01 1236 9588 UB AMSTERDAM  HANDLEIDING TOT DE PLANT- EN KRUIDKUNDE, BENEVENS EENE UITVOERIGE BESCHRIJVING der BOOMEN, PLANTEN, HEESTERS, KRUIDEN, VARENS, MOSSEN, BOL- EN GRASPLANTEN, ^ VOLGENS HET ZAMENSTEL r, g . van 3 ';i : i 'r C. LINNAEUS. [ 1 | \ nieuwe 'uitg a (te met 105 platen. 111= deel. te AMSTERDAM bij LODEWYK. van ES, im de Kakerftraat, N°. 96.   INHOUD van dit STUK. TWEEDE AFDEELING. De BOOMEN. Xlli. Höofdst. Befchryving van de Boom e n, die veel meer dan twintig Meeldraadjes hebben , deswegen Polyanbria of Veelmannigengenaamd, tot welken , behalve veele Uitheemfche, gelyk de Gom Gutta, Orleane, Kruidnagelen - Boom, ook de Linden, Tulpenboom en anderen behooren. Bladz. i S1V. Hoofdst. Befchryving van de Boo* men, wier Bloemen vier Meeldraad* jeshebben, waar van twee langer , twee korter zyn , deswege Tweemagtige genaamd,Didynamia,/;o. Vergroot doorgefneeden vertoond wordt. B. De Bloem geopend, met baare Meeldraadjes ett Styl, welke laat/ie by C. Afxonderlyk , in de Bloemkelk, isvoorgejleld by flerke Vergrooting. hl. 218 Fig. 2. De Zaadhuisjes van dien Boom , met de Bladen in de Natuurlyke grootte, bl. 220 E. Een Zaadhuisje aanmerkelyk vergroot. \ F. Het uiterfie Pèntje van een Blad, als fflèrk vergroot, om de Olie-Blaasjes te doen zien. hl. 122 NB, De aanwyzing der overige Letteren kan men in da Text vinden. Plaat XVI. Afbeelding der inwendige ftruStuur van fommige Houten, meest van Eenhuizige Boomen, tegenover Bladz. 413 Ftg.  Fig. i. In een Scbyfje van een Eikebooms Takje. Fig. 2. In een dito van den Balfem-Pynboom. Fig. 3. In een van den Italiaanfchen Pynboom. Fig. 4. In een van den Lorkenboom. Fig, j. In een van den Levant- fchen Pynboom. Fig. 6. De Terbentbynvoeren- de Vaten overlangs. Zie aangaande dit alles. bl. 414-417 Alwaar de aanwyzing der Letteren is verklaard. Plaat XVII. Afbeelding van Veel- wyvige Boomen. tegenover Bladz. 579 Fig. 1. Een Takje van den Witten. Lymboom , Clufia, met Blad en Vrugt: zie bl. 579 ' Fig. a.Dewortelfchietende Vygeboom van Koromandel, met zyne Vrugten. il.673. Alles zeer verkleind: doch de Vrugt, daar onder,. nader aan de Natuurlyke grootte.  BESCHRYVING DER PLANT EN T WE EDE AFDEELING, De BOOMEN. XIII. HOOFDSTUK. Befchryving van de Boomen, die veel meer dan twintig Meeldraadjes hebben , deswegen Polyandria of Veelmannigen genaamd, tot welken,'behalve veele Uitheemfche, gelyk de Gom Gutta,Orleane, Kruidnagelen-Boom, ook de Linden , Tulpenboom en anderen behooren. y^@$9Sy komen thans, in het Stelzel der 1 «7 I Sexen , tot die Klasfe , welke de | VV § FotYANDRiA bevat , zynde zo$ËSS3Sfó danige Plantgewasfen , waar in het eetal der Meeldraadjes ver boven de twintig en fomtyds tot eene verbaazende menigte loopt; derhalve te regt Veelmannige genaamd. De Weer LiNNJEUS heeft dezelven wederom, a naar ii. vztu iii. Stuk.  II. Afdebi xiii. Hoofdstuk. i. Rheedia laterifiora Zydbloeuiige. 2 Veelmannige Boomen. naar het getal der' Stylen of Stempelen , in ' één-, twee-, drie-, vier-, vyf-, zes- en veelwyyigen onderfcheiden. De Eenwyvigen , onder welken byna alle de Boomen behooren , zyn door zyn Ed. gefmaldeeld naar het getal der Bloemblaadjes, 't welk in de Boomen van deeze Klasfe meest vier of vyf is. Het eerfte Geflagt dan voert deri naam van R h e e n i a. Naar den hoog lofwaardigen H. van Rheede tot Draakeftein, weleer Gouverneur aan de Kust van Malabar , door wien dat voortreffelyke Werk, de Malabaarfe Kruidhof, in de Wereld gebragt is, door Pater Plumier Van Rheedia getyteld. De Kenmerken zyn, een vierbladige Bloem, zonder Kelk; de Vrugt een driezaadige Bezie. (i) Rheedia met Eyvormige Bladen, de Bloemen zydelings. Onder deezen bynaam is door den Heer L i nn./eu s dat Amerikaanfche Gewas voorgefteld, hetwelke gedagte Pater afbeeldt, als Boomachtig met enkelde Takken; de Bladen Eyvormig, gepaard, gefteeld, effenrandig, dik, gea- (i) Rheedia Foliis ovatis, Floribus Iateralibus. Mihi. Rheedia. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 641. p. 358. Van Rheedia Folio fUbiotunrto, Fmftu Iuteo, Tiom, Cm, x, 2*7,  POLYANDRIE. Jj geaderd : veel Bloemfteeltjes by elkander, die eenbloemig zyn , in de Oxelen: de Bloem uit vier bolronde Blaadjes , die niet aan elkander t fluiten, bevattende zestien Meeldraadjes , in8 ieder Blaadje vier, en een plat Vrugtbeginzel, dat eene Citroenachtige, Vleezige Vrugt wordt, waar in twee of drie, langwerpig Eyronde Pitten» (2) Rheedia met Lancetswyze Bladen, de Bloemen in gefteelde Kransjes. De Heer N. L. Burmannus heeft een andere , onder den bynaam van Javaanfche , voorgefteld , aanmerkelyk van de voorgaande Soort verfchillende. De Takken, naamelyk , beftaan uit Leedjes ; de Bladen hebben eene Lancetvormige figuur; zy zyn glad met korte ruige Steeltjes. Uit de Oxels der Bladen komen dikwils drie Steeltjes voort, ieder gedeeld in vier eenbloemige. De Bloemen zyn geel. gelyk de Vrugt in de Amerikaanfche. Cameogia. De Kenmerken , behalve die van deeze Afdeeling , beftaan in eene vierbladige Bloem en vierbladige Kelk ; de Vrugt een Appel met agt (2) Rheedia (javanica) Foliis lanceolatis umbelüs pcdunsulatis. IiüKM. Fl. I»d. p.' 118. .{ks. aa ;*:-.•• 'A;?2- II. Deel, in, Stuk, II. FDEELi XIII. ÏOOFD' rus. ii. Ricedid ■mbellaia. Kransbloenüge.  4 Veelmannige Boomen. II. Afdbel xiii. Hoofd • STUK. i. Cambogi. Gutta. Gom Gul ta Boom. agt Holligheden , waar in enkelde Zaaden ver1 vat zyn. De eenigfte Soort (i) voert den bynaam van Gutta , om dat de bekende Gom Gutta of i Gutta Gamba van deezen Boom haare afkomst heeft. Hy voert, aan dë Kust van Malabar, den naam van Goddam - Puilt, wordende Ghoraka genoemd van de Cinghaleezen. Het is een hooge Boom , met eene wyd uitgefpreide Kroon , wiens Stam twee Man naauwlyks omarmen kunnen. Het Hout is witachtig, de Bast ziet van binnen geel, van buiten roodachtig, hebbende eene zwartachtige Schors. De Bladen, die by paaren aan de Takjes groeijen, op korte Steeltjes, zyn langwerpig rond, met de Punt een weinig over de eene zyde geboogen, dik en ftyf, van boven donkergroen, van onderen bleeker met uitpuilende Ribben, zuur van Smaak , zo wel als de Bloemen , die rood en geelachtig zyn, zonder Reuk, uit vier holle Blaadjes beftaande , en in 't midden een Vrugtbeginzel hebbende , waar in de Ribben van de toekomftige Vrugt zigtbaar zyn. Hier rondom ftaan witachtige Meeldraadjes met Oranjekleurige Topjes. De Vrugten, aan Steeltjes van een Duim lang hangende, zyn rond , van grootte als een Oranje - Appel, met agt, ne- (i) Cambogia. Syst. Nat. xii, Tom. ii. Gen. «jo.p. 3». =50. II. P. 5,. t. m. f, burm. Fl, hui, iio. A 4 tl. Deel. III. Stuk, II. fdeel. XIII. lOOFDTUK. i. Bixa Orellana. Drleane. » 1 > a n 7is.f. n, I.  II. Afdeel. xiii. Hoofdstuk. Orltane. Bê VerwItoT Roub» geliuauid. 8 Veelmannige Boomen. Trosfen van Bloemen , op korte Steeltjes, ieder van grootte als een Roos, bevattende een groote menigte van Meeldraadjes, die geel zyn, met purpere Toppen, hebbende zeer weinig Reuk. Op de Bloem volgt de Vrugt, die een Haauw of Peul is, langwerpig pieramidaal rond,of eigentlykvierkantig, gelyk Herhand e z te regt aanmerkt, mogende de grootte wel by die van een Pruim vergeleeken worden. Hy noemt den Boom Achiotl, en zegt, dat dezelve de grootte en gedaante van een Citroenboom heeft, met Bladen , in figuur, ruuwhcid en groente, naar die der Olmen gelykende; de Bloemen groot en gefternd, uit den. witten roodachtig , met eene Vrugt die naar een Egel zweemt, wegens een menigte van uitfteekende Puntjes, die wel ruig en ruuw ,maar nietfcherp noch kwetzende zyn. Als deeze Haauwen ryp zyn , dan vindt men 'er roodachtige Korrels in , die de Handen rood maaken , wanneer menze behandeld, en gedroogd door wryving in Water een roode Verw uitgeeven. Zy zyn aan beide zyden als met de Vingers famengedrukt, het welk ik ook in de mynen waarneem, hebbende ongevaar de grootte van Cicers of kleine Erwten. Gcdagte Emulfie is wat bitterachtig doch anders wel van Smaak, en wordt geacht Zweetdryvende te zyn , tegen Venynen dienftig. Deeze Verwftof, Orleane of Roukou genaamd, waar van menigvuldige Plantagiën in het Gebied der Franfchen omftreeks Cayehne in Amerika  Polyandrie 9 zyn , en welker Vertiering aldaar het voornaamfte beftaan der Franfchen is, wordt ook m de Nederlandfche Volkplantingen, inzonderheid aan< de Rivier Esfequebo, geteeld. Men maakt'er' Brooden van, fommigen van vyfentwintig, anderen van twee of drie Ponden zwaar, tot verzendinge naar Europa, die veele Jaaren duuren kunnen ; maar de fynfte Soort komt in kleine Koekjes over. Met Pis gemengd verfchaften deze eene Verw, welke het Linnen onuitwifchbaar kleurt. De Wilden nogthans , die het Zaad, alleenlyk in de Handen, met Olie wry ven, haaien 'er een veel hooger en fchoonei Rood uit, dan anders met Water gefchiedt. D« Kleur is eigentlyk, gelyk ik ook in myne ge wreevene Zaaden bevind , geelachtig of ürar ie-rood , en derhalve wordt deeze Verwftc van fommige Boeren tot het kleuren van de Bc ter gebruikt , dat nogthans dc zoetigheid w; vermindert. De Wilden beftryken 'er hun Li| haam mede , 't welk hun voor het Steeken d< Muggen en voor ander Ongediert beveiligt. M« kan zulks ten decle toefchryven aan den fterfe Reuk , dien dit Zaad vérfch zynde heeft, welkp in de Koeken, in Europa overkomend* ook nog plaats heeft, zweemendc naar dien v Violieren. Het Hout des Booms gebruiken om door wryving Vuur tc maaken. De W tel geeft een goeden Smaak aan 't Vleeich , d: men dien by kookt , en, in de Saufen geda; de Kleur en Reuk van Saffraan. A 5 S] u. nrFL. :u. stuk. II. Afdeel» xiii. -loOFDTUK. Orkam. f tt r. :r n :0 : , an zy piM iar ;n, .o-  10 Veelmannice Boomen. II. 'Afdeel xiii. Hoofdstuk. I. Sloanea dentata. Getande. Sloanea. De opgegevene Kenmerken zyn, een vyfbladige afvallende Bloem en Kelk : de Stempel doorboord : de Vrugt een Bezie met een Dop, die gedoomd, veelzaadig is en gaapende. Daar zyn twee Soorten van, wier eerfte haaren naam bekomen heeft ter vereeringe van den vermaarden Hans Sloane , Prefident der Koninglyke Sociëteit van Londen , door wien een zo voortreffelyk Werk over de Planten van Jamaika aan 't licht is gegeven. (i) Sloanea met Hartvormig ovaale getande Bladen, de Stoppeltjes gekarteld. De Sloanea van Plumier hadt KarftengenBooms Bladen. Die van Loefling was een middelmaatige Boom , aan Beeken groeijende in Zuid - Amerika, met lange flappe Takken dezelvcn ovcrfchaduwcndc. Zyn Ed. vondt van honderd tot tweehonderd Meeldraadjes in de Bloemen , en het Vrugtbeginzel hadt eenen Draadachtigen Styl , die eens zo lang was , met een Stempel die daar een hol Pypje geleek. fi) Sloanea Foliis cordato - ovatis denticulatis, Stipulis fctatis, Syst. Nat. xii. Tom. ii. Gen, 65 j. p. 362. Loefi, hin. 311 ? Sloanea. Hort. CUff. 210? Sloanea amplis Caftanea: foliis, Ftu£lu echtnato. Plu.m. Gen. 49. ic. 244. Caftanea Foliis oblongo - ovatis ferratis , Fruftu rotundo , maximo, echinato. Mill, DicJ, Apeiba. MARCCR, Bras, T. 123.Raj, Hift. 1643,  polvanduia. ii leek. De Apeiba van Brafil is, volgens Marc- ^ graaf, een groote Boom, zig in veele Takken uitbreidende, en de Bladen aan BosfenH hebbende, met gefternde geele Bloemen, die uit8-1 vyf Blaadjes beftaan, zynde zeer aangenaam van Reuk. De Vrugt, welke hy van grootte als een Appel voortbrengt, is rond, famengedrukt, van buiten Stekelig en Wollig als een Spons , uit den Mosachtigcn bruin. Dezelve barst, ryp zynde, in drieën open , en bevat een Bolletje van kleine Zaadjes famengehoopt, doch van geen gebruik. (2) Sloanea met Bladen die ongekarteld en uit- gerand zyn. f 1 Van deeze, die door het gemelde verfchilt, is door den Heer Catesby , onder den naam van Anona met Laurierbladen, die aan het end ingefneeden zyn, en eene famengedrukte, bruine3 rauwe Vrugt , welke in het midden een lange Punt heeft, de afbeelding gegeven. T r e w i A. De Geflagtnaam ftrekt ter vereeringe van wy- ler (2) Sloanea Foliis oblongis integerrimis emarginatis. Syst Nat. XII, Anona Foliis Laurinis in fummitate incifis, Frufti «omptesfo fcabro, fusco , in medio acurnine longo. Catfsb Car. II. p. 87. T. 87. II, DEïL. UI, STUK. II. DEEL. XIII. DOFDUK. tl, Sloanea margind' a. Uirgeande. 1  i2 Veeemannice Boomen. II» Afdeel xiii. Hoofdstuk. i. Trevju uudiflora. Naaktbloemige, len den vermaarden Trew, Hofraad en Lyf• Arts van zyne Keizerlyke Majefteit, doorwien s behalve andere geleerde Werken, de zo keurlyk van den Heer Ehret te Londen getekende Planten niet minder fraay , met levendige Kleuren, in tien Decaden aan 't licht gegeven zyn. De menigvuldige Meeldraadjes draagt dit Gewas in eene driebladige Kelk, waar onder het Vrügtbeginzel zit, dat eene driezaadige Bezie wordt. De eenigfte Soort (i) is door den vermaar' den Commelyn voorgeüeld onder den naam van Trosdraagcnde Malabaarfe Boom, die eene driehoekige Vrugt heeft, in de Zandige Landftreeken van Malabar huisvestende , en aldaar Canfchi genaamd, in de Brachmanfche TaaïSchivanni. Dit is. een hooge Boom , op Zandige plaatfen groeijende , met een dikken Stam, hebbende , zo wel als de Takken, een Afchgraauwe Schors. De Bladen zyn fpits ovaal , zeer lang gefteeld en gelyken veel naar Popeher - Bladen. De Bloemen komen Ristwyze aan een gemeenen Steel voort , beftaande uit drie bleekgroene Blaadjes en een menigte van Meeldraadjes, Als de Bloemen open gaan, raakt de Boom alle zyne Bladen kwyt, die hy ten tyde van de O) Tiewia, Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 1239. p. 3SlArbor racemola Malabarica Fru&u triquetro. Comm. Fl. Mal. 30. Canfchi, Hm. Mal. I. p. 75. T. 42. Buem, Fl. JrJ, 2s8.  poly&ndria. *3 de rypwording der Vrugten weder aanneemt.^ Zv zyn driezydig, dik van Vleefch, drie Zaaden bevattende. De Wortel, afgekookt, zout door beftryking tegen 't Voet. Euvel dienen. M a m m e a» Prammenboom. De Kenmerken van dit Gefiagt, 't welk zynen naam van de Pramachtige figuur der Vrugten heeft , zyn opgegeven te beftaan in eene vierbladige Bloem en eene tweebladige Kelk ; de Vrugt een zeer groote Bezie met vier Zaa. dCTwee Soorten zyn 'er van bekend , eene Amerikaanfche, naamelyk en eene Oostindifche, als volgt. (i) Prammenboom, die de Meeldraadjes korter dan de Bloem heeft. Deeze Westindifche Boom , van ouds Mamay of Mamei genaamd , is door Oviedc voorgefteld als de grootte van eenen Walnooten - Boom , met dergelyke Bladen, en eene Vrugi (,) Marhmta.Snminibus ïlore brevioribus. Syst. Ato. XII Gen 656 p.362, MammeaFoliis ovalibus&c. SROWN.J^ -48 Mammei magno Fruttu Ferfics fapore. Puim. Ge». +< jc ,7o. Mamay. j. BAUH. Hifi. I. p. 17» Dalech. Hij, i8,6 laet. Amer. 35«. Malus 1'erfica maxima &c sloai. Jam'. 179. Hifi. II. P. 113. T. zx7. f- 3. Atboi IndicaMamt «Uaa. C. B, Tm. 417. RAJ. Hifi, 166S. U. DSEI* III. STUK. II. FDEEL. XIII. o0fd- ;uk. I. MammeA Americana Westindifche. i  14 VEELMAN N IGE BOOMEH. II. Afdeel. xiii. Hoofdsthk. Prammcnioom. 3 ] < ] < Vrugt van twee Vuiften groot hebbende, of ook kleiner. Anderen vergeleeken dezelve by een Kwee-Appel en fommigen by Perfiken of middelmaatige Nooten. Sloane noemt hem teer groote Perfiken-Boom, met ronde glinfterende gladde Bladen , en een zeer groote rimpelige ruuwe Vrugt. De Heer Jacquin, die hem onlangs naauwkeurig op zyne Groeiplaats waargenomen heeft, fpreekt 'er aldus van. Het is een regtftammige Boom, met reden ander de fchoonften van Amerika te tellen , negens zyne digte, breede en aanzienlyke Kroon. De Stam , agt Voeten hoog, rust op een dikken langen Penwortel, zo dat men hem bezwaarlyk kan verplanten. De jonge Takken ;yn vierkantig : de Bladen ovaal of Spatelvornig, efFenrandig, ftomp, zeer glad en glanzig, vederachtig , lievig, met cvenwydige dwarsStreepen , kort gefteeld , gepaard, vyf of agt Duimen lang. Hy heeft eenbloemige, korte, Iteeltjes, op de fterkfte Takken verfpreid, met :oetruikende witte Bloemen , van anderhalf Duim breed. De Kelk is wel altoos zeer diep ngefnceden , en dus in tweeën verdeeld, maar :enbladig aan den grondfleun (*). Dikwils is de- (*) Het komt 'et hier juist op san, of de twee Blaadjes fan de Kelk van onderen aan elkander vast zyn of niet; 't tvelk zekerlyk deeze Heer zal waargenomen hebben.  Polyandrie. 15 dezelve ook in drieën gefneeden, met een vyfof zesbladige Bloemkrans ; doch zulks wordt, door het infcheuren van 'teen of ander Bloemblaadje of Slip veroirzaakt. De Vrugt , die rondachtig is, komt, naar het getal der Pitten, waar van één of twee dikwils misdraagen, fomtyds ook eenigermaate drie- of vierkantig voor hebbende van drie tot zeven Duimen middellyn Zy is met een dubbele Schors bekleed, waai van de buitenfte , Lederachtig, een Linie dil en taay , uit den bruinen geelachtig , ei door gekruilte Infnydingen overlangs verdeeld niet dan by brokken afgehaald wordt van d( daar onder leggende. Deeze binnenfte Schor is dun en geelachtig , en moet voorzigtig vai het Vleefch afgefcheiden worden , want, z< men een gedeelte daar van mede kaauwt, ver oirzaakt zulks eene bitterheid in de Mond, di zig wel niet aanftonds openbaart, maar dikwil twee of drie Dagen byblyft. Niet minder bitte is het Vleefch digt aan de Pitten; zynde het zelve, voor 't overige, ongemeenlekker, bl; geel en tevens van een aangenaame, Kruiderige Reuk. Men kan het, even als dat der Meloe nen, in brokjes fnydeu , en dus wordt het, b fommigen, in gefuikerde Wyn, op Tafel gezet om, indien 'er nog eenig bitter aan mogt zyn hetzelve daar af te fpoelen. Door dit Vleefc inSyroop te kooken, maakt men 'er eene Ma melade van, welke de Reuk en Smaak der Vrm te II, Deïl lil Stuk. II. Afdeel.' xiii. HooFDr STUK. PrammSK' boom, l 1 ) 5 f r » li  6, Afdeel, XII. HoOFDSTUK. Prammtnboom. (*) Jaco,; Amtr. Ilift. p. z(%. Tab. isi. Fig. 32 16 Veelmannige Boomen. ten lang behoudt. Uit de Bloemen ftooken die van Martenique een Liqueur, Eau Creole genaamd, welke men houdt voor den geurigften Morgendrank. De Spaanfchen en Engelfchen noemen den Boom Mamei, de Franfchen Abricotier , zo ik denk , om dat het Vleefch der Vrugten naar dat der Abrikoozen zweemt (*). Volgens anderen noemen de Engelfchen hem Mammee , Momin of Toddy - Boom , en het Sap, dat men uit de ingefneeden Takken tapt, Momin - of Toddy - Wyn , daar men maar een Glaasje te gelyk van drinken moet} zynde dezelve zeer verkoelende , afdryvende en dienftig tegen het Graveel en den Steen. Het wordt voor de lekkerfte Vrugt op Hispanjola gehouden. De Heer j a c q u i n geeft een Afbeelding van deeze Vrugt en van de Pitten, waar uit blykt , dat dezelve uitermaate ruuw zyn en langwerpig , naar Amandelen in de Bolfter gelykende ; merkende ook aan , dat de Vrugt maar óéne holligheid heeft. Zyn Ed. heeft van deezen Boom tweeflagtige Bloemen waargenomen , en ook Mannetjes - Bloemen, dat is zonder Vrugtbeginzel, op den zelfden of op een anderen Boom, zynde de Kelk, Bloemkrans en Meeldraadjes, in beiden eveneens. (2) Pram*  pOLYANDRIA* I? : (2) Prammenboom, die de Meeldraadjes langer dan de Bloem heeft. De Heer Osbeck vondt deeze Soort , by zyn vertrek, op het Prinfen- Eiland by Java (*), alwaar die aan de Oevers, (van de Rivier , geloof ik , daar zy Water fchepten ,) over 't Water hing. Op denzelven bevonden zig groote zwarte Mieren, die het beklimmer van &deezen Boom zeer moeielyk maakten dat zyn Ed. nogthans doen moest , om d< deelen der Vrugtmaaking te befchryven. H bevondt de Kelk tweebladig , de Bloem vier bladig , de Meeldraadjes in groote menigte Draadachtig dun , korter dan de Styl, doel langer dan de Bloemblaadjes , die langer wa ren dan de Kelk. De Meelknopjes waren byn ïond en klein : het Vrugtbegmzel omgekeer Evvormig. De Boom was zeer Takkig e neigde met den Top neder waards. De Bla den, by bosfen ftaande aan de ulterfte ende der Twygen , waren ongefteeld, glad, Vleezig aan de punten een 1 weinig gekarteld , me beurtlingfe dwars - Ribben. ï> f» Mammea Staminibus Flore longiotiMis. OSB. ïu zy Mammea m^ma Foliis longior.bus &c. Buow. Jam. 2** Mali Perficx Mameyx Folio longiore Arbor maxima, Coru< fulcato «nereo amaro. SLOAN. Jam. 180. Hifi. 11. p. "4 BURM- Fl- Int- I10> , , (*) Dit Eilandje legt in "t inkomen van de Sttaat Sund; «t regter hand , een weinig benoorden den Westhoek v: iava. Habitat in Java. OSBECK , zegt LlNNSUS. B ii, DJLÏL. iii, STVK. II. Afdeel? xiii. Hoofdstuk»ii. MammtA ACiatica. Oostindifche. r » I 1 i 1 1 t I. ? e f i  II. Afdeel. xm. Hoofdstuk- I. Ochna Squarroft CeyloD' fche. 18 Veelmannige Boomew. De Heer Linn^eos, fchoon hy den Heer O s b e c k aanhaalt, moet een nader belchryving van deeze Boom ontvangen hebben, zeggende, dat de Bloemblaadjes driemaal zo lang als de Kelk en de Meeldraadjes tweemaal zo lang als de Bloem zyn; de Bladen des Booms een Voet, de Vrugt vierhoekig. Zyn Ed. fielt twyfelachJg , of het de Mamey - Boom met langere Bladen en eene gevnorde, Afchgraauwe bittere Schors, van Sloane en Browne op Jamaika waargenomen, zy. Ochna. De Kenmerken zyn , een vyfbladige Bloem en Kelk ; de Vrugten eenzaadige Besfen, op een rondachtig Kusfentje zittende. Twee Soorten komen in dit Geflagt voor , als volgt. (i) Ochna met de Tros/en op zyde. Dus onderfcheidt de Heer L i n n m ü s deeze Soort tot welke niettemin de Jdbotapita met Kaneelbladen en geaairde Bloemen , welke de Heer j. Burmannus uit het Kruidboek van (O Ochna Racemis lateralibus. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 657: p. 36i. Jabotapita Cinnamomi folio , Floribu» fpicatis. Rurm. Zeyl. \z%. T. s6. 0. Arbor Africana, fubrotundo Folio m.irgine denticulis acutis aspero &c. PLUK. Alm* 41. T. 163. fig. i, x. EURAl. Fl. Ind, ize.  PoLYANDRlA. ip Heumannus zo fraay in Afbeelding gebragt heeft, door hem betrokken wordt. Onze'5 Hoogleeraar , ondertusfchen , zegt daar vanf duidelyk, de enden der Takken loopen in eens Tros van Bloemen uit. Waarfchynlyk zou de Ridder deeze Soort wel door de effenrandigc Bladen onderfcheiden hebben , indien zyn Ed. niet geoordeeld hadt, wegens de zonderlinge Vrugten , daar toe ook den Afrikaanfchen of liever Kaapfchen Boom van Plukenetius, die de Bladen rondachtig , aan den rand met fcherpe Tandjes en vyfbladige donker paarfche Bloemen heeft, ten minlle als eene Verfcheidenheid te moeten t'huis brengen. Doch het Geflagt van deeze Ochna is wat duïlter (*). (2) Ochna met de Tros/en aan 't end der Takken. : t Deeze Amerikaanfche, thans van de andere afgezonderd, en door Plumier in Afbeelding gebragt , is de Jabotapita der Brafiliaanen , komende, volgens Piso, aan de Oe. vers voor. Het is een Boom van middelbaare hoogte, die eene graauwe oneffene Schors en week (*) Ractmi perf.fltmt ffuarrofi infra Folia a céfu FedicitiVa» 6- fru3ific*ti P ' " Ihii ? Tilia BoUemica , Foliis m bris, Fruftu tetragono. Jf"«- ■ „oübus glabtis, Ftufcu oblongo &c. TUL. ^f. 9. II, DEii» ui. Stuk» II. i'DEFX. XIII. OOFDUK, i. Tilia Europica, Europiche Linie. I. !. .- >•  £8 VeelmannigeBooMen. Afdeel, xiii. Hoofdstuk. Lindehem. van Teia , in 't Franfch dien van Tilkul of Tillot voeren. De Hoogduitfche naam komt nagenoeg met den Hollandfchen overeen , van welken ook de Engelfche , Lime, Line of Linden - Tree , weinig verfchilt en de Sweedfche is Linn, waar van waarfchynlyk de naam van onzen wydberoemden Ridder zyne afkomst heeft. Immers zyn Ed. verhaalt, dat in zeker Dorp van Smaland zig een zeer groote Lindeboom bevondt, naar welken de Dorpelingen Tiliandri, dat is Lindemannen , en Linwi genoemd werden. Deeze Boomen fchynen Inboorlingen te zyn der Gemaatigde deelen van Europa, komende zelfs in de Zuidclyke deelen van Sweeden menigvuldig voor. Zy kreunen zig niet aan een fterken Vorst. Men vindtze echter weinig in de Bosfchen; want zy beminnen een vetten , zwaaren Grond. Overal worden zy , zo wegens de fraaiheid van hunne Kroon , als de fchoonheid van hunne blygroene Bladeren, en het aangenaame lommer , dat zy door de digtheid van hun Loof uitleveren , tot Laanen , Haagcn cn befchuttingen voor de Zon, in Plantagiën, op BuitenpJaatfen, als ook in en om de Steden gebruikt. Ray merkt aan, dat hy in de voornaamfte Steden van Holland de Graften of K'anaalen , midden door dezelven heen loopende , wederzyds bezet gevonden hadt met Lindeboomen; doch in onze Stad, Amfterdam , heeft, gelyk wy weeten, zulks geen plaats. In  PoLÏANDRlA. «9 In Grootte en duurzaamheid des Levens wor^ den deeze Boomen, hoe teder ook op 't Oog, van weinigen in Europa overtroffen. Ray^ fchryft, dat hy in Engeland een Lindenboom hadt gemeten , die op dertig Voeten Stams, zestien Ellen of omtrent 48 Voeten omtreks hadt, dat is ten minfte 16 Voeten middellyn, zegt de Heer Adanson ; overtreffende dus ver, den beruchten Lindeboom van Neuftadt in 't Wirtemburgfche, welke omtrent 10 Voeten middellyn hadt en eene Kroon van 4 co Voeten omtreks, breed zynde Noord en Zuidwaards 145 , Oost- en Westwaards 119 Voeten Deezen Boom rekende men, gelyk ik bevoórens gemeld heb*, niet veel minder dan. vierhonderd Jaaren oud te zyn. In Hoogte, evenwel, munten de Linden , wegens hunne uitgebreide Kroon, zo zeer niet uit.0 De Stam fchiet ongemeen regt op en de Takken fpreiden egaal , naar alle kanten; zc dat een Lindeboom zig dan eerst regt fraa5 vertoont, wanneer hy onbefnoeid en onbedwon c-en groeit. Hy levert dus een voorbeeld vai een edelen aart onder de Boomen uit. De Schors in de jongheid effen en Afchgraauw, wordt i; 't vervolg graauw en barftig , bedekkende de: Bast , Liber of Philyra genaamd, die dun e: zagt is , en zeer bekwaam om op te fchryven weshalve dezelve oudtyds en voor de uitvir dinge van ons Papier, daar toe, zo wel als he Hout gebezigd werdt. M u « ï 1N g verhaak ee u.dee1,. i.u. stvk, II. FDEEL» xiii. Ioofd- rua:. Langlee:ndheid. * ii. d. :. stuk, >ladz. 130. 3e Bast :n het Hout. I t 1 1 1 t I 3  3° Veelmannige Boomen. ïï. Afdeel. xiii. Hoofdstuk. Lindebom. De Bladen een Boek daar van gezien te hebben, dat meer dan duizend Jaarenoud was (*). Wegens het Hout, dat wit van Kleur is en zagt, wordt hy echter van de Franfchen geteld onder het Mort bois, dat men wel van Bois mort of dood Hout onderfcheiden moet , als betekenende alleenlyk Hout van eene bleeke of doodfche Kleur. Door zyne zagtheid is het zeer gemakkelyk te bewerken, en , om dat het in 't geheel geen Kwasten, als ook byna geene Draaden heeft, zo laat het zig tot allerley fyn Snywerk gebruiken. De Plaatfnyders in Hout, de Beeldfnyders , inzonderheid die Lofwerk maaken , bedienen 'er zig van , zo wel als de genen , die Leder op een Plank moeten fnyden, om dat het de Snee der Werktuigen niet verftompt. Het is den Worm weinig onderhevig. Men maakt 'er Spalken van, en wil, dat de beste Kolen tot Buskruid daar van gebrand worden. , Ten opzigt van de Bladen is eene aanmerkelykc Verfcheidenheid onder deeze Boomen. De Bladen der Linden zyn in 't algemeen byna rond , in eene Punt uitloopende , zeer dun en zagt, doch men vindt 'er met groote en met kleinere Bladen ; welk verfchil wel voornaamelyk van de Groeyplaats en Grond afhangen mogt. Evenwel fpreekt C. Bauhinus van eenen Berg-Linde met zeer groote Bladen. (*) Dergelyk Boek, eene nog niet uitgegevene Verhandeling van Cicero bevattende, weidt in 't Jaar 1S62, zo men verhaalt, te Brusfel , voot den Keizer gekogt, tegen agtduizeud Guldens.  POÏ.YANER1A. Sï den , daar hy geen Vrugt aan waargenomen & hadt , en die hy derhalve voor den MannetjesLinde van Theophrastus hieldt, en vanH eene Wyfjes - Linde met kleine Bladen. Dee-51 ze laatfte komt in de Graaffchappen Esfex enu Lincoln , in Engeland, menigvuldig in de Bosfchen en aan de kanten der Wegen voor, zo dat menze Wilde Linde noemt en by de Boeren Bast, om dat zy van de Schors veelal hunne Touwen maaken, gelyk in Sweeden ook gefchiedt. Deeze Boom fchynt maar in wildheid van aartvan de anderen en gewoone Linden te verfchillen, die waarfchynlyk uit deezen zyn voortgeteeld. Deeze laatfte was bafterd Peperdraagende1 van R a y genoemd , wegens de Zaadhuisjes , die, gelyk men weet , in de Linden doorgaans rond zyn en wat grooter dan Peperkorrels. Naderhand nam die vermaarde Kruidkenner in Engeland een Lindeboom waar, met Olmen-Bladeren en een met zeshoekige, als ook een anderen met vierhoekige Vrugten , die de Bladen zagtelyk ruig en de dunne Takjes rood hadt. Deeze beiden verfchillen aanmerkelyk van de gewoone Linden. Titucs beeldt, in zyne befchryving van den Kruidtuin van Pifa, eene Boheemfche Linde af , die kleine gladde Bladen heeft 3 en eene langwerpige, wederzyds gefpitfte, zeei kleine geribde Vrugt. Ik heb zo even van Mannetjes- en Wyfje< Linden gewag gemaakt. Deeze benaaminger zien alleen daar op, dat fommige Linden zees zeld 12 .DSEI» UI. STUK. II. ?DEEL» XIII. OOFD» 'UK. Lindeom. De iloefem.  32 Veelmannige Boomen. ft. Afdeel. xm. Hoofdstuk. Lindeboom. De Vrugt. zeldzaam , en naauwlyks om het zevende, of agtfte Jaar eens bloeijen en dan evenwel volkomene Vrugten draagen , die men deswegen Mannetjes noemt; terwyl de Wyfjes gewoonlyk alle Jaaren met Bloefem beladen zyn. Uit de Oxels der Bladen komen lange Bladerige Riempjes voort, die uit het midden van haar middelrib een Steeltje uitgeeven, dat zig in verfcheide iiloemfteeltjes verdeelt, maakende dus een Trosje van geele vyfbladige Bloempjes , met veele witte Meeldraadjes gevuld, welke geele Knopjes hebben. De vyf Slippen van de Kelk, die wit en fmeerig zyn, omvatten deeze Bloem, welke, hoewel geen eigentlyk zogenaamd Honigbakje hebbende , van de Byen zeer bemind wordt, die op deeze Linde - Bloefem veel Honig vergaderen. Buitendien is de aangenaame Geur, welken dezelve door Laanen , Dreeven en Straaten verfpreidt, iedereen bekend, ftrekkende in het daar van gedeftilleerde Water tot een Hoofd- en Hartfterkend Geneesmiddel, inzonderheid beroemd tegen de Stuipen en Vallende Ziekte. De beroemde Tournefort heeft de Vrugt van den Lindeboom, als ééne holligheid hebbende , die twee Zaaden • bevat , afgebeeld en befchreeven. Dit fchynt te ftryden tegen de opgegevene Kenmerken ; doch de Heer L i niue os heeft waargenomen, dat maar één Zaadkorrel gewoonlyk tot rypheid komt, de overigen zydewaards weg drukkende, waar door de Vrugt  P o l y a n V r i A. 33 Vrugt eenhuizig voorkomt aan de genen , die ^ het niet naauwkeurig onderzoeken. Deeze Besfen of Vrügteri , tot Poeijer ge-H maakt, worden 'tegen het bloeden uit de Neus,ST wanneer men hetzelve in de Neusgaten propt ,hl zeer aangepreezen. Niet minder roemt men de Bladen > uitwendig gebruikt , om de Zwellingen der Voeten te doen verflaan, en deSlym, uk den Bast getrokken ,is tegen Branden Wonden van dienst, zo wel als het Afkookzel der Bladen om kwaade Zweeren in de Mond en Keel te zuiveren. Zy zweeten aan den Boom een foort van Honig uit , die de Handen kleverig maakt , en door dezelven in Water af te fpoelen bekomt men een zagt Laxeerende Drank. (2) Lindeboom, wiens Bloemen een Honigb'akje hebbeA, In Noord - Amerika heeft de Heer Kalm een Soort van Linden waargenomen , die vyf Schubben,rondom het Vrugtbeginzel geplaatst, hadden , welke aan de Wortels der Bloemblaadjes gehecht waren. Dezelven maaken dan het Honigbakje uit , waar door deeze van de Èuropifche Linden verfchilt. De Heer Clayton noemt hem , Linde met grootere géfpfc fte rzï Tilia Floribus Neftario inftmcïis. Kalm. Tilia Föii| Jjoribus mucronati,. Gron. VirS. Tilia aroplisfim.i giabris Foliis, nostratifimilis. pluk. Mm. hh c iU Déél. III. Stuk. II. DEELö UII. )OFDJIC. Lindem. II. . T'A* ilrnerhati&i AmeiikaanfchéLinde; I  II. AFdee xiii. Hoon, STUK. Linde hem. i. Laetia apetala. fJebtekly ke. 34 Veelmaknige Boomek. fte Bladen. Plukenetius maakt ook van J' eenen , met zeer groote gladde Bladen , uit • Maryland, gewag , hebbende de Bladen zeer naar die der Olmen gelykende, en dus aan de eene, zyde breeder , aan den Rand gekarteld. Aan anderen , van de Europifche Soort, geeft hy Hazelnooten- en Berken-Bladen. L A E T I A. De Planten van dit Geflagt hebben de Kelk vyfbladig; de Vrugt eenhuizig, driekantig; met Korrelachtig Vleezige Zaaden. Twee Soorten komen 'er van voor , beiden Amerikaanfche , waar van de ééne geen Bloemblaadjes heeft, als Ci) Laetia met Bloemen zonder Bloemblaadjes. Deeze , onder den naam van Guidonia voorgefteld door Browne , was Laetia getyteld door Loefling , die dit Gewas in laage Bosfchen nevens Cumana, een Stad in 't Landfchap van dien naam , op 't Noord-end van Zuid - Amerika, beooften de Karacques, vondt. De (i) Laetia Floribus apetalis. TACtJ. Amer. 24. Hifi. 167. T. 108. Amctn. Acad. V. p. 413. Guidonia Laetia. LOEFL. Itin. 190. Guidonia Foliis ovatis , utrinque porre&is, alternis , quandoque crenatis , Racemis laxis Alaribus, EBOWN. Jam. 149. ]  PoLYANDRlfv- 3f De Heer j a c Q u i N heeft het , zo als h£t hem in de Bosfchen by Karthagena voorgeko- E men was , afgebeeld, en dus befchreeven als H een Boom van twintig Voeten hoogte die uit" den Stam , zo wel als de Calaba van Martenique digt by den Grond, reeds Takken uitgeeft , die meest aan de enden Bladen draagen , welke ovaal of Spatelvormig , eh fomtyds aan 't end uitgegulpt zyn , met fynè Tandjes gekarteld, glanzig, gefteeld, anderhalf Duim lahgi Uit de Oxels komen Steeltjes voort, die zig in drie Bloemfteeltjes ver^ deelen , met Bloemen die uit een vyfbtadigé witte Kelk beftaan , gelykende in grootte en reuk veel baar die van den Haagdoorn* Zy bevatten omtrent veertig Meeldraadjes , met dubbelde Knopjes voorzien. De Vrugten hadt zyn Ed. altoos Van Vogeltjes of Infekten zodanig uitgeknaagd gevonden , dat hy met ontdekken kon , of het een droog Zaadhokje dart een Bezie ware; doch dezelve hadt maar éénó holligheid , bevattende hoekige, Vleezige Zaa* dem (, begïnzel boven, de Styl draadachtig met ec „ enkelden Stempel" (*). L e c y t h 1 s. Potboom. In dit Geflagt zyn de Bloem en Kelk, be den , zesbladig: daar is een Tongachtig Honij bakje 't welk de Meeldraadjes draagt : h Zaadhuisje als een Pot met een Dekzel, beva tende veele Zaaden. Twee Soorten komen 'er thans in voor, b< den in Amerika huisvestende. (Ij rC (*) Mantisfa altera. C 4 XI, DEEÏ., III. STUK. II. \fdeel. xiii. Hoofdstuk. Ganlter* Setm. ï I S n p :t t- :i-  II. Afdeel. XIII. Hoofdstuk. 1. " Licyihis major. Groote Pofjoom. 1 49 Veelmannige Boomen. (i) Potboom net ongedeelde , Hartswys*> ovaale, byna effenrandige Bladen. Deeze, door den Heer Loefling waargenomen , is een zeer groote Boom, welke van de Spanjaarden Ofeo, dat is Potboom, genoemd wordt. Hy draagt de Bladen aan de enden der Takken, zo wel als de Bloemen, die Aairswyze famengeyoegd zyn, wit van Kleur, beftaande uit zes ongelyke Bladen, de vier bovenden rondachtig , met den Rand fchuins omgeboogen; de twee onderden Iangwprpig en uitgebreid. Het Honigbakje , dat geel is en uit één Blaadje beitaat, heeft de figuur van een Tongetje, en is opwaards omgeboogen, van binnen gevuld met een menigte Meeldraadjes, die rondom het Vrugtbeginzel , tot welks doorlaating het van onderen doorboord is, hunnen oirfprong hebben. Dit Vrugtbeginzel is platachtig met een Puntje, hebbende geen Styl, maar een Kegelvormigen ftompachtigen Stempel. Het Honigbakje, in figuur en Kleur volmaakt naar een Eijerdoijer gelykende , en de drooge Houtige Vrugt naar een Potje, hadt Loefling 'cr den Griekfchen naam Lecythis , welke het een zo wel als het andere betekent, aan gegeven. (2) Pot. fi) Lecythis Foliis fesfilibus cord.ito- ovatis fubfntegetrimii Syst. Na,. XII. Tom. II. Gen. «s4. p. ,63. Lecythis Ollana. Loefl. It. i89. Jacapucaya. MlRCGE. Bras. i2S. Pis Bras. 135.  P-OLTANDRlA, m (a) Potboom met gefteelde , Lancetvormige, Zaagswys' getande Bladen. De Heer Jacquin heeft deeze Soort in' de Bosfchen by Karthagena menigvuldig waargenomen. Het is een fraaije Boom , wel zestig Voeten hoog wordende, met lange Takken gekroond, die Bladen, als gemeld is, heeft en Trosfen aan 't end der Takken , be. ftaande uit groote witte Bloemen, ieder op eei kort dik Steeltje. De Vrugten zyn uitermaat. hard en bruin, van twee Duimen middellyn,eer Potje met zyn Dekzel niet kwaalyk vertoo' nende. Het Dekzel valt 'er, als de Vrugt ryj is, af; dan volgt de uitgedroogde Pap en d Zaaden, maar het ledige omgekeerde Potj bh/ft-dikwils twee Jaaren aan den Boom. Getal der Zaaden is agt of daar omtrent. Me gaf voor, dat zy een lekkerny voor de Aape waren , weshalvcn de Ingezetenen den Boo Ollita de Mono, dat is Aapen Potjes Boom tytelden , doch zyn Ed. hadt 'er geen Aap. mede pleizieren kunnen. Sommigen verzekc den hem dat zy eetbaar, anderen dat zy Ven nig waren. De Bloemen waren altoos bez met een Soort van zwarte Wespen, die < 't aanraaken van dezelven zeer vinnig ware: vervolgende zelfs den genen, van wien zy | ? ö tei f4) Lecythis Foliis petiolatislanceolatisfettatis. ]kc<±A, JJifl. 168. t, i°s>. C 5 II. DEEL. UI. STUK. $ \fdeel. XIII. floOFDituic. II. Lecythis minor. Kleine Potboom. I l ) t n n Tl 5 sS r- st i, ;e- gd ter.  t\i Veelmannice Boomen. II. Afdeel, xiii. Hooi' dstuk, i, Vateria Indica. Harstboon tergd werden met geheele Zwermen, verfcheide Schreeden van den Boom. Zyn Ed. hadt te Weenen zulk flag van Vrugten , uit Brafil gebragt zynde , gezien, die grooter waren dan eens Kinds Hoofd, bevattende ook veel grooter Zaaden. Deeze zullen van den Jacapucaja van Marcgraaf zyn geweest, welke tot de voorgaande Soort behoort. V a t e r i a. De Geflagtnaam is zekerlyk van den vermaarden Vaterus , door zyrien Lyst der vreemde Planten van den Wittenbergfen Tuin, als anders , in de geleerde Wereld bekend , afgeleid. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , een vyfbladige Bloem en in vyven verdeelde Kelk: het Zaadhuisje driekleppig , eenhuizig, driezaadig. Maar ééne Soort is van hetzelve bekend (i), die onder den naam van Indifche , naar den •Amandelboom gelykende, met eene genavelde Vrugt, welke een bloote Pit heeft, alleenlyk door eenen Kusfenswyzen Bolfter gedekt zynde, voorgefleld is door Ray. Men houdt hem voor de Panoe van den Malabaarfcn Kruidhof, dac een (i) Vateria. Syst. Nat. XII Tom. II. Gen. s««. p. 3«4Fl. Zeil. 204. Pance. Hart Mal. IV. p. 33, T. 15. Amygdala: affinis Indica, Frndiu umbilicato , Nucleo nado, Cortice pulvinato trifido teélo. Raj. Hijl. 1423. Pluk. Alm. 18.  POLÏANRRlA. 43 een zeer fierlyke Boom is , ongevaar zestig Voeten hoog, met een Stam van by de zestien Voeten omtreks , hebbende een dikke Aicheraauwe Schors , welke, gekwetst zynde, een Vo"t uitgeeft, dat door de Zonnefchyn geel, hard en zo broofch wordt als Glas. De Bladen zyn rondachtig gefpitst, dik en glad, gefteeld3 een Span lang en een Hand breed, van bover groen, van onderen geelachtig, bitter var Smaak, doch zonder Reuk. De Bloemen ,Zon nefchermswyze vergaderd , beftaan uit vyf dik ke 'witte Blaadjes, in 't midden een menigt Meeldraadjes hebbende , van een aangenaam Lelie-Reuk, doch bitter van Smaak. DeVrm ten, naar Walnooten in de Bolfter gelykende zyn' langwerpig rond , van onderen fmaller e aldaar met de omgeboogen Kelk gekroond, Vc boven als gezegd is , gedekt met eene groo Pit naar een Amandel gelykende, welke bitt is en famentrekkende. De Boom groeit ovei aan de Kust van Malabar , is altoos groei brengt jaarlyks Vrugten voort, en blyft, ze men, wel driehonderd Jaaren vrugtbaar. V de Stammen der jonge Boomen maakt mi Masten, en van die der oude Boomen, dc uitholling , Vaartuigen, welke wel zestig M voeren kunnen. De gedagte Harst, uit c Stam, Wortel, Vrugten, voortkomende, diei *ls zy in Olie gefmolten is, in plaats van I «f Teer , en ftrékt ook tot een zeer goec II. DEM.. UI. STVS* II. Afde el. XIII. HfoOFD5TUK. Harstboom. I 3 e » n n :e :r al ij m :n or an en it, 'ek én ld-  44 Veelmannige Boomen. H. AfDK£I XIII. Hooid- stuk. i. Caryopb^ lus At om. ticus. KruiJ.iageI-Eoi:;i Wond-Balfem , komende, zo 't fchynt, veel '* met de Gom Animé overeen (*_). .. Caryophyllüs. Kruidnagelboom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn eenvoudig. De Bloem is yierbladig, de Kelk in vieren gedeeld en dubbeld : de Vrugt een Bezie met één Zaad , voortkomende van het Vrugtbeginzel onder de Bloem. u Maar ééne Soort, wederom , is hier van op!-gégèvèrj (i) , welke den gewoonen KruidnagelBoom uitmaakt, en tevens den Wilden begrypt. • De natuurlyke Groeyplaats van dezelven is op de Molüfekés, in een heete , drooge , ja byna verfchroeide Grond , welken die Eilanden hebben. Deeze Grond is hun zo eigen, dat menze op andere plaatfen niet heeft kunnen voortkweeken ; ten minfte tot die volkomenheid niet brengen als op Ambon en daar omftreeks. Dit heeft de Nederlandfche Oostindifche Kompagnie, nu omtrent anderhalve Eeuw, in bezitting doen blyven van deeze Goudmyn der Speceryën (fJ. Ik f») In Xotls r.d Hort. Malabarhum. (i) Caryophyi!as.. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. «69. p. 65. Hort. qj£, -07. Mat. Mtd, 26. Caryophyllüs Aroma- t:CBi fiaOu oV.or.ix C E. Pin. 410. Caryophyllüs Aromaricus faitf. Oriënt Früftn ÖèvSro monopyreno. Fl.UK. Alm. ss. t 15 5. ■'• t. Oryophyüas. CtUS Exvt. ÏS. Rumph. Amb. II.p. 1. t. 1 , 2 , BURM. Fl. W. (tj In ': jaar 1627 is de Ed. Kompagnie eerst volkomen in 't bez.it geraakt van den Nagel- Handel.  ï» O L Y A N D R I A. 45 Ik moet de Hiftorie van deczen Boom kortelyk ontvouwen. Meer dan agthonderd Jaaren zyn de Kruidnagelen bekend geweest. De Arabieren fpraken 'er reeds van in de Tiende Eeuw. De Chiheezen , al vroeg gedagte Eilanden bevaarende, bragten dezelven, die onder de Ingezetenen , wegens de hitte van 'ï Klimaat, in geen achting waren, van daar in hun Land , en ontdekten de waarde van deeze Snecerye. Zy verhandelden die, naderhand, aan de Spanjaarden en Portugeezen , welke de Nagelen in Europa overvoerden , en dezelver tot een hoogen Prys vertierden aan de En. gelfchcn en Nederlanders. Toen Koning Phi lips onze Natie en Engeland , in het ftuk va Koophandel , geheel de wet wilde (tellen, m men de onzen het befluit, om zelf Specerye te gaan haaien uit Oostindie , en zy maakte zig, in 't voorst der Zeventiende Eeuwe, g heel meefter van de Molukkifche Eilanden, e •n 't byzonder van Mackjan of Machian, d voor de Moederplaats der Nagelboomen geho den werdt. Op Ambon , alwaar die door . Portugeezen in menigte geplant waren , hee zig onze Natie, na dat dit Eiland hun ontw. digd was , federt wel het voornaamfte geve tigd , en , door de Inlanders van alle de U lukkes aan zig te onderwerpen , is het or Oostindifche Kompagnie gelukt, de Engelfch buiten dien Handel te houden ; inzonderh. door de Nagelboomen te vernielen op a de II. DEEL. III. STUK. m Afdeel» xni. Hoofdstuk. KruiinaA zei - Bvins, ! 1 Q n n ft iieft :1sozeen lid .le e>  4S Veeemannice Boomer. 1L Afdeel, mii. Hoofd- STUK. Kruidnagel -Boom deeze Eilanden , uitgenomen vier, te weeten Ambon, Omo, Anemo en Nasfelau (*), welke een genoegzaame veelheid , ja veel meer dan genoeg tot den Nagel - Handel der gedagte Ed* Kompagnie , in Europa j uitleveren (f). Te gemakkelyker kan men deeze Boomen uitgeroeid houden, om dat die op hunne Groeiplaats zeer kiefch zyn, willende niet tieren in de Gebergten , maar alleen aan den Omtrek en op een bekwaamen afftand van het Strand , daar zy geen aandoening hebben van de Zee-Lugt. Op de groote Eilanden , Java, Borneo, en zelfs in dat gedeelte van Celebes, 't welk Makasfar genoemd wordt, zyn wel de Plantlbenen overgebragt, doch zy droegen 'er geen Vrugt* Zo is dan de Groeiplaats van deeze Specery tot den Molukfen Archipel, beooflen Celebes, bepaald* De Nagelboom is te tellen onder de fierlykite Boomgewasfen. Hy gelykt in Loof en Kroon naar den Laurier, doch wordt wel zo groot als een Beukeboom. Doorgaans verdeelt zig de Stam , vier of vyf Voeten boven den Grond , in eenige dikke Takken; geevende overal dun- ne (*) Rümphiüs noemt deeze drie Eilandies , die men als tot Banda behootende aanmerkt , Oma , Hor.imoa en Nasfalaut. Dit zullen waatfchynlyk de oirfpronge'yke of Indiaanfche naamen zyn. De hier van my gebruikte, naar de Hollandfche üitfpraak gefchikt, zyn uit Barchwits , Oostind. ReifebefibreiiuKg, Chemnits 1730 , in Ociavo, ontleend. (f) In een Jaat heeft men 2 millioenen Hollandfe Ponden Kruidnagelen, op Ambon, ingeoogst» Rijmph.  poLY-ANDaiA. 47 ne Takjes uit, die met elkander eene pieramiedswyze Kroon maaken. Het Hout is hard en de Takken zyn taay. De Bladen komen in gedaante veel met de Laurierbladen overeen , doch zyn langer gefteeld, aan de kanten effen, geenszins gekarteld , aan de onderzyde geelachtig, aan de bovenzyde hoog groen, en zo glanzig, als of ze met Gom beltreeken wa. ren.& Dat zy fmaller zouden zyn dan de Lau rierbladen , gelyk de meeften willen, blykt mjj niet. In Mey komen aan deeze Boomen d< jonge Bladen , die roodachtig of licht bruii zyn, uit, en kort daar na openbaaren zig, aai de enden der dunne Takjes, Trosfen van Bloem knoppen , die in de vierde Maand de figuui hebben van Kruidnagelen , naamelylc naar bo ven allengs verbreedende en zig aldaar in vie punten verdeelende , waar tusfchen een ronc Bolletje begreepen is. Dit Bolletje opent zig en vertoont zeer kleine Bloemblaadjes , waa tusfchen een menigte van Meeldraadjes begree pen zyn; doch in anderen blyft het geilooten en middelerwyl wordt de Nagel roodachti; hetwelk het Kenmerk is om dezelven in e zamelen. . Men ziet hier uit de reden der Nederduii fche benaaming van Nagel, in 't Latyn CU ws ; dewyl dit Schepzel eenigermaate gelyi naar' een Houten Nagel, dien de Timmerliede gebruiken, o? naar een kort ftomp Spykertji De Chineefche naam is Tenghio , waar van c' Mi II, DEF.IoMs STOK, 1L AfDEEti. XIII. Hoofd» stuk. Kruidnagel - Bwnii l l f » I t y . De Nagelen. t e i-  48 Veelmannige Boomen, li. Afdeel. xih. Hoofdstuk. Kruidvat* gel-Boom. . j Maleijers en Molukkanen Tsjenke gemaakt hebben , en de Javaanen Chanke ; doch de regte inlandfe naamen zyn Boa Lawan ; Boengoe La' wan en Bugu Lawan , dat is een Vrugt of Bloem die naar een Spyker gelykt. Men plagt, ze in 't Neerduitfch ook wel Groffels - Nagelen te heeten , volgens den Franfchen naam Ger.offles en Cloux de Gerofle j 't welk eene verbaftering van Caryophyllüs is. In 't Engelfch noemt men ze Cloves, in 't Spaanfch Clavo^ in 't Hoogduitfch Wurlz -Nagelein -, dat is Specery - Nagelen. Zonderling is 't, dat zig in deeze onvolmaakte Schepzels van de Vrugt des Booms deszelfs geheele Specery - achtigheid als geconcentreerd bevindt. De Kruidnagelen, immers, door Vuur en door de Zonnefchyn Iterk gedroogd, leveren de kragtigite Specery, mooglyk, die 'er in ie Wereld bekend is; uit. Ik behoef van derzelver nuttigheid in de Huishouding niet breedvoerig te fpreeken. In de Indien gebruikt menr.e zeer weinig, om dat zy zo heet zyn, en chynt dus deeze Specery meest ten dienfle van de gemaatigde Lugtltreeken des Aardboiems gefchapen. In kleine veelheid geeven zy le Spyzen een aangenaamen Geur en Smaak, ^iet minder lekkerheid zetten zy de gedeftileerde Geeften of Liqueuren by. In de Geïeeskunde dienen zy, zo uit- als inwendig, tot Hoofd-, Hart- en Maagfterlang, mids men de grootheid der Gifté tot een Scrupel op zyn hoogst   z Deel, Plaat xii  PolYANDria. 49 hoogst bepaale. Meest echter is de gedeftilleerde of uitgeperfte Olie van dezelven m gebruik, die de Nagelen in heetheid nog oneindig te boven gaat. Voorts komen zy in verfcheide famengeftelde Winkelroiddelen. De Kruidnagelen zyn niet het onderfte van de Vrugt, gelyk fommigen zig verbeeld fchy nen te hebben (*) , maar de Kelk met het in geflooten Zaad of eigentlyke Vrugtbegmzel zelf, Rumphius, immers,-merkt aan, dat 'erwel eeni°" verfchil is tusfchen de Nagelen, die or Ambon groeijen; zynde fommigen wat groo ter, anderen wat kleiner, en eenigen byna wi blyvende , die men van 't Wyfje meent t komen : doch hy zegt uitdrukkelyk , dat mei verkeerdelyk de gewoone Kruidnagelen van d. Moei-nagelen, als of die elk van een byzonde ren Boom , de eerden van het Mannetje , c anderen van het Wyfje kwamen, met Avi cekha onderfcheidt ; aangezien op alle c reote Nagelboomen deeze Schepzels, indie menze niet afplukt, de Vrugten worden, he welk de zogenaamde Moernagelen zyn. Na dat, naamelvk, de gagelen, voorgemeld het Bloeizel, 't welk by uitftek welriekend is beftaande uit de Bloemblaadjes en Mee 5 draad ,*) De Hypotatpii» , Chvls diftis, Caryophyllorum Aro«atlcorum. Mirum hoe Aromatis Indorum genus , majus er fae in fastigio Seminiferum , minus. Semme «ren», te. Eoebh. Chetir. Vol. I. f. 11+- D II. deel, Hf. StU«. II, ft.FDEEL, XIII. Hoofdstuk. Kruiinarrl-Boem. 1 e e n Kruidna 'gel - Tak5 je. PU XII.  50 Veelmannige Boomen. II. Afdeei xiii. Hoofd stuk. Kruidn, draadjes, afgeworpen hebben , dan openbaart ■• zig in 't Kroontje van de Nagel een Ringetje, , en in dat Ringetje of Cirkeltje een klein week Puntje zegt Rumphius: welk een en andere ik thans ook in een Takje met Kruidnagelen en Bladen, dat ik in Liqueur bewaar, en hier in Fig. i. Plaat XII , heb laaten afbeelden , zeer duidelyk befchouw. 't Gezegde Puntje is zekerlyk het topje van den Styl en het Ringetje misfchien het Honigbakje. Aan het zelfde Takje bevinden zig ook eenigen met ronde Bolletjes, hoedanigen insgelyks voorkomen onder de gedroogde Nagelen. Dit Takje moet ■ dan geplukt zyn juist in die ftaat, wanneer de Nagelen ter drooging tot Specery bekwaamst zyn. Van beiden één neemende, en dezelven in de langte doorfnydende, bevind ik dat 'er van binnen het Zaadbeginzel, onder aan dien Styl, in vervat is, en in het gezegde Bolletje de Bloem, zo dat deszelfs opening en fplyting de tweede Kelk moet maaken, die waarfchynlyk afvalt met de Bloem. Sommigen , geloof ik, zullen gedagt hebben, dat de gezegde Bolletjes de Zaaden waren , en uit dien hoofde zullen de Kruidnagelen Hypocarpia zyn genoemd geweest, dat is Voetjes van de Vrugt. Door naauwkeurige befchouwing van deeze doorgefneedenc Kruidnagelen, onder het Mikroskoop, ben ik van het gezegde verzekerd geworden. Immers ik bevind in die met het Bolletje, gelyk by Letter A, hoe hetzelve in zy-  P o l Y a n d U i a. 5r zyne bekleedzels , rondom den Styl, een menigte van Meeldraadjes (Stamina) bevat ,' met rondachtige Meelknopjes (Anthercs) en heb zelfs tevens , op het Glazen Plaatje , ook het Stuifmeel (Pollen) gezien. Daar uit is dan blykbaar , dat die Bolletjes geen Zaadhuisjes zyn , noch Zaaden van de Kruidnagelen. By Letter B vertoon ik de helft van den doorgefneeden Kruidnagel zonder Knopje, dieneven; de andere aan het zelfde Takje zat. Hier ziel men, hoe het Zaadbeginzel (Ovam) reeds ii grootte een weinig toegenomen is, en doo een klein Buisje gemeenfchap met den Sty heeft, wiens buitenfte dikke Rok, omgcfla gen, 't gezegde Ringetje maakt, dat ik voo het Honigbakje houde, geevende aan zyn Ran< de Meeldraadjes uit. 't Is waar, dat hetzelve zig een weinig Vierkant vertoont , doch he verfchilt zeer van de vier ftyve Hoorntjes welken de Heer Linnjeüs aan het Vrugt beginzel (Germeiij toefchryft, als daar in uit loopende, beneden het Kasje van de Bloera (* Men ziet hier duidelyk, dat het gezegde Zaad beginzel van het Honigbakje , zo wel als va: de algemeene Kelk , zynde het Germen o Ovarium, geheel is afgefcheiden, hebbende al lee: (*) Germen oblongum magnum , Cornieulis quatuor rigid patentibus terminatum , infra Receptaculum Stans. Styl, Lplex, Receptaculo quadrangulo infettus. Sngma fimpta Cm. Plant. Ed. V. p. 13ï. D 2 H.DtsulII» Stuk. II. Afdeelt xm. Hoofdstuk- Kruidntt $el - Boom. i [ r l t > i i is s  5& Veelmannige Boomen. n. Afdeel xiii. Hoofdstuk. Kruidna %el- Boon De Moernsgeien. leen , door middel van een Steekje, gemeenfchap met het onderiïe en dus waarl'chynlyk met het Mergachtige des Booms: terwyl oogfchynlyk de buitenfie Bast of Schors het Bloembekleedzel , en de binnenfte Bast de Bloemblaadjes formeert, komende , dus, al het overige der Vrugtmaaking uit het Houtige, Vaatige en Mergachtige van den Steel, lakken en Stam voort, gelyk in de algemeene befchouwing van de Eigenfchappen der Planten is voorgedragen (*). Het Honigbakje kroont het Zaadbeginzel , en de gezegde Hoorntjes behooren tot de Kelk of 't Vrugtbeginzel ( Germen) , kroonende naderhand de Vrugt (Pm'carpium) welke het Zaad bevat (f). Hier is 't immers waar , gelyk Touknefort zo dikwils gezegd heeft, Calyx abit in Frucïum. Het eene blykt uit de Afbeelding van een Bloem, uit Rumphius by Letter C, den Stempel niet enkeld, maar als een Kruisje voor- ftel- (*) Zie het i. deels i. stuk van deeze Natuurlek Hijlorie, bladz. 77, 78. (t) De Heer Linnsus zegt, m Philofophia Botanica, p. 93 , Germen est Ovarium, quum contineat Seminum rudimentaen laat 'er onmiddelyk op volgen , Pericarpium est Ovarium foteundatum. De Kruidnagelen zyn dan weezentlyk het Ovarium, dat vervolgens het Pericarpium wordende , van zyn Ed. (in Gen. PUntarum) gezegd wordt, met de famenluikende Hoorntjes van het Germen gekroond te zyn; terwyl de vier Hoorntjes , welke zyn Ed. bedoelt , tot de Calyx of het uitwendige van den Kruidnagel, dat is tot het Germen .of Vrugtbeginzel, behooren.  POLYANDRIA. 53 lende; het andere uit die van de zogenaamde Moernagekn, welke de Vrugten van denKrmdnagel - Boom zyn , by Letter D. Ik heb er, zodanig één, uit myn Simplicie - Kas, gedroogd doen afbeelden, komende nagenoeg, en, wat het daar in begreepen Zaad E aangaat, volmaakt met de Afbeelding vanRuMPHius overeen. Deeze Autheur merkt aan , dat wanneer de Nagelen, in die ftaat gelyk zy aan ons Takje voorkomen, nog twee of drie Weeken aan den Boom blyven , dezelven alsdan langs hoe meer uitzwellen, terwyl het Kroontje zig meer en meer famentrekt , tot dat zy eindelyk wel eer Lid van een Duim lang en zeer dikbuikig worden , bevattende onder een dunne Schil een Zaad als een Koffyboon, 't welk door een bogtige Streep, als 't ware, in tweeën is verdeeld Dit zyn de AnthophylU der Geneeskundigen die maar weinige Speceryachtigheid bezitten vallende het volgende Jaar van zelf van dei Boom. Men kanze ook, ryp zynde, afplukken en dan worden zy wel in Suiker ingelegd, or op Zee tegen een kwaade Maag en 't Scheui buik te gebruiken. By de Javaanen en Chmec zen maakt men 'er gebruik van tot Tovei middelen. Salmasiüs oordeelt met reden dat men deeze Moernagelen veeleer Caryophy li , en deregte Kruidnagelen Anthophylh, a nog in 't bloeijcn ftaande wanneer zy geplul worden , behoorde te noemen. Doch de g woonte moet ons hier , gelyk altoos, de w D3 ft' H. psii. Ilï< stuk, IT. lfdeel» xiii. Hoofdstuk. Kruidnarel-Baam, 5 » 1 > 1 > l- ls i et 3-  54 Veelmaknic E li O O m E Ni II. •Afdeel, XIII. Hoofdstuk* Koning! Nagelen. ftellen. Zeer duifter zyn derhalve by Weinm ann, op Plaat Nomm. 324, de Bloemen van den Nagelboom als de Moernagels voorgefteld ; doch dit wordt door de befchryving opgehelderd. - Behalve de gewoone zyn 'er die men Kanings - Nagelen noemt, in 't Maleitfch TsjenkeRadja , in 't Latyn Caryophyllüs Regius. De eemge reden dier benaaming is , dat zy by de Koningen en Vorften der Indiaanen in ongemeene achting waren, wegens haare zeldzaamheid. Men hadt 'er , naamelyk, maar één of twee Boomen, en wel op het voorgemelde Eiland Mackian, de Moederplaatfe der Kruidnagelen , van gezien, 't Verfchil der groeijing is groot, dewyl zig aan de enden der Takjes gefchubde Aairén in plaats van Nagelen, of met een foort van Nagelen daar tusfchen vervat , vertoonden; des men alleenlyk dezelven hieldt voor een misgewas of monftreus voortbrengzel, gelyk zig aan eenen Boom, op de Kust van Hitoe, in 't jaar 1603 vertoonde, die in plaats van Nagelen alleenlyk zulke gefchubde Aairen voortbragt , niettemin fterk van Smaak en Reuk. Zou dit ook van den Ouderdom dier Boomen afkomltig kunnen zyn? Hoe 't zy, men vindt 'er onder den naam van Caryophyllüs fpicatus, die de Indiaanen Tshinka - Popoua heeten , by P1 s o gewag van gemaakt. De Indiaanen rygen deeze Aairen aan een Touwetje , om ze wegens den aangenaamen Reuk als Ringen aan de  p o L- ï A N r> R I A. 55 de Armen te draagen. De Konings-Nagelen zvn in 't Werk van Wemmann, Of Tlaat N 325 , zo veel uit de befchryving derzelven blykt, zeer wel vertoond.' . „„^ Men vindt in de Bladen, Schors, het Hout, de Wortels en Vrugten van den Ambonfchen Kruidnagel-Boom, ook *d .f^S? doch op ver na de kragt niet van de Kiuionagelen. Even zo is het gelegen met den ^ den Nagelboom , die voorkomt op alle de Spe cery-Eiknden. Hy verfchilt in geftalte weini: van den tammen of regten Nagelboom, doe evenwel zo veel , dat men hem daar van ka onderfcheiden. Hy groeit wat honger, «ton gaans met een enkelen Stam opfchietende e heeft een breeder Kroon. De Bladen zyn gro< ter, en groeijen niet by Paaren volmaakt infante , maar fcheef. Gewreevcn zynde, nel benze eene wilde Nagel - Reuk-met eemge Zuv te semengd , waar aan zy kenbaar zyn. 1 Schepzels komen ook aan Kroontjes voort, mt veel minder in getal en hebben eenigermaate filnur van Nagelen , doch zyn wel eens Zot, met veel kleiner.Hoofdje. De BloemVrugtmaaking verfchilt weinig en de Vrugt zvn ook een foort van Moernagelcn, maar n een Bolder, die Vleezig is en zuurachtig, | Wk de Wilde Jamboezen hebben. Dec worden aan de Vogelen tot Spyze overg ten die naar dezelven , zo wel als naai regte Moernagelen , zeer gretig zyn , en D 4 ji ,sni. in« stuk. li. \fdeel. xiii. •500FÜ iTUir. Wilde Nagelboom. 1 a ti i- 't )- r)ear de zo en en iet ;e:ze:1adeius oor  $6 Veelmannxge Boomen. U. Afdeel. xiii. Hoofdstuk. i. Symplocos Martini- cmfit. iMarteniekfe. 1 door middel van de Korrels of Zaaden, die zy met den Afgang loozen , zo wel de wilde als de tamme Nagelboomen voortplanten. Sommigen willen , dat deeze Wilde door verbastering uit den tammen Nagelboom ont. ftaat, waar van Rumphius niet vreemd fcheen te zyn. De rcgte Kruidnagelen zyn wel eens met die van den Wilden Boom ver* valfcbt geworden. Mooglyk zyn die Nagelboomen , welken men, aan de Vaste Kust van Indie, op Madagaskar en elders aantreft, van dergelyken aart. Ten minften worden die, welke Plukenetius noemt Kruidnagelen van een flaauwe kragt van Malabar, met Blad en Bloem zeer groot, hier t'huis gebragt. Symplocos. De Kenmerken van dit Geflagt, dat zynen naam van de zeldzaame famenvoeging in de Bloem heeft, zyn, vyf Bloemblaadjes, de Kelk in vyven verdeeld , de Meeldraadjes in de Bloemblaadjes ingeplant. Maar ééne Soort komt 'er in voor (i), welke den bynaam van Marteniekfe voert, om dat zy op dat Eiland door den Heer J a c-. o_ui n is waargenomen. Het was een Takkige Boom 3 (z) Symplocos. Syst. Nat. xii. Tom. II. Gen. «77j pae, «9. jACq. Amer. i4. Hifi. \66. Tab. iyS, Fig. 6S. Cofer, .oefl. Itin. 3os.  p o t Y A N D il I A. 57 Boom , van vyfentwintig Voeten hoogte, welke de Bladen Eyvormig, fpits, Zaagswyze getand glad, Lederachtig, gefteeld, in eene onbepaalde paatzing heeft, de Bloemen wit, van Reuk als die der Haagedoorn. Zy beftaan uit vyf Blaadjes, die als eenPypje famengevoegd zyn, bevattende een menigte van Meeldraadjes m drie of vier ryen aan het Pypje van de Bloem. van binnen , in 't ronde aangegroeid, worden de de onderftcn allengs korter. Zy voegen door hunne inplanting , de zyden der Bloem blaadjes zodanig famen , dat * eenb adig door wordt, niettegenftaande zy vyf bjadig is. De Vrugt hadt zyn Ed. met ge ?1Hiêr toe wordt een Gewas betrokken, b de Indiaanen van Pirimi in Zuid-Amerika O fer genaamd , het welke de Heer U>W^ aldaar waarnam , als zynde een Boomachtig Heefter , met langwerpige Bladen , hebbenc eene Pypachtige Kelk, die tweetand.g is, e Vier Bloemblaadjes, langwerpig en overei ftaande, benevens twintig Meeldraadjes , mvi Bondeltjes of ryën verdeeld, een weinig kort dan de Bloem , die fchoon wit is van Klei Het fchynt my derhalve met dat Marteniel weinig overeenkomst te hebben. De Boomen , die Veelmannig zyn en m; éénen Styl of Stempel hebben , thans dc my befchreeven zvnde , gaan wy, dewyl onder de Twee- en Driewyvigen geen vo D 5 II. xni. Hoofde stuk. y e Ie n id er er ir. fe lar or 'cr 3r- d e Caryocar et Naciferam. Nootdiaa' gende. te iten  IL Afdeel. xiii. Hoofdstuk. ï. Dillenia Indica. Oostindifche. (i) Diüenia. Syst. Nat. XII. Tom. II. <3en. 688. p. 373, Utrt, 60 Veelmannige Boomen. ten-eetbaar zyn en fmaaken als Amandelen. De Groeiplaats is aan Rio de Berbice en te Esfequcbo. Onder de Vyf- en Zeswyvigen van deeze Klasfe geene Roomgewasfen voorkomende, gaan wy tot de Veelwyvigen , dat is die zo wel veele Stylen als veele Meeldraadjes hebben , over. Het eerfte daar onder voorkomende Geflagt is. Dillenia. Roos • Appel Boom, Dus genaamd naar den geleerden Dillenius , door wien, uit Duitfchland afkomftig, de Planten van den vermaarden Kruidhof van den Heer Sherard, te Eltham in Engeland, zo pragtig aan 't licht gebragt zyn, buiten en behalve zyne andere Kruidkundige Werken ; gelyk den Lyst der Kruiden , die omftreeks Giesfen groeijen, enz. Behalve de Veelman- en Veelwyvigheid , voorgemeld , maakt eene vyfbladige Kelk en Bloem, benevens veelzaadige Huisjes, die famengegroeid en met Pap gevuld zyn , de Kenmerken uit. Maar ééne Soort , wederom, kwam in hetzelve voor (l), welke den bynaam van Indica heeft, als in de Oostindiën huisvestende. Zy voert  p o L T A N D R I A. fit voert by Rumphiüs den naam yanSofl-^ sium , in 't Neerduitfch Roos-Appel Boom, om dat de Vrugt 3 die Appelachtig is , metf kwaalyk naar een geflooten Peonie-Roos gelykt Op fommigen van de Oostindifche Ei-t landen komt hy voor , hebbende eenen Stam van omtrent twee Voeten dik. Aan de Kust van Malabar , daar de Indiaanen hem Syahta, noemen, bereikt hy wel de hoogte van veertig of vyftig Voeten. De Bladen zyn langwerpig , een Span lang en een Hand breed , donker groen , van boven glanzig , fterk geribd, en aan de kanten fcherp, doch grof, getand. De Oostindifche heeft de Bladen veel grooter, aan jonge Boomen by de twee Voeten lang, en wel een Span breed. Ieder Blad komt uit een foort van Beursje voort, dat zig in tweeën opent. De Bloem is een ronde Knop uit zes Lederachtige Bladen beftaande welke een menigte Meeldraadjes influiten, di< het Vrugtbeginzel , dat uit veele Stylen be ftaat, omringen. Als deeze Bloem, die vee naar een witte Roos gelykt , en niet minde aangenaam van Reuk is, eenige Dagen gebloei. heeft, dan fluiten de Bladen zig, in plaats va; af te vallen , en blyven geflooten , binnen d Bk Hart. Ciiff. zzl- Songmm. PvüMPH. Amb. II- p- 14- T. 45Syalita Hort. Mal. III. p. 39- T. 3a , 39. B.AJ. Hifi. I7°7Malus Rofea Malabarica, Syalita diAa. ihVVi. Mar.t. «4, BURM. Fl. M. I2+II, deïl, iii, st«k» n. IDÊEL. «II. [OOFDTUK.Roos-Af* ► 1 l 1  n. Afdeel xiii. Hoofd st"". ' Roos-A« pel Boom. (*) Ami. II. T. 4«. ex Autluarlo. Zie Linn, Maat. al tira. 62 Veelmannige Boomen. Bladen van de Kelk, tot dat de Vrugt ryp is geworden , als wanneer zy zig voor de tweede maal openen, en dan op nieuws als een Roos, die de Vrugt , uit veele Zaadhuisjes beftaande, in 't midden heeft, vertoonen. Dit doet veelen van de Inlanders zig verbeelden , dat deeze Vrugt voorkomt zonder Bloem. Het binnenfte Vleefch , de grootte hebbende van een gefchilden Oranje - Appel, en op dergelyke manier in veele , gemeenlyk in twintig Stukken, verdeeld , is hoog geel en Slymerig, bevattende ieder deel omtrent agt Zaadkorrels. Deeze Appelen , ongeopend , gebruiken zy even als zuure Limoenen, om de Saus van Vifch imaakelyk te doen zyn. Als dezelven zig aan den Boom geopend hebben , is 't een blyk van hunne rypheid , en dan wordt dit Sappige Vleefch, dat rins of zuurachtig is, zo raauw als ingepekeld , van de Inlanders tot eene verfnapering gegeten. Een andere Soort van dit Gefiagt fchynt, zo de Heer Linn^eus thans aanmerkt, te zyn de Sangius van Rumphiüs (*), welke door deezen Autheur gezegd wordt, Mannelyk en Vrouwelyk te zyn , alzo de eene Boom alleenlyk Bloemen, de ander Vrugten draagt. Voor het overige zou dezelve weinig van den befchreevenen verfchillen. Hy behoort mede tot de hoo-  poi.yandhia. «3 hooge Woudboomen. De Vrugten van het^ Wyfje hebben van buiten vyf rondachtige ,' zeer dikke, holle Bladen, die zig openendel eenen Appel verwonen , van gedaante als een1 gefchilden Sinaas - Appel, doch wel zo groot alseen Pompelmoes , en dewyl de buitenfte Bladen gekleurd zyn , waar binnen deeze Appel, als een Hazelnoot in zyn Bolfter, of gelyk de Braamboozen in haar Kelk , vervat is, zo geeven zy den Boom een fchoon aanzien. Op Celebes heeft men 'er drie veranderinger van De gemeenften zyn geelachtig of vai een Appelkleur: anderen witachtig en deeze zyn taamelyk zoet: anderen zien roodachtig en deeze worden zelden raauw gegeten, we gens haare zuurheid. Evenwel maakt de Land aart hier in een groot verfchil. Op Java wor den ze meeft voor de Zwynen gelaten. Mei heeft 'er , die van de Boomen vallende zee lekker zyn. Op Makasfar noemt menze Bot hoeken, om dat hét Hout veel van Worme: wordt doorgevreten ; doch Roos-Appels is d ;emeenfte en befte naam. Liriodendrok. Tulpenboom. De Gefiagtnaam is afgeleid van de gedaant der Bloem, welke ten deele naar een Lelie ten deele naar een Tulp, of liever ook na< een Roos gelykt. ^ II, DEEL. III. STUK, n. ^fdeelJ XIII. lOOFDTUK. . Roos-Ap■>el Boom* t l t i » r ie  64 Veelmannige Boomën. II. Afdeel. xiii. Hoofdstuk. t. Liriodm iron Tulipi/era.Tulpdraagende. Dé Kenmerken zyn , negen Bloemblaadjes j vervat in eene driebladige Kelk ; de Vrugt Pynappelswyze als uit Schubben famengehoopt. Twee Soorten komen 'er in voor , als volgt, (i) Tulpenboom met gekwabde BladenZeer bekend is dit Noord - Amerikaanfche Gewas geworden, door zyne voortplantinge in ons Wereldsdeel. Men vindt , door den beroemden Hermannus, onder den naam van Virginifche Tulpdraagende Boom, mooglyk allereerst , de Afbeelding daar van uitgegeven , doch alleen met de Bladen, hebbende die Hoogleeraar 'er de Bloemen niet van gezien. Uit Zaaden, door den Oxfortfchen Hoogleeraar Bobartus aan hem gezonden, maakte zyn Ed. de gisfing , hoedanig de Vrugten mogten zyn ; maar dezelven kwamen niet op. Men hadt toen reeds, onder dien naam, in de Leidfche Akademie - Tuin een Boom vsta meer dan eens Mans langte, welke federt tot een taamelyke grootte (i) Liriodendron Foliis ovatis. Syst. Nat. XII. Gen. 689. p. 373. Hort. Cliff. 223. Hort. Ups. 154. Gron. Virg. 60. ROYEN Lugdhat. 494. kalm. jtin, II. p- 322. TltEW, Ehret. T. 10. Tulipifera Arbor Virginiar.a. Herm. Lugdbat. «12. T. «13. Tulipifera Virg. tripartito Aceris folio. pluk. ^4/»». 3^5. T. 117. f. 5. 8c T. 248. f. 7.catesb. Car. I.T.48. sf.l1gm. Vog. I. B. Pl. 96. Raj. Hifi. 179s. fi. Tulipifera Caroliniana, &c. pluk. Alm, 379. T. 6s. f. 3.  p o L ï A k D B. I A. 65 orootte is gekomen, welig tierende in de vaste Grond. Die,welken hy zo groot als een Ockernooten-Boom, in den jaare 1683, op een Lustplaats buiten Londen gezien hadt, en daar reed; over de twintig Jaaren was geweest, droeg oo* geen Bloem noch Vrugt. Men vindt 'er thans, onder den naam vai Liriodendron met hoekige geknotte Bladen, eei zeer fchoone Afbeelding van , met de Bloeien Vrugt, in de uitmuntende Verzameling de Tekeningen van den Heer Ehret, doorwyle den Roomfch Keizerlyken Lyf-Arts, Trew en in 't Werk van Weinmann eene ta; melyke met de Bloem, doch die van C. teLy, thans ook in 't Werk van Selk ma nu over de Vogelen , is met zeer fraai hoewel mooglyk niet minder naauwkeung, w de Geftalte der Bladen aangaat, welken r kenetjüs by de Bladen van Efchdoorn, drie Kwabben verdeeld , met de middelfte ■afaefoeeden, heeft vergeleeken. Gezegde L tesby merkt aan, dat de Bloem meer naar c ■van d» zogenaamde Kievits ■ Eijeren - Plan dan naar Tulpen of Leliën zweemt. Uit z} Afbeelding weet ik niet, wat oordeel daar m -e vellen -Hy merkt aan , dat het een z groote Boom wordt, hebbende dikwils den c „ek van dertig Voeten. Dit moet men r van de Kroon , maar van den Stam verfta; v/aar uit de Wilden zo wel als de Europeaa, E M, REÏï. n\. stok. II. Afdeel* xiii. Hoofd-* Stuk. Tulpenboom. I 1 r n i \~ ' ■> at •jinals a" lie ; » ne er m- iet n, len m  66 Veelmannige Boomen. II. Afdeel xiii. Hoofdstuk. TulpenBoom. in Noord - Amerika , veelal hunne Kanoos of 1 Schuiten maaken, door den Stam uit te hollen, gelyk de Heer Kalm aanmerkt, fpreekende 'er aldus van. „ De Tulpenboom groeit, overal, in de Wil,, dernisfen van dit Land (*). Dc Kruidkundï„ gen noemen hem Liriodendron en den Tulpij draagende Boom; dewyl zyne Bloemen, zo „ v/el wat de grootte als de Kleur en het uit„ wendige fatfoen aangaat, eenigermaate naar de „ Tulpen gelyken. Dc Sweeden geeven 'er den „ naam van Kanoetra', of by verkorting Knutra „ dat is Kanoos-Boom, om de gezegde reden, „ aan: maar van de Engelfchen, in Penfylvanie, wordt hy alleenlyk Poplar , dat is Popelier, >, geheten. Men houdt hem voor den lioogften „ en dikften onder alle Boomen van Noord - Ame„ rika, en wil dat hy onze grootile Boomen in „ Europa in hoogte zoude evenaaren ; doch de „ witte Eiken en Dennen, zelfs hier te Lande, „ zullen hem niet veel wyken. t'Is ondertus„ fchen zeer bevallig in 't Voorjaar, of in't laatst „ van Mey, wanneer hy in volle bloefem Haat, ,, een zo grooten Boom, twee Weeken lang , „ geheel met Bloemen bedekt te zien. Zyn Loof „ heeft iets byzonders, 't welk de Engelfchen 3> dee- (*) Penfylvanie naamelyk. Catf.sey merkt aan , dat deeze Boom in de meefte ftreeken voortkomt var. Noord - Amerika, vau den Zuidhoek van Florida af, tot in Nieuw-En;eland toe.  P0t.YANDK.IA. 6] deezeh Boöra ,öf) eenige plaatfen, Oud Wyfs H Henéd doet noemen. Men gebruikt zyn Hout „ totveelerley Timmerwerk, van hetkleinfte af, „ tot het groorftc tóe. Daar worden Ralken , „ Planken^ Ribben, Latten van gezaagd; Hys„ blokken, Houten Bakken, Lepels van gemaakt; „ het dient tot Kiften, Kasten en allcrley Schryn. werk. Ik heb een t^amelyk groote Koornfchuui Z gezien, die met alles en alles gebouwd was vat een eenigen Tulpenboom. Een groot gebrek , echter, is 'er in, dat het ,naamclyk, gelyk on Vuuren-Hout, door de nattigheid fterk uitzwel en door de droogte dan wederom geweldig ban 3' en fcheurt. Men heeft het tweederley', gee " achtig en wit van Kleur. De Bast of Scho: Z kan in ongemeen dunne Blaadjes, gelyk h< „ MoskovifchGlas,gefcheiden worden. DeBl den, gekneusd , worden tegen Hoofdpyn om Hoofd gebonden. Aan Paarden, met Wonra geplaagd , wordt het Poeijer van de Schc „ droog ingegeven. Veelen verbeelden zig ooi " dat de Bast der Wortelen, tegen de Koort * niet minder dienftig zy , dan de Kina. I Boom groeit zo wel op hooge als laage Lande! Z doch, daar de Grond zeer nat is, wil hy ni , wel voort". De Bloemen van deezen Boom zyn grot achtig , van buiten geel en rood, van binn gevuld met een menigte van hoog geele of On jckleurige Meeldraadjes. Zy beftaan uit : E 2 1 j!, DEFi., iii. STUK, Iï. Afdeel. xiii. Hoofd« stuk. Tulpenr Boom. I t e t [• :t t'tn rs > > >e Is :c n- en n- ses m-  68 Veelmannige Boomen* H. Afdeel. xiii. Hoofd. STUK. Tu'.pinioom. 11. UriodiH~ éron Liliifera. Leliedraagende. (zl Lhiodmdrcn Foliis lanceolatis. Syst. Nat. XII. Burm. Fi. Ind. 124, Sampacca montana. Rumfh. Atni. VU p. 204. T. 69. lange, fmalle , aan 't end Spatelswys' verbree» dende Bloemblaadjes, die, in eene Klokswyze figuur famengevoegd, de grootte en figuur byna van een kleine Tulp, of van de Kievits - EijerBloemen hebben , doch dikwils zig ook uitfpreiden als een Roos. De Kelk is driebladig en valt eer af dan de Bloem , wier Meelknopjes , zeer fmal, op zyde gehecht zyn aan de Meeldraadjes , en deeze omringen een pieramiede van famengehoopte Vrugtbeginzels, zonder Stylen , maar ieder een ronden Stempel hebbende. Daar is geen Vrugthuisje: de Zaaden zitten onder aan den Grondfteun van een platte Schub, byna gelyk in de Pynappelen famengevoegd, naar welker Pitten zy ook wel gelyken. Als eene Verfcheidenheid is door Linn^ecs tot deeze Soort betrokken de Tulpenboom van Karolina , die de Bladen langer en hoekiger heeft, by Plukenetius, waar van ik geen byzondere befchryving vind. (2) Tulpenboom met Lancetswyze Bladen. Deeze Soort is ontleend van den Boom, dien Romphius noemt Berg - Sampacca of Wilden Sampacca - Boom , eigentlyk, volgens de MaleitfeTaal, Tsjampacca, een Gewas, daar men ook tamme Boomen van heeft, wier Bloefem on-  POLYANDIIIA. 69 ongemeen lieflyk ruikt. De Wilde Sampacca is hoog en regt van Stam: de Bladen zyn van figuur als die der Perfikboomen en ftyf: de Bloemen, van negen Blaadjes, waar van drie het Bekleedzel uitmaaken, zyn aan den Boom bleek geel , doch afgebroken worden zy ras bruin, terwyl de onderfte helft wit blyft, var reuk als Mispelen. Het middelftuk wordt eer enkele Vrugt, van grootte als een Pruim, doet uit Schubben famengefteld; zo dat de rype Vrug in omtrent twintig Huisjes van één valt, lede een platten , rooden Korrel verbergende. He Hout der oude Boomen geeft, wanneer me 'er in kapt , een aangenaamen Reuk, daar d Indiaanen Oliën en Zalven geurig mede ma; ken Dit is het voornaamfte gebruik dat me van deezen Boom heeft, die in het hooge G bergte der Eilanden van Oostindie, doch zel< zaam, groeit. Magnolia. De Kenmerken van dit Geflagt, dat zyn naam van den beroemden Kruidkundigen M/ molids ; Hoogleeraar te Montpellier, heei zyn, een driebladige Kelk en negen Bloemt, la ies • de Vrugt beftaat uit tweekleppige gefch de Zaadhuisjes met uithangende Besfen, die Zaad bevatten. Vier Soorten komen van hetzelve voor, 1 maal in Noord - Amerika groeijende, als vol E 3 , (O* II. Deel. I1I< Stuk. II. \.fdeeè. xiii. hoofd" stuk. Tulpenboom. f t I e > n f. 211 g't , adab- h£t Ite- % lag-  H, Afdeel xiii. Hoofdstuk. i. Magmli, grandiflo- Grootbloe tnige. ii. Magnolia, glauca. Blaauwbl.1tlige. 70 Veelmannige Boomen. (1) Magnolia met Lancetswyze aanblyvends Bladen, De Bloem van deeze Soort is de allergrootfle onder al het Geboomte , zo de Heer Linn/Eus aanmerkt. Een keurlykc Afbeelding van .dit fraaije Gewas vindt men in 't gezegde Welk; van Ehret door Tkew , waar uit blykt, dat de Bladen van onderen geelachtig ros zyn. Men geeft 'er , in zekere Verzameling van Engelfche gekleurde Plaaten, Laurierkers - Bladen aan. Het is een ongemeen groctc , Roosachtige , witte Bloem , welke hetzelve verfiert ; hebbende , volgens de Afbeelding , meer dan een Span of by de tien Duimen middellyn , met Bloembladen van byna een half Voet lang en een Hand breed. Het groeit in Florid3 en Karolina. f2) Magnolia met langwerpig Eyronde van onderen blaauwachtige Bladen. Dat Cl) Magnolia Foliis Ianceolatis perennanttbus. Syst. Nat. xii. Gen. 690, p. 373' Magn. Fol. Ianceolatis perfiltentibus &o. M1LL. Dicl, T. 17*. Magn. altisfima Flore ingenti candido. Catïsb. Car. ii. p. 61. t. 61. M. maximo flore. tkew. Ehret. T. 33. Magn. altisfima Lautocerafi folio , Flore ingenti candïdö. Amwn. Angl. t. 14. (z) Magnolia Foliis ovato - oMongis, fubtus glaucis. Syst^ Nat. xii. Magn. Foliis orato - Ianceolatis. Hort. Cliff. zzz. gbon. Virg. 61. kalm. It. ii. p. 3-4. Magn. Lanri folio fubtus albicante. Dill. Eïtb. 207. t. 168. f. 20c, Catesb. Car. i. T. 3». seligm. Vtg. I. B. Fl. Tkew. Ehret. T. p. Tl!-  P C L V A N D R I & 71 Dat fommigen deeze Bladen van onderen blaauwachtig, anderen witachtig noemen, wordt opgehelderd door de omfchryving van Plük e k e TIV*, die het een Virginifchen Tulpen* boom tytelt, met Laurierbladen, welke aan de agterzyde gekleurd zyn met een blaauwen waafem , Pynappeltjes en Besfen draagende. By Ra^ vindt men het Tulpdraagende Laurierboom met gekelkte Besfen geheten , met Bladen dii van onderen uit den Afchgraauwen of Zilve: kleurigen purperachtig zyn. De Heer Kal: zegt, dat men dit Gewas, in Penfylvanie e Nieuw Jerfey , op veele plaatfen , in fchra le Moerasfige Velden aantreft. De Europea nen noemen het aldaar de Beverboom, om d de Bevers naar de Schors zeer gretig zyi doch fommige Engelfchen noemden hem 01 Swamp - Sasjapliras, anderen de Witte Laurit Men vindt, zegt hy , deezen Boom ook v< Noordelyker dan Penfylvanie, alwaar die teg 't end van Mey begint te bloeijen. Behal het ongemeene fieraad , dat dezelve diesty aan de Bosfchen geeft, zyn de Bloemen \ eenen zeer aangenaamen en zo fïerken Reul dat men de nabyheid deezer Boomen , op c half Kwartier gaans , dikwils gewaar worc Tulipifera Virginiana, Laurinis Foliis, averfa parterore ccer, tinais, Coni-baccifera. PLUK. Mm. 379- T- 6S' f- + 1 sus, Tulipifera, Eaccis calyculatis. RAJ. fD&. N. 4- E 4 *t, deel in. Stuk. II. Afdeel, xiii. HOOFDSTUK. vl n ii- It ' i : )k r. el m ve ds an - 3 en t; in- ileo au- 98,  ?2 Veelmanntge Boomen. II. Apdeei xiii. Hoofdstuk. Bl. Afagnoli acuminatt Spitsbladi zonderheid tegen den avond. De Bloefem houdc "wel twee of drie Weeken Hand, en het is s geduurende dien tyd , zeer vermaakelyk door de Wildernisfen te reizen. De Besfen, die als aan Draadjes van de Vrugten afhangen , ryp zynde , ftaan ook herlyk , door haare fchoon roode Kleur, en zyn lekker, wordende tegen de Hoest en Borstkwaalcn gepreezen. Men laatze in Rum of Brandewyn aftrekken , waar van men dan 's morgens een Slbk neemt. Het Afkookzel van den Bast zou tegen den Buikloop dienen, zo wel als dat der Takken tegen Verkouwdheid en Jicht, als een Sweetdrank. Van het Hout wordt tot Schaaven gebruik gemaakt. Catesby zegt, dat deeze Boom gemcenlyk zestien Voeten hoog wordt , groeijende oirfprongelyk in Karolina en Virginie, op vogtige plaatfen , doch, in drooge Gronden of in Tuinen verplant , fraaijer wordende; des men hem 'er veel tot lleraad en om den Iieflyken Reuk nahoudt. Hy wordt ook de Kleine Tuïpenboom genoemd. (3) Magnolia met langwerpig ovaaïe gefpitjle Bladen* Dee- ("3) Magnolia Foliis ovato - oMongis acnminatis. Syst. Nati XH. Magn. Fol. ovato - Ianceolatis acuminatfs, annuis, Floribas obtufis. MlLL. Diïï. Magn. Flore albo , Folio majore acnmimto, hand albicante. c/ktesb. Car. III. T. p. ic, Grom. Virg, si. Kalm. //. II. p. 32+.  P o l y a n d * 1 a' 73 Deeze, die de Bladen jaarlyks vallen laat . en dezelven van onderen groen heeft, is een blondere Soo«, welke, volgens Cuïton.H alle anderenin dikte en grootte overtreft. MoogIvk zal die van den Heer Kalm, in de Bosfchen van Penfylvanie en Noordelyker, waargenomen , zo even gemeld , deeze veeleer zyn De Heer Mille r zegt, dat dezelve de Bloemen ftomp heeft. (4) Magnolia met Lancetsvyze Bladen , de buitenfle Bloembladen afhangende. , De Heer Catesey , van deeze een Af-f beelding geevende , noemde ze Magnoha met een zeer wyde witte Bloem en eene hoogroode Vrugt. Dat de Bloem , echter, zo groot niet als&die van de eerfte Soort zy, blykt uit de Afbeelding , welke de Heer Trew zo van de gedaante van 't Gewas , als van de deelen der Bloem- en Vrugtmaaking , ten naauwkeuriefte aan 't licht gegeven heeft. De Bloembladen zyn ook veel (maller , en de drie buitenfte derzelven , die bovendien in Kleur var d< (A Magnolia Foliis Ianceolatis , Fetalis extenoribus dePen dentibus. Syst. Nat. XII. Magn. Foliis Ianceolatis amplisf. mis annitis. MILL DiS. Magn. amplisfinio Flore albo .Frt* tu coccinco. CATESB. Car. B. T. p. So. Magn. Fol ovali-oblongis, adbafin 8c apicem anguftis, utiinquc v.rei tibus, TREW. Ebret. t. 62 , 63- E 5 II, Deel. lilt Stuk, U. DEEL. XIII. 30FD- UIC. IV. MagnoUi 'ipttala. >ricbladic. . El l-  74 Veelmannige Boomen. II. Afdeel, xiii. Hoofdstuk. Magnolia. de anderen verfchillen, hangen nederwaards af, of zyn omgeflagen en geelachtig groen. Men zou die voor de Kelk , ten minfte voor het Bloembekleedzel, aanzien. Voor 't overige is de Bloem geheel Sneeuw-wit. In de Afbeelding van den Heer Ehret zyn de Bladen van Kleur , zo 't fchynt , wederzyds donker green met een blaauwen Glans. Deeze Soort groeit natuurlyk in Karolina , ter hoogte van zesden of twintig Voeten, volgens Catesr y , wordende Umbella - Tree of ZonnefchermBoom genoemd van de Engelfchen. De Stam wordt zelden dikker dan vyf Duim over 't kruis, hebbende een witte Schors en zagt Spongieus Hout ; de Bladen doorgaans dertig Duimen lang en vyf Duimen in 't midden breed , zyn eenigermaate Zonnefchermswyze of als een Kroontje aan 't end der Takken geplaatst , komende de Bloem in deszelfs midden voort. De Heer Ehret vondt 'er , in 't jaar 1760, een bloeijende in de Tuin van den Heer Gordon , voornaam Hovenier by Londen, waar van de gedagte Afbeelding is ontleend. M I C H B X I A. De Kenmerken van dit Gefhgt , dat naar den Kruidkundigen Michelius zynen naam heeft, zyn, een driebladige Kelk, waar in vyftien Bloemblaadjes : de Vrugten veele vierzaadige Besfen. Als  POLTANDRIA. 75 Als de eenigfte Soort'CO is hier toe betrokken geweest, de Sampacca van Rumphius, of Tsjampiacca ; niet de Berg- Sampacca, die de tweede Soort van Tulpenboom uitmaakt, maar de gemeene of tamme Sampacca - Boom. welken de Europeaanen, te Batavia, Druiven boom tytelen , wegens de Troswys' hangende Vrugten. Het is een middelmaatige Boom dien men in de Tuinen, door geheel Indie aankweekt wegens den lieflyken Reuk der Bloe men welke Oranje-Bloemen wegens de Kleu genoemd worden, en Hoeren-Bloemen om da 'er het Maleitfch Vrouwvolk het Haair med optooit ; doch zulks is onder dezelven de alge meene Mode. De Reuk deezer Bloemen ; geil en fterk , maar het Hoofd minder bczwaï rende dan die der Cananga-Bloemen, trekkend naar den Reuk van Narcisfen. Men betrekt '< toe den Champacam van Malabar, dat een ho ge Boom is, met den Stam wel anderhalf Vc dik op Zandige plaatfen groeijende , wiens Bl den'een Span lang, drie of vier Duimen bree en dus langwerpig zyn met een finalle Puni donker groen van Kleur; de Bloemen, uit d< zei ver Oxels voortkomende, agt buitenfte Bla; j< M Mkhdia Foliis Ianceolatis. Syst: Nat. XII. Gen. s9i. p 374. Michelia. Fl. Zeyl. H+. OSB. ltirt. 9i, Sampacca. „MP, A»b. II. p. T- <7, «• Champacam^. j14- h. deel» iii, stuk' II. Afdeel. xih. Hoofdstuk. i. Mkheiïa Cbampaca, Geele. » r t e s ie:r > et a1,) :rd- :s,  II. Afdeel xiii. Hoofdstuk. ii. Michei Evor.imc dei. Witte, (;) Michtlia Foliis ovatis. BURM. Flor. lrd. 124. Sampacca fylveftris, RüMPH. Amb. i. p. 101, t. 68. Michelia Foliis lanceolato - ovatis, LlNN. Mant. prima. p. 78. 76 Veelmannige Boomen. jes, en wederom agt daar binnen hebbende , 'omringende de Meeldraadjes, die, even als in de Magnolia , digt rondom de Vrugtbeginzels geplaatst zyn. De Smaak deezer Bloemen is famentrekkende, de Reuk aangenaam. Uit ééne Bloem komen, dat zonderling is, veele van elkander gefcheidene , troswys' aan een Steeltje hangende , Zaadhuisjes of Vrugten, welke de gedaante van een Balzakje hebben, bevattende ieder zeven of agt Nierachtige Zaaden. Behalve de Bloemen heeft men weinig gebruik van dcezen Boom, op Ceylon Hapughaha genaamd , alwaar van deszelfs Hout Scheeden gemaakt worden, 't Getal der Bloemblaadjes, van den dubbelen Krans, werdt door den Heer Osbeckop Java veertien,van Rdmphius, op Ambon , vyftien of zestien, en aan de Kust van Malabar, als gezegd is, zestien waargenomen : zo dat vyftien , gelyk in de Kenmerken gezegd wordt , het gemiddelde getal is. Het wordt onder de Javaanen als een byzondere Eer aangemerkt , Luiden van meer Vermogen of Aanzien met zodanige Bloemen te befchenken. (2) Michelia met Eyronde Bladen. 'a Als eene nieuwe Soort heeft de Hoogleeraar N. L. Burmannus hier bygevocgd de Wil-  polyandrie 77 Mlde Sampacca van Rumphius , by de Ja-^ vaanen, zege zyn Ed. , Tsjampacca- Cmneng getyteld , die de Bladen Eyvormiger in de ge-H droogd overgezondene heeft, dan zy in de gedagte Afbeeldingen zyn. Deeze Wilde heeft de" Bloemen wit, en veel flapper van Reuk , en dezelven krygen , fchoon in de Tuinen geteeld zynde , nooit die kragten van de andere Soort. De jonge Bladen wat gekneusd en in Water geweekt, tot dat het roodachtig wordt, doen de Amboineezen in de Oogen om het Gezigt op te helderen. Met den bynaam van Tsjampiacca heeft onze Ridder deeze Soort ook aangenomen. U v a r l a. Druiveboom. De Kenmerken zyn, een driebladige Kelk en zes Bloemblaadjes : de Vrugt - Trosfen, die den naam aan dit Geflagt geeven , beftaan uit een menigte van vierzaadige Besfen. Twee Soorten zyn daar van aangetekend , als volgt. ft) Druiveboom met effenrandige Bladen. ) J Tot (i) Uvaria Foliis integerrimis. Syif. Nat. XII. Gen. 692. p.< -7+ UvaMa. Fl. l&jk "4- Uva fylyeftris Zeylanica Mali At'meniac* iapore, Uves de Mato Lufitanis. Eurm. Th,. Zeyl. « 251 Funis Mufarius. RumpH. Amb. V. p. 78. T. 42. Natutn- Panel. Hort. Mal. II. p. lU T> 9. RAJ. Hifi. iSJS. Conferantuï Canangx RUMPH. Amb. II. T.,«J Sc 66. f. ï BüRM. Fl. Ind. 124. II. DESi. UI. STUK» II. ?DEEU XIII. OOFD'UK. ■ I. Uvaria Zeylanica. Ceylon:he.  Veelmannige Boomen. II. Afdeel xm. Hoofdstuk. Drulvebum. Tot deeze Soort, welke Ceyhnfche Wilde Druif, met den Smaak van Abrikoozen, genoemd was door den vermaarden Hermansus , wordt betrokken het Pifang- Touw van RuMphius, 't welk een Rankgewas is, by de Boomen op kruipende, m 't Latyn Funis Mufarius, en dus geheten, om dat de Vrugten , die aan Trosfen hangen , eenigermaate naar de Pifang of Banannen gelyken, of liever, om dat de Bloemen 'er den Reuk van hebben. Deeze beftaan uit zes Blaadjes, omringende een Heuveltje van Vezeldraaden , dat aangenaam is om te eeten. Men vindt 'er, op Ambon en dc nabuurige Eilanden , eene breed- en fmalbladige Soort van, beiden aan de kanten der Bosfchen groeijende. De Vrugten, als kromme Vingers, vol gepakt met ronde platte Boontjes, ftrekken meest tot Voedzel der Aapen, die men 'er mede in Strikken vangt, wordende de Schors van de Wortelen en het Hout in de Medicynen gebruikt. Van gelyken aart is de Narum - Panel van Ma. labar, die een Heefter is van vyf of zes Voeten hoog , doch langs de Boomen wel ter hoogte van twee of drie Mans langten opklimmende. De Bladen zyn , gelyk in de Ambonfche, langwerpig en donkergroen , doch de Vrugten fchynen 'er wat kleiner te vallen , hebbende maareen Duim langte. De Wortels, het Hout, de Bladen en Vrugten , hebben altemaal een Kruidcrigen Reuk , inzonderheid de Schors', uit  f o L Y A N ï) R I A. 79 uit welke een Olie geftookt wordt , welke niet aangenaam van Reuk en bitterachtig is, en tegen verfcheide Gebreken dienftig, zo wel als de Wortelen , in Water gewreeven , én de' uitgeperfte Olie der Vrugten gebruiken de Malabaaren tot verzagting in Wonden, inzonderheid van de Peesachtige deelen, Pynen en Samentrekkingen. Schoon hier van geen byzondere aangenaamheid des Reuks gemeld wordt, betrekt men 'er doch toe de Cananga - Boomen van Rumphhis, wier Bloemen in aangenaamheid van Reuk de meefte anderen overtreffen. De Tamme is eer taamelyk hooge Boom , die deswegen overal, op de Oostindifche Eilanden , by de Huizen en in de Tuinen , of ook aan de Wegen nagehouden wordt. De Stam mag een Vadem in 't ronde haaien. De Kroon is lugtig: de Bladen ftaan aan dunne Takjes, gelyk in de Perfikboomen . zynde fomtyds wel een Span lang en een Hand breed, bly groen, dun en flap hangende. De Bloemen komen tusfchen en agter de Bladen by bosjes voort. Men zouze byna voor Kwastjes of Kwispels aanzien , als uit zes lan ge , fmalle , neerhangende Bladen beftaande , tusfchen welken een Hoofdje vervat is, dat eer Knopje heeft , waar uit de Vrugt voortkomt. die de gedaante heeft van eene Kegelvormig! Knoop , van binnen met eenige weeke Kor reis gevuld, welke van de Vogels veelal wordei cr II. Deel. III. Stuk, 11. \rriEEL. XIII. rloOEDiTUK.Oruive>>jom, C.uiangalioomtn. I  II. Afdeel. xiii. Hoofdstuk. CanmgaBoomen. go Veelmannige Boomen. opgegeten , en dan door den Afgang geloosd , hetwelk deeze Boomen vermenigvuldigt. Hoewel deeze Vrugten ook aan Trosfen groeijen, kan ik toch in dit alles weinig overeenkomst met den gedagten Druiveboom befpeuren. De Reuk deezer Bloemen, als uitdien van Narcisfen en Kruidnagelen famengeiteld, is ongemeen fterk, doch zeer bemind by de Indiaanen, die dezelven zeer gaarn by zig in het Haair of in de Kleederep draagen , als ook in de Huizen en Bediteeden uitfpreiden , alwaar die haaren Reuk behouden tot den derden dag. Zy mengen dezelven onder den Tabak , dien zy rooken, of onder de Pinang , welke zy kaauwen. Op Bruiloften en Maaltyden worden 'er dè Huizen mede verfierd. Ook maaken zy , door deeze Bloemen , met die van de Sampacca, in Olie af te trekken, een welriekende Zalf daar van, met andere Speceryën en Kurkuma, om zig het Lighaam daar mede te befmeeren. Dit doet inzonderheid het Vrouwvolk, meenende dat die geele Kleur haar bevallig maakt. De gedestilleerde Olie van deeze Bloemen is, inzonderheid te Batavia , by de Ligtekooijen zeer in achting, en wordt van haar, by Druppeltjes, zeer duur betaald. Inderdaad deeze Olie, waar van iets door den meergemelden Richter, te Batavia lang in de Apotheek geweest, door hem zelf geltookt zynde is medegebragt, en my ter proeve vereerd , bevind ik zeer lieflyk, doch als menze by zig draagt of veel ruikt het Hoofd be-  POLYANDRIA. 8ï zwaaiende, -gelyk RuMPHiusdien aangaan-^ 'de zegt. Behalve de tamme zyn 'er ook Wilde Canan-I ga -Boomen, waar van Rumphius driederley'° befchryft, een Driebladigen, een Smal- en een Breedbladigen. De eerfte wordt , wegens de driebladigheid der Bloemen, dus geheten. De Vrugten hebben de grootte van Pruimen en bevatten drie platte Korrels, leggende in een Slymerig Vleefch. Van de Pitten deezer Korrels wordt, door de Indiaanfche Vrouwtjes , een welriekende Zalf of Boborri gemaakt. De Smalbladige komt in gedaante naast aan den Tammen , doch heeft Vrugten als Hazelnooten 4 mede aan Trosfen groeijende. De Breedbladige ftemt, wat de Bladen aangaat meest met den Sampacca - Boom overeen. Van allen zyn de Korrels welriekende , en de verfche Bloemen flap, maar gedroogd zynde byna zo fterk van Reuk als die van den Tammen Gananga•Boom. (2) Uvaria met Zaagswys1 getande Bladen. De hier bygevoegde Japanfche, van Kaempfer befchreeven, is maar een kleine Heefter, met Takken van een Vinger dik, met eene Schors (z) Uvaria Foliis ferratis. Syst. Nat. XII. Frutex viscofut procumbens, Folio TeJephii vul garis ceraulo, Fruftu racaraofo. KfëMPE. Amozn. 476. T. 477- F , U.DlfL. 111 STUK, II. LFDEEt.' XIII. [OOFD- ruK. 11. Vvaril Japonica. [apanlche.  f!2 Veelmannioe Boomen. 11. Afdeel, xiii. Hoofd stuk. Schors zo lymerig , dat een klein Stukje , daar van afgerukt en gekaauwd, den Mond en Keel met Slym vervult. De Bladen gelyken naar die van de gewoone Hemel - Sleutels, zynde langwerpig ovaal , aan beide enden fpits, met een Steeltje ; twee , drie of vier Duimen lang, in 't midden niet wel half zo breed, fomtyds uitgegulpt of gegolfd, aan de kanten met uitfteekende Puntjes getand , ftyf en dikachtig, glad en bleek groen. Aan een Steeltje van anderhalf Duim , dat dun is en groen , hangt een ronde Groep van dertig of veertig Besfen als Druiven, die op een. ronde Knop zitten, digt tegen elkander aan, byna gelyk de Moerbeziën of Braamboozcn. Ryp geworden zyn deeze Besfen rood, laf op de Tong, en bevatten Nierachtige Zaadkorrels , van eene leelyke fcherpe Smaak. De Knop, waar op deeze Besfen gezeten hebben , gelykt , in grootte en gedaante , naar een Aardbezie. Van de Bloemen maakt Kaempfer geen gewag; maar de Vrugt betrek dit .gewas tot de Druiveboomen. Anno na. De Kenmerken zyn met die van het voorgaande Geilagt overeenkomftig, uitgenomen dat de Vrugt een rondachtige als 't ware gefchubde Appel is, met veele Zaaden. Agt Soorten komen van hetzelve voor, als volgt, (O An-  POLYANDKIA. 83 Ci) Annona mei Lancetswys' ovaale, gladde, glanzige, vlakke Bladen en gedoomde Vrugten. Deeze Soort verfchilt van de anderen, dooi haare groote op 't Oog gedoomde Vrugt. Zy valt zo wel in Oost- als in Westindie, en "j is duifter , van waar zy haaren naam en af komst hebbe : alzo het zeker is, dat men haa in Westindie reeds lang by den naam van Ano na gekeud heeft , en , aan den anderen kant uit de aantekening van den Hoogleeraar J. Bue mannus blykt, dat de Inlanders op Ceylo haar Anon heeten. Volgens Rumphius noem menze, in Oostindie , dikwils Mama of Mem na , op Ambon Nonas , welke naamen vei overeenkomst met Anona hebben. Waarfchyr lyk zal die naam , door de Spanjaarden of Po tugeezen, eerst in Westindie daar aan gegeven cn door dezelven , zo niet het Gewas zelf, i Oostindie zyn overgebragt. Weleer fchyr z (1) Annona Foliis Ianceolatis glabris , nitidis, planis; Ti mis muricatis. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 693. p. 37 Hort. Cliff. 222, gron. Virg, 61. RoYEN Lugdbat. 4.9 1acq. Obs. p. 10. T. 5. Annona Fol. oblongo-ovatis nitic &c. brown. Jam. 254. An. Indica latifolia &c. Pluk. Al 31. T. 134- f- 2. An. Ind. Frutlu Conoide viridi &c. 1b 32. T. tij', f- 2. An. maxima Fol. latis fpléndentibus & sI'oan. ja>». 203. m- «• P- l66- T" "s- Anona' C0M Hort. Amjl. I. p. 13 3. T. 6g. mer. Sur. T. 14. Gtianai nus Ftuau molliter aculeato. Plum. Je, w, f. U F 2 II, DEEL, III. STUki II. Afdeel. XIII. Hoofdstuk.1. Annona muricata. Zuurzaken oom. : 1 t \ s n t y >- 4. 4. :is tl. d. c. M. ia-  li Afdeel. xiii. Hoofdstuk- Zuurzahr üoom. 84 Veelmannige Boomen. zy onder den naam van Guanabanus bekend geweest te zyn, welke 'er ook door Pater Plumier aan gegeven is. Dus fpreekt 'er de Heer Jacquin van. „ Schoon veele, ja wel zeer vermaarde Rei„ zigers en Kruidkundigen , deezen Boom be„ fchreeven , en verfcheidene ook door Afbeel„ ding opgehelderd hebben, oordeelde ik het „ nogthans den Liefhebberen niet onaangenaam „ te zullen zyn , indien ik , een Ooggetuige „ geweest, met de Figuur daar van ook een „ breeder befchryving uitgave. De Afbeelding „ van M e r 1a n , naamelyk , wel beter dan de „ anderen, heeft de Bloem al te zeer gerimpeld. De Tekening van Sloane is de beste niet, „ om dat de Bladen zelden zo klein zyn, en „ dat in de Vrugt, die van de kleinften is, de „ Netswyze ftreepen ontbreeken. Door Pltj„ mier is ook de Vrugt niet gelukkig getrof„ fen. „ Ik heb deeze Anona op de rneefte Karibi„ fche Eilanden, wel inderdaad wild by de Dor,, pen, doch nooit midden in de Gebergten of „ op woefte plaatfen , gevonden; weshalve ik 3, vermoede, dat dezelve eertyds van elders in „ die Landen overgebragt zy. De geheele Boom„ heeft een zwaaren walgelyken Reuk, die de ,, rype Vrugten alleen minder befmet. Het „ fchynt min of meer eene Gellagt - Reuk te „ zyn , welke in deeze Soort boven anderen „ doordraait. Op Velden of irj lugtige Bosfchen » vry  POLYANDRIA. 85 vry groeijende, krygthy ongevaar de grootte ,, van een Peereboom, maar, van de nabyftaan. 3, de Boomen- geprangd , blyft hy een Heelter. ,, Dus heb ik 'er ook Heiningen van gemaakt gezien , die beftand waren tegen 't geweld „ der fterkfle Winden. Het Hout is witachtig ,, en niet zeer vast, met eene Afchgraauw brui' „ ne Schors bekleed. De Elswyze punten var „ de Takjes of eerite beginzels der Bladen zyr ,, Oranjekleurig : de Bladen langwerpig ovaal „ fpits, effenrandig, glad en glanzig, plat, Le ,, derachtig, van boven donkergroen , van or ,, deren bleeker, overhoeks, kort gelteeld, dri , of vier Duimen lang. Enkelde Bloemfteé ,, tjes, ieder met één Bloem, dik en eindely ,, Houtig , komen verfpreid , dikwils aan c ,', oudfle Takken, en fomtyds ook uit denStai ,, zelf voort: want de jonge Takjes zouden c ,, Vrugt niet draagen kunnen. De Bloem, d groot en bleek Zwavelkeurig is , heeft < ,, volgende Kenmerken". Een zeer kleine blyvende Kelk, verdeeld drie Hartvormige, holle, gefpittte Slippen. I Bloemblaadjes zes in getal, Hartvormig , h< rond , Lederachtig, zeer dik, zeer groot , w uitgeftrekt , ongefteeld ; zynde de drie binne ften beurtlings kleiner en Homp, de buitenü fpits getipt en wyder open. Meeldraadjes zyn naauwlyks ; maar een groote menigte van ov endftaande Meelknopjes , waar mede het Vru hwsje digt bezet is. Op hetzelve , dat ee F 3 r° II. DEEL. III. STUK. II.1 Afdeel. xiii. Hoofdstuk. ZuurzakBoom. i e k e n Ie ie le in )e A- N n- en 'er H> ltnebd-  86 Veelmannige Boomen. II. Afdeel, xiii. Hoofdstuk. ZuurzakBoom. rondachtige figuur heeft, zit een dergelyk Zaadbeginzel, zonder Styl, geheel bedekt met (lompe Stempels. Het Zaadhuisje is eene Eyronde, zeer groote Bezie , dikwils krom, bekleed met eene gladde Schors, welke flaauw Netswyze verdeeld is en gewapend met niet kwetzende, groenachtige Doorens; waar in veele langwerpige gladde Zaaden, die in 't ronde geplaatst zyn, huisvesten. „ De Vrugt is altoos meer of min Hartvor„ mig , verfchillende in grootte , als van vyf „ tot negen Duimen lang , en overdwars drie „ of zes Duimen dik zynde. De Schors, van „ de rype Vrugt , is uit den geelen groenach„ tig, dik, doch broofch , door Streepen ver„ deeld in Ruiten, wier middelpunt zig tot een „ zagt. Doorntje verheft. Het Vleefch is wit„ achtig , Sappig , welriekende, Boterachtig , ,, eetbaar , van een byzonder aangenaamen „ Smaak , zoet met een weinig rinsheid. Het „ fchynt famengefteld te zyn uit een menigte „ van Picramiedjes, wier Toppen in het midden „ van de Vrugt famcnloopcn, ieder één Zaad „ bevattende. Men plukt doorgaans de Vrug„ ten onryp , op dat zy niet van 't Steeltje op „ den Grond zig te barden vallen zouden. Men „ zetze, na dat zy eenige Dagen gelegen heb„ ben en murw geworden. zyn , op Tafel en „ houdtze taamcJyk in waarde. Alzo zy te „ week zyn, om met een Mes gefchild te wor„ den , breekt men ze met de Hand, en fchept » 'cs  Polyandrie S7 3, 'er met een Lepel de Pap, of zuigt met den l', Mond de Stukken uit , werpende den Bast weg, die iets onaangenaams en Terpenthyn*, achtigs heeft. Tot verfrisfchinge, in heetc „ Ziekten , pryzen de Inlanders dezelven zee: ' aan; maar een nieuwlings aangekomen Euro „ peaan vindt 'er geen Smaak in. De rypei „ kunnen niet lang bewaard worden. Van d „ onrypen maaken fommigen Wyn , die wit j en tegen de Kanker in de Mond der Kindere gepceezea wordt. Anderen kookenze , m '', Water en Suiker, tot eene niet onfmaakely] ,, Spyze. De driejaarige Boom, uit Zaad g „ teeld , geeft, zo men zegt, reeds Vrugtc Ik heb twaalf Boompjes daar van , ree „ Vrugtdraagende, een Arm dik, tien Voet „ lang, met een klomp Aarde uitgedolven, „ 't jaar 1756 van Martenique naar Ween „ overgezonden , die 'er allen levendig gel „ men zyn : de meeften derzei ven groei j „ nog weelig in de Keizerlyke Tuinen, m; „ zy rgeeven zelden Bloem en nooit Vrugti , De Engelfchen noemen dit Gewas Sour-S Tree , dat is Zuurfopboom , de Franfcl: „ Corosfolier, naar 't Eiland Kurasfau, by h „ Corosfol genaamd , van waar men denzeh „ eerst overgebragt acht te zyn: de Holland „ Zuurzak - Boom , als die Zakken met Zi „ voortbrengt; maar de Spanjaarden geeven „ den Indiaanfchen naam, Guanaban, aan. . „ Tsjaka - Maram van den Malabaarfen Kri F 4 ,y h U. PE«». III. STWK, II. Afdeel. XIII. Hoofdstuk. , Zuurzak.Boom. \ S n ;t ce e- n. ds en in en o- en sar :n. Ét en un en ;rs lur 'er 3e id- £,  88 Veeemannige Boomen. ff. Afdeel. xiii. Hoofdstuk. 'Zuurzah,lÏQom. „ hof, III. Deel pag. 17. T. 26, 27, 28 , „ fchynt een van deeze verfchillende, en ande „ re niet wel bekende Soort, van Anona, te „ zyn." Dus verre de Heer Jacquin, 't Schynt dat deeze Vrugten de Puntjes fomtyds ftyver en Doornachtig hebben. Immers Sloane betrekt ook tot deze Soort, dien Boom welken de Engelfchen Prickly - Apple , of Stekeligen Appel noemen, hebbende een groene , Kegelvormige, als met Schubben gedoomde Vrugt, en deeze zou, volgens Plukenetius, niet alleen de Araticu - Ponhe van Bralll , maar ook de Atamaram van Malabar zyn, welke tot de volgende Soort is t'huis gebragt. Wat den gemelden Tsjaka-Maram aangaat, deeze behoort zekerlyk tot de Anona's , van welken in dat Werk gezegd worden wel dertig Soorten op Malabar te zyn, die ten opzigt van de Vrugten verfchillen, doch hoofdzaakelyk te betrekken zyn tot twee, naamelyk die het Vleefch fmaakelyk en Honigzoet, of laf hebben en onfmaakelyk. De Appel is wel een Span breed en twee Span lang , dus als de grootfte Soort van Meloenen of Pompoenen, weegende niet zelden vyfentwintig Pond. Dezelve heeft den Bast groen , dik , en met dikke Schubben , die gedoomd zyn , als met Diamanten , hobbelig bezet; de zelfitandigheid van binnen als Room , met Pitten als Karftengen , die ook eetbaar zyn. De Vrugt wordt Jacqiieira van de Portin  P o. l y a n d r i fl. 80 tu°eezen en Soortfacken van de Hollanders ge- V fc> ü heten. I ' (2; Annona met langwerpige Bladen, de Vrug-s ten als 't ware ftomp gefchubd. Tot deeze Soort, welke geen Stekels heeft, maar van bviten als met Schubben is bekleed ,1 wordt betrokken de Annona met langwerpig Eyronde , gegolfde, geaderde Bladen, driebladige Bloemen en getepelde Vrugten van Browne , als ook de Anona met kleinere ruikende Bladen, en eene Kegelvormige gefchubde, kleine, zoete Vrugt van S l o a n e , die daar toe de Wilde Cachimas van Rochefobt betrekt. De onzen noemen hem Kaneel - Appel - Boom, Ik zal hier wederom de befchryving van den Heer Jac quin gebruiken. „ Deeze Boom komt ook menigvuldig in de „ Tuinen op de Karibifche Eilanden voor, en „ groeit thans omftrceks de Bouwlanden in '1 wilde ; zynde misfehien eertyds van elders „ daar heen gebragt. Zy valt kleiner van Ge, was, wordende zelden meer dan dertien Voe „ tei (z) Ar.nona Foliis oblpngis, Fruftibus obtufe lubsquamatis, Syst. Nat. xii. jacq. Oh. 13. T. 6. f. 1. Annona Fol. oblorgo-ovatis , undulatis , Venofis, &c Brown. Jam. 2jö. An. Foliis odoratis minoribus &c. Sloan. Jam. za$. Hifi, ii. p. i«8- T. 227. raj, Dendr. 77. Anona tuberofa. RuMFIJ. Amb. i. p- 138. T. 46. Atamaram. Hsrt. Mal, iii. p. 21. t. 49. burm, Fl. Ixd. izj. F 5 U ,csel» lil. stust II. fdeel. xiii. [oofd- rmc 11. » Aq7Ztfa. Rancelippel.!. xii. Fig. 2. I  II. Afdeel, xiii. Hoofdstuk. Kaneel APpel- QO Veelmannige Bqomek. „ ten hoog. Het witachtige Hout is met een „ bruinachtige Schors bekleed. De Boom maakt ,, een fraaije maar niet zeer digtc Kroon. De „ Bladen zyn langwerpig , fpits, effenrandig, „ glad , door menigvuldige Adertjes gegolfd, „ vuil en uit den geelen groenachtig van Kleur, „ ruikende , vier of vyf Duimen lang, kort ge„ ftceld. Uit de Takjes, inzonderheid die niet „ van de jongften zyn , ja ook uit den Stam 5, zelf, daar die zig in Takken verdeelt, komen „ enkelde Steekjes , ieder met ééne Bloem , „ voort. De Bloemen zyn Lederachtig, uit „ den groenen geel, zwaar van Reuk, en zes- bladig, niet driebladig, gelyk Browne ge» „ meend heeft, komende in Kenmerken en „ grootte volmaakt met die der volgende Soort 3, overeen. De Vrugten zyn, niet alleen by „ de Inlanders , maar ook by de meefte Euro« „ peaanen , in greote agting. Zy zyn Eyvor- mig rond , van verfchillende grootte , ge„ meenlyk als eens Mans Vuist. De Bast, „ blaauvvachtig groen en met Daauw bedekt, is „ zeer broofch , en overal bezet met groote , „ dikke , ftompe , ongelyke Tepels , die als „ Schubben over elkander heen leggen. In de rype Vrugt fcheiden dezelven ligt van mal- kander, en niet zelden blyft 'er een gedeel„ te van de Vleezige Pieramiede , onder 't af- haaien, aan zitten , waar toe zy behooren ; ,, doch men kan deeze Schubben, wegens haa- ren zeer onaangenaamen Terpenthyn - Smaak, „ niet  polyandria. 91 53 niet mede op-eeten. Het Vleefch, dat wit 'l en week is, heeft eenen byzonder aangenaamen, Kruidigen , Wynachtig zoeten, Reuk „ en Smaak. Men plukt en eet deeze Vrugten' „ op den zelfden tyd van 't Jaar als de Zuurzak, ken , en op even de zelfde manier. De „ Zaaden zyn zwart, men telt 'er omtrent veer'„' tig in ieder Vrugt. Als de Boom verplant wordt , laat hy zyn Bladen vallen, en geeft dan dikwils weder rype Vrugten, voor hei " uitkomen van de nieuwe Bladen. Ik het " van deeze ook verfcheidene, reeds Vrugt: " draagende , van Martenique overgezonden " die in de Keizerlyke Tuinen tot nog toe we S tieren en eenige maaien gebloeid, doch nooi „ Vrugt gegeven hebben. De Bladen van deezen Boom, door kneu „ zing klein, en met Zout tot een Pap gemaak " zynde , zouden tot rypmaaking van hardnel ' kige Gezwellen dienen, zo de Schryvers va " den Malabaarfen Kruidhof verzekeren. ] " dat Werk is 't Gewas wat fober afgebeeld " zo wel als by S l o a n e , die de Vrugt allee " regt goed heeft. Rcmphiüs vertoont ee " gedoornden Tak , hoedanigen ik nooit he " waargenomen. Zyne befchryving niettem " komt met deeze Soort volmaakt overeen. I " GüANAEANUSVanEHRETby Trev, *' Tab 49, fchvntmy toe de zelfde met tez^ met "den onzen : want de Vrugten verfchill " te veel in grootte en Kleur, de Bladen in " 55 gHl ii. vasu in. sxuk. m Afdeel. xiii. hoofd- iTUK, KaneelAppel. > 1 c t n n j n n b in ie 3 'Tl s- ir.  92 Veelmannige Boomen. m Afdeei xiii. Hoofdstuk. Kaneel Appel. „ guur. De Engelfchen noemen hem' Sweetfep- „ Tree of Zoete Sop Boom; de Franfchen Pom„ mier de Canelle of Kaneel - Appel-, de Hol» „ landers Steen - Appel Boom, als groeiende op ■ Steenachtige plaatfen." De Heer Li nnjeus betrekt thans tot deeze Soort de Indifche Anona, met eene groenachtig geele Vrugt,den Bast ruuw en gefchubd, met kleine zwartachtige Pitten hebbende , by Plukenetius; alsook den Guanabanus. met ruikende Bladen en eene rondachtige gefchubdc Vrugt, van Plümie r. De eerstgemelde zou Honig - Appel by de onzen, en Suiker - Appel by de Engelfchen genoemd werden: benaamingen die daar op beter , dan op den voorigen , pasfen. Immers Rumthius, by wienze Geknobbelde Anona, op 't inlands Manoa Papuwa heet, getuigt, dat deeze veel fmaakelyker zelfs dan de gewoone Anona is, hebbende eene byzondere Geurigheid, als van Rooze • water. Het Gewas hadt men van Ternate op Amboina overgebragt, zynde, zo men meende, van de Papous - Eilanden af komffig. De Vrugt van deezen Kaneel-Appel Boom , zo wel als van de Zuurzakken , uit Westindie, in Flesfchen gegroeid , bezittende , en wel de eerstgemelde aan een Takje met Bladen, zo heb ik daar van de Afbeelding hier, in Fig. i, op Plaat XII, willen mededeelen. Aanmerkelyk is 't, dat deeze Vrugten thans niet groen, maar Koffykleurig bruin , zig vertooneu, zynde waar- fchyn-  poltandria. 93 fêbyölyk door het Vogt dus veranderd : want men getuigt, dat dezelven haare Groenheid aan' den Boom behouden , tot dat zy door rypheid: op den Grond vallen , barftende dan in zo veele Stukken van één, als 'er Schubben zyn. Sommigen noemenze licht-, anderen geelachtig of Pappegaay - groen. (3) Annona met Lancêtswyze Bladen , de Vrugten Eyrond en Netswyze geflreepu Deeze Soort verfchilt van de voorgaande , doordien de Vrugten niet gedoomd, noch gefchubd zyn, maar eene effene Schors hebben, welke als Netswyze in Ruiten is afgeperkt. Volgens deeze gefteldheid van de Vrugt, moei het de Anona • Maram van den Malabaarfen Kruidhof zyn, zo wel als de eerfte of gemeenc Anona van R u m p h i u s ; doch het fchynt naauw. lyks de Guanabanus met eene Goudgeele zagi gedoomde Vrugt te kunnen zyn van p l u m i e r niettegenftaande onze Ridder dien thans daar tof betrekt. Sloane, die deezen Boom aller grootfte Anona tytelt , met langwerpige fmaïïc Bladen en een zeer groote geele Kegelvorm^ Vrugt (5) Annona Foliis Ianceolatis , Fmaibus ovatis teticulato areolatis. Syst. Nat. XII. jacq. Oh. 14. T. 6. f. z, Anqon Fruftibus oblongis , undulatis, Venofis. IiROWN. Jam. 251 Anona maxima Foliis oblongis anguftis, &c Sloan. Jan, 204. Uift. II. p. i«7- T. 226. CATESIi. Car. II. T. 62. RA Btndr. 77. Anona - Maram. Hort. Mal. III. p. 23. T. 30 31. Anona. Rumph. Amb. i, T. 45. buk.m, Fl. Ind. IZ'j. ii. keek.) llh stuk. IT. Afdeel» XIII; rlOOFD-, ITUK* in. Anona ■eticulata. Vlaadeippel. 1 i f-  II. Afdeel. xiii. Hoofdstuk. Vlaade- 94 Veelmannice Boomen. Vrugt, den Bast glad in Perkjes verdeeld hebbende , merkt aan , dat de Engelfchen dezelve Cuftard-Apple, naar zekere Vlaade , van Melk en Eijeren gemaakt, noemen. Zie hier de befchryving door Jacquin. Onder de aanhaalingen heb ik die van Plaat 86, uit het Tweede Deel van Catesby, „ door Linnjeus, weggelaten: aangezien de „ bulten tusfchen de afperkende S treepen in de „ Afbeelding, in de befchryving ook aangemerkt „ en de zesbladige Bloem, van die der volgende Slymerige Anona verfchillende, een ande„ re en van alle de Soorten my bekend en van Li nNjEUS onderfcheidene Soort, fchyncn „ te „dellen. De Figuuren van Sloane en iy Rhe ede zyn taamelyk goed , hoewel in „ beiden de Perkswyze Tekening der Vrugt „ kwaalyk uitgedrukt is. Ik heb dit door myne „ Afbeelding getragt te verbeteren. Het is een Kroonbocm. veel uitgebreider en hooger dan „ de voorgaanden, doch voor 't overige aan den „ Kaneel - Appel Boom gelyk. De Reuk is wal,s gelyker; de Bast wat ongelyker. De Bladen „ komen in Kleur en figuur overeen; verfchil3> lende daar in, dat zy fpitfer en veel langer , „ en evenwel niet breeder zyn. De Bloemfteel„ tjes en Bloemen zyn eveneens, hebbende de 5J volgende Kenmerken". De Kelk is in drieën verdeeld en zeer klein, met de Slippen Hartvormig, hol, gefpitst. Zes Lederachtige, ongedeelde Blaadjes heeft de Bloem i  POLVANDRIA. 