Beelden. Het een en andere is niet onwaarfchynlyk; doch hoe zyn Lucinium met kleine Lindebooms - Bladen tot deeze Soort behooren kan, is my duifter, of ook de naar den Popelier gelykende Tocotgebh van Brafil, die een Harst, witter dan Wierook. zou uitleveren , om zyne welriekendheid het Gewenfchte Hout genaamd. Anderen willen, S 5 dat ii. deel. ii Stuk» ii. .FDIJEL. vi11. loOFD» ruK. Roozeni iouï.  282 Agtmannige Boomen. ir. Afdeel.. VI11. Hdofd. £TUi£. V. Amyris Gïleadenjis, Balfem van Gilead Hoorn. " " " 1 i Jat Lichtwood een Lichtgeevende Boom zou bekkenen , gelyk Ray van een zodanigen Jaaiaikafchên fpreekt, welke de Boom der Lichtende of Vuur - Vliegen van Johnsïon misleiden zou kunnen zyn (*). (5) Balfemboom met drievoudige effenrandige Bladen en éénbloemige zydelingfe Steeltjes. Met den bynaam van deeze Soort fchynt Linnaïos den Boom, die den zoberugten Balfem van Gilead voortbrengt, te willen betekenen. Gilead, een Gebergte in Judéa, was oudtyds vermaard , wegens 't voortbrengen van een voortrefTclyken Wond - Balfem (fj. Men rfagt van daar denzelven , die deswegen den laam ook vnerdc van Balfem van Judéa of Joodehe Balfem, als een Koopmanfchap , in Egyp;e (4-). Naderhand , toen deeze Balfemboomen in 't Beloofde Land , door deszelfs vergoedingen , misfehien uitgeroeid of verwaarloosd waren, heeft men dezelven op zekere bc- (*) Arbor lucens Jamaiccnfis noflras. Raj. Hifl. Plant. Arbor Muscarum fplendcntinm. Johnst. Dendrol. 471. ' (%) Amyris Foliis ternatis integerrimls , Peduncuüs uni~flr> ris lateralibus. Syst. Nat. XII. A'antisf. p. 65. Disf. de Opobalfatuo. Jlmoen. Acai. Vol. VII. p. Sï. (T) Is 'er geen Balfem in Gilead ? is.geen Heelmeeftcr aldaar? Jebem. Vlll. Vers Gaat henen op na Gilead en Kaalt Balfem, GyJonkvrouwe,Gy DogterVanEgyptfi Jfre.u. XI. VI. Vers. 11. (|) Zie Gen. XXXIV. Vers. iy.  O c t a w O r i a. 283 befiooten plaats in Egypte aangekweekt; doch dit is ook door den tyd vervallen: misichien , om' dat men den Balfem gemakkelyker » door mid-; del der Reistogten van de Turkfche Karayaanem naar Mekka, van de Arabieren kon bekomen.Dus heeft dezelve dan ook, federt, den naam van Balfem van Mekka gevoerd (*), Aangaande den oirfprong van deezen Balfem is men nu onlangs eerst wel onderricht geworden. Zyne tegenwoordige Deenfche Majefteit, goed gevonden hebbende eenige Geleerde Man. nen af te zenden naar Arabie, ten einde, dooi ccn naauwkenrig onderzoek van dat Gewest des Aardbodems , verfcheide duifterheden, die rer nog in de Natuurlyke Hiftoric van den Bybe zyn , ware 't mooglyk „ op te helderen , zc werdt de Sweedfche Heer Forskaol , eei groote Natuurkenner , tevens in de Oofterfchi Taaien zeer ervaren en tot Hoogleeraar te Kop penhagen verheven zynde , daar in betrokker De Groote LiknteuSj nu, niet minder ievc ri (*) Ik heb evenwel, voor eenige Jaaren, op een Vcrkc ping eens een Flefchjc gekogt, dat thans in myn Slmphaë Kabinet berust, omtrent een Once bevattende van een Br fem.mct een aanhangend Briefje Balfem Gikat, Vlnch E V, 1736 , Sept. zo. Dit zal waarfchynlyk door dien Perfooi in dat Jaar , uit de Levant medegebragt zyn. Die Balfen derhalve bv de veertig Jaaren oud, is thans nog zeer mi naam van Reuk . Cloudgeel en vloeibaar; ja vee! vloeibanrc dan de Balfem van Mekk* , zogenaamd , welke ik uit e groote veelheid, voor omtrent tien Jaaren hier aangebW! daar nevens bewaar. IIJJEIX. II. STUK,, u; ^fdeel. vni. Hoofd• 1TÜK. ■» balfem valt aileai, [ > l t -j> 3- 1.1- 1 , er :n r ,  II. Afdeel. VI11. Hoofdstuk. Balfem va), Gileai. 284 AgtM&nnigê Boomen. rig tot opluiftering van de Natuurlyke Hiftorie in 't algemeen en de Hiftorie der Geneesmiddelen in 't byzonder, hadt gedagten Sweed, zynen waardigen Leerling, verzogt, zig ieverig toe te leggen, om nader kundigheid aangaande den Echten Balfem - Boom, van ouds tot heden vermaard, te bekomen. De Heer Fors ka oe bleef hier omtrent niet in gebreke; maar zondt, cenige Dagen voor dat hy 't ongeluk had in de Arabifche Woeftynen te fneuvelen, een Brief, met een Takje van den Echten Balfem-Boom, daar Bloem en Vrugt aanwas, den Ridder toe, dus luidende. „ Aangaande 't Geflagt van den Balfcmboom „ van Mekka hebt Gy begeert dat ik U, ter„ wyl Gy nog leef*, «kcrhcid zou bezorgen. ,] Een waar Berigt, dien aangaande, vertrouw ik thans UEd. daar van te kunnen geeven, , 't welk ik nogthans uit het binnenfte van myn " Harte hoop, dat Gy nog lange Jaaren geluk„ kig overleeven zult. Dezelve behoort tot het „ nieuwe Geflagt van B ro wne, 't welk men „ Amyris noemt. Ik heb den Boom met Bla„ den,doch zonder Bloemen, teGidda gezien. „ De Bladen waren allen drievoudig en derhalve ,, fcheen de Afbeelding van Alpinus niet „ naauwkeüriger ten opzigt van de Bladen dan „ de Vrugt te zyn. Ieder Takje verfpreidde, 3, wanneer men het kwam te breeken, een zeer „ Herken Geur van den Balfem van Mekka. „ De Boomen groeijen , in eene zeer groote me-  O c t A N n R. t A« „ menigte \ van zelf, naby Medina, waar al„ leen men uit dezelven den Balfem vergadert. „ Hier, by Yemen, heb ik een Boom gevon" den, dien de Arabieren Abufchdm, dat is de 'l Welriekende, noemen. Deeze kwam in Bla" den en Reuk volmaakt met den Balfemboom „ te Gidda gezien , overeen , uitgenomen da „ alle Bladen gevind waren (*), en de Vrugtei „ volftrekt naar het Karpobalfamum gelykende 3, even als Alp in os hem wel voorgefteld heeft. Ik heb de Bloemen daar van gezien „' die de Kenmerken van 't Geflagt van Amyri "s volkomen hadden. Nog een andere Soort va: " dat Geflagt is hier by Yemen, waar van he ,, Hout, tot in Egypte toe, om Drinkbeke: , ,en Lykbusfchen geurig te maaken, verzonde „ wordt." Uit deezen Brief blykt, dat 'er in Arab tweederley Balfemboomen zyn , waar van c eene drievoudige , de andere gevinde Blad» heeft, en mooglyk een derde, met drievoudig en gevinde Bladen, gelyk in de Afbeelding v; Alpinüs. De eerfte komt hier voor, ond den naam van Amyris Gileadenfis of Balfem v; Gileadboom, en deeze wordt aldus befchreevc Het is een Reefter met paarfchagtige Takkei d (*) In de Brief Aast hier ook wel ternata, dat is d voudig , doch dan kan ik hier geen tcgenftelling met het y< gaande vinden. ; ii. deel. ii. stuk, lil ^fdeelVIII.Hoofdstuk. Balfem van GileaJ. i > 1 , S 1 t 's n e e :n ;e m :r in n. b ie  Agtmanmige Boomek. 'Afdeel. VI11. Hoofdstuk. Bal/cm vat, Gilead» VL Amyr öpobatjl (6) Amyris Foliis pitinatis , Foliolis fesfllibus. Syst. Kat. xii. utfupra. Bairaraiim. Bellon. lc. no. Alpin. Egypt. p. +8. t. p. 60. Opobalfamum live Baliamurn judaicum. GeoifHi Met, Med, ii. p. 473. die eenigeïmaate geftreept zyn, en uitpuilende Knoppen , welken troppen uitgeeven van Bladfteelen, ieder met drie effene ongefteelde, niet gekartelde, Lancetswyze, fpitsachtige Bladen, het ongepaarde wat grooter dan de anderen, en eenigermaate Wigachtig. Drie Bloemen komen uit de gezegde Knoppen , tusfchen de Bladen, voort, ftaande ieder op zyn eigen Steeltje, dat korter dan het Blad is, onder Scheedachtig, met een zeer klein, byna tweedeelig Lovertje. De Kelk is eenbladig, halfrond, effen, viertandig; de Tanden ver van elkander en zeer kort. De Bloem heeft vier ovaale ongefteelde Blaadjes: m 't midden een Vrugthuisje , dat gerand, holrond, paarfchachtig is. Agt Elsvormige Meeldraadjes , die icer Kort zyn, komen uit den rand van het Vrugthuisje voort, hebbende langachtige, dubbelde, Rolronde Knopjes, die regtop ïtaan en geel zyn. Het Vrugtbeginzel in het Vrugthuisje , binnen den bodem van de Kelk, heeft een Kegelvormig Cylindrifchen paarfchen Styl, en een Itompachtigen Stempel. De groeyplaats is in Gelukkig Arabie. (6) Balfemboom met gevinde Bladen, de Blaadjes ongejleeld. Dat  OCfANDRIA. 28? Dat de Bladen van deezéSoort ongefterid zyn-> is hier in de bepaaling gebragt, om dezelve te' onderfcheiden van de Derde Soort, welke ge-: vinde Bladen met gefteelde Blaadjes heeft: zo! wel als de effenrandigheid in de bepaaling der voorgaande dienen kon , om dezelve van de Eerfte en Tweede Soort te onderfcheiden. Ten aanzien van de naast voorgaande zou de ongeiteeldheid geen Kenmerk van verfchil zyn. Onr ze Ridder bedoelt hier den Balfemboom der Ouden , en haalt de Afbeelding van Alpinus aan, dochtwyfelt of het wel verfchillende Soorten zyn , fpreekende aldus (*_). „ De nako5, melingfchap zal mooglyk zien, of onze Amy„ ris Gikadenjïs door nieuwe voortteeling geene Gevinde Bladen ukgcoven kan ; zo daf „ deeze twee, als Verfcheidenheden, ondereen zouden fmelten. Want het is zeker, dat Ge„ vinde en drievoudige Bladen zeer naa ver„ maagfehapt zyn, brengende de meefte Planten, die Gevinde Bladen hebben , 'er eerst drie aan één Steeltje voort. Zo dit gebeurde, dan zou de Afbeelding vanAtPïNüs zeer valfch zyn , als waar in de Bloemen tros „ achtig gepluimd voortkomen aan het end des 3, Steelen. Tot dit denkbeeld , nu , hel ik te ,, meer over, om dat Alp in us niet duidelyl „ zegt, van waar zyne Afbeelding is ontleend „ Met (*) Disf. de Opobalfamo dechrato. Amxn. Acad. VII, f 69, Vid. Disf. noltram, zegt LINK.SU». Manïhf. p, SS, li. Deel. II, stuk. I!. \fdee'l: VIII. ïoofdtuk. ïalfem van Mekka Jooro,  % Afdeel. VUL Hoofdstuk. Sulfer» Mtkk*- 288 Agtmannige Boomen. „ Met één woord: de Vrugten van den Balfetn „ van Gilead- en van den Opobalfamum - Boom van Alpinus zyn volmaakt de zelfden; de 'l Blaadjes elkander zeer gelyk, en de Knoppen " van beiden geeven Balfem uit. Het is waarfchynlyk, dat A lp i n u s de Bloemen nooit " gezien heeft, maar dat dezelven 'er, uit het " verhaal van anderen, bygevoegd zyn. Hier " uit maaken wy op , of dat het Planten van ■ een en dezelfde Soort zyn, of dat 'er niet meer verfchil in plaats heeft , dan tusfchen 3' de Jasminum Officinale en grandiflorum , of " tusfchen de wilde en tamme Nigella , en Z dat zy beiden den zelfden Balfem , in meer „ of minder veelheid, voortbrengen." Het is nogeriHns naauwlyks te gelooven , dat die Afbeelding van Alpinus valfch zou zyn, wanneer men derzelver overeenkomst in aanmerking neemt, met de befchryving,welke hy daar van geeft; te minder, dewyl For.sk3.ol, in zvne Brief, de echtheid van die Afbeelding bevestigt. „ De Balfem (zegt Alp inus) is een Rankdraagend Boompje, 't welk terhoog" te van de Elhanna of Ligufter of Cytifus op' groeit (*) , draagende zeer weinige Bladen , naar die van Wynruit gelykende, doch niet, " gelyk Dioscorides zegt, witter dan de- „ zeb (*) BELLOHIUS die dit Gewas in de Tuin der Balfemboo men, te Materea by Kaito in Egypte, befchouwde, geeft 'es de hoogte van twee of das Ellen aan.  OCTANDRIA. 1^9 5, zeiven, maar veeleer naar de Bladen zwee„ mende van den Maftikboom, re weeten, witachtig groen en nooit verwelkende. Deszelfs „ Hcut fchynt Gcmmig cn ligt te zyn , van „ buiten roodachtig , welke Kleur ook de Tak„ jes hebben, die lang en dun en regt zyn, met weinige Bladeren zonder orde bezet. Drie ,, vyf of zeven Blaadjes 'ftaan aan een middel» „ rib, op de wyzc der Bladen van den Maftik,, boom. De Takjes zyn welriekende cn zc „ Gommig, dat zy,wanneer menze behandelt. 5J vast aan de Vingers kleeven. Hy draagt klei„ ne witte Bloemen , zeer gelykende naar die ,, van de Acacia, drie by elkander als een Zon „■ nefchermpje , zeer welriekende, doch di< „■ Geur is Kort van duur. Ba op volgen geel< „ Zaaden, in roodachtig zwarte Blaasjes vervat niet minder welriekende, en van binnen eei Honigachtig geel Vogt bevattende, dat bitter „ achtig van Smaak is en een weinig fcherp O] „ de Tong. Zy hebben dc gedaante en groott „ der Vrugten van den Tcrpenthynboom, zyn „ de in 't midden dik en aan de enden puntig 3, Zy hebben den Reuk van Opobalfamiim , ' „ welk in de Zomer uit de infnydingen van dei „ Bast zypelt, en in de eerfte opfjag wit is vai „ Kleur', wordende vervolgens green , elai „ Goudgeel en ciri'dcfryk eene Honigkleur aan ,, neemênde.' Uitzypelcnde is het dim, woi J} dende vervolgens troebel,'dan wederom hel •i : T -' " - ,, der i li. Deel. II. Stuk. II. Aft> e r.r * VII1. Hoofo- 5TUR. Balfem va Mekk»* i 1 )' 1 1 1 5  Iï. , Afdeel• VII1. Hoofdstuk. Balfem van Mekka. -go ActMannige Boomen. der, en eindelyk door den Ouderdom zo dik ,, als Terpenthyn." Hasselquist, die in Paleftina en Egypte geweest is , den echten Balfem van Mekka af Opabalfamum befchryvende , zegt, ,, dat „ deszelfs Kleur geelachtig doorfchynende is; '' de Reuk Harstachtig Balfamiek , zeer fterk l en aangenaam: de Zelfftandigheid zeer taay, n de Vingers vast aan elkander doende kleeven: \\ men kan haar in lange Draaden uitrekken, en „ dezelve wordt, in het Klimaat zelfs van Nas, tolie, door de Hitte van de Zon naauwlyks „ ooit vloeibaar." Hy hadt dien Balfem dus, door een Turk regtftreeks van Mekka aangebragt zynde, gezien en befchreeven , en vernomen, „ dat mendennen under de Turken voor een " groot Maagverfterkend Middel houdt, tot " drie Greinen daar van inneemende, en voor " een uitmuntend Wondmiddel , mids eenige Druppels daar van laatende druipen in een „ verfch gemaakte Wonde, die daar door in 'fc „ kort tot Heeling gebragtwerde." Maar, hoe dit gefchieden kan, als deeze Balfem zelfs door de Hitte van de Zon niet vloeibaar wordt, verftaa ik niet. 't Is waar , men zou ze ten dien einde door Vuur kunnen fmelten, doch dan moet die zyne voornaamfte kragt verliezen, en hy laat Jer op volgen, hoe men de Proef van de Echtheid deezes Balfems neemt, zeggende; „ men laat „' een Druppel daar van in een Glas met zuiver „.koud Bronwater vallen; indien deeze Druppel » op  „ op ééne plaats blyft, dan is de Balfem van „ weinig waarde : maar zo dezelve zig op het „ oogenblik der invalling als een Vlies uitbreidt, " en rnen kanze met een Haair of Zyden Draad A van het Water zodanig afneemen , dat het\l zelve even helder als te vooren blyft, dan is ' men verzekert, den oprechten Balfem te heb„ ben." Alpinus ondertusfchen hadt aangemerkt, dat het waare Kenmerk van deezen Bah fem daar in heftond, dat het Water, waar ir men hem liet druipen , troebel en Melkachtig Wit daar door wierd (*> Het een en andere kan men overeenbrengen wanneer men op een andere plaats van dia Autheur leest; „ dat deeze Balfem, wegens zy ne dun en ligtneiü, ra t eervt niet onder Wa " ter zakt, maar zig op de Oppervlakte uil ' breidt, en vervolgens door de Koude verdil kende zinkt: dan kan menze met een Stokj , geheel daar uitneemen, doch het Water blyi " Melkwit en troebel." Voorts vind ik by G i offroy uit de Brieven van Lippus, di ook in Klein Afie geweest is, aangemerkt, d; 'er heden drie Soorten van Opobalfamum zyn: c1 raarfte zo dun als Water , die door infnydinge va (*) Succum Balfami in Aqua inftillatum et liquatum, Colorem Laftis accipere DioScomdfs fcriptum reliquir, quod verisfmium est : quinimohoc est fignum infeparabile proprium quod fidelius ostendit verum fuccum Balfami, ab aliis vinaria pro Opobalfamo a multis acceptis. De Plant. AZgypi, p. 55. ii, DEEL, ii, STUK. II. r\.FDEEL. VUL Hoofdstuk- Balfem vaa Mekbjt. t 1 e e e it e 0 n  u. Afdeel. VIH. Hoofdstuk. Balfem v^i Melk* 292 Agt mannige Boomen. van den Bast uitzypelt, doch naauwlyks te bekomen is: een tweede die men door kooking van de Takjes en Bladen des Balfembooms in Water krygt, welker dunfte ook ten dienfte van de ! Vrouwen der Turken, om het Aangezigt en hec Haair te zalven, gebruikt wordt, maar dedikfte tot den Uitvoer naar Europa ftrekt. Mooglyk, echter, zou het wel kunnen zyn, dat men, by wyze van Gefchenk , of over Perfie ook iets van den besten Balfem kreeg (*). De Opobalfamum, Balfem van Mekka of van Gilead , is onder de Europeaanen thans weinig in gebruik, nu men Westindifche Balfems, gelyk den Peruvianum , Copayvce en Tolutanum heeft, die beter echt te bekomen, minder kostbaar , en mooelvk nA» k«gt>g zyn. Men kanze nogthans zeer wel ingeeven tot een Borstmiddel. De Carpobalfumum , dat de Vrugten zyn van den Balfemboom, dienen tot de zelfde oogmerken , en het Xylobalfamum, zynde deszelfs Hout , is van dergelyken aart, doch veel minder kragtig. Het eerfte komt in de Tberiaakf, het andere in dc Mithridaat en in zekere Koekjes, die ook in de bereiding van de Theriaak plaats hebben. (7) Amy- (*) Waarlchynlyk zal her eene dergelyke of van de tweede Soort van Balfem geweest, zyn , waa- mede de Zondaares des Heilands Voeten uit een Alabafter. Flefchje zalfde. Luc. VII. Vers 37, 38. Welken Ba'ftm zy anders om haar Hoofd, haair' of Lighaam te zalven, uit Wellust, gebuikt zou hebben volgens de gewoonte der Oöfterlingen. Amos. VI, Vers. 6,  O ctanbr^a. 293 (7) Amyris met gevinde Binden, de Blaadjes ^ gefteeld en aan den rand gegolfd. Dit Ooscindifch Gewas, 'twelk Rumphioss onder den naam van Tingulong befchryft en afbeeldt, was onder den Geflagtnaam van Pro- f iiuw. voorgefteld door den Heer N. L. BüR-a mannüs, van wien de volgende befchryving door den Ridder ontleend is. De Bladen zyn gepaard , gevind , uit vyf of zeven gladde , geheelde , Laurieragtige Blaadjes famengefteld. De hloemen maaken een veelvoudige Aair uit. Zy hebben een viertandige, ftompe, blyvende Kelk: vier ongefteelde, ovaale, fpitfe Blaadjes: agt Elsvormige Meeldraadjes, die korter dan de Bloemblaadjes zyn, hebbende langwerpige , als vierdubbelde, Meclknopjes. Tuslcheii de Meeldraadjes is het Vrugthuisje, dat een Eyvormig Vrugtbeginzel bevat , met een rolronden Styl , en een enkelen Stempel: zynde dit Vrugtbeginzel nog begreepen in een Bekerachtig Honigbakje. (8) Amyris met gevinde Bladen, die uit drie of 1 (7) Amyris Foliis plnnatis , Fo'.iolis petlolafis undulatis. Mmt. 65. Tingulong. rumph. Ami. VII. p. 54- T» »?.• .?». I' Protium Javanicum. eurm. Fl, p- 88. (S) Amyris Foliis ternatis quinato - pinuatisque, iiibtus to. mentofis. Syst. Kat. XII. Tom. II. p. *së. Cornus racemofa ttiioüa & quinquefolia. nam I*. Icic.riiM. MARCGS. Braf. 98. ^ K. Deel II. Sti-k. II. fdeel; Vlll. [oofd- ruK. vir. Amyris rotium. Oostin." fche, VIII. Amyris Elemifera» Braliliaau:he.  II. Afdeel. VJII. Hoofdstuk. 294 AGTMANNlü£ BOOMEN. o/ yyf Blaadjes , van onderen Wollig , [amengefteld zyn. De drie- en vyfbladige Kornoeljeboom van Plumier wordt thans betrokken tot deeze Soort, welke deIccicariba van Marcgraaf is , een Brafiliaanfche Boom , die eene Gom, naar de GomElemni gelykende, uitlevert. Deeze Boom groeit hoog , doch is niet dik van Stam, en heeft byna de geftalte van den Beu. keboom : doch de Bladen, by drieën en vyven aan eene middelrib, zyn dik als Parkement en groenglanzig, ovaal. Uit de Oxels der Bladen komen Trosjes van Bloemen voort, die uit vier groene Blaadjes beftaan met eeuige geele Meeldraadjes. De Vrugt is van grootte als een Olyf, •van Kleur ife ecu Granaatappel, hebbende van binnen een zelfftandigheid van dergelyke Reuk als de Traanen van den Boom. Want de gekwetfte Bast laat in ééne Nagt een Harst uitzypelen, die den Reuk van vers geftampt DilleZaad uitgeeft en de dikte heeft van Manna * zynde uit den groenen bleek geelachtig van Kleur, cn kunnende zeer wel behandeld worden. Deeze Gom - Harst zegt P1 s o de Gom Elemni te zyn, en op dien grond heeft Linnajus dezelve 'er ook voor te boek gefield (*). 'c Is zekerlyk een uitmuntend Wondmiddel cn ook Hart- of Maagfterkend, wanneer zy in Pleifter opgelegd wordt; kunnende aan het gebruik van de gezegde Gom in alle opzigten voldoen, en mis- (*) Mas. Msi. SlocUh. 1749. ?. Xli.  O c t a n D r i a. 295 siisfchien kragtiger zynde dan die; doch voor den eigentlyken Gom Elemm Boom wordt , thans een ander Gewas gehouden (*). H< ST Sa n t a l u Mi Oostindifchc Sandelboom. Den Westindifchen Sandelboom reeds befchreeven hebbende , zo noem ik den genen , die dit Geflagt uitmaakt, den Oostindifchen,• om dat hy weezentlyk in Oostindie groeit. Maar eéne Soort, naamelyk , komt 'er in voor (1) •> wier Latynfche naam van 't Arabifch woord Sandal afkomftig zou kunnen zyn. De Kenmerken daar van befchryft Linnaïus aldes. De Kelk, een Bloemkasje dat flaauw viertandigis, heeft een Rand, die het Vrugtbeginzel kroont. De Bloem is eeubldOig, Klokvormig , met een platten fcherpen Zoom, die in vieren gedeeld is. De Meeldraadjes zyn agt in getal, die in 't bovenfte der Buis van de Bloem zitten, beurtlings het een korter dan het andere, met enkelde Meelknopjes voorzien. Het Vrugtbeginzel, dat Tolrond is, zit onder het Kasje van de Bloem, cn heeft een Styl zo lang als de Meel- draad- (*) De Burjeria of Burfcrd naamelyk, zie bladz, b#. hier voor. (1 santalum. Syst. Nat. Xlt, Tom. II. Gen. 475- pag i66. Mat. Med. n$. Santalum verum, Breyn. lc 94- % \ f. 1. Santalum album. C. B. Pin. 39*. RWFH. Amh II. V 4-z, BüRM. Flor. Ir.i. p, 87. T 4 )I. DEKL- II. Stuk, II. 'HL IOFD» i. Santalum tttfum. Witte Sanlelboom.  II. Afdeel. VII1. Hoofdstuk. Sandelboom. 296 Agt mannige Boomen. draadjes met een enkelden Stempel. Het Zaadhuisje is een Bezie. Daar moet dus van de deelen der Vrugtmaaking meer bekend zyn, dan Rumphius opgeeft , die aanmerkt , dat de Boomen van het Witte en Geelc Sandelhout wel bekend zyn, doch die van het Roode Sandelhout niet. De eerlten, naamelyk, groeijen overvloedig op Timor en eenige omleggende Eilanden , als naar het Westen cp Souw , het welk deswegen het Sandelbofch genoemd wordt, en op de Zuidzyde van Ende; doch het is aldaar, zegt hy, niet m achting. Timor behoort tot een reeks van Eilanden, dié beoosten Java leggen, en den Indifchen Archipel aan de Zuidzyde als befluitcn. Het Sandelhout groeit op veelen van die Eilanden en zelfs op Java, doch het valt overal niet even goed , en fommig meest wit, hetwelk weinig geacht wordt en Garzias-Hout genoemd. Aan de Ncordzyde van Timor valt het best in de Havens van Mena , zynde meest geel en wegens de Vcrtiering van dit Sandelhout op' China en door geheel Indie, als ook wegens den Slaavenhandel , is het dat de Nederlanders eene Vastigheid houden op dit Eiland , dat voor 't overige ten deele onder de Heerfchappy der rortugeezen, ten deele onder die der Makasfaaren ftaat. Het Geele Sandelhout is hier door op Java zo gemeen , dat Vermogende Luiden te Batavia daar van Doodkisten laatcn maaken ; ter-  O C T A N D R I A. 297 terwyl het witte overvloedig op het Gebergte of in de Bovenlanden groeit. Ik moest van deeze beide Soorten te gelykl fpreeken, om dat, zo R u m p h i u s aanmerkt, '■ de Boomen van hetzelve meest in de Groeyplaats verfchillen. Zelfs verklaart hy, van de Timorèezen verftaan te hebben, dat 'er aan het Hout der jonge Sandelboomen geen Kleur of Reuk is, komende de Geelheid niet daar in dan door den Ouderdom, cn flegts plaats hebbende in het Hart , terwyl het Spint of buitenfte altoos wit blyft: doch in dc Witte Sandelboo men komt nooit iets Geels te voorfchyn. Me; wil dat het onderfcheid tusfchen deeze Boe men, wanneer zy ftaan tc groeijen, niet te ont dekken is. Men kanze ook van andere wild Boomen , op eenigen afftand, naauwlyks or derfcheiden , dan daar aan, dat de Schors lick graauw is met eenig ros gemengd. Zy hebbe de hoogte van Ockernooten - Boomen, en d Takken verdeden zig in veele dunne Rysjes waar aan de Bladen in 't kruis tegen elkande over ftaan. Zy gelyken naar Pcereboom - Bl; elen , zynele omtrent vier Vingerbreedten lar cn drie breed, met veele evenwydige Aderen die fchuins van de Middelrib af loopen; in d Jonge Boomen hoog groen , aan de ouden w; naar 't geele trekkende. Van het Bloeizel wi ten hem de Timorèezen niets te zeggen. E Vrugten hebben de figuur en grootte byna vr de Laurierbesfen , zynde eerst groen > en wc T 5 dc tl. Deel. II. Stuk. II. Bedeel» VII1. TUK. Geel Sanlel - aout, l t n e j r i£ ■9 e it e n r- >  II. Afdeei VI11. Hoofdstuk. Sandii 298 AgtMANNIge Boomen. dende , als zy ryp zyn, blaauwachtig zwart , • verwende ook het Speekzei , wanneer menze gedroogd zynde kaauwt, met eene dergelyke Kleur. Meest echter worden deeze Besfen van ■ Vogels, die naar Spreeuwen gelyken, opgegeten, en deeze zaaijen dan deeze Boomen, door hunnen Afgang , in de Bosfchen. In de Tuin of Plantagie van zyne Hoog Edelheid , den Gouverneur Generaal van Nederlandfch Indie, by Batavia , bevindt zig, zo de Heer Richter my verhaalt, een groote Witte Sandelboom. De Stammen van deeze Boomen vallen wel drie of vier Voeten over 't kruis dik, cn daar aan is zelden meer dan de helft in dikte Geel Sandelhout. De Timorèezen plagtenze weleer eenige Voeten boven den Grond afte kappen, doch naderhand hebben zy dezelven, op 't verzoek der onzen, met Wortel en al uitgeroeid, dewyl by den Wortel het beste Hout is. Onder het oroeijen van deezen Boom, en zelfs kort na het kappen, is 'er nog geen kennelyke Reuk aan , dien dit Hout droog wordende krygt, en, op dat dezelve niet vervliegen zou, wordt van het witte Spint iets daar om gelaten. Somtyds valt het Geele Sandel zo hoog van Kleur als Eijerdoiren , hebbende zelfs rosfe Aderen , en dit wordt, als het welriekendfte , voor het beste gehouden. In Indie, zo wel als in Europa, is het Sandelhout meer om zyncn Geur als om zyne kragtea ia  O c t A k d r I A 299 in gebruik. Men acht het eene verkoelende f cigenfchap te hebben , en hierom, zo wel als om den Reuk,maaken 'er de Indiaanen, als het< fvn gemalen of geraspt is, een Pap van mets Water , en beftryken daar hun Lighaam mede. Het Afkookzel, zo van het Witte als van het Geele, dient in verdunnende , Zweetdryvende Dranken , inzonderheid ook tegen de VenusKwaalen. De Makasfaaren gebruiken het Sandelhout niet, dan om de doode Lighaamen in de Kisten te beftrooijen. De Benjaanen en andere Indiaanen maaken 'er Houtmyten van tot het verbranden hunner Dooden. Een kort woord moet ik hier nog te berde brengen , aangaande het Roode Sandelhout. Dit valt op de gelegde Eilanden niet, maar wordt van de Vaste Kust in Water-Indie gebragt. Zeker Heer, die tegen 't end der voorgaande Eeuw de Landen door gereisd hadt, daar het valt. heeft aan Rdmphuis verzekert, dat de Boomen van het Roode Sandelhout en KaljatoursHout alleen in Ouderdom verfchillen. Dc oudften, naamelyk , zouden het eerfte uitleve ren. De Heidenen van de Kust van Koro mandei noemen het Kaljatours - Hout, fchryf die Heer , Rakta - Tsjandanam , dat is Rooc Sandel, zynde de benaaming Tsjendan, dooi de Arabieren in Sandal veranderd , van hui eerst afkomftig , en dus, met dat Hout, eers in Perfie en Arabie, en vervolgens in Europa . overgebragt. By het kappen, zegt hy, geef h< ii. De^x. ii. Stuk. IK .fdeelJ VI11. lOOFD- SanieU ', 'ooms Rono Agt mannige B o o m E n. ït een fterkcn Sandel - Reuk, dien het echter :oog wordende verliest, en derhalve by de idiaanen weinig geacht wordt. Ook fchryft ïarzias zeer duidelyk, dat het Roode Sanelhout op de Kust van Koromandel groeit, waar rnen hedendaags geen andere , dan de :aljatours-Hout Boomen vindt. Evenwel vereeldt Rumphi us zig, dat het Roode Sanelhout der Winkelen daar van verfchille, en lisfehen wel van Madagaskar, of van de Kust an Afrika , daar tegenover, afkomffig mogte yn. Hoe 't zy, de Boom, die 't zelve uitleen: , is ons tot heden onbekend. Memecylon. SafFraanboom. De Kenmerken zyn, een Klokswyze Kelk, oven het Vrugtbeginzel, hebbende den rand «■verdeeld: de Bloem éènbladig: de Vrugt een 3ezie, die met een Cylindrifche Kelk gekroond s. (i) SafFraanboom met ovaale Bladen en Knoopswyze Bloemen. Ik weet niet of ik my taeer over de zon- der- (0 MtmieyÜn Folüs ovatis. Syst. AV». XII. Tom II. Gen. +7«. p. 167. Fl. Zeyl. U6. Cornus fylvesttis FoUis Croceum colorem tingentibus, &c. Burm. Zeyl. 76 T. 30. Crocus fylvcsiris. Ze;l. feu Arbor Wükaku. kerm. Mus Zeyl. 7. eurm. Fl. h:i. 87.  derlinge toepasfing van deezen naam, dan over de verwarring in de Kenmerken moet verwonderen. Memecylon fchynt by Plinius wel een Gewas te betekenen, dat niet hooger wierdt dan de Kwee-Boom ; doch elders blykt, dat hy met de Grieken inftemt, doorwien de Vrugt van den Aardbeziënboom (Arbutus) , dien zy Komaros noemden , dus geheten werdt. Offchoon het, nu, wel gebeurt, dat de Boom den naam van zyne Vrugt krygt: zo is doch hier geen overeenkomst. Wat de Kenmerken aangaat : men vindt in de Genera Plantarum dc Bloem vierbladig a2ngemerkt te zyn , 't wel* overeenkomt met de ondervinding van den Heci J. Burmannus , door wien dit CeylonfcheGewas zeer fraay in Plaat is voorgefteld. Zyi Ed. noemt het een Wilde Kornoelje- Boom, er merkt aan, dat de Bloemen uit vier kleine Blaad jes beftaan, met éénen Styl en vier Meeldraad jes. Linn jeus geeft 'er , in de Flora Zeyla nica, agt Meeldraadjes aan. De Bloemen zyi in de Oxels der Bladen , op kleine Steeltje tot ronde Bolletjes of Knoopen iafnèrig'ehoópi Wat den Ceylonfchen naam van dit Gewa aanstaat, dezelve betekent eigentlyk Zand-Sof fraan. 't welk daar van daan komt, dat deezi Boomen op Zandige plaatfen groeijen, en da derzelver Bladen, afvallende en verdroogende hoog geel worden: zo dat men dus de Saffraa als uit het Zand kan raapen Ook worden z tot Geelmaaking der Spyzen door de Ceyk nee 11, DEEL, ». STUK, II; Afdeel.1 VI11. Hoofd-" \ stuk. Saffraan' boom, 1 [ l c 1 I I-  & [Afdeel. VIII. Hoofdstuk.■ i. JHemecyio» vmbellatun Kioonbloemig, (i) Memecylon Foliis ovatis Floribus nudis umbellatis. Bubm,^ Fl. Ir.d. p. 87. Cornus fylvestris altera Korakaha di£ta. BuitM. Zeyl. 76. t. 3i.Crocus Zeylanica arbor Sylveitris, Korakajtt difta. KERM. Zeyl, 40. 302 Ag'tWamsiceBoomes. neezeü, in plaats van Kurkuma , gebruikt, volgens eene gefchreevene Aantekening in 't Kruidboek van Hermannus. (2) SafFraanboom met ovaale Bladen'en Kroonswyze Bloemen, die naakt zyn. Deeze Soort voeg ik 'er by, uit de Flora Jndica van den Heer N. L. Burmannus. Zy was door den Ouden Heer ook Wilde Kornoelje geheten en afgebeeld. Uit den Stam komen , zegt zyn Ed., Takken voort met een Afchgraauwe Schors , in de jonge Takjes witachtig, aan welken de Bladen, naar 't end toe, altoos gepaard voortkomen , en laager , daar geen Bladen zyn, de Bloemen, die klein zyn en in Kruumjes uC Zunneicliermpjes geplaatst. Of nu deeze Boom ook tot Geel verwen diene is onzeker ; niettegenftaande Hermankus hem insgelyks Ceylonfchen Saffraanboom oetyteld heeft. Wat de reden zy, dat men de Bloemen van deeze Soort naakt noemt, begryp ik niet: want zy zyn in vïerbladige Kelkjes be«reepen; zo wel als die van de andere Soort in Kelkjes ten halve in vieren verdeeld. Coc-  QCTANDRI A. 303 Coccoloea. Druiveboom. De Kenmerken zyn, een Kelk die in vyven t verdeeld is, en gekleurd, zittende op het Vrugt-s beginzel, dat eene Bezie wordt, die Druifagtig is famengehoopt, tot een foort van Trosfen ; terwyl de Bloemkrans geheel ontbreekt. Behalve de agt Meeldraadjes hebben hier drie Stylen plaats, weshalve dit en het volgende Geflagt tot de Oiïandria trigynia behoort. Het begrypt zeven Soorten, altemaal in Amerika of in de Westindiën groeijende, als volgt.' (1) Druiveboom met Hartvormig ronde gladde Bladen. Byfter heeft dit Gewas gedwaald , eer het onder eenen byzonderen naam tot dit Geflagt gebragt werdt. Tabgrnjemontanus noemde het de Amerikaanfche Popelier: Sloani een Trosdraagende Pruimboom, Linn^eus een Druif boom (Uvifera) in navolging van Plukenetius, doch naderhand bragt hy het, dat (1) Ctccttfha Foliis cordaro fubromndis nitidis. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 491. p. 276. Coccoloba Uvifera, jaccj Amtr. p. iiT. 73. Coccolobis &c, BroWN. Jam. 208 Mygonum Foliis fubrotundis. Sp, PI. Ed. I. p, 365. Uvifer &c. Hart. Cliff. 487. Uvifera Littorea. PLUK. Alm. 304. 1 236. f. 7. Guajabara racemofa, Plum. It» T. 145. Popult Atnericana. C. B. Pin. 430. Prunus maritima racemofa. Slc ANE, Jam 183. Hist. II. p. 119, T. 220, f, 3, raj. D'-ndi  OCTANDRIA. 30C gelyk, zynde zoet en aangenaam. De Boom valt wel twintig Voeten hoog : hy is regt van Stam , en wordt niettemin van de Franfchen Raifinier de Coude getyteld. Qj) Druiveboom met ovaale Viiefcliagtige Bladen, Hecfterachtige met rondachtige Bladen en ccnc kleine driehoekige Vrugt, wordt deeze van Browne genoemd. Dezelve verfchilt dooi de dunte der Bladen meest van haare medeSoorten. Men vindt zodanig eene by Jacquin niet aangetekend. (6) Dniivchnom met Lederachtige 3 byna ronde, uitgerande Bladen. Deeze Soort komt, volgens de Aanmerking van den Heer Jacquin, zeer naby aan de gene, die hy Leoganenfis genoemd heeft, om dat hy dezelve by' Port au Prince cn Leogane op St. Domingo hadt gevonden. Alleenlyk zyn hier de Bladen aan de Punt zeer diep, cr dikwils met een fcherpen hoek , uitgcfneeden. (7) Drui- (?) CoccoMa Foliis ovatis membrlMceis. Amaer.. Acad.V, p. 397, Coccolobis Frutescens , &c. EROWN. Jam. 210. T, 14.' f. 3. (6) Coccoloba Foüis Coriaceis fubrotimdjs excifo - evrurgiimis, U«t Enam. p. 37, Obferv. p. iS. T. 9. V 3 II. Deel. II. Stuk. II. Afdeel. ï VIII. Hoofdstuk. v. Ter. nifi/ia. Dunbladige. , VI. Emargina» ta, Uitgetantle  II. Afdekt.. vin- HoofdstukVir. Bari'aJm' Drmvebooira van JJaibados. 310 Agtmaïnice Boomen. (7) Druivcboom met Hartvormig ovaale gegolfde Bladen. Deeze komt, volgens den zelfden, zeer naby aan de eerfte Soort. Het is mede een Boom, die de Bladen zeer Lederachtig , vyf Dunnen lang heeft, met gegolfde Randen. De Bast der Takken is Afchgraauw. . Deeze beide nieuwe Soorten zyn uit het Kruidboek van den Ed. Heer Franciscus A Mygind door den Heer Jacquin aan 't licht gebragt. De laatfte kwam op Barbados voor , de andere op "t Vaste Land van Zu.dAmcrika. In dc W.estindiën fchynt hy deeze niet gevonden te hebben; maar wel nog drie andere Soorten , welken hy befchryft en afbeeldt , cn daar onze Ridder geen gewag van maakt • tc weeten een ftompbladige , een geelbladize , en een yerfchilbladige ; welke laatfte daar van den naam heeft, dat de Bladen aan de Takken Hartvormig, aan de Looten ovaal zyn. Alle drie waren het Boomgewasfen van by de twaalf Voeten hoog , draagende eetbaare doch een weinig wrange Besfen of Vrugten (*). Sapindus. Zccpbocm. De Kenmerken van dit Geflagt zyn; een vier- bla- (7) Cocchia Foliis oordato - ovatis undulatis, Jaco^ Enum. e 37. Obferv. p. 18. T' 8' (*) Cocwloha ol.tufifoiia flavescens & diverlifoiia. Amit. p» 114. T. 7-1» ?5, 7&-  O C T A N D R I A. 311 bladige Kelk, vier Bloemblaadjes : agt Meel-^ draadjes, drie Stylen. De Zaadhuisjes Vleezig, rondbuikig , famengegroeid. ] Drie Soorten zyn van dit Gewas, dat van. de Zeepachtigheid der Vrugten zynen naam heeft en in de Indien huisvest, bekend; als volgt. (i) Zeepboom met oneven gevinde Bladen en ongedoornde Takken. • De Latynfche bynaamop alle de Soorten toepasfelvk zynde , wordt derhalve zeer oneigen aan dc eerfte Soort, die men bekwaamelyk door 't woord Pinnata of Vinbladige onderfcheiden kon,gegeven. Dezelve, naamelyk, vs door het ftaan van meer dan drie Bladen aan een Steel van dc volgende onderfcheiden, of zy maakt daar mede °ééne zelfde Soort uit. Ondertusfchen fchynt hier omtrent, wanneer ik de befchryvingen der aangehaalde Autheuren nazie, .een aanmerkelyke duifterheid te zyn, waarfchvnlvk afhangende van eene onbeftendigheid J 3 der (,) Sapindus Foliis impari-pinnat* , Caule inermi. Syst, Kat. XII- Tom II. Gen. 494- P *77.« H*r$. Of.yiy Mat Mei. 53a ROVEN. Lugdbat. 464- Sapindus Foliis oblongi &c. ilROWN. Jam. zoi. SaponarU. RUMPH. Amb. 11. p. >34 1'runifera racemofa 6cc. Sloan. Jam. «4. Hifl. 11. p. i3< Nux Americana Foliis alatis bifidis. COMM. Hort. Amft. p 183. T. 94. Nuciprnnifera arbor Americana , Sec, VUST,.Alm ,-5 T 217. f. 7- "URM. Flor. Ind. p. 91. V4 H, desi.. n. Stuk. IT. iFDEEL. VIII. loOED' TUK. I. Sapindus 'aponaria. riiibladige.  3 H. c Afdekt.. < Vilt. 1 Hoofd- ' STUK. Vv'fstln* difche Zeepboom 12 AgtmasnigeBoomen. ■er Natuur in de plaatzing dcezcr Bladen, lEÖA'ne, wel is waar, geeft aan zyncn Trosknagende Pruimboom gewiekte, dat is gevinde Maden, wier middelrib wederzyds uitftcekende Vliezen heeft , en dus fchryft Browne, ook, jan den Westindifchen Zeepboom , langwerpige laauwlyks gedeelde Bladen, die aan eene breed gewiekte middelrib ftaan, toe: maar Commelyn noemt hem Amerikaan/ene Nooteboom met gewiekte Bladen , die in tweeën zyn gedeeld. P l t- k e n e t i v s van zyncn Nootpruimdraagend Amerikaan/dien Boom , die ccn ronde Zeepachtige Vrugt met ccn onkelen zwarten Zaadkorrel heeft , fpreekendc, zegt dat het dc. Qnity der Brafiliaanen is van P i s o , dien. Marcgraaf. befchryft „ als een laage Boom, „ met een witachtige Schors cn week Hout, „ hebbende de Takken krom of door elkander " gedraaid. De Bladen zyn blygrocn, langwer„ pig, niet gekarteld, vier of vyf Duimen lang, „ genaard of enkekl traande , want de plaatzing s, is 'ongeregeld". Dit fchynt geen Gevinde Bladen tc kunnen betekenen. Ook" vergelyken Oy ie dus cn Monardus wel het Loof van den Ameiïkaanfchen Zccpnooten - Boom , eenigermaate, by dat van Varen; doch in 't vcorfte der voorgaande Eeuw heeft men ccn Zccpbcompjc van drie Jaaren oud aan 't Hof van Stutgard gezien , 't welk als PerfikboonjsBladcn hadt , die in tweeën cf in drieën gedeeld  octanoria. 313 deeld waren. Nieremberc geeft aan de Gharapu van Mechoacan, dc grootte van een Perfikenboom cn Laurierbladen, met zeer kleine Bloemen , zittende aan de toppen der Takjes, waar op Besfen volgen tot het maaken van' Roozekranfcn of Paternosters zeer, bekwaam , gcevende de Schil der Vrugten het gebruik van Zeep. Clusius van deeze Zecpnootcn fpreckendc, zegt , dat 'er twecderley zyn , fommigen van boven plat, anderen met twee Tepelachtige uitltcekzels gekroond, doch allen hadden zy ongevaarde grootte van een Galnoot, cn waren Pruimachtig, bevattende in een Schil of Boliter van zagt Vleefch een rond , glimmend zwart, Steentje of Noot,, waar binnen een witte Kern, met een roodachtig Vlicsje bekleed als de Hazelnootcn. Dat Steentje , van grootte als een Kers , rammelde in de holligheid van deeze Vrugt: welk alles plaats heeft in eenige dergelyke Zeepnooten , wat grooter dan Galncoten, die ik reeds eenigen tyd gehad heb, zynde van buiten rimpelig zwart,'als gedroogde Pruimen, cn zo kleverig , dat zy zig vast hechten aan 't Papier of Hout, waar menze op legt, en in 't behandelen aan de Vingers klceven; doch aan de eene zyde hebben zy een Plek, als of zy ergens afgebroken of afgefneeden waren. Een derzelven open breekende, vind ik 'er dergelyk zwart glanzig Steentje in, zynde de Vleezige Bolfcer omtrent een Linie dik en in 't eerst zoet V 5 doch H. Df.el, II, Stuk. II. \FDEELi VIII, EiOOFD- ',TUK. Zetpboom, Zeep« booten.  II. Afdeel. VIII. Hoofdstuk. Oostindifchc Zeep boom. 314 Agtmannige Boomen. doch vervolgens bitter of fcherp van Smaak. Een van deeze myne Zeepnooten en de gedagte Steen , zyn op de nevensgaande Plaat by Letter A, in de natuurlyke grootte afgebeeld. De Oostindifche Zeepboom, volgens Rumphius , op Java Rarak genaamd, groeit aldaar van zelf in de Bosfchen op 't vlakke Land, en wordt een zeer hooge Boom met eenen regten Stam en eene gladde Schors. De Bladen ftaan aan fommige Steelen , zegt hy, overhoeks (_al. terna), aan anderen gepaard (oppofita), 't welk bezwaarlyk overeen te brengen zou zyn met Gevinde Bladen (Folia pinnata): maar ik twyfel niet , of hy ziet daar mede op de Bladfteelen , meldende aanftonds daar na, datzy, als Perfikbladen van figuur , in jonge Boomen wel by tien of twaalf, doch in oude Boomen by agt of tien Paaren aan lange Rysjes zitten, fomtyds met een oneffen Blad aan 't end, fomtyds niet. Uit de Oxels van die Bladlteelen komt het Bloeizel voort en daar op volgen de Vrugten , welke als Musketkogels zyn, doch wat°grootcr , eerst geel en daarna ryp zynde rood , bevattende onder een niet zeer dikke Schil een dergelyken ronden zwarten Steen, als van de Westindifche zo even is gezegd. Men gebruiktze , in Oostindie , ook op de zelfde manier , naamelyk tot Zeepballen om de Handen en zelfs het Linnen te wasfehen: waar toe deeze Nooten in warm Water met de Handen "•ewreeven worden: maar men heeft waargeno* men,   2Deel,Plaat vin.  ü c T a « v r 1 ** 315 men , dat dit Zeepfop wat fcherp is, en door S y aan het Linnen nadeel doet, hetzelv £2 verbytende. Niettemin brengen de Chi2 i Zeepnooten by Zakken vol op » T m elders in Water - Indie, daar zy ^vTen teC- Op Java wordt hetVlecfch van deeze Vrugten tot het fchoon maaken van jonnen en Zilverwerk, dat beflagen ,, genlanden Hoogleeraar J. Büumann os eet Aftekening overgezonden zynde van den Zeep. boom van Kormandel, zo heb ik van een Tak t Taal van , tot opheldering deezer befchry ving gebruikgemaakt. Men ziet hier maa drie Paar Bladen aan een Steeltje, zonder or effen Blad aan 't end , cn dus van de opgege venc bepaaling deezer Soort verfchillende. E Vinbladen worden naar * end grooter en zy La volftrekt ovaal, in t groene geel geadei /an >t end der Takjes komen een menigte v< dergelyke Nooten of Zeepballen, by frosf voort, die in 't eerfte groen of geel, enir, de ros worden, gelyk menze onder het C Jas, met derzelver Steenen , afgebeeld heei doch in plaats van dien is hier , by Letter de Afbeelding van één myner Zeepnooten, zwartachtig zyn, met derzelver Korrel of Ste< als gezegd is, afgebeeld. Het Onderfchr, dac men in Indie by de Aftekening gefchree heeft is Poewandie Flore odorato, Arbor bi mria\ waar uit blykt, dat de Bloemen wel 1 U. oriL. II. Stuk. II. \fD£EL, V111- boofd5tuk. Zsephoom. IZeepbooia van Kormandel. .pi. vur. Fig. H c e n d. n ;n «P e- 't: i die :n, Ft, /en pode;en-  3i6 Agtmannige Boomen. II. Afdeel, VIII. Hoofdstuk. UV Sapindus trifoli -ta. Driebladige» kendö zyn. Ook komen de Trosfen van Bloem en Vrugt hier niet, gelyk in dc Javaanfche, jit de Oxels der Bladlteelen voort. (2) Zeepboom met drievoudige Bladen. Dat 'er op Ceylon een driebladige Zeepboom valt , aldaar Conghas genaamd , is blykbaar uit het Ceylonfchc Kabinet van Hermankus, 't Is duifter, hoe men de Vierbladige daar toe ook betrekken zou kunnen, gelyk Plukenetius wil. Doch in deeze Boomen fchynt een aanmerkelyke onbeftendigheid te zyn, ten opzigt van dc Bladen ; gelyk blykt, indien het de Poerinsji is van den Malabaarfchen Kruidhof , waar van gezegd wordt , dat de Bladen twee aan twee , tegen elkander over, aan tedere Takjes voortkomen. Zy zyn langwerpig rond, gefpitst, dik, zeven Duimen lang en half zo breed, donker groen, aangenaam van Reuk. De Bloemen gelyken veel naar die van Vlier. 13c Vrugten groeijen by Trosfen van twee of drie, en zyn langwerpig rond , eerst groen , dan geelachtig of ros, cn eindelyk , gedroogd zynde, rimpelig en bruin, bevattende, binnen een Lymerig Vleefch, een bruine Noot met een witte Pit. Deeze zyn van ccn (*) Sapindus Foliis ternatis. Syst. Kat. xii. Foerirsji. Hort.. Mal. IV. p, 43. t. 19. BUR.,1, Zeyl, 109. EURM» Fl. Ind $1,  OCTANDRIA. 3*7 een dergelyk gebruik als de voorgemelde Zeepnooten, doch haar Afkookzel , zo wel als van^ de Bladen, dient ook tegen 't Kolyk en andere f inwendige Ongemakken, 'tls een hooge Boom.s met een dikken Stam, in de Bosfchen van Malabar groeijende en altoos groen. Hy geeft jaarlyks rype Vrugten, en is, zo men wil, van zyn tiende tot zyn honderdfte Jaar Vrugtdraagende. Van zyn Hout , dat geel is, worden Mufiek-Inftrumenten en Kammen gemaakt. (3) Zeepboom met afgebroken gevinde Bladen en een zeer Jlerk gedoomden Steel. Op Jamaika is deeze Soort door Browne waargenomen , die den Stam en de Takken zeerfterk gedoomd heeft, met ovaale gevinde Bladen. IX. HOOFD- (3) Sapindus EÓiiis abtupte pinnatls , Caule fpinofisfimo. Syst. Nat. XII. Sapindus Biuticofus. SiC. BROWN.J**», 2.Q7, T, 20, f. 2. EI, DEEL» II, STUK.' II. fdeelJ VIII. toOFD- rus, Zeepboom; III. Sapindus rpinofa. Gedoorn.. le.  Ui Afdeel IX. Hoofdstuk. 318 negen.mann1ge b00men. IX. HOOFDSTUK. Befchryving van de Boomen , wier Bloemen negen Meeldraadjes hebben, deswegen Negenmannige Enneandria genaamd ; eelyk de Kaneel, Kamfer, Bcnzoin, Sasfaphras en anderen die tot de Laurierboomen betrokken zyn. Dc Afdeeling der Negenmannige Plantgewasfen (Enneandria) in het Stelzel der Sexen, dus genaamd, om dat derzelver Bloemen negen Meeldraadjes hebben, is met die der Zevenmannigen de allerkleinfte , als bevattende ook maar vyf Geflagten, welken niettemin m drie Rangen , van Eenwyvigen , Driewyvigen en Zeswyvigen, gefmaideeld zyn, naar dat hunne Bloemen één , drie of zes Stylen of Stempels hebben. De eerfte Rang levert wederom alleen Boomen uit en wel in één der aanzienlykfte Geflagten, als volgt. L a u r u s. Laurierboom. De Kenmerken van dit Geflagt worden thans opgegeven te zyn : een Bloemkrans in zesfeii verdeeld , welken men ook een Kelk zou kunnen noemen , alzo zy ftand houdt , en tot een Kasje voor de Vrugt verltrekt, welke eene Bol-  Enneandria. 319 Bolfter heeft, die een foort van Eyronde Noot bevat, waar in een Pit van dergelyke figuur begreepen is. Deeze Kenmerken pasfen ech-H ter, v/at de Bloem aangaat, op den gewoonens' Laurier niet , alzo die dezelve in vieren verdeeld heeft en van agt tot veertien Meeldraadjes. Ook zyn , van deeze, fommige Boomen alleen met Mannelyke , anderen alleen met Vrouwelyke Bloemen voorzien, en dus de laatften flegts vrugtbaar: terwyl in de meefte andere Soorten de Bloemen Tweeflagtig zyn. Dat aan fommige Meeldraadjes zekere Lighaampjes zitten,die men Klieren noemt, maakte het weezentlyke Kenmerk volgens onzen Ridder uit. Voor 't overige fchynen dan die Plantgewasfen hier meest wegens de uiterlyke gedaante byeengevoegd te zyn. Want daar onder komen voor , die de Bloemen in drieën , vieren, vyven , zesfen, agten verdeeld , of met zo veel Blaadjes hebben, en 't getal der Meeldraadjes is vyf, zes, agt, negen, enz. Dus bevat dit Geflagt , den Kaneel-, Kamfer-, Benzoin, Sasfaphras- en meer andere Boomen van een ongemeene kragt en geur, en groote nuttigheid, uit de andere Wereldsdeelen. (1) Laurier met drieribbige, langwerpig ovaale ( (1) Lturut Foliis txinemis ovato - oMongis , n«vis veifus «pili, DESfc. H. Stuk» II. 'DEEL» IX. oofd- :uk. r. Laurui Zïnamonum. Kaneel;  'II. 'Afdeel. IX. Hoofdstuk. Kaneel' boom. 320 Negenmannige Boomen. Ie Bladen, wier Ribben aan de punt verdwenen. De bepaaling van de gcftalte der Bladen in de re-te Kaneelboom, heeft Linnacs veel moeite gegeven en veele veranderingen verhaakt8 Eerst noemde hy denze Iven Launer met langwerpig ovaale glanzige platte of vlakke Bladen ; vervolgens Laurier met drienbb.öe langwerpig ovaale Bladen, wier Ribben aan den Grondfteun famenloopen ; daarna, wederom, Laurier met drievoudig geaderde , langwerpig ovaale Bladen , en eindelyk zo als hier boven. Zyn Ed. hadt uit de Waarneemingen van den Heer Jacquin, op den Marteniekfen Kaneelboom , gezien , dat die famenloopmg derRibben van het Blad, aan den , Grondfteun, mi eens al , dan niet plaats had, en dus geen bepaaling kon uitmaaken. Öf het verdwynen van de Ribben aan de Punt zekerer gaat, en tevens niet in andere naverwante Boomen plaats hebbe, zal nog te onderzoeken ftaan. De Hooglecraar J. Burmannus heeft allereerst , zo zyn Ed. zegt , een zeer naaüwkeu- n- aplcem evanescentibns. Sjsi. Nat. xii. Gen. #8. p. 280. Polii, ovato- oblongis trinerviis , bafi Nervos ™* Zeyl. ,45. Mat. Mei. .9°. Saurus Foliis ab ongo- ova Hort, CW. ,54 b—onum Foliis 1— fingiferum. Buem. ^l. 6*. t. ,7. Cinnamomam uw. c nella Zeylanica. bauh. P'n. 408. Casl.a «Lugdbat. 129. t. 655- bubm. Fl. IrJ. p. 9r'  F. N N £ A N D R I Ai 311 rige Afbeelding gegeven van een Takje van dén Ceylonfchen Kaneelboom, noemende denzelven Kaneel met breede ovaale Bladen , die I Vrugt draagende is , en aanmerkende, dat de-s zelve van de Malabaarïche alieen door de Groey- b plaats verfchille en voortreffelyker zy: zo dat, fchoon de Afbeelding in de Malabaarfe Kruidhof niet volmaakt met de zyne overeenkome, dezelve niettemin de waare en echte Kaneel zy, en dus beiden, begryp ik, van een zelfden Boom afkomffig. Voorts verhaalt zyn Ed., negen Verfcheidenheden van Kaneel, uit CeyIon alleen overgezonden , te bezitten, die in Bladmaaking grootelyks verfchillen, zynde reeds in het Aanhangzel van de Verhandelingen der Keizcrlyke Akademie , op 't jaar 1727, afgebeeld en befchreeven (*). De eerfte Soort, van de Inlanders Rasfe Coronde genaamd , is de aangenaamfte en wordt voor de beste gehouden : de tweede Cahette Coronde , is bitter en farnentrekkende: de derde , Cappare Coronde , heeft een llerke KamferReuk en Smaak: de vierde heet Welle Coronde of Zandkaneel, om dat 'er onder 't kaauwen iets (*) Een omftaadige befchryving van deeze negen Soorten van Kaneel op Ceylon , met eenige verandering der behaa«ïinpen, door den Opper - Infpeaeur van den Kaneel - Handflf aldaar, vindt men ook in de F bil. TtwfaM, for 1729, waar uit hetzelve in 't Nedeiduitfch is overgebragt in de Teger.wl Staat van alle Volkfrtn. UI. DEEL , bjadz. «os, ens. X ii.DEEti 11, s-rcis, II. lEDEEI... IX. IoÖFD- ruK. KanetU Vérfchëiknhéderii  s II. i Afdeel. , IX. 1 Hoofd- c stuk. | Kancel- ( \ ] Westind fche Kaneelboom 22 NegenMAnnige Boomen. »ts Zandachtigs in fchynt te zyn : de vyfde 'ewel Coronde, wegens haare Lymerigheid; [e zesde Nieke Coronde : de zevende Dawel toonde, om dat men van het Hout Vaatwerk ti Trommels maakt: de agtfte Katte Coronde, regens de Doornigheid van den Stam, en de tfcgendc Mael Coronde of Bloeijcnde Kaneel , )m dat deeze Soort altyd in Bloem ftaat, en leeze komt, in hoedanigheid, naast aan de eerHe óf beste Soort. Op 't Eiland Ceylon is de Kaneelboom, Coronde of Kurundu genaamd , zeer gemeen, en fchynt 'er zo veel hoogte niet te berdken als op Malabar , daar het een Boom wordt van tusfchen de twintig en dertig Voeten hoog. Deeze, nogthans, wordt door Linnaos tot de volgende Soort betrokken. Op Martemque vondt de Heer Jacquin een Gewas , dat voor den regten Kancelboom, ten mmfte voor eene der opgetelde Soorten , van hem werdt aangezien. Dit maakte een fraay gekroonden Takkigen Boom, van twintig Voeten of hooger, met den 'Stam anderhalven Voet dik, hebbende van buiten een gladde lichtbruine Schors. Aan de Takjes , die zeer talryk waren , kwamen Bladen voovt, zynde ovaalachtig , nu rond of ftomp, dan fpits gepunt, taay als Leder, glanzig, ongekarteld , van drie tot vyf Duimen lang, hebbende wederzyds drie witachtige Ribben; en de Oppervlakte van boven bly- van onderen bleek groen.  E N n r. it N d r ï 3&3 groen. Deeze Bladen hadden een aller -aangenaamfte Reuk en Smaak van Kaneel, welke' zy, door zeven Jaaren in zyn Kruidboek te] leggen , nog niet kwyt geraakt waren. Dezel-' ven fiban byna tegen elkander over. Aan de enden der Takjes, en uit de oxels der Biaden , komen de Bloemfteeltjes voort, die zig in drieën verdeden , draagende kleine groenachtig geele Bloempjes, uit zes Blaadjes beftaande, welke ovaal, gefpitst en holrond zyri , hebbende neges. Meeldraadjes en een enkelen Styl, met eenei platachtig geknopten driekantigen Stempel. D< Reuk der Bloemen is zwaar en niet aangenaam gelyk die der Krul-Leliën. Hier op yolgei Vrugten , van grootte en figuur als een Olyf fmaakcloos , hoog blaauw cn week , waar ii \ een graauwachtige Noot beflooten is, die ee: witte Pit heeft, welke zeer fpoedig bederft zo dat men de Zaaden tot Voortteeling nic kan overzenden : maar twee Boompjes , fiK de Stammen een Arm dik, waren behouden i Europa overgekomen cn groeiden zeer tieri in de Keïzerlyke Tuin. Het Hout van deezen Boom bevondt h wit en niet zeer hard te zyn , bekwaam t< Planken. De Wortel zweette overvloedig Kan fer uit, en hadt 'er ook de Smaak van, zyne bovendien zeer famentrekkende. De binnenfl Bast kwam in Kleur, Reuk en Smaak, volmaal met de Oostindifche Kaneel overeen; zynde a ieenlyk zo fyn van Samcnweefzel niet en it* X 2 fdiëi fi iFDEÉLi IX. iboïT) ■ TUK. Kaneel* I l i i i » t t ti g y »t i- e e 1 P  3lt t Sr fc Afdeel. IX. d Hdofd» ii STUK. Kantel- ë heem. Echte 1; Ceylon- , fche. C 1 d \ I a t < 1 1 KamferOlieuit de Wortels. Negenmannige Boomen. herp op de Torig. 't Zou anders te verwonden zyn, waarom deeze Bast niet in menigte i Vrankryk overgevoerd en aldaar als Kaneel sbruikt werde. De Ceylonfche Kaneelboom is al van over ng gezegd , in Geftalte en grootte naa" een >lyf-"of Pruimboom te gelyken. De Stam en 'akken hebben een gryze Schors en hier on* er zit de zo vermaarde Bast, daar geheel Eu>pa door de Nederlandfche Kompagnie mede oorzien wordt. Na het voortbrengen van de rrugten gaan de Ceyloneezen aan 't fchillen der [aneelboomen, daarzy eerst de buitenfte Schors fftroopen , maakende vervolgens op het Hout enige Sneeden overlangs, en op zekere afftan[en overdwars , haaiende dan den Bast 'er by eepen af , die zy in dc Zonnefchyn te droo'en leggen , waar door dezelven in malkander crullen. Dus bekomt de Kaneel de vereifchte roedanigheid om ingepakt en naar Europa vertonden te worden. In het Mufaum Zeylanicum wordt gezegd , lat men uit den Bast der Wortelen Kamfer en Olie van Kamfer; uit de Bladen Olie van Kruidnagelen en uit de Vrugten een Soort van Genever - Olie deftilleert. Dit moet, nogthans, met zekere bepaaling verftaan worden. De Wortels geeven inderdaad een Olie, die zeer naar Kamfer ruikt, zynde een groot Hartfterkend, Winddry vend en Afzettend middel; uitwendig van ongemeenen dienst tegen Jichtige Pynen: doch de Kam-  EnneandriA* 3a5 Kamfer , daar in vervat, of ook door Destillatie met deeze Olie uit den Bast der Kaneelwortelen gehaald wordende, verfchilt veel van f de gewoone Kamfer; zy valt in kleine Plaatjes, of Kryftalletics, is zeer aangenaam van Reuk^ en zo zeldzaam , dat zy meest in Indie, ten gebruike van de Vorften dier Landen, gehouden wordt. Op dergelyke manier bekomt men uit de Wortels van zekere Ceylonfche Gember, uit eene Ceylonfche Kruizemunt en andere Plant«ewasfen van Indie, ook wel een dergelyke Olie en een weinig Kamfer, doch niet van algemeen gebruik (*). De Bladen van den Kaneclboom zyn by iom-j migen voor de zo beruchte Folia Malabathn gehouden geweest , doch dit heeft ten opzigt van den echten Kaneelboom van Ceylon geen plaats. Deszelfs Bladen zyn zeer welriekende, en geeven, als men ze destilleert, een Olie , welke bitterachtig van Smaak is, in Reuk gelykende naar Olie van Nagelen met een weinig Olie van Kaneel gemengd ; doch men kan die, met geen Recht , Olie van Nagelen noemen. Tot verdryving van Hoofdpyn, welke uit een kwaade Maag ontftaat, en andere Kwaaien, is dezelve een beproefd Geneesmiddel. De Vrugten van deezen dierbaaren Boom zyn ook niet ontbloot van nuttigheden. Wy hebber (*) GEOÏIROT de-Materie Medkz, Ton». II. p. J3.«. X 3 IU Deel ÏI. Stux. It .FDEEL» IX. lOOFD- ruK. Kaneel» t>n. De laden. De Vrugten. n. vui. Lett. b»  3 n. t Afdeel. IX. c Hoofd- ] STUK. ' j hcom, i \ < < \ \ l»  II. Afdeel IX Hoofdstuk.Hout' Boom* 330 Negenmannige Boomen. 'onzen Hoogleeraar moest geleuterd hebben, ■ toen zyn Ed. dat fchreef, en let niet, hoe het bekend is, dat in de echte Kaneelboom het fchillen eerst na het Bloem en Vrugtdraacren gefchiedt: terwyl 'er zelfs, volgens het Bcrigt van den Opper - Infpckteur van den Kaneelhandel op Ceylon, een altoos bloeijende Soort is van Kaneelboomen , deswegen Mael Coronde eenaamd. Niet minder ongerymd is het, wanneer die zelfde Engelfchman zegt, dat de Heer Burmannus, in die twee Afbeeldingen, de Plantp-ewasfen uitermaate verfchillende gemaakt heeft „ In die van Ceylon (zegt hy) heeft lw al de Bladen ovaal gemaal, en, om het " vérfchU nog grooter te maaken, heeft hy de " Vrugtbeginzelsdcr Beziën getekend, voegen" de daar by de Bloem of een gedeelte daar " van aan den Top van den Styl of het Vrugt" beglnzel, cn in die van Malabar heeft hy de " Bloemen aan Kroontjes groeijende getekend." " uit dit alles moet men vastftcllen, dat hy gediet of gewild heeft , dat die beide Afbeeldingen door den Heer Burmannus eigenhandig Zefalriceerd waren , en het fchynt dat hy geen Latvn verftaan heeft , want anders zou hy hebben gezien, dat onze Hoogleeraar die twee Takjes uit het Kruidboek van den beroemden H e rmannus, 't welk zyn Ed. nog wel in order bezit, (gelyk ik hetzelve gezien cn doorbladerd heb ,) naar de Natuur heeft doen aftekenen , zynde het eene zo wel als het andere van Ccy-  E N N E A N D R I -a. 33I jon afkomffig (*). Ook zou hy anders gezien hebben, dat de negen Soorten van Ctyloniche Kaneel , voorgemeld , weezentlyk in Bladmaaking of Foliatuur verfchillen. Zelfs zou het Deel der Verhandelingen van de Sociëteit der Weetenfchappen , daar hy een Lid van v\as . ot> 't Jaar 1729 uitgegeven, uit het Bcr.gt van den gedagten Opper - Inipecleur , hem geleerd hebben, dat het ongerymd ware, (wanneer hy meldt; hoe Doctor Watson den Hoogleer-aai Burmannus aanhaalt, noopens de gedagte negen Soorten van Ceylcnfche Kancel (f), waar var de beste, zynde de genen die men overvoert. Rasfe Coronde genoemd wordt:) te fchryven. maar „ wat de verfchillendheden tusfchen deeze „ Soorten waren , blykt niet , noch in Blac „ of Schors , noch in de manier van behandeling „ Al dat van Ceylon komt noemen de Hollar „ ders en de Winkels Kaneel; dat van onz „ teelt is altoos Casfia". He (*) De Hoogleeraar J. EURMANNUSheeftdegoedheidgehad, van my die beide Takjes , naar welken de Afbeeldingen in zyn Ed. Tbefaurus Zeylar.kus Tab, 27 , 28, gemaakt zyn , op nieuws te verwonen , en "ik-, dezelven vergelykende met die Afbeeldin«en , bevind ze daar mede volmaakt overeenkomftig , geffe wa't het verfebil van den Bloesfem betreft, die in het laatfte veel Tros.uhtiger is dan in het eeifte. (f) Dit heeft-de Heer watson gedaan by het vertoonen vaneen Kaneel - Tak , met de Bast nop om het Hout zittende , ter grootte van een Rotting, a?n de Koninglyke Sociëteit, wanneer hy tevens eenig Berigt van den Kaneelboom gaf. Zie PMl. Trans. Vol. XLVU. p. 301. 11, Peel II Stuk. II.' iEDEELf IX. tlOOFD. iTUK. Hout' Casfia Boom, l l t  II, Afdeel, IX. HOOFD' STUK. HoutCasfiaBoom, Mal baaifc, 332 Negenmannige Boomen. Het hoofd * oogmerk van gedagten Engelfchen Heer is, te bewvzen, dat de ovaale figuur der Bladen geen Kenmerk van den echten Kaneelboom is, zeggende dat de Aftekening van den Heer Burman met geene der gedroogde Takies of Bladen in het BrUannifch Mujéum ftrookt. Hy brengt ten dien einde de Aftekening van die Specimina te voorfchvn , waar onder één uit Boer ha ave's Verzameling, het welke de Bladen immer zo breed heeft naar de langte , als die van onzen Hoogleeraar in Plaat gebragt zyn. Hier is door hem een 1 akje bygevoegd, dat de beroemde Heer Ehret afgetekend had, en 't welke de Bladen , wel is waar, veel fmaÜer heeft , doch dit zegt mets ; want hy geeft geen bewys , dat hetzelve van den Echten Kaneelboom ware; welk bewys ook ten opzigt van al de anderen ontbreekt. Dc Bladen van dat Takje gelyken veeleer naar het Malabathrum. Ik gaa thans tot dc befchryving van den Malabaarfen Boom, Carua genaamd, 't'zy dan een tamme of een wilde Kaneelboom zynde , over. _ Deeze bereikt wel de hoogte van vier of vyf Mans langten. De Stam, dien men met éénen Arm kan omvatten , heeft een groenen Bast, die in de Ouderdom rood wordt , zynde met een Afchgraauwe Schors bekleed, zo wel als de Takken Het Hout van den Stam is wit cn zonder Reuk , maar de Wortels ruiken naar Kamfer. De Bladen komen zo wel by Paaren als  Ewneandhia. als enkeld voort , hebbende korte dikachtige Steeltjes. De figuur der Bladen is langwerpig' rond , byna eens zo lang als breed, aan 't end puntig, in 't midden breedst, doch kleiner en teerder zynde by het Steeltje, loopende dan dunner naar de Punt, 't welk dezelven Lancetvormig maakt. Zyzyn een Span en daar boven lang, plat van Oppervlakte , aan den rand met een witachtig Draadje, dat uit het Steeltje voortkomt, gezoomd, van boven hoog groen, van onderen bleeker, en als zy nog jong zyn Leverkleurig. Drie geelachtige Ribben , uit het Steeltje voortkomende, eerst met elkander véreenigd, loopen vervolgens afzonderlyk door het Blad, tot naby de Punt, daar de twee zydelingfe, ieder aan een kant, in kleine Adertjes ver■dwynen, maar de middelfte loepe ten einde uit. Aan de onderzyde zyn deeze Pubbcn boven de Oppervlakte verheven. De Bloemen komen Kroonswyze, veelen by elkander, op Steekjes uit de Oxels der Bladen voort. Zy hebben eene Sterswyze figuur, beftaande uit zes Blaadjes , die bleek groen zyn, en bevatten een dubbelden Krans van Meeldraadjes, zes kleinere binnen zes grootere in 't Hart van de Bloem geplaatst , omringende het Vrugtbeginzel : zynds de Bloem van buiten in een Kelkje begreepen De Vrugten langwerpig rond , van figuur al een Eikel, zyn in een zespuntig Dopje geded telyk vervat. De Kleur is groenachtig , me witte Stippen , en zy bevatten onder haar Sck II, Defl.U, Stuk» II. i.fj)eew IX, >TUK« Hout. Boom. i t 1  ltl Afdekt. IX. Hoofdstuk, «#*». Casfia Beet», 554 NEGENMANNIGE BooMEH. Schil een weeke Smeeïige Pap, van eene fcherp, famentrekkende Smaak , bedekkende een langwerpige Noot , die een roodachtig week Vleefch heeft, van dergelyken aart. Ryp zynde hebben deeze Vrugten eene blaauwachtige Kleur. Eenmaal 's Jaars, in January naamelyk, bloeit hy. « ,* , , r Deeze Boom, nu, wiens Bast de Malabaarfe Kaneel is, zou de Casfia lignea der Winkelen uitleveren. Men fielt zulks in 't algemeen vast; doch of het onderfcheid tusfchen deeze Boomen , en de genen, die de echte Kaneel uitleveren, enkel in de Gtoeyplaats beftaat, dan of 'er weezentlyke Kenmerken tot onderfcheiding zvn; is, als ik reeds aangemerkt heb, nog onzéker. De Engelfchen bewecren met kragt, dat die Kaneelboomen, welke op Malabar, Su. matra en elders buiten Ceylon groeijen, de zelfden zvn als de Ceylonfche: zy meenen, dat die minder Geur , de Lymerigheid en famentrekking, welke de Hout-Kasfie duidelyk van de Kaneel onderfcheidt, flegts aan dc behandeling is toe te fchryven, en, zo dit waar is, dank heb de Hemel, dat het hun tot nog toe zo min gelukt is onze Natie uit den Kaneelhandel als uit de Haringvaart te bonzen! De Regeering van Batavia heeft ook, nu omtrent twintig Jaar geleeden, den Handel van de Casfia Lignea, ten minfte wat de fyne Pypachtige betreft, mooglyk uit voorzorg, geheel aan -zig getrokken. Die bast is naauwlyks in gedaante  E N N E A N I) K. I % 335 Öaante ven de echte Kaneel te onderfcheiden , maar zy heeft doorgaans zulk een aangenaamen Geur niet, en fomtyds eenige Lymerigheid,l wanneer menze kaauwt. Onder de gene, dies van de Engelfchen overgebragt wordt , is 'er( byna zo fterk als Kaneel. Ik vind daar in, on-j der 't kaauwen , een byzondere aangenaamheid en zoetheid , zonder iets dat naar Bitterheid gelykt: weshalve zy tot een Hartfterkend middel , en tot Geurigmaaking der Spyzen en Dranken , weinig by de Kaneel te kort fchiet: maar men kanze door ftampen naauwlyks fyn krygen en zy maakt eenige gmizeligheid in de Kost. De Bladen van den gedagten Malabaarfen Kaneelboom , die de Casfia Lignea uitlevert, worden gezegd een (berken Kaneelreuk te hebben. Zy kunnen dan de Folia Malabathri niet zyn, welken van ouds onder dc enkele Geneesmiddelen behoorden. Daar is doch geene zekerheid, welke Bladen de Ouden bedoeld hebben met hun Mahbathrum. Men neemt 'er thans Bladen voor, op 't oordeel van Garzi as, welken de Indiaanen Tamalapatra heeten, en deeze komen van den Wilden Malabaarfen Kaneelboom , Katou-Karna genaamd, die aldus beichreeven wordt. Dezelve is van den anderen of tammen Kaneelboom weinig dan in hoogte en grootte, waai door hy denzelven overtreft, verfchillende. Dc Bladen heeft hy zeer groot, langwerpig rond twee 11. DEKL. II. STUK, II. FDEEL- IX. loOFDTUK. Bout» lasftax hom, Folilè Mala'tathri, Wilde Kaneelboom.  336 NeGEKMAKNIGE boomen. II. Afdeel IX. Hoofdstuk. Hout' Casfia Boom. twee Spannen lang, en ongevaar twee Handen ' breed. Drie dikke Ribben loopen 'er ook overlangs door heen , die veele kleine Adertjes overdwars uitgeeven. De Blommetjes, in Kroon, tjes aan het end der Takjes voortkomende, zyn witachtig green, zonder Reuk, vyfbladig, met vyf korte groene Meeldraadjes, die geelachtige Topjes hebben, in 't midden. Op deeze Bloempjes volgen kleine Besfen, van grootte als onze Aalbesfen, ryp wordende in 't laatst van 't Jaar. De Bbeityd is in July en Augustus. De Boom is altyd groen, en komt op Bergachtige plaatfen voort. Uit de opgegeven langte én breedte der Bladen, befluitik, myn Span en Handbreed afmeetende, dat deeze Bladen nagenoeg eens zo lang als breed zyn. Dit zelfde bevind ik plaats te hebben in de Bladen van een Tak, welken de Hoogleeraar J. Burmannus, onlangs, onder een Verzameling van uitmuntend fchoone groote gedroogde Plantgewasfen, van Ceylon ontvangen heeft, en waar aan de Vrugtmaaking zig eveneens als in de' door zyn Ed. op Tab. 27, in de TUs. Zeylanicus afgebeelde KaneelboomsTak vertoont; maar de Bladen zyrt zo ovaal niet, loopende wat puntig uit, 't geen eigen is ran de Folio, Malahathri, die men in de Apotheeken of by de Drogisten vindt, en onder dezelven komen 'ervoor, die veel fmaller en volmaakt Lancetvormig zyn. Pee-  E N K E A N b R I A. 33*7 Deeze Bladen komen nog , volgens dc oude Voorfchriften, in de Theriaak van Andromaehus, de Mithridaat en andere famengeftelde Winkelmiddelen. Voor 't overige hebben zy , hedend*gs, weinig achting. Dat zy voor de verlamming van de Tong een byzonder Middel zouden zyn, gelyk LiHNiEtis fchryft, is my wat ongeloof baar. Dat men 'er, met warm Water, een goede Baading of Stooving van maaken zou kunnen tegen de Pynen der Gewrichten, is niet onwaarfchynlyk. Het Afkookzel van den Bast der Wortelen van deezen Boom, met Kardamöm cn Noote Moskaat, in Water, zou tegen de Buikpyn met vrugt gebruikt kunnen worden. De Bast van den Boom , Syndok by de Indiaanen genaamd, is zeer dik en heeft een Kaneelachtige Kleur , maar de Reuk cn Smaak trekt naar Kruidnagelen , zynde , zo ik bevind, heet en fcherp op de Tong en niet aangenaam. Deeze Bast wordt in Indie dikwils voör de Cortex CoeUlaban genomen. Op Java en andere Eilanden, zyn nog andere Wilde Kancelboomcn, die wederom een ander flag van Bast , maar weinig met den Reuk cn Smaak van Kancel bezwangerd , uitleveren. Mooglyk zal die Bast , welke de Portugeezcn Canello di Motto noemen , ook daar toe behoorcn. Dc Bast van den Wortel deezes Booms zou , volgens G r i m m i o s, een aller - uitmuntendst tcgengiftig, verdunnend en zweetdry vend Middel zyn , leverende zeker vlug Olieachtig Y Zout II. Deel. II. Stug;. ii. Aföeei. IX. hooed • stuk. Wtlh Kn neétèwai.  II. Afdeei IX. Hoofdstuk. iii. Laur Camph, . Kamfi Boom, 333 Negenmannige Boomen. Zout uit dat de Smaak en Reuk van Myrrhe •• heeft In zekere Bast, Mafoy genaamd, door den Heer Richter my gegeven, welke van Ambon komt, en te Batavia als een Zweetmiddel in de Rotkoortfen wordt gebruikt, vind ik iets dergelyks, en dezelve fchynt wel van Boomwortelen te zyn , in bruinheid meer gelykende naar de flegtfte Soort van Kina. (3) Laurierboom met drievoudig geribde Lanus cetswys' ovaale Bladen. De Kamferboom, reeds door Kaemp f e r onder de Laurieren t'huis gebragt, wordt dus van onzen Ridder door de figuur der Bladen varide Kaneelboomen onderfcheiden. Zyn Ed hadt zulks te vooren duidelyker gedaan, wanneer hy er den naam aan gaf, van Laurier met ovaale Bladen aan beide enden ge/pitst, dnenbbig, glanJL met JlapP' keltjes. De Bladen immers , van deezen Boom, gelyken, zo veel de Afbeelding van Breyn , met myn gedroogd Takje overeenkomftig, aanwyst, veel meer naar Laurierbladen , dan die van de twee voorgaande fO Laurus Foliis triplinerviis lancfiolato - ovatis. LlNN. Mat, Md IT- Lauw» Foliis ovatis, utrinque acuminatis, tnner- T. .3. BB»«. K. M. p. ».. co..M. BW, A,f. t. p. 1ss. T. 95.  E N N E A N D R I A 339 Soorten, en men zou ze, myns oordeels, vry duidelyk onderfcheiden kunnen, wanneer men die van de eerfte eenvoudig ovaal, die van de tweede Lancetswys ovaal, en die van deeze of de derde ovaal, aan beide Enden fpits of enkel Lancetvormig noemde (*). De groeyplaats van deezen Boom is in Japan. alwaar hy de hoogte van de Linden, hier te Lande, wel bereikt. Zyn Stam is regt, in jonge Boomen groen en glad , in oude Boomen ruuw, wrattig en Afchgraauw van Schors, hebbende het Hout wit, doch dat droogende roodachtig wordt, grofdraadig , bruin gewolkt er zeer aangenaam van Reuk. De Bladen , ge wreeven zynde niet minder Kruiderig , zyr aanmerkelyk , om dat zy aan 't ehd fchielyl verknallende een lange Punt maaken. De Kleui is van boven glanzig donker groen, van onderen bleek, met paarfchagtige Aderen. Zy ftaai overhoeks aan de Takjes en geeven uit >de oxels een Steeltje, met een Trosje van kleine witachtige Bloempjes , die eenbladig zyn, ir vyven of zesfen zo diep verdeeld, dat menze vyf- of zesbladig zou oordeelen te zyn. Neger korte (*) Dat is, in 't Latyn , L. Cinnamomam , Laurus FolÜ! Ellipticis fiveovaübiis: L. Casfia, I.aurus Foliisovali.lanceo latis : L. Campbora, Laurus Foliis lanceolatis, De Ribber maaken geen onderfcheiding , gelyk L1NN.EUS zelf, Anno 1748 , in Flora Zeylonica erkende , toen hy zelf» de Camphora niet van dc Casfia wist te ondeifcheiden, Y 2 II.DEFL.II. STUK, ir. Afdeel. IX. Hoofdstuk. Kamfer, boom, l  II. Afdeel. IX. Hoofdstuk. Kamfer boem. 340 Negenmannige Boomen. korte geknopte Meeldraadjes hebben zy , mee eenen Stamper in 't midden van de Bloem. Op de Bloemen volgen Vrugten, die ryp wordende donker paarfch , glanzig, Houtig, rondacht.g, •de grootte hebben vaneen middelmaatige Erwt. Van deeze Vrugten des Kamferbooms waren den Heer Breyn door W. ten Rhyke, Geneesheer, Botanicus en Chymist van den Keizer van Japan, een menigte toegezonden , die een fterker Kamfer-Reuk dan de Bladen hadden Zy geleeken naar Genever - Besien , doch zaten in een klein gefteeld Kelkje, even als een Eikel in zyn Dopje. Onder een blceken, in fommigen, die als Zwarte Peper gerimpeld waren , bruinen of zwarten Bolftcr , bevatten zy een roodachtig , bruin, met zeer hard Nootje , 1 welk eene witachtige , m tweeën verdeelde , vette Kern hadt, van eene Kruiderige Smaak , met eenige prikkeling op de Tong. „ , Aangaande de manier , op welke men dc Kamfer uit deezen Boom bekomt, hadt zeker Heer die verfcheide Jaaren Opperhoofd van de Pl'ollandfche Logie in Japan geweest was , nan den Leidfchen Hooglceraar S y e n het volgende gemeld. „ Als de Boom afgekapt is graaven zy de Wortels uit , die men " klein gehakt in een Koperen Ketel met Wa" ter doet, en op 't Vuur zet, dekkende " denzelven met een Muts of Helm van Stroo, aan wiens Wanden zig de opgeheven Kam- „ fer  E n n E a n d r i a. 34! „ fer aanzet, wordende nu en dan deeze Helm „ verwisfeld , om die Drogery daar uit te haa-' „ len cn te bergen. De menigte van Kamfer- ] „ boomen was, in zekere Provincie van Japan,* „ zo die Heer bcrigtte, verbaazend groot, enl „ fommigen dcrzelven wierden wel zo hoog als „ de grootfte Eiken." Dewyl het Kamfer-Hout, dat wy hier hebben , dikwils zeer fterk met den Geur van die Drogery bezwangerd is , zo is 't niet onwaarfchynlyk, dat dc Japoneezen 'er van dat Hout in de Ketel bydoen, gelyk Kaempfes meldt. Zy bekomen dus dc zogenaamde ruuwe Kamfer, in 't Franfch Camphre brute , en dus ook wel by de onzen Kamfer brut genaamd, welke zig byna als vuil Zout vertoont, moetende gcrefineerd worden om ze in Brooden, dat is als een Koek famengepakt, zuiver, helder, wit, gelyk menze in de Winkelen verkoopt, te bekomen. Tegenwoordig is deeze Drogery ongemeen laag van Prys. Op de Eilanden Borneo en Sumatra groeijen Boomen, die in hun Hout weezentlyk geltoldey Kamfer hebben, en deeze wordt, door het Hout aan ftukken te kappen of te vergruizen, daaruit gehaald. De Boom heeft Bladen als de Kruidnagelboom, doch langer gefpitst, en eene zeer wyde Tulpachtige Kelk. De Vrugten zyn van grootte als Hazelnooten, en worden, gekonfyt zynde , voor een lekkerny gebruikt. Deeze Kamfer , echter, maar zeer weinig in zodanige Y 3 Boo- II. IX. "IOOFD- | TUK. Kamfer. Olim, Kamfer van iineo.  II. Afdeel» IX. Hoofdstuk. Kamfer hom. 342 Negenmankige Boomen. Boomen voorkomende, is uitermaate fchaars-en duur, kostende daar van een Pond wel zo veel als honderd Ponden Japanfche. Zy vervliegt niet, gelyk de gewoone Kamfer, maar, wat de reden zy dat menze in Indie zo veel hooger acht, hadt gedagte Heer niet kunnen ontdekken De Harstachtige natuur van de Kamfer,, door haare brandbaarheid , en dat zy zig m Wyngeest fmelten laat, zig openbaaien de, is bekend: doch zy verfchilt van andere Harften, doordien het Sterk Water haar niet verharden doet het Loogzout 'er geen vat op heeft, en h^ Vuur 'er geen Zuuren Geest uit te voor- door Elektrikaal Vuur, van een Elektnzeer Ma chine. Men zegt wel, dat zy de Mmnelust en V gtbaarhcid in Menfchcn zou verminderen, S de Ondervinding leert, dat de genen, die met de Kamfer te behandelen en te zuiveren geduurig omgaan, 'er op deeze manier geen aandoening van hebben. 11s ondertussen zeker, dat de Kamfer, inzonderheid derzelver Reuk , wanneer zy verbrand wordt, tot een Vergift Tnt voor de meefte Infekten of kleine Dierties, ia zelfs voor Vogelen en Viervoetige Dieren Een Mofch ftierf door het ingecven van twee Greinen ; een Duif van zes Greinen , en een Kat van omtrent een half Drachme Kamfer (*). 't Schynt , echter, dat haar nadeehg- (») Zie de Pr.efneemUge» met de Kamfit op veelerky^  Enneahdria. 343 heid in dcczen meer aan de ongemecne fcherpheid van deeze Drogery, dan aan een weezentlyke tegen 't Leven der Dieren ftrydigc Natuur, is toe te febryyen: want eenige weinige Greinen zyn in Menfchen heilzaam bevonden , als een Zwectdrvvend middel , zelfs in gevaarlyke Ömftandigheden. Men pryst ze inwendig aan in Pestiientiaale Ziekten en Rotkoortfen : by het inflaan of niet uitzetten der Kinderpokjes; als ook in Moederkv, aaien. Doch twee , drie of vier Greinen moeten de hoogfte Gift zyn. Men gebruiktzc met Salpeter ge w reeven of in Amandelmelk (*). Als iemand by geval eens te veel Opium heeft gebruikt, dan zou de Kamfer een behoedmiddel zyn voor deszelfs kwaade uitwerkingen (f). Ook wordt de Kwyling verwekkende eigenfehap van de Kwik daar door getemd en dc Kwyling zelve weggenomen of gemaatigd. Ja fommigen willen de Venus-Ziekte genezen hebben door de Kamfer alleen. Anderen pryzen dezelve grootelyks, in hooge Giften, tegen de Dolheid. Uitwendig doet men de Kamfer met Vrugt in Oogwatertjes , alzo zy de fcherpheid der Vogtcn cn dc Ontfteeking dus vermindert. (3*) Lau' Dieren, in het VIII. Deel der Uïtgtzagu Verhandelingen aan 't begin. (*) Zie den Heer A. VAN HAllers Waarneemingen over di Kinderziekte. Uiigez. Verhand. 11. Def.l, bladz. 335 ,enz. (t) BAKER Huttig gebruik van 't Mik.n>b°p. % 195, Y 4 II. DEEL. IT. STUK. II. Afdeel. IX. Hoofdstuk. Kamfer>üom.  344 Negenmannige Boomen. II. Afdeel. IX. Hoofo- SXUB. UI*. haurus faeïflaban, KoeiilabanB oo ai. (3*) Laurier met drievoudig geribde Bladen * die gepaard zyn. De Boom , die in Oostiudie Koelildban of Culitlawan geheten wordt, is door Linnjeusthans tot dit Geflagt betrokken. Zyn Ed. geeft evenwel in bedenken, aangezien dezelve de Bladen tegenover elkander, dat is by Paaren heeft, 't welk in het Geflagt der Laurieren vreemd is, dat de Vrugtmaaking naauwkeuriger verdiende enderzogt tc worden. Waarfchynlyk , als dezelve die byna onzigtbaare Kliertjes aan de Meeldraadjes had , zo zou men hem onbefchroomd voor een Laurier erkennen. Deeze Boom is hoog en regt van Stam, wel twee Voeten dik, en gelykt veel naar een Laurierboom zegt Rumphius, terwyl de Bladen veel overeenkomst met die van den Kaneel- of liever van den Casfia -Lignea Boom hebben, zynde van figuur als een Piek - Yzer; waar door nog nader het opgegevenè verfchil bevestigd wordt (*). De Takjes ftaan met hun drieën by (3'*) Ltiurus Foliis triplinerviis oppoGtis. Mtmlisfa altera. p. ;S7. Coitex Caryophylloidcs. RUMPH. Jlmb. II. p. ós.T. 4. Coelit Lawan. Èpb. Kat. Cur. Dcc. 2. Ann. 3. p. 53. (*) Zie bladz. 339. RTOlPIiius zegt, dat hy de Bladen by elkander gehad , en vergeleeken hebbende , dezelven allen bevpndt dtferibbig,, glad,, ftyf en Aronjatick te zyn van Reuk cn Smaak. Die van de Kantel waren korter, breeder en londér; die van dc Casfia lignea langwerpig en fpits; die van c"c Ktmlahan kwamen naast daar aan , doch waien de langde cn (tvfftc c;i Ichoo'n alle deeze Bladen naar Kancel fmaakten^ rVder dc Isrtflc doch iets byzonders in de Smaak.  E N N E A N C R I A. 345 by één, doch de Bladen aan dezelven by paa-^ ren , zodanig dat het ééne Paar met het andere' een Kruis maakt. Ik kan doch die Gepaardheid: niet. naauwkeurig in zyne Afbeelding waarnee-! men. Ieder Blad is aan jonge Boomen een Span^ lang en vier Vingeren breed, maar aan oudei Boomen zyn zy kleiner. De Kleur is aan de bovcnzyde hoog groen en glad , van onderen naar het gryze trekkende. De drie Ribben, die 'er overlangs door heen loopen, puilen ook aan de bovenzyde uit; 't welk geen plaats heeft in de voorgaande Soorten. De Vrugten gelyken veel naar die der Laurieren, zynde langwerpige groene Beziën, van grootte en figuur als de Eikels , bevattende van binnen als een BakelaarEoontjc , dat rood is en in twee deelen fplyt. Maar , als deeze Vrugten omtrent de grootte van een halfwasfen Olyf bekomen hebben, dan krygende meeften zekere uitgroeijing, van een? gccle Meelachtige Stofte, die 'er als uitbarftende y't voorkomt , en de geheele Vrugt allengs bekleedt; waar door dezelve wanftaltig wordt en misdraagt; zynde het Zaad daar in geheel verteerd. Mooglyk is zulks aan de werking van zekere Infekten toe te fchryven. Ook hebben dit alle Besfen niet, cn in dc Kaneelboom heeft dat ook wel plaats. Hoewel deeze Boom zynen naam daar van heeft, dat de East naar Nagelen ruikt, weshalve ook Rumphius denzelven Cortex Caryophylloides tytelt: zo heeft hy doch met de twee Y 5 ecr- tl. Deel, II. Stuk. II. Afdeel; IX. ïoofd. tuk. Kadi' . aaani oom.  II. Afdeel. IX. Hoofdstuk. Kotli. laban~ kKltt. 346 Negenmannice Boomen. eerfte Soorten van dit Geflagt veel overeenkomst, en de Bladen fmaaken naar Kaneel. Hy merkt aan, dat de Groeyplaats der Hout-Kasfie Boomen, in Water-Indie, meest is op de Eilanden benoorden , en die van de KoelilabanBoomen bezuiden en onder de Linie, op de Oofterfche Eilanden en die tot de Molukkes behooren. Op Ambon vindt men 'er tweederley, naamelyk met een witte en roode Schors, die beiden even goed en Speccryachtig zyn, hoewel de witte dikker en in grooter Stukken valt. Om deezen Bast te bekomen worden de Boomen gefchild, en dan moetenze ftervcn; doch de overvloedig opfchietende Jongen vergoeden dit verlies. Deeze Bast is hecter dan anderen, niet alleen dan die , welke dc Indiaanen Syndok noemen, maar ook dan dc Mafoy , waar van hier voor gefproken is; maar deeze komen allen overeen in eene verwarmende eigenfehap, zo dat zy met elkander gebruikt worden tot het bereiden van eene zeer welriekende Zalf, genaamd BoJiori, waar mede dc Indiaanfche Vrouwluy haar Lighaam beftryken tot een goeden Reuk; wordende die Zalf , om door befmeering Jichtpynen en koude Gezwellen te verdryven, wat hceter gemaakt. De Olie van Koelilaban is niet minder kragtig dan Kaneel - Olie. De Bast der Wortelen heeft bovendien een Venkelachtige Smaak, en komt zodanig met de Sasfafras overeen , dat menze daar voor in Indie fomtyds in de Geneeskunde gebruikt. (4) Lau-  EkneandRIA. 347 (4) Laurierboom met drieribbige ovaale Lederachtige Bladen , de Ribben in de Punt famenloopende. Deeze Boom , op Jamaika voorkomende , heeft Browne afgebeeld en befchreeven onder den naam van Chloroxylon , dat is Groenhout, met ovaale , gladde , ftyve, drieribbige Bladen cn enkelde Bloemen. (5) Laurierboom met Lancetswyze, geaderde, niet afvallende Bladen, de Bloemen in vieren verdeeld. De Laurierboom, onderdcczennaam bekend werdt.in 't Griekfch Daphne genoemd, in ' Iioogduitfch Lorbeerbaum , welke benaamïng zo wel als de Italiaanfche Lauro, de Spaanfchi Laurel, de Franfche Laurier en de Engelfchi Laureltree, altemaal van 't Latynfch woord Lat. rus afftammen. Zyne natuurlyke grocyplaats i in de Zuidelyke deelen van Europa, alwaar h c (4) Laurus Foliis ttinerviis ovatis Coriaceis, nervis apice attingentibus. Syst*, Nat. XII. Chloroxylon Foliis ovatis,glabi &c. BROWN. Jam. 1S7. T. 7. f. I. (j) Laurus Foliis Venofe lanceolatis perennanfibus,Florib quadrifidis. Syst. Nat. XII. dioicis. Sp. Plant. II. p. Hert. Cliff, ISS. Hert. Ups. 98- Mat. mei. 104. ROTI Lugihat. 98. Laurus vulgaris. C. B. Pin. 460. Laurus CA Epit. 6a. TOURNF. Ir.ft. 597, DOD. Ptmpt. S49. RA]. Hi 11. p. 1(588. II. Dffl, II. Stuk, II. Afdeel. IX, Hoofdstuk. IV. Laurus Chloroxylon. GroenHoutBoom, V. Laurus nobilis* Gewoone Laurier. > > S ï e n is is ?• N ,1. st.  II. 'Afdeel. IX. Hoofdstuk. Laurier Etom, 348 Negenmannige Boomen. dc gewoone Winterkoude verdraagt; doch in de mid°delfte deelen en Noordelykermoet hy 's Winters in huis gezet worden. In Engeland, evenwel, kan hy, op luuwe plaatfen, de ■gewoone Winterkoude wederftaan, fchictende, wanneer de Stam eens door fterke Vorst getroffen is, aan den Wortel weder weelig uit. Deeze Boom was by de Ouden zeer vermaard. Men oordeelde hem aan Apollo geheiligd te zyn, om dat Daphne, een Maagd door die Godheid bemind , wanneer zy denzelven niet ontwyken kon, om haare Eer te bewaaren in een Laurierboom veranderde. Men hieldt hem deswegen voor een Gewas, dat zig door geene ongeftuimighcid van het Weder of Saizoen liet overweldigen , en hier van mooglyk is de gewoonte afkomftig, dat Lauriertakken van ouds gebruikt zyn tot een zinnebeeld en teken van Overwinninge cn Zegepraal, niet alleen , maar dat ook eene Laurierkroon tot vereering ftrekt van dc genen, die opcntlyk in de Vrye Konften tot eene hooge Waardigheid bevorderd worden. Op fommige Akademiën van Europa kroont men nog heden den Kandidaat, wanneer hy Doktor in de Geneeskunde wordt , met takken van een Laurierboom. Ook krygt iemand , die zyne eerfte Proef in eenige Weetenfchap heeft doorgeftaan, en deswegen bevoegd is , daar in hooger bevorderd te worden, om die zelfde reden den naam van Baccalaureus, in 't Franfch Bachelier. Dus wor-  £ N n E A N I> R I A. 349 werden oudtyds de Deurkofynen of Venfter-^ Raamen van vcornaame Luiden, om dezelven' Eer te bewyzen , of tot ccn bygeloovige be-] fchutting voor het Onweer, met Lauriertakken' beftoken en veriierd (*). In Gewesten, daar dc Laurier in de open Grond kan groeijen, levert hy aanzienlyke Boomen uit, wordende zelfs op plaatfen, daar men hem bedekken moet voor de Winterkoude, ja in Bakken, al vry groot, en ftrekkendc door zyne Kroon van altoos groenend Loof tot een fieraad der Winterhuizen. De Bloemen zyn éénbladig, in vieren gedeeld, en het getal der Meeldraadjes is van agt tot veertien. Ik zal van de Geftaltc , noch ook van de figuur dei Bladen, als iedereen bekend zynde, niet fpreeken. Men vindt een Soort, die laager wast. geevende aan de Wortels veele L'itloopers, er deeze heeft de jonge Takken rood. De Breed bladige of Koninglyke Laurier heeft, volgens Toürnefort, zo wel Mannetje en Wyfje als de Gemeene Laurier., daar M u n t i n g ee: derde Soort by voegt, onder den naam van Amc rikaanfche , zynde de fchoonfte cn tederfte. De: eerst (*) Laurus Triumphis proprie dicitur , vel gratisfirn Domlbus , Janitrix Csfarum Fontificumque, fola & dom< cxornat & ante limina excubat. P1.1n. Hist, Nat. Libr. Xi Cap. 30. Foftes Laureati. Quint, Laurus & Laurea pro Vi tori4 infigni; Laureola pro ludicrd fiimitui': ut Laureolam 1 muttaceo qu&rit. Proverb. Cic, d. i. Hy zoekt 'er ee Pluimpje door te verkrygen, II, Deei.. II, Stuk, ir. LFDEELi IX. , Ioofd- TUK. Laurier* Boom, L 1 1 V I i |  Bi Afdeel IX. Hoofdstuk. LaarUi Boom. 35a jMegenMANNIge Boomen. eerstgemelden noemt hy het Mannetje, den anderen het Wyfje. 't Is zeker, dat men onder de Laurierboomen vindt die enkel Bloemen en die niets dan Vrugten draagen. In de KomngTyke Tuin van Montpellier bevondt 'er zig een met dubbelde Bloemen , en in die van Parys een met gegolfde Bladen. De Vrugten van deezen Boom, in 't Latyn by uitneemendheid Baccce , in 't Hoogduitfch Lorbeeren, en in 't Nederduitfch BakelaarBoontjes genaamd , naar welken de geheele Boom, die Vrugt draagt, ook wel Bakelaar, in 't Engelfch Bay-Tree geheten wordt, zyn in de Geneeskunde van ouds vermaard. Zy komen in Pleifters en Eledtuariën, die 'er zelfs den naam van voeren. De Olie, uit dezelven «eperst of afgekookt , die den naam van Oleum Zaurinum heeft, zynde dik als Zalf en groen, is van nog meer gebruik in Smeeringen. Door Deftillatie krygt men uit de Bakelaar - Boontjes een heldere Olie, die ongelyk kragtiger is en beter , zo in- als uitwendig. De voornaamfte kragt derzelven is verwarmende en Windbreekende: weshalve ook de beftryking met deeze Olie in Kolykpynen , Lammigheden of Jicht , zeer dienftig is. Het allermeest heerfcht deeze kragt in de gedestilleerde, zy is minder en werkt zagter in de geperfte Olie, en heeft het allerminfte plaats in de Bladen, die nogthans in Aftrekzei, tot een Baading of Stooving , niet ondienftig zyn. Men kanze ook met Vifch of  E 'nneandria. 3JI of andere Spyzen, om den Geur, zonder eenig nadeel kooken, of de Schottels daar mede ver-' fieren. Men fchreef den Bast der Wortelen oudtyds als een Geneesmiddel voor. (<5) Laurierboom met geaderde Lancetswyze, aanblyvende , platte Bladen . de Takjes door Lidtekens geknobbeld , de Bloemen aan Trosfen. Buiten twyfel zal deeze de Amerikaanfche Laurier zyn , daar Munting van ipreekt. Men zoude wel kunnen twyfelen , of het de Koninglyke Laurier van den Parysfchen Tuin ook ware , volgens Plukenetiijs ; doch die verwart 'er zelfs de volgende Soort mede. Eer denk ik, dat het de Azorifche Laurier met Kancelreuk zy van C o m m e l y n , die by hen de Koninglyke Laurier van Madéra heet. In ' Werk van Seba komt een Takje voor var deeze Soort, met Bladen naar die van den Kruidnagelenboom naast gelykende, de Bloemen Troswyze op Steeltjes. Het Hout en de Basl van deezen Boom hebben een fterken , doel wat bitteren, Kaneelfmaak. Claytoh geef 'ei (6) Laurus Foliis venons lanceolatis peiennantibus planis Bjtmis tuberculatis Cicatricibus , Floribus racemofis. Hort. Clijj 154 Gron.. Virg. 159. Laurus' Indica. Pluk. Alm. zio.1 &5r. f. i. Laurus latifolia Indica. barr. Rar. m. T. 877 Cinnarnomum fylveftre Americanurn, seb. Kah. II. p. 99 T. 84. f. «5. II. DEEL. II. stuk. II. Afdeel." IX. Hoofdstuk. vr. Laurus indica. Arr.eri» kaanfehc Laurier." 1  352 Negen mannige Boomen. Afdèel. IX. hoofd' stuk, VII. Laurus Terfea. AdVokaatVeti, (7) Laurus Eoliis venofis ovatis Coriaceis perennrmtibns , floribus Corymbofis. Syst, Nat, XII. Perfea corymbofa. Clus, Kar. I. p. a. Perfea Americana. C. B, Pin. 441. Pyro fimilii &c, C, B. Pin. 439. Prunifera arbor &c. Sloan. Jam. löft, Hist. IT. p 132. T. 112. f. *. Raj. Z)«irfri 48, Arbor Americana. Pluk, Alm, 39. T. 2Ö7. f. 1. 'er zwartachtig paarfche Besfen aan, die op roode Steeltjes zitten. Hy groeit in Virginie en wordt van Boerhaave Indifche Laurier of Basterd,-Kaneel genoemd, zo Se ba wil. (7) Laurierboom met geaderde, ovaale, Lederachtige aanblyvende Bladen , de Bloemen Tuilachtig. De Ouden hebben , onder den ■ naam van Perfea, een Boom voorgefteld, in Egypte groeijende , die zeer groot en fraay in 't aanzien was , meest naar een Pecreboom gelykende , door zyne Takken , Loof en Bioesfem ; maar altoos groen , en eene Vrugt draagende van grootte als een Peer, van figuur als een Amandel , groen van Kleur, van binnen een Noot of Steen hebbende, en zeer zoet van Vleefcfu Deeze Vrugt zou in Perfie nadeclig , in Egypte eetbaar zyn. Sommigen hebben hem met den Perfikboom verward, die zyne afkomst uit Perfie heeft ; doch de gedagte naam .wordt thans aan een Amerikaanfchen Boom gegeven, Clus ius , die zulks ter baan bragt, hadt 'er in 't gcheele Ryk van Vaïcntia, in Spanje, maar  ë n n e a n d r 1 a. .353 .smaar één, en wel by een Kloofter, niet verre van de Hpqfdftad , groeijende, gezien, daar ^ hy een Takje van afbeeldt. Dezelve hadtr. Laurierachtige Bladen, die van boven groen ,S' van onderen Afchgraauw , ftevig en febuins^ geaderd waren, van Reuk en Smaak zeer aangenaam, doch met eenige famenrrekking prikkelende op de Tong. De Bloemen, naar die van den Laurierboom gelykende, waren bleek, en groeiden aan Trosfen, beftaande ieder uit zus Blaadjes. De Vrugt langwerpig als een Peer, zwart van Kleur en zeer lekker, bevatte een Hartvormige Noot, naar Karftengen o? zoete Amandelen fmaakende , gelyk een Ge^ heesheer en Hoogleeraar van Valentia hem verhaald hadt. Dewyl het , nu , reeds byna tweehonderd Jaaren geieeden is , dat ClusiU s zyn Hiftorie der Zeldzaame Gewasfen in Spanje waar» genomen, onder welken dit niet van de min* jften was, aan Keizer Maximiliaan deri H. opdroeg: zo kan ik niet begrypen op wat . grond LiNB^rs zegge , dat deeze Boom eerst in den jaare 1620 in Europa, en wel in den ; Farnefiaanfchen Tuin, zoude gekomen zyn (*). ■Gaspar Bauhinus verhaak, dat hy de Bladen daar van reeds in den jaare 1622, van een (*) Laurus Perfea accesf t Europs in. Florto Farnefiane, 16201,, jVdnt, altera. z II. Deel. II, Stuk. II. .edeei/4 IX. [OOFD- ïdvuliaaft ter.  II. Afdeel. IX. hoofd- stuk- Advckiai Par. (8) Eau- g£ Negenmannige Boomen. een voomaamen Geneesheer en Kruidkundigen te Befancon in Bourgogne , gekreegen hadt. Zyne naar een Peer gelykende Vrugt uit Nieuw ganje, met een groote Kern, wordt hier thuis S Zo ook de Pruimdraagende Boom van sÏoane ta jamaika waargenomen , wel. lc een zeer groote, Peer gelykende , groene Vrugt draagt, waar van het Vleefch in de Mond als Boter fmelt , bevattende een zeer groote Kern, niet beflootcn in een Steen, *)ït is een Boom, die twintig of dertig Voeten hoog wordt, hebbende den Stam zo dik als een Menfch om zyn Middel. De enden der Takken zyn bezet met veele donker groene Bladen , van de gezegde figuur. De Bloemen zyn geelachtig groen, en daar volgt een Vrugt od als een Vuist, van buiten groen, het Vleefch een Duim dik hebbende, waar in een Kern vervat is, grooter dan een Walnoot, zeer ongclvk van buiten , en zig in twee Pitten fchcidende. Dit laatfte , weet men , is aan de Lauriêrbesfen ook eigen , doch de Vrngt verfchilt wat veel. Men noemtze in 't Engelfch the Advocado Pear , dat is Advokaat - Peer, en deeze zyn in onze Volkplantingen aan de Vaste Kust van Zuid-Amerika , ja mooglyk door geheel Westindic tot in Peru, voor zeer lekker Ooft vermaard.  E N n e a n n r i a. 355 (?,) Laurierboom 7»e« geaderde Lancetswyze Bladen , de Kelk van de Vrugt als een Bezie. Pater Plumier hadt den naam van BarUnia aan een Gewas uit Zuid - Amerika gegeven, 't welk door Linnjeus in het Geflagt der Laurieren is geplaatst, en deeze Soort uitmaakt , welke daar van den bynaam heeft. Hy noemde 't zelve Borbonia met eene langwerpige zwarte Vrugt en eene hoogroode Kelk. Men betrekt 'er toe, den Karolinifchen Laurier van Catesby met gefpitfte Bladen en blaauwc Besfen , die op lange roode Steeltjes zitten Volgens deezen komen aan ieder Steeltje twee of drie Besfen, doch volgens Plumier zelf; vier en vyf of meer. De Bloemen zyn in zes fen verdeeld. De Vrugt is Vleezig en bevaeene Kern of Pit, die zig in tweeën fplyt gelyk in de Laurieren. In Karolina is dit Ge was zeer gemeen. Doorgaans blyft het klein, doch op fommige Eilanden , en aan den Zee kant, groeit het op tot een hoogen Boom, di ongemeen fchoon geaderd Hout uitlevert. He wordt aldaar de Roode Laurierboom geheten. (9) Lau (8) Laurus Foliis Venofis lanceolatis , Calycibus Fm&u baccatis. Hort. Cliff. 354. GHON. Virg. 46 RoïKN Lugdbal 216. Lauvus Carolinienfis &c. CATESJ Car. I T. 63. SE LlGMANN Vogelen. UI. D. BL 26. T. 11. tiorbonia Frudti oblongo nigto, Calyce coccineo. Plum. Gen, 4. h. êo, Z a II. Deïs,, II, Stuk, 11. \FDEEt. IX. Hoofdstuk. VIII. Laurus, Borbonia. Roode Ka'olinifthe. k  356 Negenman» i ge Bóomew. Jï. Afdeel. IX. Hoofdstuk. I v. Laurus AtjIivaUs. Virginifche Laurier. X. LaurH. Sm/ei». ISenzóin. Boorn. (9) Laurierboom' nat geaderde , langwerpige* ge/pitste, jaarlyks afvallende Bladen, die van onderen rimpelig zyn. Dit naar den Laurierboom gelykend Gewas groeit aan de Oevers der Boeken in Virginie. Dat de Bladen niet geribd zyn, komt in de Kenmerken van Grohovius , en dat zy jaarlyks afvallen is dc reden van den Latynïchen bynaam, welke Zomer - Laurier betekend. De Bloemen zyn ongedeeld en geelachtig, en Troswyze vergaderd met een vierbladig Omkleedzêl , gelyk in de Kornoeljeboom , en de Vrugtdraagende Steeltjes gekleurd. Het Mannetje zou, volgens Miller, zes Meeldraadjes hebben, 't Schynt dat de Kornoeljeboom, met fpitfe Laurier - Wilg bladen, witte Bloemen en eene Sasfafras - Vrugt, van C atesb y, hier t'huis behoore. (10) Laurierboom met ongeribde, ovaale, aan bei- (9) Laurus Foliis Venofis oblongis acuminatis, fubtus rugoCs , annuis , Ramis fupra - axillaribus. Syst. Nat. XII. Laurus Foliis lanceolatis enervibus annuis. Gron. Virg. 159. L. Foliis enervibus ovatis utrinque acutis. Gron. Virg. sfi. Cornus Foliis Salicis Laurea; acuminatis, Floribus albis , Fmctu Sasfafras, Catesb. Car. II. T. lis? (10) Lauras Foliis enerviis ovatis utrinque acutis integrïs annuis. Hort. Cliff. 154. M"' Md. 195. gron, Virg. 46. B.OYFN Lugdbat. 226. Arbor Virginiana Citrex vel Limoniï folio, Benzoinum fuudens. Comm. Hort. Amft. I p. 189. t. 97. Arbor Virginiana rishaminis folio &c, Fl»J£, Almag. 42. t. 13°. f. 3 , 4.  E n n e a tï d r i a. 357 beide enden fpitfe, efenrandige , jaarlyks. afvallende Bladen. Zekere welriekende Harst, die wel gemeen- * lyk in de Apotheeken, Benzöin en Afa of Asfa j dulcis , doch by de oude Autheuren Belzöim, Benjöin, Benivi enz.genoemd werdt, geeft den bynaam aan deeze Soort. Het is , volgens Garcias,een hooge,groote,fchoone Boom, met Bladen als die van den Citroen-of Limoenboom , doch kleiner , zo glanzig niet, en aan de agterzyde witachtig. „ De Bloemen gely„ ken naar Laurierbloemen , weshalve Lis„ n.«tjs hem ouder de Laurieren geteld heeft, „ (wordt by Geoffroy gezegd) , als heb„ bende een ongefteeld vierbladig omwindzel, „ naar dat der Bloemen van den Kornoeljeboom „ zeer gelykende, 't welk vyf gefteelde Bioempjes influit , van langte als het omwindzel , „ met een eigen Kelk voorzien, die in zesfen '. gedeeld is en geel, de Slippen zeer fmal heb„ bende, en agt of negen Meeldraadjes, van „ langte als de Kelk , met byhangzeltjes op „ zyde , omringende een Eyvormig Vrugtbe, ojnzeltje, binnen de Kelk geplaatst, met een " enkelen Styl." Wie dit in 't Werk van gedagten naauwkeurigen Franfchen Heer , tusfchen [ ] ingevoegd heeft, is uit de Voorrede niet zeer blykbaar ; doch gedagte invoegingen fchyncn van den Kruidkundigen Heer d e j ü s. sieu afkomftig te zyn. Ondertusfchen is ck Z 3 over ■k. deel. ii, stok, II. \fdeeU IX. :ioofotuk.Btnziin* loont.  II. Afpesl, IX. Hoofd stuk- Boom* 358 Necenmannige Boomen. overeenkomst van zodanige Bloemen met die van den Laurierboom my uitermaate duiiter: want daar ontbreekt niet alleen het algemeene omwindzel, maar ook de byzondere Kelk aan : zy zyn doorgaans in vieren verdeeld en hebben de flippen rondagtig: »t getal der Meeldraadjes is onzeker. De Vrugten, (volgt daar op) zyn, volgens 't verhaal van Rumphius, Nooten, van grootte als de Moskaatnooten, platagtig rond , beflaande uit een Vleezigen Bolfler , doch welke niet zo dik als in de Ocker Nooten valt , van buiten ruuw en Afchgraauw, van binnen groen, met eene Kern die eenigermaate famengedrukt is, hebben den Dop dunner en teerder dan eene Hazelnoot, van Afchgraauwe Kleur, waar in een Pit zit met eené roode rimpelige Huid bekleed, die vanbinnen Wit is of bleek groen. Zonderling is 't, dat men van deezen Boom, in Oostindie groeijende , geen nader befchryving heeft. Die , welke in de Amfterdamfe Tuin zig bevondt, was , volgens Cohmelyn, een Virginifche Boom, met Citroen- of Limoen - Bladen. De aangehaalde van Plukenetius was uit dat zelfde Gewest en ftrekte tot een byzonder fieraad van den Comptonfehen Tuin, zegt die Autheur. Een Takje daar van was in 't vroege Voorjaar beladen met Mosachtige zesbladige Bloempjes, groenachtig geel, veelen by elkander uit de oxels der Bladen voortkomende, waar op Beziën volgden met  E n n e a n d r i a. 359 niet éénen Zaadkorrel. Boerhaave, dit Gewas in de Leidfche Akademic - Tuin onderzoekende, bevondt, dat uit ccn vicrbladig Kelkje drie zeer kleine Bloempjes voortkwamen, ieder beftaande uit een lang Pypje, dat boven zig in een Hoofdje uitbreidde, met agt diepe verdeclingen, cn daar binnen eenige korte Meeldraa djes. Van de Vrugt, niet ryp wordende in di ons Klimaat, hadt hy alleen het Beginzel, in ' midden der holligheid van het Bloempypje, ge zien. Die groote Man wist derhalve niet, was hy dit Gewas zou t'huis brengen, dat men n onbefchroomd onder de Laurieren plaatst. Bauhihus heeft reeds aangemerkt, dat 'j verfcheide Soorten van Benzoin zyn, ond welken die de beste geacht wordt, welke wit Vlakken heeft , en dus zig vertoont als of ' doorgefneeden Amandelen in waren, op Ceyk voortkomende ; zynde roodachtig bruin. E< andere Soort, die bruiner is en flegter, valt Siam, op Sumatra en Java, zegt G e o f f r o Volgens Garzias zou dc Amenkaanfch hoewel zwart van Kleur, welriekendcr zelfs d de eerfte zyn. Gri m m i u s wil, dat het v fchil van Kleur meest uit de manier van Bch; deling ontftaat. Hy zegt, dat deeze Harst, Sumatra zelfs, wit is als zy uit de Infnydrng van den Benzöinboom zypelt, maar te langd, aan blyvende bruin en zwart wordt. Hier uit licht te begrvpen, waar die Vlakkigheid en c Z 4 i 11. Dïrt. II. Stuk. n. Afdeel. IX. Hoofdstuk. Booma t t r | :r e ;r -n :n in v. an Wr Sjerpen tar is n-  II. 'Afdeel. IX. Hoofd stuk. H. Lr.uru Sasfafras Sasfafras Boom. 560 NecEnmannige Boomen. gelykheid van Kleur in fommige van deeze Harst aan toe te fchryven zy. De Benzöin heeft niet minder vlugge deelen dan de Kamfer, doch is daar in aanmerkelyk verfchillende, dat zy door Chemifche Opheffing haar Wezen verliest , veranderende in zogenaamde Bloemen. welke veel llerker en fcherper zyn, en dus bekwaamer tot verdunning der Slymige Vogten in Borstkwaaien , maar minder verzagtende in zwaare Hoest en gevaarlyk met Ontftèeking. Voor 't overige is zy van gebruik in Rcukballen , of ook, in Wyngeest ontbonden, tot het maaken der Maagde - Melk, een bekend Blanketzel, (n) Laurierboom met onverdeelde en driekwabbige Bladen. Deeze Soort maakt den Boom uit , die het bekende Sasfafras - Hout uitlevert. Hy is door verfcheide Autheuren afgebeeld en befchreeven. Plukenettds noemt hem Welriekende Mannetjes Kornoelje Boom , met een driefneedig Blad, dat vlak gerand is, Sasfafras geheten wor- (11) Laurus Fpïb'i integris trilobisque. Hort. Cliff. 154. Mat. Mei. 193. GRON. Virg. 46. ROYEN Lugdbat. 217. COLD. Noveb. 94 KALM. hin II. p. 270, 43+. Hoogd. p. 290. 481. Cornus mas odorata &c. Px.uk. ^ilm. 120. T. 222. f. 6. catesb. Car I. T. 55. SELlG\f Vog. II. p. 9- T' lo>, Sasfafras arbor C. !i Pin. 431. Cornus raas, f. Sasfafras Lanrinis foliis indiviiis. Pluk. Amaltb. 66. TreW. Ehret. T. 69. ?c.  Enneandria. 361 wordende. Bat.thint.is hadt 'er Vygebooms Bladen aan gegeven, en hem een Boom uit Flo rida geheten, van waar hy af komftig is en waa hy Palam genoemd werdt. tri Virginie, daa: hy ook groeit , noemen de Ingezetenen hen Wimuk of Winanke. Nu twee Eeuwen gelee den werdt hy reeds in Europa bekend, en 1 in deeze Eeuw in Engeland, alwaar hy de ge woone Winterkoude, in de open Grond, ver draagen kan \ zodanig aangefokt , dat de Hee Ehret in de Tuin van zekeren Hovenier, Gob eon genaamd, 'er meer dan vyftig vondt. Door deezen Heer is de volmaakfte en fraa fte Afbeelding van deezen Boom, zo in zyr geheele Geftalte, als ten opzigt van de Bloe en Vrugtmaaking aan een byzonder Takje, g geven ;. welk laatfte ook ten opzigt van < Afbeelding door Catesby, en ten opzigt v de Bladen , Bloem en Vrugten door Tre gefchied was (*). Men verzekert dat het Florida, Virginie en Kanada, een groote Boe wordt, met een regten Stam als een Pynboc opgroeijende , en aan den Top alleen zyne T ken uitfpreidende. Op fommige plaatfen, in gendeel, blyft hy Heeftcrachtig. De Heer C t e s e y zegt , dat de Sasfafras - Boom in meefte Landftreeken van Noord - Amerika, < benoorden Virginie leggen, voorkomt, gro f (*) Uitgczogte Verband. Vit D, bl, 3*4. Tl. XLVH, Z 5 II, DEEL. II. STUK. . II. Afdeel, " IX. \ rHooFD- • stuk. Sasfafras. 5 r ien le m w in m im ik:e- a- de lie n-  II. Afdeel. IX. hoofdtok.Sasfafrasitem* 362 Negen mannige Boomen. jende gemeenlyk in de beste Grond.' Dit fchynt te ftryden met de Ondervindingen van den' Heer Kalm in Penfylvanie, die hem aldaar welig groeijende aantrof in eene drooge losfe Aarde , van eene bleekroode Kleur, beftaande meest uit Zand, met een weinig Kley vermengd. Misfchien zal dit het voorgemelde onderfcheid van het Gewas in deeze Boom veroirzaaken. Men ziet het immers dus hier te Lande plaats hebben met veele Boomen, dat zy naamelyk in fchraale Gronden laag en Heelterachtig bly ven; in zwaare en vette Gronden hoog opgroeijen en zwaare Boomen worden. Nooit hadt hy deezen Boom op laage natte plaatfen gezien. Zie hier , wat hy van deszelfs gebruik, daar te Lande , aantekent. De Sweeden, in Penfylvanie, zegt hy , noemen hem Saltenbras, om dat het Hout, op 't Vuur gelegd , niet doet dan knappen, zonder eene aanmerkelyke Hitte te geeven. Het is derhalve tot branden niet dienftig , maar men oebruikt het tot Paaien van Hekken op de Landeryën, om dat het in de Grond zeer duurzaam is , hoewel het in de Lugt leggende zeer fchielyk van Wormen doorgevreten wordt. Het heeft niettemin, zelfs verfch van den Boom gcfneeden, een fterke aangenaame Reuk, doch die heerfcht voorrraamelyk in de Wortelen, waar van de Bast voor het brouwen in het Bier gedaan wordt, om hetzelve kragtiger en gezonder te maaken. Zekere Sweed verhaalde hem, dat zyne Moeder, met  Ehneanbria. 563 met het Afkookzel der Wortelen, veelen van de Waterzugt genezen hadt. De Geur van dezelven en van het Hout verdreef de Wantzen | en Motten. De Olie, door Vuur uit dè Bes-; fen gebraden , was door beftryking van het Pynlyk deel tegen de Jicht dienftig bevonden. Het Aftrekzei der gedroogde Bloemen werdt als Thee gedronken Uit den Bast des Booms, in een Koperen Ketel met Pis gekookt, werdt een Verw gehaald , die eene fchoone Oranjekleur gaf aan de Wol. Waarfchynlyk zal de Landaart veel verfchil, ten opzigt "van den Geur, in 't Sasfafras - Hout veroirzaaken. Immers , dat uit de Westindiën of Zuid - Amerika ons toegebragt wordt , is , zo wel als de Schors, fterk van Reuk, geevende door Deftillatie een zeer welriekende Olie uit, welke, tegen de natuur van]andere gedeftilleerde Oliën, in 't Water zinkt. Men weet, dat dit Hout van veel gebruik is in Dranken, die tot verdunninge en zuivering des Bloeds, als ook tot wegneeming van V erftoppingen en tot bevordering van de Doorwaafeming, dienen. Hel enkele Aftrekzei met kookend Water is vac dergelyk gebruik. Men vindt van deezen Boom aanmerkelyke Verfcheidenheden. Munt in g beeldt, be halve dien met Vygebooms - Bladen , 'er een af met drievoudige diep gekartelde Bladen, of dit in drieën byna zo diep verdeeld waren, als d< Bladen van de Pasfiebloem. Deeze was de te der ïl. DEï.t. IU Stuk» II. .FDEELi IX. -ÏOOFDTUK. VasfafrA*. Boom.  11. Afdeel, IX. Hoofdstuk. Sfisfafras Boem, (*) Bijl. Mexicar.g.f. 6l. 364 Negenmannige Boomen. derfte, en ftierf hem fchielykst af. Mooglyk was deeze uit heeter Laadftreek afkomftig , want de Afbeelding van den Safafras - Boom door Hernandez heeft dergelyke Bladen (*). " Piso befchryft, behalve den gewoonen, Anhuiba genaamd , twee andere Soorten , de eene met fmalle, dunne, de andere met Laurierbladen , doch wat kleiner. Misfchien zou deeze de aangehaalde van Plukenetius, met onverdeelde Laurierbladen, kunnen zyn. Doch men is, ten opzigt van die beiden, niet verzekerd aangaande de Vrugtmaaking, welke in.de eerstgemelde , wiens Hout ook Lignum Pavamum heet, naar den Westindifchen naam, zeer veel overeenkomt met den Karolinifchen Laurier of agtftc Soort : alzo de Besfen van den SasfafrasBoom ook op roode Steekjes en in roode Dopjes zitten, ryp zynde blaauw van Kleur. Omtrent de Tceldeelen der Bloemen van den bekenden Sasfafrasboom j met onverdeelde en drie-kwabbige Bladen, is men nog vry onzeker. De Heer Ehri 1 bevondt dat dezelve Mannetjes- en Wyfjes Bloemen hadt, de eerftcn cenbladig , in vyven of zesfen verdeeld, doorgaans negen Meeldraadjes hebbende, met kleine kliertjes daar aan : de anderen met niet meer clan zes Meeldraadjes. In de eerften was wel een Styl, doch geen Vrugtbeginzel, in de an- de-  Enneahdria. 365 deren,: die derhalve Tweeildgtig waren , eenA Vrugtbeginzel met een Styl en Stempel, Thans wordt door den Heer Millkr gezegd, datt de Mannetjes-Bloemen van dit Gewas vyfbladig zyn met agt Meeldraadjes en dat de Tweeflagtige Bloemen zes Meeldraadjes hebben. T 1 N u s. De Kenmerken van dit Geflagt zyn: de Kelk en Bloem beiden in vyven verdeeld. Een Napswyz' Honigbakje , fluitende het Vrugtbeginzel in, dat een Bezie wordt met drie holligheden, ieder een enkelden Zaadkorrel bevattende. Men moet niet denken, dat hier de bekende Laurus Tinus gemeend worde : neen, dezelve komt onder de Pentandria in 't Gellagt van Fiburnum , en ik zalze onder de Heefters befchryven. Het is een Westindifche Boom, die de eenigfte Soort (1) in dit Geflagt uitmaakt , zynde van Browne genoemd Boom- ( aehtige Volkameria , met langwerpig ovaale. overhoekfe Bladen , die van boven glad, van onderen wat ruig en geribd zyn, met Takkigc Aairen asn de enden der Looten. Hier toe wordt betrokken de Beziën met Kelken draagende Boom van (1) Tinus. Syst. Nat. 7AT. Tom. ii. Gen. 499. p. 281, Volkatiieiia atborea. 