95 Bloem, waar van de drie buitenften, beurtlings, langwerpig, Homp, zeer dik en groot, aan de Rug verbeven rond , van binnen hoekig, aan den Grondfteun holrond en zeer wyd gaapende; de drie binnenften Ey vormig en veel kleiner dan de Slippen van de Kelk zyn. Men vindt naauwlyks Meeldraadjes, maar een menigte van Meel knopjes, die regt overend geplaatst zyn op hel Vrugthuisje, waarop hetZaadbeginzel zit, geer Stvl hebbende, maar bedekt zynde met een me nigte van ftompe Stempels. Dit alles komt na genoeg met de eerfte Soort overeen; maar dc Vrugt is een groote Hartvormig ronde Appel. die een gladde Schors heeft, door Streepen Ruits wyze afgeperkt, bevattende veele langweipige famengedrukte, gladde Zaaden. De Vrugt is byna altoos grooter dan eer l, Vuist, en heeft eenigermaate de figuur var „ een Osfen-Hart. Zy is glad, niet met eenigi verhevene Schubben of Bulten , maar doo „ Netswyze Streepen in ongelyke meestal vyf hoekige Ruiten afgeperkt. Ryp zynde is z\ vuil geel, fomtyds ook roodachtig, wordendi door lang of onvoorzigtig handelen bruin ei , dan in 't kort bedervende. Het Vleefch i „ witachtig, week, zoet, naauwlyks Smaak 0 „ Reuk hebbende, en alleen yan de Inlanders „ ja zelfs niet van allen , gegeten wordende Voor 't overige komt zy met de andere „ overeen. De onrype Vrugten , aan itukke „ gefneeden en gedroogd , zyn van zeer goi „ de II. DEES.i III, Stuk, II. Afdeel, xiii. Hoofdstuk. Vlaaien Appel. i l r t S F » 1 n Q  II. AF,)£EL. XIII. Hoofdstuk. VlaadeAppel. SnotAppel. 96 VeelMannige Boomen. „ den dienst, tot het floppen van een langduurigen Buikloop. Deeze Soort groeit van zelf ,' op de Karibifche Ei'anden. De Franfchen „ noemenze Caehiman Cosur de Boeuf of Osfen„ Hart , de Engelfchen Cuftard • Apple Tree, „ dat is Vlaade - Appels De gemeene Oostindifche Anona van R u mp h1 u s, die door Linr^us tot deeze Soort betrokken was , wordt door J a c q ü i n t'huis gebragt tot eene nieuwe Soort (*), Slymige Anona genaamd , om dat het Vleefch Slymeriger is dan dat der anderen en niets aangenaams in de Smaak heeft. Rumphius pryst hetzelve ten dien opzigte ook niet veel , zeggende dat het mal zoet is, van zelfftandigheid byna als Potkaas en fmaakende als gebraden Queën. J a c q u i n vondt deeze wild groeijende in de Bosfchen op Martenique , komende in geftalte volmaakt met de andere overeen , doch het buitenfte van de Bloem famengegroeid hebbende, en de Slippen tevens zo wyd uitgebreid, dat de geheele Bloem niet kwaalyk naar een hedendaagfen Hoed geleek. De Perkjes van de Vrugt waren bultig , en evenwel niet getepeld of gedoomd. Van de Franfchen werdt dezelve Caehiman morveux, dat is Snotterige Caehiman , geheten. Ik heb ze derhalve Snot-Appel genoemd. (4) An. (*) Anona Foliis oblongis , Fruflibus areola.tis, CoroHis txtimis monopétaiis. J.'.cq; Obs. F, i. p. 16.  POLYANDRIA. J37 (4) Annona met langwerpige, ftompachtige, gladde Bladen en geperkte Vrugten. Hoe klein het verfchil in de Kenmerken ook voorkomen moge , wordt deeze nogthans, van den Vlaade-Appel Boom, door de Engelfchen onderfcheiden , en, om dat hy aan de Rivieren groeit, Water • Appel getyteld. De ftompheid der Bladen, die volgens Browne Eyvormig zyn, fchynt het voornaamfte verfchil uit te maaken. Sloane geeft 'er zwartachtig groene Laurierbladen aan, en eene kleinere, Kegelachtige, geele Vrugt. Het is, volgens hem, een Boom van dertig of veertig Voeten hoog, mei den Stam zo dik als een Man om zyn middel, draagende Vrugten van grootte als een Vuist . uitwendig eerst groen, daarna geel, van binner Zaaden hebbende als Boeren Boonen , die ir Oranjekleurig Vleefch zitten, dat niet zeer aangenaam doch eetbaar is, en van de Inwooners op Jamaika wel gegeten wordt. (5) Annona met Lancetswys' Eyvormige Bladen , de Vrugten Kegelvormig en glad. Dee (4) Annona Foliis oblongis obtufmsculis «labris, Fruftibui areolatis. Syst. Nat. XII. Annona uliginofa, Foliis nitidis &c brown. Jam 256. Annona Fol. oblongis obtufis glabris Sec MiIX. DiB. Anona aqnatica, Foliis Laurinis airo - yirentibus Fiuctu minore conoide lureo &c. Sloan. Jam. 205. Hifi. II p. 169. T. 228. f. 1. raj. Dendr. 78. Anona Americana juxta Fluviomm ripas &c. Pluk. Alm. 32. T. 240. f. 6. ( 5) Annona Foliis lanceolato-ovatis, Fru&ibiis conoidibu G g!a ii, Deil. ui. stuk. II. Afdeel.' XIII. Hoofdstuk. IV. Annona paluftris, WaterAppcl. V. Annona glabra. Gladde, 3  s IT. Afdeel. xiii. Hoofdstuk. VI. Amor.t i rïlnka. Driekwabbige iS Veelmannicb Boomen. Deeze wordt door Catesby voorgefteld , onder den naam van allergrootite Anona, met breede Bladen en eene zeer groote geele Kegelvormige Vrugt, die eene gladde Schors heeft. Dezelve zal dan geheel zonder Doorens, Schubben , Bulten , Knobbeltjes of Perkjes zyn, en dus begryp ik niet, hoe dezelve vallen kan onder de algemeene bepaaling van de Geflagts - Kenmerken der Annona door Linnj;üs, wanneer zyn Ed. zegt: „ de Vrugt is een zeer groote , „ Eyvormig rondachtige Bezie, met eeneSchub,, achtige geitippelde Bast bekleed , met ééne „ holligheid , waar in veele Zaaden nestelen." (6) Annona met Lancetswyze Bladen en in drieën gedeelde Vrugten. ' De Afbeelding van deeze is door Trew zeer fraay, volgens de Tekening van Ehret, die dezelve naar een Tak , welken Cates by uit Amerika medegebragt heeft, gemaakt hadt, uitgegeven. Men ziet daar in, hoe de geelachtige gladde Vrugt de gedaante van den Balzak van een Ram eenigermaate uitdrukt, doch drie- kwab- glabris. Syst. Nat. XII. Anona maxima, Foliis latis, Frnfta maximo liweo conoide, corrlce glabro. CatesB. Car. II. T. 64. (6) Amma Foliis Ianceolatis , Fruftibus trifidts. Mili. DiFt. t. 35. Anona Fr. lutescente \èii, &c. CATESB. Car. II. T. ss. TnEW. EHRET. T, 5. DU hamel. Arlr. I. p. .<«• t. T».  foLYANDKÏA. 99 kwabbigheid kan ik daar in niet befpcuren. De Heer Miller, evenwel, merkt aan, dat de' Vrugt in drieën is gedeeld. Beide deeze Soorten l komen in Karolina voor. (7) Annona vlet Lcmcetswyze gladde, glanzige, geftreepte Bladen. ■> f Deeze krygt van onzen Ridder den bynaam van Oostindifche, (want Afiatica moet dit betekenen ,) om dat zy natuurlyk , dat is Wild , voortkomt in Oostindie. Ten minfte is zodanig door den Hoogleeraar J. Bürmanmus voorgemeld , die op Ceylon den naam van Alughat voert, waar van dc Wortel door de Vcrwcrs gebruikt wordt om eene roode Kleur te maaken. Zyn Ed. fprak niet van de Vrugt, doch twyfelde of het ook de gemecne Anona , Manoa genaamd, van Rumphius, mogte zyn. L 1 nn jev s betrekt 'er toe de Guanabanus van Pl v* mier met de paarfche Vrugt, w elke J a c q u i n tot de Netswys' geperkte of Vlaade - Appel be* trokken hadt, en daar toe zoude, volgens gedagten Heer Burmannus, de Anona mat eene hoogroode Vrugt, van Ceylon, behooren. (8; An- (7) Antima Foliis ianceolntii glabris nïtidis lineatis. Hart. Cihff, liï. Fl. Zeyl. 225. ROYEN Lutjbat. 494. Annona. fylveftris. B' Rm. Zeyl. n. Bobm. Fl. Ind. 125. Guanabanus Frudu purpureo. flum. Sp. 43. Ie. 143- f< G 2 ii. DEEL, iii. STUK- IL fdeeu xiii. [oofd[•uk* vii. Annona [fiatha. i'jstindi:lie.  VlElMANNIGE BOOMEN. II. Afdeel. xiii. Hoofd stuk. viii. Annona Africana. Afrikaanfche. (8) Annona Foliis Ianceolatis pubescentibus. Hort. Cliff. 222. royf.n Lwdbat. 494. Guanabanus Fructu fubcceruleo. Plum. Gen. 43. Guanabanus Perfea: folio, Flore inrus albo, exterius virescente; Fru&u nigricante fquamat-). Ffuill. Ptruv. Tom. iii. Hifi. des Pl. p. 24. T. 17. TEE*. EHRET. Tab. 49 ? (8) Annona met Lancetvormige Wollige Bla* den. Ueeze Soort krygt den bynaam van Afrikaan' fche, mooglyk, om dat zy uit Afrika oirfprongelyk wordt geacht te zyn, hoewel L i NNiECS zelf de woonplaats fielt in Amerika. Zy onderfcheidt zig van de anderen door de Wolligheid der Bladen, die volgens de Afbeeldingen in lang zo fmal en fpits niet als in de voorgaande zyn. Immers, wanneer men de Af beelding van Ehret befchouwt, zou menze veeleer fpits ovaal noemen. Aldaar wordt de benaaming gebruikt van Pater Feutllee, die dit Gewas in Peru vondt, alwaar hetzelve gemeenlyk den naam van Cherimolla by de Spaanfchen voert, en met veel zorgvuldigheid wordt aangekweekt. Die Pater befchryft hetzelve als een Boom , niet hooger groeiende dan twaalf Voeten, wiens Bladen naar 't ovaale trekken, met eene (lompe punt , lang vyf of zes Duimen , met een kort Steeltje , van boven bly groen, van onderen bleek green. De Bloemen beftaan uit drie Bladen , van binnen wit , van buiten groenachtig , en kómen voort uit een driepuntige Kelk , die  PoLYANDRIA. 101 die doorgaans beneden een Blad ontfpringt. De Vrugt is Hartvormig j met indrukkingen , welke de Oppervlakte als gefchubd maaken , doorgaans van buiten bruin grys en volmaakt ryp zynde zwartachtig , van binnen een zoetachtig wit Vleefch hebbende, dat naar Pap gelykt, gemengd met veele Zaaden van Koffykleur, die agt Lynen lang, vier breed en twee dik zyn. „ By de Spaanfche Inboorlingen des „ Lands wordt deeze Vrugt voor de befte ge« „ houden, die men 'er heeft: zy geeven 'er de „ Kranken van te eeten, zonder fchroom (zegt „ die Pater,) maar, welk een deugd 'er de Pe„ ruviaanen ook in vinden mogen, het is zeker, „ dat één van onze Peeren of Pruimen beter ,, zy dan alle de Cherimollos van Peru." Wylen de beroemde Heer enKeizerlykeLyfArts T r e w heeft, in de verklaaring van zyne hier door onzen Ridder bedenkelyk aangehaalde Plaat, breedvoerig over alle de Soorten van Anonaas geredeneerd , billykende tevens de Naams - verandering in Annona, om dat Anona van barbaarfche afkomst is; welke naauwgezetheid nogthans niet dan moeielykheid baart (*). Men vergelyke, volgens hem, met deeze Soort, ! de (*) Het Latynfche woord Amona , dat Leeftoet betekent, is immers op deezen Boom niet meer dan op veele anderen toepasfelyk, en men behoorde veeleer eenige verandering, tot onderlcheiding, daar in te maaken, om de dubbelzinnigheid te vermyden. G 3 II. Erkl» III. Stuk. II. Afdeel. XIII, Hoofdstuk.  ïo2 Veel man ni ge Boomen. de Anona Plant, daar Meriah op de Derde Plaat van haar Mekten - Werk de Afbeelding van geeft , onder den naam van Kleine Zuurzakken. Dezelve fchynt , inderdaad , wat de Geftalte belangt, hier mede veel overeenkomst te hebben. Zy groeijen , zegt zy, Boomswyze en draagen volgens haare Afbeelding gefchubde Vrugten , die van buiten geel zyn, van binnen vol wit Merg, met zwarte Zaaden. Zy vallen klein en liegt, en zyn derhalve van weinig dienst. XIV. HOOFDSTUK. Befchryviag van de Boomen, wier Bloemen vier Meeldraadjes hebben , waar van twee langer , twee korter zyn , deswegen Tweemagtige genaamd, Didynamia; hoedanig maar weinige Boomen voorkomen. De Klasje der Tweemagtige Planten (Didynamia,) in het Stelzel der Sexen , is zeer uitgebreid , als bevattende byna alle de genen, welken de Derde en Vierde Klasfe van To urnefort, met onregelmaatige en gelipte eenbladige Bloemen, uitmaaken ; want in deeze heelt byna akemaal plaats, dat van de vier Meeldraadjes, die zy hebben, twee naast ^an elkander langer , twee korter zyn. De fl. guur II. Afdeel xiii. Hoofd STUê.  J3 i d Y N A M i A. 103 van de Bloem fchecn zulks te vereisfchen. Zeer weinigen , nu, komen onder deeze Planten Boomachtig voor, hoewel 'er genoeg Heefters onder zyn. Het eerfte Geflagt van dien aart voert den naam van Bignonia. LiNNiEUs hadt deeze Klasfe in twee Ram gen onderfcheiden , waar van de eene, onder den tytel van Gymnospermia, de Zaaden naakt: de andere , onder dien van Angiofpermia, dezeiven als in een Vat of Kuipje begreepen heeft Van deeze laatften , naar de verdeeling van d< Kelk, in twee , drie, vier , vyf of meer Slip pen , byzondere Onderdeelingen gemaakt heb bende, komt dc Bignonia onder de genen voor: die de Kelk in vyven gedeeld hebben, zyndt haareKelk Bekerachtig: de Bloem, die ook 11 vvven gefneeden en van onderen Buikig is, heef een Klokswyze Keel: de Vrugt is een Peul me twee holligheden, die Vliezig gewiekte Zaadei bevat. Van de zeventien Soorten van dit Geflagt het welke zyn naam van den beroemden Tour hefort , ter vércerihg van den Abt Bi c NON , bekomen heeft, zyn vcclen klimmend Rankgewasfen , doch fommigen ook Boomach tig, welke batfen ik hier zal befchryven. G 4 CO EiE II, deel III. stuk. TL Afdeel. xiv. Hoofdstuk. 1 f 1 . >  io4 Tweemagïige Boomen. a. Afdeel. xiv. Hoofdstuk. i- Bigr.oni Cataipa. Cataipa Boom, (i) Bignonia met enkelde. Hartvormige, drievoudige Bladen, den Steel regtopjiaande, de Bloemen tweemannig. In 'c algemeen is deeze Bignonia Boomach* tig of als een Boom voorgefteld. DuHamel noemt dezelve, in zyn Werk over dc Boomen, een Boom met Bladen van blaauwe Syringen en eene paarfche Bloem. By Catesby vindt men hem afgebeeld, onder den naam van Bignonia met Orleane- Bladen, dc Bloem vuil wit, met geele en paarfche Vlakken befprengd; de Vrugt een zeer lange, fmalle Haauw. Om die reden hadt de Heer j a c q u i n 'er den bynaam aan gegeven van longisfima of uitermaate lange Bignonia, met enkelde Eyvormigc Bladen, een regten Steel en tweemannige Bloemen, befchryvende dezelve aldus. Het is een fraaije, regtopftaande Kroonboom, wel veertig en dikwils meer Voeten hoog, met enkelde, Eyvormige, lpitfe, effenrandige, gegolfde , glanzige, gepaarde of drievoudige Bladen fi) Bignonia Foliisfimplicibuscordatis ternis, Caule ere£to, Floribus diandris, Syst. Nat. XII. Tom, II. Gen. 755). p. 41 j. Bignonia Foliis fimplicibus ovatis, Caule ereflo , Floribus diandris. JACQ. Amcr. Hifi. rS2. Bign. Fol. fimpl. cordatis. Hort. Cliff. 317. FvOYT.N Lugibat. 289. BliRM. Fl. hd. 131. Bignonia arborea Sec. Brown. Jam. 264. Bign. Arbor Sec. Plum. Spec. 5. Ic. 57. Bign. Americana &c. Du Hamfl Arbr. I. p. ro4. T. 41. ;Bign. Urucu foliis &c. catesb. Car. I. T. 49. SELIGtt. Vog. Kawara Fifagi. KAEmpf. Jap, t. p, S42.cuuibulu. Hort. Mal. I. p. 75. T. 4J ?  DlDYMAMIA. I05 den, twee Duimen lang , op een dun Steeltje van één Duim, komende meest aan de enden' der Takjes voort. De Trosfen , aldaar ook! uitfpruitende, Pluimswys' en zwak, beftaan uits ongevaar veertig Bloemen, die zoetruikende en, witachtig zyn , met twee vrugtbaare en drie onvrugtbaare Meeldraadjes voorzien. Zeer dunne rondachtige Haauwen , van twee Voeten lang, bedekken dikwils de gcheele Kroon, dat aartig is om te zien. De fmalle , wederzyds gefpitfte Zaaden , zyn met 'Wol bekleed , en dit onderfcheidt haar van de mede-Soorten. Van de Ingezetenen op St. Domingo, daar dit Gewas veel groeit,.wordt het Zwarte Eik genoemd, wegens de deugdelykheid van het Hout. De Boom, door CATESBYinde binnenlandfche deelen van Karolina gevonden , en dooi Zaad in de bewoonde Landftreeken voortgeteeld , alwaar hy om 't Sieraad in de Tuinei nagehouden werdt, groeide maar twintig Voe ten hoog , hebbende de Haauwen ruim eei Voet lang en een Vinger dik. De Kawara Fifagi, door Kaempfer in Japan waargeno men , was van grootte als de Granaatappel boom , zynde door hem een Boompje genoemd met Klisfenachtige Bladen, die fomtyds ge - oord zyn, een vyfbladige Bloem on fmalle zeer lange Haauwen , met een Niervormig zeer dun Zaad , dat wederzyds gebaard is. De Bladen en Bast hebben eenen leelyk bitteren Smaak. Het Afkookzel der Haauwen wordt de AamG 5 bor Ei, deel. iii, stuk. II. Afdeel, xiv. ioOFDtuk, Catalpahom.  106 TwEEMAGTIGE BOOMEN, II. 'Afdeel. xiv. Hoofdstuk. x. Big>-eni per.taphy Vyfblat F- borftigen ingegeven ; dc Bladen op pynlyke deelen gelegd, en de Zenuwen zeer ftreelende geacht te zyn. Wat den Cumbulu van den Malabaarfen Kruidhof aangaat, die door Syen in de Aantekeningen een Malabaarfe Nooteboom met eene Smecrige Noot en een gekapte Bloem genoemd wordt (*): dezelve kan , wegens de Vrugten , die dc figuur van Nooten hebben, en aan Trosfen groeijen, naauwlyks tot deeze Soort behooren hoe zeer ook de Bloemen naar die van dit Geflagt gelyken. Zy hebben de figuur van een Huik , zynde geel van Kleur en niet onaangenaam van Reuk. De klimmende Soorten overftappende, kome ik tot de (10) Bignonia met gevingerde Bladen , de Blaadjes effenrandig en Spatelvormig. Deeze is door Catesby in Karolina waaroenomen als een Heefter van tien Voeten hoog, maar zy wordt, volgens Sloane, op Ja- mai. (») Nik Malabaüca unftuofa , Flore cucullato. syen iu Notis. Fl. Malab. ipo. f io) BWnonia Foüis digitatis, Foliolis inregerrimis obovatis. Hert. Clïff. 497- Bignonia arbor pcntapliylla , Flore rofeo, na:x 5; minor, Flore Rofeo, Siüquis planis. tUM. Sp. 5. CATESB. Car. I. T. p. 37- SEL1GM. Vcg. I. Pl. 74- Nerio affinis Arbot Siliquofa , 8cc. SLOAN. Jam. 154. Hifi. II. p. 6i. Rij- OtrJr. n+. Guari- pariba. MARCCü. Bras. 108. T. 118.  D 1 D Y N A M I A. 107 maika êen zeer groote Boom , dien men 'er White Wood , dat is Wit Hout noemt, grocijende veel op vogtige plaatfen en aan de kan-i ten der Rivieren, zo aldaar, als op andere Ei-S landen van Amerika. Dezelve heeft de Schors, zo wel als het Hout, dat zeer hard is, wit. De Bladen vallen jaarlyks af, en dan blyft de Boom eenige Weeken kaal ; middelerwyl begint hy te bloeijen, krygende Bloemen, welke wit zyn en wanftallig, naar die van den DoornAppel gelykende , waar op vierkante Haauwen volgen , als van den Oleander, met veele Zaaden bevrugt , zynde vyf of zes Duimen lang. De Karolinifche heeft de Bloemen Roozekleurig. (11) Bignonia met gevingerde Bladen, de Blaadjes effenrandig en ge/pitst Eyvorviig- Dit verfchil der Bladen, alleen, onderfcheidt deeze van de voorgaande Soort. Het is, volgens M1l r. e r , een Bignonia, die de ondertte Bla ■ den gevingerd, de bovenfte enkeld of drievoudig heeft. Het Leucoxylon van Plüiceketius, een Haauwdraagende Boom , met OleanderBloemen en gewiekte Bladen, die vyfbladerig is, (11) Bigmmia Foliis digitatis , Foliolis iutegerrimis ovati: acuminatis. Syst. Nat. xii. Bignonia Foliis imis dlgitati &c. MILL. D.tl. N. 10. Leucoxylon Arbor Siliquofa , ouini: Foliis , Floribus Nerii , alatQ Semine. Pluk. Alm. 215. t 200. f. 4. 11, Deel. lil. Stuk, II. lFdeel. xiv. Ioofd» rus. xi. Bignonia Leucoxylon. Wit Hout Boom.  TOS TWEEMACTIGE BOOMEN. is , wordt hier t'huis gebragt. Dit verfchilt wei' nig van gevingerd en Sloane hadt denzelven tot den voorgaanden Wit Hout Boom betrokken. Men wil, dat dezelve het Witte Brafilie-Hout zoude uitleveren. Mooglyk zal deeze de naar den Oleander gelykende Boom zyn van voorige Autheuren, die Trosfen van Zaadpeulen heeft, een Voet lang , welke door de fchubbigheid der Zaaden in de eerfte opllag voor Adders werden aangezien. De volgende Soorten wederom Heefterachtig of Rankgewasfen zynde , gaa ik tot de twee laatiten over. (16) Bignonia met dubbeld gevinde Bladen, de Vinblaadjes ongekarteld , byna Hartvormig, fpits. De Peuldraagende Malabaarfe Boom van Syen, met Hartvormige Bladen en eene zeer groote , platte, langwerpige Vrugt, is de Palega Pajanelli van den Malabaarfen Kruidhof , welke Breyn tot de Clematis betrokken hadt, en genoemd, „ zeer groote Malabaarfe Boomach,, tige,met Ockernooten- Bladen, de Vinblaad- „ jes (16) Biznonia Foliis bipinnatis , Foliolis integris, fubcordatis, acutk Fl. Ztyl. 236. Arbor filiquoia Malabarica Ccrdato Fol.o &c Raj. Hifi. 1741. Talega Pajanelli. Hort. Mal. i. p. 77, T. 43. £. Arbor Siliq. Mal. Folio majore mucronato. Raj. Hifi, 1741. Pajanelli. Hort. Mal, i. p. 79. T. 4J- BURm. Fl. Ini. 131. II. Afdf.bl xiv. Hoofdstuk. xvi. Bignoni Indica. Oostindi Iche.  DlDYNAMIA. 109 ,, jes rondachtïg , een zeer groote witachtige „ {tinkende Bloem en zeer breede platte Haau„ wen draagende." By Tournefort heet dezelve Bignonia met Hartvormige Bladen. Het is een hooge Boom, op Zandige plaatfen groeijende , die een week , witachtig Hout heeft . dat zeer Draadig is ; den Stam wel twee Voe ten dik. De Ribben der Bladen, waar aan de. Vinblaadjes als in de Esfchenboomen ftaan hebben een gemeene Rib of Bladfteel, van we vyf of zes Ellen lang. De Bloemen, die b] Trosfen aan de enden der Takken groeijen, zyi Klokvormig met een langen Hals, en zeergroot Hier volgen de Vrugten op, als Slagzwaarden drie Span lang, een Hand breed en Omtrent ee: Vinger dik, bevattende ontelbaare Zaaden. Als eene byfoort wordt hier toe, door onze Ridder, betrokken de Pajanelli van Malabar welken Syèn door een grooter gefpitst Bla van den anderen onderfcheidt; hoewel dezelve bovendien, de Bladen nietdubbeld, maarenke gevind heeft. De Vinblaadjes zyn veel groote] een Span en daar boven lang en veel langwe piger dan in de voorgaande Soort, doch al h overige is nagenoeg het zelfde , zelfs tot d< Stank en de bitterheid der Bladen toe, welke o-ekneusd de Indiaanen dienen, om met eenij andere zaaken een zwarte Verw voor het Li nen te bereiden. Van de Wortels en derzelv Bast, maakt men, uit- en inwendig, in Afkoc zei gebruik, als een Geneesmiddel. (17) Bi 11. deel. iii. stuk, II. Afdeel." xiv. Hoofdstuk. i I r l » 1 a j d s d » r- •8 :n E 'e Eierk- g-  iïo Tweemagtige Boomen. II. Afdeel xiv. Hoofdstuk. xvii. ÏSignonia taerulea. ülaauwe. (17) Bignonia met dubbeld gevinde' Bladen, de Vinblaadjes Lancetvormig , ongekarteld. Een middelmaatige Boom, met breede Pok» houtbooms - Bladen , en blaauwe Blocnlen als die van 't Vingerhoedkruid , door Catesby op de Bahama - Eilanden waargenomen, maakt deeze Soort uit, welke Linn^eus in Karolina plaatst. De Vrugten zyn platte rondachtige Haauwen, gemeenlyk twee' Duimen middellyns hebbende , en gevuld met kleine, gewiekte Zaaden. Door de rypwording fpringt deeze Vrugt in twee Stukken, en werpt dus de gedagte Zaaden uit. Ci tharexylum. Vedelhout - Boom. Dit Geflagt heeft de Kelk vyftandig, Klokswyze ; de Bloem Trechtervormig en Raderachtig, met de Slippen van boven ruig en even groot. De Vgugt is een Bezie met twee Zaaden , welken ieder twee holligheden hebben. In hetzelve komen twee of drie Westindifche Soorten voor, als volgt. (r) Ver f17) Bignonia Foliis bipinnatis , Folfolis Ianceolatis inteerris^ Syst. Nat. xii. Arbor Guajaci latiote folio , Bignonia: Flore cceruleo, Fruftu duro in duas partes disfiliente, &c, CJATESB. Car. i. T. p. 42. SELIGM. Vog. i. Pl. 84.  D i D ¥ n A m I a. h ï (i) Vedelhout -Boom met ronde Takken, de Bloemkelken getand. ] Deeze , onder den naam van Heefter achtigCitharexylon met een Afchgraauwe Schors en langwerpig Eyvormige Bladen door Browke, voorgelteld , en door Plckemetius Lau-; rierbladige Amerikaanfche Boom , met de Bla-' den breed wit geaderd , geheten, komt by Plumier onder den naam van Boomachtige Trosdraagende Jasmyn , met Laurierbladen , voor. De Heer J a cquin, die dit Gewas in de Bosfchen op 't Eiland Martenique waarnam, zegt dat het een Takkige Kroonboom is, van twintig Voeten hoogte , met een ronden Stam, op 't'meeue een Voet dik. De Bladen zyn langwerpig ovaal, wederzyds gefpitst, effenrandig , glanzig, dikwils gepaard, fomtyds overhoeks en ook wel drievoudig , doorgaans meer dan een half Voet lang. Aan ieder zyde hebben de Steeltjes , van boven , dikwils cenige weinige Klierachtige Kuiltjes, uit welken , in jongere Boomen, Druppeltjes Honig zweeten. Van de vier Meeldraadjes in de Bloem, zyn twee een wei- (t) Citbarexyhm Ramis teretibus , Calycibus eHntatis. Syst. Nat. XII. Gen. 760. p. 41S. Citharexylon fruticoliun, Cortice cinereo , ï i i i i 1 » > r e  II. AfDEELi XIV. Hoofdstuk. Kalaba. £oont. 1T. Crtscen Cacurb fera. Rondb 3l8 TwEEMAGTIGE BOOMEN. grooten niet alleen Kommen en Bakken , maar ook Korfjes, door het uitfteeken der kanten. In een Pot , daar van , kan Water ettelyke maaien over 't Vuur gekookt worden , eer die -verbrande. De buitenfte Oppervlakte weeten de Wilden en Negers met aartig Snywerk , zwart of rood op een witten Grond, zodanig te verfieren, dat deeze Kalabasfen, dus, in de Kabinetten der Liefhebberen dikwils bewaard worden. De Karibeen noemenze dan Coui, en daar van zal de bynaam Cujete misfchien afkomftig zyn. Men ziet hier uit dat dit Gewas , met den Geilagtnaam Crescentia , ter gedagtenisfe van den Italiaanfchen Kruidkenner Crescentius, door onzen Ridder gedoopt, te regt den naam van Kalabas-Boom voeren mag. Het was ook door den vermaarden Commelyn een Kalabasdraagende Amerikaanfche Boom getyteld. De Heer J. Burmannus merkt aan, dat P lumier. aanmerkelyke verfchillendheden in de Bladmaaking waargenomen heeft:het welk dan ook aanleiding gaf, tot het afzonderen van deze Soort; naamelyk (2) Kalabas - Boom met Lancetswys' Eyvormige Binden. 'ti- adi- Dat (z) Crisctntia Foliis lanceolato - ovatis. Mant. alt. p. 250. Ciesccntia Foliis oblongo - ovatis, Ftuctu rotundo, Cortice fragi-  DlDYNAMIA. lip Dat dezelve den naam van Kalabasdraagende in onderfcheiding van de andere voert, is zonderling , aangezien hy een Vrugt draagt met! ecnen broofchen Dop. Men betrekt 'er toe ,s' den Kalabasdraagende Boom van Pluken e -2 tius met rondachtige famengetropte Bladen, eenovaale Vrugt, en Hartvormige Zaaden, die in een zwarte Klomp beilooten zyn, en dus ook den Amerikaanfchen Kalabas - Boom van Sloane , met rondachtige Bladen ; doch dezelve fchynt voor 't overige nagenoeg met den voorgaanden overeen te komen. (3) Kalabas - Boom met effenrandige Eivormige Bladen, die aan de Tip ge/pitst zyn. Deeze Soort heeft de Hoogleeraar N. L. Burmannus , als van de eerlte verfchillende, voorgefteld , en 't is zonderling, dat de Heer Linn^us dezelve niet tot de tweedt Soort betrokken heeft. Op 't Eiland Java is z} groeijende gevonden. Gme- fragiü. Mill. £>>3- N. 2. Cujete latifolia, Fruéïu putamin fragili. Puim. Gen. 23. Ie. 109. Gucurbitifera arbor, fubro tundis foliis confertis, Fruftu ovali. PLUK. Alm. 124. t. 171 f. 2. Arbor Cucurbitifera Americana, Foliofubrotundo. sloam Jam. 206. Hifi. II. p, 17*- RAJ. Hift. iS«7-_ (3) Crescentia Foliis ovatis integetrimis, apice acuminatis Eurm. Fl. Ini. 132. H 4 II. DEEL. III. STUK. II. fdeel. XIV. [OOFD- ruK. KalabasUem. III. Crescentia ovata. Ovaalblaaige.  120 TwEEMACTIGE B OOM EN'. IK Aedeei, XIV. Hoofd- STUK. ti Gmitina A 'iatica. Oosliudi fch* G M E L r n A. ► De Geflagtnaam ftrekt tot vereering van den beroemden Heer Gmelin, Hoogleeraar te Petersburg , door wien uit liefde voor de Natuurlyke Hiftorie , in het veeljaarig doorkrui, zen der afgelegenfte deelen van Siberië, geen moeite is ontzien, om de Kruidkunde met een groot getal van onbekende Plantgewasfen te verryken , welken hy ten deele reeds aan 't licht gegeven heeft. De Kenmerken zyn , een byna viertandige Kelk, de Bloem in vieren gedeeld, Klokvormig: twee Meelknopjes dubbeld ^ twee enkeld: de Vrugt Pruimachtig met eenen tweehuizigen Steen. Maar ééne Soort was hier van door Linnjeus opgegeven, maar de Heer N. L.B u rM A n n n s heeft 'er twee anderen bygevocgd , zo dat ik thans drie Soorten van dit Geflagt befchryve. (i) Gmelina met gepaarde Doorens, waterpas gefirekt. Tot (l) Gmelina Spinis oppoiïris horizontalibus. burm. Fl. Ind. 132. Gmdina. Syst. Jiat. XII. Gen. 7S3. p. 417. Flor. 2eyl. 230, Michelia ipinofa Floribus luteis. Amm, At~l. Petrop. VIII. p. 218. T. is. Prunus Indica fylveftris Fruftu rTavo Pyrifbrmi. BüR.w. Zeyl. 197. Lycium Maderaspatanuir». &c. Pluk. Alm. 234- Jambola, fylveftris parvifolia, Kvyim. Amb. I. p. lij. T. 40.  DjdVNAMIA." 121 Tot deeze Soort was door onzen Ridder t'huis gebragt, de Dematha van Ceylon, welke door den Hoogleeraar J.Burmannus genoemd werdt Indifche Wilde Pruimboom met eene geele Peer-gelykende Vrugt, welke de Trosdraagende was van Ray, aan de Kust van Malabar Tani, in 't Nederduitfch Heilpeeren genaamd, om dat derzelver Pitten bekwaam waren tot geneezing van zekere Landziekte. Het is een groote Boom,met een dikken Stam; wiens Vrugten naar groote Peerachtige Pruimen gelyken, hebbende een roode Schil, het Vleefch groen en Sappig , maar fmaakeloos Thans wordt hier toe de Wilde kleinbladig Jamboes - Boom, van Rumphius, t'huis ge bragt, welke ook een hooge Boom is , me ronde Takken , de Bladen gepaard, gefteeld Eyvormïg, van onderen Wollig hebbende dikwils met een fpits Kwabbetje aan ieder zyde Aan de Oxels der Bladen komen Doornen voort tegenover elkander , horizontaal , aan de Pur ruig, van langte als de Bladfteelen. De Bloe men, die op Steeltjes ftaan, groeijen aan 't en der dunne Takjes. Dezelven zyn gevuld mc hoogroode Meeldraadjes , gelyk alle bloeijenc Jamboezen , hebbende blaauwachtige Knopje De Vrugt is een kleine Jamboes, mede Roozi rood. Het Hout wordt tot den Huishouw, « ook tot het maaken van Vaartuigen, gebruik H 5 (2) Gme" 51, dml, iii, Stuk. II. ^! Ifdeel' xiv. 300FDtuk. I 5 t d ■t le 3. )f t.  II. Afdeel xiv. Hoofd. STUK. ii. Gmellm Coromandelica. Kormar dellche. iii. Cmelina Indica. Javaaniche. 122 1 TwEEMAG tige BoOM en. (2) Gmelina met gepaarde Doorens, die overend Jlaan. Dit Kenmerk onderfcheidt deeze Soort, welke op Kormandel groeit, en van de Inlanders Care geheten wordt; doch de Heer N. L. .Burmannus merkt aan, dat menze in de beide Indien vindt, en derhalve hadt zy den bynaam behooren te hebben van de volgende Soort. Zyn Ed. betrekt hier toe den Rhamnus met zeer kleine tropswyze groeijende Palmbladen , en met lange Doornen gewapend, welke door Sherard aan Sloane was medegedeeld , zynde van Jamaika afkomftig. (3 ) Gmelina met overhoekze Doornen , da Bladen langer hebbende. Deeze wordt Doery Roekan , en de eerfte Soort Doery Radak genoemd by de Javaanen, groeijende die beiden op Java. Zy heeft een bogtigen Steel of Stam: de Bladen zyn enkeld of liaan ieder op zig zelve, met zeer korte Steeltjes, ftompachtig, Hartvormig , gekarteld zyn- (2) Gmelina Spinis oppofitis conjugatis ere&imculis. BUbm. Fl. Ind. 132. Rhamnus Foliis Buxeis confeirim nascentibus Spinis longis armata. Sloan. Jam. 216. Htfl. ii. p. 100. T. 207. f. 1. Lycium Maderaspatanum &c. minoribus Foliis. Pluk. Php. 234. T. 97. f. 2. (3) Gmelina Spinis alternis, Foliis longioribus. 13URM. FU Ind. p. 132.  zynde: 't Gewas heeft zeer eenvoudige Doo- rens, langer dan de Bladen, dikwils aan de Oxe- len of beneden het Blad geplaatst. 1 s avicennia. De Geflagtnaam is van den Arabifchen Geneesmeefter Avicenna ontleend, die inde Elfde Eeuw overleedt, en onder anderen over de kragten der Planten gefchreeven heeft. De Kenmerken zyn, een Kelk in vyven verdeeld, en eene Bloem met twee Lippen, waar van de bovenfte vierkant is: de Vrugt een Lederachtig vierhoekig Zaadhuisje, met één enkel Zaad. Twee Soorten komen in dit Geflagt voor, beiden in de Westindiën huisvestende, als (1) Avicennia met Hartvormig ovaale var, onderen Wollige Bladen. Van deeze Soort geeft de Heer Jacquii de volgende befchryving. Het is een Takkigi Boom van twintig Voeten hoog, de Bladei lang (1) Avicennia Foliis cordato - ovatis fubtus tomentofis. Sys, Nat. XII. Tom. II. Gen. H37« P- 4i«. lACQ; Amer. Hij p 178. Eontia Foliis oppofitis, pedunculis fpicatis. Sp. Plan fl p. 891. BURM. Fl. Ind. 138. Bontia Foliis integris.ol longis, oppofitis Sec. BROW. Jam. i. p. 2S3. Donatia. LoEH Hisp. 193. Mangle Lautocerafi foliis. Sloan. Jam. Hifi. p. 66. Avicennia. Fl. Zeyl. 57- Mat, Md. Sp, Pla, 1. p. 110. II. DEEL. III.STUK. II. .FDEEL, XIV. ioOEDTUK. I. Avicennia tomentnfa. Wollige. r [. t.  124 TwEEMAGTIGE BOOMES. II. Afdeel, JilV, Hoofdstuk. ZoutBoom. langwerpig ovaal, flomp , van boven glad en groen, van onderen met een digte, fyne, gryze Wolligheid bezet hebbende, en dikgefteeld. Ten opzigt van de Bloem en Vrugtmaaking komt die met de volgende Soort overeen. Zyn Ed. betrekt "er toe de Bontia met effenrandige, langwerpige,gepaarde Bladen, van Browne, de Donatia van Loefling en de\Oepatavan Malabar, die door de Nederlanders aldaar Zoutboom genoemd wordt volgens Commelyn. Ook zou de Mangles - Boom met Laurierkers. Bladen en vierbladige witte Bloemen, van Seoane op Jamaika gevonden, hier toe behooren. Wat den gedagten Zoutboom aangaat, dezelve wordt befchreeven als een fchoone Boom, met eene uitgebreide Kroon , wel zeventig Voeten hoog en omtrent zestien Voeten dik, met wit. achtig Hout en roodachtige Wortelen, die van een Zoutigen Smaak zyn : de Bladen zyn gepaard , langwerpig rond, van boven groen en glad , van onderen Afchgraauw : de Bloemen klein , wit , welriekende , vierbladig met vier Meeldraadjes en groeijen Troswyze: de Vrugten Kegelvormig fpits , platachtig , onder een dikken groenen Bolfter een fbort van Amandel als een Boon influitende , die bitter van Smaak is, en de eigenfehap heeft, van nog in de Bolfter vervat, en buiten den Grond, (zo ik het begryp,) de beginzels van Wortels en Bladen uit te fchieten. De Boom groeit op de Oevers der zoute Wateren , inzonderheid by Cochin: de Pit-  D i D Y N A M I A. 125 Pitten der Vrugten worden , na dat zy, door Jang weeken en kooken in Water, van haat e' meefte bitterheid ontbloot zyn , van de Inlan 1 ders gegeten. De fleer Linnjeus hadt, op het voet-, fpoor van anderen, de Vrugt van deezenBoom, die dan, gelyk de Noot van den Catsjoe-Appel, in haare Bolfter of Bast een fcherp, bytend Vogt bevatten zou *, voor het waare Anacardium der Apotheeken, 't welk van Malakka en; de Philippynfche Eilanden komt, gehouden. De Engelfchen en Portugeezen noemen het gemeenlyk Malakka- Bomen. De Heer Jacquin verzekert, in tegendeel, dat de Anacardia geenszins Nooten van deezen Boom zyn; ja dat men den Boom nog niet kent , waar van dezelven komen. Op zyne vermaaning heeft onze Ridder de Avicennia , die te vooren door zyn Ed. onder de Tetrandria geplaatst was, hier onder de Didynamia te regt gebragt. (2) Avicennia met Lancctvormige, wederzyds gladde. Bladen. Deeze, door gedagten Heer alleen op de ZeeOevers van Martenique waargenomen , wordt onder de Mangliers of Mangles - Boomen ge- teld. (2) AvUm&a Pollis Ianceolatis, utrinque nitidis. Syst. ftoe'xa. Avicennia Foliolis utrinque nitidis. ]Acq, Am,r ff ijl. p. 177- T. f- l' ii, Peel. SR. stuk. II. Lfdeel»' xiv. iooFh- tuk. Iet Anjardiuui. * Zie H. ;tuk, bl. .06. ir. Avicer.nia. nitida. Gladde.  li. Afdeed xiv. Hoofdstuk. Eon- 126 ïweema gtige eoomek. teld, en van de Franfchen Paletuvier gris geheten. Het is een Takkige Boom, die wel veertig Voeten hoog groeit, met Lancetvormige , fpitfe , effenrandige , kort geileelde, gepaarde Bladen , die glad en glanzig zyn, drie Duimen lang. Aan de enden der Takken geeft dezelve Trosfen uit van Bloemfteeltjes, wier Bloemen klein en wit zyn, eenbladig, met de onderfte Lip in drieën gefneeden, de bovenfte vierkantig : zo dat men hier een voorbeeld, zo zeldzaam , van een hoogen Boom met eigentlyke Gelipte Bloemen heeft. De Vrugt is een Lederachtig Zaadhuisje van eene fcheef Eyvormige figuur, platachtig , ftomp, eenhuizig, tweekleppig, doch nooit open gaande aan den Boom. Het bevat één Zaadkorrel of Boon van de zelfde figuur , uit vier Vleezige Plaatjes famengefteld , welke de Zaadkwabben zyn. De Wortels , zig onder den Grond naar alle kanten verfpreidende , maakten 'een groot Bofch van Spruiten, naar Aspergies gelykende, doch of dezelven jonge Boomen wierden , als nog geen Bladen hebbende, kon zyn Ed. niet verzekeren. De Bontia, waar van de eene Soort, met den bynaam van DapJinoides , thans een byzondcr Geflagt uitmaakt , zal ik hier, om de naverwantfchap, nog byvoegen.  Didynamia. 127 33 o n t i A. De Kenmerken beftaan ook in een vyfdeelige Kelk en eene gelipte Bloem , maar die de onderfte Lip omgekruld heeft. De Vrugt is Pruimachtig, met een fcheeve tip , bevattende ook een enkel Boonachtig Zaad. De.eenigfte Soort (1) voert den gezegden naam, om dat haare Bladen veel naar die van de Laureola, ook wel Daphne genaamd, zweemen. Dillenius noemtze Bontia, die naar de Laureola gelykt, en Plu mi er fteltze voor, als Boomachtig, in de gedaante van Thymelcea. By Plukenetius komt een Wilde Olyf boom van Barbados voor , welke fmalle , vette, en fiaauw gekartelde Bladen heeft, hier t'huis gebragt. Deezen hadt hy vernomen eene Gom uit te geeven, welke naar de Gom Elemni geleek; doch zo veel Ray kon zien, in een Takje door D. Srerard aan hem gezonden, Waren de Bladen niet gekarteld. De Boom hadt menigvuldige Bladen aan de Takken, een Handpalm lang, een Duim breed, gefpitst, en onder de groote Bladen waren eenige kleinere vermengd. De groeyplaats is in de Westindicn. De (1) Bontia. Syst. Nat. xii. Tom. ii. Gen. 791. p. 41S, jACCk Am. Hift. P- 178- T- I7ï> f. 4*. Bontia arborescens Thymelea: facie Plum. Gen. 32. Bontia Laureola: facie. Dill. Eith. T. 49. f. 57» Olea fylveftris Barbadenfis , Folio angusto , pingut, leviter crenato. pluk, Alm, 169, T. 209, f, ? RAJ. Dendr, 47. ii, deel, iii. stuk, II. Afdeel» xiv. rloOFD» iTUK. r. Bontia Dapinaiies.  II. Afdeel, xiv. Hoofdstuk. XV. HOOFDSTUK. Befchryving van de Bo omen, in wier Bloemen de Meeldraadjes famengegroeid zyn , of uit één Grondftuk voortkomen, deswegen den naam van Enkelbroederige, Monadelphia, voerende. Deeze Klasfe , die daar van haaren naam heeft, dat de Meeldraadjes als op een Voetftuk zitten , en niet , gelyk gewoonlyk , ieder op zig zelf uit den bodem van de Bloem ontfpringen, is naar het getal derzelven van Linmüs in Vyfmannige, Ze ven mannige, Negen-, Tien-, Twaalf- en Veelmannigen, gefmaldeeld. Onder de laatften komen de meefte Boomen voor. BjüWHit A.'1 Dit Geflagt heeft zynen naam van den vermaarden Engelfchman Browne , door wien een zo fchoon Werk over de Plantgewasfen van Jamaika is aan 't licht gegeven. Ber- X2S TWEEMAGTIGE BOOMEN. De Klasfe der Viermagtige Planten, Tetradynamia, levert geen Boomen en zelfs maar weinig Heefters uit. Ik gaa derhalve tot de volgende over.  M o w a d e l p h i a; 12» Behalve het gemelde zyn de Kenmerken; de Kelk in vyven gedeeld en een dubbelde Bloem- • krans , de buitenfte éénbladig j de binnenfte j vyfbladig. Maar ééne Soort komt van hetzelve voor(i), die wegens de Hoogroodc Kleur der Bloemen c den bynaam voert. De Heer J a c q o i n heeft • dezelve aan de Vaste Kust van Zuid-Amerika Waargenomen , als eeh Boom van agttien Voeten hoogte , door zyn Gewas niet fraay, maar aanzienlyk wegens de fchóonheid van zyheBloehleni Deszelfs harde , geelachtige Hout is met een Afchgraauwe Schors bekleed. De Bladen zyn ovaal, gefpitst, effenrandig, glad,gepaard * kort gefteeld , drie Duimen lang , by twee of drie Paaren gehécht aan een zelfde Takje. De gemeene Bloemfteeltjes , die kort en Takkig zyn* 'naar Knoppen gelykende, draagen by dé tien Bloemen, van drie Duimen lang , in neerhangende Trosfen. Zy hebben een rosfen Kelk* een rooden Krans en geelachtige Meeldraadjes. De Vrugten hadt zyn Ed. niet gezien, zo min als de Heer Loefli ng, wiens Hermejïas, in 't Spaanfch Rofa de Monte of Berg - Roos, hem de zelfde Plant feheen te zyn , hoewel hy 'ef nooit elf Meeldraadjes aan gevonden hadt. Linnaïus hadtze, deswegen, onder de Elfmanni- gen (ï) Etownsea. Syst. Nat. Xll. Tom. ii. Gen. 8 3 3-P-4j2. jACO^ Amtr. 26. Hifi. 19+. T. lii, Hermefias , Rofa <3s Monte. loefL. tt. 278» I lis Deel. III. StuK. Tl. LFDiSEL* XV". Ioofd- TUK. I. Bmwnad iccined. Hoogtóöe.  ft. Afdeel. XV. Hoofdstuk. i. Connaru. monocarfos. BoonBoom. 130 Enkeleroederi ge BooMenJ gen geplaatst ; doch naderhand in dc Rang der Negenmannigen , zeggende dat Loefling 'er negen Meeldraadjes aan toefchreef: maar zyn Ed. erkent thans, dat die Heer 'er, altoos en beftendig, elf Meeldraadjes in waargenomen heeft (*). CoNNARÜS. Behalve, dat het getal der Meeldraadjes, gelyk in de volgende, tien is en de Styl enkeld, zo wel als dc Stempel ,■ komt hier in aanmerking , een tweekleppig Zaadhuisje , met ééne holligheid en één Zaad. De eenigite Soort (1),deswegen den bynaam van éénzaadig, dat zonderling is, voerende, is door den Hoogleeraar j. Burmannus afgebeeld , onder den naam van Ceylonfche Driebladige Rhus, in de gedaante van Turkfche Boonen, met menigvuldige ge - aairde Bloemen. In het'Kruidboek van den beroemden Her mann v s voert dezelve den naam van Indifche , Boomachtige , éénzaadige Phaseolus, welke in een roode Haauw ééne Boon voortbrengt. In des- (*) Stamlna undetim femper Loafiingio. Mant. elt Filamenta undecim quod conltans 8c curiofuin. Loefl. Rtixe. p. 3 5S- (1) Connarus. Syst. Nat. XII. Gen. 830. p. 452-Rhus Zeylonicus trifoliatus, Phaseoli facie , FJoxlbus copk.Cs fpicatis. Burm. Ziyl. 199. T. S9. Phaseolus' arborescens Zeylanicuï monoc«rpos. RAj. Suppl. 433. Fl. Zeyl. 248. eurm. Fl. Ind, H4.  M ' o k A d e t I H i A. deszelfs Mufceum Zejlanicum was zy genoemd., Driebladige, Peuldraagende, Rankenboom, Radelïfawael by cle Ceyloneezen of Radalya, en de Vrugten zouden eene Slymigheid hebben, mooglyk tot wasfchen dienftig, gelyk de Zeepnooten, Limn^üs zegt, dat het een Boom is: Burmannüs noemt het een Boomachtige Plant, die hard Hout heeft, met eene zWartachtige Schors bekleed, de Bladen Eyvormigj effenrandig , dik, met hun drieën op een gemeencn Steel zittende, en, zo het fchynt, aanblyvende. Op den top van den Steel komt eeri Tros van kleine Bloempjes voort, even als plaat; heeft in dc Sumach. De Groeiplaats is op Ceylon. H u G o n i a, Deeze heeft een vyfbladige Bloem met vyf Stylen, en de Vrugt is eene Pruim met der Steen geftreept. Hier van komt ook maar ééne Soort voor (i), welke den bynaafn van Myftax voert of Baardboom , in 't Malabaarfch Modera Canni; om dat de Takjes, waar aan de Bladen ftaan , met eene (i) Hugonia Spinis oppofitis rcvolutis. Syst. Nat. XII. Tom, II. Gen. 331. p. 4Sï. Fier. Zeyl, 249. /Egoceiaros Arbor, Zeylanica , Lauri fmclii , Cortice Costum olente. RAJ. Dinar. 45. Myftax Frutex Eaccifer Malabaficus, Fructu calyculato, rotundo , monopyreno. Kij. H'ft, iJ7°i Modera Canni. Hert, Mal II. p. 29. T. 19. Eurm. Fl. lr.4. 144. I 2 II. DEit, 111. Stuk. IV. Afdeel xv. Hoofd* 3TUK, *• Ilugoma Myftax, Baardboom,  132 ENKELBROEDERI GE BOOMEN» II. Afdeel. Xv. Hoofdstuk. BaardBeom. eene Wollige ruigte als gehaaird zyn. Hy groeit op Zandige plaatfen, Heefterachtig, twee Mans langten hoog. Aan de Takken zyn, onder de Bladen, gepaarde, korte, ftyve Doorens; omgeboogen , zo dat zy met den Tak evenwydig ftaan. De Wortel heeft een aangenaame Kruiderige Reuk , en wordt , zo wel als de Bast , tot een Zweetdryvend Geneesmiddel gebruikt. De Vrugten zyn ronde, geele Besfen. Linnjeus noemt het een Boom, en verbetert de Kenmerken , door zyn Ed. te vooren uit den Malabaarfen Kruidhof opgemaakt , volgens de Plant zelve , dus. „ De Bloem, die uit vyf, „ rondachtige , groote , gaapende Blaadjes be„ ftaat, heeft een Lederachtige Kelk, van vyf „ ovaale, holle , blyvende Blaadjes, 't Getal „ der Meeldraadjes is tien, die Elsvormigzyn, „ van het midden naar onderen tot een Bekertje „ famengegroeid, van langte als de Bloemkrans, „ met rondachtige , dubbelde Knopjes. Het „ Zaadbeginzel , binnen dat Bekertje vervat , „ is Eyrond , en heeft drie Draadachtige Sty„ len, van langte als de Meeldraadjes, met ge„ knopte Stempels." Hoe dat dan deeze Bloem Vyfwyvig zyn kan, verftaa ik niet. In het Kruidboek van Hermannus ftaat, volgens den Heer N. L. Burmanisus , aangetekend, dat de Bast van deezen Boom zeer bitter en Kruiderig is, hebbende den reuk van Iris Florentina of liever van Violen, en wordende te Goa , in Oostindie, in plaats van Costus gebruikt. De moniters verfchillen, zo zyn Ed. aanmerkt, inzon- der-  monad e l p h i a. I33 derheid door de Bladen, welken de Javaanfche Eyvormig heeft, van grootte als die van den Perfikboom ; de Ceylonfche kleiner ovaal met een Punt en uitermaate zwart, en, die in 't Kruidboek van Petiver, Lederachtig, als de Bladen van de Beerendruif: doch in alle deeze monfters kwamen de gepaarde omgeboogen Doorens voor. Pentapetes. Tot den Rang der Twaalfmannigen onder de Enkelbroederige Gewasfen is dit Geflagt betrokken , niettegenftaande in 't zelve het getal der Meeldraadjes twintig is, waar van vyf langer dan de anderen zyn, zonder Meelknopjes. Hier van zal de Geflagtnaam zyn afgeleid. De Vrugt is een vyfhokkig Zaadhuisje, met veele Zaaden. De eerfte Soort is een Jaarig Kruid of ZaayGewas, maar de twee anderen zyn Boomachtig, als volgt. (2) Pentapetes met Eyvormige uitgegulpte Bladen. Dee- (2) Pentapetes Foliis ovatis repandis. Syst. Nat. XII. Tom/ II. Gen. 83+. p. 455. Amom. Acad. I. p. 407. Pentapetes. Flor. Zeyl, 250. Pterpfpermadendron Snberis folio angulofo, fubtus incano , Floribus albis. Amman. At7. Petrop. VIII. p. 21 s. T. is. Arbor Champacca: Suberis Folio, Fru&u ligneo, Seminibus alatis referto. PET. Mui. 34s- Burm. Fl. Ind. 144. 13 II. Deel, III. Srog, H. Afdeel, xv. Hoofdstuk, 11. Pentapetes Suberifo- imalbhdi- :e.  II. Afdeel. xv. Hoofdstuk» (3) Pcn- J34 EnKEEBROEDERIGE B O OM EN. Deczc en de volgende zyn, als een nieuw Geflagt , onder den naam van Pterospermadendron, om dat het Gewiekte Zaaden heeft, voorgefteld door den beroemden Ammannus. Zyn Ed. geeft 'er de Bladen van den Kurkboom aan, en betrekt 'er toe den Boom, dus door Petiv er onderfcheiden , die. een Houtige Vrugt heeft, gevuld met gewiekte Zaaden. De Takken, zegthy, van deezen Boom zyn regt, met weinige Zy takjes, hebbende eene van buiten bruine Schors, van binnen groen, en het Hout is ook groenachtig van Kleur: de Bladen drie Duim lang en half zo breed, aan dc Punt met hoeken , van boven groen , van onderen grys of witachtig. De Bloemen zyn taamelyk groot en Roosachtig, beftaande uit vyf Blaadjes van een Duim lang, wit van Kleur. Zy hebben veele Meeldraadjes van de zelfde langte , en eenen krommen Styl. Dc Kelk is in vyven gedeeld , en van buiten met eene rosfe Wolligheid bekleed, byna zo groot als de Bloem. HetVrugtbeginzel wordt eene Houtige, bruine, langwerpige Vrugt, van grootte als een Ockernoot, door rypwording aan 't end opfplytende in vyf Kasjes, ieder veele Zaaden bevattende, die lang. werpig, famengedrukt, gelyk die van den Ahornboom gevleugeld , ros van Kleur zyn met een witte Pit. Men houdt dit voor den Welagha der Ceyloneezen.   2 Deel, Plaat xiii .  MONADELPHIA. 135 (3) Pentapetes met Hartvormige uitgegulpte Bladen. Deeze verfchilt, volgens den Heer Amman, van de andere, door de Bladen breeder, ftomper, uitgefneeden en met Ooren; de Bloembladen langer en fmaller ; de flippen van de Kelk langer, dikker en ftomper te hebben. De Vrugt is ook grooter; te weeten vier of vyf Dunner lang en by de twee Duimen dik, bevattende dus veel grooter Zaaden dan de voorgaande Soort. . , , In het Vertoog van Amman vindt men da dit Gewas ge-oorde Bladen heeft, zynde Fo Uis Auritisiwxx van by aanhaaling, in de Aka demifche Vennaaklykheden, gemaakt is, Folu accretis , en eindelyk Folio Aceris (*)■ Hie van zal de bvnaam, Acerifolia, afkomftig zyn dat is met Ahornbooms - Bladen ; waar van g inderdaad de figuur eenigerrnaatc hebben. 1: echt deeze Boomen, door den bynaam va: Breed- en Smalbladige, genoegzaam onderfchei den. Adansonia, De Kenmerken van dit Geflagt beftaan i een <,) Pentapetes Foliis cordatis repandis. Syst. Nat. %V, (3; fentapetes ftuftuque majoi< pterospsrtnadendron Folus auritis , T T7 17. eurm. W. M' Amman. Ihi. p- t. 17» »/• " (»1 Spes. Plant. II. p. ?59- I 4 H, DESL» III» STOK, II. Afdeel^ xv. HooFDr stuk. ui. Pentapetes Acerifolia. BtcedbladiS«. E L 1 1  Ï3<* enkeleroed er i g e B o o m e n« u. Afdeel. xv. Hoofdstuk. i. Jdinfenia digitata. Meloenboor? • eene enkelde5 afvallende, Kelk, de Bloem be-. vattende , welke een zeer langen Styl heeft met veele Stempels , voortkomende uit den Koker, dien de famengegroeide Meeldraadjes maaken, zeer menigvuldig in getal: des deeze Boom, zo wel als de volgenden, tot de Monadelphia Polyandria behoort. De Vrugt is een Houtig Zaadhuisje , met tien Holligheden, bevattende een Meelachtig Merg, waar in veele Zaaden nestelen. De Franfche Heer Adanson, Lid van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys , naar wien dit Geflagt billyk den naam draagt , heeft de eenigïte Soort daar van (i), allereerst, ten naauwkcurigfte Wereldkundig gemaakt. In 't byzonder is door zyn Ed. de waare gefteldheid der Bladen , (weshalve 'er Linnjeus den bynaam van Gevingerde aan geeft,) en die der Bloemen , omtrent welken men zeer in 't onzekere was, waargenomen. Van de Vrugt hadt men reeds taamelyk goede Afbeeldingen , zo by'ALPiNüs, onder den naam van Baobab of Bahobab, als by C l u s i ü s , onder dien van Abavq of Abavi, welken Boom hy (i) Adanfbnia. Syst. t?M. XII. Tom. II. Gen. 836. p. 456. Baobab. alp. ^gypt. 66. T. 67 , 68. Baobab live Abavi. ba' fl, Hifi, I. p- 11°. Abavo arbor , radice ruberola. C, B. Pin 434. Guanabanus Scaligeri. Bauh. Hifi, I. p. 109. Raj. Hifi. 1371, CLUS. Exot. Libr. II. Cap. 1. Monogr. AdansunI. Mem, tt ÏAcad. R. des Sciencts, de 1761, QuattQ. p. 218»  M o n a d e l p h i a. 137 by oordeelde den Guanabanus van Scali ger te zyn. Daar uit bleek , dat deeze Vrugt zo zeer naar een langwerpige Meloen gelykt, dat ik 'er zo wel den naam van Meloenboom aan geeven mag, als dien van Kalabasboom aan de Crescentia Cujete hier voor befchreeven *; te meer, dewyl 'er ook wel de naam van Calabasfier, en door de Negers die van Goüi , zeer naar dien van Coui, in de Westindiën bekend, gelykende , aan gegeven wordt: terwyl het zeer verfchil lende Boomen zyn. De Franfchen noemen dee> zen , wiens eenigfte Natuurlyke Groeyplaat; Afrika, en wel inzonderheid deszelfs Westkus in 't midden, en dus byna het heetfte des Aard bodems, fchynt te zyn , gemeenlyk Pain a Singe, dat is Aapenbrood. De vermaarde Clusiüs, die in de Vy tiende Eeuw leefde , hadt zodanig een Vru onder den naam van Abavo en Abavi ontva: gen, die door eenige Engelfche Matroozen 1 Ethiopië , waarfchynlyk van de Kust van Gi nee of Senegal, was medegebragt. Deeze Vrug zegt hy , geleek volkomen naar die, welke : onagtzaam door Prosper Alpinus, onc3 den naam van Baobab, was befchreeven. D zelve hadt omtrent een Voet langte en zesti Duimen omtreks, zittende aan een Steel v twee Voeten lang en een Vinger dik. By d Steel was die Vrugt wat dunner, en liep aan andere end in een Punt uit, zynde van buiti met flaauwe Sleuven getekend , cn den Basi I 5 < II. imu ih« Stuk, II. Afdeel» xv. E-ïoofdstuk.Mehen- 106X1. * Bladz. }I6. e f- 1itti- :o er e- ;n in 2T\ 'è :n • » üe  ir. Afdeel xv. Hoofdstuk, Mektn koom. Geftalte, 138 Enkelbroederige Boomen. die taamclyk dik en hard was, met een groene Wolligheid bekleed hebbende. Van binnen was dezelve door zekere Peezen overlangs verdeeld , tusfchen welken zig eene witte Mergachtige zelfltandigheid -bevondt , van eene zuurachtige Smaak, waar in zwarte Nierachtige Zaaden nestelden , met eene fmaakelyke Pit, zynde aan Draaden gehecht. De Bladen, welken A lpintjs by die van den Citroenboom vergeleeken hadt , waren inderdaad enkeld en van die gedaante, aan het eerst opfchietende Stammetje , maar , wanneer hetzelve Takken begon te krygen, dan veranderden die Bladen, en groeiden met hun tweeën, drieën, vieren, ja zelfs met hun vyven aan een gemeenen Bladlteel, byna als die der Lupinen of van den PaardeKarftengeboom, zynde het middelfte, tegenover den Steel , langst; gelyk hy dezelven, dus gevingerd, afbeeldt. De Heer Adanson bevondt , doop zyne Waarneemingen aan de Kust van Senegal, deeze befchryving taamelyk met de Natuur overeenkomttig, doch van de Geftalte des Booms en deszelfs Eigenfchappen , en inzonderheid aangaande de Bloemen , hadt hy gelegenheid tot een naauwkeurig onderzoek. De Baobab, zegt zyn Ed., zou men misfehien wel voor den grootften Boom des Aardbodems mogen houden. Egter munt dezelve in hoogte zo zeer niet uit, als in uitgebreidheid van zyne Kroon, welke zig gelyk een Bosfchagie vertoont,  U O N A D E L P H I A. 139 toont, zestig of zeventig Voeten verheven, en van honderdtwintig tot honderdvyftig Voeten breed. Zyne Stam, naamelyk, heeft niet meer dan tien of twaalf Voeten hoogte, maar de omtrek is wel vyfenzestig of zeventig Voeten, dal eene dikte van byna vyfentwintig Voeten maakt Men kan zig hier uit eenig denkbeeld vormen van de Geftalte deezes Booms, wiens onderfte Takken , ter langte van vyftig of zestig Voeten zig uitftrekkende, van 't waterpas alleng; naar den Grond neigen, zo dat men den Stam naauwlyks kan zien. De Wortels fpreiden zig. digt onder den Grond, nog veel verder uit hoewel hy eenen Penwortel heeft, die diep ii 't Aardryk dringt. Men behoeft niet te vraa gen , of ook de goedgunftige Schepper deez< Boomen tot befchutting van het Gedierte onde de heete Lugtftreek, en in de gloeijende Zand Woeftynen tusfchen Senegal en Kaap Verde tot aan 't Land van Galam, wel honderd Myle binnenflands , en wie weet in hoe veel andei Gewesten van Afrika, tegen de brandend Zonnèfchyn verordend heeft. De Bast van den Stam en Takken, omtrei drie vierden Duims dik en Afchgraauw, is op aanraaken Vettig en glad, als of de Boom g vernist ware , van buiten ; van binnen groe met roode Stippels: het Hout zeer zagt en ta melyk wit. Aan de jonge Takjes of Looten wier Bast groenachtig en een weinig met Haa bezet is, komen de Bladfteclcn, niet gepaan ma 1l Deel, III. Stuk; II. Afdeel. xv. Hoofdstuk. Meloenhom, I l I » e e it 't n i- 5 ir I, ar  ï4o Enkelbroederige Boomen. II. Afdeel xv. Hoofdstuk. Meloen hem. De Bloemen. Pl. XIII. Fil- i- l maar overhoeks voort, welken aan 't end Waai' jerachtig bezet zyn met een getal van drie of meer, doorgaans van zeven Bladen. Dezelven zyn taamelyk dik en glad, ongekarteld, van boven bly, van onderen bleek groen, met fchuinfe Ribbetjes, ter wederzyden van de middelrib , geaderd. De figuur deezer Bladen is langwerpig ovaal, tweemaal zo lang als breed, aan de beide enden puntig. De langte der grootflen is omtrent vyf Duimen; (naamelyk die van het rniddclfte Blad;) terwyl de overigen allengs ver* kleinen naar den Steel, even als in de Paarde. Karftengen. „ Een Boom zodanig als de Baobab , zegt ,, zyn Ed. behoorde Bloemen te hebben ge„ evenredigd naar zyne grootte. Ook gaan de„ zeiven , in Afmeetingen , alle de Bloemen „ van Boomen, die ons bekend zyn, zelfs die „ der Plompen en van de Laurier - Tulp, Mag„ nolia genaamd, te boven- Nog in Knop zyn„ de , formeeren zy een Bol van by de drie „ Duimen middellyn , en open gaande hebben „ zy vier Duimen langte op zes Duimen breed. ,, te (*). Twee of drie komen 'er aan ieder ,, Takje , hangende ieder aan een Cylindrifch „ Steeltje van een Voet lang en byna een half „ Duim dik, dat uit de oxels van een der laag- „ fte (*) Het fchynt dat de Heet Adansoi* , dit fchryvende,, niet gedagt heeft op de Eerfte S lort van Magnolia , grandiflora bygenaamd, (zie bladz. 70 hiet voor.) Ook kan ik, alzo de Bloemen tond zyn, die Afmeetingen niet begrypen.  M o H a D E t r S i a. 141 fte Bladen fchiet , en drie Schubbetjes hier 1 en daar verfpreid heeft, welke in grootte en figuur gelyken naar de genen, die ik gezegd Z heb de Bladfleelen te vergezellen, (Stipules) Stoppeltjes genaamd. Zy vallen af, zo wel als die, by het ontluiken van de Bloem". " Van dit alles kan men een klaar denkbeeld krygen , uit de Afbeelding van het bloeijende Takje van deezen zonderlingen Boom , door zynEd. in Afbeelding gebragt: zie onze Plaat XlU.Fig. 1, alwaar tevens by Lett. A de Bloem van agteren vertoond is , om den Kelk te befchouwen, die zyne Tippen omgekruld heeft . en in vyven is gedeeld. De Bloem beftaat, zc de Heer Adanson aanmerkt, uit vyf Blaad jes, byna rond , uitwaards omgeboogen , wit taamelyk dik , met eenige Haairtjes doorzaaid en overlangs met veele Streepjes geaderd. Va onderen hebben zy een Nagel, die hun aanhecf rondom het middelpunt van den Kelk. Voori ziet men, byB, de doorfnyding van de Bloerr waar zig de Koker openbaart, dien de Mee draadjes , wier getal in eene Bloem ongeva zevenhonderd is , door hunne vereeniging fo meeren; terwyl derzelver bovenfte helften, m Meelknopjes voorzien, zig ombuigen, maake de een fierlyken Krans , die naar een Mancb gelykt. Ook vertoont zig het Vrugtbegim in de gedagte Koker , met zynen langen Sty die zig naar boven een weinig kromt , en 3 den Top gekroond is met van tien tot veert) Pi K. DEFL III. STUK. II. fttDEËL. XV. Hoofdstuk. Mehm' » » 1 t S< 1. ir 2t 3- et i Q an en i»«  142 Enkelbroederice Boom"en. II. Afdeel. xv. Hoofdstuk. MeUtnboom.De Vrurrr Prismatieke Lighaampjes , die taamclyk groot cn Haairigzyn, (Stigmita) Stempels genaamd. De Vrugt is, gelyk men dezelve by C ziet afgebeeld , van figuur byna als een Meloen, hebbende de langte van één of anderhalvcn Voet , de dikte van vier tot zes Duimen, en hangende aan een ronden Steel, die twee Voeten lang is en een Duim dik. De Bast is Houtig, byna een Kwartier Duims dik, en bekleed met een groene Wolligheid, welke 'er af gewreeven zynde , dan vertoont de Vrugt zig zwartachtig , met eenigc ondiepe Sleuven overlangs , en dus byna als een Meloen geribd. Zo veele Ribben als 'er zyn , zo veele Kamertjes komen 'er , by het dwars doorfnyden , in deeze Vrugt voor. Vliezige middelschotten, naamelyk , die in den .As famenloopen , verdeelen deeze Vrugt overlangs, en maaken Afdeelingen als by D , die , terwyl dezelve nog frisch ert vogtig is, gevuld zyn met eene Spongieuzezelfftandigheid , wit van Kleur , in welke de Zaaden zitten ; maar , als deeze Vrugten oud en verdroogd zyn, dan zyn niet alleen de Middelfchotten van den As der Vrugt afgeweeken, cn hebben de figuur van een Sikkel, maar de weeke Zelfftandigheid is verhard , en maakt Klompjes met Draadjes als by E, waar in het Nierachtige Zaad F vervat is met zyn eigen Draadje, 't welk 'er als de Navelftreng van uitmaakt. Men ziet hier uit, hoe Clusius heeft kunnen zeggen, dat de Zaaden Draadjes hebben, terwyl ei-  M O N A D E L r H I A. 143 èigentlyk maar één Draadje tot dezelven behoort , en de overigen tot het Spongieuze Vleefch, 't welk dezelven bekleedt. Het Kiempje, in dit Zaad vervat, wordt, als hetzelve in den Grond geftoken is, aan de Kust van Senegal , in de tyd van één Maand een Scheut van een Voet hoog , gelyk dezelve in Fm 2, is afgebeeld. Hier ziet men, hoe deeze Scheut een Knobbeligen Wortel heeft, die van anderen aan het gantfche Gewas is toegefchreeven. Daar boven vertoonen zig de Zaadkwabben , die de eerfte Blaadjes uitmaaken , terwyl de volgende langwerpiger en getand zyn, doch enkeld, tot dat zy eindelyk twee- cn drievoudig worden , en by de verdere opgroeipng eene Waaijerachtige figuur bekomen. In de eerfte Zomer krygt de Boom aldaar by de vyf Voeten hoogte , en één of anderhalf Duim dikte, terwyl men hem in Vrankryk, fchoon opBroey Bedden en in Broeykasfen gezaaid, in de zelfde tyd , tot niet meer dan een Voet hoogte en een half Duim dikte heeft kunnen brengen. Deeze Boom verliest zyn Bladen in November, neemt in Juny nieuwen aan, bloeit in Jury, en brengt zyne Vrugten tot rypheid in de Maanden Oktober en November, zegt de Heer Adanson, Het komt my zonderling voor, dat dezelve ir die Gewesten meer dan het halve Jaar Blader loos zy. De Leeftyd deezer Boomen zou zig, zo d< rredagte Heer uit Waarneemingen meent te kun II. Deel, III. Stuk,- II. Afdeel.' xv. EIOOFDiTUK. Meloen» hom. Opfchietjng t  144 Enkelbroederige Boome H. Afdeel x'/. Hoofdstuk. Meieen heem. Gebruik nen befluiten , verfcheide duizend Jaaren zyn 4 en dat men den oïrfprong der dikften dus mooglyk wel van den Zondvloed af zou kunnen rekenen. Hy vondt 'er naamelyk, op zeker Eilandje , van vyf of zes Voeten dik, daar Jaargetallen in gefneeden waren, zelfs van de Veertiende Eeuw , en dus moeiten die Boomen by de vierhonderd Jaaren oud zyn. Op dit Eilandje , evenwel, kan de Groeiplaats wel zo gunftig niet geweest zyn , als aan de Vaste Kust of in 't Bofch by Kaap Verde , waar hy deeze Boomen zo ontzaglyk groot en dik, als gemeld is, aantrof, en dus zal ik den waarfchynlyken Ouderdom van dezelven , gelyk zyn Ed. elders doet, maar op tweeduizend Jaaren Rellen. De Baobab is voor de Negers van een aanmerkelyke nuttigheid. Zy droogen de Bladen, en maaken 'er een Poeijer van, Lalo genaamd, daai' zy dagelyks eenige Neepjes van in hunne Kost doeh. 't Schynt dat de Ondervinding huri geleerd heeft, dat de verzagtende eigenfchap van dit Poeijer tot hurtrte Gezondheid dienftig zy. De Heer Adakson zelf hadt zig, zo hy meende , door een Aftrekzei der gedroogde Bladen voor den Buikloop en heeté öf Rot* koortfen , die de Vreemdelingen anders aldaar zo veel aantasten , en voor eene fcherpheid in 't Wateren , welke 'er in 't heetst van 't Jaar gemeen is, behoed. De Vrugt, in 't byzonder , heeft, verfch zynde, een verfrisfchend * aangenaam Merg ; dat zyne rinsheid lang behoudt f  M o n A D E l p h 1 a. 145 houdt, en in de gedroogde Vrugten ook eetbaar is; des dezelven van de Mandingues , die geheel Afrika doorreizen, als eene Koopwaar naar de Zuidelyke deelen van Afrika , en door de Arabieren naar Marokko en andere Ryken van Barbarie, ja zelfs naar Egypte vervoerd worden. Op die wyze zal 'er de vermaarde A L p 1 n u s kennis aan gekreegen hebben, die 'er aldus van fpreekt. „ De Bahobab is een Vrugt van grootte als „ een Citroen , naar een Kalabas gelykende , „ van binnen bevrugt met harde zwarte Zaa„ den, wier enden naar elkander toe geboogen „ zyn, vervat in een zelfftandigheid als die der Kalabasfen , welke in de verfche Vrugten 3, vogdg is en rood, van eene zuure, niet on„ aangenaame Smaak. In de verfchroeide dee„ len van Ethiopië wordt het zuure Merg van de verfch van den Boom gefneeden Vrugt , door Vermogende Luiden met Suiker getem„ perd zynde , niet alleen zeer verfrisfchende „ en Dorst leschende , maar ook zeer verkoe„ lende bevonden. Aldaar gebruikt men hetzel„ ve, zo ik verftaa, tegen alle Heete Ziekten en Rottige, inzonderheid Peftilentiaale, Koort„ fen : zo wel door de Pap met Suiker te eefen , „ als het uitgeperfte Sap met Suiker gemengd „ te drinken, of de S'yroop, daar van gemaakt. „ Te Kayro ook , daar men de verfche Vrug,, ten niet heeft , geeft men de zödanigen het }, Poeijer in, van derzelver Merg, dat van de K „ zelf- II. Deel. m. Stuk. tl. Afdeel. xv. Hoofdstuk. Mtkin* hoorn.  i46 Enkelbroeherige Boomen. 1t. Afdeel. xv. Hoofdstuk. Meteen hem. „ zelfde kragt als de Terra Lemnia bevondea „ wordt : welke Aarde by veelen in zeer ge-> ,, meen gebruik is, zo tegen Peftilentiaale Koort„ fen, als Bloedfpuuwing, den gewoonen, roo„ den en Bloedloop, als ook tot bepaaling der „ Stonden , enz. Eenigen neemen daar tegen j, een Vierde Loots van deeze Aarde, tot een ,, fyn Poeijer gemaakt, en in Weegbree. Wa., ter gefmolten , in ; terwyl anderen het Af„ kookzel, anderen het Aftrekzei gebruiken." Van den Stam deezes Booms maaken de Negers een zonderling gebruik. Hy wordt dikwils door vermolming hol, vooral de genen wier Penwortel fchade lydt van Steenige Gronden, en met deeze uitholling doen de Negers hun voordeel, maakende daar van een foort van LykKelders voor zulk Volk, als zyde gewoone Eer van begraaving onwaardig keuren. Dit zyn hunne Poëeten , Mufikanten , Trommelflagcrs en Potzcmaakers, die hunne Dansfeeften regelen, en waar voor zy in 't leven een groot ontzag, als dezelven voor Tovenaars houdende, maar na de dood een affchrik hebben , waanende dat de Aarde , Zee of Rivieren, daar men derzeiLyken inwierp, hier door betoverd zouden worden. Zy hangen die derhalve in de holten van zodanige Boomen op, en fluiten den ingang met een Plank toe ; alwaar dan die Lyken uitdroogen tot Momies, zonder dat zy gebalfernd zyn. Behalve de Vermolming is deeze Boom nog eene andere Ziekte, wel is waar niet gemeen, on-  M o n a d è l p h i a. I47 onderhevig : naamelyk een foort van weekwording der Houtige Vezelen, die hem onbekwaam maakt om Stormwinden te wederftaan. De Heer Adanfon zag 'er, in 't jaar 174O) op zeker Eilandje, naby het Eiland van Senegal, een, wiens Stam dus door een Rukwind was gebroken. Hy werdt toen wel door een groote menigte Wormen van Boktorren bewoond , doch deeze oordeelde hy de oirzaak daar van nie) te zyn, maar dagt veeleer, dat de Eijeren der zeiven , wegens de weekheid des Houts, daa: in gelegd waren , even als men zulks in rottig» Wilgen Stammen gebeuren ziet. B o m b a x. Kapokboom. De Kenmerken van dit Geflagt, dat ook to de Veelmannigen behoort, zyn , een Kelk ii vyven verdeeld: de Vrugt een Houtig Zaadhuis je , met vyf Hokjes en vyf Kleppen, waar ii de Zaaden met Wol bedekt zyn, en een vyf hoekig Kasje, dat de Middelfchotten uitgeeft. Van hetzelve zyn thans vier Soorten opgegeven, die in de beide Indiën voorkomen , als volgt. (1) Kapokboom met vyfmannige Bloemen* Schoon (1) Btmbax Floribus penrnndris. Syst. Ifat. XII. Tom. II Gen. 835. p. 4S7- jacq. Anttr. z6. WJl, 191. Boinbax Fo K 2 U'> 11, Deil, ui, stuk, li. Afdeel. xv. Hoofd i STUK. * l 1. Barxhax pintantltum. Domboora. i  148 Enke ebroëderige Boomen. H. /iïDEEL. XV. Hoofdstuk. Donsboom. lijs digitatis , Caule inermi. Fl. Zeyl. 220. Hort. Ups. 148. Bombax Foliis digitatis , brachiis erecto - patentibus. Bkown. Jam. 277. Xylon Caule inermi. Hort. Cliff. 17$. RoYFN Lufdbat. 437. Gosfypium Javanenfe Salicis folio. C. B. Pin. 430. Eriophoros Javana. Rumph. Amb. \. pag. 194. T. 80. ranja-panjala. Hort. Mal. iii. p. S9. t. 49 , $0, ji. Raj. Kift. 1899- buem. Fl. Ind. 14c. (*) Q;ios eriam non raro cenrum excedit. jACq. Ik vetflaa dit niet andeis, hoewel de fprong wat groot is. Schoon deeze maar vyf Meeldraadjes heeft, is hy niettemin tot dit Geflagt betrokken, als maakende den Javaanfchen Kapokboom uit, op de Kust van Malabar Paaja - Panjala genaamd, en ,onder de Nederlanders Donsboom, volgens Commelyn. Men vindt hem ook in de Westindiën, op de Karibifche of Voor - Eilanden van Amerika, volgens den Heer Ja c qui n , die hem befchryft als een Boom van dertig en meer, ja niet zelden honderddertig Voeten hoogte (*). Het Hout is witachtig , ligt en Draadig: de Schors eerst groen en eindelyk bleekbruin , een half Duim en daar boven dik. De Stam, die regtop ftaat, is zeer ongelyk van gedaante, dikwils in 't midden dikker dan omlaag, en fomtyds dertig Voeten hoog, eer hy Takken uitgeeft. De oude Boomen zyn gemeenlyk fterk gevleugeld, met Ribben die om laag wel vyf Voeten uitfteeken. De geheele Oppervlakte , zo van den Stam als van de Takken, is gemeenlyk bezet met groote, fterke, Houtige Doorens,die echter fomtyds geheel ontbreeken, en dan is de Bast  MONAD ELPHIA. 149 Bast doorgaans voos als Kurk. De Doorenszyn of rond en Elsvormig , of plat en langwerpig vierkant , wanneer zy de Punt getand hebben , en, als menze van de Schors afrukt, blyft 'er' flegts een witte Vlak over. De Kroon is uitgebreid , digt van Loof , en regelmaadg, indien de Boom op plaatfen groeit, daar hy niet bloot ftaat voor den Noordooften Wind. De Bladen zyn gevingerd , zeven op een Steel, glad en glanzig, fpits ovaal, Jaarlyks afvallende. Naai 't end der Takken toe, komen Trosfen voort van een menigte fchoone Bloemen, bleek Roe, zekleurig; waar van hy rekende, meer dan twin tigmaal honderdduizend aan een volwasfen Boon te zyn, die een aauzienlyke Kroon hadt. tl iel op volgen groote, gladde, bruine Komkommer achtige Vrugten , die langwerpig ovaal en ronc doch ftomp zyn , bevattende een bruine Wol ligheid alsZyde, welke, door den minften Win< in de Lugt gevoerd wordende, ligt in den Moni en Neusgaten , van den genen, die ze behan delt, vliegt ; zynde van weinig gebruik by di Ingezetenen. De Reuk der Bloemen kwam hen voor als van Kaas, en dit zal de reden zyn, da de Franfchen hem Fromager 'of Kaasboom hee ten : terwyl de Engelfchen 'er den naam aan gee ven van Silk Cotton - Tree , of Zyde - Katoei Boom. De Vrugt van dezen Kapokboom, daar ik vai heb die vyf Duimen lang en anderhalf Duin dik zyn, komt zeer wel overeen met de af bee K 3 d>ng II, Deel. III. StöK. II. \fdeel. xv. ^oofd- ruK. Dons'oom. i [ 1 i 1 t ' l l 1 X  H. Afdeel xv. Hoofdst uk. Ootisfaem. 150 Enkeebroedertce Boomen.' ding, welke C l u s 10 s geeft van zodanige Haauwen, in 't jaar 1599 uit Oostindie medegebragt, als komende van Boomen', die rondom de Stad Bantam, op Java, groeiden,en waar van Bauhinus zyn Javaanfchen Katoenboom metWilge-Bladen gemaakt heeft: maar, dat deszelfs Bladen zo fmal , ja zelfs fmaller dan die der Wilgen zouden zyn, gelyk Clusius verftaan hadt, komt met de befchryving van Rumphiüs niet overeen , die zegt , dat de Bladen zes of zeven Duimen lang en aan 't begin twee Duimen breed zyn , itaande doorgaans zeven by elkander op een Steel. Nog minder ftrookt hier mede de Afbeelding; maar de Kelkswyze figuur van de Bloem is aldaar, met die van den Heer J a c qu i n overeenkomftig, zeer wel vertoond, gelyk ook de aartige figuur der Meelknopjes, die zeer groot, bogtig en op het Meeldraadje beweeglyk zyn. Rumphius erkent ook , dat men van deeze Kapok, in Oostindie, tor het vullen van Kusfens, Bultzakken en Bedden , gebruik maakt , als zynde dezelve te kort om gefponnen te worden gelyk Katoen. Zy is byzonder lugtig en Veerkragtig; zo dat mea de*ze Kusfens, Zakken of Bedden, maar een weinig behoeft te laaten uitkloppen, om de Kapok , ncdergedrukt zynde , weder te doen opryzen tot haare voorige lugtigheid. De Zaaden , los daar in verfpreid , moeten 'er zorgvuldig uitgedaan worden, en deeze worden van de Inlanders met Smaak gegeten. RüMp  M o m a d e l p h i &. 151 Rumphius die hem deswegen Eriophoros noemt , merkt ook aan , dat het een groote Boom is, wiens Stam van onderen omtrent een Vadem dikte heeft, en eene witachtige graauwe Schors, met Doornen bezet, groeijende de Hoofdtakken doorgaans met hun drieën daar aan, op de zelfde hoogte , waterpas, en dan wederom drie daar boven; doch de genen, die men dikwils afkapt om meer Vrugt te draagen, deswegen Wyfjes genaamd, hebben een ongeregelde gedaante. Nergens, in Oostindie, zegi hy, groeijen die Boomen zo menigvuldig ah op Java; des de Kapok aldaar zeer gemeen is Zy vallen ook op de andere groote Eilanden van ïndie. Op Banda vondt menze langs de Straa. ten geplant. De Geftalte zweemt veel naa die der Pynboomen, wordende deeze Boom aan de Kust van Malabar, wel veertig of vyf tig Voeten hoog. (2) Kapokboom met veelmannige Bloemen, e; . yyfvingerige Bladen. Dus wordt deeze Soort onderfcheiden dooi .. < del (z) Bombax Floribus polyandris , Foliis quinatis. jacq Amtr. 26. Hift. is2- t. 176. f. 71. Xylon Foliis digitati Caule aculeato. Ft. Zrjl. 221. Hort. Ups. '14S. Xylon Caul aculeato. Hort. CHff. 7J- roven. Lugdbat. 457. Gosfypinn arboreum Caule fpinofo. CE. Pin. 430. Gosfvpium arboreun &c. Sloan. 159. Hifi. II. p. 7*. B.uum. Fl. Ind, 145. K4 IU DHL. iii. Stuk* II. \fdeel," XV. hoofb5tuk. I I ï» Bomhax 1 Ceiba. Kt3sboom. I s  ijt EnkelbroedertgeBooMen. II. Afdeel. xv. Hoofdstuk. Ktasbctm. den Heer Jacquin, die ook een Afbeelding van de Vrugten geeft, welke aanmerkelyk van die der voorgaanden verfchillen. Zy waren de helft kleiner , eer Vyg- dan Komkommer achtig , gaande niettemin in vyven open, en zig dan als Sterren vertoonende. De Bloemen hadt hy menigvuldig droog, onder deeze Boomen, gevonden, behoudende verfcheide Maanden haare natuurlyke gedaante. Dezelven waren kleiner, doch veel fraaijer dan die van de eerfte Soort. Aan deeze hadt hy altoos Doornen waargenomen, en op dien voet is waarfchynlyk hier ook de Ceylonfche Katoenboom, met gevingerde Bladen en een gedoornden Stam, t'huis gebragt, niettegenftaande de voorgaande ook doorgaans Doornen heeft , welke 'er niet afgaan dan door den Ouderdom, het geen ook in deeze plaats heeft , ten minfte zo het die is, welke Sloane befchryft als den Westindifchen Katoenboom, op Jamaika en de andere Karibifche Eilanden in *t wilde groeijende. De Spanjaarden geeven 'er den naam van Ceiba aan, en het fchynt die te zyn , welke, ook aan de Kust van Afrika groeijende, door de Negers van Senegal Benten genoemd wordt, waar van de Heer Adanson, onder den naqm van Gedoomde Kaasboom, aldus fpreekt. „ De Benten overtreft in hoogte alle andere „ Boomen van Senegal , gelyk de Aapenbrood„ Boom, genaamd Calebasfier (*), dezelven in „ uit- (*) Dit is dc Meloenboom , bi$i voor, bladz. 136. enz. bofchreeven.  MoNADE LPHIA. 153 „ uitgeftrektheid en dikte te boven gaat. Men^ „ heeft 'er van honderdtien en zelfs van hon-1 „ derdtwintig Voeten hoogte , wier Stam agti „ of tien Voeten op 't meelte in middellyn houdt,s „ en uitermaate regt is, tot vyftig, zestig en „ dikwils meer Voeten langte ongetakt. De „ Sleuven , of Vleugelachtige Uitftekken, die „ dikwils langs den geheelen Stam voorkomen , „ verminderen de fchoonheid niet , welke hy „ aan zyne witachtige Schors en verhevene ron„ de Kroon verfchuldigd is. Van deezen Boom ,, is het dat de Negers , door deszelfs Stam, „ waar van het Hout zeer zagt, taay en ligt is, „ uit te hollen , hunne Pirogues maaken. Die „ van de Gambia, de grootüe Bentens tothun„ nen dienst hebbende, maaken daar van ook , de grootfte Schuiten. Zy hebben 'er van veertig of vyftig Voeten lang , op vier of „ vyf Voeten breedte en een weinig minder „ diepte /*). (3) Kapokboom met veelmannige Bloemen en zevenvingerige Bladen. Hier wordt thans de Katoenboom uit Oostin- (*) Voyage au Seneral, p. 93 , 94. (3; Bombax Floribus polyandris , Foliis feptcnati?. ]Acq Amer. z6. Hijl. 193. Gosfypium five Xylon Arbor Oriëntale digitatis Foliis kcvibuS &c. PLUK. Alm. 171. T. 88. f. 4 Moul-elavou. Hert. Mal.'lll. p. 61. T. $z. B.AJ. lüft. 1899. K 5 II. deel.[III. stuil, U> Afdeel» xv. loOFDTUK. III. Bombax bfptaphyl- Woldoorn.  II. Afdeel. xv. Hoofdstuk; Wolicorn, (4) Ka- 154 Enkelbroederigb Boomen. indie, met gevingerde gladde Bladen, eene vyfhokkige Vrugt, die met een witte glinfterende Wolligheid gevuld is, van Plukenetius, t'huis gebragt door den Heer Jacqü) n, die ook daar toe betrekt den Moul - elavou van Malabar , welke Woldoorn genoemd was door de Nederlanders. Het is een Boom , dikwils een Stam hebbende van vyftig Voeten hoog, eer hy eenige Takken uitgeeft , en dezelven zyn met zo fcherpe Doornen bezet, dat hy nimmer van de Aapen beklommen wordt. De Bloemen zyn zoetruikende, van grootte als de Handpalm: de Vrugten even als die van den Kapokboom cnhaare Wolligheid dient tot het zelfde gebruik. De Heer Jacquin, ondertusfehen , had aan deeze Soort, in de Westindiën, en wel by Karthagena , even als de voorgaande , en van de zelfde Geftalte als de eerlte en tweede Soort, voorkomende , nooit Doornen , maar altoos de Schors mismaakt en monftreus Kurkachtig, waargenomen. De Bladen waren gevingerd , ten minde zeven op een Steel, en geheel ongekarteld. De Bloemen- hadt zyn Ed., even als in de voorgaande Soort, flegts droog gezien. Dezelven hadden omtrent vierhonderd Meeldraadjes. De Vrugten kwamen met die van de eerite Soort volmaakt overeen. Hy werdt van de Spaanfchen ook Ceiba geheten.  M o n a d e l p h i a. 155 (4) Kapokboom met vyf kwabbige, gefpitfle , van onderen Wollige Bladeu. 1 Onder deeze bepaalïngen is eene Soort van dits Geflagt door den Ridder in zyne Flora Zeylanica voorgefteld geweest, aan welke de Floogleeraar N. L. Burmannus den bynaam geeft van Conga , zo 't fchynt om dat dezelve onder dien naam, als een dikke Appeldraagende Boom, van dertig Voeten hoogte, door den Heer Out. gaarden, opgegeven was. Men betrekt 'ei toe, de Ketmia met een in vyven gedeeld , van onderen witachtig Blad , de Bloem geelachtig, het Zaad Wollig, van den Heer J Burmannus, in deszelfs Thefaurus Zeylanicus geboekftaafd, welke .de .Cudu - Pariti van den Malabaarfen Kruidhof zoude zyn, dat eene eigently. ke Katoenboom is. De Heer L ï n n m u s merk ook aan , dat deeze van een Soort van Gosfy pium,religiofum bygenaamd,naauwlyks dandoo de Wolligheid der Bladen, en de afgezonderdi Meeldraadjes, verfchille. Deeze Soort zou dai niet tot de Klasfe der Monadelphia behooren. S t e w a r t i a. De Kenmerken zyn, een enkelde Kelk, eei en (4) Bembax Foliis quinquelobis acuminatis, fiibtus tomei tofis. Syst. Nat. Xtl. Xylon Foliis &c. M Zeyl. zzz. Ke niia Folio quinquefido, &c. BURM. 2eyl. 15S. Bomhas Co: ga. BURM. Fl. Ind. 14J. ii. DEBt. III» STUK» II. \fdeel. XV. ■ïoofh- tuk. iv. Bombax. Gosfypiwm. iatoenach:ige. \ 1 1 i- :1-  156 Enkelbroederige Boomen. II. Afdeel. xv. Hoofdstuk. ï. Stewartia Malaco- der.dron. Maluw- Boom. enkelde Styl , met den Stempel in vyven gedeeld: de Vrugt een drooge Appel zynde, die vyf kwabbig , éénzaadig is, en in vyf Stukken van elkander fpringt. De eeniglte Soort (i), in dit Geflagt voorkomende , voert den bynaam van Malacodendron of liever Mulachodendron , daar aan gegeven door Mitcheliüs. De Heer Linnalus heeft dit Gewas, in de Verhandelingen der Koninglyke Akademie van Upfal in Sweeden, befchreeven, en de Afbeelding van hetzelve is ook door den Heer Catesby aan 'c licht gebragt. De Heer Clayton fielt het voor, als naar de Magnolia gelykende,met langwerpig ovaale, gefpitste , Zaagswys' getande Bladen, die van onderen bleeker zyn. Du Hamel telt het onder de Boomen. Het heeft Bladen als van den Kerfeboom, die zeer fcherp getand zyn , van onderen Wollig ruig, zegt Linn-Süs. De groeyplaats is in befchaduw, dc, vette, vogtige Gronden, van Virginie. Cameleia. De Kenmerken van dit Geflagt, dat den naam van den Kruidkundigen Camelli heeft, zyn een veelbladige Kelk, waar van de Bladen Schubs- d) Stewartia. Sirif. Nat. XII. Tom. II. Gen. 847. p. 464. AS Ups. 1741. p. 79. t. 2. catïsb. Car. UI. pi 13. t. J3- Du Hamel. Arbr. H. p. 284. t. 78. Gbon. Virg, ioi. masaco4triCrun. MiTCH. Gen. 16,  M O N A D F. L P H I A. iy Schubswyze op elkander leggen, zynde debin nenften grootst. De eenigfte Soort, daar van voorkomende (i) | heeft den bynaam van 'Japonica , om dat hiel een Gewas bedoeld wordt , 't welk door dei vermaarden Kaempfer in Japan is waarge nomen ; doch wy noemen het Chineefche Roos Men vindt daar van veele Verfcheidenheden van welke hy 'er twee opgeeft als de voornaam ften. De eene Jamma Tsubakki, dat is Wildi of Berg - Roos, genaamd, heeft enkelde Bloemen Het is een Heefter van grootte als een Boom uit een korten Stam veele Takken fpreidende die een dunne Schors hebben, maar het Hou zeer hard. De Bladen gelyken volmaakt, zeg hy, naar die der tamme Kerfenboomen, maa zyn wat ftyver, harder, en wederzyds glanzig De Bloemen , uit een gefchubde Knop voori komende , gelyken veel naar die der Eglantiei Roozen. Derzelver Blaadjes zyn hoogrood. I •t midden hebben Zy een Koker als een Kroon die tot zyn rand meer dan honderd Meeldraadje uitgeeft,'Vleefchkleurig wit met geele Knopje: Men ziet daar uit, waarom dezelve tot deez Klasfe is betrokken. Op de Bloemen volgt zek zaai (!) Camellia. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. üVg +« burm. Flor. Ind. p!iS3. Tsubakki. K4SMPIHR Am**. Ex, gjo-8s-.T. sji. Rofa Chinenüs. Edw. Av.U. p. «7ij. Seligm. rog. II. Band. Pl. i9. Thea Chinenfis, Piment pmaicenfis folio, Flore rofeo. pet, Gaz. T. >}.,£, .44 II. DEEt. III. Stuk» II. Afdeed xv. hoofd.stuk. , I" ' Camellia . Japmica. ChinfC• fche Roos. » 9 C t f n > s 1n i. t. r. x  158 Enkelbröeoerige Boomen. II. Afdeel. xv. Hoofdstuk. ChitUifci, Keus. L Mefué Ferre*. Kaftaoji Roozen Boom. zaam een Vrugt, van eene Peerachtige figuur» anderhalf Duim lang, bruin, Houtig en gaapende, met drie Holligheden, en in ieder een Zaad byna van grootte als een Hazelnoot, met eene "rimpelige Oppervlakte , die ros is, van binnen een witachtig Vleefch hebbende, van eeneSmeerige Smaak. Kaempfer merkt aan, dat dit Gewas veel naar den Theeboom gelykt, en dat van een kleiner Soort, Safanqm genaamd, de Bladen dikwils by de Thee gedaan worden, om derzelver aangenaame Reuk , en het Aftrekzei derzelven gebruiken de Vrouwlieden tot het wasfehen van haar Hoofdhaair. Voorts fpreekt hy van dubbelde Chineefche Roozen , een Handpalm groot, van verfchillende Kleuren. Zodanig eene dubbelde bloeijende Chineefche Roos , in Engeland aangekweekt, is door den Heer Edwards fraay in afbeelding gebragt. Mis u i. De Kenmerken van dit Geflagt, dat zynen naam van den vermaarden Arabifchen Geneesheer M e s u e heeft, beltaan in een enkelde vierbladige Kelk en Bloem; een enkelen Stamper ; zynde de Vrugt een vierhoekige Noot, met één Zaad. Hier toe behoort ééne Soort (1) , welke den O) Mtfua Foliis Ianceolatis. Sjit. Ntt.XlU Tom. II. Gen.  M O K A D E t P H I Ê. I59 den bynaam van Ferrea voert wegens de hardheid van deszelfs Hout, by de Portugeezen1 Pao Ferrao , by onze Natie, op Ceylon,Tzerhout genoemd wordende, zo de Hoogleeraar J.' Bu-RMAKNüS aantekent. De Nederlanders, aan de Kust van Malabar, noemen de Bloemen, volgens Commeiyn, Kastanje - Roozen. Het is aldaar een zeer groote Boom, die eene Kroon als de Linden heeft, met eene gladde geelachtig rosfe Schors, de Bladen langwerpig rond , dik, van boven glanzig groen , van onderen met een blaauwcn Waafem als de Druiven; de Bloemen naar die der Eglantier - Roozen gelykende, doch wit van Kleur en zeer aangenaam van Reuk, waar op Vrugten volgen, die Klootrond zyn en in Kleur, gelyk derzelver Pitten, wier getal drie of vier is, in grootte, figuur en Smaak, veel naar Karftengen gelykende. Men ziet dan, dat de gezegde naam niet oneigen is. In de Wortels, Schors en Bladen, ja, om kort te gaan, byna in de geheele Boomen , heerfcht een Kruiderigc Geur en eene bittere Smaak; weshalve men 'er tot Sweetmiddelen en Tegengiften gebruik van maakt. De jonge Vrugten zyn met zekere Gom bekleed, welke ookfeherp is en van een Aromatieken Reuk. Thans Sis- p- Fl. Ze1^ J°3- Arbat naghas feu ferrea. Burm. iZeyl. 2 s • Bilutta - tfiampacam f. Caftanea rofea Indica. Hort. Mal. III. p. 63. T. 53- S.aj. Hift. KSo. eurm. Fl, Ind. J21. Nagasfarium. Rumph. Amb. VII. p. 3. T. 2, U.DSEL. III. Stuk. II. Lfdeeu XV. 300FDTUK. ICaftanjt- Roozen. Bosm.  II. Afdeel. xv. Hoofd STUK* NagasG. * Zie bladz. 26. } i < i I I 1 1 { s Naar den beroemden Morison , Hoogleeraar te Oxford geweest in 't midden der voor» gaan* 160 Enkelbroederige Boomen. Thans betrekt de Heer Li nnjeus tot deeze Soort ook de Nagasfari van R u m p h i d s , tvelke , gelyk ik gemeld heb , door den Heer N. L. Burmannus tot het Geflagt van Calophyllum betrokken was *: en inderdaad, dat Gewas, Nagasfi genaamd by de Javaanen, verèhilt in alle opzigten zeer. Het blyft een laarC Boom, van zes Voeten hoog; de Bladengeyken naar Wilge- of Olyfbooms - Bladen. De v'rugt, onryp zynde, zweemt naar een Eikel, m behoudt, ryp wordende, zyn Puntje, gaanIe in drie of vier deelen open, en dan een ;nkelen Korrel uitleverende , hard en van binnen hoog geel , die zig in tweeën laat deelen. Het eenigfte is , dat de Bloemen een zeer aan;enaamen Reuk hebben , welken zy gedroogd log lang behouden, wordende derzelver gedroog3e Blaadjes , die daar Foelie gelyken, te koop ?ebragt, en in de Medicinaale Kruiddoozen geplaatst. Egter is deeze Boom ongemeen zeldzaam, en naauwlyks te vinden dan op Java en Baly, daar men hem zorgvuldig aankweekt, en iy de Huizen nahoudt, om de verkwikking van ;yne geurige lommcrryke Schaduw. Van de ezegde eigenfchap des Houts vind ik ten op. igt van deezen Boom niets gemeld. Morisonia.  iYIèNADIL-PHÏ*,. J6l gaande Eeuw , die een uitvoerig Werk over de geheele Kruidkunde aan 't licht gegeven heeft, is dit Geflagt genaamd. ^ De Kenmerken zyn: een enkelde Kelk, ins' tweeën gedeeld . een vierbladige Bloem : één Stamper. De Vrugt een Bezie met een harden Dop , welke in ééne Holligheid veele Zaaden bevat, en gefteeld is. Maar ééne Soort komt al wederom in hetzelve voor (O, befluitende thans de Klasfe derEn-j kelbroederige Planten. Dezelve voert den bynaam van Amerikaan/die , om dat zy in datr Wereldsdeel alleen is waargenomen. Pater Plumier vondtze aan de Vaste Kust van Zuid. Amerika; de Heer Jacqüin by Karthagena en op Martenique, alwaar de Ingezetenen 'er den naam van Bois Mabouia, of Duivels - Boom, aan geeven. Hy is, zo zyn Ed. hem befchryft, een niet fraaije Boom , zelden hooger dan vyftien Voeten. De Bladen zyn langwerpig ovaal, ftomp of gefpitst, effenrandig, Lederachtig, éen Voet op *t hoogfte lang , met een taamelyk langen Steel. Uit de Takken komen, hier en daar, korte dikke Bloemfteelen voort, doorgaans ieder met vier of vyf Bloemen , die flaauw yan Reuk zyn en vuil wit, naauwlyks een Duim breed, uit vier Blaadjes beftaande, die in een een- (t) Motifonia. Syst. Nai. XII. Tom. II. Gen. 641. p.4«*. MOüifona arbor. Nucis ]uglandis foiio. plum. Gen. 3«. le. 203. JACO^ A»*r. Hift. p. 15«- T. 97- L Ik deh.. III. Stuk. ÏL FDEEt. XV. OOFD* :uk. i> 'orifmia Duivels>om.. XIII. Fig. 3.  iÖ2 Enkelbroederige Boomen, ir. Afdeel, XV. Hoofdstuk, Duivels- ÜCCBÏ.j eenbladige Klokswyze Kelk vervat zyn. De Meeldraadjes zyn in de onderfte helft, gelyk in , alle de Planten van deeze Klasfe, tot een Koker famengegroeid. Het Vrugtbeginzel, op een Cylindrifch Voetje zittende, heeft geen Styl, maar cenen geknopten Stempel. De Vrugt is Klootrond en groot, (gelyk in onze Afbeelding Plaat XIII. fïg. 3 ■ van henl ontleend,) bruin met Roestkleurige Stippen , van binnen maar ééne Holligheid hebbende, waar in witachtig Vleefch. De Zaaden, daar in neftelende , zyn wit en hebben eene Nierachtige figuur. Van deeze Vrugt werdt, zo veel hem bekend was, tot Spyze geen gebruik gemaakt ; doch zyn Ed. verklaart tevens de Naamsreden niet, welke om eene Vergiftige hoedanigheid zou doen denken. XVI. HOOFDSTUK. Befchryving van de Boomen, wier Bloemen de Meeldraadjes dubbeld famengegroeid of uit twee Grondflukken voortkomende, hebben, deswegen Dubbelbroederige, Diadelphia, genaamd. De Klasfe van Diadelphia, in het Stelzel dc* Sexen, bevat alle de genen, wier Bloemen van Tournefort Papilionacei, dat ia Vlin-  D 1 A li E L ï> H I A. I63 Vlinderachtige, om datzy naar een Vlinder of Kapel gelyken , getyteld zyn. Naar het geta! der Meeldraadjes worden zy , wederom , in Vyf , Zes- , Agt- en Tienmannigen gefmaldeeld. Veele Heetters, doch weinige Boomen; komen onder dezelven voor , als volgt. S A R A C A. De Kenmerken zyn , een Trechterswyze Bloem, die in vieren gedeeld is, zonder Kelk, met drie Meeldraadjes ter wederzyde van de Keel: de Vrugt een Haauw met een Steel voor zien. Maar ééne Soort heeft dit Geflagt (1), dii den bynaam van Indifche voert, als in Oostin die door den Heer Kleinhoff waargeno men zynde. De Heer N. L. Bürmashü heeft de afbeelding van een Takje daar van gc geven. Het is een Boom, die de Bladen ge vind, overhoeks geplaatst , uit drie of vier paa ren van Vinblaadjes beftaande heeft , zonde Sluit-Blaadje : zynde dezelven langwerpig ei gefteeld. De Bloemen groeijen aan Trosfen en maaken Hoofdjes , die uit Schubbetjes be ftaan. Op Java groeit dit Boomgewas. Dit Geflagt behoort tot de Zesmannigen; on de (1) Saraca. Syst. Nat. XII. T*td. tl. Gen. 1267. f 45,. Mantisf. Gen. p„J3« Spec. p. SS. Saraca arborcscan eurm. Fl. ind. 85- Tab. 25. fig. 2. L 2 II. Defx. III. Stuk» II. Afdeel. XVI. Hoofdstuk, tl - Saraca Indica. Indifche. 5 * I L  II. Afdeel. txvi. Hoofdstuk. i. Nis/oli/t ttrbarea. Boomachtige. [64 DUBBELEROÏDERIGE BOOMEN- der de Agtmannigen komen geen Boomen voor, maar de Tienmaunigen leveren 'er eenigen uit, als NlSSOLIA. Waar van de Kenmerken beftaan in eene Vyftandige Kelk ; de Vrugt cenzaadig, uitloopende in een fmalle Wiek. Twee Soorten, beiden Westïndifche, komen 'er van voor, die ik hier moet befchryven. (1) Nisfolia met een regtopjlaanden Boomachtigen Stam., De Heer J acquin merkt aan, dat het een onaauzienlyke Boom is , van twaalf Voeten hoog, wiens Takken dikwils taay en flap zyn, hebbende de onderfteuning van andere Boomen noodig. De Bladen, die gevind of drievoudig zyn, vallen Jaarlyks af, hebbende de Vinblaadjes ovaal, dun en glanzig. Zo in de oxels als aan de enden der Takken, komen famengeftelde Aairen voort, van vier Duimen lang, met kleine ongefteelde Bloemen , zonder Reuk en byna zonder Kleur. Een enkel Zaad, dat Niervormig rond en plat is, rypt in een Zaadhuisje dat in een lange Wiek uitloopt. Men vindt het (1) TthfiBi Caule arhoreo erefto. Syst. N*t. XII. Tom. II. Gen. £53. p. +71. JACQ; Amer. 27. Hift. 199. Tab. 174. fig. 48.  Diadelphia» iöj het Gewas by Karthagena veel in de Bosfchen, wordende Juan Gome% genoemd van de Ingezetenen. (2) Nisfolia met een Heejlcrachtigen, windenden Stam. Dit is een ongedoornde Heefter, die zig om de nabuurige Boomen flingert en opklimt tot d< hoogte van vyftien Voeten. Hy heeft eei groot getal Bladen , die gevind zyn en over hoeks geplaatst. De Vinblaadjes zyn ovaalach tig, anderhalf Duim lang. Aan de jonge Tak jes komen een menigte van Bloemfteeltjes, dl een gebladerde Pluim maaken, dikwils een Voe lang en zeer fraay , van Vlinderachtige Bloe men , die zeer klein , geel en reukeloos zyn De Vrugt is een langwerpige ronde Haauw. P T E 11 O Q A R P ü S. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , ee ▼yftandige Kelk : het Zaadhuisje Zeisfenvoi mig, gebladerd, met knobbels, waar in eenig enkelde Zaaden. Twee Soorten komen 'er van voor, al volgt. (1) Pte (1) Nisfolia Caule fruticofö volubili. Syst. Nat. XI Tom. II. Gen. 853- P- *7*- J*c 2 f e  174 Dübbelbroederige Boomeh. II. Afdeel. xvi. Hoofdstuk. Koraalhora. drie paarfche Bloemen komen, elk op haar eigen Steeltje, uit de Oxels voort, leggende agteroveF. Zy hebben een Klokswyze tweelippige Kelk: een Hartvormig ovaal, omgeboogen, uit. gegulpt, Vaandel : de Wieken zeer klein, korter dan de Kelk: den Kiel fmal, Zeisfenvormig, gefpitst, byna zo lang als 't Vaandel: de Meeldraadjes tweebroederig, de negen onderfte byna geheel famengegroeid , van langte nagenoeg als de Kiel : de Knopjes langwerpig, zo wel als 't Vrugtbeginzel , dat Haairig is en de Styl Elsvormig ; de Stempel met een zeer klein Stipje gemerkt. In de Tuin van Upfal is dit waargenomen. De Portugeezen geeven hem den naam van Crifia di Gallo, dat is Haanekam. Dc Heer Jacqüin heeft, volgens een gedroogd Takje met Bloemen, dat zig in de Verzameling van derr Heer L. T. Gronovius bevondt , waarfchynlyk uit Virginie afkomftig zynde , de Afbeelding van dit Gewas gegeven. Zyn Ed. noemt het Laurierbladige Koraalboom , en dus kan het de zelfde niet zyn , welke op de Agtlte Plaat, in 't Werk van Ehret door T r e w, voorkomt, onder den naam van Driebladigc, Amerikaanfche ongedoornde , met de Bladen meer gefpitst en bleekroode Bloemen : want de Bladen van dezelve byna driehoekig zyn. Dewyl men 'er een gedoornden Tak aan vindt, en de Kliertjes aan de Bladfleelen ontbreeker, heeft Linn^eus dezelve, zo 'c fchynt, niet in aanmerking genomen. (5) Ko-  DiabELïhia. 175 (5) Koraalboom met enkelde langwerpige Bladm. 1 Dat deeze de Bladen cnkeld heeft, onder-s fcheidtze Diet alleen van de andere Soorten, ^ maar bovendien de platheid der Haauwen of, Zaadpeulen, welke in de Afbeelding van Ptu-« mier blykbaar is. Indien de Bladen wel door< hem getekend zyn, dan hebben derzelver Steelen hunne inplanting niet aan den rand, maar van onderen; zo dat zy zig hol en Schildvormig vertoonen; dat nog een verdere onderfcheiding maakt van de andere Soorten. Piscidia. Vifchboom. Van dit Geflagt zyn de Kenmerken tot onderfcheiding een fpitfe Stempel en een Peul , die aan vier zyden gevleugeld is. Het bevat twee Soorten als volgt. (1) Vifchboom, die de Vinblaadjes Eyvormig heeft. Dee- " fs) Erytbtlna Foliis iïmplicibus oblongis. Syst. Nat. xll. Ver. XIII. utfupra. CoralibdendW Folio fingulari cblongo, Siliqu.i plana. Plum. Sp. zi. Ic. rat. f. 1. (1) Piscidia Foliolis ovatis. linn. Syst. Nat. XII. Tom. ii. Gen. Sj6. p. 473- Eiythrina Foliis pinnatis Sec. Spie. Pl. I. p. 707. Ichtyomethia Foliis pinnatis ovatis &c. Brown. lam. 296. Coial arbot poiyphylla, non fpinofa, &c. Sloai*. Jsm. 11. dul. iii. stok. II. fdbel»' xvi. loOFD- ruK» v. Wy thrina Unifiliaa. Platfchee;ige. I. Piscidia tirytbrina. Kleine.  I76 dubbelbroederi ge BoOMESi ii. Afdeel XVI. Hoofdstuk. n/eb- htm. Deeze, voorheen door Linn^us in hel Geflagt der Koraalboomen begreepen, voert deswegen den bynaam van Erythrina. Sloane hadt hem getyteld Veelbladige ongidoornda Koraalboom , met Esfchenbooms - Bladen, die eene Peul draagt met Bladerige Wieken als van eene Water-Molen. Het is de Basterd- Acacia met gevleugelde Peulen vanPlumier, onderden naam van Robinia met takkige Steeltjes en gevliesde Peulen voorgefteld door den Hoogleeraar J. Burmannus. Br owne geeft'er den zeer gepasten Griekfchen Geflagtnaam Jchthyomethia aan , die daar van afgeleid is, dat zy de Visfchen dronken maakt, zo dat die aan de Oppervlakte van 't Water komen en zig met de Handen laaten grypen. Deeze uitwerking heeft men van gekneusde Bladen en Takjes in 't Water te fmyten: doch de zelfde eigenfchap heerfcht in verfcheide Amerikaanfche Plantgewasfen, welken doorgaans Barbasco genoemd worden, als waren zy met het Kruid, Verbascum genaamd, overeenkomftig. Deswegen voert thans dit Geflagt den naam van Piscidia , en ik heb het Vifchboom getyteld. De Heer Jacquin , die hem op Jamaika doorgaans aan de gemeene Wegen waarnam , zegt dat het een regtopftaande , doch ongefchikte Boom is, van vyfentwintig Voeten hoog, dien Jam. 143. Hifi. II- P- 39. T. 176. f. 4J. RAJ. Dtnir. lol. pfeucto - Acacia Siliquis alatis. Plum. Sptc. ij. Ie. 23J. f. i. jACCfc Anttr. HiJÏ. zo». loefl. Itin. 171,  Diadelphia. 177 talen men ge'makkclyk door zyne gedaante van de andere kan onderfcheiden. Zyne gevinde' Bladen vallen jaarlyks af. De Bloemen , die Uit eene eenbladige Kelk voortkomen, zyn Vlinder-' achtig, en hebben tien Meeldraadjes. Zy komen by Trosfen voort , en hebben geen den minften Reuk. De Peulen , die platachtig zyn met vier zeer breede Vliezige Wieken overlangs, bevatten in ééne holligheid veele Niergelykende Zwaden. De Engelfchen noemen deezen Boom Dogwood - Tree (*), zegt S l o a n e , die aanmerkt, dat men met den Bast der Wortelen, tot Poeijer gewreeven en in Zakjes gedaan, door dezelven in de Rivier le wasfchen , of ook door alleenlyk den gekneusden Bas: daar in te fmyten, de Visfchen op de gezégde manier dronken maakt; zynde dezelven niettemin zeer goed om te eeten cn gezond» (2) Vifchboom , die de Vinblaadjes Spatelvormig heeft. , Behalve dit ondcrfcheid der Vinblaadjes, die' naar het end niet fpits, maar ftomp, loopen , hoewel zy daar fomtyds een Puntje hebben , komt (*) De Karoünifche Bloemryke Kornoelje • Boom veert dien zelfden naam. Zie het voorgaande II. STUK, bladz. Cs. (z) Piscidin Foliolis obovstis. JACQ.. Amer. zy. HIJl. zia. Phafeolis accedens Coial arbor polyphyllos &c. Fx.UK. Alm, ï93- Ph'- T- f- +• M xl Dïil. III. aruis. it. X-'I. ^oofdStuk. II. Pi, tih tiuoie,  II. Afdeei xvi. Hoofd stuk. l. fpinofii Gcdoo de. ït% DüBBELBROEDERÏGE BoOMER. komt deeze Soort met de voorgaande in ge" daante overeen , doch valt wel eens zo groot. By Karthagena is dezelve , door Jacquin , in de Bosfchen aan de Zeekust waargenomen. Linnjeus vraagt, of het ook eene Verfchei» denheid zy van de voorgaande. Geoïfroya. De Kenmerken van deeze zyn, een Kelk in vyven verdeeld ; een Eyvormige Pruimvrugt , met eenen platachtigen Kern of Steen. De Heer J a c o. ü i n heeft aan dit Gewas , ter nagedagtenisfe van den beroemden Geoffroy, door wien een zo vermaard Werk over de Drogeryën aan 't licht gegeven is, den gemelden naam, dien hy echter Geoffrcea gefpeld hadt, toege-eigend. Zyn Ed. hadt hetzelve aan de Zandige Zee - Kust, by Karthagena in de Spaanfche Westindiën, waargenomen, en dus is 'er maar ééne Soort, tot nog toe, van bekend (i), 'r'w aan welke hy den bynaam van Spinofa, dat is In- Gedoomde , geeft, welken onze Ridder behoudt. De Boom is niet fraay, Takkig, regtftammig, twaalf Voeten hoog. Aan den Stam en de dikke Takken heeft dezelve Elsvormige Doornen , ongevaar een Duim lang. De Bla- den (i) Geofifroya. Syst. Nat. XII. Gen. ï7S. p. 49°. Geoffrcea. jACCr Amer. 28. Hift. «7. t. 180. f. 2. Geoffrza. Sp. Plant. II. p. 1043. Umari. MW.CSR. Bras. UI. r-vj- HiJ1_ 15 IS-  DiADÈL f H ï A, 179 den zyn gevind , met eene gladde Rib, waar aan doorgaans vyftien langwerpige , ftompe , gladde, elïenrandige, Vinblaadjes. Uit de oxels der Biaden komen enkelde, digte Trosfen voort, van drie of vier Duimen lang , welke beftaan uit kort gedeelde Vlinderachtige Bloemen , van een vuile Oranjekleur, die een leelyken Stank wyd en zyd verfpreiden. De Vrugt gelykt niet kwaalyk naar een Amandel in de Boliter, zynde ook met een korte , fyne Wolligheid bekleed, van Kleur uit den geelen groenachtig. Zy heeft een zagt, zoet Vleefch, dat walgelyk ruikt en geelachtig is , befmettende de Handen met naauwlyks uitwifchbaare Roestkleurige Vlak* ken. De Steen, die witachtig is, bevat een witte Pit, welke Meelachtig is en van eene fa* mentrekkende Smaak. Zeldzaam is het, aan een Gewas, dat eene Vlinderachtige Bloem heeft , eene Pruimvrugt te ontmoeten , en hier uit blykt, dat men van zulk flag van Bloemen niet altoos, met zeker* heid, een Peul of Haauw verwagten of voorzeggen kan. R o b i N i a. De Kenmerken van dit Geflagt, dat zynefl naam van eenen Franfchen Kruidkundigen, R obin genaamd , heeft , zyn ; de Kelk in vieren gedeeld , en eene bultige, langwerpige Peul* vrugt. M 2 Het ii, Deel. ui. Stuk? 11 Afdeel» xvi. floOFD» ITUK. Gedotrn* de.  l8o Dü EBELBROEDERI G E BOC'MEN. II. Afdeel. xvi. Hoofdstuk,i. Robinia PfeudoA^acia.Zoethout Boom. Het bevat agt Soorten, waar van de meeften Boomachtig zyn, als volgt, (i) Robinia, waar van de Trosfen éénbloemigg Steeltjes hebben, de Bladen oneffen gevind zyn , met Doornachtige Stoppeltjes, Deeze, in Virginie voorkomende, gelyktdermaate naar de Acacia, dat menze Basterd - Acacia bygenaamd vindt. Ray noemt het een Boom van aanzienlykc Geftalte, uit Virginie in Engeland overgebragt, doch aldaar niet gebloeid hebbende. De Heer Clayton heeft,aldaar waargenomen , dat deeze Boom digte Trosfen van witte Bloemen uitgeeft, en noemt hem de Zoetruikende Sprinkhaan - Boom. De groene Wortels , gekneusd zynde , hadden den Reuk van Zoethout. Anderen merken aan , dat de binnenfte Bast van deezen Boom, in Smaak, zo veel overeenkomst daar mede heeft , dat de Engelfchen hem aldaar den Zoethout - Boom tytelen. Hy werdt, zo Ray aanmerkte, verkeerdelyk voor de Amerikaanfche Acacia van Robihüs gehouden. De Vrugten zyn gladde Zaadpeultjes. (*) RO- (i) Robinia Racemis pedicellis unifloris. &c. Syst. Nat. xii. Tom. Ii. Gen. 879- p. 49°. Vtg. xiii. p. 55«- Hort. Ups. 212. Robinia aculeis geminatis. Hort. Cliff. 354. Gron. Virg. ioj. RöYEN Lugihat. 372. Pftudo - Acacia Siliquis glabris. boerh. Ind. alt. 2. p. 39. Acacia Ameticana Siliquis glabris. Raj. Hifi. 1719. Seb. Kab. i. T. 15. f. 1.  Diadelphia. i8r (2) Robina, waar van de Trosfen iénbloemige Steeltjes hebben, de Bladen oneven gevind zyn, de Takken en Stam ongedoornd. 1 £ Deeze Soort is , volgens den Heer J a cquin, een ongedoornde regtopftsande Boom,, van twaalf Voeten hoog, die de Bladen over-j hoeks, gevind en glanzig heeft, beftaandemeest uit zeven , zelden uit vyf en nog zeldzaamer uit elf Vinblaadjes. Dezelven zyn Eyvormig , Romp, uitgegulpt, effenrandig, gefteeld, twee Duimen lang. Uit de oxels der Bladen komen Bloemtrosfen voort, van een half Voet lang, uit Vlinderbloemen famengefteld , die de Kleur en Reuk hebben van Violen. Te Karthagena in het Kreupelbofch kwam zyn Ed. dit Gewas, in July en Auguftus , bloeijende voor. Men vindt het, by Plu mier, Basterd-Acacia met Esfchenbladen en Violetkleurige Bloemen getyteld. (7) Robinia met Bladen , die oneffen gevind zyn, Trosfen in de oxels, den Stam nietgedoomd maar Stekelig. Dce- (z) Robinia Racemis pcdicellis bifleris, Foliis ïmpari-pinnatis. Syst. Nat. XII. ffeg, XIII. Jacc^. Amir. z%. Hifi. 210. t. 177. f. 49. Pfeudo - Acacia Fnxini foliis, Floribus violaceis Plum. Spec 19. Cj) Robinia Racemis axillarifsus , Foliis impari - pinnatis Caule inermi hispide. Syst. Kat. Ver. XIII. Mm. 101. Robinia Sepium. JACQ^ Amer. Hifi. lil. T. 179. f. Iel. M 3 si. Dïïl iii. Stuk. H. \roijïL. xvi. •JOOFQ* TUK. ii. Robinia 'iolacea. aarfebiloemige. vii. Rohïriia 'ispida. itekeligé.  rt. Afdeel xvi. Hoofdstuk. ui Rob. mit^s. 182 Dubbeebroederige Boomen. Deeze Soort fchynt te zyn, welke J a c qu i n vervolgens onder den naam van Robinia der Haagen befchryft , zynde een Boom, die wel tot'dertig Voet-en hoog groeit , en in geftalte veel gelykt naar de Eerfte Soort, verdeelende zig in byna regtopftaande, zeer lange Takken. De Bladen zyn gevind , tien Duimen lang , doorgaans uit elf Blaadjes famengefteld, vallende Jaarlyks af. Uit derzelver Oxels komen Tros. fen voort, van reukelooze Roozekleurige Bloemen. De Peulen zyn glad en bruinachtig. Dit Gewas wordt by de Spaanfchen, te Karthagena , veel gebruikt tot het maaken van Haagen" of Omtuiningen; doch baart dit Ongemak, dat , indien men dezelven niet jaarlyks afkapt , door het wegfpringen der Zaaden de Akker of omleggende Grond een geheelé Bosfchagie wordt. Afgekapt zynde geeft de Boom , in één Jaar wederom Takken uit , van wel twaalf Voeten lang , geheel met Bloemen beladen. Dus fchynt dat Gewas veel te gelyken naar onze Vlierboomen. De Ingezetenen noemen het Mata - Raton of Rottcndoodcr , om dat het zo veele Stokken verfchaft, die tot het doodflaan van dit Ongediert bekwaam zyn. (3) Robinia met Bladen die oneffen gevind zyn, «is drie- £' (1) Robinia Racemis Pedicellls rern's , Foliis impati-pinnatis, Caule inermi. Syst. Nat. XII. ftg. XIII. Cytifus Foiis pinnatis. Sp. Piam. I. p. 74-1. Phafeolo accedans Arbor Co-  Diad'elïhia. 183 driefteelige Trosfen , en den Stam geheel mgedoomd. Deeze, in Oostindie voorkomende,zoude het naar de Roomfche Boonen gelykende Boomgewas van Plukken et iüs zyn , ongedoornd en zagt van Bladerloof. De Peul is langwerpig ovaal, famengedrukt en gefpitst; de Kelk eenigermaate geknot. Aan ieder Tandje van de Tros zyn drie Bloemfteeltjcs aangehecht. Het was te vooren Cytifus met gevinde Bladen ge noemd geweest. jEschykomene. Schaamboom. De Griekfche naam, welke fomtyds aan he Kruid, dat men Mimofa noemt, en met reden gegeven wordt , is , mooglyk wegens de over eenkomst van het Loof, alhier toegepast o] een Geflagt van Plantgewasfen, welks Kenmer ken zyn: een tweelippige Kelk; de Vrugt ee: Haauw met geknotte Leedjes, ieder één Zaai bevattende. In dit Geflagt vindt men zeven Soortei aangetekend , waar van de twee eerften tot d< Boomen behooren, als volgt. (1) Schaamboom met zeer groote Bloemen ei Draadachtige Haauwen. Dec Coraldiaa&c. Plok. Piyt. 293- V. 104. f- 3- Bdrm. Fl Ind. p. 163- (1) JEfchmomcne Caule arboreo, Floribus maximis, Legii 'minibus Filiformibus. Syst. Nat.Xiï. Gen. 883. p. 4S>2. Vn M 4 m' II. Deel. III. Stuk. II. Afdeel. XVI. rlOOFDiTUK. > ) 1 l l l t. jEJihytê- • mene *ran~ diflorx. Grootbloemige.  II. Afdeel, xvi. Hoofd- «tuk. htm. ] ] ] 3 « i t t t h ? % x p j. />' u 184 DüBBElBROEDERICE BOOMEN; Deeze was te vooren Robinia genoemd geweest. Commeltm oordeelt ze naby te komen aan de Sesban, eenEgyptifch Gewas, door A lp i N u s afgebeeld, en R a y vergelyktze by de Galega. In de aangehaalde Turia van Rtjmpkitjs vind ik een blyk van de Draadachtigheid der Haauwen, die ongemeen dun zyn, op de langte van anderhalf Voet naauwlyks zo dik als de Schaft van een Schryfpen, 't welk een aanmerkelyke byzonderheid van dit Gewas uitmaakt. Ten anderen merkt Linnjeus aan, dat de Bloemen de grootlten onder alle de Vlinderbloemen zyn, hebbende de grootte van een -loender - Ey, en grooter dan de overige deeen. Het is een laage Boom, zeer dun van Loof, lebbende veele broofche Takken , met gevinde bladen van eene aanmerkelyke langte en kleine /inblaadjes , evenwel veel grooter dan die van le Tamarinden , met welken zy overeenkomen n de eigenfehap van tegen den avond zig famen e trekken of te fluiten , cn 's morgens wederm, als de Zon boven de Kimmen is, zig te penen. Wanneer men een Takje van den Boom reekt dan fluitende Vinblaadjes zig ook, doch arn vervolgens niet weder open. BezwaarlylC il men dit van eene zelfde oirzaak afleiden. Van JI. p- fS9, Robmh Pediinculis fubd.Vifo &c. Sp. PU»t. i 7«- ScsSan affinij Arbor India: Orientalij. BRF.yv pr\dr R- V- Comm. MM. G*teg« affinis Ma!a',ar,ca Ra-' Z '2*; Turia- RVMPH- * *•> r*. «amS n- m. i. p. ss. t. ,i. huw. Fl. .w. P 169  Diadelphia. 185 Van de Bloemen cn Vrugten wordt tot Spyze gebruik gemaakt, en van de Bladen tou een Geneesmiddel , zo uitwendig tegen Kneuzingen, als in een Gorgeldrank, enz. (2) Schaamboom , met de Leedjes der Haauwen half Hartvormig en glad. Deeze Soort , zig in de Leidfe AkademieT'uin bevindende , is door den Hoogleeraar A. van Royen voorgeftcld, als den Stam effen hebbende , doch verder vind ik ze nergens befchreeven. XVII. HOOFDSTUK. Befchryving van de ËboMEN, in wier Bloemen de Meeldraadjes uit drie of meer afgezonderde Ligftaameh voortkomen, deswegen Veelbroederige, Polyadelphia, genaamd, tot welken de Kakau- benevens de Oranje- en Citroenboom , als ook de Cajupoetie-Boom , behooren. De Klasfe van Polyadelphia, welke de Agttiende is in het Stelzel der Sexen , bevat niet meer dan elf Gellagten , onder welken fl) JÉfcbyntmtne Ciule Arboreo Uevi, Leguminum Arciculit femi - Cördads gjabris. Syst. Nat. xii. Vfêg, xiii. royin Iwdbat. 3s4. BURM. Fl. Ind. p. 169, U 5 ii. DEti. iii. STOK. II. Vfdeel- xvi. 300FDituk. ii. JEfchvno. n»ns Ar~ 'orea. Gto»te.  II. Afdeel XVII. Hoofdstuk. t. Theobrom Cacao. Kakau- Eoom. 186 Veeliroederigiï Boomen. ken zeven tot de Boomen behooren. Zy worden , volgens het getal der jMeeldraadjes, in vyf-i twaalf-, twintig- en veelmannigen onderfcheiden. Theo brom a. Een driebladige Kelk , waar in een Bloem vervat is , die uit vyf Blaadjes beftaat, welke gewelfd en tweehoornig zyn , hebbende vyf Honigbakjes , op ieder van welken vyf Meeldraadjes zitten, die door de holte vah het Bloemblaadje gedekt zyn; maaken de Kenmerken vaa dit Geflagt uit. Drie Soorten komen thans in hetzelve voor, waar van de eerfte de Kakau - Boom is , allen uit Westindie afkomftig zynde. (i) Thcobroma met geheel effenrandige Bla' den. Wegens de Nooten in de Haauw vervat, die men gemeenlyk Kakau noemt, is deeze als naar den Amandelboom gelykende voorgefteld door Baühinus. In 't algemeen geeft men 'er (i) Theobroma Foliis inregerriniis. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 900. p. 508. Vez- XIII. p. 580. Hort. Cliff. 397. Mat. Mei. 364. Cacao. ClüS. Exot. ss- SlD.Kti.Jam. 134. HiJf.U. p. 15. t. 160. mer. Surin. t. 16 Sc 63. Gf.OFFR. Mat. Mei. ^09. Catfsb. Car. t. p. 6. Arlmr Cacavifera Ameticana Pluk. Alm. 40. t. in. f. 3. Amygdalis iïmilit Guatimalenlïs. C. E. Pin. 441. to'jknf. Inji. 660. t. 444.   2 Deel, PLAAT XIV.  P O L ï A D E L P H I A. I87 'er den naam van Cacao aan , dien de Mexi- kaanen aan deeze Vrugt geeven, terwyl dezel-' ve, in andere deelen van Amerika, Cacavi of! s Cscavaze geheten wordt. Toen de Spanjaarden Mexiko oyerheerden, waren 'er de KakauNooten voor Geld gangbaar. Clusius kreeg deeze uitheemfche Vrugten van de genen, die de Oevers van Peru , in de Zuidzee, aangedaan hadden , en naderhand zyn dezelven in zo algemeen gebruik gekomen, dat men 'er thans aanzienlyke Plantagiën van heeft, in de Volkplantingen der liuropeaanlche Natiën, wordende dit Gewas ook in Oostindie aangekweekt. . De Kakau *Boom is, volgens Plu mier t wel niet zeer groot maar aanzienlyk, inzonderheid met Vrugten beladen zynde. Hy heeft een regten Stam, dikwils zo dik als eens Menfchen Dye, doorgaans vier of vyf Voeten hoog, met een ruuwen bruinen Bast , zig verdeelende in Takken van een Arm dik , en deeze wederom in dunner Takken en Twygen, waaraan, overhoeks , Bladen groeijen van tien of negen Duimen lang en vier Duimen op 't breedfte, van onderen bleek, van boven donker groen. Deeze hebben een Steeltje, en gelyken veel naar de Bladen van den Citroenboom, zynde, tusfchen de evenwydige Zydribben, zeer iierlyk Netswyze geaderd. De Bloemen waren, zegt Linn^us, van niemandrnog wel afgebeeld, veel minder befchreeven. Uit een gedroogd monfter daar van, aan II DEEL. III, STUK, Ifdeel, XVII.' 300fd» tuk. Kakau*  188 Veelbroederige Boomen. II. Afdeel, xvii. Hoofdstuk. KakauBmm. aan zyn Ed. door Sloan e vertoond, kwam derzelver Structuur, raar oogenfehyn , volkomen overeen met die der Bloemon van de volgende Soort, verfchillende grootelyks van alle anderen (*). In ft Werk van Sloane ZYn die Bloemen, ondertusfehen , veel gebrekkelyker afgebeeld , dan in 't Werk van M eRian, niettegenftaande de befchryving van Sloane taamelyk overeenkomftig is met de Natuur. Hy zegt, dat de Bloemen beftaan uit vyf Kelkblaadjes , vyf haakige Bloemblaadjes , verfcheide Meeldraadjes en een Styl, van een zeer bleek paarfche Kleur. Zy komen , even als in de Blimbing van Oostindie, uit de dikke Takken en den Stam, enkeld of by Trosfen voort, hangende ieder aan een dun Steeltje nederwaards. Een Blommetje van deezen Boom, benevens het afgebeelde Takje met Bladen , hier op Plaat XIV , in Fig. i , vertoond , op zig zelf aan een Stukje van den Bast zittende als by a, door den Heer Richter uit Oostinmedegebragt en my ter onderzoekinge door den Hoogleeraar Bonn vergund , heeft my overtuigd , dat de opgegevene Kenmerken geenszins met de Bloem van den Kakau - Boom ftrooken. Dit Blommetje , naamelyk, met het Mikroskoop onderzoekende, bevond ik het zodanig , als het hier , fterk vergroot zynde , by Letter A van binnen, en by Letter B van ag» <*) In Htrtt Clffirtiar.', loc. CÏtUO.  