6cc. brown. Jam, 114. T. 21, f 1. Baccifeia Arbor calycubta tkc. Slow, Jam. 165, Hifi, z, p, 86. T. i?8. f. f» 1UJ. DeKdr. 49. ii, Defï.1 ii. Siüis, IT. 7DE2L." ix.< ! !oofd- l'uk. i. Tinus )ccid£nta» is. Bafterd iprinkïaanboom  3 II. f Afdeel. IX. Hoofd- 1 stuk. BnStèti , Sprinkètanèoom. X. HOOFD? 56 Negenmannice Boomen, >an S lo an e, met Laurierbladen en Trosfen ,an Vrugten, die rondachtig , met één Korel , bleek geel en eetbaar zyn. De Engelchen op Jamaika , noemen hem, de Basterd Sprinkhaanboom. Zie hier deszelfs befchry- Hy heeft een zeer dikken Stam , met eene kladde geelachtige Schors , de Takken in 't ronde uitgefpreid, en aan de enden alleen bezet met gefteelde Bladen , die vyf Duim lang jyn en in 't midden half zo breed , donkergroen en glad. De Vrugten komen , aan 't end der Twygen , verfcheidene aan een gemeen Draadje voort. Het zyn gladde groene, rondachtige Besfen , grooter dan Erwten, zittende in een vyfbladige bruine Kelk. Haar Vleefch is wit en Meelachtig, zoet van Smaak, bevattende een hard bruin Steentje, dat zeer gelykt naar een Peperkorrel. Zy vallen in Auguftus van de Boomen af, en worden ingezameld , omze tot eene Verfnapering op de Markt te brengen.  D e c a n d r i a. 26? X. HOOFDSTUK. Befchryving van de Tienmannige Boomen Dec a n d r 1 a , dus genaamd om dat hunne Bloemen tien Meeldraadjes hebben; waar onder de Pokhout, Katsjoe - Appel, KampêcheHout, Kwasfie, Lemisjes, Styrax-, Balfem van Tolu, Copaive Boom, enz, De Tienmannige Plantgewasfen zyn door Linnjeus, naar het getal der Stylen of Stempelen, in Een-, Twee-, Drie-, Vyfen Tienwyvigen onderfcheiden. De Eenwyvi gen , tot welken wederom ver de meefte Boomen behooren , verdeelt zyn Ed. naar de ge fteldheid van de Bloem , die of Veelbladig is of Eenbladig , of zonder Blaadjes onvolmaakt De Veelbladigen hebben de Blaadjes regelmaa tig of onregelmaatig. De meeften van deeze iaatften zyn Boomgewasfen. C e r c i s. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , ee: Vlinderachtige Bloem met een kort Vaandeltj onder de Wieken: zy komt voort uit een vyi tandige Kelk , die van onderen bultig is. D Vrugt heeft dc figuur van een Peul, Twee Soorten komen in hetzelve voor, wa; van de eene in Europa, de andere in Amer ka groeit. (l) Cc li.vuu U, stuk. II. ^FDEELi X. rloOFD>TUK. 1 e ir  II. 'Afdeel. v. Hoofdstuk» T. Cercis SUiqua ■ Jlrum, Europifche Judasbooro ;68 Tienmannige Boomen. (i) Cercis met Hartvormig ronde , gladde Bladen. De reden, waarom deeze in 'c Latyn Arbor Judot, dat is Judasboom , genoemd worde, is duifter. Misfchien zou men ze beter, met J. Bauhinus, Judaica Arbor, dat is Joodfche Boom, tytelen. Immers, hy is in 't Beloofde Land en in 't Ooften overal gemeen; zodanig dat men in Turkye naauwlyks Begraafplaatfen vindt, waar van hy niet mede het Sieraad uitmaakt; wordende, wegens zyne fraaijc Gëftalte , ook wel in 't Spaanfch Arbor d'Amor, dat is beminnelyke Boom , geheten. De Franfchen noemen hem, wegens zyne naar Scheeden veel o-elykende platte Haauwen , Guainier , en de Spanjaarden Algarroba loco, dat is Dol St. Jans Brood. De Grieken heeten hem Kouchouchia. Sommigen willen, dat het de Kerkis van Theophrastus zoude zyn , doch Closius heeft daar van het tegendeel aangetoond. Hier van, niettemin, is de Geflagtnaam afgeleid. In Tuinen of op gebouwde plaatfen wordt het een taamelyke Boom , doch anders blyft het Gewas Hcefterachtig. De Stam, die niet zeer (i) Cercis Foliis cordato- orbiculatis glabris. Syst. Nat.K'U Tom. II Gen. $05. p. 187 Hort. Cliff 156. Hert.Ups.99' ROYIN LMgdbat. 463- oron. Onent 131. iliqua fylvestris rorundifolia. C. B. Pin. 402. Arbor Juda:. Dod. Ptmpt. 787, i öd. ICruidb. nji Arbor Judaica, J. bauh. HhL i. p« 433. iijicjuaftrum, tqurkf. Injt. 646.  Decandria. 36*9 zeer dik is, geeft het eenige Takken uit, met eene donker paarfche Schors, die bezet zyn met groote, byna ronde,langgeiteelde Bladen, naar die der Mans-Ooren gelykende, maar bleeker groen. Onder de Bladen komen trosjes van Bloemen voort , die Vlinderachtig zyn als de Bloemen van de Turkfe Boonen, doch op een byzondere manier, gelyk in de Kenmerken gezegd wordt. De afbeelding van Clusitjs vertoont de Bloem vierbladig, met het bovenfte Blad alleenlyk in tweeën verdeeld. Hier op volgen Haauwen, die ruim een Vinger lang en een Duim breed zyn, bevattende ronde, bruine harde Zaaden, wat grooter dan Linfen. In de eene Soort zyn de Bloemen paarfch, in de andere witachtig. Hy groeit door geheel Spanje en Italië, doch fchynt van geen gebruik te zyn waar van mooglyk de naam van Judas-Boom af komftig is , als betekenende een geveinsder Vriend ; fchoon op 't Oog maar valfch in ï Hart. (2) Cercis met Hartvormige Wollige Bladen, Dit is de gene, die van Ray genoemd wordt Ame- (2) Cetcis Foliis cordatis pubeicentibus. Hert. Clif. Ij6, Hort. Ups. ?9. ROYEN Lugdiat 46;. Gron. Virg. 47. Ceratia agrestis Virginiana Folio rotundo minori. RAJ. Dendr. 100. Siliquastrum Canadenfe. Tournï. lnfl. 647. Siliqua fyl vestris romndifolia Canadenfis. Toubnf, Schtl, 26. Atbor ju da: Americana. Raj. Hijl, ii. 1718. Aa ii. DEEfc, ii. STUK, II. Vfdeel» X. Hoofdstuk. ir. Ctreit Canadcnjïsi Kanadafche Judas boom*  I II. Afdeel., X. Hoofdstuk.Juiitsbsm B A O H I N I A. De Kenmerken van dit Geflagt zyn ; eene veelbladige Bloem , uit langwerpige, wyd gaapende, genagelde Blaadjes famengefteW , waar van het bovenfte meest afftandig rs, allen m de Kelk vervat, die in vyven is gedeeld en afvalt. De Vrugt een Peul of Haauw. Aet Soorten komen 'er in voor, waar van de vier eerften tot de Heefters, de anderen tot de Boomen behooren, als volgt. f5) Ban- 70 Tienmamnige Boome». Amerikaanfch Judasboom , waar aan CtAYroN roode Vlinderbloemen geeft en korte platachtige Haauwen, die wederzyds famengedrukt zyn, met Hartvormige Bladen. Dit kan naauwlyks de aangehaalde van Sloane zyn, genaamd een Haauwdraagende Boom, dienaar St. Jans Brood gelykt, met Olyfbladen en eene buikige rolronde Peul, wier binnenfte RokSlymerij is en fraay Menie - rood: wordende deeze Boom zelfs Wilg, die Blaasjes draagt,met ftompe witachtige Bladen, by Plukenetius geheten Deeze bereikt, op Jamaika , de hoogte van dertig Voeten. Die van Barbados noemen denzelven Roodboon, om dat de Haauwen, ryp wordende en opengaande, zig omkrullen , waar door de roode binnenzyde zig openbaart.  D e c a n D R. i; a. 371 (5) Eauhinia met Hartvormige Bladen, die de Kwabben fiomp en famengevoegd hebben. Deezen noemt men de St. Thomas-Boom , i onder welken naam een Takje daar van door P. H e r m a n n o s aan S y ë n uit Ceylon overgezonden werdt. Hy gaf voor reden van die benaaming , dat in de Bloemen zig bloedige Streepen, welken het Bygeloof wilde uit het geplengde Bloed van den Apoftel Thomas voort| gekomen te zyn , vertoonden. Deezen, nu , ltelt men vast, op Malabar en Ceylon gepredikt en aldaar ook den Marteldood ondergaan te hebben. Z a n o n 1 geeft 'er een Afbeelding van , hem noemende Asfitra of Boom van St. Thomas , in het Arabifch Kethesnar genaamd. Hy 1 oordeelt dat het de St. Thomas - Boom van jAcosta niet kan zyn. De eerfte Chovanna < Mandaru van den Malabaarfen Kruidhof voert ïdeezen naam. Het is een Boom van ruim twintig Voeten hoog , met den Stam ongevaar een iVoet dik, hebbende een uitgebreide Kroon van ,digt Loof. De Bladen zyn rondachtig, aan 't ;end gefpleeten , weshalve 'er de Portugeezen iden naam van Geiten-Poot aan gegeven hebben. De i (5) Eauhinia Foliis Cordatis, Lobis adunatis obtufis. Syst. Nat. XU. Gen. 506. p. 288. Arbor S. Thoma: live Asfitra. Zanon. Kift. 26. T. H. Chovanna - mandaru. Hert. Malab. 1, p. 57.-T, 32, Raj. Hifi. i75z. BURM, Fier. Inii p, 94. Aa 2 Il.DiiL.11. Stuk. II. Afdeel, X. Hoofdstuk, v. Bauhimjc variegata. Bonrblo«. mige.  II. Afdeel. X. Hoofd stuk. gt. Thom, Heem. V' Bau furpi Paai bloeE 372 Tienmannige Boomen. De Kleur is dof groen , van onderen blaauwachtig , en aan den Rand met een bleek groen Koordje gezoomd. Uit het Steeltje komen vyf Ribben voort , die ter wederzyde van de "middelftezig door het Blad uitfpreiden. De Bloemen ftaan op lange Steelen, die uit den wortel der Bladen fpruiten: zy hebben een fterken Roozen-geur ; en beftaan ieder uit vyf rondachtige Blaadjes, meest naar de ééne zyde geplaatst , waar van het eene grooter , breeder en ronder dan de overigen, die byna Roozerood metStreepen zyn, overend ftaat, hebbende eene paarfch en geel bonte Kleur, 't Getal der Meeldraadjes wordt gezegd vyf of zes, doch het zoude, volgens deeze Klasfe, tien moeten zyn. De Kelk, die eenbladig is , omgordt de Bloem aan de zyde van het opftaande Blaadje. Daar volgen Scheeden op , die ongevaar zeven of agt Duimen lang en zeer plat zyn, bevattende platte langwerpig ronde Boonen, die donker rood zyn, elk in zyn eigen Hokje zittende, met een klein Naveltje aan de Rug der Peulen gehecht. Het geheele Jaar bloeit deeze Boom , en meest in de Regentyd. Zyn Bloemen , met Suiker gekookt, ftrekken tot een zagt Laxeermiddel. (6) Eauhinïa met byna Hartvormige, in twee- 'ên 8*1 .... a ■ r u '"ge- (6) Eaubmla Folüs fubcordatls, bipjmt», rotundatis. fub- tus toraentofis. Syst. Kat. XII. Chovanna-manda.u fecunda. Hort. Mal. i. p, 59- t. 35. Mandaru fecunda fpecie*.ïluk. Alm. 440, EUBM. Flsr. Ind. p, 94»  D E C A N D R I A» 373 ên gedeelde, rondachtige , van onderen Wollige Bladen. Deeze tweede Soort van Mandaru is ook* een taamelyk hooge Boom , die insgelyks aan$ de Kust van Malabar op Zandige plaatfen groeit.1 Hy verfchilt van den voorigen, doordien hy de Bladen grooter en dieper ingefneeden heeft. De Bloemen hebben fmaller Blaadjes , en zyn zeer hoog purperrood, uit een groenagtig geeleKelk, die van onderen gevenfterd is , voortkomende. De Meeldraadjes zyn dikker en de Zaadpeulcn zeer groot , wel anderhalf of 'twee Span lang. Hier kunnen derhalve die groote, platte, ronde Boonen, welken men het Hart van St. Thomas noemt, gevoeglyk in vervat zyn, mids dat de breedte evenredigheid hebbe tot de grootte. Men maakt van de Wortelen , Bast , Bloem en Vrugten, zo uit als inwendig gebruik.. Indien het'de zelfde is, die op het'Eiland Antégo, in de Westindiën , groeit, zo noemen de Engelfchen hem Hoopwood , om dat men de Takken daar van, 'gefpleeten, tot Hoepels om het Vaatwerk bezigt. (7) Bauhinia met Wollige Bladen , die Hartvormig zyn, de Kwabben halfrondachtig. De (7) Bau'nnir.a Foliis cordatis , Lobis femi ■ orbiculatis to mentofis. Syst. Nat. XII, rsauhinia Foüis cotdato - fubrotundis laciniis rotundatis. Hort. Cliff'. 157. Hort, Ups. pp. Ft.Zeyi Aa 3 «47> II. deel II, Stuk. II.' .fdf.EL. X. [oofd[•uk. ï. Thomas 'oom, VII, Bauhir.ia tomentofa, Ruigbla. dige.  374 Tienmannige Boomen. li. Afdeel. :, X. 1 Hoofd- c' stuk. ( St. Thomas Bonn. c \ 1 ( 1 (8) Bau- 1+7. ROïen Lugdbat. 46+. Bauhinia Foliis fubrorundis, Flore flavescente ftriato. Burm. *y/. 44- t' >8- eubm* h- ini* f. 94. Canfchena-poti, Hort, Mal. i, p. 64. T, 3s« De Hooglceraar J. Eurmannvs heeft, 1 zyn Ed. Thefaarus Zeylanicia, eene Afbecling van deeze Soort, die onder den naam van :hanfchena-pou in|de Malabaarfe Kruidhof, als Ie vierde Soort van Mandaru , befchreeven rordt, zynde een Boom van by dc twee Mans mgten hoog, met den Stam byna een half Voet lik, en eene zeer uitgebreide Kroon. De Bladen 'yn veel kleiner dan in de voorgaanden , zeer -agt en Wollig, fterk van Reuk, cn fluiten zig w nagt met de twee Kwabben tegen elkander ah te trekken. De Bloemen zyn bleekgeel , aebbende één der Bloemblaadjes , dat overend ftaat , een paarfche Vlak aan de Nagel. Dit vind ik niet by den Heer Burmannus opgemerkt , die alleen zegt, .dat dc Bloem geelachtig en geftreept is, met tien Meeldraadjes voorzien, cn den Styl byna de helft langer hebbende: zynde deeze Bloemen zeergroot cn over de ééne zydc hellende, gelyk in de Soorten van Senna, waar toe dit Gewas in het Kruidboek van Hermannus betrokken was. De Peulen, van taamelyke langte, bevatten zeer kleine Boontjes. Deeze Soort komt voor ij? de Europifche Kruidhoven.  D è c a n d r i a. 375 (S) Bauhinia met ovaale Bladen, de Kwabben ge/pitst en half ovaal. Deeze Soort verfchilt van de anderen meest door de figuur der Bladen. Zy wordt elders genoemd Bauhinia , die ongedoornd is, mei Hartvormige ten halve gedeelde Bladen, de Slippen fpits - ovaal regtopftaande en gaapende. Browne zegt, dat zy losfe Aairen aan 'tent der Takken heeft. Sloane maakt van derge lyken Boom gewag, die naar de Basterd • Sennt of Aspalathum gelykt, met zodanig verdeelde Bladen, dat zy zig als twee opéén Steeltje vertoonen. De Velutta Mandaru, van den Mala baarfen Kruidhof, behoort hier toe. Dezelve i Jaager en kleiner van Gewas dan dc voorgaan de, eens Mans langte hoog, met den Stam eet Arm dik; de Waden fterk geribd , en zeer die; ingefneeden, maar met fpitfe Punten; de Bloe men zeer wit, ongevlakt en zonder Reuk, zee fyn geftreept: de Peulen of Haauwen kort doe ook plat en een weinig krom, met Boontjes di wat minder plat zyn en geelachtig van Kleui Voor 't overige, wat de kragten aangaat, kon dee (8) Bauhinia Foliis ovatis, Lobis acuminatis, femi-ovati: Syst. Nat. XII, Bauhinia inermis &c. Hert. Cliff. 157. f, Zeyl'. 1+8. Bauhinia Foliis bilobis &c. browm. Jam. 2g< Senns fpuri* aut Aspalatho affinis, 8cc. SLOAN. Jam. 15' Hifi. I. 1>. !«• Velutta Mandaru. Hort. MaU. I. p. 6 T. 3+. Aa 4 ii. Deel. ii. Stuk, II, Afdeel," X. Hoofdstuk. vi'i. Bauhinia acuminata, Spitsbladi- i l •> r 1 t r. I.  376 Tienmannige Boomen. II. Afdeel. X. Hoofdstuk. i. Uyminat Courbarii, Gom Animé Boom. deeze met de anderen overeen. Men noemtze volgens Sloane, Berg-Ebbenhout. H y m e n je a. Vyf Blaadjes , die omtrent egaal zyn, maaken de Bloemkrans uit. De Kelk is in vyven gedeeld : de Styl omgedraaid : de Vrugt een Houtige Peul , met een Meelachtige zelfftandigheid gevuld. In dit Geflagt komt maar ééne Soort (i) voor, welke den naam van Courbarii by Plumier veert, zynde uit Zuid-Amerika afkomftig. Hy noemt dezelve tweebladig, met eene pyramiedaale Vrugt. Liknveus betrekt 'er toe de Tweebladige St. Jans Brood Boom van Antigua, met ccn zwarte Vrugt van den groeten Ricinus, in een groote Peul beilooten, by Plukenetius gemeld en voorgefteld als een hooge Boom , met dubbelde Bladen, die zodanig aan malkander gevoegd zyn , dat zy naar een Gehoefde Poot gelyken. Dezelve heeft Haauwen, welke een weeke Vezelachtige zelfftandigheid bevatten, daar de Zaaden in leggen, die (i) Hymenza. Syst- Nat. XII. Tom. II. Gen. 507. p.288. Vort. Cliff. 484. Hort. Ups. 305. Mat. Med. 515. EROWN. Jam. lil. Courbarii bifolia, Fruclu pyramidato. PLUM. Gen. 49. Ceratia diphyllos Antetiuana &c. Pluk. Alm. 96. T. 82 , f. 4. Arbor iiliquola ex qua Gummi Anime, C. B. Pin, 404. Itaiba. Pis. Bras. 123. Arbor Erafilienfis Siliquofa & Gummifera. P.aj. Hist, 1760,  D E c A N D R I a. 377 die wegens haare aangenaame Zuurheid in veele Spyzen gebruikt wordt. De Engelfchen noemen hem de Sprinkhaanboom. De Vrugt van deezen Eoom is door Clus i u s voorgefteld onder den naam van Raam uit Wingandecaow, thans Virginie genaamd, ir Noord-Amerika, zynde vyf of zes Duim lang, twee of derdhalf Duim breed en één Duim dik. Dezelve beftondt uit een harden, Houtigen bruinen Bolfter, aan de ééne zyde met twee Ribben, van binnen, in een weeke zelfstandigheid , vyf of zes Zaadkorrels als Boeren Boonei bevattende , met een witte fmaakelyke Pit. J B au h i n ü s beeldt een dergelyke af, die hen in 't jaar 1608 vereerd was, en welke een wei nig fcheen te verfchillen van die van Clusius welke Autheur van nog een kleinere gewaj maakt, hem in den jaare 1598 toegezonden, al de Vrugt zynde van den Gom Animé Boom doch zonder melding van de plaats der Af komst. Deeze Gom is weleer uit Ethiopië gebrag geweest volgens G a r z i a s, maar tegenwoo: dig wordt de Harst van den Amerikaanfche Courbarii daar voor genomen. Men wil dat dt zelve de Itaibaof Jetaiba van PisoenMARC graaf zy , een Brafiliaanfche Boom, onde de hoogften en nuttigften van Amerika te te len, wegens de ongemeene vastheid en duu zaamheid van zyn Hout, dat roodachiig is, m eene zwartachtig Kastanje - brume Schors. E Aa 5 Ta] ll.defl. 11, Stuk, II. Afdeel." X. Hoofdstuk. Gom A'ni. mé Boom, l i > S 5 t a r 1r- :t e  378 Tienmannige 'B-oomen, II. AïDlSÊL. X. Hoofdstuk. Vom Anu as Boom, Takken fpreidcn zig wyd uit, en de Looten zyn bezet met Bladen , die wel zeer naar Laurierbladen gelyken , maar twee aan twee zyn famengevoegd , gelyk een Geiten - Poot. Zy hebben eene bleek bly-groene Kleur, en , op de manier der Bladen van 't St. Jans Kruid, een ontelbaare menigte van doorfchynende Stippen. De toppen der Takjes zyn met paarfchachtige Vlinderbloemen Pieramiedswyze bezet-, wier Stamper een Haauw wordt van een half Voet lang en verder als hier voor befchreeven. Deeze Boom wordt gezegd op alle Amerikaanfche Eilanden vry gemeen te zyn. Rochefort maakt 'er, in zyne Natuurlyke Hiftorie der Antilies, gewag van onder den naam van Ccurbary, doch oordeelt de zelfstandigheid der Vrugten wat bezwaarende voor de Maag te zyn: maar de Wilden, zegt hy, maaken 'er een Drank van, die wel bereid zynde niet onaangenaam is. Hy noemt het een Pappig Vleefch, geel als Saffraan, waar in twee of drie Zaaden zitten. Anderen verzekeren, dat de rype Vrugten gretig van de Slaaven worden opgezogt, wanneer dezelven van de Boomen afgevallen zyn, om zig te vergasten op het zoete Meel , dat zy bevatten. In onze Volkplantingen, aan de Kust van Guajana, worden deeze Boomen Cannarie-Boom geheten. Zy geeven een doorfchynende , nu witte dan geelachtige Harst uit, welke met eenen Portugeefchen naam Anime genoemd wordt, zynde, in  Decakdria. 379 in hardheid en Kleur, van Barnfteen weinig verfchillende. Deeze geeft, op het Vuur gelegd, een zeeraangenaame Reuk, doch verteert fchielyk. Uit twee Pond kreeg men, door de Scheidkunde , wel zesentwintig Oneen van eene zo heldere cn geelachtige, als dikke bruine Olie. De Brafiliaanen maaken 'er gebruik van tegen Hoofdpyn : want de Reuk verfterkt de Herfenen. Ook kan men 'er, in Olie of Geest gefmolten, veel dienst van hebben, door beftryking der Ledemaaten, tegen allerley Ongemakken, waar een maatige verwarming en doorftraaling wordt vereifcht. Sommige Indiaanen maaken 'er Armringen, Kraaien en Baggen van, die fraay glanzig en aangenaam van Reuk zyn. Verfcheide dergelyke Haauwen, als die var Clüsius en B au h i n u s afgebeeld cn be fchreeven zyn , onder de uitheemfche Vrugtei en Zaaden van myne Verzameling bezittende heb ik twee derzelven geopend, en bevind ind< eene juist zodanig eene Vezelachtige, thans ge heel uitgedroogde , zelfftandigheid , als zy be fchryven. In de eene zaten hier in twee Pil ten, Kastanje-bruin van Kleur, de eene va grootte en geftalte als een Turkfe Boon , doe wat dikker , de andere een Duim lang , dri Kwartier breed en een half Duim dik. De ar derc Haauw , die de langte van vier Duimer de breedte van twee en de dikte van één Dui heeft , open geflagen , vertoont een dergelyl zelfftandigheid met kleiner Pitten, doch, d aai ii. deel,ii, Stuk, II. Afdeel, X. Hoofdstuk. Gom Ar.i' mé Boom. t > 3 tl 2 l« , Ti :c it i-  Iï. Afdeel. X. Hoofdstuk. Ccra Ammé Boem, 380 Tienmannige Boomen. aanmerkelyk is , onder het opfplyten van den Houtigen Dop, die aan de Rug wel een Kwartier Duims dik is, met een Beitel, vertoonen zig in de fplyting , overal, in de buitenfte Schors of Opperhuid van deeze Haauw, zeer duidclyk kleine Korreltjes, die, door het Mikroskoop gezien , volmaakt de gedaante van brokjes of klontjes Gom Animé hebben. Dit niet alleen, maar in twee anderen zit reeds dc Harstachtige Gom , by Plekjes, als uitgeborften, buiten aan de, Schaal. Waar uit ik dan befluit, dat die Haauwen weezentlyk van gcdagten Boom zyn. Parkinsonia. Vyf Bloemblaadjes, die ovaal zyn, in eene vyfpuntige Kelk zittende , het 'onderfte van eene Nierachtige figuur , maaken de Bloem in dit Geflagt, zo wel als in de voorigen, onregelmaatig. Zy heeft geen Styl op het Vrugtbeginzel, dat eene gekettingde Peul wordt. De Naams - afleiding is duidelykcr dan die van 't voorgaande Geflagt. De gedagtenis van den vermaarden Parkinson , die nu byna twee Eeuwen geleeden Apotheker te Londen was, en over de kragten en 't gebruik der Planten , zo in de Geneeskunde als in de Huishouding cn tot Liefhebbery voor de Reuk en 't Gezigt, uitvoerig gefchreevcir heeft, is hier', door Pater Plumier, vereeuwigd. De  D E C A N D R I A. 38ï De eenigfte Soort (1) , ook in Zuid-Ameri-; ka en de Westindiën t'huis, is door den Heer J Acqtj 1 n op de Karibifche Eilanden zo welf als aan de nabuurige Vaste Kust waargenomen , zynde naar 't Leven ten opzigt van de. Bloemen en Vrugten afgebeeld. Zyn Ed.; befchryft dit Gewas, dat men ook in de openbaare Kruidhoven van Europa heeft, als volgt. Het is een regtitammige Takkige , zeer fraaije Boom, van twaalf Voeten hoog, 'die den Bast, aan Stam en Takken , lang groen behoudt, wordende dezelve eindelyk , in de oude Boo men , bruinachtig en geftreept. Het Hout li wit Aan de Takken zyn hier en daar fcher pe Doornen. Vier of vyf Bladen komen b] elkander voort , van eene zeer zonderlinge fi guur , gelyk 'de Afbeelding PI. VIII. Fig. s aanwyst. Zy gelyken wel, wat de langheid en fmalheid aangaat, naar die van de Europifch Brem , weshalve de Franfchen, in de Westir diën , ook dit Gewas Genet epineux , dat j Gedoomde Brem , tytelen : naar zy zyn, ovt de geheele langte , van byna een Voet, mi een menigte van ongemeen kleine ovaale Blaai jes wederzyds bezet, zo dat menze als Gevii (1) Parkinfonb. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gfin. 50S. 2f,8. Hort. Cliff. 157. T. 13. Hort. Ups 99. KOÏEN Lu kat 46$. BROWN fem. *t». JACQ; Amn. 131. T. 80. 1 kinfonia aculeata , foliis minutis, &c. PLUM. Gin. tS. 1 kinfonia aculeata Foliis Mimofs Sec. WALT. Hort. <5. T, H. DEEJ., II. STOK» II.- lFDEEL^ X. [dofd» ruK. ï. ^ark/n/it. \ia cukata. Doom- Firem Boom. Pi. Vtll. F'g. ij i e s x :t Ü id in p- rj. 'arat13.  Afdeel, X. Hoofdstuk. DoornBremBoem, (0 Cs- 382 ' Tienmannige Boomen. kan aanmerken. De enden der Takjes geeven Aairen uit, van tien Bloemen of daaromtrent, welke geel zyn, groot en aangenaam van Reuk, beftaande uit vyf Blaadjes , wat ongelyk van grootte , en waar van het bovenfte, om laag, roode Vlakjes heeft, 't Getal der Meeldraadjes is tien, met een enkelen Draadachtigen Styl. De Vrugten zyn langwerpige, Tmalle ronde Haauwen , als uit Zaadhuisjes , die ieder een Ey vormig Zaad bevatten-, famengefteld, en daar tusfchen zeer naauw en plat famengetrokken. Uit deeze , onder de Zaaden van de Foinciana gezaaid, komen op Martenique ongemeen fchoone Heiningen voort. Zy bloeit 'er verfcheide maaien in een Jaar, en draagt dan rype Vrugten. CjSESALPINIA. De naam is ter vereering van den grooten Cjesalpinus, door zyne Hiftorie der Planten en andere Werken vermaard , die in de Zestiende Eeuw te Rome leefde, aan dit Geflagt gegeven. De Kenmerken zyn eene vyfbladige Bloem, die het onderfte Blaadje fraaist heeft ; een Kelk , die in vyven verdeeld is , met de onderfte Slip grooter dan de anderen en de Vrugt een Peul. Vier Soorten komen 'er in voor, als volgt.  Decandkia. 383 (1) Cajfalpinia met den Stam en Bladen engedoomd, r LtNNAius wil onder deeze Soort begree-s pen hebben de Boomen, zo wel die het Roode als die het Geele Brafiüe - Hout uitleveren, j Zyn Ed. betrekt 'er , naamelyk , in de eerfte/ plaats toe de Boomachtige ongedoornde Cxfalpi-'^ nia van Browï-.e, met kleiner Bladen en Karmozyn - rood Hout: in de tweede plaats de Caefalpinia met dubbeld gevinde Bladen, de Blaadjes uitgerand en tienmannige Bloemen, van M1l l e r : in de derde plaats het Geele Basterd- Sandelhout van Sloane, dat echter naby fchynt te komen aan het Letterbont, komende van een Gujaanfchen Boom , Piratiminere gebaarnet. Het voert op Jamaika den naam van Braziletto , en de Boom is 'er op de Velden en Heuvels gemeen. Dit Gewas fchynt, inderdaad, veel overeenkomst te hebben met den regten Brafilie - Hout Boom van Marcgraaf, by de Brafiliaanen Ibiri pitanga genaamd of Rood Hout. Dezelve is hoog en fomtyds zo dik , dat hem drie Man naauwlyks omvaamen kunnen , maar hy heefi (1) Cafalpinia Caule FoliiSque inermibus. Spie Plant, Ed, II. p. 544- C. Foliolis obovatis integerrimis, Mat, Mei. 20t. C. Arborea inermis Sec. BROWN. Jam. 217. C. Foliolis duplicato - pinnatis Sec. MiLL.-D.f?. Pfeudo • Santalum cioceum. SLOAN. Jam. 113. Hifi, U. p. lS4.CATESB.C4w/. II. T. SI. II. DEEL.II. STOK, lï. lFDEELJ X. [oofd- ruit. I. I&falpini Irafiliat- BraGü*. lout loom.  384 Tienmannige Boomen. 11. Afdeel. X. Hoofd» stuk. BrafilieHoutBoem. ii. Cafalpini, Crifta. Gedoomde. heeft een bruinen Bast met korte Doornen gewapend: anderszins heeft hy ook de Bladen, naar Palmblaadjes gelykende , dubbeld gevind; de Bloemen groeijen Aairswyze aan kleine Takjes : zy zitten op kleine Steeltjes en beftaan uit vyf Blaadjes, waar van het eene omgekromd is en rood, de overigen geel; ruikende naar Lelietjes van den Dale. Daar volgen langwerpige platte Peulen op, die eenige kleine glimmende Boontjes bevatten. Hy groeit in 't midden des Lands , en het Hart alleen levert dat bekende Verfhout uit, 't welk van de Stad Fernambuck, daar men 't affcheept, zynen naam heeft, zynde tot het Verwen van Stoffen veel in gebruik. (2) Csefalpinia met een gedoomden Stam, de Viriblaadjes ovaal en vyfmannige Bloemen. De Doornachtigheid zou deezen, op 't uiterlyke aanzien, van den voorgaanden onderfcheiden ; doch het fchynt dat die Kenmerken in malkander loopen, alzo de gezegde van S r. 0 an e tot deeze Soort van Plumier betrokken wordt. Ondertusfchen zou de Vyfmannigheid der Bloemen een zekerer Kenmerk kunnen uitleveren. De Vrugt aangaande, die is een platte, ge- (z) C.tfalp'mia Caule aculeato , Foliolïs ovatis , Floribus pentandris. Syst. Nat, XII. Mill. Biel, Casfalpinia polyphylia aculeis horrida. FlUM, Gen. zó. kon, 6%,  D e c a n d b i a. 385 gefpkfte gladde Peul, waar in langwerpige Boontjes begreepen zyn. ] (3) Csefalpinia met een gedoornden Stam, de s Blaadjes rondachtig Hartvormig. De Boomachtige gedoomde B&sterd Senneboom, met Takkig gewiekte of dubbeld gevinde Bla-, den van Sloane, die door Li nnjeus hier{ aangehaald is, wordt van Ray de Indiaanfche Savelboom genoemd, wegens den Reuk, welke naar dien der Sabina gelykt. 't Is een Boom van vyftien Voeten hoog , met den Stam een half Voet dik , wat krom en zeer Takkig: de Vinbladen aan Bladfteelen , die wederom andere Bladltcelen op zyde uitgeeven , zyn hoog groen, glad en rond, doch met' een infnyding aan 't end , byna als die der Bauhinia's, 't welk dezelven wat Hartvormig maakt. De Bloemen, uit zes Blaadjes beftaande , en Aairswyze aan 't end der Takken voortkomende, zyn geel: de Vrugten maaken korte gevoorde Haauwen uit, die zwart zyn, een Duim lang. Hy groeit op Jamaika. (4) C> (3) Cafatpmia Caule aculeato, Follolis oboydatis fubro» tundls. Syst. Nat. xii. Csfalpinia fpinofa Foliis rainoiibus „.bcordatis bipinnatis. brown. Jam. 227. Senna fpuiia atbo. rea fpinofa &c. Sloan. J*m. 140. Hifi, II. p. 5°. T. 181. f. 2, S. b.aj. Dtrdr, UI. Bb II. peel, II. STUK. II. Lfdeel, X. loOED- tuk. , III. ." 1 afalpinsts. re[icarïa. Statk-rui» .ende.  II. Afdeel, X. Hoofdstuk. IV. Ctfalpini/i Sappan. S.ipanhout 3S6 Tienmannige Boomen. (4) Csefalpinia met een gedoornden Stam, de Blaadjes langwerpig ongelykzydig, uitgerand. Dit is de Boom, die het bekendeVerwhout, Sapan genaamd, uitlevert. De Heer J. Burmannus heeft hem getyteld, Groote Ceylonfche Verw•-Acacia, Panfapan genaamd. Hermanmus gaf 'er den byzonderen naam van Ery~ throxylon , of Indiaanfch Roodhout aan , dat zeer fterk gedoomd is, met Bladen van Colutéa, geele Bloemen en zeer groote Haauwen. Dit laatfte fchynt echter niet zeer toepasfelyk op den Sapanhout - Boom van Rumphius, wiens Peulen naauwlyks een Vinger lang en anderhalf Duim breed zyn, doch gezwollen , aan 't end met eene kromme Haakige punt. Het wordt fomtyds een Boom, van redelyke hoogte, maar het groeit veelal met dikke Struiken , leggende de Hoofdftam en voornaame Wortels gemeenlyk op de Aarde. De jonge Takken zyn zodanig met dikke Doornen bezet, dat zy naar die van de Roozeboomen gelyken , doch (4) Cifalp'mia Caule aculeato, Follolis oblongis, inaqui. latetibus, emarginatis. Fl. Zeyl, 15 8. Mat, Mei, 203. Ligno Etaiiliano Gmile. c. 13. Pin, 393. Lignuni Sappan. Rumfh. Amb. IV. p. s«. T.21. Mf.ist. It. se Tiïam-pangana. Hert. Mal, VI. p. 3. T. 2. Acacia major tin&oria Zeyhnica, Pan. Japan di&a. bur.m. 2eyU 3. Erythroxylon live Lignum ru- brum Indicum fpinoGsGmum. UESM, Par. 332, Csfalpinia Sappan, Bukm. Fltr, Ind, <)%  Decandria. 387 doch aan de dikke Takken zyn daar veelal de Punten afgefleeten , zo dat men die beter behandelen kan. Aan de Bladtteelen liaan Blaad-: jes, van naauwlyks een Vingerbreed lang, zeer digt gevind, en dan wederom Vinswyze aan een gemeenen Bladftcel geplaatst. Tegen den avond fluiten zy zig, Vederswyze, naar boven toe, op de manier van de Bladen der Tamarinden, en men kanze dan met geen geweld openhouden. De Bloemen groeijen Aairswyze of aan Trosfen, en beftaan uit Blaadjes van ongelyke grootte, die aartige Bloemen uitmaaken, niet onaangenaam van Reuk. De Haauwen, van grootte als gezegd is , bevattende twee of drie platte Boonen. De afkomst van deezen Boom is uit het Ryl van Siam, doch men heeft hem op de Eilandei van geheel Water - Indie uit Zaaden aangefokt zo dat hy thans menigvuldig in de Bergtüinëi der Indiaanen groeit. Het Hout heeft alleei een rood Hart , dat niet veel plaats in de Stan beflaat, gelyk het Brafilie - Hout ; des 'er vee weg gekapt wordt, om het eigentlyke Verw hout, dat fchoon rood is, te bekomen. Tei opzigt van deszelfs waarde wordt naar de Groey plaats een aanmerkelyk verfchil gemaakt. Da van de Philippynfche Eilanden of de MarAlhe, is het beste ; waar aan het Bimaas Sapanhou volgt, dat op het geheele Eiland Cumbawi groeit, en waar van de Stukken zelden dikkei Bb 2 da* tl. Dr.ru It Stok. II. \fdeëlV X. :i00fdiTUK. Sapanitut' l > l l 1 l 1 t 1  388 Tienmannige Boomen, vu Afdeel, X. Hoofdstuk. dan een Arm of Been , of langer dan een gemeene Handfpaak vallen. De befchryving vau den Malabaarfen Boom, Tfiam ■ Pangam genaamd, komt taamelyk met deeze overeen, en Ray oordeelt, dat de Boom van het zogenaamde Kampêche - Hout , 't welk de Ingezetenen van Jamaika zo menigvuldig in de Baay van dien naam gaan kappen, om het Hout onder den naam van Logwood tot de Verwery van Stoffen in Engeland en elders te flyten, niet met deezen overeenkomfb'g zy: 't welk echter Linn^eus, in zyne Materia Medica , fchynt vast te Rellen ; voegende op dien grond daar by , dat deeze Boom, die het Sapan- of Sapon - Hout uitlevert, op Ceylon , Malabar en Jamaika , huisveste (*): thans zegt zyn Ed. beter , en onbepaald, in de Indien. GUILANDINA. Dit Geflagt heeft zynen naam van eenen Guilandinus, Hooglëeraar te Padua, die in 't jaar 1590 overleedt , en van wien ver- (*) De plaats van Ray is duifter; doch als men aanmerkt , dat die Authenr eerst, p. 1737 van zyn II. Deel , gevraagd had, of dit Hout ook het Logwood der Engelichen, het Rasp, bout der Hollanderen was , zo blykt dat zyn volgende zeggen, F. III. p. 109 , niet anders verdaan moet worden, dan zodanig, dat dit Saptnbout geenszins dat gene is, 't welk de Engelfchen Log-wood noemen , of Kampêche-Hout, dewyl zy het kappen in de Baay van Kampêche : welk laatfte doos Sloane , Or. PUnt, Jam. p. «3, voorgefteld wordt,  D E C A N D R I A 389 verfcheide Werken over de Kruidkunde aan 't licht gegeven zyn. De Bloemblaadjes zyn byna even groot, inge-1 plant in de Hals van een eenbladige Trompetachtige Kelk. De Vrugt is een Haauw. Het bevat vyf Soorten , waar van de drie eerften tot de Heefters, de twee laatften tot de Boomen behooren, als volgt. (4) Guilandina, die ongedoornd is, met eeni- ( germaate dubbeld gevinde Bladen, de on-, derjle Blaadjes drievoudig. Een Boom, die in de Indiën den naam van Morunga, van 't Portugeefche woord Moringa afkomftig , voert, en onder denzelven door den Hoogleeraar J- Burmannus is voorgefteld. maakt deeze Soort uit. In de Malabaarfe Kruidhof heet hy Mouringou, en wordt gezegd al-daar vyf Mans langten hoog te vallen, en zo dik, dat hem een Menfch pas kan omvademen. De Schors is zwartachtig , van binnen wit, ir Reuk en Smaak naar Tuinkers of Mieriksworte gelykende. De Bladen komen met die van der Mastikboom byna overeen : de Bloemen zyr tien f4) Guilandma inermis , Foliis tóipmnatis, Foliolis in feiioribns ternatis. Flor. Zeyl, Is5. Mat. Mei. icz. Lignun peregrinum Aquam cceraleam reddens, C. B. Pin. 416. Mc tingha Zeylanica Sec. Burm. Zeyl. 162. T. 75. Murungn Hort. Mal. VI. p. 19. Morunga. rumph, Amb, ï, p. l8l T. 74> II. Deel. II. Stuk. II. IFDEEL. X. lOOFDTUK. IV. juilatids- \a Moringa. KellorjQom, 1  II. Afdeel X. Hoofdstuk. KelUr. hom. (») Dewyl deeze Vrugt zo veel van die der andere Soorten vcrfchilt, twyfelt Liknxus of hier van geen byzondct Geflagt behoorde gemaakt te worden. Mant. tslmd, 350 Tienmannige Boomen. tienbladig en hebben tien Meeldraadjes, zeer aangenaam en Honigachtig ruikende: de Vrugten zyn veelkantige Haauwen , van anderhalf Elle lang, bevattende Zaaden,die wegens de lekkerheid gegeten worden. A co sta merkt aan, dat de Takken zeer broofch zyn, de Vrugt een Voet lang , ter dikte van een Radys en agtkantig (*). Gedagte Heer Burmannus geeft de Afbeelding van een Takje der Ceylonfche Moringa, waar in zyn Ed. ook tien Meeldraadjes aangetroffen heeft , en het Gewas fchyntbuitendien , veel te verfchillen van de Moringa of Kellorboom van R umph 1 us, die zegt dat de Bloem daar van maar vyf Meeldraadjes heeft. Deeze Autheur noemt het een Boom, die niet dik maar regt van Stam is, en van een byzondere Takmaaking, groeijende de Takjes en Bladfteelen in de winkelhaak en gepaard of tegen elkander over, 't welk 'er ten minlte dubbeld gevinde Bladen aan geeft. De Blaadjes zyn zeer klein en teder, byna als die van dc Tamarinden. De Boom is door zyne regt opgaande Takken gcmakkelyk van andere Boomen te onderfcheiden. De Bloemen hebben één Blaadje wat langer dan de anderen, en als een Tongetje neerhangende. Die van het Mannetje deezer Boomen vallen af, zonder Vrugt te geeven; maar die  D E C A. N D R I A. 391 die van het Wyfje worden gevolgd door kantig ge Peulen, van één of anderhalven Voet lang, in zekere weeke zelfftandigheid driehoekige l Zaadkorrels bevattende , byna van grootte als5 Lupinen. Door geheel Indie, zegt Rumphius, zyn deeze Boomen gemeen, laatende zig, even als onze Wilgen, van Stek voortteelen. De Inlanders noemenze Kellor, 't welk daar van afkomftig kan zyn , dat zy dc Bladen tot Moes kooken , of ftooven als Spinagie, met Melk en Olie: maar van de Vrugten weeten zy no£ veel fmaakelyker Geregten te bereiden, 't I zeker, dat deeze Boom een vluggen, fcherpei Geest bevat, die allerminst in de Vrugten, e) allermeest in de Wortelen heerfcht, wier Af kookzel, door uitwendige^ Stooving of Baading tegen Jichtpynen en inwendig tot afdryvin, der Stonden , wegneeming van koude Slymig Verltoppingen , en wat dies meer is, gebruil kan worden. De Portugeezen hebben 'er zeil een Tegengiftige eigenfchap aan toegefchree L i n n je u s geeft deeze Soort als den Booi van het Graveelhout op; waar van ik dit echt< nergens anders gemeld vind. Wel is waar indien de Uitheemfche Boom , die 't Wat. blaauw maakt, van C. Bauhinus, hier tc behoort, dan zou het deeze fchyncn te zyr doch die daar aangehaald worden zyn Westi difche, gelyk die Boom in Mexiko groeijend. Bb 4 ™ ii, Deel, 11. Stuk, II. lFDEF.1» X. [OOFDTUK. Kelitr. 'Slim, ! i i , e :t 's 1 Het GraveelT Hout. , T .e , i- I 5 IX  II. Afdeel. X. Hoofdstuk. Kell,r. hem. 392 Tienmannige Boomen. waar van Hernandez onder den naam van Coatli gewag maakt, dat een Waterflang betekent, zeggende, anderen heetenze Tlapakzpatli, dat is hoogrood Geneesmiddel van het Bloed. Toürnefort befchryft hem dus. ,, Hy „ gelykt in Hout en grootte naar een Peere„ boom; de Bladen, overhoeks aan de Takken ,, groeijende , hebben de gedaante van die der „ Ciceren , maar zyn dikker , een half Duim „ lang, vier Lynen breed, niet gekarteld, van „ boven donker groen, en met zagt Dons bej, fprengd , van onderen een Zilverglanzi- ge Wolligheid hebbende , met een dikkere „ Rib in 't midden." De Bloemen zaten op den top der Takjes , welken , als uitgedroogd zynde, hy niet befebryven kon. Hernandez noemtze verflaauwend geel , klein, langachtig en Aairswyze famengehoopt. De Kelken in vyven verdeeld , naar een Korfje gelykende, zyn met een rosfe Wolligheid overtoogen, Hy groeit in Nieuw Spanje. Het Hout , dat men Gravcelhout noemt, is tegen de Ongemakken der Waterwegen aangepreezen. Het dryft, naamelyk, de Pis zagtelyk af; beneemt dezelve haare fcherpheid tevens en ontbindt de Slymige Verftoppingen. Klein gekapt of gcfneeden laat men het in laauw Water eenige Uuren aftrekken, en dan het Aftrekzei, tot een Bierglaasje vol, met een nugtere Maag gebruiken. Dit Aftrekzei, blaauw of geel naar dat men het tegen 't Licht befchouwt, is wegens  D e c a n d r i A. 393 gens zyne fchoone verandering van Kleuren vermaard. (5) Guilandina , die ongedoornd is, met dubbeld gevinde Bladen , die van agteren cn aan 't end enkeld gevind zyn. Veelbladig ongedoornd Bonduc van Kanada, Mannetje en Wyfje, wordt deeze van Du H amel, in deszelfs Werk over de Boomen, genoemd. Linnalus geeft 'er derhalve den bynaam van Dioica , dat is Tweehuizig, aan, welke immer zo wel zou pasfen op de voorgaande Soort. G u a j a c u m. De Kenmerken zyn, een vyfbladige Bloem wier Blaadjes ingeplant zyn in eene Kelk, di ongelyk in vyven verdeeld is. De Vrugt ee hoekig Zaadhuisje met drie of vyf Hollighc den. Drie Soorten komen in dit Geflagt voor, a volgt. (1) Gua- (,) Guilandma inermis , Foliis bipinnatis , bafi apiceque fimpliciter pinr.atis. Gen. Plant. z. p. 518. Bonduc Canadenfe polypbyllum non fpinofiim , mas & feemina. Du Hamel. Arir. i. p. 108. t. AZ. Bb 5 II. Deel. II. Stuk. li: 4 f DEEL. X. Hoofdstuk.v. Suilandina lioica. Kanadaihe. 1 S  II. Afdeel. X. Hoofdstuk. l Guajacum Officinale. PokhoutBoom. 394 Tienmannige Boomen. (i) Guajacum met ftompe paarvinmge Bladen. Dit is de Boom van 't gewoone Pokhout, in Wescindie Guayacan genaamd , waar van het den Latynfchen naam Guajacum bekomen heeft, en in 't Nederduitfch den naam van Pokhout , om dat het, door de Geneezing van de Venus. Ziekte in Amerika , eerst bekend geworden is in ons Wereldsdeel. Pater Plumies, de Kruidkunde in Amerika oefenende , heeft het Guajacum aldus bepaald. „ Het is een Geflagt van Planten met „ een Roosachtige Bloem, die uit veele Blaad„ jes in 't ronde geplaatst beftaat, en uit wier „ Kelk een Stamper zig verheft,die vervolgens „ overgaat tot een rondachtige Vleezige Vrugt, „ met één of meer Eyvormige Beenachtige Korrels, die ingewikkeld zyn in een zeer teder Vleefch." Hy telt 'er twee Soorten van op, wier eerfte hy noemt Guajacum met een blaauwe Bloem en eene rondachtige Vrugt. Deeze komt overeen met den naar een Pruimboom of Evonymus gelykende van Sloane, die aldus befchreeven wordt. Naar (1) Guajacum Foliolis bijugis obtufïs. Syst. Nat. XU. Guajacum Foliis pinnatis, Foholis quaternis obtufïs. Hort. Cliff. 187. Mat. Mei, 207. Guajacum Sec. Brown, Jam. 22$. Gen. 39. PLUK. Alm. 180. T. 35. f- 3 , 4- Guajacum magni matrice. c. b. Pin. Pruno vel Evonymo affinis &c. sloan. Jam. i3ö. Guajacum. SlB, Kab. I, p. 8 Boom op byna alle Antillifche Eilanden. Deeze befehryving is taamelyk overeenkom! niet de Afbeelding, welke Cl üs ius, in zy A II. DEEL It. STUK, II. Afdeel^ X. Hoofdstuk. Pokhout' Boom, f 1 t ieï- i, 'S :n e- tn it , , r, :n :n ne m-  396 Tienmannige Boomen. H. Afdeel X. Hoofdstuk. PokhoutHoorn, IT. Guajacui Santlum, Heilig Hout Hoorn, , Aantekening op Mo nardus, gegeven heeft van een Takje van den Pokhout - Boom , dat door een Chirurgyn uit de Westindiën overgebragt, en door Petrus Garetus aan hem gefchonken was (*). Die Afbeelding is vervolgens in 't Kruidboek van D o i> o n a. u s overgenomen. Naderhand heeft de vermaarde S e b a , in het I. Deel van zyn Kabinet, ook een Afbeelding van een Pokhout - Booms Takje gegeven, dat hem van St. Domingo, met Bladen , Bloemen en Vrugten beladen, was toegezonden. Dit kwamvry wel met dat van Clus i u s overeen, ftrookende ook taamelyk met de voorige befchryving , uitgenomen, dat hy drie Pittea vondt in fommige Vrugten, doch in anderen twee of maar ééne Pit. (2) Guajacum met Jlompe meervinnige Bla* den. Dit is de andere Soort van Plumier , welke hy noemt Guajacum met een blaauwe Franje- (*) Clus. Exot. p. 314. (2) Guajacum Foliolis multijugis obtufïs. Syst. Nat, xii_ Guajncum Foliis pinnatis, Foliolis obveife ovatis integerrimis, royfn Lugihat. 208. Guajacum Flore cceruleo fimbriato, Fru&u tetragono. Plum. Gen, 39. G. Americanum Lentisci folio. Comm. Hort, Amfl. ï, p. 171» T. 88. Guajatumpro. pemodum fine matiice. C. B. Pin, 441- Jasminum vulgo Americanum, f. Evonymo affinis Occidentslis , alatis Rusci foliis, Nucifera , Cortice adgenicula fungofo. PLUK. Alm, 139, T. y+. f. +.  D e c A N d r i a. 397 ie- Bloem, en eene vierhoekige Vrugt. Men wü dat dit dc Hoaxacan of Heilig Hout Boom van Hernandez zy. Hy valt zo groot met als de voorgaande, en het Hout, hoewel niet min-£ der vast en Hart, heeft maar de Kleur van Palmhout , en weinig of niet van het gedagte groene flart. Hierom noemt Bauiiinus hem: Guajacum byna zonder Moer. De Takken zyn ook Knoopig , maar aan derzelver Ribben komen vier of vyf paaren van Bladen, die wat dunner en kleiner, als ook een weinig fpitfer zyn. De Bloemen zyn zo wel blaauw als die van de voorige Soort, maar hebben eenige Franje, en de Vrugten zyn vierhoekig, van Wafchkleur, van binnen in vier Plokjes verdeeld, ieder een rooden , Beenigen, Zaadkorrel bevattende. Op 't Eiland St. Domingo, omftreeks Port Paix,komt deeze voor. De Afbeelding van den grootcn PokhoutBoom by WeiNmann (f), ftrookt taamelyk met deeze , doch de rood en geele Klem der Bloemen , en de donker paarfch bruine Kleur der Vrugten, welke buitendien vierkantig zyn bederft alles , en maakt , dat die Tal noch tot deeze , noch tot de voorgaande Soort behooren kan. Weinig ook, komt d< «eftalte der Bladen, indien men die met fom migen obverfe ovata noemen zal, met de Bla de (*) Titulo Guajacum, T»b, n. jöo, ii, deeï,. ii. stuk, ir,' lfoeei* X. Joofd- tuk. Pckbiuu hom, I  398 Tienmannige Boomen. II. Afdeel X. Hoofdstuk. Pokhout Voorn, (*) Zie CkmU Vol. II. p. u3. den van den Mastikboom overeen, daar C o m» m e l y n dezelven mede vergelykt. Die wel. kê P loken e t i üs als een andere Soort van Pokhout voorleek, naar den Evonymus gelykende, Nootdraagende, met gewiekte Bladen van Ruscus, den Bast aan de Knietjes fponsachtig hebbende, fchynt ook aanmerkelyk te verfchillen. Uit de Stammen van den eenen zo wel als van den anderen Pokhout - Boom, zypelt, als men 'er in hakt of fnydt, een Olieachtig Vogt, dat een bruine doorfchynende Harst wordt. Het Hout, de Bast en deeze Harst, zyn by de Geneeskundigen in gebruik. Het eerfte, dat door den onfterfelyken Boerhaave zo naauwkeurig door de Scheidkunde is ontleed (*), plagt het voornaamfte Ingrediënt te zyn van de Afkookzels, om de Pokken door Zweetdryving te geneezen: maar, 't zy de Mondjes der Zweetvaten in de Huid hier te naauw geiloo» ten of de Vogten te taay zyn in de koudere Gewesten ; immers men heeft allengs bevonden, dat de Venus - Ziekte, die in de Westindiën daar voor wykt, in Europa niet grondig zonder Kwikzilver te geneezen is, en dat zulks hier veiliger met byvoeging van zagte , verdunnende , dan van zo fcherpe Harstachtige middelen , gefchiedt. Mooglyk zal ook het ver-  D E C A N D R I A. 399 verfche , groene Pokhout, zo als men het in Amerika kapt, daar toe bekwaamer zyn. Ondertusiehen is niet te ontkennen , dat dit Hout, of wel deszelfs Afkookzel, tot wegneeming van Verftoppingen , Pynen, Ontfteekingen , Uitflag , voortkomende uit eene koude verdikking, Slymerigheid en fcherpwording der Vogteh van het Lighaam , zeer dienftig zy. De Schors of Bast is Harstachtiger en fcherper, bevattende meer vlugge deelen : de Harst heeft, in een kort begrip, de zelfde hoedanigheden. Voorts weet men , dat de ongemeene digtheid en taaiheid van het Pokhout , hetzelve boven alle andere bekende Houten bekwaam maaken , om zonder fplyting het allergrootfte geweld uit te ftaan, en dat hetzelve, daarom, tot Schyven in Hysblokken byna onontbeerlyk is. 't Is hierom een aanmerking van fommigen, die op reden ftcunt , dat men het veeleer zeer nuttig dan Heilig Hout behoorde te noemen: doch ik denk dat die bekende naam 'er wegens de Geneezing van een zo vuile en lastige Kwaal, als de Venus - Ziekte, door de Spanjaarden zal aan gegeven zyn. (4) Guajacum met fpitfe meervinnige Bladen. in (3) Guajacum Foliolis mulrijugis acutis. Syst. Nat. XII Guilandinoides. Hen. cliff. +159. Acacia Africana. &c. walth Hert. t. z. Afra arbor &c, IiOEKH, Lugdiat, 11. p. s~. ll. Deel, II, Stuk, II. \fdeelJ X. rlOOED" stuk. Pokhout, doom. ITT. Guajacum Afrum. BasterdPokhout.  i II. afdeel, X. Hoofd- stuk. Basterd Pokhout. [oo Tienmannige Boomen. In de befchryving van den Cliffbrtfchen Tuin hadt onze Ridder deezen Guilandinoides , als naar de Guilandina gelykende, getyteld. Zyn Ed. betrekt daar toe, de Afrikaanfche Acacia, met kleine gedoomde, gevinde,Myrthebladen, en eene hoogroode vierbladerachtige Bloem, van VV a lt h e r u s: als ook de Afrikaanfche naar den Sleedoorn gelykende Boom , met glanzige gedoomde Myrthebladen, van Boekhaave; befchryvende thans het Gewas aldus. „ De „ Takken zyn ftyf: de Blaaden overhoeks, ge„ vind , agtpaarig : het gemeene Bladfteeltje is „ gerand, gewricht, gefieufd: de Blaadjes zyn „ langwerpig ovaal , gepaard , gefpitst, effen„ randig, glad, een weinig ftyf, niet afvailen„ de, aan den inwaardfen grondfteun een klein „ weinigje verkort : de Stoppeltjes, tegen de „ Takken aangedrukt, zyn Elsvormig en zeer „ klein." De" gedoorndheid der Bladen moet dan allcenlyk in de fpitsheid van derzelver Punten beftaan. Ik zoude haast gedagt hebben, of de tweede Afbeelding in 't Werk van Wei nmann, welke ais van den kleinen Pokhoutboom voorgefteld wordt , tot deeze Soort behooren mogte, maar de Kleur der Bloemen, die men aldaar blaauw gemaakt heeft, ftrydt 'er tegen. Ondertusfchen is onder deeze Soorten geene, die zo veel Vinblaadjes heeft, als daar af-gebeeld zyn, naamelyk van twaalf tot zeventien Paaren aan ieder gemeenen Bladfteel. Men kan  D E "C A N D R. I A. 4'JJ' kan uit de befchryvingen , aldaar vóórkomende, van de Pokhoutboomen , met de gedagte Afbeeldingen, en met de menigvuldige hierl : voor aangehaalde Autheuren vergeleeken, niets6 dan verwarring opmaaken,en het is zonderling, dat in de laatstgemelde Afbeelding de Bloemen zo zeer naar die van Bemagie gelykem G Y N O M E T R A. De Geflagtnaam is eene verandering van 't woord Cynomorion, door Rumphius gebruikt, ! om den naam , dien men 'er in 't Indiaanfch te -'Bataviaop de Markt aan geeft, en welkeHondsvotten betekenen zou, te bewimpelen. De Kenmerken 'zyn, een veelbladige Bloem} , voortkomende uit een vierbladige Kelk , hebbende de Meelknopjes aan den top gefpleeten. De Vrugt een Vleezïge, Halfmaanswyze, eenzaadige Haauw. Twee Soorten komen in dit Geflagt voor, ak volgt. (i) Cynometra, die de Bloemen uit den Stam uitgeeft. Deeze in 't Maleitfch 2Vam - nam, in 't Am- bonfch {j) CjKOiaétra Trünco Hloriftro. Syst. Nat. XII. Geri. 51+, f, VjX.AB. Ups. 1741. p, 79. Fl. Zeyl. 166. Cynomorium, RUMPH. Amb, I. p. 163. T. 62. KURM. Fl, ïnd. p. loc. Cc II, Deel. II. Stuk, II. fdeblj X. lOOFDTUX. I. Cynemetre Caulifiora, Nam - nam Boom,  II. Afdeel. X. Hoofdstuk- Nam • naa Boim. 40a Tienmannige Boomen. bonfch Lammut genaamd , heet Nam - nam Boom by Rumphius. Hy zegt , dat dezelve niet zeer hoog groeit, geevende uit den Stam veele dikke Stronken, met eene zwartachtige ongelyke Schors, gelyk de Limoenboomen. De dikke Wortels fteeken boven de Aarde uit en veele kleinen krommen zig opwaards, als Varkens-Staarten; 't welk een vreemde Vertooning maakt. Niet minder ongewoon is de figuur der Bladen, die altoos twee by elkander groeijen, hebbende de middelrib zo fcheef, als of zy van elkander' gefneeden waren. Zy groeijen aan kleine Rysjes, welke de Kroon van deezen Boom maaken. Het allervreemdfte, dat hy heeft, is dat de Bloemen niet uit de Takken, maar hier en daar uit den Stam fpruiten, Zekere Knobbels geeven Houtige Steeltjes uit, op ieder van welken f^" vyfhlarlig Ulnpmpjc ftaat, met tien Meeldraadjes. De Vrugt, uit het Vrugtbeginzel van de Bloem voortkomende , gelykt naar een Vleezig Beursje , dat platagtig en zeer knobbelig is, aan den eenen kant rond, aan den anderen als regt afgefneeden, en aldaar een ingedrukte Sleuf hebbende, die dus eenigermaate de Klink van een Teef voorftelt , en dit geeft 'er, te regt, den naam van Cynometra aan. Geopend zynde vindt men in deeze Vrugt een Zaadkorrel of Boon, met eene eetbaare Pit, en omringd met een droog zuur Vleefch, dat van de Indiaanen veel tot Toefpyze by Vifch of andere Kost , doch door de Hollanders meest met Wyn  Decandria* 403 Wyn en Suiker geftoofd gegeten wordt, als ^ wanneer deeze Vrugten zeer verfrisfchende en door haare famentrekkende kragt ook Maagver-1 fterkende zyn. Zelfs worden zy ook wel raauw 1 gekaauwd en dan weder uitgefpoogen, tot zuivering van den Keel en Mond. De Stam, die deeze^loemen en Vrugten uitgeeft, is wel dik, doch zelden meer dan twee Voeten hoog: niettegenftaande de Stronken , daar hy zig in verdeelt, 'er eene Boom van maaken 5 die niet onaanzienlyk is, inzonderheid doordien de jonge Bladen rood zyn, en zig van verre als Bloemen voordoen. De natuürlyke Groeiplaats is op fbm* migen der Molukkifche Eilanden. (2) Cynometra, die de Bloemen aan de Takken draagt. Deeze wordt, vanKuMPHios, de Wilde Nam nam Boom geheten. Hy geeft de Bloemtrosjes op dergelyke manier, niet tot den Stam, maar aan de Takken uit. De Vrugten zyn kleiner ronder , dikker , doch zeer met ronde Knobbeltjes, als Pokken, bezet. Hy groeit op de Ambonfche- Eilanden en is van geen ge-: bruik. Hiei (;) Cynometra Ratnis Floriferis. AB. Ups. W p- 79-Fh Zeil 107 Cynomorium fylvestre. RUMPH- Amb. 1. p ió*< T. 63. Ui'pa. Hen. Mal, IV. p, 65. T. 31- BlWM.KM Ces 11 .VtS.1» lh stuk, II. X. lOOFQTUK.» ■ HL Cynome'trx Ramifiordi, Wilde Nam • nani Boom.  404 Tienmannige Boomen. ii. Afdeel. X, Hoofdstuk. Ham - ttKm Btom, Hier toe wordt de Malabaarfe Boom Iripa betrokken , welken Ray Indifche Appelboom noemt , met eene Kalabas - achtige eenzaadige Vrugt. Dit wordt een Boom van wel zestig Voeten hoog, met een dikken Stam, die eene zwartachtige Schors heeft, van binnen rood, zo wel als de Wortel, waar van de Bast geelachtig is. De Bladen zyn ook dubbeld, met dc middelrib fcheef. De Bloemen komen hielen daar aan de Takken voort, en worden gezegd klein te zyn , uit vier Blaadjes beftaande met agt Meeldraadjes , die roode Knopjes hebben. De Vrugten gelyken naar fommige Kalabasfen, die ook fterk geknobbeld zyn, zy heb • ben een dikken , Lederachtigen , Vleezigen , Bolfter, waar binnen een witachtige Noot, zo wel als de geheele Boom van eene famentrekkende hoedanigheid, nifgpnnmen de Wortelen, die Afgang maaken. A N a C A R D i O M. De naam van eene Vrugt, die door de Ouden is voorgefteld en dus wegens haare gelykcnis naar een Vogel - Hart genoemd werdt , is door LiNN-ffius aan dit Geflagt gegeven, welks Kenmerken zyn: de Kelk in vyven verdeeld , vyf omgeboogen Bloemblaadjes ; een Niervormige Noot, zittende op een Vleezige Vrugt. De   z Deel, Plaat ix .  Decandria. 405* De eenigfte Soort (1 ) voert den bynaam van Westindifche, om dat zy Natuurlyk af komftig fchynt te zyn uit Amerika, en in "t byzonder uit Brafil. Piso noemtzc Acajou of Cajou , en Marcgraaf Acajaiba. De eerfte getuigt dat het een Boom is , die zyne Kruin verheft boven alle anderen, hebbende een dikken Stam , en Bladen als die der WalnootenBoomen. Hy wordt van Pater Plumier bcfehreeven als de grootte byna van onze Appelboomen hebbende, zeer Takkig en fterk gebladerd , met eene Aichgraauwe rimpelige Schors; dc Bbdcn rondachtig, ongevaar vyf Duimen Jang cn drie Duimen breed, met een korten Steel, een middelrib , die cvenwydige zydRibben uitgeeft , glad en aan beide zyden blygroen. De Heer Jacquin zegt dat het een fraaije Boom is , van twintig Voeten hoogte , met den Stam zelden dikker dan anderhalf Voet (*). Aan fl) AnacardAim. Hort. Cliff". ï6Ü Fl. Zeyl. 165. Mat. Mei, ïoö. Hort. Ups. 10». royen Lugibat. 4Ö3. ER0WN. Jam. 227. Jacck Amer. 124. Anacardii alia fpecies. C. b. Pin. 312 Pomifera f. poiius Prunifera Indica Nuce Reniformi. Catesb Car. III p. S>. T. 9- Acajou. PIS. Bras, 58. Mant. 195 Casmvium. rumph. Amh L p 177. t. 69. Caschou MER Sur. 16. T. 16. Kapa- Maya. Hort. Mal. III. p. éj. T. 54 Anacardium Occidentale Cajoüs diSum, Osficulo Renis Leporis figura. H. Lugi. Bat. 36. BURM. Zeyl. 19. EURM. Fl, InJ p. ico. (*) waarfthynlyk zal de Natuurlyke- Groeiplaats en de aart Cc 3 ii, deel. ii. stuk. ' IT. Afdeel» X. Hoofdstuk. i. Anacardium Occiientale^ Catsjoe. Appelboom.  4 II. Afdeel. X. Hoofdstuk. Catsjoi- s 6 Tienmannige Boomen. A an het end der Takken geeft deeze Boom Xr0. -fen uit van menigvuldige, roode, zoetruikenöV Bloemen , die op een lang Steeltje zitdat zig uit het midden van de Kelk vervTpft' JDe Bloem beftaat uit vyf Blaadjes en hevat doorgaans tien Meeldraadjes , die het Vrugtbeginzel omringen , dat eene Niervormige ^fJU, terwyl het gezegde Steeltje, daar Z Bloem met dit Vrugtbeginzel op rustte urt%e\t tot eene Vrugt, die de grootte en figuur van eene middelmaatige Peer heef. , van een 7 c i is en ryp zynde van eene Wynach- t fff—-«^^^L*? anders wr.mg en de Tanden eggerig maakende Men zuigt 'er gewoonlyk het Sap uit enwerpt dan het geen niet fmelten wil, weg: doch fommig'^degeheele Vrugt op. DeDopderNo» bevat eene zeer brandige vergiftige Olie , waar door de geheele Mond van een onvoorzigtigen Proever ontfteekt , zwelt en met groote Pyn VelXs wordt. Als men -Ik een Noot aan deTaars houdt, geeft dezelve een Konftig Vuurte* t; doord^n de daar in befloeren verhitte Tul tevens uitgelbannen , de brandende Olie naafalle kanten doet pitfpatten. Dekten zyn j dit vetfchil vtfoirzaaken. T)e Eikeboornen , en hoogte als in de Bergagtige Landitreekwi en hooger op naat de kant van Moskoe.  D e c A n d r 1 *' 4° 7 zeer wit, met een bruinachtig Vliesje overtoogen, mals en zoet. De Ingezetenen der Kanbifche Eilanden en van de, nabuurige Vaste Kust, fnyden deeze Nooten met een Mes door, neemen de Pitten daar uit en leggen die in koud. Water, waar na men dezelven veilig kan eeten, en dus zynze misfchien Smaakelyker dan alle andere Nooten. De Nooten worden ook wel gebraden, en onder 't Nagerecht opgezet, wanneer zy fmaaken als Karftengen. Men kan 'er een foort van Chokolaad van maaken, die niet onaangenaam is. De grootte en Kleur baart Verfcheidenheden , welken fommigen voor byzondere Soorien tellen, doch my is dit zo niet voorgekomen, zegt de Heer Jacquin. Deeze Autheur hadt het gemelde nu onlangs ten naauwkcurigfte in de Westindiën waargenomen , alwaar men deezen Boom op de Franfche Eilanden overvloedig vindt. De Indiaanen, zegt Rochefort, maaken 'er een Drank van . die weinig minder is, van aangenaamheid en klerkte, als onze Franfche Wyn. De Noot geeft door braaden een Olie uit, welke zeer dienftig is om de Lykdoorcns aan de Voeten weg te neemen Uit onze Volkplantingen krygen wy genoeg var deeze drooge Nooten , en federt eenigen tyd zyn zo veele Flesfchen, waar in men de Appelen van deeze Boomen hadt laaten groeijen, en dan dezelven met Liqueur gevuld , om ze t< bewaaren , herwaards overgezonden , dat men die thans weinig acht. Ik heb 'er eene met drie '. Cc 4 ' een« 1I.DEIX, II. STUK, n. \fDBEL, X. Hoofdstuk. Catsjoe'  408 Tienmannige Boomen- IV Afdeel. X. Hoofdstuk. Catsjo'.Appelboo»* eene met twee, en eene met één zodanigen Ap-. pel, welke laatfte een aanzienlyke grootte heeft. Zy zyn allen beladen met dergelyke Niervormige Nooten, in welke, droog zynde, ik de Pitten niet onfmaakelyk bevind. Men noemtze, in 't Nederduitfch, Cadjoe-,, Cachou-, Caschou of Catsjoe- Appelen. In het Werk van Juffrouw Merian, over de Veranderingen van fommige Surinaamfe Infekten, PI. XVI, is eene op 't Oog heerlyke Afbeelding van deezen Boom gegeven, doch die gantfch niet naauwkeurig is. Immers, wat de plaatzing der Bladen aangaat, welken zy zegt Kroonswyzc om den Boom te groeijen , verichilt zy met alle andere Autheuren, en 't is te denken , dat zy daar in niet minder bedroogen zal zyn geweest, als ten opzigt van de Vrugten, die geheel onnatuurlyk aangegroeid vertoond zyn. Ik weet wel , zy zegt, dat die Appelen tegen den Boom aan leggende verbeeld worden ; doch dit komt my in de Afbeelding zodanig niet voor, en het is , in allen gevalle, maar een Tak, welken zy vertoont. Naar alle waarfchynrykheid heeft zy een Takje van dien Boom gekreegen , met zodanige Bloemen en Schepzcls van Vrugten , als daar boven aan te zien is , en heeft gemeend , dat de Voet der Zaad-Nieren van die grootte bleef, cn dat de Appel aan 't andere end van de Nier uitgroeide : gelyk zy dus het gezegde Onderftuk van de Nier,, als aan den Tak gegroeid, voörftelt. In-  D E C A N D S. I A. 409 Inderdaad, de mceftcn , die de gezegde Appelen , zo als zy ons overgebragt worden, befchouwen ± zullen een dergelyk denkbeeld hebben: want het end, daar dc Nier niet is, vertoont zig zo gefronzeld en met een dergelyke iudrukking of Oog als in veelcn van onze Appelen ; doch dat het tegendeel, overcenkomftig met andere Autheuren, plaats heeft, bewys ik hier, door de Afbeelding van een anderen grooten Catsjoe - Appel , dien ik in een Flefcb , met een naauwen Hals, waar in hy gegroeid is. bewaar. Dezelve, naamelyk, zit nog vast aar zyn Tak, welke naby den Appel Takje: met Bloemen uitgeeft. Om verder te toonen dat de gezegde Nier het eenigfte Zaad is var deeze Vrugt , heb ik zodanig een Appel door gefnecden , en bevonden niets dan eene Pap achtige doch vaste zelfftandigheid te behelzen. gelyk men dus denzelven , by A, ziet, met zy ne daar aan zittende Nier, die ook doorgefnee den is, om de Pit, met haai Vliesjc cn de dik te van de Schaal, waar het Vergiftige Vogt ii zit, voor 't oog te brengen , en tevens te doei zien, dat deeze Catsjoe-Appel naauwlyks eer Ontfanger (Receptaculum), gelyk men gemeen lyk de Zaadhuisjes der Planten noemt , ma, heeten ; dewyl deeze Noot het eenigfte Zaad i van den Boom. Hoe zeer dit Nierachtig Zaai van het bekende Anacardium verfchilie, is reed door Clusios aangetoond (*). 'tI (*) ln notis ad Garciam de Aromat. E::ot. p. 13s. Cc 5 11, Deel.ii. 'Stuk, II. Afdeel. X. HOOFD- TUiC. Cat?joer Appe 1 n iyn Takje met Bloe. men. el, i*. Fg. ft. 1 1 1 ■  4io Tienmannige Boomen. IL Afdeel. X. Hoofd ■ stuk. Catsjoe Appelboom 't Is verder zonderling , dat deeze Vrugten met het dunfte end aan den Steel zitten, waar dooi- zy meer naar Peeren gelyken. Ik vond, onder het doorihyden , een fterken Reuk daar in , meest trekkende naar dien van fommige rottende Appelen. Juffr. Merian zegt, dat 'er tweederley Boomen van zyn, met wit Bloeizei en geele of met rood Bloeizel en roode Appelen. De meeften, die wy hier krygenf, zyn bruinrood. Op de Bladen vondt zy een zeer ruige witte Rups, met lange witte Haairlokken , welke haar de Glas-Kapel uitleverde. Aan de Kust van Malabar groeit een Boom, Kapa, ■ Mava genaamd , die overcenkomftig fchynt te zyn met den Acajou - Boom. De Vrugten , immers, worden eveneens befchreeven , en men merkt aan , dat de Boom, gekwetst zynde, een heldere Gom, zeer naar de Arabifche gelykende , uitgeeft, 't welk ook in de Westindifche plaats heeft. Rumphius ftelt vast , dat de Cadjoe - Boom, dien men in Oostindie heeft, aldaar , door de Portugeezen, uit Westindie is overgebragt, en dus niet Natuurlyk aan Oostindie. Dezelve blyft 'er laag,en brengt wel een Nieragtige Noot voort, doch de Peer is zeer klein , naauwlyks de grootte hebbende van een Eenden - Ey, zynde ook niet zo geel of zoet als de Westindifche of Ceylonfche , en doorgaans wrang , zo dat menze weinig eet: maar van de Pitten der Nooten wordt aldaar veel gebruik gemaakt. Dc Indiaanen  Ï3 % C a n D r I a. 411 lïen werpen de Nooten op gloeijende Kolen; dan barften die open, en dus krygen zy >er de Fitten uit , welke van hunne Prinfen en voornaame Luiden veel gegeten worden tot opwekkinge van de Minnedrift. L1 n n M v s heeft den Boom, die deeze Vrugten draagt, als gezegd is, onder den naam van Amcardium voorgefteld, cn aan den Boom, die bet weezentlyk van ouds bekende Anacardium draagt, den naam van Avicennia gegeven; betrekkende tevens de Acajou - Moot of deszelfs fcherpe Olie, in de Dop vervat, by omkeering Melligo genaamd, ook tot de Geneesmiddelen, als dienftig zynde tegen Schurft cn dergelyke Huidkwaaien (*). Deeze veranderingen zul len buiten twyfel veelen zeer oneigen voor komen , en baaren in de beoefening der Kruid kunde een groote moeielykheid. Ik zal den g< dagten Boom en Vrugt in 't vervolg, op zyr plaats, befchryven. T u r r A. Van dit nieuwe Geflagt zyn de volgende Ke merken opgegeven. Uit een Klokswyze ee Hadi-e kleine Kelk , die vyftandig is, kor een Bloem voort , uit vyf lange fmalle Blaa iesbeftaande, hebbende in 't midden een Py achtig Honigbakje , binnen welks Mond ti< zeer ïorte Meeldraadjes, met Eyronde Knopje <♦) ïharm. Maeari. OecidenU Nu, (feite melligo). M U. Uisl. II. Stuk.' II. Afdeel. X. Hoofdstuk. e 1- 1ïtd- > :n :s. et at,  II. Afdeel X. Hoofdstuk. i. Turt aa vtrens. Groene. t. Toluifera Salfamm Eilfem van Tolu Boom. 412 Tienmannige Boomen. Het Vrugtbeginzel, dat rondachtig is, heeft • een Draadigen Styl , met eenen dikken Stempel. Het Vrugthuisje is rondachtig, cn beitaat uit vyf Besfen, die twee Nierachtige Zaaden bevatten. De eenigfte Soort (1) , in Oostindie haare Groeyplaats hebbende , is een donker groene Boom, die de Bladen zeer kort gefteeld, Lancetswys' ovaal cn effenrandig heeft, doch uitgerand, glad, van onderen blecker, zonder Stoppeltjes : de Bloemen komen met kleine Aairtjes uit de Oxels der Bladen voort, zynde geel van Kleur, met eenige kleine Blaadjes daar tusfchen in. Toluifera. De Kenmerken zyn: een vyftandige Klokvormde Kelk ; vyf Bloemblaadjes , waar van ''het onderfte grootst en Hartvormig: geen Styl. De naam is aan dit Gellagt gegeven, om dat de eenigfte Soort, daar in voorkomende (1), den zo vermaarden Balfem van Tolu voortbrengt. Dezelve wordt ook Amcrikaanfche Balfem , Balfem van Karthagena, en harde of drooge Balfem genoemd. Het eerfte ziet op de plaats der afkomst , uit de Honduras, by de Indiaanen Tolu genaamd, een Provincie of Landrot) Turrxa. Hantisf, altera, p. 150 , 237. Gen. 130S.. (1) Toluifera. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 518. p. 293. Mat. Mei. 201. Balfamum Tolutanum Foliis Ceratix iimili- bus. C, B. Pi>'. +01. Balfamum de Tolu. J. üauh I. atf. Balfamum Provincix Tolu , Balfamifera qusjta. Hfrïjand> Mex. 53. II. Deïl. II. Stuk.  D e C a N D r i A. 413 Landftrcek van Zuid-Amerika, bewesten Karthagena gelegen : het andere op de hoedanig-' heid van deezen Balfem , die doorgaans droog , tot ons komt, zynde niettemin van een byzondere zeer aangenaame Reuk, als van Benzoin gemengd met Citroenen. De Smaak is zoet en aangenaam, niet walgelyk als die van andere Balfems : de Kleur donker - rood naar 't Goudgeele trekkende. De Natuurlyke zelfftandigheid is omtrent als die van dikke Terpenthyn. Men houdtze voor een zeer goed Borstmiddel, inzonderheid wanneer eenige Verzweerim inwendig plaats heeft, en daarom is zy in Engeland zeer in gebruik tegen de Teering, Uitwendig dient zy ongemeen tot heeling dei Wonden, daar Pees of Zenuwachtige deeler gekwetst zyn. Geen fchcrpheid hebbende er gemakkelyk in te neemen zynde, acht men haai zelfs beter dan den Balfem van Peru. Daa wordt een Balfamieke Stroop van gekookt, di< zeer in gebruik plagt te zyn in Engeland. De Boom, die deezen Balfem voortbrengt heeft Bladen als van 't Jans Brood zegt M 0 nardos, en gelykt, in geftalte, naar een klei nen Pynboom. Hernandez, die hem voo den vierden Balfemboom opgeeft, zegt dat h voorkomt op bewerkt Land, en dat hy een dur nen tederen Bast heeft. Men maakt daar Infnj dingen in op 't heetfte van den Dag, en vanj het uitloopende Vogt in Lepels van zwart Wafc gemaakt 3 hetzelve dus in Glaasjes of Potjes da; II. lFdeélj X. -foOFDTUK. Balfem ;an fellé Biom, 1 t t r 7 ;t h , ir  414 Tienmannige Boomen. TI, Afdeel. X Hoofdstuk. i. H&mato- Cnmpéchianutn Kampêche • Hom. ii. Deel ,11. stux. daar toe bekwaam, opgaarende. Sommigen geeven 'er ,den naam aan van witte Balfem , ten einde hem dus van anderen die bruiner zyn, gelyk de Balfem van Peru, te onderfcheiden. Haïmatoxylum. De Kenmerken van dit Geflagt , dat zynen Griekfchen naam van de roodheid des Houts heeft, jyn : een in vyven verdeelde Kelk, vyf Bloemblaadjes : het Zaadhuisje Lancetvormig , met ééne holligheid en twee Kleppen, die Schuitachtig gevormd zyn. Men vindt 'er maar ééne Soort van (i), welke het zo bekende Kampêche - Hout uitlevert, dat van de Baay van Kampêche, in de nabuurfchap der laatstgemelde Provincie van ZuidAmerika, gelegen, zynen naam heeft. Sloane (telt deezen Boom voor, als een Soort van Brafilie - Hout , 't welk in Engeland den naam van Logwood voert , wordende jaarlyks in menigte door de Ingezetenen van Jamaika aan de Baay van Kampêche gekapt, en tot Verwhout naar Engeland gezonden. De Heer Jacquin merkt (i) Humatoxylum. Syst. Kat. xii. Tom. ii. Gen. 519; p. =93. Hert. cliff" 160 RoïEN Ltigibat. 465. Lignum Carapechianum , Species quailam Erafilienlis. sloan Jam. 213. Hift. i!. p. 183. t. 10. f, 1.4. Catesb. Car, iii. t. 65. Jacq. Obftrv. Bot. p. 20. Hacmatoxylon fpinofum, Foliolis ovatis, Racemis terminalibus. EsowN, Jam. i, p, 221,  Decandria. aij merkt aan , dat deeze Boom weleer op de Karibifche Eilanden niet gevonden werde. Hy is op St. Domingo, uit overgezonden Zaad , in de Tuin van den Franfehen Gouverneur eerst voorgeteeld , en naderhand daar door zodanig vermenigvuldigd , dat men thans aan de zyden van den Kouinglyken Weg , loopende van Kaap Francois naar Jaqueli, digte Haagen vindt, die zig verfcheide Mylen uitftrekken , van deeze Boomen met Citroenboomen vermengd ofbeurtlings geplaatst , en door afkappinge opeenegaale hoogte gehouden wordende. Op Jamaika heeft zyn Ed, 'er ook in de Velden van Kingfton een menigte gevonden; doch deeze had^ den , zo wel als die anderen, niet voort gewild. voor dat menze geteeld hadt uit op het Eiland gewonnen Zaad. Hy heeft 'cr wel duizend, var Zaad, dat naauwlyks een Jaar oud was, in d< Broeybakken van Europa te vergeefs gezaaid. „ Als men deezen Boom niet ..avent , dai „ groeit hy gemeenlyk tot de hoogte van twaa! „ Voeten, met den Stam op 't hoogfteagtDui „ men dik, zynde geheel bezet met korte Dooi , nen. Hy heeft de Bladen ovaal , klein e „ paarvinning. Aan de enden van byna alle d „ Takjes of Looten zitten Aairachtige Trosfen „ digt en langwerpig, beftaande uit geele Bloc „ men van een zeer aangenaame Reuk. D „ Zaadhuisjes zyn Vliezig en vuil witachtig „ De Stam en Hoofdtakken zweeten een Goi „ uit, die dikwils ter grootte van een Hoende E II. A.FDEEXii X. Hoofdstuk. R.ampêche Hout, l t X i e n y  4iö Tienmannige Boomen.' H. 'Afdeel X. Hoofd stuk. Kampt the Hout. „ Ey aan de Schors hangt, zynde eerst week* „ dan ftyf wordende en eindelyk broofch, zo „ dat menze met de Vingers tot een grof Poei„ jcr kan |wryven. Deeze Gom is zeer door" „ fchynende , doch door haare hoogroodheid „ vertoont zy zig zwart en donker. Ik hebze „ Smaakeloos bevonden, en zonder eenige Sa„ mentrekking ; die echter Browne verzekert „ daar in plaats tê hebben. In Water gefmol„ ten , maakt zy 't zelve zoetachtig en allengs „ meer en meer rood , fmeltende daar in lang„ zaam, doch op 't laatst geheel, en verfchei„ de Weeken noodig hebbende , om weder dik „ te worden." De Heer Jacquin twyfelt zeer of de Boom, door Catesby verbeeld, wel met den zynen en dien van S l o a n e in Soort overêenkóme. „ Takken zonder Doornen (zegt hy,) Trosfen uit de Oxels , die al te los en lang " zyn; de Bladen zo groot en van eene zo Hartvormige figuur, vallen niet ons Gewas. Op " de nieuwe Plaat van BlAckwell , zui '\ de Bloemen rood , allen zesbladig, en met H meer dan tien Meeldraadjes voorgefteld, een " bloeijende Tak van een Bladerigen afgezon" derd, daar hy doch op den zelfden tyd zou , Bloem- en Vrugtdraagende , en een altoos ■, groene Boom zyn , als ook de afwezigheid der Doornen: dit alles maakt, dat ik niet begrypen kan, welk Gewas men daar mede be* „ doeld hebbe." 3 Dc 11. Dei Li II Stuk.  Decandiiia. 417 De Heer Sloane geeft de Afbeelding van een Takje met Bloem en Zaad van den Kampêche - Hout Boom , hem van Jamaika toegezonden, met de volgende befchryving (*> ,, De „ Bladen van deezen Boom zyn gewiekt, zit„ tende by twee of drie Paaren aan eene mid„ del-Rib, zonder een oneven Blad aan.'t end „ derzelve. Ieder komt in figuur en andere op„ zigten veel met de Bladen van Palm overeen. „ Uit de Oxels der Bladfteelen komt een Rist, „ van twee of drie Duimen lang, voort, bezet „ met veele Bloemen , gelykende in groeijing „ naar die van den Sycomorus. Zy zyn zes„ bladig met één Styl, en hebben Meeldraad„ jes van eene geelachtig bruine Kleur, waar „ op Peultjes of Blaasjes volgen op de maniei „ van de Sleutelbosfen der Efchen , zynde „ van eene lichtgroene Kleur, ieder van gedaan„ te als een Piekyzer. Zy gaan in 't midder „ overlangs open , en daar uit komen kleine „ platte Zaaden. De Takken zyn met een „ Afchkleurige dunne Schors bekleed, cn heb„ ben , by het uitgaan der Bladen , Doorens „ van een of twee Duimen lang." Deeze Doorens maaken het Gewas tot Haagen zeer bekwaam, waar toe het op Jamaika veel gebruikt wordt. Zeker tleer , naamelyk , aldaar, het gevaar overweegende, waar aan de Engelfchen. il' (*) Ses the IhtrtiiuSibn tb bis Nalurd Hi/inrj of Ja, musea, Dd II. Deel, II, Sxue, II. lELiEtL. X. 300EDiTOK. Kamoê* the ' lïtui  II. Afdeel x. Hoofdstuk. Kamp, the Hout. U Proj Spicign Aaudi gende. 418 Tienmannige Boomen» in het kappen van dat Hout , aan de Baay van Kampêche , onderhevig waren, hadt een Neger derwaards gezonden, met order om Zaaden van dat Gewas in te zamelen , die men in 't jaar '-1715, voor de eerfte maal, op dat Eiland gezaaid heeft, en waar van 'er federt geheele Plantagiën zyn aangefokt, als gemeld is. Aangaande het Hout zegt de Heer Sloane, dat men het gemeenlyk kapt tot Stukken van omtrent een Elle langen twee of drie Duimen dik, van buiten , door de Lugt , Modder of zout Water , van eene morfige bruine Kleur, van binnen bleek bruinrood. Het is zeer zwaar , wordende , na het afhaalen van het vuile gedeelte , in Hukken gehakt. Men plagt het weleer te laaten raspen , doch thans wordt het door Molens, daar toe gefchikt, fyn gemalen, ftrekkende vervolgens , in de Verweryën, tot een grondfiag van alle Kleuren , die naar het paarfche trekken. Het verfchilt van het Sapanhout weinig , dan dat het donkerer is, hebbende een Oranje-bruine Kleur. Prosopis. De Kenmerken zyn : een half Klootronde, viertandige , Kelk : een enkelde Stempel: een opgeblazene Peul, die veele Zaaden inhoudt. De eenigfte Soort (1), kortlings ontdekt, is f vol- aa- (1) Profopis. Syst. Nat. XII, Tom, II, Gen. 1160, p. 293. Mant. 68.  Decandrïa. volgens Linnte os ccn Boom in Indie natuurlyk^groeijende , die de Bladen overhoeks, gepaard, met de Blaadjes agtpaarig gevind, zonder Sluitblaadje, naar die der Tamarinden gekkende heeft, met de Vinnen langwerpig ei ftomp. De Aairen, die fraai en lang zyn, kc men zo wel aan de enden der Takken als u de Oxels der Bladen voort. De Bloemen z\ klein. A d e n a n t h e r a. Dc Kenmerken zyn; eene vyftandige Kei vyf Bloemblaadjes: dc Meelknopjes gehecht a de uitwaardfe tip van een ronde Klier. 1 Vrua;t een Vliezige Peul. De Naamsreden blykt hier uit. Bevoore hadt LiNNiEüs maar ééne Soort gefield, c naderhand door zyn Ed. in twee Soorten gefphi werdt, als volgt. (i) Adcnanthera met de Bladen -wederzyds gk MltMmèer* Foliis utrinque glabris. Tom. U. Gen. „o. p. 204. Ad. Foliis decompofit.s. ROi Com?. utrinque glabris. Èpec PU*. H. P- ^' jjp. >oo. Poinciana Foliis duplicato- pmnans , Fohol ' ternis Hor, Clff. i58. Pl-eolus ^TZr orbiculato, compresfo, coccineo. HEKM. ttfgW & Pavonis, Glycyrrhiz* folio &c. EREYN. Irodr II. PCrilta Pavonis Arbor , Foliis D d 2 II. DEEL. II. STUK» Afdeel. X. Hoofd* stuk. 1 I n 1, in )e ns lie ;st i l. ,e_ A'knanth ra Paz'o* jj , Koraal» 'boom. f.n delor.al. au isrï 38. fpi- at*  4io /Tienmannige Boomen. II. Aï'PEEL X. Hoofdstuk. Koraalhoont. Deeze Soort zal ik, in navolging van Rumphius, de Koraalboom noemen. Hy fielt eenen fmal- of kleinbladigen en eenen breedbladigen voor , waar van de eerfte hier t'huis behoort. Men vindt hem, wegens zyne Zaadpeulen, onder den naam van Phaseolus voorgefteld door Hermannus , daar echter Breinius hem met reden van afgezonderd heeft, dewyl de Bloemen , Bladen en de gantfche gedaante 'er grootelyks van verfchillen: des die Autheur hem de allergrootfte Indifche Crifta Pavonis noemt, met Bladen van Zoethout en zeer kleine geelachtige Aairswys' geplaatfte Bloemen , enz. Hier van is de bynaam Pavonina, welken onze Ridder gebruikt, afkomffig. De HooglcerJ. Burmannus heeft hem op dergelyke manier voorgefteld , noemende hem „ Crifta Pa„ vonis - Boom , met rondachtige overhoekfe 3, Bladen, en eene Aairswyze Bloem; de Bloem„ pjes vyfbladig geel, de Vrugten lange Haau3, wen, met een rond hoogrood Zaad." Hoewel de Bladen hier flegts rondachtig genoemd worden , is het uit alle de aangehaalde Autheuren blykbaar, dat dezelven gevleugeld of dubbeld gevind zyn: hoedanig zy ook in Afbeelding voorkomen by Rumphius, die den cato pentapetalo flavo, Lobis longis, Fru&u orbiculato coc cineo. 13urm. Zeyl, 79, 80, Corallaria paivifolia. Rumph. jlmb. 111. p. 173. T. 109. Mandfinii. Hortt Mal, V. p. 23. T. I+. RAJ. Hifi, 11. i7j2.  D E C A N D R I A. 4« den klcinbladigen Koraalboom zegt een taamelyk hoogen Boom te zyn,naar den Tamarindenloom wat gelykende, welke by de Huizen geplant wordt om zyne fchoonheid Dezelve maakt een fierlyke Kroon , beftaande u,t een digc Loof van groote Bladrteclcn , die overhoeks aan de Looten ftaan , zelf bezet met gepaarde kleinere Bladftccltjes, agt of negen Duimen lang, aan ieder van welken drie of vier paaren ftaan van Lancetswys' ovaale Vinbladen, die gemeenlyk anderhalf of twee Duim lang zyn. Deeze Bladen hebben decigenfehap van de meefte der gelyken, dat zy zig s'avonds fluiten , 't well men den Slaap der Planten noemt. Voorts i deeze Kroon verfierd met dergelyke Riften va: Bloemen , als die men by ons noemt Heme Sleutels, en bovendien geeven zyne ange Haai Wen, openbarftende , en zig omkrullende, do. haare hoogreode Zaaden, die zig dan bloot ve toonen, een niet minder fierlyk aanzien als c Peonie door haare Zaadknoppen. _ Deeze Zaaden , naar de Lupinen - Boontj. wat gelykende , doch kleiner cn niet volkome rond , als een driezydig half gevuld Beursje Steenhard en hoogrood, worden van de Go, fmeden tot het foldeeren van Goud gebrmk maakende daar van een Meel, dat het Solde, zei doet vast kleeven. Men rygtze aan Snoei als Kraaien, daar het Vrouwvolk zig mede v fiert, en gebruiktze op Java tot kleine C wigtjes, noemende dezelven Zaga, hoewel Dd 3 1 II. DSM- H, SïUK. II. \fdeel» X. Hoofd- iTUK. Korajl' 1 >r e ïSzaga- of Weegkornlel:, d- » aren 35m> 'er ïog  n. Afdeel. x. Hoofdstuk. KoraalVtom. 422 Tienmannige Boomen. nog andere Zaadkorrels zyn, die te regt deezen naam voeren, by de Maleijers Condorins, by de Chineezen Tfchjong . Sedji genaamd Deeze laatften komen in de Zuidelyke Landfchappen van China voort : zy zyn ronder, harder, vaster, zwaarder dan de Ambonfe, en worden eigentlyk tot het weegen van Zilver gebruikt, als van eenpaarige zwaarte zynde. Deeze groeijen aldaar ook aan hooge Boomen , maar die de Haauwen korter hebben, naauwlyks een Vinger W en krom als een Zabel. Van zulke Condorins maaken 10 een Maas en 100 een Tayl, dat is tien Drachme: zo dat de tien een Vierendeel Loots zyn ; doch van de Ambonfche gaan 'er 15 in een Maas. " De Malabaarfche Boom, Mandsjadi genaamd, fteekt zyne Kruin boven de meefte andere Booten uit , hebbende een Stam van drie of vier Voeten dikte. Het Houd is hard , met een bruin Spint, en de Takken hebben eene bruin eroene Schors. De Bladen zyn langwerpig, dun en zagt , aan groene Steelen gepaard zittende , die uit een dikkere Bladfteel voortkomen, en dus, even als gezegd is, gevleugeld zyn, naar Boonen ruikende en bitter van Smaak. De Bloemen , die vyf Blaadjes en tien Meeldraadjes hebben , groeijen ook aan Risten , cn ruiken naar Honig. De Peulen zyn drie Palmen lang, een dwarfen Vinger breed, door de ingeftooten Zaadkorrels uitpuilende, welke Beenham, hoogrood en glanzig zyn, fmaakendc naar Boeren Boonen. Dee-  13 E c A N n R I A. 4^3 Deeze Boombloeit niet voor zyn twintigfte Jaar, en men rekent dat hy twee Eeuwen leeven kan. Aj De Zaaden worden 'er van 't Gemeene VolkH gekookt en gegeten , of ook van de Goudfme-si den, als gezegd is, tot het Soldeeren, en tot Gewigt gebruikt, alzozy ieder vier Aas weegen. Dus fchynen zy nog wat ligter te zyn dan de Ambonfche, voorgemeld. O) Adcnanthcra met de Bladen van onderen^ ruig. Deeze is onder den naam van Schildboom1 voorgefteld door Rumphius, of wel van den Witten Schildboom, in 't Maleitfch Caju Salowacko Poeti , dus genaamd, om dat de Indiaanen hunne Schilden maaken van deszelfs Hout. Het is een hooge regte Boom, rond van Stam, die zeer kennelyk is, om dat zyne kruin naar eene Parafol , op een Stok, gelykt. De Bladen, in gedaante met die der Tamarinden veel overeenkomende, ftaan gepaard aan de Bladftcelen, die wederom in menigte aan andere grootere Steelen groeijen : zo dat de Bladen var deezen Boom ook dubbeld gevind of gcvleugelc zvn De Bloemen zyn klein, beftaande uit vie: geelachtige Blaadjes, met vegje Meeldraadjes utfuprn. Aden. Foi. decompoliusfubtus «'J. iet. . ' D .d 4 XI, Deel II, Stüs. IE DEEL. X, DOFD» UK. n. tdenantfjta Falcata, Schüdoom. !  424 Tienmannige Boomen. II. Afdeel. X. Hoofdstuk. Schildboom, öc Hemel, tfoom. de Vrugten platte Haauwen, vier Duimen lang, één Duim breed, met langwerpige zwarte Zaaden. Deeze Boom groeit op de Ambonfche Eila'n'dcn. Behalve de gedagte Schilden, maaken de Indiaanen ook Praauwen of Schuitjes van het Hout, dat ligt en taay is, doch Draadig en fterk afvezelt. Van dc Schors worden Geuten gemaakt. Daar is ook een roode Schildboom , doch die behoort niet tot dit Geflagt. Men zou mooglyk ,x volgens de laatere aanmerking van LinnjEtjs(*), daar toe betrekken kunnen den Lugt- of Hemelboom (Arbor Cceli) van R v mp h i o s , aldus genaamd , om dat hy zynen Top als tot in de Wolken verheft, en befchreeven als volgt. Het was de hoogfte Boom, hem op de Molukkifche Eilanden voorgekomen. Zyn Stam, die van onderen zo dik is, zonder Vleugels, dat twee of drie Man hem naauwlyks omvademen kunnen , fchiet zonder Takken op , tot de hoogte van yyfentwHitig of dertig Vademen , dat is ongevaar anderhalf honderd Voeten (f), De Schors is graauvy , effen , van Hoornachtige zelfftan* dig- (*) In M"r.lis/a atttra. An hujus Generis Arbor Cosll, rumph. Amb. 111. p. 205. T. 132? (t) Als men een Vadem op zes Voeten neemt, zou hy wat hooger zyn, Ondertusfchen zou dit byna de maat zvn der hoogfte Boomen in Eurona ; zie bladz. 7: maar in Amerika vallen zy veel hooger: zie bladz. 13 , hier voor.  D e c a n d r i a. 4^5 dighcid: het Hout, ligt, voos, wit cn draadig, bitter van Smaak. De Takken zyn bezet met' gevinde, langwerpig ovaale Bladen, aan de en. dm fpits , die glad en dikachtig zyn, met Rib-" ben. Het Bloeizel gelykt naar dat van de Cap-t ficum , beftaande ieder Bloempje uit vyf of zes Sterswys'geplaatfte Blaadjes, groengeel van Kleur, met tien Meeldraadjes, van eenen Herken geilen Reuk. De Vrugten zyn platte Haauwen , die zo ongemeen naar de Bladen van den grooten Kajupoeti - Boom gelyken, dat menze daar van niet onderfcheiden zou kunnen , indien zy in 't midden niet een ronde uitpuiling hadden , daar het Zaad legt, dat een plato rondachtige of Hartvormige Korrel is. Dcezi Boom komt ongemeen zeldzaam voor, en word daarom van de Indiaanen ook als iets raars be fchouwd en in achtinge gehouden. Trichilia. De Draadigheid van het Honigbakje hee: zekcrlyk den Geflagtnaam ter baan gebraa De Plantgewasfen , hier toe behoorende, hei ben de Kelk eenigermaate vyftandig cn v; Bloemblaadjes : het Honigbakje Cylindrifch van digt aan elkander gevoegde Vezelen , : lang als de Bloemkrans, in zyn Mond de Me< knopjes draagende. De Vrugt een driehuizi drickleppig Zaadhokje, met Befie-achtige Zi den. Dd 5 V II. Deel. IT. Stuk. II. Lfdeel.' X. ïoofd- TUK. Hemtl' oom, t t. 3- -'f , :o % l, te er  426 Tienmannige Boomen. II. Afdeel- X. Hoofdstuk.* Bladz 260, r. Trichilia hirta. Ruig. bladige. Vier Soorten waren hier van Linn^eus opgegeven , doch de vierde , Trichilia Guara getyteld, heb ik, volgens zyn Ed. laatere aanwyzing, hier voor *, als een byzondcr Gellagt, .onder den naam van Guarea, befchreeven. Niettemin heb ik 'er wederom een Vierde Soort, uit het Werk van den Heer Jacquin, bygevoegd. (i) Trichilia, die de Bladen gevind en eenigermaate ruig heeft. Hier wordt bedoeld een Heefterachtig Boomgewas , dat Sloane in de Bosfchen van Jamaika gevonden hadt, met verfcheide Stammen twintig Voeten hoog groeijende , eer het Takken uitgeeft. Hy noemde 't zelve Evonymus met den Stam zonder Takken, de Bladen gewiekt , en een ronde driekorrelige Vrugt. Browne gaf 'er den naam aan van Trichilia die eenigermaate ruig is , met ovaale gevinde Bladen en Trosfen uit de Oxelen. De Heer Jacquin tytelt het Spondioides, en befchryft het aldus. 't Is een Boompje , tien Voeten hoog, ja zelfs laager voorkomende , dat den Stam regt en (l) Trichilia Foliis pinnatis fubhirfiitis. Syst. Nat. XII. Tom. tl. Gen. 521. p. 294. Trichilia fubhirfura &c. BaowN. Jam, 278, Evonymus Caudice non ramolo. Sloan, Jam, 171. Hifi. ii. p. 103. T. 210. f. 2, 3, Raj. Denclr, 70. Ttichj. lia Spondioides. |Acq_ Amen 128.  D E C A N D R I A» 427 en in zeer weinige Takken verdeeld heeft; de ^ Bladen gevind, glad of wat ruig, overhoeks aan de enden der Takken verfpreid , met de | Vinblaadjes ovaalachtig, ftomp gefpitst, effen-* randig, gefteeld , twee Duimen lang, de rmddelften allengs grooter wordende. De Bloemen, klein en Reukeloos, groeijen aan Risten, die met de Vrugten dikwils een half Voet lang zyn. De Zaadhuisjes zyn bruinachtig , met drie Sleuven en bevatten doorgaans twee Zaaden. De Franfchen noemen het Mombin bdtard of BasterdSpondias, waar van de bynaam. Het groeit ook by Karthagena. (2) Trichilia met gevinde gladde Bladen. De Heer Jacquin noemt deeze de Ha vanafche, als hebbende haar omftreeksdie Stad in Bergachtige Bosfchen, aangetroffen. Het 1: een hooge Takkige Kroonboom, die een zee onaangenaamen Stank uitgeeft. Hy heeft ge vinde, glanzige Bladen , die naar 't end toe al lengs vergrooten, en zeer korte Bloemtrosfen 11 de . OSels der Bladen. De Vrugten zyn rond groenachtige Doosjes. (3) Tri- (2) Trichilia Foliis plnnatis glabris. Sy«.N*«. XH. mfupra. Trich. Foliis pinnatis glabris, Foliolis extimis majoiibus. jACOj Aw-r. 129. T. I7J. f. 32. ll.Dr.fL. H. Stok. II. 1JDEEL, X. lOOïDTOK. ti. Trichilia glabra, Gladlüadige, 1 r 1 e  n. Afdeel. x. Hoofdstuk. Hl. Trifclia. Driebladige, iv. Ttrmitalii Endblocniige. 428 Tienmannige Boomen. ,(3) Trichilia met drievoudige Bladen. Loefling, die ze Trichilia Halefia tytelt, heeft deeze Soort in Zuid-Amerika gevonden, in de Landitreek van Cumana, alwaar de Spanjaarden haar Cerafo macho, dat is Groote Kerfenboom noemen. De Heer Jacquin, die het Gewas op drooge Velden van 't Eiland Kurasfau waarnam , zegt dat het ccn Boem is van vyftien Voeten hoog , hebbende ook eenen onaangenaamen Reuk. De Stam is, dikwils van den Grond af, zeer bezet met Takken. De Bladen, die ook ovaalachtig, maar aan 't begin breed zyn , ftaan drie aan ccn Steeltje. Ee Bloemen zyn klein en wit: de Zaadhuisjes rcr.d en groen, met bruinachtige Stippen, bevattende enkelde Zaaden. Van den Wortel wordt door de Slaavinnen, in Afkookzel, gebruik gemaakt tot afdryving van de Vrugt. (4) Trichilia met de Bloemtros/en aan 't end der Takken. Een Boom van twintig Voeten hoog , met een uitgebreide Kroon van Takken, die byna op den Grond neerhingen, cn zeer gladde, gevinde Bladen , hebbende de Bloemtrosfen aan t end der Takken, werdt door den Heer v J a c- (3) Trichilia Foliis ternatis. jACq. Amcr. p. 1:9. T. 8s Trichilia Halefia. LOEFL. hin. 188, (4) Trichilia Racemis terminnlibus. ]ACq. Amcr, p, 130.  D e c a n d b. i a. 429 Jacquin by Kingfton op Jamaika, aan den Weg, in de Maand January bloeijende gevonden. De bloemen waren zeer talryk, zy ftonken cn geleeken in de eerfte opflag naar die der Melia , doch by nader onderzoek bevondt hy dat de Meeldraadjes niet vereenigd waren. Vervolgens , de Vrugt willende onderzoeken, vondi zyn Ed. tot zyn leedweezen, dat die Boom was afgehouwen. S w 1 e t e n i a. Dit Geflagt heeft zynen naam naar den ver maarden Heer, Baron van S w i e t e n , Lyf Arts en Raad van Haare Keizerlyke Majefteit door wicn niet alleen de Geneeskunde te Wee nen zeer opgeluiftcrd, maar ook de Kruidkund aanmerkelyk bevorderd is, alzo hy by de Kei zerin heeft weeten te bewerken, dat de Uni verfiteit dier Stad met eenen Kruidtuin voorzie werdt: zynde de gedagtcnis van dien Heer dt door Jacquin vereeuwigd. Hy is in voorleeden Jaar den weg van alle Vleefch g gaan. De Kenmerken beftaan in een Kelk die i vyven gedeeld is, met vyf Bloemblaadjes: ee Cylindrifch Honigbakje met de Meelknopji aan zynen Mond: het Zaadhuisje met vyf Hc ligheden , Houtig, van onderen gaapende, t gewiekte Zaaden, die op elkander leggen, b vattende. I ïl. Deel, II. Stuk, II. Afdeel» X. Hoofd-j stuk. 1 s 't n n is 1ne- )e  430 "Tienmannige Boomen. II- Afdeel. X. Hoofdstuk,i. SviieterJa Mahony Hout Boom. ca (i) Swietenia. Syit. Nat. XII, Tom. II. Gen. p. *94Cedrela Foliis pinnatis &c. F.R0WN. Jam. 158. Arbor Foliis plnnaris , nullo impari , Ne-vo ad latus. CATFSB. Cur, 11, T, 81. Swietenia. Jac"i_ Amtr. 127. De eenigfte Soort (i) is de Boom , die het zo bekende, doch niettemin kostbaare , Mahony - Hout uitlevert. Browne hadt denzelven voorgefteld onder den naam van Cedrela met gevinde Bladen , verftrooide Bloemen en wehïe■kend Hout. Catesby noemt hem, Boom met Bladen die gevind zyn zonder Blad aan 't end; de Rib naar de eene zyde uitloopende , met een groote hoekige Vrugt en gewiekt Zaad. De Heer Jacquin befchryft hem aldus. Het is een hooge , zeer takkige Boom, die een aanzienlyke Kroon maakt, hebbende de Bladen famengefteld uit Lancetswyzc Vinblaadjes , wier getal" doorgaans drie of vier , zelden vyf Paaren is , zynde wat krom , anderhalf Duim lang. Uit de Oxels der Bladen komen platachtige Trosfen voort , doorgaans van agt witte Bloemen , van de gezegde hoedanigheid. Het Zaadhuisje is zeer groot, Eyrond, ftomp, van buiten Roestkleurig, van binnen in vyf holligheden verdeeld, met zeer dikke Houtige Kleppen. Ieder holligheid bevat verfcheide Zaaden, die een Vliezige Wiek hebben , langwerpig en ftomp. De Bloem is derhalve als die 'van de Melia en de Vrugt als die van de Cedrela , merkt hy aan. Het groeit op de grootften der VoorEilanden van Amerika. Het Hout is rood, hard  D e c a n » R i 431 en zwaar, zeer bekwaam tot de polyfting, wor-^ dende derhalve in Engeland zeer veel tot Kabinetten en ander Schrynwerk gebezigd. i S' M e i. i a. De Kenmerken van dit Geflagt zyn ; een vyftandige Kelk met vyf Bloemblaadjes : het Honigbakje Cylindrifch, zo lang als de Bloem; met den Mond tientandig: een Pruimvrugt, met een Steen, die vyf Holligheden heeft. Van dit Geflagt zyn twee Soorten, die dooide figuur der Bladen verfchillen, als volgt. (i) Melia met dubbeld gevinde Bladen. De Arabifche naam Azedarach , van A v 1c e n n a afkomffig , is aan deeze Soort gegeven. Men vindt dezelve by B a u h i n ü s voorgefteld onder den naam van Boom met EsfchenBladeren en blaauwe Bloemen. DodonjEüs befchryft dit Azedarach , als een hooge Boom zyn (i) Melia Foliis bipinnatis. Syst. Nat. XII. Tom. 11. Gen JS>3 p ao,.. Melia Foliis duplicato- pinnatis. Fl. Zeyl. ïSz Melia 'foIüs decorapofois. Hort. Cliff. lêi, royen L-ugdba, 46z. Azedarach. dod. Pempt. 848. burm. Zeyl. 40. /S Azedarach fempervirens et florens. ToüRNF. Infl. 616. Azed Flor. albis fempervirens. herm. Lugdbac. 6sz. Azed. Frufti polypyreno Mangoferos fylveftris. burm. Zeyl. 40. Azedarach ta indica. Comm. Hort. Amft, I. T. 76. Olea Malab.Nimb dicla. raj, Hift. 1545. Ht DKEi.. II. Stuk. II. FDEEL. X. [oofd > l'uk. 1. Melia izedaraci, Uedarach, 1  432 Tienmannige Boomen. II. Afdeel. X. Hoofdstuk. Aztdarach zynde, die Straalswyze Bloemen heeft, en Vrugten naar de Jujuben gelykende, doch bleek geel en van eene bitterachtige Smaak, wier Steenen fommigen aan Snoeren rygen tot Roozekranfen. •De Grocyplaats van deezen Boom was in de Zuidelyke deelen van Europa en in Syrië. De Bloemen werden gehouden voor een goed Geneesmiddel , inzonderheid tot zuivering der Heifenen, maar de Vrugten voor fchadelyk en Vergiftig. Sommigen hebben deezen Boom verkeerdelyk aangezien voor den Sycomorus: anderen noemen hem Basterd - Sycomorus, onder welken naam hy in de Hortus Eyflettenfis voorkomt volgens de aanmerking van den Hoogleeraar J.Bormakecs, die zegt , dat het de Kirikohomba der Ceylcneezcn is. Dus valt hy dan ook op Ceylon , ja zelfs op Java, alwaar de Inlanders hem Folla - mor gatje, of Acrïku noemen, zo de Heer JN. L Burmannus aantekent; zynde by in Reuk en Smaak de Syringcn niet ongelyk; Deeze Boom laat in de Kruidtuinen der middelfte deelen van Europa jaarlyks zyne Bladen vallen, en daarom zou hy wel fchynen te verfchillen van den altyd groenen en bloeijendc van Toürnefort, doch Linnjeusvondt geen Kenmerken van Soorrclyke onderfcheiding. Dus wordt dan die ook tot deeze Soort betrokken , en bovendien de Ceylonfche Azedarach met eene vcelkorreligc Vrugt van den Heer J, Burmannus; Wilde Mangoferos genaamd; tot  DECANDRIA. 433 tot welke de Aria Bepou van Malabar, door Commelyn onder den naam van Azadirach. • ta Indica, in de Amfceldamfehe Kruidtuin afgebeeld, verkeerdelyk betrokken was, als zynde deeze volgende Soort. (o) Melia met gevinde Bladen. Dat de Bladen eenvoudiglyk gevind zyn, en dus zeer naar die der Esfehenboomen gelykende, onderfcheidt deeze zeer duidelyk van de andere Azedarach, en veel beter dan de bynaam Azi'Uraclita , welk eigen tlyk maar een woordfpecling is, door Coumelyn gebruikt om deeze Soort tc betekenen. Bauhinds noemt dezelve Indifche Boom , naar den Esfchenboorri gelykende, met Vrugten als Olyven, en Plu k e n e t i u s Malabaarfe Olyfboom met Esfchéhbladen. Hy wordt dan in 't algemeen Esfchen Uadig aangemerkt te zyn. Onze Hoogleeraa: j. Burmannus heeft 'er een zeer naauw keurige Afbeelding van aan 't licht gebragt, et de Jonge Heer , zvn Wel Ed. Zoon, merk aan, dat hy op Java Jntarram Cesfa heet. 0{ Ms (z) Melia Foliis pinnatis. Sy't. Kat. XII. utfupra. Hou ClifT. Km. Flor. jZSsj/. 161. B-oyen Lfdbat. 4s2. Olea Mala barica Fraxineo Folio. puik. Alm. 269. T. »47- f. 1. A-bo: Ir.dca &c. C. B Pin. 416. Azadirachta Indica Folio Fraxmi ÈivEYN le. ai. T. 15. Azadiracha ndica. &"c Comm Amft I. p. 147- T. Aria Bepou. Hort. Mal. IV. p. 107. T Bi Azedaracb Foliis falcatö - ferratis. burm. Ztyl. 4°. T. IJ burm. Fl. T-r.il p., 181, ^, h. DEEL. ii, STUK. II. X.. SlOOED. ruk, TI. MAi& 'Azadiracbta. Esichènï bladige. I f  434 Tienmannige Boomen. LU Afdeel. X. Hoofdstuk. Azedarach, Malabar noemt men hem Aria, Bepou, en onder dien naam wordt hy aldus befchreeven. Het is een hooge Boom, met een dikken Stam, die het Hout uit den witten geelachtig heeft , maar met een zwartachtige Schors bekleed. De Wortel is bitter en fterk van Reuk, zo wel als de Bladen , die langwerpig rond , gefpitst, aan den omtrek gekarteld zyn, dun, glad en glanzig, met de middelrib meest naar de ééne zyde fterk üitpuilende. De Bloemen, die klein, wit en Reukeloos zyn, komen Troswyze aan Steeltjes voort. Ieder Bloempje, uit vyf Blaadjes beftaande , zit in een groen Kelkje, en heeft in 't midden , in plaats van Styl, een Trompetswys' Kokertje , aan 't end met Franje, daar de tien Meeldraadjes in zyn en een dunne Styl uitfteekt ; byna gelyk in de Jonquillcs. De Vrugten komen ook aan Trosfen voort, zynde langwerpig rond, en gelykende naar kleine Olyf jes , eerst geelachtig, dan paarfch, met een dun Vliesje bekleed, waar in een Olieachtig , fcherp , bitter Vleefch vervat is en een langwerpig Steentje met een witte Pit. Men perst 'er een Olie uit , dienende om Kleuren te maaken tot het fchilderen van Katoenen en Linnens. Het Sap der Bladen is fterk Wormdryvende , en wordt derhalve van de Malabaaren , die veel met Wormen bezet zyn, of op zig zelf, of met Wyn, Water of Vleefchnat, ten dien einde ingenomen. Zr-  Decandria 435 Zygophyllum, De Kenmerken zyn 5 dat zo wel de Kelk als de Bloem vyfbladig is ; het Honigbakje! tienbladig, dekkende het Vrugtbeginzel, 't welk een Zaadhuisje wordt met vyf Holligheden. Van de negen Soorten, thans in dit Gellagt voorkomende , behoort hier alleenlyk de Agtfte, naamelyk. (8) Zygophyllum met gevinde Bladen en eenen Boomachtigen Stam. i De Heer Jacquin heeft deeze Soort in de Bosfchen by Karthagena in de Westindiën waargenomen. Het is een Boom, van veertig Voeten hoog , met een zeer fierlyke , digte, uitgebreide Kroon , van dunne Takken. De Bladen zyn gevind, glad, en ftaan tegenover elkander, beftaande uit een afgebroken Ribj Van drie Duimen lang , die bezet is met zes of zeVen Paaren van langwerpige Blaadjes. Uit de oxels der Bladen en aan de enden der Takken komen losfe Risten voort, van groote fchoone Bloemen , Oranjekleurig in een groenachtige Kelk. Het Vrugtbeginzel heeft een lang Voetje en het .Zaadhuisje is met vyf zeer groote Vliezige Wieken voorzien. AIS ff.) Zygopbyiïr,» Foliis pinnatls Caule Aiboreo, Syst. Nat. XII. Gen. 524.. p. 295. Zygopiiyllum Caule Arborco FöVii* pinnatis, JACCJ. Amer. 13°. T- si- Eë 1 n. Deel. li. Stcr.' 1L Lfdeel". X. riOOEÜtuk. vin. ZygópbyU um Arforeum. jukboorti.  436 Tienmannige Boomen. It Afdeel. X. Hoofdstuk. Juk ''oom. 1. Quasfia timira. KwasfieHout. „ Als deeze Boom bloeit , zegt zyn Ed. , „ geeft hy een zeer fraay aanzien , doordien „ deszelfs digte en hoog groene Kroon aan alle „ zydcn als bedekt is met Bloemen. Voor het „ uitkomen derzelven fchynen de Bladen als „ dubbeld gevind te zyn. De Ingezetenen ,, noemen hem Guayacan, 't welk by hun een „algemeene naam is van alle hard Hout, tot „ Werkhout zeer bekwaam. Men geeft ook „ voor, dat de Stam, onder den Grond begraven zynde, niet bederft, maar in Steen ver„ andert." Q u a s s i a. Dit Geflagt heeft zynen naam van eenen Neger, genaamd Kwasje, door wien het Hout in Geneeskundig gebruik gebragt is. Het bevat ook maar ééne Soort (ij wegens de ongemeene Bitterheid vermaard zynde en daar van den bynaam draagende. De Kenmerken zyn, dat het de Kelk, Bloem en 't Honigbakje, altemaal vyfbladig heeft, en vyf Zaadhuisjes, van elkander afftandig, ieder met één Zaadkorrel bevrugt. Aangaande dit Gewas is een omflandige befchryving gegeven in een Redevoering, welke in (r) Quasfia. Syst. Nat. XIT. Tom. II. Gen. 225. p. 29S, Lignum Quasfia. Amozn. Aeai. VI. p. 421. T. p. 429. Het QuasfieXHout uit Suriname. Uitgtz. Ferèand. IS. Deel, Am» 1764. p. 394. Fl. LXU  D e c a n d R 1 A. 43? in den jaare 1763, door den Student C. Blom , te Upfal , opentlyk, onder de Voorzitting van Linnjeus verdedigd werdt... Aangezien dezelve reeds voor eenige Jaaren , in 't Nederduitfch vertaald zynde, met de Afbeelding, het licht ziet in de Uügezogie Verhandelingen, zo zal ik hier maar kortelyk melden , dat het een Boom is, in de Landftreek van Suriname groeijende, waar van de Wortels thans bekend zyn onder den naam van Quasfie-Hout. Hetzelve is, ruuw zynde , naauwlyks van ander Hout te onderfcheiden; doch ik heb 'er een Plankje van, ter grootte van een Kaarteblad en van ordentlyke dikte, doen maaken, het welke, in mync Verzameling van meer dan honderd verfchillen de Houten geplaatst, van die allen in Kleur zo danig verfchilt , dat ik het by geen derzclvei vergélykeri kan , noch aan de gepolyfte, nocl gan de. ongepolyfte zyde. Het ziet een weinij uit den geelen, naar 't graauwe trekkende, zon der eenige Wolkigheid of Aderen. Het Stuk daar het afgezaagd is , omtrent een Arm dik heeft eene roodagtig bruine, wat ruuwe Schors Dc Bladen van deezen Boom zyn gevind maakende drie of vier Paaren van Lancetvormi; ovaale Blaadjes uit , aan een gemeencn Steef die in een Puntje eindigt. Gedagte Eladftcel \ op zyde met Vliezige Wieken bezet. Deez: hoedanigheid hadt het Gewas, dat men reed eenige Jaaren in dc Akademie - Turn te Upia hadt gehad, en aldaar de hoogte van agt Voetci II. DEEL. II. STUK. ir. Afdeel. X. Hoofdstuk. Kwasfiet Hout, t 1 i f l  438 Tienmannige Boomen. II. Afdeel. X. Hoofd- bJUK. » Zie bladz. 276, t Zie 'i'Jadz 3 ii. bereikte, eerst voor een Sapindus, daarna voor een Soort van Zygophyllum doen aanzien, doch de gefteldheid van de Vrugt deedt blyken, dat men 'er een byzonder Geflagt van maaken meest; gelyk het dan alhier verfchynt. L1 nnaïus vraagt (*) , of niet de Amerikaanfche Nootehoom van Commelyn , met gewiekte in tweeën verdeelde Bladen, tot deeze eer dan tot de Melicocca * te betrekken zy : doch deeze zelfde is door zyn Ed. ook als overeenkomftig met de eerfte Soort van Sapindus opgegeven f , tot welke hy insgelyks door den Heer N. L. Burmannus wordt t'huis gebragt. Dit is zo zeer niet te verwonderen, aangaande een Boom , die geen Bloem of Zaad in onze Lugtftreek voortbrengt (f). L 1 m o n 1 a. Lemisjes - Boom. De gelykenis naar de Limoenen, die tot het Geflagt van Citrus behooren , heeft deezen naam opgeworpen. De Kenmerken zyn , een Kelk in {*) Append. Spec, Ed. H» p. id;9. (f) Het is niet zeer veilig , daar omtrent betruiten op te maaken; anderszins zou het iemand kunnen vergaan als Plukenetï'us , die aan Sloane gevraagd hebbende , welke Vrugt de Ebbénboom van Jamaika vcortbragt , en verftaande van een Peul als de Aspalathus , daar »p een Gewas in de Tuin^ van Celfea , 't welk hy zig verbeeldde die Ebbénboom te zvn, in Afbeelding deedt brengen met zulk een Vrugt; wordende , toen dit Gewas vervolgens Besfen voortbragt, met reden uitgelachen. Zie bladz. 15?» 158, hier voor.  D-e C a ND ri a. 439 in vyven verdeeld, vyf Bloemblaadjes; eenBe-^ fie of Sappige Vrugt met drie Holligheden, ieder een enkelen Zaadkorrel bevattende, 't Getal der Soorten is thans tot drie of vier ver s meerderd, als (i) Lemisjes - Boom met mktlde Bladen en Doorens. Van deezen heeft de Hoogleeraar j. Burm a n n u s een Takje met Bloemen naauwkeurig afgebeeld, onder den naam van Ceylonfche Wüde Limoentjes. Zyn Ed. dit Takje in het Kruidboek van Hermannüs, met den Ceylonfchen naam Dehighaha daar nevens gevoegd, bezittende , zegt 'er van, „ de Stam van dee„ zen Boom is rond, effen en Houtig: de BlaM den zyn fpits, dik, geaderd, effenrandig , " overhoeks geplaatst op zeer korte Steeltjes: „ onder welke een zeer fcherpe Doorn uitkomt, " cn een Tros van kleine Bloemen , tien oi 'j twaalf te gelvk, waar op de Vrugten volgen.' LiNNiEns niettemin , heeft het zodanig be fchouwd, als of de Bloemen voortkwamen inde Oxels der Bladen (*), en ik kan, om d, waarheid te zeggen, in de Afbeelding ook me zien (,) hhncnia Eoliis fimplieihus Spinis foiitan's. Mantisf ah p. «7. Limones piuniU Zeyianici fylvestrcs. BUR.u. «y* »« ^*%) Peuimculi AxiUares confert! uniflori. Mant. alt, ibid. Ee 4 IT, DEEL. II- STUK. m Ledeel» X. 'OOFDTUK. 1. Limonia nc-r.ophyl' '"■ .• Eenbladi- t I l  440 Tienmannige Boomen. AFDEEL x. Hoofo. STUK. 11. Limenu diphyl.a. Tweebl dige. ri. 1X. F,X> 2, 11L Limonia trifoliata. Driebladige. zien , dat zy, of de Doorens, onder de Blad• fteelen uitfchieten zouden. (2) Lemisjes - Boom met dubbelde Bladen. De Heer Richter, van wien ik meermaal" len gefproken heb , heeft ons van Batavia een Takje medegebragt van den Boom, die aldaar, zo hy verzekert, de regte Limmetjes of Lemisjes voortbrengt. Het is geenszins de Limonellus of Limon Nipis van Rumphius , maar een Gewas, dat twee Bladen by elkander heeft op een zelfde Steeltje, en, aangezien ik 'etgeen van dien aart ergens afgebeeld of beichreven vind, zo heb ik het hier niet alleen als eene nieuwe Soort ingevoegd: maar geef 'er ook de Afbeelding van. De Vrugten zyn-niet grooter dan een Duiven-Ey en by dezelven heeft het kleine Doorntjes. Het wordt Crandang genoemd van de Javaanen. (3) Lemisjes - Boom. met drievoudige Bladen en dubbelde Doorens. Deeze is door den Fleer N. L. Burmannus eerst afgebeeld en voorgefteld, onder den naam van Limonia met dubbelde Doorens in de Oxe- (z) Limonia Foliis binatis. Mihi. (i) Limonia Foliis ternatis Spinis pemi.'iis. Mant. alt. p. ,37. Limonia Spinis axillaribus geminis, Foliis ternatis cvaüs ikc, liUMM. Fl, Ind, 10;. T. 3j, f. 1.  D E C A N D ' R 1 A' 44-1 Oxelen, drie Bladen aan een Steeltje, waar van het middelfte grootst, en enkelde Vrugten. LiNfoEOS zegt , „ dat het een Boom is, die naar den Citroenboom gelykt , met bogtige Tak'" kenj Ebbende de Bladen ook als met Gaatï jes 'doorboord , van grootte als die der Heel fterachtige Jasmyn , de zydelingfe klein en , onbedeeld. Dezelve heeft Stoppelachtige \ Doornen, langer dan het Blad. De \ rugt „ is een kleine, gladde, ronde, roode Bezie , „ van grootte als die van 't Faccinium." Dit verfchilt aanmerkelyk van de Afbeelding en befchryving van gezegden Hoogleeraar, door wien aangemerkt wordt, dat 'er nog meer Soorten van dit Geflagt by Rumphius, m het Tweede Deel van deszelfs Ambunjche Kruidboek , van Hoofdib 36 tot 41 , voorkomen : van welken ik ftraks zal fpreeken. (4) Lemisjes - Boom met gevinde Bladen er, enkelde Doorens. Met eeen reden ter wereld kan deeze Soori ö • der (,) töm'mÜ VéM pinnatis Spinis folitariis. Mant. alt p 380. Limonia SpinisaxiUanbus folitarüsreftis, Foliis pumans. raiolis alatis. Iïrown. Jam. .o*. LioW acul sfima Sp Plant 11 p. s54. Limonia Malus fylves .is Zeylamca.Fma pumilÓ. li'uRM. ZnL .43. ÖPBM. F1- lKd- I02- ScW"«sFo;' pinnatis Petiolo Sec. FL Zeyl. 175. Anififolium RUM?* Ami II 1' 133. T. 43. Catu Tsficia Naregam. Hort. Ma IV. p, si. t. 14. Malus Limonia '.ndica, Fiudu pttfillo.RA. Hifi, 1658. Ee 5 II. DsJL. 1I< STUK, II. Afdeel.1 X. Hoofd» stuk. Lemisjes* Boom. IV. ' Limonia pinnatifolia, vmbladt* ge« 1 i \ 11  44^ Tienmannige Boomen. II. 