p 0 L y A D E I. P H I A. I87* agteren , is afgebeeld; waar in zeer duidelyk de volgende deelen der Vrugtmaaking zig open- baaren. :n . . „ De JTeZA is vyfbladig , beftaande uit fmalle Lancetswyze Blaadjes, op de zyden gekarteld; aan de punten ruig. De Bloemblaadjes zynvyf. zeer lang en fmal, doch aan 't Grondftuk breec en Helmachtig hol, aan 'tend Spatelswyze uitloo pende, niet gehoornd, maar voorzien met klein Tandjes, en geelachtig van Kleur, meteen aartij JNetswys' Geweefzel van roodachtige Adertje doorfcnynende. Hier binnen is vervat een Vyf hoornig Honigbakje, tot digt naar onderen to verdeeld, van Kleur Kaftanje - bruin, bevatter de vyf zeer dunne geelachtige Meeldraadjes die zig omkrommende tusfchen de Hoornen va het Honigbakje doorkomen, en ieder drie wi te Meelknopjes hebben ; benevens een enkele Vingerachtigen Styl, wiens Stempel of Punt tweeën is gefpleeten. Het Steeltje, daar de Bloe op rust, of liever aan hangt, is , zo wel als < Hoornen van het Honigbakje, bezet met fyi Haairtjes (*> Dus fchynt de Kakau-Boom veeleer tot Klasfe der Vyfmannige Planten, dan tot dee te behooren: want de Meeldraadjes komen ( der by het Vrugtbeginzel van elkander afgez< di (*) Dit alles ia zeer wel met de befchtyving, welke I mier van de Bloemen des Westindifchen Kakau- Booms ge overeenkomftig. II, Deel, III» Stok» , iV Afdeel» xvii. Hoofdstuk. Kak.auMtom. | 1 S f n t> n n. m le ie de ze >n- :rd lu- :ft,  i8§* Veelbroederige Boomen/ 11. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. KabjtuEctm. derd voort, gelyk nader blykt uit bet jonge Vrugtje, door dien zelfden Heer medegebragt, en hier by C, in middellyn eens vergroot zynde, vborgerteld; waar aan zig nog dezelven, benevens de Bladen van de Kelk en de Hoornen van het Honigbakje bevinden. Veelen van deeze Bloemen vallen af, doch van de overbly vende verandert de Stamper in een Komkommerachcige Vrugt, van een half Voet of wat langer, en ongevaar drie of vier Duimen dik. Deeze Vrugt heeft, overlangs, negen of tien uitpuilende Ribben; zy is geheel Wrattig, en ziet wel in 't eerst uit den groenen, doch wordt vervolgens, aanrypende, geelachtig, en eindelyk donker - rood , hoewel nog bezet blyvende met geele Stippen. Zy hangt aan een Steeltje van dikte als een Schryfpen en een Duim lang, vertoonende, als menze dwarsdoorfnydt, een dubbelen Bolfter, waar van de buitenfte dik en geelachtig , de bïnnenfte dunner en witachtig is, bevattende omtrent dertig Pitten, weinig grooter dan een Olyf en Hartvormig, die men Kakau - Nooten noemt. Dezelven zyn bleek paarfchachtig en beftaan uiteen Meelachtige zelfftandigheid , van eene famen trekken de Smaak, doch ongemeen vet, leverende, wanneer menze ih Water kookt, een Pond van deeze Nooten meer dan een half Pond dikke Olie uit. Deeze Boom bloeit twee of driemaal in 't Jaar; zo dat men hem byna altoos met Bloem en Vrugten te gelyk beladen ziet, volgens de aanmerking van Merian, welke twee Af- bec!>  Po L V ADEL TH I A. ï§9 beddingen daar van gegeven heeft. Zy merkt ^ aan dat de Boomen zo hoog als Appelboomen' wor'den, en dat de rype Vrugten CitroengeelH zyn. Hier omtrent kan eene aanmerkelyke verfcheidenheid plaatshebben, alzo men, volgensE Hernandez, vierderley Kakau■ Boomen in de Westindiën heeft, wel meest in grootte , doch ook in de Kleur der Vrugten verfchülendc. Dus komt'ook vierderley Kakau in de Winkelen voor, volgens Geoffroy, door Landaart, dikteen eigenfehap, vcrfchillendc,te weeten • Groote en Kleine van Nicaragua, gemeealvk gros £? petit Caracque genaamd, die aangenaamer van Smaak is, hoewel drooger , en ' Groote en Kleine van de Eilanden , gros &> petit des Lies, die vetter is, doch minder aangenaam van Smaak , komende van de Franfche Eilanden in de Westindiën. De grootfte van de Caracqucs wordt voor de beste, en de klevnlle van dc Eilanden voor de flegtfte gehouden. r„ De Kakau, op zig zelf raauw gegeten, geeft] een grof Voedzel , verdikkende het Bloed cn de Vogten; middelerwyl, wegens haare groote Vettigheid, de Maag bczwaarende en Verftoppincen maakende , indien men 'er veel van gebruikt. De Mcxikaanen hebben, om die reden, uitgevonden , dezelve eerst zagtjes te branden, mengende dan Kruideryën daar onder en maakende dus daar van dc zogenaamde Chokolade , die algemeen bekend is. Men houdt de gene, II. Deel. Hl. stuk, II. TDEEL. XVU. OOFD•UK. Ksh*>om. DeCho- Lolaad.  190 VeELBUOEDERIGE EöOMEfï. h. Afdeel xvii. Hoofdstuk. n. Theobroma Guazuma. UafterdCeder. welke, in de Westindiën bereid zynde , tót ons overgebragt wordt, voor de befte. In Europa , evenwel, wordt zy ook redelyk goed gemaakt. Ten dien einde is het best, onder die van de Caracques , welke drooger is, wat vette Kakau van de Eilanden te mengen, doende by het Deeg een Poeijer van Baniljes, Kaneel en witte Suiker, met een weinig Ambergrys, en dit alles wel ondereen wryvende. Dus bereid is de Chokolade, in Water of Melk gefmolten , een zeer voedzaame verfterkende Drank, die de Minnedriften opwekt, doch aan Menfchen, wier Bloed te dik, te zwaar of te Olieachtig is , deswegen van een Galachtig Temperament gerekend te zyn , nadeel doet. Hoe kan dan, met reden, de naam van dit geheele Seilagt, als ware de Chokolaad een GodenDrank , daar van afgeleid worden ? De Olie of het Vet, uit de Kakau geperst, is uitwendig zeer verzagtende. (2) Theobroma met Zaagswys' getande Bladen. De Boom , 'genaamd Guazuma met Olmen- Bla- (2) Theobroma Foliis ferratis. Syst. Nat. xii. utf. Veg. xiii. Mant. 455. Hort. Cliff. 379. Roïfn Lugdbat. 47. Guazuma Arbor Ulmifolia. Plum. Gen. 36. Ic. 144. Cenchramedia Jamaicenfis Ulmifolia. Pluk. Alm. 92. t. 77. f. 2. Alni fm&uMorifolia arbor , Flore pentapetalo flavo. Sloan. Jam. 13j. Hifi. II. p. 15. RAJ. Dtndr. n.  PolyAdelphi a. 191 Bladen by Plumier, is thans , hoe verfchillende ook van Vrugt, tot dit Geflagt be-J trokken. De Vrugt, naamelyk, komt naby aan] die der Elzen, gelyk Sloane aanmerkt, die* 'er Moerbezie - Boom Bladen aan geeft, en vyfbladige geele Bloemen. Hy befchryft dit Gewas , op de Velden van Jamaika waargenomen, als een Boom , van dikte als een Menfch om zyn Middel , en veertig Voeten hoog wordem de, met een bruine en gefcheurde Schors. Dc Eladen hebben de langte van drie Duimen en zyn half zo breed by het Steeltje, dat de langte van een Kwartier Duims heeft. Myns oordeels gelyken dezelven, volgens de Afbeeldingen , meer naar Olmen- , dan naar MoerbezieBladen. Die van Ehret, door Trew aan 't licht gegeven, is ongemeenfraay. De Meeldraadjes verdeden zig niet in vyf, maar flegt! in twee Meelknopjes. Linnjeus hadt gezegc van drie (*> Dit alles doet een groot onderfcheid blyken, tusfchen deeze en de voorgaan de Soort. De Vrugt is zo Meelig, dat met in onvrugtbaare Saizoenen daar van op Jamai fca gebruik maakt tot Beeften - Voeder , z Sloane aanmerkt, en dus deeze Boomei veelal in 't afhakken fpaart , wordende deez Vrugten, die wat Balfem- of Harstachtig rui ü ken (*) Antiera term* (waaifchynlyk tems.,) Syst. Nat. XI Tom. II. S°8- II.Peel. III. Stuk, II. IFDEEL. XVII. ÏOOFDTUK. Basten Zeier. . I 1 1 1  n; Afde XV] Hoof STUK. III. Theobr augujl* i. Citrus Jlledica. Citroei boom. 192 Veelbróederige E00Mén. ken, ook wel van de Menfchen gegeten. Dc LL* Ingezetenen noemen hem Basterd Cederboom. > (3) Theobroma met Hartvormige zevenhoeks ge Bladen. ma Ik vind geen reden aangetekend voor den Bynaam van deeze , wier Vrugt tot nog toe onbekend is. C 1 t r u s. Citroenboom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , een vyfbladige Kelk, vyf langwerpige Bloemblaadjes: twintig Meeldraadjes, tot verfcheide Lighaamen famengegroeid : de Vrugt Sappig met negen Holligheden. Drie Soorten vind ik in hetzelve opgetekend. (1) Citroenboom met ongevleugelde Bladfteelert. Deeze plagt Malus Mediea genoemd te worden, (3) Theobr ma Foliis Cordatis feptern- angularibus. Syst. Nat. Veg. XIII. p. 580. Syst. Nat. III. p. 233. (1) Citrus Feiiolis linearibus. Syst. Kat. XII. Gen. 901. p, 508. Hart. Cliff. 379. Hart. Ups. zió. Mat. Mei. 355. royen Lugdbat. 266. Malus Medica. C. b. Pin. 435. £ Limon vulgaris. Ferk. Hesp. 193. Malus Limonia acida. C. e. Pin. 436. Burm. Fl. lr.i. ïyi. Citreum & Limon. Tournf. Infi. 420, «21.  Pol. Ï-ADELPHia- 193 den, als uit Medie afkomftig zynde, waar van hy hier den bynaam heeft. Tot een Geflagtnaam gebruikt Linnjeüs den eigen naam van den Citroenboom , en voegt dezelve den Limoenboom als eene Verfcheidenheid by. Zy verfchillen , inderdaad , zo in de figuur der Vrugten , als in hoedanigheid , een weinig ; hoewel men ze gemeenlyk ondereen mengt. Ook komen deeze Boomen en de Oranjeboomen elkander nader dan de Appel- en Peereboomen , dewylze op elkander zig laaten Enten. In Italië is men gewoon, tot de aankwee* king van de Citroen- en Limoenboomen, altoos Oranje - Stammen te verkiezen; doch dit wordt by ons niet goedgekeurd, om dat zy die Stammen knobbelig overgroeijen , en hierom is het best tot de Enting of Afzuiging van alle deeze Ge waslèn hun eigen Stammen te verkiezen: niettegenftaandc de Limoen-Stam fraaijer is en de Oranje - Stam de Winterkoude beter tegenftaat. De middelfte deelen van Afie, bmftreeks er beoosten het Beloofde Land, en Zuidelyker in Perfie, fchynen de Natuurlyke Groeiplaats te zyn van den Citroenboom, die van daar zal overgebragt zyn in de Landen aan de Middellandfche Zee, tot in Portugal en Spanje, en eindelyk in de Westindiën. De Citroenen groejen evenwel te Suriname in 't wilde, volgens M e r 1a n , aan Boomen zo groot als onze grootN ft= II. Defi.. in. Stuk, II. \fdebl. XVII. Hoofdstuk. Citrecr.hoorn. 1  II. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. Citroenhom. * II. Stuf bladz. (*) Verand. der Surin. lnfekten. bl. 28. t. 28. ft) B.umph. Herb. Amb. ii. p. 100. (I) hofïman de Medicam. Offic'malibus, p. 4Sj. 194 Veeleroederige Boomen; fte Appelboomen (*), en dat men die op Ceyi Ion ook wild zou vinden, fchynt de Hoogleeraar N. L. Bürmannus te onderftellen. De zelfde Boom, nogthans, met kleine Limoentjes, welken zyn Wel Ed. uit het Werk van den Hoogleeraar zyn Wel Ed. Vader aanhaalt, is door hem te vooren tot de Limonia betrokken , en de Afbeelding ziet op de voorgaande. Ook fchynen my alle de Limones en Limonelli van Rumphius , gelyk voorheen gemeld is *, >tot dat Geflagt en niet tot het tegenwoordige te 'behooren. In derzelver afgebeelde Bloemen openbaart zig het Kenmerk van den Citroenboom niet, en de Vrugten zyn 'er zeer van verfchillende. Rumphius zelf merkt aan, dat alle de Citroenen in Indie aan Heefterachtige Boomen of Struiken groeijen, die van den Citroenboom der Ouden , welke zyne Groeiplaats aan den Berg Atlas hadt, grootelyks verfchillen , waar van men eertyds die kostbaare Tafeltjes maakte, bekend onder den naam van Men/a Citrece 6? Citrina (f). Anderen, evenwel , verbeelden zig, dat dezelven van Cederen. Hout waren , en dus by verbastering genoemd werden , in plaats van Cedrince, 't welk groote waarfchynlykheid heeft (|). Wat  poL YADELPHIA. 195 Wat hier van zy, men vindt een zogenaamden Cederaat»Boomt welke van fommigen voor den eigentlyken Citroenboom gehouden wordt J Ferrarius noemt denzelven Malum Cedriuiiï en geeft daar van vyf Soorten op, doch anderen tellen maar vier Soorten, houdende de Citroen van verfcheiderley gedaante voor eene Speeling der Natuur. Die wy Cederaat noemen heeft eene gekarbonkelde bly-geele Schil, minder dik dan in de gemeene Citroenen, en het Vleefch is verdeeld door tien Vliezen, zonder Korrels, vol van een aangenaam zuur Sap, zynde de Takken met fcherpe Doornen bezet. In lieflykheid en kragt van Geur is deeze uitmuntende. Men heeft ook een halfllagtige of Her maphrodiet- Cederaat, welke half Oranje is, half Citroen, en dus een zeer wanftaltige Vrugt uitmaakt , wordende van fommigen Bifarré genoemd , en zig vertoonende als een halve Citroen aan een halven Oranje-Appel gegroeid. Ieder helft heeft daar in zyne eigene hoedanigheid byna, zo in de Kleur, als in de Schil en het Vleefch. In de Bloemen zelf is deeze vermenging blykbaar. Ten opzigt van het Gewas is de Citroenboom zagter van Hout dan de Limoenboom , en deeze overtreft hier in , wederom , den Oranjeboom , van wien zy beiden verfchillen doordien de Bladfteelen ongevleugeld zyn. In de Geftalte is minder verfchil, dan tuslchcn onze Appel en Peereboomen plaats heeft, EvenN 2 wel It Deel. iii. Stuk. «. \fdeel. xvii, ^oofdtuk. Cederaat, Liirioen>oom.  II. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. Limtinhom. 196 Veelbroederïge BóoMfirö wel worden zy door de Hoveniers; zelfs wanneer zy Bladerloos zyn, gemakkelyk onderfcheiden. De Bloemen van de Citroenboomen zyn rood, die van de Limoenboomen roodachtig en van de Oranje - Boomen wit. Het onderfcheid, dat 'er tusfchen die der Citroen- en OranjeBoomen plaats heeft, kan men in de keurlyke Afbeeldingen by Tournefort befchouwen. Die der Limoenboomen komen, volgens deezen Autheur, met die der Citroenboomen overeen; doch de Vrugt verfchilt aanmerkelyk, gelyk bekend is en door hem ook afgebeeld wordt. Ferrarjus geeft vyf- en- vyftig Soorten op , van Limoenboomen ; Tournefort maar veertien , waar onder Zoete Limoenen voorkomen ; Commelyn kende maar zeven Soorten en hieldt de Limoen van eene mismaakte gedaante ook voor eene Speeling der Natuur. De Limoenen worden ons jaarlyks , gelyk bekend is, in menigte uit de Landen aan de Straat van Gibraltar en de Middellandfche Zee, als ook uit Portugal, toegebragt. De Genueezen, zegt Hoffman, floppen ons daar voor, veelal, afgevallen of onrype Citroenen in de hand. Zy komen anders, in Eigenfchappen, byna met de Citroenen overeen. Het zuure Sap deezer Vrugten is van een byzonderen dienst tot verfrisfchinge in Spys en Drank , in de heete Klimaaten en Saizoenen, mids dat men het met maatigheid gebruike; als wanneer het de Ver« tee.  Pol yabelphia. 197 teering der Spyzen, inzonderheid die van eene iigt rottende hoedanigheid zyn, gelyk Vifch en' Vleefch , zeer bevordert. In hecte Ziekten l dient het tot verkoeling en dikwils tot Genee-S zing, inzonderheid van het Scheurbuik der Zeelieden. Het bedwingt de Braakingen, die uit overvloed van Gal ontftaan; zet het Water af, en wordt dus gerekend ook dienftig tegen het Graveel te zyn. Men pryst het aan in Pestilentiaale en Rotkoortfen. Men kan het ook, met voordeel , tot uitwendige wasfchingen en Baadingen gebruiken. De buitenfte geele Schil, zeer welriekende en Kruiderig, heeft eene Wind • dryvende kragt, en de Olie, daar uit gedefinieerd , is zeer Hartfterkende. Van de Schil der Westindifche Citroenen wordt de Sukade gemaakt , of het zogenaamde Konfyt, dat men in de Koek bakt. De Zaaden of Pitten acht men Wormdryvende te zyn , en tevens van eene Tegengiftige hoedanigheid. (2) Citroenboom met gevleugelde Bladjleelen en gefpitfte Bladen. Dit laatfte is 'er alleen bygedaan, om deeze Soort f2) Citrus Petiolis alatis, Foliii acuminatis. Syst. Nat. XII. V.g. XIII. Hort. Cliff. 379. Hort. Ups. 136. Fl. Zeyl. 304. Mat. Mti. 3«7- B.OYEN Lugdbat. 2S6. Malus Autantia major. c. b. Fin. 43«. Aurantia mala. cam. Epit. 150. BüKm, Fl. Ind. p. 173. TOURNF. Injlit. p. 620. N 3 15.DEEL. III.STUK, II. iFDEËL. XVII. lOOFD • ruic. EL Citrus Auranriune Oranje Boom.  ip8 Veelbroederice Boomen. II. AFDEEL. xvii. Hoofdstuk. Or&njeMtem. Soort van de volgende te onderfcheiden , en hadt derhalve ook in de bepaaling moeten komen van de voorgaande Soort, welke de Bladen zelfs fmaller, geeler en fpitfer aan 't end heeft. De bepaaling , immers , van ieder Soort, behoort op zig zelve te beftaan. In de Afbeeldingen van Tournefort is thet Blad van den Oranjeboom zo fpits niet als dat van den Citroenboom. De naam Aurantium , hier tot een bynaam gebruikt, is van deGoudgeele Kleurafkomftig: weshalve zy den naam van Aurea mala by Virihlius gevoerd hebben. Waarfchynlyk zyn het ook de zodanigen , waar op dc wyfte der Koningen zinfpeelt, wanneer hy van Gouden Appelen in Zilvere geheelde Schaalen, fpreekt (*). Men heeft ze voor de Poma Hesperidum der Ouden gehouden, 't welk thans betwist wordt, om dat de Chryfomela der Grieken de KweeAppelen zouden zyn geweest (f). Maar, kan die naam niet zo wel aan deeze als aan gene zyn ge- (#) Een Woord, op zyn pas gefproken, is als Gouden Appelen in zilveren gebeelde Schaalen. Fköv. 2j ,Vers. n. De Vulgata heeft in LeSis Argtnuü , dat mooglyk op Zilveren Ledikanten betekenen zal : de Griekfche Overzetting ïs igftiiwy r*{3i*v , dat is> !n een Kornalyue Halsketting: 't •welk zeer veel van Zilveren Schaalen verfchilt; doch over de Gouden Appelen kan geen twyfeling vallen ; dewyl de beide Hebreenwfche Woorden voot Goud en Appelen in beftendig gebruik zyn. (t) 2ie Hoefman de Medic Officinatöus. p. 4?s, en veti gelyk myn voorg. II, STUK, bladz. 613.  pOLYADELPHlA. ioq gegeven? Veele befchryvers van deeze Gewasfen hebben, zonder berispt te worden, hunne Werken met den Tytel van Hesperides gedoopt (*;. 't Is ontwyfelbaar, dat Virgi-' lius en Plinius de Oranje-Boomen bedoeld hebben , wanneer zy dezelven by den Laurierboom vergelyken, geevende 'er een aanzienlyke hoogte aan, en zeggende dat die 't geheelc Jaar groen en met Vrugten beladen zyn (f). De naam is, in de Europifche Taaien, meer dan de naam der Citroen- en Limoenboomen veranderd. Men noemt hem gemeenlyk in 't Franfch Oranger , in 't Engelfch Orange, in 't Spaanfch Narangas, in 't Italiaanfch Arancio, en in 't Hoogduitfch Pomerantzen. Hy is, zo wel als die, in ons Wereldsdeel taamelyk genaturalizeerd, groeijende in Italië, Spanje en Portugal in de open Grond, doch in Duitfchland , Vrankryk en Engeland, moeten deeze Boomer voor de Winterkoude wel degelyk befchut wor den, alzo zy geen Vorst kunnen uitftaan. Ge meenlyk worden zy, om die reden, m Tobber en Bakken geplant, en 's Winters gebragt u Oranje-Huizen, die men of door goede flqitrpf t*ï Gelvk rEBKABH HM/>fn<&J,VOLCKAMEBI Hespirid, Nor menfes, COMMELINl Nederhndfche He>perUa vid Reischii Disfertstio de przcipnis HesperiUum foptottbu,. ft) Aïbores ift* perpetuo virent & omnibus hans Pomift » funt. PLW. IP& i"g«"s atbos faciem!ïue fimillim;1 Laal° VIRG- N 4 jïa Deel. IH« Stuk» m Afdeel» xvii. 300FDTUK. OranjeBoom.. | ! I  Ui Afdeel. xvii. Hoofdstuk. QranjeBaem. Verftheidtahedea. 2co Veelbroederice Boomen. of door Vuur verwarmt. Koning Lodewyk de XIV. hadtze 's Winters bloeijende in Gaanderyën van zyn Paleis, en in Italië zet menze, tot verfrisfching, in de Kerken. Enkelde voorbeelden zyn 'er , dat menze in de koude Gewesten houdt in de vaste Grond; gelyk in Engeland en in 't Saltsburgfche; doch alsdan worden 'er in de Herfst Winterhuizen om gezet, daar men met Kachels in ftookt, breekende die in 't Voorjaar weder af. Dus heeft men het voordeel van deeze Boomen zeer zwaar te kunnen maaken , zo dat zy ongel yk meer Vrugt geeven- Men vindtze 'er, met den Stam van dikte als een Man om zyn middel, en van hoogte als de grootlte Appelboomen , die dan ook fteeds met Bloesfem en Vrugten beladen zyn , gelyk in dc Westindiën, alwaar men van dezelven Laanen en Dreeven maakt. Het Vlek Paramaribo , tc Suriname, is op de Straaten beplant met Oranjeboomen. Aanmerkelyke Verfcheidenheden, wat de Vrugt aangaat, komen onder dezelven voor. Ferrari us telt 'er twintig Soorten van: Commelyn maakt maar van negen Soorten gewag; doch by Tournefort worden 'er zestien onderfcheiden. Hier onder komen de Lisfabon» fe, gemeenlyk Sinaas - Appelen genaamd, die men jaarlyks in zulk een menigte herwaards overbrengt , en deeze behooren tot de zoete Oranje - Appelfin ; doch daar zyn nog anderen van dien aart, gelyk de Groene zoete geroesde Oran-  POLYADELPHIA. 201 Oranje, te Batavia ia Oostindie een zeer bekende Vrugt , en eene met rood Vleefch, dieA. in lekkerheid uitmunt. De gemeenften zyn de fi Zuure Oranje-Appelen , die men niet wel danST gekonfyt kan gebruiken. Van de zogenaamde Bi Kurasfaufche is de Schil het fynlte en geurigfte en het Vleefch, om zyne rinsheid, zeer verfrisfchende. Voorts zyn 'er bittere, byna oneetbaar. In grootte verfchillen zy insgelyks, dewyl men 'er vindt , niet grooter dan Kivits - Eijeren, Haantjes Oranje genaamd. De Kleur van fommigen, als zy ryp zyn, is byna rood, van anderen Oranje - kleur , van anderen geel, van eenigen groen, In het Loof heeft ook verfchil plaats; dewyl eenigen gekrulde, meer of min geelachtige , ja zelfs geel en groen bonte Bladen hebben. Deeze noemt men Turkfe Oranje, welke , wanneer zy door mageren Grond verloopen, de Bladen fomtyds zo fmal krygen, dat men 'er den naam aan geeft van Oranjeboom met het Wilgen - Blad. Behalve de vermenging van de Oranje- en^ Citroen, daar ik van gefproken heb, openbaart zig, zo wel in de Limoenen als in de OranjeAppelen , fomtyds eene ongemeene byzonderheid, mooglyk niet voorkomende in eenige andere Vrugt. Men heeft, naamelyk, dezelven opfhydende , daar in een of meer kleine Appeltjes of Limoentjes gevonden ; zo dat men die als bevrucht kon aanmerken. Byzondcre SoorN 5 ten> U. DEFJ-, ïlb STUK, II. 'DEEL. [VIL' DOFD» UK. OranjiOm. Bevrugte .ppelen.  202 Veeeeroederige Boomen. II. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. OranjeBeunt. Nuttigheid. ten, die deeze eigenfchap hebben, zyn 'er opgegeven (*). Ja men heeft , dat wonderbaarlyk is, een Oranje - Appel gezien, waar binnen een klein of jong Citroentje was beflooten. By het opfnyden van een Oranje - Appel te Stokholm , nu omtrent dertig Jaar geleeden, werdt in dezelve zulk een kleintje, van grootte als een gewoone Musket - Kogel, gevonden, dat in vier ftukken was gefpleeten , zittende als in eene vierbladige Kelk, aan het boven - end van den Appel. De Heer Likn^üs heeft zulks, in de Verhandelingen der Koninglyk Sweedfche Akademie , op 't jaar 1745 , omftandig befchreeven en in Afbeelding gebragt. In nuttigheid fchieten de Oranje - Appelen by de Citroenen niet te kort. Behalve de verfrisfching van het Sap der zuuren, en de aangenaamheid van dat der zoeten, beiden in heete Ziekten uitmuntende , waar van men de aangenaamfte Dranken bereiden kan; zyn de Schillen ongemeen Windbreekende, bevorderende de Spys - Verteering , Kolykpynen verdryvende , enz. De Bloemen hebben een byzondere Hartfterkende kragt, gelyk in het gedefinieerde Water van dezelven blykbaar is. Van de Bladen heeft men onlangs , in Poeijer, gebruik gemaakt (■*) Malus Limonia citrata , Frutlu Fruftum includente. Hert. Lugdbat. 40'. Limones prstgnantes. C. B. Pin. 436. Malum Aurantium Maio Citrio pragnans. Bocc. Ie. &z ècscr. i. Malus Auramia Fru&u duosvel ties aliosincludente. H. Catb.  P o l v a d e l p h 1 a. £03 maakt tegen Zenuwkwaaien. Oneindig byna zyn de Bereidingen van deezen Boom afkomftig , zo tot Geneesmiddelen, als voor de Smaak enl Lekkerny: gelyk de Appelen dan ook geheel,s of de Schillen op zig zelf gekonfyt worden , als bekend is, en van de Bloemen maakt men een dergelyk gebruik. Derzelver Geur wordt gerekend in aangenaamheid dien der Roozen , ja van Amber zelfs en Moskeljaat, te overtref, fen. (3) Citroenboom met gevleugelde Bladjleelen en Jtompe gehakkelde Bladen. t Deeze Soort van Oranje - Appelen, by Feu-1 rarius en Commel yn in hunne Hesperides , als ook by Tournefost niet aangetekend , wordt thans te regt van de anderen afgezonderd. Men wil, dat deeze de Boom der Kennisfe van Goed en Kwaad, in'tParadys, geweest zou zyn , deswegen onder den naam van Adonis - Appel voorgemeld by B a u h i n u s ; en dit zoude bevestigd worden door 't verhaal van XheophrastüSj dat de Gymnofophiften, of (3) Citrus Petiolis alatis, Foliis obtufis emarginatïs. Syst, Kat. XII. Veg. XIII. Citrus Aurnntium decumana. Sp. Plant. Tt%. p. noi. Limo decumanus. Rtjmph. Amb. II. p. 96. t. 24. f. 2. Malus Aurantia Fr. rotundo maximo &c. Sloan. Jam. 21. Hifi. I. p. 41. t. XII. f. 2, 3. Pumpelmus. Meist. Itin. 48. Mer. Sur. t. 29, herm. Lugdhat. 405. burm. Ztyl. 33, burm. Fl. Ind. 39. II» Deel. UI, Stuk, II. .fdecU xvii, [oofd- ruK. nr. Citrus 'ccumanus, Pompeinoes.  ao4 Veelbroede rige Boomen. II. Afdeel xvii. Hoofdstuk, Pompei moes. of naakt loopende Wyzen , dat is de Brachmannen, in Oostindie, niets tot Spyze gebruikten dan eene dergelyke Vrugt. Men vindt hem, inderdaad, in de Oofterfche Landen , en de Bi. ' neezen hebben een Boom, Vencu genaamd, naar "de Limoenboomen gelykende, welke een Vrugt draagt van grootte als eens Menfchen Hoofd , met een Bast van Kleur als die der Oranje-Appelen, eh een Vleefch, naar niet volkomen rype Druiven fmaakende , die aldaar, binnenshuis opgehangen , een Jaar duurt, wordende het Sap daar uitgedrukt tot Drank. Op Ceylon , Java en elders in Oostindie , wordt deeze Boom in de Hoven aangekweekt, en Pompelmoes geheten, volgens Rumphius, die hem den bynaam van Decumanum geeft wegens de grootte van de Vrugt, zeggende, dat menze in 't Maleitfch noemt Lemon Casfomba , dat is Roode Limoen van Vleezige Kleur, of ook wel Jamboa, naar hetPortugeeichSamboa, 't welk eigentlyk de Pompfires of Adams-Appelen in Spanje beduidt, doch die van de Pompelmoezen aanmcrkelyk verfchillen. Hy zegt dat 'er vier Soorten van zyn: de eerfte heeft Vrugten als gemeld is; de tweede draagtze wat kleiner ; de derde niet grooter dan een Vuist , maar de vierde heeft zyne Vrugten van grootte als de grootfte Pompoenen, groeijende by vier of vyf aan één Steel , en dus een ongemeen groote Tros uitmaakende. De Schil is ruim een Duim dik , bitter en Zwavelachtig : het Vleefch  p O j. Y A D K I. * H I A. ft05 Vleefch wit, Sappiger en zoeter dan dat van de gemeene Pompelmoezen, en by kans zonder Korrels. In deeze Soort gebeurt het dikwils, dat zig'binnen den Appel een klein Pompeimoesje bevindt, van grootte als een gefchilde OranjeAppel , en van het omleggende Vleefch door een Wollig Vliesje afgefcheiden; weshalve menze dan Bevrugte Pompelmoezen noemt. Meest heeft dit in de genen die op Banda groeijen plaats. In de Westindiën zyn ook Pompelmoezen. en Merian geeft daar van dc Afbeelding . zeggende dat de Boomen 'er zo hoog als Appelboomen groeijen, hangende zo vol Vrugten, dai de Takken dikwils gevaar loopen om daar doo: te breeken. De Schil en het Vleefch is, gelyl zy wel aanmerkt, harder dan in de Oranje-Ap pelen; het Vleefch minder zuur dan dat der Ci troenen , doch de Schil zeer bitter. Van cl tweederley Soorten , met wit en rood Vleefch die men in Oostindie heeft, maakt zy geen gewag ; doch meldt, dat men op deezen Boor Rupfen vindt, met lange Haairen zo fiyf al Yzerdraad , die in de gewoone groene Sur naamfe Pagies veranderen. De Pompelmoes - Boomen willen in ons Wi reldsdeel, zelfs in de Nederlanden , wanne menze in Bakken plant en in Oranjehuizen koi ftert , zeer wel voort ; doch het Vleefch d Vrugten is bitter en heeft weinig Sap, trekke de naar het roode. In de vaste Grond geplan |I. DUb Hls STOK. II. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. Pempclmets. e i | s :r er i- en  aotS Vbeibroederige Boomen. II. Afdeel, xvii. Hoofdstuk. Pompeimms. en dan 's Winters voor de Koude bedekt, gelyk hier voor van de Oranjeboomen gezegd is,worden zy ook dikftammige Boomen. Het Hout is van Kleur als dat der Limoenen ; de Takken zyn zwaar en met Doornen bezet; de Bladen niet zo hoog groen als die der Oranjeboomen , maar grooter , wat langwerpiger , en in het midden een weinig toegetrokken, zonder Hartjes van agteren, dat is met ongevleugelde Steelen, zo men verzekert; doch van een andere Soort, die het Mergrooderen niet zo bitterachtig heeft, hebben de Bladen van agteren, dat is aan den Steel, een groot Hartje. De Pompelmoes verfchilt, volgens de laatfte aanmerking van Li nnjEus, van den Oranjeboom,door groote Bladen en Vrugten, en de Bloemen meer aan Trosfen, die eenïgermaate Wollig zyn, te hebben. De Engelfchen geeven 'er op Jamaika en Barbados, alwaar deeze Boom in de Hoven weel dig groeit, den naam aan van the Saddock-Tree. Deeze Vrugten worden in Oostindie byna niet dan raauw gegeten. Men zetze, by de Nageregten, of geheel op Tafel, of het Vleefch met Spaanfche Wyn en Suiker bereid, 't welk een aangenaame verkoeling geeft in de heete Dagen. Even zo leeft men 'er ook mede in Westindie, 't zy op de Eilanden of aan de Vaste Kust, en, die ons hier toegebragt worden, ftrekken in het heetfte van den Zomer, insgelyks, tot een aangenaame verfrisfehinge. Zy hebben eene rinsheid , welke, door Suiker of zoete Wyn getem-  p 0 1 ï A D I 1 f H I A. 50? temperd, den Smaak der Sinaas - Appelen te boven gaat. De driebladige Citroenboom (*), door den Ridder te vooren als eene derde Soort voorgeHeld, waar toe zyn Ed. den Japanfchen Boom Karatas - Banna genaamd of Gees, uit Kaempfer , betrokken hadt, is thans met reden dooi hem weg gelaten. Want deeze Boom, hoewe. Vrugten draagende die wat naar Oranje-Appe len gelyken, heeft noch in de geftalte der Bloe men, noch in de hoedanigheid van de Vrugt volgens de befchryving , eenige overeenkomt met dit Geflagt. Glabraru. Ligthout-Boom. In dit Geflagt is het getal der Meeldraadje dertig , waar van altyd zes tot zeker Lighaar famengevoegd zyn. Het Honigbakje heef Borftels van langte als de Kelk, die, gelyk i 't voorgaande, in vyven gedeeld is, bevatten de vyf Bloemblaadjes. De cenigfte Soort, hier van bekend (i),voer by Rumphius den naam van Ligthout-Boom omdat hetzelve het ligtfte is onder de Ambonfch Tim (*) Citrus Foliis ternatis. Sp. Plant. II. p. noi. Iïurm. Fl. Ind. 174. Sjii, five Karatas - Banna. Kaempf. Exot. sol. T. 802. (1) Glabraria. Syst. Nat. Per. XIII. p. 581. Mant. zyS. tignum leve. Romph, Amb. III. p. 71. T. 43» 44- II, Deel. Hl. Stuk. Iï. Afdeel.1 XVII. HOOFEW SÏUKf I S 1 t 1 \ 1. Glabraria 'ter/a. eGlirnmen ■ de.  'Afdeel. xvii. Hoofdstuk. Ligthoul Boom. 208 V eelbroeder i ge Boomen. Timmerhouten. De Latynfche naam Lignum leve, door dien Autheur gebruikt, fchynt,door een zonderlinge onoplettendheid, voor Lignum Isve aangezien te zyn, en dus aanleiding te hebben gegeven tot den Geflagtnaam Glabraria , en mooglyk ook tot den bynaam ter Ja,, die in geenen deele toepasfelyk zyn. Deeze Boom , naamelyk, welke onder de hooge Woudboomen behoort, heeft een rosfe, dikke, drooge en als vermolmde Schors, die zelfs, by Regenachtig Weer behandeld wordende, een Jeuking in de Huid veroirzaakt; zynde dus regt het tegendeel van glad. Het Hout, ook, is by zyne ligcheid ongemeen grofdraadig , laatende zig niet glad maaken of polyften, dan door geweldig fchuuren; hoewel het, verfch zynde, glimt als Satyn. Wanneer men aan een Splintertje of Draadje trekt, komt 'er een geheele Groef in het Hout. De Bladen, alleen, zyn van boven glad ; doch in hoe veele Boomen en Gewasfen heeft dit geen plaats ? In de grootften van deeze Boomen, die men Halaur - Boomen in de Ambonfche Taal noemt, zyn de Bladen agt of negen Duimen lang en zes of zeven Vingeren breed; doch in de kleinere , die men Steen - Halaur noemt , fomtyds langer en tevens fmaller, de breedte omtrent een derde van de langte. Deeze heeft het Hout wat fyrer van draad , doch fcheurende ligt in de Zcnnefchyn, dat het eerfte niet doet. Beiden geeven zy, onder het bewerken, eene flappe Kamfer-Reuk, inzender"  PoLYA» ELPHïA. 209 derheid het eerfte. Zonderling is 't, dat in dit Hout geen Wormen komen, niettegenftaande het zig, inzonderheid aan omgevallen Boomen, als vermolmd vertoont, geevende dan, by Regenachtig Weer , een fterken Reuk als van Mottert of Peperwortel. De Indiaanen maaken 'er , wegens de gezegde hoedanigheden, dikwils hunne Praauwcn of Schuiten van, die in zout Water ongemeen duurzaam zyn, en de fmalbladige of kleine Soort dient hun tot Stylen van de Hutten of Wooningen in de Negeryën. Anders heeft men 'er weinig gebruik van , om dat het Hout zeer moeielyk is tot Planken te fatfoenecren. De Bloempjes, die by Trosjes voortkomen, zyn klein: de Vrugten als kleine Pruimen , bevattende een Steentje of Pit, die zig in twee deelen fcheidt, gelyk de Kern der Laurierbesfen. D u jr i o. Durioen • Boom. De Kenmerken van dit nieuwe Geflagt zyn, behalve de algemeene van deeze Klasfe, ook een vyf bladige Bloem , die klein is, in een vyfdeelige Bekerachtige Kelk, onder het Vrugtbeginzel, dat een enkelen Styl heeft; maakende de Meeldraadjes vyf ryën van zeven uit, er de Vrugt een Appel zynde met vyf Holiighe den. G Dee. II- ~DTtu III. Stok. afdeel; xvii. Hoofd. stuk.  2io Veelbroederice Boomen. Ui. Afdeel, xvii. Hoofdstuk. l Durio Zihtbinu. Stinkende Deeze Kenmerken zyn , door Linn^us, van Rumphius ontleend, die den DurioenBoom (i) befchryft als den hoogften onder de Boomen , welke eetbaare Vrugten draagen, in Oostindie, hebbende den Stam hoekig en als •gevleugeld, met eene effcne graauw geelachtige Schors : eene Kroon van uitgebreide Takken ; Bladen als die van den Noote Moskaat boom , Lancetvormig ovaal, gefpitst, een halve Span lang en twee Duimen breed, van boven groen, van onderen roodachtig vaal , zynde derzelver Steeltjes als gezwollen of geknobbeld. Het Bloeizel komt niet aan de jonge Looten, maar aan de Takken , tot digt by den Stam, Troswyze, voort, beftaande de Trosfen aan de dunne Takken uit van vyf tot agt, doch aan de dikke Takken wel uit twaalf tot dertig Bloemen. De Bloemknop is bedekt met twee of drie bleek groene holle Blaadjes, die afvallen , zo dra de Bloem groot wordt, wanneer de Kelk zig openbaart, die van gedaante als een Zoutvat is, hebbende een mauwen Hals, met vyf omgeflagen Punten , waar in vyf holle Blaadjes , en uit den Hals van de Kelk komen vyf andere Blaadjes voort, die ieder in zeven of agt Meeldraadjes verdeeld zyn , welke gedraaide Knopjes hebben. Het Vrugtbeginzel, binnen dien Kelk vervat, na het afvallen van denzelven alleen f i) Durio. Syst, Nat. Vt£. XIII. J/. RUMPH. Amb. I. p. 99. T. 29,  PoLYADELPHIA. 211 leen overblyvende , waar van zeer veelen door de Parkieten vernield worden, leverteen Vrugt uit als een ronde Bol , de grootte hebbende van een Kinderen Hoofd, en de gedaante van een Egeltje, als rondom bezet zynde met eer foort van Pennen of Stekels, diekwetzen, wanneer men rer, onvoorziens, hard met de Hanc op flaat. Men kan deeze Vrugt, met een Me: de Naaden zoekende , dezelve tegen de Stee nen fmytende, of met den Voet daar op trap pende , in vyf deelen doen fplyten. Wam deeze Vrugt bevat vyf Kamertjes, in ieder vai welken twee, drie of vier Korrels beflootei zyn , welke eenigermaate naar Duiven - Eije ren gelyken, van zelf Handigheid als de Karfter gen, en bekleed met een wit Slymerig Vleefch dat in een Velletje vervat is. Dit Vleefch maakt de ongemeene lekkei heid van deeze Vrugten , die men veel o Amboina en daaromftreeks, doch minder op d Wester - Eilanden van Oostindie, en ook nie zeer overvloedig op Java heeft. Het iinaak als Room of Eijervlade, of als die Kost welke men in 't Franfch blanp mangér noemt en derhalve zuigt men deeze Korrels af, tc Voedzel en tot Verfnapering. Het eenigfte is dat deeze Vrugt een zeer viezen Reuk heeft als van rottende Uijens , vervullende, zejfs ee Kamer, waar in de Durioenen zyn; doch , a men 'er van gegeten heeft, gewent men w< haast aan deezen Reuk, die voor de Nieuwe O 2 Bi II.DEEL, UI, STUK, II. Afdeel. xvii.' Hoofdstuk. Duriotn. Uturn. i l > t t » 9 t i » D Is :1  212 veelb roed er i ge boomen. II. Afdeel. xvii. Hoofdstuk. DurioenHcern. i. Mdaleui Leucadendra. Witte loom. lingen zeer lastig is. De Zaadkorrels , door de Vogels verfpreid , zouden deeze Boomen zeer menigvuldig maaken , indien zy niet door de Zwynen opgevreten werden. Het Pluimgedierte , naamelyk , is naar dit Vleefch ook zeer gretig. Men laat de Vrugten veelal van de Boomen vallen , en dewyl zy , ryp wordende, dit doen , zo is het gevaarlyk onder dezelven te wandelen. De Stammen worden veel gebruikt tot Masten en Vaartuigen , zo door de Inlanders als door de Europeaanen. Melalf. uca. Kajupoetie. Een Kelk in vy ven verdeeld, boven het Vrugtbeginzel ; een vyfbladige Bloem ; veel Meeldraadjes die tot vyf Lighaamen famengegroeid zyn: een enkele Styl: het Zaadhuisje half bekleed met eene Bezieachtige Kelk, driekleppig met drie holligheden: dit maakt de Kenmerken uit. LiNNJEüs heeft den bynaam Leucaden'dra , dat is Witte Boom , dien hy voorheen aan den Kajupoetie, in het Geflagt van Myrtus, gegeven hadt, thans hier ook gebruikt; niettegenftaande de Geflagtnaam Melaleuca welke Zwart (i) Melaleuca. Syst. Nat. xii. Geti. 12s9. p. 505. Veg* xiii. p. js2. Mant. loj. Myrtus Leucadendra. Sp. Plant, fjs. Arbor alba Cajupoetie. Rumph. Amb. ii. p. 72. T. 16. Alia minor 8c foliis ttinetviis. T. 17. f. 1 , z, Bukm. Fis hd. 11s.  POLYADELPHIA. 2Ig Zwart en wit betekent , de witheid van de Schors der Takken genoegzaam uitdrukte. Om! wat reden de zo gemeene en bekende Indifche' naam, Kajupoetie, hier niet veeleer, door zyns Ed. , volgens gewoonte , tot een Soortnaam; gebezigd zy , is duiiter. Ondertusfchen worden thans, op deeze Soort, de driederley Kajupoetie - Boomen van Rumphius aangehaald, welke ik, agtervolgelyk, zal befchryven. De eerde of Groote Kajupoetie is een volllagen Boom, den Stam wel enkeld doch bogtig hebbende , fomtyds een Voet, fomtyds twee Vceten dik. Dezelve heeft een vaale of bruinachtige Schors, die uit veele op elkander leggende Schilfers famengefteld is, en het onderfte ziet altoos byna zwart, als of het verbrand ware, wordende naar boven toe de Schors allengs bleeker of Afchgraauw en aan de Takken wit. Deeze Boomen zyn derhalve door hunne Witheid van boven , zo wel als door hunne Zwartheid van onderen, aanmerkelyk en kenbaar, en voeren dus te regt den naam van Melaleuca. Hunne Bladen zyn fmal, aan 't begin als een Sikkel omgekromd, zes, zeven, art Duimen of wat meer lang , en maar een Duimbreed; ftyf, glad, dof groen, in 't wryven bryzelig , van een fterken Reuk , die wat Spcceryachtig is , doch tevens naar 't Zuure trekkende. Zy zyn aan beide Enden byna even fpits, en in de langte doorreegen met vier oi vyf dikke Aderen of Ribben , tusfchen iedei O 3 vai ii. deel. iii Stuk. II. Udeeu xvii. ioofd- ruic. Witte toorn. Groote .Tjnpoetie, i  ai4 Veeleroederige Boomen. tl. Afdeel xvii. Hoofdstuk» Witte Veem. van welken zy nog een dunnere hebben. De Smaak is wat Harstachtig met eenige famentrekking. Met kleine Steeltjes zyn zy op eene ongeregelde manier aan de Takken gehecht, die aan 't end kleine Houtachtige Steeltjes uitgeeven, welke bezet zyn met veele groene Knopjes, ontluikende tot kleine witte Bloempjes, uit vyf Blaadjes betraande , en gevuld met veele lange witte Draadjes die witte Knopjes hebben , en daar tusfchen, in 't midden, een groen Hoorntje , 't welk, na 't afvallen van het Bloeizel, in een hol Bekertje blyft liaan. Deeze Bloempjes vcrtoonen zig , dus , als een witte Aair, én geeven een Iterken Reuk, die wat zuurachtig cn niet zeer lieflyk is. De Knopjes blyvcn aan het Steeltje, twee of drie by mal. kander , zitten , en behouden nog in zig dat groene Hoorntje , 't welk 'er eindelyk ook uitvalt, en dan gelyken zy naar de holle Wratten , die 'er aan de Baarden der Zeekatten zyn , wordende zwartachtig bruin van Kleur en bevattende alsdan een fyn Zaad, als Kaf, dat 'er eindelyk ook uitvalt , wanneer niet dan de ledige Napjes aan "het Steeltje overblyven. Op de Molukkifche Eilanden waren deeze Kajupoetie - Boomen , inzonderheid op drooge Steenachtige Gronden , niet digt aan Zee en ook niet op hooge Gebergten, gemeen. Men noemtze 'er Brandboomen , om dat zy altoos eenige tekenen , als van Gebrandfaeid, aan den Stam  P O L ¥ A DE LP II IA. 215 Stam hebben. Van het Hout der omgevallene, dat men veel vondt, werdt geen gebruik ge-/ maakt , om dat het zo ligt verwormde en ver- ] molfemde ; doch van verfch gekapte Boomen' is het menigvuldig tot Planken gezaagd, en tot Knies en Ribben aan de Schepen verwerkt. De Schors was, wegens haare voosheid, in algemeen gebruik tot het breeuwen der Vaartuigen : want zy zwelt in 't Water en dient dus de Indiaanen voor Werk of gepluisd Touw, of in plaats van Mos. Op de Westerfche Eilanden , gelyk Java , Borneo en Ceram , valt een Boom, Caju - Kelan genaamd , die veel overeenkomst met den grooten Kajupoetie of Witten Boom heeft, doch veel dunner is van Stam , en maar vyf of zes Vademen hoog wordt. Van deszelfs Schors maakt men het zelfde gebruik, en zy verfchilt weinig van de Kleine Kajupoetie , op de Ambonfche Eilanden groeijende, daar ik thans van zal fpreeken. Deeze, in 'tMaleitfch DaunKitsjü of het Kleine Blad genaamd, of Daun Poeti Kitsjil, dat is het kleine Witte Blad, fchiet doorgaans met verfcheide Stammen als Heefterachtig op, welke Stammen ieder omtrent de dikte hebben van eens Menfchen Been of Dye. De Schors gelykt veel naar die van den grooten , doch is, door haare broofchheid, tot breeuwen niet bekwaam. De Bladen zyn veel kleiner , ilegts drie of vier Duimen lang, maar van de zelfde figuur, drie Ribben overlangs hebbenO 4 de II, Deel. IH, Stok. II.' .FDEEL. xvii. ioofdtuk. Wint 3oota. Kleine Kajupoetie.  II. Afdeel, xvii. Hoofd. stuk. mttt Olie van Kajupoetie. ! i 2i<5 Veelbroederige Boomen. de en van een zeer fcherpe Speceryachtige Reuk en Smaak. In deezen komen zy, zegt R u mphius, zo naby aan de Kardamom, dat fommige onkundigen dezelven wel voor Kardamom Bladen hebben aangezien. De Vrugten of Besfen zyn ook Specery ach tiger en heeter van Smaak dan die van den grooten Witten Boom. Zy werden te Batavia in de Medicinaale Kruiddoozen, op de Schepen , mede gegeven; hoewel die op Java vielen zo Kruiderig in lang niet waren, als de Ambonfche. Van dezelven, zo wel als van de Kafachtige Zaaden en van de Bladeren van deeze Kleine Kajupoetie, by de Inlanders aldaar cok Kaju - Kelan genoemd wordende , maakten de Amboineezen, zo tot Geneesmiddelen in Aftrekzei, als tot Reukwerk in Olie gemengd , en tot verfrisfehinge van de Lugt in de Vertrekken of Bedlleden, gebruik. Voorts verhaalt Rumphius, hoe van deeze Bladen een fyne Olie gedefinieerd kon wor3en, welke, federt den tyd, wanneer hy dat fchreef, onder den naam van Oleum Cajupoeti, een groot Gerucht gemaakt heeft in de binnentle deelen van Europa. Aangaande de Eigen"chappen deezer Olie , en hoe dezelve onlangs lier te Amfrerdam, uit Bladen van den KajuJoede-Boom, die door den Heer Richter ïerwaards overgebragt waren, geftookt is, heb k elders een omflandig Berigt gegeVcn (*). Jk meld- (*) In dc Nüuwé ViitrUdjiht Letter- Oefeningen. Derde )eel, Nomm. 3. Mengelwerk, fcladz. 104, enz. II; heb daar   2 Deel Plaat iv.  Pot-YADELPHI A. 21? meldde aldaar, hoe het my voorkwam, dat die, Bladen van den Kleinen Kajupoetie - Boom ,' en over zulks van deezen waren, zynde eeni-i gen derzelven door zynEd. te Batavia van zulk5 een Boom geplukt , en de overigen van Am-, bon of de nabygelegene Eilanden derwaards gevoerd. De meergemelde Plantverzameling van dien Heer, waar uit drie Afbeeldingen in 't voorgaande Stuk ontleend waren, zig in bezitting van den Hoogleeraar Andreas Bonn bevindende , heeft zyn Wel Ed. de goedheid gehad , my de nevensgaande Afbeelding van een -Bloemtakje , als ook van de deelen der Vrugtmaaking in de Bloemen , ten naauwkeurigfte door Ontleeding onderzogt, cn by Vergrooting door het Mikroskoop getekend, met derzelver befchryving mede te deelen. Plaat XV, Fig. i vertoont dit Takje in de Natuurlyke grootte. Aan het Bloemfteekje , welks Oppervlakte Haairig is, bevonden zig ruim dertig Bloempjes, meestal twee of drie by malkander zittende, en dus byna op gelyke afftanden aan Tropjes om den Steel geplaatst. Van deeze waren eenigen nog geheel geflooten a , anderen half geopend &, of volkomen Uittor nog by te voegen, hoe ik in eene Dlsfert. Epistoüca dt Oleo Witnebiano feu Kajuput, Meibomio dicatu Anno 1751, vind, dat men deeze Olie destilleerde uit het Sem. Cardamomi meiii feu longi ; krygende uit drie Ponden omtrent eer O nee: doch dat is de echte Oleum Cejupeeti niet. O 5 II, Deel. Hit Stok, II. .FDEEL. XVII. lOOFD- ruK,> Wint Uom. Een iloemtake. Pl. XV. Fig. 1.  2i8 Veelbroedesi ge Boomen. 'II. Afdeel xvii. Hoofdstuk. Wüti Boom. uitgefpreid c ; van welke laatlten inzonderheid gebruik gemaakt is tot de volgende Waarneemingen. By Letter A ziet men één van die half geopende Bloempjes vergroot ; waar in aanmerkelyk voorkomt de Kelk a, die , even gelyk de gemeene Bloemfteel , ruighairig is, en ongedeeld , zynde aan den bovenrand in vyf deelen verdeeld , wier Omtrek mede bezet is met Zilverglanzige Haairtjes. Daar binnen vertoonen zig de vyf Bloemblaadjes b , die zeer teder en niet ruig zyn, hebbende aan de kanten ook eenige Hairige Vezeltjes. Ver. der ziet men , by c , de zonderling famengckrinkelde Meeldraadjes en Meelknopjes (Sta* mina & Anthera) gedeeltelyk binnen de Bloem verborgen. Het uitgefpreide Bloempje , dat by c aan het Takje zittende voorkomt, is in de Afbeelding Letter B, met fterke Vergrooting, voorgefteld. Zeer duidelyk vertoonen zig dus de Meeldraadjes, die door geene weeking regt te maaken waren , met hunne Topjes of Meelknopjes, wier Oppervlakte voorkomt als eene flingerende verhevenheid , met diepere Groeven. Agt derzelven maakten in dit Bloempje, door hunne vereeniging, een plat Voetftuk of Lighaam , en vyf van deeze Lighaamen a, a, a, a,a , voegen zig , binnen de Bloemblaadjes b, b, by b, b, ringswyze famen aan en om het Vrugtbeginzel c , welks boven 11e ge-  P O L V A D E L P H I A. 219 gedeelte met eene Haairige ruigte is begroeid, en uit welks midden ryst de gladde, ronde , aan 't end ftomp uitloopende Styl d. Het getal der Meeldraadjes , met hunne Meelknopjes e, e, e, e, was derhalve in dit Bloempje veertig- De Afbeelding C vertoont de uitgefpreide Bloemkelk , insgelyks vergroot. Aan den om' trek van deszelfs Verdeelingen komen taamelyk lange Haairtjes a voor , en op de binnen fte Oppervlakte eenige lievige Vezelen. Hie openbaart zig een vyfhoekige Vezelige Ring b ter hoogte van het ruige Vrugtbeginzel c bin nen den omtrek van den Kelk zigtbaar, ei als tot een Gronditeun dienende, zo voor d< Bloemblaadjes als voor de Voetftukken of Schub achtige Lighaamen , waar in de Meeldraadje famenloopen. De binnenfte Oppervlakte vai die Lighaamen ftrekte zig naar het Vrugtbegir zei uit: zo dat hetzelve waarlyk onder de Bloerr blaadjes gelegen is. Om de gefteldheid van het Vrugtbeginzel na der voor 't Oog te brengen , is een Loodlynig Doorfnyding van een half geopend Bloempje byna gelyk aan dat van Letter A, hier by D veel meer vergroot zynde, vertoond. De Lei ter a wyst den Kelk aan , met zyne aanme kelyke ruigte , omvattende het Vrugtbeginzel b zyn de Bloemblaadjes ; c de Meeldraadje (Stamhui) i d de Meelknopjes (Antheras), na; het Vrugtbeginzel geboogen; e wyst de fluitir a; II. Deel. III. STUK, m Afdeel, xvii. Hoofdstuk. JViite Boom. r » t i > s r g n  m Afdeel. xvii. Hoofdstuk. Witte Hoera. Een Vrugt-t«k< Rg. z. iio Veelbroederige Boomen. aan of famenvoeging van die platte Lighaamen, waar in de Meeldraadjes famenloopen , zynde twee kleine gaapingen daar tusfchen: ƒ is het Wollige van 't Vrugtbeginzel,in welks midden eene Opening voorkomt, waar in de Styl is geplaatst geweest. Hier onder zyn de Holligheden van het Vrugtbeginzel , welke in de Horifontaale Doorfnyding drie bevonden zyn, maaiende het toekomftig Zaadhuisje (Pericarpium) jit. De eene Holligheid g is ledig; de andere h bevat de beginzels der Zaaden , welke op zeker langwerpig Lighaampje , dat tegen het midden of de vereeniging der Hokjes van het Zaadhuisje rust , als op een Kusfentje geplaatst zyn. Men ziet hier , dat de Kelk (Calyx) weezentlyk van het Pericarpium is afgezonderd. De Beginzels der Zaaden vertoonen zig buitenwaards als geknot, binnenwaards puntig ingeplant, in het gezegde Lighaampje. Men moet aanmerken dat de Bladen, aan dit Takje, op de Oppervlakte bezet waren meteen menigte van Wrattige Kuiltjes of Pukkeltjes, die misfehien door het iteeken van eenig Iniekt veroirzaakt, ten juinde niet natuurlyk fchynen te zyn, alzo zy op geene der Bladen van een anderen Tak, welken gedagte Hoogleeraar bezit, noch ook op myne Bladen zig bevinden. Ik heb 'er zodanigen in Afbeelding gebragt, aan het Vrugttakje Fig. 2, uit myne Verzameling, alwaar de Zaadhuisjes mede meestal twee of drie by malkander zitten, en deeze Tropjes maa-  fOLYADELPHIA. 221 maaken te famen een foort van Aair of Halm ^ uit: maar die, volgens de Afbeelding van Rum-' phius, met Bladen is gekroond. Mooglyk fchiet het Bloemtakje, naderhand , van boven Bladen uit. Van de Zaadhuisjes is 'er een by Letter E, aanmerkelyk vergroot, afgebeeld, om te doen zien, hoe zy weezentlyk driehokkig zyn, gelyk onze Ridder in de Kenmerken hadt gezegd. Van de Klepjes en van de Kafachtige Zaaden, die waarfchynlyk verftooven zyn , is niets te vinden. Wat de overlangfe Aderen der Bladen aangaat , dezelven zyn doorgaans tot drie grootere bepaald, gelyk Rumphius van den kleinen Kajupoetie - Boom aantekent; welke drie van het Steeltje beginnen en in de Punt famenloopen. Men kan nogthans niet eigentlyk zeggen , dat deeze Bladen gefteeld zyn . alzo hunne Sikkelswyze verfmalling, aan 'i begin , veeleer een famenvoeging fchynt te zyn van de gezegde Aderen, waar tusfchen veele kleinere zo overlangs, als fchuins naar dezelven en naar elkander, loopem De Kleur der Bladen is geelachtig groen , doch aan de agterzyde vind ik dezelven fomtyds bezet met groote ronde 'Koffykleurige Vlakjes , en tegen 't Licht gehouden vertoonen zig, ir. de zelfftandigheid, door het Vergrootglas, menigvuldige doorfchynende Stippen, even als ii de Blaadjes van 't St. Jans Kruid en de Wyn ruit. De Heer Bonn heeft een klein Stukj vai jl. deel» Hl» Stuk, II. Lfdeel.' xvii. , rlOOEDiTUK. Wittt Boom. Ds ïhien. t 1  222 Veelbroederige Boomen» II. Afdeel, Xvll. Hoofdstuk. Witte Boem. Smalbladige- (*) Myflus (Saligna) Spicis terminalibus, Baccis fesfilibus urceolatis, Foliis lineari - Ianceolatis integerrimis. Uurm. Fl. Ind. p. ii6. Arbor alba minor, Daua Poetie Kitsjil. Rumïh. AmJ>. II. p. 7tj r i a. qj! groen: het Hout is wit cn hard. Deeze Boon groeit op Zandige plaatfen aan "de Kust van Malabar : hy is altoos groen , cn komt in Vrugtmaaking overeen met dat Gewas , het welke Rumphius afbeeldt en befchryft onder der naam van Konings Vrugt,om dat het diennaan op Timor voerde , doch het wordt van de Ja vaarten Caju Sawan geheten , om dat men dt Kinderen van de Vrugten ingeeft, wanneer z\ onrullig zyn , als of zy geplaagd werden vai booze Geeften. Die Vrugten , niet kwaalyl naar de Zaadhuisjes van foramige Soorten va; onze Medica of Slakken - Klaver gelykende ; worden van de Nederlanders in Oostindii Schroefboonen genoemd , volgens Commelyn By deezen Oostindifchen wordt als een ver fcheidenheid gevoegd de naar het Abutilon gt lykende Boom van Sloane op Jamaika gt vonden, die de Bladen van Althéa heeft , e wiens Vrugt dc Top is van den Styl, verdik met vier of vyf ruige Haauwen, die Spiraal: wyze als een Koordje daar om gedraaid zyn. E Heer J a c q u i n deeze Soort , welke hy e Jamaikafche noemt, in de Bosfchen van datE land, alwaar zy zeer gemeen is, waarneemende bevondt het een Boom te zyn van twaalf Vo< ren hoog , met dergelyke Vrugten, die hy a' beeldt, doch Bloem of Blad hadt zyn Ed. '< niet aan gezien. Dus blykt dan, dat deeze i dc Westindiën de Bladen op zekeren tyd dc jaars verliest. Volgens Plokenetius worc P 4 d II. DEBfc. III. Stuk. Afdffm. xviii. Hoofdstuk. SchroevenBoom. - jatrnikafchc. n t e e ij * n s t t  zyi Manwvvige Boomen. % Afdeel. xviii. Hoofdstuk. Schroeven' Boom. tl. HetitJeres Baruenfis. Baiuufche. dit Gewas op Jamaika Button - Wood, dat is Knoopen-Hout geheten. De beroemde Trew geeft een Afbeelding van eene Soort van dit Geflagt (*), welke zyn ' Ed. oordeelt de Westindifche te zyn en eene van den voorgemelden Oostindifchen Schroevenboom verfchillende Soort uit te maaken. Want, fchoon die de zyde der Vrugt ook geheel gedraaid heeft, zyn de Bloemen , zo hy aanmerkt, veel grooter en breeder dan in de gedagte Oostindifche , welke ook den Kelk in een andere dricbladige begreepen hadt. Dat de Westindifche zyne Bladen afwerpt, en de Oostindifche altoos groen blyft, zou als een nader bewys van hem kunnen zyn bygebragt geweest. Dc andere Vrugt , welke 'er door zyn Ed. op de zelfde Plaat is bygevoegd, fchynt tot deeze volgende Soort te behooren. (2) Schroeven - Boom , die tienmannig is , met Hartvormige gekartelde Bladen , en een omgedraaide Vrugt met regte Punten. Dee- (*) HeUiSeres (//»«) decandra , Foliis cordatis ferratis Fruftu toto contorto. linn.si. trf.w. Ehret. T. 92. Uoim Althsa: Foliis , Frucïu brevioie & ciasüore. Plum. Gen. l+. T. 37- f- *• (2) HelMeres decandra, Fol. cordatis ferratis , Fructu contorto apicibus reiftis. Syst. Nat. XII. Veg. XIII. Mant. 122. jACq. An/er- Hift. 23c T. 2+9. Heliiteres Arbor Ind. Orientalis, Sïlicjua varicoi'a & Funiculi in modum contotiupücatj. PLUK. AU. 181. T. 14j. f. z.  G ï Ni! a n d b. i a. 233 Deeze Soort is door den Heer j a c q d i n op het kleine Eilandje Baru, dat aan de Kust/van Karthagena in de Spaanfche Westindiën legt,en wel op deszelfs Bofchagtige Stranden , waargenomen : weshalve zy den bynaam van Baruenfis voert. Ik weet niet om wat reden de beroemde Trew daar Bravenfisvzn gemaakt heeft. Het is, volgens j a c q u i n , een regtftammig Boompje, twaalf Voeten hoog, met weinige Takken , de jongden Wollige Bloem- en Bladdeeltjes uitgeevende. De Bladen zyn Hartvormig, fpits aan 't end , Zaagswys getand, rimpelig, van onderen Wollig en wit , van boven wat Haairig , gedeeld, overhoeks geplaatst, jaarlyks afvallende. Aan 't end der Takken komen Trosjes van Bloemdeelen, die dik en kort zyn, met groote, groene, platachtige Kliertjes bezet. De Bloemen hebben de byzondere Kenmerken van dit Geflagt. Een Klokswyze Kelk, van buiten Wollig en twee Lippen hebbende, wier bovende fmal is en regtop daat , de onderde rondachtig en uitgebreid , byna in drieën gefneeden , bevat vyf Bloemblaadjes, die zeer fmal zyn, en buiten de Kelk Slipswyze nederhangen. Het Honigbakje heeft ook vyf Blaadjes, van langte als het Vrugtbeginzel, dat ovaal is met vyf Sleuven , zittende op het end van een lang , fmal , omgekromd , Voetftuk , 't welk ver uitdeekt buiten de Bloem. Op het Vrugtbeginzel is een Elswys' Styltje met een {lompen Stempel , omringd van tien zeer korte P 5 Meel- II. DEEL III STUK. II. \Fr)EEI^ xviii. Hoofdstuk. SchroevmBcom.  234 Manwyvige Boomen. n. Afdeel xviii. Hoofd* stuk. S:hnevir. £eom. iii. JUiZiercs Cartbagi* xexfis. Kartha geenfche. Meeldraadjes, wier Knopjes zeer groot zyn cn ' het Vrugtbeginzel bedekken. De Kleur van de Kelk is geelachtig groen, die van de Bloemblaadjes wit en van de Meelknopjes geel. De ' Zaadhuisjes , die als om een Spil gedraaid zyn, hebben de Enden altoos regt uitgeftrekt, :t welk deeze Soort OHderfcheidt van de voorgaande. De Bast van den Stam en de voornaamlte Takken, als zeer taay en ligt af te haaien zynde, dient de Ingezetenen des Lands voor Bindtouw. Zy noemen het Gewas Majagua de Playa of Strand-Majagua , om dat het aan de Zeekust groeit. (3) Schroeven - Boom met veelmannige Bloemen , Hartvormige gekartelde Bladen en eene langwerpige regte Vrugt. Om gelyke reden voert deeze den bynaam van Karthageenfche: want de Heer Jacquin heeftze in de Bosfchcn by Karthagena waargenomen. Zy geleek zodanig naar die van 't Eiland Baru, dat men haar, bezyden de Bloem en Vrugt, naauwlyks daar van kon onderfcheiden, hebbende het Gewas nagenoeg dc zelfde grootte. De Bloemen , hebbende een bruin geelcn Kelk en paarfche Blaadjes, Hinken zeer. Zy (3) UeliQeres polyandra , Foliis co:d3tis fërratis, Fruflu oblongo refto. Syst. X*t. XII. Vcg. XIII. Jac(^ Amer. Hift. 137- T. ijo.  Gynandria. 335 Zy komen fomtyds voor en fomtyds te gelyk met de Bladen te voorfchyn, die Wollig zyn, zo wel als de Kelk, welke eene Klokswyze li' guur heeft , aan den rand vyftandig zynde Het Voetftuk , waar op het Vrugtbeginzel . met zyne menigvuldige Meelknopjes bedekt i geplaatst is, heeft hier ook een aanzienlykc langte , en vertoont zig als een Olyphants Snuit. De Zaadhuisjes zyn hier niet omge. draaid , maar met hun vyven, even als in d< Akeleijen, tot een Hoofdje famengevoegd. (4) Schroeven - Boom met Lancetswyze effen randige Bladen , en eene regte Eyvormig Vrugt. Deeze Soort, in China waargenomen dooi den Heer Osbeck, mag met regt Chineefch heeten, niettegenftaande zy door haare fmalbla digheid van de anderen verfchilt. Het is eei Boom, die de Bladen Lancetvormig, van bovei kaal, van onderen Wollig, gefteeld, effenran dig cn gefpitst heeft; de Bloemen hier en daa: verftrooid ; de Kelk Wollig; vyf Bloemblaad jes, hebbende onderaan, wederzyds, een Tand je. Een Draadachtig Voetftuk, van langte al de Bloem , op welks Top tien Meeldraadje en ééne Styl zitten. De Vrugt is geenszin om (4) Htlitlires Foliis Ianceolatis integerrimis, Frncïii ovat re&o. Syst. Nat. Veg. XIII, OSB. hin. 232. T. j. H. Ceil, III. Stuk, II. Afdeel. xvm. Hoofdstuk. SchroevtrtBoem. iv. Heliïïeres 'anguftif,iia. Chineefche. I I 5 S 5 3  236 Manwyvice Boomen. II. 'Afdeel. xvm. Hoofdstuk. SchroevenBcom. v. flellEttres apetala. Twaalfraannige. (O Hrti&tres dodecandra apetala, Foliis quinquelobis, Siliquis divaricatis. Syst. Nat. XII. Veg. XIII. Jacc^. Am-r. Hifi. p. 238. T. 181. f. 97. omgedraaid, maar beftaat uit vyf, evenwydige, regte , digt famengevoegde Zaadhuisjes. Hy zegt , dat de Chineezen dit Gewas Kaj-ma noemen, 't Getal der Meeldraadjes is door hem niet waargenomen of niet aangetekend. (5 ) Schroeven - Boom met twaalfmannige Bloemen, zonder Blaadjes, de Bladen vyfkwabbig, de Zaadpeulen van elkander afwykende. Deeze Soort, insgclyks in de Bosfchen by Karthagena en ook veel in de Voorftad groeijende, is een fchoone Boom, van veertig Voeten hoogte , door zyne uitgebreide nette Kroon aanzienlyk. Hy heeft geplooide Bladen, byna vyfkwabbig , meer dan een Voet groot, van boven glad , van onderen een weinig ruig, op Steelen ftaande van negen Duimen lang. Aan 't end der Takjes komen veele, groote, losfe Pluimen voort, van zeer Hinkende vuil geele Bloemen met paarfche Vlakken, aan welken de Blaadjes en het Honigbakje altoos ontbrceken. Hierin is blykbaar, dat de Meeldraadjes flegts een verlanging van het buitenfte gedeelte des Voetfluks zyn, terwyl het Vrugtbeginzel voortkomt van deszelfs Merg. . Het getal der Meeldraad-  Gynandria, 237 draadjes, die met hunne Knopjes hetzelve bedekken , was veertien. In Mey en Juny vondt1 hy deeze Boomen met Bloemen beladen, die] lang aan dezelven bleeven, en na het afvallen5 was 'er niets over, dat naar een Vrugt geleek: ] waar van de fterke droogte van dar Saizoen, zo hy dagt, misfchien de oirzaak kon zyn. Van de Spanjaarden werdt deeze Boom Camajonduro geheten. (6) Schroeven - Boom met Eyvormige Bladert, die by de Bloemen jiaan gekleurd. r Te Suriname vindt men deeze Soort, wel-' ke, door den Heer Allamand Spiriploca getyteld, de Bladen overhoeks; Eyvormig met een punt, zaagswys' getand , by de Bloemen donker paarfch; de Kelken Stekelig met takkige Borftels ; de Bloemblaadjes van langte als de Kelk; vyf Meeldraadjes en gedraaide, Haairige, Zaadhuisjes heeft. X y l o v 1 a. Bitterhout - Boom. Dit Geflagt, tot de Veelmannigen onder de Manwyvigen behoorende , heeft een enkelen Styl; de Kelk is eenbladig: 't getal der Bloem- blaad- (6) Heli&eres pentandta , Foliis ovatis, Floralibas coloratis. Syst. Nat. Veg. XIII. Mar.t. 194. Spiliploa. AlLAM. Msf. II. DEEL, III, STUK.' m lFDEELXVIII.ÏOOFDTUK. cbneveniosm. VI. Helilleres G r e w i a. De gedagtcnis van den vermaarden Nehe« mi as Grew, door wien verfcheide Werken over de Ontleedkunde der Plantgewasfen aan 't licht gegeven zyn, is door de benaaming van dit Geflagt vereerd. De Kenmerken , welken dit van het voorgaande onderfcheiden , zyn , een vyfbladige Kelk: vyf Bloemblaadjes die van onderen een Honigfchubbetje hebben : de Vrugt een Bezie met vier Holligheden. Het bevat thans vier Soorten, allen uit Indie afkomfb'g, als volgt. (1) Grewia met byna Eyvormige Bladen en enkelde Bloemen. Door fpitfe Bloemblaadjes te hebben , was deeze Soort van de volgende onderfcheiden. 't Ge- (1) Grewia Foliis fuboi'atis, Floribus folitariis. Syst. Nat. XII. Tom. ft. Gen. ioiS. p. fioi. t*êg. XIII. p. 6S9. Grewia Foliis fubovatis. Sp. Plant. II. p. 1367. Grewia Corollis acatis. Hort. Clijf. 43 3- Du hamel Arbr. I. p. 276. T. 108. UlmiToIia Arbor Afiicana baccifera. Pluk. Alm. 393. T. 237. f. r. ulmi facie Arbuscula jEthiopica Comm. Hort. Amjf. i. p. T. 8*. seb. Kab. i, p. 4«. T. 29. f. }, raj. Dendr. 13. ii. deel. iii.stuk, II. ftFHEEL. XVIII. Hoofd iTUK» 1. Grextïi& Occidentalis. Westindifche.  240 Mabvtïvige Boomen. II. afdeel. xviii. Hoofdstuk, n. Grewia Orientalii Oostindifche, Gewas heeft de gedaante van den Olm of Ypeboom, en wordt een Ethiopifch Boompje genoemd , met gevleugelde Takjes en paarfchachtige Bloemen , hebbende in de Tuin van B eaumont gebloeid in 't jaar 1690, zo Seba aanmerkt. Plukenetius noemt het een Afrikaanfche Boom, die Besfen draagt. Onder de Kaapfche Planten vindt men deeze Soort door den Heer N. L. Bürmannus opgetekend. (2) Grewia met byna Lancetvormige Bladen en enkelde Bloemen. Deeze komt aan de voorgaande naby , zo L1 n n m u s aanmerkt, doch werdt door de ftompe Bloemblaadjes daar van onderfcheiden. Het is de Pai-Paroea of Couradi van Malabar, een middelmaatige Boom op Ceylon, onder den naam van Waelmendya bekend, en dus genaamd , om dat hy bekwaam Hout verfchaft tot het maaken van Schietboogen. De Portugeezen heeten het Jacka de Moto, wegens de eetbaare Besfen. De Bloemen komen Troswyze uit de Takjes voort, 't welk tegen de bepaalingen fchynt te ftryden. De Vrugten, dat plat ronde hoog geele Besfen zyn a hebben lang witachtig Haair, (2) Grewia Fol. fublanccolatis , Floribus folitariis. lbii. Flor. Zeyl. 324. Grewia Corollis obtufis. ROVEN Lugdbat. 476. Hort. Olijf. 433. Pai-Paroea f. Couradi. Hort. Mal. V. p. 91. T- 4«. RAJ. Hift. 1624- EURM. Fl. Ind. p. 19;.  Gynandria. 24: Haair , 't welk 'er door de onzen den naam Van Merpluimen aan doet geeven. Zy befluiten vier harde Steentjes met bittere Pitten. De Heer N. L. Burmannnus betrekt tot deeze Soort de Ceramfe Struik van Rumphius, die Boomachtig opfchiet, en de Bla. den by paaren in 't kruis geplaatst heeft, zynde vier Duimen lang en twee Vingeren breed, niet ruig maar glad; aan de kanten zeer fyn gekarteld. Het Bloeizel , in kleine trosjes1 rondom de Takken geplaatst, is wit, gelyk ook de Vrugten , dat Besfen zyn , welke de Vogeltjes gaarn eeten. Die van Banda gebruiken de Bladen om Visfchen te vergecven en te vangen: zy ftampenzc ten dien einde , cn doenze in een Korfje , vermengende dezelven met Afch: dit dus een nagt toegedekt geltaan hebbende, werpen zy die Bladen , al wryvende met de Handen , in het Water, dat in Kuilen van Klippen Raat, en dus komt de Vifch boven dry ven. On« dertusfchen zyn deeze Bladen van geen fchadelyke hoedanigheid voor het Vee en de Wortels gebruikt men tot Geneesmiddelen. Op Banda wordt dit Gewas in de Hoven geteeld, om de Bladen ten gemelden einde te gebruiken. (<ï) Grewia met Hartvormige Bladen. \jj Of y'fs) Grewia Fol. cordatis. lbii. & Mant. 122. Microcos larerifloia. Sp. Plant. 754. Microcos , Pedunculis axillaribus confertis dichotomis. Fl. Ztyl. 208. BUBM. Fl. Ini. jzf, Q ii, Deel. iii. Stok, II. Afdeel.' xviii. HoOFD-i STUK. iii. Grewia Aftatica. Ceylonfche.  242 Mak wtvige Boomsh. II. Afdeel, xviii. Hoofdstuk. iv. Grewia Micrects. Pluimbloemige. Of de figuur der Bladen genoegzaam zy tot onderfcheiding deezer Soort van de voorgaande, zou men te meer mogen twyfelen, aangezien gedagte Hoogleeraar daar toe den Javaanfchen Bergboom met Laurierbladen van Kleinhof betrekt. Het is de Hamdamanias van Ceylon , een Boom, die de Bladen overhoeks , ge« Iteeld , Hartvormig , ftompachtig, glad, geaderd en ftomp gekarteld heeft. De Bloemfteeltjes komen uit de Oxelen voort, en maaken Trosjes van Bloemen, die een vyfbladigen Kelk en vyf kleine Bloemblaadjes hebben: de Meeldraadjes talryk en lang: den Stempel in drieën of vieren verdeeld. (4) Grewia met langwerpig Eyronde Bladen en gepluimde Bloemen. Deeze behoudt den bynaam van het Geflagt, dat zy te vooren met de voorgaande hadt uitgemaakt , wanneer zy tevens den bynaam van Paniculata, dat is Pluimbloemige, voerde. Microcos zou zo veel betekenen als Kleine Kokos, wordende dit Gewas Kokerille op Malabar genoemd. Linn^eüs betrekt 'er toe, den Scha- ge- f+) Grewia Foliis ovato - oblongis , Floribus paniculatis. Syst. Nat. xii. Veg. xiii. Mictocos paniculata. Sp. Plant. 733. Fl. Zeyt. 207. Microcos Foliis alternis, oblongis, acuninatis. Burm. Th. Zeyl. ijj>. T. 7+. Comus Malabarica Sec. Somm. Ft. Mal. 80. Schageri - Cottam. Hert. Mat. i. p, [oj. T. js. Burm. Fl. Ind. p. 121,  GYNAIïbRIA. Q43 gèri-Cottam van dat Land, welke Kornoelje Boom van Malabar , met een gepunt Blad en een Stèen die met Wolligheid begroeid is , van Syen in de Aantekeningen geheten wordt, 't Gewas is door den Hoogleeraar j. Bürmannus , onder de Ceylonfche Planten, af gebecld , en wordt in de Malabaarfe Kruidho: befchreeven , als een Boompje met den Stan een Arm dik , de Bladen langwerpig ovaal gefpitst , gcfteeld , van boven donker groen de Bloemen Troswyze op de toppen van di Takjes groeijende , vier of vyfbladig , in ' midden vol Meeldraadjes, met een èhkeld Styl tje. Het Vrugtbeginzel, dat rond is, word eene Peerachtige Bezie, eerst zuur, dan zoet achtig , zwart en glanzig, welke tot verfnapc ring ftrekt aah de Ingezetenen des Lands Het Sap dient ook tot verkoeling in heet Ziekten. Ieder Bezie bevat een Steentje, da met eenige BoogsWyze Draaden bekleed is welke hetzelve Wollig maaken , gelyk in dl voorige Soorten van dit Geflagt. Q 2 XIX. HOOFD- II. Deel, III, Stuk, II. Afdeel. xviii. Hoofdstuk. i > >  S44 Eenhüizige Boomen: n. Afdeei XIX. Hoofdstuk. XIX. HOOFDSTUK. Befchryving der Eenhüizige Boomen, Monoikia, dus genaamd, om dat op een zelfden Stam Mannetjes en Wyfjes - Bloemen , van elkander afgezonderd, voorkomen ; gelyk plaats heeft in de Berken-, Beuken; Eiken , Pyn- en Denne-, in de Moerbezie-, Nooten, Karftengen en veele andere Boomen. |^\nder de Monoikia of Eenhüizige Plantgev-/ vvasfen, die naamelyk Mannetjes en Wyfjes - Bloemen uit éénen Wortel voeren , komen 'er voor met Een, Twee, Drie, Vier, Vyf, Zes, Zeven en meer Meeldraadjes (Stamina); ook Enkelbroederige, waar in dezelven tot één Lighaam vereenigd zyn , en Samenteelige (Syngenefia) als ook Manwyvige (Gynandria), die de Teeldeelen van beiderley Kunne famengevoegd hebben. Onder de Veelmannigen en Enkelbroederigen zyn de meefte Boomen. De Driemannigen leveren daar van maar één Geflagt uit, te weeten. Hernandia. Hetzelve heeft zekerlyk zyn naam van den vermaarden Hernandez, door wien de befchryving der Planten van Mexiko aan 't licht gegeven is. De  Monoikia; 245 De Mannetjes - Bloemen hebben, in dit Geflagt, den Kelk in drieën verdeeld en eene; driebladige Bloem : de Wyfjes een geknotteni onverdeelden Kelk en de Bloem zesbladig. Des Vrugt is een holle Pruim, met den Mond 0pen, bevattende eene beweeglyke Pit. fe Twee Soorten zyn 'er van bekend, als volgt. (1) tlernandia met ScUUvormige Bladen. Dit Gewas, in Zuid - Amerika waargenomen,' hadt groote , genavelde , Klim - op Bladen volgens Plümier. Het was een Boom met genavelde Bladen en rammelende Nooten, deswegen van de Engelfchen", óp Barbados, Jack in a Box genaamd, volgens Plukenetius. Bauhikus heeft van deszelfs Peerachtige "Vrugt, van dien aart , gefproken. De Heer Jacquin nam hem op Martenique waar, als eene hooge , regtftammige , fierlyk gekroonde Boom , die aldaar aan de Riviertjes en Beeken groeide. In een zelfde Kroontje droeg dezelve twee Mannetjes - Bloemen, die gedeeld waren , zesbladig, met drie Meeldraadjes: daar tus- (1) Hemandia Foliis peltatis. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 1049- P- 619- Hart. Clifl. 485. T. 23. Fl. Zeyl. 4^3. EBOWN. Jam. 373. "JACQ^ Amer. Hift. 3.45. Heraandia amplo Hederse folio umbilicato. Plum. Gen. 6, Nux Veficaria oleofa. pluk Alm. z6S. T. 208. f. 1. Arbor Regis. Rumfh. Amb. II. p. 257. T. 85. ISalancine. PET. Gaz. T. 43. f. 1. Nux Zeylanica umbilicatis foliis. burm. Zeyl. 171. EuEM. Fl. Ind. 195. h. DEEL, III. STUK, II. lFDEEL." XIX. ÏOOFD- tuk. i. Hemandia ivnora. Rammetmde.  II. Afdeei XIX. Hoofd HUK. 246" Eenhüizige Boomen, tusfchen zat een ongedeelde Wyfjes - Bloem a * die agtbladig was, hec Vrugtbeginzel bevattende, met eenige Honig-Kliertjes bezet, hebbende een dikken Styl, met een Trechterachtigen Stempel. De deelen der Voortteeling waren derhalve , in deeze Soort, zeer byzonder en blykbaar. De Vrugt befchryft hy naauwkeurig, als eene droogc, Eyronde, ftompe Pruim , met agt Groeven en een ingedrukte Stip, zittende in 't midden van de Kelk. Deeze Vrugt hadt een Sappig Vleefch , en een klein open Mondje , waarin zig vertoonde een platachtig ronde Noot, met een enkele Pit, van de zelfde figuur: daar de Ingezetenen den naam van Myrobolan aan gaven. Op Ceylon valt ook dit Gewas, zynde in de Beaumontfche Tuin genaamd Ceylonfche. JVöof , met genavelde Bladen. Ook wordt de Balantine der Philippynfche Eilanden , van P etiver, daartoe betrokken. Men vindt, by Rumphius, de afbeelding van den zogenaamden Konings - Boom , dien men ook Mieren ■ Kout noemt, om dat 'er het Ongedicrt zo geweldig in neftelt. Deeze Boom fchynt met den Amerikaanfchen, zo even gemeld, te ftrooken. Het is een taamelyk groote Boom, doch die den Stam en Takken altemaal hol heeft, en, zo 'cr eenigen afgekapt worden, dan komen de groote zwarte Mieren met geweld daaruit loopen , vallende op de omftanders aan als Turken, en hun geweldig bytende. Zelfs is de Grond,  Monoikia. 247 Grond , rondom den Stam , met veelen van deeze Diertjes bezet, die den voorbyganger niet ongemoeid laaten. Ondertusfchen zou men daar heen zyn weg rigten, alzo aldaar geen Kreupelbofch en weinig Ruigte groeit; 't welk de reden is , dat men 'er den naam van Konings - Boom aan geeft (*). De Bloefem, echter, zou naai dien van de Jatropha gelyken en de Vrugten, aan lange Steelen groeijende , zyn kleiner dar Krieken , bevattende ieder drie of vier Korrels als Hennipzaad , van binnen meest hol. Dit heeft weinig overeenkomst met de gedagte Vrugt. fa) Hernandia met Eyronde , aan 't begii gefteelde Bladen. De Eijerdraagende Boom van R u m p h 1 u: wordt als eene tweede Soort van dit Geflag voorgefteld , niettegenftaande die Autheur ver zekert , dat daar van Mannetjes- en WyfjesBoomen zyn. Zy hebben de geftalte en groot te van den Wilden Jambos - Boom; de Bladen zyi (*) Noopens het groot vetmogen en de fchadelykheid deezer Mieren behoefr men flegts de eigenfehappen derBofcbMieren in Afrika en Amerika, bladz. 353 , enz, van "tl. DEELS XH. STUK, deezer Natuurlyke Hiftorie, in te zien. (2) Hernandia Foliis ovatis , bafi petiolatis- Syst. Nat. xii. Veg. xiii. Arbor Ovigera. rumïh. Amb. iii. p. 153. t. 123. Burm. Fl. Ind. z»s. Q 4 II. Deel. iil> Stvk, II. AFDEEti xix. ÏÏOOFDl STUKj Hernandia Ovigera. Eijerboom. 1  248 Eênhutzïgë Boomen. II. Afdeel, xix. Hoofdstuk. jEijerbtom zyn lang gefteeld, en hebben, vcor 'i overige, ook de figuur van Popelier - Bladen , zynde fpits Hartvormig , van negen tot elf Duimen lang, en zes of zeven Duimen breed, hoog-groen en glad i maar die van een jongen Boom vallen grooter en meer -dan een Voet lang-. Deeze Bladen dienen Ae Amboineezen voor Tafelborden. De Vragt is wit, cn gelykt naar een Ey, ten minfte een Vuist groot; doch maakt flegts een hollen Dop uit, waar binnen op een Steeltje een Noot zit, van grootte als een MusketKogel , die in zekere Wolligheid een andere Noot bevat, welker Houtachtige Schaal gebroken zynde, de Pit, die Olieachtig is, voor den dag komt. Deeze Boomen groeijen op de Molukkifche Eilanden, in Bosfchen aan 't Strand of aan Rivieren, en van de Vrugten wordt geen gebruikgemaakt, doch de Wortelen zegt men, zo weT als die van de voorgaande Soort, tot een Tegengift te ilrekkcn. P H Y .L L A N T H V s. Dat in fommige Soorten van dit Geflags de Bloemen uit de kanten der Bladen voortkomen heeft reden gegeven tot deeze benaaming ' Zo wel de Mannetjes- als Wyfjes - Bloemen hebben den Kelk in zesfen gedeeld , zonder Bloemblaadjes ; maar in de lantften zyn drie gefplectcn Stylcn. De Vrugt is een driehokkïg Zaadhuisje, met enkelde Zaaden, ^  Monoikia. 249 Zes Soorten komen 'er, na de uitmonftering van de Tweede, die thans tot het Geflagt van Xylophylla betrokken is, nog in hetzelve voor, van welken ik de eerfte en laatfte hier befchryven zal, laatende de anderen voor de Kruiden over. (1) Phyllanthus met een Boomachtigen Steel, de Bladen Eyvormig , ftomp en effenrandig. Van dit Gewas, uit Amerika afkomftig, ondci deeze bepaaling door onzen Ridder in de Cliffortfche Tuin voorgefteld , is door den beroem' den Trew een fraai je Afbeelding gegeven , waar uit blykt , dat in dezelve de Bloempjes Troswyze uit de Oxels der Bladen fpruiten. De Wyfjes Bloem heeft een rondachtig Vrugtbeginzel , dat met een veelhoekig Honigbakje gezoomd is en gekroond met drie gefpleetcr, Stylen. De Vrugt vertoont zig als een driedubbelde Hazelnoot. (6) Phyllanthus met gevinde Bloemdraagende Bla- (i) Phyllanthus Caule arboreo , Foliis ovatis bbtufis inte getrimis. Syst.' Nat. XII. Tom. ii. Gen. 1050. p. 620. Veg xiii- p. 707. Hort. Clif. 44°- trew. Ehret. Tab. 84- (6) Phyllanthus Foliis pinnatis Floriferis, Caule Arboreo, Fru£tu baccato. Syst. Nat. xii. Peg. xiii. Fl. Zeyl. 333. MyrpbalaHfls Emblica. C. b. Pin. <4S- rumph. Amb. vii Q5 II. Deel. III» Stuic, II. Afdeel, xix. Hoofdstuk. 1. Phyllanthus rrandifolia.Grootbtedige. vi. Phvllanthus'Emblica. Em'Jifche Myroba laan.  2jo Eenhüizige Boomen. II. Afdeel, xix. Hoofdstuk. Embliftke JdyrchaUan. * Blad? 4 Sé. pag. j. T. i. Nelüka. Zanon. Ijler. p. 154. T. ti. NiliCamaram. Hert. Mal. I. p. 69. T. 38. B.Aj. Hiji. i$s6. Burm. Fl. Ind. 196. Bladen , een Boomachtigen Steel en eens Bezie - achtige Vrugt. Iri het voorgaande Stuk het nieuwe Geflagt van Myrobalanifera voorftellende en de afbeelding geevende van de Citrina *, merkte 'ik aan, dat men van de overige Soorten weinig zekerheid, ten opzigt van dc afkomst, heeft, dan van de Emblicce alleen. Deeze zyn het , waar van de Boom met deeze Soort bedoeld wordt , cn die 'er derhalve den bynaam van draagt. By Rumphius is dezelve, onder den tytel van Myrobalanus Emblica, afgebeeld en befchreeven als een Boom, die in Loof en Gewas naar de Tamarinden gelykt, en het Blccizel komt aan de Bladfteefcn voort. De Vrugten zyn ten minfte zo groot als MusketKogcls, ryp wordende zelfs bleek groen, hard van Vleefch cn zeer wrang van Smaak, De figuur is uit den ronden wat platachtig, van boven met een kuiltje, waar in een kort puntje ftaat , en op zyde in zes ribben verdeeld, zo wel als de Steen, dien zy bevatten, welke zes holligheden heeft, en in ieder van dezelven twee of drie Zaadkorreltjes. Op Java wordenze geteeld, en zo met Suiker gekonfyt, als in Pekel ingelegd, maakende dus een aangenaame Ver-  M o n 0 i k i a, 251 Verfnapering uit, De gepekelde houden de Chineezen voor gezondst, om dat die eerst in de Mond famentrekken en daar na zoet worden. Men gebruiktze , als Kappers of Augurkjes, over Tafel by de Kost. Het afkookzel van de gedroogden wordt als een Geneesmiddel tegen den Rooden Loop aangemerkt. De Italiaan Zanoni , Opper - Direkteur van den Openbaaren K™dtuin te Bononie , heeft van dit Gewas , onder den naam van Nellika , een fraaije Afbeelding uitgegeven , welke door zekeren Pater Mattheus, op de Kust van Malabar, daar van gemaakt was, en aldus befchreeven. „ Het is een Boom s „ in 't Ooften Nellika genaamd, van middel a, baare hoogte, die kleine, zagte, langwerpf „ ge Blaadjes , gelyk de Tamarinden, voort3! brengt, maar de Vrugten hangen als Tros,, wyze aan de Bladfteeltjes. Deeze zyn var ,, buiten in zes deelen afgeftreept, waar mede aan den ingeflooten Steen ook zes Streepen „ of Vinnetjes overeenkomen , waar van drie „ meest uitfteeken , befluitende kleine witte „ Zaadjes. Onryp zynde, heeft zy een wran„ ge , wilde Smaak, die echter een aangenaa„ me-, zoete , nafmaak geeft: ryp zynde er 3, met Suiker gekonfyt, is zy zeer verkoelende cn Hartfterkende. Gedroogd bewaart men „ deeze Vrugten en maakt 'er , by gelegen3, heid , een Afkookzel van, dat ik meen te„ gen den Buikloop in alle te groote ontlas- „ tin- II.Deel. III. Stok, II. ■iFDEFI . XIX. 300FDiTUK. Emblifché Myrobaaan.  2ja Eenhüizige Boomen. II. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Em.hH/che MyrO- imlean. „ tingen van onderen, een vaardig Middel te „ zyn. Door een Afkookzel der Vrugten wor„ den ook , als men dit tot een Baading ge„ bruikt, de ontftelde Vpgten tot bedaaring „ gebragt, verkoeld en verdund." De Nili ■ Camaram van den Malabaarfen Kruidhof , welke de zelfde zal zyn , is een Boom van vier Mans langten hoog, op Zandige Steenachtige plaatfen groeijende. De befchryving der Bladen, en. Vrugten komt overeen., uitgenomen dat deeze, in ieder Hokje van den Steen, maar één Zaadkorrel bevatten zouden , het welk ik ook in myne Emblifche Myrobalaanen dus bevind , en 't gezegde Zaad is bruinrood aan de ronde , zwart aan de platte zyden. Onder de Simplicia kcmen deeze ge-, droogde Myrobalaanen meest ten deele of t'eencmaal in Hukken gefpleeten voor : waar uit blykt, dat zy van zelfs zig dus in zesfen verdeden , gelyk elders' is aangemerkt. Sommigen fchry ven aan dcezen- Boom de grootte van een Palm- of Dadelboom toe. B e t u l a. Berkeboom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn; dat de Mannetjes-Bloemen de Kelk eenbladig, driefneedig, drieblocmig en de Bloemkrans in vieren gedeeld hebben : de Wyfjes - Bloemen de Kelk eenbladig en byna driefheedig, tweebloemfg ; de Zaaden wederzyds met een Vlies ge- vlcu-  Monoikia. 253 vleugeld. Voorts behoort hetzelve tot de Vier» mannigen onder dc Eenhüizige Planten. Vyf Soorten komen 'er in vcor, waar vanl de eerften de gewoone Berkenboom, de laatfte' de Elzeboom is van Europa. (1) Berkeboom met Eyvormige gefpitfte, Zaags. wys' getande Bladen. Deeze Soort , de Witte bygenaamd wegens' de Schors en het Hout, die beiden witachtig zyn, is gemeen door geheel Europa. De Ita* liaanen noemenze Bedollo, volgens den Latynfchen naam, die ook Betulla gefchreeven wordt; de Franfchen Bouleau of Bes , de Engelfchen Birch - Tree. de Duitfchers Birckenbaum, waar van zckerlykons Berkeboom ontleend is. Meest, evenwel, komt dezelve in Bergachtige, drooge en Zandige Landfireeken voor : ja wil wel voort op plaatfen die zo dor zyn , dat men 'er geen ander Boomgewas aantreft. Caesalv 1 n u s verhaalt , dat de Betula in de Alpen voorkomt gelyk de witte Popelier: de Heer Haller , dat in Switzerland niets gemeener is (1) Betula Foliis ovatis acuminatis fertatis. Syst. Nat. XII. Tom. II. 6en. foji. p. 621. Veg. XIII. p. 708. Hort. Cliff. ++2. Fl. Suec. 776. ROYEN Lugdbat. 85- HlLL FLelv. SS8. gmel. Sib. I. p. 166. Betula Foliis coidatis feiratis. Fl. Lapp. 341. Betula. C. B. Pin. 427. Cam. Epit. 69. tourne. Inft. 588. dod. Pempt. 839- gort. Belg. 2*9. %. Dhl, III. Stuk, II. \.FDEEt.. XIX. loOFD. TUK. i. BetuU Üba. witte Serk.  254 Eenhüizige Boomen. n. Afdeei xix. Hoofdstuk. Wint Berk. is op dorre Berggrondcn en in de Kreupelbos■* fchen. Ray, niettemin , verzekert, dat men ze in Engeland meest op vogtige Zandgronden aantreft. In de Bosfchen van S weeden , en zelfs van Lapland, is de Berkeboom, naast de Pyn- en Dcnneboomen, het gemeenfte Boomgewas ; doch zodanig, dat wanneer wyd uitgeftrekte Bosfchen der laatstgemelden, (gelyk dikwils gebeurt,) door Hemels Vuur of anders in brand geraakt en verbrand zyn, de Berken als uit derzelver Afch verryzen , en nisuwe Bosfchagiën maaken op den ontblooten Grond. Dit Geboomte volgt , gelyk veele anderen ^ den aart van zyne Groeyplaats, Op de toppen der Bergen komt het zelden voor, en dan vertoont het zig byna als een Heefter, geevende de Stam , die naauwlyks een half Voet lang is, aan alle zyden Takken uit, welke zwartachtig zyn en langs den Grond kruipen. In 't hangen der Bergen bereikt het byna eens Mans langte ; de Takken zyn ook als verfchroeid en zeer kort, geknot door de Winterkoude; doch de Bladen, die 'er aan komens groot en glanzig. In deeze Laplandfche Berken nam onze Ridder waar, dat zy het Hout zeer hard hadden en den Stam beltaande uit menigvuldige zeer dunne Ringetjes; 't welk hem befluiten deedt, dat zy, niettegenftaandc de kleinheid van Gewas, zeer oud waren. Op de vlakke Landen hadden zy een redelyke hoogte. de  M Ö N Ö I K i A. 255 De Berkeboom wordt, op eene voor hem gunftige Groeiplaats, taamelyk groot. De Schors , die zynen Stam bekleedt, is dik , ruuw, witachtig en vol Scheuren, Daar onder zit eene effene bruine Bast, die zeer dun is en als een Vlies doorfchynende , waar van men oudtyds, als van Papier, om op te fchryven, gebruik gemaakt heeft. De Takken zyn dun en Rysachtig, dikwils neerhangende. Zy hebben ook een witte Schors , uitgenomen de jongden, die glanzig bruinrood zyn. De Bladen hebben taamelyk lange, dunne Steeltjes : zy zyn rondachtig gefpitst, en gelyken wel wat naar Popelier - Bladen , doch zyn kleiner, aan den omtrek fyn getand, vettig, welriekende en van een bittere Smaak. De jonge Bladen zyn ruig , de volwasfenen zeer glad, volgens den Heer Hall er. De Schubben der j, Katten , in drieën verdeeld, verbergen drie 5, grootere, holle, Blaadjes-achtige Schubben, van welker famenlooping twaalf dikke Top„ pen afhangen , ook door Schubben onder,, fcheiden , welke Schubben ik niet voor Bloe„ men houden kan , gelyk Linnjeüs doet , „ (zegt deeze Heer.) De Wyfjes Katten be„ (ban uit driebloemige Schubben, welke de „ Zaaden , die wederzyds breed gevleugeld ,, zyn , bedekken." Waarom deeze Wyfjes Schubben meer Bloemachtig zyn zouden dan de Mannetjes Schubben, die de Mcelknopjes draagen, is my duider, en ik begryp de reden van deeze II. Deel, ui; Stuk, II. \fdeeL, xix. 300ED-, ;tukn Whtt Berk.  256 Eenhüizige Boomen. II. Afdeei XIX. HOOFD' STUK. Witte Berk- Verfche; • deaheden (*) De gcdagte Afbeelding vindt men in zyne Injl. Rei Uerb. Qinrto. T. 360 , en de befchryving, Hift, des Plant, tr.v. Paris. p. JS, .deeze berisping van den Fleer Haller niet. 'Men kan daaromtrent de fraaije afbeelding , welke de vermaarde Tournefort van de Bloem- en Vrugt-deelen deezes Booms aan 't licht gegeven heeft, befchouwen, en zyne omltandige befchryving, daar van, geeft veel opheldering aan deeze zaak (*). In Sweeden , daar men hem B'wrk noemt, komen 'er aanmerkelyke Verfcheidenheden van voor. Behalve de gewoone Berken, zyn aldaar die de Bladen ronder en de Takken altemaal neerhangende hebben ; deswegen Hangberken genaamd : ook met een wit, breeder, gefpitst Blad, en die het Rys zeer broofch hebben , met zwartachtige Wollige Bladen; Glasberken heetende. Men vindt 'er een Steen-Berk, met langwerpige Bladen, en laage of StruikachtigeBerken, die op de toppen der Bergen groeijen , hoedanigen men ook in de Elzas en elders aantreft. In Lapland hadt men dergelyken , als gemeld is, wordende de Berkeboom aldaar, in 't algemeen, Saoke genoemd. In Rusland en Siberië , alwaar het tot aan Kamtfchatka toe een der gemeenfte Boomen is, nam de Heer Gmel 1 n 'er drie Verfcheidenheden van waar: ééne hadt de Opperhuid van den Stam donker bruin, en wel met een eifene of ruuwe Schors : een andere was laager met korter en dikker Takken: een  M o w o i k i A: Itf een derde , groeijende op Steenachtige Gronden , aan de Rivieren , in 't Water , hadt de Katten niet alleen , maar ook het Gewas, in alle opzigten veel kleiner, cn de Bladen rondachtiger , doch niettemin gefpitst. Van deeze laatfte, die twee of drie Ellen hoog groeit, geeft zyn Ed. de Afbeelding. Zekere Natie van Tartaaren heeft , volgens zyne waarneeming, als het onweert, een grooten fchrik voor de Berkeboomen , waanende dat de Donder daar tegen aan fluit, als hebbende het Opperwezen vermaak in op dezelven tc bonzen. De Laplanders , in tegendeel,. neemen > zoLinnjeus aanmerkt, in zulk Weei hunne toevlugt tot deeze Boomen, als of dit hun daar voor befchutten konden. De oirzaak van het een en andere zal waarfchynlyk daai in te zoeken zyn , dat men in veele Landftreeken van het Noorden geen andere Boomer heeft , en dit laatfte is ook wel de reden var het menigvuldige gebruik , dat 'cr in die Gewesten van gemaakt wordt. De Berken zyn in de Geneeskunde vermaard, wegens het Vogt,dat uit hunne gekwetfle Stammen of Takken zypek. Tegen 't end van den Winter, naamelyk , beginnen zy even als de Wyngaard, wanneer die te Iaat gefnocidwordt, te traanen, en dan loopt 'er fomtyds, uit ééncn afgefneeden Tak, wel agt of tien Ponden Vogts op éénen dag (*). De Herders maaken hier van {*) Geoffr. Mat. Med. Tom. III. p. rpo, R II. Deel, III, Stuk, ir: Afdeel* XIX. Hoofd» jTUK. WUSi Berk. Gebruik,  253 Eenhuiz i ge Boomen; II. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Wilt» Berk.. van gebruik tot dorstlesfching, wanneer zy zig in de Bosfchen bevinden. Dit Vogt is, wanneer het by Zomer uit een Gat, dat in de Stam geboord is, getapt wordt, laf gn fmaakeloos, als klaar Water, of walgelyk"; doch 't gene in 't Voorjaar uit de Takken komt, is zuurachtig , en wordt van fommigen gehouden voor een ontwyfelbaar Middel tegen 't Graveel en den Steen. Helmonttus verzekert-, dat voornaame Luiden , in Duitfchland, hetzelve in Flesfchen bewaarden tegen de Maand Mey , drinkende dan dagelyks een Glas daar van , ten zelfden einde. Men pryst het, bovendien, tot zuivering van Zweeren in de Mond, als ook tegen 't Scheurbuik en de Teering. Zeker is 't, dat hetzelve dergelyke Zeepachtige hoedanigheid heeft , als die Planten , waar van men het uitgeperfte Sap of Afkookzel tot Meydranken gebruiken laat, om 't Bloed te zuiveren (*). Ook zet dit Vogt het Water kragtig af, en neemt fomtyds de Vlakken weg van de Huid. Tot het maaken van Cyder , Aalbesfen - Wyn of Bier, is dit Vogt zeer dien[tig, en , op zig zelf met Suiker gegist, levert het een Wyn uit, van Smaak als MoskadelleWyn, die zeer kragtig is enfterkdronken maakt. Het (*) De Medico afu BetuU vel partium ejus, nihil vel apai veteres vel recentiores exfiat : fchreef DODON.sus. HelmoNtius werdt in 't jaar 1599 gepromoveerd, doch Eodon«js is reeds in ijsy , toen Helmont agt Jaaren oud was, geftorYen.  Monoikia, 259 Het Hout, de Bast cn Bladen , hebben in Afkookzel, in of uitwendig gebruikt, dergelyke eigehfchappen. Dc Scheidkunde ontdekt 'er veel Bitumineuze Olie in , en dit zou de reden zyn, dat de Kolen van het Berken - Hout zeer bekwaam zyn tot het fmelten van Metaalen. Wat daar van zy, men houdt het hier te lande voor een Brandftof, die wel fchielyk Vlam vat en helder brandt , doch geen zo groote Hitte geeft als het Eiken - Hout, Dit Geboomte is in de Zandige drooge Landsdouwen van onze Provintiën , gelyk in 't Gooyland en het Sticht, als ook in de Wouden van Vriesland er Overysfel, in 't hooge gedeelte van Gelderland en in Brabant, gemeen. Men vindt het ook in de Haarlemmer Hout cn elders aan den Duinkant in Holland. Van de Takken worden fomtyds Hoepels voor het Vaatwerk, van den Bast Touwen om Water te putten (*), en van het Rys, nog als van ouds, Roeden gemaakt (f). De gemeenheid van dit Geboomte in de Noordelyke deelen van Europa en Afie, maakt, dat men 'er aldaar nog verfcheide andere nuttigheden van ontdekt heeft. Dat de Schors den (*) On s'en fort aujourd'hui pour faire des Cordes a puitsl zegt tournf. Hift. des Plant. env. Paris. p. S9. (■f) Galüca hxc arbor , rairabili candore atque tenuitate „ terribilis Magiftratuum Virgis. Eadem Circulis flexilis item Corbium fportis. Bitumen ex ea Gallis excoquunt, ïl1n. Afet, Hift. Libr. XVI. Cap. is. R 2 U' Deel, III, Stuk. IK Afdeel^ xix. Hoofdstuk. Berkin Lapland s  200 Eenhüizige Boomen. tl. 'Afdeel, XIX. Hoofdstuk. Witte Berk. in Sweede den Laplanderen dient tot Toortfen, om by nagt Licht te branden in hunne Wooningen , gelyk men daar ten tyde van Plinius in Vrankryk dus gebruik van maakte, is niets ongemeens. Meer zou men zig verwonderen mogen , dat zy 'er Schoenen, Touwen, Korven en Manden van vlechten: ja dat een Stuk van die Schors hun dient tot een Huik of Regenkleed, en de dunne binnenfte Bast, zo tot het taanen van hunne Netten als tot Lederbereiding ; doch zy eeten die niet, gelyk Ray verhaalt (*). De Knobbels en Uitwasfen der Berken , die taaijer dan het overige Hout zyn , daar maaken zy Napjes en Lepels van. Het Hout ftrekt tot algemeen gebruik, voor Hoosvaten en Sleeden. Zy maaken hunne Moxa van zekere Vezelachtige Stof, die aan deezen Boom groeit, en hunne Pleifter - Zalf met Harst van Pyn- of Denneboomen. De eerfte dient om eenig Lighaamsdeel tot wegnecming van Pyn te fchroeijen , en werkt dus als een Brandmiddel : de andere tot het ryp maaken van Gezwellen. Dit zyn hunne voornaamfte en zeer kragtige Geneesmiddelen. In Sweeden, daar men ten platten Lande veeln'al de Huizen of Hutten dekt met BerkenSchors , ftrekt de verouderde om Olie daar uit ce (*) Cortex nunquam'feditut a Lapponibus, nee in Annona: charitate unquam inde conficimr Panis, ut B.AJUS, Htft, III. p. iz. lefett. Lin'N, Fl. Lapp. p. 2S4.  Monoikia. 261 te branden , welke aangenaam is van Reuk en het Leder , dat men 'er mede ftrykt, niet alleen zagt en gedwee maakt, maar ook een Geur , byna als dien van Jucht - Leer, byzet. De Leertouwers gebruiken ze zo wel als den Bast van Eikenhout, en deeze beiden zyn goed bevonden tot het aanleggen van Melöenbedden , ■welke hunne Warmte agt Maanden agtereen behielden (*> Het Loof geeft eene geele Kleur, doch welke wat naar 't Groene trekt: wordende daar toe het Garen eerst met Aluin , en dan met Berken - Bladen gekookt. De Boeren WTyven in Smaland zieden haare Paafch - Eijeren met Berken-Bast geel. Het Zaad der Berken wordt best gezaaid in afgebrande Landen. De Kolen en Asfche van Berken-Hout zyn dienftig om Staal van Yzer te maaken, wordende ten dien einde, tusfchen ieder Laag Yzeren Staaven, vermorfelde Kolen en Afch geftrooid (f). De Afch gezift, uitgeloogd cn gedroogd , werdt door fterk Vuur , met den Blaasbalg aangezet, tot een groen Glas gefmolten , dat, door verflapte Vitriool - Olie aangetast , fterk opzwol, en eindelyk veranderde in een foort van Lil (f). Aangaande Rusland en Siberië , kan ik niet nalaaten hier de woorden van den Heer Gmelin te vertolken. ,, Het gebruik van den „ bui- (*) StokMms. Verhand. 1741. III. Band. p. 13S. (tj De zelfde 1740. II. Band. p. jó. (i) De zelfde, 1758- XX. Band. p. 277, R3 H. Deel. III. Stok. (II, Afdeel." xix. Hoofdstuk. Wint Berk. in Rus. land en St> ietie.  2ö2 Eenhüizige Boomen. II. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Witte Berk.., „ buitenftea Bast des Berkc'cooms, tot een „ vierhoekig Emmertje , bekwaam om het „ Water, dat door de Naaden in een Schuit „ komt, uit te hoozen , als ook om Rcisman„ tels te maaken , hebben de Rusfen en alle „ Siberifche Volkeren met de Laplanders ge,, meen. Even zo heeft ook het gebruik van „ den binnenften Bast tot Lederbereiding, en „ van het Hout tot Zadels, Pakkiften en Slee„ den , in geheel Siberië plaats. Men maakt „ 'er gewoonlyk Reiskoffers van den famenge„ naaiden Bast alleen. Allergemeenst is het „ gebruik van de Schors tot Cylindrifche Vaat„ jes van verfcheiderley grootte , die in Rus„ land Buraki , in Siberië Tujafi 'genoemd „ worden. De Bast wordt door eenigen tyd „ in Water te weeken taay, en dan kan men „ 'er Draaden of Veters van maaken , waar „ mede de enden worden aan elkander gehecht. „ Tot den bodem ftrekt een Pynboomen Plan„ kje, rondom hetwelke die Bast zeer ftyf wordt „ aangehaald: het Dekzel en het Hcngzel maakt „ men ook van Pynboomen - Hout, wat grooter ,, dan de Cylinder is , en dus fluit men dee,, ze Vaatjes , die zo digt zyn, dat men ze in ,, plaats van Potten, Kannen en Flesfchen, ge„ bruikt, om Komkommers te zulten, Bieren „ andere Dranken te bewaaren: want het Vogt „ dringt 'er niet ligt door hecn. Van zekere ,, Knobbels, aan kwynende Berken groeijende, „ die dikwils wel een half Voet middellyn heb- „ ben,  Monoikia. aög s, ben , draait men te Kafan Schotteltjes, byna „ zo dun als Papier, half doorfchynende en „ zeer fraay wegens de marmering der Aderen van veelerley Kleur , daar in voorkomende. „ By fommige Rusfen is de Moxa in gebruik; maar alle Heidenfche Volkeren, die de Bos„ fchen bewoonen, bereiden dezelve, even als „ de Laplanders , van de geelachtige Stofte , die men in de Spieeten van het Hout vindt: „ hoewel ook de Tontel - Zwam niet zeider „ daar toe dient. De Bladen ftrekken met „ die van de Serratula, een weinig Aluin daar „ by doende, om Wollen Kleeden geel te ver„ wen; zynde die Kleur dus veel beftendiger, „ dan die men uit de Berkenbladen alleen trekt, „ gelyk de manier is in Sweeden. De twee „ lange Stukken , daar de Slee op rust, maaki „ men in Rusland van het Hout deezes Booms, „ en , wanneer dezelven door lang gebruik ge. „ fleeten zyn , zaagt menze met gelyke veel heid Esfchen. Hout tot Mooten, doende die 3, in een groote Pot, en haaiende daar uit, me „ Vuur, door nederperfing van den Damp * . „ een helderen , roodachtigen , zuuren Geest „ byna volmaakt met den Geest van Wrynfteei „ overeenkomftig, waar mede zy in de Pyi „ der Beenderen de Leden uitwendig beftryken „ laatende den Lyder ook dagelyks een bekwaa„ me Gifte daar van inneemen. Op het Wa „ ter , van de Knoppen der Berken gedcftilR 4. „ lcerd, ïUDBMKin.STOK, II. ü.fdeel. xix. Hoofdstuk. Witte. Bert l * per deseenfum dejiiltar.it l l  «64 Eenhüizige BooMeit. II. Afdeei XIX. Hoofdstuk. n. Betula mgra. Zwarte *Uk. „ Icerd, dryft een Olie, die in reuk en fmaak " „ den Balfem Kopayve evenaart." Dit volgens Stelle rus , die in zyne Reizen door Siberië veele aanmerkelyke zaaken waargenomen heeft. Het ftrekt tot bevestiging van het ongemeene gebruik deezes Booms in de Noordelyke deelen des Aardbodems. In NoordAmerika bevindt zig de gewoone Sweedfche Berkeboom, volgens de aanmerkingen van den Heer Kalm, zo menigvuldig, dat de Wilden cn Franfchen , van derzelver Schors, Schuiten maakten , welke dertig Man en meer konden voeren, zynde niettemin zo ligt, dat zes Men» fchen zulk een Schuit, met weinig moeite, en zo gezwind, zelfs over Bergen droegen, dat hy leegslyfs hun naauwlyks konde by houden in het gaan (*). (2) Berkeboom met Ruitswys'' ovaals , gefpitjle, dubbeld getande Bladen. Deeze Virginifchc , de Zwarte genaamd wegens. (*) Stokbeltns. VerhanA. 1751. XIII. Band. p. 151. Elders echter verhaalt die Aiuhcur, dat men 'er tot deeze Barkbocten den Bast van den Amerikaanfchen Ypeboom gebruikte. Reizen. III. Theill. pag. zji. Zie de manier om die re maaken , Heieni. IHjl. of befchryj. van Amerika. III. Deel , bladz. 505. Misfchien gefchiedt het op de eene plaats van den eenen, op de andere van den anderen Boom. (z) Betula Foliis rliombeo - ovatis &c. Syst. Nat. XII. Veg. XIII, uts. Bet. Fol. ovatis &c. geon. Virg. i8s:i+S, b. nigta Virginiana. Pjluk. Alm. 67. Raj L\enit. 12,,  Monoikia. 265 gens de zwartheid van de Schors, heeft de dun- A ne Takken en de Bladfteelen ruig. De Bast is van Smaak als de Senega, dien men Ratelflang-H Wortel noemt. De Heer Clayton heeft . deeze Soort niet ver van de Watervallen der B Riviere Potamock , naar het Westen, waargenomen. De Heer Ghonovius noemtze Berkeboom met langwerpig ovaale, gefpitfte , Zaagswys' getande Bladen. Uit het Sap van deezen wordt aldaar , zo wel als uit dat der Efchdoornen , veel Suiker gemaakt, die echter wat onaangenaam is van Sm'aak. De Boom heet by de Franfchen Merifier , by. de Engelfchen Suiker - Berk, of ook Wilde en Zwarte Berk. (3) Berkeboom met langwerpig Hartvormige , gefpitste , Zaagswys' getande Bla-u den. Deeze is in Virginie cn Kanada door gemelden Heer gevonden. De Vrugt - Katten zyn Eyvormig , ongedeeld , en beftaan uit puntige onverdeelde Schubben. Waarfchynlyk munt hy uit door de taaiheid van zyn Rys. (4) Berkeboom met rondachtige gekartelde Bladen. In (3) Betula Foliis cordatis oblongis &c. Syst. Nat. lbid. Bet. juHfcra Fructu conaide Viminibus lentis. Gkon. Virg. (+) Betula Foliis orbiculatis crenatis. Fl. Lapp. zSS. t. R 5 * ii. Deel. III. Stuk. II. 'deel. XIX.! OOFD» UK. Zwarte :tK. III.' Betula', tt*.\ 'aaije. IV. Betula taxa. lerk.  26"6 Eenhüizige Boomen. II. Afdeel xix. Hoofdstuk. haagt Berk., In de Noordelyke deelen van S weeden groeit eene kleine Soort van Berken, die men te regt Laags- Berk kan noemen. Meest komt dezelve voor, op de Laplandfche Bergen, welke 'er byna geheel mede begroeid zyn, en buitendien in de Moerasfen van Sweeden, als ook in Noorwegen , en Oostwaards in het Rusiifche Gebied. Op de Bergen is het een laag kruipend Gewas, met kleine ronde Blaadjes, naauwlyks een Stroobreed groot; in de Wildernisfen van Sweeden, daar het in de Moerasfen groeit, zyn de Bladen grooter, en de Steelen van eens Mans langte , doch meest nederhurkende : in Tuinen overgebragt of geteeld, heeft het Bladen gekreegen van een Duimbreed groot. Dillenius heeft 'er takjes van uit Groenland bekomen en Gmelin uit dc OofteJykfie deelen van Siberië. Men vindt het ook in Pruisfen en zo 't fchynt in Poolen , niet alleen, maar zelfs in Switzerland;, zynde aldaar, door den Heer Gagnebin, in de Moerasfen van la Chaux d'Abelle ontdekt, en aldus befchreeven (*). „ Het is een zeer Takkig Boompje, dat zig ;, van één tot drie of vier Voeten op 't hoogfte „ verheft, voortloopende met Vezelachtige „ Wortelen , die rood zyn. De Schors der 3, Stam- 6. f. 4- Fl. Suee. 777: 8s0. Am. Acai. i. p. +. T. 1. Hort. Cliff. 44-- R.oyen Lugdbat. 8j. hall. Helv. ijg. Gmel. Sib. i. p. 170. Betula pumila Fol. iubrotundis. Amm. Ac7. Fetr. ix. p. 314- t. 14. Ruth. zS9. ofd. Dan. ji. (*; Atl. Helv. Pbys. Matb. Md. VoL.'l. p. jf.  Monoikia. 267 „ Stammetjes is in de Jongheid roodachtig; in „ de Ouderdom Zilver- of Paarlkleur, bedek" kende een roodachtigen Bast, waar onder eer ", groen Spint tot bekleedzel ftrekt van het wit„ te Hout. De buitenfte Bast der kleine Tak,\ jes of Rysjes is zwartachtig , met een zeel „ korte wolligheid bezet, die witachtig is. Aar „ dezelven ftaan , overhoeks , kleine ronde. „ diep getande Blaadjes, dik, glanzig en glad . „ jong-zynde Lymerig, oud zynde vast en fty „ als Parkement, op de Oppervlakte verfier „ met een menigte kleine Stipjes of Kuiltjes „ gelyk die men op fommige platte Madrepore „ waarneemt, of als op de Vingerhoeden, maa „ niet zo eenvoudig op 't gezigt. De grootfte „ van deeze Bladen gaan die van een Duit nie „ te boven , en de kleinften die van een Lin „ ze. Zy zyn een weinig bitter van Smaak „ en fchynen van een vlug Salpeterig Zou ,, doordrongen. Het zoete en aangenaame Wi „ ter, dat men uit dit Gewas, in 't Voorjaar „ door infnyding bekomt, zou dienftigzynvoc ,, de Podagristen , voor de genen die met he „ Graveel en de Teering gekweld zyn ; ook 01: „ de Vlakken van hetAangczigt wegteneemen „ de Huid bevalliger te maaken , en wat di( „ meer is, even als het Vogt van den gewoi „ nen Berkeboom , waar van dc Bezems ni< „ zo gewild zyn, als die van deezen kleinen. „ De Bloemen zyn Katten , niet volkome ii ee 11, deel1 ui. Stuk» II. Afdeel, xix. Hoofdstuk. Langt Berk.. 1 \ 1 t 1 r 1 t > t » r t 1 f •s >• ,'t tl n  £68 Eenhüizige Boomen. iu Afdeel, xix. Hoofd stuk. Laagc Berk.. „ een derde van een Duim lang , en half zo dik. Zy beftaan uit verfcheide bruine Schub3, ben, tusfchen welken Meeldraadjes geplaatst „ zyn aan een kleine Pees of gemeen Draadje j, gehecht, met Zwavelkleurige Topjes, waar „ van het Mannelyke Stuifmeel zig verfpreidt „ over de Wyfjes Katten, die aan den zelfden ,, Stam doch op verfchillende plaatfen groeijen. „ Dit zyn in 't eerst kleine dunne, groene , „ Cylindrifche Aairen of Aairtjes, zonder ken„ nelyke Steeltjes , geen zesde Duims lang, „ doch die , groot wordende, vier of vyf Ly„ nen lang worden, ter breedte van twee of ,, drie Lynen op 't dikfte. Zy zyn famenge,, field uit verfcheide Schubben, ten deele als „ een Klaverblad gefneeden , ten deele ftomp, ,, beiden gehecht aan een gemeene Spil, die ,, het midden beflaat van de Vrugt. Onder ieder Schub is geplaatst een Zaad, met twee „ Vliezige Wieken of Blaadjes, van eene Noo- teboom- of Taankleur," Volgens Linnjeus verftrekt deeze Naantjes - Berk tot de eenige Brandftof byna voor de Berg-Lappen of liever in plaats van Mot, om Rook te verwekken, dat hun voornaamfle hulpmiddel is tegen de verfchrikkelyke Plaag der Muggen, waar van ik elders gefproken heb; doch dit arme Volk tevens zeere Oogen geeft! Zy kunnen het in hunne Hutten niet houden , zonder dit Ongediert te verdryven door een geRadigen Rook, en hier toe wordt een fmeulen- de  Monoikia. s6$ de Brandftof vereifcht (*). De witte Patryzen, in de Laplandfche Gebergten en Wildernisfen de ysfelyke Winterkoude van dat Gewest verduurende , leeven byna alleen van de Vrugten van dit Gewas , die zy weeten op te zoeken onder de Sneeuw. De Katten of Mannetjes Bloemknoppen worden , in 't Voorjaar, ooi van hun gretig verflonden. Dit zelfde doen de Laplandfche Bergmuizen, Lemmingen genaamd, die in de Zomer van Gras en Kruiden leevei en het Koorn vernielen op het vlakke Veld ftrckkende wederom, zo wel als de gedagte Pa tryzen, aan de Witte Vosfen tot Winter-Aas (f; De Sweeden geeven 'er, daarom, wel den naar va (*) In Flora Lapponica zegt onze Ridder, dat zy deeze gebruiken, wanneer hun Wilgen - Hout ontbreekt. Dit betref: de bewooners der Eergen , welke jjeen andere Brandftoi hebben: die in de Bosfchen huisvesten of ten platten Lande, neemen daar toe Zwam en andere dingen. Zie het I. Deels, IJl. stuk van deeze Natuurlyke Hijlork bladz. 114, en het XII. stuk, bladz. 54"j jfi3. (f) Van dit laatfte , wat de Lemmingen betteft, kan men een uitvoerig Berigt vinden in ons I. Deels , U. stuk , bladz. 44s en vervolgens , alwaar zulk een Muis, PI. XX. Fig. 1 , »s afgebeeld. De Heer Gagnebin , onzen Riddes niet wel begrypende , telt de Witte Vosfen ook onder de genen, die van deeze Berken Vtugten leeven, en zegt zeer grappig, dat zy 'er hoopen van maaken onder de Sneeuw (fint des amas de graine de cette Plante fous la Neige); terwyl LiNNJMS maat van de Fatryzen gezegd hadt, ƒ«* Nivt ea colligunt. Gedagte Muizen eeten ook Mos of Aardfchurft, zo wel als de Rendieren. II, deel, lil. Stuk.' ' H. Afdeel. XIX. Hoofd» stuk. Laazf Berk. 1 I n  II. Afdeei XIX. Hoofdstuk. Laaee Btrk. VI. Betula fumila. Kleine Berk. (s) Betula Foliis obovatis crenatis. S^Jt. Nat. Veg. XIII. Mant. 124. Betula nana. kalm. It. II. p. 2*3. s70 Eenhüizige Boomen. van Ryprys, dat is Boompje der Witte Party_ zen , aan; doch de Laplanders, in 't algemeen, noemen dit Gewas Skirre of Skerre , terwyl het, in Wester-Bothnie, Klingrys heet. De Smalanders ty telen het Vrydags - Berk, een bygeloovige benaaming, daar van afkomftig, dat het Gemeen zig allerzottelykst verbeeldt, dat de Roeden , waar mede onze Zaligmaaker ge. geesfeld is , van zulk Berken - Rys zouden gemaakt zyn ; voegende nog daar by, dat om die reden op deeze Soort van Berk een Vloek legt, van altoos by den Grond te moeten kruipen. Immers, noch deeze, noch eenige andere Soort van Berkeboom , heeft ooit, zo veel bekend is, in het Heilig Land gegroeid. Niet minder ongerymd noemen het de Finlanders Wanha Coiwu of Oude Berk , zig verbeeldende, dat het uit de Wortels van afgeleefde en verdorde Berken voortkomen zoude : want het verfchil der Bladen is te groot. (6) Berkeboom met Spatelvormige gekarteh de Bladen. Van deeze, volgens Kalm in Noord-Amerika voorkomende, wordt een byzondere Soort gemaakt, wegens de verfchillende figuur der Bla-  Monoikia. 271 Bladen, die aan 't end rond en breed zyn, en dieper ingefneeden , van onderen eenigermaate Wollig. Ook verfchillen de Wyfjes Katten in 't aanzien, doordien zy uit rimpelige Schubben beftaan. Voor 't overige gelykt hy zeer naar de Laplandfche Laage Berk. (7) Berkeboom met takkige Bloem- enVrugtfteeltjes. Onze Ridder betrekt hier, tot het Geflagt der Berken, een Boom, die men 'er by alle andere Autheuren van afgezonderd vindt, onder den naam van Alnus , dat is Elzeboom of Els. De Heer Haller oordeelt zelfs , dat men 'er, gevoeglyk , drie Soorten van kan onderfcheiden , gelyk Tournefort daar van agt Verfcheidenheden voorgefteld heeft. Van de gedagte Soorten is de eerfte de Rondbladige Lymerige groene van Bauhinus, of de gewoone Els , op Waterige plaatfen groeijende , een middelmaatige Boom , dikwils Knoeftig, zelden regt van Stam , hebbende de Bladen geheel rond , 3 zon- (7) Betula Pedunculis ramofis. Syst. Nat. xii. Veg. xiii. Alnus. Fl. Lapp. 34°. Fl. Suec. jjs '• 8s1. Hort. Cliff. 44.1. Roven Lugdbat. 85. Gmel. Sik. 171. «. Alnus rotundifolia glutinofa viridis. C. b. Pin. 428. Alnus Cam. Epit. 6S. l oes. Prusf. Tab. 10. f. 1. pm Alnus folio incano. C. b. Pin. 428. tourne. Infl. 587. DOD. Pempt. 839. GOTTER Fl. Belg. 269. ÏU Deel. III. Stuk. ii. Afdeel. xix. Hoofd» >ttjk. vii. Alnus Elzebooroi  n. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Elxthem. 272 Eenhüizige Boomen.' zonder Punt, van boven donkergroen en kleverig in 't aantasten , met evenwydig loopende Ribben, taamelyk diep getand; de tweede Soort is de Ruige, gryze Els vanBauhinus, welke de Bladen in een punt uitloopende , met grooter infnydingen heeft, van boven met eenige Haairtjes yl bezet , van onderen digt begroeid met eene gryze Wolligheid. Zekere ruige Sponsjes , in de hoeken der Zydribbcn met de middelrib, voorkomende in de gemeene Els , hebben hier geen plaats. De derde Soort is de Kleine of Berg - Els van veele Autheuren , die de Bladen gefpitst en effen of glad heeft , niet Lymerig noch ruig; hoewel de Toppen en Katten, in 't Voorjaar, ongemeen kleverig zyn. In figuur komen dc Bladen van deeze nagenoeg overeen met die van de Tweede Soort. De hoogte van het Gewas is maar drie Voeten of wat meer : doch dit kan uit de Groeyplaats ontftaan. De Els met langwerpige groene Bladen van Badhinus, waar van Pontedera Verfcheidenheden maakt 9 met een witte en bleeke Schors , zou, volgens het oordeel van den Heer Hall e r , tot de Tweede betrokken kunnen worden, welke , volgens onzen Ridder, eene Verfcheidenheid is van de gewoone Elzen. Sommige Autheuren hebben de Katten van deezen Boom , dat te verwonderen is, met deszelfs Vrugten verward. By Tournefort vindt menze zeer naauwkeurig in Afbeelding ge-  Monoikia* '273 gebragt en onderfcheiden. Zie hier hoe de groote Boerhaave de Vrugtmaakende deelen der Elzen befchryft. De Mannelykc ,, Bloem, beftaande uit vier Meeldraadjes, ie„ der uit een hoek van den in vieren gefneederi „ Kelk voortkomende , en by troppen aan een lang Spilletje gegroeid, gelykt naar een Kat„ te-Staart, uit een gefchubde Kelk, die naai „ een Knop gelykt , voortgekomen. Aan eer „ dergelyken Spil , op een andere plaats uit , een Knop of' gefchubde Kelk gefprooten . zitten over de geheele langte famengedrukte , Blaasjes , die met twee lange , roode, ge , hoornde Buizen voorzien zyn, en onder d< „ Schubben verborgen, met één Zaadkorre „ bevrugt. Dus wordt het een gefchubde Vrugt „die platachtige Zaaden onder de Schubben „ verbergt." Dat de Bloemfteeltjes , waar cle Katten aai hangen, die in de Berken enkeld zyn, zo wc als de Vrugtfteeltjes , in de Elzen getakt voor komen , maakt by onzen Ridder de Socrtclykc onderfcheiding: terwyl de tweede en derde Soori van dit Geflagt, zyns oordeels, genoegzaam aantoonen , dat de Natuur geen Kenmerken van Geflagts- onderfcheiding tusfchen de Elzen er Berken geopperd heeft. Door geheel Europa , van Lapland tot in Spanje, komt dit Geboomte voor: hoewel mer de Gryze Els, met ruige Bladen, meest op de Gebergten of drooge Landen; de gladde,groe S ce: ? H.BE5L, III. STUK. II. Afdeel xix. Hoofdstuk- Elzeham. I I 1  274 Eenhüizige Boomen. II. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Elzehoom. 1 : i i i ] 3 ne, kleverige op vogtige plaatfen aantreft. Dus bevondt Lihn^ds de eerfte alleenlyk in de Laplandfche Wildernisfen; de laatfte in de laage deelen van Swceden. In Ooftenryk, aan den Donau , nam Kramer ze beiden waar, ;o ook Gmelin door geheel Siberië,en omstreeks Dantzik vindt men groote Bosfchen van Elzen. In Pruisfen groeijen zy zo zwaar iïs Denneboomen. In onze Nederlanden komt ie gewoone Els overal op broekige plaatfèn en ian de kanten der Wateren als ook in de Rivieren voor : de ruige vindt men in de Zalli:er - Waard en elders. Men noemtze in 't Itaiaanfeh Alno , in 't Franfch Aulne , in 't Enselfch Alder - tree . in 't Hoogduitfch Erlen- en Ellembaum. De Swceden noemenze^M, Alder sf Ulra , de Laplanders Leipe, op Gothland drre. De Bladen zyn, in de Noordelyke Landen, ^ebruikelyk tot Schaapen - Voeder. De Lapanders kaauwen den binnenften Bast, en met iet roode Speekzei , dat daar van komt, betryken zy hunne Beeften - Vellen , welke 'er ood van worden. Dus hebben zy hunne Schoeien , Broeken , en al wat van kaale Huiden ;emaakt is, rood. Men kan van het aftrekzei /an de Vrugt der Elzen goede Inkt maaken met koperrood , en met den Bast wordt het Leder :wart geverwd. De Bladen, in Pap opgelegd, :yn tot verdry ving van Gezwellen aangepreeen geweest. In de Alpifche Bergen geneest men.  Monoikia. 275 men , zegt Toornefort, de Lammigheden door middel van een Stoovïng in gedroogde en heet gemaakte Elzen-Bladen, welke ook zeer goed is voorde Jicht. Borellus heeft reeds aangemerkt, dat de Bladen , op die of dergelyke manier , Zweetdryvende zyn. Sominigen willen , dat in het Hout geen Weegluizen nestelen (*) : anderen dat men met de Bladen de Vlooijen kan verdryven. De Wortel. van dit Water beminnende Gewas , is een goec openend en verwarmend Geneesmiddel. Var het Hout, of van den uitgeholden Stam, werden oudtyd'5 Schuiten gemaakt (f), en t'is zeker , dat men' in fommige deelen van Europs daar toe Elzeboomen van genoegzaame grootte en dikte vindt. Houten Pompen plagt men 'ei veel van te hebben. Dus kunnen 'er ook Plan ken, Ribben en Paaien, van allerley dikte, var gezaagd worden; doch ten dien einde moet di Hout eferst in 't Water gelegen hebben, en oj den behoorlyken tyd gekapt zyn. De Knoes ten gceven ongemeen fierlyk geaderde Plank jes, en het vermolmde Hart is goede Tontel. Veclerley Gereedfchappen worden 'er var gemaakt: het dient voor de Draaijers en ande' re Werklieden , doch inzonderheid tot Paaien , die onder Water byna onverganglyk zyn. Op zodanige Paaien is, zo men verzekert, de gehee- le (*) Breslauev Natur-Gtfebiehten. Aug. 1721. p. 171. (U Qi?' dubiis aufus committere Fludtibus Alnum. Cl.AUDIAN. Tune Alnos primura Fluvii iènfére cayatas. VIRQ. S vom. ii. Morus Kigra. Zwarte. 273 Eenhüizigen Bogmen. flegts behoefde af te fcheeren. In Sweeden zyn zy, door den Heer Triewald, nu omtrent veertig Jaar geleeden, ook ingevoerd , en federt zodanig vermenigvuldigd , dat men 'er ook hope hadt op een goeden Zydc-Teelt(*). De Witte Moerbezie - Boorn heeft de Bladen glad, glanzig en helder groen; de Schors is ook voel effener en lichter van Kleur, dan in de gewoone , en de Vrugten, als gezegd is, wit of bleek, cn wel zoet, doch laf van Smaak. Men kweektze derhalve niet om de Vrugten aan, riiet» tegenftaandé zy harder van natuur zyn , verdraagende niet alleen de Winterkoude , maar ook allerley bcfnoeijing beter, en geevende de Bladen vroeger in 't Voorjaar uit, dat in dc kweeking der Zydewormen een groot voordeel is. Ook zyn zy juist niet gezet op een vetten Grond , groeijende zo hoog als de Olmen, wanneer menze daar toe tyd van Leven geeft. Dc Zyde van de Zy wormen die men met dcrzelver Bladen voedt , is fyner , dan van de genen, die gevoed worden met gewoone Moer • bezie - Bladen. (2) Moerbezie - Boom met Hartvormige ruuwe Bladen. Dee- (*) Zie het I. DEELS xi. STUK van deeze Natuurlyke WJitrie , biadz. j3s, & Stekholmfe Verhand. vii. Band , bladz. 2+, enz. (1) Mirus foliis cordatis fcabris. Syst. Nat. xii. Veg. xiii.  Monoikia. a79 Deeze wordt gewoonlyk de Zwarte genoemd, ip 't Latyn Morus nigra of ook wel cel/a, dat is de hooge , in vergelyking ,niet met den voorgaanden, maar met de Braamboozen, die ook den naam van Morus gevoerd hebben, worden, de dan Mora bas/a geheten. Verkeerdelyk heeft men, derhalve, in de Winkelen,de Moerbeijer Mora Celfi , als naar den grooten Geneesheei der Romeinen, getyteld. De Griekfche naam van deezen Boom , is Moros , de Italiaanfchc Moro , de Franfche Meurier , de Engelfcb Mulberry - Tree en de Hoogduitfche Maulbeer baum. Het Hebreeufch woord Bak is dus vei taald, en men vindt gewaagd van een Dal va: Moerbezie - Boomen, 't welk door te gaan eei ftaat van bekommering zou uitdrukken. Te: minne blykt 'er uit, dat zy in de laagte groe: den, in 't Beloofde Land (*). De Moerbezie - Boom wordt zinnebceldi genoemd de Boom der Wysheid of de Wyst der Boomen ; om dat hy , als verftandiglyk zi°- met de uitbotting niet verhaast , maar de Zc XII. Kon. Cüff. 441- 'uit*' Ups. 283. Mat. Mei. 42: ROVEN Lugibat. 211. DALIB. Paris. 290. Morus Frufl nigro. C. B. Pin. 459. Morus. DOD. Pempt. 810. Dol Krtadb. 12S7. LOB. Icon. II. I9«- TouRNF. Inft. J89. (*) Pfalm. LXXXIV. Vers 7. Nog nader zou dit blyken u 1 Chron. XXVII. Vers 28 , volgens gedagten Sweedfchen He Triewald (Zie Stokholms. Vcrh. VU. Band, bladz. 197maar men vindt aldaar een ander Woord s 't v/elk Sycomor of Wilde Vygeboomen vertaald is. S 4 Ut DEEL hl STUK, II. Afdeel< XIX. Hoofdstuk. /■herbezit Boom. 1 1 ) r j 1 a 1. it ?r )  II. Afdeel. xix. Hoofp- stuk. MoerbezieBoem. 3 i i 280 Eenhüizige Boomen. Zomer afwagt en dus zyn Loof befchut voor de Voorjaars-Koude (*). Dit maakt ook, dat hy dan zeer fchielyk groent. Hy wordt, door den tyd, eene groote Boom, kunnende , wanneer hy op een Iuuwe plaats ftaat, of tegen een Muur geplant is, den Vorst van onze Gewesten uitftaan ,■ doch anders gebeurt het dikwils , dat zy of ten deele of geheel dood vriezen in een harde Winter. Nu vyfentwintig Jaar geleeden heeft menze eerst in de NoordeIyke deelen 'van Vrankryk zodanig vermenigvuldigd , dat de Sweedfche Ryksraad Scheffer op een Landgoed , den Marfchalk van Belleïslë toebehoorende , niet ver van Parys, meer dan vierduizend Moerbezie - Boomen vondt, zynde wel nog zeer jong , doch met welker Bladen men zo veel Zydewormen gevoed hadt, dat in 't jaar 1751, voor dien Marfchalk, tien Pond Zyde daar van gewonnen ware (f). Om de Boomen, CCn dien einde, veel Bladen te doen geeveh , worden 'er., wanneer zy vyf Voeten hoog zyn, de Takken afgeineeden. Men laat 'er maar drie of vier aan, die tot vier Duimen afftands van den Stam zyn ingekort. Het volgende Jaar fnydt men, in de Voortyd, de (*) Morus fapIentisSma Atborum dicitur. Plin. Hift Nat Abt. XVI. (t) Stokbolmu Verhard. XV. Band, bladz. 287. Men zegt n het Vertoof; dien aangaande niet, of dit Witte dan Zware Moerbtiie - lioo.nen zyn.  Monoikia. 281 de Takken wederom ten deele af, en dit moet jaarlyks gefchieden , tot dat zy agt Jaaren bereikt hebben : vervolgens befnoeit menze flegts om het derde Jaar. Driemaal 's Jaars moet de Aarde, rondom den Stam,i met Houweelen of met de Spade geroerd of omgefpit worden. Men mestze, in de Herfst, metStroo en Mest, met verrotte Boombladen , of ook , gelyk in de Zuidelyke deelen van Vrankryk gefchiedt . met het overblyfzel der uitgeperfte Druiven. Dit wordt twee Duim dik over de Wortels heen gelegd. De Geftalte der gewoone Moerbezie - Boomen is iedereen bekend. Zy hebben den Stam cn de Takken veelal krom , knoeltig , met een ruuwe Schors: de Bladen zyn Hartvormig aan de kanten fcherp getand , donker groen . dik, ftyf, en ruuw van Oppervlakte. De Takken zyn broofch , waaijende ligt aan ftufc ken : weshalve men deeze Boomen op luuwe plaatfen dient te planten. Tegen een Mum groeijen zy zeer weeldig , en bekleeden dier niet alleen fierlyk , maar draagen dus ook zeel veel Vrugt. Somtyds, echter, vindt men dee ze Boomen , inzonderheid wanneer zy oud worden , alleenlyk beladen met zogenaamde Locrbeziën, of enkel Mannelyke Bloemen, en dus wordt zelfs , door den fchranderen ei naauwkeurigen Pontedera, van eenen ge woonen Moerbezie - Boom , die onvmgtbaat. S 5 is li, imu in. stuk. II. \fdeei,. xix. rïOOFDTUK. MoerbezieBoem. I  2f>2' Eenhüizige Boomen, is, gewag gemaakt (*). Buiten twyfel zal die Autheur zulks wel onderzogt hebben, en in een Land, gelyk Italië , alwaar duizenden van deeze Boomen zyn, was daar goede gelegenheid toe. Sommigen willen, dat de Witte onvrugN baar zyn zouden, doch daar van hebben wy het tegendeel gezien, 't Is ondertusfehen waar , wanneer -de Boomen zodanig befnoeid worden , om veel Bladen te geeven , dat 'er dan ook dikwils weinig Vrugt aan groeit; waar omtrent de Moerbezie - Boomen zeer kiefch zyn. Onze Ridder hadt altoos, in de WTitte, op den zelfden Stam , en aan de zelfde Takjes, Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen, welke laatflen de Vrugtbeginzels zyn , waargenomen , doch de Zwarte merkt zyn Ed. als tweehuizig aan (f). De Vrugten , gemeenlyk Moerbeijen genaamd , hebben , als bekend is , wanneer zy zwart en dus wel ryp geworden zyn , een zeer aangenaame Smaak , en , wat 'er ook fommigen van gezegd hebben, eene verfrisfehende, verfterkende en verkoelende hoedanigheid. Zy lesfehen den Dorst, herftellcn den Appetyt, en maaken Afgang, mids men ze voor den Maaltyd nuttige. Van dezelven wordt een Syroop en (*) Morus vulgaris fterilis. Pont. Anti. 224. (IJ In hac Arbore (fcilicet Moro alba ,) femper Flonira Racemos alios Masculinos,nlios Fcemininos obfervavi in eadem Planta et Ramulo , nee unquam Mas aut Fcemina Arbor iblum. Hort. CHjf. Dc Morus vulgaris noemt zyn Ed. in Spec, Plant. Ed. II. Duik*. II. Afdeel- MX. Hoofd stuf;. MoerbezieBoom.  Monoikia. 283 cn Könferf gemaakt, die zeer lekker zyn , geevende aan Drankjes , door haar Bloedroode Sap, een fterke Kleur. De onrype , roode , Moerbeijen , niettemin, zyn in de Apotheeken van meer gebruik, doordien zy verkoelende tevens -fterk famentrekken , en dus tegen Ontfteekingen dienen van den Mond en Keel, in Gorgeldranken. Nog groen zynde, gedroogd, en in Poeijer ingegeven, floppen zy en ftempen de overmaatige Ontlastingen : ja diener zelfs tegen den Bloedloop. De uitbottendt groene Knoppen zyn, op de zelfde manier in genomen , een hulpmiddel voor het Graveel De Bladen van deezen Boom geftampt, er als een Pap met Azyn opgelegd , geneezer fomtyds de Plekken , daar men zig 'gebranc heeft. De Schors der Wortelen is tegen dei Lintworm, wanneer men het Aftrekzei daa van, op een nugteren Maag, inneemt, aange preezen. Van den Bast deezes Booms kunnei Touwen gedraaid en Stoffen geweven worden Het Hout, dat geel en hard is, kan men to Wcrkhout gebruiken , in plaats van dat de Ypen. Het heeft dit voordeel, dat 'er geei Weegluizen of ander Ongediert in neftelen zo men verzekert. (3). Moerbezie - Boom met gepalmde Blade: Stekelige Vrugten. (3) Morus Foliis palmatis, Fruftibus hispidis. Syst: Nai XI II.D4EU III. STUK. II. ^FDEF{J XIX. Hoofdstuk. Moerbezit" Boom. : [ [ l 1 t : L 1 in. Morus Papyrtftra,. Papierboom,  II. Afdeel xix. Hoofdstuk. Papieritem. 484 Eenhüizige Boomen.' De Japanfche Papierboom, behoorende tot dit Geflagt, maakt deeze Soort uit. Zy noemen hem Kaadfi, wordende van Kaempfer aldus befchreeven. Uic een Houtigen fterk gearmden Wortel ftygen verfcheide regte , „ dikke , effene , Stammen , die een vetten , „ dikken , taaijen Bast hebben , van buiten „ ruuw,van binnen glad. Hec Hout isbroofch, bekleedcnde een groot, week , Hart. De „ Looten zyn vet en eenigermaate Wollig, uit „ den groenen donker paarfch. De Bladen, ,, aan dezelven ongeregeld geplaatst, hebben „ lange, ronde, Haairige Steelen : zy zyn ge„ fmaldeeld in drie of vyf Kwabben, die ieder „ op zig zelf gelyken naar de Bladen van Doo„ vb Netels, zynde aan de kanten fterk ge,, tand , vlak , dun , ruuwachtig , van boven „ donker , van onderen helder groen. Afge„ plukt zynde verdorren zy, gelyk ook de dun„ ne Takjes of Looten , zeer gezwisd. Van „ onderen hebben zy dikke Ribben, en zyn „ bovendien fterk geaderd. De Vrugten uit de ,, oxels der Bladen , digt naar de enden der „ Looten toe , in de Maanden Juny en July „ voortkomende, op korte Steeltjes, zyn rond , „ groo:er dan een Erwt, met donkerpaarfch Haair „ bezet , en uit zeer kleine langwerpige Kor- „ reis xii. Ver. xiii. Morus fativa Foliis Urtica; mortusc, Cortice Papyrifera. Kaimpf. Amom. +71. t. 472. Morus §cc. Japanfche Papierboom. Seb. Kab. i. p. ^. t. 25. f. 1.  Monoikia. 2§5 ,,, reis famengefteld , van Kleur eerst groen , , ryp wordende donker rood , en een zoet Sap inhoudende. Of 'er Bloem-Katjes voor„ af gingen, hadt hy niet gezien." „ Deeze Boom wordt in Japan, op de BergAkkers, van Stek geteeld , dat in 't kort Wortel fchiet, en middelerwyl verdort, „ geevende de Stoel verfcheide Looten uit , „ welken , na een Jaar verloops , een halven ' „ Arm dik geworden, men affnydt tot het maai ken van dat dunne Papier der Japoneezen , „ onder den naam van Papier van Boombast by „ ons bekend en aan de Haairachtige Vezelen, 3, die *er in zyn , kenbaar. Het is taay, kunnende , wanneer men het in malkander draait. " tot Banden gebruikt worden. Het ruuwfte, „ dat van cenen Wilden Heefter wordt ge„ maakt, neemt men tot het inpakken var „ Koopwaaren, gelyk by ons het Graauw of Pak„ Papier. De Hoofdftad van Syriga verkoop Papier van dien aart , dat dikker en wonde fterk is, fierlyk befchilderd en zo groot & „ genoeg is tot een Kleed, zynde hetzelve zc „ famengepakt, dat men het voor Katoene o ! „ Zyden Stoffen zoude aanzien. De Siammer, „ maaken hun Papier, zo zwart als wit, beider j „ ruuw, ook van den Bast van zekeren Boom, I „ daar zy met een foort van Potloods- of Aarde „ Pen op fchryven, niet met een Penfeel, ge „ lyk de Japanners en Chineezen. Deeze laat„ ften bereiden, zo wel als die van Tonquin , „ hui II. dem.. iii, stuk» II. Afdeel^ xix. Boofd- ITUK» Papitr- I  fll Afdeei XIX. Hoofdstuk. it. Morut ïuhra. Virgini fche. V. Indica. Oostindi. iche. 285 Eenhüizige Boomei?. „ hun zeer dunne Papier , dat eene bleek 'geel' ,, achtige Kleur heeft, van Katoen, of ook van „ Boomachtig Riet, Bamboes genaamd. Voor „ 't overige is dit Papier van Boombast by de ,, meefte Indifche Volkeren, beoofien de Gan„ ges, in gebruik." (4) Moerbezie - Boom, met Hartvormige, van onderen ruige Bladen en Rolronde Bloem* katten. Waarom deeze de Roode genoemd wordt, daar hy de Vrugt zwartachtig paarfch heeft, gelyk de gewoone, verftaa ik niet. Ten mirfi Re getuigt de Heer Clayton 'er dit van, zeggende dat de Bladen zeer groot zyn , en naaf jonge Vygebooms - Bladen gelykende. P l ukenetius noemt het een Virginifchen Boom met Moerbezie - Bladen. De Katten zyn van dikte als een Schryfpen en twee Vingerbreed lang, vcrfchillende dus aanmerkclyk van die der andere Soorten. (5) Moerbezie - Boom , met langwerpig ovaa* lè\ (4) Morus Folüs coïdatis, fubtus villofis, Amentis éylii» dricis. Syst. Nat. xii. règ. xiii. M. Fol. fubtus tomentofis, Amentis longis dioicis. gron. Virg. 145. Motifolis Virginienfïs arbor &c. pluk. Alm. 253. T. 24S. f. +. (5) Morus Foli is ovato - oblongis , utrinque a^qualibus \tile* qualiter ferratis. Fl. Zeyl. 337. Morus Indica. Rumm. Ar,a. VII. p. %. T. 5. Tinda - Parua. Hort. Mak I. p. 87. T. 4$», Betula: Ipecies &c. Burm. Zeyl. 4». Burm. Fl. Ind. 155.  Monoikia. 287 le , wederzyds gelyke Bladen, die ongelyke Tandjes hebben. Deeze kwam by Hermannüs voor als een foort van Berkeboom, en inderdaad de gelykenis van den Tinda Parua- van Malabar . zo wel als van den Oostindifchen MoerbezieBoom by Rumphius, is zodanig, mids dal men begrype deezen het Wyfje en de anderen Mannetjes geweest te zyn. Dus is deeze Boom dan ook Tweehuizig, gelyk onze gemeene Moerbezie - Boomen. Hy heeft een regten , dikken, doch geen hoogen Stam, bekleed mei een Sappige Schors , die uit den bruinen en graauwen gemengd is, en, als men 'er in kapt, dan loopt 'er een kleverig Vogt uit, als Melkwey. De Bladen, die op lange Steelen ftaan, gelyken veel naar onze Moerbezie - Bladen. De Vrugten komen zonder Katjes of Loerbeziën voort , zynde bezet met kleine Haairtjes: zy gelyken veel naar onze Moerbeijcn, hebbende omtrent de grootte van een Hazelnoot. Eerst zynzc wit, dan rood en worden eindelyk zwart, als wanneer zy een lekkere Smaak hebben, en Sappig zyn. De Bladen van deezen Boom worden ook als Moeskruid gekookt en gegeten van de Indiaanen. De Sineezen op Ambon . zegt Rumphius, hielden hem voor den zelf den Moerbezie - Boom, als waar mede de Zyde wormen, in hun Land, gevoed worden. II. DElLjIÏIi STUK, (6) Moer- II. Afdeel, xix. Hoofdstuk.  II. Afdeel xix. Hoofdstuk» vi. Tatarkü Tartatifche. vii. Tinïïoria. StokvifchhoutEoom. 288 Eenhutzige Boomen: (ö) Moerbezie ■ Boom, met langwerpig ovaa* le , wederzyds gelyke Bladen, die gelyke Tandjes hebben. By Afoph groeit deeze , die veel naar den 'Ooftindifchen gelykt, doch de Blad- en Vrugtfteeltjes langer, de karteling der Bladen duidelyker heeft en Vrugten even als de gewoone of Tweede Soort. Zy komt ook voor, op de onder loopende Landen aan de Rivieren Wolga en Tanais: zynde deeze Soort tot Voedzel der Zydewormen zeer uitmuntende , volgens' den Heer Forstek. (j) Moerbezie - Boom met langwerpige Bladen, die aan de eene zyde langer zyn , en enkele Doornen in de Oxelen. In de Westindiën, in 't byzonder op Jamaika, groeit een Boom, wiens Hout, onder den naam van Fufiick - IVood by de Engelfchen bekend , om de Wol geel te Verwen gebruikt wordt. (6) Morus Foliis ovato - oblongis , utrinque arqualibus , tqualiter ierrat's. Syst'. Nat. XII. feg. XIII. (j) Morus Foliis oblongis, bafï hinc produftioribus, Spinis axülaribus folitariis. Syst. Nat. XII. Peg. XIII. Morus Jactescens, Foliis oblongis 8cc. BltOWN. Jam. 3 39. Morus Fruc:u viridi &c. Sloan. Jam. ns. Hift. II. p. 3. T. ijs. f. [. raj. Dtndr. 1$. Morus qua: Tataiiba. PlU.m. h. 199. T. 104. Zanthoxylum aculeatuni Stc. Pluk. Alm. 596. T. 235». " 3. Fufiick-Wood. raj. Dmdr.-666. Tatai-iba^. M akcgr. Bras. iiji.  Monoikia» 289 Wordt. Ray zegt, dat deeze Boom de zelfde is met de Tataliba of Tataiiba derBraiiliaanen. Dit is een.Boom, die een Afchgraauwe Schors, en het Hout van binnen SafFraankleurig heeft; de Bladen fpits en Zaagsvvys' getand, naar die der Bcrkcnboomen eenigermaate gelykende , aan de Takken hier en daar geplaatst. Dezelve draagt een Moerbezie - achtige Vrugt, die rond is, uit veele Korrels famengefteld en bleek van Kleur, bezet met bruine , niet zeer lange, Draadjes. Deeze Vrugten worden aldaar, als by ons de Moerbeziën of Braamboozen , 't zy op zig zelf alleen , of met Suiker en Wyn gegeten, Het Hout is zeer hard en duurzaam , zo in 't Water, als in de open Lugt, altoos groen , doch gcevende door 't kooken , wanneer het oud is , een fchoon geele Kleur, Hy groeit in de Bosfchen, voornaamelyk aan de Zee-Kust. Door Sloane wordt de Westindifche Boom,. die het gedagte Geele Verwhoui geeft, afgebeeld, en Brown e fielt hem voor,.onder den naam van Melkgtevende Moerlezie-Boom, met langwerpige gefpitfte Bladen, aan de uitwaardfe kanten meer uitgerekt, en het Hout Citroenkleur. De Heer Jacquin befchryft deeze Soort, door hem in groote Bosfchen by Karthagena en op veele Karibifche Eilanden waargenomen, als volgt. „ Het is een hooge takkige Kroonbsom, ge„ heel vol Melk, die eenigszins Lymerig is en T Zwa- 1ï.deel. iii, stuk, ir; AFDEEL!' XIX. 300FDSTUK. Stokvifch- hout- ESüom..  290 Eenhüizige Boomeh. ii. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Sfkwfeb HoutStom. ,, Zwavelkleurig. Het Hout is geel en dient „ tot verwen. In de Oxels zitten Elsvormige ,, enkelde Doornen, doch die men dikwils aan „ geheele Takken mist. De Bladen zyn lang„ werpig ovaal, gefpitst, getand, wederzyds „ glad, geaderd, aan de eene zyde van agteren „ korter,kort gelreeld, vanverichillendegroot,, te. De Mannetjes hebben enkelde hangen„ de Katten , van twee of drie Duimen lang: „ De Wyfjes Kogelronde Schepzels , die „ groenachtig zyn, op korte Steeltjes. Tus„ fchen de Vrouwelyke Bloemen , uit welken ,, deeze Schepzels zyn famengefteld , heb ik „ eenige Kafachtige Lighaampjes waargenomen, „ zynde misfchien verdrukte en uitgedroogde ,, Bloemen. De Mannelyke hebben vier Meel„ draadjes, en dubbelde Meelknopjes, die by ,, de uitftrekking van de Draadjes al het Stuif„ meel Veerkragtig uitwerpen: de Vrouwelyke ,, hebben een enkelen Styl met een fpitfen ,, Stempel. De Kelk is in de eerden in vieren „ gedeeld, in de laatflen vierbladig. Altoos is „ deeze Boom tweehuizig. De Vrugten, die ,, uit den 'groenen geel en zoet zyn, worden „ van de Vogelen bemind. Het Hout, dat de ,, Spaanfchen Morita , de Hollanders Stokvifclt„ Hout noemen, wordt naar Europa, ten dien,, fie der Verweryën, afgefcheept." Gedagte Heer oordeelde byna, dat deeze en de Morus tincloria van onzen Ridder de zelfde Boom waren, ontftaande mooglyk de rquwheid der  Monoikia. sqï. der Bladen , zegt hy, zo dezelve plaats heeft, uit het verfchil van Grond. De Heer Milder, naamelyk, maakt gewag van twee Soorten, waar van de eene de Bladen ruig heeft en daar toe was de onze betrokken. Deeze Soort is dan zo wel tweehuizig als de gewoone Europifche zwarte Moerbezie - Boom , die ook Melk uit zyne Bladen en Bladfteelen Uitgeeft. De Engelfche naam Fujlick - Wood zal waarfchynlyk van den vunfen Reuk, die 'er den naam van Stokvifch - Hout aan heeft doen gee» ven, afgeleid zyn. GüETTARDA. De benaaming zal zien op den Franfchen Heer Guettaro, door zyne Werken en Vertoogen inzonderheid in de Kennis der Delfftoffen vermaard zynde. De Geflagts-Kenmerken beftaan daar in, dat de Bloeman, zo wel de Mannclyke als de Vrouwelyke , een Cylindrifchen Kelk hebben en eene Bloem , welke in zeven Slippen is verdeeld, zynde Trechterachtig. De Stamper is enkeld: de Vrugt een drooge Pruim. De eenigfte Soort (i) , zo wel in Oost- als in Westindie voorkomende , voert den bynaam^ van (i) Oucttarda. Syst. Nat. XII. Gen. io«4. p. «2s. Fer. XIII. p. 7:5- Halefia arboiescens &c. Erown. Jam. ioj; T. 10. f. 1. Osb. Reize. p. 275, 359. burm. Fl. Ind. 300. h 20®. T 2 II, Dhl, III, Stuk, II. Afdeel, xix. 300FD* ituk. t. juenarda pchf*. iicrlyke.  ii. Afdeel, xix. Hoofdstuk, (O Ei: soa Eenhüizige Boomen van Speciofa, wegens haare Sierlykheid. Erowke , die dezelve op Jamaika vondt, hadt 'er den naam van Boomachtige Halefia) met rondachtige van onderen verzilverde Bladen,aan gegeven. Osbeck nam ze op Java waar, als een Takkige Boom, met welriekende Bloemen. Dezelve heeft de geftalte van de Hernandia , zegt Linnaïus, en zeer groote ovaale of Spatelvormige Bladen , die gefteeld zyn en geheel effenrandig. De Bloemfteeltjes hebben dubbelde Pluimen van Mannetjes Bloemen, die Trechterachtig zyn , met zeven Meeldraadjes, en de Vrouwelyken zyn byna van de zelfde figuur , doch hebben een Draadachtigen Styl. De Vrugt is rondachtig, uit zes groote Houtige Zaaden famengefteld. Q u E r c ü s. Eikeboom. Dit Geflagt en eenige volgende behooren tot den Rang der Veelmannigen. Voorts zyn de Kenmerken , dat de Mannetjes - Bloemen een byna vyffneedige Kelk hebben en van vyf tot tien Meeldraadjes : de Wyfjes - Bloemen een eenbladige , onverdeelde , ruuwe Kelk en van twee tot vyf Stylen. M Het Zaad is een Eikel. . Het bevat veertien Soorten , onder welken de volgende de eerfte is : naamelyk  Monoikia. 293 ("O Eikeboom met Lancetswyze , effenrandige, gladde Bladen. Onder deeze bepaalingen is door den Heen Gronovius voorgefteld , de Eik of liever Groen-Eik van Maryland,met een lang, fraai, Wilgen - Blad , van Rat, dat is de Eik met Vlas- of Wilgen - Bladen van Banister, waar van de Bladen, volgens de Waarneeming van Clayton, in een zagte Winter dikwils niet afvallen. Hier toe wordt in de eerfte plaats betrokken , dc Eik met Wilgen - Bladeren van Catesby , die week van Hout is, eu in Virginie de Bladen vallen laat , doch in Karolina dikwils behoudt: in de tweede plaats, de altyd groene Eik met fmalle Bladeren van dien zelfden Autheur. Deeze heeft zeer hard en taay doch tevens grofdraadig Hout : het wordt een zeer hooge Boom , maar krom van Stam, aan de Zoute Moerasfen. Op hooge plaatfen groeit hy regt. De Eikels ftrekken tot Voedzel aan de Indiaanen. In de derde plaats komt hier in aanmerking de Laage Eik, met korte WilgenBladeren , die gemeenlyk een laage Boom blyft, groei- (1) Quercus Foliis Ianceolatis integerrimis glabtis. Syst. Net. XII. Gen. 1070. p. 619. Veg. XIII. p. 716. Q. lire Ilex Marilaudica Folio longo angufto Salicis. RlVj. Der.dr. %. CATESB. Car. I. T. p. 16. /3. Q. fempervirens Foliis oblongis non finuatis. Cat. Car. I. T. p. 17. y. Quercus humilis Salicis Folio breviore. CAT. Car. I. T. p. n. SE2.IGM. Vor. I. Band. Pl. 32, 3+ & ++. T3 11. desi» ui. stm; IC ÜFDEEt,. XIX. rloOFD» TUK. L Quercus Vbelhs. Wilgen>ladige.  JE Afdeel. .xix. Hoofdstuk,ii. Quercus Molucc i. (i) Quercus Foliis lanceohto - ovatis integerrimis glabris. Syst. Nat. XII. Veg. XIÜ. Quercus Molucca. Rti.MPH. Amb. iii. p. 85. T, s6- Burm. Fl. Ui. p. 301. 1. 201. 294 Eenhüizige Boomen. groeijende van zelf op dorre magere Gronden Alle deeze Verfcheidenheden heeft Catesby in Afbeelding gebragt. (2) Eikeboom mét Lancetswys' ovaale effenrandige, gladde Bladen. Op fommigen van de Molukkifche Eilanden groeit een Boom, die in Vrugten en Hout onze Eiken veel gelykt, doch geenszins in de Bladeren , welke meer overeenkomst hebben met die der Citroenboomen. Deszelfs Stam is regt, hoog en taamelyk dik; dc Schors doorgaans effen en graauw : de Takjes en Looten ftaan meest overend , tegen de natuur der andere Eiken : de Vrugten zyn korter en dikker dan andere Eikels; ook harder van Schaal en hebben van onderen een Kuiltje. Van de Varkens worden die met Smaak gegeten. Het Hout is vezeliger , doch hard, en tot Timmerhout, zelfs voor zwaare Vaartuigen , bekwaam. Het wordt van de Inlanders weinig gekapt. Sommigen noemen hem in 't Maleitfch , misfehien wegens de gelykheid die het Hout met ons Eikenhout heeft, of om dat het van de Hollanders gezogt wordt, Caju Hcllanda, dat is Hollandfche Boom. (3) Ei-  Monoikia. 295 (3) Eikeboom met langwerpig ovaale onverdeelde , Zattgswys' getande en gejieelde , ^ van onderen gryze Bladen , hebbende de l Schors zonder barjten. s Dit is de Boom, welken de Franfchen Chêne verd, dat is Groen-Eik noemen, of ook Yeu-* Je, de Spaanfchen Enzina, de Italiaanen Elice, 't welk naby komt aan den Latynfchen naam Ilex. De Griekfche naam is Prinos, doch Theofhrastus fchynt hem Smilax te heeten. Plinius zegt, dat 'er van de Ilices twee Soorten zyn, waar onder die in Italië, met het Loof weinig van de Olyfboomen verfchillende, van fommige Grieken Smilaces genoemd werden , doch aldaar Aquifolice, gelykende de Bladen , uitgenomen dat zy niet gedoomd zyn, veel naar die van Hulst. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Provence naamelyk en Languedok, valt dit Geboomte veel. Cldsids nam den Ilex in Spanje waar, van grootte zynde als een Appelof Peereboom, en befchryft hem dus. „ Aan „ zyne Takken, die hy breed uitfpreidt, ko- „ men (ij Quercus Foliis ovato> oblongis Sec. Hort. Cliff. 448. royin Lugdbat. si. gouan. Mtnsp. 491. Ilex oblongo fertato folio. C. B. Pin. 424. He* arborea. J. B. Hifi. I. p. SS- fi. Quercus Smilax Foliis oblongo - ovatis &c Royen Lugdbat. si. Ilex folio angufto non ferrato. C. B. Pi*.424. Smilax Dalech. J. B. Hift. i. p. tos. fig. tourne, Itift. 583. do0. Pempt. 829. Dod. Kruidb. 129S. T 4 H. Deel, III, Stuk» II. .Fdeelj XIX. Ioofdt WK» III. Ilex. Sroen^ ik.  aof> Eenhüizige Boosién. n. .Afdeei xix. Hoofd stuk. (*) In 't Vsrikaan , te Rome , ftondt, volgens dien Autheur, een Ilex , die ouder was dan de Stad, en hy ipreekt vrn een anderen , wiens Sram vyferktertig Voeten omtreks haiit, geevende tirn Takken u:t, ieder als een geheele Boom . 80 dat hy zig ais een 3ofch vertoonde. Libt. 16. Cap. 44. „ men rondachtige Bladen, van boven groena " van onderen wit, en in de volwasfen Boo• „ men geheel ongedoornd. Zy valien nooit- af, „ en hier van heeft de Boom zyn naam. Aan ,, de enden der Takjes draagt hy langwerpige „ Katten , die zig uitbreiden in geele Mosach,, tige Bloempjes, beftooven met een zeer fyn „ Meel. Op eenige, andere afgezonderde Steel„ tjes komen de Eikels voort, naar die der Ei- ken gelykende, nu grooter en langer , dan ,, kleiner en korter,' die fomtyds voor' de rypheid zwart worden en zekere Gom uitgee- ven , welke heet doch niet onaangenaam is 5, van Smaak. De rypen bevatten , in een zwart- achtige Bast , een vaste, zoete, witte Pit, „ die van fommigen zó lekker geoordeeld wordt tc zyn als onze Karttengen en Hazelnooten, Hierom worden zy ook, in fommige Steden ,, van Spanje, in de Maanden Oktober cn Nq„ vember, op de Markt te koop geveild. Dus ,, heeft Pl ini lis niet zonder reden gezegd ., dat men in Spanje de Eikels op Tafel zet, onder de Nageregten" (*). De andere Soort , Smilax Dalechampii genaamd , is door de ongekartelde Bladen alleen van  Monoikia. 297 van de voorgaande verfchillende, en Linkjeus merkt het als eene veranderlykheid in deeze Boomen aan, dat fommigen getande, anderen ongetande Bladen hebben , blykende zulks daaruit, dat het dikwils op een en den zelfden Stam plaats heeft, wordende deeze Soort , buiten de Schors, moeielyk van den Korkboom onderfcheiden. Thans is daar toe ook , als eene Verfcheidenheid , de volgende Soort betrokken (t\) Eikeboom, met langwerpig ovaale, gulpig gedoomde , ongepelde, van onderen Wollige Bladen, de Eikelen gefteeld. Deeze is, onder den naam van Groen-Eil met rondere en gedoomde Bladen, uit het Bofcl van Gramont, door Magnolius, in zynt befchryving der Planten , die omftreeks Mont pellier groeijen , voorgefteld. Anderen hebbel 'er, onder de gedagte bepaalingen , insgelyk: gewag van gemaakt. Het zal eene verbafte ring of verandering zyn van de voorgaande Soort. (5) Ei (*) P. Qyetcus Cramuntia. Sp. Plant. 1+13. GERAR Prov. s 31. Zie Syst. Nat. Veg. XIII. p. 7i«- (4) Quercus Foliis oblongo - ovatis &c. SAUV. Mcmsp. j>< Gouan. Monsp. 491. Uex Foliis totundioribus 8c fpiuefis J.11c0 Gramuntio. MAGN. Monsp. 140. Tj ■ II. DEEL. III. STUK. II. Afdeel. xix. Hoofd» stuk. iv. Quercus Gramuntia. i , l > e  II. AfDEELi XIX. Hoofdstuk. v. Suber. Koikboorr i 298 Ejenhuiz ige Boomen. (5) Eikeboom , met langwerpig ovaale . onverdeelde , Zaagswys getande, van onderen Wollige Bladen , hebbende ten Spongieufe barjiige Schors. ■ Door dit laatfte byna alleen is deeze Soort van den Groen-Eik onderfcheidelyk. Zy groeit ook veel in de Zuidelyke deelen van Vrankryk , omtrent de Pyreneen, doch meest in Spanje en Italië, zelfs tot by de Stad Rome. De Griekfche naam is Phellos, de Latynfche Suber, de Italiaanfche Sugaro , de Spaanfche Alcornoque, de Franfche Liége. De Engelfchen geeven 'er den naam van Cork-Tree aan, die met den Neaerduitfchen Korkboom ftrookt: hoewel de onzen hem ook Vlothout noemen. De Boom is'van middelmaatïge grootte, dikker dan de Groen - Eik, doch minder digt van' Takken, met grooter en ronder Bladen. Sommigen hebben van den breedbladigen Korkboom twee Soorten gemaakt, waar van de eene haare Bladen behoudt, de andere die 's Winters verliest ; maar 't is zeker dat zulks afhange van 't Klimaat. Het laatfte heeft voornaamelyk plaats amtrent de Pyreneefche Bergen. Hy draagt Eikels (5) Quercus Foliis ovaio - oblongis Sic. Hort. Clif. 44ï ROTEN Lugdbat. 8I. Mat. Mei. 427. Savv.'Monsp. 9«" 3ouAN. Monsp. 49i. suber latifolium perpemo virens. C. B. 4^4- Pheliss fxve Suber. Dod. Fempt. ns. DOD. Kruidb, 299. Suber. Touenf. JnJ}. 554.  Monoikia. 299 Icels, die grooter dan de Eikels der Groen-Eiken, en gantfch onaangenaam van Smaak zyn of fterk famcntrekkende, zo wel als de Schors,: wanneer die. gebrand en tot Poeijer gemaakt' wordt. Men haaltze by ftukken van den Boom, welke twee of drie Duimen dik zyn, en in drie Jaaren groeit 'er de Schors weder aan. Het menigvuldig gebruik , dat men 'er van heeft, zo tot Flesfchen Kurken , als tot Bollen aan de Vifchnetten en tot Zooien in de Schoenen, het eene om dat zy van Water ondoordringbaar is, het andere om haare ligtheid, dat zy op 't Water dryft, en dus andere Lighaamen daar in kan beletten te zinken, is wereldkundig. (6) Eikeboom met ovaale onverdeelde, Doornachtig getande, gladde Bladen. , Niet minder beroemd is deeze Soort, we-' gens de van ouds vermaarde Drogerye, welke zy uitlevert. Men noemtze deswegen Kermes» loom ; want de Befiën, die 'er den Latynfchcn naam Coccifera aan toegeëigend hebben, voeren in de Winkelen van ouds den naam van Grana Ker- (6) Quercus Foliis ovatis indivilis fpinofo - der.tatis glabris. B.oïen hugihat. 80. gkox. Oriënt. 291. gouan. Monsp. 491. Quercus Foliis ovatis denrato-fpinofis , Glsndibus fesfilibus. sauv. Monsp. 96. Ilex aculeata Coccigtandifera. c. b. Pin. 425. garid. Aïx, 245- T. 53- Uex Coccifera. cam. Epit. 774. Coccus infe&oria. Lob. Ictn. 153. II, Deel, lil. Stuk» h. Afdeel. xix. HoOFDTUK. , VI. Quercus Zücciferét. Kermessoom.  3oo Eenhüizige Boomen. II. Afdeel. xix. Hoofdstuk- KermesBoom. De Schar lakenBefiea. Kermes, 't Is echter maar een Heefter, van weinige Voeten hoogte , die anders zo zeer naar den Groen - Eik gelykt, dat menze ook Kleine Ilex genoemd vindt. Bauhinus geeft 'er den naam aan van Stekelige, Besfen en Eikels draagende, Ilex ; anderen onderfcheidenze , doordien de Eikels ongefteeld zyn. Dit Gewas ontmoet men op de drooge, opene, Velden , van Languedok , Italië, Spanje en Portugal, ja het komt zelfs in 't Ooften en in 't Beloofde Land , voor. De Bladen van het Boompje gelyken veel naar die van Hulst, doch zyn kleiner; aan de Takken komen veele Katten , met Bloempjes beladen, die de figuur hebben van een uitgefneeden Bekertje: de Vrugten , dat Eikels zyn, komen op andere plaatfen voort met haaren Kelk, bevattende een Amandel die in tweeën fplyt. Behalve deeze Vrugt , die dit Boompje in 't Geflagt der Eiken betrekt, draagt hetzelve, als gezegd is, ook Befiën, GranaKermes genaamd; maar deeze zyn 'er niet natuurlyk aan. De tedere Blaadjes worden van een Infekt bekroopen, dat zo klein als Zand is en Scharlaken - rood: hetzelve zet zig ergens vast , en groeit door het inzuigen van het Sap der Bladen, op die zelfde plaats, tot eene ronde Bezie, bevattende ;en Vogt, dat naar Bloed gelykt en waar onder het zyne Eijeren legt, even als de Schildluizen. Deeze Beziën zyn , wanneer menze inzamelt , blaauwachtig, doch worden door den Azyn , waar  Monoikia. 301 ^raar mede zy tot het dooden der Eitjes of kleine Diertjes, van welken zy grimmelen, be-' fproeid worden , rood, en leveren die vermaar-! de Drogerye uit, waar van men oudtyds tots Verwftof zo veel gebruik maakte, en die nog in de Geneeskunde , als een Hartfterkend middel , door de Montpellierfche Syroop van Kermes , beroemd is. Ik heb elders daar van in 'c breede gefproken (*). (7) Eikeboom met Spatelvormige wederzyds l fpits golfachtig getande Bladen , die de Tandjes rond en eenvormig hebben. 't Woord Prinos , dat den Groen-Eik, of liever den Kermes - Boom toebehoort, wordt hier gebruikt voor een Virginifchen Eik, die Kastanjebooms Bladen heeft. Het is een der hoogIte en grootfte Eiken in dat Land, draagende ongemeen groote Eikels. Men merkt aan, dat, zo in 't Voorjaar een of twee handen vol van de groene Knoppen deezes Booms onder hei Voeder van Appelgraauwe Paarden gemengd zyn. (*) Zie htt I. Deels X. STUK »an deeze Natuurlyke Hiftorie , bladz. 4«« > e»z- (7) Quercus ïoliiï obovatis utrinque acuminatis, finuatofertatis, denticulis rotundatis uniformibus. Hort. Cliff. 448. Gron. Virg. 149. Roven Lugdbat. go. Quercus Caftanea; foliis proceta arbor Virginiana. pluk. Alm. 309. Raj. Hift. 1916. Catesb. CAr. I. p. T, 18. SEUGM. n>&. I. Band. p. 29. Pl. 3«. t £1» DIEL,III»STUKi , .. M IL1 iEDEELi XIX. 3oofd- XUK. • VII. Prinus. Kaftanje3ladige.  302 Eenhüizige BoomEn.' II. Afdeel, xix. Hoofdstuk. vnr. Quercus nigra. Zwarte Eik. I ] i 1 J i i i IX. Quercus rubra. Roode Eik. (9) Eikeboom , die de Bladen fiomp uitgegulpt en als met Borftels gefpitst heeft. Deeze fchynt de Roode Eik genoemd te zyn, om (O Quercus Foliis cuneiformibus obfolete trilobis. GR0N. Virg. u7.» |Wi Quercus Folio non ferrato &c. Quercus Marytapdica &c. Catesb. Car. i. p. 19, go. SEU6M, Vog. 1. b. pi. js, 40. (9) Quercus.'Foliis obtufe finuatis, fetaceo-mucronatis. Syst Nat. xii. Veg. xiii. Q. Foliorum finubus obtufis. &c. Gron.' Virg. 149. Quercus Esculi divifurl pluk. Alm. 309. Cat. Car. i. t. 23. SELIGM: Vog. I. Band. Pl. ai. 0. Q. Fol. finubus obtufis &c. Hort. Cliff. 448. Koven-LugSat. go. Qi Virginiana venis rubris. Pluk. Alm. 309. Q. Carolinenfis, Cat. Car. I. t. zi. f. 1. Sel. f«£. I, Band. pl. 42. ?;yn, die Paarden , wanneer menze eenigen tyct laar mede gevoerd heeft, zwartachtig worden. (8) Eikeboom , die de Bladen Wigachtig , flaauw driekwabbig heeft. Deeze komt ook in Virginie voor, en wordt ?an Clayton de Zwarte Eik met driekwab>ige Bladen getyteld. Hier toe betrekt men den Sik van Catesby met zeer breede Bladen , ils ook dien Marylandfchen ^ welke het Blad Q drieën verdeeld , byna als dat van den Sasfa)hras - Boom heeft. De Schors is zwart, het fout zeer grof van Draad. De Water-Eiknet driehoekige Bladen , wiens Hout ook weiig deugt, fchynt hier toe insgelyks te behoo» en.  Monoikia. 303 om dat men 'er in Virginie gevonden heeft, wier Bladen rood geaderd waren. Plukenetiüs zegt, dat menze in 't Engelsch, 't welk nog verder gaat, deswegen de Scharlaken - Eik tytelt, en veele zodanigen waren te Londen uit Eikels opgekomen. Hier toe niettemin is die van Catesby betrokken, welke gedoomd is en groene Aderen heeft , als ook een andere , met diep uitgegulpte Bladen, in welke ook niets roodachtigs voorkomt, dan mooglyk de Schors, die tot Leertouwen zeer bekwaam is. (10) Eikeboom met de Bladen fcheef Vinswyze verdeeld, de inhammen en hoeken ftomp. Dit is de Witte Eik van Catesey, welke , zo wel als de drie voorigen, in Virginie en Karolina, of daar omftreeks in Noord - Amerika , is waargenomen. Deeze laatfte komt in geftalte grootelyks overeen met de Europifche Eiken, hebbende ook het Hout fyn van Draad, des zy voor den beften der Eiken van dat Land gehouden wordt. De Schors is wit en dit onderfcheidt hem van de gewoone Eiken. Dezelve wordt, in Nieuw Jork3 voor het befte mid- (10) Quercus Foliis obliqae pinnttifidis Sec. kalm. It. II. ]J. 357. Quercus Foliis fuperne latioribus &c. Gron. Virg. 117 , 149. Quercus alba Virginiaaa, cat. Car. I. p. t. SI. f. z. sil. Vog. I. B. Pl. 4ï. m BEEi. iii. Stuk. II. Afdeel.' XIX. Ü'IOOED» iTUK. X.' Qxercus tslba. rVitte Eik.  3°4 Eenhüizice BooMEtr.' li. Afdeel, xix. Hoofdstuk. xi. Esculus. Smaakslyke. * Zie *t voorg. ii. stuk bladz. 24; (n) Quercus Foliis pinimlfidis , laciniis Ianceolatis remo. tis, acutis, poftice angulatis. Syst. Nat. XII. V'g. XIII. Quercus Foliis pinnato - finuatis lsvibus , Fruiftibus fesfilibus. Roven I.ugdhat. 80. Q. parva, five Phagus Gricorura Cc Esculus rlifii. c. E. Pin. 410. touenef. Inft. j83, middel tegen de Loop gehouden, als men ze gepoeijerd inneemt, en ook gebruikt, om eene bruine Kleur te geeven aan de Wol. Nog een> ander is 'er in Virginie, die de Witte Schubbigs Eik genoemd wordt, wegens de ruuwheid van de Schors , leverende ook zeer goed Timmerhout uit. Van alle deeze Boomen ftrekken de Eikels tot Voedzel voor de Zwynen en andere Wilde Dieren- De witte en roode, benevens eene wat verfchillende Soort, de Spaanfche Eik genaamd , zyn in de Bosfchen van Penfylvanie de gemeenfte Boomen. (11) Eikeboom, die de Bladen Vinswyze verdeeld , de Slippen ver van elkander, van agteren hoekig heeft. Van het onderfcheid tusfchen den Msculus en Esculus , heb ik voor heen omftandig gefproken, toen ik den Paarden - Karftengen Boom, die thans den naam van Msculus voert, befchreef *. De Esculus der Ouden wordt hier bedoeld , dien men thans nog in de Zuidelyke ♦deelen van Europa vindt. Belloniüs getuigt daar van, dat dezelve hedendaags in Grie- . ken-  •M o ft -o -i ki a» se«* . kanTand Bülanida heet , en dat hy in Paleftina Eikels draagt als Duiven-Eijeren, die zeer goed om te eeten, en zo fmaakelyk als de Karftengen zyn. De Bladen zyn, byna tot aan de geboomde Rib toe , Vinswyze verdeeld, met de Slippen ver van elkander, Lancetvormig, fpits, naar agteren inzonderheid gehoekt, van onde'ren zo wel kaal als boven. (12) Eikeboom met afvallende langwerpige Bladen, naar 't end verbreedende, met de infnydingen fpitfer en de hoeken fiomp. Hier moeten wy dén gewoonen Eik befchou wen, die algemeen is in Europa, doch meest Voorkomt in de middelfte en Bergagtige dee len, hoewel men hem ook in de Nederlanden, in Engeland , Vrankryk , Sweeden , ja zelfs Oostwaards in Afie aantreft. Hy voert gemeenlyk , ïn 't Latyn, den naam van Quercus, en hoogftammig zynde, zeer zwaar van Takken en hard van Hout, wordt hy Röbur getyteld. De Italiaanen noemen den Eikenboom zó wel • Ro- ti-) Quercus Foliis deciduis oMongis, fuperne latioribus, finubus acutioribus, angulis obtufis. Hort.CIiff. 448. Fl. Suec. 714, 870. Mat. Mei.vii. Hall. Helv. 159. royen Lugdhat, 30. dal115. Paris. 293. Gmel. Sik 150. Quercus cum longo pediculo. C. B- Pin. 420. Quercus. FuCHS. Hifi. 229. loes. Prusf. 211. T. 69. dod. Pempt. 823. dod. Kruidb. 1290. Tgubnf. Inft- 58 3- S. Quercus latifolia famina. C, B. Pin. 418. It. Westgoth. 214. Mant. 494. V IU DEEL. III. SWK. ir. Afdeel» xijc. Hoofdstuk. XII. Robur. Europifche Eik.  3c/? Eenhüizigz Boomeh. II. Afdeel xix. Hoofdstuk. Europifc}. Eik.. (*) Dus fpreekt men van Robur Animi (Incredibiliquodam robore Animi homo. Cic. pro Mh..) Robur Corptrit, Robur JEtatis; Robur Ftrri, Robur Sexi Sic, Robre als Quercia; de Spaanfchen Roble of Ra' vre. 't Woord Robur wordt, in 't algemeen, tot betekenis van ongewoone kragt en fterkte, zo op bezielde als op onbezielde dingen toegefpast (*). De Franfchen geeven 'er den naam van CMne aan , de Engelfchen noemen hem Oak, de Sweeden Ek, beiden van 't NederSaxifch Eicke en 't Hoogduitfch Eiche, zo wel als onze Nederduitfche naam, afkomllig. De Grieken gaven den naam van Drues aan de Eikeboomen in 't algemeen,- doch in 't byzonder maakten zy gewag van eenen tammen en wilden Eik, Drus Hêmeris en Agria, welke laatfte de gene is, dien de Latynen Robur noemen. De eerfte viel zo hoog niet , doch zwaar van Stam : de andere overtrof in grootte de meetle Woudboomen , zig in Armen verdeelende van ontzaglyke dikte zo wel als de Hoofdftam , en zig wyd uitfpreidende. Aan deezen zullen , naar alle waarfchynlykheid, de Eikels kort geffeeld zyn; terwyl de gezegde Tamme Eik dezelven met lange Steeltjes heeft en daar van den naam draagt by Bauhisüs. De vermaarde Ray oordeelt , dat de lang- en kortfteeligheid der Eikelen een weezentlyk verfchil maakt tusfchen de Eikeboomen, dewyl in fommigen van de laatften de Eikels zelfs onge. fteeld  Monoikia. 307 iteeld zyn: doch die met lang gefteelde Eikels was in Engeland overal in de Bosfchen gemeen , hebbende de Bladen wat gladder en teen weinig ftyver. Deezen Eik oordeelde hy1 de eenigfte te zyn , welke aldaar in 't wilde, voortkwam : zo dat het onderfcheid tusfchen den Tammen en Wilden Eik der Ouden mooglyk flegts in de verbeelding beftaan heeft of afgehangen van de verfchillende Groeyplaats ten Grond. Niet meer achtinge verdient de onderfcheiding van Mannetje en Wyfje, aangezien deeze Boom onder de Eenhuizigen behoort. t'Is zeker, dat fommigen breeder van Blad vallen, en dus fpreekt Linn^eus thans van eene breedbladige Eik, „ die alle de Vrugten onge„ fteeld heeft , door de gedaante beter dan „ door de befchryving te onderfcheiden. Dit „ is zulk eene beftendige Verfcheidenheid, dat „ menze met reden mooglyk tot een byzonde- rc Soort zou kunnen maaken, volgens G e„ rardus." Deeze is het Mannetje genoemd geweest, en die met langgeftcelde Eikels, tevens breedbladig, fchynt men het Wyfje genoemd te hebben. In de grootte der Eikelen is ook een aanmerkelyk verfchil. Onder die met korte Steeltjes vindt men 'er die dezelven zeer groot hebben , twee of drie ; anderen die ze kleiner hebben, drie of vier by malkander, zo Raï waargenomen heeft. Totjrnefort heeft in het Bofch van Vincennes, tusfchen 't KaV a ftee] 11, Deel. III, Stuk.' II. ÜlPDEEL, XIX. rlooFD» itük. Europifehè Sik.  II. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Europifcke Eik. ] i ] j < i i 308 Eenhüizige Boomen. fteel en het nieuwe Park, den Eik , wiens Blï* den met een zagte Wolligheid bekleed zyn, dat de Eerfte Eik van Clusius is, gevonden. Die Wolligheid , evenwel, hadt meest onder aan de Bladen plaats, en zodanige Eiken waren deezen laatften, zo wel in de Bergagti'oe deelen van Oud Kaftilie in Spanje , als in Doftenryk , alwaar men denzelven Steen-Eik noemt, voorgekomen. Hy was van grootte Mitrent als de gewoone Eiken. De Eiken groeijen in Switzerland, zo de Heer Hall er aanmerkt, wel in vlakke Landen en ;n de fchuinte doch geenszins op de toppen deiBergen (*). De Mannetjes Katten derzelven aeftaan uit ver van elkander geplaatfte Bloemles , ongefteeld aan de Rib "zittende , welken eder uit eenige Schubbetjes famengefteld zyn. iet getal der Meeldraadjes is onzeker, van zier tot agt of negen. De Wyfjes Vrugtbe;inzels zitten in een ruuwe Kelk, die ryp worlende in een hol Bekkentje verandert, dat eene Eyvormigc Vrugt bevat, in eene Lederachtige khil beftooten, die onder den naam van Eikel in Gelderland en andere hooge Landen van onze Provinciën, als ook in Duitfchland en elders •over bekend is, wordende in 't Hoogduitfch Richel, in 't Engelfch Acorn, in 't Franfch Gland, overeenkomftig met het Latjmfche Glans, (*) Querceta in Helvetia planiori & in rubalp;n;s reper:un. w, fed in altiora non adscendunt. Helv, iSs.  Monoikia. 309 Glans, in 't Italiaanfch Chiande, in 't Spaanfch Bellotas , dat meer naar het Griekiche Balanos zweemt, geheten. Zy ftrekken in 't algemeen, en in 't byzonder in Duitfchland, tot Voedzel van de Zwynen en ander Gedierte. In NoordAmerika zyn zy bovendien het lekkerlle Aas voor de Wilde Duiven , zo men verzekert. Van de ongemeene Grootte en hoogen Ouderdom, die deeze Boomen fomtyds bereiken, heb ik reeds een- en andermaal gefproken (*). Om niet te herhaalen, 't gene ik aldaar van de verbaazende dikte en grootte der Eikeboomen in Duitfchland cn elders gezegd heb , zal ik alleen melden , hoe Doktor Plott, in zyne Natuurlyke Hiftoric van Oxfort, gewag maakt van een Eikeboom, wiens Takken vierenvyftig Voeten lang waren, van den Stam af gemeten, zo dat deeze Boom wel driehonderd Ruiters en meer dan vier duizend Man, Voetvolk, overfchaduwen kon (f). Ook zyn in WbitfieldPark , op de Grenzen van Cumberland, drie Eiken geweest , welken men dc drie Broeders noemde, en waar van de minftc een Stam van omtrent veertig Voeten omtreks hadt. Elders wordt aangemerkt, dat men den Leef tyd des Eikebooms, tot goed gebruik, niet hooger mag (*) Zie 't II. DEELS i. STUK, bladz. 130. en ii. STUK, bladz. 5 , s , enz. (t) Ad/in30N Families des Fijntes. Preface. p. ccxi. V3 II, deel. III. Stuk. ir. Afheel» xix. EÏOOFD' fTUK.iJ Europifcke Eik.  II. 'Afdeel. xix. Hoofdstuk. Jïuroplfcht m. Het Eiken. Hout. ' (*) Aanm. »p 't aanleggen van Lanib. en Plant. Amft. 1737. bladz. 193- (■f) De meefte Bosfchen beftaan aldaar uit Eikeboomen , doch van andere Soorten dan de Europifche , hoedanigen hier roor befchreeven zyn. 310 Eenhüizige Boomen. mag ftellen dan op ruim honderd Jaaren (*),, Dit kan, wat laage vogtige Gewesten , gelyk die van onze Provinciën, aangaat; waar zyn; doch de Ondervinding leert , dat, in hooge Bergachtige Landen, de Leeftyd deezes Booms zig tot verfcheide Eeuwen uitftrekt, en dat hy aldaar op tweehonderd Jaaren Ouderdom eerst regt in zyne kragt ftaat. Onder alle nuttigheden der Eiken is die van het Hout wel de voornaamfte. Buiten twyfel zal in deszelfs duurzaamheid veel verfchil naar de Groeyplaats zyn; gelyk ook de Heer Kalm aanmerkt , wordende daarom de Schepen, die men in Nieuw Engeland timmert, veel beter gehouden dan die der Zuidelyke Provinciën. Die van Penfylvanie kunnen naauwlyks tien Jaaren op Zee gebruikt worden. Niettemin, zegt hy, is 'er onder de negen Soorten van Eiken, welke in Noord - Amerika groeijen (f) , geen eenige □p ver naa , ten dien opzigte, met de Sweedfchen te vergelyken. Dit zal, waarfchynlyk , ook de reden zyn, dat de Kroonen van Vrankryk en Spanje zo veel Scheeps - Timmerhout uit de Oostzee ontbieden : te weeten dat het Noordelyker groeijende Eiken - Hout veel duur- zaa-  M O H O I. K I A. 3ÏI zaamer ïs , dan 't gene in de Bosfchen van die Koningryken valt. Het Engelfche wordt gezegd' het allerbeste te zyn tot den Scheepsbouw. Tot Paaien echter, tot Planken, Waagenfchot, enz. is zelfs het Franfche Eiken-Hout zeer bekwaam: ja zie hier wat 'er de Heer Roux van zegge (*). „ Het Eikenhout duurt tot zeshonderd Jaaren „ in de Lugt, maar deszelfs Aardachtige na„ tuur , weinig Waters, Lugt en Vuur, heb„ bende , doet het fcheuren, fplyten en krim„ pen: om dat het beftaat uit ongelyke deelen. „ te weeten drooge , harde en Vezelachtige, „ die op hunne plaats gevestigd blyven, ter „ wyl de anderen, die vogtiger zyn, naar maa „ te derzelver Vogtigheid weg waafemt, zi| „ intrekken; 't welk zelfs dikwils, wanneer hei „ Hout verwerkt is , gebeurt; maar, om dit „ krimpen voor te komen , behoort men hel „ niet, dan wel droog zynde , te gebruiken „ Deeze oplettendheid is niet noodig, wannee ,, het Eikenhout in de Grond of onder Wate: „ geplaatst wordt, alwaar de Eiken Paaien vyf „ tienhonderd Jaaren in weezen blyven, en du „ verfteent het zelfs , wanneer deeltjes vai „ Zand , Kley , Steen of Zout, in de Porei „ van het Hout dringende, zig aldaar vast zet „ ten, en die ondereen verbinden , waar dal „ zekere mengzels van Zwavel bykomende, z< „ vorm (*) Traité ia Arbres a ouvrir. Taris, 17J0. Oft. V 4 II. Deel. in. stuk» II. Afdeel. XIX. 1 OOFD-1 iTUK. Earopifeh Eik, 1 l l >  212- Eenhüizige Boomen. n. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Europïfcét ( ] i 1 \ ] c I t ] I t c. „ vormt zig als Metaal in het Hout. Men heef* ,, dus een Goudkleurige Ader in Vcrfteendr „ Hout gevonden, die 'er heerlyk in uitftak". Sommigen , inderdaad , willen waargenomen hebben , dat het Eikenhout, eer dan eenig ander Hout , dus de natuur van Steen of Mineraal aanneemt, en zulks zou aan de meerder vastheid zyn toe te fchryven. Het is, gelyk men ^eet, een zeer goede Brandftof, maakende een heet en duurzaam Vuur, gelyk inzonderheid' blykt m de daarvan geimoorde Kolen, die men mder de Goudfmïds - Kolen vindt. Voorts naakt deszelfs hoedanigheid , van door Vuur erom te trekken , en de uitzwelling door Water, lat men het tot Duigen van Bier-, Wyn- en Boter-Vaten , byna met uitzondering van alle inder Hout, gebruiken moet. Let hier, welk ;ene milde Gift van den Schepper deeze eigenèhap zy, van het Eiken-Hout. Om de een :n andere reden was de Scheepvaart en Kooplandel, zonder 't zelve, niets. De geheele Boom is vol van een zuur en amentrekkend Sap , dat meest in het jon^e iout en in de Bladen heerfcht, zo wel als in e Eikels: doch de grootftefamentrekking heeft .laats in de Bast , en daar van is 't dat deeze ot Leertouwen zo bekwaam bevonden wordt )e Run dient ook tot zagte broeijingin Bakken' ïet Sap des Booms wordt van zelf groen en eeft aao de daarop groeijende Zwammen eene paanfehgroen-Kleur (*). De Ouden maakten (*j hall. Helv. i„, VCC'  Monoikia. 313 veel werks van het Afkookzel of Aftrekzei van de binnenfte Schil der Eikelen tot Stemping van Bloedingen en alle overmaatige Ontlaftin- f gen; als ook tot uitdryving van Venyn. De^ kaden, in Wyn of Melk gekookt, floppeni den Buikloop , de Stonden , enz. Uitwendig dienen zy tot fiuiting van Wonden, en zuivering van vuile Zwccrcn. Plet gedeftilleerde Water der Bloemen zou van dergelyke, doch zagtere , uitwerking zyn. In Languedok gebruikt men, tegen den Loop, gebraden Eikels. Ook wordt het Afkookzel der Knoppen van den Fvkeboom, in Wyn , als een Gorgeldrank, te<*cn Kcelkwaalen aangepreezen. Het Kelkje van den Eikel is eertyds in byzondere hoogachtinge geweest. Meest, nogthans, is die famentrekkende hoedanigheid blykbaar , en als geconcentreerd, in' de Galnooten , een tegennatuurlyk voortbrengzel van den Eikeboom. Sommigen hebben zig d'anr over verwonderd, dat dezelven onryp geflooten , en ryp zynde met een Gaatje doorboord zyn; maar dit moet volgen. Zy worden r naamelyk , door den Steek, dien zeker GallWespje met zynen Angel in het Blad maakt, als een Blaasje voortgebragt, en uit het Eytje, dat zy daar in gelegd hebben, komen Wormpjes voort , die in de Galnooten huisvesten , dezelven doen aangroeijen, verharden, daar in veranderen, en 'er eindelyk, door een Gaatje, van hun gekipt, uitvliegen. Ik heb van dit alV 5 les tl. DEFt. III. Stuk. ^ II. iFPEEL. XIX. JOOFD' ruK. 'uropifchl 'ik- De Gatlootea.  II. Afdeel. XIX. Hoofdstuk. T.uropifde Eik. < < i i ] 314 Eenhüizige Boomen. Jes, en van het gebruik deezer zo bekende Noo. ten , reeds genoeg gezegd , toen ik dat GallWespje befchreef Behalve deeze, die in de Noordelyke Landen zelfs niet hard zyn , en in Engeland geheel niet voortkomen , zo Ray meldt (f), levert de Eikeboom nog veelerley andere kleinere Galletjes, zo aan de Bladen , als aan de Steelen en Knoppen, ja lan de Bloemkatten uit, die ik in Plaat verbond heb, zelfs Appelachtige en Gefchubde Gallen , volgens Readmur (j). En, (of le Suikerachtige zoetigheid, welke op de Blalen fomtyds gevonden wordt (§), of de hoelanigheid van het Sap , dit veroirzaake;) 't is Leker dat men , mooglyk , op geen Geboomte zo veelerley Rupfen en andere Inekten aantreft. Dertig byzondere Soorten /an Kapellen heeft men op de Eiken waargenomen. Ik wil nu niet fpreeken van de .Vespen of Boorvliegen, die zig daar op ontïouden; noch ook van de Torren , die men Vliegende Harten noemt, of van de Boomcevers, door welken geheele Bosfchen van Eiken fomtyds kaal gevreten worden: alzo ik die illen reeds befchreeven en toen daar van ge- fpro- (*} Zie het I. Deels XII. Stuk van deeze Nxtuurlyfe HijJoiii bladz. 120. (f ) De besten komen van Aleppo uit de Levant, in Yranayk vallenze fleft. (I) Zie aldaar oiue Plaat XCV. Hg. 2,3. (5) In Arabic zou zelfs de meefte Manna op Eiken verzlneld worden. Nir.BUHK. Descript. d'Arabie. Kopp. 1773. p. 12s.  Monoikia, 315 fprokcn heb. De Marentakken, die op de Eiken groeijen , als ook de zo beruchte Eiken-' Zwam en Mos, zullen in 't vervolg van dit Werk hunne plaats vinden, Veele Natuurkundigen zyn van denkbeeld , dat Eiken en andere Boomen , terwyl zy nog met den Wortel in de Aarde ftaan , gefchild of van den Bast ontbloot wordende, wanneer men dezelven dan nog een of twee Jaaren ftaan laat, duurzaamer en tot den Bouw bekwaamei Hout, niet alleen , maar ook , op deeze manier, den meeften en besten Bast voor de Looijeryër uitleveren. Dit Stuk, evenwel, kwam de Ko. ninglyke Akademie van Sweeden niet onbeden kclyk voor, en derhalve ftelde dezelve tot een< Prys-Vraag in 't jaar 1762, of zulks oirbaa: zy, en hoe lang de Boomen, dus gefchild, zon der nadeel kunnen blyven ftaan; doch, zo zulk. fchadelyk bevonden wordt, op wat manier dan è Looijeryën best van Run te voorzien waren. Ir 'c volgende Jaar zyn zes Antwoorden op deezi Vraag ingekomen , in eenigen van welken hei Schillen voorgefproken , in anderen afgekeur* werdt, en , hoewel in geene de zaak met gc noegzaame Ondervindingen was geftaafd, vonc zy echter goed , aan drie derzelven Pryzen t vergunnen. Niettemin, op dat dit Stuk nade bevestigd mogte worden , ftelde zy de gedagt Vraag op nieuws voor, met een dubbelde Bc looning, van twintigDukaaten naamejyk, voc den genen, die dezelve in 't jaar 1766 be bi H, Deel III. stuk. II. Vfdeel. xix. rIOOFD* ituk. Het Schilen der Eiken tot R-un. ; } t e r e r 5t  3i® Eenhüizige Boomen. IL Afdeel, xix. Hoofdstuk. xiii. Ruige Eik. I ( | s t n % 1 p beantwoorden zou. Men ziet bier uit, van welk een gewigc her geoordeeld werdt te zyn. Immers in de Voorrede van de gedagte drie Antwoorden , welken zy aan 't licht wilde geeven , zou een Uittrekzel worden gevoegd van de Waarneemingen en Aanmerkingen , door Geleerde Mannen reeds daar omtrent in Engeland, Vran-. kryk en Swecden, gemaakt. (13) Eikeboom , die de Bladen langwerpig ovaal, glad, en Zaagswys: getand heeft. De ruigheid van den Kelk derEikelen, diezelfs Stekelig gedoomd is, maakt de onderfcheiding van deeze Soort , welke den Griekfchen 3aam Mgilops,, dat is Geiten - Oog gevoerd leeft, waarfchynlyk , om dat de Eikels cenigerrnaate naar hetzelve gelyken. Een Oogkwaal s 'er, welke om de zelfde reden ook dien naam roert. De Latynfche naam is Cerrus of Cer■is, die van Mauritanië noemen hem Aspris , le Duir.fch.ers CerraicheL Hy groeit in de Zuiielyke deelen van Europa , inzonderheid in talie , tusfchen Pcfaro cn Rome, zo Lor el anmerkr: doch in Spanje fchvnt hy van C l ui us niet gevonden (e zyn, die deezen Boom, on, fis) fi«w#« Fo'iis ovato-oMo-pis, g^rf», ferrato-den, !t.>: Max. tf». T. us, Quercus Caiyce echinaro Glande ajore. C. B. PlH. 420. .£gilopi f„e Ceiris. Dod. plm,t yi. Doo. /.W. nor. Ci« P*m. p. 9y io< tournf. $583. LOB, Kruiib. H. U7. Cerri Glans .Sgilops Asis. j. ba'jh. i. p. 77. r  Monoikia* 317 onder de andere Eiken vermengd, in Ooftenryk waarnam, en aldusbefchryft. , Het is een Soort van Eik, niet alleen om- ftreeks Wecnen, maar ook in de meefteBos- fchen van Pannonie, gemeen. Dezelve groeit „ ten minfte zo hoog als de gewoone Eiken . „ pf ook hooger en regter van Stam, met een , dikkere cn rauwere Schors. Hy heeft de Bladen menigvuldiger , doch niet zo diep . " ingefneeden, met langer en dunner Steeltjes ' aan de Takjes gehecht, die korter en knob" berber zyn, hebbende de Knoppen kleiner j en bezet'met eenige Haairachtige Vezelen '' De Kelken , op een kort Steeltje aan de l Jaarlykfe Takjes, niet in de Oxels der Bla*' den , voortkomende , zyn geheel ftekelig ; \ of zagt gedoomd , bevattende een Eikel die '\ wat korter en ftomper van Punt is, dan ge1 woonlyk , wordende in de Herfst ryp. Ooi '* zitten tusfchen de Bladen, fomtyds, zekere " Knobbels, die als uit veele Schubben famen" gefteld zyn. De Boeren en Houthakker; " weeten deezen Boom zeer wel van den ge wooncn Eik te onderfcheiden; achtende des *' zelfs Hout witter, weeker, en tot Werkhou „ minder dienltig." Van deezen Eik hadt Clusius verfcheid Stukken verfteend gevonden op den Eifenberg die weleer met Bosfchen van deeze en de ge woone Eiken , gelyk nog de nabuurigen, wa begroeid geweest, doch thans met Wyngaardei ei H.Deei.,111* Stuk. li. AFDEÈLd XIX. Hoofdstuk. 1 1  31S Eenhüizige Boomen. IL Afdeel xix. Hoofdstuk. xiv. Cerris. Stekelige. 1 cn hooge Perfikboomen beplant. Aan geen aöderen Eik groeit, zo men wil, de Eiken-Mos by zulke groote dodden, als aan deezen. (14) Eikeboom , die de Bladen langwerpig * Lierachtig Vinswyze verdeeld heeft, met de Flippen dwars en fpits s van onderen Wollig zynde. Lobel merkt aan , dat 'er van den JEgilops twee Soorten zyn, de eene met grooter , de anderen met kleinere Eikelen. Deeze laatfte heeft onze Ridder hier geplaatst onder den naam van Cerris , welke zo wel aan den voori. *en als aan deezen toebehoort. Hy was by den naam van Eik met den Kelk Rekelig cn de Eikels kleinder , reeds door Caspar Bauhi* ttus onderfcheiden , en by zyn Broeder vindt men hem Phagus of Esculus getyteld : waar van de eerfte naam gemeen is aan alle Eiken, wier Eikels eetbaar zyn ; de andere eigen aan ;ene byzondere Soort, hier voor befchreeven. Dalechamp hadt een Boom onder die beïaamingen voorgefteld, wiens Eikel uitermaate zoet of lekker was, zegt j. B a üh in us ; doch le Cerrus, die juist zulke Lierachtig Vinswys verdeelde Bladen heeft als deeze Soort zyn toege- fchree- (11) Quercus Foliis oblongis lyrato - pinnarifidis ; Iaciniis transverfis acutis, fubtus tomentofis. Syst. Nat. xii V ciii. Quercus Calice hispido , Glande minore. C. B. Pm [zo. toubnf. Inft. dod. Ètb. utfupta, Phagus ivit Esculus.' [. BAUH. H'ft. i. p. 74.  M O iï 9 1 K I A. 319 fchreeven, door gedagten Lyonfen Doktor afgebeeld , heeft, zo dezelve aanmerkt, de Eikels zeer leelyk, hard en naauwlyks voor de Zwynen eetbaar, dan by gebrek van ander Voedzel. Het gemelde Uitwas tusfchen de Bladen, Bedelguar genaamd , zou tot deeze Soort behooren (*_). Juglans. Ockernooten-Boom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, dat de Mannetjes Bloem beftaat uit een eenbladige Schubachtige Kelk, waarin een zesdeelige Bloemkrans , met agttien Meeldraadjes: de WyfjesBloem de Kelk en Bloem in vieren gedeeld hebbende , met twee Stylen ■, boven het Vrugtbeginzel, dat eene Bolfter - Vrugt wordt met een ingegroefden Steen. Behalve onzen gewoonen Europifchen, komen in dit Geflagt nog vier andere Soorten uit Noord-Amerika of de Westindiën voor, als volgt. (1) Ockernooten-Boom, die de Vin-Bladen ovaal, l (*) Ramenta multa Hnearia ex alis Foliorum. Linn. 1 C1) Juglans Foliolis ovalibus glabris fubferratis, fubïquali- bus. Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 1071. p. 630. Veg. XIII. p. 717. Hort. Cliff. 449. Hort. Ups. 286. Mat. Med. 430. RoYEN Lugdbat, Si. Dalib. Paris 293. Nux Juglans five Regia vulgaris, C. B. Pin. 417. Nux Juglans. dod. Ptmpt. 816. Nux. tournf. Inji. 581. Nooten • Boom- dod. Kruidb. 12.71. (&, Nux Juglans Fruótu maximo. C. B. Piu. 417. ym Fr. tenera et fragili putamiue. Lbid. $, Nux Juglans bifera Uid. 1. Fru&u ferotino. lbii, U.Dul. III. Stuk.' B.1 Afdeel. xix. Hoofd- iTUK. I. Juglans \egia. ïuropifche Valnoot.  320 JEbNHUIZIGE Bdohèn1, II. /lFDEEL. XIX. Hoofdstuk, Earopifcht Walnoct. ( I i j ] < ( I ovaal, glad, eenigermaate Zaagswyzege~ tand en byna even groot heeft. Ik noem deezen de Europifche, om hem van de volgenden te onderfcheiden; offchoon het niet zeker zy , dat hy natuurlyk tot ons Wereldsdeel behoort (*). Hy groeit, niettemin , in de middelde deelen van hetzelve overvloedig ; wordende alom fterk voortgeteeld3 en, zo in Plantagiën, als aan de Wegen en elders, tot lommer enbefchuttinge, of om voordeel, geplant. Hy bemint goede, redelyk vette Gronden , die niet te vogtig en ook niet Steenachtig zyn. In Italië , Duitfchland , als ook ih Engeland , is hy taamelyk gemeen, doch nergens misfchien zo overvloedig als in Vrankryk, van waar men zulk een menigte gedroog. de Nooten krygt. Hier te Lande vindt men hem ook langs de Dyken aan den Ysfel, Rvn 2n Lek. In 't gemeen noemt men hem, by )ns , Groote Nooten- , doch eigentlyk Ocker)f Okernooten-, eh ook wel Walnooten • Boom; velke laatfte benaaming van Walfche Nooten , ;elyk de Duitfchersze noemen, als in 't Walfchand veel groeijende, zal afkomffig zyn. In 't En- (*) America Septentrionalis est Patria juglandium , inde >er(ia hujus hodie primaria , e Perfide a Regibus allara. Pli.v. :egt linn. Mant. altera, p. +9s. Habitat in Feriia. D. Le*. :he. Syit. Nat. XII. & fer. XIII. Zo dit van het aadere en gevolg is i dan is my d* Gevolgtrekking zeer dutter.  • M O N Ó 1 K I &. §2'! Engelfch noemt men hem ook Walnut-Tree. De Griekfche naam is Karya, overeenkomftig met den Latynichen. Nux, daar men gemeenlyk Juglans by voegt en cok wel Regia, dat is Koninglyke Noot. De Franfchen noemen hem , eenvoudiglyk , Noyer of Noifier , de Spaanfchen Noguejra, de Duitfchers Nuszbaufn dat is Nootenboom. 't Is bekend , dat deeze Boomen zeer hoög worden en van een fraaije geftalte zyn, hebbende dc Schors in de jongheid witachtig en effen, Sn de ouderdom oneffen door veele barftefi cn kloven, gelyk in de meefte Boomen. De nieuwe Looten zyn zeer dik en groenachtig bruin van Kleur." Het Loof van deezen Boom is fierlyk donker groen , beftaande uit gevinde Bladen , doorgaans zeven aan een Steel, van ovaale figuur , de endeüngfe grootst, glad, zwaar van Reuk en wat famentrekkende van Smaak. De Katten zyn taamelyk lang en zeer dik, beftaande uit Bladertjes , die Schubswyzc en in 't verband aan een Spil gehecht zyn, ieder onder zig een menigte van Meeldraadjes befluitende. Op andere plaatfen van den Boöm komen de Vrugt. beginzels voort, die een Eyvormige figuiü hebben , aan den top met twee Lippen. Zy groeijen by elkander , en worden allengs die zo bekende Vrugten , welken men Nooten , Groote Nooten , Walnooten of Okernooten noemt. Een aanmerkclyke Vorfcheidehhcid heeft in X dee* n.DsEx. iii.stuk. xix. Hoofd» stuk, Èuropifcli rvaïntlt.  322 Eenhüizige^ Boomen. it. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Europifch, Walnoot, Gebruik der Nooten. deeze Boomen , meestal, ten opzigt van de Nooten plaats. Men vindt 'er die dezelven wel eens zo groot als de gewoone hebben, doch de flegtften ;van Smaak. Men noemtze Dubbelde Nooten. Onder de anderen komen 'er voor die den Dop broofch hebben , en deeze houdt men voor de besten, als ook de grootfte Kern bevattende. Hier geeft men den naam van Kraaijebekjes aan. De Keulfe Nooten, zogenaamd , zyn dikker en harder van Dop, ook grooter en langwerpiger , wat droo» ger en weinig minder Smaakelyk. Deeze groeijen enkelder dan de Trosnooten , die klein en rond zyn en zeer hard van Dop. Naar dat de Nooten vaster of weeker van zelfftandigheid zyn , is ook het Gewas der Boomen en het Hout meer of min geflooten. In de Zuidelyke deelen van Europa vindt men 'er die tweemaal 's Jaars draagen. Ook wordt gemeld van een Laaten Nooteboom, die voor St. Jan geen Bladen, Bloem of Vrugt, vertoont. De eigen naam deezes Booms, Juglans, die niet wel anders betekenen kan dan Joris Glans, toont de achtinge, waar in deeze Vrugten reeds oudtyds waren , en de bynaam van Regia, dat is Koninglyke Noot, vereert dezelven niet minder. Het is zeker, dat de Pitten van Jonge Nooten, uit den doorgefneeden Bolfter gehaald , welken men in Vrankryk veel by 't Nagerecht onder den naam van Cerncaux gebruikt , van Smaak zeer lekker zyn, doch volwas-  Monoikia. 323 wasfen en inzonderheid oude gedroogde Nooten, veel gegeten , bezwaaren de Maag (*) en zyn in 't algemeen voor Galachtige Temperamenten nadeelig. Zy werden oudtyds , inzonderheid, na het cetcn van Vifch aangepreezen (f), en 't is te begrypen, dat zy op zwaare Spyzen niet gemakkelyk te verduuwen zyn. Ondertusfchen hebben de Ouden 'er zelfs eene Tcgengiftigc kragt aan toegefehrceven , die wederom van de verzagtendc Olie , welke zy , venen en ryp zynde, bevatten, af te leiden is. Die nugtcren 's morgens een Mengzel van twee Nooten , twee Yygen , twintig Wynruitblaadjes, met een greintje Zouts famengewrecven , at, was den gcheelen dag voor Venyn beveiligd; zynde zulks het vermaarde Tegengift van Koning Mithridates geweest. Ook komen zy in veele zogenaamde Geneesmiddelen tegen dc Pest en andere kwaadaartige Ziekten. Dc onrype Nooten , «ekonfyt, worden als byzonder dienftig tegen de zwakheid van dc Maag, alsook om Appetyt te verwekken en de Winden te verdryver niet alleen, maar ook tegen 't Kolyk gepreezen ; dat echter meest aan debygemengde Kruideryën zal toe te fchryven zyn. Ray nam op zig zeiven waar, dat de Nooten, dus toebereid , zag. (*) Volgens het Spreekwoord: Unica Nux pndest, noc-i altera , tertia mors est. (t) Post Pisces Nux fit, pest Carr.es Cafeus efio. Schol: <-..ern. x ^ JI. DEEL. III. STU''.. II. Afdeel.' xix. Hoofdstuk- Europifc'U Walnoot,  II. Afdeei XIX. Hoofdstuk. JEuropifci Walnoot. Genees middelen. 324 Eenhüizige Boomen. zagtelyk laxeerende zyn, wanneer men 'er 's a' vonds, na den Eeten, twee of drie van gebruikt. Ongelooflyk is de Verfcheidenheid van Geneesmiddelen , welken deeze Boom plagt uit ' te leveren. De Katten, tot Poeijer gemaakt, zyn , zo wel als de gedroogde binnen - Bast , een Braakmiddel, het welk, wanneer de Maag met veel Slymbezet is, van vrugt kan zyn, en dus zo wel tegen Kolykpynen, als tegen Krampachtige kwaaien der Ingewanden dienen. Zo is 't dan ook geloofbaar, dat de Stuipen in jonge Kindertjes daar door wel zyn genezen: doch dat , door dezelven dit Middel in te geeven, de Menfchen hun geheele Leven voor de Vallende Ziekte beveiligd zouden zyn , gaat wat ver. Een Baading van de Bladen is tot Voetwasfehing voor de Gezondheid, en een ftooving met dezelven tegen 't Voeteuvel aangepreezen. Ray verhaalt , dat het Sap der Wortelen van deezen Boom zo fterk purgeert, dat men het niet dan aan Menfchen van een fterk Geftel moet ingeeven. De Bolfter der Nooten heeft een famentrekkende Smaak, en het uitgeperfte Sap dient tegen Keel-Ontfteekingen in Gorgeldranken , als ook tot lichting van de Huig. Sommigen maaken 'er een Oogwater van (*). Het verdikte Sap der Bolfteren, met Honig gekookt dient tot bereiding van het Rob Nucum , datmen ,in de Apotheeken Dianucum of Diacaryon ty- (*) Dcor het Aftrekzei in Water zagtjes op den Grond te gieten, komen de Wormen aanilonds voor den dag.  Monoikia. 325 tytelt. Het Schilletje, dat de Pit bekleedt, op Jenever gezet, wordt van fommigen voor een Middel tegen 't Kolyk gehouden. Niet minder gerugts heeft het gedeftilleerde Water van Okernooten gemaakt, in 't byzonder 't gene men Aqua e tribus Nucibus noemt, om dat het van driederley voortbrengzelen des Booms, te weeten van de Katten, van de Schepzels of Vrugtbegïnzels en van omtrent rype Nooten, gelyk men ze konfyt, in 't Franfch des Cerneaux genaamd, geftookt wordt. Dit Water is Zweeten Pisdryvende, Windbreekende en Maagfterkende. De Doppen en het Middelfchot der Nooten zyn ook in Zweetdryvende Afkookzels gebruikt. De Olie, die uit volwasfene gedroogde Nooten geperst wordt , is, verfch zynde , in- en uitwendig niet minder heilzaam, dan de Olie van zoete Amandelen : oud zynde, dient zy de Schilders , onder den naam van Olie van Nooten, tot het mengen van hunne Verwen, en de Schrynwerkers om een Glans té geevcn aan hun Werk , overtreffende in deezen, als ook in duurzaamheid , wanneer men ze in de Lampen brandt, de Olyf - Olie zeer. Alsdan is zy dienftig tot wegneeming van de Puiften, Sproeten en Vlakken in 't Aangezigt; tegen Kneuzingen ; als ook om de Kliergezwellen te doen verflaan; zo Lemerï aanmerkt (*). Ver- (*) Ufus. Disfep. Dyfenteria ; Uit. Hsmonliagia Dentii. 01. ixpr. Cicatrix Variola: : Rib, Angina: zegt linn.eus , en voegt 'et by , Qualitas fufpetJa, raritr , pro/lans. in Mat. Mtd. X 3 II. Deel, ui. stuk. II.' Afdeel. xix. Hoofdstuk. EuTDpifch Walntot.  H. xix. Hoofdstuk. Het Noo teboonicn H"ut. iz.6 Eenhüizige Boombn. Verfcheide gebruiken heeft bovendien deeze Boom in de Handwerken. Het aftrekzei van den Bolfter der Nooten , in Water , geeft , door beftryking, aan het Eikenhout een Nooteboomklcur ; dus genaamd , cm dat hetzelve als dan in Kleur naar het Nooteboomen-Hout gelykt (*)« In hoe veel achtinge dit Hout zy tot verfiering van Kabinetten , Laatafek, Bureaux en ander Schrynwerk, daar het in dunne Plaatjes opgelegd , en dan door wryving glad gemaakt wordt, is wereldkundig. Dat der Wortelen , in 't byzonder , ftrekt door de aartige tekening en mengeling van Kleuren, die eene oneindige verandering van figuuren maaken, tot verwondering. Het is echter aan broeijiag cn den Worm onderhevig, indien het niet op den behoorlyken tyd en met dc noodige zorgvuldigheden gekapt wordt. Vervolgens moeten de Stammen niet op den Grond, maar in de Lugt verheven , gedroogd zyn , en eer menze gebruikt, een poos in 't Water gelegen hebben, waar toe dat van Moerasfen zelfs beter dan dat van Rivieren is; dewyl het de Kleuren fterker maakt. Uit de kostbaarheid van dit Hout, en de* gedagte Voortbrengzelen, ziet men ligt, dat de Noo. (*) Koning Kate! de II. van Engeland, voor zyne vervolgers vlugtende, maakte zig, door 't Aanfezigt met het Sap van dcezc Bolders te beftryken , onkenbaar ; doch beliielc} 'er, al zyn Leven, een bruine Kieur van.  Monoikia. 327 Nooteboomen van de "voordeeligften zyn onder de Europifchen : mids de Groeyplaats naar den cifch zy. In onze Lugtftreek hebben zy, op ver naa , de aavtigheid niet , die zy in Vrank-1 ryk hebben: weshalven zy daar ook veel fterker worden voortgeteeld. De Voortteeling gefchiedt altoos door Nooten die men plant: want deeze groeijen fpoedig op , en de Boom geeft geene Uitloopers uit. Hy heeft een lommerryke Schaduw , doch die oudtyds niet gezond geacht werdt te zyn , ja zelfs voor het daar nevens groeijende of gezaaide fchadelyk (*). Anderen fchryven van een byzondere vyandfehap tusfchen deezen Boom en de Eiken plaats hebbende Wat hier van zy, t'is aan den eenen kant zeker, dat de fterke Reuk der Bladen, zig vei uitfpreidende, in Ralie en dergelyke heete Klimaaten fterker moet zyn dan in het onze, en, terwyl aldaar dikwils alles door de droogte kwynt, veel hinderlyker. Het is dan ligt te begrypen,dat de uitwerking van het menigvuldige Voedzel, 't welk deeze Boom van alle kanten naar zig trekt uit de Aarde, te moeten misfen . aldaar ook zigtbaarder zal zyn op de nabuunge Gewasfen , dan alhier; waar men zelfs dit ter op- ■ f*) Juglandium Umlra gravh et ftg» ht" JJ, PUH. m Jta. .7. Cap tz. Deeze Autheur woonde in Italië: waar mt blykt, dat men dikwils ten onrechte zyn gezegde voor labui™ houdt, om dat men 't hier anders ondervindt. x4 II. DEEL, III, STVK» II, Afdeel, xix. ioc-FDITUK. Europifcht Walnatt.  II. Afdeei 'XIX. JIqofd. Stuk. ii. Juglans alba. witte Walnoot. 328 Eenhüizige Boomen. opzigt van het Gras bcfpcurt (*). Men krygs ' 'er de Vrugten best af , door de Takken met Stokken te fiaan , en dit heeft tot een zonderling Spreekwoord aanleiding gegeven (f). (2) Ockernooten-Boom, met zeven Lancetswyze getande Vinlladen , het ongepaarde ongefieeld. Wy komen thans tot de Nootcboomeu van Noord - Amerika, alwaar Linn^us dezelven fielt Inboorlingen te zyn. Driederley komen 'er voor, waar onder de Witte hier de cerfte is. De fleer Gronovius bepaalt hem, als Lancetswys' gladde Vinblaadjes hebbende, die fcherp getand zyn en fpits gepunt, zo lang als dc Steeltjes en byna egaal van grootte. De Heer Clayton hadt waargenomen , dat de Vrugt famengedrukt Eyvormig is, diep uitgefneeden en zeer hard , van binnen een uitcr- maa- (*) IntTen gebrek van Licht een voornaam beletzei is van den Groev der Gewasfen , gelyk de Heer Bonnet wil, dan zou de ongemecne donkerheid van de Schaduw deezer Boomen hier van een ai.d-.'re oirzaak zyn. (f) A Spanjel , a Woman and a Walnut - Tree The mort ttey art beaten the better flill tbey be. (2) Jurlani Folio,';* lëptenis Ianceolatis ferratis , intparfttSü: Syst. Nat. XII. xiii. Juglans alba Fruftu ovato comptestÓ &c. r?ron. rirr. i90 , ij0. Nux |uclans alba -• park: Tieat. 1,14. CATESB. Car. i. p. T. 38. SSLiGM. Vog. I. Band. pi 61. Pl. y6. Nux juglans Virginiana. &c. Pluk. AIk. 25+. t. 309. fig. 2.  MONOIKIA. 32y maate kleine Holligheid hebbende en doorgaans zonder Pit. De Engelfchen , zegt hy, noemenze Witte Walnoot. Het is de Witte Vir«inifche van Paskinson en Catesey, die in Noord - Amerika' Hickery genoemd wordt. De Indiaanen , naamelyk, maaken van de Pitten een Amandel - Melk , welken zy dus heeten, en daar van heeft de Boom onder de Europeaanen dien naam bekomen. In de Bosfchen rondom de Stad Philadelphia, in Penfyl vanie,is hyna de Eikeneen van de gemeenften: en men heeft 'er drie of vier Verfchcidcnhe den van, zegt Kalm. Catesb y merkt aan dat dezelve in Karolina of Virginie dikwil; zeer groot wordt, en een Stam krygt van drii of vier Voeten over 't Kruis. Het Hout i zwaar geaderd, doch wordt niettemin flegts to veele Akker- of Bouw - Gereedfchappcn gebe zigd, en voor een goede Brandftof gehouden In de Herfst, als de Nooten afvallen, gaat d Bolfter in vieren open, en de Dop is r,aauwlyl< dan met een Hamer aan ftukken te breeken , be vattende eene kleine zoete Pit, daar de India; ncn een heilzaame Olie uit perfen. De meefter echter , van deeze Vrugten ftrekken de 2wi ncn en andere Wrilde Dieren tot Winter-Aas (3) Ockernooten • Boom met elf Lancetswy: Vit (O Juglans Fo'iolis undenis Ianceolatis y bafi altera bi Vioic. Syst. Nas. XII. Veg. XIII. X 5 II. DEIL. III. STUK. II. Afdeel. XIX. Hoofdstuk. WalnietasBooat. t ' s 1- x m. s" Juglans Cmerca. ' Afchgtaau- ï-we.  II. Afdeeu XIX. HOOFDSTUK, IV. JugUnt nigra. Zwarte. 330 Eenhüizige Boomen. Vinbladen, die van agteren aan de eene zyde korter zyn. Van deeze, ook in Noord-Amerika huisvestende , vind ik niets naders , dan dat ook de jonge Blaadjes van boven kaal zyn. Misfchien zal dezelve tot de gedagte Verfchéidenheden van den Witten Nooteboom behooren. (4) Ockernooten-Boom met vyftien Lancetswyze getande Vinbladen , de buitenfle kleinst: en Knopjes boven de Oxelen. Deeze Soort maakt den Zwarten Nooteboom van Virginie uit, die dus genaamd zou zyn, of wegens de donkerheid van het Hout, dat zeer bekwaam is om tot Kastemaakers • Werk te gebruiken , of wegens de Kleur der Nooten. Hermannüs, weleer Hoogleeraar te Leiden , ladt dezelven van den toenmaaligen Bisfchop van Londen gekreegen, die van grootte als een gewoone Ockernoot waren, hebbende den Bolfter dik , groen en Spongieus; den Dop, daar binnen, zeer hard en zwartachtig, ook zeer dik sn overlangs diep gefleufd, de helften zonder eeni- (4) Juglnti' Folioh's quindenis Ianceolatis ïerratis , &c Hort. Cliff. 449. Hort. Ups.zzj. gron. Virg. rjo. ROYEN, tugibat. 8ï. Nnx juglans Virginiana nigra. Herm. Lugdbat. «1. T. 453. CATESB. Car. I. p. t. 67. SEUGSI. Vog. ii. land. pag. is, 19. Pl. 34.  Monoikia. 331 een igenblykbaaren Naad famengevoegd. Hier ^ in was een zoete eetbaare Pit. Volgens Catesey komen zy in hardheid met de voor-f gaanden overeen. Virginie en Maryland , en* veele overige Streeken van Noord- Amerika ,ü daar de Europeaanen hunne Volkplantingen hebben, zyn vol van deeze Boomen. In Penfylvanie, omftreeks Philadelphia , waren zy echter , volgens de Waarneeming van Kalm, zo gemeen als de Witte niet. Linnjf.us merkt aan, dat de jonge Bladen in deeze Soort Wollig zyn. (5) Ockernooten - Boom met drie Finbladen. 1 Deeze, welken men ook driebladige Nooten boom zou kunnen heeten, is in de Westindiën, en wel op Jamaika waargenomen , alwaar zy haare Groeiplaats heeft. B rown e geeft 'er langwerpige ftompe, driebladig gevinde Bladen aan, en enkelde Vrugten als Besfen in de Oxelcn. Sloane geeft 'er een Vrugt aan, van grootte als een Moskaat-Noot , en zegt dar. het een Boom is van twintig Voeten hoog, zo dik als eens Menfchen Been, met eene Afchgraauwe Schors, maakende met zyne Takken een (s) J*glas Foliolis ternis. Syst. Nat. XII Veg. XIII. Juglans Foliis oblongis obtufis , phinato - ternatis, Fruttibus Singularibus baccatis ad Alas. BROWN. Jam. 34«- Nux juglans (rifolia &c. SLOAN. Jj.m. «t. Wft. H. P-1- T- IJ7- f- IRAJ. Derdr. 6. ii. deel. III. Stuk. II. FDEEL. XIX. ioofn- [•UK. ralnootetim oom. V. Juglans Dneblaige.  II. Afdeel xix. Hoofd, stuk. Walnnto, £oom. i 1 1 ] ] 1 i t 33a Eenhüizige Boomen. een fraaije Kroon. De Bladen , die met hun ■ drieën op een Steel ftaan, zyn vuilgroen of bruinachtig , glad en dun. Uit derzelver Oxelen komen twee Katten, een Duim lang, en de 'Vrugten, Eyvormig cn geelachtig zynde, hebben een Steeltje van dergelyke langte , bevattende onder een dunne Lymerige Schil een Noot, welke hy nooit open gebroken hadt. Men vondt deezen Boom aan de Oevers van Rio Cobre , en in de Velden om de Stad St. Jago de la Vega, op Bofchagtige plaatfen, overvloedig groeijen. Myristica. Nooten - Moskaat Boom. Deezen Boom, zo vermaard wegens de kostbaare Speceryën, die hy uitlevert, en aan welken m het Stelzel der Sexen nog geen plaats was aangeweezen, acht ik gevoeglyk hier te kunnen befchryven. Het zelfde Recht, datLiNN^üs hadt om den Japanfchen Papierboom, by voorbeeld , zonder de minfte melding van des zelfs Bloemen of Vrugtmaakende deelen , we;ens eenige gelykheid van de Vrugt tot de vloerbeziën te betrekken ; heb ik om deezen e laaten volgen op den Ocker- of Walnooten toom, naar wiens Vrugt de Moskaat-Noot in laare Bolfter , myns oordeels, veel meer dan laar een Perfik , gelyk Ray wil, gelykt En choon de Vrugtmaaking niet duidelyk is voor! efteld door de Autheuren , fchynt my doch uit  Monoikia. 333 uit de befchryving van Rumphius te blyken, dat de Bloemen, waar uit de Nooten groeijen, Wyfjes - Bloemen zyn. Ten minfte wordt in dezelven van niets anders dan van een Stamper' of Vrugtbeginzel , in 't midden van een wit Kelkje , dat in drie punten gedeeld is, gewag gemaakt, daar hy anders de Meeldraadjes byna nooit vergeten heeft te melden. De Kenmerken van dit Geflagt beftaan dan tot nog toe , met zekerheid, in een Gebolfterde Vrugt, die eene Noot influit, in haar eigen Dop vervat , en bovendien met zekere Bladerachtigheid omgeven. Ik zal hier van, met Rumphius en ande. ren , drie Soorten , te weeten de zogenaamde Wyfjes en Mannetjes , als ook den Wilder Nooten ■ Moskaat Boom, voordellen. (1) Nooten-Moskaat Boom die ronde Vrugten draagt. De Groeyplaats van deezen , dien men ook den Tammen of Echten Nooten Moskaat Boom noemt, is op de Molukkifche Eilanden, en hy wordt alleenlyk op drie derzelven, welken de Nederlandfche Oostindifche Kompagnie , daar toe, aan zekere Luiden verpagt of by Perken uit. geeft, (1) Myriftica Frudtu rotundo. Mihi. Nux Moichata Fruélu iotundo. C. B. Pin. +07. Nux Myriftica fceinina. Clus. Exot. 13. DOD. Kruiib. 1393- WEINM. Kruiib. PI. 760. U, deel, III, Stuk, ïï; ÜFDEELt XIX. Hoofd, tuk. ' r. Myriftica fragrar.i. WyfjcsNTootenMoskaat,  334 Eenhüizige Boomen. IJ. Afdeel xix. Hoofdstuk. Nootm- Moskaat £oom. geeft, gecultiveerd. Banda, dat een trop van 1 deeze en andere kleine Eilandjes rondom zig heeft, beheerfcht dezelven. Voor 't overige wordt deeze Echte Nooten - Moskaat Boom in 't Gebied van onze Kompagnie nergens gedroogd en groeit ook , zo veel bekend is, op geen andere plaats van den geheelen Aardkloot. Het is, volgens de befchryving van R u mphius, een Boom, die de gedaante en grootte heeft van een Peereboom , maakende een Pieramidaale Kroon. Meest fchiet hy op met een enkelen , regten , maar fomtyds ook wel met twee of drie Stammen. De Bast van den Boom is effen en donker graauw met groen gemengd, van binnen rood en Sappig. Als men in den Boom kapt of een Tak daar afbreekt, loopt 'er een kleverig licht rood Vogt uit, byna als dun Bloed ; 't welke ftraks hoog rood befterft , en in het Linnen zodanige Vlakken maakt , die men 'er niet gemakkelyk kan uitwasfehen. De dikke Takken vcrdeelen zig in lange dunne Rysjes, daar Bladeren aankomen , die veel naar Peerebooms- of Citroen Bladen gelyken , maar wat fpitfer zyn, aan de zyden niet gekarteld, van boven hoog groen, van onderen wat vaalachtig, gelyk die der Kruidnagelboomen , doch zagter , effener en van boven een weinig glimmende. Zy Raan meest op twee ryën aan de Takjes , niet regt tegen elkander over- De jonge Blaadjes zyn niet rood, gelyk die van de Nagelboomen, maar witachtig en licht  ïvï O N O i s i 335 ïicht groen. Aan kromme Steeltjes komen kleine Knopjes , die zekere witte Bloempjes of Kelkjes , met drie punten, migeeven, in wier midden zig een klein langwerpig ros Knopje vertoont, dat het Vrugtbeginzel is van de Noot. Meest groeijen deeze Bloempjes aan Trosjes van twee of drie by malkander: maar de meeften vallen af, zo dat doorgaans de Vrugt enkeld groeit : men ziet 'er zelden twee of drie by malkander, en in de negende Maand na 't 't bloeijen wordt eerst de Vrugt ryp, die dan de figuur en grootte van een Perïik heeft, doch wat toegefpitst is aan het Steeltje, en overlangs een Sleuf, welke 'er rondom loopt. By deeze Sleuve barst de Bolfter, die dan een roodachtige Kleur heeft, en glad of effen is van Schil , open, en vertoont de Noot, met haare hoog roode Foelie omvangen; welke, indiende Vrug dus eenige Dagen aan den Boom blyft , daai uit valt en door haare Vettigheid ligt verwormt: gelyk ook dikwils de Foelie aan den Boom var Wormen opgegeten wordt. Door de gekonfyte Nooten, die wy hier ui Oostindie over krygen , is deeze gefteldheid vai de Vrugt iedereen bekend. Anders is de Bol fter hard , onaangenaam van Smaak en famen trekkende. De eigentlyke Noot, van de Foe lie gezuiverd , zit nog in een dunne Dop waar uit zy, door Vuur gedroogd zynde,gepelc moet worden en verder met Kalkwater toebe reid, om duurzaam en zodanig te zyn , al: on II. DEEL» UI, STUKt I!. xix. hoofde stuk. Noeten- Boom. ; De Noo' ten. I i l  336 Eënhuizice Boomen:' onze Oostindifche Kompagnie dezelven onder ' den naam van Nooten Moskaat verkoopt. Deeze , in 't Latyn Nux Moschata of Myristica genaamd , heeft in alle Taaien van Europa byna dien zelfden naam. Dus noemen haar de Italiaanen Noce Muscada, de Spaanfchen Nuez Moscado, de Franfchen Noix Muscade, de Engelfchen Nutmeggs , en deDuitfchers MoskatenNiLsfen. Derzelver gedaante en Kruiderige hoedanigheid , als ook het gebruik dat men 'er als eene Specery van maakt in de Spyzen , is t'over bekend om daar van te fpreeken. Men weet ook , dat zy , zo wel als de Foelie, een groote veelheid van Olie bevatten, die 'er, zo wel door uitperfing als door Deftillatie, uit te haaien is. Derzelver kragten verfchillen alleenlyk in meer of minder trap van fcherpheid, en daarom , gelyk de Oliën meest uitwendig gebruikt worden , in Pleilrers , Zalven en Smeeringen, daar een fterkc prikkeling der Zenuwachtige deelen veréifcht wordt, zyn de Nooten cn Foelie gepoeijerd beter, tot verfterking der Ingewanden, verdryving der Winden , ftilling van Kolykpynen, llcmping van den Buikloop; als ook tegen alle Ongemakken, die uit Zinkingen en dergelyke koude aandoeningen der Zenuwen ontftaan. Zelfs is het overmaatig gebruik daar van fchadelyk bevonden. Bon. t i o s verhaalt, dat fommigen daar door eenige Dagen, zonder gevoel, fpraakeloos, als in een diepe Slaap, gelegen hebben. Ook merkt men aan, ii. Afdeel xis. Hoofdstuk. Nootcn- Jiakaat Hoorn.  -M o v o i k ï *C g^l aan, dat het menigvuldig eeten van de gekon..fyte Nooten .de Menfchen Slaaperig en vadzig maakt, en als het Geheugen beneemt. Inzonderheid is zulks in heete Landen en iSaizoe.1 Tien fchadelyk. Om den Loop te ftempen , worden de Moskaatnooten geroofterd voorgefchreeven. Een berooking met dezelven is tegen de Opftyging dienftigv Den ouden Grieken fchynt deeze Specery onbekend geweest te zyn ; maar de Arabieren leenden zo wel de Nooten als de Foelie des te beter. Gemeenlyk vallen deeze Nooten byna rond , doch men heeft 'er ook die wat langwerpiger en niettemin zeer Aromatiek zyn , groeijende aan byzondere Boomen-. Bovendien komen eenige wanltaltigheden onder deeze Nooten voor, gelyk 'er dus zyn, die men Twee■lings - Nooten noemt, ook Diefjes- en KoningsNooten. Men kan dergelyken niet voor by^ zondere Soorten houden* O) Nooten - Moskaat Boom die langwerpige Vrugten draagt. Onder deezen naam is de Boom der Mannetjes - Nooten door C. Bauhinus onderfcheiden. Rumphius merkt denzelveh als den fl) MyristicS Fru&u oblongo. Miht. Nux Mo'schata Fructu oblongo. C. B. Pin. 407. Nux Myiiftica mss. CLUS. Ext:. Ï4. DOD. Kruide. 1394. WE1NMANN Kruidt*. SI. 7*S£ y : jC, DEEL. III. STUkk ^FDEEllï XIX. Hoofd-? ituk. Wooten- Moskudt Boom. 11. Myrijlisa ratua. Mannetjes STooretakaar,,  II. Afdeei ,xix. Hoofdstuk. JfëttlH- Jioskjiat Mttm. 53* E'eSfHÜl2iCf boomew; den voornaamften onder de Wilde Nooten - Mos* ' kaat Boomen aan. Hy zweemt, in geftalte , weinig naar den regten Nooteboom. De Bladen zyn ook veel grooter, fommigen een Span , fommigen anderhalf Voet lang , korter gepunc en ovaalachtiger , met evenwydige zyd-Ribben , gelykende dus naar de Kanarie - Bladen , welken in Oostindie zeer bekend zyn. Van boven zyn ze donker groen, van onderen vaal, en hebben een Aromatieken, doch wilden Smaak, gelyk die van den echten Nooteboom , wanneer menze kaauwt. De Vrugten hangen niet aan lange dunne Takjes, maar komen op korte dikke Steeltjes, fomtyds uit de Oxels der Bladen digt by elkander voort. Zy zyn rond of langwerpig, hebbende van buiten een Wolachtigen Bolfter, die taaijer en harder is dan in de regte Nooten. De eigentlyke Noot, daar binnen, heeft ook een dunne Schaal , insgelyks omvangen met een Goudgeele Foelie , doch dezelve is byna Smaakeloos , en de Pit van de Noot geheel laf, by de regte Nooten Moskaaten te gelyken ; waar van ik ze den bynaam gegeven heb. In haare Schaal gelykenze veel, als bekend is , naar onze Walnooten in de Dop, en de Pit, afgefneeden, vertoont zig gemarmerd, als de gewoone Nooten Moskaaten, maar heeft weinig Speceryachtigheid, gelyk ik thans in de mynen ondervind, zynde zelfs wat walgelyk vaa Smaak. Op Banda noemt men deeze Pala Suker» dafc  M o N ö i k ï h, datis Berg • Nooten. j en op AmboinaPaZa Outang, dat is Wilde of Bofch - Nooten: want zy groeijen eigentlyk in 't Wilde, in de Bosfchen en op de Gebergten, wordende niet gecultiveerd en zeer weinig ingezameld. Het eenigfle, daar menze toe gebruikt, is zeker Bygeloof,van de Indiaanen waarfchynlyk op de Europeaanen overgewaaid , dat deeze Nooten, by zig gedragen, tegen Bloedvinnen en de Kramp, of ook tegen Stuipen der jonge Kinderen, dienftig zyn zouden. Zelfs bereiden 'er de Javaanfe Vrouwtjes Minnedranken van, om het Manvolk te betoveren. De Vrouw van zekeren Predikant, denzelveh drie zulke gebrande Nooten in plaats van Specery - Nooten ingeevende , om de Perfing en Buikloop te floppen , verviel hy daar door in raaskalling en ylhoofdigheid, zo Rumphius verhaalt. Dit onderfcheid van de Bladen en Vrugten , tusfchen den zogenaamebn Mannetjes en Wyfjes Nooten- Moskaat Boom, is aan denvermaarden C lu s i o s reeds bekend geweest, die vaü beiden zeer goede Afbeeldingen en befchryvingen aan 't licht gegeven heeft, welken in de laatfte vermeerdering by de Ncderduitfche Uitgaave van 't Werk Van DoDONéus gevoegd zyn. De Takjes, door hem afgebeeld, komeri zeer wel met de groote Takken van R o mphius overeen, en dit bevestigt hun beider echtheid. Van die der doorgefneeden Nooten , daar nevens gevoegd, kan men zig ligtelyk uit V 2 gesi, DEEt. iii. STÜIÜ. iï: flFDEEt.' XIX. Hoofd» iTUK. VcorfH- 3oi>».  m» EENHÜIZIGE Boomeïï. II. Afdeel. XIX. Hoofdstuk. Nooten- Moskaat Mc/Sm. III. Myriftica Sylxufiris. Wilde NooienMoskaacBoom. i ] gekonfyte Nooten vergewisfen. Dit zelfde, m tegendeel, bewyst de onechtheid van het Takje der Mannetjes - Nooten , by Weinmann afgebeeld , alwaar de Bladen volftrekt eveneens aan beiden zyn , en de Vrugt gantfch onnatuurlyk. Ik bezit een Nooten - Moskaat Boom Takje, dat wederom in Bladen en Vrugten verfchilt, en daarom, zo ik geloove , tot de volgende Soort, of tot den Wilden, behooren zal. (3) Nooten-MoskaatBoom met kleine Vr«g. ten. In Gewas verfchilt deeze Boom, dien men in 't Maleitfch Palala Burong noemt, weinig van de voorgaanden , maar de Bladen zyn zeer lang en naar de langte fmal, op twee Spannen maar vier Vingeren breed. Van myn Takje heeft het grootfte op agt Duim langte twee Duimen breedte , dat byna op 't zelfde uitkomt. Zy hebben insgelyks evenwydige Ribben , cn de bovenfte zyde is donker groen en glad , de onderfte met een digte Wolligheid bekleed. Ook ftaan zy op dikke korte Steeltjes, aan dunne Takken overhoeks, gelyk in het myne , en de Vrugten komen by Trosfen van drie of vier voort; hoedanig eene Tros zig bymyn Tak- U) Myriftica Fmctu minore. MM. Nux Moschau Fiiiclu omndo parvo. C. B. Fin. 407. Nux Mosehata humïfis & 'ructu pufillo in Moluccis ; Acosr*. Nux Aromatites inruftifera, in Moluceis & Zeylan: Garci*,  Monoikia." 34c Takje bevindt , welke 'er fchynt afgebroken te zyn. De Nooten zyn vry wat kleiner dan de regte Moskaat- of Specery - Noot in de Bolfter. De natuurlyke Kleur is uit den geelen met eenig rood, gelyk de Jamboezen. In plaats van Sleuf hebben deeze Nooten een uitpuilende Naad, die 'er in de langte om heen loopt , en van vooren een klein Puntje aan den Bolfter , zittende daar binnen in zyne Foelie de Noot, welke, doorgefneeden zynde, in het midden eene kleine holligheid heeft, waar in een byzondere witte zelfftandigheid is, als Asbest. Dergelyke korte Vezeltjes neem ik ook in de doorge. fneeden onrype Vrugt van den Karftengen ■ Boom waar. Rumphius merkt aan , dat deeze Wilde Noote - Moskaaten , zo wel als de Mannetje 5 Nooten , veel tot Aas ftrekken voor den Jaarvogel , anders ook Jaager - Vogel genaamd (*). Die Autheur telt vier andere Wilde Soorten van Nooten - Moskaat Boomen op , welke nog veel kleiner Vrugten draagen. Alle deeze worden Palala genoemd van de Indiaanen, terwyl de naam van den echten Wyfjes Nooten Boom in 't Maleitfch Pala is. Deeze Wilde Nooten- Mos- (*) Dit is de Rhinoceros - Vogel, Buceros Cornu maxUU71 Frontls recurvato : door my in 't I. D. IV. Stuk deezer Natutirl. Hijlorie , bladz. 287 , befchreeven. Ik bezit een fchoon Oranjekleurigen Gehoornden Kop en Eek van deezen Vogel, my uit Oostindie prefent gezonden. % 3' II. deel, JU. Stuk» II. afdeel; .XIX. Hoofdstuk. Noc-ten-' Moskaat Boom,  II. Afdeei xix. Hoofdstuk. Nc-otenSosns. 342, Eenhvtzige Boomek.' Moskaat Boomen groeijen ook op andere Ei» * landen, en zelfs aan de Vaste Kust van Indie. Ten minfte komt, in de Malabaarfe Kruidhof, een Nooten-Moskaat Boom voor, aldaar Panan* Palka genaamd , welke naast met den genen , die de Mannetjes Nooten draagt, fchynt overeen te komen, zo de Hooglceraar Bu;imannus aanmerkt. De Afbeelding, welke zyn Wel Ed. gegeven heeft van den Ceylonfchen Wilden Nooten - Moskaat Boom, Iryaghedhi genaamd, verfchilt door de Bladen zeer , welke als die van den Kruidnagclboom zyn , en tegen over elkander aan de Takjes ftaan. Ondertusfchen wordt door de Knopjes, die zig daar aan vertoonen, myne Gisfing, dat de Nooten - Moskaat Boom wel tot de Planten, wier Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen van elkander afgezonderd zyn, behooren mogt, niet weinig waarfchynlyk gemaakt (*)• F A c u s. Beukeboom, De Kenmerken van dit Geflagt zyn}> dat de Mannetjes Bloem uit een in vieren gedeelde Kelkbeftaat, van Klokswyze figuur, met twaalf Meeldraadjes , doch geene Bloemkrans heeft, zo (*) Vid. BURM- Thcs. Zeylan. p. 173. T. 79. Ware het dat ik hier in gemist mogt hebben, zo zal men 't eeniger tyd deezen aanmerkelyken Boom , die zekerlyk een plaats verdiende, flegts een andere in het Stelzel der Sexen moeten aanwyzen.  M n w « i "f ï ïi 343 7o min als de Wyfjes - Bloemen , wier Kelk viertandig is, met drie Stylen. Gedagte Kelk' verandert in een Zaadhuisje of Vrugt, die fte-: kelig ruig is , vierkleppig , bevattende twee! Zaaden. Drie Soorten komen 'er in dit Geflagt voor, waar van de laatfle alleen beantwoordt aan het gewoone gebruik van den Geflagtnaam, de anderen van ouds Kastanje - Boomen heeten, als volgt. (i) Beukeboom met Lancetswyze, fpits getandt, van onder m kaale Bladen. Deeze Soort maakt den gewoonen Europifchen Kastanje • Boom uit , die in Vrankryk in« zonderheid menigvuldig groeit, hoewel hy ook voorkomt in Spanje , Portugal en Italië. Duitfchland en Engeland zyn 'er niet van ontbloot. De naam is van 't Griekfche woord Kastanon afkomftig, dat men, met eenige verandering, ir de meefte Europifche Taaien overgenomen heeft. De Franfchen noemen hem Chaftaignier , de Duitfchers Kesten- of Kastanien-Baum , deEn- gel- (i) Fagus Foliis Ianceolatis acuminato ■ {èrratis, fubtus nudis. Syst. Nut. XII. Tom. II. Gen. 1072. p. «30. Hurt. CUff. 4+7. Hort. Ups. 287. roïen Lugtüat. 79. Mat. Mei. 429. Dalib. Paris. 294. Gron. Virg. iji. Caftanea. tournf. Jnfl. 514. dod. Pempt. 814. Kruiib. 1275. Caftanea fylveftris. C. B. Pin. 419. Caftanea fativa. C. B. Pin. 418. Y 4 II. Deel, Hl, Stuk. II. \fdeel. XIX. rïoOFD- I. Cajian Kaftan Bosui, i  344 Eenh-uizige BourvfÈ»; II. Afdeel xix. Hoofdstuk. Kaftan jeBoom. * zie *i ii. PVF.LS ï. STUK , bl. 3+. gelfchen Chestnut-Tree. Dus worden ook de Vrugten of Karftengen, van de Spaanfchen Castanas, of Mor/mes, wanneer zy groot zyn; en deeze laatften in 't Italiaanfch Marroni, in 't Franfch Marons, getyteld. Deeze Boomen bereiken een aanzienlyke grootte. Men heeft op 't Eiland Sicilië ontzaglyke Karftengen - Boomen, tot welken mooglyk die behooren zal , daar KTrchEu van gewaagt, als aan den Berg Ethna groeijende", zo groot, dat 's nagts een geheele Troep Schaapen in deszelfs holte verfchuiling hadt (*). In Engeland heeft menze 'zo dik van Stam gezien , zegt Ray, dat drie Man denzelven niet omvademen konden. Dit komt echter niet by den bcrugten Karftengen - Boom , in 't Graaffchap Gloucester,die eencn omtrek hadt van 51 Voeten * Nog dikker moet die zyn, welke nog onlangs by Briftol groeide , hebbende eenea Stam van 19 Voeten over 't kruis, en deeze werdt geacht meer dan vyf Eeuwen geftaan te hebben. De Karftengen-Room heeft eene donker bruine of zwartachtige Schors. De Bladen zyn ongevaar twee Duimen breed en byna een half Voet (*) ADANSON Famill, des PUntes. Pref. CCXIII. Indien caamelyk, 't woord Chatéfier , by hem , een KarftengenBoorn berekent , gelyk ik denk: maar dit woord, hoewel ran hem in zyne Lyften gebrnikr, vind ik, dat zonderling is,in zyne Regifters niet: anders zond' ik, ten opzigrvande koogte, dikte en leeftyd, daat uit eenig befluit maaken.  M o N o i k i a; 345 Voet lang, dun , ruuw en rimpelig, van onderen met een dikke Rib , waar van zydelings veelen zig door het Blad verfprciden, dat in de geheele omtrek Zaagswyze met haakjes is getand. Hy draagt dunne lange Katten, bezet met Blommetjes in vyven gedeeld, als Kelkjes, groen van Kleur , verfcheide Meeldraadjes bevattende , die geele Topjes hebben en [geil van Reuk. Op andere plaatfen groeijen de Vrugtbeginzels , welke , volgens de Waarneeming van den Heer Adanson, een halfrond Koe peltje maaken , dat Haairig is, in vier tot ze; Tandjes gefneeden, uit welks midden voortkomen van vier tot zes Doornen, die regt, rolrond, Kraakbeenig en glanzig zyn , als zo veele Stempels, welke behooren tot even zo vee Schepzeltjes of Zaaden , in ieder Eijerftok ver vat. De Vrugten, hier op volgende, zyn ftekelige Bollen , van binnen ruig, die ryp wor dende in vieren fplyten , geevende dan twee 3 drie of vier, Karftengen uit. Men vindt van deezen Boom aanmerkelykt Verfcheidenheden. Daar is een Wilde, die ii de Bosfchen by de Stad Parys natuurlyk groeit zo fommigen willen, draagende Vrugten o Karltengen naauwlyk zo groot als Hazelnooten, hoedanigen ook zelfs de befte Karftengen-Boomen, in Engeland gezaaid, vóórtbrengen, vol gens Ray , die daarom meent, dat de Land. aart alleen het verfchil in de Karltengen maaker zou. Evenwel is het zeker , dat men ze ii Y 5 Vrank II. Deel. IIL Stuk.- afdeel, xix. Hoofdstuk. KaJ}anje~ BtOM. ) [ l  34<5 Eenhüizige Boomen, II. Afdeel. xix. Hoofdstuk. KaftanjeBeim. De Katftengen. Vrankryk zelfs grooter en kleiner teelt, aan byzondere Boomen, Dus zyn de Blaifche Kar-* ftengen, wegens haare lekkerheid , ook by ons vermaard. In 't Lyonnois vallen 'er die zeer goed zyn , de besten in 't Dauphiné, en men heeft 'er aanzienlyke Bosfchen van , zelfs in Bretagne. Zodanigen komen cok in 't Kanton van Zurich , in Lotharingen en den Elzas aan den Rhyn , en elders voor, In de middellte deelen van Vrankryk, als ook in verfcheide Bergachtige Gewesten van Spanje,Switzerland, Savoije en Italië , maaken zy het voornaamfle Voedzel der Inwooneren uit. Sommigen hebben verzekerd, dat menze aldaar tot Meel maalde , waar van dan Brood gebakken werd; doch dit wordt van anderen tegengefproken. 't Is ligt te gelooven, dat in fchraale Landsdouwen , waar men overvloed van deeze Vrugten heeft, de honger nooit dezelven fpaart. Zie hier , hoe zy doorgaans in die Landen bereid ivorden. Eerst fchilt menze gcheelenal , dan droogt menze volkomen, door middel van Vuur, en maakt 'er dus een Voorraad van te hebben tegen den Winter ; als wanneer deeze gedroogde Karftengen gemeenlyk in een Ketel , met Varkens-Vleefch en Spek, gekookt, en dus als Bry, of op de manier van Aardappelen, gegeten worden. Men braadtze ook tot verandering wel in de heete Asfche, of in een Pan, gelyk by ons gefchiedt. Die liegt of ondeugend zyn , of 't gene men 'er te veel van heeft , wordt  Monoikia, 347; wordt de Zwynen of andere Beeften voor gefmeeten. Zeker is 't, dat de Karftengen, hoe ook bereid , zwaar om te verteeren zyn , geevende veel grof Voedzel: weshalve zy niet dienen dan voor fterke en aan den Arbeid gewoone Menfchen. Die minder fterk zyn of een zagtvoerig Leven leiden , behooren daar niet tot verzadiging van te eeten. Inzonderheid zyn zy vooi de genen die den Steen hebben, of van Kolykpynen en een Kwaade Maag gekweld worden . fchadelyk. Zy maaken, naamelyk, ligt Verftoppingen door haaren famentrekkenden aart. He Afkookzel van dezelven , met den Bast, kan uit dien hoofde tegen den Loop dienen. He raauwe Meel of Poeijer der Karftengen, mei Honig gekookt, en gemengd met Zwavel toi een Confcrf 9 is voor de Bloedfpuuwing, Hoofden andere Borstkwaalen dienftig. De uitmelkin| van Karftengen en Papaver - Zaad , met eei Afkookzel van Zoethout, kan fomtyds de fcherp heid in 't Wateren wegnecmen. Een Pap vai dezelven gemengd met Garfte - Meel en Azyn doet door uitwendige oplegging de hardheid de Borften van 't geftremde Zog verllaan. Mei wil ook , dat zy, met Zout geftampt en ge mengd met Honig , ter plaatfe daar men vai een Dol Beest gebeten is, ge-appliceerd, daa tegen van goede uitwerking zyn zouden. Het Hout van deezen Boom volgt, in duui zaamheid en hardheid, aan het Eikenhout. Me vei II, Deel, III. stok. II, \fdeel. XIX. rl oofih !TUK. Kajianjs. Boom. 1 l l f 1 l r 1  ii. Afdeei XIX. HOOFD" STUK. J£ajïanje £oom. II. Fagut virginifche. 343 Eenhüizige Boomen. verwondert zig over de fraaiheid , netheid en '4 het lang goed blyven van dit Hout, in het Timmerwerk van de meelte Kerken en Gebouwen, in de zuidelyke deelen van Vrankryk. 't Is te. begrypen, dat men aldaar veel gebruik van hetzelve maakt , om dat men het zo rykelyk by der hand heeft. De bitterheid van het Sap , dat 'er in zit, zou hetzelve befchutten voor den Worm: doch het moet ook op zynen tyd gekapt zyn, en niet lang op den Grond leggen blyven. Zeker Heer, Carleson genaamd, hadt, geduurende zyn verblyf in Turkye, aldaar een Stuk Kastanje - Booms Hout gevonden , 't welk ten deele verfteend , ten deele nog fny. baar was. Zodanige Stukken zyn zeldzaam onder de Verlteende Houten. (2} Beukeboom met Lancetswys' ovaale, fpits getande, van onderen Wollige Bladen, de Katten Draadachtig en met Knoopen. Een laage Virginifche Karftengen-Boom, diekleine Vrugten heeft, aan Trosfen , ieder in een afzonderlyk ftckelig Huisje groeijende, levert deeze Soort uit, waar toe de Amerikaanfche Kaftanje, die de Bladen van agteren met eene. (2) Fagus Foliis lanceolato - ovatis , acute ferratïs, fubtus tomentofis, &c. Gron. Virg. 150. Fagus Foiiis ovato-Ianceolatis ferratis. Roven Lugdbat. 79. Caftanea puniila Virginiana i\c. r-l.UK,. Alm. 90. CATESB. CV. I. p. T. 9. SELICM. Veg. \. li. bl. 14. Pl. is.  M o k o t k r A» 34S) «ene Zilverachtige Wolligheid bezet heeft, ook t'huis gebragt wordt. Men vindt hem el-' ders de Virginifche Dwerg-Kaftanjeboorn gety-] teld. Nogthans wordt hy fomtyds wel zestien5 Voeten hoog, met een Stam van agt of tien Duimen dikte. De Vrugten , die van grootte omtrent als Hazelnooten zyn, groeijen aan Trosfen van vyf of zes by elkander. Zy zyn zoet van Smaak en aangenaamer dan Karltengen. ("3_) Beukeboom met ovaale flaauw getande Bladen. < P Deeze Soort maakt den gewoonen Beukeboom1 uit , wiens Latynfche naam Fagus, van 't Griekfch afkomftig , even gelyk wy dit in een Soort van Eiken gezien hebben , afleidelyk zou zyn van de eetbaarheid der Vrugten. De Italiaanen noemen hem Faggi, de Spaanfchen Haia of Faia, de Franfchen Hêtre, Fau of Fouteau, de Engelfchen Beech of Beechtree, de Duitfchers Buchbaum of Buche, de Sweeden Bök. Men vindt hem door geheel Europa, maakende zelfs in de Noordelyke deelen groote Bosfchen uit. In Engeland en Vrankryk is hy niet minder gemeen , dan in Duitfchland en on- (3) Fagus Foliis ovatis ebfolete ferratis. Hert. Cliff. 447. Fl. Succ. 78j, S71. roïen Lugdbat. 79. Mat. Med. 428. dalib. Paris. 294. Fagus. C. B. Pin. 419. CAM. Epit. 112. Totjbnf. Infl. S84. dod. Ftmpt. 832. Bueckeboora. DOD, Kruidb. 1303. Jï. PEEL, III, SIVJS. II. FDËEL»! XIX. IoOFD-< TUK. III. Fagus ylvatica. Beukeoo.n.  350 Eenhüizige Boomen. II. Afdeel. xix. Hoofdstuk. Biutjhom onze Nederlanden. In Switzerland komt hy 36 wel daar 't laag is als daar 't hoog is, doch nooit op de Alpen, zelfs niet op andere Bergtoppen voor , zo de Heer Hall er aanmerkt. Het is een hooge Boom, die niet zelden een Uitgeftrekte ronde Kroon maakt, hebbende een dikken Stam, met veele Takken* De Schors is effen cn Afchgraauw, het Hout wit en hard; de Bladen gelyken naar die der Popelieren eenigszins, doch zyn veel korter gefteeld en ronder; zo dat men dezelven misfehien eer met die der Olmen vergelyken zou kunnen, indien zy niet door hunne gladheid en kleinte daar van verfchilden , als ook door hunne donker groene Kleur. Meest is deeze Boom aanmerkelyk wegens zyne gefchubde Knoppen , fomtyds een Duim lang , aan 't end fpits, en zo ftyf, dat fommigen dezelven tot Tandeftookers gebruiken. Hier aan kan men hem, zelfs in 't midden van den Winter, ligt van ander Geboomte onderfcheiden ; maar in 't Voorjaar verdwynen die Knoppen, door het ontrollen derzelven tot Bladerloof. Als de Bladen uitkomen , openbaaren zig ook de Katten, die naar ruige ronde Balletjes gelyken, aan lange Steelen hangende, en uit Kelkjes famengefteld, ieder van agt tot tien Meeldraadjes bevattende. De Vrugtbeginzels komen , van de Bloemkatten afgezonderd, als overendftaande Kwasten voort, en veranderen in Eyvormige gefpitfte Vrugten , die Houtig , hard,  If o n « i k ï a; 351 hard, en van buiten ftekelig ruuw zyn, en ryp wordende aan de Punt in vieren fplyten, zig' openende als een Bloem, en in 't midden door-] gaans twee driekantige Zaaden bevattende, vans taamelyke grootte. Verfcheide van deeze Vrug-J ■ten heb ik , voor eenige Jaaren, in de Dreef voor 't Prinfelyke Lusthuis te Soestdyk, die uit Beukeboomcn beftaat, opgezameld. Het voornaamfte gebruik , dat men van den| .Beukeboom heeft, is de Brandftof van het Hout, 1 als ook, dat daar Pot- Afch van gebrand wordt. Lihnjeds fchryft zulks daar aan toe , in Sweeden, en Haller, in Switzerland,zegt, het gefchiedt van dit Hout byna alleen (*). Anderen , ondertusfchen , verhaalen, dat men in Duitfchland de Pot-Afch brandt van EikenHout, en zoude de oirfprong daar van zyn, dat men die eerst van Duigen der Weed-Afch Vaten begonnen hadt te branden , van welke Duigen, Claveüi, deeze Afch haaren naam zou hebben , en om dat zy ook fomtyds van de Scherven van Potten, daar de Weed - Afch in was geweest , uitgeloogd werdt, Pot - Afch genoemd worden , of naar de Ketels , waar in men dezelve kookte , Ketel - Afch. Op die wyze , zegt men, wordt in 't Kasfelfche, als ook by Leipzig , een groote menigte vervaardigd , doch de meefte komt uit Poolen en Rus- (*) Materia firma , ad Focum optima, ex qui fete foli Cineres Clavellati parantur. HALL. Helv, p, i6x» II.DEEL. III. STVKi ii. lFDEELt XIX. 'lOOFDTUK. 