'Afdeel. X Hoofdstuk. Lemisjes £'im, ] ] » 3 den bynaam van acidisfima , dat is uitermaate zuure, voeren, indien het de Boom is, welken Rumphius Anysblad noemt, wegens den Reuk der Bladen, hebbende de Portugeezen 'er den naam van Folko d'Anis aan gegeven. Omtrent Batavia , daar dezelve groeit, wordt hy Boa Balangan , in 't Javaanfch Cabeftan geheten De Bladen beftaan uit Vinblaadjes, hebbende een gemeenen Steel die fterk gevleugeld is. De Vrugt, die rond is met een fmallen Hals, heeft een Houtige Schaal, en van binnen een zoet eetbaar Vleefch. Men noeintze , in 't Nederduitfch, Klaver-Appels. De Heer N. L. Burmannus merkt aan, dat het volgens Kleinhof een Boom is van dertig Voeten hoog en tien Duimen dik, die op Java de Bladreelen zo fterk niet gevleugeld of met Vliezige Randen heeft, als in de Afbeeldingen. De Malabaarfe, welke Ray Qostindifcke Limonia met een zeer kleine Vrugt noemt is ïen Boompje van maar zes of zeven Voeten hoog , met gedoomde lakken en geelachtig Hout; de Bladen ook gevind, en de Bladfteeen zodanig gevliesd hebbende, dat men die byla voor Bladen zou aanzien. Voorts zyn veelen Mebladig ; zo dat het Loof zig byna als de yeld- Klaver vertoont. De Bloemen zyn zoet •an Reuk , doch, dat zy naar Anys ruiken zou» icn , vind ik niet gemeld. De Vrugten , als deine Limoentjes of Lemisjes, hebben de ;rootte van Druiven , zynde eerst groen met wit-  DecandRiA' 443 witte Stippen , vervolgens Goud- of Citroengeel vol van een Zuurachtig bitter , Kruideng Sap'en derhalve Maagfterkende , niet alleen, maar ook tot uitdryving der kwaade Stoffen m Uitflaande Ziekten dienftig. Tot deeze Soort worden de Boomen der I emisjes, die in de Westindiën zo gemeen zyn, fHuis gebragt. De Hoogleeraar j. Burmanhaalt den Oranje - Appelboom , met een zeer kleine Limoen - Vrugt, die by uitftek zuur is, van Sloane , aan , welke die Autheur zegt overal in de Haagen der Tuinen, op de Velden en in lugtige Bosfchagiën op de Voor-Eilanden van Amerika , voor te komen; betrek kende daar toe ook de Wilde Limocnboomen in Syrië , Egypte en Afrika menigvuldig, me zeer kleine uitermaate zuure Vrugten, van Sca l,ger en anderen; als ook die Wilde Limoc nen van Bellonius, niet grooter dan ee Duiven-Ey , onder de Puinhoopen van Kan in Egypte voorkomende: zo wel als een Sooi • van Limoenen in Spanje groeijende, met d Vruoten naauwlvks zo groot als Nooten, doe beter van Reuk en hooger van Stam , do. Cves alpinus, Bauhinus en anderen g meld. Onder alle deeze , vind ik geen bly van Gevinde Bladen: weshalve ik hier van ec Soort zal maaken onder den naam van (5) Le- II. Deel. II. Stok» m AFDEEi. X. Hoofdstuk. Ltmiije',' I | 1 D t e h )r k n  444 Tienmannige Boomen. II. X. Hoofdstuk.v. Limonia etsidisfima. Oranje» Wadige. i < i ( I ] C V i b g e to r p< K (S) Lemisjes-Boom met de Bladen enkelden Hartvormig aan het Steeltje gevleugeld; de Takken gedoomd. Tot deeze Soort kan men met Recht de Zimonellus of Limon Nipis van Romp mus, welken hy Liemis - Boom noemt, draagende Vrugten van grootte als Abrikoozen, benevens zyne Limon-Maas of Goud-, zyne Buik-Limoenen, Wilde, Pap-Limoenen, Buffels - Limoenen , enz. t'huis brengen, als welke altenaal aan Boomen groeijen, die gedoomde Takeen hebben , met de Bladen Hartvormig aan len Steel gevleugeld; een Kenmerk, dat, vol;ens Toürnefort, de Oranjeboomen van Ie Citroenboomen onderfcheidt. En tot beve6iging hier van behoeft men flegts de XVlf. 'laat in 't Werk van Juffrouw Me rian, over e Surinaamfche Infekten , te befchouwen, aldaar een Takje van den Surinaamfche Lemis* ïf -j of zo zy zegt Limmentjens - Boom afgeeeld, is met Bloem en Vrugt. Zy verhaalt dat het een Boom is, in 't wilde •oeijende, zo hoog als een braave Appelboom , iet Bladen half zo groot als de Citroenboomen, r het Bloeizel ook naar proportie kleinder, waar fs) Limonia Foliis fimplicibus , Petiolo Cordiformiter ala; Ramis ipinofis. Mihi, Limonellus five Limon - Nipis. jmfh. Amb, H. p. 107. t. ,9. Limon Ferus, Limon Pa. da, Limon tuberofus, Limon Aurarius 5cc. ejusdem Tab„ !-3», Merian. Sur'm. Tab. xvii.  D E C A N f) R- i A. 445 waar van een kostelyke Olie wordt geftookt , gelyk men ook uit de Schillen perst. Dit zyn' de gemeende Vrugten, zegtzy, in Suriname, wordende tot alle Spyzen gehuttigd, en in Suiker «ckonfyt. Ik voeg 'er by, dat menze ook, alleenlyk in Pekel ingelegd of gezouten , naar Europa overzendt , en dat de Slaavinnen het Lighaam tot verkoeling en zuivering met het Sap van Lemisjes beftryken , eer zy zig in de Rivier gaan baaden. Eindelyk meldt zy nog: „ de Boomen hangen het geheele Jaar door vb *■■ Bloeizel, rype en onrype Vrugten, gelyk it Duitfchland de Geneverboomen; zo wel al " alle andere Boomen in Suriname , alzo he " daar nimmer Winter is": dochten opzigt vat de laatften fpreekt zy te algemeen. M E L A S T O M A. De naam is daar van ontleend, dat de Be ■fen, ten minfte in fommige Soorten van dit G flacv't , den Mond, van den genen die ze eet zwart' maaken , en zodanig, dat men in eeni Weeken die Kleur niet weder kwyt wordt. De Kenmerken zyn vyf Bloemblaadjes, in< plant in eene Klokswyze in vyven gedeel Kelk: de Vrugt eene Bezie die vyf Holhgl heden heeft, met de Kelk omwonden. Twaalf Soorten bevat dit Geflagt, die all Boomachtig of Boomen zynde hier plaats v den. 0)1 II. DSEIkII. STUK' in Vedeel^ X. Hoofd* stuk. Lemisjes' Boom* l' l i- > -e ielee- en info-  445 Tienmannige Boomen, 11. Afdeel. X. Hoofdstuk. 1. MlUjtóm, Acinoden tlron. Besfenboom. (2) Me- (1) MélaftmataYiis deiiticuïatis fubtrinervdis, ovatis acutis. Syst, Nat. XII. Tom. 11. Gen. S3ö. p. 293. Mdaftoma Foliis ovato-lanceolatis &c. Hert. Cliff. \6i. Acinodendrum Americanum 8cc. Pluk. Mant, 4. T, 139. f. 1, Gio;luIar^ alia rlantaginis Folio Stc. PlUM. 1c. 142, f. 2. ürosfularii Fru&u Arbor maxima non fpinofa Sec. Sloan, Jam. 1*4, Hist, H, p. 84. t, 195, f, 1. b.aj. Dendr, ;6, (1) Melaftoma met gekartelde, eenigermaaa drieribbige, ovaale fpitfe Bladen. Aalbesfen - Boom met de Bladen van Weegbree, en verfpreide Violette Vrugten, is deeze -by Plumier getyteld. Behalve de Acinoden' drum of Besfenboom van Plukenetius met dikke ruige Bladen, die aan den omtrek luchtig getand zyn , behoort hier toe de zeer groote ongedoornde Boom met Aalbesfen ■ Vrugt, van Sloane , die zeer groote Bladen als van Malabathrum heeft , en witte Troswyze Bloemen. De Stam van deezen Boom, zo dik als eens Menfchen Dy, wordt twintig Voeten hoog, en geeft dan vierkante Twygen uit, twee tegen elkander over , met Bladen van een half Voet lang, die met vyf Ribben overlangs doortoogen zyn. In de befchryving van den Cliffortfehen Tuin merkt Linnjeus aan , dat de twee buitenften van deeze Ribben flaauwer dan de anderen zyn. Overvloedig groeit hy op de Bofchachtige Heuvels van Jamaika.  D e c a n » r i a. 44? ( 2) Melaftoma met gekartelde drieribbige, ovaale gejpitjte Bladen. F Amerikaanfrhe Boom met een bfeeder ge-sfpitst drierïbbig Blad , dat wederzyds glad en ^ aan 'en rand flatfuwtje-S gekarteld is, wordt dee-^ ze genoemd door Plükebetius > die aan- ' merkt dat de Hollanders , te Suriname, den- • zeiven Mispelboom heeten, en vraagt of het ook de Mispelboom met Laurierbladen uit Suriname is , van den Amftcrdamfchcn Tuin ? Hier voor is een Boom , dien onze Natie in de Westindiën Mispelboom noemt, befchreeven*. (3) Melaftoma met gekartelde vyfribbige , Hartvormige , ruuwe., van onderen Wol-j lige Bladen , de Takken Wollig ruig. Deeze, door Browne genaamd Ruigachtige, met Hartvormige, ruuwe, zeer fyn getande Netswyze Bladen en kleine Trosfen in de Oxelen, komt hier voor als de derde Soort. (4) Me- (1) MeUfttma Foliis denticulatis rriplinervüs Sec. Syst, Hat. M). Arbor Americana 8cc. PLUK. Alm. 40. T. 249. f. r. f3) Mela/ioma Foliis denticulitis quinquenerviis &c. Systj Hat. Xll, Mei. fubhlrfura &c. JiROWNH Jam, aij.T. f. i. II, D2E-..U. STUK. FDEEL» X. lOOFD» rus. H. fela/lomt» Grosfu- \ricides. Aalbes» chtige, * Bladz. 38. III. MelaJltmA "cabrofa, Ruuwbl*. lige.'  448 Tienmannige Boomen. H. AFDEEL X. Hoofdstuk. IV. SesfUiflli, Ongelleel de. V, Jlirta, Ruige. (4) Melaftoma met effenrandige, drierïKtge, Spatelvormige , ongefteelde , van onderen eenigermaate Wollige Bladen. By Plükenetids heet deezeAmerikaan'•fche Boom , wiens Bladen door de famenlooping der Ribben van agteren verlangd zyn en van onderen met eene witachtige Wolligheid bezet. Die van Suriname noemen hem, zegt hy, Rotennisfade Browne heeft denzelven ook op Jamaika gevonden, (5) Melaftoma met gekar.elde , vyfribMge t Lanetswys' ovaale Bladen en een ruigen Stam. Deeze is byPnnMiER Aalbezie met fmallere ruige Weegbree - Hinden, getyteld. Pluken e t t v s fpreekt 'er van , als een Jamaikafch Boompje met vyfribbige zeer fyn getande Bladen, dat dezelven, zo wel als den Stam, ruig hepft , brengende twee Bloempjes uit de Oxels voort. Het voert by Sloane den naam van Ongedoornd Gewas met Aalbesfen- Vrugt (4) Melaftoma Foliis integerrimis tiinetviis &c. ■ Syst. Nat. Xll. Mei Fol.amplioribus&c brown Jam. 219. T. "4 f 1 .. Arbor Americsna &c. Pluk Pbyt. s+j» f 2. Mm. 40. fS) Melaftoma FoÜis denticulatis &c, Syst. Nat. X'l. Gros[utat/a Flantagmis folio Sec. Plum li 141. Grosfularia: Fructfi noii fpinofa &c. Sloane. Jam. 1Ö5, Hifi, 11. p. 85. T. 197 f. 2. Arbuscula Jamaicenlis quinquenervis &c, Iluk. Alm. 40.  Decandria. 449 Vrugt cn Bladen van Malabathrum , die eene lange rosle ruigte hebben , met eene grootere blaauwe Vrugt. Men vindt het ook in ZuidAmerika , wordende Caagiyuyo genoemd van de Brafiliaanen. (6) Melaftoma met effenrandige, drieribbige, langwerpig ovaale , van onderen Wollige Bladen ; de Takken ge - armd en in tweeen verdeelde Aairen. De Amerikaanfche Besfenboom met een grooter drieribbig Blad, van onderen bezet met eene witte Wolligheid , van Plukemetius , komt overeen met den Brafiliaanfchen Trcsdraagenden Boom van Ereyn, met Bladen van Malabathrum , en met de Muiva der Brafiliaanen. Deeze is, volgens Marcgraaf , een Boom van middelmaatige grootte , met gepaarde Bladen , die langwerpig ovaal, drierib* big, van boven glad en donker groen, van onderen wit Wollig zyn. De Vrugten gelyken naar kleine ronde Peertjes , alzo zy op een Steeltje zitten en een Kroontje hebben , als een overblyfzel van de Kelk der Bloem. Ryp (6) Melaftoma Foliis integerrimis trinerviis Sec. Syst, Nat, XII. M. Foïrs inteperrimis &c. Hort. Cliff. 162. Acinodendrum Americanum &e. PLUK. Mant. 4. Ti 250. f. 2. Arbor racemofa Brafiliana Folio Malabathri. BREYN. Cent. 3, T. 2 , Muiva. MARCGR. Bras, 117. BURM. Fl. lnd, 104, Ff ii. DEEL. ii. STUK. II. Afdeel. X. Hoofdstuk. Melaflomtt bolofericca. Fluweelachtige,  45o Tienmannige Boomen. II. Afdeel. X. Hoofdstuk. v;t. Melaftoma M.ihba- tbrica. Mjiabaax fchc. Ryp zynde is de Kleur paarfchachtig en zy bevatten een witachtige Pap, vol kleine Zaadjes, die zoet is., doch van de Brafiliaanen niet genuttigd wordt. Men vindt deeze Soort ook op Jamaika en te Suriname,zegt Likn^ds. (7) Melaftoma met effenrandige, vyfribbige, Laticetswys' ovaale ruuwe Bladen. Deeze zou de Kadali van den Malabaarfchen Kruidhof zyn, overeenkomende met de Afbeelding van den Fleer J. Burmannus, die dezelve geheten heeft , Vyfribbige grootere Mclafioma, met Fluweelachtig Haairige Knopjes, en aanmerkt, dat de Portugeezen dit Gewas Bocca preto genoemd hebben , 't welk Zwartmond betekent ; om dat de Jongens , door de Besfen te eeten , een zwarten Mond krygen, en dit is de reden van den Geflagtnaam. Zyn Ed. noemt het maar een Heefter, en dus komt het ook voor in de Malabaarfe Kruidhof, alwaar het nogthans geheel glad is afgebeeld, zonder zyne Natuurlyke ruigte. Liknüüs zegt van deeze Soort, het is een Boom met ruuwe Takken , die de Bladen gepaard , gefïeeld, breed Lancetvormig , van boven door ftyfachtige Haair- (7) Melaftoma Foliis integerrimis quinquenerviis &c. Syst. Kat. xii. M. quinquenervia hirta major , Capitulis Sericeis rilioiis. BURM. Zeyl. 155. T. 73- KadaU. Hort, Mal. IV. p 17. T. 4:. Fragarias nige-r, Ru.mph. Amb, IV. T. 7:. Euaifc *L lid, 104.  D e c A M D R ï A. 451 Haairtjes , van onderen voornaamelyk aan de Ribben ruuw heeft ,. hoedanigen 'er vyf door 1 het Blad loopen; doch in de Afbeelding vind ik Fl 'er maar drie. De Kelken aan 't end der Tak-" ken zyn bezet met witte Haairtjes. Volgens den gedagtea Hoogleeraar heeft het de Bloemen Roosachtig vyf bladig , doch in de Datura met de Bladen van Malabathrum door Breyk,waren dezelven Klokachtig en eenbladig, naar die van het Bilfemkruid gelykende. Ondertusfchen is daar in blykbaar , hoe dat de buitenfte Rib zeer digt aan den Rand loopt, gelyk L i nnjeüS" aantekent. Volgens den Heer Burmannus behoort hier toe de Zwarte Aardbezie - Struik van Rumphius , die aan de kanten der Bosfchen op de Molukkifche Eilanden groeit, wordende in 'c Maleitfch Roema Kricki, dat is de Woonplaats van Krekels geheten. De Vrugten , die men zelden vindt, zyn aangenaam van Smaak, doch het Hout is niet geacht dan tot Brandftof. Men gebruikt de Kolen van het Malabaarfe Kadali , zegt die Autheur, tot het maaken van Buspoeder. (3) Melaftoma met effenrandige, vyfribbige, lang- (G) filtlafioma Foliis integerrimis quinquenervlis Sec. Sytt. Nat. XH. M. Fjruticola minor Sec-, Brown, Jam. no. Grosfularia: frui3:u Arbor non fpinofa &c. SLOAN. j'am. l«5- Hift, II. p. 85. T, 197. f. 1. RAI. Dmrlr, 26, Srosfuiaria Planta. Ff S 8"* II. DEEL. II, STUK. IX DEEL. X. )OFD« UKi VIII. Melaftomé 'xvigata. Gladbladig  4ja Tienmannige Boomen. II. Afdeel. X. Hoofdstuk. ix. Mtlaflcma discoicr. Bontbladige. ginis folio Iato , Fmétu minimo ccetuleo. Plüm. Sp. 18. /«, 140. (9) Milaflcma Foliis integerrimis quinquenerviis Sec. Syst, Nat. XII. Mei. Floribus ocrandiis, Foliis quinquenervis. jacq[. Am>r. rjo. T. 84. Grosfulatia Planraginis Folio 5cc. Plum. U 1^2. f. 1. Giosfularia: Fructru non fpinofa &<-, Sloan, Jam. iöj. Hijl. II. p. ts. T. 193. f. ,. Arbor American, qmnqueneryia &C Fi.uk. ^ilmag. 40. T. 264. f. 4, langwerpig ovaale, gladachtge, gefp'tfte Bladen, die den Rand niet ruig hebben. Deeze, onder den naam van Kleinere HteJlerachtige Melaftoma voorgefteld door Bnown e , heet niettemin by Sloane een Boom, die ongedoornd is, met Aalbesfen - vrugt en een zeer groot Malabathrum - Blad, dat glad en glanzig is. Deeze Autheur noemt het zelfs een Groote Boom met kromme Takken, hebbende de Bladen zeer dun , doch vyfribbig, van boven bly - groen en glad. Dezelve kwam in Bergachtige Bosfchen van Jamaika onder de anderen voort. Men betrekt 'er toe dc Aalbezie met breede Weegbree - Bladen , en een zeer kleine blaauwe Vrugt, vanPl ü m i er. Deeze brengt de Bloemen en Vrugten by groote Trosachtige Aairen voort. (9) Melaftoma met effenrandige, vyfribbige , lanwerpig ovaale gladde Bladen, die aan den Rand niet ruig zyn. Dee-  DecandriA. 453 Deeze Soort', die onderlteld wordt overeen a te komen met dc Aalbczie, die Weegbree-Bladen met witte Tippen en Zeisfenvormig heeft,F van Plumier, is door Sloane voorge-8ïleld onder den naam vau Ongedoornde met Aalbesfen - Vrugt en Malabathrum • Bladen, die van onderen Sneeuwwit zyn , hebbende de Vrugt in Trosfen Zonnefchermswyze gefchikt. De Heer Jacquin vondt dezelve op Martenique, en zegt, dat het een Boom is van vyftien Voeten hoog , die de Bladen van boven groen , van onderen bleekbruin heeft ; twee Trosfen aan 't end der Takken ; de Bloemen klein en geel , zonder Reuk , hebbende maar agt Meeldraadjes. De Besfen bevatten een paarfch Sap. fio) Melaftoma met effenrandige, drieribbige, Lancetswyze rauwe Bladen. De Heer J. Burmannus, die deeze afgeheeld heeft, bevondt den Steel van zyn Takje hard en ruuw, vierkantig, Afchgraauw, géëvende kleine Takjes tegenover elkander uit onder welken twee Bladen, die hard in 't aan taften , ruuw , drieribbig , van boven donkei groen, (10) MiUpma FoUis integerrimis trinerviis lanceolatis fca luis. Fl. Zeyl- Fragarius ruber. RUMPH. Amb IV. p !35 T. 7'. Katou-Kacbli. Hort. Mal. IV. p 01. T. 43 BURM W. Zt)l. 154- T. ?-. BUPM. Fl. hd. 105. Ff 3 11. deel. ii. stue. II. "DEEL. X. OOFD•UK. X. Melaïlomi aspera. Hkid üladije.  IT. Afdeel. X. Hoofdstuk. xt. JMelaJiomt OBandra. Agttnaiuü 434 Tienmannige Eoomén. groen, van onderen bleeker waren , zittende op korte Steeltjes. De Bloemen komen of enkeld, of by weinigen tevens, uit het end der Takjes voort: zy zyn groot, Roosachtig, vyfbladig , paarfch, met tien groote, zwartachtige, kromme Meeldraadjes en een dunnen Styl, in een groote ruige Kelk vervat. Daar op volgen ronde gladde Besfen, met veele kleine Zaadjes in een zwarte Pap. Met deeze Ceylonfche fchynt zo min de Ka* toy-Ka&ali van Malabar, die duidelyk gezegd wordt vyfribbig te zyn, overeen te komen, als de Roode Aardbezie Struik van Rumphius, wier Bladen ook vyf Ribben hebben. De Stam van deezen is omtrent zo dik als eens Menfchen Arm, geevende aan zynen Top een yle Kroon van dunne Takken uit. De Vrugten, dat roode Besfen zyn , dienen de Reizende Luiden tot verfrisfehing. (11) Melaftoma met effenrandige, drieribbige , ovaale gladde Bladen, die aan den Rand ftekelig zyn. De Bladen van deeze Soort onderfcheiden dezelve van dc voorgaande door haare Stekeligheid aan den Rand, waar van ik geen blyk vind, noch in dc Afbeelding , noch in de befchryving van (tl) Melaftoma Foliis integerrimis trinervüs ovatis glabrls, Biargine hispidis. Fl. Zeyl, I73, OSB. Ifm. 213- EuKM. K. ii. 105.  D e c a n d R i a. 455 van den Heer ]. Buk man nu s, die ook J duidelvk van tien Meeldraadjes gewag maakt. Niet zonder reden, echter, heeft de jonge Ho Heer Burmannus dezelve naderhand tot F1 deeze Agtmannige betrokken. In China, immers , nam de Heer Osbeck deeze Seort waar en befchreef de deelen der Vrugtmaakmg omftandig. De Kelk was Bekerachtig, van buiten Borltelig, in vyven gedeeld: de Bloem vyibladig met agt Meeldraadjes : het Zaadhuisje een byna ronde of Bekerachtige Bezie, van buiten zwart, van binnen rood, in de Kelk zittende, met menigvuldige kleine Zaadjes. Dit Gewas, zegt hy , by de Chineezen Te-limm genaamd , verfierde de dorfte Heuvels met zyne roode Bloemen , die ook des nagts, ten minfte nog lang na der Zonne ondergang , open bleeven. Het groeide Heefterachtig, met de Takken op den Grond leggende , ronde Steelen , ovaale Bladen, cn de Bloemen aan 't end of op den. top der Takken. (12) Melaftoma met effenrandige, vyfribbige Bladen, by vieren om de Takken, die ge-& krinkeld zyn. > Het zogenaamde Aaien - Touw van Rum0 p h 1- (11) Mehficma Foüis integerrimis quinquenerviis quatetnis, Ramis cfepatis. T Syst. Kat. XII. Ftinis Mt.«naium. RUMPH- Amb. V. p. 66. T. 3!. BURM. Fl. Ui. IQ5. Ff 4 II. DEEL. II, STUK, I, iF.EL. X. K. m. M'laficma rispata. Gekrort- echte»  456 Tienmannige Boomek. H. Afdeel. X. Hoofdstuk. Septtmnirvia. Zcveniibbige. (lt) Mtlastma Foliis fepternnervils. Jicq_ Amcr, nu (13) Melaftoma met zevenribbige Bladen. De Heer Jacquin heeft op Martenique nog eene Soort waargenomen, welke ik als de Dertiende hier voor ftel. Het is een regtiiam- mige p h 1 u s, dat deeze Soort uitlevert, kan wegens de overeenkomst van Blad- en Vrugtmaaking ook niet van de anderen afgezonderd worden: te minder , dewyl het ook Boomachtig groeit, en fomtyds opklimt tot den top der hoogfte Boomen. Van deeze krinkeling heeft het zyn naam, als ook daar van , dat na 't affchraapen van de buitenfte graauwe Schors tot op de binnenfte groene, de Stokken zo fjymerig als een Aal zyn. Het heeft de Stengen vierkantig, omtrent een Duimdik, geevende overdwars veele regte Takken uit, aan welken de Bladen in 't kruis tegenover elkander groeijen , zynde even zo geribd als de voorgemelde. De Bloemen , die Troswyze uit de Knoopen voortkomen, beftaan uit vyf witte Blaadjes , die , omgeboogen zyn, en tien Meeldraadjes bevatten , Zikkelswyze krom. De Vrugt is een Bezie, naar die der Taxisboomen gelykende, van buiten hoog purper - rood, van binnen Grasgroen , met veele Zaadkorreltjes gevuld. Het groeit op Ambon en andere Eilanden.  DecanuRIA. 457 mige Boom, zegt hy, van pöftut» als de an-^ dere Soorten, met de Bladen ovaal, fpits, van onderen Wollig, hebbende zeven Ribben, ent evenwydige Aderen overdwars. De Bloemen«' zyn met tien Meeldraadjes voorzien. S t y R a x. De Kenmerken van dit Geflagt beftaan in een Trechterachtige Bloem , zittende in een Klokswys' getand Kelkje , cn bevattende het Vrugtbeginzel , dat eene tweezaadige Bezie wordt. Ook is het getal der Meeldraadjes thans tien bevonden. De eenigfte Soort (i) , hier voorkomende , voert den naam van Styrax met Kwee - Appelbooms Bladen , by Bauhinüs, Het Gewas is zeer fraay door Lobel in Afbeelding gebragt en Toürnefort vertoont de Bloemen Vrugtmaaking ten naauwkeurigfte. Men wil dat het den Giïekfchen naam van het uitzypelen der Hollende Harst, die deezen naam ' voert, heeft : wordende in 't Spaanfch Estoracue, in 't Italiaanfch Storace genaamd. De natuurlyke groeiplaats van deezen Boon is in de Z.uidélyke deelen van Europa. „ Om „ tren (r) Styrax. Bert. Cliff-, 187. Hort. Ups. 123. Mat, M-o 127. ROYi'n Lugdbat. 265. SAUV. Monsp. 3°6. GRON. On'ni 149. Styrax Folio Mali Cotonei. C B. Pm. 4ta.S1y1ax.CAM 38. LOB. Icon. 151 a. TOURNF. Injl. 59s. Ff 5 II.DF.FL.IL STOK, n. FDEEL. x. OOFD" :uk. I. Styrax Officinale. StyraxEoom. I  II. Afdeel. X. Hoofd* stuk. Styrax Boom, T>roc Styrax» 458 Tienmannige Boomen. „ trent Soliers, zegt Lobel, is een zeer lug„ tig Bergje , daar zeer veel Styraxboomen „ groeijen, welke diestyds aldaar aan niemand „ bekend waren voor dat wy dezelven aan veele ■ „ Apothekers en Studenten , als ook aan de „ Doktoren van Montpellier getoond hadden : „ want wy hadden dien Boom al lang te voo„ ren, te Venetië, in de Hof der Mindcrbroe" deren gezien. De Stam is gelyk die van eenen „ Berken of Kweeboom." Hy heeft de grootte van een Olyfboom in de Bosfchen van Provence, inzonderheid omftreeks Toulon. Naar den Kwee - Boom gelykt hy door zyne Stam, Bast en Bladen, zegt Toürnefort. De Bladen zyn uit den ronden gefpitst , anderhalf Duim lang, maar niet zo breed , glanzig groen, van onderen wit en ruig. De Bloemen, die, vier , vyf of zes, by elkander, aan Jaarlykfe Lootjes «roeijen , zyn wit en van een aangcnaamen Reuk, naar die der Oranjeboomen gelykende, maar éénbladig , van onderen Pypachtig , van boven in zes puntige Slippen gefneeden. De Kelk bevat een rond Vrugtbeginzel , 't welk overgaat in eene Vrugt, van grootte en figuur als eene Hazelnoot , die Vleezig is , eerst zoet dan bitterachtig , waar in één of twee harde gladde Zaadkorrels vervat zyn, met een witte, Olieachtige Pit, den Reuk van de Harst deezes Booms eenigermaate hebbende, doch fcherp en onaangenaam van Smaak. Ee In de Zuidelyke deelen van Vrankryk leveren  Decandria» 45S> ren deeze Boomen geene of zeer weinig Harst ^ uit. De Styrax , welke in de Apotheeken gebruikt wordt, is afkomffig van Boomen , die in heeter Landen , gelyk Syrië en de overige deelen van Klein-Afie, in Paleftina of ook m Arabie groeijen, cn dus krygen wy ze uit de Levant of uit Indie , onder den naam van Styrax of Storax , die tweederley is , naamelyk de zogenaamde Calamita, dus genaamd, zo men wil} om dat zy, zo Galen cs getuigt, weleer in Rieten uit Pamphyliegebragt werdt: of inTraanen , dat is famengeloopen , welke fommiger Refina Styracis noemen, beiden van een zelfde Reuk en Smaak. De eerfte is gruizelig en zeel broofch; de andere een vaste Harstachtige zelf Handigheid , beftaande op het Oog uit glinfte rende deeltjes, doch over 't geheel bleek rood achtig. Zy heeft eenen fcherpen doch niet or aangenaamen Smaak cn ruikt liefFelyk , inzor derheid gebrand wordende; fmeltende fpoedig als menze op een gloeijende Kool werpt, e aan dc Kaars ook ligt Vlam vattende. Men heei door de Scheidkunde ontdekt, dat het een Har: zy die veel dikke Olie en een weinig zuure Geest behelst. De veelheid van vlug Zout >er Ideinderdan in de Benzoin, maar van dunr Olie heeft ze meer , geevende daar door w; Herker Geur af, doch minder verdunnend Hierom is zy, tegen Hoest en Borstkwaalen, w zo kragtig niet als de Benzoin , doch m fomn Ó-c Gevallen veiliger te gebruiken. ïct vcrit » h I!. Deel. U. Stuk, ii. lfdeel, X. Hoofd;tuk. StyraxBoom, * 1 't it n is e it el iier- Rg  II. Afpeül. X. HnorD- STUK. Vloeibaar Styrax. (*) PM. Trant. N, S'3. Airiig. VOL. V. p. 417. 460 Tienman wice Boomen. king van de Herfenen en opwekking der Dierlyke Geeftcn wordt zy , zelfs uitwendig, met berooking of op !t Hart gelegd, grootelyks aangepreezen, en dikwils met de Benzoin gepaard. Zy komt ook in veele Samengetelde Winkel• middelen. 1 In de Apotheeken is een vloeibaare Zcltitan"digbeid, Styrax liquida genaamd, bekend, die gemeenlyk, als afdruipende, StaBe is genoemd geweest, doch over welker oirfprong zeer getwist werdt; willende eenigen dat het flcgts verdunde Myrrhe, anderen uitgeperfte of afgekookte Olie van den Styraxboom zou zyn: terwyl fommigen het voor een Konftig Bereidzcl, uit verfcheide zaaken , hielden. De vermaarde Londenfche Apotheker, P e t i v e r , nogthans, verhaalt (*) , d« de Styrax liquida , van de Turken en Arabieren Cotter - Mija genaamd, bet Sap is van zekeren Boom, dien men Rofa Mallos noemt, groeijende in de Roode Zee op 't Eiland Cobrofi , by Cadefs, drie Dagreizen van de Stad Suez afgelegen. Den Bast van deezen Boom, zegt hy, fchillen zy jaarlyks af,, en kooken dien, geftampt zynde, in Zeewater tot dat het een Lymige zelfftandigheid wordt, fcheppende dan het Olieachtige daar boven af, 't welk , nog veel vuil bevattende, op nieuws door kooking met Zeewater gezuiverd, en einde-   z Deel, Plaat X.  Decandrïa. 461 Éfetyk' in Vaatjes naar Mocha, de Koopftad van Arabie, gebragt wordt. Deeze is tot Kenkwer- ' ken by de Oofterlingen in veel gebruik, en meer h of min waardig naar haare zuiverheid. De Heer" Richter heeftze, in Oostindie, geheel wit gezien. Inwendig, by eenige weinige Druppelen teffens gebruikt, fchryft men 'er een byzom dere kragt aan toe , tot het zuiveren van Verfweeringen. Men gebruikt ook, in het Gasthuis te Parys, met Vrugt, een Smeering, die daar van den naam draagt (*> COPAIPERA. De Kenmerken zyn , vier Bloemblaadjes , zonder Kelk , het Zaadhuisje een Eyvormige Haauw, waar in één Zaad met een Bene • achtige pir- u -t Het Geflagt heeft zynen naam van het uitleveren der Balfem Copayve door de eenigfte Soort daar in bekend (1), welke door Marcgraaf, in deszelfs Natuurlyke Hiftorie van Brafil, befchreeven wordt en van Ray genoemd Balfemgeevende Brafiliaanfche Boom, met de Vrugt éénzaad ig. Hy is taamelyk hoog, hebbende een ' regten zeer dikken Stam , het Hout hoog rood en (*) GROCTHOÏ. K*t» Mtd: Tom, II. p. 49!. (ifj Copaifeta. Syst. Nat. XII. Gen. S48. p. SO*. CopaïVa, U»t. M'd 513. JACQ. Amèr. 13;- T. 86. Copaïba, MARCCï», Bras. 13c. Pis. Bras. 118. RAJ. lïifi. 1593. 11. Deel. U. Stvk. 11. deelJ X. jofduk. I. Copaifera Offi::nalis. iialfem 3opayve Boom. pl. x. %, i.  46 2 Tienmannige Boomen. 11. Afdeel- X. Hoofdstuk. Balfem Ctpayve Btom. en van hardheid als Beuken - Hout. De Bladen zyn ovaal , vier of vyf Vingerbreedten lang, met uitpuilende Ribben en Aderen; de Bloemen, aan 't end der Takken troswys' voortkomende, vyfbladig ; waar op langwerpige ronde Peulen volgen , die ryp zynde door drukking het Zaad uitgeeven , dat de grootte en figuur heeft van een Hazelnoot , van buiten bekleed met een zwartachtig Huidje, waar binnen een geelachtig Vleefch en een Pit , die Hoornachtig taay is , zynde een lekkerny voor de Aapcn. Deeze Boom groeit in digte Bosfchen van Brafil, binnènflands , als ook op 't Eiland Maranhon en de nabuurigen, alwaar , in 't heetfte van den Zomer, door middel van diepe Infnydingen, een Olieachtige Harst uit den Boom vloeit, die in 't eerst helder is als verfch gedestilleerde Terpenthyn - Olie , doch vervolgens dikker cn uit den witten geelachtig wordt. Een dergelyk verfchil heeft ook plaats in het begin en end der vloeijing , wordende die eerst uitkomt voor den besten gehouden. Wanneer de Boom op den regten tyd en diep genoeg ingefneeden wordt , kan men in drie Uuren wel twaalf Ponden Balfem daar uit bekomen, en, dan de Wond met Wafch of Kley digt ftrykende, zo loopt 'er , als men dat wegneemt, na verloop van omtrent veertien Dagen wederom een aanzienlyke veelheid van 't gedagte Vogt uit. De tleer Jacquin vondt zodanig een Boom op  Decawdria. 463 op Martenique , en geeft een zeer fraaije Afbeelding van een Tak daar van met de Bloemen , doch de Vrugten hadt hy niet ryp gezien. 1 Hier uit blykt dat de Bladen gevind zyn vansdrie of vier Paaren zonder oneffen Blad aan |fc» end , Lancetswyze ovaal , glanzig, fterk gea-fi derd: de Bloemen als gezegd is, wit van Kleur. „ De Boom groeit, (zegt zyn Ed.), overvloe„ dig by de Stad Tolu, dertig Mylen van Kar„ thagena af , vermengd onder die Boomen, „ daar de Balfamum Tolutanum , Peruvianum en anderen , uitzypelen. De laatstgemelde, naamelyk, heeft zynen regten naam niet, als nergens in Peru vallende, maar in Terra fir*, ma, van waar men hem derwaards gebragt, en uit Peru wederom in Europa overgevoerd , heeft : weshalve de Europeaanen meenden dat hetzelve zyne Groeiplaats was. Dit kan ik „ op 't bericht der Ingezetenen van Karthagena ,, verzekeren. Tot myn leedwezen had ik geen „ gelegenheid , om die Boomen op de plaats „ zelve te gaan onderzoeken , hoe naby ik my „ ook daar aan bevond." Aangaande den Balfem Copaïve merkt hy aan, dat door het inwendig gebruik van denzelven, doormiddel van Eijer-Doijcr met Water gemengd, en Infpuitingen van den louteren Balfem in de Waterwegen, de Amerikaancn zig op veele plaatfen van eenen Vuiïèn Zaadvloed weeten te geneezen. Dergelyke dienst van deezen Balfem is in Europa, ook niet onbekend.,, doch men H, dem. ii. Stuk, .FDSEt. X. [oofdSruit. Half ent 'opayvc De Tjatfêr» Compaïve.  II. Afdeel. X. Hoofdstuk. Balfem Copayve' Boom. Eiafilieilout, T. Bucida Bukeras. Leenouivcvs£00111. 464 Tienmannige Boomen. men oordeelt deszelfs menigvuldig gebruik niet altoos veilig; dewyl hy dikwils te fcherp bevonden wordt en dus fchadelyk in plaats van heilzaam, zo lang 'er nog een fcherpheid plaats heeft in het Wateren , die men eerst verzagten moet. Voor het overige kan deeze Balfem ook in Borstkwaalen en tot zuivering van Verzweeringen gebruikt worden. Het Hout van deezen Boom is wegens zyne fraaije roode Kleur niet alleen tot Schrynwerk, Befchot van Kamers en ander Timmerhout bekwaam, maar men gebruikt het ook tot VerfItoffe. Of het nu eigeotlyk dat gene zy, 't welk men Fernambukhout noemt, dan een andere Soort van Brafilie - Hout, durf ik niet verzekeren. Het zou , volgens Marcgraaf, een Kleur hebben die naar Menie trekt, welke ik liet vind in de my bekende Verfhouten; doch 't is mooglyk en zelfs niet onwaarfchynlyk , jat de Kleur door 't droogen aanmerkelyk verïndert; zo dat het evenwel 't gewoone Feraambuk • Hout zou kunnen zyn. B u c i d a. De Kenmerken zyn , een vyftandige Kelk boven het Vrugtbeginzel , geen Bloemkrans. De Vrugt en Bezie met een enkel Zaad. De eenigfte Soort van dit Geflagt (1) is door (1) Bucida, Sytt. Nat, XII. Tom. II. Gen, 549. p. 502. Amosn,  .Dkcandria. 465 door Browne in Piaat gebragt en genoemd Buceras met bogtige dunne Takjes, de Bladen ovaalachtig digt by een en veele Aairen aan 't end der Takken. Sloane noemt dezelve1 Katdraagende Manglesboom , met rondachtige Bladen, die zeer breed zyn, digt te famengroeijende ; wiens Bast bekwaam is tot Lederberei den. Men ziet daar uit , dat hy tot de zoge naamde Manglesboomen , waar van reeds eeni gen befchreeven zyn, en nog anderen in 't vol gende Hoofd ftuk befchreeven zullen worden behoort. Zie hier de Geftalte. 't Is een Boom , die dertig Voeten hoogt krvgt, met den Stam ongevaar een Voet dik hebbende een ruuwe Schors. De Bladen, di aan 't end der Takken groeijen, zyn aan 't cn. byna een Duim breed en twee Duimen lang Tusfchen dezelven fchiet een Kat uit of Rh van kleine Bolletjes, als Speldekoppen, wit e met kleine Pluisjes , dat de Meeldraadjes zyn Hier volgen de Zaaden , op , die naar Korrel; van Druiven gelyken, maar grooter en hoekig De Bast wordt gebruikt om Koehuiden te Zoolleer te bereiden, waar van hy den naan heeft. Amcen. Jlsad. V. p.397. Buceras Rarnulisflexuofis&c.BROWN, Jam, 211. T. 25. f. 1. Mangle Julifera, Foliis fubiotundis. &c. SLOAM. jam. 156. Hifl. II. p. 67. T. 189. f. 3- RAJ. Dendr. 116. Ca If- Deel, II. stuk. II. \pdéel. X. ÏOOF0ITÜTC. Ltertow vers'Eocm, t » i t 1 i  II. Afdeel. X. HoOFDGf UK» r. Malpighia glalira. Gladde. j.66 Tienmannige Boomen. : heeft, groeijende aan de Oevers van een Ri > Vier op Jamaika. De Boomen die tien Meeldraadjes en een enkelen Styl of Stempel hebben , zyn thans befchreeven. Nu gaa ik over tot de genen die drie Stylen of Stempels hebben , als volgt. Malpighia. De Geflagtnaam {trekt ter eere van den vermaarden Malpighics, door wien zo veele Ontdekkingen ten opzigt van de Planten zo wel als van de Dieren Wereldkundig zyn. De Kenmerken beftaan in eene vyfbladige Kelk, die aan den Grondfteun van buiten Honiggaatjes heeft, en vyf rondachtige genagelde Bloemblaadjes : de Vrugt eene Bezie met ééne Holligheid en drie Zaaden. Dit Geflagt bevat negen Soorten , waar van eenigen Boom- anderen Heefterachtig zyn : dus (i) Malpighia met effenrandige ovaale gladdt\ Bladen , en Zonnefchermswyze Bloemfteeltjes. Deeze Soort vindt men by Browne Hee* fier- (i) Malpighia Foliis ovatis integerrimis glabris &c Syst. Nat. xii. Tom. 11. Gen. 5«7. p. 314. Hort. Cliff. 196. Hert, Ups. 108. royen Lugdbnt. 459. Miix. Ditt. T. 181. f. a. Malpighia Fruricofa ere&a &c. BroWN. 'jam. 230. Arbor Baccifera &c. Sloan. Jam, 171, Hift. ii. p. 106. Ilzoi. f. Zi RAJ. Denir, 74,  Decandria. 457 Verachtige met een regten Stam genaamd, doch Sloane noemtze een Béziedraagende Boom, metArl rondachtige Bladen en Vrugten als Kerfen, dieHo rood zyn'met veele Zaadkorrels ; de SteentjessTi met Sleuven. Men noemtze op Jamaika, daar deeze Boom overal iri de Tuinen gekweekt wordt , Barbados-Kerfen. Hy heeft de hoogte van omtrent vyftien Voeten. De Vrugten hebben de grootte'van Kerfen, zynde zoet en eetbaar, van binnen met Steentjes , die tegen elkander gevoegd zyn,. even als in de Mispelen. (2) Malpighia met effenrandige, ovaale, gladde Bladen , en Steeltjes met ééne Bloem. Fu ap Hier wordt thans dé Malpighia van Piu-^ mier, die naar den Granaatappelboom gelykt, t'huis gebragt : zo wel als de Amerikaanfchè Kerfenboom van PlükenetiuS, met gepaarde Myrthebladeren en eene wrange vierkorrelige Vrugt. De natuurlykc Groeiplaats, zo wel als die der voorgaande Soort, is. in ZuidAmerika. (3) Malpighia met effenrandige, Ldhêetvóï* mi q: (2) Malpighia T9V"3 &c" Pè"unc,:li:! un'florIs- Sysu Nai' M Foliis ovatis integerrimis glaliris. Hort. Ups. 108. Fruticofa'ereda&e. Brown. Jam. *3o. Malpighia Mali ?nnici faue. FMM. Gen. I6é. Ie 166. f. 2. Ceialas Americana &c. Plok. lAim, 94. T. IS7> f- 7" 1, li) Malpighia Foli.s Lanceolatis &>c. Spt. Nat.XlU MaW Gga & \\i BEïI» II. STUK, Iï. iEELi K. :iFij" &• til veifiliii Uranait■>el - bias 3. HL , Nitüldi anzige.  46S Tienmannige Boomen. IJ. Afdeel. X. Hoofdstuk. IV. XJrens, Brandends mige , gladde Bladen , de Aairen zyde lings. Deeze is door den Heer Jacquin voor. gefteid als een Boompje, met Bladen van vier Duimen lang , 't welk hy in Kreupelbofch by Karthagena vondt. (4) Malpighia met langwerpig ovaale Bladen, die Jiyve nederleggende Borfteh hebben, en éénbloemige Steeltjes by elkander. Deeze voert den bynaam van Brandende, om dat de Bladen van onderen met kleine Stekeltjes bezet zyn, welke, wanneer menze aanraakt, inde Huid en in de Kleederen bly ven zitten, zynde niet dan met moeite daar uit te krygen. Dat deeze Stekels Jeukt verwekken , is uit de Planten , die men daar van in onze Kruidtuinen heeft blykbaar, volgens den Heer J. B u r mankus. Hier toe , naamelyk , wordt de Breedbladige Malpighia met de Bladen van onderen Doornachtig van Plumier , betrokken; zo wel als de Amerikaanfche Mispelboom van Tour- ne- pighia Foliis oblongo - ovatis utrinque nitidis, Racemis axiU laribus. ]<,cc±Amer. 136. (4) Malpighia Foliis oblongo • ovatis, Setis decumbentibus i'gidis, Fedunculis unifloris aggregcitis. MlLL. DitJ. T. i8r. f, 1. M. ltófolia Folio fubrus fpinoló. Flum. Gen. 46.1'. 167. f. 1. Mespilus Americana , Folio laro fubtus fpinofo, Fruftu tubro. TouRNF. I"ft. 642. Arbor Baccifera Folio oblongo &c SlOAN. 'Jam, 17*. Hifi. II. p. 106. T. 207. f. 3-  D e c A n d r i A. 469 nefort, met een breed van onderen gedoomd Blad en eene roode Vrugt. De Bezie - draagende Boom van S l 0 a n e , hier aangehaald, hadt een Stam van dikte als eens Menfchen Been. De Heer Jacquin ftelt, onder den bynaam van M«*/è,eene Soort van Malpighia voor „ welke de fterkst brandende (zegt hy, van allen is , komende in gedaante volmaakt met " de Gladde overeen, waar van zy alleen dooi " de Stekels kan onderfcheiden worden , en " door een minder aangenaame Smaak dei Vrugt. Alle de Soorten hebben wel eetbaare " vru»ten , doch die van de Gladde en Bran " dend&e alleen zyn in gebruik. De laffe Vrug V ten van deeze worden raauw door de Kmde ?' ren en Wilden gegeten; maar die van de an " dere welke Zuurachtig zyn en een byzon " deren Smaak hebben, zet men met Suiker ge " kookt op Tafel: raauw maakt men 'er gee: " werks van. 't Is my echter gebeurd, dat 1 " langs het Zandige Strand van Venezuela re " zende , en byna verfmachtende van Dors. " bv gebrek van Water om dien te lesfchen " met myne twee Medgezellen een groote m nigte van deeze Vrugten raauw op-at, zo der eenig kwaad gevolg." (5) Malpighia met /malle Lancetvormige Bl f,) JMfigÜ' *oBi. lineari-lanceolatis, Setls urn* Gg 3 II. UEEL. STUK° II. \fdeel; X. Hoofdstuk. 1 I i- 5 > n- a- v. Aniujlifo- Smalbladige» |ue°  47c. Tienmannige Boomen. m Afdeel X. HOOFD" STUK, vi. Crasftfoli, DikbJarii. §<=♦' den , die wederzyds Jlyve nederleggende Borjlels hebben , en Trosdraagende Steel, tjes. De Heer Jacquin vondt deeze op Rots. achtigs plaatfen van 't Eiland St. Marten, eens Mans langte hoog, met bleek Rooze • roode Bloemen. (6) Malpichia met ovaale tffettrandige Blodm , die van onderen Wollig zyn, en Tros* Jen aan de enden der Takken. Deeze is de hoogfle van alle de Malpighiaas. Browne noemtze Boomachtige, cn Sloane naau den Lindeboom gelykende met Laurierbladen en Bloemen van den Aardbezie - Boom, die wit zyn en welriekende , groeijende by Trosfen; de Vmgt vyfhoekig. 't Is een Boom,zegt LiNNAius, met ovaale, gedeelde, effenrandige Bladen, van grootte als de Palm der Hand, yan boven ruig , van onderen Wollig, dikwils Overhoeks geplaatst. Aan de enden der Takken komen lange Wollige Trosfen voort. Deeze zyn &c. Syst. Nat. XII. m. Foliis lanceolato - linearibus, Setis clecumbentibus utrinque rigidis. jacq. Amtr. 135, Al an^us» tifo'ia Fo'io fubius fpinofo. PLl'M. Gen. 46. (6; Mj'fighia foliis ovatis integerrimis iïibtus tomentolïs Sic. Syst Nat. Xll. M aiborca &c. krown. Jam. 230,251. M. Iatifolia Cortice Sa^guineo. barr Mquin. 72 ? Tilis af:pnis l'.iiirifolia Sec, Sloane Jam, 136. Hifi, 11, p. 20. T, «6.3. f- l.  D e c A n d r i A. 471 zyn het, buiten twyfel , welke Browne^ Aairen noemt. De natuurlyke Groeiplaats is in de Westindiën. jjf« (7) Malpighia met Lancetswys' ovaale, Wollige, effenrandige Bladen, en Trosfen aan** 't end der Takken. ge De aangehaalde van Barrier, onder den naam van laage Malpighia , met Bladen en gedaante van Wollekruid , en een zeer dikken Steel, fchynt aanmerkelyk te verfchillen van den Boom van S lo a n e, die Besfen met Kelken draagt , maakende een Trosachtige Vrugt uit die eetbaar is en rondachtig , met eenen Zaadkorrel, bleek geel van Kleur, Linkss ze2t, dat deeze Soort Lancetswys' ovaale Bladen heeft , van een Voet lang, gefteeld, ruig van onderen en met een dikke Wolligheid bekleed. Hy ftelt de Vrugten en Grocyplaats als in de voorige Soort. (8) Malpighia met Lancetswyze, getande, gedoomde, van onderen Stekelige Bladen. Zo- r7l Malpighia Foliis lanceolato-ovatls Sec. Syst. Nat. XII. /„„mius Woasci folio fc facie. barr. ju Arbor calyculata &c Sloan Hifi. II, T. i»8. f. «. (8) Malpighia Foliis lanceolatis Sec, Syst. Nat. XII M a, guftis & acuminatis Aquifolii foliis. Flum. G<*. 46. & .68 Gg4 II, deeï* ii. Stuk. II. DEEL. y. WFDK. VII. rbascifi* folbladi» VI TI. Arjuifslia. Hulstbla(lige.  472 Tienmannige Boomen. II. AfDEEI. X. Hoofd stuk. Coccigera, Kermesbladige, i i ] ( I t, Erythro. xylon tlr-hagi- iienfe. Ka> chageenfch, i G T di ? (9) Malpighia met ovaalachtige , getande, gedoomde. Bladen. De figuur der Bladen zweemt in deeze meer ïaar die van Hulst , doch dezelve worden by iie van den Kermesboom vergeleekcn. Beiden •allen zy in de Westindiën. Ik heb deeze soorten , fchoon laag van Gewas, niet van de mderen willen afzonderen. Erythroxylon. Roodhout. De Kenmerken van dit Geflagt zyn ; een Clokswyze Kelk ; de Bloemblaadjes aan den Grondfteun een uitgerand Honigfchubbetje hebiende: de Meeldraadjes van onderen famenge* oegd: de Vrugt eene éénzaadige Bezie. Het bevat thans twee Soorten, als volgt, (O Roodhout met \iomf ovaale Bladen. De (9) Malpighia Fo'iis fubovatis &c. Syst. Nat, Xll. m huiüs Ilicis Cocciglandifera foliis. FtUM Gen.+t.Ic. i«8.f. 2, (1) Erythroxylon Foiiis obovatis. Syst. Nat xii. Tom. u. en. S7I p. 315 Amoon. Acad.V. p 397. JACc>. Amer. i3t. . 87. f t Erytbroxylon Foliis ellipticis, lineis binis longiru-. nalibus lubtus noratis , Fasciculis flornm Ipatfis. Erown^ im, 278. T. 38. f, 2. Zodanig eene Soort is door Plumier zeer fraay voorgefteld , uit wiens Afbeelding zig de Lepelswyze gedaante der Bloemblaadjes en de fi« guur der Vrugten zeer duidelyk openbaart.  D E c a n r> r. i a. 473 De bynaam is van den Heer Jacquik afkomffig , door wien deeze Soort in de Zandige Landftreeken, by Karthagena in de Westindien, aan den Zeekant, veel gevonden werdt. L i n n m u s hadtze Areolatum ge uoemd, om dat de Bladen, van onderen, dooi drie overlangfe Streepen als in Beddetjes ver deeld zyn. Van deeze Streepen loopen twee tei wcderzyde van de middelrib, zig met dezelve aan 't begin en aan hetendvereenigende; 't welk de benaaming van Browne uitdrukt, die dit Ge was op Jamaika hadt waargenomen, en 'er dei gedagten naam aan gegeven , wegens de Rood heid van het Hout , doch welke 'er de Hee Jacquin nooit in ontdekt heeft. Deeze Karthageenfche is een Boom van twaal Voeten hoog , met uitgefprei.de Takken , di, dikwils effen boven den Grond reeds uit de: Stam voortkomen , zynde het Hout bruinachti en vast. De Bladen zyn ovaal, aan 't end rond achtig, en daar een weinig uitgerand, ongekai teldglanzig , van boven groen , van ondere grys , anderhalf Duim lang. Aan de Houtig Takjes komen korte Steeltjes, Troswyze, voort ieder met eene Bloem, die uit vyf ovaaleBlaac jes beftaat cn tien Meeldraadjes heeft, met dri Stylen op het Vrugtbeginzel. De Bloemen, d door haare menigvuldigheid dikwils de Takje geheel bedekken , zyn omtrent een half Dun breed, wit van Kleur, en hebben een zeer aai genaame Reuk, niet veel van dien der Jonqui Gg 5 j jl deel. II. Stuk. II. Afdeel. X. Hoofde stuk. l f 1 r D 1 e » [ee s n ïU  II. Afdeel X. Hoofdstuk. It. HavantnJ H.»vanaaich. A V E R R- (2) Erythroxylon Foliis ovatis, jacq. Amtr. 13$. T. 87. f. 2. (*) Ovata oitufa heeft wel de Heer Jacquin, maar uit zyne Afbeelding blykt, dat de Diaden van deeze Soort fpits of pun ig ovaM zyn, en daarom ftel ik vast, dat zyn Ed. zig daar niet wel uitgedrukt hebbe; te meer, om dat die van de ■voorgaande Soort weezen^yk ftomp ovaal zyn. 474 TIENMANNIGE BOOMEN. jes verfchillende, doch flaauwer en ligt verdwynende. De Vrugt, die eenigermaate vierhoekig is, week en rood, bevattende eene ftomp vierhoekige Noot, hadt een rood Sap, en fcheen van geen Gedierte, zo veel hy verneemen kon, genuttigd te worden. (2) Roodhout met fpits ovaale Bladen. Deeze kwam in Geftaltc zeer met de voorgaande overeen , maar hadt de Bladen fpits ovaal (*), van onderen zonder eenige Streepen; de Vrugten Oranje - kleur. Zy was aan den Rotfigen Zeekant, by de Stad Havana, op 't Eiland Kuba, door zyn Ed. waargenomen, zynde een Heefter van maar drie Voeten hoogte. Waarfchynlyk zou dezelve , in een vrugtbaare Grond groeijende, ongelyk meer hoogte bereiken. Ik gaa thans tot de Tienmannige Boomen, die vyf Stylen of Stempels hebben, en daarom Vyfwyvige genoemd worden, over.  P E C A N D R ï A. 473 A v e R R h o a. a Dit Geflagt heeft zynen naam van den Ara- E bifchen Geneesheer AvERROës, die in 'ts' midden van de Elfde Eeuw of omtrent dien tyd bloeide , en van de hoedanigheden der Plantgewasfen , welke in de Werken van Gue. kus vervat waren, fchreef. De Kenmerken zyn , een vyfbladige Kelk, waar in een Bloem, die uit vyf Blaadjes beftaat, wyd gaapende. De Vrugt een vyfhoekige Appel met vyf Holligheden. Drie Soorten behelst hetzelve, als volgt. (i) Averrhoa , die de Vrugt uit den blooten Stam uitgeeft, zynde langwerpige ftomphoekige Appelen. De BilimU van den Malabaarfen Kruidhof, hier aangehaald, wordt gezegd een Boompje te • zyn van agt of tien Voeten hoog , met dik ' van Stam, het welke op Malabar in de Tuinen . eehouden wordt om de Vrugten, die van groot! te als een Hoender - Ey en dus langwerpig rond, i eenigermaate flaauw vyfhoekig zyn. Rumphius ' ° noemt- W) ^crrhoa Caiidlce nudo fruaificante, Vanis oblong» obtufangulis. Syst. Nat. Xll. Tom. It. Gen. 572. p. SIS, Flor. Zeyl. i77. Blinbingiirm teres. RUMPH. Amb. I. p. US T. 56. Bilimbi. Hort. Urt. KI, P 55. T. 45 , 4*. B«M Zeyl. 14-7. Fl. Ini. io6, 11. DSEt.lI- STUK. II. F DEEL. X. OOFD- b 4verrboA 'iilimbi. llimbing.  476 Tienmannige Boomen. ' II. Afdeel. X. Hoofdstuk. Blimbing. noemtze Ronde Blimbing, volgens den Maleitfen naam , en zegt dat men deezen Boom op op Java, Baly, Celgbes en verder op de Molukkife Eilanden , doch nergens dan met Menfchen Handen geplant vindt. Hy zal dan misfchien uit China afkomftig zyn. 't Is de kleinfte Soort van dit Geflagt, maakende een Ge. was van weinig fraaiheid, zo Rumphiüs aanmerkt, met korte kromme Takken, die aan de enden alleen bezet zyn met bosjes van Bladfteelen , waar van de Bladen gevind zyn, tot. zeventien en agttien Paaren aan een Steel, zynde niettemin ongevaar drie Duimen lang en twee Vingeren breed , met een oneffen Blad aan 't end. De Bloemen komen by Trosjes uit de Knobbels van den Stam en de Takken en dit in zulk een menigte voort, dat zy dikwils den geheelen Stam bekleeden. Dit doen ook de Vrugten , die de gedaante van Eijerpruimen hebben, ryp zynde , Grasgroen en van binnen met een Waterachtig Vogt gevuld , zo zuur als men zig kan verbeelden, doch niettemin de Tanden geenszins eggerig maakende, wanneer men 'er in byt. Men eet ze ook niet raauw, maar by Vleefch , Vifch of andere dingen gekookt en zy worden ook in Pekel ingelegd of gekonfyt, als wanneer zy aangenaam zyn om te gebruiken. In de geftalte van deeze Boomen moet, naar de plaats waar dezelven groeijen , een groot verfchil zyn, en misichien willen zy beter na- by  D e C a n b R i a. 477 by de Vaste Kust voort dan in Water - Indie. Immers ik vind van Grimmigs aangetekend, dat de Blimbing een zeer fchoone Boomt is wordende van het Sap der Vrugten eenszeer verfrisfchende en verkoelende Syroop gemaakt , en de Bloemen , die rood of Violet zyn , leveren een gedeftilleerd Water en Conferf uit, van dergelyke eigenfehappen. (2) Averrhoa, die de Vrugt uit de Oxels der. Bladen voortbrengt , zynde langwerpige, fcherphoekige Appelen. Dit is de gewoone Blimbing , op Malabar Tamara Tonga of Carambolas genaamd, meest van de voorgaande verfchillende door de hoekigheid der Vrugt, welke Rumphius Prunum Stellatum, dat is Gefternde Prum noemt, om dat dezelve zig op de doorfny ding als Geftemd vertoont. Bauhinus, de zeiven voorftellende onder den naam van Goa jche\ Appelen met een agthoekige Vrugt, heef daar in misgetast, zo Commelynii zyne Aantekeningen op den Malabaarfen Kruid 3 hc M Averrhoa Axilüs Folbrum ftuftificantibus , Pomis ol longis acutangulis. Flor. Zeyl. i7«. Mala Goënfia , Frucl oaangulari Tomi vulgaris magnitudine. C. B. +3 3.Fri „urn ftellamm. RumpH. Amb. I. p. us. T. 35. TamaraToi ga five Carambolas. Hort. Mal. III. p. S*. T. 43 ,+4. bubi Zeyl. Hg« BUKM- Fl' Ini' IQ(5' II. deel. II, stuk. It fdeel. X. XNDFD* :uk. • 11. 4verrhot 'arambo'.A /yt'hoek5oom. ; 1 f u III.  478 Tienmannige Boomen. II. Afdeel, X. Hoofdstuk. Vyfhock■Boom, hof aanmerkt ; doch Linschoten had£ zulks verhaald. Acosta meldt, dat de Vrugt welke de Malabaaren en Portugeezen Carambolas , de Maleijers en andere Indiaanen Bolimba noemen , door Sleuven als in vieren verdeeld is, 't welk reeds een ammerkelyk verfchil maakt met RuMPHi us, die deeze Blimbing, welke men op Malabar Vyf hoek noemt, aldus befchryft. Het is een Boom, die den Stam ongevaar eens Mans langte hoog heeft, met eene fierlyke Kroon , als een Zonnefcherm uitgeipreid, geevende dus een aangenaame Schaduw. De Bladfteelen hebben vier of vyf Paaren van Bladen, die wat naar Pruimbooms - Bladen gelyken , doch veel kleiner zyn, wordende naar 't end allengs grooter, en het uiterfte al'ergrootst. Van boven zynze bly - groen, doch van onderen wat graauwachtig , fluitende zigby nagt nederwaards. De Bloefem komt Trosachtig zo wei uit de Takken als Uit het bovenfte van den Stam voort. De Bloemen , die roodachtig zyn, komen uit een Klokswyze Kelk, en beftaan uit vyf Blaadjes. De Vrugten, grooter dan de grootrte Pruimen , zyn wel doorgaans in vyf, doch fomtyds ook in vier , zes of meer Ribben verdeeld, 't welk al naby aan de agt Ribben komt. Haare Kleur is, ryp zynde, geelachtig, en dan bevatten zy een Sappig Vleefch, zynde van een rinfen Smaak. Men vindt 'er zoeten en zuuren van, de eerften worden raauw gegeten, en zyd dus  D e c a n d a i A. 479 dus zeer gezond , voornaarnelyk in heete Tyiden, en zelfs in Koortfen; maar de zuuren ge-J bruikt men niet dan by de Spyzen gekookt of] ingelegd en gekonfyt, even als van de voorgaan-* de Soort gezegd is. (3) Averrhoa die de Vrugten aan de hloote Takken draagt, zynde rondachtige Appe-1 len. Dit laat zig zeer wel dus bepaalen, doch de manier der Vrugtdraaging kan niet tot een onderfcheidend Kenmerk verftrekken in dit Geflagt; welks algemeene Kenmerken wel mogten opgegeven zyn , dat de Vrugt in alle Soorten voortkomt uit de bloote Stam en Takken; iets 't welk maar in weinige Boomen plaats heeft. Men noemt dit het Cheramela - Boompje , en zegt dat hetzelve een taamelyk dikken Stam hadt, doch laag bleef op Ambon, alwaar het van Java gebragt was. De Heer J. Burmannus noemde het, Indifche Appelboom, met een kleine , ronde , zuure, geftreepte Vrugt . wordende Nelli of Nellika geheten by de Ceyloneezen. Op Malabar noemt men hetzelve Ne (l) Averrhoa Ramis nudis fru&ificantibus, Pomis fubro tundis, flor. Zeyl. 179. Cheramela. RUMPH. Amb. Vit. 34.. T. 35. f. 2. Neli poli. Hort. Mal. 111, p. 57- T- 47 48. RAJ. Hift. 1450. BURM. Zeyl. 148, BURM. Fl. Ini. 06. 11. Deeï,, ii. Stuk. ii.' ïfdeeï^ X. Ioofd* TUE. 111. AverrhoA '.ctda. Zuur* Foliis muko brevioribus. ]ACQ; ~4mer. jjq, T. 88. Hh II. DrrL. II. Stuk." II. Afdeel. X. iOOFDTUIC»I. Spondias urpurea, paanlche iilim.  482 Tienmannige Boomen. II. Afdec:.. X. Hoofdstuk. Spaanfch hem omftreeks Karthagena in 't wilde groeijende vondt , merkt aan , dat zyne hoogte zeer verfchilt naar de Groeiplaats, vallende fomtyds tot dertig Voeten. Hy is op fommigen der An?tillifche Eilanden, gelyk op Jamaika, St. Domingo , St. Manen en Kurasfau, wegens de Vrugten aangefokt. De Stam is natuurlyk regt, met weinige dikke Takken, en gevinde Bladen, die jaarlyks afvallen, inzonderheid wanneer de Vrugten ryp worden. De Vinblaadjes zyn klein , ovaal, doorgaans tien of elf aan een gemeenen Steel. Aan de Takken komen Trosjes voort van kleine roode Bloempjes. De Vrugten zyn langwerpig , Eyrondachtig , fomtyds Itomp, fomtyds met een uitpuilende top. Onder eene paarfche, of ook geele , of gemengelde Schil , hebben zy een geel Vleefch , dat zoet is met eenige rinsheid; dus niet onaangenaam van Smaak , en bovendien zoet van Reuk : weshalve deeze Vrugten, onder den naam van Pruimen, veel op Tafel komen in de Westindiën. Behalve den zonderlingen, uit Houtige Vezelen Netswyze famengeweven Steen of Noot, die het grootfte gedeelte van deeze Pruimen opvult, heeft deeze Boom nog eene zcldzaame eigenfehap. Indien men een afgefneeden Tak, met jonge Vrugtjes of Schepzeltjes beladen, in de Aarde fteekt , zo worden dezelven dikwils ryp. De Ingezetenen maaken Heiningen van Stekken deezer Boomen , die zy dan nog in 't zelfde Jaar met Bloemen en Vrugten beladen zien.  Decandria 483 zien. Als dccze Boom op zekere hoogte afgekapt wordt, dan geeft hy lange Takken uit, welke over dc geheele langte met Bladen be-1 zet zyn ; zo dat hy zig als een geheel anders Gewas vertoont. De Engelfchen en Franfchen peeven 'er den naam van Spaanfchen Pruimboom aan. Het zyn de Pruimen Icaques genaamd, van Rochefort, niet, die tot het Geflagt van Chryfobalanns behooren. (2) Spondias met ronde Bladjleelen, waar aan gladde gefpitfe Finbladen. 1 Deeze Soort noemt Browne Spondias met veele ovaale Vinblaadjes, Trösfcn aan 't end der Takken , de Schors aan de binnehzyde rood. Geen ander Verfchil fielt 'er Sloane in, dan dat de Vrugten geel zyn. Het is dc Amerikaanfche" Pruimboom, door Juffrouw Merian zeerwel afgebeeld, zegt onze Ridder, die 'er, ik (l) Spondias Petiolis teretibus, Foliolis nltidis acuminatis. Syst. Nat. Xll, Spondias Foliolis nitidis. Spa. Plant. II, p. 613. Spondias Foliis pluiimis & paucioribus &c; TiB.avniS.Jam. *ao. Myrobalanus Folio Fraxini alato, Fruftu luteo. Sloan. Jam. 13i. Hifi, 11. p, it'S. T. zi9. f. I , 2. raj. ^er.dr. +3, Ptunus Americana. mer. Sur. t. ij. Mombin Arbor Folio Fraxini &c, Plum. Ctn. 44. Prunus Brafiliënfis Fructu Racemofo, Ligno intus pro Osficulo. raj, Hifi. IIJ4. Spondias ÏUcemis rerminalibus longitudine Folia 'aiquanribus, jacc^ Amer, 138. Spondias Ho'joj. loefl. It. 209, Atbot Nusi Juglandi fimilis, feit Hobos. C. B, Pin. 41?