'euktbaoig. ot - AfcIS an het lout.  35i Eenhoizïge BooMEÜf; MI. Afdeel xix. Hoofdstuk. Pettkfhor, De Vrugten. Rusland, over Dantzig, in Holland, Engeland 'en Vrankryk (*). Mooglyk worde deeze Afch van 't eene Hout zo wel als van 't andere gebrand : want die ''beiden leveren , gelyk de meefte Planten, door verbranding een vast Loogzout ,uit , gelyk die zogenaamde Afch bevat. Ondertusfchen vind ik aangemerkt, dat de Kolen van Beukenhout byna de besten van allen voor de ChymiRen zyn. Hier aan zal niet ligt iemand twyfelen , die weet, dat het de gemeene Goudfmids- Ko> Jen zyn, wier ligt ontvlambaarheid en kragtige Gloed iedereen bekend is. Aan de Afch van dit Hout worden ook byzondere kragten toegefchreeven. Het is bovendien tot Werkhout •dienltig, inzonderheid tot zaaken, die ligt van Stof moeten zyn, gelyk Houwer-, Degen- en Mesfen - Scheeden, Kamhuizen, Pruikedoozen, Zeeven, als ook tot Duigen van groote Vaten, tot Wagen-Asfen en Wielvellingen enz. De Bladen des Booms zyn verkoelende met eenige famentrekking, en dienen derhalve, door uitwendige oplegging, tegen Ontfteekingen. De fierlykfte hooge Scheer -Haagen worden Van Beukeboomen gemaakt, die men MeyBeuken noemt , om dat zy dikwils in fVley reeds Bloem en Blad hebben, maar de Vrugten Of Eikels worden niet dan in de Herfst ryp* Zy f' (*) Hueners Najur- Kunst - HanAiHirk? w MergviHs (.ixiceis,  ! M o K o i k i Ai 353 ^y zyn eetbaar , bevattende een zoet en vetachtig Merg; doch fommigen merken aan, dat men dronken wordt , door veel daar van ee< eeten: anderen willen , dat 'er Koortfen en an-' dere Kwaaien door veroirzaakt zouden zyn, zo wel in 't Vee als in de Menfchen. Zy ftrekkcn ondertusfchen voor 't Wild Gedierte, Beeren, Zwynen , Inkhoorntjes , Rotten', ook Wilde Duiven en Patryzen, veel tot Spyze. De Hoenders worden gemakkelyk met dezelven vet gemaakt. Van het gemeene Volk wordt , op fommige plaatfen , eene Vettigheid daar uit gegeperst, welke aan hetzelve voor Olie of Boter ftrekt (*). Het Vogt, dat men in de holligheid van oude Beuken vindt , heeft Tragus tegen allerley Uitflag, Ruidigheid en Jeukingen der Huid, aangepreezen (t> Carpinus. Jukboom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, dat de Mannetjes Bloemen beftaan uit eene eenbladige Kelk,met eene gehaairdeSchub, twintig Meeldraadjes bevattende zonder Bloemblaadjes : de Wyfjes Bloemen insgelyks, doch in plaats var Meeldraadjes hebben dezelven twee Vrugtbeainzels en twee Stylen : zynde de Vrugt eer Eyvormig Nootje. Twee (*) Cynis. Mat. Md. conti». f.Tom. II. (f) To'iBNF. des Plant. tnv. Paris. p. 1°. z II. deel. III. Stuk. ' II. Afdeel. XIX. [JOOFDTUK. Beukeboorn.  Afdeel, xix, Hoofdstuk,i. Carpinus Betulus. Gewoone Haagbeuk. 354. Eenhüizige Boomen; Twee Soorten komen in dit Geflagt voor* als volgt. (O Jukboom met de Schubben der VrugtAairen plat. Deeze Soort bevat het Gewas, dat men in Vrankryk gemeenlyk Charme noemt, misfchien wegens de fchoonheid der Haagen, van hetzelve gemaakt, weshalve het by ons den naam van Haag - Beuk heeft, met Fagus Sepium overeenkomftig. De Hoogduitfche naam is Hanen- of Stein - Buchen. In de Bosfchen groeijende , daar het zeer gemeen is in alle deelen van Europa , wordt het een redelyk groote Boom, die dan den naam van Jukboom of Wiel' boom voert, wegens het gebruik van zyn Hout. Deswegen zou hy ook reeds van de Grieken Zugia getyteld zyn , en voor een Soort van Booghout of Ahorn gehouden. De Italiaanen heeten hem Carpino, de Franfchen Charme](*). Bet is de Oflrys van Theophr astüs, dien fommigen OJlrya noemen, en waar van Pli- ni- (1) Carpinus Squamis Sriobiloram planis. Syst. Nat. xii. rom. h. Gen. 1073. p. 631. Hort. Cliff. 447. Royen Lugdbat. 79. Flor. Suie. 786, 872. It. Scan. 4s, 71. da.ib. Paris. 294. tournf. Paris 409. Inft. %%z. dod. Pcmpt. Kruidi. 1315. lob. Icon. ii. p. 190. (*} Zeer verkeerdelyk wordt,in 't Franfche Woordenboek ran HALMA , het woord Charme niet Booghout- of Ahotm boom, dat de Acet of Eafterd- Platanus is, vettailtl.  M o n o i k i a. 355 jjmjs zegt , 35 dat loet een naar de Esfchen „ gelykende Boom is, van Bast en Takken ; „ met Bladen als die der Peereboomen, doch „ een weinig langer, dikker en rimpelig, met; „ infnydmgen die over 't geheele Blad loopen, „ en Zaad dat in figuur en Kleur naar Gerst „ zweemt." Anderen houden het voor een Soort van Olm , ten minfte als naar denzelven gelykende. Sommigen meenen dat Oxya en Ofirya van ccnerley betekenis waren , en verwarren deeze dus met de Beuken. Ook is het zeker, dat de een zo wel als de ander tot ScheerHaagen, in de Tuinen, gebruikt worde, en dan noemen de Franfchen hem Charmüle. Loe e l heeft deezen onzen Haagbeuk, waarfchynlyk om dat hy eenigermaate naar den Berkeboom gelyken zou , met den naam van Betulus beftempeld. De Jukboom heeft , als gezegd is, een taamelyke hoogte. De Stam is dik en regt, met een witte Schors, geevende zwaare Takken uit, die zig in 't ronde uitbreiden , maakende een lommerryke Kroon. De Takken veranderen , by ieder verdeeling , hunne ftreek. De Bladen zyn ovaal gefpitst en gelyken veel naar die der Ypeboomen , doch zyn op de kanten ftekelig getand, en over 't geheel niet alleen rimpelig , maar op 't gevoel zeer ruuw, bly groen en dus lichter van Kleur dan de Beuke - Bladen. Dit geeft een aangenaame Verfcheidenheid in de Z 2 Scheer- II. Deel. III. Stuk, II. Vfdeel. xix. 30OFDtok. Jukjieom.  3.T« £eNfÏü"Ï8 ÏÖE HööiiÉfC ÏU Afdeel. xix. Hoofd stuk» Jukboom. Scheerheggen , van de een en andere gemaakt. By het eerfte uitkomen leggen deeze Bladen famengevouwen, a!s een Vel Papier. In de Zomer hangen uit de oxels der Bladen zekere Staarten , die aan 't end een tros hebben van kleinere Schcedswyze Blaadjes , met drie Punten , waar van de middelfte langst , en daar tusfchen komen kleine Knopjes, als Cicers , voort, die het Zaad bevatten, dat een enkelde Pit is in ieder Knop of Noot. Hierom is 't ian ook waarfchynlyk , dat het Vrugtbeginzel ;nkeld zy, gelyk de Heer Adanson verzekert , in de Berk , in de Carpinus en in de Platanus, waargenomen te hebben (*). Anderen evenwel willen, dat in ieder Schub van de Vrugt - Aair twee Nootjes aanrypen zouden (f). De Haagbeuk, welken men ook Weisfbuchen of Witte Beuk, tot onderfcheiding van den anderen , dien men dan Roode of Bruine Beuk noemt, getyteld vindt, is meest in achting wegens zyn Hout, dat ongemeen taay is, en derhalve tot Handvatzeis of Hechten van veelerley Werktuigen dienftig. Het wordt ook, by gebrek van Ypen-Hout, wel gebruikt tot WagenAsfen en Wielvellingen, doch inzonderheid tot Jukken voor de Osfen en andere Werkbeeften. Men maakt 'er Leeften en andere Vormen , als ook Klompen en Holblokken van. Uit dc dun- f*) Adanson Famill. dis Plant. II. p. 370. (TJ Hall. Helv. p. 15s.  Monoikia. 357 dunne Takken worden zeer goede Horden ge-^ vlogten. Het Afkookzel der Bladen geneest' fomtyds de Kwetzuuren van de Paarden. Metl dat van den Bast wordt de Wol geel geverwds in S weeden, even als met dat van de Berken. Uit oude Boomen v an deezen aart, heeft men een roode , harde, Harst zien zweeten , die naar Gom Lak geleek (*). (2) Jukboom met de Schubben der Vrugt-Aairen gezwollen. < Deeze Soort wordt dus van de andere, me:f den ouden naam van Oftrya, onderfcheiden. C. Bauhinus heeft reeds van zodanig eene, met een Trosachtige Vrugt, naar die der Hop. pe gelykende , gewag gemaakt , zeggende dat deeze in Italië , de andere in Duitfchland gemeen is. Ik onderfcheidze dan met den bynaam van Italiaanfche, gelyk dezelve door Michel 1 u s getyteld wordt , die 'er een Afbeelding van geeft , welke zeer fraay is; merkende aan, dat 'er van dezelve een Soort is die de Vrugt korter , en eene andere die dezelve langer heeft. (*) FABMGOUel heeft: de Zaaden rondachtig, met den Styl ;efpitst, tot een ronden Bol verzameld in eene 'lokkige Wolligheid. Twee  JVE o N o i k i a. 359 Twee Soorten zyn 'er van bekend , waar van de eene de Oofterfche, de andere de Wefterfche heet, als volgt. (i) Platanus met Gevingerde Bladen. De Griekfche naam , Platanos , is van de uitgebreidheid der Takken van dit Geboomte afkomftig. iE li anus fchryft, dat Xerxes zo veel vermaak vond in de Schaduw van eer zodanigen Boom, dat hy in Lydie een geheelen Dag, met zyn Krygsheir, daar onder ver toefde. Plinius gewaagt van cenen Platanus van tagtig Voeten middellyn, in wien holte Mutianus at en zig te flaapen lek met eenentwintig Perfoonen by zig. Door hé voorbeeld van een anderen Platanus , wien Kroon men met Balken , Tafels en Banken tot een pragtig Prieel gemaakt hadt , daar C a jus met vyftien Menfchen in gastereerde wordt zulks opgehelderd. Ten minfte blyk 'er uit , dat deeze Soort , in de Oofterfch Landen voorkomende , een zeer groote Boon wierd, welke ook vermaard was , wegens d duurzaamheid van zyn Leven. Dus fpreel Thi (i) Platanus Foliis palmatis. Syst. Nat. xii. Tom. I Gen. io7j. p. 63i. H,rt. Clif. 4+7- roven Lugdbat. 71 hasselt töfc 487- GB0N- 0rknt- W' platanUS- C> ' Pin. 431. clus. Hift- i. P. 9. dalech. Hift. 92. bel. Itin. 9. Toubnf. Inft. 59o. dod. Pmpt. ^i. rlatanus Onei taiis verus. Park. Tka.tr. 1427. Z* %U DEEL. m. StfUK, II. Afdeel. xix. Hoofdstuk. 1. Platanus Orier.lalis. Oofterfche. I t > ) t 1 t U 1-  360 Eenhüizige Boomen. li. Afdeel, xix. Hoofdstuk,J'Ut anus Theophrastus van eenen Platanus op 'c Eiland Delphos en eencn anderen in Arcadic , beiden door Aga memnon eigenhandig geplant. Zy waren, naamelyk, aan Griekenland ' niet eigen , maar derwaards uit Afie overgcbragt, en eerst gebruikt om 't Graf van Diomedes te verderen. Men plantte dezelven naderhand in Italië , cn hadt 'er zo veel achting voor , dat de Wortels met Wyn bcfprocid werden tot bevordering van de groeizaamheid. Thans komt hy in verfcheide deelen van Afie, in Griekenland en op Kandia, in vogtige Valeijen, voor. Te Rome hadt Ray 'er in de Stad verfcheide hooge Boomen van gezien. Men vindt hem ook, door aankweeking, in Engeland en in Vrankryk, omftreeks Parys, alwaar men hem Plane en ook wel Sycomore tvtelt. De Oofterfche Platanus , dan, is een hooge Boom, met eene dikke Schors; dc Bladen naar die van den Wyngaard gelykende, doch veel grooter en dieper ingefiieeden, zo dat zy zig byna als de Vingers van eens Menfchen Hand vertoonen. Van boven zyn zy groen, van onderen wit. Hy heeft kleine bleeke famengeftapelde Bloempjes, en ronde ruuwe Vrugten , van grootte als een Hazelnoot. Hasselquist nam dezelven, in Paleftina, naauwkeurig waar, en vondt de Zaaden, daar in vervat, rondachtig, wederzyds met een Puntje , omringd met zeker Pluis, gelyk in de Kenmerken is aangetekend. De  Monoikia. 361 De Bladen van deezen Boom zyn bedekt met zeker Meel, 't welk daar af Huivende, zo wel als het Pluis der Zaaden, fchadelyk is voor de Oogen en de Borst, ja zelfs voor het Ge-1 hoor. Integendeel is een Stooving met het Afkookzel der Bladen dienftig tegen de OogOntfteekingen , en de Bast in Azyn gekookt tegen de Kiespyn , zo fommigen verzekeren. Het Hout is fyn van Draad , wit en taay , ligt en Veerkragtig, niet krimpende noch fcheu.rende,- weshalve het van de Draaijers, Schrynwerkers, Beeldfnyders, en tot Mufiek - Werktuigen , gebruikt wordt. (2) Platanus met gekwabde Bladtn. Deeze , door den naam van Westerfche onderfcheiden , groeit natuurlyk in Noord - Amerika , van waar men hem ook, door Zaad, in Europa heeft overgebragt en voortgeteeld. C atesby geeft 'er de, Af beelding van, en merkt aan, dat de Boom in Virginie veel voorkomt op laage plaatfen , en dat hy 'onder de andere Boomtin uitmunt, door zyne wit en groen gevlakte Schors. Kalm vondt hem, in de Bosfchen (z) Platanus Foliis lobatis. Hort, Cliff. 447- Roven Lugd. bat. 73. gron. Virg. iji. KiLM. It. II. p. 198 : 214. Platanus Occidentalis. catesb. Car. i. t. s6. Seligm. Vog, III. Pl. 12. Platanus Occidentalis five Virginienfis. Pakk. 1'heatr. 1421. Z 5 II, Deel lil Stuk. II. Afdeel, xix. rloOFD- ;tuk. Platanus» ii. Platanus Occidinta-' lis. Westerfche.  II. Afdeel. xïx. Hoofdstuk.Platanus. 362 Eenhüizige Boomen. fchen omftreeks Philadelphia , taamelyk menigvuldig. Men noemt hem daar gemeenlyk Water-Beuk , en onder de Engelfchen KnoopenBoom , wegens zyne ronde Vrugten. Om de digte Schaduw werdt deeze Boom aldaar veel by de Hoflieden en Tuinhuizen geplant, doch van zelf groeide hy in Moerasfige Landsdouwen, onder de Esfchen en roodbloemige Ahornboomen; gelyk hem ook wel de naam van Vvcginifche Ahorn gegeven wordt. Dikwils zag menze van hoogte en dikte als Denneboomen. Een Weg , van Philadelphia naar Gloucefler , was 'er als een Dreef mede begroeid , en in de Stad Nieuw Jork gaven deeze, met en benevens de Sprinkhaanboomen, een lieflyke lommer. Te Chelfea , by Londen , zyn ook verfcheidene van deeze Boomen geplant , die in hoogte de grootfte Eiken tarten. Wat de Bladen aangaat, die zyn niet Vingerachtig ingcfnëeden, maar hoekig gekwabd, van boven helder groen , van onderen wat Wollig , taamelyk groot en breed. De Zaadknoppen , naar die van den Oofterfchen volmaakt gelykende , hangen enkeld aan Steelen van vier of vyf Duimen lang. In Amerika blyven zy tot in 't Voorjaar aan den Boom, wanneer zy zig openen , om het Zaad te verfpreiden. In fnelheid van aangroeijing overtreft hy alle andere Boomen. Van den Bast weeten de Wilden Schotteltjes, Bakjes, Korfjes en andere dingen te vervaardigen. Li-  M o N oZï K i A. 363 LiquidaMbae. Amberboom. De benaaming van dit Geflagt zo veel als vloeibaare Amber betekenende, geef ik 'er den naam van Amberboom aan. De Mannetjes- en Wyfjes - Bloemen hebben beiden een vierbladigen Kelk , waar in de eerften een groot getal Meeldraadjes bevatten, de anderen, wier Kelk Bolachtig rond is, twee Stylen. De Vrugt beftaat uit veele tot een Kloot 'famengevoegde Zaadhuisjes, die tweekleppig zyn en bevrugt met veele Zaaden. Van dit Geflagt zyn twee Soorten, beiden in Amerika huisvestende, opgetekend,als volgt. (1) Amberboom die de Bladen Handpalmoryx' gehoekt heeft, In de befchryving van den eigentlyken Styrax-Boom, die aan de Middellandfche Zee groeit, heb ik ook van eene vloeibaare Styras geforoken, welke aan de Roode Zee word ingezameld en naar Oostindie gevoerd *. Dee ze is verfchillende van den Westinduchen Bal fem /,) Liquidambar Foliis palmato - angulatis. Syst. Nat. XV Tom. II. Gen. 1076. p. 6^ Liquidambar. c E. gron. vtrg. th- Hort. Ups. zs7. M Mei. «* m 4«- roven Lugdbat. 534- cold. JVW. iM.i cmidarabar Arbor. pluk. Alm. Ui T. »s f- «• CatII T «5. Styrax Aceris fülio. RAJ. II. lösx, 1793. II. Deel. III.Stuk, II. Afdeel» xïx. Hoofd- iTUK. i. Liquidambar Styra. ciflua. Galdenboom. 1 * Zie ,'t voorg. II. Stuk, ) bladz. 460.  364 Eenhuïzise Boomen. lïi Afdeel, xïx. Hoofd* stuk. Guldenhum. l 1 ! < < i I i i 1 i < < fem, Liquidambar genaamd, een Harstachtig, vloeibaar, Vettig Vogt, van dikte als Terbenthyn m roodachtig geel van Kleur, fcherp en Kruidterig van Smaak en eenen aangenaamen Reuk hebbende, welke als naar dien van Amber grys en Styrax of Storax zweemt. Hier van heeft deeze Boom , by fommigen, den naam van Storaxboom bekomen, die hem echter niet oebehoort. Ray noemt hem Styrax met Blalen van den Ahornboom , doch anderen hebben ïem, beter , Liquidambar - Boom getyteld. De 5 weeden , in Noord - Amerika , noemen hem Jyllentra, dat is Guldenboom , zegt Kalm, loch de Engelfchen heeten hem aldaar Sweet\um dat is Zoete Gom. Deeze Heer nam hem aldaar op verfcheide ilaatfen, en dus als een gemeene Boom, waar. ly kwam best in de Bosfchen, op laage Vellen en aan Beeken voort. Hy krygt een zeer likken Stam , en bereikt dikwils de hoogte van le grootfte Dennen- en Eikeboomen. Terwyl ïy in de hoogte fchiet , verdorren de onderfte rwygen en vallen af, waar door de Stam ge. neenlyk ongetakt is , uitgenomen de Kroon ?an boven, die een groote uitgebreidheid ïeeft. Mooglyk zal het de geelheid der breede glanzige Bladen zyn , die 'er den naam van 3uldenboom aan doet geeven. De Zaadkorels zitten in ronde getande Vrugten , die in le Herfst van den Boom vallen, en, dewyl hy «er hoog is, verfpreiden dezelven zig door den Wind  Wind ver in 't ronde. Het Hout is zeer fyn van Nerf en gantfch niet hard , kunnende zeer glad gepolyst worden, en dus kan men 'er, met een Mes , zeer fyn Snywerk in maaken; ja zelfs zou het, zo hy wil, tot Vormen kunnen dienen voor de Lettergietery. Het wordt veel van de Witwerkers gebruikt om Tafels en ander Huisraad te maaken , doch heeft, even als 't Hout van den Tulpenboom, het gebrek van te krimpen of krom te trekken, inzonderheid als het wat digt aan 't Vuur komt. De Heer Kalm hadt, in zyne Reizen door Penfylvanie , getragt te verneemen , of deeze' Boom weezentlyk den vloeibaaren Amber uitleverde. Hem werdt berigt, dat 'er altoos uit den Stam , wanneer men 'er een Infnyding in maakte, zekere Harst zypelde, die zeer welriekende was; weshalve de Engelfchen 'er den naam van Zoete Gom aan gaven: doch de veelheid was aldaar te klein , om daar van te verzamelen. Men oordeelde, dat deeze Boom eigentlyk voor 't Klimaat van Karolina was gefchapen , dewyl dezelve , hoe verder naar 't Zuiden, hoe meer van deezen Balfem uitleverde. Waarfchynlyk doet hy dit ook in Virginie , dewyl men hem de Virginifche Platei' nus , daar Styrax uit vloeit, genoemd vindt. Dac dergelyke Boomen in Mexiko of Nieuw Spanje voorkomen , van waar men de Liquidamber eerst in Europa gebragt heeft, is uit Hernandez blykbaar. Wel- ii. Deel, iil Stuk; W ^FDEStj' XIX. Hoofdstuk. Gulden>oom. De Li[uidamber.  ■$6C EïNHüïZïG? goOMÈ?^ m Afdeel, xïx. Hoofdstuk. Gulden, toom. tl. Liquidambar peregrinum. Gomboom. Weleer werdt deeze Balfem by Vaatjes vol cn in zulk een veelheid in Spanje overgevoerd, dat hy een gedeelte van het Kargazoen uitmaakte ; zynde zo fterk van Geur , dat niet alleen de Huizen maar ook de Straaten 'er door, als 't ware , bewierookt werden. Tevens kwam een vloeibaare Olie over, die door afdruiping daar was afgehaald , zynde rooder en nog fterker van Reuk, Olie van Liquidambar genaamd. Men plagtze veel in Reukwerken te gebruiken , en daarom wordt de Liquidamber nog geteld onder de Winkelmiddelen. Ook werdt een groote veelheid daar van gebezigd,. om Leder en Handfchoenen een aangenaamen Geur te geeven, welke echter, door den tyd, begonnen heeft te verveelen. 't Is zeker, dat deeze Drogery, zo wel uit- als inwendig, de eigenfehap van alle Kruiderige Balfems en Oliën heeft. (2) Amberboom met langwerpige overhoeks gegolfde Bladen. In plaats van Miltkruidbladige wordt deeze thans by genaamd Vreemde, daar ik geen reden voor vind: want het insgelyks een Virgi- nifoh (2) Liquidambar Foliis oblongis , altcrnatim finuatis. Du . HAM. Arbr. I. p. 36S. Myrica Fol. oblongis &c. Hort. Cliff. 456. Gron. Virg. 153. Cold. Noveb. 224. Gale Mariana Asplenii folio. Pet. Mus. 773. Myrti Brabantica: affinis Amelicana PLUK. Alm. 250. T. 100. f. 6, 7.  M o a o ï k ï a» S6^ öifch Gewas is, dat op ver naa zo veel hoogte niet bereikt als de voorgaande. In 't Graaf-1 fchap Lancafter van Noord - Amerika, groeit: hetzelve , alwaar Clayton het aan den fteï-! len Steenigen Oever van eene Rivier , in de i fchaduw der Denneboomen , in 't begin van Juny , zonder Kentekenen van Vrugtmaaking, vondt. PluKenetiüs zegt, dat het naby komt aan de Brabantfche Myrthus, Gale genaamd , en zo wel Katten draagt als Vrugten, hebbende de Bladen , gelyk die van het Miltkruid , in Hippen verdeeld. De Zaaden waren enkeld en beflooten in tweekleppige Zaadhuisjes , die met elkander een ftekeligen Bol formeerden. Thans de Veelmannigen onder de Eenhüizige Boomen befchreeven hebbende, gaa ik over tot de Enkelbroederigen van deeze Klasfe, waar onder nog verfcheide Boomen voorkomen , van welken de eerfte en niet van de minfte is, het Geflagt van Pinos. Pynboom. De andere Kenmerken daar van zyn, dat de Mannetjes Bloemen een vierbladige Kelk, zonder Bloemblaadjes , hebben , en de Meelknopjes bloot : de Wyfjes, tot Pynappeltjes vergaard, een tweebloemige Schub, met eenen Stamper: zynde het Zaad een Noot , die in eene Vliezige Wiek vervat is. In Hi Derl, in. Stuk. u: LfdeelJ XIX. ÏOOFDf TUK. Gom. oem%  ^68 ËÊNHÜif ige Bob>i»k: n. Afdeel. XUC. Hoofd- ÏTUK, I. Pinas fylveftris. Wilde Pynboom. I In dit Geflagt zyn behalve de Pynboomen f Denne- en Lorkenboomen, ook de Cederboomcn en anderen begreepen, zo dat het getal der Soorten twaalf is, als volgt. (i) Pynboom met tweevoudige Bladen, de Wortelblaadjes enkeld en glad. Deeze Soort begrypt den Wilden Pynboom, die een der gemeenfte Boomen is in de Noordelyke deelen van de oude Wereld. Men vindt 'er ongemeen groote Bosfchen van , zo wel in Lapland als in Siberië. De Sweeden noemen hem Tall, de Rusfen Cocha , de Laplanders Betze of Bietze. Hy valt ook in Engeland, alwaar men hem Berg - Pynboom noemt; in Vrankryk, Switzerland, Italië, Ooftenryk, Poolen en verfcheide deelen van Duitfchland, zelfs in onze Nederlanden. Men geeft 'er, in't Hoogduitfch, in 't algemeen den naam van Fichtenbaum aan; doch fomtyds noemt men hem Fohrenbaum , en ook wel Hartsbaum, dat is Harstboom; naar de verfchillende gefteldheid en bekwaamheid tot het een of andere gebruik. De f (i) P'mus Foliis geminis , primordialibus iblitatiis glabris. Sytt. Hat. XII. Gen. 1077. p. 612. Hort. Cllff. 450. Fl. Saec. 788, 874. Mat. Mei. 434. ROYEN Lufihat. 89. dalus. Par. 29;. Gmelin. Sib. I. p. 178. Pinus fylveftris. C. B. Pin. 491. Fl. Lapp. 346. dalech. Hift. 4J 0. Pinus marititaa altera, y. Pinafter latifolius. S, Pin. tenuifoJius Julo purpureo. C. B. Pin. 491.  Monoikia. 365 De Pynboomen, in 't algemeen, hebben eenen ■regt opgefchooten Stam , naar boven regelmaatig verdunnende , en tot eene aanmerkelyke hoogte ongetakt. Zy groeijen hooger, zo LinNjeus aanmerkt, in Lapland dan in Sweeden. Deeze Boom, naamelyk, fchynt de koude Landen te beminnen en valt in Duitfchland laager. Clusius merkte in Ooftenryk den Wilden Pynboom tweederley aan , den eenen met een frisfcher, regter Stam en gladder Bast; den anderen met een krommer en minder fraaijen Stam, de Schors ruuw hebbende. In Switzerland blyft bet , volgens den Heer Hall er, een laage Boom, overal gemeen, cn langs den Rhyn kleine Bofchjes maakende , tot Giesfen toe. „ De Schors daar vau, zegt hy, is eer „ veelhoekig dan gefchubd : de eerfte Scheede „ der Bladen bruin, de andere-als van Papier , „ Afchgraauw. De Bladen zelf, in die Schee,, de, zyn dubbeld ofjtweeby elkander gevoegd, „ gekield, aan de eene zyde verheven , aan de „ andere holrond , Zeegroen en veel breeder „ dan in de tamme Pynboom. De Appeltjes , „ die onder aan de Bloemdragende Trosfen „ hangen , zyn kort en breed , Kegelvormig : ,, de Nooten niet eetbaar". Aan deeze Soort, naamelyk, heeft onze Ridder drie Verfcheidenheden ondergefchikt, waar van de eerfte is de Zee - Pynboom van Bauhinds; de tweede deszelfs hreedbladige Wilde Pynboom, met de Katten groenachtig of bleek A a van li.beel. iii, Stuk» ir. Afdeel." xix. Hoofdstuk. Wilde Pynbeera.  II. Afdeel xïx. Hoofdstuk. Wild: Pynboim. 370 Eenhüizige Boomen. van Kleur ; de derde deszelfs fmalbladige} met paarfchachtige Katten. Die van den gewoonen Laplandfchen en Sweedfchen Pynboom zyn geel , of ftrooijen ten minlte een geel Stuifmeel , dat de dorre Hey - velden als Zwavel bedekt. Men heeft 'er aldaar waargenomen, die de Schors wit, die dezelve rood en die ze bruin hebben. Ook liaan de Bladen, die men, wegens hunne figuur. Naalden noemt, en welke rondom de Looten of Takjes groeijen, in fommigen ruimer, in anderen digter,in deeze Soort altoos twee by elkander in een Scheede, daar zy in de Denneboomen enkeld zyn. Eene Verfcheidenheid, welke byna alle de Hoofdtakken uit den Top van een korten Stam , regt en gekroond uitbreidt, was onzen Ridder in de Bosfchen van Lapland zeldzaam , doch overvloedig in zyne Reize door Upland voorgekomen. De hooge Pynboomen hebben weinige en maar korte Takken aan de Noord zyde ; dit maakt de Kroon zeer fcheef, waar door de Lappen hunnen Koers in de Bosfchen , als naar 't Kompas, weeten te richten. Aan veelcn der hoogften waaijen ook de bovenfre Takken , door de guure Winden , in die koude Gewesten des Aardkloots, dood ; 't welk door de afvallende Takken de Wegen als verfpert en voor een Reiziger zeer moeielyk maakt. Niets yzelykers , echter , kwam hem over , dan toen zyn Ed. door een Bofch van Pynboomen reisde, verfcheide Dagreizen groot, 't welk kort te vooren door den Blikfem in brand  Monoikia. 371 brand geitoketi was geweest en dus ten deele afgebrand. Een klein Koeltje aldaar ontftaande deedt een menigte van hemelhooge Pynboomen, wier Stammen half doorgebrand waren, om ver vallen met een gekraak, dat verfchrikkelyk was; zo dat zy naauwlyks raad wisten tot berging van hun Lyf. Gelyk van de Berken, maaken de Laplanders van de Pynboomen , die 'er nog gemeener zyn, zeer veel gebruik. De Branditof, die zy 'er van hebben , hoewel hoog noodig , is het min« fte. Aan Stammen die fcheef ftaan, 't welk op de Oevers der Rivieren en in Moerasfen dikwils voorkomt, bevinden zy, dat het Hout aan de zyde naar den Grond zeer hard is , byna als Palm - Hout: zy noemen hetzelve Tioern of Kioem3 en maaken 'er de Plankjes van, die zy aan de Voeten binden , om 's Winters over de Sneeuw te kunnen loopen. Van dat zelfde Hout maaken zy hunne Boogen , öm Inkhoorntjes , zo wel de gemeene als de Vliegende, die 'er doch zeldzaam voorkomen , te fchieten; voegende het met Berken - Hout famen , en dit vast hechtende met Lym uit de Vellen van Baarfen gemaakt. Volgens onzen Ridder hadt het Ray mis toen hy verhaalde dat de Laplanders Brood maak-' ten van Berken - Bast maar die Autheur fchynt zig alleen in den Boom vergist te hebben.1 Van den Bast der Pynboomen bereiden zy weezentlyk Brood , dat men Pynboom - Brood noeAa 2 men N5 Dim.. III. Stux. Iï. \fdeel.' XIX. 300FD- iTUK. Wilde PynhviB. 'ynboomSrood. * Zie !adz. 24©.  372. Eenhüizige Boomen. ii. Afdeel xïx. Hoofdstuk, Wilde Het Gn nen Hoi noemen kan , of Brood van Boombast, Bark' brood in de Sweedfche Taal, en deeze Naam zal waarfchynlyk Ray misleid hebben. Ten dien einde wordt van hooge Pynboomen, die niet zeer Takkig zyn, de buitenfte dorre Schors, die als uit Schubben beftaat, afgefchraapt ; vervolgens haalt men 'er den binnenften Bast, die Vezelig , wit en Sappig is, ook af, en droogt denzelven in de Schaduw. De afhaaling moet gefchieden, wanneer het Spint week is; zo dat de Boom zig gemakkelyk fchillen laat. Om nu dien gedroogden Bast te gebruiken, braadt men denzelven een weinig over gloeijende Kolen , dan maakt men hem klein en maal: hem, tusfchen Molenftecnen , tot Meel, 't welk, met Water gemengd zynde, door lang roeren tot een foort van Koekjes gebakken wordt, die naauwlyks een Stroobreed dik zyn , wordende dikwils het geheele Jaar door van de Lappen gegeten. De Finnen , die zig in de Wildernisfen tusfchen Lapland en Sweeden, Lapmark genaamd, welke vol zyn van Pynboom - Bosfchen, nedergezet hebben , geeven dit Meel aan de Varkens, en maaken 'er dezelven zo gemakkelyk mede vet, als de S weeden met enkel Koorn. e- In Finland vindt men Pynboomen, zo verlt'haald wordt , die onder by den Wortel een Vadem dik zyn , en vyftien of zestien Vademen Stams hebben tot aan de Kroon: zo dat deeze Boomen omtrent honderd Voeten hoog moeten zyn. Men rekent dat zy aldaar wel by  Monoikia. 37; by de tweehonderd Jaaren Ouderdom bereiken, ïn S weeden en Noorwegen vallen zy grooi genoeg om die menigte van Greenen - Hout uit te leveren , welke ons jaarlyks uit Noorwegen en uit de Oostzee toegebragt wordt, en, zo aldaar als hier te Lande, tot Planken, Ribben en Balken , gezaagd. Men wil, dat hetzelve van een byzonder flag deezer Wilde Pynboomen , Kryn- Pynboomen genaamd , afkomftig zy. Dat in Noorwegen valt is het befte, daar aan volgt het Sweedfche , 't welk niet zo fyn van nerf is en minder duurzaam: het Hamburger is wederom flegter , en het Berlynfche van allen het minft digte en verganklykfte. De Pynboomen zyn in 't algemeen vermaard wegens den Harst dien zy bevatten ; 't welk meest plaats heeft in de laagfte en Takkigfte van Gewas. Deeze Boom, naamelyk , druipt, wanneer 'er in gefneeden of gekapt wordt , en dat uitloopende Vogt is de Gemeene Terpenthyn, welke door de Zonnefchyn uitdroogende, door Vuur of door den tyd, Harst wordt. Sommige Pynboomen zyn zo vol Harst, dat zy daar door byna verflikken , en deeze noemt men TtBdce of Toortfen , en het Hout wordt in 't Hoogduitfch Kien - Heltz geheten. Van zulk Hout worden Strookjes of Splinters tot Fakkels of Toortfen gebruikt, in veele deelen van Duitfchland. In Provence vergaderen de Ingezetenen niet alleen Harst maar ook verfcheide A a 3 Soor« ii. Deel. iii, Stok, I ii. Afpeel. >ax. Hoofdstuk. Wilde F-jnboom. Terpcn:'iyn , tiarst.  £ Afdeel xïx. Hoofdstuk. Wilde Pynboom, Teer er Pek. 374 EENHurziCE Boomm. Soorten van Pek en andere Harffige Voortbrengzelen uit den Wilden Pynboom. Zy maaken groeven in de Aarde by den Wortel, en kappen in 't Voorjaar onder in den Stam, waar uit dan het Harstachtig Vogt loopt, dat men uit de Groeven fchept en in zekere Korven doet; wordende het dunne, dat 'er door loopt, Terpenthyn genaamd, 't Gene in de Korven blyft, wordt met Water in een Ketel gedaan; men deftilleert 'er Geest en Olie van Terpenthyn van, en het overblyvende is de zogenaamde Rinfe Harst. Het voornaamfte , dat de Pynboom in de Noordelyke Landen uitlevert, is Teer. Ten dien einde wordt dikwils maar een Groef om den Stam gemaakt, en de Pynboom in brand geftoken : 't welk dus tot een groote vernieling van Hout ftrekt. Anderszins kapt men een Harftigen Pynboom klein , en fteekt de Hukken in een foort van Oven , wordende dan de uitloopende Teer op dergelyke manier vergaderd. Het Roet, dat de Rook uitlevert, is het bekende Zwartzel. Het dikke, dat in de Teer bezakt, wordt door kooking of uitrooking veelal tot Pek gemaakt, waar van 't gebruik bekend is , zo wel als dat van de Teer, in het bewaaren van Houtwerk , Schepen cn Vaartuigen voor 't indringen der Vogtigheid ; van het Touwwerk , enz. Een" menigte Pek en Teer wordt ons uit Finland en andere plaatfen aan de Oostzee, als ook uit Noorwegen, toegebragt. Het  Monoikia. 375 Het Water, daar de Teer in gekookt wordt om 'er Pek van te maaken, kan ook dienen , zo men aanmerkt, om het Hout, door beftry-H king , eenigen tyd voor de Verrotting te be-s; waaren. Dergelyk Teerwater is, federt eenige te Jaaren , op de aanpryzing van Dr. B e r ic elet, Bisfchop van Cloyne in Ierland, tegen Borstkwaalen ingenomen, en fommigen hebben zig verbeeld, merkelyke baat daar by te vinden. De jonge Toppen der Pynboomen houdt het Gemeene Volk in Siberië voor een onfeilbaar middel tegen 't Scheurbuik , zo de Heer Gmelin aanmerkt. De vermaarde Hoffman zegt, dat door dezelven duizenden Menfchen daar van verlost zyn. Anderen pryzen een Afkookzel der Naalden tegen de Waterzugt. Uit de Vrugten wordt een Olie gedeftillcerd , die Goudgeel is van Kleur, zeer doordringende en tegen de Jicht aangepreezen. Van de nuttigheid der Harst cn Terpenthyn zal ik, om dat dezelven meest uitwendig gebruikt worden, hier niet fpreeken. De Denneboom |geeft die beide Stoffen overvloediger en beter. (2) Pynboom met tweevoudige Bladen , de Wortelblaadjes enkeld en aan den randt gehaaird. 1 Dit (1) Pinus 'Foliis geminis, primordislibus folitariis ciliaus. Hert Cliff. 45°. H. Ups. 288. \M*t. Mei. 435- ROYFH Aa 4 Lvli' U.DEM.1 UI. STUK. "DEEL, XIX. OOFD'UK. 'eerwa:, enz. ix. Plr.us Inea. Tamme ynboom.  II. Afdeei xix. hoofdstuk. TamrH' Pynboom. 376' Eenhüizige Boomen. Dit is de Tamme Pynboom , die in Italië y Spanje en de Zuidelyke deelen van Vrankrykgroeit. By Ravf nua vindt men een groot Bofch van deeze Pynboomen, langs den Zee - Oever , en dergelyken komen elders in Italië voor. De oude Romeinen zullen dezelven met hunne Pi' ncta bedoeld hebben, van welken Ovidiüs fpreekt (*) , cn uit Virgilius blykt, dat menze ook in de Lusthoven nahieldt, hoewel de Natuurlyke Groeiplaats fcheen te zyn op de Bergen (f). Men wil dat alle Kroonen , waar mede eertyds te Korinthen de Overwinnaars gekroond werden , die in de Isthmifche Spelen den Prys behaald hadden, van Pynboomen Loof gemaakt waren (|). De Grieken hebben den Tempel V3n Neptunus met dezelven beplant en befchaduwd ; ter cere van die Godheid , waar aan zy deeze Boomen, ('t is ligt te begrypen om wat reden,) geheiligd hadden. Ook werden alle Beeften , die aan den Afgod Pan zouden geofferd worden, daar mede bekrrst en opgefierd- De tamme Pynboom , oudtyds fativa , urbafia en manfueta genaamd, wordt ten minfte zo groot als de Wilde. Hy heeft de Schors ook ruuw Lugdbat. 89. GauAN. Monsp. 494. Pinus fativa. C. B. Pin. 497. Pinus. Cam. Epit, 93. (* ■ Murmura Pinetis fiunt. Ovid. (f) Fiaxinus in Syh'is pulchemma, Pinus in Hoitis. Virg» Mni'èiutn Atlantis Caput. Idem. (I) Hiuc Pint» Corona. Plin.  Monoikia. 377 ïuuw en roodachtig , het Hout ziet geel en is welriekende. De Bladen, die op de zelfde ma-' nier voortkomen , zyn veel langer cn dunner] dan in de Wilde , en maaken Biesachtige Naai-' den van twee of drie Palmen lang, aan 't end fpits , ftyf en fteekende. Zo dun als Paardehaair, gelyk Dodon^eus dezelvenbefchryft, evenwel, zynze niet. Deeze kroonen de enden van de Takjes of Toppen der Boomen by bosfen , zynde van een bevallige bleekgroene Kleur : weshalve deeze Pynboomen dikwils tot Haagen en Dreeven op de Buitenplaatfen cn in de Lusthoven, inzonderheid in Duitfchland, gebruikt worden, laatende dezelven zig zo wel en in zo veelerley figuuren fcheeren , als de Taxisboomen. De Vrugten zyn in deeze veel aanmerkelyker en grooter dan in de Wilde Pynboomen. Men noemtze in 't Latyn Strobyli of Coni, in 't Hoogduitfch Zirbels , en hier van heet hy Zirbelbaum. De Engelfchen en Franfchen noemenze Pine-Apples , Pommes de Pin, dat overeenkomt met onze benaaming van Pyn-Appelen. Zy hebben een Eyvormige Appelachtige figuur, die in fommigen meer, in anderen minder Kegelvormig is. Aan den Grondfteun zyn zy breed, en loopen dunner , ja zelfs in fommigen vry fpits uit. De tamme Pynboom heeft ze dik en ten minfte een Vuist groot, hangende nederwaards gelyk in de andere. Deeze Vrugten beftaan uit Houtige, dikke Schubben, in 'tronAa 5 de II, Deel III Stuk. Iï. lEDEEL» XIX. lOQFDTUK. Tammt °ynboem. De Pynippels.  II. Afdeei xix. Hoofdstuk. Tammi Pynèeim. De Bloem tioïlèn. 378 Eenhüizige Boomen. de om een Spil geplaatst, en tusfchen zig de • Zaadkorrels bevattende , die men Pyn - Nooten noemt. Men kan deeze Pyn - Appels naauwlyks door eenig geweld of Werktuig aan Hukken krygen: maar, aan 'c Vuur gelegd, gaan de Schubben van elkander , en dan vallen 'er de Zaaden uit, die men ook wel Amandelen noemt. Het zelfde gebeurt door de rypwording deezer Vrugten. Zy hebben in de gewoone Tamme Pynboomen insgelyks een harde en als Steenachtige Schaal, waar binnen zy eene Pit bevatten, die niet onaangenaam van Smaak is. In Italië worden zy, zo Ray verhaalt, opgezet onder de Nageregten. De Harstachtigheid van de Vrugt , die aanmerkelyk is , kleeft evenwel deeze Pitten aan, en daarom wordt een uitmelking van dezelven, of ook het enkele gebruik, dienftig aangemerkt in Borstkwaalcn en tot verzagting van de fcherpheid in 't Wateren. Het Water, van de Pyn - Appelen gedefinieerd , is famentrekkende, zo wel als de Bast en Bladen, in Afkookzel of Aftrekzei gebruikt. - Ten opzigt van de Mannelyke Bloemkatten, welken de Pynboom in groote regtopftaande Bosfen of Trosfen by elkander draagt, merkt Tournefort aan, dat deeze Trosfen uit een menigte van Topjes famengehoopt zyn , die zig als een klein Hartje vertoonen , en, door 't Mikroskoop gezien , ieder twee Hokjes hebben, waar uit zy een Meelachtig Poeijer ftrooijen , dat uit halfmaanswyze Bolletjes be-  Monoikia. 379 beftaat. Dergelyke gefteldheid da- Mannelyke Bloemen nam die Kruidkenner ook in- de Dennen en Lorkeboomen waar. Linsjed s, on- f dertusfehen, fchryfe aan dit Geflagt veel Meeldraadjes toe, die van onderen tot een Kolom- j metje zyn famengegroeid, 't welk aan den Top verdeeld is , met regtopftaande Meelknopjes. Anderen merken aan, dat de Meeldraadjes uit een gemeenen Houtigen Vezel voortkomen , welke het gezegde Kolommetje, daar 1 ouajïEfort niet op gelet zal hebben , zal zyn. De Kelk zou, volgens den Ridder, uit vier Schubben beftaan. Het gene de Heer H aller dienaangaande aanTournefort toefchryft, vind ik by denzelven niet. Uit den gemeenen Spil zoude tweehokkige Schubben voortkomen , gevuld met twee Meelknopjes (*> (3) Pynboom met drievoudige Bladen. Dit Kenmerk onderfcheidt den Noord- Amerikaanfehen Pynboom , die 'er de Zwarte of Pek-Pynboom , en ook wel de Wierookboom getyteld wordt, volgens Ba nis ter. Evenwel J gaat (*) Differt ab Abiete Conis masculis in fummis Ramis étèfetb'. fub quolibet (feil. Cono) Sqaam* funt abquot, quatuor facit LiRNWS. Ex communi te! Sqaam* bilocula ros, duabus Anthetis farw Touknf. Hall. Mn. f. Mp. (O Pinus Foliis ternis. Gron. Virg. p, ging! VirJnia31a teuuifolia tripilis &c. Pluk. Alm. b97- raj- denir- *' Pinus Foliis longisfimis ex una theci ternis. cold. Novebr. 23» ii. Deel. iii, Stuk. II. F DEEL, XIX. [OOFD"UK. Tamme ynhtom* III. Pinus Taia. Zwarte Pynboom.  II. Al'DEII xix. Hoofdstuk, 'ZwarU Tynhom. Groene Teer. i 3 380 Eenhüizige Boomen.1 gaat zulks niet vast, dewyl ook andere Pyn' boomen voorkomen met drievoudige Bladen , gelyk twee zodanigen door Miller worden aangehaald en in Noord-Amerika een Pynboom is, die de Bladen flegts dubbeld heeft, maar wiens Vrugten gedoomd zyn, de Geele Pynloom, of de Gemeene Pynboom van Jerfey genaamd. De Naalden van deezen zyn tevens korter en dikker, van Kleur donker groen, de Appelen kleiner en langwerpiger; wordende' hy derhalve van veelen ook tot de Dennen betrokken. Het blyft een laage Boom, terwyl de eerstgemelde Zwarte tot een aanzienlyke hoogte ftygt. Van beiden maakt men, in Noord-Amerika, Pek en Teer. „ Eigentlyk wordt, in de En„ gelfche Volkplantingen, tweederley Teer „ gebrand, (zegt de Heer Kalm.) De eer„ fte is de gemeene Teer, die van de Stam„ men, Takken en Wortels, gemaakt wordt; „ waar toe men meestal Hout neemt, dat van „ zelf verdord en dood is. Deeze manier van , Tecrbranden is ook de gewoonde in het Land. Een andere beftaat daar in, dat men , de Boomen , terwyl Zy in Leven zyn, aan , de eene zyde fchilt, en ze dan nog byna , een geheel Jaar laat groeijen, vergaderende , middelerwyl de Harst, die uit de Reeten zy, pelt. Dan wordt de Boom om ver gehou, wen en tot Teer gebrand, welke men Groe, ne Teer noemt. Derzelver Kleur, evenwel, „ is  Monoikia. 38* :, is nagenoeg als die der andere; doch de be- naaming ontftaat daar uit , dat men ze van1 1 groene en frisfche Boomen vervaardigt. Even 1 „ zo gaat men in Oofter-Bothnie te werk, ens 3, deeze manier ftrekt tot een groote vernieling | der Bosfchen, terwyl men in Finland de Teer , op de eerstgemelde wyze brandt. Van de Dennen neemt men, in Amerika, de Zwarten alleen : want de Witten deugen tot dit s, oogmerk niet , zynde integendeel tot Mas}, ten , Planken en ander Timmerhout, voor„ treffelyk. De Groene wordt duurder betaald „ dan de gemeene Teer". (4) Pynboom met vyfvoudige Bladen, die glad zyn. De Ouden hebben , met de benaaming van Cembro of Cembri, een Soort van .Pynboomen onderfcheiden , welke de Nootjes of Zaaden broofch van Dop hadt, zo dfy menze met de Handen gemakkelyk kon aan ftukken breeken. CjEsalpinus hadt gehoord, dat in de Bergen van Trente zodanig een Soort van Pynboomen (5) P'mut Foliis quinis Izvibus. //. Scan. 32. Pinus Foliis quinis Cono erecto, Nuc'eo eduli. Hall. Helv. 150. Gmel. Sib. i. p. 179. T. 39. du hamel Arbr. ii. T. 32. Pinus fativa Cortice fïifo , Sec. Amm. Rnth. 178. Pinus fylveftris montana terria. C. B. Pin. 491. Pinus fylveftris Cembro, Cam. Epit. 42. Pinafter. Bïll. Cinif. MlCH. Gen. 223. Ialix lempervirens, Foüis quinis Nucleis edulibas, bretn. E, n. C. Cent. 7. Obs. 2. IU Deel, III. Stuk. II. lfdeel." XIX. lOOED- ruK. Zviartt "ynbotm, IV. Pinas Cembra. Seder'ynboora.  II. Afdeel xïx. Hoofd» stuk. CeiirPynhim. 382 Eenhüizige Boomen. men voorkwam, 't welk de gene was, die Pxi» nius de Tarentynfche noemde. De Graauwbunders gaven 'er den naam van Zimbro aan. In de Bergachtige deelen van Europa, die tusfchen Provence en Italië begreepen zyn, is deeze Pynboom zeer gemeen en bekend onder den naam van Alvo of Elvo; zynde 'er naauwlyks een Landman in die Gewesten, wiens Huisgezin niet ten deele leeft van het Zaad deezes Booms , dat zeer voedzaam, gezond en lekker is. Deeze Pynappel - Nootjes worden Arveln g e» heten in Switzerland ,= zegt , zagtheid en dat het niet veel Harst bevat." Verfcheiderley naamen geeven de Tartaaren, volgens den Heer A m m a n , aan deezen Boom , waar uit blykt , dat hy ook gemeen is in de middelfte deelen van Afie. De Laplanders, zegt hy, noemen hem Lygal, en de Nootjes in 't byzonder Nager : de Rusfen , die in Siberië tvoonen, Cedr , en de Nootjes Cedroui OreeL VI i c h e l i u s heeft 'er, onder den naam van nnafler , een byzonder Geflagt van gemaakt, lat hy , door de driekantige Naalden en der:elver getal, onderfcheidt. Linn^üs zegt, lat de Siberifche Cederboom vyf rondachtige Maden , die aan de binnenzyde kantig en geprven zyn, voortbrengt. Doktor Scopor.i befchryft (*) de Vrugtnaakendc deelen van deezen Pynboom, die, :o hy aanmerkt, in de Alpen Cirmo genoemd vordt, zeer naauwkeurig. „ De Mannelyke „ Ke- (*; Am. II. BJlorUo - mturatis, p. 6j, m Afdeel. XIX. Hoofd STUK. CederJ'yr.boera. : < < i i i  MONOIKIA'. 385 i, Kegels twee by elkander, een half Duim lang, ,, rood, komen onder den oirfprong der nieuwe Bladen voort, en beftaan uit gekielde Schub,, ben, die ovaal zyn, en tweehokkige gefteel•„ de Meelknopjes. De Vrouwelyke Kegels „ of Appelen, ook ovaal, beftaan uit halfron.„ de Schubben, met een bruine punt gefpitst, ,, rimpelig , bleek Yzergraauw, aan de binnen„ zyde met twee hokjes , die ieder een bruir „ Nootje bevatten, dat Wigachtig is, met twee „ hoeken tegenover elkander , en waarin eene eetbaare , Olieachtige , witte Pit, met eer „ roodachtig Velletje bekleed". De Bast var deezen Boom , zegt hy, is effen : de Blader komen drie .vier of vyf, uit een zelfde Scheedc voort; zy zyn driekantig, met de kanten neder waards geftreeken ruuw: de eene vlakte glanzij en groen, de andere witachtiger en niet groei hebbende. Eene Verfcheidenheid, door den Heer Gmelii afgebeeld, die de Appelen kleiner heeft, is beoo Ren de Rivier Jeniscea , tot aan de Grenzei van China toe, en zelfs in Kamtfchatka, zee gemeen. Deeze komt zelden op laage plaatfei of aan de Oevers der Rivieren, maar meest ir de Gebergten en aan de kanten van Beekje: voor , leggende aldaar met de Takken lang: den Grond. Evenwel vindt menze nog we overend ftaande aan den Voet der Bergen , er dan ongevaar eens Mans langte hoog, met dei Bb Stan UDEEL, UI.Stuü, II. Afdeel» xïx. Hoofdstuk. Cedtr- 1 1 l t l l l 1 I \ j  ■386 eenhüizige Boom ebt; te Afdeel, xïx, Hoofdstuk, CtderFynbtom. V. Pinus Sirebus. Ameri- kaanfche Ceder. Stam naauwlyks een Duim dik, hebbende een ruuwe, rimpelige , Afchgraauwe doorgaans geelachtige Schors. Zeer hooge Bergen, die als uit brokken van Rotfen , op een geftapeld, fcheenen te beftaan , (zo dat menze van verre by een geploegden Akker vergeleek , daar naauwlyks eenig Kruid op groeide,) hadt zyn Ed. gezien , met dit Geboomte op fommige plaatfen zodanig bezet te zyn; dat zy zig byna als een Heining van Vrugtboomen aan een Muur vertoonden. Dit Gewas heeft de Zee - Kapitein Laptiew, toen hy in 't jaar 1736 digt by den Mond van de Rivier Lena overwinteren moest , en zyn Volk deerlyk aan 't Scheurbuik laboreerde, een uitmuntend Middel , daar tegen, bevonden te zyn. De Nootjes zyn wat kleiner, doch van de zelfde figuur en fmaak , als in de grootere van deeze Soort. (5) Pynboom met vyf Bladen, die aan den rand ruuw zyn , en eene gladde Schors. Een dergelyken Larix , als het den Ridder behaagt hier uit To urne fort aan te haaien, vind ik zelfs op de verbeterde Bladzyde niet fs) PlnusToVüs quinis margine fcabtis Corrice Isevï. GXOW. Virg. iji. Pinus Canadenlis quinquefolia , Floribus albis &c. du HAMEL. Arbr. II. p. 127. Pinus Virginiana Conii longis, non ut in vulgari echinatij. Pluk. Atm. 257. Larix Canadenlis longisfimo felio. Touenf. Inft. 5sc  M O K O I K 1 A# 3^ riiet. Dié Kruidkenner geeft alleen den Amerikaanfcheh Larix, met vyf Bladen uit den zelfden oirfprong, van Plümier , op, welken LiNNiEüs wil, dat men met deeze Soort1 vergelyke. Hy zegt, ,, dat het getal der Zaad>} blaadjes van zes tot tien is (*): dat der Bladen vyf, die zagter dan in anderen zyn, drie„ kantig en ruuw, hebbende de kanten byna on,, zigtbaar of zeer fyn gekarteld. De Appels ,, zyn een Span groot , en hebben de Schub* „ ben, waar uit zy beftaan , zeer dik gepunt. „ Deeze is als een middelilag tusfchen de Pyn„ cn Denneboomen der Autheuren". C l a yton meldt, dat het een zeer hooge Boom is, die in de Westelyke Bergagtige deelen van Virginie groeit , wordende de Witte Pynboom genoemd van de Engelfchen. De gladde Bast en de nederhangende Appels doen hem inzonderheid verfchillen van de voorgaande Soort. (6) Pynboom met gebondelde gefpitfle Bladen. On- (*) Cotyledones 6 ad 10. Spie. Plant. ii. p. 142°- Cotyledones tt Folia Semiiiglia fynonyma fuut in Plantis. Phil. Bet. p. 89. (6) Pinus Foliis fasciculatis acueïs. Syst. Nat. XII. Vtg. xiii. Abies Foliis fasciculatis acuminatis. Hort. Cltff. 449. ROTEN Lugdbat. S9- GRON. Oriënt. 2.95. Ccdrus Foliis rig;dis &c. Trew. Ehret. t. 1. Cedrus Conifcra Folio Laricis C. B. Pin. 490. Raj. Hift. 1404- Cedrus Libani. Bark. II 499. Edw. Ah. T. 188. SELIGM. Veg. iii. Band. Pl. 83 Cedrus. Bell. H. ui. Cam. Ep. 157. Larix Orientaü ïruftu rotundiore obtufo. TouRNF. Injl. 58S, Bb 2 ii. Deel. iii. stuk, II. \fi>eel» XIX. hoofd. tuk. Ameri.. kianfcbt, Ceder. VI. Pinus Cedrus. Ceder van dsn Libanon. i  38S Eenhüizige Boomen: n. Afdeéi xix. Hoofdstuk. Ctitr van den Libanon. Onder deeze eenvoudige bepaaling komt hief • op het tapyt de van ouds vermaarde Cederboom , die van Bauhinus Kegeldraagende Ceder met Lorkenbooms Bladen , doch van anderen alleenlyk Ceder van den Libanon getyteld wordt. Men vindt hier van , op veele plaatfen en veelerley manieren , melding gemaakt in de Heilige Schrift. In een eigentlykc zin leest men Verfcheide maaien van de Ceders die op den Libanon waren , zynde door God aldaar geplant en maakende de heerlykbeid van dien Berg uit (*). In een verbloemde zin ftrekken zy tot zinnebeelden van levendige kragt in Menfchen. De regtvaardige zou groeijen als de Ceder. Asfur was een Ceder op den Libanon , fchoon van Takken, fchaduwachtig van Loof en hoog van Stam, hebbende zyn Top tusfchen digte Takken (f). Naauwlyks eenigen Boom of Plantgewas vindt men in de Heilige Schrift zo omftandig en naauwkeurig voorgefteld. Ondertusfchen zyn aanmerkelyke twyfelingen ontftaan, of het Hebreeufch woord Aeres weezentlyk dien Boom, welken wy thans daar voor erkennen, beteke! ne. Door den beroemden Trew is hier over een omftandig Vertoog uitgegeven , waar in wel de zaak tot geene zekerheid gebragtwordt, doch zeer waarfchynlyk gemaakt, dat de Ceder (*) i Rtg. IV. v. tt. Pf CIV. r. is, „. Jer ix.t.Wt(D ft. XCU. T. 13. Efcck. XXXI. y. ,.  Monoikia. 389 der van den Libanon een byzondcre Soort was van die Boomen, welken de Arabieren , met den Hebreeufchen naam overeenkomftig , Ers genoemd hebben, betekenende de Harstdraagende Boomen in 't algemeen , en dus tevens de Pyn- en Denneboomen, waar van de Cedei een uitmuntende mede - Soort was (*). En , dit is te geloofbaarder , aan den eenen kant , om dat de gemeene Pynboom thans nog weezentlyk in 't Beloofde Land groeit, zo wel al; de Denneboom (f) aan den anderen kant, oir dat Salomo het Cederen - Hout ook ovei Zee van andere plaatfen liet haaien tot dei bouw van zyne Paleizen ; waar nog by komt dat 'er andere Houten toen reeds bekend en ir gebruik waren, die men houdt voor uitmunten de Soorten van Ceder, gelyk het Sittim- ei Algummim-Hout, alleenlyk by die Hebreeufch naamen bekend , zynde het laatfte mooglyl rood Sandel of Koraalhout geweest (4V). Eei (») Planta feleBa, per Ehket , p. 28, ad. Tab. 60, 61 (f) XLI. vs. 19. en LX. vs. 13. Op welke beid plaatfen men in de Dortfche Overzetting wel leest, de Der ne, Eeuke en Busboom ; doch 't welk anderen vertaa'en Abies ,Tada, Arboresque epitca ; dat is Denne-Pyn- en digt Boomen, met elkander de Glorie uitmaakende van den Libi non. Dit wordt nader bekragtigd, om dat men hedendaag geen Beuken, maar wel Pynboomen , benevens den Ceder op den Libanon aantreft. Zie rauwolf. Itin, ptr gb.on( V1UM. (I) Het gene Sittim-Hout heette wordt in Bibl. HAK B b 3 JUN ii. DEEL. iii. stok, II. Afdee l XIX. Hoofdstuk. Ceder van den Libanon. L [ t l B t | f» II  II. Afdeel xïx. Hoofdstuk. Ceder van den Libanon. 390 Eenhüizige Boomen. Een der voornaamfte tegenwerpingen van 1 den vermaarden Sweedfchen Hoogleeraar Celsius was, dat men de Ceders op den Libanon hedendaags niet van die uitmuntende hoogte vindt, welke "aan dezelven is toegefchreeven geweest. Geloofwaardige Reizigers, inderdaad, gelyk de Bruin en de la Rocque, geeven 'er Aftekeningen van , die in 't geheel niet naar een Boom van het Geflagt der Denneboomen gelyken. Zy vonden dat deeze Ceders een korten Stam hadden, zig in veele dikke kromme Takken uitlpreidende, en derhalve, zo het fcheen , geenszins tot Maften, Balken of Planken bekwaam. Het getal deezer oude Cederboomen, op dien Berg, bevondt Maundrel maar zestien te zyn , en dc Stam van een der grootften was omtrent zes Voeten dik (*). De Boom verdeelde zig, eenige Voeten boven den Grond, in vyven, zynde ieder Tak zo dik als een geheele Boom. Ik zie niet, waar uit hun bleek , dat dit de echt» Cederboomen waren. Mcoglyk zyn het van dat flag van Pynboomen geweest, welken men Tx- rUNH & TRF.MELLII genoemd, lestisfima Cedrus: van het fclguramim - Hout zegt EuxroRF , Lig na Tbyina : Cedri fpeties prejlantisfima : doch hy meldt ook , dat anderen het voor Koraal houden. ■(*) In de-Helend. Hiftorie , V. Deel, bladz. 289 , (laat wel van drie Roeien en zes Duimen in de Omtrek; docli ik onderftel , dar het Franfche Teifes zyn geweest : ware hej andets, dan was dc dikte omtrent twaalf Voeten,  Monoikia. 3^1 Tadas of Kienboomen noemt : mooglyk anderen. Men zou kunnen vraagen, waar dat die vermaarde Ceders van den Libanon dan gebleven zyn ? Misfchicn werden de meeftcn dooi den Tempelbouw van Salomo uitgeroeid, alzc hy naderhand het Cederen-Hout van elder: haaien liet : misfchien zyn zy door Hemelfcb Vuur in brand geftoken en verteerd, gelyk zekere zinfpeeling in de Heilige Schrift fchyn aan te duiden (*). Van den Boom, die thans de Ceder van de: Libanon genoemd wordt, waren in de Werke der Kruidkundigen nog niet dan Takken , me eenige Pyn - Appelen daar aan, in 't licht gegc ven ; gelyk de beroemde Trew zelf op de. eei fte Plaat der Uitgeleeze Planten , van E h r e te Londen getekend, hadt gedaan: weshalve aangezien die Boom reeds fterk in Engelan vermenigvuldigd is, hy gedagten Heer verzogt om eene Afbeelding daar van te bezorgen. Dj vermaarde Man twyfelde , naamelyk, niet, c deeze Ceder zou , vry en vrank opgroeijende geenszins zulk een korten Stam en kromm Takken hebben , als men in de hier voor ge melde Aftekeningen ziet. Ondertusfchen w; ren die Ceders, aan den Vyver van de Che li (*) é*cb. XI. vs. 1, & Doet Uwe Deure op, o Libanon cp dat het Vyei Uwe Cederen verreere. Huylet gy Dennen dewyle de Cederen gevallen zyn; dewyle die heerlyke Ito jnen verwoeftet zyn, enz. Bb 4 ii.Deel. III. StukJ II. A; DEEL. XIX. Hoofdstuk. Ceder van den Lilumtm. 1 J t r » d 1 e if e 1- > 1=  II. Afdeel xïx. Hoofd» stuk. Ceder •vAn den Ltlrantru 392 Eenhüizige Boomen. feaanfchen Tuin 'geplant, even zo monftreus-,; gelyk zyne Zesrigfte Plaat de Afbeelding van een der grootften voorftelt, met niet minder kromme Takken. Doch dit moet toevallig Zyn , zo hy oordeelt en meent bevestigd te worden door de Afbeelding op zyne Een-en-zestigfte Plaat , die door den Heer Ehret getekend was naar twee Cederboomen van twintig Voeten hoog , zig op de Lustplaats van den Hertogvan Portland, Eulfdrode genaamd, bevindende; welke in Geftalte veel nader den Pynboom gelyken , hebbende een regten Stam , met horizontaaie Takkenen eene PieramiedaaleKroon. Lm, Njeus vondt 'er in de Tuin van Chelfea, die van ontzaglyke grootte waren (*). In de deelen der Vrugtmaaking komt de Cederboom , gelyk uit de Afbeeldingen in 't gedagte Werk van Trew blykt , met de Pynboomen overeen , doch de Bladen of Naalden groeijen niet twee of drie in eene Scheede, maar in menigte tropswyze by elkander, het welke Todrnefort den Ceder tot den Lorkeboom , daar hy zeer naby komt, heeft doen t'huis brengen. De figuur der Vrugten is ook niet Suikerbroodachtig , maar langwerpig rond. Dezelven beftaan niet uit Houtachtige, maar uit Vliesachtig dunne Schubben , die echter ftyf zyn , meest plat op elkander leggende, doch aan, (V Cedri Libani vastisfimz molis Arbores vidi in Horto, Shelseano plures. linn. Iifrt. Cliff.  Monoikia. 393 aan de Punt een weinig omgeboogen, en dit maakt de Ceder - Appelen op 't gevoel wat ruuw. Zy hangen ook niet nederwaards, gelyk men dit in de valfche Afbeelding van L oeel, en in demonftreuze van Weinmann, dus vertoond ziet, maar ftaan met het End opwaards gekeerd aan de Takken. Door laauw Water gaan deeze Schubben van malkander , daar men in de Pyn - Appelen zulks niet kan uitwerken dan door Vuur. 't Getal der Zaadblaadjes is zes. Van ouds is, onder den naam van Cedrin of Cedrium, zekere Terbenthynachtige Vogtigheid bekend geweest, die uit den Cederboom vloeide, en door uitdrooging de gedaante aannam van eene Traan of Harst. Plinius zegt. dat de Groote Ceder , Cedrelate of DenneCeder genaamd, eene Pek geeft, die men Cedria tytelt, dat is Ceder - Harst. Anderen gee. ven dien naam aan zeker Waterachtig Sap, dai uit dien Boom door affnyding van de Takker vloeit, en by Columella heet Liquor Ce drius. De Egyptenaars leiden 'er de gemeen fte Lyken in, die, van dit Vogt doordronger en dan opgedroogd , eenigemrate gebalfemc waren. Anderen , wederom, en wel de mee ften, noemden dus eene Olie, welke men o] verfcheide manieren uit het Hout van deezei Boom bekomt. Sommigen branden of braadei 'er die Olie uit , en dan is 't een foort vai Teer, welke van de Franfchen, in Provence Bb 5 Hm IU Stil, m, Stuk. il; Afdeel; XIX. Hoofdstuk. Ceder van den Libanon. CederHarst en Olie.  394 Eenhüizige- Boomen. ïi. Afdeel, xïx. Hoofdstuk. i Ciitr van dm Libanon. Het CederenHout. Huile de Tac genoemd wordt, om dat zy die gebruiken tegen de Schuift en 't Ongediert der Schaapen. Eenigen kooken het Hout van den Ceder, of ook van andere Harstachtige Boomen j en fchcppen 'er dan de Olie af, welke dus helder en zuiver is, genaamd Huile de Cade. Een derde manier is , door Deltillatie, zo van Cederen- als andere Houten , en op die manier bekomt men de regte zogenaamde Huile de Cedre , gemeenlyk 01. de Cedro , welke oudtyds veel gebruikt werdt tot het balfemen der Lyken , als ook om Boeken en andere dingen voor de Mot en ander Ongediert te bewaaren ; doch mooglyk in deezen niet beter of kragtiger zal zyn dan de Terbenthyn - Olie. Ook is deeze Ceder-Olie, inwendig, byna in kragten met de Gcnevcv - Olie gelyk, en zeer heet, maar by ukneemendheid welriekende. Het Cederen - Hout was van ouds in zo veel achtinge, dat het tot de Offerhanden der Israëlieten behoorde. De Arke des Verbonds en il het Houtwerk aan den Tabernakel, was gemaakt van dergelyke Stoffe. Koning Salomo ladt meer dan tagtigduizend Houthakkers in het Gebergte, om Cederen- en Dennen-Hout te kappen tot den Tempelbouw. Het Huis des Wouds van Libanon , dat die Vorst bouwen leedt, hadt de Pylaarcn, Balken, Ribben en Planken, daar het uit beflondt, altemaal van Cederen - Hour. De gehcele Tempel van Jerufalem hadt aan den Wand een Cederen Be- fchot,  Monoikia. 395 fchot, zo dat men geen Steenen kon zien. Door de verwoéffingé dier Stad, een en andermaal,' is dus een Schat van dat kostbaare Hout vernield. Men heeft het naderhand altoos in waar-: de gehouden, zo om zynen Geur, als om zyne duurzaamheid. Plikius zegt, dat het noch Wormfteekig wordt, noch veroudert. Hier van de Spreekwoorden , die het in deezen by na met Marmer gelyk ftellen (*). Het fchynt weleer onder de Winkelmiddelen gerekend te zyn (f), hoewel ik van de Geneeskundige kragten van het Hout, als Hout, niets aangetekend vind. Het is nog, gelyk men weet, in gebruil. tot het maaken van keurlyke Kabinetten: doel tegenwoordig komt het weinig dan uit Oost en Westindie , dat dien naam draagt, verfchil lende zeer in hardheid , als ook in fynheid en kragt van dien Geur, welke hetzelve een zeel goed Bewaarmiddel maakt van gedroogde In fekten , Vogels en Gedierten. (7) Pynboom met gebondelde fiompe Bladen. . Di (*) Loqui Cedrs digna. PERS. Satyr. I. v. 42. Id est dig na Iivimortaütate. HORATIUS zegt dus ook : Speramus Car ruina fingi posfe lintnda Ctdro. De Boeken van Nu MA zoude hier door langer dan vyf Eeuwen geconferveerd zyn , z Plinius aantekent. (f) De Ligno Cedri, in Officinis uiitato, non Iiabeoquo dicam. CAS?. HOFFMANN. dl Mei. Oftcinalibus. p. 30S. (7) Pinus Foliis fasciculatis obtufis. Sysi. Nat. XII. V% XII ii. deel. III. Stuk. II. Afdeel." ,xix. floOFD- : 'UK. C-der jan u'n Libant, V. vii. Pinus Larix. tLorkenboom.j ï 9 1 u  39Ö Eenhüizige Boomen, II. Afdeel. xïx. Hoofdstuk. LorkiKteont. I Dit maakt het voornaamfte verfchil tusfchen den Cederboom en den Lorkenboom uit: dat naamelyk deeze de Naalden itomp heeft. Hy groeit in een gedeelte van Europa en Afie. Het is door geheel Siberië een der gemeenfte Boomen , zo de Heer Gmelin aanmerkt, die verhevene plaatfen bemint, maakende dikwils Bosfchen , daar doorgaans eenige Pynboomen onder gemengd zyn. Even 't zelfde doet hy in de Alpen van Switzerland , hooger op groeijende dan de Denneboomen. In Sweeden , als ook in Groot - Brittannie , fchynt hy zo min als in de Nederlanden bekend te zyn, doch valt in de Bergachtige Bosfchen van Vrankkryk , Spanje en Ooftenryk , zelfs omftreeks Weenen. Een groote menigte van deeze Boomen, en zwaare Stammen, komen voor in de Bosfchen van Tyrol, alwaar jaarlyks veel van dezelven geveld , en dan langs de Rivieren naar Verona worden afgevoerd , tot dienst van Italië (*). Het is een Boom die met een regren Stam opfchiet gelyk de Pynboomen , en ook zeer hoog wordt. Peinius fchryft van eenen La- rill. Abies Foliis fasciculatis obtufis. Hort. Cliff. +J0. Mat. lied. 437. Royen Lugdbat. gs. Gmel. Sib. i. p. ,75. j,a." rix Folio deciduo Conifera. J. B. Hift. i. p. z6s. §j*rt. Angl. 43. f. u. Lari*. C. B. Fin. +93. DOD. Pempt. 86»! 3AM. Epit. +J , +6, DOD. Kruidb. 1357. TOUENF. Infi, (*) scopol1 Fier. Carnieliea. p. 403.  M * n o i * t ï.' 39? Larix van honderdtwintig Voeten Stams, die zyne Takken honderd Voeten ver uitbreidde De Bast is zeer dik, met geweldige Scheuren, van binnen roodachtig. Aan den Stam geef hy overal Takken uit, niet waterpas, maar op waards geftrekt , die aan de Enden taay zyi als der Wilgen , geelachtig van Kleur , er niet onaangenaam van Reuk. De Naalden komen by tropjes of bondeltjes, die zig Kroons wyze uitbreiden , rondom de Takjes uit dikki Knobbels voort, en zyn niet hard noch Steke lig. Het aanmerkelykfte is , dat hy dezelve: 's Winters verliest of vallen laat, tegen de na tuur der Pynboomen. De Bloemkatjes zyi paarfch en welriekende; de Vrugten komen na genoeg met die der Cederboomen en der Cy presfen overeen, ftaande opwaards of knikkende zy bevatten, tusfchen haare Schubben, klein gewiekte Zaaden , die een Kern hebben, nie onaangenaam van Smaak. Deeze Boom wordt van de Duitfchers Let clienbaum genoemd, niet, als of 'er de Leeuw rikken eenige betrekking, toe hadden, maar i navolging van den Latynfchen naam Larix, ge lyk hem de Italiaanen en Spanjaarden Larie heeten en de Engelfchen Larchtree. De Frai fche naam , Meleze, zal waarfchynlyk van he Honigachtig uitzweetzel deezes Booms , de men Manna van Briangon noemt , afkomfti zyn. Deeze Manna , wel de helft flapper da de Italiaanfche, wordt by Brianeon, een Sta i II. DEEL, III. STUSC 1 lB . Afdeelt* xix. Hoofd» ISTUK. Lorr\tU- 1 I i i 3 e ttt i 1 3  3°8 Eenhüizige Boomen. il. Afdeej XIX. Hoofd stuk. Lirkjr, hom. Minna op de Bladen. VeneetiaanlcheI Teibenthyn. in 't Dauphiné , ingezameld; doch op de mee?fte andere plaatfen vindt menze niet, of vergadert ze liever op de Bladen van andere Boomen, inzonderheid van de Esfchen in Kalabrie, " gelyk wy vervolgens zullen zien. Ondertusfchen wordt deeze Manna der Lorkenboomen, die een weinig naar Harst fmaakt, by gebrek der andere nog wel gebruikt. Deeze Manna komt niet altoos op de Lorkenboomen voor. In een heet en droog Saizoen, alleen , openbaart zy zig , en is dan moeielyk van de Bladen af te krygen , wegens haare taayheid. De tyd des Jaars, dat men 'er dus de Boomen mede bezwangerd vindt, is van 't midden van Juny tot Auguftus. De Boeren kappen, in dit geval, een menigte Takken met Bladen, daar zy de meefte aan waarneemen , af, en maaken 'er hoopen van , in de fchaduw onder de Boomen. Dus wordt het Sap verdikt, wordt ftyf en klontert: zo dat men het kan verzamelen ; waar na het in deZonnefchyu gelegd wordt om te droogen. Sommigen hebben deeze Manna wel voor een Daauw gehouden, die op de Boomen valt, doch uit de Proefneemingen van Lobel en Pena, op Takken zonder Manna, in een Wynkelder gebragt, die 'er 's anderendaags zeer mede bezet waren, blykt dat zy het eigentlyke uitzweetzel van deeze Boompn is. Het voornaamfte, dat de Lorkenboom uitlevert , is de Terbcnthyn, welke men, om dat zy  £y veel van Venetië plagt te komen, Venetiaanfche noemt, en onder deezen naam in de Winkelen kent. Die men van deezen aart ir Vrankryk gebruikt , wordt meest in 't Dau> phiné, of ook in dc Landftreek, waar in de Stad Lyons legt, inzonderheid op den zoge. naamden Pilatus-Berg, vergaderd. De zuiver fte , die zo helder is als Water , vloeit ui doorgeftoken Blaasjes , welke zig van buitel aan den Boom openbaaren ; de meefte kom uit infnydingen, welke men in 't Voorjaar of ii de Herfst aan den Stam des Booms maakl Deeze , zo wel als de andere , wordt in ' kort geelachtig en dik. Uit afgefneeden Tak ken en afgekapte Stammen vloeit ook dikwil deeze Terben thyn, welke zo uit- als inwendig een fchoon Geneesmiddel is; tot zuivering ei heeling van allerley Wonden, inzonderheid on dezelven voor Rotting te bewaaren, uitmunten de. Hierom komt zy in veele Pleifters en Zal ven. In de Klyfteeren gemengd is zy zee; dienftig tot verzagting van de afgefchuurde oi gekwetfte Darm-Wanden in de Roode en an dere Buikloop : inwendig niet minder in fom mige Kwaaien der Waterwegen en tot ontlas ting der Stoffen van 't Graveel , doende he Water fterk loozen , met eene Violen-Reuk Evenwel is het inwendig gebruik van dit Mid del niet altoos even veilig. Het kan Hoofc pyn en Duizeligheid veroïrzaaken , door vei zwakking van de Maag en vergaaring van Win den II. DEEL. III. SïTJX. II. Afdeeï,.' xix. Hoofdstuk. Lttrhpi* "boom, Ê t s l l I t ' i  II. 'Afdeel Xïx. Hoofdstuk. Harst e Gom. 1 i j 4 (*) Reife durcb verfihtiient Frovinten dts Ras/. Rtiths.. Pat. 1771. P- «I. 40» EinhuTzïgê Boómêk: den, indien menze veel gebruikt,- hetwelk dik-*' wils gebeurt in de genen, die met Vertus-kwaa» len behebt zyn. Ook heeft Hildanus, uit het gebruik van Terbenthyn , na eene opvulling van de Maag met zwaare Spyzen, eene Opftopping van 't Wateren waargenomen, i In Siberië levert deeze Boom veel Harst uit, die van zelf in of onder de Schors ftremt en hard wordt , gelykerwys in de zogenaamde Kienboomen. Onder het Landvolk, en zelfs onder de Rusfen , is 't een gewoonte , deze Harst in de Mond te houden , en allengs te laaten fmelten, achtende den Smaak derzeive, die een weinigje bitter is, niet onaangenaam» De verwondering, hier over,'moet verminderen, wanneer men weet , dat deeze Boom in 't Voorjaar een Gomachtig Vogt uitgeeft, en rtiet dan in de Herfst of tegen den Winter het Harstachtige Vogt, hem eigen. Van de gedagte Gom is zelfs onlangs, volgens het Berigt van den Hoogleeraar Pal las , in de Ufifche Provincie een menigte ingezameld, welke men in de Apotheeken voor Gom van Seïegal zou kunnen invoeren. Dezelve is wel zo ïelder niet, doch heeft een genoegzaamen trap ^an kleverigheid , om te denken dat men die ook n de Manufaktuuren , in plaats van de gewoone >f Arabifche Gom, zou kunnen bezigen (*). Nog  Monoikia. 4or Nog een ander zonderling gebruik, dat men In die deelen des Aardbodems van den Lorkenboom heeft , verhaalt de Heer Gmelin met deeze Woorden, „ De Siberïfche Jaagers of A, Sabelvangers zoeken de afgelegenfte en verst „ van de Menfchelyke Samenleeving afgezons, derde ftreeken, om een ryker Vangst te heb „ ben. Hier zyn zy genoodzaakt den geheelen „ Winter , al is 't nog zo koud, in de ruuwfle „ plaatfen te verkeeren. Dikwils, nu, gebeuri ,, het, dat door de yzelyke Koude de Gest van 't Brood bevriest en dus geheel kragtelooi „ wordt. In deeze dringende nood fchraaper „ zy het weeke der Lorken-Stammen, dat tus, „ fchen het Spint en den buitenften Bast legt, „ 't vvelk zy zeggen zeer Sappig en zoet te zyn-. 9, met een Mes af; laaten hetzelve, een Uui ,, lang , met WTater op 't Vuur meuken; doer 'er dan Rogge - Meel by, en begraaven het ver„ volgens in de Sneeuw , waar zy het na ver- loop van twaalf Uuren uitneemen: dan is de „ Gisting reeds begonnen, en het Hef, dat op „ den Bodem legt, dient hun voor Gest (*). Het Hout van den Lorkenboom aangaande ; is 't zonderling, hoe Plikiüs, op 't gezag van Vitrd viuS) zo 't fchynt, heeft kunnen fchryven, dat hetzelve niet branden wil aan den Haard, noeh Kolen geeft, ja zo min in 't Vuur 4 ver- (i) Fhr. Sibtr. Tom. f. p. 177, inx ;«\ .ütï «5*5 W tf, dfj.l. Ut, stuk. II. Afdeel xïx. Hoofd» STUK. Gest. i Hst Hom-.  Eenhüizige Boomen. II. Afdeel xïx. Hoofdstuk. Lorken hora. na. Pinus Picea. Harst* £00 ui. verteerd wordt als een Steen. Nog minder be'•grypelyk is het, hoe onlangs zeker Aucheur , Kuste rus genaamd, zulks heeft kunnen bevestigen. Het ftrydt niet alleen tegen de na' tuur van een Harstachtig Hout, maar bovendien is 't zeker, dat veele Bergluiden geen andere Brandüof hebben , en dat men de Kolen daar van, in Switzerland , zelfs gebruikt tot de Yzerfmelteryën. Het Hout is taamelyk digt en vast, Goudgeel van Kleur, met bruiner Aderai en Vlammen : het laat zig gemakkelyk fplyten en wordt tot Paaien , Ribben, Planken, Ccuten en allerley ander Werk gebruikt, zynde zeer duurzaam en byna onverganglyk , gelyk uit den afbraak van oude Gebouwen, te Venetië en elders , is gebleeken. Sommigen pryzen het als een Geneesmiddel voorde Melaatlchheid aan. Linnaïus hadt dit Geflagt in twee hoofdAfdeelingen onderfcheiden, naar de groeijing der Bladen of Naalden. In alle de voorgaanden komen dezelven, uit een gemeene Scheede of als uit eenen Wortel , verfcheide by elkander voort : in alle de volgende Soorten zyn de Bladen enkeld , en onder van elkander afgefcheiden. (8) Pynboom met enkelde Bladen, die aan de tippen uitgefneeden zyn. Dee- (?) fixus roliis folitariii •martfnatis. Sy:t. Ngt. xu.  • M Ö N ö I 3K 1 Ai 403 Deëze groeit óveral in de Bergachtige Bosfchen der Züidelyke en Ooftelyke deelen van Europa, en zelfs in Rusland en Siberië 4 onder de Pyn. en Lorkenboomen. Hy is tot de Dennen betrokken geweest ,'en wordt in 't byzonder de Wyfjes Dehnehoom of Denneboom met Taxis - Bladen genoemd ; doch de Duitfchers onderfcheiden hem daar van, met den naam van JPohr. Ook fchynt het my die Boom te zyn , welken de Franfchen Ptsfe of Pignet tytelen , wegens zyne ongemeene Harstachtigheid 5 't welk zeer met den bynaam van Picea, aan deeSze Soort door onzen Ridder gegeven, ftrookt. De Ëngelfchen noemen de gewoone Dennen Firt, en deezen Taxisbladigen Spruce.Firr. Het is, volgens de befchryving van C r, usius, een zeer hoöge, fchoone Boom, die de Schors effen en witter dan de Pynboom heeft» De Takken groeijen ook kruislings, [dat is waterpas , aan den Stam,] en breiden zig op Zyde als in Wieken uit, welke aan de Takjes begroeid zyn met platte Blaadjes, die Vbrkachrïg uitloopen aan de Punt, zynde van boven groen» Van onderen witachtig, en wederzyds als Kams» Wyze geplaatst. Aan oude Boomen houden zy die Veg. XIII. Abies Foliis folitariis apice emarginatis. Hort. Cë£l iS. T, II. Afdeel, xïx. Hoofdstuk. x. Pinus Canaden- f>Kanada- fehi.  Monoikia. 407 van Gikad ruikt. Deeze heeft de Takjes, bruinrood , de Bladen van boven groen van onderen witachtig, even als in de Europifche, en de Vrugten zyn van taamelyke grootte. De1 plaats der afkomst wordt niet gemeld.- (ii) Pynboom met enkelde Elsvormige gefpitfie gladde Bladen , van tweederley Jtrekking. Wy komen thans tot den eigentlyken Denneboom , die ook wel Mast- en Sparreboom , wegens zyn gebruik , genoemd wordt. Hy is door geheel Europa, inzonderheid in de Noordelyke en Ooftelyke deelen , zelfs tot in het midden van Afie, gemeen. De Duitfchers noemen hem Tanne of Tannenbaum , de Engelfchen Firr - Tree , de Franfchen Sapin. De oude Griekfche naam, Pitys, fchynt op deezen Baom naast toegepast te kunnen worden. Dc Sweeden noemen hem Graen, zo Linnjeus aanmerkt, die eenige Verfcheidenheden aangetekend heeft, welke alle dien naam met eenige (n) Pinus Foliis folitariis mucronatis lasvikts , bifariam verlis. Syst. Kat. xii. Vtg. xiii. Abies Foliis folitariis, apice acuminatis. Hort. Cliff. 449. Mat. Md. 43*. Fl. Suec. Lap?. &c. utfupra. Picea. Cam. Epit. 47- fi. Ficea major prima f. Abies rubia. C. B. Pi». 493- y. Abies alba f. fcemina. C. B. Pin. coj. Abies minor. C. B. Pin. 493. Abies tenuiore folio , Fruftu deorfum inflexo. TOURNF. Inft. j*j. dod. Pempt. 866. dod. Kruidb. 1349. Cc 4 ii, Df.fi., III» Stuk» HE? \fdeel, xïx. rlOOFD» TUK. xi. Pinas Abies. Denneboom.  408 Eenhüizige Boomen. Afdeel xïx. Hoofdstuk. Dmneboen ge by voeging voeren: de Laplanders Guefa. In 't algemeen wordt hy, naar de Kleur van zyne Schors , in een Rooden en Witten Denneboom onderfcheiden , waar van de laatfte de '* Takken ylder , en de Naalden dunner heeft. In fommigen is de Stam van den Wortel af met Takken begroeid, tot aan den Top, maakende dus een Natuurlyke Pieramied; in anderen begint hy hooger boven den Grond te kroonen, De Groeyplaats is in 't Noorden en in Siberië, op vogtige plaatfen, doch in Switzerland fchynt hy drooge plaatfen te verkiezen , zo de Heer Haller aanmerkt. Dikwils vindt men 'er Bosfchen van, met Pynboomen daar onder vermengd (*). In Geftalte zweemt hy naar de Pynboomen zeer, doch terwyl in dezelven de Takken byna waterpas zyn , of in 't kruis ftaan met den Stam, gelyk in de Taxis-Bladige, hangen zy, in de Roode Dennen, met de Enden nederwaards, doch in de Witte Dennen gaan zy opwaards, Dit heldert eene ftrydighcid op, welke men daaromtrent in 'tWerk van Ray vindt. Evenwel gaat dit zo vast niet, of men vindtze in de Pynboomen en anderen ook wel nederhangen , en (*) Sommigen onderfcheiden hem door den naam van Piëta , dat Is Pek- of Harstboom, van den Taxishkdigen, dien zy den naam van Denneboom geeven; doch de verwarring iq Je benaamingen van Fiehten , Tarnen , Fohren , onder de Duitfchers, is zo groot , dat men zelfs alle die «namen «p. icczen enkelen Denneboom toegepast vindt.  Monoikia. 409 en in de Denneboomen waterpas of in 't kruis geftrekt. De Naalden zyn bleek groen , en2 fchieten aan vier zyden van de Takjes uit, zo-1 danig, dat die aan de onderfte zyde een andere3 ftrekking hebben dan de overigen. Van drooge^ Takjes gaan zeer ligt de Bladen af, gelyk men in het maaken van Plant- Verzamelingen ondervindt. De Blaadjes zyn zeer kort, en in dit Opzigt verfchilt hy veel van de Pynboomen. Van de Deelen der Vrugtmaaking fchryft Doctor Scoponi dus.. „ De Mannelyke Bloemkatten komen ge. „ paard , geel en kleiner , beneden de tippen „ der Takjes voort. Zy beftaan uit langwer- pige, gelteelde, holronde, ftompe Schubben, „ die van onderen tweehokkig zyn en twee Meelknopjes draagen. De Vrouwelyke, aan „ 't end der Takjes, zyn grooter, enkeld, op„ geregt, rood van Kleur, en beftaan uit on„ gedeelde rondachtige Schubben, koefterende „ een fpits , klein , Schubbetje van de zelfde Kleur." De Vrugten van dezen Denneboom ftaan niet overend, gelyk in de Taxisbladige , maar han-1 gen nederwaards. De Duitfchers noemenze Zapffen, dat zo veel betekent als Zwikken van een Biervat, of iets dergelyks, 't welk een rolrondachtige of Spilronde gedaante heeft , doch de Pynappelen heeten zy Zirbeln. Deeze Vrugten zyn wel een Span lang, en van eene ovaale figuur, aan beide enden rond, nagenoeg als die Cc 5 der ii. Deel, ih, stuk. II. ifdeel. xix. ïoofd- ruK. \inniboom. De )ennenr 'rugt.  4io Eenhüizige Boomen, H. Afdeel, xïx. Hoofe= stuk. - * H. Peels , li. stuk , blidz. 7- der Lorkenboomen , waarvan zy inzonderheid verfchillen , doordien zy beftaan uit dubbelde Schubben , zo Trew aanmerkt. De Zaaden , daar tusfchen vervat, zyn omtrent, van grootte en gedaante , als die van den Gezegenden Distel, Vliesachtig gewiekt en bruin van Kleur , bevattende een vlugge, fcherpe Olie, welke de geheele Vrugt, frifch van den Boom geplukt zynde, zeer welriekende maakt. Men rekent, dat de Leeftyd der Denneboomen zig bykans tot drie Eeuwen uitftrekt. Dat zy ontzaglyk groot worden, heb ik reeds aangemerkt *. In de Pyreneefche Bergen worden gezegd zodanige Boomen te groeijen van drie Vademen omtreks. De Heer Haller verhaalt, dat in een Bofch van Argaw, in Switzerland , Dennen geveld zyn , die Masten hebben uitgeleverd van 125 Voeten lang. Dit is wel het voornaamfte gebruik , dat men in 't algemeen van den Denneboom heeft , en om die reden wordt hy ook wel Mastboom getyteld, of, om dat men van de dunfte Takken Juffers en Sparten maakt, Sparreboom. Het Hout van den rooden Denneboom, dat n't den rosfen Kwastig is, vol van een dikke uitïloeijende Harst , wordt van fommigen verkeerIclyk Gr eenen -Hout geheten , niettegenftaande Ie Sweeden deezen BoomGraen noemen; even ils men het Hout van den Witten Denneboom, dat fynst vah Nerf en witachtig is, ten onreg. te, Vuuren-Hout tytelt. Het eerfte is eigent- lyk  M O N © I K 1 A, 41* lyk Denne-Vuuren-Hout, het andere Denne-^ Greenen-Hout, verfchillende beiden wederom, zo van het regte Greenen- en Vuuren als van| het Dennen-Houc. Het beste Greenen- en Vuuren - Hout, dat in de Noordelyke Landen valt , komt van Pynboomen. Een ongemeen verfchil maakt , ten dien op-. zigte , de Groeyplaats. Het Dennen-Hout is te Parys zeer in gebruik tot Kastemaakers- en ander Werk. Dit flag van Hout, inzonderheid als het in een ligte Grond, in een gemaatigd Klimaat, en in digte Bosfchen gegroeid is, kan door fplyting tot zo dunne Plankjes gemaakt worden , als men wil. Dus zyn de Denneboomen, van Vauge en de Ardennes, de bekwaamften, in geheel Vrankryk, tot Violen en andere Mufiek - Inftrumenten, zo met Snaaren als met Koperdraad. De Veerkragt , die in hetzelve is, maakt het daar toe dienitig. Tot Balken Ribben, Stylen, Paaien, Planken, en wat dies meer is, wordt het op de zelfde manier gebruikt als Pynboomen-Hout (*), Om aan 't Vuur te leggen is het , wegens zynen zwarter Rook, en omdat het zo geweldig ;knapt, hoewel het ongemeen vaardig is in 't branden, niet zeei gewild. De Lugt , ondertusfchen , wordt daai door , zo wel als door de enkele uitwaafeminj van dit en dergelyke Harstachtige Houten, zo danif #*) ROUX dis Arlres * Itivrtr. p. 2SJ. UI.DEIL, III. STBg. «. Lfdeel» xix. Ioofd» tuk. Het )ennerrlout.  II. Afdeel, xïx. HoofdstukDtmtboom l I j < t {*) SCOPOLI, Fltr, Carni,!. p. 4.1. 412 Eenhüizige Boomen. danig gebalzemd , dat men onder de Arbeiders daar in , ja onder de Boeren zelfs, die in deeze Bosfchen woonen , weinigen aan de Teering ziet fterven (*). Geen Geboomte is,in 'calgemeen gefproken, meer met Harst bezwangerd dan de Denneboom, die deswegen fomtyds ook den naam van Harst- of Pekboom voert. Men vindt 'er zo wel Kienboomen van, dat is die in de veelheid van Harftige of Olieachtige Sappen fmooren, als van den Pyn- en Lorkenboom. De Abt Chappe d'Auteroghe deedt, op zyn Terugtogt uit Siberië door onbereisde en onbewoonde Wildernisfen, van afliand tot af[land Denneboomen in brand fteeken, om by Nagt den Weg te vinden ; die als Toortfen brandden. De oude Dennen , welken in de Stam meer Pit dan Hout hebben, noemt men Kiefer-Baumen, om dat van dit Harstachtige Pit zekere Spaanen of Splinters, Kief er s genaamd, tot Fakkels dienen , en van welken men , op veele plaatfen , tot verlichting der Woon verrekken , in Duitfchland gebruik maakt. Onler het Landvolk in 't algemeen gebruikt men, n veele deelen van Duitfchland , Ooftenryk Moskovie en Tartarie, geen ander Licht, dan ié gedagte Kiefer-Spaanen. Verfcheide Autheuren hebben de iawendige tru&uur van het Dennen-Hout, door onder- zoe-   z Deel, Plaat xvi.  Monoikia. 413 Boekingen met het Mikroskoop, getragt op te helderen. Malpighius vondt 'er Sapvoe- A rende Buisjes en Blaasjes in, benevens een me-p nigte van Lugtpypjes , gelyk gemeld is dies' als Wanden hadden van Zilver. Ledermdl-^ xer heeft deeze ftru&uur nog naauwkeurigerb nagefpoord , zo in dwarfe als overlangfe Sneedjes van 'Hout van den Witten Denneboom (*). Deeze onderzoekingen, echter, op droog Hout in 't werk gefteld, hoewel die van Leeuwenhoek overtreffende, gaven geen denkbeeld van den loop der byzondere Vogten, noch ook niet van de aangroeijing der Boomen, of van derzelver verfchil in deezen: 't welk de Heer Doctor H1 l t onder anderen fraay Verklaard heeft door een menigte Afbeeldingen van dwarfe Schyfjes en overlangfe fneedjes van deeze en gene Houten, waar van ik hier, om het onderfcheid aan te toonen , op Pl. XVI , eenigen mededeel. In deeze allen wordt door a de uitwendige Schors, door b de Bast, door c het Spint, betekent: terwyl het Hout door h en het Hart of Pit van het Boomtakje door p is aangeweezen; digt rondom hetwelke zig een Ring bevindt, van de Jaarlykfe Hout - Ringen onderfcheiden, welken zynEd. de Kroon noemt, met k getekend. Deeze Kroon houdt hy vooi hei (*) Zie Pl. XL. en XLIIÏ. in het Detde Deel van zyns Mikrosfoepifsht Vtrmae.b,lyhl>dtn1 en aldaat vetklaaid, bladz. 6i en 71. II, Deel* III, Srvs, II. rriEÉt»XIX,ÓOF0- rux. ' II. D. STUK, . IO, 51»  4i4 Eenhüizige Boom ei?. tt. Afdeel xïx. HoofdStuk. Verfchillen de flru&mir det Houten, Pl. xvi. het voornaamfte Werktuig van dë Vöortteeling en aangrocijing der Planten door Knoppen, Scheuten en Takken, ten minfte voor dat gedeelte , waar van deeze groeijing haaren aanvang neemt* Dit alles zal onze Vaderlanders in het Vertaalde Werk nader blyken (*). Ondertusfchen merk ik tot verdere verklaaring van de tegenwoordige Plaat aan , dat Fig. i. de Afbeelding is Van een vierdepart van een Schyfje EikenHout , door 't Mikroskoop zo veel vergroot, als het kleine Stukje daar onder, in de Natuurlyke grootte , vertoont. Hier in zyn, behalve de ongemeene dikte van de Kroon, en de reeds aangeweezen' deelen, de gefteldheid der vyf zogenaamde jaar-Ringen des Houts opmerkelyk , terwyl het maar een Takje was van derdhalf [aar groeijing : des zyn Ed. vastftelt, dat 'er :wee zulke Ringen by komen in een Jaar, en dit zou het befluit, 't welk fommigen daar uit, langaande den Ouderdom der Boomen, opgemaakt hebben, vry wat doen wankelen (f). Tig. 2. is een dergelyk Schyfftukje van den Balfem - Pynboom , onze Negende Soort. Hier n is het Spint naauwlyks van de Bast te onder- fchei- (*) The conliruBlon tf Timher frcm its early griwih, explained hy the Microscope, ani proved from Experiments iy John. Hill. M. D. Lond. 1770. (t) Zie daaromtrent een fterke Gevolgtrekking. Sweed/che Verhiml. XXXI. Band, bladz. 358: doch inzonderheid VIIï« land, bladz. 117 ,enz.  Monoikia. 415 fcheidcn, en de Kroon ook zeer breed. De fraaije famenftelling van het Hout, als op een Wiskonftige manier in Straalen verdeeld, die! tusfchen zig Kegels befluiten , van ontelbaares Sapbuisjes doorboord, is verwonderlyk. In het Pit of Hart des Booms komen ronde Vaatjes voor, duidelyk van de eigen Vaatjes of Blaasjes van het Merg onderfcheiden, die met roode Harst zyn opgevuld, even als men dit ook in het Spint van deezen Boom waarneemt. De zulken noemt hy de Binnenfte Vaten des Booms. Van de uitwendige Sap - Vaten is in het Stukje Eiken - Hout eene Vertooöln'g gegeven, zo als dezelven voorkomen in 'dè" meefte Boomen, haar plaats hebbende in de Bast: doch hier tusfchen openbaaren zig andere Sapvaten, welken deeze Heer Inwendige noemt, daar men verfcheide ryën van vindt 'in het Hout van den Italiaanichen Pynboom Cembra genaamd, zynde onze vierde Soort; zie Fig. 3. „ Behalve een' enkele ry van byfter groote „ Uitwendige Vaten op de gewoone manier „ in deszelfs dikke Bast geplaatst, heeft die „ daar buiten een ry kleiner Vaten, en de ge„ zegde groote zyn met nog kleinere omringd. „ Dewyl in deeze Boom het Vogt dat de groo„ te Vaten opvult een zuivere Terbenthyn is, ,, van eene byzondere Reuk, behoeft men niet ,, te twyfelen , welke de eigen Vaten zyn, of „ die het eigenaartig' Sap voeren , en welken „ van eene verfchillende natuur zyn. Behalve „ de X» III, STUK» II. \fdeel» XIX. lOOFIM TUK» De Sap. voerende en Terbenthyn- Vaten onderfcheiden.  4ió Eenhüizige Boomen* II, , Af deel. xix. ! Hoofd- stuk. I s I J 5 de ongemeene dikte Van den Bast b, is hier , opmerkelyk,hoe het.Spint c een vasten,don* „ keren, digten Kring uitmaakt. Het Hout, , h, daarentegen, is zo doorfchynende, als men , het naauwlyks in eenige andere Boomen, uit» , genomen die van het Geflagt der Pynboomen , zyn , waarneemt , en doorboord met een , aanmerkelyke menigte van Sapvaten. Hier „ in treft men, geduurende de Maanden Maart , en July, een Zuurachtig Waterig Vogt aan, , dat een waar Sap is, niet gekleurd door de , Medicinaale Vogten van den Boom. Op an, dere tyden zyn deeze Vaten geheel ledig , , wordende 'nooit eenige Terbenthyn daar in , gevonden , dan die daar in gedrongen mogt , zyn door derzelver opene Mondjes, uit eenig , ander gedeelte van den Boom. De Kroon k , is een dunne , doch zeer onderfcheidene en , fraaije Kring, en het Pit of Hartp, ('t welk , meer gebeurt in Harstvoerende Boomen, ) , is gekleurd en kleverig. Balfamieke Vaten, , bevattende een byzondere Soort van Terben, thyn, geel van Kleur en Harltig van Reuk , , ftygen door het Hart op. In het doorfnyden flor, ten deeze een weinig uit van haaren inhoud, , en verfpreiden dit over de Blaasjes van het , Pit, geevende 'er dus die Kleur en Reuk aan, welke daar in waargenomen wordt." „ Het Schyfftukje van den Lorkenboom, ! 4-s vertoont, in de zelfltandigheid vandeszelfs dikken Bast b> de Monden van eenige wei- „ ni-  Monoikia. 4q nige dergelyke groote Vaten, die een dik„ ker Soort van Terbenthyn bevatten, welke a, naar gefmolten Maftik gelykt. Het Hout „ van deezen Boom , zeer naauwkeurig ver-1 „ deeld, ft, bevat tusfchen de Straalen eeni„ ge der Inwendige Sapbuisjes, terwyl de uit„ wendigen,tusfchen den Bast b en de Schors, „ die hier uitermaate dik is, «, zig tropswyze „ in groote menigte vertoonen. Deeze on„ derfcheiden zig , in 't Voorjaar , door de Sappen , die zy bevatten , welke van een „ hooge Karmozyn - Kleur zyn. De Kroon k is zeer fchoon in dc Lorkenboom , en hei Pit of Hart p helder". De plaatzing en gefteldheid van de gedagte Terbenthynvoerende Vaten openbaart zig al lerduidelykst, zegt die Autheur, in een Schyfje van den Pinus Orientalis of Levantfchen Pyn< boom, hier afgebeeld in Fig. 5- Men ziet daa: duidelyk , hoe derzelver Wanden uit kleinere Buisjes in 't ronde famengefteld zyn, en ir Fig. 6» is derzelver plaatzing vertoond in eet wat'ouder Tak , overlangs geopend, waar hei Hout en Spint, als ook een gedeelte van dei Bast, i« weg genomen, Hier zyn deeze Vaten, zo 't fchynt, door de verharding der deeler ■digter aan elkander gedrongen (*). b Dee- .(♦) Ex Vr.gut tttmtm. De Afbeeldingen der vergroot Schryfftukjes van veele andere Houten , als ook dootfnydin «n ovetlangs , enz. Wfleii dit in frêt Y.'«k s«lf «ad, * Dd % ü. Dut III. Sruï. Afdexc; xïx. Hoofde I l r  Aft? Eenhüizige Boomen. K Afdeel, xïx. Hoofdstuk. Dennet/som i \ 1 ] 5 e e d< d< É Deeze Waarneemingen van gezegden Engelfchen Heer kunnen eenigermaate dienen, om de manier te verftaan , op welke de Pyn-, Lorke- en Denneboomen Kienboomen worden : 'te weeten , wanneer de Sapvoerende Buisje,s met Terbenthyn en de Terbenthynvoerende , groote Vaten, met geftolde Harst gevuld zyn. Ook kunnen zig in deeze Boomen van buiten Blaasjes openbaaren in de Schors-, gelyk gewoonlyk plaats heeft in de Roode, als ook in 3e Taxisbladige Denneboom, die,, doorgeftoken zynde , een zeer dunne, heldere vloeibaare en welriekende Terbenthyn uitleveren, de rhraan van den Denneboom, in 't Franfch Bi\ion , genaamd. Zy is fchaars en wordt in groote waarde gehouden. Een Veehoeder gaat fomtyds, om zig eenige bezigheid ne verfchafren ,. terwyl het Vee graast, met een OsfenEioorn naar het Bolbh; alwaar Denneboomen vindende met eene gladde Schors, die dergeyke Blaasjes hebben , drukt hy op dezelven , :n ontvangt het Vogt in zyn Hoorn , doch leeft dus moeite om vier Oneen op een Dag te verzamelen. Gemeenlyk gaat men, by Itraatsburg in de Elfaz, daar mede aldus te werk. phelderen. Onderrusfchen moet ik zeggen, dat myn eigen faarneemingen op Schyfjes der frisfche Takjes van de Ypen a andere Hoornen, my in deezen reeds verrukt hebben; ordicn niet alleen de gezegde deelen zig daar in zeer dui:lyk door de plaatzing en ftruétuiir , maat ook s«cr fchoo» lot de Kleuren onderhielden,  ivi O K O I K IA. 415 werk. Men fchilt den Boom gedeeltelyk, even^ als zulks in Sweeden en elders gefchiedt, en' het uitloopende Vogt > zo wel der Pyn- ■ als Denneboomen, wordt Straatsburgfe Terpenth» 420 Eenhüizige Boomen. brengt. Hunne Schuitjes , die tegen 't geweld van Stroomen en Watervallen beftand moeten zyn, maaken zy van dunne Dennen-Planken, met dergelyke Touwetjes aan elkander gehecht, waar door die tevens draagbaar zyn. Het Loof van deeze Boomen vlechten zy tot verzagting van de Hoofdpyn om het Hoofd. Zekere Galletjes , door het fteeken van Infekten' aan de :nden der Takken uitgegroeid, «rekken hun ot Verfnapering, en de Harst, op zekere malier bereid , (of liever de Gom, op zekeren yd des Jaars daar uit vloeijende, gelyk wy dit en opzigt van de Lorkenboomen gezien heben *,) kaauwen zy, of houdenze in de Mond, Is een Kwylmiddel, inzonderheid in hunne lamenkomften of Vergaderingen. Een gewoon2 die veel overeenkomst met het kaauwen van [Tabak of van de Betel en Areek, op de wye der Oost - Indiaanen, heeft. In geene andere Landen vindt men , op ver aa , zo veele Pyn- en Denneboomen, als in doorwegen , Finnland en in Sweeden. In 'rankryk, evenwel , groeijen ook veele Denen m t wilde, als by Bourdeaux, en zy rarden 'er zelfs, Wegens de Terpenthyn, larst, Teer en Pek, in menigte geplant, zo e Heer Rüdebschild verhaalt, „ Jn Katalonie en Kaffilie zag hy verfcheide Dennen-Bosfchen in een Zandige Grond, hebbende aldaar die Boomen zelden meer dan twintig of vyfentwintig Elfen Stam, en drie Vie-  Monoikia, 42T „ Vierendeel Elle dikte. Zy groeijen 'er fterk „ in de eerfte Jaaren, doch vervolgens, tot den „ Ouderdom van dertig of veertig Jaaren toe, „ maaken zy als een Knobbel aan de uiterfte „ Enden. De Jaar-Ringen zyn zeer wyd van ., elkander, krom cn warrig. Het Spint is ten „ minfte zo dik als het Hart; de Schors dik en ruuw , doch de Kroon zeer breed en digt. „' Men verhaalde hem , dat deeze Boomen, in H 't wilde groeijende, geen Vrugt droegen, en *, daarom werden zy meest geplant. De Den" nen Vrugten waren wat breeder dan in Swee" den, en onder ieder Schub zat een Zaad" korrel , die naar een Pistachie geleek, mei " eene dunne harde Schaal, en eene Pit, vat Smaak byna als Amandelen. Men ftoot deeze Pitten grof, en bakt 'er, met een wei " nig Suiker of Honig, dikke Koeken van t, die zeer voedzaam en gezond zyn" (*). (12) Pynboom met enkelde yierzydige Naalden. De Pyn- en Denneboomen groeijen niet al leen op het Vaste Land van Europa, zo in d< Noordelyke en middelfte, als in de Zuidelyk dee (*) Stockholm- Verhand. VIII. Bind, bladz. izt. '(12) Pinus Foliis folitariis tettagonis. Syst. Nat. XII. Vei yin. Abies Orientaüs Folio brevi et tetrsgono &c. ToURtn Car. p. 41. Dd 3 ii. deel, ui, Stuk, II. Afdeel. xïx. Hoofd- jtusc, Dennet/oom. XII. Pinur Orientaüs. I.evantfche - Den. 'neboofn.  1L Afdeel. xïx. Hoofdstuk. Ucr.ncbeoa i (*) Dcczc verfchilden fzegt hy) niet vJn de Denneboomen, die in het a'pifcht Gebéigte en op de i'yrenecn groeijen. 42$ Eenhüizige Boomen, deelen , zelfs in Palcftina en klein Afie, maar men vindtze ook op de Eilanden in de Middellandfche Zee. Dc vermaarde Touknefort nam op Samos waar, dat de Noordzyde 'van hetzelve bedekt was met een menigte van Pynboomen , die jaarlyks omtrent drie of vierhonderd Kwintaalen, Pek of Teer, uitleverden. Behalve de gewoone Wilde Pynboomen, die aan de Kusten van alle Landen (zegt hy) gemeen zyn , groeide 'er een fchoone Soort van Pynboom , welken de ■ hedendaagfche Grieken Elate normden, dat i$ Denneboom. Dezelven hadden Bladen van omtrent vyf Duimen ang, aan den eenen kant plat, aan den anderen cant rond, en Vrugten van vier Duimen, worlénde aldaar zo hoog , dat menze gebruiken zou kunnen tot Scheeps - Maften. Ook gaven sy veel Terbenthyn üit , die goed en helder tras , fchoon menze niet vergaderde. Dit waren echter de. gewpone Dennen niet, welken iet Landvolk , by Trebizonde, Peukos noem3e (*), geevende den naam van Eldte aan een andere. Soort, door hem OrientaalfcJie DenneBoom , met een kort vierzydig Blad, en eene zeer kleine nederwaards geboogene Vrugt, getyteld. De Stam en Takken van deezen Boom kwamen met die van de Roode Dennen overéén ; ds Bladen waren flegts een derde Duims * •: lang»,  lang, glinfterend donker groen en flyf: de Vrugten hadden maar de langte van tusfchen twee en drie Duimen: zy waren fpits, belton-^ den uit dunne, rondachtige , bruine Schubben ,s waar tusfchen zeer kleine Olieachtige Zaaden (*> Thu ja. Levensboom. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, dat dc Mannetjes Bloemen uit één Schubbetje be ftaan 't welk vier Meeldraadjes bevat, de Kat jes famenftellende: terwyl de Wyfjes - Bloemei tweebloemige Schubben hebben, die het Vrugt beginzel uitmaaken , ieder een Stamper bevat tcnde, welke een Nootje wordt, met een uil gegulpte Wiek. Drie Soorten zyn 'er in vervat, als volgt. (ij Levensboom, die de Vrugten effen heeft met ftompe Schubben. Deeze voert den bynaam naar de Natuurlyl groe; I*) ftiftH naar de Levant. II. Deel, f,) Thujt Strobilis l*vib«s i Squamis obtufis. Syst. N. IM. Gen. 1078. p. Veg. XIII. p. 7*9- Hort. Cliff. * Hort Ups. 2S9. b-oïen Lngdbat. 87. gmel. i. •ft 'kalm. 'Ü: Ut P- 3" : 473- Thuj» Theophtasti. C. f£ «tl. Atbor VitSél DOD. «30. TOURNE. £ 556. Dd 4 II,DEEL. III. STUKf II. Afdeel. XIX. Iooedtuk. 1 J 'I. Thu ja Öccidenta- rg/;'s. Kanada- f-fche. tt. 9PBift.  tv Afdeel. xïx. Hoofdstuk. LevtnsHem. i ! I i i 1 < ( ( c 3 c 424 Eenhüizige Boomen. groeypfcats, in vogtige Landftreeken van Kanada. De Heer Kalm vondtze Zuidelyker m Noord - Amerika, gelyk in Nieuw Jork, zeer zeldzaam, daar dezelve Noordelyker zeer overvloedig groeide. Het is , derhalve, een Gewas dat de koude Landen bemint. De Franfchen , zegt hy , noemden het overal Witte Ceder, zo wel als de Engelfchen en Hollanders in Albanië. De plaatfen en Grond daar deeze Boom groeide , was verfchillende. Men vondt hem in Moerasfen en vogtige Landsdouwen, taamelyk groot; doch meest fcheen hy Heuvelen , die als uit ayeen gcftapclde Steenen beftonden , welken net Mos begroeid waren, te beminnen; inzonlerheid aan het Strand en aan Rivieren, alwaar jy dikwils groeide in losfe Aarde of Zand. Dp hooge , dorre Gronden , en in de kloven Ier Bergen , groeide hy ook wel, doch bleef dan zeer klein. Anderszins bereikte hy fomtyds Je hoogte van vyf of zes Vademen, en wierdt lus een aanzienlyke Boom. Onder alle de foorten van Hout, in Kanada fcllendé, werdt dat van deezen Boom voor het lüürzaamfte in de open Lugt gehouden , en laarom Werden 'er byöa alle Hekken en Paaien p de Landeryën, als ook de Palisfaden rondom e Steden en beflooten plaatfen, van gemaakt. den gebruikte ook een menigte daar van in e Kalkovens. Het Rys diende alom tot Bezems, elke in menigte door de Wilden aldaar, des Zon-  Monoikia. 425 Zondags avonds , in de Steden en Vlekken t< koop geveild werden , nicttegenftaandc den fterken Reuk , dien zy onder 't veegen ver-: fpreidon. Een Zalf , van de Bladen met Reu-' zei gekookt, of ook een Stooving van de gekneusde Bladen, was dienftig bevonden tot het verdryven van Jichtige Pynen. Het Afkookzel der Bladen werdt van de Wilden tegen den Hoest, als ook tegen de Afloopende Koortfen, ingenomen. Daar deeze Boom in digte Bosfchen groeide, droeg hy igeen Vrugt , maar op opene plaatfen vondt de Heer Kalm hem in de Herfst vol Zaad Hy blyft 'er dengeheelen Winter groen, even als by ons , in Engeland en andere deelen van Europa , waar men hem , gemeenlyk , den Boom des Levens noemt. Ten tyde van Koning Francois den I. werdt hy eerst in de Koninglyke Hoven van Vrankryk overge» bra^t. De Takjes beftaan als uit op elkandei gevoegde Schubbeh : zy zyn plat en maaken platte Twygen uit, groen van Kleur, doch de Stam is rood. Men vindt de Bladen, als Zweet, dryvende , Windbreekende en de Stonden ver wekkende , ook onder onze Winkelmiddeler opgetekend. Dat deeze Boom de Thuja van Theophras tus zou zyn , wordt met reden ontkend; alzc dezelve voorkwam in de heete deelen van Ly bie , 't welk t'eenemaal tegen den aart ya Dd5 de< ii, DEEi. iii. STÜÏ. II. tFDEEL» XIX, 300FDiTUK. Levensj. Cupresfus Fol. imbricatis ereftis. Hort. Cliff. 4+9. Hort. Ups. 188. Mat. Med. 433. ROYEN. Lugdbat. 88. 0alib. Paris. i9S- Cupresfus Met! in fastigium convólutJ, f. Fcemina. rouRNEF. Injl. 587. Cupresfus. C. b. 488. Cam. Epit. st.fi ;upresfu$ Ramos extfa fs fpargens f. Mas.TouRNf, hjl, ss7.  Monoikia. 459 Kyparisfos genoemd, en daar van is niet alleen de Latynfche benaamiug Cupresfus, maar ook die men in alle Taaien byna van Europa gebruikt, afkomfiig. Dus noemen hem de Duitfchers Cypresfebaum, de Franfchen Cypres. Zyn Natuurlyke groeyplaats zou het Eiland Creta , thans Kandia genaamd, zyn , van waar hy zig door Italië en de Zuidelyke deelen van Vrankryk verfpreid heeft. Op dat Eiland groeit hy zelfs in de Sneeuw op het Gebergte. Men vindt 'er hedendaags de Graflieden der Turken mede beplant, in klein Afie,en Theophastus noemt ook andere Eilanden van de Middellandfche Zee op , waar menze vindt groeijen. Het wordt een Boom van ongemeene grootte , met eenen regten Stam , en eene Pieramiedaale Kroon. De eene Soort, echter , die men het Wyfje noemt, heeft deeze Kroon veel digtet dan de andere, die het Mannetje geheten wordt, Sommigen willen , dat door den Ouderdom het zogenaamde Wyfje in het Mannetje verandert. Het Loof van deezen Boom is Schubachtig, gelykende taamelyk naar dat van den Zavelboom, zeer fyn en groen : de Vrugten rondachtig als. gezegd is. De Cypresfen behooren mede onder het Geboomte, dat altoos groen blyft, en ftrekken dus in de warme Landen tot dergelyke verfiering der Lusthoven , als by ons de Taxis, Hulst, : enz- Dus dienen zy in de Tuinen van 't Vrou- wen- IU DSEU HU STUSi II:1 AfdeelJ xïx. Hoofdstuk. Cyprtsft'wtx.  n. Afdeel. xïx. HOOFDSTUK. Cipresfeitkm. . {*) CotruleU nafta Vitt", atrïtque Cupresfi. Virg. Fe/alts ante Cupresfus. Idem. (f) Es ntn plehejes lu^us tc.tata Cupresfus. \xlvt 430 EESHUIZIüE B o ü M E tV; wenhuis van den Grootcn Heer te Konitantinopolen, en andere byzondere Tuineh der Turken, om altoos tot eene befchutting te zyn voor 't Gezigt van buiten. Hier te Lande kunnen zy de zwaarfle Vorst niet uitftaan in dé open Grond; doch in Engeland heeft men gezien, dat in ongemeen harde Winters nog eeni^ gen overgebleeven zyn, en derhalve heeft men Jer in Groot Brittannie aanzienlyke Boomen van. In Duitfchland en Vrankryk, gelyk alhier y telt menze dóórgaans onder de Bygewasfen, die m Potten en Bakken worden gehouden. Zy geeven Wel Vrugt , 'doch'die wordt hier nooit volkomm ryp. ' Het algemeene gebruik der Cypresfen onder de Romeinen was tot een teken van Rouw , en hier om werden zy Lyk - Cypresfen geheten (*). Men fchikte Takken daar van voor een Huis , om aan te duiden, dat.zig daar een Lyk bevondt: even als dit op fommige plaatlén in ons Land met een zwart Floers Lint, of iets dergelyks, gefchiedt. Weleer fchynt men blaau* we Linten gebruikt tc hebben, om Rouw te vertoonen , daar dan een Cypresfen - Tak by gevoegd was: doch dit gefchiedde niet door 't Gemeen (f). Ook was diestyds eene .Cypresfen - Olie > zynde een zeer fyne welriekende Ter-  Monoikia. 431 Terbenthyn , die de Boom uitgeeft, bekend. Het Loof is tegenwoordig in weinig gebruik, maar de Nooten, die eene famen trekkende kragt hebben, worden geteld onder de Winkelmidde-1 len. Ter plaatfe , daar deeze Boom Natuurlyk groeit, kunnen deeze Vrugten driemaal 's Jaarsworden ingezameld. Het Hout is, wegens zy ne Sierlykheid, tot Schrynwerk zeer bekwaam. (2) CypresfeboDm , met gevinde Bladen, die breed zyn.. ' Deeze Sport heet eigentlyk de Virginifche Cypres, een Boom die, benevens den Tulpenboom en de Platanus , voor de grootften van dat Land wordt gehouden. Eenigen hebben, by den. Wortel, dertig Voeten omtreks, cn eenen Stam van zestig of zeventig Voeten hoogte.' De Bladen zyn van dien aart, dat.menze by de Bladen van de Acacia vergeleeken vindt s en zy vallen tegen den Winter af. De Nooten gc« !yken zeer naar die der gewoone Cypresfen, en liet Zaad heeft' een fterken Aromatieken Reuk. 'Niettegenftaande hy aan, en dikwils in het Water groeit, is. nogthans het Houtzeer .duurzaam ? _ . . - ' ' '"". .. ,' ■ n ,. T7 3rj ci (z) Cupresfus Fouts" difticSi» pafentibus. Hert. Clbf. ^99 Hors. Ups. 289. GRON. Virg. IJJ. royen Lugdbat. 83. Cu ptesfus Americana. Catesb. Car. I. T. p. 11. Sel. Vcg I. Band p. is. PI- XXII. Cupresfus Virginiana , Foliis Aea dié deciduis. Comm. Amjl-, I. p. 113. T. yj. Cupresfu Virginiana &c. Pluk. Alm. 12j. T. %$. f.'jW ïï, CEEL. III, STWK, II. Afdeel. rloOFD* ITUK. n. Cupresfus diflicha, Virgini» fche, i I  43* Eenhüizige Boomen. H. Afdeel xïx. Hoofdstuk. UI. Cupresfut Thyoides. ïenfylvïnifche. 1 | en beftand tegen Weêr en Wind ; wordende tevens om zyne ligtheid , in Plankjes gezaagd zynde , die men 'er gelyk in Duitfchland Schindels noemt, veel gebruikt om de Huizen te dekken. (.3) Cypresfeboom met Schubachtige Bladen» het Loof wederzyds fcheip. De Naantjes - Cypres van Maryland met kleine blaauwe Bloempjes, van Plukenetius, is hier t'huis gebragt. Volgens het Berigt van Kalm zou het echter deeze Soort zyn, die als een Boom in en aan Moerasfen groeide , wordende Witte Ceder of Witte Geneverboom genoemd, en tot dc gezegde Schïndels zo fterk gebruikt, dat men hem meest overal weg gekapt had. Hy groeit, volgens de Waarneeming van Doktor C o l o e n , Natuurlyk niet Noordelyker dan Nieuw Jork: hoe komt het dan, dat Linnaïds hem in Kanada plaatst ? Veele Moerasfen kwamen in Nieuw Jork voor , die nen deswegen Cedar-Swamps noemde. Het Hout werdt tot allerley Werk gebruikt, zelfs :ot het bouwen van Huizen , die duurzaamer ;eacht werden dan van eenigerley Soort van ümerikaanfche Eiken. Het voornaamfte gebruik der- {3) Cuprtsfus Foliis iiubiicatü , Frondibus aocipitibus. (alm. It. II. p. 175. &. III. p. 114; 144. MlLL. DiB. N. Cupresfus nana Mariaiu , Ftuétu camleo paiyo. Pluk. Kant. «i.t. 34J- f. «.  M o n ö i k r a; 433 dërzelveh , echter, Was tót Dak - Schihdels en Duigen van Vaatwerk ; wordende Jaarlyks een menigte daarvan, zelfs, naar de Westindiën verzonden* Mert hadt , tert dien einde, de meeflen van deeze Zwampen reeds van Hout ontbloot,zónder dat 'er voorzorg gedragen was, tot eene nieuwe aanfokking van dit nuttige Geboomte. Hy merkt aan , dat |M t l l e r hetzelve Amèrikaanfche Cypres met een zeer kleine Vrugt noemt , en inderdaad , de Vrugten zyn maar van grootte als Geneverbesfen, doch fplyten even als de Cypresfen - Nooten; terwyl het Loof naar dat van den Boom des Levens ge> lykt. (4) Cypresfeboörri met kruislings gepaarde , Elsvormige Bladen, die wyd van elkander ftaan. Deeze Soort van Cypres , welke de Blader zeer fmal heeft, volgens Miller, komt aaide Kaap der Goede Hope voon LiNN-ffiUi hadt 'er maar kleine Plantjes van gezien. Mooglyk zal tot deeze Soort, die, welke te voorer Thuja Cupresfoides genoemd was, en de Vrugten als Cypresfen-Nooten heeft, nader dan tot de Ongebladerde Thuja behooren: alzo dezelve geens- (4) Cupresfus Folüs oppofitis decusfatis fubulatis patuüs. Syst. Nat. XII. Veg. XIII. Cupr. Foliis linearibus fimplicibu>, decusfjtirn poiïtis. MlLL. N. 6, £e " 11, Drat., III, SitSs, ii. Afdeel» xïx. Hoofd- ITUK. iv. Cupresfu Junipemïdes. Ka3p(èhe. i  434 Eenhüizige Boomen. II. Afdeel, xïx. H oofd« stuk. geenszins met de Afrikaanfche of Egyptifche van Shaw llrookt. C r o t o n. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, dat de Mannelyke Bloemen uit een Cylindrifche Kelk beftaan , die vyftandig is met een vyfbladige Bloemkrans en van tien tot vyftien Meeldraadjes: de Vrouwelyke Bloemen uit een veelbladige Kelk zonder Bloemkrans, drie gevorkte Stylen , een driehokkig Zaadhuisje met enkelde Zaaden. Een-en-twintig Soorten zyn 'erin hetzelve begreepen , waar onder verfcheide voorkomen, die enkele Kruiden zyn , als maar een jaarlyks Gewas maakende : men vindt 'er ook eenigen onder, waar aan de naam van Boom gegeven is door fommige Autheuren , doch by nader on! derzoek is my gebleeken, dat de meeften maar klein van Gewas zyn , en dus gevoeglyk tot de Heefters betrokken kunnen worden. Even 't zelfde valt omtrent de Geflagten van j a t r opha en Ricinus aan te merken; die wel Boomachtige Gewasfen, maar naauwlyks eigentlyke Boomen bevatten. Ik gaa derhalve over tot het Geflagt, dat den naam voert van Sterculia. Stinkboom. De Mannelyke Kelk , zo wel als de Vrouwelyke , is in vyven verdeeld, zonder Bloem- blaad-  Mohoikia. 435 blaadjes. De eerfte heeft vyftien Meeldraadjes, de andere een Vrugtbeginzel bp den Styl zittende , 't welk een vyfhökkig Zaadhuisje wordt, met veele Zaaden bezwangerd. ■ Twee Soorten komen 'er van voor , beiden in Oostindie huisvestende, als volgt, j ( i ) Stinkboom met ovaale , effenrandige , overhoekfe, gejleelde Bladen en Pluimswyze Bloemen. De Boomen, die onder den naam van Khmpan of Wildé Kapokbomen door Rumphius voorgefteld zyn, verfchillen niet alleen zeer in Bladerloof, maar ook in dé grootte ; des hy deeze de Kleine noemt. De Maleitfche naam is Klompan , en daar van hebben zy hunne benaaming. In de Ternataanfchö Taal noemt menze Matocca; doch de Boom, die daar valt j is wat grooter. De Malabaarfe Cavalam, hiei aangehaald , wordt een hooge Boom , met digte Takken , den Stam zo dik als een Man omvademen kan, een dikke Schors en het Hout Draa- (i) Sterculla Foliis ovatis integerrimis petiolatis, Floribus paniculatis. Syst. Nat. xii. Gen. 1086. p. 657, Nux Mail. barica &c. Pluk. Alm. 266. Clompahus minor. RumpH. Amb-. iii. p. 169. T. 107. Cavalam. Hort. Mal. f. p. 89. T. 49. Raj. Hifi. 1754. Cydonia Arbor Balangbas difta, Wi&m.ZtyL S4. Bukm. Fit Ind. 307. |i 207. Ee 2 ii. Dess, III. £riK« li: Afdeel. xix. Hoofd» TUK. i. Sterculia Balangbas. Kleine KlompanBoom.  436 Eenhüizige Boomen. II. Afdeel, xix. Hoofd- stuk. KlompanBoim. Draadig hebbende. De Bladen zyn omtrent een Voet lang , by de vier Duimen breed , taamelyk dik , zagt en glanzig, aan beide zyden groen. De Bloemen zyn niet zeer duidelyk befchreeven. Als de Bloemknoppen voor den dag komen laat de Boom alle zyne Bladen vallen, die hy met de Vrugten weder aanneemt. De Vrugt is langwerpig rond, en heeft een dikken Goudgeelen Bast met witachtig Vleefch, vyfkwabbig gaapende als zy ryp wordt, gelyk het Zaadhuis der Peonie - Roozen. In deeze Vrugten, die groot zyn, zitten negen of tien Boonen , welken men gebrand of gebraden eet. De bynaam Balanghas is van Ceylon afkomftig, alwaar men denzelven aan een Boom geeft, die tot de Kwee - Appelboomen betrokken is geworden door den Heer J. Bürmannus , en onder den naam van Bolanga door Grimmi us aldus befchreeven. „ Het is een groote „ Boom , die ronde Vrugten draagt met een „ harden Dop , waar binnen een zuurachtig „ Vogt of Papachtig Vleefch , vol Zaaden, „ vervat is, daar een Geley van gemaakt wordt, „ in de Buikloop uitneemende. Deeze naame„ lyk verkoelt , en verfterkt de verfiapte Inge- wanden zeer. De Bladen des Booms zyn „ Balfamiek, en dienftig in Aftrekzeis en Kly- fteeren. Daar komt ook een Gom uit voort,1 „ van de zelfde eigenfchap als de Arabifche „ Gom." (a) Stink-  Monoikia. 437 (2) Stinkboom met Vinger swys' gepalmde Bladen. By Rumphius is dit de Groote KlompanBoom, die indikte en hoogte den Kapokboom, hier voor befchreeven *, evenaart, doch geene Doornen heeft. Zyne Bladen zyn insgelyk: Straalswyze uitgefpreid, of gevingerd, ftaand< bv zeven teffens op een Steel, doch niet vai gélyke langte, 't welk 'er een Handpalmswyzc fisuur aan geeft. De Vrugt gelykt naar eei Beurs, aan de eene zyde regt, aan de ander halfmaanswyze krom, eerst groen, dan geel ei eindelyk zwartachtig bruin, aan de ronde zyd( open barftende, wanneer zy zig rood vertoont en eenige zwarte Korrels als Boonen bevat die in een droog Vezelig Merg leggen, gely! de Tamarinden. 't Meefte gebruik , dat men in de Mc lukkifche Eilanden, alwaar deeze Klompar boomen , zo wel de Kleine als de Groote veel groeijen , heeft, is dat de gebrande Bo fters der Vrugten een Afch geeven tot h( Casfomba verwen bekwaam. Voorts zyn deez B01 ' (2) Stereulla Foliis digitatis. Fl. Zeyl. 349- Nux Zeylan Folio multifido digitato. Pluk. Alm. z66. T. 208. fClompanus major. RuMPH. Amb. iii. p. i«8. T. 107. Kaï Hort. Mal. iv. p. 75. T. 36. RAJ. Hift. is«+- Nux Ju lans Zeylanica , magna bifida &c. Herm. Zeyl. s. EUR Zeyl. 109. burm. Fl. hd. p. 3°7» >• «07. Ee 3 ii, deel- iii.stuic, II. Afdeel. xïx. Hoofd» stuk. ii. Siertulia fost'dtt. Groote. * Bladz. !t+8. 1 1 1 > » c » :t e )- ca 3. lp. g!§■  438 Eenhüizige Bqome:-?, II. Afdeel. xïx. Hoofdstuk. KlompanBvom. i 1 * ii. T>. < tl. 5TUK. bl. Si. i I ] \ I t 1 » 2 i e b d r; r. Boomen aanmerkelyk wegens den vuilen Reuk der Bloemen , die naar dc omftandigheden en naar den aart der Menfchen een verfchillend oordeel, gelyk altoos omtrent de Smaak en Reuk plaats heeft, ondergaat. Men vindt een Gewas , op Ceylon voorko. mende , de Ceylonfche Nooteboom , met gevingerde Bladen en Oranje - geele Bloemen, die naar Menfchen ■ Drek ftinken, getyteld. Hierom is de naam van Sterculia , of Stinkboom , lan dit Geflagt gegeven. De Zaaden zyn ovaae , Olieachtige Pitten , met een driedubbelen Bolfter, en men betrekt 'er toe ook het Ameriïaanfche Stinkhout, dat de Portugeezen Palefou'atio noemen zouden. Het fchynt my toe, dat lier ten onregte' het Hout van den Drekboom, e vooren door my befchreeven *, welk Grimaids bedoelt, is aangehaald: want noch in de >efchryving van Rumphius, noch in de Malabaarfe Kruidhof , wordt , ten opzigt van e Karil , die de zelfde Boom zou zyn, van enigen Stank des Houts gefproken. De Vrug;n daar van , ook , naar Wilde Pruimen geykende , hadden maar ééne Pit of Steen : zo lat het mede twyfelachtig is, of wel de Teibo der Ceyloneezen hier toe behoore, cn :hynt my , zo wel de Karil als deeze, veeier betrekkelyk te zyn tot den gemelden Drekoom. Immers , het gene Grimmuts van e kragten zegt, komt met het gebruik , dat ïcn hedendaags in Indie van het Stronthout ïaakt, overeen. jj t j..  Monoikia. 