* H h l ' ïï.'Deex. ii. Stuk. II. FDEEL. X. J.OOFD- rutc. n. Spondias utia. VarkensPruim,  484 Tienmannige Boomen. II. Afdeel X. Hoofdstuk. Varkjns Pruim. ik weet niet om welke reden , den bynaam 'van Myrobalanus aan geeft. De Engelfchen noemen hem Varkens - Pruim , om dat 'cr die Dieren door gemest worden , zynde dezelven ' by deMenfchen zo gewild niet, wegens het weinige Vleefch , dat 'er om den Houtigen Steen zit, die van de zelfde hoedanigheid is als in de voorgaande Soort, en het Gewas heeft de zelfde eigenfehappen. De Spaanfchen noemen het Hoboszegt Loefling, die het aan deSpaanlche Kust, in Cumana, wild groeijende vondt, en aanmerkt , dat het een taamelyk groote Boom wordt, zynde met de Acaja van Marcgraaf en Labat , zo hy oordeelde, overeenkomftig , en dus ook de Brafiliaanfche Pruimboom van Ray. De Heer Jacquin , die 'er den Indiaanfchen bynaam van Mombin aan geeft, befchryft denzelven als volgt. Het is een hooge fraaije Boom, met eene zeer uitgebreide Takkige Kroon, die een goede Schaduw geeft , en daarom ook dikwils in de Weiden geplant wordt, om aan het Vee totbefchutting te ftrekken'Voor het fteeken van de Zon. Men kan hem, even als den voorgaanden, zeergemakkelyk van Stek voortteelen, tot Heiningen, en tevens tot afperking der Landeryën. Hy heeft den Bast Afchgraauw en met Barften; het Hout witachtig doch zagt, en niet dan tot Kurken of tot branden bekwaam. De Bladen zyn gevind; zy ftaan aan eene Rib van een Voet lang , meest van negen Bladen, die lang-  Decandria. 4*5 langwerpig ovaal zyn met eene ftompe Punt, glad en gefteeld , de middelften omtrent drie Duim lang. Aan 't end der Looten komen Trosfen voort , van kleine witachtige Bloempjes, die vyf Blaadjes hebben, in een vyftandige Kelk, bevattende tien Meeldraadjes en eer Vrugtbeginzel met vyf Stylen , wier Stempels famengedrukt zyn en bellaan uit twee Plaatjes De Vrugten komen ook Troswyze voort, gelyl men dit in de Afbeelding van Juffrouw Me rian ziet, welke den Bloefem vergeleek b dien van Vlier, behalve dat dezelve geen Reü heeft. De Vrugten , zegt zy, zyn famentrel kende en Zweetdryvende, en maaken een gei Zweet, worden gemeenlyk Geele Pruimen gc -heten. Zy zyn eetbaar doch zeer draadig va Vleefch. De Heer J. Burmannus, inzyn Ed. Ve zameling van gefchilderde Koromandelfche Pla ten ook eene Aftekening bezittende, daar i naam van Caddecoy, Arbor Myrobalan. Citri by gefchreeven is , zo heb ik dezelve, aang zien de onbekendheid van dien Boom, hier w -len medeleden , en dewyl deeze benaaming n tot geen Geflagtnaam gebruikt is , zal ik hc noemen Myrobalanifera. De Kenmerken daar van kan ik uit de Af kening niet naauwkeurig bepaalen. 't Is uit < Hh 3 s II, Deel It. Stuk. II.1 Afdeel.' X. HOOFDSTUK. Varkens*. Pruim, J % :1 u r- ïlei e- il- )g m :ele;el-  II. Afdeel. X. Hoofdstuk. " 1. M;rob*Ia r.ifera eitrina.ix x. ' fl) Myrobalanifrrayo\\h',can] welke een zeer vcrfchillend Gewas moet zyn, ten opzigt van de grootte, naar den Landaart en de Groeyplaats. Op de Eermudi. fche Eilanden heeft het de grootte en geftalte van een Berkenboom , voerende aldaar ook dien naam, volgens Plukenetius. Sloane, die het op 't Noordelyke Zeeftrand van Jamaica vondt bloeijen en Vrugtdraagen, noemt het ;en Heefter, die de gedaante van de Thymelaa leeft , en vierzaadig is met een vierbladige Bloem. De Heer Jacquin verhaak, dat het Ci) Suriana. Syst. Nat. xii. Tom. ii. Gen. 577. p. 3 is. Hort. Cliff. 492. Sur. Foliis Porrulaca; anguftis, Plum. Ce». .7. Ie. 249. f". t. Suriana maritima Foliis lanceolatis Sec. Irovvn. Jam. ijo. Thymeleae facie Frurex maritimus tetrapermos, SLOAN. Jam. 138. Hij?. 11. p. is. T. 162. f, 4. Irbor Americana Sdicis folio frondofa, PLUK. Alm. 44. T. 41. f. i- Suriana. JACC^ Amtr. 340,  Decandria. 489 liet op de meefte Zee-Stranden der Karibifchc^ Eilanden als een Heefter van drie Voeten hoog groeit, die regt op ftaat cn fraay is, met ron-i de Takken. Zyn Ed. getuigt niettemin , dat' het Hout rood is en uitermaate hard. De Bladen zyn langwerpig, van boven breedst, fpits, effenrandig, taamelyk dik, zagt, bleekgroen, verfierende de toppen der Takken: de Bloemen zonder Reuk , geel , en doorgaans met tien, doch ook wel met minder Meeldraadjes. Het brengt vyf Zaaden voort, die rondachtig zyn, in de holligheid van de Kelk. XI. HOOFDSTUK. Befchryving van de Boomen, wier Bloemen twaalf Meeldraadjes hebben , deswegen D 0decandria genaamd of Twaalfmannige, tot welken onder anderen de zogenaamde Wortel- of Runboomen, Mangoftans, en, anderen betrokken zyn. De Klasfe der Twaalfmannige Plantgewasfen , in het Stelzel der Sexen , bevat maar vierentwintig Geflagten , waar onder de Eenwyvigen , dat is die maar éénen Styl of Stempel hebben, ver de meeften zyn, en onder deeze alleen komen dc volgende vyf Geflagten van Boomen voor. Doch men moet in aanmerking neemen , dat dc Bloemen der Hh 5 Plan- II, Deel. It. Stuk, IE iFDEEL. x. lOOFDTUK.  40o Twaalfmannige Boomen. TI. Afdeel XL Hoofd ■ stuk. * Zie bladz. IC! f Blad; 464. Planten van deeze Klasfe niet juist twaalf Meel'draadjes hebben: neen. Linnjeus heeft goedgevonden daar in alle de zodanigen te begrypen, waar het getal der Meeldraadjes meer dan tien en minder dan twintig; derhalve tot elf en negentien, of daar tusfchen, is bepaald. Rhizophora. Wortelboom. De Kenmerken van dit Geflagt worden opgegeven te beftaan , in de Kelk en Bloem , beiden, in vieren gedeeld te hebben en een zeer lange Haauwachtige Vrugt, die Vleezig i« aan den Grondfteun. Zeven Soorten komen 'er in voor , welken ik, als tot de Boomen behoorende , altemaal hier zal befchryven. De Boomen van dit Geflagt behooren tot die genen , welke natuurlyk , in de beide Indien , op den Zee-Oever of aan de Monden der Rivieren , in het Water groeijen, cn dus de Stranden niet alleen befchutten voor den flag der Golven , maar ook het Land byna ongenaakbaar maaken. Van deezen aart heb ik reeds twee Geflagten, het eerfte onder den naam van Mangles*, het andere onder dien van Leertouwers' Boom f, befchreeven , cn dit, wegens de verwarring zyner Wortelende Uitloopers vermaard, en daar van den Griekfchcn Geflagtnaam draagende , zal ik derhalve den algemeenen naam van Wortelboom, welke in 't Kcdcrduitfch by fom-  £)OT)ECANDRlA. 491 fommigen gcbruikclyk is, en duidelyker dan die^ van Runboom, geeven. I" (1) Wortelboom , die de Bladen langwerpig ï ovaal, jlompachtig , effenrandig , de Kei- f ken ongepeld, de Vrugten Rolrondachtig-r Elsvormig heeft. < Dit is een Boom , op Ceylon groeijende , die de Bladengefteeld, glad, langwerpig ovaal, ftompachtig heeft ; de Kelken dubbeld met kleine Steeltjes : de Vrugten Cylindrifch Elsvormig dun, uitermaate lang en knikkende. (2) Wortelboom, die de Bladen Lancetswys' ovaal , effenrandig , de Wortels op de Aarde leggende heeft. Dit is de eigentlyke Mangi-Mangi volgens Rumphius, die hetzelve Mangium celfum noemt, om dat het de hoogfte der Manglesboomen is, cn dewyl men deeze Boomen, wegens het gebruik van hunnen Bast tot Leder- be- (1) Rhizophora Foliis ovafo • oblongis Sec. Syst. Nat. XII. Ton. II. Gen. 592. p. 325- Anonyma. HMRM. KB. -ƒ9 Fl. Zeyl. 18 1. eurm. Fl. 108. (2) Rhizophora Foliis ovato - lancèólati*, &o. Syst. Kat XII." Rhiz. Ca'vcum laciniis perfiftentibus patenribus verfü! Fruaum incurratis. Wach. Ultr. S9. Mafigium celfum. Rumph Amb. III. p. ie». T. 68. Cande'.. Hort. Mal. VI. p. 57- T 31/31. RAJ. Hifi. 1769. Eurm. Fl. Ui. lós. ii. deix. n. stuk. II. fdeel. XI. oofd- cuk. tl hizopho. z conj%rta, ïepaarde, II. Gymnorhi' za. Hooge Runboom.  Afdeel, XI. Hoofdstuk. Hoogt Rut.hom, 492 Twaalfmannige Boome;.-. bereiding, volgens den Malabaarfen Kruidhof, in 't Nederduicfch Runboomen noemt, zo geef ik 'er den naam van Hoogen Runboom aan. De Malabaarfe naam is Kandel, de Ternaatfe Lolara, en daarom noemt onze Natie, in Oostindie, hetzelve Lalary-Hout. Hy heeft een regten Stam, van eens Mans dikte, boven met eene lugtige Kroon, en eene dikke, ruuwe, zwartachtige Schors. De Bladen gelyken naar die van den Laurier, zynde vyf of zes Duimen lang, half zo breed, cn ftaandc meest tropswyze aan 't end der Takken , uit welken, agter de Bladen, langwerpige Knoppen voortkomen, die zig in tien Spitfen ofStraalen openen, bevattende tien Meeldraadjes. Dit ftrookt zeer weinig met de opgegevene Kenmerken. Van den Malabaarfen Boom is de Bloem Roosachtig , uit twaalf Blaadjes beftaande, die in een Kelk, welke ook in twaalven verdeeld is, begreepen zyn. Dit komt een weinig nader aan cc Twaalfmannigheid; doch het getal der Meeldraadjes wordt aldaar niet bepaald. Deeze draagt Vrugten van een Span lang en een Duim dik ; die van Rumphius Haauwen van ccn Voet lang en een Vinger dik, aan 't begin roodachtig en zagt, naar 't end toe Houtig, en van binnen een Merg hebbende , dat droog, doch eetbaar is. Deeze Haauwen van den Boom afvallende , en met de Punt in de Aarde komende , fchicten aldaar Wortelen, geevende tot het agter - end Bladen uit , cn dus jonge Boomen wor-  D o n e c a n d r i a. 493 wordende. Ieder Haaüw fchynt derhalve op zig zelf een Zaad te zyn. Deeze Boomen groeijen altoos op Moerasfi«?e Stranden of Oevers, daar het Zeewater met de Ebbe en Vloed geduurig op en af loopt, waar door de Aarde of Modder van de Wortels affpoelt ; des het niet te verwonderen is, dai dezelven bloot leggen. Men/ kan dergelyk Stranden naauwlyks pasfeeren ; want , van d( Wortels afglippende, zinkt men tot den midde in 't Moeras. Van onderen hebben die echte een harden Steenigen Grond , en als zy in he Zand groeijen zyn ook de Wortels ten deel bloot. De Eilanden van Oostindie zyn op ver fchcide plaatfen, aan 't Strand, begroeid met Bos fchen van dit Geboomte , 't welk een zee goed Brandhout uitlevert. Het is onder Watc zeer duurzaam , en wordt derhalve veel gi bruikt tot de Grondflagen der Gebouwen, £ ook tot Paaien en Palisfaaden , maar het ve rot zeer fchielyk tusfchen Wind en Wate Van de Schors maakt men gebruik tot zwa Verwen en tot het taanen van Netten, als oc tot Lederbereiden, gelyk als van onzen Eikei Bast of Run. De Vrugt dient , op plaatl daar weinig Sagoe valt of ook in tyden van g brek, wanneer de Sagoe- en andere Vrugtbc men door de Vyanden vernield zyn, tot Voe zei der Indiaanen , die alsdan zelfs ook Schors en Bladen eeten. De Hoogleeraar j. B ur mankus oc e II, Osjes.» II. Stuk,- II. AfdeelXI. Hoofdstuk. Hoogs Rxnbom, l t r t Is rr.rt I ïenccdde elde  494 Twaalfmannige Boom'en. II. i Afdeel. XI. Hoofdstuk. ; ! ] . m. Fhizophora Can'Itl. Laage Runboom, ] ] j ( ] Ie, dat deeze Soort met den Wesbndifcben Manglcs- of Oeiterboom , dien de Franfchen Paletuvier noemen, overeenkomftigware; doch ilzo men , in derzelver befchryving , van de nenigvuldige nederhangende Takken, welke maacen, dat men daar by de onzen den naam van Duizendbeenen aan geeft, geen het minfte gevag gemaakt vindt, zo is 't my waarfchynlyker, lat die tot de vierde Soort behoore. (3) Wortelboom met ftompe Bladen, de Bloem* fteeltjes tweemaal verdubbeld, de Vrugten Elsvormig. Aan deeze , die dc Tfierou-Kandel of Laagc Runboom van den Malabaarfen Kruidhof is , ?eeft Linnteus den bynaam van Candcl. iet is een Boom, die maar zeven Voeten ïoog wordt, anders met den volgenden veel overeenkomst hebbende , en groeijende in brakke Wateren en Moerasfen, daar dc Zee op en afboek. Hier wordt een vyfbladige Bloem aan gegeven, die als een Ster is uitgebreid, komende van tusfchen de Blaadjes een menigte witte Meeldraadjes met bruine Knopjes voort; niet )naangenaam doch flaauw van Reuk. De Vrug:en zyn aan die der volgende Soort gelyk.' (4) Wor- (i) Rhizophora Foliis obtufis, Fetlunculis bigeminatis Folio [ongioribns , Frudtibus iubulatis. Syst. Kat. xii. TfierouKandcl. Hort. A/al. VI. p, 63. T. 35. RAJ, Hij}. 1770. üuem, Fl, Ind. 10H.  DODECANDRIA. 495 (4) Wortelbcom met fpitfe Bladen, de Vrugten Elsvormig geknodst. Deeze Soort , wegens de Wortels , die zy tot haare Takken uitgeeft, aanmcrkelyk, is op de Kusten en aan de Monden der Rivieren, van Aha , Afrika en Amerika , gemeen. Men noemtze in Oostindie, gelyk de anderen, Mangi Mangi; in Westindie Mangle , of ManglesBoom , zo wel als de vcorgemelden *; by^de Franfchen Manglier of Paletuvier, by de Engelfchen Mangrove , by de Portugeezen , in Brafil, Mangue of ook Salgueira, en Guapareiba by de Brafiliaanen. De onzen , in Suriname, noemenze Duizendbeenen , en in de Berbiesjes . met algemeener naam , Zeekants - Hout ; doch by alle de Europeaanfche Natiën worden zj ook wel Oefterboomen geheten , op Malabai Wilde Runboomen. De manier van Groeijing deezer Boomen i! zo zeldzaam, dat de Heer Ja c qu in dezelv< waardig geoordeeld heeft, om ze zeer uitvoeris tc (4) Rbizopbora Foliis acutis, Fruftibus fubulato - clavatis Syst. Nat, XIt. Pedunculis biiidis ttifidisque. Jacq. Amer 141. T. 89. Rbiz. utrinque brachiata Sec. Brown, Jam. 211 Mangle arbor Pyrifolia &c pluk. Alm, 140. T. 104. f. 3 Candela Amer. Foliis Laurinis. Catesb. Car. II. T. 63 Mangle Pyri foliis Sec, sloan. Jam. 15S. Hifi. II. p. 63 Mangium Candelarium. Rumfh. Arob. 111. p. Io3. T. 71 71. Pee-Kandel. Hort, Mal, VI. p, 61, T. 34, RAJ. Hij? 1770. burm. Fl. Ind. 108. H. DEEL. II. STUK» it iFDEELt' XI. HOOFD» ITUK. iv. Mangle. Wiide Runboom, * Blade. 490, 1  R. Afdeel XI. Hoofdstuk. Wilde R-unboom, De Vrugt. 496 Twaalfmannige Boomen. te befchryven. Ik zal hem kortelyk op de •hielen volgen. Het is een Boom / zegt hy , die doorgaans vyf tig Voeten hoog wordt, alleen tot Brandhout dienftig, en de Bast tot Lederbereiding. De Bladen zyn ovaal, glad, Lederachtig , van drie tot zes Duimen lang, van boven donker , van onderen geelachtig groen , geftecld, tegenover elkander. In de Oxels der Bladen komen Steeltjes voort, doorgaans met twee en fomtyds met drie Bloemen beladen, die fomtyds een weinig Reuk hebben, doch zeldzaam. Dc Kelk is in vieren gedeeld en geelachtig , bevattende vierfmalle witte Bloemblaadjes , en altoos agt Meelknopjes (Antherce), zonder eenige Meeldraadjes (Stamina). Deeze Meelknopjes fplyten aan hunnen Grondfteun Veerkragtig in tweeën , en vallen derhalve ligt af. Het Vrugtbeginzel, dat rondachtig is, heeft een Styl zo lang als die Meelknopjes en verandert in een Vrugt, van een zeer zonderling maakzel, als volgt. „ Men kan in de Vrugt van deezen Boom, „ bekwaamclyk , vier deelen , die weezentlyk „ byzonder maar aan elkander vast zyn, ender„ fcheiden: te weeten de Kelk, den Schenkel, „ de Huik en het Zaad. De Kelk, die geen enke„ le Ontvanger, maar een weezentlyk Zaadkasje „ (Pericarpium) is, dewyl daar uit de Styl „ voortkomt in de Bloem , is een langwerpig „ Eyrond Lighaam, van onderen bultig, Vlec„ zig, langer dan een Duim, van buiten bruin en.  DOPKGANDRIA. 497 „ en ruuwachtig , aan den Mond wederzyds „ met het verdeelde gedeelte van den Styl ge„ kroond, van binnen tot onderen toe hok De , Schenkel (Crus) is een Rolrondachtig, glan3, zig bleek groen, Lighaam , naauwlyks ander„ half Duim lang , doch altoos langer dan het 3, Zaadkasje, van boven tot een Hals verdund cn „ eindigende in een krom ftomp Hoofdje, dat „ Oranje - geel is, van binnen uitgehold tot een „ gefpitften Kegel, die aan den Hals toe reikt, », hebbende de Oppervlakte glanzig wit. Dee„ ze Schenkel, nu, beftaat uit witachtige over. „ langfe tedere Vezelen , het Hoofdje uitge„ zonderd , in welks zelfftandigheid geene Ve„ zelen zig vertoonen. De Huik (Calyptra] 3, is een wanftaltig, Klokvormig, Oranjekleurig „ Lighaampje , van eene Klierachtige en tede„ re zelfftandigheid , zittende als een Muts op „ het Hoofdje van den Schenkel , en aan der „ rand een Zoom hebbende, die hetzelve on 3, den Hals doet fluiten. Het bultige gedeelte „ der holligheid van het Zaadkasje wordt 'ei „ naauwkeurig door gevuld. Het Zaad (Sotêtz) . „ eindelyk , is het grootite deel der Vrugt i „ Spilrond , zwaarwigtig, doorgaans tien Dub „ men lang , op zyn dikfte als een Vinger . „ meer of min krom , donker groen , aan " hebbende zyn Ed., onder de Glasachtigs Planten, zuiks in een Soort van de Feftuca, Aita Foa , dtiwegen viviparn genaamd, waargenomen.  DODECANDRIA. 499 maakt: dat, naamelyk, van de Bevrugtinge der Bloem , tot aan de volmaakte rypwording der Vrugt, byna een Jaar verloopt. „ Geduurendej „ de eerfte Maand heeft, zegt hy, het Vrugt-, „ beginzel, in 't midden van de Bloem, naauw- lyks de grootte van een Erwt: de Kelk wordt' „ ruuwer en groener : de Bloemblaadjes en „ Meelknopjes zyn weg; voor 't overige is de „ Bloem naauwlyks veranderd. In de derde „ Maand komt de Top van 't Zaad te voor„ fchyn , welke dan twee Maanden lang klein „ blyft , tot dat het Zaadkasje volgroeid is. „ Vervolgens puik het Zaad , alle Maanden , „ ongevaar anderhalf Duim verder uit. Ge„ duurende de tiende Maand openbaart zig de „ Schenkel, en in de twaalfde of daar omtrent „ valt het rype Zaad van den Boom." Vervolgens merkt gezegde Heer aan, hoe het gedagte Zaad, ryp zynde, met de Punt in den Grond, die meestal week en Modderig is, vallende, aldaar Wortelen fchiet en de Bladen aan het andere end , dat eigentlyke Zaadblaadjes zyn, omwindende, opgroeit. Dit gebeurt zelfs, zegt hy, wanneer het Zaad in Water, dat een half Voet op het Land ftaat , komt te vallen, dewyl het dan mede in den Grond blyft zitten, gelyk hy hetzelve ook in Wateren van drie of vier Voeten diep zag doen. „ Die Elsvormige „ Vrugt, (zegt zyn Ed.) is derhalve de waare „ Stam van den toekomenden Boom. Door „ den tyd worden de WTortels Houtig , en 't li 2 3J zy IL DeïL. H. Stuk, II. \l''deel„ XI. IOOFD» TUK. mide  II. Afdeel. XI. Hoofdstuk. Wiidt Rttr.bcma. De Woi telfchietinguit d Takken. yoo Twaalfmannige Boomi». „ zy de Zee , dezelven geduurig befpoelende j, en overloopende , door het wegvoeren van „ Slyk en Zand, daar van de oirzaak mag zyn; „ 't zy de Wortels zelf zo wel naar boven als „ nederwaards door aangroeijing verlangd worj. den: men zietze, na weinige Maanden, hoo„ ger dan de Grond en Boogswyze gekromd , den Stam van het Boompje , als opgeheven, „ onderitcunen." Die verheffing der Wortelen boven den Grond , heeft dan in deeze zo wel plaats als in de Tweede Soort. ,, Het jonge Mangles - Boompje heeft (ver,„ volgt die Heer , naauwlyks de hoogte van „ twee of drie Voeten bereikt en een Kroontje „ begonnen te maaken, of uit den Stam komen, „ wat hooger dan de anderen, nieuwe Wortels „ voort, welke , Boogswyze naar de Aarde ge» „ kromd , en met de enden daar in gelaten, ,, tot voeding en lleuning dienen van den Boom. „ Op die zelfde manier gaat hy gewoonlyk tot „ de twaalf Voeten hoogte voort, als wanneer ,, zig een Bosfchagie van Wortelen vertoont, „ die uit den Stam en de oudfte Takken tot „ vyf Voeten boven den Grond voortgekomen „ zyn. De Boom , deeze grootte bekomen „ hebbende, geeft weinige Wortels uit, maar begint alsdan zyne Kroon naar alle kanten ,, uit te breiden, als geheel bezig met hetvoort„ brengen van Takken. Eindelyk geeft hy „ ook , zelfs tot de hoogfte Takken, Wortels „ uit, zonder eenige bepaalde plaatzing, Tak- » kig  DODBCANDRIA. JOÏ „ kig zynde en gereed om t'eeniger tyd in den Grond te booren. Alle deeze Wortels, gelyk' ,, ook veelen der voorgaanden, met een hoek; ' van omtrent tagtig Graaden of wat binnen! - den winkelhaak uitgefprooten, gaan eerst regt " voort, dan krommen zy zig, door hun eigen „' zwaarte , naar den Grond. Zy zyn rond , ,', Roestkleurig , eerst broofch , dan taay en „ vast, met eenen dikken Bast en een Vezel" achtig Merg; aan hunne ftompe Punt bekleed \ mct een Klokswys' , Hoornachtig , zwart Vlies , het welke 'er afgaat als zy in den Grond gekomen zyn. Door kneuzing of breuk deeze Punt verboren hebbende , groeijen § zy niet meer uit, maar boven het gekwetfte H deel krygen zy drie , vier of meer, nieuwe , Wortel takken." Uit het gezegde kan men opmaaken, hoe digte en uitgebreide Bosfchagiën deeze Boo" men, door den tyd, op onbearbeide en overftroomde Oevers kunnen voortbrengen en " welk een verbaazende Vertooning zy aau de ?' Furopeaanen uitleveren. Naby dezelven tc " overnagten, op dat ik niet zegge te woonen, " zou wegens de fchrikkelyke menigvuldigheid " van de kwaadaartigfte Muggen , voor onze Natie tot een groote Straf verftrekken kunnen hoewel de Wilden taamelyk gehard daai " te-en zyn ; maar midden in die Bosicher " zen zou het naauwlyks een Menfch kunnen " uitftaan. Hier onthouden zig menigvuldige Renli 3 » SerS; II» DEELi IX. STUIt.l II. iFDEEE^ XI, ^OOEDTUK. Witit H.unboom.  5o2 Twaalfmannige Boomen. II. Afdsel, XI. Hoofdstuk mide Rmhom, „ gers , Koeten en ander flag van Vogelen. Men vindt 'erfchoolen van Krabben enKreeften onder. Het famenweefzel der onderfle Wortelen verichaft de Indiaanfche Jaagcrs „ een vasten Grond en als een Brug, waar me„ de zy zonder gevaar over Modder en Water ,. kunnen loopen. Aan de boogen der Worte„ len, die onder Water Haan, groeijen de in „ de Reisbefchryvingen zo vermaarde Boom„ Oefters , naar welken de Amerikaanen niet }, minder gretig dan wy naar de onzen zyn. De „ Vrugten worden , zo wel als de Bast, tot het Leertouwen gebruikt. Ik ben breedvoerig geweest in de Befchryving van deezen Boom , den wonderlykften, mooglyk, op den Aardkloot bekend , en tevens een der nuttigfr.cn , als men aanmerkt, hoe hy tot befchutting dient van de Zee - Kusten der Indien en tot een wykplaats voor een menigte Wilde en Waterdieren, die zekerlyk van de Vrugten , zo wel als de Menfchen , gebruik maaken: doch men moet hem wel onderfcheiden van den Wonderboom der Banjaanen , een Soort van Vygeboomen, aan de Vaste Kust van Indie, die dergelyke Wortels uit de Takken laaten nederzaklcen en daar door ook gcheele Eosfchagiën maaken , in welken de Moedcrftam naauwlyks te vinden is. Deeze , naamelyk, behooren tot bet Geflagt der Vygeboomen , gelyk wy in 't vervolg zien zullen, en daarom wordt de thans befchreevene Soort, door Sloane, Mangle met 1I.DEU..IL Stuk.  DODECANDRïA. 503 met Peereboomsbladen en lange Haauwen, die d mar den Indiaanfchen Vygeboom gelykt , getyteld. Het Hout is wegens zyne Knoest- en.( Kwastigheid tot Timmerwerk niet bekwaam , doch zo zwaar , dat de Indiaanen wel Ankers maaken van de Wortelen, die zy dan ook dikwils met Dryffteenen tot een Boey voorzien, zo Rumphius aanmerkt. (5) Wortelboom met ftompe Rolronde Vrugten. Hier wordt bedoeld de Karil- of Kanil-Kaniel (f) van Malabar, welke Ray genoemd heeft Kaarsboom met driebloemige Steeltjes er eene dunnere Vrugt dan in de Kandel, dat is in de Tweede Soort , welke de Vrugten een Duim dik heeft. Volgens Commelyn wordt deeze in't Nederduitfch de Tamme Runboom ,in 't Portugecfch Salgeira fativo, mooglyk om dat meihem uit Zaad voortteelt, geheten. De Vrugter vallen niet dikker dan de Pink , en worden jong en mals zynde , tot Spyze gebruikt. B] Rumphius voert dit Gewas den naam vai Klei (5) Rhizophora Freftibus Cylindricis obtufis. Syst. Kat SU. Karil-Kandel. Hert. Mal. VI. p. 5S» T- 33. raj. Hij. ,770. Mar.gium minus. RUMPH. Amb. Hl. p. 106. T. 6< BURM. Ft. Ind. 108. _ ... Ct) lk denk dat hot deeze is, die met Kar,-Kandel dot 1.1NN-EUS gemeend wordt : de Heer J. BURMANNUS zej Karn - Candel. ind. Mal. 6. . Ii 4 l\t DEEL. II. STUK». LFDEEL.- XI. Idofd» TUK. V. Mangle Cylindrica. Kaarsdraagende. l r | 't ,t  ij. Afdeel. XI. Hoofdstuk. Kaarsboom, vr. Rbizophora Cafeolaris. Kaasjesdnagende» 504 Twaalfmannige Boomen. Kleine Mangie - Boom , om dat het den Stam zeer laag heeft, niet dikker dan eens Menfchen Been, verder Struikswyze veele dunne Takken uitgeevende. De Vrugten van deeze Soort, ver van Rolrond en ftomp, zouden , volgens de befchryving van dien Autheur , by haaren oirfprong fmal zyn , omtrent een Schaft dik, allengs uitpuilende tot de dikte van een Pink, daarna weder fchielyk toegefpitst. In de Afbeelding , nogthans, komen zy taamelyk Rolrond voor; gelyk hy ook zegt, dat zy by paaren aan de Boomen hangen, als kleine Wafchkaarfen, zynde omtrent een Voet lang , geftreept, donker groen , daarna geel , eo eindelyk bruin wordende. De Boom groeit in Water - Indie verder van het Strand , doch altoos in zodanige Moerasfen en Inhammen die door overvloeijing van het Zeewater veroirzaakt zyn, en, derhalve vind ik het zonderling, dat onze Ridder de woonplaats juist tot Malabar bepaald heeft; niet minder, dan dat de voorgaande Soort, die alom op 't Strand groeit, door zyn Ed. gezegd wordt in de Moerasfen van de Karibifche Eilanden en Malabar te huisves. ten (*). (6) Wortelboom met ftomp ovaale Bladen, de (*) Habitat in uliginofts Malabaria. 4. Habitat in Paludi. as Caribsamm , Maiabaria:. Spec. Plant, Ed. II. p. 634 >35. (6) Rhizophora Foiiis ovatis obtufis &c. Syst. Nat. XII, Man-  DodECAndr.1 a. 5°5 de Bloemen enkeld, de Vrugten platach- ^ tig rond met puntjes. ] Deeze Soort voert den naam van Mangiumi Cafeolare, dat is Kaasjes - draagende Mangi, by Rumphius, die aanmerkt, dat 'er een witte' en roode van is, welken hy beiden in één Hoofdftuk befchryft. De Witte Brappat, gelyk hem de Indiaanen noemen, heeft de geftalte van een Eikeboom, met eenen Stam gemeenlyk van twee Voeten of dikker, die bogtig is en zwaare Takken uitgeeft, hebbende eene ruuwe geborftene Schors. De Bladen zyn breeder en rondachtiger dan in de andere Soorten, vier Duim lang, dik , glad en breekbaar, gelyk die van Porfelein , ziltig van Smaak. Zy ftaan tegen over elkander of by paaren aan de Looten, even of de Boom gevinde Bladen had. tiet Bloeizel zyn in 't eerft groote groene Knoppen , die zig openen tot een Kroontje, van zes zeven of agt Straalen , de verdeelingen zynde van de Kelk, die van binnen gevuld is met witte Meeldraadjes , hebbende graauwc Knopjes en in 't midden een Styl , met een groenen Stempel. De Vrugt, in de gezegde Kelk aanrypende, vertoont zig als een Kaasje, met een Punt daar boven op , 't welk de Maleijers de- zel- Mangium Cafeolare. Rumph. Aai. III. p. nu T. 73 , 74BüBM. Fl, Ind, 10S. ü 5 II. deel, II, stuk, II. lfdf.el, tl. IOOFDTUK. Kaasjes, loom.  5o5 Twaalfmannige Boomen. II. Afdeel. XI. Hoofdstuk. Kaasjes Eeom, TIL RbSzopbera. Corr.icw laia. Hoorn d ajende. zelve by een Lamp doen vergelyken, hoewel zy deeze Appeltjes Boa Rembang noemen, doch de onzen Sterrebollen. De Roode Brappat verfchilt in Gewas, doordien hy zig als een Appelboom vertoont, en de Bloemen rood heeft; maar de Vrugten zyn in beiden, zelfs ryp geworden , groen. Zy worden van 't Gemeene Volk gegeten, Het Hout van den Witten Brappat is tot den Scheepsbouw, inzonderheid tot Knies en Kromhouten, zeer bekwaam. Rondom deeze Boomen komen uit den Grond zekere Bygewasfcn voort, die men, om dat zy aan 't end gefpleeten zyn, Splitshoorens noemt, van eene Kurkachtige zelfftandigheid. Men heeft ontdekt, dat deeze, door zekere dunne Vezelen , gemeenfehap hebben met malkander en met de dikke Wortelen van den Boom. De Bladen van den Rooden Brappat dienen tot Voedzel voor een Rups, die een fchoone Oostindifche Spiegel - Kapel uitlevert. (7) Wortelboom met ovaale Bladen en Trosachtige Bloemen , de Vrugten Sikkelswyze krom en fpits. R u m pht v s merkt aan , dat 'er tweederley Heefierachtige Mangies op de Molukkife Ei- lan- (7) Rhizophora Foliis ovatis, Floribus confertis, Fru&ibus arcuatis acuminatis Syst. Nat. XII. Sp. 4. Sp, Plant. II. Sp. 6. Mangium Fruricofum Corniculatum. Rumph. Amb. III, p. M7. t, 77. BuR.m. Fl, Ind, 10S.  J3 O D E C A N D R I A. 5°7 landen groeijen, waar van de eene door hem Gehoornde wordt genoemd , wegens de figuur dcr Vrugten , die zy draagt. Het Gewas rs twee Mans laagten, hoog, met verfcheide Stammen, van dikte als eens Menfchcn Been , opfchietende , die een menigte van dunne Rysjes uitgeeven. Hier aan groeijen de Bladen , d.e ovSil zyn, van drie tot vyf of zes Duimen lang en twee Vingeren breed , ook dikachtig, glad en ziltig van Smaak. Uit de Leedjes, by de Bladen , komen Knopjes voort , waar uit dc Bloemen Troswys' groeijen , ieder op een by zonder Steeltje, dun zynde en een Duim lan Deeze Bloemen zyn wit , van vyf ftyve Blaadje, gemaakt en vyf Meeldraadjes bevattende, me' een Styl, die langer is, in t midden, licfelyl van Reuk. Hier op volgen kleine kromm Haauwtjes, een Schaft dik, twee Vingerbmed ten lang, aan 't end fpits toeloopende, als Oly phants^Tandjes , ryp zynde rosachtig bruin e een groen Merg bevattende, dat als uit famer gerolde Wortelblaadjes beftaat, gelyk ook het zyn, het Zand raakende , aanftonds Wortele fchict en een nieuw Boompje voortbrengt. B Groeiplaats is op Steenige vlakke Stranden b ftaande uit Zand en roode of bruine Keyfte nen, daar de Zee geduurig op en axfpoelt: noc op 't drooge Land, ten zy hetzelve weleer do de Zee bedekt geweest zy. Men vindt het d< h II. DEM» Ut Stu^' II. iFREEL. XI. Hoora- 5TUK. 1 1 n e it )r :rit  508 Twaalfmannige Boomen. ii. 'Afdeel. XI Hoofdstuk. VIII. Rbizopbora Caryopby Heides, Kruidna< gelachtige. halve aan de Kusten van de Molukkifche en alle de Oofter - Eilanden van Oostindie, meest by en tusfchen het Brappat of Kaasdraagende Mangie groeijende , 't welk ook zodanigen Grond bemint. Van de Bloemen maakt men , wegens derzelver uitmuntende Reuk, gebruik. (8) Wortelboom met ovaale gefpitfte Bladen, Troswyze Bloemen en Kegelvormige gekroonde Vrugten. Ik zal hier, met den Heer N.L. Boeman. BUSj als eene Agtfte Soort byvoegen hetMangium Caryophylloides of Nagelachtige Mangie van Rumphius, dat veel overeenkomst fchynt te hebben met den Witten Runboom van Plukenetius, die een dik en rondachtig glad Blad heeft, en eene Vrugt naar Kruidnagelen gelykende , doch grooter , in de Westindiën groeijende. Men ziet daar uit de reden van den naam. Het kan echter de Pou - Kandel van den Malabaarfen Kruidhof , gelyk die Autheur zig verbeeldde, niet zyn , welke, door zyne kromme Vrugten cn ten uiterfte welriekende Bloemen nader komt aan de voorgaande Soort. In groeijing f8) Rbiznpbora Foliis ovatis acuminatis , Floribus confer* lis, FrucKöus Conicis coronatis. Burm. Fl, Ind. 109. Manginm Caryophylloides Rumph. Amb, ih. p. 119. t. 78. Mangle alba Coriaria , Folio denfiusculo iubrorundo glabro , Fruftu formS Caryophylli Aromatici majore, pluk, Alm. i+l. t. ïo+. f. 4.  DODECANDRIA. 5°9 jing gelykthet ook naar de Nagelboomen, zegt^ Rumphius, en de Bloem is als een bloeijende Nagel, agtbladig met agt Meeldraadjes,H de Vrugt uitwendig als een Moernagel, dochSl inwendig even zo gefteld als die der andere Mangie - Boomen. Het komt zeldzaam voor, doch daar zyn byfoorten van , die men op de Stranden der Molukkifche Eilanden aantreft. Garcinia. De Kenmerken van dit Gellagt zyn : een vierbladige Kelk onder het Vrugtbeginzel; vier Bloemblaadjes; een Schildvormige Stempel: de Vrugt een Bezie die gekroond is , bevattende agt Zaadkorrels. Twee Soorten komen 'er van voor, beiden in Oostindie groeijende , als volgt. (i) Garcinia met ovaale Bladen en eenbloemige Steeltjes. Dit is de Mangoftan - Boom , in Oostindie groeijende , welke de grootte ongevaar van een Appelboom heeft en Laurierbladen. De Bloem is (i) Garcinia Foliis ovatis , Pedunculis unifbris. Syst, Nat. XII. Gen. 594. p. SI'S. Hort. Cliff: 182. Mangoftana. Garc. Phil- TranfaU. N. 431. T. I. BONT. Jav. 115. RtJMPH, Amb. I. p. 132. T. 4J. Laurifolia Javanenfis, C; li. Pin. +6t, RA]. Hijt. scóz. II, DEEL. U< STUK. II. 'deel. XL 30fduk. I. Garcini4 Mar.gofla- ia. Mangoftanloom.  5io Twaalfmannige Boomen. II. Afdeel. XI. Hoofdst uk. Mango* Jlan-Boom is als die van den Brappat, hier voor befchreeven, als beftaande uit verfcheide puntige Straalen, gelyk een Sterretje , waar binnen eenige geele Meeldraadjes vervat zyn en een V rugtbeginzel, dat eene Vrugt wordt, van grootte als 'een kleine Appel, en ook van dergelyke figuur, donker bruin van Kleur. De Kelk der Bloem blyft het Iteunzel van agteren, en van vooren heeft deeze Vrugt een Sterretje, welks Straalen aantoonen, hoe veele verdeelingen daar binnen zyn , in het Vleefch, 't welk groote Zaadkorrels of Steenen aan 't middelpunt, even als de Mispelen , heeft, doch fomtyds vindt men 'er niet éénen Korrel in , die bekwaam is om te planten. Onder de edelfte Vrugten van Oostindie worden deeze geteld, die een wit, Sappig Vleefch bevatten, dat in dc onrypen wat rins, doch in de rypen zo lekker als de keurlykfte Druiven is. Ongemeen verfrisfehende is het Sap van deeze Vrugten, en zo weinig bczwaarende, dat men die in 2iekte zo wel als in Gezondheid gebruiken kan : maar de Schil is bitter en famentrekkende. De Boom groeit op Malacca, Sumatra cn Java, doch weinig of niet omftrecks Batavia, zo dat menze van Bantam in menigte derwaards brengt. Men heeftze 'er ook niet op alle tyden van het Jaar , meest in November en December. Het Gewas is wat kiefch „ willende niet op alle plaatfen groeijen, vereifchende een roode, vette, Kley, met wat Steen gemengd. Op Am.  DoDECANDRIA. 511 Amboina heeft men deeze Boomen, fchoon levendig aldaar gebragt , niet kunnen voortkweeken. (2) Garcinia met Lancetswyze Bladen en driebloemige Steeltjes. Op Celebes, een groot Eiland in Oostindie, groeit een Soort van Mangoftan, welke R u mphiüs deswegen de Cclebifche noemt, doch die anders den naam van Kir as voert. Dezelve wordt geen hooge Boom, doch maakt een fierlyke breede Kroon, van Takken met gepaarde Bladen, die wel gelyken naar de Bladen van dc andere Mangoftan, doch fmaller en fpitfer zyn, met minder uitpuilende Aderen. Uit de Oxefc der Bladen komen takjes voort , met eenige Blaadjes en Bloemfteeltjes, drie by elkander De Bloem , van grootte als een Dubbeltje, be ftaat uit vier groote en vier kleine Blaadjes, ir 't midden, zo het fchynt, vier Meelknopjes heb, bende, die het Vrugtbeginzel omringen, dat eer dergelyke Vrugt wordt, als in de andere Mangoftan , van dergelyken aart. Men eet de rype Vrugten en de Schil dient, door haare Samen trekking , tegen de Roode Loop. Het Hou verandert , wanneer het op de Makasfarfcb Ryst (1) Garcinia Foliis lanceolatis , Fedunculis trifloris. Syst Nat. Xll. Maiigoftana Celebic». Rumph, Anti. 1, p. 134. 1 44. BURM. Fl. Ind. p. 109. ii, deel. ii. stuk, ii. Afdeel» XI. Hoofd, stuk, 11. Garcinia Ciltbica, Kirasboom, C  512 Twaalfmannige Boomen. II. Afdeel. XI. Hoofd- STUK. I i Wintera nia.Car.dl*. Witte Kaneel Boom* Ryst-Velden, onder 't Kaf van Ryst, begraven wordt, zo Rumphius aanmerkt, in drie Jaaren tyds in Steen ; doch waarfchynlyk zal het lit gemeen hebben met andere Houten. VV i nterania. De Kenmerken zyn, een driekwabbige Kelk, ;yf Bloemblaadjes en zestien Meelknopjes, die tan een Bekerachtig Honigbakje aangegroeid zyn. De Vrugt een Bezie met drie Holligheden en twee Zaaden. Maar ééne Soort komt in dit Geflagt voor CO > welke 'er tevens den naam aan geeft, als de Boom zynde die de Witte Kaneel, gemeenlyk Cortex Winter anus genaamd , uitlevert. Sommigen willen echter, dat de Witte Kaneel van deezen Bast verfchillende zy. De Kapitein van een Engelfch Schip, Winter genaamd, die den Zee-Held Drake, in 't jaar 1578, op deszelfs Togt naar de Groote Zuidzee vergezelde, de Straat van Magellaan bereikt hebbende , kwam in 't volgende Jaar te rug, en bragt met (1) Winterania. Sylt. Kat. Xll. Gen. 598. p. 316. Hort. Iliff. 488. Wintetanus Cortex. Clus. Exot. 75. Laurus Foiis enerviis obovatis obtutis. Mat. Med 196. Sp. Plant. I. p. 371. Canella Foliis oblongis obtufïs nitidis, Racemis teraiinalibus. ekown. Jam. ais. T. i/. f. 3. Casfia lignea Jamaicenfis &c. fluk. Mm. 89. T. 81. f. i. Casfia Cinnamomea &c. Ibid. T. löo. f. 7. Arbor Baccifèra Laurifolia Aromatica, Fruftu viridi calyculato racen-.ofo. sloan. Jam, lós. Hijl.ï 1. p. 87. T. 191. f. 2.CATE5S. Car. II T, 5°,  DODEC ANDRIS. 513 met zig deezen vermaarden Bast , aldaar ingezameld, die federt naar hem den naam gevoerd heeft. Men noemtze ook wel, naar de plaats der afkomst, Magellaanfche Kaneel, als eenige overeenkomst met de Kaneel hebbende in Reuk, maar veel fcherper en bitter van Smaak; Clustus, die zulks verhaalt, kreeg in het voorfte der Zeventiende Eeuw een nader Berigt van deezen Boom en een ïtuk van een Tak daar van, met den Bast daar om zittende , dat hy afbeeldt. Het waren Boomen , in menigte groeijende aan een Inham van die Straat, tot zuik een hoogte en dikte, dat 'er Planken van gezaagd werden , twee en een half V'oét breed. De Bladen des Booms hadden den Reuk van Laurierbladen, doch waren veel breedér en groener , en de Boom bleef, gelyk de meereen aan dien Inham , altoos groen. Zy hadden 'er, fchcen meer daö drie vierendeel Jaars in die Straat vertoevende, nooit Bloemen of Vrugten aan vernomen. Het Hout was door hun tot Brandftof gebezigd, en van den Bast hadden zy, in plaat, van Speceryën , gebruik gemaakt, inzonderheid by de Mosfelen, daar zy meest het Lever by hielden in de gedagte Straat ; dewyl hun Peoer ontbrak ; en op 't Schip' tegen het Scheurbuik. Van jonge Boompjes , van deezen aart, maakten de Ingezetenen des Lands hunne Pylen, derzelver Stammen daar toe in 't geheel gebruikende. Te vooren hadt Linn^us den Boom, die : Kk . de • 31. Dm» i\ Stok, TL Afdeel." XI. HöOFD- ;tuk. Witte Kaneel jBiOi»,  it, Afdeel XI. Hoofd stuk. Witte Kaneel Boom, f14 Twaalfmannige Boomen. de gedagte Schors uitlevert, tot de Laurieren betrokken , doch tegenwoordig maakt zyn Ed. •er, als gezegd is, een byzonder Geflagt van » 't welk verfcheide Boomen begrypt,die in Amerika, hier en daar, naderhand ontdekt zyn, en wier Bast meer of min fchynt te ftrooken met den Magellaanfchen. Hier onder bevindt zig de Kaneel-Kasfia of Wilde Kaneel van Barbados, welke men meent met den Peruviaanfbhen Bast overeen te komen; dcch inzonderheid de Jamaikafche Boom, die van Browne genoemd wordt Kaneel met langwerpige, ftompe, glanzige Bladen , en Trosfen aan 't end der Takken; van Plukenetids Casfia lignea - Boom die den Bast fcherp heeft als Peper; van Sloane Kruiderige Boom met Laurierbladen , wiens Vrugt uit Trosfen beftaat van groene gekelkte Besfen. Die Autheur befchryft denzelven breeder als volgt. 't Is een Boom van maatige grootte, die een weinig naar een Appelboom gelykt , met een uitgebreide Kroon , en eenen dikken Bast, die van binnen ros is , van buiten Afchgraauw; de Bladen anderhalf Duim lang, een Duim breed, wederzyds toeloopende, doch aan 't end ftomp en als gevorkt; bleek groen , met een kort Steeltje. Uit de Oxels der Bladen komen twee, drie, vier of meer Bloemen voort, op een gemeen Steeltje , zeer wit, vyfbladig, hebbende een Herken Jasmyn - Reuk. Hier op volgt een Tros van eenige bleekgroene Besfen, bevattende  D O S E C i S D R ï i. S'J de zwarte welriekende Zaaden, iets gelykende^ naar de Korrels van Druiven. Wy zyn dus niet verzekerd den regten Bast f van Winter of de Magellaanfche Kaneel te heb-s' ben, maar Witte Kaneel, die in Smaak en kragten veel overeenkomst daar mede heeft. Het is een goed Maagmiddel, inzonderheid om koude Slym, in de Ingewanden of deelen der Chylmaaking vergaard, te verdunnen, en dergelyke Stoffen door Zweet uit te dryven. C R. A T E V A, De Kenmerken van dit Geflagt zyn; eene vierbladige Bloem,. die de Kelk in vieren verdeeld heeft: de Vrugt een Bezie of Appeltje met ééne holligheid, waar in veele Zaaden. Drie Soorten komen 'er in dit Geflagt voor, als volgt. (i) Crateva , die ongedoornd is , met effenrandige Bladen en Manwyvige Bloemen. De oirzaak van den zonderlingen bynaam is,! dat de Meeldraadjes niet uit den bodem van de Bloem voortkomen , gelyk gewoonlyk ; maar dat (i) Crateva inerinis , Foliis integerrimis, Floribus gynandris. Syst. Nat. XU. Gen. S99. P- *«. Crateva arborea triphy'ila &c. ïmowiï. Jam. 246. Arbor Americana ttiphylU Sec. PUK. Ph'. 147» f. 6. Kk 2 II,DEEI«IIiSTVK. IK FDEEL2 XI. lOOFd» rutt. r. Crateva Gynandra, Manwyvi" ;e.  5iö Twaalfmannige Boomen. II. AFDEEL. XI. Hoofdstuk. li. Crateva Tapia Sr;nkAppelboom. dat zy zitten op een Kolom, die uit het midden van de Bloem , in plaats van Stamper, opryst; even als in die Klasfe van het Stekel der Scxen , Welke *den naam van Gyn.ndria, dat is Manwyvigen, voert. Dus wordt het Gewas van Plükenetius genoemd , eene Driebladige Amerikaanfche Boom , met een menigte van Meeldraadjes, die paarfche Top. pen hebben, beflaande de Navel van de Bloem. Browne geeft 'er ovaale gladde Bladen aan, en Trosfen op het end der Takken. Linnjëis merkt aan, dat deeze Soort bovendien , door de dunte der Bladen en de langwerpigheid der Bloemblaadjes, van de volgende verfchiHe. (2) Crateva , die ongedoornd is , met effenrandige Bladen , de zydblaadjes aan den voorften groncfteun korter. Deeze heeft haaren bynaam van den Brafiliaanfchen Boom, Tapia genaamd, door Ma u cgraaf en Piso befchreeven, dien Ray noemt, (i) Crateva i'nermis, FoliiVmtegerrimis, Foliolis lareralirjus Bafi antica breviori^us. Syst. Nat. xii. Cr. inerrais Fl. Zeyl. ttï. Sp. Plant. I p.4H. Hort. Cliff. 4g4. Apioscorodon, C, Arbor American, trphyllo,, &c. Pluk Mm, H ManrjAmer trifolia etc. Comm Amfi. 1 p. I2Q. T, 67. Anon3 t' Flore Stammeo &c. Sloan Jam aoj. Hifi. ii. p. ,60 RAT Denir 79. Nurrrcla. Horu Mal, Ui. p- „. T. «. BaJi Tl, Ini. p. 100,  DODECANDRIA. JI-J noemt, eene Driebladige Brafiliaanfche", welke een Vrugt draagt als een Oranje • Appel, binnen welker Schors de Appel gevuld is met Steenen, als Kerfen-Steenen, doch langwerpiger, zittende ieder in zyn eigen Velletje. De Apioscorodon van l u k e n e t i u s , Wilde Oranje. - Appel by de Indiaanen genaamd , draagt Appelen , die naar Kroflook Hinken Dien -elfden Ri'< ik hebben de Vrugten der Driebla d -2 A.iona van Sloane, welke deswe^en, Dy èb Ei 1 ::eMchen, op jamaika', genoemd wordt, de Knoflook l 'esren Bij om. Dezelve groeit omtrent dertig Voeten hoog, hebbende den Stam van dikte als eens Menfchen Dye , met eene donker groene Schors. Na eenige Maanden Bladerloos geweest te zyn, geeft hy aan de enden der Takjes Bloemen uit, welke op Steeltjes van twee Duimen lang zitten , en lange groenachtige Meeldraadjes hebben , met paarfche Knopjes, den Styl omringende. Daar volgen Vrugten op, van grootte als een Kaatsbal , die onder een ruigen Bast een Meelachtig Vleefch, als van een Peer, bevatten , dat zoetachtig is en naar Knoflook ftinkt. By het middelpunt zyn veele groote zwarte Zaaden geplaatst. Deeze fchynt dan van de gedagte Tapia te verfchillen, en de Appelen van dc Nurrvala van Malabar, welken Commelyk daar mede vergeleek, hadden een Wynachtigf n Reuk en Smaak. Men noemt dezelven, zo zyn Ed. aanmerkte, in 5t Portugeefch Pee do n.orKk 3 ts, II. DEEL, II. IT. iEDBl L» XI. -lOoEU- STUiC» 5t«| 4p. pelhuom.  518 T.wa ALFMAC nkie BooMEH. II. 'Afdeel. XI. Hoofdstuk:. iii. Crateva Marmelos. SIym«Ap« pel Boom, f f J 1 lo, in 't Nederduitfch Bombeenen, voor welke benaaming ik in de befchryving geen reden vind, en heb ze derhalve Stink - Appelen getyteld. (3) Crateva, die gedoomd is, met Zaagswys getande Bladen. Hier toe behoort de Uitlandfche Kwee-Appelen Boom of Marmelos, uit het Muséum Zey'anicum van den beroemden Hermannus, lus genaamd, wegens de verfcheiderley Marrieladen, die men van deszelfs Vrugten in Oostndie bereidt. Het is de Driedoornige Indifche Calabasdraagende Boom van P l u k e n e t i u s , flens Vrugt een Merg heeft naar dat van Kweeappelen gelykende, zynde Covalam in de Maabaarfe Kruidhof getyteld , dien de Nederlanlers Slym-Appel noemen. Hy groeit op Maabar en Ceylon. Het is een hooge Boom, met :encn geelachtig witten Stam, en veele Takten , die fterk gedoomd zyn , wordende in de mderdom bruinrood. Drie Bladen draagt hy >p één Steeltje, en zes of zeven Bloemen, van :enen aangenaamen Reuk, uit vyf witachtig jroene Blaadjes beftaande. De Vrugten gelyken ronde Appelen , met eene dunne groenachtige Schil, (?) Crateva Spinofit Foliis ferratis. Flor, Zeyl. 211. Ca. urbitifera trifolia fpinofa Indica &c.Pluk Alm, 123. T.170, 5. Cydonia exotiea. C. B. Pi», 435. Bilacus. Rumph. Amb. . p. 197. T. 81. Covalam, Hort. Mal. III. t. 37, Burm, fl. Ind, p. 109.  DODKCANDRI*. 515» Schil, waar onder een harde Houtige ja byna Beenige Bolfter, die een Lymerig week Vleefch, van eenen zuurachtig zoeten Smaak bevat, eni platte langwerpige witte Zaaden, Uit de Afbeelding van den Bilakboom by' Rumphius, die de zelfde aangemerkt v-ordtJ te zyn, ziet men de figuur van deeze Vrugten, en dat dezelven wel van grootte als een Ganzen- Ey, maar ook kleiner vallen. Zy moeten niet over - ryp worden aan den Boom , dewyl zy dan vergooren en onbekwaam zyn om te eeten : maar, vroeger van den Boom gefchud of geplukt, kunnen zy wel een Maand leggen , en , dus ryp geworden , vervullen zy een geheele Kamer met haaren fterken Reuk. De Europeaanen vinden 'er raauw weinig Smaak in , doch gebraden , gekonfyt of tot' Marmelade gemaakt, is het eene zeer lekkere Vrugt. De Boom groeit op een gedeelte van Java en de nabuurige Eilanden; maar op Amboina wilde hy niet aarden, mooglyk wegens de; droogheid van den Grond: hebbende zulks_met de Man. goftans en andere Vrugtboomen gemeen. Illicium. De Kenmerken van dit Geflagt beftaan ie eene vïerbladige afvallende Kelk ; agt Bloemblaadjes; agt Honigbakjes , naar Blaadjes gely. kende , Elsvormig : zestien Meeldraadjes met Kk 4 d( ii.defi..ii. stok, II. .lDEEL, Xb tooFD- lym spel B0m,  Afdeei XL Hoofdstuk,t. llHciu'i' ^Ir.rfatxra Anys J3oom. fi) Illicium. Syst. Nau Xtl. Gen. 6r1. p. 53f. Somovutgo Skimiu', K^mpfer, Aman, Exot. p. 88», t. 88i, 520 Twaalfmannige Boomen. de Meelknopjes gefpleetcn : Eyronde, famen" gedrukte eenzaadige Zaadhuisjes. De eenigfte Soort, welke den bynaam van Anifatum voert (1), is door onzen Ridder gebcekftaafd, zo zyn Ed, aanmerkt, op het gezag van KaÉmpfêr, door wien dit Gewas in Afbeelding gebragt is en befchreeven. By de Chineezen of Japoneezen voert het den naam van Somo , gemeenlyk Skimmi, Fanna Skimmi & Fanna Skiba of by uitmuntendheid Fanna , dat is Blcem. Het is , zegt hy , een Wilde Boom,met eenen Kruidcrigen Bast, Laurierbladen, Narcis - Bloemen en Zaaden van Ricinus, die in agt Zaadhuisjes vervat zyn, Sterswyze famengrgroeid, als in het Paapenmutzen - Hout. Deeze Boom bereikt de hoogte van een Kerfenboom , hebbend^ eenen regten Stam , met eene donker Afchgraauwe Schors , het Spint groen en Vleezig , een weinig famentrekkende en Lymerig van Smaak: hit Hout ros, hard, broofch, met een weinig Spongieus Merg. Op eene zelfde plaats geeft deeze Boom veele donker groene Looten uit, die met dikke langwerpige Bladen bezet zyn, welke aan troppen by elkander groeijen. De Bloemen zitten op ronde Steeltjes meest enkeld, zynde byna anderhalven Duim breed, bleek wit, van gelteldheid als  DODECANERIA. 521 als boven , uitgenomen dat hy duidelyk zegt , dat het end van het Steeltje, in het midden' van de Bloem uitpulk nde, omringd is meti omtrent twintig Meelknopjes , die op geenes Meeldraadjes ruiten. De agt Ribben van het Vrugtbeginzel zwellen uit en maaken agt Zaadhuisjes, van eene Sikkelswyze figuur, ieder met eféhé opWaards gekromde Punt, als een Doorn; dus een Schyf van een Duim middellyn uitmaakende, groenachtig van Kleur en van eene vooze Sappige zelfftandigheid. Sommigen van deeze Zaadhuisjes teeren uit en breeken; de overigen, met een fterk Vlies digt omwonden, bevatten enkelde Zaaden , van figuur als AppelPitten , in 't bleeke glinfterende , welke , als hun harde bekleedzel komt te breeken, een witte Vleezige Kern uitleveren , die week is en laf van Smaak. De Bast van deezen Eoom is zo Kruiderig zegt Kaempher, dat men het Poeijer daar van gebruikt om de Afgoden te bewierooken: doch ik kan niet begrypen, op wat grond de bedenking rufte van Dinn^eus , of deeze Boom niet wel de Ster - Anys der Winkeler uitleveren mogt. Het Zaadhuisje en Zaad, im mers , zo even befchreeven , fchynt daar var de minfte hoedanigheid niet te hebben, en ii vind niet gemeld van eenige Anys - Reuk in dc geheele Boom. De Ster-Anys is eene Vrugt. die de gedaante van eene Ster vertoont, wiet Straalen uit zes of zeven harde Houtige ZaadKk 5 hok h. dhï-l ii Stuk. II, 1 Ifdeel. XI. Ioofd- tuk. Bomt Stet-Anys  $it Twaalfmannige Boomen- II. Afdeei XI. Hoofdstuk. Anys- hokjes beftaan, ieder een hard Zaad bevatten■de, dat naar Lynzaad gelykt, van een aangenaamen zoeten , doch niettemin (berken Anysen Venkel-Smaak Het Zaad huifje zelf heeft eenen Smaak van Venkel met eenige Zuurheid gemengd , en dergelyken Reuk, maar fterker. Dezelve twordt ons uit Tartarie , China en de Philippynfche Eilanden toegebragt. Men noemt ze , derhalve , Anys van China of Siberië en Zaad van Badian (*). De Boom, die deeze Zaaden voortbrengt, door L.inNjEüs zelf weleer Badianifera getyteld , is de. naar den Paapen - Mutfcn Hout Boom gelykende V3n Plukenetius , afkomftig van de Philippyr/cbe Eilanden , naar Anys ruikende, Nootjes draarer.de in Sterswys' vergaarde Hokjes: de Panfipanfi van Ca,.velli. Dezelve wordt dikwils hooger dan twaalf Voeten , met een dikken Stam. Uit de Takken komen Bladfteelen voort, van een Elle lang, met elf, dertien of vyftien Vinblaaden bezet , die dun, gekarteld , gefpitst, anderhalf Duim breed en langer dan de Handpalm zyn. De Bloemen zyn witachtig , by Risten groeijen- (*) Anifutn Indicum ftellatum, Badian diftum, Offic Anl* fum peregrinum. C. B. Pin 159. Anifum Phiiippinarum nfularum CLUS. Hifi, 1%. Zingi Fruftus ^tellatus, fïve \nifur» Ind'cum. J, B. Hifi. I. p. 485. Foeniculum Sinenfe rf.ni, Exp, natar, Cardamomum Siberienfe Patavinorum. Ammann; Hert Bes, Evonymo affinis Philippina Anifum fpirans, PLUK. Alm, 140. Badianifera. Linn. Mdt, Mei, p, 180.  Dobecandria. 523 jende met Knopjes van grootte als Peper, die Katswyze meest uit Meeldraadjes beftaan. De Ster-Anys geeft door Deftillatie veel Olie , welke helderer , fyner en welriekender* dan de Anys - Olie is. By de Oofrerlingen wordt het, "in alle opzigten, beter geacht dan Anys- cn Venkelzaad. De Chineezen zyn gewoon, na den Maaltyd, van dit Zaad te kaan wen, om de Verteering te bevorderen, de Maas te verfterken, en inzonderheid tot het bekomei van een frisfehen Adem. Dikwils maakt mei daar, met den Wortel Ginfeng, een Aftrekze van in warm Water, dat zy als Thee drinken tot de zelfde oogmerken: inzonderheid tegen d verzwakkingen van Lighaam en Geest. Z' doen het ook wel , om de aangenaamheid, b Koffy en Thee, en de Anys-Arak wordt 'er in Oostindie, van bereidt. Daar zit meer Gei en Kragt in de Zaadhuisjes dan in de Zaadei Ik heb een Stukje onder den naam van Corte Anifi Stellati, dat den zelfden Smaak heeft. u. vnu \h Stuk.' XII. HOOFD- II.1 Vfdeelï XI. 30OFDTUK. l l L » r r , I i. I  $24 TWINTIGMANNIGE BoOMEK. XII. HOOFDSTUK. Befchryving van de Boomen, wier Bloemen twintig Meeldraadjes hebben, deswtgen I c os a n r> r i a genaamd of twintigmannige, tot welken de Gojaves , Jamboes, Perfiken, Amandcl- , Kerfen, Pruimen, Mispelen, Appel- Peere- en meer andere Ooftboomen, behooren. ~f~\ ie Plantgewasfen, waar in het getal der Meeldraadjes twintig of daar omtrent is, maaken, onder den naam van Icosandria, de Twaalfde Klasfe uit in het Stelzel der Sexen. Zy worden, naar het getal der Mvlen of Stempelen , ir één, twee, drie, vyf of veelwyvigen , verdeeld. Ondrt- de laatften alleenlyk komen geene Boomen voor. P s i d i u m, Gojaves -.Boom. De byzondere Kenmerken van dit Geflapt zyn: een Kelk die in vyven verdeeld is boven het Vrugtbeginzel: vyf bloemblaadjes: de Vrugt een Appel met ééne Holligheid en veele Zaaden. 't Getal der Soorten is twee. of drie, de eerften zo wel in West- als in Oostindie voorkomende. CO Go.  ICOSANDRÏA'. 