339 Hippomane. Dolboom. De Mannelyke Bloemen, in dit Geflagt, zyn] Katten, uit tweelippige Kelkjes famengefteld ,s zonder Bloemblaadjes, zo wel als de Vrouwelyke , die den Kelk in drieën gedeeld hebben met een driedeeligen Stempel, en de Vrugt is een vergaaring van drie Befien. Hier in komen drie Soorten voor, allen in Amerika huisvestende, als volgt. (1) Dolboom met ovaale getande Bladen. Deeze is onder den naam van Boomachtige Melkgeevende Hippomane door Browne voorgetteld, zvnde door Sloane een Venymgt ' Melkgeevende Boom , die naar den Ockernooten-Boom gelykt, doch Peerebooms-Blader heeft, genoemd en afgebeeld. Hy komt in ' algemeen voor op de Karibifche Eilanden, éj veelal aan de Oevers derzelven, wordende me den Spaanfchen naam Manfanilla, datflegts eei Boom betekent, die kleine Appeltjes draagt naar den Tongval van ons en andere Euro P; h) Hippos Foliis ovatis ferratis. Syst. Nat XII. Ge, .}J p «j7. Hert. Ciiff. J»4- Hippomane arboreum &< brown.' Jam. 350. Juglandi affinis A.bor &c sloan. Ja, ma II P 3- t. 159. Malus Americana , Lautoceta folio, venenata. Comm. Amfi. i. P- T. «8. Atbor v, nenata Maneinello. RAJ- Hifi. .«+«. H-ppomane. jAcq Amer. Hifi. p. zs°- T. u9- Ee 4 11, DEEL. III. stuk. II. iFDEEL. XIX. lOOEDTUK. I. Hippomane: Alancineila. Mancenilje-Boom. i e 1 >,  4-5 o Eenhüizige Boomen. II. Afdeel. xïx. Hoofdstuk. l&ancenilje i 1 3 S, pifche Natiën vcrboogen, thans gemeenlyk heltempeld. De Heer Jacquin, die na de gezegde Autheuren in de Westindiën geweest is, heeft bevonden, dat het een hooge Boom is, met een zeer uitgebreide Takkige Kroon ; de Takken dikwils, doch niet altoos, by drieën hebbenr de , met Bladen ais gezegd is, wier Steeltje aan de Punt voorzien is met een rondachti" plat, bruin Kliertje. Hy geeft 'er Aairen aan* die de Takjes eindigen, en regt op ftaan,groen van Kleur, beftaande uit omtrent dertig Mannelyke Bloemen, wier Meeldraadjes, uit een holle Kelk voortkomende , tot één Lighaam famengegroeid zyn, eens zo lang als de Kelk, en met vier Meelknopjes gekroond. „ De Kelk „ heeft wederzyds een groote ronde Klier, en „ dus bedekken die Klieren byna de geheele „ Aair. De Vrouwelyke Bloemen , die op der„ gelyke manier geklierd zyn, komen aan de ,, zelfde Aair onder de Mannelyken , of ook » wel aan een jong Takje , op zig zelf, voort. „ Dc Vrugt gelykt in gedaante, reuk en kleur, „ zodanig naar een Europifch Appeltje , dat , iemand , die 'er niet van wist, zig zekerlyk , daar in bedriegen zou, Deszelfs geelachtig , groene Schil heeft omtrent de dikte vaa , een Nagel: het witte Vleefch geeft Melk. , De Steen breidt zyne Takken , daar door" . heen , tot aan de Schil toe uit. De rype > Vrugten vallen van zelf van den Boom, eq be-  Monoikia. 441 „ bedekken dan de geheele Grondvlakte daar 'l onder, verrottende, als zy droog blyven , „ niet, maar dan wordt het Vleefch fpon, „ gieus en bruin , met veele Spieeten over„ langs." De Heer j a c q u i n hadt nooit bevonden , dat deeze Mancenilje - Appeltjes van eenig Dier aangedaan waren, hoewel men gemeenlyk zegt, dat de Krabben, die in ongelooflyke menigte om* trent die plaatfen zig onthouden, daar van eeten, agtende dezelven , om die reden, op Martenique voor Vergiftig, waar van ook voorbeelden zyn; doch alzo men die zelfde Krabben op Granada en andere Eilanden, onder dergelyke Boomen huisvestende, onbefchroomd en zondei hinder eet; zo fchynt daar van een andere reden gezogt te moeten worden, zo hy aanmerkt: vervolgende dan aldus. ,, De geheele Boom is overal gevuld mei „ een witte zeer overvloedige Melk, die zeei ,, brandig en dus ongemeen Vergiftig is. Eei „ druppeltje daar van , boven op de Hand ge^ „ daan , fehroeit aanftonds de Huid en maak „ een Brandblaartjc : waar uit blykt , wat di „ Vogt, ingenomen zynde , in de Mond e! 3, Keel zou uitvoeren. Alzo die zelfde Mei ,, in de Vrugten is , kan men ligt gelooven ,, dat, door daar van meer of min te eeten „ de Menfchen nu of dan zig zeer kwaalyk be ,, vonden hebben, en by de eerfte Ontdekkin ,, van Amerika zal dit ontwyfelbaar wel zy Ee 5 g II. Dm.: III. Stuk; II. Afdeel, xïx. ïïoofd- iTUK. IfanceniljeBoom. Vergiftv ge Appelen. I 1 v I » y n  442 Eenhüizige Boomen. II. Afdeel xïx. Hoofdstuk. Manccnllj 4><,sm, „ gefchied : doch 't gene de Autheuren verze. ' „ keren , en de Inlanders niet zelden vertellen, ,, dat 'er zo dikwils en zo veelen van deeze „ Appeltjes , met of zonder nadeel, geheel f"„ zouden opgegeten zyn, houd ik voor Ver„ digtzelen, die of door ligtgeloovigheid , of ,, ter kwaader trouwe, verfpreid zyn. De 3, fnydende Takken van den Steen, naamelyk, „ waarfchouwen een onvoorzigtigen genoeg„ zaam, dat hy niet voortgaa meteeten, en, „ zo hy evenwel wilde voortgaan , zou 'er „ Konst en lydzaamheid noodig zyn , terwyl „ inmiddels zyn geheele Keel deerlyk ontito,, ken werde, Men verhaalt ook, dat de Scha„ duw van deezen Boom nadeelig is voor de „ genen, die daar onder zig ter rufte leggen ; „ maar my is, drie Uuren lang met myne Reis„ genooten hier de proef van neemende, niets „ kwaads wedervaren. Ook heb ik de door het „ Loof heen vallende Regendruppels, op myn „ naakte Lighaam , geen nadeel bevonden te ,, doen : 't welk misfehien zal gebeurd zyn , „ wanneer de Melk uit Takken of Bladen, die „ door den Wind of Regen gebroken waren , „ daar onder was gemengd." Dit alles in aanmerking neemende, zo is het zonderling en niet wel te begrypen, met welk inzigt deeze Boomen door den Schepper voortgebragt zyn. Tot geen nut «rekkende voor Menfch of Dier , en in tegendeel de Wilden ;cn gereed middel aan de Hand gecvende om hun-  Monoikia. 443 hunne Pylen , ter vernieling van hunne Even- A menfchen , te vergiftigen; fchynt deeze Boom geenszins tot een goed einde te kunnen zyn£ Schapen, Te gevaarlyker is hy, om dat deszelfs Appeltjes fchoon van Kleur en zoet van Smaak zyn. Men wil dat zy, gegeten zynde , eene Slaapverwekkende kragc hebben, zo fterk, dat 'er de Dood op volgt. Het eenigfte nut, dat men van deezen Boom heeft, is deszelfs Hout, 't welk fraay bruinbont is , bekwaam om gepolyst te worden en dus tot allerley fyn Schrynwerk dienftig. (a) Dolboom met langwerpig ovaale Bladen, die aan het Steeltje twee Klieren hebben, j j Deeze, van Plum ie r genoemd Mancenilje met langwerpige Laurierbladen, isdoorBitowne voorgelteld onder den naam van Sapium, welken de Heer Jacquin toteenen Geilagtnaam aangenomen heeft. Plukenetius noemt hem Amerikaanfche Wolfsmelk* Boom , met groote Citroenbladen, die zeer fyn gekarteld zyn cn een zeerVenynig Sap. Die vanBar* ba- ■M Hippoamt Foliis ovato - oblongis, Bafi biglandulofïs, SL Nat. xii. K*. XI"- Sapmm atboteum &c. BROWN Jam 3 38. Sapium aucuparium. Jacq. Amer. 2+9. T- u« Mancanilla Lauti foliis oblongis. Plum. g«. 50. /«. 17 M - Tithymalus arbot Americana , Mali Medici Foliis ampho ribus tenuisfime crenatis , Succo maxime venenofo. Alm. 369. T. 229. f. S. U.DEU., III. SXVS, II. FDEEU xïx. oopn» 'UK. n, '-{Ippcmam iglandulo't. Vergift. >oom.  444 Eenhuizige Boomen. II. Afdeel, xïx. Hoofdstuk. VergiftBoom. S 1 j 5 5 3 3) 3 1 3: 1 5: 32 Jj 7' 3> 91 31 >' >> bados, zegt hy, geeven 'er den naam van Vergiftboom aan. „ Deeze fraaije glanzige Kroonboom Czegt „ de Heer Jacquin,) geeft veele lange Tak„ ken uit, die meestal eene waterpasfc itrek„ king hebben. Zyne Stam is regt, ter hoogte van zeven tot twaalf Voeten, met eene „ bruinachtige geltreepte Schors, en het Hout >) wit- De geheele Boom is vol van een Melk, wit, lymerig , Sap , dat uit alle gekwetfte , deelen afdruipt en gezegd wordt Venynig , te zyn. De Bladen zyn langwerpig Lancet, vormig, fpits, gekarteld, Lederachtig, glan, zig met evenwydige dwars-Adertjes , heb, bende de tippen dik en ftyf, een weinig om, gekromd , meest aan de enden der ll'akjes , voortkomende, ccn half Voet lang. Dcr, zeiver roodagtige Steel is aan 't begin van 't , Blad wederzyds met eene langwerpige Kol, ronde, ftompe , Klier voorzien. Aan 't end , der Takjes komen dikke, groene, Aairen, , ongevaar een half Voet lang, die opwaards omgekromd zyn , van boven Mannetjes en daar onder Wyfjes Bloemen hebbende. De eerften hebben insgelyks twee Klieren en beftaan uit een ronden hollen Kelk, die twee Meeldraadjes uitgeeft, welke van onderen famengegroeid zyn , van boven ieder twee Meelknopjes hebbende: zo dat derzelver getal hier ook , gelyk in de andere Soort, vier is. De Wyfjes - Bloemen , ook ongefteeld, en „ me-  Monoikia. 445 u mede voorzien mee twee Klieren, zyn ver» „ der als vooren. De Kelk is in beiden don-AI ker-paarfch : de Meclknopjes zyn rood enn „ de Zaaden zwart* 1 Wie zou , in zulk eene overeenkomst der h Teeldeelen met de Manceniljes denken, dat de Boom Vrugten als de Jatropha droeg. *, De Vrugt is een rondachtig , ftomp, drie. ,' hokkig, driekleppig Zaadhuisje, waar in en, keldc rondachtige , ruuwe Zaaden, aan den ',' Rand ongelyk gekarteld. De Amerikaanen zyn gewoon den Stam deezes Booms af te " kappen , en vergaderen den volgenden Dag l\ het uitgeftorte verdikte Sap, waar van zy tot ,, het vangen van Pappegaaijen en andere Vo* ' gels gebruik maaken , noemende den Boom l] deswegen Mangle cautivo of Vang - Mangle. „' Men vindt hem by Karthagena in de Bos„ fchen , ja in de Voorftad Xiximani zelf, „ voor de Hal of Marktplaats." (3) Dolboom , die de Bladen ovaalachtig heeft, met ftekelige Tandjes. Mancenilje met Hulstbladen is deeze door Plu mier getyteld , die 'er de Afbeelding van f (i) Hippman: Foliis fubovatis dentato- fpinofis. Syst. Kar. XII. Vtg. XIII. Mancinella Acmifolii Foliis. Plum. Cm. 50. 1c 171. f. 1. Hes Agrimonii folio Ameticana. PLUK. Ah*. 197. T. i9s. f. 3. ii, DEEL, III, stuk. Ét DEËtf* xix. DOFD- uk. 'Scr^ft- m. ta. Uzppomsxs rpin*f*. te.  i% Afdeel, xix. Hoofdstuk. aam. 1. Gnetum Gr.emon. Ooftindifche. (0 Gnetum. Syst. Hat. xii. Gen. jzjs. p, c57i Gnji. »0r domeftica. Rvjmph. Amb, I. p. isr. t. "j. 440 Eenhüizige Boomeü van geeft. Dezelve verfchilt van de andere Soorten bovendien, dewyl de Aairen uit kleine Aairtjes famengëfteld zyn. De Vrugten, die ook onder de Bloemen voortkomen, zyn Kloot'rond , gefleufd , en Vleezig , bevattende een Houtigen rimpeligen , rondachtigen Steen, 't Gewas is Heefterachtig. G n e t o m. Moesboom. De Schubben der Mannetjes - Bloemen , dié Katten zyn , bevatten , in dit Geflagt, ieder één Meeldraadje met twee Meeiknopjes : de Wyfjes, in de zelfde Katten, hebben den Stempel op den Styl in drieën gedeeld. In beiden ontbreekt eën Bloemkrans 4 Dé Vrugt is een eenzaadige Pruim. De eeniglle Soort (ij voert den naam van Gnemon by Rumphius, of van den Tammen Gnemonboom , welke , zo hy aanmerkt, van alle de Molukkanen voor den Koning der Moeskruiden gehouden wordt; om dat de Vrugten Bloemen en Bladen , van hun tot Spyzen of Toefpyzen genuttigd worden, niet alleen, maar ook den besten Smaak, volgens hun bordeel hebben , van alle Moeskruiden. ' De Boom gelykt veel naar een Pinangboom, doch de Leden ftaan verder van malkander , en daarom is dezelve  Monoikia» 44^ zelve gemakkelyker te beklimmen. De Blader zyn als Laurierbladen en uit derzelver Oxeler komen Katjes als die der Haazelaaren voort doch wat korter , aan welken de Mannelyke Bloemen als in Rondzeltjes ftaan , en óndel dezelven komen fomtyds Vrugten voort , di< echter veel overvloediger zyn aan andere Boo men van deeze Soort, welken hy Wyfjes Gne mon - Boomen noemt. Deeze Vrugten , vai grootte en figuur omtrent als gefchilde Eikels doch wat fpitfer, zyn eerst groen, dan geel ei eindelyk wordenze rood , hebbende een Vleezi ge Schil, omtrent een Mesrug dik, waar onde een Noot, die een eetbaare Kern bevat. Va de Schors deezes Booms weeten zy Garen te ma; ken , doch beter van de Wilde Gnemon -Bo< men , die in de Bosfchen groeijen. Men hou en havent deeze in dc Tuinen of Plantagiën o alle de Molukkifche Eilanden , wordende dag( lyks Takken daar af gekapt, om derzelv Loof tot Moes te gebruiken, als gezegd is. H Bloeizel , op dergelyke manier gekookt, wor voor het befte gehouden. H u r a. Ratelboom. De Kenmerken zyn , een fchubbige Kat van geknotte Kelken, die geen Bloemkrai maar ieder verfcheide Meeldraadjes bevatten welke Cylindrifch zyn, met een Schildje aan c tip, en omringd met veele verdubbelde Mee kno; II, dkfxj III. Stuk, iU Afdeel-» xix: (Hoofe=> stuk. Moesboom. I 1 f tl l>- Ie i f. > is f e H 5-  448 Eenhüizige Boomen, ML Afdeel xïx. Hoofd' stuk. i. Hura tnpitans. Amerikaawche. knopjes; De Wyfjes - Bloemen , zonder Kelk of Bloemkrans, beftaan uit een enkelen Treeh» terachtigen Styl, met den Stempel in twaalven verdeeld, gelyk de Vrugt ook een twaalfhokkig Zaadhuisje wordt, ieder Hokje een enkel Zaad bevattende* Van de eenigfte Soort van dit Geflagt (i) is een zeer fraaije ea naauwkeurige Afbeelding door den vermaarden Trew gegeven. Men vindtze ook in de befchryving van den Amfteldamfchen Kruidtuin door C o m m e l y n , en in die van den Cliffortfchen Tuin door L i nnjeüs. Hernandez merkt aan, dat het een groote Boom is, met Bladen als van den Moerbezie - Boom , doch veel grooter , waar in hy gelyk heeft: want ik heb zulk een Blad van twaalf Duimen lang en meer dan negen Duimen breed. Hy zegt, dat men hem den Ratelboom noemt, om dat geduurig Vruo-ten daar van aan ftukken fpringen , met een flag byna als van een Snaphaan - Schoot. De Indiaanen geeven 'er den naam van Baruce aan ; doch by de Engelfchen heet de Boom, naar dezelven, en wegens de figuur van deeze Vrug. ten, niet onaartig, de Zandkoker■ Boom. Men wil, fi) Hura. Syss. Nat. XII. Gen. 1087. p. 638. Tig. XIII, p. 724. Hert. Cliff. 486. T. 34. Royen Lugdbat. 232. Hura Americana Abutili mdici folio. Comm. Amft. n. p. 13I r. 66. ehr. p;a. i2. trew. Ebtct. t. 34 3J f. T iippomane arboreum Brown. Jam. 3,i. Arbot ctópitan», ÏERNAND. Mxic. SS.  Monoikia. 449 wil, dat zy dezelven ook Jamaikafche Walnooten noemen zouden, doch die benaaming is gantfch oneigen. De Vrugtmaaking is nog vry duifter geweest, voor dat dezelve van den Heer Ehret naauwkeurig onderzogt werdt en opgehelderd ; waar toe het bloeijen van zulk een Boom, in de Tuin van Chelfea", in 't jaar 1745, hem gelegenheic verfchafte. Ook is in het giet lang ^ na.uit gekomen Werk , genaamd Natuurlyke Hiftorit van Barbados , door den Heer Hughes, eei Afbeelding daar van aan 't licht gegeven, divan den zelfden Heer ontleend was. De Mar netjes Katten Komen aan 't end der Takken b' ï de Wyfjes Bloemen voort. Het zyn fpitsacr. tige Knopoen , die als uit groene Dopjes bt ftaan , welke ieder een rood Eyvormig Lij haampje uitgcoven , dat aan 't end gevorkt is en in 't midden gekranst met twee of drie ryë van zeer kleine Meelknopjes.,; Dit verfchi vry veel van de opgegevene Kenmerken (*. De Vrouwelyke Bloem , blaauwaehtig paarfc of Violet van Kleur , wordt van veelen voc een wgezectlvke Bloemkrans aangezien : doe het is eigentlyk maar een uitbreiding van de Stvl of Stempel, in twaalf of meer Slippe J ve /*) 't is zonderling dat , mettegenftaande de Kenmerk, aIs vooren door L l n n 35 u s opgegeven zyn , daar end eene befchryving van de Manne.yke Bloemen , als deeze ftaat, die 'et zo geweldig van verfchdt. Ff H,Deei..1II.StuK. II. flFDEEtJ XIX. HoOFDi STUK. Ratelbaom. 1 1 » n it f. j r h a n n ;t I  45° ÊENHürziGE Boomen. II, Afdeel xïx. Hoofd. stuk. ieom. 3 1 I t I s 1 I 3 h ï e S h ei deeld; gelyk ook de Vrugt niet altoos uit twaalf Zaadhuizen of Schyven beftaat. Commeeyn fchryft 'er dertien ; Ehret veertien aan toe. De myne heeft 'er dertien. Het is een Vrugt zó wonderbaar regelmaatig van maakzel, dat iemand, die ze de eerfte maal ziet fcig naauwlyks verbeelden kan, dat zy niet door Konst gemaakt zy. Dat de Engelfchen den Boom deswegen de Zandkoker - Boom noemen, is zo oneigen niet; want deeze Vrugt jelykt eenigermaate naar een Zandkoker. Men noetze gezien hebben om daar van te oordeeen. Dat deeze Vrugten fomtyds met geweld aan tukken fpringen, en dat deswegen ook de loom niet oneigen den naam van Ratel- of [lapper - Boom kan voeren , Onooglyk nader iet de Latynfche benaaming van Arbor creitatis of Veestboom uitgedrukt,) is my door ekere Ondervinding in deeze Stad gebleeken )c geen, van wien ik ze gekogt heb, een [oopman in Naturaliën zynde, hadt 'er twee. )e andere, die hy behield, in de Zonnefchyn' ebbende laaten leggen op zyn Kamer, kwam f onverhoeds een zo geweldige flag, dat de /Tenfchen van beneden naar boven kwamen a hy bevondt, dat deeze Vrugt aan zo veel tukken gefprongen was, als zy Zaadhuizen idt: welken hy my vertoond heeft. Daar aren van dezelven in een Raam gevlogen , i hadden Glazen aan ftukken geflagen. De.  M'. o k o 11 k I A. 45* wyl nu dip Geval tot: zyn nadeel ftrekte, zo^ kon hy met voordagt die Vrugt niet gebro-J ken hebben.'Commelyn verhaalt, dat zulks jgebeurt, zo men 'er een van de Zaadhuizen (afneemt; ;doch dit moet niet gemakkelyk te :doen zyn. . De myne , welke ik tot nog toe in myn Kabinet bewaar, is niets dergelyks wedervaren. . Sommigen verzekeren dat de Zaaden of : Nooten , waar van ieder Zaadhuis of Schyf 'er één vervat , grooter dan de Nagel van eer Duim , van de Indiaafien gebruikt worden toi een Purgeermiddel , werkende zo wel naai : boven als haar beneden ,' doch, of dit in di< I van Mexico meer dan in die van Jamaik; j plaats hebbe, of afhangë van 't verfchillen* ! Klimaat ; ik-vind door Sloane aangetekend i dat hy verfcheide van deeze" Nooten , zonde I dat 'er Braakeh of Afgang op volgde,_opgege ten heeft. Ff 2 XX. HÖOFT> tt. DESU UIi STUÏ. ii. kFDEELi xix. 300fd1TUK. Ratch kom t I t f  ,11. Afdeel, xx. Hoofdstuk. , I c { x b rr. 'z< IV je V tv ee te 452 Tweehoizige Boomen. XX. HOOFDSTUK. Befchryving van de Tweehoizige Boomen, Dioikia, gBBfla^, m dM de Mannetjes- en Wyfjes - Bloemen , in dezelven , op byzondere Stammen van een zelfde Soort groeijen , gelyk in de Wilgen, Popelieren, Terbenthyn-,Mastik-, mandere Boomen. Qe Klasfe der Tweehuizige Plantgewasfen , daar de Mannetjes en Wyfjes Bloemen :lk op een byzondere Plant voortkomen , is zo yk van Geflagten niet3 als de naastvoorgaane. De Onderdeelingen zyn byna eveneens." )nder de agtenveertig Geflagten, daarin verat, zyn «er ruim dertien die toe de Boomen ehooren, als volgt. S a t 1 x. Wilgeboom. De Mannetjes zo wel als de Wyfjes.BIoe. en zyn Katten> die ^ >nder Bloemkrans of Bloemblaadjes De lannetjes hebben doorgaans drie Meeldraads , en van onderen een Honigkliertje. De Wyfjes - Bloemen hebben een Styl die jn «fin gedeeld is, en de Vrugt wordt een tl" "if ?Pl'g ZaadhUl'SJ'e' ™ *<£ Zaaden. In fommigen heeft ook een aan- mer»  J3 i o i k i A. 453 merkelyke Vlokkigheid, tusfchen de Meeldraadjes, in de Mannelyke Bloemkatten plaats. Menigvuldig is het getal der Soorten in dit: Geflagt, waar onder voorkomen, ,rdie'hooge' Boomen worden; doch de meeften blyven laag. LiHHiEtis onderfcheidtze in vier Rangen', naar dat de Bladen getand of ongetand, en glad of ruig zyn. Ik zal de grootften hier befchryven. (i) Wilg met gladde getande Bladen en tweekunnige tweemannige Bloemen. Te Upfal is deeze waargenomen, welke een nieuw blyk zou opleveren, van de wei. nige overeenkomst van het gebruik der Se xen of Kunnen , in de bepaaling van de Klasfei en Geflagten der Planten , met de Natuur; z< Doktor S c o p o l i oordeelt (*). Ik zie echte niet, dat zyn Ed. beter algemeene manier daa toe aan de hand geeft. Linn^cs zegt, da deeze met de gemeene Roode Wilg daar ï: overeenkomt, dat de Bladen glad zyn, ftom met Klieren gekarteld , omgerold, zes dik wil u (i) Salix Foliis ferratis glabris , Floribus liermaphrodii diandtis. Syst. Nat. XII. Gen. ioS8. p. 647- Vog. XIII. | 7'(*) Salix Floribus hermafhroiitis trittniris , Cl. LINN& novum est Sexus, enz. Flor. Carn. p. 4°«. Waarfchynlyk 2 *yn Ed deeze Soort bedoelen, hoewel hy trioniris fehiyft Ff 3 ELDIH.,UIi STOK», II. IfdeeL. xx. Hoofd- tux, i. Salix btrmafhroditica.Manwyvige Wilg. L ) f c ■ t 1 5 S' t is •'» al  454 Tweehuizige Boomen, n. Afdeel xx. Hoofdstuk. vtnigthevt, h- Salix triavdrJa. Drleman«ige. ] 1 uit een enkele Knop, geelachtig van Kleur; als • ook door de ruige Katten, van de zelfde grootte en gedaante; doch daar van verfchilt, doordien de Takken niet purper maar bleek rosachtig zyn , en de Bladen aan de bovenzyde uitgegroefde, geen verhevene Adertjes hebben; met uitpuilende Klieren aan de Bladfteëltjes. Ook bloeit hy vroeger en heeft meer Galletjes op de Bladen, dan de volgende Soort. (2) Wilg metgladde getande Bladen en driemannige Bloemen. De Heer Hall er deeze Wilg in Switzerland waargenomen en genoemd hebbende, Wilg met Lancetswys ovaale , wederzyds gladde, getande Bladen, die een byhangzeltje hebben;kwam de zelfde Soort ook aan den Heer Qmeli k , in Siberië, voor ; doch was daar klein , den Stam naauwlyks een Duim dik hebbende , met een Afchgraauwe Schors, en dikwils zonder Schors; de Mannetjes Katten een of twee Duim lang, uit Schubben' beftaande met drie MeelIraadjes, aangenaam van Reuk. Men oordeelt, lat het de buigzaame Wilg met geoorde gladde Bladen zy van Ray, welke Autheur daar in vaargenomen heeft , dat het getal der Meeldraad- (1) Salix Foliis fetratis glabrls , Floribus rriandris. Syst. die in ons Land op veele plaatfen aan de Waterkanten groeit,komt hier in aanmerking. Zy is door de gladheid ei breedte haarer Bladen , die naar Amandel- ei zelfs fomtyds naar Laurierbladen gelyken, va: de anderen wel te onderfcheiden. Ray noemt ze de Laurierlladige zoete Wilg , om dat d Bladen aangenaam van Reuk zyn, doch d Bloemen hadt hy niet onderzogt. De Hee Halier getuigt ook, dat hy het getal va vyf Meeldraadjes, in deeze Soort, zelf nc Jet gezien hadt. Hy zegt dat de Rysjes Bloe< rood • Ray dat de dunfte zwartachtig zyi Scopoli fchynt deeze Roode Wilg in Ka niolie niet aangetroffen te hebben. Ook is d zelve door Kramer in Ooftenryk met g voi (1) Salix Foliis fetratis glabris, Flosculis pentandris. Ho, CliiT.454- F'- Smc- 87S- GmTX- Sii- V p' X53' T'j f \ Salix vulgaris rubens C. B. Vin. 473. Salix penrand Flor. Lapp. 37o. T. s. f. Salix Folio laureo f. latoglabr, odorato. RAJ W- «42°. Salix fpontanea,FolioAroygdab* ftagilis non auriculata. J. B. Hift- I. P- "4. Ff 4 II, DSM., «I. S«K«' n. LFDEEL. XX. HOOFD"! ITUK, III. Salix. pentandra. Vyfmannige of Lautietbladige. L 1 r n g Ii* 1- 4. a. ' 1 >»  tt Afdeel, xx. Hoofdstuk. JVilgefacia. i 455 TWEEHüIZIGE Bc-ÖMEf?. vonden. In Siberië groeitze te overvloediger, zynde ook door geheel Rusland bekend , zo de Heer Gmelin aanmerkt, die 'er zelfs de Afbeelding van geefc, op den gezegden naam : doch de Bladen daar van komen weinig overeen mee Amandel- Perfik- of Laurierbladen Hy noemt ook de Bladen ovaal of Lancetswys* ovaal t welk op geene der gemelden past. Het wierdt aldaar een Boom, van twee Vademen hoog, met den Stam zo dik als eens Menfchen Been. In Sweeden wordt deeze Soort Jolfter, en in Dalekarlie Haljiergenoemd, zegt Li nn^us. In Lapland was het een Heefter met dunne rosachtige Ryzen regt opfchietene. In 't Werk van J. Bauhintjs vind ft 3e uit hem aangehaalde Soort aldus befchreeren. "^«.uicc " Deeze van ze,f groeijende Wilg heeft de , Schors zwartachtig rood , zelden wit, geweldig famentrekkende met eenige bitterheid; De Bladen zyn langwerpig, middelmaatig , breed, gefpitst, Sproetig, van boven zo wel , als van onderen groen en glad, met twee ge' tande 0ortj'cs regen het korte Bladfteeltje , aan. Deeze Bladen hebben een fterker fa, mentrekkende , doch minder bittere Smaak, ' dan,die van de Geele Wilg. De dunne Rys, jes laaten zig naauwlyks buigen , ten zy men , ze draalje; de dikkere breeken. Een wonderlyke Speeling heeft in deeze Soort plaats; zynde de Bladen fomtyds ge-oord, fomtyds » on-  D .i o i k ï 45? g ongeoord : de Schors > in fommigen wit, in & „ anderen paarfchachtig." Onze Ridder heeft in Sweeden waargeno-t men, „ dat de Bladen van deeze Soort, door ■ „ ver-onding, geeler worden dan die der pye-, rigen; zweetende de Tandjes aan de punten " een geele Lym uit; weshalve zy , verfch tus„ fchen wit Papier famengedrukt , zo veele ] geele Stippen overlaaten , als zy Tandjes I hebben. De Bloemen beftaan uit vyf Meel„ draadjes en derhalve zyn de Katten zeer geel „ en digt. Het is een Boom". (4) Wilg met gladde , getande , Lancetswyze Bladen , wier Tandjes gegolfd zyn. In de Velden van Wester - Bothnie en de Bosfchen van Lapland groeit deeze Soort, die de Bladen aan de kanten op een zonderlinge manier Golfswyz' gekarteld heeft , gelyk in de befchryving der Laplandfche Planten afgebeeld is (*). Eene verfcheidenheid komt daar onder voor ,' die de Bladen meer langwerpig ovaal dan Lancetswys heeft en dus meer met de Li- gus U) Salix Foliis ferratis glabris Ianceolatis, crenis undatis Fl. Lapp. iSu T. *. f- d. Fl. Sutc 793 , 88o. 0. Sali: foliis lërtatis glabiis oblongo-ovatis. Fl. Lapp. 350. T. S f (*) Die de Ataterneides Africana Lauri /errata /dia , vai Comm. pralud. kent, heeft een naauwkeurig denkbeeld vai deeze Bladen. Ff 5 ii. DEEL. iii. STUK. ir. FDEEtJ XX. OOFD* :uk. Wilgt'int. iv. Salix Pbylici/alia. Liguftetbladige. ( 1 i  ir. Afdeel xx. Hoofdstuk. " v. Salix Vittllina. Geele Bind-Wilg i ; 1 < ] i < \ ] 3 1 45& Tweehuizige BOOMEW. ( êufter • Bladen overeenkomffig. 't Getal der Meeldraadjes is fomtyds twee, fomtyds drie , zelden vier, in deeze Soort. (5) Wilg met gladde getande, fpits ovaale Bladen, de Tandjes Kraakbeenig, de Steeltjes met Eeltachtige Stippen hebben, de, Deeze wordt aangemerkt de gene te zyn , die men gemeenlyk Bind - Wilg noemt, wordende wegens de ongemeene taaiheid en buigzaamheid van haare Rysjes voortgeteeld. De Schors derzelven is eerst groen , dan geel en wordt eindelyk Oranje - kleur of rood. De Bladen zyn lang en fmal, hebbende de kanten ;erst ruig, dan fpits getand, doch de Tandjes geenszins Kraakbeenig, volgens den Heer Haloer , die aanmerkt, dat deeze Geele Wilo-, liet gemoeid noch gehavend wordende, in de Witte Wilg verandere, Hoe 't zy, men vindt leeze, volgens de aantekening van den Hoogeeraar deGorter, by't Huis te Berkenode buiten Haarlem , als ook in veele Waarlen aan de Rivieren van ons Land, wordende ;emeenlyk Geele Wilg geheten, De Franfchen noe» (s) Salix Foliis ferratis ovatis acutis glabris, ferramtis carilasmeis, Petielis callofo - punftatis. Hert. Ups. z9s. Sa« Fohis Iineari " hnceolatis acuminatis. Guett. Stamp. • ?■ ï°s , Salie fctiva liuea , Folio «enaw, C. B. fin.  D ï o i k i M AS9 uoemenze Franc Ofier , dat is Tamme Bind. ^ wik of Teenboom. ö 1 C6) Wilg met gladde, getande Lancetvormi-s ge gefteelde Bladen, die>RuitachtigeStoppitjes hebben. Ten opzigt van de figuur der Bladen komti deeze nader aan de Derde Soort, doch voor 't overige ftrookt zy zodanig met de Tweede ; dat menze 'er naauwlyk van kan afzonderen. Inderdaad , tusfchen de Bindwilgen, tot welken ook deeze behoort, fchynt veel overeenkomst te zyn , en hier . van een geweldige verwarring onder de AutheureD. Deeze Soort, gemeenlyk Wervelen - Hout genaamd , groeit, zo gedagte Hoogleeraar aanmerkt, in de Zalliker Waard, ook buiten Wyk te Duurftede en elders. Var het Hout worden Sporten van Ladders gemaaki en de dunfte Takjes tot Teenen gebruikt (*> (7) Wilg met gladde getande ovaalachtige fpit (6) Salix Foliis ferratis glabris Ianceolatis petiolatis , Sti pulls trapeziformibus. ROÏEN Lugdbat. 83. Fl. Suec. 794 «si. DALiB. Paris. 297. Salix Foliis ferratis glabris acumi ■atis appendiculatis. Fl. Lapp. 349. J>. S. Folio Amygdalin iwrinqne virente aurito. C. B. Pin. 473- fee RAJUM. (*) Zo ik zyn Ed. wel begteepen heb , daat hy zegt: 1 Ligno Scalarum gradus conficiuntur : Rami tencrieres ad V lilia infsrviunt. ' 17, Salix FQliis fettatis glabris fubovatis acutis fesfililm! *** S[ II. Deel. iix. stuk. ir. fdeël» XX. i00fd-; rux. VI. Salix imygdalia. imandeU >ladige.; j Vil. Salix ' haftata. Piekswy-; ze. % ; * i.  II. Afdeel xxHoofdstuk. wilgtkim. i i i 4CO TWEEHUIziGE BooilEi?; fpitfe , ongedeelde Bladen , .en Hartvormige Stoppeltjes. Tot deeze Soort, die in Lapland waargenomen was door..Lins^eus, betrekt flaller een Wilgeboom uit Switzerland , met gladde, ovaale, Zaagswys' getande Bladen , en zeer breede byhangzeis.- Deeze byhangzefefchynt on. ze Ridder hier Stoppeltjes (Stipuke) te noemen. Ik kan in de Afbeelding daar voor geen reden vinden, en ook niet zien, dat de Bladen ongefteeld zyn, en verder niet, dat die byhangzeis zo ongemeen breed zyn zouden , als komende veel kleiner voor dan de zogenaamde Ooren in de voorgaande Soort. „ In deeze, (zegt Hal„ ler evenwel,) zyn de Ooren allergrootst en „ getand. De Bast is groen of paarfch, met „ eenfyne Wolligheid; de Takken buigzaam, „ ruig." Hoe komt dit een met het andere overeen ? De ruigte der Takken kan geen plaats hebben dan in de Bast of Schors, en deeze is bekleed met een fyne Willigheid. „ Het Blad „ vervolgt zyn Ed.) ook onder de Wilgen al! „ lerbreedst, [dit zou my zeer verwonderen,] ? is ovaal» met een taamelyke Punt, aan den „ rand gekarteld , wederzyds ligt" (feve): glad sal zyn Ed. willen zeggen. Ondertusfchen zal die :tiPHlrë fubcordatis. Syit. Nat. xii. Veg. xih. S Fol srratis &c. Fl. Lapp. 3J+. T. 8. f. g. Fl. Suec. 797\ 88l* slix Foliis glabris ovatis ferratis, Append.cibus latisiitnis. hau. hl/u. 151,  D r o i k i a. 46ï die Piekswyze figuur der byhangzelcjes.of Oort-^ jes 'er den bynaam aan hebben gegeven. My deeze Soort van Wilg niet bekend. jj (8) Wilg met gZaiie geïanie ü/a^n * Lancetsyv.ys' . ovaal zyn hebbende Tands-.j wys' geklierde Steeltjes. Deeze, gemeenlyk de Éroofche genaamd , om dat de Takjes zig niet buigen laaten , is hier de derde ouder dc Ge-Dórde Wilgen. De Wilg met.wederzyds groene Amandelbladen, öie gs-Oord zyn, van Bauhikus, zou volZés den' Heer Haller tct deeze Broofche'j en volgens Ray , in tegendeel, tot de voormaande Zesde Soort behooren. Liefst geloof rfc dit laatfte,'hoewel dieËngelfchman zulks echtei rnaar bédcnkclvk voorgefteld heeft. Hy zegt, dat uti zc it irdak -Wilg in Engeland noemt, en hier te Lande, volgens den Heer De Gorter, Katten - Hout : misfehien , om dat hei zig niet behandelen laat. Die, echter, welke uit Co mm el yn door zyn Ed. aangehaak wordt Salix Foliis1 ferratis glabus ovato - Ianceolatis. Petioli dentato.glanduloGs. Fl. Lapp. 349- T. «. *. Fl. Snee. 79S salix Fol. feaaa» gabtis &c. Roven «■ s fagilis. C. -B. j£, 474- 1*9, (DlLL. G«£ 43;} S Polio Amygdalino utrinque virer.te autito. C. B. 473 ff 4™m) s. Folio longo, latoque fplcndente, frag, P» DEEfc, ui. stuk; II. xx. Ioofd- TUK. - vin.' Salix r-agilis. iroofche. I  II. Afdeei xx. Hoofdstuk. WUp, toom. i i 4<5? Tweehoizige Boomen. jw0rdt» oncJer den naam van Broofchc Wilg 'hadt de Bladen onge-Oord. Ik heb, met de Ondervindingen van Ray overeenkomftig, in myne binnenflandfche Kruidleezingen opgemerkt dat de Bladen van deeze Wilgen fomtyds als kleine Oortjes hebben, fomtyds niet. Hy geeft 'er Bladen -aan , fomtyds vier of vyf Duimen lang en één of anderhalf Duim breed» De Heer Haller befchryft deeze Soort of liever zyne Wilg met ge-Oor de Per fikbladen t als volgt. ' „ Het is een hooge j regtftammigè Boom, „ die de Takken groen cn vervolgens zwart» achtig paarfch heeft en broofch : het Blad „ zeer lang , naar dat der Perfikboomen gely9, kende , op 't breedfte een Duim, in langte „ een half Voet haaiende, fcherp getand, „ glanzig , wederzyds glad , met twee kleine „ Oortjes aan het Steeltje. Deeze Soort groeit aan de Oevers der Rivieren, by Bern , Ba„ fel en elders in Switzerland." De broofchheid is in deeze Soort , in de Noordelyke deelen van Europa, zo groot, dat men met een Knip van den Vinger de Takjes lan de Jaarlykfe Leedjes kan afbreeken , zo Linnjeos meldt. Men vindt deeze Broofche Wilgen veel by Bloemendaal, aan den Duinl&nt, langs de Bleekeryën, zegt . CoMMEl yn , 't welk waar is; gelyk ze ook in GelIerland aan de Slooten voorkomen, en elders ia >nze Nederlanden, Deeze, en de gemeene Wie-  Witte Wilg.» maaken in dit Geflagt de gtoot-^ tfe Boomen. ] • (0) wilg met gladde getande, fmal Lancet-t vormige Bladen en neerhangende Takken. t : Aan deeze geef ik den naam yan Orientaal-i fche , om dat zy in de Oofterfche Landen •voorkomt. Men wil dat zy de Garab der Moeten en Garb der Arabieren zy, waar van Avicenna fpreekt. Zódanige zouden de Wilgen der Waterbeeken zyn, waar van men gewag gemaakt vindt in de Heilige Schrift (*). Bauhinus noemtzë Arabifche Wilg met Bladen van de Melde, en inderdaad, volgens Raüwolf, zyn de Bladen diep Taridswyze ingefnceden, en.zeer breed aan de Looten, die in h Voorjaar uitfehieten. Hy rekent de langte als een Handpalm op de breedte van twee Vingeren. Van deszelfs Hout zou een Salpeterachtig Zout gemaakt worden, tot Buskruid zeer bekwaam; doch'vólgens zyne befchryving blykt, (9) Salix Foliis ferratis glabris lineari- Ianceolatis, Ramis pendulis. Hert. Cliff. 454. Roïen Lugdbat. 84. Gnoil Oriënt. 307. Salix Orier.talis Flagellis deorijm' pulclire pendentibus. touknf. Oir. 41. Salix Arabica. folio Arriplicis. C R. Pin. 47J. Garb Arabum. RAUW. Itin. 183. DALECH App. 30. ' ' ' . (*) Levit. XXIII. V. 40. \nPfalm. CXXXVII. V: 2. word zelfs van Wilgen aan de 'Rivieren van Baby Ion gelpioken; 'i welk den bynaam billykt, H. Deel. ii!. stuk. ■ PDEEL» lOOFD- XX. TUK. IX. ' Salix _ Babyleni' a. Jrientaalche.  II. Afdeel xx. Hoofd. STUK. -j »%. boom. I I xxviii Salix Caprea. Ruige Wilg. 464 Tweehüizige Boómek; blykt, dat dit geen ander is dan het Loogzout •uit de Asfche van het verbrande Hout, en, dewyl dit niet. tot het maaken van Buskruid dienen kan , zo is het te denken, dat hy de uitgedoofde Kolen van dit Wilgen-Hout zal bedoelen , welke 'er zeer bekwaam toe zyn. De dunne Takjes, niettegenftaande zy Zwiepig nederwaards hangen, paarfchachtig zyn en glad, hebben toch de buigzaamheid niet van onzó Bindwilgen. Het wordt een taamelyke' Boom j die aan den Eüphraat menigvuldig groeit. De Tiende en volgende Soorten, als te klein van Gewas zynde om onder de Boomen geteld te worden , laat ik voor de Heefters Dver. Dus komen 'ef ook, onder de Wilgen net geheel ongetande, zo gladde als ruige Blaien, geen Boomen voor : maar de vierde Af. leeling , met eenigermaate getande ruige Blalen, kan geheel hier t'huis gebragt worden, als rokt. N (28) Wilg met ovaale rimpelige Bladen, van 071- f28) Salix Foliis ovatis «gods fubtus tomentofis , undatis fuperne denticulatls. Syst. Nat. xii. Veg. xiii. Royen' Lugdbat. 83. Fl. Suec. 811:900. gmel. Sib. i. p. IJ7. dal. Paris. 298. Salix Fol. fubcrenatis &c. Fl. Lapp. 36s'. T. 8. f. s. Salix Folio tugofo , obiter ferrato &c. Hall. Helv. ij5. Salix latifolia rotunda. c. S. Pin. 474. raj. Angï. iii. p. 44s- /3. Salix Foliis oblongis, fubtus villofis,&c. Fl. L.app. 3«7. t. 8. f. u. Salix Foliis elliptico - Ianceolatis, fubtus Seticeis, appendiculatis. Gmel. Sib, I. p. itfj.  D j ö I K I A. 465 bndereh Wollig, aan den rand gegolfd , en mar de Punt toe gekarteld. Gemeenlyk noemt men deeze de Rondbladige of Ronde en ook wel alleenlyk Ruige Wilg, wegens de uitneemende ruigheid der Bladen welke 'er ook den Latynfchen haam van Ca; prea of Geiten-Wilg aan heeft doen geeven. By Tabernjemontanus is eene breec en eene rondbladige daat van afgebeeld. Vol rrens onzen Ridder hadt die in Sweeden voot kwam de Bladen flegts van onderen , doch d Laplandfche aan beide kanten ruig. De Hee Hall-er noemtze Wilg met rimpelige, flaau; gekartelde , van onderen Wollige Bladen en zee dikke Takken. Zyn Ed. verbeeldt zig, dat naa den Ouderdom de Bladen fomtyds fpitfer, fon tyds ruiger zyn, ja fomtyds geheel glad. Me heeft waargenomen , dat aan den zelfden Star wel eens gekartelde en geheel ongekartelde BL den voorkomen:, zo dat men hier in eenige toe geeflykheid gebruiken moet. In Vrankryk noen menze Marceau. Aan den Duinkant van onz Provincie komt deeze menigvuldig voor. Zi hier hoe gedagte Heer dezelve waarnam , 1 Switzerland. „ De Bladen zyn taamelyk groot, met de „ rand getand of ongetand, byna zo nmpeli ' als de Salie-Bladen en Sappig , van bove ruigachtig van onderen wit, met eene kori l Katoenachtige Wolligheid , fomtyds ovaal G g » lqn 11. D£ELi III, STUK. II. AFDEEt. XX. HOOFDSTUK. Wllgt- i r v r r 1 1 Ir t e 6 a 1 g n e  H. Afdeel xx. Hoofdstuk. Wm. i i ] 1 < I ■ i n \ i 1 n >j 465 Tweehoizige Boomen. ,j fomtyds korter en ronder. Ik heb 'er gezien „ van drie Duimen breed en een weinig langer. „ Somtyds hebben zy geene , fomtyds zeer „ groote Ooren , meest voorkomende in 't bovenfle Gewas. De Zaadhuisjes zyn fraaijer „ en meer gedraaid dan in andere Wilgen. Gal„ letjes vind ik niet zeldzaam op de Bladen." De bepaaling van deeze Soort zou dan beter wat ruim genomen zyn : by voorbeeld, Wilg met ovaale rimpelige Bladen, die fomtyds Wollig, aan den rand gegolfd, en eenigermaate gekarteld zyn, fomtyds geheel effen. De Heer Gmelin, immers, heeft ook dergelyke Verfcheidenheden' laar van , in Siberië waargenomen, alwaar het iikwils maar eens Mans langte hoog voorcomt, fomtyds een groote Boom wordt, die de rakken buigzaam, ruig of glad heeft. Dit ge>eurt, volgens onzen Ridder , in Lapland niet :elden , en de jonge Takjes zyn daar bezet met en bleeke Wolligheid. Zyn Ed. betrekt hier oe, als eene Verfcheidenheid , niet alleen eene .aplandfche Wilg , die de Bladen langwerpig ran onderen ruig , de onderften gekarteld, dê -ovenften effenrandig heeft; maar ook een Wilg net ovaalachtig Lancetswyze Bladen, van onde* en Fluweelachtig ruig, met byhangzeis of Oom, welke de Heer Gmelin in Siberië waaram en dus befchryft. „Somtyds komt het Gewas enkel voor met Teenen of Rys van twee Ellen, of ook maar één Elle lang: fomtyds wordt het een Boom ,s van  D I O I K I A. 467 s, van twee Mans langten hoog. De Looten M zyn fraay geel of gepoeijerd, of zwartachtig „ en dikwils ruig. De rand der Knoppen is ' Menie-rood. De Mannetjes - Katten zyn by„ na anderhalf Duim lang, en, als zy bloeijen, „ in 't midden meer dan drie Kwartier Duims „ dik ; beftaande de Bloemen uit twee lange „ Meeldraadjes met geelachtige Knopjes. Dc „ Wyfjes-Katten worden door de rypheid veel „ langer, en beftaan uit ruige Vrugtbeginzels. „ met een dubbelen Stempel. De Schubber , der eerstgemelden zyn zwartachtig bruin, aar de zyden zeer Haairig: die der Wyfjes-Kat „ ten wat ronder en ftomper. Zy hebben iede een Cylindrifch, geelachtig , zeer groot Hc ; nigbakje. De Bladen, in 't eerst wederzyd „ ruig, worden door den tyd byna geheel gla „ van boven , en dan aldaar zwartachtig; zyr l, de in 't laatfte van den Herfst zeer lang e „ ftyf, aan de randen bykans getand, van b< ,, ven geel, van onderen Wollig Afchgraauu „ aan 't begin Romp, dan ovaal en aan 't En „ uitloopende in een lange Punt. Men vindtz „ fomtyds langer dan een half Voet, en dee; hebben de Randen doorgaans gegolfd. 2 „ hebben Lancetswys' ovaale byhangzeltjes, d „ zeer klein zyn, of ook grootere, ligt afva „ lende, doorgaans effenrandig, fomtyds zaag „ wyze getand of op verfcheide manieren g „ hoekt. Dikwils komen 'er geelachtig roo s, Galletjes aan." Gg 2 II, DEEL Hl STUK H, xx, Hoofdstuk.Wilgt- l 1 r' s I n i e b ie ls- ede  II. Afdeel. xx. Hoofdstuk. xxix. Salix Viminalis. TeenWilg. ( 1 l ( 1 i i c P I 468 Tweehüizige Boomen. De onderfte Knoppen brengen in deeze Soort Bladen , de bovenfte Bloemen voort, zo Linn je v s aanmerkt, en de Finnen in Lapmark maaken hunne Schoenen van den Bast, gelyk de S weeden in de laagere deelen van EikenBast- (29) Wilg met byna geheel ongekartelde, Lancetswys' Liniaale, zeer lange, fpitfe, van onderen Fluweelachtige Bladen ; de Takken als Rys. Deeze Soort komt onder den naam van Wilg met uitermaate lange Binden , die tevens zeer [mal en wederzyds witachtig zyn, by C. Balteiinus voor. Zyn Broeder zegt, dat de Blaien op de kanten een weinig gekruld zyn, en ieeze Soort, gemeenlyk Rlesweert genaamd, 't welk mooglyk in Friesland plaats heeft,) nerkt de Hoogleeraar de Gorter aan, dat ildaar in de Wouden , als ook overvloedig aan len Rhyn , Ysfel en Lek, en by de voorgaanle, aan onzen Duinkant, groeit. Tourne•ort nam dezelve omftreeks Tarys waar, en Ray (29) Salix Foliis fubintegerrimis &c. Fl. Stuc. S13: 003 'ALlB. Paris. 297. Salix Fol. undulatis &c. Roven Lugd«. s4. Salix Folio longisfimo angustisfimo utrinque albido . e. Pm. 474. salix Folio longisfimo. Raj. Angl XIX p !o. Salix Fol. ang. & longisfimis crispis &c. j. B. Hist. l. ■ 212. /j> Salix Fol. ex Iineari Ianceolatis 8cc, Gmel. sii. i. ■ I«2.  D i o i k i a. 469 ray in Engeland , alwaar menze Ozier, dat^ is Teen- of Rys - Wilg noemt. In Sweeden groeit zy by de Dorpen , misfchien van elders!, daar gebragt en wordt Korgpihl geheten. Het is een Heefterachtig Gewas , dat zyne langeA( dunne Takken zwarten buigzaam heeft, gelyk H aller zegt, die 't zelve overvloedig omftreeks Bafel groeijende vondt. Gmelin nam een dergelyke Wilg in Siberië waar, zynde een Boompje van anderhalve Vadem hoog, met geel Rys en merkt aan , dat de Bladen, oud wordende , byna alle de Wolligheid verliezen, gelyk in meer ruige Wilgen plaats heeft Op vette; vogtige Gronden fchiet het wel hooger op. De Blad en Bloemknoppen zyn, gelyk in de'voorgaande Soort, onderfcheiden. C30; Wilg met eenigermaate getande , langwerpig ovaale, van onderen ruige Bladen „ de Stoppeltjes half Hartvormig. ( Van deeze Soort komen in de Laplandfche Bosfchen niet zelden Boomen voor, die twee mans langten hoog zyn, fchoon de Stam naauw]vks de dikte van een Duim heeft. Ook is zy gemeen in de Bosfchen van Sweeden, op Moerasfige vogtige plaatfen. De Bloemkatten zyn r3o5 Sal.X Foliis fubferrtó, oblongo - ovatis &c. Fl. Suec 505: 902. Salix Foliis integris glabris lanceolato-ovans. Fl. Lapp. 358. Gg 3 II, Deel. III. Stok. II. FDEEtj XX. OOFD'uk. Wilgtom, XXX. Salix insrea. Alch;raauwe.  II. Afdeel xx. Hoofdstuk. xxxi. Salix alba. Witte Wilg. I i i 470 TwEehuizige Boomen. bruin, onder de Bladen geplaatst, wier Steeltje bezet is met eenige zeer kleine Lancetswyze Blaadjes. De Stoppeltjes zyn wederzyds getand met drie Kliertjes. De Smalanders draaijen Touwen van de Takjes, om de Zeisfens daar mede vast te' binden aan het Handvat of den Steel. (31) Wilg met Lancetyormige , gefpitfie , Zaagswys' getande, wederzyds Fluweelachtige Bladen; de onderfte Tandjes geklierd. Deeze Soort is , ten minfte in onze Provinciën, algemeenst bekend en menigvuldigst, onder den naam van Wüg of Wilgeboom. Men kanze Witte Wilg noemen in onderfcheiding van de Roode en Geele Wilg, of ook van de Broofche , die mede een hooge Eoom wordt , Katten - Hout genaamd , zynde onze Agtfte Soort. Deeze Witte , niettemin , heeft het Rys ook broofch, en de jonge Takjes zyn *ecl - of bruinachtig rood. Het gene daar zy ien naam van heeft, cn waar aan men deeze Soort (31) Salix Foliis Ianceolatis acuminatis, ferratis &c. Hart. 473- Fl- Sutc. 812:903. Mat. Med. ,49. Dalib. Pais. 297- Royen Lugdbat. 83. Salix Fol. elliptico- Ianceolatis :c. Hall. Helv. 152. Salix vnlgaris alba arborescens. c. b. ?i». 473. Salix alba. It. Scan. 200. Salix Dioscoridis. Lob. een. 136. Salix maxima fiagilis alba hirfuta. j, B. Hift. I, '. 112.  1) I O I K I A. 47' Soort onderfcheidt, is de Zilverachtige witheid{ van haare Bladen, in Kleur grootelyks verfchillende van de Elzen, Esfchen , Ypen en andere! «emeene Boomen van ons Land. De Schors der dikke Takken is, bovendien , witachtig Afchgraauw. Men vindtze overvloedig in alle deelen van Europa , die niet te droog of Bergachtig zyn : want zy bemint vogtige Landsdouwen.0 De Eilandjes in den Donau by Weenen zyn 'er natuurlyk mede begroeid : zo ook de Boorden der Rivieren in Karniolie, en op veete plaatfen wordt zy ook geplant, of gepoot, naai de uitdrukking der Landlieden, dienende zo toi befchutting der Landeryën , als van ander Ge boomte. Deeze Wilg , naamelyk, kan, doo: de digtheid van haar Loof en de fmalheid haare Bladeren , als ook door derzelver Hevigheid ei natuurlyk Dons, de guure Winden beter uit ftaan , dan de Ypen en dergelyk Geboomtt Ook wordt zy gemeenlyk , door afkapping va de Kruin, laag gehouden ,- doch anders, en o zfe zelf gelaten , ftygt zy tot een aanzienlyt hoogte- De Heer Ha ller heeftze, in Swi zerland, de Eiken zien evenaaren. Holle Wi oen heeft men gezien , zegt dc Heer Ad ai son, van zevenentwintig Voeten omtreks as den Stam, die derhalve ten vnnjte negen Voetc in middellyn hieldt (*). (♦) Famill. du Plant. Pref. p. ccx. Doch het moest zyn, Sjntrer.t 9 Voeten. Gg 4 II. Deel» KI, Stuk, Ui lEDEEL» XX. ÏOOFDTUK. Wtlgf hoorn. t 1 tl ? e [inn ie  II. Afdeel. xx. Hoofdstuk, toiita. | J M I i c i c z v rr ?1 z< h< I72 TwEEhuizige Boomen. De Geftalte van deezen Boom is iedereen be-= kend, zo wel a's de figuur der Bladen, met, welken men dikwils die van andere Boomen vergelykt , en deeze worden altoos verdaan , wanneer men van Folio. Saligiia fpreekt. Zy zyn lang en fmal, aan 't end fpits, en volmaakt Lancctvormig , doorgaans duidelyk, doch fomtyds zeer fyn getand; van boven bleekgroen, van onderen wit, en aan die zyde is de Fluweelachtigheid meest zigtbaar , welke fomtyds /an boven geheel ontbreekt. Dikwils vindt nenze , wederom , met een Poeijer bezet, lat Wolachtig is en 'er afgaat door 't behanlelen. De Wyfjes ■.Wilgen hebben de Bladen vat glanziger en groener dan de Mannetjes, n welken de Katten geelachtig zyn, omtrent; en Duim lang, beftaande uit ruige bruine ehubbcn , ieder met twee Meeldraadjes, die aarfche Knopjes hebben en ccn geel Stuifneel ftrooijen. Ook is het Honigbakje van eeze Bloemen geel, De Wyfjes ■ Katten betaan uit groenachtige VrugtBeginzels, die Zaacn met Pluis uitleveren. De Wilgen hebben haaren Neerduitfchen , 3 wel als haaren. Latynfchen naam , Salix , an den weeldigen of gewilligen Groey: dewyl en naauwlyks Geboomte vindt , dat zo geakkelyk voort te teclen is, zig zodanig met Ierley Gronden en Standen kan behelpen, en ) fchielyk opgroeit tot eene aanmerkelyke >ogte. Men zoude hetzelve wel, uit aanmerking  D i o i K i a. 473 king van zyne beftendige weerftandbieding aan de kragt der Winden , den Europifchen Palm-A boom mogen noemen*. Daar de Ypen en an- r deren, voor Orkaanen , als het Hoofd buigen,s zig omkrommende om dezelven te ontwyken:^ ziet men naauwlyks ooit een WTilg, hoe zeer op den Wind ftaande, en hoe hoog opgefchoo-^ ten , fcheef gegroeid. Hier in munten de Witte Wilgen ver boven de Roode uit. De Engelfche naam Wïllow en de Duitfche Weyden, zyn beiden met den Neerduitfchen naam overeenkomftig. Men voegt 'er. zekere woor^ den by, tot onderfcheiding , gelyk wy in onze Taal; 't zy naar de Kleur, naar de manier van Groeijing of naar 't gebruik: wordende dus deeze gemeene Wilg van de Duitfchers JVeisf Wey* den, Baum-Weyden, Pfahl-Weyden, of zelfs ook Wügenbaum genoemd, in 't Franfch Saule. De Sweedfche naam van deeze Soort is PUI, en de Karniolifche Verba of Vuèrba , wordende de Wilgen Bladen aldaar Verbauw. genoemd , zo de Heer Doftor Scoïoli aantekent. . Deeze Boom is het, dien men bedoelt, wanneer 'er van Wilgen - Hout gefproken wordt: want dezelve levert Stammen van aanzienlyke dikte uit, die echter dikwils, als hy aan 't Water groeit, van binnen hol zyn. Anderszins kan men deeze Stammen tot veelerley Werf bezigen , inzonderheid daar Hout vereifchi wordt, 1 welk niet ligt barst of fclieurt. Orr Gg 5 d« 31, Deel. ui. Stuk, II. FDEEL> !XX. EoOFD- tok. migenm. * Zie ii. . i. stuk. I 2.54- Het Wilgen. Hout.  474 Twee Huizi ge Boomen. II. Afbeul xx. Hoofd STUK, tstm. 1 die reden wordt het wel van de Wagen- en ' Molenmaakers gebruikt; doch hier te Lande meest gedraaid tot Kaaskoppen, in welken de eigenfchap, van nat geworden zynde en weder opdroogende niet te fcheuren, hoognoodig is. Tot Brandftof deugt het weinig; maar de Kolen niettemin , daar van uitgedoofd , worden door de Tekenaars gebruikt tot het fchetfen. Men rekent ze onder de besten tot het maaken van Buskruid ("*). De Bladen der Wilgen, die verkoelende en famentrekkende zyn, komen in aanmerking als Winkelmiddelen : doch zy zyn zeer weinig in gebruik. Men heeft de kragt aan het Afkookzel toegefchreeven , van verdooving der geile Lusten. De Bloemen leveren , in fommige Soorten , door Deltillatie een welriekend Water uit. De Wolligheid der Katten zou tot Bloeditemping kunnen dienen. Van dit Dons lean ook, als van Katoen, tot het vullen van Matrasfen, het draaijen van Garen en dus tot het weeven van Stoffen , als ook tot het bereiden van Papier, gebruik worden gemaakt. Voor 't overige: de Wilgen, hoe gemeen ook en iedereen bekend , zou men, wanneer het aankomt op de onderfeheiding der Soorten, te (*) Lc Charbon doit Être de Bois de Bourdaine, auttement SToir Prun, pour ie meilieur; celui de Saule est asfez bon.fc «*e celui du Coudrier & d'Aune. Ditltmt. Militaire. Pa. is I7«. Tom. II. p. téf.  D i o i k i a. 475 te reet den naam kunnen geeven van het Kruis der Kruidkundigen *. Men hoort alle de genen, die 'er op gewerkt hebben, klaagen over] de verwarring in deezen. De Heer Hall er zeef , geen Geflagt van Boomen is moeicly-, ker 'dan dit. De Sexe naamelyk en Ouder" dom maakt veel verandering. Sommigen kry; oen door den tyd Wolligheid: anderen wer" pen die af. De Tandjes der Bladen, in de " Jongheid geen plaats hebbende , worden in " de oude Bladen groot. De Kenmerken dei " verfchillendheid zyn klein: de Schryvers kort " daar over , cn van weinigen heeft men Afl beeldingen". Linn^eds, zig verbeeldende dat door den Grond, de Groeyplaats en het Klimaat veele Wilgen zeer veranderd zyn, oor deelt dat men , „ de Naamen der Ouden ver werpende, de Hiftorie der Wilgen opnieuw: ; zou dienen te beginnen , lettende ï. Op d" Knoppen, of die eenkleppig dan veelkleppi| " zyn : 2. Op de plaatzing cn plooijing de " Blaadjes binnen de Knoppen: 3. Of de Kat " ten uit de zelfde of uit byzondere Knoppen ", boven of onder de Bladen, voortkomen: 1 Of de Bladen gekarteld of effenrandig, ka; 0f ruig van Oppervlakten zyn: 5. Ophetgi " tal der Meeldraadjes: 6. Of het Boomen '\ Heefters zyn, of Kruipende Gewasfen." I drie laatfte Artikelen weet men , dat in 't g heel geen vaste Kenmerken van onderfcheidn b u u DEFX. ui. STUK, II. iFT>EEL. XX. loOFD1TUK. migt- 'OOM* * Crux Botmico■ura r j > ie ig t-.  II. .Afdeel xx. hoofd' stuk. Wilgt. tnarn. < ] 1 < ] (*) Flcrd CerKMe/t, Vienn. 17*0. p. 411, 4~6 Tweehoizige Boomen. uitmaaken. Het is den Ridder zelf gebleeken. De drie eerften zullen aan het gros der Liefhebberen wat lastig vallen , en daar op fchynt ook niet veel ftaat te maaken te zyn, volgens de Aanmerkingen van Doctor S co poli; die aangaande dit Onderwerp aldus fpreekt (*). „ Dat Verfcheide Wilgen, tot dus verre voor „ waare Soorten aangenomen , Voortbrengzels „ zyn van den Tyd, leert; f. De bevrugting „ der Wyfjes door Mannetjes van een andere „ Soort; welke ik dikwils waargenomen heb : „ 2. De verfchillende gedaante, alleenlyk af„ hangende van den verfchillenden aart der „ Groeyplaatfen. 3. De veranderlykheid der „ Bladen,in grootte, figuur, gladheid en Kleur, ri door de cultuur: 4. Onze eigen Waarncemin' „ gen ten dien opzigte, elders te vernaaien," C E c r o p 1 a. Trompetboom., Zo wel het Mannetje als het Wyfje, van Jit Geflagt, heeft eene afvallende Bloemfcheeie (Spatha). In de Mannetjes bevat dezelve Katten , die uit Tolachtige byna vierhoekige Schubben beftaan: in de Wyfjes zynhetVrugt>eginzels [die deeze Katten famenftellen , heb>ende ieder een Styl en eenen als gefcheurden Itempel, en Zaadhuisjes wordende met écne lolligheid. De  D i o i K i Ai 47? De eenigfte Soort (i),by PlukeNEtius voorkomende onder den naam van Surimamfche1 Vygen-Boom, met gefnipperde Bladen, die vaal boven zeer ruuw , van onderen met eene digtes Wolligheid bezet zyn ," is al van ouds bekendx Men vindt 'er , onder den naam van Ambayba? der Brafiliaanen , een omftandige befchryvingi 'van byPisoen Marcgraaf. Sloane heeft hem afgebeeld , onder den naam van de Taruma van OvieddsdoorNieremberg befchreeven , met eene zeldzaame Fliftorie, be* treffende de uitholling van den Stam, die, gelyk de Vliertakken , flegts met een voos Merg gevuld was , of grootendeels hol ; weshalve Browne deezen BoomCoilotapalus tytelt. De Heer.jACQUiN denzelven op nieuws in de Westindiën waarneemende, fpreekt 'er, onder den naam van Cecropia , aldus van (*). „ Deeze Boom , door zyne zonderlinge Ge„ ftalte van verre genoegzaam kenbaar, groeit „ op de meeften der Karibifche Eilanden, en „ het nabuurige VafteLand van Amerika, voor,, naamelyk in de Berg-Bosfchen, tot de hoog- „ te (i) Ceciopia. Syst. Nat. xii. Gea. ia9s,;pag. «47. Pi# ZÏlI. p. 735. loefl. Itin. 271: 350. Amen. Acai. V. p. 410. Coilotapalus Ramis excavatis , Foliis amplis peltatis lobatis. brown. Jam. ui. Ficus Surinamenlïs Sec. Fl.uk. Alm 146. T. 243. f. 5. Yaruma Oviedi. sloan. Jam. 45. Hifi. i, p. 137. t. 88. f. 2. & t. 89- NlEHEMB. Nat. 33°. Ambay. ba. Mabccr. Bras. s^. pis. Bras. 147. raj. Hift. 1373. (*) JACQ; Obferv. Set. Part. II. p. H, T. 4«. f. H. Deel, III, St«k, Hl iFDEËL, XX. lOOFD- rus, ï. Cecropia iltata. Schildiladige.  4?8 TweEhuizigE BooMErt. II. Afdeel. xx. Hoofdstuk. Trompettim, ,, te van dertig of veertig Voeten. De Stam ,, en de Takken, die hy weinig heeft, zyn op „ verfchillende afftanden met Ringen gezoomd, „ welke met dwarfe middelfchotten ftrooken. „ Daar tusfchen zyn zy teenemaal hol, zonder „ eenig Merg; weshalven de ftukken van den ,, Stam. als men de middelfchotten weg doet, „ niet kwaalyk naar Kanonnen of Mortieren en „ de Takken naar Bazuinen gelyken. Hierom „ noemen hem de Franfchen Bois a Canons of Ge„ fchutboom, de Engelfchen Trompetboom. Zel„ den, echter, is de Stam een Voet dik: doorgaans „ veel dunner : de Schors witachtig hebbende. „ De Bladen komen meest omtrent tien in gc,, tal, digt by elkander, aan de enden der Tak,, ken voort. Als hy 'er nieuwen krygt, gaan „ de ouden weg. Ieder Blad is , voor zyne „ uitbreiding , met een Kegelachtig gefpitst „ Vlies dat aan de geheele zyde overlangs gaapt „ en afvalt, bekleed. Zy zyn zeer groot, ge„ naveld , rondachtig , van boven ruuw, van „ onderen met een gryze Wolligheid bezet; ,, hoewel de middelrib niettemin, en de groote „ Aderen , ook aldaar ruuwachtig blyven. Zy „ hebben meer dan een Voet middellyn en zyn „ ten halven in zevenen gedeeld, met ovaal- en „ ftompachtige, effenrandige Kwabben, demid„ delfte grootst, de zydelingfen allengs verklei„ nende, de hoeken der infnydingen Romp. Zv „ zitten op Steelen van anderhal ven Voet, die „ rond, geftreept en ruuwachtig zyn. Het Wa-- II. Deel, III, stok, "  D i o i k i a. 479 Waterige Sap, dat zy bevatten, wordt in de „ open Lugt zwart, en maakt leelyke Vlakken' „ in 't Linnen. Van den Boom geplukt, droo-] „ gen zy aanftonds uit, krullen om en worden' „ broofch. De Vrugtmaaking van deezen Boom \ „ is zeer moeielyk waar te neemen, om dat de }, Bloempjes zo klein zyn en zo digt in malkan„ der zitten. Ik heb aan het onderzoek der„ zeiven Uuren befteed, en 'er myne Oogen, door Vergrootglazen, dikwils mede vermoeid." De Heer Loefling fchynt daar in betet geflaagd te zyn; des ook onze Ridder de Kenmerken van deezen Boom, mooglyk nooit in de Kruidtuinen van Europa gezien, van hem ont. leend heeft. Dezelve heeft waargenomen , dat de Bladen daar van tot Spyzc ftrekken voor de Dieren , die men Luijaards noemt. De Veerkragtige Gom, die men gemeenlyk Gom van Cayenne noemt, zou van deezen Boom komen '■ naar 't gene Linn-eus, uit de befchryving van C o n d a m i n e , heeft begreepen (*j. Deeze Gom of Harst, volgens de Landtaa' Cahoutchou genaamd, laat zig tot Potten, Fles. fchcn en andere Vaten vormen, die tegen 'i Water beftand en niet breekbaar zyn. Aan dt Rivier der Amazoonen is zulksj door gedagter Heer waargenomen. De Indiaanen van Mexi ko hadden dergelyke Gom-Harst, waar var *S (■») Mantisfa alttra. p, 4>J." li. DEEij III, STVK» IFDEEL,' XX. J OOFD'* TUK. Trompet' 'oom% Veerkrirgtige Gom- Harst. !  Afdeel xx. Hoofdstuk. 'Trompet Jisom. i. Êxcoecarit Agallocha. AgelHoutBoom 480 TWEEHÜÏZIGÈ BoÓMES* zy Kaatsballen maakten; doch dé Boom, waaÊ ' van dezelve kwam , Chüli genaamd , volgens Hernandez, kan deeze niet zyn* Volgens PjLUifENETi us zou dezelve tot het Geflagt van Liquidambar fchynen te behooren (*). Èxgoecari a, Verblindboom. Ónder de Driemannigen der Tweehuizigé Plantgewasfen is dit Geflagt , welks overige Kenmerken zyn , dat de Wyfjes drie Styleh hebben en eene driczaadige Vrugt. Zy draagen , zo wel als de Mannetjes , bloote Katten, zonder Kelk of Bloemkrans, De eenigfle Soort (1) is een Oostindifche Boom, die by Rumphius den naam van Excoecaria, dat is Verblindende Boom , voert; wegens het fcherpe Melkachtige Sap, daar in vervat, het welk in de Oogen fpattende eene Blindheid kan veroorzaaken. De bynaam is daar van ontleend , dat dezelve een Soort van flout uitlevert, 't welk zeer naby komt aan het regte Jgallochum of Agel - Hout,en, op zekere manier bereid zynde, dikwils daar voor verkogt tfordt. De Maleitfche naam Caju Coeda of Ca\al; de Makasferfche Sambuta, de Ambonfche Mat- (*) Almag. Bit.' p. 2Jo. Vergelyk bladz. 166 , hier oor. ti) ExctEcaria. Syst. Nat. XII. Gen. ri«s. p. 650. Veg. :ill. p. 738. Arbor exccecans. r.UMPH. Amb. \\. p. 237, T. '9 , 80. EUHM, Fifr, Ind. p. 311, l, ijj,  D I O I K I A. 48l Malta Huri en anderen , zyn van die Eigenfchappen afgeleid. Hy groeit op de meelte Stranden der Moluk- ] kifche Eilanden , veelal met de Wortels bloot, s hebbende een krommen, fcheeven Stam , dieknoeftig is engefcheurd, met veele Kuilen en Holletjes. De Takken hangen nederwaards ; en draaijen zig aan de enden in veele bogten. Het Mannetje heeft dezelven niet onaanzienlyk, wegens de efFene bruine Schors, waar mede zy bekleed zyn ; doch die van het Wyfje zyn «nauwer en ruiger. De Bladen gelyken naar die der Peereboomen , zynde vier Duimen lang en twee Duimen breed, met een ftompe Punt, glad , dik en gliniterende , met fyne Adertjes overdwars , in het Wyfje zo glad of bly-groen niet, als in het Mannetje. Uit de Oxels der Bladen komen Katten als die der Hazelaaren , een Pink lang en een Stroohalm dik, groen-geel van Kleur, met kleine Mosachtige Bloempjes , van drie Meeldraadjes met geele Knopjes. Deeze vallen af en geeven geen Vrugt, even als in de Mannetjes-Wilgen (*). Het Wyfje heeft ook Katten, doch veel kleiner, zynde eigentlyk Aairen van Vrugtbeginzels; kleine groene Knopjes , naamelyk, welken in Vrugten veranderen van' grootte als Kappers, en veel naar die van het (*) zo dat deeze Soort onvrugtbaar is , gelyk de Trugi firda Salix zege RUMPHIUS. 't Blykt duidelyk , dat tjit een Diukfeii zy, en dat by 'er Fr,giptrd* Sali.x ncde mrant, Bh lI.DErx. III.Stu» II. LfdeeU xx. ïoofd- ïuk. ruik van dat fcherpe Sap zyn zoude. & Op plaatfen van den Stam of dikke bloot leggende Wortelen, die zig vertoonen als of zy litgevreeten waren , tusfchen het Hart en de Ichors , vindt men een harde, bruine, vette elfftandigheid, die het Spint des Booms fchynt ! zyn. In de Stammen komt het fomtyds Nee of drie Vingeren dik voor, doch aan de Vortelen niet veel dikker dan eene Mesrug. 'an binnen is het doorgaans rosachtig, maar van  D i o i K i k. 483 van buiten , inzonderheid daar het van de Zon befcheenen was , Pekzwart. Het is brcofch als Glas en zo vet, dat het niet alleen, aan 't Vuur gehouden , veel Olie uitzweet, maar ook als! een Kaars of Fakkel brandt. Verfch gekapt' heeft het een aangenaamen Geur van Benzöin welken het , lang bewaard zynde, ook door 't branden uitgeeft. By andere Houten of welriekende Stoffen gevoegd , verfterkt het in 't branden derzelver Reuk. De Smaak is wat bitter , als die van Aloë-Hout, en het gelykt zodanig naar het echte Agalhchum , dat het, door de Chineezen toebereid zynde, voor KalambakHout zelfs pasfeeren kan. Men vindt het al leenlyk in oude, knoeftige, gefcheurde of holl< Boomen , en de gezegde Infekten, zo Mierei als Wespjes of Vliegen, daar op te lang aazen de, zuigen 'er de meefte Vettigheid uit. Da? van de Mannetjes Boomen is bruiner en bete: ,dan dat van de Wyfjes. Het Ternataanfch, is uit den rosfen en graauwen gemengd, me zeer fyne Adertjes, en liefelyk van Reuk Men vindt ook eene Soort, die uit rood e; geel gemengd is , of geheel geel, als het bes te Sandelhout, met ftreepen overlangs, en di 'komt in de grootfte Stukken voor. De geel Soort ruikt lieflyk, als zy raauw is, doch in : .branden wordt de andere beter gekeurd. Wy krygen, volgens fommigen, in Europa «een ander Aloë-Hout of Agallochum, dan vai deezen Boom , wordende het Echte , dat ii II h 2 $ si.ns.st. ui. st^kï m IfdeeIm xx. rïoOFDtur. , ïïevrug- i » 3 490 Tweehüizige Boomen, Afchgraauwe Schors en uitgebreide Takken, ' waar aan fraaije ronde Blaadjes ftaan, gelyk hy dezelven in Afbeelding brengt. Men behoeft dan niet te twyfelen of het wordt een taamelyk ' groote Boom , gelyk veele dien ook, in de/Tuinen van f talie en zelfs van Vrankryk en Duitfchland , gezien hebben. Het Mannetje is van het Wyfje onderfcheiden , doordien het de Bladen kleiner, eenigermaate langwerpig en ftomp heeft, dikwils in drie uit den groenen zwartachtige Blaadjes verdeeld; terwyl in het Wyfje de Bladen grooter , vaster , ronder en gemeenlyk vyf-Vinnig zyn, volgens Boecone, die ten opzigt van de Bevrugting der Siciliaanfchen iets aanmerkelyks verhaalt, hetwelk ik op dezelven in 't algemeen zal toepasfen. „ De Boeren plukken de Katten van de „ Mannetjes Piftache - Boomen , wanneer dezel., ven aan 't open gaan toe zyn, af, en zetten„ ze in een Pot met natte Aarde, dien zy han„ gen aan een Tak van den Wyfjes Piftache„ Boom, Iaatende dezelven daar blyven tot dat „ zy verdorren , op dat het bevrugtend Meel „ zig door den Wind over den geheeien Boom , verfpreide. Anderen vergaderen de Manne, tjes Bloemen en bewaaren die droog in een , Zakje, fpreidende zelf, wanneer het Wyfje , haare Bloemen opent, het Stuifmeel over den , Boom. Men moet de Mannetjes Bloemen ■ afplukken , voordat zy opengaan, om dat zy , anders haar bevrugtend Stof verliezen zouden  D i o i k i a. 49* „ en, indien deeze Bevrugting niet gefchiedde: „ zouden de Boomen misdraagen ; maar, wan „ neer de Mannetjes- en Wyfjes Boomen dig „ by elkander ftaan, zo laat men dit Werk aai „ de Natuur over" (*). De Vrugt, welke deeze Boomen uitleveren is van zeer groot gebruik in de Oofterfche Lar den. Men noemtze Piftache-Nooten of Piftasjes en die benaaming, byna in alle Taaien van Eurc pa doorgedrongen , is overeenkomftig met h< Griekfch woord PiftaMon, dat van het Arabifc of Barbaryfch woord Fiftici of Fijluk afgele: zal zyn. Men noemtze dus ook wel in 't Nee duitfch Fistichen, maar gemeenlyk, even als in Franfch , Pifiaches , hoewel fommigen 'er oc den naam aan geeven van Pimpernooten, I geftalte is byna als die der Hazelnooten , do< zy zyn wat langer en hoekig, aan de eene zy< ronder, aan de andere zyde platter, gefpitst i geribd. Haar Dop is dubbeld , de buitenl Vliezig dun en broofch , eerst groen dan ro de binnenfte dikker , Houtig en taay , glac wit , in de holligheid een bleekgroene Pit 1 vattende , die vet is , van een Olieachtig wat bittere, doch niet onaangenaame Smaal met een rood Huidje bekleed. j (*) Zo ziet men , dat aldaar in ons Wereldsdeel nagen het zelfde plaats heeft, als in Arabie en Perfie met de Da boomen. Veigelyk het II. DEELS I. Stuk , van deeze i Hijlerie, bladz. 3 «4- II. DEEL. III. SWKJ ,11- Afdeel. xx. : Hoofdstuk. s Di .Piftacbe" Nooten. 3 I. :t h d r- 't k •e :h le :n te s: ie-» ' 3 De Deg iel'*t.  II. Afdepj xx. Hoofdstuk. Piflache Sttm. IV. p Fi/lacU TeretU- , tbus. TerbenthynBoom. j i ] 3 1 495 TwEEHüIZlGE BOOMEK, De Piftaches worden ligt rans en de zodanigen moec men verwerpen. In Perfie vallen kleinere , die veel lekkerder zyn dan de gewoone. In 't algemeen geeft deeze Vrugt een ' goed Voedzel, wordende ia 't Ooften raauw opgezet onder de Nageregten. Ook bakt men 'er in Italië Banket en Taarten van, even als van Amandelen. Men teltze onder de Verfterkende Geneesmiddelen , die de veelheid van Chyl, Melk en Zaadvogten vermeerderen. Zy dienen in Borstkwaalcn als ook tegen 't Graveel, door de fcherpheid der Vogten te verzagten. Melkdranken worden 'er, 't zy op zig zelf, of met Pynappel-Pitten en Amandelen, ten dien einde , van gemaakt, en zy komen in verfcheide Samenfte'zels der Apotheeken. (4) Piflache - Boom met oneven gevinde Bladen, de Finblaadjes Lancetswys' ovaal. Hier wordt de gewoone Terbenthynboom bedoeld, die in de Zuidelyke deelen van Euroja, in Barbarie en in Indie, natuurlyk groeit. De Latynfche naam is byna zuiver Griekfch , en n andere Taaien van Europa overgenomen. Dus noe- f4) PiJlacU Foliis impari- pinnatis, Foliolis ovato - lanceo Mis. Hort. Cliff. 4J«. M,t. Md. 4j2. Hort. Ups. 29(f lOYEN LHttat. 78. SAuv. Monsp. ,s9. CouiN. Monsp. 03. Gron. Oritnt. 311. Terebinthiis vulgaris. c. B. pf*. 00. toukkf. Injl. S79. Terebinthus. Clu». Hift. I, n )0d. Ptmpt. 571, Dod. KruiiK p. i3.  D i o i k i A. 493 noemen hem de Franfchen Terebinte, de Duit.; fchers Terpentin, de Engelfchen Turpetine-Tree. Het is een altyd groene Boom , van grootte 1 als een Peereboom , met eene dikke, barttige,s Afchgraauwe Schors , en uitgebreide Takken ,t waar aan overhoeks gevinde Bladen groeijen, die ftyf zyn, van eene langwerpig ovaale figuur. In 't begin van Mey komen aan 't end der Takjes Trosfen voort van Pluisachtige Bloemen , paarfch van Kleur doch alleen tot bevrugting dienende van de Wyfjes - Bloemen, die zig op andere Stammen vertoonen, en de Vrugten ook Troswyze voortbrengen. Zy zyn rondachtig , byna een Kwartier Duims lang, en bevatten in een Vleezige, paarfch- of geelachtige Schaal , die zuurachtig en famentrekkende is", en dikwils ledig, een Mergachtige Pit (*). Deeze Boom is inzonderheid vermaard, om dat hy de beste Soort van dien natuurlyken Balfem welke van hem den naam draagt, uitlevert' Ik heb reeds van de Veneetfche Ter. bcnthyn, welke van de Lorkenboomen komt; var die der "Dennen of Straatsburgfche , en van de gemeene of der Pynboomen, gefproken. Dee. ze oïrlprongelyke en echte, welke uit den Terben (*) Dit volgens Touknetort : Cuisms, welken anderen ge volgd hebben, zegr, dat de Vrugten typ wordende uit dei iUauwen grom zyn , van grootte als Genever - Besfen De rypheid of opdrooging maakt luoogtyk alleen dit vei fchil. II. DEEL. III. STUK. II. iFDEEL. XX. looFD* Terhen>yn-Beom. Terbenthyn van Chio of Cyprus. ! ■  II. A'FDEEi XX. HÓÓFD STUK. Terier, ihy.-Bm De Hoorntjes of i Blaasjes. ! 494 TwEEHUIZI€E BOOMEN. benthynboom zelf vloeit , overtreft alle de ge- melden in helderheid , zynde fomtyds geheel . doorfchynende, doch ook wel wit-, geel- of blaauwachtig van Kleur. Ook is zy geuriger, „maar valt niet altoos dun, ja fomtyds zo Harstachtig, dat zy onder't wryven tusfchen de Vingeren kruimelt. Gemeenlyk heeft zy de dikte van Honig. De Eigenfchappen zyn veel met die der andere Soorten overeenkomftig. Aan deeze Terbenthyn wordt in 't Franich doorgaans de naam van Terebintine de Chio, en in 't Latyn die van TerebmthinaChia of Cypria dat is Terbenthyn van Chio of Cyprus, om datde beste van die Eilanden kwam, gegeven Op Chio of Scio in de Archipel, daar de vermaarde Todrnefort de Terbenthynboonien van zelf, rondom de Wyngaarden en aan de Wegen groeijende vondt, wordt zy vergaderd door in de dikke Boomen met een Byl overdwars te kappen , "t welk in de Zomer ge fchiedr. De Terbenthyn , die uit de Wonde vloeit, druipt op platte Steenen , welken het Landvolk daar onder legt, en dan vergaderen ly dezelve mer Stokjes in Flesfchen. Geheel Chio levert daar van niet meer dan ongevaar luizend Ponden uit, in één Saizoen. Geene Autheuren , byna , hebben van den rerbenthynboom gefproken , zonder gewag te naaken van zekere Hoorntjes of Blaasjes, weiten hy aan de Bladen en Takjes uitgeeft! De Kleur van die der Bladen is bleek of paarfch- ;aeh-~  D i e i s i a. 495 achtig , en deeze gelyken wel naar de Blaasjes der Olmen : maar fomtyds fpruiten aan de en-1 den der Takken langwerpige Kraakbeenige; Scheedjes, van vier, vyf, zes Duimen of langer , in verfchillende geftalte , die roodachtig, en hol zyn. Deeze , zo wel als de Blaasjes , worden, wanneer menze opent, bevonden zekere taaije Stoffe te bevatten , gemengd met kleine gewiekte Diertjes en Vuiligheden. Het zyn niets anders, zo Ray met reden oordeelt, dan zekere Galletjes door het fteeken van Wespjes veroirzaakt; hoedanigen men aan veeleriey Boomen vindt. Immers 't is zeker, dat deeze Blaasjes niet, gelyk aan den Stam der Denneboomen *, de Vergaarplaatfen zyn van het Bal-, famieke Harstachtige Vogt. De vermaarde Kaem?fer maakt gewag van eene Terbenthyn in Perfie vallende, welke veel in gebruik is by de Oofterfche Volken. Zy fchynt vergaderd te worden van den echten Ter» benthynboom, dien hy Wilden Piitache - Boom noemt, veel groeijende in de Steenachtige woefte Berg - Valeijcn van dat uitgeftrekte Ryk. Het Harftige Vogt, dat overvloedig uit de Scheuren van oude of uk de Wonden van gekwetfte Boomen zypelt , verzamelen de Ingezetenen , en, hetzelve een weinig gekookt hebbende, gieten ;zy het op een Steen, als wanneer het een Witte Harst gelykt. Hier van maaken de Vrouwtjes , aan deeze zyde van den Indus - Stroom 9 Reeds gebruik , door zc te kaauwen of in de Monci II, DEEL, UI, STUK» bnsEL.' XX. Ioofdt tuk. Terhcnhyn-Bosm, * Zie >ladz. +ïS. witte larsu  49<5 TweehuiziüE Boouek. II.' Afdeel. xx. Hoofdstuk, Terbenthyn-Boom * Bladz. 400. 'T. PifiacU Lentiscus. Maftikboom. i \ ( r < £ \ 1 \ I d 3! P te wentelen ; even als wy dit de Rusfen zelfs in Siberië hebben zien doen met de Gom-Harsc der Lorkenboomen*. De Tanden, zeggen zy, worden 'er wit en vast door: het verwekt Appetyt, en een lieflyken Ademgeur. Men vindt deeze Witte Harst, alom, in de Winkels van Drogeryën en Reukwerken, daar te lande, onder den Turkfchen naam Sakkis en den Perlïaanfchen Konderuun te koop. (5) Piltache-Boom met afgebroken gevinde Bladen , de Blaadjes Lancetvormig, Deeze maakt den Mastikboomuit, die, altoos )p zig zelf befchreeven , thans ondergefchikt vordt aan de Terbenthynboomen. Hy voert len Latynfchen naam Lentiscus , welke overgenonen is door de Italiaanen en Franfchen; doch le Spanjaarden noemen hem Mata; de Portugezen Arveira; de Duitfchers en Engelfchen ;elyk wy, Majtikboom. De Griekfche naam i Schinos, welken onze Ridder, in 't vervolg, oor een Geflagtnaam van den Peruviaanfchen laftikboom gebruikt heeft. In onderfcheiding an denzelven noemt men hem Lentiscus vul» iris. De natuurlyke Groeyplaats is in de Zuislyke deelen van Europa, aan de Middel- land- (;) PifiacU Foliis abrupte pinnatis , FolioUs Ianceolatis. erf. Clif. 455. Ups. Sec. &c. Lentiscus valgaris. C. B. Pm. s. TouRNF. Injl. jso. Lentiscus. Cxus. Hifi. I, p. it, )D. Piptpt, t7U DOD. Krusdb. p. istfi.  D i o i k i a. 497 land fche Zee, als ook op fommige Eilanden en in Paleftina. Deeze Boom is doorgaans Heefterachtig, met! veele Twygen uit eenen zelfden Wortel op-s fchietende,, die taay en buigzaam als het Rys J van Bindwilgen zyn; maar, niet afgefneeden wordende en aan zig zelf gelaten, groeit hy tot een Boom van middelmaatige hoogte en blyft ook altoos groen. De Bladen gelyken naar die van Zoethout , zegt Clüsius, doch zyn ftyver cn donker groen, Vinswyze ter wederzyde van een Steel geplaatst , zonder oneffen Blad aan 't end: 't welk deezen Boom van alle anderen van dit Geflagt onderfcheidt. De Reuk is aangenaam; de Smaak zuurachtig en famentrekkende. Dergelyke Blaasjes, met Muggetjes of WTespjes gevuld, als inde Terbenthynboomen, komen 'er dikwils aan. De Mannelyke Bloemen komen niet zo Trosachtig aan 't end der Takken , maar by Aairtjes of Katjes in de Oxels der Bladen voort, zynde Vlokkig en paarfchachtig van Kleur. De Vrugten, van grootte als Cicers, zyn Besfen, ook Olieachtig, met eene witte Pit. In 't eerst zyn deeze Besfen groen, dan worden zy roodachtig paarfch, en ryp zynde geheel zwart. Een aanmerkelyke byzonderheid , de Vrugtmaaking betreffende , heeft voor eenige Jaaren de Gewoone Maftikboom in de Tuin der Geneeskundigen te Helmftad uitgeleverd. Ver. 11 fchei- II. Deel, iii» stuk. II. Afdeel. xx. Ioofd- TÜK. Maftik-  n. Afdeel, xx. Hoofdstuk. Maflih.. iocm. 498 TwEESUIZICE E DOMEI*. fcheide Jaaren hadt hy niet dan een overvloed van Mannelyke Bloemen voortgebragt : maar, na 't jaar 1758, byna jaarlyks ook Tweeflagtige Bloemen en volmaakte wel aanrypende Besfen. „ Als de Mannelyke Bloemen , naame„ lyk, verdord waren, openbaarde zig een me„ nigte van nieuwe Bloem trosfen , wier Bloe„ men met hoogroode, glanzige en veel meer „ gezwollene Meelknopjes, dan de voorgaan„ den, voorzien en volftrekt van beider Kunne „ waren. Haar eigen Kelk, die groen en zeer „ klein was, in vyven verdeeld, bevatte, zon„ der Bloemblaadjes , vyf of zes groene zeer „ korte Draadjes, kleiner dan de Meelknopjes. „ In 't midden der Draadjes , of op den bo„ dem van den Kelk , bevondt zig een groen „ Eyvormig Vrugtbeginzel, waar uit drie groe„ ne omgeboogcne Stylen voortkwamen , met „ even zo veel Stekelige roodachtige Stempels. „ De Bloemen verdwynende kwam hier en daar „ een volmaakte Bezie te voorfchyn, die groen„ rood cn glanzig was; als de Boom in 't Win„ terhuis was overgebragt, in de Winter, einde„ lyk tot haare rypheid komende. In een fmal„ bladige Lentiscus , met kleiner en bleeker „ Bladen, die te vooren ook niet dan Manne„ lyke Bloemen gegeven hadt, waren eenige „ Jaaren herwaards ook Mannelyke en Vrouwe„ lyke ondereen, of Tweeflagtige, gelyk de zo „ even gemelden , verfcheenen, na welken aan a» dit  D i o i K l a. 409 35 die Boompje zig » in het Winterhuis , ook ettelyke zodanige Besfen vertoonden (*)«" ■ Het Hout is , zo wel als dat van den Ter-1 benthynboom, hard en duurzaam; maar de Ma-' flik is eigenlyk het gene, waarom deze Boomen gehouden en zorgvuldig gehavend worden. Som-1 rnigen willen, dat zy die Stoflè ook in Provence uitzweeten zouden ; doch het gedagte Eiland Chio of Scio, in de Archipel, is de Verzamelplaats van deeze Drogerye , en van daar komt de meeice , die men in Europa gebruikt. De Groote Heer eigent zig , als eene Jaarlykfe Schatting, van de Ingezetenen des Eilands tweehonderdtagtig Kasfen Maftik toe, welke te famen by de honderdduizend Ponden weegen' (f). Dit maakt, dat men 'er de Maftikboomen niet minder zorgvuldig oppast, dan in Vrankryk den Wynttok , zo Bellonius aanmerkt. De Inzameling gefchiedt door in de Herfst Infhydingen te maaken in de Stammen der Boomen , waar na het Harftige Sap daar uit zypelt, en tot kleine Klontjes flolt , gelyk de Maftik is , die wy bekomen. Men maakt 'er, gelyk bekend is , Hoofdpleifters van, en voor 't overige komt zy in veele zo uit- als inwendige Win- mid- (*) FABR. Hort. Hdmftad. 1753. p- 43 3 , 434(f) Volgens de vertaalde Reizen van Tourneïqet zou da Inhoud dier Kasfen wel drie of viermaal zo veel zyn .• doch my dunkt, dal een Kas van vier of vyf honderd Pond al ee« taamelyke zwaarte heeft. li 2 II. Deel, UI, Stuk. II. \fdeei.; XX'. lOOED» TUK. De Masik.  II. Afdeel. xx. Hoofdstuk, Mafllk- Btsm. (*) Eph. Nat. Car. Dcc. m. Aan, 9 & 10. 500 Tweehluzige Boomen. kelmiddclen , inzonderheid in Zalven en Linïmënten. Op zig zelf kan zy ook dienen tot verfterking van de Ingewanden en verzagting van fcherphcden der Vogten. De Turken maaken veel gebruik van Mastik te kaauwen tot een frisfehen Adem en verfterking van het Tandvleefch. Dc Vrouwen in 't Serrail hebben geduurig Greintjes Maftik in de Mond. Tot Reukwerken wordt deeze Droogery ook wel gebezigd. De Maftikboom heeft in zyn geheel eene famentrekkende hoedanigheid , welke zig meest openbaart in het Hout, dat derhalve ook als een Geneesmiddel , ja als onwaardeerlyk, aangepreezen is, tegen dc Jicht, den Steen cn byna alle Ongemakken, die uit een zwakke Maag bf fcherpheid der Vogten ontftaan (*). De Tandeftookers van Maftikboom - Takjes, zouden tot verfterking van het Tandvleefch dienen. De Olie uit de Vrugten geperst is zekerlyk goed n uitzakkingen van het Fondament. Z a k t h o x y l u m. Tandpyn - Boom. Het Mannetje, in dit Geflagt, heeft'geen Bloemkrans , maar een Kelk die in vyven verleek! is, zo wel als het Wyfje: maar dit heeft fyf Stampers in haar Kelk en de Vrugt beftaat uit vyf eenzaadige Huisjes. Twee  D i O ï K i a. JOI Twee Soorten komen 'er in voor, waar van de eerfte Boom-, de andere Hecfterachtig is, als (1) Tandpynboom met gevinde Bladen. . De Geflagtnaam , welke Geel - Hout bete-' kent , zal van de Kleur des Houts afkomftig zyn ; dewyl hem die van Barbados de Groote geele Hercules-Boom noemen, volgens Pluk e n et 1 v s. Linn^ïus hadt dat woord te vooren als een bynaam gebruikt, voor den Stokvifchhout-Boom, die dus ook genoemd was (*). Ik vind echter niets , dat tot verklaaring van het een of andere ftrekt by Ca'iesby, die ze«t dat men in Westindie hem den Tandpynboom tytelt , om dat de Inwooncvs 'er daat te-en gebruik van maaken. Of zy daar toe de Doorens neemen , die aan de Takken groeijen , dan iets anders , zegt hy niet. De Bladen waren van Geur als Oranje - Bladen. en , zo wel als de Zaaden en Schors, Kruidcrig . heet en famentrekkende. Hel (^Zanthoxylum Foliis pinnatis. Syst. Ata. XII. Gen. 1109. p 6r Vtg XIII. P- 7+ï- Zanthoxylum. Hort. Cliff. 487. BROW& 7«- »»• -*■"»• AcaL IIL p' IS' Z:u,toxy■ ]L,m fpinofum Lentisci longioribus foliis &c. CATESB. Car I. p. 26. t. z6. Fagara Fraxini folio. DUHAM. Arir. i. p 229. t. 97- (?) Morus zanthoxylum. Syst. Nat. X. p. i2««. Z,e SAC QÓIN Amer. JB& p. 247. Hy is hier voor, bladz. 288, befchreeven. U 3 11 .DEEL. UI. STUKf IL Afdeel. [lOOFDXX. iTtii. 1. Zanthoxy■im Clava Herculls. ieïculesioom.  502 ÏWEÊHUIZIGE BOOMEN. Hf, Afdeel xx. Hoofdstuk. Hercuit: Luim. * Zie on II. Stuk black. 222 Het is volgens dien Autheur een Boom ' welke zelden meer dan zestien Voeten hoog wordt j den Stam een Voet dik hebbende, en op eene zonderlinge wyze bezet met dikke pun" tige Doornen. De Bladen , anders wel wat naar die der Olmen gelykende, maar fcheef, ftaan by paaren aan zekere Steelen, met een oneffen Blad aan 't end. De Bloemen komen ïroswyze voort, en beftaan uit vyf Blaadjes, hebbende ook vyf Meeldraadjes met roode Knopjes, en op. ieder Bloem volgt een rond groen Zaadhuisje met vier glanzige zwarte Zaadkorrels. Dit verfchilt niet minder van de opgegevene Kenmerken , dan de Waarneeming van den Heer Clayton, die in deeze Soort den Kelk in vy ven gedeeld, zeer klein en gekleurd, vyf ovaale Bloemblaadjes en vyf Meeldraadjes van de zelfde langte: twee ronde famcnkleevende Vrugtbeginzels, met zeer kleine Styltjes en fpitfc Stempels, vondt. Browne, integendeel, heeft'er een vyftandigeKelk, een Bloemkrans in vyven gedeeld, met Schulpswyze pun. ten; vyf Meeldraadjes, geen Stylen,vyf Stempels en een Vrugt van vyf Bcfiën aan waargenomen ; zo Likn^us meldt: maar zoude dit ook de Boömachtigc Aralia * die van de En,gelfchcn,zo wel als deeze, Toot - Ash -Tree of ■Prickley Ash, dat is Gedoomde Esfcheboom, genoemd werdt, kunnen zyn. Men geeft aan den tegen woordigen , die Bladen als van den Ma«  D i o i k i a. 5«3 Maftikboom , doch langer, en Zaadhuisjes, als^ die van 't Paapen-Mutfen Hout heeft, volgens Clayton , ook wel den naam van theI iPetiitoffi (2) Zanthoxylum met drie Bladen op een. Steel. I j Dit Gewas is door den Heer Osbeck in 1 China waargenomen. Het was een Heefter , die onder 't Grondftuk en aan de punt van ieder Bladfteeltjc een krommen Doorn hadt. De Bladen waren cnkeld, drievoudig , aan de Bloemen drie , uit ftomp ovaale Blaadjes famenge* ftcld. De Bloemfteeltjes droegen een enkeld half Klootrond Zonnefchermpje. De Bloemen hadden drie Stylen of Stampers, geen vyf, gelyk tot de Kenmerken behoort, en vandeTweehuizigheid wordt ook niet gefproken. Astronium. Sterreboom. De Mannetjes zo wel als de Wyfjes, in dit Geflagt, hebbende Bloem en Kelk, beiden, vyfbladig: de ecrften vyf Meeldraadjes, in de Bloem , de laatften drie Stylen , en brengei voort een enkel Zaad. D( fi) Zantkxyhm Foliis tetlMcis. Syst, Nat. XII. Vtg xiil li 4 11. Defx. III. Stuk. IT. FDEEL. XX. lOOFD- tuk. ii. Ztnlhoxyj um irifi'uturn.)riebladi« t  n. Afdeel. xx. Hoofdstuk.i. A/ïroniu»; gravcolczs. Stinkende. < 3 j ] r i T I d c 31 B Cl bi w S( va ( 504 Tweehuizige Boomen. De eenigfte Soort (i) is door den Heer Jacquin in de Bosfchen by Karthagena ia de Westindiën waargenomen , bloeijende in Mcy cn Juny, en in July Vrugtdraagende. Het is een regtopftaande Boom, van twaalf tot dertig Voeten hoog, geheel vol van een Lymerig, Terbenthynachtig Sap , van een onaangenaame tyalgelyke Reuk , helder, doch in het Zaad Melkwit. Na het afvallen der Vrugten in het Wyfje en der Bloemen in het Mannetje, geeft lezelve nieuwe Takken uit, welke verfierd zyn net Vinbladen van drie paaren en een oneffen 31ad, die langwerpig ovaal zyn, gefpitst, ef'enrandig of gekarteld , glad , geaderd , drie )uimen lang. Aan dc enden der Takken koïen , hier en daar , in de Mannetjes - Boolen, losfe Pluimen of Aairen voort, van kleie Bloempjes , die rood zyn , met Kelk en ilaadjès als gezegd is , hebbende vyf Meefraacljes, met langwerpige opleggende Knopjes i vyf kleine rondachtige Honigklicrties in 't idden van de Bloem. Het Vrugtbeginzel der locmen in dc Wyfjes - Boomen , wordt een ikeld Eyvormig Mclkgeevend Zaad, dat eerst :flooten was in de Bladen van de Kelk, doch elke zig door de rypwording openen tot een er van drie Kwartier Duïms middellyn , waar n de Boom den naam heeft. De B'ocmplui- snen i) Altronmm. Sy,t. Nat. XTl. Gen. mi.pag. es, ^ t. P- 741. fACQ. Amer, Hit. p. zsu T. igi. 'f. ,tf. *"  D i o 1 k i a. 505 men zyn in het Mannetje een half Voet, ln hei Wyfje anderhalf Voet lang, en zwartachtig var Kleur. C a n a r 1 om. Kanarie - Boom. In dit Geflagt hebben de Mannetjes zo we als de Wyfjes - Boomen een tweebladige Keil cn een dricbladige Bloem: de eerften met vy Meeldraadjes, de laatften met een ongefteeldci Stempel en de Vrugt is eene driekantige Steen in een Bolfter begreepen , en van binnen ee: eetbaare Kern bevattende. Hier van maakt de eenigfte Soort (1) de ii Oostindie , wegens de zo bekende Vrugt, de: naam van Gemeene voerende , Kanarie • Boor uit, Rumphius merkt aan , dat hy med een is van de Boomen, waar van de Inlander in Oostindie hunnen dagelykfen Kost hebben gelyk van de Kokosnooten, Sagoe- en derge lyke Boomen, in het Eerlte Stuk van dit Twee de Deel befchreeven. En, hoewel deeze geem zins tot de Palmboomen behoort, zo krygt h doch een aanzienlyke hoogte. Hy heeft ee regten Stam , met eene witachtige Schors e uitgebreide Takken, gelyk een Eikeboom,doe aan .welken veel kromme geknobbelde Takje ftaan (1) Canatmm. Syst. Nat. XII. Gen. 1281. p. 652. Ve XIII- p. 7+i. RüMPH. Amb. II. p, 1+5, T. +7- H 5 ii. Deel, iii, Stuk.- II. Afdeel. xx. Hoofdstuk. [ f 1 > l \ *\ Canariunt ï commune. Gemeene. s | n n | s » y  Afdee xx. Hoofdstuk. Kanaris Besta. i 1 i k d z 506 Tweehuizice Boomen. ^ ftaan , en deeze geeven de Bladen of liever "Bladfteelen der Vinbladen uit. Aan den oirfprong deezer Bladfteelen zyn dubbelde Stoppeltjes of driekantige Blaadjes, aan de kanten diep Zaagswyze getand, welke als twee Lippen den oirfprong van deeze Bladfteelen omvatten, en dit is een byzonder Kenmerk der Kanarie - Boomen. Aan ieder zulken Bladfteel ftaan drie , vier of vyf paar Bladen , gemeenlyk een Span lang en ruim een Hand breed, met een oneffen Blad aan 't end. De figuur deezer Bladen is ovaalachtig met een Punt. Aan oude Boomen zyn zy wat kleiner, met geele Aderen, en de middelfte Rib loopt alsdan niet regt door het Blad. De Kleur is zwartachtig of donkergroen, cn zy geeven, in de Handen gewreeven zynde, een "Harstachtigen Reuk. De Boom maakt een hooge digte Kroon, die zig van verre zwart vertoont. Men vindt 'er Mannetje en Wyfje van, waar van het eerfte grooter en meer uitgefpreide Bloemtrosfen aan 't end der Takken heeft, dan het Wyfje. In 't eerst beftaan dezelven uit groene Knopjes, tusfchen twee Blaadjes, als n een Kelk , vervat, en deeze openen' zig net drie Blaadjes , welke uit den rand voortkomen van een Kroesachtig Honigbakje. Hier tt heeft het Mannetje vyf Meeldraadjes, het ^ yfje het Vrugtbeginzel met een Stempel getoond. De Bloemen zyn van een flappen , och niet onaangenaamen Reuk. De Vrugten itten ook by Trosfen, twee of drie aanéén Steel-  D i o i k i a. 5°T Steeltje. Zy gelyken, wanneer zy ryp worden, veel naar lange blaauwe Pruimen , dewyl haar Bolfter , die omtrent een Stroobreed dik is, alsdan uit den blaauwen zwartachtig wordt. Daar binnen is vervat een driekantige Steen, die de Pit bevat, welke van zo veel gebruik ■sin Oostindie, ten minfte, als in Europa de Ockernooten of Karftengen. Naar de figuur en grootte van deeze Steenen of Nooten, onderfcheidt men vierderley Soorten van Tamme Kanarie - Boemen. Daar zyn, naamelyk, groote en kleine, en van die beiden lange en ronde Kanaries. Van de groote lange zyn de Vrugten of Pruimen fchaars drie Vingerbreedten lang en een Duim dik. Dc groote ronde zyn byna rond: de kleme lange kan men best by Amandelen , en de klein, ronde by Hazelnooten vergelyken. De Bit in alle deeze Nooten, gelykt in zelfftandighei en kleur naar beiden, hebbende ook een roe Velletje: maar, terwyl de Amandelen en Noc ten zig flegts in twee helften fcheiden , vei deelt de Kanarie-Pit zig altoos, natuurlyk in zevenen, als zy verfch gefchild wordt c gepeld. In de drooge blyven die ftukke aan malkander, en dan maakt de Pit in 't kle: de vertooning van een Chineefch, in zyn Rc met lange Mouwen wandelende, van agter. gezien. Men heeft de bekende Hoorentje: die Kanaritjes genoemd worden , om dat^: H. deel, lil. Stok» ii. Afdeel. xx. -ïoofd" ituk. KanarieBoom. i 3 d la 1 ,f n n k :n ar  Ui Aï'deel. xx. Hoofdstuk. Gebruik der Kanaries. 1 I 1 S z c z b E ü Ji P1 h dt lh w< 'ei ( Isri 508 Tweehuizige Boomen. naar zulke gefchilde Pitten gelyken, dien naam gegeven (*). Men kan deeze Pitten raauw uit dc hand eeten, waar toe de kleinen beter dan dc groeten zyn. Dus dienen zy tot Leeftogt van een groot gedeelte der Inwooneren van de Oostindifche Eilanden, zelfs tot op Nova Guinca m het Papous-Land; komende overal deeze 3oomen, 't zy door Menfchen of door Voge en gezaaid, aldaar voort. Menigvuldig worden =y m de Bolfters gelaten en gerookt, om 'er Itoos een genoegzaamen Voorraad van te heben ; docb deeze gerookten dienen niet om aauw te eeten : men perst 'er Olie uit, even Is uit de Amandelen in Europa ; wordende, als y verfch is, Jiefiyker geacht dan de Klappusf Kokernooten-OIie. Van zulke Pitten 't y voor of na dat 'er de Olie uit geperst i, -reidt men een foort van Amandelbrood' avgea genaamd ; dat Stokken zyn van oment een Elle lang cn een Duim dik, bv de idfaanen zeer in achting, doch by de Euro aanen en wegens den Smaak en wegens de rdheid om te verteeren , niet gewild; hoewel Kanar.cs op zig zelf, even als by ons dc Amdelen, te Batavia en elders op Tafel gezet >rden onder de Nagerechten, en men zalzë in de eerfte opflag, wanneer zy uit den Dop >) Zie 't r. DEFtS xvi. Stuk van deeze ïfM,b HiL , Wadi. zj8.  D 1 O ï K 1 &. 500 Dop zyn , niet licht van onderfcheiden. Ook wordt.'er van de verfche Kanaries wel Suiker-' gebak en Banket gemaakt , dat het Europifche niet nageeft. Dc Kanarie-Boomen zyn Harstachtig cn geeven , als zy oud worden , een foort van Terbenthyn, die tot kleine Klontertjes ftok , gelyk de Kamfer, doch wit cn taay blyft als Ongel. Zy is zo fterk van Reuk , dat zy, in een Kamer leggende , dikwils Hoofdpyn maakt. De In« landers gebruikenze tot het maaken van Kaarfen, die onder 't branden ook een fterke Lucht verfpreiden. Men krygtze niet dan van oude als ook vaa de in 't wilde groeijende KanarieBoomen, die eenigermaate van de Tammen ver. fchillcn cn veel Harstachtiger zyn Onze Natie heeft, by gebrek , van de Stammen dier Boo, men wel gebruik gemaakt tot Scheeps - Masten, Zy groeijen meest in 't Gebergte, en draager op den Stam zeer veele Bygewasfen , uit hei Zaad, dat 'er de Vogels op hebben Iaaten val len , gefprooten. Voorts komen 'er van deeze Wilde Kanarie - Boomen aanmerkelyke Ver fcheidenheden voor, allen wegens de gedagte Harst aanmérkelyk , die in eenigen zo welric kend is, dat menze voor Gom Elemni , Caran na, of dergelyken zoude houden, indien mei niet wist , dat die uit Amerika afkomftig wa ren. Aan eene Soort derzelven, in 't byzonder geeft Rumphius den naam van Welriekend Kanarie - Boom , en merkt aan , dat deeze w< wc II, deel m-.SruK ir. Ifdeel»' XX. 300FI>. iTUK. WelriekendeGomHarst en Thraan. 1 1 I i-  ir. Afdeei x.y. Hoofd STUK. Kanar £oOKl. I. Antldesmn jUexite- Tegengif "ge. 510 TweehuizigE Eoomei?, _ weinig Hatst geeft, doch dat daar uit overvloedig een Thraan druipt of Olie , welke den • Geur byna van den Westindifchen Balfem Co;?_payve of Liquidambar heeft. Ondertusfchen leveren alle deeze Wilde Kanarie - Boomen niet dan kleine Vrugten of Nooten , met voor de Menfchen naauwlyks eetbaare of te geringe Pitten. Antides ma. Vlafchboom. Een Vyfbladige Kelk , zonder Bloemkrans, geeft in de Mannetjes - Boomen, van dit Geflagt , vyf Meeldraadjes uit, met gefplecten Meelknopjes, en in de Wyfjes - Boomen bevat dezelve vyf Stempels; wordende de Vrugt eene Cylindrifche eenzaadige Bezie. Maar ééne Soort is hier van bekend (i) , welke den bynaam van Tegengiftige wegens de hoedanigheid, daar aan toegefchreevcn, voert. Pt DKEHETiDs heeft dezelve IndifcheBoom', met ovaale Bladen, die veele Bloempjes in Aairen op de toppen der Takjes gefchikt en Besfen draagt , getyteld. Het is de Noelitali van den Malabaarfen Kruidhof, dien de Hollanders Plafch. (i) Antidesma. Syst. Nat. xii. Gen. ms. p. 6sï. Vet xiii. p. 741. Für.Zeyl. 3 57-Arbor Indica &c. PLUK. AmaM 2i. T. 339. f. i. Berberi lïrnilis Arbor &c. Hfrm. Herb Noelitali. Hort. Mal. iv. p. r9. T. js. RAJ. m. IÓI stuk. VUfib. 'boom, 't e n i:I* !• e e :t ar ^r ie ;s 1, )e at r-  ii. Afdeel, xx. Hoofd- stuk. Vlafcbioem. i ] i ] i. Populus alba. Abeelüoom. to 7' 8: ri p' Si* Tweehoizige Boomen. dergelyke Besfen draagt, zynde de Bladen van eene famentrekkende hoedanigheid. In dit alles vind ik van geen Tweehuizigheid gewag gemaakt , zo min als in de befchryvingen van den Heer Bürmannus, die ook drie Meeldraadjes toefchryft aan deezen Boom. ■Populus. Popelier. De Agtmannigen onder deTweehuizigePlantgewasfen leveren maar één Geflagt van Boomen uit; naamelyk dit , waar van de overige Kenmerken daarin beftaan, dat zy Katten draagen, ramengefteld uit Bloempjes, wier Kelk een gefcheurd Plaatje is, met eene Tolachtige, fcheeve, onverdeelde Bloemkrans, die in de Wyfjes :enen in vieren gedeelden Stempel heeft, en het Vrugtbeginzel wordteen tweehokkig Zaadhuisje net veele gepluisde Zaadjes bezwangerd. ' In dit Geflagt komen vyf Soorten voor', waar 'an drie in Europa huisvesten , de anderen in tfoord - Amerika. CO Popelier met rondachtige, Tandswys' ge. hoekte, van onderen Wollige Bladen. Dee. (i) Populus Foliis fubrotundh dentaro - angu,at;s C£ho* nentoft. Syst. Nas. XIX. Gen. II23. p. xm "* , hall. tUlv. ,SS. GftEL. Sib. r. p. rSs. Dal11, Pa3oz. Populus alba majotibus foliis. C. B. Pin «zo Pn ilus alba Dod. Pempt. t3s. '  D i o i k i a. 5*3 Deeze voert gemeenlyk den naam van Witte Popelier of Abeelboom. Hy groeit door geheel Europa, gaarn op vogtige, doch kan zig ook behelpen met drooge Zandgronden. In Duig. land noemt men hem Alberbaum of WeisfPo .pelwtyden: in Sweeden Poppeltraod, m Engeland Poplar of Abele.tree,m Bohemen Topel , m Italië Popoio Manco, in Vrankryk Peuplierblanc, dat is, Witte Popelier. Zo algemeen is deeze niet, als de zwarte, en in Sweeden fchynt hy Van buiten ingebragt te zyn: doch men vindt hem overvloedig in fommige deelen van Siberië , alwaar hy klein van Bladen en laag van Gewas voorkomt , gelyk in onze Dm nen. De Abeelen zyn in 't groeijen zeer gewillig, en worden daarom dikwils geplant tot befchut tinge van Hoven, Boomgaarden en andere Plan tagiën , voor den Wind. Sommigen merkel evenwel aan, dat zy ligt omwaaijen, doch 't i zeker, dat zy ook wel den fterkften Wind ver duuren kunnen , mids zy in de jongheid eenig befchutting hebben ; wordende , door den tyd Zeer hooge Boomen. In 't eerst is de Schor wit en effen, doch in de ouderdom vol fcheu ren en bruin, gelyk gewoonlyk. In de png Boomen is het Blad ronder, en minder getand dan in oude Boomen, die 't zelve zeer hoeki hebben, en naar Wyngaardbladen eenigermiat eelvkende. De Wortelen fpreiden meest zyde waards, en gaan niet diep in den Grond. D II. DEEÏ.» IH. STOK, ii. \FDEEIjo XX. Hoofdstuk. Abtei} hom. I i 5 » ■ é 4  II. Afceei xx. Hoofdstuk. Abtei. hm. \ \ j < ( \ I 5 li. Populus tremula.. Ratelaar. c In 5*4 Tweehoizige Boomen. Bladen, van boven zwartachtig of donkergroen l ' en van onderen Wollig wit , geeven aan dit Boomgewas eene zonderlinge fraaije vertooning. De Katten zyn in 't eerst paarfchachtig en worden door 't bloeijen wit, gelyk zy oek wegens het Wollige pluis der Zaaden, in de Wyfjes zig geheel wit voordoen. Men houdt de Abcelen, wat het gebruik aangaat, voor de flegtften, byna, onder die van dit Geflagt niet alleen, maar ook onder hebros der Boomen. Zyne Bladen, evenwel, oHiever de Knoppen, geftampt en met Honig opgeïreeken , zouden het Gezigt verfterken, en de Schors of Bast, in Afkookzel gebruikt, tegen le Jicht en pynlyk Wateren van dienst zyn. 3et Hout ook , hoe onbekwaam tot Timmera* ;iën,om dat het zo ligt vermolmt, is niettemin, regens zyne witheid en zagtdraadigheid, by de ^eeldfnyders in gebruik, tot Lyften van Schilferyën : men maakt 'er Rolflokken van, V00r Ie Pafteybakkers , en Kapblokken voor de /leefchhouwers ; ook Spinetpoppen en Wipertjes in de Snaarentuigen. Laadjes en Dooen worden 'er veel van vervaardigd. (2) Popelier 'met rondachtige], Tandswys gehoekte , wederzyds gladde Bladen. Dee- P^ulus V.mf^o^ dentato-angm.tó , „trim* gUbt* Hors. CBS &c, &c. utfupra. PopuIlls ^ B. Pm. w. populus lybica. Dod. Pmpt. s^s, Touiuw,  I) i o i k i a. 5^5 Deeze voert gemeenlyk den naam van Ratelaar of trillende Popefier, wegens de geduuïige trilling en rammeling zyner Bladen tegen elkander, door den minften Wind. In 'tFranfch1 geeft men 'er , om die reden , den fiaam van Tremble aan; in Duitfchland dien van Sitterpap. pel; doch daar is de gemeene naam Asp of Es]pm, gelvk men hem zelfs ook in Engeland, en in Sweeden Asp -noemt,. in Lapland Supp. In Nederland wordt hy insgelyks Espenboom ge- heten. , , ' „ Ply is vry wat gemeener dan de "Witte Fo pelier, doch groeit ook zo hoog niet. Ii Switzerland vindt men hem overal in Haagen Kreuoelbofch en Bosfchagiën, fchryit de Hee Hall er. In Engeland is hy, volgens Ray de eemeenftevan alle de drie Soorten, komend veel onder de Berken voor. Doktor Scopc n vondt hemomftreeks Idria menigvuldig. H( zelfde kan men zeggen van Duitfchland, z aan den Rvn, als op de Eilandjes in den Dc nau en elders.'In Sweeden is hy zeer gcmeei Hv komt in -onze Provinciën, van Gelderland e •Overysfel, voor ; als ook in't Ilaagfche Lofc en op andere plaatfen. - Men wil, dat het de Lybifchc Popeher m Plinius zoude zyn. In gedaante komt l met den Zwarten meer dan met den Witt< overeen De Bladen zyn ronder en hardei aan beide zyden glad, groenachtig van Kleu Kk a II. \fi>eel; XX. SjOOFDiTUK. Raillaar. i » r > u I» Q h n y h j K  II. Afdeel xx. Hoofdstuk, Raillaar. 3 5 3 3 3 3 2 I e f ï W Pa- 5i<5 Tweehuizige Boomen. en hebben veel langer Steelen dan in de andere Soorten ; 't welk maakt, dat zy, droog zynde, door den Wind fterk rammelen of een ratelend Geluid ftaan. Men vindtze fomtyds, aan de kanten , als met groote hoeken uitgegulpt. Ook is >t in deeze Soort, dat de Bladfteelen wel eens geknobbeld voorkomen • 'c welk de Populus nodofa van We i nmann zal zyn. De Bloemkatten komen met die van den voorgaanden overeen. De Knoppen geeven, als zy m de Hand gewreeven worden, een aangenaamen Geur. 33 In geheel Siberië, zegt de Heer Gmelin " ? dl\rGtrTle ZCer gCmeen » wor^nde ,, deszelfs Afch de allerbefte gerekend te zvn , om Zeep te maaken. Volgens 't verhaal i van Stellerus gebruiken die van Irkut , het Aftookzel van den Bast tegen 't Scheur, buik en de Venus - Ziekte: 't welke, z0 ik , hoor, ook gefchiedt op andere plaatfen. Byna , aan alle Bladfteeltjes hangt een blaauwachtig , L-ighaam, dat naar een Bezie gelykt " Het Hout van deezen Boom, dat insgelyks agt en wit is , wordt van deDraaijers bemind. ten maakt 'er Schaatfen van, om de ligtheid, het d'ent tot Beeldfnyders Werk, volgens .at. Hier te lande worden de Jukken der lelkboeren yan Espermouc vervaard^.  D I O I K I A. 517 (3) Popelier met driehoekige, gefpitfte, gekar> telde Bladen. ï Deeze wordt door den bynaam van Zwarten-, Popelier van den voorigen onderfcheiden; hoepel men hem op zig zelf alleen Popelier- of. Peppelboom, in ons Land , tytelt, gelyk des Duitfchers hem Pappelbanm heeten. De franfchen noemen hem Peuplier noir , de Engelfchen black Poplar-Tree, de Spaanfchen Alamo me-rilho. In Sweeden is zyn naam Fluglraod, in Karniolie Tagned of Tehitza. Hy is taamelyk gemeen in geheel Europa , doch fchynt meer de gemaatigde Lugtftreek te beminnen, gelyk de Abeelen ook: terwyl de Ratelaar zelfs in Lapland voorkomt: doch, wat Siberië aangaat , aldaar is deeze Zwarte niet minder gemeen dan die. In de Geftalte heeft een aanmerkelyk verlcnii Blaat* Hy groeit fomtyds ook tot een hoogen, dikftammigen Boom, doch blyft veelal laag, en is dan zeer kenbaar aan zyne witte Schors, waar by de donkere Kleur der Bladen zeer arfteekt Hy wortelt dieper dan de Witte, en is hierom , jong zynde , beter beftand tegen Storm- Pofiulas loliis deltoidibns acuminatis ferratis. Hort. Cm\so. FM. Suec. m, 9". Mat. Med. *6*. Roye* lu.dba, G«o«. V.rg. iM. HALL. Helv. yS6. Gmkl. Sib. I. P. iSU Dalib. Paris. 310. Populus n.gra. C. B, Pin. 429. DOD. Pompt. »3«. Kk3 lï, DESL.III.STU5. .FDEELXX. [oofdruK. in. Populus 'gra. Zwarte jpelier,  II. Afdeel xx. Hoofdstuk. Zwarte Tepelier. De PopelierKnoppen. I 3 è v; Si ir E 518 TWEEHDIZICE BoollEN. _ Stormwinden. De Bladen zyn kleiner en van figuur als gezegd is , glad en donkergroen. Linn^us merkt als een weezentlyk onderfcheid tusfchen deezen cn den Ratelaar aan, dateen dubbele Klier, welke dezelve inwaards heeft aan den Grondfleun der Bladen, aan dezen Zwarten Popelier ontbreekt. „ In den Elfaz bloeit hy tegen 't end van „ Maart en in April fzegt Doctor Mappus ,1 „ als wanneer de Bloemdragende Stammen „ Katten voortbrengen, eerde Bladen uitfchie», ten, gelyk de overige Soorten van Popelieren „ Deeze Katten ftorten eindelvk het bevrugteni> de Meel uit , van eene Zwavelkïeur In de , Vrugtdraagende hangen de Aairswyze Vru-, „ ten Troswyze by elkander, en gaapen einde. , lyk vol zynde van eene witte Wolligheid met , Zaad , vallende in Juny en July af. Aan de , Bladen zitten dikwils roodachtige Blaasjes , met Afchgraauwe Muggetjes bezwangerd' , gelyk in de Eiken , Beuken , Esfchen en , andere Boomen plaats heeft" (*). Het Aftrekzei met Brandewyn n\t de Knop. en bereid , wordt een byzonder Middel ge egd te zyn, tegen verouderde Buikloop en nwendige Verzweeringen; wanneer men 's mor- gens (*) Een ÖJrJpe aan het Steeltje van een Popeller - Blad >or my te ^uJfeBJrg gevonden , het welk een menige " zeer kla™ w-=Pj« bevitte , is in het I. Defls XII uk van dee.e Natuurlyke HMrte , op pi. XCV. /•>> 4 ' Afbeelding gebragr. £-t>  D I O I K I A. ."?ÏS>. eens of 5s avonds een half of geheel Drach„e, daar van, in een Lepel heetc Vleefduop inneemt. Zeker is t , dat de Knoppen van J , deezen Zwarten Popclier een zeer Balfaraicke , verzagtende eigenfchap hebben ; weshalve ook d» bekende Popelier - Zalf van dezelven bereid wordt, welke de groote B o e r h a a v e aangepreezen heeft als een kragtig Plaatsmiddel tegen 't Zydewee. Deeze Knoppen zyn m t Voorjaar met een kleverig welriekend Vogt bezwangerd, Sommigen willen dat de Bladen, met Azyn ge-appliceerd , tegen 't Podagra en de Ticht zouden dienen. Wat het Hout aaniraat, dit is zo wit niet als het Abeelen Hout, doch men fielt het, in 't gebruik, veelal gelvk met dat van den Ratelaar , voorgemeld wordende hetzelve ook wel Espenhout getyteld De dikke Bast werdt door de Ingezetenen vai Siberië in plaats van Kurk gebruikt, op d, Flesfchen ; doch is wat hard daar toe. Z; maaken hunne Schuiten van het Hout. (4) Popelier met lyna Hartvormige gekar telde Bladen. hce 'M Populus Folüsfubcotchtls denticulatis. Hors. CUff.^ k ' ; „ p^nnlus Foliis cordatis crenatis, Ba „udis, Fetiolisterefbus. Wachend. U 4 P TT t t!Ts f r PopuL Foliis £* acuti Dia. 7. Tacamahaca Foliis cienatis. MlLL. DiB. APf ' T?»EW. Ebrtt. t. 4«- Kk 4 II, Deel, iii. stuk. II. XX. :ÏOOFD-< Tuir» Zwarlt Peflf&r. t l r 17. Populus Balfamifo- Balfem-geevende. i 1 r.  Afdeel xx. Hoofdstuk. Popeiier, i 1 'J ] j \ P z n o zi w di zc 520 TWEEHUIZIGE BoOMEtf, Deeze Soort is de Karolinifche Zwarte peker, met zeer groote Bladen, wiens Knoppen clrTJ, *Zdea Ea,ftm ^-en/van Z„ J l6 deCZe Boomen> «er groot en hoog, aan de Rivieren boven de bewoonde dee. ZaadTS a.' Tgetr°ffen hadt' en * te Zaad befloot , dat het Popelieren waren. Hv geeft alleenlyk de Afbeelding van een Takie «net Bladen; doeh de vermaard" Ts heeft volgens de Aftekening van FHi(Jt „ * Takie aan vn , LHjlET' zulk een Je aan c ]lcht gebragt met de Marnelvke Bloemen, die in 't jaar I748, in Engeland Ï ■ekend waren naar zulk een Boom, we ke ald£ togj, eerst zonder en daarna ^derom ^ e Bladen bloeide, Voor eenige Jaare^erden -de^^ „r ' uuur eenige -Liefhebbers, op 'tFihnri e.fey aangefokt, die 'er van aan de ^oningm van Engeland nn,w T e ■Coninginne-Boon tot Jen Sf^i^ ^ =ven, en in de Oxels der i!lL„ , „ eenigemaate ga^*^ gt Linn.ïus. Het eprct^ 7^ weitjes, ec eerstgemelde, ten op- zigt  D I o i k i *' 521 agt van- de Bladen, heb ik hier ook waargeno-^ men, en bevonden, dat de Oxels fomtyds met een Terbenthynachtige, kleverige, zeer fterkrui- g; kende Stoffe gevuld zyn. Anderen fchryven zulks aan de Knoppen, in 't vroege Voorjaar,i toe Uit den Stam van deezen Boom , dien men in Westindie Zadelhout noemde, zouden de Ingezetenen, door in denzelven te kappen, een Balfem bekomen , die aldaar hoog gefchat werdt door de Geneeskundigen : doch , gelyk het zeer onwaarfchynlyk is, dat een zelfde Boom eigen zoude zyn aan het brandend heete Klimaat van Nieuw Spanje en het Yskoude van Nieuw Vrankryk, zo meende ook de vermaarde Trew , dat men met recht kan twyfelen, of dit wel de regte Tacamahak - Boom zy. ' De redenen , welken zyn Ed. voor die twyfeling hadt , zyn, dat men by de Autheuren een geheel anderen Boom voor den oirfprong van die Gom geboekftaafd vindt. Pomet eeeft 'er Bladeren als de Palm en roode Vrugten als onze Nooten of Pruimen aan; gelyk dezelve by W e i h m a n n ook voorkomt, en de Tacamahak - Boom van Hernand ez bragt kleine, rondachtige, Goudgeele Besfen aar de enden der Takken voort , met Zaad, naat Perfiken-Pitten gelykende , bezwangerd ; hel welk in't allerminfte niet met een Popeher-Boon ttrookt Wy moeten dan den oirfprong yar deeze Gom, welke niet in Noord - Amerika maar in de Westindiën valt, nog met BreyniU' Kk 5 1 II. DEEL. III. STUK. II. FDEEL* XX. oom* Balfem'opelier. De Gora Taca mahak. I : I  II. Afdef. xx. Hoofd «tuk. Siherifclie Balfem- Fopciier. 222 Tweehoizige Boomen. in 't onzekere laaten. Men wil , dat dezelve •een Terbenthyn Zy, die uit den ingefheeden . Bast vloeit, en, door de Zon ongelyk verhar dende,verfchillende Kleuren aanneemt, komende dus in Klonten voor , die half doorfcbynende, geel, wit en rood of groenachtig bont zyn , van eene Rerke Aromatieke Reuk (*) Dezelve is uit Mexiko, en ook van 't Eiland Madagaskar , in Europa gebragt. Men maakt 'er inwendig weinig gebruik van, doch uitwendig is het een kragtig verwarmend , verdryvend verfterkcnd Middel, inzonderheid in Zalven of Pleifters gemengd zynde. Dus heeft menze tegen Maag- en Buikpyn, Opftyging of Dampen, als ook tegen de Lammigheid, zeer- nuttig bevonden. Met den Pleifter, die daar van den naam voert, op het kaal gefchooren Hoofd gelegd, zou de Doofheid zyn genezen. Tot deeze Soort wordt door Linn^tjs betrokken die Popclier, welken de Heer Gmei in aan de Rivieren van Siberië waarnam, en Pone her met ovaale ,fpitfe, gekartelde Bladen noemde* Deeze blyft of laag of wordt een taamelyk Boom. In 't eerfte geval is 't een Hcefter van vier of vyf Voeten hoogte, bedekkende ge- (*) Een uitmnntende Soort is 'er, die men T„, i u ■ h Dop (Ttcamaha^ m clqae) „ « mr;v; Afergrys wckkcnde>  D I O I K I A. 5£j Tebeele Velden tusfchen Rivieren, Dan is de Stam dikwils knobbelig, ook zyn de BladenA naar de langte breeder. Anders wordt het een H Boom , die den Stam Afchgraauw heeft , de" Takken geel, fomtyds zeer knobbelig, fomtyds p glad , met geele , welriekende, lymerig vette Knoppen. De Bladen zyn glad, als uit twee wat ongelyke Kwabben famengegroeid , en rykelyk drie Duimen lang op anderhalf Duim breedte , met Steelen van een Duim. De Kleur is van boven donker, van onderen bleeker groen. Op de kant zynze gekarteld, en ook kleverig door de hier en daar aanhangende Lymerige Stofre» Men vindt 'er eene Verfcheidenheid van, in de zelfde Velden, die als met groene Galnooten is bekleed. „ Uit de Knoppen van deezen , Boom, die zeer Aromatiek zyn, in 't vroege Voorjaar vergaderd en op Koorn - Brandewyn '', gezet, deftilleeren fommige der Ingezetenen „ van Irkut, zo Steller verhaalt, een , Vogt, dat aangenaam om te drinken en zeer Pisdryvende is , wordende van hun in 't " mocielyk Wateren , uit Wrattige overblyf" zelfs van Venuskwaalen ontftaande, als me" de in het Scheurbuik s zeer heilzaam ge„ acht." (5) Popelier met Hartvormige Bladen , de jonge Bladen ruig hebbende. Dee- (<) Populus Foliis cordatis, junloribus viUofis. Syst. Nat. XII. ii. Deel. iii. Stuk. tt. ?deel» xx. dofdük. Bal/ent' pelicr. V. Populus hiterophyU !a. Verfchiljladige.  II. Afdeel, xx. Hoofdstak, 1 i iJ P n I h DJ bA Ik XI Wj Ar fcc. 524 Tweehoizige Boomen. Deeze voert den bynaam van Verfchilbladige, om dat fommige Bladen Hartvormig, anderen rondachtig zyn, volgens den Heer Clayton, die dezelve Groote Popelier met breede Bladeren noemt. Du Hamel geeft 'er den naam aan van Groote Virginifche Popelier, met zeer groote Bladen , de Takken gepeesd en als vierkantig hebbende. De doorfnyding derzelven vertoont, zo ik thans aangemerkt vind , een Vyfhoekige Ster. Mooglyk zal hier ook die Popelier van den ütrechtfen Akademie-Tuin, welke de Bladfteeltjes aan de zyden plat heeft, >ehooren. De woonplaats van deeze Soort is Q Virginie. C a r 1 c a. Pompoenboom. Den Geflagtnaam van Pompoenboom gebruik :, om dat de Vrugt by Pompoenen of Peoenen vergeleeken wordt, en dezelve zal ten lintte zo eigen zyn als die van Carica, door -1 n n je v s daar aan gegeven, welke van ouds :r en nog heden een naam der drooge Vygen larde plaats van derzelver afkomst, is. ' De Kenmerken van dit Geflagt zyn, dat de annetjes - Boom ; Trechterachtige Bloemen eft, die in vyven gefneeden zyn, byna zonder Kelk, Kg. HU. Populus FoBs cordatis l oMblete ferratis iCHEND. Ultr. Populus magna Virginiana &c. Du HamïJ •r. II. p. i7s. T. 39. f. s. populus magna Foliis amplis GKON. Virg. is+i IJ7. S  Kelk, en tien Meeldraadjes in de Pyp der Bloem, ^ beurt'ings het eene korter, het andere langer. De Wyfjes-Boom heeft vyfbladige Bloemen E in eene vyftandige Kelk , met vyf Stempels.31 De Vrugt is een Appel met ééne Holligheid en veele Zaaden. Twee Soorten komen in dit Geflagt voor, die beiden in de Indien huisvesten, als volgt. (1) pompoenboom met de Kwabben der Bla* den uitgegulpt. 1 1 Dit Gewas is thans zo wel in Oost- als in Wrestindie bekend, by den naam van PapajaBoom, en heeft zo zeer, geen Inlandfche naamcn, 't welk, gepaard met het Berigt der Indiaanen , Rumphius deedt denken, dat het door de Portugeezen uit Amerika op de Molukkes overgebragt zy. Hy befchryft dien Boom, niettemin, zeer omftandig, en geeft zo wel Afbeeldingen van het Wyfje en Mannetje, als van de Wilde Papaja - Boomen. Even zo seeft M'er'IAN 'er ook drie Afbeeldingen ° van, f Carica Foliomm lobis fifltók Syst. Nat. xii, Gen. „V, p 6ss. Hert. Cm. 4 komende hetzelfde ook uit de Steelen en Bladeren. De Wortels hebben een Radysachtigen Reuk en Smaak. De Vrugtmaaking aangaande, geeft het Mannetje uit het bovenfte groene gedeelte van den Stam, tusfchen de Bladeren, Trosfen van Bloemen , veel naar die der Syringen- gelykende , zynde van buiten wit , van binnen vol geele Knopjes, en van .een lieffelyken, doch Haauwen , Lelie-Reuk. Op deeze Bloemen volgi niets , maar het Wyfje draagt Bloemen, ah gemeld is, die eenen Stamper en Vrugtbeginzel hebben , zonder Meeldraadjes; hoewel 'er ook .enkelde. Bloemen op hetzelve voorkomen, -val beiderley Sexe , door den Heer Ehret aller eerst waargenomen. Hier van, nu, komen d< Vrugten, wier gedaante in "talgemeen wel Pom poenachtig, dat is dikker dan de gewoone en by na als de Kantaloup - Meloenen , doch fomtyd ook fchier Komkommerachtig is. Niet minde verfchillen deeze Vrugten in grootte, vallend de besten omtrent zo groot als onze Meloener De Kleur is in 't eerst, als zy klein zyn, groen dan wit, en op 't laatst wordenze geel of Orac jekleurig. 'Deeze maaken eigentlyk de nuttigheid van dei Boom uit, te grooter, om dat hy alle Maande! niet II, Deel; m. stuk. II. \fdeel. xx. hoofd* Stuk. PapajaBoom. I r > 1 De j Vrugten.  ,11, 'Afde xx Hoof stuk. Pap, Boom. tt. Carica Pofopofa. PofepoioEoom. 528 tweehtjizige boomeit. ;l nieuwe Vrugten geeft. Men kan dezelven s " • even als een Meloen, aan Riemen fnyden; dan > fmaakt het Vleefch, dat Goudgeel is, zeer lek(_ ker: onryp zynde, loopt 'er in 'tfnyden Melk '■"■uit, en, wanneer men dan de Stukken kookt, fmaaken die als de beste Raapen. in dit laatfte geval zyn zy veel voedzaamer dan ryp zynde, als wanneer menze meest tot verfrisfching en verfnapering eet: want zy verfterken de Maag en verwekken appetyt. Het binnenfte is ten deele hol, ten deele gevuld met zwarte, langwerpige , gladde Korrels , gelyk Peonie-Zaad. De Smaak is laf zoet, vermengd met een geile Reuk, doch de Korrels hebben geen gebruik, dan tot zaaijeh , wanneer 'er zo wel Mannetjes als Wyfjes uit voortkomen, die fomtyds met de Wortelen onder elkander geftrengeld groei, jen; gelyk Rumphius 'er twee op Ambon, in een oude Muur , gevonden hadt. Dat 'er van deeze Soort ook fommigen zyn, die zo wel Mannelyke Bloemen als Vrugten draagen , fchynt uit de befchryving van Marcgraaf geloofbaar. (2) Pompoenboom met de Kwabben der Bladen onverdeeld. Dee* (2) Carica Foliorum lobis integris. Hort. Cliff. 4sl. r0yew Lugdbat. zz$. Carica fylveftris minor tkc. Brown. Jam. 360. ïapaya ramofa Fmftu Pyriformi. Feuijll. Per. m. p. S._T\ 39. f. i. Ficus arbor Papaja: fylveftris Sec. Pluk. Alm. Hsl T. 27S. f. 2 ? Platani Folio atbot Pofopofa Phil, pïr tt, T. 43. f. 27.  D i o i k i a. 529 Deeze fchynt die te zyn , waar van Rockefort de Afbeelding geeft, onderden naam van Papayer , terwyl hy den voorgaanden, wegens de uitmuntendheid, Papayer ' franc noemt. Het is een Boom van vyftien tot twintig Voeten hoog, met een dergelyken Stam en Bladfteelen, maar de Bladen zyn llegts driepuntig of liever driekwabbig , als VygeboomsBladen en de Vrugten van grootte als KweePeeren of als een kleine Vuist. Het fchym ook die te zyn , welken Petiver, als var de Philippynfche Eilanden afkomftig, Pofopofo Boom met Platanus - Bladen tytelt. Die vat Pater FEUiLLéE, welke hier aangehaak wordt, in een Tuin te Lima in Peru gevon den, verfchilde -voornaamelyk van de anderen door getakt te zyn. Zy verhief zig tot de hoog te van omtrent twintig Voeten. Haar Stam had by de agt Duimen middellyn, met eene graan we oneffene Schors. De Bladen, als eenWaa: jer uitgefpreid , verfchilden weinig van die de andere Soort, uitgenomen dat derzelver nege Snippers weinig of geen Onderdeelingen hadder De Bloemen waren Roozekleur, in vyven ver deeld : de Vrugten , die 'er op volgden, had den de gedaante van een Peer, doch waren on gelyk van grootte. De door hem afgebeeld was agt Duimen lang , viefdhalf Düim dik geel van buiten zo wel als het Vleefch, da zoetachtig was van Smaak, hebbende in 't mie delnunt veele Eyvormige Zaaden, LI Sgü: 11 msh. 111. ïtujs. Ifdeel* xx. Hoofdstuk. Pefipift* Bttnt, - t > t t 1 )t 1 ë '4  II. Afdeel xx. HOOFD' STUK, I. Scbinus Holle. C dartelIe. i ; i i 53Ó T WEE Hifi zig É BOOMEK. Sc h 1 n u s. Heilboom. '•'De Bloemen der Mannetjes- en Wyfjes Boomen fc dit, Geflagt, komen .ten opzigt van de Kelk , die in vyven gedeeld is/met vyf Bloemblaadjes , overeen. De eerften hebben tien Meeldraadjes : de anderen een Vrugtbeginzel, dat eene driezaadige Bezie wordt Twee Soorten bevat ditjGeflagt, beiden in Amerika huisvestende. Ci) Heilboom met gevinde Bladen, de Finblaadjes getand , hetoneffene zeer lang; de Bladfteelen effen. . Dit Gewas wordt in Peru zo waardig gehouden , dat de Indiaanen het op fommige plaatfen aan hunne Afgoden toewyden , en daarom geef ik den naam van Heilboom aan dit Geflagt" Schinos is de Griek&he naam van den Maftikboom. Zy noemen: deeze Soort Mulli of 'Molle , en daar van komen zo wel Groote als Kleine Boomen voor, in Peru , die Bladen als befchreeven, is hebben , en, wegens de Geftalte , pe. 'uviaanfche Majlüboom van C. Bauhinus ge- rllVfr F°li!v PinnatiS' F0,ioI''S &™« imPa« longlsfi- feafc p. w Her, aif. 48, Lemiscus FenJM%: ;• P*- s99. Lentiscus Africana. Seb. Kab. II p 7 t « ■ S. Molle. Clus. Cur.p,J}.9!. aiMonari. p. 3zV. Tomm  D i o i k i a. 531 genoemd zyn.' Die Bladen hebben den Reuk van Venkel en het Afkookzel van de Schors deezes Booms is tegen de Pyn en Zwelling der Beenen , tot Stooving, in gebruik. Van de Takjes maaken zy Tandeftookers , cn van de Vrugten , dat Besfen zyn , zekeren Drank als Bier°of Wyn , ook Azyn en Honig, naar de manier van kooken. De Gom, die zo wit als Manna is, in Melk gefmolten, zou door betting de duifterheid der Oogen wegneemén, enz. Te Mechelen hadt Clusius, in de Tuin van zeker Heer , twee Boompjes van deezer aart gezien, die uit Zaad aldaar gefprooten warenden op 't derde Jaar ftierven, van welker hy een Takje afbeeldt, met een Vrugt-Tros. welke hem uit Spanje toegezonden was , daa: nevens. --Een dergelyk Takje heeft Se'ba ii Afbeelding gebragt, vergelykende de Bladen f> die van 't gewoone Varen-Kruid, doch hei Gewas • Lentiscus Africana noemende . waar fchynlyk , om dat hy hetzelve uit Afrika o van de Kaap der Goede Hope gökreegèn hadt Immers de Heer N. L. Bürmannus heef ook hetzelve onder t de Kaapfche Gewasfen op getekend (*). Noch Seba , noch Cr.usius, hadden dc Bloemen- van deezen Bcofü gezien, maar vol gen (*) In Prodromo Flora Capenfis ad calcem Flora, Indica ubi & Schini fpecies, t\üM Indica cognominavit, p. 3 ij 1 2,15. proftat. LI 2 II, deel. Hl Stuk. II. Afdbel. xx. Hoofd» 3TUIC. Heilboom, l l r  Afdeel xx. Hoofdstuk.HeiliciK II. Scbir.ui Areira. Onge- kartelde. 53^ TWEEHUIZIGE BOOMEI?; gens andere Autheuren , zegt de laatfte, zoo* ' den dezelven klein zyn, aan die van den Wyngaard niet ongelyk. De vermaarde Tourfefort merkt aan, dat de Bloem Roosachtig is, en dat haare Stamper een Belle wordt, naar een Peperkorrel gelykende. Dit kan zeer wel waargenomen zyn (*) : want in Italië aart dit Gewas zodanig, dat men het, in korte Jaaren, te Rome, de hoogte van een Peereboom heeft zien bereiken. Omftandiger kan men de kragten van deezen Peruviaanfchen Maftikboom opgevyzeld vinden, in de vermeerderde Nederdmtfche Uitgaave van 't Werk van Dodo. Né o-s, alwaar, behalve het gezegde Takje, nog een ander vertoond wordt, 't welk Clusius naderhand afgebeeld heeft, hebbende in t jaar i596 zodanige Takjes, met onrype Vrugten , van Sevilie gekreegen. 'c Is blykbaar , hoe zyn denkbeeld was , dat door den Ou! derdom des Booms de Bladen zodanig veranderen zouden, dat zy geheel ongekarteld waren en fmal er, zonder dat lange Vederachtige oneffen Blad aan 't end; doch waarfchynlyker zullen die Takjes geweest zyn van de volgende of een andere Soort. (s) Heilboom met gevinde maden, de Pin- Waad» (*) F^setlam Stamln,gerit,/,*/},r;iia..zegtllNNiS0J. fa) Scbinus FoÜis pinnatis. Foliolis inteemimisa;quaübatl Petioloarquaü. Syst. Nat. XII. Veg. XOl. Molie Folil, no. ferrati}. FuuiLi. Per. UI. p. 43. T. go.  ■Q X o i k i a. 533 blaadjes geheel óngekarteld eu even groot; ^ de Bladjteelen effen. Pater FEtnixéE heeft deeze Soort van* Molle in Peru in een zeer droogen Zandgrond, daar het nooit regent, op zeventien Graaden Zuider Breedte, groeijende gevonden. Hy geeft 'cc een zeer ftaai|e Afbeelding van, en zegt dat het Gewas in geenerley opzigt, dan wat de Bladen, als gezegd is, betreft, van den gedagten Peruviaanfchen Maftikboom verfchille. De Heer Alsïroemer heeft de Vrugtmaaking eveneens als in dezelve bevonden. Het groeit ook in Brafil. Het een of andere mag wel dat Gewas zyn , waar van de Indiaanen , naar 't Zuid-end van Amerika, de Besfen in een Km' doen, dezelven daar in laaten gisten, en dar zig vrolyk maaken met dien Drank. Misfchiei zal hetzelve, wegens zyne heilzaame kragten uit Amerika aan de Kaap overgebragt en atdaaj vermenigvuldigd zyn. De Heer N. L. B u r man sus ftelt een Soort van dit Geflagt uil Indie voor , welke de Bladfteeltjes gewiekt ei eenigermaate Geutachtig heeft (*>. ConiAUi. Lederboom. De Bloemen zyn in dit Geflagt vyfbladig me ee: ,*) schim» (InÜca) Folii» pmn«.«, Fotiout fert.ti. .n.5» si zqutli, fetioli» al*is ftWctnaUculatii. Fin. M. us. LI 3 ü, DSH., UI. STUK. II. LFDEBC XX. loOFOTUK. HeiliiSio- 1 l t 1  534 Tweehoizige-,Boomen. ir. Afdeei X . Hoofdstuk. l Coriaria Jfyrüfeli, üuropifche. een vyfbladigen Kelk, naar welken de.Bloemkrans zeer gelykt en 'er mede famengevoegd is. Het Mannetje heeft tien Meeldraadjes , met de Knopjes in tweeën gedeeld: het Wyfje vyf Stylen , en de Vrugt beftaat uit vyf Zaaden', met Bezieachtig Sappige Bloembladen gedekt. Twee- Soorten komen in hetzelve voor, waar van de eerfte in Europa , de andere in Amerika huisvest. (O Lederboom met langwerpig ovaale Bla- Dit Gewas groeit tot de hoogte van een Menfch , cn wordt een Boompje dat den Stam een Duim dik , broofch en hol heeft als de Vlier. De Schors is grysachtig en gevlakt, waar onder een roodachtige Bast, die zekere Knobbels maakt, daar de Takken uit voortkomen , welke taay en, buigzaam zyn. Aan dezelven groeijen de Bladen by paaren , even als die van de brecdbladige, Myrten , doch een weinig grooter , vol vau Aderen, cn aan dc eene (i) Coriaria Foliis ovato - oblonrris Syst. Nat. XII. Ge». ïszp. p. 658. Ho-rt.Ups. j2t,o. Sauv. Monsp. iji. .GoUAN Monsp. 508. Coiiarfa. Hort. Cliff. 46:". R07EN*JLtgtÜat. 222. R'ms Myrtifolia Monspeliacn. C. B. Pin. 414. Angl. Hort. (4. T. 20. f. \. Rhus Plinii Myrtifolia Monlpelienfium. LOB. ïc. II. p. 98. WE1NM. Hifb. ?!. N. 8S4. Plmt, d; hytms. Tom. I. p. 92.'Coriaria hermaphroditica. TUER. Farfet. 13.  D i o i k i a. 535 eene zyde roodachtig. De Bloemen zyn paarfch, en komen als by Aairen aan 't end der Takken voort. De Vrugt is zwart-, aan een dun Staartje gehecht en als gefronfeld een weinig plat en '■ van een gefcheiden door vier kléine .Aderen. Zy heeft eenige fcherpheid , en bevat een Zaad , dat wit is en gefronfeld naar Druivenkorrels gelykende. Het komt op de Velden omftreeks Montpellier, in zwaare vette Aarde, voort. Uit de befchryving der Planten, die omftreeks Lyons .rgroeijen , is. deeze zelfde be fchryving van die Gewas,.doch zeer gebrekke: lyk, in 't Kruidboek van Whinmann, be nevens de Afbeelding ontleend, met by voeging van den Hoogduitfchen naam Gerberbaum, da is Leertouwers-Boom- Mooglyk..zal die naan uit hoofde van het Latynfch. woord Rlw-, \ welk Sumach betekent, waar van de Bladen tc de Lederbereiding dienen , daar» aan gegeve ZYn Een tweeflagtigheid is daar in opgemerkt doch het Wyfje heeft, volgens fommigen,or vrugtbaare Meelknopjes. (2) Lederboom met Hartvormig • ovaale 01 gefteelde Bladen.) Deeze Soort is veel grooter van Gewas da M Coriaria Foliis cordato - ovatis fafilibus. Syst. m XII. W XIII. Coriaria Ruscifolia vulgo Deu< FEUïJX. / ruv. 1IX. p. 17- T. «. LI 4 H, dsm.» Hl» Stuk; IK \fdeel. XX. iC/Oi-Df TUK. Leder* boota. i I t t a > n. Coriaria Ruscifolia. Amerin kaanfclie, e f, e»  w Afdeel. xx. Hoofdstuk. Ititr. hem. ! i i • a 3 3 i 53<* TwBEirüitieE Boom-en. de voorgaande, Pater FEUitLéE geeft 'ef den nevensgaanden naam aan , zeggende dat men het in Chili, alwaar het by een Rivier op «evenendertig Graaden Zuider Breedte groeide, JDeu noemt. Het wordt een Boom van drie „ of vier Vademen hoogte, den Stam zo dik „ als een Menfch hebbende , welke zig van „ om laag af in Twygen verdeelt, die gefmal„ deeld zyn in Takken , en deeze komen al33 tyd uit de Oxels der Bladen voort. Aan de s, Takken groeijen de Bladen altoos by paaren , „ twee en twee , doch by drieën aan de Twy„ gen of dikkere Takken; welke laatften driehoekswyze gefchikt zyn , omvattende den „ Tak met hunnen Grondfteun. Zy gelyken » altemaal zeer naar die van deRuscus of Stee„ kende Palm, maar zyn *veel grooter, als an» derhalf Duim langte hebbende op een Duim , breedte Overlangs zyn zy geaderd, en dee„ ze Aders geeven aan de zyden kleine Ader„ tjes mt. De Kleur der Bladen is wederzyds , bly- groen. Uit de Oxels van dezelven komt , hier en daar een Takje en dikwils, inzonder, heid aan de enden der Takken, een Bloem, Aair voort, die tot vyf Duimen langte heeft , en beladen is met Bloempjes, welke eenigs-' , zins naar die van de Myrtebladige Rhus vaa , Montpellier gelyken. De Chiliaanen bedienen zig van dit Boomgewas om zwart te verwen." De Twaalf en Veelmannigen van deeze Kfae- fe  D I O I K 1 A. 53? fe leveren geen Boomen uit, maar onder de Enkelbroederigen komt voor, het Geflagt van j j 0 H { F I s c s, Geneverboom. 1 De Kenmerken der Vrugtmaaking zyn in hetzelve vry duitter. De Mannetjes hebben Kegelvormige Katjes, beftaande uit een gemeen «pilletje, waar aan drie Bloemen tegen elkander over, drievoudig geplaatst zyn, cn de tiende maakt het einde van het Katje uit. Ieder Bloem heeft tot haar Grondfteun een kort breed Schubbetje , zittende op een Voetje dat aan het Spilletje gehecht is. Geen Bloemblaadjes hebben 'er plaats, maar in het uiterfte Bloempje drie Elsvormige Meeldraadjes, van onderen toi één Lighaam famengegroeid. De Meelknop ies, in dit Bloempje onderfcheidelyk, zyn H de zydelingfen aan de Kelkfchubbetjes aange eroeid. De Wyfjes hebben een Kelk in dneei gedeeld en drie fpitfe blyvende Bloemblaadjes famengegroeid met het Vrugtbeginzel, dat dn Stylen en enkelde Stempels heeft. De Vru£ is een rondachtige Vleezige Bezie, van ondere drie Knobbeltjes, uit de Kelk gefprooten, hel bende ; van boven met drie Puntjes, dat c Bloemblaadjes geweest zyn , gekroond. Ied< Bezie bevat drie langwerpige Zaadkorrels. Dus naauwkeurig heeft onze Ridder de Tee deelen nagegaan en befchreeven in de Geneve boomen , van welken men dezelven gebrekke^ LI 5 vin ILBKEL. UI.STUS. II. Vfdeel.' iOOÏD- ituk. 1 I I ;t n iet rk R  II. Afdeel xx. HOOFD?TVK. t Juniperus communis, Gemeene. 1 1 3 F .( j 1 538 Tïveehuizige Boomen; % y'mdt voorgefteld door den beroemden Tour. ' nefort 3 die pm geen Wyfjes - Bloemen in I deeze PIantgewasfen' gedagt, en dezelven onder die Boomen geplaatst.heeft, .waar deKatvormige Bloem op denzelfden Stam van eene'weeke Vrugt is afgezonderd • terwyl hèt ondértusiéhen zeker is, dat de Mannetjes erv Wyfjes - Bloemen op onderfchéidene Planter* voortkomen. Tien Soorten bevat dit Geflagt,-welke altemaal hier befchreeven moeten.: worden , als volgt. . ; ' • . (1) Geneverboom met drievoudige uitgefpreide ge/pitste - Blaadjes } die langer dan de Bezie zyn. Deeze Soort maakt den alom bekenden Geneverboom uit, die in de middelftp niet alleen , maar ook in de Noordelyke deelen van Europa =n in Siberië , gemeen is. Hy ontbreekt ook met in de Zoidélyke deelen. Mén geeft 'er, in Italië , agtervolgens den Latynfchen naam f uniperus , óicn van Ginepro, in . Spanje'dien van (t) Juniperus Foliis ternis patentibus mucronatis , Bacci cmgioribus. Sys,.m, xu. Gen. jyl p. 66o. xm >. 749. Juniperus Foüis patentibus. Hort: Óliff. 46S. Fl Suec 24: 915. Mat. Med. $65. Hall. Helv. 145. Gmel. Sib 1' . isz. bmerviis. Sadv. Monsp. Juniperus vulgaris fruticofa. '• b- fm- 488- ^. jun^erus vulgaris arbor. c.b. Pin.^it ^niperus minor mphtaua'. c. b. Pi». 4M. omnes. Toubnf* V' «»» 1»». Don. Ptmft. ssx. D0D. KruiiK I33z  D i o i k i a» 539 van Enebro, Ginebre en Zimbro, aan; noemen- de ton ta G»iew' «r-ïWe. De Hoogduitiche naam is Wach-1 de SweedfcheE*^ de Laplandfche' Gal, Onder ons Landvolk, op de Veluw, en in * Stieht, daar. men dit Gewas op veele plaatfen aantreft , wordt het ook wel. Vrakel- besren en Dammeren -Bout getyteid. . By de Autheuren .wordt van een laagen or Heefterachtigen en van een Boomaehtigenj hooccn Geneverboom , als twee verfehülend S00?ten uitmaakende, ,gefproken_: doch het fchynt , dat dit verfchil fiegts uit de Groey plaats entftaa. In Lapland gceff hy uit de. Wortel veele verfpreide Tvvygen, die byn; lanes den Grond kruipen , zonder een Boom achtieen Stam; doch-.op veele 'plaatfen val Sweeden wordt het een groote Boom, zegt or ze Ridder , die fomtyds de Geftalte van de eyoresfeboom met een getopte Kroon , aar neemt. De Heefterachtige, zegt de HeerHAi tER, komt in Switzerland meest voor | Steenachtige Landftrceken ; de Boomachtige : Hoven cn Bosfchen, en is aldaar taamelyk g meen Men vondt ?er een .geheele Laan v; op zekere Hofftede. In Spanje ,• tusfchen Seg vie en Madiit, worden het zo groote Boomei dat het Landvolk daar van Stylen. en Balken t den Huishouw vervaardigt, zegtCLUSiU! weshalve Pliniüs niet ten onregte gefchr. ven heeft, dat in Spanje de Geneverboom ec H DEEL. ih» Stuk» ÏL FDEELi -. XX. ÏOOFD- ruic. Geneverï oom. I L l a n n in 3- l» Ot :e- ne »y-  II. Afdeel. xx. Hoofd- Gtnfver ittm. _ 3 i i s 1 I c l d ii *] C d; Of H S4o Tweehüizicï Boomen. byftere grootte krygt. In Siberië komt de Heefterachtige byna overal, zegt de HeerGmet i n, zo de plaatfen niet al te open zyn, voor • terwyl men 'er in Rusland dikwils taamelyk hooge Boomen, tot Planken bekwaam , van heeft. De Geftalte is derhalve zeer verfchillende' De Heefterachtige, van eens Mans langte en laager, heeft den Stam zelden regt, meest bogtig en ruuw, geevende veele Takken uit: de Boomachtige is regter van Stam , doch heeft Dok een ruuwe Schors. In beiden zyn de Bla„ den (zo de Heer Ha leer aantekent;, weI , enkeld, maar met beurtJingfe en onvolmaak„ te Kransjes, in drievoudige rang, de Takken , omringende, met taamelyk fterke punten, de , randen famengetrokken hebbende, zo dat het , onderfte blaauwachtige deel hol zy." Boeriaave merkt aan, dat hun Loof uit platte fpite Blaadjes beftaat, die by drieën in de omtrek Ier Takjes op zulk een manier beurriings gelaatst zyn, dat, wanneer men den top van het rakje naar zyn Oog keert, zy bv zeslèn fchyen te ftaan. Het geheele Gewas , en inzonerheid het Hout, heeft een byzonderen, Arolatieken , Geur. Van de Bloemen heb ik ge•roken. Cordos hadt reeds gezien, 't welk amerarius nog nader bevestigd heeft t dit Gewas op den eenen Stam Vrugten * ■ den anderen Bloemen draagt, zo de lieer* aller aanmerkt , die 'er byvoegt, dat de sfen flegts in het tweede Jaar hlaauw wordeq. Dit  D I O ï K ï A. 541 Dit vind ik nader verklaard door Doktor Map-a pos, die 'er dus van fpreekt. „ De kleine „ groene Besfen, in Juny uitfpruitende, krygenE „ in 't volgende Jaar eerst haare blaauwe Kleur ,s „ en worden met het aankomen van de Herfst „ ryp ; terwyl 'er nog ouder aan den Boom *', zyn': zo dat men niet zelden Vrugten van „ driederley Jaaren en grootte te gelyk aan den „ Boom vindt" (*). De Genever- Besfen maaken inzonderheid^ deezen Boom berucht. Men heeftze in 't Griekfch ( Arkeuthis genoemd, en deezen naam zelfs toegepast op het Gewas, dat zulke Besfen draagt. Behalve dien van Wacholder - Beiren, geeven 'er de Duitfchers ook den naam van Kramttbeeren aan , en hierom misfchien noemt men de Lyfters, die dezelven eeten, Kramsvogelen. Van deeze Besfen , die in de Winkels by den naam van Bacce Juniperi bekend zyn, wordt een Conferf gemaakt als die van Vlier, welke , wegens haare uitmuntende hoedanigheden , de Theriaak der Duitfcheren genoemd wordt. Zy is verwarmende, de Maag verfterkende, en de Waterloozing voortzettende, inzonderheid, wanneer zy , met den Geest van Geneverbesfer tot een Elixer gemengd,wordt ingenomen. Van het gebruik of misbruik van deezen Geest, gemeenlyk, 't zy meerder, 't zy minder met diei vai (*) MAF?, tiifl. Plant, Alfatii* Argent, 17^- P- mw IU Dsel. lil. Stuk. ïï. 'DEEL. XX. OOFD- cux. De Ce * evet-Bos:b. I !  II, Afdej XX, Hoofj STüS. item. Genever. Olie, 542 TVVEEHÜIZIGE BOOMEN. * van Koorn-Brandewyn gemengd zynde, onder ' * den naam van .Jenever bekend (*), noch ook >- van het gebruik der Geneverbesfen by de Duit^fchers in de Keuken , om de Spyzen een Geuite geeven; (weshalve fommigen die de Specery der DuitJcheren noemen,) zal ik hier, om dat dezelve zo zeer niet naar onzen Smaak is en veel te kort fchiet „by de Oostindifche Spece. ryën, niet fpreeken. In Duitfchland, Vrankryk, Sweeden en elders,' wordt 'er, door Gisting , Bier of Wyn van gemaakt, welke zeer kragtig is. 1 De voornaamfle kragt van deeze Besfen zit in de Olie, daar van gedefinieerd, en zeer bekend onder den naam van Genever - Olie, die ongemeen heet en fcherp is: zo dat menze'niet dan met Suiker gemengd , of in zuivere Geest gefmolten , en dan nog by weinig Druppelen teffens , gebruiken kan. Inwendig heeft men dus een uitmuntend Pisdryvend, afzettend en Windbreekend Middel , doch men moet hetzelve niet dan met voorzigtigheid ingeeven. In fommige Menfchen is zelfs het gebruik der'enkele Geneverbesfen, of van derzelver Conferf, niet veilig; wegens de fcherpheid, welke zy in het Water en de andere Vogten veroirzaaken; geevende altoos, even als de Terbenthyn, aan' de (*) Het ftooken van Jenever, uit Besfen met Koorn gegist, zoa door J. Baptjsta , Zoon van Henrik den IV. uitgevonden zyn. Epb. Nat. Cur. Cent. IV. Oh. W. HALL.' Hthi. 147.  D i o ï k i 543 de Pis een Violen - Reuk. Uitwendig, in Zalven en i Linimenten , is het gebruik van deeze J Olie zo onveilig niet, en de Besfen dienen totï een Rookmiddèl. Zy komen in Veele Elixers*' en zogenaamde Tegengiften^ Het Hout van den Geneverboom heeft een , niet minder Aromatieken Geur , die zig, wanneer men 't zelve brandt, duidelyk openbaart. Ook worden 'er , in Zweetdranken, byna de zelfde kragten als het Pokhout heeft, aan toegefchreeven. Het geeft, door Déftillatie, insgelyks een fgeele , Aromatieke Olie uit, en door de Retort een zwarte dikke Olie als Teer, welke uitwendig, even als die op dergelyke manier , of door enkele branding, uit Cederen - Hout gehaald wordt, tegen de Ruidigheid en Schurft, zo van Menfchen als van 't Vee, kan dienen. Voorts is dit Kout , gelyk gemeld is , tot Werkhout gantfeh niet onbekwaam. Behalve de 'gewoone Heefterachtige en de Groote Geneverboom, is tot deeze Soort nog eene t'huis gebragt, die de Kleine Berg - Genever , met breeder Bladen cn langer Vrugten , door Bauhintjs getyteld werdt. De Heer H aller vondt dezelve , in Switzerland, niet dan op de Alpen, zo in de hoogte als. in de laagte. Ray merkt aan, dat zy op de hoogfte Bergen , in de Noordelyke deelen van Engeland , groeit. Men vindt daar van ook , in Sweeden , zo het Mannetje als het Wyfje. U. DEELt Hl. Stuk, II. i?DEEIrt' XX. 'OOFD- rok'« Het out. De BergSenevet.  J44 TwEEHülZICE Booken. II. Afdeei xx. Hoofd stuk. Genevi hm. rt. Jumptrui Oxyctdru Cedet«htije. je. Plukenetiüs fpreekt van een Swa- * bifche of Poolfche Berg-Gene ver, die gemeen ■ zou zyn op de Heijen van Nederland. De ^Heer Haller vondt, zowelalsLiwwyEüs, r geen genoegzaam verfchil tusfchen deezen Al- pifchen en den Gemeenen-Geneverboom, om daar van een byzondere Soort te maaken. Zy wórdt omtrent een Elle hoog en legt met de Takken meest op den Grond, hebbende een zo fterken Reuk, dat het Engelfch Landvolk haar ook wel Savelboom noemt. (a) Geneverboom met drievoudige uitgefprei- ♦ d' gtfpitfte- Blaadjes , dit korter dan de Besfen zyn. Deeze , by C t u s i u s Oxyctdrus genaamd , wegens de Stekeligheid der Bladen, verfchilt weinig van den Gemeenen Geneverboom, dan daarin , dat de Besfen zo groot als Hazelnooten zyn. Ik vindze , echter , in zyne Afbeelding, niet kórter dan de Besfen; ja hy ze*t 'er zelfs van, dat zy een weinig langer dan ffi de Gemeene Geneverboom zyn , fcherp, en met (2) Jéóftri, Foliis ternatis, patenribus, Bicci brevioribus Goüan. Mtnsp. jop. Juniperus Foliis quaternis parentibus fubulari, umeronaris. Sauv. AS. Mcn,p. mt. Juni , FoL rjuaterrm fubulatis pvwgenribut. Uoyem Lugdbat. $Q. rrinerviis. sa»v. Mmsp. ie», juniperus major Bacrf rufescente c B fin. 489. Oxycedius. Clus. Hift. I. p. „. Rar. rounNï. hjt. 5l9. bod. r,mpl, SSi, D0A XruiJk •  D ï o i k i a; 545 met haar drieën by malkander groeijende. Sommigen hebben 'er vier by elkander waargeno-1 men. De Groeyplaats is in de meefte Land-l ftreeken van Spanje en Languedok, die eenens Steenachtigen Grond hebben. i Het is een Gewas , dat veel naar den Geneverboom gelykt , en fomtyds ook groote Hoornen uitlevert, met Stammen zo dik als een Man om zyn Middel, waar van het Hout, even als dat der Geneverboomen, daar zy onder vermengd groeijen, tot de Timmeragie gebezigd wordt. Hier uit kan men beprypen, waarom Bauhinus deezen Groots Geneverboom met rosachtige Besfen, tytelt. De Vrugten, naamelyk, eerst groen, dan geelachtig, worden eindelyk, ryp zynde, rood, en hebben dan fomtyds 'de grootte van een Hazelnoot , zynde bezet met zekere Schubbige Knobbeltjes, en bevattende drie of vier ongelyke Pitten, grooter dan die der- Geneverboomen, van binnen met een wit Merg. In eigenfehappen komt hy ook veel met de, anderen overeen. Men krygt van deezen, zo, wel als van de Gemeene Geneverboomen, of1 ook van eenige der volgende Soorten, de vermaarde Gom-Harst, Sandarack genaamd, welke, in de Zuidelyke deelen van Europa,- van zelf of door Infnydingen , uit de Schors vloeit. De gedagte naam is van dc Arabieren afkömffig : men noemtze anders Gom of Harst van den Geneverboom, cn ook wel Femix, om dat zy Mm veel ii. DEE!.. 111. STUR. ii. ifdeelJ XX. loOFD» rus. Genevcr* torn. De Gomlarst Sinlirack gelaamd.  II. Afdeel xx. Hoofd stuk, Qenever hum. va. Juniperus Thurifera. Spaaniclie, I ; 2 1; z fc L & 54<5 Tweehoizige BoomerS veel tot Vernisfen gebruikt wordt, in Lyn- ; ' Terbenthyn- of Lavendel - Olie ontdaan zynde. Men plagtze ook wel Scliryf-Vernis te noemen , dewyl men het Poeijer daar van tot het beftryken van Schryfpapier gebruikte, op dat de Letters zig fraaijer daar op vertoonen zouden. Het is een drooge, doorfchynende, bleekgeele of Citroenkleurige Gom-Harst , in dergelyke Greinen als de Maftik ons uit Barbarye over Marfeille toegebragt wordende ; die , als nenze in brand fteekt, een aangenaamen Geur beeft, niet fmeltende in Water, maar in Olie of Geest. Byna de zelfde kragten in de Geneeskunde, als de Maftik heeft, worden 'er aan toegefchreeven. (3) Geneverboom met viervoudig op elkander leggende fpitfe Bladen. Waarom deeze in 't byzonder den bynaam an Wierookdraagende voere, terwyl ik 'er geete befchryving van vind , is my duifter. De '■ooge Spaanfche Ceder , met een zeer groote warte Vrugt,dien To urne fort waarfchynfk op zynen Kruidkundigen Togt in Spanje d waargenomen hebben „ is hier t'huis <*eragt. C4) Ge- fs) Juniperus Foliis ouadrlfariam irnbriratis acutis. Roven igdbat. 90. cedrus Hispanica procetior, FwiSii maximo ni- 1, toubnf. hjl, jjs.  D i o i k i a. 547 (4 J Geneverboom met drievoudige, overal op elkander leggende, ovaale ftompe Bla> den. s In de aanhaalingen fchynt hier een misilag, te zyn : want de Boom, die de Wierook uit-1 levert, groeit zekerlyk niet in Vrankryk noch in Siberië, alwaar Linnjeus de woonplaats fielt van deeze Soort. Ik noemze, eenvoudiglyk, de Franfche, offchoon het tevens wel de Ceder van Phenicie zyn mogt van PliNids en Theophrastus. Volgens Gronovius is het de Oxycedrus van Lycie , by Dodonótjs afgebeeld , die in Loof zo zeer naar den Savelboom gelykt, dat L o b e l 'er den naam aan geeft van Sabina major en Oxycedrus met Cypresfebladen, by Montpellier groeijende. Men vindtze Middel/lag - Ceder, met Cypresfcbladen en groote Besfen, by Bauh i küs getyteld. De Heer Gmelin vondt een geheelcn keten van Bergen en Steenrotfen , aan de IrtisPvivier in Siberië , begroeid met deeze Soort, welke by de Rusfen den zelfden naam als de Gemeene Geneverboomen voert. De Takjes waren byna rond , dun en Romp , zo digt Schubs- (4) Juniperus Foliis ternis, undique imbrlcatls, ovatis obtufis. royen Lugdbat. 90. Mat. Mei. +66. SAUV. Monsp. 169. GoUAN. Monsp. jo9. Gmel. Sib. L p. Gron. Or, 310. Cedrus Folio Cupresli, media , majoribus Baccls. C B. Pin. 4S7. Cedrus phoenicea altera Plinii & Thcophiafti. lob. *" t.„ M m 2 II. Deel. III. Stük» IT. fdeel. XX. [oofdrux. IV. funiperus jyeia. 'ranfehe.  H. Afdeei xx. Hoofdstuk» v. Juniperu. Pbosnicea. Odentaalfche. 548 TwEEHUIZIGE BOÖMEN, Schubswyze bezet met Blaadjes, dat bet Ge' • was zig byna als Bladerloos vertoonde De Besfen waren blaauwachtig, grooter dan Geneverbesfen , elk met vier Pitten of Zaadkor reis. (5) Geneverboom met drievoudige, naauwlyks ondsrfcheidelyke, op elkander leggende Jtompe Bladen. ' Dit zou de Groote Ceder met Cypresfebladen cn eene geelachtige Vrugt, van C. Bauhinus, en de Groote Geneverboom van Clu si os zyn. Deeze Autheur onderfchcidt denzeiven van den Savelboom door de ftompheid der Bladen en door de purperachtige Kleur der Besfen (Colore phamiceo) ;>t welk voor den Land! aart fchynt te zyn genomen. Ray oordeelt dat deeze van den vocrgaanden naauwlyks Soort verfchnie. Hoe >t zy, indien de wïook haare afkomst van een dergelyken Boom heeft 3an zou het van deezen moeten zyn • dewJf?* in de Oofterfche Landen groeit <3£' dlC De (5) Juniperus Foliis ternis obliterai-rc ■ ■ gouan. Monsp. 509. C^^c^lT 'S ÏJtU&rescente. C. E. Pi». 487 lan:^ P " major Ft«an flï„ „ , , 7' JuniPerus major. Cjlüs U;» t !8. eoerh. Ind. .al,. Her, Lugdba, p zo7 LP' <*) Onze Ridder geeft in zyBC ^ \ < 7» , deeze Soott of de voorgaande daar voor on !et te zeggen , 00 wat el0ad an rh, P' d°ch 20n- f Spaanfche Thurifera ' **" ^ ** *  D I O I K I A. 549 Dc oirfprong, ondertusfchen, van die Dr^gerye , is, tot verwondering, nog gantfch onzeker. Lemery zegt, dat dezelve uit een Boompje met Maftikbooms Bladen vloeit, 't welk overvloedig groeijen zou in Paleftina en Gelukkig Arabie, wordende het zuivere, dat in Thraanen ftolt, Olibanum of Mannetjes ; het onzuivere , dat men in Klonten op den Grond verzamelt , Wyfjes - Wierook of Thus geheten. Van 't zelfde Boompje meent hy dat de Reuk-Bast komt , Cortex Thymiamatis genaamd , doch dan zou het de Rofa Mallos moeten zyn , welke de vloeibaare Styrax uitgeeft * , en dit kan geen plaats hebben volgens Geoffroy , die den Boom van de Wierook, en derzelver afkomst, in 't onzekere laat. Zie hier wat Hass elqui st, op z'ynen Reistogt in de Levant, dienaangaande waargenomen heeft. „ De Olibanum der Winkelen wordt in beide de Arabiën ingezameld , en gebragt , naar Gidda , dat de Haven van Mekka is , „ van waar menze , door de Roode Zee, naar „ Suez , een Haven van Egypte, en verder „ Jaarlyks in groote veelheid te Kairo brengt. , De Karavaanen van Mekka brengenze ook , „ over Land, aan. Dus overkomende, is zy , met zo veele Spaath- en Glimmerachtige Ve„ zeltjes vermengd , dat na het zuiveren flegts „ van vyftig tot zeventig uit anderhalf hon„ derd Ponden overblyven. Het grootfte deel Mm 3 s» daar II.dsm., iii. stuk, 4.FnEEL. EJOOFD- xx. ITUK. Be Wierook. * Zie liet II. D. ït. bl. 460.  II. Afdeel, xx. Hoofdstuk. Genever her». (*) Descriptie» da ÏArabie par NjEB'JHR. Koppenh, 1773 p, Ji«. 550 Tweehoizige BuoMen. „ daar van voert men naar Marfeillc, daar dc „ Hollanders deeze Drogcry koopen cn ovcr„ brengen naar Moskovie, alwaar dezelve meest „ tot de bereiding van Jugt-Leder gebezigd , „ en ook niet weinig tot berooking in deKer„ ken der Rusfen cn Roomfchen gebruikt „ wordt. In Prys verfchilt zy niet minder „ dan in deugd. De beste komt in Thraanen, „ van eene doorfchynende geelachtig witte „ Kleur , broofch en zeer welriekende." De Geleerden , die op order van zyne Koninglyk Deenfche Majefteit nu kortlings Gelukkig Arabie doorkruist hebben , of wel de eenigst overgebleevene derzelven, Kapitein Niebuhr , bericht ons (*), dat men tegenwoordig alleenlyk in het Zuidooftelyk gedeelte van Arabie dc Wierook , die de Arabieren Liban of Oliban noemen, teelt of inzamelt, en dezelve, zegt hy, is nog zeer Regt, wordende niet veel geacht van de vermogende Arabieren, die veelal Indifche Kruideryën, gelyk Bcnzöin, tot Reukwerk gebruiken, zo wel als Maftik van 't Eiland Scio. Dit komt in zo verre met het Bericht van Hasselquist overeen, dat de Wierook , zo als zy uit Arabie in Egypte komt, zeer onzuiver is: de plaats der afkomst fchynt hier door met B o c 11 a r t tot Arabic alleen bepaald te kunnen worden, daar men te vooren  D i o i k i a. 55r vooren dagt, of zy ook uit Ethiopië kwam ; doch het Geboomte of Gewas, 't welk deeze Drogery uitlevert, blyft even onzeker. (6) Geneverboom met alle Bladen viervoudig op elkander leggende ; de jongften ovaal, de ouden fpits. Deeze voert , volgens Plükenet, der nevensgaanden bynaam , niettegenftaande 'e: de Bermudifche, uit den Engelfchen Kruidtuin toe betrokken wordt. De eerstgemelde zegt dat zy Cypresfebladen en vierkante Takje heeft, wordende van de Engelfchen, op Bai bados , Savelboom of Cypres getyteld. Zyn Ec betrekt 'er toe den grooten Amerikaanfche Juniperus van Parkinson : want dat het ee Boom van ontzaglyke grootte is, zegt hy, hee Pet i ver ons uit het verhaal van andere berigt. (7)' Geneverboom met de ondcrfte Bladen driede bovenften tweevoudig!, afloopende El. vormig, uitgefpreid en puntig. Oi (6) Juniperus Foliis omnibus quadrifariam imbiicatis; j nioribus ovatis, fenioribus acutis. Roten Lugdbat. 90. Jui petus Batbadenfis, Cupresfi Foliis Ramulis quadtatis. flu Alm. 201. t. 197. f. 4. Juniperus Bermudiana. Hert. An, 42. t. 1. %. 1. , . ., k- (7) Juniperus Foliis inferiotibus terrus , fupeiionbus bi Mm 4 EI»D£EiaiI>5TUK, II. \fdeel. XX. Hoofdstuk. vi. Juniperus Barbadenfis. Barbadifche. » i 1 n | VII. ' Juniperus '• Bermudiana. Bermudifche. 1- i- ii.■I. lis ia-  II. Afdeel, xx. Hoofdstuk. Ger.ever* bmm. 1 i 1 r * viii. Juniperus Virgir.i*. r.a. Virgini» , li: 3- Rwfn ■° T* f?" 352" H,m. Lugdiat. t- T. 347- Hoerh. Ad.-alt. p. 2oS. «/ Ï^T F°UiS te'n;s Ean *d"™ . Jüniónbus ÜM. ^r; pntul,'s-non-c:ij ^- °yEN w&.  £) I o I k 1 a. 553 die by den Grondftem aangegroeidzyn; de jong/ten op elkander leggende, de oud/ten uitgefpreid. De Groote Boerhaave hadt de Geftalte van deezen Firginifchen Geneverboom veel dmdelyker uitgedrukt, met de benaaming van Juniperus Virginiana , wiens onderfte Bladen Ge„everboomachtig zyn, de bovenfte naar die van den Savel- of Cypresfeboom gelyken. Dus fchvnt die als de beide voorgaande Soorten ie te befluiten , en zo de Geneverboom var Barbados met Cypresfebladen, door Pluk* netiüs als een zeer hooge Boom , die he t0of vierkantig heeft, opgegeven ,,hier ook u huis ware , dan zouden deeze drie Soorten we als éóne Amerikaanfche, mooglyk, kunnen aan aemerkt geweest zyn: doch thans wordt deeZ1 laatfte als tot de Zesde Soort betrokken zyn 'de uitgemonfterd. De vermaarde R a y ooi deelde zelf, dat deeze drie, de Barbadifche, Bcj mudifche en Virgïnifche , in malkander liepen en dat daar tusfchen mooglyk geen meer vei Hnl. dan tusfchen de Europifche Groote e ■ ' Kle $ major American*. RAJ. B,ft>. W , HM. umperus ma. Sa- Cupresfr Folio minimo , Corrice ^ - tenues Iftüyras fpirales duftili. Sloan. Jam. »*. Ibft. II. p. z. r. „ff. j *AJ. Dendr. », Juniperus Virg .Fol. mier. junu pcri'nis , fopcrioiibus Sabinnm vel Cupresfum tefeicoubus. EOERH. Ind. alt. p. zos. Mm 5 II, DEEL UI STUK II. (Vedeel. xx. 3oofd- 5tuk. Genevtr' hom. . [ » 1 i-  II. Afdee xx. Hoope STUK. Otnevi hm. RoodeCeder. 554 TwEEHurzicï Boomen. t Kleine Geneverboomen, die ook hun Loof door ' den tyd veranderen, ware; doch wanneer men - daar van Boompjes van byna egaale grootte , _ gelyk alhier in de Openbaare Kruidtuinen, heeft' zo toont zig , uit de vcrfchillende manier vat! Groeijing , Tak- en Bladmaaking, het onderfcheid baarblykelyk. In de Helmftadfche is ten opzigt van deeze laatfte Soort, waar van een Stam veele Jaaren niet dan Mannetjes - Bloemen voortgebragt hadt, in 't jaar 1761 waargenomen, dat dezelve veele Vrouwelyken uitgaf en vervolgens Besfen, naar die van den Gemeenen Geneverboom gelykende, droeg (*). De Heer Kalm merkt aan, dat de Engel, fchen, m Noord-Amerika, zo wel als de Franfchen in Kanada, deezen Boom Roode Ceder noemden, terwyl de Sweeden 'er den naam van Roode Geneverboom aan gaven. Mooglyk zal dit verfchil uit de Heefter- of Boomachtigheid ontftaan zyn. Het byvoegzel kwam van de fehoon roode Kleur des Houts. „ Eerst op" fc^tende (zegt hy,) gelykt dezelve taame„ lyk naar onzen Sweedfchen Geneverboom , „ maar, wat grooter geworden zynde , krygt » hy geheel andere Bladen. De Besfen ko„ men , zo wel in figuur als in Kleur, met „ die van onzen Sweedfchen overeen, doch „ zyn <*J• Bet zelfde hadt men daar gezien in de Maftikboom, * luex voot gemeld is. rAra. Hsrt, mmsU bl ^ >  D i o i k i a. 555 „ zyn gemeenlyk niet volkomen zo groot, of- ^ " fchoon deeze roode Gecever de hoogte van " een grooten Boom bereikt. Meest vindt E ','men hem op hooge kanten van Rivieren ,s; als ook op dorre Zandheijen , groeijen ,èt even als onze Sweedfche Geneverboomen, en hy wordt daar bykans zo groot als de ' hoogtte Dennen. Op omtrent vierenveer, tig en een halven Graad Noorder Breedte was de Noordelykfte plaats , daar ik hem „ wild heb aangetroffen , doch op een Eiland by de Stad Montreal in Kanada, alwaar hy geplant was , wilde hy zeer wel „ voort. „ Onder alle Soorten van Hout, aldaar val» „ lende, werdt dit voor het duurzaamfte, en „ minst aan de verrotting onderhevig zynde , „ gehouden. Men verbeeldde zig, als een Koe„ voet, te gelyk met een Paal daarvan, in den „ Grond gellagen werd , dat dit Yzer eer ver„ roeften zoude dan die Paal vergaan. Op vec„ le plaatfen zyn 'er de Hekken zo wel van ge\ maakt als de Paaien. In Nieuw Jork heb ik taamelyk groote Jachten gezien , die daar var „ gebouwd waren , en tot Dakfchindels is di , Hout ook voortreffelyk , doch op plaatfer „ daar deze Roode Ceder niet zo overvloedig " groeit, noch zo hoog wordt of zwaar vai Stam- gelyk in Penfylvanie: neemt men daa ,', toe het Hout van den zogenaamde Witte „ Cc ii. deel. iii. stuk, II. ?deel; oofd» 'uk. yeneverom. 3uurzaam ïout. . 1 r a  Afdeel xx. Hoofdstuk. CenevirHom. _* Zie hier voor Bladz. 55 vo de ] 556 Tweehuizice Boomen. j, Ceder, die tot de Cypresfen behoort, of van '„ den Levensboom in Kanada *; maar dat van 33 den Rooden wordt duurzaamer geacht te zyn. 35 Behalve de fchoone roode Kleur , heeft dit' 3, Hout ook een zeer aangenaame Reuk,- doch ,, beiden verliest het door veroudering. Hier„ om is het tot befchot der Wanden in Huizen 33 als ook tot Tafels en Kasfen, niet zo dienftig, als men wel zou denken. „ Omftreeks Philadelphia vond ik gemeenlyk , aan deBuitenpJaatfen der Luiden van Vermo' 3 gen, een Laan van zodanige Boomen, die , van den Heeren Weg tot aan de Voorpoort , ftrekte. Men hadt 'er, door het afkappen , van de onderfie Takken, een fraaije Kroon , aan gegeven. Dit maakte des Winters, wan , neer de Bladen van andere Boomen afgeval, len waren , door derzelver blyvende groen , heid, een bevallige Vertooning. In 't gr0ei jen is dit Geboomte echter wat traag. Meest wordt hetzelve , in 't wilde , door de Besfen, die de Vogels eeten , en waar van zy de Zaadkorrels, onbefchadigd, met den Afgang loozen, voortgeplant. Om deszelfs aankweeking te bevorderen , was in de Penfylvanifche Almanach van 1749 een Berigt, daar toe firekkende , en aangaande de nuttigheid van dit Geboomte, ingelafcht." Thans is, als een nieuwe Soort, hier bygeegd een Chineefche Geneverboom, die de Bla1 uitgefpreid, wederzyds groen, digter dan U Deel, III. Stuk, ^  D i o i k i A", 55? in de overige Soorten heeft; naauwlyks fteekende, aan den Stam drievoudig en viervoudig aan de Takken. In de Koninglyke Akademie-I Tuin te üpfal bevondt zig dezelve , uit Chinac afkomftig zynde (*). (9) Geneverboom met gepaarde, regtopftaand c afloopende, Blaadjes, de paaringen f amen-ï gekast. < Met deeze niet al te duidelyke bepaaling , volgens den Heer G o u an , is de zeer bekende Savel- of Sevenboom thans voorgefteld , die te vooren door onzen Ridder genoemd was, Geneverboom .met van onderen aangegroeide Bladen , de tegenoverftellingen famengefchakeld hebbende. Men wil dat de Latynfchen naam Sabina ,' waar van , behalve de onze, ook de Hoogduitfche Sïbenbaum , de Franfche Savinier, en de Engelfche Savin, hunnen oirfprong hebben, van het Land der Sabynen , alwaar dit Ge- (*) juniperus {Cbinenfis) Foliis patentibus confertis , Caulinis ternis , Rameis quaternis. Syst. Nat. SB, Mantisf. p. 117. J. Poliis deciurentibus imbricato - patentibus confertis &c. V~tg. XIII. p- 7*9- (9) Juniperus Foliis oppofitis ercftis decurrenttuus, oppofitionibus pyxidatis. GouAN. Monsp. 51°. Juniperus Foliis inferne adnatis, oppofitionibus concatenatis. Hort. Clif. 4S4. Hort. Ups. 299. Mat. Mei. 467. R.oyen Lugibat. 90. Gmel. Sib. i. p. 183- Sabina Folio Cupresfi. C. B. Pin. W- Sabina. 3Dod. 'Pempt. 854. /3. Sabina Folio Tamarisci Pioscotidis. C. j5. Pin. *87. ff, DEEIrt III, STUK» .FDEEL» XX. iOOFD-i TUK, IX. 'uniperus abina. Savel- of evenoom.  li. Afdeel. xx. PIoOFD» stuk. Savel e) Sevenboom. i 5 I J 4 '58* Twrehuizige Boomen. Gewas veel groeide, afkomftig zou zyn. De natuurlyke j Groeyplaats ftelt onze Ridder in Portugal, Ralie , Siberië, de Oofterfche Landen , en in 't byzonder op de Bergen Olympus en Ararat. Van den Savelboom zyn door de Autheuren twee Soorten , de eene met Bladen als die van den Cypresfebcom , de andere als van den Tamarix opgegeven. Men merkt die tegenwoordig ils Verfcheidenheden , en wel misfehien als Mannetje en Wyfje aan. De laatfte is de gewoone Sabina der Apotheeken, welke zeer zwaar van Reuk is, laag en Heefterachtig blyft. Men detze evenwel fomtyds dc hoogte van een Vlenfchovertreffen, hoedanig Tournefort Dok zegt, dat dezelve in de Valeijcn der Alpen zoude voortkomen, doch onder de Planten van Switzerland vind ik ze door den Heer Halle'r net aangetekend. De Katjes daar van verge" ykt hy by die van den Geneverboom, en de Vrugten, op andere Stammen groeijende bv Geneverbesfen, zynde dezelven donker - paarfch -ol met hoekige of knobbelige Pitten: „ waar* , Uit blykt, zegt hy, dat de Sabina behoort tot , het Geflagt van Ceder, verfchillende van den , Geneverboom door de geftalte haarer Bla, den" (*). De kundige Munting hadt vier Soorten van (.*) Todrrf. * tU/w des Med. Tom. I. p«h my. p.  D i o i s i a. 559 van dit Gewas gekend: te weeten de Laage Sevenboom; de Besfen draagende: die met blaauwe Besfen en de Syrifche die ook Vrugten l droeg. De drie laatften, derhalve, zyn Wyfjess geweest, en deeze, zegt hy, waren veel tederer dan de eerfte Soort, moetende 's Winters , hoewel niet veel gebroeid, doch vpor den Vorst bezorgd, worden. De allerlaatfte was, in 't jaar 1651] uit Zaad opgekomen, dat van Tripoli in Syrië gezonden ware, en maakte wel de fraaifte Boompjes , met het Loof uit den blaauwen zeer fchoon glanzig groen: maar dezelven hadden , in deeze Gewesten , geen Bloemen of Vrugten voortgebragt (*). De Sevenboom met Cypresfebladen is , volgens Bellonius, een Boom van aanzienlyke hoogte, en veel naar den tammen Cypres gelykende, met den Stam fomtyds zo dik, dat een Man hem met zyn Arm niet kan omvatten. Het Hout is, gelyk dat van den Geneverboom, van binnen rood; de Bast niet zeer dik en ros : met Bladen zeer fchoon groen, als die der Cypresfen , doch digter van Loof. Zy fmaaken bitter, ruiken Kruiderig met eenige Harstachtigheid. Aan de Takken komen zekere vleezige Vleugels, waar in Besfen nestelen, als die van den Oxycedrus, in 't eerst groen, maar rypwordende blaauwachtig zwart. Hy hadt de- zel- (*) Waare oiffming ier Planten, bladz. 40. ii, deel, iii, stuk, FDEELi XX. Ioofdtuk. Savel >f Stvenbotm. Groote Sevenboom,  II. Afdeei xx. Hoofo stuk. Savel Sevexbee; Sibetifche. 560 Twêehuizicé Boomen; zeiven gevonden op de Bergen Taurus, Ama* nus en Olympus, in klein Afie. De gemelde Tournefort 5 door Armenië reizende, vondc dat 'er, op de Bergen , Bosfchen waren r. van Sevenboomen zo hoog als Popelieren. Zy hadden echter de Bladen, van hetzelfde Geweefzel als die der Cypresfen, niet tegen elkander aangeplakt , maar uitgefpreid op zyde, en drie aan drie, als by Verdiepingen , geplaatst. De Schubben van die Blaadjes waren een half Kwartier Duims lang, en liepen in een Stekel uit, van boven bly groen Meelachtig, van onderen uit den geelen ziende. Die Boomen waren altemaal beladen met groene Vrugten van een half Duim middellyn (*). De .beroemde Hoogleeraar Gmelin kreeg eenige Takjes van den Savelboom met Mannetjes Bloemen , als ook van den Wyfjes Savelboom , te Jeniscea , in Siberië, werwaards dezelven gebragt waren van de Vesting Uden niet ver van het Baikulfe Mcir, groeijende dezelven nog zes dagreizen Zuidelykcr, en dus in het binnenfte van Afie. Die Takjes hadden de Bladen gepaard en .kruiswyze gefchikt, zeer digt aangevoegd , maakende de Takjes vierhoekig. In (*) Reize naar ie Levant, II. Deel , bladz. 123. Dewyl die vermaarde Kruidkenner deeze een Scvenboom , Sablr.e , noemt, zo heb ik 'er hier van gefproken ; hoewel het, v<.'lgf ns de fchikking der E'..iden, veeleer een der voorige Soorten van Geneverboomen fchynt te zyn.  D I O I K I A. 561 In de genen , die ouder waren, gingen zy 'er een weinig af en gaapten, maar met een zeer fcherpen hoek. De Besfen waren blaauw en byna rond van figuur, fluitende een witachtig1 Steentje in , dat ook rond was en overlangs van de eene Punt tot de andere uitgegroefd, bevattende een langwerpige Pit. Die van Jeniscea berooken , met in brand geftoken Takjes van deezen Sevenboom, de Vercrekken der Zieken, wier Kwaal zy aan de werking van den Duivel toefchry ven , en, wanneer zulks niet helpt, dan wordt het Afkookzel door hun gebruikt. Ook doen zy hunne Tovenaars , die na vreezelyke Lighaamsbeweegingen en folteringen , en yze. lyk Gefchreeuw , als dood op den Grond neder vallen, door zulk eene berooking weder tot zij zeiven komen ; waar van , buiten het Duivel bannen, een natuurlyke oirzaak kan zyn. De Sevenboom , naamelyk , is , gelyk w; weeten, met een menigte Olie en een zeer lier ken Geest, van eene byzondere hoedanigheid bezwangerd. Hy werkt kragtig op de Water loozing, de Maandftonden en bevordert de Verlosfing, als de Baarensnood daar is. Gemeenlyl wordt het Aftrekzei der Bladen daar toe inge. geven , en de gedefinieerde Olie is van geei minder kragt. Onder gepoeijerde Kandy-Sulke mede tot Poeijer gebragt , en in de Oogei ceblaazen , neemt hy fomtyds de Vlakken vai het Hoornvlies, of ook de Uitwasjes der Hei melvke deelen, weg. Van eefl ander en fchan Nn <*e II. DESS.1 UI. STCtV \FDEEt* XX. EIöOFD-TUIT» Savel ef Sivsr.èm»*  II. Afdeei XX. Hoofd. STUK, I. Taxus Maceata. Europi fche. 562 Tweehoizige Boomen. delyk gebruik of liever misbruik van het Loof ' des Sevenbooms, zal ik geen gewag maaken. Taxus. Taxisboom. De Bloem beftaat, zo wel in de Mannetjes als in de Wyfjes van dit Geflagt , in een driebladige Knop - Kelk, zonder Bloemblaadjes. In de eerften bevat die Kelk veele Meeldraadjes , met Schildvormige in agten gedeelde Meelknopjes : in de anderen is flegts een Vrugtbeginzel , zonder Styl , dat eene holle Belle wordt, met een enkelen Zaadkorrel. Twee Soorten komen in dit Geflagt voor: de eene in Europa gemeen ; de andere in Afla huisvestende. (1) Taxisboom met de Blaadjes digt by elkander. Hoewel de Taxis hier' te Lande gemeenlyk laag voorkomt, groeit zy in de Zuidelyke en middellte deelen van Europa, in een goede vette Grond aan zig zelve vry gelaten, tot een hoogen Kroon- (1) Taxus Foliis approximatis. Syst. Ato. XII. Gen. ujy. p. 661. Veg. XIII. p. 7J0. Tpxus. Hort. Clijf. 4S4. Flor. Suee. S25 : 916. ROVEN Lugdbat. 87- HALL. Helv. 146. DAHB» Paris. 303 C. B. Pin. Jof. CAM. Epit. 840. DOD. Pempt. tS9- DOD. Kruidt, 1343. TOURNF. Injl, J8S. EOERH. Inft, «li. II. p. 101,  D i o i k i a. 563 Kroonboom,- inzonderheid in Vrankryk, Enge-A land , Duitfchland en Italië. Dit heeft in Engeland zelfs op open Heijen plaats: doch hier H te Lande dient zy alsdan voor de guure Winden" wat befchut te zyn of verderft ligtelyk. Daar k in , nogthans , heeft een groot verfchil plaats tusfchen de fyne en grove ; welke laatfte op de Stranden van Pommeren en Sweeden, aan de Oostzee, als ook in Kanada , in 't wilde voortkomt. Men geeft 'er in 't Italiaanfch den naam van Tasfo, in 't Spaanfch dien van Taxo, met den Latynfchen Taxus overeenkom (lig aan; doch de Duitfchers noemenze Eibenbaum en hier mede fchynt de Franfche naam If, en de Engelfche few-Tree te ftrooken. In 't Nederduitfeh noemen fommigen hem, om die reden, ook Ibenboom ; doch dit is niet gemeen, en , om dat het in de Uitfpraak verwarring baart met den naam van den Yp of Ypeboom , en de benaaming Taxis zeer bekend, is, behoort men 't niet te volgen. Dat men hem Boom des Doods noemt, wegens zyne Vergiftige eigenfchap ten opzigt van het Vee, is wat ver gezogt. Van de Geftalte , als iedereen bekend , zal ik niet fpreeken, maar alleen acht geeven op de deelen der Bloem en Vrugtmaaking, die in de Kenmerken niet al te duidelyk voorgefteld zyn. De vermaarde Tournefort hadt de Mannelyke Bloemen zeer fraay afgebeeld , en is door den grooten BoerhaaVE in.de beNn a fchry. 1L dieïo xu. Stok» II. ?DBEL« XX. OOFD» UK. Taxis- De frugernaadog.  564 Tweehuizice Boomen. n. Afdeel xx. Hoofdstuk, Taxisisom. fchryving gevolgd, doch beiden hebben zy het ' daar voor gehouden , dat dit Gewas eenhuizig , ware. De Heer Haller zegt, dat de Mannelyke Bloem naar die van 't Paardeltaart - Kruid zweemt. ,, In het Mannetje , naamelyk, ko„ men, aan dc beginzels van het nieuwe Loof, „ famengehoopte Steeltjes voort. Ieder van „ dezelven draagt vier , of meer, tot zeven , „ Schubbetjes voor een Kelk; waar van debut„ tenfien hard , de binnenften teder en als Zil„ verachtig zyn. Binnen de Schubben fchiet een Styltje op, dat met een Paddeftoelachtig „ Hoofdje gekroond is, waar uit aan alle zyden „ Bloemfteeltjes voortkomen, die ieder een zes„ of agthoekig Schildje draagen , dat flaauw „ gefleufd is en van binnen met Stuifmeel ge„ vuld. Deeze Meelknopjes heeft Tournefort „ niet al te wel, even als vyfdeelige Rader„ bloempjes, in afbeelding gebragt. In een „ andere Wyfjes - Plant openbaart zig een derja gelyke Schubbige Knop, wier Steel door den „ tyd Sappig wordt, naar een uitgeholde Belle ,, gelykende , en één Zaad bevattende , dat „ buiten dezelve uitfteekt." In de Taxisboomen is , ten opzigt van het Loof , eene verfcheidenheid met breedere, en eene met bonte Bladen , door Boeuhaavê aangetekend, 't Is zeker, dat die hooge Boomen, van grootte als Linde- of Appelboomen, daar van voorkomende , de Bladen veel grover hebben, dan de kleine Scheerhaagen en Boompjes*  D i o i k 1 a» 565 pies Maar voor 't overige brengt het zaaijen^ der Taxisboomen aanmerkelyke Verfcheidenheden , niet alleen in de grof- en fynheid van hetH Loof, maar ook in de meer of minder groenen glanzigheid te wege; daar men, door deze -*fi ven van Stek te teelen, gelyk zeer gemakkelyk en vaardig gefchieden kan, de zelfde Soort behoudt. Naar dat dit Stek van regtopgaande zvd-Schcuten , of van zyd- Veeren, genomen wordt, is ook de groeijing van 't Gewas, voor altoos , verfchillende. Het gene verder de manieren van behandeling om fraaije Haagen en all-rley Figuuren , van Zuilen, Vaazen, Menfchen- en Dieren Beeldtenisfen, daar van te vormen, betreft, laat ik voor de Tuinlieden over. D i o s c o u i d e s heeft den Taxisboom vott zo Venynig uitgemaakt, dat de Schaduw zelfs, of de uitwaafeming, voor de genen die daar onder gingen zitten of flaapen, nadeehg, ja fomtyds doodelyk ware. Sommige Menfchen hadden zig door het drinken van het Sap of het eeten der Besfen om 't Leven gebragt. Men fchreef die uitwerking aan de iterke verkoeling toe , en het Tegengift zoude beftaan in het rvkelyk gebruik van Wyn. Of zulks mooglyk aafi de grooter Hitte van 't Klimaat, gelyk ten opzigt van de Nooteboomcn *, toe te fchryven zy : hier te Lande, ten minfte, bevinden, wy de Schaduw niet nadeelig, en Ray brengt de Berigten van Lob el en Gekard te berde, waar uit blykt, dat de Besfen ra EngeNn 3 *and 11. def.u ui.' Stuk» II. fdeel. xx. oofd-. 'uk. Taxis [ Vergift gheid. * zie iladz. 3ï7« nier voor.  566 Tweehuizice Boomen. II. Afpeei xx. Hoofdstuk. Taxis- Het Taxis Hout. land, zonder nadeelige uitwerkingen, doorKin" deren gegeten zyn. Hy hadtze zelf aldaar geproefd , en laf bevonden met een weinig bitterheid; wordende dezelven van de Varkens in Engeland, even als de Eikelen, zonder hinder gegeten. Camerarius meldt , dat 'er de Vogelen zeer gretig naar zyn , doch als bedwelmd worden, door dezelven te eeten; zo dat jnenze alsdan met de hand kan grypen of gemakkelyk vangen. Van de Besfen heb ik hier te Lande niets nadeeligs vernomen, doch het eeten van het Loof der Taxisboomen weet ik by Ondervinding, hier zo wel doodelyk te zyn voor het Vee, ten minften voor de Schaapen, als elders. j. B auh i n us hadt van geloofwaardige Lieden verdaan , dat in de Bergen van Bourgondie Rundvee geftorven was, door 't gebruik van de Bladen en den Bast. Ondertusfchen is de Taxis het voornaamfte Sieraad onzer Tuinen en Buitenplaatfen in de Winter, door haar al tyd groenend Loof. Het Hout van deezen Boom was oudtyds in gebruik tot Schietboogen. Men maakt 'er hedendaags om de fraaiheid niet alleen , maar ook om de regtheid en duurzaamheid, wel Pieken en Wandelftokken van. Het is, gepolyst zynde, fierlyk uit den rooden gevlamd, en dient dus tot allerley Schryn- enDraaijers Werk, wordende, wegens zyne hard- en vastheid, ook tot Pennen van Molenraderen en andere dingen, in plaats van Fokhout , dat echter meer te vertrouwen is:  D i o i k i A. 5^7 Is • ia fomtyds wel, daar groote Boomen valJen , tot Wagen - Asfen en dergelvk zwaar ' Werk, gebezigd. (2) Taxisboom met de Blaadjes wat van elkander af. Deeze,de NootdraagendeTaxis,in 't Japanfch Kaia «enaamd , en aldaar waargenomen door den fchranderen Kaemffer, voert hier van den bvnaam. Zy is gemeen, zegt hy , in de Noordelyke Landfchappen van Japan, en groeit hoog , maakende Boomen , aan wier Twygen de Takjes tegenover elkander ftaan , digt en plat gevind met kleine Blaadjes. De Schors fs roodachtig en Schubbig , vol Sap en Vettig, heid byna als in de Denneboomen: ook wel riekende en zeer bitter : het Hout droog er Ibt, met weinig of geen , of met dan Houtij Mer<* De Blaadjes zyn ongefteeld, als Kosma rvn. Bladën , doch ftyf en veel harder , me een zeer kort puntje , van boven donker, va; onderen bleek groen. Schubbige Knoppen kome; hier en daar te voorfchyn , en befluiten he Vn^tbeginzel, dat al voort groeijende een Noc worclt met een Bolfter, veel naar onze Wa noc ten -elvkende. De Bolfter is groen met bleet v ö 3 Stre< (z) Taxus Folüs diftintibus f. Syst. Nat. XII. Peg. XJ Taxus Nucife». KAEMM. Amvn. 8t4. T. 8JJ. BUSM. Fk Ut. P. 316- tl Nn 4 Il.Ds.ft-. III- Stuk. Ii. iFDEEL- XX. EÏOOFDITUK. ; II. Nucifera. Japanlcbe. [ f t .- I 1 t t e S. r.  n. AFDEEL XX. Hoofd- STUE. Taxis- 568 TwEEHUIZlGE B oom EK. Streepen , een weinig Balfamiek van Smaak. De Noot, van grootte als een Hazelnoot,doch ongelyk van rondte en fomtyds krom, aan één of beide enden gepunt, rosachtig of bleek van Kleur, heeft een Houtigen, broofchen, dunnen Dop, en daar binnen een ruuwe Pit, die Olieachtig en zoet is , maar zo famentrekkende, dat men de verfchen niet kan eeten. Gedroogd zynde komen zy op Tafel onder de Nagerechten. Men gebruikt de Olie , daar uit geperst, in de Keuken. XXI. HOOFDSTUK. Befchryving van de Veelwyvige Boomen, Polygamia, in welken de zelfde Soort Mannelyke of Vrouwelyke en Tweeflagtige Bloemen draagt; gelyk de Lotus, Efchdoorn, Esfchen, Vygen- en andere Boomen. '£ W0Ord Polygamia , dat de Ridder voor * » deeze Klasfe gebruikt, altoos Veelwyvigheid betekend hebbende, noem ik die van deeze Klasfe Veelwyvige: om dat die Eigcnfchap anders niet gemakkelyk beknopt uit te drukken is. Veelvoudiger - Echt vind ik nog minder overeen kom (lig met de zaak. Men moet aanmerken, dat de Tweeflagtige Bloemen eigentlyk het Echte Bed in deeze Klasfe uitmaaken , cn dat de overigen als Overfpeelig zyn of  PotïGAMlA. 569 of Bywyven. Dan ziet men , dat onze benaaming niet kwaalyk ftrookt. In de meefte Ge-Al Aagten , evenwel, ontbreeken de enkele Wyf-a jes-Bloemen, Daar komen voor, die alles opST een zelfden Stam , op twee of op drie Stammen , hebben , en hierom worden zy in de Rangen van Een- Twee- en Driehuizigen onderfcheiden. Veertien Geflagten van Boomen zyn van dien aart. ■ C e l t 1 s. Lotus - Boom. Dit heeft alleenlyk Tweeflagtige en Mannetjes - Bloemen op een zelfden Stam , beiden zonder Bloemblaadjes. In de eerften is de Kelk in vyven gedeeld , met vyf Meeldraadjes en twee Stylen : de anderen hebben den Kelk in zesfen gedeeld met zes Meeldraadjes en niets meer. De Vrugt is Prüimachtig met één Zaad. Drie Soorten, waar van de eerfte in Europa, de anderen in Indie en Amerika groeijen, maaken dit Geflagt uit, als volgt. (1) Lotus-Boom, die de Bladen Lancetswys' ovaal heeft. Men; (1) Ctltis Foliis ovato-Ianceolatis. Syst. Net. XII. Gen. 1143. p. 668. Veg. XIII. p. 766. Hort. Cliff. 39- ROYEN Lugdbat. 207. DALïB. Paris. 30+. GOUAN Monsp. jiz. Lotus FruiStu Cerafi. C. B. Pin. 447. Lotus live Celris. CAM. Epit. ï$S. Lotus aibor. Lob. Icon. II. 186. E'OD. Ptmpt.ttf. DOD. ICruidb. 1324. töubnf. lnfi. 612, Nn 5 II, DEEL, III, STUK, II. DEEL.1 XXI. )OFDJK. I. Celtit lujlrallt. .uidelyke.  570 Veelwyvige Boom en. AfpeeLi xxi. Hoofdstuk. LotusSlem. Men geeft deezen in 't gemeen den naam van Lotus - Boom, om hem dus van 't Kruid , dat den naam van Lotus voert, te onderfcheiden ; terwyl men hem meer of min overeen» komftig oordeelt met den Lotos der Grieken , wegens het eeten van wiens Vrugt aan zeker Volk de naam van Lotophagi gegeven werdt. De Latynfche naam is Celtis. De Italiaanen noemen hem Perlaro, en die van Trente Bagolaro, de Franfchen Micocoulier. Zyn Groeyplaats is in de Zuidelyke deelen van Europa en in de Noordelyke deelen van Afrika , aan de Middellandfche Zee. Het is een Boom, van grootte als een Peereboom , of ook grooter en hooger; waar over men zig niet zal verwonderen , als men in acht neemt , hoe Plikiüs verhaalt, dat zig te Rome , op 't Plein van Lucina , een LotusBoom bevondt , die vierhonderd en vyftig Jaaren oud was , en een andere, in 't Vulcanaal, gelykjaarig met de Stad. De dikke Stam is met een zagte en blaauwachtig groene Schors bedekt. Hy heeft lange Takken, die zig breed uitfprciden, en Bladen gelyk die der Groen-Ei* ken of byna als der Ypeboomen, aan de randen fterk gekarteld. De Vrugten zyn rond , hangende aan lange Steeltjes, als Karfen, in 'teerst geelachtig wit, vervolgens rood en door aanryping zwart wordende. Deeze Vrugten hebben in lang de lieflykheid niet, welke aan de Vrugten van den Lotus der Ou-  f o t y e A M I A. 57* Ouden toegefchreeven werdt: misfchien wegens ^ >é verfchil van den Grond en 't Klimaat. Zy zyn zagtelyk famentrekkende en dus ftoppen-E de; wordende het Afkookzel van het Hout, t • zy ingenomen of ingefpooten, dienftig geacht voor ce groote Ontlastingen , 't zy door den Afgang of de Stonden. Het uitvallen des H= zou daar door ook verhinderd worden. Men vindt den Boom wel in de Openbare Kruidtuinen hier te Lande, dochhy draagt er Bloem noch Vrugt. (2) Lotus-Boom, die de Bladen fcheef Hartvormig gekarteld , van onderen ruig heeft.■ De Oostindifche Boom met Salie - Bladen, die zeer fyn gekarteld zyn, van P l u k e n e t i d 51. fchvnt overeen te komen met den Mallam-Tod. dali van Malabar, welken R a v noemt Indiiche Boom, die Trosfen draagt van eenkorrelige Besfen , de Bloemen met twee Meeldraadjes, Het is 'aldaar een middelmaatige Boom , mei CO Cüüs oblique cordatis fit*, fub.us villofo 'T-\ hièM FoUistenuisfimecrenatis. pluk. AU vifolia aibor Onenta.K, tom T ,,t f. 4. Mallam Toddah. Hort. Mal. iv. p. «j. i 319. 1. z- • t Baccife Atbor Ghsduba difta. Eurm. *»» 4 r i<», ffi/Z 1597. Celtis &c. burm. Fl. lm ïndica racemofa. KAJ. tiijt. U97- p. U- *w» fPuria- KiEMÏE' ^B4S'1' h.DEtti.ih» STUK, II. "deel. xxi. oofd•UK. ii. Celtis jrientalis, Oostindifche. 1 f :.  572 Veeiwyvige Boomek. II. 'Afdeel. xxi. Hoofdstuk» Lotus- I ! ■ ] 3 ï t i een dikke^t witachtigen Stam, die groenachtige Wollige Takjes uitgeeft, en Wortels heeft van eenen Kruidigen Geur. Hy groeit op Bergachtige plaatfen, als ook aan de Oevers der Rivieren , en draagt tweemaal 's Jaars Vrugten, dat kleine , groene , bittere Besfen zyn. Alle de deelen van deeze Boomcn worden voor byzondere Middelen tegen de Vallende Ziekte, Ylhoofdigheid en andere Kwaaien der Herfenen, gehouden. De Muntinghia van Plumie r , met ruuive Olme-Bladen, die enkelde Besfen draagt, kan hier toe niet behoorenmaar wel de Glictiuba of Gadhumba van Ceylon, door den Hoogleraar J. Bdrmaknds uit Her ma knus reorgefteld , die zegt, dat men hem dus noemt wegens het Lymige Sap, dat in de Bast zit, kaar de zwangere Vrouwtjes gebruik van maaien tegen Verhardingen en Pyn in de Borflen. Dok werden de Kolen van • deszelfs Hout tot iet bereiden van Buskruid gebezigd. Thans betrekt Likn^gs hier toe, op eene jedenkelyke wyze , den Basterd - Papierboom ran Japan, daarKaempfee,nogthans,Bloem ïoch Vrugt van opgeeft, zeggende dat het een ieefter is, die met lange, buigzaame, Takken ruipt, welke zeer voos zyn, en een Melkachig Sap hebben ; weshalve , fchoon de Bladen , oer hunne Hartvormige figuur , als anders , vat naar die van deezen Boom mogten zwee- men,  P O L Y G A M I A. 573 men , de overeenkomst my wat ver te zoeken fchynt (*)■ : (3) Lotus-Boom, die de Bladen fcheef ovaal,, Zaagswyze gekarteld -en ge/pitst heeft. Deeze is door den Heer MilleR) in navolging van den vermaarden Tournefort, voorgetteld onder den naam van Celtis met eene donker paarfche Vrugt , en Ray noemt hem Virginifche Lotus - Boom , met roode Vrugten. Het fchynt een groote Boom te zyn: want de Heer Clayton tytelt dcnzelven Hooge Celtis met ovaal - Lancetvormige Zaagswys getande Bladen en eene bruine Vrugt; aanmerkende dal 'er van dien zelfden aartin Virginiezyn, met donker paarfche en met zwartachtige Besfen, Dezelven zyn, zegt hy, zoet van Smaak. LinWAüs merkt aan , dat deeze Virginifche zee naby komt aan de Eerfte Soort. Ter (*) Van deezen Heefter is, ten opzigt van het gebrul) van deszelfs Bast, tothetmaaken van grof Papier,hier voor bladz. 285, iets gezegd. (3) Celtis Foliis oblique ovatis ferratis acuminatis. Sysi Nat. XII. Veg. XIII. Cellis Fruftu obfeure purpurascenti Miix. Dia. T. 88. Celtis procera , Foliis ovato - lanceolat ferratis, Fruftu pullo. Gron. Virg. 158. Lotus arbor Virgi niana, Fruftu rubro. RAJ. Hifi. 1517. Celtis Rua* obfcm putputasfente. Tourne. Injl. 612. II, DE», Uk SXUSj \fdeel. xxi. ïoofdv tuk. iii. Ciltis Occidentalis. Virginifche. : ► s e  574 V e elwyvige boomek, IL afdeel» xxi. Hoofdstuk. L Ttrminalia Catappa. KawppeBoom. Terminalia. Hoedboom. De Bloemen beftaan, in dit Geflagt, uit een Kelk die in vyven gedeeld is, zonder Bloemkrans , en hebben tien Meeldraadjes; maar eenigen zyn enkel Mannelyk, de overigen hebben een Styl en Vrugtbeginzel, dat eene Schuitachtige BoMervrugt wordt. ' De eenigfte Soort (i) maakt de in Oostindie bekende Katappe - Boom uit. Men vindt, onder deezen naam, byRuMPHios voor^cfteld een Tamme en Wilde , beiden op de Molukkifche Eilanden groeijende. De eerfte is een wyd uitgebreide Boom , regt doch niet zeer hoog van Stam, aan welken de Takken overdwars ftaan, en deeze geeven wederom andere Takken uit , daar op 't end de Bladen rondom aan hangen byna gelyk een groote Lamp met Pypen. Hier zal de Latynfche Geftagtnaam op zinfpeelen , en, dewyl de Kroon zig als 'een breedë Hoed vertoont, zo noem ik hem de Hoedboom. De agterfte en oudlte Bladen zyn kleiner dan de voorften , die wel een Voet lang en een half Voet breed vallen, van eene Waaijerachtige figuur. Zy zyn dik geribd en geaderd, van boven hoog groen , van onderen een weinig geel en zagt in 't aantasten. Aan lange Stoelen ko. men (i) Terminalia. Syst. Nat. XII. Gen. 1283. p. 638. F'eg. XIII. p. 7S4. Mant. 12S. Catappa. Rijmph. Amh. i. p. 174. T. 68. Adamaram. Hort. Mal. IV. p. 5. Amygdalus India. NMeff, Raj. Hifi. i;2i. T. 3 , 4 > 5'  polygamia. 575 men Trosfen voort van Bloempjes, die klein zyn en zig als een Sterretje vcrtoonen , vol witte Meeldraadjes ; doch de meeften, dat de Mannelyken zyn, vallen af, en maar weinigen zyn vrugtbaar. Het Vrugtbeginzei, naamelyk, in fommigen onder de Kelk zittende , wordt eene Pruimachtig fpitfe Vrugt , van drie Dui men langte , hebbende een Rand die zig waf omkromt , en geeft 'er dus de figuur van eer Schuitje aan. Zy is aan 't end gekloofd, en be kleed met een dun Velletje, in 't eerst groen daarna Roozerood wordende, met geele Plekke] en Streepen. Binnen dit Velletje zit een Haai rige Bolfter , die eenen langwerpigen Steen be vat , als een Amandel, een eetbaare fma; kelyke Pit hebbende, die zo Olieachtig niet i als de Kanaries. Ook geeft de Bolfter, die verfc opengefneeden wordende fraay Kerfen - roe ziet, geen onaangenaamen Reuk. Wegens deeze Vrugt is het Gewas de Oosti difche Amandelboom by Nieuhoff getytelc dien Ray uit den Malabaarfen Kruidhof, ; waar dezelve Adamaram heet (*) , befchryf Hy wordt 'er , wat de Kroon aangaat, by e< Pyn- of Denneboom vergeleeken , hebben» de Stam zeer hard wit Hout, met eene Afc graai (*) Niet Acamaram , een Soort van Anona, tot welt befchryving by RAY , p. 1650, in Mant. prima , p. 1x1 verkeerdelyk gewezen wordt 5 zynde de Kaneel - Appel s 1 onze Pl. XII. afgebeeld: zie bl. is. Ut Deel» IH. Stuk. II.' Afdeel. xxi. Hoofdstuk. Katappt' Boom. » I S tl d » 1- ► IQ ie i1- et  n. Afdeel xxi. Hoofdstuk.Katappe£eem. 576 Veelwyvige Boomeeï. graauwe Schors en rooden Bast. De Vrugc , opdroogende , barst en werpt den Amandel uit, wiens Pit in de Mond, onder 't kaauwcn , geheel weg fmelt, docli van Smaak is als onze Amandelen: en, in Water gelegd, breidt zy zig tot twee witte Blaadjes uit. Hy groeit van zelf in de Bosfchen op de Kust van Malabar , en wordt 'er in de Hoven gehouden, alzo hy driemaal 's Jaars zodanige Vrugten geeft, die men voor de lekkerheid eet, niet alleen, maar van de Bladen maaken de Inlanders een groot gebruik , zo tot Spyze als tot Geneesmiddelen. Brabejum. Kransboom. De Kenmerken van dit Geflagt worden thans aldus opgegeven (*). De Bloemen zyn Katten. Men vindt 'er die Tweeflagtig zyn , en een Stamper hebben met twee Stempels, waar van het Vrugtbeginzel een rondachtige Pruimvrugt wordt , met een Klootronden Steen of Zaadkorrel. Anderen hebben, behalve de Meeldraadjes , een enkelen Styl, die gevorkt is, en mïsdraagen. In deeze zyn de Schubben van de Kat driebloemig : in beiden is de Bloem, krans in vieren gedeeld. Dit Gewas , bevoorens door den Ridder onder de Viermannige Eenwyvige Planten geplaatst zyn- (*) Spt. Nat. Ve£. XIII. p. 7«4. Mant. git, 335.  p o L Y G A M i A. 577 zynde , is dus ook door my reeds bcichrecven (*). Ik heb het, om dat de Bladen Kranswyze aan de Takjes ftaan, de Kransboom getyteld. Het groeit aan de Kaap der Goede Hope. C l u s i A. Lymboom. Deeze Geflagtnaam ftrekt ter gedagtenisfe van den vermaarden Cldsiiis, wiens eigentlyke naam was , Charles cTEchife of Karei van Sluis. Hy was te Arras in de Nederlanden . in 't jaar 1526', gëboóren, cn heeft, uit liefde .voorde Kruidkunde, het grootite-gedeelte var Europa doorgereisd. Een cn andermaal zyn Beer gebroken hebbende , was by, ruim vyftig jaarer oud zynde, zo mank, dat hy op twee Krukkei gaan moest , en werdt toen aan 't Keizerlyk( Hof genoodigd, alwaar hy, byna veertien Jaa. ren, het opzigt gehad heeft van den Keizerly ken Tuin. Eindelyk , het Hofleven moede ge worden en van daar vertrokken, werdt by, ir 't jaar 1593, toc Hoogleeraar te Leiden bcroe pen, en aldaar ftierf hy in 't jaar 1609, by d< vierentap:tig Jaaren oud. Zyn zittend Leevet groote Geest en werkzaamheid , heeft ons eet verbaazend getal van uitmuntende V/erken ove; de Natuurlyke Hiftoric, en de Kruidkunde in ' byzonder, voortgebragt. ^ (*) Zie het voorbande II. Deels II. S*6*, Mada. 73. 00 II. DEEL. lil. iTUK. II. Afdeel. xxi. Hoofd* STUK. l l 1 1 l  II. Afdeel. XXI. Hoofd» stuk, Ljmfoom. J. Clufia rofta. Roozekleurige. 578 Veelwyvige Boomen. De Kenmerken van de Clufia beftaan in Mannetjes- en Wyfjes - Bloemen, die beiden een vier of zesbladigen Kelk , uit tegenover en op elkander leggende Blaadjes beftaande , als ook een vier- vyf- of zesbladigen Bloemkrans hebben, 't Getal der Meeldraadjes, in de eerften, is groot. De anderen hebben een Honigbakje van famengegroeide Meelknopjes , het Vrugtbeginzel influitende , dat een vyfhokkig, vyfkleppig Zaadhuisje wordt, met Merg gevuld. Van dit Geflagt komen vier Soorten voor, allen Westindifche Planten zynde, als volgt. (1) Lymboom met ongeaderde Bladen en zesiladige Bloemen. De Heer Jacqüin, die alle de gedagte Soorten in de Westindiën waargenomen heeft, icgt dat deeze Soort een hooge Kroonboom is van twintig of dertig Voeten , groeijende, dat :e verwonderen is, als een Bygewas aan Steenrotfen en Boomen. Dit heeft dezelve met dc beide volgende Soorten gemeen, zo wel als de geheele Geftalte. De Bladen zyn ovaalachtig, ongekarteld, ftomp, glanzig, Lederachtig, taay en niet geaderd, met evenwydige fchuinfedwars- ftree- (1) Clufia Foliis aveniis , Corollis hexapetalis. Syst. Nat. XII. Gen. 1154. p. 674. Vtg. XIII. p. 765. JACQ^ Amtr. 34- Hifi. z70. Cenchramidea Atbor Saxis adnascens , obxotundo pingui Folio, Fruclii Pomiformi. Pluk. Alm, yz. T. ïf7> f. 2» CUESS. Car, II. p. 99. T. 99.   z Deel.PLAATXVIL  P O L Y G A M I A. 570 ftreepjes, kort gefteeld, zittende by paaren aan de enden der Takjes. De Bloemfteekjes zyn korten dik, veeltyds driebloemig: de Bloemen» groot en zeer bevallig , uit zes RoozekleurigeST Bladen famengefteld, in het Wyfje een Vrugt- -L beginzel bevattende, met zeven, agt of negen Stempels, zonder Styl, en een Honigbakje, 't welk, met alle de Teeldeelen, door zeker Lymerig helder Vogt bedaauwd is. Het geheele Gewas is vol van een zeer taay, Balfamiek, groenachtig Sap , dat door blootttelling aan de Lugt ros wordt, en waar van de Indiaanen gebruik maaken als van Teer , om hunne Schuitjes of Kanoos te beftryken. Deeze Soort kwam hem op St. Domingo voor. (2) Lymboom met ongeaderde Bladen en vyfbladige Bloemen. 1 Deeze Soort vondt zyn Ed. in de Bosfchen van Martenique. Zy verfchilt van de voorgaande byna alleen door de Bloemen, die geen zes- maar een negenbladigen Kelk hebben, en daar in vyf Bloembladen , wit van Kleur, en allen die hy 'er van waargenomen hadt, tweeflagtig. De Vrugt is langwerpig Eyrond, doch ftomp vyf of zeshoekig, en van binnen ook (?) Clufia Foliis aveniis, Corollis pentapetalis.]AC(i.Amer. 34. Hifi. 271- T. 16S. Clufia Flore albo, Fmftu coccineo, PLUM. Gen. 21. Ic. 87. f. J. Oo 2 II, Deel. III, Stuk. n. deel. xxi. iofd3k. II. Clufia Iba. Witte. Pl. XVII.  TI. Afdeei xxi. Hoofdstuk. Lymbosm, iii. Clufia fiava. Geele. 580 Veelwyvige Boomen. ook in vyf of zes holligheden verdeeld, bevatten» ' de, ineen week Merg, veele langwerpige,gladde Zaaden, hoogrood en dus met de Clufia van Plumier, die eene hoogroode Vrugt heeft overeenkomftig. Naar die Zaaden zyn verfcheiderley Vogeltjes zeer gretig, en weeten dezelven, met den Bek, te haaien uit de Sterswys' gaapende Zaadhuisjes , middelerwyl op hunne Wieken flodderende in de Lugt, even als de Kolibrietjes op den Honig der Bloemen aazen. De opgezetenen des Eilands noemen deezen Boom Aralie. Hy wordt ook wel dertig Voeten hoog, met eenen Stam van een Voet dik, en eene zeer uitgebreide Kroon, niettegenftaande hy mede als een Bygewas op andere Boomcn groeit. Van een«' Takje met Blad en Vrugt is hier de Afbeelding in Fig. 1, 0p Plaat .XVII. medegedeeld. (3) Lymboom met ongeaderde Bladen en vierbladige Bloemen. Deeze derde Soort kwam gedagten Heer op Jamaika, aan den voet der Bergen, voor Zyn Ed. fpreekt 'er dus van. „ Het is een Boom „ de voorgaanden zeërgelyk, [ook] aan Rot„ fen en Boomcn als een Bygewas groeijen- 5. de, t B'fl-T- T- 1S7- cl^Ar!,orea Mi/s cras&niadis obovato-ftbrotumbs, Floribus folitariis. Srown la,- „. Tetebinthus Fol. CngaUri .onalaro, Fr. rotando foccylenra'L'.  P o l y g a m I a. 58t „ de, en vol van een Lymerig witachtig Sap. M De Bloemen, die [ook] Rcukeloos zyn 5 heb ' „ ben de Bladen geel. Onder 't reizen had ik* „ veele Bloemen en Vrugten, van den zelfdens' „ Boom geplukt, ter onderzoeking mede geno„ men, enbevondt, dat de Vrugten geenszins overeenkwamen met de Vrugtbegïnzels,.in de „ Bloemen vervat ; zo dat dezclven moeiten „ voortgekomen zyn van onderfcheidene vrugt„ baare Wyfjcs- of tweeflagtige Bloemen , s, die ik vervolgens geen gelegenheid had te „ onderzoeken. Deezen, nu, fchynt Browne „ befchreeven te hebben , by wièn men de „ Kenmerken kan nazien. St.oake heeft voor „ de Vrugt een nog niet geopende Bloem afgo „ beeld en befchreeven ; weshalve hy , het Vrugtbeginzel in de uitgedroogde Bloem mis3, fchien voor Zaad gehouden hebbende , de , Vrugt eenzaadig ( monopyrenum) genoemd heeft. De Stempels in de groenachtige Vrlig„ ten gcleeken ilegts naar greote uitpuilende bruine Stippen." De beroemde Sloane hadt deeze Soort genoemd Terbenthynboom met enkelde , niet ge-' wiekte , ronde Sappige Bladen, en vierbladige bleckgecle Bloemen , in 't gemeen de Ealfem> boom getyteld wordende. De Vrugt, merkt hy aan, was een Kogelronde Bezie, groen of roodachtig van Kleur , van grootte als de tip van eens Mcnfchen Duim. Die van de tweede Soort moet, volgens de Aftekening van den O o 3 Heer ii. deel. lil. Stuk. II. UPDSEL. XXI. [OOFD« :vk. l,y.iihooiH Enlümippcltjcs.  n. Afdeel, xxi. Hoofdstuk, iv. Clufia Venofa. Geadcide. 582 Veelwyvige Boomen. Heer Jacquin, zeer langwerpig en Pruimachtig van figuur zyn. Op 't Eiland Barbados wordenze, wegens het gedagte Balfamieke Sap, Balfem - Appeltjes geheten , zo Plukenetius aanmerkt. (4) Lymboom met geaderde Bladen. Deeze Soort is door gedagten Heer Jacquin in de Bergachtige Bosfchen, die vogtig [van Grond waren , op Martenique gevonden. Het is, zegt zyn Ed. , een regtopftaande Kroonboom van dertig Voeten hoogte; gelyk de anderen , doch meldt niet, dat het ook een Bygewas zy. De Bladen waren vier Duim lang; de Bloemen anderhalf Duim breed, met witte Blaadjes. De Vrugt hadt hy niet gezien; doch de gedaante fcheen met de Kleinere Clufia , die wit van Bloem is , met eene geelachtige Vrugt, van Plu mier befchreeven en afgebeeld , overeen te komen. De Ingezetenen noemden hem Paletuvier de Montagne. F u s a n u s. Spilleboom. De'Kenmerken van dit nieuwe Gefiagt zyn: Tweeflagtige Bloemen , die een vyfdeeligen Kelk hebben, zonder Bloemkrans, en vier Meel- (4) Clufia Foliis Venofis. jacq. Amtr. Hifi. 27j. clufia ïlore rofèo minor, Fruftu fhvescenre. Plu.m. Gen. 21. Tt. S7. f. 2,  p o L V G A M I A. 583 Meeldraadjes: waarvan het onderfte gedeelte^ het Vrugtbeginzel is , met vier Stempels, en de Vrugt Pruimachtig of met een Bolfter. Be-1 halve de zodanigen komen 'er Bloemen , opden zelfden Stam, in voor, die misdraagen , en derhalve als Mannelyken kunnen aangemerkt worden. , , , Een enkele Soort (1) is hier van bekend , die den bynaam.van Samengedrukte, mooglyk wegens de platachtigheid van de Vrugt, voert. Het is een Vrugtdraagende Boom , met een driebladerig Omwindzel, onder den Grondfteun van het Vrugtbeginzel, door eenige Klieren onderfcheiden. Meer vind ik 'er niet van gemeld. Acer. Ahornboom. De Bloemen zyn , in dit Geflagt, vyfbla dig, met agt Meeldraadjes, voortkomende ui een'Kelk, die in vyven gedeeld is. Behalve deeze Mannelyken komen 'er in voor, die bo vendien een Stamper hebben, en deeze brengei een Vrugt voort, welke uit twee of drie een zaadige gewiekte Zaadhuisjes beftaat. 't Getal der Soorten is vry groot; dewyl'er behalve de gewoone Europifchen , drie of v« Noord-Amerikaanfche en anderen, in begreepe zyn, als volgt. (1) Ahon (!) Fufanus. Syst. Nat, Vtg. XIU. p. 7*s. Oo 4 II.,Dem.. III. Stuk» II. FDEFX. XXI. [OOED- I. Fufanus 'cmpres- Samengedrukte. t . 1 j :1' II 1-  II. Afdeel xxi. Hoofdtor,i. Acer TatHTÏcum.Tartarifche. ii. Acer PfeudoPUnanus.Gewoone. 584 VEELWYVIGE BoOMfeN. . W gomboom met Hartvormige, onverdeelde , getande Bladen, die flaauw gehvabd zyn ; de Bloemen Troswys' hebbende. Onder den naam van Ahorn met langwerpig Hartvormige ongelyk getande Bladen , is deeze als m Tartarie^roefjende, in de Verhandelingen der Keizërlyke Akademie van Petersburg, op 't jaar 1749, afgebeeld en befchreeven Het is een Boomachtige Heefter, die de Bladen als van den Jukboomen TroswyzcBIoe men , gelyk de volgende , heeft, maar in fa rnengeftelde Trosfen. Men vindt'hem aan "e Oevers van de WoJga , op vogtige plaatfen. (2) Ahornboom met vyfkwabbige ongelyk «tande Bladen en Troswyze Bloemen. Deeze Soort maakt het Gewas uit: W3ar van de Geflagtnaam zynen oirfprong heeft Men noemt het, in >t Latyn , Ier, of Te', ris fi) Acer Folüs cordatis indivife fenvU t ■■ ™«fa3t:s. KRESjNj;:^ icer montarmra candidum. C. B Pin i,„ 7  Polvgami a. 585 ris, zo fommigcn willen ; welke benaaming waarfchyniyk van de duurzaamheid of fyndraadigheid des Houts, dat zonder Kwasten is, en dus van het Griekfch, zal afkomftig zyn. Men wil echter dat de Griekfche naam van deezen Boom , by T h e 0 p 11r a s ï u s , Sphendamnos zy. De Italiaanen heeten hem Accro, de Spanjaarden El-Azre. In de overige Taaien van Europa heeft hy verfcheiderlcy benaamingen. De Engelfchen noemen hem Maple-Tree of Witten ■ Tree ; de Franfchcn Erable, Opier of Sycomore; welke laatfte naam , zo wel als die van Plasne , zeer oneigen is ; alzo 'er andere Boomcn zyn , dus eigcntlyk geheten. De Duitfchers gecven 'er den naam aan van Mafeholderof- Masfholder, en fomtyds ook van Lei» Baum. dat is Linnenboom, wegens de zagtheid van hei Hout, en dcszclfs witheid. De gemeende naam, by ons, is EJchdoom of Schotfche Linden; hoewel men hem ook Ahorn en Maasboom (*), |l navolging van de Duitfchers, en Luitenboom wegens zyn gebruik tot Mufiek - Inlirumcntcn genoemd vindt (f). pa (*) De naatri van Mastbam is in de t/lfge^M Verbande hr.gc». II. Deel, Madz. 449 ; zeer verkeeróVyk- aar, deezei Boom gegeven ; dewyl die aan anderen toebehoort; zie hie voor, bladz. 407. (t) De naam van IUver-Efibe, fGpRÏER Flor. Bel?,, p 290. en by CommELYN ,'daar aan gegeven ,) behoort aan d Lyfterbezie- of Qm'.fterboomen. O 0 5 11 deel. III. Stuk. II. 'Ifdeel^ XXI. Hoofd* stuk. Ahornhoorn. >  586 Veelwvvige Boomen. II. Afdeei xxi. Hoofdstuk. Ahorn- Dar, deeze Boom een gemaatigde Lugt bemint , heeft Theophrastüs reeds aangemerkt. Hy groeit niet alleen in de Gebergten van Switzerland en Ooftenryk, maar ook in de vlakke deelen van Engeland en de Nederlanden; hoewel hy mooglyk zynen oirfprong uit die Gebergten heeft. Tournefort vondt hem in 't Bofch van Fontainebleau tusfehen de Rotfen groeijen. Hier te lande komt hy in de Haarlemmer-Hout en andere Plantagiën of Bosfchen by Buitenplaatfen voor , alwaar hy waarfchyniyk geplant zal zyn. Zyn fierlykheid kan deeze Boom wel draagen. Hy groeit tot een aanzienlyke hoogte , doch maakt geen fraaije ronde Kroon, gelyk de Linden. Dewyl ook de Bladen vroeg afvallen, en, fchielyk verrottende , hier door de Laanen , Pleinen en Straaten, in 't wandelen, onbevallig doen zyn ; zo wordt hy niet veel geacht. De Schors is voor 't Gezigt niet aangenaam, en het Hout der Takken broofch ; zo dat zy ligt aan Hukken waaijen door een Stormwind. Degrootheid der Bladen, die fierlyk uitgefneeden zyn , byna als Wyngaardbladen, wat donkerer groen van Kleur , is het eenigfte dat hem bekoorlyk maakt in Lusthoven. Men vindtze fmaller of breeder , meer of minder ingefneeden , ook donkerer of ligter groen en bont. De Bloemen groeijen aan Trosjes, van verre naauwlyks zigtbaar, bleek groenachtig van Kleur, en de Zaadhuisjes zyn gevleugeld, vertoonende zig  Polygamie. 5^7 zig, dewyl 'er veelen by elkander zitten, byna^ als bosjes van gevleugelde Infekten , en in 't byzonder als van de genen die men Juffersi of H Puiftebyters noemt. In derzelver dikke end een wrangachtig Meelig Zaad vervat (*). itt De Wortels van deezen Boom , gekneusd Sl uitwendig opgelegd, zouden, volgens P l i n i u s ,tl tegen de Lever-Pyn, en volgens Ser. Sammohices, in Wyn afgetrokken en gedron: ken, tegen het Zydewee van dienst zyn. In't Voorjaar , wanneer de Knoppen zwellen, geeft hy, ergens gekwetst of gebroken zynde, een zoet en drinkbaar Sap uit, even als de Wyngaard - Ranken , wanneer men die te laat fnoeit, en veele andere Boomen. Lister heeft door veele Waarneemingen op deAhornboomen ontdekt, dat zulks ook in de Herfst en den geheelen Winter door, met maatig vriezend Weer , gefchiede. Het Sap , dat 'er dus uitloopt , is zoet en fchynt veel overeenkomst te hebben met dat der Suikergeevende Ahornboomen in Noord - Amerika, waar van ik ftraks zal fpreeken. Middelerwyl kan ik niet nalaaten gewag te maaken van een zonderling Verfchynzel , my deezen Zomer in de Haarlemmer-Hout voor gekomen , en denkelyk aldaar niet ongewoon, (*) m hoofde van hetzelve ksn men hem geen Eike'drxtgende Boom (Arhr GUnMfera) noemen, gelyk gedaai is in BLANCAUD1 Ltxieé Mtdico, pag- 7- II, Deel, II!. Stuk. II. deel. xxi. 30fduk. Ahornra. ikerach! Vogt. Zwarte i'lakken at? de Sladen.  u Afdei xx] Hoof: stuk. Ahot hom. Het Hcut. 588 Veelwyvige Boomen. ^ Ik vond de Bladen van jonge Efchdoornen of _ * Schotfe Linden , aan de zyden van een Laan >• omtrent eens Mans langte hoog groeijende, met menigvuldige groote zwarte Vlakken gefpren** keld. Terwyl ik over die Vertooning peins; flaa ik het Oog naar boven , en zie, dat zy onder den Drup van Eikeboomen Honden. Dewyl, nu , het Sap der Eiken van dien aart is , gelyk wy weeten , dat het, in overeenkomst met andere famentrekkende Vogten uit Plantgewasfen, door by voeging van Yzer-Vitriool, of enkel van Yzer of Staal, zwart wordt; zo heb ik gedagt, dat 'er iets Vitriolifeh in de Bladen van den Efchdoorn moest zyn, om zulks uit te werken: ten ware het uitzweetende Sap , op de Bladen der Eikenboomen, reeds die zwarte Kleur mogt bekomen hebben, door aandoening van de Lugt, en dan door den Regen op de Efchdoorn - Bladen neergedroopen zyn. Dit zal mooglyk door nader Waarneemingen blyken. Ondertusfchen heb ik die zwarte Vlakken op geen ander Lcof gezien. Het Hout der Efchdoorn- of Ahornboomen is, wegens zyne fyndraadigheid en vastheid, zeer bekwaam voor den Draaybank, en wegens deszelfs witheid, dikwiis, inzonderheid in't gene van de Knobbels komt, met Oogswyze ronde Vlakken, die uit den rosfen zien , aartig als een Paauweftaart gefchakeerd. De Engelfchen en Duitfchers maaken van hetzelve niet alleen Bakken en Tafelborden , maar ook Theekopjes en Bak-  P O L ï G A M 1 A. 589 Bakjes, zo van gewoone grootte als van ongemeene kleinte, tot Kinder Speelgoed. Die wonderbaare Stelletjes, daar wel vyftig in elkander üeekende Bekertjes, zo dun als Papier, in eene Beker, van niet meer dan twee Duimen wyd , beilooten zyn , worden daar van gedraaid. De dikte van de Wanden dier Bekertjes is omtrent het honderite deel van een Duim (*). (3) Ahornboom met vyf kwabbige, eenigermaate getande , van onderen blaauwachtige , Bladen; en enkelde byeen vergaarde Bloem* fteeltjes. De Virginifche Ahorn met groote Bladen , die van onderen Zilverkleurig, van boven glanzig groen zyn , wordt hier bedoeld, C a t e s- m (*) Le Bois de 1'espece d'Erable, apelé Glinus par Theo phiast & OrigueU par les Efpagnols , eit jaunatre , vené d< gris & fert a divers Ouvrages de marqueterie , zegt de Hee abujson, FamUl. des Plantes, p.38i.De Glinus van Theo pbrastus wordt gehouden voor den Iaagen Efchdoorn of he Booghout, welk wit en {legt is. Origuela is de naam va een Stad in Spanje, 't Kan zyn dat men die Boomen , mooÊ lyk aldaar groeijende , naar deeze Stad noemt , doch da zullen zy van deeze Berg-Soort zyn, en in allen gevalle de Kleur van het Hout niet wel uitgedrukt. (3) Acerfoliis.qninquelobis fubdantatis , &c. Kalm. / II. zss; 309. AcerFol. qulnqaelobis acuminatis &c. Hor Ups. 94. Acer Virginianum Folio fubtus incano. Herm. Pa I. T. 1. Acer Virg. Folio majote Stc. pluk. Alm. 7. cates Car. I. t. 6a. Sel. Vog. II. Band. MILL. U. 6. T. t. 'trew. Ehret. T. 85 j 84. H, DEEL IILSruK II. A.fdeel.' XXI. HOOFDSTUK. III. ^ Acer Roode. : t 1 1 s t. s. f.  590 Veelwyvige Boomen. H. Afdeel, xxi. Hoofd» stuk. Ahornboem. b y geeft 'er, onder den naam van Ahornboom met roode Bloemen , daar zy den bynaam van heeft, een fraaije Afbeelding van. Niet minder fierlyk is de Aftekening van Ehret, door Trew aan 't licht gebragt. Deeze Boomen vertieren door hunne roode Bloemen en Vrugten', die wel zes Weeken lang duuren , zegt hy, de Bosfchen in Karolina ongemeen. Zy vallen zeer hoog , doch zelden zeer dik van Stam. In Penfylvanie vondt de Heer Kalm deezen Rooden Efchdoorn op moerasfige plaatfen overvloedig , gemeenlyk met Elzen verge. zeld. Van het Hout werden Borden , Spinnewielen , Rollen, Booten van Stoelen en Ledikanten , en dergelyke zaaken meer, gemaakt. Met den Bast verfde men zo wel Linnen als W'ollen Stoffen donker blaauw. Men kookte dien Bast, daar toe, eerst in Water, en deedt daar dan wat Koperrood in, wordende'er, op die manier, ook een goede zwarte Inkt van bereid. Als men vroeg in 't Voorjaar in den Boom kapt, loopt 'er een zoet Water uit, gelyk uit de Europifchen. Men hadt 'er eene Verfcheidenheid van , de Gekrulde of Mazel. Ahorn genaamd (*), wegens de fchoone marmers In 't Engelfch Curled Maple, dat is Acer crispim, en het wordt by Kalm , in 't Hoogduitfch, vértaald 'Ma/urine Ahorn. Sommigen willen , dat de Hoogduitfche naam, Mas. fioIder,v3n Mafcrn, dar is Mazelen, afkomftig zou zyn, wegens de vlakkigheid van het Hout ; doch die naam komt van Mafchen of Maazen, gelyk in een Net, en betekent alleen maai JBois madré, dat is, gefpikkeld Hout.  P o l. y g a m. i a; 5PI mering van deszelfs Hout, hetwelk zeer bemind werdt tot allerley Kastemaakers Werk ,Al wordende hetzelve hooger geacht en duurder H betaald , dan het Kerfeboomen of Nooteboo-ST men - Hout , het Wortelhout uitgezonderd. h Men vindt Boomen , die alleenlyk aan den buitenkant gemarmerd zyn, en van binnen niet. Deeze. Soort is tweehuizig en het Mannetje heeft dikwils de Bladen tot aan het Grondftuk ingefneeden , zo dat het zig als een byzondere Soort vertoont. (~4) Ahornboom met de Bladen Vingerswyze in vyven gedeeld met fpitfe Tandjes. s, ■ n Van de voorgaande Soort zegt Kalm, datgc men daar in Penfylvanie geen Suiker van maakt, maar wel in Kanada. Elders merkt hy aan , dat zulks ook gefchiedt van den Rooden Ahorn , en dat die Suiker bruiner of zwarter is, en tevens gezonder of beter voor de Borst, dan de gene die men van den zogenaamden Suiker-Ahorn, in Kanada , bekomt, welken Boom de Engel, fchen in Noord - Amerika Suikerboom of Zwarten Efchdoorn; de Hollanders en Duitfchers Noordfchen Nooteboom; de Sweeden , in Penfylvanie, Rintrao , en de Wilde Irokooizen Ozekéhta hee- (4) Acer Foliis quinquepartito - palmstis, acuminaro • dentatis. Syst. Nat. XII. Vtg. XIII. n .deei» ui. stuk» IL 'DEEL. XXI. 50FDÜK. Ahorn'm. IV- Acer xchari- im. Suiker •• evende,  II. i 'Afdeel xxi. Hoofdstuk. Abornitom. i 1 3 592, Veelv/yvige Eoomen. heeten. Hy zegt, dat het een Soort is, die van den Europifchen Efchdoorn vërfchilt; dat zeer wel te gelooven is; doch hoe Likn^üs hem als zeer verfchillende van den voorgaanden Rooden Ahorn kan aanmerken, begryp ik uit de bepaaling te minder, aangezien het Mannetje van den Rooden , als gezegd is, de Bladen ook zo diep ingefneeden of in vyven verdeeld heeft. Onder de Vertoogen der Buitenslandfche Geleerden , die in 't jaar 1755 door de Koninglyke Akademie van Parys aan 't licht gegeven zyn , komt 'er een voor van den Heer G a utier, over het maaken van den EfchdoornSniker in Kanada. Twee Soorten zyn 'er , zegt die Heer, waar van de Suiker aldaar bereid wordt. De eerfte komt , volgens zyne befchryving , vry] veel met den Europifchen Efchdoorn overeen. Dcszelfs Bladen, zegt hy, syn hoekig en gerond, byna van figuur als de tVyngaardbladen, maar gladder en.zagter, van boven donker groen , van onderen witachtig , met roode Steelen : de Bloemen groenachtig .vit en Troswys groeijende. De andere Soort «ras de Roode Ahornboom, voorgemeld, die 3e Bladen kleiner, minder gerond en puntiger ladt, in de gcheele omtrek getand, maar in 't jyzonder drie groote fpitfe Tanden hebbende. Zo fchynt dan de diepe Infnyding der Bladen, ot eene Vingerachtige gedaante , geen Kennerk te zyn van den Suiker - Efchdoorn. Den eer*  PöLYGAMIA. 593 eeriïen van deeze Boomen , zegt hy, noemde men in Kanada den Witten of Mannetjes, den anderen den Wyfjes - Ahorn of Erable Piane , en by verbastering plaine ; zynde die onder geer anderen naam bekend , en de Suiker , die vat den eerften kwam werdt Sucre d'Erable , du van den anderen Sucre de Plane geheten. „ Geel „ andere Soorten van Ahornen (zegt hy) gee B, ven in Noord - Amerika dat helder Water „ zo klaar als Kryftal, waar van een vette roo de Suiker gemaakt wordt , lekker van Smaai ,, en van een aangenaamen Geur, wanneer z\ „ onvervalfcht is toebereid" (*). Dat die Suikergeevende eigen fchap niet aai de Ahornboomen van Noord - Amerika bepaal is, hebben de Proefneemingen van den He< Dalman , nu twintig Jaar geleeden, aang< toond. Zyn Ed. liet in 't Voorjaar een Gat va een half Vierendeel diep , fcheef nederwaarc booren , in agt Sweedfche Ahornen, waar ondt geene jonger waren dan dertig Jaaren. In ht Gat fchroefde men een gewoone Houten Kraan om den Boom niet langer te laaten bloeden da men wilde. De eerde maal wierden 'er, in vit Dagen, twintig Kannen afgetapt, en, dit Vog zeven Uuren zagtelyk gekookt zynde, gaf hc overblyfzel derdhalf Ponden bruine Suiker. D twe< (*) Mem. ie Malh. & ie Thjs. T r ) Da Sttiker\ hiaakiuj'. :r n 6 r t » 2 r t t e u  594 Veelwyvice Boomen. II. Afdeel, xxi. Hoofdstuk. Ahornilim. v. Acer Tlatanoides. Swsedfche. Dee- (*) Stockh. Verhand. 1754. XVI. Band, p. 23s. (s) Acer Foliis quinquelobis acuminatls , acute Jentatis» glabris; Floribus Corymbofis. Fl. Suec. 303: si+. Acei Foliis palmatis acute dentatis &c. Hort. CBf. 143. Acer montawimtenuislïmis & acutisfirnis Foliis. C. B. Pin. 4jr. Acer major. Cam. Epit. 63. Acer montanum Orientab's Platani foliis atroTiientlbni. Pluk. Alm. 7. T. zsz. f. 1. Acer Foliis quinquangulis undique ferratis. hall. Helv. 41 r. Acer major Coidi. Lob. Ic 11. 199. Acer montanum candidum. V/ejns*. Tab. N. 15. *. Tkew. Eirit. T. si. tweedemaal liepen uit de agt Ahornen vyftiea Kannen Sap, waar van men, na dat hetzelve eenigen tyd gekookt ware, eerfielyk een half Pond Syroop , vervolgens een Pond dergelyke Suiker , als de voovige was , en eindelyk agt Loot Pceijer - Suiker kreeg. Van alle Soorten hadt gedagte Heer aan de Koninglyk Sweedfche Akademie Proeven gezonden. Men be-yondt dien Suiker zeer zoet, doch van een byzonderen niet onaangenaamen Smaak te zyn, en twyfelde niet, of door rafineeren zou dezelve nog veel verbeterd kunnen worden : maar wegens de kleine veelheid en befchadiging van den wasdom der Boomen , werdt die Uitvinding , voor dat Ryk, niet oirbaar geacht te zyn (*). (5) Ahornboom metvyftandige gefpitfie , [pitsgetande , gladde Bladen , de Bloemen in Kroontjes.  P ö t ï g A M i Ai 595 Deeze Soort moet de Sweedfche Ahorn, zo eVen gemeld, zyn, welken de vergaaring der Bloemen tot een Kroontje veel meer van de voorgaanden , en in 't byzonder van den gewoonen Efchdoorn onderfcheidt, dan de figuur der Bladen , niectegenftaande dezelve in 't' byzonder Platanóides , als naar den Platanus gelykende, getiteld wordt. Onder deezen bynaam is 'er door den vermaarden Trew, uit de Aftekeningen van den fchranderen Ehret, een Afbeelding van gegeven , die alle anderen by na, uitgenomen die van Schmidei,uit Gesisterus, in naauwkeurigheid en volkomenhek overtreft; hoewel die van Weinmann op Plaat N. is, ook niet kwaalyk ftrookt. Di eerfte Afbeelding van denzelven vindt men b Camerar:us, onder den naam van Groou Ahorn , by fommigen Duitfche Platanus , b; anderen Carpinus Plinii; by de Grieken Sphen damnos , by de Franfchen Plasns , en by d< Duitfchers^Aonz of Wald+efchern genaamd. Hie Uit zou men mogen denken , dat deeze Soor ook natuurlyk voortkwam in de middelfte dee len van Europa , terwyl onze Ridder deszelf woonplaats alleenlyk iu de Noordelyke deelen als ook in de Bergen van Stirie en Savoijc ftelt. Kramer vondt hem in Ojftenryk, ei de Heer Haller heeft hem zelfs als een ge meene Boom, in de Bosfchen der Gebergten vai SwitzerJand, waargenomen;jade gedagteTREv Pp 2 toon II. deel. lil. stuk. li. Afdeel. xxi. Hoofdstuk. Ahorn. boor». I r r 3 ) i " l t ' C  556 Veelwyvige Boomen. II. Afdeel, xxi. Hoofd- stuk. Ahornbutra. \ toont aan , dat men hem byna in alle oorden van ons VVereldsdeel aantreft. De figuur der Bladen is in deeze Soort zo zeer verfchiHende, dat men hem niet ligt met den gewoonen Efchdoorn verwarren zoude, indien mefize by elkander zag. De Heer Haller, geeft 'er flegts vyf hoekige, in de geheele omtrek Zaagswys' getande Bladen aan. LinNjEus bevondtze als gemeld is. Zy gelyken byzonder naar die van den Westindifchen, niet van den Oostindifchen Platanus, gelyk by Plukenetitjs gezegd wordt: want zy hebben byna geen Infnydingcn. Het is een hooge Boom, met wit, geaderd / Hout, zegt Haller. In Sweeden komt deeze Soort, zo onze Ridder zegt, veel by de Huizen en in de VefdeE, inzonderheid in de Zuidelyke Provinciën, voor, wordende van de Sweeden Lonn geheten. Het zou de gene zyn, die men in Duitfchland Leinbaum, dat is Linnen - Boom noemt, wegens de witheid van het Hout. Op de Eilandjes aan de Sweedfche Kust, die men Scheeren noemt, groeit deeze Boom zeer overvloedig, en men ziet hem ook hier en daar op 't Vaste Land ,doch meest aan den Zeekant. In de harde Winter, van de Jaareni7sp en 1760, bevondt men evenwel, dat verfcheidene van deeze Boomen, zo groote als kleine; die om Tuinen geplant waren, of zig in Laanen en Plantagiën , zo wel binnen de Stad Abo in Einnland , als daarbuiten, bevonden; van boven*  PotïCAMiA. 597 ven , zo verre zy met den Stam buiten de Sneeuw ftonden, geheel verdorven waren; doch in 't volgende Voorjaar gaven zy, uit den Wortel en hetonderfteder Stammen, nieuwe Scheuten. De genen , die in de Bosfchen ftonden, waren door de Koude niet befchadigd (*). Deeze Ahornboom, die eigentlyk, evenwel, tot dc koude Landen fchynt te behooren, wordt 'ér eveneens als de gewoone Europifche Efch. doorn , wat het Hout aangaat, gebezigd; zynde dat der Knoeftcn en Wortelen, inzonderheid, zeer fraay gemarmerd. De jonge Bladen, bovendien, gebruikt men om als Augurkjes in te leggen , tot Verfnapering , en de volwasfec Bladen tot Moes. Dit het Sap des Booms kan, als gezegd is, Suiker gemaakt worden , even als van andere Soorten. De Mannetje? Bloemen , cp 't end des Bloeytyds afvallende 3 verfpreidëh zig als een geelc Sneeuw over den Grond. (6) Ahornboom met driehvabbigs , fpits gekartelde Bladen en Troswyze Bloemen, Men vindt deeze Soort, volgens den Heer K alm , in Penfylvanie. De Bladen , in drie geheele zeer gcfpitfïe Kwabben verdeeld, hebben (*) SiokJiolms. Verhand. Ijti. XXIII. Band. p. S*» (6) Acer Foliis trilobis acuminatis fcrrulatis , Floribas racemofiS. Dü HAM. Arbr. I. p. 23. T. IZ , 13. f. II. PP 3 II. Deel. 111. Stuk. II. Afdeel. xxl Hoofdstuk. Ahirii' vr. Acer Penfylvanicttm. PentyivamTche.  II. Afdeel. xxi. Hoofd «TUK. vii. Acer Cttmr>ef}re Kleine. 503 Veelwïvi ge Boomen, ben den Rand met uitermaate fyne en fcherps Tandjes Zaagswyze bezet. De Bloemen groeijen in neerhangende Troslen. Het is een laage Boom, (7) Ahornboom met gebvabde ftompe uitge^ gulpte Bladen. De laagheid van Gewas onderfcheidt deeze allermeest van de anderen , weshalve menze Kleine - Ahorn noemt, of, om dat zy meer ten platten Lande dan in de Bosfchen groeit, VeldEfchdoorn. De naam van Booghout, om dat men 'cr wel Schietboogen van plagt te maaken, wordt in 't byzonder toegepast op deeze. fvlen vindtze door geheel Europa, zo wel in de Zuidelyke en middelltc als in de Noordelyke deelen. Sommigen willen, dat deeze Soort, in de Bosfchen , ook wel een aanzienlyke Boom wordt; doch anderen Hellen de hoogte op niet meer dan tien Voeten. Niettemin heeft het Gewas een rimpelige, gelplcetene, ruuwe Schors, volgens den Heer Haller, die de Bladen zegt „ over elkander , in 't kruis, op lange Steelen ftaan„ de , half drickwabbig , met de zydelingfe „ Kwab- (7! Acer Foliis labatis obtufis emarginatis. VI. Snee. ii. N. Acer Foüis ttipartiro -palmatis &c. Hort. Cliff. 147. Roy/fh Lurdbat. 459. GOBT. Gelr. 78. Ff, Belg. p. 291. Acer Foliis femi - trilobis , Lobis obtufe incifis. HALL. Helv. 421. Acer Campeftre et minus. C. B. Pin. 43'. Acer minus. j)pg. PlVpt, 840, DpD. Kruidt. 1314. TOÜENF. Infl. 615.  fOLTTGAMIA. 599 j9 Kwabben half in tweeën verdeeld en de „ middelften drietandig , met alle de uiterfte si Slippen ftomp , van onderen glad en groen l] te zyn". Men vindt 'er evenwel, zo zyn! Ed. erkent, ook andere en grootere Bladen aan,, die hoekig zyn , en meer gelyken naar de Bladen van den gewoonen Ahornboom. Uit de figuur der Bladen zyn zy derhalve niet gemakkelvk, maar eerder door derzelver witheid of ruigte van onderen , te onderfcheiden, hoewel dit°ook niet zeker gaat. „ Ieder Top-Takje „ brengt een Bloemtros voort, van gepaarde „ Steeltjes , met uitgefpreide Bloemblaadjes en „ agt of tien Meeldraadjes, uit haar eigen Kuil„ tjes", volgens dien zelfden Heer. Hy voegt 'er by dat de Wieken ruig zyn , en in de groote Ahorn wel ruig in de Jongheid, maar in de volwasfcnheid kaal: verftaande mooglyk daalde Oxels der Bladen door. Eene Vcrfcheidenheid, die niet dan Mannetjes-Bloemen draagt, en derhalve onvrugtbaar is , heeft men omftrecks Parys waargenomen (*). De Hoogleeraar de Gorter merkt aan , dat deeze Kleine Efchdoorn, die op veeleplaatfcn in ons Land voorkomt, van de Boeren Effen - Doorn genoemd wordt, en gemeenlyk SpaanJche Aak. Voor geen van beide die Benaamin gen vind ik eenige reden. Doornachtigheid is, myn (*) MAPfl HIJl. PUnt. Mfat. p. 5. Pp 4 U.Deel. iii. Stuk, II. Afdeei.. xxi. Hoofd- TUK. Ahorn* •oom.  II. Afpsel. xxi. Hoofdstuk. * Ze *t voorg. ST' K, biidz, 576. viii. Acr.r JUn/tetfi. imam. Mompcilietlciie. ] < i 1 1 ] (A) Ahorn. ft) Mtr Foliis trilobis integerrimis g!atjr;sj annu;s_ royï(f l-gfru. 459- Go'j.iN yf/m^. jis. acer trifoliam c B *»«. 43i. r-LUK. Alm. 7. T. %SU f. 3, Du Ham. Arbr r J>. 48. T- 10. f. 8. r ' Jo? Veelwyvice Boomen. myns wCetens . in de geheele Boom niet, en evenwel noemt men hem Efchdoorn. Zou dit ook van het Hoogduitfch afkomftig kunnen zyn , alwaar men een Wtissthorn of Witten Doorn, dat is de Haagdoorn ,• en eenen Zwarten of Schlehe - Thorn , dat is de Slee - Pruim, in't Engelfch Blackthorn , heeft * ? Men mogt dit Booghout , ais ook in de Haagen en Kreupel, bofch veel groeijende, wegens de Afchgraauwreid van de Schors Afchthorn genoemd hebben ; waar van dan Efchdoorn kon gemaakt syn? Met de Esfchenboomen, immers, heeft Je gedaante de minite overeenkomst niet. (8) Ahornboom met driekwabbige, ongetande, gladde Bladen, die jaarlyks afvallen. Van een Driebladigen Ahorn, wiens Bladen n drie Slippen verdeeld zyn, is reeds door C, ï a uh in u's gewag gemaakt. Zy heeft de "el iagte Slippen der Bladen niet gekarteld of ge. and, en de Bloemen groeijen by Trosfen. Oe leer Gohan , die deeze Soort by Montpelier waarnam, merkt aan, dat de Kwabben der 'Iaden ipit/e punten hebben.  P O L Y G A M I A. OOI (A) Ahornboom met driekwabbige , ongetande , ruigachtige Bladen , die niet afval-' lm. '. Ahornboom uit de Levant met Klim - op Bladen wordt deeze van Toürkefort getytcld. Ik kan echter niet zien, dat die Kruidkenner daar toe betrekt den Kandifchen of Kretikken Ahorn van Alpinus , als een byzondere Soort daar onder geplaatst, en vergeleeken met dien, welken Bellonius op 't Eiland Kandia waarnam , zeggende daar van, de Ahorn, op koude Bergen groeijende, van „ het Landvolk Asphendannos genaamd, heeft „ op den Berg Ida het Hout meer gekruld , dan op eenige andere plaats." Waarfchynlyk wordt daar mede flegts de gewoone Grootc Ahornboom bedeeld , en dus geenszins die van Alpinus, welken die Autheur kreeg als een klein Gewas , met ruige Steelen, dat naby fcheen te komen aan den Efchdoorn van Montpellier , dien Dalechamp, zegt hy, aldus geheten heeft , en befchryft „ als een „ Boom van maatige hoogte , met de Takken „ taamelyk uitgebreid , de Schors eenigermaate ,, paarfchachtig hebbende, en het Blad naar dat „ van (A) Acer Foliis trilobis integerrimis pubelcentibus pererjaan. iibus. Mill. Oill. 10. Acer Orientaüs Hederse folio. Toubnf. Cor. +3. Poe. Oriënt. 191. t. 85. Acer Cretica. alp. Exct. 9. t. 8. Du Ham. Arbr. i. p. 28. t. 10. f. 9. Pp 5 ii. Deel. iii. Stuk. II. Ifdeei,* XX. 30OFD- tuk. A. Acer Zreticum. Levant-' "che.  <5os^ Veelwyvige Boomen. II. Afdeel. XX. HOOFDSTÜÏ. 11. \Acer Negundo. Virginifche. .„ van den gewoonen Ahornboom ïgelykende , maar flegts driepuntig, dik en geaderd." De Wolligheid , inderdaad , van een klein, jong Boompje , zou geen weezentlyk verfchil maaken , zo min als de figuur der Bladen, die in deeze als een Klaverblad zyn,• weshalve zy thans flegts als een byfoort wordt aangemerkt , niettegenHaande 'er de onderfcheiding. van het al of niet afvallen der Bladen, is by gedaan (*). (9) Ahornboom met famengefidde Bladen en Troswyze Bloemen. Deeze Virginifche Ahorn verfchilt, doordien hy Esfchenbladen heeft, volgens Clayton, veel van de anderen. Dezelven zyn drie- en vyf kwabbig volgens Plukemetius, die het een zeer groote Ahornboom tytelt , betrekkende daar toe den Vreemden Boom, met Bladen als die der Esfchen gevind en Zaagswys' getand , welken men t'onrechte voor den Negundo heeft gehouden, van Ray ff). Dit fchynt evenwel aanleiding gegeven te hebben tot den by- naam, (*) In de Iaarftc of Dertiende Uirgsare van het Syst. Nat. Vegetahiliutn , naamelyk. Acer Foliis compolïris Floiibus raeemolïs. Hort. Clijf. H+. Grom. Virg. 15+. Royen Lugd^at. 460. Acer maximum, Foliis trifiJis, Virginianurn. pl"k. Alm. 7. T. 123. f. 45. (f) De Blad«i zouden volgens dien Autheur, uit vyf Vinbladen beflaan , en juist zulk een Boom vind ik onder den Baani van Platanus , Masffoldir, afgebeeld by LONICERUS.  polygamia. GOJ Haam. Dat het de Suikergeevende Ahorn der^ Kanadieren niet zy. is uit het voorgaande blykbaar, niet alleen , maar die , welken Clay-1 ton als den Suikerboom opgeeft, hadt deBla-E den groot en driekwabbig uïtgeknaagd, de Bloemen wit en de Schors witachtig (*). (io) Ahornboom met ovaale , ongekartelde, altoos groene. Bladen. ƒ 1 Deeze Soort van den Heer Mille r, als ins de Levant voorkomende, opgegeven, is naderhand van hem wederom gewraakt. Dit brengt my den Ahornboom in gedagten, die volgens Theophrastus en Pt initjs byeen Fontein omftreeks Gortyne op Kandia gedaan zou hebben, en wonderbaar was, om dat hy altoos groen bleef. Men vindt dit in de vertaalde Rei?cn van Tournefort verhaald , doch die beide Autheuren fpreeken van een Platanus. By die gelegenheid zal ik hier een aanmerkelyk Bericht van den fchranderen Hasselquist invoegen, dat tot bevestiging dient van het gene hier voor , aangaande de overmaatige dikte der Platanus - Boomen, is gezegd*. Hy (*) Geoh. Flor. Virg. p. isr. Zie ook hier voor , bladz. S9i- (10) Acer Foliis ovatis integerrimis fempervirentibus. AIlLL, J)it7. Syst. Nat. xii. Veg. xiii. Mant. izs, ii, deel. iii, Stuk, II. .fdeel. XXI, lOOFD» TUK. X. Acer mpertrens. Altoos toene.  IL Afdeel xxi. Hoofdstuk. Aborniem. 604 Veelwvvige Boomen. Hy fchryft dus in zyne Zesde Brief. „ De ■ j, Maat van veertien Ellen , welke ik hier in„ fluit, is de dikte van een Ahorn (Platanus), ,, die een wonder verftrekt in het Ryk van on„ zen Vader, ik meen Stanchio, dc Geboorte,, plaats van Hippocrates (*). Deeze ,, Boom heeft zeven - en - veertig Twygen, waar s, van iedereen Vadem dik, enmetStccnen Pys, laaren onderftut is. Zy befchaduwencenruim„ te, welkezekcrlyk wel zo groot is, als de groo,,, te Markt te Stokholm. Onder zyne Schaduw zyn „ meer dan twintig, zo grooteals kleine, Woon„ huizen gebouwd. Ik geloof in deezen Boom „ een der groorftc , oudtte en merkwaardigfte, „ Inwooners van het Ryk der Planten, tc heb„ ben gezien" (]). M 1 m o s a. Stuipboom. Dewyl de Latynfche of Griekfche Geflagtnaam van de Gevoeligheid , welke fommigc Soorten 'van dit Gcflagt hebben, afkomflig is , zo geef ik 'er , niettegenftaande dit geenszins op allen past, den naam van Stuipboom aan. De f *) Men weet dat die Vader der Geneeskundigen den hy. naam van Cius voert, als ge'iooren zynde op 't Eiland Co of Cos, aan de Kust van Natolie in de Griekfche Archipel: maat dit Eiland wordt van de Turken en anderen hedendaags Staneb'so of Star.ku geheten. Ct) HASSELT Reiz: r.atb Pal'Jlind. Rostock , 1761. p. ïa'7.  Polygamie. <5oj De Bloemen zyn in vyvcn gedeeld en heb* ben een vyftandigen Kelk , met vyf of meer Meeldraadjes. Sommigen zyn dus alleen Mannelyk , maar anderen van beiderley Kunne , als hebbende bovendien een Styl of Stamper met een Vrugtbeginzel, dat eene Haauw wordt, die het Zaad bevat. De menigte van Soorten, tot drie - en - veertig toe , welken dit Geflagt heeft, deedt onzen Ridder daar Afdeelihgen in maaken, naar dat de Bladen of eenvoudiglyk gevind , of twee. en driepaarig, of gepaard en tevens gevind, of dubbeld gevind zyn. De twee eerfte Afdeelingen hooren hier t'huis , en bovendien van de anderen nog verfcheide Soorten. (ï) Stuipboom , die ongedoornd is, met gevinde Bladen van vyf paaren; de Steel, met Leedjes en gezoomd. ; De bynaam is van Plu mi er afkomftig , die dit Gewas Inga, dat waarfchynlyk de Brafiliaanfche naam zal zyn, genoemd hadt. Ons Volk noemde het, volgens Marcgraaf, La- (i) Mimofa inermis, Foliis pinnatis quinquejugis , Petiolo artfculato margiuato. Syst. Nat. XII. Gen. uaj. p. 67j. Vig. XIII. p. 7S7. Hart. Cliff. 209. Arbor Siliquofi Brafilieniïs. Sloan. Jam. 153. Hifl. II. p. 58. T. 113. f. 1. Raj. Hift. 1762. Mar. Sar. T. ji. Inga floie albo firabiiato, Fmftu dalei. ïlu». /?. ij. H.DUJ.. IIL Stxu, Ui !\.FDE£L. XXI. EÏOOFDiTUKt r. Mimofa '«ga. Suiker'eulen-  & 'Afdeei xxi. Hoofdstuk. SaihjrPetiler.JSaora. n. Mimofa Fagifolia. Beuker bladige. fi) Mimofa inermis, Foliis pinnatis bijugis , Feciolo mt.-pinato. Jkcq. Amtr. Hifi. 261. t. i«. Arhor Siliqiiofa Fag-'»;* Foliis Aaiericana. Pum. T. 1+1. f.a. 606 Veelwyvicè Boomen. Lotus : doch hy befchryfc vier Soorten van . Inga, allen de Bladfteelen op zyde gewiekt hebbende of gezoomd, en deeze heeftze bovendien met Leedjes. De Brafiliaanfche wordt geen groote Boom, maar brengt Haauwen voort van twee , drie of vier Duimen lang, met eenige bruinachtige Boontjes , die als in een Bed van witte Zyde of Fluweel leggen, even als onze Boeren Boone.i; doch die zelfitandig* heid is zeer lekker en wordt van de Inlanders met fmaak gegeten. Met reden kan ik hem derhalve Suiker - Peulen Boom noemen. By Merian vindt men gezegd , dat het een groote Wilde Boom is in Suriname, met Pluisachtige Bloemen , wiens Zaadhuisjes lange, gedraaide Peulen zyn , die zwarte Boontjes bevatten in zekere Lymighcid leggende , welke men afzuigt , en ze deswegen Zoete Boontjes noemt. Van de geftalte der Bladen kan men uit de Afbeelding oordeelen. De Bloemen zyn eenbladig, enkelbroederig en veelmannig. (2) Stuipboom , die ongedoornd is, met gevinde Bladen van twee Paar en, den Steel gezoomd hebbende. Een Amerikaanfche Haauwdraagende Boom met Beuken - Bladen , op 't Eiland Barbados groeijende , en aldaar de Spaanfche Eik gety- teld,  Polygamie. tfo'j teld, levert deeze Soort uit, die de Bloemer by Kroontjes, enkelbroederïg , veelmannig , doch geen Klier tusfchen de Vinbladen heeft. Mooglyk zal het een andere Soort der Inga van fvï a r c g r a a f zyn. De Heer Jacquin nam, in de Bosfchen or 't Eiland Martenique, deeze Mimofa waar, al: eene digtc Kroonboom van dertig Voeten, heb bende dikwils een regten Stam van tien Voetei hoogte, en een Voet dik. Het witachtigeHoui was met eene bleekbruine gladde Schors bedekt. De Bladen waren twee- en fomtyds driepaarig gevind, ovaalachtig Homp, donkergroer en de uiterfren ver de grootften, drie of viel Duimen lang. De Bladfteelen hadt hy niel gezoomd gevonden. Een enkele digte Aair . van twee Duimen lang, bevatte ongevaarveer tig witachtige Bloemen , byna zender Reuk . met geelachtige Meelknopjes. De Vrugt wa< een Lederachtige bleekgeele Haauw , met een( witachtige zoete Pap, daar in beilooten, wel ke de Ingezetenen gewoon waren uit te zui' gen, noemende zo wel den Boom als de Vrugt. Pois doux, of Zoete Peulen. (3) Stuipboom , die ongedoornd is , met ge. vin- (3) Mimofa inermis, Foliis pimiatis Bijergis, Foüolis' infe. rioribus minoribus, petiolo Kneatf, Syst. Nat. XII. Vez. XIII. Mimofa inermis, Foliis pinnatis. &c. Vir, Clip. 4P~. Hort. Cliff. 