59-3 (1) Goiaves-Boom met geftreepte Jlompachtige Bladen, en eenbloemige Steeltjes. I De Gojaves , anders ook Cajavos genaamd,! zyn zeer bekende Vrugten der Indien , waar van men 'er heeft die langwerpig en die rond zyn. De eerstgemelde , in deeze Soort geplaatst, is volgens Rumphius een Boom, wat krom van Stam, met lange buigzaame Takken , waar aan de Bladen wat verward geplaatst zyn, van figuur ovaal, zes Vingerbreedten lang en ftomp van Punt. Deeze Bladen hebben , ter wederzyde van de middelrib, evenwydige fchuinfe Ribbetjes, 't welk dezelven zig als ge ftreept doet vertoonen. De Bloemen, veel naa Appelbloeizel gelykende , komen uit de oxel: der Bladen , op één of meer Steeltjes voort Het groene Knopje , daar de Bloem op rust verandert in eene Vrugt, welke de geftalte ei grootte van een middelmaatige Peer heeft, ry] zynde Citroengeel van Kleur, doch men plukt z ( ) P/!d!um Foliis Iineatis obtufïusculis , Pedunculis imifla ïis. Syst. Nat XII. Gen 6ij , p. 339» Pfidium Caule qm dranimlo. Hort. Clitf. \%u Fl, Zeyl 192. Guaja/a FoUorm angulis quadrangnlis, Fruftu oMongo. Trfw ïhrft. T. 4= Plid Frutirolum Fol ovatis venifis. BROWv, Jam, a?,8. Mal Funica: afiinis pomifVa &c. Sloan. Hifi. I . p 1C3- Guaj; va alba duicis. Comm. Amfl l p. ui T. 63. Mer. eel» XII. ÏOOFDTUK. ., I. Pfidiurts Pyriferum, Peetachti» ge. f » 1 ) I 1 >  II. Afdeel, XII. Hoofdstuk* , (*) Guajava Ramis quadrangulis Fruïïu obltngo; niet gelyk linnxi'S ket aangehaald heeft; met de beek-a der Bladen vierkant. J!KS twintïgmannige BoOMEK, ze doorgaans voor de rypheid af, en laatze fh huis murw worden , om dat zy alsdan finaakelyker zyn; even als dit met onze Poirfeigneurs en andere Peeren gefchiedt. Het Vleelch is anders wat hard, doch zonder famentrekking, en de Schil zo dun, dat men 'er die,onder't eeten met behoeft af te doen; maar de Pitjes, in het midden, zyn wat hinderlyk en de Hooy - Reuk , daar deeze Vrugten zelfs een Kamer mede vervullen, niet aangenaam. Zeer fraay is een Tak van deezen Boom , met de Vrugten, door Ehret in Afbeelding gebragt en door Teew genoemd Guajava s met vierhoekige Takken en eene langwerpige Vrugt (*). Van geen van beiden vind ik een blyk in de aangehaalde Afbeelding van Juffr. Merian , die aanmerkt, dat deeze Boom te Suriname zo hoog als een Appelboom in Duitfchland groeit. Op Malabar valt hy wel twintig Voeten hoog, met eenen regten Stam, van anderhalf Voet dik, zynde fterk getakt. Men noemt hem aldaar Pela , en Pera op Ceylon, alwaar hy door de Portugeezen zou overgebragt zym Hier fchynt de Vrugt witachtig of bleek te vallen ; doch dit verfchil maakt de trap van rypheid , volgens Rumphius, en waarfchynlyk heeft dezelve ook invloed op de Kleur van het Vleefch, dat in fommigen Bloedrood, in anderen   2 Deel,Px.AAT XI.  I COSANRRI A. 5^7 ren wit gezegd wordt te zyn; ten ware zulks het verfchil mogt maaken met de volgende 1 Soort. ; (2) Gojaves-Boom met geftreepte fpitfe Bladen en driebloemige Steeltjes. Dit zal de Soort zyn, die ronde Appelachtige; Vrugten draagt of de Bofch - Gojave - Boom van Rumphius . door wien de voorgaande de Tamme getyteld wordt : doch hier mede heeft hy alleen op 't Oog, dat deeze Soort in 't Wilde groeit; wordende niettemin, zo wel als de andere, in Oostindie voor een uidandfch Gewas gehouden. De Westindifche , van veele Autheuren , met een wit Vleefch, fchynt wel hier mede overeen te komen, en zouden die , volgens gemelde Merian, wat beter dan de anderen zyn ; doch men vindt ook gewag gemaakt van' Wilde Gojaven, met ronde Vrugten , die van buiten groen, van binnen rood zyn. Immers die van deeze Soort gelyken naar ronde Appeltjes of Pruimen, cn werden derhalve van de onzen, in Brafil, Granaat'Pruimen genoemd, vol- (2) Vf.dium Foliis lineatis acuminatis, Pedunculis triflo ris. SjA Nat. XII. l&cq, Oh. II. P. 7. T. %U Guajav alba acida , Fru£t-u rotund^te. Pluk- Alm. 181. T. 193 f. 4. Guajabo Pomifera Indica , Pomis rotundis. C. B. PW 437. Cujavus agreftis. Rumph. Amb. 1. p T. 48 Mef Sar. T. 57. Malacca • pela. Hort, Mal. III, p. 33. T, 31 burm. F/. Ind. 113. II, DïEt. II.. STUK» II. Afdeel» XII. rlOOFD» ITUK. II. Pfidiura °omiferumg Appel» ichtige, I  IT. IAfdeel. XII. Hoofdstuk, TU. Pfidium Cujavillas, Kleine. PI. XI. r;g.u (31 Pfidium Foliis lineatis, ovato-lanceolatis, FeJunculi's fubbifloris. BURM, Fl, Ir.d. p. 114, Cujavillns. RUMPH. Ami, I. T. 49. y«8 TwiSticiiANNiCE Boomen. volgens Marcgraaf: want het Kroontje, doetze veel naar Granaat - Appelen gelyken, en de grootte is omtrent als die van een groots Pruim, zo Rumphius aanmerkt, voegende daar by , dat deeze Gojaven - Boom , in de Hoven van Oostindie geplant zynde, veel grooter en murwer Vrugten, dan in 't wilde groeijende voortbrengt. Rochefort zegt, dat deeze Vrugt de grootte van een Reynet-Appel of Franfche Reynet heeft , en in éóne nagt ryp wordt i zodanig , dat zy den éénen Dag groen, wrang en famentrekkende is , den volgenden geel, zoet en laxeerende, wit of rood van Vleefch. In Oostindie worden de Wilde Goyaven in geen waarde gehouden, doch in Westindie fchynen de ronde het meest geacht te zyn. Men eetze raauw , gebraden of gefióofd : van het uitgeperfte Sap wordt Geley gekookt: men konfyt de Vrugten of legtze in, enz. (3) Gojaves.Boom met gejireepte Lahccts.: . ivys' ovaale Bladen en fomtyds tweebloemige Seeeltjes. Onder deezen tyfel is een derde Soort van Pfidium voorgefteld door den Heer N. L. B u rmannus, welken zyn Ed. overeenkomftig oordeelt te zyn met de Cujavillns of kleine Go-  ICOSASDRIA. 52S Gojaves - Boom van Rumphius, welke geen drie Voetemaiföogte op 't Eiland Ambon be-' reikte, hebbende de Bladen op 't höogfte eeni Vingerlid lang, en de Vrugten niet grooter dans Kerfen. De meergemelde Heer Richter heeft een Takje onder dien naam medegebragt, welks Bladen wel een Vingerlid breed en drie Duimen lang zyn, van boven Roestkleurig bruin, van onderen Wollig witachtig, en zegt dat hetzelve van een Boom is. Ik héb de Afbeelding daar van hier, op PI. XI, in Fig. i, medegedeeld, waar uit blykt, dat het getal der Meeldraadjes ver boven de twintig loopt. E u g e n i a. Jamboes - Boom. De Kenmerken zyn : een Kelk in vieren verdeeld , boven de Vrugt ; vier Bloemblaadjes : de Vrugt vierhoekig , met eenen Zaadkorrel (i) Jamboes-Boom mei effenrandige Bladen en Takkige Bloemfteeltjes , op zyde van •de Looten, De ft) Eagtnia FqIü's integerrimis Pedunculis Ram'ofis lafs ralibus, Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 616, p. 34O. Fl, Zeyl, ï87, Perfici Osficulo Fru&us Malaccenlis rubens. C E. Pin. 4+i. Jambofa doméftica. Rumph. Amb, 1. p. 121. T.' ii'yïi} Kati • ScUambu. Hert. Hal, I. p, 1% T, iS.RAJ. Hifi, 14784 burm, Fl, Ind, p. 114. LI ti. tiwu II. STOK. ïi. iFDEEEi XII. IoOFI> TUK. 1 r. , Eugenii Malaccen • Is, Tammé ainboes3 00 mi  S30 TwiNTIGMANNIGE BoOMEN, II. Afdeel, XII. Hoofdstuk. jfambcesMeer», De Jamboes - Boomen van Oostindie zyn hier, door Linnjeüs, onder den ©eflagtnaam Su~ genia voorgefteld. Men vindt 'er verfcheiderley, onder welken de zogenaamde Tamme ver het meefte geacht zyn, wegens hunne lekkere Vrugten. Zy komen thans op de meefte Eilanden van Water - Indie voor, doch moeten in de Tuinen opgekweekt en wel gehavend worden. Het is een Boom , die omtrent de hoogte van een gemeenen Appelboom heeft, met een fierlyke doch niet breede Kroon van fchoon glanzige Bladen , zynde aan zyne byzondere gedaante en zwartgroene Kleur van verre kenbaar. Het Loof is zo digt, dat men iemand in de Boom zittende naauwlyks kan zien, wegens de groote Bladen . die fommigen wel een Span of een Voet lang zyn, en anderhalve Hand breed , ovaal, met een fpitfe Punt. De zy - Ribben of Aderen loopen aan den Rand in een breeden Zoom uit, en de Bladen zyn gepaard , maakende met het volgende. Paar een Kruis : welk een en andere een byzonder Kenmerk van de Jamboes - Boomen is, zo Rumph i u s aanmerkt. De Bloemen, die met haar drie of vieren aan Takkige Steeltjes voortkomen , gelyken naar Penfeelkwasten , uit een menigte van Rooskleurige Meeldraaden famengefteld , van dikte ea langte als dezelven in de witte Leliën zyn, en vervat in een Krans van vyf of zes witachtige Bloem«  ito-sASbniA 531 Bloemblaadjes: waar door het eenigermaate naar Appelbloeizel gelykt, doch veel grooter, en dit maakt , dat de Grond onder den Boom, met afgevallen Bloeizel bedekt zynde , zig als een roode Sprey vertoont, biet Vrugtbeginzel, een dikke pieramiedaale Knop onder de Bloem , daar dezelve even als in de Appelboomeu op rust, verandert in een roode , ronde, langwerpige Vrugt, die iets Van een Appel en van een Perfik heeft in zyne geftalte , of veeleer gelykt haar fommige Peereh , maar oneffen, en aan den Top een Oog hebbende, dat ingedrukt isj gelyk de Appelen ; van binnen wederom een Steen , gelyk de Perfiken , en bovendien een zeer dunne Schil. De Kleur is witachtig met Roozeroode Streepen , het Vleefch ongemeeil lekker en fappig , zo welriekend , als of 'ej Roozewater in was, van Smaak uit den zoeter en rinfen, wanneer zy wel ryp zyn, doch an ders wat fcherp zuur. De besten van deeze Jamboezen zyn var" grootte als een gemeene Europifche Appel. Z3 worden omtrent Nieuw Jaar aan de Boomen rypj doch duuren wel tot in Mey. Het is een zeet fmaakelyke, gezonde, verfrisfchende, en mooglyk wel de lekkerfte Boomvrugt van geheel Oost indie» Meh meent, dat zy natuurlykvah Mi lakka afkomftig zyn, en daar van is de Latyn fche bynaam ontleend. Op Malabar noemt men deezen Boom Nati- Schambü, en daar draagt by tweemaal 's Jaars Vrugten. P1S 0 merkt aun, Lï 2 iwt %U DEEL. II- STOK, tl Afdeel» XII. Hoofdstuk. JamboeSh £etm. . V'iugti  532 Twintig mannige Boomen* h. Afdeel. XII. Hoofdstuk. JamboesJioem, ÏT. Furer.ia Jambos. Wilde witte jam. koezen. dat altoos de helft van deezen Boom Bloemen Bladerloos , de andere helft met rype en onrype Vrugten beladen zy ; des men 'er geduurig, zo wel in 't Voorjaar als in de Herfst, gebruik van kan maaken. Van deeze tamme Jamboezen zyn aanmerkelyke Verfcbeidenheden , ten opzigt van de Kleur en Smaak der Vrugten, hoedanig 'er in onze Appel-, Peer- cn Pruimeboomen zo menigvuldig plaats hebben, door Rumphius opgetekend , die een byzonder Geflagt maakt van de Zwarte Jamboezen, hier ook tot deeze Soort betrokken. De Boom, daar van, groeit hooger dan onze Ockernooten; de Bladen zyn langer en wat fmaller: de Vrugten zyn zo lonker purper - rood , dat zy van Verre zig zwart verwonen ; doch niet minder lekker en fappig dan de voorgaande. Men vindt deeze Zwarte Jamboezen veel op de Oofter - Eilan* den van Indie. (2) Jamboes Boom , met effenrandige Bladen en Takkige Bloemfteeltjes dan 't end der Looten. Zonderling is 't, dat onze Ridder den bynaam ft) EugirJa Foliis integerrimis, Pedunculis Ramofls terminalibus. Fl. Zeyl 188 Perfici Osficulo Fruétus Malaccenfit ex candido rubescens. C. B. Pin, ++r. jambofa iylreftris alba. Rumph. Amb. I, p. 127. T. 39. Malacca Schambti. Hor:, Hal. I. p, ij, T. 17. RAJ. Hifi, 147,, BüKM, Fl. Ind, 114.  1 c o s a n d r i a. 533 naam van Jambos , in 't byzonder, gegeven ^ heeft aan deeze Soort, die de Wilde Witte Jam-1 boe zen van Rumphius begrypt en de Ma-i lacca-Schambu van den Malabaarfen Kruidhofs' js, welke zekerlyk dan ook geacht moet wor-z den van Malakka afkomftig te zyn , zo wel als de voorgaande Soort. Deeze is laager van Stam dan de Tamme , doch heeft de Bladen niet kleiner, fomtyds wel een Span lang en zes Vingeren breed. De Bloemen komen meestal by paaren aan 't end der Twygen voort, doch fommigen ook daar de Bladen afgevallen zyn. De Vrugten hebben de gedaante van een Raap en zyn op ver naa zo lekker niet als de voorgemelden, wordende daarom ook niet veel, dan by gebrek van beter, of gekonfyt zynde, gegeten : want zy zyn zo Sappig niet en een weinig bitter. De witte Kleur onderfcheidtze inzonderheid van de voorgaande. Het kan derhalve de Ceylonfche Jambos met een Goudgeele Vrugt van de Thes. Zeylanicus niet zyn. De Bladen en het Bloeizel zyn ook zuurachtig, en dienen derhalve tot veelerley gebruik. (3) Jamboes-Boom met effenrandige Bladen en eenbloemige Steeltjes op zyde. On- (3) Eugema Foliis integerrimis, Pedunculis unifiqris lateralibus. Fl. Zeyl. «89. Eugenia. Roven Lugdbat. z6'. Eugema Indica Myrri Folio deciduo &c. Mich. Gen. 216. T. iog, Myrtus Indica , Foliis rigescentibus &c. Till. Pis. u?. T. 44. LI 3 ii. deel.. iu stuk, w IFDEELi XII. [OOFD • ["UK. Jamboes > oim, %tt, EugeniA tniHora, Sofch l.irn,oezen,  334 TwiNTIGMANNIGE BOOMEN. II. Afdeel. XII. Hoofdstuk. JambusMoim, IV. Eagenia atutangulai BoetonBoora. Onder de getekende Plantgewasfen van Herm a n n u s kwam deeze voor, tot welke de Indifche Eugenia met afvallende Myrthebladen, een witte Bloem en eene Roozekleurige zagte, flaauw gegroefde, welriekende Vrugt van MicHELirs. betrokken wordt. Zy wordt van de Indiaanen Jambou Oudang geheten , zo de Heer N. L. Burmannus aanmerkt; lat is Wilde Jamboes : welken naam ook de voorgaande en volgende voeren. (4) Jamboes-Boom met gekartelde Bladen, de Blocmfteeltjes aan '£ end; de Vrugten langwerpig met fcherpe hoeken. De Boeton - Boom van Rumphius is hier tot dit Geflagt betrokken , hoewel dezelve, ten opzigt van de Vrugten, wel in figuur en ten opzigt van den Steen of Zaadkorrel , daar in vervat, maar niet ten opzigt van den Smaak of andere hoedanigheden , overeenltemt. Het is een taamelyk hooge Boom, den Stam van dikte als een Man hebbende, met Bladen van één of anderhalf Voet, het Bloeizel aan Aairen , die door de Vrugten nederhangende Risten worden, Het zyn vierkante Appeltjes, van ag- te- (4) Eugtnia Toliis crenatis, Pedtinculis rerminalibus, Pomis oblongis acutangulis. FL Ztyl. 190. Butomca terreflris inbra. Rumph. Amb. Hl. p. \%u T. yxy. Tsjeria Samftravadi. Hort. Mal. IV. p. ji. T, 7. Raj. Wit. 1430, Buem. FL Ini, p. 114. CqjJM, B. Mal, 141.  ICOSANDRI A. 535 teren met een fmallen Hals, van vooren een^ Kroontje hebbende , omtrent een Handbreed lang en half zo breed , bevattende een Pit als! een Karfteng, doch zo wel als de Vrugten, die' eene bittere onaangenaame Smaak hebben, niet gegeten wordende. (5) Jamboes - Boom, met gekartelde Bladen, zeer lange Trosfen en Eyvormige Appelen. De voorgaande is de Roode, deeze de Witte Boetonboom van Rumphius, die, uitgenomen de figuur der Vrugt, weinig van eikanderen verfchillen. Tot deezen laatften wordt de Samftravadi van den Malabaarfen Kruidhof t'huis gebragt, welke echter de Vrugten ook vierhoekig heeft, en die van den Tsjeria Samftravadi van Malabar noemen de onzen Bedelfnoeren volgens Commelvn, *t welk zo veel zegt ah Roozekranfen of Paternosters: de anderen Wil ie Jamboezen. Misfchien zullen de JamboesBoomen van Ceylon, met Vrugten van grootte als Kerfen , by den Heer J. Burmannus als ook de Water - Jamboezen van Rumph id s .- m 7M 191. Butontca terrettt'S aiua. XV.'P*. 11. ï 16. Raj. Hifi. W9. W.* ^ LU II. Deel» II. Stuk. II. Lfdeei.» XII. lOOFDTUK» v. EugltliM Racemofii. Jedellhoa. :en. s *.  53& Twintig mannige Boomen. H. Afd hei XII. Hoofd stuk. i. Plinia Crocea. Geelkleurige. flegts Verfcheidenheden zyn van deeze of de * voorgaande Sóórt. Plinia. Dit Geflagt, dat zynen naam van den zo vermaarden Pliniüs heeft, behoort, volgens de laatfte aanwyzing van den Heer Linn/etjs, tot deeze Afdeeling , en is dus thans van de Veelmannigen afgezonderd, Deszelfs overige Kenmerken beftaan ook in een vyfbladige Bloem en eene in vyven verdeelde Kelk ; de Vrugt een Bezie die gefleufd is, ïnet één Zaad. Twee Soorten zyn daar van thans opgetekend, als volgt. (i) Plinia met vyfbladige Bloemen. Dit Amerikaanfche Gewas, door Pater Plumier, ten opzigt van de Bloem- en Vrugtmaaking,zeer fraay afgebeeld, is een Boom die eetbaare Vrugten geeft, welken eene geribde Bezie uitmaaken,met agt of tien Sleuven,en eene Pit of Steen bevatten, die een gefpleeten Punt ian"&-at;De Bloemen zyn ongefteeld en. zitten *y„ Laace;;;,, S^fS £££ mee- fc*. ii. p. ?3;, ' TOm> R£n- H P. 365. $  I C O S A N D R I A. 537 meenen Steel, zonder oneffen Blad aan 't end.^ Om die reden hadt onze Ridder 'er den bynaam van Vinbladige aan gegeven , doch na-1 derhand is een andere Soort, of ten minfte eens voornaame Verfcheidenheid , ontdekt, te weeten, (2) Plinia met vierbladige Bloemen. Deeze fchynt de THpitanga der Brafiliaanen te zyn, door Marcgraaf befchreeven, anders ook de Brafiliaanfche Kers genaamd. Men vindtze ook in Suriname. Volgens den Heer Allamamd heeft dezelve de Bladen gepaard , als afgebroken gevind , ongefteeld, 0yaal, gefpitst, effenrandig, ftyf. De Vrugt is rood, van Smaak als Morellen. M Y r T u s. De Kenmerken zyn, een vyfbladige Bloem. vervat in eene Kelk , die in vyven verdeelc is, zittende op het Vrugtbeginzel, dat eene twee- of driezaadige Bezie wordt. In het Geflagt der Myrteboomen, "t wel! twaalf Soorten bevat , zyn wel veelen Heefter, achtig, gelyk de gewoone Myrten, doch eeni gen moet ik hier onder de Boomen befchryven als volgt. (2) Myr Qi) Plinia Flatibus tetrapetalis. Mantisf. alt, p. 243, Ibl pitanga. MARCGB. Bras, 187. LI 5 II. deel» ii. Stuk» II. .ede Et., Xll, Ioofd» TUK. ir. Plinia •uhra. loodkleitige.  538 TwiNTICMANNIGE EoOMEN. II. Afdeel. Xii. Hoofdstuk. ir. Myrtus Bra/ïliana, Zilver> boom. (2) Myrtus, met enkelde Bloemen op naakte Steeltjes , de Bloemblaadjes eenigermaate Haairig aan den rand. Indien de Appeldraagende Myrtus van Plu. mier, wegens de gehaairde bloemblaadjes , hier t'huis behoort, zo zou de Vrugt van deeze Soort vry grooter fchynen te zyn, dan die der gewoone Myrten. Doch dit was maar een Heefterachtige Plant, en die van Sloane, op Jamaika groeijende, welke aldaar Zilverboom genoemd wordt, een Boom van omtrent twintig Voeten hoog, aan den Stam eene witachtige Schors hebbende , met glanzig witte Stippen gefprenkeld, waar van de naam. De Bladen , tegen elkander over, aan het begin breedst en verder naar de Punt verfmallende, byna ongeiTeeld en ongekarteld, verfchillen zeer veel van de figuur der Bladen by L1 n n je u s , die zegt: „ de Bladen ovaal, ftomp, gefteeld, glad, te- genover elkander : de Bloemen enkeld, uit „ de Oxels , op Steeltjes die Bladerloos zyn ; „ hebbende de Bloem vier of vyf Haairig ge„ kartelde Blaadjes en omtrent veertig Meel- „ draadfi) Myrt*s Floribus foliiariis , Pedunculis nudis, Petalis übciliatis. Syst. Kat. XII. Gen. 617, p. 340. Myrtus Pomir«ra latisfimis Foliis. Plüm. Sp. 13. Ar. 207. f. 1. Philadelphus itborescens. «cc. Brown. Jam. 240. Myrti Folio arbor «cc, sloan Jam. 161. Hifi. 11. p 78. t, >87. f. 3. KAj'. Den4r. 35. Arbor Btafiliana Myrti Lawei foliis inodaiis.' comm. Hs-rt.l. p, 173. T, 89.  I e o s a n d r I a, 539 draadjes." % Scheelt veel , zegt men, dat^ de helft fcheelt. Dus zou men mogen vraagen : waaróm deeze Eoom dan hier onder de Twintigmannigen geplaatst? (3) Myrtus met tweebloemige Steeltjes enLancetswyze Bladen. Deeze is onder den naam van Heefterachtïge Canophyllus , met Lancetswys' gepaarde Bladen en dubbelde Bloemen uit de Oxelen, van Browne opgetekend en afgebeeld. f4) Myrtus met de Steeltjes byna driébhemig, de Bladen ongefteeld, Lancetswys' ver/mallende. Aan deezen waren door den Heer Roean der te Suriname zodanige Bladen, alsSLO ahe aan zynen gemelden Zilverboom geeft waargenomen, en de bynaam, Lucida, fchyn wel iets dergelyks aan te duiden ; des ik hie in plaats geiteld heb den Driebloemigen Myrtus welken de Heer Jacquin menigvuldig in d Bosfchen by Karthagena vondt en aldus be fchryft, tje (i) Myrtus Pedunculis bifloris, Pollis lanceolatis. Am. Aca V. P. 398. Catyophyllus fruticofus Sec. Brown. Jam. s4 T'u) Myrtus Pedunculis iubtrifloris , Foliis fubfaffiib Hnceolatis attenuatis. Syst. Nat. XII. Sp. PI*»'. »• ii.deh. IL STUS» II. Xïl* Hoofdt stuk. III. Myrtus tiflora. rweebloe. nige, IV. TrlflorOp Driebloemige. i i t t 1. j. IS ?.  J40 TwINTI GMANNICE BooMEH. II. Afdeei XII. Hoofd stuk. v. Myrtus Cumini. Sterkruikende. Het is een hooge Boom, in geftaltenaar den " Laurierboom gelykende , met zeer hard Hout. De Bladen zyn langwerpig, aan 't begin fmalst, uitgerand , onverdeeld , glanzig , Lederachtig, van boven donker-, van onderen bleeker groen, gefteeld , overhoeks geplaatst, agt Duimen lang. Dezelven geeven , gewreeven zynde, een Herken, zwaaren, Kruiderigen Reuk. Uit de Oxels komen Steeltjes , dikwils drie , ieder met drie Bloemen, voort, welke een allerlieflykften Geur van Hyacinthen veripreiden. De Bloemen zyn ongefteeld , tweederden Duims breed, beftaan de .uit vier witte Blaadjes , in een vierbladige Kelk vervat, en een groot getal Draadachtige Meeldraadjes hebbende, die wit zyn met geele Knopjes. Het Vrugtbeginzel was Eyrondachtig , hebbende van boven een breedè platte vierhoekige Oppervlakte ; doch de Bloemen misdroegen altemaal, zo dat hy geen Vrugt aan deezen Boom gezien hadt. (5) Myrtus met veelbloemige Steeltjes, de Bh' den Lancetswys' ovaal. Hier heeft L1 n n m u s den Ceylonfchen Boom, die naar Komynzaad ruikt, van den Heer J. Eur- (s) Myrtus Pedunculis midtifloris, Foliis lanceolato - ovatis. Syst. Nat. Xll. Fl. Zeyl. iss. Arbor Zeylanica Cuminurr» redolens. burm. Zeyl. 17, Ankaenda, Heem. Mus, Zeyl. 13. Jambofa Ceramica. Rumph. Amb. ï, p. 130, T. 41. Eurni Fl. Ind, p. 115.  I c o s a n d r i a. 54I Burmannus s aldaar Ankaenda genaamd, t'huis gebragt. Hermannus hadt by deezen naam gevoegd; de Besfen ruiken naar Ko-] myn, geevende een Geeftige Komynzaad - Olie £ uit. Ik vind daar van geen gewag by Rumphius, ten opzigt van den hier aangehaalden Ceramfchen Jamboes - Boom, op het Eiland Ceram in 't wilde groeijende, wiens Vrugten de grootte van een Duiven - Ey hebben of zelfs nog grooter zyn, zo als gewoone Pruimen , en aan Trosfen hangen , zynde droog , zuur of wrang en famentrekkende als de Sleen, en wel niet lekker , doch niettemin tot verfrisfching dienende voor de reizende Lieden. Zy bevatten in 't midden een Korrel als een Olyffteen. en derhalve fchynt dit Gewas veeleer tot hel voorgaande Geflagt te behooren. Van de Zesde , Zevende , en Agtfte Soort blykt my niet, dat het Boomen zyn: des gaa ik over tot de (9) Myrtus met veelbloemige Steeltjes , d Bhden ovaal en eenigermaate gefieeld. Dee (0) Myrtus Pedunculis multifloris, Foliis ovatis fubpetiolatis. Sist. Nat. Xll. M. Foliis ovatis acuminatis obtufiusculis. Fl. Zeyl. isi. Myrtus Zeylanica odoratisfima &c. Herm. Lugdbat p. 434. t. 43 5. Myrtoides Foliis ovatis. Hirt.CUff. 489. royen Lugdbat. 535. Vitis Idaca Zeylanica odoratisfima. tournf. lnft, S08. burm. Zeyl. 230. burm. «i M PJU5. li, deel. ii. Stuk, II; lFdeel,' XII. loOFDTUK. ! IX. Myrtus Zeylanica. Welric 'kende.  54^ Twi ntigMannige Boomen, II. Afdejsi XII. Hoofd STUK, Deeze is, onder den naam van zeer welrieken" de Ceylonjche Myrtus, met Sneeuwwitte een. korrelige Besfen , door wylen den Hoogleeraar P. Hermannus, in deszelfs Catalogus vaü den Leidfchen Akademie - Tuin, afgebeeld, en dus zeer duidelyk befchreeven. ,, Op Keizeli„ ge Zandige plaatfen van 't Eiland Ceylon is jj dit fchoone Geflagt van Myrtus gemeen, 't 3j welk door zynen aangenaamen Citroen - Reuk tot verfrisfehing ftrekt van de voorbygaanden. ,, In zyne geheele Geftalte zweemt het zeef ,, naar de Kanadafche Myrten met volle Bloe< „ men van Cornutus. Het Hout is zeer ,, wit en glad als Elpebeen,vast en zwaar, met „ een dunnen ruuwen Bast en menigvuldige 3, Takken, die, door een gewelfden omtrek te „ vormen , een heerlyke ronde Kroon maaken. „ De Bladen zyn ftyf , gefpitst, een Vinger ,, lang , fchoon glanzig groen, met eenen fter* „ ken Citroen • Reuk , en eenen zagtelyk fa3, mentrekkenden Kruiderigen Smaak. Aan de „ toppen van de Takken komen ronde, door-„ fchynende , witte Bekertjes , naar de Bloe„ men van den Haagappelboom gelykende , die 3, tot haar Mond ontelbaare Meeldraadjes van de zelfde Kleur uitgeeven. Als deeze verflenzen gaan de Bekertjes over in Besfen , van grootte als een groote Erwt, die zagt, s, Sneeuw - wit en van eenen Kruiderigen zoeten „ Smaak zyn , bevattende een enkelen, bruis, nen, hoekigen Zaadkorrel, De Besfen wor- i> dera  I c o s a n i) r i a. 543 den van de Kinderen gegeten. Het Afkook- A s, zei der Bladen ftrekt , wanneer men tevens „ een fchfaale Dieet waarneemt, tot een krag-H , tige wegneeming van de Venus - Ziekte. Het „ Hout is zeer begeerd , tot het maaken van 5, Kasfen, Kisten en ander Huisraad." De Hoogleeraar J. Burmannus, die dit Gewas Vitis Idcea van Ceylon , Sneeuwwit en zeer welriekend zynde, noemt, merkt aan, dat men 'er, op Ceylon , den naam van Maranda of Marada aan geeft, en dat Breyn i us het<« zelve onder den naam van Boomachtigen Ceylonfthen Ligufter voorftelt. Linnjeus noemt het een Boom. (10) Myrtus met driederley veelbloemige Steeltjes, de Bladen ovaalachtig en ongejleeld.. 9 Deeze , onder den naam van Boom met breedere Bladen van Androfsemum , die veele Besfen aan de toppen der Takjes draagt, door gedagten Hoogleeraar uit het Werk van Hermankus voorgefteld , was zo wel een Ceylonfche als de voorgaande Soort. Linnjeüs zegt, dat het een Boom is met ronde Takken, die de Bladen gepaard, als de Handpalm, dat is zeer groot, (te wecten onder de Myrten,) on. tfio) Myrtus Fedunculis tiifido - multifloris , Foliis fub«valibus fesGlibiis. Syst. Nat. Xll. Fl, Zeyl, 184. Arbfcp Foliis Androfimi &c. EURM, Ziyl. 29, GURM, Fl, Ind, 11%, U. DEEL. li. STUK'. II. 'DEEL* Kil. DOFÖ. UK. X. Myrtas Inimfé. itidts.  I c O S A N D R I A. 553 Olie kan , door uitwendige beftryking van het^ Onderlyf, fomtyds het moeielyk Wateren ge- ? neezen, of ook de Wormen verdry ven en het Ho Kolyk wegneemen. De Gom, die uit deezeSTl Boomen zypelt , en in Klonten ftolt, is, gelyk die van den Perfikboom, veel met de Arabifche Gom overeenkomftig. (3) Amandelboom, met de Bladen naar ag-^ teren /maller. »«> Ac Tot de hier aangehaalde van Plu ken etius worden de Peruviaanfche Amandelen t'huis gebragt, welken de vermaarde Clusïus uit Spanje hadt gekreegen. De Heer Amman noemt het een Abrikoos met Perfikbladen en eene drooge Vrugt, die ongefteelde roode Bloemen heeft, twee of drie by elkander , komende menigvuldig aan de Wol ga voor. De Heer Gmelin geeft de hoogte van twee Ellen aan den Stam. (4) Amandelboom met Aderachtig gerimpelde Bladen. _ *, Der f< (3) Amygdalus Foliis bafi attenuatis. Syst. Nat.TLW Hort. Cliff. i8«i Hort. Ups. 124 RoYen Lugdbat. 167. Amygdalus indica nana, PLUK. Alm, 28. T. u. F. 3- MiLL. Hifi. T. 28. f. 2. Armoniaca Perfica Foliis, Fru£tu exfucco. AMM, Rutb. 273. T. 30. BURM, Fl. I»d. p. 117. (4) Amygdalus Foliis Venofo - lugofis. Syst. Nat. XII. Mant. p 74. Herm. Lugdbat. 487. T. 489. Fenica Afr.cma Mm 5 na- II Deel, IJ. Stuk." II. iEEL. :n. 3FD- nr. tyglalus tf nncjes ïandel. TV m tidalu! Mrikaan»  I c O s a n D Jt i A. 559 Wegens de blyvende groenheid der Bladen ^ wordt deeze de kleine Portugeefche Laurierkers getyteld van Dillenius. Linnaïusï hadtze voorheen betrokken tot de Vogelkerfen en Padus met altyd groene Eyvormige Bladen geheten. Zy komt in Portugal voor en in Penfylvanie. (5) Pruimboom, die de Bloemen aan Trosfen heeft , de Bladen altyd groen en op de Rug met twee Klieren. Onder den naam van Lauro - Cerafus, dat Laurier - Kers betekent, is deeze bekend. Caspar Bauhinus noemtze Kers met LaurierMaden ; waar uit de reden der benaaming blykt. De vermaarde Toürnefort maakt 'er een byzonder Geflagt van , en merkt aan , dat de Vrugt zweemt naar een Kers , de Bladen naar die deï Laurieren, doch voegt 'er de gedaante by3 1. Padus Foliis Glandula deftitutis. Vir. Cliff. 42. Hort. Ups. izó. ROÏEN Lugdbat. 269. Padus Foliis femperyirentibusovatis, Hort. Cliff. is5. Lauro - Cerafus Lufitanica minor. DlLL, Eltb. 193- T. 159. (3) Prunus Floribus raeemofis, Foliis femperyirentibus dorfi biglandulofis. Syst, Nat, XII. Padus glandulis duabus dorli Foliorum innatis. Vir. Cliff. 42. Hort, Ups. 126. Roïei Lugdbat, 269. Padus Foliis femperyirentibus &c. Hort, Citff i8j. Cerafus Folio Laurino. C, B. Pin, 450. Laurocerafus CLUS. Hifi. Pann. p. li CAM. Hort, T. 23, TOURNF. hifi 6l7> DOD. Kruidb. 133°. h. deel ii. stuk. II, FDEELÏ XII. ioOFD- ruK. V. Laurocerafus. Laurierüers, j  56o Twintt gmannige Boomen. n. Afdeel . XII. Hoofd. stuk. Laurier Kers. I by, welke dit Gewas genoegzaam onderfcheidt. Glus i us kreeg, in 't jaar 157Ö, een Boompje daar van , met en benevens een jong Paarden - Karftengen - Boompje , levendig uit Tur"kye in Üoftenryk over , dat verder is voortgeteeld, en dus den Laurier-Kers door geheel Europa vermenigvuldigd heeft. Het voerde den naam van Trabizon Curmafi, en fcheen door Bellonius reeds als een Trebizondfche Kerfeboom , Lauro - Cerafus, genaamd , gemeld te zyn ; waar van die Autheur naderhand een grooten Boom , te Genua , in de Hof van den Prince Doria , gezien hadt. Derhalve acht Clusius het waarfchynlyk, dat dit Gewas eerst van Trebizonde te Konitantinopolen, daar hy het van daan gekreegen hadt} gebragt ware. Het is een Boom (zegt hy,) van bekwaame grootte, die eenregten Stam met veele Takken heeft , welke met eene zwartachtig groene Schors bekleed zyn, doch de jonge Looten geheel groen. De Bladen, die overhoeks aan de Pakken ftaan, vallen niet jaarlyks af en behouden hunne groenheid, zelfs des Winters, wanicer dit Gewas een niet al te ftrengen Vorst, rier te Lande, in de open Lugt verduurt. Zy *aan, door hunnen bevalligen donker groenen Glans , het Loof der Laurieren, wier Bladen zy ook in breedte overtreffen , ver te boven. Het bloeit hier te Lande niet dan in een voorleelige plaatzing en draagt zeer zelden Vrug-  icosand r i a. 561 ten. Dezelven zyn Eyrond, van grootte als de^ Sebeften, van buiten zwart, hebbende een zoet en eetbaar Vleefch. Het gedefinieerde Water f Tan de Bladen, dat men in Engeland wegens dens Geur en Smaak , of ook tot Hartfterking, onder de Spyzen en Dranken mengde , is naderhand Vergiftig bevonden (*> (6) Pruimboom , die de Bloemen aan Tuiltjes heeft, de Bladen Eyyormig. j Kers met Eyronde Bladen wordt deeze genoemd,' welke de Mahaleb is der oude Autheuren. C am era Rit! s geeft 'er de Afbeelding van, uit Mattkioltjs , die zegt, dat het een niet zeer hooge Boom is, met Bladen niet veel van die der Linden verfchillende en witte Bloemen , waar op zwarte Besfen volgen , een Steen, weinig kleiner dan een Kerfen - Steen, bevattende -, met een Pit, waar van in de welriekende Zalven gebruik gemaakt werdt. Het Gewas groeide op de Bergen. Het is in Switzerland, zegt de Heer Haller, niet zeldzaam, en ligt ken- (*) Zie Ubgetteze Filozoofifcht Verbandtlingm. i. Deel, bladz. 131, enz. of F bil. Trans. N. 4i*- (6) Prunus Floribus corymbofis, Foliis ovatis. Syst. Nat. XII. Cerafus Foliis ovatis. Vir. Cliff. 43. Hert. Ups. uc. hall. Htlv. 56°- ROÏEN. Lugdbat. i Eindelyk behoören hier ook de Prawlfe» <* Prumellen , die ons in Doozen gekonfyt, var den Steen beroofd , uit Provence toekomen ; en van eene zeer egaale, zoete, verfnsfehen de , rinfe hoedanigheid zyn ; zo dat zy o, zig zelve met alleen voor den Smaak, maa ook voor de droogte van den Mond m krar ke Menfchen dienen. Men gcbruiktze oo wel in de Nagerechten. Deeze noemt men i ce genaamd Brignole , omftreeks welke zyove viocdig geteeld worden, voert'er,_ zegt mer den naam van; wordende deeze Knam^nji Over.Alpifche Taal, Brignes geheten (*) M. vindt ze evenwel ook in onze Tuinen ,■ ze B \ u h i n u s. Voorts worden hier toe betrokken de Fri rren die men Myrobalanen genoemd vind door Clus ius afgebeeld, van welken , Autheur drie groote Boomen in de Ke.zerly Tuin gezien hadt , zonder te kunnen ontdc ken, van waar dezelven afkomffig waren. . /*) Fruna ex flavo lufescentia mf»i Saporis , gtatW c. 15. Pin, 4+3, Prunus Brignonienfis Frudu fcavtff ISmPNÏ, In/1. 621. Fiunüs B.ignola. l;NN. ÏL DSEL» STUl§' Iï, Afdeel.' Xil. Hoofd- STUK. Pruim' btom, > r c n 5 Ie '11 $ fitteke :kDe%> ima, ma.  I c o s a n d r ï a.- 579 maakte. De Vrugten (by de Duitfchers ook^ SpinUng en Bilfen genaamd) wel ryp zynde , ■ laxeeren zegt Geoffroy ; docb de onrype ver-Hc koelen en floppen. Men begrypt daar uit, datST het Sap van de onrype Vrugten genomen moet worden , om het Rob of Succus Acacia der Winkelen , waar in de Samentrekkende kragt gezogt wordt, te bereiden. Schoon menze ook wel Prunella genoemd vindt (*), zyn het toch de genen niet, die onder den naam van Prunellen of Prumellen in Doozen herwaards gebragt, en of om de lekkerheid of tot verfrisfchinge gebruikt worden ; gelyk wy hebben gezien. De Gom van den Slee - Doorn verdient ook nog eenige opmerking : niet als of zy die var de andere Pruimboomen, voorgemeld, over treffen zou , maar , om dat onze zo bekend? ArabifcU Gom van dergelyke Boomen komt De Heer Ad anson, immers, die voor wei njge Jaaren aart de Rivier van Senegal gewees i5 en daar zo veele Waarneemingen betreffen de' de Natuurlyke Hiftorie gemaakt heeft, vei haalt, dat 'er benoorden het Meir, waar uit de zelve'haaren oirfprong beeft , drie groote Bos fchen zyn , wier Landvolk deeze Gom inza inelt, die'er op gelyke wyze aan groeit, al i u aa (*) Wilde- Frasen zyn de Slehin , in 't Latyn Prum fylveftre, Pruneo'.um, PrunMum. dod. Kruidb.bk iï6i3 ui Zie ook Bauhihus en andere. Oo S II. DESS.. II. STra» )EEt, ai. ofd° JKi " De Ari» bilche Gom* 3 H I  580 TWINTIGMANNIGE BOOMES. II. Afdeei XII. Hoofdstuk. aan de Pruim-en Kerfeboomen in Europa, en ' dezelve dan ilyt aan de Mooren, uit Marokko, die 'er met Karavaanen komen, of aan anderen; hebbende zyn Ed. dit Geboomte zelfs overvloedig langs de Rivier gezien. Het is de zelfde Gom, die men thans noemt Gom van Senegal, beftaande het verfchil flegts in de groeiplaats of uitkiezing: alzo zy op de Boomen wit, geel en rood, valt. De Arabieren kooken dc Melk, tot hunne Spyze, 'er doorgaans mede. Een geheele Karavaane van Kooplieden heeft, in de bo. venfte deelen van Egypte, by gebrek van Eetwaren , eens het leven behouden door een gedeelte van deeze hunne Koopmanlchap te nuttigen. Voor Gedierte , dat door fcherpen Afgang aan den Loop raakt, is deeze Gom zeer dienftig : zo ook in MeDfchen, Ik zwyg van de menigvuldige gebruiken , die zy in de Samenleeving heeft. Wegens de overeenkomst moet ik hier laaten volgen het Geflagt, by Lihnzeüs getyteld Chrysoealanus. -ISiettegenftaande het Gewas van fommigen flegtsals een kleine Heefter is waargenomen: terwyl anderen het befchryven en afbeelden als een taamelyken Boom, die de Vrugten wit, rood of Violet heeft. Derhalve begryp ik ook geenszins  TI. Afdeel XII. Hoofd stuk. Icact• Pt uiaicn. 582 Twintig mannige Boomen. Land met Wagten bezetten, op dat hunne Na-, buuren hun die niet ontrooven mogen, Zy zyn tweemaal's Jaars, zegt hy, met witte of Violette Bloemen beladen, waar op dan Vrugten volgen van even de zelfde Kleur. Catesby zegt, dat de Vrugten mecftendeeisblaauw, doch eenigen ook geel of rood zyn; de Bladen Hartvormig, en hy maakt 'er een'Heefter van, die vyf tot tien Voeten hoog wordt- Pater Laeat zegt, dat fommigen het een Appelboom heeten, om dat de Bladen meer naar die van de zodanigen, dan van Pruimen, gelyken zouden. Hy hadt 'er nooit gezien, wier Stam meer dan zes Duimen dik was: de Bladen waren byna rond, blinkend geelachtig groen. Hier van dan mooglyk de Gellagtnaam. De Groeyplaats was meest op Zee - Oevers en Steenrotfen. De Heer Jacquin zegt, dat dit Gewas op de Karibifche Eilanden, en aan de nabuurige Vaste Kust, in Kreupelbofch en open Velden aan den Zeekant, natuurlyk groeit, bloeijende byna hetgeheele Jaar , doch in Juny en December de meefte Vrugten geevende. Zie hier, hoe zyn Ed. het befchryft. Het is een ongeregeld Takkig Boompje, van drie tot'tien Voeten hoog, hebbende een Roestkleurige Schors met Afchgraauwe Stippen ; de Bladen rondachtig Ewormig, ftomp, effenrandig, Lederachtig, glanzig, zeer kort gefteeld, overhoeks geplaatst, twee Duimen lang : de Trosfen Takkig, Tuilachtig,los_en kort,aan de enden  I C O S A N D It I A. 591 of Pruimboom - Bladen , doch door den ouder-Aj domkrygen zy diepe infnydingen , zo Plu KENETiüs waargenomen hadt. ST (5) Haag-Appel-Boom met Wigachtig Ey-^ vormige, getande , eenigermaate hoekige,tl van onderen Wollige Bladen, en gedoomd de Takken. Van deeze is een zeer ftaaije Afbeelding gemaakt door Ehret , welke de Heer Ta e w uitgaf, zeggende, dezelve gelykt naar de gewoone Europifche dermaate , dat deeze Karohnifche 'er een enkele Verfcheidenheid van fchynt te zyn, met eene geele Vrugt. Zyn Ed moet dan de tweede Soort van dit Geflagt of Wilden Sorben - Boom , die ook Mespilus Aph folio .etyteld wordt, bedoeld hebben. Pluken enetius geeft 'er Aalbesfen - Bladen aan. Dezelve heeft de Kelken Bladerig , de Bloemen enkeld, volgens den Heer Miller. (6\ Haag-Appel-Boom met Lancetswys' Ey^ } vor-t «) Cratws Folüs Cuneifotrai - ovatis &c. Syst. Nat. XU. Mespilus inexmis, Foliis ovato- oblongis *c. GuoN r«* 55. Mespilus Catolinia &c. trew. Ehret. T. x7. Mesptlus Virg. Grosfularis Foliis. PLUK. Phyt. 100. T. U (6) Cratagus Foliis lanceolato-ovat.s, &c. Syst. Nat.Xll. Mesp. inermis, Foliis oblongis integtis acuminatis fcc. Gron. Virg. 163. II. DElLi II, STUK. II. deel. xii. 30ed-; ük. V. at&gus lento/a. Dllige. VI. Viridis. jtoene.  592 Twintig mannige Boomen. n. Afbeei XII. HOOFD' STUK. VII. Indica. IcJiicbe. (8) Haag- (*) Mar.tisfa altera. (7) Cratagus Foiiis Lanceolatis f erratis , Caule inermi , CorymSis Squanutls. Syst. Nat. XII. Sp, Plant. II. n. tii. vormige , byna driekwabbige , getande , gladde Bladen, en eenen ongcdoornden Stim. Deeze is een Verfcheidenheid van de Derde Soort, volgens den Heer Gronovius, zegt onze Ridder thans, daar benevens aanmerkende , dat deeze Soorten van den Haag - AppelBoom, in Noord-Amerika voorkomende , zeer veel verandering onderhevig zyn , zo in het hebben of niet hebben van Doornen, als in 't getal der Stylen en de figuur der Bladen : maar de twee eerfte en de nu volgende Soort van dit Geflagt , zegt zyn Ed., zyn ongedoornd (*). (?) Haag-Appel-Boom met Lancets>vyze gi~ tonde Bladen, een ongedoornden Stam en Schubbige Trosfen. Deeze, in Indie voorkomende, is een Heefter met ongedoornde Takken; de Bladen breed Lancetvormig , ftomp getand , dikachtig , ge. fteeld; de Trosfen aan 't end, met Schubbige Steeltjes en Elsvormige Blikjes , hebbende.  I c o s i » d r i a <503 fa Mispelboom die gedoornd is , met Lan. ^ L ) ZsTys' Eyormige gekartelde Bladen en ^ ftompe Vrugt ■ Kelken. Der^e is de Haagdoorn met Peerebooms- j Blade, vanBAUHt.us en de GedoorndeMr^ pel met Amandelbooms Bladen van T o u rb e fort. Men houdtze ^rrbS^rpSrien naam van Derden Rhamnus van D 1 osc oredes; zegende dat het een laag Boompje is , m de Haagenvan Provenee en Italië voorkomende, fetwelke,uitgenomen de figuurder Bladen,veel naar den Haagdoorn zweemt. (elykt veel naar den Wilden Peereboom, volgens den Pleer Hall er. , die hem in Switrerland op de zelfde plaatfen waarnam; doch leeft het Blad wat ronder, minder getand,van raderen Wollig, 't Getal der Meeldraadjes is likwils over de twintig , en de Bloefem van miten rood. De Vrugten , die hy uitlevert, yn, zo wel als de Wilde Peeren, wrang. Van ;odanige Wilde Appelboomen groeit in de midlelfte deelen van Engeland een menigte langs te Wegen, die niets dan kleine bittere Appel, jes draagen , welken men best bevindt tot het naaken van den Cyder of Appeldrank. Dezel'e wordt aldaar de Crabtree of Wilding geloemd. Van de Tamme Appelboomen , die op derelyke manier als de Peereboomen voortgeteeld orden , zyn ook ccn menigte Vcrfcheidenhesn, ten opzigt van de Vrugt. De Heer L i nmüs telt zes als de voornaamfien op. De rrfte, onder den naam van Paradijïaca 3 bevat : Paradys - Appelen , die vroeg rypen en aan II. Deel. II. Stuk.  II. Afdeel. aai. Hoofdstuk. Appel. ilOJB. \ \ J I { i ] r c c I \ 610 TWINTIGMANNIGE BOOMEK. lyk in 't algemeen te befehryven. Het Hont der Appelboomen is tot Brandhout beter, doch tot Werkhout zo goed niet als dat der Peere. boomen, hoewel het, inzonderheid dat der Wilde Appelboomen , gepolyst zynde een zeer fchoone Kleur heeft, veel dat der Peereboomen overtreffende. Van den Bast wordt in Sweeden gebruik gemaakt, om het Linnen Citroeukleur te verwen. De Appelen zyn in 't algemeen, uit dc hand genuttigd, minder bezwaarende dan de Peeren inzonderheid de rinfe cn geurige ; ja de zuurê selfs kunnen tot een goede Verfnapering dienen, /oor gezonde fterke Menfchcn. De zoete Appelen worden geacht zeer verzagtende op de Borst te zyn. Gekookt of gebraden zyn de ippelen gemakkelyk te verteeren, doch zo Vinddryvende niet. Behalve de welriekende ïalve , Pomatum genaamd , is in de Apotheeken ook een Afkookzel, een Conferf en eene Jyroop van Appelen bekend. Van deeze Iaatte vindt men veelerley Voorfchriften. Daar ; een enkelde, een fimengeftelde,eenMeefter yke, een Hartftcrkende, purgeerende, laxeemde Syroop, alsook een famengefteld Water en Geesten Extrakt van Appelen, wereldkun! ig C*). Hier uit blykt, dat men veel op gead heeft met derzelver kragten in de Geneesunde. Het Merg van gekookte of zelfs van rot- (♦; zie Elzevier Apnkk^ morfahet, op Poiimnu  BYVOEGZELS en VERBETERINGEN, Bladz'. 34» Reg. it. Voeg by, de Vrugt is. paarfchachtig. _ jj# 0p de kant , LeeJ, Cowioci. tmegrtfoha. tffen- bladige. . . . Onder aan, Teeg £y. Het Hout is uitermaate hard, , -0> jiegi 3, pofg iy, oneer den bynaam van Sericea, ' ' een nieuwe Soort, die ook Boomachtig is, en van den Witten verfchilt, doordien de Bladen van onderen een fyne Wolligheid, alsZyde, hebben, en de bloedvoode Takken befprengd zyn met Afchgraauwe Wratachtige Stippen. . 73. Brabejum. Dit Geflagt is onder de Polygamia mo- noikia verplaatst. _ I2, Reg. 16. Bier komt by, onder den bynaam van Jpinestens, een Soort, dia de Bladfteeltjes Doomachtig heeft, Mant. alt. 206. r Reg, 14. komt hy,em nieuwe Soort, onder den' naam van Cestrum vespertinum . die de Bloemen eenigermaate Aairswyze op zyde of uit da Oxels der Bladen fpruitende heeft. Ibidem. I?s Aant. Voeg by, Chryfophyllum Carolinenfe. Jacq. ' Obs. 111. p. 3. T. 54- , Tr ' , _ r-.., l6s. Aant. Voeg by. Doch in 't Kruidboek van Piso heeft het vyf Meeldraadjes. , I70, jjicr komt by, een nieuwe Soort, onder den naam ' van Carisfa Spinarum, tot welke de Doorens-Boom van Rumphius, Herb Amb. VII. p. 36. T. 10. f. 1. betrokken wordt. Zy heeft de Bladen gefpitst o'vaal; de andere heeft de Bladen ftomp. Wegens de yzelyk lange ,fterke, fcherps Doorens, waar mede de Stam en Takken bezet zyn, voert het den gedagten naam. _ Onder aan. Hier komt by, een nieuwe of Vierde " Soort, met den bynaam van Cbinenfis, dat is Chineefche Zeepbo'om , welke de Bladen gevind met gefnipperde Vinblaadjes heeft ; dus naar die van den Haasdoorn gelykende. De Heer Lasman, Hoogleeraar te Petersburg, heeft dezelve opgegeven. . ,. , . r6< 434. De Kats;oe-Appelboom Anncardmm is, om ° ' dat van de tien Meeldraadjes één geen Knopje heeft j thans onder de Negenmannigen geplaatst. — 418. Aant. Voeg by. Buï.m. Fl. Ind. 102. T. f. ?.  I    544 TwlNTI GMANNIGE BoÓMEK. II. Afdeel. Xll. Hoofdstuk.xr. Myrtus Caryophyl Uta. Westindifche Kruid hagelen. ohgefteeld , Eyvormig ovaal , ftomp en glad heeft; en een famengeftelde Pluim , die in drieën verdeeld is, aan 't end der Takken. (ii) Myrtus met driedeelig veelbloemige Steeltjes, de Bladen Spatelvormig ovaal. , Tot deeze Soort wordt thans de Westindifche Kruidnagelboom van Plukenetius, die de zogenaamde Caryophylli Plirdi uitlevert, welke voor het Amomum verum in gebruik zyn, t'huis gebragt. Hy geeft 'er ronde Bladen en Vrugten aan , die tweekorrelig zyn ; met Zaaden byna fchyfrond. Hy betrekt 'er toe de zoet ruikende Jamaika - Peper of AU ■ Spice der Engelfchen, dus genaamd, om dat men 'er den Geur, als 't ware, van Kaneel, Nooten en Nagelen, by elkander in heeft. Te waarfchynlyker is 't, dat dezelve hier toe behoore, dewyl de beroemde Cl usius uit Takjes, die hy by de Bladen in deeze Kruidery vondt, beflöot, dat 'er die Bladen gepaard aan gezeten hadden. Maar, hoe hiér toe de Ceylonfche Laage Kerfeboom, met eene Vrugt Mortinghos genaamd , die eetbaar is, van den Hoogleeraar J. Bürmannds i behooren kan en de woonplaats dus met reden op Ceylon gefield worde, is my duifier. (12) Myr- (11) Myrtus Pedunculis ttifido-multifloris, Foliis obovatis, tl. Zeyl. 183. Mat. Mei. 225. Caryophyllus Aromaticui. ind. Occid. Fol, & F.uftii romndis. Pluis, Mm 88, T» 155. f. 3*  Icosandria. 545 (12) Myrtus met de Bladen overhoeks geplaatst. De plaatzing niet alleen, maar ook de figuur der Bladen , welke in deeze Soort als die van den Laurierboom, en niet Spatelvormig ovaal of aan 't end breed en rond zyn, onderfcheidt deeze Soort van de voorgaande. Het is de Amerikaanfche Kruidnagelboom met gefpitfte Laurierbladen van Plukenetius, tot welke dc Boomachtige Kruiderige Myrtus met Laurierbladen, van Sloane , behoort, zynde dat Gewas , welks Vrugt de Engelfchen Pimenta of Jamaika - Peper noemen. Denzelfden Boorr fchynt Browne te bedoelen met de benaaming van Myrtus die de Bladen langwerpig ovaal , glad , overhoeks geplaatst, en Trosfer van Vrugten zo wel aan 't end der Takjes, af op zyde, heeft. Dezelve wordt door den Hoog leeraar N. L. Burmannus ook onder d( Indifche Planten geteld, als door Linn^eus, in de Flora Zeylanica, opgetekend zynde. Wat den Ambonfchen Caju poetie Boom aan gaat, die te vooren door den Ridder, onde: den naam van Myrtus Leucadendra, mede to di (ia) Myrtus Foliis a'ternis. Ft. Zeyl. i$6. Mtt, Mei. 215 m. Calicibus absque apper.diculis. Hort. Cliff. 501. M. Arbo rea Aromatics Foliis Laurinls. sloan. Jam, 161. Hifi, II p. 76. T. 191, f, I, Caryophyllus &c BBOWN, Jam. 347 Car. Arom &c. Pluk, Alm, e8. T. 155. f. 4« Mm ii. Peel, ii, Stbk. II. Afdeel? Xll. Hoofdstuk. XII. Myrtus | Piment it. |?.maika» Peper,  II. Afdeel. Xll. Hoofdstuk. i. Amy%da\us Perfica. Perfifcüoom, >46 Twinttgmannige Boomen. dit Geflagt betrokken was; dezelve heeft, met veel reden, thans een geheel andere plaats, en wel in de Agttiende Klasfe van het Stelzel der Sexen , onder de Veelbroederige Veelmannige Planten bekomen; dewyl de Bloem noch Vrugt iet allerminfte niet naar die van den Myrteboom gelyken. Amygdaeus. Amandelboom. De Kenmerken zyn, vyf Bloemblaadjes; een Kelk, die in vyven verdeeld is, onder de Bloem: de Vrugt een Noot met Gaatjes doorboord in[luitende. Vier Soorten komen in dit Geflagt voor, de eerfte de Perfikboom zynde, de tweede de gewoone , en de volgende twee Naantjes - Amandelen. (i) Amandelboom met de Zaagswyze Tandjes der Bladen allen fcherp, de Bloemen ongefteeld en enkeld. Schoon men de Perfiken by ons doorgaans laag fl) Antytdalus Folie-rum ferratutis omnibus acutis, Floribus fesfilibus, folitariis. Syst. Nat, XII. Gen, 619. p, 34L' Hort. Cliff. 189. Hort, Ups, 123. Mat. Med. 230. B.0yen Lugdbat. 267. FerCca molli Carne & vulgaris. C. B. 440. Perfica rubra. CAM. Epit, Perfenboom. Dod Kruidb.f. 1247, Nuci - Perfica, qus Nucum Juglandium faciem leprsfentar, S, B. Pi'-., 440. Rij» Hifi, 1516,  1 c o s a n d r i a. 54? laag houdt , worden zy nogthans , in andere A^ Landen , redelyk groote Boomen met een taa- 3 melyk dikken Stam en uitgebreide Takken,Ho bruinachtig rood van Schors. Zy zyn hier, we- } gens de gezegde Kenmerken, tot het Gellagth« der Amandelboomen betrokken, hoe zeer zy ook, door het lekkere bekleedzel van den Steen, daar van verfchillen. En de Ridder heeft naauw. lyks anders kunnen doen, aangezien 'er een Gewas is dat ten opzigt van Blad en Vrugt byna volmaakt in 't midden ftaat tusfchen de Amandelen en Perfiken , wordende byJ.BAOHiNus de Amandel-Perfik genaamd. Het Vleefch daar van is taaijer en dikker dan in de Bolfter der Amandelen, doch zo dik en fappig niet als in de Perfiken: de Steen oneffen gelyk in dezelven , maar de Pit fmaakelyk gelyk in de Amandelen. Hoewel nu dit Gewas waarfchynlyk door inenting of afzuiging is geteeld ; toont zulks niettemin de vermaagfehapping van die beide Boomen aan. De Perfikboom, in 't Latyn Malus Perfica, heeft, volgens de algemeene toeftemming der Autheuren, zynen naam van de afkomst uit Perfie , en moet wel van de Perfea van Theophrastus onderfcheiden worden *. De Grieken hebben 'er reeds den naam van Per-b fiaanfehen Appel aangegeven. Dodonjeus noemt hem Perfenboom , en de overige benaamingen in Europa komen 'er min of meer mede Mm 2 over. h. DEEL, lh stuk. II. ieel, ik oftj* 'k. 'erfik- * Zia ladz.  548 TwïNTI GMANNIGE BooMEN. II. Afdeel. XII Hoofdstuk. Perfikhom. De Peifiken. overeen. Dus noemen de Franfchen hem Pe. fcher, de Duitfchers Pferfich en de Engelfchen Perche- of Peach - Tree. De Geftalte , door de Tuinierkonst meest gedwongen voorkomende , zal ik niet befchryven. Dc Bladen hebben die fmalle fpitfe , langwerpige figuur, welke Linn^eus Lancetvormig noemt. Het Hout is ros, omtrent het midden rood , taamelyk hard en derhalve tot Draaijers Werk zeer bekwaam, In Vrankryk oculeert menze gemeenlyk op Amandelen : hier te lande worden daar toe Pruim- of Abrikoos - Stammen verkooren: maar die op Pruim geoculeerd zyn hebben het kragtigfte Gewas. De Vrugten maaken de voortreffelykheid en het voornaamfte verfch.il deezer Boomen uit. Men vindt 'er die klein als Abrikoozen, en anderen die zo groot als een Vuist zyn, beiden fmaakelyk. Men heeft 'er gezien van over de vier Duimen dik en meer dan twintig Loot zwaar. Die de grootfte Vrugten voortbrengen hebben, dat aanmerkelyk is , ook doorgaans de grootfte Bloemen. De Lak-Perfik, evenwel, wiens Vrugt vry groot is , heeft maar kleine Bloempjes, met ronde paarfchach tig roode Blaadjes, die zig zelden volkomen openen, bevattende gemeenlyk agt-en. dertig Meeldraadjes» Maar in het getal der Draadjes en de Kleur deiBloemen is onder de Perfiken in 't algemeen eenig verfchil'. De Vrugten zyn, naar deGroeyplaats en Groad , meer of min fmaakelyk; en zy  ICOSANDRIA. 549 ; zy verfchillen ook in weezentlyke hoedanighe-^ den. Het Vleefch derzelven moet vaardig in de Mond fmelten. Dat het Vleefch wel van den l Steen fcheidt, gelyk in de Zwolfche en Berg-S of Montange - Perfiken, js een voornaame deugd. De meefte Perfiken zyn met eene Wolligheid^ bekleed ; doch daar zyn ook Kaale, by ons Engelfclie Perfiken genaamd, by de Franfchen Brugnons of Pêche - Noix , welke de Engelfchen NcÏÏarins noemen , en voor de geurigften vau allen houden; maar by ons hebben die geen byzondere achting. Zy gelyken veel naar Eijerpruimen. Deeze zullen de Vrugten zyn van den Boom, dien Bauhinus Nuciperfica tytelt, om dat de Vrugt ook wel naar een groene Walnoot zweemt. Men vindt 'er van, die groen , rood , geel zyn en van gemengelde Kleur. Het Gewas is kleiner dan dat der gewoone Perfiken; de Schors van de Takken wit, en de kleine Takjes of Looten , als ook de Bloemen, rood. De Kleur der Perfiken, ryp zynde, is, in 't algemeen, gelyk wy weeten, bleek groenachtig geel met eenig purper-rood, gelyk de Zwolfche , of byna geheel wit, gelyk de witte Montange ; doch men heeft 'er die fterk rood zyn , gelyk de Lak-Perfik , en Franfche Perfiken. hier te lande Mirlicotom genaamd, welke ondci allen de fchoonfte bloozendfle Kleur hebben en wit Vleefch, dat hard en onfmaakelyk is. Men Mm 3 vind! II, Dr.r.z,. 11, Stuk. II. i'deel,» XII. [OOFD- rut. Nefta» ra'.  550 Twintigmanni'ge Boomen. II. Afdeel XI1. Hoofdstuk. II, Amygialu Communist Amandei boom. vindt Perfiken met dubbelde Bloemen, die meer om het Sieraad dan om de Vrugten worden nagehouden De Perfiken, hoe aangenaam ook , worden aangemerkt niet ligt verteerbaar te zyn ; 't welk inzonderheid plaats heeft omtrent de genen , aan wier rypheid of hoedanigheid iets ontbreekt. Rype, befte Perfiken, niet te veel gebruikt , zullen zelden de Maag bezwaaren, en zyn een zeer verfrisfchende Snoepery. De Bloemen, van den Perfikboom, zyn zagt purgeerende. Men vindt een Gedeftilleerd Water, een Conferf en Syroop daar van, onder de Winkelmiddelen. De Bladen geftampt en op de Navel gelegd , zouden de Wormen doen afgaan in jonge Kinderen. De Ouden hebben van de Vrugten een Electuarie famengefteld. De Pitten komen in hoedanigheid veel met de bittere Amandelen overeen, en geeven door perfing ook een Olie uit. Een aangenaam Liqueurtje, genaamd Perfico, wordt 'er van bereid. (2) Amandelboom met de onderjle Tandjes ! der Bladen geklierd, de Bloemen onge¬ deeld en gepaard. Dee- (2) Amygdalus Foliorum Serraturis infimis Glandulolis , Floribus fesüühns geminis. Hort Cliff. 136. Hort. Ups. 123. Mat. Mei, 229. F.0YF.N Lugibac, 267. GRON. Oriënt 146. Amygdalus lilveftris. c. B. Fm, 442. fi. Amygdalus fativa, C. B. Pin, 442. Amygdalus. dod. Ptmpt. 798, y, Amygdalus amara, Tournf. Injl, 627.  1 c o s a n d r i a. 551 Deeze Soort bevat den gewoonen Amandelboom van welken aanmerkelyke Verfcherdenheden'zyn- Dus vindt men Wilde en Tamme Amandelboomen; fommigen brengen zoete, anderen bittere Vrugten voort , die in eemgen klein, in anderen groot, platter of ronder zyn, met een dunnen , broofchen , of harden en naauwlyks breekbaaren Dop. 't Is de vraag, of deeze verfchillendheden niet meer de Vrugter betreffen dan den Boom, die, in de Zmdeyfo deelen van Vrankryk en Spanje, geheele Vlak tcns bedekt met zyne Bosfchagiën, en m Bar barie een wild Gewas is. 