209. Phafeolus arboreus tetraphyllos Zeylanicus. .Pluk. Alm. 294. T. 2ir. f. s. EuiïM, Zeyl. 192, BüK.M. Fl, Ir.d. zzz. II. DEEt, in, Stuk, ir. Afdeel»" xxi. Hoofd» stuk. S:uip~ hom. iii. Mitmfit ! nodoju. Knoopige.  6o8 Veekwyvige Boomen'. II. Afdeel. xxi. Hoofdstuk. Stuip' item. iv. Mimofa bigemina. Tweepaarige. vinde Bladen van twee paaren; de onderfte Blaadjes kleiner , den Bladjteel limaal. Onder den naam van Ongedoornde Mimofa met vier Vinblaadjes en eene Eyronde Klier, tusfchen de laagften die kleiner zyn , komt deeze in de befchryving van den Tuin van Cliffort voor. Plukenetius noemtze de Vierbladige, Boomachcige, Phafeolus van Ceylon, in de Koninglyke Tuin van HamptorCourt zig bevindende. Men vindt 'cr, door den Hoogleeraar J. Burmannus, in zyne befchryving der Planten van dat Eiland, gewag van gemaakt. (4) Stuipboom, die ongedoomd is, met tweepaarige gefpitfte Bladen. Tweepaarig wordt deeze Soort genoemd, om dat 'er , in dezelve , twee gepaarde Bladen voortkomen op twee gepaarde Steeltjes. Men acht het de Katou - Conna te zyn van Malabar, by R a y genaamd Indifche Peuldraagende Boom, met een vyfbladige Bloem (*). Dezelve is een (4.) Mimofa inermis 5 Foliis bigeminis acuminatis. F.'. Ztyl. 218. Ceratiae quodammodo affinis&c. Pluk. Alm. 95. KatouConna. Hort. Mal. Vr. p. 21. t. 12. IUj. Hifi. 1746. Ulhanda, Burm. Zeyl. 23 r. Burm. Fl. Ind. 222. (*) LiNNasus, niettemin, verzekert, dat de Bloemen oofc in deeze Soort eonbladig, enkelbioederig, en veslrruanig zyn.  P O I» Y G A M ï A. 609 een hoöge Boom , met den Stam drie of vier^ Voeten dik, den Bast en het Hout bruin hebbende, met een rood Merg; de Bladen door-^1 gaans gepaard op hunne Steeltjes; de Bloemen Pluisachtig; de Vrugten zyn fpiraale, Wolli-* ge, Haauwen, door 't open gaan haare zwarte gladde Zaadkorrels vertoonendê op een van binnen roode Schil. De Boom is altyd groen, en altoos met Bloemen of Vrugten beladen. Men noemt dezelven Favas Orelheiras in 't Portugeefch, en Oorhangers in de Nederduitfche Taal, om dat zy een zo fraaijc gedaante hebben» (ai) Stuipboom, die ongedoornd is, met dubbeid - gevinde Bladen , de halve Vinnen . /pits; den Stam Boomachtig. j Deeze j op vogtige plaatfen van Jamaika en de Karibifche Eilanden door Slqane en Browne waargenomen, fchynt echter doof den Heer Jacquin in de Westindiën niet gevonden te zyn. De eerfte Autheur noemtze Roomachtige allergrootfie Acacia, die ongedoornd is, (21) Mimofa inermis |Foiüs bipinnatis, Pinnis dimidiatis acutis &c. Syst. Nat. xii. Vtg. xiii. Mimofa Arborea, G*» tice cinereo &c. BROWN. Jam. 252. Acacia non fpinofa &c, PLOK. Alm. V. T. 251. f- *• Acacia Arborea maxima, &c. SLOAN. Jsm. u7. p- 54- T. m.f- ?» *. RJJ. ëufpi. ®f. ^ IU DEEL. III. STUK. . . " ir; LFDEÊL.' XXI. lOOFD» rus. Stuip* torn, xxi. Mimofa Arborea. ï.egtftain« nige.  <5ro Veelwyvige Boomen. II. Afdeel xxi. Hoofdstuk. Stuip* hoorn. xxii. Mimofa Leb%tkArabifche. is , met de Vinbladen zeer groot, witte Bloemen, en omgedraaide, hoogroode, dikke zeer fraaije Haauwen. Bkownk geeft 'er den naam aan van Boomachtige Mimofa, met eene Afchgraauwe Schors: de Bloem-Aairen Klootrond ; de Haamven van binnen rood, met zwart glinfterend Zaad. Plukenetius merkt aan„ dat de Bladen van een breeden Grondfteun fpits uitloopen. De groote Bladfieelen , zo wel als de Takken en alle de Steeltjes ruig, zyn bezet met zeven paaren van zydeiingfe Bladfteelen , die ieder zeventien paaren van Vinblaadjes hebben, waar van de onderften kleinst, volgens onzen Ridder. (2a) Stuipboom, die ongedoornd, is, met dubbeid gevinde Bladen van Vier paaren, de Vinnen langwerpig ovaal; de Bloemen enkelbroederig gebondeld , den Stam Boomachtig. Door Hasselquist werdt, in Egypte, deeze Soort van Mimofa waargenomen, welke hy een Boom tytelt, in 't Arabifch Lebbek genaamd , en, dewyl die in de Hoven te Kai • ro groeide, zal het Gewas mooglyk uit Ara- bie (22) Mimofa inermis , Foliis pinnaris quadrijugis &;:. >yst. Nat. xii. Vig. xiii. Mimofa Foliis pirmatis Sec. lASSELC^. AU. Ups. 1750. p. 9.| Ititi. 473: ji2. Acacia ion fpinola Ind. Or. Colutea: Foliis &c. Pluk. Mant. 11. f. I3i. f. 1.  PoLXGAiVïlA. Sll bie afkomftig zyn. In tweejaan'gen , die hy aldaar gezien hadt, was de Stam naauwlyks een Arm dik, en de grootte als een Kerfen of Amandelboom ; doch het worden Boomen , zegt hy , van hoogte als de Gebouwen. £b meldt alleenlyk , dat de Bladen gevind zyn dat is met korte Steeltjes aan een gemeen Rib gehecht, fluitende zig, met het ondergaai van de Zon , tegen elkander. De Bloemei ftonden ieder op een eigen Steeltje, en haddei een gekleurden , vyftandigen Kelk," waar in ee Trechterachtige Bloem , van dergelyke Kleur dat is , uit den witten geelachtig , met veel zeer lange Meeldraadjes , en een langwerpi Vrugtbeginzel, wordende een platte Haauw c Peul , van anderhalf Voet lang en rykelyk ee Duim breed. L i n n je v s geeft maar een Span laugte aa de Peul ; zyn Ed. zegt , dat de Bloemen t gedeelde Bondeltjes voortkomen , en dat h getal der Vinblaadjes , die een Duim langi hebben, van twaalf tot twintig is. In de A: beelding der aangehaalde Oostindifche van Pu kenetius , vind ik op 't hoogst maar m Vinblaadjes , en de Bladen hebben geen minfte blyk van dubbeld gevind of vierpaar te zyn. Van waar is dan de bepaaling dee2 Soort afkomftig ? Q.q 2 (33) Stuip- II. DEEU III. STUS* II. A.fdeel». xxi. Hoofdstuk. Stuiptom> i I I 1 5 e g t k n y k e :n 't ig er  II. Afdeel xxi. Hoofdstuk,xxiii. Jllimofa •vata. ■Wollige. 612 Veelwyvige Boomen. (23) Stuipboom, die ongedoornd is, met duhbeld gevinde Bladen , de buitenfte Vinblaadjes grooter, omgekromd en Wollig. Aangezien Linnjeits deezen zerf in de Cliffortfche Tuin gehad heeft en dus befchreeven, zo kan men niet twyfelen of die zal wel gelyk zyn Ed. zegt, de Vinblaadjes gladachtig met Wollige Steeltjes, de Bloemen Kroonswyze en Veelmannig, met ruige Kelken , de Bladen dubbeld gevind , van vier paar Bladftceltjes, wederom met vier paar Bladen aan ieder Vinfteeltje, hebben. Zou dan ook dit, by abuis, op de voorgaande Soort toegepast zyn ? ' Zyn Ed. brengt hier bedenkelyk 't huis, den Brafiliaanfchen Haauw-Boom van Breyn, die door denzelven geacht wordt de Guabi-pocacabiba te zyn van M a r cg r a a f, een Heefterachtige Boom, in Stam , Takken , Bast en Hout, naar den Vlierboom gelykende, hebbende ook dergelyke Reuk en Spongieus Merg : maar Bladen als die van de Fraxinelle, mids dat deze!ven niet getand zyn, bly-groen, dun en ftyf, van boven glad, van onderen Wollig ruig, als de Salie - Bladen. Steeltjes van een Handpalm lang , die meest twee of drie by elka». (23) Mimofa inermis Foliis bipinnatis, Finnis exterioribus majoribus incurvatis pnbescentibus. Hort. Cliff. 209. Arbor Gliquofa Brafiliana.Siliqua tormoll, frutescens, Fraxinella: foliis. BBEÏN. Cent. i. t. 1 j. an ? GlJabi. pow,. Wba> Br«. ui. Pis. Eres. 17*.  POLVGAMIA. 613 Icandcr , zelden één alleen , t uit de zyden deiTakjes voortkomen, hebben ieder een Kroontje °f«. &c. H, Lusdbm,  Polygamia. 6I7 van dien Tuin , heeft dit Gewas afgebeeld en befchreeven. Hy verhaalt in den jaare 1623 , dat het toen reeds Boomen maakte van twaalf Ellen hoog; ja dat die grooter zouden geweest zyn, indien het niet door de Winterkoude veel geleeden had. Dewyl hy tevens de grootte by die van een Hazelaar vergclykt, zo geloof ik niet, dat hier door hem gewoone Ellen gemeend worden, maar op 't hoogst Oubiti, gelyk ViTrdvius heeft , van anderhalven Voet. Dit blykt te meer, om dat hy den Stam zegt maar een halve Palm , of ongevaar een Handbreed, dik geweest te zyn. Aan de Takken waren lange t taai je, Looten , gelyk die der Hazclaaren, met dergelyke Schors bekleed, doch bogtig, en hier en daar, zo wel als aan den oirfprong der Blad' Heekjes , bezet met tweevoudige, aan de zy den met het Steeltje famengegroeide fcherpe Doorens, wel een Duim lang, eerst roodachtig en vervolgens wit van Kleur. De Bladen be ftonden uit verfcheide Steeltjes met ovaalachtige gepaarde Blaadjes , insgelyks tegenover el kander aan een langen Bladfteel gevoegd. De Bloemen kwamen als kleine groene Bolletje te voorfchyn , gelyk het Vrugtbeginzel van eer Aardbezie , wordende vervolgens geel en n: verloop van twee of drie Dagen een ruig wil Bolletje , als een Wy - Kwast, van Meeldrar. jes der menigvuldige Trechterswyze Bloempje! famengefteld. 5 Twee II. Peel, lil. Stuk. Ut Afdeel. xxi. Hoofd* stuk. Acacia, ;  n. Afdeel. xxi. Hoofdstuk. Acacia. (34) Stulp- 618 Veelwyvioe Boomen. Tweemaal 's Jaars, in 't Voorjaar en de Herfst , bloeide dit Gewas te Rome, en wel het overvloedigite in September , doch die Bloemen gaven geen Vrugt. In een zodanig Blocmbolietje heeft hy wel honderd en meer Kelkjes geteld, die ieder veertig of vyftig Haairdunne Meeldraadjes, met geele" Knopjes, uitgaven ; zo dat het getal dier Draadjes , in zulk een Bolletje , ten minfte vier- of vyfhonderd was. De Smaak deezer Bloemen was famentrekkende met eenige bitterheid: de Reuk als die der welriekendfte geele Violieren of Muurbloemen , en zy behielden zelfs gedroogd zynde dien Geur. De Eoomen raakten 's Winters haare Bladen kivyt , en bleeven kaal tot in Mey. Op de Bloemen, die zy dan uitgaven, volg Jen trosfen van Haauwei] , iömtyds tien by malkander, een half Voet lang en een kleinen Vinger dik , rondachtig en knobbelig wegens de ingeflooten Zaaden. Deeze Peulen waren eerst green, en ryp wordende zeer zwart van Kleur : de Smaak der jongen of groenen was zeer fam en trekken de , en deeze hoedanigheid verminderde door de rypwording, geevende de Zaaden, die men daar in vondt, als éón zulke Zaadkorrel maar een weinig tyds in de Mond gewenteld en gekaauwd werdt, niet alleen een heeten Smaak , maar ook een zeer fterken Stank van Look.  POLYGAMIA. 6l9 (34) Stuipboom met uitgefprcide Stoppel-Doornen, de Bladen dubbeld gevind, de buiten* ' Jle der zyd vinnen door een Klier onder- [ Jchriden : de Bloem - Aairen Klootrond en5 gefteeld. Deeze Soortelyke befchryving, op rekening van H asselc/uist , is by hem als volgt, Hy noemt het Gewas , Mimofa met dubbelde , afgezondmie , kortachtige Doornen ; de Bladen dubbeld gevind ; de fmaldeelingen wederzyds van meer dan agt Blaadjes. Het is, zegt hy, een groote, zeer Takkige , Gommige Boom, die Bloemen als Hoofdjes, geel, een weinig kleiner en donkerer dan in de nabuurïge Soort heeft; de Peulen uit famengedrukte, langach 'tige , Leedjes famengefteld , lang en los : de Zaaden rondachtig , famengedrukt. De Door. nen zyn even als in de nabykomendc Soort, maai merkelyk korter, en niet naar de punt verdun nende, Vai f34) Mimofa Spinis Stipularibus patentibus ; Foliis bijna jjatis, patcialibus extimis Glandutf interninftis: Spicis globofi pedanculatis. I-lASSELq_ Itin. 47J- Mimola Spinis geminiüaf proximatis, Foliis !>ipinnatis, partialibus bijugis. Hort. Clit 208. ROKM» Lugdbat. 47°- Gbom. Oriënt. 159. Acacia Foli Scorpioidis leguminofs. C. B. Pin. 392. Acacia vera. % E Hifi. T. p. 429- vesling. AZrypt. t. S. DOD. Pempt. 752 ToURN. Infi. «os. Acacia /Egyptiaca. Hern. Mexico». $66 Acacia vera f. Spina /Egyptiaca , fubromndis Foliis , Flore lu teo , Sibqua paucioribus Isthmis glabiis nigdcantibus. fUl Alm. III. t. I23..f. i. II, DEEL, III. STUK» H. Ifdeel. XXI. loOFDr ruK. XXXIV. Mimofa \ilouca. F.gyptilch* \cacia. I s s  O. fiPDEEL, xxi. hóófd» stuk. Acacia. 3 t X 6ao Veelwyvige Boomen. Van deeze Soort komt, zegt die Authcur, de Arabifche Gom, de Gummi Thuris en Suecus Acacice, en niet van de andere, die men tot dus verre daar voor gehouden heeft. Om dat dezelve by toeval alleen in Europa overgebragt was, en Alpinus ook geen onder, fcheiding hadt gemaakt, hebben alle Kruidkundigen , en befchryvers der Enkelde Geneesmiddelen , die aangezien voor de Echte Acacia JEgyptiaca, daar ze door de Egyptenaaren naauwkeurig van onderfcheiden wordt, niettegenftaande deeze twee Soorten aldaar onder malkander groeijen. Zy noemen , naamelyk , de gene die de Gom en het Sap geeft, Cha•ad ; de andere , die van geen gebruik is, Fetne. „ Het verfchil beflaat: i. In de Grootte : , want de Echte Acacia wordt een zeer groo, te Boom , en de andere bereikt naauwlyks , meer dan agt of tien Voeten hoogte: 2. In , de uitwendige gedaante der Bloemen, welke in , de Echte donkerer , een weinig kleiner en , niet zo bevallig voor 't Gezigt of den Reuk zyn : 3. In de figuur der Haauwen, welke in deeze met Leedjes , als gezegd is, in de , andere Rolrond en effen zyn: 4. In 't getal der Vinblaadjes aan de Zydvinnen, 't welk in de Echte grooter is , zelden minder dan , agt en dikwils tien Paaren uitmaakende; in , de onechte zig dikwils tot vyf Paaren'bepaalt. „ Bei-  PoLYGAMIA. €>2Ï „ Beiden komen zy , in Neder - Egypte , zeldzaam , en meest in de Tuinen voort ,J ,, hoewel men 'er ook fommigen van zelf ge-1 „ groeid vindt; gelyk in de Zand-Woeftyn' „ by de oude Begraafplaatfen der Egyptenaa„ ren; maar in de bovenfte deelen van Egyp„ te zyn geheele Bosfchen van de Echte Aca„ cia , als ook in Steenachtig Arabie, alwaar. „ de Arabifche Gom in groote veelheid verga„ derd wordt, en nevens den Noordelyken In„ ham van de Roode Zee , aan den Voet van „ den Berg Sinai , waar de Witte Gom, ge„ naamd GummiThuris, voortkomt. Men geeft aan deeze laatfte alleenlyk dien naam naar „ een Haven in die Zee, by de Stad Kairo, „ Thur of Thor genaamd. Men moet hier om „ geen Wierook denken. De Gummi Thuris „ is alleenlyk helderer , witachtig of geheel „ zonder Kleur : de Gummi Arabicum minder „ doorfchynende en uit den rosfen of graau„ wen geelachtig". Zie hier dan den oirfprong van de Arabifche Gom, zo van de grove als van de fyne of wit-J te Soort, die van de Gom van Senegal zekerlyk in plaats en ook waarfchynlyk in afkomst verfchilt, als komende dezelve , naar alle gedagten, van de andere Soort, hier voor befchreeven, de Senegalfche genaamd , of ook van andere Boomen. Ik heb van derzei ver gebruik en nuttigheden reeds gefproken *. t Wat II. Peel, lil, stuk.' ïh XXI. lOOFDTUK. Asasit, De. iom. * n. d. I. Stuk. I, J8o.  62 2 Veelwitvicë Boomen, II. Afdeel. , xxi. Hoofd- { stuk. , Het Sap »an Acacia. < l 1 i Wat het van ouds zo beruchte Succus Aca. ice aangaat , dit wordt geperst uit de onrype, ;roene, Haauwen van den Echten Acacia - Boom, :n dan, dik gekookt zynde , tot Koekjes genaakt , en dit is tot ftemping van Bloed , en indere te groote Ontlastingen, wanneer die uit :ene flapheid der Vaste deelen ontftaan , zeer lienftig. Men heeft 'er ook een Hartfterkende ■cragt aan toefchreeven , die zekerlyk in derge[yke gevallen plaats heeft, en hierom is het een der Ingrediënten van de Thcriaak, Mithridaat en andere Winkelmiddelen. Dech , aan den eenen kant, krygt men dikwils daar voor het verdikte Sap van onrype Duitfche Slee - Pruimen, en, aan den anderen kant, wordt het Sap der Echte Acacia te Kairo, van de Lederberciders , in groote menigte tot het zwart maaken van rluiden gebezigd , zo A l p i n u s meldt. Veslingiüs geeft, in zyne Aantekeningen op dien Autheur, eene zeer goede AfbceJ» lingvan een Tak van den Echten Acacia-Boom, net zyne Bladen, Doornen, Bloemen en Vrugten. „ Het Succus Acacia heeft , nu twintig Jaaren ,, lang, (zegt hy , dit fchryvende in den jaare „ 1638O debraave Man, Cos mus de Ni„ gris, Apotheker te Venetië , in Europa „ overgezonden. Deeze drukt, met een Pers, „ het Sap uit de Haauwen , die nog groen zyn, „ in een Steenen Mortier gedampt, en laat niet „ hetzelve, op de manier der Ouden, in de „ Zonnefchyn dik worden, maar in een vertind » Eek-  POLYGAMIA. 623 „ Bekken , door de hitte vnn een Stoof lang„ zaam uitdampen , tot dat een Druppeltje daar „ van koud wordende volkomen ftolle. Dan, ,, op een zuiveren Linnen doek uitgegooten „ befluit hy 't zelve, zo dra het Iaauw gewor„ den is , in Osfen Blaazen. Het Sap, op „ deeze manier bereid, geenszins verbrand zyn* „ zynde , rosachtig bruin , niet onaangenaam ruikende, wordt tot de gebruiken, van onzen „ Alpinus voorgefchreeven , zeer dienftig 3, bevonden." Uit Zaad van deeze Acacia, 't welk Fabiüs. Columna van Keizer Fekdinand bekomen hadt, kreeg hy, te Napels, Boompjes van drie Jaaren , ter hoogte van drie Voeten, doch hy kon 'er niets dan de Bladen aan waarneemen: zy ftiervën door de ftrcnge Winter - Koude. De Keizer , zegt hy , perfte zelf het Sap uit de geweekte Haauwen, dat zuur, fa men trekkende, rosachtig doorfchynende, en in Koekjes famengegroeid, diende om beste Theriaak te maaken , waar op zyne Majcftcit zig byzonder toeleid , gebruikende byna alle de Ingrediënten volgens 't Voorfchrift. Het drooge Zaad, uit de knoopige, platte , Haauwen genomen , fcheen als met zekere glanzige Gom beftreeken te zyn, die men 'er door fmelting in Water af kreeg en dan verdikte tot Klonten. Waarfchynlyk zal dit een Soort van Arabifche Gom geweest zyn. Hy merkt aan, dat de Farnefiaanfche geenszins deeze Echte Acacia is, 't welk hy door vergelyking der II, Deel» hl. Stuk» n; i.F»EF.t» xxi. Hoofd- ITUK. Atatit,  f524 VéELWYV iGÈ BöOMEtf. II. AFDEEL. XXI. Hoofdstuk. Acacia GeedjtsiA. De Geflagtnaam ftrekt ter vereerïnge van deii Leipziger Heer J. Gotlieb Gleditscih, door v/ien onze Ridder nu ruim dertig Jaaren geleeden, tegen de beoordeelingen van den Heer SigesbeKj zo dapper werdt verdedigd: en die naderhand ook een Samenftel der Kruidkunde , in 5t jaar 1764 , wel insgelyks op de Sexen der Planten gegrond, doch op een andere manier gefchikt, aan 't licht gegeven heeft. De Mannetjes - Bloemen hebben zo wel den Kelk als de Bloem driebladig en zes Meeldraadjes : de Wyfjes beiden vyfbladig : de Tweeilagtigen den Kelk in vieren gedeeld en de Bloem (*) In zyne Aantekeningen op E.ESCH1 Uirgaave Jet Wetkeii van HEUNiNDiz > utfupra. der Afbeeldingen van de Egyptifche met dei Mexikaanfche aantoont, voegende 'er vervolgens de Afbeelding by van eene Mefopotamifche, welke zo wel van die beiden als van de Senegalfche aanmerkelyk verfchilt (*). Met de befchryving van deeze drie Soorten van Acacia , onder de Mimofa's betrokken , flap ik af van dit uitgebreide Geflagt, om de overigen onder de Heefters te befchryven , gaande daarom thans tot de Tweehuizigen onder de Veelwyvigen over; welker eerfte Geflagt den naam voert van  PoLYGAMiA. rjS5 Bloem vierbladig en zes Meeldraadjes. Zo wel ïn deeze laatften als in de Wyfjes - Bloemen is een Stamper, en Vrugtbeginzel,dat eenHaauw wordt. Twee Soorten bevat dit Geflagt, de eene in Noord - Amerika , de andere in Oostindie t'huis. (i) Gleditfia met drievoudige Doornen aan de Oxels der Bladen. Dit Gewas , bevoorens Ctejalpinqides dooi den Ridder getyteld, en door Mich'eliui genaamd Melilobus, voert thans den naam van Gedoomde Gleditfia. ' In de Zuidelyke deelan van Europa kan het in de open Lugt blyvei ftaan, zo de Heer Gouan aanmerkt. Catesby bevondt hetzelve zeer hooge, wyd uit. geipreide Boomen te maaken , welken zekei Heer aan de Rivier Ashley geplant hadt, alwaar die op verdronken Land groeiden. Doch fchynt ook de eigentlyke woonplaats van hetzelve in o - - l i I W* (i) Cledit/ta Caule Spinis triplicibiis axtllaribüs. Syst. Nat. xii. Gen. 1159. p- 678. Veg. xiii. p. 771. Gleditfia. Hort., Ups. 293. GRON. Virg. 183. GouAN. Monsp. 5*o. Gleditfia fpinoia. BU HAM. Arbr. i. p. zS6. T. ioj. Melilobus. MlCH. Gert. 15. Caefelpinoides Foliis pinnatis ac duplicato - pinnatis. Hort. Cliff. 489. Acacia Americana Abrus folio triacantuoj. Fl.UK. Mant. i. T. 352. f. I. Hort. Angl. T. 21. fi, Acaci» Abrua: folio triacanthos, Capfuli ovali Sec, CAT/ESB, Car. 1. T. 43. Srjl. Vogtl. i. Baud. PI. ss. Rr II. DEEL III STUK 1U Afdeel." xxi. Hoofde tuk. r. Gleiilfla 'riacanthos^ Driedootriige.  u. Afdeei xxi. Hoofd- stuk. n. Glediifi, inermis. Orgedoouide. 626 Veelwyvige Boomen, Virginie te zyn , aangezien de Heer Clat" ton aanmerkt, dat men'er den naam van Ha1 iiey-Locust aan geeft, itrekkende de Haauwen, mooglyk na dat zy uitgepeld zyn, des Winters veel tor Voedzel van het Vee. Deeze Haanwen zyn kort en Eyrondachtig, bevattende een Boon. Het wordt van denzelven DriedoornigeAeacia , met breede bruine Haauwen, die een groene zoetachtige Pap bevatten, getyteld. Pu-'KENETiüs hadt zodanig een Acacia , met Bladen van Oostindifche Boonen, te Londen voortgeteeld , die van Suriname afkomftig was, gezien. De Bladen zyn dubbeld gevind r en gelyken veel naar die van 't voorgaande Geflagt. ' f 2) Gleditfia zonder Doornen. 1 ... 1 ■'"■'nf:'". 'KicQtJ ojü so os . xlj' Deeze Soort groeit op 't Eiland Java ïn Oostindie. Wen vindtze derhalve Javaanfche ongedoornde Acacia, met zeer groote' glanzige Bladen ,. Cadawang by dè ' Ingezetenen genaamd , in de ' Beaumontfche Tuin getyteld. Niettemin wordt daar toe ook de Ongedoornde Amerikaanfche. Acacia van den Heer Mille», met paarfche Bloemen en zeer lange Meeldraad» (1) Gleditfia inerm::. Da Ham. Aibr. I. p. 255. Acacia jaranica non Ipinoia , Foliis maximis ip!endentibus. Flus. Alm. 6. T. 113. f. 3. Acacia Americma non fpiriofa, Fiore putpurco , Staminibiis longisfimis , Siliqois planis viilofis. Miu. Ie, T. s. GieditCa inermis. BOTM. Fl, hd. p, 11+.  P Ó l * G A M I A. 1527 draadje , de Haauwen plat en ruig hebbende, t'huis gebragt. De Bladen, zegt Linnjeüs,, zyn dubbeld gevind ; de Vinlteeltjes met vier paaren van fpitfe, gladde , glinfterende Blaadjes , en de gemeene Bladfteel loopt in een zagten Doorn uit. FRAXlNüSj, Efcheboom. In dit Geflagt komen Tweeflagtige en Wyfjes-Bloemen voor. Sommigen van de eerften hebben geen Bloem noch Kelk , andereü een Kelk > die in vieren gedeeld is, en eene Vierbladige Bloemkrans, met twee Meeldraadjes en een Stamper', welken dé'Wyfjes- Bloemen, ook, van eene Lancetswyze figuur hebben, en zodanig is insgelyks de figuur van het Zaad. Drie Soorten zyn in' hetzelve opgetekend , als volgt. (i) Efchebpom met Zaagsivys' getande Vinbinden, de Bloemen zonder Blaadjes, Deeze Soort is door gantfch Europa gemeen. Ray zegt, dat dezelve zo wel in de warme s* - ;i $Ji (i) Traxir.üt Foliolis ferratis, Floribus aperaüs. Syst. Nat. StS. Gen. 1160. p. 679. Vtg. XIII. p. 771. Fraxinus Floribus mudis. Hert. Cliff. 469. Fl. Snee. 830: $16. Mat. Mei. 475. RolEN Lugibat, 396. DALIB. Purii. 30&. Fraxinus exce'.« £or. C. B. Pin, 4IS. Fraxinus. DOD. Ptmpt 776 TotJKNï: Injl. $77. Rr 2 II,DllïSï,, III. STOTSf Hs rlFDEEL. XXI. Hooïo»r TUK», I. - Fraxinit' exeelfior. Geinesiie,  6s8 Veelwyvige Boomen. II. Afdeel XXI. Hoofdstuk. Efcbebil'm als in de koude Landfchappen groeit: evenwel fchynt zy in de Zuidelyke deelen van Europa, overal, zo veel niet voor te komen, als in de Noordelyke. In Karniolie, immers, werdt zy door Doktor Scopoli niet aangetroffen. In Duitfchland, Vrankryk, Engeland en onze Provintiën , is zy zeer gemeen ; ja in S weeden zodanig , dat menze byna overal in de Haagen , nevens de Landeryën , aantreft. Men noemtze aldaar Ask , dat veel overeenkomst heeft met den Hoogduttfchen naam EfchenBaum en met den Engelfchen Ash - Tree, mooglyk, zo Ray wil, van de Afchkleurigheid der Schors afkomftig. De Itajiaanfche naam Fras-t ftno, de Spaanfche Fraxino en Fresno, de Franfche Frestte, zyn buiten twyfel flegts veranderingen van den Latynfchen naam Fraxinus s naar den Tongval der byzondere Natiën, gelyk men dien in de Landtaal van Provence noemt lm Fraisfé. Deeze wordt door de hoogte , onder den naam van Fraxinus excelfior, van de volgende onderfcheiden. Hy munt by andere Boomen uit door zynen regten Stam , die op zig zelf [taande Weer en Wind verduurt, en dus als den Palmboom van Europa uitmaakt. In 't groeijen en in 't opfchieten is hy zeer gewillig, doch verdraagt het afkappen zo wel niet als de Ypen en Wilgen, wordende daar door dikwils geheel mismaakt. Anders kroont hy, lerlyk uit. Hy wil gaarn groeijen aan Rivieren  PoLYGAMIA. 6"2S ren en Wateren, en niettemin is zyn Hout zo droog , dat men de levendige Takken, zo als zy van den Boom gekapt of gebroken zyn , aanftonds kan branden. Men teelt hem alleenlyk van Zaad. De Wortels hebben die eigenlèhap, dat zy zig ver langs de Oppervlakte uitfpreiden , 't welk niet alleen een groote vastigheid aan den Boom geeft , maar ook den Grond zodanig te famen houdt, dat men dit Gewas van een kundigen Hovenier niet alleen aangepreezen vindt, om de Stranden en Dyken onzes Lands daar mede te beplanten, ten einde die voor den flag van 't Water en voor Stormwinden te beveiligen , maar ook om Aarden Wallen voor het inftorten en uitkabbelen te befchutten, enz. (*). Op alle Efcheboomen, nogthans, is dit niet toepasfelyk. Men krygt'er uit Zaad, die nooit groote Boomen worden: men krygt 'er, die zeer knobbelachtig opgroeijen : ook komen 'er met zeer glanzige Bladen voor, die weinig deugen: zo dat hier in een uitkiezing plaats moet hebben. De beroemde Michelius, te Florence, vertoont zevenderley Bladen van Efcheboomen , met Bloem en Zaad, om het verfchil aan te wyzen , 't welk zyn Ed. onder de Groote Eichen (*) Verband, der Holt, Maatfchapp. X. deel. II. STUK , bladz. 133. Wenfchelyk ware het, inderdaad, dat deezeBoom in onze Provincie, inzonderheid in Noordholland, tot WindJireeking en tot voordeel, meer werd aangekweekt. Rr 3 II.Deel. III. Stuk, 1 iï; Afdeil . XXI. Hoofdstuk. Efchebtom% Vericheilenheden. -  n. 'Afdeel. xxi. Hoofdstuk. 6^0 Veelwtv x ge Boomen» Efchen gevonden hadt. Het zyn maar enkele Vinbladen , die hy afbeeldt: want de Bladen der Efcheboomen beftaan, gelyk bekend is, uit verfcheide langwerpig ovaale , gefpitfte, aan den rand gekartelde Bladen , die aan fommige Plantfoenen breeder, naar die der'OckernootenBoqmen gelykende, voorkomen, en de zodanigen groeijen in de Bosfchen door geheel Toskanen , wordende op de Velden geplant om de Wynftokken daar by te laaten opklimmen. Hier van vondt hy 'er één met de Vrugt lang en ftomp: een anderen met de Vrugt kort en puntig. ' Op de zelfde plaatfen kwam 'er hem met rondachtiger Bladen voor, en eene Spatelswyze; een andere met eene Hartvormige Vrugt, tot het zelfde oogmerk dienende. Sommigen hadden de Bladen Laurierachtig, of Lancetswys* ovaal en eenigen geheel Lancetvormig; te weeten ruim driemaal zo lang als breed. Deeze laatfte was kleiner van Gewas , hebbende het Zaadhuisje dun en Homp. In 't geheel zyn door deezen Kruidkenner ren minfte twaalf Verfcheidenheden van den Grooten Efcheboom, in Tos» kanen van zelf voortkomende, aangetekend. De Heer Linn^eüs geeft aan dit Geflagt alleenlvk Tweeflagtige en Vrouwelyke Bloemen , gelyk in de Kenmerken is gezegd. Tournefort merkt aan, dat in de Bloemen van den Efcheboom , fomtyds, het Vrugtbeginzel ontbreekt , en deeze zouden dan Mannelyke Bloe* men zyn. Dit wordt door den gedagten Mi- ch e-  P O l y g a m I a. 63I cheltus bevestigd, zeggende, dat zulks zo wel in Bloemen met Bloemblaadjes als in die met enkele Meeldraadjes plaats heeft. De gnx> te' Boerhaave vermoedde derhalve niet* zonder reden, dat'er, onder de Efchen, Mannetjes, Wyfjes en Tweeflagtige Boomen zyn: ten minfle hadt hy, door een oplettend onderzoek, eenigen vrugtbaar , anderen -onvrugtbaar , be. vonden: het welk door my en anderen öök waargenomen is. In beiden, zo wel die vrugtbaar als die onvrugtbaar zyn , komen de Bloemen reeds in 't vroege Voorjaar te voorfchyn, eer de Bladen uitbotten , doch het Zaad , dat in langwerpige Zaadhuisjes, als Sleutelbosfchen by elkander hangende , vervat is , wordt niet eer ryp dan in de Herfst. De Mos-achtige Bolletjes, die men als tusfchen deeze Trosfen voorkomende afgebeeld vindt, zyn zeldzaam. Men heeft aan dit Zaad, dat in de Geneeskunde van gebruik is , wegens de zonderlinge figuur, den naam van Ornithoglosfum of Linguc Avis, dat is Vogel - Tongetje, gegeven. Tot een half Drachme 's morgens met een Gla< Wyn ingenomen, is het zeer Pisdryvende , er dienflig voor de genen die met Waterzugt 0: de Geluw gekweld zyn , zo men zegt. Vai den Bast des Efchebooms hebben veelen als var den Koorts - Bast en in deszelfs plaats , nie zonder vrugt , in Afkookzel of Aftrekzei, ge bruik gemaakt. Het Poeijer van denzelvendieni tot hetzelfde oogmerk. Men neemt den binnen Rr4 Bast: II. DEEL. III. STUK. II. A.FDEEL, XXI. 300FDTUK. Efchtboota. Gebruik. 1 i l  634 Veelwyvice BO0M.bnv Afdeel. xxx. Hoofdstuk. i | ; I I c i Bast, die eerst wit is en door 't droogen geel wordt, hebbende een bitteren Smaak, ookdienftig zynde tegen andere Kwaaien. Aan het Hout is van Ettmuller een Sympathetifchekragt in 't itempen van Bloedftortingen toegefchreeven; weshalve de Duitfchers aan deeze Soort ook wel den naam van Wondboom geeven. Aan de Bladen fchryft men gemeenlyk een Wondheelende kragt toe; doch zy worden zeldzaam inwendig gebruikt. Plinius heeft het Sap, dat uit deezen Boom vloeit, als een onfeilbaar Middel tegen een Vergiftige Slangen - Beet aan. gepreezen , mids men dan tevens de Bladen op de Wonde legge. Een groen Takje, met het eene ccd op 't Vuur gelegd, laat tot het andere end een Waterig Vogt uitloopen, 't welk tegen de Doofheid zeerdienfb'g zou zyn. Om kort te gaan, deeze Boom levert, volgens fommigen , een geheele Huis-Apotheek uit. Zekere Jefuit, genaamd Pater Schott, heeft zeven - en - dertig Artikelen by een vergaderd van byzondere kragten, die aan fommige deelen van deezen Boom zyn toegefchreeven. Het meefte gebruik ■vordt hier te Lande van. deszelfs Hout , zo ot Brandilof, als tot Wagenmaakers, Stoelennaakers , Draaijers en ander Werk gemaakt. 3et is witachtig gefprenkeld van Kleur , zeer aay en ligt: weshalve men ook Snaphaanen of Musketten uit Efchen Planken zaagt, en van e Takken Hoepels om Tobben en Kuipen aat, | O) Efche-  POLYGAMIAt 633 (ft) Efcheboom, die de Finbladen Zaagswyze getand heeft , de Bloemen met Bloemblaadjes. Om deeze reden geeft onze Ridder, elders3 aan deeze Soort den naam van Efcheboom met volmaakte Bloemen. Onder de Verfcheidenheden van Micheliüs fchynt het de Dertiende te zyn, daar ik van gefproken heb, als kleiner zynde van Gewas en de Bladen langwerpig, zeer fmal, hebbende, en deeze wordt de Bloemtrosfen draagende getyteld; hoewel 'er, volgens dien zelfden Autheur, ook een groote breedbladige Soort is van dien aart. Linn^eüs onderfcheidt deeze Soort van de voorgaande, niet alleen door de gezegde fmalheid der Bladen, maar ook doordien zy allen aan den gemeenen Bladfteel, die effen is, even groot zyn; daar in de andere het uiterfte Blad grooter is en de Bladfteel gezoomd. Men noemt deeze'Soort van Efch , die ook in 't Gebergte by Lyons valt, in de Kruidkunde Ornus. Zy groeit in de Zuidelyke deelen van Europa , in 't byzonder in Italië, en van dee« f %) Fraxinus Foliolis ferratis, Floribus corollatis. Syst. Nati XII. fig. XIII. Fr. Floribus compleris. Hort. Ups. 304. Hort. Cliff. 470. ROYEN Lagdbat. 396. Mat. Mtd. t,-i6. Fr. humiliot f. altera Theophrasti minore er renuiore folio. C. B. Pin. 416. Fr. Florifera botryoides. MOR. Pril. z6$. Hort. Angl. 33. T, p. Fc. tenuiore & minore folio. J. B. Hijl, I. p. 177. ' • Rr j II, Deel, III, Stuk* ir. Afdeel» xxi. Hoofdstuk.11. Fraxinus Ornus. Italiaanfehe.'  II. Afdeel. xxi. Hoofdstuk.Sfchthotm. Inzameling der Manna. 1 634. Veelwyvige^Boomen. deeze , als ook van eene Verfcheidenheid der gemeene Efchen, met ronder of Pimpernel-Bladen, bevoorens gedagt, is het dat in de Zuidelyke deelen van de Landtong van Italië, in 't Ryk van Napels en den Kerkelyken Staat, naamelyk , als ook op Sicilië, die berugte en zeer nuttige Drogery, Manna van Kalabrie geuaamd, wordt ingezameld (*). „ Alle Boomen van dien aart leveren dezelve ,, niet uit. Het moeten jonge Boomen zyn , „ wier Schors nog effen is, zonder kloven. Uit „ den Stam en de groote Takken van de zoda* „ nigen vloeit met droog Weer, van den twin„ tigften Juny tot het end van July, van 'smid„ dags tot 's avonds, van zelf een helder Vogt, „ dat allengs tot verfcheide Klonten Holt, hard „ en wit wordende. Deeze fchraapen de Boe., ren 's anderen daags, wanneer het een droo„ ge Nagt geweest is, met Houten Mesfen af, „ vergaderenze in onverglaasde Potten cn droo„ genze vervolgens op wit Papier, tot dat zy „ niet meer aan de Handen kleeven. Dit is de „ beste Manna van Kalabrie, welker Inzameling „ voor dien Dag door een opkomende Regen „ verloeren gaat. „ In Augustus, wanneer de Boomen niet „ meer (*) De vermaarde Tournefort zegt wel , dar de purgeerende Manna het voedend Sap is , zo van den Gemeenea Efch, als van den Wilden , dien men gewoonlyk Ornus noemt; ie rUs. des Mei. Tom. i. p. 27 : maar het gene ik hier ter ieder ftel , is uit Geoffroy Mat, Mei. veel Iaater a;n 't icht gegeven, ontleend.  PöLyCAMIA.. 635, „ meer zodanig Sap uitzypelen, beginnen zy , Infnydingen in den Stam, zo van de eene als „ de andere Soort dier Efcheboomen, te maa,s ken door den Bast tot op het Hout, en dee„ ze geeven een grooter overvloed van Sap , „ het welke van den middag tot den avond vloeit, loopende dikwils tot op den Grond, ,, en aldaar in groéte Klonten ftollende , die „ men dan aan ftukken fnydt en op dergelyke „ manier droogt, Men noemtze Forzata of „ Forzatella , dat is geforceerde of gepyndc 9) Manna, Dezelve is roodachtiger, flegter en dikwils met aarde en vuil gemengd. Deeze L twee Soorten noemen zy Manna di Corpo, als 3, komende van het Lighaam des Booms. „ Een derde Soort van Manna, welke zy op „ de Bladen van deeze Boomen verzamelen , „ wordt M^nna di Fronda door hun geheten, „ Dezelve zweet, in de Maanden July en. Au. „ gustus , omtrent den middag, Druppelswyzc „ uit de Bladen der Efcheboomen, en, dooi de Hitte der Lugt uitgedroogd , groeit de „ zelve famen tot witachtige Greintjes , al: , Geerst- of Tarwekorrels, waar door fomtyd; „ de geheele Boom zig als met Sneeuw gedek }, vertoont. Weleer was deeze veel in ge bruik; doch tegenwoordig wordt zy, om d< " moeielykheid der Inzameling , zelden in di „ Winkels van Italië gevonden. „ De Italiaanen maaken onderfcheid tusfchei sj de gepynde Manna van Boomcn die reed „ on ji peel, 111. Stuk» ïï.' XXI. Hoofd» STUK. Efc'hsbctm»  6$6 Veelwyvigf. Beo men. H. Afdeei XXI. Hoofd STUK. E/chchoi ;, ongepynde van zelf hebben uitgeleverd , en * „ die van Wilde Efchen, welke 'er niets van t> gegeven hebben, houdende de laatfte voor „ de beste. En , in de Wonden of Sneeden, * , welken zy in zulke Boomen gemaakt hebben , een Houtje , Takje of Strookje fteekende, „ laaten zy het uitvloeijende Sap daar om ver,, dikken , waar door zy die fchoone, lange , ,, groote Stukken van Manna bekomen , welke „ men Uitgelezen Manna noemt : zynde daar aan dikwils nog een teken van dat Stokje „ te befpeuren. Die men in heldere, zuive- re, rondachtigeGreinen bekomt,in'tFranfch „ genaamd Manne en Larmes, is niettemin wel zogoed. Hieraan volgt, in waarde, de ge„ woone Manna Calabrina, en die men in „ Apulie verzamelt , hoewel deeze niet zeer „ droog en wat geelachtig is : dan de Siciliaan„ fche, die witter is en drooger: eindelyk de „ gene, die by Civita Vechia, in de Kerkelyke „ Staat , valt , welke drooger, duiflerer en 3, zwaarder is, en van minder waarde." Uit het gezegde blykt , dat de Manna van Kalabrie het eigentlyke Sap, en wel waarfchynIyk het overtollige voedend Sap der Efcheboomen is ; even als wy dit van de Manna van Briavgon , uit de Lorkeboomen , en van den Suiker der Ahornen reeds gezien hebben. Lemeuy houdt deeze ook voor een Soort van Manna, en de Vierde Soort zou die zyn, welke in Arabie valt op ftekelige Heefters, en Terenia- bin  POLYGAMIA. 637 Mn genoemd wordt, waar van ik in 't vervolg zal fpreeken. Onder alle deeze Soorten van Manna is die der Efcheboomen het kragtigfte Purgeermiddel, doch niettemin van een zeer zagten aart : zo dat zy veilig kan ingegeven worden aan zeer jonge Kinderen, zeer oude Luiden, hoog zwangere of Kraamvrouwen en allertederfte Geitellen. In andere Menfchen wordt dikwils een groote veelheid , om zelfs maar een zagte Ontlasting te maaken, vereifcht. En, wanneer zo wel de Gifte als de werking der Manna , door byvoeging van andere Ingrediënten , gelyk gewoonlyk, naar den eifch, door een kundigen Arts gemaatigd en bepaald wordt, dan is 't een zeer heilzaam Middel. Zy komt in verfcheide laxeerende Electuariën der Apotheeken. (3) Efcheboom met ongekartelde Bladen en ronde Bladfieelen. De Karolinifche Efcheboom met fmalle ne-1 derhangende Bladen , aan beide enden fpits , wordt deeze van Catesby genoemd; zeggende , dat het Boomen van taarnelyke grootte zyn. Clayton voegt 'er by, dat zy de Zaad- (5) Fraxinus Foliolis integetrimis, Petiolis teretibus. Gkoj». Vir%. iïo. Royen Lugiiat. 533. Fraxinus Carolinienfis . Foliis anguftioribus utrinque acuminatis pentlulis, C&tesb, Car, I. p. tT. so. seligm. Vog. 11. Band, PI. 60. II»Deel,ui, Stuk, Afdeel, XXI. Hoorn- ;tuk. EfiheUmi ii nr. Fraxinus Imtricanxi Virginr'che.  II. Afdeel, xxi. Hoofd» STUK. i. Diospyfos Lotus. ■ Italiaanlche. 638" Veelwyvige E 00 m eê. Zaadhuisjes gewiekt of gevleugeld hebben. Dezei ven komen ronder en breeder voor, dan in de gewoone Efchen. Linmjïus zegt van fmaller, dat ik niet kan zien. De groeyplaats is dan in Karolina en Virginie» . Diospyros. Basterd - Lotus. ïn dit Geflagt hebben de Bloemen den Kelk en Bloemkrans, beiden, in vieren gedeeld, en de laatfte Bekerachtig , met agt Meeldraadjes^ Dit: zyn de Mannelyke, maar de Tweellagtigen hebben bovendien een vierdeeligen Styl, wor-' dende het Vrugtbeginzel een Belle met agt Zaaden. Twee Soorten komen 'er in vodr, als volgt. (1) Basterd - Lotus , die de Bladzyden van verfckillende Kleur heeft. Door Theophrastüs vindt men den Kerfeboom vergeleeken by een Gewas, Diospyros genaamd, dat 'er alleen döör de hoedanigheid der Zaadkorrelen van veffchilde. Die naam is door onzen Ridder gegeven aan den Sas* (1) Diospyros Foliorura paginis disce!oribiis.| Syst. Nat. XII. Gen. hui. p. 679. Mïll. BiB. T. ns. i). Fol. utrinque bicoloribus. Royen Lugdbat. 44.1. Hert. Clif, 149. Lotus Africana latifolia & anguftif. feu fcemina. C. B. Pin. 447- Pfeudo-Lotus & Lotus Africana altera. CAU Epit, 15e, : JJ7. Guajacana, Tournf, btfi. éoo.  P O l y g a m I a. 639 Basterd- Lotus van Matthïolüs of Ca» merarius, waar van gezegd wordt, dat het een hooge Boom is, met breede, langwerpige, ftyve en fterk geaderde Bladen; een Vrugt als dé Sebesten hebbende , maar veel kleiner, die door de rypheid blaauw van Kleur wordt, van binnen met veele Steentjes en niet onaangenaam van Smaak. Deeze Boom was vreemd in Italië, en wordt van C. Bauhinus de Afrikaanfehe breedbladige Lotus getyteld; behalve welken 'er nog een andere is, die hy noemt Smalbladige of Wyfjes Afrikaanfch'e Lotus. Deeze is , volgens Camerarius , mede een hoo ge Boom , die Besfen draagt van dergelyke figuur, kleur en inhoud , op de zelfde manier, ongefteeld, in de Kelkjes aan de Takken zittende; Deeze kwamen oök wél in Italië voor, doch waren 'er van elders gebragt. Hy merki aan, dat zy, zeer ten onregte, v&n de Italiaaner voor ïPokhoütboomen gehouden , en des weger Legno Santo getyteld werden. Linn^ui zegt, dat de Woonplaats van deeze Soort is ït Languedok, Italië en Barbarye. (2) Basterd - Lotus met dg Bladzyden eveneens gekleurd, D( (2) Diospyros Fölicrum paginis concoloribus. kalm. It. ii. p. 200, 25$, 457, D. Foliis utrinque concoloribus. Hart Cliff. 149. royen Lugdbat. 44r. D. Floribus dioicis. Gron Virg. 156. FL firg. m. Guajacana toto arbóii affinis Virgi ÏI.DEiL, III, STUK, Afdeel, xxi. - hoofdstuk.JSasttftU- Lotos, l • IT. Jiiospyts: Virgir.ia-, ma, Virginifche.  n. (Afdeel, xxi. Hoofdstuk. .Basterd Lttut, y \ i 3 i i 640 Veelwyvige Boomen. De Kleur der Bladen, die aan beide zydeu eveneens is, onderfcheidt deeze, welke de Mannetjes- en Tweeflagtige Bloemen op byzondere Stammen heeft. De Mannetjes hebben zestien Meeldraadjes; agt onder de anderen. Men vindt* ze Guajacana getyteld door Catesby en Parkinson verzekert, dat het de Pishamin der Virginiaanen zy, die zeer gelykt naar den Pokhoutboom. Het wordt een groote Boom , die het Hout witachtig , hard doeh broofch , met een dunnen groenen Bast gedekt heeft maar de Schors der dunne Takken is grysachtig , en hier aan komen veele fchoone breede groene Bladen, zeer naar die van den Pokhoutboom gelykende. De Vrugt trekt in grootte naar een Dadel, met een zwart Huidje gedekt en heeft een zoet Vleefch, waar in drie of 'vier groote, dikke , platte Steenen of Zaadkorrels Deeze Vrugt zit in een Kelk met vier ftyve' punten , even als die van de voorgaande Soort. De Heer KA lm vondt deezen Boom, in Penfylvanie en Nieuw Jork, overvloedig opvogti*e Velden en aan de Water - Beeken. Dezel ve werdt van de Engelfchen Perfmon, en van 3e Sweeden, aldaar woonende, Mispelboom geleten. In de Herfst wierden eerst deszelfs ippeltjes ryp, doch zy waren te wrang en bitter iana Pishamin difta. Pluk. Alm. 110. t. 244. f. s. r,» üft. isi8. Guajacana. Catf.ss. Car. ii. p. t. ye, Tourne! 'ft. 60e. toti Afticanse Jlmiiis Indisï. C. 8. Pin. 443.  Polygamia» <$U bitter om te eeten, eer zy van den Vorst doordrongen waren geweest. Dan wierden zy zo fmaakelyk, dat men 'er zelfs gebruik van maakte onder de Nageregten. Waarfchynlyk hebben zy den aart van onze Mispelen, dat zy naamelyk eerst tot een beginzel van Rottigheid moeten komen, eer zy eetbaar zyn. Men zuigt ook het Vleefch af, en werpt de Steenen weg. Van deeze Appeltjes, zegt hy, werdt, met byvoeging van Mout , Bier gebrouwen , dat zeer aangenaam was, en Brandewyn geftookt. Het Hout van deezen Boom is tot allcrley Werktuigen dienftig; doch men moet het niet lang in de Lugt, aan Zonnefchyn en Regen blootgefteld, leggen laaten , of het verrot, 't Gewas loopt op een Akker lterk voort, en kan van Stek worden aangekweekt , maar het is niet zeer beftand tegen de Koude. N y s s a. Waterboom. Geen Bloemkrans of Bloemblaadjes heeft dit Geflagt, maar een Kelk in vyven verdeeld, en de Mannetjes-Bloemen hebben tien, de Tweeflagtige vyf Meeldraadjes, benevens een Stamper. Het Vrugtbeginzel in dezelven wordt een Pruimvrugt. Onze Ridder heeft maar ééne Soort opgetekend doch aangezien door den Heer Mil- ler (j) Nysfa. Syst. N*t. XII. Gen. n«3. p. 67?' F'S- x«*« S S P- 77 h ii. deel. iu» sips» tv Afdeel; XXI. ElOOFDiTUK. t I. JVysJi iquatica. AmericaanJTehe,  642 Veelwyvice Eoomeb. IL Afi.eel. xxi. Hoofd- STUK, IVattri'tm. ler een andere met geheel efferrrandige Bladen, terwyl de onze getande Bladen heeft, is voorgefteld, zo vraagt Li nnjeus, of die ook in Soort verfchillen ? Inderdaad, wanneer men 'de beide Afbeeldingen van Catesby, hier aangehaald , befchouwt , dan fehynen het wel byzondere Boomen te zyn. Die Autheur noemtze beiden Tupelo, waarfchynlyk volgens den Amerikaanfchen naam , en zegt, dat het hoogeBoomen worden, groeijende op Moerasfige plaatfen, op Ondiepten in de Rivieren , en zelfs in 't Water. De Bladen van den eenen gelyken zeer naar LaurierBladen ; die van den anderen zyn breed en rondachtig , als Lindebooms Bladen; maar aan de kanten met groote hoeken onregelmaatig uitgefneeden. In deeze gelyken de Vrugten, in grootte , gedaante en Kleur , zeer naar een kleine Spaanfche Olyf: in de andere zyn het Eyvormige zwarte Besfen, die aan lange Steelen han> gen. fcherp en bitter van Smaak, doch tot Aas dienende voor Gevogelte en Wilde Dieren. Deeze bevatten zo wel een geffreepten Steen als die ande'en. Het Hout van den Laurierbladigen is taay en hard, tot veelerley Werkhout dien- 5. 771» n. Foliis inregenimis. Hirs. Cliff: +sz. n. Peduntulis mulrifioris gron. Virg. izi. Arbor in aqua nascen; &c, DATS6B. Car. I p. t. 41 & 60. s*ltcm ''tg. i Band. p. 5«. PL tz. II. b. p. is. PI. 20. Fxrama. Nysfa pedunculis ïnifiVis. Gron. Virg. iz-i; Cynoxylon Americanum Felig ïasfiuscolo molü Sc tea.ci. Pluk. Alm. 117. T, 172. f. 6,  PoLYCAM tA; 643 dïenftig: dat van den anderen is wit» week en Spongieus j wordende van dat der Wortelen als Kurk gebruik gemaakt. Dé eerfte van Catesby, met Laurierbladen j is in de Virginifche Flora van den ouden Gronovius genoemd Nysfa niet veelbloemige; de andere Nysfa met eénbloemige Steeltjes, Deeze laatfte wordt voor het Wyf je gehouden, en dezelve zou het Amerikaanfche Hout zyn , 't welk de Engelfchen Black Dogweod, dat iszwari Honden - Hout heeten , volgens Plükenetius: maar hoe komt zulks met het zeggec Van Catesby, dat het Hout van deezen Water-Tupelo wit is* overeen? P i s O N i a. Naar den vermaarden P1 s o, die door zyi Reistogt naar Brafil, en de befchryving dei Natuurlyke Hiftorie van dat Land,by de Kruid kundigeh zeer bekend is , heeft Plu mi ei deezen Geilagtnaam ontworpen. In hetzelve hebben zo wel Tweeflagtige, als ■Mannetjes- en Wyfjes - Bloemen, 't zy op de zelfde of op byzondere Stammen, plaats, 'tls eei Klokswyze Bloem, aan den rand in vyven ge deeld, met vyf of zes Meeldraadjes en eenei Stamper, welke in fommige Tweeflagtigen mis draagt. Anders levert die een Vrugt uit, wel ke vyfkleppig is, met ééne Holligheid en daa; in een enkel Zaad. Twee Soorten komen 'er in voor, als volgt Ss 2 (0 Pi II, DEfcL. III. STVB. H. Afdeel* xxi. Hoofd» stuk. hom. I L  644 Veelwyvige Boomen; II. Afdeel, xxi. Hoofdstuk.I. Pijunia eeuttata. Gedoomde. (i) Pifonia met de Oxeldoornen zeer uitgebreid. Onder deeze bepaaling komt thans het Gewas voor, dat onze Ridder weleer eenvoudiglyk Gedoomde Pifonia getyteld hadt. Plumier geeft 'er een Lymerige Tros - Vrugt aan. Browue noemt het Klimmende Pifonia, met fterke Ranken , ovaale , wederzyds uitgerekte Bladen en zeer fterke kromme Doornen. Sloane noemt het eeD naar den Paliurus gelykende Boom, met Doornen, een groenachtige Bloem, die uit vyf Blaadjes fchynt te beftaan, aan Trosfen, en eenedrooge, naakte, gefleufde Vrugt, als van de Klisfen , zynde een Soort van Rhamnus of Lycium, Fringego by de Jamaikaanen genaamd. De Heer J acqo in nam dit Gewas op Jamaika en St. Domingo waar. Het is, zegt zyn Ed., een onaanzienlyke Boom, diezwaareTakken als Ranken uitgeeft, welke zig zelf niet kunnen ophouden. Daar aan zyn , by de Oxels der Bladen, fterke, fpitfeDoornen, regthoekrg op den Tak , met haakswys* omgekromde punten. (i) Pifonia Spinis ax:ITaribus patentisGmis. Syst. Nat. xii. Gen. 11S2. p. 680. Hort. Cliff: +S7. pifonia asfurgens &c. Erown. Jam. 2js. Pifonia aculeata , iFrU(»u glutinofo 5e racemofo. Plum. Gen. 7. Ie. 217. f. 1. Rhamnus f. Lycium Fringego Jamaicenfibus diftum. Pluk. Alm. 31%. t. 108. f. a. Paliuto affinis arbor fpinofa &c. Sloan. Jam. 137. Hifi. U, P. IS- T. IS7. raj. Dendr, S5. JACCv Amir, Hij. z7i.  POLYGAMIA. 645 ten. De Bladen , die ovaal, fpits en gefteeld zyn, groeijen tegenover elkander. De Bloemen zyn klein en talryk , uit den geelen groen, en 1 komen by Troslen voort. Zyn Ed. bevondt / dat fommigen van deeze Boomen onvrugtbaaré Tweeflagtige , en anderen vrugtbaare WyfjesBloemen , zonder Meeldraadjes , voortbragten. {2) Piibnia met ongedoornde Takken. Die zelfde Heer vondt in de Bosfchen om.1 flrèeks Karthagena in de Westindiën, een Qk«' gedownde Pifonia. Deeze maakte een regtltammigen Kroonboom, van twaalf en fomtyds twintig Voeten hoogte, met eenen Stam van vyf Duimen dik. In digt Kreupelbofch groeijende, evenwel, nam zy eene dergelyke Geftalte als de andere aan. De Bladen en Trosfen verfchilden weinig, zo min als de Bloemen, maar van dezelven kwamen op den eenen Stam onvrugtbaaré Tweeflagtige, op een anderen Stam vrugtbaare Tweeflagtigen voor. De Vrugt was een zwartachtige weeke Befie, langwerpig rond en Homp, een witachtig Vleefch bevattende, met ■één Zaad. Meest vondt men deeze Besfen als van ft) Pifonia inermis. Syse. Nat. XII. Peg. Xllt. Jacq. Amir. Hifi. 275. Pifonia Malabarica non fpinola. Amm. Hert. 582. Kam - kara - walli. Hort. Mal. VII. p. 3 3- T. 17. Bun.W. Fl. Ind. p. 224. Ss 3 II. Peel. III. Stuk. \fdeew XXI. ioofdtuk. ir. _ Pifonia mis. Onfjebornde.  6d£ Veelwyvige Boomen. II. Afdeei xxi. Hoofd STUK» i. Ceratonia Siliqua. St. Jans Biood. van Infekten opgevreten , zo dat het Zaad aï•• leenlyk overbleef. Zyn Ed. merkt aan , dat met deeze Soort geenszins overeenkomt de Katu - Kara - walli van Malabar , welke daar toe betrokken was door onzen Ridder, Sloane, inderdaad, hadt zulks bedenkeiyk geacht, ten opzigt van de voorgaande Soort, en, dewyl de Neerduitfche naam, volgens Commelyn, Salk - Doom (ik denk Slak - Doorn) is , zo heeft dit weinig overeenkomst met een ongedoornd Gewas, De derde Rang van deeze Klasfe behelst de Driehuizigen, dat is te zeggen, die op by:ondere Stammen driederley Bloemen, wat de'Kunne aangaat, hebben, en daar van zyn alleenlyk de twee volgende Geflagten gemeld. Ceratonia, Karoben - Boom. Hier heeft een Tweeflagtige Bloem plaats, mét eenen vyfdeeligen Kelk, zonder Bloemkrans , vyf Meeldraadjes , en een Draadachtigen Styl. In fommigen komen Mannelyke, in anderen Vrouwelyke Bloemen voor. De Vrugt is een Lederachtige Haauw , met veele Zaaden, De eenigfte Soort (O voert, om dat die Haau- (i) Ceratonia. Syst. Nat. XIX. Gen. 1K7, p. en. Veg XIII. p. 773- Hort. Ups, 296. Mat, Mei. 4$j. HAssELq. It. 492: 531- Gron. Oriënt. 315. Siliqua edulis. C. B. Pin. 400. Fosm. siliqua. CAM. Epit. 139.DOD. Pempt. 787. TOUKNï. Inft, syz,  POLYGAMIA, 647 Haauwen 'er den Nederduitfchen- naam van St. Jans Brood aan geeven, daar van den bynaam. Men noemtze in 't Italiaanfch Caroba en Carobola, in 't Franfch Carobe of Carouge, en den Boom zelf Carougier , dat is Karoben room. De Spaanfche naam is Algarrovas , en die var den Boom Garovo ; welke benaamingen alte maal haare afkomst van den Arabifchen naan Charub , of van den Egyptifcben Carob. heb ben. De gemeende Naam , nogthans, in d Winkelen , is Siliqua of Siliqua dulcis, Zoet Haauw. Men geeft 'er in 't Hoogduitfch e Engelfch, zo wel als by ons, den naam van S Jans Brood aan : misfchien, dewyl men onde fielt, dat de Vrugt van dit Geboomte, 't welk de OofterfcheLanden gemeen is,aan Johann: den Dooper, in de Woeftyn, tot Spyze geftre zal hebben (*). De Griekfche naam van d Boom is Keratonia, en die van de Vrugt Kei tion , waar uit de grootfte Geleerden met red opmaaken, dat de Draf der Zwynen, op wel 5n de Gelykenis van den Verboren Zoon gezi fpeeld wordt , in zodanige Haauwen befh heeft ft). J {*) Arbores Chatnubi , nobis Siliqua:, quarum Fru£ti ]oannes Bapiifta vesci confuevit. COTOV. Hodoep. Libr. Cap. g. |>. 249. (■f) LUC. XV. v. 16- Et eupiebat implere Ventrem ftttiiz Siliquis , qua; Porei manducabar.t . heeft de Vitlgaia , de Overzetting van Junius en Tbemt.llius , en m« Giiekfchen Text , overeenkomflig. Zie Trillerus de Ss 4 II.Deel, hl stuk. li. A.fdeel. xxi. [Toohu- STUK- St. J ™s de eerfte , door wien men eenige opheldering kreeg, en daar by bleef het wel anderhalve Eeuw: want de beroemde Todrnefortftelde,in 'tlaatst der Zeventiende Eeuwe,op het gezag van Cordus de Bloemen voor, die binnen in de Vyg begreepen waren. Doch behalve deeze Bloempjes , welken men enkel als Flor es pijiillati, en dus niet anders dan Vrouwelyk kon aanmerken, nam de jonge la Hire, weinige Jaaren daai na, in de Vygen, bovendien, ook Mannelykc Bloempjes waar , welke boven by het Oog zaten , en de Vrouwelyken in 't midden van de Vyg'. Men vindtze beiden zeer duidelyk befchreeven en afgebeeld , in de Vertoogen var de Koninglyke Akademie der Weetenfchapper vai (♦) HAEAKHK. iii. f' '7 « »• II, deel, IU, SjVSt IL Afdeel* xxi. 3oofd- ITUK. De Vrugtmaaking. i  654 'Veelwyvige Boomen, tf. Afdeel. xxi. Hoofdstuk. V%éen , wanneer men in het Oog van deeze frugten een Strooit je fteekt. Dit is , wanneer men uit de overeenkomst edeneert, byna ontwyfelbaar : maar als men, an den anderen kant, de Wegen der Natuur 1 de Huishouding der Plantgewasfen gadeflaat, :an fchynt in deezen iets anders te moeten en 2 kunnen gebeuren. Dat het overbrengen der 7akken van den Wilden Vygeboom , op de "ammen, door de Boeren in de Levant, niet 3nder reden gefchiedt,heeftTournefgrt :eds beweezen ; doordien een Vygeboom allar gemeenlyk meer dan tienmaal zo veel 'rugten voortbrengt als in Provence , alwaar ; Caprificatie niet werkftellig gemaakt wordt. Die  PoLYCAMI^» O57 Die Steek - Wespjes, welken Hasselquist zelf by Smirna in de Botten der Vygen gezien heeft en befchreeven , Pfenes in 't Griekfch genaamd , en dus door den Ridder in zyn Sa- ! menitel gebragt (*) : doen buiten twyfel tot de aanryping en volkomenheid der Vygen , veel; doch Pohtedera verbeeldt zig, dat deeze Wespen , uit de bloeijende Wilde Vygen overvliegende, zekerlyk haare Wieken met het Stuifmeel, daar van, meer of min beladen hebben , en dat zy dus, door het Oog der tamme Vygen, die nog groen zyn, inboorende s ea de holligheid van die Vrugt doorwandelende , de Wyfjes - Bloemen met dat Stuifmeel bevrugten. Dit is niet onwaarfchynlyk , wanneer men de noodzaaklykheid in acht neemt, welke de Grieken dwingt om zorgvuldig op te pasfen, dat zy Takken van den Wilden Vygeboom, eer nog de Vygen open zyn, op de Tammen overbrengen : want anders konden zy dit Werk wel aan de Natuur overlaaten , en Pliniüs meldt , dat zy die Takken of Boomen zodanig plaatzen , dat de Wind de Vliegen op de Vygen ■dryft ("f). Sommigen beweeren echter , dat deeze manier van Bevrugting geen plaats kan hebben, om dat de Vliegjes,eer zy in de Tamme ' (*). Zie het i. Deels xii. stok van deeze Nat. Hijlork bildz. 134. (■f) Hinc Ficetis Caprificus permittimr ad rationein Ventij «t flitus evolar.tes' Culices Ficus tesat. Tt II, deel. iii. Stuk, II. \fdeec, xxi. ïoofdtuk.'S~y£!booni.  II Afdeel. xxi. Hoofd, stok. Fygtitom. \ \ i 3 i ] (*) Zie het VI. DUO. iuUitgeztgu fiirhardüi»im, blad*, iso, *si. «558 Veelwyvige BooMEir; me Vygen booren, haare Wieken zuiveren zou> den van het Stuifmeel (*). Wat my belangt: ik zou het denkbeeld van Pontedera niet zo voetftoots verwerpen. Aangaande de Vygen, die zonder Caprificatie ryp worden , gelyk die wy uit Provence en uit Spanje bekomen , moet men aanmerken , dat het Lighaam van de Vyg eigentlyk geen Zaadhuisje Ptricarpium , maar een gemeene Vergaarplaats (Receptaculum commune) is, van de deeen der Vrugtmaaking, of van Bloemen en Vrugtbeginzels ; zo dat hetzelve kan aangroeifen zonder Bevrugting , of misfchien door zig jelve bevrugt wordt; mids het Oog zig alleenyk opene of door het infteeken van een Strooite geopend worde. En, waarom zoude het met Jeeze Vrugten niet kunnen zyn gelyk met de Dadels, welke groeijen enaanrypen, al zynzeniet bevrugt ? 't Is waar, dat het aldus niet dan flegte Dadels zyn : maar die hebben ook alle de deelen der Vrugtmaaking niet in zig beflooten. De Levantfche Vygen , die de Caprificatie ondergaan , in de Oven moetende gedroogd worlen om de gedagte Infekten of derzelver Eije■en en Wormpjes te doen fterven, worden hier loor minder fmaakelyk gemaakt dan die van Provence. Deeze, ondertusfchen, leveren weilig vrugtbaar Zaad uit, zo min als de genen , wel-  PoLYGAMIA. ojq welken men in Vrankryk, Duitfchland, Engeland of de Nederlanden , teelt : maar in die van Griekenland of [talie, daar men den Wil den Vygeboom heeft, is een menigte van vrugt- ' baare Zaadkorrels. Meest echter worden zy, in' onze Landen , van Uitloopers door aflegging vermenigvuldigd , dewyl het Zaaijen veele verwilderde Soorten voortbrengt. De Verfcheidenheden van Tamme Vygeboömen, ten opzigt van de Vrugt, zyn zo menig^ vuldig , dat Tournefort daar van agttien Soorten gemaakt heeft. Men vindt 'er met een vroege of laate , met eene groote of kleine Vrugt, maar het meefte verfchil heeft in de Kleur plaats , en tevens in de figuur. Van de gcltalte der gewoone Vygen, die Tolachtig is^ wyken eenigen af door byna rond te worden. Sommigen zyn van buiten wit óf witachtig; gelyk 'er dus zes onder de gedagte agttien voorkomen: men heeft 'er vyf onder die Violetkleurig, donkerrood of paarfch zyn, en twee zwarten: meeftendeels van binnen Roozekleurig, of uit deii rooden. Onder de vyf overigen komen twee van buiten groenachtige, twee geelachtige erieeri bruine voor. In 't Franfch worden deeze allen door byzondere naamett ondcrfchcidert. De Ronde Witte , die van buiten geelachtig groen zyn , worden het eerile ryp, en deeze houdt men hier te Lande voor de fmaakelykften: ook geeft die Boom , in warme Zomers ^ dikwils tweemaal rype Vrugten : doch deeze worden Tt z fchiga IS. Deel. lil. stuk. II. VJOEELi SJCI. -?OOFDTUK„ VerfHieii lenhcdcji  65o Veelwtvige Boomen; II. Afdeel, xxi. Hoofdstuk. Gebruik der Vygen. | i i < I j ] 1 / < i i < i \ { fchielykrottig: hier aan volgen de Lange Witte j en die van binnen rood zyn : de Violette en Paariche worden veel minder geacht. Jk moest niet vergeten te melden, dat men de onrype groene Vygen Grosfi, en de gedroogde Vygen Carica noemt. De eerstgemelden , met het fcherpe Melkachtige Sap des Booms log bezwangerd , zyn, even als de onrype Apselen en Peeren, en in veel hooger trap, oneetbaar wrang , ongezond , ja byna Vergiftig : ie rypeVygen, in tegendeel, hebben, naar de soort, een zeer aangenaamen , doch wat al te af zoeten of mierfchen Smaak, welke door het Iroogen grootelyks wordt verbeterd. Hierom trekken zy dus, in Provence en Italië , met 3rood en een weinigje Zout, tot een zeer geneen Ontbyt. In Griekenland maaken drooge /ygen met Gerftenbrood het voornaamfte Voedsel van de Boeren en Monniken uit. Van ouds waren zy 'er zo geacht, dat men Menfchen van Vermogen , en die een zagtvoerig Leven leidien , Vygen • eeters noemde. De Vygen van khenen waren zo lekker, dat de Uitvoer der:elven door een openbaare Wet verbooden verdt, en daar werden, in die Stad, Oppasèrs aangefteld, om zulks te beletten , waaraan nen den naam van Sycophantce gaf. X e r x e s, Ie Koning der Perfen , werdt door de aangeïaamheid van deeze Vygen ,. onder anderen, 'erlokt, om zyn Krygsheir over te voeren in Griekenland. Het nootlot der verwoelting van Kar-  POLÏ6AMIA. 66i Karthago was zynen oirfprong fchuldig aan de uitneemendheid der Afrikaanfche Vygen (*). De Vygen, die wy hier gedroogd bekomen ,! zyn in grootte en aangenaamheid , gelyk wy! weeten , zeer verfchillende. Tot Verfnapering' kunnen zy dienen , mids men 'er niet te veel van gebruike : want zy geeven een zeer Slymig Voedzel, en veroirzaaken dus niet minder Ongemakken in het Lighaam, dan de overmaat van andere Zoetigheden. Hier door kunnen zy ook ligt tot Wormen gelegenheid geeven; maar dat het eeten van Vygen , in Kinderen, Luizen zou voortbrengen, gelyk het Gemeene Volk zig in fommige Landen wys maakt, is zekerlyk een Fabel. Een kwaade Adem , Schurft en dergelyk Uitflag, kan uit het veel gebruiken van Vygen zeer wel ontftaan. Men heeft echter verfcheide voorbeelden , dat Menfchen en Dieren daar door vet geworden zyn. In de Geneeskunde ftrekt het Afkookzel tot een zeer verzagtend Middel , in Ongemakken van de Borst en Waterwegen ; als ook in het Kolyk: men maakt 'erGorgeldranken van, in Keel-Ontüeekingen , en tot het doen aanrypen der Gezwellen is een Pap van Vygen niet minder dienftig dan oudtyds. Gebraden hebben zy, uitwendig, de grootfte weekmaakende kragt. Het Hout der Vygeboomen dient, door zyne voosheid, [ (♦) Aman. Acai. VOL. I. P- ï*i Si' SS. Dm. III. Sn». II. \fdjeel. XXI. loOFDTUK.  II. Afdeel xxi. Hoofd* stuk. ii. Ficus Sycomorus. Bgypcilche Vygeboom. : 55a Veelwyvice Boomen. heid j tot polylting ; dewyl hetzelve de Amaril flerk opneemt. Van den Laagen of Naantjes Vygeboom , die volgens fommigen maar anderhalf Klle hoog wordt, vind ik niets byzonders aangetekend. (2) Vygeboom met Hartvormige, rondachtige, onverdeelde Biaden, 't Is bekend, dat onze gewoone Vygeboom, eerst uit Zaad opfchietende , de Bladen rondachtig of ovaal , niet ingefneeden, heeft (*). Dus blyven de Bladen van den Egyptifchen Vygeboom , Sycomorus , die deezen naam voert, om lat het een Vygeboom is, als met Moerbefie-BlaJen. Zy worden ook Vygen van Pharao en Adams Vygen, in 't Spaanlch Higuera de Adam getyteld. De Egyptifche naam is Giumez volgens Alpinus, de Arabifche Mumeiz, Jutiieiz , enz. volgens Matthiolus; de Hebreeufche , in 't meervoudige, Schikmim. waar mede gemeenlyk de Boomen , en eens ook de Vrugten betekend worden in de Heilige Bla- de- (2) Ficr,s Folrs cortlatfs fubrotundis integerrimis. Hort. Cliff. 471. ROYEN Lugdiat. in. Am. Acad. i. p. 26. GRON. Or. !29- Ficus Folio Mori Fruftum in Caudice ferens. C. b. Pin. .59. Sycomorus. j. b. Hifi. i. p. 124. f. 1,2. Sycomorus, ricus Fhataonis. Cam. Mali. 103. f. 3, F.pit. 180. ha5iELCfc !t- 49j- Ficus Cypria. Rauw. h. t. s7- CJ Zie zodanige Scheuten afgebeeld. Aman. Acgd. VOL. E. Tab. z.  P O ï. * e -A » I A. 663 tieren (*). De Griekfche Overzetters hebben hier van gemaakt Sycamina, en in 't Nederduitfch is het Wilde Vygeboomen vertaald. Deeze moeten ongemeen overvloedig in de Valeijen van Paleftina gegroeid hebben: want men vindtze wel viermaalen tot voorbeelden gefield van menigvuldigheid. Koning Salomo maakte de Cederen te zyn als de Wilde Vygeboomen , die in de laagte waren , in menigte (f). De verwoefling deezer Boomen werdt derhalve ooi als een Straf des Hemels en een Landplaag aan gemerkt (4.). Men vindtze tegenwoordig o\ den Berg Libanon, in Syrië, op de Eilanden ii de Middellandfche Zee en in Barbarie. HasselQUIST vondtze op de Velden der laag deelen van Egypte zeer menigvuldig. In 't Werk van J. Bauhinus komen dri< Afbeeldingen voor van den Sycomorus, de eem van Matthiolus, de andere van Alpi KDs ontleend, en de derde de Cypria, van ' Eiland Cyprus, welke door Dioscoride daar van onderfcheiden wordt. Die van A l p i n u (f) AMOS. vn. v. 14- Ik was «en Osfen - Herder en 1; Wilde rySen af , zegt de Profeet. Sommigen willen, d: het Moerbeziën betekenen zou , doch wm reden , daar me die met het woord Becaïm, van Bak of Bak» af komftig, aar .eweezen vindt, zie bladz. 279- Wet (t)l. KON. X. v. 27- I- CHKON. XXVII. V. Z>. II. CHBQJ J. v. is. IX. v. 27. (L) psalm. LXXVII. r. 47- lIS. IX. v. *. Tt4 Ut DUEL. IH. 5WK, II. Afdeel. xxi. Hoofd, stuk. Vygebnm, i l t ( I i c n c  < II, /u'deel. xxi. Hoofdstuk, Vygeboom. j 1 ? '6\ Veeewyvige Boomek1; n u s heeft de Bladen een weinig uitgcgulpt, die van Dodon^cs aan den rand gekarteld , byna als der Olmeboomen, by welken Theopjhrastus dezelven vergelykt. Wanneer zy ook met die der Moerbezie Boomen overeen zullen komen, dan kunnen zy niet geheel effen, randig (integerrimd) zyn, en dus past de opgegevene bepaaling niet voor deeze Soort, Ik vind 'er thans bygevoegd, dat zy van onderen Wollig zyn ; doch Hasselquist fpreekt daar van niet. Zie hier hoe die Autheur den Sycomor rus in Egypte waarnam. Het is, zegt hy, een byfter groote Boom, wiens Stam fomtyds vyftig Voeten middellyn heeft; maar dezelve is door Knobbels en uithollingen zeer ongelyk , geevende veele zeer dikke , magtig uitgebreide Twygen , die ongelyk zyn en knobbelig , zig weinig verheffende, uit. Veslihgiüs zegt, dat hy zig uit een hagen breeden Stam, in twee of drie bovenmaatig dikke Twygen verdeelt, uit welken verder zwaare Armen van Takken digt aan'elkander voortkomen , die door hun Bladerloof een verkwikkeyke Schaduw maaken. Men vondt in Matte■éa, een Tuin by Memphis , ten tyde van A lp i n u s zulk een Boom, die reeds over de vyf.ienhonderd Jaaren oud moest zyn, als van de Criftenen geduurig, op een Godsdiehftigemanier, )czogt wordende , om dat de Heilige Maagd' 'an Bethlebem naar Egypte gevlugt, haar Gcegende Kind in dcszelfs holte in°'t eerst ver- bor-  P o^L y g A M I A. 66J borgen zou hebben. De Bladen vergelykt hy by die van den Moerbefie - Boom, mids dat zy dikker, witter, grooter en ruuwer waren. Zy vallen ook jaarlyks niet af: de Boom blyft al-1 toos groen. Volgens Hasselquist zyn zy langwerpig ovaal , effenrandig, met ronde dunne Steelen en ftaan tegenover elkander. Aan derzelver voet is een Knop , die uit twee Blaadjes beftaat, waar tusfchen het beginzel van een nieuw Blad of van een nieuwe Knop is begree* pen. Van de deelen der Vrugtmaaking fpreekc hy aldus. ,, De gemeene Kelk (zegt hy , verftaande „ daar door de Vrugt,) is Klootrondachtig,aan „ het Oog zeer plat, aan het Steeltje een wei„ nig uitgerekt, groot , Vleezig, bleekrood . „ van ibinnen hol, aan het Oog geflooten mei „ veele Schubbetjes, waar van de buitenller „ op ééne ry korter, de binnenften tweemaal „ langer zyn , allen half Lancetvormig, met omgeboogen punten, aan den rand dunner, „ ongekarteld. In de holligheid van deeze Keil; „ zyn Mannetjes- en Wyfjes • Bloemen ver„ vat, gelyk in de gewoone Vygen. De eer,, Hen, naast aan den rand, zyn van gefteldheid „ als in dezelven: de andere bekleeden de ge„ heele holte. De Bloemkelk is ook gelyk in „ de gewoone Vygen : het Vrugtbeginzel ovaal, 3, famengedrukt , zeer klein , ongefteeld , zo „ wel als de Mannetjes Bloemen; niet gefteeld. ,f gelyk in dezelven: de Styl even als in die T t 5 „ d( ii. DEEL. iii. stokw II. Afdeel xxi. Hoofdstuk» Vygtbmra.^ De Vrugtm akendc deelen.  n. Afdeel XXI. Hoofdstuk. Vl&bim Het Stee ken dei Vygen. 666 VEELWYVflGE BotfïtEN. „ de Stempel geknodst , platachtig, verhard; ',, het een met het andere zeer naauw verbon„ den. Het Zaad ovaal, zeer klein en uitge„ droogd." Of deeze Boom een Tweeflagtige of Man» wyvige (*) Vrugtmaaking had, durfde hy nog niet bepaalen. Hy hadt Tweeflagtige Bloemen !, by de anderen , in de Vrugt, zo hy meende, gezien; doch het was zeer moeielyk het waare geitel der Vrugtmaaking te ontknoopen , zo wegens de kleinheid der Bloempjes , als wegens de Korst van verdikte Stempels, waar mede de holte der Vrugt van binnen is overtoogen, en wegens de Loopgraaven, die het Infekt, dat de meefte Bloempjes vernielt, daar in maakt. Aangaande het Steeken deezer Vygen door zulke Diertjes fpreekt hy al* dus. „ Tegen den tyd der Rypwording worden „ deeze Vygen geftoken van een dergelyk In„ fekt, als het gene de gewoone Vygen fteekt, „ doch veel kleiner en misfchien in Soort daar „ van verfchillende. Daar komt aan het Oog „ een opening, 't zy, wanneer de Schubbetjes, „ die daar zyn , verflenzen, en inwaardsom„ geboogen worden, gelyk in de gewoone Vy- » gen (*) Manwyvige {Ar.irogyr.A) zouden deeze Boomen zyn , indien zy Vrugren met enkel Mannelyke en Vrugten met enkel Vrouwelyke Bloemen voortbragien : Tweeflagrige (Her. uapbrodit*) zo zy die beiden hadden in eene zelfde «fin alte Vrugten.  gen plaats heeft, doch dit ziet men ld deeze " weinig : de andere manier is veel gemeener ", en verwonderlyk. Een weinig beneden de '„' Schubbetjes, naamelyk, aan de zyde der nog onrype Vrugt,komt een Vlakje,als een foort " van Verüerving , dat zig in een taamelyk |' groot Kringetje, dor en zwart, van breedte ][ als de Pink uitfpreidt, wordende het Vleefch [] aldaar in 't midden, ter grootte van een Pen „ ne- Schaft , doorgeknaagd; zo dat de Man „ netjes-Bloempjes zig bloot vertoonen , die „ digst aan den rand zyn , en 'er dus een opei Weg is voor het Diertje, 't welk zig, hie " en daar , langs dengehcelen wand van binnen " verfcheide Loopgraaven baant , laatende d ' ■ Stempels altoos vry, maar de Vrugtbeginzel dikwils uitknaagende. In 't begin is de ge *' kwetlte plaats nog door Bloempjes geflooten * maar vervolgens wordt het een open en taa " melyk wyd Gat, waar van de randen altoc " vcrltorven, zwart, hard en omgekruld zyi Dit zelfde bederf der randen wordt men aa *] het Oog gewaar, wanneer het Diertje alda; „ is ingedrongen." De Vrugten komen, in deeze Vygeboom, u den Stam en dikke Twygen, niet aan de dunn of bovenfteTakken voort, gelyk Dioscoridi te regt heeft opgemerkt. In 't end van Maa geeft de Boom zyne Knoppen uit, en draagt 't begin van Juny rype Vrugten , op zyne n tuurlvke Groevplaats. Hier te Lande kan m< he II, deel. III, stuk, II. Afdeel, xxi. Hoofdstuk. i f' I i > s i. n it e s ft in 1:nr*  668 VEEtwwtoe Boomen: H. Afdeel xn. Hoofdstuk. I n*. TUus Nynfbüfolia.PiompenUadige. z J 7 R tl hem wel in Winterhuizen overhouden , maar hy ' draagt hier nimmer Vrugt. De Vygen wel ryp geworden zyn, volgens het Berigt van Hasselquist , zoet, een weinig Waterig, met ee' mge Kruiderigheid,fen zo aangenaam van Smaak dat hy zig in 't eeten derzelven naauwlyks kon maatigen. Bovendien geeft deeze Boom , door zyne uitgebreidheid en breede Bladeren, terwyl hy dikwils 0p de woefte Heijen voorkomt, in de Oofterfche Landen , voor de Reizende Luiden een zeer verkwikkelyke Schaduw. Zyn Hout is byna onverganglyk, en heeft daarom, van over-oude tyden her.geftrekt tot Lyk-Kis:en om de gebalfemde Lighaamen te bergen. Hy hadt in Egypte Momiën in zodanige Kisten , van een uitgehold ftuk deezes Booms genaakt , beiden onbedorven , uit de Graflieden oen haaien, welken men vastfleldetweeduizend faaren daar in begraven te zyn geweest. (2*) Vygeboom met Hartvormige , rondachtig g'fpitfte , effenrandige , gladde, van onderen blaauvachtige Bladen. Daar is by de Kruidkundigen een Vygeboom be, fz*) Ficus Foliis cordatis fubrotundis 'mucronatis integerriiis, glabrii fubtus glaucis. Syst. Nat. Vcg. XIII. p. 77+. fan». 3oj. F. Fol. ovato - cordatis integerrimis glabris. Mill! 'Ü7. 9. Ficus Nymphïx folio , vulgo. ROYEN Lugdbat. *„. cus Indica Tili* folio fubtus albo & villofo, pol/rhiaos. .uk. Pbyt. 14*. T. j78. f. 3.  «f ö l x u a m i Ai 66i bekend, met de Bladen van Plompen, en van deezen wordt door den Ridder thans een nieu' ■we Soort gemaakt. Hy zegt, dat de Bladen in dezelve grootelyks naar die der Geelbloemige Plompen gelyken, ftomp zynde met een punt, eenigermaate gegolfd, als Schildvormig hangende, glad en van onderen witachtig. Hier toe zal buiten twyfel de Ficus Cypria behooren s welke van J. Baohinus in de derde plaats wordt afgebeeld. Ook twyfel ik niet, of de Indifche Vygeboom met Linde - Bladen, die van onderen wit en ruig zyn, van Plu ken e> t i u s, te vooren door den Heer N. L. B u rmabkus tot de voorgaande t'huis gebragt, behoort tot deeze Soort. Hier zal ik een algemeene aanmerking, van den Heer Adanson , omtrent de Vygeboomen , plaatzen. De Stoel (zegt hy) die de „ Bloemen van den Vygeboom bevat, verfchili „ niet van dien der Dorftenia, dan dat hy nage„ noeg Klootrond is en byna als een Beurs ge„ Booten , wier opening is gezoomd met om„ trent tweehonderd op elkander leggende Schub „ betjes, naby welken de Mannelyke Bloemer „ boven de Vrouwelyken gerangeerd zyn. On ,, der alle Soorten van Vygeboomen , welker „ ik te Senegal waargenomen heb, is my flegt; „ ééne voorgekomen , welke de Mannelykf „ Bloemen dus in een zelfde Omwindzel ver „ zameld hadt: de overigen droegen die op an dere Stammen dan de Wyfjes - Bloemen. Dee » a ii, deel, iii, Stuk, II.' AfdeelJ XXI. Hoofdstuk. t l i  II. Afdeel, xxi. Hoofdstuk,iii. Kt»! Rtlipofa. Afgods£oom. : j i t < f670 .Ye-elwyvkse Bcto«e|».' ,, Deeze aanmerking verdient bevestigd te wofj, den door andere Waarneemingen" (*), (3) Vygeboom met langwerpig Hartvormige; effenrandige , uitermaate fpiife Bladen. Deeze wordt , in de Tuinen van Europa, gemeenlyk de Duivels - Boom getyteld ; doch ik noem hem liever de Af gods - Boom ; devvyl door ic Indiaanen daar onder geofferd wordt aan hunne Afgoden; waar op ook de Latynfche bynaam (laat. Het is de Malabaarfe Vygeboom met puntige Bladen en kleine ronde, dubbelde Vrugten , van Pluken etiüs, dien de Malabaarcn dre-Alu heeten. Hy is aan hunnen Afgod Vistiu geheiligd en doorgaans met een Muur omleind. Volgens den Heer Burmannus hoort lier ook t'huis de Ceylonfche Boom , Boglias )f Budughaha genaamd , wiens Bladen in gedurige beweeging zyn. De Ceyloneezen een Propheet gehad hebbende, Buddu genaamd, die mder de Schaduw van zulk een Boom hun on* lerwees , wordt dezelve yan hun voor Heilig gehouden en vereerd met Offerhanden. De Vrugten zyn van grootte als Erwten, en komen 1 < fe (*) Famill. des Ptantes, p. 369. (3) Ficus Foliis cordatis oblongis integerrimis acuminatis Hert. Cliff. 471. Fl. Zeyl. 372. Am. Acad. i. p. 30. Ficus Malabarienfis Folio cuspidato, Fmcïu rotundo pa/co gcmino. 'luk. Alm. 144.. t. 178. f. 2. Are-AIou. Hort. Mal. i. p. tf. t. *7. Arbor Zeylanica isligiofa. Bukm. Ztyt\ 25.  i' o t, * ft x ti i x, #71 In de Oxels der Bladen , ougefteeld, twee by elkander, voort, hebbende van onderen eendriebladigen Kelk, zegt Ltnn^us. (3*) Vygeboom met ovaale gefpitfte^ dwars gejlreepte, glad gerande Bladen. : De Vygeboom , met digtere kleine onverdeelde Bladen , door Plukenetius afgebeeld , wordt hier toe betrokken. De bynaam fchynt van den Vygeboom der Banjaanen, die tot de volgende Soort behoort, volgens eene meermaalige gewoonte van den Ridder, afgeleid te zyn. Tot deeze Soort behoort de Pitsjaar - Boom van Rumphius, dus in Indie genoemd wordende , om dat de Indiaanen daar onder hunne Samenrottingen maaken , eensdeels, dewyl zy 'er dikwils hunne Pagoden of Afgods - Tempeltjes en Beelden onder, hebben ; andersdeels , om dat die Boom door zyne digte Takken en Schaduwe hun daar toe uitlokt en een bekwaame Schuilplaats geeft. De Boom is kort doch dik van Stam, en breidt zig langs den Grond uit met een menigte van Takken , die op een wonderlyke manier door malkander gegroeid zyn, (3*) Ficus Foliis ovatis acuminatis transverfë ftriatis, margine latvi. Syst. Nat. XII. Vtg. XIII. Ficus arbor dcnfïoribus Foliis parvis integris. Pluk. P6yt. 2+3. t. 4. Aiboi Concili©tum. Rumph. Amb. ui. p. 14a, t. si. H. DEEL, III, STUK n. Afdeel,1 XXI. Hoofdstuk. ui*. Ficus Benjamins. lanjaanertJobia,  JSlt ,VE#U-WY;VieE -BcrOMEtff II. Afdeel xxi. Hoofdstuk. IV. Ficus Sengbalen fis. Bengaal fchc. • II. D. II. Stuk bladz. 4?; zyn, met puntig Hartvormige Bladen, en ronds ■ Vrugten van grootte als Piftool - Kogels, in de rypheid zwart, zoet en eetbaar; doch men vindtze weinig aan de Boomen , om dat het Gevogelte en allerley Gedierte dezelven zo bemint. De Bladen , die zeer mals zyn , {trekken toe Voedzel voor de Menfchen en allerley Vee. C4) Vygeboom met ovaale effenrandige, Jlompe Bladen; de Stam om laag Wortelfchietende. Deeze wordt de Bengaalfche Vygeboom genoemd , om dat men hem veel in Bengale vindt. Hy heeft met de volgende die byzondere eigenfehap , van Wortels uit te fchieten, die aan den Grond komende daar in vatten, en zelf nieuwe Stammen worden; zo dat een enkele Boom, door den tyd, een geheel Bofch uitlevert, even als wy dit in de Mangles - Boomen gezien hebben *. Om die reden worden zy, van de Nederlanders, Wortel Vygen ge. 'tyteld. De Malabaarfe naam van deezen, die hier bedoeld wordt, is Per. Alu: doch alzo die Boom, (4) Ficus Foliis ovatis inteeerrimis obtufis, Caule inferne taUicato. Hort. Olijf. 471. Am. Acai. i. p. 29. KOYEN Lugdtat. 212. TREW. £iret. 50. Ficus Americana latiore folio venofo. Pluk. Pbyt. 17$. f 1. Ficus Benghaleniïs Folio fubrotundo , Fru&u orbicularo. COMM. Hort. Amfl. I. p. 119, t. 62. Per-Alu. Hort. Mal. I. p. 49. T. ïS. liURM. EU lui. p. 22;.  olygamia. 673 Boom, volgens de Aantekening van S yen een dubbelde Vrugt, welke hoog rood is, heeft, en groote dikke Bladen; zo fchynt die betrekking^ wat duifter. Linnjeüs zelf heeft 'er aan ge-] twyfeld volgens Trew, die de Afbeelding van' een Takje geeft; maar dit voldoet weinig, en aangezien de Hoogleeraar J. Burmannus onder anderen een fraay gefchilderde Afbeelding van dergelyken Vygeboom , van Koromandel, my hadt medegedeeld , zo heb ik daar van, by verkleining, op Plaat XVII., gebruikgemaakt. By deeze Afbeelding is gevoegd, dat de Boom Aliamarom heet. Men ziet dat hy een dikken Stam, van onderen geworteld, heeft ;'t welk zou doen denken op de uitdrukking door Linnjeüs gebruikt, welke , alzo zyn Ed. met Caulis in 't algemeen den Stam of Steng betekent , zulks fchynt aan te wyzen; doch, aangezien alleBoomen van onderen geworteld zyn, kan zyn Ed. 'er dat niet mede zeggen willen. Daar zyn wel onder deeze Boomen, gelyk wy ftraks zien zullen, die om laag uit hunnen Stam, boven den Grond , een menigte Wortels uitgeeven, maar van den Per - Alu van Malabar wordt duidelyk gezegd, dat die Draaden of Wortels uit de Takken nederlaat. Ik neem het derhalve voor die Wortelfchieting der Takken, waar van hier een blyk gegeven wordt, en welke aan verfcheide OostindifcheVygeboomen,van byzondere Soorten eigen fchynt te zyn , zonder te kunnen V v die- li. Deel. III. Stuk» \fdeel» XXI. TUK. rygeb«0m% KormsnJelfche. el. xvii.  II.' Afdeel XXI. Hoofdstuk. Kygebeim. V. Ficus Indica. WortclVygeboom. 1 ] i J i | 1 1 1 1 674 Veelwyvigf. Boomen. dienende tot eene Soortelyke onderfcheiding(*}. De Stam en Takken zyn bleek,graauw gekleurd, maar aan de enden, daar de jonge Bladen uitfchieten , rood getopt. De Bladen zyn Eyvormig , fïerk geaderd , fchoon groen van Kleur. De Vrugten zyn Kogelrond , naar 00genfcbyn ongefleeld, en groeijen tropswyze aan de Takken by elkander. Eerst fehynen zy bleek groenachtig , dan geel te zyn, wordende in de rypheid hoogrood , en dan van binnen het Zaad bevattende; gelyk 'er dus een, misfchien in de Natuurlyke grootte , geheel en doorgefneeden, nevens den Stam vertoond wordt. (5) Vygeboom met Lancetswyze efenrandt- (*) Zie dien aangaande het meergemelde Wetk, genaamd PUnt. Decades, van Trew , in de verklaaring der aangehaal[e Plaat 50 , alwaar zulks breedvoerig beredeneerd wordt. (s) Ficus Foliis lanceolatis integerrimis petiolatis, Peduncitis aggregatis, Rainis radicantibus. Syst. Nat. XII. Veg. XIII. !urm. Fl. Ind. p. 225. Ficus Indica Foliis Mali Cotonex fi. liübus. C. B. Pin. 457. Ficus Indica Theophrasti. Tabern. üft. 1370. Am. Acad. I. p. 27. Katou-Alou. Hort. Mal. II. p. 73. T. 57. RAJ. Hiff. Hs7.fi, Ficus Foliis lanceolais integerrimis. Hort. Cliff. 471. Royen Lu%ibat. 212. Fius arborea asfurgens utrinque brachiata &c. Brown. Jam, 10. Ficus Indica maxima &c. Sloan. Jam. 189. Hifi. II. >. 140. T. 223. RaJ. Dendr. is. Ficus Americana Arbuti 'oliis Sec. Pluk. Alm. 144. T. 178. f. 4. Ficus Citri folio. 3.vrrsb. Car. III. p. t. 18. Varinga latifolia. Rumph. imb. III. p. 127. T. «4. Tsjela, Hort. Mal. III. p. sj. '. *}.  p\ o t * G A M I A. 675 gSSI«UI> 5TUK. II. Afdeel. xxi. Hoofdstuk. Wortel' Vlghoom. 1 : l r 1 L : > h l'  TI. Afdeel- xxi. Hoofdstuk. - Worttlfygchoai. Westlndifohe. 676 Veelwïvice Boomen. doch de bosjes van Wortelen, die dezelve tot zyne Takken uitgaf, doen hem meer gelyken naar den Koromandelfchen , hier voor vertoond. De vermaarde Hermannus hadt een dergelyken Boom gezien , die zo groot was; dat verfcheide duizenden van Menfchen onder deszelfs Schaduw konden rusten. De.Indiaanen hielden 'er hunne Markten onder. Zyn Stam was echter zo overmaatig dik niet, maar uit de Twygen liet hy andere Takken nederzakken, die in de Grond Wortels fchooten. Hy hadt voos Hout, vol Melk, met eene groene Schors en Bladen , dik en glad , van boven groen , van onderen Wollig, zynde zagt op 't aanraakeri. De Vrugten, die even als de gewoone Vygenonmiddelykuit de Takken voortkwamen waren rond en rood , van grootte als groote Kerfen , van boven met een Kroontje, bevat tende van binnen een fyn Zaad. Hy noemt denzelven , de Malabaarfe Vygeboom met een ronde roode Vrugt. Of deeze, nu, de Ka tou.Alou van den Malabaarfen Kruidhof die van de Nederlanders aldaar Glas. Fyglboom genoemd wordt, zy, zou men , alzo dezelve de Bladen langwerpig rond heeft, mogen twvfelen : want die van deezen Jndifchen Vygeboom worden in figuur by de Bladen van'den Kweepeeren - Boom vergeleeken. Als eene Verfcheidenheid wordt hier toe betrokken de mstindifcfo met Lancetvormige  PoLYGAMIA. 677 Bladen , door Sloane genaamd Zeer groote Indifche Vygeboom , met een langwerpig Blad die zig uitbreidt door Wortelfchietende Touwen , uit de hoogfte Takken ncdergelaten ,' hebbende een kleine Kogelronde BloedroodeVrugt. Deeze hadt die Autheur op Jamaika gevonden , en vraagt, of het ook de Tsjela van Malabar zy, welken ons Volk den Vleder~ muizen-Boom tytelt , volgens Commelyn. Het zoude alleenlyk de grootte van de Vrugt moeten zyn, die daar van den verwonderlyken Amerikaanfchen Vygeboom onderfcheidt, welke door de Franfche Schry vers, Rochufort en nu Tertre, is voorgeiteld, en waar var gezegd wordt , dat dezelve de Wortels , die in den Grond vatten , van Takken of Twygen, wel veertig of vyftig Voeten hoog, nederlaat; maakende dus dat de Boom zig ah een groote Houtftapel, gelykPurchas zegt vertoone. Deeze heeft een zwartachtige Schors volgens Sloane, en Vrugten als de Caprifi cus of Wilde Vygeboom, voorgemeld; groei jende opwoefle, Steenachtige, dorre Velden van de Karibifche Eilanden, overal. , Van het onderlte van den Stam geeft h „ naar alle kanten Wortels uit, die verfcheid Ellen langs den Grond voortloopen , z " h;er eri daar tegen de Rotfen ombuigenc en verwarrende met anderen, hebbende o bleek gryze Schors. De Stam wordt , , dikte en hoogte, van weinige Boomen ov< V v 3 „ tri 11 . DEEl. iii. STUK, ir. iFDE?l, XXI... . lOOFD- TUK. Wortel- 7'ygeboeai. I t > y e g le in in :r- >f.  678 Veelwyvige Boomen. II. Afdeel xxi. Hoofdstuk. Wortel Vygchom 1 s i 3 3 3 3 J 3 3 Oostlntü- b „ troffen , hebbende de Schors byna glad en ' j, donkerer grys, het Hout week. Boven ver- „ deelt hy zig in verfcheide Twygen, naar „ alle kanten uitgebreid , wier Takken hier en daar met Bladen bezet zyn , van vyf „ Duimen lang en half zo breed, glad, don„ ker - groen , met een JVliddelrib en dwars,„ Ribben , op Steeltjes van een Duim lang „ zittende. Uit de Oxels der Bladen komt een „ Vrugt voort, in 't eerst als een Erwt, ver„ volgens de grootte krygende van de Wilde „ Vygen , dan volkomen Klootrond, van buiten groen, van binnen met veele roode „ Korreltjes gevuld , naar die der Europifche „ Vygen gelykende, maar fmaakeloos. De Boom , geeft overal een Melkachtig Sap, of Wey, , uit ,• waar men hem ook kwetze. Dikwils ziet , men deeze Boomen den een of anderen ou, den Boom omvatten , dien zy vervolgens , verflikken , laatende uit hunne Twygen lan, ge Vezelen neder , tot aan de Aarde toe, , die zig onder elkander en met andere dee, len van den Boom vcreenigen , waar door , de Stam hol wordt , en dikwils afbreekende , de Wegen verfpert, als wanneer hy om, tuimelende weder Wortelen fchiet, worden» , de dus de Top des Booms in den Wortel , veranderd." Van dergelyke verwarring der Stammen , rakken en Wortelen , die de Bosfchen in de Eidc Indien byna ondoordringelyk maakt, kan men  P o L y g a m i a. 679 jïien een nader denkbeeld bekomen uit de omHandige befchryving, welke Rumphius' geeft van de Breedbladige Faringa of V/ann^ ge - Boomen , die men van Java Oostwaardss aan , over Baly en Celebes , tot in alle Molukfe Elanden vindt. Het zyn groote wyd uitgebreide Boomen, die ieder op zig zelve een cehcele Wildernis maaken , verfpreidende zig van den Wortel aanftonds in verfcheide Twygen, als ware het een Kruid of Plantgewas, ei ieder Twyg is zo wonderlyk vol Reeten, Ho len en Kuilen , dat 'er millioeuen van Slangei cn ander Ongediert in zo eéne Boom kunne nestelen. De Twygen groeijen bovendien dik wils aan malkander , en geeven Wortels u naar den Grond, die nieuwe Boomfhmme maaken, even als meermaalen is gezegd; z dat men dikwils te vergeefs zou zoeken na den Hoofd- of Moederftam. Doch het ga daar mede , even als by ons met de Haze nooten , Vlier en andere fterk uitloopenc Boomen, die op zig zelf in 't wilde groeijei de geheele Wildernisfen worden , daar mei ze , door het havenen , tot fraaije Boome maakt. By de Huizen en Negeryën krygt c Waringe - Boom , door het afhaalen der ve 'wilderde Takken en Slierten, eene vry rege maatige figuur. De Bladen zyn langwerp rond ; de Vrugten als Olyven , wordende v het Gevogelte en ander Gedierte zeer bemint doch van de Menfchen weinig gegeten , ; Vv 4 zy , xi DEEL. ui- STUK. II. XXI. ÏOOFDTUK. IVortet- l l I t' tl o ir it 1!e11*n !e r1- 'g fa r, ils n-  II. Afdeei xxr. Hoofdstuk. Wortü Vygihaiim vi. Ficus racttaofa. Tros-Vygenboom. i '\ 1 c 'J 2 CSo Veexwyvige Boomën. j zynde hard en droog, zonder merkelyken Smaak Zy komen , zegt Rumphius, aan alle Waringen zonder bloeizel voort, gelyk de Vygen : Limhje08 zegt, dat de Bloemen rood zyn, of dat deeze Soort roode Bloemen heeft (Flores rubrï) : hier door zal men die roode Zaadkorreltjes in de Vygen, waar van Sloane fpreekt, naar alle gedagten , verftaan moeten , en dus fchynt de Vrugtmaaking ook veel overeenkomst te hebben met die van onze Europifche Vygehoomen. (6) Vygeboom met /pits ovaale effenrandige Bladen, een Bomachtigen Stam en Tros. achtige Vrugten. Aan deeze Soort, die den Stam allerminst Boomachtig heeft van al dit flag van Wee boomen, geeft Linn^us, dooreen zonderlinge kiefchheid ,een Boomachtigen Stam waar Zn kyt K *% anderM SCen §ewaS ^akt. Men behoeft alleen maar het Oog te flaan op Je Afbeelding van Rumphius, waar fn die .llermismaakfte Stam van deezen Boom ver! oond wordt. >t Is wel waar, dat dezelve in 't (e) Ficus FoSii ovatis acutis integerrimis, Caule arboreo taCen,0f°- ^ Aead- r' P- »»• Grosflüarii donS nRrAmi-m-p- i3fi-t-^.^-a«y-a,,r «• I. P- «. T. a;. Raj. Hifi. h34. jjurm. w m '  P O L V G A M I A; 68i 't eerst met een enkelen Stam opfchiet, doch die Stam geeft aanftonds aan de zyden Wor-' tel-Vezels uit, die in de Grond vatten, en] den Stam niet alleen als 't ware honderdmaal! verdubbelen , maar ook maaken dat dezelve zig als een Schraag of Stel van verfcheide Krukken , die de Kroon onderfchraagen, vertoont , zynde uit veele Armen famengefteld , die groote Kamertjes of Cellen vormen, waar in men zig kan verbergen. Een enkelde Tak van deezen Boom is zeer regelmaatig bezet met Bladen van ruim een half Voet lang en twee Duimen breed ; dus zeer langwerpig zynde. Rumphitjs noemt hem den Tammen Besjeboom, om dat alle de Takken zeer vol van kleine Vygjes als Erw. ten zitten , doch niet aan Trosfen, en daar om is de bynaam van Racemofa of Tros-Vy geboom ook niet eigen. Deeze Besfen wor den van 't Gevogelte veel gegeten , waar ii het Volk dezelven met rust laat, vergenoe gende zig met de Bladen, welke van de Men Ichen Zeer bemind worden , zo om raauw t eeten , als by de Saufen van Vifch en Vleefc te kooken : ten welken einde men deeze Bk den by bosjes op de Markten van Amboina e andere Molukkifche Eilanden te koop vindt. Hier wordt t'huis gebragt de Atty-Alu C va (*) Niet AUy - Alu , gelyk men door een SchtyfFout Vv J wa ii, peel iii. Stuk II. Afdeel; xxi. -lOOFD- TUK. Tros-Vy. t 1 1 ) n i it«  II. Afdeel, xxi. hoofd- TUK. Tros-VIfbatm, Malabaarfe Wortelvygcu. ^aarfcliynlyk , de aanhaaüng vindt gedaaa : in de Hortus Malaiarkus ftaat Atty - Alu. 68a Veelwtvige Boomen. van Malabar, welke een der vier Soorten van Alu of Alou , aldaar vallende , is; een hooge Boom , met een digte Kroon, uit den Stam Wortelfchietende , en uit afgefneeden Takken "een Waterig , niet een Melkachtig Sap, gelyk de Besfeboom , zo even gemeld , uitgeevende , en de Vrugten ook niet als Besfen , maar als de Eüropifehe onrype Vygen, hebbende; wanneer zy ryp worden rood en eetbaar. Deeze groeijen eenjgermaate aan Trosfen, zo dat men deezen de Tros - Vygeboom zou kunnen noemen. Het zyn de eenigften Vrugten van dit flag van Vygcboomen , welken de Indiaanen aldaar voor Spys gebruiken. Die van de Tsjela, tot de voorgaande Soort betrokken, zyn inderdaad als Aalbesfen, van figuur en grootte. Onder andere Soorten komt op Malabar ook voor de Atty • Meer Alou , welke wederom een byzondere manier van Groeijing heeft , wordende daar Wortelvyg genoemd. Uit het door de Vogelen verfpreide Zaad komt het Gewas, hier of daar, uit de Stammen van Boomen , uit kloven van Steenrotfen of Spieeten van oude Muuren , gelyk als Klimop of als Winde voort, geevende dan dunne Draaden uit , die in de Aarde Wortelende, en weder opfchietende, dengrootften Boom, dien men in de  P O t, ï G A M ï A. 683 de Indien heeft , uitleveren. Deeze laat geene Worteldraaden uit de Takken of Twygen neder , maar fchiet dezelven uit den Stam zydewaards , en zou derhalve beter voegen by de Vierde Soort dan de Per-Alu, die Wortels uit de Takken nederlaat, even als de Itty - Alu , welke kleiner is , doch niettemir gen hooge Boom.; De Itty - Are - Alou fchiel dezelven ook uit de hoogde Takken nederwaards, wanneer hy den ouderdom van veertig of vyftig Jaaren bereikt, maakende du een zeer digte Bosfchagie. Nog vindt men op Malabar eenen Vyge boom&, Teregam genaamd, van dertig Voetei hoog , met Bladen als van den Citroenboom welke zo ruuw zyn , dat menze tot het fehuu ren en polyften van Houten en Tinnen Vaat werk of Meubilen gebruikt. Deswegen noen men hem den Ryfboom, en eene andere Soort die grooter is , Perin - Teregam genaamd , de Grooten Ryfboom. Deeze fch}ncn eenig zins overeen te komen met het Polyst-Bh van Rumphius , in 't Javaanfch Ampelac «enaamd , waar van de Heer N. L. Bui mannus, onder den naam van Ficus Amp> los , een nieuwe Soort gemaakt heeft C*> (*) Fiau Foliis ovato-oblongis integerrimis fcabtis, Fr* parvo Uvrfoimi. BURM, Fl. Ind. p. U6, Foliura pobtor.u II. DEEL, III, STUK, II. Ifdeel, xxi. EÏOOFIW ïtuk, Ryfb03 1 i t ■ d s 'P iu B. «.  684 VEELWYVIGE BoOMEfT. II. Afdeei xxi. Hoofd stuk. Kraay- Vyg- Heupboom. Stompbladige. Op Malabar is ook een Vygeboom, genaamd ' Handir - Alou , en deeze noemen de Nederlanders Kraay - Vyg, Hy behoort tot de Wortelvygen , doch geeft de Wortels niet tot de Takken , maar tot den Stam uit, dien hy daar door uitermaate dik heeft. Gedagte Hoogleeraar betrekt daar toe den Schadelyken Vygeboom van Rumphiüs , dus wegens zyne bytende Melk genaamd . die echter nuttig is tot geneezing van fommige Huidkwaaien (*). Voorts vindt men door zyn Ed. gewag gemaakt van den Tsjakela van Malabar, dien de onzen Heupboom noemen, van wiens Bast men Peezen tot Schietboogen draait en daar een Kleur uit trekt, dienende tot het rood verwen van Stoffen of Kleedjes. De Bladen daar van geleeken naar Moerbezie - Bladen (f). Van den Suratfchen , die Vrugten als Aalbesfen , welke geel en Vergiftig zyn, of van twee Japanfchen , de een met Peerebooms-Bladen, Rumph. Amb. IV. p. lis. t. «3. Teregam. Hort. Mal. IH. p. 79. T. 60. (*) Ficus Cauie erefto, Fol. ovatisacuminatis integerrimis, Fiuétu (blitario. Eurm. Fl. Ind. p, 226. Ficus feprica. Rumph. Amb. III. p. ijs. t. 06 Handir-Alou. Hert. Mal. III. p. n- t. j9. (t) Ficus Foüis ovato - o'ilongis integerrimis & crenatis Burm. VI Ind. p. 227. Ficus Suratrenfis &c. (3. Malabarica" Mori folio. garcin. Ilerb. Tsjakela. Hm. Mal. III. p. i7. T. 64.  POLÏGAMIA. 685 den , zal ik niet byzonder fpreeken : maar alleen aanmerken, dat Linnjeus thans ook een Stompbladigen Vygeboom als eene Soort heeft voorgefteld, die de Takken hoekig heeft, en de Vrugten ongelteeld (*). Hier komt by , de Vergiftige Vygeboom, onder den naam van Ficus Toxicaria, welke in het Dorp Padan op Sumatra gevonden ware en deswegen by den Heer Burm a nn u s den bynaam van Padana voert. Hy heefi Bladen die Hartvormig ovaal zyn , byna eer Voet groot , eenigermaate getand en van on deren Wollig, draagende ronde zeer ruigf Vrugten (7) Vygeboom met langwerpige, gefpitfte, ge tande Bladen. Deeze voert den bynaam van Gevlakte, or dat de Vrugten, volgens Plumier, Koge rond en gevlakt zyn. Eigentlyk zynze gellit peld of eenigermaate Wrattig. Deeze Ameri kaai (*) Ficus Foliis obovatis , oblongis , obtufisfimis, Rarr angulatis , Fruftibus lesfiïibut. Syst. Nat. xii. Veg. xiii. (f; Ficus Foliis cordato - ovatis , fubdenticulatis, fubti tomentof.s. Syst. Veg. mi. Mant. 305. Ficus Padana. BUR Fl. Ind. zzS. „ (7) Ficus Foliis oblongis acuminatis lerratis. byst. Af< xii. Veg. xiu- Ficus Caflaneac folio, Fm&u globofo raac foto. FLUM. Sp. 21. Ie. ijl. f. «♦ LT..DKU.I III» STUK* II, Afdeel.' xxi. Hoofdstuk. Vygeboom. Vergiftige. , vu. Ficus maculats. Gevlakte, 1 1. l« is is IS. t. a»  H. Afdeei XXI. Hoofdstuk. Vin. Ficus pumilti. Laage Vygeboon J i I 6SÖ Veelwyvige Boomen, kaanfche Vygeboom heeft Karftengenboon» •Bladen. Men vindtze by To urne fokt, die ook eenen Vygeboom met Laurier- en drie met Citroenbooms liladen, door dien zelfden Autheur in Amerika waargenomen en afgebeeld , heeft opgetekend. (8) Vygeboom met /pits ovaale effenrandige Bladen, langs dc Aarde kruipende. '* Deeze Soort, hoewel niet voïfïrekt tot de Eoomen behoorende , kon ik echter niet gevoeglyk van dit Geilagt afzonderen. Het gene by Rumphius van dien aart voorkomt, heeft den naam van Kruipende Waringa, een Rankgewas , dat op Ambon gemeen is , klauterende veelal langs de Boomen op en Vrugten draagende , die wel eetbaar zyn , doch meest dienen tot Aas voor de Vledermuizen„ Kaempfer vondt in Japan een dergelyk Gewas , dat hy hurkende Wilde Vyg noemt, een Soort van Sycomorus , met eene laffe Vrugt. Hetzelve befchryft hy als eene warrig Takki*e Melkgeevende Heefier, die by Muurenen Rotfen opklimt , Vezelige Wortels hebbende. De Takken zyn kort en krom , met geflipte tingen en eene rosfe of uit den groenen bruin- roode (8) Ficus Fol. ovatis acntis integerrimis , Can!e repente. Aman. Acad. I. p 30. Ficus fylveftris procumbcns, Folio implici. KAEMPF. Amxn. 8°J. T. 804. Varinga tepcrs. RUMPH, imh. III. p. 134. T. SS. BüBM. Fl. Ind..126.  P O L Y G A Bl I A. 68" roode Schors; het Hout vast , met eene Houtachtige Pit. De Bladen zyn dik, hard en ftyf, ovaalachtig met een Punt, doorgaans drie Duimen lang , groen en fterk geaderd , met lange Steelen , uitermaate fraay. Geen Bloemen vertoonen zig, maar Vrugten van grootte en figuur als een Ockernoot in de Bolfter, op korte dikke Steeltjes zittende , van buiten vol Kuiltjes en Pukkeltjes , fomtyds paarfchachtig, fomtyds groen met witte Stippen, van binnen een voos, Melkachtig wit , Vleefch hebben"de , waar in veele Zaaden zitten , grooter dan Papaver-Zaad , met Steeltjes , die hy naauwkeurig befchouwende bevondt een vierbladig Bloempje of Kelkje te hebben , beflaande uit fmalle witte tedere Blaadjes, door welken hel Zaad digt omvat wordt. De Vrugtmaaking fchynt derhalve met diï der gewoone Vygeboomen eenigermaate overeenkomftig te zyn. Linnjeus geeft 'er we' een driebladigen Kelk aan, doch by RuM' phius wordt van geen Kelk eenig gewag ge. maakt, en in zyne Afbeelding is ook niets dal naar een Kelk gelykt. „ Het zyn, zegt hy , „ Vrugten , die met haar tweeën of drieën „ by elkander aan de Takjes hangen, de eer. „ fte Knoppen van Vygen gelyk , doch vooi „ wat plat en met een Kuiltje , in 't eerst „ geel, daarna hoogrood , en bykans bruin , „ zon- II, Deel, III, STOK. n. Ifdeel» xxi. ïoofd5 tuk. Laage Vygèwm. S  688 Veelwyvige Boomen, DL Afdeel. xxi. Hoofdstuk, Lange fygeittm. BLAD' „ zonder Puntjes. Als zy geheel ryp zyn, „ hangenze meest enkeld , en zyn wat week „ in 't aantasten, van binnen vol kleine Grein„ tjes, en byna zonder Holligheid. De Smaak , is laf zoet, doch komt naby aan die der „ Vygen, met eenige rinsheid. De Menfchen „ maaken 'er weinig gebruik van , om dat zy de moeite van het afplukken naauwlyks waar„ dig zyn. De Takjes of Looten , daar de „ Bladen en Vrugten aan voortkomen, loopen „ in zekere Hoorntjes uit , [gelyk men dit in de Afbeelding van den voorgemelden Kor„ mandelfchen Vygeboom kan zien,] en deeze „ Hoorntjes zyn eigentlyk het beginzel van een nieuw Blad, [of beltaan uit nog famen, gerolde jonge Bladen.] Dit, zo wel als het uitgeeven van Melk, uit de gekwetfte Tak' ken en Bladen , is een algemeen Kenmerk " van de Waringen of Wortel - Vygeboomen". ' Dus de Boomen befchreeven hebbende , gaa ik in 't volgende Stok tot de Heesters over.  BLADfYZER DER BOOMEN. Van de Letters, voor de Getallen geplaatst, wyst a het Eerfte Stuk, b. het Tweede en c. het Derde, van de befchryving der Planten, aan. A. ^^.alen-Touw. 6.455 Aapenbrood-Boom. c. 137 Aardbezie - Struik, b. 451,454 Abeelboom. c.%17. Abrikoos. b. 562 Acacia-Boom. c, 614 Adams- Appel. c. 203 ( AdvokaatPeerenBoom. #.352 Afgods - Boom. c. 670 Agel - Hout Boom. e. 480 Ahornboom. c. 583 Ahorn. (Kleine) c. 598 > (Levantfche^ c. 601 • (Sweedfche) c. 595 Aloë-Hout. c.482 Amandelboom. b. 546, 550 Amberboom.. «363 Ananas - Boom. a. 299 Anysboom. 6.520 Appelbooinen. 6. 607 Arabifche Gom. b. 579 Azarolboom. 6.594 Azedarach. K431 B. Baardboom, e. 131 Balfein- Boom. 6. ^73 Balfem - Appel Boom. c, 581 Balfem Copayve Boom. 6.461 Balfem van Gilead Boom.6.282 Balfem van MekkaBoom.6.286" Balfem van Tolu Boom. 6.412 Balfem - Popelier. e, 520 Balfem-Pynboom. f.405 Bamboes-Riet Boom. 6. 58 Bancal - Boom. 6. 79 Bancudie-Boom. 6.100 Banjaanen-Boom. c.671 Barbados - Kerfen. 6.467 Basterd-Ceder. f.190 Basterd Ke/fenboom, 6.131 Basterd - Lotus. c. 638 Basterd - Papierboom, c. 572 Basterd-Pokhout Boom. 6.390 Basterd-Sandelhout. 6.383 Basterd Sprinkbaanboom. Bedelfnoeren. 6.535 Beerboom. 6.216 X X Ben-  BLADWYZER. Benzöin - Boom. 6.357 Berg-Roos, c. 129 Berg Sorbenboom. b. 585 Berkeboom. c.i$2 (Amerikaanfche)4.243 Besfen - Boom. b. 446 Besfen-Boom.(Indifche) C.6U1 Beukeboom, c. 342.349 Keverboom. c. 71 Bilakboom. £-519 Bind-Wilg, c. 458 Bintangor-Boom. c. 22 Bitterhout - Boom. c. 237 BIimbing-Boom. f.473 Boonboom. c. 130 Boeton-Boom. 534 Bombeenen. £.518 Booghout. c. 598 Boom des Doods. c. 563 Boom des Levens, c. 425 Braaknooten - Boom. 6. 116 Bi aamboozen - Boom. b. 99 Brafilie- Hout -Boom. 6.464 —i im Brcedblad-Boom. c. 58 C. Cananga-Boomen. c, 79 Cannaiie-Boom. (West- ind. b. 378 (Oostind. Zie Kanarie. Cntalpa-Boom. c. 104 ' Catsjoe-Appel Boom, 6.405 Ceder, (Amerikaan fche)c. 386 van den Libanon, c. 387 (Roode) c. 554 (Westindifche) 6.158 ^~ (Witte) f.424,432Ceder-Pynbóom. c.38r Cederaat-Boqrri. c, 195 Chineefcbe Roos. ■ 3 • 9 Kaneel-AppelBoom. c. 89 Kapokboom. c 147 Kapokboomen. (Wilde) c. 435 Karoben-Boom. c. 646 Kaftanje-Boom. c. 343 Kaftanje-Roozen Boom c. 15* Katappe-Boom. c. ^74 Katersballen - Boom. 6. 275 Katoen-Appelen. 6. 613 Kattenhont. c.461 Kauki-Boom. 6. 25 Myrtus. (Boomachtige; 6.538 j N. j Nam nam Boom. 6.401 j Nani-Boom. *. 27c | Nie-Boom. fl.4281 Nierpluimen-Boom. c. 240 Nieuwblad-Boom. 6. 12$ \ NooteboomfCeylonfche.) c 438 f Groote) c. 321 Nootenboomen. (Ameri- > kaanfche) f• 3a8 | footen-MoskaatBoom.c. 332 Jypboom. 0.422 O. Dckemooten-Boora. c. 319 3efterboomen. 6. 495 Dlmboom. b. 198 Dlyfboom. (Europ.) 6. 22 (Oostind.) c. 36 Dlyphants-Boom. c. 170 Doftboom. 6- 604 Dranje-Boom.' c. i7 Orleane-Boom. c.7 P. Paarden Karftenge Boom. . 6.249 Palmboomen. a. 253 Palmietboomen, 0-375 Papaja-Boom. c. 525 Papierboom. 6. 306" (Japan fche) c, 283 Paradys-Hout. c. 486 Pavia-Boom. 6.253 Peereboomen. b. 6of Pekboom. c. 4'2 Pek-Pynboom, c. 379 Peppelboom, c. 517 Perlikboom, 6. 546 Punento. 6.54^ Pinangboomen. a. 383 Piftache-Boom. c.487 Pitsjaar - Boom. c. 671 Platanus. (Duitfche) c 59S Pokhout - Boom. 6.394 Pollwiiler.Peeren 6.615 Polyst-Blad Boom. c.683 Pompelmoes - Boom. c. 203 Pompoen - Boom. c 524 Popelier. c. 512 (Witte) c. 513 iZvvarte.) c. 517 Xx 3 Po-  BLADWYZËR, Pofopofo - Boom, c 528 Potboom. c. 39 Prammen-Boom. 6.236 Pruimboom. 6.554 Pynboom. c. 367 (Geele^ c, 380 — (Tamme) c. 375 (Wilde) c. 368 (Witte) c. 387 (ZwarteJ c. 379 Pynboom van Kanada. c. 406 Q- Qualfler - Boom. 6. 597 Quaslle-Hout. 6-437 R. Ratelaar. e. 514 Ratelboom. «?• 447 Rinkelboom. 6. 171 Roode Laurierboom. 6-355 Roodboon-Boom. ■ 6.370 Roodhout-Boom. 6-472 Roos-Appel-Boom. c. 60 Roozenhout-Boom. 6.281 Roukou-Boom. e, 10 Ruige Eik. c. 316 Ruige Wilg. c-465 Run boom. 6.491 Runder-Boom- 6. 35 Ryfboom. c- 683 Rys-Wilg. 469 S. SafFraanboom. f6.300 Sagoe - Boom. a- 282 Saguser-Boom, a.410 Salamander «Boom. c. 216 Sandelboom. (Oostindi- fche) 6.295 Sandelboom. (Westindi- fche. 6.109 Sapan - Hout Boom. 6.386 Sapodille-Boom. 6.237 Sariboe - Boom. a. 175 Saslafras - Boom. 6.360 Savcl- of Sevenboom. c. 557 Scbaamboom. c. 183 Schifdboom. 6.423 Schoolhout - Boom. 6.185 Schoonblad-Boom. c. 21 Schotfe Linden. c. 585 Schroevenboom. c. 230 Sebesten - Boom. 6.122 Simarouba - Boom. 6.245 Slackhout-Boom. c. 170 Slakdoorn, (Pifonia) f.646 Slangenhout Boom. 6.119 Slee-Doom of Slee-Pruim. 6. 576 Slym-Appel Boom. 6.518 Snot • Appel Boom. c. 96 Sorbenboom. 6.556 — — (Tamme) 6.598 (Wilde) 6. 587 Spaanfche Pruim. 6.481 Sparreboom. c. 407 Spilleboom. c. 582 Splitshoorens. 6.5C6 Sprinkhaan boom. 6. 377 Star-Appel Boom. 6.147 Steen-Appel Boom. c. 92 Sterreboom. c. 503 Ster-Anys. 6.521 Stinkboom. c. 434 Stink-Appel Boom. 6. 516 Stokvifch - Houc Boom. c. 288 Storaxboom. (Onechte) c. 364 Strand»  BLADWYZËR. Strand - Berkenboom. 6.488 Strand. Nagelboom, 6.258 Stuipboom. c' 6°4 Styrax of Storax Boom. 6.4.5 7 Suiker-Ahorn. c. 591 Suiker-Appel Boom. c. 92 Suiker-Berk. c. 265 Suikerpeulen.Boom. c. 605 T, Tabak-Boom. b, ti$ Tacamabak * Boom. c. 5 21 Tackboom. 6. 276 Taleru - Boom, b. 37 Tamarinden-Boom, ,6. 43 Tandpyn - Boom. c 500 Taxis - Boom, c. 562 Teen-Wilg. c. 468 Terbenthyn - Boom. c. 492 St. Thomas Boom, 6.371 Tover-Hazelaar. 6, 75 Trompetboom, F. 47ö Tros - Kerfen. 6. 5*8 Tros - Vygen - Boom, c. 880 Tulpen - Boom. f. 63 1 Tupelo-Boom. c. 642 V. Varkens-Pruim. 6.483 Vedelhout-Boom. c. 110 Verblindboom. c. tóo Vergiftbesfen-Boom. 6. 142 Vergiftboom. c. 443 — (Ameri- kaanfche) 6.208 — (Virginifche) £,217 Vernisboom. (Chïneefche) b. 212 —(Japanfche) 6. 210 iriltboonu"'! b. 72 Vifcbboom, t-i7S Vlaade-Appel Boom. c. 93 Vlafcbboom. E. 5'O Vledermuizen-Boom. c. 677 Vlothout. c. 293 Vogelbesfen. 6. 597 Vogelkerfen. 6.555 Vrakelbesfen. c. 539 Vuuren - Hout. c. 405,410 Vyfhoek - Boom, 6.477 Vygeboom. c. 649 (Egyptifche) c.ööz — —— (Hurkende , Laage) c. 68(5 —-——• (Indifche) c. 669, sn (Vergiftige) c. 685 (Wilde) Sycomorus. c, 66i W. Walnoot (Europifche) c. 319 Waringe- of Wortel Vy- ge Boomen, c. 679 Washout-Boom. c. 170 Water - Boom. c. 641 Waterfhuik (Oostind.) 6. 223 Water - Appel Boom. c. 97 Weegkorrels-Boom. 6.'42c Welriekende Kers. 6.. 561 Wervelen - Hout, c. 459 Wielboom, e. 354 Wierookboom. c. 547,548 c 379 Wilde Pynboom, c. 368 Syringen. 6.556 Wilde Vygeboom. (Sycomorus) c. 663 Wilgebeom. c. 452 Wilgen-Eik. c. 293 Wit-  BLADWYZER. Wit - Hout Boom. c. 107 Witte Boom. e. 212 Witte Doorn. b. •ypj Witte Kaneel Boom. b, 512 Witte Straal Boom. £.586 Witte Wilg, c. 470 Woldoorn - Boom. c. 15} Wortelboom. 6. 490 • ■-—- c.672,675 Wortel-Vygeboom. c.674,682 Y. Ypeboom. 6.19? Yzerboom. 6.151,271 — (Chineefche) 6,232 —— (Kaapfche) 6. 158 Yzerhout. c. 358 Yzerhout-Boom. c. 159 Z. Zadelboom. 6.70 Zandkoker - Boom. c. 448 Zeekants * Hout. 6,495 Zeepboom. 6. 310 Zilverboom. 6.538 Zoethout Boom. c. 180 Zomer - Laurier, 6, 3 56 Zonnefcherm • Boom. c. 74 Zoutboom. c, 124 Zuurknoop - Boom. c. 479 Zuurzak-Boom. c. 83 Zyde • Katoen Boom. . c. 149 & E-  REGISTER VAN DE GESLAGTEN, Die of geheel of gedeeltelyk tot de Boomen betrokken zyn , en derhalve in de drie eerfte Stukken van het Tweede Deel deezer Natuurlyke Hiftorie befchreeven. Met de Letter a wordt hier ook het Eerfte , met b te TwMde, en met c het Derde Stuk aangemeten. A. I Acer . • c- 5S31 %h%/ . • b. Adanfoma. . £. Ademnthera. . o. 4*9 JEfchynomene. • c. i«j Scuiw. . b. 247 Allophyllus. . b. 262 Amygdalus. . b- 547 ^rif. . b. 278 Anacardium. . b. 4fH Annona. . c * 1 Antidcfma. . f. 510 , Areca* • a- 3° 3 Arundo, • b. 57 Aftronium. . c« 5°3 Averrhoa. . b. 475 Avicennia. . c. i>3 B. £ia-a. • c; 7 Bombax. • c. M7 Borasfas. • f- %C)Ï Bofea. . b. 197 Brabejum. b. 75 c- 57& Browntsa. • c. ias Ztorida. • b. 464 Burfera. . b. 24* Ccefalpinia. • b. 382 Calophyllum, • c. 21 Canibogia* . c. 3 Camellia. • c. J56" Cameraria. • b. 195 Canarium. * c. 505 Cnpura. . b. 235 Canca. . c. 524 Cam/a. . b. 170 [ Carpinus. • c. 355 1 Caryocar. • c' 59 [ Caryophyllus. . c. 44 I Caryota. . a. 418 ' yy G«/t  REGISTER, Cecropia. . c, 4- Cedrela, . b. i< Cekis. , c. 5C Ceratonia. . c. 64 Cerbera. • , b 17 tw- , b; 6 Lejtrum. . b. 14 Chamarops. , a. 25 Chionanthus. , b. 3' Chryfobalanus. , b. "58c Chryfophyllum, . b, 144 Cinchona. . b. 82 Citharexylum. . c.'ik C7z//fo. ' . . c T77 CoccoMa. , b, qoi ^"■f' . a. £o£ . . b.391 Cnmocladia. ; b. 54 Connarus. . c \ '%o Conocarpus. . b'. Copaifera. . b. 461 Cordw. . b. 122 Coriaria. , c fo„ CVhkj. , b 6" Cor^Aa. . a. '275 Cratagw. . b. «gq Crareva. . b, 51« Crescentia. , c.' Croton. . c* 4, Cupresfus. . c; 4f*| • a. 282 Cynometra. . b. a0ï Datura. •, b. na J'Jialium. . b °M Dillenia. . c 601 DioJpyroi. . c. 638 JJoaWa. , b. 256 Dracana. . b. aafi I 6 £«"0. , c. 205 3 E. 9 gtfiftv. . b. 184 5 Ehretia. , b. 129 i Elceocarpus. . 'c. 6 7 Elais. a "7f ! Enthalis. . b, 109 ! Erythrim. . c.' £6g> Erythroxylon. b, 4 2 £qgmfe. , b 529 Excoecaria. , c 4o0 11 F. Fagara. , b. 70 - c. 342 Ficus. , c. 649 rraxinus. . cf 627 Fufanus. . c. 582 O. Garcinia, , b. 500 Genipa , b, m Geoffroya.- , Ct I?8 Glabraria. . c. 207 Gleditfia. ' . c; 624 Gmelina ' . c. 120 Gnetum, . c.' 446 GreWa. . c. 239 Guajacum, . b, 393 Guarea. . b. 260 Guettarda. , c. 291 Guilandina. . b. 388 H, Hcematoxylon. . b. 414 Halkria. . c. 113 Ham melis. ■'. b. 75 HeliEteres. . c, 230 Hernandia. , c. 244 Hippomane. . c. 439 Hirtella. . b. 165  REGISTER. Hopea. . c. 224 Hugo?iia, . c„ 131 Hura. . c 447 Hymenaa, . b. 376 Jllicium. . b. 519 Jambolifera. . b. 272 Jugtans. , c. 319 Jumpsrus. , c. 537 K. Kleinhovia. . c. 228 L. Laetia. r c. 34 Laugieria, . b. 14b Laurus . b.318 Lecythis. , c. 39 'Limonia . b. 438 Liquidambar. , r 353 Liriodendron. . c. 6^ M. Magnolia. , c, 69 'Malpighia. . b. 466 Mammea. , c. 13 Mangif era. . b. 160 Melakuca. . c. 210 Meiaftoma. . b. 44? JMeZia. , b. 431 Melicocca. . b. 276 Memecylon, . b. 300 Mefpüus. . . b. beo Michelia. . c. 74 Mimofa. . c< 604 Mimufops. , b." 266 Morinda. . b. 99 Morifonia. . c'i6o Mortis. . c> 27(3 Myrifiica. . c. 33 2 l Myrobulanifera. b. 485 I AfyrtMx. . b. N, Nauclea . b. -70 Nicotiana, , b.ij.4 AW*. . c. 164 Ny£ianthes. . b. <5o ^/a- . c. 4l o. 7 Ochna. . c. 18 0«a.r. . bi st 0/e«. , b. 21 P. Parkinfonia. . b. 380 Pentapites . c. (3% Phcenix. . a 3*50 Pnyllanthus. . c. 24$ Pinus. . c, " .7 Piscidia. , c. f7 y Pifonia. . c. (,±r> I Pj/ïfflCM. , c. 487 Platanus. . c. 353 Plectronia. . b' i6<5 P/mfa. . b. J36 Plumeria. , b 177 Populus. , c" Portlandia. . b 80 Prwwx . b/240 Pro/opw. . b. 418 Prunus. . b. 555 Pfidium. , b' 524 Pterocarpus. . c 165 . b. 604 | Oj^x/fo . b. 436 Quercus. . c. 292 1 -R. I Rauwolfia. . b. 167 Rheedia. . C- 2 Rhizophora. . b. 490 iï/iw-r. , b. 907  REGISTER. Jtobinia. . c. 179 Kumphia. . b. 53 .S. Salix. . c.452 Santalum. . b. 295 Sapindus. . b. 310 S'iraca. . c. 163 Schinus. . c. 530 Sideroxylon. . b. 151 Sloanea. . c. 10 Sorfcur. . b. 596 Spathelia. . b.ai9j Spondias. . b 480 Sterculia. . c. 434 Sttwartia. . c 155 Stilago. . c. aaö 1 Strychnos' . b. 115 Styrax. . b. 457, Suriana . b. 48 ü Swie enia. . b. 419 Symplocos. . c. 225 Symphcos. . c. 56 Taberncemontana. b. 187 7 amarindus. . b. 43 T*.w. • c. 56a Terminalia. '. c 574 . De Plmten zyn dus ingevoegd. Plaat XII. tegen over Bladz. 49. . . . Xlfl. 13* . . XIV. 187. * . . XV. ■ 217. . . . xvi. .— 413- . . . XVII. i 519- Tetracera. . c. 58 Theobroma. , c. 186 Theophrafta. . b. 78 Thuja. . c. 423 Tilia. . c. 27 Tinus. . b. 365 Toluifera> . b. 412 'lomex. . b. 72 Trewia. . c. 11 [ Trichilia. , b 425 Triplaris. . b. 62 Turrcea. - b. 411 ü. Ulmus. . b. 198 L varia. . c. 77 V. Varronia. . b. 135 Vateria. . c. 40 W. Winterania. . b. 51a X. Ximenia. . b. 263 Xylopia. . c. 237 2. Zamia. .. ■. 425 I Zanthoxylon. - c. 500 I Zygophyllum. b. 435