't Kan zyn, dat z ten tyde van C at o in Italië nog onbekend we ren , en derhalve Griekfche Nooten genoem werden. Ratjwolfius verhaalt, dat b Tripoli in de Haagen Wilde Amandelen groe jen, welken Caspar BAUHiNüsvanc Tammen Soortelyk onderfcheidt, zowel als c Bittere Amandelen. Ondertusfchen fchynt de ze laatfte hoedanigheid meest af te hangen v; de eigenfehap van den Grond of van 'tKkmac Theophrastus zegt, dat zy natuurt bitter zyn, en niet zoet worden dan door u havenen, of mesten en bearbeiden van den Gron Deeze Boom groeit vry wat hooger dan Perfiken , en breidt zyne Takken meer u: doch maakt een zo lugtig Gewas, dat men Italië en elders Koorn daar onder of daar ti fchen teelt. De Bladen zyn wel, op dergely manier, Zaagswyze gekarteld of met fcher Mm 4 Tar II. DEEL. II. STUK., II. Afdeel. XII. Hoofdstuk. Amcmielboom, I i y i- ie ie 2- in t. ■k et d. Ie t, in iskepe d-  IK Afdeel XII. Hoofdstuk. Amnr.deikoont* De Amsn ileitn. 552 TWINTJGMANKIGE BoOMEK. Tandjes ingefneeden , maar finajler en groener dan die der Perfikboomen. De Bloemen zyn ook weinig verfchillende, en de Vrugten, hoewel langwerpiger, komen in 't uiterlyk aanzien veel met de nog onrype Perfiken overeen: maar de Bolfter, die ook met eene witte Wolligheid bezet is, heeft weinig , hard, taay en niet eetbaar Vleefch: de Dop, daar binnen, is glad en niet ruuw , gelyk de Dop der Perfiken Pitten, doch ook met een menigte Gaatjes of Putjes doorboord. Wat de Pit daar binnen betreft, die eigentiyk de Amandel is., deeze heeft een bruinroode Schil, van eene famentrekkende hoedanigheid , cn is zelf grootelyks met Olie bezwangerd, in de bittere Amandelen, bitter, in de zoeten zoet, doch licht rans en dan ook bitter wordende. Dit maakt in de Eigenfehappen een aanmerkelyk verfchil. • De Amandelen zyn, op zig zelf gegeten , hard om te kaauwen, niet alleen , maar ook moeielyk verteerbaar, en maaken Verpoppingen; doch de Melk uit gepelde Amandelen is van' eene zeer voedzaame , zagtelyk verfterkende en tevens ongemeen verzagtende hoedanigheid. De Olie van zoete Amandelen , nog verfch zynde , is zeer dienftig in de Hoest en andere Ongemakken van de Borst , als ook tegen vcclerfey andere Kwaaien, die uit een overmaatige fcherpheid der Vogten ontftaan , inzonderheid tegen die der Waterwegen. De'bittere Amandelen zyn fterk afzettende van 't Graveel; derzelver Olie  554 TwTNTICMANNICE BoOMEN. O. Afdeel. XII. Hoofdstuk. HaantjesAmar.del, n:na Flora incarrnto pleno. Tournï. Ir.fi. Cis. Amygdalus Ferfica nani Flore Cirneo pleno, rms. Mm. -i, T, II, f. 4. De Heer Linn^eus voegt 'er thans, als een byzondere Soort, by , de Afrikaanfche Kaantjes - Perfik van Toürnefort, met eene volle Roozekleurige Bloem , als ook de Perüaanfche Naantjes - Amandel van Plukenetxos, zeggende , dat dezelve de Takken twee of drie Voeten lang, effen, zwartachtig paarfch heeft; de Bladen Lancetvormig, gefteeld , geaderd , rimpelig, met Zaagswyze Tandjes; de Bloemen dikwils twee uit één Knop, ongefteeld: de Kelk rosachtig: de Bloemblaadjes uitgegulpt, Vleefchkleurig rood ; de Meeldraadjes bleeker: het Vrugtbeginzel en de Styl van onderen, ruig: de Stoppeltjes dieper Zaagswyze getand. Hy komt ook met dubbelde Bloemen voor. Anders volgen 'er zeer kleine ronde, ruige Perfikjes op, die niet zeer aangenaam van Smaak zyn. De vermaarde Hermannüs vondt dit Boompje in 't wilde groeijende aan de Kaap der Goede Hope, en, van daar in Europa t'huis komende, trof hy het ook menigvuldig in de Tuinen der Engelfchen aan, van waar hy hetzelve in Neder, land deedt overbrengen , daar het nog tot Sieraad nagehouden , en door aflegging gemakkelyk voortgeteeld wordt. Prü-  Tc O s ANDRIA. 555 Prunus. Pruimboom. De onderfcheidende Kenmerken , van dit H, Geflagt en het voorgaande, heeft onze RiddersT alleenlyk daar van afgeleid, dat dc Steen der Vrugt uitpuilende Naaden heeft. Voor *t overige is de Bloem zo wel vyfbladig en de Kelk in vyven verdeeld, als in de Amandelboomen. In dit Geftegt zyn , behalve de gewoone Pruimboomen, ook anderen, en niet alleen de Abrikoozen maar ook de Kerfen van meer dan ééne Soort, t'huis gebragt; gelyk hetzelve daar mede begint, naamelyk (i) Pruimboom, die de Bloemen aan Trosfen heeft, de Bladen afvallende, van agteren om laag met twee Kliertjes. Onder den naam van Padus is deeze by de Autheuren bekend, of ook wel onder dien van Vogelkerfen, welken hy byDoDON-ffiüs voert, die zegt, dat fommigen het Gewas voor den opre-ten Kuifchboom hadden aangezien. Hy F to noemt (O Prunus ïloribus Racemofis, Foliis deciduis, Balifubtu: feWanduloGs. Syst. Nat. XII. Gen. 6zo. p, 34-• Padus Glas dulis duabus &c. Hort. Ci® i8,. ni^MtfuJto Lugdbat. 269. HALL. Helv. 397. Padus Foliis annuis. FL Lapp Cerafus racemofa fylveftris Fruftu non eduli. C. 1 Pin. 4SL TOURNE. Inft, 6zC. 15. Deel, II, Stuk. II. DEEL." XII. i > D- UK. i. Prunus Padus. Vogelkerfen, [  II. Afdeel. XII. Hoofd- stuk. 556 TwINTIGMAKK-ige e00mes. noemt'het, in 't Latvn , Pjeudo - Liguftrum. Het is in de middelde en Noordelyke deeien van Europa , doch meest in Bergachtige ftreeken t'huis, vallende in Ooftenryk en Switzerland, ja zelfs in Sweeden en Lapland, overvloedig. De Heer D. de Gorter merkt aan, dat men deeze Vogelkerfen, gemeenlyk Wilde Syringen genaamd , ook by Harderwyk op de Veluwe aantreft. Volgens den Heer Haller is het een Loofryke Heelter van tien Voeten hoog, die de Bladen effen , zagt, fyn gekarteld, en uit den wanftaltig ovaalen in een lange Punt uitloopende heeft: de Bloemen aan lange Risten, onaangenaam van Reuk, beltaande uit kleine, flappe, witte, byna ronde Blaadjes , en van twintig tot drie-en-dertig Meeldraadjes , naar de holligheid van de Kelk gekeerd. De Vrugten zyn fchraal en zwart, van grootte als Aalbesfen. Men vindt 'er ook een met roode Vrugten by Tabernjemoktakgs afgebeeld, welken gedagte Heer voor tamme Vogeikerfen aanziet ; doch van beiden zyn de Vrugten voor oneetbaar , of niet gegeten wordende, uitgemaakt, daar niettemin Li mnjeus getuigt, hoe 'er de Kinderen , in de Noordelyke deelen van 5weden, zeer gretig naar zyn,'eetende deeze 3esfen met een weinig Zout. Elders vind ik langemerkt, dat men den Boom in de Zuidelyce deelen van Vrankryk Putier noemt , om lat de Vrugten, onder 't eeten, zeer Hinken; ter-  1 C O S A N D R I A. 557 terwyl niettemin de Bloemen zeer lieflyk , ja zo lieflyk als die van den Citroenboom, ruiken zouden (*). Van eenen aangenaamen Reuk der E Bloemenis ook door Dodoneüs gewag ge-s' maakt. De Duitfchers geeven 'er den naam van Eltzen- of Elxen - Baum aan. Men verhaalt dat zy denzelven , om dat het Hout en de Bast, gewreeven zynde, ftinken, wel TolpelgensBaum heeten ; wordende de Besfen aan kleine Kinderen tegen de Stuipen om den Hals gehangen Cf). De Landlieden, is elders aangemerkt, planten de Vogelkerfen meest, om dat men 'er groote kragten tegen de Tovenaars en Kwaaddoenders aan toefchryft (|_). (2) Pruimboom, die de Bloemen aan Trosfen heeft, de Bladen afvallende, by het Steel-1 tje van vooren geklierd. .■ Dit Gewas , in Virginie en Karolina natuurlyk, fchynt zeer weinig van de Europifche Vogelkerfen te verfchillen. Het is, zegt onze Ridder , een voortbrengzel van den Padus , maar (f} DALECHA.MS, ti'ft' uo , pnrvo ferot'mo. RA Hift. IS39- Variet. esfe videntur Cerafa Duracir.a & V rella, q. Cerafus major Fruftu Cordato magrio. RAJ. Hij 1538. Nn 5 ii. Deel. ii. Stuk. li.' Ifdeel» xii. 3oofd' ;tuk. Krieken' hom. I » i.  570 Twi NTICMANNIGE BoOMEN. II. Afdeej XII. HoOFD STUK. xr. Prunit: domefiiea. Prnimboem. mooglyk de Krieken van den Broek of derge•• lyken, in 5t byzonder die de Engelfchen Hearth. Cherries heeten, wegens derzelver Hartvormige gedaante ; zeggende daar van: deeze draagt de „ Bladen verdubbeld, een ongefteeld Kroontje „ dat byna driebloemig is en gefteelde Bloemen „ met een vicrbladig Omwindzel" (*). Die met de roode Vrugten komt ook in de Nederlanden voor (f), (n) Pruimboom met byna enkelde Steeltjes; de Bladen Lancetswys' ovaal, omgekruld, de Takken, ongedoornd. Hier zyn alle de Verfcheidenheden der gewoone Pruimen , in Europa vallende , t'huis gebragt, De Pruimboom, in 't Franfch Prunier of Prunelier, in 't Engelfch Plumb-Tree genaamd, is een Boom van middelmaatige hoogte, wiens Bladen veel naar die der Appel boomen gelyken, en de Vrugten zyn iedereen bekend. Men moet in de eerfte plaats aanmerken, dat de (*) Mantisfa altera. (t) De Gorter PI. Belgiea. Prunus Pedunculis lublblitariis,Foliis lanceolato -ovatis convolutis, Ramis muticis. Syst. Nat. Xll. Prunus iner. mis Foliis lanceolato - ovatis. Hort. Cliff i ijs. Hort. Ups. 114. Mat. Mei. 25*. Royen Lugdbat. 268. Prunus fylveftris Fruftu majore. Vaill. Par. 140. Prunus. C. B. Pin. 443. Pruna majora, dulcia; magna fubacida: oblong» carruiea: nigra,coloris Cera:: rubra; flava; parva pracocia; Amygdalina. fcc. ibidem, Priums cognominata Myrobalanus. Clus. Pann, Hifi. p. 93,  57^ TWINTÏGMANNIGE BooilEN. II. Afdeel. xii. Hoofdstuk. Pruim < f oom. meenlyk Witte Pruimen en Eijerpruimen, komen groote en kleine voor, Dubbelde en Enkelde Boeren Witte genaamd , die ongemeen fappig, geurig en lekker zyn. De groene Pruimen, of Mirabellen , inzonderheid de Dubbelde , zyn ook niet onaangenaam, zo min als de Abrikoos - Pruimen, geel van Kleur, met roode Stippeltjes. In Engeland heeft meh ook Dei fik-, Dadel-, Noote Moskaat ,Kaneel- en Peer-Prui« men; naar de figuur of fmaak der Vrugten : anderen Tarii' ■ Pruimen genaamd naar den tyd der aanryping : als ook Marokkifche, Barbarifche , Turkfche naar de afkomst , cn frirfe*. Pruimen, wordende het laatfte ryp. Onder de gedroogde Pruimen, die men in de Winkelen verkoopt, is ook een aanmerkcKk verfchil. Tweederley van deeze zyn in ons Land gemeen : naamelyk de ronde Franfche Pruimen , die zuurder zyn , en - de Duilfche Pruimen of Pruimen uit de Levant, die langer en zoeter zyn, en geweckt of gekookt meer uitzweUeu. Zy voeren den naam van Pruna Damascena , alzo zulke meest te Damaskus in Syrië plagtcn ingefchcept te worden, en daarom noemt menze ook wel Pruimen van Damast.' Dc Steenen van deeze zyn meer plat dan rond. Men houdtze voor meer laxecrende dan de Franfche, voorgemeld ; d~s ook in fommige Voorfchriften van het Diaprunum der ipotheekea de Pruna Damascena worden ge- eifcht j  574 TWINTIGMANNIGE BOOMEN. II. AfDEEL. XII Hoofdstuk Pruiraioom. Stam heeft een veel gladder East dan de overige Pruimen, en de Takjes zyn zeer dun, de Bladen als een middelflag tusfchen die der Pruimen en Kerfen: de Bloem wit, de Vrugten, daar hy om 't andere Jaar rykelyk mede beladen was, rond en ryp zynde donker paarfch, zeer Sappig en aangenaam van Vleefch, hebbende den Steen niet zeer groot. Bauhiwüs noemtze derhalve, Pruimboom met een ronde, zwartachtig paarfche , zoete Vrugt. Ik vind geen reden om te denken, dat dezelve tot de Myrobalanen der Winkelen behoort, De Pruimen , in 't algemeen, raauw gegeten , hebben, onryp zynde, zeer nadeelige eigenfehappen , veroirzaakende, door haar fcherp verzuurende zelfftandigheid, dikwils zwaar Kolyk, Uit verftoppinge der Ingewanden. Ryp zynde, in tegendeel, is deeze Vrugt zeer laxerende, doch inzonderheid gedroogd, en in 3it geval wel meest de lange, zoete Pruimen, iie uit de Levant komen; terwyl de gewoone Franfche , wegens haare zuurheid, dit minder doen. De Bladen verkoelen, droogen op en [toppen den Buikloop. Derzelver Afkookzel ih Wyn maakt een Gorgeldrank, tegen koude Zinkingen in de Mond. De Gom van den Pruimboom , in Azyn ontbonden , wordt gezegd zeer dienftig te zyn tegen Jeukt, entot zuivering van Verzweeringen aan de Beenen. Voorts komt dezelve met de Arabifchc Gom  I c o s a n d r i a. 515 Gom naast overeen. Het Hout der Pruime-^ boomen werdt, onder de Europifchen, het beste geoordeeld tot ingelegd Schrynwerk, en derhal-1 ve Satyn-Hout genoemd, doch tegenwoordig8 is het weinig in gebruik , dan by de Draaijers en Stoelemaakers. (12) Pruimeboom met tweevoudige Steeltjes, de Bladen Eyvormig ovaal , een weinig; ruig , omkrullende ; de Takken «»iger-; maate gedoomd. De groote Wilde Pruimboom , die in de Hoven overgebragt zynde een taamelyk groote Boom wordt en Vrugten draagt niet alleen twee of driemaal zo groot, maar ook Sappiger, zagter en zoeter van Smaak dan de Slee-Pruimen, zwart of wit van Kleur, wordt door Rak van de volgende onderfcheiden, als hebbende ook minder Doornen. Hy wordt in Engeland Bullace-Tree geheten. De Heer Hall er, niettemin, betrekt deezen tot de Sleeën of gedoorn< de Wilde Pruimen. Zo men hier de tamme Pruimen op ent of zoogt,dan is de bynaam toepasfelyk. (13) Pruim (12) Primus Pedunculis geminis , Foliis ovatis fubtus villa fis convolutis, Ramis fpinescentibus. Amosn, Acxi, IV. f 273. HUDS. Angl 1G6. Pr. fylveftris major. RAJ. Hifi, 1521 ?:nna fylvtftiiï pracocia, C, li, Pin, 444. II. XII. lOOFD" rus. xn. Prunus nfttitia. Wilde fiuim.  n. Afdeel Hro D. XII. STUK. XIII. Prunu, fpin'Js, SleeDoJin, J76 TwiN T ï G MANNIGE BOOMEN. (13) Pruimboom met enkelde Steeltjes, Laiicetswyze gladde Bladen en gedoorndeTakken: De Duitfchers onderfcheiden 'de voorgaanden, onder den naam van Haberfchlehen, van deezen, die zy enkel Schlehen noemen, en dus geeven wy 'er den naam van Slee - Prui?',, Slee of Slee-Doorn aan. Zy is in Duicfchland zeer bekend, en wordt derhalve Acacia Germanica geheten. Men vindtze ook veel in Vrankryk, alwaarze Prunier fauvage genoemd wordt , en in Engeland , daar menze Sloe - Tree tytelt of Ëlack Thorn, dat is Zwarte Doorn. In onze Provintien komt zy, zowel als de Kroosjes - Pruimen , op verfcheide plaatfen , in' Duin - Hey- en Bofchachtige Landsdouwen, in Vriesland, Ge'derland , Utrecht, ja zelfs in Holland , in 't wilde voor; zynde ook in Sweeden gemeen. In Switzerland, alwaar zy groeit in alle Haagen en KreupeIbo?fchen , wordt zy door den Hooggeleerden Heer Haller, 'dim ik hier één voor allen neem , aldus befchreeven. i, De Bladen zyn gefpitst ovaal, geaderd , „ maar teder en fyn getand. Het Gewas heeft „ zeer (13I Prunus Pedunculis fo'itatiis, Foliis lanceolatis g'a'-ris, Ramis Spinjfis. Hort. Clif 18fS. pU Suec, 397,43. Mat. .Wed, asr. Royen l.ugibat. 268. HALL. Helv. 355. Prunus fylveftris. BAUH, Pin, 444, TAB, Icon. 991.103. te, i;!>,TOUBN hfi, <-S.  I C O S A N D R I A. 57? y, zeer fterke Doornen. Uit de Oxels der Blas, den komen enkelde of gepaarde Bloemen 3, voort, die de Bloemblaadjes wit, rond, on,„ gefteeld hebben , den Kelk niet omgeboo„ gen , een lange Pyp met een Klootronden „ top. De Vrugt is Eyvormig, uit den blaau„ wen zwartachtig. De Bladen zyn bitter er „ floppende. De Vrugt is uitermaate zuur „ De Bloemen', gedeftilleerd, geeven Water „ dat zagtelyk laxeerende is, en de zelfde krag „ heeft het Aftrekzei der verfche Bloemen i „ Water of Melk; zo ook de Syroop daar vai „ Het Wynachtig Water is, volgensChomei „ Zweetdryvende ; doch , dat van de jong ,, Botten druipt, wordt tegen de roodheid d „ Aangezigts gepreezen door S. Pauli. I „ Vrugten geeven een zeer fterken Azyn, :. derzelver verdikte Sap is de Acacia d ' Winkelen in Duitfchland, welke een fame trekkende kragt heeft, zynde uitwendig, dc ' „ zeldzaam, in gebruik. Inwendig is de Gi: ' een Vierendeel Loots. Door dit dagelyks * te geeven heeft Carrichter Ferd " nand den Eeriten, die een Borstkwaal hac " om 't leven geholpen : Crato in Ep ' Dé Kwakzalvers geneezen met den Bast loopende Koortfen, en dezelve wordt c1 „ toe van Sloane, in zyn Brief aan 5, gepreezen. De Wortels , in Wyn geti ken, geneezen den Mond, als dezelve d O o ft ii. ViS-U h. sms» Ü. AFDEÉIi» xii. Hoofd» STUKi Sla- t i 1. j e :s )e ai er n- ch 'te in i* t, & afv aar' Ti ök* oof dg  578 Twintig mannige Boomen. ii. Afdeei XII. Hoofd- (TUK. SUtDtcrn. „ de Venus - Ziekte bedorven ïsiMatthioe. '"„ p. 267. Men maakt 'er dikwils een Aftrekzei „ van met Wyn, of konfytze met Suiker. In „ Bier gedaan zegt men dat zy 'er een aange„ naamen Roode Wyn Smaak aan geeven. Dat s, zy Pisdryvende zyn, wordt door Fr. Hoff„ mannus verzekerd" (*). Toürnefort, die de Eigenfehappen der Planten omftreeks Parys groeijende door Proeven onderzogt heeft, verhaalt, dat de SleePruimen wat zuurachtig, doch verfchrikkelyk famentrekkende zyn, maakende het blaauw Papier zo levendig rood als de Aluin doet. Men maakt 'er in Duitfchland een lekkeren Wyn mede , doende gedroogde Sleen in de Most, en dezelve dus laatende gesten, het welk 'er dan een aangenaamen Geur en Smaak van Rooden Wyn aan geeft. Dit plagt by voornaame Luiden , in de Elzas , zeer in gebruik te zyn, en werdt die Wyn dan Skhen - Weinn genaamd : terwyl het Gemeene Volk zig met de Sleen by de uitgeperfte Druiven, met Appelen , Berberisfen en dergelyken, te doen, en dus te laaten geiten, een minder Soort van Wyn of Bier, Leure genaamd, tot hunnen Drank daar van maa- (*) Dat de Takjes va» dit Gewas , de Stoppeltjes (StipuU) , 33a den ootfprong der Bladen , zeer fmal , Zaagswyze gekarteld , met de punten der Tandjes als door 't Vuur aan» getast hebben , is dooc onzen Bidder in Sweeden waargenomen.  I c O S A n D r I a. 581 geenszins de reden van deezen Geflagtnaam , van B r o w n e afkomffig, die een Vergulde of Goudkleurige Noot of Eikel zou betekenen. De Kenmerken, welken hetzelve van t voorbande onderfcheiden , beftaan enkel daar in, f TZ Vruzt die ook een Pruim is , een t vyf Sleuven en vyf Klepjes. S; Hea 3 c ni die ze op de Groeiplaats De rieei j * de Steen Sblndc fomtyds ook zes of zeven tóen Z.e Pr»a-r fïff. 2, van hem ontieena. Jneling van Verfcheidenheden, (want Lincl daar over in 't onzekere;) voert den l* an Lo dien de Wilden, in de West- Geeven Ro cheeort verhaalt dat 'er ee, feheeïé Natie aan den Golf van Honduras ir SSte men Icaqu* noemt , wegens het werl Itt maaken van deeze Pruimen die hun tc Voedzel ftrekken. Men wil zelfs dat zy , tege den tyd der rypwordinge van dezelven , hu (0ChryfobalanuS. Sr:. Nat. XII, Tom a!bo rufescenre nigro , purpureo, PLUM. Gen. 44- laxe racemoGs. BROWN. «o. T. 17.* f. ■ Cotini crasfo, i» fummit>e deliquium pauente, InJ ov gatesb. Cr. I. T, p. ,5. SELIGMAN, V^l, I, Guaiera. MARCGR. Bras. T. i. O. 4. Oo 3 II. Deel. IÉ Stuk. II. Afdeel. XII. 30OFDiTUK. I. Chr^fobalanus Icai». IcacoPruimen. Pl. XI. Fig. u i i t 1 1 i r, & i. 15 io 0£ 3.  I c o s a h e> * 1 a' 5s3 enden en in de Oselen -(de Bloemen Reukeloos, £ en wit, zeer naar die der Frmmen ge y, 1 de Vrugten rondachtig, ongevaar een ook me zes of zeven Sleuven; de Kleur, naar »t verfehu van Plaats en Grond, rood, paarfch, T wi achtig of gemengeld, zynde noolt van geel, witacmig 01 g & vermoedt, ril"™ c» fpitsE,vonmgiS, bevat een «teeeto Pït- De Vrugten worden op de MarKten w tl en raauw gegeten; hebbende zyn Ed. zeli kogt en hi" & 0 groote menig! eens zeer dorftrg zynde ,JP b ripar van, zonder eenig kwaaa gevu s, f Tn Suiker gekonfyt acht menze veel, < f" 1 £ JaSteeen groote menigte daar van na Jaarlyks wordt een g Spaanfchen noeme Qnnnie overgezonden, utÏ 21o, deFranfchenlca^en de Eng. fchen Cocco-Plumis. crat^gUS. Haag-Appelboom. Onder de Twintigmannige Planten komt m *'n GeU van Tweewyvigen voor, en dit Z, van Theophrastüs, die de Eer Soort zou bedoeld hebben. Oo 4 ÏI. DEEI» n» II. ^PEEEL. XII. 3oorn- iTUK. liacO' Pruimen» , ;e 1nir > :1- :ar is ritte De  II. Afdeel, XII. Hoofdstuk. ' I. Crattgus Aria. Italiaanfche. l J 1 \ 5S4 TwtNTIGMANNlGE B00ME N, De Kenmerken beftaan , voor t overiee wederom, in een vyfbladige Bioem en in vyven verdeelde Kelk, waar onder de Vrugt een tweezaadige Bezie wordt. Het bevat negen Soorten , die allen Boomachtig zyn, als volgt. (1) Haag-Appelboom , met ovaale ongetyk getande, van onderen Wollige, Bladen. De Boom, die, van de twee naar de Elzen gelykende by C. Bauhinos, de grootfte is, wordt van fommigen Aria geheten , en daar van de bynaam. Clusius zegt, „ dat om„ ftreeks Vv eenen en in de verdere Bosfchen „ van Ooftenryk , inzonderheid tusfchen Stee„ nen en Rotfen, dat ftag van Sorben gemeen „ is, 't welk fommigen achten de Aria te zyn „van Theoprastus, met Bladen byna rf van den Hazelaar of Els, maar van onderen „ volkomen grys, een Vrugt draagende, welke „ naar die van den Sorbus iorminalis gelykt „ doch in de Kleur verfchillende, die rood is' „ voor h).&m^gm Foliis oratfs, inzqualiter ferratis, ftbró ton^moUs Syst. Nat. xn. T. II. Gen. 6>z. p 34z. Hert. Cliff: 7- H faJ 358 , +53. Vir. Cliff. 43. Jfct. M< £ oho major. C. B. Pin. 4Sa. Ari4i Dalech. mfi ^ ^ W Alprna. I. Bauh, Hift. fc p. 6s. Crattgus ingrmiSj inghca, Raj. tty?, 1459, '  I c o s a n d r- i 5°5 * voor Menfchen niet tot Spyze dienende en van geenerley Dieren dan van de Vogelen ' begeerd." Lobel geeft 'er een zeer goede( Welding van alsook A«i«^' der ^ ^^^^^ It Tandjes, van boven geelgroen, van ondetSZ' m R u p p i u s wil, dat hy or. ren witachtig (TJ. . . , rr^Wiwi-. hooge Bergen by Gotha en m het Thui nöei Woud zou groeijen, en op den Haarts, als ooi Z Frankfon ; zeggende dat de Italiaanenhen Metallo noemen, wegens de hardheid van te Hout en dat veelende Vrugten in plaats van d Tujuben gebruiken (|). Hierom wordt hy va fommigen Berg-Sorbsnboom genoemd. De Heer Halle. , die dit Gewas in d Bosfchen aan den voet der Alpen en elders _i Switzerland, alwaar hetzelve zeer gemeen 11 waargenomen heeft, geeft 'er de hoogte v; tten tot vyftien Voeten aan , zeggende dat b Hout broofch is en de Schors roodachtig , < Bladen groot , ovaal, evenwydig * onderen zeer wit, Zaagswyze en fomtyds v dien «etand : de Bloemen Zonnefchermswyz i» twee of drie hokjes even zo veel Zaaden t (*) LOB. Ie»- II. '«7» ff) Cerafus idéa. ALl. PU Exot. p. i. \\) Crata-gus Mesp. Alpina , Ata, Lana.o foUo » ROTP. Flor. J'»- P- 109> ,I0' Oo 5 ll. deel. xi. Stuk. II. Vfdeel. XII. lOOFDTUK. Italiaan* fche, i 1 e n , n ;t le in ■y -» e- it-  5?6 TwINTÏGMANNlGE BooMEK. H. Afpeei XII. Hoofd stuk. Swetd tehc. (2) Haag- vattende. Dit doet hem van de Mispelen ver* * fchillen. Ondertusfchen vind ik geen gewag gemaakt van de grootte der Vrugten, die moog. lyk als Kerfen zullen zyn. De Heer LinnjEüs betrekt hier toe, als eene Byfoort, onder den naam van Sweidfche Haag - Appel - boom, dien, welken zyn Ed. in de Noordelyke deelen van Sweeden waargenomen hadt, voerende aldaar den naam van Oxel, en hier van zouden de Besfen, onder den naam van Sorben, in de Apotheeken bekend zyn, wordende ook met Smaak, van de Jongens en van het Landvolk , gegeten. Dit zelfde wordt verzekerd van de Wilde Sorben in Engeland, welken men aldaar Red Chesf - Apples of Engelfch Wild Fruit noemt, volgens Ray, die getuigt, dat de Vrugten de grootte van Wilde Peeren hebben , en zeer wrang zyn, wordende door het leggen eetbaar. De Bladen zouden breed zyn en rondachtig, aan den rand geenszins getand of ingefneeden. De andere, dien hy de Witte Straal Boom tytelt, naamelyk de Aria van Theophrastus, maakte in de Westelyke deelen van Engeland een grooten Boom uit, aldaar gemeen , met roode, Wollige Appeltjes, kleiner dan Hazelnooten: terwyl dezelve niet meer was dan een Heefter, cn moogl\k rader met de volgende Soort overeenkemftig.  I C o S a n d r i 5^7 fa") Haag-Appel-boom met Hartvormige %e-^ venhoekige Bladen t wier onderfte Kwabben , • van elkander wyken. ( De Latynfche bynaam daar van zyne afkomtt hebbende, dat de Vrugten, wegens het ftopnen van den Buikloop, de Pynen en krnnDingen in 't Gedarmte {Tormina Ventris) weg neemen; zo moet ik deezen en niet den voor eaanden voor den Sorbus der Apotheeken hou den, dien de Franfchen Aliwr of Niacoulie noemen, de Engelfchen Service - Tree of Sorb d^uitfchers lesfel of Wilde Sperberbaun Van Toürnefort wordt hy Cratzgusmi SliDPerig uitgefneeden Bladen getyteld en is b B adh 1 nus onder dennaam van Mispelboo met Sellerie-Bladen, die wild is en ongedoornc of Sorbus Torminalis , geboekftaafd Behalve Engeland, Vrankryk en Dmtfchlanc komt deeze Boom ook in Switzerland overvlc dig voor. Toürnefort vondt hem ra Bosfchen van St. Germain en Fontainebleau ; meen. De Heer Haller befchryft hem, , Cratagus Foliis Cordatis feptangulis , Lobis in! di aricaris. Syst. Nat. «I. Crat. Fol. Cordatis acutis, lulis acutis ferratis. Hort. Cliff- «7- roven Li SAUV Monsp. ,86. Sorbus torminalis fcCratsgusl pLasti. \. BAUH. Hift. I. P. «»■ Crat^us Fobo feptanf fubtns fubhirfuto. HALL. Helv. 354. Sorbus torminalis. ( ïl I6z. edw. Av. *». Mespilus Apu fobo, &c C ?[„:'4S4. Soibus torminalis. Dod. Ptmft. so5. Krudb. n, deel 11. Stuk. II. Afdeel. XII. rloOFDTUK. II. Cratagus Torminalis.Wilde S^rhen- boom. i t y n , I, e- de ;ealsen imis La'bat.heoulo,;am. ;. u. -S7-  588 Twintig mannige Boomen. II. Afdeel XJI. Hoofdstuk. Wilde Seriëniosm. De Sorben. i i r ] v een Boom van tien Voeten hoog , met een ' paarfchen Bast , de Bladen byna als van den Ahorn, ftcvig , met vyf of zeven Kwabben , taamelyk diep ingefneeden, het eerfte en tweede paar egaal, kort getand , van boven glad en groen, van onderen een dunne Wolligheid hebbende, die in de oude Bladen ontbreekt. De Bloemen ftaan Zonncfchermswyze vergaard, hebbende rondachtige, witte, geitreepte Blaadjes, twintig Meeldraadjes en twee als aan elkander gelymde Pypjes. De Vrugten , ryp wordende ros van Kleur, met witte Stippen en twee Zaaden bevattende , zyn eetbaar en van een aangenaamen zuuren Smaak. Deeze Vrugten zyn roodachtig volgens D odonjEts en hebben ongevaar de grootte van een Hazelnoot. De Latynfche naam is Sorbum, de Italiaanfche Sorbole & Sorbe, de Spaanfche Servas ëzSerbas, de Engelfche Sorbs, de Franfche Corme , de Duitfche Speierling of Spörapffel, en de Nederduitfche Sorben, Zy hebben een verkoelende en famentrekkende kragt, des menze als een Geneesmiddel, gelyk gezegd is , in fommige Gevallen tegen den Buikloop dienftig vindt, doch tot Spyze worden zy niet ;oed geoordeeld , dan wanneer zy door het eggen murw geworden zyn. Men kentze weilig in de Nederlanden. Het Hout, welk rood is iet zwarte Adertjes en zig zeer fraav polvften Jat, inzonderheid dat der Wortelen, 'wordt tot eelerley klein Werk , gelyk Fluiten, Mesfe- hech-  i c o s A n D * I A- 5^9 hechten, Tanden van Raderen, Tabaksdoozen^ ^ of ook van de Draaijers gebezigd. ^ M Haag-Appel Boom met Eyvormige,uiige-v 3 gulpt-hoekige Bladen, die getand zynen^ glad. Deeze, reeds aan Bauhi nos onder den r,aam van Virginifche Mispelboom, met eene SM Vrugl bekend is die met elle rie.Bladen en fterk gedoomd , van rloken e t 1 u s , welke een groote hoogroode Viugt heeft Men vindtze Gedoomde Mispelboom geheten , of Haagdoorn van Virginie die zeer " oot^enRAY befchryft hem als den naam voerende van Heüige Doorn, zeggende, datmt de Oxels der Bladen ongemeen lange, fcherp en fterke Doorens voortkomen, dikwils zo M als de Takjes daar de Bladen aan zitten , di< taamelvk naar Aalbesfe - Bladen zweemen: maa de Vrugten, zegt hy, van deezen Boom be vatten vyf harde Steentjes, digt tegen elkande lan gevoegd, gelyk de Mispelen, en dit z« Jnde, dan moest hy tot dat Geflagt betrok (}) Cr^us Foliis ovatis, repando - angulatis , ferratis, ' ,r rrff t87 Hort. Ups. sz6. Gron. V,rZ. 5+. rr^rvr^c^ ,ï'o-yJntha Spina fa*»* di*a. Raj. ffv*. .7«* II. deel. II, stuk» II. FDEEL." XII. [OOFD-1 rUK. ui. ratsgtts occinea. rloogtoo* E  5GO TwlNTIGMANNIGE BOOMF.S. II, Afdeel, XII. Hoofdst-.:-:. IV. Cratfgai Crus Gal.l Haanepoot. | j i ken zyn. De Heer Linnveus merkt aan , dat deeze Soort fomtyds fterk gedoomd is , fomtyds ongedoornd , hebbende de Stoppeltjes ftnal, de onderfte Bladen eenigermaate Wigachtig, die der Knoppen Spatelvormig, en,zo wel als de Stoppeltjes en Steeltjes, Klierachtig gehaaird (*). (4) Haag - Appel - Boom met Lancetsnys' Ey* vormige , Zaagswys' getande gladde Bladen , en gedoomde Takken. De ongemeen fterke , dikke Doornen , van twee of drie Duimen lang, alsSpooren, welken dit Gewas heeft, doen 'er den naam van Haanepoot aan geeven. Men gebruikt het in Penylvanie, daar de regte Haagdoorn ontbreekt , zegt de Heer Kalm, tot omtuininge der Laaien. De Besfen waren rood , hebbende de :elfde figuur en fmaak als in de gewoone Haagioorn, maar de Bladen vondt hy vroeg afgeval, en. Dezelven gelyken in de jongheid naar Peerof (*) Sp. Plar.t. II. p. 6S2. In Manth/aaStir/t rmakt Z/nEd. K-ederorn een andere aanmerking, zeggende. Rami adfpeia Pun&is vjgis, parentisiïina: Ramorum e rudimentis. Fo'ia cuaeato - ovata , fublobara lèrnta. Pedanculi pubescemes Coymhuü. (4) Cratttus Foliis lanceolato-ovatis ferratis giabris, Ramis fpinofis. Kalm. It. ii. p. 244. Mespi.us Fol. ferratis Sec. Mill. D:-3. T. 17S. f. 2. Mespilus aculeata Pyrifolia Sec. Pluk. Alm. 249. T. 46. f. 1. Mesrüui Pruni foü s, Spin:» longisfimis fbitibos Clayt. Pl'£.  I c o s a n d r 1 a. 593 (8) Haag - Appel - Boom , met de Bladen ftomp, byna in drieën gedeeld en Zaagswyze getand. ' Dewyl de voorgaande Virginifche Soorten ook Haagdoorn genoemd worden, geef ik aan deeze die hy ons zeer bekend is, den naam van Gemene Haagdoorn. De Duitfchers noemenzt Hagdorn of ook Weifsdom^ is Witte Doorn, in onderfcheiding van de Sleen - Boom , die Zwarte Doorn geheten wordt. Dus noemer haar de Franfchen Epine Manche of Aubespine-. de Engelfchen White - thorn of Haw-Tliorn de Italiaanen Bagaija , Amperlo, de Spanjaar der Pirlitero. Wy geeven'er ook, eenvoudig den naam van Haagdoorn aan. Dit Gewas is door geheel Europa , in al! Kieupelbosfchen , en ook in onze Provincier gemeen. De Heer H a l l e r befchryft het als een wanftallige Takkige Heefter, het Ho byna zo hard als Palmhout, de Bladen ftev hebbende en aan den Omtrek getand, fomty geheel , fomtyds aan den tip driepuntig, foi tyds driekwabbig als de Aalbesfen - Bladen, m de Kwabben op nieuws verdeeld. De Bloem Krooi fg) Cratagus Foliis obtufis fubtrifidis fèrratis. Syst. A XII Hort. Cliff. 188. Fl. Suec. 399 , 434- royen Lugdl l7i. Mespilus Aoii folio, fylveftris, Spinofa fivc Oxyacant C. B. Pin. 454- Oxyacantha five Spina acuta. Dod. Pen 751 Kruidt. Iï7«. tourkef. >»ft- 4^ HALL. Heiv. \ Pp U .DEEL, ii. STUK. TI. Vfdeel.' XII. Hoofd-» TUK. VIII. Crategus O xyacantba.Gemeens Haagdoorn. i , e it 'g is net;n it- at. at. ba. ft. s4.  li Afdeel. XII. Hoofdstuk. Genieent Haagiocr, IX. CrataguS Azaroïus. AzarolBoom. 594 Twintig mannige Boomen. Kroontjeswys' vergaderd, fterk van Reuk (*), hebben een omgefjagen Kelk; rondachtige, aan den rand gekrulde, fyn getande Blaadjes; van agttien tot twintig Meeldraadjes en twee lange ( enkelde Fypefc De Vrugt is rood, hebbende een, twee en fomtyds ook vier Steentjes ; niet fmaakelyk, doch Meelig: verftrekkende dus aan het arme Volk tot Voedzel, niet alleen, maar dienende hun ook tot het maaken van Bier of Wyn. Veelerley fJag van Vogelen hebben daar van hun Winter - Aas. Het zyn , gelyk wy weeten , Besfen , die op fommige plaatfen in ons Land Spinnekoorns genoemd worden. Het Water der Bloemen werdt door D. Ratcliff als een groot Steenbreekend Middel gebruikt ff). (9) Haag-Appel-Boom met ftompe, byna in drieën gedeelde, eenigermaate getande Bladen. Behalve den gemeenen Haagdoorn is 'er in [talie nog eene die ' Azarolo genoemd wordt, wel* (*) Stinkend: zegt de Heer HALLEB , doch wy zoudenze langenaam keuren: ten minde zynze fterk van Reuk. (t) AquS ex Floribus pro magno Lithontriptico ufus est 5. Ratcliff. Id. (9) Crattgus Foliis obtufTs fubtrifidis • fubdentatis. Syst. Vat. XII. Mespilus Apii folio laciniato. C. 13. Pin. 4;3' Uespilns Aronia Veterum. J. Bauh. Hift. 1. p. «7. fi> Mes>ilus Orientalis Apii folio , fubtus liirfuto. Poe. Oriënt iss. t. 8j.  I c O S a N d r ï a. 595 welke in alle opzigten grooter is, inzonderheid wat, de Vrugt aangaat. Men vindt 'er by de Ouden gewag van gemaakt onder den naam van i Aroma en hy wordt, wegens de Vrugten, ooks betrokken tot de Mispelboomen. Hy bereikt} omtrent de grootte van een gewoonen Appelboom, en is in 't wilde gedoomd, doch als men hem in de Hoven houdt, en behoorlyk moeit, dan verliest hy byna alle zyne Doornen , cn geeft Vrugten, weinig kleiner dan Mispelen, met drie Zaadkorrels of Steenen, welke van een aangenaamen rinfen Smaak zyn en van de Italiaanen, niet alleen gekonfyt, maar ook raauw , met Smaak gegeten worden. Van de Franfchen wordt hy Azerolier geheten. De Heer Linh^üs betrekt hier toe den Orientaalfchen Mispelboom van Pocock met Sellerie - Bladen , die van onderen ruig zyn. De vermaarde Toürnefort vondt in Armenië dergelyke Mispelboomen , welken hy voor den Mespilus Aroma verklaart , den Stam zo dik als Eiken hebbende, de Bladen zeer diep ingefneeden en ruig , zo wel ais de Vrugten, die naar kleine Appeltjes geleeken , Mcloenswyze geribd en van binnen met vyf Steenen, gelyk de Mispelen. Hy geeft, in zyne Reize , de Afbeelding van dit Gewas (*). Ik vind daar, bvLiNH^os, geen gewag van gemaakt. (*) Riize naar ie Levant. II. DEFLj bladz. IS+. Pp 2 II. Deel, II, Stuk. II. iFDEEL* XII; lOOFD" ruK. Azarol'oorn.  H. Afdee XII Hoofi STUK. I. Sorbus Aueuparii LyfterbezienBoom. ^6" TWINTIGMANNIGE BooMEN. ' Onder de Plantgewasfcn van deeze Klasfe , "* in welken het getal der Stylen drie is, komt - voor de Sorbus. Sorben-Boom. Behalve dit, zyn de Kenmerken, wat de Vrugtmaaking aangaat , wederom de zeifden. De Kelk is in vyven verdeeld en 't getal der Bloemblaadjes vyf : maar de Vrugt een driezaadige Bezie. Dit hebben echter ook verfcheidene van het voorgaande Geflagt , in welken het getal der Stylen onzeker is. Men moet derhalve, tot onderfcheiding, de Bladen te hulp neemen, die in hetzelve allen min of meer verdeeld, in het tegenwoordige gevind, en in het volgende onverdeeld zyn. Hier komen drie Soorten in voor, als volgt. (O Sorben - Boom met gevinde Bladen , die wederzyds glad zyn. Onder den naam van Lyjierbezie - Boom is deeze bekend , dien hy deswegen voert, dat men (1) Sorbus Foliis pinnatis utrinque glabrfs. Syst Nat XII Tom. n. een. *z3. p. 343. Hall. Hek,. zSo. Sorbus Foliis pmnar.s. Hort. Cliff. m. Fl. Sm. 400, 435. **. Mei Z3S. royej Lugdbat. i74. gron. Oriënt. lsl. Soibas fy,. ^ertr.s, FoHis domeftic* fimilis. C. B. Pi». 4„. Sorbus L reftr». Cam. Epit. ,4l, SotbUs aucuparia. Touknf. L S£ Sorbus fylveftris Alpina. Los. lm. l7< 0lni)s. ^ Pempt. 834. Kruidb. 1305.  I c o s A H » R 1 A. 597 men de Besfen,daar van, veel tot Lyftervangen gebruikt. De Lyfters , Sneppen, Spreeuwen en ander Gevogelte, naamelyk, zyn 'er gretig naar, en dewyl dus deeze Boom den Vogelaaren dienftig is, zo voert hy den naam van Sorbus Aucuparia , of ook Ornus , in 't Italiaanfch Ornitelli , in 't Franfch Fresne fylve ftre of Wilde Esfchen, wegens de Bladen; b] ons Haver-Es/dien of Qualfter- , ja ook we Kwartelboom, in 't Engellch Quickel-Tree. B> fommigen wordt hy Wilde Sorben-Boom ge noemd, en, wegens de gelykheid van zyn Loo met dat van den tammen of echten Sorben Boom , die ftraks volgt, komt hem die naan beter dan den voorgaanden Haag - Appel - Boor toe. De Duitfchers noemenze Vogelbeeren dat' is Vogelbesfen, of ook Maalbeeren , d Sweeden Rumu De eigentlyke Groeyplaats van deezen Boot zyn de Bergen , zo van Europa als van c Oofterfche Landen, en in de Laplandfche Wi dernisfen is hv zeer gemeen; doch hy wil oc wel groeijen .in laager Gewesten, gelyk on: Nederlanden, Men ziet hem aldaar dikw: tot Sieraad , of ook om 't gebruik der Befiei rondom de Hoven en Boomgaarden geplar De Stam wordt wel een Voet en daar bov dik De Bast is witachtig. Hy maakt e digte Kroon van dunne Takken , wier Blad uit zeker getal van Paaren , dikwils v agt Blaadjes , die ovaal en getand zyn , i Pp 3 cer U. Deel. n. Stuk. II. Afdeel. xii. Hoofdstuk. Lyjterteziè'aBootn. r F f 1 1 , e ti e [. k ls >, it. m :n cn an an en  598 TwTNTI GMANNIGE BooMEH, II. Afdeel. XII. Hoofdstuk. h. Sorbus hybrida. BaflerdSoibcn. II. Sorbus domessica. Tamme SorbenBoum, eenen Bladfteel beftaan, hebbende een oneffen Blad aan 't end. De Bloemen, en vervolgens de Besfen , maaken groote , platte Kroontjes uit. De Bloemen zyn wit, met geele Meeldraadjes : de Vrugten hoogrood , van grootte als Vlierbesfen , voor de Menfchen walgelyk 3 en gedroogd fterk famentrekkende. Sommigen fchryven 'er eene Pisdryvende kragt aan toe. Van het uitgeperfte Sap wordt een foort van ilegte Cyder gemaakt, en de Geest, daar van overgehaald , tegen Borstkwaalen aangepreezen. (2) Sorben - Boom met half gevinde, van onderen Wollige Bladen. Een nieuwe Soort, uit denItaliaanfchenHaag? Appel - Boom , Aria genaamd en den Lyfterbezie-Boom gefprooten, thans in Gothland voortgroeijende, maakt deezen Baflerd- Sorben - Boom uit. De Bladen zyn gevind, doch de buitenfte Blaadjes loopen famen; zy hebben het Geweefzel van de Aria, en de Smaak der Vrugt is rinsachtig zoet. (3) Sorben - Boom met gevinde Bladen, die van onderen ruig zyn. Dee- (1) Sorbus Foliis femipinnatis fubtus tomentolis. Syst, Nat. XII. Cratargus Fennica. FL Suec. U. N. 433. y. (l) Sorbus Foliis pinnatis fubtus villsfis. Syst. Nat. XII. HALL. Hclv. 3j 1. Sorbus fativa. C. B. Pin. 41 j. Edw. Av. nr, Sorbus legitima. Clus. Hifi. I. p. 10. TOuenf. lr.fi. 5 3. DOD. Pempt. 803.  I c o s a n d r i a. 599 Deeze is eigentlyk de Echte of Tamme Sorben-Boom , by de Duitfchers Sperherbaum' getyteld , en vreemd in onze Nederlanden ,* fa zelfs in Switzerland , zo de Heer Hal-*ler te kennen geeft , alwaar men evenwel ms de Hoven nahoudt. In Ooftcnryk is hy ge-* meen cn zyne Vrugten worden 'er met Smaak genuttigd , inzonderheid van het Vrouwvolk en dc Kinderen, zegt Clusiüs, die hem den Echten Sorbenboom tytelt, by de Hongaaren Berkinijefa, by die van Ooftenryk Afchritun genoemd wordende. In Italië fchynt zynevoornaamfte Groeyplaats te zyn , en Geperüs zegt, dat men hem ook aantreft op de Switzerfche Bergen. Het is een hooge Takkige Boom, met een ruuwe geelachtig witte Schors, de Bladen gevind hebbende met zeven of agt paar Blaadjes niet veel van die der Lyfterbczie - Boomen verfchillende, doch eenigermaate Wollig. De Bloemen komen aan Trosfen voort, zo wel als de Vrugten, die de figuur en grootte hebben van een kleine Suikerpeer, zynde meer of minder rood, naar dat zy van de Zon befcheenen zyn. Men vindt 'er ook die eene ronde figuur hebben en dus gelyken naar kleine Appeltjes of Mispelen. Het Vlees is geel. achtig en in de onrypen zo wrang , dat het byna in de Keel blyft zitten , doch de rype Sorben zyn eetbaar en minder famentrekkem Pp 4 dc ii. dbel. II. Stuk. II. FDEEL. XII. OOFD- ■uk. Tammt hoedanigheden der Vrugt, doch op ver na vt ii, diil, ii. Stuk» II. Lfdeel», XII. -lOOFD ' TUK. Peert- C e 1 e r P 3ï- >•. > 1- ie 10 el  II. Afdeel, XII. Hoofdstuk- Peereham, I 1 i ] 5 i 1 6o6 TwintigMannig e Boomen. veel niet als van de Tamme Peereboomen, waasvan men 'er, op een Hofftede by Harderwyk, volgens den Hoogleeraar ü. de Gorter, omtrent honderd heeft. In het HoveniersWoordenboek van den Heer Miller worden 'er tagtig opgeteld. Men ónderfcheidt deeze Boomen, naar den tyd der aanryping van de Vrugten, in drie Hoofd, foorten, van Zomer-, Herst- en Winter-Peeren. Van de eeriten telt Toürnefort zesentwintig; van de tweeden vierentwintig en van de laatften vierendertig Soorten, meest met franfche naamen onderfcheiden. Naar de hoedanigheid van de Vrugt, worden deeze allen wederom in Boterachtige fappige of licht fmcltende in de Mond: in vaste of minder fmeltaaare en in harde of Korrelige verdeeld. Sommigen zyn 'er die aan den Boom, anderen die door 't leggen ryp en murw worden, derhalve •aauw eetbaar, en hierom Tafelpeeren genaamd/eelen , inzonderheid van de Winterpeeren ' noeten gebraden , of geftoofd, ja dikwils Ian« ;ekookt worden , om fmaakelyk te zyn hee cnde daarom Stoof- of Braadpeeren, en eenige veinigen hebben den aart der Wilde Peeren , Jat zy het, naamelyk, nooit worden. Onzeneen hangt de hoedanigheid af van den Grond iet Klimaat en Saizoen. Ondertusfchen is het onderling, dat zy niet aarten in de heete Luntreek. Gedagte Verfcheidenheden zyn altenaal uit Zaad geteeld , het welk 'er dagelyks . no."  I c O s A N D R I A. 60? nog meer uitlevert , wordende deëze Plantfoenen door Enting of Oculatie tot tamme Vrugtdraagende Boomen gemaakt. Veelal ent men hier de Peeren op Haagdoorn, en door Oculatie kan men zo veelerley Peeren , als men wil, op éénen Stam bekomen. De Heer Linnajus telt vier Verfcheidenheden, als aanmerkelyk van den gewoonen tran afwykende, op. De eerfte, door hem genaamc Pyra Falerna, bevat de genen die de Franfchei Bergamotta noemen. Deeze komen naast me onze Sappige Groentjes overeen, en verfchil len in de figuur niet alleen, welke Appelachti rond is, maar ook in Kleur grootelyks van d Suikerpeeren, by voorbeeld, en dergelykën. Z werden by de Romeinen Koninglyke Peere genoemd, wegens haare lekkerheid. De twei de, onder den tytel van Pyra Pompejana, bi helst de zogenaamde Bon Chretiens, die : Vrankryk den eerften Rang hebben onder c Peeren, doch hier te Lande zelden genoeg aa rypen; hoewel de Gezegende Peeren, Poires, la Reine of Koninginne- Peeren genaamd, di wils daar voor genomen worden. De den Verfcheidenheid, Pyra Favonia getyteld, b vat de zogenaamde Peeren van Jefus of roo Moskadel - Peeren , tot welken de Saffraanpe ren , Kaneelpeeren en dergelykën fchynen behooren. De Gratiool - Peeren eindelyk, c men ook wel Pond-Peeren noemen, om ( zy dikwils een Pond weegen , zynde tevc ÏI, DEEl* II. STUK. II. \fdeel. XII. Hoofdstuk. Peerl* boom. I 1 y e y 1 n le ile 'o ie eieetelie lat ns by  II. Afdeel. XII. Hoofdstuk. i l Tl. Malus, Appelboom. 1 608 TWINTIGMANNIGE BoOMÉN. by den Steel als geragd of gebocheld, maaken onder den naam van Pyra Volema, de vierde' en laatfte Verfcheidenheid by onzen Ridder uit. De hoedanigheid der Peeren baart in derzelver eigenfehappen een ongemeen verfchil. De Sappigften en geurigften , volkomen ryp zynde , ftrekkea zo zeer tot bevordering v'aa de Verteering , door de zagtelyk laxeerende kragt van haar Sap, als de harde, wrange, onrype Peeren tot bezwaaring van de Maag, het verwekken van Kolyk en dergelyke Ongemak, ken. Veelen , die raauw oneetbaar zyn, worden door kooken, ftooven, braaden, lekker en gezonde Spyze (*). Dergelyke verandering brengt het leggen in fommige Peeren te wege. Veel Voedzel, nogthans , moet men niet verwagten van deeze Vrugten , die voor zwakke Maagen m koude Slymige Geitellen ook dikwils fchaielyk zyn. De wrangachtige gedroogd kunnen ;ot ftoppmg dienen van den Buikloop. In En. geland wordt 'er een foort van Wyn van genaakt, dien men Perry noemt of Peeredrank, neest met den Appeldrank overeenkomende. (2) Ooftboom mee gekartelde Bladen, de Bloemtrosjcs ongefteeld. Dit (») Cruda gnvant Stomacbum, relerant Pyra cofta gtavaim. Schol. Salem. (») Pyrus Foliis ferratis,Umbellis fesfilibm, Syst. Nat. XII. ty.  ï C O S A N D R I A. €0? Dit onderfcheid is in de Bloefem der Appelboomen blykbaar, wier Vrugten ook aanmerke- ■ lyk van de Peeren verfchillen, door de kortheid van het Steeltje en de indrukking of hol-1 te, daar hetzelve in den Appel gaat. De Latynfche naam is Malus , van 't Griekfch afkomftig, de Franfche Pommie-r, van 'tLatynfch woord Pomum , dat een Appel betekent. De Engelfchen noemen hem Apple-Tree, de Hoog. duitfchers Apfelbaum, dat is Appelboom, gelyk zy de Appelen Apffles heeten. By de Romeinen was Pomum een algemeene naam , om Ooft of Fruit -te betekenen; gelyk oog tegenwoordig me naam op andere Appelen niet alleen, maar ook op Vrugten van eene Appelachtige figuur, hoewel van geheel andere -eigenfehappen, gelyk de Appeltjes der Liefde, by voorbeeld, toegepast wordt, 't Woord .Pomus hadt derhalve , myns bedunkens, hier beter gepast tot een Geflagtnaam. Pomarium betekende een Boomgaard of ook een Maga.{syn van Ooft , en Pomarius was een Fruitverkoo- per. Pyrus Fel. fert. Pomis bafi concavis. tiert. C6f. 189. Hert. Ups. fto. Fl. Suec. 401,437- Mat. M>d. zi7. royen Lugdbat. 166. hall. Helv. 351-Malus fylveftris. C. b. Pi». 433dod. Pempt. 79°- S. MaIus PumiIa- C' B" ^ 43 3' * Malus prafomela. Wd. i. Mal. fativa, FruSu lang. Colon Tournf. Inft. 63J. t. Mala Curtipendula. j. b. Hifi. l f zi. £ Mala fativa Fr. magno intenfe tubentt. tournf. Md , Poma orbiculata. r06ll. Stirp. JI, DEÏL, II. STUK.' II. Vfdeel, xn. 3oOFD- ituk. Appek  ÏCOSAND&IA. 609 ïaage Boomen groeijen ; hier van heeft men ^ witte en roode. De tweede , Prafomela van' Bauhintjs genaamd, in't Hoogduitfch Grw-1 nicher, dat is Groenlingen , hebben een bleek-' groene Kleur en zyn langwerpig. rins van Smaak, duurende den geheelen Winter. De derde, Rubelliana wegens hunne Bloedkleurige roodheid , zyn uit den wrangen zoetachtig. Men noemtze , in 't Franfch, Pommes de Rouveau , volgens ïourntfort. De vierde,Ceftianagenaamd , Curtipendula by Bauk t n us,noemen de Franfchen Carpendu of Capandu. Van derzelver Sap wordt, volgens dien Autheur, in de Geneeskunde tot een Syroop, en in 't byzonder te Montpellier in de vermaarde CovfeBio Al chemes , en van de Vrugten om te konfyten «ebruik gemaakt. Hy noemtze dus, om dat zv zeer korte Steeltjes hebben. De vyfde Ver, fcheidenheid maakende Cuyiïlea uit, hebbends een groote fterk roode Vrugt , die naar Violen ruikt! Dc Franfchen noemen deeze Cahilh HAutomne. De vyfde, genaamd Epirotica, zyr die, welken Ruellius Klootronde Appelei tytelt. . Uit de Vrugten niet alleen, maar ook uit he Gewas, zvn de byzondere Soorten van Appel- z« wel als van Peereboomen, door Kenners, hg telyk te onderfcheiden , en deezen zullen zig in dit opzigt, tenminfte tusfchen een Appe en Peereboom, fchoon geheel Bladerloos, byn nooit bedriegen. Deeze Kenmerken zyn moeic Qq 2 lï u, des!.. ii. stuk. II. Ifdeel. XII. Ioofd- tuk. Appel' kom, a k  * IeOSANDR.1*. 611 rottige Appelen, is zekerlyk tegen fommige^ Ontfteekingen der Oogen dienftig. Voorts leveren de Appelen, door Gifting, dien vermaar-I den Cyder of Appeldrank uit , welke by des Engelfchen inzonderheid veel in plaats van Wyn gedronken wordt, en goed zynde weinig daar by te kort fchiet in kragt , geur en fmaak. (3) Ooftboom met hoekig gekartelde Bladen en gefteeldc Bloemtrosjes. Onder den naam van Wilden Appelboom met welriekende Bloemen is deeze door den Heer Clayton voorgefteld en door Miller de Virginifche Craib ■ Tree met zoetruikende Bloefem geheten. De Bloemtrosjes zyngefteeld en hehhen gladde Steeltjes: dc Kelken zyn glad en van binnen Wollig: de Bladen ak die van den Appelboom, maar fcherper getand. (4) Ooftboom met effenrandige Bladen en enkelde Bloemen. Dee" (3) Pr*r Foliis ferrato-ancrulatis , Umbellis pedunculatis, ,s Nat xil. Pyrus Foliis ferrato - angulofis. Sp Plant 1 ' 4so>' kalm. li. in. P- Malus fylveflris Floribu odoratis. GRON. Virg. SS. M Pyrus Foliis integerrimis, Floribus folitarns. Hart. U'Jf jfil Mat Md. 238. royen Lugdbat, 267. KALM. It. III 107 Malus Coronea fylveftris. C. B. Pin. 43J- S. Malt Cotonea maior. Md. 434. y. Malus Cotonea minor. M Cotonea & Cydonia. Lob. Hifi. S80. Quee - Appelen e Kwee-Peeren, Dod. Kruilb. 124S. Qq 3 ïi. drel. ii. stuk. II. .FDEEL. XII. loOFD- rus. III. Pyrus Zoronaria. Virginiche. IV. Cydonia, KweeBoom. s ■  6l2 T,w INTIG MANNIGE BoOMÊN. II. Afdeei XII. Hoofd stuk. KvieeBmat, Deeze Soort bevat den Kwee - Boom , in t • Latyn Cydonia of Cotonea Malus, by de Italiaanen Mele Cotogne, by de Franfchen Coignicr of Coignasjier; by de Spanjaarden Codoyons of Marmellos ■ by de Engelfchen Quince, by de Duitfchers Quitten of Kutten - Apffel getyteld. De natuurlyke Groeyplaats fchynt aan de Steenige Oevers van den Donau te zyn. Het is geen hoogc maar laage Boom, dikwils Heefterachtig groeijende en met een ruuwe Schors bekleed, die gereed is om af te fchilferen. De Bladen zyn Ovaalachtig, gelyk die der Appelboomen, van boven°groen en glad, van onderen witachtig en zeer Wollig : dc Bloemen groot en paarfchachtig wit. Deeze hebben de Kelk wyd , Zaagswyze getand, van langte als de Bloemblaadjes. Men vinde 'er met ronde Vrugten, 'en deeze worden van fommigen Mannetjes Kwee-Boomen of Kwee - Appelboomen : ook vindt men 'er met langwerpige Vrugten , en deeze worden Wyfjes of Kwee - Peeren - Boomen getyteld. Sommigen merken aan , dat de laatften eerder ryp worden , en dus verkiest men deeze boven de anderen. Men teeltze door uitloopers of afleggers, voort, die men door ver - entinge op Haagdoorn verbetert. Men oculeert 'er ook wel Peeren op. De Kwee-Appelen of Peeren, van welken de Portugaalfe ,■ zogenaamd, de besten zyn, hebben eene byzondere Wolligheid, die 'er den naam  I c o S A N B R I A. 613 naam van Katoen-Appel aan heeft doen gege- ^ ven. Haare hoog - geele Kleur doet verzekeren', dat zy de Poma Hesperidnm der Ouden 1 geweest zyn (*). Haare hoedanigheid is zos fterk famentrekkende , dat men de gewoone Soorten raauw niet eeten kan , doch gekookt worden zy eetbaar, en geeven aan de Peeren, waar by zy geftoofd worden, een aangenaamer Smaak. Het Kwee-Vleefch ook, of de Marmelade , die men met Suiker van dezelven maakt, is niet alleen zeer lekker, maarverfterkende en dienftig voor het Bloedfpuwen en andere Vloeijingen, inzonderheid tegen de Loop. Heete Koortfen verbieden het gebruik daar var niet, om dat deeze Vrugten zeer verkoelend zyn. Van dergelykën aart is de Syroop, dk men 'er van maakt. Uitwendig opgelegd i het Slym der Zaaden in Aambeijen, Brand ei andere Zweeren, een groot Pynftillend middel byzonderlyk in Oogkwaaien. (5) Ooftboom met gekartelde Bladen, d> Bloemen vergaard , de Vrugten als Bes Jen. Dcc (*) Pyrus Cydonia Pom» Hesperldum antiquorum, lini Mant. alt, fs) Pyrus Foliis 1'erratis, Pedunculis confertis, Poms ba catis. Syst. Nat. XII. Mant. 7J. CrawgrsCereii Foliis, Florib magnis. Amm. Rutb. 274- T. ji, Mill. b. T. II. mum II. stuk. II. Ifdeel. XII. Idoed. TUK. KweeBoom. I l I V. Pyrus ' baccata. KersApoel. Pi. XI. , F'S' 3' i. is  <5i4 Twintig mannige Boomen. II. Afdeei XII. Hoofd . «tuk. KersAppel. i I ( ] 1 I t g Deezen , in Siberië voorkomende, heeft de * Heer Amman befchreeven, en de Afbeelding daar van, volgens de Waarneemingen van den Heer Messerschmid , uitgegeven : zie Plaat XI, Fig. 3. Het is een Boom, die den Stam niet hoog heeft, de Takken effen, Bladen als die van den Kerfen- of Kornoelje - Boom, welke fpits getand zyn en wederzyds glad, met lange Stoelen. De Bloemfteeltjes, die Draadachtig dun zyn, komen uit de Oxels der Bladen digt by elkander voort. Zy draagen maar ééne Bloem , die uit vyf rondachtige, holle, witte Blaadjes beftaat, welke vry groot zyn, en twintig Meeldraadjes bevat, korter dan de Stylen, die zy 'er vyf heeft. De Meelknopjes zyn geel. De Vrugt is een roode ronde Bezie, met vyf Holligheden, in ieder van welken twee Eeltachtige Zaadkorrels of Pitten zyn. De Kelk is dein en valt af. De Heer Limwaeus merkt aan , dat zyn Ed. dit Gewas tot den Mispelboom betrekken rou , wegens de Bezie - achtige Vrugt, doch lat hetzelve, uit hoofde van de dubbelheid der 3itten, tot de Ooftboomen behoort. De Vrugt, loor hem in de Tuin van Upfal waargenomen, iadt de figuur, vastigheid, Kleur en Smaak\ 'an een klein zuur Appeltje, doch de grootte legts van een zwarte Aalbezie , niet van een [ers, gelyk dezelve door Miller was afgeecld. Zy wordt laat ryp. Het Sap is, vol;ns den Heer Amman, zo rood., dat het dje  JCOSANDRIA. 615 die Kleur aan Lywaat geeft. De Rusfen , in Daurie , maaken 'er een Drank van , dien zy Qua: noemen , en de Vrugten heeten zy Jab-\ UH, dat is Appelen. Aan de Rivier Schilka heeft Messerschmid ze in July gevonden. (6) Ooftboom, met de Bloemen aan Trosjes, de Bladen Zaagswys' getand, van onderen Wollig. Deeze Soort heeft 'er thans onze Ridder bygevoegd , daar toe betrekkende de Pyrus Pelwilleria by J. Bauhinus voorgefteld, en dus befchreeven als een zeer zeldzaam enfchoon Geflagt van Peeren, in bezitting der Baronnen van Pollwiller zynde, en Rotbirle genaamd. Zy groeiden aan een Boom van niel minder hoogte dan de grootfte Peerenboomen. doch de Bladen kwamen nader aan die der Appélen of liever aan die van den Berg-Sorbenboom , Aria genaamd, maar kleiner, langwerpig , van onderen witachtig en met eene digte Wolligheid bekleed , van boven ook Haairig donkergroenen glanzig, Zaagswyze getand. D< Bloemen kwamen in .groote Trosfen, fomtydi veer (6) Pyrus Floribus Corymbofis, Foliis ferratis fubtus tonentofis. Mant. alt. p. 244- Pyrus Polwilletia. j. BAUH. Hift 1 p. s9- Habitat in Germania. OTro MuNCHAUJEN. l. U Zie we1nmanns. KruMUth.. Fl. N. «44- '• . ÏI, Deel- II- Stuk» II. \fd est^ XII. lOOFD1TUK. VI. Pyrus Pollveria. PollwUler?eeren.  6l6 Twi NT I GMANNIGE BoOjJEN, II. Afdeel XII. Hoofdstuk. DRUKFEILEN. Eladz. . ... IX. 40^ .... X. —'————4(ÏI> . . . XI. 527.